NIEUWE REIZE NAAR DE BINNENSTE GEDEELTEN van AFRIKA, door EGYPTE, SYRIË en L E DA R-F O U R, waar nimmer te' voren eenig europeaan heeft gereisd, — gedaan in den ja are 1792-179S. door W. G. B R O W N E. in twee deelen. naar het engelsch. EERSTE DEEL. te AMSTERDAM, bij JO HANNES AL L ART, m d c c e.   VOORREDE DES S C II RIJ V E R S. D e- zotte verwaandheid, om in het vak der letteren eenen naam te maaken , is de drijfveer der uitgave van dit Werk niet. Al te wel weet ik, dat het eenvoudig verhaal eener reize van deezen aart even min voor fierlijkheid, als de reize zelve voor vermaaklijkheid vatbaar is. Daarenboven heeft een zamenloop van omftandigheden het getal der aanmerkingen merkelijk doen opkorten, geduurende een vrij lang verblijf in verfcheiden gewesten van Afrika door mij gemaakt; bijkans hadt mij zulks doen befluiten, aan dit boek een anderen titel te geeven, dan onder welken het nu in 't licht verfchijnt. Verfchillende aandoeningen verwekt * 2 in  IV VOORREDE in mij, het herdenken aan de voorvallen mijns ieevens, van welke ik in dit Werk een beknopt verflag doe. Een treurig kontrast, met do verwagtingen, welke ik, toen ik mijne reize ondernam , had opgevat, maaken de aanmerkingen, die ik thans voordrae terwijl ik daar van een verhaal fchrijf. Staat durf ik evenwel maaken op.de inichikkelijkheid van het-publiek. Niet a;s een volmaakt werk, ik herhaal het, bied ik hetzelve dit boek aan. De bcichrijving van Dar-four vult eene gaaping aan in de aardrijksbefchrijving van Afrika; en de bijzonderheden, tfie. ik, aangaande, een zoo weinig bekend land, verhaal, moeten, niet volgens haare uitgebreidheid, maar volgens haare echtheid, berekend worden. Gemaklijk valt het, wanneer men te Cairo of te Tripoli in zijne kamer zit, eene zeer aanneemelijke befchrijving van het gedeelte van Afrika te geeven, 't welk zich van Stnnaar en Condar tot aan Tombuctou en Fez uitftrekt. Zelf, indien men wilde, zou men er het getuigenis van Jelabs kunnen nevens voegen (*): want * nooit (*) De Kooplieden, de Soudanfche kaïavane uitpakkende*.  des SCHRIJVERS. Y nooit zijn zij om antwoorden verlegen op de vraagen, die hun gedaan worden* Indien zij de plaats niet kennen, na welke men hun vraagt 4 herinneren zij zich eenige andere plaats, van welke de naam meest nabij aan dien der ecrfte koomt, en doen ftraks eene befchrijving, welke zij opgeeven voor die, naar welke men hun gevraagd hadt. Niet meer Maats is er te maaken op de berigten der Jelabs, aangaande de menfchen , welke de landen, door hun bezogt, bewoonen. Indien men hun geloofde, zouden alle de wonderwerken der aloudheid in Afrika blijven voortduuren. Natiën zou men er met hondshoofden , anderen met ftaarten zien; bij naamen noemen zij de plaatzen haarer wooninge, haare gebruiken en vermaaken. Ook wanneer de vernaaien der Jelabs niet het gewrogt zijn van perfoonlijk belang , en dezelve op de plaats zelve nader onderzogt worden, blijken ze telkens valsch, immers met onwaarheden doormengd te zijn. Ik verbeeld mij, dat lieden, asn een tooneel, zoo vol voorwerpen en van zoo veel vcrfcheidenheids, als Europa ople* 3 v'ert,  vi V O O R R E D E vcrt, gewoon, van meening "zijn zullen, dat mijn berigt aangaande Dar-sour, jii .vergelijking van den tijd, welken ik aldaar heb doorgebragt, niet veel te beduiden heeft; doch ik durf gcloovcn, dat zij, die nadenken en die gereisd hebben, aan het duidelijk en beknopt verhaal van 't geen waarheid is, den voorrang zullen geeven boven beuzelagtige Anekdoten, of boven aanmerkingen^ die geen ander doel zouden hebben, dan dit:Werk breeder te doen uitdijen. Van hier dat ik mij vergenoegd heb met een uittreksel uit mijn Dagverhaal, raakende de voornaamfte voorvallen, mi in Dar-foar bejegend , en dezelve in de meest gefchikte orde voor te draagen. Vooral heb ik mii bevlütigd, om niets te verzwijgen, 't geen over den ftaat des lands, en over het karakter der inwooneren, licht kan verfprcien. Meer leevendige tafereelen zou eene vcrbceldingskragt^, vrugtbaarer dan mijtte, geteekend, meer gebeurtenisfen en voorvallen zou een meer opmerkend vernuft verzameld hebben; misfchien zou het deeze gebeurtenisfen te baat hebben genomen, om in gewigtigc naafpooringen inlichting te bekoomen; meer indruks zou-  des SCHRIJVERS. M zouden zijne tafereelen gemaakt hebben, en zijne aanmerkingen zouden dieper doordniTt zijn * Geen e andere verdiende heeft het Werk jj welk ik aanbied , dan dat het opgeteld is uit waarneemingen, op de plaats zelve «redaan , en in de tcge&woordighe&d voorwerpen, die hier befchreevea worden; doch de naauwkpurigheid, op welke Jk mij beroem , kan. met geene ntqgeïijkheid beweezen worden, voor en aleer een ander den zelféen weg zal bereisd heb- bGWat Egypte aangaat, aan lieden oatyéskt het niet, die er geweest zijn; over de waarheid mijner vernaaien kunnen deeze oordeelen. Verre is 't er af, dat ik zou bcweeren, meer dan gewoone gelegenheden gehad te hebben om Egypte te leereai kennenj doch ik hoop, dat de fchets , die ik geeven heb, eenig vermaak . zal geeven aan de zuiken , welke den toeftand verengen te weeten , waarin omtrent dcczen tijd dat land zich bevondt. Indien ik de fomroen der kundigheden , die uit boeken kunnen gehaaid worder-, met merkelijk hebbe vermenigvuldigd , het voordeel heb ik althans genooten, om t geene aldaar verfpreid is , en weinig fe * 4 men-  vm VOORREDE menfchen zich kunnen aanfchaffente hebben bij een verzameld. Een groot aantal Gefchriften, over Egypte handelende, heeft men, in Engeland, het licht doen zien; doch niet een onder dezelve ontmoet men er, voor 't algemeen berekend ^*) De Werken van pococke en norden, wat de Oudheden aangaat, zijn van groote waarde, en kunnen niet verbeterd worden; doch, om het formaat en den hoogen prijs, kunnen ze niet ten algemeenen gebruike dienen. Bekend genoeg is het Werk van n i ebuhr, en behoeft mijne aanprijzing niet; maar niebuhr's Reize loopt over AraIk , en fpreekt flegts ter loops van Egypte. Volney's en savary's Werken zijn in elks handen 3 en ik zal mij wel wagten, het oordeel, over dezelve geveld, te gispen. De uitfteekende bekwaamheid des eerstgenoemden is oordeelkundig gewaardeerd; maar hij heeft het Oosten met een niet zeer gunfb'g oog befchouwd, en hij fpreekt over Egypte op eene wijze, van de mijne wijd en breed verfchillende. Reeds zijn er zoo veele befchrijvingen van Syrië voorhanden, dat men niet kan ver- (*) In zekeren zin geldt dit ook omtrent Nederland.  des SCHRIJVERS. ix verwagten, dat daar over iet nieuws zal gezegd worden; van hier dat ik er flegts ter loops van gewaage. Te Cairo is niet veel te leeren. Maanden agter een kan aldaar een reiziger vertoeven, zonder zich een juist denkbeeld van het land en van de bewooners te kunnen vormen. De Europeaanen, die, om zo te fpreeken, aldaar als gevangenen zijn op~eflooten, houden zich met de voordeelen van hunnen koophandel onledig, en befteeden hunnen overigen tijd , om zich onder elkander van de onaangenaamheid eens zoo akeligen verblijfs te verpoozen. Voor 't overige zijn de de meesten , die men aldaar ontmoet , gastvrij en menschlievend, doch niet bevoegd om hunne denkbeelden uit te breiden, en, met het geen het geval hun, nu en dan, ter kennisvermeerderinge aanbiedt , hun voordeel te doen. Beter dan de overige buitenlanders zouden de Grieken, uit den aart nieuwsgierig,, en die met alle klasfen des volks, gelijk ook met de Regeering, in vrij naauwe betrekkingen liaan , aangaande de gebruiken en de voorvallende zaaken , zich kunnen doen onderrichten; maar bijkans altijd vertoonen zij de dingen, niet * 5 zo  x VOORREDE zo als zc zijn »i maar zo als zij dezelve zien , er liever, zo als zij wenschten dat ze waren. Wanneer hunne verhaalen niet volftrekt verdicht zijn, mag men ze iaat de portretten van lely C) vergelijken, allen fraai gekapt en net gekleed, Zij fchoeien de karakters op den leest hunner vooroordeelen. Gecne daadzaaken verhaalen zij, zonder er verdichtzels onder te mengen ; en hunne algemeene en oppervlakkige plantsbcfchrijving draagt ■altoos blijk van hunne onkunde, Men moet niet gclooven, dat de Kopten in de Gefchicdenis en in den RegeerinFsfcrra van hun land bedreven zijn. Geen °evoel van tanen al ouden roem bdkJben zij behouden ; geld winnen of zich te verlustigen, is hun eenig doel. Z-^lf geen denkbeeld hebbende van de beweer■■redenen der naafpoorkgen omtrent ae Oudheden, zijn ze zoo agterhoudende, zoo vreesagtig, dat ze niet durven zeggen wat zij er Van weeten. Wat de Letterkunde en de Wetten aanexmU mag men de Mufulmanfchc Priesters fa' ° vei- m Een WcstFaalsch Schilder van liet laatst der Voorbande eeuwe. Hij kwam in Engelain met wi^kS den Iïï, won er veel gclds en man.te zich beroemd. Aant. des Fr. t ert.  des SCHRIJVERS. xi veilig raadpleegen; doch tot weinigen onder hen ftaat de toegang open. Integendeel veragten de meesten de uitlanders, en antwoorden niet op de vraagen, raakcndc 'de eenvoudigfto onderwerpen. Eindelijk , de kundigfte en de meest omgankeh'jke lieden, welke men te Cairo ontmoet, zijn de Mahoinetaanfche Koop. lieden van zekeren rang. die verlcheiden Gewesten van het Ottomanfche Rijk be* zogt, en geleerd hebben, dat alle de wijsheid niet binnen dc grenzen yan een eenig land beöooten, noch de eigendom van een enkel gefiVt van m^nfehen is. Eerst uit noodzaakliikhedd, en vervolgens Uit verkiezing, verfcheiden natiën bezoekende, blijven zij aan hunnen Godsdienst verknogt, zonder van oordeel te zijn , dat het overige gedeelte des menschdoms uit honden en verworpenen beiTaat. Van dien aart was mijn plan aangaande mijne Egyptifche reize, dat ik het, voor een groot gedeelte , als uitvoerbaar be•fchoawde. In 't eerfte jaar daalde mijne verwagting, in "t oogenblik mijner komfïre te Asfouan; en ik moet bekennen dat ik van die teleurfrelling een diep gevoel had. De volgenden winter deedt mij eenig licht fcheppen; doch eene ongelukkige ondervinding heeft mij geleerd, dat ik  xir VOORREDE ik niet volkomen op den rechten weg was. Indien ik had geweeten, wat tot mijne perfoonlijke veiligheid , en om onbelemmerd de reize voort te zetten , noodig was , zou ik mij in Dar-four voor een Mahometaan hebben uitgegeeven. Maar de Soudanfche Kooplieden, met welke ik te Cairo had gefproken, hadden mij verzekerd , dat in hun land de Christenen geen voorwerpen van afkeer en haat waren. De Egyptcnaars , daarenboven, die onder de Neger-natien , tot den Mahometaanfchen Godsdienst bekeerd, gereisd hadden, vertoonden dezelve als lieden van een zagtaartig en verdraagzaam karakter; zoo vast is men , in Egypte , ten aanzien van de Mahometaanfche Negers hier van overtuigd, dat men hun telkens den bijnaam van Caffr (*) geeft. Niet weinig ftond ik derhalven verwonderd, toen ik, bij mijne aankomst in dat land, ontwaar wierd, dat een man , 'die aan de Wet van ma hom et niet gelooft, aldaar meer openlijk , dan te Cairo zelve, vervolgd wordt , meermaalen aan mishandelingen ten doel Haat. De kundfchap , welke ik, vóór mijn ver- (*) Aldus noenieu de Arabieren een Heiden.  des SCHRIJVERS, xni vertrek uit Egypte, in den jaare 1793, had ingewonnen, deedt mij gelooven, dat ik den weg der dus genoemde Soudanfche karavane volgende, onbelemmerd na Sennaar mijne reize zou vervolgen , Van waar ik , onder het geleide der Fungeezen, om handel te drijven derwaarts gelokt, in Abysfime (*) zou doordringen; en 't lijdt geen twijfel, dat indien de Sultan van Dar-four door lasteraars niet tegen mij ware opgezet, hij mij een vrijgeleide zou gegeeven hebben om ^ordofan Q\) te doorreizen , het eenige, welk ik, tot volvoering van mijn ontwerp, noodig had. Weinig hinders zou het mij veroorzaakt hebben , mijnen weg eenige wecken te verlengen, door het neemen van eenen omweg westwaarts , ter oorzaake der onlusten, welke Sennaar ver- (*) Habbesch is de naam , bit welken Abysftnie onder de Arabieren en de overige bewooneis deezer landen bekend is. (f) Het landfehap Kordofan fcheidt Dar-four van Sennaar; nu eens behoort het aan "t eene, dan aan 't andere deezer Rijken. A^ahomet-^MjOu-kalel, die in naam des Könings van Sennaar over Kordofan het bewind voerde, verklaarde zich, in (*en Taare 1772, voor onafhankelijk. Uit het beloop de^zes Werks zal het blijken, dat de Sultan van Dar-four, zedert, een gedeelte van Kordofan heeft bemagtigd. tfant. des Fr. Fert,  xiv- VOORREDE verwoestten. Hoe ik van den réchten weg mij meer verwijderde, hoe ik minder gevaars liep om voor een Europeaan te worden aangezien. Beter zou ik, daarenboven, de bewooners van deeze landen hebben leerenkennen, en, gevolglijk, gemaklijker alleen voor een Koopman hebben doorgegaan. Ik wist , dat de bewooners van Bar~ four, en der nabuurige landen, dikmaaïs togten doen om flaaven te vangen -- togten, op welke zij meer dan veertig dagreizen Zuidwaarts trekken, dat wil zege-en , eenen weg afleggen, die ten minden vijf graaden op den Meridiaan beflaat. Maar de hoop, om zo veel verder dan ooit eenig reiziger geweest is, door te dringen, was der moeite overwaardig. Verre was 't er af, dat ik voorzien kon dat ik , op zulk eenen togt, tevens kon blootgefteld worden aan de trouwloosheden : der rooverhorden , welke ik verzeilen wilde, en aan de billijke wraak der rampzalige flagtoffers hunner fchraapzucht. Intusfchen kan het waar zijn, dat de Fouraanen, aan welke ik mij had vervoegd , om mij te rug te houden van dien weg in te liaan , deszelfs gevaaren met voordagt te breed hadden uitgemeeten. Maar hoe brandde ik van verlangen , om  des SCHRIJVERS. xv om deeze gevaaren te trotzeeren, wanneer ik bedagt, dat het gedeelte des wegs , welk men als zoo gevaarlijk befchreef, langs den oever van Bahr-el-Abiad (*) liep, welke ik voor den eigenlijken Nijl hield, en welke, misfchien, nooit een Europeaan gezien hadt ! Ik erken, dat hoe zeer ik verlangde, tot aan den oorfprong dier riviere op te klimmen, ik op de vervulling van mijnen wensch geenen ftaat kon maaken; doch ik hoopte, dien oorfprong nabij genoeg te zullen koomen, om deszelfs /trekking en breedte op den aardkloot te kunnen bepaalen. Noodloos is het aan te merken, dat de volvoering van een dier ontwerpen hoogst belangrijk zou geweest zijn, en om van veele zaaken te fbrecken , ons volflrekt onbekend , mij aanleiding zou gegeeven hebben. Geduurende mijn verblijf in Dar-four heb ik niet kunnen ontdekken , of de Fouraanen, op hunne togten om flaaven te zoeken, langs de Bahrel-Abiad zeer verre voorttrekken. Een ander voorwerp mijner hoope, 't welk, in de oogen van veele lieden, misfchien , het meest belangrijke zal fchijnen, was, mij te begeeven na 't een of ander der C*) De witte Rivier.  XVI VOORREDE. der uitgebreide en volkrijke gewesten, in het Westlijk gedeelte van Afrika gelegen. De jongfte ontdekkingen hebben geleerd , dat het gedeelte van dit waerclddeel, 't welk ten Noorden van den Niger ligt, bijkans geheel en al Mahometaansch is; maar indien ik bij eene der Natiën, dier gèzinte toegedaan, een gunfüg onthaal had ontmoet, zou zulks tot een gelukkig voorteeken, ten aanzien van het vervolg mijner reize, gediend hebben. Ik vleide mij, dat ik deezen weg volgende , een gedeelte van den Niger zien zou. Indien ik uit Dar-four regelrecht na Bennou ware voortgereisd, en vervolgens na Fczzan en Tripoli , zou ik. yerfcheiden gewigtige Hukken, de Aardrijkskunde betreffende, in 't waare licht hebben kunnen plaatzen, en veele waarneemingen doen, den Koophandel en de Zeden raakendc ; en indien ik in dit tweeledig ontwerp niet geflaagd waré., zou ik ten minden den weg hebben kunnen aanwijzen , en de ondernesmingen van toekoomende reizigers in de hand werken. Zoo vast was mijn befluit, ten aanzien der volvoeringe van een dier ontwerpen, dat driejaaren lijdens niet in ffcaat waren, mij daar van af te fchrikkcn. De boezemfmart, welke ik leed, mij genoodzaakt vin-  des SCHRIJVERS, xvil vindende om daar van aftezien, hadt mij doen vergeeten , op middelen bedagt tel zijn, om mij uit de gevangenis te'redden , in welke ik zo goed als gehouden wierd; en wanneer ik geen leevensonderhoud meer had, toen eerst begon ik aan mijne verlosfing te denken. Mijne Mahometaanfche vrienden, zij, welken het geloof in het Noodlot niet wederhieldt van zich naar de omflandigheden te voegen, deeden door hunne fcherts mij gevoelen, dat de wanhoop zwakheid en niet fterkte is, en dat eene ziel, die zich te ligt op de flikkeringen der hoope verlaat, welke de voorzigtigheid niet goedkeurt, in zekeren zin uitzinnig is. Minder onvolkomen ware , veelligt, mijn reisverhaal, indien ik, bij het in orde fchikken, mijne oorfpronklijke aanteekeningen bij de hand gehad had. Twee voorvallen, beiden even onvoorzien, hebben mijn verlangen verijdeld , om door eene menigte naauwkeurige bijzonderheden, aangaande het geen ik heb gezien,het ongeluk van niet meer gezien te hebben, immers gedeeltelijk, te vergoeden. In Soudan heb ik eenige brokken mineraalen, eenige planten en andere dingen verlooren , welke ik wilde medeneemen. Van niet veel belangs is dit verlies; meer * * - zegt  XVin VOORREDE zegt het , 't geen ik in Egypte heb geleeden. Bij mijne aankomst te Cairo dagt ik , dat het vervoeren van mijne pakkaadje mij op mijne reize door Syrië zou belemmeren : diensvolgens zond ik er een gedeelte van na /Jlexandrie. Met die goederen zond ik de zulkcn van mijne papieren, welke ik oordeelde, niemand dan mij alleen van dienst te kunnen weezen. Zij waren de volgende: 1. Een Staat der karavanen, uit Darfour te Cairo aangekomen, zedert het jaar 1150 (*) van de Hegira, waar in men niet alleen eene opgave vindt van het getal der perfoonen , die de karavane uitmaakten, maar ook veele weetenswaardige bijzonderheden. Ik had dien Staat afgefchreeven uit het boek van den Scheik, die het opzigt over de Slaavenmarkt te Cairo heeft. 2. Eene algemeene aanwijzing van de wegen in Oost-Afrika , door eenen Jelab Van mijn kennisfe gefchreeven. 3. Een Woordenlijst van de Dar-fouyaanjch? taaie, door mij zeiven opgevteld. 4. Eenige aanmerkingen op de Natuurlijke Hiftorie. \i J 5. Een (*) Dat is, van het faar 1771 der Christen Jaarjellinge tot aan het jaar 1706.  des SCHRIJVERS. xix 5. Een lijst van de Heden van Egypte en Dar-four , door een Arabier vervaardigd. 6, Veele aanteekeningen, raakende mijne flarrekurdige waarneemingen, nevens aardrijkskundige aanmerkingen omtrent den weg, welken ik na Soudan had genomen. 't Zij mij vergund, van de betrekkingen , welke. tusfchen Egypte en Abysfinie tegenwoordig plaats hebben, hier een kort verflag te doen. Omtrent het einde des jaars 1796 verhaalde mij de Koptifche Patriarch, dat, zints negen jaaren, tusfchen Egypte en Abysfinie geenerlei gemeenfchap hadt plaats gehad. In den jaare 1793 verfcheenen te Cairo twee lieden , die zich voor Abysfmifche Priesters uitgaven; doch bij nader onderzoek bleek hetdat ze niet uit Abysfinie waren , of indien al, dat ze geene zending hadden. De gemeenfchap te lande , tusfchen de twee landen, is ongetwijfeld afgebroken door de onlusten, wc lke Sennaar en ubie beroerden. De fiaaven, die uit Abysfinie gehaald worden , neemen gemeenlijk hunnen weg langs de Roode Zee van Mafnah na Jidda, De meesten worden te Mekka verkogt; de overigen gaan na Cosfeïr en Suez , van waar ze na ** 2 Cau  xx VOORREDE , Cairo worden gezonden, Langs den zelfden weg zenden ook zomtijds de Abysfiniërs goud na Cairo ,. en ontvangen in betaaling de goederen, die zij noodig hebben. Hoewel fchooner dan de Soudanfche, geeft men, egter, in Egypte, de voorkeuze aan de Abysfinifiche flaavenniet, en zij gelden na genoeg evenveel. Geduurende mijn verblijf in Dar- four9 tragtte een Priester van het Genootfchap de Pro-paganda, die in Egypte was geboren , en gevolglijk, bchalven het voordeel dat hij de landtaal fprak, een genoegzaame landkennis bezat , in Abysfinie door te dringen. Te Sennaar raadden hem de inwooners , niet verder voort te gaan; doch hij veragte hunnen raad, en wierdt tusfchen Sennaar en Teawa vermoord. Te Gondar (f) heeft het Genootfchap de Propaganda niet meer dan éénen zendeling ; en deeze is nog een geboren Abysfinïèr. Bij lieden van zijnen Godsdienst neemt hij den titel van Bisfchop van Adel aan (f); doch bij anderen geeft hij (*) Gondar, gelijk men weet, is de hoofdftad van Abysfinie. (f) Een Koninkrijk aan de kust van de Roode Zee gelegen , bij de (traat Bah-elMandeb. Hier groeien de Wierook en de Myrrhe. Aant. des Fr. Fert.  des SCHRIJVERS. xxi hij zich voor een Arts uit. In den jaare 1796 verhaalden mij zijne amptgenooten te Cairo, dat zij zints verfcheiden, jaaren van hem geene echte tijdingen vernomen hadden. In de maand Maart des jaars 1793, ontmoette ik te .Suez een Armenifchen koopman, die op Abysfinie hadt gehandeld, en het voorkomen hadt van een verftandig man. Hij verhaalde mij, dat hij te gelijk met Sir james bruce te 'Gcndar geweest was, en dat yagoubó (*) aldaar in groot aanzien was. Zonder dat ik het hem vraagde, verhaalde hij mij de historie (van de kaars, welke bruce door zeven fchilden hadt doen gaan. Ook berigte hij ïBÏ), dat deeze Engelsman, door den Koning van Abysfinie, tot Landvoogd van Kab-el-Feel, eene provincie alwaar men Arabisch fpreekt, benoemd was. Hij voegde er nevens, dat de Abyfinïèrs een onkundig en ruw volk zijn, die dikmaals raauw vleeesch eeten. In Dar-four verzekerde mij een koopman van Bergou, die langen tijd te Sennaar (*) Bij deezen naam was bruce hier te lande bekend. ** 3  xxn VOORREDE man zijn verblijf gehouden, en bruce na Gondar verzeld hadt, dat yagoubó aan het Abyfi.Jfche hof zeer gezien was, dat hij er pragtig leefde, dikmaals de Starren waarnam, en den post van Landvoogd over ^ ab-l-Feel hadt verkreegen: Doch deeze koopman en de bovengemelde Armeniër waren 't hier omtrent eens, dat bruce nooit de bron gezien hadt, welke hier te lande voor den waaren norfprong des Nyls wordt gehouden (*). Een Engelsman, robarts genaamd, kwam in den jaare 1788 te Alexandrief van waar hij kort daar op na Cairo vertrok. Zijn oogmerk was, over Mafuah 'in Abysfinie doortedringen. Dikmi.als hieldt hij bij den Koptifchen Patriarch aan om brieven van voorfchrijvinge aan het opperhoofd der Geestlijken van Gondar; doch de Patriarch weigerde het, onder verfcheiden voorwendzelen. . Naa (*) Dit ftrijdt regelrecht met b 11 u c e's eigen verhaal en met het berigt van den Abysfiniër abram, di' in een geiprek, te Hengale met Sir william jONe s gehouden, hem v rzekèrée $ dat hij bruce na den oorlprong van den Nyl veraeld hadt. Aant. des Ft. Fert,  des SCHRIJVERS. xxiii Naa eenige maanden toevens te Cairo, vertrok roberts na Mokka, van waar hij vergeefs tragtte na de tegenovergelegene kust overtefteeken. De perfoonen, welke mij dit verhaalden, hadden het uit den eig.n mond van robarts, en verzekerden mij, dat hij niet flegts allerlei hinderpaalen ontmoet, maar ook veele onaangenaamheden hadt ondergaan. Zij voegden er nevens, dat deeze Engelsman ean man van moed, verftand en ondervinding was. . Eindelijk verhaalden zij nog, dat hij zich na het Rijk van den Mcgol begeeven, en onder de Engelfche troepen twee veldtogten, tegen den overweldiger mayssour (*), hadt bijgewoond. Naa het verdrag van Seringapataur keerde robarts na Alexandrie terug. Hier wierdt hij van eene zwaare ziekte aangetast, en overleedt in het klooster der Franciskaanen. Misfchien heeft men in Engeland echter berigten aangaande deezen reiziger ontvangen. Maar van 't geen ter mijne kennisfe is gekomen, heb ik gemeend, narigt te moeten geeven, om (*) De Engelfchen fchrjven mysore.  xxiv VOORREDE om te doen blijken, hoe bezwaarlijk het zij, in Abysfinie doortedringen. Groot is het getal der misflagen, welke men in de Aardrijksbeichrijving van Afrika heeft begaan; zij ontftaan uit verfcheiden oorzaaken: zie hier de voornaamfte. Dikmaals heeft de zelfde provincie in de landtaal een anderen naam, dan men daar aan in 't Arabisch geeft; en elk landdistrikt, onder den algemeenen naam van Fertit (*) bij de Arabieren bekend, heeft zijnen bijzonderen naam. De naam eener kleine provincie wordt dikmaals voor dien van eene groote, en die van eene groote voor dien van eene kleine genomen. Bahr beteekent nu eens een meir, dan eene rivier. Dar beteekent een Koningrijk, en wordt dikmaals voor een dist rikt, zelf voor een dorp genomen. Four is een Arabisch woord, en beduidt een Das; voldoende gronden zijn er om te gelooven, dat de Arabieren de bewooners van het land, heden ten dage Dar-four geheeten, even gelijk de Tur- (*) Het land der Afgodwulienaaren,  1>es SCHRIJVERS. xxv Turken de Griekfche eilanden, Touwfchan, een Heer beteekenende, aldus genoemd hebben, om dat dezelve voor de Mahometaanfche veroveraars de vlugt namen. Niets is zo onbepaald als het gebruik van het woord Soudan of büuan. Bij de Egyptenaaren en Arabieren " duidt Ber-et-boudan de plaats aan, alwaar de Karavanen , in den eerden bewoonbaaren oord van Dar-four, da* wil zeggen, aan denOosclijken grens diens Koninkrijks, aahkoomen; en nooit heb ik dien naam, ter aanduidinge van Kordofan noch Sennaar, hooren gebruiken. In Dar-four wordt het gebruikt, om de landen, ten Westen gelegen, daar mede aan te wijzen. Volgens het meest algemeen gebruik koomt het, mijns oordeels, voor $ de beteekenis van het land der Negers , naast aan Egypte grenzende. Nooit heb ik mij van het woord Turk bediend, om in 't algemeen een Makometaan aan te duiden: want tot veel verwarringe geeft dit woord aanleiding, wanneer men in 't algemeen van het Oosten fpreekt. Aan geene" anderen geef ik dien naam , dan aan de bewooners van Euro. *** pisch  xxvi VOORREDE des SCHRIJVERS. pisch Turkye en van Klein-Afie (*). Arabiërs noem ik de volken van datgeflagt, in Syrië, Egypte, aan de kust van Barbarye en in Eigenlyk Arabie gevestigd, 't zij ze in Heden woonen, of onder tenten hun verblijf houden. Bedouwen en Maugrebinen zijn, intnsfchen, de naamen, met welke ik dikmaals de zwervende Hammen beftempel. De Europifche fpelling van het woord Kalif geeft geen ondarfcbeiden denkbeeld van de fterke keelletter in 't begin: daarom fchrijf ik Khalif. De gewoone fpelling Bey heb ik behouden , hoewel de Turken Beg of Bek fchrijven, om dat zij, in de uitfpraak van dit woord, de laatfte letter bijkans niet laaten hooren. (*) Voor Cairo (i), Damiate (2), Rofette ("j), en tenige andere plaatzen, bedient zich de Schrijver van de Arabifche fpelling. Men heeft dienüig ge« oordeeld, de gewoone fpelling te volgen. (1) Kahira. (2) Damiatt, (3) Rashid. LIJST  L IJ S T van MAATEN en GEWTGTEN. De Cairofche Oke weegt . 400 drachmen. De Rot al . . . 144 — De Syrifche rotal zijde • 229 De Cantor weegt . . 102,105,110, 120, 130 rotals naargelange der Waaren, die gewogen worden. Edelgesteenten, Goud en Zilver. De Karat weegt . . 4 Greinen. De Drachme . . 16 Karaten. De Miskal . . 24 Karaten. De Wekié . . 8$ Drachmen. STOFFEN. De Conftantinopolitaanfche El, in 't Arabisch 4raa Jiambquiï, en in 't Turksch hindazi genoemd, dient  dient tot het meeten van lakens en zijden ftoffen. Zij haalt 27 Engelfche duimen (*). Tot de andere Koopmanfchappen bedient men zich van de Cairofche El : zij haalt 18 Engelfche duimen. (*) De Engelfche duim bevat 11 lijnen. icqoniJnsftr/O til NIEÜ.    NIEUWE RËI&Ë DOOR EGYPTE TOT IN HET BINNENSTE VAN AFRIKA, EERSTE Hoofdstuk. alexandrie. Oude Muuren en bouwval?en van Alexahdrièt Zijne twee Poorten. Waterbakkèn. Gewasfen. Oudheden, Bevolking Regeeringsform. Koophandel. Manufaktuuren. Anekdoten. ISJets merkwaardigs leverde mijn overtogt vari de kusten van Groot-B'itannie ha die van Egypte, of het moest zijn het conrrasc tusfchen deri winter, welken ik op de eerstgenoemde had verlaaien, en den zomer, welken ik, de andere naderende, aantrof. Kooplieden en Zeelieden zïjri de eenigen, wien eene zeeteize niet verveelt. Op de onze ontmoetten wij geen gevaar 5 zij I. deel, A duur.-.  i ' uiEuwï REIZE duurde flegts zesentwintig dagen; maar dit was ook de reden dat zij alles miste, 't geen mijne leezers zou kunnen vermaaken. Op den tienden Januarij des jaars 1792 zette ik in Egypte voet aan land. Slegts weinige overblijfzels bezit Alexandrie, die het kunnen doen herkennen als een der voornaamfte gedenkteekenen van de grootheerlijkheid der veroveraaren van Afie, de ftapelplaats des Koophandels van het Oosten, en het tooneel der weelde van eenen der Romeinfche Driemannen 01 Jer vermaarde Koninginne van Egypte. Langzaam en trapswijze was, ongetwijfeld, zijn verval; doch vijftien eeuwen hebben al zijnen alouden rijkdom ongevoelig doe» verdwijnen. De Muuren, welke, tegenwoordig, Alexandrie influiten , wierden door de Saraceenen gebouwd, en men kan, gevolglijk, uit dezelve, aangaande de aloudeuitgeftrektheid der ftad,geen gevolg trekken (*). Op zommige plaatzen zijn ze (*) Volney meent, dat de muuren van Alexandrit van de eerfte ftigting zijn; maar d'anville heeft dit gevoelen al lang verworpen; en de brokken van kolommen, welke men nog ziet, toonendat d'anville gelijk hadt, Aant. des Schrijvers.  na AFRI KA. £ ze ruim veertig voeten hoog , en nergens minder dan twintig voeten; maar hoewel ze dik en met torens beplant zijn, zouden ze geeneri weerftand kunnen bieden, dan, misfchien , aan de Ruiterij der Mammelukken , van welke alleen de inwooners eenen aanval hebben te vreezen (*): reden waarom zij deezen muur eenigzins zorgvuldig onderhouden. — Daarenbo/ea dienen zij ter befchuttinge tegen de Arahifchè Bedouinen , die een gedeelte van her. jaar de oevers van het kanaal bevaaren , en dikmaals het vee uit de nabuurfchap wegneemen. De niet zeer talrijke kudden , van welke de bewooners van Akxandrie gedeeltelijk beltaan» voeden zich met het gras, welks wasdom de nabijheid van het kanaal bevordert; eiken avond* vóór poortfluiten, worden ze na de lhd terug gevoerd ; zelf leidt men ze over dag niet in 't open. veld, wanneer men weet dat er vijandige Ham* men in de nabijheid zich bevinden. Het eenige merkwaardige, aan de muuren van Alexandrie, zijn eenige torens, die in 't verval Zijn; en het eenig overblijfzel der aloude ftad, der opmerkinge waardig, is eene kolonnade* dichc (*) Men hadt geen vermoeden omtrent de oniernrö" «ling der Franfchen. Aant. des Franfchen Fes taaien, A 2  4 « i e t; w e R.EIZÊ «licht bij de poort aan den kant van Raschid C)h doch die meer dan voor de helft in bouwval ligt. Deze kolonnade draagt den naam van het Zuidwestlijk Amphitheater, omdat zij op eene verhevene plaats Maat, van waar men de ftad en de haven gemaklijk overzien kan. Niets in 't minste is er meer te zien van de zonderlinge voorftad, Necropolis, dat wil zeggen, Dooden* ftad, geheeten. 't Is niet te denken, dat de oude ftad Alexan* drie niets meer dan d* kleine oppervlakte heeft beflagen , welke de nieuwe muur influit. Veel uitgebreider was gewisfelijk de aloude omvang, dan dien het tegenwoordig heeft. Intusfchen is flegts een hoek deezer ruimte, tusfchen de twee poorten , met huizen bebouwd; het overige wordt gedeeltelijk door tuinen beflagen, die de vrugten en groenten, aan het klimaat eigen, voortbrengen, en van welke de inwooners van het land 't meeste werk maak en, en gedeeltelijk door de vuiligheden, welke men aldaar nederwerpt. Voor 't overige kan dit laatfte gedeelte niet tot zaaien en planten dienen, uit hoofde der puinhoopen, met welke de grond, tot eene aeer aanmerkelijke diepte, vervuld is, Hoewel het C») Ktftttt,  na AFRIKA. fret niet mogelijk is, de oude grenzen der ftad te ontdekken, noch de ligging haarer voornaamfte gebouwen naauwkeurig aan te wijzen, bezit zij nog de misvormde overblijfzels van haare aloude grootheid, Allerwege ziet men puinftapels: invoege dat niet flegts de moeite, welke de inwconers zich getroosten, om in de aarde te graaven , maar zelfs geweldige ftortregens, brokken kostbaar h ; armer , beeldwerk en oude penningen, aan den dag brengen. De haven , in het oostlijk gedeelte der ftad gelegen, en, ik weet niet om welke reden, de nieuwe haven genoemd, is, naar alle waarlchijnlijkheid, nooit eene goede haven geweest, omdat de grond rotsagtig is; daarenboven heeft zij het nadeel van aan zekere winden bloot te liggen, Met dat alles kan er, van de Europifche fchepen , welke op deeze ftad vaaren, een twintigtal eene veilige legplaats vinden, en wel in een naauw beftek, flegts een klein gedeelte der haven uitmaakende, omdat dezelve elders overal zeer ondiep is; iets, 't geen voor« naamlijk fchijnt te ontftaan uit de groote menigte vuiligheid , die er geftadig in geworpen wordt. De Regeering (laat geene de minfte agc op dit gebruik, waar van de onbruikbaarA 2 heid  6 NIEUWE REIZE heid der haven het gevolg zijn zal. In de afbeelding, door noroen van deeze haven gegeeven , ziet men dat het water tot aan den ingang van het oude Tolhuis loopt; veele inwooners van Alexandrie verzekeren, dat ze het aldaar gezien hebben: en blijken , nog heden voorhanden , dienen daarvan ten bewijze; tegenwoordig, egter, is het verre van daar verwijderd. Niettemin zou men kunnen gelooven, dat de zee rugwaarts deinst, en dat de natuur, meer dan iet anders , in de verandering, in de haven voorgevallen, heeft medegewerkt. De oude haven , dienende voor de Mahonie* taanen alleen , is ruim, hoewel niet zo ruim als de nieuwe. Men peilt er overal van vijf tot zes vademen water, en op zommige plaatzen meer. De ankergrond is er veilig. De ftad ftrekt zich uit langs een gedeelte der zeeëngce en van het fchier-eiland. Aan het Oosteinde, alwaar men den ouden Pharos, of Vuurtoren, fchijnt te moeten zoeken, ziet men een vervallen Fort, aan den vasten wal verbonden , door middel van een fteenen dijk, met verfcheiden boogen doorboord , om aldus den flag des waters te verminderen. Desgelijks ontmeet men aan bet Westeinde een muur, niet minder bouwvallig dan het Slot. Meest-  n a A F R I K A. f Meestal zijn de huizen van fteen gemetzeld, van twee verdiepingen ; en voor gemak berekend. Zij hebben platte daken , doch zijn overvloedig tegen den regen beveiligd, die, geduurende den herfst, van tijd tot tijd, valt. De groote en diepe waterbakken, te Alexan* drie aangelegd, om het Nijlwater te ontvangen, en, geduurende de jaarlijkfche zakking der ri* viere, te bewaaren, waren, naastdenkelijk, zeer talrijk ; men vondt ze van het een einde der ftad tot aan het ander ; tegenwoordig, egter» telt men er niet meer dan zeven, die bruikbaar zijn, Zij kunnen water genoeg ten dienste der inwooneren bevatten: en gelijk zij op eenigen afftand van de huizen liggen , heeft een klein gedeelte der fmalle gemeente zijn beftaan van het watervertier. Men laadt het op kameelenj zo veel een deezer dieren draagen kan, wordt voor vijf paras (^~) verkogt. De gewelven der Waterbakken rusten op een zeer dik plankwerk, 't welk, waarfchijnlijk, zo oud is als de bakken zelve: want het is niet té denken , dat de hedendaagfche ingezetenen van Alexandrie een zoo aanzienlijk gedeelte deezer bewaarplaatzen veranderd , en hout de plaats van (*) Een para is waardig een Franfchen Stuiver. A 4  8 NIEUWE REIZE van fteen hebben doen vervangen, in een lan^, alwaar het een zeer fchaarsch , het ander zeef overvloedig is. Niet veel hooger dan bet waterpas der zee ligt de ftad Alexandrie; en het fchijnt zeer bezwaarlijk , haar in ftaat te ftellen om het tegen vijandlijken aanval lang te kunnen uithouw clen. Op verfcheiden plaatzen van Alexandrie ontmoet men eene dunne laag tuinaarde, voor allerlei gewasfen en planten gefchikt; doch deeze laag is ongetwijfeld een gewrogt van menfchen handen : want de natuurlijke grond be» ftaat uit fteen en zand , en is, diensvolgens, volftrekt onvrugtbaar. 'De tuinen geeven er eepige oranjeappelen en citroenen. De dadels zijn er vrij goed, doch niet van de beste foort; en nogthans geeven zij het meeste voordeel aan den eigenaar. Nog een ander voordeel geeven de Dadelboomen \ zij dienen tot eene aangenaame verwisfeling voor het oog, vermoeid van de witte kleur der huizen en de dorheid van een zandagtigen grond. Alle de moeskruiden en wortelen, welke men iq Engeland kweekt, tieren voorfpoedig te Alexan* drie , mits men zorgvuldig op het befproeiën yasfe. De yrugtboomen , die mij voorkoomeii bies  na AFRIKA. 9 hier landeigen te zijn , zijn de Nerprum (*) en de Koffijboom, hier te lande Kiichnè genoemd, en die insgelijks in Zuid-dmerika wordt gevonden. De eerfte draagt eene vrugt van grootte als eene kers , hebbende insgelijks een fteen, doch in kleur en in reuk meer naar een peer gelijkende (f). Onder de voornaamfte gedenkteekens der aloudheid te Alexandrie, die de minste vermindering in waarde ondergaan hebben , mag men tellen de kolom, die zeer oneigen den naam van die van pompejus draagt (§), en den Obelisk Het opfchrift, in de kolom gegraveerd, is ge« deeltelijk verdweenen , en men kan er zelf niet alles meer leezen , 't geen pococke eertijds daar van gekopieerd heeft. In de groote Moskee ziet men een alouden Sarcophagus, of Grafftede, van Slangenfteen; hij dient tegenwoordig voor een waterbak. Veel overeenkomst heeft dezelve met dien men te Cairo ontmoet, en welken niebuhr zoo naauwkeurig heeft (*) Paliurus athe Nasi. (f) Hier te lande heet de vrugt Nebka. (§j Men gelooft dat zij ter eae van severus is opgericht. C*) $r zijn er twee. Men heeft ze de Naalden van tleopatra genoemd. A 5  IO NIEUWE REIZE heeft befchreeven. Niet minder is hij met Hieroglijfen belaaden , en bezit , daarenboven, het voordeel van geheel te zijn, en van de knaagingen des tijds niets te hebben geleeden. Men verhaalt dat een der tolbedienden, die, eenige jaaren geleeden, Egypte verliet, met de hoofden des lands affpraak hadt gemaakt, om dit dierbaar gedenkteeken der aloudheid in een Europisch fchip te laaden, met oogmerk om het den Duitfchen Keizer ten gefchenke aan te bieden. Doch in den nacht, in welken de inicheeping moest gebeuren , lekte het geheim uit, en de ingezetenen van Alexandrie fchooL den oproerig te zamen, om zich tegen de fchending van den eigendom eener Moskee te verzetten. Men moest dan van de vervoering van denSarcophagus afzien, die, zedert, met zoo veel zorgvuldigheids bewaard wordt, dat een Euro» peaan veele moeite heeft om het te zien te krijgen; en dit is de oorzaak, waarom ik geene uitvoerige befchrijving geeve van dit gedenkftuk , 't welk de opmerking van vroegere reizigers fchijnt ontfnapt te zijn. De inwooners van Alexandrie beftaan uit Mahomctaanen van onderfcheidene natiën, uit «en groot aantal Griekfche Christenen , die er een Keik en een Klooster hebben, van drie of vier  n. a AFRIKA. ii vier Monniken bewoond, en 't welk eene aan» genaame ligging heeft, in het hoogfte gedeelte der ftad, alwaar men de haven en tuinen vindt; voorts , uit Armeniërs , die er insgelijks eene Kerk hebben, en uit eenige Jooden, wien men vrijheid heeft gegeeven om er eene Sijnagoge te bouwen. Ik geloof, dat alle deeze ingezetenen te zamen niet minder dan een getal van twintig duizend zielen bedraagen (*) ; doch mijn verblijf alhier is niet kng genoeg geweest, om dit ftellig te kunnen verzekeren. De Franciskaanen van het H. Land bezitten te Alexandrie een Klooster, van drie of vier van hunne orde bewoond. De Europifche Konfuls en Kooplieden hebben hunne huizen dicht bij elkander, in het oostlijk gedeelte der ftad , aan den oever der zee. Zij houden geene andere vërkeering dan met elkander, be houden de klederdragt hunner natie, en leeven even eens als in Europa; en indien zij in eenige moeite geraaken, ontftaat zulks altoos uit hunne onderlinge gefchillen. Ze. (*) Dit wierdt gefchreven vóór het jaar 1795, *t jaar, waarin de pest, gelijk men verzekert, de helft der ingezetenen van Alexandrie wegfleepte; zeker is het, dat hun getal, zeden, merkelijk is verminderd,  II NIEUWE REIZE Zeker is het, dat den Aiexandtïèrs de naan» niet aangaat, van veel werks van vreemdelingen te maaken; maar ik geloof tevens, dat zij, over 't algemeen, ten hunnen opzigte, zich aan geene onbetaamelijkheden zullen fchuldig maaken , dan ingevalle zij daar toe gezard worden. En misfchien worden zij zeer dikm als van de Christen Kooplieden opgeligt, gelijk deeze, op hunne beurt, van de Makelaars en van andere Agenten van het land, welke hunne handelbelangen hen verpligten te werk te Hellen.. Het bevel over het Fort en over het klein aantal manfchap , welke in de ftad bezetting houdt, is toevertrouwd aan eenen Sar dar, die nu eens den titel van Caschef voert, zomtijds niet meer dan een onder-officier der Mammelukhen is. Het iladsbewind is in handen der ingezetenen. De Cadi of hoogfte ïnagiftraatsperfoon is een Arabier, door den Grooten-Heer tot dien post benoemd; de overige wethouder* zijn de Scheiks der vier wijken , en de Imam der twee hoofd - moske. ën. Bij deeze gelegenheid merke men op , dat, in het Oosten, de voornaamfle magiftraatsperfoonen altijd tot de orde der priesterfchap behooren. Onder de regeering der ptolemeussen bedroegen de inkomsten van Alexandrie twaalf- dui«  na AFRIKA. 13 duizend vijf honderd talenten, uitmaakende, de ralent berekend tegen 193 ponden 15 ftuivers fterling, twee millioenen en een half ponden fterling. Tegenwoordig worden de inkomsten niet hooger gefchat dan op 4 500 beurfen , of 325,000 ponden fterling. Weinig meer dan die van Damiate, heeft de Koophandel van Alexandrie te beduiden. Alles wat Europa na Egypte zendt, of van daar ontvangt, gaat over Alexandrie. Het timmerhout, gelijk ook hetgeen tot den fcheepsbouiv gebruikt, en na Alexandrie wordt gevotrd, komt van Candia, en van de andere eilanden van den Archipel. Gewerkt en ruw koper wordt van Co«flantinopcle aangebragr, en wel in zeer aanzienlijke hoeveelheid. De koffij, rijst en ongetouwde huiden, worden niet flegts te Alexan. drie , maar ook in andere havens van Egypte, ingefcheept. Het vertier van zoo veele koopman fchappen verfchaft eene werkzaamheid aan de ingezetenen, met hunne geaartheid ftrookende; en indien, nu en dan , de koophandel belemmerd word, en zij geen werk hebben, kan hun daar van de fchuld niet geweeten worden; De vaart van Alexandrie op Rojette (*) ge- fcbiedt (*) Rasehid,  |4 NIEUWE REIZE fchiedt met kleine vaartuigen, van vijftien tot vijftig tonnen laadende ; te Rqfette worden de goederen overgelaaden, in vaartuigen van een ander maakzel, orn ze na Cairo te vervoeren. Onder de voortbrengzels van het Oosten , waar van de Europifche kooplieden een grooten voorraad ontvangen , in betaaling van de goederen , die zij na Alexandrie voeren, moeten vooral genoemd worden de Saffraan (*), die in Egypte gekweekt wordt, en de Senebladen , die voornaamlijk van Suez koomen, doch die gedeeltelijk worden ingezameld in Nubie, en zelf bij den eerften waterdal van den Nijl. Langen tijd heeft Europa, jaarlijks, aan Egypte, acht honderd pakken Laken geleverd; maar toen ik uit het land vertrok, was de handel merkelijk verminderd, door de belemmeringen , uit den oorlog in Europa ontftaan; de prijs, tot welken het Laken was gefteegen, nood» zaakte veele Egyptenaars, zich van inlandfche ftoffen te bedienen. Livorno voorziet Alexandrie van gewerkt kraalwerk, en Venetië van glaswerk. De (*) Carthmnus tinftorius.  na AFRIKA. 15 De ingezetenen van Alexandrie onderfcheiden zich door de bekwaamheid, met welke zij vee» le taaien gemaklijk leeren ipreeken ; doch het Arabisch, onder hen in gebruik, is gemengd met veele woorden, uit het Turksch en uit andere tongvallen overgenomen. Onder de heerfchende karaktertrekken hebben de inwooners van Alexandrie, tot heden toe, behouden dien geest van ftandvastigheid , nevens de ichranderheid, welke reeds een aloud Hiftoriefcbrijver in hun hadt opgemerkt (*). Wanneer zij, bij voorbeeld, om hunne huizen tegen de nadeelen, welke de zee aan dezelve kan veroorzaaken, te beveiligen, een oude marmeren kolom, van drie of vier voeten middellijns, in tweeën willen hakken , maaken zij in dezelve eene inkeeping, van een halven duim diep, en die zich langs het twaalfde gedeelte van den omtrek uitftrekt. Dan leggen zij aan elk einde der inkeepinge een ftuk ftaal, van grootte als een drieguldensftuk , en booren een gat in het midden. Midlerwijl worden vijf of zes Hukken ftaal, van grootte als het eerfte, op gelijke afftanden3 rondom de kolom geplaatst, en men brengt ze binnenwaarts door middel van ha. mer- (*) Hi&tius, liell. Alex. propè init.  lö nieuwe REIZE m rflagen. Dus doende wordt de kolom regelmaatig en in zeer korten tijd verdeeld. Te Alexandrie wórden lampen en flesfen van groen en wit glas gemaakt. Men gebruikt daartoe Natrun , in plaats van Alkali; en het laage gedeelte der Egyptifche kusten levert voortnffdijk zand. Eenigen tijd geleeden öntftondt et gefchil , tusfchen de inwooners van Alexan* drie en de Regeering, ter gelegenheid Van het gedrag der Syrijche Christenen , wien het bewind over den Tol was toevertrouwd Van de onderhoorigen aan het juk der Mammelukken zijn de Alexandri'èrs de gezeggelijkften niet, en hunne plaatslüke ligging, nevens eenige andere omftandigheden, hebben hun meer dan eens zich doen verftouten, om aan de bevelen der Regeeringe tegenftand te bieden. Tegenwoordig, inzonderheid, befchouwen zij de bevelvoerende Beys als oproerige overweldigers tegen het gezag der Porte; van hier dat ieder aanhang er geftadig zijn werk van maakt, om met de geringde misdagen zijner tegenftreeveren zijn voordeel te doen- De Beys tragten tot de inwooners van Alexandrie de overheerfching uit te breiden , welke zij over de overge Egyp enaaren offenen, en de Alexandri'èrs doen hun best,  na AFRIK A. 'ij best, om de vorzagts af hanklijkheid, of het onvolkomen zelf bewind, te doen voortduureni in welke zij, door kragt van uicvlugten en red' middden, zich tot heden toe gehandhaafd hebben. Aldus Honden de zaakeii, toen mourad-bey^ onder wiens regtsgebiedJkxandrïe behoorde, bevel gaf tot hst aanleggen van openbaars Maga* zijnen (?) , in welke de voornaamfté handel wordt gedreeven. Ter volvoerir.ge van dit bevel zondt hij eencri Caschef; hoewel niet verzeld van Soldaaten, hadt hij evénwel van moorad" bey last ontvangen, om den Scheik m ah ommet el RïiSsiRi, eenen der voornaamfté Af»/. las, in vérzekering te neémen eri na Cairo tè voeren , Om reden dat die Scheik zich tëlkené als de voornaamfté tëgenftreeyer van de begeerten des Beys hadt gedraagen, Daarenboven heeft men mij verzekerd, dat hij, zoo wel door zijn vefftahd, als door zijne welfpreekendheïd* uitmuntte. De voornaamfté ingëzeténen , in de hoofdmoskee bijeen vergaderd, namen het befluit, dêd Caschef te noodzaaken om dé ftad te verwatert; Tevens maakten zij dé affpraak om den Opper- (*) In de landtaal Qkalsi I; deel» B  18 nieuwe REIZE Intendant van den Tol uit Alexandrie te verjaa. gen, die zich door allerlei bedreigingen gehaat gemaakt hadt, en over welke men menigmaalen bij den Bey klagtig was gevallen. Eenige leden der Vergaderinge wierden gelast, om den Caschef en den Opper-lntendant te gaan aanzeggen , dat zij tot aan den nacht niet in de ftad hadden te vertoeven, op ftraffe des doods. Doch te onverduldig was het volk, om hun zoo lang tijdverwijls te vergunnen; zij wierden genoodzaakt, op ftaanden voet te vertrekken, de Caschef te land , en de Opper-lntendant over zee. Straks daar naa maakte men een aanvang met het verbeteren van de muuren der ftad, gefchut daar op te plaatzen , en alles in ftaat van tegenweer te ftellen. De Scheik ma hommet raadde den ingezeten, zich in diftrikten te verdeelen, zo als gefchiedde. Daarenboven nam men het befluit, dat allen, die het vermogen bezaten om wapenen te koopen , zich daar van voorzien zouden, en dat de onvermogenden op ftads kosten zouden gewapend worden. Omtrent eene maand daar naa ontving men berigt, dat eene krijgsbende, onder bevel van twee Caschefs , tegen Alexandrie in aantogt was, om de ingezetenen tot hunnen pligt te doen weder- kee-  ka AFRIKA. 19 keeren. ISiet zoo dra hielden de Alexandri'èrs vernomen , dat de bende zich te Rofette be • vondt, of zij zonden haar eenige afgevaardigden te gemoet, om haar aan te zeggen, dat indien zij zonder vijandlijke oogmerken kwam, men haar vriendlijk zou ontvangen; doch indien zij ten oogmerk hadde, tegen hen eenig geweld te pleegen, alle de ingezetenen zich tegen haaren intogt zouden verzetten. De eene Caschef was die men onlangs uit Alexandrie hadt verdreeven; de andere was een perfoon van den eerden rang, en hadt, eenigen tijd, dert post van Tenktchery Aga bekleed. De huisbedienden des eerstgenoemden , ten getale va» tweehonderd man te voet, maakten al hun gevolg uit; en hadt, gevolglijk, hunne magt nief veel te beduiden. De Caschef verklaarde, geen ander oogmerkte hebben dan te verzekeren, dat de gemoede1ren der ingezetenen altoos verknogt waren aan de Begeering, en geen voorneemen hadden onl haar den oorlog aan te doen , waar omtrent mourao bey vermoeden hadt opgeva:, ver-* nomen hebbende dat zij zich in ftaat van tegenweer ftelden. Toen raadde hij hun, van hunne vredegezindheid eene proeva te geeven , doöf uit hun midden drie of vier na Cairo af te? B 3 vaal-  NIEUWE REIZE vaardigen , cm voor de Beys de gronden hun-* ner klagten open te leggen, en, om met hun in goed verftand te leeven , den weg te baanem Deeze raad wierdt niet gevolgd, en de Caschef gaf geenen anderen. Naa verloop van veertien dagen verliet hij Alexandrie, van de inwooners niets anders ontvangen hebbende, dan een gefchenk van zeer geringe waarde, en eenige beuzelingen, welke de Europifche Kooplieden, uit aanmerking van zijne waardigheid, hem aanbooden. Aldus eindigde dit gefchil, waarmede ik, weliigt, mij te lang hïb opgehouden, doch 't geen over den toetland en het karakter van de regeering ^der Mammdukken eenig liclu verfpreidt. TWEE-  na AFRIKA. £1 TWEEDE HOOFDSTUK. s i w a. Reize na Siwa. Peoging om M aan den tempel van jupiter ammon door te dringen. Reisweg en voorraad. Die et. h de woestijn. Voorvallen op de reize. Befchryving van Siwa. Oud geflicht. Handelbetrekkingen. Voortbrer,gzels en zeden. De Schrijver tragt in de woestijn dieper in te dringen. Bij is genoodzaakt terug te keeren. De kundigheden, welke ik te Alexandrie had opgedaan , mij hebbende doen befluiten , eene pooging te doen om de overblijfzels van den tempel van jupiter ammon te ontdekken, voorzag ik mij van eenen Tolk, en maakte een akkoord met eenige Arabieren, gewoonxsm dadels en andere goederen van Siwa (*) na Alexandrie te brengen, om mijne pakkaadje en leevensmiddelen te draagen, en mij veilig te gelei. C*)5/V.» is eene kleine ftad ten westen van Alexan. drie. 3 3  §2 NIEUWE REIZE leid n midden door andere Arabieren, welke, geduurende een gedeelte van "t jaar, hunne kudden ?n de nabuurfchap der zee doen graazen. De Ilecr baldwin , welken ik mijn plan mededeelde , gaf daar aan zijne vclkomene goedkeuring, en deedt al wat hij konde om daar vin een gelukkigen uitflag te verzekeren. Toen de Arabieren , die mij zouden verzeilen , hunne zaaken verrigt, en het uur welk zij voor de reizigers gunstig oordeelden, bepaald hadden, maakten zij zich tot hu vertrek gereed. Wij verlieten Alexandtie cp Viijdag 24 Februari 1792, Aangaande de keuze van den weg waren 't mijne reisgenooten met mij eens. , Zij gaven den voorrang aan de zeekusten, omdat de Kameelen aldaar met meer gemak van voedzei konden verzorgd worden, dan op den weg, die recht door het land loopt; en ik verkoos dien weg, omdat het de zelfde was, langs welken alexander zijn Leger hadt doen optrekken. Op den eerften dag leiden wij flegts acht mijlen (*) af; en nogthans ontdekten wij de grondflagen van een groot getal gebouwen, de over- C) In dit Werk worden altijd Geografifche mijlen be.  na AFRIKA; 2$ overblijfzels van welke zo duister en verminkt waren , dat het onmogelijk viel te onderfcheiden, of ze van den ouden dan van laater tijd waren , of tot welke oogmerken zij hadden kunnen dienen. Wij vervolgden onzen weg langs de kust, tot Zondag den 4 Maart, en verboren nimmer lang agter een de zee uit het oog. De kust is effen; en wanneer men de nabuurfchap van Alexandrie heeft verlaaten, alwaar men rotzen aantreft , ontmoet men doorgaans een vlakken en zandigen grond. Het oog, van het befchouwen van dorre oorden vermoeid, vindt op eenige plaatzen eene aangeraame verpoozing, met groenten bedekt, voornaamlijk in de lente; en hoewel het kruid flegts uit verfcheiden foorten van zeegras beftaat, dient het voor de Kameelcn tot toereikend voedzel. Wat onze paerden aangaat, om hen te voeden waren wij genoodzaakt, ons tot de reize van haver en gekapt iiroo te voorzien. De Oosterlingen bezitten verfcheiden foorten van fpijzen, voor lange reistogten toebereid. Om het ongemak van gezoutene leevensmiddelen te voorkoomen, bedienen zij zich van eene foort van gezuiverde boter; de meest gebruiklijke heet mtshli , en kan veele jaaren duuren, B 4 Zij  «4 nieuwe REIZE Zij wordt van de Westkust- van Barbar t na Cairo gevoerd Bijkans overal daar wij ffil hielden, zagen wij fchilpadden, hagedisfen en eenige Hangen. Ook zag men er eene onnoemelijke menigte fiakken, aan de doornagtiie krui Jen kleevende, op Wilke onze kameelen graasden. De Aralieren eeten deeze flakken. Geene andere dan zeevogelen vernamen wij. Een mijner reisgenooten doodde eenen kleinen fperwer; doch hij was de eenige , dien wij zagen. Bij eenige bronnen vonden wij wilde konijnen, aan welke de Arabieren den zelfden naam, als aan de haazen geeven. O k ontdekten wij veele fpooren van Gazellen en Struisvogelen. Peen dag verliep er, dat wij niet van fïortregens overvallen wierden , en ons kwelde niet weinig een koude wind, die uit het Noordwest cn uit het Noordwest ten Noorden waaide. ' Verfcheiden kleine benden Bedouwen hadden hunne tenten opgeflagen, en hielden de wagr, over hunne kudden van geiten , fchaapen en ezels, langs den weg en in de nabuurfchap van het (*} Misfchien de boter uit het groeiend rijk, door. mungo park in zijn Reisverhaal vermeld. Aant. dei. fis, Vertaelers.  wa AFRIKA. 2S het meir Marcotis, 'c welk tegenwoordig droog is. De zulken onder hen, de vrienden van onzen Gids waren, ontvingen ons niet alle moge* Hjke blijken van herbergzaamheid en goedwilligheid, en onthaalden ons op melk, dadelen en versch brood. Anderen wilden ons een ge» fchenk of liever een tolgeld aftroggelen; dooh vermits zij niet fterk genoeg waren om ons daar toe te noodzaaken , zagen zij af van hunnen eisch. Op Zondag 4 Maart , naa een weg van zes uuren te hebben afgelegd, kwamen wij aan eene put, rijklijk van^.water voorzien; en naa dat wij onze kameelen hadden laaten drinken , verwijderden wij ons van de kust, en namen onzen weg Zuidoostwaarts. Tusfchen Alexandrie en de gemelde put waren wij zesentwintig uuren en een half onder weg geweest. Naardien wij van deeze put tot aan Siwa zeer weinig, en dikmaals in 't geheel geen water aantroffen, waren wij genoodzaakt, allen mogelijken fpoed te maaken om die ftad te bereiken. Wij kwamen er op Vrijdag 9 Maart, 's avonds ten acht uuren , hebbende , zints wij de kust hadden verlaaten , tweeënzestig uuren en een kwartier op weg geweest. Van den oever der zee tot aan Siwa is de B 5 weg  a6 nieuwe REIZE weg volftrekt onvrugtbaar. Niets ziet men er dan zand en rotzen, met zeer veel talkfteen gemengd. Op Woensdag f Maart hadden wij in een klein dorp, Karet-am-el-Sogheïr, geflaapen, eene elendige plaats, alwaar de meeste huizen van leem gebouwd, en de bewooners armoedig en m rzig zijn. Ncgthans vonden wij er goed water, en de Scheik el-bellad hadt de beleefdheid van een fchaap te Aagten, en er ons i ts van mede te deelen , om ons zijne dankhi rheid te betuigen voor eenige kleine gefchersken , die wij hem hadden aangeboden. Ook vonden wij hier middel om Pilau te kooken , waar van wij, zedert ons vertrek van de kust, bij mangel aan hout , genoodzaakt geweest waren ons te fpeenen. Het is een onaf hanklijk dorp; de omliggende velden leveren niets dan dadelen, bij welke niet flegts de inwooners het leeven houden, maar waar mede zij ook hunne kameelen en ezels voeden, Van Karet-am-el-Sogheïr tot op den affland van anderhalve mijl, ontmoetten wij dadelboschjes en een weinig water. Vervolgens trokken wij vijf uuren lang over hoogten van zand en rotzen , gelijk aan het dorre land, waar van ik reeds gefprokcn heb. Meer dan acht uuren be-  na AFRIKA. st7 hefteedd^n wij vervolgens aan het doortrekken van eene uicgeftrekte vlakte van dor zand , welke, van nieuws, van een rotsagtigen grond vervangen wieid:. Lan^s een g,oot ge letke van den weg merkte ik op, dat de grond met een korst zout bedekt was. Eindelijk , gelijk reeds gezegd is , bereikten wij Siwa. Volmaakt beantwoordt deeze plaats aan het denkbeeld , welk men zich van de Oafes vormt (*). De grond is niet zeer u tgeftrekt, doch vrugtbaar en van eene woestijn omringd, Naa een half uur te midden van dadelbosfchen te zijn voortgetrokken, kwamen wij binnen de ftad, van welke het Diftrikt zijnen naam ontleent. Volgens landsgebruik, namen wij onze plaatzen op de Misjed, dat wil zeggen, de plaats alwaar men vergadert om te bidden. Naast deeze plaats zag men het graf van eenen Marabou. Welhaast verfcheenen de hoofden der ftad, met het eenvoudig en deftig voorkomen, welk de Arabieren doorgaans hebben , om ons over onze aankomst te begroeten; vervolgens geleidden zij ons W(*y Aldus noemt men de plaatsen in de woestijn, ook Eilanden geheeten, alwaar men water heeft, en kruid en feoomen groeien.  ^ nieuwe REIZE ons na eene her'erg, die, hoewel niet zeer gemaklijk, nogthans d: beste was, welken zij hadden. Niet lang leedt het, of men bragt ons een grooten fchotel met rijst en gekookt vleesch; de Scheiks hielden ons gezelfchap , tot dat voor de kleine bende het eeten wierdt opgedischt, te weeten, voor mijnen Tolk, mijnen Gids, nog twee ander.- Bedouinen en mij zeiven. 1 Ik moet hier aanmerken , dat mijne reisgenooten , uit vreeze dat een Frank niet wel zou behandeld worden, raadzaam hadden geoordeeld , mij voor een Mammtluk te doen doorgaan ; doch alzo ik eerst laat kennis kreeg van dit ontwerp, en nog geen Arabisch fprak, was bet bijkans onmogelijk, niet ontdekt te worden. Wij waren te Siwa gekomen vóór het avondgebed , en in het oogenblik dat het volk zich daar toe ging verzamelen : weshalven het volk , 'c welk zeer godsdienstig is, niet kon nalaaten op te merken, dat ik geen deel nam in de Godsverëering. Genoeg was dit om agterdogt te verwekken, en 'sanderendaags morgens was mijn Tolk genoodzaakt, opening van de zaak te geeven. De Scheiks ftonden verwonderd, dat een Christen kosten deedt en zich aan onaangenaamheden blootftelde, om zoo diep in een land  na AFRIKA. 11 land door te dringen, zonder er, immers zo als het zich liet aanzien , iets te doen te hebben. Doch allen, op één na, fcheenen genegen om de zaak bij te leggen ; en ongetwijfeld was deeze gezindheid het gevolg van een gefchenk van eenige voor hun belangrijke dingen, welke ik hun aanbood. De Scheik, die niet eveneens als zijne ampt> genooten dagt , was , zo wel als al het volk, hoogs: misnoegd over de onbefchaamdheid eens Christens, die het gewaat der Mufulmannen hadt durven aanneemen. In 't eerst wilden ze, dat ik op ftaanden voet zou terug keeren, of den Mahomedaanfchen Godsdienst aanneemen, en zij dreigden, op het huis, waarin ik mijn verblijf hield, te zullen aanvallen, indien ik weigerde een van beiden te kiezen. Naa veel haspelens en kijvens, verworven de gemaatigdften de vrijheid voor mij, om drie of vier dagen in de ftad te mogen blijven om uit te rusten. Doch de Scheiks bezaten zo weinig gezachs om de goede orde te handhaaven, dat ik, geduurende de twee eerfte dagen naa dit verdrag, niet kon uitgaan, zonder met fteenen geworpen , of met fcheldwoorden te worden aangerand. Intusfchen wrcgt de tijd , mij ter ruste vergund, eene verandering ten mijnen voordeele, im-  go NIEUWE REIZE immers bij de opperhoofden : want het gemeene volk bleef even onhandelbaar. Op den vierden dag gaven mii de hoofden verlof, iri de ftad te mogen wandelen, om het meest merkwaardige te bezigtigen. Naa mij van mijne wiskundige werktuigen voorzien te hebben, verliet ik mijne herberg met het aanbreeken van den dag, omdat er toen nog weinig volks op de ftraat was. Mijne Gidzen geleiaden mij langs een lommerrijk voetpad , tusfchen eene menigte tuinen loopende ; naa twee mijlen wegs te hebben afgelegd, bereikten wij de dus genoemde bouwvallen (*). Ik moet bekennen dat ik ten uiterften verbaasd ftond , aldaar een gebouw te vinden van ontegenzeggelijke oudheid , en 't welk , hoewel klein, in alle opzigten zeer bezienswaardig was. Ik zag er niet meer dan céne kamer; doch de muuren waren van groete fteenen gebouwd, gelijk aan die der piramiden. Deeze kamer was tweeëndertig voeten lang, vijftien breed en achttien voeten hoog; oorfpronklijk was zij overdekt geweest met zes groote fteenen, reikende van den eenen muur tot aan óen anderen. Eene deur, aan het eene einde, diende tot den hoofd- in- (♦) In de landtaal Birti.  »a AFRIKA. 3Ï ingang , en dicht daarbij zag men , ter wederzijde , eene andere evenwijdige deur. De tegenoverzijde der kamer was bijkars geheel vervallen: met dat alles was het duidelijk te zien, dat zij nooit grooter was geweest dan zij tegenwoordig is. Ook bleek het, dat er geen ander vertrek daar aan verbonden geweest was, omdat de buitenzijde der muuren met beeldhouwwerk bedekt is. Men zag er drie rijen beelden, die eene Procesfie fcheenen te vertoo. nen , en de tusfchenruimten waren met Hieroglijfifche karakters bedekt. Eveneens was het gewelf verfierd; doch een der fteenen, uit welke het beftondt, was gevallen, en alzo oorzaak dat men het vervolg niet zien konde. De andere vijf fteenen van het gewelf waren geheel. Het beeldhouwwerk was vrij duidelijk te onderkennen, en de kleuren van het fchilderwerk waren, op zommige plaatzen, nog ongefchonden. Duidelijke blijken befpeurt men in den omtrek van dit gebouw, dat er voormaa!s nog andere gedaan hebben ; doch de tijd heeft ze tot den grond toe geflegt, of de iandzaaten hebben de bouwftoffen weggevoerd. In de muuren van zommige huizen ontdekte ik fteenen, ongetwijfeld uit deeze bouwvallen gehaald; doch de  n i e ü w 1 REIEE de plaats, al waar ze gedaan hadden, konde ik met geene mogelijkheid ontdekken. Men zeide mij, dat er nog andere bouwvallen waren, dicht bij die ik gezien had; doch naa eenigen tijd de plaats doorkruist te hebben, alwaar men ze mij hadt aangeweezen, en verneemende dat men voor bouwvallen uitgaf, 't geen indedaad niets anders dart ruwe fteenen waren, die van de rotzen fcheenen afgebroken; keerde ik zeer vermoeid en misnoegd terug. De Scheiks hadden ons een middagmaal doen bereiden in een tuin , alwaar wij van de misnoegden nies te vreezen hadden; en daar de zon bijkans de mijdaglijn bereikt hadt, nam ik deeze gelegenheid te baat, om , door middel Van een Kunsr-I lorizon, hoogte te neemen* De zulken, die met ftarr kundige waarneemingen bekend zijn, weeten dat h-.t middel, door mij te werk gefteld, niet h t beste is om de breedte eener plaatze te bepaalen; maar de uitflag was evenwel niet zeer onnaauwkeurig ; en naderhand herhaalde ik de waarneeming, welke mij iets meer dan 29 gr. ï2 min. noorder breedte en 44 gr. 54 min. oostcr lengte gaf. *s Anderendaags bragt men mij in vertrekken in den rots uitgehouwen, en waarfchijnlijk tot legplaat-zen voor docden aangelegd. Er was noch  na A FRIK A- 3f «och fieraad, noch opfchrift, maar zij moeten met zeer veele moeite uitgehold zijn geworden. -2ij zijn ajlen open geweest, en bevatten niets meer, 't welk met zekerheid aankondigt, waar toe zij oorfpronklijk hebben mógen dienen, Intusfchen ziet men er nog harsfenpannen en been-, deren van menfchen , met eenige ftrooken vel, en zelf hair, daar aan vast, en die de werking van het vuur ichijnen ondergaan te hebben; doch het valt niet te bepaalen, of het de oveiblijfzels zijn van een volk, 't welk de gewoonte hadt om zijne dooden te verbranden , dan of zij door de tegenwoordige bewooners des lands verbrand wierden. Alleenlijk geeft de grootheid der Katako.nben aanleiding om te denken, dat de lijken in hun geheel aldaar wierden bijgezet; zij zijn twaalf voeten lang, zes breed en zes hoog , en hun getal is iuim dertig. In deeze. afgelegene plaats een gedenkteeken gevonden hebbende, 'c welk in alle op'igten bleek een gewrogt der vroegfte Egyptenaaren te zijn , vleide ik mij met de hoop, nog anderen van meer gewigts te zullen ontdekken, door nog verder voort te trekken, of ten minflen van de landzaaten , of van de zwervende Arabieren, eenige rarigten te zullen ontvangen, aangaande de ligging der puinhoopen des ver- I. deel. C maar»  34 sieuwe REIZE maarden tempels van jupiter ammon , immers indien het waar zij, dat deeze puinhoopen nog in weezen zijn. De bewooners van Siwa ftaan in verbintenis met Egypte en met Fezzan; en de zwervende Arabieren doorkruizen de woestiin in allerlei richtingen, wanneer zij zich te Siwa van onderfcheidene foorten m leevensmiddelen gaan voorzien , alwaar ze beter konp dan in de Egyptifche fteden zijn. Zij koomen derwaarts van Elwahy Fetoum, Thefais, Fezzan, Tripoli, Cairo en Alexandrie. Hierom dagt het mij waarfchijnlijk, dat, indien er drie of vier dagreizen van Siwa aanmerkelijke puinhoopen gevonden wierden , dezelve aan hun moesten bekend zijn ; en ik dagt dat ze niet onkundig konden weezen , op welke plaatzen der woestijne men water, vrugten en andere ververfchingen aantrof. Mijn tolk, wiens getrouwheid en oplettendheid , om mijne wenfchen te voorkomen , mij bij ervarenis was gebleeken , bragt, op mijn bevel, de drie Scheiks bij elkander, die mij de meeste genegenheid betoond hadden, gelijk ook mijnen Gids en de twee andere Arabieren. Openhartig zeiden zij mij hunne gedagten, aangaande de wegen door de woestijn, en omtrent al wac ze aangaande Elwab, Fezsan en verfcheiden an- •de-  na AFRIKA, 3j dere plaatzen wisten. Maar toen ik hun onder, vraagde omtrent de plaats, alwaar de puinhoopen des tempels van jupiter ammon moes. ten liggen, verklaarden zij, van die puinhoopen geene kundfchap te draagen. Op mijne vraag, of zij nimmer van eene plaats, Sartrieh genaamd, hadden hooren fpreeken, gaven ze een ontkennend antwoord. „ Wel nu", voerde ik hun thans te gemoet , „ indien gij niet weet „ dat er eene plaats van dien naam is , noch „ dat er puinhoopen liggen in de richting en „ op den afliand, welke ik heb aangeweezen, „ misfchien zijn u dan andere bouwvallen be„ kend , verder west- of zuid westwaarts gele. » gen?" « Ja > * hernam hier op een van hun, „ er is „ eene plaats, Araschiê genaamd, alwaar men „ bouwvallen aantreft; doch gij kunt dezelve „ niet naderen, omdat ze midden in het water „ liggen , en men er geene fchepsn heeft.** Hier op deedt hij mij een wonderlijk verhaal van die plaats, en raadde mij, van mijn voorneemen, om derwaarts te gaan, af te zien. Uit de befchrijving , welke mij de Arabier van Araschiê deedt, viel ligtelijk op te maaken, dat het niet het Oafe of eiland van ammon was. Doch in aanmerking neemende, dar ik C * mee  56 nieuwe REIZE met nut westwaarts zou kunnen voortreizen,' en dat aldaar eene nieuwe ontdekking kon gedaan worden, nam ik het befluit om derwaarts te trekken. Omtrent dit ontwerp waren wij genoodzaakt, het diepst geheim te bewaaren: want wij hadden alle reden om te gelooven, dat de inwooners van Siwa zich tegen ons verder doordringen zouden aankanten. Nogthans maakten wij een akkoord met twee van de armoedigden onder hen, door middel van eenige Sequinen , om ons na Araschiê te geleiden, en, ingevalle wij niet vonden 't geen wij aldaar zogten, ons den weg te wijzen tot aan de eerde bronnen, welke zij wisten regelrecht tegen het zuiden te liggen. De overige tijd, welken ik nog te Siwa vertoefde, wierdt bedeed aan het te boven koomen van de zwarigheden, welke men tegen ons vertrek wilde dellen; en 't was niet voor Maandag 4 Maart, dat wij de reize konden aanneemen. De Oafe , of het eiland, waarop Siwa ligt, bellaat ongeveer zes mijlen in de lengte en vier mijlen en een half in de breedte. Een groot gedeelte dier uitgedrektheid is met Dadelboomen beplant. Ook vindt men er granaat-3 vijge-, olijf-, abrikozen- en banaanboomen. AUe lui-  na AFRIKA. 3? tuinen worden er zorgvuldig onderhouden en zijn zeer vrugtbaar. Men kweekt er eene aanzienlijke hoeveelheid rijst, welker korrel rondagtig is en van die van de Delta verfchilt. Het overige van den grond levert koorn genoeg uit tot onderhoud der opgezetenen. Zoet en zout water heeft men er in overvloed, doch de zoete bronnen zijn , meestal, warm; en 't zij men in dit water, of in de gefteldheid der lucht de oorzaak moet zoeken, of wel in iets anders, zeker gaat het , dat de vreemdelingen te Siwa dikmaals van gevaarlijke koortzen worden aangetast. Eene der bronnen, bij de bouwvallen, boven befchreeven, is, volgens het zeggen der landzaaten, nu eens koud, op andere tijden heet. Op mijnen uitflap hadt mij de koude merkelijk gekweld; doch in de flad vond ik de warmte drukkende , hoewel het faifoen nog weinig gevorderd was. Te Siwa is het bewind in handen van vier of vijf Scheiks, en geduurende mijn verblijf in de flad waren drie deezer Scheiken broeders. In 't eerst befloot ik hier uit, dat hunne waardigheid erflijk was; doch ik verftond naderhand dat zij door verkiezing vervuld wordt, en hoewel dezelve het loon der verdiende behoorde te weezen , nogthans altoos aan een der geenen wierdf, C 3 op-  3§ NIEUWE REIZE opgedragen, wier aanhang over het volk heerschte. Deeze aanhangen, zo wel als de Scheiks zelve, leggen geftadig met elkander overhoop, en het algemeene welzijn is er tel. kens de fpeelbal van. De Scheiks bekleeden den post van Cadi, en het regtsbewind is volftrekt in hunne handen. Doch hoewel hun groote eerbied wordt betoond , is 't er verre af dat zij het noodig gezag bezitten, om de orde te kunnen handhaaven. Onder het geringde voorwendzel loopt het volk te wapen, en de gefchilvoerende geflagten vuuren op elkander in de ftraaten. Veele lieden heb ik gezien, die van deeze burgertwisten de kenteekens droegen. Misfchien moeten ook aan de zwakheid der uitvoerende magt de misdaaden worden geweeten, die aan eenen geheel verfchillend ingerigten gezelligen ftaat bijkans bij uitfluiting fchijnen ie behooren. Geduurende mijn verblijf te Siwa wierdt een eerstgeboren kind dood op ftraat gevonden. Men was barbaarsch genoeg geweest, om het van boven uit een huis te werpen. Ik vernam dat dit flag van doodslagen hier te lande niet ongewoon was; en ik dagt dat dit ten be vijze van de ongebondenheid der vrouwen diende : ongebondenheid, welke ik voor 't overige gee e re-  * a AFRIKA. 59 reden had te vermoeden. Vergeefs deedt men onderzoek na de moordenaaren; en eerlang wierdt er niet meer van gefproken. Over 't algemeen zijn de bewooners van Siwa hooger bruin van kleur dan de Egyptenaars. Zij hebben eene bijzondere uitfpraak. Koffij en tabak zijn onder hen in geen doorgaand gebruik. Zij zijn van den aanhang van ma lik. Zeer eenvoudig is de kleeding der laagere klasfen: want zij gaan bijkans naakt. De overigen hebben eenen dragt, meer gelijkende naar dien der Arabieren van de woestijn, dan naar dien derEgyptenaaien of Mooren. Zij draagen een wit ka* toenen hembd, met zeer wijde mouwen, 't welk op de enklaauwen hangt. Voor hoofddekzel draagen ze eene roode Tartaarfche muts, en geen tulband. Hun fchoeizel is insgelijks rood. Geduurende het heet weêr dekken zij hunne fchouders met een ftuk blaauw en wit laken, 't welk men in Egypte Melaijé noemt; in den winter wordt het van een wollen dekzel vervangen (*). Zeer weinige buisgeraaden hebben de Siwaaneti; eenige aarden vaten, welke z;j zelve rraasien , en eenige matten , zijn de voornaamfté ftuk-. (*) Hier te lande Ihhram genoemd. C4 /  4» nieuwe REIZE (lukken; alleen bij vermogende lieden ontmoet men koperen huisgeraaden. De karavanen van Mourzouk verkoopen hun, van tijd tot tijd , flaaven. Al wat zij verder. behoeven, koomt van Cairo en Alexandrie, lieden, alwaar zij hunne dadels verkoopen, deels gedroogd, deels gepakt en in één gedampt, invoege dat wanneer ze goed van foort zijn, zij naar confituuren gelijken. Van vleesch en visch maaken de bewooners van Siwa niet veel werks. Erood , zo als het bij ons wordt bereid, is hun bijkans onbekend. Zij eeten platte koeken , ongezuurd en half gaar , en nog een ander gebak , van meel en water toebereid, en in olij van palmboomen gewenteld. Rijst, melk, en vooral dadels, dienen hun insgelijks tot fpijze. Veel werks maaken ze van eenen drank , welken zij van den dadelboom verzamelen, en water van den dadel* boom noemen, hoewel dezelve, in den daat, in welken zij dien drinken , eene dronkenmaakende kragt bezit, Tamme dieren hebben ze geene anderen dan Egyprifche geiten, en fchaapen, wier wol veel gelijkheids met het geitenhair heeft, en eindelijk een klein aantal osfen en kameeien. De Siwaanfche vrouwen draagen fluiers, even sis de Egyptifche. r* aa  na AFRIKA. 4l Naa den regen is de grond rondom Siwa , verfcheiden weeken, mee zout bedekt. Wij verlieten Siwa , met oogmerk om in de woestijn door te dringen. Mijn tolk en ik reeden te paerd; de twee perfoonen , die wij als gidzen hadden aangenomen , zaten elk op een ezel, en onze voornaamfté leidsman ging te voet. Niet verre waren wij nog gevorderd, of een onzer gidzen berigte ons, dat wij onvermijdelijk moesten terug keeren , om reden dat de ftedelingen ons reeds op de hielen waren , en niet wilden gedoogen , dat wij de fchatten van Araschiê gingen opdelven. Evenwel vervolgden wij ongehinderd onzen weg; en hoewel wij in geftadige vreeze waren van vijandlijke Hammen te zullen ontmoeten, zagen wij er egter geene. Naa verloop van twee dagen bereikten wij de plaats, welke men ons hadt aangeduid, zijnde niet verre van de vlakte van Gegabib gelegen (*). Het is een ei. land, midden in een meir van zout water. Men ziet er eene menigte ruwe rotzen , zonder dat er evenwel eenige grond zij om te gelooven, dat het bouwvallen van huizen zijn. Niet waarfchijnlijk is het zelf, dat men hier ooit eenig geil*) Zie de Kaart van den Majoor renneli.. C 5  4i nieüwe REIZE gebouw geftigt heeft, om dat er boom, noch zoet water is. Ik had de nieuwsgierigheid om deeze gewaande ruïnen te naderen, en ik zette mijn paerd aan om in het meir te treeden; maar, 'c zij het dier zeer vermoeid was, of omdat het niet kon zwemmen, het begon te waggelen en kon het hoofd niet boven water houden, lk viel met het paerd , en had eenige moeite om mij los te maaken; eindelijk bereikte ik het vas-e land, en had voortaan geenen lust meer om mijne waarneemingen, omrrent het eiland en het meir van Araschiê, te hervatten. Deeze plaars verlaatende, vervolgden wij onzen weg zuidwaarts, zo als wij met onze gidzen waren afgefproken ; doch vrugtloos waren alle onze naafpooringen, Naa drie dagen reizens gevorderd zijnde tot op a8 gr. 40 min. breedte, of althans ten naasten bij, hadden wij geb ek aan water, zonder een middel te weeten om er ons van te voorzi n. In deezen kommerlijken ftaat fleeten wij den geheelen nacht; doch in den morgenftond hadden wij het geluk van eene bron te ontdekken. Intusfchen, voor ?o veel wij niets vernomen hadden, *c welk naar .puinhoopen geleek, welke wij zogten, en door de ongerustheid, welke ons de Aiabieren der  na AFRIKA. 4s der woestijne veroorzaakten, als mede door vermoeidheid moedloos geworden , begonnen wij aan wederkeeren te denken. Wij kwamen op den weg, welke regelrecht van Siwa na Alexandrie loopt, en dien volgende, bereikten wij de laatstgenoemde ftad, op Maandag a April 1792. Zeer veel had ik geleeden van eenen buikloop, van koorts verzeld, en ongetwijfeld veroorzaakt door het brak water, welk ik had gedronken. Van hier , dat ik, geduurende het laatfte gedeelte van mijnen uitftap , geene waarneemingen doen konde : want ik was geftadig genoodzaakt, om, al liggende, op een kameel voort te reizen. Op mijnen weg van Siwa na Araschiê, ongeveer zes mijlen van daar gelegen , trok ik voorbij een klein geftigt, van de Dorifche bouworde, 't welk het voorkomen van een alouden tempel hadt. Ik weet niet , of men er voor» maals een opfchnft las : want er was niet het geringfte fpoor van overgebleeven. De evenredigheden van dit gebouw duidden aan, dat het in de beste dagen der bouwkunde geftigt was, en nogthans was het flegts van kalkfteen, met brokken van fchelpen doorzaaid. Te veel gelijkheids hebben de bouwvallen van  44 nieuwe REIZE van Siwa met die van Opper-Egypte, dan dat er grond zij om te twijfelen, dat de gebouwen, van welke zij afkomftig zijn, niet aan het zelfde geflagt van menfchen hunnen oorfprong zouden verfchuldigd weezen. In het beeldhouwwerk laaten zich de afbeeldingen van isis en anubis gemaklijk onderkennen; en de evenredigheden der bouworde, hoewel kleiner, zijn de zelfde als die der Egyptifche tempels. De rotzen , welke ik in de nabijheid der puinhoopen van Siwa zag, waren van een zandagtigen aart, die met de hoedanigheid der fteenen van die ruïnen geenerlei overeenkomst hadt: zodat ik van gevoelen ben , dat de bouwftoffen , tot deeze geftigten gebruikt, niet van de plaats, alwaar zij ftaan, kunnen ontleend zijn. Waarfchijnlijke overleveringen, deeze voorwerpen betreffende, ontmoet men onder de Siwaanen niet; alleenlijk verbeelden zij zich, dat ze fchatten inhouden , en door booze geesten bezogt worden. Tot de reize van Siwa na Berna, aan de kust gelegen, heeft men, naar men wil, veertien of vijftien dagen noodig; van Siwa na Cairo , twaalf dagen ; en van Siwa na Charjè, hoofddorp van Elwah, eens zo veele dagen. Zints ik het bovenftaandi heb gefchreeven, heeft  na AFRIKA. *5 heeft men mij een nieuw gevoelen medegedeeld : te weeten , dat Siwa het Siropum van ptolemeus is, en dat het gebouw, waarvan ïk de puinhoopen had gezien, even oud was als de tempel van jupiter ammon, tot welken het behoorde (*}. Evenwel is men in de ontdekking van dien vermaarden tempel tot heden toe niet gedaagd; de ontdekking zal het loon zijn van eenigen onverzaagden reiziger, of zij zal de naafpooringen der weetgierigen ontfhappen. Nog veele eeuwen lang kunnen de ruïnen des tempels van jupiter ammon in weezen, en onbekend blijven aan de Arabieren, die de wijde uitgebreidheid der woestijn doorkruizen, Mogelijk is het zelf, dat ze geheel onder het zand begraven zijn; doch dit valt bezwaarlijk te gelooven. (*) Met even veel waarfchijnlijkheids is d'anville van meninge, dat Siwa de zelfde plaats als Marettis is. DER-  46 siïdwï REIZE DERDE HOOFDSTUK, VAN ALEXANDRIE NA ROSETTE. Reistogt van Alexandrie na Rofette (*). Abou» kin Vrugtbaarheid des lands. Dsfchryving van Rofette, Reize na Terané. Foué. DeirouS en Demenhour. ÏSJaa eene maand vertoeveus, om mij te herftellen van de ziekte , welke ik, door mijnen uitflap Westwaarts, mij op den hals gehaald had, maakte ik mij gereed, om andermaal Alexandrie te verlaaten. Geduurende verfcheiden dagen wierdt het vertrek van fchepen na Rofette door de winden verhinderd ; doch ook hier aan ftoorde ik mij niet. Altoos wilde ik liever te land reizen , om dat mij dit, tot het doen van meer en belangrijker waarneemingen , gelegenheid verfchafte; en al wat men mij van de Bedouwen vertelde, die den weg na Rofette onveilig maakten, kon mij niet doen befluiten, om '(*) De Egyptenaars , gelijk reeds is aangemerkt, noemen die ftad Rasckid,  na AFRIKA. 4r om er het voordeel van het land te bezigtigen aan op te offeren, Ik begaf mij dan op weg, den eerften M ij. Ik reed te paerd , en was tot aan het dorp Alou-kir vier mijlen onder weg. Alexandrie verhaten hebbende (*), trekt men ongeveer twee mijlen midden door overblijfzels van oude gebouwen, geen van welke, egrer, eenige opmerking verdient. Ook ^iet men er veele Dadelboomen langs de oevers van het kanaai, en gras genoeg om kleine kudden te voeden , den eigendom van ingezetenen van Alexandrie. Omtrent twee mijlen van Abou kir lag eene ftad, welker puinhoopen deels aan den oever der zee , deels onder water liggen. Men ver» neemt er veel*: brokken v:.n kolommen, 't Was het aloude Tapofiris parva. Het dorp Abou-kir bevat flegts een klein getal inwooners. Dicht daar bij ligt eene kleine haven, door een ftrook lands gevormd, aan 't einde van welken men eene niet zeer belangrijke fterkte heeft aangelegd, alwaar een Tcherbachi met eenige foldaaten bezetting houdt; allen, die te water de fterkte voorbijtrekken, (?) Door de poort van Rofette.  48 NIEUWE REIZE ken, moeten er een zeker tolgeld betaalen. ïa de haven van Abcu-kir wordt geen handel gedreeven , en er loopen geene andere fchepen binnen , dan die tegen liegt weêr eene fchuilplaats zoeken. Van Alexandrie na Rofette waren wij acht dagen en een half onder weg, den tijd, welken wij befteedden, om tweemaal het water over te fteeken , er niet onder gerekend. De weg van Abou-kir na Rofette wordt door kleine ftee. nen kolommen aangeweezen , op zekere afftanden van elkander geplaatst. De vrugtbaarheid en de fraaiheid van den grond rondom Rofette verdienen al den lof, welken men daar aan gegeeven heeft. Het oog wordt er, inderdaad , niet bekoord door de romaneske liggingen, de watervallen, de afwisfeling van vlakten en bergen , en het lommerrijk groen, welk langs been de oevers van den Rhijn en den Donau bedekt; doch de waarneemer, die alle de veldfchoonheden onder eene enkele foort zou willen betrekken , moest ongetwijfeld wel een zeer bekrompenen fm->ak hebben. Wat mij belangt, vermoeid van de dorre en brandende zandgronden , welke ik aan den Westkant gezien had, verlustigde ik mij in de be. fchouwing van de vrugtbaare velden in den omtrek  wa AFRIKA. 4j) kek Van Rofette; velden, die bijkans al wac hec groeiend rijk , tot onderhoud en verkwikking van hec leeven oplevert, voortbrengen. De rijst, de aarde met haar groen bedekkende; de oranjeboschjes ,. een lieflijken geur uitwazemende; de dadelboomen mee hunne dichte fchaduwen ; de Moskeeën en de Begraafplaatzen ^ van eene onnaauwkeurige en grillige, doch eenvoudige en van allen fieraad niet geheel ontbloote bouworde; de wateren van den agtbaaren Nijl, die, naa eene onmeetelijke uitgeftrekcheid gronds overftroomd en bevrugt te hebben; als mee tegenzin de zee naderen, in welker fchoot zij zich verliezen: alle deeze voorwerpen vervulden mij met denkbeelden, welke, indien ik ze niet verheven moge noemen, althans onder de aangenaamfle en ftreelendfte moeten geteld worden, die ooit mijnen geest troffen. Hoewel Rofette eene ftad van den tegenwoordigen tijd is , levert, egcer , de nabuurfchap' eenige overblijfzels der aloudheid uit. Het kasteel van Abou-Mandour , omtrent twee mijlen van daar gelegen , verheft zich aan de oevers van den IS ijl, in eene fchilderagtige ligging, gelijk de verfcheidene teekeningen daar van, in Europa voorhanden , uitwijzen. Van tijd tot tijd worden er kolommen opgedolven. I. deel. J3 |g  50 nieüwe REIZE Ik kwam te Rofette in de maand Rama* dan C) •> tijdftip , waar in de geheele ftad in vreugde is. Den inwooneren van Rofette gaar. de naam naa, van vreedzaamer en meer befchaafd te zijn , dan die van Alexanarie en Cairo. De ftad Rofette is langwerpig en regelmaatig van gedaante. Zij heeft muur noch fort. Zeer volkrijk is zij , en telt onder haare inwooners eenige Franken en een groot aantal Grieken. Zij dient tot eene ftapelplaats van den handel, die tusfchen Alexandrie en Cairo wordt gedreeven. Men heeft er eene katoen- en linnen-fabriek ; doch 't geen er gewerkt wordt , dient «Heen voor binnenlandsch gebruik. In den mond van den Nijl, beneden Rofette, ligt een bank, die de fcheepvaart gevaarlijk maakt. De goederen, die van Cairo na Rffette gaan, worden in fchepen van een bijzonder maakzel verzonden, en voorts na Alexandrie in eene andere foort van vaartuigen overgelaaden. Wanneer de fchepen, de rivier opzeilende, op den zandbank gr nd raaken, koon en ze er niet zonder fchade af, en vergaan er dikmaals. Ongetwijfeld zou te Cairo met geringe moeite eene Kamer van Asfurantie kunnen worden opgericht, (') De Vasten der Mufulmannen.  ma AFRIKA. si richt, op de goederen, welke over Rofette derwaarts gevoerd worden; eene premie van een half ten honderd zou genoeg zijn. Doch in dat geval zou men te Rofittè eenen Opziener over de fchepen (*) moet.n hebben: want anderzins zouden de matroozen ondeugend genoeg zijn om de fchepen te verzeilen, in de hoop van vervolgens de goederen wederom op te visfchen. Niet ondienstig is het, hief aan te merken,) dat hoewel de Nijl, geduurende zijne overftroomingen, verfcheiden takken fchiet, nogthans niet meer dan twee voornaame monden heeft, die van Rofette en Damiate, Rofette heeft tot bevelhebber een officier vari minderen rang, die door de Regeering vart Cairo wordt benoemd; zijn geheele diflxiké flaat onder het regtsgebied van mourad-beV. Plondering hebben hier de eigendommen vari geen anderen kant, dan van dien der Beijs, te1 vreezen. Te Rofette ontmoet men veele geleerden j dat wil zeggen, Mahometaanfche Godgeleerden en Zedeleeraars. In de grootfte kalmte, of liever in eene velftrekt ftokijnfche onaandoenlijkheid f (*) Man noemt hier deeze fchepen femu D 2  5*2 nieuwe REIZE heid, flijten deeze Scheiks hunne dagen. Hun hoofdvermaak is, in hunne tuinen te zitten, aan de oevers van den ftroom, met rooken en praaten den tijd kortende. Vijf dagen vertoefde ik te Rofette, om al wac in de ftad merkwaardig was te kunnen bezigtigen. Op den 6 Meij ging ik na Teranè te fcheep. Liever zou ik over land gereisd hebben; doch de lieden, bij welke ik mij daar toe vervoeg, de , verzekerden mij , dat die reize thans volftrekt onveilig was. Het Natron, welk men bij herhaaling getragt heeft, in Europa in algemeen gebruik te brengen , wierct, ten tijde van mijnen togt na Rofette, in groote menigte van daar uitgevoerd; en ik had de nieuwsgierigheid, om dit voortbrengzel in deszelfs groeienden ftaat waar te neemen. Terané is eene plaats , welke naast aan de meiren ligt : hierom verkoos ik het voor het punt van mijn vertrek. Een gunstige wind voerde ons tot aan het kansel van Menouf; verder kunnen gelaadene vaartuigen den Nijl niet opvaaren , althans wanneer zij niet door dit zelfde kanaal hunnen weg neemen: wanr de wateren hebben hunne aloude bedding b'ikans geheel verlaacen , en het kanaal van Menouf ftrekt  na AFRIK Ai 53 ftrekt meer evenwijdig met den loop , welken de ftroom boven dè DeUa heeft. De dorpen in dit gedeelte van Egypte liggen dicht bij elkander , zijn zeer volkrijk, en worden van wèl bebouwde velden omringd. Langs de beide oevers heeft de vlakte eene onafzien« lijke uitgeftrektheid; doch 't geen daar van aan den Westkant ligt, levert weinig bouwgronds op. De boeren hebben een armoedig voorkoomen; ter hunner beveiliginge is dit noodzaaklijk, onder de heerfchappij der Mammelukken, Doch zij bezitten eene aanzienlijke menigte vee, en de reizigers, die zich altoos in grooten getale op de fchepen bevinden, brengen hun veel voordeels aan. In verfcheiden dorpen ontmoet men vrouwen tot gerijf der reizigers ; in betaaling der befcherming, welke zij van de zijde der Regeeringe genieten , zijn zij verpligt, een gedeelte van haar gewin aan dezelve uit te keeren. Ik heb niet kunnen ontdekken, dat zij, ondanks haare kostwinning, iet Uitzinnigs of onbetaamelijks in haar voorkoomen hadden. Te Menouf namen wij een klein fcheepje, en naa zes uuren vaarens, geduurende welke wij, bij afwisfehng , een Zuido. sten wind en ftilte ^hadden, bereikten wij Te*avé. Van Rofette tot D 3 aan  04 n i bu we R B IZE aan deeze plaats telde ik , langs de oevers van den Nijl , meer dan honderd dorpen ; onder dezelve munt vooral uit het dorp Foué , aan den oostlijken oever gelegen, en alwaar voormaals meer handels omging dan te Rofette, doch wiens huizen en inwooners verminderd zijn, naar gelang die van Rofette aangroeiden. Foui ligt in een der vermaaklijkfte oorden » welke de oevers van den Nijl opleveren, Deïrout is de grootfte ftad aan den westlijken oever dier riviere. Demenhour, 't welk nog meer bevolkt is dan Deïrout, is van de oevers van den Nijl niet zigtbaar, omdat het aan het kanaal ligt, welk het water na Alexandrie voert. Te Demenhour ligt eene bezetting van Janitzaaren, Van Teranè tot aan den mond des Nijls, is de loop dier riviere na genoeg zuidoost en noordwest, eenige weinige bogten uitgezonderd. Men ziet er veele eilanden , wier getal en l:gging telkens afwisfelen. De af'land tusfchen Rifette en Damiate, in eene rechte lijn, is na genoeg 27 mijlen. VIER-  ka AFRIKA. 55 VIERDE HOOFDSTUK. TERANé. NATRON-MEIREN. Regeering van Teranè. carlo rosetti. Handel in Natron. Zeden. Reize na de rneir,n. Waarneemingen omtrent de mdren. Over het Natron. Kptijche Kloosters en Manvfrripten. Vertrek na Cairo. J)~ ftad Teranè ligt ter (linkerzijde van den westlijkften mond des Nijls, op een kleinen afftand van deszelfs oever, en op 30 gr. 24 min. breedte. De meeste huizen zijn van gebakfteen, in de zon gedroogd; doch men vindt er ook van gehouwen fteen» De ftad en verfcheiden dorpen, het diftrikt van Teranè uitmaakende, behooren aan mourad-bey, die het bewind en de gaaring der inkomften gemeenlijk aan eenen zijner Caschefs opdraagt; doch de perfoon , welke bij mijnen doortogt daar mede was bel.st £*), was een Venetiaansch Koopman, carlo rosetti genaamd ; (♦) In Maj 179*. D 4  $6 nieuwe REIZE uaamd, wien de Duitfcbe Keizer den titel van Alge meen Konful in Egypte hadt gegeeven, cfl die bij allen , welke hier te lande gereisd hebben , zeer wel bekend is. Vernomen hebbende dat de trek in Natron, van de zijde der Europeaanen , toenam, was carlo rosetti van meeninge, dat indien hij het uitfluitend voorregt van de inzamelinge en van den uitvoer konde verwerven, zulks hem groot voordeel zou aanbrengen, en \ welk al gaande weg zou toenecmen. Tot dien tijd toe was dit ar:;kel van geen nut geweest voor de Beijs. De arnptenaars, welke, van tijd tot tijd, te Teranè het bewind gehad hadden , eisehten , zender eenige gronden van billijkheid, alwat zij dagten te kunnen aftroggelen van de lieden , die het Katron van de meiren na de oevers van den Nijl voerden; en de Europifche Kooplieden kogten het, door middel van hunne Agenten, voor den laagst mogelijken prijs. Op de hoeveelheid Natron , die uit de meinen wordt gehaald, op den prijs, wulken het op de plaats zelve kost, en op de belastingen, met welke het wordt bezwaard, is geen vaste regel. en verhaalde mij , dat vóór de tijden van carlo rosetti, nooit een Europisch Koopman dtn handel in dit voortbrengzel hadt ge- Pag-\  »a AFRIKA. «ji pagt. Bij tsitfluring wik'e zich deeze Italiaan toeëigenen, al wat de nuiren opleverden, tegen betaaling van eene jairiijkfche fomme , naar evenredigheid van 't geen er van verkogt wierdt. Eene grondige kennis van den plaatslijken toeftand was bij hem de vrugt eener langdu:;rïge ondervindinge ;' en een zamenloop van ornftandigheden hadt hem bij mourad-bey groot vertrouwen doen verwerven. Zeer veel doen gereede penningen bij deeze Bevelhebbers af, die , omdat zij niet zeker zijn , hoe lang zij in 't bewind zullen blijven, altoos afgelegenè voordeelen aan het tegenwoordige opofferen. Van hier dat rosetti's voorflagen wierden aangenomen ; zedert oeffende hij over het diflrikt van Terané een gezag, weinig minder dan 't geen er de Caschefs voormaals geoeffend hadden. Ten zelfden tijde vermeerderde de trek in Natron te Marfeilk, te Venetië en te Li* yorno; niet ongelukkig flaagden ook de proeven, die er te Londen van genomen wierden. Carlo rosetti deedt zijnen neef (*), in de hoedanigheid van zijnen zaakwaarneemer, te leranè zijn verblijf neemen. Doch deeze jonge» (*) Zyn naam was fe&rari. P 5  §8 nieuwe REIZE geling, meer behangen vindende in het gemak van zijne Sopha dan in de krijgsverrigtingen der Mammelukken, was niet berekend vour de be* heering van een volk, ge-Aom om alleen uit vreeze te gehootzaamen. Hij hadt onder zich eenige Sclavonijche foldaaten, tiet toereikende om de lieden , met de inzameling van \atron onledig, te befchermen. Omtrent drie maanden naa mijn vertrek van Teranè overleedt r o set* *r i's neef; zijn dood wierdt aan vergif toegefchreeven. Zedert heeft zijn oom een groot gedeelte van zijn voorregt verkogt; zodat hij er bijkans geen voordeel meer van trekt. In het jaar, in 't welk men het meeste Natron heeft uitgevoerd , hebben de irkomften , welke de F egeering van dit artikel trekt , bedraagen 32,000 patakes, die , het pond fterling gerekend op twaalf piasters, mogen gefchat worden op 6,coo ponden fterling. Er moeten, derhalven , tusfchen de 3500 en 4000 tonnen Natron ui-gevoerd zijn, waar van het grootfte gedeelte na Marftille is gegaan. De tegen» woordige oorlog heeft het vertier deezer waare aanmerkelijk verminderd. Bij mijn vertrek na Teranè had ik mij van aanbeveelingsbrieven voorzien aan Signor ferrari, den neefjran rosetti. Bij mijne aan-  na AFRIKA. 59 aankomst ftelde ik ze hem ter hand $ niet flegts beloofde hij , mij in de voldoening mijner nieuwsgierigheid te zullen behulpzaam weezen, maar verzogt mij zelf bij hem te huisvesten. Ik befteedde eenen dag aan het doorkruizen van de nabuurfchap van Teranè, en vooral van het gedeelte van de Delta, 't welk tegenover de ftad ligt, en alwaar men nog een groot getal kolommen en andere bouwvallen aantreft» uitwijzende dat er eertijds gebouwen geftaan hebben. Evenwel konde ik geene Opfchriften vinden , noch andere naafpoorenswaardige voorwerpen. Signor rosetti hadt bij zijn huis een fraaijen tuin doen aanleggen, waar in hij veele vrugtboomen en nutte planten kweekte. Ook hadt hij 'getragt, door het planten van boomen in de voorlieden, de plaats te verfraaien; doch van den kant der inwooneren hadt hij, in zo lofwaardige onderneemingen , geenen bijvul ondervonden. Zelf weigerden zij de boomen te befproeien, en zij verbeeldden zich, een kragtig bewijs hunner gemaatigdheid te geeven, door ze niet uit te roeien. Tot eene les kan dit voorbeeld voor de zulken dienen, die een volk neigingen willen inprenten, welke door de noodzaak* lljkheid of door de overtuiging vau hun belang al-  6o nieuwe REIZE alleen in hun kunnen verwekt worden, Misichien ook voedden ét inwooners van Teranè een vermoeden, waar voor zij niet wilden uitkoomen, of waren kwalijk te vreden over nieuwigheden , welke men hun zogt op te dringen. Ik had opgemerkt, dat de Egyptenaars, even gelijk alle Oosterlingen , op boomen en water driftig gefteld waren; en indien zij , in de nu genoemde omftandigheid, er geen werk van fcheenen te maaken, zal, waarfchijnlijk, de reden, geweest zijn, hunne verbeelding, dat onder het voordeel, welk hun wierdt aangeboden , eenig gevaar verholen lag. 's Daags naa mijne aankomst, wanneer de Arabieren zich na de meiren m ?sten begeeven, om eene laading Natron te haaien, gaf Signor ferrari, weetende dat ik met hun gaan wilde , bevel aan zijne vijf Sflavoniê'rs om mij te verzeilen, 's Avonds ten negen uuren fteegen wij te paerd. Wij namen onzen weg wes> waarts ; tot zeven uuren in den volgenden morgen zijnde voortgetrokken, vonden wij eene bron van zoet water , die dicht bij het meir ontfpringt, en, hoewel zij niet veel waters opgaf , ons eene welgepaste verkwikking bezorgde : want de hitte begon zeer drukkende te  Ni AFRIKA, 61 te worden. Ik bevond, dat het Oostlijk uiteinde van het Westlijkfte meir op 30 gr. 31 min. Noorder breedte lag; doch eene enkele waarneeming is tot eene naauwkeurige bepaaling niet genoeg. Naar mijne gisfing was tusfchen Terané en het Kloost.r St. George een afftand van vijfendertig mijlen. Vlak en aangenaam is bijkans overal de weg van Teranè na de meiren.. Slegts hier en daar ontmoet men los of beweegend zand, waarin men zeer diep doorzakc. Water vindt men niet in de ftreek, welke wij doortrokken ; zij is deri alven onvrugtbaar, zo wel als de oevers der meiren. De eenige gebouwen, welke in de nabuurfchap deezer meiren ftaan, zijn drie Kloosters, die van eenige Koptifche Geestlijken bewoond worden. Twee deezer Kloosters liaan anderhalve mijl van het Oostlijk meir; het derde is er bijkans zes mijlen af. Voorts ziet me 1 er nog eenige overblijfzels van andere gebouwen, die ongecwijfeld insgelijks Kloosters zullen geweest zijn, doch al voor lang zijn vervallen. Zeldzaam vertoonen zich de Gazelle en de Struisvogel in dit gedeelte van Egypte; en nogthans zijn het de eenige dieren, die men er vindt. Planten heeft men er niet dan een weinig  g2 nieuwe RE ZE nig riet, 't welk aan de oevers der meirefi groeit. Het Oostlijk meir is zeer onregelmaatig van gedaante; de uitgebreidheid gronds, welke zijne wateren bedekken, is daarom moeilijk te bepaalen ; ook kan men het van 't eene einde tot het andere niet overzien. Meer water vindt men er in den zomer dan in den winter. Ik merkte op, dat het nergens breeder dan eene mijl was. In de lengte zal het wel vier mijlen houden. De Arabieren verhaalden mij, dat in deri jongstvoorgaanden winter het meir zeer laag geweest was. Ik zag eenige merken, welke fcheenen aan te wijzen , dat het vier voeten hooger geweest was dan tegenwoordig; dus hoog geklommen zijnde, moet het voorzeker een geheel ander aanzien hebben, dan h?t zich thans vertoonde. Men beweert, dat omtrent het einde van dtn zomer de meiren bijkans droog liggen, en dat de geheele uitgeftrektheid, die voorheen onder water fiondt , alsdan mef zout bedekt is. In het meir en op een korten afftand van het Oostlijk uiteinde ontfpringt eene bron , die het water merkelijk beroert, en nabij welke men ongeveer zes voeten water peik. Elders overal peilt men niet meer dan diie voeten. Dicht-  w a AFRIKA. 6 3 Dicht bij de bron teekende de Thermometer 76 gr., terwijl hij in de open lucht op 87 gr. ftondt. Zo wel ten aanzien van uitgeftrektheid en gedaante , als van voortbrengzelen, is er weinig onderfcheids tusfchen hec Wes.lijk en het ander meir. In beiden is het water roodagtig van kleur, en overal waar men den grond zien kan, fchijnt dezelve met bloed te zijn bedekt. De meest verhevene plaatzen hebben altijd vijf of zes duimen zouts. Rondom de meiren is de oppervlakte des oevers , meer of min , met Natron bezwangerd, en op een zekeren afftand biedt zij aan den voet den flaauwen tegenftand van omgeploegd land, 't welk een weinig bevrozen is. De grond beftaat uit vast zand. Het water uit de meiren laat altoos, naa de geringde uitdamping, een bezinkzel van zout agter. Niet verre van de meiren ligt een be g , in welken men, tot eene geringe diepte graavende, brokken Natron aantreft, alkalijnagtiger en van eene meer glansrijke kleur dan dat der meiren. Dit Natron gelijkt naar dat van Barbare, en naar *t geen ik op den weg van Soudan heb waargenomen. Ondoenlijk was het mij , de dikte van het Natron in de meiren raauwkeurig te bepaa'en; doch de lieden , die het gewoonlijk verzen e- len,  nog zeer fterk en vast. Op de zindelijkheid deezer Monniken valt niet veel te roemen; maar vermits zij zeer weinige kleêren hebben, kunnen ze dezelve niet dikmaals verwisfelen. Zeer bezwaarlijk zal men menfchen aantreffen, dieper onkundig omtrent al wat het mensch. lijk geflagt' en de dingen deezer waereld aangaat , dan zommigen deezer Monniken, met welke ik gefproken heb. Evenwel bezaten de Opperlten der beide kloosters eene zekere maate van kunde. Een vond ik bezig met hec ver* Hellen van zijne fchoenen; omtrent de Godgeleerde gefchillen fcheen hij zich weinig te bekommeren. De andere ondernam om mij de waarheid der leerftellingen van eutychès (*), raakende den éénen Wil in Christus, te be-wijzen; en toen ik hem verklaarde, dat zijne bewijzen overtuigende waren, fcheen hij zeer voldaan. Voor het overige ontvingen mij deeze Geestlijken met alle mogelijke gulhartigheid,, Op mijne vraag, of ze geene Manufcripten of gefchreeven boeken hadden, liet men mij in het eene klooster verfcheiden boeken zien, eenigen in het Koptisch, anderen in het Arabisch, en (*) Hoofd van eenen aanhang in de ee fte eeuwe van liet Christendom. E s  63 Hi-ijwi REIZE ' en zelf in het Syrisch, Er was een Arabisch en Koptisch Woordenboek, het Oude en het Nieuwe Testament, nevens de Werken van gregorius nazianzenus, in \ Arabisch. De Opperfte zeide mij, dat ze bij de achthonderd boekdeelen hadden; doch hij weigerde er mij een van af te liaan, zelf om mij nog meer te laaten zien, dan die ik genoemd heb. Geene andere taal verflonden de Monniken van dit klooster, dan het plat Arabisch. Twee geheele dagen en een gedeelte van den derden dag in de nabijheid der meiren hebbende doorgebragt, begonnen de lieden, die mij1 verzelden, onverduldig te worden, en ik was genoodzaakt, na Teranè te rug te keeren, 't welk ik kort daar naa verliet. Op den a6 Meij, 1792 kwam ik te Cairo (*). (*) Zoo weinig waters was er thans fn den Nijl, dat hei fcheepje, welk den Schrijver overvoerde, ve«le moeite hadt, van Ttruué te Cair» te komen. VIJF-  ka AFRIKA, 69 VIJFDE HOOFDSTUK. cairo. Ligging van Cairo. Re ge ering van Egypte in 179*. Pachaen Beijs. Mammelukken. Hunne geboorte, opvoeding,kleeding,wapenen enfoldij. fVdardeering van hunne krijgsbekwaam* heden. Vermogen en inkomflen der Beijs. Khalig. Nijl. Moskeeën te Cairo. Baden en Okals. Huizen. Zeden en gewoonten. Onderfcheidene klasfen des Volks. Kopten. E^lf maanden, op onderfcheidene tijden, heb ik te Cairo vertoefd, en dit verblijf heeft mij ln ftaat gefteld, om van deeze vermaarde ftad een naauwkeuriger berigt te geeven, dan iemant der reizigers , die er vóór mij geweest zijn. Eene oppervlakkige befchouwing van de zeden en de gewoonten eens volks is dikmaals bedriegelijk: en eene toevallige uitzondering kan voor een algemeenen regel worden opgenomen. De talrijke bevolking; de onderfcheidene natien, uit welke deeze bevolking beftaat; haare verfchillende lpraaken, zeden en gewoonten; E 3 de  *70 NIEUWE REIZE de vermaardheid eener ftad, welke men den toenaam van de groote heeft gegeeven ("), en die de tweede in rang van het Oosten is; de hoofdftad van Afrika; het tooneel van veele verbaazende gebeurtenisfen, van welke de Gefchiedenis gewaagt, en van nog verbaazender voorvallen, die de Arabifche fabels opfiereh: alles, in één woord, wanneer men te Cairo koomt, wekt de nieuwsgierigheid en de bewondering. De ftad Cairo ligt ten Oosten van den Nijl, en op eenigen afftand van diens oever. Nogthans maaken de voorlieden Misrel Attikê en Boulak (f) twee punten uit, welke tegen doezen hoogagtbaaren ftroom ftooten. In het Zuidoost en in het Oost rijst een gedeelte van die groote bergkeeten, welke den loop des Nijls volgt tot in Opper-Egypte, en die nu eens tusfchen hen beiden eene vlakte van eene mijl in de breedte laat, en dan wederom de rivier na. dert, als 't ware, om haare wateren te doen ftilftaan. Ten Noorden van Cairo ftrekt zich de vlakte tot aan de Delta uit, naar welke dezelve in de hoedanigheid van grond en van voortbrengzelen gelijkt, Beneden den berg ligt het (*} Groot Cairo. Cf) De haven.  ka AFRIKA. 71 het Fort, welk men het kafteel van Cairo noemt, tegenwoordig buiten ftaat tot het bieiert van eenigen tegenftand, doch vóór de uitvinding van het Gefchut voor zeer geducht aangezien. Het oog, aan de Europifche fteden gewoon, aan haare breede ftraaten en aan haare regelmaatigheid, vermoeit zich in 't eerst in het door« loopen van de hoofdftad van Egypte. Nogthans draagt deeze flad bij de landzaaten den naam vnn 'Misr, zonder wedergae, Misr, moeder der waereld. Het algemeen gevoelen is iet betrek* kelijks, en verandert naar gelange der heblijkheden en kundigheden. De engte der ftraaten dunkt eenen bewooner van Cairo noodzaaklijk, tegen de hitte eener zonne, die regelrecht haare ftraalen fchiet. Een dun Zeilkleed, van de eene rije huizen tot de andere gefpannen, maakt in zijn oog eene fraaier vertooning, dan het ièhoonst gewrogt der bouwkunde. Bij de driehonderd jaaren (*) hadt Egypt» geftaan onder de gewapende Ariftokratie eer Mammelukken, wanneer het, in de jaaren 1516 en 1517, veroverd wierdt door selim den I, Sultan der Turken (f). Opgemerkt hebbende de C*) Tweehonderdzesrig jairen. Aant des Vert. (f) In den jaare jg.ó fneuvelde campson-caurit» E 4 Sul.  7* nieuwe REIZE de afgelegenheid deezes lands, de kleine moeite om zich aldaar te kunnen handhaaven, en den geest van losbandigheid der inwooneren, hadt deeze Vorst de Maatkunde om met deszelfs eerfte^Gouvernement in onderhandeling te treeden, en de oude vooroordeelen te eerbiedigen. Eene erkende waarheid was het daarenboven, dac daar Egypte, door zijne ligging, van buitenlandfche aanvallen weinig hadt te vreezen, het de eerzucht der Pachas kon in de hand werken. Uit kragt van een gebruik, door selim ingevoerd , en gedeeltelijk in Hand gebleeven , mag de Pacha flegts de magt der Beijs verdeelen, en de voortduuring van zijn gezag is van hunnen eenpaarigen wille afhankelijk. Onvermijdelijk hebben de Beijs tegenftrijdige belangen , 't geen tot binnenlandfche en bloedige oorlogen dikmaals aanleiding geeft; doch ten aanzien van alle buitenlandfche magt hebben zij eenerlei belang; en in dat geval, 't zij als bond- Sultan van Egyptt, in eenen veldüag, welken hem selim leverde, die, in den jaare 1517, op den nieuwen Sultan todmonbai, in twee veldflagen, de overwinning behaalde , en hem zeiven gevangen genomen hebbende, aan eene der poorten van Cairo deedt ophangen. Aanu ées /r. Vert,  na AFRIKA. 73 bondgenooten , 'c zij als vijanden, maaken ze niet ineer dan één lichaam en ééne ziel uit. Te groot vertrouwen ftelde selim in den roem en in de magt der Ottomanfche wapenen, en in den invloed , welken hem de titel van opperhoofd van zijnen Godsdienst gaf, dan dat hij eenige vreeze hadt, dat de bevelen der Porte ten eenigen tijde niet zouden geëerbiedigd worden. In 't eerst genoot de Pacha een zeer uitge» breid gezag; doch de kunftenarijen en de eerzucht der Beijs hebben het ongevoelig vernietigd. Meer met het burgerlijke dan met het krijgsweezen ftondt het regtsgebied diens amptenaars in verband. Altijd was hij voorzitter van den Divan, die in het kafteel wierdt gehouden, de plaats tot zijn verblijf beftemd. Doch tegenwoordig vergadert de Raad in het paleis van eenen der voornaamfté Beijs, uitgezonderd wanneer er een Firman, of Keizerlijk bevel, van Confiantinopoh koomt; in dat geval worden de Beijs in het kafteel ontboden, om er de bevelen der Porte te verneemen. Zij verzamelen aldaar in kleinen getale. Naa gedaane leezing roepen ze; Esmana oua tadna: ,, Wij hebben „ 't gehoord, en wij zullen gehoorzaamen;" E 5 doch  Y4 nieuwe REIZE doch naaüwlijks zijn ze buiten het kafteel, of zij roepen gelijkelijk : Esmdna oua aujina: „ Wij hebben 't gehoord, en wij zuilen niet ge„ hoorzaamen." i In den jaare 1791 ontving salah aga, Gaaf van mourad-bey, last van de R>>ecring van Egypte, zich na Conjiantinopole te begeeven, om er met de Porce o er den Vrede te handelen. Hij boodt den Grooten Héér een gefchenk van paerden, kostbaare ftoffen en eenige andere goederen aan: eene vrijwillige fchatdng, welke de Porte niet vermogt te vorderen, doch die door de Beijs wettigüjk fcheen verfchuldigd te zijn. Zeer gunflig wierdt salah aga ontvangen, en hij welhaast benoemd tot Vaquil es Sultan, dat wil zeggen, Agent des Sultans te Cairo. Waarfchijniijk wierdt hem die post opgedraagen, om hem over te haaien tot het onderfchraagen van de poogingen der Porte in het verdeden der Beijs. Nutloos was dit alles. Zints langen tijd was de Beijs het gevaar hunner verdeeldheden bij ervarenis gebleeken; vereenigd door hunne belangen, waren ze rijk geworden, en bezaten een groot getal flaaven. Diensvolgens, zo als men mij heeft verzekerd , hebben ze geene fchatting meer na Con* ftmtinopole gezonden. Daar  na AFRIKA. 7% Daar de Beijs uit de Mammelukken worden gekozen, is het noodzaaklijk, dat ik eenen aanvang maake met een berigt, aangaande deeze zonderlinge krljgsmagt. Dé Mammelukken waren van ouds, en zijn nog heden, voor het meerei-gedeelte, flaaven (*), uit Georgië, Cir* kas/ie en Mingrelie afkomflig. De overigen zijn Oostenrijkfche of Rusfifche Krijgsgevangenen, die hunnen Godsdienst aan deezen ftand opofferen. De Zaakwaarneemers, welke de Beijs te Conjiantinopole hebben, zijn gelastigd, alle (*) Zoo zeer verfehiüende is de flaavenflaat in Egypte van 't geen in andere landen plaats heeft, dat zij, die het handeldrijven in menfchen tragten te verdeedigen, op het gezag van deszei fis oudheid en mét het voorbeeld van alle natiën, wel behoordei te letten op het gebruik daar van in Egypte, Een flaaf, die wettig gekogt, en over zijnen meester niet voldaan is, zegt alleenlijk tot hem: Brer.g mij na de markt (*), waar naa de messter verpJigt is, hem te koop te veilen. Bezwaarlijk valt het te geïooven, dat overal, daar de wetten aan den meester een vol ftrekt gezag over de flaaven geeven, de meester dat ge. zag niet zal misbruiken. Doch het voorregt, daar ik van fpreek, is een fterke teugel tegen die magt, cn het is niet het eenigfle. Eene flaavin, door haaren meester bezwangerd , is tot de vrijheid geregtigd; en elk flaaf, die geld heeft, kan zich vrijkoopen. (*) Souk-es Soultan.  70 hieuwb REIZE alle jaaren een zeker getal flaaven aan te koopen, om de Mammelukken aan te vullen; ook zijn er kooplieden, die ze na Egypte voeren, en aldaar te koop veilen. Wanneer de toevoer riet toereikende is, of wanneer er meer Mam~ meiukken dan naar gewoonte zijn geftorven, wordt het mangel door Negerflaaven aangevuld, die uit het binnenfle van Afrika koomen, en even als de overige gekleed en gewapend worden. Met meer dan gemeene zorgvuldighnid worden de Mammelukken tot hunnen fland opgeleid. Zij ontvangen onderricht in alle lichaams©effeningen, die vlugheid tn fterkte kunnen geeven; en, over 't algemeen, zijn ze bevallig en fchoon. De dankbaarheid der flaaven beantwoordt aan de goedwilligheid der meesteren; want nooit verlaaten zij hen In gevaar. Wanneer zij eenige gefchiktheid voor de letterkund* bezitten, wordt dezelve aangekweekt; men vindt er onder hen, die het Arabisch vrij wel fchrijven; doch de meesten kunnen zelf niet leezen; en 't geen vreemd mag fchijnen, is, dat mour A d - b e y tot do laatstgemelden behoort. De gemeene Mammelukken draagen altijd het krijgsgewaad; hunne wapenrusting beftaat uit een paar pistolen, een fabel en een dolk. Hun hoofd-  ha AFRIKA. 77 hoofddekzel is een groene mms, met een tulband omwonden (*). Hun overig gewaad is gelijk aan dat der andere Mahometaanen; de kleur flaat in het believen van hem, die hec draagt. Evenwel draagen ze lange broeken van Venetiaansch grof karmozijn laken, aan welke hunne roode muilen zijn vastgehegc. Wanneer zij te paerd zitten, zijn ze, behalven de reeds genoemde wapenen, van een paar zadelpistolen voorzien, en van de dubbous, dat wil zeggen, krijgsbijl. Wanneer zij ten ftrijde trekken, bedekken zij hun hoofd met een helm, en dekken zich, onder hun oppergewaad , met een maliënkolder. Zeer duur zijn deeze maliënkolders; zommigen kosten vijfhonderd piasters. Zij worden te Conjiantinopole gemaakt, of komen uit Perfis. De (*) De Mammelukken laaten hunnen baard niet groeien , voor dat zij hunne vrijheid bekomen hebben, en tot een, booger rang z'jn opgeklommen. Onder de Osmanlis heeft dit insgelijks plaats. De tcoglans, hoewel vrij, l'cheerert zich, omdat ze in eene fuort van flaavernij lee\en: van hier dat een gefchoren baard niet altijd de ftaavernij aankondigt, maar eer.en ftaat van afhankelijkheid. De CV manlis draaien een baard, meer om zich naar de voorfchriften des Profeets te voegen, dan ingevolge van een volksgebruik. De Tartaaren draagen ze r.iet, en de: Ara. Herin alleen betoouen gi ooien eeibied voor dit tooizef.  78 nieuwe REIZE De paerden der Mammelukken zijn van dé fchoonfte Arabifche rasfen; men betaalt er dikmaals drie of vier beurzen voor, dat wil zeggen, van honderdvijftig tot tweehonderd ponden fterling. De Mammelukken trekken geen foldij. Zij worden van fpijze voorzien in het huis der Beijs, der Caschefs of van andere Bevelhebberen, onder welke zij ftaan. Elk bevelhebber, die een flaaf koopt, maakt er van regtswege een Mammeluk van. Deeze naam, afkomftig van het werkwoord malek, bezitten, beteekent een perfoon, die eens anderen eigendom is. Hij, die naa eene voegzaame opvoeding te hebben ontvangen , onder de Mammelukken wordt aangenomen, ontvangt van zijnen meester een paerd en wapenen. Ook geeft men hem een flel klederen, 't welk vervolgens jaarlijks, in de maand Ramadan, wordt verwisfeld. Ingevolge der edelmoedigl-eid hunner meesteren, der belooningen, welke zij van anderen ontvangen, en der knevelarijen, welke zij zich veroorlooven, hebben de Mammelukken geld om hunne gierigheid te voeden, of der losbandigheid den teugel te vieren Ook vindt men er onder hen, die groote rijkdommen verzamelen, wanneer zij door de bijzondere gunst der Beijs tot den post • van  ma AFRIKA. 79 van Chasnadars of fchacbewaarders bevorderd worden. Over 't algemeen zijn de Mammelukken eerder vrolijk en onbezonnen dan baldaadig. Zeer gezet zijn ze op praal vertooning, en niet zeer kiesch omtrent de middelen om dien trek te vieren. Zelden treeden zij in 't huwelijk, voor dat zij eenigen post gekreegèn hebben, Hoswel van Christen Ouderen geboren, fehijnen zi) zeer wel voldaan over hunnen ftand, en mer» heeft er veelen onder hen gezien, die weigerden, denzelven met de vrijheid te verwisfelen. Nogthans befchouwen de Arabieren de meesten van hun, als fiegte onderhouders van de Wes van MA HO MET. Opmerkelijk is het» dat hoewel de Mammelukken over 't algemeen kloek en welgemaakt zijn, de zulkert onder hen, die in \ huwelijk treeden, en die altijd weinig in getal zijn, zeef zelden kinderen verwekken. Misfchien is er de reden van, dat gelijk de zoon zelf van eenen Beij boven de anderen titel noch rang heeft, de vrouwen zsch zelve doen roisdraagen, Hoe 't zij, van achttien Beijs, wier leevensbijzonde** heden wij naauwkeurig bekend zijn, hebben er flegts twee leevende kinderen gehad. Stoutmoedig, onverzaagd, tegen het dporilaan van  ÏO NIEUWE REIZE van vermoeienisfen gehard, bekwaame paerdrijders en vaardig in het behandelen van den fabel, mogen de Mammelukken worden aangemerkt, als boven alle de andere krijgslieden van het Oosten verre weg den voorrang te verdienen. Doch wat de gefchaarde veldflagen, de regelmaatige behandeling der wapenen, de groote en (helle wendingen aangaat, hier omtrent moeten ze voor de Europifche krijgsbenden verre weg onderdoen (*_). Door gunst geholpen, of zich door verdienfte onderfcheidendc, klimt de Mammeluk tot den post van Caschef, en, al gaande weg, tot dien van Beij; doch de voornaame oorzaak zijner verheffinge heeft bijkans altoos haaren grond in zijne verknogtheid aan de belangen van een of ander vermogend opperhoofd. De regeering van Cairo , of liever van geheel Egypte, is verdeeld onder vierentwintig' Beijs. Wanneer een van hun flerft, moet zijn plaatsvervuller door de drieëntwintig overigen verkozen worden. De Tenx-Tchery-Aga en eenige andere bevelhebbers zijn onder de vierentwintig Beijs begreepen. Be- (*) Dit hebben de Franfchen doen blijken. Aant. des Fr. Vtrt.  na Afrika, 8i Behalven den titel van Gouverneur van zeké» re distrikten in Egypte , ontvangen veele Beijs andere waardigheden van de Porte : de een wordt benoemd tot Scheik-el-Bellad, of Goü» verneur der ftad; een ander tot Defterddr, of Groot-Schatbewaarder; een derde tot Emir-elHadgi, of Geleider van de heilige Karavane ; een vierde tot Emir el-Saïd, of Bevelhebber van Opper-Egypte (*). Tevens fchenkt de Porte aan deeze amptenaaren onbepaalde inkomften, die menigmaal groote misbruiken doen ontftaan. De Beijs hebben het regt om, elk in zijn diftrikt, de bijzondere Gouverneurs en alle de andere amptenaaren te benoemen; zij verzuimen niet, daar toe hunne eigen flaaven te verkiezen , welke zij' vervolgens noodzaaken om vari hunne ontvangflen rekening te doen, waar vari een gedeelte dient om den meester zijnen pragtigen ftaat te doen ophouden. Om rijk ge-' noemd te worden, moet een Beij een jaarlijksch' inkoomen van zeshonderd tot duizend beurzen hebben. Het inkoomen van mourad bey bedraagt tweemaal die fomme; dat der minst ver- (*) De twëe laatstgenoemde posten worden jaarlijfcf bsgeeven. i. DEEÏa f  82 nieuwe REIZE vermogende Beijs driehonderd beurzen , of vijf. tienduizend ponden fterling. Het voornaamfté gezag in regtszaaken te Cairo is in handen van eenen Mulla, die alle jaaren te Conjiantinopole wordt benoemd , en voornaamlijk over moeilijke en twijfelagtige gevallen uitfpraak doet. Voorts heeft men Cadis in alle diftrikten , of, indien ik mij van dat woord mag bedienen, in alle wijken, van wel» ke men, te Cairo, meer dan tweehonderd telr. De Imans, of Priesters der vier fekten, voeren het bewind over de geenen, die tot deeze fekten behooren. Groot ontzag ontleent de Scheik-el-Bikkeri van zijnen post: want hij oeffent een bijzonder gezag over de Scberifs. Noodloos is het, van eenige andere posten en waardigheden te Cairo afzonderlijk te gewaagen. Geene andere voordeelen genieten de Cadis, dan een tiende gedeelte der waarde van betwiste goederen. Regt of onregt, het vonnis is welhaast geveld, maar dikmaals is het de vrugt van omkoopipgen. Ieder Beij doet in zijn Gouvernement regtfpraak over ziaken van aangelegenheid. Zeer naauwlettend^e z;jn ze om over en weder hunne regten te eerbiedigen, en niemand van hun zal een  na AFRIKA. 83 êen perfoon gevangen neemen , die door een anderen op vrije voeten is gefteld. Dikmaals te veel voortvaarendheids oeffenende, geeven ze nimmer blijk van veel doorflee ■ penheids, noch van eene uitgebreide mensch* kunde. Het ftadsbeftuur te Cairo bezit ten minfte het voordeel van niets minder dan geheim te zijn , als zijnde elk Beij een lid der wethouderfchap ; doch de regtvaardigheid der beftuurderen is altijd voor den vermogenden invloed van het goud genaakbaar. Geduurende mijn verblijf te Cairo gebeurde ér eene zaak, waardig om verhaald te worden. Twee Maronitifche Christenen hadden, de een naa den anderen, de tollen gepagt, en zich daar mede merkelijk verrijkt. Bij gelegenheid dat tusfchen hen eenig verfchil rees , liet zich dé een tegen den anderen eene zeer hoonende uitdrukking ontvallen, die zich iïraks' bij den Beij vervoegde , en hem aldus aanfprak : ,, Deeze i9 ftad is niet ruim genoeg voor mij en voor „ zulk eenen. Gij moet een van ons beiden „ doen fterven. Indien gij mijnen vijand wilt van kant helpen, zie daar tien duizend Se4, quinen voor u." De koop wierdt aangenomen en oogenbliklijk volvoerd. Ieder Beij, gelijk reeds is aangemerkt, verF a kfe'sf  84 NIEUWE REIZE kiest zijne Caschefs of ftedehoaders ; elk va» hun voert het bevel in eene ftad , of in een dorp, gaart er de inkomften, en doet uitfpraak in gefchillen van weinig belangs ; doch van deeze uitfpraak kan men zich op den regtbank der Beijs beroepen. De Beijs en de Caschefs, allen diep onkundige luiden , zijn genoodzaakt, tot het gaaren der inkomften, zich van Kopten te bedienen, als zijnde de omflag der belastingen zeer ingewikkeld, en waar toe zeer veele kundigheden van de ligginge en de verdeelinge des lands vereischt worden. Niet minder willekeurig dan dat van een Beij is het gezag eens Caschefs. Inkomflen van Egypte. Bijkans even oud als het Mahometaandom, zijn de aanzienlijkfte bronnen der inkomften, welke tegenwoordig de Otcomanfche Porte trekt, en die voormaals 3 toen het oppergezag nog in handen der Arabieren was, door de Kalifen getrokken wierden. De veranderingen i welke, ten deezen opzigte, hebben plaats gehad, zijn ontftaan door het eigendunkelijk gezag van den Souverein, of door de loosheid der leden van de Wet, die de-  na AFRIKA. 8$ dezelve van de vroegfte inrichtingen hebben doen ontaarten. De oudfte belasting , welke de onderdaanen aan de Regeering moeten opbrengen , is de Zecchat, of de Tiende van alle de voorcbrengze» len des lands. Volgens de oorlpronklijke gaaring van de Ztcchas, wierdt, naar evenredigheid , eens zo veel van eenen Ongeloovige als van eenen Muf uiman gevorderd, Mahomet zelve fchreef deeze belasting uit, en wilde dat dezelve tot onderhoud van de armen zou dienen. Uitdruklijk verboodt de Profeet aan de leden van zijn geflagt, dit middel ten hunnen voordeele aan te wenden , omdat hij hetzelve als hunnen rang onwaardig aanmerkte; doch tevens veroorlofde hij hun het vijfde gedeelte des buits , die in den Oorlog zou gemaakt worden. Nog heden wordt de Zecchat geheven; doch in ftede dat dezelve, volgens haare oorfpronklijke inrichting, ter verzagriuge van het lot der behoeftigen diene , wordt zij tot nutlooze uitJ gaven en ijdele geldverkwistingen aangewend, Eenige praalvertoonende liefdaadigheden zijn genoeg om den Monarch zijne gemoedsbezwaaren te beneemen, en om het volk te verblinden, ten aanzien van het onvoegzaam gebruik van iets, 't welk in zijnen eigen fchoot F 3 moest  %6 niéuwe REIZE moest terugkeeren. Tegenwoordig wordt de belasting niet meer van de landerijen en van de huizen, maar van de goederen geheven, die van buiten worden ingevoerd. De regten op deeze goederen worden van de Mahometaanen onder den naam van Zecchat gevorderd. De tweede belasting heet Charage, een woord, de voortbrengzels der landerijen beteekenende; en 't welk, in een uitgebreider zin, eene fchatting aankondigt, niet flegts op de landerijen, maar ook op de perfoonen der Dhummies , dat wil zeggen, Christenen, en Jooden, Intusfchen bedient men zich , in het laatfte geval, van het woord Gizié, of hoofdgeld: want volgens de leere des Korans is het hoofdgeld eene belasting, aan welke de Geloovigen niet mogen onderworpen worden. In deeze dagen zijn de inkomften der Porte, hoevel uit verfchillende bronnen ontftaande, onder den algemeenen naam van Miri bekend. Chasnê noemt men de bijzondere inkomften van den Grooten Heer. In 't eerst was de natuur der inkomften uit elke provincie, ten grooten deele, ingericht volgens de wijze , op welke deeze provincie was aangewonnen; en gevallen zijn er nog, in welke men deeze zelfde onderfcheiding aantrefr. Irak  na AFRIKA, %f hak (*) moest onder de befcherming der Porte Haan, mits eene zekere fchatting betaalende. Egypte wordt insgelijks, onder het genot van die bercherminge , fchattingfchuldig , doch op andere voorwaarden, De onmiddelijke opvolgers van mahomet gaven dikmaals in hun gedrag blijken van eene verftandige ftaatkunde, en temperden de woede der geestdrijverije door eenige agtgeeving op het geluk hunner ketterfche onderdaanen. Egypte is een der vroegst veroverde landen der Mahometaanen, en een groot gedeelte der inwooneren heeft den Godsdienst des Profeets aangenomen : ook wierden er de belastingen voormaals met niet veel ftrengheids geheven. Indien het land verarmd en ontvolkt zij , de fchuld daarvan moet, naar mijn inzien, niet geweer.cn worden aan de vroegfte inrichtingen der Mufulmannen, maar veeleer aan de misbruiken, welke men onder het Egyptifche kalifaat begaan heeft, en die voor de gemaatigdfle en de verllandiglle inrichtingen even nadeelig zouden hebben kunnen weezen. Deeze misbruiken, al gaan» (*) Irak wordt verdeelt in Irak arsbie en Irak-agemi; hec laatfte behoort aan de Perfiaanen , het eerfte aan de Turken; Bagdad is er de hoofd flad van. Aant des Fr. Fert, f4  3 nieuwe REIZE gaande weg toeneemende, hebben thans het hoogfle toppunt bereikt; en hooger kunnen zij niet klimmen, zonder invloed te hebben op hec aanweezen der landlieden. De voornaamfté grondbelasting, die in Egypte wordt geheven, is eene fchatting van twee pataken (?) van ieder foddan (f> Of dezelve het gevolg ware van een verdrag, tusfchen de Ara-r bifche overwinnaars en de landzaaten getroffen, dan of zij reeds onder eene vroegere regeering bcftondt,is mij onbekend; men wil, dat zij door Sultan selim gehandhaafd wierdt. De bebouwbaare landen van Egypte gerekend zijnde op twee millioenen honderdduizend akers, moest deeze belasting twaalfduizend negenhonderd beurzen opbrengen, maakende, volgens den tegeawoordigen knars, 630,000 ponden fterling: Doch tegenwoordig worden flegts twee derden van deeze landen bebouwd , waardoor de gemelde fpmme vermindert tot 420,020. ponden fter- <*) De patake is een Hungaarfche geldmunt, waardig ruim vijf Franfche guldens. Aant. des Fr. Feit. Ct) De foddan is een ftuk gronds, welk men rekent door een paar osfen in één dag te kunnen beploegd worden.  na AFRIKA. 89 fterling. Van den anderen kant, niet te vrede met dit wettig inkomen, vorderen de Beijs menigmaal eene toegift van vijf of zes pataken van de foddan; doende de geheele fomme 1,350,000 ponden fterling, en zelf meer, bedraagen Intusfchen zijn er eenige diftrikten in Opper-Egypte, die, met het betaalen van deeze fchatting , verfcheide jaaren ten agter zijn. De overige belastingen zijn de tolregten, die te Alexandrie , Damiate , Stiez en Cosfeïr betaald worden ; als 'mede door de karavanen, die den Afrikaanfchen handel drijven , op haaren weg na Charjé, Asfiout, en zelfbij haare aankomst te Cairo, Moeilijk valt het, van het laatstgenoemde eene naauwkeurige opgave te doen. De karavane , met welke ik uit Darfour na Asfiout terugkeerde, betaalde, van de koopwaaren , welke zij overvoerde, eene belasting van 150 beurzen. De waarde deezer goederen fchatte ik op ongeveer 52,300 beurzen, of 115,000 ponden fterling. Veel minder dan men zou gelooven brengt de gizié (*} op; en zie hier daar van de redenen: ï. Hoewel in Opper-Egypte een groot getal dorpen ligt, die geheel van Kipten bewoond wor- «én; (*) Hoofdgeld.  oo nieuwe REIZE den, betaalen veele deezer dorpen niets, omdat ze in eenen ftaat van opftand zijn. 2. Zeer talrijk zijn de Kopten in de fteden ; doch zij hebben onder zich veele kerkdijken, en perfoo» nen aan den dienst der Beijs verknogt; en deeze beide titels zijn genoeg om van die belasting vrij te weezen. Veele Grieken en Armeniërs ontmoet men in de Egyptifche fteden niet, en nog zijn de meesten reizigers, en die aldus de giziè in hun land betaalen. Om kort te gaan, ik twijfel of deeze fchatting wel boven de vijftienhonderd beurzen opbrenge. Het overige van de inkomften der Beijs is onzeker. Het fpruit voort uit kleine willekeurige belastingen , uit de tollen, welke op den Nijl en op eenige andere plaatzen binnen in Egypte geheven worden, uit de verbeurdverklaaringen, en vcornaamiijk uit het onberekenbaar voordeel, welk een aanhoudendeplonderinggeeft, omtrent alle klasfen van inwooneren te werk gefield. Nu eens vraagt men op ftaanden voet, van de Christen Kooplieden, vijf, tien, twintig , dertigduizend pataken: zomtijds vordert men ze van de Mahometaanen ; dan wederom vervoegt men zich bij de Franken. Den hulploozen ftaat, in welken de Franfche Kooplieden, in den aanvang des oorlogs, zich be- von-  na AFRIKA. 91 yonden, te baat neemende, onderdrukte ben de Regeering van Cairo dermaate, dat zij, op drie na, genoodzaakt waren , die ftad te verhaten, en na Alexandrie de wijk te neemen. Nimmer heb ik kunnen ontdekken, dat de zwervende Arabieren eene vaste fchatting opbrengen. Wanneer zij de fteden te nabij koomen , worden zij zomtijds terug gedreeven en uitgeplonderd: doch over 't geheel genomen fchijnen de Beijs gezind om met hun in goed verftand te keven , en zij ontzien hen eigener veiligheidshalven , ingevalle zij van het bewind ontzet worden. Langs den oever der zee vindt men zoutmijnen , die zout genoeg opleveren om geheel Egypte te fpijzigen; en van dit zout wordt te Cairo en te Asfiouf eene kleine belasting betaald. De baden, de hoeren , en de huizen , in welke brandewijn verkogt wordt, ftaan ondereen bijzonder regtsgebied, en betaalen eenige regten aan de Regeering. Te Cairo heeft elk bedrijf en elk beroep, zijnen bijzonderen Scheik , die over de lieden , tot zijne gemeente behoorende, groot gezag oef. fent; iets , 't welk van groot nut is ter handhaavinge van de goede orde. Eene andere oor- zaak  92 nieuwe REIZE zaak der openbaare veiligheid zijn de poorten aan het einde van ieder ftraat : om reden, dat hoewel zij niet zwaar genoeg zijn om aan eenen muitenden hoop tegenftand te bieden, dezelve, egter, de eerde uitwerkzels zijner woede kunnen vertraagen. Vooral zijn ze van dienst, om kwalijkgezinde lieden in verzekering te neemen. De opgetelde belastingen maaken te zamen* de Mirt of 'sLands inkomften uit. De Beijs zouden verpligt zijn, jaarlijks, op deeze inkomften, een voorfchot te doen van twaalfhonderd beurzen, om na Conjiantinopole gezonden te worden; doch zij doen het niet. onder voorwendsel van die penningen tot het hentellen van Moskeeën en tot andere openbaare werken te gebruiken. De Pacha trekt voor zijne verteeringen duizend mahboubs (*) 's daags. Hij voert een grooten ftaat; zodat zijn Pachafchap als niet zeer voordeelig wordt befchouwd. Alle dagen ontvangen mourad-bey en zijne huisvrouw, uit de fchatkist van de munt, ieder vijfhonderd halve mahboubs, bedragende' vijftienhonderd piasters; en dit evenwel maakt flegts een klein gedeelte hunner uitgaven uit. In (*) Drie duizend piasters.  na AFRIKA. 93 In groote waarde zijn in Egypte de bebouwde landen, gelijk blijken kan uit de aanzienlijke belastingen, op dezelve gelegd. Vermits ik er geene openbaare verkooping heb bijgewoond, kan ik den juisten prijs niet meiden. Even onmogelijk is het mij, de hoegrootheid van het loon des landbouwers te bepaalen, omdat het naar gelange der voortbrengzelen wordt betaald, en veele omftandigheden zamenloopen, om de waarde, van 't geen hij ontvangt, te verminderen. Het loon eens landmans, met het geen andere handwerkslieden winnen, vergeleeken zijnde, geloof ik, dat het op ongeveer zes medinen, of een zevende gedeelte ,van een piasxter, 'sdaags, mag gerekend worden; en gelijk hij dikmaals zonder werk is, bedraagt zulks jaarlijks flegts vijfenveertig piasters. Lang duuren de klederen der landlieden ; doch behalven 't geen zij kosten, mag men rekenen, dat ieder boer aan mais, peulvrugcen, melk, boter, enz. eene dagelijkfche uitgaaf van drie paras of medinen heeft. Landpagting. Volgens eene uitdruklijke verklaaring van mahomet zei ven , moesten elks goederen , zo dra hij overleeden was , flraks onder  94 NIEUWE REIZE der zijne erfgenaamen verdeeld worden. Dit bewijst den diepen eerbied, welken deeze Wetgeever voor het erfregt hadde, en hoe vreemd hij van het denkbeeld ware , dat de eigendom der landerijen een lijftogt der oppermogendheid was. Doch niet de zelfde gemaatigdheid, niet de zelfde wijsheid hebben de opvolgers van den Profeet aan den dag gelegd. Op grond van zijnen Koran hebben zij zich geregtigd geoordeeld tot het pleegen van misbruiken, of hebben deszelfs voorfchrifcen baldaadig in den wind geflagem In verfcheiden oorden, in welke de Groote Heer zijn gezag oeffent, of zich daar toe geregtigd waant, matigt zich de Regeering den eigendom der landerijen aan, als een veroveringsrcgt. Hoewel in Egypte voormaals veele uitzonderingen op dit gebruik plaats hadden , ten aanzien van een groot getal inwooneren, die het Mahometaandom omheisden , of zich aan het betaalen van de gizïè onderworpen, en, gevolglijk , van hunne bezittingen niet beroofd wierden, zijn, egter, tegenwoordig alle die onderfcheidingen vernietigd; vervreemdingen, verbeurdverklaringen en geweldenarijen hebben allé regten verward. Thans  na AFRIKA. Pi Thans behoort het grootiïe gedeelte der landerijen in Egypte aan de Regeering en aan Priesters, aan den dienst van Moskeeën verbonden. De eigendom der Priesteren zijn deeze bezittingen geworden , deels door de milddaadigheid der Voriten en van vermogende burgers , deels door de maatregelen, door zommigen ten behoeve van hun naagefiagt beraamd, 't Geen aan de Moskeeën behoort, draagt den naam van wakf, een woord, in zijne kunstmaatigebeteekenis, eene zaak aanduidende, van welke het regt van eigendom onveranderlijk is, doch waar van de voordeden tot eenige liefdaadige inrichting zijn beftemd. Het regt, welk de Regeering waant te hebben om van alle burgers te erven, en de verilindende boeten , die zij willekeurig vordert, zijn oorzaak, dat dezulken, welke landeigen^ dommen bezitten, dezelve aan Moskeeën maaken; hier door worden ze een gedeelte van de vtakf, en de Regeering kan ze zich nu niet meer aanmatigen; doch de eigenaar draagt tevens zorge, dat zijn naaste erfgenaam, of, indien deeze minderjaarig zij, de aangeftelde voogden (*), en vervolgens zijne opvolgers^ de renten nekken* Zij (*) Men noeiht ze McutwaUh.  P5 nieuwe REIZE Zij blijven derhalven hunne inkomften genieten * waar van zij flegts een klein gedeelte aan de Be^ Huurders der Moskee uitkeeren. Uit het geen ik gezegd heb mag men aflei* den, dat een groot aantal landpagters en landbouwers in Egypte zijne landerijen van de Regeering of van de Beftuurders van Moskeeën huurt. Wat den welvaart des landmans en het algemeen welzijn aangaat, daarop wordt weinig agts geflagen. Eéne zaak is zeker, te weeten, dat de landerijen van de Regeering, en die aan Moskeeën behooren , altoos eveneens verpagt woiden, op voorwaarden, drukkende voor den pagter. Altijd is cr een groot getal bieders; buitenfpoorig zijn de eifchen der verhuurders; zodat de landhuurder zelve zijne elende verzegelt, door zich tot het opbrengen van een zoo aanmerkelijk gedeelte der voortbrengzelen vari zijnen grond te verbinden, dat hij er on* mogelijk eenig voordeel van kan trekken, Niet van eenerlei aart zijn de huurkontrakten; doch gemeenlijk wordt het verdrag voor bet geheele leeven gefloten, of voor een bepaald getal jaaren. De pagter zelve bearbeidt met zijn gezin het land , en gebruikt daar toe geene vreemde handen , dan alleen wanneer de Nijl overftroomt, en de velden moeten befproeid wor-  na AFRIKA. 97 worden. Alsdan huurt hij befproeiers. Volney zegt, dat bijkans alle de Egyptifche boeren huurlingen zijn; doch het blijkt, dat weinigen dus kunnen genoemd worden (*). Geen ander loon trekken de huisbedienden der Grooten, dan den kost en eenige klederen, welke hun gegeeven worden; doch zij ftellen zich daar omtrent fchaddoos door de knevelarijen, die zij pleegen, en waar in ?,ij door het fchrikbewind, in het land gevestigd, begunftigd worden. Nooit huurt een landman meer landen , dan hij met zijn eigen gezin kan bewerken ; doch verre is het van daar , dat hij als een aan den grond verbonden flaaf kan worden aangemerkt: want hij heeft het altoos in zijne vrijheid , zijne hoeve te verlaaten en van diftrikt te veranderen. Nogthans gebeurt het, dat de zelfde familiën, geduurende een zeer langen tijd, de zelfde plek lands blijven bewoonen. Te BenAli , dicht bij Asftout, heb ik lieden gezien, die, (*) Ik zoek niet te beflislèn , of volney omtrent den ftaat der Egyptifche boeren gedwaald heeft; doch, ©ver 't geheel, is zijn werk zoo naauwkeurig en wel gefteld, dat men het niet anders dan als een van de besten, in zijne foort kan befehouwen. Aant. des Fr. Fert. I. deel. G  9§ NIEUWE R E I Z E die, zints vijf geflagten, de zelfde hoeve in pagë gehouden hadden Een van hun, die zeer hoogbejaard was, zeide tot mij: „ Ik was gewoon „ te rooken; doch de tabak kost mij dagelijks ,, bijkans een para. De tijden worden hoe „ langer hoe flegter , zodat ik verpligt ben, „ mij met een ledige pijp te vergenoegen, tot „ dat de Meester mij uit deeze belemmering „ zal verlosten." Keeren wij tot de befchrijving van Cairo terug. Van ouds was deeze groote hoofdftad met muuren omringd , van welke nog eenige brokken overig zijn. Grooter is haare uitge. ftrektheid van het Noord na het Zuid (*), dan van het Oost na het West. Op verfcheiden pbatzen liaan de huizen afzonderlijk, doch meestal zijn ze aan elkander verbonden. Het kanaal (f) , welk van het Noord na het Zuid door de ftad loopt, neemt zijnen aanvang bij Misr el-Attikè. Geduurende het verkop van een jaar levert het verfchillende vertooningen op. doch die het langst duurt, is de vertooning vari een Mestvaalt , waarop allerlei onreinigheden (*) De lengte van het Noorden na het Zuiden is ongeveer 3,500 feiredèri. (t) Khalige.  na AFRIKA. 99 geworpen worden. Wanneer de overflrooming van den Nijl aanftaande is, zuivert men het kanaal , en het verftrekt alsdan voor eene ftraat. Vervolgens wordt het met het water der riviere gevuld, en het is met fchepen bedekt. Ik moet hier aanmerken , dat de jaarlijkfche rijzing van den Nijl blijkt nog de zelfde te zijn , als zij in de vroegfte eeuwen was, waar van de Gefchiedenis het geheugen hteft bewaard , te weeten , zestien ellen of vierentwintig Engelfche voeten, 't Is bekend, dat de klimming duurt van 't laatst van Junij tot aan het begin van September. Geduurende dien tijd rijst hij dagelijks na genoeg vier duim.n; hij zakt vervolgens al gaande weg tot aan den volgenden Zonneltand Die in de aloude Starrekunde ervaren zijn, weeten, dat de opgang van Sirius, den was* dom des Nijls regelmaatig eenige dagen voorafgaande, aan die Star den naam van Hond heeft doen geeven, omdat dezelve aan de getrouwheid van dat dier doet gedenken , die zijnen meester waarfchuwt, tegen de verwoestingen der riviere op zijne hoede te zijn. Zeker is het, dat de Nijl en de Indus van ouds bij den naam van Sihor of Sihir bekend waren \ van waar men den naam van Siris, en bij verbas e» G st ïing  ïoo nieuwe REIZE ring Sinus, aan de meest fchitterende onder de vaste ftarren heeft gegeeven. Wanneer de vermaarde Engelfche Dichter gray Egypte vertoont onder de wateren des Nijls, is zijne befchrijving ongetwijfeld zeer poëtisch , doch niet naar waarheid In SaïdQ*) zijn de oevers der riviere zoo hoog, dat zij de aangrenzende landen niet kan overftroomen. Dit heeft ook plaats in Neder-Egypte, uitgezonderd in het uiterfte van de Delta , alwaar haare bedding eene diepte van flegts weinige voeten heeft, en haare overftrooming geenerlei tegenftand ontmoet. Aan de nijverheid der landbouweren is Egypte zijne vrugtbaarheid verfchuldigd. De landen, welke aan den flxoom grenzen, worden door middel van werktuigen befproeid; en indien zij eenige uitgeftrektheid hebben, worden ze met kanaalen doorgraaven. Zoo vrugtbaar is, over 't algemeen, de grond, dat dezelve geen mest behoeft. Hij is zwart, vet, zonder fteen, en taai als klei. Op plaatzen, welke men onbebouwd hadt gelaaten , heb ik dikmaals fpleeten gezien, door de zwaare hitte veroorzaakt, in welke men met een ftok van zes voeten geen grond kon raaken. De (*) Opper-Egypte.  NA AFRIKA. ioï De grootfte breedte van den Nijl haalt niet meer dan tweeduizend voeten, of een derde gedeelte van eene mijl. Minder fnel is haar droom dan die van den Theems \ zij kan op drie mijlen in het uur gefcl at worden. Hét water is bijkans altijd flijkerig \ en in April en Maij, dat wil zeggen , wanneer het water op zijn ftilst is, blijft het altijd troebel. Geduurende de overftrooming is de kleur vuil rood. De Nijl is zeer vischrijk. De visfchen, welke ik voornaamlijk heb opgemerkt, zijn de boulti (*), de kelb-el-bahr, de farhön, de charmout, een ronde visch, ongeveer acht duimen lang , en die voor vergiftig wordt gehouden; de taban-el-bahr, of aal (f); de tsefash , eene loort van falm , dikmaals zeer groot. Ontdekken kan men niet, tot welke foort de visch, in de oudheden van Egypte, onder den naam van Oxyrynchus zoo zeer vermaard, behoordef en ook niet of zij nog in weezen zij. d'An- ville beweert, dat het de visch is, heden nog bij den naam van Kescher bekend. Onder de opgenoemde visfchen is de boulti de aangenaamfte van fmaak. Hij is na genoeg van (*) Labrus miloticus. (f) Murtena anguiJU, G 3  102 NIEUWE REIZE van gedaante als de witte forelle , maar dikker; men vindt er, die vijftig ponden weegen. De aal alleen uitgezonderd, ontmoet men geen Visch in den Nijl, welke met de Europifche in gedaante overeenkomt, Van Cairo tot aan Syenê, dat wil zeggen, in eene uitgeftrektheid van driehonderdzestig geografische mijlen . leveren de oevers van den Nijl niet eene enkele wilde plant uit , of het moest zijn op eenige plaatzen, alwaar dezelve khpagrg zijn. Zij loopen trapswijze op , en zijn met allerlei moeskruiden, doch voornaamlijk met bameas, bedekt. De bamea bereikt de hoogte van iets meer dan drie voeten. Haare b,u.ir-en gelijken naar die van den kruisbeziën boom ; zij draagt doornagtige vr-jgten, die zeer aangenaam rieken en fmaaken. Ondtr de verfchillende foorten van vogelen, die den Nijl bezoeken , ontdekt men ook den Turkfchen gans (*> Het is een groote vogel, wens vleeschzeer goed van fmaak en zeer gezond is. Eene zsak, die, zints de vroegfte tijden, op den Nijl gebruikt wierdt, en er nog ten huidigen dage in gebruik is, zijn de vlotten, van groote wit» (*) Anas nilottica van l i n n j& v s.  »a AFRIKA, 103 Kitte tonnen gemaakt (*> Ook ziet men er kleine vlotten van kalabasfen , op welke éen perfoon met veel deftigheids de rivier overvaart. Dompelaars verbergen zomtijds hun hoofd m eene groote kalabas, en aldus de watervogelen naderende, vatten zij dezelve bij de pooten (t> Bij al wat men aangaande den Krokodil en het Rivierpaerd heeft gefchreeven , oordeel ik „iets nieuws te kunnen voegen. Rivierpaerden zijn zeer menigvuldig in Nubie, doch m Egypte heb ik ze nooit gezien, zelf niet gehoord dat ze er zijn Minder talrijk zelf dan voorheen zijn er de Krokodillen , en men vindt ze er niet meer dan boven Asfiout. Op de plaat, zen daar ze zich onthouden, is het gevaarlijk in den Nijl te gaan. Eenen jongeling, die zich te Dendera baadde, twee of drie dagen voor dat ik 'er kwam, wierdt door een dier verflindende dieren het been afgebeeten. De voornaamfté ftraat te Cairo loopt evenwijdig met het kanaal (§). Men merke hier J ö aan, <-*•) Men noemt ze in Egypte belasfes. (t)ln de reize van Lord macartnEY na Chna wordt verhaald, dat de Ckineezen het zelfde doen, hun hoofd in een ton verbergerde. Aant. des Fr. Vert. «, De ftad krielt van eene menigte loslopende h nde„I De fperwers zwerven , in groote men.gte G 4.  , NIEUWE REIZE aan, dat de huizen der- Europeaanen allen aan et kanaal „aan , 't welk in .keren t d het jaar een verderflijken ftank uitwaasfemt . doch nnnder dan de andere bewooners van Cairo zyn de Europeaanen aan de pesc onder- Te Cairo telt men over de driehonderd Moskeeën • vier of vijf van dezelve munten boven de overige in fraaiheid uit. I„ de Moskee „ju u r WOrde° dageliJks fouPe e» ^dere mondbehoeften aan eenige duizenden armen uitgedeeld, de meeste van welken Geestlijken zijn. Veele bedelaars te Cairo behooren tot deeze klasfe; om hunne luiheid te verontfrhuldigen, wenden ze de noodzaaklijkheid voo- van te moeten rtudeeren. Niets is gemeener in Egypte, dan half of geheel blinde bedelaars te ontmoeten, Jama-el-Az-her fa eene der fraaifte Moskeeën jan Cairo. De kolommen, die het dak onderichraagen, zijR van marmer, en de vloer is met Perfifch* tapijten belegd. Van onnoemelijke waar- woe» gefchreeuw maakende over het kanaal 5 en de torvoor welke de fiedelingen, en zelf de kind* 2-'dflTeerWed betoonen'maaken hunne nesten on-  na AFRIKA. 105 waarde zijn de bezittingen, aan dezelve behoorende. Een Scheik, zijnde een Geestlijke van den hoogften rang, heeft het opperb wind over deeze ftigting , die , behalven de armen , een groot getal perfoonen onderhoudt, vermaard om hunne grondige bedrevenheid in de Mufulmanfche Godgeleerdheid, en in de Arabifche taaie. Men vindt er eene aanzienlijke menigte Manufcripten, en men geeft er lesfen over verfcheiden onderwerpen, die men zegt tot de weetenfchappen te behooren, doch die met de waare kennis niets gemeens hebben. De andere Moskeeën, die 't meest bezogt worden, zijn die van sultan-el-ghouri, en elha ss ar ein, als mede die voor etlijke jaaren door mahomet-bey-aboudhahab (*) wierdt geftigt. De laatstgenoemde is van de kostbaarfte bouwftoffen getimmerd, en wordt voor een meesterftuk van de Oosterfche pragt gehouden. Het gebouw, door de Sarazeenen op het Eiland Rouda geftigt , en 't welk de Mokkias of Nijlmeter bevat, is dikmaals afgebeeld en meermaal befchreeven. De fchaal van den Nijl. meeter is verward, onvolkomen, en levert geene vaste kenmerken: van hier dat de zulken , die (*) 'Dit woord beteekent vader van het goud. G 5  IDÖ NIEUWE REIZE die den trap van het wasfen des Nijls naau vkeurig willen gadeflaan , hunne waarnee» mingcn doen op een vlakken grond, welken deeze rivier overftroomd heeft, en die voormaals met derzelver oppervlakte waterpas lag. Nooit moet men zich deswegen op de openbaare omroepers verlaaten , omdat dezelve door de Regeering zijn omgekogc. Wanneer de wateren beginnen te wasfen, vergrooten ze telkens, en naderhind doen zij het tegendeel, In verfcheiden wijken te Cairo ontmoet men groote en pragtige waterbakken, alwaar aan de zulks begeerenden water wordt uitgedeeld. Ook heeft men er marmeren Baden, overvloedig van water voorzien , en voorts van al wat de geenen , die zich baaden, noudig hebben, Zeer gedienstig zijn de oppasfers in deeze Baden, en de badprijs is zeer geinaatigd. De Magazijnen (*} te Cairo zijn fterk gebouwd, ruim, gemddijk en zindelijk. Hier worden de verkoopingen in 't groot gehouden. Die in 't klein iets vullen kocpen, kunnen hun gerijf vinden op de ffifikterj (f.) Khan-Khalil3 Haw/awi en eenige andere , alwaar men ver- fchei* (*j Hier te lande bij den naam van Okak bekend, CO Bazars,  na AFRIKA* 107 fcheiden rijen winkels aantreft, van allerlei koopwaaren overvloedig voorzien. Elke foort van koopbedrijf heeft hier haare bijzondere wijk. De meeste huizen zijn van fteen gebouwd, twee of drie verdiepingen hoog, met platte daken. Nimmer ziet men er venlters gelijkvloers, hoewel er dikmaals winkelneering gedaan wordt. De venlters op de eerfte en op de tweede verdieping zijn met zonnefchermen gelloten. Zomtijds ziet men er niets anders dan deeze zonnefchermen; doch zomtijds vindt men er ook papieren raamen. In een klein getal huizen, van vermogende lieden bewoond, ziet men glasraamen. Genoegzaam alle de huizen der Grooten ftaan rondom de Birketel-Fil', zijnde een Vijver, in welken het kanaal van Cairo een gedeelte van het Nijlwater uitftorr. Voor de paleizen der Beijs liggen groote vierkante pleinen. Een of twee vleugels dier paleizen worden door Mammelukken bew?ond. De harem ftaat op zich zelve. Het vertrek, waarin de Beij, geduurende den zomer, zijn verblijf houdt, heeft door eene opening gemeenfchap met het dak, waar door de lucht telkens wordt vernieuwd. Geen 'ander vuur, dan in de Keuken , heeft men te Cairo noodig. Klederen, een weinig warmer dan  io8 nieuwe REIZE dan gewoonlijk, zijn genoeg tot dekking tegen de geringe koude, die men hier gevoelt. Te Cairo zijn de vertrekken der vrouwen met de fraaifte en de kostbaarfte huisgeraaden verfierd. Die der mannen onderfcheiJen zich door hunne eenvoudigheid cn zindelijkheid. Over 't algemeen zijn de huizen onregelmaarig gebouwd, doch fterk en gemaklijk. Drie maaltijden 's daags doen de Mammelukken : den eerften voor zonnenopgang, den tweeden 's voormiddags ten tien uureq, en den derden ten vijf uuren naamiddag. Men zet hun een fchotel Pilau (*) voor, omringd van verfcheiden fchotels met vleesch , visch en gevogelte. Het vleesch fnijden hier de koks altijd in kleine ftukken. Niets dan water drinken de Mammelukken over tafel; doch terftond naa den maaltijd gebruiken ze koffij. De Grooten te Cairo laaten zich over tafel Sorbet voordienen. Egypte geeft geene wijnen; de Franken en de Grieken ontbieden dien van elders. Uit de mais, gierst, garst en zelf uit de rijst, trekken de Egyptenaars een gegisten drank , eenigzins naar ons zoet bier gelijkende (f). De- (*) Een fchotel rijst, (t) De Engelfche Ale.  na AFRIKA. io9 Dezelve is aangenaam van fmaak en helder van kleur; doch bij heet weêr kan hij niet langer dan een dag duuren. Zo wel te Cairo als in Sa'id is deeze drank in algemeen gebruik. Nog heefc men in Egypte een anderen drank , /Iraki genaamd, welken de Christenen uit dadels bereiden, als mede uit de kleine druiven , welke wij korinthifche noemen, en de Egyptenaars van Cerigo haaien. Het Nijlwater, welk men in de huizen brengt, wordt in tonnen overgegooten, naa dat alvoorens dezelve met een deeg van bittere amandelen van binnen zijn beftreeken; binnen de twee uuren wordt hier door het water helder. Men merke hier aan, dat hoe troebel ook het water zij, hetzelve, egter, zonder gevaar kan gedronken worden. Wanneer de Egyptifche Vrouwen uitgaan , draagen ze niets anders dan de oogen en de toppen der vingeren bloot. Te Cairo zijn de vrouwen , over 't algemeen, klein , doch welgemaakt. Die van een hoogen rang zijn tamelijk blond, 't geen, nevens lijvigheid, in deeze gewesten, voor eene voornaame vereischte van fchoonheid wordt gehouden. Op haar veertiende of vijftiende jaar treeden zij in 't huwelijk , en op haar twintigfte jaar zijn haare bekoor-  ïio kieuwe REIZE koorlijkheden reeds verdweenen. Onbekend is mij de reden, waarom de bewooners van warmë landen aan groore en lijvige vrouwen gemeenlijk den voorrang geeven. Bijkans alle Koptijche vrouwen hebben een inneemend voorkoomen, groote zwarte oogen, en zijn welgemaakt. De inwooners van Cairo beftaan : i. uit Atabieren, of die laagere klasfen van Makome' taanen, die het lichaam des volks uitmaaken, én er trotsch op zijn, zich lbn*arab, dat wil zeggen, zoonen van Ar.bie, te kunnen noemen; — a uit Koptifcke Christenen, die te Cairt en in Opper-Egypte zeer talrijk, doch in de Delta zeer fchaarsch zijn ; — 3 uit Mammelukken. Men verzekerde mij , dat geduurende de elf jongst verloopene jaaren , vóór mijn verblijf in Egypte, zestienduizend blanke flaaven, van beiderlei fexe, herwaarts gevoerd waren. Onlangs heèft de pest duizend Mammelukken weggenomen , en andere oorzaaken hebben eenigen tijd hun getal tot op achtduizend doen verminderen (*); zodat ze van allerwege ontboden wor* den. Nogthans meen ik reden te hebben om te denken, dat zij, door de nieuwe aaneullin» gen, nog een getal van tien of twaalfduizend bedraagen. De (*) In 1792.  ha AFRIKA. kil De overig? be ' ooners van Cairo zijn Grisken, Syriërs, Armeniërs en Mooren van Tripoly\ Tunis en Marocco, die eene bijzondere wijk bewoonen , door hunne werkzaamheid en fpaarzaamheid uitmunten , en welke de hoop op groot gewin na Cairo lokt, IVIen ziet er nog andere Mahmetaatien uit Eigenlijk Arabie, en uit meer oostiijke gewesten. Ook ontmoet men er eenige Turken; doch de meeste van deeze koomen alleenlijk in Egypte om er handel te drijven , en keeren na Qmftantinopole te rugj zo ras zij hunne zaaken verrigt hebben. Zeer talrijk zijn nog heden de Jooden te Cairo; nogthans zegt men dat ze verminderen. Behalveri de Negerflaaven , welke men in alle huizen aantreft, zijn er nog andere Zwarten, die uit N~ubie koomen; bij de vermogende burgers bekleeden zij den post van deurwagters, en verkoopen zomtijds bouza (*) en leevensmiddelen* Het getal der inwooneren van Cairo bedraagt ten minde driemaal honderdduizend, en dat van geheel Egypte derdehalf miüioen. Bij gelegenheid der opgave van de bevolkinge van Egypte, en van eenige andere landen, kan men aanmerken, dat men, in Europa, om hec getal der bewooneren van eene ftad te wee-en» niets (*) Eens foort van Mede.  Ilü NIEUWE REIZE niets anders te doen heeft, dan het getal der huizen op te neemen, om dat men dus doende fpoedig kan ontdekken , hoe veele inwooners zij door elkander bevatten. Geheel anders is dit in Egypte gelegen. Een groot gedeelte des volks heeft geene vaste woonplaats; de geringde verfchuiling is genoeg tegen de bijkans orreerkbaare verandering van klimaat ; gretig zotkt het de duisternis, die altoos zo lieflijk is, daar men het doordringend oog eener verflinderde dwinge:andije vreest. Onder de verfchillende geflagten van menfchen, van welke ik gelproken heb, wekken de K'pten, die de vroegfte bewooners van Egypte zijn, 't allermeest de nieuwsgierigheid Iets hebben zij in hunne gelaatstrekken, 't welk hun geflagt kenmerkt. Zonder voor 't overige haai- de Negers te gelijken, hebben zij zeer zwarte oogen, en dikmaals krul hair, minder evenwel dan men het zomtijds bij de Europeaanen ziet. In 't algemeen hebben ze een arendsneus, en vrij zeldzaam dikke lippen. Eindelijk befpeurt men veel betrekkelijks tusfchen de gedaante der hedendaagfche Kopten en tusfchen de aloude Egyptifche gefchilderde en gebeitelde afbeeldingen. De kleur der Kopten, even als die der Arabieren , is vuil bruin; de zelfde kleur meen ik op-  na AFRIKA. ïi3 opgemerkt te hebben in de fchilderijen, welke ik in Graflieden van Theben heb gezien. De aloude Koptifche taal mag nu aangemerkt worden als geheel buiten gebruik; uit eene menigte naavorfchingen, deswegen gedaan, is mij zulks gebleeken. Nogthans zijn er nog eenige woorden van die taal in Opper-Egypte in gebruik gebleeven; het woord boyüni, eene maand beteekenende, kan daar van ten voorbedde dienen. In de Koptifche Kloosters gefchieden de ge* beden in 't Arabisch. De Brieven en de Euangeliën worden er in *t Koptisch geleezen; doch, even als papegaaien, prevelen de priesters iets, 't welk zij niet verftaan. Tot het afichrijven van de Koptifche Manufcripten, die men in eeni* ge Kloosters vindt, wordt een uitgedrukt verlof van den Patriarch vereischt. De Koptifche Christenen zijn Monotheliten, dat wil zeggen, naavolgers van het Ketterhoofd eü* tyches. Zij gelooven wel dat Christus eene godlijke natuur bezit; doch zij beweeren tevens, dat de Heilige Geest alleen van den Vader uitgaat. Ook gelooven zij de Transfubltantiatie; en ten aanzien van eenige andere Hukken, zijn de Roomsch-Katholijken te Cairo van oordeel, dat zij minder dan de Grieken van hun I. deel. H ver»  Ii4 nieuwe REIZE verfchillen. Met dat alles hebben de Kopten van de Mdhometaanen het gebruik overgenomen, om, geduurende den openbaaren Eerdienst, dikmaals ter aarde te vallen, hunne gebeden in "t openbaar te doen, met de huwelijksinzege" ning de afwasfchingen te paaren, en nog eenige andere gewoonten. De Kopten zijn vernuftig en flim. Veelen vindt men er onder hen, die voor Schrijvers en Makelaars dienen. Die in den handel zijn, leggen al gaande weg fchatten op, zonder ooit te laaten blijken wat ze bezitten, omdat eene langduurige ervarenis hun geleerd heeft, 't geen andere Christenen nog niet weeten, dat 9 onder eene eigendunkelijke regeering, onbekendheid veiligheid is. Hoewel uit den aart zwaarmoedig , zijn de Kopten zeer ijverig en werkzaam in hun beroep. Veel houden zij van den gegisten drank (*), welken zij bereiden, en zijn zeer vrij in hunne minnarijen. Met dat alles zijn zij aan hunnen Godsdienst zeer gehegt. Hunne priesters zijn talrijk. Opmerkelijk is het, dat in Egypte de kinders van Europeaanen zelden meer dan twee of drie jaaren oud worden. Waarfchijnlijk is daas (*) Araki.  n a AFRIKA» n$ daar van de reden, omdat zij te veel mee klederen bezwaard worden, en de kwalijk beredeneerde liefde der Oiidereri hen iri warme vertrekken opgefloten houdt. De Ègyptifche kinders loopen in de open lucht bijkans géheel naakt, en zij zijn van een gezond en kloek geitel. fcfa ZES-  ii6 nieuwe REIZE ZESDE HOOFDSTUK. CAIRO. Vervolg der befchrijvinge van Cairo. Koophandel. Manufaktuuren. Munt. Fort. Waterbakken. Misr-el- Attikè. Aloude Moskee. Oud-Babel. Fostat. Êoulak. Gizé. Graf van Schafei, Pleifierjagten. Slangenbezweerers. Toverkunst. Danzeresfen. Koffijhuizen. Prijs der eetwaaren. Htftorisch tafereel van het gebeurde zints eenigen tijd in Egypte Tegenwoordige Beijs. Toen de ontdekking van eenen weg na de Indien, langs de Kaap de Goede Hoop, nog geene omwenteling in den Koophandel veroorzaakt hadt, dreef Cairo een zeer uitgebreide handel, die zedert aanmerkelijk verminderd is , en zich eindelijk heeft bepaald tot de volgende bijzonderheden. Cairo ontvangt uit Temen koffij, reukwerken, edelgefteenten en geneeskragtige drogerijen. Suratte en eenige andere oorden van Indie voorzien (*) Vóór de vsroverjng door de Franfchen,  na AFRIKA. 117 zien het van neteldoeken , verfcheiden andere katoenen doffen en fpecerijen. Het Koninkrijk Cachemire zendt het een gedeelte zijner kostbaare Schals. Even gelijk ? Tripoli de voornaame ftapelplaats is van den westlijken handel van Afrika, kan Cairo als het middelpunt van diens Oostlijken handel worden aangemerkt. Over Jidda en Mekka bekoomt Cairo een klein getal Abysfinifcbe flaaven (*). Dikmaals ziet men er 3 uit Sennaar, Dar four en Fezzan karavanen aankoomen, flaaven , ftofgoud , y voir , rhenoceroshoornen , vederen van druis vogelen, gommen en geneeskragtige drogerijen aanvoerende. Ook verfchijnt er, op onbepaalde tijden, te Cairo eene karavane, koomende van Marokko, bedaande uit vijfduizend lastdraagende kameelen. Een gedeelte deezer karavane neemt zijnen weg na Mekka, terwijl hec ander gedeelte, zich met den koophandel onledig houdende 3 deszelfs komst te Cairo verwagt. Tot geen ander oogmerk, dan om koopmanfchappen te vervoeren, worden de overige karavanen verzameld. De kameelen worden geleverd door de Arabieren, wier C*) Abysfinie heet in de landtaal Habbeseh. H 3  ii8 nieuwe REIZE wier ftammen in de woestijnen rondzwerven, die Egypte ter grensfcheidinge dienen. Slegter gronden van zeevaartkunde kan men zich niet verbeelden, dan die de Egyptenaars en Arabieren volgen, welke de Roode Zee bevaaren. Van een zeer liegt maakzel zijn hunne fchepen. Zij gaan diep , en hebben een fcherpe kiel, terwijl ze weinig diepte behoorden te hebben, uit hoofde der zandbanken en klippen, welke men, in deeze zee, in groote menigte, aantreft. Daarenboven worden ze met pasfagiers en koopmanfehappen te zwaar belaaden. Gevaarlijk zouden dus altijd hunne togten weezen, genomen zelf dat de fchepen van bekwaame zeelieden bemand wierden. Intusfchen beftaat alle hunne weetenfehap in de kunde, om de klippen, langs de kust onder het water verborgen, te vermijden , waar in zij, inderdaad, vrij bedreven zijn. Volgens de berigten, door een perfoon te Suez woonagtig, mij gegeeven, bedraagt het getal der fchepen, welke de Egyptenaars tot den vaart op de Roe Je Zee gebruiken, niet meer dan zevenendertig ; en die onophoudelijk worden aangebouwd, kun"?n het getal der verongelukten naauwlijks aanvullen. Van de goederen, welke uit Europa in Egypte worden ingevoerd , heb ik eene algemeene oj>  n i AFRIKA. 119 opgave gedaan in het Eerfte Hoofdftuk, alwaar ik van den Koophandel van Alexandrie verflag deed. Egypte ontvangt van Tunis en Tripoli olij , roode mutzen, die in de eerstgenoemde ftad gemaakt worden, en cm welke dezelve zeer vermaard is, fraai flenel , waar van de Bedouinen en eenige andere Arabieren ge. deeltelijk hunne klederen maaken. Syrië voorziet Egypte van katoen, ruwe en gewerkte zijde, zeep, tabak en glaswerk. Conjiantinopole zendt derwaarts blanke flaaven, van beiderlei fexe, nevens allerlei gemaakt koper- , tin. en ijzerwerk. Wat den uitvoer van goederen aangaat, in mijn berigt wegens Alexandrie heb ik, van die na Europa worden verzonden, verflag gedaan; en wat er na Dar-four word uitgevoerd , zal blijken , wanneer ik over dat Koninkrijk zal handelen. Daar heen verfchuif ik insgelijks het berigt wegens de verzendingen na Sennaar en Fezzan, Egypte levert al het koorn, 't welk in Hedjas (*) wordt verbruikt; doch bijkans al den vr orraad, welken het uit Indie en uit Jidda> bekoomt , moet het met geld betaalen. Na Gonftantinopole zendt het zwarte flaaven , voornaam- (*) Steenagtig Arahie, H 4  nieuwe REIjZE naamlijk gefneedenen, eene groote menigte kofflj en eenige Indijche waaren, waar toe men zich gemeenlijk van karavanen bedient. Voormaals was Egypte de koornfchuur van Rome en van Conjiantinopole. Nog heden levert het een onnoemelijken voorraad rijst, en in goede jaaren is de uitvoer van tarwe uit Saïd (*) zeer aanmerkelijk. Haver heeft men in Egypte niet. De garst, welke er wordt ingezameld, dient tot paerdenvoeder. Egypte voorziet Syrië van rijst, ruwe huiden, vlas en nu en dan van tarwe. Veele fabrieken heeft men te Cairo niet. Nogthans bereidde men er nog onlangs fuiker genoeg, om Conjiantinopole te kunnen fpijzigen: want men heeft in 't land overvloed van fuikerriet; doch de geldvorderingen, door de Regeering gedaan, hebben aan deezen tak van nijverheid veel nadeels toegebragt. Minder kragts bezit de Egyptifche fuiker dan die van de Antilles ; nogthans wierdt zij voormaals zeer wel bereid, was zeer wit en vast van korrel. Tegenwoordig is zij zeer flegt , en zoo fchaars, dat zij te Cairo , in 't groot , tegen veertien Engelfche Huivers het pond verkogt wordt. Hei C*/ Opper.Egyptf,  ka AFRIKA. Het Ammoniakzout, 't welk te Cairo wordt bereid, is zeer goed in zijne foort. Ook maakt men er glazen lampen, falpeter, buskruid, en bereidt er geel en rood leder tot binnenlandsch vertier. Daarenboven is er eene groote linnenfabriek , alwaar men zich eeniglijk van het fraai Egyptisch vlas bedient. Vroegere reizigers hebben uitvoerig verflag gedaan van eén middel, nergens dan te Cairo in gebruik, om de eijeren zonder broeding te doen uitkoomen. Volgens de Egyptenaars heeft dit gebruik zijnen grondflag in de ondervinding, kerende, dat, in zekeren tijd van 't jaar, de eijeren, door hoenders gebroed, niets uitleveren, terwijl meer dan twee derden van die in ovens gebroed worden, gelukkig flaagen. Zeer eenvoudig is het maakzel deezer overjs. Zij hebben flegts een verwelfzei van klei gemaakt; en in dezelve zijn twee rijen planken, op welke de eijeren gelegd worden, zodat ze elkander niet raaken. Vijf of zesmaal 's daags worden ze zagtjes gefchud, en naa verloop van tweeëntwintig dagen hebben de kiekens, welke uit-j koomen moeten, den dop verlaaten. Men draagt alle mogelijke zorge om de warmte gelijklijk door den geheelen oven te verfpreiden , welke geene andere opening heeft, dan die een op» H 5 pas»  122 NIEUWE REIZE pasfer noodig heeft om er te kunnen in kruipen, Geduurende de eerfie dagen wordt de warmte tot een vrij hoogen graad aangezet, doch vervolgens al gaande weg verminderd, tot dat dezelve , omtrent- den "tijd, dat de kiekens moeten uitkoomen, tot den graad der warmte van den dampkring is gedaald. Aan het einde der acht eerfte dagen kan men de vrugtbaare van de onvrugtbaare eijeren onderkennen. De lieden, welke eijeren willen doen uitbroeden , brengen ze na den opziener van den oven, en rnaaken met hem affpraak, voor eik honderd, tal eijeren, omtrent den prijs , welken zij hem betaalen, in *'t oogenblik als hij de kiekens levert. De eijeren, die niet gekipt worden, moeten aan den eigenaar vertoond worden. De oven behoort aan de Regeering. Cairo is de eenige Had in Egypte, alwaar geld gemunt wordt. In goud flaat men er mahbouh en halve-mdhboubs. Ook munt men er kleine vetzüverde koperen Hukken van een Huiver; de Turken noemen ze paras, de Arabieren diwani, fouddha, of maidi, en de Europeaanen aspets en mcdinen. Aan de eene zijde deezer Geldmunten leest men den naam des regeerenden Sultans, aan de keerzijde het woord Misr, nevens het jaargetal. D«?  da AFRIKA. IS3 De Munt is in bet Kasteel, door den vermaarden yousouf-abou-mobdafar-ibn- aioub gebouwd, wiens eeretitel was salaheddin, en die in ds derde eeuw van het Ma. horaetaandom leefde. De inwooners van Cairo, die al wat tor GefcMedenis en Tijdrekening behoort onder een verwarren, vertellen dat dit Kasteel gebouwd en bewoond wierdt door jo« zef, zoon van jacob. Zulk eene vertelling heeft geene wederlegging noodig. Het Kasteel is onregelmaatig, doch zeer ruim, en bevat dc Cafernen der Janitzaarcn en Asfabs, twee krijgsbenden , de laatfte van welke niet meer aanweezig is. Klein en zonder gerijf zijn de vertrekken , welke de Pacha aldaar tot zijnen dienst heeft. Men vindt er eene diepe put, in de rots uitgehouwen. Veel werks moet ongetwijfeld dezelve gekost hebben; doch daar de rots vrij zagt is, mag deeze arbeid niet vergeleeken worden bij de moeite der uit- en doorgraavingen, van welke men elders voorbeelden aantreft. Hoewel in bouwval liggende, zijn de overblijfzels van het: paleis van salah-eddin nog bezienswaardig. Men ontmoet er een zeer lang vertrek, waaruit men de geheeleftad, de rivier, en het omliggende land overzien kan. Verfcheiden pragtige kolommen ftaan er nog over- ein-  124 NIEUWE REIZE einde, en fchijnen de verwoestingen des tijds te braveeren. In die Kasteel wordt de geborduurde ftoffe gemaakt, welke de Porte jaarlijks na Mekka zendt, ten gebruike van de Kaba (*). Misr-el-Attikè ligt ten zuiden van Cairo, in een vermaaklijken oord , en wordt dicht bewoond. Het kan niet anders dan als eene voor. ftad befchouwd worden. Men ontmoet er eene Moskee, waar van de Kalif omar, hoewel zonder genoegzaamen grond, voor den ftigter woidt gehouden. Uit den voorgaanden ftaat des vervals heeft de wil van mourad-bey dit gebouw in zijnen tegenwoordigen luister doen herboren worden. Het is een zeer groot geftigt. Dertig cf vijfendertig kolommen telt men er nog, die haare oude ftandplaats behouden hebben; de andere zijn omgevallen en zonder orde wederom opg;richt. Het best bewaarde overbiijfzel is een achtkantig vertrek, midden in de Moskee, en gefchraagd door acht kolommen van deKorinthifche orde, wierftijl, van wit en blaauw marmer, ongeveer, zes voeten lang is: Men zegt dat deeze kamer nooit open geweest is. Rondom telt men over de honderd kolommen, (*} Kala is de oude tempel van Mekka. Aant. des Fr. ytrt.  na AFRIKA. 125 men, zommige van welke van zwart marmer zijn, en in eene van welke men een deuk ziet, welken het bijgeloof voor een indrukzel van de hand des Prcfects houdt. Zoo. hard is hec ciment, waar van men, tot dit gebouw,- zich bediend heeft , dat er duidelijk uit is af te leiden, dat de Saraceenen, omtrent de oude wijze van bereiding daar van, niet onkundig waren. Men ziet er veele boogen van eene eijronde gedaante , en man leest eenige opfchriften aan de westzijde , alwaar, waarfchijnlijk , van ouds de deur geweest is, eer men eene nieuwe heeft gemaakt. In een kelder deezer Moskee, die met een Hot gellooten was, heeft men onlangs een koffer van wilde viigenboomenhout gevonden, inhoudende verfcheiden oude Arabifche boeken, zommige van welke met Ethiopifche letteren zijn gefchreeven. Er zijn er or-der van parkament, en bij uitfteekendheid fraai. Hun getal is groot genoeg om er een zeer groot reisvalies mede te vullen. M.n hadt mourad-bey onderricht, dat in de oude Moskee van Misr-el-Attiké een groote fchat verborgen was. Straks gaf hij voor, die te wiilen herbouwen. Hij deedt, inderdaad , een gedeelte des muurs afbreeken; onder het graaven van de fondamenten diens muurs  12ö nieuwe REIZE muurs ontdekte men den kelder en de bovengemelde boekem Uit het Klooster St. George ontdekt men, na het Westen , de duidelijke kenmerken eener aloude ftad, die men voorgeeft, door de Perfiaanen gebouwd te zijn (*). Tegenwoordig is het niets meer dan een fteenhoop, door onderfcheidene reizigers genoeg befchreeven. De ftraat Fostat loopt evenwijdig met deil Nijl. Zij is zeer lang, en beflaat een gedeelte der ruimte , tusfchen den ftroom en Cairo gelegen. Aan den Zuidkant ftoot zij ten naasten bij tegen Misr-el-Attiké. Boulak is eene groote en onregelmaatige ftad 5 ongevoelig is zij ontftaan bij de plaats, alwuar men te fcheep gaat. Men ziet er een groot en welgeregeld Magazijn (f) , door den grooten ali-bey geftigt, het Alexandrijnfcke Okal geheeten , omdat voornaamlijk de goederen , die van Alexandrie komen , hier in worden opgeflagen. De vrugtbaare tuinen , in de ledige ruimte tusfchen de huizen van oulak, en tusfchen Boulak en Cairo, verfchaffen fruiten ert peuICO Zij noemen haar Baiijlon, naar de hoofdftad van hm Rijk. Aant. des Fr. Fert (t) In de landtaal een Okal.  na AFRIKA. li? peulvrugten in overvloed aan de bewooners der ftad, Menigte van fchepen ziet men te B;,ulak, als zijnde de haven van Neder- Egypte, gelijk Misr-el-Attiké die van Opper-Egypte is. Midden in den ftroom en tegenover Boulak ligt een eiland, waar op mourad-bey een foort van lusthuis heeft gebouwd. Ook ziet men er veele tuinen. Aan de o.erzijde der riviere ligt het dorp Embabil, alwaar veele koeijen geweid worden, en uitmuntende boter worde gemaakt. Meer zuidwaarts voortgaande en genoegzaam tegen over Misr-el-Attiké ziet men Jiza, eene aanzienlijke ftad, door ismael-bky van vestingwerken voorzien. Ook hadt hij er een paleis begonnen aan te leggen, zedert door moürad-bey voltooid en bewoond. Daarenboven heeft deeze er eene Gefchutgieterij doen aanleggen, door eenen Renegaat , op het eiland Zanihe geboren. Ik heb er zes Mortieren en drieëntwintig ftukken Gefthut gezien , een ge» deelte van welke, inderdaad , geen dienst kon doen; doch drie Mortieren en zes Veldftukken waren volmaakt wel gewerkt , en deeden veel eere aan den Zanihiot, die gewislelijk van flegte werkcuigen en onbekwaame werklieden zich hadt moeten bedienen. Er lagen vierentwintig-, acht-*  iaS nieuwe REIZE achttien- en twaalfponders. De laatstgemelde lagen in het Magazijn; een groot getal hadc de Beij aan verfcheiden oorden van het Fort op hunne affuiten doen leggen. Zeer uitgebreid zijn de muuren van Jiza; zij hebben llegts ééne poort aan de landzijde. Zij zijn tien voeten hoog , drie voeten dik en met zes halve-maanen vetfterkt. Nogthans zouden zij alleen tegen Ruiterij befland zijn, tegen welke zij zijn opgeworpen. De ijzeien haaken, rondom deMoordgaten,heeft mourad-bey laaten wegneemen. Het paleis van den Beij te Jiza ftaat in het zuidlijk gedeelte, dicht aan de rivier. Het bevat een groot getal vertrekken voor de Mammeluk» ken , en niets heeft er d: weelde gefpaard, 't geen het lustgenot kan ftreelen. Zints etlijke jaren hadt mourad.bey het aanleggen van eene Zeemagt noodig geoordeeld. Diensvolgens deedt hij drie of vier fchepen bouwen, en hadt nog eenige andere, in Europa getimmerd, gekogt. Dit alles koste hem onnoemelijke fommen, en gaf geene hoop , aan zijne verwagting te zullen beantwoorden. Het grootfte deezer fchepen voerde vierentwintig ftukken Gefchu-. Zes lagen er voor Jiza vertuid, van waar zij niet anders, dan geduurende het was-  ÜA'AFRIKA. m wasfen van den Nijl, konden uitloopen. Nogthans waren zij in goeden ftaac, en van eene talrijke manfchap voorzien, beftaande, voor het meerendeel, uit Grieken uit den Archipel, middelmaadge Zeelieden , voor welke de Beij de tederfte zorge droeg» De Admiraal van dit klein Eskader was op Sagos gebooren ; zijn naam was nIköla reis, dat wil zeggen, Kapitein nik ol aas, Niet verre van Jiza, aan den zuidkant, ligt het klein eiland Geziret-el-Dahab, het zelfde» welk bij diodoros van Sicilië Venm aurea genoemd wordt» In 't noordoosten van Cairo liggen ruime tui* nen en huizen, aan de voornaamfté burgers der ftad behoorende , alwaar zij zich van tijd tot tijd gaan verlustigen. Wijders ligt aan dien zelfden kant een open veld, alwaar de Mammelukken te paard fteegen en hunne krijgsoefeningen verrigtteh. De grond, oostwaarts tot aan de bergen zich uitftrekkende, is vol graflieden. De bergen beftaan uit wit zand en kalkfteen* en zijn van alle groenten ontbloot. Het graf van den Iman scha Fél ligt buiten de muuren der ftad , en dicht bij het kasteel. Het is in eene Moskee van vrij goede bouworde befloten, en die wel onderhouden wordt. I. deel. I VVrij-  13° nieuwe REIZE ¥s Vrijdags, den dag, onder de Mahometaanen, aan den openbaaren eerdienst gewijd, hebben de vrouwen verlof om de graflieden haarer bloedverwanten te bezoeken; als dan loopen zij bij troepen na deeze Moskee : want dezelve wordt voor eene plaats gehouden, de gunlten van venus toegedaan. Een kanaal , veel grooter dan 't welk door Cairo loopt (*} , ontvangt het Nijlwater dicht bij Boulak , en voert het na Bilbeïs (jr) , zich vervolgens tot aan het meir Scheib uitbreidende. Groot is het getal vaartuigen , van welke de vermogende inwooners van Cairo zich bedienen, cm, geduurende het wasfen van den Nijl, de ruime lucht te fcheppen. Ligt en van een bevallig maakzel zijn deeze vaartuigen; zij voeren van vier tot acht roeiers. Die der vrouwen hebben een dek en zijn wel gefloten; doch die der mannen , hoewel overdekt, zijn aan de zijden open, of zomtijds flegts met zonneborden gefloten. Men vindt er fchuitjes, welke men, even als de Gondels te Venetië, kan huuren. Na (*) In de landtaale Khalige ibn menji. (t) Volgens d'anville is Bilbeïs het Pharbeetus van de aloudheid, bij herodotus, plinius en ptovs» meüs als de hoofdftad eener Nome bekend.  ha AFRIKA. 131 Nu eens vaart men langs het kanaal, zomtijds langs de rivier. Cairo heeft verfcheiden poorten % de twee voornaamfté derzelven ftaan aan het noordeinde der ftad. Men noemt ze Bab-el-Nasr en Bob* el-Fiotuch; zij tertoonen alle de grootheerlijkheid van de bouwkunde der Saraceenen. De plaats Romttli, zeer ruim en onrögelmaa» tig, is de verzamelplaats van Gochelaars, en van alle Kwakzalvers. Men ontmoet er lieden, die voorgeeven, Hangen te kunnen bezweeren , en de vertooning maaken van een ongemeen vermogen over deeze dieren te bezitten. De (lang, welken men te Cairo meest aantreft, behoort tot de klasfe der addefs; ongetwijfeld is dezelve zeer vergiftig. Wanneer er een Hang in een huis komt, ontbiedt men ftraks een toveraar, die hem met eenige bijzondere woorden be* zweert. Met een gelukkigen uitflag heb ik een deezer luiden dat middel zien te werk ftellen, om zich van drie Hangen te verzekeren, die in de kajuit van ee.n fchip waren gekroopen, 't welk aan den oever vast lag, Hij deedt ze er uit koomen , vatte ze aan en wierp ze in een zak. Op een anderen tijd heb ik flangen gezien , wien men de tanden uitgebroken noch I % ver-  13» nieuwe REIZE verbrijzeld hadt (*), en die zich , egter, rondom het lichaam van een naakt mensch geflingerd hadden , zonder hem eenig leed te doen, De Egyptenaars geeven voor, verfcheiden foorten van Toverkunst re verfïaan. Zij gelooven, veele wonderwerken te kunnen verrichten, alleenlijk door den invloed van den naam der Godheid ism ullah. Het blijkt uit de Kitabel-Rihani, dat er twee middelen zijn om dat vermogen te werk te ftellen, het een wettig (f), het ander ongeoorlofd (§); en hoewel zij, die zich met deeze bezweeringen ophouden , altijd bedrogen worden, (laan zij daarom niet te minder geloof aan haare kragtdaadigheid. Drie of vier plaatzen ontmoet men op de bergen, in de nabuurfchap van Cairo, die, volgens 't zeggen der Arabieren , een toverkragtigen invloed bezitten. Eene dier plaatzen heet El-Mar aga; zij verzekeren dat er de grond beeft. De naam der andere is Bïr-el-Koufar, of C*) Er is er, wien het waarfchijnlijker dunkt, dat de znlken, welke aldus met (langen en adderen fpeelen, dezelve vooraf, ter wederzijde, den tand uitbreeken, die bet vergif bevat. Aant. dis Fr. Fert. (t) HalAl, (§; Har dm.  na A F 1 I K Ai 133 of de put der Ongeloovigen. Cafaat-el-Molouk en Ain-el'Sire zijn 'de na men der twee overigen. In de laatfte ligt eene zoute bron, aan welker water eene geneezende kragt wordt toegefchreeven. De Danzeresfen te Cairo maaken eene afzonderlijke klasfe uit. Altoos verzeilen haar een oud man en eene bejaarde vrouw, die op eenig inftrument fpeelen , en zorge draagen , dat zij haare gunsten niet voor te kleinen prijs verkoopen. Van hier dat deeze meisjes, hoewel verre van kuisch tè zijn, zich niec aan den eerstkoomenden overgeeven. Haare danzen zijn eene afbeelding van 't geen zich de verbeelding alleronkuischst kan voordellen ; zij vertoonen die bijzondere houdingen, om welke, volgensmartialis, de Egyptenaars vermaard waren: Nequitias Tellus feit dare nulla magis. Over 't algemeen zijn deeze danzeresfen bevallig van geftalte, en juist geëvenredigd; doch haare gelaatstrekken zijn meer fpreekende dan fchoon. Zie hier de gewoone leevenswijze te Cairo , geduurende de Ramadan (*). Naa- (*) De Vasten der Mufulmannen. I z 1 O  NIEUWE REIZE Naadat men zich, door 'c gebruiken van eeni» ge ververfchingen, ontnugterd heeft, neemc het Gebed eenen aanvang en wordt zeer lang gerekt, Daar naa verleent de Beij gehoor aan de zulken, welken hem hunnen eerbied koomen betoonen, of over zaaken te fpreeken hebben. Uitfpanningen vervangen die gehoorverleening. Zo lang het dag is, houdt men zich met de Gerid en eenige andere lichaamsbeweegingen onledig; doch zo dra is de nacht niet ingevallen, of men begint op de luit te fpeelen. De Egyptenaars van laagere klasfen , indien al het geluit niet zeer behaage, weeten, egter, de luit zeer vlug en vaardig te behandelen. Wanneer de Beij en zijn gezelfchap vermoeid zijn van fpeelen , doen zij zangers binnenftaan (*). De zangers te Cairo zijn vermaard om hunne treurige toonen, en om de ftreelende gewaarwordingen, welke zij in de toehoorders verwekken. Daar naa kpomen de vertellers binnen , die met eene verbaazende vlugheid fpreeken, en onderfcheidene vertellingen doen, zeer veel naar de Duizend en Een Arabifche Nachtvertellingen gelijkende, Deeze worden vervangen van de fnaakfche fraaie vernuften , wier onver- wag- (*) Dee?;e sija altijd manspersonen,  na AFRIKA. »3S wagte vergelijkingen en zonderlinge grappen doorgaans groot gelach verwekken. Zomtijds daagen zij elkander uit; die de meest ongehoorde vergelijking maakt, en dezelve best weet vol te houden , wordt voor overwinnaar verklaard, ,, Laaten wij met vergelijkingen ftorm loo„ pen (*)", zegt de eene; „ Wel nu! waar in „ beftaat uwe vergelijking (f)", antwoordt de andere (§). Eenigen deezer grappenmaakeren mangelt het niet aan vernuft; en hunne oogen zijn het eenige, waar mede de Arabieren 't geen men ver. nuft noemt uitdrukken. Naadat deeze lieden van den Beij een ge. fchenk hebben ontvangen, naar gelange van het vermaak, welk zij hem hebben toegebragt, vertrekken ze en worden van zangeresfen vervangen, die, gemeenlijk, onder het zingen, opeen inftrument fpeelen , veel naar de Cyther gelijkende. Zommige deezer Vrouwen zijn om haare bekwaamheden zeer vermaard; en indien men er (*) Methei Sire. (f) Ma metkei lak. (8) Zie hier eene dier Vergelijkingen: „ Gij zijt als de „ Ezel der ftad ,. die er zeer zindelijk uitziet, en die „ mest draagt." I 4  Ï36 nieuwe REIZE er over oordeelen moge uit de wijze , op welke zij' zomtijds beloond worden, is 't te denken, dat zij haare toehoorderen groot vermaak geeven. Bij zommige gelegenheden zingen de vrouwen van de Harem voor een uitgeleezen gezelfchap; doch dit gebeurt zeer zeldzaam, en dan nog zitten zij altijd agter een gordijn , of ageer tralievenfters. De vertooning wordt met een dans befloten. Ligt kan men zich verbeelden, dat de danzeresfen , die langs de ftraaten van Cairo, zonder daar toe veele moeite aan te wenden, de oogen der menigte bekooren, zeer veel meer bekwaamheids te werk ftellen, wanneer zij haare kunst in de tegenwoordigheid van eenen Prins verwonen. Den pehlawan, koordedanzers en fpringers te Cairo, mangelt het aan vlugheid niet. Het Schaakfpel en het Poolfche Damfpel zijn de eenige te Cairo geoorlofde fpelen; zommige Beijs zijn daar in zeer ervaren, Zij fpeelen zeer fchielijk, en fchijnen er weinig agts op te geeven ; doch dit is een gevolg der gewoonte: want zij fpeelen dagelijks , en hebben weinig afleiding. In alle de wijken der ftad vindt men Markten. Ook heeft men er eene menigte Koffijhus- zen?  na AFRIKA; 137 zen , alwaar de inwooners een groot gedeelte van den dag met rooken en praaten flijten. Gemeenlijk bellaan deeze Koffijhuizen uit flegts één klein vertrek , daar men niets anders dan koffij en vuur , om de pijpen te ontfteeken, aantreft. Zedert heb ik te Damaskus zeer groote Koffijhuizen gezien, zommige van welke boven graften van loopend water ftonden. Nogthans zijn er de huisgeraaden zeer eenvoudig, en wijd verfchillende van die welke de fraaie koffijhuizen te Conftantinopole verfieren, Een dier Koffijhuizen te Damaskus, ftaande dicht bij de muuren van het Kasteel, bevat ruimte genoeg voor duizend menfchen. Het is eene foort van Tent, aan alle zijden open, en van boomen en water omringd, Veele kleine belastingen worden er in Egypte geheven; derzelver getal, zegt men, bedraagt wel driehonderdzestig. Op de goederen, die van Jiza na Cairo gaan, is eene dier belastingen gelegd. De arme vrouwen, die een mand met eijeren draagen, twee paras waardig, moe. ten er eene belasting van eene halve para van betaalen. Om kort te gaan, met geene moge. lijkheid kan de Regeering meer van de ingezetenen vorderen, dan zij werkelijk doet, In den jaare 1792 heerschte er een gebrek , ' J 5 door  138 nieuwe REIZE door een zamenloop van omftandigheden veroorzaakt. De ardeb tarwe wierdt voor 20 tot S2 pataken verkogt (*). In de maand Oétober des jaars 1796 was de prijs vijf pataken. Zie hier den prijs der leevensmiddelen op het laatstgemelde tijdftip: Een Schaap Een Os . . De Suiker De Olij ; De Melk De Tabak van Lavakia De Kuikens 10 paras de Rotcü. ao of 25 ■ — 45 tot 70 de Oke. 20 het Huk. Bekend genoeg zijn de gebeurtenisfen, onmiddeiijk voor dat ismael-bev het bewind in handen kreeg. Bij zijn overlijden volgde hem hassan-bey op, in de waardigheid van Schtik-el-bellad (f) , welke aan den perfoon , daar mede bekleed, over alle de overige Beijs eene foort van oppermogendheid geeft. Niet lang leedt het, of hassan wierdt door mou- r ad* fj (*) Zie ds lijst der Gewigten en Maaten, aan het hoofd dcezes werks. Cf) Gouverneur der ftad.  na AFRIKA» 139 jiAD-bey verdreeven , die de teugels der Regeeringe in handen hielde, tot dat de Kapitein Pacha (*) met een Eskader van Conftantinopole kwam, en den overweldiger noodzaakte, na Opper-Egypte de wijk te neemen. De Kapitein Pacha vertrok, zo als hij zijne gierigheid verzadigd hadt. Straks keerden de Beijs te Cairo weder. Intusfchen hadt ibraHiM, een oude flaaf van den grooten ali-bey, zoo veel gezags verworven, dat moürad genoodzaakt was, het bewind met hem te deelen. Zedert hebben zij te gader Egypte beftuurd, ibrahim in de hoedanigheid van Schzik-eU Belad, en moürad in die van defter-dar. Over en weder jaloersch tegen elkander, tragt de een den anderen den voet te ligten. Midïerwijl zijn zij te zamen werkzaam om het getal der Mammelukken te vermeerderen , en van aller wege geld zamen te fchraapen. Als overweldigers befchouwden de Beijs van Opper-Egypte de~ze twee mededingers, die de gunst van de Porte genieten. Een dier Beijs, ali genaamd, heeft middel gevonden om zich na Syrië te begeeven , met oogmerk , ware 't mogelijk, om den Pacha djezzar (f) ip zijne be-* C*) De berugte gazi-hassan. Cf) Pacha va Akre.  I4<3 nieuwe REIZE belangen over te haaien; doch dit bekwaam en vermogend opperhoofd heeft aan ali's opftookingen het oor niet willen leenen, of hem flegts mee bedriegelijke verwagtingen afgezet. 'sjaars vóór mijne komst in Egypte hadt de pest eene groote menigte Mammelukken weggenomen. De jongde merkwaardige gebeurtenis is de opftand te Alexandrie, waar van ik voorheen verflag gedaan heb (*). Om zijn gezag te vermeerderen , heeft de Beij ibrahim zijne dochter aan een anderen zeer vermaarden Beij uitgehuwd, die den zelfden naam voert, doch hem niet in den bloede beflaat. Met de grootfte pragt wierdt dit huwelijk gevierd, op den 30 Augustus 1792. Een pragtige koets, met twee paerden befpannen , en met kranzen van kunstbloemen verfierd, reedt door de voornaamfté ftraaten van Cairo. In de koets zat eene overfchoone flaavin uit de Harem, de bruid verbeeldende, doch die bezwaarlijk zigtbaar was, omdat de Glazen van het Rijtuig gefloten waren. Eenige Beijs en eene menigte Bevelhebbers der Mammelukken maakten haaren ftoet uit. Zij hieldt ftil voor het huis des bruidegoms, die haar, uit het rijtuig (*) In het Eerfte Hoofdftuk.  na AFRIKA. I4I tuig klimmende, in zijne armen ontvong. De Beijs hebben baden in hunne paleizen : anders zou de trein de bruid tot aan het openbaar bad verzeld, en haar vervolgens bij haaren bruidegom hebben terug gebragt. Gemeenlijk gaat eene bruid te Cairo te voet onder een verhemelte, zorgvuldig gefloten en door twee vrouwen gedraagen ; aldus begeeft zij zich na haaren aanftaanden echtgenoot, Aan vreugde en vrolijkheid gewijd waren de drie jongfte dagen vóór de huwelijksvoltrekking der dochter van ibrahim. 'sAvonds wierden er, in het paleis des vaders en in dat des bruide goms, vuurwerken afgelioken; men deedt eene menigte gefchenken aan Jchah en kafetas, en deelde veel gelds uit. Naa de huwelijksvoltrek, king bleef men niet in gebreke om aan de bloedverwanten, en vooral aan de moeder der jonggehuwde, bebloede lakens te vertoonen, van haaren maagdom getuigenis draagende. Voorheen was zij door deftige matronen cnderrigt aangaande de wijze, op welke zij de liefkoozingen van haaren echtgenoot moest ontvangen; en deeze vrouwen onthielden zich in een nabuurig vertrek, tot op den afloop der plegtigheid, om, ingevalle van nood, van haare hulp te dienen. Zoo vroeg worden de meisjes, in de • . Qos*  142 nieuwe REIZE Oosterfche landen, uitgehuwd, dat zeer zeldzaam de mannen haar geene maagden vinden. Geenerlei gelegenheid , om hunne fchraapzucht te verzadigen, zelf in de oogenblikken hunner * uitfpanningen en vermaaklijkheden, laaten de Beijs verloren gaan. Ibrahim. bey, vader der jonggehuwde, ftraks vermeld, vernomen hebbende dat eene bende zangeresfen, niet flegts geduurende alle de dagen van het huwelijksfeest gezongen hadt, maar ook geduu» rende een gedeelte van den volgenden nacht, op het groote plein Birkd-el' Fil, en daar mede veel gclds verdiend, ontboodt de vrouw, welke aan het hoofd dier bende was. Geene andere gedagten hadt deeze vrouw, dan dat het was om eenige belooning te ontvangen, of dat men bij den Beij de bekoorlijkheden haarer ftemme hadt geroemd. Maar de eerfte vraag, welke haar de Stadvoogd deedt, was, hoe veele halvefequins zij 'j daags te vooren verdiend hadt ? „ Tien duizend", gaf zij, in haare eenvoudigheid, tot antwoord. „ Wel nu", hernam hier op de Beij, „ tel er mij achtduizend van, en ik zal „ u een Mandaat op ibrahim jeuhari, „ mijnen Sekretaris, geeveu". Het geld wierdt geteld, en de vrouw uit het paleis gejaagd , zonder dat zij de geringde erkentenis ontving. Men  na AFRIKA. 143 Men zegt, dat zij, niet lang daar naa, van hartzeer ftierf. Geduurende den zomer van het jaar 1792 hadden er eenige onderhandelingen plaats, tusfchen de Beijs van Cairo en van Opper-Egypte, die ik vervolgens te Isna zag, van eenige Mammelukken verzeld. Maar zo vermogend waren de eerstgenoemden, dat zij de voorflagen der andere van de hand weezen ; en alles was nog ftil, toen ik na Saïd vertrok. Thans zal ik eenig denkbeeld tragten te geeven van de voornaamfté Beijs, welke deeze rampzalige gewesten onderdrukken Ibrahim is een perfoon van ruim zestig jaren , groot, fchraal en met een arendsneus, Hij is uitermaate gierig; doch zijne fchatten en zijne verbintenisfen hebben hem een fterken aanhang bezorgd. Zijne Mammelukken bedraagen duizend in getal. Hoewel hem de naam naagaat van zeer vaardig met den fabel te kunnen omgaan, is hij, egter, geen man van onderneeming. Met alle de vraatzugtigheid van een gier, bezit hij, evenwel, de onverzaagdheid van den arend niet. M ourad, weleer de meester van ibrahim, thans hem in magt gelijk, heeft een werkzaam en (*) In 1796,  144 nieuwe REIZE en onrustig lee/n geleid. Allereerst flaaf vaft mahomet-a bou-dhahab , voerde hij het gezag over een hoop Mammelukken , nam den bepugten ali-bey gevangen, wiens dood fpoe. dig op zijne nederlaag volgde. Moürad ftaat bij de Porte in een liegt gerugt. Hij bezit een werkzaam karakter. Verkwistende is hij; doch zijne knevelarijen zijn aan zijne verkwistingen evenredig, Omtrent vijfenveertig jaaren oud, is hij kloek van lichaam , maar van middelbaare grootte. Hij heeft bij de zeventienhonderd Mammelukken ; doch hoewel zijne aanhangers minder talrijk zijn dan die van ibrahim, zijn ze krijgshaftiger en meer geducht. Moüradbey heeft in huwelijk de weduwe van zijnen meester, dochter van ali-bey Naast moürad is mahommet-elfi de magtigfte onder de Beijs ; hij is bij de vijfendertig jaaren oud. De naam elfi beteekent, dat deeze Beij voor duizend pataken gekegt is. Hij was een flaaf van mour.«d. Agterdogtig en zeer oploopend is hij van aart. Hij heeft achthonderd Mammelukken, en zijne magt neemt telkens toe. Ibrahim-el-uali, een titel, aankondigende (*) mahomet aboü dhahab,  Na AFRIKA. 145 de dat hij in het krijgsbewind der ftad den tweeden rang bekleedt, is na genoeg van denzelfden ouderdom als móhammed-elfi. Hij" heeft, gelijk ik reeds verhaald heb, de dochter van den ouden 1 b r a h i m ter vrouwe , en is aan zijnen fchoonvader fterk verknogt. Hij is bedaard en vast van karakter. Zijne Mammelukken bedraagen tusfchen dè Zes- en zeven* honderd. Aïoüb-bey, el Zógheir, dat wil zeggen, de Jonge, is een der voornaamfté Beijs, en misfchien de bekwaamde van allen. Van hier dat de overigen in alle gewigtige voorvallen zijnen raad inneemen. Hij is tusfchen de dertig en veertig jaaren oud. Zijn Mammelukken zijn niet talrijk. Hij is fpaarlaam , en wordt zelden met knevelarijen betigt» FATMé, dochter van den berttgten ali* Sey, is in groot aanzien bij alle de Beijs. Zelf haar echtgenoot moürad bewijst haar beftendig den grootften eerbied. Wanneer een Beij eene landvoogdij bekomt, vertrekt hij niet uit Cairo, zonder alvoorens bij fatmó een bezoek te hebben afgelegd; en zij geeft hun eene les, die altijd met deeze woorden worde befloten: „ Zuig het volk niet uit; mijn vader hadt de gewoonte van het te fpaaren." i. DEEL. K ZE-  14*5 nieuwe REIZE ZEVENDE HOOFDSTUK. historisch verslag. Uittrekzel uit de Algemeene Historie van Afrika, en voomaamlijk uit die van Egyp' te, onder de heerfchappij der Arabieren. De Gefchiedenis van Afrika, en in 't bij. zender van Egypte, niec zeer bekend zijnde, wat het tijdperk aangaat, geduurende 't welk de Arabieren bezitters van deeze landen zijn gebleeven, heb ik getragt, daar van een denkbeeld te geeven , in de hoop van dus doende meer licht te zullen verfpreiden over de onderwerpen, welke ik in dit Werk heb te behandelen. Mijne berigten wegens Afrika heb ik, voor 't meerergedeelte, ontleend uit het voortreffelijk Werk van cardonne (*), die mij den (*) De Gefchiedenis van Afrika en Spanje, onder de heerfchappij der Arabieren , met verfcheiden Arabifchs HarJjchificn verzameld, door m. cordonnh. Parijs 1765, 3 Deden in 12. Jammer is het, dat de geleerde Schrij'  na AFRIKA. den langwijligen en lascigen arbeid heeft befpaard,. om de oorfpronklijke Schrijvers te bekorten. Onder de ihelle veroveringen der Opvolgers van ma hom et waren Syrië en Per [ie reeds bezweeken, toen, in het negentiende jaar der Hegira (*) de Khalife omar aan amrou bevel gaf, om Egypte te bemagtigen. Mem» phis (f) wierdt trouwloos aan de Arabieren verkogt, door den Bevelhebber der ftad; doch Alexandrie verduurde een beleg van veertien maanden. Dikmaals heeft men het verlies betreurd van de Boekerij in de laatstgemelde ftad. Doch. het lijdt geenen twijfel, of die vermaarde verzameling was aangevuld met boeken, de vrugcen van ongerijmde wijsbegeerte en godgeleerdheid dier tijden; en 't is niét te denken, dat indien aldaar voortreffelijke Werken gevonden wierden , de menigvuldige Boe* ke- Schrijver van dit Werk het niet in Tijdperken en Hoofdflukken heeft verdeeld, en vooral dat hij de Historie van Afrika niet afzonderlijk van die van Spanje heeft behandeld. (*; Dus noemt men de Jaartelling der Mahometaanen; et. negentiende jaar derzelve valt in het zeshonderd ea veertigöe van de Christen Jaartellingen, (t) In de landtaale Misr. K a  148 nieuwe REIZE kerijen, in hec Griekfche Keizerrijk verfpreid, daar van geene affchrifcen zouden bezeeten heb-? benIn den jaare 22 (*) van de Hegira wierdc Arabie door eenen hongersnood verwoest. Amrou opende van nieuws hec kanaal, welk de Romeimen van Memphis toe aan de Roode Zee gegraaven hadden. Niec lang leedt het, of de Khalifen, die tot nog hun verblijf hadden gehouden te Medina, bragten den zetel huns gebieds naa Damaskus over; het kanaal, door amrou herfteld, wierdt andermaal verlaaten. In den jaare 26 van de Hegira, ondernam abd-ullah, Landvoogd van Egypte, de verovering van Afrika, en overwon den Griekfchen Patriciër gregorius, in den flag van Takoub. EERSTE DEEL, afrika. Kloeken tegenftand ontmoette, geruimen tijd, de voortgang der Arabieren in Afrika (f); en niet, (*) 't Jaar 643 der Christen Jaartellinge. (f) Naauwkeurig is dit ftuk behandeld door gib&on» in.  ha AFRIKA. 149 niet vroeger, dan in den jaare 88 (") van de Hegira, maakten zij zich meester van dat gedeelte diens uitgebreiden gewest, 't welk aan de kusten der Middelandfche Zee grenst. Niet flegts door de Grieken wierdt Afrika verdeedigd, maar ook door de Berbers (f), die in het Westen woonden. Volgens cardonne waren deezen Berbers eene aloude Arabifche Volkplanting, die, zich in Afrika nederflaande, haare taal hadt behouden. In vijf ftammen waren zij verdeeld, welker naakomelingen, ten huidigen dage, deels onder tenten hun verblijf houden, deels in fteden en in dorpen woonen. Naa de verovering van Afrika volcooid te hebben, wierdt mousa ben nasr te-raade, aan die van Spanje de hand flaan. Tot nog toe was Afrika onderhorig geweest aan de Regeering van Egypte, 't welk onder.het gebied der Khalifen vrede genoot. Doch vermids abd-el-AZiz, Landvoogd van Egypte, zich aan knevelaarijen hadt fchuldig gemaakt omtrent hassan, Veldheer der Arabieren in Afrika, gaf in zijne History of the Fall of the Roman Empir, i Vol. IX. (*) 't Jaar 709 der Christen Jaartelünge. Qf) Dit woord beteekent Herders. K 3  150 nieuwe REIZE gaf de Khalife va lid de I. te verdaan, dat mousa geen ander gezag, dan dat des Opperhoofds van het Rijk zou erkennen. Mahomet ben yezid volgde mousa op. In den jaare 99 van de Hegira (*) gaf de Khalife yezid het bewind over Afrika aan nechren seffran. Deeze deedt eenige invallen in het binnenfte van het vaste land, en overleedt in het zesde jaar van zijn bewind. Welhaast ftonden de Afrikaanen tegen de Arabieren op, en leverden hun eenen flag, in welken zij onder dezelve eene groote flagting aanrichtten. In den jaare l?9 (f) van de Hegira deedt de Khalife hakim hante LéBEN-seffran, Landvoogd van Egypte, tegen de muitelingen optrekken. Deeze Veldheer overwon hen, deedt er een groot getal van over den kling fpringen , en hernam Cairoan , den zetel der Arabifche magt in Afrika. Cairoan was door akbal gebouwd (§), vijf»g mijlen te zuiden van Tunis. Nieuwe opllanden bezorgden hanteló nieuwe (*) 't Jaar 721 der Christen Jaartellinge, lam, C*) 't Jaar 979 der Christen Jaartellinge. (f) In 't jaar 361 van de Hegira, en 't jaar 983 der Christen Jaartellinge»  na AFRIKA. rót lah, maar ook in bet ftraffen van zekéren' ABOü'L-FAHMj die tegen hem was opgedaan. Dien müiteling vermoordde de Vorst met eigen handen, rukte hem het hart uit het lichaam ert zette er zijne tanden in. In den jaare 374 van de Hegira (*)~< ging ABOU-menad, ZOOn Van ABOU-L-CASSIMj de hulde van de Edelen van Sardinië ontvangen, 't welk, gelijk ik reeds verhaald heb, zints langen tijd, aan Afrika onderworpen was. Dé Fatimitifche Khalife, die in Egypte regeerde , zondt hem eenen Mantel en Sabel, de gewoone gefchenken der Oppermagt. MoaZ , zoon en opvolger vari aboü-me* kad, fpreidde een fchrikverwekkenden Gods^ dienstijver ten toon , tegen de dus genoemde ketters, dat wil zeggen, de Muftilmannen van andere aanhangen, dan waar onder hij behoor" de. Hij deedt onder hen een algemeen bloedbad aanrichten. Van meer geestdrijverije zou een Roomsch-Katholijk Vorst, door woedende Priesters bewerkt, geen blijk hebben kunnen daarflellen. Zoo jong, egter, was toen nog möaz, dat hem, minder dan aan zijne onwaardige Staats die- O 't Jaar 996 der Christen jaartellinge. I. DEEL. L  nieuwe REIZE dienaaren, van die wreedheid de fchuld moer worden toegerekend. Mostansir, Khalife van Egypte, de onafhanklijke magt, welke zijne voorzaaten over Afrika hadden geoerfend, willende terugneemen, verklaarde, in den jaare 428 van de Hegira den oorlog aan moaz. Zijn leger viel in de provincie Maugrib, en bemagtigde de ftad Zenata, Vier jaaren laater verzekerde het zich van Tripoli. Münis, Landvoogd van de provincie Cairoan, koos de zijde van mostansir^ en moaz, in eenen veldflag, eene zwaare nederlaag geleeden hebbende, was genoodzaakt na Mehedié de wijk te neemen. Meester zijnde van Cairoan , flooten de Egyptenaars de bronnen 3 leidden den loop der riviere af, en verwoestten de pragtige paleizen en bekoorlijke tuioen der Monarchen van Afrika. Niet beftand was moaz tegen het hartzeer, welk zijne wederfpoeden hem veroorzaakten. Geduurende eenen reeks van jaaren hadt hij in voorfpoed geregeerd, en hij overleedt de rampzaligfte der Vcrfren. Tamin, zijn oudfte zoon, volgde hem op, in den jaare 439 van de Hegira (f). Ze- (*) 't Jaar 1050 der Christen Jaartellinge. (f) 't Jaar 10S1 der Christen Jaartellinge.  na AFRIKA. 163 tl Zevenentwintig jaaren laater (*) kwamen de Grieken en Ftanken, me: eene vloot van vierhonderd zeilen, het eiland Kusfa aantasten , 't welk zij verwoestten. Vervolgens bemagtigden. zij de ftad Zawilé, en naa eene fchatting van tweehonderdduizend ftukken gouds te hebben geligt, vertrokken zij van daar. De verovering^ van Sicilië, door eenige Nortnandijche Edellieden, hadt, onder veele volken, eenen krijgsgeest, doen ontftaan, van welken Afrika dikmaals hec flagtoffer was. Ta min overieedt in den jaare 485 van de Hegira (f), en liet den naam naa van een regtvaardig en edelmoedig Vorst. Men verhaalt, dat hij eene flaavin gekogt, en vervolgens ver«* nomen hebbende, dat de vcrkooper haar beminde en haar verlies betreurde, hem dezelve niet flegts teruggaf, maar daarenboven aanzienlijke gefchenken deedt. Yaiah, zoon en opvolger van tamin, liec drie Alchimisten ter dood brengen die hem mee (*) 't Jaar 1088 der Christen Jaartellinge , en 't jaar 486 van de Hegira. (t) 't Jaar 1107 der Christen Jaartellinge. (§) 't Jaar H08 der Christen Jaartellinge , 't jaar 486 van de Hegira. L *  ï64 siïüwi REIZE met dwaaze verwagtingen gevleid, en, zo als hij hadt verdiend, bedrogen hadden. Onverwagt overleedt deeze Vorst, in den Jaare 493 van de Hegira (*). Zeer was hij op de Starrewichelaarij verflingerd. Zich verbeeldende , dat een zekere dag voor hem onheilipellende was, bragc hij dien in gebeden door. In den avond, zich verbeeldende, het gewaande kwaad te zijn ontweeken, beval hij dat hem een pragtige maaltijd zou bereid worden, en llierf zo als hij zich aan tafel wilde zetten. Zijn zoon ali ontving de hulde van het volk te Mehediè. Ali verdreef de zeeroovers van het eiland Gerbi (f), en oeffende zwaare ftraffen omtrent de bewooners van Sebat, die de karavanen pionderden. Uit eigen beweeging onderwierpen zich aan hem de Tuniaanen. Deeze Vorst deedt eene vloot van tien fchepen van den eerften, en van dertig fchepen van den tweeden rang uitrusten, om den oorlog na Sicilië over te brengen. Zijn dood verijdelde de (*) *t Jaar 1115 der Christen Jaartellinge. CD 't Jaar 1116 der Christen Jaartellinge, *t jaar 494 *an de Hegira.  na AFRIKA. '*5 de volvoering van dit ontwerp (*). Zijn zoon hassan, die hem opvolgde, was flegts vijftien jaaren oud. Tot veele oneenigheden gaf zijne jonkheid aanleiding onder de Grooten. In den jaare 503 van de Hegira (f) verwoest» te eene Siciliaanfche vloot het eiland Gerbi. Eenentwintig jaaren laater CS) maakten zich de Siciliaanen meester van Tripoli , en vertoefden er zes maanden , naa verloop van welke zij aftrokken. Een zo zwaaren hongersnood leedt Afrika in dit zelfde jaar, dat de rampzalige bewooners dode lichamen van menfchen te lijve floegen. Veele Afrikaanen {laken na Sicilië over. Roger , Koning van Sicilië, rustte, tegen Afrika, eene vloot uit van honderdvijftig zeilen, van eene talrijke manfchap en krijgsbehoeften voorzien; aan den Admiraal georgi droeg hij daarover het bevel op. Georgi, een Afrikaansch fchip genomen hebbende, welk duiven aan boord hadt, dwong den Kapitein eenen brief te fchrijven , behelzende dat de Siciliaanfche vloot (*) 't Jaar 1121 der Christen Jaartelling, 't jaar 499 van de Hegira. Cf) 't Jaar 1125 der Christen Jaartellinge. (§) 't Jaar 4146 der Christen Jaartellinge. L 3  166 nieuwe REIZE vloot na Conftan>inopo!e was 1 eftemd ; thatfs bondt hij deezen brief vast onder den vleugel cener duive, welke hij vervolgens liet vliegen, en die welhaast te Mehedié nederkwam. De brief wierdt ontdekt, en de Mehediaanen wenschten ïich zelve geluk met dit berigt, toen de Siciüaarfche vloot zich voor hunne ftad vertoonde Naauwlijks hadden zij den tijd om de vlugt te neemen. De vijand , voet aan land gezet hebbende , vondc Mehedié geheel verlaaten; de plondering, aan welke men ftraks te werk ging, duurde tien uuren. Het zelfde lot overkwam Sfax cn Sus van de Siciliaanen , die zich van de geheeie kust meester maakten , van Tripoli tot aan Tunis, Deeze gebeurtenisfen wierden vervangen van binnenlandfche beroerten , welke de Zeïriten der troon deeden verliezen. Hassan-benam was de laatfte Pacha uit deeze Dynastie. VIERDE AFDEEL1NG. Dynastie der Marabouts (*). De titel Marabout beteekent heilig Toot een (*) De Spaacfche Schrijvers noemen deeze Dynastie ik van AL-MOjt AVIDES,  n a AFRIKA. 167 eegwi anden godsdienstijver verzekerde zich deeze Dynastie van het gezag* In 't Westen van Afrika begon zij te regeeren, omtrent het jaar 438 van de Hegira (*). Negen jaaren daarnaa (f), bouwde youssouf, de tweede der Vorsten uit dit gefiagt, de ftad Marokko. Hij veroverde Spanje, en overleedt in den jaare 4S4 van de Hegira (§). Minder gelukkig was zijn zoon ali. Kort naa hem nam de Dynastie der Marabouts een einde, die, gevolglijk, van korten duur geweest was. VIJFDE AFDEELING. Dynastie der Elmohdds. Deeze Dynastie is van den Berg Atlas aft komftig. Tomrout, haar ftamvader, hadt toe opvolger eenen zijner leerlingen, den vermaarden abd-el-moumin. In 't eerst was hij Doktor in de Godgeleerdheid ; doch hij bezat zoo groote krijgsbekwaamheden , en behaalde zoo menigmaal de overwinning op ali, Koning van (*) 't Jaar 1060 der Christen Jaartellinge. Cf) 't Jaar 1060 der Christen Jaartellinge. (O 't Jaar noö der Christen Jaartellinge. h 4  ïtfS nieuwe REIZE Wö Marokko, dat, eindelijk, deeze van wanhoop ftierf. F Abd.el-moumin, verlangende om alle de Mahometaanfche Staaten van Afrika onder zijne magt te vereenigen, iloeg het beleg om de fteden Oran en Fez , en maakte er zich meester van, in den jaare 520 van de Hegira (*). Veel moeite kostte het tassin, zoon van ali, hem te beletten dat hij meester van Marokko wierdt. Zijn zoon 1 s c h a k (f) zag Z!ch, door dien geduchten vijand, deeze ftad afhandig maa. ken en tevens van den troon ontzetten. DeMooren, in Spanje, in den jaare 528 van de Hegira (§), ZWaare verliezen, in den krijg, welken zij regende Christenen voerden, gelee, den hebbende, deeden abd-el-moumin om bijftand verzoeken. Gunftig bediende zich de eerzuchtige Vorst van dit middel, om zijne magt ten toon te fpreiden. Meer dan één leger deedt hij na Spanje overfteeken; en in 't volgende jaar bemagrigde hij de ftad Bugia in Afrika De O 't Jaar ii4q der Christen Jaartellinge; (t) Ischak was de laatfte Prins uit de Dynastie der Marabouts, CD *t J'ar 1150 der Christen Jaartellinge, (*) 't Jaar u5i der Christen jaartellinge, 't jaar 52a V8B de Uegira, " ' ' "  na AFRIKA. 16$ De Seciliaanen waren in 't bezit gebleeven van Tunis, en van eenige andere pl.atzen, in het oostlijk gedeelte der Afrikaanfche kust. In den jaare 537 van de Hegira (*) zondt abdel-moumin eene vloot op hen af, en trok in eigen perfoon tegen hen op , aan 't hoofd van honderdduizend man. Tunis wierdt door verraad ingenomen. Mehedié, waar van het grootfte gedeelte van water omringd wordt, en het overige zeer wel verfterkt is, wierdt, door de Siciliaanen, dapper verdeedigd. Hun Koning zondt hun eene vrij talrijke vloot ter hulpe ; doch deeze wierdt door de Afrikaanfche vloot geflagen. Welhaast leedc de bezetting van Mehedié gebrek aan leevensmiddelen, en was genood, zaakt, zich over te geeven. Abd-el-moümin, voor Oppervorst van alle de Mahometaanfche gewesten van Afrika erkend, nam het befluit, om Spanje te verove. ren ; doch de dood verijdelde zijne ontwerpen. Hij overleedt onverwagt te Sak', in den jaare 538 van de Hegira (f). Zijn zoon abouyakoub volgde hem op. Naa twintig jaaren op den troon te hebben ge-* (*) *t Jïar 1159 der Christen jaartellinge. £t) 'c Jaar 1160 der Christen Jaartellinge, h 5  ffo NIEUWE REIZE gezeeten (*), bragt abou-yakoub zijne wai pens na Spanje over , alwaar hij de hulde ontving van verfcheiden Arabifche Prinfen. Welhaast keerde hij na Afrika terug 3 vernomen hebbende, dat de Turken uit Egypte in zijne Staaten waren getrokken , en Tripoli, nevens eenige andere fteden , veroverd hadden. Doch abou-yakoubs tegenwoordigheid deedt alles tot zijnen pligt wederkeeren; en zich na Mehedié begeeven hebbende, vernieuwde hij het beftand met Sicilië voor tien jaaren. In den jaare 562 van de Hegira (-f) ftak abou-yakoub, van nieuws, na Spanje over. Hij leverde aldaar een zwaaren veldflag, in welken hij de nederlaag bekwam en fneuvelde, Onmiddelijk daarop nam zijn zoon yakoub de teugels van het bewind in handen. De Al Moraviden die na Spanje de wijk hadden genomen, zogten deeze omftandigheden zich ten nutte te maaken , om den Afrikaanfchen troon van nieuws te beklimmen. Zij wier» (*) 't Jaar 1180 der Christen Jaartellinge, 't jaar 558 Van de Hegira. (t) 't Jaar 1184 der Christen Jaartellinge. (§) De Vorsten uit de Dynastie der Marabiutt afkomftig.  na AFRIKA. 171 wierden onder'reund van de Turken, die zich van Tripoli meester gemaakt hadden; doch yaKolb hernam die ftad, en deedt de muuren flegten. In den jaare 573 van de Hegira (*) trok yakoub te velde tegen alfoosus, Koning van Castilie, en hem te R ma, bij Cordua, flag hebbende geleverd , behaalde hij op hem de zege. Van daar ging hij het beleg flaan voor Toledo, en deedt verfcheiden uitvallen in Spanje. In Afrika terug gekeerd, overleedt die Vorst te Salè, in het achtenveertigfte jaar zijns ou. derdoms (f> Zijn zoon m ah ome t- el- na* sir aanvaardde thars den fcepter. Al wat zijne voorzaaten in Spanje hadden veroverd, zag mahombt zich afhandig maa« ken. Verbitterd over dit verlies, ftak hij over zee (§), met een Leger, volgens de Arabifche Schrijvers, altijd grootfpreekers , beftaande uit zeshonderdduizend gewapenden ; doen hij bekwam (*) 't Jaar 1195 der Christen Jaartellinge. (f) 't Jaar 1199 der Christen Jaartellinge, 't jaar 577 van de Hegira. (5) 't Jaar 1210 der Christen Jaartellinge, 't jaar 588 van de Hegira.  ï7» nieuwe REIZE kwam eene volkomene nederlaag, inden berugten veldflag, aan welken de Arabieren den naam van Akal, en de Spanjaards dien van VanosTolofa gegeeven hebben, 'sjaars daaraan ftierf mahomet-el-nasir van hartzeer (*). De Elmohads waren in 't bezit geweest van Falen* nier, Sivilie, Carmona 'èn veele andere ge wig» tige fteden. Youssouf volgde zijnen vader mahomet op. Hij was een zwak en wellustig Vorst. Hij regeerde twaalf jaaren, en ftierf zonder kinderen. Straks naa zijne aflijvigheid (f) verkoozen de Grooten van 't Rijk zijnen Oud-oom abd-blwahhad tot zijnen opvolger. In dat zelfde jaar wierdt de fcepter opgedragen aan abd-ullah, neeve des laatstgenoemden; doch *t leedt niet lang, of abd-ullah wierdt door muitelingen omgebragt. In den Jaare 604 van de Hegira ( ) beklom edvis-ben-yakoub, broeder van abd-ullah, den Afrikaanfchen troon, en pleegde, om (*) 't Jaar iau der Christen Jaartellinge, 't Jaar 589 van de Hegira. (+) 't Jaar 1223 der Christen Jaartellinge, 't jaar «01 van de Hegira. (j) 't Jaar 1226 der Christen Jaartellinge.  na AFRIKA, t?$ om zijne mogendheid te vestigen, groote wreed» heden. Zijn zoon abd-el-wahhad volgde hem op, en verdronk terwijl hij zich baadde. De overige Vorften uit deeze Dynastie waren s aï d£ aboul , die in den jaare 620 van de Hegira regeerde (*); omer, in den jaare 626 (f); en wasik-aboül , in den jaare 644 Deeze was een overweldiger en de laatfte Prins der ElmoMds tevens. Naadat de magtige Dynastie der ElmoMds den troon hadt verloren, wierdt Afrika in kleine oppermagten verdeeld, die tot heden toe, genoegzaam in de zelfde gedaante, hebben ftand gehouden. De Prinfen uit het geflagt der Merinis wierden meester van Fez en Marokko, en waren, eerlang, de meest vermogende opvolgers der Elmóhdds. De Abi-hafs verzekerden zich van Tunis, en de Beni zians van Tremefen. In Cf) *t Jaar I24t der Christen Jaartellinge. (*) 't Jaar 1248 der Christen Jaartellinge. Ct) 't Jaar 1266 der Christen Jaartellinge,  m NIEUWE REIZE In den jaare 725 van de Hegira (*) veroverde abou-l-hassan alle de Staaten , die voormaals aan de Elmohdds behoord hadden ; jnaar, zijne zegepraalen geleeken de luchtverheveiingen; zij flikkerden en waren van korten duur. Ruim honderd jaaren daar naa ("f bemagtigde een Arabier, uit het geflagt vari mahomet (§), den tioon van Marokko; ond^r den titel van Scherifs hebben zijne naakomeh'ngen , tot heden toe, het oppergezag behouden. Het Koninkrijk Tremefen, ren Oosten van Fez gelegen, bevat Algiers, Oran en eenige andere Heden. Reeds heb ik aangemerkt, dat de Bentzanes, omtrent het jaar 627 van de Hegira(**\t hetzelve bemagtigd hadden. De laatfte deezer* Vorflen , omtrent driehonderd jaaren daar naa, pverleeden zijnde, wierdt Tremefen met de Turkfche heerfchappij van Algiers vereenigd. Van zeer laate herkomst is de Turkfche magt in Afrika. Zij nam eenen aanvang in den jaa- (*) 't Jaar 134'; der Christen Jaartellinge. I Ct) Omtrent het jaar 1500 der Christen Jaartellinge, es 't jaar 87^ van de Hegira. CD ten Scherif. C**) 't Jaar 1249 der Christen Jaartellinge,  NA AFRIKA. «75 jaare 89a van de Hegira (*), wanneer de berugte Zeeroover aruch-barberoüsse Al' giers bemagtigde. Zederc hebben de Turken hunne veroveringen langs de kusten uitgebreid; 't is bekend, dat de zeerooverij, ten allen tijde, het hoofdbedrijf deezer overweldigers was. Tunis viel in de magt der Abi-hafs \\'. Men wil dat abou-zekeria , de eerfte deezer Prinfen, zijne heerfchappij tot aan het land der Negers uitbreidde. In den jaare 648 van de Hegi a (§) ging lodewyk de IX, Koning van Frankrijk, het beleg voor Tunis liaan, en overleedt er aan de pest. . Negentien jaaren naa dat de berugte aruch barberousse (**) Algiers hadt bemagtigd, verzekerde zich zijn broeder cheredin van Tunis (ft)- 't Is bekend , dat Keizer kar l de V. den oorlog na Afrika overbragt. Een eenvoudige bloem was de eenige vrugt zijner overwinningen (§§). Ia (*) 't Jaar 1514 der Christen Jaartellinge. (t) 't Jaar 1240 der Christen Jaartellinge, 't jaar 618 van de Hegira. (§) 't Jaar 1270 der Christen Jaartellinge. C**) Hij Irierf in den Jaare 1518, door de hand van den Spanjaard gomez, Stadvoogd van Oran. ' (tt) 't Jaar 1533 der Christen Jaartellinge. ($S) Hij bragt «it Afrika na Spanje de Goudsbloem ovss\>  76 nieuwe REIZÉ In den jaare 948 van de Hegira nam de regeering der Abi-hafs een einde (*). El-wahhali, een der aframmelingen van barberousse, was thans Deij van Algiers, en bemagtigde Tunis. De magt der Mahometaaneö in 't Noorden en in 't Westen van Afrika, bleef verdeeld tusfchen de Scherifs van Marokko en Fez, en de Turken van Algiers en Tunis. TWEEDE DEEL. egypte» Langen tijd genoot Egypte vrede , onder dé heerfchappij eer opvolgers van m ah om et* Doch de Khalifen zagen hunne magt verminderen , door de zelfde middelen, welke zij, om dezelve te bevestigen 9 beraamd hadden. De Turkomannen, welke zij ter hunner hulpe geroepen hadden, en die de Janitzaaren v> n dien tijd waren, met eenige andere oorzaaken zamenwerkende, deeden hun het vrugtbaar Egypte verliezen. EERSTE DYNASTIE, De Tholoniden. Achmed,zoon van tholon of teiloun^ Land" ; (*) 't Jaar 1570 der Christen Jaartellinge,  NA AFRIKA. \yf Landvoogd van Egypte , maakte zich onafhankelijk van den Khalife motamid - l'-illah, in den jaare 265 van de Hegira (*); doch dertig jaaren laater nam deeze Dynastie een einde met den Sultan haron , kleinzoon des overweldigers. Tweede dynastie. De Fatimiten. Van de verovering van Egypte, door aboütammin, Sultan van Afrika, heb ik reeds göfproken. In den jaare 353 van de Hegira (f) wierdt abou-tammin door zijnen zoon aziz opgevolgd ; verfcheiden maaien voerde deeze den oorlog in Syrië , en bemagtigde een gedeelte dier Provincie. Aziz regeerde eenentwintig jaaren, en hadt tot opvolger ha kin (§), door zijne wandaaden berugt. Daher, vierde Kalife van Egypte, beklom den (*) 't Jaat 887 der Christen Jaartellinge; Ct) 't Jaar 975 der Christen Jaartellinge. C5) 't Jaar 996 der Christen Jaartellinge. I. deel. M  178 niéuwe REIZË den troon, in den jaare 399 van de Hegira Deeze Prins veroverde Aleppo, doch wierdt wel haast genoodzaakt om het te verlaaten. Abou-t smmin-mo stansir was de opvolger van da her, in den jaare 414 van de Hegira (f). Bijkans al wat zijne voorzaaten in Syrië hadden bezeeten, zag hij zich ontweldigen. De Khalife most ali beklom den troon, in den jaare 472 van de Hegira (§). Vier jaaren daar naa (**) verklaarde hij den oorlog aan de Turken, en hernam Jeruzalem, 'sjaars daar naa wierdt deeze ftad veroverd , door den vermaarden Godfried van Bouillon. In den jaare 479 van de Hegira (ff) was amer de opvolger van mostali. Amer was thans flegts een kind, en bleef het immer met opzigt tot den Vizir afhdal, die dertig jaaren in zijnen naam regeerde. Hafed volgde amer op en dafer ver- (*) 't Jaar 1021 der Christen Jaartellinge. Ct) 't Jaar 1036 der Christen Jaartellinge. CD *t Jaar i°9* der Christen Jaartellinge. C**) 't Jaar 1098 der Christen Jaartellinge. (tt) 'c Jaar 1 01 der Christen Jaartellinge. G$/ 't Jaar 1130 der Christen Jaartellinge,  ha AFRIK Aj verving hafed (*). Ohder de regeerihg van safer bemagtigdeh de Christenen At* kalon. Fayez beklom deh troon in den jaare £33 Van de Hegira (f). Vijf jaaren laater volgde hem aded op (§)• Tot die diepte van onvermogen waren thans de Fattmiten gezonken, dat hunne Vizirs de oppermagt in handen hadden. Schawöur, Vizir van den Khalife a d è b ; door de kunftenarijen van dargham; van het bewind ontzet, begaf zich na Syrië, om den bijftand van nour-el-din, Sultan van Da± maskus , te Verzoeken (**). Een gun (lig oor verleende hem deeze Vorst , eri zondt, órri schawöur in zijne waardigheid te herftellen, seniel) 't Jaar 1149 der Christen Jaartellinge, eh 't jaar 527 van de Hegira. (t) 't Jaar 1155 der Christen Jaartellinge. (§) 't Jaar ïi6o der Christen jaartellinge. (**)De magt der Khalifen,opvolgeren van Mahomet^ raakte in 't verval omtrent het midden van dè elfde eeuw der Christen Jaartellinge. De Turken, eene Tartaarfche natie, bemagtigden, in den jaare 1674, Iconium en het grootfle gedeelte van Klein-Afi?. Twintig jaaren daar naa wierden Aleppo en Damaskus onafhanklijk , onder het gezag der kleinzoonen van elf-arslan. Langen tijd foadc Aleppo aan de Khalifen van Egypte behoord. M a  18e nieuwe REIZE schirakouk en diensneef salah-el-din, na Egypte (*). Doch schawöur, welhaast in het begrip vallende, dat zijne befchermers te veel magts bezaten , ging een verbond aan met de Turken. Ongelukkig Haagden zijne ontwerpen. Schirakouk ontving van den Khalife aded bevel, om schawöur te doen onthoofden ; hij bekwam , tot loon daar van , de Firman en de Mantel van Vizir. Hij overleedt nog in dat zelfde jaar. Zijn neef s al ah- eldin volgde hem op. In den jaare 549 van de Hegira (f) verdreef salah-el-din alle de Franken uit Egypte. Uit een beginzel van Godsdienst een vijand dër Fatimiten, deedt hij, in de openbaare gebeden, den naam van aded weg neemen, en ftelde men dien van den Khalife van Bagdad daar voor in de plaats. Aded overleedt in dat zelfde jaar (§), en in hem eindigde de Dynastie der Fatimiten. Zijne opvolgers deeden afftand van den (*) 't Jaar 1164 der Christen Jaartellinge, en 't jaar 543 van de Hegira. De Christen Schrijvers noemen den eenen syracon, den anderen s a l ad 1 n. O) 't Jaar 1169 der Christen Jaartellinge, *t jaar 54? van de Hegira. (5) 't Jaar 1171 der Christen Jaartellinge.  na AFRIKA. 181 den titel van Khalife, en namen dien van Sultan aan. DERDE DYNASTIE. De Aïoubitifche Sultans. Salah-el-din, zoon van kurde aÏotjb, nam den titel van Sultan van Egypte aan , in den jaare 552 van de Hegira (*). Zich niet vergenoegende met de heerfchappij over deeze landftreeken , wierdt hij te raade , zijne magt tot in Syrië uit te breiden. In den jaare 555 van de Hegira (f) wierdt hij bij Ramlé geflagen, door renaud van chatillon. Doch vijf jaaren laater (§) wierden zijne onderneemingen met de overwinning bekroond. Vervolgens bemagtigde hij (**) Amida in Mefopotamie, en floeg het beleg voor Aleppo, 't welk zich wel haast overgaf. In den jaare 565 van de Hegira (ff) won salah-el-din op de Franken den vermaarden C*) Op 13 September 1171. (t) 't Jaar 1174 der Christen Jaartellinge. (§) 't'Jaar ri82 der Christen Jaartellinge. (*') 't Jaar 1183 der Christen Jaartellinge. (tt) 't Jaar 1187 d»r Christen Jaartellinge. M 3  r§2 NIEUWE REIZE den flag hij Hittin. De magt der Christenen raakte in verval, en in dat zelfde jaar veroverde de overwinnaar Jeruzalem (*). De Franken belegerden Ptolemaïs (f), 't welk zich niet dan naa een beleg van twee jaaren overgaf (§). In den jaare 571 van de Hegira trof salah« el-din een beltand met den Koning van Engeland, richard leeuwenhart (**). Genoegzaam de eenige plaatzen waren Ptolemaïs en Ja fa, welke den Christenen, in deeze oorden , nog waren overgebleeven. Salah-eldin overleedt niet lang daar naa (ff). Deeze Vorst liet zestien Zoonen en ééne Dochter naa9 M a le k-el-a ziz,s al adin's, tweede zoon, beklom den troon van zijnen Vader. Hij bemagtigde Damaskus, en gaf zijnen oudften broeder, tot lijftogt niets anders dan de ftad Samofate. Vijf jaaren Iaater (§§) volgde hem malekEL-mansour, zoon des eerstgenoemden, op. Zijn C*) Den 2 Ocïober 1187. Ct) Acre. C5) 't Jaar 1191 der Christen Jaartellinge. (**) 't Jaar 1192 der Christen Jaartellinge. (tt), Den 4 Maart r 193. Hij was 57 jaaren oud. CSS> 't Jaar 1198 der Christen Jaartellinge.  na AFRIKA. 183 Zijn oom afdhal, Prins van Samofate, wierdt door de Imans opontboden, om , geduurende des Sultans minderjaarigheid, het ftaatsbewind te voeren; hem wierdt de titel van Atabek opgedraagen. In den jaare 578 van de Hegira (*} verzekerde zich adel-seïf-el-din, broeder van salah-el-din, van den fcepter van zijnen agterneeve. In den jaare 587 van de Hegira (f) drongen de Kruisvaarders tot in Egypte door, en verlieten het land, met onmeeteiijken buit bekaden. Negen jaren daar naa verfcheenen zij er andermaal (§) , en veroverden het eiland Pharos en Damiate. Malek>el-kamel , zoon van salahel-din, regeerde thans in Egypte. Naa drie jaaren bezitcens, ontruimden de Kruisvaarders Damiate (**). In den jaare 606 van de Hegira (ff) floot malek, met den Duitfchen Keizer frederik de n (») 't Jaar 1200 der Christen Jaartellinge. (f) *t Jaar 1209 der Christen Jaartellinge. (§) 't Jaar 1218 der Christen Jaartellinge. (**) 't Jaar 1221 der Christen Jaartellinge. (tt) 't Jaar 12*8 der Christen Jaartellinge. M 4  i8a nieuwe REIZE den II, een verbond, bij 't welk hij hem Je-, ruzalem, Bethlehem , Nazareth en Sidon afftondt. Elf jaaren daar naa wierdt deeze Vorst, door zijnen broeder malek-salah, onttroond (*). Bekwaamheids genoeg bezat althans de laatstgenoemde, om zijne Staaten te verdee» digen. Hij behaalde de zege op de Kruisvaarders en op de Syriërs, die toeftel maakten om in Egypte in te dringen Het jaar 627 van de Hegira (§) was vermaard , door het overlijden van malek-salah, en door de verovering van Damiate, door den Franfchen Koning lodewyk denIX. Van de Tanaaren hadt malek-salah een groote menigte Turkfche flaaven uit Kaptchak gekogt , deels om hem voor eene Lijfwagt te dienen , deels cm er eene vloot mede te bemannen. Wel haast bevorderde hij hen tot de aanzienlijkfte posten ; en het waren deeze flaaven, bij den naam van Mammelukken bekend, die zich van de opperheerfchappij over Egypte' verzekerden. In (*) \ Jaar 1139 der Christen Jaartellinge. (|) 't Jaar 1244 der Christen Jaartellinge. (§) 't Jaar 1249. der Christen Jaartellinge.  na AFRIKA. 185 In den jaare 628 van de Hegira (*) nam t u r a n • s c h a h , die zijnen broeder maler was opgevolgd, lodewykden IX, met zijn geheel leger, gevangen (f). Niet lang daar naa wierdt de Sultan door de Mammelukken vermoord (§) , die voorts den Icepter in handen fielden van zijns vaders weduwe , naderhand iu d;e van een kind uit het geflagt der Aïouhiten, met welken Vorst deeze Lynastie een einde nam. de MAMMELUKKEN. EERSTE AFDEELING. Baharitifche Mammelukken, Den titel of bijnaam Bahariten, of Baharitifchen, ontleenden deeze Mammelukken van hunnen dienst als Matroozen, welken zij, in den beginne, op de fchepen des Sultans van Egypte , hadden waargenomen. Zij waren Turken. Ezz-ed-din-moaz-ibegh was deeerlte Oppervorst uit deeze Dynastie. In den jaare 632 van (*) "t Jaar 1250 der Christen Jaartellinge. (t) Het Leger beftondt uit 20,000 man. (§) Den 1 Maij 1250. M 5  ï86 nieuwe REIZE , van de Hegira kwam bij aan de regeering (*). In 'c volgende jaar wierdt hij vermoord. In den jaare 633 van de Hegira (f) volgde Noys-ed-DiN-Aia zijnen vader ezz-ed. din op. Nutloos is het, de naamen van eene menigte Prinfen op te tellen , die flegts een oogenblik regeerden, en, meestal, door het ftaal of door verraad omkwamen, Van hier dat ik alleenlijk van de merkwaardigfte voorvallen zal gewaagen, van welke Egijpte het tooneel was. Bib ars de I. beklom den troon, in den jaare 638 van de Hegira (§), en regeerde zeventien jaaren. Hij was een werkzaam Vorst. Bijkans alles bemagtigde, hij, 't geen de Christenen in Syrië bezaten. Kalil ascraf, die in den jaare 668 van de Hegira regeerde (**), bemagtigde Ptolemaïs, en verdreef de laatfte Europeaanen uit Palestina, Onder de regeering zijner opvolgerén wierdt Syrië door den oorlog verwoest, waar van de Mogollen den Mammelukken het bezit betwistten, Nazr (*) 't Jaar 1254 der Christen Jaartellinge. (t) 't Jaar 1255 der Christen Jaartellinge. (f)'t Jaar 1260 der Christen jaartellinge. (**) 't Jaar 120.0 der Christen Jaartellinge.  ma AFRIKA. 187 Nazr mahombt maakte zich beroemd, door de befcherming, welke hij aan de Kunsten pn aan den Landbouw verleende. Hij overleedt in den jaare 719 van de Hegira (*). Zeven jaaren naa diens Vorften overlijden verwoestte de pest Syrië en Egypte, en verfpreidde zich over een groot gedeelte van Europa Cf), In den jaare 743 van de Hegira (§) floeg pïeter van lusignan, Koning van Cyprus, het beleg om Alexandrie; doch, vermits hij, wel haast, gebrek hadt aan mond- en krijgsbehoeften, was hij genoodzaakt, het beleg op te breeken (**). Schaban a s c r a f was thans Sultan van Egypte, 't Eerst voerde deeze Prins het (*) 't laar I3|I der Christen Jaartellinge. (f) 't Jaar 1348 der Christen Jaartellinge. Men wil dat die gezel in Syrië zijnen aanvang nam. (§) 't Jaar 1365 der Christen Jaartellinge. (**) Deeze niet zeer bekende togt mag als de laatfte vonk van het vuur der Kruisvaarderen befchouwd worden. De belegeraars waren van verfcheiden natiën. De Schotsman fosduk gewaagt van den Norman l e s s e y , zijnen landgenoot, als van een der opperhoofden der onderneemingen. Er is een oud Schotsch Gedicht voorhanden, over de daaden van Sir walt er, Hertog van Leygarock, in Frankrijk; en Sir walter was een broeder van den Norman les se y.  188 nieuwe REIZE hec gebruik in , aan da Scherifs, of afflamme. lingen van den Profeet, het draagen van een groenen Tulband veroorlovende. TWEEDE AFDEELING. Borgitifche Mammelukken. Het gefiagt der Borgitifche Mammelukken js uit Circasfte af komftig. Het bewind over Egyp. te hebben zij in handen gehad tot op het tijdltip, dat de Franfchen, onder het bevel van bonai ïmrïe, dit gewest kwamen veroveren. Barkouk-daher , die, geduurende de ïïiinderjaarigheid van hadgi*salah, den post van Atabek bekleed hadt, ontzette, in den jaare 760 van de Hegira (*) , zijn pupil van het bewind , en nam het oppergezag in handen. T1mour, of tamerlan, drong in Egypte door; doch barkouk behaalde tweemaal de zege op de Mogollen (f) , en noodzaakte hen de wijk te neemen. In (*) 't Jaar 1382 der Christen Jaartellinge. Ct) De Mogollen, de Mogulhn , en de Mougoultn, zij« dezelfde natie, die tij onderfcheidene Schrijvers deezg verfchillende benaaming voert.  Ü a AFRIKA. 1S9 In den jaare 777 van de Hegira (*) volgde fARADGi zijnen vader barkouk op. Verfcheiden andere Sultans vervingen hem, die ieder niet langer dan een jaar regeerden. Gelukkiger was boursbai. In den jaare 820 van de Hegira (f; op den troon geklommen, bezat hij dien zestien jaaren. Eene zijner Vlooten viel op het eiland Cyprus aan, bemagtigde Lymisfos en Nico fis , en voerde jan den II, en het grootfte gedeelte van den Cyprifchen adel, gevankelijk na Egypte. Negentien jaaren daar naa (§) gaf abou-lfathe-achmed, die over Egypte heerschte, de Cyprifche kroon aan jakob, natuurlijken zoon van jan den III, onder voorwaarde dat hij hem fchatting fchuldig zou blijven. Niets merkwaardigs verrigtten de opvolgers van abou-l-fathe-achmed, en de Aristokratie der Mammelukken deedt, meer en meer, hunne regeering onzeker worden en van korten duur zijn. In den jaare 879 van de Hegira wierdt k an- (*) 't Jaar 1399 der Christen Jaartellinge, ff) 't Jaar ï4+ï der Christen Jaartellinge. CO 'l Jaar 14.61 der Christen Jaartellinge. (**) 'l jaar !5oi der Christen Jaartellinge.  ioö nieuwe RE l'Z É kansou-el-ghouri op den troon van Egypte geplaatst. Vijftien jaaren daar naa (*) verklaarde hem de Keizer van Conjiantinopole, selim de II, den oorlog, trok tegen hem op, en leverde hem flag bij Aleppo, alwaar kansou de nederlaag bekwam en fneuvelde; Selim de II, bleef meester vari Syrië. De Mammelukken verkooren toman-bey tot opvolger van kansoü-el-ghoori Naauwlijks hadt hij een jaar op den troon gezeeten,' of de Ottomannen, die in Egypte waren gevallen , tastten hem bij Rhodonia, dicht bij Cairo, aan , en behaalden op hem eene volkomene overwinning (f). Nog heilloozer was voor hem een tweede veldflag. Hij viel in handen van selim, die hem , aan eene der poorten van Cairo, deedt ophangen (§). Selim de II. vernietigde de Monarchie deiMam meiukken , doch liet, hun zekere voorw waarden voorfchrijvende, hunne Arisrokratie ftahd (*) *t Jaar 1516 der Christen Jaartellinge, 't jaar 844 van de Hegira. (f) Den 24 Januarij 1517. (§) Den 13 April 1517.  DtA AFRIKA. 191 ftand houden. De Voornaamfté deezer voorwaarden waren $ het Opbrengen van eene jaar* lijkfche fehatting aan de Porte, gehoorzaamheid, in alles 't geen den Godsdienst betrof, aan den Mufti van Conftantinopole, het gedenken aan de Gttomanfche Keizers in de openbaare gebeden, en het ftellen van derzei ver naamen op de geldmunten. Zints den tijd dat Syrië niet meer aan het juk van Egypte onderworpen was, hadt het laatstgemelde gewest geene verbintenisfen met buitenlandfche mogendheden. Gemeenlijk bepaalden zich de Beijs tot het onderdrukken van hunne onderdaanen , en tot het vreedzaam genot van de vrugt hunner knevelarijen. 't Is bekend, dat Egypte, geduurende een geruimen tijd , meer dan eenige andere provintie, rust en vrede genoot onder de heerfchappij der Turken. Zints drie eeuwen hebben de reizigers, welke dat gewest bezogt hebben, bijkans alwat deszelfs Hiftorie belangrijks bevat, verhaald. Het verval der Ottomanfche magt heeft zich aldaar gekenmerkt, door de fchitterende vermaardheid van dien ali-bey, die, even als een kortduurende luchtverheveling, naauwlijks door de natiën was opgemerkt, of hij verdween. ACHT-  ipa nieuwe REIZE ACHTSTE HOOFDSTUK, opper-egypte. Ontwerp om in Abysfinie door te dringen. Reize langs den Nijl. Befchrijving van Asfiout. Loop des Nijls. Eilanden en Dorpen. Holen. Kaw. Achmin. Gefchilderde Holen. Girgé: Dendera. Aloude tempel. Kous Lcinabefchrij■ ving van Opper - Egypte l - w a h e l ghourbi. Ligging van Oafis parva. £~ïoewei een vuurig verlangen "-ebbende tot het doen eener reize na Abysfinie (*) , kondö ik, egter, niet eerder van Cairo vertrekken, dan op Maandag 10 September 1792; en evenwel had ik mij niet alle de voordeden aangefchaft , op welke ik ftaat gemaakt had. Een gedeelte van den zomer had ik hefteed om het Arabisch te leeren , 't welk ten uiterften bezwaarlijk valt, wanneer men mangel aan boeken , en flegts middelmaatige leermeesters heeft. Meer werks maakten mijne vrienden, om mij te i*) Abysfinie heet, in 't Arabisch, HabJ>eseh.  NA AFRIKA; 195 te onderhouden over de gevaaren , welke ik ^ op de reke door Abysfinie, zou ontmoeten, dan om mij de middelen ter voorkoominge van die gevaren te bezorgen. Ik befloot te reizen op eene wijze, welke eene onvolkomene kundfchap van dat land mij als de minst gevaarlijke deedt befchouwen, en 't overige aan het geval over te laaten. Overtuigd dat ik nogmaals eenen tolk zou noodig hebben, nam ik in die hoedanigheid eenen Griek aan, die, béhalven zijne moedertaal, Turksch , Arabisch en Ita* liaansch fprak. Ook had ik bij mij eenen Ma^ hometaan van Cairo, uit den laagften rtand des volks, en diensvolgens voor allerlei dienstbetocningen berekend. Ik ging dan op reize ^ en kwam, naa verloop van acht dagen, te Asfiout: Uitgezonderd dat men in de fchepen, welke de Nijl bevaaren , een gemengden hoop van reisgenooten ontmoet, kan men zieh geene aan* genaamer wijze van reizen verbeelden, wanneer deeze rivier buiten haare oevers is gevioeid. Langzaam en met eene foort van agtbaarheid loopen haare wateren af, en haare uitgebreiie oppervlakte is volmaakt effen. Haare beide oevers, met rijke oogften bedekt, venoonert een hoogst bekoorlijk fchouwfpel. Geene andere befchutting hebben de pasfagiers in de fchepen „ I. DEEL'. N  194 nieuwe REIZE tegen de brandende hitte der zon, dan eenige opgeilapelde boomtakjes ; maar de hitte wordt getemperd door een zoekn wind, die geregeld in den voormiddag zich verheft, en vier of vijf uuren agter een waait. Om de beweeging hunner riemen te regelen, zingen de roeiers onder hun werk, en het vaartuig vertoont alsdan een zinnebeeld van het geluk, in deszelfs meest fchitterenden loop. Dicht bij Asfiout zette ik voèt aan land. Ik nam mijnen intrek in een Okal (*) van deeze ftad, en ik bevond er mij zeer wel gehuisvest. Ik had eene kleine , zindelijke , ftille en zeer veilige kamer. In het jaargetij, waarin wij ons thans bevonden, behoeft men zich in Egypte flegts tegen de zon te befchutten. Aanzienlijker is tegenwoordig Asfiout, dan eenige andere ftad van Opper-Egypte. Voormaals was Girgé daar voor bekend, 't welk inderdaad nog eene vrij belangrijke plaats is. Zeer gelukkig is de ligging van Asfiout; en deeze ligging heeft men te baat genomen , om door kunst het JN'ijlwater rondom de ftad te leiden. Dit water loopt door een kanaal , in vroegcren tijd gegraven; naa den voet der bergen, C*) Een openbaar Magazijn.  na AFRIKA. 195 gen, dicht bij Asfiout gelegen, befpoeld te hebben, valt het, van nieuws, in den ftroom, beneden eenige naastgelegene dorpen. Men merke hier aan, dat het water niet in het kanaal geleid wordt , dan wanneer de Nijl tot zekere hoogte is geklommen. Dan worden alle de omliggende landen overftroomd, en Asfiout alleen heeft gemeenfchap met dienftrocm, door middel van eenen dijk, die tot aan de plaats loopt, alwaar de fchepen aankomen. Voorts zijn ef twee bruggen , van welke de eene t/gen den dijk ftoot, en de andere na de bergen loopt. Zeer volkrijk is Asfiout, zints eenige jaaren, dank hebbe daar voor het wijs beituur van bey-soliman, aan welken de ftad, daarenbo» ven, het planten van boomen is verfchuldigd , die haar tot fieraad dienen, De Arabifche Schrijvers noemden Asfiout voormaals hdut-es fultan, dat wil zesgen , visch of vijver des Kor: want hdut beteekent zo wel een vijver als een visch. Wel der moeite waardig ware het, den oorfprong diens naams te weecen. Zou ook de reden zijn, omdat men van Asfi ut de visch kreeg , welke op 's Vorilen tafel wierdc opgedisctr.? De bergen, boven Asfkut gelegen , zijn vol holen, die, waarfchijnlijk, oorfpronkiijk den al* Na ©a>  IQö NIEUWE REIZE oude bewooneren van Egypte tot begraafplaatzen dienden , doch vervolgens tot wijkplaatzen voor de Christenen. Mei ziet er eene menigte hieroglijfifche opfchriften; doch dit is ook het eenig merkwaardige. Daarenboven hebben de berigten van vroegere reizigers eene nieuwe befchrijving daar van noodeloos gemaakt. Tusfchen Cairo en Asfiout ontmoet men de voornaamfté oudheden te Scheik-Abadé (*;, het aloude Antinopolis, en te Atchemounein. In de eerstgenoemde plaats zier men twee kolommen, van de korinthifche orde, pragtig verfierd, overhoeks tegen elkander over geplaatst, en op ieder van welke men csn Grieksch opfchrifc leest (f;, Veer- (*) Aldus heeft men deeze plaats genoemd, omdat men er het graf van een Christen priester vindt, ammonel-abeo, dat is, de godvrugtige, genoemd. Ook noemt men die plaats Enfené, een naam<%iaarMijkeiijk va.iANtinous afkomftig. (t) Zie hier het begin van een dier Opfchriften: ATA®H TYXH AYTOKPATOPI KAIZAPI MAPKU AYPHAm. Het volgende woord kwam mij voor te zijn X E K O YN Aa. Het was uitgdlaeter. Gemaklijk zou ik het overige van bet Opfchrifc hebben kunnen affchrijven, maar ik had den tijd nist.  na AFRIKA; 197 Veertien dagen vertoefde ik te Asfiout, wag« tende op een fchip om den Nijl hooger op te vaaren; doch bezwaarlijk was er een te vinden, doordien wij nu in het faifoen ons bevonden, waar in het koorn na de Magazijnen wordt ge« bragt, Eindelijk bezorgde men mij een klein fcheepje, 't welk ik voor mij en voor mijn volk huurde. Op den 4 October vertrokken wij van Asfiout, en bragten-den mcht over voor het dorp Mchala, nu twintig jaaren geleeden, door zekeren osman bey geftigt. De lieden van het gefiagt van osman bey hebben in Europa den naam van misdeeld te zijn van den geest der verbeteringe. Dit dorp dient ten bewijze van het tegendeel. Men telt er niet meer dan vier ftraaten, doch zij {hijden elkander met rechte hoeken, zijn zeer net afgemeeten , en viermaal breeder dan die van andere dorpen. Het is waar, dat het getal der huizen niet zeer aanmerkelijk is, en dat de bouwftoffen, welke men tot deeze huizen heeft gebruikt, in haare foort niet van de beste zijn. Met kleine kosten timmeren de dorpbewooners in Opper-Egypte, De klei en de fteenen, in de zon gebakken, hunne voornaam* fte bouwftoffen uitmaakende, kasten hun niets aieer dan den tijd , die er nocdig is , om de N 3 eer-  19» NIEUWE REIZE eerfte te verzamelen en de andere te fatfoenee^ ren ; het ftroo, welk hun voor een dak verftrekt, en de Dadelboomen, die hun van ilegt timmerhout voorzien, hebben ze insgelijks bij de hand. Indien men al eenen timmerman noodig hebbe, men gebruikt hem niet, immers niet tot het vervaardigen van nutlooze fieraaden. Intus» fchen zijn in de fteden, als Ghenné, Asfiout en Girgé, de huizen van beter ftoffe , en meer kunstrnaatig, gebouwd; zelf vindt men er eenigen, die pragtig mogen heeten. Verfcheiden aanmerkelijke eilanden ziet men in den Nijl; doch de overftromingen der riviere doen h~n te dikmaa's „van plaats veranderen , dan dat hunne ligging naauwkeurig kan worden aangeweezen. Ongeveer honderd en zestig bedroeg het getal der fteden en dorpen , welke ik , aan den Oostlijken Nijloever, tusfchen Cairo en Syenè (*), telde. Aan den Westlijken oever, alwaar meer be» bouwbaare grond ligt, telde ik er tweehonderd achtentwintig. Nogthans kan men in zijne telling zich veigisfen, wanneer dezelve, den loop der riviere volgende , gefchiedt. In 't midden van C*) Asfouau.  na AFRIKA. io£ van bebouwde akkers, en vooral aan den West« lijken oever, liggen verfcheiden dorpen, welke de reizigers te water niet zien kunnen; en mijne gelegenheid gedoogde niet, omtrent derzelver naamen en getal mij te doen onderrichten. De dichtst bevolkte fteden van Opper-Egyp» te zijn, naar mij voorftaat, de volgende. Ten Oosten van den Nijl. Achmin. Kous. Ghenne'. Syenê. Ten Westen van den Nijl. Benefoef. Girgé. Miniê. Bardis. Mélawi. Bagjour(t. Monfalout. Nakadé, Asfiout. Ertnent. Tachta. Tsna. Voorheen van de holen, in de bergen, boven Asfiout, uitgehouwen , ipreekende , merkte ik aan , dat het onnoodig was, daar van eene befchrijving te geeven , als zijnde zulks door vroegere reizigers reeds gedaan. Nogthans zal ik er hier nevens voegen, dat men in deeze holen N 4 me-  $oo N/EUWE REIZE menigte brokken van urnen aantreft, over* blijf,els van Ibislèn, Katten, Honden en van andere dieren bevattende. Die dieren zijn aldaar bijgezet, 't zij omdat men hen als heilig befchouwde\ zij omdat men wilde , dat zij hunne meesters in de andere waereld zouden verzeilen. In een der holen , p-gen over den ingang, ziet men drie kamers, in den rots uitgehouwen; eene deezer kamers is zestig voeten lang en dertig voeten breed ; de tweede zestig voeten lang en zesendertig voeten breed ; de derde haalt zesentwintig voeten in de lengte en vijfentwintig in de bieedte, Hooger in de bergen zijn de holen nog ruimer. In andere gedeelten des bergs ontmoet men pngelijke holligheden, uit welke men fteen om te bouwen gehaald, of die men tot am dere oogmerken heeft gebruikt. Zommige deezer holen hebben tot begraafplaatzen gediend, gelijk nog te zien is aan de overblijfzels, van urnen, met lijm zorgvuldig gefloten; andere hebben, geduurende den zomer, tot eene vyijkplaats gediend , om dat ze aan het ruime Noorden blootgefteld en zeer koel zijn. In de nabuurfchap van Asfiout wordt zeer veel fchoon vlas gete ld. Dit en het koorn Worden na Beneden-Egypte verbonden; SaU ont'  na AFRIKA. 20 ! ontvangt, in betaaling, zout en andere goederen. Mecka voorziet het , over Cgs/cït , van Indifche waaren; doch zelden z,:et men er breed laken, tin en andere goederen, welke Europa na Egypte zendt. De Soudanfche (*) karavanen houden rustplaatst teals zijnde na genoeg halfweg, en bevorderen merkelijk den bloei deezer ftad. Asfiout wordt voor de hoofdftad des middelpunts van Egypte gehouden: en het is beter bevolkt, dan eene der fteden, ten zuiden van Cairo gelegen. Naar mijne berekening moet het getal der inwooneren ten minften vijfentwintigduizend bedraagen. Beurtelings houdt de Sertgiak, of Beij, van Saïd, zes maanden agtereen zijn verblijf , nu te Asfiout, dan wederom te Girgé, Te Asfiout is het bewind in handen van e?nen Cadi, van eenige andere burgerlijke amptenaaren , en van vijf Caschefs , die er beftendig woonen, en, voor 't meerendeel, door soliman bey benoemd worden. Men heeft er een Koptifchen Bisfchop; doch het getal der Christenen is niet zeer groot : bijkans a;le de inwooners zijn Mahometaanen. Zoo ftreng zijn de landzaaten omtrent de kuise h- {.*0 Uit het middenpunt van Afrika. N, 5  202 nieuwe REIZE kuischheid der vrouwen, dat elk eene , die het ongeluk heeft van daar tegen te zondigen, op ftaanden voet met den dood geftraft wordt. Een vader, een broeder, of een echtgenoot, die, door te veel aandoenlijkheids, van het uitoeifenen deezer verfchrikkelijke ftraffe wordt te rug gehouden , wordt ftraks door alle zijne landgenooten gemijd? en uit de zamenleeving verftoten. Veel beter koop zijn de leevensmiddelen te 'Asfiout dan te Cairo. Péulvrügten worden er in geheel OpperEgypte zeer veel gegeten; men bereidt ze aldaar op eene wijze , die zo zeer fmaaklijk maakt. Zelden eeten er de inwooners rij/sc, die er als een voorwerp van weelde wordt befchouwd. In Dcr-four zijn geene peulvrugren. Ongemeen zoet zijn de Egyptifche uijens, zelf veel zoeter dan de Spaanfche, doch niet zo groot. Zij zijn doorfchijnende ; haare vliezen zijn minder vast in een gedrongen, en efrener dan die van eenige andere foort, Verplant wordende, verbasteren deeze uijens: een bewijs , dat haare hoedanigheid van den grond en van het klimaat veel afhangt. Alle Egyptenaars , zonder onderfcheid van ftand of rang , eeten veel uijens. Men keokt ze zelf bij het vleesch. Niet vreemd mag het fchij-  wa AFRIKA. 203 fchijnen, dat de Israëliten zich over 't verlies der Egypcifche uijens beklaagden. Naa vier uuren vaarens aan geene zijde van Asfiout , voeren wij voorbij Monfahut, werwaarts ik zedert terugkeerde, om het meer op mijn gemak te bezigtigen. Zeer groot en zeer volkrijk is deeze ftad Tusfchen Monfahut en Asfiout ligt Ben-AH, insgelijks eene vrij aanzienlijke ftad. Deeze drie fteden, nevens Girgé, zijn de voornaamfté ftapelplaatzen van den koophandel van Opper-Egypte. Den 4 Odiober 1792 vervolgde ik mijnen togt langs den Nijl. Den 6 voeren wij voorbij Kaw , voormaals Gaw-es-Scherki genaamd, zijnde het aloude Antoeopolis, Men ziet er de overblijfzels van een fraaien tempel, beftaande uit een reeks kolom, men van groote fteenen, even als in de overige bouwvallen in Egypte, en met zinnebeeldige vertooningen van hieroglijfen doormengd, bedekt. Zommige fteenen, tot het tempelgebouw behoorende, zijn van achttien tot twintig voeten lang. Te How, aan den westlijken oever des Nijls gelegen, en *t welk men voor het aloude Diospolis houdt, zag ik geene bouwvallen. Den 8 kwamen wij te Achmin, aan den oostJijken oever der riviere gelegen. Chemmis of Pa-  S04 NIEUWE REIZE Panopolis was de oude naam van Achmin ; het was eene aanzienlijke plaats; doch tegenwoordig is het niets meer dan eene kleine ftad, of liever een vermaaklijk dorp, Dikmaals maakt heliodorus, in zijnen vermaarden Roman(*), van Chemmin gewag ; hij fpreekt van een gefchil, 't welk tusfchen de bewooners der ftad en die van Antinoë ontllondt Cf). Verfcheiden fteden ftaken zich in dien twist. Heliodorus geeft te verftaan, dat Chemmin niet verre van een meir, aan den kant van den Heracleaanfchen Nijlmond, lag. Doch hoewel deeze doorluchtige Kerkvoogd in Syrië was geboren (§), al wat hij, evenwel, aangaande de Aardrijksbefchrijving van Egypte zegt, is zeer verward, Te Achmin ftaan nog eenige brokken van kolommen; en in de nabijgelegene bergen ziet men holen, gelijk aan die van Asfiout. De hieroglijfen zijn er in waterverf gefchilderd, gelijk men gemeenlijk aantreft in alle de hieroglij. fen , welke men op de oppervlakte van effen ge- (*) De Roman van theagenes en heraclea. ft) Bek fa. (§) Hiliodorüs was geboren te Etxefus, eene fiadi ia Phtmkie. Aant. des Fr. Vert,  na AFRIKA. soj gehouwen fteenen vindt. Uit de voornaamfté kamer heeft men onlangs eene Mummiek gehaald; en men befpeurt er nog eenige overblijfzels van lijwaat en van beenderen. De zolder der kamer was eertijds bepleisterd en gekleurd. Misfchien was onder de aloude Egyptenaars eene gewoonte in gebruik, aan andere Oosterfche Volken niet onbekend , alle jaaren de graflieden hunner voorouderen te bezoeken (*) ; de kamers, van welke ik gefproken heb, waren met voordagt aangelegd , om, bij die gelegenheid, de bloedverwanten der overleedenen te ontvangen. De grond aan den Achmin is met wilde vijgeboomen beplant, van eene welbekende foort; draagende kleine geele vijgen, die aan den ftam des booms kleeven. Ook ontmoet men er tuinen, met dadel- en andere boomen beplant» Den ii Oftober (f) kwamen wij te Girgé, voormaals de hoofdftad van Opper-Egypte , en tegenwoordig van zijnen voorgaanden luister ontbloot. De markt beflaat er eene groote ruimte, en is van winkels omringd. Te (*) Deeze gewoonte houdt nog fland te Damiate, ondanks het verbod van den Mahometaanfchen Godsdienst. Ct) 1792.  20ö nieuwe (REIZE Te Girgé, zo wel als te Mesnié , zijnde het aloude Ptolemaïs (*), zag ik verfcheiden brokken granietfteen, naar oude molenlleenen gelijkende. Zij waren ongeveer zes voeten over 't kruis breed , en bij de drie voeten dik ; in 'c midden hadden ze een gat, van een voet in het vierkant; en vandaar tot aan den omtrek liepen verfcheiden kromme ftreepen , een duim diep. De Sexgiak of Emir-es-Saïd, gelijk ik reeds verhaald heb, flijt de heifc van 't jaar te Girgé. Zijn ampt wordt voor het derde in rang in Egypte gehouden. Soliman-bey, man van een zeer agtenswaardig karakter, bekleedde dien post, toen ik door deeze ftad trok. Den 15 Oct:>ber voeren wij voorbij Farfchiout, eene zeer volkrijke ftad en daar zeer veele Christenen woonen. Den 17 zetteden wij te Dender a, her aloude Tentyris, voet aan land. Wij bezagen er eenen vermaarden tempel , het volledigfte overblijfzel der Egyptifche bouwkunde. Zijne gedaante is langwerpig ; in de lengte beflaat hij tweehon* derd , in de breedte honderd vijftig voeten Cf). Te- f*) Men moer deeze flad niet verwarren met het Syrifcke Ptolemaïs, thans St. Jan d'Acrt genoemd. (D Pococke zegt honderd vijfenveertig.  na AFRIKA, 20? Tegenwoordig is hij genoegzaam geheel in het zand begraaven. Langs eenige trappen, in het midden van den muur uitgehouwen, opgeklommen zijnde, komt men in eene Gaanderij, die rondom het gehede gebouw loopt. Verfcheiden kolommen flaan er nog overeinde. Van binnen zijn de tempel en de gaanderij met gefchilderde hieroglijfen bedekt, die nog haare aloude helderheid behouden hebben. Een Caschef, zich verbeeldende dat in den tempel van Dendera groote febatten verborgen waren , deedt een gedeelte van het muurwerk fprir-gen. Op den zelfden dag, als wij te Dendera gekoomen waren 3 vertrokken wij van daar , en bereikten, omtrent middernacht, Ghcnné, het aloude Coenopolis, Onbefchrijflijk vermaakiijk is de vaart langs den Nijl , geduurende de ftilte des nachts , 't zij de helderheid der maane de wateren der rivier verzilvert, 't zij ontelbaare Harren aldaar haar flikkerend licht teekenen. Vooral onderfcheidr men, onder deeze Geflarnte, de luisterrijke flar Canope , welke men in Europa niet kan gewaar worden , en die men in Egypte overal ziet, alwaar de bergen den Gezigteinder niet bepaalen. Den 19 Oftober bevonden wij ons tegenover Cophtis, heden ten dage Kepbt genaamd. Da grond,  »c8 nieuwe REIZE grond, met de ft cnhoopen bedekt, die de zU oude uitgeftrektheid deezer ftad aanwijzen, be• ftaat ten ri inften twee mijlen in den omvang. jVIen ziet er een reeks kleine kolommen van granietfleen ter aarde liggen, nevens groote fteenen, met hieroglijfen in dezelve uitgehouwen. Niet zoo verre ligt Cophtis van den oever des Nijls, als de Europifche Aardrijksbefchrijvers lan wijzen. Nabij deeze ftad ontmoet men eenige bouwvallen , aanwijzende dat er voormaals een brug heeft gelegen, en die evenwel tot geenen leiddraad heeft kunnen dienen om deszelfs ui'geftrektheid te bepaaien. Te zien is hec alleenlijk nog, dat hij flegts van kleine fleenen was gemaakt. Den co Odlober bleeven wij ftil liggen teren over Kous (*), Op een kleinen afftand van de ftad, aan den Noordoostkant, ontdekte ik eene oude poort, met afbeeldingen verfierd, hebbende een zeer zwaare kroonlijst. Kous is zeer volkrijk, gelegen aan den Westlijken oever des Nijls, en ongeveer eene mijl van die rivier. Den 21 Oclober pasfeerden wij, in den nacht, voorbij INakadê, alwaar men een Roomsch- Ka, | C) Het sJpollirwpslis parva*  na AFRIK Ai £ó) Katholijk Klooster heeft. *s Anderendaags kwa. men wij te Akfór , zijnde de aloude en ver* maarde ftad Theben. Noodig is het, op de landsbefehrijving van Opper-Egypte hier eenen oogflag te werpen; De fteden en de bebouwde landen, ten Oosten van den Nijl gelegen , liggen allen langs den oever dier riviere. Die van defl Westlijken oever, liggen van denzelven op ongelijk ke afftanden, De bergen loopen, ter wederzijden, regelmaatig voort. Aan geene zijde van deeze doof de natuur opgeworpene bolwerken ligt, aan den Westkant, eene uitgefirekte Zandwoestijn, wel* ke de Maugrebijnfche Arabieren , van tijd tot tijd, overfteeken. Oimrent honderd mijlen vari den Nijl ontmoet men , hier en daar, in '£ midden deezer Zandzee, eenige vrugtbaare Orf* fes (*> Ten Oosten van den Nijl , dat wil zeggen , tusfchen deezen llroom en de Arabifche Golf (f ) liggen groote ketens bergen van marmer en por • fierftcenen, bijkans geheel van water ontbloot i weshalven men er ftad noch dorp gebouwd heeft.» (*) De Oafes leveren water cn een weinig groente j zij zijn de eilanden der woestijn. Aant, dts Fr. Vert, (f. De Roode Zee. I. DEEL. O  2IO NIEUWE REIZE heeft. Eenige (lammen zwervende Arabieren, zo als de Ababdes en de Beni-hosfein, onthouden zich in de oorden deezer bergen , alwaar men een weinig gras en water vindt; doch niet meer dan drie of vieiduizend bedraagt het getal deezer Bedouinen. De oevers zelve der Roode Zee, aan den kant van Egypte, zijn zeer dun bewoond ; en alle de Arabieren , ten Oosten van den Nijl, bezitcen niet veel magts. De Maugrebins , veel woester dan de overigen , zouden dertigduizend man kunnen wapenen , indien hunne onderfcheidene Hammen de kunst verftonden om gemeenfchappeüjk werkzaam te zijn; iets, 't welk bijkans onmogelijk is. Altijd zijn ze onderling in oorlog, en hunne benden beftaan zelden uit meer dan vier of vijfhonderd ftrijdbaare mannen. De Oafis parva, welk tegenwoordig den naam van El-wah'd-Ghourbi voert, dient, om zo te fpreeken, tot hoofdftad voor de Maugrebijnfche Arabieren, die zich van Egypte tot aan Fezzan en Tripoli uitbreiden. Het gewaat deezer Arabieren is een linnen of katoenen hembd, welke zij met een ftuk fraai flenel omwinden. Allen voeren fchietgeweer, leggen nooit hunne fnaphaan af, en Ichieten zeer juist. Depaerden-, kameel •  ma AFRIKA. mt meel- en fchaapenfokkerij is bun hoofdbedrijf (*). Zij zijn moedig en zeer rtiaatig Een kleine platte koek en een lederen fles met water zijn g neeg, om elk hunner, geduurende vierentwintig uur.n, tot voedzel te dknen. v Te El-nvah-el-Ghourbt wil men dat veele bouw-* vallen zijn te vinden. Wat aangaat de Oafis tnagva, blootlijk El-wak geheeten, in het verhaai mijner reize na Darfour zal ik daar van fpreeken» Hier zal ik alleenlijk aanmerken, dat de afftand, op de nieuwfte kaarten , tusfchen deeze plaats en de Oafis paria aangeweezen, op verre niet naauwkcurig is, Van de Mati* grebins te El wak verftond ik, dat Cbarj'é, heÊ noordlijkfte dorp van dit diftrikt, flegts tweë dagreizen, of ongeveer veertig mijlen, van El* wah-el-Ghourbi ligt. Volmaakt op de zelfde breedte ligt de Oifïs tnagna als Dendera; gevolglijk moet het zuidiijk uiteinde van de Oafis parva een Wtioig ten Zuiden der breedte van Asfiout, en t en weinig een Noorden van die van het gebergte Tinodes lig* gen,- (*) Zij verkoopen de rengfïen, en gebruiken de mera riêu tot rijpaarden op hö./ie kr.jgsiogten. O 3  2!2 NIEUWE REIZE gen , dat wil zeggen, van de keten bergen, ten Oosten van de beide Oafes gelegen. Ten Westen noch ten Zuiden zag ik bergen. De noordiijkfte Oafis, nabij Egypte bekend, is die van Sin-a, waar van ik boven eene befchrijving heb gegeevec. NE-  / na AFRIKA. 213 NEGENDE HOOFDSTUK. opp er-egypte. Theben. Oudheden. Gefchilderde holen. Ontdek-, king en befchrijving van deeze holen. Zeden der bewooneren van Theben. Isna. Foortvlugtige Beijs. Bouwvallen. Regen. Atfouan of Syené. Wat den Schrijver verhinderde, in Nubie door te dringen. Wederkomst te Ghtnni. mijne aankomst te Theben bevonden zich de bewooners in eenen ftaat van openbaaren opftand tegen de Mammelukken ; doch ik vond hen een weinig bedaard. De Troglodyten alleen, dat wil zeggen, de holbewooners , betoonden zich vrij verbitterd, en verzetteden zich tegen de troupen van den Beij, op welke zij dikr maals , uit hunne fchuilplaatzen, vuurden; op andere tijden namen zij de wijk in het geberg: te, alwaar men hen niet kon agtervolgen. De kolosfaalen en pragtige bouwvallen van het aloude Theben, de eerde hoofdftad van Egypte, de ftad van jupiter, de ftad met honderd poorten, moeten ieder een weinig geoeffend aanfchouwer met eerbied en met verwondering O 3 ver-  fïA NIEUWE REIZE vervullen. Deepasch Theben , wier ruime paleizen met „ fchacten vervuld zijn. Uit elk van haare hon„ derd poorten trekken tweehonderd krijgslieden „ n et hunne paerden en legerwagens uit.' De bouwvallen van Theben, waarfchijnlijk de oudfle der waereld (*), beflaan, langs den Nijl, eene uitgebreidheid van ongeveer dr;e mijlen, ten Oosten en ten Westen dier liviere. Zij ftrekker tor aan de bergen, dat wil zeggen, zij vervullen de beide zijden der valeie, die te zamen twee en eene halve mijl breed zijn. De breedte des i> ijls te deezer plaatze is driehonderd fchreden; gevolglijk was de omtrek van het aloude Theben zevenentwintig mijlen, > De Nijl opvaarende, is Kouma het eerfle dorp, welk men in het grondgebied van Theben aan- (■•) De Schrijver vergeet, dat in de nabuu^fchap van Theben, in Ethiopië, de br uwvallen van Axur.i lirgen, eene ftad, welke men meent ouder te zijn dan Theben. Aant. des Fr, F*rt,  na AFRIKA. "5 aantreft. Het ligt aan den Westlijken oever van den ftroom , en bevat flegts weinige huizen, om dat de landzaaten, meestal, in holen woonen, Een weinig hooger, aan den Oostlijken oever, ligt het dorp Abouhadjadj, en vervolgens het kleine diftrikt van Karnak. Het grootfte gedeelte van Theben was aan den Oostlijken oever van den Nijl gebouwd. Ten Zuidwesten en aan het uiteinde der bouwvallen vindt men Medinet-Abou (*). Arment, 't welk twee mijlen meer zuidwaarts ligt, kan niet als een gedeelte deezer bouwvallen worden aangemerkt, Hedendaagfche reizigers beweeren, dat Theben op eene plaats gebouwd was, welke zij Luxor noemen; doch deezen naam vind ik niet in mijn dagvernaai, op de plaats zelve gefchreeven, en ik herinner mij zelf niet, denzelven al. daar ooit te hebben booren noemen ; o^-k geloof ik niet dat het Arabisch is. Anderen fchrijven Akjbr ; en dit overtuigt mij, dat een en ander eene verbastering van ElrKmfour is, een naam , welken de Arabieren aan de bouwvallen geeven. Norden fchrijfr, de Arabifche naamen zeer onnaauwkeurig, en is even onnaauwkeurig in zijne plaatsbefchrijving. Mijn (») Anderen fchrijven Medinet Tabu. O 4  flió" NIEUWE REIZE Mijn berigt wegens de bouwvallen van The hn zal ik beginnen met eene befchrijving der meest merkwaardige», in 'c Oosten 'van den Nijl gelegen. De voornaamfté zijn die van eenen Tempel, uit een langwerpig vierkant, van zeer groore uitgeftrektheid, beftaande , en die aan ieder einde eene dubbele kolonnade hebben, Deszelfs vervaarlijke kolommen, gelijk ook de muuren , zijn met hieroglijfen bedekt, die onbefchrijflijke moeite hebben moeten kosten. Deeze Tempel ligt in het diftrikt van Karaat. Naast deeze, zijn de meest merkwaardige puinhoopen die van een anderen Tempel te Abouhadjadj. Ten Westen van den Nijl ziet men eene menigte bouwvallen, en toegangen, door over. Wijfzels van Sphinxea aangeduid. Men ontmoet er twee kolosfaale beelden, van kaikfteen, als het overfchot van bouwvallen, verbeeldende het eene een Man, het andere eene Vrouw. Ook ziet men er de overblijfsels van een grooten Tempel, met holen, in den rots uitgehouwen. Het pragtig gebouw, waar aan men den naam van het paleis van memnon geeft, ligt te Kour«ö,aan den zelfden oever van den Nijl. Zommige kolommen van dk gebouw zijn veertig voeten hoog  na AFRIKA. 21; hoog en negen voeten over 't kruis dik; allen, gelijk ook de muuren, zijn ze met hieroglijfen bedekt. Agter het paleis van mem non ligt de weg, Biban-el-Molouk genaamd , na het gebergce loopende. Ten einde van dien weg ontmeet men de berugte holen, die voor de begraafpiaatzen der aloude Koningen van Egypte gehouden worden. Verfcheiden deezer holen zijn vrij uitvoerig door pococke befchreeven, die er daarenbo* ven eene afbeelding van gegeeven heeft." Nogthans verzekerden mij verfcheiden inwooners van Asfiout, en van eenige andere oorden van Opper Eiypte, dat er nog geene dertig jaaren zijn verloopen, zincs deeze holen 't eerst ontdekt wierden (*). 't Was, zeiden ze, een zoon van den Scheik haman (f) , een Arabisch opperhoofd , die over het geheele zuidlijk gedeelte van Opper-Egypte, van Achmin af tot aan de grenzen van Nulie , het bewind voerde, welke vier deezer holen deedt openen , in de hoop van er fchattc-n te zullen vinden. Grond (*) Dit bewijst niet, dat pococke zc niet gezien heeft. Veel vroeger bevordt zich die reiziger in Egypte. (f) Veel fpreekt bruce van den Scheik haman. 0 5  2l8 nieuwe REIZE Grond van waarfchijnlijkheid is er, dat deeze Grafsteden in overoude tijden zijn uitgeplondeivï; doch de reden, waarom men ze vervol, geus kan vergeeten hebben, is onbekend. Een dier holen, welk ik bezogt, beantwoordde vol > komen aan de befchrljving, door pococke daar van gegeeven ; doch van de drie overige kan dit niet gezegd worden. Mogelijk is het, dat eenige, die hij gezien heeft, naderhand allengskens met zand zijn aangevuld, en dat de Zoon des Scheiks ha man andere heeft doen openen. Allen zijn in den rots uitgehouwen , en , waarfchijnlijk, volgens een aigem en ontwerp, hoewel ze in de bijzonderheden vcrfchiilen. Eerst koomt men aan een engen en vrij langen ingang, vervolgens aan eene kamer. Het vervolg des wegs, die den ingang uitmaakt, wendt zich eensklaps techtsom , en loopt tot aan de kamer, welke tot begraafplaats diende, in 't midden van welke een Sarcophagus van roode granietlteen flaat. In het tweede gedeelte des wegs van het grootfte hol ziet men , ter wederzijden , verfcheiden celletjes. Hier ontmoet men de voornaamlte fchilderfi ukken , geheimenisfen verbeeldende ; zeer duidelijk zijn nog deeze fchilder- ftuk.  na AFRIKA. sï9 ftukken, gelijk ook de hiëroglyfen, waar mede de wanden der kamers zijn bedekt. In 't bijzonder trokken hier mijne opmerking twee Harpfpeelers , door den Ridder bruce befchreeven; doch de afbeeldingen, welke hij van deze.ve heeft gegeeven, koomen mij voor, uit het geheugen te zijn opgemaakt. De Franfche Kooplieden, te Cairo, verhaalden mij, dat deeze reiziger in zijn gevolg twee kunftenaars hadt: de eene was luioi balogüni, van Bologne, de andere zucci, van Florence. Met mijnen Griekfchen knegt begaf ik mij na Kourna. In 't eerst zag ik geen mensch. Er waren flegts twee of drie vrouwen, ftaande aan den ingang van het hol. Terwijl wij na den Scheik el'bei ad vernamen, om van hem eenen Gids te verzoeken-, vraagde ons een dier vrouwen in 't Arabisch : „ Zijt gij niet bang „ voer de krokodillen?" Neen, was mijn antwoord. „ Goed." hernam zij met nadruk, „ wij zijn krokodillen ," en begon llraks het volk van h?are natie als roovers en moordenaars te befchrijven. Zij zijn inderdaad woest van aart, en verfchillen van de overige Egyptenaars, zo wel in gelaatstrekken als in zeéen. Zij zijn gewapend met Lanzen, van twaalf toe  2S0 NIEUWE REIZE tot veertien voeten lang, met welke zij dikmaals dood'ijke wonden toebrengen. Te Cairo hadt mij mahomet-bey-ei.fi gewaarfchuwd, dat wanneer ik mij te Kourna zou bevinden , ik eene wagt van twintig man zou noodig hebben. Nogthans deedt mij de Scheik e^- selad flegts door twee Gidzen verzeilen , en zij waren voor mij genoeg. Veel b'oeds zagen wij geplengd in den tempel van Medina Abcu ; en uit de boeren van Betrat vernamen wij, dat de inwooners van Kourna aldaar, onlangs, eenen Maugrebin en eenen Griek vermoord hadden, die van Syené ra Cairo trokken. Uit nieuwsgierigheid, of, veelligt, ia de hoop van er eenen fchat te zullen vinden, waren deeze twee reizigers in den tempel gegaan: want de Maugrebins laaten zich voor* ftaan , in de kunst, cm verborgene fchatten te vinden , zeer bedreven te zijn. In het dorp Betrat zag ik eene bron van ftroomend water 5 en men verhaalde mij, dat er in de nabuurfchap meer foortgelijke waren. Het water is er zoet; nogthans heeft het een anderen fmaak dan het Nijlwater. Pococke heeft aangemerkt, dat de bemuurde fteden niet algemeen waren in Egypte; hierom,  na AFRIKA. 221 om, veegt hij er nevens, is het waarfchijnlijk, dat Theben niet met muuren omringd was. Wel mag men gelooven , dat de plaats van homerus, de honderd poorten van Theben vermei, dende, de poorten der ftad niet aanduidt; doch ik geloof daarom niet te minder, dat het van muuren was omgeeven; want er zijn nog fpoo* ren van muuren duidelijk te onderkennen. Binnen den omvang van den groeten tempel te El Kusfour ontmoet men eene kleine kamer, van binnen met rood Graniet en met Porfier bekleed; en wanneer men van buiten boven op deeze kamer klimt, en zijne oogen recht na het Zuiden wendt , zo verre als het gezigt kan rei. ken, ontdekt men een op zich zeKen ftaanden klomp , die al het voorkomen der bouwvallen eener poort heeft. Van de zelfde plaats ziet men, door een Verrekijker, in het West en in het Noord, andere bouwvallen, die van de zelfde foort als de laatstgenoemde fchijnen te weezen s doch merkelijk meer in verval zijn. Uit hunne ligging , na het West, na het Noord en het Zuiden wijzende, en uit hunnen afftand ten aanzien van elkander, meende ik te mogen befluiten , dat het overblijfzels van drie poorten waren. De westlijkfte ligt zeer dicht aan het gebergte. Naa  222 niéüwé REIZE Naa drie dagen op het grondgebied van het aloude Theben re hebben doorgebragt, ging ik den 20 Oétobcr wederom fcheep om mijnen vaart na boven langs den Nijl te vervolgen, 'sAnderendaags kwamen wij te Isna, eene groote ftad, alwaar zich de Beijs onthielden, die genoodzaakt geweest waren, uit Cairo te vlugten. Te Isna ziet men eenen tempel, gelijkfoortig met die van Theben, doch niet zo groot; hij is viij wel bewaard. De Beijs, die zich te Isna bevonden, waren hassan-el-g1ddawi,achmed-el-uali, osman-bey-hassan , en nog een vierde , wiens naam ik niet kon te weeten krijgen. Zints langen tijd van het bewind ontzet, waren zij arm en zeer bedrukt. Hassan-bey hadt een gevolg van ongeveer dertig Mammelukken; doch de anderen hadden ieder niet meer dan acht ol' tien Al hun inkomen beftondt in de vrugten, welke zij uit de ommelanden van hna en Syené konden inzamelen ; en deeze landen brengen w: fnig op. Wij bragten den nacht te Isna door, en vertrokken den volgenden morgen na Edfou. ' Ten aanzien van de Krokodillen voeden de be- C) In 't jaar 1792,  na AFRIKA. 2^3 bewooners van Isna de zelfde vooroordeelen als de Westindiaanen Zij geeven voor, dat er dicht bij hun dorp zich een Koning der Krokodillen onthoudt, die ooren en geen ftaarr. heeft, en eene zeer zeldzaame en waarlijk koninklijke hoedanigheid bezit, van nimmer eenig kwaad te doen (*). Zelf hebben zommige Kournaanen de ftoutheid van te beweeren , dat zij dit dier gezien hebben. Den a 8 October zagen wij, bij het dorp Hillal, de overblijfzels van eene oude ftad, brokken van twee aloude tempels, en een beeld, minder dan leevensgroot, knielende, en beneden de knieën verbrijzeld. De voeten en beenen waren otsgefchonden en geheel. De ftad was omringd geweest van een muur van gebak» ken fteen; doch de tijdsbepaaling daar van was onmogelijk. In den morgen van den 29 O&ober hadden wij eene kleine regenvlaag, de eenige, die ik in Opper-Egypte heb zien vallen. Te Edfou onderzogt ik eene foort van portaal, met een kleinen tempel daar naast. Den 30 pasfeerden wij voorbij Gibel-el-Silfili. Het (*) Een Engelsen fpreekwtnrd luidt : De Koning kan niet zondigen.  424 nieuwe REIZE Het is een bergketen, die zich vcormaals boveti den Nijl uitbreidde. Men ziet er eenige begraafplaatzen, in den rots uitgehouwen, die uitermaate hard, doch niet, zo als nor den verhaalt, van Granietfteen is. Dien zelfden dag zagen wij Koum-Ombou, een naam, letterlijk de bouwvallen van Ombos beteekenende. Hier ftaat de tempel, door den zelfden nor den befchreeven, waar van ik heb gefproken. 's Anderendaags kwamen wij te Asfouan, het aloude Syené. Weinige gedenkteekens der aloudheid ontmoet n en hier, en eenigen van die men er aantreft, fchijnen veeleer het werk der Romeinen dan der Egyptenaaren te zijn. De tegenwoordige flad zelve ligc bijkans geheel in puinhoopen , en bevat flegts weinige huizen en inwooners. Het voornaamfté inkoomen beüaat in eene kleine belasting op de dadelen, die van lbrim na Cairo worden gezonden. Nabij Asfouan ziet men de graflieden der Mammelukken, die voor selim den II. vlugt* ten, toen die Verst Egypte veroverde : doch deeze begraafplaatzen zijn geheel vervallen. Ook liggen er eenige gedenkftukken van bouwkunde, op het eiland, tegenover Asfouan gelegen , 't welk eertijds den naam van Ele*  AFRIKA. üi§ Èlèphantina voerde (*). De Arabieren fluicerï hun vee in een dier gedenkteekenen op. Meii ziet er een ftandbeeld van graniet, houdende een krommen ftok in elke hand. Zeer Zonderling is het, dat veele opgezetenen van dit eiland dö gelaatstrekken, de geflalte en zelfs het hair def Negers hebben. Ongeveer drie uuren gaans aa"n geenë zijdé van Asfouan ontmoet men den eerften waterval van den Nijl. De val is niet zeef groot; doch' de Aroom loopt met geene geringe fnelheid, midden door een groot getal eilanden en foCzen van graniet, hier en daar verfpreid. Zó weinig gedruis maakt de val, dat het naauwlijkshoorbaar is. Dicht bij de waterval ontdekte ik eene me> nigte zwarte rotzen ; doch ik was er te verrë af om te onderfcheiden, of het bafalten waren, 't Is bekend, dat veele der aloude ftandbeelderï en gegraveerde fteenen, die men in Egypte heeft gevonden , van deeze ftoffe gemaakt zijn; doch men gelooft, dat ze uit Abysfinie aldaar gebragf Waren. Geene bafaltgroeve heb ik in Esiypte? (*) Tegenwoordig heet dit eiland Geziref-el-Sag. *'ï U het Clauflra Impetii Remani van tacitss. I. DEBI» P  aiö nieuwe REIZE gezien, noch in eenige andere oorden van Afrika, door mij bezogt. Drie dagen vertoefde ik te Asfouan, en (lelde alle mijne poogingen te werk, om mijnen togt langs den Nijl te kunnen voortzetten. Doch alzo de oorlog tusfchen de Mammelukken van Satd en den Caschef ibrim was uitgebroken, kon niemand verlof bekoomen om uit Egypte na JNubie te vertrekken. Zints verfcheiden maanden waren de karavanen opgehouden , en er was niet een eenige kameel te bekoomen. Te Cairo had ik van deezen oorlog niet kunnen verwittigd worden, omdat dezelve door de voortvlugtige Beijs verwekt was. Diep bedroefd, dus mijne hoop te zien verdwijnen, welke ik had opgevat, om aan deeze zijde in Abysfinie door te dringen , was ik genoodzaakt, op mijne wederreize bedagt te zijn. Diensvolgens verliet ik Asfouan, op den 4 No vember 1792 ; en veel (heller den Nijl afzakkende, dan ik dien was opgevaaren, kwam ik den 7 te Ghenné. TIEN-  m a A F R t K A. ift? TIENDE HOOFDSTUK; reize na cosseïr. Des Schrijvers redenen om zich na Cosfèïr te bè~ geevem Gevaar, welk hij loopt. Reiswegi Befchrijving van Cosfeïr. Koophandel. Weder'reize langs een anderen Weg. Rotzen van graniet en aloude weg. Marmergroeven. Kóraal. Pottebakkerij té Ghennè, Móórd vari twee Grieken. Men laat het gerugt van des Schrijvers dood loopen. ]S[aa mijne wederkomst të Ghennè, kondë ils de nieuwsgierigheid niet wederftaan, welke eene jongst uhgegeevene befchrijving in mij hadê verwekt, om het fraaie marmer te zien, welié men op den weg na Cosfeïr vindc. Hoewel dé Bedouinfche Arabieren deeze gewesten onveilig maakten, viel het, égrer, niet. bezwaarlijk, éeri middel te vinden om er te kunnen doortrekken; Doch vermits ik niet voorneeraens was, lang të Cosfeïr te vertoeven, befloöt ik, geene andere goederen mede te voeren , dan in welker verlies ik niet veel belang Helde. p a Nog  2i8 NIEUWE REIZE Nog eene andere reden had ik, om mij niet lang te Cosfeïr op te houden. Niet langer dan vijf of zes jaaren geleeden was een Engelsch fchip, onder bevel van den Kapitein mitchell, in deeze haven ten anker gekoomen (*); een gefchil ontftaan zijnde tusfchen het volk van dit fchip en de inwconers, ter gelegenheid van het water, 't welk te Cosfeïr zeer moeilijk is te bekoomen, deedt de Kapitein op de ftad vuur geeven, waardoor veertien of vijftien menfchen fneuvelden. Zo zeer verbitterd wierden de in' wooners over deeze daad van geweld , dat zij zich met eede verbonden, den eerften Engelschman, die in hunne handen zou vallen, aan hunne woede te zullen opofferen. Nogthans hoop. te ik, derwaarts te zullen kunnen gaan, zonder ontdekt te worden; en, inderdaad, dit gelukte mij. Een akkoord gemaakt hebbende met eenen Arabier, die, voor vijftien mahboubs, mij een knegt bezorgde met twee Dromedarisfen, om mijne goederen te draagen , en een derden om mij voor rijpaerd te dienen, vertrok ik van Ghennè, in den morgenftond van 8 November I792. Zeer fnel zetteden wij onze reize voort; en (*) In 1786.  ma AFRIKA. 229 en op den 11 November, voor zonnenondergang, bereikten wij Cosfeïr, Wij koozen den Noordlijkften weg, eenen anderen, geloof ik, dan de Ridder bruce hadt genomen. Hij is de langfte van allen , doch heeft het voordeel van door de roovers minst bezogt te worden. Den eerften dag leiden wij eenen weg af van twaalf uuren , den tweeden vijfden, en den derden dertien uuien; uitmaakende te zamen veertig uuren. De voornaamfté inwooners van Cosfeïr kwamen ons, bij beurten, over onze aankomst begroeten. Allen ondervraagden mij met een voorkomen van agterdogt ; en zij fcheenen ten mijnen opzigte te ongeruster te zijn , om dat k nog niet vlug het Arabisch fprak. Doch die mij met de meeste naauwkeurigheid gade floeg, was een oud Scherif, een man van veel aanzien in de ftad , die Mekka , Conjiantinopole, Bagdad en veele andere gewesten van het Ottomanfche gebied bezogt hebbende, gelegenheid gehad hadt, om lieden van verfcheiden natiën te zien, en hunne karakterizeerende trekken op te merken ; eene zaak , in deeze gewesten vrij ongewoon. Naa de eerfte begroetingen vraagde hij mij: „ Zijt gij niet een Frank?" Neen , was mijn P 3 ant-  *3* hieuw» REIZE antwoord- „ Maar gij zijt van Frankifche af-, ?, komst," Neen , was mijn wederwoord : ik ien van geboorte een Georgiërmaar ik heb zo korten tijd te Conjiantinopole vertoefd, dat ik niet denke, dat ik het Turksch beter dan het Arafyisch /preek- Ik bemerkte , dat hij met hec Turksch eenigzins gemeenzaam was : want hij ondervraagde mij in die taal. Thans mengde zich mijn knegt in het ge» fprek , en ik raakte vrij van de ondervraagitv: gen des ouden Scherifs Meer overeenkomst hebben de kleedij en de taal der inwooneren van QotfeVr met die der hewooneren van de Oostkust van de Arabiiche Golf, dan met die der Egyptenaaren. Zij zijn gewapend met eene jcmUa , eene foort van krommen fabel, ongeveer dertig duimen lar.g; pok draagen zij gemeenlijk een lans. In allen gevalle hebben ze meer' het aanzien van eene Volkplanting van Arabieren, dan van oorfpronklijke Egyptenaaren. Sterken handel drijft Cosfeïr in Koffij. Voor? maals ontving geheel Opper-Egypte de Koffij van Suez en Cairo; doch de Beijs hebben daar op zoo zwaare be'as'ingen gelegd, dar de opgezeetenen van Saïd die van Cosjeïr gaan haa*  na AFRIKA. agf haaien ; beter van foort en beter koop is deeze, dan die van Suez koomt. Voortreffelijke visch wordt er in menigte te Cosfeïr gevangen. De peper en andere fpecerijen zijn hier met geene inkoomende regten bezwaard. Van Jidda brengt men hier Abysfmifche flaaven , doch in klein getal, die vervolgens na Cairo gevoerd worden. Geduurende mijn verblijf aldaar wierdt er een zeer fchoon meisje voor honderd mahboubs verkogt (*). De leevensmiddelen zijn te Cosfeïr niet zeer overvloedig, uit hoofde dat de ommelanden der ftad niet gefchikt zijn om beplant te worden. De boter zelf, die er gebruikt wordt, koomt uit Arabie. Van water worden de inwooners voorzien door de Bedouinen, die het van Ter» fowé haaien, drie uuren gaans van Cosfeïr gelegen. Indien er , ter gelegenheid van den prijs van dit water , eenige zwaarigheid ontftaa, en de aanvoer daar van geftremd worde , zijn de burgers genoodzaakt, zich met brak water te behelpen. Goed water betaalden wij tegen . vijfentwintig medires de ghitiè (f). Ge- (*") Ongeveer zevenhonderd twintig Üvres. (t) Een lederen zak. P 4  «3* nieuwe REIZE Geduurende mijn verblijf te Cosfeïr lagen er flegts twee fchepen op de ree; zij waren onlangs van Jidda gekoomen. De huizen te Cos. fetr zijn van leem. Zeer klein is het getal der mwooneren , doch dat der vreemdelingen Welke er gefladig doortrekken, zeer aanmer- kelp. Geenerlei gedenkteeken der aloudheid ontdekte ik in de nabuurfchap van Cosfeïr. 't Is waar, dat ik mij niet verre van de flad kon verwijderen. Verneemende dat de inwooners in bitterheid tegen de Franken bij aanhoudenheid ontdoken bjeeven, raadde mij de voorzigtig, heid, mijn vertrek re verhaasten: anderzins Zoude ik eenige uitflappen ter zee gedaan hebben; vooral zou ik een bezoek bij de Smaragdmijnen hebben afgelegd (*). Den ,3 November (f), Wgens ten zeven Uuren, vertrokken wij van Cosfeïr; thans namen wij den konden weg, den zelfden, welken de Ridder bruce hadt verkozen. Den 14 ontrnoeuen wij eene karavane, koomende van Ghenfiê, en 's anderendaags in den namiddag bereikten wij het dorp Bir-Ambar, alwaar wij den nachr, (*) Mardden czzummerwd.  na AFRIKA. 233 nacht bij een perfoon doorbragten, die ons met zeer veel beleefdheids onthaalde. Den 16, met het opgaan der zonne, begaven wij' ons wederom op reize , en bereikten, naa verloop van drie uuren, Ghennê. Ik heb vergeeten te zeggen, dat er te Cosfeïr een officier van den Caschef van Ghennê zich bevondt, Hij hieldt er zich met de inzameling der belastingen onledig , en fcheen over de inwooners weinig gezags te hebben. Iet zeer merkwaardigs levert de weg op, langs welken wij na Cosfeïr reisden, als mede dien wij vervolgens infloegen. Ter wederzijde van denzelven liggen groote en ongelijke klompen graniet- en porfierfleen, die een pragtig en fchrikverwekkend aanzien tevens hebben; doch het voetpad , welk door deeze rotzen loopt, is bijkans overal vlak en effen, en moet eene onbefchrijflijke moeite gekost hebben. Hier uit blijkt, hoe druk voormaals de haven van Cosfeïr bezogt wierdt. Op den weg, langs welken wij voortreisden, ontdekten wij, op de hoogde rotzen , en op even grooten afdand gelegen , eene reeks van kleine gemetzelde vierkanten , op welke nog fpopren voorhanden zijn , aanduidende dat men gr vuuren plagt te branden, om voor zeinen te P ^ die-  334 nieuwe REIZE dienen. Te ruw en plomp , intusfchen, zijn die gevaarten gebouwd, dan dat men het tijdftip van hunnen aanleg kan bepaalen. Blijkbaar is het alleen, dat ze zeer oud zijn. Zeer gemeen is de roode graniet in dit gedeelte van Egypte; de bergkeeten, uit dien fteen beftaande , ftrekt van het Noord na het Zuid. Ook ontmoet men er eene menigte groote rotzen van rood en groen porfierlteen ; doch op den weg , dien wij in 't vervolg onzer reize hielden , zagen wij ze in nog grooter menigte. Ook ontdekte ik , langs een gedeelte van onzen weg, doch vooral op onze terugreize, verfcheiden aderen albast. Lang hieldt het aan, eer ik verd antique (*) kon ontwaar worden ; doch ten lange laatfte vond ik het, de teekens gadeflaande , door den Ridder bruce aangeweezen. Marmer levert deeze weg op, 't welk zoo door zijne menigte, als door zijne fraaiheid, het oog der reizigers bekoort. De groeven kunnen nog bewerkt worden : en indien men zich van dit marmer bediene, zal de bouwkunde die der fchoonfte eeuwen van Griekenland en Rome evenaaren , zo wel ten aanzien van den rijkdom als van de duurzaamheid der fie- '(*} tl ver de antico.  sa AFRIKA. 235 fïeraaden. Wat aangaat de naauwkeurigheid der afmeetingen, de eenvoudigheid van den f maak, en de wederzijdfche overeenflemming der deelen om een grootsch geheel zamen te ftellen, valt het bezwaarlijk te gelooven, dat de hedendaaglchen immer de alouden evenaaren zul* len. De zeer aanmerkelijke holligheden, welke men in deeze bergen ziet, en die, op veele plaatzen,den weg gemaklijker manken, zijn, ongetwijfeld , toereikende geweest om al het mar* mer te leveren, 't welk men weet, elders gebruikt te zijn. Veel gemaklijker viel het, daarenboven , om het van hier te haaien , dan uit eenig ander Zuidlijk gedeelte .van Egypte, of door het, m Steenagtig Arabie en uit cie nar buurfchap van den berg Sinaï, een verren weg te lande te vervoeren. Vermits evenwel het marmer in de bergen van Cosfeïr een of twee dagreizen van de zee lag, hadt men een tamelijk gemaklijken weg, tot het vervoeren van deeze zwaare blokken, noodig. h Zij dan om deeze reden , 't zij uit eenige andere oorzaak, ons onbekend, oude Schrijvers hebben verze-kerd, dat men, in deezen oord . een kanaal van gemeenfchap, tusfchen d Arabifche Golf enden JSijl, hadt gegraaven: en verfcheiden zeer kun- di-  »3S nieuwe REIZE dige hedendaagfche Schrijvers flaan in het zelfde denkbeeld. Ik erken dat ik niet vreemd van dat gevoelen was, en dat ik, om te verneemen, of er zulk een kanaal aanweezig geweest ware, mij op de plaats zelve heb vervoegd 5 doch ik heb er geene de minfte fpooren van ontdekt. Integendeel is 't bekend , dat het waterpas des weg, op een zekeren afiland van den Nijl veel hooger is dan de bedding dier riviere die' evenwel niet zo laag is, al8 zij fn de fte tijden was. Eindelijk, indien er een kanaal geweest zij, moest het water uit den Nijl na de Zee , niet uit de Zee „a den Nijl gedroomd hebben. Elk ziet het gevolg, welk daar uit voortvloeit. In de ommelanden van tir-Jmhar, en tus fchen dit dorp en Ghennê, ontmoet men eene menigte Quintappelen (*) ; doch weinig a voortfpruitende , draagen de fchoonfte en welriekendfte roozen. Langen tijd overtrof het Roozenwater van Feïoum alle ander water van die foort, en wierdt wijd en zijd verzonden; doch deeze handel ver» mindert dag aan dag. Veel Tarwe en andere foor ten van Graan worden er in de nabuurfchap van Feïoum gekweekt. Van muuren wordt deeze ftad niet omringd. Hoewel dezelve in verval is, is zij nog zeer volkrijk. Men ziet er veele Moskeeën en Okals. Er woonen eenige Kopten; doch de inwooners zijn voor 't meerendeel Mahometaanen. Zommige huizen zijn van gehouwen, de overige van gebakken fteen gebouwd. Een Caschef voert er het bewind. De leevensmiddelen zijn er vrij overvloedig, en men heeft er goed water. De visch , die in 't Meir wordt gevangen, is zeer liegt, Naa drie dagen vertoevens te Feïoum, begaf ik mij op weg na het Meir, met voorneemen om hetzelve rond te reizen, 't Is het zelfde Meir, 't welk bij s ïrabo en ptolemeus onder den naam van Moeris bekend is; het getuigenis van den laatstgenoemden , die in Egypte wocnde , fchijnt onlcciaenbaar. Wat hïer  270 wiEüwÈ R Ë 1 Z Ë hier van zij , hec Meir heet thans Birket-elKéroun , waarfchijniijk omdat de uiteinden eenige overeenkomst met hoornen hebben. Geenzins fchijnt het een gewrogt der kunst te zijn. Voor zo veel ik heb kunnen gewaar worden , is de gedaante op de kaart van d'anville vrij naauwkeurig afgebeeld,- uitgezonderd dat het gedeelte , na den Nijl gekeerd , meer in eene' Noordwestlijke en Zuidoosilijke rigting moest loopen. In de lengte beflaat het Meir tusfchen de dertig en veertig mijlen ; zijne grootfle breedte is vijf duizend roeden, maakende omtrent zes mij. len (*). In bet Noordoost en in het Zuiden zijn de oevers met rotzen bedekt, die door de natuur aldaar fchrnen geplaatst te zijn ; doch aan den kant van Feïoum is de grond zandagtig* en men ziet er eenige eilanden, niet verre van den oever gelegen. Eindelijk, ik herhaal het, niets fchijnt hier een werk te zijn van menfchen handen. Eene menigte visfchers, die zeer flegte klei. ne vaartuigen hebben, onthouden zich geftadig op het Meir. Het water is brak, even gelijk meestal het ftilitaande water in deeze gewesten. Het C) De Schrijver mat deeze breedte met een Sextant,  na AFRIKA. 271 Het Westlijk gedeelte van dit Meir ftaat onder het gebied van Maugrebijnfche Arabieren, die van EhWah-el-Ghoürbi en van verfcheiden andere plaatzen korren , en van niemant eeni« gen tegenftand ontmoetende, niet gedoogen dat men aldaar reize, *t en zij men zich onder hunne befcherming begeeve. Ik vernam dit eerst te Feïoum , en vond mij diensvolgens in mijne hoop verijdeld, van eenige bouwvallen te bezigtigen, die men zeide dat aan dien kant lagen. De Arabifche Scheik van Abou-kisfê berigtte mij , dat men, om het Meir rond te trekken, vier dagen noodig hadt; dat aan de overzijde van Feïoum geene dorpen lagen ; en dat 'er niets te bekoomen was , dan 't geen de Mau grebins, ftraks vermeld, wel Wilden verkoopen. Men wil, dat op een der Oostlijke eilanden, van tijd tot tijd, menfehenbeenderen worden opgedolven, Feïoum verlaatende , namen wij onzen weg Zuidoostwaarts. Te Hawara ziet men twee kleine Piramiden, van gebakken fteen gemaakt; ook ontmoet men er een tweeden weg, midden door de bergen. De vlakte, die van Feïoum tot aan den Nijl ftrekt , wordt wel bebouwd. Ik zag er veele Tarwe, die begon uit te loopen.  2?2 nieuwe REIZE Illahon is eene ftad, of liever een groot dorp, wiens inwooners zich bijkans alleen met den landbouw onledig houden. Wij trokken over den Bah-Bila-Ma, zij„de een zeer breed kanaal , en nog verder kwamen wij aan het Bathen (*; , een lang en diep Meir, volgens zommigen het door kunst gemaakt en zo zeer vermaarde Meir Moeris, bij herodotus en di o do rus van Sicilië vermeld. Te Bedis terug gekeerd, vertrokken wij'sanderendnags na de Piramiden van Daschour. Zii zijn vijf in getal, behalven die van Sakarra. De derde , welke men bij die van Hawdra vindt boven reeds vermeld, is de Piramide van Mei doun. Zij is zeer fchoon en van eene zonder* hnge gedaante. Zie hier dezelve. Deeze Piramide is gemaakt van gewoone ge. houwen fteen, met een weinig ciment aan elkander (*) Evenwijdig met Bathen loopt een eng kanaal, Bahr-youfouf genaamd, 't welk met Eirket-el-ker$un Gemeenfchap heeft.  na AFRIKA, der verbonden, en in *t vierkant gelegd. Zeer bezwaarlijk zou het tegenwoordig vallen, den top deezer Piramide te beklimmen, hoewel dezelve zeer breed is, omdat, waarfchijnlijk, het bovenftuk daar van is afgebroken. Eene menigte fteenen heeft men van dit gebouw weggenomen, aan de zijde tegen het Noorden gekeerd; zodat men het binnenfte gedeelte zien kan , 't welk in 't geheel niet be* fchadigd is. Men heeft beweerd, dat het voetftuk der Piramide een natuurlijke rots was; doch dit is eene dwaaling , daar uit ontdaan, dat een gedeelte deezes voetftuks onder het zand bedekt is. Wanneer dit zand wordt weggeruimd , 't welk voornaamlijk omtrent het midden is op een gehoopt, onderfcheidt men duidelijk de fteenen en het ciment tot op den bodem, gelijk ook de hoeken der Piramide. De Piramiden van Dasehour zijn vier in getal, Er zijn twee groote en even zo veele kleine, De vierde, zijnde de Zuidlijkfte , heeft de gedaante van eenen kegel; het toppunt is drie. kantig en zwaar befchadigd. Zo min als in de overige, befpeurt men hier geen het minfte fpoor van een kamertje, De loop der fteenen is niet na het middelpunt gerieht, gelijk in de groote Piramide van Jfeê. De vier zijden van I. deel. S al»  V4 nieuwe REIZE alle deeze gebcuwen zijn tegen de vier hoofdftreeken gekeerd. Niet verre van daar ftaan twee andere kleine Piramiden, de eene van gebakken, de andere van gehouwen fteen; do&ch deeze beide gevaarten zijn niet voltooid. Te Sakarra ontmoet men een groot getal Piramiden; tien van dezelve zijn zeer groot. Zommigen van de kleine zijn moeilijk van Zandhoopen te onderfcheiden , en andere zijn bijkans geheel vernield, omdat men zich van dezelve tot bouwftoffen voor huizen te Cairo, Jizê en elders heeft bediend. De twee grootfte Piramiden ftaan ongeveer twee uuren gaans van Jizê. Bijkans alle Europeaanen, die in Egypte gereisd hebben, kennen dezelve. Ik heb de opene gemeeten. Zie hier de afmeetingen: De groote kamer is Voet. Duim. lang ' 34 5 breed • 17 2 De Sarkophagus is Iang ... 78 breed dieP .... a I0| • . . . o 6 De  ha AFRIKA. m De Gaanderijen en de groote Kamer loopen volmaakt Zuid en Noord , met in agtneeming van de afwijkingen van het Kompas. De eerfte weg na beneden is Voet. Duim. lang . • . 105 i De kleine kamer is lang . • 18 9 breed . * '7 1 De Zijkamer is lang . • 7 5 De voornaamfté Gaanderij om hoog is lang . . • i5o o De voornaamfle Gaanderij om lang is lang . 148 o De weg, die na de Benedenkamer loopt, is lang . . 109 » Een zonderling denkbeeld heeft men onlangs geopperd, te weeten, dat de Piramiden in den rots zijn uitgehouwen, op welken zij ftaan; doch men heefc deeze gedenkftukken flegts te zien, om dat gevoelen te verwerpen: want men ziet er overal de fteenen, door ciment aaneen* gehegt. Noodloos is het, derhalven, op eene zo beuzelagtige gisfing langer te blijven ffllftaan. § a Van  276 nieuwe REIZE Van binnen is de kamer der Piramde, van welke ik de afmeetingen heb aangeweezen, met graniet beklëed; de Sarkophagus, die er in ftaat, is van de zelfde ftoffe; doch het geheele lichaam' deezer Piramide, en van de meeste anderen, is van blaauwagtige gehouwen fteen, die niet zeer hard, en met gruis van fchelpen doormengd is. Van de zelfde hoedanigheid zijn de rotzen, welke deeze gevaarten tot voetftukken dienen. ' Naa de Piramiden te hebben bezigtigd, keerde ik na Cairo terue. O In een anderen uitflap ging ik de zo bekoorlijk gelegene plaats bezigtigen , alwaar de oude ftad Memphis lag. Het is eene vlakte , meer dan drie mijlen breed , aan den flinker oever van den Nijl, ten Zuiden van Cairo, en twee uuren gaans van die ftad. Men plant er koorn en het gedeelte, welk aan de bergen grenst' is met dadelboomen beplant. Er liggen veele' hoopen lleengruis, onder welke men eeni-e brokken beeldhouwwerk ontmoet. Voormaals was deeze plek van een kanaal omgeeven (*X en (*) Nog heden Wijkt het, dat Memphis van water was omn:gd: want aan de zjde der bergen en aan het einde $r bouwval^ , onderfcheidc men duidelijk de boorden van net kanaal. /  na AFRIKA. Zoo veele reizen na den berg Sinat zien reeds het licht , dat ik bij de bijzonderheden mijner reize derwaarts niet lang zal ftilftaan. Het begin des wegs , van Suez na Tur, loopt langs een dorre kust; doch vervolgens loopt dezelve door eenige groene valeien ; (♦) Of Tour.  i$4 nieuwe REIZE leien ; vooral doet zich die van Wadi-Comndel met vermaak opmerken; in dezelve groeien dadelboomen, en verfcheiden foorten van heesterplanten. Op eenigen afftand van den berg lig. gen bergen van rood graniet, misfchien van porfier doormengd. Griekfche Monniken, in een klein Klooster bij Tur woonende, wijzen eene plaats aan, alwaar, volgens hun zeggen, eene Kerk in den grond verzonken is, en, zedert dien tijd, een wonderdaadig geluid gehoord wordt. Ik begaf mij na die plaats, niet in de hoop van getuige te zijn van een wonderwerk, maar om te verneemen, of er zich eenig natuurlijk verfchijnzel vertoonde ; doch ik ontdekte er niets van. Den 18 Maart (*) verlieten wij Tur, en bereikten, den 27, 'smorgens ten half vier uuren, het Klooster 'Sinaï. Onder weg doodde ik een rooden patrijs. Het Klooster Sinaï is groot. In den tuin, tot hetzelve behoorende, heeft men een onderaardfchen doorgang. Binnen den omvang van het Klooster ftaat eene kleine Moskee , ten gebruike der Arabieren. De berg Sinaï is zeer hoog en bijkans rechtftandig. Aan den  na AFRIKA. 285 den Noordkant lag een weinig iheeuw, 't welk wij duidelijk konden onderfcheiden. De kern diens bergs beflaat uit rood graniet. De korst aarde , welken men hier en daar ontmoet, is een werk van menfchen handen , of door den regen opeengehoopt. Er groeien Amandelboomen, welke, toen ik er was, bloeiden, voorts vijgeboomen en wijnftokken. Verfcheiden kleine beekjes, die voortreffelijk water geeven, daalen af van den berg , en doorflingeren de tuinen. De berg Sinaï heeft twee toppen , die eenig* zins naar die van den berg Parnasfus gelijken. De hoogfle dier toppen , welken de Monniken met den naam van St. Caiharna gedoopt hebben, is, naar men wil, het Sinaï van mo^es. Terwijl ik op den berg Sinaï mij bevond , was de lucht zeer helder, en konda ik , op mijn gemak, de Oostlijke Golf der Roode Zee onderfcheidenlijk zien. Zij kwam mij zeer klein voor, niet zo lang, en ronder van gedaante , dan zij in de jongfte kaarten wordt vertoond» Van den berg Sinaï keerde ik te rug na Suez, en van daar na Cairo. VIJF-  a8fS nieuwe REIZE VIJFTIENDE HOOFDSTUK. reize na dar-FOÜR , een koninkrijk in het binnenste van afrika. Oogmerk om in het linnenfte van Afrika door te dringen. Zwaarigheden. Karavane van Soudan. Toebereidzeh tot de reize. Vertrék uit Asfiout. EUWah. Bergen. Woestijn. Charjé. Boulak. Beiris. Moughes. Woestijn ScheB. Woestijn Selimè. Leghée. Natronbron. Nieuwe zwaarigheden. Intrede in het koninkrijk Four. Sweini. Aanhouding van den Schrijver. Vertoogen aan den Melek. Ver* blijf. Trouwloosheid van een Agent. Brief van den Sultan. Haat der inwooneren van Darfour tegen de Franken. El-Fascher. Ziekte des Schrijvers. Mondgefprek met den Melek mis selim. lnftorting. Diefflal. Cobbe'. Zeden. Wederkomst te El-Fascher. De Melek ibrahim. Vermaaklijkheden. Toevallen. Ge> hoor bij den Suban abd-el-rachman. elra schio. Karakter van dien Prins. Ceremonieel van zijn Hof. > JVJijne begeerte, om het zuidlijk gedeelte van Egypte te bezoeken, in den jaare 1792 niet hebben-  na AFRIKA. £87 bende kunnen voldaan worden , moesr ik een van beiden kiezen, afzien van dit ontwerp , of een gur.fliger gelegenheid verbeiden. Men hadc mij verzekerd, dat die gelegenheid zich wel haast zou aanbiedtn , en ik nam het befluit, mij daar van te bedienen, hoewel men mij zulks zogt te ontraaden, gelijk vrij algemeen wedervaart aan allen, die onderneemingen als de mijne in den zin hebben. De Europeaanen, in Egypte gevestigd, hebben, even als de landzaaten, zints hunne vroegfte jeugd, zich eeniglijk op den Koophandel toegelegd, en bezitten geen denkbeeld van het voordeel, in het reizen gelegen, om ontdekkingen te doen, zonder de hoop om geld te winnen. Hun is bekend, dat men op deeze reize aan groote gevaaren bloot is gefield, en zij verbeelden zich, dat een gelukkige afloop van dezelve nutloos en beuzelagtig is. Hierom gelooven zij, dat de eerlijkheid gebiedt, een iegelijk , welke zulke reizen wil onderneemen, dezelve af te raaden. Door het gevoelen van verfcheiden Schrijvers, en door de berigten, welke ik bij eenige kundige lieden had ingewonnen, overtuigd, dat de bron, door den Ridder bruce befchreven, niet die van den eigenlijken Nijl is, be- fchouw-  238 NIEUWE REIZE fchouwde ik hec als eene zaak van de hoogde aangelegenheid, de westlijklie bron dier riviere op te fpooren; maar 't geen voor mij een voorwerp was van verkiezinge, wierdt insgelijks een gevolg van noodzaaklijkheid.' De hoop, van tot de bronnen van de Bahr-el-Abiad (*) door te dringen, welke de Aardtijksbefchrijvers ongeveer tweehonderd mijlen ten zuiden van Sennaar aatst hebben, was zoo onzeker, dat zij niet toereikende was ofn mij tot het onderneemen van zulk eene reize te doen befluiten. Veeleer zoude ik in de verzoeking zijn gebragt om in Abysfinie door te dringen, om mijn getuigenis te kunnen voegen bij 't geen andere reizigers naar waarheid aangaande dit land verhaald hebben , en tevens met oogmerk om aldaar nieuwe waarneemingen te doen. In dat geval was de kortlle en gemaklijkfte weg, de Roode Zee over te vaaren , en mij na Mafiuah (f) te begeeven ; doch mij wierdt verzekerd , dat het voor eenen Europeaan onmogelijk was, dien weg te neemen , zonder ontdekt te worden, en, zo ras men hem herkende , men hem niet verder zou laaten voorttrekken. Lie- (*) De witte Rivier. (t) Dit woord wordt Mafiuah üitgefproken.  na A F R IK Ai 289 Liever, ik beken het, zou ik mij van Cctird na Sennaar begeeveh hebben; doch de regee* ringloosheid en de burgerkrijg, welke, 'sjaafs te vooren , mij in die reize hadden verhinderd, verwoestten nog deeze gewesten, en fielden mij immer de zelfde hinderpaalen in den weg. Daarenboven was de flad Sennaar, door de flaaven van den laatflen Mek (*) j bemagtigd , die, naa hunnen meester afgezet en vermoord te hebben, zich van hec bewind hadden verze-= kerd (f). Mijnen weg doof Darjolir neemende, had ik ten minflen hoop, een gei egelden regeerings. form te zullen aantreffen; en een weinig behoedzaamheids te baat neemende, konde ik vetwagten, van den Monarch gunflig te Zullen ontvangen worden, 'c Is waar, dat ik, dus doen» de, mij verre van Abysfinie verwijderde; doch, van den anderen kant, fcheen mij Dar-four meer dan éénen weg aan te bieden , om derwaarts (*) Koning. (f) In de Reize van bruce ontmoet mén zeer merkwaardige bijzonderheden, aangaande den Mek van Sennaar en den Scheik van ddelan, welke deeze Prins in onderdaanigheid hieldt. Zie Foyage de Bruce, Tom. IV. in 4. of,Tom. Vilï. in 8. I. deel. T  SOO NIEUWE REIZE waarts te trekken; iets, 't welk in landen, alwaar het reizen zo moeilijk en zo gevaarlijk isr van geene geringe aangelegenheid moet geoordeeld worden. In 't oogenblik mijner terugkomfte van Asfouan te Asfiout kwam de karavane der Jelabs van Dar-four, welke men de karavane van Soudan C) noemt, te El-Wah aan. Men zeide, dat vermits haare koopmanfchappen en flaaven niet veel te beduiden hadden , de verkoop niet meer dan twee maanden zou duuren, en dat zij ftraks daar naa zou vertrekken. Nogthans vertoefde zij den geheelen winter te Cairo-, en 't was niet voor de maand Maart des jaars 1793, dat zij na Opper-Egypte vertrok. Veel tijds hadt zij noodig tot het verzamelen van 't geen zij tot de reize noodig hadt; dit ftelde mij in de gelegenheid om eene menigte narigcen te ver-, zamelen, aangaande de middelen om deeze karavane te volgen. Ik weet niet, waarom verfcheiden perfoonen, soc de karavane behoorende , bij welke ik mij vervoegde, mij niets zeiden van de flegte behandelingen ,. aan welke de Christenen in hun land (*) Cafflet esSoudan. In 't Arabisch beteekent het woord Soudan het land der Zwarten.  ha AFRIKA, aot land bloocflaan. De laatfte .Sultan van Fcur(*)t zo als i'< raderhand vernam , hadt zich telkens onderfcheiden door zijne zagtmoedigheid en goedwilligheid jegens allerlei vreemdelingen. Dit was *t niet alles. Een inwooner van Soudan, die zich te Cairo bevindt, heeft het voorkomen van den onderwerp elijkften en den meest diénstvaardigen der ftervelingen té weezen. Bijkans even nederig gedraagt hij zich jegens een Christen , als omtrent eenen Mah jmetaan ; doch naauwlijks is hij in Zijn land te rug gekeerd, of hij betaalt met woeker de veragtir.g* met welke hem de Egyptenaars behandeld hebben. Den 21 April 1793 ging ik te Boulak fcheep, met oogmerk om den Nijl op te vaaren. Wij hadden tegenwind , en 't Was niet dan naa verloop van acht dagen vaarens, dat ik Asfiout bereikte. Mijn eerfte werk was mij van kameelen te voorzien om mij bij de karavane te kunnen voegen. Bij ongeluk waren thans deeze dieren zeer fchaarsch, en ik had veele moeite om er vijf te bekoomen, welke ik voor dertien ponden fterling ieder kogt. Ook voorzag ik mij van leevensmiddelen tot de reize. Eindelijk , naa vijftig da- (*) De S.ltan mahomet terau». T a  202 NIEUWE REIZE dagen wagtens zich verzameld hebbende, nam de karavane de reize aan. 'c Was in 't heetfte van het jaar* en gevolglijk het minst gunftig Taifoen om te reizen. De Afrikaanfche Kooplieden, van natuure tot traagheid genegen, en eeniglijk door het tegenwoordig belang belluurd , flaan op de veranderingen der faifoenen geen de minfte agt. Daarenboven zijn zij door hebbelijkheid dermaate gewoon aan eene hitte, die voor Europifche natiën onverdraaglijk is, dat dezelve hun nimmer tot een reden kan verftrekken, om 't geen zij te doen hebben uit te ftellen. De zelfde is gedeeltelijk de weg, langs welken de karavane van Soudan voorttrekt, welken poncet, in den aanvang deezer eeuwe , na Abysfinie inflbeg. Hij ging na Scheb en Selimé, en van daar de woestijn regelrecht zuid* oostwaarts overfleekende, trok hij over den Nijl te Moscho. Wat ons aangaat, van Selimé trok» ken wij Zuid ten Westen voort. Op den 25 Meij (*) van Asfiout zijnde vertrokken , onthielden wij ons op den nabuurigen berg tot den achtentvvintiglteu, Toen vervolgden wij onzen weg met kleine dagreizen na El- JVah  ha AFRIKA. 293 IVah. Aan de Maugrebins betaalen de Jelabs gewoonlijk een patake van ieder kameel, voor de befcherming van hunne karavane, of liever, om het pionderen van dezelve af te koopen. Ik weigerde in deeze belasting te draagen , voor reden geevende, dat ik niet een der kooplieden was, die den Soudanfchen handel dreeven, maar een vreemdeling, in dienst van den Sultan van Darfmr. Mijne weigering gaf aanleiding tot een klein gefchil; doch ten laatllen wierden de Arabieren te raade, hunnen eisch te laacen vaaren, De kameelen der karavane waren zwaar bekaden, en de Jelabs reisden-langzaam voort en bij kleine troepen; zonder zich met anderen te bemoeien , floeg elk zijne eigen belangen gade. Doch op den 31 Meij vereenigden zij zich, bij het afdaalen van den Gibel Reumlie, een hoogen en rotsagtigen berg , aan de westzijde van de valei gelegen , welke, aan deezen kant, het bolwerk van Egypte uitmaakt, en de oostlijke grensfcheiding der woestijn, alwaar de Oafes liggen. De Gibel Roumlie beftaat uic eenen tufrots; het afdaalen van denzelven is oneffen en vak bezwaarlijk. Op verfcheiden plaatzen fchijnt de weg over denzelven door menfchen handen aangelegd. Veele moeite hadden onze kameeT 3 len,  ftj>4 hiiuwi REIZE len, op de oreffenfte chatzen - om hunnen last te fchraagen ; dikmaals liepen zij gevaar van te vallen. Een geheel uur hadden wij werk, om den voet diens bergs te bereiken. Van den top van den Gibel Roumlie verliest zich het gezigt in eene onmeetelijke valei, bijkans geheel uit rotzen en uit zand zamengelleld, doch daar men eenige kleine boschjes van dadelboomen en eenige andera fpooren van plantgewasfen ontwaar wordt, de bronnen aanwijzende, alwaar de reizigers rustdag houden. Niets kan men zich onvrugtbaarder verbeeh* den, dan de bergen, die wij overtrokken, eer wij den voet van den Gibel Roumlie bereikten. Toen wij ons in de vlakte bevonden , moesten wij de kameelen ontlaaden, en ze laaten rusten, 's Anderendaags morgens hadden wij nog eenen weg van vier uuren en een half af te leggen, van den voet van de Gibel Roumlie tot aan Jlnè Dizé, zijnde de eerde plaats, alwaar men water vindt , en het noordlijk uiteinde van de groote Oafe. Midden op den dag waaide er een heete wind, eenige uuren agter een; in de fchaduw eener Tent klom de Thermometer van farenheit tot ii6 graaden. Van Atné Dizé tot aan Charjé waren wij acnt  ha AFRIKA. 295 .acht uuren onder weg ; een kleine plek rondom de bron alleen uitgezonderd, zagen wij er nergens blad noch loof. De hoofdgids (*) der karavane, welken, ter aanduidinge van zijne waardigheid, twee Tamboers vooruitgingen, en om, in gevalle van nood, de afdwaalende reizigers te verzamelen, vondt geraadea, zijne aankomst te Charjé aan te kondigen , door den trom te doen roeren, door eenige maaien te doen afvuuren, en door het aanheffen van veel gejuichs. In deeze ftad kogt ik een kameel , voor een anderen, welken ik reeds had, die, onder het afdaalen van den berg Gibel Roumlie, een val gedaan, en zich aan den rechter fchouder bezeerd hadt. Te Charjé , zo wel als te Betris, onthoudt zich een G»nff(t)» aan ibrahim-bk y-el-kebir, den eigenaar van deeze dorpen, onderhoorig. De zorge over al wat de karavanen, bij derzei ver doortogt, aangaat, is deezen amptenaaren aanbevolen. Wij verlieten Charjé op Vrijdag 7 Junij (§); naa (*) De Chabir. cf) Amptenaar. iS) I7S». T  apö nieuwe Reize naa zes uuren voorttrekkens, dwars door de Woestijn, bereikten wij een ander dorp, Boulak genaamd, 't Is eene elendige plaats ; huizen flaan er geene andere , dan kleine vierkante hokken , van een muur van klei omgeeven, of zomtijds van gebakken fteen, en bijkans allen zonder dak. Boulak geeft goed water. De inwooners beflaan er van dadels, welke zij verkoopen. De karavane vertoefde er een geheelen dag. Zij vertrok op Zondag 9 Junij , en bereikte 's anderendaags Betris , naa eenen togt van bijkans veertien uuren door de Woestijn. Betris naderende , herhaalde de Chabir de zelfde plegti>heden a's re Charj4. Twee uuren waren wij, den 13 (*), onder weg , van Beiris tot aan Moughés , zijnde het laatfte dorp van de Oafe, aan den zuidkant. In den morgenftond van den vijftienden vertrokken wij wederom , en kwamen, naa viif dagen reizens , te Scheb (f). Om water" te vinden, moest men hier eenige voeten diep in het zand graaven. Deeze plaats wordt bezogt door den zwervenden ftam der Ababdcefcke Arabieren , die (*) Junij 7703. Ct) Den 10 Jur'j .-793.  na AFRIKA, 297 die gewoonlijk in de nabuurfchap van den Nijl hun verblijf houden, en zeer gevaarlijk zijn. Scheb is vermaard door de groore menigte Aluin, welke het voortbrengt; zelf ontleent het daar van zijnen naam. De oppervlakte van den grondin welken de Aluin wordt opgedolven, is met roode fteenen bedekt, en , op verfcheiden plaatzen, kleiagtig. Den 21 Junij verlieten wij Scheb, en bielden, den 23, halte te Selimè, Dit is een kleine plek gronds, met groente bedekt, aan den voet van eenen keten niet zeer hooge rotzen, en die zich niet verre fchijnt uit te breiden. Uier heeft men het beste water, welk men op deezen geheelen togt aantreft. Doch hoewel er groente genoeg is, om het oog, van de dorheid des omliggenden zandgronds vermoeid, een weinig te verpoozen , niets groeit er, dat voor menfchen of dieren tot voedzel kan verftrekken- Te Selimè ftaat een klein huis, waarfchijnlijk door eenen der Arabifche ftammen gebouwd, die , bij hunnen togt door de Woestijn, aldaar vertoeven. De muuren van dit huis zijn flegts van losfe fteenen; doch de Jelabs vertellen daar omtrent veele vreemdigheden. Zij verhaalen, dat het, van ouds, de wooning eener Prinfesfe T 5 was,  398 NIEUWE REIZE was, die, even als de Amazonen, met den boog fchoot, een krijgsbijl voerde, en, vaneen groot aantal krijgslieden verzeld, geheel Nubie met fcbrik vervulde. Zij voegen er nevens, dat zij SELiMé heette (*). Geduurende den geheelen vierentwintiglten Junij (f) hielden wij rustdag te Selimè, en gingen 's anderendaags wederom op reize. Naa verloop vau vijf dagen bereikten wij Leghéa, Weinig waters heeft men hier, en dat nog brakagtig van fmaak. Thans waren alle de kameelen der karavane magtloos van vermoeidheid ; en tot overmaate van ongeluk wist de Chabir den weg niet , welken hij vervolgens moest inflaan. Want hoewel er verfcheiden perfoonen bij de karavane zich bevonden, die tien of twaalf maaien de reize door de Woestijn gedaan hadden, geen van bun kende den rechten weg. Een der Jelabs , uitgezonden om eenig punt van herkenninge te verkondfchappen , keerde eerst naa verloop van zesendertig uuren te rug. Ge- (*) Op den togt door de Woestijn ftierven er verfchei. den Kameelen , bij mangel aan water en omdat ze te zwaar belast waren ; zodat de Jelabs verpllgt waren, bij Selimè hunne Koopman fcbappen in het zand te begraaven, tot dat zij dezelve konden deen afnaaien. (t) 1793-  ka AFRIKA. üoq Geduurende ons verblijf te Leghia, wiirden wij zeer gekweld van een Zuiden wind, die geweldig doorwaaide, en de lucht met zimdwol» ken bedekte. Eindelijk herva.teden wij , den a Julij, onzen togt, en bereikten , naa eene zeer moeilijke reize van vier dagen, Bir el Malha (*> De nabuurfchap deezer bron is merkwaardig door het Natron, 't welk zich hier geheel anders dan te Teranè vertoort, en van eene andere foort is. Zeer wit en vast is het Natron van Bir-el-Malha; in water gelegd zijnde, wordt het warm , en ontdoet zich van eenige luchtdeelen, welke het bevat. Eene kleine hoeveelheid van dit Natron voeren de Jelabs na Egypte, alwaar het zeer duur verkogt, en, voor het meerendeel, tot het be* reiden van Snuiftabak gebruikt wordt. Zoo brak is het water te Bir-el-Malha, dat het niet drinkbaar is. Eene bende inwooneren van Zeghawa vervoegde zich bij ons te Bir-el-Malha. Altoos wagten er hier eenigen de komst van karavanen af, om aan dezelven leevensmiddelen, en 't geen zij verder mogten noodig hebben, te verkoopen; doch de hooge prijs, op welken zij honjse koop- waa» (*j Pe zoute brm  SOO NIEUWE R E I Z E waaren houden, fielt hen fchadeloos voor de twee dagreizen, welke zij, om deeze bron te bereiken, moeten afleggen. Grootlijks hadden eenigen onzer reisgenooten den toevoer deezer kooplieden noodig: want zij Jeeden volflrekt gebrek aan leevensmiddelen, en, gelijk ik reeds gezegd heb, een goed gedeelte hunner kameelen was onder weg geftorven. Dikmaals wordt de nabuurfchap van Bir-elMalha door de Cubba-Beeschs ontrust, eene foort van zwervende Arabieren , die zeer fnel loopende Dromedarisfen berijden, de Woestijn met verbaazenden fpoed doortrekken, en alleen van den roof leeven. Doch vermits zij geen fchietgevveer voeren, was onze karavane te talrijk, dan dat zij van dezelven iets hadt te vreezen. Te Bir-el-Malha vertoefden wij tot den 12 Julij (*). Thans gingen wij van nieuws op reize, en zetteden, bijkans zonder eenige tusfchenpoozing, onzen togt tot den twintigften voort, wanneer wij ons te Medwa nederfloegen, eene plaats, alwaar men geen water vindt. Een mijner kameelen gevallen zijnde , was ik verpligt, W3- O 1793.  na AFRIKA. 301 water van Mahreafche (*) Arabieren te koopen, welke wij onder weg ontmoetten, en voortg zo veel water te verzamelen, als de holligheden in den grond, alwaar het hadt geregend, opleverden: want het regenfaifoen hadt reeds eenen aanvang genomen. Op den S3 Julij kwamen wij aan de eerde bron op het grondgebied van Dar four. Wadi Masrouk heet de plaats daar zij ligt. Men ontmoet hier witte Mieren, die zeer lastig zijn. Zij doorgraaven den grond, op de plaatzen, alwaar de tenten worden opgellagen, en bederven alles wat zij kunnen bereiken. Deeze diertjes, en de regen , die zeer overvloedig viel, noodzaakten ons, onze tenten in te pakken, en eene wijkplaats te zoeken in het dorp Sweini, alWaar ik bij ali - el-chatib, eenen van de voornaamfté kooplieden des lands, mijnen intrek nam. Acht of tien dagen vertoefden wij hier; thans vervolgden wij onze reize, en kwamen, op (*) De Mahreafche Arabieren maaken teenen man. den (*), die zo dicht zijn , dat zij die met melk, water en bouza vullen , zonder dat er een droppel uit Joopt. Het meeste Aardewerk , 't welk in Dar-four gemaakt wordt, is vernist; doch ik weet niet, welke ftoffe daartoe wordt gebruikt. Aant. des Schrijvers. CV) De bewooners van Chineesch Tartarije maaken foortgelijke manden. Aant. dis Fr. Vert.  goa nieuwe REIZE op den 7 Augustus, te Cobbé, eene der {tedefl, die door de Jelabs meest bezogt worden. Gemeenlijk houdt te $*,Veini een Melek (*} zijn verblijf; in naame des Sultans van Dar-four beftuurc hij het gewest. Alle vreemdelingen, en zelf de inlandfche kooplieden , die hier met karavanen koomen, zijn verpligt, in dit dorp te vertoeven, tot dat het den Sukan behaage, hun zijnen wil te doen verdaan. Met de luiden , die koophandel drijven, had ik niets uicftaan, en mijne reisgenooten, zo wel ais de landzaaten, hielden mij voor den vreemdeling des Konings(f); dit deedt mij hoopen, wel haast verlof te zullen bekoomen, om mijne reize na de koninklijke verblijfplaats te zullen kunnen voortzetter. Verfcheiden maaien kwam ik in gofprek met den Melek en de overige amptenaars van Sweitii, en deed hun opmerken, dat ik, verlangende mij bij den Sultan te vervoegen, niet dagt te moeten opgehouden worden, onder zoo beuzelagtige voorwendzels , ais het niet betaalen van regten, die van mij niet uitdrukkelijk gevorderd waren, en van fchattingen, welke zij gefchenken noemden , en die nooit vari (*) Gouverneur. (f) Bat/es Sultan. ,  ha AFRIKA, 30a van eenen vreemdeling geëischt waren; „ In„ dien ik", voerde ik hun te gemoet, „ nog „ andere regten, boven de reeds betaalde, moet „ betaalen , kunt gij alle mijne goederen aanhouden, of althans de waarde van 't geen gij „ denkt dat u toekoomt; doch gij moet mij „ niet beletten , om mij bij den Sultan te ver„ voegen, met welken ik uitftaande zaaken heb. „ Maar indien er andere redenen zijn, die u mij „ in mijne reize doen verhinderen; indien mijne „ komst in deeze oorden u eenige vreeze ver„ oorzaake, hebt dan de goedheid , mij de ge„ legenheid te bezorgen om weder te keeren „ na Egypte, eer ik de uitwerkzels van het kïi„ maat ondervinde, die voor vreemdelingen dik„ maals doodlijk zijn, ert terwijl ik het reizen gewoon ben, en mijne middelen niet verteerd zijn."' De valfche gerugten, welke men ten mijnen opzigte hadt verfpreid, en die reeds den Sultan waren ter ooren gekoomen, wederhielden den Melek om eenige agt te flaan op mijne vertoogen. Doch opregtheid en getrouwheid moeten niet bij eenen flaaf gezogt worden; en met reden heeft men gezegd, dat een mensch3 met het verlies van zijne vrijheid, zijne deugd half verlies$. De Melek veinsde; en ik bleef «5  304 niéuwe REIZE in eene volflagene onkunde aangaande de beweegredenen mijner aanhoudinge. 'c Kan zijn, dat de Melek, zonder zich zeiven te waagen, mij die beweegredenen niet kon openbaaren; misfehien wist hij ze zelve niet volkomen. Slimmer luiden, dan van welke thans mijn loc afhing, zouden door het bedrog, tegen mij gefmeed, hebben kunnen misleid worden. Bemerkende dat het voor mij onmogelijk was, mijne reize voort te zetten , voor en aleer de karavane daar toe verlof hadt bekomen, wierd ik te raade, het voorbeeld der Jelabs te volgen — geduld te oeffenen, Het huis, waar in ik mijnen intrek had, was van klei gemaakt, met ftroo gedekt, en in een groot getal vertrekken verdeeld, die niet geflooten wierden ; en de gastvrijheid des eigenaars deedt hem, zonder onderfcheid, elk eenen ontvangen, die hem om eene fchuilplaats kwam verzoeken. Naa verloop van tien dagen kwam er eindelijk een bevel van den Sultan, inhoudende, dat alle de Jalebs zich na de plaats hunner bertemminge konden begeeven , mits becaalende de regten, die hun waren opgelegd. In een ander geval dan de overigen bevond ik mij ; en 'c was mij niet megeliik geweeac, eea  na AFRIKA. 3°5 een groot getal der zwaarigheden te voorzien, die mij berokkend wierden. Nocdig is het, hier omtrent in eenige bijzonderheden uit te weiden , ais kunnende dit van eenig nut zijn voor de zulken , die naamaals de zelfde reize mogtcn v/iiien onderneemen. Vóór mijn vertrek van Cairo was ik onderricht, dat in het koninkrijk Four alle koophandel bij manier van ruilinge worde gedreeven. Onmogelijk fcheen het, dat ik niet zou worden opgeügE in de verkoopen, welke ik aldaar zou moeten doen , naardien mijne aandagt tot andere voorwerpen zich bepaalde, en ik vo!ftrekt onkundig was, welke goederen, met hec meeste voordeel, derwaarts zouden kunnen gevoerd worden. Hierom zag ik om na iemant, welken ik met deeze zaak kon belasten, en die zich met eenige eerlijkheid daar omtrent zou kwijten. Mijne vrienden droegen mij eenen man (*) voor, dien zij zeiden eerlijk te zijn, en welken ik op hun woord daar voor hield: want ik had geene andere gelegenheid om er over te kunnen oordeelen. Men voegde er nevens, dat hij op de manier van koophandeldrijven in Dar-four zeer was afgericht; doch men verzweeg voor mij, dat (*) Zijn naam was AM hamad, I. DEEL. V  306 nieuwe REIZE dat hij te Cairo Makelaar in flaaven geweest was: want indien ik dit geweetcn hadde , zou ik mij zekerlijk niet met hem verbonden hebber:. Tot op het oogenblik van mijn vertrek had ik in hem wel flimheid , doch geene fchurkcrij opgemerkt. Daarenboven hadt hij mij blijken gegeeven van dien flaaffchen ijver en onderdaanigheid, welke, hier te lande, alle lieden van laageren rang hunnen meerderen fchijnen toe te draagen. Eerst toen w'j ons op reize begaven , begon hij mij ongehoorzaam te zijn en zich onbefcheiden te gedraagen. AI gaande weg gaf hij mij redenen tot misnoegen, en wij bevonden ons nog niet verre van de grenzen van Egypte, wanneer hij, ten mijnen opzigte, zich in zo verre vergat , dat ik , om hem tot ftaan te brengen, mij verpligt oordeelde, mijn fnaphaan te neemen, en te dreigen, hem overhoop te zullen fchieten. De kooplieden, die mij verzelden, deeden hun best om mij tot bedaaren te brengen, en voor dit maal bleef de zaak hier bij. Doch mijn man loerde op eene gelegenheid om zich te wreeken: en maar al te fpoedig wierdt hem die gelegeeheid bezorgd, door de vooroordeelen der inwooneren van Soudan, vooroordeelen, van een geheel anderen aart, dan men mij berigt hadt. Ik  na AFRIKA. s°7 Ik had brieven van aanbeveelinge aan verfcheiden kooplieden in Dar-four, onder welker dak ik in veiligheid zou geweest zijn, Doch van deeze brieven konde ik geen gebruik maa* ken, voor en aleer ik den Sultan had gezien, om reden dat niemant wist, in welke hoedanigheid hij mij moest ontvangen. Het plan mijns trouwloozen Agents hieldt hierom in, te beletten dat ik. bij den Sultan wierd ingeleid, en dat ik , aangaande den toefland, in welken ik mij bevond, dien Prins konde onderhouden. Zo dra wij te Sweini waren aangekoomen, vondt mijn Agent middel, eenen zijner makkeren , zints eenige jaaren alhier woonagtig , te beweegen, zich bij den Monarch te vervoegen, om hem te verwittigen dat ik een Frank was, een ongeloovige , van gevaarlijke ontwerpen zwanger, en dat hij wel zou doen, tegen mij op zijne hoede te zijn. Tevens deedt hij dien Verst inboezemen , dat het niet voegde, mij oogenbliklijk in zijne tegenwoordigheid toe te laaten, zelf niet mij mijne vrijheid te doen behouden , maar dat er iemant moest benoemd worden, om op mij een waakend oog te houden, en verflag van mijn gedrag te geeven, om aldus mijne flegte voorneemens te voorkoomen. Hij voegde er nevens, gelijk ik zedert heb verV a üaan  308 nieuwe REIZE ftaan, eere menigte valfche vertellingen en brcel uitgerneetene berigcen , aangaande de door mij gedaane naafpooringen omtrent mijnen toelland, gelijk ook aangaande mijne wijze van doen, geduurende de reize. Terwijl zijn makker zijne bevelen bij den Sultan volvoerde, was mijn vijand niet werkeloos. Ik heb reeds aangemerkt, dat de vertrekken in het huis, alwaar ik mijn verblijf hield, niet geflooten wierdsn. Hij verzuimde niet , zich daar van te bedienen. Op zekeren dag, terwi 1 ik was uitgegaan, ftool hij uit eene mijner doozen , die op de reize gebroken was, eene vrij aanzienlijke menigte koraalen, de koscbaarlle waar die ik bij mij had, en ging er mede door. Vermirs de doos geflooten bleef, verliep er eenige tijd, eer ik den diefftal ontdekte. De verraader was van meening, door middel van *t geen hij mij hadt ontftolen, bij de Grooten des lands beter te zullen flaagen. Intusfchen kwam zijn zendeling fpoedig te rug. Hij was geflerkt met eenen brief, met des Sultans zegel bekragügd, inhoudende dat geen amptenaar mij moest ophouden , noch iets van mij neemen, en dat men integendeel mij moest laa« ten gaan na Cobbé, om mij te vervoegen ten huize van ibrahim-el-wohaischi , alwaar ik  na AFRIKA. 309 ik zou verblijven , tot dat ik bevel zou hebben bekoomen, om mij aan den Monarch te vertoonen. Ibrahim-el -wohaischi was de eigen zendeling, de overbrenger van den brief. Ik bad de lucht nog niet van de zamerifpauning der twee verraaders; doch genomen dat ik daar van onderricht geweest ware, zoude ik bezwaarlijk de uitwerking op {handen voet hebben kun» nen voorkoomen. Met dat alles had ik vermoeden omtrent eenige trouwloosheid. Vreemd kwam het mij inderdaad voor, dat het bevel des Monarchs, 't welk mij tegen de knevelarijen zijner bedienden beveiligde, mij ten zelfden tijde in het huis eens amptloozen burgers opgefloten hieldt. Maar onverwijlde gehoorzaamheid was zeer noodzaaklijk; en ik had zelf geene gelegenheid om er iets tegen te kunnen inbrengen. Nog iets meer dan mijne gevangenis verlangden mijne vijanden; ongetwijfeld wenscheen zij, mij van 't leeven te berooven; en, ik herhaal het, niets konde ik doen om mij aan hunne fchelmschheid te onttrekken. Men verbeelde zich mijne ongerustheid, en den onbefchrijflijken angst, in welken ik mij bevond. Allen, die mij in Egypte gekend, en met mij de reize gedaan hadden, waren reeds verftrooid; en de landzaaten waren niet geneigd om iets te V 3 doen  310 nieuwe REIZE doen te hebben met eenen man, welken zv als een ongeloovige, als een godloozen befchouwden, wiens kleur zelf in hunne oogen het msrkteeken van de eene of andere ziekte was , of van een godlijk oordeel, of althans van de minderheid van mijn geflagt. Hunne gewoone gastvrijheid vergaten ze; en mijne tegenwoordigheid, verre van hen tot medelijden te wekken, maakte hunnen hoogmoed en hunne dweeperij gaande. In deezen rampzaligen toeftand, uit welken ik geene uitkomst zag, hadden mijne onverduldigheid en gebrek aan lichaamsbeweeging een heilloozen invloed op mijne gezondheid. Op den vierden dag naa mijne aankomst in Dar-four wierd ik van eene hevige koorts aangetast, van zwaare hoofdpijn verzeld. Ik kan niet zeggen , hoe lang dezelve duurde: want op den tweeden dag geraakte ik geheel buiten kennis. Ik kwam alleen tot mij zeiven in gevolge van eenen buikloop, die mij twee dagen kwelde , en mij dermaate verzwakte, dat ik niet ftaan konde. Ik dagt dat bijkans alle fpijzen , die ik konde gebruiken , mij naadeelig zijn zouden; en ik nam ftraks mijne toevlugt tot kina en water, waar van ik eene zeer groote menigte dronk. Naa verloop van bijkans eene maand bevond ik  na AFRIKA. 3H ik mij san de beterende hand. Van nieuws verzogt ik ru verlof, mij aan den Sultan te mogen vervoegen. Doch mijne onverduldigheid was mijn bederf. Men bewilligde in mijn verzoek : ik vertrok na ElFascher, doch naauwlijks was ik aldaar gekoomen, of ik wierd wederom ziek. Het regenfaifoen liep op het laatst; doch de lucht was nog ongezond : en mijn langduurend vasten, vermoeidheid, ongerustheid, alles werkte te zamen om de koorts zich te doen hervatten. Tot overmaate van ongeluk waren de weinige geneesmiddelen, welke ik uit Egypte had medegebragt, verbruikt. Zwaare hoofdpijnen, verregaande matheid, een fmagtende dorst, herhaalde verftoptheid , gevolgd van eene fterke prikkeling der ingewanden, bragten mij eenige maanden in de onmogelijkheid om iets te kunnen doen. Eindelijk zuiverde de zomerhitte de lucht, verdreef de oorzaaken mijner ziekte, bezorgde mij eene geregelde doorwaasfeming , en ik kwam eenigzins op mijn verhaal. Te El-Fascher wierd ik 't eerst aangeboden aan den Melek misellim, een der voornaamfté Scaatsdienaaren van abd-el-rachman. In zijne jeugd was hij flaaf en hoflakei geweest. Bij eene van 'sMonarchen Vrouwen betrapt, hadt men hem ftraks van de kenmerken der many 4 baar-  3'2 nieuwe REIZE baarheid beroofd. Hij was onkundig en zonder opvoeding; doch hij bezat eene zekere leevendigheid van geest, en eene groote maate van vrolijkheid, die hem aangenaam ten hove maakte, alwaar hij meer den rol van Hofrar dan dien van Staatsdienaar fpeelde. Hij ontving mij met eene houding van verbaasdheid en norschheid tevens, aankondigende dat een blank mensch bij hem een ongewoon voorwerp was, en wel haast vertoonde mij zijn lachen, dat ik bij hem geene andere gewaarwording dan die van vereg* ting en afkeer verwekte. De Melek hadt thans bij zich een gezelfchap van eenige andere hofbedienden; te zamen zaten ze op een Mat, over hec zand gefpreid, en in de fchaduw van een katoenen zonnedak. Naa de gewoone begroetingen ondervraagden mij de Staatsdienaar, en de overigen, d:e bij hem zaten, over de beweegredenen, die mij genoopt hadden, hun land te koomen bezoeken. Elk van hun maakte aanmerkingen op mijn perfoon, en zeide openlijk, hoe hij over mijn karakter en over mijne oogmerken dagt. Zij praatten half in hunne moedertaai , half in 't Arabisch. Een houten bak met pokraa(*)t en (*) Een zekere foort van drank,  na AFRIKA. 313 en nog een andere met gedroogd vleesch, wierdt hun voorgezet. Mijne ziekte hadt mij allen eetlust benomen. Daarenboven zag ik duidelijk, dat zij den wil niet hadden om mij aan hunnen disch te nodigen, maar dat zij tevens verlegen waren , hoe zij zich zouden verontfchuldigen.' Om hen uit die verlegenheid te verlosfen, zeide ik hun, dat ik geen lust om te eeten had, en verzogt hun, dat zij wilden beginnen. Zij lieten zich dit geen tweemaal zegger. Toen zij verzadigd waren , deeden zij mij eene menigte vraagen aangaande Europa, de eene buitenfpooriger dan de andere» ik vermijdde op eenigen te antwoorden , en voldeed op de best moge" lijke wijze hunne nieuwsgierigheid omtrent de andere. Eene deezer vraagen was , of de Engelfchen de gizié aan den Cttomanfchen Keizer betaalen? 't Is bekend, dut de gizié het hoofdgeld is, welk de Grieken en eenige andere natiën., welke onder de heerfchappij der Turken liaan, voor de vrijheid van Godsdienstoeffening, opbrengen. Mijn antwoord was, dat Engeland op zo grooten afftand van het Ottomanfche Rijk lag, dat, zouden de beide landen tegen elkander den oorlog voeren , alle het overige gedeelte van Europa vooraf door de Mahometaanfche wapeY 5 nen  314 nieuwe REIZE nen moest veroverd worden, iets, *t we!k nog niet gebeurd was; maar dat de Engelfehen en de Turken over en weder handelbelangen hadden, en dat zij , door wederzijdfche affpraak, ten aanzien van elkander volkomene veiligheid genooten ; dat de Koning van Engeland, van tijd tot tijd, gefchenken aan den Keizer van Conjiantinopole zondt, in de hoedanigheid van vriendfchapsbetooninge, maar niet ten blijke van onderdaanigheid ; en dat de Keizer, weetende dat de Almagtige het eigenlijk oogmerk eener algemeene bekeeringe tot het ware Geloof niet hadt aangekondigd, uit kragt zijner onafhankelijke mngt, en volgens de algemeene wetten van herbergzaamheid, door den Profeet bekragtigd, als mede volgens de wetten der gezonde Staatkunde, de Europeaanen, die zich wel gedraagen , in zijne Staaten wel wilde toelaaten , zonder van hun de gizié te vorderen. Dienstig oordeelde ik , aldus in bijzonderheden te treeden , aangaande een Huk, 't welk met den toeftand, in welken ik mij ten aanzien der Dar-jouraanen bevond, veel overeenkomst hadt: want ik bad reeds verromen, dat zij gezind waren, de Wet des Profeets llrengelijk te volgen, behelzende , dat alle ongeloovigen, die aan de waare geloovigen het hoofdgeld niet  ha AFRIKA. 315 niet betaalen, als vijanden moesten worden aangemerkt. Toen ik bemerkte dat de Melek en zijn ge. zelfchap moede waren van ondervraagen, deed ik mijn best om hun de redenen te ontvouwen, waarom ik in hun land was gekoomen, en welk een gunflig onthaal ik had verwagt, aldaar te zullen ontmoeten. „ Melek!" dus ving ik aan, „ gekoomen uit „ een land, zeer verre van Misr (*) gelegen, „ hebben de inwooners van die ftad mij ver„ (lag gedaan van het uitgeftrekte Keizerrijk, „ van de grootheerlijkheid, en vooral van de „ regtvaardigheid en de herbergzaamheid van „ Sultan abd-el-rachman, wiens regeering „ eeuwig duure! Gewoon, in de hoedanigheid „ van Dervis , verfcheiden gewesten te door„ reizen, om lesfen van wijsheid van de grijs„ aarts te ontvangen, en in de planten , die „ in onderfcheidene klimaaten groeien, geneesyj middelen tegen de ziekten te zoeken, die het „ menschdom beftormen, heb ik verlangd, het „ Koninkrijk Four te zien. Men verzekerde „ mij, dat mijn perfoon, en al wat mij toebe„ hoorde, aldaar veilig zijn zoude, en dat men » er (*) Cairo.  Si6 nieuwe REIZE „ er mij zou laaten gaan waar ik wilde. Intus„ fchen , zints ik op hec grondgebied van dit „ Koninkrijk mijne voeten gezet heb, heb ik „ ondervonden dat ik kwalijk onderricht was. „ Mijn verlangen om te reizen is verijdeld, „ mijn perfoon onbetaamelijk behandeld , en „ mijn eigendom mij omdolen; zelf heefc men „ geweigerd, mijne redelijkfte. verzoeken in te „ willigen. Ik verzogt regt. 't Geen ik van „ den kant van des Sultans amptenaaren reeds „ geleeden heb, is voorbij : dit kan niet herfteld worden; maar ik begeer, dat men voort„ aan mij befcberme ; ik begeer de flraffe van „ eenen man , die mij beftolen , en de terug„ gave van 't geen hij van *t mijne onder zich „ heeft. „ Dit is 't niet ailes; ik verzoek verlof om ,. na Sennaar te vertrekken , om mij van daar na Habbesch (*) ts begeeven. In 't jongst* „ voorgaande jaar was "t mij ondoenlijk, regel„ recht derwaarts te trekken. Habbesch is een „ Christen land , overvloeiende van flaaven en „ goud. Ook brengt het veele geneeskragtige ,, pl >men voort. Daar zijnde, zal :k mij gemak„ lijk bij de Kooplieden van mijn land kun- „ nea C) Abysfinie,  na AFRIKA. 3*7 „ nen vervoegen , die op Mocko handel diij„ ven (*> „ Ik begeer, niet alleen dat de Sultan mij „ vrijheid geeve om na Habbesch te vertrekken, „ maar daarenboven mij zijne befeherming ver,, leene, en mij drie of vier vertrouwde liedea „ toevoege , om mij tot op de grenzen van „ Kordofan te verzeilen. Ik heb hem een ge„ fchenk van niet zeer veele waarde aan te „ bieden; doch 't is in zijne foort het beste, „ dat mijn vermogen toeliet, mij aan te fchaf„ fen; ik hoop dat hij zich zal verwaardigen „ om het aan te neemen , en mij, 't geen ik van hem verlang, zal inwilligen." Hier op gaf de Melek het volgende tot ant» woord: „ Koopman, gij zijt welkoom in Dar. „ De Koning is den vreemdelingen genegen; al „ wat gij verlangt, zal hij u in.villigen. Gij „ hebt flegts te verzoeken. Reeds heeft hij „ bevolen dat men u van zijnentwegen een zak „ tarwe en vier fchaapen zou geeven. — Te> „ genwoordig is het niet mogelijk na Kordofan „ te vertrekken. De Koning heeft een talrijk „ Leger derwaarts gezonden : wagt tot dat die „- land hem onderworpen is , en gij zult hec „ zon» (*) In de Bahr Temeni, dat is, de Zee van Yernsn.  Si3 nieuwe REIZE „ zonder gevaar kunnen doorreizen. — Wan3» neer gij in des Konings tegenwoordigheid „ zult zijn toegelaaten, zult gij hem den naam „ melden van den perfoon, die u beftolen heeft, „ en 't geen hij u heeft ontnomen; hij zal het „ u doen terug geeven." Thans was het de uure des gebeds. Zo ras de Melek en zijn gezelfchap reet hunne wasfchingen eenen aanvang maakten, vertrok ik. Geduurende de drie of vier eerstvolgende dagen , zints mijn gefprek met den Melek, was ik zo krank , dat ik mij niet kon verroeren, en ik had geene andere gedagte, dan dat mijn keven ten einde liep. Zo ras ik van deezen toeftand een weinig was bekoomen, liet ik den Melek weeten, dat ik verlangde, bij den Sultan te worden ingeleid , en hoe eerder hoe liever het Koninkrijk Four te verlaaten. Op mijne boodfchap ontving ik geen antwoord ; doch *sanderendaags kwam de Melek, met eenige lieden van zijn gevolg, mij in mijne tent bezoeken; hij verzogt mij, ik wilde de goederen, welke ik bad medegebragt, aan hem vertoonen. Thans haastte ik mij, om de klederen, die ik bij mij had, voegzaam om voor de aanzienlijke lieden des lands te kunnen dienen, voor hem uit te ftallen. Doch hier mede was de Melek niet  wa AFRIKA. 319 nïet voldaan. Hij begeerde, dat ik voor hem een klein koffer zcu openen , welk eenige dingen bevatte tot mijn eigen gebruik, en niet beilemd om verkogt te worden. Ook lagen in hetzelve Engelfche Piftoolen, welke ik bewaarde om tot gefchenken te dienen in Sennaar, of in andere landen, welke ik zou doorreizen. Hierom weigerde ik, het koffer te openen: waarop de Melek mij dreigde , hetzelve te zullen doen in ftukken flaan. Doch aan die bedreiging bekreunde ik mij niet — Eenige oogenblikken daar naa maakte des Meleks volk de mine,om den wil van hunnen meester te volvoeren ; en ftraks ging alI' Hamad, mijn trouwlooze Agent, die wist waar de fleutel verborgen was, denzelven haaien en het koffer openen. Al wat er in lag, wierdt met de grootfie naauwkeurigheid onderzogt, en veele kleinigheden raakten te zoek. Zelf ontnam men mij met geweld mijne Piftoolen, onder voorgeeven dat ze voor den Sultan waren, en mij tegen de waarde zouden betaald worden. Gedienftig gaf men mij voorts mijne Teleskoopen, mijne Boeken , mijne pakkaadje, en verder alles te rug, waar mede men geenen raad wist. De waardeering van mijne Piftoolen en van de overige goederen, welke men mij hadt afgenomen , zou den volgenden dag gefchieden; en j  320 NIEUWE REIZE en , inderdaad , dezelve hadt voortgang, tegen mijnen wil en ondanks alle mijne tegenbedenkingen. Eenige ftukken wierden op hunne waarde gefchat, ardere verre beneden dezelve. Eindelijk wierdt alles gewaardeerd op achtendertig flaaven; doch tegen marktprijs was het tachtig flaaven waardig; en ik deed daarenboven een aanzienlijk gefchenk aan den Sultan. Een paar Piftoolen, met een dubbelen loop, en met zilver uitgemonflerd, 't welk te Londen twintig Guinies hadt gekost, wierdt niet hooger dan op één flaaf gewaardeerd, die gemeenlijk niet meer dan vijftien piasters aan Egyptifche waaren geldt. Dit ziende, riep ik luidkeels, dat indien in Dar-four de koopverdragen niet met wederzijdfehe toeftemming gefloten wierden, en men voorneemens ware mij te befteelen, het beter was dat men al wac ik had gratis nam. Doch men antwoordde mij niet, en 'sanderendaags zonde men mij twee kameelen ten gefchenke. De geweiddaadige wijze, op welke men zich van mijne goederen meester hadc gemaakt, en alle de flegte behandelingen, die ik ondervond, deeden mijne ziekte merkelijk toeneemen. Veertien dagen had ik mij leeds onder eene tent moeten behelpen, bloot gefleld aan alle de ver- an»  na AFRIKA. 3WI anderingen van wind en weder, veranderingen, die geenzins gering warén, dewijl wij ons thans in 't laatst van het regenfaifoen bevonden ; en zoo weinig bemoeide men zich met mij , dat ik, hoewei fmagtende van dorst, niet dan zeer zelden een dronk water kon bekoomen. Alsheteenig middel om mij te herftellen,'twelk mij nog overig was, befchouwde ik, na Cobbé te rug te keeren , dewijl ik aldaar ten minften in een huis mijn verblijf zou kunnen neemen, en ftike en rust genieten, het derven van welke mij ten uiterften lastig viel. Daar de Melek zich het grootfte gedeelte mijner goederen toegeëigend , en mij niet meer hadt laaten behouden , dan ik tot mijn onderhoud, geduurende eenige maanden, zou noodig hebben, zoude hij er zijn hoofd niet over breeken of ik te ElEascher bleef. Twee Arabieren tot gidzen hebbende aangenomen , vertrok ik, met het overfchot mijner goederen, en met de twee kameelen , welke men mij vereerd hadt, na Cobbé. Op de góede dagen geduurende mijne ziekte ïeide ik een bezoek af bij de voornaamfté inwooners van Cébé. Naar gelange men aan mij gewoon wierdt, bemerkte ik dat men mij een weinig vriendlijker begon te behandelen. Ik vorderde inderdaad niet ten aanzien van hec I. deel. , X hoofd-  3&3 NIEUWE REIZE hoofddoel mijner reize: en, in dit opzigt, was de winter voor mij veiloren; doch, van den anderen kant, wierd ik met de zeden en jien tongval van Bar four meer en meer bekend : want tusfchen het Arabisch, 't welk hier wordt oefproken, en de taal , in Egypte in gebruik, is een aanmerkelijk onderfcheid. Zelden verfcheen ik in de bijeenkomflen, alwaar Merift (*} wierdt gedronken , om dat het voor mij eene zaak van gewigt was, mij niet te mengen in de gefchillen, welke de dronkenfchap onder de Fouraanen zeer dikmaals doet ontftaan. Somtijds vermaakte ik mij met het naagaan van de wijze , op welke deeze Afrikaanen hunne koopen fluiten , waar mede zomtijds eenige uuren verloopen. Tot mijn narigt luisterde ik naar de redeneeringen over hunne regtsgeleerdheid en kinderagtige uitlegging van hunne wetten : want dikmaals onderwerpen zij de gefchillen aan de uitfpraak van eenen fcheidsman. Van lachen konde ik mij niet onthouden over de beuzelagtige onderfcheidingen, met betrekking tot hun uitwendig gedrag; doch ik had alle reden, om het befchouwelijk gedeelte hunner zedekunde toe te juichen. De (*) Een gegiste drank, ook Eouz* genaamd.  ha AFRIKA, 323 De deftigfte lieden in Dar-four hebben dei gewoonte, om, geduurende het heetfte van den dag, onder een foort van luifel of afdak bij eert te koomen , alwaar zij bedaardelijk nederzitten en een praatje houden. Terwijl ik aan de beterhand was, verzuimde ik zelden, mij in die bijeenkomflen te laaten vinden. De Darfouraanen munten niet uit in geestige zetten , en nog veel minder in diepdoordagte aanmerkingen ; maar zij geeven blijk van infchikkelijkheid. Geenerlei bitsheid hoort men ooit in hunne verkeering , en over 't geheel is dezelve vrij verltandig. Misfchien verveelde mij ook dies te minder hunne verkeering , om dat mij dezelve aftrok van de onaangenaame bedenkingen , welke ik zomtijds over mijnen toeftand maakte. Naa dat ik, in den zomer des jaars 1794, mijne kragten gedeeltelijk wederom had bekoel men, befloot ik, mij bij den Sultan te vervoegen , met oogmerk om de gelegenheid waar te neemen, om hem regt te verzoeken aangaande de knevelarijen , welke ik ondergaan had , en hem verlof te vraagen om mijne reize te mogen vervolgen. Toert ik het huis , waar in ik te Colbé gewoond had, wilde verlaaten, kwam ik in eenige moeite met den eigenaar, om dat hij begeerde, X a dat  3H nieuwe REIZE dat ii< eene verklaaring zou teekenen, behelzen* de, dat, geduurende mijn verblijf ten zijnen huize, mij niets ontftolen was, Volftrekt weigerde ik zulks , om dat het ftrijdig me: de waarheid was. Toen deedt hij de vergadering der Foukkat as, of gewijde regters, bij een koomen. Naa veel over en wederfpreekens wierdt men 't eindelijk eens, dat hij van de verantwoordelijkheid zou ontheven worden, tot welke hij volgens de Wet gehouden was. Dit deedt mij befluiten,, geen voet meer over zijnen drempel te zetten. Bij mijne wederkomst te El-Faschr vernam ik, dat de Melek misellim door den Sultan na het zuidlijk gedeelte van het Koninkrijk was gezonden. Thans begaf ik mij onder de be* fcherming V3n den Melek ibrahim, een der oudiien onder de lieden, welke in het land eenig gezag voerden, Vermits alle vreemdelingen, welke in deeze landen koomen, verpligt, zijn, ten huize van eenen der inwooneren hun verblijf te- houden , of zijne tent binnen deszelfs omvang op te flaan , nam ik mijnen intrek bij zekeren mousa, die, hoewel hij de zoon van Sultan bokar(*) was, flegts een zeer geringen post bekleedde. De redelijklte en onbaatzuchtig* Q*) Voorzaat van abd-el-rachman.  na AFRIKA* 325 tigfte jiian was deeze mousa, dien ik in geheel Dar-four , en zelf onder de Mufulmannen van alle de overige landen, heb gekend- Hoewel arm en zonder vermogen , gaf hij altoos blijk van bedaardheid en van agtbaarheid; en fchoon hem zijn Godsdienst inprentte, allen, welke van een anderen Godsdienst belijdenis deeden , te haaten , was hij onbekwaam, hun de minfte onbefcheidenheid aan te doen. Geenerlei reden zou hem hebben kunnen overhaalen om met eenen Caffr (*) te eeten; maar hij gedroeg zich als een geftreng en iiandvastig waarneemer van de regten der herbergzaamheid; dagelijks zondt hij mij een gedeelte van de fpijzen, voor hem zeiven toebereid, Dikmaals hadt hij in den mond , dat gelijk mijn Godsdienst mij noopte om eenen afkeer van den Profeet te betoonen , de zijne hem verpligtte, mijnen Godsdienst te haaten , doch hem geene vrijheid fchonk om zich ten mijnen opzigte flegt te gedraagen. De Melek ibrahim was een man van omtrent zestig jaaren oud, van eene rijzige geftalte , maar niet lijvig , en wiens gelaatstrekken meer ruw dan fpreekende waren. Hij hadt geen baard , (*) Aldus noemen de AfriV-aanen de Heidenen. X 3  326 NIEUWE REIZE baard, en zijn hoofd was flegts met een weinig grijs hair bedekc. Niets bevalligs vertoonden zijne manieren en gebaarden; hij bezat niet die ongedwongenheid, het natuurlijk gevolg van aanzienlijkheid van rang, of verhevenheid van vernuft. Nogthans mangelde het hem aan verftand niet; integendeel bleek het, dat zijne fchranderheid hem den post waardig maakte, welken hij bekleedde , zijnde een der aanzien» lijkften van het Koninkrijk. Hij was dweepagtig en bijgeloovig; doch in alles, wat tot zijnen Godsdienst geene betrekking hadt, gaf hij blijk van een bedaard oordeel , 't welk aan dwaaling niet ligt onderhevig was. Langen tijd hadt deezen Melek de naam naagegaan, van de eerlijkile van zijne klasfe te weezen; doch de fchatten, welke hij hadt verzameld, fcheenen te bewijzen , dat hij dien naam weinig verdiende. Wat hier van zij , de edelmoedigheid was niet eene van zijne deugden; alle zijne handelingen wierden door laage gierigheid geregeld; en hoewel hij de rijkfte onderdaan van het Koninkrijk was, betragtte hij zo weinig de Arabifche gast» vrijheid, dat het als een ongeluk wierdt befchouwd, zonder alvoorens gegeeten te hebben, jjijne avondvergaderingen te moeten bijwoonen. Ik was de eerfle Europeaan, welken de Melek  na AFRIKA. 327 Jek ibrahim immer zag. Eveneens bekeek hij mij , als de gemeene lieden onder ons een bewooner van het Alpifche Gebergte, die een kropgezwel heeft, bekijken. Uit zijne geftVekken begreep ik, dat hij de Europeaanen befchouwde als een kleinen ftam, van hec overig gedeelce des menschdoms , door de bijzonderheid van gelaatstrekken en kleur, en nog meer door hunne ongeloovigheid, onderfcheiden. Bij hem ten gehoor zijnde ingeleid, vond ik hem in zijn voorhof zitten. Hij- groette mij beleefd, en ontving met toegenegenheid het gefchenk, welk, ik hem aanbood, zo als bij dusdanige gelegenheden gebruiklijk is. Zelf bedankte hij er mij voor; doch hij betuigde zijne uiterlte verwondering dat ik in Dar-four was gekoomen. Ik deed mijn bekla'g bij den Melek over de ongelijken en mishandelingen, welke men mij hadc doen ondergaan. Hij beloofde mij, dat mij regt zou wedervaaren , en dat ik voortaan befcherming zou genieten. Duidelijk was het intusfchen te bemerken , dat hij het gefchenk, welk ik hem gedaan had, als eene pligtfchuldidige fchatting aanmerkte, en dat hij van oordeel was, dat mijne perfoonlijke veiligheid meer was, dan ik regt had naar billijkheid te mogen ven» X 4 wag-  32S nieuwe REIZE wagten. Het gedrag, welk hij, in 't vervolg, ten mijnen opzichte hieldt, dient ten bewijze van de gegrondheid deezer meeninge: want geduurende de drie maanden, die ik te El-Fascher vertoefde, kreeg ik hem niet te zien, dan wanneer ik uitdruklijk om gehoor bij hem verzogt, genoot van hem geenerlei blijk van onderfcheidende beleefdheid, en deedt hij mij geen pgt wedervaaren, zo als hij hadt beloofd. Nimmer bleef ik in gebreke om mij in zijn morgengehoor .te laaten vinden, 'c welk van zes uuren in den morgenltond tot tien uuren in den voormiddag duurde; doch zelden wierd ik daar bij toegelaaten , en wanneer het al gebeurde, vond ik nimmer gelegenheid om met hem te fpreeken. Onmogelijk kan ik bepaalen, of de af keerigheid, welke men ten mijnen opzigte betoonde, het uitwerkzel van een algemeen vooroordeel, of van de kunftenarijen en laagen mijner vijanden ware; doch dit weet ik, uit onlochenbaare berigten, dat geen vreemdeling bij. kans iet diergelijks ondervonden hadt: en ik ben van oordeel, dat de twee gemelde oorzaaken daar toe zamenfpanden. Tegen het middaguur begaf ik mij telkens onder mijn afdak of zonnetent. Vermoeid van é? hiue 3 do!ftlS» en hegeerig na eenig fpijsge- bruik,  ha AFRIKA. 329 bruik , deed ik hier gewoonlijk mijne ' ti aaltijd met een ftuk eenigzins zuur , doch fmaaklijk brood, 't welk ik in water weekte. Ik maakte kennis met eenige luiden, tot het hof behoorende, en met eenige vreemdelingen, die gunften kwamen verzoeken, Zomtijds vermaakte mij hunne verkeering; doch dikmaals verdrooten mij hunne beuzelagtige en aanhou» dende vraagen , en hunne ongerijmde of hoonende aanmerkingen. Evenwel, fchoon ik van middelen was verftoken om mijne eenzaamheid te veraangenaamen , verveelde mij dezelve niet. Van tijd tot tijd ging ik na de markt, die gemeenlijk van 'snaamiddags ten vier uuren tot zonnenondergang wierdt gehouden. Hier fcheen mijn perfoon telkens eene vreemdigheid te zijn, en de menigte verzamelde rondom mij heenen ; dit deedt mij te raade worden , om fpoedig te vertrekken. Ik heb niet kunnen bemerken , dat de Darfouraanen veel werks van de jagt maaken. Wanneer het regenfaifoen eenen aanvang hadt genomen , en de grond zich met groente bedekt vertoonde, ging ik zomwijlen, mijnen Snaphaan bij mij hebbende , in 't veld wandelen; doch nooit vernam ik wild. Zelf ontdekte ik geener* lei plantgewas , der opmerkinge waardig. GeX 5 duu-  33° NieuwE REIZE duurende het heete faifoen was de grond van de hitte verfchroeid, en men befpeurde niet een eenig groen blad. Terwijl ik op een gehoor wagtte, en de tijd van mijn vertrek vast naderde , trok een niet zeer aangenaam voorval de algemeene opmerking tot mij , en bezorgde mij eindelijk een mondgefprek met den Sultan. De huisflaaven verzamelden dikmaals rondom mij, om de vreemdigheid, welke zij in mijnen perfoon befpeurden, gade te liaan. Dan boertte ik, van tijd tot tijd , met hun , om , ware 't mogelijk, mij eenig vermaak te verfchaffen. Op zekeren dag dat ik in ililte zat te leezen , verfcheen een meisje van ongeveer vijftien jaaren aan de deur mijner tent. Haar willende bang maaken, vatte ik fchielijk het lijwaataan, welk haar lichaam bedekte, en zij ftondt daar, moedernaakt. Het geval wilde, dat de meester der jonge flaavinne op dat pas voorbij mijne hut ging, en haar zag. Te openbaar was de plaats, dan dat iemant konde vermoeden, dat ik met hec meisje iets te doen gehad had; maar de opfchudding , die er ftraks op volgde , fcheen mij van de haatlijkfte der misdaaden te befchuldigen, en kondigde de voorbeeldigfte wraak aan. De  na AFRIKA. 33* De meeseer der flaavinne zijnen tulband op den grond werpende, riep uk: „ Leerlingen des „ Profeets, hoort mij.' Geloovige Mufulmannen, „ gij moet mij wreeken ! Een Coffr heeft den „ eigendom eens afftammelings van mahomet „ gefchonden!" Den titel van afftammeling van mahomet beltondt hij zich aan te maatigen, hoewel hij daar op geen het minfte regt hadt. Intusfchen, een aantal menfehen hebbende doen bijeenkoomen, verhaalde hij hun , in de fterkfte uitdrukkingen , het gewaand cnregt, welk hij hadt geleeden, en vermaande hun, de wapens op te vatten, en den Caffr op te offeren. Hij hadt een karabijn gelaaden, en maakte mine van zijne dreigementen te willen volvoeren, wanneer eenigen zijner gezellen, die meer voorwaarts konden en mij zagen , de anderen toeriepen , dat ik gewapend was en gereed om mij te verdeedigen. Thans wierdt het de geheele bende eens, dat ik op eene gansch andere wijze moest geftrafc worden , om dat dit zekerder gaan zoude, mijnen vijand meer tot voordeel, en mij tot grooter affchrik zou verftrekken. Ali-hamad, de trouwlooze Agent, welken ik van Cairo had medegebragt, wilde de jonge flaavin ïieemen , even als of zij waarlijk gefchonden wa-  33* nieuwe REIZE ware, en boodt aan, den prijs te willen betaalen , welken de eigenaar 'zoude eifchen (*). Zedigiijk vraagde deeze tien flaaven. Straks maakte au-hamad toeftel, om de waarde van tien flaaven van mij te eifchen ; en irgevalle ik zou getragt hebben mij voor den Cadi te verdeedigen, iets, 't welk ik, zo als hij zich verbeeldde, niet zou durven doen, hadt hij getuigen opgemaakt, om te verklaaren dat ik van hem deeze fomme had ontvangen. Bij mijn vertrek van Cobbé na El-Fascher had ik het overfchot mijner koopmanfchappen en pakkaadje, onder welke weinige dingen van waarde, maar veele waren , die tot mijn gebruik dienden, in het huis van hossein en van zijnen deelgenoot doen brengen. Hossein was dé eigenaar der jonge flaavinne, van welke ik gefproken heb. Bij mijne wederkomst te Cob- 0) Volgens de Wetten des Profeets, is lenaant, die met eene fiaavin , welke hem niet in eigendom behoort, ongeoorlofde gemeenfchap heefc, gehouden, haar den prijf te betaalen , welken zij den eigenaar waardig is. Wanneer de zinna (*) openlijk gepleegd is, is de öraffe evenredig aan den rang en het vermogen des misdaadigen; doch tot bewijs van de misdaad wordt het getuigenis van vier perfoonen vereiseht. C) De hoererij.  na AFRIK Ai 333 Cobbè , dat is, weinige dagen r.aa het voorval met de flaavin , eischte ik mijne .goederen te rug; doch men weigerde zulks, in gevolge van ali-i-iam aus tegenkanting, en men zeide mij, dat ze niet zouden terug gegeeven worden, voor en aleer ik hem de waarde van tien flaaven had becaald. Als zo onregtvaardig befchouwde ik het gedrag deezer luiden , dat ik geenzins twijfelde, indien de Regeering daar van verftendigd ware, of zij zouden ftraks van hunne eifchen afzien. En waarlijk , mijne vijanden grondden hunne hoop op de onderilelling van de zelfde vreesagtigheid in mij, als in de Christenen, van deeze oorden, ten aanzien van welke, befchuldiging en veroordeeling, altoos elkander op de hielen volgen. Ik bleef niet in gebreke, om deeze zaak zo veel mogelijk openbaar te doen worden, zonder evenwel het openbaar gezag in den arm te neemen; en allen , met welke ik er over fprak, verzekerden mij dat ik gelijk had. Van nieuws ging ik bij mijne vijanden, hossein en zijnen medeftander; en, in hunne tegenwoordigheid, bood ik ali-ham ad een handfchrift aan, waar bij ik mij verbond , bij mijne wederkomst te Cairo, hem de waarde van tien flaaven, tegen den marktprijs, te zuilen betaalen. Ali-  3:4 nieuwe REIZE Ali-ham ad wilde dit papier niet aanneemen , en zijne vrienden hielden mijn valies, waar iri eenige Duitfche Kroonen, en andere dingen waren. De overige goederen wierden mij te rug gegeeven. Veel gerugts maakte deeze zaak. De land* zaaten en de vreemdelingen, die zich hier bevonden, waren verontwaardigd over het fchreeuwend onregt, welk ik Hond te lijden, mij veroordeeld ziende tot het betaalen van eene aanmerkelijke fomme, san luiden, die, om dezelve te eifchen, geen ander regt, dan eene overmaate van onbefchaamdheid, hadden. Meest van allen toonden daar over hun misnoegen de kooplieden, welke op Egypte handelden, te meer, daar zij te veel in getal waren, dan dat men hen voor hun deelgenootfchap daar aan zou kunnen beloonen. Diensvolgens haastten zich zommigen van hun , om er den Sulcan van te verwittigen. Men moet niet gelooven, dat deeze Vorst zich met de zaak wilde bemoeien, uit liefde tot de geregtigheid, of uit medelijden met een ongelukkigenyef druk kei ing , wien hij, rot nog toe, niets dan veragting, of liever afkeer, hadt betoond ; maar hij hadt hooren zeggen, dat de Franken groote gunst bij de Sengiaks genoo- ten,  na AFRIKA. 335 ten, en indien iemant van hun overlast in Darfour leedt , men zich gemaklijk op de Jelabs, die na Cairo trokken, zou kunnen wreeken, door hunne koopmanfchappen geregtelijk te doen aanhouden, 't zij om het geftolene te betaalen,, 't zij om voor 't geen in 't vervolg konde gebeuren tot onderpand te dienen. Daarenboven dagt de Sultan, dat zijne waardigheid er mede gerhoeid was, indien men zag, dat in zij. ne Staaten een vreemdeling durfde beftaan, om zich te wreeken, het geweld te baat te neemen. Ik bevond mij nog te El-Faicher, teen ik verftond , dat de Sultan aangaande mijn geval onderricht was, en belloten hadt , mij regt te doen wedervaaren; doch veertien dagen gewagt hebbende, zonder er verder van te hooren fpreeken , en het lijden moede geworden, wierd ik te raade, na Colbê te vertrekken. Niet lang was ik aldaar geweest, of een bode van het Hof (*) kwam mij de order biengen , om op (handen voet na El-Fascher te rug te keeren. De beweegreden van dit bevel was een geheim, enik kon met geene mogelijkheid ontwaar worden, of het voor mij gunflïg of nadeeiig ware. Den zelfden dag , als ik de order ontving, ging ik op <*) In de landtaal Fwlganwij.  3s5 nieuwe REIZE op reize, en kwam 's anderendaags middags te Ël Fascher. Ik vervoegde mij bij den Melek ibrahim, die , den volgenden dag, mij tot het openbaar gehoor bij den Sultan binnenleidde. Abd-elrachman, naa het gehoor, gereed ftaande om in zijn paleis te treeden, beval mijnen vijanden, zo wel als mij, hem te volgen, In het agterhof gekoomen zijnde, deedt hij den witten muilezel, op welken hij gezeeten was, ftil ftaan; en zich totaossiEN en ali-hamad wendende , beftrafte hij hen ernftig en met veel nadruk over hun gedrag, omtrent mij gehouden. „ Hij „ is een man, zeide hij, ali-hamad aanzien„ de, die zich wakil (*) van een Frank noemt; maar indien deeze man een Scherif en een „ Muslim ware, geiijk hij voorgeeft, moet hij „ weeten , dat de wet des Profeets verbiedt, „ dat een Muslim de wakil van een Caffr zij, „ Een ander noemt zich zijnen vriend; maar te gader hebben zij affpraak gemaakt om deezen „ Frank te befteelen, en het gezag der wetten „ te overweldigen. Ik ben het, derhalven, die „ voortaan zijn wakil zijn zal, en hem zal ,, befchermen." Thans (*) Makelaar of Zaakverzorger.  na AFRIKA. 33? Thans beval ons de Sultan , wij zouden ons bij mousa woullad jéLFOUN vervoegen, den Melek der Jelabs, onder wiens bewind alle de buitenlandfche Kooplieden ftonden. Noodig is het, veelligt, hier met weinige woorden te ontvouwen, hoedanig ik voormaals van den Sultan was ontvangen. De eerfte maal dat ik bij dien Prins gehoor omring, was ik te ziek, om veele aanmerkingen te kunnen maaken. Ook zat ik óp een grooten afftand van hem , en had geene gelegenheid om hem te fpreeken. Hij zat op eenen troon (*), aan den ingang van zijne tent. Eenige lieden onderhielden hem over mijn Horologie, en berigtten hem dat ik een afdruk van de Spraakkunst van er pen rus (f) had. Hij verzogt het Horologie en het boek te mogen zien , bekeek ze ter loops en gaf ze te rug. Men boodt hem het gefchenk aan, welk ik had medegebragt; hij bedankte mij, rees openging heen. Den O Cmrfi, (t)ËRPENiüs, Üoogleeraar aan de Üniverfiteit te Leijden, heeft eene Arabifche Spraakkunst gefchreeven , die in grooté agting ;s , en voorts de Hiftorie der Sara. zeenen van el macin in 't Latijn vertaald. Aant. dit Fr. Fert. I. deel. \  338 nieuwe REIZE Den volgenden zomer wierd ik van nieuws in des Sultans tegenwoordigheid toegelaaten. Hij hieldt dien dag zijnen Divan in het voorhof van zijn paleis. Hij zat op een witten Muilezel, was in een fcharlaken Benisch gekleed, en hadt een witten tulband op het hoofd; doch de tulband, gelijk ook een gedeelte van 'sVorften gelaat, was met een dicht neteldoek bedekt. Hij hadt geele laarzen aan, en de zadel van zijn Muilezel was van karmozijn fluweel, zonder eenige gouden of zilveren fieraaden. In zijne rechter hand hieldt hij een fabel , met een breeden en rechten kling , en een gevest van louter goud. Boven zijn hoofd hadt men een klein verhemelte van neteldoek gefpannen. Meer dan duizend menfchen omringden thans den Sultan ; te veel geraas maakten dezelve , dan dat ik mij kon doen verftaan. De toeftand, evenwel, in welken ik mij bevond, deedt mij beproeven om te fpreeken, hoewel zulks ftreedt tegen het hofgebruik, gebiedende dat een Divan alleen gehouden wordt voor krijgslieden, voor Arabieren en voor andere perfoonen, die met de Regeering iets te doen hebben. Op een anderen tijd haalde ik, door midde! van gefchenken 3 eenen amptenaar van het paleis over, om mij den toegang in het Agterhof te  na AFRIKA, 339 te bezorgen. De Sultan zat over een klein ge. fchil, en het pleitgeding gefchiedde in het Fouraansch. Hij zat op een ftoel, met een Turksch tapijt bekleed. Op het hoofd hadt hij een rooden tulband , en zijn aangezigt was ongedekt. De koninklijke degen lag op zijne knieën , en in zijne handen hieldt hij een fnoer koraalen. Dewijl ik zeer dicht bij hem ftond , bekeek ik hem aandagtig, om een naauwkeurig denkbeeld, van zijn gelaat te hebben. Want vermits ik bijziende ben , en , uit ontzag, van een bril geen gebruik durfde maaken, had ik hem nog niet duidelijk kunnen befchouwen. De Vorst fcheen verlegen over de wijze , op welke hij bekeeken wierdt, en zo ras over het pleitgeding uitfpraak was gedaan, rees hij ijlings op en ging heen. Eenige lieden , welke ik dit verhaalde, gaven mij tot antwoord, dat, waarlchijnlijk, des Sultans hovelingen hem geraaden hadden, de toverkunst der Franken te wantrouwen. Veele Oosterlingen ftaan in het denkbeeld, dat het door middel van deeze toverkunst gefchiedt, dat ds Franken de gelijkheid der voorwerpen, die zij fchilderen of teekenen, kunnen treffan. De Sultan abd-el-rachman was klein van geftalte, en droog van temperament. X * Hij  34° nieuwe REIZE Hij hadc zeer leevendige oogen en kragtig fpreekende trekken. Zijn baard was kort en dik, zijne kleur volkomen zwart, doch evenwel van die der Negers onderfcheiden. Hoewel reeds tusfchen,de vijftig en vijfenvijftig jaaren oud, was de Vorst nog zeer vlug. Eenige dagen naa de nu vermelde zitting, be* gaf ik mij nogmaals in het Agterhof. Ik zag er den Sultan ftaan , houdende in zijne flinker hand zijn zwaard, en in zijne rechter hand een grooten ftok, met een zilveren knop, op welken hij leunde. Thans was zijn hoofd gedekt met een langen ftrook roode zijde , welke hem verfcheiden maaien om het hoofd was gewonden, en met de gordels , welke de Wesdijke Arabieren draagen, veel overeenkomst hadt. Van mijnentwegen boodt hem de Melek ibrahim een ftuk zijden en katoenen ftoffe aan, te Damaskus gemaakt. Onder het aanneemen zeide de Vorst: God zegene het (*).' eene fpreekwijze, die gewoonlijk, wanneer men eenige beleefdheid ondervindt, gebezigd wordt. Daar op vertrok hij met zoo veel fpoeds, dat ik den tijd niec had om hem het verzoek te doen, waar van, volgens mijne bedoeling, mijn ge- fchenk C*) Barak ulla fi.  na AFRIKA. 34* fchenk tot een voorlooper moest verftrekken. De gewoonte brengt mede, dat allen, die na El-Fascher gaan, een gefcbenk medebrengen, van eene waarde, evenredig aan het gewigt der zaaken, die hen derwaarts voeren. Gebruiklijk is het insgelijks, dat men , alvoorens deeze Vorstlijke verblijfplaats te verlaaten, den Sultan daar roe om verlof vraagt. Onaangenaam kwam mij deeze laatfie gewoonte voor; en ik onder» wierp er mij niet altijd aan. Nogthans, wanneer ik er eenige dagen agter een vertoefde, wilde ik mij naar het hofgebruik fchikken, om eindelijk gelegenheid te vinden om den Sultan te fpreeken. 's Daags te vooren, welken ik tot mijn vertrek na Cobbé had bepaald, was er openbaar gehoor. Ik vond den Monarch op zijnen troon , en onder een zeer hoog houten verhemelte , met verfcheiden Syrifche en Indïfche ftoffen getooid, Wapperende en zonder orde onder een gemengd. De grond des troons was met kleine Turkfche tapijten belegd. De Meleks zaten ter rechter en ter flinker zijde, doch op eenigen afftand van den troon, Agter hen ftondt eene rij lijfwagten, wier mutzen van vooren met kleine koperen plaaten met een zwarten Struuwogelveder verGerd waren. De Y j wa*  342 nieuwe REIZE wapenrusting deezer Lijfwagten beftondt uit eene lans, welke zij in de rechter hand hielden, en een fchild van het vel van een Rivierpaerd, welk hunnen flinker arm bedekte. Geen ander dekzel hadden ze over hun lichaam , dan een katoenen hembd van inlandsch maakzel. Agter den troon zag men veertien of vijftien Gefneedenen, in verfchillende foorten van ftoffen rijk gekleed doch (legt verdeeld, en wier kleuren geenzins bevallig gemengeld waren. Meer dan vijftienhonderd bedroeg het getal der aanfchouweren, of die om gunflen kwamen verzoeken , welke de ruimte voor den troon befloegen. Een gehuurde lofredenaar ftondt aan 'sVorflen flinker zijde, en riep, bij aanhoudendheid,uit alle zijne magt: „ Ziet den Buffel! den Zoon eens „ Buffels! den Stier der Stieren ! den Elefant ,, van buitengewoone fterkte! den magtigen Sul. „ tan abd-el-rachmak! God verlenge uw „ leeven , o meester 1 God helpe u en doe u zegepraalen!" Ik verliet dit gehoor, even gelijk ik de voorgaande had veriaaten, zonder mijn ontwerp, om mij Van den Sultan te doen hooren, te hebben kun- (*) Men zag 'er zijden ftoffen en laken.  ka AFRIKA. 34S kunnen ten uitvoer brengen. Men verhaalde mij, dat bij zommige gelegenheden deeze Vorst eene kroon droeg, gelijk zulks bij de overige Afrikaanfche Vorften in gebruik is; doch ik had geene gelegenheid om het te zien. Wanneer hij in 't openbaar verfcheen, wierdt hij gemeenlijk van een aantal Soldaaten verzeld , met ligte lanzen gewapend , en droegen hem eenige flaaven eene foort van zonnefcherm boven 't hoofd, 'tgeen oorzaak was dat men zijn gelaat niet kon zien. Allen, welke hij voorbij trok, waren verpligt hunne voeten te ontblcoten; dikmaals vielen zij op hunne knieën. Zijne onderdaanen vielen voor hem ter aarde; doch dit blijk van onderwerpinge wierdt van de buitenlander» niet gevorderd. Niet anders dan op handen en voeten kruipende naderden zelf de Meleks den troon (*). Onder voorwendzel van een blijk te willen geeven van zijnen ijver voor den Godsdienst des Pro- (*) Een Egyptenaar, ziende dat de Vrouwen openlijk het werk van huisbedienden in het paléis te El-Fascher verrigtten, en de flaaffche wijze kennende, op welke zich de Staatsdienaars voor den Sultan vertoonden, zeide dat in Dar-four een Melek eene Jarea C)» en de Jarea een Melek is. (*) Jarea is eene flatvin. Y 4  $44 nieuwe REIZE Profeets, doch, inderdaad, om zich zo veel te meer geducht te maaken bij zijne onderdaanen, vondc de Sultan abd-el-rachman, kort naa zijne komst tot den troon, geraaden, een blijk van hoogagtinge voor den eerften der Mahometaanfche Vorften te vertoonen, en zondt, diensvoigens, een gefchenk na Conjiantinopole. Dit gefchenk beftondt uit drie uitgezogte Gefneedenen, en uit drie flaavinnen, de fchoonfte, die er in Dar-four te vinden waren. Toen dit gefchenk den Ottomanfchen Keizer wierdt aangeboden, verhaalt men, hadt die Vorst nog nooit den Sultan van Dar-four hooren noemen. Nogthans zondt hij hem , tot dankbaar, heid, eenen rijk verfierden fabel te rug, nevens een kostbaaren mantel, en een halsfieraad van aanzienlijke waarde. ZES-  na AFRIKA. 345 ZESTIENDE HOOFDSTUK. dar-four. Verblijf bij den Melek mousa. Geveinsdheid der Arabieren. Toevallen. Wederkomst te Cobbè. Poogingen om in Afrika dieper in te dringen. De Schrijver is genoodzaakt de Geneeskunde te oefenen. Feest. Straffe van des Schrijvers vijanden. Kunflenarij des Sultans. Snood gedrag van den Agent, welken de Schrijver van Cairo hadt medegenomen, Naa een verblijf van bijkans drie jaaren vindt eindelijk de Schrijver eene gelegenheid om Dar-four te ver» laaten, Efene gantsch andere bejegening ontmoette ik bij den Melek mousa woullad telfoun dan mij bij misselim en ibrahim wedervaaren was. Alle de voornaamfté perfoonen van zijn huis kwamen mij begroeten en zogten mijne verkeering. Zij, welke deezen Melek kenden, befchouvvden hem als een grooten veinsaart, en yan onbepaalde eerzucht, doch tevens als een Y 5 man  346" nieuwe REIZE man van kunde, vaardig in het neemen van befluiten, en zeer werkzaam. Ik ontdekte in hem een voorkomen van deftigheid , ongedwongene zeden , en meer befchaafdheid en kunde dan in anderen van zijne orde; aan den omgang met vreemdelingen was hij ongetwijfeld dat alles verfchuldigd. Hij bewees mij groote beleefdheden, en zogt de gelegenheden op , om mijne gedagten over vecfcheiden voorkoomende onderwerpen te verneemen. Drie dagen agter een bleef ik bijkans geduurig bij hem; en ik at aan zijne tafel, die, Indien niet om de lekkerheid der fpijzen, immers om de menigte van geregten, opmerking verdiende. Ik wierd met vraagen overftroomd, wel • ker eenvoudigheid mij grootlij ks verveelde. Zomtijds gaf men mij ook van ter zijde fteeken, ter oorzaake van mijne onderftelde verkleefdheid aan eenen Godsdienst , welks voorfchriften de Mahometaanen als ongegrond en zelf als god. loos befchouwen. Wanneer evenwel de Gasten bemerkten , dat des Sultans gunst mijne hoop begon te doen herleeven, wierdt hun Godsdienstijver gemaatigder en meer verdraagzaam. Ik bewonderde, inderdaad, de fchranderheid, de duidelijkheid en de vlugheid, met welke de  na AFRIKA, 34? Melek de regten van hun, die ten zijnen overftaan pleitten, ontwikkelde, en de onömzettelijke regtvaardigheid, welke hij in het vonnisvellen ten toon fpreidde. Meer dan eens, geduurende den korten tijd, welken ik bij hem vertoefde , was ik getuige van het verijdelen der best beraamde ontwerpen om de waarheid voor hem te vermommen, en zich aan de ftrengheid zijner regtvaardigheid te onttrekken : want de loosheid en de ftandvastigheid, met welke de Arabieren , in alle andere opzigten zoo onkundig , hunne belangen wee-en voor te ftaan, 't zij ze ongelijk of gelijk hebben, laat zich bezwaarlijk verbeelden. Blijk vertoonen zij, bij die gelegenheden, van zoo veel oordeels, zoo veel geheugens, zoo veel kloekmoedigheids, dat zij zich geen woord, geen cpflag van het oog, zelf geene lichaamsbeweeging, laaten omklappen , bekwaam om hen te verraaden. Noch een uitvoerig onderzoek, noch eene lange reeks van kort op een volgende vraagen , kan hun eene bekentenis , ftrijdig met hunne belangen, afperzen. Doch om tot mijne zaak te rug te keeren. Ingevolge van des Sultans bevelen, ftelde ik den Melek mousa eene naauwkeurige, lijst ter hand. van de goederen, die mij omdolen waren ; mijne op-  £48 nieuwe REIZE opgave bekragtigde ik met de uitvoerigfte en meest overtuigende bewijzen. Wat h o s s e i n s jonge flaavin aangaat, daar omtrent deedt mij de Melek in den volkomenften zin regt wedervaaren. Hij erkende , dat de aantijging , mij gedaan , volftrekt beuzelagtig was. Het jong meisje keerde tot haaren meester te rug; en deeze was genoodzaakt, mij mijn valies weder te geeven. Niet zo gemaklijk kwam ik aan de goederen, door ali-hamad en zijnen medeflander mij ontltolen. De Melek , het doen van regt zonder eenige beloning.moede zijnde, dagt dat bet beter ware, een verdrag te fluiten, waar bij hij eenig voordeel zou behaalen, De fchuldigen, ziende, dat ondanks hunne hardnekkigheid, de zaak, betreffende de jonge flaavin, ten hunnen nadeele was uitgevallen , wierden te raade , ten einde des Meleks gunst te winnen, hem een gefchenk aan te bieden. Onkundig was hij daarenboven niet, dat de Sultan verre was van zich te verbeelden , dat de ongelijken, welke een Caffr leedt, hem in de andere waereld konden worden toegerekend; en in waarheid, de klagten, die hij telkens hoorde , gevoegd bij de jaloersheid en de gevoeligheid, welke hem de Egypeifche Kooplieden telkens inboezemden, die bij dee-  na AFRIKA. 343 deeze en eenige andere gelegenheden inbreuk fcheenen gemaakt te hebben op zijne regten, hadden meer invloeds op het eerfte gedeelte van zijn vonnis dan liefde tot de geregtigheid. Eindelijk , de Melek , opperfte fcheidsman van ons gefchil , de man , die mij verzekerd hadt, door de roovers van mijne goederen mij de waarde van vier- of vijfentwintig flaaven te zullen doen betaalen, verwees hen flegts in een zesde gedeelte der fchaêvergoedinge en aldus eindigde dit pleidooi. Naa deezen afloop der zaake keerde ik na Cobhè te rug, kleine hoop voedende, immer hec land te zullen kunnen verlaaten. Niets had ik nog ontvangen van den prijs der goederen, welke des Konings Agenten, bij mij' ne aankomst, mij gedwongen hadden aan hun te verkoopen. Onder voorwendzel van mij regt te doen wedervaaren , hadt men met mij den draak geftoken; en nogthans was ik verpligt geweest, mijne onderdrukkers te bedanken, toen hunne omkooping en hunne fnoodheid de ver» goeding, welke zij mij fchuldig waren, bijkans verijdeld hadden. Inderdaad , ik verliet den Melek mousa niet, (*) De waarde van vier flaavcin.  350 Riüüwe REIZE niet, zonder aan hem hec verzoek te ver» nieuwen, welk ik aan misselim en ibrahim gedaan had. Ik deed hem een duidelijk verflag van de beweegredenen, die mij na Dar-four gevoerd hadden , en cevens uit zijn gemoed alle vermoedens verdwijnen , om welke aldaar te doen ontdaan , mijne vijanden niet dan te ge. lukkig gedaagd waren. Ik befloot met hem te verzoeken , hij wilde mij veroorlooven om na Sennaar mij te begeeven, of de eerfte Selatée(*) te verzeilen, die Zuid- of Zuidwestwaarts haa. ren weg zou neemen , of eindelijk een vrij geleide te mogen hebben, en eenen van des Sul. tans flaaven om mij na Btrgou (f) te begeleiden. Den eerstgemelden weg inflaande, hoopte ik in Abysfinie te zullen kunnen doordringen, en indien dit onmogelijk ware , door Nubie na Egypte weder te keeren, of wel na Suakem te trekken , en van daar Mokka of Jidda te bereiken. Langs den tweeden weg was ik bijkans zeker, eenige belangrijke ontdekkingen te zullen doen, (*) Die is een gewapende cptogt, om flaaven te gaan haaien. (t) Het eerfte Mahometaanfche Koninkrijk ten Westea van Dar-four.  na AFRIKA. 351 doen, raakende de Witte Rivier (*), misfchien om tot aan derzelver ooriprong op te klimmen. En langs den derden had ik kans, regelrecht Westwaarts te gaan, en den loep van den Niger te bezigtigen, of mij over Bornou en Fezzan na Tripoli te begeeven. Op mijne eerfte vraag gaf de Melek mij een antwoord, *t welk niet toeliet, aan zijne opregtheid te twijfelen. Hij zeide mij, dat het , op dit pas, voor mij onmogelijk was door Sennaar te trekken, om dat de troepen van den Sultan zijnen meester reeds de helft van Kordofan veroverd hadden; dat de bewooners van de andere helft onverzoenlijke vijanden waren , die onfeilbaar al wie uit Dar-four in hun land kwam, zouden afmaaken; dat hij in allen gevalle van gevoelen was, dat, indien ik het volgende jaar afwagtte, deeze togt veiliger zou kunnen gefchieden, en dat hij, in dat geval, zijn best zou doen, om voor mij van den Sultan verlof te verwerven om te mogen vertrekken. Wat mijn verlangen aanging, welk ik betuigde, om eene Selatéete verzeilen, hier omtrent merkte de Melek aan, dat dit even eens ware als mij aan een gewisfen dood bloot te ftellen: om dat, al ontkwam ik (•) Mahr>tLAbiaL  S52 nieuwe REIZE ik de wapenen der luiden, welke men ging aantasten , ik door de jaloersheid der geenen, welke mij zouden verzeilen, zou omkoomen. Ik gaf hem te verftaan, dat de Sultan mij eenige perfoonen konde toevoegen , om mij te geleiden , en die ik wel zou beloonen, en dat ik als dan zonder gevaar mijne reize konde voortzetten, in de hoedanigheid van des Vorllen Artz, en als iemand die geneeskragtige planten zogt. Hij antwoordde, het te zullen voordellen, doch dat hij niet dagt dat de Sultan er in zou bewilligen. Tevens vertoonde hij mij dien Vorst, als niet veel van vreemdelingen houdende, en die in 't bijzonder mij wantrouwde , ingevolge der gerugten, welke men, bij mijne aankomst, tea mijnen opzigce hadt verfpreid. Op mijn derde voordel merkte de Melek aan , dat er geene waarfchijnlijkheid zich vertoonde om daar in te flaagen; en indien ik bet ondernam, in het Westen door te dringen , hij geenzins voor 't geen mij zou wedervaaren wiïde indaan, om reden dat de Vorden van Darfour en Bergou een kwaad oog op elkander hadden , en in 't laatstgenoemde Koninkrijk de Christenen voorwerpen van een onverzoenlijken haat waren. ■L De Melek bedoot met mij ten fterkften aan te  na AFRIKA. 353 te prijzen , de eerfte gelegenheid de beste, om na Egypte weder te keeren, aan te grijpen; nogthans verzekerde hij mij, dat indien het hem gelukte, eene der zaaken , welke ik verlangde, voor mij te kunnen verwerven , hij niet zou in gebreke blijven, mij daar van kennis te geeven, en uit al zijn vermogen mij bij te ftaan. 't Was naa dit mondgefprek, gelijk ik voorheen reeds heb verhaald , dat ik mij na Cobbê begaf, met een bedroefd hart en nu geene rekening meer maakende , om mijne meest geliefde wenfchen te zullen vervuld zien. Naa verloop van zes weeken wierd ik, in allerijl, bij den Melek ontboden , die , in dit oogenblik . aan een verouderde borstkwaal zukkelde. Ik vond hem nog bij zijne kennis ; doch zijne oogen waren gefloten en de leden zonder beweeging. Vijf uuren daar naa gaf hij den geest. Aldus verdween mijne laatlle hoop. Geen mensch was er meer overig, die zich mijne zaak bij den Sultan aantrok; en er bevondc zich niemand aan het Hof, die zo veel gezond verftand en eerlijkheid bezat als de overleedene, en aan wien ik mijne ontwerpen veilig konde mededeelen. Meer dan mij lief was , hadden mijne uitftaande gefchillen en mijne veelvuldige verfehijI. deel. Z nin-  354 nieuwe REIZE ningen in het openbaar, mij doen bekend worden. Ondanks mijne aangewende voorzorgen, om de weinige geneesmiddelen , die mij nog waren overgebleeven, te verbergen , wierdt hec wel haasc ontdekt, dat ik er nog eenigen had: ftraks wierdt de geheele ftad ziek en verlangde van mij geneesmiddelen. Ik vermijdde, zo veel ik kon, om ze uit te deelen ; maar evenwel was ik verpligt, er iets van af te ftaan ; twee of drie zieken , die er van gebruikt hadden en herftelden, verfpreidden ftraks het gerugt hunner geneezinge, met bijvoeging van veele wonderlijke omflandigheden. Het gevolg van dat alles was, dat ik , geduurende het volgende jaar, meermaalen na El-Fascher wierd ontboden, om er de geneeskunde te oeffenen. Kort naa des Meleks overlijden , wierd ik te Cohhè ontboden ; doch , volgens landsgebruik, meldde mij de bode de reden niet, om welke mijne tegenwoordigheid verlangd wierdt. Ik dagt, dat men mij, veelligt, eenig goed nieuws hadt te melden , mijne ontwerpen betreffende, en ik maakte allen mogelijken fpoed. Bij mijne aankomst wierdt mij gezegd, dat ik mij bij den Faqui Seradge (*) moest vervoegen, die een Pijp- C*) De voornaamfté Imam  na AFRIKA. 355 Pijpgezwel hadc, waar aan hij veel ongemak leedc. Verzagtende middelen deeden geene baar, en hec aanwenden van g'. weldiger middelen wilde ik niec op mij neemen. Nogthans bezorgden mij mijne dienstbetooningen aan den Iroan de gelegenheid om tot gehoor bij den Sultan te worden toegelaaten , die mij thans de verzekering deedt, bevel te zullen geeven dat ik betaaling ontving , en dat het hem aangenaam zijn zoude, alles te doen, waar in hij mij genoegen kon geeven. Straks vraagde ik verlof om te mogen vertrekken; doch hij hieldt zich als of hij mij niet hoorde, en haastte zich na zijn paleis. Eenigen tijd daar naa wierd ik bij eenen Melek ontboden, een man van hoogen ouderdom, en, zints negen jaaren , aan het een oog blind. Zeer bedroefd was hij, toen ik hem verzekerde, dat zijn oog ongeneeslijk was; en deeze was niet de eenige reis dat men onmogelijkheden van mij vorderde. Geduurende d'.n winter (*) deedt missellim mij bij zich koomen, om mij een gedeelte van mijnen eisch te betaalen. Hij bevondt zich thans te Gidid, eene ftad, omtrent veertig mijlen van Z a  35;er rampzaligen waren Gefheedenen. Een weinig naa den middag wierden zij, met keetenen bekaden, op de Markt gebragt, tegen over eenen der ingangen van het paleis, Eenige flaaven, met lanzen gewapend, geleidden hen. Op des Sultans bevel, vervoegden zich verfcheiden Ivleleks ter zelfde piaacze, naardien de Despoot begeerde, dat zij uit dit voorbeeld zouden leeren , hoedanig een lot zij zeiven te wagten hadden, indien zij zich aan trouwloosheid fchuldig maakten. Aan de vijf veroordeelden gunde de fcherpregter flegts zoo veel tijds, als zij tot het doen van een kort gebed noodig hadden ; waar naa hij  Nfl AFRIKA. 359 fey den oudften zijn mes in de bom ftootte, even eens gelijk men een fchaap doodt. De ampzalige viel, en bewoog zich een.gen £ Vervolgens wierdt de ovengen de keel alge l eden Eer zij den doodfteek ontvingen, fcbeenende drie laatften over hun lot zeer aangedaanten * jongde fchreide; doch de twee eerden vertoonden eene groote maate van onver- "McTtetige «ogen aanfchouwde de menigte, op de drafplaats zamengevloeid, de duiptrekkende beweegingen dier rampzaligen, dervende » het dof, wanneer de daaven des Scherpregters Zeer koelzinnig een blok aanbragten, en de bee„en der lijken met een bijl gingen aan dekken hakken. Dit verwonderde mij: want de Mahometaanen behandelen meestal de lijken lofwaardige welvoeglijkheid ; ««ar nog hooger fteeg mijne bewondering, toen de daaven, naa de beenen te hebben afgehouwen, de keetens, welke zij de lijken hadden afgedaan , wegnamen en de dooden zelve op de plaats lieten leggen Zedert wierden de lijken begraaven, met op last der Regeeringe, maar door eenige mededogende lieden. BH gelegenheid dat, in dit zelfde jaar, eenig. dronkene lieden verfcheiden buitenfpoorigheden Z 4 &e"  3^o nieuwe REIZE bedreeven hadden, wierdt de Sultan, narigt daar van bekoomen hebbende, te raade, ter beteu•gehnge van den voortgang der dronkenfchap, het geweld te baat te neemen. J„ aUe huizen ]jet hy onderzoek doen na de gereedfchappen, waar van men tot het maaken van Merifé zich bediende Cj. Hij be.al, dat den Vrouwen,welke deezen drank zouden bereiden , het hoofd zou setoren worden, dat zij voorts eene zwaare boete betaalen, en op de meest onteerende wii. * .ouden behandeld worden. Eindelijk zouden allen, d,e zich aan dronkenfchap zouden fchuldig maaken, met den dood gertraft worden Indedaad reeds waren de Fouraanen aan het georuik van Merifé gewoon, voordat abd-el. r a c hman den troon beklom, ja zelf eer dat z,j den Mahometaanfchen Godsdienst hadden aangenomen. Te ftreng, daar en boven, waren des Sultans bevelen, om in allen opzigte te kunnen volvoerd worden; en men ontmoette er <* veele lieden, gezind om dezelve te ontduiken. Nogthans wierden zij, in zeker oprigt, ge. hoorzaamd. Eenige arme vrouwen wierdt verfcheiden malen het hoofd gefchoren ; en een Onnoemelijk getal vaten wierdt onder de voeten der (*) Gegiste drank,  na AFRIKA. 35i der Geloovigen verbrijzeld; Doch, naar gewoonte, ontdooken de vermogende overtreeders de ftraffe, die op het hoofd der overigen nederdaalde. Men yondt er zelf, die de ftoutmoedigheid hadden van te zeggen, dat terwijl de Priesters ea de Magiftraatsperfoonen het ftrafdreigend bevelfchrift tegen de dronkenfchap, van het eene einde des Koninkrijks tot aan het andere, afkondigden, de oogen van des Sultans vrouwen verleevendigd wierden door de uitwerkzels van deczen lekkeren drank. Zints deeze nieuwe wet waren de Troepen veel minder aan den Monarch verknogt, en het wierdt verzekerd, dat deeze verandering geene andere oorzaak hadt. Nimmer heeft, in deeze Gewesten, een Vorst het hart der foldaaten op zijne zijde , die de losbandigheid niet verdraagt. Dit geldt ook omtrent eenen ieder , die de openbaare zeden onpartijdig gispt. Meer dan ééns hadt men het gerugt verfpreid , dat, eerlang , de Jelabs verlof zouden bekoomen om te vertrekken ; maar dit gerugt was niet echt; integendeel leerde hec vervolg, dat het nooit eenigen grond gehad hadt. Intusfehen is er alle reden om te gelooven, dat men hè? kunilig verdicht hadt, op order van den 2 5 Sul-  36* nieuwe REIZE Sultan , welke dit middel te baat nam om de uitlandfche Kooplieden een weinig te vleien. Deeze Kooplieden, naa hunnen flaavenhandel volbragc te hebben , vonden zich in de noodzaaklijkheid , tot onderhoud van dezelven, groote kosten te doen, en wierden onverduldig dat zij de reize niet konden aanvaarden. Doch midleiwijl wierden des Sultans koopmanfchappen zeer voordeelig verkogt in Egypte: want, geduurende mijn verblijf in Dar four, zondt deeze Vorst twee kleine karavanen na Cairo, alleen voer zijne bijzondere rekening bekaden, en van twee of drie zijner onderdaanen , welken hij gunftig was. Zoo groot was de voorraad voor rekening van verzondene goederen , dat hij geraaden vondt, zijnen Agenten den noodigen tijd te vergunnen om ze te kunnen verkoopen, voor dat zij van de zijde van andere kooplieden eenige tegenwerking zoudrn te vreezen hebben. 1 Aldus zagen de Jelabs zich gedwongen , den Sultan zijne heillooze monopoliën te zien pleegen. En evenwel hadt de Vorst de onbefchaamdheid van openlijk te zeggen, dat hij met de Beijs fchikkingen hadt doen beraamen, volgens welke de Soudanfche koopmanfchappen op voordeeliger voorwaarden in Egypte zouden ont- van-  na AFRIKA. vangen worden, dan tor heden toe ï adden ftand gegreepen, Van de goederen , welke mijn meergemelde vemaderfche Agent mij hadt ontftob n , bediende zich dezelve om er flaaven voor te koopen. Bij aanhoudendheid hadt hij in mij-ne buurt eenen intrek gehad, en zomtijds belastte ik eenen zijner flaaven om mijnen maaltijd te bereiden. Te wel kende mij die trouwlooze, cm niet te gelooven, dat ik de gerin^fte gelegenheid om hem te ftraffen niet zou laaten voorbijgaan: en hierom zogt hij zich in ftaat te ftellen , dat hij mij niet meer hadt te vreezen. Van zijne ontwerpen had ik de lucht gekreegen. Ik wantroude hem; 's nachts fliep ik weinig, en ik was altijd gewapend. Met dit alles had ik geen denkbeeld, dat hij met cpenbaar geweld iets tegen mij zou durven onderneemen Ik bedroog mij; met twee lieden hadt hij een akkoord gemaakt om mij van kant te helpen. Doch ipoedig ontdekt hebbende , dat dit middel niet zou gelukken , voorzag hij zich van een fterk vergif, en deedt er iets van in een fchotel . w lken zijn flaaf voor mij hadt toebereid. Eerlijk en edelmoedig genoeg was de flaaf om er mij van te verwittigen : het flagtoffer ware ik anders van eene 36S  364 nieuws REIZE eene fnoodheid geworden, waar omtrent ik geenerlei vermoeden had. De verraader , eenige uuren daar naa thuis koomende, en ziende dat zijn plan niet gelukt was T wilde zich op den armen flaaf wreeken, en zou hem bijkans met eene koord van 't leeven beroofd hebben , indien ik hem niet ontzet had. Om mij te bederven, maakte hij nog een ander middel werkftellig. Hij befchuldigde mij dat ik zijne flaaven verleidde. De zaak wierdt voor den burgerlijken regter, en vervolgens voorden Melek der Jelabs getrokken. Naa een verdrietig pleitgeding wierdt het beweezen , dat mijn vijand een lasteraar was. Nog andere ftrikken wierden er tegen mijn leeven kunftig gefpannen; nogthans had ik het geluk van dezelve veilig te ontkoomen. In den zomer des jaars 1795 ontving ik het overige van 't geen mij de Sultan nog fchuldig was. Men betaalde mij met wij fj es-kameelen (*): eene onregtvaardigheid van foortgelijken aart, als men 's jaars te vooren tegen mij gepleegd hadt , door mij met Osfen te betaalen, en die de zelfde uitwerking hadt. Naa dat alle de (*) NakA,  na AFRIKA. 365 de overige fchuldeisfchers van den Monarch voldaan waren, wierdc mij aangezegd, dat ik uit de nog overgebleevene wijfjes-kameelen kiezen konde. Volgens gebruik wierden twee van deeze dieren op één flaaf gerekend ; doch zij bevonden zich in zulk een flegten ftaat, dat ik, tegen dien prijs, meer dan drie zou moeten gehad hebben. Naa dat ik deeze betaaling had ontvangen, maakte ik mij gereed om na Coblé te rug te keeren. Nogthans konde ik niet op ftaanden voet vertrekken. Ik wierd bij eenen broeder van den Melek der Jelabs ontbooden, die ziek was. Hij hadt eene ontfleeking in de long; en ik bemerkte wel haast dat hij ongeneeslijk was, Dit niettegenftaande was ik genoodzaakt, hem eenige geneesmiddelen toe te dienen , en bij hem te blijven, tot dat hij den geest gaf. Men gaf mij twee gidzen , om mij na Cobbê te verzeilen ; doch toen wij ons aan den oever van eene beek bevonden , die dwars over den weg liep, en die haare oevers overftroomd hadt, als zijnde het thans midden in het regenfaifoen, keerden zij te rug , en raadden mij, hun voorbeeld te volgen. Ik volgde hunnen raad niet, en was genoodzaakt, den kameel , welken mij de  366" nieuwe REIZE de Melek tradr geleend, te verbaten, en mijnen weg te voet af te leggen. Terwijl ik ten huize des broeders van den Melek der Jelabs vertoefde, had ik gelegenheid gehad om op :e merken , hoedanig de waare Geloovigen in Dar four de Geneeskunde oeffenen. Geene kunlienaarij, welke, om de vree* ze voor den dood te verdrijven, de menschlijke zwakheid beeft uitgedagt , kan men zich verbeelden, die zij niet te werk ftelden. Zomtijds bezwooren zij de ziekte , als ware dezelve een booze geest geweest; dan wederom Hortten zij voor dezelve, even als ware zij een uitvloeizel der Godheid, gebeden uit. Op hunne kranzen lazen zij twee of drie duizend fathas (*). V erfcheiden verzen van hunnen Koran fchreeven zij op een blad, en wilden voorts den kranke iets te drinken geeven , die niet meer in ftaat was den mond te openen. Met deeze kinderagtigheden hielden ze aan, tot dat de zieke den geest gaf. Doch naauwlijks hadt hij den adem uitgeblaazen, of de lieden , die zoo veele beweeging rondom hem gemaakt hadden, zaten ftil en bedaard ter neder. Alleenlijk wierdt die kalmte geftoord door etlijke vrouwen, die zich ver- (*) Mahoinetaanfche Gebeden.  sa AFRIKA. 367 verbeeldden , de leevenden te moeten ontroeren, onder voorwendzel van den overleedenen te beweenen. In den jaare 1795 wil men dat de kinderziekte de helft van het leger des Sultans van Darfour , tegen Kordofan uitgezonden , hadt doen omkoomer. Over eene nieuwe legerbende, beftemd om de plaats der geftorvene foldaaten :e vervangen, zag ik den wapenfchouw houden Pij deeze gelegenheid zag men met veel on flags den buit ten toon fpreiden, op Haschem bemagtigd. In de eerfte plaats zag men tachtig flaaven , voor 't meerendeel vrouwen ; onder de laatstgenoemden bevonden zich eenige uitfteekende fchoonheden; doch 't geen haar een nog belangrijker voorkomen gaf, was , dat hoewel zij geene verandering van ftaat hadden te wagten, zij van droefheid overftelpt fcheenen. Agter de flaaven volgden vijfhonderd osfen, tweehonderd grooce kameelen , en tachtig paerden. De flaaven droegen verfcheiden foorten van goederen , van kleine waarde , insgelijks in Kordo' fan buit gemaakt Terwijl deeze buit voor bij trok , gaven de sanfchouwers hunne vreugde te kennen, aan alle zijden uitroepende: Leeve de Sultan ABO-EL-RACHMAN - EL - RASCHID ! Cod doe hem altijd zegepraaien f Kort  368 niéuwe REIZE Kort naa deeze plegtigheid liet ik een verzoekfchrift opfttllen, 't welk ali-el chatib bij den Sultan inleverde In dit Gefchrifc herhaalde ik al wat ik geleeden had , en verzogt om betaaling voor 't geen men mij nog fchuldig was , en tevens verlof om mij ha Kordofan te mogen begeevem Hoewel ali-el-chatib een der aanzienlijklle perfoonen was in het Rijk, gaf de Sultan geen antwoord op mijn Smeekfchrift. Thans nam ik het belluit, om nogmaals bij dien Verst een bezoek af te leggen, in het vast voorneemen dat dit het laatfte zijn zou. Naauwlijks was mijne aankomst te El-Fascher rugtbaar geworden , of ik wierd, naar gewoonte, verzogt, om bij eenige zieken te koomem Ik weigerde het; doch er verliepen niet te min eenige dagen , zonder mij ten hove te kunnen aanbieden, om reden dat fowaz, de Melek der Jelabs, uit tegenzin, zijnen post hadt redergelegd. Op den ia December 1795 verzelde ik den Chatib ten gehoor bij den Sultan. In een kort bellek herhaalde ik hem 't geen ik h2d te verzoeken; de Chatib onderfleunde mij, doch niet met zo veel ijvers , als ik had verlangd. Op mijn verzoek aan den Sultan, om mij mijne reize te  ha -AFRIKA; £6? re haten voortzetten , ontving ik geen het geringde befcheid ; en deeze onregtvaardige despoot , die voor zevenhonderdvijftig piasters aan koopmanfchappen van mij hadt ontvangen, wilde niet gedongen, dat mij meer wierdc gegeeven dan twintig magere osfen, welke hij op honderd en twintig piasters fchatte. De elendige daae mijner geldmiddelen gedoogde niet, deeze onregtvaardige betaaling van de hand te wijzen \ ik nam ze aan, en zeide El-Fascher vaarwel, in de hoop van er nooit te zullen te rug keeren. Een voorval noodzaakte mij , de zorgvuldigheid omtrent mijne perfoonlijke veiligheid te verdubbelen. Op zekeren nacht, terwijl ik niet verre van mijne wooning was , wierdt op mij eene lans geworpen, die mijnen fchouder eenigzins befchadigde, en in den grond bieef fleeken. Ik liep na de plaats, van waar zij kwam; doch ik zag niemant \ vergeefsch waren de nafpooringen, die ik 'sanderendaags deed, om den eigenaar van de lans te ontdekken. Dag aan dag wierdt er nu van het vertrek der Karavane gefproken; dit bewoog mij, de waarde mijner osfen voor toebereidzels tot mijne Egyptifche reize te bedeeden. Op den 3 Maart 1796 vervoegde ik mü bij I. deel* Aa den  37° niiuwe REIZE den Chabir (*), die te Haimers 9 een klein dorp, drie dagreizen ten Noorden van Cobbé gelegen , gelegerd was. Hier was water genoeg, doch niets om te eeten. In deh laatflen nacht, welken ik te Cobbé had doorgebragt, had ik eenen brief ontvangen, verzegeld met het zegel van f o w a z , Melek der Jelabs, uit wiens naam dezelve gefchreeven was. De brief behelsde, dat f o w a z , ten langen Jaatfte , het zo dikmaals gevraagde verlof voor mij van den Sultan had verworven , dat ik mij door Kordofan na Sennaar kon begeeven , en dat ik, ten dien einde, mij vooraf flegts te ElFascher had te vervoegen. Ten uiterften flond ik verwonderd, te verneemen, d^t men mij uit eigen beweeging ietsveroorlofde, 't geen men zoo lang en op eene zoo hoonende wijzs hadt van de hand geweezen. Van hier dat ik mij bij eenige Kooplieden vervoegde , in welke ik vertrouwen flelde, ofh hunnen raad in te neemen. Allen raadden mij, op des Meleks brief geen de minfte agt te flaan, en gaven mij te kennen dat ze er de beweegredenen wel van begreepen. Hoe groot ook mijn verlangen ware, om mijnen weg Oostwaarts (*) De leidsman van de Karavane.  na AFRIKA. 371 waarts te neemen, volgde ik den raad der Kooplieden, en ik deed wel: want in 't vervolg wierd ik gewaar , dat de Melek en mijn trouwlooze Agent ali-hamad het plan beraamd hadden om mij na Kordofan te zenden , met oogmerk om mij door de hand der geenen, die mij derwaarts zouden geleiden, te doen omkoomen. Geduurende mijn verblijf te El-Fascher en Cobbé, hadden eenige lieden , welke mij der zaaken meest kundig vooikwamen, verfcheiden maaien mij verzekerd , dat de Sultan mij nimmer verlof om te vertrekken zou doen toekoomen; de geringe vergoeding , mij gedaan , voor al 'c geen hij van mij hadt ontvangen , fcheen dit gevoelen te bevestigen. Doch naardien ik wist, dat onder de hand verfpreide gerugten op alle lieden van dit flag zeer veel invloeds hebben, droeg ik zorge dat er verfcheiden van deezen aart den Vorst ter ooren kwamen. Van den anderen kant beloofde ik den Chabir eene goede belooning, en deed hem tevens het gevaar bemerken, waar aan hij zich zou bloot (tellen, indien hij zonder mij te Cairo kwam Voorts bood ik aan, te bewijzen, dat ik het middel had uitgevonden, om buiten weeten der Regeeringe na Egypte te fchrijven. De Chabir bleef niec in gebreke om al Aa b zij'  g?fi nieuwe REIZE zijnen invloed op den Sultan te werk te ftelïert^ om de toeftemming te verwerven dat ik hem mogt verzeilen. 't Zij dat de laatstgemelde , door 't geen ik hem van ter zijde had laaten zeggen , was befchroomd geworden , 't zij de wijze, op welke ik, geduurende mijn Iangduurig verblijf in des Sultans Staaten, mij had gedraagen, hem ten mijnen opzigte een gunftiger denkbeeld hadt doen opvatten 4 hij wierdt eindelijk te raade, mij te laaten vertrekken. Wij kwamen te Haimer ongeveer eene maand vóór de Ramadan en 't was niet voor den zesden dag van el-hedge, de tweede maand naa die van de Vasten , dat wij de reize na Egypte daadlijk aannaamen. Geduurende mijn verblijf te Haimer plantte ik mijne tent in de fchaduw van een grooten boom. Hier genoot ik eene genoegzaame veiligheid, en ik leefde van polenta en water. Tot de reüe had ik mij van acht kameelen voorzien ; maar terwijl ik ze liet loopen graazen, wierdt de beste mij ontftolen; een andere ftierf, en ik was genoodzaakt in de plaats daar van een andereu te borg te koopen: want ai wat ik thans bezat, *t welk ik zou hebben kunnen (*) De Vasten van het jaar 1795.  na AFRIKA. 373 nen verruilen, was niet meer dan ongeveer acht piasters waardig. Terwijl de Karavane zich verzamelde, gebeurde er een voorval, waardig hier vermeld te worden. De Maugrebijnfche Arabieren, uit El-Wak door Selimè zijnde getrokken , namen hunnen weg door de Woestijn (*) , en van daar na Dongola, alwaar zij veele koopmanfchappen en flaaven wegnamen. Onder de laatllen bevondt zich eene inwooneres van Dongola, ten hoogften veertien jaaren oud , die in Opper-Egypte verkogt, en van daar na Cairo gevoerd wierdt, alwaar een Arabier haar kogt. Zedert voerde de Arabier zijne flaavin na Dar-four. Hier wierdt het meisje door de Dongolaanen van haaren ftam herkend, die haar te rug eischten. De zaak wierdt voor den Melek van het diftrikt bepleit, die dezelve voor des Sultans regtbank betrok. Vergeefs beweerde de Arabier, dat het meisje zijn wettige eigendom was. Het vonnis hieldt in, dat zij, vrij geboren zijnde, niet kon verkogt worden , en men gaf haar aan haare vrienden te rug. Meermaalen bedient men zich, hier (*) Tot deezer) deortogt heeft men drie of vier dagen ■oodlg. Aa 3  374 nieuwe REIZE hier te lande, van foortgelijke voorwendzelen, om de rijke Kooplieden geld af te knevelen. Ik heb er eenen gezien , die niet alleen ver» pligt was , twee vrouwen , onder voorgeeven dat dezelve vrij waren, te rug te geeven, maar ook voor ieder eene boete van vijf flaaven te betaalen De eenige agtbetooning der Regeeringe is deeze voor de vrijheid der onderdaanen. Niets buitengemeens wedervoer ons op de reize na Egypte, De hitte was ongemeen fterk6 Wij namen onzen weg over Bir-el-Maïah . Leghéa , Selimè, Scheb en Elwah, Vrij flet? - en fchaars waren onze leevensmiddelen. Wanneer een kameel niet meer voort kon, doodden hem de geleiders en aten hem op. Te Betris vonden wij eenen Caschef, die ter èere der Jelabs een vuurwerk afflak. Bij dusdanige gelegenheden onthaalt die amptenaar de voornaamfre Kooplieden op koffij , en doet aan elk van hun een gefchenk van een Benisch grof laken, ter waarde van een Guinie, om voor ei? e Benisch een flaaf in betaaling te ontvangen, tienmaalen zo veel waardig. Bij mijne aankomst te Asfiout had ik in vier maanden geen vleesch gegeeten. Het flegt voed-  na AFRIKA. 276 voedzel, de hitte en de vermoeidheid hadden mij eenen buikloop aangebragt, die mij zeer verzwakte ; doch eer ik deeze ftad verliet , alwaar ik twintig dagen vertoefde, was ik bijkans geneezen. Aa 4 ZE-  3f6 üibuwe REIZE ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. dar-four. Landbefchriping fan Dar-four. Aanmerkingen op deszelfs onderfcheidene bewooners. De ftad Cobbé, de plaats zijnde, alwaar de voornaamfté Kooplieden hun verblijf houden , en aan het uiteinde des Koninkrijks gelegen , op den weg , welke regelrecht van het Noord na het Zuiden loopt, moet als de hoofdftad van Dar four worden aangemerkt. Volgens mijne waarneeming ligt Cobbé op 14 gr. 11 min. breedte, en 28 gr. 8 min. lengte ten Oosten van de Meridaan van Greenmch. Zij is meer dan twee mijlen lang, doch zeer final. Ieder huis ftaat binnen een groote ruimte, met paalwerk afgefchoten, en deeze afichutzels zijn door eene groote plek onbebouwd land van een gefcheiden. Met het bouwen van hunne wooningen in zulk eene gedaante fchij. nen de bewooners geen ander oogmerk bedoeld te hebben, dan zich bij het kamp lands neêr te flaan, dat hun was afgeftaan, of \ weik zij ge- erfd  na AFRIKA. 377 erfd hebben. De ftad is met veelerlei boomen beplant. Men ziet er veele palmboomen , en voornaamlijk Hegligs en Nebkas, die, op eenigen afftand, aan de ftad een zeer bevallig aanzien geeven ; ik zeg, op eenigen afftand: want vermits de ftad in eene vlakte ligt, kan zij niet verder dan drie of vier mijlen gezien worden. Geduurende het regenfaifoen is Cobbé van eenen ftroom omringd (*). De ftad loopt Noord en Zuid. Aan de oostzijde ligt een berg, die den zelfden naam voert , niet zeer hoog is, en niets merkwaardigs heeft, dan dat dezelve ,door een onnoemelijk getal Hyenas en Jakhalzen wordt bewoond. Deeze berg is een gedeelte van een keeten bergen , of liever rot* zen, die van het Noord na het Zuiden loopt, en eene uitgeftrektheid van verfcheiden mijlen beflaat. De inwooners haaien hun drinkwater uit on» diepe putten, welke zij in de meeste hunner afgefchotcne ruimten hebben; doch de beste putten ontmoet men in de nabijheid van den ftroom. Het water is te Cobbé doorgaans troebel; en hoewel het geene fchadelijke hoedanigheden fchijnt te bezitten , is de ftnaak zeer onaangenaam* (*) flPMl Aa 5  378 nieuwe REIZE naam. Zomtijds is het ook fchaars ; dit brengt de inwooners in verlegenheid, en doet hen de jaarlijkfche wederkomst van het regenfaiiben met verlangen te gemoet zien. Zeer onhandig graaven zij hunne putten; zo dat de grond dikmaals uitzakt, en de putten zelden langer dan drie of vier maanden ftand houden. In den omtrek en op eenigen afftand van Cobbé liggen verfcheiden kleine dorpen, aan de ftad onderhoorig , en die haare bevolking verfterken. In het Noord-Oost ten Noorden ligt het dorp Hellet-Ha;fan, geheel van T)ongolaanen bewoond. Langen tijd ftondt dit dorp onder het bewind(*) van den Chabir hassan-wullad-nasr, een grjsaart , die meer dan eens de Jelabs na Cairo geleidde, en van wiens bekwaamheden en deugden ik dikmaals met lof heb hooren gewaagen. Ten Noord Noord-Westen liggen Noukti en Hellet E mma'; ten Zuiden, Hellet el-Atamnéen Hellet Jemm-Ullah; ten Zuidwesten en ten Westen, Hellet-el-Foukkara en Bweri. Van de ovev (*) Uit zeer veele dient dit voorbeeld ten bewijze van het gezag der hoofden van eenen ftam, boewei ze gee» •penbaar ampt bekleeden.  ha AFRIKA. m overige dorpen heb ik de naamen niet hooren noemen, of dezelve vergeeten. De vlakte, in welke Cobbé ligt, breidt zich ten Westen en ten Zuidwesten tot op den afftand van twintig mijlen uir. Aldaar verheffen zich de Kerda en de Malha, twee rotsagtige en fteile bergen. Op den afftand van twaalf mijlen ftoot, ten Zuiden, die vlakte tegen den Gibel Coufa (*) , alwaar eenige dorpen liggen. Ten Zuidoosten loopt zij tot aan Barbogé, en ten Noordoosten tot aan Gibel- Wanna. In 't Oost Zuid-Oost ftoot de vlakte tegen eenen ftroom, aan geene zijde van welken veele zandgronden liggen; doch ten Oosten zie: men bijkans geene vlakte. De geheele weg, van Weid ten Noorden, tot aan Gidid ten Zuiden, loopt langs den voet eens bergs, die in 't eerst den naam van Tega, en vervolgens dien van Wanna voert. De Gibel Cobbé ftaat genoegzaam op zich zeiven, ten Westen van den laatstgenoemden berg. Zeer weinige huizen worden te Cobbé van landzaaten bewoond ; misfchien is er niet een zulk een huis. Bijkans alle de inwooners zijn Kooplieden en uitlanders. De l*) Ciitl beteekent een berg.  3^o nieuwe REIZE De overige voornaame fteden van Dar-four zijn Sweini, Kourma, Coubcabia, Ril, Cours, Choba, Gidid en Gellé. Sweini ligt genoegzaam ten Noorden van Cobbé, en op eenen afftand van verfcheiden dagreizen. Kourma is eene kleine ftad, in 't West ten Zuiden en ruim twaalf mijlen van Cobbé. Coubcabia , eene ftad van meer aanziens dan Kourma, heb ik niet gezien; doch volgens ingekoomene berigten , ligt zij, op eenen afftand van twee en een halven dag reizens, ten Westen van Cobbé. De weg, voegt men er nevens, is fteenagtig en loopt door bergen, waarfchijnlijk met eenige bogten. Cours is eene plaats van niet veel belangs. Zij ligt ten Noord-West ten Westen, vijf uuren en een half gaans van Cobbé. Ril ligt ruim drie dagen en een half reizens van daar, in 't ZuidZuid-Oost; Vermits de weg, die derwaarts loopt, effen en vrij goed is, kan de afftand op niet minder dan zestig mij'en gerekend worden. Choba ligt derdehalf dag reizens van Cobbé. Gidid ligt na genoeg in 't Zuid-Oost, en men komt er in anderhalven dag, Gellé ligt niet verre van Coubcabia , en eenige weinige uuren meer Zuidwaarts. Sweini is de verzamelplaats yan alle de Kooplieden, die op Egypte handelen, \  na AFRIKA. 381 len. Zij trekken er op de uit- en thuisreize door ; dit geeft veel bloeis aan de ftad. In overvloed vindt men er veele foorten van leevensmiddelen, welke het land voortbrengt, en zo lang er de Jelabs vertoeven , wordt er alle dagen markt gehouden. De Chatib (*) en eenige andere Kooplieden hebben er huizen , om, bij hunnen doortogt, hunne goederen in dezelve te bergen, geduurende hun verblijf. Een Melek met eenige foldaaten houdt hier bezetting , om de Karavanen te ontvangen. In zekeren zin mag de ftad befchouwd worden als de fleutel van den Egyptifchen weg, hoewel er, uit het middenpunt van Dar-four, nog twee andere wegen na Egypte loopen. De armoedigfte inwooners van deeze ftad zijn inboorlingen van de provincie Zeghawa, of Arabieren. Kourma wordt bijkans geheel van Kooplieden bewoond, bij den algemeenen raam van Jeïaras bekend, en voor 't meerendeel inboorlingen van Opper-Egypte. Weinig hebben de overige inwooners te beduiden. Te Kourma, zo wel als te (*) De Melek der vreemdelingen. — De voornaamfté bewooners van deeze landen en de Sultan zelve drijven Koophandel, Aant, des Fr, Vtrt,  382 niéuwe REIZE te Cobbé, wordt tweemaal 's weeks markt gehouden van vleesch en andere mondbehoeften. Coubcabia is eene groote ftad , wier talrijke bevolking uil verfcheiden foorten van inwooners beftaat. Het is de fleutel der Westlijke wegen, en ce ftapelplaats van alle goederen , welke uit deeze oorden koomen. Tweemaalen 's weeks is 't er marktdag, op welken zout het voornaamfté artikel van ruilinge is tegen goederen van kleine waarre. Het zout verzamelen de inwoorers uit de gronden, op welke paerden, ezels en andere viervoetige dieren lang gelocpen hebben ; door koeken wordt het zout uit de verzamelde aarde getrokken. De markt van Coubcabia is vermaard door de groote menigté tokeas en groote lederen zakken, welke aldaar geveild worden ; zij worden in 't land gemaakt, en, wel bereidzijr.de, kunnen ze dienen om er koorn, water en al wat men wil in te bewaaren. De tokeas zijn ftukken katoen, van vijf, zes of zeven ellen lang, en achttien of twintig duimen breed. Het is grof en fterk lijwaata tot kleedij voor de Darfouraanen van de laagere klasfen dienende. De inwooners van Coubcabia zijn deels land» zaaten , deels Arabieren , deels uit Bergou en an-  na AFRIKA. S83 andere Westlijke landen afkomftig. Ook ontmoet men er lieden van een geflagt, Felaiias genaamd, of tot andere natiën behoorende. Te Cours ontmoet men tenige Kooplieden van de oevers van den Nijl. De overige inwooners zijn Foukkaras, die op eene ongemeene heiligheid aanfpraak maaken , en zich onderfcheiden door hunne onverdraagzaamheid en haat tegen de vreemdelingen. Voor 't grootlle gedeelte bellaan de inwooners van Ril uit Fouraanett. Gok ontmoet men er eenige buitenlandfche Kooplieden ; grooter, egter, fchijnt hun getal geweest te zijn geduurende de regeering van Sultan teraub: want deeze Vorst hadt aldaar een huis gebouwd, en hieldt er, in tijd van vrede, zijn verblijf. De overweldiger abd-el-rachman heeft deeze wooning verlaaten, waarfchijnlijk om dat hij er zich niet veilig genoeg oordeelde. Ril is de fleutel der Zuidlijke en Oostlijke wegen. Van hier dat er zich, ten allen tijde, een Melek met eenige gewapende manfchap bevindt, om op de grenzen de wagt te houden, en de Arabieren, die zich, in grooten getale, in het aangrenzend land bevinden, te beteugelen. Zeer gefchikt is deeze ftad tot eene Keizer-  334 nieuwe R EI Z È zerlijke verblijfplaacze (*). In de nabuurfchap ligt een groote vijver , die zfer goed water geeft, en nooit uitdroogt. Men heeft er Saïdtch Ct) brood, benevens vleesch, melk en boter, welke de veehoedende Arabieren leveren. Ook mangelt het er aan plantgewasfen niet, als zijnde er de grond tot het aanleggen van tuinen zeer gefchikt. Eindelijk ontmoet men er eene foort van zeer taaie klei, van welke, naa alvoorens eenige toebereiding te hebben ondergaan, hu;zen gebouwd worden, die lang Haan kunnen. Chfiia is eene vrij aanzienlijke Had. Zo wel hier als te Ril hadt de Sultan teraub een huis. Men wil dat het hier aan water niet ontbreekt In de nabuurfchap liggen eenige krijtgroeven, welke, geduurende mijn verblijf hier te (*) Boven is reeds aangemerkt, dat de Sultan teraub te Ral zijn verblijf hieldt; maar de Sultan abd-el-rachman, beducht voor de vijanden, welke hem zijne overweldiging heeft berokkend , woont nu in de eene , dan in de andere ftad. Eens zag ik hem te üeglig, daar naa te Tint, en vervolgens te Tendelti , alwaar hij omtrent een jaar woonde. (f) Niet het Egyptifche Saïd wordt hier bedoeld. Om de onderfcheidene eewesten van hun Gebiëd aan te wijzen , bedienen zich de Fouraanen van de gelfde naamera als de Egyptenaars.  na AFRIKA. 3«5 te lande, bewerkt wierden, doch die bijkans ledig waren , om dat er eene aanzienlijke menigte krijt was weg gehaald * om des Sultans wooning, nevens andere huizen, daar mede wit te maaken. Onder de inwooners telt men eenige Jelabs. , De overige inwooners zijn Fouraanen, die geen handel drijven. Te Gidid heeft men insgelijks overvloed van water. Deeze ftad ligt aan den weg tusfchen Cobbé en Ril, en, gelijk reeds is aangemerkt, ten Zuidoosten van de eerfte dier twee fteden. Zij wordt voornaamlijk van Foukkarasbewoond, lieden, bij welke de herbergzaamheid zo weinig plaats vindt, dat een reiziger zich nier. moet vleien, bij hen eene teuge waters ter lesfchinge van zijnen dorst te zullen vinden. Ook ontmoet men te Gidid eenige Kooplieden, afkomftig uit landen, ten Oosten van Dar four gelegen. Geduurende mijn verblijf in Dar-four, hadt de ftad Gellé den naam van de minst bloeijende van het Rijk te zijn, om reden dat zij aan de dwingelandij eens Priesters onderworpen was. De Faqui Seradge, of voornaamfté Lnan een zeer doortrapt man, en een meester in het veinzen, hadt zoo veel invloeds op zijnen meester gekreegen, dat hem de Vorst de ftad L deel. Bb Gel'  386 nieuwe REIZE Gellé hadt gefchonken , de geboorteplaats van deezen Iman. De Geestlijke, een man van onverzadelijke gierigheid, beroofde wel haast zijne landgenooten van al wat zij bezaten , laatende hun zelf niet eene Mat behouden; toen er niets meer te pionderen viel, pijnigde hij hen. Het meerendeel der inwooneren van Gellé was van den ftam der Corobatis en van dien der Felatias. Onder de laatstgenoemden behoorde de Iman. Bijkans alle de inwooners van Cobbé, gelijk reeds is aangemerkt, zijn Kooplieden, die, voor 't grootfte gedeelte, op Egypte handelen , van waar zommigen hunner afkoinllig zijn; nogthans is het meerendeel aan de oevers van den ftroom (*) gebooren.. 't Zijn de laatstgemelden, die van eene onmiddelijke gemeenfchap tusfchen Egypte en Dar four den grond hebben begon* nen të leggen. Reeds voor veele jaaren dienden hun geboorteland, Don go la. Maltas, en alle de oevers van den Nijl opwaarts tot aan Sen* raar, tot een tooneel van verwoesting en moord. Meer gunftig is de natuur deeze Jandftreeken dan Dar-four geweest; maar zij ftaan onder geen vast beftuur, en worden geftadig door binnenlandfche oorlogen verwoest , als mede door de. (*) In het gedeelte, welk boven Egypte ligt,  ha AFRIKA. 387 de invallen der Schaikieezen en van andere Arabifche Hammen , die tusfchen den Nijl en de Roode Zee herom zwerven; Zo ras de bewooners van deeze ongelukkige gewesten in den koophandel of in hunner handen arbeid een beflaan vinden, waren zij fteeds op landverlaating bedagt; gelijk dan ook veelen van hun westwaarts zijn geweekenè In hun geboorteland aan eene fpoedige en gemaklijke gemeenfchap met Egypte gewoon, en door de hoop op groot voordeel gedreeven, hebben zij, in hun nieuw Vaderland, den weg gebaand, welken tegenwoordig de Jelabs volgen. Doch laaten wij na Cobbé wederkeeren. Eenige Egyptenaars , voor het meerendeel uit Saïd af komllig , eenige Tunitaanen, en andere bewooners van de kust van Barbarije, koomen met de Karavane in deeze ftad, doch vertoeven er niet langer dan noodig is om hunne goede» ren te flijten. Anderen hebben in Dar-four huwelijken aangegaan, en worden er voor genaturalizcerde onderdaanen des Sultans erkend. Bij hun overlijden, vatten, gemeenlijk, de kinderen het bedrijf hunner Vaderen op. Zeer vlijtig en werkzaam in den Koophandel zijn de inwooners van Cobbé, die uit Dongoïa, Mahasj Sennaar en Kordofan afkomftig zijn; Bb s doch  388 nieuwe REIZE doch zij zijn tevens loszinnig, ongeftadig en opi roerig; dit deedt den Sultan abd-bl-rachman eene pooging waagen , om hen uit zijne Staaten te verdrijven, — Voorts ontmoet men er, onder de inwooners van Cobbé, wier vaderen uit de opgenoemde landen af komftig waren, en die zelve in Darfour geboren zijn. Gemeenlijk zijn dezelve zeer losbandig--van aart, en volgen, in werkzaamheid, het voorbeeld hunner vaderen in allen opzigte niet. Het bedwang en het juk der overheerfchinge, waar toe zij allengskens gevormd worden, met oogmerk om aller* lei werkzaamheid en kragt in hun te bedwingen en te verdelgen, zijn oorzaak dat deeze werkzaamheid zich tot andere voorwerpen bepaalt, die niet gantsch en al kan vernietigd worden. Een vuurige geest, die niet aan edelaartige oeffeningen gewend wordt, geeft zich wel haast aan beesrelijke zinlijkheid over. De Emigranten, waar van ik gewag gemaakt heb, fpreeken onder elkander de taal van Ba', rabra (*), als mede het Arabisch. Doch hunne kinderen, die in Dar-four zijn gebooren, verdaan geene andere dan de laatstgenoemde taal. Nitn- (*) Barabra is een land, gedeeltlijk woest, ten Zuid> westen van Egypte gelegen. Aemt. dei Fr. Fert.  na AFRIKA. 389 Nimmer bijkans gaan zij met andere geflagten, die met de hunne niet den zelfden oorfprong hebben, of met Arabieren, verbintenisfen aan. Zelf huwen de meesten niet; zij gebruiken hun^ ne flaavinnen tot bijwijven , en zelden gebeurt het dat zij uit de Dar fouraanen eene vrouw neemen. Zeer gemaklijk zijn de twee klasfen van raenfchen* welke hier bedoeld worden, van de inboorlingen te onderfcheiden (*) ; zij zijn olijfkleurig van veif, en hunne gelaatstrekken hebben eenige overeenkomst met die der Europeaanen; doch hun hair is zwart, kort en kroes. Zij zijn kloek van lichaam en welgemaakt. Veelen ontmoet men er onder hen, die een beval-, lig en veel beteekenend gelaat hebben; doch tevens is het waarheid, dat zij fterke driften en een onbehendig karakter bezitten. Zo- C*) ln 't Oosten van Dar-four onthoudt zich een ftam van Arabieren, die zijn hoofdhair vlegt , zodat het naar eene groote pruik gelijkt, of naar her kapzel der afbeeldingen, onder de bouwvallen van Perfepolit voorhanden. Waarfchijnlijk is het, dat er overblijfzels van aloude Natiën in het binnenfte van Afrika aanweezig zijn. Toen scip 10 Karthago verwoestte, vlugtten de burgers derwaarts, en de Vandaalm ontweeken aldaar de keetcnen, met welke belisarius hun dreigde. Bb 3  393 NiEüWE REIZE Zodanig zijn de inwooners van Cobbé. In hes Zuidoosten van de ftad ligt een groot plein, alwaar tweemaal 's weeks, op Maandag en op Vrijdag , markt wordt gehouden. Niet flegts worden aldaar allerlei Ieevensmiddelen uitgeftald (*), maar ook verfchillende foorten van binnenlandfche goederen , als mede de zulke, die uit Egypte en van elders worden aangevoerd. Ook worden er zomtijds flaaven te koop geveild; doch gemeenlijk worden ze onder de hand verkogt: iets waar over men zich dikmaals beklaagt, om dat het verkoopen van flaaven, die ginds en elders zijn geftolen, daar door begunftigd wordt. De inboorlingen van Barabra en van Kordofan kunnen hunnen geliefden drank niet vergeeten J en vermits de drinkebroeders nooit uitfcheiden, voor dat zij vol en zat zijn, wordt hunne na> (*) Voor eiken marktdag te Cobbé worden van tien tot vijftien osfen geflngt, en tusfchen de veertig en vijftig fchaapen ; dcch de bewooners van alle dorpen, vijf of zes mijlen in 't rond, komen er vleesch koopen. Omtrent de maand December , wanneer het koorn ge. meenlijk goedkoop is , doen de Cobbeezen voorraad voor 't gebeele jaar op. Drie maatjes Gierst kosten er dan niet meer dan twintig greinen kraalwerk, die men te Cat. ro voor een duiver koopt.  na AFRIKA. 39» natuurlijke oploopendheid daar door nog fterker aangezet, en ontdaan er gefchillen en vegterijen, in welke dikmaals bloed wordt vergoten. Te Cobbé heeft men drie of vier fchoolen (*), alwaar de kinderen leezen, of ook, indien hunne Ouders er op gefteld zijn, fchrijven leeren. De Foukkaras> die aan het hoofd deezer fchoolen zijn, onderwijzen de arme kinderen om niet; doch van de eenigzins vermogenden trekken zij een gering fchoolgeld. Drie of vier leeren leezen in den Koran, de anderen in de dus gë. noemde Elm, of godgeleerde boeken. Bij mijne aankomst te Coblé vondt men er flegrs ééne kleine vierkantige Moskee, met muuren van klei, in welke de Foukkaras driemaal 's weeks vergaderden. De Cadi was zekere Faqui abd-elrachman (-j-) , een man van hooge jaaren, en uit Sennaar afkomfèig. Hij hadt in de Jama-el-Azher te Cairo geftudeerd , en was zeer vermaard om zijne kundigheden, regtvaardigheid en zuiverheid van zeden. Deeze grijsaart ftierf, toen ik omtrent een jaar in 't land geweest was. De Sultan benoemde in zijne plaats eenen h a ssan, tot dien post onbekwaam, om dat hij zeer hoog (*) Mestabs. Ct; De zelfde rtfam als die des Sultans,  392 nieuwe REIZE na AFRIKA. hoog bejaard en ongefteld van lichaam was. Van hier dat hij bijkans alles op zijnen zoon liet ftaan, een man even flegt, als de Faqui abdel-rachman braaf geweest was. 't Zij diens mans flegt gedrag de Foukkaras weezenlijk verbitterde , 't zij zijne magt hunnen naijver gaande maakte, hij was oorzaak dat zij in onmin kwamen. Zommigen van hun ver. koozen tot opperhoofd h as san, anderen bel. lilou, die voor een goed regtsgeleerde te boek ftondt, doch onaangenaam , zelf aan. ftootelijk van zeden was. Hassan, die den Sultan op zijne zijde hadt, begon eene grooter dan de bovengemelde Moskee te bouwen; doch het werk ging langzaam voort , hoewel ihen daar toe niets anders dan klei gebruikte. De platte grond van 't gebouw befloeg ongeveer zestig vierkante voeten, en bij mijn vertrek waren de muuren flegts drie voeten hoog. sinde van het eerste deel»