J. M. TERWIJM^ Boekbinder ] A MSTERDAM J  0' 1123 cidt7 , '"""«mii 3j9'7 "B AMSTERDAM  V R O L IJ K E CARACTERSCHETSEN, E N SATIRIQUE LEE VENSBESCHRIJVINGEN, VAN DE BELANGRIJKSTE PERSONAADJEN, DIE HUN ROL OP HET TEGENWOORDIG STAATSTONEEL SPEELEN, OF GESPEELD HEBBEN. >©©*>3e*»so Amfiiliam, bij t. ». bob.oh, c r aijenic kot, »•"«»?, van der uob, VAN Rïllt EN tan ES. Haarlem-, — ieiti, taii! & Corap. , «ampMan eq Wed. t. »a»»iBi.. Zljitn, — bïrdïhok, honkoop, van H?fU«H( van tboir en pont. 's Hagt, •— iKBUwsiTtH en klu «n boon. J3ilft, '— r« «root en hoei.of«wa«R.t. Ktitirdam, —vit, v. d. dri««, roti, van «anten, r holstüin en meijkr. Dordrtcht, iiimé, van braam, ob baai, m«n boom, »■ jaob* en bonte. UtrVt't - — paddenburg, viscb, v. B. «ciib.okïï SS^ TI & T««H.   V OORBER1GT. ^Ja vrugtloos zoo veel in ernst over het Patriottismus gezegd te hebben, fchiet de Satire nog over; deeze toch bevond men, over 't algemeen , nog al het beste hulpmiddel tegen de menschlijke dwaasheden te zijn. Ditbétvoog mij tot het opilellen deezer Caracterfchetfen, van welken ik heilig betuig, dat rij geen Perzoonen, maar enkel gebreken bedoelen. Hij die er zijn be.eld in waant te vinven , zij verdagt om de gelijkenis en overéénkomst te bewijzen! Voor 't ov'et^gen houd ik mij aan de gezegden, aan 't Hot van dit Stukje geplaatst. De  VOORBERIGT. De Léezer verbeelde zig iemand die, als 't ware met7het penfeel in de hand, door zijn Vaderland reist, de fchoonfte en gewigtigfle trekken der natuur afziet en ontleent, en er vervolgens zijne beelden en landfchappen uit faamen ftek. Veel bijfieraad was hier noodig; doch. het natuurlijke is er niet aan op. geofferd; het dient flechts om den onvoorzigtigen of kwaadwilligen Leezer te beletten, dat hij eene leerzaame Satire niet in een fchadelijk pasguil herfcbeppe. tACHT EN VERBET SR T V ï HET  HET HAAGS CHE BOSCH* immer deed ik aangenaamer wandelingen dan in den verruklijken lommer van dit ftaatig geboomte. Het was niet zo zeer de eenzaamheid, die ik aldaar zogt, als wel de ongekunstelde, ontmaskerde, leerzaame en vermaaklijke caraclers, die ik aldaar bij menigte aantrof: want, -— 't is mooglijk echter dat ik dwaal, — het komt mij voor, dat de menfchen, wanneer zij eene uitfpanning neemen, inzonderheid Wanneer zij wanden len , een openhartiger uitzigt hebben ; dat de ziel hen meer op het gelaat ligt, en dat zij veel minder bezorgd zijn, om hunne heerfchende caractertrekken voor het naauwziende oog te bedekken, dan wel wanneer zij in hunne winkels, op de beurs, op den predikftoel, in aanzienlijke vergaderingen , of dergelijke ernftige plaatfen zig bevinden* A Ver-  ( 2 ) Vermits de Haag, ten tijde dat ik mij aldaar onthield, de verzamelplaats was, om zo te fpreeken, van origineele en groote vernuften, bijzonder in 't vak der (taalkunde, en ik, in mijn leeven veel gelegenheid had gehad, om dit foort van weezens, in hun waareu aart en gedaante, te leeren kennen, maakte ik ook vlijtig van deeze tijdftippen gebruik, ten einde deeze mijne ftudie te voltooien, en geen gefchikter plaats kwam mij daartoe voor, dan dit Bosch, waarheen de toevloed der onderfcheiden wandelaars altoos heenftrekte, en waar men de geheimfte caraéters het gemaklijkst doorgronden kon. Dikwils zettede ik mij neder op een der menigvuldige bankjes, die tot gemak der wandelenden , van afftand tot afftand geplaatst zijn, en begluurde, even gelijk een Sterrekijker de comeeten en dwaalfterren , alles wat mijne opmerking naar xig trok. En vermits ik voorneemens was, mijne waarneemingen in dit vak van menfchenkennis , te eeniger tijd in 't licht te geeven, fchreef ik nu en dan, niet een potlootje, de hoofdtrekken mijner te fchilderen Helden in mijn memorieboekje op, welke aantekeningen ik altoos, des avonds, bij mijn te huiskomst, in het net bragt. DE  c 3 r DE MENSCHKUNDIGE BEDELAAR» Zedert lang had ik vrugtloos een, mij telkens voorbijwandelend , caraéter beftudeerd, en ftoud eindlijk op 't punt om dit raadzel optegeeven, toen het mij opgelost werd door een Weezen, waarvan ik het zekerlijk het minst van allen vervvagtede. Het voorwerp van mijn onderzoek was een mager, lang Man; zwartbruinkleurig v.an vel; van eene twijffelagtige houding en een npg twijffelagtiger uitzigt: zo dat ik niet wist, of ik in hem een verkleedden fmit of een vermomden heer moest zoeken, en of ik hem voor een eigenzinnigeii wijsgeer ; een fentimenteelen dweeper , of een verwaanden gek moest neemen. — Hij Was gekleed als een heer, doch het fcbeen, als of hij niet gewoon was dergelijk een fatzoenlijk pakje aan 't lijf te hebben: zijne wijze van groeten; zijne houdingen; gang, enz. gaven veele blijken van eene zogenaamde befchaafde opvoeding, maar bij enkele gelegenheden , wanneer hem de aap ter mouwen uitkeek, deed hij zulke lompe zetten, en had hij zulke boerfche manieren, dat men er uit befluiten moest, dat al het fatfocn , dat hij, als 't wave, dus te lugten hing, niet anders was dan een aangeleerd lesje, in den finaak van een Acteur, die voor een hooger Weezen, A 2 dan  C 4 5 éir\ hij in de daad is , ten toneele moet veffchijnen. Een dikke bundel papieren, ftaatsgewijze gevouwen, en op den rug befchreeven, ftak hera den rokzak uït, en dit befpeurde ik eerst toen hij iftij, de laatfte keer, voorbij geftapt was. — Ik kon hieruit wel eenige gisfing formeeren; maar wat zeker befluit kon ik er uit trekken? immers draagen, van de klerken en comptoirjongens af, tot de vertegenwoordigers des volks toe, zulke veelbetekenende ftaatsgewijze gevouwen en in dorfo befchreeven papieren in de rokzakken? —> waar derhalven moest ik, op dit teken af, den donkerbruinen Man plaatfen, in eene ftaatsfchakel, die, om eene verftaanbaare gelijkenis te maaken , met de paardenvliegen begint en met de ftruisvogels eindigt ? Ik ftond, Zo als ik zeg, op 't punt om dit raadzel optegeeven, toen een klein bedelaartje, dat, met eene bijzondere gezwindheid, op twee kruk-^ ken; voortfprong, regelregt op mij afkwam, en mij, op eene zeer inneemende wijs, om een kleine aelmoes vroeg. Ik herkende dit knaapje voor dezelfde , die mij honderdmaalen en meer, op het buiten- of binnenhof, een ftuiver had afgeperst, door het origineele van zijn aelmoesbidden; want zo dikwils hij mij aldaar zag aankomen, plaatfte hij zig tegen een muur, en prefeuteerde voor mij met zijn kruk, even gelijk een foldaat met het geweer, zonder verder iets te vraagen. Dit guitje herkende mij hier ook; want zo dra hij zag, wie ik was, huppelde hij terug; zettede zig tegen eea  C 5 >; een boom; nam zijn kruk, en maakte zijn militaire groetenis. Ik gaf hem een dubbel falaris.' Hoor eens hier, zei ik, wanneer gij mij zeggen kunt, wat die heer van beroep is, die daar zo even pasfeerde en ginder gaat, met die papieren i.u zijn zak, dan zult gij nog wat van mij hebben.. Dat is gemaklijk te ontdekken, riep hij, en ftrompelde * even als een klein j^ilfcfempje, op zijn krukken den zwartbruinen Man «igcer. naar. E.enige treden van.mA}.al' zijnde; keerde hij zig om, en vroeg: Apropos, Burger !,;wilt gij zijn papieren ook hebben ? ff Neen! kleine gaauwdief! antwoordde ik, want had ik , ja! gezegd, hij zou zekerlijk de in Dorfo befchreeven papieren, in cstnMsfie, voor mij gekaapt hebben : Ga maar heen, als ik maar weet wat kostwinning hij heeft; dat is mij genoeg. Schielijk keerde mijn krukkenfpringertje , met de fnelheid van een kreupel hert, weder te rug. 't Is een burger Staatsman, zei hij mij op een volkomen verzekerenden toon. En hoe weet gij zulks? vroeg ik. Dat zal ik u zeggen, Burger! — antwoordde hij, en zijn krukken en kromme fchonkjes theatraal plaatfende: ik weet altoos, hoe ik de men* fchen aanfpreeken moet ,- om te weeten wat ze zijn, en om ze tot milddaadigheid te beweegen. [Hij keek mij aan met eene houding van zeege» praal. ] Jk liep, dus vervolgde hij, dien aangeweezea A i P«*>  (t »if J.Y:--\r,-j?. Wat mensch het ook wezen mag, het zij vriend of vijand, het zij rijk of arm, het zij verftandig of dwaas, dat mij flechts een wenk geeft, om iets nuttigs, iets vreemds en weetenswaardig te leeren, met betrekking tot de menschkunde, mijne geliefdfte fhidie, —hij vind mij altoos gereed om dien wenk, niet alleen opt'emerken , maar ook optevolgen en er mijn voordeel mede te doen. 't Is waar, een kreupele bedelaar gaf mij zodanig een wenk en eenige mijner leezers zullen hier den neus optrekken! — maai-, vreemdelingen in Jeruzalem! dat wil zeggen, in do wijsgeerige waereld! — veroordeelt mij' nietom dat ik moeds  C 7 ) moeds genoeg had, om twee krukken te volgen, alvoorens gij weet wat er, ten mijnen, — en misleiden ook ten uwen, — opzigten, de gevolgen en voordeden van waren ! Van verre zag ik reeds mijn kromgeboorneu, die, mij ziende aankomen , naar den digtstbijgelegen muur huppelde; zig er tegen plantede, en voor mij zijn kruk prefenteerde. Dit krukprefenteeren zal men voorzeker als iets kinderagtigs aanmerken; — maar, gij Wijzen! en gij Beoordeelaars van de Wijzen! die mij dit verwijt misfehien tegen de fcheenen zult werpen, hoe dikwils prefenteert gij uwe ellendige krukken , ik meen, uwe opdragten, uwe boekdeelen en beöordeelingen , niet aan de voorbijgaande kezende waereld, met oogmerk om een aelmoes van dezelve te ontvangen, of, dat op een uit komt, om een goeden aftrek in uw krukken arbeid te bewerken. — Boekbeöordeelaars! Onderbedelaars van uwe begunftigende boekverkoopers! fteekt hier de hand in uwen boezem; en wanneer het met uwe beurs of uwe kwaadaartigheid ftrookt, om dit mijn boek te beöordeelen, — ó! zwijgt dan toch van dit uw kreupel ziunebeeld, van dit mijn gebrekkig bedelaartje! — Het vond zijn voordeel in dit kunstje in het klein,. — zo als gij het in 't groot poogt te vinden, en dus zou hier de pot den ketel verwijten, dat hij zwart was. De Burger dien gij zoekt, zei mijn fpionnetje, zit daar in het gindfche koffiehuis, en meer andere Burgers van onderfcheiden kleuren met hem. Ik flapte het koffiehuis binnen. Een dikke taA 4 baks-  e 8 ) baksfmook overviel en omfingelde mij, zo als ik pas binnen de deur was. Een gefuisch en gebrom, even gelijk dat van etlijke zwermen bijën, trof mijne ooren; en zo veel als ik door een dik ken tabaksdamp kon heen zien, zag ik den zwartbruinen Man, tegen over de deur , aan 't hoogeremde van de tafel zitten, met een glaasje bittere jenever voor zig, en eenige zeer aandagtigluisterende toehoorders om zig heen. Ik liet insgelijks een glaasje komen, en zettede mij naast een dier opmerkzaame gasten neder, die met een heftig foort van ongenoegen, fpijt en wangunst naar het Staatsfermoen van mijn Zwartbruintje hoorde. DE STAATSMAN VAN DEN HUIDIGEN DAG, En nu , nu fpalkte ik beiden mijn ooren zo wijd open, als mooglijk was. — De zwartbruine Man had eene foort van welfpreekendheid, die nietmisien kon, om aan middenmaatige verftanden te behaagen; vooral wanneer hij over ftaatszaaken fprak, en wanneer zijne toehoorders Republikeinen waren, zo als heden het geval fcheen te zijn. Hij weidde breed uit over een Plan van nieuwe Conftitutie: met korte woorden fchetfte hij alle de Confttutiën, die, van het Paradijs af, tot op het Stadhouderlijk Quartier toe, op Gods aardbodem, of  ( 9 ) of ontworpen, of tot ftand gebragt waren! hier liep al vrij wat tijd mede heen; en eindlijk befloot hij met te zeggen en heilig te betuigen, dat er onder alle de Conftitutiën , die hij de eer had gehad ons voortedraagen, geen een gevonden werd, die ééh oortje waardig was. De menigte zugtte; dronk de glaasjes uit, en liet op nieuw bittere jenever komen. De misnoegde Man, die naast mij zat, knipte zijn glas om verre; vloog van zijn ftoel op en liep de deur uit. Deugd en verdienften , Czei de zwartbruine Man , terwijl hij den weglooper met verontwaardiging naaröogde, ) worden het meesten gehaat door dezulken, die ze het minsten bezitten! Dit gezegd hebbende haalde hij de papieren, die in dorfo befchreeven waren, voor den dagj lag die op de tafel voor zig neder, en fchoof en wederfchoof die door elkander, even als of hij er een van vermiste. Eindlijk vond hij het gezogte: op den rug van het zelve ftond, met groote letters , gefchreeven: plan van constitutie. Elk burger, dus begon de zwartbruine Man zijn nieuwe redenvoering, is verpligt, om zo veel nut aan de Maatfchappij toetebrengen, als in zijn vermogen is: dit heb ik ook getragt te doen, eu het is daarom, dat ik, ziende, zo als ik betoogd heb, dat er geen Conftitutie was, zelf niet tot één toe , die goed was, — er zelf een opgefteld •heb , die ik mij vleien durf, dat vrij is van de gebreken van alle de voorigen, en dat er teffens alle de deugden van bezit. Na omtrent nog een quartier uurs zijn CoaftituA 5 tfe  ( io ) tie tc hebben aangepreezen, ontvouwde hij zijn gewigtig Staatsituk, om het aan zijne toehoorders voorteleezen, — en vermits ik eene zekere mislijkheid om mijn hart voelde draaijen , rees ik op en vertrok, ten einde in de vrije lugt wat ruimer adem te fcheppen. Op den Vijverberg vond ik den misnoegden Man weder. — Zo dra hij mij zag kwam hij naar mij toe: Dagt ik het niet wel, riep hij, dat gij het bij dien Staatskwakzalver ook al niet lang houden zoud! — Geen gezonde ooren kunnen ongekwetst zijn gefnoef en zijne brabbeltaal hooren , en geen eerlijk hart ontdekt zijne intrigues, of het moet hem vervloeken! Zijne fnoeverij, antwoordde ik, is mij gebleeken; maar van zijne intrigues ben ik nog niet overtuigd; want wat ftaatslist kan er toch mede vergezeld gaan, wanneer men, onder 't rooken en fmooken, en 't lustige drinken van jenever, aan eene gaapende en waggelende menigte een Plan van Conüitutie voorleest? — Zijt gij geea vreemdeling ? Ik ben een Engelschman; doch door veelvuldige verkeering ben ik ten minften al een halve Hollander geworden! Dit zei ik ten einde hem uittehooren. Excufeer mij, gij zijt nog geen quart Hollander, en dit bewijs ik hiermede, dat gij, als een man van verftand , dan nog niet ontdekt hebt, dat deeze knaap een doortrapte en verfoeilijke Intriguant is. Ik bid u, verklaar mij dit nader. Dat  ( Itl) Dat wil ik gaarne doen. — De Conüitutie, die ik heb helpen maaken , en die op 't punt ftaat van aangebonden te worden, moet men in het baatlijkst daglicht Hellen, om ze, langs dien weg, hij 'tvolk verworpen te krijgen; dan gefchied er eene. ïiïeirwe verkiezing van Conftitutiemaakers, — e*»go ! ——r 'Wel nu, wat-wint er dan die Man bij?. Wat hij cr bij wint? — Hij wint er zo veel, bij, dat hij 'in voorraad aan het Volk toont, dat hij een Conllitutiebeöordeelaar is ; dat hij, de gebrekkige Coullitutiën afkeurende, in ftaat is om eene volmaakte Conüitutie te ontwerpen, en dat hij er de overtuigende blijken van aflegt, door er een voortekezen! — en terwijl hij ons dus van het Staatstoneel dringt, verfchijnt hij er zelve op, en plukt al de voordcelen, die aan het nieuwmodifche ambagt van Conftimtiemaaken verknogt zijn. • Maar, in Gods naam ! Burger! hoe is dit moog~Ujk? — want wie toch zijn ze, waaraan hij zijnPlan voorleest? Voor 't grootfte gedeelte Kiezers; eerlïe Matadors in de clubs; Orakelsin de grondvergaderingen; — met een woord, luiden, waardoor hij op den troon kan getild worden. Dat is verwonderlijk ! een handje vol men- Verfta mij wel, BurgerI — Hij heeft meer toehoorders dan deezen. Hij dwaalt dus van koffiehuis tot koffiehuis; van focieteit tot focieteit en van gezelfchap tot gezelfchap, en overal beezigt hii dezelfde intrigue, en word hij de Afgod der ' Pot-  ( " ) Pottenbakkers, die de vaten ter eere of ter oaëere formeeren. Ik geloof dat uwe vrees gansch en al ongegrend is; want de Nederlanders zullen gewisfelijJt de Confti' tutte aanneemen. Aanneeinen? — aanneemen? — en dat, daarzs hier afgefchilderd word als vol gebreken; als melaatsen van 'thoofd tot de voeten! — Denkt gij dan dat de Nederlanders zotten zijn? Neen! dat denk ik niet; het tegendeel is waar. Als verftandige luiden zullen zij ze aanneemen, in 't vooruitzigt om, door den tijd, de gebreken, die er in mogten zijn, en die er altoos in moeten zijn, om dat niets onder de zon volmaakt is , gemaklijk verholpen en verbeterd te krijgen. Naauwlijks had ik deeze woorden gefproken, of de misnoegde Man fprong ter zijde uit, en riep , met een foort van veragting tegen mij*: o Ho! gij zijt ook al een Jlijmgast! — waarmede hij mij verliet. — Naderhand hoorde ik, dat hij ook al een in dorfo befchreeven papier in den zak droeg, insgelijks een nieuw Plan van Conftitutie behelzende ; doch nergens had hij het nog voorgelee-. zen , of alle zijne toehoorders waren, of in flaap gevallen, of gemeenlijk weggeloopen. DF;  C 13 > DE SCHOONE CATHERINE; OF, EEN STERKEN INVLOED OP HET NIEUW PLAN VAN CONSTITUTIE. Onder de grootfte leugens tel ik inzonderheid die , welke door eene kwaadaardige Partij worden uitgeftrooid, en waardoor zij de waereld poogt wijs te maaken, dat het Patriottismus nergens nut toe is; dat het aan niemand voordeel geeft, enz. Het tegendeel is volftrekt waar, en onder de duizend voorbeelden , van welker waarheid ik ten vollen overtuigd ben, zal ik er Üegts één uitkippen. Catherine was eene allerlieffte meid: zij was een fraai - kleurig bruinetje; haar oogjes dreeven op een betoverende wellustige wijs, in haar hoofd; de ziel der liefde zat er in: op haare lippen zweefde de overtuiging der jeugdige harten: zij zong als een engel en overtrof alle redenaars van alle eeuwen in welfpreekendheid, wanneer de eer en de zaligheid der liefde moest verdeedigd worden: haar geftalte was rijzende: haare houdingen zou een Godin Venus zig nooit gefchaamd hebben; — met een woord, Catherine was een meisje , dat allen betoveren ; allen verleiden kon, en dat, of hoogstgelukkig, of hoogstöngelukkig moest worden. De zwartbruine Man was haar vader; hij was geweldig grootsch op deeze zijne bekoorlijke doch»  C 14 ) dochter; zij en zijn nieuw Plan van Conftitutie lagen hem ten naauwften aan 'thart, en zweefden eeuwig op zijne roemende lippen. In alle gezelfchappen deed hij zijne dochter door de Conftitutie vooraf gaan; zomtijds echter gebeurde het, dat hij, om een variatie te hebben, eerst den lof van zijne Catherine, en dan van zijne Conftitutie ophefte. In den Haag ontbrak het geenzins aan liefhebbers, zoo wel van nieuwe Conftitutieplannen als van beminlijke meisjes. De zwartbruine Man kreeg hoe langer hoe meer toehoorders en bewonderaars, en vooral was de toevloed derzelven ongemeen groot, wanneer hij zijne Conftitutie- in zijn eigen huis voorlas , cn zijn dochter Catherine er bij adüfteerde. In dergelijk een geval, waren de toehoorders altoos verlegen, wat zij het meeste bewonderen cu waarop zij de grootfte attentie hebben zouden, op de Conftitutie of op jufvrouw Kaatje. Zij rangfehikten zig doorgaans aan eene groote tafel, waar de Engel des leevens in 't midden zat, en die tweejongelingen gelukzalig maakte, die de eer deizitting aan haare regte-en linkehand mogten genieten. Van alle kanten fchooten de verliefde lonken op haar los, en mikten de kwijnende zugten regelregt op haar beftormd hart. Zij gedroeg zig, onder dit alles, haarer waardig: ze ontving de hulde der verliefden, zonder ze afteflaan, of zonder ze hoop te geeven. Elke knie, die zagtlijk en fterkfpreekend, ongemerkt onder de tafel, tegen haare knie ftootede, werd nog zagter door haar  C *5 ) haar afgepareerd; maar hoe zagt ook deeze haare ftootjes mogten zijn, zij waren, voor de lichaamlijke zelfftandigheid der vuurige minnaars, niet anders dan de vreeslijkfte fchokken der elecMciteit. Intusfchen las vader zijn nieuw Plan van Conftitutie, zonder optezien en met den grootftert ijver, voort: om er naar te luisteren behoefde eindelijk niet meer; door het dikwils hooren, kenden de vatbaare jongelingen het reeds van bui» ten, en 'twas genoeg, om, wanneer de zwartbruine Man aan 'tflot van 't ontwerp kwam, zijne handen gereed te hebben, om den Maaker den verdienden lof toe te klappen. Het zou te veel in 'toog geloopen hebben, wanneer men, om naast Catherine te zitten en die gelukkige kniefpraak te houden, den zwartbruinen Man telkens gevergd had, om, al weder van vooren af aan, zijn nieuw Plan van Conftitututie voorteleezen! men verzon er iets anders op, waardoor men, en naast Catherine zitten, en de vader, met vrugt zijn nieuw Plan leezen kon! — Het vindingrijkfte vernuft moet men in het hoofd der verliefden zoeken. Wat deed men? — men verzogt zeer ootmoediglijk aan den zwartbruinen Man, om de Vrijheid te hebben , om eenige weinige aanmerkingen op zijn nieuw Plan van Conftitutie te mogen maaken; — niet om het te berispen , —• verre van daar! 'twas boven alle berisping verheven; maar om er eenige, bijna niet noemenswaardige kleinigheden, in te veranderen, of, zo moog- lijfe,  ( i6 ) lijk, te verbeteren; evenwel alles met volvaardfc ge onderwerping aan de hooge wijsheid en het verlichter oordeel van den grooten, ftaatkundigen Opfteller van het nieuw Plan van Conftitutie. ■—. De hoogmoed van den zwartbruinen Man werd hierdoor geftreeld, en bijgevolg het voorftel aangenomen. GEWIGT1GE AANMERKINGEN OP HET NIEUW PLAN VAN CONSTITUTIE. De jongelingen fchaarden zig rondom de lange tafel van den zwartbruinen Man: jufvrouw Kaatje zat op haar gewoone plaats , vergezeld door haare knieftootende Satellieten. De aanmerkingen op het nieuw Plan van Conftitutie werden ter tafel gebragt, en elk bragt zijn advys uit, overéénkomftig de hooge wijsheid van den Con* ftitutiefchepper. Een ganfchen avond Werd er be* fteed, met het gewigtig onderzoek, of men zou fchrijven , Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap l dan wel, of men voortaan zetten zou, Gelijk' heid, Vrijheid, Broederfchap! na veele en gewig* tige discusfiën , waarin Catherine een ongemeen genoegen fchepte, was het unaniem befluit, onl zig volmaakt te conformeeren met de gedagten van den zwarbruinen Man. ' Geduurende dit aanmerkingmaaken en Conftitütiebeöordeelen, waren de zagte knieftootingen tot  tót zulke fterke eleétrique fchokken overgegaan < dat er bij de lieve Catherine een ganschlijke Con-» trarevolutie, in haare maagdelijke Conftitutie, op handen ftond. Wie de eigenlijke bewerker deezer contrarevolutie was, kon het arme fchepzel niet zeggen; want genoegzaam allen de beoordeelaars van het zwartbruinige Plan van Conftitutie, voor zo verre zij jeugd, kragten en bevalligheid bezaten, hadden ook bondige aanmerkingen op de verliefde Catherine gemaakt. Het looze meisje echter bleef niet lang in die verlegenheid , waarin zij natuurlijker wijze geraaken moest. Zij bragt een openhartig rapport bij haar vader uit; deeze beknorde haar heftig; juf* vrouw Kaatje getroostte zig de vaderlijke beftraffing, als zeer wel weetende, dat ze niet eeuwig kon duuren , en dat de zwartbruine Man, om zijn eigen zelfs wil, haar een middel moest aan de hand geeven, om deeze maagdelijke contrarevolutie , met glansch en met voordeel te doen afloopen, zonder dat het eenigen inbreuk op het nieuw Plan van Conftitutie doen kon. De jonge Diderik was een goede Loboor van een jongen : hij kon eene meesterlijke hand fchrijven: met het Patriottismus bemoeide hij zig niet verder, dan als het hem dwars in den weg kwam , en hij er niet voorbij kon , zonder het aanteraaken: met de Tegenpartij was hij goede vrienden,, en in allen gevallen, waar in hij vermeende geld te kunnen winnen, copiëerde hij zo wel de vloekplakkaaten van den Dwingeland, als de heilbeveIcn va» den Republikein. Hij kon een mooi meisB je  C 18 ) je zien en er op verlieven; maar dat meisje ko» twintig hunkerende minnaars om zig heen hebben , zonder dat hij er erg in had, of jaloers was. Hij had geen geld; maar hij was een werkezel, en, werktuiglijk gefproken, kon hij, met groot voordeel, in de werkwinkel van het verbasterd Patriottismus gebruikt worden. Deeze onze goede Diderik, had ook, fchoo» maar éénmaal, en dat nog wel in eene vlaag van bedwelmendedronkenfchap, eene aanmerking, als 't ware , ter loops, op het conftitutioneele Plan van de verhitte Catherine gemaakt; maar met even zo weinig nadenken en beleid, als hij, nu en dan, zijne'bedenkingen tegen het nieuw Plan van Conftitutie van den zwartbruinen Man had ingebragt. Diderik , zei Catherine , heeft er de meeste fchuld aan! Diderik, antwoordde de vader, is ook de beste pleifter, die men op deeze wond leggen kan. Dat geloof ik ook, rader! en daarenboven is Diderik een eerlijke jongen, die wel door de waereid wil, en de handen uit den mouw durft Jleeken. Ik ben blijde, dochter! dat uwe keus op den deugdzaamen Diderik gevallen is: gij zult er oneindig verder bij komen, dan met die andere jonge ligtmisfen. Maar Diderik heeft geene kostwinning; geene bediening! Dat heeft hij ook niet; maar, Catherine! de God der vrijë menfchen zij geloofd!— de man' die mijne dochter neemt, zal ik een ambt geeven. Vader! — beste Vader! Diderik zal mijn man worden. ^aH  ( 19 ) Dan moet ik daadlijk op weg, om hem, overééhkomftig uw ftaat, een rijklijk beftaan te bezor- Sen- De zwartbruine Man hing zijn Staatsëcharpe om; zettede zijn bril op en vertrok, en Catherine zong, met de fchoonfte ftem, die immer over Gods aardbodem klonk, het waereldwijd bekende Lied: fa iral fa iral fa tra! enz. DE BURGER DIDERIK; OF DE VOORDEELEN VAN HET HEDENDAAGSCH PATRIOTTISMUS. De zwartbruine Man was naauwlijks weder te huis gekomen, of hij ontbood den burger Diderik bij zig, die het zig een heilige pligt rekende , om , met agterlaating van alles, cito, cito, naar den veelvermoogenden Staatsman heen te fnellen. Diderik boog zig tot de aarde toe; de zwartbruine Man zei eenvoudig : dag burger Diderik! Hieraan kende men den rechtfchapen Volksvertegenwoordiger, die zig met geen complimenten , maar alleen met het weezen der zaak ophoud. Diderik bragt vervolgens alle de verfchooningen; betuigingen van eerbied; verzekeringen van volmaakte gehoorzaamheid, enz. bij, die hij, in zijne jeugd, op een fransch kostfchool te Delft, geleerd, en tot deis vérre onthouden had. Ba De  < 2« ) De zwartbruine Man had lang genoeg geleefd, en te veel de waereld doorkroopen, om de menfchen niet te kennen, en vooral die clasfe van daaglijkfche menfchen, waartoe de eerlijke burger Diderik behoorde, en dit was de eenige en de waare reden, waarom hij dien burger, (tusfchen vier oogen evenwel,) op een toon toefprak, die men anders niet, met voeg, extra btfchaafd kan noemen. Burger Diderik! gij hebt mijne dochter bezwangerd ! [De burger Diderik gaapte; verbleekte, en was derwijzen bedonderd , dat hij eenige oogenblikken ftom was.] Gij hebt haar ontëerd! Dat, — dat heb ik ook! — maar , 't is in dronkenfchap gefchied. — Dat is een bewijs, burger Diderik'. dat gij, hét zij dronken of nugteren uw zaaken zeer wel verftaat! — Maar, hoe het ook gefchied moge zijn , is om y teven; — het is gefchied'. — en , burger Diderik! ik ben vader, en eisch réparatie van eer, of, een piftool voor den kop. Excufeer mij, burger Staatsman l — Hoe ? excufeer en ? — en waarom dat ? Ik heb nog nooit een piftool afgefchooten. — Ik ben er bang voor. Gij zijt echter niet bang voor een meisje, en dus ook niet bang, em voor de eerfte keer met dat voorwerp te trouwen, 711welk gij niet ontzien hebt te verleiden. Ik verlang naar zodanig een huwelijk, —maar, — [Het  [ Het hoofd klouwende.] Ik heb geen geld of geen fonds om eene vrouw van dat fatfoen te kunnen onderhouden. Is dit alles, Wat er aan ontbreekt , burger? Burger! is dit niet genoeg ? — Het is zekerlijk erg genoeg; maar indien gij braaf op wilt pasfen, dan kan ik u tot een Man van fortuin tnaaken. Ik wil werken, dat het bloed mij de nagels' uitkomt. Dat behoeft juist niet. — Hebt gij wel zin om Secretaris te worden? Secretaris? — hoe? — daar heb ik in 'tgjheel geen verltand van. Dat is de min ft e zwaarigheid: het verft and, dat daar toe behoort, zult gij wel krijgen. Onzelieveheer is almagtig, dat weet ik wel. En gij kunt eene goede hand fchrijven, niet wa/ir ? Dat weet gij bij ondervinding. Ook heb ik een goede memorie, en al die woorden van, fiat in fertio; ri.fumtie van de Notulen; aantekeningen eontraaantekening van Protesten , enz. heb ik op mijn duimpje. Wel nu dan , burger Diderik! dan weet gij, bij provifie, genoeg. De overige fchelmerij, die tot het Secretariaat behoort zult gij misfchien eerder leer en als de Maatfchappij lief is. En hier mede wenschte de zwartbruine Man den burger Diderik geluk, met eene lieve, jonge, en, zo hij zei, deugdzaame vrouw, met het ambt van Secretaris te * * *, en met een traclement B 3 van  ( « ) van omtrent vierêntwintighonderd gulden jaarlijks. Voor zo verre mij bekend is, en volgens het getuigenis van luiden , die de zaak , zeker zijn, was, geduurende veertien dagen, de burger Diderik de beste, eeriïjkfte en minst ariftocratifche Secretaris in de geheele Bataaffche Republiek. Echter heb ik dit beminlijk paar naderhand ontmoet. — De burger Secretaris Diderik flapte toen met dezelfde fierheid; had het zelfde inzigt, en zekerlijk ook dezelfde intrigues; denzelfden almagtigen invloed op de Vergaderingen, als alle andere Secretarisfen hebben: hij had gansch andere houdingen en een geheel ander voorkomen dan te vooren; en wat zijne getrouwe wedergade betreft, — zij hield hem ftijf vast aan den arm, en keek over zijn fchouder heen, naar de ijdele en wulpfche jeugd, die haar agteröpvolgde. Dikwils denk ik bij mij zelve: is het waare, het zuiver Patriottismus dan zo gemaklijk in de befpiegeling, en zo moeilijk in de uitöeiFening? — Het predikt de bevordering van het algemeen belang , en derzelver meeste en eerfte voorflanders gebruiken het doorgaands als het thans gefchiktfte middel, om hun eigen belang boven alles te Hellen en tc bevorderen! — Heiaas! dus meen ik dan uitteroepen: de Nederlanders zijn goede praaters, maar flegte arbeiders! — Dan dit, helaas ! fmoort op mijn lippen, vermits ik dan aan Engeland en aan Vrankrijk te rug denk, waar het niet beter gefchapen ftaat, met de Patriottismusfen, die men aldaar in de mode heeft. DE  ( *3 ) DE BURGER BRAM; OF DE NADEEr UN VAN HET PATRIOTTISMUS. Voor Vrijheid en voor Vaderland! riep de burger Bram in een edele geestdrift uit, terwijl hij zijn disfel uit de hand, en de tonnen en duigen door zijn werkwinkel fmeet. — Met kuipen, dus voer hij voort, zal de Battaaffche Republiek niet behouden worden. Er moeten andere hoepels om het algemeen welzijn gelegd worden, dan die ik hier om de vaten fla. Her op! her op • Bram! de jaöod van 'tlieve Vaderland vordert geheel andere werkzaamheden van u! euz. Met zulk een heilig voorneemen, en op zodanige goede gronden , verliet de bürger Bram , in 178$, zijn kuiperswinkel, en werd een der eerfte patriotten. De vijanden van Bram, — en in dien tijd ontbrak het den uitmuntenden patriot 'aan geene vijanden, — zeiden dat hij te lui was, om te werken, en Hechts zögt om, door het Patriottisrrras, in aanzien en tot een ambt te geraaken, als. mede, om altoos met den bek in 't nat te wezen; vrolijke gezelfchappen bij te wopnen, en dergelijke lastertaal meer. 'tls waar, dat de burger Bram geen liefhebber was van zwaar werken; maar de zedenlijke 'oorzaak was niet verre te zoeken: hij had veelgeleezen; bezat 'een gezond verftand; fchreef een, B 4, $St.  geweten ftijl en maakte zelf een taamlijk fchoon • vaars; maar wat heeft een kuiper aan dit alles ? Elk vat, dat hij maakte, was een pasquil op de befchaafde Maatfchappij, als die de tegenltrijdige plaatfing haarer verftandigite Leden, met goede oogen, aanzag; — was een verwijt tegen hem zelve, als begraavende zijne talenten in de aarde; — en was een weezenlijk verlies voor het Vaderland , in deszelfs tegenwoordige netelige omltandigheden. De burger Bram bezat lighaamskragten genoeg, om alle de werkzaamheden van een naarftig kuiper te verrigten; dus bij voorbeeld, brak hij, in een oogenblik, de dikfte koperen duit in vier ftukken; hing hij, met zijn tanden, een zwaare onderdeur, uit en in de hengzeis, en ligttehij, met ééne hand, een ftoel bij de mat op, om 't even of er een boer of eene jonge jufvrouw op zat, en dat zo vlug en zo gemaklijk, als of hij een duig in de hoogte (tak. Bram kon derhalven werken; maar Bram bragt er eene gewigtige reden tegen in, die ik, met zjjn eigen woorden , zal vertellen. „ Ik ben fterk, (dus redeneerde Bram er bij „ zig zelve over,) maar ik ben ook te gelijk ver- ftandig. — lk kan tonnen en oxhoofden maa,, ken; maar ik kan ook mijn Vaderland helpen „ behouden , dat aireede op den rand des af„ gronds wandelt, — Simfom was ook fterk, „ want hij verfcheurde een jonge leeuw] — Simfom was ook verftandig , want hij was Richter over „ Israël J — Maar, kwam het immer in het hoofd „ van  C 25 ) „ van Simfom op, om een kuiper te worden? — „ Greep hij immer den disfel, om een ho^p om een vat te leggen? — Neen! hiertoe was de „ ziel van dien Israëllitifchen burger veels te edel en te verheven! en de Hemel had hem zijue „ verwonderlijke kragten tot een geheel, ander, , tot een veel hooger einde gegeeven ! — En al „ ware Simfom, door het eeuwig dwarschboo„ mend noodlot tot een kuiper opgevoed, dan „ nog zou hij geen kuiper gebleeven zijn, zo dra „ hij befpeurd had, dat hij, met dat flaaffche be- roep te laaten vaaren, aan eene oneindig nutti„ ger beltemming beantwoorden kon! „ Ik bevind mij in het zelfde geval. — Ik heb, „ wel is waar, geen jonge leeuw verfcheurd; „ maar echter kan ik, met mijn ééne hand, een „ jaarig varken bij den ftaart, drie voeten hoog, „ van den grond ligten! — Ik heb, ik beken het, met geen ezelskinnebakken duizend Fili- (lijnen verflagen; maar ik kan een jonge hok„ keling in zijn loop (tuiten , wanneer ik hem bij „ de hoorens vat. — Ik ben nog wel geen Rech„ ter over Nederland; maar ik kan het worden; „ doch dan moet ik drijfhout en disfel; hoepels „ en duigen vaarwel zeggen! — Ook is de te„ genzin, die ik in 't kuipersambagt heb, een „ duidelijke wenk van den Hemel, om, even ge„ lijk Simfom, ter verlosüng van mijn gefolterd Vaderland te fnellen , enz. V Deeze alleenfpraak van den burger Bram zal, in verfcheiden opzigten , aan eenige mijner, leezers, en vooral aan de héeren Boekbeöordeelaars, als B 5 in  C «5 ) in 't geheel niet ortodox voorkomen; doch nier verzoek ik nederig excus voor mij zelve! de alIeenfpraak is, genoegzaam woordlijk, door den burger Bram aldus gehouden; ik heb ze Üechts overgefcbreeven, en ik verzeker mij'ne leezers, dat, wanneer alle alleenfpraaken, die zelfs door verftandigen gehouden worden, zo onverminkt, als die van den burger Bram, in 't licht verfchee* nen, ze geen hair beter of ortodoxer zouden zijn. —<— De alleenfpraak van den burger Bram komt, onöpgefmukt , onder de oogen van het geëerd Publiek, en wat is er de reden van ? om dat de burger Bram thans lanjjs de ftraaten van den Haag loopt bedelen l Het gevolg deezer alleenfpraak was , dat burger Bram zijn kuiperswinkel uit-, en de Patrioltifche waereld binnenitapte. DE BURGER BRAM WORD COMMANDANT. Om door de waereld te komen, zei Bram, moet men zig' eerst in de waereld begeeven ! — Dit was een zijner onfeilbaare grondregels, die hij beftendig volgde, en waardoor hij eindlijk onherftelbaar verlooren ging. De burger Bram moest, en bij de vaderlanders bekend worden, en bij de vaderlanders zig bekend maaken: hier toe wist hij geen beter en nader weg, dan om de vaderlanders te zoe-  ( *? ) toeken daar ze waren, en, ongelukkig, zogt en vond hij ze, in de koffiehuizen, drinkfocieteiten, en bij gebreke van die, in de jeneverkroegen. — Om nu kennis met dit verbasterd foort van patriotten te maaken, moest burger Bram doen, het geen zij deeden, - en wat was dat? Zuipen , fpeelen, llgtmisfen, enz. Bram deed het, en welhaast was hij volleerd in dit foort van patriotkunde. Bram had, om dit voltehouden, geen gelds genoeg met zijn kuipen overgewonnen; dan dit was geene zwaarigheid; hij bezat vernuft genoeg, om, bij prov.fie, aan een fonds te komen, dat hem de noodige penningen, ten miniten voor een tijd, zou verfchaffen, om zijne leerjaaren in het toen- maalig republikeinisme te voleindigen. Het middel, waarvan hij zich bediende, was doodeenvoudig; hij verkogt naamlijk eerst zijn gemaakt vaatwerk; toen zijn gereedfchap en kuipershout; vervolgens zijn winkel, en eindlijk zijne overtollige huisgeraaden en klederen, en met het geld, dat hier af kwam, rekende hij uit, dat hij zijne vaderlandlievende ftudiewel zou kunnen voltooien. De burger Bram werd bol en bleek van kleur: werd vadzig en traag; hij ging met groote, wijde, maar langzaame ftappen : hij fprak weinig, en fnorkte , wakker zijnde , gelijk een kerküil. Een dier vroome Christenen , die sillerwegen de vinger des Heeren opmerken, als hun belang het medebrengt, om zelfs er de hand in te krijgen, befchouwde den burger Bram als een gefckiktr werktuig, om aan Nederlands Volk de vrijheid  C a8 ) heid en het geluk weder te fchenken ! Na zig, in zijn binnenkamer, nedergeworpen en verootmoedigd te hebben y {helde de vroome Man naar' alle zijne patriottifche kennisfen , en beduidde hen, dat Bram, als 't ware, van den Hemel gezonden was, om Nederlandsch Israël uit de klaauwen des toenmaaligen Duivels te verlosfen, enz. dit bewees hij met zulk eene verfchriklijke lengte van fchriftuurtekften, dat alle zijne geloovige vrienden blijde waren, toen zij hun woord gegeeven hadden , om den burger Bram aan den post van Commandant te helpen. —- Het zedenloos gedrag van Bram gaf wel een weinigje ergernis ; maar de vroome man had, ook ten deezen opzigten, zo veeje geestlijke overtuigingsredenen en bijbelplaatfen bijtebrengen, dat men, het zij vroom of godloos, al wederom blijde was, dat men, om tijd te winnen, aan burger Bram, alle zijne kroegsen focieteitszondeH gereedlijk vergaf. Het gevolg hier van was, dat Bram Commandant werd over een troep van uitgeleezen gewapende burgers. •;jw t-)*o<.M,; 1 ui; sfi ; ;gssn qa gtfïb&y t ■ i DE OMWENTELING VAN 1787; WAAR. BIJ BRAM OOK OMWENTELT. Thans was het tijdftip daar,dat de burger Bram zig op het Staatstoneel vertoonen kon : hij maakte en deed gepaste sanfpraaken, en dichtte vaderland-  ( *9 ) landfche liederen : zijne krijgsbenden luiiterden en zongen: zij verëerden en bewonderden dea verftandigen Held, die zij aan hun hoofd hadden: zij bragten hem volle glazen toe, en ontvingen die, op hun. beurt, weder van hem terug. De nieuwe Simfom werd dronken en verviel van erger tot erger: nog al maakte hij liederen en aanfpraaken,-tot dat eindlijk de omwenteling van 1787 hem 'tot eene andere Delila verftrekte, die hem de gebonden hoofdhairen knipte; — en, met zijn gebonden hoofdhairen verloor de burger Bram al zijn glans; heerlijkheid en kragten, en dat wel oneindig fchielijker, dan hij zijn tonnen , zijn duigen , zijn hoepels en gereedfchappen veiloorén had. — Thans fchiet er voor Bram niets anders meer over, dan den grooten hoop te volgen en met de patriottifche Republiek op reis te gaan, dat wil zeggen, den wijk naar Brafcand en Vrankrijk te neemen; zo als hij dan ook, in 't laatst van 1787, deed. DE BURGER BRAM OP HET GROOTE FRANSCHE SCHOOL. Indedaad, Vrankrijk was het groote fchool van het gezuiverd Patriottismus : van daar hebben wij de heerlijkfte lesfen en grondbeginzelen ontvangen: van daar verfpreidde het gezondfte verftand het  ( 30 ) het beminlijkfte licht, zo over de rechten van 3en mensen en burger, als over het weezenlijk geluk eener Maatfchappij, uit vrije menfehen beftaande, en door vrije menfehen geregeerd wordende! —i Zijn die lesfen niet gevolgd ; zijn die grondbeginzelen uit het oog verlooren! dit is iets anders; ~ maar daarom kan de voortreflijkheid dier lesfen ; de onvermijdlijke noodzaaklijkheid dier grondbeginzelen niet in twijffel getrokken worden, door hen, die onpartijdig over de zaaken verkiezen te oordeelen. In den beginne deelde het weldaadige Vrankrijk rijklijken onderftand, aan de Hollandfche vlugtelingen uit. Die 't eerfte kwam en zig in de gunst der uitdeelers wikkelde, kreeg het meesten. Bram haastede zig derhalven om een van de eerfte te wezen; hij maakte een overheerlijk lofdicht en deed eene zielroerende aanfpraak: het hart der gelddireéteurs werd er door getroffen en verheerlijkt; en Bram ontving een dubbel penfioen, ten kosten van eenige zijner meer verdienstlijke broederen, die flechts een half onderftand bekwamen. De burger Bram fcheen dus, bij het ongeluk van zijn Vaderland, zeer veel gewonnen te hebben: hij fmeet zijn flegte pluinje daarheenen! wierp zijn vërileeten fchoenen weg, en kleedde zig in den fmaak van een Petimaitre; evenwel wat gewaad hij droeg, Bram bleef Bram, dat is te zeggen, ongemanierd, ftijf, lomp, bol, bleek, traag, vadzig en fnurkende. De franfche lugt, of mooglijk wel de franfche foep  C 31 ) Toep, had meer invloed op zijne ziel, dan zijne zwierige kleederen: hij werd 1'entimenteel en verliefd. Eerst zond hij zijne zugten naar de meisjes van zijn geweezen Vaderland. Hij kermdeaffcheidsliederen; reciteerde tegen de maan; gaf dichtregels bij de last', ex tempore, aan de winden mede, die naar Holland woeijen, enz. Maar de franfche meisjes, aan wien dit verliefd verfchijnzel niet ontfnappen kon, gaven wel dra eene andere wending aan de zugten van Bram. Het leed maat weinig dagen, of Bram neurde zijn kwijnende minnezangen op den boezem deezer Franfche fchoonheden, — en 't was volftrekt onmooglijk lang op dien boezem te kunnen blijven; fchielijk daalde hij van daar neder en verzonk in den gevaarlijken put der wellust, waar al het inkomen van Bram, beneifens het weinigje gezondheid en kragten, dat hij nog overig gehouden had, geheel verflonden werd. Intusfchen waren aan Bram verfcheiden aanbiedingen gedaan, die hem tot een braaf Republikein konden gemaakt, en hem misfehien zijne gezondheid weder gegeeven hebben. Men wilde hem zijn inkomen laaten behouden; men zou hem duigen , hoepels, disfels en alle verdere gereedfehappen weder bezorgen, beneifens eene werkplaats , en daarenboven overvloedig werk , zo dat hij zo veel geld kon verdienen als hij zelf wilde. Op dergelijke voorftellen werd Bram altijd bloedrood van kwaadïtartigheid. — Zou de verdrukte Patriot werken ? riep hij uit. Zou hij zig , tot pleiner van zijne dwingelanden, tot een fl'aaf- fchei»  C 3* ) fchen arbeid zetten? — Die mij dergelijk eeï voorftel doet vernedert niet alleen mij; maar beleedigt in mij , zo wel het fransch als bet bataafsch Patriottismus , enz. — Bram joeg dus altoos zijne welmeenende vrienden en weldoeners van zig weg, en het was in die oogenblikken, dat hij waarlijk zeer fraaie vloek-en wraakliederen maakte, die men op barfche en grof klinkende voyfen, over al die geenen kon uitdonderen, die men in dien tijd Colonnisten noemde. Zo verre zelfs was de werkader van Bram geborften , dat, toen het oorlog was, en de ftad zijner wooning met eene belegering bedreigd werd , hij het vervloekte om een fpade of kruiwagen in de hand te vatten, ten einde de wallen te helpen repareeren, niettegenftaande Hollanders en Franfchen, vrijwillig en ongeroepen, met duizenden, zig aan dien noodzaaklijken arbeid zetteden. Toen het papieren geld in Vrankrijk verfcheen verminderde Bram evén zo fterk als de waardij van deeze noodmunt. -— Hij trok vierentwintighonderd livres in 'tjaar: toen dit in klinkende munt betaald werd, was het, bij Holland gerekend, een vorstlijk inkomen; maar toen de asfignaten zo afgrijslijk daalden, dat een bedelaar zelfs weigerde, om een briefje van tien ibus, tot een aelmoes , te ontvangen, wat had Bram toen aan zijn jaarlijksch inkomen van vierëntwintighonderd livres? — Bedenk het zelf, mijn lieve leézer! er heeft in Vrankrijk een tijd geweest, dat een ftuk boter, van vijfvierendeels pond, twaalfhonderd livres in papier kostede! dat men geen  C 33 ) geen paat ordenlijke borrels minder dan voör zeshonderd livres krijgen kon, en dat, wanneer men zijn fchoenen wilde laaten zooien en iigterlappen, Uien al vrij hard moest afdingen, wanneer men zulks voor zeshonderd livres gedaan koii krijgen. — Zie daar eene uitgave van twaalfhonderd livres, — stie daar de geheele inkomst van den burger Bram, in minder dan een paar dagen, op de lippen genomen ! De franfche meisjes , — onëïndig duurder dan een (tuk boter of een paar borrels, —— verlieten Bram, — en Bram had zeer gaarne, op'tvoetfpoor van den verlooren Zoon , draf met de varkens willen eeten , wanneer men, in Vrankrijk, ïn die dagen, flechts varkens had kunnen vinden! DE GELUKKIGE OMWENTELING VAN i-9S; OF DE ZBGEPRAALENDE INTREDE VAN BRAM IN ZIJN VERLOST VADERLAND. Toen de Franfchen de legers der geeoalifeerde Mogenheden voor zig heen deeden verftuiven ; toen zij, koude noch ijs ontziende, triümfantlijk Holland binnen traden; toen de dwingelanden verbaasdlijk Vlugteden, en toen zij, die, ten grootlten deele, het minst aan de tegenomwenteling gewerkt; het minst voor de herftelde Vrijheid opgeofferd hadden, op de ito den der hoogst géC zag*  ( 34 ) zagvoerende Magten zaten, en, met een almagtigen zwier van woorden , de nitgeweeken bataaven weder in hun Vaderland terug riepen, teti einde aldaar, onder de gezegende fchaduw van den boom der bataaffche Vrijheid, vrijlijk adem te kunnen haaien, en al hun geleden tegenfpoed te vergeeten; als mede, ( zo als men zekerlijk op een fatyryquen toon, heilig betuigde,) om den Tempel der Nederlandfche Vrijheid verder te helpen opbouwen; toen, zeg ik, toen geloofde ook de burger Bram, dat alles vischje fpring in was, en dat hij zig Hechts in Holland had te vertoonen, om er een man in folio te worden! — Dat Bram deeze gedagten had, en bij de uitkomst voer, zo als ik zo aanftondiï vertellen zal, zou mij weinig aandoen of bewonderen; — maar honderden, oneindig verdienstlijker vaderlanders, dan onzen fnurkenden Bram, geloofden deeze plegtige inroeping ingelijks, — en —verloorcn het geen zij in Vrankrijk wonnen of bezaten; — werden !in hun verlost Vaderland doodarm; — zagen de onwaardigften zig voor trekken; klaagden bitterlijk , zonder gehoor of medelijden te vinden, —— en (tonden op'tpunt, om, onder dien boom der Vrijheid, die duizenden guldens koste, den vervloekten adem uitteblaazen! — Dit fmert mij ten hoogden! Op deeze heuchlijke inroeping der uitgeweekenen, was de burger Bram zo blijde als een engel: voor de eerfte keer, zedert hij zijn kuiperij verliet, werd hij werkzaam: hij zogt het rampzalig over-  C 35 ) ©verfchot zijner klederen bij elkander, ert (telde er iets uit faamen, waaraan hij, met zeer veel deftigheid, den grootfchen naam van reisrok gaft zijn fchpenen waren in den allerellendigften toeftand; doch om vierentwintig honderd livres voor een paar nieuwe te geeven, dit verfcheelde voeten en vaamen , dat het zijn beurs zóu toelaaten! hij verkreeg echter, met onzachlijk veel moeiten, een klein endje pikdraad van zijn buur* man, waarmede hij de fcheuren en gaten, in deeze zijne oude doffen, zo goed en kwaad als hij kon, toenaaide. Hedendaagfche patriotten! die de ellenden uwef uitgeweeken medebroeders in Vrankryk nooit gekend hebt, en als nog niet kennén wilt, — leest dit, —• en — zo gij kunt, — bloost dan! Bram was dit ongeluk waardig; — maar een reeks vanbraave, eerlijke, verdienstlijke vaderlanders deelden in een zelfden lot. — NakomeJingfchap! gij zult éénmaal rechtvaardig wezen* en ten minden medelijden voeden met hen, die zo wel de droevige flagtöffers waren van de omwenteling van i?8;, als van de tegeriömvventelihg vaij 1795 1 ' . , lu dergelijk een reisrok, en op zulke fchoenen « wandelde de burger Bram , te midden in den feilen winter van het jaar der gezegende omwenteling* jiaar Holland. Gelukkig waren de rivieren bevtoorettj want geld, om zig te laaten overzetten, had Bram niet; maar ongelukkig waren de wegen hard en hobbelig , en de miferable fchoenen vaö onzen reiC a r>  C 36 ) ziger waren,tegen zulk eene verre reis,niet beltand!*Wat zal ik er meer van zeggen? — Mijne traanen vloeien over mijn gefchrijf; want, armzalig menschdom! wat begint gij ? en hoe volëindigt gij? De burger Bram kwam op zijn verfleeten kousTen , zonder fchoenen, te Amfterdam, en de eerfte logementhouder, waar hij aanklopte, wees hem naar een zielverkooper. EINDE DER GESCHIEDENIS VAN DEN BURGER BRAM* De burger Bram ging niet naar den zielverkooper, die de onbarmhartige logementhouder hem, op een fpottenden toon, had aangeweezen; maar hij zettede den langzaamen en wijden (lap naar eene jonge jufvrouw, waaraan hij, uit Vrankrijk, in prefentie van de burgeres de Maan, verfcheiden zugten, liederen, minneklagten, fentimenteele uitroepen, enz. had toegezonden, zo met den wind, als met de post, en de beurtfchepen; — dan, deeze jonge jufvrouw ftiet hem verfmaadlijk van zig af, zo dra ze zijn adem rook, en zijn geele graf kleur, van nabij bezag! —- Bram ging heen, even gelijk een hongerige bedelaar, waartegen de trotfche rijkaart zegt: gaat voorbij! En waar bleef Bram ? — 6 Mijne leezers! hoe klein uw getal dan ook we-  I ( 37 ) wezen mag, — ik zal het u zeggen. —— Bram prefenteerdeRequesten; verzogt om Gratificatiën; bood zijn dienst aan, zo wel voor kamerbewaarder in eene vergaderingszaal, als voor oppasfer in een fpeeltiuis ! — maar Bram werd overal afgeweezen ! en terwijl ik dit fchrijf, is Bram, inde allerëllendigfte geftalte, te zien, vooraan in de Koekamp, buiten den Haag, waar hij den voorbijganger om een duit vraagt. — Zo" hij er nog ftaat ach! — hij zij uw medelijden aanbevoolen!! .' DRIE BELANGRIJKE STAATSLEDEN. Ik zal, om voldoende redenen, de ftad niet noemen, waar de volgende carafters te huis behooren. — Ik bedoel te ftigten en te vermaaken, dóch ik bedoel zulks niet ten kosten van deezen of dien. Ik ontleen mijn caracters uit de natuur; de kleine bijfieraaden voeg ik er enkel bij, om het origineel te fpaaren, dat anders zeer gemaklijk, bij het fcherpzigtig Publiek bekend zon kunnen worden. — Indien egter, in weerwil deezer menschlievende voorzorg, eenige mijner origineelen, deeze caracterfchetfen op zig zelye wilden toepasfen, en zeggen, dat zij hunbeeldtenisfen in mijnefchilderijën vinden! ik mag 't lijden, doch liet komt voor hunne rekening , om hunne gezegden , ten dèezen opzigten, te bewijzen. C 3 ' Naar  C 38 ) Naar die zekere ftad dan vitarende , vond ik, iri de roef, drie perfoonen , allen zeer llaatig in 't zwart gekleed, en, op het uitterlijk voorkomen te rekenen, gewigtige Staatsambten bekleedende. De eene haalde, bij voorbeeld, eenige papieren uit den zak, Staatwijze gevouwen, en op den rug befchreeven met al de woorden , die tot eene Vergadering behooren , als, Notulen, Protest, Adrys, enz. — Hij zag ze eens ter vlugt in; las hier endaar, half binnens mönds, een periode; fchud* de nu en dan het hoofd; of gaf een goedkeurende knik, en dergelijke gebaarden en bedrijven meer, waaraan de jongens zelfs den versch gefchapen Staatsman, van andere fterfiingen onderkennen. De tweede gaf zig ook al daadlijk bloot. Hij keek, als bij toeval, den Notulenbrommer over dén fchouder en in zijn fchrift : een oogenblik geleezen hebbende, wees hij , met eene zekere ftaatsdeftigheid, als ik het zo eens noemen mag, met den middeniïen vinger van zijne rechtehand, terwijl hij, tusfchen den duim en voorften vinger van die zelfde hand, een fnuifje hield , op de een of andere pasfagie, en voegde er bij: Hiervan hebben •wij heden, morgen de refiimtie! Dat hebben wij ook! — antwoordde de Notuleman. De derde had een bril op, en uit zijn rokzak keek, even met een puntje, een driekleurig natio* naai lint, dat men duidlijk zien kon, zo aatt de breedte als aan eenige letters, die er op gedrukt fcheenen te zijn , dat het ëen Regeeringsfjerp was. Zo dra deeze gebrilde befpeurde, dat ik zijn di- ftinftief  ( 39 ) ftinétief teken gezien had, ftak hij het dieper in fcijn zak, als nu zijn oogmerk bereikt hebbende. Uit allen deezen, en meer andere kenmerken, van dezelfde natuur, befloot ik fchielijk, dat ik mij in 't gezelfchap van drie zeer belangrijke Staatsleden bevond. De Brilleman fcheen flechts op eene gunftige gelegenheid te vvagten, om met mij, over Staatszaaken, ingefprektekomen. Hij had mij reeds vertelt, dat het warm weder was; dat de lugt broeide; dat het mooglijk donderen kon ; dat daar regen opvolgen zou, en vervolgens, dat wij dan weêr koud weder zouden krijgen. Op alle deeze nieuwstijdingen antwoordde ik zeer breedvoerig, en vulde al de gaapingen aan, die hij er in gelaaten had. Ik vond hier mijn vermaak in, vermits hij er door belet werd, om tot zijn geliefdkoosd gefprek van Staatszaaken te komen. Weldra echter werd hem gelegenheid gegeeven, om zijne tong den ruimen teugel te vieren, en in Staatsörkaanen losteberften, toen de fchipper met het vuurtestje in de roef kwam. STAATKUNDIGE GELIJKENIS IN DE ROEF VAN EEN VEERSCHUIT. Mijne heeren! zei de fchipper, en het vuurtestje op het tafeltje nederzettende; gij vermoeid u, waaragtig, al te fterk; gij zult er nog ziek C«4 van  C 40 0 van worden; gij moet tusfchenbeiden eene uitfpan» ning hebben, en daarom doe ik u de propofitie, om eens te rooken. — Dit gezegd hebbende haalde hij eenige fchoone pijpen uit het tafellaadje en prefenteerde er ons elk een. Gij hebt gelijk, fchipper! zei de Brilleman, wien een glans van vergenoeging op 't gelaat kwam, vermits hij nu, met volle zeilen en vlak voor den wind, de ftaatszee kon inloopen: Gij oordeelt er zeer wel over , kaptein ! wij vermoeien ons al te fterk, en eene uitfpanning tusfchen beiden is allerönöntbeerlijkst voor ons. [De kaptein ging op het trapje zitten, waar langs men in de roef treed, en flopte insgelijks een pijp.] Maar, fchipper! voor wie vermoeien wij ons eigenlijk? Voor wie ofFertren wij onze rust, tijd, gezondheid, en alles wat ons dierbaar is, toch zo vlijtig op ? en voor wie ftorten wij ons in een poel van ftaatszorgen ? „ Wel, dat fpreekt van zelve, mijn heer! voor „ 't volk! " Behoorde dan dat volk niet dankbaarder te wezen, dan het is? ,, Men is altoos dankbaarheid aan zijn weldoe,, ners verfchuldigd; maar, mijn heer."- is het volk „ dan zo ondankbaar? " Hoe! is het niet? — Ziet het ons niet met eene zekere verontwaardiging over 't hoofd ? — Berispt het niet alle onze woorden, voorftellen enhandelingen? —- „ Het volk kan er mooglijk reden voor heba» ben. " [D<*  C 41 ) [De Brilleman werd inwendig kwaad.] Kaptein! weet gij wel, wat gij zegt? — Waar ooit kan het volk er reden voor hebben ? Zo lang als ik ten minden aan 't beduur geweest heb, heeft alles zo gewenscht en gezegend gegaan, als men met mooglijkheid verlangen kon! — Is het dan niet verdrietig, dus ondankbaar behandeld te worden ? „ Dat kan ik niet vinden, mijn heer! en ik zal „ u reden van mijne zaak geeven. — Gij zit in „ eene daatshulk , en ik in eene veerfchuit aan 't „ roer, is 't niet waar ? " Die gelijkenis , fchipper! is vrij vernuftig. „ Laat ik dan de eer hebben, om u verder te „ zeggen. — Wanneer ik — nu met het vaaren „ tien gulden daags of zeven, of iets minder ver„ dien; wanneer ik de pasfagiers breng, daar ze ,, wezen moeten, en dat op zijn tijd; wanneer ik geen fchade vaar, en op den duur nog al „ goed weder tref, — wat dunkt u, dat ik er ,, dan mijn hoofd mede breek, wanneer die pasfa„ gier knort, om dat ik hem niet fchiclijk genoeg „ het vuurtestje aanreik? Dat een ander vloekt, „ om dat zijn pijp breekt, die hij zoo aandonds ,, van mij gekogt heeft? dat een derde mij voor „ alle duivels wenscht, om dat hij zijn kop tegen eene brug doot? dat een vierde mij driegt ,, aanteklaagen, om dat, de lijn breekende, zijn ,, fatijnenrok, door'tfpattende water, nat word? „ en zo vervolgens? —• Denkt gij, dat ik er mij „ in 't minst aan door ? — Ik laat deeze luidjes „ hun goedbedunken zeggen. Ik ontvang mijn C 5 » v™&1 ï  C 4* ) „ vragt; bereken mijne winst; doe mijn pligt en „ zet de pasfagieïs aan dén aanflag uit mijn „ fchuit, die dan hun wegs wandelen, zo als ik „ den mijnen doe. — Én, bij mijne ziel! mijn „ heer! in uw ftaatsaffaire kunt gij net het zelf,, de doen ! " Ik zag dat de Brilleman alle zijne ftaatkundige vermogens en kragten te faamen riep, om den fchipper, die hem al vrij gevoelig op zijn zeer getrapt had, eens braaf den mantel uit te borftélen; — dan, eer hij op zijn flag kon komen, werd de fchipper, door een vervaarlijk gefchreeuw van den knegt, naar boven geroepen, vermits er een groot fchip regelregt op onze veerfchuit aan zeilde. Terwijl de kaptein dit dreigende onweder afkeerde, zei de Brilleman tegen mij: Dat canailjetuig van fchippers, weet weinig onderfcheid, tusfchcn een Regent en een Koeiendrijver te maaken. Deeze althans, antwoorde ik, is zeer lomp in 't waarheid fpreeken. De Brilleman wendde zig daaröp van mij af, en begaf zig in gefprek met zijne twee medeftaatsleden ; uit welk gefprek ik de uitlerfte noodzaaklijkheid befpeurde , om in de kerken te laaten blijven bidden; dat het vooral toch de Heere behaage, om dergelijke Staatsmannen met den geest der verlichting en der wijsheid te begiftigen! Mijn heeren ! riep de fchipper, door het deurtje van de roef! ik heet u welkom te Alphen , DE  ( 43 ) DE WAARHEID UIT DEN MOND DER ZUIGELINGEN. De drie gewigtige ftaatswezens bléevèn te Alplién; dus had ik, als met den fchipper alleen zijnde, overvloedige gelegenheid, om hem wat nader over deeze mijne heeren te onderhouden, en aldus begoft ons gefprek. Kaptein ! kent gij deeze Volksbeftuurderst Zeerwel, mijn heer! het zijn drie gekken. Drie gekken? dat is kart en zaak lijk gezegd. — Maar hoe heeten , en waar woonen *(jfT* Die met zijn bril op, woont of logeert in*** en heet Agurkus, junior! Hoe? Agurkus, junior? is dat die groote, verflandige Staatsman, waarvan ik zo veel fchoone redevoeringen en advyzen, in onderfabelden nieuws* . papieren of dagbladen, geleezen heb? Hij is Agurkus, junior, wiens naam gij onder eene menigte fchoone advyzeh en redenvoeringen kunt vinden; maar hoe verfcandig en fchoon alles ook wezen mag, wat gij van hem geleezen hebt, is tti blijft Agurkus, junior een groote en gevaarlijke gek. Maar, kaptein! hoe is het mooglijk? — Ik zal u uit den droom helpen, mijn heer! deeze Agurkus junior heeft, zoo als veele anderen zijns gelijken , een bekwaam fchrijver aan de hand, die, — Voor eene goede beloöning, — alle die-  C 44 ) die advyzen, voorftellen en redenvoeringen vooi hem opflelt, en die Agurkus, junior dan, ter beftemder plaatfe, uitbazuint en, — volgens het gebruik, — in de nieuwspapieren, met zijn naam er onder, laat zetten. «— Hij maakt dus in de dagbladen een heerlijk figuur; maar in de roef van eene fchuit, in zijn eigen huis, en zelfs op het eeregeftoelte, dat hij, Godbetert! bekleed, kan niemand anders hem, met korter woorden, befchrijven, dan ik u gedaan heb. Maar, in Gods naam! fchipper! als Agurkus zo gek is als gij hem affchildert, hoe komt hij 'dan in deezen zo gewigtigen post ? Hoe komen er zoo veele andere aapen in? — Agurkus liep de eene volksfocieteit uit en de andere in. Zijn fchrijver Relde voor hem aanfpraaken en vaarzen op, welke hij dan, — want hij heeft eene goede item, — op het fpreèkgeftoelte uitdonderde. In al die vaarzen eri aanfpraaken, werden de tyrannen in den afgrond geblikfemd: werden alle de volken, vrij, en was alles in eene vrije Republiek, botertje tot den bodem toe! — Hij tracteerde vervolgens op wijn, bier en jenever, — en meer was er niet nodig, om hem ten troon te verheffen. Maar, fchipper! gij hebt Agurkus ook een gevaarlijke gek genoemd! En is hij dit niet, mijn heer? dringt hij zig der waereld niet op als een verftandig man, en word het volk daardoor niet in deszelfs keus misleid ? —* We Agurkus niet anders kent, dan uit zijne advyfen en redenvoeringen, moet immers in de verzoek  ( 45 > zoeking vallen , om hem tot ambten en' bedieningen te helpen benoemen , waartoe een verftandig man gevorderd word? en wat doet men dan anders, dan een aap in een porceleinkas fluiten? Hierin hebt gij groot gelijk; maar het volk, dat zodanig eenen Agurkus verkiest, behoorde hem toch te kennen, en fhuis te laaten. Heb ik li niet gezegd, dat Agurkus op wijn, bier en jenever traéleert ? Van dit caracter had ik genoeg, en derhalven gingen wij tot dat van den tweeden zwarten Staatsman over. GESCHIEDENIS VAN DEN BURGER BROOD WA GENIUS. Uit het verhaal van den fchipper, 't welk ik naderhand volmaakt overéénkomftig de waarheid bevond, heb ik de volgende trekken ontleend. Broodwagen was 's mans eigen naam; het tut heeft hij er bijgevoegd, toen hij van den trog op 't kusfen geraakte. Hij was een bakker op het Dorp * * *, waar zijne voorvaders , zedert verfcheiden eeuwen, dezelfde affaire hadden geöeffend; een hunner pleeg bij Graaf Floris den vijfden brood te brengen, waartoe hij een groote wagen gebruikte: zo dikwils de hovelingen hem zagen aankomen, zeiden zij, daar komt Brood' wagen; zek»rlijk om den goeden bakker te kwellen:  ( 4» ) len: dit kwam den Vorst ter ooren, die, om zijne hovelingen te kastijden, deezen befchimpten werkman bij zig ontbood, en hem tot hofbakker verhief, mits dat hij voortaan den naam van Brood* wagen zou aanneemen, zo als dan ook gefchiedde. Dit voor zo verre het 's mans afkomst en handwerk betreft. De burger Broodwagenius had eene zeer goede huisneering. Als bakker bezat hij uitmuntende bekwaamheden: zijn brood was het fmaaklijkfte en voedzaamfte, dat men twintig uuren in de rondte kon vinden, en zo lang hij zig alleen met zijnen oven en winkel bezig hield, mogt men indedaad de maatfchappij met zulk een allernuttigst meubel geluk wenfchen. Dan ! het nimmerredengeevend noodlot fchokte ook dit fchepzej uit den kring, waarvoor hij zo. wel berekend was , en plakte hem, als een nutloos vijfde wiel, aan den ftaatswagen. Een zeer gering toeval veroorzaakte deeze gansch groote revolutie. Broodwagenius had eens, op eene boekverkooping, drie deelen der Nederlandfche Gefchiedenis van Wagenaar gekogt, zijnde het tweede, elfde en het negentiende deel. Er was dus eene ver* fchriklijke gaaping in den zamenhang der gefchiedenis; doch dit was voor den weetgierigen bakker niet flechts eene geringe zwaarigheid; maar hij zag zelfs dit defect glad over 't hoofd, en was ten hoogften in zijn fchik, dat hij nu de zo langjgevvenschte gelegenheid gebooren zag , om de Justorie van zijn tederbemind vaderland te hooren Jee*  C 47 > leezen; want zelve was hij een zeer gebrekkig leezer; kunnende hij, ter naauvvernood, de weekIjjkfche briefjens van de broodzetting, op een ver» ftaanbaaren toon, uitknarsfen. De burgeres Broodwagenius had, in haar ongehuuwden leeftijd ; eene fchoolmaitres geweest, en een bijzonderen roem bij al de dorpelingen behaald, met de boerenjongens en meisjens, zeer fpoedig, het a. b. c.; het onzen Vader; de tien Geboden; de artikelen des christlijken Geloofs, enz. te leeren, en het was uit hoofde deezer geUerdheid en bijzondere gave Gods, in 't onderwijs der ChrUu-nen, dat de bakker fmoorlijk op haar verliefd werd, en haar tot zijne hulp nam, die voortaan, in 'c bed en in de bakkerij, tegen hem over zou zijn. fer In de omhelzingen haarer armen, cn bij bet kezend geluid haarer lippen, Heet hij dc gclukzaligfte dagen* Dc geleerde burgeres verliet, in den ongemeenharden winter van 1794» waarvan de Franfchen zulk een meesterlijk gebruik maakte, haare keuken en naaikamer, en kwam in de bakkerij zitten, om aldaar, op hoogstvjiendlijk en allernederigst verzoek van haar geliefden echtgenoot, de Vaderlandfche Historie van den beroemden Wagenaar , overluid, voorteleezen. 't Is waar, de burgeres begon niet te leezen met dat deel, 't welk de vroeglte gefchiedenis behelsde ; maar zij greep er Hechts een uit de drie, en ias zo lang tot het uit was, en ontgon dan een ander. Bij elk prentje was er eene lange rust, zp wel voor de deegkneedende of ovenltookende toe»  C 4« ) toehoorders, als voor de leezeres; want dat prentje ging dan de bakkerij" rond, en werd met de üitterfte attentie, door den baas , den knecht en de jongens bekeeken en beoordeeld. ■ Door dit geduurig leezen en herleezen, en door het zeer opmerkzaam toeluiftereri kreeg Broodwagenius verfcheiden vaderlandfche gefchiedenisfen zo vast in den kop, als een dominé den Catechismus : hij' wist er zekerlijk den famenhang niet van , en met de tijdrekenkunde had hij niets te maaken, zo dat hij wel eens een Graaf en Gravin, als man en vrouw, bij elkander plakte, niettegenftaande de een zomtijds een paar honderd jaaren vroeger dan de andere geleefd had; doch dit was hem toetegeeven, in dit vak zijn de geleerden het ook altijd niet eens. — Evenwel kan men niet ontkennen , dat de gefchiedkunde van den bakker, bij uitftek verward was. De hurger broodwagenius had aan deeze geleerdheid niets gehad, wanneer hij" ze niet te lugten had kunnen hangen, en hiertoe werd hem, door de komst der overwinnende Franfchen , weldra de fchoonfte gelegenheid gegeeven. Op het voetfpoor van anderen rigtede men te *** een club op, en vermits geen club beftaan kon zonder Prefident, en burger Broodwagenius bij alle de clubisten bekend was, vermits hij genoegzaam aan allen brood leverde, werd hij ook met unanieme {temmen tot Preiident verkooren. Thans opende er zig een 'ruim veld voor zijne hoofdliefhebberij, de vaderlandfche gefchiedkunde naamlijk. Hij aanvaarde hetPiefidium met eene zeer  C 49 ) rêer gepaste aanfpraak, aan elkander hangende tan verdraaide en verknoeide historiën uit Wa* genaar: hij (lelde hen plans van regeeringsformeu en volksconflitutiën voor , alles gedaafd en gegrond op de gefchiedenis van Nederland, enz. Zijne toehoorders gaapten hem aan, en verklaarden eenpaarig, dat hij nog beter gefchiedkundige en (taatsman, dan broodbakker was. Het eerfte gevolg was, dat, toen er in een zeker beftuur een waardig lid , door dit gedeelte*des volks , moest verkoozen worden , Broodwagenius, met aller (temmen en tot aller genoegen, op het hoogde eeregeftoelte gezet werd. Het tweede gevolg was, dat, toen Broodwagenius een geruimen tijd in 't hoog bewind gezeten had, en toen zijne committenten zagen, dat zij geen hair breedte gevorderd of verbeterd waren ; terwijl zij, — vermits de bakkerij door een zeer onbekwaamen meesterknegt werd waargencmen, — ongemeen flecht brood moesten kaauwen, — dat zij, zeg ik, al de achting voor Broodwagenius , als Staatsman, verboren, en als Bakker hem vuuriglijk weder terug wenschten. De Staatsman echter befchouwde deeze en der. gelijke wenfchen, als de uitwerkzels van louteren nijd en wangunst, waarvoor de man van verdienden bedendig blootdaat, zodra hij zig in de* daatshoogte geplaatst vind! hij bekreunde het zig derhalven weinig, en zwoer met een heiligen eed, om de belangen des lieven Vaderlands altoos boven zijn eigen belang te dellen , en om op den post, waarop de volkswil hem gedeld had , onD ver-  C 5° ) verwrikt, tot aan zijne laatfte ademhaaling toe, getrouw te zullen blijven (taan, zo als hij dan tot heden toe ook gedaan heeft. DE STAATSMAN KORENZAK. De burger Korenzakis de derde der zwarte Vertegenwoordigers, welke thans aan de beurt ligt, en die ik kortlijk fchetfen zal. Hij was de welöppasfende knegt van Broodwa. genius: hij bezat, wel is waar, zo veel historiekennis niet als zijn meester: want niettegenftaande, hij ook, geduurende den geheelen winter, de dvie defefte deelen van Wagenaar had hooren lee» zen en hcrleezen, was hij echter nu en dan den zaamenhang, voor zo verre de leezeres die nog hield, geheel kwijt geraakt, om reden, dat hij, terwijl er geleezen werd, nu eens naar de builzolder, dan weder met de broodmande loopen, of iets dergelijks verrigten moest. — Dan, dit gebrek van kunde in de oude gefchiedenis, vulde de weetgierige Koorenzak aan, met eene uitgebreider kennis in de hedendaagfche gefchiedenis , welke hij verkreegen had door het vlijtig leezen van het dagblad en twee of drie couranten per week: zijn meester zelfs gaf, bij alle gelegenheden, het loflijk getuigenis, dat zijn knegt, in dat vak, hem verre overtrof. Hij was een goede fakkel van een jongen; grof ge.  C 5i ) gefpierd en verwonderlijk fterk: zijn lieffte koït was gebraaden fpek ; zuurkool met aard-appelen , enz. hij was een eerfte meester in het bakken van krakelingen, waarvan zijn meester, om deszelfs uitmuntende deugdlijkheid, een goeden aftrek had. Zijn vader had hem, — zijnde hij ergens in Westphalen gebooren, — naar Holland gezonden , om aldaar te leeren grasmaaiën of turfbaggeren; doch zijne moeder, hem, meer dan eens, gezegd hebbende, dat hij voor een groot man in de wieg was gelegd geworden, maakte dit zo veel invloed op hem, dat hij eerst bijeen molennaar, en vervolgens bij een bakker zig in dienst begaf. Toen Broodwagenius prefident van de club was geworden, bewerkte hij, dat zijn knegt vice-prefident werd. Zoo dikwils nu burger Koorenzak het prefidium, bij abfentie van zijn meester, waarnam , fpreidde hij, op eene vernuftige wijze, zijné hedendaagfche gefchiedkunde ten toon, het welk hem de achting en genegenheid der toehoorders , in eene rijke maate, gewinnen deed. Het laat zig van zelfs begrijpen, dat de viceprefident de tegenwoordige gefchiedenis op dezelfde of foortgelijke wijze martelde, als de prefident de oude deed; maar behalven dat hij hierin gelijk, ftond met de courantiers, dagbladfchrijvers, weekbladöpftellers , enz. gaf hij even daar door aan zijne toehoorders het grootfte genoegen, vermits zij, zo als in alle clubs, ten fterkften op hetwonderbaare geib.ld waren! bleek het korten tijd daarna, dat men hen leugens op den mouw gefpeli had! wat zwarigheid? die oogenblikken, waarin D a men  C 52 ) men hen genoeglijke, fchoon veriïerde historiën verteld had, hadden hen, met het uitterlte vermaak , ten minden doen zien en gevoelen , .hoe veel goede zaaken er gebeuren konden. Broodwagenius tot den gewigtigften post van Beftuurder geroepen en vertrokken zijnde, werd,— dat zeer natuurlijk was, — burger Koorenzak, met eenpaarigheid van (temmen, tot prefident benoemd, en toen men andermaal, bijeen zeker toeval , een Vertegenwoordiger verkiezen moest, werd het gezegde der Westphaalfche moeder van Koorenzak bewaarheid, en het hoog bewind hem, tot algemeen genoegen, toevertrouwd. Van deezen burger werd op het dorp *** na zijn verkiezing weinig of niets gefproken; eenige fnoepftertjes alleen, die gaarne zijne krakelingen aaten, wenschten hem, in de oogenblikken hunner belustheid , weder terug. FE R DIN AND; OF DE WljSGEERIGE EN EERLIJKE STAATSMAN. Vermits ik mijne wandelingen in het Haagfche bosch, onophoudelijk, voortzettede, kon het niet misfen, of ik moest er nog meerder caraéters aantreffen, waarvan ik, bij tijdvervolg, een'zo nuttig als vermaaklijk gebruik maaken kon. De caratters en gefchiedenisfen tot dus verre door mij ge-  C 53 ) gefchetst en opgegeeven, doen indedaad het zuiver Patriottismus weinig eere aan; doch, hoe zeer mij zulks tot in de ziel finert, is het echter mijn fchuld niet. Ik fchilder de arme dervelingen naar 't leeven, en verhaal hunne gefchiedenisfen, wel vrolijk, edoch met de hoogstmooglijke onpartijdigheid ; — hebben de gevoelige, de eerlijka harten er i of medelijden mede, of er een gruuvvel van ! 't is niet aan mijne fchilderij; maar aan den aart der zaak zelve te wijten. Word echter niet geheel moedeloos, gij! die ik , in den volden zin van het woord , menschen kan noemen! ik zal u een carecter fchetfen, dat u behaagen zal, en dat ook in de beduuring uwer gewigtigde belangen is. In een der eefizaamde hoeken van het bosch vond ik den verdandigen , den eerlijken Ferdinand;hij wandelde langzaam; met de armen kruislings over elkander, en de derkfpreekende oogen naar den grond geflagen. — Ik verraschte hem; hij dagt de volkomendè eenzaamheid te genieten: ik fprak hem aan, ën te vergeefsch tragtede hij de traanen te verbergen, die bij menigte hem over dc wangen liepen. — Weldra raakten wij in een vertrouwlijk gefprek. Ferdinand is een wijsgeer, zo wel door eene uitgebreide dudie, als door eene langduurige en geftrenge ondervinding : hij kent de menfehen grondig; niet zo als zij op eene godsdiendige of romanesque wijze befchreeven en afgebeeld worden; — maar zo als ze waarlijk zijn: uit hoofde van deeze kennis is hij er wel verre af, om ze zïg D 3 haat-  C 54 -> baatiijk of verïchtlijk voorteuelkn, of om er volmaaktheden van te verwagten, die ze niet bezitten. Hij bemint de menfehen ; hij neemt ze, om zo te fpreeken. zo als ze zijn, en is, in hunnen omgang, met hen te vreeden : dit belet hem echter niet, om op alle mooglijke wijzen, en bij alle voeglijke gelegenheden , aan hunne verbetering te arbeiden: deeze edele onderneeming was niet altijd vrugtloos; hij zag nu en dan gewensclue vrugten van zijnen, zo wijsgeerigen als menschlievenden arbeid; dat hij 'er niet altoos zodanig eene heilzaame uitwerking van befchouwde , kwam meerendeels daar van daan, om dat er Grootcn en Magtigen waren , wier ftaatzugtig belang het was, om de waare verbetering van het menschdom tegentegaan en te beletten. De verlichting van 't verftand,de verbetering van het hart moeten noodwendig de Vrijheid der Maatfehappij ten gevolge bebben; maar de heerschzugt is de gezwooren vijandin der weezenlijke Volksvrijheid. Op deeze gronden was de wijsgeerige Ferdinand tl voor lange jaaren een Patriot. De regeering. zieke Grooten hadden hem reeds voor geruimen tijd in 't oog gehad; doch vreesden zijne werkzaamheden niet, zo lang het Patriottismus geen mode was geworden; echter droegen zij hem een kwaad hart toe, en dit was natuurlijk; tusfehen den menschminnenden Wijsgeer en den volktirukkenden Dwingland moet noodwendig een fterke sntiphatie wezen. Toen het Patriottismus , na 1781, het hoofd jn Nederland begon opteftceken, was de keus va» Fej-  « 55 ) Ferdinand oogenbliklijk bepaald. De partij, du hij koos was de zwakfte, en de arbeid, dien hij ondernam, was ruim zo zwaar en moeilijk als gevaarlijk. De Nederlanders deeden eene pooghigom vrij te worden, fchoon Ferdinand ze befchouwde als nog niet rijp voor de Vrijheid, en hunne magt was zeer gering; de tegenpartij had alle magt in handen, en ontzag geene middelen, hoe geweldig en fnood, om deeze vrijheidszugt in de geboorte te fmooren. Dat de bedoeling van Ferdinand volmaakt zuiver was, bleek uit zijne handelingen, in de omftandigheden, waar in hij zig bevond. Hij was rijk, en zou een zogenaamd ftil en gerust leeven hebben kunnen leiden, wanneer hij enkel en alleen op zig zelve gezien, en niet anders dan zijn zelfsbelang bedoeld had; maar dit ftrookte geenzins met zijn werkzaamen aart en zugt om wel te doen. Hij hielp eene menigte ongelukkigen aan werk en dus aan brood, en vermits hij, vooral geduurende den Engelfchen oorlog, met het innigst leedweezen zag, door wat oorzaak er zo veele ongelukkigen gemaakt werden , offerde hij niet alleen zijn rust, zijn zielvermogens, maar ook zijn fchatten op, om de bron deezer onheilen, ware 'tmooglijk, te floppen. Dus, bij voorbeeld , moedigde hij de gewapende burgercorpfen en vaderlandfche focieteiten van dien tijd, ten allerfterkften, aan, zo wel met onderfteuningen in geld als anderzins; zijnde er geene vaderlandfche fondfen, ten dien tijden, tot heiftel der bataaffche vrijheid, uitgedagt, waarin D 4 bij,  C 56 ) hij, voor zo verre de betaaling betrof, geen rijklijk aandeel nam: zodanige patriotten zelfs, die door de heerschzugt vervolgd, of aan hunnen vaderlandlievenden ijver werden opgeofferd, vonden in Ferdinand eene veilige toevlugt; een vertroostend vader, en een minzaamen weldoener. Niet Hechts was dit de beftendige handelwijze van Ferdinand toen er, voor de omwenteling van 1787, zig nog eenige hoop tot herftel der patriottifche zaak opdeed; maar zelfs toen deeze flaauwe hoop, bij den aanmars der pruisfchen, glad verlooren ging , onttrok deeze befchermer en weldoener zig niet aan de veelvuldige rampzaligen, die zijnen raad of bijftand verlangden. — Hij vlugttede als balling; — maar hij was even gelijk de zon, die in 'teene land ondergaat; maar tefFens in 'tandere land oprijst, om den vertroostenden morgen aan te brengen, den geenen, die aldaar in duiflernis en rouwe gezeten zijn. — liraband en Vrankrijk kunnen het getuigen. De naamen van veelen, die hetj toenmaalig Pa>triottismus aanvuurden, doch die geen grootheid van ziel genoeg hadden, om van agter de fchermen te voorfchijn te komen, en die, toen de tegenpartij meester werd , de eerfte waren om er de leuzen van te draagen , en deeze opgaande zon te aanbidden; — deeze naamen, zeg ik, werden bij de overwonnenen vervloekt, en bij de overwinnaars met veragting genoemd; doch de naam van Ferdinand was in zegening bij allen, die hem kenden, en die, om 'teven wat denkwijze zij toe-  C 57 ) toegedaan waren, onpartijdig over weezenlijke verdienften dorften oordeelen. ■ WELDOEN BELOONT ZIG ZELVE: EENE STAATSLES. De deugd en verdienden van Ferdinand hadden zulk eenen diepen indruk in de gemoederen gemaakt, dat er bijna een wonderwerk door gebeurde,- — want de eerlijke, wijsgeerige en verdienstlijke Ferdinand werd, na de omwenteling van 1795) onder het getal der Volksvertegenwoordigers gevonden. — Dat hij tot de minderheid behoorde, wanneer het op zaaken van belang aankwam, was misfchien hier aan toetefchrijven, om dat hij zig zelve volmaakt gelijk bleef. Het was geene grootheid, die Ferdinand voor zig zelve of zijne familje zogt: noch minder waren het voordeden of rijkdommen, die hij, met zijn werkzaam Patriottismus bedoelde. — Hij flapte zijne nigten en neeven voorbij, wanneer het aan hem ftond, om over ambten en bedieningen te befchikken, en gaf ze aan dezulken, die de ongelukkige flagtöffers van een voorig beftuur waren geweest, en van wien hij zedenlijk overtuigd was, dat zij de hen toevertrouwde posten, overéénkomftig het algemeen belang, zouden bekleeden! — En, wat de fchikkius voorde rolgende ftaatshuishauding betreft; — Ferdinand D s bouw»  C 58 ) bouwde alle zijne voordellen, alle zijne advyzen, dienaangaande, op het gezond verdand; op da waare rechten van den mensch; op de eenige en weezenlijke belangen eener vrijë Maatfchappij, en op de beste voorfchriften van het onveranderlijk volksgeluk. • De burger Ferdinand, hoe ijverig en welmeenend ook , voor de dierbaarde belangen van zijn Vaderland, vond echter dien bijval, die medewerking niet, welke hij zig beloofd en voorgefteld had, vooral in dit fchoonde tijdvak tot herdel der bataaffche Republiek, te zullen ontmoeten. — Heerlijke gezegden; uitmuntende voordellen; bondige redeneeringen ; de beste ontwerpen , enz. hoorde hij van anderen en bragt ze zelfs ter baane; -- dan! hij zag die allen, bijna zo fpoedig vergeeten en verdwijnen als ze gebooren waren. — Hij zag bet lijdende meusebdom vuuriglijk naar eene weezenlijke Vrijheid reikhalzen, — en, — met de fchaduw, — met haar boom en beeldtenis , — zig vergenoegen, i Hij ondervond zelfs meer! — De openhartige en welmeencnde voordanders van het waaragtig volksheil moesten zwigten voor fchreeuwers en intriguanten , die , met de woorden van Vrijheid en maatfchaplijk Geluk op de brommende lippen, niet anders zogten, dan eigen grootheid, om 'teven of die ook gebouwd werd op het ongeluk en den ondergang hunner medeburgers. — Dit alles werd door het weldenkende volk gevoeld en bejammerd; — doch verder d?.n voelen en jammeren ging het bij dat volk niet! het dond op den  ( 59 ) den rand des afgronds, en bet kwam niet in bet zelve op , om flechts éénen Hap rugwaards te doen, en aldus zig zelve, — provifioncel, — te behouden. Dit perfte den goedhartigen, den vervooruitzieuden Staatsman de traanen uit de oogen, zo dikwils hij in zijne eenzaamheid den ftaat der zaaken overdagt. — Alles ftond zo fchoon! alles was niet flechts zo wenschlijk, maar ook zo mooglijk J en echter, — alles ging verboren , — om dat de goeden , als 't ware, in eenen zorgloozen flaap vervielen, en de boozen ongeftoord hunne verderflijke werkingen konden voortzetten ! Maar, mijn lieve Ferdinand! zei ik tegen hem, enkel om de edelheid zijner ziel in haare volle kragt uittelokken: hoe is het mooglijk, dat gij u nog, in goeden ernst, met het onwaardige menschdom zo veel moeite kunt geeven ? Hoe ! — zijt gij het die mij deeze vraag doet ? Antwoord mij Jlechts, Ferdinand! ik heb reden om u zulks te vraagen. Zou ik mij geen moeite geeven , om het ongelukkige menschdom uit dien poel van jammeren te rukken, waarin het zoo moedwillig zig zelve ter nederftort, en waarin het zo vrijwillig als zorgloos liggen blijft? — Zijn de ftervelingen mijne broeders niet? en is hij een broeder, die zig de nooden en rampen van zijnen broeder niet aantrekt ? die dezelven wel ziet; maar die, — even als de onbarmhartige priefter en leviet, — tegen over hem voorbijgaat, en hem, met een koud God  C 60 ) God zegent u! aan zijne wonden en lijden overlaat? — Gij weet het, dat ik, met de voortplanting van de republikeinfche leer mijn eigen voordeel nimmer bedoeld heb! — Ik heb er zeer veel aan opgeofferd, en ik zal mij die opofferingen blijven getroosten. — De belooning van een weldaadig hart beftaat niet in den uitflag van zaaken; maar in de geneugte van 't weldoen zelve! — Tegen dat onhandelbaare, tegen dat ondankbaare menschdom zal ik altoos, met een ruim geweeten, kunnen zeggen: gij zijt ongelukkig; maar 't is mijn fchuldnietl ik heb uw geluk begeerd ; — maar gij hebt niet gewild. — Niet gewild, Ferdinand? — fiond het wel in deszelfs magt, em het te willen. Ik weet het, mijn vriend! dat men van ftroo en ftoppelen geen marmeren paleizen kan bouwen! — lk weet, dat de meeste menfehen wel ledige vaten zijn; doch dat men er daarom het verfland niet kan ingieten ! ik weet, dat men wel veel van 't geluk kan prediken, doch dat er, in dit opzigt, wel veele geroepenen , maar zeer weinig uit- verkoornen zijn ; maar tefFens weet ik ook, wat mijn pligt is; — weet ik ook, wat tot mijn eigen genoegen verftrekt; — weet ik ook, wat ik eenmaal aan den God van hemel en van aarde zal moeten verantwoorden! Ferdinand zweeg, en de zaligheid, die het onaffcheidbaar deel van een Waar menfehenvriend is, lachte mij van zijn aangezigt toe. VER-  ( 61 ) VERWONDERLIJKE STAATSCA* R A C T E R S. Ergens op mijne reizen, in wat land weet ik niet, en zulks verfcheelt ook weinig, vond ik een zo veTfchriklij'k mengelmoes van ftaatscaracters, die *e faamen eene vergadering uitmaakten, dat ik het waagen zal om er eene flaauwe fchets van te 'geeven ! — ik zeg flaauwe fchets, vermits de volkomen gelijkenis in deezen, door geen mertsehlijke pen kan getroffen worden. In een groot vertrek vond ik eene menigte boeren bij elkander zitten en ftaan. Zij rookten enfmookten zo verbaazend fterk, dat er een dikke rook , even gelijk eene wolk , om hen heen zweefde, zo dat die geenen, welken zig wat verre af bevonden, of in een hoek zaten, ter naauwernood of in 't geheel niet gezien konden worden. —— Elk deezer boeren had zijn kannetje of glas jenever, die geen nood had van te zullen verfchaalen, bij zig. Het kleppen met de dekfeltjes der kannetjes; het knippen tegen de ledige glaasjes; of, zo de Staats-kastelein dit niet hoorde, dan het roepen om een borrel , maakte een zonderling varieerenden toon, met het gebrom, gemurmel en gefchreeuw der praatende boeren, die wel met hun twee, drie of vieren bij elkander ftonden, even als of zij een onderling gefprek hielden ; doch waar van er echter geen een zijn kaakebeencn een oogea  oogenblik geflooten hield, indiervoegen, dat zij, tegen elkander praatende, allen te gelijk praateden , en van tijd tot tijd hunne (temmen verheffende , ten einde de andere praaters te overfchreeuwen. Ik werd in dit gezelfchap van Staatsmannen geïutroduceerd door een der leden van dit aanzienlijk lighaam , zonder welke introductie er niemand mogt binnen treeden. Ik verbeeldde mij in eene groote herberg te wezen; want naauwlijks gezeten zijnde, kwam de kastelein bij mij; hij prefenteerde mij een pijp, die ik aannam, en vroeg, of ik van bitter of klaar gediend wilde zijn ? waarvan ik het eerfte verkoos. Mij leidsman befpeurde mijne verwondering over dit zonderling (lag van weezens , die ik , volgens de gronden van mijn beredeneerd Patriottismus als de bloem eener ganfche Natie moest befchouwen. Wanneer de committenten, ( dit was de eerfte gedagte, die in mij opkwam,) aan hunne gecommitteerden gelijk zijn, dan is er op Gods aardbodem geen land, waar het de jeneverftookerijën en pijpmaakerijën zo wel gaat! — Hij zag, dat ik glimlachte, en fchoof met zijn ftoel digt naar mij toe; want zonder mond aan oor te fpreeken, konden wij elkander onmooglijk hooren. Wat dunkt er u van? vroeg hij. Ik vertelde hem de. invallende gedagte, die ik gehad had. Echter, zei hij, worden hier op dit oogenblik, de grootfte zaaken verhandeld, waarvan ons behoud of ondergang afhangt. 't It  ( 63 ) '< Is mooglijk! maar dan verhandelt ze ieder voer zig zelve; want zij zijn alle jpreekers, en niemand is toehoorder. Maar de voornaamfte raaddraaijers kunnen fpreeken en aanhooren , in 't zelfde tijdftip. En de eerlijke luiden? Deeze worden, zo wel hier als in de vergadering, overfchreeuwd. Zij fchijnen zig dit nog al te getroosten! Zij moeten wel, want het is niet anders; en daarenboven , als een eerlijk man zijne gedagten openlijk gezegd, en zijn pligt ten vollen betragt heeft, dan is hij onverantwoordlijk, en met zig zelve voldaan. Dat de eerlijke luiden kier openlijk hunne gedagten zeggen, dunkt mij, kan ik aan de Jlerke beweeging hunner lippen befpeuren ; maar dat zij hun pligt ten vollen betragten , kan ik nog niet zien. Dat zult gij zo daadlijk zien, als zij plegtig vergaderd zijn. DE BIJZONDERE CARACTERS PASSEEREN DE REVUE. In dille en bedaarde afwagting , hoe het Heil en de Vrijheid des volks, door deeze fpreekei.de, maar overdonderd wordende eerlijke luiden, zou behartigd, verdeedigd en daargefteld worden, in eene yolle vargadexing; — nam ik de vrijheid, om mijn  C 64 ) mijn leidsman naar eenige carafters te vraagen Van enkele perfoonen, die mij 't eerst in 't oog liepen. Wie is hij, vroeg ik hem, met die fiijve pruik ep, die halfeen boer en half een ftedeling fchijnt te wezen ? Dat is een keurs- of rijglijfinaaker van origine; doch naderhand een tapper. Hij heeft een grondig verftand van allerlei rijglijven; zelfs in zo verre dat hij, toen, in naarvolging van Martinet, er zo verbaazend veel Catechismusfen in de waereld geftooten werden , ook, zo men verzekerd, een foort van Catechismus over de keurslijven ontworpen heeft, waarin hij, niet de fchadelijkheid, maar de nuttigheid en noodzaaklijkheid betoogt, vooral voor jonge dochters, die het volle vertrouwen hunner fcherpzigtige moeders niet bezitten , om keurs- of rijglijven te draagen. — Uit dat grondbeginzel redeneerde hij ook, toen er een voorftel gedaan werd, om, bij publicatie, het draagen van keurslijven te verbieden, en verzettede er zig ten allerfterkflen tegen; motiveerende dit zijn advys daarmede, dat het affchaffen van deeze vrouwlijke klederdragt eene wijde deur zou openzetten voor allerlei losbandigheden, ja! hoererij der jeugdige vrouwlijke fexe; — evenwel, zou hij onderdehand, aan vertrouwde vrienden, genoegzaam te kennen hebben gegeeven, dat, wanneer hij lid der Vergadering kon blijven, en hij dus niet in de droevige noodzaake kwam, om tot zijn oud beroep weder te moeten keeren, hij dan zijn advys wel geheel veranderen wilde, en voor de publicatie itemmen. — In denzelfden fmaak .advyfeert hij ook, wan-  ( 65 ) wanneer, in het een of ander opzigt j de tapnégotie een onderwerp van deliberatie word. Maar hoe maakt het deeze vriend met de Staats ■zaaken? Hij handelt er medé eveh als hij'j voor deezenj met zijne klanten en keurslijven handelde; Komt er een mager, tenger lijfje, hij maakt er een keurslijf voor, dat er netjes om (luit. Komt er eené boerin, die geen fluiting om haaf gezonden buik en boezem kan verdraagen , hij maakt er een keurslijf voor, waarin-zij, zonder moeite, kan omrollen. Komt er een bogchel, hij maakt er een keurslijf Voor , dat zo net om de vleéschlijkè verhevenheid fluit, als of bogchel en keurslijf uit één ftuk gemaakt en met elkander opgegroeid waren. — ïn 't kort, hij fchikt zig volmaakt haar de omftandïgheden, en 't verfcheelt hem niet hoèdaanig dié ook wezen mogen, wanneer hij er flechts voordeel bij heeft, en hij bij zijn committenten, — die hem naderhand weder verkiezen moeten, — zijn crediet behoud. Zulke ftaatskeurslijfmaakers zijn niet zeldzaam in ens Vaderland, **- Maar wie is. die klant, die daar met zijn oogen toe, en den buik vooruit, in diepe gedagten fchijnt tè zitten? Dat is een ftonime lomperd van een boef, zó als er een half fnees zijns gelijken naast hem zit. Hij heeft geen ander verftand dan van osfert, ftieren en koiën , en vermits er in den oord* van waar hij hier naar toe is komen follen, ongemeen veel rundvee gevonden word, hebben zijn committenten geoordeeld geen gefchikter voorwerp, ter waarE nee-'  C -66 ) neeming hunner koeiagtige belangen, te kunnen vinden dan hem. — Bezie hem maar eens naauwJceurig, en gij zult, in zijn gelaatstrekken, den zweem van een ftier vinden. Maar hoe-fielt >hijhet in de vergadering^ Daar bromt en bulkt hij als eene koe, en wanneer zijn drijver, £ Hier wees mijn leidsman op een binnenkomend .Minister: ] -hem flechts. een wenk geeft, dan neemt hij, net .als een hollende vette os, alles, wat hem niet re zwaar is,, op zijn hoorens. — Eenige fpotboevenpeggen van hem, dat hij niet door het volk, maar door de koeien van zijn diftrict, is gecommitteerd gewerden. Voor de belangen der koeien moet ook gezorgd worden; het rundvee heeft ook zijne rechten. — Maar wie is hij, die daar, in dien hoek, zo heen en weder ftaat te waggelen ?. Dat is een boerenfchoolmeester, wiens caracter en gefchiedenis zig zeer kort laat befchrijven. Bij gebrek aan wijn , drinkt hij eene bouteilje jenever op eenen dag fchoon uit: laat het zijn beurs maar eenigzins toe, of kan hij, op de gulhartigheid van een ander teeren, dan gebruikt hij twee bouteiljes: zijn verftand is bedwelmden verward, door bet fterk en aanhoudend zuipen: het a.b.c, het onze Vader, het morgen- en avondgebed, dat hij zijn boerenkinkels moet leeren, kent hij, door loutere gewoonte, van buiten, en zegt het zelfs zomtijds, wanneer hij toevallig in de vergadering in flaap yalt, zo als nu en dan wel eens ge-  t 6? ) gebeurd, werktuiglijk op, het geen door de boeren L aan 't andere einde van de tafel zittende, ais dan'voor een weluitgebragt advys , over 't punt in deliberatie, gehouden en opgenomen word. Hij doet geen ander goed of kwaad, dan dat hij altoos gelijk geeft aan den geenen , die het laatfte fpradct, en wanneer het, zo als dikwils het gevafjs, gebeurt, dat er twee gelijk fpreeken, die in de zaaken, welken zij behandelen, recht contrarie zijn, dan geeft hij hen beiden gelijk; en, zo er als dan een middenmaatig verftand is, dat zig vernedert, om hem onder 't oog te brengen , dat beiden de fpreekers ge'en gelijk kunnen hebben , dan is gemeenlijk zijn antwoord: zulks weet ik zeer wel; maar om hen alle beiden gelijk te doen hebben, zou ik er wel. een conciliatoir op weeten te vinden. Dit conciliatoir komt echter nooit voor den .dag,'en behoeft ook niet voor den dag te komen; want als er twee luiden van dien ftempel verfchillen , dan is er nooit bemiddelen aan. Maar hoe komt dit nuttelooze, of laat ik liever zeggen, dit fchadelijke weezen hief ? De aanleiding daartoe is zeer eenvoudig, en zijner, en zijne committenten waardig. Hij leerde de kinderen het onze Vader, en om te toonen, dat hij in 't geheel niet partijzugtig was of religiehaat voedde, riep hij altoos halt! zo dra zijne discipelen de woorden, maar verlos ons van den boozen! geëindigd hadden, — en wee dan den boerenkinkel, die op dit commando geen, amen, zej| _ l^eeze rugtbaar geworden zijnde fchoolyerdxaaSzaamhe.id won de genegenheid der uum E 2 Roomsen-  ( «58 ) Roomschgezindeti zo zeer voor hem , dat, — vermits er toch geen verftandiger man in hun gansch diftrict dan deeze toegeeflijke fchoolvoógd was, zij hem, bij de eerfte verkiezing de beste, tot Staatsman verkoozen , zig wel verzekerd houdende, dat hij, op den ftoel dereere, hunne belangen niet uit het oog zou verliezen. —- Hij heeft zelfs beloofd, den Roomfchen godsdienst te zullen omhelzen, ingevallen men hem verzekering kan geeven, dat hij op den ftoel der eere zal blijven zitten. Aan zulke handen zijn zulke belangen ook veilig toevertrouwd.— Maar dat groepje , dat daar ginder bij elkander ftaat, en zo vervaarlijk uit al die korte pijpjes fmookt, wat zijn dat voor knaapen? Dat zijn weezens zonder eenige betekenis of cara «Ster. Zij hebben taamlijke kundigheden van paerden, fchaapen, koorn, rogge enz. doch dit is het ook al. Voor 't overigen hebben zij forfche ftemmen en fterke vuisten; — iets, dat gij ftraks zien zult, dat hen, onder 't delibereeren, wonder wel te pas komt. ER ZIJN OOK GOEDEN ONDER. Op mijn verzoek ging mijn leidsman voort, met mij nog eenige caraclers der aanweezige Staatsleden te befchrijven. Veele eerlijke, braave luiden, die het wel met hun Vaderland meenden, waren er  c 4> ) «ronder; wanneer deeze misftappen begaan, zei hij, dan is het niet aan hun hart, maar aan hun hoofd te wijlen. Het Franfche volk, dus ging hij voort, geeft als nog den voorrang aan den | eerlijken fansculot, of onfatfoenlijken burger: is zijn verftand zo groot niet, als dat der aelöude parlementsheeren, hij zal ook minder trotschheid, minder heerschzugt, en minder intrigue bezitten. De ftaatkunde is geen toverij. Die het wel met het Vaderland meent, behoeft geene uitgebreide weetenfchappen , om het zelve gelukkig te regeeren. De rechten van den mensch zijn in elk eerlijken rechtfchapen hart befchreeven; men behoeft er geene bibliotheeken om doortebladeren , noch hoogefchoolen om plat te treeden. Het geluk des volks is eene zaak, die zig zeer gemaklijk laat bezeffen, en, wanneer er Hechts de wil is , om dat geluk te bevorderen, dan is een middenmaatig vernuft overvloedig toereikende om het daarteftelren. Genoegzaam alle gefchiedenisfen van alle volken en eeuwen leeren en overtuigen ons , dat de maatfchappijën gelukkiger zijn geweest , onder beftuurders die men, om zo te. fpreeken, van agter den ploeg haalde, dan onder de zulken, die voor Regenten in de wieg gelegd, en er voor opgekweekt werden. —■ 't ïs hier het zelfde geval, met de braave luiden, die ik u zal aanwijzen. Mijn leidsman wees mij hierop een perzoon aan, dien ik tot nog toe niet opgemerkt had, omdat hij verder af en geheel buiten het gedrang ftond. Het was een bejaard man; met zilverblan-  C 7° ) ke hairen; gedeeltlijk kaal van hoofd; gezond vah kleur; meteen alleredelst opfïag van oog; ongemaakt, doch deftig en bevallig van houding; zijne kleeding was eenvoudig, doch zettede hem achtbaarheid bij; — met één woord, wanneer het de goede God behaagde, om het ellendige menschdom andermaal met aartsvaders te begunlb'fïen, dan zou ik er deezen dubbelwaardigen Staatsman het eerfte voor groeten. Het inwendige, dus ging mijn onderwijzer voort, beantwoord, ten zijnen opzigten, volmaakt aan het uitwendige. Zijne ziel is zo gezond als zijn lichaam. Hij heeft geen geleerd, maar een natuurlijkvernuft. Hij werkt niet uit eigenbelang; want hij heeft een rijklijk fonds om van te kunnen beftaan; maar hij werkt uit zugt voor het algemeen welzijn. Duizend gulden zal hij met vermaak opofferen, zo dra hij flechts maar de minfte zekerheid heeft, dat zijn Vaderland er nut van zal hebben. Hij is de vriend van alle burgers , inzonderheid van de ongelukkigen: in 'r heimlijk onderfteunt en helpt hij hen , en in 't openbaar bepleit hij hunne rechtvaerdige zaak. Hevig is hij tegen al de geenen, die hij als intriguantett ontdekt, fchoon hij, wanneer ze handelbaar zijn, hen geld leent, niet om hen omtekoopen, maar om hen in den band en den teugel te houden. — Het waare heil des Vaderlands is zijne hoogde bedoeling ! Het eenigde, dat men ten zijnen laste inbrengt, is, dat hij niet geftudeerd heeft; dat hij geen les in de hedendaagfche daatkunde heeft genomen , en dat hij alles, volgens de regels van  C ft ) van gezond menfchenverftand en natuurlijke rechtvaerdigheid bellist. Deeze braave man moet wel een zonderling, figuur in de vergadering maaken ! — Wat doet hij er toch'i Onöphoudlijk betoogt hij, wat goed, wat den lande heilzaam , en voor 't algemeene welzijn noodzaaklijk is. Hij bepleit de zaak des volks, en is de advokaat der waare Vrijheid, der echte Gelijkheid en der weezenlijke Broederfchap. Dat, dunkt mij, kan toch niet misfen, om eenigen invloed te maaken, op luiden die zig echter patriotten noemen. Het zou zekerlijk veel invloed maaken en de gezegendfte gevolgen voor het volk hebben, bijaldien die zogenaamde patriotten geen eigen belangzoekers, geen nieuwmodifche Overheerfchers en Dwingelanden waren , die enkel en alleen zig zelve bedoelen, en, ten kosten van den burger, zig niet poogden te verhellen en te verrijken! — Door 'smans taal zouden zelfs zommigen deezer volksvijanden overtuigd en bekeerd kunnen worden , wanneer men hem flechts liet uitfpreeken ; of wanneer men, wanneer hij fprak, niet zulk een afgrijslijk geraas maakte, met kaakelen ,- vloeken, fcharrelen, op de tafel flaan, heen loopen, enz. zo dat het onmooglijk word hem te kunnen hooren. Nog andere beste en kundige patriotten werden mij door mijn leidsman aangeweezen, welker hoofdcaraftertrekken genoegzaam dezelfden zijn, als die ik zo even heb aangeflipt. E4 EEN  EENE WOESTE VERGADERING. Alvoorensde vergadering begon, bezorgde mijn. leidsman mij op eene plaats, waar ik alles hooren en zien kon, zonder 'door de leden der vergadering gezien te kunnen worden. Het eerfte dat ik deed, was, dat ik de zaal zelve in opmerking nam. Dit was een ruim vierkant vertrek, van rondom behangen en verfierd met al de bekende heiligen, ~ niet uit het oude of nieuwe Testament: — maar uit de tijden van het Patrioitismus. — Koning David alleen was uit den ouden tijd, op bet fchilderftuk in't front van den fchoorfteen'overgebleven; doch men moest al hij uitRek in de oude en nieuwe historie ervaareu zijn, om te ontdekken., dat djt (luk koning David verbeeldde, die, door den profeet Nathaii, wegens zijne zonden, beftrafd werd: alk andere vroome christenen, zouden de hervorming van israëls vorst en den ziender des Heeren voor heiligfchennis en ketterij hebben opgenomen, doch ik befpeurde al daadlijk, dat alles zonder eenig het minde kwaad op?et, en in, tegendeel, met het beste oogmerk gefchied was. Dus had men, om een klein voorbeeld te noemen, de kroon van David, die hem als koning toekvvam, uitgeveegd, en, in ftede van dien, te® eene roode jacobynen muts op het hoofd ge. fchiK  ( 73 ) fchilderd: aan zijn harp hing een groote nationaal* ftrik; de goede profeet Nathan had eene nationaale fjerp om 'tlijf gekreegen , even als ware hij, hier of daar, lid van eene boerenmunicipaliteit geweest. Op het voorplein van het koninglijk paleis (rond een geplante vrijheidsboom, met al de lieraaden en opfchriften, waarmede onze hedendaagfche vrijheidsboomen pronken: men las er dus , met groote letteren op: Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap l Éénheid, Onverdeelbaar heia'! enz.; om den boom dansten eenige hedendaagfche gardes, nationaale en jonge dochters, decarmagnole, enz. Ik laat het aan mijne leezers over, hoe menigen fchriftuurkenner er gevonden zou worden, die hier de waare bedoeling van den eerften fchilder zou kunnen onderkennen, — De hemel kome het laate nagellagt te hulp, wanneer dit fchilderij zo lang duurt, en zij er de waare betekenis van verlangt te weeten! Het viel niet moeijelijk, om uit deeze en dergelijke kleinigheden, (want op zig zelve befchouwd, zijn het waarlijk kleinigheden , —) den fmaak, den geestdrift, caracter, ja! zelfs cenigermaate het Patriottismus te berekenen, van de meerderheid, — (vermits de minderheid te verftandig tot zulke gedrogtlijke herfcheppingen was, ■—) die alhier over de gewigtigfte zaakert uitfpraak deed, — en die dus ook den weleerwaarden David tot een jacobyn gemaakt had ! Maar, het geen mij volftrekt onmooglijk was, om te kunnen begrijpen , hoe zeer ik er mijn verftand ook op flijpen mogt, was de ronde tafel, E 5 die  C 74 > die in . het midden van de zaai (lond, en aan welke tafel ten minften een vijftig perzoonen zitting konden hebben. — Veele vergaderingen heb ik bijgewoond; doch nergens zag ik andere dan langwerpige vierkante tafels, die flechts op onder- fcheiden wijzen geplaatst werden. Deeze na- men niet alleen minder plaats weg, maar, — zo als 't mij voorkomt, — waren zij ook veel gefchikter, om groote. vergaderingen te houden. . De eigenlijke oorfprong van deeze ronde tafel ben ik naderhand te weeten gekomen, en ik beloof mijne leezers, om, wanneer het in mijn verhaal te pas komt, hen ook, naderhand, hier van de.n zeer veritaanbaaren uitleg te geeven. DE VERGADERING BEGINT. DE RESUMTIE DER NOTULEN. Thans traden de leden de zaal binnen; de meesten hunner deeden zulks even gelijk fchapen of kalven, die hun hok binnendringen! — dit ergerde mij wel niet; maar evenwel is er iets, dat men welleevenheid, deftigheid, of dwaasheid kan noemen, zo als men 't verkiest; doch dat des niet tegenflaande een onontbeerlijk, een onvermijdelijk verëischte is, bij alle openbaare en plegtige gelegenheden, die gefchikt zijn, om het volk achting en eerbied inteboezemen, voor de zulken, die gefield zijn om den boêl in order en ia  ( 75 ) in bedwang te houden! — Om de uiterfte n.bodzaaké hiervan te g.evoelen, ftelle men zig flechts een fchoolmeester voor, die, met al zijn eerlijkheid en bekwaamheid, in ftede van met eenige waardigheid in 'tfchool te komen flappen, er,op handen en voeten, al om en om buitelende, komt binnen rollen! — Wat zouden zijn leerjongens van dergelijk eene rollende binnenkomst toch denken en zeggen? Wat eerbied, wat ontzag zouden zij voor deezèn hunnen buitelenden leermeester kunnen hebben? Hoe zouden zij zijne lesfen als nuttig kunnen befchouwen, en door wat aandrang zouden zij genoopt kunnen worden, om zijne allerheilzaamfte bevelen te gehoorzaamen? — Elk verftandig man gevoelt, dat, in de tegenwoordige gefteldheid van het fchoolgaande menschdom , men zijn uitwendig fatfoen niet te grabbelen moet fmijten, wanneer men de rol van Staatsfchoolmeefter fpeelen wil. De leden traden, of laat ik liever zeggen, rolden dus binnen; agter hen vertoonde zig eenMinister: op zijn gelaat en uit zijne houdingen las men, dat hij met eene menschlijke almagt bekleed , en de fterkfte drijfveer der lompe en (lompe meerderheid was. — De fchurken en lafhartigen groeteden hem flaafsch, even als hun gebiedenden heer en meester, of, om mij eigeniiartiger uittedrukken , even gelijk een koppel loo-pende osfen, voor den dikken ftok des drijvers, den verftandloozen kop kromt. — De braave, de eerlijke , de verftandige luiden traden hem , met de diepfte en welverdiendlte verontwaardiging, voor-  C 76 ) voorbij; — en «artlijker, felgrievender kon deezen onwaardigen minister nimmer voorbij geftapt worden. Het vergenoegen, dat deeze kwaadaartige en heerschzugtige minister, uit den kruipenden eerbied zijner oppermagtige flaaven fchepte, kon op verre naar niet opweegen tegen het verdriet, dat hij ondervond, om, onbefchroomd en onbewimpeld, door eerlijke en verftandige luiden veracht en vervloekt te worden. De leden zig aan de ronde tafel gezet hebbende , werd de vergadering, op de gewoone wijs, geopend. De refumtie gefchiedde en de prefident vroeg, of er ook leden waren, die er eenige aanmerkingen op hadden. — De braave man, met zijne eerwaardige zilverblanke hairen vroeg het woord. Prefident! zeide hij, ik heb er flechts ééne aanmerking op en dat is deeze, dat er in de notulen geheel andere zaaken ftaan ,dan waarover wij gedelibereerd hebben; ik hoor er gansch andere decreeten in voorleezen, dan die wij hebben genomen! De fecretaris werd bleek en blaauw van kwaadaartigheid. De meeste leden keeken op den fecretaris. Het komt ons insgelijks zo voor! zeiden eenige weinigen, die tot de clasfe der oordeelkundigen cn eerlijken behoorden. Hier kon de fecretaris zijn drift niet langer bedwingen : hij floeg met zijn vuisten, zo dat de lesfenaar trilde; de ronde tafel fcbokte, en de meerderheid fidderde. Vloekende, fcheldende en raa».  C 77 ) raazende als een despoot, die men de waarheid zegt, voer hij allerhevigst uit, tegen de geenen, die zijne dusgeftelde notulen dorden aanranden. De braaven tegenfpreekers bleeven zo helder van gelaat, als bedaard van ziel, en herhaalde andermaal het geen zij gezegd hadden. Thans vloog de fecretaris van zijne fchrijfplaats naar de deur, en zwoer, bij al de heiligen, die op dat oogenblik hem te binnen wilden fchieten » dat hij de vergadering aan haar noodlot zou overlaaten en zijn post nederleggen , bijaldien zij niet, op ftaande voet, befloot, om zijne gefchonden eer en notulen fatisfactie te bezorgen! Oogenbliklijk verhief er zig een geweldig gefchreeuw van de meerderheid, waaronder de paerdenkoopers en koeiendrijvers, die mijn leidsman mij aangevveezen had, inzonderheid uitmunte* den. — Met welk gefchreeuw de notulen verklaard werden, als volmaakt overéénkomftig met het verhandelde en gebeurde in de zitting des voorigen dags. De fecretaris keerde tot zijn lesfenaar terug. Dan, (zeide hij op een zegevierenden toon,) zijn de notulen gerefumeerd en goedgekeurd. De eerlijke minderheid haalde de fchouders op. DELI-  os y DELIBERATIE OVER EEN ALLERGE. . WIGTIGST ONDERWERP. De ftiïte aan de ronde tafel wedergekeerd zijnde , kwam er een onderwerp in deliberatie , waarvan ik de gevolgen gemaklijk vooruit kon zien: het was naamlijk het ftuk, over het al 'of niet affchafFen der rijg - en keurslijven. Eenige beweerden , uit de rechten van denmensch , dat het draagen van keurslijven eene inbreuk was op het welzijn en de gezondheid der leden van de maatfchappij. 1 Andéren hielden ftaande, op geneeskundige eri aardrijkskundige gronden, dat het draagen van keursüiven ten hoogden noodzaaklijk was; want, zeid-n zij, al wat wateragtig is, is flap, en al wat flap is, moet met Hevigheid onderfteund worden ! nu, wij woonen in een wateragtig land, derhalven zijn wij flap , — ergo ! moeten de vrouwen keurslijven draagen. Zijn de vrouwen dan wateragtig? vroeg ér een.' Wel neen! was het antwoord, maar 't'land is wateragtig. Dan, riep de eerfle, moet men niet de vrouwen , maar het land een keurslijf aantrekken. Wel nu, gaf een ander tot befcheid, dat gefchied immers door middel van de Conftitutie! Maar, riep eene groove ftem, de vrouwen hebben immers keurslijven gedraagen van 't begin der wae*  C 79 ) Waereld af? en zullen wij daar nu Verandering in maaken? Hier rees een andere boer oveTëinde, die ge» fchiedkundiger was, welke, al hortènde en ftootende, want hij was zwaar van tong, breedvoerig betoogde, dat het draagen van keurslijven nog zo' geheel 'lang niet in de mode was gewee.st: dat eene menigte heidenfche volken ze nog niet droegen , enz. Moeten wij dan, vroeg een man met eene meisjes ftem, en die wel een catechifeermees/jer fcheen te zijn , de heidenfche gebruiken naarvol gen? Zijn wij geen christenen ? en hebben onze committenten ons gevolmagtigd, om het christe:lljk geloof te verzaaken ? Beftaat het christelijk gelóóf, vroe g een koopman in fchaapen, dan in het draa gen van een keurslijf? Ja, maar; dus fpi'ak een lange -dikke kaerel,' meral de zagtheid en bedaardheid van een huichelaar : onze vrouwen■- en dochters hebben óndeffcheiden ligbaamsgeltellen ; deeze zijn zwakke vaatjes , waarom men hoepeltjes moet Haan, dat wil zeggen, keurslijven; — geene zijn ftevig en ftaan op haar lendenen, als een boer op zijn klompen: anderen zijn nu eens ftevig en dan weder flap, waarom zij beurtlings een keurslijf, een cOrfjet, een linnen rijglijfje, of niets van dat alles nodig hebben! zullen wij nu deeze hulpmiddelen, waarvan, onder Gods bijftand en zegen, de vrouwlijke kunne zig met voordeel bedient, zo maar onbepaald affchaffen ? — Hoe veele on- ge-  ( 8» ) gelukkigen zullen wij dan niet maaken; bij voor* beeld, de gebochelden, de gebrookenen van lendenen; de kromgeboornen, en dergelijken meer, wat moet er van deeze ellendelingen worden ? Die kunnen eene uitzondering op den regel maaken; werd hem hierop te gemoet gevoerd; wij zullen de keurslijven verbieden als eene klederdragt; maar geenzins als eene medicijn. Hierop begon een fterkgefpierde boer uittermaaten te lachen. Dan, riep hij uit, zal men ook voortaan de keurslijven bij de Apothekers moeten gaan koopen! dat zal, waaragtig, dolle koop wezen! Dergelijke zetten, die niet geheel van vernuft ontbloot waren, en die ik telkens met eenig genoegen hoorde, bragten mij de Abderiten te binnen, wier geheele wijsheid en ftaatkunde insgelijks in foortgelijke grappige invallen, en klappen op de zweep , zo als men 't noemt, beftond. — Als dit land maar niet eindelijk door de kikvorfchen verflonden word? — dagt ik bij mij zelve. Na omtrent nog een paar uuren, met foortgelijke discusfiën te hebben doorgebragt, — iiiettegenftaande de fraaifte en geestigfte gezegden meestal verlooren gingen, om reden, dat er telkens drie , vier, vijf en meer leden teffens fpraken: want als zij dergelijke abderitifche kwinkllagen op de tong hadden, dan moesten ze er uit, of zij zouden er aan geborften bebben; — na dat men vervolgens nog een uur gedelibereerd had, of men dit keurslijvig voorftel niet in handen eener commisfie wilde ftellen, kwam het eindlijk tot die hoog-  C 81 ) hoogte, dat de Vergadering tot het appèl nominaal, moest overgaan. DE PRESIDENT INSTITUEËRT APPÉL NOMINAAL, EN DE VERGADERING LOOPT UIT ELKANDER. De prefident ziende, dat de discusfiën, — niet ten einde liepen, — maar dat zij zo verbaazend onftuimig begonnen te worden, dat het meer dan tijd werd, om er een einde aan te maaken, ftelde, met dubbele verheffing van ftem, aan de vergadering voor, om, door het appél nominaal, een einde aan de zaak te maaken. Ja! ja! riepen eenige leden. Neen! neen! fchreeuwden anderen er uit al bun magt tegen. En dit vervaarlijk gefoep , van ja ëh neen tegen elkander, werd zo fterk, dat de prefident genoodzaakt werd, om hoe langer hoe harder met zijn hamer te kloppen, dat echter geen ander nut deed, dan, het geraas en getier , op de afgrijslijkfte wijs, te vermeerderen, zo dat ik genoodzaakt werd mijne ooren vast te houden. Het rumoer haud over hand toeneemende, en de ichreeuwende menigte eindlijk zig zelve niet meer kunnende, hooren, reezen etlijke leden overeinde, die elkander met vuisten dreigden, en vervaarlijke. bekken tegen elkander trokken; — geF luk-  lukkig echter, dat de tafel rond was , — en hief zag ik de nuttigheid en noodzaaklijkheid van deeze gedaante , — want buiten dien, hadden zij er elkander met de hairen over heen gefleept. Nu vloogen de driftigfte keurslijvisten van hunne plaatfen; zo als de woedende loslijviaanen insgelijks deeden, en liepen de vergadering uit. — Dit was een afgrijslijk gehaspel; gedrang en' geftoot onder de wegloopenden, die dus al vloekende en tierende de zaal uitgeraakten. De verftandigen bleeven, met de armen over elkander geflagen, zitten, tot dat de woeste hoop de kamer uit was : Heten toen een diepe zugt en vertrokken insgelijks. Prefident! zei de fecretaris, de vergadering is nu gefcheiden : ik zal de notulen wel in order brengen. u • ••'< • in tl lfi\s ifc ft6£ sptiia Ja' zei de prefident, zet er zo maar wat in; bet zal er toch niet op aan komen. De prefident gaf een flag met zijn hamer en ▼ertrök. a •;• ncv '9.tf* w£ i]ihas :• • I i ! Toen de notulen den volgenden dag gerefumeerd zouden worden, ftond er met veel woorden in: Dat de vergadering, in haare wijsheid, gedreceteerd had, om, ten opzigten van het al of niet draagen der keurslijven, aan elk en een iegelijk de volle vrijheid te laaten. Hier mede werden dé notulen, zonder een enkel woord tegenfpreekens, goedgekeurd en gearrefteerd. Dit vertelde mij mijn leidsman; de fecretaris, voegde hij tot opheldering er bij, is met eene dovhter van den keurslijfmaaker getrouwd. ZE-  ( H > 2EDEN.LIJKE F.EnF-NK.lNÖ* Hos weinig ik, bi] mijn veelvuldig zwerver» over. Gods wijden aardbodem, mij ook erger, over- bet verkeerde, dat om mij heen gebeurt, gevoelde ik hier echter eene fmartlijke aandoe* ning. -— o Gij ! die vaderlanders wilt wezen, en die om uw goed, eerlijk hart het verdient te zijn, op eene gelukkige wijze! hoe is het moog* lijk, dat gij het einde begeert, zonder de middelen te willen ? Hoe is het mooglijk, dat gij, wanneer gij gekken of driftigen, of intriguanten in uw bewind van zaaken zet, dat gij dan eerlijk dat gij dan verftandig kunt geregeerd worden ? Ontbreekt het u dan aan mannen van deugd en bekwaamheid ? Zijn er in uw midden geene voorwerpen meer, zijn er geen genoeg, om uwe gewigtigfte belangen naar den eiscb te beftuuren ? helaas! waartoe dan uwe revolutie? maar die voorwerpen zijn er! — en, ach! waarom dan geene betere keus gedaan? Lieve ftervelingen! neen! — hoe dan ook mijn lot Wezen moge! — ik zal niet ophouden met n de waarheid te zeggen; niet ophouden met u, (op de regtfte en vrolijkfte wijs echter,) de gebreken aantewijzen, waardoor uw ijver tot weezenlijke verbetering, zig op de aanééngefchakelde intrigues en fchurkerijën doodloopt; waardoor jiwe grootmoedige wenfchen averechts vervuld, F 0 f»  C 84 ) en uwe heilzaame oogmerken geheel rerijdeld worden — Gij ondervind, dat ik u niet vlei - — maar, in den naam van God! leent eenmaal het oor aan uwen berispenden, doch welmeenenden vriend! — Bouwt den Tempel der Vrijheid opmaar bouwt dien niet van ftroo en ftoppelen; en valt het u moeilijk, om, in dit geval, het goud van tfchuim te onderfcheiden ? Welaan! ik zal u lachende , die groote kunst leeren! — Wanneer gij het fchuim kent, dan is het goud u niet vreemd. — Ziet daar mijne hoofdbedoeling, in het fchetfen deezer caradters! — Gave de barmhartige Hemel, dat dezelven verfierd mogten wezen! JAN, DE ZOON DER VRIJHEID KOMT TE HUIS. Jan kwam t'huis: hij omhelsde zijn vader; zijne moeder; zijne jongde en middende zuster, (de andere was uit;) zijne oudmoei en zijne liefde.'— Moeder wist van zijne komst, en had eene heerlijke foep klaar gemaakt, waarin zij vooral geen kalfsballetjes vergeeten had. — Jan zettede zig aan de ouderlijke tafel en deed een maaltijd, tienmaal heerlijker en fmaaklijker, dan hij, zedert den 15 September van 1787, gedaan had. Maar zoon.' vertel ons nu eens wat, zei moeder. ' Och!  ( »5 ) Och! laat hij eerst eeten! zei de lieffte van Jan. Wij weeten immers ten naasten bij wat er gebeurd is, kind! — zei vader tegen moeder. Geef mij nog een fchepje! zei Jan. Eet hartig, zei oudmoei, al was het nog honderd fchepjes. Onder 't eeten mogt de geheele familje vervolgens zeggen en vraagen, al wat zij wilde; maar Jan gaf geen ander befcheid, dan 'tgeen volftrekt tot zijn onderwerp, dat is, tot zijn maaltijd behoorde. Jan veegde eerst zijne handen en lippen aan 't ïerviet af; vouwde het toen op en lag het onder zijn afgelikt tafelbord. Die nu het woord wil vraagen, zei Jan, kan het doen. Nu ben ik gereed, om op alle uwe propofitiën te antwoorden! Zijne jongde zuster gaf hem een pijp en tabak; Jan Hopte; dak aan en rookte: intusfchen ruimde de middenfte zuster de tafel op. Het eerde onderwerp, waar over Jan fprak, was de foep. — De Hollandfche foep, zei hij, is oneindig lekkerer en voedzaamer dan de franfche ; want zij is dikker en kragtiger. Hoe nieuwsgierig moeder ook was naar de verwonderlijke lotgevallen van haar zoon Jan, wekte echter deeze korte vergelijking tusfchen de franfche en hollandfche foep haare aandagt derwijzen op, dat zij met zeer veel deelneeming en aandrang vroeg: Hoe word dan de franfche foep gekookt ? Vermits Jan, als franseh foldaat, zeer dikwils F 3 in  C SS ) in de onvermijdlijke noodzaaklijkheid was geweest, om zijn eigen foep te moeten koeken, kon hij er eene breedvoerige befchrijving van g'eeven , die teffens ten uitterften naauwkeurig was.& — Wij zullen dit verhaal overflaan, en alleen zeggen, dat hij zijne foepverhandeling, — in de&n fmaak van eene predikatie — verdeelde en onderdeelde: dus fprak hij van legerfoep, garnifoenfoep, logementfoep, burgerfoep, en nog eenige andere foorten van foepen, waarover de ganfche familje ten uiterften voldaan was. DE GESCHIEDENIS VAN JAN. Na dat de verhandeling over de foep, tot aller, genoegen, was afgeloopen, begon Jan het verhaal zijner lotgevallen, in deezer voegen: Toen ik, dus fprak hij , u den laatften affcheidskusch gegeeven had, marcheerde ik direcl: op Antwerpen aan, Hier hoorde ik, dat geld uitgedeeld werd, aan de behoeftige patriotten, en vermits ik mij indedaad onder dat getal vrij tellen kon, hield ik ook de vraagende hand op , en onving, — een halve kroon! Dat was niet te veel, zei vader. Dat was het ook niet, vader! vervolgde Jan, maar 't was toch beter als niet met al. —. Ik zag Wel dat luiden van fatfoen handen vol met kroo- nen  ( «7 ) nen kreegen; maar met dergelijke luiden heb ik mij nooit gelijk willen dellen. Elk in zijn h ing! zei liefde. Daarenboven , die halve kroon , die ik ontving , moest mij flechts tot reisgeld verdrekken, om te Brusfel te komen, waar ik meer onderdandgeld zou ontvangen. Ik kwam in die fchoone dad en kreeg geld genoeg in handen, om, voor eenige dagen, in het logement den Ram , op de kiekenmarkt, te gaan logeeren. Hier vond ik eene menigte vlugtelingen, van mijn caliber; allen even vrolijk; danfen, zingen en fpringen, r- en drinken hadden wij geen gebrek. Een patriot moet ook nooit den kop laaten hangen. Zei oudmoei. De dag der betaaling, die eenmaal in de week was, kwam echter doorgaands een paar dagen voor ons te laat; want ons geld was veel vroeger op. Arme jongen! moest gij dan gebrek lijden P vroeg moeder. Gansch niet, moederlief! — maar met de weinige duiten, die wij dan nog hadden , of ter leen konden krijgen, gingen wij naar de Edaminée het Hoefyzer, bij de drie fonteinen: daarkogten wij dan een broodje van vier Brabandfche oortjes; voor een oortje alikruiken, of flakkenhuisjes, zo als men ze in de landtaal noemde; en vervolgens een kannetje bier van vijf oortjes toe, en zie daar een heerlijke maaltijd, voor de geen, die geen beter bekomen kan. Alikruiken met bier? wel foei! riep de jongde zuster. F 4  ( 8S ) Jdi kind! zei moeder, wat doet de liefde voor' V Vaderland niet al! In'tbegin, riep ik ook, foei.' tegen de dakkenhuisjes; maar, mijne lieve zuster! op het laatst fmaakten ze mij zo lekker als gedoofde kabeljaauw. — De fatfoenlijkde luiden zelfs kwamen ze aldaar eeten. 's Lands wijs, 's lands eer ! zei vader. En ook de honger maakt raauwe boonen goed. Daarenboven, de gewoonte word eene tweede natuur. — Enfin , dit luie, ledige leeven begon, mij magtig te verveelen. Ja ! zei moeder , met de traanen in haar oogen, daar heeft ook altijd een werkzaamen aart in u gezeten. Bat doet het waaragiig ƒ voegde oudmoei er bij en haar neus fnuitende om insgelijks niet aan 't fclireiën te geraaken. Ik vertrok naar Vrankrijk en gaf mij aldaar aan bij de zodaanigen, die het beduur over de penningen hadden , welken , onder de uitgeweekenen maandelijks werden uitgededd. — Men, kende mij niet. Ik had geene vrienden ; geene voorfpraken. Ik toonde hen mijne wonden, die ik eerst op Doggersbank; vervolgens aan de Vaart te Utrecht; daarna te Ouvverkerk bij Amflerdam, en elders, als een vaderlandfche jongen, gekreegen bad. Het antwoord was: zulke wonden kan men zig zelve wel met een k.nipmesje geeven, — Ik moest zwijgen, en ontving, — God zij geloofd ! . echter zo veel; dar ik niet van den honger behoefde te derven. Een  ( »9 ) Een recht geaart vaderlander moet met weinig te vreeden wezen ! zei vader, met eene foort van dankbaare goedkeuring. Echter moet hij zo veel neemen, als hij krijgen kan! voegde de middenlte zuster, eenigzins geemlijk, erbij. Alles in eer en deugd eenter, dochter! zei moeder. Jan meesmuilde; doch antwoorde hier niet op. In Vrankrijk, dus vervolgde hij zijn verhaal, vond ik tot mijn leedweezen verfcheiden verdeeldheden en partijfchappen. Over de kerk was een verfchriklijk leeven. Een bewijs dat de patriotten christenen zijn, zei moeder , in haare eenvoudigheid. Doch vermits ditgefchil geheel buiten mijn kring was, liet ik prediken, die prediken wilde: hoorde ik iets goeds, ik nam het adnotam, en deed er mijn voordeel mede. Vervloekten zij elkander, dan ging het bij mij het eene oor in, en het andere weêr uit. — Een vloek zonder oorzaak komt niet. Dat zegt Salomon; zei moeder, en Salomon kon fiiet liegen. Een ander verfchil ging mij meer ter harte. Twee voornaame luiden, ten minften, in dien tijd, twee luiden van gewigt, hadden elk een bijzonderen, en dat wel furieufen aanhang , onder het grootfte gros der uitgeweekenen. — De eene partij, die men Coionisten noemde, ftond regelregt tegen de andere over. Qolonisten? vroeg oudmoei, die haare oudheidp § kunde  C 90 ) kunde eens te Iugten wilde hangen ; zijn dat Meen foort van Sociniaanen of Pelagiaanen ? Het waren die luiden, die de ledigloopende Hollanders in Vrankrijk aan werk wilden helpen- die eeneColonie in dat land wilden oprigten , ten wel ken einde er eene Commisfie werd aangefteld, die «it reizen ging, om in Vrankryk eene gefchikte Colorneplaats te zoeken; die veel geld verteerde en die eindlijk wederkeerde met een rapport, veel uitvoeriger dan de grootfte plek land, die zij tot een verbliff der Hollandfche kolonisten had kunnen vinden. Wd nu, viel vader hem in de reden; zij hebhen toch hun best gedaan. Bet geen er niet was, ionden zij ook niet vinden ! Dat is wisktmflig zeker! zei Liefde, en Jan een kusje geevende. Met dat alles was het oogmerk der Colonisten zeer goed. — De ledigheid is des duivels oorkusfen, zegt de heilige Schrift, — en 't is waar; wantwaaragtig! doorliet luie, onbezorgdeleeven, datveele uitgewcekenenin Vrankryk hadden, die, in 't begin althans, den kost voor 't eeten konden genieten, werden de meesten bedurven , en geraakten , voor tijdvervolg, genoegzaam geheel buiten ftaat, om, als een ijverig, werkzaam en braaf patriot, hun pligt te kunnen betragten. Dat was dood jammer ƒ zei vader. Moeder zei ook: Dat nas dood jammer! vervolgens zei degeheele familje insgelijks: Dat was doodjammer! JAN  C 91 ) JAN WORD EEN FRANSCH SOLDAAT. Om alle deeze redenen, dus ging Jan met zijne gefchiedenis voort, en uit hoofde dat het oorlog werd, befloot ik, om liever mijn bloed en mijn leeven voor de Vrijheid optezetten , dan werkloos van eens andersmans geld te leeven; — dat, God weet het! — hoe zuur gewonnen was. Gij zijt mijner waardig ! riep vader, in eene edele geestvervoering uit, had gij anders gehandeld, ik zou u veracht hebben! Moeder en oudmoei begonnen te fchreiën. De jongfte en middenfte zuster drukten de hand van haaren eerlijken broeder: zij zouden hem gekuscht hebben ; — maar Liefde , — zekerlijk deeze gelegenheid waarneemende, kleefde, met haare vimrige lippen, zo vast aan zijne wangen, dat niemand der overigen hem , op eenige voeten afftands naar, genaaken kon. Jan voer voort. Ik begaf mij in franfchen dienst, en mijn eerfte veldtogt in Vrankrijk was in het departement de la Vendie — waarvan gij zekerlijk wel gehoord zult hebben ! Zouden wij niet? riep vader: de couranten waren, in dien tijd, er vol van. Hier was het branden en moorden, het verwoesten en doodfehieten daagiijks werk. De Vendeërs zwoeren dac zij, ter eere van Onsheer, alles  ( 9* ) les in vuur cn bloed zetleden: de Republikeinen daarentegen, hadden den oorlog in den naam der Vnjheid en der Menscbheid verklaard , en vermits elk zijn (luk vasthield, ging dat fchoone gedeelte lands eindlijk verloeren. _ Hier zag ik wat afgrijshjkheden de burgerkrijg met zig bragt. Verbitterd, verwoed tegen elkander, niet als menIchen; maar als baarlijke duivels, zat er niet anders op, dan dat eene der partijen zegepraalen, en de andere volmaakt verdorven en vernield moest worden! _ Elke voetftap was op een lijk of een puinhoop! - Groote God! gij weet het! als loldaat heb ik mijn pligt betragt! met roof heb ik mijmet verrijkt! neeu! het weinigje, dat ik eerlijk overgewonnen had, heb ik met de ongelukkigen gedeeld, om 't even of zij mijne vrienden of vijanden waren.' Hier begon de ganfche famielje op nieuw te weenen. Van daar moest ik naar een anderen oord; naar Lyon en dergelijken, waar ik met de zegevierende^ Republikeinen binnentrok. — Hoe bloedde mijn hart op de ftraftooneelen, die ik aldaar aanfchouwde! - Verbeeld u eenige honderden menfchen aan elkander gekoppeld en gebonden , en er dan, uit zwaar gefchut, met fchroot, musketkogels, (lukken ijzer, fpijkers , en dergelijken, op los gebrand! - Zommigen deezer ellendige flagtóffers waren van 't hoofd tot de voeten met duizenden wonden doorboord: anderen misleden flechts eenige ledemaaten, of hadden maar half doodhjke wonden ontvangen! - dan moesten wij op  ( 93 ) op deeze zieltoogenden, die met gevouwen handen om een fpoedigen dood fmeekten, aanvallen en hen met de bajonet of de fabel voorts afmaaien. Verbeeld u verder eene groote fchuit of praam, met zestig of zeventig muitelingen, met touwen aan een gevleugeld, in dezelve. Deeze dus belaaden fchuit werd te midden in een wijden itroom gelegd ; dan werd er een zestienponder op afgefchooten ; deeze vervaarlijke kogel, zo wel de menfehen als den bodem der fchuit doorboorende, deed beiden verzinken en ten afgrond vaaren! — Verbeeld u verder! — Houd op, riep moeder, oudmoei en de drie jonge dochters, dit verhaal is te ijslijk! Denkt dan , mijne lieve vrienden! hoe mijn hart, op het gezigt van zo veel geplengd men- fchenbloed, gefield was! In Parys, waar ik al mede heen moest, had ik dikwerf de wagt bij de berugte guillotine. — Daar zag ik dertig, veertig, vijftig, — ja! tot negentig koppen toe, op eenen dag vallen. — Daar werd de aarde zo zeer doortrokken met menfchenbloed, dat het zulks niet meer verzwelgen kunnende men die vreeslijke flagtbank naar elders verplaatfen moest. — 6 Vrijheid! — ö Vrijheid! hoe veel bloed is er om u vergooten! Maar, vroeg moeder, men kon in Vrankrijk immers dat bloed wel gefpaard hebben ? Men had het voorzeker gefpaard, mijne lieve moeder! maar dan moest er geen Marat, geen Robespierre geweest zijn! — Laaten wij van die droevige historie maar af* flap.  C 94 ) Jïappen, zei oudmoei, vertel ons W w*t v oliL ker dingen ! - Hoel - riep Jan en zig op zijn ftoel omdraaiende, moet ik u vrolijker dingen vertellen? Ik mae immers niet liegen ? Vertel maar net zo als 't gebeurd is! zei vader. GEVAAREN, WONDEN EN VLUGT. Ik ben , vervolgde Jan , ook te veld geweest tegen de Oostenrijkers, en om u een ftaalte te toonen; — [ Hier rukte hij zijn vest open en liet zijn blootcn boezem zien. ] Ziet hier, met welke knaapen wij te doen hadden! — Befchouwt deeze wonden! — vegtende voor de Vrijheid en de Rechten van den Mensch, heb ik die wonden ontvangen! maar, God zij eeuwig geloofd! [Hier liepen de traanen van ongeveinsde erkentenis hem over de wangen.] ■ Al deeze wonden zijn van vooren! — van acteren heb ik er geen! . ö Mijn zoon! zei vader, want deeze verftond alleen , wat Jan hier mede zeggen wilde, mijn zoon! dit getuigfchrift kan overal gelden. Oudmoei zettede haar bril op, om deeze lidtekens van geneezen wonden van nabij te zien, en «erlteftreek ettelijke reizen, met haare zagte hand  ( 95 > er over heen; terwijl haare traanen langs dien recht edelen vaderlandfchen boezem nederrolden. Onder Dumourier, ging Jan voort, heb ik tot bij de Willemftad mede geweest. — Ik dagt niet anders, dan binnen kort mijn verlost Vaderland te aanfchouwen. Moeiten noch gevaaren heb ik gefchroomd! — Mijne ouders, mijne famielle, mijne beminde, mijne vrienden , in vrijheid weder te zien; hén op dit hart te zullen drukkenI — ÓJ dit vooruitzigt deed mij honderdmaalen den dreigenden dood trotfeeren. Arme jongen ! zei moeder. Helaas! wij waren verraaden! hadden wij nog maar een geregelden aftogt gehad, dan was deeze vlugt min fchandlijk en min gevaarlijk geweest. Maar, elk op zigzelve , moesten wij een goed heenkomen zoeken: de boeren in Vlaanderen en Braband fcheenen van onze onverwagte terugkomst onderrigt te wezen: met allerlei moordtuigen gewapend, wagteden zij ons, op alle groote en kleine wegen; op alle bijpaden en velden op, en overal waar zij vlugtende Republikeinen vonden, was de dood ons lot. — Goede Hemel! gij kendet mijn hart, zo dikwils ik, in flooten en greppen verborgen, of, als een gejaagd hert, over ftruiken en doornen vliedende, mijne braave franfche broeders met hooivorken zag doodfteeken , of met knuppels de harsfens inflaanl In wat gevaar hebt gij niet al geweeet! zei liefde en hem tederlijk omhelzende. Maar, mijne waardltel laaten wij God danken! dat gevaar is over, en — wij zijn vrij! Dee-  C 9<5 ) Deeze laatfte woorden fprak Jan zo vertrouwlijk, en met zo veel vuur uit, dat, als de eerlijkfle, kundigfte en doorzigtigfte Staatsman ze nog beden, nut al dien nadruk, hoorde uitfpreeken , hij in verzoeking zou komen om te gelooven, dat ze waarheid behelsden. ZIEKTE, HONGER, BELEGERING EN EINDLIJK ONTZET. Door alle deeze ongemakken; door alle deeze verdrietlijkheden , en te leurgeftelde verwagtingen, werd ik eindlijk mismoedig. Ik begon te knijzen en werd ziek. — Op een hand vol ftroo, op eenen botfenden wagen kwam ik in Fransch Vlaanderen, en werd in een hospital ter neder gelegd, even gelijk men een zieken hond op een mesthoop zou nederleggen! — maar, in den naam ^van GodI — mijne vrienden! dit was de fchuld van onze franfche broeders niet! — neen! de hoogde geconfirmeerde Magt had , bij uitneemendheid , voor gekwetften en zieken gezorgd; maar eenige weinige fchurken verkogten onze matrasfen, of fliepen er zelfs op, en vraten ons vlcesch op, dat, tot eene kragtige foep gekookt, onze kragten moest herftellen ; terwijl zij den wijn, die ter onzer verkwikking en verfterking gefchikt was, met volle teugen uitzoopen! Dat was barbaarsck! riep moeder. Foei!  C 9? ) Foei! foei! zei oudmoei, dat waren geen echte patriotten! Daarom heb jk ze ook fchurken genoemd, en waar vind men geen fchurken onder de eerlijke luiden ?„ j— De engelen in den hemel, toen ze versch gcfchapen waren , dogten allen niet. En, voegde oudmoei er bij , onder de twaalf ■Apostelen was een Judas. Dat is 's waerelds beloop, zei Vader. Vertel nu maar weer voort, mijn zoon! Vermits ik zeer fterk van natuur Was, kwam ik wel haast den kwaadften hoek te boven: maar toen, mijne vrienden! toen begon eerst regt mijn ge* noegen. Ik paste mijne zieke lotgenooten 'op; van 't weinige,dat ik had, deelde ik hen mede; ik fprak hen moed in 't lijf, eh — dat het grootfte van allen was, ik waagde het, om een der opperdi* reeleuren aantefpreeken, en hem te onderrigten van de flegte handelwijs der onderöpzigters; ik gaf hem gelegenheid, om onverwagt hunne fchelmerijëen te ontdekken, éh 't gevolg was, dat de ergfte gaauwdieven weggejaagd; de overigen tot hun pligt gebragt, en eerlijke luiden aangefteld werden! ó Mijn vader! hoe zalig was deeze gebeurtenis voor mijn hart! — Hoe zegenden de verkwikt en herfteld wordende zieken mij! — Met den eerden teug wijn, dien zij kreegen, wilden zij mijn gezondheid drinken! maar dit begeerde ik niet. —• Op mijn voo.rftel dronken wij: den val der dwinglanden en Verraaders, en de herftelling der wnare Vrijheid. Q Gij  C 98 ) Gij zijt toch een patriot in uw hart, zei Lieffte. mee vergenoeging. Dat hoop ik te blijven tot mijn dood toe; het mag dan gaan zo als het wil. — Maar om voort te gaan. — Binnen kort was ik, in zo verre, herfield, dat ik mij naar Duinkerken kon begeeven : — waar ik eenigen tijd, op order van den geneesheer, mij buiten dienst moest houden, om tot volkomen gezondheid te geraaken. Ik onving toen weder mijn onderftandgeld; — doch het was in papierenmunt, en behalven dat men hier voor weinig kon koopen, — was er ook, zelfs voor fpecie, zeer weinig te koop; zo dat ik aanvanglijk meer dan half honger moest lijden. — Gij weet hoe dat de gecoalifeerde Mogenheden, zo door opkoop als omkooping, getragt hebben, om Vrankryk uittebongeren, ten einde, op deeze wijs, die moedige Republiek te overmeesteren! — meteen ftuk befchimmeld brood in de hand, ftond ik echter dikwils , als in zegepraal, de koningsgezinden te befchaamen. — De republikein, dus fprak ik dan, kan het brood; maar hij kan de Vrijheid niet misfen! Beste zoon! gij hebt er eer van\ riep vader. Eindelijk werd Duinkerken belegerd. — ik kroop, zo goed en zo kwaad als ik kon, naar de wallen , en hielp mijne broeders deeze vesting van aangelegenheid verdedigen. De kans van deeze ftad ftond hachlijk. Ik hoorde mompelen van verraad; en van agteren is het ook gebleeken. Ik wist, wat de Hollandfche patriotten van de belegeraars te wag-  t 99 ) wagtsn kadden, en befloot om liever vegtende op den wal te {heuvelen, dan als een misdaadiger op mijne kamer vermoord te worden. Daar had gij gelijk in ! riep Lieffte eh de ganfche familje. Deeze belegering duurde Zeventien dagen: geduurende dien tijd , vloog er menigen kogel over mijn hoofd, en viel er menig braaf zöldaat aan mijne zijden. — De laatfte dag, zijnde een zondag, zal ik nimmer, hoe oud ik word, vergee- ten. De vijand drong toen fterk op de ftad aan. Het gedonder van 't kanon van wederzijden , als mede van de gewapende fchepen, die op de rede lagen, was ontzaglijk. Het noodlottig oogenblik van overgave fcheen gekomen te zijn! mijne ziel kromp in een; niet om dat ik den dood vreesde; maar om dat, met het verliezen van deeze ftad, de waare Vrijheid een doodlijk gevaar liep. Maar hoe liep die historie af? vroeg oudmoei. Dat zal ik u zeggen. Op dien zelfden dag won* nen, — tegen de verwagtingvan vijandenen verraaders aan, — deFranfchen, die tot ontzet kwamen , den vermaarden (lag bij Hontfchooten.— De vijand fchoot dus geen tijd over, wilde hij niet overvallen worden; want van den anderen kant kwamen ook etlijke duizendenFranfchen aanrukken,zo dat de .belegeraars toen ingellooten zouden geworden zijn. — Maar, 6! had gij dat loopen gezien van de gecoalifeerde legerbenden! Zij loopen nog! zei vader. Even gelijk het kaf voor den Wind ftooven zij* G 2 daar  daar hcenen, met agterlaating van genoegzaam alle hunne ammunitie en bagagie. Zij hadden zelfs geen tijd om het agtergelaaten kanon te vernagelen : van de veertig of vijftig zwaare ftukken waren er flechts twee of drie door hen onbruikbaar gemaakt. — Toen fnelden wij naar buiten. Wij haalden den buit binnen, en danften van goeder harte de carmagnole. Dat wil ik gelooven, zei dejongfte zuster. Ik zou waarlijk mee gedanst hebben, zei oudmoei , zo ik er bij had geweest. Gij kunt begrijpen, dat toen mijn hart in vuur en vlam geraakte, om deeze lafhartige loopers agter her te zitten. Ik begaf mij daadlijk in dienst; hielp Nieuvvpoort, daar wij haast verzoopen, belegeren en winnen. Sluis hielp ik tot een puinhoop fchieten, en eindlijk kwam ik, na dat de overwinnende Franfchen den vijand, door geheel Braband en de Meyery van den Bosch, geklopt en verdreeven hadden, voor 's Hertogenbosch, welke Had, zo als gij weet, na eene vrij ernftige belegering , in onze handen viel. Als gij eens tijd hebt, zoon! zei vader, dan moet gij ons eens de bijzonderheden van deeze gebeurtenisfen ver haaien. i Ja! Jan ! dat moest gij doen ! zeiden al de overigen. Ik zal het ook doen: maar laat mij nu voortgaan: ik ben nu haast te huis. — Toen het Franfche leger den overtogt over de Maas ondernam, kunt gij begrijpen, dat ik geen van de agterften was. Onbefchrijflijke koude heb ik geleeden. Duizend-  C tót ) ïendmaalen dagt ik dood te zullen vriezen: want in zo feilen winter als het toen was, menigmaalen onder den blooten guuren hemel te moeten vernagten, dit kunt gij wel denken, dat gansch niet gemaklijk in 't werk ging. Dat geloof ik zeer ivel\ zei Lieffte met het innigst betoon van hartlijk medelijden. Die harde winter echter, hoe zuur ze ons ook viel, was het behoud voor mijn dierbaar Vaderland ! was het herftel voor de waare Vrijheid. JAN KOMT IN ZIJN HERSTELD VADERLAND. Toen ik den eerften ftap op Hollandfchen bodem zettede, dus ging de goede Jan met zijn verhaal voort, kon ik mij niet onthouden, om op mijn knieën te vallen, en den grooten, barmhartigen God voor zijne onverdiende genade hartgrondig te looven en te danken; want, waaragtig ! men zou erger moeten zijn dan een Atheïst, wanneer men, in dit ganfche beloop van zaaken, den vinger Gods, de allesbeftuurende Voorzienigheid niet had opgemerkt. — Juist toen de Franfchen', onze broeders, onze verlosfers, de Maas moesten overtrekken, entoen hen, tot dien overtogt, zeer veel ontbrak, juist toen maakte Onzelieveheer, dit breede water tot een vloer, waarover wij, om zo te fpreeken, met kousfen en fchoeG 3 nen»  ( ) nen, met wagens en kanonnen, kouden heentrekken. Ja\ zei moeder, dat is al heel opmerklijk. Alles wat ik geduurende zo veel jaaren geleeden had, werd oogenbliklijk vergeeten, toen ik de vaderlandfche lugt inademde. — lk heb veel, ik heb alles verlooren! maar,— 't is mij genoeg! Nederland is vrij! Ja'- Nederland is vrij\ riep de ganfche familie. Al mijne moeiten, zorgen en kommer, heb ik, bij het planten van den vrijheidsboom te Amfterdam, weggedanst! — Voortaan ftel ik mij niet anders voor, dan een gelukkig en vrolijk leeven i — Onze Vertegenwoordigers hebben plegtig de uitgeweekenen, fait hunne ballingfchap , terug geroepen , om , in de fchaduw van den boem der Vrijheid , haaren Tempel te helpen opbou* wen, — en — in dit geval hoop ik geen traagen arbeider te wezen. Het Vaderland zal u zegenen ! zei moeder. Uw arbeid zal beloond worden! zei vader. Gij hebt uw fortuin gemaakt! zei oudmoei. Gij zult het eerst geholpen worden! zeiden de jongde en middenfte zusters. Wij zullen een gelukkigen trouwdag hebben! zei Lieffte. Daar twijffel ik geen oogenblik aan, zei Jan, die hier mede zijn verhaal eindigde, na hen alle bartiijk omhelsd en gekuscht te hebben. DE  ( 103 ) DE EINDLIJKE UITKOMST, WAARBIJ JAN GEWAAR WORD, DAT HIJ ZONDER DEN WAARD GEREKEND HEEFT. Jan wilde daadlijk, bij wijze van request, zijne aankomst in het Vaderland doen weeten , bij hen , die de eerden moesten wezen, om hem te helpen, en zijne verdienden te beloonen : (want niemand, die onpartijdig oordeelt, kan ontkennen, dat Jan dubbel verdiend had, om voortgeholpen te worden!) doch vader, moeder, Liefde, oudmoei en zusters riedden hem dit ten derkden af. — Gij krijgt vast een bodensplaats , zeiden zij tegen hem, en dan zult gij daadlijk in functie moeten treeden; maar begrijp eens, hoe zal dat gaan? Gij komt pas van de reis, en dan zo met een maar weêr voort? Wel rust liever eerst een veertien dagen of zo wat uit, enz. De braave Jan liet zich bepraaten: hij zelfs geloofde ter goeder trouw , dat, zo dra men flechts zijn request van verre zou ruiken, men hem dan met een ambt te gemoet zou komen loopen. — Wat behoef ik mij ook zo zeer te overhaasten, zei de republikeinfche Jan bij zigzelve, op een week twee of drie zal het immers niet aankomen? — En hier mede liet hij, voor een korten tijd , de zaak berusten. Eindlijk echter verlangde Jan naar een werkzaam leeven: het ledigloopen begon hem alweder doodG 4 lijk  ( ie*. ) lijk te verveelen. Hij flelde dei halven een re quest op : waarin hij, eenvoudig en 'zo kort mooglijk , zijne lotgevallen verhaalde , en zijne begeerte, om een der geringde ambten, te ken. nen gaf. — Dit request verzond hij ter plaatfe, waar 't behoorde. Hoe kort en zaaklijk Jan ook in zijn request geweest mogt zijn, was het echter, vermits zijne lotgevallen en rampen veelvuldig waren ge. weest, . onmooglijk, om het zo kort te maaken , dat de attentie der Vergadering , waaraan bij het geaddresfeerd had, er zig mede verledigen of het hooren leezen kon: de prefident derhalven las er alleen maar, — en daE nog zaaklijk, — het ïlot uit voor, behelzende, dat Jan om een Bodensplaats, of zo iets Yan die natuur, verzogt. Dit request werd gefield in handen eener com* misfie, die drie weeken na den jongden dag rapport zal uitbrengen. Over weinige dagen fprak ik Jan. Hoe is het? vroeg il;. Geheel buiten mijne verwagting ! antwoordde hij; ik heb niets gekreegen; maar gee- ue zwaarigheid! mijn Vaderland is vrij! Ik win met mijne handen dea kost, en ben naar genoegen getrouwd! ö Gelukkige Jan! — o ondankbaar Vaderland!!! HOOGST-.  ( io5 ) HOOGS TËENVOUIHGE AANLEIDING TOT HET UITGEEVEN VAN EEN VADERLANDSCHE COURANT. Leentje liet eene diepe zugt, toen zij het laatfte {"tukje pekelfpek uit de kuip haalde: zij floeg de oogen ten hemel, en ftond, eenige oogenblikken, als in een diep, zwaarmoedig gepeins. —Eindlijk riep zij, met verrukking, uit: Ja\ dat zou goed zijn t dat plan word mij van boven ingegeeven. Zij lag het ftukje fpek op een bord ; zettede het in de keuken neder, en liep, met opgewogen blijdfehap, naar haar man, die in zijn eenzaame boekwinkel zat, met de hand onder 't zufgedagte hoofd, en , met een verftrooiden geest, zijn fchuldboek inziende. Toen Bart zijne lieve Leentje, zo buitenfpoorig vrolijk en lachende naar hem toe zag komen Schrikte hij niet weinig, als zig vastlijk verbeeldende, dat zij eene foort van lachftuipenlhad gekreegen ; want dat dergelijk eene blijdfehap natuurlijk en bij gezonde zinnen kon plaats hebben! dit kon onmooglijk in het moedeloos hoofd van Bart opkomen. Niets was natuurlijkeV, dan dat de man vroeg en de vrouw antwoordde. Mijn God\ Leentje! wat fcheelt er toch aan? Ik entjiel er van. <$ 5 Out-  ( ic6 ) Ontftelt gij er van, Bart lief? — Trouwens, gij zijt, zedert een geruimen tijd, niet veel blijd- fcbap aan mij gewend: — is 't niet waar? - . Nu, Kind! daar zo aanftonds was ik ook nog ten hoogften bedrukt en bekommerd ! Zo aanftonds ? — en waarom dat ? Omdat, toen ik het laatfte ftukje fpek uit de kuip haalde, — Het laatfte ftukje fpek? [Zig agteröver in zijn ftoel werpende, en bleek wordende. ] Ach ! het laatfte ftukje fpek! Ontftel u niet, mijn lieve fchat! — Ik was er ook geweldig over aangedaan. — Het laatfte ftukje fpek trilde in mijne handen en ik ftond op 't punt, om wanhoopig te worden , over deezen weg, die met ons gehouden word. — Maar zie, ik gaf mij in den gebede, en daar kreeg ik eene ingeeving, Och ! wat ingeeving! —— £Met groote geemlijkheid. ] Loop met uwe ingeeving naar de maan ! — Het laatfte ftukje fpek l Al weêr ongeloovig! — Mijn waarde man! — Bekommer u niet om dat verganklijk ftukje fpek. Hoor mij eerst uitfpreeken, en oordeel dan, eti dan is het zeer mooglijk, dat dit kleine ftukje fpek honderdvoud groote ftukken fpek en vleesch zal voortbrengen. [ Bart keek zeer vreemd op. ] Kijk zo verwonderd niet, mijn engel! de zaak, die mij onmidlijk door den Hemel werd ingegee- ven,  C 107 ) ven, is zeer eenvoudig en gemaklijk; en met uw natuurlijk verftand zult gij zelfs begrijpen, dat het ons behoud en ons opkomen zal wezen , wanneer gij kunt goedvinden mijn raad te volgen. Laat eens hoor en, Leentje! goede raad komt nooit te onpas. [Met tederheid.] Laat eens hooren, mijne getrouwe echtgenoote \ In den tegenwoordigen tijd leezen de luiden gaarne wat nieuws. Gij hebt niet anders dan oude, offchoon godgeleerde, boeken in uw winkel; deeze nuttige en ter zaligheidleidende Werken worden, helaas! thans niet meer gezogt. — Dit is niet anders , en daar moeten wij geduld mede hebben.— Maar, dat gij eens een Courant uitgaaft, met een mooie vrijheidstijtel er boven, en dan een toepaslijk vignetje? Kijk , mij dunkt, dat zou gaan, om reden, zo als ik zeg, dat de luiden, in de omftandigheden waarin wij zijn, liever wat nieuws, dan wat goeds leezen. Een vaderladfche courant uittegeeven ? [Van zijn ftoel opfpringende en Leentje omhelzende. ] 6! Mijn lieve vrouw! gij wijst mij den weg tot geluk! — Een vaderlandfche courant uittegeeven! — ó! Die inval is godlijk! — Dan moet gij er ook daadlijk uw werk van maaken ! — Gij hebt nog letters en papier genoeg. Gij zijt bekwaam om te zetten en te drukken, en dus kunnen wij, onder Gods zegen, ten minften het eerfte nummer in de waereld zenden. Ja ! Liefjle! in zo verre is alles wel; — maar er  er behoort meer tot een courant. Wij moeten voorUI een goeden, getrouwen fchrijver, en dan ook bij vitjlek goede correfpondenten hebben. — En hoe komen wij daar aan? Hebben wij die juist bij het eerfte nummer noodig? — Wat het fchrijveü betreft, laat mij daar voor zorgen; dat zal ik doen! Gij zijt taalkundig; onder 't zetten kunt gij mijn fouten wel wat verhelpen. En wat aangaat de correfpondentie, breek daar uw hoofd niet mede, dat zal ik ook wel fchikken, zo dat gij er verbaasd over zult liaan. Als dat zo gelukken kan, kind', dan wil ik het wel eens probeercn. Met één nummer zijn we niet bedurven. En hier mede werd door Bart en Leentje gedecreteerd , om ten fpoedigfte een vaderlandfche courant uittegeeven, verfierd met al de fpreuken' en ornamenten, die tot zodanig een Republikeinsch meesterftuk behooren. Leentje deed vervolgens, met een opgeruimd hart, haar laatfte ftukje fpek in den pot, en, na er des middags, hartiger dan naar gewoonte, van gegeeten te hebben, dronk het beminlijke paar een glaasje wijn toe. GE*  GEHEIM, OM MET VRUGT EN VOORDEEL EEN VADERLANDSCHE COURANT TE SCHRIJVEN EN UITTEGEEVEN,. Het eerfte nummer van de Bartfche Courant verfcheen in de leezende waereld, en dat met den. gezegendften uitflag. In alle focieteiteiten , koffihuizen, herbergen, met een woord, op alle publique plaatfen lag deeze courant niet alleen op tafel; maar werd zij ook, met de uitterfte graagte, geleezen. Men bewonderde in dezelve de keurigheid van letter en druk; de derlijkheid van het vignet; het weiuitgevonden hoofd of opfchrift ; de overtuigende kragt, van welfpreekendheid; de aartigheid en juist ter fnede komende zetten en aanmerkingen, die er in voorkwamen ; de diepe, gezonde en vervooruitziende ttaatkunde, die er in doordraaide; de inneemlijke onpartijdigheid, waarmede de daatszaaken beoordeeld en verhandeld werden, alsmede de geuoegzeggende kortheid, en de nooitverveelende breedvoerigheid, waarmede de meerder en minder belangrijke gebeurtenisfen werden voorgedeld., enz. Het eerde nummer was derhalven binnen een paar dagen uitverkogt, zo dat Bart er een tweede , en vervolgens een derde druk van moest opleggen. De volgende nummers waren even fterk gezogt, zo  c «o y zo dat Leentje gelijk had, toen zij voorfpelde, «iat dit kleine ftukje fpek honderdvoud groote Hukken fpek en vleesch zou voortbrengen. — Nu en dan bragt zij dit , haar toenmaals twijfelende wederhelft, onder de aandagt, die nu onbepaald, in alle ingeevingen geloofde, welke zijne lieve Vrouw van boven ontving. Maar zullen veelen mijner leezers vraagen , van waar kwam deeze courant zo fchielijk tot het toppunt van die volmaaktheid, dat er een broodwinning op zat? — Niettegen(taande dit een geheim is zal ik het echter openbaaren. Leentje was gansch niet ontbloot van natuurlijk verftand : zij had vrij origineele invallen, die zij, — uit hoofde dat ze vroom was, hoewel niet heel erg, ingeevingen van boven noemde; dit was een bewijs, niet zo zeer van onkunde of vooroordeel , als wel van nederigheid. Zij was zwaar patriottisch en las , — in compagnie met haar buurvrouwen , - de meeste couranten en blaadjes, die zo voor als tegen de heerfchende partij gefchreeven werden: zij had reeds in 1792. een foort van leesgezelfchap, zo als er in menigte bij de omwenteling van 1795. beftaan hebben. In dit vrouwlijk leesgezelfchap had zij overvloedige gelegenheid om zig in de hedendaagfche (taatkunde te oefrenen. Dat er in dit leesgezelfchap veele (taalkundige onderwerpen verhandeld werden; dat men er zeer veel over fprak, laat zig begrijpen, wan- . neer men onder 't oog houd; dat het gansch en al uit vrouwen belfond , en dat Leentje bij uirftek p:n liefhebfter van praaten was.  ( III ) Uit alle deeze nieuwspapieren nu nam Leentje, voor de Bartfche Courant, alles over, wat zij belangrijkst en meest ter opwekking van de nieuwsgierigheid van 't algemeen dienftig, oordeelde; doch — en hier in lag het geheim, — zij nam het niet over, zo als alle andere courantiers het overneemen ,— zo dat men het pleifier heeft,om dikwils, in zesderlei foort van nieuwspapieren, een en hetzelfde te leezen ! — neen! Leentje nam flegts het loutere hoofdzaaklijke over; zij nam het over als eene oordeelkundige vrouw, en na dat het rijplijk, in haar leesgezelfchap gewikt, gewoogen, bediscusfiéerd, veranderd, verbeterd en verhaspeld was. Leentje geloofde niet alles, wat zij in de couranten las; maar hield zig dikwils juist van het tegendeel overtuigd, en deeze overtuiging volgende , fchreef zij als ftellige waarheid, het geen zij begreep, dat waarheid behoorde te zijn. DuS bij voorbeeld, als alle couranten fchreeven, dat de vrecde op handen was , verzekerde zij, dat de oorlog met alle magt zou doorgezet worden , enz. Zo dra zij en haare leesgezellinnen flegts in 't begrip vielen, dat het onmooglijk was, dat het vreede zou worden. Eenige courantiers, die, ten deezen opzigten, in het voetfpoor van Leentje treeden, en vlak het tegendeel verhaalen, van het geen alle anderen vertellen, bevinden er zig zeer wel bij. — Men behoeft niet ongerust te wezen, dat de uitkomst den courantier zal leugenftrafFen! — want eer de uitkomst daar is, zijn de leezers het courantverhaal  haal al lang vergeeten. — Een courant is het verfchijnzel van maar éénen dag! Zo als Leentje met de nieuwstijdingen omfprong, fprong zij ook evensëens om met Itaatkundige gedagten; beöordeelingen; gisfingen; voorfpelJingen, enz. alles pasieerde bij haar de revuë, en hoe goed en best het ook wezen mogt, alles werd uitgemonfterd, wat niet volmaakt met die vrouwlijke maatftok overéénkwam, die zij, in dit geval, zig had voorgelteld. — De ftaatkunde moest bij haar niet zijn, zo als de grootfte Staatsmannen begrijpen, en derzelver bewonderaars gelooven, dat zij wezen moet , — neen! onze originee-le Leentje leefde er bij, gelijk een kanonnier met de kogels; zij had er een mal voor, en de kogel die daar niet precies door kon, zou zij ook nimmer afgefchooten hebben. Men voege hierbij, dat de Staatkunde, het Patriottismus ; het Republikeinismus, enz. tot dus verre alleen door de mannen behandeld zijnde, natuurlijkerwijs eene geheel andere, nieuwe en bevalliger gedaante ontvangen moest, nu zij door vrouwen bewerkt; bekookt en der fteeds naar nieuvvigheidsfnakkende waereld medegedeeld werd. — Alles, en dit is eene waarheid, die door de ondervinding bevestigd word, wat, in waren ernst en ter goeder trouw, door de vrouwen uitgevonden of bearbeid word, — is verleidlijk; is behaaglijk en gezogt. — In den ftaat der volmaaktheid zelfs, wist moeder Eva den lof van den doodlijken appel zo veel kragt te geeven, dat onzer aller  ïailer vader Adam er de greetige tanden inzet* tede. Hier kwam bij, — en dit bevorderde het de* biet en het crediet van de Bartfche coürant ia deri hoogften graad, — dat zij hier eh daar verbooden en opgehaald Werd, en dat Bart telkens , dan voor dit Committé van Waakzaamheid, dan voor dat Committé van toeverzigt, en dan weêr voor die Maire , en die Municipaliteit geroepen werd , zonder dat men hem over zijn courant verder iets aandeed, als hem de moeite van heen en weder loopen te verfchaffen: Bart echter getroostede zig die moeite zeer gaarne , als wel weetende, dat het eene der beste recommandatiën voor zijn dagblad was. Zelfs, wanneer hij in lang niet voor het een of ander foortgelijk collegie ontbooden was . geworden, dan zettede hij het een of ander in zijn courant, 'twelk aanleiding gaf, om hem te moeten ontbieden» Nog iets was er, dat al mede veel toebragt tot het gelukkig flaagen van dit nieuwspapier, lijnde , dit; dat Leentje, ziende dat de vrugten van'haaren geest, door rijk en arm, door groot en klein t doof wijzen eh dwaazen, zo greetig gezogt, en met zulk een ftaatshönger verzwolgen wierden, — een weinigje grootsch op zig zelve werd, en derhalven niet kon nalaaten, om aan veele haarer vriendinnen, echter onder beloften van diepe geheimhouding, te verhaalen, dat zij de fchrijffter van de courant was: dit Zettede de verflandigllen onder haare vriendinnen aan, om zomtijds ook eens een nieuwstijdingje * een ftaatsftukje, of H va<  vaderlandsch vaarsje op te Hellen , en door middel van de Bartfche courant bekend te maaken; iets waartoe Leentje haar ten allerfterkften aanfpoorde, als. wel weetende, dat deeze haare vriendinnen niet agterlijk zouden zijn, in het aanprijzen van alle zodanige couranten, waar in.deeze (tukjes gevonden werden. De vriendinnen van Leentje, die maar een daaglijksch verftand bezaten, waren daarom evenwel nuttige werktuigen ter bevordering van den verkoop ; want deeze waren grootsch op de eer van zulk eene geleerde vrouw tot haare vriendin te hebben.' — Dat zij geleerd en verftandig «» dus fpraken zij bij nlle gelegenheden, kunt gij uit tie Bartfche courant zien. Tegen dit flag van vriendinnen was Leentje altoos bij uitftek vriendtijk, beleefd en gedienftig , en zig (leeds zorgvuldig wagtende, om haar nimmer heure verftandsmeerderheid te doen gevoelen. *&Jé DE GANSCHLIJKE ONDERGANG VAN DE BARTSCHE COURANT. Alle ondermaanfche zaaken bereiken eene zekere hoogte, eene zekere volmaaktheid, van waar zij weder te rug keeren tot dien (land, tot die laagte, waar uit zij opklommen. — De courant van den burger Bart was van deezen algemeenen natuurregel geenzins uitgezonderd. Het;  C tts ) • > jjii'-j.'' - «sryo tf3,ü Wooil, 'listwouja ? Met is moeilijk te bepaalen, aan Wat oorzaak eigenlijk den val der Bartfche courant is toetefchrijven; denklijk zijn er verfcheidenen .voor, die, zo" als het gemeenlijk gaat, allen faamenliepen. Het gevoel van eigen grootheid had, in d* eerfte plaats, de fchrijffter Leentje tot den onvoorzigtigen flap vervoerd, om haar naam, als opftelfter , aan *t hoofd van de courant te zetten : deeze ingeeving, die vast niet van boven maar van beneden kwam, hai de flegtfte uitwerking. Zo dra de geleerden, de Staatsmannen, de Municipaalen, de Committéleden , de koffiehuiswijzen , de focieteitsbroeders, enz. wisten, dat Leentje, de vrouw van Bart, de fchrijffter van dit tot nog toe vermaard dagblad was, trokken zij erdenviezen neus tegen op; fmeeten zij de courant uit de handen; fchaamden zij zig, dat zij er zo lang de bewonderaars van geweest waren, en beklaagden, zij den .tijd, dien zij er, tot dusverre, aan verfpild hadden. In de tweede plaats , werd bij de andere heeren courantiers weldra de diefagtige zugt tot naarvolging wakker. Zij zagen den zo verwonderlijken als fnellen opgang van de Bartfche courant, en vorschten de reden daarvoor uit. Zij leerden er uit, dat het weinig er op aan kwam , of men in een courant de . onöpgefmukte waarheid vertelde, wanneer men flechts, voor dat oogenblik dat ze geleezeu werd, de aandagt van den leezer wist gaande te houden met iets interresfants, met iets wonderbaars, of iets tegenftrijdigs. Fabelen en H 2 drop-  ( iï6 J droomen hoort men over 'talgemeen gaarne, en inzonderheid, wanneer zij zaaken en öiflnandigheden- ten onderwerp hebben, die in de geliefdkoosde mode zijn. Nog befpeurden zïj deeze groote eigenfchap in de Bartfche courant, dat genoegzaam alle deftaatkundigeredeneeringen, aanmerkingen , voorftellen, enz. die er in voorkwamen, niet gebouwd waren, op gezond verfiand of natuurlijke billijkheid; maar op vliegende gedagten; op grillige denkbeelden; op driften&en hartstogten, die nooit onderzoeken; op begunftigde volksvooröordeelen, en wat dies meer is; en effens befpeurden zij, dat juist deeze' behandeling , deeze wijze van voordragt aan geleerden en ongeleerden behaagde, om dat de arme fterveling altoos genegen is, om het licht te vlieden en de duifternis te beminnen. Van deeze kundigheden maakten de meesten courantiers welhaast het noodige gebruik : zij gelasteden hunne fchrijvers, om hunne verhaalen en bedenkingen op de leest van Leentje te fchoeïen. De fchrijvers, wien, — niet allen, maar echter veelen, — het weinig verfcheelden, ,zo min als de fchoenmaakers , op wat leest zij hun kost verdienden, gingen daadlijk aan 'twerk, en vermits zij-meer volleerd en doorkneed waren in de kunst van fchrijven dan Leentje, bragten zij meesterftukken in deezen fmaak voor den dag, en overa'1 waar zij te kort mogten fchieten namen zij de dagverhaalen der voornaamfte vergadering te hulp, waar uit altoos iets, dat in hun kraam te pas kwam, te haaien was.  C »7 ) De leezers van de Bartfche courant nu, in veelvuldige andere couranten, vindende, het geen hen tot heden toe flechts in Leentjes dagblad was voorgekomen, verlooren dien trek en die genegenheid voor Leentjes hersfenwerk, welke alleen de oorzaak was van het ongemeen groot vertier. Zo lang de Bartfche courant eenig in zijn foort was, moest ze ftand houden; doch toen alle andere couranten haar gelijk wierden, ja', overtroffen, moest ze vallen. In denderde plaats, moest de Bartfche courant aanftonds verdrongen en, om zo te fpreeken, verpletterd worden, zo dra zij, niets bijzonders meer aan zig hebbende, door een legio andere couranten, zig leezers en koopers betwisten zag! — Welk een zundvloed van dagverhaalen, couranten, weekbladen en dergelijk foort van goedje, heeft, zedert.de omwenteling van 1795, de Bataaffche Republiek niet overftroomd? — en hoe was het mooglijk dat Bart en Leentje, bij deezen verfchriklijken watervloed, hun vingerhoed met water aan den man konden helpen? Ik geloof over dit onderwerp genoeg gezegd te hebben. — Zij, die mij mooglijk befchouwen als ftrafbaar, om dat ik uit het fchool klap, en om dat het fpreekwoord zegt; die van de kunst is befchaamd zijn meester niet l gelieven . tot hun troost te weeten , dat de leezers, .waarbij zij, als handelaars belang hebben , dit ftukje met genoegen zullen leezen; doch dat' zij daarom geen duit te minder aan couranten, dagverhaalen, weekbladen, enz. zullen uitgeeven! H 3 B£  C n8 ) Bart cn Leentje hadden zo veel met de uitgaave hunner courant' gewonnen , dat zij , in de eerstkomende jaaren althans, 'niet', al zugtende, hun laatfte ftukje fpek fiit de kuip behoefde te haaien. i GESCHIEDENIS VAN EEN PREDIKANT , WIENS INVLOED VRIJ GROOT WAS, OP DE TEGENWOORDIGE OMSTANDIGHEDEN. De .burger Langhals ontleende zijn naam van de verfchriklijke lange halzen, die, zedert onheuglijke tijden, even als een erfgoed, in zijne familje het beftendig en onderfcheidend kenmerk waren. Alle zijne voorvaders, van Conftantinus den Grooten af, tot hem toe,— (want zo verre reikte zijn geflagtlijst,) — waren Geestlijken geweest, en volgens alle echte berigten , die hij in overvloed kon bijbrengen, waren zij het geweest met alle kragt en nadruk, zo dat er, ten tijden der hervorming , dertien van zijn geflag;t, om het geloof, verbrand, en negen gewurgd waren' geworden! — 'tenminften, -Dominé Langhals'verhaalde dit, in alle gezelfchappen, op alle postwagens' en in alle fchuitroeven, waar hij het woord, niet gevraagd, maar genomen, eer men hem hét zelve gegeeven had. Hij zelve was ook van een zeer langen ha/s vóór-  C "9 > voorzien, vraaröp zijn eerwaardig hoofd, met het grootfte gemak, heen en weder draaide, even gelijk een weerhaan op een toren. — Onder 't pre. diken gaf dit halsdraaiën geene onaartige vertooning; edoch, men moest er aan gewoon wezen* want anders zou men zig ligtelijk hebben kunnen verbeelden, dat hij, door eene foort van ftuiptrekking, zig zelve den hals omdraaide, zo dat er den dood naar volgen moest. Behalven dit gebrek had hij nog een ander, zekerlijk een gevolg tan zijn langen hals , hierin beftaande: dat hij eenige letters van het a.b. c. niet wel kon uitfpreëken, of dat hij de eene letter voor de andere nam: hij was daarom niet van Göiv da 'of uit Zeeland van daan; maar 't was een natuurlijk, of mooglijk geestlijk gebrek, waar aan hij geene de minfte fchuld had. Dit zij, tot ons groot oogmerk , genoeg gezegd, van 's mans uitwendigheden. Toen de tijding kwam, dat de Franfchen over de Maas waren, zat zijn Weleerwaarde, op zijne ftudeerkamer , eene predikatie faamen te Hellen, over de woorden : De heerlijkheid deezer waereld gaat voorbij, enz. — Zijne dienstmaagd was de eerfte , die hem dit gewigtig nieuws bragt: op het hooren daarvan werd hij zo - bleek als een doode: hij kromde.het hoofd; zettede zijne dorre, beevende hand onder het zelve, ten einde dit waggelend kopftuk te onderfteunen, en fchoof, met zijne andere hand, de halfvoltooide predikatie naar 't andere einde van de tafel. H 4 Ge*  C HO ) Gelieft mijn heer ook van wat azijn gediend té Zijn? vroeg de meid. Ach ! neen ! kind ! — mijn verflagen en beroerden geest kan door geen azijn worden opgebeurd. Hier heb ik anders, wat eau de Ja reine, mijn heer! 6 Heere! - eau de la reine! - gij herinnert mij le fang de Ja Reine, [De meid verftond geen fransch en dagt dat dit een ander foort van reukwater was.] Ja, mijn heer! dat heb ik niet; maar wij ik vooreen fluiver of een dubbeltje gaan haaien? Het kan met geen geld, met al het goud van de waereld niet betaald worden , dochter! Dat 's aartig. — Zulk goed heb ik nooit gezien. Ga heen ! — en laat mijne wederhelft daadlijk bij mij komen. [De meid ging heen; doch Dominé riep ze ag-. ter naar.} Stijntje! — Stijntje! - hoor nog eens hier. Wat gelieft u, mijn heer? Weet mijne vrouw reeds, dat de Franfchen ai over de Maas zijn ? Ja , mijn heer l ik heb het ka,ar verteld. En wat antwoord gaf zij ? Dat durf ik u niet zeggen. Ik eisch dat gij het zeggen zult. Ze zei: ,,zo \ — dan. komt dat blikfemfche vee „ haast kier, " —:— ZwijV Stijntje! zwijg! — dan heeft ze zig weder door haare ongelukkige drift laaten vervoeren. — Gij behoeft haar niet te zeggen dat zij Juer komt. —— Zij zal van zelve wel tomen. EENE  C tn ) EENE PREDIKANTS VROUW. De zugtende Langhals zat nog eenige minuuten in die hooplooze houding, zonder dat zijne ziel de minite ruimte kon bekomen ; eindlijk fprong hij met fchrik op; want zijne ecbtgenoote trad de kamer binnen. Haar gelaat ftond, zo als Dominé zig het zelve reeds had voorgefteld, en op dat regt vrouwlijk gelaat was haare ganfche ziel te leezen. Met de handen in de zijden, en den kop in de hoogte , begon zij aldus haar gefprek. Wel! wat zegt ge nu? Nu ftaan we er verdoemd fchoon mede! Bedaar, lieffte! bedaar. Wat bedaaren ? — met al dat bedaaren zijn we voor den drommel geraakt. Wat nu gedaan? — Die vervloekte Atheisten zullen nu welhaast maaken , dat uwe kostwinning in du/igen valt. Zonder den wil des Heeren zullen zij niets doen. Zonder of met den wil des Heeren zijn die vagebonden , die landberoerders, echter over de Maas gekomen. Maar, mijn fchat! de Heere kan immers zeggen , tot hier toe en niet verder ? Och! altijd, met die feemlaarij! of de Heere dat nu al kan zeggen, en hij zegt het niet? Gij bedroeft mij. — Gij maakt mij kwaad. —■ Hoe komen hier nu al H 5 d»e  C 122 ) die fpreuken te pas: die zijn goed op den predikftoel; maar wat nut doen ze, als we tusfchen vier oogen fpreeken ? [De traanen liepen den gemoedlijken Dominé over de wangen. ] Kind\ kind\ gij bezondigt u groot lijks\ Geene lesjes, als 't u belieft! — 't Is, bij mijne ziel! nu geen tijd om den Catechifeermeester te fpeelen. [Langhals zugtte zwaarlijk; floeg de oogen naar den grond , en zweeg. ] Wij zitten met deeze duivelfche historie gebruid. — Wat zullen wij doen? — Als gijgeremoveerd word, zo als vast gefchieden zal, kunnen wij dan, met onze agt kinderen, handen en voeten vreeten? Gij zit er maar voor te zugten ! — Als het met zugten of feemeien te doen was , ja! dan waart gij de man! — Maar fpreek, — [Met eene heftige kwaadaartigheid. ] Spreek voor den ! Doe uw fmoel open! — Wanneer gij geremoveerd word, waar zullen wij dan van vreeten ? — He ? In Gods naam , mijne lieve gade ! bedaar toch! Ik zal 't u zeggen. Zeg het dan fchielijk. . [De Dominé rijst langzaam van zijn ftoel, en krijgt uit eene der laden van een dood ouderwets kabinet een bundel papieren, die hij, weder langzaam gaande zitten, voor zig op de tafel legt.] Wat zijn dat? — Obligatiën? — Ik zal 't u zeggen, mijn lief} want nu het water tot aan de lippen gekomen is, moet het hooge woord  ^ tAwiiw T)E LASTERAARS VAN LANGHALS VOLKOMEN WEDERLEGD. Met een .zielverdriet dat onbefchrijflijk is, en met eene aandoening, die alle verbeelding te bo-  C 124 ) ven gaat, oogde de goede Langhals zijne vliedende copie naar! Hij zag hoe de winden des "hésnels die verflrooiden, en hoe"zij eerlang de prooi van jongens en dienstmeisjes Honden te worden; voor de eerfien waren zij juist gefchikt om er vliegers en klappertjes van te maaken, of om er heete potten en ketels mede aantevatten. — Had de lieftallige gade van den Dominé aldus^het venfter uitgevloogen, de zielverzorger kon er zo veel niet van getroffen zijn geweest. Toen hij een weinig tot bedaaren kwam, was zijn eerfte zorg, om zijn copie , - waar over hij, m de vreeze des Heeren, zo veel jaaren gearbeid had, en waarvan hij nu, wat het tijdlijkeaangaat, de klinkende vrugten poogden inteöogHen, - weder te verzamelen. — Wat de komst der Franfchen betreft, deeze was hij zo glad vergeeten , als of zij nimmer de Maas gezien hadden. 's Mans ijver bragt het in kort zo verre, dat hij verre weg het grootfle gedeelte van zijn geestlijk goedje weder magtig werd; eenige Hukken en omHagen waren over de miiuren en daken zijner buuren heen gewaaid, edoch hij twijffelde niet, of deeze goede luiden , die altoos ijverig en met zeer veel fligting bij hem te kerk kwamen, zouden hem, wanneer zij eenige Hukken en brokken van zijne uitgezogte leerredenen in banden kreegen, en zagen wat het was, ze hem weder terug bezorgen; zo als indedaad ook tweemaal het geval was; als eens van de werkmeid van zijn buurman den koster, die hij er naar vroeg, en welken hem één en één half blaadje copie terug bezorgde, hebbende *ij  zij flegts een half blaadje tot het fchoonmaaken van de,lamp gebruikt; — en dan nog eens, toen hij, oni een loot fnuif fluurende , dit neuspoeder ontving in een peperhuisje , 't welk van een der toepasfingen zijner uitgezogte leerredenen gemaakt was. Hij zond daadlijk naar de fnuifwinkel, waar hij nog bijna een derde van eene predikatie terug bekwam, fchoon zij reeds tot peperhuisjes geplakt was. Vermits de losfe copie niet genummerd was geweest , kon de leeraar niet wel naargaan , wat hij er van vermiste , en nog moeilijker viel het hem , om ze weder in order te krijgen; zo dat hij het zig getroosten moest, al kwamen er (lukken bij elkander, die in 't geheel niet bij elkander hoorden. Naderhand heeft hij deezen Bundel met uitgezogte leerredenen in 't licht gegeeven ; welke dan ook met algemeen genoegen door het kerklik publiek ontfangen werd, en door de heeren boekbeöordeelaars, met uitbundigen lof, der (ligting en waarheid zoekende zielen aanbevolen en aangepreezen is geworden. De vijanden en lasteraars van dominé Langhals, die deeze uitgezogte leerredenen, bij bijzondere gelegenheden, —- als verjaardagen, bededagen, enz. — hem hadden hooren uitfpreeken, zeiden openlijk , dat de prediker een draaijer was, die den huik naar den wind hing, vermits de (lerke en allerpartijdigfte zetten en uitdrukkingen, die hij op den predikftoel gebezigd had tegen de patriotten, uit deeze gedrukte predikatiën, en.dat zelfs ten kosten van den faamenhang, waren weg-  weggelaateri ! dat hij, ziende dat er geen voordeel meer bij de voorige partij te haaien was, nu langzamerhand tot de bovendrijvende partij begon over te hellen, en dergelijke eerroovende gezég. den en befchuldigingen meer. Uit mijn echt en waaragtig verhaal echter zullen de leezers duidlijk zien, dat Dominé Langhals geen draaijer is; want zo er het een of ander in de uitgezogte leerreden van hem vermist werd, dan is het er, bij ongeluk uit weggewaaid; aan 't fchoonmaaken van lampen of koekpannen gebezigd , of tot peperhuisjes geplakt geworden. EENE ZO'TEDERE ALS STAATKUNDIGE ONDERHANDELING. De beminlijke wederhelft van den Weleerwaarden zeer geleerden Langhals was daadlijk de vliegende copie; maar geenzins de komst vandeFranfchen over de Maas vergeetén, en inzonderheid zweefde baar deeze komst voor den diepdenkenden geest, toen zij eerst de jongens de carmagnole hoorde zingen en zag danfen, en toen 'zij naderhand de volwasfenen de boomen der Vrijheid zag planten. De drift deezer vrouw was gelijk aan die van eene zomerfche donderbui; gemeenlijk barstede zij in eens, en dat wel met alle hevigheid , los: als dan verpletterde zij alles, waat haar tegenftond! maar-  ( "7 ) aaaar dit duurde ook niet lang: wanneer dit onwêder overgedreeven was, 't geen altoos fchielijk gebeurde, dan volgde er een zagte en vrolijke zonnefchijn, en dan had zij oogenblikken , dat zij de bedaardheid zelve was. In een deezer gelukkige oogenblikken ging zij naar de ftudeerkamer van haaren echtgenoot: zij trad binnen en gaf hem een kusch van tederheid op zijn linke wang. De Dominé draaide, van verwondering driemaal het hoofd, op zijn langen hals, op een weinig^e naar, geheel in 't ronde. — Zo fchielijk eene bedaardheid van ziel en vuurigheid van kusfchende lippen, had hij geduurende zijn ganfchen leeftijd met deezen engel «iet ondervonden. Gij zijt dan bedaard! zei hij eindüjk tegen haar. Ja! mijn lief! ik ben fomtijds wel eens driftig; maar gij ziet, het gaat fchielijk bij mij over, en daarenboven , haastige luiden zijn geen verraaders. Dat zegt het jpreekwoord, kind'. — maar had ^ij mij ook iets te zeggen. Lieffte P [Dat wegfmijten van de copie zat den Prediker nog dik op de krop. ] Ik ben hier zo wat bezig, gelijk ge zitt. Och! moet ik dan ook altoos komeu, als ik iets te zeggen heb. Gij zijt een aartig man. Gij komt bij mij ook wel eens. — [ Hem onder de kin ftrijkende. ] Dat gij mij niets te zeggen hebt. >■* Laat die be-  C 128 ) bezigheid nu eens voor een oogenblik Haan, eü kom eens naast mij zitten. Nu, lief/ie! dat wil ik wel eens doen. [Hij gaat naast haar zitten: zij legt haar arm om zijn hals en liefkoost hem met tederheid. ] Sints ik laatst met u wegens de komst der Franfchen over de Maas gefprooken heb, benikeenigzins van gedagten veranderd. Dat is mij bijzonder aangenaam, kind! [De Dominé dagt, dat zij berouw gekreegen had over het wegfmijten zijner godgeleerde Copie.] Die ten halven keert doolt niet. Zo denk ik er ook over, Dominé.' en daarom mij dunkt, — vermits de zaaken toch zo zijn, en dat ze niet anders wezen kunnen, — dat wij best zouden doen, om maar, hoe eer hoe liever, — van batterij te veranderen. Van batterij te veranderen? — hoe meent ge dat, vrouw? Wel, dat kunt gij gemaklijk gisfen, man! — Tot nog toe hebt gij gepredikt voor de oude Conftitutie; — maar nu de Franfchen hier in 'tland komen, die zekerlijk verandering inden regeeringsvorm zullen maaken, moest gij maar voor de nieuwe Conftitutie gaan prediken. Boel — Wat wilt gij van mij maaken? — Ik voor de nieuwe Con, — Word niet driftig, Lieffte! want dan zou ik het ook worden. Nu,nu, kindlief'! ikbenbedaard. Houduwgemak. Het  C *29 ) Het geen ik zeg, en u aanraad, gefchied tol bestwil van ons en van ons huisgezin, en ik heb dat ftuk zo wel overdagt en beredeneerd, dat er dood maar niet anders Voor ü op zit! Maar, mijn beste fchat! wanneer ik, ze als £/ƒ het gelieft te noemen , zo fchielijk van batterij verander, wat zal de waereld van mij zeggen? Laat ze zeggen, wat ze wil! — Doe wel en zie niet om. Maar, — de oude Conftitutie ftrookt volmaakt ntet onzen godsdienst; dat is zo klaar als deri ■dag'. — doch de nieuwe zal er regt en overdwarsch tegen inloopen \ Wel nu, kind' wat zwaarigheid? Wat zwaarigheid? Hoe\ zal ik dan op den ft Oei der waarheid tegenftrijdige dingen leeraaren ? Op dien ftoel der waarheid leeraart.gij immers ook het leerftuk over genade en pligt? *Ja\ maar dat is een leerftuk der verborgenheid*. Wel nu, laat dan het leerftuk der nieuwe Conftitutie ook eene verborgenheid Wezen! — Van al dat foort van zaaken kunt gij, als Geestlijke, immers alles maaken, wat gij wilt? — Uw eofifientie althans kunt gij er niet mede bezwaaren. zo gij flechts zorg draagt, dat het aan uw beurs geen nadeel toebrengt. Ik zou te breedvoerig worden, Wahrreer ik alles verhaalde, wat hier over tusfchen Langhals en zijne Beminde verder voorviel; 'e.zal'jgenóeg zijn te zeggen, dat, na eenige uuren over ett wederpraatens, de Dominé zo verre kwam, dat hij beloofde, de zaak in bedenking te zullen neemen. I DO-  C 130 ) DOMINE' LANGHALS WORD EEN PATRIOT. Hoe nader de Franfchen kwamen , hoe meer overwinningen zij behaalden, en hoe zekerder de vooruitzigten werden, dat zij overwinnaars zouden blijven, hoe meer dat de eerlijke Langhals overtuigd, - zelfs gemoedlijk overtuigd, werd, dat hij niet langer de hemelfche advokaat voor de oude Conftitutie kon wezen; maar dat hij, maagsnaivcn , vrouwshalven , kindershalven , en dus ook geweetenshalven , het pleit voor de nieuwe Conftitutie, — deeze mogt dan gefabriceerd worden zo als ze wilde, — met allen ernst moest opvatten. Er deeden zig, '£ fe waa-f verfcheiden gemoedszwaarigheden bij hem op; doch hij, als doorkneed in het fnijden van het heilig woord vond voor elke zwaarigheid wel honderd fchriftuurtekften, die ze allen volkomen oplosten, zo dra hij zig Hechts vernederde, om deeze tekften, in deszelfs verband, bedoeling, waaren zin, enz. te verklaaren, en op zijn geval toetepasfen: eene begaafdheid, waarlijk! die men anders zelden bij Geestlijken van zijn caliber aantreft. Dus wist hij, bij voorbeeld, dat de zin, zo wel de woordlijke als de geestlijke, van eene bijbelplaats zeer veelvuldig en zeer onderfcheiden wezen kan. Hij wist, dat veele plaatfen zeer duis-  c is! y duister en ongemeen zwaar om te verdaan wa« ren; — dus, dat men er alles van zeggen kon, wat men wilde. Hij wist, dat veele plaatfen zeer twijfelachtig waren ; reden, waarom men ze zo willekeurig kon uitleggen , en zo onbepaald toepasfen, als men noodig en nuttig oordeelde. Eindlijk wist hij daarenboven, dat er, zo min in het oude, als nieuwe Testament, kwaad of goed van den Prins gefprooken word; derhalven kon hij, — geheel en al buiten den Prins, — den bijbel, van het begin tot het einde, verklaaren en toepasfen, zo als het met zijn eigenbelang, de omftandigheden en de algemeene volksdrift ftrooken mogt. Dominé Langhals redeneerde zo grondig en bondig over dit ftuk, dat ik waarlijk in de verzoeking zou komen, om zijne denkbeelden dienaangaande, in deeze mijne caraclerfchetfen intelasfchen, bijaldien ik niet in 't zekere onderrigt was, dat zijn Eerwaarde een zeer dik boek ftond uittegeeven, waarin hij dit alles, bondig en beknopt, betoogen zal: naar welk boek ik mijne nieuwsgierige leezers verwijze. HET PATPvIOTTISMUS VAN LANGHALS WORD GEDECRETEERD. Met eene gansch opgeruimde ziel, helder gelaat en Heviger hoofd, — dat in wed^rwaardigI a he-  C 134 ) heden altoos heen en weder flingerde, — ftapte Langhals naar de Hulp, die tegen hem over post gevat had. Eindlijk, Lieffle ! dus fprak hij haar aan, heeft mijne ziele rust gevonden, en ben ik gereed, om mij in den aangeweezen nieuwen weg te ftellen. Ik ben overtuigd geworden, dat men de over ons aangeftelde Magten onderdaanig moet wezen, en zelfs aan den harden heer gehoorzaamen; — ' Met uw permisjie, man! als gij op dien grond tegen de patriotten redeneert, dan zullen zij u niet gelooven, en van u zeggen, dat gij om den broode veranderd zijt. Maar, met uw verlof, ik fpreek thans tegen u , Kind! — Wanneer ik tegen die luiden fpreek , zal ik een anderen fchriftuurlijken toon aanneemen. Dat moet gij ook. — Maar maakt gij Zondag nu al een begin ? Dat drukt gij zeer wel uit, mijne Waardfte! — een begin maaken! — ja! ik maak een begin; maar ook niet meer dan een begin. — Aan een perzoon van mijne qualiteit voegt het niet, om zo verbaazend fchielijk van het eene uitterfte tot het andere overteflaan. — Boven en behalven dien, wanneer ik, om zo te fpreeken, ongemerkt van het een tot het ander overga, dan is er kans, dat ik de harten mijner hoorderen zagtlijk overtuige en overhaale.» — daar ik ze anders, met een te overhaasten ftap, tegen de borst zou ftooten. — Dunkt u dit ook niet, lieve fchat? Ja! daar is al zo wat aan; evenwel moet gij er niet te lang' onder draaien! verftdje? Draaien ?  C *33 ) Draaien ? — wel verbaasd! — draaien ? Waar ziet gij mij dan voor aan ?. Foor een Geestlijke. — Maar dat is] alles wel. Aanftaande Zondag zal ik hooren hoe gij het maakt. Ik hoop aan mijne heilige roeping te gehoorzaamen, en aan u en mijne toehoorders genoegen te geeven. Wij zullen 't zien.. Toen zijne gade vertrokken was zettede Langhals zig aan zijne onderhanden zijnde predikatie, en fabriceerde er een zodaanig meesterftuk van, dat de beiden partijën er provifioneel genoegen in konden neemen; gelijk dan ook het gevolg was; krijgende hij zelfs, — iets dat anders nooit gebeurde, van zijne bedgenoot, na gedaane predikatie, op elke wang een hartlijke kusch tot dankzegging , — met deeze bijvoeging: Nu zijn wij behouden! nu zal 't wel gaan! — Zekerlijk moet zij getwijffeld hebben , of zijn geweeten hem, in dit geval, niet eene lelijke trek zou fpeelen; — of — zij moest onkundig zijn geweest van het maakfel van de confientie van een Geestlijken, die, genoegzaam even als een zeemenlap, gerekt en getrokken kan worden, inzodaanige plooien en vormen als men begeert. In alle zijne volgende leerredenen nam hij dezelfde voorzigtigheid in acht. Schier onmerkbaar waren zijne overgangen van het oranjegeloof tot het patriottifche; en dit was zelfs zo, dat de zegevierende partij hem reeds voor haar broeder en verdeediger verklaarde, toen de onderliggende partij nog niet eens wist, dat zij hem kwijt was,. I 3 Der-  C ï34 ) Derhalven, zonder in haat te geraaken bij de partij, die hij verliet, werd hij bemind bij de partij, waartoe hij fiuips wijze was overgeloopen bemind, zeg ik; doch men trekke dit woord 'niet te verre; hij werd alieen bemind bij de zodaanigen, die flechts oppervlakkig oordeelen en dezaa ken met gewoon zijn te onderzoeken. - Antleren waren er, die hem op den waaren prijs wisten tefcharten; doch deezen lieten zijne ftaatshuichlanj pasfteren, om reden, dat, wanneer men het uitwendige van een predikant gewonnen heeft, men dan alles heeft gewonnen. HET EINDE KROONT HET WERK. In de plaats waar Langhals woonde waren zeer ■Vee! patriotten, derhalven kreeg hij weldra een grooten toeloop en aanhang teffens. jn alle zaa- ftgj werd hij geraadpleegd. Laaten wij eetst wm%, wat Dominé er fan zegt! was doorgaands het woord, en wanneer men Dominé gehoord had, dan was men gerust; want Dominé gedroeg zig zo, dat, hoe de zaak ook uit mogt vallen, men den kwaaden uitliag aan zijn raad niet wijten kon. Waaneer, bij voorbeeld, hij over fclëSïé zaaken .geraadpleegd werd, dan gaf hij altijd den besten raad, die in 't geval gegeeven konde worden , en dieu men veilig en met vrugt volgen , kon. In 'groote zaaken ging hij anders te werk ; hij onder- zogt  zogt alvoorens ongemerkt en naauwkeurig, of, met zig tegen die groote zaaken te verzetten, dezelven dan ook zouden agterblijven; begreep hij, dat dit het geval zou wezen, dan had hij duizend geestlijke draaien en zetten , waardoor hij zijne patriottifche gemeente er tegen voorinnam, zo dat het goede dat er voor het algemeen welzijn uit zou voordgevloeid zijn, in duigen viel, en als dan had hij aanftonds zo veel verontfchuldigingen en excufen bij de hand, dat men blijde was, hem maar fpoedig gelijk te geeven, en tot zwijgen te kunnen brengen. Doch befpeurde hij, dat de een of andere belangrijke zaak ten nutte des Vaderlands, evenwel haar voortgang zou hebben, niettegenftaande hij en zijn committenten er zig tegen aankanteden , dan wilde hij niet flechts geen vergeeffchen arbeid doen; maar dan wilde hij er zijn crediet en roem door bevestigen; zijnde' hij dan een van de eerfte. en ijverigite voorftanders en verdedigers van zodaanig eene zaak , om 't even of ze al of niet regelregt tegen zijn denkbeelden en geweeten in liep. In zijne gefprekken handelde hij evenseens. Had hij iemand voor, dien hij kans zag, om in 't patriottisch geloof te doen wankelen en heimlijk tot de andere partij te doen overflaan, dan fpande hij alle zijne kragten in en liet niets onbeproefd, om dit bij hem geliefdkoosde doeleinde te bereiken., en die geenen, welken hij aldus bekeerd had, en die hij ernftig beval zig ftille te houden uit vreeze der Jooden wil, werden altoos het eerst en meest door hem begunftigd , wanneer hij over eenige I 4 amb»  C 136 .) ambten, posten of andere voordeelen befchikkejï kon. Maar, wanneer hij iemand aantrof, die onwankelbaar vast ftond in de zuivere ieer der waare rechten van den menseh, en dien hij fchielijk bemerkte; dat, (zo als hij het in zijn binnenkamer noemde,) eene verftokte ziel en een toegefchroeid geweeten had, — dan gaf hij zodaanig een volkomen gelijk, en bevestigde denzelven in zijne patriottifche denkbeelden , met al dat vuur, dien nadruk en welfpreekendheid , welk de oprechtfte Yrijheidsverkondiger, immer bezigen kon. Mooglijk vraagt de leezer hoe Langhals op dergelijk eene wijs handelen en de rust van zijn gemoed bewaaren kon? — Dan, hier op dient eenvoudig ten antwoord, dat hij ook hier voor alle gevallen en handelingen, hoe krom en verdraaid, hoe netelig, onbillijk, ja! boos ze ook wezen mogten, altoos etlijke honderden bijbeltekften in gereedheid had, die bij, even als een verftandig geneesheer zijn. pillen, poeders en dranken, dan tot pijnftilling, dan tot afdrijving, dan tot verdooving, dan tot opwekking, en met een woord, dan ten leeven en dan ten dood, aanleggen en gebruiken kon. Inzonderheid was de Prediker bedagt, om bet geflagt der zogenaamde flijmgasten aantefokken en voortteplanten; deeze befchouwde hij als de toekomftige middelaars , die, (dus dagt hij er over,) nog eenmaal, het vuur en het water zullen veréenigen: die het Lam in alle veiligheid , bij den Leeuw « den 1 yger zullen doen weiden en woonen, enz.^- d!  ( 137 ) 6! Riep hij menigwerven uit, wanneer hij zig in gezelfchappen bevond , waar men zig genegen toonde tot modderen en compofeeren ;. ó! Hoe wensehlijk ware het, dat broeders van één huisgezin eendragtig mogten faamen woonen, en dat men , tot zeventigmaal zevenmaalen toe, elkander de misflagen en de zonden vergaf! — Immers moeten wij onze vijanden liefhebben? Immers moeten wij, in den Heere, elkahderen verdraagen? enz. Het gevolg deezer prediking had dikvvils de ver» wagte uitwerking. Men onderzogt niet of deeze fpreuken, die op zig zelve de grootfte waar- heden en allerheilzaamfte lesfen behelzen, — van toepasfing waren op het tegenwoordige geval; maar men befloot flechts om ze blindling te volgen: even gelijk dien vroomen boer, die ten ftokregel genomen had, doe wel en zie niet om ! waardoor men hem ongehinderd van agteren befteelen kon, vermits hij nooit om keek, wat er ook agter hem gebeuren mogt. Het goed gerugt, eindlijk, dat allerwegen van den leeraar Langhals uitging, bragt te wege, dat hij bij de eerfte verkiezing de beste, tot Staatsman verkoozen werd. Zedert dat tijdftip beeft hij een bril opgezet, waar mede hij langs ftraat loopt. — Die hem nader begeert te kennen, leeze zijn Advyfen, die links en rechts , tijdig en ontijdig , met allerlei verwrongen en verminkte fchriftuurlijke uitdrukkingen, doorfpekt zijn. Aangaande mevrouw Langhals, (want zedert de Staatsverheffing van haaren Egtgenoot word ze, eerbiediglijk, mevrouw genoemd,) zij was won-  ( 13» ) der wel met de revolutie in haar fchik, na dat ze gezien had, welk een voordeelig gebruik men er van maaken kon, wanneer men flechts er tijdig bij was, en men zig niet al te fterk ringelooren* liet, door dat ding, hetwelk de onnozele, eenvoudige man confientie heet. — Haare bekeering tot het Patriottismus werd van dag tot dag hartïijker, naar maate zij, boven en behalven het predikants tractement, nog eenige duizenden aan dagen reisgelden in haare beurs kon fteeken. De naam van mevrouw ftreelde haar hoogmoed niet weinig. Zij liet zig fomwijlen ook burgeres noemen, voorai in zodaanige gezelfchappen , waar deeze naam iets meer dan dien van mevrouw fcheen te betekeuen. Altoos met fatfoeniijke luiden , (zo als zij het noemde,) om te gaan, viel insgelijks bijzonder in haar fmaak, fchoon zij, — even gelijk de fabel van de kat in den hemel vertelt, — haar fnftinfl: niet zo gansch afleggen of verzaaken kon, dat het niet weiééns geheel ten onpasfe werkzaam werd. Dus bij voorbeeld, toen er zo veel geroep van het berugte legertje van Osnabrug was, verzekerde men haar, dat de Prtiisfchen met deeze Osnabrugfchehelden tefFens in't land zouden komen.— Wel zo! zeide zij, op denzelfden toon; met dezelfde woorden, en in de zelfde drift, als zij het van de Franfchen gezegd had; — wel zo! dan komt dat blikfemfche vee haast hier! Voor 't overigen is het der moeite niet waardig, dit mevrouwlijk raraélrer te befchrijven : het heeft duizenden 's gelijken. DE  ( 139 ) DE DICHTER VAN VADERLANDSCHE LIEDEREN. De jonge Bernot had de bijzondere gaaf, om van allerlei onderwerpen vaderlandfche liederen te kunnen maaken, en dit was eene zonderlinge Verdiende, die hem allerwegen bemind en gezogt deed worden , in een tijdttïp en in gezelfchappen, waar men ter goeder trouw geloofde , dat meu verpligt was vaderlandfche liederen te zingen. Vermits hij een taamlijk vlug en goed dichtvermogen bezat, vooral in het ontwerpen van vaarzen ex tempore, zo als men 't noemt, en hij vrij dordig viel , kon men hem meestal in de koffiehuizen, fucieteiten , en andere vogtige bijdénkomden vinden; waar men geen prijsvraagen op 't jaar uitfchrijft; maar daar men gaarne de vrugten van den geest op 't oogenblik aanfchouwt. — Zo dikwils hij daar verfcheen was hij er altoos ten hoogden welkom. Hij zettede zig dan te midden van het gezelfchap neder, 't welk een kring om hem heen formeerde , en begon met het opfnijden van liederen, die hij, bij gelukkige invallen, in zijne eenzaamheid, gedicht had. — In den tijd der liederen van dien imaak luisterde alles met het grootde genoegen naar den vindingrijken Barnot. De eerde muziekmeesters achteden het zig tot eer, wanneer zij voor zijne gezangen gepaste wijzen mogten uitvinden; terwijl de beroemdde zangers en zangeresfen zig om ftrijd beijverden, om op godlijke too- nen  C Ho ) nen optedeunen het geen het hemelsch vernuft van Bernot gefchapen had. Zijn liederen waren doorgaans kort, dus verveelden ze nooit, en liepen over zodanige onderwerpen als het meest gezogt en in de mode waren. Dus, bij voorbeeld, zong bij eerst de Revolutie, de vlugt van Willem, enz. deeze fchielijk afgefleeten zijnde, fnaarde hij zijne lier, om Ode's aan de Vrijheid ; den lof der Gelijkheid ;'het bed der Broederfchap, enz. in de waereld te brengen : aan deeze liederen heeft men zigj een geruimen tijd, heesch gezongen. Zo dra echter men de Vrijheid, de Gelijkheid en de Broederfchap, wat het wezen der zaak betreft, op de keper befchouwde en meer van nabij begon te kennen , geraakten deeze liederen juist wel niet geheel buiten de mode; — want bij het planten van vrijheidsboomen en andere openbaare volksfeesten hoort men ze nog uitgalmen; — maar zij kwamen in zulk een diep verval, dat men in een vrolijk gezelfchap er zelden of nooit meer aan dagt. — Bernot volgde al weêr den loop der Republikeinfche dingen, en zong overheerlijk op de aanftaande Nationaale Vergadering; de nieuw te maakene Conftitutie, enz. deeze liederen waren ftraks in alle monden ; zelfs de bakers zongen ze bij de wieg, en menig kind geraakte er fchielijker en vaster van in ilaap, dan van die ouwerwetfche deunen, zo als van het fchaap met vier witte voetjes, en dergelijken. — Daa, toen ook deeze liederen in eene volftrekte verg'eetelheid gedompeld , en zelfs bij de wieg niet meer aartig, of van  C Ht ) Van kragt bevonden werden, ontbrak het Bernot aan geen ftof, om op nieuw te behaagen, en het Uepublikeinsch menschdom, met herftelde zielsverrukking , andermaal aan 't zingen te helpen. Ik behoef mijn leezers geen historisch verhaal medetedeelen, ten opzigten der onderfcheideit denkwijzen, die, {taande de Nationaale Vergadering, gebooren zijn geworden; deeze gebeurtenis is ten overvloede bekend, en derhalven i* het niet te veel van hen gevergd, wanneer ik hen verzoek, dat zij zig, die versehgebeurde zaaken errinneren. Bernot ging beftendig voort, met een meesterlijk gebruik van den tijd en de heerfchende mode te maaken: dus zong hij thans den lof en de noodzaaklijkheid van de Éénheid en Onverdeelbaarheid ; het fchadelijke en verderflijke van het Moderantisme; hij ligtede het masker der geheime arütocratie af: hij fchilderde, met de leevendigfle kleuren, een flijmgast: hij Helde den intriguant in het waare daglicht: een voortreflijke Ode op de Unitarisfen werd, als een zijner grootfte meesteritukken, allerwegen bewonderd: de boeren zelf zongen dit vaderlandsch lied, onder 't melken hunner koeien , of bij de kaarenton , fchoon veele hunner niet wisten, wat eigenlijk een unitaris voor een ding was. — Met een woord, Bernot maakte liederen op alle die weezens en zaaken, die toen ten ftaatstoneele verfcheenen. Deeze liederen duurden een geruimen tijd; om dat de denkwijzen daarin vervat, al vrij lang ftand  C na ) Band hielden. Ook had Bernot eene zonderling behaagende wijs van zig uittedrukken, waardoor het zomtijds gebeurde, dat zijne vaderlandfche liederen veel langer in zwang gingen, dan de zaaken zelfs, die er in bezongen werden. — Over de Broederfchap, bijvoorbeeld, bezigde hij niet anders dan zagte, vriendlijke, malfche termen ! Tegen den Despoot en Ariftocraat greep hij al de donders en blikfems uit den hemel, die er voor de hand waren, en deeze liederen waren wel het meesten gezogt; want behalven dat blikfem en donder zeer bekende zaaken zijn, helt onze bedurven natuur er ook beftendig toe over, om er bij te vloeken.' Van den ftraatjongen af, die met knikkers en kooten fpeelt, tot den opperffen Staatsman toe, op wiens wenk eene ganfche maatfchappij verlooren gaat of behouden word, hebben de woorden donder en blikfem eene verbaazende kragt! zij gebruiken ze beiden, zowel om hun gezag te ftaaven, als om hunne hevigite driften van gramfchap, kwaadaartighcid, woede, enz. uittedrukken. — Ik beken , dat het zeer kinderagtig, zeer dwaas, en volftrekt verkeerd is; — doch! het is zo ! Wat wonder derhalven , dat een maaker van vaderlandfche liederen, hier van een gepast gebruik maakende, over 'talgemeen behaagt, en toegejuicht word? Eindelijk toen Bernot merkte, dat men deeze liederen zo hartlijk en vuurig niet meer zong, als in den beginne, zekerlijk om dat men er den kwaaden duivel toch niet bij weg kon zingen,  C 143 ) gen, vattede hij een ander onderwerp aan, dat algemeener behaagen moest, en waarbij oneindig meer menfehen belang hadden, ten minften behoorden te hebben. — Dit onderwerp was de vreede! — Hierover zong hij zo godlijk, zo zielbetoverende, dat elk, die de kragt zijner gezegden voelen kon, de bitterde zielfmert moest ontwaar worden, daarover, dat wij zo lang den oorlog gevoerd hadden. EENE DICHTERLIJKE VINDING TOT BEHOUD DER HARMONIE IN GROOTE VERGADERINGEN. Onder de geestige en veeltijds nuttige invallen van den zingenden Bernot waren er zeer opmerklijken: die allen te willen opnoemen, zou mij buiten den kring voeren, dien ik mij heilig heb voorgefield , niet te zullen overfchreeden. — Een voorbeeld zal den leezer genoeg zijn. In het derde en vierde couplet van zijn vaderlandsch lied, op de Nationaale Vergadering, doet hij den vernuftigen wensch, dat de zittingen deezer Volksvertegenwoordigers gelijk mogten zijn of worden, aan de deliberatiën van Apollo, met de negen Muzen, op den Zangberg, waar alles in keurig dichtmaat en al zingende, verhandeld werd. Elk lid zou dienvolgens zijne voorftellen, advyzen, redenvoeringen, aanfpraaken,  C 144 ) ken, antwoorden, enz. in dicht- en zangmaat moeten opftellen, en ze op gepaste voifen of wijzen, ter vergadering moeten inbrengen. Hierdoor zou de harmonie ten hoogden bevorderd worden; want niemand zou voor zijn beurt zingen , ten einde voor geen lompert in de muziek te worden aangezien; en ingevallen het al eens gebeurde, dat er vier, vijf of zes leden hun advys tegelijk uitbragten, dan zou het nog geen wanklank veroorzaaken; want het oude fpreekwoord zegt: Wij kunnen allen wel gelijk zingen; maar allen niet gelijk fpreeken ! en offchoon die advyzen hemelsbreedte van elkander verfchilden, was zulks nog geene zwaarigheid, vermits, in dé Opera, tien, twaalf zangers en zangeresfen, zomtljds, ter zelfder tijd, verlbhillende woorden bezigen , en in zeer onderfcheiden driften tegen elkander, ook met gebaarden, uitharden, zonder dat daarom de harmonie of overéénftemming van 't geheel gebroken of verhinderd, maar integendeel er door bevorderd en veraangenaamd word. — Nog meer, de toehoorders zouden met die fpreekers mede kunnen zingen, welken zij geloofden gelijk te hebben, of die zij begunftigden, en al zong dan alles wat in de zaal was, dan zou echter het accoord bewaard blijven, en geen onzer vijanden zou ons verwarring, tweedragt en verdeeldheid verwijten kunnen. Ik laat de waardij deezer dichterlijke vinding aan de onpartijdige beöordeeling mijner leezers over. Wanneer iets dergelijks in trein gebragt kon worden, zou ik mij verbeelden, aanvanglijk in  ia den Hemel te zijn, waar, volgens de Helling der beste godgeleerden, alles insgelijks al zingende ftaat verhandeld en verrigt te worden. — Ik zeg er Hechts dit van, dat de vinding aartig, fatiriek en algemeen voldoende was. SMS DE NUTTIGHEID EN NOODZAAKLIJKHEID VAN HET ZINGEN EN MAAKEN VAN VADERLANDSCHE LIEDEREN. Dit zal misfchien veele leezers als eene wonderfpreuk voorkomen; — ik betuig, het kwam mij, in den beginne, eveneens zo voor; maar wanneer mijne leezers gelieven te doen, dat ik, in dit geval, deed, dan zullen zij van de waarheid der zaake overtuigd worden; — en het geen ik in deezen deed, beftond hierin, dat ik naar het betoog van Bernot, dienaangaande , onpartijdig luisterde. Vaderlandfche liederen, dus fprak deeze beroemde Dichter bij alle voeglijke gelegenheden, zijn nuttig en noodig. Onze oudfte gefchiedenisfen waren in gezangen, — en wat zijn dit anders, dan vaderlandfche liederen ? — begreepen. Onze vroegfte voorvaders zongen die in hunne gezelfchappen en aan hunne haardfteden, en oeffenden, op deeze vermaaklijke wijs, niet a'Lsen zig zelve, maar ook hunne kinderen en K. jeug-  C 146 ) jeugdige nakomelingen in de historiekunde van hun Vaderland. Zonder dëeze voorvaderlijke leermethode zouden wij van eene meenigte belangrijke gebeurtenis* fen onkundig gebleeven zijn. De gefchiedfchrijver en gefchiedleezer heeft derhalven de grootfte verpligting aan dit alleröudfte foort van vaderland* fche liederen. Dan, niet flechts bewaarden deeze zangen het geheugen der voorvallen en heldendaaden van vroeger jaaren; maar zij moedigden ook zo wel den grijzen Staatsman als den jongen Krijgsheld ten allerfterkften aan, om, het zij met verftand en vernuft, of met pijl en zwaerd , het hunne toetebrengen, elk in zijn kring, wat tot heil, geluk en glorie van het Vaderland verftrekken kon. Dit alles had toen niet flechts plaats; maar zulks heeft het nog. 't Is waar, wij hebben thans breedvoerige befchrijvingen en magtige dikke boekdeelen, waarin wij de historie van ons Vaderland, op allerlei wijzen, in 't kort en in 'tlang, partijdig en onpartijdig, befchreeven vinden; doch, hoe Weinigen zijn er, die deeze vervaarlijk dikke boekdeelen leezen? hoe weinigen zijn er, die dezelven bezitten?"en hoe fchielijk verveelt de drooge en dorre voorftelling van deeze gefchiedboeken niet? Is het niet, voor verre weg het grootfte gros der menfehen, onëindig vermaaklijker, om zig al zingende, met korte, doch bevallige woorden, de voorleeden zaaken te errinneren? Is het niet ge-  ( ) gemaklijker voor 't geheugen een gefchiedkundig coupletje van buiten te leeren, dan ganfche folianten te onthouden ? De Vaderlandfche Historie zingende, kan men zonder hindernis zijn werk blijven verrigten, en dit is van oneindig voordeel voor het nuttigde gedeelte der Maatfchappijleden ; want een fmit kan blijven fmeeden; een kuiper blijven kuipen; een kleêrmaaker blijven naaien; eene oude vrouw blijven fpinnen, enz. en echter voortgaan met zingen van zijne Vaderlandfche Gefchiedenisfen. Aanfpooringen tot heldenmoed, tot vrijheid, deugd en dergelijken, hebben ook veel meer kragt in een gezang, dan in eene verhandeling in pro* za. — De Prediker brengt het flechts tot de ooren; doch de zanger fpreekt regelregt tot de ziel zijner toehoorders. — Over de gefchiedenis en gevoelens te leezen en te redenen, doet dikwerf zeer onderfcheiden begrippen, fchadelijke twisten en verdeeldheden gebooren worden; doch laaten er honderd en meer over Vaderland- en Vrijheid zingen', dan zijn ze het allen eens , wat de denkwijze aangaat, en hoe weinig verfchilt het, of de ftemmen alëens niet volkomen accordeeren? -— Immers zal een zuiver mufikaal gehoor zig deeze wanklanken gaarne willen getroosten, liever dan verdeeldheid, haat, nijd, ja! bloedvergieten onder zijne medeburgers te aanfchouwen? enz. Nog eene meenigte andere redenen wist Bernot bijtebrengen; doch deezen zijn voor mijn kort beftek overvloedig genoeg. K 2 De  C 148 ) DE HISTORIE VAN JAPIK DEN BOER. Japilc was een rijke boer: hij woonde op een middenmaatig groot dorp, en deed zig beftendig, in voor- en in tegenfpoed, kennen en gelden als een eerlijk patriot. Hij redeneerde altoos volgens zijn hart; zijn hoofd dwaalde wel eens, en dit kon niet anders zijn, om dat de flaatkunde het deel zijner opvoeding en van zijn onderwijs nooit geweest was. — Hij zag dat dwingelandij en heerschzugt op den troon zaten, en zo dra hij dit zag, verzettede hij er zig tegen zo veel in zijn vermoogen was. Met onuitfpreeklijk hartzeer beleefde hij de omwenteling van 1787. Hij zonderde zig af van allen die tot de overwinnende partij behoorden, en eerder dan de toenmaalige leus te willen draagen , befloot hij liever zig vrijwillig in zijn huis en binnen de paaien van zijn erf te bannen; zo lang tot er geen dwang van die natuur meer voor handen zou zijn. In deeze eenzaamheid leefde Japik etlijke jaaren. Hij las bijna alles, wat er, in druk, ten voordeele van het Patriottismus in 't licht verfcheen, en dit leezen gaf eene zekere plooi aan zijn geest, die, gepaard met een gezond natuurlijk vernuft, hem dikwils, al waakende, de genoeglijkfte droomen verfchafte. Alle zijne huisgenooten en bedienden waren patri-  C 149 ) triotten; elk die bij hem anders dagt, moest, in den eigenlijken zin van het woord, de werf af. Sakkerloot en voor fint feiten! (dit was gemeenlijk zijn vloek en zijn fpreekwoord,) dit brokje land zal ten minften vrij wezen en vrij Meten! Hij begreep, dat elk de vrijheid had om te denken zo men wilde; doch hij begreep teffens, dat hij ook de vrijheid had, om alles, wat hem in denkwijze mishaagde, van zijn vaderlijken grond te verdrijven. — Kijk! zei hij, potboonen! zona bennen we nog niet, dat ik den fatan voor me dommeftiek mot neemen. In zodaanig een kring van eensgezinder- leefde Japik waarlijk vrij genoeglijk, waartoe het denkbeeld van onder 't kruis en de verdrukking te leeven , al vrij wat toebragt. — In die tijdftippen van overheerfching toch, waren alle patriotten broeders, en hun toeftand in de verkeering was vrij gelijk aan die der eerfte christenen, ónder de dwinglandij der heidenfche keizers. — Gave God! dat wij nog heden, die broederfchap in aanwezen mogten zien. Wanneer des avonds de arbeid verrigt was, en zijne onderhoorigen:naar rust en naar uitfpanning verlangden, dan kwamen zij rondom den ouden Japik zitten; des zomers in het open veld, en des winters aan den warmen haard, waar vader Jaap, (want zo noemden zij hem allen,) hen dan , naar ziel en naar lighaam , met woorden en werken, verkwikte. Dan gaf hij hen te eeten en te drinken, en vertelde hen, op zijn manier, wat hij dien dag geleezen had. — Dit deed hij met Kg zo  C 150 ) 20 veel vuur en hartlijkheid , dat dikwils zijn toehoorders, eeten.en drinken vergaten, om naar den ouden man te luifteren , en deeze vergat ook dikwils zig zelve, wanneer hij zag, dat zijne patriottifche redenvoeringen verder gingen dan het oor, — En aldus liep meehigen kouden avond en heeten middagftond , in genoegen, voorbij. Nu geloof ik ook, zei Japik eens , dat de meeste van die groote baazen, die voor de omwenteling zo veul kak gemaakt hebben, met heur Patriottismus, arreftokraaten en gatlikkers zijn. — Kijk maar iens an, die heit een ambt van zijn Hoogheid gekreegen! die heit zijn post gehouén! die heit, met traanen in zen oogen , den eed van getrouwheid afgeleid, en die, — flapperloot! — die loopt van't hoofd tot de voeten, in de geliefde kleur gekleed! — Zijn dat mannen van ftavast? —Motten ze, om een handje vol geld, of om een erfenis, of om een vriendlijk gezigt hun patriottisch geloof verzaaken? .Die en die arme duivel mot op de vlugt, en de fchout met zen dienders , of hei canailje zit hem, janftramme! nog agter 'tgat! — en, bij den dit en den dat, die gemeene burgertjes motten er voor opdraaien en 'tgelag betaalen, fchoon ze niet half zo veul gedaan hebben als die rijke finjeurs , die maar agter de fchermen zijn blijven zitten, en die den ambagtsm^n gebruikt hebben, net als dé aap de kat, om met heur pooten de karstaujes uit 't vuür te haaien Maar wagt maar! laat er maar iens een omwenteling komen dan zei het wel anders hieten ! Potboonen! kijk, dan zei het gaan of het gefineerd was!  C 151 ) was! dan zeilen die braave, eerlijke luidjes, die nou het haazenpad motten kiezen, het eerst geholpen worden, en het meest te zeggen hekben! dan zei 'tbeter gaan! enz., Heden ten dage heeft Japik dit zijn gezegde dikwils met de traanen in zijne oogen herdagt. Toen de Franfchen den oorlog aan Willem den viifden verklaard hadden, tracleerde hij zijn gansch huisgezin op rooden wijn. Jongens 1 zei hij, ik zei je niet zeggen, waarom ik je een vrolijken avond geef; maar, fakerloot! je mot nou iens tóonen, dat je het Vaderland en je Vrijheid lief hebt. Aan 't endje van deuzen oorlog zei je de klugt gaande hebben! Kijk! dan zei¬ len we eerfte bollen wezen! — Drinken maar, jongens! de broeders uit het wijnland komen ons verlosfen , en alle dispooten en arreftokraaten zeilen verdwijnen, net zo als de wijn uit je glaasjes! enz. Ook aan deeze woorden denkt japik thans met innige droefheid te rug. In het een of ander dagblad of nieuwsblaadje geleezen hebbende, dat de Franfchen allerlei foorten van tempels, als voor den Godsdienst, de Vrijheid, de Gelijkheid', Vriendfchap, enz.bouwden, en dat daarbij allerlei plegtigheden en vrolijkheden plaats hadden, wilde vader Japik, in 't klein, eens beproeven , of hij ook niet een Vrijheidstempeltje zou kunnen fabriceeren. Ki VA-  C Ï52 ) VADER JAPIK BOUWT EEN VRIJHEIDSTEMPELTJE. Het ontwerp van den tempelbouw maalde den ouden man zo zeer door het hoofd, dat hij er 's nachts niet van rusten kon- Zijn hoogbejaarde bedgenoot zei dikwerf tegen hem; in God» naam, Jaap! leg toch ftil en ga flaapen! maar Jaap deed vergeefsch zijn best, om in flaap te komen. Hoor wijf! gaf hij haar eindlijk ten antwoord, *tis of de duivel me regeert; ik zei niet eer gerust flaapen, voor dat ik een Vrijheidstempeltje geboüwd heb !' Pleuntje, zo heette de oude vrouw, ging overeinde in haar bed zitten.. Wat zegje , Jaap? wat voor een ding wilje bouwen? heb je nog geen huizen; geen fchuuren en varkenskotten genoeg? Ja! Pleuntje!' die heb ik genoeg , maar ik mot een Vrijheidftempeltje hebben. Alle Franfchen hebben er tegenwoordig een. Zelje dan nog al meer hooi over den balk haaien ? wat motten we met dat ding doen; je hebt ummers de koornfchuur, die leeg (laat; ken je die niet gebruiken?- Och! loop wijf! je hebt er geen verfland van. Jij leest de Vaderlandfche gefchiedenisfèn niet.. Zo*n Vrijheidstempeltje is hiel wat anders dan een. koornfchuur. If het dan zy en ze, nu eens wat agteruit, dan weêr wat vooruit, en dan weür wat zijdelings getrokken en verfchooven had, had de oude man eene volmaakte grondiekeuing van zijn gebouw gegeeven. Jongens! zei hij, toen deeze agt boerenvlegels in order ftonden; overal waar je ziet, dat nu een man ftaat, motje een paal zetten. Hij hoeft niet hiel. dik te wezen; daar agter in de fchuur zelje wel wat vinden. — Van die paaien zeilen we dan pijiaaren maaken. Nou gaauw! lustig! handen aan 't werk l — De agt zinnebeelden der toekomftige pijiaaren bleeven onverwrikt ftaan , roerloos gelijk Lots huisvrouw; de overige boeren en boerinnen liepen naar de fchuur, om er de noodige paaien te zoeken. Weldra kwamen de gevorderde bouwftoffen, als mede de noodige gereedfchappen, van zaagen , bijlen, fchoppen, fpaden, enz. Rondom elk van de agt mannen maakten men eene groef, en deeze bouwfchildwagten afgelost zijnde, graafde men een put; vervolgens zettede men, in eiken put een paal, en ftampte ze met aarde vast, en zie daar den Tempel :der Vrijheid, in de doodverw , op jden vrijën grond van vader Japik, zig ten hoogen hemel verheffen! Dat lijkt heel veul naar 't begin van een hooibarg! zei de bouwknegt. Dat doet et ook, zei Japik, maar de vraag is niet wat het lijkent; maar wat het worden zei. Zo is het ook, antwoordde de bouwknegt en verder vraagende, wat men nu doen moest? Nou  ( 159 ) Nou mot er het dak op, zei Japik. Van riet of van ftroo? Wordje gek? een Vrijheidstempel met een rietendak? — wel, bij mijn ziel! dat zou er fchoon uitzien. — Denk je dan dat onze aanftaande Vrijheid onder een rietendak zei woonen? Vader Japikl je hebt maar te zeggen, waar we 't dak van maaken motten, al was het van dukatons. — Je begrijpt toch dat er iets op mot. Zekerlijk mot er iets óp; maar daar motten liüsters; en trumf boomen , en Hestonnen op. Ja! vader! dat is goed, maar die hebben we in de fchuur niet. Dan motten wij ze maaken, of ze zien te krijgen. Zou onze buurman die niet hebben, die heit altijd in fesfchen en tonnen, en dergelijken tuigje gehandeld? Tut, tut! ik ben er niet voor, om bij de buuren te gaan leenen , dat we zelfs maaken kunnen. — Hoor! haal èens agt van dé langde hooivorken, die we hebben. 'Straks verfcheenen er agt lange hooivorken. Japik liet aan elke paal, op omtrent negen voeten van den grond, in de hoogte, een dwarshoutje binden. Op deeze dwarshoutjes'rusteden vervolgens de tanden der hooivorken; de einden der fteelen veréénigde hij in 't middenpunt van zijn Vrijheidsgebouw, waar hij ze aan elkander liet binden, en waar door hij eentaamlijkfchuinsafloopend dakgeraamte verkreeg. Zie daar ,' zei Japik, nou bennen we klaar. Nou hebje  C 160 ) hebje niet anders te doen, as dat je al de bloemen, en al de palm plukt, die je maar vinden kunt, en dat je die om de paaien en om de hooivorken wind en vastmaakt, zo ten naasten bij, als je een meiboom mooi maakt. Het woord meiboom gaf aanftonds een klaar en duidlijk, denkbeeld van het bouwontwerp van Japik. Straks teeg alles aan 't plukken, zo dat de ganfche tuin, in een oogenblik ledig was: men vlogt er vervolgens kranfen van; omwoelde de ftijlen, en bragt het binnen korten tijd zo verre, dat de Vrijheidstempel al een vrij aartig vertoon begon te maaken. Pleuntje was inmiddels ook opgeltaan, en vermits zij, als eene oude vrouw zijnde, ook wel zin in dit fpel had, ging zij naar haar cabinet en haalde er eenige vellen goud en chitspapier uit, die zij in haar jeugd van den meester gekreegen had, wanneeer zij haar Catechismus-of Hellenbroeksvraagen prompt van buiten kon. — Dit zo langbewaard papier offerde zij thans aan-de Vrijheid op: zij fneed, zo goed zij kon, er roosjes eiv flerretjes van, en naaide die hier en daar tusfchen de kevendige bloemen en palm in, het welk de goedkeuring van haaren goedhartigen echtgenoot in zo verre wegdroeg, dat hij, — ten aanzien van al de jonge luiden, — haar ettelijke kuschjes vlak voor 'tmondje gaf. Aan dit Vrijheidsgevaarte ontbrak nu verder niets, dan nog eenige feftonnen en fieraaden, welk gebrek fchielijk, door de algemeene uitvinding verholpen werd. Men bond, met rondgaande  C iöi ) dé touwen, het ganfche tempelffebouw aan elkahder, 20 dat het, om de uitdrukking van vader Japik te bezigen, maar een fén en onverdeelbaar geheel uitmaakte: aan deeze touwen hing men weêr andere touwen, en om al deeze regte, dwarfche, overdwarfche j bogtswijshangende en ftrakgefpannen touwen, Vlogt men groente en bloemen: de meest in 'toogloopende bogten en hoeken van dezelven, werden vervolgens, op raad Van Pleuntje , verfierd met beugeltasfchen, fpeldenküsfetjes , zilveren naaldenkokers , broeks en hemdroksknoopen , fchoengespen, en dergelijken, waartoe elke boer en boerin zeer gereedlijk het zijne leende. En aldus werd deeze vrijheidstempel op éénen enkelen zomerfchen voormiddag voltooid. JAPIK BOUWT DER VRIJHEID EEN TROON EN EEN ALTAAR. Terwijl de tempelboüwers een Vrolijke maaltijd hielden, — want vader Japik tracteerde hen deftig, — ftond hij zelve , met zijn zwartrookertje in deri mond* te peinzen en te overleggen, Wat er nog aan zijn mcesterftukje ontbrak. Eindlijk fchoot hem te binnen, dat er nog een foort van altaar in wezen moest, waarop men aan de Vrijheid offe. ren kon. L Hij  ( 1^ } Hij had hier of daar geleezen, dat de vrirheidsaltaaren, die thans het meest in Vrankrijk in de mode waren, eene ronde gedaante, en rijklijk een halve mans lengte hoogte hadden; wat was derhalven natuurlijker, dan dat den ouden man, de kaarnton te binnen fcboot, daar die volmaakt alle de grondverëischten van het begeerde werktuig bezat. Dan , naauwlijks was hij uit deeze kleine verlegenheid gered, of hij verviel in eene andere. Hij had het beeld der Vrijheid wel, — want deeze hoofdrol had hij aan zijne lieve Pleuntje toegedagt; — maar hij moest ook nog een zetel of foort van troon hebben, waarop zij zitten kon, geduurende men haar de offerhanden toebragt; en waarvan nu dergelijk een ding te maaken ? Eindlijk , na veel overleg en hoofdbreekens vond hij er gelukkig dit op: hij liet, toen zijn volkje weder aan 't werk ging, al de ledige botertonnen en biervaten brengen die hij had en die men laagsgewijze als een pyraraied op elkander ftapelde, met planken tusfchen de laagen iu, ten einde ze meerder vastigheid te geeven; op den platten top deezer pyramiede liet hij vervolgens een oude kraam- of leeningftoel , plaatfen , als zijnde Pleuntje, uit hoofde van ouderdom.en een zeker ongemak, altoos gewoon op dergelijk een zagte en gemaklijken ftoel te.zitten. Tapijten, om deezen troon te beleggen had de oude man niet; doch ook hier voor wist hij raad, hij nam alle de katoene dekens, die hem dienftig fcheenen, en liet er den troon bij bedekken en bekleeden, en er  ( i<3 ) er vervolgens de noodige bloem- en palmfieraaden bijvoegen* Om nu deezen troon alle mooglijke volmaaktheid bijtezetten, wilde hij, in naarvolging van Salomon , die met leeuwen pronkte, er ook zo iets op doen zetten; dan, vermits Japik geen leeuwen had, en hij daarenboven de leeuwen als veel te aristocratisch befchouwde, nam hij een paar groote bulhonden, die men, met niet weinig flokflagen, leerde , om op de middenden trappen van den troon, een ter regte en een ter linke zijde van den vcijheidsdoel, te zitten. VADER JAPIK. VIERT HET FEEST DER VRIJHEID. Toen alles in gereedheid was gaf Japik een vrolijken avond aan zijn volk, en gelaatede hen, om zig tegen morgen gereed te houden, ter viering van den eerden Bataaffchen Decadi. Hij deelde ook de rollen uit, die elk te fpeelen had , en Her. het aan eens ieders fmaak en vernuft over, om zig zodaariig aantekleeïen, en optefieren aU hij zou begrijpen, het best aan het aangenomen carafter te beantwoorden. Hij, intusfchen, droeg zhrg voor de groote He» raaden , die den ojttogt luBterrijk moesten maaken, «h. het was hier, dat het vernuft van vader Japik L a zijn  C 164 ) zijn uitterfte poogingen aanwendde en als 't ware zig uitputtede. Reeds heb ik voorbeelden genoeg bijgebragt, om den kunstfmaak. van vader Japik te hebben leeren kennen. Ik zal derhalven niet breedvoerig wezen in 't optellen en befchrijven deezer fieraaden, Vader Japik bleef zig ook hierin gelijk, en al de werken zijner handen beantwoordden volmaakt aan elkander. Den volgenden dag begon de optogt. Vooraf gingen twee doedelzakfpeelers en een violist; dit waren al de muziekanten, die men had kunnen bekomen ; waarbij zig twee boerenknaapen voegden , die voortreflijk de (tokken (loegen, en voor de eerlte meesters in den (tokkendans bekend (tonden. — Daar agter kwamen twee boeren, die door vader Japik in 't harnasch geftooken waren : tot helmen droegen zij elk een koperen (laëmmer op 't hoofd; een groote bodemlooze blankgefchuurde theebosch (loot hen om 'tlijf; de overtollige ruimte had men met hooi opgevuld terwijl hun fchild in een koper dekfel van een beddenpan beftond, en zo alles naar evenredigheid. - Toen vertoonde zig eenige boerenmeiden, — de Maagden der Vrijheid verbeeldende; zij hadden (tijve, lompe keurslijven, en wijde hoepelrokken aan, waarover zij al de beste en zondagfche boven en onderrokken gehangen hadden, die ze rijk waren; voor (luiers hadden zij een fijn beddelaaken genomen, dat etlijke reizen hen om de keel en de midden geflingerd was; voorts  C 165 ) voorts waren zij vah vooren en van agter met bloemen en palm verfierd en belast: zij droegen groote eijerkorven vol met bloemen op hun hoofd, die in evenwigt (tonden; zomtijds haalden zij er, met de eene hand, eene greep bloemen uit, en ftrooiden die links en regts; met de andere hand droegen zij, aan hefboomen, den altaar der Vrijheid , die vrij zwaar was, zo dat het zweet hen bij 't hoofd nedergudfte, waar toe de windzels, waarmede zij bewoeld waren, niet weinig toe» bragten. Nu volgden er perzoonaadjen van grooter aanbelang , die de geheele attentie der aanfchouwers zouden naar zig getrokken hebben, bij ldien er aanfchouwers geweest waren ; want hier op had onze goede Japik gansch niet gedagt, enmisfchien was dit zo goed als kwaad, vermits men allerlei foorten van aanfchouwers heeft, en dat de viten lasterzugt er altoos op uit zijn , om den goeden, eenvoudigen; maar eerlijken Republikein te befchimpen en te blameeren. Vader Japik dan volgde agter de Maagden der Vrijheid. Hij verbeeldde de toekomftige Bataaffche Republiek! en de wijs, waar op hij zulks verbeeldde, -— wantf dit gefcbiedde lang voor !795? verdient in de daad onze breedere befch rijving. De oude Man had^ vooreerst, drie damaste hemdrokken met zilveren knoopen aan, die derwijzen half en derdepart waren toegcknoopt, dat de ganfche heerlijkheid daarvan in 't oog liepEen paar groote gouden hemdsknoopen" vertoonL 3 den  ( -Ó6 ) den zig aan zijn keel, e/en als aan liet front. De agterhoede deed:zig op;aan zijn broeksband, waar een koppel zwaare zilveren knoopen, de historie van den knisfchen Jozef verbeeldende, van zulk eene zwaarte te zien was , dat men verbaasd ftond hoe de grijsaart ze draagen kon. Hij had voorts een bruin wambuisje aan, waarvan hij de mouwen, de knoopsgaten en de randen of boordzels, met nationaale linten had laaten beleggen; hier over had hij een zijner dikstgevoerde en keurigfte winterjasfen heen getrokken , waarop Pleuntje, snet behulp van haare oudfte dochter, eene meenigte bloemen , palmtakjes, Harretjes en zonnetjes van goud- eji zilverpapier geknipt, vastgehegt had; het overige van zijne equipagie was naar evenredigheid. In zijne eene hand hield hij eene oude fnoeifabel; — dit was uit nood; want in 't begin van 1788 had men alles, wat flechts naar militair geweer geleek, uit zijn huis gehaald ; — met deeze fnoeifabel verbeeldde hij de J toekomfiige gewapende bataaffche Magt. —— In r zijne andere hand hield hij eenige mostaardzaadjes , waarvan hij ergens in den Bijbel geleezen had, dat ze wel klein en veracht waren, doch naderhand tot groote aanzienlijke boomen opwiesfen, en deeze zaadjes deed hij tot zinnebeelden verflrakken van de grootheid en luider der aangaande Bataaffche Republiek. Pleuntje maakte geene mindere vertooning; zij reed op den besten hooiwagen, en had al de boerinjiengkkderen aan, die over honderdjaaren in de mode waren geweest. Het zonderlingfte van allen  ( i«7 } ten was haar hoofddekfel: het eerfte was eene zogenaamde calot, mettenminften dertig ellen beste Èrabandfche kanten voorzien en belegd: hierop flingerde een wit hoedje , met twee nedergeflagen' randen, bijna zo als de dames draagen, of onlangs gedraagen hebben: boven op dit hoedje hing en fladderde eene ganfche winkel met nationaale linten, pluimen en panasfen, — en vermits vader Japik wel geleezen had , dat de Vrijheid verbeeld word met losfe, zwierige en golvende hairen , en daar Pleuntje geene hoofdhairen meer had, uit hoofde van haar hoogen ouderdom, had hij twee zijner poerden de ftaarten doen affnifden, en die aan het hoedje van Pleuntje laaten vasthegten, zo dat hat eenigzins het voorkomen had , als of het haare eigen hairen waren geweest; — edoch, met al dit lange,,zwarte en wijd *n zijd uitéénwaaiende hair was Pleuntje gansch niet vergoeilijkt geworden: zij zag er uit als eene oude boschduivelin: — evenwel, vermits Japik , (en Pleuntje zelfs ook,) zig verbeeldde, dat zij hier mede ongemeen mooi opgefierd was, willen wij alle verdere aanmerkingen dien aangaande fpaaren. Zodaanig een verwonderlijk figuur maakte Pleuntje, ten einde, volgens den fmaak van vader Japik, de eerlang opdaagende Vrijheid van Nederland te verbeelden, — en waariigtig! wanneer wij ze nu, op haar hooiwagen, ons voorbij zagen rijden, zou meenigen Wijsgeer in de verzoeking komen, om te gelooven, dat zij het was, L 4 waar-  C *68 ) waarvan onze profeeten ons zo veele fraaie dingen voorzegd hebben. Nederlands geluk en welvaaren was de rol van den Bouwknegt. Deeze vriend had wel eens van den hoorn des overvloeds hooren fpreeken , waarom hij zig verbeeldde het best aan zijne beftemming te zullen beantwoorden, met etlijke koehoornen, bij wijze van eene fjerp, zig om 't lijf te hangen ; blaazende beurtlings, dan op den eenen ; dan op den anderen hoorn, en zo veel als mooglijk was daarop een geluid maakende, twelk de woorden, Vrede, Vrijheid, Welzijn, enz. naarbootfle; voor 't overige had hij eene nieuwe chitfe hemdrok met zilveren knoopen aan, en daar over een blaauw kamizool van groen damatf; vervolgens een blaauw buisje en eindlijk een fchanslooper, die, in (rede van met een zelfkant, van onderen met een nationaal lint omzonmd was. Thans kwam er een jonge, vrij wilde ftier te voorfchijn: deeze moest de Arilïocrarie vertoonen: zijn hoornen waren met goudpapier beplakt: hij had een groote bril op zijn fnuit, en een oranjefjerp om 't lijf geflingerd : op zijn agterquartier had de goede vader Japik een bordje laaien hangen, waarop met groote letteren gefchree. ven ftond: dit is een arrestokraat. Dit beest, dat zijn rol vrij natuurlijk fpeelde, werd geleid door zeven boerenjongens, die Herculesfcn moesten verbeelden; ten minften de pude Man noemde ze Heiklesfen: zij hielden het grim;  grimmige dier aan kettingen vast, waartoe men al de fchoorlteen- en praam- of fchuitkettingen genomen had, die men vinden kon. In eenige Vrijheidsöptogten der Franfchen volgden gemeenlijk de Commisfiën uit de onderfchelden geconftitueerde Magten ; dit had Japik willen naarvolgen; doch in ftede van zodaanige Magten welken niet onder zijn bereik waren , nam hij zijne kinderen , kindskinderen , neeven , nichten , enz. die allen, in hunne zondagspakjes, met linten en bloemen opgefchikt, agter de Ariflocratie in rang volgden. Eindlijk werd de trein geflooten door eene foort van gewapende Magt , zijnde eenige maaiërs, baggerluiden, enz. die Japik in zijn dienst had^ en die elk, op zijne eigene wijze, zig gewapend hadden, met feisfens, hooivorken, baggernetten en dergelijken. Aldus trok deeze Vrijheidsflatie de koornfchuur uit; driemaal de werf rond, en zo naar 't veld van Mars, waar de Vrijheid haar tempel en altaar had. EEN ONVERWAGT ONGELUK, XVAARDOOR AL DE VOORUITZIGTEN VAN VADER JAPIK IN DUIGEN VALLliN.. Geduurende den optogt fpeelde en brrmde de muziek; wanneer het een bekend wijsje was, dan L 5 zon-  C 17° ) zongen al de zoonen en dochters der Vrijheid mede: onder dit alles bulkte de ftier, en huilden de bulhonden , 't welk bij elkander genomen een vervaarlijk geraas en gansch geen muzikaal accoord uitmaakte. Vier of vijfmaalen trok men vervolgens den Tempel der Vrijheid rond, als wanneer men (lil hield. De toekomftige Republiek trad toen naar- den wagen , en deed, met behulp der maagden, de Vrijheid er afklimmen : toen zij afgefteegen was, gaf vader Japik haar een zoen; terwijl de traanen hem in de oogen Ronden, waarnaar hij haar in den tempel geleidde. In den tempel gekomen zijnde werd Pleuntje, met ontzachlijk veel moeiten, den troon opgeleid en op de kraamfloel nedergezet. De oude vrouw had eenigen tijd werk, eer zij tot verhaal en op haar adem kon komen. De bulhonden fchaarden zig aan haare linke- en regthand, en de ftier werd, met al zijn kettingen , aan den voet van den troon vastgemaakt; zijnde er ten dien einde verfcheiden krammen in de onderfte laag tonnen geflagen. — Vader Japik wilde hier door verbeelden , dat, de Bataaffche Vrijheid ten troon gezeten zijnde, de Ariftoeratie aan haare voeten gekluisterd en in bedwang zou houden! — Goede vader Japik ! eenvoudige landman! wij vergeeven 't u! doorlugtiger verftanden hebben er in denzelfden fmaak over gedagt. Thans werd de Altaar ten tempel ingedraagen, en regt tegen over de Vrijheid nedergezet. Vader Japik, of de toekomftige Republiek, plaatfte zig bij  C 171 ) bij denzelven. Eene der maagden bragt toen een zilveren tabaksconfoirtje, met een kooltje vuur er in; terwijl een ander, op een zilveren fchenkbord, eenige losfe tabak aan den Vrijheidspriester aanbood. — Japik nam het confoirtie met de eene hand en zettede dat op den altaar; met de andere hand greep hij een goede hoeveelheid tabak van het fchenkbord, en {meet dit reukwerk óp 'tvuur, zo dat er welhaast een geweldige rook van uit den Vrijheidstempel naar de wolken fteeg. Juist toen de eerlijke Republikein op 'c punt ftond, om eene zeer gepaste aanfpraak ter deezer gelegenheid te doen, gebeurde er iets, waarop niemand ter waereld *enig vermoeden kon hebben. De ftier, of de ariftoeratie, die tot nog toe, aan den voet van den troon zig zeer ordenlijk en ondervverplijk had gedraagen, thans den tabaksrook in zijn neus krijgende, begon eensklaps ongeduldig te worden , en deed, met al de kragten, die hij bezat, een geweldigen fprong, ten einde den rookvollen tempel te ontvlugten! deeze fprong had de afgrijslijkfte gevolgen.! ~ negen of tien tonnen , die aan even zo veele zijner kettingen vast waren, rukte hij uit de fundamenten van den troon, en vioog er het pad mede op. —De troon, dus van af zijn vastigheden beroofd, ftortede met een vreeslijk gerommel en gedonder in, en Pleuntje, dat is de Vrijheid, werd, in compagnie met de twee bulhonden, onder de rollende tonnen, planken , hoepels en duigen .begraaven, De fchrik, verbaasdheid «n verwarring was'in de  C 17* ) de eerfte oogenblikken zeer groot. De ongemeene fcbielijkheid, waarmede dit alles gebeurde, maakte de meenigte belluiteloos, zo dat ze niet wist, of zij eerst den ftier vangen, dan of zij eerst de oude vrouw helpen moesten. — De ftier liep, met al zijn kettingen en botertonnen , den weg op , waar al de boeren, die hem zagen aankomen , de vlugt namen, meenende dat het de duivel was, als hebbende zij nooit dei gelijk eene hollende figuur gezien. — Wat Pleuntje betreft; toen men haar eindlijk van onder de puinhoopen van den troon had opgedolven, vond men de arme vrouw, geheel buiten zig zelve; deerlijk gekwetst; zwemmende in haar bloed, en hebbende, tot overmaat van ongeluk, haar regtebeen gebrooken. Onbefchrijflijk was de aandoening en droefheid van vader Japik. Hij gaf oogenbliklijk bevel, orn alle verdere vrolijkheden te ftaaken, en het ganfche boeltje aftebreeken. Wijslijk fchoot het hem ook te-binnen, om aan allen, die van 't geval wisten, op hals en keel, te verbieden, van er tegen niemand een enkel woord van te fpreeken; het geen zij gezaamljjk heilig beloofden en ook getrouw naarkwamen. Doctor, Meester en derzelver gevolg verfcheenen wel haast. Pleuntje kwam weêr bij zig zelve; doch haar verftand was gansch en al in de war: voor de kleine bletfuuren was geene zwaarigheid; doch de beenbreuk was gevaarlijk en werd eindlijk doodlijk. ■— Binnen veertien dagen was de oude vrouw een lijk. Bataaven! in den naam van God! lacht toch niet  C 173 ) niet om de botte eenvoudigheid van den goeden vader Japik, die de Franfchen zo (legt copieerde! of, zo gij al lachen wilt, fleekt dan eerst uw hand in uw eigen boezem; haalt er dezelve uit , en beziet ze naauwkeurig! dat wil zeggen: bedenkt wat gij zelve gedaan hebt , en nog doet! — Lacht dan; maar word tellens wijzer en beter! HET VADERLAND HERSTELD: JAPIK STERFT AAN EENE UIT-' TEERENDE ZIEKTE. De tijd is de vuilniskar der ellenden: alle rampen en wederwaardigheden des leevens worden er opgelaaden er. weggefchooven naar den put der vergetelheid. In dit geval fchept de vriendlijke karreman, zo wel de onheilshoopen van den armen als den rijken, zo wel van den eenvoudigen als van den wijsgeer, op: — Gelukkige befchikking! kenmerk van eene oneindige Goedheid! hoe dikwils kijk ik , buiten mijn venftertje , naar den ouden man uit; want mijn vuilnis van deeze foort, verfchaft hem altoos eene goede laading f vergeet toch niet, ó karreman! om mijn bakje telkens in uw karretje uitteftorten en mijn vuilnis mede te neemen ! Vader Japik ftond er eveneens mede: door den tijd getroostte hij zig het verlies'van zijne tederbe- minde  C 174 ) minde Pleuntje. Hij vergat de malle historie} waardoor hem dit ongeval was overkomen , en lag zig des te meer toe, op het leezen en naarvorfchen van alles; wat zijn Vaderland en het Patriottismus betrof. — Altoos bezielde hem het ltreelendfte vooruitzigt op eene aanftaande zegepraal der Bataaffche Vrijheid, en inzonderheid, toen de overwinningen der Franfchen boe langer hoe uitgeftrekter werden , en zij zijn Vaderland naderden. Bij de omwenteling van 1795. kende de blijfchap van vader Japik geen paaien of perken. Hij logeerde ; trakteerde vijftig, zestig Franfchen gelijk. Hij hielp en onderfteunde de vvederkeerende Bataaven. Hij gaf handen vol geld tot het planten van Vrijheidsboomen. Hij bragt alle gewoone en buiterrgewoone penningen en belastingen op, die men zedert de omwenteling vorderde. Hi| deed al zijn zilverwerk aan het vaderland prefent. Hij onderfteunde de clubs en focieteitan, en huurde, voor zijn eigen rekening, huizen en kamers voor dezelven ; met een woord', zijne zuivere, zijn eerlijke vaderlandsliefde verflond, op deeze wijs, meer dan twee derde deelan van zijne bezittingen. Eindlijk had vader Japik eens gelegenheid, om een eerlijk , openhartig Staatsman te fpreeken; aan deezen vroeg hij; hoe het al ging? en waar toch al het geld bleef, dat de burgers opbragten? De Staatsman gaf er hem eene onpartijdige opening van! vader Japik floot zig in zijn kamer op, en ftierf eenige weeken daarna aan een uitteèrende ziekte. DE  ( 175 ) DE WIJSGEERIGE SCHRIJVER. Van Harlingen naar Amfterdam vaarende, trof ik, in de kajuit van 'tbeurtfchip, een perzoon, aan, die al aanftonds mijn ganfche opmerking naar zig trok. Hij zag er vrij ernftig en bedaard uit, echter was er eene zekere beredeneerde vrolijkheid , eene onverwrikbaare gerustheid van ziel, op zijn gelaat te leezen. Hij was vriendlijk tegen elk een, die hem aanfprak, of iets met hem te maaken had. Hij fcheen, op het eerfte opflag, den mensch te kennen en te doorgronden, en handelde met hem overééukomftig deeze kundigheid. In alles betoonde hij zig den menfehenvriend, doch zijn caraéter, als wijsgeer, poogde hij zorgvuldig te bedekken: uit zijn wijze van kleeding zelfs zou men hem veeleer een beroep of affaire hebben toegefchreeven , waarin de wijsgeerte het minst van allen te pas komt- Dit caraéter liet ik mij ge£nzins ontfnappen : te minder daar ik geen beter gezelfchap of tijdverdrijf, op deeze niet zeer aangeaaame reis had kunnen aantreffen. Na veelvuldigs wendingen van ons gefprek, en na dat wij elkander genoegzaam doorgrond hadden , om een wederzijdsch vertrouwen in te boezemen , en ik, ten einde hem uittelokken, al vrij veel van mij zelve gefproken had, kwam ik eindlijk daar ik verlangde te wezen: hij deed mij naam-  C 176 ) naarhlijk eene befchrijvingvan zig zelve, waaruit bleek, dat hij een wijsgeerig fchrijver en een menfchenkenner bij ondervin ing was. Hier had ik thans een ruim veld tot vraageh en wedervraagen. Hij antwoordde mij op alles, met de edelfte oprechtheid van ziel ; zijn gevoel evenaarde zijn uitmuntend verfland; dikwils zag ik een traan hem uit de oogen lluipen; — niet, wanneer de zaak, die ze hem ontwrong , hem zelve, maar wanneer ze anderen betrof. — VeeIe wederwaardigheden had hij beproefd: zijn beredeneerde moed en vrolijk humeur alleen deeden hem rampen te boven komen, waaronder hij anders bezweeken zou hebben — en nog fcheenen de tegenfpoeden, die hem heimlijk troffen, verre weg zwaarer te zijn, dan die hij in 't openbaar onderging; — ik zeg, zij fcheenen het; want hoe vertrouwJijk wij ook waren , 's mans geheime historie bleef in zijn hart begraaven. Ik ben, dus fprak hij onder anderen, een wijsgeerig fchrijver, en wijk in zo verre van den algemeenen fchrijfregel af, als ik niet begeer'dat mijne leezers zig niet naar mij zullen fchikken; maar dat ik, zoo verre het flechts eenigzins met de reden en de billijkheid overéénkomt, mij naar hen fchik. Het zwak om te fchrijven, enkel om geleezen en bewonderd te worden, bezielt mij niet meer, en na dat ik dit zwak overwonnen heb, fchrijf ik enkel om mijnemedemenfchen van nut te zijn , en fla daartoe die wegen in , welken gemeenlijk door andere fchrijvers verwaarloosd worden, om dat ze, of moeilijk te betreeden zijn, of  < 177 ) ^of om dat ze geen fchrijfvoordeelen geneeg ojj. brengen. — Zelve overtuigd zijnde van mijn best en wel gedaan te hebben, bekreun ik mij in 't geheel niet aan de beöordeeling der waereld: zomtijds prijst zij mijne fouten, en wraakt zij mijne deugden! dit zie >k,— en — de fchouders opnaaiende, ftap ik haar verre voorbij en vergeet ze. Mijn gewoonte is de menfehen van die zijde aantetasten, die mij het veiligst en gemaklijkst den toegang tot hun hoofd en hart verleent. Alle menfehen willen of kunnen niet op een en dezelfde wijs onderrigt en verbeterd worden. Zij hebben zo zeer geen zwakke als wel eene gefchikte zijde, waar langs men, zo wel ten kwaade als ten goede, hen overmeesteren kan, met den besten uitflag. Eenigen kunnen niet anders dan ernftige , zwaargeeftige, fcntimenteele en foortgelijke toonen, verdraagen, en naar deezen dient men inzonderheid zig te fchikken: een vrolijk hart neemt geen traan kwalijk; maar deeze bedrukte , nedergeflagen zielen hebben een afkeer, zomtijds een gruuwel van 't lachen. — Het grootfte gro* der ftervelingen echter wil liever al lachende geleerd en bekeerd worden. — Het lachen is eene gezonde beweeging. Het fpreekwoord zegt: Hij Jacht dat hem de lever fchud. — Hij lacht dat hij sr deeg van heeft. — Hij lacht zig gezond, enz. De fpreekwoorden weet men, zijn de dochters der ondervinding. — Het lachen is natuurlijk: *t is ons even zo eigen als de begeerte naar 't geluk; 'ris een bewijs van genoegen en 't gevolg M van  C 17B } Vafï vervulde wenfehen: immers zegt men: Wat zcu hij lachen, ttls hij zijn zin kreeg? enz. Is het dan te verwonderen , dat over't algemeen de menfehen oneindig meer genegen zijn om naar hem te luifteren en om zijn raad te volgen, die hen aan 't lachen helpt', — dan naar hem, die hen de traanen uit de oogen, en de zwaarmoedigheid In 't hart predikt ? — Ik ten minften heb beftendig het vrolijk onderwijs Verkoozen , en eene langduurige ondervinding heeft mij geleerd, dat het de beste weg van allen is. In het Patriottismus inzonderheid is het lachen het voornaamfte middel, om het hoofd tot bedaaren en het hart tot verbetering te brengen. Ik fcefchouw het waar Patriottismus als de eenige voltooijing van het maatfchaplijk geluk; maar het moet ook het waare zijn! — Een valsch , een geveinsd , een eigenbelangzoekend Patriottismus is de pest voor het algemeene welwezen ! — is, of word, door den tijd, oneindig gevaarlijker voor de volksvrijheid, dan de bekende heerschzugt en Onvermomde dwinglandij! Daar er nu zo veel over deeze ftof gepredikt is, — en dat met al den ernst, breedvoerigheid en welfpreekendheid, die de aart der zaake vordert; — daar de menfehen nimmer zullen weeten , wat het echt en zuiver Patriottismus is, ingevallen zij het, na zulk een zundvloed van onderwijzingen, nog niet weeten! begrijp ik het best te zijn, om het over een anderen boeg te wenden! De meeste ftervelingen , fchoon het licht  licht hen van -alle kanten omringt, kunnen of willen het echter niet zien, om dat zij, of blind zijn, of opzetlijk hunne oogen toenijpen! 't is derhalven de zaak hen eerst van deeze blindheid te geneezen. Maar, hoe zal men hen van deeze blindheid ,— hoe zal men hen van die veelvuldige gebreken en ziekten geneezen, waaraan zij, ten opzigten van het Patriottismus, onderhevig zijn? —— De gefchiktfte wijze, dunkt mij, is deeze: dat wij, zonder hen te noemen, hen om hunne eigene dwaasheden doen lachen; dat wij er hen al het befpotlijke en fchadelijke van doen gevoelen, en na dit gedaan te hebben, dat wij hen dan, als 't ware , tusfchen vier oogen, en vooral vriendbroederlijk , met zigzelve bekend maaken. Voorzigtigheid is hier vooral noodig. Iemand in perzoon aanteranden, iemand opzetlijk befpotlijk en belachlijk te maaken, dit doet de Wijsgeer niet; dit voegt geen menfchenvriend! Echter de gebreken en zotternijen met zo leevendige kleuren te fchilderen, dat zij, die er aan fchuldig itaan, onbedoeld, er hun eigen beeldtenis ia vinden, zo dat hun gewisfe ontwaakt, — dit is, wel verre van misdaadig te zijn, — eerst het waare doel getroffen. Gevaarlijk is het, dit beken ik. — Menigwerven daagt er, uit den een of anderen vreemden hoek, een knaap op, dien gij in 't geheel niet kent, en deeze zegt u rond weg in 't aangezigt: gij hebt mij bedoeld! gij hebt een pasquil op mij gemaakt, en hier voor eisch ik voldoening! Ma Dan,  C 180 ) Dan, dergelijke ontmoetingen moet men zig getroosten, ter liefde van het algemeene bestwil} terwijl het veiligst is, zodaanige knaapen hunne eigen gezegden zelve te laaten bewijzen, enz. Mijn reisgenoot ging , in dienzelfden fmaak, nog een geruimen tijd voort, — dan, vermits ik juist deeze periode voor dit mijn werk noodig had, heb ik ze enkel overgefchreeven, met plegtige verklaaring, dat ik de gevoelens en gezegden van deezen wijsgeerigen Schrijver voor de mijnen overneem, en ze in bedaarde overweegiag geef aan allen de geenen , die het in 't hoofd mogten krijgen, om immer op mijn gefchrijf eenigen aanval te doen.