>- AANMERKINGEN over 's MENSCHEN VERMOGEN EN ONVERMOGEN IN DEN GODSDIENST; o F DE UITGESTREKTHEID DER BEKEERENDE GENADE; VOLGENS DS GRONDSTELLINGEN IN DE BEROEMDE BRIEVEN VAN PHILADELPHUS, en onzer uitmuntendste godgeleerden. DOOR EEN MEDELID EN BEMINNAAR DER HERVORMDE KERK. Tweede en laatste Stuk. — -^=a Te bekomen, te Amfterdam by de Bruin, Schalskamp, v. d. Burg, en Saakes. Leyden Honkoop en Herding. 's Hage Thierry en van Cleef. Rotterdam Hoffhout, Vis en Cornel. Uc. regt G. T. Paddenburg, Otterlo en Yzerworst. Haarlem Bohn. Dordregt Blusse. Zwol Tyl. Groningen Groe» NEwoLTen Huisingh. Leeuwarden VAN Sligh. Franeker Romar. Harlingen v. d. Plaats. MINfSTERfE VAN LEDIKANTEN N.H. GEM, .. AMSTERDAM.  G E t O O F, B E.'K E E R I N G, enZ. lóöven? Waarlyk eene onverwagte ch zeldzaame vraag! Wy moeten immers vastftellen, datjezus en zyne Apostelen in eene menfchlyke ta.:l gefproken •hebben, welke van redelyke Menfchen in dien tyd gebruikt en verftaan werd; het is dan onnoodig te willen verklaaren, wat zy door zien, hoeren, weeten, villen, gelooven, oidoen, te verdaan geeven. Verhaal een kleine gefchiedenis aan een kind van zeven jaaren, en vr3ag dan of hy het wel gelooft, zoo •zal hy door een vaardig antwoord toonen, dat hy .veritaat wat gelooven is. Wanneer nu de Schrift zegt, dat wy moeten ge-loovcn dat er een God is, dat.Jezus de Mesfias de Zoon Gods is, dat er een opftanding der dooden zyn zal, zal geen volwasfen Mensen noodig hebben, om hem uit te leggen,, of eenige kenmerken te geeven, wat het beteekent dit te gelooven. l|c kan wel andere woorden gebruiken, van toejtemmen, overtuigdheid dat iets waar is, maar dit is niet klaarder, en voor veele Menfchen duifterder dan geloo. ven. Hebben de H. Schryvers nooit eenigen wenk gegeeven dat zy deeze woorden anders neemen dan alle andere Menfchen, dan is gelooven niets anders dan gelooven: en zoo wy dit. ftandvastig taalgebruik verlaaten, weet ik geen bron of wegwyzer, om een andere beteekenis na te vorfchen, en tot eenjge zekerheid te brengen. Het is ook zonder grond, dat men byzonderen nadruk of een anderen zin meenfc te vinden, in. die fpreekwyzen, in Christus, in zyiun naam te gelooven; wyl dit flegts een Hebreeuwfche woordvoeging. i§, welke de : Schry vers des N. ,T. volgen: leest men maar alleen het Euang. van JoJianaes, of' de Hand.'der Apostelen/, -rneu zal ilrajcs A 2 over.  \ % Verkeerd Begrip va» overtuigend zien, dat zy geloven in Christus, zyn Euangelie, zyn leer of woord gelooven, zyn getuigenis aanneemen, geloven dat hy van God gezonden is, ea een meenigte gelykluidende fpreekwyzen, onverfchillig met eikanderen verwisfelen, en zoo wel een onvrugtbaar en dood geloof, als een zaligmakend geloof, een gelooven in Christus genoemd hebben. Het is oneindig ongerymder, dat men de klaare t>eteekenis van 't woord geloof, misfchien eenige honderdmaalen in den Bybel gebruikt, wil gaan verklaaren uit eenig verbloemd en oneigenlyk woord, misfchien hier of daar gebezigd, b. v. leunen, Jlen» tien, toevlugtneemen, en zoortgelyken. Dit is byna even het-zelfde, of iemand de natuur van Jezus Christus dus wilde verklaaren; het is een Leeuw, 'een dief in den nagt, de zon- der geregtigheid. Ik moet immers in een omgekeerde orde zeggen, wat is Je» zus aanneemen, op hem leunen, toevlugt? het is gelooven. ' Hierom heb ik met veel bevreemding gezien, dat in eenvoudige leerboekjes om de jeugd te onderwyzen, op die vraag, waar in beftaat het wezen van 't zaligmakend geloof? geantwoord wordt; Het is Jezus aanneemen, toevlugtneemen, op hem leunen en Jteunen. Is het wel gelooflyk dat er ooit Menfchen 'konden zyn, die uit de ftoutfte trekken der Oofterfche Dichtkunde in het Hoogelied, welks bedoelingen nog zoo zeer in het duifter liggen, de jeugd wilden leeren, wat het zy, de leer van Jezus te ge. looven! Tillotfon geef. er deeze algemeene befchryving van.  Geloof, Bekeering, enz. S> van, in de 219. Leerreeden. „Het geloof is eene. overtuiging des gemoeds, wegens eenige zaak, wegens de waarheid van eenig voordel belangende het zyn, of de toekomenheid, of wettigheid, of diendigheid, of mooglykheid, of deugdlykheid van jets, of wegens het tegendeel; wegens de geloofwaardigheid van iemand, of wegens het tegendeel" en Stak-, houfe, 4 Deel, 1 Stuk, bl. 33- » Dat het eene vaste „ toedemming des harten is aan de leeringen, beide „ die tot de Befpiegeling en tot de Betragiing behoo„ ren, welke ons in de Schriften van de Propheeten „ en Apostelen zyn overgeleverd, en eene volko• „ mene overtuiging, dat zy ontwyfelbaar waaragtig „ zyn, deunende op het getuigenis, welk God ver„ leende, aan zynen Zoon, onzen Zaligmaker Chris„ tus, die dezelve het eerst openbaarde en verkon. „ digde." ' Wy moeten den Menfchen dan niet omflagtig beduiden, wac gelooven is, kennen, toejiemmen, enz. die veronderdellen wy dat alle redelyke Menfchen weeten; maar alleen deeze twee dukken, wat zy kennen en gelooven moeten, en dan waarom, op wat grond zy dit vastlyk mogen gelooven. De Aposte-1 len leerden nooit weJke de daaden of werkzaamheden van kennen en gelooven zyn, maar juist die twee genoemde dukken, wat een Christen gelooven moet, en de gronden of bewyzen om ons van die waarheden vast te overtuigen. De eerde vraag is dan, wat is eenen Christen noodig te gelooven? Dit heeft onze Heidelb. Catechismus zeer wel beantwoord, vr. 22. Al wat ons in het Euangelie beloofd (of geleerd) wordt, het welk ens de Artikelen onzes algemeenen en ongetwyfelden ChristA 3 lyten  $ Verkeerd Begrip va'.v tyken geloof! in eene fomme keren. Tillotfon ftelt die met zyne gewoone naauwkeurigheid voor, in het 6 Deel, bl. G« 'X welk ik met eenige verkorting zal uitfchryvcn. „Alle byzondere dingen, ons door Godlyke openbaaring bekend geworden, en in het boek der H. Schrift vervat, kunnen, geloof ik, tot een van deeze zes hoofdzaaken gebragt worden.. U Eene gefchiedenis; en dusdanig een geloof is niet anders dan eene overtuigdheid, dat dat verhaal waaragtig is. 2. Of eene Propheetfle of voorzegging. Zulk een geloof is eene overtuigdheid, dat de voorfpclde zaak gevvisfelyk gebeuren zal. 3. Eene leering, gelyk alle voorftellingen van de. natuur of eigenfehappen van God, van Christus, enz. Dit geloof is eene overtuigdheid dat deeze voorftellingen waaragtig zyn. . 4. Of wetten om ons leven en gemoederen na te fchikken, a'le gebooden en verbooden van de H. Schrift. JNru, 't geloof aan deeze is eene overtuigdheid dat God zulke dingen gebooden of verbooden heeft, en bygevolge dat het noodzaaklyk vcor ons is dezelve te onderhouden. . 5. Beloften van zegeningen het zy met opzigte op dit leven, of op het ander. Nu, een geloof aan de beloften is eene overtuigdheid, of gerufte verwagting dat dezelve zullen vervuld worden. 6. Of eindlyk dreigementen. Nu, een geloof aan de dreigementen is eene overtuigdheid van hec gevaar dat wy loopen, indien wy onzen pligt vervvaarloozen, dat is, een geloof dat God regtvaardig-, lyk mag, en ook zal, ons die ftraffen aandoen, in-, gevalle wy zyne wetten ongehoorzaam zyn." Dus fchreef  Geloop, Bekeering, enz» f fchreef deeze groote Godgeleerde. Deeze waarheden, welke wy gelooven moeten, noemen wy doorgaans, het voorwerp des geloofs, of de geloofsleere, of geloofsartikelen, welke wy belyden te geloovenDeeze nu waaren in de Apoffolifche Kerk zeer wei-, nig en eenvoudig, b. v. joh. 6-^-69. Wy hebben) geloofd en beleden, dat gy zyt de Christus, de Zoon des- leevendigen Gods. Joh. 11 27. ik heb geloofd dat gy zyt de Christus de Zoon Gods, die in de weereld komen zoude. By den doop van den Kamerling Hand. 8—37. Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon Gods is. Ew waarlyk, die geloofde dat Jezus Gods Zoori is , en die Mesfias of Christus door de Pro-1 pheeten vóorfpeld, die moest den gëheelen ChristJyken Godsdienst voor waar houden. Kom. 10—9.'Indien gy met uwen mond zult belyden den Heere Jezus t; en met uw harte gelooven, dat hem God uit den dooden' opgewekt heeft, zoo zult gy zalig worden. Om dat Je-zus opftanding een der hoofdbewyzen, en als het groot zegel, is van de waarheid der Christlyke leer. Zomtyds vinden wy de grondleeringen de« geloofs een weinig breeder voorgefteld: b. v. Hebr. £ 1, 2. van de bekeering van doodt werken, en van het geloof in God, van de leere der doopen, en van de oplegging der handen, en van de opftanding der dco~ den, en van het eeuwig oordeel. 1 Tim. 3 16. God is geopenbaard in het vleesch, is geregtvaardigd in den Geest (dat is, bevestigd door de uitftorting van den Geest)' is gezien van de Engelen (of van zyne Gezanten naa zyne opftanding") is gepredikt onder de Heidenen, is geioofd in de weereld (door groote wonderwerken ook van oe Heidenfche weereld geloofd en aangenoojaen) is opgenoomsn in Iieerlykheid. Deeze hoofdwaarA 4 hedea  8 Verkeerd B e g "r r p v \ heden moest Timotheus in de gemeente Jeeren, en voorftaan. Nopens dit voorwerp, of de ftukken welke wy gelooven moeten, zal elk nu ligt begrypen dat het zulke zaaken moeten zyn, die klaar en zeker in Gods Woord geopenbaard zyn, wy moeten niet verder gelooven dan die bekendmaking zig uitftrekt. By voorbeeld, Gods verborgene befluiten, in zoo verre ons die niet -ontdekt zyn; hieromtrent vér-, keert ons geloof niet; dan alleen, dat wy gelooven datze niet geopenbaard zyn, noch nagevor^cht moeten worden, datze geen voorwerp van onze kennis of geloof zyn. ..Ik kan onder de geloofftukken byna niet onge-, merkt voorbygaan, dat gewigtig leerftuk, 't welk de Apostelen in hunne meefte Brieven vermelden, als eene verborgenheid voorheen verzwecgen; dat, na de komst en verzoening van Jezus Christus, de Heidenen of alle Weereldbewooners buiten het Jodendom, tot medeleden der Kerk door het Chris t-* lyk geloof worden aangenomen, met volkomen ontllag van Mozes plegtigheden; met één woord dat de Christlyke Godsdienst, volgens deszelfs aanleg en bedoeling, de Godsdienst- van het Menschdom over de geheele aarde moest zyn. Dit was eene leerftelling voor Jooden en Heidenen zeer bezwaarlyk te gelooven; en daarom in de Apoftolifche Berigten geduurig ingefcherpt, breedvoerig bewezen en vevdeedigd. Een oplettend Bybelleezer zal die byna in eiken Brief vinden: zie nu maar ten voorbedde. Eph. 3—3 tot 6 Col. 1—26, 27, 28. Ten befluite zal ik hier aanvoegen de woorden van den waarlyk groote en doorzigtige Sharp in zyne  Gei, otj-f, 'Bekeering, enz. c$ Predikatiën i. D. 30. Pr. „In Jezus Christus, te „ gelooven, of het geloof in den Heere Jezus..is „ volgens den ganfehen inhoud des N. T. nimmer „ iets minder noch meer, dan zyne Discipels te „ worden; in zyn eigen gemoed zoo overtuigd te „ zyn van de waarheid dat hy. van God is gezonden „ tot zaligheid der weereld, dat men zyne toeftem„ ming geeve aan al wat hy leerde, en zig zeiven „ geheel toelegge op de gehoorzaamheid van al „ wat hy heeft gebooden. Dit is de ganfche zaak „ van dat gelove, waar van zommige Menfchen zoo Sj groote verborgenheid gemaakt hebben. Dit is de ganfche meening van het komen tot Christus, „ van Christus aan te neemen, Christus aan te doen »; „ in Christus te zyn." Dit zy genoeg van 't eerfte fr.uk, wat wy gelooven moeten; nu nog met een woord van het tpeedeg de gronden waarom wy dit vast gelooven. Dit zyn alle de groote en Godlyke bewyzen voor den natuurlyken en geopenbaarden Godsdienst. Men kanze gevoeglyk tot drie hoofdklasfen brengen; 1. de bewyzen voor den natuurlyken Godsdienst, dat er een God en Voorzienigheid is. 2, Alle de bewyzen van de Godlykheid der H. Schrift en* byzonder van de Openbaaring van Jezus Christus. 3, Wanneer wy hier omtrent voldaan zyn, dan vindt men in deeze Schriften weer byzondere bewyzen voor ieder leerftuk. • b. v. dat Jezus zyn volk volkomen kan zalig maken, dit wordt daar uitdruklyk verzekerd, en dit Euangelie overtuigt ons, dat Hy als Gods Zoon, van God volkomen gemagtigd is, het werk der verzoening volbragt heeft, uit den dood opgewekt, aan Gods regte haad geplaatst, den weg A 5 ge-  to Verkeerd Begrip v Ktt gebaand, en alles in handen heeft, om ons ter eeu. wige zaligheid op te leiden. Het is van zelfs blykbaar, dat in deeze overree. ding veele trappen kunnen plaats hebben, dac de een veel vaster dan de ander gelooft, naar maat* de kennis klaarder is, en die bewysgronden allen twyffel min of meer wegneemen: alle die bewyzen brengen eigenlyk geen wiskundige zekerheid mede, maar zulk eene zedelyke overtuiging, welke overvloedig genoeg is , om een redelyk Mensch gerust te dellen. Maar dit gelieve elk waarheidminnend Leezer vooral op te merken, dat de gronden en bewyzen waarom wy gelooven, niet in ons Bel ven, maar buiten ons, in Gods Woord en deszelfs dugtige bewyzen moeten gezogt worden. De meede beloften zyn gedaan aan zulken, die de waarheid gelooven en naar dezelve wandelen; de be. dreigingen aan ongeloovigen en godloozen; de grond nü ö'm dit te gelooven, is niet, dat wy rechtvaar, dig of godloos zyn, maar de onfeilbaare zekerheid van Gods belofte en bedreiging. Zie daar , eene korte en eenvoudige verklaaring van het Christelyk geloof, in zoo verre' het onderfcheiden is van de vrugten of betragting. Het is eene gegronde overtuiging van de grondwaarheden van het ChristèVdom, deunende op genoegzaame bewyzen der waar* heid. $• 8.  G e l o of, Bekeer inGj enz; u §. 2. Dit gf/op/ &f/2oort rot het 'verfiand,' en'ntei tot den wil door vertrouwen of begeeren. ■ Paulus voegt i Cor. 13. by het geloof, de hope en de liefde; maar willen wy dc grootfte verwarring in de Godgeleerdheid vermyden, moeten wy deeze vrugten en gevolgen, van het gelooven, zorgvuldig onderfcheiden. • Het geloof dan, in onderfcheiding van de onmidlvke uitwerkzelen, behoort niet tot den wil en genegenheden, maar tot het verftand en oordeel. Veele laatere Godgeleerden Hellen in het geloof twee daaden; de toeftemming van het verftand, en het vertrouwen of begeeren en toevlugtneemen van den wil. Dit geloof ik dat zeer onnaauwkeurig is. Men kan niet ontkennen dat onze driften en neigingen veel invloed hebben om, de waarheid onpartydig te onderzoeken en aan te neem'en, of alle fchyn bewyzen voor het tegendeel op te fpooren en gehoor te geeven.. Maar dit is de zaak niet, welke deeze Schryvers bedoelen; zy willen dat iD het,Christlyk geloof, wanneer wy de waarheid reeds onbevooroordeeld onderzogt en omhelsd hebben, nog een tweede daad van den wil moet volgen, welken zy door toevlugtneemen , begeeren, en gelykluidende woorden,., uitdrukken. , / .. Om te bewyzen dat gelooven geen willen is, beroep ik my op alle measchlyke taal en ondervinding;  li- Verkeerd Begrip vak ding: fpreeken Jezus en zyne Apostelen naar het gewoone fpraakgebruik, dan kunnen alle die fpreekwyzen, het Euangelie gelooven, dat er een God is, dat Jezus de Christus is, dat hy een oorzaak der zaligheid is, nooit betekenen, te willen of te begeeren dat er een God zy, enz.' En beteekent het woord geloof in de H. Schrift vertrouwen of be. geeren, dan weet ik niet waar wy de overtuiging of toeftemming ergens in die Schriften zullen vinden. Gelooven moet door bondige redenen verwekt worden, maar willen, door beloften bedreigingen en zoortgelyke beweegmiddelen. Maar hoe zullen wy Menfchen door eenige belofte beweegen om iets te gelooven, zonder dat hun verftand van de waarheid overreed worde? Daarom vinden wy beftendig, dat de eerfte Euangelie verkondigers, niet door beloften, maar bewyzen der waarheid, uit de Schriften, of Wonderwerken, de Jooden en Heidenen tot het Christlyk geloof bewoogen hebben. Zullen alle beloften en verfchrikkingen van on. zen Godsdienst eenige beweeging in onzen wil e« gemoed voortbrengen. Wy moeten ze eerst gelooven; en het is geheel wat anders dezelve te gelooven, dan door dit geloof ter betragting te worden aangedrongen. ' Ik denk dat die woorden toevlugtneemen en vertrouwen, nooit van Christus en zyne Apostelen gebruikt worden om de eigenlyke werkzaamheid van het geloof uit te drukken, en waarom zouden wy dan daar in het wezen des geloofs zoeken. Het woord ver* trou,wen, dat zeer zelden in het N. Verbond voorkomt > wordt van het geloof duidlyk genoeg onderfcheiden. b. v. Eph. 3—-m. de vrymoedigheid en den toegang  Geloof, Bekeering, enz. IJ toegang mef vertrouwen door het geloof aan hem. De Heidenen hadden nu ook door het geloof een vertrouwenden en vrymoedigen toegang tot de groote genade des N. T. 't is 'er zeer ver af, dat dit woord vertrouwen het geloof zelf zoude beteekenen. Het woord toevlugtneemen, weet ik niet ofwel meer dan eenmaal in het N. T. voorkomt. Hebr. 6 18. die den toevlugt genoomen hebben om de voorgeftelde hoopt vast te houden. De Apostel maakt hier een geduurige tegenftelling van het O. met het N. Verbond, dat het eerfte in het laafte zyne voltopijing moest verkrygen, hy verheft de grootheid en zekerheid der beloften des N. V. en daarom hadden zy het Joodendom verlaaten , en den toevlugt genoomen om vast te houden aan deeze zekere hoope en beloften van J. Christus. De allereenvoudigfte begrypt dat dit een verbloemd woord is, van iemand ontleend, die iets ongenoegzaams verlaat, om in iets beters zyn geluk en veiligheid te vinden. Maar wie zou zoo zwak van verftand zyn, om in een eigenlyk vlugten de natuur van het gelooven der ziel te ftellen! De H. Schryver bedoelt niet anders, dan in plaats van Mozes en Aaron, den Christlyken Godsdienst te omhelzen en üandvastig aan te kleeven. Om de waarheid te zeggen, geloof ik dat men hier drie verfchillende zaaken met eikanderen verwisfek en verwart; te weeten, het geloof, de hoope, en dien pligt welken men noemt het vertrouwen op God. Toevlugtneemend geloof of vertrouwen, en verzeeJcerd vertrouwen, is denk ik dat geen 't welk in het N. T. eene voorgeftelde hoope en volle verzekerdheid iet hoope 'genoemd wordt. Laat ons dit tweeërlei ver, . e trouwen  .Verkeerd Be'gmp van trouwen maar eens met oplettenheid nagaan, en men zal zien dat het geen eigérrlyk geloof is. Het tdövlugtneemend geloof óf vertrouwen, is volgens the Schryvers daar in gelegen, dat" men van fchuld en ellende overtu-gd, en niet weetende of Christus ook voor ons voldaan hebbe, op het onzekere waa«, -op eene algemeene roeping, om Jezus te begeeren en te zoeken, en als re beproeven of wy ook onder het klein getal der verlosten zullen bchooren. Maar .hoe oneigen en ongepast wordt dit gelooven en vertrouwen genoemd! Zulk een onzeker hoopen en wenfehen, zou men beter een waaghalzend vertrouwen kunnen noemen, en dus met twee woorden een volmaakten onzin uitfpreeken. Wordt Christus allen onder het Euangelie welmeenend' aangebooden, dan kan er zulk eene onzekere toevlugt niet zyn, en ze is ten hoogden af te keuren, het zou liever voor ongeloof dan geloof moeten gehouden worden. Hebr. 10 22. wordt gezegd., laat ons toegaan met een waaragtig haite, in volle verzekerdheid des geloofs: -maar dit beteekent niet anders dan eene volle overreeding van de waarheid; de Apostel fpreekt hier duidlyk van het toevlugtneemend geloof, laat ons toegaan, in volle verzekerdheid, van die waarheden-, welke hy m het voorige betoogd had, dat niet door de offeren des O. V. maar door J. Christus vergeeving aangebragt, en den weg en toegang tot het hemelsch Heiligdom volkomen geopend was. Een ■verzekerd vertrouwen kan niet wel iets anders aandui. tien, dan deeze twee dukken; dat ik van myn eigen geloof en bekeering zeker ben; ten anderen dat ik hier uit befluit en vastlyk hoop dat ik zalig zal worden: maar geen deezer beide, dukken is een . eigen- lyk  Geloof, Beïeering, enz. 5$ lyk geloof. Het geloof moet fteunen op God* Woord, maar nu heeft God nergens geopenbaard dat een Mensen in de agtiende Eeuw leevende, van zulken naam, een waar geloovige is en zalig zal worden; dit kan dus geen ftuk van ons eigenlyk gelooven uirmaaken. Men noemt dit zomtyds, de beloften van het Euangelie op zig zeiven toepasfen; maar dit is weinig naaukeurig gefprooken. De beloften of voorrechten zyn, of algemeene, of by-. zondere; nu volgt van zelfs dat ik de algemeene; voorrechten geloovcnde die ook op my toepasfej geloof ik dat God alle Menfchen gefch-apen heeft» onderhoudt en wel doet, dat Jezus voor allen algenoegzaam is, een verzoening der weereld, dan volgt van zelfs, dat ik my zeiven mede influit, in het getal der Menfchen, zoo lang ik geloof een Menscb te zyn. ' De byzondere beloften aan waare geloovige en Godzalige Menfchen gedaan, kan of mag ik zonder het Bitterst gevaar aan my zei ven niet toepasfen, zoo lang ik zulk een Mensen niet ben; en waar heeft de H. Schrift, dit algemeen en byzonder toepasfen ooit gelooven genoemd? Het is by dat zooi'C van Schryvers ook zeer gewoon, behalven de toeftemming, een tweede geloofsdaad te ftellen, wel« ken zy noemen,,een hoogagten van Jezus, of begeeren boven alles. Ik ftaa gaarne toe, dat Jezus te begeeren en lief te hebben, eene allernodigfte en heilzaame vrugt des geloofs is, maar ik ben. ook vast verzekerd, dat dit eigenlyk geen daad des geloofs is. Ik heb nooit eenige taal of boeken gezien, daar begeeren of liefhebben, en gelooven, &6E zelfde zyn. . JMea haalt., daar toe plaatzen by uit  16 Verkeerd .Begrip van 't Ö. T. als daar David zegt, gelyk een hert naar de wat-erbceken, dorst myne ziel naar God: maar elk ziet ligt,; hoe ongelukkig zulke uitdrukkingen zyn toegepast. In het N. T. beroept men zig doorgaans op die eene plaats Matt. 5 6. Zalig zynze die hongeren in do' flen naar 'de 'geregtigheid. Dog wederom in weerwil van een gezond verftand en uitlegkunde» Gerechtigheid is daar zekerlyk, heiligheid en GodVrugt; hongeren en dorften fterk begeeren, en niet' gelooven. De Zaligmaaker fpreekt in dit verband niet van het geloof, anders moeiten alle die andere gemoedsgefteldheden, b. v. zagtmoedigheid, ook het geloof zyn. Stel voor een oogenbük dat Jezus dit wil zeggen; gelukkig zynze die een fterke begeerte hebben naar myne Middelaars verdienden; dan zal die begeerte nog altyd zeer onderfcheiden zyn van het 'gelooven in Christus. Zommigen dier Godgeleerden zeggen uitdruklyk, dat de liefde tot Jezus in deeze geloofsdaad moet rervat zyn; en zy bewyzen het dus, om dat de geene die Jezus niet lief heeft een vervloeking is: een wonderlyk bewys dat geloof en liefde juist het zelfde is. Zoo kan men gemakiyk bewyzen, dat de liefde en milddaadigheid aan armen ook noodzaaklyk in het geloof moet invloeien, om dat de Heiland de ömbarmhartigen in den iaatftcn dag vervloeken zal; ïvlatt. 25. Laat ons dan by die eenvoudigfte en allerzekerfte waarheid blyven, dat gelooven niet anders dan gelooven is, en dat deeze vaste overtuiging* de hoope, het-vertrouwen op den Heere, de liefde xot God, tot Jezus, tot onzen naaiïea moet voortbtengen. ^0g  Geloof, Bek eering, enz. i? Nog veel vérder wykt men van die Schriftüurlyke eenvoudigheid af, wanneer men het rechtvaardigend geloof dus befchryft, dat het is, een afzien' van eigen gerechtigheid, en een vertrouwen op de eenige gerechtigheid van den Middelaar Jezus. Deeze bepaaling gaat aan twee zyden kreupel; en ten opzigt van het voorwerp; of het geen men gelooven moet; en in het gelooven zelve, als een fteunen en vertrouwen op Jezus gerechtigheid. Schoon Jezus kruisdood en verzoening een der hoofdwaarheden des Christendoms uitmaake, is het geheel onfchriftuurlyk, dit als het eenig voorwerp des geloofs aan te merken. Ik weet zelfs niet of daar wel ooit gezegd worde, dat men in dien dood gelooven of vertrouwen moet. De eenigfte plaats fchynt Rom. 3—1^. een verzoening door 't geloof in zynen bloede: maar men ksn het alzoo gepast dus opvatten, een verzoening in zynen bloede door het geloof. Het zou immers, belachlyk zyn, in elk zoort van geloof het voorWerp te willen veranderen, b. v. Door het geloof aan de Schepping en Voorzienigheid ontvangen wy alle günfteh dier Gpdlyke voorzorg; door het geloof en Jezus gerechtigheid wordt men geregtvaardigd, door 't geloof fn de heiligmaaking of H. Geest Worden wy geheiligd; door het geloof aan de opftanding en den hemel, worden wy opgewekt en ten hemel gebragt. Het is immers zonder alle bedenking j het zelfde geloof aan alle die geloofsituk** ken, dat ons rechtvaardiging, heiligmaaking, en de zaligheid der ziel doet verkrygen. Deeze wanbegrippen ontftaan enkel daar uit, dat men den grond en oorzaak onzer vergiffenis, naamlyk Jezus verzoeuing en voorbidding, verwart met het middel of  'tS Verseerd Begrip v a ï? voorwaarde, dat. is het geloof aan het gansch Euangelie. Wanneer ik de bron en oorzaak van deeze ganfcke zaak nafpoor, waarom men behalven die eenvoudige natuur van gelooven, dat is, van de waarheid wel overtuigd zyn; volftrek nog een andere daad van den wil, als begeeren en vertrouwen, tot liet geloof wil gebragt hebben, fchynt my dit zeer ligt in deeze twee redenen te vinden Vooreerst. dat men in onze rechtvaardigmaaking, niet de wet van Mozes of de natuurwet der Heidenen te^en het geloof wil overltellen, maar in die ongegronde gedagte verkeert, dat Paulus door ge kof en werken der wet, ons geloof en Christlyke deugd tegen elkander fielt: men moest dus noodwendig een beloof vormen, dat geen liefde of goede werken %. fluit, en evenwel tot den wil behoort, en geen bloote toeftemming is, maar het ganfche hart en gemoed als inneemt, en leevendig is zonder de 'vrugten of zedelyke werken. Ten tweeden, dat men algemeene waarheeden en •voorrechten, :niet enderfcheidt van de ei<^enlvke •beloften, die aan waare vroomen gedaan zyn. De Schepping, Voorzienigheid, het werk der Verlossing, de uitftorting van den Geest over de Kerk des N. T. noem ik algemeene grondwaarheeden, welke elk gelooven moet; dit noemt men nu, op Christus, op zynen Geest, op de beloften van het Euangelie betrouwen; maar zeer oneigen; het is -die waarheeden gelooven; De eigenlyke beloften van vergeeving, heiligmaaking, vertroosting, een eeuwig leeven, die zyn meer het voorwerp onzer 'hoope i bet geloof - erkent alleen dat die beloften waa'  O Ei wr, "Bekeer in g, enz/ waar zyn, en dat ze aan allen, waar aan zy gedaaa zyn, zullen vervuld worden. 5. 3- Tweede Euangelifihe voorwaarde, de lekeerïng of heiliging. ii. Wyi ik my reeds te Ians by de eerfte voor- waarde 'het geloof heb opgehouden , zal ik alle rhooglyke kortheid bevlytigen by dit tweede. ftuk, (de Euangelifche Zedenleer of Beoefening. Het is' in het gemeen, eene ernftige en aanhou? dende waarneeming der voorfchriften van Jezus Christus, zoo verre de menschlyke zwakheid, en de gefteldheid van dit leven dit toelaat. Christus _en 7öyne Apostelen veronderftellen, dat wy Menfchen zyn,'die door het geweetenlicht de meefte pligtea kennen, en dat die door Mozes en de Propheeten reeds zyn opgehelderd. Zy verklaaren des niet, wat liefde, wat heiligheid, wat matigheid, of God, zaligheid, zy; zy dringen alleen op eene ernftige betragting aan. ■ Nademaal geen wettifche volkomenheid in dit keven plaats heeft, beftaat deeze eisch in eene opregte aanhoudende heiliging, geduurig reinigen, omgiet moedwillig in bekende zonden te leeven, zig-aan elle Gods geboden te onderwerpen, en dat tot het einde des ïeevens , zonder tot voorige dwaasheid weer te keeren. Twee ftukken, de opregtheid, de cruftigc poögiug om naar alle Gods geboden te wanJ$ a delen;  *o Verkeerd Begrip vaï» delen; en de aanhoudendheid, zonder die loopbaan te verlaaten, maaken juist de Euangelifche gehoor* zaamheid uit. t 4- Christelyke deugden bejlaan niet in hartstogtcii. • Alle deeze pligten worden dikwyls rriet één woord 5n de Schrift uitgedrukt, b. v. in het O. T. de yreeze des Heeren, in het N. de liefde, enz. Wy moeten geenszins dénken, dat zulke woorden eene eigenlyke gemoedsbeweeging óf hartstogt aanduiden; Vrees is ontleend van een flaaf of Onder* daan, die met groote zorgvuldigheid zynen heet dient; het is, ben ik een heer, waar is myne vreeze? maar in den Godsdienst beteekent het een diep oot* moedige gezindheid en pooging om God té gehoor* zaamen* Liefde, welke God ons beveelt, is geen ratuurlyke drift of hartstogtlyke beweeging/ als van man en vrouw, ouders en kirfdefs: een natuurdrift izou wéinig Waarde hebben in den.Godsdienst, welke redelyk en vrywillig moet zyn. In Godlyke eri xnenschlyke wetten worden eigenlyk geene hartstogten gebooden, die niet van onze willekeur afhangen, en waar voor zommigen byna geheel onvatbaar zyn. Wanneer een Koning vordert om hem en zyne wetten lief te hebben, zoo eischt hy geene gemoedsdriften, welke men niet in ftaat is te ver* Wekken. Wy worden geduurig gewaarfchuwd, dat dis de liefde Gods is zyne gebooden te bewaaren*  Geloof, Bekeering, enz. %t In het O. T. wordt verbetering van gedrag meermaaien door berouw hebben uitgedrukt; maar elk begrypt, dat dit woord, ook veelmaalen aan God zeiven toegeëigend, niet zoo zeer eenige hartstogten bedoelt, maar eene waare verandering van levenswyze. $• s- Over de fpreekwyzen, van uitwendige en inwendige deugdbetragting. Ik fchat het een der gewigtigfte bewyzen van de Godlykheid der Bybelfche zedenleer, datze oneindig ver verwyderd is, ook van den minften zweem, van dweepery, en ingebeelde vervoeringen van eenen geestdryver. Ziet men de zedenleer van Mozes, van Salomo in zyn Spreukboek, van alle de Profeeten, niets is er, dat niet verftaanbaar en redelyk is, de zuiverde voorfchriften der meest nuttige pligten. Joannes de Dooper dringt fterk aan om goede vrugten te draagen, door mededeelzaamheid, rechtvaardigheid, niemand overlast te doen; Luc. 3—9 - --14. Wil men Jezus zedelyke voorfchriften kennen, men leeze flegts zyne Leerreden op den berg Matt. 5, 6, 7. Hy verklaart Mozes zedenwetten, dringt op grooter maat en naauwkeurigheid aan, en weerlegt de bekrompene uitleggingen der Jooden. Wat gy wilt dat u de Menfchen doen, doet hun ook alzo, dat is de Wet en Propheeten. In eiken Brief der Apostelen, vinden wy doorB 3 gaaas  li Verkeerd Begrip van gaans de liefde en eensgezindheid voor aan, en darj v'eivolgends de byzondere pligten, van den Burgerftaat, gehuwde perzoonen, kinderen, en van den dienstbaaren Haat, benevens alles wat bctaamlyk is, en voor loflyk en pryzenswaardig gehouden moge worden. Niets zal men aantreffen in het geheele lighaam der zedenkunde van Mozes en Christus, dat eenigzins grenst aan de hartstogtlyke beroeringen , of onredelyke aandoeningen der dweepery. Het volgt van zelfs, daar een Mensch uit ziel en lighaam beftaat, dat hy met beiden. God verheerlyken moet. Met ons verftand moeten wy de pligten kennen, door eene volle overreeding van de groote beloften en bedreigingen, en alle beweegredenen uit 'de Schepping en Verlosfing ontleend, moeten wy de* zelve in onzen wil en gemoed voorneemen: en dan met woorden en daaden betragten. Dit in- en uitwendige, moeten wy niet als twee zoorten van een fcheiden, maar deeze gezindheid en uitoeffening moeten altyd zamenftemmen. . Vraagt men" derhalve, wat de meefte waarde heeft, en fterkst in Gods Woordt word aangedrongen? zoo antwoorde ik vooreerst, dat dit in't geheel niet te pas komt, maar beide moet zamengaan: en ten anderen> dat de daadlyke uitvoering, verre boven alle inwendige neigingen en voorneemens, den voorrang heefti 't Is oneindig ligter iets, fchoon nog zoo ernöig, voor te neemen, dan in zyn ganfche leeven te be* mgten. Stel in een Ryk twee burgers, waar van de. een * alle de wetten in acht neemt, zonder moedwillige verwaarlQozingi maar de ander, de groocite liefde i es  Geloof,Bekeering, en2r. en achting voor den Koning en zyne inftellingen be* tuigt , zonder die op te volgen;. het zal zig van zelfs beflisfen, wie de meefte deugd bezitte. Daar. om vinden wy akyd by de Schryvers der Godlyka Boeken, de uitvoering en op den duur Godzalig te leeven, als de beflisfende proef voorgedeld, van allq inwendig geloof en deugd. S. 6. Ov«r uitwendig Godsdienjlige, hurgerlyke, en zedelyke deugd. Deeze bovendannde fpreekwyzen of onderfcheidingen, welke nergens in Gods Woord gevonden worden, zyn, naar myn inzien, niet gefchikt om eenig licht te geeven, maar veel eer om ons in ver» warring te brengen; en ik geloof dat de meeilen, die deeze bewoordingen gebruiken, dezelve niet regt verdaan. * Wat is tog uitwendige Godsdienftigheid? onder het O. T. waaren veele uitterlyke plegtigheden , maar die zyn nu afgefchaft. Ik veronderdel een Mensch die den Christlyken Godsdienst verftaat cn belydt, die Gods Woord leest of hoort en verftaat, diede voorgeftelde waarheden, beloften, bedreigingen, als Godlyk gelooft, en daar door wenscht gedicht te worden; hoe men nu dit verdaan, dit gelooven, deeze wenfehen en oogmerken, iets uitwendigs kan noemen, betuig ik niet te begrypen. De vroomde Mensch kan tog niet anders dan met zyne oorca B 4. hoo*  Verkeerd Begrip van hooren, met zyn hart verftaan en gelooven. Door burgerlyk goed, bedoelt men doorgaans alle pligten van billykheid , waarheid, rechtvaardigheid, en zoortgelyken. Maar zyn deeze nu van minder aanbelang, en voor eenen waaren Christen niet noodig? dit zou zeer ongerymd zyn. Wat is eindelyk de zedelyke deugd? welke zommigen ook Heidenfche deugden genoemd hebben ? is het de liefde Gods en des naaften? dit is de groote hoofdzom van alle Godlyke zedenleer. Of is het alleen de liefde tot den naaiten, en de liefdewerken omtrent noodlydëhden? Maar deeze wordt juist van Jezus en alle zyne 'Apostelen op den hoogden prys gezet, als het zwaarde der wet , en het onderfcheidend kenmerk dat wy waarlyk Christenen zyn, en uit den dood ia het leeven zyn overgegaan: Alle wetten hebben tot een hoofddoel om de maatfchappy gelukkig te maaken. Daar de Godheid ten oogmerk heeft, om ons hier op aarde, en namaals in den hemel in eene maatfchappy gelukkig te maaken , om onze eigen liefde zodanig te regelen dat wy het onderling en algemeen welzyn door liefde bevorderen , fchynt vergeevende en weldoende liefde het voornaamde karakter van den Christen uit te maaken. Mooglyk zal iemand denken , dit is nog maar en« k£l zedelyke deugd, zal het zaligmaakend zyn, dan moet. het gefchieden, uit geloof, en door den Geest der vernieuwing en heiligmaaking, Maar ik veronderdel hier een lidmaat onzer kerk, die het Christlyk geloof belydt: zal die nu niet alle deeze deugden betragten, om dat hy het Christendom gelooft? Of kan een Heiden op eiken dag des Eeeren. den Driegenen God met de Chri.$tlyke Ge.. meeate  Geloof, Bekeering, enz. 25 meente bidden en danken, zyn woord met toeffem. ming en ftigting hooren? en alle liefdepligten naar Jezus bevel uitoefenen? dan kan men te gelyk een Heiden en een waar Christen zyn. Wat nu het tweede betreft, door den Geest die het hart vernieuwe; hoe kan een Christen weeten dat hy dien Geest bezitte? wanneer hy Jezus leer opregt gelooft, en dit ten gevolge heeft, eene ernftige en aanhoudende betragting dier zedelyke gebooden , omtrent God en zynen naaften , vooral in eene Christlyke liefdeoefening, dit is het eenig en proefhoudend bewys, dat hy den Geest der heiligmaaking deelagtig is. Het befluit van alles is dit, dat deeze duiftere en fyngefponnene onderfcheidingea niets van aanbelang te beduiden hebben. $. 7- Verfchillende beteekenisfen, van bekeering, verandering, en gelykzoortige woorden. Beftaat onze geheele Godsdienst in twee (tukken tegte kennis en geloof, en dan eene betragting wel. ke daar mede inftemt; zoo is het middagklaar, dat bekeering in het algemeen beftaat in eene verandering van gevoelens en leeven. Het is niet iets wonderbaars en onhegryplyks, maar zeer eenvoudig, dat wy , van onkunde ongeloof en zedenloosheid, tot kennis geloof en deugd overgaan. ^wee woorden worden meest in het N. T. gebeB $ zigdj  $6 Verkeerd Begrip tas ttgd het eerfte beteekent omkeer en van het eene begrip en gedrag tot het ander; het tweede zegt eigenlyk eene verandering van gezindheid en daar uit volgende handelingen. Vraagt men nu wat bekeering en gelykluidende woorden in het O. en N. T. uitdrukken en bedoelen? dan kan met dit tot 3 hoofdeoorten brengen, en elk derzei ven, in eenige onderfcheidene verbeteringen van geloof en zeden, op nieuw afdeelen. • 1. De'eerfte zoort is eene Volksbekeering, of algemeene Kerkhervorming. In de Schriften van Mozes , Jofua, en het naastvolgend tydperk, zoo lang Mozes inftellingen, min of meer zuiver werden bewaard, vindt men genoegzaam in het geheel niet tot bekeering aangemaand-, maar om alle die gebooden en rechten te bewaaren en te betragten. In de Gefchriften van David en Salomo, zal men ook het woord bekeering zeer zelden vinden. Maar in het eigenlyk tydperk der Profeeten, wanneer men vry algemeen tot afgodery en verwa3rloozing van Mozes wetten overfloeg, van den tyd van Jefaia tot in en na de Babylonifche ballingfchap, achtte * de Heer het noodig door buitengewoone Gezanten, de Koningen, Priefters, het geheele Volk, en de byzondere Stammen, tot eene groote en algemeene Hervorming in leer en leeven te roepen. Tot deeze zoort mag men te regt brengen onze groote Kerkhervorming in de zestiende Eeuw. En vermids die groote Hervormers nogthans Menfchen waren, en piet alles op eens konden verbeteren; daar, na dat gelukkig tydftip, zoo veele fcheuringen en nieuwe dwaalingen ontftaan zyn; daar eindelyk de Uitlegt kunde, indien tyd zoo gebrekkig, tot eene verwón- derlyke  Geloof, Bekeer i-n-g, enz, 27 derlyke hoogte- gebragt is; zullen :alle Menfchen van, eert gezond oordeel, ook in onzen tyd, nog groote Hervormingen, in den Godsdienst der Proteftanten, van harten verlangen en daar toe zoeken mede te werken. Die groote Lichten, ais Schultens, Schroeder, Mosheim ,' Michaëlis, en hoe veelen zou ifc kunnen noemen, onder de Hoogleeraars en verdere Leeraars onzer Kerk, welken die der zestiende Eeuw ver overtreffen, m3g men met recht als geftadige Hervoimers, onder het hoog beftuur van den opperlteii Herder, eerbieden. 2. De tvycede zoort is de bekecring der Jooden en Heidenen tot het Christendom. Hooit, zoo lang de weereld ftond, gefchiedde er grooter omkeering in het Godsdienftige. De natuurlyke Godsdienst en die van Mozes waren geheel verbasterd en misvormd; Er werd door Jezus Christus eene geheel nieuwe Bedeeiing opgerigt, welke zig over de weereld moest uitftrekken. Hoe verbaazend groot was de Godsdienftige verandering in een Heiden, die van den blinden veel Godendienst tot den volmaakften aller Godlyke Inftellingen en Openbaaringen eenüags overging! Uit de duifternis, leugen en bedrog, tot het wonderbaar Euangelielicht; uit de magt des Satans en de leer der Duivelen, tot het ryk der waarheid en der zuiverfte zeden. Verbeeld u een Mensch die nooit.in den .waaren God geloofde; geen opftanding, oordeel, hemel of hel met zekerheid kende; van geenen Verlosfer of waare verzoening met een Opperweezen ooit hoorde; die nu tot een redelyk geloof aan zynen nooit gekenden Schepper en Zaligmaaker gebragt wordt, zoo iemand mag te regt een nieuw Mensch, een nieuw Scbcpzel worden geP noemd3  28 Verkeerd Begrip van noemd , het kan niet eigenaartiger dan door eene zedelyke herfchepping worden uitgedrukt. Deeze groote verandering kan nu nog plaats hebben, wanneer een Jood of Heiden tot het Christendom overgaat. 3. De derde hoofdzoort is, de bekeering, of zedelyke verbetering der Christenen. Het is ondoenlyk, om alle byzondere wyzen deezer hervorming, op te tellen. Ik zal flegts drie met een woord doen Opmerken. De eerfte is deeze, dat wy van jongs af door den Doop en Christlyk onderwys onzen Godsdienst leeren gelooven en betragten. Nadien ons dit geloof, en heilige gezindheid, niet is aangebooren, moeten wy door Gods Woord en genade dit vroeg zoeken te omhelzen. Wil men dit een bekeering van de erfzonde, of aangebooren onkunde en onreinheid noemen, ik heb er weinig tegen. De tweede manier onzer hervorming is hier in gelegen, dat Menfchen dit in hunne jeugd verwaarloosd hebbende, en in een godloos leeven ingewikkeld, ook een grootere verandering in geloof en zeden ondergaan. De derde betreft zodaanigen, welke in hunne Jeugd of verderen leeftyd, dus geloovig en bekeerd geworden zynde, nu nog daaglyks in deeze gemoeds* en levenshervorming voortgaan; of in grooter dwaalingen of zonden vervallen, ook meerder cn plegti. £er bekeering noodig hebben. $.6.  Geloof,Bekeering, enz. $. 8. Verband of onderlinge betrekking van gelooof en bekeering. JIT. Na dat wy deeze (rukken elk afzonderlyk hebben ingezien, moeten we nog een oogenblik op den zamenhang van beiden letten. 't Is byna niet noodig om optemerken de natuurlyke orde , dat het geloof altyd moet voorgaan. Wy kunnen nooit eenigen Godsdienst betragten zonder die eerst te kennen en te gelooven. De uitziende hoope Is byna het zelfde als het geloof der beloften: maar, de verzekerde hoope of gegronde verwagting, moet op de bekeering en hei« ligmaaking volgen ; wyl niemand zonder heiligheid zig van de zaligheid verzekeren kan. Vooral moeten wy onze aandagt zetten op de noodzaaklykheid om deeze beide Euangelievoorwaarden zamen te voegen; dat alle kennis en geloof zonder betragting ons niet kan behouden. Hier uit kunnen wy de waardy van elk deezer pligten beoórdeelen. Het geloof, of de volle overtuiging van de Euangeliewaarheid, is van eene groote waardy en noodwendigheid, om deeze drie redenen: vooreerst, dat God dit van alle Christenen eischt, en zonder geloof geen redelyke Godsvrugt ooit kan plaats hebben. De Apostel leert ons, dat zonder geloof, dat er een God is en een belooner der geenen die hem dienen, het onmooglyk zy Gode te behaag en, dat I * >*>  $o . V E r'i E e rd Begrip - van1 is, zyn wjl en dienst te betragten. Stel een Mensch die niet aan God en een toekomend leeven gelooft, of die het Euangelie van Christus niet gelooft; en gy neemt terdond alle Godsdiendigheid en Christelyke 'gezindheden weg. Ten anderen, is die hartlyke overtuigdheid, aangaande God als onzen Schepper Onderhouder en Rechter, van het werk der verlosfing en genadige verzoening, van' het Oordeel -tot eeuwige ftraffen of belooningen; dit is de groote bron, en derkde dryfveer, welke alle onze goede neigingen en' daaden in beweeging brengt. En ten derden, heeft iémand die dit opregt gelooft, alleen •de noodige hulpmiddelen, van Gods Geest, Woord, en Eondteekenen, welke ter heiliging noodzaaklyk •zyn. De groote Tillotfon drukt zig dus uit, in de 124 Leerreden; ,, Alle Menfchen begeeren van natuure geluk, en fchrikken voor elende en vernieling; deeze begeerte en vrees zyn onze natuure eigen en kunnen daar nooit van worden afgefchejden. Dus moet dan een vast geloof van de beloften en bedreigingen des Euangeliums noodzaaklyk ■zoo grooten invloed hebben om de Menfchen Godsdiehftig te maaken, als de grootfte hoop en zwaarde "Vrees hebben kan." - Maar van veel grooter aanbelang is de bekeering, of daadlyke betragting in den Godsdienst: dit is het groote oogmerk van alle kennis en geloof. Een getrouw dienstknegt moet zynen pligt wel verdaan en zyne verpligting gelooven, maar dit zou geheel onnut zyn , zoo hy zyn dienstwerk niet ter uitvoer 'brengt. Zoo zal ook de grootde kennis, geloof en vertrouwen, onzen fchuld vergrooten» zonder getrouwe betragting. • 1 Waar  Gé Lob f, Bekeering, enz. §1 Waar 'uit omüaat het nu, dat veele Christenen, wel fchynen te kennen en te gelooven, maar egter niet Christlyk lecven? Uit twee voomaame oorzaaken; of dat er aan het geloof iets ontbreekt; of dat men de natüurlyke vrugten verftikt en verwaarloost. De kennis en toeftemming kunnen zoo duifter en zwak zyn, datze geen vrugt kunnen voortbrengen: is niet de kennis by veelen allergebrekkigst? de overtuiging niet gegrond? dat men het Christendom alleen aanneemt, om dat het de Godsdienst des Vaderlands en onzer Voorvaderen is? Of men heeffc in gewigtige ftukken een valsch geloof: ééne gewig. tige dwaaling kan alle waare Godvrugt beletten. Ey voorbeeld, die misvatting van zommigen der eerfte Christenen over de rechtvaardiging, en over de opftanding, waar van Paulus betuigt in de Brief pan de Galaters en Corinthers, dat Christus hun ydel was geworden, dat hunne prediking en geloof door die wanbegrippen verydeld werd. Wanneer iemand gelooft, dat de heiligheid en goede werken ter zaligheid niet noodig zyn, of die betragting onmooglyk is, zoo zal dit dwaalend geloof juist het tegendeel van Godzaligheid uitwerken De tweede reden is, dat wy het goede zaad verflikken door de zorgvuldigheid deezer weereld, de verleiding des rykdoms, door onwil en opzetlyke verwaarloozing. 'Een dienstknegt , die den wil zyns Heeren klaar weet en gelooft, kan die uit onwil en andere oorzaaken nogthans in den wind flaan. In het eerfte geval moet iemand de kennis en geloof eerst zuiveren en verbeteren: maar in het laatfte de oorzaaken .zyner traagheid en onvrugtbaarheid zoeken af te leg. $en; hy behoeft ejgeolyk geen ander geloof, maar  ja Verkeerd Begrip van hy moet by zyn geloof de deugd voegen, deeze dingen weetende ook daadlyk betragten. 5. 9- Korte gevolgen hier uit afgeleid-, IV. Uit de befchouwing deezer twee voorwaarden van het nieuwe verbond, moest ik ten liatften een en ander gevolg .afleiden. Het eerfte is dit, dat men behalven deeze geen derde verbondseisch tnoet ftellen. Ik bedoel die geerten, welke buiten geloof en betragting, nog een derde ftuk fchynen te vorderen, naamlyk dé kennis onzer ellende of boetvaarheid, Welke nog voor het geloof moét gaan, of als eert noodzaaklyke voorbereiding, of als een derde voorwaarde tot zaligheid. Ik ontken in het minfte niet dat fchulderkentenls én berouw zeer betaarrilyk en riöodig zyn, maar dit behoort deels tot het geloof, deels tot de bekeering. Wy moeten gelooven dat ■God rechtvaardig is, én wy moeten de ftrafbedreiging gelooven. In bekeering en heiligmaaking onze •zonden met leedwezen verfoeijen en haaten. Hét is niet noodig dat dit in tydsorde voor het geloof voorafga. Veele efenvoudigen fchynen dit te hebben afge» leid uit den Heidelb. Catechismus , in drie deelen verdeeld, van onze ellende, verlüsfing, en dankbaarheid: gelyk ze dan denken dat Paulus aan de Rö« tneinen ook deeze 3 Hukken ter neer ftelt. Dog dit v  ■ Geloof,Bekeering, enz. 'SS | js eene zeer verkeerde opvatting; de Heidelb. Leeraars (tellen niet dat dit als 3 voorwaarden in orde des tyds moet opvolgen; maar het is alleen eené verdeeling, en fchikking in hun onderwysboek; wanneer iemand de leer onzer Kerk in eene gefchikte oïde wil bevatten, dat hy dan eerst den afval uit den ftaat der volkomenheid, dan de VerlosCng, en eindelyk, de verpligtingen daar uit volgende, behoore te overweegen. Hadden die Onderwyzers hun Boekjen in 4 deelen willen afperken, : of eens een omgekeerde orde willen gebruiken, dan zou men in de uitterfte ongerymdheid vervallen ■ zvn, by aldien men zoo veele voorwaarden der za! Jigheid, en juist in die tydsopvolging had willen 1 aanneemen. Paulus ftelt geenszins de kennis van fchuld, als eene 3de voorafgaande voorwaarde, maar hy bewyst alleen de rechtvaardiging uit genade door hrt geloof, uit dien grond , dat beide Jooden en • Heidenen, en dus de geheele weereld, Gods Wet, ten overtreden hebben. Hy zegt nooit dat wy ge} rechtvaardigd worden door onze kennis van ellende, | maar alleen door het geloof, het welke hy dan in E verfcheidcne Hoofdd. bewyst dat afftand van zonde en eenen geestlyken wandel moet voortbrengen. Dit fchynt uit die verkeerde denkwyze te ontdaan, dat wy eerst onder een Werkverbond, en dan onder een Verbond van genade leeven; daar het N. Verbond reeds zoo lang voor onze geboorte was opgerigt. Wanneer men iemand de blyde tyding brengt, dat hy een groote fchuld had, maar daar Ivoor reeds voldaan is, en de fchuldeifcher reeds tot I een verdrag gekomen is, het geen hem voor altoos . jL^an gerust dellen, ingevalle by het maar gelooft* c ca  04 Verkeerd Begrip van cn aan de billyke voorwaarden geftand doet; zou dan deeze Mensch verfchrikt en raadloos zyn, en verlegen moeten uitzien naar een Borg? neen, hy [ moet met biydfchap gelooven, en de gunftige bedingen van dit verdrag aanneemen en opvolgen. By '. alle Wetten en Regeeringen, gaan de beloften ak .tyd volgens de natuur der zaak voor de bedreigin. gen: een Vorst geeft zyne wetten, en belooft alle voorrechten van den Burgerftaat, maar zoo deeze j wetten overtreeden worden, zal de ftraf noodzaak]yk zyn. Zoo laat de Heer ons van jongs af de j Euangelie-eifchen en de groote beloften voorhou- J den; dog by aldien wy ons geheele leeven lang dit blyven verwerpen, dan zal de gedreigde ftraf den i ongehoorzaamen moeten treffen. Zulk eene ongeloovige raadloosheid, fchynt meest j uit wanbegrip en twyfel aan het werk der veizoening te ontfpruiten, en dus eer af te raaden dan aan te pryzen. De Bybelplaatzen hier toe bygebragt, fchynen dit ook niet te begunftigen. David fpreekt van bekommernis en belyden der zonde, maar toen was hy reeds een Godvreezend man. Matth. 5. za. lig zynze die treuren, fchynt eenvoudig te bedoelen, dat de meefte Jooden zig verbeeldende door geboorte en befnydenis reede in een ftaat van veiligheid te zyn, weinig gefchikt waren, om eenen Verlosfer aan te neemen en zig te bekeeren; maar, die het groot verval-in den Godsdienst betreurden, waren meer gefchikt om de troostende leer van 't Euangelie aan te' neemen. 2 Cor. 7. de droefheid naar God. Paulus had de geloovige Corinthers in zyn eerften Brief verfchrikt en bedroeft, om dat zy een Broeder in bloedfchaade vervallen niet hadden uitgewor- pea?'  Geloof, Bekeering, ent. g£ pen; nu zegt hy dat hy zig verblydde, om dat die droefheid en vrees zoo veel verbetering in die Gemeente had voortgebragt: dit zeggen van den Apostel betreft dus' eigenlyk dat ftuk niet het welk wy thans onderzoeken. Zeer te onpas wordt de gelykenis van den verlooren Zoon Luc. 15. hier op toegepast. Jezus bedoelt daar eigenlyk regt het tegendeel; dat Tollenaars en de grootfte Zondaars, zig bekeerende , geen de minfte reden hadden van raadloosheid of kleinmoedigheid; dat de Hemelfche Vader hen met groote blydfchap verwagt en omhelst-zoo dra zy wederkeeren. Wy vinden daarom in de Hand. der Apostelen onder die duizenden, welke uit het godloos Joodenen Heidendom bekeerd zyn, niemand die een geruimen tyd in fchrik en wanhoopigheid doorbragt, maar de meeften, die zoo gruwiyk geleefd hadden,, neemen het Euangelie terftond met blydfchap aan. En een groot aantal onzer Godvrugtigfte Christenen, ondervonden nooit die wettifche verfchrikkingen. Mooglyk denkt iemand, wy kunnen de Verlosfing nooit op den regten prys ftellen, zonder kennis van 's Menfchen afval en ellendeftaat: dit is in een zeker opzigt waar; maar kan een waar geloovig Mensch Jezus en zyne Verlosfing niet oneindig hoog fchatten, of hy'moet daaglyks met verfchrikking denken dat hy nog in die ellende verkeert, en zig aan ongeloovige bekommernis overgeeven! Uit een regt begrip van geloof en bekeering, kunnen wy ten tweeden, klaar begrypen wat ongeloof en onbekeerlykbeid zy. Ongeloof is dan, de Euangelie-waarheden C a in  $6 Verkeerd Begrip van in 't geheel niet kennen, die niet gelooven, of het tegendeel gelooven, zulke valfche Hellingen, welke het Euangelie omver werpen. Niet alle geringe dwaalingen, maar zodaanigen', waar door de grondwaarheden volftrekt en geheel vernietigd worden. Het tegengeftelde van bekeering en heiligheid is een aanhoudend godloos en onchristlyk leeven; zulke heblyke en moedwillige overtredingen, welke ons naar Gods Woord uitdruklyk van de zaligheid uitfluiten, en daarin met moedwil te volharden. Hier uit befluit ik, dat ieder een, die de grondwaarheden opregt gelooft, een waar geloof heeft, fchoon hy nog de pligten niet mogt betragten; ondeugende Christenen worden in de H. Schrift geen mgeloovigen genoemd , dit is de naam van Jooden en Heidenen die de waarheid van het Euangelie loochenen. Een opregt geloof der waarheid , zonder betragting, kan ons niet zalig maaken, maar het is egter eene waare toeftemming of geloof. Zulk een Mensch gelooft niet de leugen en valschheid, maar de waare leer van Christus. Ik veronderftel dat hy dit waarlyk toeftemt, en opregt gelooft dat dit de Godlyke en eenige weg ter zaligheid is: hy gelooft aan de waarheid, en hy Hemt het waarlyk toe; en niets is er meer van nooden, om iets waarlyk te gelooven. Daar kunnen Menfchen zyn, die de waarheid belyden, maar in hun hart Heidenen of Deisten zyn: dog dit getal is doorgaans in de Kerk zoo klein, dat het weinig in aanmerking komt. Deeze opregte overtuiging en toeftemming der waarheid, welke het geloof uitmaakt, cn altyd voor de betragting moet gaan, noemen vee* ka  Geloof, Bekeering, enz. 33 len een hiftorisch geloof, zoo lang het geen betragting voortbrengt: dog ik geloof dat er og ver na zoo veelcn niet gevonden worden, die flegts hiftorisch gelooven, als veelen wel denken. Men befchryft dit zodaanig, dat het is eene bloote toeftemming, zonder eenige goede beweeging of vrugten. Maar zyn er nu wel" zoo veele Menfchen, die de ganfche Euangelieleer gelooven, zonder eenige begeerte en achting voor dien Verlosler en zyn heil? 'die de helfche ftraffen gelooven, zender daar voor iets te vreezen? die het ganfche Euangelie gelooven, en volmaakt als een Heiden leeven? dit moest het gevolg zyn, zoo dit geloof in 't geheel geen uitwerkzel hadde; Menfchen die volkomen Heidenschleeven, maaken, Gode zy dank, nog het grootfte deel onzer Ledemaaten niet uit. Ten laatften, trek ik hier uit dit eenvoudig gevolg; zyn er geene andere voorwaarden van het Euangelie, dan geloof en betragting , dan zyn alle Menfchen die de grondwaarheden van het zelve opgeregt gelooven, en niet in moedwillige zonden leeven, maar zig op de betragting van Jezus voorfchriften opregtelyk toeleggen, waare Christenen, en zullen dus ten einde toe volhardende eeuwig zalig worden. Alle onze regtzinnige Kerkleden , die onergerlyk, onberispelyk, en ftigtelyk van leeven zyn, moogen wy op goede gronden, zoo ver wy uit hunne belydenis en wandel kunnen oordeelen, voor opregte Christenen en erfgenaamen des leevens erkennen. C 3 U. AF-  3? Verkeerd Begrip van II. AFDEELING. Kort vcorftel en bepaaling, welken tot die Gemeente behooren, waar aan de Apostelen Jchreeven. §. IO. Wat hier tot myn oogmerk te bewyzen is. jVT'en gelieve myn doewit geftadig in 't oog te houden; dat het voor allen die in de Christlyke; Kerk leeven , mooglyk zy, om heilig en z.iüg te> worden. Die belangryke vraag, hoe ver (liekt de bekeerende genade zig uit ? hangt byna geheel af van die allergewigtigfte vraag, aan welke Menfchen hebben de Apostelen gefchreeven? Wie zyn het , die zy de 'Gemeente, .geroepenen, gelocvigcn, enz. hebben' genoemd? aan welken-zy dit voörregt toekennen, en de grootfte beloften van genade gedaan hebben? Zyn dit alle zuivere Beiyders, die onder het Euan» gelie leeven; dan is deeze vraag volkomen beantwoord en beflist; het is voor hen allen mooglyk; om'Godzalig en behouden te worden. Dit zal ik dan met alle kragt zoeken te bewj^zen; en daar uit afleiden, dat voor niemand onder het Euangelie de bekeering onmooglyk is; en ten laati'ten, een verkeerd begrip over die Gemeenten, als de eerfte en yoornaame bron van misvatting in dit ftuk aanmerken. Eerst  Geloof, Bekeering, enz. Eerst cal Ik in cleeze Afdeeling, het regte denk-beeld van die Apoftolifche Gemeente kortlyk voorheller; en dan in twee volgenden, dit met de over* tuigendfte redenen bewyzen. S. 11. Drie verfchülende gedagten over de Christlyke Kerk. - De verfchülende gevoelens over de Kerk, kas men hoofdzaakiyk tot de drie volgende brengen. Met eerfte is dat der Labadisten, een zoort van Myftieken der voorgaande Eeuw. Deeze ftelden, dat niemand tot Gods Kerk onder het N. Testament' behoort, dan kragtdaadig geroepenen, en wederge-' boorenen, zoo dat er geene zigtbaare Kerk van regt-zinnige beiyders plaats hebbe, waar van Christus hef Hoofd is. En gelyk natuurlyk moet volgen, waaren p.y te gelyk Dweepers en Wetbeftryders, die eene' lydelyke bekeering dreeven, en dat wy ons Christendom niet uit eene opregte betragting van God» Wet, maar een inwendig licht en leiding van den Geest, afneemen en bepaalen moeten. Zy hielden ftaande dat het O. Verbond meest vleeschlyk, en een fchaduw is van het N. Verbond, het welk geheel inwendig, door eene lydelyke zielsverandering wordt opgerigt. Het verwondert my niet dat deeze Menfchen tot die dwaaling vervielen, terwyl die twee voornaame gronden hunner leer, dat- zommigen volitrekt dood, C 4, maar  40 Verkeerd Begrip van maar anderen wonderdaadig levendig gemaakt zyn, en deezen eigenlyk de Kerk uitmaaken, reeds by verfcheidenen van onze Godgeleerden gelegd wa> ren. Men zie onder anderen Brakel redelyke Godsdienst, in het Hoofdftuk over de Kerk , daar hy dit met veel yver bewyst en (taande houdt. Dit gevoelen der Labadisten wordt thans te regt verworpen, en is door. veele Godgeleerden zeer bondig wederlegd: onder anderen door Koelman, uitgegeeven en met aanmerkingen verrykt door den Geleerden en Be. roemden Heer Jansfonius. Het tweede gevoelen is dan van veele Nederlandfche Godgeleerden; dat er een uitwendige zigtbaare Kerk is, van alle gedoopten en onergerlyke Belylyders; en een inwendige of onzigtbaare Kerk, van waare bekeerden en Godvrugtigen. Of fchoon dit veel nader aan de waarheid komt, fchynt my egter deeze onderfcheiding, en daar op (leunend begrip, om verfcheiden redenen af te keuren. i. Vooreerst, zyn die benaamingen van uit- en in* vendig, zeer onnaauwkeurig, en voornaamlyk gegrond op een uit- en inwendige roeping, die men als regt tegen elkander overftelt. Het is tog zeker dat beide, eene algemeene, en kragtige roeping, te gelyk uit- en inwendig door het Woord en Geest gefchiedt. Het hiftorisch geloof, is niet uitwendig maar inwendig in onze ziel en ver. Hand. Men fchynt te onderftellen, dat alle uitwendige betragting van Gods wil, byna niets tot zaligheid te beduiden heeft, maar dat een verborgen, wonder, baare inftorting van leeven, onze zaligheid beflisfen *Poe«. Myn?  Geloof,Bekeering, enz. 41 Myns bedunkens zou men deeze woorden beter kunnen omkeeren; dat de geenen die Gods wil alleen weeten en gelooven , flegts een inwendige Kerk, maar die ze ook daadlyk in al hun leeven betragten, de zigtbaare Kerkleden zyn , die hun licht laaten fchynen voor de Menfchen. 2. Ten tweeden fchynt het my min voegzaam, de geheele Kerkmaatfchappy tot twee zoorten te willen brengen. In dit groote lighaam zyn veel meer zoort van Menfchen: daar zyn onwetende, ongeloo* vigen, godloozen, die een gedaante van GodvrugC hebben; deeze allen kunnen vervolgens weer onderwezen worden, hun ongeloof, en kwaade zeden vaaren laaten: veelen weeten zeiven niet tot wat klasfe zy zig voor tegenwoordig brengen moeten; waar toe dient het dan, deeze twee Kerken te ftellen, als of die klaar en voor altoos te onderkennen waren? 3. Het derde is dit, dat men de ftaat en voorregten der uitwendige Kerk te zeer verkleint, en der inwendige, al te hoog dryft. Dit zyn tog twee betreklyke ftukken, hoe geringer de ftaat is der waare beiyders, hoe grooter de ftap en verandering, pm tot de onzigtbaare Kerk over te gaan. Nu fchynt men de uitwendige Kerkleden in den grond nog als geheel doode Heidenen aan te merken, die nog door eene geheele omzetting der zielsvermogens moeten leevende Christenen worden. 4 Maar eindelyk dat hier het voornaamfte isj zoo. ik die Godgeleerden wel begreepen heb, fchoon zy fchynen toe te ftaan dat de Apostelen zomtyds tot de uitwendige beiyders fpreeken, maaken zy myns oordeels hier een zeer eenzydige fchifting en toeC S pasüng-  42 Verkeerd Begrip van j>asfing. Dit fchynen zy te beweeren dat de Apostelen voornaamlyk de inwendige Kerk bedoelen; zomwylen aan alle beiyders Jezus Christus en alle zaligheid aanbieden, maar onder eene voorwaarde, die hun als nog onmooglyk is en blyft: wat kan zulk eene aanbieding baaten? wat grond hebben wy tóg, om de algemeene gezegden en beloften alleen tot Menfchen te bepaalen, die reeds waarlyk vernieuwd, die eerfte genade zoo zeer niet van nooden hebben! \ Ik zal dan het derde gevoelen over de Kerk voordellen, het geen my alleen'als het waare voorkomt, en ik vervolgens zal zoeken te bewyzen. - Het is dit; dat er eigenlyk maar één Kerk is, beftaande uit alle opregte Beiyders, waar in goeden én kwaaden, veelerleie zoorten begreepen zyn, en 3at de Apostelen in de Opfchriften hunner Brieven door geloovigen, geroepenen, heiligen enz. dit geheele" lighaam bedoelen. Dït is eene gewigtige (telling door Philadelphus in zyne uitmuntende Brieven geftaifd. Dit wordt, zoo'tmy voorkomt, onw'ederfpreeklyk betoogd door den beroemden- Leeraar 'i'aylor, in den Sleutel van de Brieven der, Apostelen. Schoon ik in byzondere geÓagten over ^le leer der verzoening met zyn Eerw.' geenzins inftemme. Ten nutte der eehvoudigen zal ik de voornaamfte bewyzen uit dat Boek moeten aanvoeren, nogthahs zodaanig, dat het kundige Lee-i zeren zoo ik hoop niet verveelen zal. $. 12.  G E L O O F j B E t E E R I N G:, OlZ. 43 , §. 12. 'Dit gevoelen kortlyk opgehelderd. Allen die het waare Christendom belyden, hebben zommige .eigenfehappen met eikanderen gemeen; dat zy van het Jooden-en Heidendom afgezonderd, den waaren Godsdienst gelooven, Jezus Christus als Zaligmaaker en Heer erkennen, onder zyne beftuuring en wetten ftaan , enz. :maar nu zyn er ook byzondere eigenfehappen; dat de^éé.n meer kennis, of geloof heeft, de een overeenkomftig met zyne belydenis leeft, de ander niet. Nu drukt het woord Gemeente, Geroepenen, en .zoortgelyken, die eigenfehappen uit welke algemeen zyn, zondér opzigt op alle byzonderheden wdke.de Leden der Kerk mogen onderfcheiden. De, Gemeente wordt doorgaans voorgefteld als een Koningryk, een Volk, een Stad, een Huis, Wyngaard, en, dergelyken. Nu noemt men de Burgery van een Stad of Ryk allen die doorge. boorte, inwooning enz. onder dezelfde wetten ftaan, maar men wordt geen burger of ingezeeten door het min of meer betragten van alle die wetten en in. rigtingen. Terwyl die naamen het Gejlacht of het geheele lighaam uitdrukken, zoo, moeten alle. byzondere zoorten en leden,daar iö vervat zyn: men kan niet zeggen daar zyn twee Kerken, twee lighaamen, twee geheelen, maar aan denzelfden Wynitok zyn vrugtbaare en onvrugtbaare Ranken. Men merke nog op dat dit, zoo zeer geen Godgeleerde, maar een uitlegkundige vraag is, wy moe-  '44 Verkeerd Begrip van- ten dit niet uit ons fyfthema, maar uit den Bybel en volgens de regels van uitlegkunde beflisfen. Zegt iemand, by voorbeeld, de Roeping is een kragtdaadig genadewerk waar door men waarlyk bekeerd en Codvrugtig wordt; daarom zyn de geroepenen by Paulus alleen waare deugdzaamen ; die zou fchandlyk onderftellen het geen in gefchil is: dit is immers de geheele vraag; wat moet ik door de Roeping in de Brieven der Apostelen verftaan? Ten laatften moet ik nog met een woord aanmerken, dat alle die woorden, waar mede de Christenen benoemd worden , zomtyds in een fterker en meer bepaalden zin 'kunnen genoomen worden, wanneer gefproken wordt van Menfchen die overeenkomftig hunnen ftaat leeven, en zeker zullen zalig worden; dit laat zig dan uit die byzonefere gezegden ligt onderfcheiden; maar de vraag is, welke die perzoonen over het algemeen zyn, welke in het Opfchrift en het flot der Apoftolifche Brieven begroet worden, welken zy geftadig als gy, u, en ons, met influiting van zig zeiven, aanfpreeken , tot allerlei pligten vermaanen, en met beloften en bedreiging daar toe aandringen; dit zyn myns inziens alle onergerlyke Beiyders van het Christendom. " Ik zal dan eerst bewyzen, dat die zeer gevoeglyk met alle die naamen en titels kunnen benoemd worden: en dan ten tweeden, dat waarlyk de voornaame inhoud deezer gewyde Brieven tot deeze Menfchen is ingerigt. III. AF-  Geloof,Bekeering, enz. 4£ III. AFDEELING. Dat de gewoone Titels, in de Brieven des N. Verlonds, zeer wel op de Beiyders des geloofs kunnen toegepast worden, S. *3- J^erst moet ik bewyzen, dat dit zeer gevoeglyk gefchieden kan; en dan dat die fpreekwyzen nieC gevoeglyk alleen tot de waare vroomen gebragt worden. Laat ons ten opzigt van het eerfte ftuk, eenige algemeene gronden vooraf aanvoeren; en dan die voornaamfte Eertitels afzonderlyk nagaan. 'T is bekend dat de Schryvers des N. Test. doorgaans de Christenen zekere naamen geven, welke eenige eigenfehappen en voorregten der Kerk uitdrukken, als Geloovigen, Uitverkoorenen, Geliefden in J. Christus, enz. JNu veronderftel ik, dat het mooglyk zy, de geheele Kerk dus te benoemen, wyl de woorden in zig zeiven willekeurig zyn; niemand zal denk ik twyfelen willen, of de Apostelen hadden vryheid, om deeze woorden dus te gebruiken. Dit zou ik niet gemeld hebben, had ik niet befpeurd, dat zommige Schryvers dit fchynen in twyfel te trekkenr zy zeggen, die woorden zyn zoo nadruklyk, datze .niet op de ganfche Kerk kunnen gepast worden. Is dit waar, had Gods Geest geen vryheid om die wooü;  {(6 -Verkeerd Begrip va» woorden dus te bezigen, dan was ons verder onderzoek onnut. Maar met verlof deezer Menfchen, fchynt my dit een vooroordeel, en vooraf vast te (lellen het geen in gefchil is; zy geeven eerst aan die woorden een zekeren nadruk, en daar uit maaken zy dit befluit. Deeze nadruk hangt meest van onzen fmaak en gewoonte af. Stel een Mensch die van jongs af gewoon is, die fpreekwys, van Gods Volk en Kinderen, alleen van waare Godvrugtigen op te vatten, die zal daar in een gevoeligen nadruk vinden; maar hy kan van dien verkeerden fmaak ligt geneezen worden, wanneer hy in het O. Test. geduurig leest, dat de Jooden, ook in grootfte godloosheid, Gods Volk, en zyne Kinde* ren, genoemd worden. S. 14. En dit is juist het tweede algemeen bewys, dat dezelfde Geest door Mozes en de Propheeten 1'preekende, die zelfde woorden op het geheele Joodfche Volk heeft toegepast. Nu vraag ik, daar de voorregten van de geheele Kerk des N. Verbonds veel grooter zyn , kunnen dan niet dezelfde Titels aan dezelve geëigend worden? is het niet waarfchynlyk, dat die zelfde Geest •in de Apostelen woonende, die zelfde eernaamen •uit het O. Test. ontleend, ook algemeen aan de Kerk des N. Test. zal toefchryven? De eenigfte uitvlugt, welke de Labadisten hier tegen gemaakt hebben, is deeze, dat het O. Test. flegts  Geloof, Bekeering, enz. '4J flegts uitterlyk en voorbeeldig is, maar het N. Verbond en Kerk alleen inwendig.' Dog dit is door onze Godgeleerde vSchryvers, voornaamlyk door den Heer Philadelphus, zoo meefterlyk wederlegd, dat het byna geen antwoord meer waardig fchynt. Een fchaduw of voorbeeld, is; eigenlyk een ruwer fchets, welke naderhand in de vervulling voltooid wordt» maar hoe kan nu, een vergadering van louter vleeschlyke Menfchen, de fchets en eerfte grondtrekken uitmaaken van eenige waare vroomen in het Christendom? Het is dan ontwyfelbaar, konden alle Jooden, met deeze naamen beftempeld worden, dan kunnen alle Christenen ,. nog veel hooger begunftigd , zeer welvoegende even dus worden aangcfprooken. En deeze bewysgrond wordt nog zeer verfterkt door een derde, dat alle onergerlyke beiyders van het Christendom reeds zeer groote voorregten deelagtig zyn, welke die van Gods' oude Volk overtref, fen. Vermids de weereld toen uit Jooden en Heidenen beftond, werden zy allen van het zwaare juk van Mozes, van dien moeilyken Godsdienst, door menschlyke inftellingen nog zeer verzwaard en verbasterd; of, verre de meeften, van de akelige duifternis en bygeloof der Heidenen, genadig verlost. Dit was een vrugt en gevolg van Jezus volbragtc verzoening. Alle Christenen kreegen kennis en geloofden den volmaakften aller Godsdienften: zy hadden het Woord Gods op de volmaakfte wyze door Gods  '4® Verkeerd Begrip van Gods Zoon geopenbaard, de H. Bondteekenen, groote gaaven werden over de geheele Kerk uitge. itort. En dit dient men wel op te merken, dat die algemeene gunften volftrekt noodzaaklyk tot die zaligheid zyn, welke het Euangelie voordek: niemand kan zonder dat woord, zonder die kennis, en dat toedemmend geloof, van den eeuwigen toorn worden verlost, en aan den hemel deel krygen. Stel u nu een Godsdienftig genootfehap voor, uit zulk een droevigen toeftand verlost, met zulke hooge gunften van den hemel boven alle Godsdienften der weereld befchonken, waar door reeds veelen tot een ftaat van deugd en zaligheid gebragt zyn, en alle anderen daar toe welmecnend geroepen en in ftaat gefteld worden , en de grondleggende voorregten daar toe volftrekt noodig reeds ontvingen; is het dan niet gepast aan de Godlyke wysheid , dit geheel lighaam, met zeer uitfteekende naamen, boven. Jood en Heiden te verheffen? §. 16. En ten laatften, dat dit met alle welvoeglykheid gefchieden kan, moeten alle die Godgeleerden tocfiemmen, die een uitwendige Kerk dellen, en beweeren, dat die woorden Verbond, Gemeente, het lig. haam van Christus, en dergelyken, meermaalen in het N. T. alle Beiyders uitdrukken: en dit zullen zekerlyk allen toedaan, die geen volflagen Labadisten zyn. Is dit nu zeker, dan kan het voor die zelfde Schryvers van het N. T. niet onvoegzaam zyn, in het geheel beloop hunner Brieven, onder die zelfde  Geloof, Bekeerins, enz: 45 zelfde benaamingen rot de opregte Beiyders van het fChristlyk geloof te fpreeken. Maar dit zal nog klaarder blyken, wanneer wy nu, in de tweede plaats, de voornaamfte eertitels doorloopen, welke de Apostelen aan de Christenen geeven; als verzoend, verlost, geroepen, uitverkooren* Jezus lighaam, die in Christus zyn» en meer gelykzoortigeu. §. 17- Men heeft den W. Leezer en my de moeke be; jfpaard, om alle deeze fpreekwyzen te beproeven, door dien meest alle Godgeleerden volmondig toeftaan, dat veelen op alle Beiyders mogen 't huis gebragt worden; maar men heeft veele anderen uitgemonfterd , als alleen paslende aan de waare vroomen: b. voorh. geroepenen, gelovigen, mag men van de geheele Kerk zeggen; maar, uitverkoorenen, wedergeboo» renen, dit zyn alleen de inwendige Kerkleden. Maar zoo dit Heek houdt, dan moet ik bekennen, dat men de Brieven der Apostelen, met eerbied gezegd , tot een wonder zamenftel van verwarring nmkt, daar zy. in eenen adem tot dooden en Jee-, venden fpreeken, en zeggen, gy zyt allen geroepen, gy zyt ook weder geloor en, dat is , geheel anderen en weinigen onder u. Ik wenschte wel te weeten, op wat grond deeze fchifting gefehiedt; is het een regel van uitlegkunde? of is dit geheel willekeurig, naaf dat het eiken leezer te pas komt, om zyne byzon- Idere Hellingen ftaande te houden? Ik heb reeds [erkend, dat deeze -woorden zomtyds, in de één of » D andere  jyo Verkeerd Begrip van andere plaats, in zulk een verband kunnen (Taan, dat men niet dan aan waare Godvrugtigen denken kan. Laat dit intusfchen een onfchendbaare grondwet zyn, dat wy gewoonlyks alle die Menfchen verdaan moeten aan welken de Brief gefchreeven is, en nooit zonder een dringende rede die woorden tot een byzonder zoort van Menfchen brengen mogen: verliezen wy dit uit het oog, dan zal de geheele uitleg van het N. T. volftrekt wilkeurig zyn. Ik houd dan voor toegedaan, dat de uitdrukkingen, van Gemeente, Discipelen, Geloovigen, Geroepe. tien', Kinderen des Koningryks, én verfcheiden anderen, op de Christen Beiyders toepaslyk zyn. Alleen keur ik af, dat men een tweeërlei Roeping delt, die regt tegen elkander daat; en dat men daarom een byzondere nadruk vindt, in die fpreekwyzen van hemelfche roeping,, of, die van boven is; Paulus fielt daar alleen de Roeping des N. T. tegen die van het O. Eertyds werden zy door de Profeeten meer tot aardfche voorregten geroepen, maar nu, door den Heer uit den hemel, tot het Koningryk der hemelen. ! Wy hebben dan nu allen het voorregt van eene meer hemelfche roeping. .-Ik moet dan nog een weinig dildaan by zulke be-naamingen , welke eenvoudige Menfchen al te nadruklyk voorkomen, om op alle onberispelyke Kerkg'enooten toe te pasfen. S. iS,  Geloof, Bekeering, enz. S. 18. Heiligen of Geheiligdeni Deeze benaaming vindt men, genoezaam in alW de Zendbrieven, aan alle Christenen gegeeven. ZomImigen fchynen dit bezwaarlyk toe te.Haan! en zeggen dat er nu onder 't N. T. geene uitwendige heiligheid plaats heeft. Ik weet volftrekt niet, wat men met die woorden, uit-en inwendig bedoelt: deeze cmverftaanbaare uitdrukkingen, uit de fchcol der JVlyftieken afkomftig, brengen ons geheel in verwarring, en men moest die voor altoos verbannen. De Jooden werden een heilig Volk genoemd, om datze den eenigen waaren God erkennende, door de offeranden, befnydenis, en van God ingefteiden 1 dienst, aan den Heer waaren toegewyd. De Christenen in het algemeen, om dat zy uit het Joodenen Heidendom geroepen, de heilige leer van Jezus kennen, gelooven en belyden, en door den Doop en Belydenis zig tot de waare zuiverheid des levens yerpligt hebben. Heilig, is in 't gemeen, van een bevlekte leer en Godsdienst afgefcheiden, aan God en zynen heiligen dienst toegewyd. Zommigtn blyven by een heilig geloof en belydenis {taan;" anderen gaan voort tot een heilig leeven; maar dit belet niet,, dat alle onergerlyke Christenen, nu met meerder recht en nadruk, dan de Jooden eertyds, heilig kunnen genoemd worden. Da §• 19.  £3 Verkeerd Bïgrie yam §. 19. Uitverkooren. Ik laat gaarn aan de Wysgeeren over, om te br* twisten, of er eeuwige befluiten zyn; of Gods beraadflagende, befluitende, fclieppende, beftuurende, wil, wezenlyk onderfcheiden zyn: maar dit ftel ik vast dat wy uic de Wysbegeerte, van Gods genadebefluiten in de Schrift vermeld niets weeten noch bepaalen kunnen. - Het is dan een geheel andere vraag, wat beteekent het woord uitverkooren doorgaans in het N. T. Ik geloof dat dit meeftentyds beduit, eene begunftiging met de groote voorregten der Christlyke Kerk, voornaamlyk dat, de Jooden eertyds Gods verkooren Volk uitmaakende, de Heidenen ook nu door het Christlyk geloof tot deezen gelukflaat verheven worden. Dit was het groote ftuk in dien tyd door de Jooden betwist: deezen (lelden vast dat zy alleen en voor altoos Gods uitverkoorenen waren, en dat de Heidenen nooit in dit geluk deelen konden, of zy moesten Joodengenooten worden. De Apostelen, en vooral Paulus de Apostel der Heidenen, betoogen byna in alle Brieven dat dit geen nieuwe leer is; maar een plan en voorneemen van de oudfte tyden en eeuwen door Gods wysheid beraamd, een verborgenheid toen zoo klaar niet ontdekt, maar nu in de volheid der tyden geopenbaard. Het is overbekend, dat de woorden, eeuwig, en eeuwigheid , in het Hebreeuwsch en Grieksch by de H. Schry-  Geloof, Bekeering, enz, 53. H. Schrvvers gebruikt, dikmaals een langen tyd of zeker tydperk beteekenen, zoo dat een eeuwig voorneemen, of voor de tyden der eeuwen, van de grondlegging der weereld, kan zomtycis beteekenen van de oudlte tyden af, zoo lang de eeuwen cn tydkringen van Gods Kerk geduurd hadden. De groote Michaéiis , heeft in zyne uitbreiding over Paulus Brieven duidlyk aangetoond, dat het woord verkiezing daar doorgaans die roeping en toei laating tot de groote voorregten der Christlyke Kerk uitdrukt. B. voorb. 1 Thesf. 1 4. Weelende, geliefde broeders, uwe verkiezing van God. Daar zegt deeze groote Uitlegger, ,, Paulus kan hier onmoog„ lyk fpreeken van de eeuwige verkiezing der ge„ nade tot het eeuwige leeven; hce zou hy anders „ Cap. 3 5- hebben konnen bevreesd zyn , dat „ de verzoeker de Thesfalonicenlen verzogt hebbe, „ en dat hem deeze zyne verzoeking gelukt zy ? Maar dit kon hy weeten, dat zy, lchoon ze afp, {lammelingen waren uit de Heidenen, nogthans verkooren waren om tot Gods Kerke te behooren." Ik zou dit verder kunnen uitbreiden, maar dit fchynt my geen twyfel te lyden, daar in het O. T. de Joodfche Natie beffendig met dien naam beftempeld «wordt, dat het niemand bevreemden kan , dat de meer bevoorregte Gemeente der Christenen zeet eigenaartig met dien titel vereerd worde. C 3 §. aa  54: Verkeerd Begrip van §. 20. Wedergebooren, kinderen Gods, tot kinderen aangenoomen. Daar is niets gemeener in den Oofïerfchen fiyP des Bybels, dan dat Leeraars, en allerlei Overheden, Vaders, hunne leerlingen en onderdaanen hunne kinders heeten. Zeer gepast werdt daarom Israël, door God en zyne Gezanten, in uitfteekendheid boven andere Volken, onderweezen en beftuurd, zyne kinderen genoemd, en God hun Vader.. Dit wordt nu door de Schryvers des N. T. met dezelfde billykheid op de Kerk des N. Verbonds overgebragt. Zoo pleegen de Kerkvaders en oudere Godgeleerden alle gedoopten die als in Gods huisgezin ingelyfd en gebooren zyn, verlichten en weder, geboorenen te noemen. De geleerde Philadelphusheeft zeer wel opgemerkt, dat in het 35 Artykelonzer Belydenis, dus de gedoopten genoemd worden die in Gods huisgezin zyn ingelyfd. Ik zal hiep invoegen eene zeer gewigtige aanteekening van den Hoogleeraar Michaëlis, op Tit. 3 5. het bad der wedergeboorte: zy luid dus. ,, Het is bekend dat de Jooden dezulken, die tot „ hunnen Godsdienst overgingen, doopten.- . „ Zy zeiden, dat zoo haast iemand gedoopt werdt „ en door den Doop tot de waare Kerk overging, „ hy een Zoon van Abraham geworden was, genietende alle voorregten die God aan het zaad van „ Abraham belooft heeft. De Jooden hadden deeze n lee*  Geloof,Bekeering, enz. SS. „ leer niet verzonnen , maar zy is de zuivere „ leer van den Ryften Psalm, die van geheele Vol. „ keren der Heidenen beweert, dat zy te Zion zou„ den gebooren worden; dat is te zeggen, zy zou* „ den overgaan tot de waare Kerk, en daar door „ kinderen van Abraham worden." Hier toe brengt dan de geleerde Schryvcr Joh. 3 5- g^ocrai uit -water en Geest en Tic. 3 5. dat het bad en water daar zie op den Doop: en dan vervolgt hy dezcrwyze. „ De wedergeboorte is een- rechterlyke daad van „ God, ingevolge van welke hy my verklaart voor „ eenen Zoon van Abraham, aan wien de beloften „ gefchied zyn. Deeze beteekenis heeft dezelve by „ dc jooden: en zoo zal Christus, en zoo zullen ook zyne Apostelen, vermoedelyk, deeze fpreekwyze „ ook verftaan; of men moet het tegendeel bewyzen." Dit past de Hoogleeraar dan toe op Joh. 3 5» „ Nicodemus wist dat de Heidenen moeffcen we. „ dergebooren en door den Doop kinderen van Abra- „ham worden: maar niet van een Jood. Je. „ zus antwoordde hem , dat deeze wedergeboorte „ gefchiedde door den Doop , en door het geen „ de zin en de betekenis der Levitifche wet is." namelyk de Geest. Het verbaast my zeer, dat laatere Godgeleerden, een tweeërlei Roeping hebben uitgedagt, maar de wedergeboorte alleen inwendig ftellen; daar zy te gelyk erkennen dat beide door Woord en Geest gefchiedt. Zoo het hun behaagd hadde, zouden zy ook twee wedergeboorten gefteld hebben. Ik weet geen treffender blyk van volftrekte willekeurigheid in de Heilige Godgeleerdheid onzer laatere Scholastieken. ■ D 4 Mea  $6 Verkeerd Begrip van Men merke tog wel op, dat ik dat leerftuk geenzins in twyfel trek, van onze noodzaakiyke vernieu. wing door Gods Woord en Geest, om eeuwig zalig te worden: maar de vraag is alleen over die woorden, weder gehoor en, kinderen van God en zyn Ryk te worden; dan ben ik zeer verzekerd dat die uitmuntende Uitlegger, zoo even aangehaald, den juinen zin getroffen hebbe, en dat onze Kerkleden zoo wel als eertyds Abrahams kinderen, met deeze naamen kunnen onderfcheiden worden van andere Volken, als kinderen des lichts. Alleen zal ik ten befluite nog twee plaatzen van Paulus herinneren: Rom. 9 8. Niet de kinderen des vleeschs, die zyn kinderen Gods: maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend, en Gal, 4 29- Dog gelykerwys toen, die na den vleefche ge- looren was, vervolgde den getnen die na den Geest geboo~ ren wa, alzoo ook nu. Daar leert de Apostel, dat niet alle nakomelingen van Abraham tot Gods geestlyk huisgezin behoorden, niet de kinderen van Ismaël en Ezau, maar alleen die van Ifaac en Jacob; deeze worden genoemd, na den Geest gebooren, om dat zy den zuiveren Godsdienst van Abraham bleeven ge. looven en aankieeven; zoo zouden nu allen, fchoeq Heidenen van geboorte, Gods kinderen zyn, die deq Waaren Mesfias en zynen Godsdienst omhelsden,. §. 21. Verzoend, verlost, zalig gemaakt.- De geheele Kerk kan gezegd worden verzoend, om «Ju?  Geloof, Bekeering, enz. 5? dat de verzoening allen aangeboden reeds door allen -geloofd en beleeden wordt. Stakhoufe onderfcheidc te regt de zoorten en trappen der verzoening; als tweevoudig: „de eerde gaat voor onze bekeering, en is indedaad geheel volbragt voor dat wy iets konden doen. De tweede volgt dezelve , en is ,, daar op gegrond." De eerde bedaat in vergeefïykheid der zonden, de andere in een daadlyke vergeeving. De eerde is volftrekt, zonder voorwaarden; de laatde hangt van voorwaarden af. Gelyk alle verzoening van Partyën wederzydsch is, kan men dus ook onderfcheiden de verzoening, eerst aan Gods zyde, en dan ook van onzen kant, wanneer wy dezelve door geloof en bekeering aanneemen. De vrugten nu deezer verzoening zyn zeer menigvuldig, in het bevryden van alle kwaad, en het fchenken van allerlei gunften en zegeningen. Nu moet men wel opmerken, dac deeze uitwerkzelen der verzoening, of meer algemeen, of byzender zyn. De algemeene drekken zig tot de ganfche Gemeente der Christenen uit, de verlosfing van het Jooden- en Heidendom, en de groote voorregten van den Godsdienst des N. Verbonds. Die zelfde Schryver drukt zig vervolgens dus uit. ,, Om dit duk in „ een helder licht te dellen, hebben wy alleenlyk „ een drieërleie trap in de liefde van God te onder„ dellen. Eene trap; waar door hy voor ons eene „ algemeene minzaamheid en goedwilligheid heeft, „ voor zoo verre wy zyne Schepzelen zyn; eene tweede, waar door hy nog minzaamer t' onswaards „ geneigd wordt, voor zoo veel hy ons vatbaar „ maakt, om kwytfchelding te erlangen door de i3 voldoening van zynen Zoonj en eene derde, als Da »» daad-  £8 Verkeerd Begrip van- „ daadlyke kwytfchdding erlangd hebbende, en mét „ hem verzoend zynde, door volgens de voorwaar„ den, ten dien einde afgevorderd, gefield te zyn." Men ziet dus klaar hoe gepast dit woord in het N. T. aan de begunfligde fchaare der Christenen geëigend wordt. Dit wordt ook anders genoemd verlost, vfygekogt, door Jezus offer Gode toegcheiiigd, Htt woord zaligheid, zaligv\aken; hctcekent in de •Schrift allerlei geluk, heil, voorfpoed, het zy tydlyk, geestlyk, of eeuwig geluk. Door onze Roeping, uit een rampzalig Heidendom tot de wonderbaare voordeden der Kerk des JN'. T., zyn wy waarlyk zeer zaiig of gelukkig geworden. Dit wordt gefladig geroemd in de Brieven der Apostelen; b. v. 2 Tim. i 9. Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met eene heilige roeping. Eph. 2—8-. Uit genade zyt gy zalig geworden door 't geloof. Rom. II *2Ó. Alzo zal geheel Israël zalig worden. Dat is, tot de waare Kerk wederkeeren. Dit wensch ik vooral dat men wel opmerk e; vermids het eeuwig leeven, by de Heidenen genoegzaam onbekend en onzeker, den Jooden zeer duider geopenbaard, door het Euangelie van Christus, door zyne opdanding, en opvaaring ten hemel, eerst aan het licht gebragt, en in zekerheid is gedeld; daar nu alle Christenen door deeze klaare leer des leer vens geroepen worden, om door geloof en Godvrugt aan dit leeven, hier in vaster hoope, namaals ia 'volle bezitting, deel te krygen; dat daarom met de uitterde voegzaamheid , in den Aposteldyl gezegd wordt, de Christenen worden alle geroepen, verkooren, in de Kerk gebooren en ingeliefd,- tot zaligheid» tot het eeuwige ieeven. Zoo zegt Petrus, Die na zyne  Geloof, Bekeering, enz. 59 zyne groote barmhartigheid ons heeft wedergebooren, tot een leevende hoope, door de opftanding Chrisli uit den dooden. Zalig gemaakt, geroepen tot het leeven, wil dan niet zeggen dat wy alle reeds eeuwig zalig zyn, of alle Christenen het zalig leeven zullen verkrygen; maar dat wy reeds een groot heil en geluk genieten, en in ftaat gelteld en aangedrongen worden om door heiligmaaking eeuwig zalig te worden. $. 22. In Christus; zyn lighaam. Het woord Christus beteekent veeltyds, de leer van Jezus als den Mesfias, zynen Godsdienst, en Kerk. Schoetgenius in zyn Woordenboek, en onze beste Uitleggers hebben zeer juist aangemerkt dat, in Christus, in den Heere, veeltyds zoo veel zegt als, een Christen, in het Christendom: terwyl de woorden Christelyk, Christenheid, van de Apostelen niet gebruikt zyn, bezigen zy daar toe die omlchryving» Een Dienaar, een Voorftander, een Arbeider, in Christus, dat is, in het Christendom of het Euangelie. Honderden .maaien komt die fpreekwys voor; in een Hoofddeel Rom. 16. ten minften agt, negenmaaien, en beduit eenvoudig, een Belyder of LeeraaR van het Euangelie. Even zoo vinden wy Joh. 15. In Christus of zyne Kerk, vrugtbaare ranken, en onVrugtbaaren, die in het vuur geworpen worden* Zeer gepast wordt de geheele Kerk, alle de Be« Jyders, Jezus Lighaam genoemd, ea Hy het Hoofd der»  óo Verkeerd Begrip van -derzelve, die nu Jood en Heiden tot één lighaam verzoend heeft. Wy zyn alle tot één lighaam gedoopt, i Cor. 12. Laat het niemand vreemd dunken, dat Jezus het Hoofd zy van Christenen die nog ongehoorzaam zyn. Het zegt immers niet anders, dan dat Christus de opperde Leeraar, Heer en Be» duurder, is. Nu drekt het immers den besten Vader des Vaderlands tot geen oneer, dat zommigen zyner onderdaanen, zyne Vaderlyke wetten en inrigtingen niet willen opvolgen. God is immers de Schepper, Onderhouder, Heer en Rechter aller Menicnen. Jezus wil voor de godloosten zyn bloed vergieten, heeft hy dan ook geen recht om van allen gehoorzaamheid te vorderen? dat alle knye hem geboogen worde, en alle tong belyde dat hy de Heer zy. Ik houd het dan genoegzaam bewezen dat die gewoone Titels, welke algemeene eigenfehappen en voorregten uitdrukken, zeer eigenaartig op dit ganfche lighaam, of Godsdiendig genootfehap kunnen worden toegepast. Nu nog met een woord, in de tweede plaats, dat de Brieven der Apostelen, niet gevoeglyk, onder deeze opfchriften en benaamingen, konden fpreeken tot de inwendige Kerk, of waare vroomen met uit«. uuiting van de uitwendige Beiyders. f. *» Dit blykt voor eerst, om dat die gefieele onderfcheiding in een uit- en inwendige Kerk ongegrond is. Men verbeeldt'zig in die Gemeenten der Christenen  Geloof, Bekeering, enz. <5i tenen twee zoorten van Menfchen; de eerften nog blinde en doode Heidenen; dit is verkeerd, onder .die Menfchen welke de Apostelen op belydenis gedoopt hadden, waren geen Menfchen zonder eenige kennis of geloof der waarheid. De tweede zoort in eene nnherroeplyke ftaat van zaligheid, dit is-ook onnaauwkeurig, zy moeften by dit o-eloof blvven, door deugdsbetragting hunne roeping vastmaaken, en volharden tot het einde toe. In "die Kerken waren zulken die nog geen regte kennis Gods hadden, ongeregelden, zwakken, enz. In een Koningryk zyn vcelerlei zoort van onderdaanen , zy beftaan allen uit ziel en lighaam; maar hoe vreemd zou het luiden, een Zendbrief af te vaardigen, aan het inwendig Koningryk of het Ryk der zielenL S. 24. Ten tweeden, mftet elk verftandig Mensch, die een brief afzendt, zekerlyk weeten aan welke perzoonen hy fchryft, en die hem ontvangen en leezen dienen te weeten, dat dezelve hen betreft. Maar hoe wisten de Apostelen onfeilbaar wie opregt vroom waren? en wie moeften die leezen als tot hen betreklyk? waren zy terftond van hunne opregtheid\ verkiezing en zaligheid verzekerd? dus zou alles op het onzekere uitloopen. Maar dit bewys fluit nog meer, zoo men bedenkt dat deeze Godlyke Gefchriften gefchikt zyn tot eer» voort.  6i Verkeerd Begrip van voortduwend gebruik, voor de Leeraars en Gemeenten aller volgende tyden. Zy moeften dfe vervolgens voor hunne Gemeenten verklaaren en toepasfen. Hoe past hier nu een aantal Brieven, alleen ingerigt aan waare deugdbetragters ? Waar is de Leeraar, die bekwaam en bevoegd is. om de.eze Menfchen te onderkennen? Wie durft nu met volle gerustheid bepaalen, dat een eenig Boekdeel des N. T. aan hem gefchieeven fcy*? Stel eens dat iu een kleine Gemeente nog geen waare Bekeerden gevonden wierden, dan hadt een Bedienaar des N. Verbond, niets aan zyne Gemeente ■te verkondigen, Gy ziet dus, zeer geagte Leezer! dat het hoogstwaarfchynlyk is, en niet wel anders zyn kan, of de Apostelen fchreeven aan de Beiyders van het waare Christendom. Jfc fpoede my, om, in de volgende Afdeeling, dit ,ftuk ftellig, en zoo ik vertrouw tot volle overrecding, te bewyzen. IV. AFDEELING. ■ Nader keweezen, dat het N. T. of de Brieven der . Apostelen, zyn ingerigt tot de Beiyders van Jiet Chriitlyk geloof. $. 26. O ns eerfte bewys, het welk ook alleen genoeg is om dit volmaakt af te doen, beftaat hier in. Alle de  Geloof, Bekeering, enz. 63 de naamen en titels, onder welke de Apostelen die pcrzoonen, waar aan zy fchryven, aanfpreeken, zyn ontleend uit het O. T., daar zy in 't gemeen aan de ganfche Kerk of Israël gegeeven worden , en moeten by wettigen gevolge, ook in zulken zin op de ganfche Gemeente of Maatfchappy der Christenen worden toegepast. Ik moet dan eerst klaar onder het oog brengen, dat Israël, alle die den Godsdienst van Abraham en Mozes aankleefden, met die zelfde titels wegens algemeene voorregten in het ü. Verbond beftempeld zyn. Laat ons vooraf met een woord opmerken, hoe gepast en eigenaartig, deeze uitdrukkingen, meestal zinbeeldig, van de H Schryvers gebezigd zyn. God had van de vroegfte tyden, vooral van de Roeping van Abraham af, een Huis en Volk, boven anderen met een Godiyke openbaaring cn de heerlyklle inrigtingen verwaardigd, om hetzelve hier en namaals gelukkig te maaken. Dit beftond eerst in een groot Huisgezin; vervolgens werd het gevormd, en befchaafd tot een grooter Volk, en eindlyk, tot een groot Koningryk, de Stad Jerufalem en Zion was de Hoofdzetel van den Godsdienst, de Tabernakel en Tempel het Paleis en Hofhouding van den Opperheer, die als in hun midden woonde; door de Priefterfchaar, daaglykfche en jaarlykfche offeranden, werd het Volk den Heer en zyner gunfte toegeheiligd , en 's Konings beveelen tot het Volk gebragt. Dit Volk was eerst meest aan het herderleeven gewoon, naderhand hadden zy akkers en wyngaarden. Nu is 't u bekent, W. Leezer! dat dit juist de woorden zyn in de zinbeeldige taal van Mozes en de Profeecen. Een Muis, een Vdk3  64 Verkeerd Begrip van Volk, een Ryk, een Stad, Jerufalem, Zion, een Tempel, Priefterdom, heilig Volk; een Akker, Planting, Wyngaard; dit zyn de fcheden der Kerk. Ik ben nu genoodzaakt, ten diende van eenvoudigen, uit het genoemde Boek van ïayior met alie rhooglyke bekorting te doen zien, hoe alle deeze naamen en voorregten, aan de ganfche maatfchappy der Jooden door hunne Profeeten worden toegekend. Men merke wel op, dat dit omtrent alle de Israëliërs gefchiedt, zoo lang zy niet door den Afgodsdienst tot het Pleidendom keeren, of door misdaaden van gekwedte Majefte-it uit hun Volk worden uitgeroeid. Zy worden dan genoemd » verlost, zalig gemaakt, verworven gekogt en verkreegen. Deut. 33—29.- Welgelukzalig zyt gy 0 Israël, wie is u gelyk? gy zyt een Volk verlost door den Heere. Ps. 106 21. 'Zy vergaten God hunnen Heiland. Jef. 43 3. Ik ben de Heere uwe God, de heilige Israëls uwe Heiland. Deut. 32 15. Hy liet God varen die hem gemaakt heeft, en verfmaadde den rotsjleen zyns heils. Exod. 15-—16. tot dat u Volk, 0 Heer, doorkome dat gy verworven hebt. Deut. 32 6. is hy niet uw Vader die u verkreegen heeft? Ps. 74 2. Gedenkt uwer vergadering, die gy van ouds verworven hebt. Ps. 78 3J. en God de Al* lerhoogjte haare Verlosfer. S. £8.  Geloof,Bekbering, enz. £5 §. 28. De Heer heeft naar den ftyl des O. T. dit Volk geroepent en uitverkooren of afgezonderd. Abraham was uit een afgodisch Land geroepen, en vervolgens zyn Nagedacht: Jef. 41 8, 9. Maar gy Israël myn Ineat—welken ik gegreepen heb van de einden der aarde, en uit haan byzonderften geroepen. Hof. 11—r. Toen Israël een kind was, heb ik hem lief gehad, ik heb myn Zoon uit Egypte geroepen. Deun. 1 6, 7. U heeft de Heer uwe God verhoren dat gy hem ten Volke des eigendoms zoudt zyn uit alle Wolken die op den aardbodem zyn. De Heere heeft geenen lust tot u gehad, noch u verhoren, om uwe veelheid boven alle andere Volken. 1 Kon. 3—8. Uw knegt is in't midden uws Volks, dat gy verkoor en hebt, een groot Volk dat niet kan geteld worden. Zie ook Deut, 10—15. 1 Chron. 16—13. Ps. 105—6. 33—12- 105—43. loó 5, Ezech. 20—5. en een meenigte anderen. §• 29. Tsraëls Volk is , naar de taal van Mozes en de Propheeten, als een Volk en Kerk, van God gefcha. pen, gemaakt, en geformeerd, God heeft het gegenereerd, gebaard, het leeven gegeeven. Jef. 43 ï. Alzo zeit de Heere, uw Schepper, 0 Jacob, en uwe Formeerder , 0 IsraëL Deut. 32 6. Zult gy dit den Heere vergelden, gy dwaas en onwys Volk ? is hy niet uw Va» der, die uw verkreegen, die u gemaakt, en bevestig heeft! E Jet  <56 Verkeerd Begrip tas Jel 27 11. Want het is geen Volk van eenig ver. Jland, daarom zal hy die het gemaakt heeft, zig deszelft niet ontfermen, en die 't geformeerd heeft, aan het zelve geen genade bewyzen. Jef. 44 2 Zoo zegt de Heer, "*w Maaker en uw Formeerder van den buik af. Ezech. 16—5, 6. Ten dage, toen gy gebooren waart. Ik zeide tot u in uwen bloede leef, Deut. 32—18. Den rotjleen, die u gegenereerd heeft, hebt gy vergeeten, en den God die u gebaard heeft. Num. ji 12. Daar Mozes vraagt, Heb ik dan al dit Volk ontvangen; heb ik het gebaard? Men ziet des ligt, waarom God hun Vader, zy 2yne Kinderen, Zoonen, Dogteren, genoemd worden. Deut. 32—6. h hy niet -uw Vader? Jef 63—16. Gy zyt onze Vader — gy 0 Heer zyt onze Verlosfer, onze Vader, van ouds af is uw naam. Jer. 31—9. Ik ben Israël tot een' Vader, en Ephraïm is myn eerstgebooren. Deut. 14 1. Gyl. zyt kinderen des Heerenuws Gods. Jef. 1—2. Ik heb kinders groot gemaakt en verhoogd, maar zy hebben tegen my overtreeden. Deut. 32 19. Als het de H ere zag verfmaadde hyze: uit toornigheid tegen ■zyne Zoonen en zyne Dogteren En uit deezen grond moeften zy elkanderen als Broeders en Zusters aanmerken, en zy worden dusgemeenlyks genoemd. Deut. ij—^7. Wanneer onder u een arm man zal zyn, een uit uwe Broederen. Lev. 05 46. Deut. 1 16 ; en eea veeltal gelyklui- 4eade plaatzen.. £• 3*'  Geloof,Bekeering, enz. 67 §• 31- Na zou ik voortgaan, alle die andere naamen en .zinbeelden naar te gaan, op het voetfpoor van den naauwkeurigen Taylor; maar ik ftap hier af uit vreeze van mynen Leezer te verveelen. Hoe gemaklyk vak het uit het geheele beloop des O. T. aan te toonen, dat Israël Gods huis, de Stad Gods, Zion , en dergelyke genoemd worden. Zyn Wyn'gaard, zyn Volk, Erfdeel, Kudde, Schaaf en enz. Die als geteld, als in een Boek gefchreeven zyn; Gods Huisvrouw, Bruid, Beminde, en daarom de afgodery, cvé.fpel en hoerery» Ten laatften, gelieve men nog in het leezen des O. T. op te merken , dat alle andere Volken, buiten die groote voorregten geflooten, genoemd worden geen Volk van God, Vreemdelingen, die verre zyn, Vyanden; gelyk waarlyk die bygeloovige en Afgodifche Volken dikmaals voor Israël tot vyanden verftrekten. s. 32. Hier uit leid ik nu het ontwyfelbaar befluit af dat wy alle die fpreekwyzen, uit het O. T. ontleend, en op de Kerk des N. T. toegepast ook in dergelyken zin moeten opvatten, en op dat geheel lighaam der Christlyke Beiyders toepasfen. Ik moet de kragt van dit bewys nog verder in ; het licht Hellen. De Schryvers van het N. T, waE 2 rea  <58 Verkeerd Begrip va» ren Joodfche mannen, bcdreeven in het Bybelboek van Mozes en de Profeeten; zy gebruiken den ftyl, en de eigen woorden der Griekfche Vertaaling toen den Jooden en Joodengenobten bekend: wanneer zy nu alle die fpreekwyzen tot één toe gebruiken, zonder den minften wenk of waarfchouwing, dat zy die in een geheel ftrydigen zin neemen, was hrt dan wel mooglyk, dat hunne Leezers die geheel anders konden verftaan? Zy zeggen eertyds was de Joodfche Kerk alleen geroepen, verhoren, Gods Kinderen, zyn Volk en Koningryk; nu zyn het alle die Gemeenten aan welke wy fchryven, fchoon onlangs nog Heidenen: wy moeten met de fterkfle vooroordeelen zyn ingenoomen, zoo wy hier denken willen aan eenige weinige Menfchen, in die Christlyke Gemeenten, in tegenftelling van het geheele lighaam of Kerkgenootfchap. $■ 33< Maar dit bewys verheft zig boven alle tegen, fpraak, bedenkt men flegts, dat de Apostelen, die woorden en geheele plaatzen des O. T. niet- alleen aanhaalen, maar geftaadig in alle hunne redeneeringen tot bewyzen gebruiken, om hunne leer te ftaaven. Ik zal maar twee enkele voorbeelden bybrengen. 2Cor 6 14 18. Paulus vermaant daar de Co- rinthifche Kerk om geen gemeenfchap te hebben met de afgodifche handelingen der Heidenen: nn zegt hy gy zyt de Tempel des levendigen Gods: gelykerwys God gezegt heeft, ik zal in haar woonen, en ik zal onder  Geloof, Bekeering, enz. 69 ondtr haar wandelen en ik zal haar God zyn, en zy zullen my een Folk zyn. En ik zal u tot een Vader zyn, en gy zult my tot Zoonen en Dogteren zyn, zeit de \ Heere de A.magtige. 1 Peer. 1 5. noemt Petrus de Gemeente een geestlyk huis een heilig Priejlerdom. Dit bewyst hy, eerst uit Jefaia; uit Ps. 118.; en dan uit Deut. 7. Exod. 19—5, 6. Daar men byna woordlyk vindt, het geen de Apostel zegt vers 9.; G;y zyt een uitverkooren gejlacht, een Koninglyk Priejlerdom, een heilig Volk, een verkreegen Volk. Hoe zullen nu alle Apoftolifche bewyzen uit de Godlyke Schriften ontleend, eenig flot of zin hebben, Wanneer zy dus redeneeren; dit zeggen Mozes en de 1 Profeeten van het ganfche Israël, daarom is het nu ook zeker van eenige weinigen, maar alle anderen in Gods Kerk zyn gevolglyk daar buiten gcilooten! $• 34- Eindelyk, kan men de bondigheid van dit bewys (; hier uit opmaaken , dat ons overal in Gods Woord I geleerd wordt, dat de Joodfche Kerk in de volheid 1 der tyden moest voltooid en over de ganfche aarde I uitgebreid worden, wanneer de Kerk uit de HeideI nen verzameld in dat oude Volk en Verbond van I God moest worden ingelyfd. Joh. 10 16. 1 Cor. j I2 13. Eph. 2 14, 15, 16. Abraham was de j Vader van allen. Kom. 4—16, 17. Gal. 3—6---9. I De Zaligmaker leert dit Matt. 20 en 21. dat die zelfi de Wyngaard eerst den Jooden als verhuurd, nu 1 voornaamlyk den Heidenen zou te beurt vallen. Die is het ftuk dat de Apostelen zoo opzetlykbeweeren,:;E 3 b. v.  70 Verkeerd Begrip van b. v. Eph. 2. dat de Heidenen eertyds vervreemd van het burgerfchap Israëls, nu niet meer vreemdelingen en bywooners zyn, maar medeburgers der hei. ligen ca huisgenooten Gods, zoo wel als eertyds de Jooden. Dit vindt men zeer klaar en omftandig Rom. n. Dat er eenige takken van den Olyfboom der Kerk afgebroken, en de Heidenen in derzelver plaats zyn ingeënt. En daarom worden alle die eertitels, voorregten en zegeningen, nu onder dezelfde bewoordingen als eertyds aan Israël, op dit uitgebreide lighaam der Christlyke Kerkgenooten toer gepast. $■ SS- By dit hoofdbewys zal ik nu nog eenige anderen voegen, ten betooge dat de Apostelen niet aan eenige weinigen, de onzigtbaare Kerk, maar het Genootfchap der belydende Kerkleden fchryven. Het is natuurlyk dat men vraagt, welke Menfchen waren het? de Gemeente te Rome, te Ephefe, te Thesfalonica? enz. My dunkt het loopt van zelfs in het oog; hef waren die Menfchen, die op belydenis van de Euangelieleer door de Apostelen gedoopt, en dus der Kerke waren ingelyfd. De Hoogl. Michaëlis merkt dit te regt aan by aThesf. 4 3. „Men ziet hier uit, hoe verkeerd „ de al te voordeelige vertooningen zyn, die zom. „ wylen van de eerfte Christen-gemeenten ge„ maakt worden enz. Het kan mede niet wel an,» ders zyn. Het verblyf der Apostelen in veelei s> ftsdea,t.  Geloof, Bekeering, enz. 11 ,, Heden, waarin zy het Christendom verkondigden, ,, was flegts van een zeer korte duur. Te Thesfa„ nica was Paulus niet langer, dan drie weeken, „ geweest. Hy wilde evenwel een Gemeente grond» „ vesten, en hy zoo wel als'andere Apostelen namen „ tot den Doop aan , die daarom verzoek deeden. „ Wanneer eenige duizenden, zoo als wy Hand. ,, 2~4i. leezen, op eenmaal het Christendom om„ heisden: dan was het onmooglyk, deeze in jaar. en dag, veel min op eenen enkelen dag, te on,, derzoeken, of hun gemoed genoegzaam veranderd was, en de zoo diep ingewortelde ondeugden by „hen uitgeroeid waren." 1 Hier op maakt de Hoogl. een tegenwerping of zy niet door ingeev.ing, of de gaaf om de geeften te beproeven, dit onfeilbaar konden onderfcheiden. En wederlegt die vervolgens, om dat die gaaf alleen gefchikt was om waare en valfche Profeeten te onderfcheiden. Dat de Apostelen daar door niet alwetend waren; maar naar uitterlyke belydenis en gedrag alleen oordeelden, gelyk Christus Judas zelf tot een Apostel aannam, Simon de Tovenaar, door den Doop werdt aangenoomen. Men ziet dus ten klaarften dat die Gemeente, waar aan de Apostelen fchreeven, juist die perzoo. een waren, welken zy op geloofsbelydenis, zomtyds na het onderwys van weinige dagen, gedoopt hadden; en niets minder dan een klein aantal, die onbedrieglyke kenmerken hadden van waare deugd. Men vindt daarom dat in meest alle de Brieven zulken, onder de Gemeente en Broederen, vermeld worden, die nog een dwaalend begrip en godloozen wandel aankleefden. E 4 §• 3&  1% Verkeerd Begrip van §. 36. Dit zelfde laat zig wyders zeer klaar ontdekken uit den Inhoud deezer Zendbrieven. De hoofdinhoud past volmaakt op Menfchen, die, op belydenis des geloofs, tot het Christendom over. gingen Zy fpreeken tot zülken, die nog Joodfche en Heidenfche gevoelens moeten afleggen; hun voorgaand leeven en beftaan verzaaken, en hun geloof datze beleden hebben in een Christlyk leeven be. toonen; dan doen zy hun groote beloften; maar by aldien zy van dit geloof afwyken, en geen waare vrugten voortbrengen worden hun de zwaarfte ftraf, fen bedreigd; de Apostelen (lellen hun dit gevaar, en de onherftelbaare gevolgen, met leevende kleuren voor oogen. Hoe komt dit nu te pas voor Men-* fchen die reeds in een onveranderlyken ftaat van zaligheid zyn ? Zulken , die zig verbeelden , dat God daaglyks de onbekeerden tot onmooglyke din, gen laat roepen, zal dit niet bevreemden; maar elk eenen, die zulke ongerymdheden niet verzwelgen kan, moet dit geheel wanftaltig en ontydig voorkoomen , om in zulke korte Brieven, in geheele Hoofdftukken, een gevaar af te fchilderen, dat alleen in de verbeelding of onmooglyke onderftelling eenig beftaan heeft. $• 37- Maar hier op moet men vooral 3cht geeven, dat deeze Brieffchryvers, na een algemeenea titel en, aac  Geloof,Bekeering., enz, 73 aanfpraak, geduurig tot die zelfde Gemeente, onder den naam van Broeders, gy, üw, voort redeneeren. Verbeeld u nu eens dat dit onherroeplyk uitverkoorene en vroome Menfchen zyn, maar dat zy intus. fchen, zonder eenigen wenk van fpraakwending, toe blinde en doode Menfchen fpreeken, hoe oneindig gedrogtlyk zal dan de aanleg deezer Brieven zyn! Neem , zoo 't u gelieft , den Brief van Jacobus eens in handen; daar hy H. i-—8. zegt, Na zynen wil heeft hy ons gebaard door het woord der waarheid, op dat wy zouden zyn als eerftelingen zyner Schepzelen. In dat zelfde Hoofddeel vers 7. die Mensch me ene niet dat hy iets ontvangen zal van den Heere. vers 15,16.; de begeerlykheid ontvangen hekbende baart zonde, en de zonde voleindigd zynde baart den dood. En dwaalt niet, myne geliefde broeders. Dan vermaant hy deeze broeders om niet alleen hoorders maar daaders des woords te zyn. Dan vers 26. Indien iemand onder u dunkt dat hy Godsdienftïg is, en zyn tong niet in toom houdt, maar zyn hart verleidt, deezes Godsdienst is ydel. H. 2 5- Hoort myne geliefde broeders heeft God niet uitverkooren de arme deezer weereld enz. vers 6. maar gy hebt den armen oneer aangedaan vers 13. Want een onbermhartig oordeel zal gaan over de geene die geen bermhartigheid gedaan heeft, vers 14. Wat nuttigheid is 't myne broeders indien iemand zegt dat hy het geloof heeft, en heeft de werken niet. Dan, zegt Jacobus, is uw geloof dood. Hoofft. 3 1. En zyt niet veele meesters, myne broeders, weetende dat wy te meer. der oordeel zullen ontvangen, vers 13. wie is wys onder u? vers 14- Maar indien gy vers 15. Deeze is de wystieid niet die van boven afkomt; maar is E 5 aardschi  74 Verkeerd Begrip tas aardsch, natuurlyk, duivelsch. Hoofd. 4 1. varj waar komen krygen en vegterijen onder u. vers 9. Draagt w als elendigen , treurt en weent, vers ir. Broeders, fpreekt niet kwalyk van malkanderen • vers 12. Daar is een eenig Wetgecver, die behouden kan en verderven. Dog wie zyt gy die eenen anderen oordeelt? Hoofft. 5 6. Gy hebt veroordeeld, gy hebt gedood den regtvaardigen — vers 7. Zoo zyt dan langmoedig broeders, tot de toekomst des Heeren. vers 8. Weest gy ook langmoedig, verfterkt uwe harten, vers 19. Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert. Zoo nu iemand deezen ganfchen Brief, gelyk alle anderen, doorleest, en zig verbeelden kan dat de Apostelen hun aanfpreeken als uitverkooren en we. dergebooren, en in eenen adem zeggen, g_y zyt leevendig, gy zyt nog dood, in één of twééverfen, zonder fchyn van afwending hunner reden, tot leevenden en dooden fpreeken, dan houd ik (taande dat, of deeze Leezer, of ik, ons gezond verftand geheel verlooren hebben. s. 38. Om kort te zyn , zal ik verfcheidene bewyzen maar ter loops aanroeren, welke evenwel eenen na-' denken Leezer niet min kragtig zullen voorkomen. ' 1. De Apostels zeggen altyd van hunne Gemeenten, gy zyt geroepen, wedergebooren, enz. zy zeg-' gen niet, elk moet zig onderzoeken; zoeken en bidden om wedergeboorte, uwe kiaders en huisgenoo- tea  Geloof,Bekeer ing, enz. 75; ten moeten wedergebooren worden, maar flegts, voedze op in de leere en vermaning des Heeren. 2. In die onderftelling , dat zy fchreeven aan eenige byzondere Menfchen in de Kerk, dan moesten zy die tegen anderen, onbekeerde, flegte Christenen over ftellen, gelyk men nu veeltyds gewoon is, maar dit doen deeze Schryvers niet: zy (tellen hunne Gemeente of geroepenen al tyd tegen de Jooden en Heidenen. Ongelovigen, die verre zyn, die buiten zyn, de booze weereld, die zyn in hunne Gemeente niet, maar het zyn Jood en Heiden. Zie i Cor. 10 32. Weest zonder aanjloot te geeven en den Jooden, en den Grieken, en der Gemeente Gods. 1 Cor. 1 23, 24. Den Jooden een ergernis, en den Grieken eene dwaasheid: maar hun die geroepen zyn——de kragt en wysheid Gods. 3. Zy fchryven aan een genootfchap van Menfchen, die zig in belydenis en Godsdienst-verrigting vereenigen, onder het beduur van Opzieners en Diakenen , en bepaalde pligten omtrent hunne Beduurders en Medeleden hebben waar te neemen. b. v. Phil. 1 1. .Allen den heiligen in Christus Jefus die te Philippes zyn, met de Opzienders en Diakenen. jDit kan met geene mooglykheid op een onzigtbaare, Kerk worden toegepast. 4. Eindelyk, hebben de Apostelen bepaald gefchreeven aan waare vroome Menfchen, pasfen zy die alle die eernaamen en beloften alleen toe, dan volgt deeze onverdraaglyke ongerymdheid, dat in het N. T. geen eene belofte voor onbekeerden is, en alleen voor die deugdzaamen, maar voor hunne Nakomelinge!! - geen de miafte zorg is gedraagen.  76 Verkeerd Begrip va» S. 39- Dit Huk is nu, zoo ik meen tot de volfle overreeding, beweezen, uit het beloop des O. T. waar uit alle deeze fpreekwyzen ontleend zyn; uit de natuur der Apoflolifche Kerken;- uit den ganfchen inhoud dier Brieven;- uit de onge- rymdfle gevolgen welke het tegendeel bezwaaren. Nu zou men verwagten, dat die Helling, „De «Apostelen fchreeven regtftreeks tot de inwendige Kerk" eene Helling van de ontzaglykfte gevolgen, in den geheelen uitleg des N. T ; in onze geheele Godgeleerdheid, en de leer der zaligheid, ten minften op veele en de Herkfle bewyzen zal fleunen: maar men zal by onderzoek verbaasd Haan, dat dee. ze gedugte Helling, zonder eenig bewys door laatcr Godgeleerden aangenoomen , door den tyd als een zoort van verjaaringsrecht verkreegen heeft. Al wat ik nadenke, weet ik geen ander grond uit te vorfchen, dan dit eenig fchynbewys. „Die woorden van uitverkooren, geroepen, enz. zyn zoo nadruklyk dat ze op niemand, dan waarlyk vroomen, kunnen worden toegepast." Maar wie bemerkt niet terflond, dat dit niets anders is, dan het geen een petitio principii, of Cirkel genoemd wordt; of een onbeweezen vastHelling der betwiste zaak; dat men het eerfle uit het laatfle bewyst, en dan het laatfle wederom uit het eerfle; een wederkeerig bewys van het één uit het ander, zonder dat er voor beiden eenige grond is. Men neemt eer§t zonder eenige bpwysreden aan, De Apostels moeten aan waare vroomen fchryven. Hier  Geloof, Bekkering, enz, 11 Hier uit leidt men den nadruk van alle die titels en befchryvingen af; en dan befluit men uit deeze nadruklyke beduidenis, derhalven gaat het vast, dat de Apostels alleen aan zulke Menfchen fchreeven. De vraag is zeer eenvoudig; ik lees in Mozes en alle de Profeeten, die noemen alle Beiyders van het Joodendom uitverkooren, geroepen, een koninglyk PrieJlerdom, een heilig Folk, Gods Folk, zyne Kinderen: nu lees ik voort in het N. T.; daar vind ik alle die zelfde fpreekwyzeni nu geef ik aan alle die woordeh een geheel andeten zin, een nadruk die alleen past voor een inwendige Kerk; en waarom? wat is tog de rede hier van ? om dat het onzen laater Godgeleerden dus behaagt heeft. En nu is deeze nadruk, die nergens op fteunt, het eenig bewys, om vast te befluiten, dat de Schryvers des N. T. zulken alleen moeten bedoelen. Zegt men, deeze woorden zyn al te kragtig, zy kunnen niet voegzaam* aan eenen waaren Beiyders geëigend worden, dan wordt men terftond door alle Schryvers van het O. T. weerlegd. Laat ons nu in deezer voegen befluiten; is het eerfte middagklaar te bewyzen, zoo zeker als er eenig ftuk in de uitlegkunde zyn kan; is 'er voor het laatfle geen fehaduw van bewys, is het volflaagen ongerymd; dan kan elk die waarheid zoekt, hierin volkomen berusten: maar voor Menfchen, die gewoon zyn party te kiezen, en nooit van gedagte te veranderen, is reeds te veel onnutte moeite gefpild. V. AF.  ■ 78 Verkeerd Begrip van V. AFDEELING. Het gevolg hier uit getrokken, dat elk, in de waare Christlyke Kerk, kan bekeerd en behouden worden. Deeze Afdeeling behelst drie Hoofdzaaken: r. eenige korre aanmerkingen: 2. het gewigtig befluit uit het voorige, dat onze behoudenis mooglyk is: 3. eenige gevolgen tot een regt begrip van onzen Kerkflaat. §. 40. Eerfte Aanmerking. De verzoening van Jezus, heeft in zeker opzigt eene algemeene uitgeftrektheid. Leezen wy den Bybel oplettend, dan vinden wy drie trappen der verzoening; dikwyls, voor alle Menfchen, voor de geheele weereld, welke ook op dien grond mogen en moeten geroepen worden: dan Wederom voor de Gemeente, voor alle Christenen die reeds geroepen zyn : en eindelyk voor zulken die waardig hunne verlosfing en roeping leeven, welken alle de vrugten deezer verzoenende offerande, hier en eeuwig, deelagtig worden. Men* fpreekt nu veel van eene algemeene aanbieding; maar het is, naar myn inzien veel beter, met de oude Godgeleerden te zeggen, dat Jezus in zyn lyden een verzoening is voor de weereld, en voor het geheele Christendom, en dat de  Geloof, Bekeirin*, enz. 19 de zalige vrugcen daar van worden aangebooden en ontvangen op de voorwaarden van geloof en heiligmaaking. $. 4i- Tweede Aanmerking. In het N. T. wordt weinig gefprooken van- een eeuwig befluit omtrent byzondere perzoonen. Her, woord uitverkooren is een Eertitel der Christlyke Kerk, in tegenftelling van Jooden, Heidenen, en afvallige Christenen. Rom. 9, 10, ti. wordt onweerfpreeklyk gehandeld, van de verkiezing der Christelyke Kerk uit de Heidenen, met verwerping van Gods oude uitverkooren Volk, by aldien zy den waaren Mesfias en zyne leer niet wilden aanneemen. Het is de doorgaande vastftelling in het O. en N. T., dat God de rechtvaardigen en godloozen eens van eikanderen zal affcheiden, de goeden uit de kwaaden uit» leezen en uitkiezen, om die zalig te maaken, en de godloozen te ftraffen : wil men dit een befluit van verkiezing en verwerping noemen, ik mag het lyden; maar de Apostelen gebruiken het woord verkiezen, van onze tegenwoordige afzondering en verheffing tot den uitmuntenden Christenland. S. 42.' Derde Aanmerking. Alle die titels en benoemingen der Christlyke Kerkgenooten, zyn in het zaaklyke byna gelykluidend. Ver-  8o Verkeerd Begrip van Verlost, geloovigen, ui tver koor enen, geroepenen j Wedergebooren enz. beduidt den ftaat en voorregten der Christenen. Alles wat men, in kundige famenftellen, daar over in het breede gefchreeven heeft, is grootendeels buiten het oogmerk der H. Schrift. Maar ik bedoel hier meest die zeldzaame fchifting en onderfcheiding , die Volmaakt eigendunklyk is. De aanbieding der verzoening, zegt men, is algemeen, de roeping is algemeen en welmeenend, fflaar de verkiezing en wedergeboorte betreft eenige weinige vroome Christenen. Daar in het O. en N. T. deeze fpreekwyzen altyd met eikanderen verwisfeld worden. De Oude Kerkleeraars, zelfs Auguftyn, zeggen dat alle gedoopten, alle beiyders wedergebooren zyn, en waarom zyn het nu eenige weinigen in de Kerk? men kan daar van volftrekt geen rede bedenken. I 43- Ik ga nu voort om, in de tweede plaats, uit de voorige Afdeelingen dat allerwigtigst gevolg te trekken, dat alle Beiyders van het zuiver Christendom töt heiligheid en zaligheid kunnen geraaken. Mag ik veronderftellen dat waarheidminnende Leezers myne beweezen ftelling aanneemen, dat de Brieven der Apostelen aan deeze beiyders des geloofs, onder die algemeene titels, van geroepene heiligen, enz. gefchreeven zyn, dan is dit befluit van zelfs klaar, en myne hoofdbedoeling, dat allen onder het Euangelie kunnen behouden worden, zal geheel voldongen zyn. , Alle die gedoopte beiyders des geloofs hadden de waar-  Geloof, Bekeerins, enz. Si .waarheid van het Euangelie geloovig aangenoomen; en aan zulken wordt overal de Geest belooft, hy werdt allen die geloofden medegedeeld. Men zie Joh. 7 38, 39. Die in my gelooft, JlrotU men des levenden waters zullen uit zynen buik vloeien: En dit zeide hy van den Geest, den welken ontvangen zouden die in hem gelooven. Paulus zegt tot de Gala. ters, hoe zeer zy ook tot een ander Euangelie waren overgegaan, Hebt gy den Geest ontvangen uit de werken der wet of uit de predikatie des geloofs? Gahj * 2 en 5. En wederom vers 14. Op dat de zegening Abrahams tot de Heidenen komen zoude in Christus Jefus, en op dat wy de belofte des Geests verkrygen zou*, den door het geloof. Overal vinden wy dat by de belydenis en Doop de Geest over allen werdt uitgeftort: gelyk dit het ftandvastig gevoelen was der Oude Kerk, dat alle gedoopten den Geest ontvingen. Hand. 2-—38, 39. Een iegelyk van u worde gedoopteen gy zult de gave des H. Geests ontvangen. Want a komt de belofte toe, en uwe kinderen. Die belofte vinden wy in de Hand. der Apostelen geftadig vervuld, wanneer de Apostelen alle beiyders des geloofs doopten, en de handen oplagen, dat de Geest over hen werdt uitgeftort. Wanneer deeze beiyders van het geloof afvallen, en geen waardige vrugten voortbrengen, dan worduitdruklyk gezegt, dat zy des H. Geests deelagtig waren, maar dien Geest fmaadheid aandoen, zie Hebr. 6 en 10. Dat zy den Geest wederftaan, bedroeven, de genade vergeefi ontvangen. Wy vinden nooit dat eenige beiyders van het Christendom, welke allen deeze gaaven even zeer van nooden hadden, van dit voorregt worden uitge. F zonderd.  Si Verkeerd Begrip va.v zonderd. De Schryvers des N. T. veronderftellen overal, in hunne vermaaningen toe de Gemeenten, dat die voorfchriften niet onmooglyk zyn om uit te voeren, en gebruiken dit doorgaans tot een beweeg, rede , dat zy de noodige kragten door de genade des Euangeliums ontvingen. Petrus zegt tot allen die het Christlyk geloof omhelsd hadden; Gelyk ons zyne Godlyke kragt alles wat tot het leeven, en de Godzaligheid behoort gefchonken heeft, door de kennis des gee» nen die ons geroepen heeft tot heerlykheid en deugd: door welke ons de grootfie en dierbaarfie beloften gefchonken zyn, op dat gy door dezelve der Godlyke natuur e deelag. tig zoudt worden, i Petr. i- 3, 4. Zy ftellen altyd, den tegenwoordigen ftaat der Christenen, tegen den voorgaanden; toen waren zy duijlemis, in de magt der duijlemis, dood in zonden; maar nu regt het te* gengeftelde: de blindheid en onmagt, fchryven zy toe aan het Heidendom, en buiten Gods Kerk, maar nooit aan zulken die in Jezus Ryk en Kerk zyn overgebragt. Ik zou het verftand en oordeel myner Leezers weinig eer aandoen, zoo ik dit verder wilde uitbreiden. Ik geloof dat niemand van gezond verftand zal twyfelen, of die Menfchen welke in het N. T. Gods Huis, de uitverkoorenen enz. genoemd worden, waren door de genade van den Heere Jezus in ftaat, om zyne redelyke en liefderyke voorfchriften te betragten, en het geen hunner opregte poogingen door menschlyke zwakheid nog ontbreeken mogt, zoude op zyne voorbidding worden kwytgefcholden. S. 44-  Geloof,Bekeering, enz* $. 44- Wy moeren hier uit nu als een gevolg afleiden* in de derde plaats, een regt begrip, zoo der Apostolifche Kerken, als van onze tegenwoordige Christlyke Kerk. Tot dat einde, moeten wy twee (tukken wel onderfcheiden, naamlyk, de voorafgaande algemeene voorregten en genadeblyken, en de volgen* de of eindlyke zaligheid. De eerfle wordt genoemd roeping, verMezing, enz.' de laatlte, door een geloovig en heilig leeven eeu. wig zalig te worden. De eerfte beftaat daar in dat Gods Zoon, in de weereld gezonden, door zyne Leer en voorbeeld, door zynen kruisdood, verlos, ling heeft aangebragt, door zyn Woord en Geest hier het N. Verbond en Kerk opgerigt, en eeuwige heerlykheid bereid heeft voor alle zyne getrouwe onderdaanen, De laatfle in verder heiligende genade, troost, en eeuwig leeven. De eerfle is uit vrije bermhartigheid, zonder voorbaande deugd en werken; dé laatfle op de voorwaarde van volharding in geloof en een regt Christlyk leeven. Dit kan men zelfs, in den Natuurlyken , den Joodfchen , en ■ Christlyken Godsdienst opmerken. In den Natuurlyken, gaat vooraf ten grondflage, dat God ons met redelyke vermogens gefchapen heeft, zyne wet in ons hart gefchreeven, met duizend wel. daaden tot liefde vèrpligt: dit gefchiedde uit louter gunst, zonder voorafgaande voorwaarden. Numoeften wy volgens onze betrekking en naar die wetten leeven, om eene volgende beloonende zaligheid te ver-. krygen. 1 *? a He|«  84 Verkeerd Begrip v a : Het Joodfche Volk, had de Heer uit alle Volken verkooren, en hemelhoog begunfligd, uit enkele goedheid, zonder eenige verdienden of waardigheid: maar zouden zy daar in blyven, hier en eeuwig gelukkig worden, moeften zy uit geloof in Israëls God en den Mesfias den Heer getrouwlyk dienen en aankleeven. Laat my dit met een voorbeeld toelichten, dat by de Godgeleerden veel gebruikt is. Stel dat een zeker Volk van hunnen Koning is afgevallen, door woeste Volken overheerd, aan wetteloosheid en flaverny is overgegeeven. Na een geruimen tyd, wil de Koning, door bemiddeling van zynen Zoon, aan deeze afvalligen genade bewyzen: door den heldenmoed van zynen Zoon verlost hy hen uit de hand dier Barbaaren, richt als een nieuw Koningryk op, met algemeene kwytfchehling van den voorigen opftand; Hy geeft door zynen Zoon de heerlykfte Wetten, Schooien, en alle middelen om dit herfchaapen Volk gelukkig te maaken. Nu zyn zy alle zyne Verlosten, hy merkt ze als zyne Kinderen aan, zy kunnen nu gelukkig worden. Maar over eenige jaaren zal de Koning, door zynen Zoon, alle deeze nieuwe Burgers voor zynen Rechtbank daagen, om dan elk te beloonen ofte ftraifen,. naar dat zy aan die onverdiende voorregten en Koninglyke genade beantwoord hebben. §. Ag. ■ Past men dit nu toe op de Gemeenten ten tyde der Apostelen, die alle uit de Jooden en meest uit de Heidenen vergaderd werden; dan kan men duidlyk een drieërlei ftaat onderfcheiden. t. Hurrp.  Geloof, Bekeering, enz. 3$ i. Hunne voorgaande natuurftaat; het Joodfche dwaalbegrip van den Mesfias en zyn Koningryk, fteunen op uitterlyke voorregten, en kleinagting van i waare zedelyke deugd; met fterke vooroordeelen tegen Jezus van Nazareth en zyne Gezanten of het Heidensch bygeloof, zonder kennis en dienst van I den waaren God, nevens een Heidensch uitfpoorig ) leeven. 2. Eene groote en dikmaals fchielyke ver, andering, en overgang tot den heerlyken Godsdienst cn voorregten des N. Test. 3. Dan moeften zy vrugten deezer omkeering waardig voortbrengen; zy waren geroepen tot heiligmaaking; hun geloof en aanneemen van het Christendom moest die vrugten voortbrengen, zouden zy eeuwig zalig worden. Die groote verwisfeling van ftaat, was als het be. gin, de bron, het middel; maar een beftendig toe1 leggen op waare heiligheid, was de voortgang, het ukwerkzel, volftrekt noodig om behouden te worden»- s. 46. Daar ziet men de korte inhoud van die Brieven, ; welke de Apostelen aan die eerfte Kerken gefchreeven hebben. Maar, wil men dit nu overbrengen op ons tegenwoordig Christendom, dan ontmoet men een zeer aanmerklyk verfchjl. Die eerfte ftaat van ; Jooden en Heidenen, waar uit zy geroepen wer; den, heeft nu eigenlyk onder ons geen plaats. Wani l neer een Jood of Heiden in onze dagen tot onzen Godsdienst overgaat, dan ftaat het byna gelyk. Zoo iemand lang in volflagen onwetendheid, onchristlyke gevoelens, of een byna Heidensch leeven verkeerd F 3 heeft,  86 Verkeerd Begrip van heeft , dan is er ook eenige gelykheid. Maar wy worden nu eigenlyk in de Kerk en Verbond van God gebooren, de meeften van jongs af onderweezen, en onze Ledemaaten zyn niet in dien ftaat, welke in de Schrift duijlemis dood, enz. genoemd wordt; maar ftaan grootendeels gelyk met die geenen welke kinderen des lichts heeten, en overgezet in Gods Koning, ryk. Die groote verwisfeling, van de magt der duijter. nis, Heidensch bygeloof en kragt van zedenloosheid, tot het Euangelielicht; die fchielyke verandering van Godsdienst door de wonderwerken, kan nu in die maate by ons geen plaats grypen. S. 47- Ik zal deeze Afdeeling met nog eene aanmerking befluiten. Gelyk die waare Beiyders der eerfte Kerk" welken de Apostelen geloovigen, geroepenen, enz. noe! men, in ftaat gefteld waren,;:om waarlyk heilig en zalig te kunnen worden, zoo is het ook te vermoe. den, dat de meeften dier Kerkleden, ook werkïyk waare vroomen zyn geworden, en den prys hunner roeping verkreegen hebben. In alle Koningryken zyn doorgaans meer onberisplyke burgers, dan "mis* daadigers, welke openlyk moeten geftraft en uitge. bannen worden. En waarom zal men het tegendeel denken, van Jezus Koningryk, 't welk alle anderen oneindi* over. freft?, ?n,hiCr Uk trek ik daC vro'yk en-ménschhevend befluit, wanneer in onze tyden de zuivere leer van Christus in onze Kerken geleerd wordt, frt wy op dien zelfden grond hoopen moogen, dat OOM  Geloof, Bekeering, enz. 87 onze meefte Ledemaaten , die niet onchristlyk in leer of leeven zyn, door Gods alles overtreffende genade, in Jezus Christus, in zyne heerlykheid zullen ingaan ; fchoon 'er misfchien duizend verfchülende trappen in dien gelukftaat zullen overblyven. En dan zal het u weinig verwonderen, W. Leezer! datde Apostelen zulke groote eernaamen aan alle de Beiyders van het waare Christendom geeven, welken uit den akeligften ftand geroepen, nu allen konden behouden worden, en waar van zy Godvrugtig; hoopten, dat niemand mogt agterblyven om in de, hemelrust in te gaan. VI. AFDEELING. Uit al het voorige aangetoond, dat een verkeerd begrip, van geloof, bekeering, en de Kerk, de voornaame bron van misvatting is, J3it moest ik nu ten befluite van dit Hoofddeel; aanwyzen, dat de voorgemelde wanbegrippen, de? eerfte bron of aanleiding zyn, tot een verkeerde uitfpraak over de uitgeftrektheid der bekeerende genade. S. 48- ' Gelyk alle doolingen gemeenlyks vrugtbaar zyn, en zig als een onkruid ver verfpreiden, zoo is héc F 4 ook  88 Verkeerd Begrip van ook hier, men heeft veele verkeerde Hellingen noodig om de eerden goed te maaken; en het is vry moeilyk, alle die doolwegen op tefpooren, en klaar aan te wyzen. De eerfte hoofddwaaling fchynt my deeze. De Profeeten en Apostelen ftellen twee zoorten van Menfchen regt tegen eikanderen: de eerfte zyn buiten Gods Kerk en Verbond, geen Volk, buiten, verre, in de duifternis en de fchaduw des doods, naamlyk de Heidenen: hier tegen ftaan de leeden der Kerk, geroepen, in Sion gebooren, enz. Nu heeft men dit, door eene wonderlyke omkeering, dus verwisfeld, dat deeze twee zoorten in de Kerk zelve zyn. Met een woord, de Heidenen, en zwakke of onvrugtbaare Christenen, heeft men met eikanderen verward, of tot een zoort gebragt, die de H. Schryvers juist tegen eikanderen ftellen. Gedoopte Christenen, beiyders van het waar geloof, zelfs onergerlyk van leeven, merkt men als Heidenen aan, buiten Gods Verbond, die in den grond niets boven een Heiden voor uit hebben. Men kan intusfehen, met de geringfte aandagt merken en tasten, dat er niets ongerymder zyn kan, en meettftrydig tegen het geheel beloop en ftelfel der H, Schriften. $• 49- Met deeze eerfte, is eene tweede mïstasting onmiddelyk verbonden. Doordien men de gedoopte beiyders onzes geloofs, nog als Heidenen befchouwt, zoo ftelt men daarom, dat zy nog van de durfterras tot het licht, van de magt des Satans tot God, móeten  Geloof, Bekeering, enz. 89 moeten worden overgebragt. Menfchen die dertig veertig, jaaren, op belydenis van het Christendom, onergerlyk geleefd hebben, moeten nog uit de akeligfte duifternis, en uit den dood, in de waare Kerk van Christus, en tot zyne gemeenfchap overgaan. Dit ontftaat mede hier uit dat men, de eerfte intrede in Gods Kerk en Verbond, en de verdere voortgang niet regt onderfcheidt. De Apostelen onderfcheiden, de eerfte genade des Doops, en de verdere volharding in geloof en heiligmaaking. Wanneer een Heiden het geloof in Christus beleedt, en door den Doop der Kerk werdt ingelyfd, dan ontving hy kwytfcheldig van zyne voorige dwaalingen en zonden, recht op de beloften des Geests, en de hoop des leevens, op die uitdrukkelyke gelofte, dat hy door dien Geest als een waar Christen moest leeven, en dus zyne roeping vast maaken. Het eerfte is de roeping en wedergeboorte, het laatfte de heiliging, om door den Geest te leeven en te wandelen. Het eerfte heeft nu aireede plaats by onze geloofsbelyders; maar men zegt nu dat hy moet!nog wedergebooren worden; door eene nieuwe geboorte in de inwendige Kerk worden ingelyfd. s. 50. ■ Men ziet dus ligt, dat men het denkbeeld van we. dergeboorte, of eerfte overgang tot geloof en bekeering, waar door men in Gods Kerk en Koningryk eerst ingaat, merklyk veranderd, en met de volgende heiligmaaking des Geests verward heeft. Men heeft er zulk ,eene befchryviDg van gegecven, dac' F 5  90 Verkeerd Begrip va» wy almagtig en in een oogenblik, in alle zielsvermogens omgekeerd en geheiligd worden. Hier loopt een ganfche Heep van dooiende begrippen tezamen, welke myn bellek niet toelaat in het breede te ontwikkelen. 1. Die zedelyke onwetendheid, bygeloof, en boosheid, van een Heiden, en zyne overgang tot het Christlyk geloof, welke zedelyk waren, verbeeldt men zig als eenen eigenlyken dood, en leevendigmaaking door alvermogen. 2. Hy werdt zomtyds als in een oogenblik door één groot wonderwerk, tot toeftemming van het Christendom gebragt, en liet zig door den Doop aan een Christlyk leeven toewyden; maar nu, onder den invloed van den Geest gebragt, moest hy geduurende zyn verder leeven vernieuwd en verbeterd worden. ■ Nta heeft men het dus begreepen, dat alle die deelen en leden van den nieuwen Mensch ons als in een oogenblik ingeftort, en door een wonderwerk alle ftukken des geloofs en der heiligheid ingefchapen worden. 3. Men geeft geen acht op het wyd verfchil tusfchen dien tyd en onze dagen. Daar wy nooit Heidenen waren, kan onze ftaatsverwisfeling zoo groot en merkbaar niet zyn: wy kunnen niet in een oogenblik uit het Heidendom tot het Christendom overgaan, maar gewoonlyks, door Christelyke opvoeding, onderwyzing, en bedaarde overweegingen. . 4. Misfchien komt hier nog by, dat men uit het oog verliest, dat toen doorgaans volwasfenen gedoopt werden, en nu de kinderdoop by ons algemeen is. Gedoopten waren toen Menfchen, die door belyde-\-t nis,  Geloof, Bekiering, enz. 91 nis, en belofte van een Christlyk leeven, den Heer, werden toegevoegd. Maar nu gebeurt het menigmaal, dat gedoopten lang in onwetenheid en zorider belydenis des geloofs blyven, men kon daarom be. zwaarlyker begrypen en ftellen, dat zy waarlyk takken van den Olyfboom en Ranken van Christus en zyne Kerk zyn; te meer daar wy, zulke gedoopten zonder belydenis, niet gewoon zyn Ledemaaten der Kerk te noemen. S. 51. Nu moet ik eindelyk nog onder de aandagt brengen, wat middel men gevonden hebbe, om deeze misvattingen eenigzins te kunnen goed maaken en ftaande houden: dit is een tweeërlei kennis, geloof, bekeering en deugd, twee Roepingen , en Kerken. „ ,, , Men kan niet ontveinzen,, dat alle onze Kerkleden kennis der waarheid hebben, anders konden zy geen belydenis doen; zy fchynen het ook opregt te gelooven, het geen zy voor God en Menfchen belyden- veelen leeven ook onergerlyk, ten minften niet als een Heiden; zy zyn door het woord geroepen, en de Schrift zegt dat zy ook des Geests deelagtig zyn Om nu evenwel ftaande te houden dat zy nog onbekeerden, en als een Heiden zyn, was men genoodzaakt, om . alle deeze ftukken te verdubbelen; het welk in den eenvoudigen Apostelftyl zig m het eenvoud fchynt voor te doen, doet men nu by paaren ten voorfchyn treeden. Eene blinde kennis, en éene verlichte;. een zaligmakend en onzahgmakend geloofi ouder de Christenen is> eene He.denfche,  92 Verkeerd Begrip van en Christlyke, heiligheid; eene uitwendige kragtlooze, eene inwendige Roeping; een gemeene Geest én genade, eene waare genade; en, hetgeen nu van zelfs moet volgen, twee Kerken, eene Heidenfche öf doode Kerk, en eene Ieevende Kerk. Maar, zoo my niet alles bedriegt, is hier van geen fchaduw te vinden in het O. en N. Teft. maar het is de waare grondvest der Labadisten en Mystieken. Ik vind nergens in de H. Schriften, en geloof des verftands, en der wil, van eikanderen onderfcheiden en tegen den anderen gefteld. Gelooven is altyd de waarheid van het Christendom toeftemmen en omhelzen. Het is maar al te waar, dat zommigen by eene gebrekkige toeftemming ftaan blyven, en anderen overeenkomftig hun geloof en belydenis leeven. Maar dit is eigenlyk geen ander geloof en kennis; maar het eene brengt vrugten voort, het ander niet. De Apostelen onderftellen altyd het geloof, en zy zeggen, voegt by dat geloof deugd, toont het oit de werken en vrugten; maar zy begeeren nergens, dat men eerst een tweede geloof zal anneemen. God fchiep eerst het lighaam van Adam, daar na de zieh nu werdt hy leevendig en werkzaam; zoo zegt Jacobus dat een geloof zonder Ieevende vrugten ons niet kan zaligmaken; maar Adam had niet van nooden om eerst nog een ander lighaam te ontvangen. Stel eens een menigte van dienstknegten, kinders, ambtenaars; die alle hunnen pligt en werk wel verftaan en gelooven; zommigen laaten het hier by blyven, en worden ongelukkig; anderen brengen deeze kennis tot betragting, en Worden gelukkig; maar zy behoeven nu geen andere JeBais en geloof, zy hebben Ilegts naar hunne over* * tuiging  G el-O of,Bekeering, enz. 9J tuiging van pligt werkzaam te zyn. Zoo moeften ook allen, die uit het Jooden-en Heidendom ge1 roepen, den Christlyken Godsdienst hadden om1 helsd, en door den Doop onder den invloed des ; Geests gebragt, zig aan dien heiligen Godsdienst verbonden hadden, onder die hooge leiding en be] ftiering het werk des Heeren tot het einde toe | waarneemen; hunne kennis en geloof moest wel uit. | gebreid, gezuiverd, verfterkt worden, maar nooit [ vind ik, dat zy een ander Euangelie gelooven, of naar een ander geloof moeften omzien. Van een waare Geest en genade, en geen waare of valfche genade, kan ik ook in den Bybel niets vinden: het i'chynt zelfs zeer onbetaamlyk, te denken, dat de goede Geest van God, by veelen, volgens zyne be. doeling, zoo kragtloos zoude werken, dat het onmooglyk tot onze behoudenis, maar alleen tot een zwaarder verderf kan ftrekken. Het is geen bedrieglyke, maar eene waare genade, welke wy, door eigene verwaarloozing, vergeefs ontvangen. s. & Men zal, myns achtens, nu klaar inzien, dat het vraagftuk, het welk wy onderzoeken, zyn er aan onbekeerden zekere beloften van genade, gedaan? ! kunnen de leden onzer Kerk geheiligd en zalig wor;| den? meestendeels hier van afhangt, welke Menfchen het zyn, die in den ftyl der Apostelen, geloovigen, geroepenen, enz. genoemd worden. Zyn hef alle leden van het zuiver Christendom, dan hebben zy allen een beginzel des Geests, en de zekerfte belof-  §4- Verkeerb Begrip van beloften van alles wat tot een Christlyk leeven jioodig is. Maar zyn dit eenige weinigen, die reeds in de Kerk zynde overgegaan, nog een geheel an- ucic Kennis, geloot en deugd, door een tweede roeping en wedergeboorte deelagtig wierden, dan zyn alle anderen daar buiten geflooten. Dan is er voor onze kinderen en leerlingen, voor die duizenden, weiken nog ter bekeering moeten gebragt worden , geen eene zekere belofte in het N. T. En deeze ongerymdheid is alleen genoeg, om de verkeerdheid dier ftelling in het licht te plaatzen. Veelen intusfchen, fchynen deeze fchreeuwende ongerymdheid toe te liaan. Zy vinden waarlyk geene beloften, dan die eenige; bidt en u zal gegeeven worden, zoekt en gy zult vinden. Dit heeft de fchrandere Heer Kleman , waarlyk mee een goeu oogmeric, als ons Iaatfte plechtanker aangegreepen. Maar anderen hebben ook deeze eenige toevlugt weeten te verydelen; om dat blinden en dooden, niet zoeken noch bidden kunnen. Andere Godgeleerden, neemen dan, in deeze hoogde verlegenheid, hnnne toevlugt tot het O. T. Uit Jefaia, Jereroia, Ezechiel, zoeken zy hunnen eeninigen troost, alwaar algemeene beloften voor de Kerk fchynen voor te koomen. Maar nu beroep ik ^my op alle gezond verftand der Menfchen, of hét gclooflyk zy, dat in het ruim en zalig Euangelie van Jezus Christus, geene beloften van genade zyn, en dat wy zonder hoop gelaaten, by Mozes en het O. Verbond, byna verouderd, al onzen raad moeten zoeken. Ik vraag aan onze Christen Leeraars, hoe ftrookt dit met die algemeene, en zoo welgemeende aanbieding van het Euan-  Geloof, Bekeering, enz. 95 Euangelie, thans zoo algemeen aangenoomen ? Deeze blytle en zalige tyding, verdwynt op eenmaal, wanneer Jezus met alle zyne volheid wordt aangebooden, onder voorwaarde van geloof en bekeering; maar in het gansch Euang. geen eene belofte te vinden is, om ooit zulk een geloof te kunnen uitoefenen. Ik kan niet zien of wy ftaan dan nog met de Heidenen volmaakt gelyk: die weeten ook dat God magtig is ons te bekeeren; dat Hy goed en genadig is; zy kunnen op het onzekere daarom bidden, en dan den uitflag met geduld afwagten. Des zyn dan onze Christlyke Ledemaaten nog geen ftap gevorderd tot Gods Koningryk, boven de vertwyfeldfte Barbaaren; nog zonder Christus, of eenige hoop in de weereld. Ik twyfel geen oogenblik, of myne Leezers zul. len veel liever myne beweezene Helling, met al onze meestgeroemde Godgeleerden, omhelzen, wanneer alle deeze zwaarigheden worden opgeruimd, en voor alle Christenen een veilige weg ter eeuwige behoudenis geopend wordt. n. HOOFD»  96 De verdere Bronnen, va» II. HOOFDDEEL. Dè verdere Bronnen, en Gronden, van Misvatting, wederlegd. S- 53- Rangfchikking onzer gedagten, in dit Hoofdftuk. ]^Ja de befchouwing der eerfle Hoofdbron, moet ik nu, in het tweede Hoofddeel, alle de overige oorzaaken opfpooren en tegengaan. Ik verfta door deeze bronnen alle de redenen, verkeerde gronden en bewyzen, voor de onmooglykheid van veeier bekeering en zaligheid in onze Kerk: welke tevens veroorzaaken, dat veele eenvoudigen in dien waan volharden. 'T is my ondoenlyk die allen voor te ftellen; het is genoeg' de voornaamflen aan te wyzen. Het is niet gemaklyk die menigte in eene duidlyke rangfchikking te brengen: deeze volgende komt my allereenvoudigst voor. Welke zyn de hoofdbronnen, van alle onze begrippen en Hellingen, in den Godsdienst? deeze vier. Eerst, een goede of kwaade uitleg van den Bybel. De tweede is, de reden, eene egte of verkeerde Wysbegeerte. Uit deeze twee vloeit, ten derden, de ftellige» Godgeleerdheid, of onze Godgeleerde zamenftellen. f ' Hier  Misvatting, wederleg». 9? Hier komen by, de Ketterijen, en derzelver wederlegging; dit is de vierde bron- Ten vyfden* kan men nog dit alles, onder één oogpunt en verband, befchouwen, met andere toe¬ vallige oorzaaken. Dit zullen, dienvolgens, de vyf Afdeelingen van dit Hoofdftuk uitmaaken. I. AFDEELING. Eerfte klasje; verkeerde uitleg van den \ "•-> Bybel. (jeett boek is er waarfchynlyk in de weereld; dat een grooter aantal van Uitleggeren vondt, dan onze Bybel. Terwyl byna elk zig tot eenen Uitlegen.- heeft DDceworpen", is er geen boek beter, maai^ ook flegter, verklaard en opgevat. Ten opzigt van ons onderwerp, zal ik eerst eenige Korte aanmerumeen maaken; en dan nog by een en ander ftuk onzo aandagt bepaalen. s. 54. ' i Korte aanwyzingen van verkeerden uitleg. ■ I. Zeer bekend is die beklaaglyke Uitlegkunde,' Waar by men den eigenlyken letterzin verlaatende, overal eenen verborgen geestlyken wist op te delven* G e»  "98 De verdere Bronnen, van en dus alles van den Bybel kon maaken wat men wilde. Maar hoe vreemd is het, dat men te gelyk in het tegengefteld u'tterfte is vervallen, om zeer veele oneigenlyke fpreekwyzen byna eigenlyk op te neemen. In den Bybelftyl, worden meest alle geest» lyke zaaken uitgedrukt met woorden van de ftoflyke weereld ontleend; deeze woorden eigenlyk op te vatten, zou alle ongerymdheid te bovengaan. Men ziet het, met verbaasdheid, in de Transfubftandatie, door die woorden, dat is myn lighaam, eigenlyk te neemen. Maar zouden er geen eenvoudigen in onze Kerk ayn, die in de vernieuwing onzer gezindheden, als een geestlyke Translubftantiatie ftellen, dat onze ziel, naar den fchyn dezelfde blyvende, als met een woord fpreekens in een oogenblik in alle vermogens veranderd is; uit die zelfde oorzaak, dat men de woorden van geboorte, levendig worden, een nieuw hart, naar de letter verftaat. 2. Ontelbaare doolingen zyn ontftaan uit een tweede zoort van uitlegging, 'welke alle woorden in den hoogstmooglyken nadruk doet fpreeken. Gods rechtvaardigheid, is een oneindige zugt om alle Menfchen eeuwig te ftraffen; bermhartigheid, om allen eeuwig gelukkig te maaken; de dood, is tydlyk geestlyk en eeuwig; heil en gelukzaligheid, i» eeuwig in den hoogften trap; zegt de Schrift dat wy verdorven zyn, het is, op alle bedenklyke wyze en maate;.geeft God hulp en genade, het is een on» eindig almagtig werk, waar door men, terftond, in «en ftaat van onherroeplyke eeuwige zaligheid komt. Dit kan men te regt noemen, eene oneindig over. «freeveae Godgeleerdheid; niet ongelyk aan een zang.  Misvatting, wei>èrlegï>. $t> ftuk, daar alle nooten, in den hoogstmooglyken toon, en prefto, worden üitgefchreeuwd. 3. Hier komt by, dat de meefte eenvoudigen niet weeten te onderfcheiden, tusfchen het Oostersch en Westersch taalgebruik > tusfchen defl toenmaaligen en hedendaagfchen Kerkftaat. Wy zeggen* een Volk of Maatfchappy oprigten, inftandbrengenj de BybelfchryVers, dat een Volk of Gemeente* geteeld, gebooren, gefchaapen, wordt. Een eenvoudig Nederlander meent, volgens zyne taal, dat hier een onbegryplyké geboorte of fchepping moet plaats grypen, om een lid dezer Maatfchappy te worden. De Apostels zoeken Jooden en Heidens tot het Christendom te bekeereU; nu denkt men dat wy eenige jaaren Jooden en Heidens zyn, en dan tot het Christendom overgaan. Paulus, de Apostel' det Heidenen fchryft meest over de gefchillen der Jooden en Heidenen; een eenvoudige verbeeld zig, dat hy tegen Pelagius, tegen Arminius, of Luther, fchreef. Men ziet ligt, dat dit de dikfte duifternis, en de wonderlykfte vooroordeelen, ten gevolge heeft. 4. Nog is er een groote misflag, in het leezen en uitleggen van Gods Woord, dat elke gezindte eerst een regelmaat des geloofs Vormt; een fchakel van waarheden, doorgaans van oudé en onzekere herkomst", en dan alles in de Schrift naar die regel, maat uitlegt. . Stel een Mensch, die vafi jongs af, als een ohfeilbaaren regel heeft aangenoomen, dat wy in het Christendom geheel dood zyn, en maar weinigen kunnen leevendig worden; het oog van zyn verftand G 2 iï  ioo De verdere Bronnen, van is derwyze gevormd,- dat hy geen andere leer ia alle Bybelbladen kan of wil ontdekken. 5. Van hier .is het, dat, iedere GodsdiensfgeZindte, den Bybel in twee deelen verdeelt: hetgeen met haare regelmaat inftemt, is waarheid en bewys 4 het tweede deel beftaat in tegenwerpingen, welke men tegenfpreeken en wederleggen moet. Zouden niet veele eenvoudigen in dit begrip Haan, dat een klein gedeelte der H. Schrift zuiver Gereformeerd is, handelende van onze elende en lydelyke bekeerine; maar dat het grootfte deel deezer Boeken, fpreekende van een daadlyk geloof, en de geheele Zedekunde, tot de ganfche Christlyke Kerk, min ofmeer Arminiaansch is, het welk zy met tegenzin leezen, het geen wy in onze Godgeleerdheid overflaan , of, zoo goed als wy| kunnen, wederfpreeken en beftryden moeten. S- te Na deeze korte aanmerkingen, zal ik nog by drie Hukken onze opmerking bepaalen: ons onvermogen; de genade van den Geest;—^-en hoe verre sig dezelve uitftrekt.— I.. STU K: Verkeerds bewyzen voor ons onvermogen. . In het eerfle Deeltjen, bladz. 10 tot 12, heb ifc de noodige onderfcheidingen, en verfcheidene zoorten van onmagt, voorgefleld. Deeze worden met eikanderen verward; men haalt verfcheidene Kfasfen van  Misvatting, wederlegd. lol van bewyzen, met grooten omflag, uit den Bybel aan; maar, wel ingezien, bevindt men datze geen doel' treffen, dewylze van een andere zoort van onvermogen fpreeken. In de eeritc klasfe bewyst men, dat wy door doen en 'yden geene verzoening en zaligheid kunnen bereiken: maar wat doet dit ter zaak? de vraag is alleen, of wy de volbragte verzoening kunnen aanneemen. Men bewyst in eene tweede klasfe, dat wy buiten Gods Kerk en Verbond, in het ongeloovig Joodenen Heidendom, nog blind en dood konden genoemd worden, en ztlven geen weg van genade konden uitvinden en vastftellen: maar wat raakt ons dit? na dat de Heer dezen weg geopenbaard heeft, en ons onder het Buangeiieverbond in zyne Kerk gefteld heeft? In een derde zoort, wordt beweezen, dat wy» zonder kennis geloof en wedergeboorte, niet zalig kunnen worden. Men bewyst dus, dat de beste middels, zonder die te gebruiken, vrugtloos zyn; Zoo kon men bewyzen, dat^ God den Menlchen geen levensonderhoud vergunt, om dat veelen niet arbeiden willen, zommigen niet hebben willen eeten of drinken. Men bewyst nog eindelyk, met veel vergrooting, onze verdorvenheid en af hanglykheid: dit gaat weer buiten het gefchil om: wy blyven altyd in den ge. nadeftaat verdorven en afhanglyk; de vraag is met, wat wy, aan ons zeiven overgelaaten, maar met alle middelen en beloofde hulp, verrigten kunnen.  ïce De verde4e Bronnen, van Eenvoudigen brengen zulke Schriftplaatzen te berde, welke in 't geheel tot dit ftuk niet behooren. Ik zal flegts één voorbeeld opgeeven. Luc. 13: 24. Veele zullen zoeken in te gaan, en zullen niet komen. Dit fchynt naar den woordenklank een fchoon bewys: maar zy vergeeten het volgende te leezen, daar Jezus dit zelf verklaart; Namelyk na dat de Heere des huis zal opgejlaan zyn, en de deure zal gejlooten hebben. De Heiland wil duidlyk zeggen, ftrydt om haastelyk in te gaan, terwyl de deur voor ieder eenen geopend ftaat; want veelen zullen niet kunnen, wanneer die toegeflooten zal zyn, door den dood, of wegneming der genademiddelen. Men bewyst met veel omflags, dat, de geenen die buiten de Kerk zyn of blyven, geene gcnoegzaame hulpmiddels hebben; maar laat men eene plaats uit de Schriften der Apostelen aanvoeren, daar zy van gedoopte Christenen fpreeken, en aan deezen eene genoegzaame hulp, en mooglykheid van behoudenis ontzeggen, ik zal terftond de pen neerleggen» Men moest één van beiden bewyzen; of dat ons verderf zoo groot is, en de middelen van woord en Geest zoo kragtloos, dat er niemand door kan verbeterd en behouden worden; Dit zou veel te veel bewyzen. Of men moet dit kunnen ftaven, dat God deeze noodige genade aan de meeften niet verleene wil, volgens de verkiezing of praedestinatie, ditzalik ftraks nader onderzoeken. Men merke flegts op, ,dat dit byzonder begryp van de praedestinatie, onder alle die fchynbewyzen het eenigfte iS) dat fteek (Sonde kunnen houden, ü, a  Misvatting, vvederlegd. 1031 II. STUK: De kragtdaadige genade van den H. Geest. §• 57- Deeze (lellen zommige Godgeleerden, zoo ooweerftaanlyk» by wyze van eene fchepping of wonderwerk, dac er geen medewerking, vrye keus, of wederftand, van gefchapene wezens kan te pa« komen. En hier uit bewyst men dan, dat een onbekeerde eigendyk dood moet zyn; en vooral in de tweede plaats," dat deeze genade zig niet tot allen uitftrekt, want dan moeften zy alle zalig worden. Men moet wel opmerken, dat men deeze onweerftaanbaare werking niet fteït, in de gewoone Voorzienigheid, nog in gemeene werkingen of voorbereiding ter bekeering, nog ook in de heiligmaking, maar alleen in het oogenbliklyk tydpunt der bekeering. Dit (tuk wordt uit twee gronden afgeleid en geflaafd. Voor eerst uit die fpreekwyzen van fchep* pen, levendigmaaken, enz. Maar ik heb te vooren reeds getoond, dat deeze Oosterfche leenspreuken dit geenzins medebrengen: vermids de H. Schryvers die zelfde woorden bezigen, van de werken der voorzienigheid, en de heiligmaaking, ziet men terftond, dat dit bewys vervallen moet. Maar ik zal my thans bepaalen by eene tweede bron óf bewysgrond, waar uit eenvoudigen op deeze gedagte fchynen gekoomen te zyn; naamlyk, datzy de almagtige wondergaaven van den H. Geest, en G 4 de  104 VERDERE BRONNEN,VAN de gewoone medewerking op het hart en daaden der Christenen, niet onderfcheiden. Wy moeten by deeze zeer verfchülende (tukken een oogenblik ftilftaan. 1. De buitengewoone gaaven der Ingeeving en Wonderwerken: 2, De gewoone kragt van Gods Woord en Geest op de gemoederen der Christenen. $. 58. A. Het fchynt my buiten allen twyfel, dat in de Schriften des N. Verbonds het alleruitvoerigst ge. fprooken wordt van de eerfte zoort, die byzondere gaaven, welke dier Apostelëeuw eigen waren. By de Euangelisten, vindt men die aan de Eerftelingen zyner Leerlingen en Kerk beloofd, inzonderheid zeer uitvoerig Joh. 14, en 16. In de Hand. der Apostelen, ziet men de vervulling; eerst op den PinkÜerdag, en vervolgens by den doop en oplegging der handen , datze met vreemde taaien fpreeken en Propheeteeren. Paulus fpreekt er opzetlyk in het breede van 1 Cor. 12, en 14. En dit dient wel opgemerkt, dat de Apostelen, en meest Paulus, zig hier op geftadig beroepen, in dat gewigtig gefchil en vraagftuk van dien tyd, tusfchen Jooden en Heidenen. De Jooden en Joodschgezinden verbeelden zig, dat de Mesfias, eigenlyk alleen den Jooden en aankleevers van Mozes wet, beloofd was; dat zy alleen Gods uitverkooren Volk, en het Ryk van den Mesfias, moeften uitmaaken: en derhalven, zouden ooit andere Menfchen, welken zy Heidenen noemden, in dat Koningryk overkomen, zy moeiten eerst Mozes wet, op het mins-r ds  Misvatting, wederleg». ioS de befnydenis, aanneemen, en Joodengenooten worden. Paulus beween het tegendeel; en bewyst het in deezervoegen; hadden de Propheeten den Geest aan het Mesfiasryk beloofd, bleeken deeze wondergaaven onwederfpreeklyk van God te zyn, dan was dit een Godlyk Zegel en onderpand, van de waarheid deezer leere, en dat de geloovigen uit de Heidenen, op het geloof en belydenis van dit leerftelzel gedoopt, en langs dien weg met dit Godlyk merkteeken begunftigd, zekerlyk Gods uitverkooren Volk, en regte teerlingen van den Mesfias waren. Men houde wel in het oog, dat deeze wonderaaaven, aan niemand gefchonken wierden, dan de geenen die het Christendom beleeden te gelooven, daar op den doop, en de oplegging der handen, ontvingen, zoo dat dit hen duidlyk onderfcheidde van zulken, welke dit geloof niet aanneemen en belyden wilden. Zie, ten voorbeeld, hoe Paulus dit bewys aanvoert Gal. 3: 5. Die dan den Geest verleent, en kragten onder u werkt, doet hy dat uit de werken der v/et, of uit de predikatie des geloofs? en zoo vindt men het gcduurig in de overige Brieven. Dit bewys zou weinig klemmen, zoo de Apostel fprak van den gewoonen invloed des Geests, welke Godvrugtige gezindheden aankweekt: want dan zouden de Partyen van Paulus altyd ontkend hebben, dat die gezindheden der bekeerde Heidenen waarlyk vroom en deugdzaam waren, zoo lang zy het Godlyk bevel der befnydenis godlooslyk bleeven verwerpen. Dat leerftuk, dat vroomheid een zeker blyk van den Geest is, was toen uit Mozes en de Propheeten zoo klaar niet bekend, en misfchien door Paulus tegenftanders niet toegeftaau. Maar hoe gepast en treffend is het G 5 bewv»  ïoó De verdere Bronnen,van bewys uit die onfeilbaare blyken van eene Godlyke werking, welke elk dagelyks onder de Christenen zien en hooren konde. Deeze wondergaaven fchynen dan twee groöte oogmerken te hebben: i. om ongeloovigen tot het geloof te brengen; 2. zulken, die, op dit geloof en den doop, dezelve ontvingen, als met een zegel in dit geloof te fterken, te verzekeren dat zy nu kinderen des verbonds waaren, en diezelfde Geest hen heiligen en troosten wilde. Omtrent deeze gaaven der eerfte Kerk zal ik twee misflagen doen opmerken, welke in veele Zamenftellen en Leerboekjens voorkomen. §. & De eerfte is deeze, dat men die niet zaügmaakend noemt. Myns oordeels, zyn die gaaven der onfeilbaarheid en wonderdaaden zeer zaligmakende. Niet in dien zin, dat zy als met geweld en onfeilbaar bekeeren en zaligmaaken, maar zoo als het Euangelie in de H. Schrift de zaligmaakende genade heet. Zeer noodig en nuttig om ons tot geloof en zaligheid te brengen. Hoe zouden de Apostels, zonder dit hemelsch onderwys en ingeeving , der Heidenfche weereld de kennis der zaligheid hebben medegedeeld? Daar hooge en laage fchoolen ontbraken, de Heidens nooit in den Bybel onderweezen waren, moeften deeze gaaven dat gebrek in alle Gemeenten vervullen: ik kan niet uitdenken, hoe alle afgelegene Volken, ook wy in deeze Gewesten, binnen een klein tydsbeftek, met dit licht zouden beftraald zyn, zonder deeze gaaven. En hoe zouden wy, zonder die bewyzen van Godlykheid, het Euangelie gelooven*? ' §' 60.  Misvatting, wederlegd, 107 §. 60. De tweede misftap is veel grooter en gevaarlykerdat men die heilvolle wondergaaven, en de gewoone medewerking van den Geest, niet onderfcheidt. Deeze verwarring heeft de allergedugtfte gevolgen; van welke ik flegts drie zal opnoemen. 1. De Heer Michaëlis heeft wel opgemerkt, in zyne Inleiding tot het N. Test., dat men, dit doende, niet eens de onfeilbaarheid der Apostelen kan ftaande houden; hadden de Apostels geen andere gaaven, dan wy nu hebben, zy waren voor alle dwaaling geenzins beveiligd. 2. Hier uit is de leer der onfeilbaarheid in de Roomfche Kerk, met alle geweetensdwang, voornaamlyk ontftaan; dat die zelfde Geest nog, in dea Opperbisfchop en de Kerkvergaderingen, woont. 3. Dit is de bron en grondflag der Geestdryvery, met alle verbyfteringen en yslykheden daar door in Gods Kerk aangeregt. Is het evenwel niet eene droevige waarheid dat men in veele Godgeleerds opftellen deeze gaaven, even als de Geestdry vers, in het minfte niet onderfcheidt? By voorb. 1 Cor. 12. is 't middagklaar dat Paulus van de wondergaaven fpreekt; maar hoe vaak vindt men het 3de, en 12de vers op alle Christenen van onzen tyd toegepast. Wemand kan zeggen Jefum den Heere te zyn dan door den H. Geest. Dit gebruikt men als een bewys, datwy zonder den Geest niet zaligmaakend kunnen gelooven. Geheel buiten Paulus bedoeling: hy ftelt daar als een kenmerk van een valsch of waar Propheet, dac - hy Jezus een vervloeking, of den Heere noemt. Nog één voorbeeld: Joh. iö: 8. En die gekomen zynde zal ie, wetrelt overtuigen van isndet en van geregtigheid, en van  io8 De verdere Bronnen van van oordeel. Die is duizendmaal aangehaald, met toepasfing op eene zaligmaakende overtuiging en beieering des zondaars; het fchynt dé eenigfte plaats, waar uit die zogenaamde overtuiging, zynen naam ver-kreegen heeft. Maar is het nu niet buiten allen mooglyken twyfel, dat hier van een ander huk, van de groote teeltenen en kragten, en onfeilbaare verlichting der toenmaalige Leeraaren, gehandeld wordt? Het blykt uit dit geheel gefprek, dat de Zaligmaaker tot zyne Apostelen fpreekt, en na zyn vertrek dien Geest belooft, welke hen in alle waarheid leiden en toekomende dingen verkondigen zal. De weereld, kan hier niet beteekenen de uitverkorene weereld, welke de Geest overtuigen en bckeeren zoude; want Jezus zegt in zyne eigene verkiaaTing, vers n. dat de Overfte deezer weereld geoordeeld is: maar nu kan de Satan op geenerleiwyze de Overfte der uitverkorene weereld genoemd worden. Is het dan wel te verwonderen, dat eenvoudige Menfchen, dus onderweezen, de bekeering voor een almagtig wonderwerk houden, datzy door den Geest verlicht, alles onfeilbaar beoordeelen kunnen , en dat elk, die dit licht tegenfpreekt, noodwendig dwaalcn moet. B. Nu nog met een woord van het tweede Stuk, den gewoonen invloed van Gods Woord en Geest, ook in onze dagen. Wanneer de Schrift van den Geest fpreekt, met betrekking tot het geloof en leeven, door alle tyden heen, dan beteekent dit meestendeels deeze twee zaaken; of eene Christlyke gezindheid; of de b.ulp en medewerking van Gods Woord en Geest.. - g. 61.  Misvatting, wederlegd. IQQ §. 6ï. Volgens den Oosterfchen ofBybelfchenfpreektrant, Wordt een zeker beftaan* charakter, zielsgefteldheid, Geest genoemd, Vooral een gevoelen, en heerfchend bciban, dat kragtig verheven, en uitmuntend, bi Het hoofdcharakter der Jooden, zoo lange zy het Euangelie verwierpen, was, eene aardfche en wettifche gezindheid. Dat der Heidenen, bygeloof, en zedenloosheid. De omhelzing van het Christendom, moest eenen anderen Geest en gezindheid verwekken, beter en verhevener, dan ooit by een Heiden plaatsgreep. Dit hadt zelfs plaats, by eene zogenoemde hiftorifche kennis en geloof. • Maar vooral, wanneer die Menfchen onder de invloeden der genade, deeze gezindheden aankweekten, en de vrugten des Geests in hun leeven vertoonden. Zoo worden doorgaans Vleesch en Geest tegen eikanderen, gefield ; de Geest van Christus of des Christendoms, kan zomtyds eene Christlyke gezindheid aanduiden. §. 62. Nu blyft nóg over, de gewoone hulp en mede* werking van den Geest. Zal men die bondig vastfteilen, moet menze niet bewyzen uit eenige plaatzen, in welke van de wondergaaven, of geestlyké gezindheden, gé'fpróoken wordt. Maar uit de algemeene beioften aan Gods Kerk, en by uitfteekendheid de.Kerk des N. Verbonds, dat God op eene byzondere wyze met haar zyn zal, door zynen Zoon ais het Opperhoofd leiden. en-,bewaaren,' door zyn Woord en Geest fchenken zal .„ alles  ïlö De verdere Bronnen van alles wat tot het leeven en GodzaMgheid behoort: en dan fpreeken de Apostelen meest tot een geheele Kerk, als een zedelyk lighaam of maatfchappy; het welk dan met voorzigtigheid tot de Leden in het byzonder moet overgebragt worden. Dan zal het ten overvloede blyken, dat deeze genade, gewoon, lyks niet met onweêrflaaubaargeweld, of onmiddelyk, werkt, maar door eenen zagten bovennatuurlyken byftand, waar onder de Mensch zelf vrywillig en yverig werkzaam is. Het is dan een geheel verkeerd befluit, de Geest wordt aan de Kerk in het gemeen niet gegeeven of beloofd , om datze niet allen onweèrftaanbaar bekeerd worden: veelen in de Kerk leeven niet Christlyk en deugdzaam, om datze die genade verwaarloozen, de beloften des Geests niet gelooven, zyne invloeden hardnekkig wederftaan. III. STUK: De Verkiezing i en Verwerping. Dit is eigenlyk het eenig bewys of zwaarigheid uit de H. Schrift, tegen onze Helling, dat ieder onder het Euangelie kan gezaligd worden. Ik zal hier oVer eenige korte aanmerkingen voordraagen, en het oordeel aan eiken verftandigen en gemoedlyken onderzoeker van Gods Woord overlaaten. $. % Eerfte Aanmerking. Ik heb in 't voorgaande Hoofdd. myne gedagtee bver de verkiezing reeds ter neêrgefteJd. Ik  Ml S VA TT ING, WÉDER LEG D. III Ik zal het hier herinneren, met de woorden van eenen grooten Godgeleerden, die voor ruim honderd jaaren dus openlyk leerde; naamlyk Scharp, 96 Leerreden, bladz. 416. - „ Twee beteekenisfen ken ik in de Schriftuur van het woord Uitverkorenen, maar van meer anderen „ weet ik niets. Zomtyds worden 'er door gemeend ,, alle die Perzoonen onder een Volk, die in een „ Verbond met God zyn, en zynen Godsdienst be„ lyden. En in deezen zin wordt het ganfche Jood„ fche Volk, in het O. Test., meennaalen Gods ,i Uitverkorenen geheeten; gelyk ook in het N. Test. „ allen die Christus Godsdienst omhelsd hebben. „ enz. Dan vervolgens voegt hy er de tweede beduidenis by; zomtyds, die. behalven deeze belydenis, met een opregt geloove, hun leeven naar het zelve vormen. Van die algemeene verkiezing van een geheel Volk, fpreekt Paulus zeer kenlyk Rom. 9, 10, n. Hy ftelt gednurig Jooden en Heidenen tegen elkanderen: hy kan van geene onveranderlyke verkiezing tot zaligheid fpreeken; want hy leert, dat veele van Gods oude verkooren Volk door ongeloof zouden uitgeliootcn; de Heidenen, eertyds niet ver. kooren, nu in dit Volk worden ingelyfd; zoo zy in dit geloove niet bleven, wederom zouden Verworpen; de Jooden in het laatfle der dagen wederom tot Gods uitverkorenen worden aangenoomen. In deezen zin verklaart Michaëlis Eph. 1: 4. 2 Theff. 2:13. en dé meefte plaatzes des N. Test, Neemt men dit aan, de zwaarigheid is dan terftond verdweenen; het ife een overreedend bewys voor myne ftelling; is de Joodfche en Christlyke Kerk uitverkooren, dan i» niemand  HS De verdere Bronnen van niemand in dezelve van die roeping en genade uitgeflooten. . Die fchynbezwaar omftaat dan alleen uit een verkeerd begrip van de Kerk. De Schrift fpreekt van een klein Volk oudtyds uitverkoorenen, de verga, dering van Isiaël: in de eerfte tyden, eene kleine kudde van Christenen, in vergelyking der weereld. Dit heeft men dus opgev3t; in het Christendom is een groot gros, die als Jooden en Heidenen zyn, maar nog een kleine Kerk, die uitverkooren is; daar de Schrift intusfehen, die ganfche maatfehappy der Jooden en Christenen, de Kerk, of uitverkoorenen, noemt. Tweede Aanmerking, - : Veelen onzer verftandigfte Godgeleerden ftemmen dit volmondig toe; maar zy voegen er by, dat men hier uit by wettig gevolg kan afleiden, eene byzondere verkiezing in de Kerk; verkoor God de jooden boven de Heidenen, zoo ook nu den eenen Mensch boven den anderen. Maar nooit heb ik vreemder befluit gehoord; laat my deeze drie ftukken ter beantwoording opmerken. .Vooreerst, vërfchilt het hemelsbreed, Heidenen, Jooden, Christenen, byzondere gunften en openbaaringen te geeven, en dan elk juist naar zyn licht te oordeelen; of onder die Menfchen, die hetzelfde licht hebben, naar den zelfden regel zullen geoordeeld worden, de. meeften buiten mooglykheid te ftellen, om naar dat licht te leeven, en de ftraf te ontgaan. Ten tweeden, Rom. 9, tot iij en die andere plaatzea  Misvatting, wederlecd. xi^ I plaatzen des N. Test. zyn juist de bronnen van de I praedestinatie; fpreeken die van een ander ftuk, waar I zal men dan dat gevolg uit afleiden? Ten derden, fchynt my, by een allerwettigst gevolg, juist het tegendeel hier uit te blyken; leert de Schrift op de meefte plaatzen, dat in het algemeen, de Leden der Israëlitifche en Christlyke Kerk, uitverkooren zyn, zoo kunnen onmooglyk de meeften verworpen zyn. $• Derde Aanmerking. Hier uit blykt aanftonds, wat ;men, van het groot of klein getal deezer uitverkoorenen, te denken heb. be. Matt. 7, en 20., weinigen die bet leeven vinden: weinigen uitverkooren: het wil allereenvoudigst zeggen, dat fchoon Jezus en zyne Gezanten het geheele land doorgingen, om die duizenden van Israël te. roepen, egter het getal zyner leerlingen nog zeer klein was. Het is alleen een afteekening van Jezus Gemeente, eene bereekening Van het gering aantal, voor des Heilands opftanding en de uitftorting van den Geest. Niets minder wordt er bedoeld, dan het getal, na dat gewigtig tydftip, en in de volgende Eeuwen, te begrooten. Al nam men de fteilfte be-> grippen aan van eene volftrekte verkiezing en verwerping, is er geen enkele plaats, welke ons leert, dat in volgende tydperken, of zekere Gemeenten,, dit getal klein moet zyn; dat by voorb. in deeze agtiende Eeuw, in de Gemeenten van Nederland, niet 1 alle Leden uitverkooren zyn. §. 66. I Myne vierde aanmexking beftaat hier in, dat verkie* H zing:  i'l'4 DÉ VERDERE BRONNEN VAN zing; en verwerping tot ftraf; geenzins tegen eikanderen ftaan; uit de verkiezing volgt in het miofte niet, dat de overigen tot ellende en ftraf verweezen zyn. Maar alleen, dat zy thans mindere voorregten genieten. Verkiezing wil zeggen , in het burgerlyke of Godsdienftige met uitfteekender voordeden begunftigd. Was de Stam v3n Levi, en Aarons Huis, boven de andere Stammen tot de heiligde Eerampten verkooren, daar uit volgt immers niet , dat de andere Stammen tot ftraffen werden voorgefchikt. Israëls Volk was, uit alle Volken, uitverkooren; maar waren, dienvolgens , alle Heidenen tot het verderf bepaald ? niets is valfeher; de weg tot die waare Kerk ftond voor hun open , duizenden werden Joodengenooten, zy waren geen verworpelingen. • Zyn de Christenen thans uitverkooren , wie zal zeggen dat alle andere Natiën, tot een onherroeplyk verderf gefchikt zyn? daar nu alle Nationaale onderfcheiding ophoudt, alle Menfchen behooren geroepen te worden, en, de bekeering deezer Volken van Eeuw tot Eeuw, duidlyk leert datze'niet verworpen zyn. Ik befluit wederom dus; in de verkiezing, ligt geen de minfte zwaarigheid tegen myne (telling, hetkomt hier alleen aan op de verwerping, S. 67. Be vyfde aanmerking is deeze. Gods bepaaling van eeuwige ftraffen of belooning, moet men wel onderfcheiden van de praedestinatie. Dit is geen verborgen befluit, maar de vooraaame inhoud van Gods geopenbaarde  Misvatting, wederlegd. 115 penbaarde wil, fteunende op Gods natuur als genadig Wetgeever en Rechter. Elk :biUyk Koning, Rechter, Huisvader, zal de kwaaden ftraffen, de goeden begunftigen; maar wie zou dit eene praedestinatie noemen? Eenvoudigen meenen dat de Schrift veel van de praedestinatie fpreekt, dat is van het uiteinde der Menfchen na dit leeven; maar dit behoort tot een geheel ander vak in de Godgeleerdheid. Men moet dit befluit alleen bepaalen tot Gods beftemming en fchikking tot genade en ongenade, of liever tot verlchillendé voorregten in den Godsdienst. Men kan wel zeggen, die tot ongenade zyn voorgefchikt, zyn ook beftemd tot ftraf: maar geenzins by omkeering, zal God veele Menfchen hier of eeuwig ftraffen, dit is een bewys dat zy tot die zonden en ongeloof zyn. voorgefchikt. Het ftraffen van moedwillige godloozen kan hier geen zwaarigheid maaken. Het geheel bezwaar is dan tot dit eenig punt ingekrompen; heeft God eenige Menfchen onder het Euangelie tot ongeloof vöoigefchikt? of in de onmooglykheid ge^ ftèld om zig te bekeeren? S. 68. Zeule Aanmerking. De menschlyke reden of Wysbegeerte kan in dit ftuk volftrekt niets beflisfen. Is het een volftrekt wilkeurige en vrymagtige bepaaling der Godheid, over het lot der Zondaaren ; het zou meer dan ' dwaasheid zyn, uit wysgeerige gronden hier iets te [ bepaalen. Het boek der Godlyke openbaaringen, en > dit alleen, moet deeze noodlottige fchikking van den hemel bekend maaken. En nademaal dit een ftuk is. H 2 van  ïi6 De verdere Bronnen van van eeuwig aanbelang, het lot van millioenen Menfchen, in eeuwige vlammen en ellenden, zal dit voor zeker géftadig in onzen Bybel geleerd worden, en wel zoo klaar en onbewimpeld, dat de eenvoudigften der Menfchen, dit als met groote letteren leezen en verftaan kunnen. §. 69. Zevende Aanmerking. En waar zyn nu deeze veeltallige en klaarfpree* kende plaatzen der Schrift? Ik fpreek niet van verkiezing; of de ftraf van den onverbeterlyken overtreeder; maar waar is die duidlyke aankondiging? God heeft bepaald, om duizenden Menfchen, met het Euangelie beftraald, wat zy ook doen mogten, nooit genade te geeven. De grootfte Uitleggers onder de Proteftanten betuigen die nergens te vinden. By Mozes en de Propheeten is een diep ftilzwygen. Ook fchynt het Euangelie van Jezus dit niet te melden. Het pde Hoofdd. aan de Roih. bedoelt een ander ftuk. Men heeft nog twee of drie tekften aangehaald. 1 Thesf. 5: 9. God heeft ons niet gefield tot toom, maar tot verkryging der heerlykheid. Deeze plaats, zou men zeggen, dat die verwerping tweemaal ontkent: behalven dat hier van ftraf en vergelding, en niet van een ftellen tot ongeloof gehandeld wordt. De andere is 1 Petr. 2: 8. die haar aan het woord ftooten, ongehoorzaam zynde, waar toe zy ook "ezet zyn. Vergeleeken met Jef. 8: 14, 15..wordt hetVan de Uitleggers dus verklaard, dat ongeloovigen en on~ gehoorzaamen; zig daar door aan dien zwaaren hoekfteen ftooten en verbryzeld worden; het oordeel, voor  Misvatting, wederlegd. 117 voor hun gezet of beftemd. Of dat de Jooden, door diepe veroordeelen en boosheid, gezet en gefchikt waren om hunnen Mesüas te verwerpen; maar geenzins door gebrek van genoegzaam bewys of eene noodzaaklyke bepaaling. Het blykt overduidlyk, dat Petrus hier de Christenen, en de verwerpers van het Christendom, die buiten de Kerk blee. ven, tegen eikanderen (telt, maar in geenerleiwyze twee zoorten onder de geloofsbelyders, die verkoo. ren, en verworpen, zyn. §• 7°- Agljle Aanmerking. Zal men ooit zulk eene verwerping ftaaven, moet men ten grondflag deeze vier (tellingen onbetwist, baar bewyzen. 1. Het werkverbond, en dat God, om de toerekening van Adams zonde, ontelbaare duizenden, reeds voor hunne ontvangenis, tot eeuwige ftraffen kan verwyzen. 2. Alfchoon de hoogfte goedheid, met de grootfte opluistering zyner deugden, aan allen genade kan bewyzen, die egter meer genegen is om eeuwig rampzalig te maaken. 3. Dat de Heer na de oprigting van een allergenad'igst verbond, niet te min de meefte Christenen, naar de ftrengfte natuur van een werkverbond, behandelen wil. 4- Of fchoon zy door de geboorte in de onmooglykheid van geloof en bekeering ge. bragt zyn, en hun nooit bovennatuurlyke hulp werdt beloofd, dat zy nogthans, tot de oneindig verzwaarde ftraf, van de veragters der Euangelie genade, zullen verweezen worden. Welke onbewysbaare gronden, by verftandigen, gewislyk niet veel byval zullen ontmoeten.. H 3 §• r»«  Ii8 De verdere Bronnen van §■ 71. Met weerzin, en de plegtigde betuiging, d3t ik niet voor heb iemand myner broederen ten toon te ftellen, zal ik er deeze cgfle aanmerking by voegen. De regtzinnige Stapfer, handelende over de Verfchillcn der Proteftanten, betuigt dat dit gefchil met de Luterfche Kerk niet fondamenteel is, dat wy hen als broeders erkennen, deelgenooten van het zelfde geloof en zaligheid. Maar dat die broeders, over de ftelling van eene volftrekte verwerping, geheel anders denken. Zy zeggen dat het tegen de reden zoo ftrydig is als een vierkante cirkel. Dat het tegen den grond van het Euangelie aanloopt. Zy noe. men het eene fchriklyke ftelling, Godslasterlyk, en leidende tot Godverzaaking: (trekkende uit haaren aart, en volgens de droevige ondervinding, om ons in den afgrond der wanhoope en vleefchlyke zorgloosheid neer te (torten. Dit behoort ons ten minden zeer behoedzaam te maaken, om eene (telling, by ons van weinig belang gerekend, maar van de grootde mannen in zulk een yslyk licht befchouwd, niette befiisfen, dan, na het onpartydigst onderzoek, en zulke bewyzen welke onze overtuiging boven allen twyfel brengen. §• 72. Nu befluit ik in deezervoegen. Omhelst men dat begrip nopens de verkiezing, het welk by onze beroemdde Godgeleerden byna algemeen is, dandemt het met myne geliefde delling, alle Christenen kunnen behouden worden, op het beminlykst in. Maar •Zyn er gemoedlyke Menfchen, welke, na het eerbjedigst onderzoek der H. Schriften, eenigen grond meereis  Misvatting, wederlegd. ii9- meenen te vinden voor eene volftrekte uitfluiting of verwerping, dan eischt de billykheid dat zy op dee-. zen voet redeneeren. Die troostvolle waarheid, de zaligheid is in 't algemeen onder het Euangelie mooglyk, kan uit den gsnfchen Bybel, de grondftukken van het Euangelie, en Gods herhaalde betuigingen en eeden, onbetwistbaar beweezen worden: nu blyft er éénc duistere tegenbedenking over, gelyk meestal in alle menfchJy' e fielzelen gebeurt. Ik zal nogthans om die ééne bedenJsin^, honderd goede bewyzen niet loochenen; dit zou tegen alle regels der wysheid ftryden. Laat die zwakke gemoederen te gelyk bedenken, dat het getal der uitverkoorenen in onzen tyd nergens bepaaid is, d;:t thans in een aanzienlyke Gemeente allen uitverkooren kunnen zyn: en dat hunne ernftige bezorgdheid voor de waarheid, en hun eeuwig heil, het treostryk merkteeken is, dat zy tot die verftokte genadeloozen niet kunnen benooren. II. AFDEELING. Tweede bron van wanbegrip, eene fpoorbyftere Wysbegeerte. ^Jaast <*en Bybel, is de tweede bron van Godgeleerde waarheden of dwaalingen, de reden, of zogenaamde Wysbegeerte. Hoe deeze aanleiding gaf, om, veele Menfchen in het Christendom, buiten de H 4 moog-  i2o De verdere Bronnen- va«n mooglykheid van zaligheid te fluiten, zal ik met eenige korte voordellen onder het oog brengen. S- 73- Eerfte Voorftel. „ De oude Joodfche en Heidenfche Wysbegeerte, is „ de regte fleutel, van de noodlottige, en Mystike, „ Godgeleerdheid. De misvattingen, welke ik zoek tegen te gaan, kan men tot twee hoofddellingen brengen; naamlyk, eene lydelyke en mystike bekeering; en dan, eene noodlottige fchikking omtrent zommigen, welke alle anderen in de onmooglykheid van behoudenis laat blyven. De-ïegte bron deezer misbegrippen, ziet men zeer blykbaar, in de Oosterfche Wysbegeerte der Jooden, en de Heidenfche, vooral van Plato. Ten diende der eenvoudigen, moet ik met een woord herinneren , dat de bekeerden uit de Jooden en Heidenen, hunne Wysbegeerte ter Christlyke Kerke invoerden; en men moet verbaasd daan over de menfchlyke dwaasheid, dat die Wysbegeerte, (of liever, zotheids begeerte, harsenfchimmige droomen, en brabbeltaal) omtrent zestienhonderd jaaren, een allesoverfchreeuwend gezag voerde, in de Godgeleerdheid der Christenen. Dreeven de Heidenen, ten grooten deele, een Noodlot, waar aan Goden en Menfchen onderworpen waren: en delde de Oosterfche Wysbegeerte door; gaans twee eeuwige Beginzels, waar uit alle goed en kwaad als noodzaaklyk voortvloeit; men kan ligt merken welke de oorfprong was, van noodlottige bepaahngen, over der Menfchen handelingen. fiieï  Misvatting, wederleg d. 121 " Hier mede is die tweede ftelling, van eene lydelyke Godsdienst, de kenfchets van alle Mystiken, | als onmiddelyk verbonden. Die zelfde Wysbegeerte, was de moeder van dit I verderflyk wangedrogt. De beroemde Mosheim , I heeft, in zyne uitmuntende Kerkgefchiedenisfen, I byna in iedere Eeuw, dit op het blykbaarfte aange] weezen: eeneen andere zyner opmerkingen, zal ik, j met alle bekorting, overfchryven. In de eerfte en | tweede Eeuw, befehryft hy de Oosterfche Wysbegeerte der Gnoftiken; en der Nieuwe Platonisten. Zy (telden, behalven het Opperwezen, eene eeuwige (toffe, de noodwendige oorzaak van alle kwaad: i onze zielen, een uitvloeizel der Godheid, zyn in het ftoflyk lighaam, als eene gevangenis opgeflooten: \ de weg en wyze qnzer bekeering en verbetering, beftaat, in (tille befpiegeling, en het lighaam te kwellen. Hy voegt er by;.„Uit deezen zelfden oorfprong | „ ontftondt ook dat zwaargeestig (lag van Menfchen, „ onder den naam van Mystiken bekend, wierftelzel, I ,, wanneer men 't zelve ontbloot van de Platonifche „ leere, aangaande de natuur en de herkomst der „ der ziele, niets anders is dan een leevenlooze , „ klomp, zonder kragt, gedaante of vastigheid." i En vervolgens: „Onder het fchoonfchynend voor, „ wendzel van befpiegeling gaf dezelve gelegen„ heid tot die luie en vadzige levenswyze , door „ duizenden van Monniken geleid in kloosters, enz." Over de derde Eeuw, laat die fchryver zig dus uit. „ Uit deeze zelfde beginzelen kwam eene andere „ zoort van Godgeleerdheid voort, die men den „ naam gaf van de Mystike Godgeleerdheid.-^-,De I , H 5 ,» eerft©  122 De verdere Bronnen, van „ eerfte aanleiding hebbe men te zoeken in die be„ kende leerftelling der Platonisten. Dat ae Godlyke „ natuur, door de zielen van alle Menfchen, verfpreid „ was. Zy ontkenden, dat de Menfchen, door ar„ beid of oefening, die hemelfche vlam in hunnen „ boezem konden doen ontbranden enz. In tegen„ deel beweerden zy , dat fiilte, bedaardheid, rust „ en eenzaamheid, gepaard met zodaanige bedryven „ van doodingen des Vreeschs, als kunnen dienen „ om het lighaam te vermageren en te verzwakken, „ de middels waren, door welke het verborgen en ,, inwendig woord werdt opgewekt, enz." Met dezelfde aanmerkingen, gaat die groote Ge. fchiedfehryver voorc, van Eeuw tot Eeuw, tof aan de tegenwoordig toe. In de zeventiende, zegt Mos. heim; ,, De Godsdienst van de Quakers heeft, in „ den eerften opflage, een zweemzel van nieuwig. „ heid, dog wanneer men denzelven van nader by „ befchouwt, blykt het, dat dezelve niet anders is ,, dan eene zekere plooijing van die bekende Mystike „ Godgeleerdheid, welke, reeds in de tweede Eeuwe, „ plaats greep. enz. Het zou alle geloof te boven gaan, zoo het niet op egte berigten (leunde, dat twee Heidenfche Menfchen, Plato en Ariftoteles, reeds, voor de opkomst des Christendoms, ten graave gedaald, geduurende omtrent zestien Eeuwen, de wet zouden ftellen aan de Leerfchoolen der Christenen, en de volftrekfte 'dwinglandy oefenen over het verftand der Menfchen, zoo dat het voor eene aartskettery wierde gehouden, deeze Heidenfche Godfpraaken te durven tegenfpreeken. Bedenken wy nu, dat de Hervormers der zestiende Eeuwe*  Misvatting, wederlegd. 123 Eeuwe, in deeze fchoolfche Wysbegeerte opgevoed, of fchoonze Godsdienftige dwaalingen te keer gingen, zig in 't minfte niet toeleiden om die Wysgeerte te veranderen; dan valt het ligt na te gaan, waar uit, die zwaarmoedige begrippen over de Voorfehikking, de Dweeperyën der Wederdoopers, Kwakers, Labbadisten, en andere Mystiken, zyn af te leiden. De geestdryvende Mystiken, op verre na nog niet uitgeftorven, welken zig op hooge verlichtingen beroemen; hebben, inderdaad hunne flikkeringen ontleend en ontilookcn aan het oude dwaallicht der Heidenfche Wysgeeren. s. 74- Tweede Voorflel. „ Men heeft, ten allen tydc, den Bybel en de „ Wysbegeerte, naar eikanderen geplooid; en als „ twee onfeilbaare bcginzels zamengevoegd." Van de vroeglte tyden, verklaarde of verdraaide "men de H. Schrift, om met Plato en Ariftoteles overeen te ftemmen. Maar ook, by omkeering, werden de Schriften dier Wysgeeren dus verklaard, dat ze juist pasten op de leerftellingen der Godge. leerdheid. Dit volduurt nog tot op onzen tyd. Men heeft eene Roomfche, Lutherfche, Gereformeerde, Arminiaanfche, Doopsgezinde, Mystike, Wysbegeerte. In elke Gezindheid , wordt men eerst in die Wysgeerige {tellingen onderwezen, om ons voor te bereiden, en in te wyen, tot die Godgeleerde Hellingen, die men ons vervolgens wil doen gelooven. By voorb. men leert ons, in de Bovennatuurkunde, dat Gods befluitende en geopenbaarde wil geheel kunnen  124 De verdere Bronnen van kunnen verfchillen; om ons dus ongevoelig tot de praedestinatie voor te fchikken. Dat God alle goede en kwaade daaden in ons kan werken, zonder eenig» zins de oorzaak des kwaads te zyn. Dat 's Menfchen vryheid, en eene volkomene noodzaaklykheid, zeer wel kunnen zamengaan; dat des alle onze vryheid niets anders is, dan eene gewilligheid om die noodzaaklykheid op te volgen: by voorb. wanneer iemand geboeid ter ftrafplaats geleid wordt, en hy zig aan dien dwang gewillig onderwerpt, dat het dan zyne vrye keus mag genoemd worden; en dat wy wegens zulke daaden kunnen gefiraft en beloond worden. Hier komt ten tweeden by, dat men zulke invallen van een enkelen Mensch, als Ariftoteles of Des Gartes, het voorkomen van onfeilbaarheid weet te geeven. Men ftelt Axioma's, fluitredenen, alles in een wiskundigen trant, voor; en de jonge Wysgeer verbeeldt zig, dat hy in het land der onfeilbaarheid verkeert; tot dat hy naderhand ziet, dat alle deeze Wysgeeren, zoo min als de uurwerken, als licht en duider, overeendemmen, dat de een juist het tegendeel van den anderen demondreert. Zoo de grootde Wysgeeren, met vyftig fluitredenen, wilden betoogen, dat onze vryheid flegts eene onderwerping is aan het noodlot, dan kan een eenvoudig boer of fchoenmaaker, met duizend proeven, het tegendeel betoogen. Een of twee plaatzen uit de Godlyke Boeken, God wil dat alle Menfchen zalig worden; niet willende dat eenigen verkoren gaan; geeven my oneindig meer gerustheid en zekerheid, dan dat alle Philofophen der weereld het tegendeel wiskundig wilden beweeren. §. 73*  Misvatting, wederleg». J2S S- 75- Derde Voorjleh „ Men heeft doorgaans, in den geöpenbaarden „ Godsdienst, de paaien der wysbegeerte te verre uitgeftrekt." Ik bedoel er dit mede, dat, de kring der wysgeerige nafpooringen, zig behoorde te bepaalen, tot defi natuurlyken Godsdienst, en eene gezonde uitlegging des Bybels Leerftukken, van loutere openbaaring, vallen niet onder de befiisfing van den Wysgeer. Wie onder het O. en N. Testament, Gods Volk en Kerk zyn; hoe verre zig de genadebeloften uitftrekken; de wyze en maat van Godlyke onderfteuning, in de Kerk, onder het O. en N. Verbond, en veele itukken hier mede verknogt; zyn buiten het bereik van menschlyke vastftelling. Willen wy aan zulke redeneeringen plaats geeven, wy moetenze niet hooger dan menschlyke befpiegelingen opgeeven. Nu gaat het vry zeker, dat deeze Wysgeerige befpiegeling, het grootfte vak in de langwylige Godgeleerdheid der Schooien heeft ingenoomcn, en wanneer men die uitfchift, zal er, ten naauwen noode, een kleen geraamte overblyven. S- 76- Vierde Voorftel. « Die Wysgeerige Godgeleerdheid, is gansch rïiet „ gefchikt, voor den gemeenen man, en verwekt, byna noodwendig verkeerde denkbeelden." 't is genoegzaam onnoodig, dit te ontwikkelen, en te bewyzen. Het groote lighaam onzer Gemeenten beftaat uit ongeftudeerden, burgers, handwerkers, lande  12ö De terdere Bronnen, van landbouwers, enz. welken geheel niet Philofophisch denken, en van die fynigheden en kunsttermen der Wysgeeren gelukkig onkundig zyn. Zegt men hun, dat alles onherroéplyk beflooten is, zy denken zeer gereedlyk, dat, alle onze handelingen, en derzelver eeuwige uitkomften, als tusfchen koperën muuren beflooten zyn, en niet anders kunnen afloopen, dan werklyk gefchiedt. Leert men ben, dat God de eerfte oorzaak is van onze werkzaamheden, en wy de tweede oorzaaken; zy denken vry natuürlyk, dat de Godheid eerst fpreekt, arbeidt, gelooft, of niet gelooft, en dat wy werktuiglyk volgen, gelyk eene wagen getrokken, een uurweik gedreeven wordt. Zoo lange onze Schoolmeefters, in de (leden, en ten platten lande, niet in de Philofophie onderwyzen, zal het veel veiliger zyn, al dat wysgeeiige uit ons kerklyk onderwys weg te laaten. III. AFDEELING. Derde hoofdbron van dooling, verkeerde zamenJlelzels der Godgeleerdheid. $. 77- ^\7y hebben de twee bronnen der Godgeleerde kennis befchouwd, de Bybelverklaaring, en de Wysbegeerte. Hier uit heeft men zints veele Eeuwen het Godgeleerde zamenftel gevormd: ik begryp hier onder, de Geloofsbelydenisfen, zogenaamde Syftema's. Onderwysboeken, enz. In  MlSVATTINGj WEDER L EG D. laf In 't algemeen moet ik hier over aanmerken, dat het groote lighaam der ongeleerden, die nooit eene . Kerkgefchiedenis lazen, van deeze menschlyke opftellen, een allervreemdst, en fpoorbyfter denkbeeld fchynen te vormen. Zy denken ten naasten by, dat die fchakel van Hellenbroek van alle Eeuwen in het Christendom geleerd werdt: maar eindelyk zeer verbasterd, ten tyde der Reformatie, als door Godlyke ingeeving, in haare oude zuiverheid werdt heriteld: dog in onze dagen door eene nieuwe leer of licht jammerlyk bedorven zynde, moet de oude waarheid by Mark, B-rakel, enz. hoe ouder hoe beter, gezogt, en tegen alle nieuwigheden ftaande worden gehouden. Wilden deeze Menfchen flegts éénen Schryver over de gefchiedenisfen der Kerk leezen, of alleen de voortrefiyke Voorreden voor de Godgeleerdheid van Stackhoufe, hunne oogen zouden geopend worden, om te merken, hoe verre zy buiten't fpoor der waarheid geweken zyn. Daar wordt op het overtuigendst aangetoond, dat reeds van de tweede en derde Eeuwe na Christus geboorte, eene jammerlyke uitlegging van Gods Woord, en eene Heidenfche Wysgeerte ter Kerke werden ingevoerd. Van Eeuw tot Eeuw wierd de Godgeleerdheid al meer bedorven, inzonderheid zints de tiende en elfde Eeuwen. Een verkeerdeuitlegofverdraaijingderH.Schrift, en eene buiten fpoor hollende Wysbegeerte, door de Monniken in eenen barbaarfchen ftyl zamengeflansd, droeg den hoogklin.ker.den Titel van H Godgeleerdheid. Die verftandige Schryver voegt er by by; „Zoo is „ 't derhalve niet vreemd, dat de Hervormers, hoe „ groote en onfehatbaare Mannen zy ook waren, in jj, alles het regte doel niet hebben getroffen. Zy „ waren  1^8 De verdere Bronnen, van ,, waren niet onfeilbaar; zy gaven er zig ook niet „ voor uit; en hunne wyze van redenkavelen, naar „ de fchoolfche manier van dien tyd gefchikt, ver„ oorzaakte verder het gebreklyke in hunne God„ geleerde zamenftelzels. Dan laat hy volgen, dat „ in de zeventiende Eeuw, eerst de grondflag gelegd werdt van die volkomenheid, waar toe die ,, Godlyke wetenfchap, in onze agtiende Eeuvve, „ gekomen is." Het is te over bekend, uit de misvattingen en gefchillen onder de Kerkhervormers, dat ze even als wy zwakke feilbaare Menfchen waren. Nu moet elk terftond begrypen, dat die verkeerde Bybelverklaaring en Wysbegeerte, zedert meer dan duizend jaaren zoo diep geworteld en uitgebreid, in geen honderd jaaren konde gezuiverd en voltooid worden, of er moeften meer dan honderd wonderwerken gefchieden. De H. Taal-en Uitleg-kunde, nevens de Wysbegeerte, in de dikfte duifternisfen begraven, moeften van tyd tot tyd , door groote Mannen in allerlei Gewesten, opgeklaard worden. Men moet bekennen, dat in de voorgaande Eeuw de gronden gelegd, maar in onze tegenwoordige Eeuw, meer hervorming in deeze groote bronnen der Godsdienst, leere gefchiedt is, dan in alle voorgaande Eeuwen zedert den leeftyd dér Apostelen. Het is er dan zoo ver af, dat wy de waarheid in die oude ftelzels zouden moeten zoeken; dat wy in tegendeel, God te danken hebben, dat veele gebreken en doolingen in die oude Schryvers thans ontdekt zyn, en het nieuwe licht, in onze tyden opgegaan, als de dierbaarfte gaave van den Hemel behooren te eerbieden. . Maar  MISVATTING, WEDËRLËGD. I£rJ Maar ik ga voort, om nog iets in het byzohdef te Zeggen, van de Geloofsbelydenisfen, de Godgeleerde zamenftellen—-de Vraagboeken. A. Van de zogenaamde Formulieren. §• 78. Schoon de Opftellers onzer Belydenisfen, naar heC licht van hunnen tyd, als zeer groote Mannen te jfchatten zyn; is het niet te min zeer te bejammeren, dat meest alle die ftukken , onder de Proteftanten,: werden opgefteld in eenen tyd, wanneer na de dikfté donkerheid het eerfte fchemerlicht van Hervorming* aanbrak, wanneer Land en Kerk in de grootfte verwarringen en beroerten verkeerden: het kon, uit dien hoofde, buiten wonderwerk niet anders uitvallen , of er moeiten veele gebreken en misflngen infJuipen, welke, gelyk alle menfehlyke fchikkingen, van tyd tot tyd moeiten overgezien en verbeterd wordenMaar eenvoudige Christenen gelieven vooral op te merken, dat alle deeze menfehlyke Formulieren, geen het minite gezag hebben om ons geweten te. verbinden. Dit komt alleen toe aan God, en zyne: onfeübaare Openbaaring. Dit was de voornaame grondflag der Hervorming, en van alle Proteftanten, om alle menfchlyk gezag, van Pauzen, Opzieneren, en Kerkvergaderingen, als den regel van geloof enr leeven, te verwerpen, en Gods Woord als de eenige regelmaat te erkennen. Alle Koningen, Pauzen, en Formulieren, der weereld, hebben geen meer gezag, om onze Broeders tot geloof te verbinden, dan die regels welke ik thans fchryf. ' Wy moeten des wel onderfcheiden, eene Bybel—, fche regtzinnigheid voor God, en eene Kcrklyke I voor  130 De verdere Bronnen,van voor de Menfchen. Eik, die in de grondwaarheden * met Gods Woord inftemt, is regtzinnig in het oordeel van God. Maar Kerkiyk regtzinnig is elk, die in ieder afgefcheurd Genootfchap onder de Prote. ftanten, zig met die Kerklyke Belydenisfen in de hoofdzaak vereenigt. Men ziet ligt, dat de eerfte alleen van aanbelang is voor God, en onze eeuwige behoudenis: de zamenftemming met byzondere Genootfchappen, kan ons niet te ftade komen in het allesbeflisfend oordeel; b. voorb. dat wy de Confubftantiatie op gezag van Luther, de Praedestinatie op die van Calvyn, geloofd hebben. §. 79. Vraagt men nu, in deezen weinig gewigtigen of Kerklyken zin, wat is Gereformeerd? dan moet men niet, met eenvoudige Menfchen, dat allerbekrom-j penst denkbeeld maken, dat de Gereformeerde Kerk ! binnen ons Nederland beflooten is; voorzeker een zeer klein deel der Hervormde Kerk. Wy moeten de openbaare Belydenisfen en Gefchriften inzien van alle de Hervormde Kerken; in Grootbrittanje, Duitsland, Zwitzerland, Frankryk, en zoo vervolgens. Dan zal men bevinden, dat myne voorgedragenê Hellingen, met de algemeene leerbegrippen der Gereformeerde Kerk zeer wel inftemmen. S- 80. Men voege 'er nog eindelyk by, dat, ih onze veruitgeflrekte belydenisfen, niet alles noodig is tot zaligheid. Geen Leeraar of Lidmaat zal er denklyk zyn, die, in alle kleinigheden, met de Formulieren denkt en fpreekt; het komt op de hoofdzaaken aan.  Misvatting, wederlegd. »3i Nu verklaaren, alle verftandigen onzer Kerk, dat het Broedergefchil, 't welk wy thans onderzoeken, geene grondwaarheid is, maar elk hier vry over oordeclen en denken mag. En beneven dit alles, moe, ten onze Geloofsleuzen, wel verftaan, en naar den woorde van God worden uitgelegd. Gelyk de Eybel aan verfchillenden uitleg onderworpen is, zoo ook onze Formulieren, byna zoo groot als het N. Testament. En wie is hier de onfeilbaare uitlegger? niemand. Wil men op menschlyke uitlegging afgaan, -men moet dah de voornaamfte Schryvers onder alle Hervormden naflaan. Zegt nu een eenvoudige; het is Brakel of Hellenbroek; ik kan antwoorden; het is Werenfels of Turretyn, en honderd anderen, die myne Hellingen met de grootfte toejuiching onder de Hervormden geleerd hebben. Het is dus ten overvloede blykbaar , dat men, deeze begrippen, openlyk voorftaande, zoo wel zuiver Gereformeerd is, als die geenen, welken de byzondere gedagten van Brakel, en van gclyken ftempel, zyn toegedaan. B. Van de Godgeleerde zamenjlelzels. §. 81. Ik bedoel nu meest die ouderwetfche opfiellen der Godgeleerdheid, by de meefte eenvoudigen nog in zwang. Deeze menschlyke uitvindingen, beftaan gemeenlyks, uit Scholastike Hellingen, met honderd Schriftuurplaatzen bekleed, doorgaans voor de helft verkeerd begrepen en toegepast; gemengd met eene Scholastike Wvsgcerte; op den kouden trant der Schoolvosfen, met eene uitgerekte langdradigheid, I i in  151 De Verdere Bronnen,van in eenen duifteren en verdrietigen fty], zamën<*eweeven. Niet onvoegzaam kunnen die aanëenfchakeüngen Vergeleeken worden, by een touw, van bovenmaa. tige lengte, uit een weinig gouds en zilvers, maar meest, hooi ftroo en ftoppelen, zamengevlogten; 'c welk bovendat door ouderdom reeds tot verrotting overhelt. In dat eenig ftuk, het welk wy onderzoeken, de uitgeftrektheid der bekeerende genade, zal ik drie groote gebreken, in die fchakels, opmerken, welke allen verffandigen in het oog moeten vallen. Het eerfte is, een Labbadistisch denkbeeld, over Gods Kerk en Verbond; het geen ik naderhand wat uitvoeriger moet aanwyzen. §. 82. Het tweede is dit, dat, het geheele gebouw dier Godgeleerdheid, gegrondvest is op de praedeltinatie, en naar dat zelfde paslood tot den bovenden top Wordt opgetrokken. Na den val en ellende des memchdoms, legt men aanftonds den grond van verkiezing en verwerping, men verdeelt alle Menfchen in twee deelen. D,e ontelbaare menigte der verworpenen, geeft men aan hun noodlot over, zonder in de Godgeleerdheid hun eenigen raad of beftiering toe te dienen. Men houdt zig alleen met het klein gedeelte der Uitverkoorenen op. Voor wien is de Zaligmaaker gekoomen? voor wien is zyn gansch Verlosflngswerk?' wie worden kragtig geroepen, wedergebooren, geregtvaardigd, geheiligd, gezaligd? alleen de Uitverkoorenen. Vraagt nu de Leerling deezen Leermeester, en wie zyii die Uitverkoorenen, welken onze Godgeleerd-  Misvatting, wederljsgd. r J33 geleerdheid alleen raakcV dan moet hy eenvoudig antwoorden, ik weet 'het niet. Moet elk redelyk fchepzel niet verbaasd (laan, dat een duifter (tuk, nanuwlyks in den Bybel aangeroerd, 't welk ons niet' mooglyk is nog past na te fpooren, dat wy allen belyden geen regel van geloof "of leeven te zyn; dat Gods verborgen wil, ten eenigen grondflage en regelmaate gefield wordt, van alle Hoofdftukken eener geopenbaarde Godgeleerdheid, Moeten eenvoudige zielen, langs deezen weg, niet noodlottig in dien waan gebragt worden, dat dit het groote Middenpunt is, waar in alle Godgeleerde wysheid' zamenloopt? S. 83. Het derde hoofdgebrek beflaat hier in, dat die, Godgeleerdheid meest lydelyk afloopt. 'Na dat men 's Menfchen ellende veel te onbepaald heeft voorgefteld, loopt alles op twee flukken uit, de verwerving, en toepasflng, der zaligheid. De verlos» fing, door Jezus verworven, wordt door Woord eni' Geest toegepast, door Roeping, Regtvaardiging, Heiligmaaking, Heerlykmaaking. Daar fchynt dus geheel niets voor den Mensch'te verrigten. Zedert lang heeft men zeer" geklaagd, dat de geheele zedenleer, het grootfte deel van den Bybel, fchier vergeeten, of ter loops wordt aangeroerd. Moeten onze Christenen, dus onderweezen, niet in dat begrip worden gebragt, dat onze Godsdienst iets lydelyks is, dat wy, onder het Woord en Geest nederzittende, wedergebooren, geheiligd, en zalig worden? • 13 S- H'  I3f De verdere Bronnen,van S. 84. Hoe zeer verfchilt dit, van den aanleg en leiding der H. Schriften! daar ons alles in eenen daadlyken trant voorkomt, wat wy te gelooven, wat wy te betragten hebben. Lees bid ik u, eerst zulk een zamenflel, en dan den Bybel, en gy zult fchynen in eene andere weereld over te gaan. Hoe verre wykt dit af van de leiding van onzen Heidelbergfchen Catechismus, fchoon by den eerden dageraad der Hervorming opgelteld. Hier loopt weer alles op eene daadlyke en beoefenende wyze. Na eene korte opgaaf, van 's Menfchen afval, en noodzaaklykheid der, verlosfing, en dat J. Christus Gods toorn tegen de zonden van het ganfche Menschdom droeg, deelt zig dit voortreflyk onderwys in deeze drie Hukken, i. de geloofflukken, welke elk Christen gelooven moet: 2. de geboden, uit dat geloof te betragten: 3. de voornaamfte mid« dels, om dit gelukkig uit te voeren. Hier is alles gelooven, en naar Gods geboden leeven: in die anderen, dat ons alles verworven en toegepast wordt, Niemand verwondere zig, dat Menfchen, aan zulk eene leiding gewoon, zig verbeelden, dat onze geheele Godsdienst in drie Hukken gelegen is; dat 'voor eenige weinigen, de zaligheid, van eeuwigheid i&paald; by Christus dood verworven; en in het oogenblik der bekeering wordt toegepast. C. Onze Vraag- of Onderwys-boeken, > 8^. 't Is onnodig deezen in 't byzonder na te gaan', jtfyl het flegts uictrekzels zyn van die grootere Za- menfteZ-  Misvatting, wederlegd. 135 menftellen, en dus, in het klein, het zelfde behelzen. Maar, juist dit, maakt onze Vraagboeken volftrektorverftaai baar. Uit een groot Werk, dat, alle Schoolfche Godgeleerdheid, Wysbegeerte, Taal—Oudheidkunde, de wederlegging van alle Ketters, zints Jezus leeftyd, in zig bevat; wordt een merg of fchets gevormd, om door de Studeerende Jeugd, in vier of vyf jaaren, met veel moeite, begreepen te worden.' Hier uit is, wederom een innig merg of fchets getrokken, dat in het klein, alle die grootezaaken, als met een woord uitdrukt; een klein dorgeraamte, uit alle die groote Boeken aan te vullen, en als met vleesch en zenuwen te bekleeden. Ik durf gerust verzekeren, dat Plato of Pythagoras, in een jaar blokkens, zulk een Boekjen niet behoorlykontcyfferen en aanvullen zouden. Geeft men deezen, onzen kinderen en leerlingen, als eene melk voor eenvoudigen, in handen; zy leeren, by noodwendigen gevolgen, doorgaans niets dan woorden, en blyven van de waarheden zelve onkundig. En, geeft dit geen aanleiding, om te denken, dat wy niet door redelyke kennis, door welbegreepene bewyzen, en beweegredenen; maar flegts onder dat woord, als zekere toverklanken, bekeerd worden. Schoon ik gaarne erkenne, dat het werk onzer Catechizeermeefteren voor de Kerk zeer gewigtigis, en er mannen onder zyn, allen onzen roem en achting waardig; zyn er intusfchen ook niet dezulken, welken van Ouders tot Ouders, in die byzondere regtzinnigheid gebooren en opgekweekt zyn; wier geheele Bibliotheek uit Brakel, Franken, van der Kemp, en "Nahuis, beftaat; welken aan een zeer groot getal onzer. Kerkleeden, eene lydelyke bekee14 ïiDg  136 De verdere Bronnen, van ring van weinige Christenen, en een noodlottig verderf van alle anderen, indampen. .Zal er ooit eene redelyke en gegronde Godsdienstkennis, eenige verbeetering van dooiende be. grippen, plaats grypen, alle verdandigen hebben reeds lang met den hoogden ernst verzekerd, dat onze vraag- of leerboeken geheeel en al moeten hervormd worden. IV. AFDEELING. Eene vierde bron; de Ketteryen, en derzelver wederlegging. T en diende van ongeleerden, moet ik hier kortIyk eenige Godsdienstdwaalingen aandippen, welke eenen zeer merkbaaren invloed hebben op ons vraag* ftuk, of voor allen, onder het Euangelie, delevensweg geopend ligge. Naamlyk deeze vier: de SpiV nozistery; de Geestdryvende Mystikery; de doolingen der Antinomianen; en der Labbadisten. Ik zal ze zeer beknopt opgeeven; en dan met een woord doen opmerken, hoe ze, onzer Kerk ingefloopen, nog aan de Volksbegrippen eene verkeerde rigting geeven. ; . 5. 86. De Spinozistery, ' Stapfer, in zyne wederleggende Godgeleerdheid', Jlsrengr. lïier toe, ouder anderen, deeze gevaarlyke • ■ dwaaJia»  Misvatting, wederlegd. I37l dwaalingen. De Godheid beftaat, in eene oneindige denking, en uitgebreidheid, zoo dat alle geesten en ftoflyke dingen, flegts wyzigingen of deelen van God zyn. „Volgens Spinoza, gefchiedt alles, wat „ er gefchiedt, door wyziging van de Godlyke ei„ gcnfchappen, die eeuwig en dus ook noodzaaklyk „ zyn; hierom Helt hy ook, dat alle dingen uit de „ noodzaaklykheid van de Godlyke natuur bepaald •„ zyn, enz. By gevolg alles, wat er is, is volftrekt „noodzaaklyk. Maar, om dezelfde reden, wordt „ ook de vryheid zelfs van den menschlyken wil „ weggenoomen, en de bepaaling om dit of dat te „ willen is noodzaaklyk', en de Menfchen verbeel„ den zig nv.ar darze vry zyn. „ Waar uit blykt, dat Spinoza alle toevalligheid ,, uit de weereld geheel en al wegneemt, en eene '„ volftrekte noodzaaklykheid zelfs tot de mensch„ lyke daaden. ukftrekt, en dus een algemeen nood. „ lot invoert. " Waar uit deeze Schryver dan befluit, dat dit wan, gevoelen, de zedelykheid, en de Voorzienigheid', en dienvolgens den Godsdienst, geheel ondermynt en wegneemt. Hier toe brengt men ook de Hattemisten, en zoortgelyk flach. Van welken Mosheim, KerkU Gefchidn. zegt, datze „deleer der Hervormde Kerk, „ wegens de volftrekte Befluiten, zo verre hebben „ getrokken, datze daar uit het godloos ftelzel van „ eene noodlottige en onverbidlyke noodzaaklyk„ heid opmaakten. Dat de geheele Godsdienst niet in doen, maar in lyden beftondt enz. " Drie allerverderflykfte dwaalingen worden door deeze Menfchen ingevoerd. Dat Gods befluit een I 5 onver»  138 De verdere Bronnen, van onverzetbaar nooolot is. Ten anderen, dat wy geene vryheid bezitten om iets te verkiezen of te verwerpen. En eindlyk, een lydelyke Godsdienst; dat wy niet door eigen zielskragten werken, maaralleen bewerkt, en gedreeven worden. S. 87. Geestdryvers en Mystiken. Deeze twee zwaarmoedige Gezindheden zyn zeer naauw aan elk3nderen verbonden. Beide ftellen, behalven Gods Openbaaring, en het Redenlicht, een derde Beginzel, als het gewigtigfte, naamlyk de Bevinding. De eerfte meer uitterlyk, door onmidlyke openbaaring van den. Geest; de tweede, eene inwendige Bevinding, een inwendig licht, allen Menfchen aangebooren, of door den Geest ingeftort. De Geestdryvers, ftellende dat Gods Woord tot zaligheid niet toereikend is, willen, of dat hun nog andere waarheden, ten minften op eene geheel andere wyze geopenbaard worden; of datze in ftaat gefteld worden die geheel anders, en kragtdaadiger, te verkondigen. Zy beroepen zig op hemelfche infpraaken, gezigten, droomen, enz. Zy beweeren, dat alle andere Menfchen geduurig aan dwaaling bloot ftaan , maar zy door den Geest onfeilbaar worden verlicht. Behalven hunne kiaare en kragtdaadige ondervinding, beroepen zy zig meest óp alle die plaatzen der H. Schrift, welke van de buitengewoone gaaven des Geests fpreeken als Joël 2. Ik zal van mynen Geest uitflorten op alle vleesch. Joh. 14. De Geest zal u in alle waarheid leiden. 1 Cor. 2. in betooning van Geest en der kragt met woorden die de H. Geest leert. enz. enz, $• 88.  Misvatting, wederlegd. 139 $. 88. Mystikefy. Deeze Menfchen ftellen, in het algemeen, eene inwendige bevinding of licht, als het voornaamfte grondbeginzel der Godgeleerdheid. Vermids de Mystiken byna in alle Godsdienften gevonden worden, en als tot in het oneindige verfchillend zyn, zal ik flegts eenige hoofdtrekken van hun algemeen charakter opgeeven. ï. Een inwendig Licht, dat ons de zaligmaakende waarheden leert, of regt doet begrypen. Dit noemen zy doorgaans, het licht het inwendig woord, Christus in ons, de Geest, genade, enz. 2. Zy fchynen meest te ftellen, eenen tweeërleiën zin der H. Schrift, eenen letterlyken die elk begrypen kan; en eenen Geestlyken of Mystyken; alleen door deeze verlichten begreepen. 3. In 't gemeen, fpreeken zy met veragting van Gods Woord, als eene doode letter, zonder leeven of kragt. 4. Volgens hunne uitdrukkingen , fchynen zy tweeërlei vermogens in de ziel te begrypen, een redelyk verftand en wil; en dan, eenen geestlyken inwendigen Mensch. 5. Tweeërlei, kennis, geloof, en deugd; de eerfte van gemeene natuurlyke Menfchen; de tweede van verlichten. De eerfte, letterlyke, hiftorifche, wordt by hen als onnut en onnoodig zeer veragt. Een hunner Leeraaren Foiret, van de zaligmaakende kennis fpreekende, drukt zig dus uit: Niemand kan door zekere fluitredenen, of betogingen, of redeheeringen daar van overtuigd» of ook door eenige begrippen of denkbeelden»  146 De verdere Bronnen, van den, die men by zig zeiven gemaakt heeft, daar in levestigd worden. Alleï gefchiedt hier by eigen bevinding. Mosheim Wederl. Godgel. bladz. 74. Zegt, wanneer men hen vraagt over deeze inwendige verlichting, ,,dan zeggen de meeften, dat de Mensch on,, begrypelyke dingen ziet, en men van de waarhe- den, die door 't inwendig woord geopenbaard 5, wierden, niemand, en minst een vleeschgezinden „ en onbekeerden, een regt denkbeeld kan geeven. Al„ les wat wy leeren, zeggen zy, moet by ondervin- ding geleerd worden. Inmiddels fpreeken zy eg3, ter veel van Gods wegen in de ziel. Dit zyn, naar i, het gevoelen der Mystiken, zekere beweegingen, j, die God by zekere omftandigheden voortbrengt, ,, en welke aan anderen niet verklaard, en befchree„ ven kunnen worden." 6. Dit is by .hen een groote grondftelling, dat alle uitwendige Godsdienst en goede werken weinig te beduiden hebben, maar alleen de inwendige. 7. Even gelyk de Spinozisten, moet volgens hen alles lydelyk zyn; geen daadlyk verftand en wil, "maar lydelyk. Hun laatfte doel en volmaaktheid, waar na zy ftreeven moeten, is de lydelyke tzieleTust, wanneer men niet meer denkt of wil. 8. Wyders, is dit nog een wezenlyke trek van hun hoofdcharakter, dat z,y naar het treurige en Zwaargeestige overhellen. Het lighaam te kwellen, ïtrenge verlochening van aangenaame en onverfchillige zaaken, is by hen zeer verdienftelyk; treurige neerflagtigheid en. zugten, een der beste middelen, ■om de ziel te zuiveren, en Gode behaaglyk te zyn. • 9. Ten laatften, gebruiken alle oude en nieuwe ■Mystiken eene verbloemde taal: licht, lefiven» het zaad ■Gods, wegen Gods in de ziel, en?. Go?  Misvatting, wederlegd. 141 Gelyk hunne Godgeleerdheid op eigene bevinding of inbeelding fteunt, welke mee geen woorden kan uitgedrukt worden; zoo hebben zy een geheel eigen taal; welke, noch in den Bybel, noch de gewoone menfehenfpraak, te vinden is; bewoordingen, welke door gemeene Menfchen, wel naar de letter uitgefprooken, maar nooit begrecpen kunnen worden. S. 89. Nanrdomaal nu, in eiken Godsdienst, Mystiken gevonden wierden, onder de Jooden, Heidenen, Mahomedaanen, Roomfchen, Luterfchen, Gereformeerden; zoo fchikten zy ook elk de (tellingen van hunne gezindheid, om ze met het Mystike Stelzel overeen te brengen. Men begrypt dus ligt, dat de Gereformeerde Mystiken, de leerftukken, van de befluiten, onmagt, wedergeboorte; enz. en de verbloemde fpreekwyzen, waar mede de Schrift die uitdrukt; in dier voegen weeten te verklaaren en te plooijcn, dat die hun bevindlyk en lydelyk Leeiftelzel fchynen te fchraagen. i 90. Antinomiaanen of IVetbeftryders. Mosheim Kerkgefchiedn. 9. D. befchryftze dus-i „ Tegenwetsgezinden of Antinomiaanen zyn een „ allerftrengst zoort van Calvinisten, die de leer van „ Ca'.vin wegens de volftrekte befluiten tot de flegtde „ einden verkeeren enz. „ Zy zien het als een noodloos (tuk aan, dat de „ Christen Leeraars hunne Toehoorders aanfpooren „ tot eenen deugdzaamen wandel en het eerbiedig „ «rehoorzaamen van de Godlyke wet." Naardemaal de  142 De verdere Bronnen, van de uitverkoorenen door eeneonweerftaanbaareaandrift daar toe zullen geleid worden: en het voor de verworpenen onmooglyk is en blyft. Koelman over de Libbadisten; „Dat nu onder 't „ N. Test. de uitterlyke zedelyke wet niet is de te„ gel van der geloovigen doen, maar de Geest van „ Christus. Hier uit ontftaat een andere dwaaling, „ dat men in alles wat men onderneemt, of doen zal, ,, zelfs in 't burgerlyke, moet luisteren, niet naar „ het woord der wet, maar naar den Geest en zyne ,, infpraak." Elk zal terftond bemerken, dat alle Mystiken, die eenen Godsdienst dry ven, welke alleen inwendig en lydelyk is, ook Wetbeftryders zyn. Daarom hebben alle vroege en laatere Mystiken het zeer gelaaden op de Schriften van Mozes en des O. Test. welke Gods wetten en geboden zoo fterk aandringen. Veelen der oude Mystiken hebben daarom, die Boeken, niet aan eene Godlyke ingeeving, maar aan eenen laageren of boozen Geest toegefchreeven. §■ 91. Labbadisten. Deeze Mystiken der jongstafgeloopene Eeuw, worden dus genoemd, naar hunnen Voorganger, L'Abbadie. Zy hebben zig meest opgehouden in Holland, Zeeland, Westphalen, en Vriesland. Men vindt hunne verderflyke dwaalingen breedvoerig voorgefteld, en wederlegd, in het Hiftorisch Verhaal van den Heer Koelman. Men kanze alle tot twee Hoofddwaalingen brengen. I. De eerfte, dat zy volkomen Gereformeerde Mystiken en Wetbeftryders zyn. Om een, Christen tc  Misvatting, wederlegd. 143 te zyn, is het niet genoeg, in de Kerk gebooren, in de leer der zaligheid onderweezen, onder den invloed van Gods Woord en Geest, dezelve opregt te gelooven en te betragten. Maar op eiken Mensch, moet Gods Geest, op een zeker oogenblik nederdaalen, op eene bevindlyke wyze, een geheel ander licht, inwendig geloof en leeven inftorten; met een woord, een Mystiek, lydelyk, en Labbadistisch geloof, en verborgen leeven. Dit moet elk Mensch, min of meer, gevoelig ondervinden, aan anderen behoorlyk verhaalen, en uit Mystike kenmerken bewyzen, kunnen. Schoon men de hoofdleeringen van 't Euangelie van harten geloove, Jezus als den eeaigen Zaligmaaker erkenne, en uit dit geloof de groote geboden omtrent God en Menfchen onder veele fmeekingen zoeke te betragten; dit maakt flegts eenen Naamchristen uit: maar dat onmiddelyk gevoelig werk van den Geest, dat de geheele ziel oogenbliklyk verandert, maakt de eenige hoofdzaak des Christendoms, het groote punt der zaligheid uit; offchoon men zig met de pligten des leevens weinig bemoeije. II. Hier uit volgt natuurlyk hunne tweede dooling; dat, deeze weinige Mystike Menfchen, de eenige waare Kerk van Christus zyn. Alle Hervormden , die flegts regtzinnig geloofden en onberispelyk leefden, hielden zy even als Heidenen en Turken, geheel buiten Gods Kerk. Zulke Menfchen, benevens hunne kinders, moeiten niet gedoopt worden, nog ten Avondmaale gaan, tot datze blyken van zulk eene Mystike bekeering konden geeven. Om welke reden zy, de geheele Gereformeerde Kerk, over de ganfche aarde, niet op hunne wyze veranderd, voor  Ï44 De verdere Bronnen, va"h voor een Babel en Sodom uitkreeten, en zig van die Kerk met de daad affcheidden. Deeze nieuwe Kerk, deeze hand vol verdoolde Mystiken, was, huns oordeels, de eenige Kerk van Christus, Gods uitverkooren gunstvolk op aarde. De ftraksgemelde Schryver, heeft in het breede opengelegd, de ontallyke dwaaüngen, en zedenloosheden, waar toe die gewaande heiligen vervallen zyn, en dat deeze Kloofterlingen, door eene regtvaardige Voorzienig, heid, wel dra verftrooid zyn geworden. Schoon egter, hunne aanfteekende wanbegrippen, veelen in onze Kerk befmet, en by zommigen, tot op onzen tyd, hebben Hand gehouden. Dewyl nu de Labbadisten, het eeilte wanbegrip, met alle Mystikengemeen hebben; maar dit laatfte hen meest onderfcheidt; zoo verftaat men, door Labbadistery, voornaamlyk dit verkeerd begrip van Gods Kerk, die. geest van Scheurziekte, en onverdraagzaame Kcturmaakery, waar door een klein gedeelte der Kerk, zig voor de eenige waare Christenen opwerpt, en alle anderen veroordeelt: §. 92. Opkomst en voortgang, deezer dwaalingen, onder de Hervormden. Het valt niet moeilyk, den oorfprong en (tandhouding, van zulke denkbeelden, ook in onze Kerk, na te gaan. Hier toe merk ik aan, dat meest alle dwaalbegrip-? pen, twee ongelukkige gevolgen hebben. Vooreerst, dat er byna altyd jets van oude en diepgewortelde misvattingen overblyft, en in eene nieuwe gedaante het hoofd weder opfteekt. Ten tweeden, dat men, door  Misvatting, wederlegd. 145: door eene al te driftige wederlegging en hervorming, vee'tyds in een tegenfteld uiterfte, veelligt in eeneerger dwaaling, vervalt. Uit deeze twee oorzaaken, is dit noodlottige, lydelyke, en onverdraagzaame: der Labbadisten, ligt af te leiden; deels, uit de oude begrippen des Pausdoms; deels, uit eene al te onvoorzigtige en geweldige hervorming. S- 93- Ten aanzien van het eerfte, merke men met my op, dat de Roomfche Kerk, aan het begin der zes-; tiende Eeuw, reede van overlange, geheelenal, uit. Geestdryvers, Mystiken, en onverdraagzaame Labbadisten, beftondt. Het geheele Pausdom fteunt op Geestdryvery: een Geest van onfeilbaarheid, en gewaande wonderwerken; in den Paus en Geestlykheid, waar aan elk zyn geloof en leeven moet onderwerpen. Een groot deel, een ontallyke menigte, voor de waare en geagtfte heiligen erkend, waren Mystiken: te weeten, die ontelbaare zwerm van Monniken, in Kloosters, Wildernisfen, of door het Land omzwervende. De Geest der Labbadistery, of uitfluitende onverdraagzaamheid, was het eigen charakter dier Kerke. Die zig aan, de geloofs en leevensregels van Rome, onderwerpen, zyn alleen waare Christenen of Gods Kerk; de Oosterfche Kerk, de Waldenzen, de Proteftanten, enz. zyn even daarom, verdoolde Ket. ters, een Babel en Sodom. s. 94. Maar ten anderen, gaf eene al te driftige wederfpree- Iking en hervorming, aanleiding, om in deeze uitterflen te vervallen. K De  I40>; De verdere Bronnen, van De Roomfche Godsdienst was geheel uitwendig; eene blinde geloofsbelydenis, zonder kennis en geloof des harten; al hunne deugd en heiligheid flegts uitwendigheden, zonder ziel, zonder liefde of waare zedelyke deugd. Dit ging men met yver hervormen; in plaats van al dat blinde en fchaduw van Godsdienst, moest er redelyke kennis en geloof zyn, voor alle die uitwendige Menfchenvonden, betragting van Gods zedelyke geboden. Maar al wie tot het Mystike overhelden, gingen nog een ftap verder, tot een ander uiterfte. Deeze redelyke kennis en deugd, was nog flegts uitwendig; men moest nog eens tot een geestlyke kennis, geloof, en deugd, overgaan. Zie daar het ftelzel der Mystieken. - De H. Schrift ftelt één Kerk, één Kudde en één Herder: men geloofde van ouds één heilige algemeens Christelyke Kerk.- Ongelukkig werdt de oude Kerk, in de Oosterfche en Westerfche van een gefcheurd. In de zestiende Eeuw, gefchiedde die groote fcheuring, tusfchen de Roomfchen en Protestanten. Nog ongelukkiger, werden deeze laatften, weêr in drie of vier Gezindheden of Kerken verdeeld, en elk fmaldeel wilde de eenige waare Kerk zyn. -Men voerde een zeer ongefchikte verdeeling in,van eene zigtbaare en uitwendige, en eene onzigtbaare inwendige Kerk. Terwyl nu in de Gerefor. meerde Kerk, tweërlei gevoelens ftand greepen, van een meer redelyk geloof en leeven, en een meer mystiek geloof en bekeering, zoo namen deeze laatften den naam aan van Inwendige Kerk, ea wierden Labbadisten. Hier kwam, in de voorgaande Eeuw, nog by, eene allcrdriftigfte wederlegging der Remonffran-  Misvatting, wederlegd. 147 Remonftranten, welken men verdagc hield al te veel aan 's Menfchen vryheid en kragten toe te fchryven; men dreef op eene onverzigtige wyze, dat wy onzen vrijen wil en kragten der ziel geheel verloochenen moeten, alles alleen aan den Geest toefchryven; dit werdt van eenvoudigcn dus opgevat, dat wy als redenlooze en logge fteenen zyn, en alle Godsdienstpligten door God zelve gewerkt en ver. rigt worden. S- 95- De Labbadistery beftaat in een menigte van dwaalingen en ongerymdheden. 1. Dat zy dingen, die onaffcheidbaar zamengaan, van een fcheiden, en regt tegen eikanderen ftellen. Alle Kerkleden, beftaan uit ziel en lighaam, zy.zyn dus zigtbaar en onzigtbaar; zy hebben verftand en wil; zy moeten inwendig kennen en gelooven, uitwendig in hun ganfche leeven bctragten; dit gefchiedt door Woord en Geest. jNu verbeelden zy zig een Kerk, die alleen uit zigtbaare lighaamen beftaat, alleen verftand heeft zonder wil; alles in den Godsdienst betragt, zonder het te weeten of te gelooven; de voorfchriften van Christus gelooft en betragt, alleen door het Woord zonder den Geest. En dan een inwendige Kerk, daar alleen zielen; wil en aandoening; inwendig lichten "eloof, is; alleen door den Geest. Dit is even zoo verftandig, als of men ftaande hield, dat zommige Menfchen alleen door fpys en drank, anderen, alleen door den verborgen zegen van God, onderhouden werden ; eerst eenige jaaren door uitterlyke fpyze, en vervolgens alleen door dea zegen, Ka en  f48 De verdere Bronnen, van en dat deeze laatften alleen leevendige Menfchen Zy".' Hebben zy een zeer valsch begrip van geloovigen en bekeerden. Dit zyn volgens den Bybel, allen, die de grondwaarheden van het Euangelie gelooven , en door Gods genade opregt betragten. Maar naar hunne gedagten, alleen die geenen, welken, het Mystiek geloof en bekeering van L'Abbadie, gefchonken is. 3. Onderfcheidenze niet, het geen in een waar geloof, en heiligen wandel,1 wezenlyk en noodzaaklyk is; en de wyze en omftandigheden, welke louter toevallig zyn. Alle Gezindheden der Protestan. ten, verfchillen eenigzins, in de wyze en omftandigheden van geloof en bekeering. In onze Kerk,, die een meer redelyke, of Mystike, leiding zyn toegedaan. De kinderen der geloovigen zyn in het Verbond der genade; de meeften worden van jongs aan en als by trappen waare Christenen; eenige weinigen komen , op een meer zwaarmoedige wyze , en door eene haastige verandering, tot dien ftaat; nu houden zy, alleen deeze laatften, voor waare bekeerden. 4. Hier uit laat zig ligt, dat vraagftuk, tusfchen ons en de Labbadisten, verklaaren; zyn er in den Bybel beloften voor onbekeerden, of niet? zynze voor de Uitwendigi, of alleen voor de InwendigeKerk? Die uitwendige Kerk der Labbadisten, vaa Menfchen, die de zuivere leer der zaligheid voor God en Menfchen belyden, zonder ze te gelooven; die naar, Jezus Ihftellingen fchynen te leeven, maar intusfchen ongeloovige Heidenen zyn, wordt nergens op aarde gevonden, dan by een of anderen fnöodea  Misvatting, wederlegd. 149 fnooden bedrieger, die by geene mooglykheid een Kerk of Gemeente kan genoemd worden; en de Euangeliebeloften zyn aan hem niet gedaan. Die inwendige Kerk, van Menfchen, tot nog toe doode Heidenen, welken op een oogenblik alle licht en heiligheid zonder het Woord wordt ingeftort, die inwendig waare heiligen zyn, zonder uitwendig naar alle Gods geboden te wandelen, dat zyn louter Mystiken en Wetbeftryders, en moeften ook in onze Hervormde Kerk niet gevonden worden. Maar, verftaat men, door de uitwendige Kerk, allen die het Euangelie gelooven; door de inwendige, die het ook door Gods genade betragten; dan is de vraag gemaklyk te beantwoorden. Men noeme het dan, eene Geloovende en Betragtende Kerk. Men onderfcheide de algemeene voorrechten en voorwaardelyke beloften aan de Kerk gedaan; eh de volftrek- . te beloften der eeuwige zaligheid. Aan allen die 't Euangelie gelooven, nevens hunne kinderen, zyn algemeene Kerkvoorrechten gegeeven, om tot een Christlyk leeven in ftaat gefteld te worden, en dat, zy onder die voorwaarde zullen behouden .worden. Maar, aan de Betragtende Kerk, is de zaligheid toegezegd. 5. 96- Ik laat het nu aan het oordeel, van allen die kunde en doorzigt hebben, of niet veele Godgeleerde Schriften, zelfs van Erakei en Schortinghuis niet uitgezonderd , min of meer tot het Labbadistifche overhellen. Vooral die Praktikaale Boekjes, by den gemeenen man in hoogagting. , Met meer vertrouwen , durf ik, tot myn innig K 3 leed.  150 De verdere Bronnen,van leedwezen , verzekeren, dat veelen van onze eenvoudige Kerkbelyders, veel meer dan halve Labbadisten zyn. Welken gelooven, dat twee of drie, in elke Gemeente, zoo zonderling en bevindlyk veranderd, alleen de bekeerden en Godvrugtigen zyn, aan welken alle Bybelbeloften gedaan zyn; terwy], de overige ontelbaare menigte, nog op den zelfden grond ftaat met den Heiden. V. AFDEELING. Nog eenige bykoomende oorzaaken van verkeerd begrip, vooral by den gemeenen man. S- 97- hebben dus de vier Hoofdbronnen befchouwd, van Godgeleerde waarheid of dwaaling; de Bybelverklaaring , Wysgeerte, Stellige, Wederleggende Godgeleerdheid. De begrippen , welke ik zoek tegen te gaan, heerfchen meest by den gemeenen man. Ik zal dan, in deeze vyfde Afdeeling, nog eenige oorzaa. ken hier by voegen, welke deeze misvattingen, meest by het gemeen, doen ftand houden. Ik verfta, door den eenvoudigen of gemeenen man, geenzins de Leeken, in tegenftelling van de Geestlykheid; verre van daar. Men vindt in ons Vaderland thans een groot aantal Kerkleden, daar beide Sexen, welke, door een roemenswaardige lees- es  Misvatting, wederlecd. 151 en onderzoekiust, menigen ouderwetfchen Geestlyleen, in weldenkendheid, zeer ver overtreffen. Ik bedoel alleen die groote fchaare van meer eenvoudigen, welken het aan lust of gelegenheid mangelt,, om hunne Godsdienstleer te beproeven. Ik zal nog kortiyk vier voornaame oorzaaken of redenen aan mynen Leezer herinneren. s. 98. Ifte Reden; de groote menigte van misvattingen, vaar uit een eenvoudige zig niet ontwarren kan. Gelyk alle menschlyke uitvindingen met veele onvolmaaktheden belemmerd zyn, zoo is dit ook het geval, in de Godgeleerde Zamenftellen. Daar in worden, honderd waarheden, vast aaneengefchakeld, naar eikanderen geplooid, om een zoort van Analogie uit te maaken. Sluipen er nu drie of vier verkeerde {lukken in, gelyk veelal gebeurt, dan krygt men eene Harmonië van dwaalbegrippen. Zoo hebben wy, in het voorgaande, eenen langen doolhof van verkeerde Hellingen doorwandeld. Men zou er een groote lyst van kunnen vertoonen. 1. Een verkeerd begrip van het Werkverbond. 2. Van de natuurlyke verdorvenheid, als wezenlyk of natuurkundig, zonder onderfcheid van Heidenen of Christenen. 3. Eene volftrekte verwerping der meefte Christenen. 4. Dat een zeer klein getal kunnen zalig worden; derhalven niet, die een gemeen Christlyk geloof en K 4 leeven  152 De verdere Bronnen,van keven hebben, maar alleen, de Gereformeerden, op eene zonderlinge wyze herbooren. 5. Eene uit- en inwendige Roeping, van eikanderen afgefcheiden, of tegen elkander gefteld. 6. Eene lydelyke, geweldige, en onweerftaan. baare Wedergeboorte. 7. Een Mystiek geloof, en bekeering. 8. Eene zeer groote Kerk, die flegts den naam voeren, maar nog Heidens zyn; en eene zeer kléine, van die geenen, welke zulk een geloof en bekeering ondervonden. 9. Dat Christus, alleen voor dit kleintal, in de weereld gekomen en gekruist is. 10. En dat deezen alleen in het Genadeverbond begreepen zyn. enz. enz. Wanneer eenvoudige Menfchen, in een en ander ftuk, tot redelyker gedagten komen, zoo zullen zy tog in de overigen verward blyven. Men moet die lange fchakel, ftuk voor fluk, naauwkeurig toetfen, om dan zeiven een plan te vormen. Maar waar is nu de eenvoudige man, die bekwaamheid, lust, of middelen heeft, om dit ooit te onderneemen? §. 99. Ilde Reden; de natuur der Mystikery, onder alle dwaalingen bezwaar lyht te wederleggen. Mosheim zegt, in de Wederl. Godgel. bi, 114. „ Een Mystiek en een Kwaker is ongemeen moeil „ lyk te regt te brengen. Men zal eerder tien On« „ godisten , dan eenen Kwaker kunnen bekeeren:" En hy geeft er deeze redenen van. Datze geen vast ftelzel hebben. Zeer ongeoefend van verftand  Misvatting, wederlegd. 153 zyn. Maar inzonderheid, om dat men hen, nog uit de reden, nog uit den Bybel, overtuigen kan. De reden, zeggenze, is blind, verdorven, een Afgod. De Bybel, moet niet uit de grondtaal, verband, oogmerk, enz. maar Geestlyk, naar hunne bevinding, verklaard worden. Wy zyn blind; zy verftaan alleen den geestlyken zin; men kan hen bykans onmooglyk overreeden, dat wy den waaren zin verdaan ; en dat zy, zoo hoog verlicht, zouden dwaalen. Ongelukkige Menfchen! die zig verbeelden, die eenige verlichten en bekeerden te zyn; maar in de daad de onverttandigften en bygelovigften aller Christenen, wier te regtbrenging daarom het naast aan het onmooglyke paalt. Hier komt nog iets by, dat onze aandagtigfte opmerking verdient. Deeze Menfchen redeneeren doorgaans dus: dit is het gevoelen van Brakel, Hellenbroek, enz. vroome mannen, die met deeze denkbeelden zyn zalig geworden: of het zyn de (tellingen van egte vroome Menfchen: en daarom is het niet alleen zeker, maar ook eene dierbaare waarheid, die nooit zielverderflyk zyn kan. Deeze redeneering is, onder een misleidenden fchyn van waarheid, egter eene zeer bedrieglyke onwaarheid, en ten hoogden gevaarlyk. De vroomde mannen zyn altyd feilbaar, en altyd aan dwaaling en gebreken onderhevig. By voorb. Brakel en Hellenbroek delden eene voldrekte Verkiezing, en eene voldrekte Verwerping: dit was voor hunzelven niet nadeelig, vermids zy zig onder de Verkoorenen telden, maar dat zelfde gevoelen kan voor duizend anderen verderflyk worden, die zig onder de Verworpenen plaatzen. Neem eens, dat honderd waare Godvrugtigen, zig verbeelden de K j eenige  154' De verdere Bronnen, van eenige Uitverkoorenen in onze Kerk te zyn, dit zou, voor de overige Kerkleden, doodlyk zyn. Stel een Mensch die waarlyk bekeerd k, maar, een zeldzaame droom, een ingebeeld gezigt, een zwaarmoedige zenuwziekte gaf er aanleiding toe, en werdt door Gods genade aan hem gezegend: deeze man gaat een boek zitten fchryven, dat alle Menfchen, die ooit of ooit bekeerd worden, zulk eenen droom en zwaarmoedigheid moeten ondervinden, dit zoude voor anderen allerverderflykst zyn. Petrus heeft in . een zeker tydftip Jezus lyden en fterven niet gelooft, den Zaligmaker verlochend; is dit daarom niet zielfchadelyk? Men neeme 't my dan niet kwalyk, fchoon ik Brakel en Hellenbroek voor groote en zalige mannen houde, en veelen, op een vry mystike wyze bekeerd, als waare vroomen hoogfchatte, dat ik niet te min hunne dwaalingen, in al derzelvec dwaasheid en nadceligheid, ten toon Helle. lilde Reden; De gewoone Staat en voor oor doelen des Volks. '_ §. IOO. Men zou hier over breed kunnen uitweiden, maar ik zal flegts drie Volkshoedaanigheden aanftippen, naamlyk, onkunde, vooroordeel, bygeloovigheid. Onkunde valt ligt in dwaaling, en kan er zig zelve niet uitredden. Stel een zwaar en duister gefchil, in den Turkfchen Godsdienst, dat uit het geheel beloop van den Alkoran moet befh'scht worden, hoe zal ik zonder eene groote bedreevenheid in dat Boek daar over oordeelen? In dit Broedergefchil, haalt men van weérzyden eene menigte van Bybelplaatzen aan»  Misvatting, wederlegd. 155 aan; de geheele beflisfing hangt hier van af, wie dezelve wel verklaart en toepasfe. Maar een eenvoudige let hier niet op, hy is met den klank der woorden voldaan. Wil men de onmagt der Christenen bewyzen, men haalt maar gezegden van Paulus aan, gy waart eertyds blind duisternis, dood: hy bemerkt niet, dat dit van de Heidenen, juist in tegenflelling der Christenen, gezegd is. Men voegt er by 2 Cor. 3. vs. 5. Niet dat wy van ons zeiven bekwaam zyn iet te denken als uit ons zei* : zen: maar onze bekwaamheid is uit God. Hy let er in ' het minfte niet op, dat Paulus hier van zig zeiven ; en zyne mede Leeraaren fpreekt: ging dit bewys ! door, dan was de hoogverlichte Apostel nog, in den | natuurftaat, en onmooglykheid van behoudenis. Deeze ongeoefenden, niet weetende, dat er ooit Spinozisten, Mystiken, Labbadisten, in de weereld 1 waaren, Haan die verkeerde Hellingen voor, zonder i datze het weeten of vermoeden. Zy houden ftaan1 de, dat wy ons verfland, vrijen wil, kragten, en werk, verlochenen moeten; dat de Bybel eene doode letter is; dat God alles in den Godsdienst werI ken moet; enz. zonder te weeten, dat dit juist hec 1 flelzel, en de eigen woorden, van alle Mystiken zyn. §. IOI. Hier uit volgen, natuurlyk, de allerflerkfle voor* tordeelen. Geene vooringenoomenheid is onverzetlyker, dan in den Godsdienst. Het geen men, van jongs af, van zyne geliefde Ouderen, uit zekere \ Boeken, als Godlyk en ter zaligheid dienstig, heeft : sangenoomen, al ware het nog zoo uitfpoorig, laat men  Ï5Ö Di verdere Bronnen, van men zig niet ontwringen. Men leest alle anders leerende Gefchriften , met een toegeflooten ver. ftandsoog, en met een opzet om 't niet te geloo. ven. Zeer zelden zal, een eenvoudig man, iets in zyne Godsdiensbegrippen veranderen, dat by nu veertig jaaren gelooft heeft. Ik heb weinig hoope, dat Menfchen, die dit Boekjen met zulk eene gefteltenis leezen, eenigzins zouden overreed worden; maar ik hoop alleen, dat het opkoomend GefJacht, tegen die ingekankerde vooroordeelen zal gewapend worden. §. 102. Met de onkunde des Volks, ging, het Bygeloof en dweepziekte, altyd hand aan hand. Bygeloovigheden, by verftandigen lang vergeeten, blyven nog honderd jaar gangbaar, by het gemeen. Daarom is de Geestdryvery, zig altyd onder het masker van hooge verlichting en verlochening vertoonende, voor het Volk zeer befmetlyk. . Laat een volflagen Mystiek, van zyne verlichtingen, wonderbaare weegen, fpreeken, met een zug. tende ftem, met een oog, nu naar den hemel dan ter aarde, geflaagen; zyn leeven zy dan hoe het wil, men zal hem voor een bekeerd man aanzien'. Geef den eenvoudigen, de beste uitbreiding van Sa. lomo's fpreuken, van Jezus Leerredenen; hy zal zeggen, het zyn goede zedelesfen: maar geef hem de Boeken van Poiret, en andere Mystiken, hy zal uitroepen, dit is alles bevinding, alles geest en leevenl  Misvatting, wederlegd. 157 $. i°3- IVde Reden; Dat mingeoefenden, alleen de Schryvers voor het eene gevoelen, en nooit voor het andere, leezen. Wanneer men in een Gefchil, of twee van één loopende begrippen, alleen de redenen of bewyzen van óénen kant inziet, en nooit van de andere zyde; dan zal men zekerlyk het eerfte, hoe ongegrond ook, omhelzen. Dit is juist hier het geval. De regte gefchaapenheid der zaak fchynt my deeze. Aan het begin der zestiende Eeuw, was de duisternis in de Kerk onbefchryflyk groot. De meeften hadden den Bybel nooit gezien, zelfs Leeraars meenden, dat het N. Testament, nu eerst door Luther befchreeven was. Onze groote Kerkhervormers, hadden aanftonds geene volmaakte begrippen, van veele ingewikkelde leerftukken, als van de Kerk, de verkiezing, de gewoone en buitengewoone werkingen van "den Geest, enz. In de zeventiende Eeuw, werdt Neerlands verdere Hervorming zeer belemmerd, door de hevige twisten met de Remonftranten, en andere hinderpaalen. In onze Eeuw, in onze dagen, zyn alle deeze ftukken zeer opgeklaard; maar die groote verbeteringen zyn nog niet in handen van het gemeen, dit leest die Gefchriften niet. Wanneer eerlang een Historifchryver onzen tegenwoordigen Kerkftant afmaalt, zal hy veelligt, op zoortgelyke wyze als deeze, zig uitlaaten. „ Neer„ lands Verlichting en Hervorming, bereikte een „ ongelyk hoogcr trap, dan in de voorgaande Eeuw. „ De^ Oosterfche Taal- en Uitlegkunde, de fleutel „ de»  158 De verdere Bronnen, enz. „ des Bybels, werdt in een geheel nieuw en hel. „ derst licht geplaatst. Gelyk ook de Wysbegeerte, en andere Wetenfchappen. Alle Hukken der „ Openbaanng, en Godgeleerdheid, van aloude ge- „ breken gezuiverd. Dan; dit bleef meestal voor „ de oogen der Volksfchaare verborgen. „Daar eertyds, elk eene Godgeleerdheid, en Uit. „ trekzeh voor het Volk, fchreef; raakte dit om wigaf, tige redenen geheel buiten gebruik. De eenvou„ dige Kerkleden, bleven nog Menfchen van de „ voorgaande Eeuw, de Eeuw der Predestinatie en „ Labbadisten. Al het noodlottige en lydelyke, „ werdt van de Leerftoeleh verbannen; maar bleef ,, egter, in de verouderde boeken en de harten der „ eenvoudigen, nog bewaard." • Gaf men onzen braaven Nederlanderen, flegts Verbeterde Vraag- en Onderwysboeken in handen; men zou, in tien jaaren, meer hervorming in begrippen vinden, dan nu in honderd gefchied is. III. HOOFD-  Pag. 159: III. HOOFDDEEL. Kort besluit uit al het voorgaande; het re gte denkbeeld, en bewys, van het waare stelzel der hervormde kerk, in tegenstelling van eenige labbadistische Begrippen. §. I04. ' Voi gens defi Titel van dit Werkje, moest ik oni derzoeken, de groote idtgeftrektheid der bekeerende ge. I nade, volgens de grondjlellingen, van Philadelphus, en\ onzer uitmtintendjle Godgeleerden: in tegenftelling van I de Labbadistifche Volksbegrippen. Door die GodgeI leerden, bedoelde ik, de groote verzameling van j Stackhoufe, nevens Turretyn, Werenfels, enz. Door het ander, dat van Hellenbroek, Franken, enz. door Mystyke en Labbadistifche byvoegzels I en uitlegging misvormd. Brakel, Hellenbroek, enz. hebben eenige Hellingen, welke vry Labbadistisch Zyn: verftandige Nederlanders hebben die zodaanig verklaard en verbeterd, datze genoegzaam met Stakhoufe inftemrnen: maar de gemeene man floeg eenen ltrydigen weg in; men nam die ruwe Hellingen in > den fteilften zin, men voegde 'er iets: van het Mystike by, en werdt dus byna Labbadisten. Dit noem ik, het VolksHelzel, het Labbadistisch ftelzel der eenvoudigen. Het  iöo Stelzel der Herv. Kerk, Het eerfte, is, op eene meesterlyke wyze, opgehelderd en geftaafd , door den Aliereerwaardigften Philadelphus, ten opzigte, van het Verbond, Kerk, en Kinderdoop. Het hoofdoogmerk van dien Schryver was, de moeilykfte zwaarigheid, nopens den Doop der Kiuderen , weg te neemen. Myn doelwit is, eene zwaarigheid van meer gewigt op te losfen, of wy allen in de waare Kerk kunnen bekeerd en zalig worden? dit fchynt my in het Volksftelzel onoploslyk, maar volgens het andere van zelfs te verdwynen. Zie daar, myn allereenvoudigst plan. Ik heb deeze taak, onder affmeeking van 's Heeren licht en beftuuring, dus ver afgedaan. Dan,, naardien eenvoudige Menfchen, eene redeneering, welke eenigzins van eenen langen adem is, niet regt vatten en overzien, zal ik nu, by wyze van befluit, dit alles in een klein beftek en gezigtpunt zamenftrekken; en in a Afdeelingen, eerst, deeze ftelzels zoo klaar ik kan met eikanderen vergelyken; en ten tweeden, de waarheid en regtzinnigheid, van dat der eerstgemelde Godgeleerden, aanwyzen. I. AFDEELING. Het waare Stelzel, onzer beste Hervormde Godgeleerden , met het Volksftelzel vergeleeken, en toegelicht. J)e gefchilpunten, waar door deeze twee Stelzels zig onderfcheiden, zal ik tot de zes volgenden brengen, i. Het Verbond: 2. de Kerk: 3. den ftaat onzer jonge  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. ïfjl jonge kinieren: 4. den natuur- en genade-jlaal: 5. ge'kof en bekeering: 6. verkiezing en verwerping. J. Het genadeverbond. Dit moet men niet begrypen , als een menschlyk verbond, tusfchen twee perzoooen of partyen. Het beteekent, in de H. Schrift, niet anders dan de allergenadigfte Inftelüng van den geopenbaarden Godsdienst, waar in altyd de natuurlyke ten grondflag gelegd, en nader opgehelderd wordt. De grondflag is, dat God onze Schepper, Onderhouder, Verlosfer en Heer, is: de eifchen van het Verbond of Godsdienst, de geopenbaarde Waarheden en Plinten : de beloften en bedreigingen des Verbonds; tydelyke en eeuwige zegeningen of ftraffen. Zomtyds, wordt, die grondflag van den Godsdienst, het Verbond genoemd;. Zomtyds, de Waarheden en Geboden; nu eens, de beloften; en dan weêr, de vloeken of bedreigde ftraffen. Nu komen hier drie vraagen in aanmerking; wat is de opregtingvanhetVerhond?wiezyndeVerbondelingen? Wat is, het houden, of verlaaten, des Verbonds? §. I06. j. Wyl niemand dan God alleen, onze Schepper en Opperheer, den Godsdienst, of genadige Inrigting des Verbonds, kan inftellen, blykt het van zelfs, dat geenMenschop aarde, maar onze Verbonds God, hetzelve opregt. Dit nu heeft de Heer gedaan, eerts in het Paradys, vervolgens ten tyde van Noach, Abraham, Mozes, van Christus en zyne Apostelen. Zie Heidclb. Catcch. vr. 19. L 2. Wie  16*2 Stelzel der Herv. Kerk, 2, Wie zyn dan de Verbondelingen ? of die Menfchen, welken dit Verbond en genadige Godsdienst werdt voorgefchreven, met alle die beloften en bedreiging geftaafd? In het Paradys, Adam en Eva met hunne Kinderen en Nageflacht. Vervolgens, Noach, met zyn Huis en Gedacht, Naderhand alle de Jooden, met hunne Kinderen. Onder het N.Test. moest het allen Volken worden voorgefchreeven. Het zyn nu alle Christenen, nevens hunne kinders. En wy verwagten , dat dit Christlyk: verbond of Godsdienftige Inftelling, in hét laatfle der dagen, zig over de geheele weereld zaluitbreiden. Zie tot een voorbeeld, Deut. 29: 10 tot 15. Daar Mozes het Verbond maakt met gansch Israël, hunne wyven en kinderkens, en nakomelingen. 3. Wat is nu, het verbond of Godsdienst houden, waarnemen; of overtreeden en Verlaaten? zeer eenvoudig, dien Godsdienst gelooven en beleeven, of niet. Dit moet men wel onderfcheiden van de Inftelling, welke Gods werk is. Maar vooral, moet men het geheel verhaten en vernietigen, wel onderfcheiden, van het overtreeden der verbondswetten. Het eerfle is Afval, het laatfle zondigen tegen den Godsdienst. Een flegte Jood of Christen, is geheel iets anders, dan een Afvallige. Een Nederlander, die eenfee burgerwetten overtreedt, blyft daarom een bunfer des Lands; maar die het burgerverbond opzegt en zig onder een andere Heerfchappy begeeft, verliest alle zyne burgervoorrechten. Hier ziet men klaar het verfchil van de Labbadisten. Deezen willen dat het Verbond alleen is od gerigt met de waare vroomen. Zy verwarren het'  TEGEN ZOMMIGE LAEBA.DISTEN. l6$ {oprichten, en betragten, van dit verbond; en zeggen, jdat wy het door ons gelooven oprichten. VerfcheiIdene onzer Godgeleerden, hebben een tweeërlei verIbond gefteld, met de onbekeerden, en bekeerden; Idog dit is door den Heer Philadelphus, op het bondigfte, wederlegd. 11de Gefchilpunt, de Kerk. §. IO7. Ingevolge myne aanmerkingen in hetlHoofdd. kan (men, het juiste denkbeeld van de Gemeente, in teLenftelling van het Volksftelzel, tot drie korte ftel. llingen brengen. 1. Het zyn de regtzinnige Jooden des O. T. en fde regtzinnige Christenen des N. Verbonds benevens (hunne Kinderen. I De Labbadisten zeggen, het zyn alleen de vrooimen; maar wy, alle waare geloofsbelyders, zonder |eeni»e aanmerking van hun verborgen beftaan voor GoJ en de deugd. % Deeze Maatfchappy ftaat tegen over de AanIkleevers van eenen valfchen Godsdienst, tegen de {Heidens en Afvalligen; en niet tegen andere Christejinen, die wy voor geen vroomen aanzien. Dit volgt I van zelfs uit de voorgaande ftelling. Men zal moogJj]yk vraagen, is 'er dan een Afval der Heiligen? Of i'er een Afval der waare vroomen kan plaats hebben, lis onder de Proteftanten hevig betwist; en het was II grootendeels een woordenftryd , zonder genoeg te :bepaalen, welken verzekerde vroomen zyn; wat die imooglykhcid beduidt, aan de zyde van God of van den Mensch, eene volftrekte of zedelyke, enz. Maar dit gefchil komt hier niet in aanmerking: zyn de. L 2 Kerk.  ló4 Stelzel der Herv. Kerk, Kerkleden alle regtzinnige Beiyders, zonder verdere bepaaling, dan zal elk toeftaan, dat deezen van dien waaren Godsdienst kunnen afvallen. Hier onder begryp ik, alle Jooden des O. T. die tot den Heidenfchen Veelgodendienst vervielen; de Pha. rizeeuwen en Saduceeuwen; en tegenwoordige Joo. den. Onder het N. Test. allen die tot het Jooden of Heidendom te rug keerden ; of in laater tyden het Christendom met eenigen Valfchen Godsdienst verwisfelen. 3. De derde Stelling is deeze: het Godsvolk des O; Verbonds, de geloovigen, geroepenen, heiligen, in het N. T. zyn dan die allen, welke dien waaren Godsdienst opregt belyden, en alle middels bezitten, om dien te betragten; maar die ook onderfteld worden, daar van te kunnen afwyken; en geenzins de onherroeplyke vroomen der Labbadisten. Wy mogen egter tot onzen troost opmerken, dat het gevaar van afval nu op verre na zoo groot niet is; om twee zeer duidlyke redenen; voor eerst, dat wy nooit Jooden of Heidenen geweest zyn; ten tweeden, dat de vervolging is opgehouden. Zoo dat, in onzen tyd, van tienduizend Ledemaaten, misfchien geen één van het Christendom afvallig wordt. lilde Stuk, de ftaat onzer jonge Kinderen. $. IOÖ. Gelyk de Labbadistifche Godgeleerdheid zig niet bekommert, over het eeuwig lot der geheele weereld, buiten de Gereformeerde Kerk; nog van de ontelbaare fchaare der verworpelingen in onze Gezindheid: zoo fchynen zy zig ook niette bemoeijen met onze kinderen, van 1 tot 7 of 10 jaaren, wel. kc  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. l6$ ke wegens hunne onnozelheid de lievelingen van God en Menfchen zyn, en misfchien een vierdedeel van Gods Kerk, hier op aarde, en in den hemel, uitmaaken. De erfzonde, welke ik met alle Hervormden van harten erken, en daaglyks zoek te beltryden, was ten allen tyde een gefchilftuk, ten opzigt van derzelver aart en hoegrootheid, om dat het der Godheid ■niet behaagde dit volledig te openbaaren. De meeste regtzinnige Kerkvaders fteldenze, in eene berooving ! van de oorfpronglyke regtheid, door een dierlyk en i fterflyk lighaam nog verergerd. Maar het geen ik nu eigenlyk bedoel, het was de openbaare leer ■ der Algemeene Kerk, in de vyf eerfte Eeuwen , ; dat deeze erfzonde, ten aanzien van fchuld en heer. ' fchappy voerende kragt, by den Doop wordt weggei| ncomen. j! Zy fpreeken als uit eenen mond, dat wy allen by I den Doop, als eene afwasfehing met Jezus bloed en i Geest, als een bad der wedergeboorte, waarlyk ver|: licht, wedergebooren, cn tot nieuwe Menfchen her. ) fchaapen worden; alfchoon wy nog ai ons leeven, met de overblyfzelen dier verdorvenheid, en onzen zondigen aart, te ftryden hebben. Gelyk de vol,1 .wasfenen by den Doop belyden, te gelooven en de l zonden te willen verzaaken; dat de kinders deeze :, belydenis doen , door den mond des Doopheffers, -of die hen ten Doop aanbiedt; en in hunne jeugd ftervende, door die verbintenis met Christus bloed .en Geest behouden worden. Deeze Kerkvaders fchynen, te veel aan den Doop als het Teken des Verbonds toe te fchryven, het welk aan het Ver. bond zelve toebehoort. L 3 Maar  166 Stelzel der Herv. Kerk, Maar de verftandigften drukken zig dus uit, dat zy altyd het teeken, en de beteekende zaak, Christus bloed en Geest tot verzoening en vernieuwing, zamenvoegen. Dit hebben onze Kerkhervormers, en meer verlichte Godgeleerden van onzen tyd, zorg. vuldig in het oog gehouden. Men zie onzen Catechismus Vr. 74. onze Belydenis; onze Formulieren, van den Doop der Kinderen, en Bejaarden. „ Dat onze Kinders zoo wel als de vol,, wasfenen in Gods Verbond begreepen zyn. De „ H. Geest verzekert ons door dit H. Sacrament „ dat hy by ons woonen, en ons tot leden Christi „ heiligen wil, enz. datze in Christus geheiligd zyn, „ en daarom als lidmaaten zyner Gemeente behooren „ gedoopt te wezen." Elk doopeling belydt, „ Dat „ hy een lid Jezu Christi, en zyner Kerke, door de „ kragt des H. Geests geworden is. Zie onze „ Nederl. Geloofsbelydenis, Art. XV, en XXXIV, „ daar het zelfde geleerd wordt; Dat de Doop ons „ te verftaan geeft, dat de H. Geest ons wederbaart „ van kinderen des toorns tot kinderen Gods, dat „ onze erflyke befmetting door den Doop niet ge„ heel is te niete gedaan en uitgeroeid, maar de s, Christenen al hun leeven wegens die verdorven„ heid te kiaagen hebben." Gelyk nu in alle Koningryken ook de kinderen begreepen zyn, en geen Koning of Vorst, ten zy geheel ontmenscht, de onnozele kinders ftraft, zoo ftellen ook onze Godgeleerden vast, dat onze kinders in dien ftaat ftèr- venae zang woraen. Zie onder anderen den beroemden Newton ; Leerreden over Openb. 5: 9 Men ziet dus, dat wy allen, in onze kinds'heid in het verbond of ftaat der genade zynde, n;et kunnen ver-?  TEGEN ZOMMIGE LaBBADISTEN. 167 verlooren gaan, ten zy wy naderhand, door het verlaaten van dit verbond, of een godloos leeven, uit dien gelukkigen ftaat vervallen: waar tegen wy, in alle Brieven der Apostelen, zoo eraftig en allerwegen gewaarfchuwd worden. IVde Punt, Natuur- en Genadefiaat. §. I09. By die twee ftaaten, komt nog een derde ftuk, de overgang van den eenen tot den anderen. Wy begrypen zeer eenvoudig, dat alle die eerfte Christenen in het N. T. vermeld, byna de eerfte helft van hunnen leeftyd in het Jooden- of Heidendom hadden doorgebragt; datze bykans in het midden hunner dagen, door de Euangelieroeping tot het Christendom werden overgebragt. De eerfte ftaat wordt duisternis enz. genoemd; de andere, de genade van Jezus Christus, zyn Koningryk, Gemeente, enz. Dat Christendom waar van zommige weêr afkeerden, anderen in volhardden en volgens hunne belydenis leefden. Dit pasfen wy nu dezerwyze op onze Kerk toe; dat ook onze Voorour ders Heidenen waren, buiten Gods waare Kerk en Verbond; maar datze met hunne Kinders en Nakomelingen tot het Chistendom zyn overgegaan, tot Jezus Koningryk, en het wonderbaar licht van 't Euangelie; en wy dus in dit Verbond gebooren en door den Doop zyn ingelyfd. Ik kan naauwlyks met woorden uitdrukken , de fpoorlooste ongerymdheden , welke de Labbadisten in die 3 hukken, Natuur, Genade, en Overgang in dit genadeverbond, hebben ingevoerd. I. Zy willen met kragt en geweld beweeren, dst L 4 ook  id8 Stelzel der Herv. Kerk, ook wy allen het eerfte deel van onzen leeftyd in het Jooden- en Heidendom doorbrengen. En wat BOg meer is, dat wy ten gclyken tyd, Jooden, Hei- \ dens, en Christenen, zyn. Zelfs een Hoog Leer- 1 aar in de Christlyke Godgeleerdheid, is, in den na- ' tuurftaat, een blinde Heiden. Betuigen wy met de Gereformeerden voor God en Menfchen, dat wy uit vrye genade geregtvsardigd worden, wy fteunen tog 1 met de Jooden geheel op de wet en eigene gereg- I tigheid. Ja, wy zyn veel erger, dan ooit een Jood of Hei. den was, om dat wy het beide te gelyk zyn; en nog ten derden het Christendom openlyk belyden, en in ónze' harten niet dan Heidens en Jooden zyn. Zie I daar een driehoofdig gedrogt, daar men by Heiden- ] fche Dichters naauwlyks de weerga van aantreft. Dit bewyzen zy uit drie klasfen van Bybelplaatzen (O de akelige tafereelen van Jooden en Heidenen, gelyk Rom. I, en 111 Hoofdft. (2) van de erfzonde, Gen. 8. Job 14. Pf. 51. Joh. 3. Rom. 5. (3) alle de plaatzen uit het O. en N. T. daar de Kerk en geloovigen over hunne verdorvenheid en zwakheden klaagen. Maar nu ziet elk, die eenig gezond verftand en oplettendheid gebruikt, dat men die eerfte klasfe, in ons Christendom moet doorftryken, naardien wy nooit Jooden of Heidens geweest zyn. En dus blyven alleen die twee andere klasfen over, dat wy allen verdorven gebooren zyn; en dat deeze verdorvenheid door den Doop niet gansch en geheel wordt weggenomen, maar de Christenen geduurende hun leeven met de overblyfzels te ftryden hebben. §• 110,  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. l6j §. iio. 2. Even zoo gedrogtlyk is de Labbadistifche ge* nadejlaat. En dit moet uit dat eerfte ftuk volftrekt volgen. Zyn wy allen, reeds Christenen zynde, met ons geloof en belydenis van het Christendom, nog minder dan Heidenen; en moeten wy nog tot een ftaat overgaan, die oneindig hooger is, uit den dood tot 't leeven, dan moet die genadeftaat als oneindig oververdreeven worden, tot een geheel Mystiek geloof en leeven; gelyk wy ftraks nader zullen zien. Zy verwarren hier op een jammcrlyke wyze, den ftaat des Genadeverbonds, waar in alle Christenen zyn, met den ftaat van verzekerde vroomheid. Zy zeggen, niemand is onder de genade; in Jezus Koningryk, in het verbond begreepen, dan een deugdzaam man, die van zyne zaligheid ten vollen kan verzekerd zyn; daar de Schrift alle Beiyders en Kerkleden, kinderen des Verbonds en des Koningryks noemt. §. iii. 3, Het is ligt af te neemen, dat zy ook het derde ftuk, onze roeping, van de duisternis tot het licht, van de magt des Satans tot God, zeer uit'fpoorig begrypen. Wanneer een gebooren Christen, van een ftaat, die erger dan Heidensch is, in een punt des tyds, overgaat tot eenen Godsdienstftaat, welke niet alleen, dien der oude Profeeten en Koningen overtreft, maar zoo na vermaagfchapt is aan den ftaat der hemellingen, dat hy zig van denzelven onfeilbaar verzekeren kan. Ik wil gaarne met hun bekennen, dat dit zonder het grootfte wonderwerk jiiet gefchieden kan. Maar, even daarom, kan ik L 5 deeze  170 Stelzel der Herv. Kerk,. deeze daaglykfche wonderen niet gelooven. Willen wy, die Schriftuurlyke fpreekwyzen van de bekeering der Jooden en Heidenen, tot ons overbrengen, dan moeten wy zekerlyk ftellen, dat die gefchiedt, deels wanneer onze Voorouders tot het Christendom overgingen^ deels met onze geboorte en inlyving in de Christlyke Kerk; en eindlyk wanneer wy, door geloof belydenis en betragting, deeze handelingen onzer Ouderen goedkeuren. En vooral moeten wy opmerken, dat onze natuur en genade, Vleesch en Geest, niet gelyk in die bekeerden uit het Heidendom, in tydsorde op eikanderen volgen, maar gelyktydig zyn: zoo dat wy van jongs aan verdorven zyn, en te gelyk onder de genade leeven, om die verdorvene natuur te beftryden. De ellende volgt dus op de genade des verbonds; wanneer wy die genade des Doops veragten en ten einde toe verwaarloozen, worden wy voor altoos ellendig, en juist daarom om dat wy die genade verworpen hebben. Vde Stuk, Geloof en Bekeering. Veele eenvoudigen meenen dat wy met de Labbadisten flegts een klein gefchil hebben over de uiten inwendige Kerk: dan zy rekenen zeer verre mis. Wy moeten vooral in 't oog houden, i. dat zy Mystiken zyn: en 2. de alleronverdraagzaamfte Mystiken. §. 112. Laat ons eerst zien hun Mystiek geloof en bekee. j-ing. In den Bybel is het waar geloof en wandel, •de leer der Profeeten en Apostelen te gelooven, paar hunne zedenleer te leeven. Onder 't N. T. te te  TEGEN ZO MM IG E LABBADISTEN. 17! te gelooven in God den Vader, den Zoon, en H. Geest, het oordeel opftanding en toekoomend leeven: en uit dit geloof, maatig, regtvaardig, Godzalig, leeven. Terwyl er toen geen ander geloof of leevensbeftuuring in het Christendom bekend was, was er maar één Christlyk geloof en leeven. Dit ftellen de H. Schryvers altyd tegen, de ongeloovige Jooden en Heidenen. In het Christendom waren geen ongeloovigen of valsch geloovigen. Een ongeloovig Christen , een geroepen Christen en te gelyk een onwedergebooren Heiden , is by hen eene contradictie. Spreeken zy van ongeloovigen, de weereld, de vyanden, die buiten of verre zyn, het zyn altyd de Jooden en Heidens. Dit bleef alzoo in de eerfte Kerkeeuwen; de Kerkvaders hebben nog dat zelfde geloof en leeven; het O. en N. T* te gelooven, in den Vader, Zoon, en Geest, de opftanding en het eeuwige leeven; dit was hunne algemeene gcloofsbelydenis: en dan naar de Bybelfche zedenleer te leeven. Even dus vinden wy het geloof en bekeeriug, in onzen Heidelb. Catechismus: die 12 geloofsartikelen der oude Kerk te gelooven; naar de 10 gebooden, volgens de zedenleer der Apostelen uitgebreid, de hoofdpligten des O. en N. T. te wandelen; dit is het oude en eenvoudige geloof en wandel. Maar de Labbadisten hebben, in de voorgaande Eeuw, een geloof en bekeering uitgevonden, dat hier van hemelsbreed verfchilt. Wy hebben een redelyk geloof, op Gods Woord gegrond, dat door Gods hulp door den Christen kan •geoefend worden; maar zy een Mystiek geloof en «leeven, 't welk zonder wonderwerk voor niemand mooglyk is: het beftaat indeez; drie ftukken. (i) Dat  %%% Stelzel der Herv. Kerk. (t) Dat wy van jongs af in Gods Kerk en Ver. bond ingelyfd, nogthans inwendig overtuigd worden , dat wy nog Heidens en Jooden zyn, en wel beiden te gelyk, zoo dat wy buiten alle verbond en genade Gods geflooten, nog doodlyk onmagtig zyn, in alle hulploosheid der Heidenen. (ï) Offchoon nu aan zulke Menfchen geen eene belofte in den Bybel gedaan worde, dat wy evenwel, door eene verborgene ontdekking en aandrift van den H. Geest, gelooven dat alle die genadebeloften ons betreffen, en daarop geloovig vertrouwen. (3) Dat wy door zulk een geloof, niet {leunende op de verklaaringen des Woords, maar de bevinding van den Geest, kragtig tot een geheele levensverandering gedreeven worden. Dat wy nu de vuurigfte begeerten en voorneemens opvatten, om al ons leeven voor God en deug werkzaam te zyn; maar te gelyk dat dit alles lydelyk en werkeloos afloope, gelyk de eerfte Schepping. Ik moet volkoomen bekennen, dat dit zonder drie •groote wonderwerken nooit gefchieden kan. Zy hebben met alle Mystiken gemeen, dat zy Gods Kerk en Verbond in twee zoorten verdeelen, eene gtmeene kennis, geloof, genade; en dan een inwendig, mystiek, geloof en genade. S n3« Maar, ten tweeden, waren zy de onverdraagzaamften van meest alle Mystiken. Alle Mystiken der voorige Eeuwen, de Platonisten, de geesdryvende Monniken, Eremieten, enz. verdeelden de Kerk in twee Klasfen: gemeene ge- loovi-  TEGEN ZOMMIÖE LABBADISTEN. 173 loovigen, die een gemeen Christelyk leeven leiden; en verborgenen, inwendigen, uitgeleezene volmaakten ; of weereldlyken, en geestlyken. Nooit egter ging hunne verwaandheid zoo ver, datze die eerfte klasfe der gemeene Geloovigen van de Zaligheid uitfloten; 't was hun genoeg dat zy eenen hoogeren trap zouden bereiken. Maar de Labbadisten , dreeven, met ongelooflyke vermetelheid en liefdeloosheid, die gruwzaame ftelling, dat deeze meer verlichte Mystiken alleen zalig worden, en het geheele gros der Christenen ter helle nederftort. Te gelyk Scheurmaakers in de leere der Kerk, wilden zy dat niemand, dan door het Geloof van 1'Abbadie, en door zyn verborgen leeven, zalig kan worden. De ganfche Openbaaring den Godlyke Afgezanten begreepen zy deezerwyze: wy fchryven u een gemeen Geloof en Leeven naar deezen Bybel voor; zulke Menfchen zullen ook eene gemeene genade ontfangen; maar in de 17de Eeuwe, zullen in Nederland eenige Menfchen opftaan , die het waar mystiek geloof en leeven verkondigen, deezen ontfangen alleen waare Genade; en tot deezen zyn alle beloften des O. en N. T. bepaald. De regtzinnige Proteftanten, verfchillen eenigzints in de geloofs en bekeeringsleere; maar wy fluiten eikanderen van de Zaligheid niet uit: wy ftellen dat de Menfchen op veelerlei wyze bekeerd of tot een Christlyk leeven gebragt worden; maar zy ftellen eenige kenmerken van die Labbadistifche wonderbekeering, als den toetsfteen vooralle Christenen , van leeven of verdoemenis. Nu valt die vraag ligt te bciindwoorden, of er nog een derde voorwaarde des Verbonds zy, naamlyk eene gevoelige overtuiging van onzen ellende ftaat. Zyn  174 Stelzel der Herv. Kerk, Zyn wy niet in den ftaat der Heidenen, maar van jongs aan in het Verbond der Genade, dan behooren wy nooit te gelooven, dat wy in dien genadeloozen doodftaat der Heidenen zyn. Maar het past allen Christenen, hun leeven lang, hunne fchuld en onreinheid ootmoedig te erkennen, alle gebreken te betreuren, en daaglyks in het bloed en geest des Verbonds hunne afwasfching te zoeken. Daarom wordt, in de H. Schrift, deeze vernedering en droefheid, meest aan geloovigen toegekend. In de voorbeelden van David, Esra, Daniël, de geloovige Corinthers, eene droefheid die naar God is. Jacobus zegt, naar zyn wil heeft hy ons gebaard; tot eerstelingen zyner Schepzelen. Draagt u als ellendigen, treurt en weent. Die op den Pinkfterdag verflagen wierden; de Stokwaarder te Philippi; deezen gingen uit het Heidenof Joodendom tot het Christendom over; en hunne ontroering werdt dien zelfden dag in blydfchap verwisfeld. Vide Stuk; Verkiezing en Verwerping. Hier over flegts weinige korte aanmerkingen. %. 114. 1. Men onderfcheide wel, een verborgcnen, en geopenbaarden, Raad van God. Verborgen , en geopenbaard , ftaat hier regt tegen elkander over. Schoon een Wysgeer, eene verborgene voorkennis en befluit, uit Gods natuur moge afleiden, zoo blyft dit, voor de uitvoering, altoos verborgen. De Apostelen waren niet alweetend; hoe konden zy volgens een geheel verborgen befluit tot alle hunne  TEGÈN ZOMMIGE LABBADISTEN. 175 hunne Gemeenten zeggen, gy zyt uitverkooren? maar wel, naar Gods geopenbaarden wil, God heeft tl die onlangs Heidenen waart, verhoren tot zyne Christlyke Kerk, öp datgy zalig mogt worden, door heilig' maaking des Geests en geloof der waarheid. 2Thesf. 2: 13. 2. Men heeft eertyds dit ftuk afgeleid uit Rom. 8, laatstedeel; 9; 10; 11. Maar, de groots te Uitleggers van laateren tyd , hebben ten klaarften doen zien, dat daar, van de aanneeming der Heidenen, en de verbanning der weerfpannige Jooden , gehandeld wordt. Dit lag reeds opgeflooten in de Paradysbelofte, in het verbond met Abraham, enz. doorMozes en de Propheeten, van 's weerelds aanvang, en van alle Eeuwen afgetekend, dat •met de komst van den Mesfias, alle Volken in Abrahams Zaad gezegend, den Schilo gehoorzaamen zouden, enz. Dit noemt Paulus zeer gepast eene Propheetifche Voorkennis, Voorneemen, Voorverordineering, voorafgemaakt genadebeftek. Dit werdt nu ter uitvoer gebragt in de Roeping der Heidenen. Maar de hardnekkige Jooden, dewelken hunnen Mesfias gedood hadden, en die nog 40 jaaren met het onbegryplykst geduld van God verdraagen werden, zouden eindlyk, als gefchikt en ryp ten verderve, als pottebakkers vaten verbryzeld worden; Rom. 9: 22. Naamlyk in de verwoesting van hun Land en Heiligdommen, waar door zy van den waaren Godsdienst beroofd, en voor eenen tyd uit het Mesfiasryk geflooten bleeven. Terwyl het woord Verwerping, in het geheele N. T. alleen Rom. 11. van deeze verbanning der Jooden gebruikt wordt, is het byna onbegryplyk, hoe men dit, tot eene Christlyke verwerping, heeft kun-  I7<5 Stelzel der Herv. Kerk, kunnen overbrengen: daar Paulus juist het tegendeel bewyzen wil; dat God nu, geen Menfchen meer uitfluiten, maar alle Volken toe zyn Genaderyk roepen wil. Hebben zommigen der eerfte Kerkhervormers, die vier Hoofddeelen verkeerd uitgelegd, van eene verkiezing en verwerping der Christenen, men kan dit, wegens mangel aan uitlegkundige voorlichting, in dat tydperk, gemaklyk verfchoonen. S. 3. Men moet ten derden wel opmerken, dat de Labbadistifche Predestinatie, van alle andere Christenen hemelsbreed verfchilt. Augustinus had een byzonder begrip over dit Ieerftuk; dat naamlyk alle ongedoopte kinders en volwasfenen verlooren gaan; dat allen door den Doop wedergebooren worden; maar zommigen, naar een onbegryplyk befluit, van die genade wederom afvallen. Dit gevoelen heeft nog by veelen plaats in de Roomfche Kerk. Maar de meeste Kerkvaders der eerfle Eauwen fchynen het dus begreepen te hebben, dat God beflooten hebbe, allen Christenen by den Doop de afwasfehing van de erfzonde en zynen Geest ter wedergeboorte te geeven; die hier van regt gebruik maaken zalig te maaken; die het godlooslyk tegenftaan en verzaaken , regtvaardig te ftraffen. Men verlieze nooit uit het oog dat de Labbadisten Mystiken zyn, die daarom ook een Mystiek Befluit moeten ftellen. Hunne predestinatie moet hier uit koomen. Wy allen zyn van jongs af Heidenen, buiten alle verbond en beloften; nu heeft God beflooten, naar eene volftrekte willekeurigheid, zom-  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. I77 zommige Labbadisten een Mystike bekeering onweerftaanbaar in te ftorten; en het overig deel der weereld, hier van uitgeflooten, in eene volmaakte onmooglykheid van behoudenis te ftellen. Neem dat Labbadistisch en Mystiek ffelzel weg, dan moec zulk een befluit terftond wegvallen. Men ziet dan middagklaar, dat de Predestinatie der Mystiken, en van alle redelyke Christenen, zoo ver, als de twee Aspunten der Weereld, van eikanderen af (taan. 4. Eindelyk komt de geheele vraag zeer eenvoudig hier op neder: hebben Paulus, Jacobus, Petrus, Johannes, Judas , in hunne Apostolyfche Brieven, ergens geleerd , dat die geloovigen , geroepenen , heiligen, uk de Heidenfche duisternis overgezet in Jezus Koningryk, in het Ryk en Verbond der genade, naderhand, door een verborgen wil van God, uk die genade moeten vervallen, en voor altyd wortn'tgeflooten? Zyn wy die geloovigen, geroepenen, heiligen; zyn onze kinders zoo wel als de volwas» fenen, naar onzen Catechismus, in het Genadever* bond begreepen, en naastdenklyk dus ftervende in een' ftaat van zaligheid; worden wy dan naderhand, van dit Verbond, en de moogiykheid van zaligheid, uitgeflooten V Dit is juist het ftuk,. welk ik in dit geheele Werkjen tragt te wederleggen. Tegenwerping. God konde om Adams afval alle Menfchen verdoemen, en derhalven ook veele Christenen van alle genade uitfluiten. Anlw. Wy beweeren met recht, dat de ftraffen in de eeuwigheid voortduuren, om dat men in het zondigen volhardt, maar niet om ééne zonde van Adam , in het afgetrokkene befchouwd. Wil iemand die afgryslyke ftelling verM dee-  178 Stelzel der Herv. Kerk, deedigen, dat de goedertierene God, om die zonde alleen, het geheele Menschdom in een eeuwig vuur kan ftraffen, ik zal hem die onderneeming niet misgunnen. Maar hy bedenke tevens, dat er dan nog niets beweezen is. De vraag is niet wat volftrekc gefchieden konde : maar, of God na de affchaffing van dat verbond, na dat het genadeverbond in het Paradys met Adam en zyne nakomelingfchap werdt opgerigt, en met Jooden en Christenen plegtig vernieuwd, of de Heer nu geen trouw zal houden, maar, om de overtreeding van het eerfte verbond, de algemeene verzekering van het tweede vernietigen wil. §. Ïl6. Om ons geheel verfchil nog ligter te begrypen, zal ik dit alles tot drie korte (tellingen brengen; en dan daar uit afleiden, dat wy in eene gewisfe moogJykheid van Zaligheid zyn. In het ganfche N. T. word geduurig een tweeërlei zeer verfchülende ftaat tegen eikanderen over gefield: duisternis, verre of buiten Christus Kerk, zonder Christus, Vreemdelingen van 't verbond, enz. en den een tweede ftaat, naby, medeburgers der heiligen, in het licht, in het Koningryk van Christus, Geloovigen, Heiligen, enz. Wy zeggen die eerfte is of van ongeloovige Jooden, maar meest van Heidenen; de tweede van alle gedoopte Christenen, en Beiyders van Jezus Euangelie. Maar de Labbadisten verklaaren dit van tweeërlei Christenen. Paulus, Petrus, willen naar hunne gedagten zeggen; eertyds waart gy Naamchristenen, Historischgeloovigen , flegts in de uitwendige Kerk; maar nn zyt gy tot een geheel ander geloof tot de inwendige Kerk overgebragt. Wy zeggen dat dit de hoogfte on- gerymd-  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. 179 gerymdheid is, wyl die Menfchen te vooren nooit Naamchristenen, maar volflaagcn Heidens geweest waaren. Dit is dan onze eerfte ftelling; „ Die twee Staaten „ in het geheele N. ï. zyn, geen tweeërlei Christe. „ nen maar, Heidens die buiten het Verbond zyn, „ en alle gedoopte Beiyders van het Christendom. *" §. II7. Onze tweede ftelling, betreft deeze allergewigtigfte vraag. In de 4 Euangelisten, en de Hand. wordt gefprooken van de Roeping van Jooden en Heidenen tot het Christendom, en vervolgens in alle de Brieven, van dien ongelukkigen ftaat waar in zy geweest waaren, en den heerlyken ftaat tot denwelken Zy o. vergingen : zyn nü, de Beiyders der Hervormde Kerk, benevens hunne Kinders, in dien eerften of in den tweeden ftaat? Hier is een wydganpend verfchil; wy zeggen, in den laatften; de Labbadisten dat wy van jongs af, in dien eerften ftaat buiten Gods Verbond zyn. Dien overgang uit het Heidendom tot het Christendom, noemen de Apostelen Roeping Wedergeboorte enz. Dan befchouwen zy die Geroepenen als tweeërlei zoort van Menfchen, die waardig die Roeping wandelen, of niet: zy vermaanen hen om by hunne kennis en geloof alle deugd te voegen. Deeze twee (lukken, die hemelbreed verfchillen, verwarren de Labbadisten: zy willen dat men reeds uit het Heidendom geroepen, reeds Christenen zynde, ; nog die groote ftaatsverwisfeling moet ondergaan. -Zy fchynen ook daar door misleid, dat die eerfte Christenen volwasfen, en wy reeds als kinderen in M 2 het  i8o Stelzel der Herv. Kerk, het Christendom zyn. Wy houden ftaande dat onze kinders, niet in dien eerften Heidenftaat zyn, en nog moeten geroepen worden en tot het Verbond overgaan, maar dat wy met onze Voorvaderen uit dien jammerlyken ftaat geroepen, en daar in tot nog toe gebleeven, van onze geboorte af kinderen des Verbonds en van Jezus Koningryk zyn. Zie daar de tweede ftelling; „ de kinders en volwasfenen in de „ zuivere Hervormde Kerk, zyn niet in dien eerften 3, maar in den tweeden ftaat door de Apostels ver„ meld, uit den ongelukkigften ftaat verlost, en tot „ dien gelukftaat des lichts der Geroepene Heiligen „ overgebragt." $. 118. Het derde of laatfle ftuk, is de Mystike Voorfchikking. Gelyk in het O. T. de Jooden, zoo worden in het N. T. de Christenen, uitverkooren genoemd. De Mystiken verdeden altyd het Christendom in twee deelen of Kerken, de gemeene geloovigen en de Mystiken of inwendigen; nu hebben zy, door èene wonderbnare wending, de Verkiezing alleen tot deeze laatften bepaald. Men ziet dus, dat het geheel Gefchil hier op uitkomt: ,, of wy met onze „ kinderen , door Gods ontferming tot het waare „ Christendom overgebragt, daar men Gods Woord „ als den eenigen regel van ons geloof en leeven „ erkent, nog in dien eerften ftaat zyn , buiten „ Gods Verbond Kerk en genade; dan of wy, uit „ dien ftaat verlost, in den tweeden, in Gods Ge„ nadeverbond zyn, en niet noodig hebben, door „ eene groote Mystike omkeering, tot een an* 3, der geloof en Verbond te worden overgebragt»'' Elk  TEGEN ZOMMIGï LABBADISTEN. l8l EH< zal ligt bemerken , de verregaande en onbepaalde uitgeLtrektlieid van dit gefchil, het welk dooir den geheelcn Bybel en Godgeleerdheid heen loopt, of alle onze Kinders en Leerlingen die Menfchen zyn, dewelken in het geheele O. en N.T. buiten Gods Verbond en deszelfs voorrechten geflooten worden, of regt het tegendeel. Hoe bezwaarlyk is het dan, in een kort beftek, den ganfchen Bybel als door te loopen, en eenvoudige Menfchen, door, een klaar begrip , van de waarheid onzer Hellingen te overtuigen. §. II9. Nu moet ik, in de tweede plaats, dat befluit opmiaken, dat wy allen, in dit Verbond begreepen, kunnen behouden worden. Dit nu volgt van zelfs uit dit geheele ftelzel, en ik zou het gezond verftand van alle myne Lcezeren geheel moeten mistrouwen, by aldien ik d,t nader wilde bewyzen. Het zal tog nooit in het harte van een Apostel zyn opgekoomen, of die geloovigen, uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht geroepen, dewelken zy die groote voorrechten toekennen, dat God in hun werkt het willen en werken,, enz. enz. of die wel in de mooglykheid waaren, om het Euangelie te gelooven en te betragten. Ik moet die mooglykheid flegts een weinig toelichten. Men kan het dus eenvoudigst begrypen. Daar wy allen in onze kindschheid in genadeverbond begreepen zyn, heeft de Heer het voor ons onmooglyk gemaakt dat wy verlooren gaan, ten zy wy naderhand het Euangelieverbond opzetlyk verwerpen, door een Onchristelyke leer of leeven, M 3 Nu  iSi Stelzel der Herv. Kerk, Nu verdeel ik de geheele Kerk, gelyk men van ouds gewoon was, in twee klasfen, te weeten, Leer. lingen, en Geloovigen. De eerften , die nog moeten onderweezen worden, kunnen de hoofdwaarheden des Christendoms door geen ftellig ongeloof verwerpen: den laatften, den geloovigen Belyderen, worde, in Gods Woord, bondtcekenen, en die genade, dewelke den Verbondelingen gegeeven en beloofd is, overvloedige hulp verfchaft, tot Godzaligheid en zaligheid. §. I20. Ik zal er nog, drie korte aanmerkingen over deeze mooglykheid, by voegen. r. In het Voksftelzel is de zaligheid voor de meeften onmooglyk. Zy zeggen wel, met eene dubbelzinnige uitdrukking, allen zyn onder 't Euangelie in de mooglykheid; naamlyk in deezen zin. Wanneer honderd Menfchen in eene lotery deel neemen, waar in flegts tien pryzen zyn, dan zynze allen in de mooglykheid om iets te trekken. Maar het blykt by de uitkomst, dat negentig in de onmooglykheid waren. Men kon dus even gepast zeggen; die honderd zyn In de onmooglykheid; of in de mooglykheid om niet te trekken. En derhal ven, wy allen zyn misfchien in de onmooglykheid; of ten muitten in de mooglykheid om niet te kunnen zalig worden. Maar ik bedoel geenzins zulk eene misleidende dubbelzinnigheid, maar eene waare en onfeiibaare mooglykheid, even zoo zeker, als Gods Verbonden beloften zyn. 2. Ik moet wederom herhaalen, dat ik dit ingeenen deele aan onze eigene waardigheid of kragten toe- fenryvej  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. 183 fchryve, maar aan Gods vrye genade. Uit vrymag. tige bermhartigheid, heeft de Heere, op het bloed en offer van zynen Zoon, en de uitftorting van den Geest, dit Verbond en Genaderyk opgeregt. Üit groote bermhartigheid, onze Voorouders en ons, uit het Heidendom tot dit Ryk van Jezus geroepen en overgebragt, niet om eenige werken die wy gedaan hadden, nog om een vooruitgezien geloof èn goede werken, maar uit de vryfte genade. Maar dit beweer ik, dat wy de één zoo wel als de ander, tot dit Ryk en Verbond deezer groote en genoegzaame genade geroepen zyn. 3. Eindelyk volgt het van zelfs, dat onze zaligheid alleen mooglyk is, indien wy van alle die genade een regt gebruik maaken. Wy kunnen den tyd en middelen der genade zoo lang verwaarloozen, dat onze behoudenis, alleen door eigen fchuld, on« mooglyk worde. Een nadenkend Leezer zal uit dit alles ligt begrypen, waarom de Apostels aan hunne ganfche Gemeenten, of Geloofsbelyders, zulke groote voorrechten en eertitels toekennen: dewyl zy, uit den ellendigften en hooplooften ftaat, tot het heerlykst Verbond en Godsdienst, waren overgebragt, welke ooit onder den hemel was, tot een allerveiligften weg van eeuwige zaligheid. Schoon zy wel wisten, dat zommigen weder te rug wyken, zommigen deeze hemelfche, roeping met een onchristlyk leeven onteeren zouden, en, door den hardnekkigften moedwil, ongelukkiger worden, dan wanneer zy in 't Heidendom gebleeven waren. M 4 n. AF-  184 Stelzel der Herv. Kerk. II. AFDEELING. De bewyzen, voor de waarheid en regtzitmigheid van om Stelzel, in een klein oogpunt zamengetrokken. $• 121. Dit vervat twee ftukken; i. de waarhied of overeenkomst met Gods Woord: 2. de regtzinnigheid ea overeenftemming met onze Kerkformulieren. I. De Waarheid. Wil men een Kerkgefchil regt beoordeelen, en zig tot volle zekerheid brengen, moet men de kragt der bewyzen voor het één en ander Stelzel onderzoeken en vergelyken. Ik heb daarom, in het eerfte Deeltje, de bewyzen aangevoerd; in dit tweede, ds Labbadistifche gronden wederlegd. Laat ons het één en ander nu in een klein beftek tegen elkander ftellen, dan zullen wy ligt zien, welk de proef der waarheid kan doorftaan. A. De hoofdbewyzen, voor het Stelzel van Philadelphus, Stackhoufe, enz. §. 122. Onder de menigvuldige bewysgronden uit den geheelen Bybel, zal ik, flegts vier klasfen, kortlyk wederom herinneren. 1. De eerfte klasfe behelst alle de Boeken des O. en N. Test., welken Taylor en Philadelphus,door. loc  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. 185 loopen, om te toonen, dat alle de regtzinnige Jooden onder den ouden dag, en de Christenen in het N. T., in de waare Kerk en Verbond Gods worden ingeflóoten, in tegenftelling van zulken, die nog niet uit eene valfche Kerk of Godsdienst geroepen waaren, of tot denzetven wederkeerden: en dat er in het wezen maar één Verbond en Kerk is. De vraag is dus eenvoudig, of wy en onze Kinders, Jooden en Heidenen , dan of wy Christenen zyn. Ik zal eenvoudigen nog twee Haaltjes, uit het O. en N. T, doen opmerken. In het geheele O. T. worden alle Jooden geduurig Gods Folk genoemd, en daarom de Heere hunne God. Alleen in Mozes Boeken, komt die fpreekwys verfcheiden honderdmaalen voor. Zoo in het o-eheele N. T. de woorden, Broeders, en in Christus*o? den Heere, meer dan honderdmaal, van alle Christenen, goeden en kwaaden. Het is dan eene onwederfpreeklyke waarheid, dat wy en onze Kinders, niet in dien eerften ftaat zyn, daar de Apostelen van fpreeken; maar geroepen en overgegaan tot de waare Christlyke Kerk en Verbond; geloovigen, geroepenen, heiligen, uitverkooren geJlacht, enz. En dit is de hoofdzaak, welke dit ganfche gefchil volmaakt beflist. §• 123- De drie overige bronnen van bewys, zal ik maar met een woord aanftippen. 2. Leest men het geheel N. T., dan ziet men, dat Jezus Christus wordt voorgefteid als Verlosfer voor, alle Menfchen, de geheele wereld;, of als Heiland, Hoofd, Voorbidder, der Kerk, Gemeente, zyn Folk, lighaam, enz. Betekent nu Jezus Gemeente M 5 Se-  i86 Stelzel der Herv. Kerk, gewoonlyks aile Christenen; zoo volgt dan, dat voor Jiun allen de behoudenis openftaat, dat Christus hun allen tot wysheid, regtvaardigheid, heiligmaaking, en verlosfing, geworden is. 3. Het derde hoofdbewys, ligt inde leer der ganfche Schrift en ondervinding : dat elk Christen de hoofdwaarheden van het Euangelie gelooven , de hoofdpligten door Gods Genade betragten kan: het welk voor den Jood en Heiden onmooglyk is , om dat hy niet onder dien invloed , van Gods Woord, Geest, en Verbond, gebragt is. 4. De vierde klasfe bevat alle bewyzen, dewelke de Heeren Voet en Kleman hebben bygebragt. Die bewyzen gaan zekerlyk niet door, naar de ftellingen van Hellenbroek, dat wy als doode Heidenen God niet regt zoeken kunnen: maar zyn wy Geroepene Christenen, dan is het onbetwistbaar, dat wy nooit vergeefs zullen zoeken het geen tot onze zaligheid roodig is, en de Heer zynen verbondelingen onfeilbaar beloofde. §. 124. B. De gronden van het Volksftelzel. En welke zyn nu de bewyzen van het Labbadistisch ftelzel? volftrekt geene. Zy moesten die drie Hellingen bewyzen; r. dat wy nog in dien eerften ftaat, buiten Gods Verbond zyn: 2. dat wy nog uit een zogenaamde Kerk en Verbond, in een ander moeten overgaan, en als ten tweeden maal geroepen worden: 3. dat zulken in de Schrift alleen uitverkooren genoemd worden. Maar ik heb nog nooit die ftellingen, en voornaamlyk de eerfte, daar hun geheele ftelzel op fteunt, be.  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. 187 beweezen gezien; zy veronderftellen het, maar het bewys zal wel altyd agter blyven. En nooit zouden die ongerymdheden geloofd zyn , dan door een groot verval in de Uitlegkunde, en dat eenige Mystike ftellingen onder die dikke duiftemis veld konden winnen. Zyn nu de grondftellingen van Philadelphus zodaa» nig beweezen, dat zy volftrekt onwederlegbaar fchynen, zoo lange men alle de Boeken des O. en N. T. niet bondig wederleggen kan ; en fteunt het Volksftelzel op drie onbeweezene ongerymdheden ; dan geloof ik, dat elk die weet wat oordeelen en befluiten is, niet meer in twyfel zal blyven. §. I2£. II. De regtzinnigheid. Schoon nu de leer van Gods Woord , geene de minste vastheid ontleene, uit eenig menschlyk gezag, is het voor eenvoudigen niet onaangenaam te zien, datze ook met onze Kerkformulieren overeenftemt. Dit nu heeft de Heer Philadelphus zoo oogfchynlyk aangetoond, dat geduurende omtrent tien jaaren nog niemand zy opgedaan, om dit met eenige bondigheid tegen te fpreeken. Het ander Stelzel, dat hier regt tegen overftaat, is waarlyk van eene zeer laate dagtekenig, het is zoo ver ik weet, zoo lang de weereld ftond, niet bekend geweest voorde jongst afgeloopene Eeuw, meest hier in Neerland, en in korten tyd door alle verftandigen wederom afgekeurd. Men kan het vergelyken by eenen Komeet, die in eene kleine landftreek, voor eenen korten tyd, gezien wordt en rasch verdwynt: en gelyk de Komeeten, by den ge. itieenen man gehouden worden, als onheilen voor- fpel-  188 Stelzel der Herv. Kerk, fpellende, hadt ook dit verfchynzel voor hen nood. loftige gevolgen, dewelken men thans door het licht der waarheid poogt te verdryven. Niets is ligter te toonen , dan dat de leiding van Brakel, vSchortinghuis, enz. in dit opzigt, van onzen Catechismus en Formulieren geheel verfcbilt: waarom zy zeer verlegen en belemmerd zyn, om die volgens hunne Stelzels uit te leggen. Onze Catechismus is een kort onderwys of geloofs belydenis, voor allen die op deeze belydenis gedoopt, of tot Lidmaaten worden aangenoomen; volgens de Christlyke eenvoudigheid dier tyden, beftaande, in de 12 Geloofsartikels, de Sacramenten, de Wet, en het Gebed des Heeren. Hoe belachlyk is het nu, in die belydenisfe, eenen verzekerd Geloovigen in te voeren, in dien Mystiken zin, die door lange ondervinding van zyne wedergeboorte verzekerd is, even of niemand eerder belyden mogt die Artikels te gelooven, dat God onze Vader, Verlosfer, en Heiligmaaker is. En dat dan deeze verzekerde geloovige voort, gaat in zyne belydenis van de Bekeering, dat hy, reede van zyne Zaligheid verzekerd , ook moet bekeerd worden. Maar hoe klaar en eenvoudig wordt alles, wanneer men dat oude en algemeene Stelzel der Hervormden in het oog houdt. Dat wy van der jongheid aan in Gods waare Kerk en Verbond begreepen zyn, dat elk die gewigtige Geloofsartikels opregt geloovende en belydende het waare geloof heefc, en dus God als zynen Verbonds God en Vader; Christus als zynen Profeet, Priester, en Koning; den H. Geest als ook hem gegeeven ter Heiligmaaking; erkennen en belyden moet: en dit waar en zuiver Geloof in opregte betragting van Gods ge-  TEGEN ZOMMIGE LABBADISTEN. 189 geboden betoonen: onder geduurig gebruik, der bondteekenen , en Christlyke Gebeden. En een- voudige Menfchen kunnen ligt overtuigd worden, dat meest alle onze Nederlandfche Godgeleerden, na het afioopen van dat Labbadistisch tydperk, tot die oude leere der Hervormden, en der onbevlekte Oudheid, thans zyn wedergekeerd. Ik zal hun , verfcheidene groote Klasfen van zulke Godgeleerden, doen opmerken, dewelken in die hoofdzaak eens zyn, dat elk onder het Euangelie kan behouden worden. 1. Allen die het zamenftel van Stackhoufe openlyk aankleeven. 2. Die het Stelzel van den Heer Jansfonius, en vooral van Philadelphus, toejuichen. 3. Die de Zaligheid der kinderen, uit kragt van het Genadeverbond, beweeren. 4. Die eene volftrekte Predestinatie, als eene misvatting van Augustinus, en eenige Kerkhervormers, afkeuren. 5. Die groote fchaare, welke, eene algemeene Roeping, of aanbieding der genade, voorftaat. 6. Die geenen , welke de Orde des heils van den Heer Kleman vasthouden. 7. En eindelyk beroep ik my op de beste Hervormde Uitleggers, in en buiten ons Vaderland, die den geheelen Bybel dus uitleggen, dat het Volkftelzel volftrekt vervallen moet. Ik meen dan voldaan te hebben aan myne onderderteekening op het Titelblad , dat ik een opregt Beminnaar en Voorftander ben van de waare leere enzer Hervormde Kerk. IV. HOOFD-  IQO NüTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. IV. HOOFDDEEL. Het gewigt van dit geschil ; of de groote nuttigheid van onze WAARE KeRKLEERE en het nadeel der volksbegrippen. §. 126. Eenige voorbelwedzels. Jk heb dus het' Leerflelzel onzer beste Hervormde Godgeleerden, over de uitgeflrektheid van Gods ge*, nade , kortlyk verklaard: beweezen- . het volksftelzel weerlegd. Nu moest' ik, ten vierden , het groot gewigt en zalige nuttigheid hier van aanwyzen. Heb ik zomwylen de Labbadistifche begrippen , myns ondanks, in een befpotlyk licht moeten ftellen; elk verftandig Leezer zal ligt begrypen, dat dit volftrckt onvermydlyk is, wil men de groote ongerymdheid zommiger ftellingen derwyze bloot leggen, dat het den gemeenen man in het oog va'lle. Eenvoudige Christenen zullen my buiten twyfel verfchoonen, daar ik niet hunne perzoonen , maar wanbegrippen aantastte, aan wier uitvinding zy geen de minste fchuld hadden. Befchouw ik de ongeluk, kige misvattingen deezer Menfchen, dan is 't er zoo ver af,^ dat ik hen befchimpen zoude , dat ik veel liever dit onheil met laauwe traanen beweenen wil. Eu ik hoop datze myne allerplegtigfte betuiging zul. leü  EN HET NADEEL DER VoLKSBEGRIPFEN. IOT len gelooven , dat dit het voornaamfte roerzei myner poogingen was, orn hunne onfterflyke zielen, van die verderfiyke doolpaden, tot de heilvolle leere .der waarheid, te rugge te brengen. Eer ik de nadeelen van het Volksftelzel vermelde, moet ik een drietal van korte waarfchouwingen of voorbehoedzelen laaten voorgaan. 1. Dat ik niemand deeze nadeelige gevolgen wil opdringen. Gelyk in het Labbadistifche Stelzel veele ftrydigheden zyn, zoo is het zeer gelukkig, dat die Menfchen, in hunne praktyk of beoefening dikmaalen lynregt tegen hunne beginzelen en belydenis aangaan. Men heeft Menfchen gezien , die een volftrekt noodlot ftaande hielden , 't welk alle middelen uitfluit , en op het zelfde oogenblik alle gepaste middelen ter hand naamen. Ik zal alleen de gevolgen opgeeven, dewelke uit die ftellingen zeer wettig fchynen voort te vloejen. 2. Ik beken ten anderen, dat veelen onzer eenvoudige Kerkleden, niet geheel Labbadistisch denken, maar door het ondervvys hunner verftandige Leeraaren, en 't leezen van betere gefchriften, reeds een gedeelte dier gronden verlaaten hebben. 3. Dat ganfche Stelzel is van dien aart, dat die bekommerlyke gevolgen zig meest bepaalen tot onbekeerden. Niettemin kan elk ligt bezeffen , hoe verre zig dit uitftrekke. Want die leerüellingen brengen mede, dat, eenige weinigen uitgezonderd die van kinds af bekeerd zyn, wy allen voor onze vernieuwing ons in dien ftaat bevinden: zoo dat dee. ze bezwaarnisfen, zig byna tot alle Menfchen, voor hunne bekeering, uitbreiden. , Ik zal dit Hoofddeel in twee Hukken verdeelen, (O De  192 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. (O De algemeener voor- en nadeelen. (2) In eenige byzondere Hukken , als Geioof, Hoope, Liefde, enz. I AFDEELING. Het nut, en nadeel, deezer twee Stekels, meer algemeen befchouwd. ]VXen moest een geheel Boek fchryven , om alle deeze voor- en nadeelen, door den ganfchen Godsdienst heenloopende, na te gaan; ik zal flegts eenige hoofdzaaken , of meest gewigtige Hukken , hier van opgeeven. §. 127. Ijle Stuk; de groote Jlrydigheid deezer twee gezindheden, in onze Kerk. Men heeft , zeer ten onrechte, twee Verbonden en Kerken te gelyk nevens eikanderen geplaats. Maar wy hebben (het zy Gode geklaagd!) twee Kerken, in bet midden onzer Hervormde Kerke, dewelke in ftukken van het hoogfle belang tegen elkan. dere inloopen. Leg ik, aan de eene zyde, den Hei. delb. Catechismus, Philadelphus, Stachoufe, enz. aan de andere, Hellenbroek, L'Abbadie, Poiret, uit welken de Volksflellingen fchynen zamengeraaptj dan befchouw ik twee Stelzels van Godsdienst, dewelke veel meer verfchillen, dan de Gereformeerden en Remonftranten. De gefchilpunten loopen over zaakea  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 193 zaaken die oneindig gewigtiger zyn : naamlyk, geloof en bekeering, de voorwaarden der eeuwige zaligheid; roeping en Wedergeboorte; hec ganfche Genadeverbond, en de Kerk, of die perzoonen welken alle beloften des Bybels aangaan; of wy allen kunnen behouden worden, dan flegts hier of daar een Mensch, terwyl meest allen eeuwig moeten verlooren gaan, : enz. enz. Ik geloof dat dit gefchil byna zoo gewigtig is, als tusfchen de Roomfchen en Hervormden. Ik weet geene taal, om te befchryven het onverbeeldlyk nadeel, 't welk dit breed verfchil, in onze j Christlyke Kerk, moet na zig fleepen. Verbeeld u eene Gemeente, van Remonflranten of Luterfchen, die eene volftrekte Verwerping verfoei; ën; en dat Joh. Calvinus hunne Leeraar is, wat onderlinge liefde en fligting kan daar by mooglykheid |! gevonden worden? Deeze eenvoudigen in onze Kerk, willen als Jooden en Heidenen geroepen worden, door de vloeken I van Mozes wet, de bedreigingen van het Euangelie, |l de hooplooze ellende der Heidenen, het welk zy met één woord de Wet, of 's Menfchen ellende 1 roemen, eerst ontdekt, overtuigd, verfchrikt, worI den; om dan door het Euangelie en den Geest des Geloofs tot het Verbond te worden overgebragt. De I Leeraar flaat een geheel ftrydigen weg in; hy verli zekert, dat zy, al lang uit het Heidendom geroepen, van jongs af in Gods Verbond begreepen, nu i waardig dit Euangelie in geloof en liefde wandelen I moeten; hy vermaant hen als Broeders in den Heere, als Christenen, waardig deeze Roeping te gelooven en te leeven. En wat is het droevig gevolg hier van? dat zy IS hunnen  7f>4- NUTTICH. VAN ONZE WAARE KeRKL. hunnen Leeraar verdenken, als eenen die den we<* des leevens niet kent noch bewandelt; en zy hadden groot gelyk, byaldien hun ftelzel gegrond ware. De Kerkbedienaar doet zyn werk al zugtende, en hoe rondborftiger hy hen van misvatting zoekt te overtuigen, hoe meer hy zig zei ven verdagt, en zyn moeilyk werk vrugtloos, maakt. Hoe onberekenbaar zou het nut en zegen zyn, konde men deeze gefchillen vereffenen, en den eenvoudigen man, een groote fchaare onzer nutfte Kerkleden , die alleen uit gebrek aan noodig licht hunne vooroordeelen blyft vasthouden, tot het regt begrip onzer Hervormde leer doen wederkeeren. Dan zou men, in plaats van tegen eikanderen te ftryden, zig met één hart en ziel tegen den algemeenen vyand wapenen, met Christlyke gebeden en liefde voor eikanderen ftryden, en de lieve vrede en eendragt, het kenmerk des Christendoms, de voorge. nieting der hemelrust, zou, in Gods Kerk herleevende , den zegen en het leeven met zig voeren. §. 128. II. Stuk; Het tweeërlei Verbond. Behalven het Mystike, waar van ftraks nader, noemt men dit by uitftek Labbadistery, dat er behalven het algemeen Verbond en Kerk, een inwendig in de Schrift geleerd wordt, waar aan alle zalig, maakende beloften verbonden zyn. Dit wilde ik nu doen opmerken als ten hoogften verderflyk, dewyl men daar door alle Christenen, voor hunne bekeenng, van alle zegeningen en beloften des Bybels ten opzigt hunner ziel en zaligheid uitfluit. Om nu niet  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 195 niet te fpreeken van de voorregten des natuurlyken Godsdiensts, in de H. Schrift nader geftaafd, bepaal ik my alleen tot de zegeningen der genade in Jezus Christus. Men noemt die veeltyds de beloften des Verbonds, om datze eertyds beloofd, nu in Christus vervuld zyn , en zommigen op het toekoomende zien. Ik bedoel voornaamlyk , de zending , verzoening , en verhooging van Christus tot eenen Vorst en Zaligmaaker; de zending van den Geest, en inwooning jn Gods Kerk; de Roeping of Oprigting van dat heerlyk Bond- en Kerkgenootfchap des N. T; met die hooge zegeningen daar aan verbonden. Nu beweer ik dat men ons allen, voor onze bckeering, van alle beloften, of genadige verzekeringen en gunden van den geheelen Bybel, in het Volksftelzel, volftrekt berooft en uitfluit. Alle die Menfchen, aan dewelken die zegeningen worden vastgemaakt, kan men tot twee klasfen brengen, die in het Vorbondzyn, of buiten 't Verbond. Eerst worden alle die zegeningen betreklyk gemaakt tot de Verbondelingen: en dan is er een Godlyke last en genadig bevel om Jooden en Heidenen daar toe te roepen en toe te laaten, mids zy den Christlyken Godsdienst omhelzen. Maar nu fluit men ons juist uit die twee klasfen uit; wy zyn geen waafe bondgenooten; wy zyn ook geen Jooden of Heidenen. Wy zyn geen Heidens; ook geen Christenen, dan flegts in den naam; en dus een zoort van perzoonen die nergens in die Godlyke üpenbaaring vermeld worden. De hoofdzaak ligt in die allernadeeligfte ftelling, van twee Verbonden en Kerken, waar aan nooit eenig Profeet of Apostel gedagt heeft. Na #u  I96 NUTTICH. VAN ONZE WAARE KERKL. Nu fchynt het dat men ons alle die groote eertitels en voorregten des Verbonds toefta, wy zyn allen uitwendige Bondgenooten Gods, uitwendig geroepen tot alle hemelfche genade: maar in der waarheid laat men ons niets dan die naamen behouden, en de zaaken zelve zyn wy geheel van uitgeflooten. Door die verderfiyke uitvinding fluit men ons den weg ter zaligheid volkoomen af: een heilbegeerig Mensch zoekt in den Bybel na eene roeping en beloften, om van dat uitwendig Verbond en Kerk tot de inwendige te worden overgebragt; maar deeze kan hy nergens vinden, overmids de Schrift van die twee Verbonden niets weet. En dat ons nog meer verbaazen moet is dit, dat •rnen ons ten opzigt der pligten en bedreigingen in het inwendig Verbond fielt, maar ten aanzien der beloften buitengeflooren. Wy zyn aan waar geloof en bekeering verbonden, de bedreigingen betreffen ons, maar alleen in alle heil en beloften zyn wy in een ander Verbond. Wie zag ooit een Verbond of Ryk, behalven het onderaardfche Ryk, daar de maatfchappy, van allen zegen uitgeflooten, alleen de onheilen van dat genootfchap behoudt. Hoe oneindig zalig en heilzaam daarentegen is dat ftelzel, welk ik heb zoeken aan te pryzen. Daar behooren alle zegeningen der Openbaaring tot ons, die twee groote klasfen van onuitfpreeklyke Genadevoorregten: als Heidenen werden wy eertyds op Gods bevel geroepen, en tot dit Christlyk Verbond overgebragt; nu hebben wy deeJgenootfchap en aanfpraak op die tweede klasfe, welke aan de Verbondelingen verfprooken zyn, in dat eenig Verbond en Kerk,  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. IO? Kerk, door alle Euangelisten en Apostelen zoo hoog geroemd. III. Stuk; het Mystike en'noodlottige. §■ 129- De Labbadisten worden van onze Godgeleerden te recht onder de Gereformeerde Mystiken gcfteld. Het verderfiyke hiervan, kan men, in het breede, in de wederleggende Godgeleerdheid , vinden. Ik zal het met een woord aanroeren. Hier zyn doorgaans drie doolbegrippen, als wortel en takken, samengekoppeld: te weeten; de ftellingen der Dweepers, Wetbeftryders, en halve Spinozisten. De eigenlyke Dweepery in het Christendom, breide zig meest in deeze drie takken uit. i. Dat het wezenlyke in onze bekeering en Godsdienst lydelyk is. 2. Niet gegrond op het Woord, flegts een doode letter, maar op de bevinding van den Geest. 3. Dat alles, wat met woordenen werken, ten nutte van Land en Kerk, verrigt wordt, van geene waardy in den Godsdienst is; maar alleen bevinding, aandoening, verheffing van onzen Geest. By voorb. dat Paulus op den weg naar Daroascus verblind en tot 't Christendom gebragt, naderhand in den derden hemel werdt opgetrokken; dit maakt hem groot en zalig: dat hy al zyn overig leeven, ziel en lighaams kragten betteedde, en duizend dooden wilde fterven , om Gods Kerk met duizenden te vermeerderen, dit was alleenlyk uitwendige Godsdienfiigheid. De leer der Wetbeftryders is waarlyk een verloochening van den geheelen Godsdienst; naardien zy niet alleen voor zig zeiven alle Godswetten beftryden en veragten, maar hunnen broedeN 3 ren  198 NüTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. ren willen opdringen, dat men, zoo wel door het vernietigen van alle Gods geboden, dan de yverigfte beoefening, zalig wordt. Eindlyk de Spinozistery, waar onder ik begryp, een Turksch en Heidensch noodlot; en de verloochening der menschlyke vryheyd; deeze maakt God een oorzaak, van alle kwaad, en het eeuwig verderf, en grenst dus het allernaast aan de God verzaaking. $. I30- Het zy ver van my, om iemand myner medechristenen met deeze yslyke gevolgen te bezwaaren. Maar is het niet zeer gevaarlyk, dat eenvoudige Menfchen, met Labbadistifche begrypen bezet, tot het Mystike, 't welk daar van onaffcheidbaar is, oyerhellen. Wanneer onbefchaafde en bygeioovige Christenen, in zekere boekjes geduurig leezen, dat wy alle onze eigene kragten en vryen wil als eene pest verloochenen moeten , de roeping van Gods Woord geene kragt nog uitwerking heeft, maar al. leen van den Geest, enz. enz. en dat onze bekeering of onbekeerlykheid van een volftrekt befluit afhangt. Waarom zulke Menfchen tegen het Pelagiaanfche zoo crnftig gewaarfchouwd, zonder hun het ander uiterfte, dat oneindig verderflyker is te ontraaden ? Het gefchjj tusfchen ons en de Pelagiaansgezinden beftaat hier in, dat zy onzes bedunkens, te veel aan den natuurlyken Godsdienst toefchryven, dat tot den geopenbaarden behoort; te veel aan God als Schepper en Onderhouder, dat aan God als Verlosfer moet yrorden toegekend. Men heeft meer dan 13 eeuwen ge-i  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 199 gezogt en getwist, om hier het juiste midden te vinden: dit is meer dan genoeg om ons te overreeden, dat Gods Woord dit fcheidpunt niet klaar bepaald heeft. Is 't nu niet van oneindig minder gewigt, met Casfiaan of Armyn, een weinig van dat puntje af te wyken; dan met L'Abbadie en Spmoza den geheelen Godsdienst te ondermynen! ongelukkige Menfchen! die zig verbeelden, dat de hoogde fteilte der regtzinnigheid, op dien gevaarlyken oever van den Mystiken afgrond te vinden zy. IV. Stuk; de Natuur ftaat. S- 131- Ik zal er nu nog drie zeer nadeelige (tukken byvoegen, ten opzigt van onze gefteldheid, voor, in> en na de bekeering; in het Volksftelzel genoemd, onze natuurftaat, Wedergeboorte, Genadeftaat. En wel eerst, onze ellendige natuurftaat. Gelyk wy zoo even (§. 127.) gezien hebben dat men ons van alle Verbondszegeningen berooft, zal ik nu opmerken, dat men allen vloek en ellende op den Christen zamenhoopt. Door eene onvergeeflyke verwarring, verzamelt men alle de vloeken en onheilen, van het werkverbond, het joodfche, enChristelyke Verbond, omze als ee.n bondel pylen en blikzemen af te fchicten, op onze onnozele kinders, op onze onergerlyke Geloofsbelyders, op de geloovigen geroepenen, en heiligen des N. 'i'. Alles wat in het C. T. aan godlooze Koningen, valfche Profeeten, Verbondsbreekers; in 't N. T. aan den Verraader en moordenaaren onzes Heeren, aan den Antichrist die de geheeleweereld verleidt, is bedreigd geworden. Men maakt, onze gedoopte Christenen dus oneindig laager eo. M 4 ramp-  200 Nuttige, van onze waare Kerkl. rampzaliger dan de Heidenen , dewelke met deeze bedreigingen des O. en N. Verbonds niets te doen hadden. Met alle die groote eertitelen der uitwendige Kerk, zegt men, datze in de daad lyfeigenen des Satans, half beesten en half duivels zyn; zonder God, zonder Verlosfer, zonder hoope in de wee. reld; en d;it eenige weinigen uitgezonderd, meestallen dus eeuwig blyven moeten. 5. 132. Ik zal hier by eenvoudig affchryven, wat volgens ons Doopformulier, in overeenftemming met Catech. Zondag 26, 27, aan de kinderen der Christenen , niet uitwendig in den fchyn maar in waarheid, van God verzekerd worde. „ Ten tweeden, betuigt en verzegelt ons de H. „ Doop de afwasfehinge der zonden door Jezus Chris- tus. Want als wy gedoopt worden in den 3, naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons „ God de Vader, dat hy met ons een eeuwig Ver3, bond der Genade opregt, ons tot zyne kinderen 33 en erfgenaamen aanneemt , en daarom van alle „ goed verzorgen, en alle kwaad van ons weeren, 3, en t onzen besten keeren wil. En als wy in •r, den naam des Zoons gedoopt worden, zoo verze„ geit ons de Zoon dat hy ons wascht in zynen bloe„ de van alle onze zonden, ons in de gemeenfehap „ zyns doods en Wederophandinge inlyvende, alzo „ dat wy van alle onze zonden bevrydt en regtveer„ dig voor God gerekend worden. Desgelyks als „ wy gedoopt worden in den naam des H Geests „ zoo verzekert ons de H. Geest, door dit H. Sacrament, dat hy by ons woonen, en ons tot lid. ft maat en  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 20I „ maaten Christi heiligen wil, ons toeeigenende het , geen wy in Christus hebben, naamlyk de afwas„ fchinge onzer zonden , en de dagelykfche ver„ nieuwing onzes levens, tot dat wy eindelyk onder ,, de gemeinte der uitverkorenen in 't eeuwige leven „ onbevlekt zullen gefteld worden.- En wat meer volgt." Nu vraag ik aan eiken Leezer, die niet door Labbadistifche vooroordeelen beneveld is, welk van deeze ftülzels het meeste nut zal aanbrengen. Of niet het eerde , eene beestagtige laagheid , of op.zyn hoogst, de afgedwongene onderwerping van eenen flaaf, zal uitwerken: maar het laatde eene Christlyke ziel boven den grootden der Heidenen verheffen, om zynen hemelfchen Vader kinderlyk te beminnen; door eenen Godlyken Middelaar, en de leiding van den hemelfchen Geest, zynen vertrapten vyanden het hoofd te bieden, en dus op te ureeven naar dat hemelsch verwandichap, van waar zyn edele Geest was nedergedaald. Vde Stuk, Roeping en Wedergeboorte. Uit het Labbadistisch begrip van dit duk vloeien drie allernadeeligde gevolgen, die ik met een woord zal melden. S- 133: A. Het eerde bedaat hier in. Volgens de H. Schrift, en alle onze Formulieren en Christlyke Gebeden, zyn wy, die het waare'Christendom belyden, benevens onze kinderen, reeds uit het Heidendom geroepen, in Gods waare Verbond begreepen, in die betrekking tot Christus en den H. Geest gebragt, N j dat  202 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. dat wy in Gods woord Wedergebooren, Gods Kinderen, enz, genoemd worden; wy moeten nu, door en volgens die groote genade en roeping, al ons leeven in geloof en heiligmaaking wandelen. Maar volgens het Labbadistisch ftelzel, moet die groote ftaatsverandering, die overgang in Gods Verbond nog gefchiedén, zonder dewelke ons Christlyk leeven, van gee. ne waarde is, en zelfs niet gefchieden kan. Ik kan met geene woorden uitdrukken, het zielverdervend nadeel, 't welk hier uit ontftaat. Dat volgens dat wanbegrip, alle onze Christenen moeten zoeken en bidden om een ftuk, dat nu volgens de natuur der zaak niet gefchieden kan, dat zy in dit punt alleen alle hunne hoope ftellen, en alles wat ons nu te verrigten ftaat niets rekenen , en zonder zulk eene tweede wedergeboorte onmooglyk houden. §. I34. B. Hier mede is het tweede onmiddelyk verbon* den. De Heidenen werden in voiwasfen leeftyd ge roepen, van dat ogenblik begon hunne Genadetyd en Christlyk leeven. Nu verbeeldt men zig het zelfde in ons Christendom. Voor een bepaald tydftip, zyn wy dood, en er kan niets gedaan worden. Dit heeft deeze drie ontzettende gevolgen : dat veelen voor dat verwagte oogenblik naar de eeuwigheid gaan; anderen in hunne jonge en beste jaaren onherftelbaar bedorven worden; eenige weinigen door een gelukkig toeval te regt gebragt, het overige hunner dagen, met groot nabeklag, en diepgewortelde ondeugd, te worstelen' hebben. In het burgerlyke moeten wy ook alle kragt en zegen  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN, 203 zegen van God ontvangen; maar (lelde men dat ook in een tydftip van twintig of dertig jaaren, eer men eenige weetenfchap of handwerk moest beginnen, ik ben verzekerd, dat ooze Rep.ublyk, binnen korte jaaren, de Woeftenyën van Afrika in barbaarschheid zoude evenaaren. $• 13,. C. Hier uit volgt, ten derden, dat-men de bygeïpovigfte Menfchen voor waare bekeerden houdt, en de redelykfte Christenen uitmonden. Die mystike wedergeboorte bedaat doorgaans, in hevige aandoeningen , wondcr'oaare infpraaken of ontmoetingen die men voor bovennatuurlyk aanziet, eene zeer fchielyke verandering van levenswyze, enz. Dit kanwel plaats hebben by Menfchen, die bygeloovig, zwaarmoedig, zeer ongeregeld gewandeld hebben: maar duizend anderen, beter verlicht, die van jongs aan Christlyk zogten te leeven , ondervinden dit niet. Wat is nu 't gevolg? dat men die weinigen, de geringde en zwakde zoort, alleen voor vroomen erkent; en het grooter aantal van de cgtde Christenen, liefdeloos op de lyst der naamchristenen of verworpelingen aanfehryft. Vide Stuk; de Genadejlaat. §. I36. Laat ons, in dit laatde duk, twee groote hindernisfen voor de Godvrugt, gadeflaan. De eerde is deeze; dat men na het oogenblik der wedergeboorte, deezen daat der zaligheid onherroeplyk delt, aan 's Menfchen zyde. Ivlen heeft eene voldrekte volharding deezer we*. dergeboo*  204 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. dergebooren ingevoerd. Zyn allen uit het Heidendom tot den Christenftand overgebragt, zyn alle onze Geloofsbelyders en onze kinders, waarlyk in Gods Verbond, en in zoo ver wedergebooren, dan kan dit geen (leek houden. De bewyzen, van eene volftrekte verkiezing, verzoening, roeping tot de genade van den Geest, kunnen dan niet gebruikt wor. den. Ik erken, dat alle deeze verbondelingen, en vooral die als zoodaanigen zoeken te leeven, genoegzaame veiligheid hebben, zoo veel als een redelyk Verbond en Godsdienst kunnen toelaaten. God belooft aan zyne Kerk een byzonder opzigt en befcherming. Maar hoe gefchiedt dit? door kragtige bovennatuurlyke middelen. En welke middels zyn dit? die Godlyke bewyzen voor ons geloof, dewelke door geene bewyzen ter weereld ooit kunnen wederlegd worden. En ten opzigt der Godzaligheid, zulke groote beloften en bedreigingen, waar by nooit aardfche bekooringen of verfchrikkingen kunnen vergeleeken worden, nevens den byftand van den H. Geest. Door dit geloof worden wy in Gcds kragt bewaard. Nu fchynen de Labbadisten de kragt deezer Godlyke middelen byna weg te neemen. Beloften en bedreigingen zyn altyd verbonden; en zy zyn gehegt aan een zekere voorwaarde. Maar nu fchynen zy dit te beweeren, 'dat onbekeerden alleen onder eene volftrekte bedreiging, en wedergeboorenen van dat oogenblik, zonder ftraf bedreiging, alleen beloften hebben zonder verdere voorwaarden : en dit fchynt juist de fterkte en klem deezer ganfche bewaaring weg te rukken. Een eenvoudig voorbeeld zal dit klaarder maaken. Een  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 205' Een Koning geeft wetten, met groote belooning en ftraf geftaaftj; dit zyn kragtdaadige middelen om de mee!te ingezeetenen by hunnen pligt te houden. Maar ftel dat een Koning laat afkondigen, dat hy een bepaald aantal, om datze meermaalen eenige Godly ke en menschlyke wetten overtreeden hebben, denkt te ftraffen; dat de overigen, die gunst by hem gevonden hebben , zonder verder beding zullen beloond worden: dan houdt voort aan alle wet, en de ftaaving der wetten, van zelfs op. Alle beloften en bedreigingen, zoo men de pligt of voorwaarde wegneemt, worden even daar door vernietigd: het zyn dan enkele profetiën, wat gebeuren zal, men moge dan wel of kwalyk leeven. S- 137- Een tweede onheil is hier in geleegen, dat het mystiek geloof en zedeleere, niets dan mystieke vrugten voortbrengt. Groote Godgeleerden hebben met veel yvers betoogd, en die ftoffe is nog op verre na niet uitgeput, dat de Godsdienst van Christus onmeetbaare voordeelen, voor Land en Kerk, voor de ganfche Maatfchappy, aanbrengt; zulke werken die waarlyk goed en nuttig den Menfchen zyn. De Mystiken hebben, door de ongelukkigfte fcheiding van de pligten omtrent God en de Menfchen, van Christlyke en zedelyke deugd, het zwaarfte of gewigtigfte der Godlyke wet als vernietigd. Wat is hunne hoogzweevende Godvrugt? onvergenoegde klagten over der Menfchen ellende, zulke verborgene oefeningen, die ten meerderen deele in een kluis blyven opgeflooten. Werden alle Menfchen zulke verborgen heiligen» de  205 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. de Maatfchappy Rónde niet meer beftaan. Leest men by voorb. Cave, over het eerfte Christendom: en dan Schortinghuis, of Brakel, of eenen Labbadist, over het geestiyk leeven; dan fchynt men by den eenen, de ziel en het lighaam, by den anderen, eene breede fchaduw der deigd, aan te treffen. II. AFDEELING. Het byzonder nut en nadeel, ten opzigt van het geloof, hoope, liefde, en de Euangeliebediening. I. Het geloof. Hoe verderflyk de Labbadistifche begrippen zyn kan men vooral in drie Hukken opmerken, het ge. loof en ongeloof, toeHemming, en vertrouwen. $• 138. Geloof en ongeloof. Het ongeloof, kan by mooglykheid niet anders zyn, dan dc waarheid van het Euangelie ontkennen, gelyk de Jooden, Deisten, en dergelyken: of zulke dwaalingen, dewelke den grond van den Godidienst omkeeren. Maar in het Volksftelzel, noemt men een meenigte onzer kerkleden, die het Euangelie op- regt  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 20? regt gelooven, en daar naar zoeken te wandelen, ongeloovigen. Jacobus fprak van een geloof zonder werken, dat ons niet regtvaardigt. Onze Catechismusfchryvers, eerst van vaste toeftemming, en dan vertrouwen, of toepasfen op zig zeiven; dat er niet alleen Vader, Zoon, H. Geest, enz. is, maar ook onze Vader, Verlosfer, Heiligmaaker zyn wil. Dit is niet anders, dan toeftemmen en gelooven dat iets tot ons behoort. Nu hebben de Mystieken, hieruit, twee gelooven gevormd. De toeftemming, welke eigenlyk gelooven is, beteekent by hen niets, en is by hen ongeloof; maar vertiouwen, leunen, fteunen, aangrypen, dat is zaligmaakend geloof. Schoon in de H. Schrift geen fcha.luw van dit dubbel geloof te vinden is. Dus maakt men de meeften onzer geloovige Christenen tot ongeloovigen of hiftorisch geloovigen. Onze onergerlyke Geloofsbelyders, zyn Menfchen, die den openbaaren Godsdienst getrouw waarneemen, met hunne kinderen den Drieeenigen God aanroepen, zig van dronkenfchap, hoerery, onrecht, twisten en vyandfchap, onthouden, enz. Verftandige Godgeleerden hebben met recht aangemerkt, dat ons leeven lang de verzoekingen tot dronkenfchap, ontugt , enz. te overwinnen, meer ftryds vereischt dan van veele Martelaaren: nu vraag ik of, het geloof van eene oude hiftorie, zulke groote en overheerlyke vrugten, kan voortbrengen? En dit is de allergewigtigfte aanmerking, welke deeze Menfchen uit het oog verliezen, dat wy de kragt van ons geloof niet moeten afmeecen naar andere  208 NUTTICII. VAN ONZE WAARE KERKL. dere Christenen, wier harcen voor ons verborgen zyn, maar in vergelyking mee het Heidendom. Hadden wy dit Christlyk geloof niet , wy waren nog Heidens, gelyk onze Voorvaders; Menfchen die zonder kennis van den waaren God voor hout en fteen nederknielden, en zig wentelden in het fJyk der euveldaaden. Zyn wy nu geheel andere Menfchen , en als nieuwe Schepzelen, geworden, dan vraag ik nogmaals, kan eene onverfchillige hiftorie zulke Godlyke veranderingen voortbrengen? Is het dan niet boven alle uitdrukking verderflyk, dat men duizenden van Menfchen, die het Euangelie van Christus van harte gelooven en aanvanglyk betragten, onbarmhartig bedroeft, en uit Gods Koningryk fluit, daar men, eenige weinige dweepagtige JMenfchen, alleen onder de waare geloovige telt. S- 139- Toeftemming. Deeze maakt men, in het mystike ftelzel, byna ondoenlyk. Voor eerst, door de menigte ftrydigheden , daar in vervat. God wil dat alle Menfchen zouden zalig worden, maar te gelyk het tegendeel: Christus kan en wil elk ter verlosfing zyn, en te gelyk is zyne verzoening tot weinigen volftrekt bepaald: wy zyn te gelyk onder het Werkverbond, en tevens onder een Verbond der hoogfte genade: God eischt van ons allen de pligten van het waare inwendige Verbond, en geeft alleen de hulpmiddels en beloften van een uitwendig fchynverbond. enz. enz. Het menschlyk verftand kan onmooglyk openbaare tegenzeglykheden gelooven. Hier komt ten anderen by, dat deeze geloofsftuk- ken  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 20C) Ken van dien aart zyn, dat elk moet wenfchen datze niet waar mogen zyn. Wanneer een Engel uit den hemel my als een Euangelie kwam verkondigen, dat ik, myne kinders, en duizend andere Christenen, onherroeplyk moeten verlooren gaan; dan zou ik te regt antwoorden, ik kan rooit gelooven, dat gy een Euangelist zyt, van den God der liefde afgezonden, geloof ik dit Euan- , gelie dan geloof ik myn onherftelbaar verderf; noch ik, noch eenig fterveling, kan eenig belang hebben in eene Godlyke openbaaring, ten zy die hemelboodfchap, en de geloovige omhelzing derzelve, my waar heil en geluk in dit leeven, en in myne beftemming voor eene eindlooze eeuwigheid kunne aanbrengen. §. 140- Vertrouwen, Wy leeren de Menfchen, op Gods onbedrieglyk Verbond, en Genadebetuigingen in den ganfchen Bybel, vertrouwen. Maar de Labbadisten, dat God eenige weinigen, den Geest der overtuiging en begeerte^naar Christus fchenkt, en dat niemand anders, of voor dien tyd, op God en zyne genadige verklaaring mag vertrouwen. Gelyk de Jooden op de wet van Mozes, de Roomfchen op veele bygeloovige plegtigheden, zoo fteunen de Mystiken meest op de be. vinding van den Geest. Men moet zig zeer verwonderen, hoe zy dan het wantrouwen der ongeloovigen aan den hoogmoed toefchryven. Kunnen wy de Transfubftantiatie niet gelooven, dan zeggen de Roomfchen, het is hoog. moed, dat men zyn verhand niet wil gevangen leiQ den.  210 NüTTIGII. VAN' ONZE WAARE KERKL. den. Kunnen wy de volftrekte verwerping in de Schrift niet vinden, dan zegt men, het is hoogmoed. Stellen de ongeloovige Labbadisten geen vertrouwen op Gods beloften in Christus, zy zeggen het is hoog» moed, eigen geregtigheid en zelfsvertrouwen: daar ondertusfchen hun eigen leere dit veroorzaakt en gebiedt, dat niemand zonder die bevinding eenig vertrouwen op Christus ftellen mag. Droevige leer! daar men den belyderen van 't Euangelie verbiedt op Gods onfeilbaare betuigingen te vertrouwen, maar op losfe en onzekere bevindingen, nn Mystike aandoeningen, alle hoope en vertrouwen ilelt. II. De hoope. §. 141. Nooit fchynt my ongerymder gedagte in Menfchen harsfenen opgekoomen, dan dat de meesten in het gezuiverd Christendom, volgens den aart van dien Godsdienst, moeten: verboren gaan. Ik durf, met onze beste Godgeleerden , deeze drie ftukken zeer gerust gelooven. 1. Dat alle onze kinderen , in kindfche onnozelheid ftervende, zalig worden. 2. Dat het zelfde, voor allen die opwasfen, even mooglyk is: dit moet uit het eerfle van zelfs volgen; anders waare het wenschlyk dat wy allen, ia de wieg omgebragt, en dus zalig mogten worden. 3. Dat alle opregte beiyders van het waare Christendom , dewelken geene onchristlyke leere of leeven voeren, behouden worden. Ons geloof en leeven, niet onchristlyk zynde, moet dan zekerlyk Christlyk zyn, ec aiets meer «wordt tot zaligheid gevorderd. Over-  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. 21 ï Overdierbaar Euangelie! vol van oneindige liefdel dit is een der grootste bewyzen van deszelfs Godlykheid , dat het uit geen bekrompen menfchenhart zynen oorfprong konde hebben. Benydeuswaardige Bediening van de Euangelieverkondigers, welken dien fchat van genade aan eiken Mensch mogen boodfchappen! §• 142. Maar ik weet onder alle Godsdienften van den aardbodem geen , die hoop- en troostloozer is, dan het Stelzel der Labbadisten : daar zelfs de meeste Christenen hunne verdoemenis gelooven moeten, en eenige weinigen , na de akeligfte overtuigingen, het overige hunner dagen in eene zwaarmoedige Godsdienstigheid flyten. Dit heeft deeze yslyke gevolgen. Dat droefgeestige Menfchen, zig aan hoopeloosheid overgeeven. En, wyl onze harten eene onuitwischbaare begeerte naar genoegen is ingefchaapen, moet als onvermydlyk volgen , dat jonge lieden , en blygeestige gefteltenisfen , in aardfche vermaaken die voldoening zoeken , welke zy denken dat in het Christendom onmooglyk te vinden is. Ik twyfel in 't minste niet, of onze onergerlyke Christenen zullen even zeker behouden worden , fchoon de Labbadisten hun den wonderlyken naam geeven, van Menfchen die eene histurie gelooven. Maar wie is in ftaat om uit te drukken, of naar waarde te beklaagen, dat allerdoodlykst onheil, dat men dus duizenden van geloovigen , alle hoop in leeven en fterven, en allen moed en yver ontrukt. O 2 Ge-  £12 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE IvERKL. Geloofden deeze eenvoudige zielen, dat God hun Vader, Christus hun Verlosfer, de hemel hun vooruitzigt, is; hoe zoude hun hopeloos hart en mond met lof en liefde vervuld worden , en in ftaat gefteld om de nypendfte rampen met Christlyken heldenmoed door te ftaan. III. De liefde. S- 143- Even zo noodlottig is het Volksftelzel voor de betragting , zo van Gods wil in het gemeen, als by. zonder de liefde, tot God, en Menfchen. Neemt men geloof en hoope weg , dan verderft alle Godvrugt. Wanneer men de 12 geloofs artikels byna omkeert, dan zullenze ook te."engeftelde vrugten voortbrengen, zegt men , ik geloof in God , niet onzen Vader, maar eenen Wreeker; in Jefus Christus, niet onzen Zaligmaaker, maar veroordeelenden Rechter; in den H. Geest, die ons aan de magt onzer vyanden overlaat; in eene treurige opftanding ter verdoemenis; dan zal dit geloof, nooit liefde en vei trouwen , maar afkeer en vertwyfeling voortbrengen. Zoekt men eenen onbekeerden dronkaart of hoereerder te beweegen , om , door alle hulpmiddelen van den Godsdienst, dat groote kwaad te vermeesteren; hy zal antwoorden, wat baat het my, door den moeilykften ftryd , eindelyk verwinnaar te worden ? zonder Gods wederbaar«ende genade, aan my niet beloofd, zal ik na dit alles een onbekeerde zyn en vérlooren gaan. Liefde  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN, 21 $ Liefde tot God. $. 144- Hoe zal iemand eene tedere liefde voor het Opperwezen uitoefenen, het welk hy gelooft dat de meeste Christenen fchiep, met onfterflyke Zielen en zeer gevoelige lighaamen , om eeuwige angften en pynen door te Haan. De onfeilbaare ervaarnis heeft lange geftaafd, dat onze aart en handelwys zig doorgaans fchikt naar onze denkbeelden nopens de Godheid. De aanbidders van den Krygsgod waren wreed en krygzugtig; van eene dartele Mingodin, ontugtig, enz. Tillotfon merkt te regt aan, in zyne 5de Leerreden, „ wanneer de Menfchen zig inbeelden, dat God een „ kwaadaartig wezen is, gewapend met eene onein„ dige magt, een wezen dat zig vermaakt in de „ elende en het verderf zyner Schepzelen, dan mo„ gen zy hem vreezen , maar zullen hem evenwel „ haaten, en gereed zyn, om zig tegen malkande„ ren zodanig te gedraagen, als zy zig verbeel„ den, dat God zig omtrent hen gedraagt." Liefde des gaasten. §. 145- De Apostelen verklaaren,. dat ons Christendom, zonder deeze liefde, niets is; zy noemen alle Christenen met den teederen broedernaam. Maar de geest der Labbadistery, altyd gereed om te verdoemen , durft fchier niemand voor Broeder erkennen. Zyn in eene Gemeente eenige weinige zulke Mystike bekeerden, alle de ongeloovigen zullen deeze gunftelingen des hemels met verbleekte afÖ 3 gunst  ÜI4 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KERKL. gunst befchouwen ; en deeze uitverkoorenen zullen op hunne beurt, die verfchoovelingen , met Jaage veragting aanzien , en als wanfchepzelen , gefchikt om hunne Schepper hier en eeuwig te haaten , met een' volkomenen haat alle achting en teederheid ontzeggen. IV. Bediening, van het Woord, en Sacramenten. §. I46. Wat de Bediening des Woords betreft; in het N. Testament, en alle onze Formulieren , werden de Menfchen alleen in twee hoofdzoorten verdeeld; die het Euangelie gelooven en onergerlyk leeven; of regt het tegendeel; die eene onchristlyke leer of leeven hebben. Daar kan ook, by mooglykheid , geene derde zoort zyn : de weinige huichelaars, die met eene valfche belydenis , of bedrieglyke vertooning misleiden willen, behooren allerduidiykst tot de laatfle zoort» Maar inde voorgaande eeuw, hebben de Labbadisten, gelyk alle Mystiken gewoon zyn, de Geloovigen in twee klasfen afgedeeld. Die het woord van den leevendigen God en Jezus Euangelie waarlyk gelooven, en hun leeven daar naar zoeken aan te ftellen , zyn hfftorischgeloovigen , of liever ongeloovigen; maar die weinigen, dewelke het Mystiek geloof en leeven aanneemen, zyn waare geloo. vigen. Gelyk zy gewoon zyn alles te verdubbelen, hebben zy als een twecërleien Bybel , voor die geloovigen en ongelpovigèn: alle hunne verklaaringen toepasling van Gods Woord , wordt altyd tot die twee klasfen gerigt. Maar dit fchynt my alle vrugq deezer Prediking te verydelen. Zy fpreeken tot twee klasfen, dewelke eigenlyk in het Christendom niec aanweezig zyn, rje  EN HET NADEEL DER VOLKSBEGRIPPEN. ülg De eerften zyn blinde en doode Heidenen; de anderen , van htc algemeen Christlyk geloof, tot een geheel ander geloof overgebragt. De eerften kunnen den Redenaar niet begrypen, zyne ganfche Leerreden is hun dwaasheid en zy kunnen ze niet verftaan; en de laatften, onherroeplyk zalig, fchynen zyne berisping en lesfen niet van nooden te hebben. En de geheele vergadering is onzeker, onder welke verdeeling een ieder zig fchikken zal, behalven éón' of ander' Mensch, van zyne zaligheid ten vollen verzekerd. En wat meer is; men was van de oudfte tyden gewoon, de Leerlingen, door byzonder onderwys, tot kennis en geloof te brengen : de openbaare Leerredenen dienden , om deeze geloovigen verder op te bouwen , en tot ftandvastige betragting aan te wakkeren. Maar een Labbadistisch Leeraar befchouwt hen meest aüen als ongeloovigen, en zoekt hen van ongeloof te overtuigen ; hy predikt meest over het geloof, en vermoeit zig om deeze geloofsbelyders tot een ander geloof te brengen. En dat het meest bevreemden moet is dit; dat hy niet door bewyzen, of betoog dat zekere weldaaden en beloften tot hen behooren, het ongeloof zoekt te verwinnen; maar regt 't tegendeel , hy zoekt te overtuigen , datze van die beloften zyn uitgeflooten, en door een voorftel van het ncodzaaklyke en zalige dat in Christus is, tot het geloof te beweegen. Hoe zullen eenige drangredenen, van het noodige en nuttige ontleend, welke wy veronderfteld worden niet te kennen of te gelooven, ons ooit tot geloof kunnen brengen? En ftel eens dat de Redenaar, gelyk naastdenklyk O 4 is,  aiö NUTTIGH. VAN onze waare KëRKL. is, tot die groote klasfe der ongeloovigen behoort, hoe zal hy zelf den weg niet kennende noch geloovende, een leidsman voor anderen zyn ? inzonderheid voor de geloovigen, die veel wyzer dan hunne Leeraar zyn. S. 147- Over de Sacramenten behoef ik weinig te zeggen. Philadelphus heeft ailerbondigst beweezen , dat de kinderdoop onverdeedigbaar en ongerymd is, zoo niet onze kinderen in het waare en eenige Verbond der genade begreepen zyn. Maar wie gedenkt niet met aandoening aan dien onzaligen twist over het Avondmaal, welke duizend Christenen in onzekerheid bragt, of zy daar den ze gen, of verdoemenis j zouden wegdraagen, en dus van geloofsbelydenis, en het gezegend Bondtecken, affchrikte. Dit gefchil was in aile eeuwen des Christendcms , en by alle andere Protelbnten, onbekend. Na dat de Labbadisten, behalven het eenig waar ge. loof, eene groote fchaare van historischgeloovigen hadden ingevoerd, kwam dit vraag ftuk eerst in de weereld , of deeze geloovigen tot het Avondmaal bevoegd zyn. Onze Bybel en Formulieren, daar deeze Menfchen onbekend zyn, konden dit niet beflisfen. Bedenkt men, dat een dood geloof geene werken voortbrengt, dat een historisch geloof, 't welk een onergerlyk Christen leeven voortbrengt, eene volmaakte contradictie is. Geeven wy dit geloof aan de Mystiken te rug, en ftellen met alle Proteftanten, dat die den Bybel alleen gelooven, het waare geloof hebben; dan houdt die vraag van zelfs- op. Is er maar één geloof, dan kan dat vraagftuk nooit meer  EN HET NADEEL DER. VOLKSBEGRIPPEN. £17 meer geopperd worden, welke van twee zoorten dit bevel van den Zaligmaaker behooren op te volgen. BESLUIT. Men zal my gereedlyk verfchoonen over eenige herhaalingen, hier en daar voorkoomende. Elk redelyk Leezer begrypt dat dit niet wel te myden is, wanneer men het zelfde ftuk, eerst verklaart..— dan bewyst,- -daarna verdeedigt,- -nog in eene hoofdzom herzamelt, -en eindelyfc de nutte of fchadelyke gevolgen aanwyst. Alles loopt op twee hoofdftellingen uit. L Dat wy allen, in het Genadeverbond begreepen , gewisfelyk kunnen behouden worden. II. Allen die het Euangelie waarlyk gelooven, en raar het zelve opregt onergerlyk leeven, nebben het beginzel des waaren geloofs, en zuilen, voortgaande tot den einde, zalig worden. Myne bedoeling is dat uitfpoorig denkbeeld tegen te gaan, dat, onder die kleine kudde van regtzinnige Proteftanten, de meesten zouden moeten verlooren gaan. Dit fchynt by eenvoudigen zoo diep geworteld, datze 't als tot eenen toets der waarheid ftellen. Plet geloof aan den Bybel kan geen waar geloof zyn , om dat de meeste Proteftanten het gelooven: de opecbaare Godsdienst, het gebed, barmhartigheid omtrent armen, kan geen waare godvrugt zyn, om dat veelen dit betragten. Deeze allereenvoudigfte Menfchen, veronderftellen het geen in geichil is, dat meest alle Christenen ongeloovif zyn, en dan befluitenze dat het geen waar o s eeioof  213 NUTTIGH. VAN ONZE WAARE KlRKL. geloof of deugd zyn kan, om dat het by die onge. loovigen gevonden wordt. Hier uit zou volgen, dat de Kwakers, om datze de minften in getale zyn, het waare Christendom uitmaakcn, en dat onze 12 geloofsartikels, van de meeste Christenen geloofd, niet waar kunnen zyn. Zyn de ftraksgenoemde ftellingen waar, dan is de Labbadistery juist een omgekeerd Christendom : dat de meeste Christenen moeten verlooren gaan; dat wy het Euangelie geloovende, en dat in Christlyke werken betoonende, zullen verdoemd worden. Alen heeft wel eens geklaagd over een verfynd Heidendom; maar zy verklaaren alle Christenen, voor eene Mystike bekeering, voor een volmaakt Heidendom: die kan niet wel anders, dan heidenfche gezindheden en zeden voortbrengen. Doet men die gewigtige vraag, waarom dezelfde Godsdienst, nu minder geloof en deugd fchynt op te leveren, dan in de eerfte Christen Kerk, daar zy met veel grooter vooroordeelcn , laster, en vervolging, te worftelen hadden. Dan fchynt dit het eenig antwoord. Daar de onfeilbaarheid na die tyden ophieldt, is deeze Godsdienst jammerlyk verbasterd, vooral in die eeuwen der barbaarschheid voor de Reformatie. Het Roomsch geloof teelt allerlei byge. loof voort. De Godsdienst der Mystiken en Geestdryvers, brengt zoortgelyke, of nog ergere vrugten voort. Maar de Labbadisten of Gcreiormeerde dweepers, of fchoon zy zig de heerlykfte naamen van Hervormden, uitverkoorenen, begenadigden, mogen aanmatigen, blyven met dat alles Mystiken of dweepers; en hunne ftellingen zyn juist gefchikt, om alle redelyk geloof en deugdsbetragting te verydelen. Gave  en het nadeel der volksbegrippen. 2iq Gave God dat wy allen tot de oude eenvoudigheid en regtzinnigheid wederkeerden! dan had ik hoop, dat wy het oude Christendom, en in aantal, en in gegronde kennis en betragting, overtreffen zouden. Dan helaas! de Mystiken zyn onder alle Menfchen der weereld het bezwaarlykst te overtuigen; die agter twee geheiligde fchilden, van gewaande regtzinnigheid, en onfeilbaare Geestverlichting, voor alle redelyke overtuiging, en wiskunftig betoog, ongenaakbaar zyn. Met het innigst medelyden moet ik betuigen, geenen raad of middel te weeten, om deeze dwaalende fchaapen te regt te brengen. Maar goede hemel! weeten dan onze Hoogleeraars , wier roem zig met luister over Europa uitbreidt; weeten onze hooge Kerkvergaaderingen; de Bedienaars van onzen Godsdienst, die in kunde en Godvrugt voor geene Natie ter weereld behoeven te wyken ; weeten onze geleerde Maatfchappyen ; en alle Menfchen vrienden in Nederland; geen middel uit te denken, om deeze eenvoudige Christenen , tot de kennis , geloof, en onfchatbaaren troost, van den besten aller Godsdienften, weder te brengen! Ik eindige met den opregten wensch, dat zy allen mogen zamenfpannen , om die nevelen der dwepery, welke onze verlichte eeuw fchandvlekken, en allen redelyken Godsdienst verpesten , eens eindelyk te doen verftuiven : en dat de eeuwige Goedheid en Genade, deeze menschlievende poogingen, met den vrugtbaarften zegen, voor de hervormde Kerk in ons Vaderland, bekroone. De lof zy Gode alleen!     INHOUD. I. HOOFDDEEL. De eerfte bron van misvatting, een verkeerd begrip, van Geloof, Bekeering; en de Ckrist lyke Kerk. . Bladz. i. I. Ajdeeling. Over Geloof, en Bekeering, of Deugdbetragting. . i. II. Afdeeling. Kort voorflel en bepaaling, welken tot die Gemeente behoor en, waar aan de apostelen fchree- ven. ... . . "38. III. Afdeeling. Dat de gewoons Titels, in de Brieven des N. Verbonds, zeer wel op de Beiyders des geloofs kun' nen toegepast worden. . . 4^, IV. Afdeeling. Nader beweezen, dat het N. T. of de Brieven der apostelen, zyn ingerigt tot de Beiyders van het Christlyk geloof. . . 62, V- Afdeeling. Het gevolg hier uit getrokken, dat elk, in de Christlyke Kerk, kan bekeerd en behouden worden. 78, VI. Afdeeling. Uit al het voorige aangetoond, dat een verkeerd begrip, van Geloof , bekeering, en de Kerk, de voornaame bron van misvatting is. 87, II. HOOFDDEEL. De verdere bronnen en gronden van misvatting wederlegd. . , 96, I. Afdeeling. Eerfte klasfe, ver' keerde uitleg van dm Bybel, . 97. II. Af*  iv INHOUD. II. Afdeeling. Tweede bron van wanbegrip, eenefpoorbystere iVysbegeerte. Bladz. lip. III. Afdeeling. Derde hoofdbron van dooling, verkeerde Zamenflelzcls der Godgeleerdheid. . . 116. IV. Afdeeling. Eene vierde bron, de Ketterden, en dcrzelver wederlegging. 136, ■ V. Afdeeling. Nog eenige bykoomende oorzaaken van verkeerd begrip, vooral by den gemeenen man. . 150. III. HOOFDDEEL. Kort befluit uit al het voorgaande; het regte denkbeeld, enbeivys, van het waare Stelzel der Hervormde Kerk, in tegenfielling van eenige Labbadistifche begrippen. 159. I. Afdeeling. Het waare Stelzel, onzer beste Hervormde Godgeleerden, met het Volksflelzel ver geleeken. 160. II. Afdeeling. De bewyzen, voor de waarheid en regtzinnigheid van ons Stelzel, in een klein oogpunt zamenge- trokken. . . • 184. IV. HOOFDDEEL. Het gewigt van dit gefchil; de groote nuttigheid van onze waare Kerkleer e, en 'het nadeel der Volksbegrippen. . 190, I. Afdeeling. Het nut, en nadeel, deezer twee Stelzels, meer algemeen befchouwd. . . . 192- II. Afdeeling. Het byzondernut en nadeel; ten [opzigt van het geloof, JiQope- liefde^ en de Euwgeliebe diening. 106".' ^ I. HOOFD-  ï. hoofddeel: De eerste Bron van Misvatting, een . verkeerd Begrip van Geloof, Be. keering, en de Christelïke Kerk. t AFDEELING. Over geloof, en bekeering, of deugdbetragting, J~Jet fpyt my, dat een kundig Leezer hier byns niets zal vinden, dan het geen Stakhoufe, Tillotfon, en onze beste Godgeleerden, uitvoerig en bondig geleerd hebben. Myn bepaald doelwit, om zulke Menfchen te on» derrigten, welke die Schryvers nimmer leezen, en juist daarom in dooiende begrippen zyn en blyven, brengt my in de verdrietige noodzaaklykheid, om de bondige verklaaringen dier groote mannen, met alle mooglyke bekorting, voor te draagen. Ik mag zeker als bekend veronderftellen, dat er in onzen Godsdienst twee voornaame Hukken gevorderd worden, die men voorwaarden der Verbondg pleeg te noemen, naamlyk, geloof en bekeering; of naar den ltyl der Apostelen, geloof en deugd, geloof en werken, geloof en liefde, het geloo? *Jöqï de liefde werkende. En- dia is voorzeker n-ec  3 Verkeerd Begrip va» willekeurig, maar het volgt uit de natuur van allen waaren en redelyken Godsdienst, dat wy eenige waarheden en Godlyke inrigtigen kennen en gelooven mo'eten, en uit dien grond zekere pligcen, betragten: eene welgegronde kennis en beiragting, maakt de hoofdzom van allen Godsdienst uit. Maar dit moeten wy vooral opmerken, dat in de H. Schriften zeer dikwyls, door eenzamenvatiing(Synecdoche) maar één deezer voorwaarden genoemd wordt, om ze beide uit te drukken: in het O. Testament, de vrees des Heeren, en dergelyke; in het N. T. dan eens geloof, dair wederom liefde of heiligmaking, om eene gelovige deugdsbetragung, het geheel beftaan van eenen Christen, met één woord aan te duiden. Mét dit al, blyven geloof en deugd egter waarlyk onderfcheiden, en men zietze helaas in veele Menfchen ongelukkig, van elkander afgezonderd. Jk ' zal dan in deeze afdeeling in het kort iets melden yan deeze vier (lukken; eerst van het geloof; ten anderen van bekeering en 'deugd; voorts van het ver» band deezer beide; en ten laasten één en ander ge. volg hier uit afleiden. ■ S. i. , Waar in het geloof beflaat. , I. De eerfte zogenoemde voorwaarde van genade ^n zaligheid js het geloof. Wat is het-dan» ia. Christus of zyn Etiangelie ge. looven?