1  01 2124 2937 UB AMSTERDAM  REISBESCHRY VINGEN VOOR DE JEU G D3 DOOR J. H. C A M P E. TWEEDE DEEL, Uit het Hoogduitsch vertaald. Te AMSTERDAM, J5y de Weduwe JAN DOL L , mb6qlxxx4x.   REIS, DOOR DEN UITGEEVER, VAK HAMBURG TOT ZlflTZERLAND, in den jaare 1785. II. DEEL.   < a ) i. Het Oogmerk van deéze Reis. Vertrek van Hambuso. Aankomst in Bbunswyjc. gezondheid had onder den overmaa • titjen arbeid, die my aanhoudend in myne kamer kluisterde, zeer geleeden. Myne kracht en wakkerheid namen af, myne gedaante verviel, en ik vond my ten eene^ maal onbekwaam, zelfs tot zodanige bezigheden , welke ik te vooren gewoon was fpeelende te verrichten. Vruchteloos wierden Geneesmeester en Apothecker te hulp geroepen. Vruchteloos was het, dat ik Pyrmonter ftaal - water begon te drinken. Het ongemak bleef my niet alleen by, maar wierd zelfs erger dan te vooren. Het gebruik van het genoemde water, het welk voor zo veel andere menfchen heilzaam wierd bevonden, was van A a ee-  C 4 ) eene zeer kwaade uitwerking op myne borst; myne verzwakking fcheen tot uitteering te willen ontaarden. Ziet hier, myne jonge Vrienden! Wederom een voorbeeld, dat elke btfitenfpoo; righeid , elke afwyking van den rechten, weg der natuur , haaie zekere ftraffe met zich brengt! „ De natuur begeert dat wy ,. werken, en wel zeer veel werken moe„ ten, maar niet met den geest alleen, ook „ niet met het ligchaam alken, maar met beiden tevens , althans by beurtwiste,, ling met beiden , en met beiden evenveel." Doen wy dit niet, laaten wy, by voorbeeld, het ligchaam te veel rusten, den geest te veel werken , en maaken wy na eiken volbragten arbeid des geestes niet terftond eene goede beweeging met het ligchaam, het zy dan door handen at beid of door wandelen , paard ryden of eene andere beweeging, dan verdikken onze fappen , dan worden onze fpieren flap, en de maag en het ingewand bederven. — Dsn zyn wy ellendig , ons zeiven en anderen tot eenen last, en onbekwaam voor de bezigheden van ons beroep. Zo-  ( 5 ) Zodanig was de toeftand waarïn ik my bevond. Tot myne verfchooning moet ik inmiddels ook hier by voegen, dat de buitenfpoorigheid, waardoor ik my deezen toeftand oj) den hals haalde, voor my in zekeren opzichte ais onvermydelyk was geworden. De langduurige naare winter van dit jaar, had my dikwerf liet uitgaan belet; een faamenloop van onvoorziene en niet door myzelven verkoören beezigheden , Waartoe in 't byzonder de beantwoording van onnoemelyk veelekomplimenten- brieven van kleine en groote, my van perfoon onbekende vrienden behoort , had my aan mynen lesfenaar geduisterd ; de natte en koude lente, welke op den langen winter volgde, had my wederhouden, om het natuurlykfte en beste verfterkende middel, naamelyk het koude bad, te gebruiken zelfs myn geliefkoosde tuin, welke my door de eigene bewerking van denzeiv en, anderszins een zo volle maat van gezondheid en krach, ten verleende, verliet my thans, dewyl een onophoudelyke regen my verhinderde, om denzclven te bewerken. A 3 Ein-  (6) Eindelyk gaf de Geneesmeester te kratsen, dat eene reis, onder alle nog niet beproefde middelen ter herfteliing van myne gezondheid, misfchien het krachtigfte zyn zou. Goed, dacht ik, eene reis, en wel eene reis met den gewoonen postwagen, een paar dagen en nachten achtereen, zal fpoedig doen blyken, of ik de teering heb of niet. Welaan dan! en fluks naarBrunswyk! Daar moet het óf merk el yk beter, óf merkelyk erger zyn. In het eerfte gevai moet men het geneesmiddel voortzetten, en tot in Zwitferland reizen; in het laatfte geval zal ik zeer fpoedig wederkeeren, myn huis befchikken, en my gereed maaken , om de laatfte groote reis uit dit leven in een ander leven te aanvaarden. Zo gezegd, zo gedaan J Ik klom den 30 Augustus, by het Hamburger Boomhuis, in den zogenaamden Post • Ever ( * ) en voer de (O Eigenlyk Post-Ebtr. Een Eber is een platboomd vaartuig met een zeil. De Post-Eber, waar van hïer gefprooken wordt , zeilt dagelykt van Hamburg naar Haarburg, om Pasfagiers en paketten over te brengen.  ( 7 ) de Elve over naar Haatbwg. De ElVe Is hier eene groote myl breed, omdat ze door verfcheidene eilanden in veele armen gedeeld wordt. Het Scheep sgeielfchap beftond in meer dan zestig menfchen , van allerlei rang, ouderdom, natiën en geflacht. Daar waren koop, en ambachts• lieden, Franfchen, Engelfchenen Duitfchers, grysaards en jongelingen , mannen en vrouwen , Christenen en Jooden, allen onder een gemengd. Ons vaartuig was eene kleiae waereld. Ook ging het hier even zo toe, als in de waereld. Eenigen fcheenen blyde, andereft bedroefd te zyn; eenigen waren vriendelyk en hefcheiden , anderen nors, oaheleefd en Irakkeelziek; eenigen deelden van de ver. \erfchingen, welke zy by zich hadden, aan hun nabuuren mede; anderen zaten in eenen k>ek en aten of dronken alleen; eenigen bjagten fyn vernuft , andere vuile praat vuor den dag. Ook ftond 'er in deeze kleine waereld even gelyk het, helaas! ge- mejnlyk in de groote waereld toegaat — een konftige Zedenbederver op, die twee, op ïich-zeiven zeer edele, konften, muzyk A 4 en  C 3 ) en dichtkunst, daartoe befteedde, om zelen te vergiftigen en geld te verdienen. Het was een Harpfpeeler, die zich op eene bank naast den mast plaatfte, om het geze'fchap geduurende de overvaart met zang en klank te verlustigen. Ik verheugde my in het gelukkig geval, dat ons deezen Barde (*) hid toegevoerd : maar hoe fchielyk veranderde myn blydfchap in het bitterde misnoegen! De Barde was naamelyk een ellendige vuilbek , die ons oor met de morfigfte en fchandelykfte liederen beleedigde. En evenwel-zc gaat het in de waereld! wierd 'er om zyn haatelyk gezang door een groot gedeelte van het gezelfchap hartelyk gelagchen , en hetzelve1 met een innig welbehaagen aan gehoord. Hoe morfiger hgt lied was, dies tc fterker was ook het gefchater. Ik, voor my, gaf my over aan de befpiegeling: of het dan voor de wetgeeving oi geene wyze mogelyk was, om de zedenbtdervende ongeregeldheid van dien aart, dthans op openlyke plaatfen, op postwagens, beurt- (*) Aldus noemden onze voorvaders hunne «anjers.  ( 9 ) beurtfcheepen, in herbergen enz. 'te l;eer tê gaan? Hoe, dacht ik , wanneer op elke plaats een paar van de braaffte en verli:htfte rriannen tot Zedenrechters benoemd wierden? Wanneer men de wagenmeesters , bsurt. fÈhippers; herbergiers enz verplichtte, om in den omtrek binnen hun bereik, zulke fchandelyke ongeregeldheden nooit te dulden , en hen, die zich naar die waarschouwing niet wilden gedraagen, aan zodanige Zedenrechters ter btftraffing overtegeeven? Wanneer elk braave reiziger wierd opgeroe-' pen | om voor het algemeene welzyn van het menschdom mede te waaken, dat 'er in hunne tegenwoordigheid geene onkuisfche en fchandelyke dingen gefpxooken, gezongen en gedaan wierden, en in gevalle van ovtrtreeding, in het naaste posthuis of by den naasten Zedenrechter daarvan kennis te geeven ? Ik weet wel, dat zulk eene fchikking aan veele zwaarigheden zou onderworpen weezen; evenwel verbeeld ik my, dat het toch verdiende onderzocht te worden, of deeze zwaarigheden indedaad onü^erkomelyk waren, of niet? Ik zou my gelukkig achten , wanneer zulk een onderzoek door  C io ) door deeze aangetipte gedachten ergens mogt veroorzaakt worden. Het is een fraai en grootsch gezicht, de fteden Hamburg en Altona van den waterkant te zien. Beide deeze fteden zyn zo digt aan eikanderen gebouwd, dat men de ruimte tusfchen beiden als een groot open plein aanziet, en ze voor ééne ftad zou houden. Het mastbosch, het welk uit de Elve opryst , en de meenigvuldige hooge toorens, welke hunne fpitfen tot de wolken verheffen , maaken dit gezigt nog heerlyker. Ik kon my niet verzadigen aan dit gezicht, hoewel het niet de eerfte maal was, slat ik deeze overvaart deed. Wy bragten, hoewel wy halve wind hadden, drie geheele uuren door, eer wy Maarburg bereikten. Dit wordt veroorzaakt door de meenigvuldige kromtens, welke gecne vaart rechtüit gedoogen. Haarburg is eene, wel niet groote, maar zeer neeringryke ftad; in het vorftendom Luneburg. Zy ligt aan de Zeve, welke hier in de Elve uitvloeit. Men vindt hier verfcheidene bloeiënde fabrieken , onder welke eene wasch-bleek, eene fuiker-raf. flna-  <») finadery, een flyffel -fabriek en goede wollen - manufaktuuren byzonder uitmunten. De koophandel, voornamelyk met hout, is insgelyks zeer groot. Het fterke flot, 't welk allernaast de ftad ligt, zal eerlang geflecht, dat is, van zyne vesting. werken beroofd worden. Waarom? Dewyl men in onze dagen begrypt, dat veele vestingen, welke jaarlyks groote fommen aan onderhoud kos,ten, ten tyde van eenen vyandigen aanval Vïeltyds van meerder nut zyn voor den vyand, dan voor de geenen, in wier land zy liggen. De vyand naamelyk verovert dezei ven , of fchiet ze plat; de inwooners, die niet wel kunnen befluiten, om hunne eigen ftad in een puinhoop te veranderen, vinden het moeijelyker, om dezelven daarna wederom te herneemen, en het gevolg hiervan is, dat do vyand niet gemakkelyk weder uit het land verjaagd kan worden, dat hy eenmaal in bezit heeft genomen. Hierby komt nog, dat eene armee , welke veele vestingen moet befchermen, een groot gedeelte van haare manfchap misfen, en daardoor zeer verzwakt moet worden. Om dee.se redenen agt men hst tegenwoordig raad-  ( ia ) raadzaam, zich te bepaalen tot t enige hoofd, vestingen , welke de grenzen beveiligen, en de overigen, welke van minder belang zyn, van tyd tot tyd te Hechten- Ik had voor myne reis raar Brunswyk juist den ongefchiktften tyd getroffen. Het was naamelyk kort voor de Brunswyker zomer • mis. Ik vond dus by myne komst in Haarburg het posthuis belegerd van ruim zeventig kooplieden , die allen op éénen tyd begeerden verder gebr.igt te worden. Nu had men by dit postampt zich niet voorzien van zo veele paar Jen en wagens, als hier toe verëischt wierden. Hier. uit ontftond dan veel gedruis en twist, ten deele onder de reizigers , ten deele tusfchen deezen en de postbedienden, dewyl elk begeerde eerst verder gebragt te worden, en evenwel allen te gelyk niet konden geholpen worden. De meesten van ons moesten zich laaten gevallen , van drie uuren des middags tot twaalf uuren in den nacht te wachten; wanneer Wy dan eindelyk van tyd tot tyd allen met een ellendig rytuig, het welk men hier eene post-chais, en in andere landen eenen akker-wagen noemt,  ( 13 ) noemt, en met ellendige boerenpaarden, rlie reeds voor den ploeg of voor dan mest-wagen des daags last en hitte gedraagen hadden , ter naauwer nood geholpen wierden. üp deeze wyze wierd de gewoone post verzeld van meer dan twintig by. wagens, bchalven de extra posten; en dit was van dat gevolg, dat wy in elk posthui', waar wy kwamen, insgelyks vee! verwarringen groot gebrek aan paarden vonden. Ook was het zeer moeijelyk, om in de naare herbergen, welke men op deeze reis ontmoet , eerigs gebruikbaare ververfching, te bekomen; dewyl zy , die eerst koomen, gerneenlyk den geheelen voorraad van het 'huis reeds in l-efiag gepomen of verteerd hadden. Maar tegen zulke kleine wederwaardigheden moet hy die reizen wil, zicM reeds gewaapend hebben. Een vertroeteld mensen, dit' dit niet verdraagen kan, moet men raaden t' huis te hlyven, en van het genoegen en het nut van het reizen aftezien. Ds geheele landftreek tusfehen Uaarburg en Zelle, en van daar tot kort voor Hannaver toe, is ontegenzeggelyk een van de woest-  woestfle, onvruchtbaar/te en onaangenaamfte plaatfen , welke men in Duitschland zien kan. De grond is of dor en on» vruchtbaar zand , of modderig moeras. Het is een vreesfelyk gezicht, dikwerf geheele mylen verre geenen boom, geene hut, geen bebouwd veld, en overal niets dan dorre hei te zien, het welk aan den grond, die dezelve bedekt, zulk eene naare , akelige gedaante geeft, dat men de oogen onwille, keurig toefluit, en blyde is, wanneer men van het ééne posthuis tot het ander flaapen, of ten minden waakende droomen kan. Het is eene zeer natuurlyke vraag, welke iedereen , die deeze verdrietige gewesten bereist, noodzaakelyk in de gedachten moet komen : waarom dan de Regeering in 't geheel geene fchikkingen maakt, om dezelven op de één of de andere wyze te bebouwen ? Op deeze vraag geeft men een dubbel ant. woord. „ Vooreerst, zegt men, ontbreekt „ het ons hiertoe aan Menfchen ; het vor», ftendom Lur.eburg is onder alle duitfche „ wingewesten het minst bevolkt; vanwaar », zullen dan de meenigvuldige handen ko. „ men, welke tot het bebouwen van onze » on-  ( is ) „ onmeetelyke beiden zouden verêischt „ worden ï" — Maar, van waar nam dan de Koning van Pruisfen de meenigte van nieuwe bebouwers , die de zand - gewesten en moerasfen van Brandenburg in vruchtbaare kooren • landen en beemden herfchaapen hebben? Men noodigde de buitenlanders uit; men gaf hun wooningen, werktuigen en vee; men gaf hun vrydom van alle lasten voor tien of twintig jaaren: en 'er kwamen veele duizende menfchen op, die in andere landen onderdrukt wierden. Maarmisfcbisn zouden hier niet eens vreem> de bebouwers noodig zyn; het zou mogelyk reeds voldoende weezen, zo men Hechts de fchikking maakte, dat de zoon van eiken inwoonenden landman, die een door hem2elven gekoozenplek van de hei bebouwde, vry zou weezen van den foldaatenftand, en van alle lasten. Hoe veelen zouden, door hunne ouders onderfteund, dit middel gaarne omhelzen, om zich het onwaardeerbaar goed der gouden vryheid te verwerven ? —— „ Maar , zegt men, ten tweeden , het eerfte, dat tot den landbouw verêischt wordt, is vee; om dit te onderhouden „ moet  C 16 ) „ moet men in den zomer gras , in den „ winter hooi hebben. Maar nu ontbreekt „ het in deeze dorre hei gewesten aan wa„ ter en laage plaatjen, om weiden aante„ legée:1- Vanwjar zou dan de nodige voeraadje komen?" Jk antwoord'-; datrik in de gewesten van de hei , door welke ik over dag reis Je, meer dan tien laage plaitfen ontdekte, We', ke de beste' wetlanden zouden kunnen wor. den. Wanneer nu by elke van dezelve flechts eene enkele familie wierd geplaatst, zou zy weldra in (laat zyn, om zo veel vee te onderhouden, dat zy met den overvloedigen mest ook verfchiidehë hoogere plaatfen in konftige weilanden kon veranderen. Naar maate dezelve nu hierin meer en meer vorderde, zou zy dan ook haaren landbouw verder kunnen uitbreiden. Dan zouden 'er misfehien binnen den tyd van tien jaareij reeds tien huisgezinnen in zulk eene land. ftree'; kunnen let ven, welke in den beginre niet meer dan één roedde. In de hoogfts landftreeken, welke tot den akkerbouw volftrekt niet goed zyn, zou men fparrebosfchen moeten aanleggen. Of niet ook ein- de-  ( 17 ) delyk in veele dorre gewesten uit mby zynde of verre afgeleegene beeken en rivieren water zou kunnen afgeleid worden, moogen zy beflisfen , die de inneriyke gefteldheid van dit land meerder van naby kennen. Ik heb my in deeze uitweiding, welke het algemeen weizyn betreft, hier te eerder ingelaaten, dewyl ze my ge'egenheid verfchaft, aan myne jonge Leezeren eene les te geeven, welke hen beveiligen kan tegen een belagchelyk bedryf, waarin de meeste reizigers gemeenlyk vervallen. Dit beftaat hierin, dammen zich dikvurf veroorlooft , om over de gefteldheid van vreemde landen, vooriil over 't geen ons toefchynt een miïfhg in dezelve te zyn, ftellig te oordeelen, vóór dat men nog gelegenheid heeft gehad, om die gefteldheid volkomen te leeren kennen, Hoe! wanneer dit nu ook hier het geval was niet opzicht tot dat geene , het welk ik over het bebouwen van de Luneburger heiden zo even.gezegd heb? Hoe! wanneer de Regcering dit bebouwen niet uit nalaatigheid , maar veelmeer uit liefde tot IJ. deel. £ de  ( i8 ) de rechtvaardigheid en uit eenen afkeer van alies, wat willekeurige regeering ge noemd wordt, had nagelaaten? Ik zal my hierover verklaaren. Waarfcbynelyk hebben zekere dorpen en bezitters van zekere landgoederen het Recht, om op deeze heide ten deele hunne fchaapcn te weiden, ten deele byën daarop te houden: want dit is het voordeel, hetwelk men uit zodanige met hel begroeide woeste plaatfen gemeenlyk trekken kan, en in het Luneburgfe indedaad trekt. Misfchien hebben die dorpen en bezitters van landgoederen tot dus verre in der minne niet kunnen overgehaald worden , om 'er hunne toeftemming toe te geeven, dat dit hun Eu gendom door het bebouwen van zulke woes\q plaatfen gekrenkt wierd, en de Regeering te Hannover, welke eene van de recht, vaardigden en zachtften in Duitschland is, wilde uit dien hoofde liever van eene zeer aanmerkelyke verbetering van het land afzien, dan door geweldige maatregelen het recht van hunne onderdaanen krenken, en op de bezittingen van dezelven op de een of de andere wyze eene willekeurige in- • bisult  C ia ) breuk doen. En indien dit nu zo ware, zou dezelve dan wel hierover verdienen berispt, en niet veelmeer gepreezen en geëerbiedigd te worden ? Het antwoord volgt van zelve. Denkt aan dit voorbeeld , myn jonge Leezers! zo dikwyls als gy in de gefteldheid van vreemde landen iets berispelyks meénc te vinden, en gereed zyt, om 'er een fchielyk oordeel over te vellen. Ik voor my zal 'er in 't vervolg van myne reisbefchryving ook aan denken; en dit zal my beveiligen , dat ik niet tot den zelfden misflag vervalle. En ziet, myne Waarden ! cp deeze wyze moet men voordeel doen met bemerkingen, om fteeds verfhndiger, bil. lyker en rechtvaardiger te worden! Dan kan het reizen zeif, dan kan ook het leezen van goede reisbefchry vingen , van een onbefchryflyk groot nut voor ons zyn. — Ik ga verder. Hoe meer men Zelle nadert, dies te meer verliest zich allengs het woeste en naarevan de heiden, en het oog van den reiziger, het welk in zulk eeren langen tyd geen voorwerp vond, waarop het met genoegen rusten kon , vermaakt zich van tyd tot B 2 tyd  ( 20 ) tyd met het gezicht van lleine bosfchen, waarin de bevallige dorpen als verfcholen liggen» Deeze bosch- dorpen hebben zo iets behaaglyks en inneemende , dat ik niet weet, ooit iets diergelyks gezien te hebben. In plaats van modder of de hobbelige fteeuwegen , welke men gewoon is in andere dorpen te ontmoeten, vindt men hier een fraai, effen, groen veld; en elk boerenhuis is op eene zeer aartige wyze omtuind met rasterwerk, het welk eene zeer aangenaame vertooning maakt. Maar 't geen onbetwistbaar elk , die door deeze dorpen reist, vreemd moet toefchynen, is de ont. dekking van een byna algemeen gebrek aan vruchtboomen. De inwooners van deeze dorpen fchynen hunne verkens hooger te fchatten , dan zich - zeiven , en meer voor deezen dan voor zich-zeiven zorg te draagen. Want in plaats van vruchtboomen , hebben zy hunne omtuinde hoven rondom hunne wooning byna allen met eikenboo. men beplant; waarfchynelyk omdat zy liever fpek en worst, dan oofteeten, en de verkens ■ teelte nuttiger oordeelen , dan den vruchtboom. Ik wensen, dat deezen Bee- ren  ( 21 ) ren hun fpek wel mag bekomen! reizen verder. Wy waren rlog iets meer dan één myl verre van Zelle , toen ons, met bet nartbree* ken van den nacht, een zeer zwanre regen, vaneen onweder ontftaandè, overviel. Ik meende tegen elk foort ven weCr doi r my nen overrok en mantel volkomen beveiligd te zyn 5 maar ik bad my vergist. De regeri viel zo geweldig en zonder ophouden, dat eene zesdubbele kleeding niet genoegzaam was om rienzelven te keeren. Ik wierd tot op het hembd toe nat, en kwam te middernacht in Zelle. Zelle is eene tamelyk groote en vooral niet onaangenaame p'aats, van omtrerit veertien honderd huizen, waarvan echter die in de voordeden het grootfte gedeelte 'uitmanken. Zy ligt aan de vaarbaare Aller, een rivier, welke, gelyk bekend is, in de IVezer uitloopt. Dit brengt de inwooners het voordeel toe van eenen vry aamnerke'yken handel naar Bremen , voornaamelyk in graanen en hout, waarvoor men wyn , fr»eceryen en andere buitenlandfchen koopmanswaaren terug ontvangt, en van hisr zo wel B 3 naar  < 22 ) naar het Hannoverfche als het Brunswyk. fche verder verzendt. Dewyl Zelle eertyds het verblyf der Hertogen van Luneburg was, tot dat dit land , in den beginne van deeze eeuw, door het uitfterven van den Zelfchen Ham, aan Han. nover verviel: ziet men hier ook nog een aanzienelyk vorftelyk kasteel, hst welk met wallen en gragten omringd is. De ftad zelve heeft insgelyks eenige vestingwerken, hoewel van weinig belang. Maar 't geen voor dezelve van meerder gewigt zyn moet dan deeze , is het Opperjle Hof van Appél, van het Keurvoidendom Hannover , het welk men hier geplaatst heeft. Doch ik zal mynen jongen Leezeren wel eerst een denkbeeld mogen geeven van zulk een Hof van Appél. Rechters — zelfs de verdandigden en rechtvaardigden onder dezelven zyn menfchen , kunnen dus dwaalen , en uit hoofde van deeze dwaaling eene rechtvaardige zaak voor onrecht verklaaren. üit dien hoofde heeft men in alle welgeregelde Staa. ten de goede fchikking gemaakt, dat men van de eene rechtbank , welker vonnis ons on-  ( >3 ) onrechtvaardig fchynt te zyn, zich by eene andere vervoegen, of, gelyk men gewoon is te zeggen , appelleeren kan, om zyne zaak op nieuws te laaten onderzoeken. Die rechtbank nu, weike onder alle de hoogfte is, dat is , aan welke men het laatfte appelleert, wordt het Opper/Ie Hof van Appél genoemd. 3V3yne jonge Leezers zullen wel begrypen dat eene plaats , waarin zodanig eene rechtbank is , veel van vreemdelingen bezocht wordt, die hunne zaak daar willen uitmaaken. Deezen verteeren dan hun geld in zulk eene plaats, en dit brengt neering in dezelve. Hierom zeide ik, dat het in Zelle geplaatfte Opper Hof van Appél voor de ftad zo gewigtig was. Zy heeft echter ook nog andere bronnen van neering en openlyke welvaart. Hier zyn naamelyk ook eenige goede fabrieken, als by voorbeeld, waschbleeken, goud en zilver- hoede- en kousfen- manufacluuren. Daarenboven zegt men tot roem van deeze ftad, dat 'er nog by uitftek goede zeden heerfchen, het welk eeni?e menfchen heeft bewoogen , om óf 'er zichzelven naar toe te begeeven, óf ten minden hunne kinderen B 4 rtaar  ( 24 ) daar te laaten opvoeden. En hieruit kunnen wy dan zien , dat het voor gehecle fteden even zo gewigtig, als voor byzoncere perfoonen is, den naam van eene onberispelyke goede. levenswys te hebben! — F,y myn vertrek van Zelle viel my iets in het oog, waarvan ik liever in 't geheel niet zou willen fpreeken, indien ik niet geloofde , dat opmerkende reizigers verpligt wa. ren, om hunne mede-menfchen oplettende te maaken op misbruiken, welke kunnen, en dus ook behoorden veranderd te worden. Toen ik naamelyk de voorftad uitreed, zag ik kort aan den weg eenige honderd raaven die eenen kleinen berg bedekten. Ons voorbyrollendryfuig bewoog dit zwarte heir, om zich in de lucht te verheffen; en hier ontdekte men, dat de vermeende berg eene affchuuwelyke vergadering was van geraamten en overblyffelen van geflorven dieren. Galg en Rad iTond 'er naast. yje vermaarde Cook, die rondom de waereld is gereisd , verhaald van een der, door hem ontdekte eilanden in de zuid zee, dat de Wilden , die hetzelve bewnonen, zekere vuiligheden, welke het menfchelyk lig-  ( 25 ) ligchaam dagelyks moet uitwerpen , zo zorgvuldig zoeken te verbergen, dat men 'er op het geheele eiland zelfs geen zweem van ontdekte. Wat zouden deeze Wilden van ons denken, indien zy in het befchaafde Europa kwamen , en de onverfehoorelyke achteloosheid bemerkten , waarmede men hier toelaat, dat de lucht by de openlyke wegen en kort voor de poorten van aanzicnelyke lieden , door neergeworpen krengen met pestïge dampen vervuld wordt ? Zouden zy niet in de verzoeking gebragt worden, om zichzelven voor de befchaafden, en ons voor de Wilden te houden? En zouden zy in deezen opzicht wel zo geheel onge'yk hebben? Doch weg met dit akeüg voordel! Wy reizen verder. Een gedeelte van den weg tusfehen Zelle en Brunswyk is eene zandzee, een ander gedeelte loopt over onmeetelyke beemden, welke de heerlykde -weilanden worden , en ecuige duizend voeders hooi konden opleeveren, indien men den landman in dit gewest kon overhaalen , om tot eenen verftandigen, voor hem en het land tienmaal B s voor-  ( 26 ) voordeeliger' landbouw overtegaan. Thans naamelyk behooren deeze beemden, welke mylen lang zich uitftrekken , aan geheele dorpen; zy liggen open voor al het vee, en inaaken dus Hechts eene bekrompen weide uit, waarvan géén derzelven veel voordeels heeft. Wanneer men nu deeze weiden verdeelde, en aan e'ken landman het ftuk, 't welk hem toeviel, in eigendom gaf; wanneer vervolgens elk het hem toegevallen deel binnen eene floot, of, zo dit nietr.oo. digwas, binnen eene omtuining of haag infloot, om het daarop groei jende gras tebe. veiligen: zcu hy zekerlyk nog eens zoveel vee kunnen houden", of zyn overvloedig hooi verkoopen in zodanige landftreeken, waar gebrsk aan hooi is. Maar tot zulk eene verdeeling heeft men hier den landman , die vry ftug is, en gewoon zyn eigen hoofd te volgen, tot hiertoe nog niet kunnen beweegen. Ten blyke van de groote onkunde der meeste ftedclingen,, met opzicht tot de natuurlyKe voortbrengfelen van ons eigen land, en tot a;ie voorwerpen, welke over t alge ■ meen tot den landbouw behooren, moet ik my-  ( *7 ) mynen jongen Leezeren het volgende geval verhaale'.i. Wy reeden namelyk voorby eenen akker, waarop vlas in den vollen bloei ftond. Een van myne reisgenooten, anders een verftandig koopman uit eene aan. zienelyke ftad, vestigde zyne oogen daarop en vroeg met nieuwsgierigheid: welk foort van graan dit was? Of het gerst of tarwe was? — Had men deezen man een techeester of een koffy-boom getoond: hy zou het misfchien gekend hebben. Maar ons duitsch vlas, onze vaderlandfche gerst en onze tarwe kende hy niet. Is 't dan alleen prysfeiyk en nuttig, dat geene te kennen , het welk eenige duizend mylen verre van ons is , en daarentegen vergeeflyk of onverfchillig, om met de natuurlyke voortbrengfelen van ons eigen vaderland onbekend te blyven ? Naar maate men het aan het Luneburgfche grenzende hertogdom Brunswyk nadert, neemt de betere gefteldheid van het land toe. De woeste heiden en moerasfen verdwynen, en ruime welbezorgde velden en vruchtbaare beemden komen in derzelver plaats. Maar eer ik thans het Keurh3nno- ver-  C 8 ) verfche gebied verlaat, zal ik mynen jongen Leezeren uit de zeer gewigtige Brieven van eenen reizenden Franschman over Duitschland, dat geene mededeclen, het welk ik met myne eigene opmerkingen over dit Keutvorftendom , zo wei als met andere narichten overeenkomflig gevnnden heb. „ Hoe vruchtbaar ook eenige landftree„ ken van de Hannoverfche Staaten zvn „ moogen, zyn ze nogthans, over het geheel „ befchouwd , huiten twyfel het flechtfte „ gedeelte van Duitschland. De omtrek „ van dezelven bedraagt omtrent zevenhon„ derd mylen in 't vierkant, en evenwel „ hebben ze naauwlyks zeven maal hon„ derd duizend inwooners (*). In den „ laaiden Süezifchen oorlog vonden de Fran,, fche Coii]misfarisren, by eene opfchry» „ ving, in alle de Hannoverfche landen niet „ viel meer, dan vyf maal honderd dui- „ zend (*) Yolgenseenc nieuwe bereekening heeft men 'ermcerdan een milliöen in willen vinden, 't welk echter in 't geheel niet waarfchynelyfc is. DE UlTGEEVER.  ( 29 ) zend zielen. Maar wanneer men ook ,, het boven opgegeeven grooter getal aan. ,, neemt, vindt men toch in het geheele „ overig gedeelte van Duitschland niet éé„ nen omtrek van dezelfde grootte, welke ,, niet, het een door het ander gereekend, „ meer dan duizend zielen op ééne myl in ,, 't vierkant, pgvat. Tusfcben Zwaaben, „ Saxen, Oostecryk, Kohïmen en andere „ Trovintiën van Duitschland en deeze lan„ den is de afftand onbegrypelyk groot„ De eerstgenoemde Staaten tellen, de een „ door de ander gereekend , tweeduizenden „ vyf honderd zijlen op eene myl in 't „ vierkant , en gcdeettelyk zelfs nog „ meer (*). De natuur is hier byna al„ leen de oorzaak, dat dit land zo weinig „ bevolkt is. Men vindt hier onmeetelyke „ zand - heiJen , welke byna niet kunnen „ bebouwd woldéQ. Byna ai het land tus„ fchen (*) By voorbeeU in liet land van Baaden en jn eenige gewesten van Saxen, telt men vyf en dertig Honderd tot vier duizend inwooners op elke vierkante myl. De Uitgeevbr.  ( 3o ) „ fchen Hannovcr en Hamburg is dood „ zand. „ Alle de inkomften van deeze landen „ bedraagen omtrent 4,800,000 Rhynfe „ Guldens ,('t welk nog niet eens 4,860,000 „ Holiandfche Guldens zyn zou ) De lan„ den van den Keurvorst van Saxen, wel„ ke flechts weinig grooter zyn, dan de „ Hannoverfche Staaten, brengen meer dan ,, eens zo veel op. „ De Regeering van deeze landen is „ zacht, en het Staat; beftier in de handen van verftandige en werkzaame vaderland„ lievende Regenten. Van afpersfingen „ weet men hier niets. Maar zeer weinig „ geld gaat van hier naar Londen. Alies „ wordt byna wederom befteed ten beste „ van deeze landen. Mogelyk is onder ,, alle de duitfche Regeeringen deeze de „ zachtfte, en 'er heerscbt in deezs Staaten „ doorgaans een geest van vryheid , die „ tegen andere gewesten van Duitschland. „ zeer fterk affteekt." Dus verre den reizenden Buitenlander. Wy kwamen nog voor zonne • ondergang in Prmswyk. Het eerfte, wac ik hier deed, was  ( 31 ) was dat ik den ftaat van myne gszondheid onderzocht, en tot myn genoegen vond ik, dat dezelve merkelyk verbeterd was. De pyn in de borst was voor 't grootfte gedeelte weg, en het fchudden, fchokken en ftooten van den ongemakkelyken postwagen had aan myne (pieren eene nieuwe veêr. kracht, en aan myn bloed t enen beteren omloop gegeeven. Dus begon ik te geloo. ven, dat ik den dood voor dit maal nog zou ontloopen, en befloot, om myn begonnen reis als een geneesmiddel met moed te vervo'gen.  ( 32 ) 2. Vereltf in Brunswyk. Beschut- ving van eenige MeSKWA.AUdigheden VAN deeze PLAA*ts. De goede Juim , waarin de ontdekking van myne wederkeerende gezondheid my bragt, had my zeer opgeruimd gemaakr. Ik wist, dat ik hier eenigen van myne voorige fchoolvrienden zou wedervinden, die my wel in geen twintig jaaren hadden gezien, enbefloot, om my door eene grap by hen aan te melden. Ik ging by één van hen , een zeer bemind en te recht hooggeacht Predikant van deeze ftad , cn liet my by hem aandienen or.dcr den naam van zeker even zo vermaard als berucht , Geestelyke , die zich door yetfcheide Godgeleerde penne- en kanfelkrygen, zo niet geducht, althans gehaat en verachtelyk heeft gemaakt. Het was faturdag; myn vriend was juist beezig met het opftellen van zyne predikatie voor den volgen  t 33 ) genden dag ; het was heni onaangenaam geftoord te worden; maar evenwel , ik weet niet, of het nieuwsgierigheid was, orh deij geestelyken vechter te zien , of vrees, om het godgeleerd misnoegen van denzelven tegen zich te verwekken, hy kwam te vooirfchyn, en bragt my onder gewoone pligcpleegingen in zyn vertrék, waarin hy bèzoek aannam. Ik had myne item tot den diepften bas veranderd ; de klucht gelukte ; èn ik vermaakte my niet weinig in de verlegenheid van den man, die zynë waaré gezindheden jegens den përfoon , welken, hy geloofde voor zich te zien, onder dé gewoone betoonirigen van beleefdheid vruchteloos zocht te verbergen. Toevallig naderden wy het venfter; een klaarer licht viel op myn aangezicht; ik wierd gekend. Myne Leezers modgen deeze vertöoning zeiven verder fchilderen Terwyl dat wy béiden over de zo wel gelukte verfchalking lagchten , en ons tevens overgaven aan de levendigfte vreugdë Van elkahderen weder te zien, zagen wy eeneu gemeenfchappelyken vriend, die ook een Geeételyke is, de ftraat opkomen. II; deel, C té  ( 34 ) beflooten , om hem mede te verfchalkeri. Myn vriend liep hem te gemoet, gaf hem te kennen , welk een zeldzaam bezoek hy by zich had , en overreedde hem, om binnen te komen , en den geduchte! geestelyken Ridder insge'yks te leeren kennen. Het gebeurde. Ook dit bedrog gelukte naar wensch , en de luidruchtigfte blydfchap volgde einddyk op de herken-' ning. Behalven deeze en eenige andere lieve fchoolvrienden, die ik hier wedervond, had ik ook het onverwachte genoegen , om hier den Heer Richter, eertyds myn fchoolleeraar, thans Generaal Superintendent, te vinden, eenen man , die als Rector van eene door hem eerst verbeterde fchool te Holtzminden, zeer groote verdienden heeft verworven. Het veroorzaakte my onbefchryffelyk veel genoegen, om hem na 2ulk eenen langen tyd eens weder te zien , en hem myne altyd ainhoudende dankbaarheid in perfoon weder te kunnen bstoonen. Brunswyk is , gelyk men weet, de hoofdftad van het zo even genoemde Hertogdom , en het verblyf van den Hertog. Zy word: docr  ( 35 ) doorfneden van den kleinen Ockerjlroom, welken men onder de voorige Regeering met veele kosten vruchteloos heeft poogen vaarbaar te maaken (*). Deeze aanzienelyke ftad heeft eene halve myl in den omtrek , en is zeer wel verfterkt. Maar de flraaten van dezelve Joopen krom, en zyri vry naauw, de huizen oudèrwetsch, behalven eenige weinige openbaare en eenige nieuwe byzondere gebouwen. Maar 't geen deeze ftad voornaamelyk veel fieraad en gemak geeft, zyn de breede en platte fteenen, welke langs de huizen eenen zindelyken en gemakkelykeri weg voor de voetgangers vormen. Het getal der Inwooneren wordt flechts gefchat op drie en twintigduizend , het weik in evenredigheid van de grootte der ftad niet veel is. Van de befchryving der kasteelen, Het natuur- en konst-kabinet , tuighuis en andere bezienswaardige dingen zullen myne lieve Leezers my gaarne omffaan , dtwyl de. (*) In Busching's Aardbeïhryv'mg (iaat, dat: hy vaatbaar gemaakt is. Dit moet men in ëjjn Exemplaar veinnderen. C 8  ( 36 ) dezelve hen noch zou vermaaken , noch onder wyzen. Te liever, denk ik, zullen zy iets willen hooren van eenige merkwaardige Mentenen, die voor deeze ftad tot een veel grooter Geraad verftrekken, dan alles, wat de konst in liaat is voorttebrengen. En hier zou ik in de eerfte plaats den edelen en grooten Vader van dit thans gelukkig land, den goeden en verlichten Hertog noemen, zo de gunst, welke hy my by myn verblyf alhier, en de buitengewoone goedheid en edelmoedigheid, welke hy my daarna bewees, my niet verpligtten te zwygen, om zelfs de minfte verdenking van vleyery te myden. Ock van den geliefkoosden Held van Duitschland, den grooten en goeden Hertog Fe rd in.«.nd van Jirunswyk , zou ik my om dezelfde redenen onthouden te fyreeken, zo ik aan de nawaereld niet de bekendmaaking ééner byzonderheid van hem verfchuldigd was, welke veraient in de jaarboeken van het menschdom bewaard te worden. Zy is deeze: in Hamburg leefde een bekend , zeer werkzaam, geleerd man van veele verdieri- ften,  ( 37 ) fien, met naame Schmiedlin. Deeze man had ondernomen , een duitsch- en fransen- woordenboek te fchryven, 't welk het volledigfte en volmaaktfte in zyn foort zou worden, en de eerfte Deelen, welke hy daarvan leverde, beantwoordden volkomsn aan dit oogmerk. tVóaar dc man had geen vermogen; dus moest hy, om de kosten van zulk een groot werk goed te maaken, een ryk man te hulp neemen. Deeze fehoot de nodige penningen hiertoe, onder voorwaarde, dat hy in den winst, welken het uitgeeven van dit werk beloofde, zou deelen; en ter onderhouding van S c h m i e dl i n en zyn huisgezin, wierd van het inkomende inteekenings geld eene jaarwedde van een duizend vier honderd en veertig guldens , naar hollandfche munt gereekend , vastgefteld. Schmiedlin werkte thans met eene naarftigheid , waarvan weinige menfehen zich een denkbeeld kunnen vormen, en voltooide van tyd tot tyd zeven Deelen van zyn weik. En evenwel was hy niet in flaat, om aan de verwachting van dien man, waarfijede hy zich hadt verbonden , te voldoen, C 3 om  ( 38 ) om rlajt hy naar deszelfs gedachten nog veel fpoediger werken, en nog veel meer binnen eenen korter tyd voltooijen moest. De onmaatige infpanning , waartoe dit hem aanzette,'en de bekommering over de verwytingen , welke hy moest verdraagen, wierpen hem eindelyk op het ziekbed. Nu kon hy zelfs in 't geheel niet fchryven. Zyn deeliKemer oordeelde uit dien hoofde gerechtigd te zyn, om hem de jaarwedde, te onthouden , welke vastgeflel.1 was , om hem en zyn huisgezin beftaan te verfchaffen. Hier lag hy nu zwak, krachteloos en met hartzeer overkropt , en zag zich genood, zaakt, ten einde zyn allernoodzaakelykfte behoeften te vervullen, van tyd tot tyd alles te verkoopen wat hy had. Onder deeze omftandigheden bragt de Voorzienigheid my, die nooit eenige verkeering met hem had gehad, zo het fcheen by toeval, in zyne wooning. Ik ontzette blyken van gebrek te vinden in een huis, hetwelk ik eenige jaaren te vooren in den besten welftand gezien had. Men ontdekte myne verwondering, en kwam met openhartige klogten voor my uit. Met aandoening boor-  ( 3? ) boorde ik, dat zulk een verdienftelyk man indedaad gevaar liep , om midden in een ftad door rykdom en weldaadigheid jegens de armen zo vermaard, van honger te vergaan. „ Hebt gy dan geene vrienden?" riep ik eindelyk uit, daar ik van myne verbaasdheid nog niet tot myzelven komen kon. „ Gehad!" was het antwoord; ,, Sedert „ dat ik in deeze ellende ben weggezonken, tt fchynen myne vonrige vrienden my niet meer te kennen." ,, Dit (zeide ik) is „ verfoeijelyk! Maar mogelyk kent men uwe verlegenheid niet recht. Wie zyn uwe vrienden? Ik zal by hen gaan, en hun „ uwe omftandigheden bekend maaken." Men noemde my een geheel gezelfchan van mannen, die zich tot werken van mensch' hevendheid verpligt hadden. Ik ging fchielyk naar hetzelve toe, gaf hen met aandoening eene fchets van den nood van dien vriend, en riep hen op, om hem te redden: en men zond my naar den voorzitter van dit weldaadig gezel fchap. Ook by deezen kwam ik, zocht hem te vermurwen, en daar dit njets baaten kon, trachtte ik hem te roeren; naar alles was vruchteloos! „ Men kan aan G 4 dien  ( 40 ) „ dien man niets doen; men heeft reeds ,5 eenmaal iets voor hem gedaan ; daarisniet „ meer in voorraad !" Dit was het antwoord, het welk men koelhartig tegen alle myne dringende voordellen en verzoeken inbragt. Misnoegd verliet ik het huis van deezen man; reed by eenigen van myne eigene vrienden rond, die geene leden van een weldiiadig genootfchap waren; en naauwelyks was 'er één uur verloopen, of ik had reeds de fom van byna twee honderd en zeventig guldens byëen gebragt. Met deeze penningen fpoedde ik nu naar de wooning van den noodlydenden zieke; en nooit zag ik een aandoenelyker vertooning; nooit meer traanen van dankbaarheid, van vreugd en verrukking ftorten. Ik ging vervolgens fchielyk naar huis, ging zitten, en befchreef den edelen Hertog Ferdinan», by wien ik reeds te vooren in eene foortgelyke gelegenheid het geluk had gehad bekend te worden, het geheels beloop, en voegde 'er alleenlyk dit by: ,, dat „ ik zelf buiten flaat was, om den man te ,, redden; maar dat ik in zodanige gevallen j, den plig.i gevoelde, ten minftui om hulp ta rs;-  ( 41 ) ); roepen. Dat ik echter onder de Vorften van Duitschland niet éénen kende, by wien ik in gevallen van dien aart myne 3, ftem met meerder vertrouwen kon opheffen, dan by hem. Dat ik het voor 't overige ,, aan zyn eigen gunftig weibehaagen over„ liet, op wat wyze hy de hulp, welke hy „ dien ongelukkigen man wilde betoonen, „ geliefde te bepaal en." En met de terug komende post ontfing ik de vriende!ykfte betuiging van dankzegging voor de gelegenheid, welke ik had gegeeven, om eenen man van verdienden te redden, ctie buiten zyne fchuld ongelukkig was geworden. Dit fchryven ging verzeld van honderd dukaaten, welke in voorraad ter verkwikking van den zieke zouden verftrekken , en ingevalle hy wederom mogt geneezen , daarby eene aanwyzing van agttien • honderd guldens , om zyn werk te vervolgen. Hoe vloog ik met deeze tyding naar het huis van jammer, om hetzelve in eenewooning van blydfchap te veranderen! Maar heiaas! — lk kwam te laat. Schmiedlii* iad reeds eenige uuren te vooren zyn ma; C 5 en  ( 4* ) en afgefloofd leven geëindigd. Nooit wierd my eene grooter blydfchap bedorven. Ik gaf aan den Vorftelyken Menfchen vriend kennis van het gebeurde, en ontving bevel, om de honderd ducaaten aan de weduwe ter hand te (rellen. Heeft Duitschland meer zulke edele Vorften , by welke ik in zulk een gelegenheid met het zelfde gevolg myn toevlucht zou hebben kunnen neemen? — ö Gelukkig is dan myn Vaderland! Gelukkig hetmensch- dom! Doch hiervan genoeg! Ik kom nu tot eenen man, aan wiens voorbeeld en onderwys de waereld een groot gedeelte van de oprechte, edele en groote denkwyze moet dank weeten, welke, God zy geloofd! tot hiertoe het hoofdmerkteeken van onderfcheid der Prinfen van Brunswyk was! Deeze man is de eerbiedwaardige en beminne'.yke grysaard Jerusalem. Jonge Leezer! neem den hoed af, daar ik u den naam van een der beste en waardigfte mènfchen noem. Ik had wel reeds lang het peluk gehad, om dien braaven verdiendelyken GettteJyke van perfoon te kennen, maar  C 45 3 maar telkens als ik hem weder zag, nam ook jnyae liefde en eerbied jegens hem toe. Jongeling! wils gy het loon van een maatig, deugdzaam, verftandig en aan het algemeene nut toegewyd leven zien? Aanfchouw hem, dien edelen Grysaard; merk . befchouw de lagchende rust en vergenoegdheid, de engelachtige zuivere kalmte der ziel, welke uit alle zyne blikken en gebaarden zo beminnelyk, zo treffende, doordraait; hoor hem van zynen naderenden overgang uit dit in een ander leven fpreeken met de hlymoedigheid van een goedgeaard kind, het welk verwacht uit het naauwe fchool - vertrek in de ruimer en aangenaamer kamer van zynen beminden vader geroepen te worden, om van zynen welbeöeeden tyd met vrymoedigheid rekenfchap te geeven, en dan nieuwe blyken van de vaderlyke liefde te ontvangen; vat zyne hand en gevoel den warmen hartelyken druk, waarmede hy u zegent; en wanneer u dan, ds ik zo fpreeken mag, het elektrieke vuur der deugd door alle uwe aderen loopt, ondervind dan de grootewaardy der braafheid, en ga heen en leef sn doe, gelyk als hy, om ook zo als h%. dsm  ( 44 ) ' den gelukkigffen ouderdom en eene kalmte van ziel te genieten, welke zelfs door den naderenden dood met a'Ie zyne fchrikbeelden niet geftoord kan worden! Het is in 't byzonder aanmerkelyk, en het gevolg van een maatig leven , dat deeze waardige Gry.-aard in zyn agt-en-zeventigfle jaar nog het volkomen gebruik van alle zyne ziel vermogens, zelf van het ge. heugen, heeft, zo dat men naauwlyks eene vermindering van dezelïen ontdekken kan. De volgende byzonderheid verftrekt hier van ten bewyze. Haare Koningklyke Hoogheid de Hertogin Weduwe, die ter beloo. ning van haare zeldzaame deugden eenen even zo gelukkigen ouderdom geniet, vroeg hem, toen wy de eer hadden; om beiden H gelyk van haar genoodigd te zyn , of hy my te vooren reeds gekend had ? En de beininnelyke Grysaard beantwoordde deeze vraag niet alleen met ja, maar wist zich ook nog, even alsof het gisteren gebeurd was, het eerfle bezoek te herinneren, het welk ik voor omtrent twintig jaaren , als e.n naar de Akademie reizende leerling, by hem had afgelegd. 7Hy verzeekerde zelfs,, dat  C 45 ) dat hy nog in daat was, om de zaaken op' te noemen, waarover wy in dien tyd met eikanderen gefprooken hadden. Om in my r.e verwondering daarover te deelen , ba* denke men, dat ik in dien tyd een ortbefchaafd , niets. beteekenend jong mensch, en Jerusalbm integendeel reeds lang het voorwerp van eenen algemeenen eerbied was! Ook onder de overige talryke Geleerden deezer ftad, zyn mannen, die tot hunnen roem uitmunten, en een braaf beminnenswaardig karakter met verdienden, welke algemeen erkend worden, paaren. De naamen EüERT, GitRTNER , SCHMIDT , E. schenburg.ZlMMERMAN, REMER, Fedoersen, Leizewiz, en meer anderen , zullen van myne jonge Leezers eerlang, na eene verworvene kundigheid in onze Litteratuur, met dezelfde hoogachting genoemd worden , waarmede het verlichte Publiek ze thans noemt. De drie eerften behooren onder die duitfche Geleerden van verdienden, waaraan ons Vaderland federt omtrent dertig jaaren de verbetering van de lettsrkunde, dat is, van de dichtkunde en de  (H) de welfpreekendheid , en het veripreideü Van eenen goeden finaak te danken heeft. Bnmswyk behoort onder de aanzienelykfte Koopfteden in Duitschland , fchoon het niet aan eene vaarbaare rivier, noch aan eene zeehaven ligt. Maar de wegen tusfchen hier en Hamburg , Hannover , Hüdesheim, Halberjlad en Maagdenburg , zyn byna altyd, maar voornaamelyk in den tyd van de twee Jaarmisfen, welke hier gehouden worden , met vrachtwagens als bedekt; waaruit men het aanmerkelyk vertier van waaren, 't welk in deeze plaats moet gefchieden , kan cpmaaken. Hiervan kan ook het volgende ten bewyze (trekken. Niettegenftaande de onkosten, welke hier op het zogenaamde pakhof van de hier inkomende koopmans goederen betaald worden , zeer maatig zyn , maaken ze echter jaarlyks eene fom uit van byna drie maal honderd én zestig duizend guldens. Onder de fabrieken hier ter plaatfe munten voornaamelyk drie wasch - bleeken uit, waarvan , zo men verzekert, elk by de honderd en vyftig duizend ponden bleekt 4 cn de fabriek van de Heeren G r a b e M- horst,  ( 47 ) •ij ó r s T, élë Sal Armoniac en het zogenaam. He Glaubers wonder - zont, het welk eenoverheerlyk geneesmiddel is, laaten vervaardigen. In den tyd van de jaarmisfen is Brunswyk een zeer levendig oord; maar buiten het vermaak, 't welk het gezicht van zo veele menfchen en van het koopmansgewoel kan vetöorzaaken , is deeze tyd voor eenen vreemdeling , die zelf geen koopman is , hier mogelyk de ongemakkelykfte. Want vooreerst is het alsdan in de Logementen merkelyk duurder , dan anders ; en teri tweeden heerscht 'er dan byna overal, voornaamelyk aan de open tafel in de Herbergen een toon, die voor iedereen niet de aangenaamfte is. Ik zou hem wel den Koopmans toon kunnen noemen, omdat men hem in alle plaatfen , alwaar jaarmisfen gehouden worden, by voorbeeld in Frankfurt en Leipfig, weder vindt. Zekere gemaakte losheid gepaard met eenige verwaandheid en trots op geld, en een gezogte dikwerf zeer in het hage vallende geestigheid, zyn dehoofdjsenteektns om dezelve te onderfcheiden. Ds Heeren Kooplieden weeten naamelyk , das zy  C 4^ ) zy ten tyde van de jaarmis in zódanig eeut plaats de hoofd • perfonaadjes zyn, hun ftaat is een van de onafhangkelykften, en eeh halve, of dikwyls geheel mislukte befchaaving van het verftand, we'ke de meesten van hen ten deel is gevallen, ontaardt gö' meenlyk in de begeerte van geestig te willen zyn, welke voor zulke zielen , die wat meer befchaafd en gevormd zyn, veeltyds nog onverdraaglyker is, dan gemeen onverftand. Doch ook hier hebben , gelyk !n allé dingen, veele uitzonderingen plaats. Want ook onder de Brunswykfche Kooplieden leerde ik eenige zeer veröerenswaardige mannen kennen, die verlich-ing, deftigheid en fraaije zeden op de bevalligfte wyze vereenigen. Ik ben aan myne jonge Leezefs hiervan een voorbeeld verfchuldigd , het welk van zeer veel nut voor hen kan worden. Hierom deel ik hetzelve mede , fchoon ik bet met eenige befchaaming voor toyzelven moet vernaaien. Het gebeurde den tweeden dag na myne komst alhier. Om my het werk gemakkèlyker te maaken , eenige mannen, die ik voor.  ( 49 ) neemens was te bezoeken, te vinden, had ik eenen bediende befprooken. Deeze bleef my wat te lang uit; ik deed dus eerst at« léén eene boodfchap, en belastte in myn kwartier, dat men den bediende , als hy kwam, naar zeker bekend koopmans huis wilde zenden, om aldaar myne komst aftewachten; dat ik na verloop van een half Uur daar ook weezen zou, om my van hem Verder te laaten brengen. Ik had den Heer van dit huis nooit ge.' zien. Toen ik my dus een half uur laater derwaards vervoegde , en in de huisdeur een zeer wél gekleed man, en nevens hem eenen anderen wel in zindelyke, maar gemeene blaauwe kleeding zag ftaan, meende ik in den eerften opflag, en zonder breeder overleg, dat de eerfte de Heer van 't huis, en de laatfte , — nog fchaam ik my over myne dwaaling , de befproken bediende was. Om my als 't waare in myne dwaaling te verfterken, fprak my, zodra ik ftil ftond , niet de fraai gekleede Heer, maar de andere in 't blaauw gekleede aan , en begeerde te weeten, wat 'er van rnynen dienst was? „ Hier, myn Vriend! II. deel. D „ ant-  ( So ) aniwoorde ik, terwyl ik eene lyst uit mynen zak haalde, zyn de naamen van de „ geenen, die ik heden gaarne zou willen bezoeken." Zeer wél , zeide de in 't Waauw gekleede man, myn zoon zal met u gaan , om u de woonplaatfen te toonen. „ Wel neen, was myn antwoord, ik heb „ u zeiven noodig;" —— en eerst nadat ik dit had uitgefprooken, fchoot het my als een blikfemlicht, in de ziel, dat ik my mogelyk in den psrfoon, dien ik geloofde voor my te hebben, vergist had. Een enkele blik in 's mans edel gelaat en op zyne gebeele betaamelyke houding geworpen , overtuigde my , dat dit indedaad zo was. Maar eer ik nog tyd had, om myne beleedigende dwaaling te verfchoonen , overlaadde de goede man, dien ik geheel onbekend was, my met de grootfte beleefdheden , leidde my in zyn Komtoor, en nood. naakte my genoegzaam, om zynen even zo beleefden zoon tot gezel fchap en tot mynen leidsman aanteneemen. —— Wat zeggen myne jonge Leezers van dit gedrag ? Was het niet edel, uiet zeer fraai en grootmoedig? Ik  Ik voor my, verlustig my met zedetyke opmerkingen van dien aart, op myne kleine reizen tienmaal meer, dan met het gezicht van de zeldzaarofte konstftukken. Ik kan dus, dewyl ik eens van den bediende gewag heb gemaakt, my zelvcn het genoegen niet weigeren, om in myn verhaal ook van hem eene kleine gefchiedenis intelas. fchen, welke de oude opmerking, dat 'er in alle ftanden goede en braave menfchen zyn , op nieuws kan bevestigen. Hij, dien ik geduurende myn Verblyf alhier ter myner bediening ontving , was een vry bejaard man, moeijelyk ter taal en ftotterende, 't welk alle onderhoud met hem lastig maakte. Hierom had ik my weinig met hem ingelaaten , en gaf hem den avond voor myn vertrek vry onverfchillig zyn af. fcheid, nadat ik hem zyne bcweezene dien. ften volgens eene hier vastgeftelde wet, dat is, den dag met agttien Huivers, betaald had. Hij ging heen. Den volgenden morgen vroeg, tusfchen vier en vyf uuren, toen ik my gereed maakte om te vertrek, ken, zag ik hem weder komen. „ Myn » Heer! zeide hy, nadat hy my vriendeD 2 ' lyk  ( sO lyk eenen goeden morgen had toege. „ wenscht, gy zult ons geld nog wel niet „ recht kennen. Ik moest niet meer dan „ vier • en • vyftig Huivers hebben , en gy „ hebt my twaalf Huivers meer gegeeven. „ Hier zyn ze weder !" Dit zeggende leide hy de twaalf Huivers op de tafel. Thans was de man, die my gisteren nog zo onverfchillig voorkwam, op eenmaal voor my van belang geworden. Ik zag hem aan met opgefpalkte oogen, en nu moest ik nood. zaakeiyk nader kennis met hem maaken. Ik vroeg hem , hoe zyn naam was ? en hy antwoordde: Maikwitz. Deezen naam hoorende noemen, viel my een geestige woordenfpeeling in de gedachte , welken L e s s i a o (*) maakte, op eenen bediende van dien naam, waarvan hy zich , zo dikwyls als hy in Brunswyk was, plag te bedienen. Ik vroeg hem dan fchielyk: of hy den zaligen Lessinu ook had gekend? „ Of O Wiens graf, ter loops gezégd, thans hier byna niemand meer toonen kan, fchoon 'erna zy«en dood flechts weinige janren verloopen zyn.  ( 53 ) Of ik hem gekend heb? antwoordde hij „ met drift, ó Hy was altyd myn goede „ braave Heer, die zich, zo dikwerf hy „ ook hier was, nooit van een anderen „ liet bedienen." Eere traan kwam den hupfchen ouden man, toen hy dit zeide, in de oogen ; en nu begon hy met eenen ftroom van welfpreekendheid te verhaalen, hoe goed de zalige Heer was geweest; dat hy alles had weg gegeeven, wanneer hy van noodlydenden was aangefprooken; dat hy, Maikwitz, hem dik wyls daarover had onderhouden, 't welk echter zonder vrucht was geweest- dat hy eens eenen afgedankten armen Vaandrig een papiertje met negen guldens had gefchonken , en dat dit godloos mensch, na de dood van Lessing, zo ondankbaar was geweest, hem in een openlyk Koffyhuis voor eenen ketter te fchelden, wiens ziel naar den D.... was gevaaren ; dat hy, JM a i k w i t s , daarover zo driftig was geworden , en dea Vaandrig in het aangezicht had gezegd, dat hy een ondai;kbaare Hechte kaerel was, en of hij niet meer wist, hoe veel Les si n o hem kort voor zynen dood had D 3  ( 54 ) gefchonken? waarop hem die man verfchrifi* kelyk had uitgefcholden en hem befchuldigd dat hy we' even zo weinig als Lessimo van God en zyn woord iets zou wee ten, enz. Vervolgens verhaalde hy van de ziekte en den dood van L e s s i m c , waarby hy niet alleen tegenwoordig geweest , maar ook, to.en hy in zyne armen ftorf, van fchrik en droefheid in flaauwte gevallen was. De goede Heer, voegde hy 'er by, had nog allerlei kostelyke zaaken , gelyk by voorbeeld gouden hembdsknoopen en diergelyke aan zyn lyf gehad, en men had hem gezegd, dat hy 'er het naaste recht op had, en dat hy 't maar neemen moest; „ maar ik had „ het niet kunnen neemen, vervolgde hy, , al ware 't ook nog tienmaal zo veel waard „ geweest. Ik had het immers toch nooit „ kunnen aanzien, zonder dat het hart my „ zou gebloed hebben." Hy voor zich, zeide hy , wist met zekerheid, dat die god. looze brieven met gedrukte zaaken, welke die goede Heer van Hechte menfchen —men zei zelfs, dat het geestelyken waren, 't welk evenwel niet denkelyk was ■ ontvangen, en waarover hy zich telkens zo moei-  ( 55 ) rnoeijelyk gemaakt had , de oorzaak van zynen dood waren. ——— De braave oude man had my door di alles eene waare genegenheid jegens hem ingeboezemd; en ik fcheidde thans van hem met weêrzin, en toen ik vyf maanden daarna wederom te Brunswyk kwam , en de beurt van het dienen, volgens eene vastgeftelde ordonnantie juist eenen anderen bediende trof, kocht ik deezen laatften af, om mynen M aikwits weder te neemen. Maar eer ik Brunswyk voor ditmaal verlaste, moet ik nog het één en het ander ophaalen , het geen voor den weetlust van myne jonge Leezers niet onwaardig fchyns te zyn. Deeze ftad behoorde eertyds mede tot de zogenaamde Hanzeejleden ; —— myne jonge Leezers weten wel, wat die naam betekent; .1 en zy genoot ook daarna veele voorrechten en vrydommen , welke zy van tyd tot tyd zodanig trachtte uittebreiden , dat zy zelfs aan de Hertogen de voorwaarden voorfchreef, onder welke zy hen wilden inhuldigen. Deeze Hertogen P 4 poog-  ( 56 ) poogden federt langen tyd vruchteloos, de ftad met geweld te dwingen. Zy ftond zes verfchillende belee'geringen door, zonder eenmaal ingenomen te worden. Eindelyk in het jaar 1671. gelukte het den Hertog Ri'dolph August, dezelve door haar eigen kanon, 't welk zy hem , hoewel zekeilyk niet tot dit gebruik, had geieend, te bemagtigen. —— Twee uitvinders, waarvan de één een nieuwen tak van broodwinning voor deeze ftad, en de ander een zeer nuttig werktuig uitvond , om veele duizenden handen in vee> ien landen bezigheden te verfchaffen, verdienen hier ook genoemd, en van myne jonge Leezeren opgemerkt te worden, Deeze waren Christiaan Mumme, die het naar hem genoemde wyd en zyd beroemde bier, en de Beeldhouwer Jurg e n , die het gebruik en het maaken van de fpinnewielen uitvond. Beiden verwierven daardoor eene verdienfte omtrent hunne tydgtuooten en de nawaereld , welke in myne oogon grooter en benydenswaardiger is, daa de verdiensten van den Oden- ea Hel-  ( 57 ) Heldendichter, al ware 't ook, dat de eerfte by het nakroost naauwlyks genoemd , en de laatften vergood zouden worden. Want alles, wat eene nuttige bezigheid l!cvordert , ledige handen werkzaam miakt, en neering en welftand in byzondere huis« gezinnen , en in geheete Landen verfpreidt, is myns oordeels dierbaarer, dan de verwonderensw?ardigfte vruchten van den geest, welke an.lers nergens toe kunnen dienen, dan tot eene fchielyk voorbyfnellende veel. tyds niet zeer nuttige bezigheid der verbeeldingskracht, die in onze verbeeldingszieke tyden, helaas! maar al te werkzaam is. Onder de Kweek- en andere Schooien dezer ftad munt , behalven de Martens. School, welke eenige zeer bekwaame Leeraars heeft, ook het zogenaamde Carolinwn uit. Dit is een Kweekfchool, voornaamelyk ingericht voor jonge lieden van aanzienelyke en gegoede familiën, waarin zowe! de getvoone School - wetenfchappen , als ook inzonderheid de moderne taaien, nevens de zogenaamde Letterkunde geleerd, D s en  ( 58 ) en zo wel de befchaavende konden, als dc konftige ligchaamsoefTeningen, -— danfen , fcherraen, paardryden, . geleerd worden. Over 't algemeen tracht men thans hier, gelyk ook in andere Landen, hoewel hier mogelyk met den fterl.ften yver, de jeugd eene opvoeding te geeven, overeenkomftig met de behoeftens van onzen tyd: dewyl men van tyd tot tyd meer is overtuigd geworden, dat zonder dezelve noch het geluk van enkele menfchen , noch de weivaart van geheele Staaten kan bevorderd worden, ó Hoe gelukkig zyn wy, dat onze leeftyd in zulk een tydperk is gevallen, waarin men deeze groote waarheid eindelyk begreepen, en befiooten heeft, daarnaar te handelen! En hoe gelukkig zyt gy, lieve Kinderen! die reeds begonnen hebt, het groote nut daarvan inteöogftsn, daar men u in ftaat fielt, om kundigheden, hebbelykheden en deugden te verwerven, welke anderszins op de Schooien weinig.of in 't geheel niet geoefend wierden ! Eertyds: moest men het byna aan het blind ge-  3- ( 50 ) geval overlaaten, of een jong mensch bekwaain, deugdzaam en gelukkig zou worden of niet: in het toekomende zal de verwerving van elke nuttige bekwaamheid, en van elke bevallige deugd, van den eigen wil van ieder jongeling afhangen, dewyl het hem niet ontbreeken zal aan gelegenheid noch ook aan aanleiding, om daartoe te geraaken. Gelukkige Jeugd!  ( «o ) 3°. Reis te paard va» Brunswye over hlldesheim naar deersen, een brunswyksch dorp aan het sollingervvoud. beschryving van eenige merkwaardigheden teHildesheim. Myne reis zou nu eigenlyk van hier op 'Cüttingen gaan: maar een heilige pligt, en een zeer fterke drift, om deezen pligt te vervullen , noopten my , om eerst eenen xiitftap van dertien mylen, en wel te paard, te doen. Ik heb naamelyk het geluk, nog eene oude Moeder in leven te hebben. Deeze woont te Ho'.tzmindtn; en het was reeds meer dan agt jaaren geleeden, dat ik haar niet gezien had. Het was my niet mogelyk, hoewel op dien afftand,haar voorbyte reizen. Dus heflnot ik , dewyl 'er geen postwagen direct naar die plaats ging» de rgis derwaards te paard te doen. Met  («I) Met dit inzicht had ik my een huurpaard laaten bezorgen : maar een jammerlyker, afgefioofder en ftyver dier, als dat was, 't •welk men my bragt, is misfchien nooit door eenen latynfchen ruiter beklommen. Wilde ik ondertusfchen geenen tyd verliezen, dan moest ik het wel neemen. Ik nam het, en —- nadat ik my en mynen hals aan mynen geleigeest had aanbevolen, draafde het ? ó neen ! hiertoe was het in den beginne noch door goede woorden, noch door fpooren en zweep te beweegen —— Hapte het, zeer bedaard en langzaam , met my de poort uit. Sedert agt dagen had het byna zonder ophouden geregend. Op den dag van myra vertrek fcheen de hemel zelfs zynen geheelen vergaderden voorraad van water te zullen loozen. De wegen waren zeer flecht; en dewyl myn weg daarënboven zwaar en kleiachtig was, had myn Rofinante (*) den geheelen rest van haare voorige krachten noo« (*) Dit was de naam van den jammerlyken knol Tim 4ea düQljji^n Ridder Don Qvichot.  ( 62 ) noodifj, om niet hy eiken flap in den taatjen grond te blyven fteeken. Na eene goede myl gereeden te hebben, kwam ik te Vtcheln , een zeer aangenaam flot van den Hertog Ferdinand, alwaar dit groote Legerhoofd, geduurende de zomermaanden een leeven leidt van allen hooffchen zwier en dwang afgefcheiden , en ja» de muzen en de Wysbegeerte toegewyd. Wiet verre van daar komt men op de grenzen van het Bisdom Hildesheim. Wanneer een reiziger, die in de aarJjykskunde onbedreeven is, in een voor hem ■nog onbekend gedeelte Van Duitschland komt, het welk door eenen zeer vetten en vruchtbaaren grond uitmunt-» kan hy in de meeste gevallen, zonder eerst te onderzoeken , gerustelyk vastftellen , dat het een geestelyk gebied óf eertyds geweest, óf nog is. Daar is naamelyk een tyd geweest, dat de Dienaars der Kerk de Heeren der aarde ■waren, zelfs Koningen en Vorften wetten voorfchreeven, en met de l?nden en goederen huis hielden naar hun goedvinden. In dien tyd wisten zy dan de rykfte en aangenaamfte gewesten voor zichzelven uittekie- zen;  ( 6-3 5 sen; daarentegen moesten de arme waereldJyke Heeren zich gelukkig achten, wanneer men hen de dorre en onvruchtbaare zandige landftreeken in vrede liet bezitten. Dit is de reden, dat zowel alle voorige als ook nog de tegenwoordige bisdommen , proost, dyën, abtdyën en kloosters, zoveelen, als ik naamelyk ken, zonder uitzondering, in de vruchtbaarfte en bekoorlykfte gewesten van die provincie liggen , waartoe zy behooren. Indien 'er in onze dagen eene nieuwe verdeeling van landen plaats had, zou dezelve mogelyk geheel anders gefchikt worden. Deeze bedenking, waartoe ik reeds dikwerf gelegenheid had, kwam wederom tegen wil en dank in my op, toen ik door de vette Landsdouwen van het Bisdom HiU desheim reed; en ik had ééne reden meer, om over de voorige inhaaligheid der Geestelyken misnoegd te zyn, dewyl 'een zan. dige, dorre en onvruchibaare grond thans voor my en voor myn arm dier, tienmaal beter zou geweest zyn. Ik ontdekte echter weldra, deeze sust altezuivere bron van myn mis-  ( «4 ) misnoegen , fchudde het hoofd over my zeiven , en reed verder. Ter halver wegen rustte ik eenige uuren uit by eenen vriend, een zeer werkzaam » en in zyne met beleid ondernomen bezigheden gelukkig koopman , met naame Hun. deikeb; een man, die in zyne jongere jaaren de loopbaan der opvoeding , ten deele werkelyk als opvoeder, ten deele als Schryver , met deelneeming en doorzicht betrad, fchoon hy nooit, gelyk men zegt, geftudeerd had. Wederom een voorbeeld , dat men goede kundigheden en verlichte denkbeelden , ook buiten de muuren van een Akademie, door eigene naarftigheid verwerven kan! De pligt, óm voor zyn eigen huisgezin zorg te dragen, noodzaakte hem inmiddels, om van de opvoeding van vreemde kinderen af te zien, en zich geheel en al tot zyn eigenlyk beroep, den Koophandel te bepaalen. Sedert dien tyd is niet alleen zyn huis ih eenen bioeijenden welftand, maar zyne uitftekende kundigheden hebben hem ook tot eene vraagbaak van zyn dorp #n van de geheele omliggende landftreek gemaakt  C 65 ) gemaakt. Hy ondervindt thans, 't geen ik hem voor omtrent tien jaaren heb voor. fpeid : dat een kleine werk-kring, wel,, ken men geheel en al vervult , van „ meerder nut is en gelukkiger maakt , ,, dan een grooter, waartoe onze krachten ,, niet voldoende zyn." Ik zag by deezen man eene kleinigheid, welke echter in myne oogen iets gewigtigs, en waardig was , om bekend gemaakt te worden; naamelyk eene wieg, welke niet, gelyk de gewoone, van onderen ronde voeten, maar vier houten raden had, waaróp zy heen en weêr kon gerold worden. Dit is eene verftandige uitvinding , waardoor het oogmerk van de wieg even zo goed be. reikt, en het gebruik van dezelve tevens onfchadeiyk gemaakt wierd. Myne jonge Leezers zullen my niet kwaalyk neemen, dat ik dit naricht, welk eigenlyk voor hen niet behoort, dewyl zy, om teflaapen, waarfchynelyk geen wieg meer zullen nodig hebben, hier geplaatst heb. Ik wist 'er zo op het oogenblik geen beter plaats voor te vinden , en vreesde dat het my weder. IL deel. E om  ( 66 ) om uit het geheugen zou gaan. Ook heeft men my gezegd, dat deeze reisbefchryvingen, fchoon ze eigenlyk alleenlyk voor u gefchikt zyn , ook wel eens hier en daar van eenen Vader of Moeder in de hand genomen worden. Voor deezen moge dan het hier geplaatfte naricht dienen. Nadat myn arm dier ten minften twintig maaien op zyne oude knieën gevallen, en even zo dikwyls, nu eens met de voor- dan met de achter - voeten in den modder was blyven fteeken, kwam ik eindelyk gelukkigJyk des avonds tusfehen vyf en zes uuren te Hildesheim, de hoofdftad van dit Bisdom, en hefloot aldaar te vernachten. Hildesheim is een ouderwetfche plaats, van eenen vry grooten omtrek; zy was eertyds verfterkt, maar is thans van haare ves< ting-werken voor het grootfte gedeelte beroofd. Hoewel deeze plaats misfehien niet boven de zes duizend inwooners heeft ; heeft ze echter meerder kerken, dan het groote Hamburg voor zyne negentig duizend menfehen noodig heeft. Hier zyn naamelyk, zo ik wel gehoord heb, agt Prote- ftant.  ( 67 ) ftantfche, en althans niet minder dan vier Roomsch Katholyke zogenaamde Godshui. zen — eene uitdrukking , tegen welke , zo dikwerf ik ze hoor noemen, myne geheele ziel zich verzet, dewyl ze het kinderachtig denkbeeld van God, den Overaltegenwoordigen , onderftelt, dat hy, even gelyk als wy arme bekrompen menfchen, tusfchen vier muuren woonen kan. Heb. ben. dan de menfchen, die zich aan deeze ongepaste benaaming gewend hebben, nooit de bybelfcbe uitdrukking geleezen: ,, God, „ nademaal hy een geest is, woont niet in ); tempelen met handen gemaakt ?" Ik bezag den Dom, een gebouw, het welk de oplettendheid van eenen reiziger niet onwaardig is, al is 't ook, dat de op> geblaazene verzekering van mynen leidsman : „ dat 'er zodanige gebouwen ten opzichte „ vangrootheid en pracht in de geheele wyde „ waereld niet meer gevonden wierden," negen tiende gedeelte vergroot mogt weezen, Deeze eerlyke man had niets gewigtiger td doen, dan my eerst de hier zynde gedenk ■ teekenen van voorige Wonderen , en den E 2 hier  ( 68 ) hier bewaarden fihat van Reliquïën (*) te toonen. Hiertoe behoorde, by voorbeeld , een aan de zoldering der kerk gefchilderde Engel, die Mirabile DiBu{ zich telkens fchynt te draaijen, naar maate de aanfchouwer deeze of geene llandplaals verkiest. Want men moge gaan , aan •welke zyde, of in welken hoek der kerk men wil ; deeze wonderbaare Engel verliest den aanfchouwer nooit uit het oog. Ik verzekerde den goeden man, dat ik in den tuin te Sans-fouci , en wel aan den daaiïn gebouwden Japanfchen tempel reeds voor deezen een foortgelyk wonder , naamelyk eenige aan het plafond gefchilderde aapert gezien had, welke dezelfde wonderdaadige kracht bezaten , om zich telkens naar de ftand- (*) Reliquien noemt men in de ROomsch Kathölyke Kerk alle de (,verblylfelen van in vroegere tyden heilig gchoudene perioonen, by voorbeeld beenen, tanden, hairen, enz. Ook wordt de kleeding en het huisraad van diergelyke gewaande heiligen mede daaiönder gereekend, en als een heiligdom met de grootfte zorgvuldigheid bewaard.  ( 69 ) itanrJp'aats van den aanfchouwer met hunne giynende aapen gezichten te draai jen; waar over hy in eene heilige verbaazing fcheen weggerukt te worden. Hy toonde my vervolgens , nevens verfcheidene andere heilige overblyffelen, een ftuk van één der water-kruiken , waarïn onze Heere eertyds op eene bruiloft het warer in wyn veranderde. Maar naar de ladder , welke jakob in den droom zag , gelyk ook naar de muil van de Maagd Maria , welke zy verloor, toen zy over het gebergte Hindelyk ging, vraagt de weetgierige en vroome reiziger hier vruchteloos, nademaal deeze merkwaardige heiligdommen niet in den Roomsch Katholyken Dom te Hildesheim , maar in den Proteftantfchen Dom te Maagdeburg bewaard worden. Dit zy tot naricht gezegd voor de Heeren Roomsch Kathoiyken , wanneer zy misfchien vermetel zouden waanen , alsof de Heeren Proteftanten de reliquiè'n en heiligdommen in 't geheel niet wisten te waardeeren, en in hunne kerken te bewaaren! pnafi veto. E 3 Thans  ( 70 ) Thans kwam de man by het grootfte van alle wonderen , waardoor deeze Dom boven alle andere Dommen in de Waereld verheerlykt is. Dit is een ontzagchelyk groote roozenboom , welke buiten aan de kerk esn groot gedeelte van den muur aan de oostzyde bedekt. Neem uwen hoed af, jonge Leezer! en hoor de verbaazende gefchiedenis van dien heiligen roozenboom, met eene eerbiedige oplettendheid! Keizer L o d e w y k , bygenaamd de Vroome, (myn leidsman, die wel de gefchiedenis der wonderen, maar niet de gefchiedenis der Keizeren verftond, noemde hem Piüs den Tweeden, die wel Paus, maar nooit Keizer is geweest,) was eens in de landftreek, alwaar thans Hildesheim ftaat -. in dien tyd Hechts eene woestyne, uit woud en boschaadjen beftaande, op de jagt. Vroom en aandachtig, gelyk hy was, had hy niet vergeeten, zyn Reliquiariüm, dat is, zynen bundel met reliquiën mede te neemen , om, Eelfs onder het gedruis van de jagt, aan de Heiligen te denken , die geene jagers waren, en door de heilige overblyfzelen van  (.71 ) van hen tegen de gevaaren befchermd te worden. Nu weet ik niet, hoe het kwam, was de vroome man hongerig geworden, of wilde hy uitrusten, of kwam hem anders iets menfchelyks over ? in 't kort, want dit is alles, wat de gefchiedenis van deeze merkwaardige byzonderheid met zekerheid weet te verhaalen ; hy hong zyn relïquiariüm op aan eenen wilden roozenboom, die juist daar ffcond, en dewyl het ten zelfden tyde en wel op éénmaal begon te fneeuwen , het welk hem bewoog, om fpoedig naar huis te vertrekken; had hy—. de hemel vergeeve hem die onvoorzichtigheid ! — het ongeluk, van zyn dierbaar reliquiariüm te vergeeten. Zo dra was hy niet te huis gekomen , of hy ontdekte het verlies, en hals over kop moesten de jagers heen , om den achtergelaaten fchat te zoeken en te huis te brengen. De fneeuw was inmiddels even zo fchielyk wederom verdweenen, als zy gevallen was; maar t-m 6 wonder! alleen op de plaats, alwaar de roozenboom ftond, was de fneeuw nog niet gefmolten; waarfchynelyk, opdat men deeze plaats, en het aldaar achtergeE 4 -aa-  ( 72 ) laaten reliquiariüm dies te gemakkelyker zou wetiervinden. Men vond dan ook zo wel het één a's het ander , en wel nog grooter wonder ! — den roozenboom in vollen b'oei, niet tegenftaande hy gisteren nog niet eens bladeren had gehad. De vroome Lodewyk befchouwde dit dubbel wonder a's een wenk , dat de Dom, voor korten tyd eerst te Elze , eene kleine ftad in het Hildesheimfche gebouwd, naar dit oord verplaatst moest worden. Dit gefchiedde , en wel zodanig, dat de roo. zenboom daarby onaangeroerd bleef. Deeze groeit federt dien tyd — het was in het begin van de negende eeuw, dus nu reeds over de negenhonderd jaaren « zonder ophouden voort, om het bewys van dit wonder op de laatfte nakomeling, fchap voortteplanten. Hierby verklaarde myn leidsman my tevens den oorfprong van den naam Hildesheim. Deeze naam, zeide hy, luidde oorfprongkelyk Hillesnei, en was famengevoegd uit de platduitfche woorden , Rille, dat Is fchielyk, en Snei, dat is fneeuw, om te toonen, dat het wonder van ds even zo  ( 73 ) 20 fcbielyk gevallene als weder verdweenen fneeuw het bouwen van deeze plaats had veroorzaakt. Van tyd tot tyd wierd dan uitHille, Hilde; en uit Snei, Si'icim gemaakt; en zo ontftond de naam Hildefheim, Nog toonde myn Cicerone \*j my tw;e groote metaalen en ongemeen kondig ge» gooten vleugels aan de poort van dien Dom, waarvan de wonderbaare gefchiedenis dus luidt: De Bisfchop Godoisidus, die even zo konftig als heilig was, had deeze poort zeif gegooten. Nu wilde hy dezelve naar de kerk laaten draagen; maar zy was zó zwaar, dat ze door menfchelyke krachten niet kon weggebragt worden. Wat deed nu de heilige man ? Hy nam den duivel te hulp, uit hoofde van de heerfchappy , wélke hy, als een heilige, over deezen vorst der duisternis mogt oefenen , en dwong hem, deeze twee vleugels van de poort op zynen eigen rug wegte- flee. . (*) Aldus noemt men in Italië den geenen, die de vreemdelingen rond brengen, om hen de oudheden en konstflukken te toonen en te verklaa.rtn. E 5  ( 74 ) fleepen. De duivel gehoorzaamde, en da vleugels van de poort lïonden in hunne plaats. Dus heeft (hoewel in eenen anderen zin) de duivel hier den heiligen in de hand gewerkt , gelyk deezen niet zelden den duivel deeden. Ik hoop dat myne jonge Leezers reeds te verftandig zyn, dan dat zy over het ongerymde en belagchelyke van deeze wonderfabeltjes nog eerst mynen wenk zouden noodig hebben. Doch eer ik den Dom te Hildejheim verlaat, moet ik nog gewag maaken van een bekend hier geplaatst afgoden - beeld , het welk door de oude afgodifche Duitfchers onder den naam van Irmenzuü wierd aangebeeden. Dit beftaat uit eene zuil van groenachtig marmer, omtrent tien voeten hoog, waarop men thans het beeld van de maagd Maria geplaatst heeft. En op die wyze wordt dan dit gedenkteeken uit de tyden van het heidendom altyd nog aangebeeden; alleenlyk met het onderfcheid, dat de gedaante van het levenloos ding , aan het welk deeze aanbidding gefchied, thans eene vrouwelyke is , en eertyds waarfchynelyk eene  ( 75 ) eene mannelyke was. Zouden dan onzebroeders, de Roomsch- Katholyken, niet eindelyk ook zo veel doorzicht verkrygen, dat het afgodery is, wanneer men zich voor beelden nederwerpt, en zyn gebed aan de. zeiven doet, laaten de beelden in een baleinen rok of in een mans broek gekleed zyn ? De Proteftantfche Predikants- bedieningen van dit laad, ik weet niet of het van allen, of flechts van de meesten moet gezegd worden, — worden, even als de Kanun. niks - plaatfen , voor gereed geld vcrkoclii. Dit is eene zeer kwaade en fchadelyke gewoonte, welke ten gevolge heeft, dat 'er onder de Hildefheimfche Geestelyken veeltyds geheel onkundige, ja zelfs zedenlooze menfchen gevonden worden , die hunne betere medebroeders , en het eerwaardig ampt ,• het wesk zy hekleeden, fchande aandoen. Want, wanneer in Ue nabuarige landen ergens een bedorven Proponent alle hoop om in het predikampt te komen, moet opgeeven, dan gaat hy in het Hildesheim-, fche, nadat hy , het zy door een huwelyk , of op eene andere wyze, zo veel geld byëen- m  C 76 ) gebragt heeft, als 'er verêischt wordt, om eene preriikants-plaats te koöpen: en dan is hy verzekerd , dat hy bezorgd zal worden. Ik beklaag het Conflftorie en de enkele braave Geestelyken van dit land, die van het overig gedeelte van hunne onwaar, dige medebroeders uitgezonderd zyn, dat het niet in hun vermogen ftaat, om dit alierfchadelykst misbruik aftefchaffen. Want dewyl niet het Proteftantfche Confiftorie, maar de Roomsch - Katholyke Domheeren deeze predikants- plaatfen kunnen begeeven, en deezen het recht, om ze te verkoopen , tot de rechtmaatige bronnen van hunne inkomften rekenen : is het, zo lang als deeze inrichting zodanig blyft, niet te denken, dat zulk een ergerlyk onheil zou kunnen geweerd worden. Het grootfte gedeelte der inwooneren van fcet fticht Hildesheim belydt den Proteftantfchen, het ander kleiner gedeelte den Roomsch ■ Katholyken Godsdienst. Het voornaarefte voortbrengfel van het land is niet — gelyk in de meeste Aardryks-be fchryvingen flaat — graan, maar vlas , welks bewerking en verkoop de voornaam- fte  ( 77 ) ite tak van neeting voor hetzelve uitmaakt. Evenwel brengt de goede grond van het land ook graanen van allerlei ïoorten in overvloed voort. Met opzicht tot de werken van de konst, zyn zowel de Roomsch -Katholyke Landen over 't algemeen, als ook die in 't byzonder , welke geestelyke Regenten hebben , gemeenlyk merkelyk achtergebleeven. Dit is ook het geval van Hildesheim, het welk Hechts eenige weinige en wel niet veel om 't lyf hebbendeManufaftuuren heeft, waarin grof linnen, kousfen en yzer-waaren gemaakt worden. De grond van deeze byna; algemeene opmerking is de volgende i In de Roomsch • Katholyke Landen zyn vooreerst alteveel feestdagen , en over 't algemeen nuttelooze godsdienst-oefeningen, waardoor de menfchen tot ledigheid verwend worden. Dan wierd , ten tweeden , ook de verachting van tydelyke goederen hier te dikwyls en te nadrukkelyk den menfchen van de predikftoelen als ingedampt, om hen dies te bereidvaardiger te maaken, hunne tydelyke goederen aan de kloosters te fchenken, als welke een heiliger gebruik daar  ( 78 ) daarven wisten te maaken. Ten'derden waren ook tot hier toe in de meeste Roomsch ■ Katholyke Landen de tienden en andere geestelyke lasten zo zeer vermen igvuldigd , dat de lust om voor zichzelven iets over te "winnen, daardoor zeer moest verminderd worden. Maar wat de geestelyke Regenten in 'c byzonder betreft, is het bekend, dat zy naar de wetten van hunne kerk niet in het huwelyk moogen treeden. Dus hebben zy ook geene kinderen , op welke zy de Regeering van hun Land erftelyk zouden kunnen voortplanten. Zy weeten veelmeer , dat men na hunnen dood eenen nieuwen Regent verkiezen zal , die vriend noch neef van hen is, en het verbeteren van wiens omftandigheden hun ook niet zeer kan ter harte gaan. Hierom is het een zeldzaam ver* fchynfel , wanneer een geestelyke Regent ergens eenige verbetering van het land on. derneemt , waarvan hsê voordeel eerst na verloop van jaaren kan ingeöogst worden. Maar nu hebben de meeste Manufaftuuren, Zo zy ftand zullen houden, in den beginne onderfteuning noodig > en het voordeel, het  ( 79 ) het welk ze aan het Land en dei, Regent toebrengen, kan eerst in 't vervolg van tyd aanmerkelyk worden. Maar, de geestelyke Heer denkt dan: wie weet, of ik dit wel beleeven zal , en waarom zoude ik voor mynen opvolger zorg draagen? Dus geene onderfteuning! Dus ook geene Fabrieken l Genoeg van Hildesheim'. Des anderen daags reed ik verder, nadat ik myn oud paard terug gezonden, en een ander gehuurd had. Dit nieuwe paard was wel wat beter op de beensn, maar voor myn lang postuur zo klein, dat myne voe. ten byna de aarde raakten. Het fcheen nu myn lot te weezen, dat ik op deeze reis geen bekwaam dier beklimmen zou. Zodra men uit Brunswyk, buiten het ge» bied van Hildesheim is, ziet men eene geheel veranderde vertooning. De onmeetelyke vlakten tusfchen Hamburg en de evengenoemde plaats, neemen hier een einde; en de ééne berg verfcbynt na de andere, tusfchen welke flechts fmaile valieiè'n kronkelen. Wanneer men , zo als ik, een paar douzyn jaaren in geen andere, dan vlakke gewesten heeft doorgebragt, waar de' na. tuur  ( 80 ) tuur flechts hier en daar op zyn best een heuveltje opwierp: dan is het gezicht van ftaatige hergen, die hunne kruinen tot in de wolken opfteeken, voor ons zeer bekoorlyk. Ik kon 'er myne oogen byna niet aftrekken ; maar zo dikwerf als ik do,or het gevoel van het groote en fchoone, het welk de natuur hier heeft ten toon gefpreid, recht warm begon te worden , droeg den hemel altyd zorg voor eene verkoeling, dewyl hy van tyd tot tyd rykelyk regen op my neêrftortte. Myn weg liep door een klein fteedje, mede onder het Hildesheimfche behoorende , met naame Gronau. Ik denk niet dat ik hetzelve te kort doe, wanneer ik 'er liever niets van zeg. Want om flechts iets van de ftraaten te zeggen; dezelven zyn zo voorbeeldeloos ellendig, dat ruiter en paard reden hebben , eikanderen geluk te wenfcben, wanneer zy 'er, zonder hals of been gebrooken te hebben, doorgekomen zyn. Ik voor my, kwam 'er, God zy dank! gelukkig door; en nu reed ik recht op het gebergte aan, het welk een groot en heerlyk Ainpbiteater voor myne oogen vertoon-  ( Si ) toonde. Ik was 'er niet verder af; dan een half uur, toen over het midden van dit Amphiteater een pikzwart cnweder oprees , en kort daarop begon, juist daar, waar ik heen moest , een hevige plasregen neêrteftorten. Dit gezicht was niet zeer aangenaam: maar wat zou ik doen ? Indien ik de dagreis van zes mylen, welke ik heden doen moest, met myn klein rraj» teloos paard wilde volbrengen, moest ik my niet ophouden. Terwyl ik my in mynen mantel, die nog niet opgedroogd was, wikkelde, en de klep van mynen hoed neêrliet, ontdekte ik eensklaps eene voor my gunftige verandering in de lucht. De aantrekkende kracht der bergen verdreef naamelyk de dreigende onweêrs wolken uit eikanderen , en wel zodanig, dat het ééne gedeelte langs het gebergte ter rechtehand, maar het ander langs het gebergte ter (linkerhand moest heen trekken , en de tusfchen beiden liggende kleine vlakte droog laaten. Dus reed ik tegen myne verwachting wederom in zonnefchyn , terwyl ik ter rechter- en ter (linkerhand op eenen korten affland een zwaare onweersbui met blikfem fl. DEEL, F idt  ( 552 ) en donder zag neêrftorten. Ik heb ns dien tyd meermaalen gelegenheid gehad, om deeze aantrekkende kracht der bergen, waarmede zy tegen de onweêrs- wolken ■werken, even duide'yk te zien. Thans was ik aan den voet van een gebergte, het welk zich van hier, hoewel met eenige gaapingen , tot Zwitferland toe uitftrekt, en dus eene keten van bergen vormt , welke omtrent tachtig mylen lang is. Men kan het dus zeer gevoeglyk befchouwen als een aanhangfel van de Alpen, waarvan het flechts door den Rhynftraom, tusfchen Bafel en Schafhaufen, wordt afgezonderd. Eene tweede foortgelyke keten van bergen, welke van deAipen afloopt, is die, welke aan de overzyde van den Rhynftroom, door den Elf as en Lotfieringen loopt, en het Vogefifche gebergte genoemd wordt. Van Bafel af tot Darmflad toe, zyn' beide deeze parallel-loopnnde ryen van bergen op veele plaatfen flechts eenige mylen verre van eikanderen , en de prachtige Rhyn vloeit tusfchen beiden heen. Dus fchynt zowel de eerfte als ook de laatfte van de natuur secht eigeniyk daartoe gefchikt te zyn,  C 83 ) zyn om Duitschland van Frankryk aftezonderen,en voor elk van deeze genoemdelanden eenen eigen muur ter befcherming van beiden te vormen. Deez'e befpiegeling kan een duitsch hart, het welk bij het gezicht van de heerlyke landen Lothcringen en El/as doorgriefd wordt, dat beide deeze paarlen uit de kroon van de duitfche wingewesten verlooren zyn, eenigzins ter gerustftelling dienen. Zy lagen immers, moet men denken , buiten de natuurlyke grenzen van het Duitfche rijk ! De weinig gebaande weg, op welfceSi ik reed , liep , eer dat hij opwaards ging , door eene moerasfige laagte.. Ik moest'er door, omdat 'er aan wederzyden heiningen en groeven waren, welke hetuithaalen on. mogelyk maakten. Uit voorzichtigheid koos ik inmiddels eene plaats uit, welke met ftruiken gevuld, en gelyk het niy toefcheen eerst voor korten tyd bereeden was; maar ik had naauwlyks het midden van dit moeras bereikt, of myn paard zonk eensklaps weg tot aan den zadel.. Ik zelf maakte my door eenen gelukkigen fprong, op hetzelfde, oogenblik daarvan los , en flond op dg F a ftïiiï-  ( u ) itruiken: het fcheen nu echter Zeer waarfchynelyk, dat ik de overige drie mylen van deeze myne dagreis te voet zou moeten afleggen , dewyl myn mag'eloos paard zo vast in den modder (lak, dat ik byna moest wanhoopen, hetzelve weder daaruit te krygen. Ondertusfchen liet ik niet na, om hetzelve door eenen goed.n fl-.g met de zweep moed in te fpreeken. Hierdoor wierd het wakker, fpande, terwyl ik het hy de fiang optrok , alle zyne krachten in , en flaagde eindelyk, In zich weder los te maaken Een nieuwe zwaare regen, welke middelerwyl viel, d.ende om de modde* wederom aftewasfchen. Toen ik den top van dien berg bereikt had, genoot ik een uitzicht, waarvan ik mynen jongen Leezeren gaarne eene fchets zou willen geeven, zo ik niet geleerd had, dat alle fchilderyen van dien aart, welke door woorden gemaakt worden , haar oogmerk misfen , dewyl men de enkele beelden , waaruit zulk eene fchiMery moecbeftaan , niet naast eikanderen kan vertoonen , maar op eikanderen moet laaten volgen, waarby de verbeeldingskracht moede wordt; ' en  ( 85 ) en het n;et ligt rrogelyk vindt, om ze allen tot een volkomen geheel te vormen. Ik ben derhalven geen vriend van breedvoerige btfchryvirgen van fraai je landftreeken, ver. mits de Lezer daardoor toch geen recht be. par'd en aanrthouwend denkbeeld ontvangt, maar door aile onze fraaije fchetfen.op zyn be.'t genomen, fltchts overgehaald wordt, om te gelowen, dat dat geene , 't welk wy zagen , o?gemeen fraai is geweest. Om echter mynen Leezeren eenigzins te laaten gufen, hoe veele fraaije dingen ik hier zou kunnen zeggen , indien ik wilde, kan ik riet nalaaten, om van het groote en ryke fchildery der natuur, 't welk thans voor my lag , flechts den één en anderen hoofdtrek te fchetfen. II; ftond op eene vry aanzienelyke hoog. te. Byna lynrecht onder my lag een klein fchamel dorpje, Mariênhigen genaamd, in •en diep, en daarby zo naauw dal verfcholen, dat het van boven juist fcheen , alsof een reus met uitgeftrtkte armen in het midden flaande , de beide tegen eikanderen overftaande zyden der bergen met de handen kon bereiken. De punt van den tegenF 3 over-  ( 86- ) overmanden (teilen berg was my zelfs , bergte heeft onder eene dunne korst van aarde eenen onuitputtelyken voorraad van roodachtige mergel-lei, een foort van fteenen, welke de natuur in zeer dunne holiaóntaale laagen op eikanderen heeft gepakt,  ( 96 > Éaict, welke zich geroakkelyk van elkanderen laaten afzonderen of fptyten , om ze eensdeels tot brecde ftraatfteenen, anderdeels tot dunne langwerpige plaaten te maaken , waarmede men gemeenlyk in deeze geheele landftreek de huizen, in plaats van pannen , bedekt. Voor den landman in deeze gewesten is deeze groote voorraad van fteenen een waare fchat Want zo dikwyls hy geen ander werk heeft, gaat hy raar zyne groeve, klooft fteeneh , en brengt ze naar Holtzminden, alwaar ze hem voor «keren bepaalden prys worden afgekocht. Hier worden ze gefleepen, en vervolgens langs de Wezer naar Bremen, en van daar naar Holland gezonden. 2iet, myne jonge Leezers! zo heeft de weldaadige hemel aan elk gewest iets gè. geeven, waarvan de Inwooners van hetzelve , zó zy flechts naarftig willen zyn, zich kunnen voeden ! Het geheelè gedeelte van Brmiswyk, het welk aan de Wezer grenst, e„ uit dien hoofde het Tfezer diflriCt genoemd wordt , Is, wegens deszelfs bergen fteenachtige hoedanigheid, niet in (raat, om alle zyne inwooners doof den Koorn- 6baw  ( 97 ) boüw te geneeren : echter Jyden zy daarom geen gebrek. Het geen hun ontbreekt aan graanen , wordt hun vergoed door eenen overvloed van hout, fteenen en vlas, het welk in deeze landftreek by uitftek wel voortkomt. De groote uitgellrekte bosfchen gaven gelegenheid , om glas • hutten aanteleggen; de fteenen worden verkocht, en het vlas houdt jongen en ouden in alle tusfchentyden bezig , en maakt eenen zeer voordeeligen tak van neering uit, wanneer men hetzelve fpïnt en weeft, en het gemaakte linnen naar Bremen of Hamburg ver. zendt. Nadat ik hier eenen nacht vertoefd had, reed ik des andeten daags, in gezelfchap van mijnen broeder, naar Holtzminden, de verblyfplaats van myne moeder. Uit vrees, dat de blydfchap over myne onverwachte verfchyning , (want ik had geen tyd gehad, om haar van myne komst te verwittigen) haar te iïerk zou treffen, zond ik eenen bode vooraf, om haar daartoe voorteberei. den. Nu kwam ik zelf, en ■—doch de Leezer zal wel gevoelen, dat zodanige ont- II. sul. G ®oë"  ( 98 ) moetingen zich niet laaten befchryven. Dus geen woord daarvan! Holtzmindcn is wel eene kleine opene, maar zo fraai en gelukkig gelegene ftad, als ik 'er ooit eene heb gezien. Zy ligt in eene beperkte vlakte aan den Wezerftroom. Rondom dezelve vormen op eenen afftand van omtrent eene halve myl, fchilderachtige bergen, en het hooge Sollinger-woud eenen krars, welke flechts hier en daar eene kleine opening heeft , om den lucht-ftroom -eenen vryen doortogt te verfctnffen. Deeze ligging beveilligt het fkedje tegen koude en hevige winden, zonder hetzelve het voorrecht van eene zuivere en gezonde lucht te beneemen. Alle veld- en tuinvruchten worden derhal ven in deeze van alle zyden befchermde vlakte ten minften veertien dagen vroeger, dan in de landftreek van myne geboorteplaats ryp , fchoon dezelve 'er flechts ééne myl af ligt ; en befmettelyke ziekten komen hier nooit. Men verzekert my zelfs , dat de zogenaamde Mode-ziekte of Influenza, welke zich in geheel Europa uitbreidde, deeze plaats alleen is  ( 99 ) is voorby gegaan, Hierby komt nog, dat het in geen gewest van Neder ■ Saxen beter koop leeven is, dan hier; en dat'er geen andere plaats is, welke een grooter gemak tot den koophandel en byzonder tot allerlei fabrieken verfchaft, omdat hout, werkloon, leeftogt, hier zeer goedkoop zyn , en de voorbyvloeijende Wezer - ftroom den toevoer en uitvoer gemakkelyk maakt. Hierom geloof ik, dat menig onderneemend man deeze plaats tot zyn verblyf verkiezen zou , zo de voordeden , welke dezelve verfchaft, reeds algemeen waren bekend geworden. Uit dien hoofde beb ik het der moeite waardig geoordeeld-, om 'er hier een woord van te fpreeken. Eene fabriek van belang , welke hior reeds lang gebloeid heeft, is eene yzer hut, waarin het yzer door een konftig fny werktuig op eenmaal in verfcheidene dunne fta* ven gezaagd, en op nog eene andere wyze bewerkt wordt. Een andere manufaktuur, de eenigfte in haar foort, is nog eerst be gonnen, en zal mogelyk welhaast eene algemeene oplettendheid verwekken. Een koopman alhier heeft naamelyk eene fraaije G 3.  I ieo ) uitvinding gedaan , om uit gewoon vlas een foort van boomwol of cattoen te vervaardigen, welke boven de beste wezenlyke boomwol in fynheid, glans en witheid grootelyks de voorkeur verdient; en wat het aanmerkelykfte daarby is , is dit , dat de man zich aanbiedt, om de daaruit gemaakte waaren merkelyk beter koop te leveren, dan de lywaaten van die ftoffe ergens kunnen gekocht worden. Is dit zo, dan h het wel te denken, dat deeze fabriek binnen eenen korten tyd op eene meer dan gewoone wyze bloeijen zal. Ook den Koning van Pruisfen , wiens arendsoogen tot ieder hoek van Europa doordrongen, zyn de voorrechten van koophandel, aan deeze landftreek eigen, niet ontflipt, en hij heeft door een kontrakt met de Regeering van Brmmyk daarvan weeten gebruik te maaken. ■ Volgens dit kontrakt moet hem zeker aanzienelyk -etal eikenboomen van eene bepaalde hoedanigheid en zwaarte uit het Sollinger bosch geleverd worden. Deezen worden door eenen daartoe aangeleiden Kommhfaris ontvangen, die ze gedeeltelyk tot ribben, ge- deel-  ( ioi ) deeltelyl: tot Scheepstimmerhout Iaat zaagert en bewerken, en voorts langs de Wezor naar Bremen afzendt , vanwaar ze naar Holland verzonden en aldaar verkocht worden. Dus doet de grootfte Vorst den nuttigen koopmansftand eer aan door zyn eigen voorbeeld , wanneer hy toont , hoe zeer hy 't niet beneden zyne waardigheid oordeelt, om zichzelven tot koopmans -fpeculatiën intelaaten ; terwyl meenig dorpjonker gelooven zou, de aseh van zyne hoogadelyke voorzaaten fchande aantedoen, wanneer hy zynen vervallen ftaat door den Koophandel en eigen werkzaamheid weder, om zou trachten te verbeteren. De fchool te Holtzminden muntte tot hier toe ten haaren voordeele uit, boven veele andere fchoolen. Zy is het, waaraan ik zelf myne eerfte vorming moet dank weeten. Hier was het, dat ik my tot eigene naaf iligheid en tot eene geregelde werkzaamheid gewende; en zo ik in de volgende tyden in de verfchillende omftandigheden , waarin ik naar den wil der Voorzienigheid geraakte, voor myne medemenfchen eenigzins van nut heb mogen weezen: dan moet G 3 dit  ( IOÏ ) dit meer toegefchreeven worden aan die gewoonte van eene geregelde en onvermoeide werkzaamheid, dan aan eenig uitwekend talent, het geen ik indedaad nimmer by my heb befpeurd. De tegenwoordige waardige Reftor van deeze fchool , myn lieve fchoolvriend peters en, heeft het menigvuldige goede , het welk zyn ver, dienftelyke voorganger, onze gemeenfchap. pelyke Leeraar Richter, hier eerst mvoerde , niet alleen zoeken te onderhouden , maar ook door eigene aanzienelyke verbeteringen te vermeerderen. Ongaarne verlaat ik eene plaats, alwaar ik een groot gedeelte van den morgen myns levens, zekerlyk niet zonder zorg en moeijelykheden , welke een gevolg van my re behoeftigheid waren, maar nogthans ook onder meenige jeugdige geneugten en in nuttige beezigheden doorbragt. Doch het is tyd , dat wy verder gaan, Ik had van h:er door het Sollinger-bosch regelrecht naar Göttingen kunnen gaan; maar waarom zou ik het niet bekennen ? ?ene er,kele gril noodzaakte my, om byna twee mylen uit den weg te reizen. Welk een  ( 103 ) een gril wss dit? Ik zal ze met alle oprecht, beid ver haaien. Onder de aanzienelyke bergen , welke het gewest van myne geboorteplaats omrin« gen, is 'er één, dien ik federt myne kindsheid by uitftek beminde, en ook a'tyd in 't vervolg bemind heb. Men noemt hem de Houtberg. Honderdmaalen had ik my in myne afvveezigheid , als jongelingen als man , in den droom op den top van dien berg bevonden, en was dan telkens door deeze verbeelding zo gelukkig geworden ; ja zelfs ook waakende had ik dikwerf op de vleugelen der verbeeldingskracht boven deezen gelief koosden berg gezweefd, en my verkwikt door het gezicht van de boven alle befjhryving verhevene heerlyke latidftreek.» welke men van denzelven kan overzien. Dewyl ik r.u thans denzei ven zo caby was, en niet voorzien kon, of ik wel ooit in dit gewest zou wederkomen: was het my on • mogelyk , om hetzelve te verlaaten, zon ■ der dien berg nog eens beklommen te heb, ben. Ik ging dus, by gebrek van een paard , te vost terug naar Deerfen, en aanvaarde van daar, in gezelfchap van mynen broeder G 4 en  ( 104 5 en tan eenen vriend, de heflootene bedevaart naar mynen lieven berg. Maar opdat myne jonge Lezeren, die mogelyk zulk eenen geliefkoosden berg niet hebben, my om deeze gril misfchien niet moogen uitlagchen, dien ik hun wel eerst eene kleine befchryving te geeven van dien berg, welke my zo onwederftaanbaar tot zich trok. Hy is vooreerst van eene aanzlenlyke hoogte en lengte, vermits hy zich van het noord oosten naar het zuid-westen, meer dan een half uur verre uitftrekt. Het grootfte gedeelte van zyne zydlingfe vlakte beftaat uit beemden , welke door heiningen van eikanderen afgezonderd zyn, hetwelk denzelven alleen reeds eene zeer bevallige gedaante geeft. Daar, waar de beemden eindigen, dat is, omtrent den top van den berg, verheft zich een hooge , rechtopgaande rotzigemuur, en vormt, om zo te fpreeken, het hoofd van denzelven. Op dit eerwaardig hoofd pronkt een heerlyk bosch van beuken hoornen, die de voorbytrekkende wolken beroeren. Deeze berg bezorgt de geheele omliggende landftreek, meer dan eene myl in 't ron. de,  ( 105 ) de, met welriekende kruiden , vol van heiU zaame fappen, welke tot voeraadje dienen. Hierom ziet men denzelven in den tyd van den hooi oogst van eenige honderde men. fchen krielen, die met de ontelhaare hooiftapels een zeer levendig en vrolyk gezicht opleveren. Maar indien men nu zelf op den top van deezen berg rtaat, en wel recht boven zynen rechtopgaanden ro:s muur, welke den hoogden tooren den loef affteekt: dan heeft men het overzicht over een mengfel van bergen, valeijen en vlakten , van vruchtdraagende velden, beemden, vyvers, tuinen, huizen en bosfchen , het welk ik niet in ftaat ben te fchilderen. En dit alles vertoont zich van deeze hoogte zo onbefchryflyk fraai! ■ • Ik kan niet nalaaten , om hier nog eens by myzelven te zeggen, dat wy Duitfchers onrecht doen, dat wy alleen in vreemde landen de natuur met zo veel verbaazing befchouwen, en voor de groots en prachtige tafereelen, welke zy in zo meenig gewest van ons eigen vaderland verfpreid heeft, als ware het louter broddelwerk , ongevoe. lig voorbygaan. Ook ik heb gelegenheid G 5 §e-  ( 106 ) gehad, om in eenige andere landen veele bekoorlyke en grootfche vertooningen der natuur te zien: maar iets fraaijers en bekooriykers, dan myn eigen Neder • Saxisch Vaderland my in veele niet gekende landftreeken aanbood, vond ik r.ergens. Genoeg van den Houtberg! Eer ik echter dit gewest, en met het zelve het Brunswykfche verlaat, moet ik *cr nog het één en ander tot eene volmaakter kennis van dit wel niet groot , maar nogthans in veele opzichten zeer merkwaardig land , byvoegen. De meenigvuldige dappere , groote en goede Vorften, die de fieldenftsm, welke dit kleine land regeert, — van Hendrik den Leeuw af, tot Ka rel Willem Ferdinand pen Miksch toe, heeft voortge- bragt, hebben veeltyds de oogen van geheel Europa hierop doen vestigen; en het is nog r.ict zeer lang geleerien (*), dat de Prinfen van dit huis de dyk of dam waren , waartegen de magt van Frankryk, welke geheel (*) In den laaiden zevenjarigen oorlog.  C 107 ) heel Duitschland dreigde te overftroomenj haare geduchte golven brak. Zulk een land verdient immers wel, dat myne jonge Leezers hetzelve wat naauwkeuriger leeren kennen. Dit land beftaat uit drie van eikanderen afgezonderde (lukken, één noorder-, één zuider-, en één wester • gedeelte. Deeze worden door een gedeelte van het Vorftendom Halberftad en door het Bisdom Hildes. heim, welke tusfchen beiden liggen, van eikanderen afgefneeden Het noordergedeelte is vry vlak, en draagt veldvruchten van allerleien aart, ook vlas, tabak, heerlyke tuinvruchten en hop. Daarentegen zyn het zuider- en wester - gedeelte zeer bergachtig en vol bosfehen. Hat eerfte bevat e^n ftuk van het vermaarde Harsgebergte, het welk de Communie.hirz genoemd wordt, de. wyl de bergwerken, welke hier zyn, de beide Brunswykfche huizen, naamelyk van Wolfenbuttel en Keur - Hannover in gemeenfchsp toebehooren. Behalven de veel opleverende berg- en zout ■ werken .welke men in dit land heeft, bloeijen 'er ook veele Manufaktuuren, waar- on-  C 108 ) onder voornaamelyk behooren de yzer- en ftaalfabrieken, de glas- en Spiegel-hutten , de leêr- en in 't byzonder ook de porcelyn. fabriek te Funflenberg , welke met die te Berlyn en Meisfen in veele ftukken om den voorrang dingt. Inmiddels is de vlasbouw voor het grootfte gedeelte van dit land de meest algemeene en tevens weldaadigs tak van neering. Maar in weêrwil van deeze goede bronnen van neering, was dit land door eenen faamenloop van verfcheidene oorzaaken, zo diep in fchulden geraakt, dat het in deezen opzichte en in de evenreedigheid van deszelfs grootte , Engeland byna evenaarde. Alle de gewoone inkomften , gepaard met de nieuwe belastingen, welke de noodzaakelykheid veré'i'chte , dat het land moesten cpgelegd worden , waren niet meer voldoende, om de jaarlykfche intresten voor de fchulden aftedoen. Maar de Voorzienigheid verwekte nu het hart en den geest van den thans regeerenden Hertog , die in dien tyd not: Erfprins was, dat hy naar de hem van zynen vader opgedraagenmagt.door wyze maatregelen, en door een mannelyk - be-  befluit het arme land mogt bevryden van eenen last, welken het niet meer draagen kon. Hy begon met de inkrimping van zyn eigen huis; hy verminderde den uiterlyken glans van hetzelve, om deszelfs waare innerlyke waardy dieste meer te verhoogen; dankte de overvloedige krygsknechten af, voerde den geest van zuinigheid, van geregeldheid en goede huishouding in alle de deelen van het fta3tsbewind in; bevorderde den Landbouw, den Koophandel en Ambagten, en — gaf een , voor het grootfte gedeelte uit geworvene buitenlanders beftaand, Corps in Lngelfche zoldy, om in Amerika gebruikt te worden. Myne Leezers verwonderen zich mitfchien, dat ik ook deezen laatften maatree gel onder de wyze en goede gereekend heb ? Ik moet my dus wel nader verklaaren. De Duitfche Menfchen - Handel, welke in dien tyd de mode wierd , heeft ook in myne oogen iets, dat zo gruwelyk en verfoeijenswaardig is, dat ik liever myne pen in ftukjes fnyden en van alle boeken - fchry. ven wilde afzien, dan een enkel woord, ik zaj  ( «° ) zal niet zeggen ter vercieediging, maar flechts ter ontfchuldiging van dien gruwel zou willen opftellen. Maar zulk een menfchen- handel, als andere Duitfche Vorften zich in dien tyd veroorloofden, had in het Brunswykfche geen plaats. De Hertog , een bloedvriend van het Engelfche Huis, zond, als Vriend en Bondgenoot, aan zynen Koningklyken Schoonbroeder niet zyne eigene , door geweld byeengebragte onderdaanen, maar voor het grootfte gedeelte vrywillig geworvene menfchen , en ook voor een gedeelte onnutte landloopers, die den Staat tot eenen last waren; en het geld, 't welk hy daarvoor ontving , befteeddc hy niet tot het bouwen van prachtige kasteelen of tot het aanleggen van koste'yke tuinen, enz., maar alleenlyk tot afdoening van de fchulden van den Staat, en ter verminde, ring van de lasten van zyn volk- Want naar maate de fchulden met dit geld betaald wierden , was men 'er ook op bedagt, om de lands belastingen, in tyd van nood verhoogd, te verminderen; zo dat de Brunswykers, die toen in Amerika hun bloed vergooten, met waarheid zeggen konden: ons bloed  ( m ) bloed ftroomt ten beste van ons Vaderland ! Wat is hierin nu, 't welk of onrecht, of berispenswaardig zou weezen. Men ziet, dat ook hier toepasfelyk is, wat in 't fpreekwoord gezegd wordt: wanneer twee men-' fchen het zelfde doen , is 't evenwel niet altyd hetzelfde. Ik befluit deezen kleinen uitflap met de voor myne vaderlandsliefde zo heugchelyke aanmerking, dat dit land onder de wyze, werkzaame en tevens zachte Regeering van zynen goeden Beheerfcher, niet alleen van tyd tot tyd geheel vry van alle fchulden, maar alsdan gewisfelyk ook een van de gelukkigften in Duitschland worden zal.  (I») 5- Reis oveeÉimreck naar Göf« t i n g e n. Ik ieed den anderen dag des morgens, in gezelfchap van mynen broeder, naar EimJ/eck. De weg derwaards is zeer ongelyk , dewyl hy over berg en dal, meest op eenen fteenachtigen grond voortloopt. Hy is echter ook maar twee mylen lang. Op deezen weg ontdekte ik twee naast eikanderen in de aarde gegraven fteenen , en vernam, dat dezelven het gedenkteeken zyn van eene eertyds in Duitschland geoefende zeer barbaarfche doodftrafFe. Wanneer naamelyk iemand aan eenige veld-die. very fchuldig wierd bevonden , moest hy zich tusfchen deeze fteenen, en wel zoda. nig neerleggen, dat het hoofd en een gedeelte van den hals daar buiten ftak. Dan liet men eenen ploeg kort langs deeze fteenen voorbygaan, zo dat het hoofd van den kwaaddoener door het ploeg-yzer van den romp  ( 113 ) romp wierd afgefneeden. De menschheid yst op dit denkbeeld! In Eimbeck bezocht ik eenen waardigen Schoolleeraar, den Conrector Willenkamp , die eertyds myn huisvriend was. De blydfchap van dien man , om my op eene zo onverwachte wyze weder te zien, was zeer groot, en de myne niet minder. Ik had ook hier, gelyk elders, gelegenheid te ontdekken, hoe zeer men thans overal heeft begonnen, de behoefte van eene betere opvoeding te ondervinden, en hoe zeer de edeler en meer verlichte menfchen in elke plaats dien geenen hoogachten en beminnen , welke dit gewichtig werk met een uitfteekend doorzicht en yver fchynen te bevorderen. De Heer Willenkamp geniet deeze aanmoediging in eene ruime maat, hoewel, gelyk dit, helaas! nog in de meeste plaatfen het geval is, de bekrompen inkomfien van het Schoolleeraars - ampt, het welk hy bekleedt, noch met de behoeften van zynen ftaat, noch met zyne verdienften overeenkomftig zyn. Het was , zo als 't gemeen'yk in kleine of middelmaatige plaatfen gefchiedt, zo dra niet ruchtII. deel. H baar  ( «4 ) tor geworden, dat hy bezoek had ontvan. gen; of hem wierd uit de eerfte huizen der ftad, haazen, patryzen, en — ik weet niet wat al , in zyne kleine keuken gezonden ; en om dat hy verlegen was om eene chais en paard, waarmede hy wenschte my Baar Göttingen te verzeilen, was 'er ter. ftond een jong mensch gereed , die een door hemzelven gehuurd rytuig van dien aart aan hem afftond , en van het genoegen van een voorgenomen lustreisje afzag. Ik had ook hier, gelyk in elke andere plaats, waar ik op myne reis kwam, het vermaak, om kennis te maaken met veele jonge vrienden , die my uit myne gedrukte kleinigheden hadden leeren kennen en daarover liefde voor my hadden opgevat. Wel twintig van hen kwamen op eenmaal bymy, en de klaarfte blyk van gedegenheid en liefde , welke hen allen uit de oogen zag, was by my eene zeer bevallige belooning voor de kleine poogingen, welke ik ten beste van de jonge waereld heb aangewend. Eimbeck is de hoofdplaats van het Vorftendom Grubenhagen, het welk , gelyk men weet, mede behoort tot het Keurvorften- dom  ( f15 ) dom Hannover. Het is eene vry aanzieTielyke , eertyds eenigzms bevestigde ftad , aan .de kleine rivier de Urne, welke niet verre van hier in de Seine vfXt. Zy is niet, ge. iiyk in myn Aardryhkundig Kaartfpel en in alle Aardryks-befchryvingen ftaat, eene Had, welke van Fabrieken haar beftaan heeft, •maar alleen eene akker-ftad , omdat de meeste inwooners zich van den veldbouw geneeren. Want hnewe! ook hier en daar misfehien een wolle ■ fabrikant woont, die eenige douzynen ftukken grof laaken of iousfen weeft, kan men echter daarom niet zeggen, dat zy den naam van eene Manufactuurftad verdient. Men had thans juist een begin gemaakt met den roggen - oogst. Ik ontdekte hierby «ene tweeleedige gewoonte , welke in het geheele Noordelyke Neder Saxen onbekend ■is, cn nogthans verdient nagevolgd te worden. De eerfte beftaat hierin, dat men het graan niet, gelyk elders, met de zetsfea afmaait , maar met eene kleir>e kromme handfikkel afihydt, 't welk wel wat langkzaam gaat , maar ook het voordeel aanbrengt, dat de halmen ordentely.k komen te H a  ( H6 ) Iïggsni en 'er by het opbinden van deze!' ven minder verlooren gaat. Ook kan deeze bezigheid even zo goed door de vrouwen als door de mannen verricht worden, daar integendeel het maaijen met de zeisfen zulk een zwaar werk is, dat 'er noodzaakelyk mannenkrachten toe verêischt worden. De tweede gewoonte, welke myne goedkeuring nog meer wegdraagt, beftaat in de wei uitgevondene wyze, om de fchooven op het veld zodanig optezetten, dat zy zowel behoorlyk uitdroogen , als ook door de invallende regenbuijen minder lyden kunnen. Men fielt naamelyk negen fchooven pyramidaal byeen, en fpreidt de tiende, by de airen opgebonden, zodanig omgekeerd daarover heen, dat alle de airen daardoor bedekt , en tegen den regen, als door eenen mantel, beveiligd worden. Houdt de regen op, dan neemt men deezen mantel af, om ook de airen, zo tang als noodig is, door de zon te laaten droogen. Deeze tweeërlei gewoonte heerscht van hier tot in Zwitferland toe in de meeste gewesten. Eene kleine School-byzonderheid, welke ik  ( H7 ) ik hier vernam, voeg ik daarom hier by," dewyl myne jonge en oude Leezers daaruit kunnen zien, hoe fchadelyk het is, wanneer de kinderen gewend worden, of zichzelven gewennen, by dat geene, het welk zy Jeezen, alleen op de woorden, en niet op den zin van dezelven te letten ; eene gewoonte welke voornaamelyk ontftaat uit het van buiten leeren van enkele woorden zonder verhand. Zulk eene verwende jonge ziel denkt in 't vervolg dikwerf by dat geene, het welk zy leest, de grootfte ongerymdheden en tegenftrydigheden , zonder dit zelve te merken , en heeft dus van 't geen zy leest, niet alleen geen nut, maar volftrektelyk nadeel, dewyl zy zich al meer en meer met verkeerde denl.heelden en vooroordeelen opvult. Een knaap van dien aart had onder anderen ook het latynfche woord potentia (de nsagt) geleerd. Zyn Leeraar, die hem dit woord had voorgezegd , was uit OpperSaxen; hy fprak dus ook het woord Magt even zo lang uit, als wy het woord Maagd pleegen uiitefpreeken. Het knaapje uit NeH 3 deï'  ( "8 ) der Saxen zyndé, had dan geleerd reet het ■woord l'ótcntia, het denkbeeld van eene dienstmaagd te verbinden. Nu kwam hy Bier op de School. In de klasfe waarin hy geplaatst wierd , wierden ellendige Lafyr.fche Saamenfpraaken van Lange ge» leezen. De beurt van ou roetten kwam ook aan hem, èn dë Saamen!praik, welke hy moest overzaten, had hét opfchrift • A> mpiÉ potentia Dei, vM de groote magt van God. Dit vertaalde hy aldus : De (van) >r,agna (de gmote,poténtia^mtagA, Dei («ods ,\ zonder in t rhinftê te denrón, of deeze overzetting ook ongerymd v as. Tot zulk eene befefFeloosheid kan eene ziel ver-.alen. welke men gewend heeft, om alleenfyk op het woord en den kiank, maar met op den zin en den faamenhang der woorden te S» ten. % In gezelfchap van mynen vriend reed H nog rienzelfden cfaS *an Eimbeck naar Gillingen, tene réis van vier groote myleft , wélke wy ónder zw'aaré re'gènbuijen, binren Jen tyd van vier uuren volbragtén. Men komt naamslyk by Eitibeck typ de fraaf/a Karnt-  ( H9 ) Konst(lraat (*) , welke eenige jaaren geleeden toeft** Hannover en Casfel voltooid is, en welke de reizigers zeer veel gemak» maar ook niet, dan voor zeer veel geld toebrengt. Wel is waar, het aanleggen van zulk eenen weg kost indedaad zeer aanzie^ nelyke fommeu (t). maar by zo veel pa.fagie, en voornaamelyk by de zeer flechte onderhouding van dezelve tusfchen Eimbeck en Hannover, waar men dikwyls byna niet merken kan , dat men op eene Konstftraat rydt, fchynt het tolgeld, It welk men van tyd tot tyd geeven moet, een aite zwaaien last , welke voor meenig reizend mensen, zeer hinderlyk moet zyn. Men betaalt , by voorbeeld , van Güitingen tot Hannover, dat is, voor elf mylen, voor eene cbais mat C) Aldus vertaal ik het franfche woord Chausfle, waarvoor wy nog geen duiisch Woord hebb-n. Eene Chaise is mees anders, dan een door konst gemaakte weg, welke wat rond en hooger is , dan net land, waar hy doorloopt, en welke men in p aats van met orgemakkelyke ftraatfteenen , met klem aeflaagene lteenen overdekt heeft. C+) Men bereekert de kosten van ééne myl op veeftig dilizend guldens* H 4  ( na ) met twee. paarden , en we! op een' werW dag. één-en-dertig en één halve ftuiver, naar hol'andsch geld gereekend; maar doet men deeze reis op zondag of een feestdag, dan moet men dubbel betaalen. Evenwel, fchoon dit in vergelyking met de kleinigheid, welke men in andere landen , by voorbeeld in Hes/en en in de Paltz, voor het gemak van zulk eene Konstftraat moet betaalen , wat veel fchynt te zyn: ■wordt men toch op denzelfden weg na elke halve myl op nieuws telkens indachtig gemaakt , dat de Regeering van dit land desniettegenftaande indedaad met gulle en mentchlievende gezindheden moet bezield zyn, Zy heeft naamelyk by het aanleggen van deezen weg , niet voor haare eigene in. komften alleen, maar ook voor het vermaak en de verkwikking van den vermoeiden wandelaar zorg gedraagen, dewyl zy by eiken handwyzer , die men op ieder halve myl vindt, een lommerryk prieel, en in het«elve eene rustbank van groene zoden deed aanleggen , waarvan iedereen zich zonder geld bedienen kan, zo lang als 't hem be- haagt,  ( in ) haagt. Ik moet bekennen, dat het gezicht van deeze priegelen my telkens wederom verzoende, zo dikwerf als ik geneegen was om over het ongemak te morren, dat men by elk van deeze huizen opgehouden wierd, en nieuwe fchatting betaalen moest. Voor het overige kost deeze Hannover» fche Konstftraat veel meer van onderhoud , en zal nogthans nooit zo fraai worden, als de foortgelyke wegen in de Paltz, in het Baadenfche en in Frankryk zyn; en wel om die reden, dewyl men hier geene andere, dan Kalkfteenen heeft, welke zo murw zyn, dat zy zeer fchielyk in ftof, en by een aanhoudende regen in modder veranderd worden. Niet verre van Eimbeck ontmoet men twee groote zoutwerken , naamelyk : zout der keiden en fulbeck. De Landman vindt hier altyd nog raad< zaam, om een gedeelte van zyne akkers met tabak te beplanten , niet tegenflaande de aankweeking van deeze plant zeer veel arbeid en zorgvuldigheid verêischt, en de gewonnen bladen thans nog maar half zo duur verkocht kunnen worden , als ten tyde van H 5 den  (I") den Amerikaanfchen oorlog , geduurend» welken 'er Hechts zeer weinig tabak uit Virginie naar Europa komen kon. In dien tyd wierd de centner van deeze inlandfche bladen met agttien , thans alleen met negen guldens betaald. En evenwel vindt de Landma» 'er altyd nog voordeel by. Hoe groot moest dan niet het voordeel van dit voortbrengfel ten tyde van dien oorlog zyn ! Half weg tusfchen Eimbsck en Giittingen ligt Nordheim, eehe middelmaatige landftad van omtrent vyf honderd huizen, wier inwooneren hun onderhoud voor het grootfte gedeelte door den landbouw verwerven. Wy naderen thans de Akadetnie Göttingen. Daar zal ik myne jonge Leezeren , dia mitfchien nog nooit gelegenheid hadden , om eenen zogenaamden Zoon der Mazen , dat is, eenen Student te zien, een denkbeeld moeten geeven van de byzon derbeden , waardoor dit volkje » de Studenten, op alle duitfche Akademiën zich van da overige menfchenkinderen zorgvuldig tracht te onderfcheiden. De volgende op zichzelven nkts betekenende kleinigheid, mo* ge hen daartoe voorbereiden. Twee  ( 123 ) Twee van Eimueck naar GSttingen wederberende Studenten «eden , even gelyk Wy in eene chais. Op den weg achter, haalde ons een insgelyks terugkomende poc-fnecht met vier losfe paarden, waarmede hy eene extrapost had gereeden. Ry eiken ander reiziger zou deeze postknecht fti!zwy&ehde zyn voorby gebeden, en elk ander reiziger zou *m ook ftlizwygende hebben laaten vóorBy ryden. Maar zo doet de Student niet. Deeze heeft op de geheele waereld niets gewifitigers, dan Uilen, Spiegels Jlreeken Uittevoeren; en hy zou zichzeiven verachten j to hy de mmfte gelegenheid, welke hem daartoe wordt aangebooden, ongebruikt liet vdorbygaan. Naauwlyks had dan de postknecht de achter ons iydende chais van de Studenten achterhaald, of 'er ontftond tusfchen den.eeriten en de laatften zulk een levendig gefprek , alsof drie oude en gemeenzaame vrienden eikanderen onverwachts hadden wedergevonden, fchoon de één den anderen thans misfchien voor de eerfte maal zag. Wy hoorden weldra , dat één van de Zoonen der Muzen met den Zoon van den Pest  C «4 ) Pon, met de grootfte drift, alsof'er de welvaart van het geheele Roomfche ryk van afhing , in onderhandeling trad , om den laatften te beweegen , zyne plaats in de chais inteneemen, hem daarentegen het zadelpaard te laaten beklimmen , en de vier losfe paarden te leiden. Lang bleef de Zwager (*) onverzettelyk by zyne weigering: maar dewyl de Zoon der Muzen niet ophield , hem om Gods wille te bidden , dat hy hem toch deeze eenige liefde en geneegenheid mogt bewyzen , en dewyl hy hem eindelyk zelfs, ik weet niet, hoe veel geld ter belooning daarvoor bood, wierd eindelyk het harde posthart week, en de Student bereikte zyn oogmerk. Naauwlyks had deeze de Postmuuzs beklommen, ■ aldus noemt men naamelyk in de kluchtige Studententaal, 't geen wy andere menfchen een postpaard noemen, en naauwlyks had de Philiftyn ■—— dat is in dezelfde taal elk , die geen Student is — zich naast den CO Aldus noemt men in Duitschland eenen postknecht.  ( H5 ) den anderen Student in de chais geplaatjt, of de eerfte joeg in een vollen galop voor, uit, en het fcheen alsof hy met zyne vier postmuuzen de waereld wilde uitryden. Vruchteloos riep de Zwager hem na, dat hy zou ophouden en van de klucht een einde maaken : de Student joeg zonder ophouden voort, om het genoegen te genieten , dat alle de geenen, die hem ontmoetten , zich over zyn zonderling bedryf zouden verwonderen en daarom lagchenNiet dan naby Göctingen behaagde het hem, om eindelyk halt te houden , en den be. naauwden Philiftyn wederom in het bezit van zyne paarden te Hellen. Ik denk , dat myne jonge Leezers uit dit klein verhaal wel reeds van zeiven zullen opgemerkt hebben, dat het eigenaartige van het Studentenleven voornaamelyk daarin beftaat, dat deeze jonge lieden gemeenlyk op eene gemaakte en gezochte wyze iets zonderlings en kluchtigs willen zyn, zeggen en doen. Ik zal hun welhaast gelegenheid verfchaffen, om dit juist niet zeer aanpryzenswaardig charakter volkomen te fchetfen. Nadat wy in Göttingen waren gekomen, en  < «6 ) efi de Kastelyn niet aanftonds een vertrek voor ons gereed had, Het hy ons zo lang vooreerst in zyne eigene kamer gaan Het grooter gemeen vertrek tegenover was vol van Studenten , of, gelyk zy zich liever Jaaten noemen, van Borften Myn vriend had de goedheid, om voor my naar de post te gaan, om my mynen voorafgezondenen koffer te laaten brengen , M ik plaatfte my middelerwyl in eenen hoek, om waakende van myne achtergelaatene beminden in Trittow te droomen. Ondertusfchen moeten de Studenten — wel neen toch ! de Borflen wilde ik zeggen , in het groote vertrek nieuwsgierig geworden zyn, om te willen weeten, wie de twee aangekomene kaerels (want in de krachtige taal van die Heeren, is zelfs de Staatsdienaar , voor wiens Kamerdienaar zy na drie of vier jaaren zich eerbiedig zullen buigen , flechts een Kaerel, een Philiftyn of een Schoft! ) toch wel eigenlyk zyn mogten; en één van hen, zeker yk een zogenaamde Matador, dat is, een van de eerften en aanzienelyiiften, had het mogelyk op zich genomen, om het land der rhüi- fty  ( »7 ) ftynen te befpieden. Hy trad tot dat einde met eene waare liramarbas tronie , met eenen magtig grooten en, let wel! verkeerd op het hoofd gezetten hoed, en met eenen vasten gebiedenden tred in myn vertrek; wierp , zonder zyr.en hoed aanteraaken, noch anderszins iets te doen , van 't geen onder befchaafde menfchen in diergelyke gevallen gedaan wordt, eenen naar zyne gedachten verootmoedigenden of zelfs wel verfchrikkenden blik op my, en ging my vervolgens, als eenheid, met veele fratigheid ftyf voorby. Het moest hem misfchien vreemd voorkomen, dat deeze zyn heldhaftig manoeuvre pp het lange fchraale postuur in den hoek niet den minften indruk had gemaakt, terwyl hetzelve zo koel en gerust bleef zitten , alsof dit vreesfelyk verfchynfel hetzelve in 't geheel niet raakte. Hy had dan mogelyk wel beflooten , om den kaerel wat nader te komen: want het duurde niet lang, of hy keerde door dezelfde deur, welke hy was uitgegaan, in de bovengemelde houding terug, en ging nu een er. andermaal, en wel ditmaal — fluitende en de armen in eikanderen geflaagen, voor my op en  ( "8 ) en neêr. Ik, di'e inmiddels met het hoofi in de hand op de tafel leunde, en zo wel de laffe zotheid, als de laatje lompheid van die jonge dwaazen befchouwde, Hoorde my wederom aan niets , en verloor nog minder myne bedaardheid , dewyl myne verbeeldingskracht my zeer levendig de ezelsooren toonde, welke zeer duidelyk Uitftaken door de leeuwenhuid, waarmede myn held zich had omhangen. Het moest hem vreemd dunken, zulk eene bedaardheid by zulk eenen knol van een Philiflyn (*) te vinden. Hy verliet het vertrek, en kwam niet weder. Des anderen daags at ik des middags aan de gemeene tafel, en het grootfte ge • deelte van het gezelfchap heftond uit Stu- den- (*) Dit is nok eene uitdrukking uit de fyne Studententaal; men moet echter opmerken, dat het wooid knol nie! al-yd een fcheldnaam , maar dikwerf de grootftt loffpraak is, welke de ééne fiere borst den anderen geeft, wanneer hy zyn bartelyk genoegen over hem betuigen wil; maar in dit geval wordt 'er altyd het woord fidil bygevoegd. Ds Kaeril is een fidilt lol, heet dus zo veel, als: hy is em trouwhartige vrolyke broeder, die ajies mede doet en geea vermaak bederft.  C Ï29 ) dénten. Myn Bramarbas was. 'er ook byj ên had zich recht over my neêfgeplanr. Öok hier hield hy zynen grooten verkeerdopgezetten hoed, geduurende den geheelen maaltyd, op het hoofd, fcnoon het ge. heeb overige gezelfchap , gelyk het befchaafde lieden betaamt, met ontblooten hoofde zac — Niet, dan voor den derden dag, toen hy waarfchyne'lyk ha 1 vernomen, dat ik voor twintig jaaren insgelyks de hoo;e eer genoot, een Student te zyn, verwaardigde hy my met eenige achting, en leide, toen wy wedérom aan de tafel gingen zft> ten, den hoed af. Wat zeggsn myne jonge Leezers wel van de zeden van dien zoon der Muzen? —Echter moet niemand hier van deezen eenigen woesten jongeling, het befluit opmaaken op alle overigen, die zich aan de ftudiëh hebben toegewyd. Dit zou indedaad even zo onrechtvaardig zyn, als wanneer men in Duitschland naar eenen enkelen Franfche'n windmaaker dé geheele Franfche , en in Frankryk naar eenen enkelen Duitfchen gëkken Baron de geheele Duitfdie Natie zou li. Dit el. I Wit  ( 130 ) willen beoordeelen. Verre zy het van my, om door dit verhaal aan éénen myner Leezeren gelegenheid tot zulk een voorhaarig oordeel te willen geeven! Ik vind my veelmeer verpllgt, om aan de Akademie te GSttingen het getuigenis te geeven, dat zy my , naar alles , waartoe ik gelegenheid had, hier te ontdekken en te ondervinden, over het geheel befchouwd , een van de meest befchaafden in Duitschland fcheen te zyn, zo als zy , eensdeels met opzicht tot de voortreffelyke Leeraars in elk vak van de weeten fchappen, anderdeels met opzicht tot de menigvuldige en kostbaare hulpmiddelen om kundigheden te verwerven , ontegenzeggelyk thans de Koningin onder alle de Duitfche Akademiën is. Naarftigheid en welgevoeglykheid fchynen , zo niet onder de meesten, nogthans onder een groot gedeelte van de geenen, die hier ftudeeren , de heerfchende hoofdtoon te zyn; en aan deeze betere helft zou men eerder eene alte verre getrokkene fynheid in het uiterlyke, voornaamelyk eene verkwisting door de zucht tot zwier en te verregaande naarboot. zing  ( 131 ) zing van den hoogen leeftrant ontfraWc1 < dan wel ruuwheid en lomp Studentenleven te berispen vinden. By dit alles blyft het waaf , dat onze Duitfche Akademiën, zelfs de besten niet uitgezonderd, ten aanzien van de zeden au tyd nog eene groote verbetering noodig hebben; het blyft waar, dat een gedeelte van de Studenten ook op de beste Akademiën, zelfs te Gottingen, uit flecht opgevoede ruuwe jongelingen heiraat, die hunnen tyd met leediggaan en onder fchandelyke buitenfpoorigheden doorbrengen , en die hunne geheele eere daarin (lellen, om op eene recht in het oog loopende wyzes zonderling, lomp, en liederlyk niet alleen te %yn, maar ook te fchynen; het blyft dus Waar, dat de Akademiën, zelfs de besten niet uitgezonderd, een kolk zyn , welke de onfchuld, de gezondheid en de geheele toekomende welvaart van veele jongelingera onherftelbaar inzwelgt, en jaarlyks een aantal, naar ligchaam en ziel, verwaarloosde jongelingen uitwerpt, die de Maatfchappy meer tot last dan tot voordeel verftrekken 3 het blyft eindelyk waar, dat dit beklagens\ 1 vaaf-  ( I3i ) •waardig kwaad , zelfs by den besten wil en yver van de Akademifche Leeraars niet ten eenemaal kan weggenomen worden , zo lang het de Regeeringen nog meer daarom zal te doen zyn, om op hunne Akademiën allerlei jongelingen, die veel geld verteeren , dan geene anderen , dan befchaafde en nyvere te zien vergaderen. Ik meende, dit met opzet ingekort naricht van den zedelyken ftaat onzer Aka. demiën, verfchuldigd te zyn aan die geenen van myne jonge Leezeren, welke zich aan de Weetenfchappen toewyden, en dus eerlang zodanige plaatfen zeiven zullen bezoeken. Voor hen moogen deeze bladen een teeken van waarfchuuwing zyn, met hetopfchrift: „ Jongeling! hier ging de onfchuld . van meenig mensch, en met dezelve de „ gelukzaligheid van meenig mensch , te t, grond!"  ( i33 ) 6°. Ve^blyf te Göttingbn. Reis vandaar over musden naar c-assel. Göttingen, de aanzienelykfte ftad in het Vorftendom Kalenberg, behoorende tot het Keurvorftendotn Hannover, zal omtrent duizend huizen en agtduizend Inwooners hebben. Zy wordt doorfneeden van eenen arm van de Leine, en ligt in eene vlakte rondom met bergen ingeflooten, welke wel niet on. der de uitmuntend fraaije , maar evenwel ook niet onder de Hechte en onaangenaa. me gewesten verdient gereekend te worden. De fraaije ftraat langs de huizen , welke ook hier, gelyk te Brunswyk, uit breede fteenen beftaqfc, brengt den voetgan. ger zeer veel gemaks toe. Deeze ftad heeft meer dan édnen aanzienclyken tak van neering; vruchtbaare akkers en tuinen, bloei jende wolle - fabrieken, I 3 han-  ( 134 ) handel met metworften , welke misfchien in de geheele waereld niet lekkerer van fmaak worden gemaakt, dan hier, en voornaamelyk de Akademie, welke alleen reeds eenen omloop van geld van meer dan driemaal honderd en zestig duizend guldens moet veroorzaaken. Het getsl der Studenten kan flechts van het éére halve jaar tot Jiet anfter opgegeeven worden, dewyl hetzelve omtrent Paasfehen en St. Miehiel , wegens de thuisreizende en nieuwe aankonielingen altyd aan zekere ebbe en vloed onderworpen is. Het zal, het ééne jaar door hét ander gereekend , tusfchen de agthonderd en duizend beloopen. Onder de merkwaardigheden van deeze p'.yais , reken ik voornaamelyk de vermaarde cn verdienftelyke Leeraars deezer hooge 1'chool . die voor het grootfte gedeelte Leeraars van den eerden rang zyn. Ik bezocht d;n Heeren Kjsti»ïB, F e d t r mynen federt langen jaaren hooggeëerden vriend, Heyne, Michaelis en Schlözer, en verheugde my, in hen mannen van perfoon te leeren kennen, die ik reeds zo lang had hooggeacht. Myn wensch,  ( 135 ) wensch, om dit vermaak by meerder waardige Hoogleeraars van deeze hooge fchool te genieten, wierd door eene kleine onpasfelykheid verydeld. Inmiddels had ik kort vóór myn vertrek van hier nog het genoegen, eenen man te leeren kennen, die met het beminnelykst karakter even zo veel befcheidenheid als verdienden paart. Zyn naam is Meyensero, en hy bekleedt eene bediening by de ftad. De vaderlandslievende pogingen van dien braaven man, zyn de oorzaak van de tegenwoordige goede overëenftemning tusfchen de Akademie en den Magiftraat der ftad , van het verplaatfen der Kerkhoven huiten de poorten, en van het aanleggen van een Werkhuis, van de verbetering der fchikkingen voor de Armen, en van etne zeer heilzaame inrichting om de ftraaten ,te zuiveren , welker vuile en Hinkende uitdampingen esrtyds de lucht vergiftigden; dit alles zyn verdienden, waarvan eene enkele voldoende zyn zoude, om iemand den pryswaardigen naam van Patriot te verwerven. Zodanige mannen te leeren kennen, zich met hen te onderhouden en hen de I 4 hand  I '36 ) band te drukken , is voor hem, wiens ziel nog vatbaar is voor elke goede zaak, van honderdmaal meerder nut, dan het bekyken van alle mogelyke zeldzaamheden der natuur en konst. Men vindt zich in het byzyn van zulke mannen, ik weet niet hoe, verheven; de zucht voor alles, wat goed en van een algemeen nut is, wordt daardoor verfterkt, en men verlaat hen, zo al niet met het voorneemen, ten minden met den levendigen wensch, om hun gelykvormig te worden. \k raad dus mynen jongen Leezeren, om toch vooral nooit eene gelegenheid te verzuimen, om in zodanige kennis, ipn te genaken , al moesten zy daarvoor ook afzien van al het overige, hetwelk in eene plaats bezienswaardig is. Althans ik ben al tyd gewoon, dit op myne reizen te doen , en ik kan zeggen , dat ik 'er my tot hiertoe zeer wei by bevonden heb. Van de voortreffelyke Bibliotheek te C'óttingen , welke jaarlyks meer en meer toeneemt, van de verzaameling van zeldzaamheden der natuur en kostbaare werktuigen , van het Obfervatorium, enz. Zeg ik myne lieve Leezers niets, dewyl de naauwkeungrtc be- fchrjr-  ( 137 ) Jbhryving van die dingen noch Ieerryk , 'noch onderhoudende voor hen zou weezen. Daarentegen zy het my vergund, om hen eene befchryving te geeven van twee zeer nuttigs fchikkingen, waarvan ik wenschte , dat ze in elke plaats, alwaar men 'er gelegenheid toe heeft, mogten gevolgd worden. De eerfte is de zogenaamde School van lnduftrie. Maar myne jonge Leezeren weeten nog niet, wat deeze naam beteekent; ik zal denzelven dan met weinige woorden verklaaren* Tot hier toe heerschte hier , gelyk overal, in de laage Stad- en Landfchoolen de ailerfchadelykfte gewoonte , dut 'er in een ei.kel, doorgaans vry klein vertrek, en voor een enkelen Leerbar, geineenlyk op eene zeer kleine jaarwedde ftaande, wel vyftig tot honderd kinderen, van verfchlllenderi ouderdom en gedacht, vergaderden, om van deezen eenigen Leeraar , allen ten gelyken tyde, onderweezen te worden. Dit; kon de man niet doen; hy moest zich dus daartoe bepaalen , om zich telkens flechts met eenigen bezig te houden, maar inmid I 5 deis  ( 138 ) dels alle de overigen aan hunne luiheid of baldaadigheden overtelaaten. Dus was het zeer natuurlyk, dat de kinderen in zodanigë fchoolen weinig leerden, en in plaats van nuttige kundigheden, niets dan zucht tot traagheid en allerlei boevenftukken , welke zy eikanderen mededeelden , mede thuis bragten. Ook de lucht in zulk een vertrek, wierd door de uitdampingen van zo veele menfchen zpdanig bedorven, dat de gezondheid van allen daardoor gevaar liep, en dat allen, zo niet ziekelyk, rogthans ten minften vaal van kleur wierden. Hier trad nu een Hoogleeraar in Gttffn* gen, met naam Sjxtko op, en maakte een plan, hoe men dit fcnaJefyk misbruik, zonder veele kosten, zou kunnen wegneemen. Hiertoe vereischte hy niets meer , dan dat de School - leeraar eene verftandige vrouw moest hebben, die eenige zeer gewoone handwerken, by voorbeeld , breijen, naaijen en fpinnen verllond; en dat in elk Schoolhuis, in plaats van één School vertrek, twee kamers, ééne ruime enééne kleinere moesten gemaakt worden. Dan, aeide hy, behoeft de School - keraar telkens  ( H9 ) kens niet meer, dan zes of agt kinderen te gelyk by zich in het kleine vertrek tel raten komen, om ze telkens Hechts omtrent een half uur te onderwyzen, en wanneer deeze vervolgens tot de overigen wederkeren , dan komen 'er even zo veelen van de ande'ren wederom by hem in het vertrek. De overigen in de groote kamer verrichten middelerwyl, onder het opzicht van zyne vrouw. het één of ander van de bovengenoemde handwerken. Hiertegen zou nu iemand kunnen inbrengen : „ ja, maar op die wyze zou elk kind in 't byzonder immers te weinig on" derweezen worden, en het grootfte ge„ deelte van den dag met een handwerk ,. moeten doorbrengen!" Maar de Hoogleeraar Snxrao antwoordde terecht: dat een kind, wanneer het dagelyks fUchis een half uur met weinige anderen tevens htbwflyk wierd onderweezen, indeizad meer kon leeren, dan dat men hetzelve, geyk tot nu toe gefchiedde, met honderd anderen tevens fleelit onderwees. Ook voegde hy 'er met waarheid by : dat leeren werken, ook leeren was, en dat dus volgens zyn voorgeflagen fchilt  ( H° ) fcbikking , de kinderen wezenlyk meer goeds uit de fchool tnede zouden thuis bren' gen , dan tot dus verre. By deezen goeden voorfhg zou het nu echter wel gehleeVen 2yn, zo 'er niet juist oen Geestelyke in Göttingen was geweest, die gelegenheid en lust had gehad, om dien voorflag ter uitvoer te brengen. Dit was de Predikant Wagemak. Deeze, aan welke hei opzicht over de Armen fchool in Göttingen was toevertrouwd , was vol. komen wegens de nuttigheid van zulk eene inrichting overtuigd , en '. voerde de. zelve werkelyk in. Op deeze wyze ontftond de eerfte fchool van Induftrie. Ik bezocht dezelve, en vond dat ze volkomen aan myne verwachting beantwoordde. Het grootfte gedeelte der kinderen was in eene groote kamer met breijen , fpinr.cn, naaijen, enz. beezig, terwyl inmiddels een kleiner gedeelte van dezelven telkens in het ander vertrek door den Leeraar onderweezen wierd. Ieder half jaar houdt men van 't getn de kinderen gemaakt hebben , eene ppenlyke verkooping. Hier komen dan veele van dc aanzienelykftg menichenvrien- den  ( Hl ) den en vriendinnen, bieden al boertende tegen eikanderen op, en betaalen voor die kleine zaaken gaarne twee maal zo veel als ze waardig zyn- Het geld , 't welk 'er van komt, btfteedt men ten deele tot den inkoop van nieuwe ftoffen, welke verwerkt worden, ten deele ook ten voordeele van de kinderen. Eéne zaak echter kon ik by deeze pryswaardige fchikking niet goedvinden ; naamelyk , dat de handwerken der kinderen met alte weinig beweeging des ligchaams gepaard gingen. Ik gaf dus den raad, dat men het voorige ftads kerkhof, het welk naast dit huis ligt, en thans niet meer gebruikt wordt, in eenen tuin moest veranderen , om de kinderen , troepswyze, alle dagen een paar uuren daarin te laaten werken. De Heer Wa gemak gaf aan dit denk' beeld volkomen zyne goedkeuring; en dus is het my zeer waarfchynelyk , dat men hetzelve thans ter uitvoer heeft gebragt. Waarom heeft men niet reeds voorlang by alle onze laage ftad en landfchoolen deeze fchikking, welke zo volkomen aan het oogmerk bemtwoordt, ingevoerd? Ik wensch,  ( ) wensch, dat de geenen onder myne jonge Leezers , die op de welvaart van hunne medemenfchen eerlang eenigen invloed zullen hebben, zich deeze vraag eens ten rechten tyde weder moogen re binnen brengen. De tweede nuttige fchikking, welke ik hier ontmoette, was een Hospitaal, opgericht door een weldaadig byzonder gezelfchap, of een huis, waarin zieke en ge. brekkelyke menfchen bezorgd worden. Dit huis onderfcheidt zich van foortgelyke fchikkingen van dien aart, door een dubbel voorrecht. Men vindt naamelyk daarin eene zindelykheid en regelmaatigheid, welke anderszins in zulke huizen niet zeer gewoon zyn; en het genoegen , het welk men by dit gezicht ondervindt , wordt zeer vermeerderd, wanneer men verneemt, van hoe veel nut men tevens deeze fchikking voer twee foorten van jonge Studenten tracht te maaken. Hier wordt naamelyk den toeko. menden jongen Geestelyken zowel, alsook den geenen, die zich op de geneeskunde willen toeleggen , gelegenheid gegeeven , om zich tot hunnen toekomenden ftand, op eene met hunne bedoeling overeenkomftige wy-  < '43 ) wyze voortebereiden. De eerden moeten de zieken bezoeken, dezeiven troost toefpreeken , en een geeste'yk onderwys mededeelen; en voor de laatften wordt door twee Hoogleeraars in de geneeskunde, in hetzelfde huis een geneeskundig collegie, en wel telkens over zodanige ziekten gehouden , als zy hier juist voor hunne oogen hebben, Deeze leerwyze heeft het groote voordeel, dat zy de natuur van deeze ziekten en de middelen tegen dezeiven altyd door de ondervinding leeren kennen , het welk ontegenzeggelyk eene veel bepaalder en zekerer kundigheid verfchaft, dan het enkel letterlyk onderwys in ftaat is te geeven. Het was dus zeer te wenfchen, dat deeze wyze fchikking op alle andere Akademiën gevolgd wierd. Twee vraagen, welke eenen oplettenden reiziger hier ncodzaakelyk moeten in de gedachten komen, heb ik myzelven niet weeten te beantwoorden; de eerfte: „ Waarom 'er in eene plaats, alwaar „ men zo goed heeft zorg gedraagen voor het onderwys in „ elke algemeen nuttige weeten„ fchap,  C H4 ) „ ichap, tot iiiertoe nog geen e*,, genlyke Leeraar in de noodzaakë,, lykfte van alle weetenfehappen, ,, naamelyk de Opvosdingskunde, is „ a^ngefteld?" En de tweede: „ Waarom 'er in eene plans , al. „ waar de Natuurkunde, gelyk elke „ andere weetenfehap. zulke groo„ te kenners en begunfligers heeft, ,, zo veel als ik heb kunnen ont„ dekken , nog op niet één ge,, bouw, zelfs niet op dat geene, „ het welk den zo buitengewoon ,, grooten fchat van boeken in zich „ bevat, een Afleider tegen het on,, weêr gezien wordt?" — Doch het is tyd, dat wy Göttingen ver. laaten, om'onze reis te vervolgen. Myn weg ging van hier over Mündén naar Casfel. De derwaartsleidende konstftraat is bedekt met een foort van zwartachtige fteenen, welke Basfalt genoemd , en van eenige Natuuronderzoekers voor een Vulkaansch voortbrengfel, dat is, voor eene uitwerking van eertyds vuurbraakende . her'  ( 145 ) bergen gehouden wordt. Andere daarëntegen trekken deezen oorfprong van dezelven in twyfel, en befchouwen ze als een door de natuur op dezelfde wyze als andere voortgebragt foort van wezenlyke fteenen. Eene ontleeding der gronden van beide deeze tegen eikanderen overftaande gevoelens, komt hier niet te pas. Ik vergenoeg my derhalven flechts daarmede, om 'er nog bytevoegen, dat men op eenen van de bergen, tusfchen Göttingen en Munden , zelfs nog den Crater, dat is, het hol of den beker meent te ontdekken, waaruit deeze berg eertyds zynen vuurftroom zou hebben uitgebraakt. Hoe verder men by Munden komt, dies te nader komen de twee ryen bergen, tus • fchen welke de konstftraat heen loopt, by een , tot ze eindelyk eikanderen zo naby komen, dat het dal tusfchen beiden niet veel breeder blyft, dan de weg is, langs welken men 'er door rydt. Hierdoor ontftaan-eenige zeer romaneske kleine berggewesten, onder welke die geenen, waarin de ftad Munden zelve ligt, huiten kyf verre II. deel. K het  ( H6 ) het aangenaamfte.en mogelyk een van de bevalligfte in Duitschland is. Deeze plaats ligt naamelyk tusfchen eene groep van bergen, welke op de zeldzaamfte wyze zodanig te faamen gelchooven zyn, dat zy voor de twee rivieren, de Wem en de Fulde, (rechts eenige fmalle valleien hebben open gelaaten , waardoor zy in vee'e bogten heen kronkelen, om zich by Munden te vereenigen, en door deezen haaien faa. menloop de Wezer te vormen. De plaats, alwaar deeze vereeniging gefchiedt, levert de aangenaamfte gezichten op, welke eene fchilderkundige verbeeldingskracht ooit in ftaat is uittedenken. De Inwooners hebben op zodanige plaatfen, alwaar deeze gezienten zich het fraaist vertoonen, lusthuizen gebouwd, welke zy eenen zeer eigenaartigen platduitfchen naam hebben gegeeven, welke myns oordeels in Neder - Saxen beter klinkt, dan het Italiaanfche woord Bel. vedere, of het Franfche Bellevuè; Zy noemen naamelyk zodanige lusthuizen een-Süh deköm , het welk in het Nederduitsch zo veel is als : zie rond ! eene benaiming , wel ■"  ( 147 ) welke zo gepast is, dat de uitvinding van dezelve den fchranderften uitvinder van woorden-tot eer zou (trekken. Ik kwam des avonds vry Iaat te Munden. In het Logement, waarin ik mynen intrek nam, vond ik nog- een vroiyk gezelfchap van jonge lieden, die my by myne intrede in het vertrek op zulk eene hartelyke wyze groetten, en by hunne fles Ale (*, zo veele gemaakte vryheidszucht en gedwongene kluchtige houding vertoonden , dat ik ze voor Studenten aanzag.. „ De Heeren zyn „ zekerlyk uit GottingenV' vroeg ik, nadat wy reeds eenige woorden met elkande. ren gewisfeld hadden. „ In 'c geheel niet, „ was het antwoord; wy woonen hier in „ loco, en zyn jonge Kooplieden, om u „ te dienen; wy komen byna alle avonden, „ welke God geeft, hier byëen , om ons „ vroiyk te maaken; wy doen hier net zo, „ als de Heeren in Göttingen; wy hand„ haaven ook de vryheid, de Liberty, myn „ Heer! zo goed, als 'er één in Gattin- „ gen O Eng«Isch nier. K a  ( 148 ) r gtn doen kan! " Ik maakte hun myn Compliment over hunne Liberty, en verzocht den kastelyn, om my In myn vertrek ie brengen. Men ziet uit dit voorbeeld, hoe bef/mettelyk de Akademie - zeden zyn voor eene geheele omliggende iandftreek. Het is indedaad beklagenswaardig , dat uit dezelfde verkplaatfen der weetenfchappen , welke daartoe gefchikt zyn , om wysheid en deugd te verbreiden, op eene naar hunne tegenwoordige inrichting volftrekt onvermydelyke wyze , ook tevens veele dwaasheden en ondeugden onder de menfchen moeten uit. gaan! Jonge Leezer! hebt gy een hart, het welk vatbaar is, om het ysfelyke te gevoelen van deeze gedachten : ,. aan het „ grootfte verderf der zeden, onder zyne '„ broederen, en dus ook aan de vermin., dering van hunne gelukzaligheid zich ';, fchuldig gemaakt te hebben:" 6 wees dan op uwe hoede, indien gy ook eerlang in het gezelfchap van ligtvaardige jongelingen mogt geraaken, dat gy in hunne bu. tenfpoorigheden geen deel neemt , opdat gy in het toekomende, byde befchouwmg 9' va»  C U9 ) van de menigvuldige ellende der trlenfchen; welke door dwaasheden en ondeugden, helaas ! zo algemeen verfpreid zyn , flechts medelyden , maar geenszins de befchuldii ging van uw geweeten behoeft te ondervinden , dat gy naamelyk ter vermeerdering van dezelve, door uw voorbeeld zoudt hebben medegewerkt. Munden —— het welk mén, ter loops gezegd, niet moet verwarren met de Pruis» fifche Stad Minden - is we! eene kleine, doch wegens zyne fchilderachtige ligging zeer aangenaame en vry levendige plaats irt het Vorftendom Calenberg. Zy is omringd van eene meenigte van fraai gelegene tuinen , welke allen met kleine lusthuizen verfierd zyn , waardoor de reeds op zichzelven zo bekoorlyke landftreek eene nog veel levendiger gedaante ■ heeft verkreegen. Bouwland heeft deeze ftad in 'tgeheel niet, behalven eenige weinige morgens, welke tusfchen de bergen verfchoolen liggen. Maar daarentegen heeft zy eenige aanzienelyké Manufaktuuren , waarvan voornaamelyk die verdient opgemerrt te worden, waarin Fau jence, dat is onecht Porcelein, gemaakt K 3 wordtj  wordt. Met den oirfprong van deeze Fabriek is het aldus geleegen. By eenen zeer gegoedden koopman alhier, vervoegde zich zeker Projectmaaker, dat is, een man, die hem een middel aankondigde, waardoor hy zyne rykdommen binnen eenen korten tyd zeer aanzienelyk zou kunnen vermeerderen. Deeze man wilde naamelyk met zekerheid weeten, dat 'er in eenen naby gelegencn berg een groote voorraad van edel metaal zou liggen; en hy zocht den koopman overtehaalen , om ter opdelving van hetzelve een bergwerk aanteleggen. De koopman floeg geloof aan zyne verzekeringen. Dc vergunning, om een bergwerk te moogen aanleggen, wierd by de Regeering verzocht cn verkreegen. Men begon dan te graaven. maar vruchteloos. In plaats v.m «Icoffc fduttten uit dc ingewanden der satdc optedolvcn , verfpilde men, by de groote koiten, welke zulk eene onderneemt vcre-ischt, het geen men reeds bezat. Do koopman liep gevaar, om arm te worden, toen men eindelyk, nadat men reeds alle hoop, om metaal te vinden, had opgegeeven , een foort van aarde ontdekte, wel-  ( is'i ) welke naar Porcelein aarde geleek. Rïëfl maakte 'er proeven mede, en vond, dat deeze aarde goed was, om 'er Faijence vari te maaken; en de koopman befteedde dus het overfcbot van zyn vermogen, ter oprichting van eene Manufaktuur, welke hem binnen eenen korten tyd fchadeloos fteldé voor het aanzienelyk verlies, het welk hy had geleeden. Zo wierd ook hier, gelyk dikwerf gebeurd is . toevallig iets goeds ontdekt, terwyl men vruchteloos iets zocht, 't welk niet kon ontdekt worden. De voornaamfte tak van beftaan in deeze ftad is de Koophandel, welke hier al vry fterk in het groot wordt gedreeven; een voordeel, het welk deeze plaats te danken heeft, zowel aan haare bekwaame ligging j aan twee hier faamenloopende rivieren, als ook in 't byzonder aan het haar behoorend Stapelrecht. Ik zal mynen jongen Leezeren zeggen , welk denkbeeld zy zich by dit woord moeten vormen. Alle de fchepen, welke zowel de tvejei op, als ook de Werre en de Fulde afvaarende i naar Munden komen , moogen deeze ftad niet voorbyvaaren. Zy zyn veelmeer geK 4 nood-  ( IS» ) noodzaakt, om hier aante'eggen en te ontJaaden, dewyl de waaren niet dan door zodanige fchepen , welke eenen burger in Munden behooren, verder moogen gebragt worden. Zodanige goederen moeten dus telkens aan een hierwoonend koopman gezonden worden, opdat hy voor het overlaaden en verdere verzending mogt zorg draagen , het welk voor denzelven altyd een kleine winst oplevert. Zulk een koopman wordt in de taal der Handelaaren een Expediteur, en zyn voordeel exjpeditlegeld genoemd. De Scheepvaart op de Fulde, tusfchen hier en Casfel, behoort zelfs aan de ftad Munden alleen , dat is, deeze ftroom mag door geen andere, dan Mundenfche Schippers bevaaren worden. Op de Werre raoo-' gen ook wel Hesfifche fchepen, maar niet verder, dan tot Munden vaaren, alwaar zy hunne waaren moeten losfen. Myne Leezeren begrypen ligtelyk, hoe veel dit groo • te voorrecht voor de ftad moet opbrengen, en het zal hun nu niet meer vreemd voorkomen , te hooren, dat deeze kleine plaats huizen heeft, welke zelfs in grpotc handel. plaat-  ( 153 ) plaatfen, als Hamburg, Bremen, enz. aarizienelyk verdienen genoemd te worden. —* Ik reisde op eenen fchoonen helderen morgen, van Munden naar Casfel. De konstftraat loopt In den beginne langs eenen zeer fteenachtigen, maar nogthans met bosfchaadje begroeiden berg , aan wiens voet de Fulde zich in veele bogten, door een vruchtbaar dal en weide heen kronkelt. Het gezicht van hier terug naar Munden is zo ver. rukkelyk fraai, dat ik dikwerf, en fomtyds onwillekeurig moest terug zien, en even zo dikwerf zweefden my de woorden uit het lied vanHötTï op de tong: Hoe fcheon, hoe heerlyk is Gods aard! L«at ons vernoegd zyn, zy is 't waard. £ 5 V  ( 154 ) 7- Verblyf te Cassel. Op eenen vry hoogen berg tusfchen Manden en Casfel, • flapt men over uit denNiV«der - Saxifchen in den Opper Rhynfchen kreits , uit het Keurvorftendo.Ti Hannover, in het Landgraaffchap Hes/en -Casfel. Men had byna niet noodig gehad , om de grenzen tusfchen beiden aftebaakenen, men zou dezeiven evenwel kunnen kennen ; zo fterk (leekt de ééne kreits by den anderen in veele opzichten af. In plaats van de trouwhartige platduitfche taal, welke men tot hier toe heeft gehoord, hoort men nu op éénmaal een gerammel, het welk noch plat- noch hoogduitsch , maar een affchuwelyke misgeboorte van beiden is. Osfen vervangen de plaats van paarden, en de vrouwen, donkerbruin en geel, gelyk de wyven der Heidens, ziet men de bezigheden der mannen, by voorbeeld, ploegen enmaaijen, verrichten.  ( 155 ) ten. De Weeding van het landvolk, voornaamelyk van de vrouwen , is insgelyks zeer verfchiller.de. Het geheele vrouwelyk geflacht van de Hesfifche Natie fchynt in den rouw te weezen; of dit is om haare in America geflachtte mannen en zoonen, of om de overeenftemming van het zwarte met de kleur van haare huid en hair , weet ik Maar 't geen ik met volkomen zekerheid weet, is dit: dat ik nooit in eenig ander land, zo veele leelyke, morsfige en wanftaltige tronies zag, dan men hier, en wel onder het vrouwelyk gedeelte van het Hesfifche landvolk , in elk gewest ontdekt. Breede en platte gezichten, vol van groovet.rekken, dikke lippen, zeer wydgaapende neusgaten, diepliggende oogen, eene vaale huid en eenigzins opftaand hair, zwart als een raaf, dikwerf daarenboven ook nog een gezwollen hals, of zogenaamde krop , als eene toegift, zyn hier de gewoone deelen, waaruit de fchoonheden ten platten lande beftaan. Voegt men nu in zyne gedachten by alle deeze bekoorlykheden nog eene niet zeer fraai gefatsoeneerde, meestal zwarte of ge*  ( 156 ) fcheurde kleedir.g : dan daag ik dë volkskunde uit. om my eene andere Europifche' Natie te noemen, by welke de ligchaamelyke vorming van het vrouwelyk gedacht v over het geheel befchouwd, wanftaltiger en lèlyker voorkomt. Zeer aanmerkelyk is echter de ontdekking, dat de natuur alle de ligchaamelyke voorrechten van eene aangenaame vorming, welke zy hier het vrouwelyk gedacht weigerde , dieste rykelyker aan het mannelyke fchynt toegedeeld te hebben. Ik heb indedaad in dit land byna even zo veele wélgemaakte en wélgevormde mannen , als leelyke vrouwen gezien. Het was natuurlyk, dat ik by myzelven de vraag opperde: waaruit dit zeldzaam onderfcheid tusfchen beide gedachten by hetzelfde volk toch wel ontdaan mogt ? En het antwoord, het welk ik 'er op vond, en het welk ik mynen Leezeren zal mededeelen, zal tevens den grond beheizen, waarom ik deeze geheele opmerking hier geplaatst heb. Het is dit; De Hesfen zyn federt veele jaaren eene zeer oorlogzuchtige Natie geweest- In meer dan éénen oorlog heeft men het grootde ge-  ( 157 3 dedte van het mannelyk geflacht — grys- aafds en kleine knaapen uitgezonderd • in de waapenen gezien; en zelfs intydenvan vrede is het Corps troepen, 't welk hier onderhouden wordt, voor de maatige uitgeftrektheid van het land zeer aanziene lyk (*). Een gevolg daarvan was, dat de Hesfifche mannelyke jongelingfchap vroeg met menfchen van allerlei ftanden en natiën verkeerde; vroeg naar het ligchaam geoefend wierd; vroeg het verfynde ftadleven van naby zag, en in zekeren opzichte daar. in deelde; in één woord, vroeg gelegenheid had, om naar ligchaam en ziel, in zekeren graad, gevormd en veredeld te wor- d?Maar wat moest nu wel ondertusfchen, ter- ene vermindering te maaken, waardoor het goe rte vaderland omtrent drieduizend akkerlieden, en ^ met dezeiven een nieuw goed vooruitzicht tot " eene gewenscliter welvaart ontvangen zal.  ( 158 ) terwyl de oorlogzuchtige mannen afweezig waren, het lot zyn van hunne nagelaatene vrouwen en dochters? Indedaad een zeer hard lot! zodanig een, waarby de volmaahing van ligchaam en ziel onmogelyk kon bevorderd worden. Op haar rustte nu de geheele drukkende zorg van de huishou» ding; van haare zwakke handen alleen verwachtte de akker de zo noodige bewerking, de tuin zynen behoorlyken arbeid , en elke huisfelyke beezigheid haare verrichting; de jonge kinderen riepen om brood ; de afweezige egtgenoot in het veld riep om eene onderfteuning nu in geld, dan in onderkleederen; de Staat begeerde zyne fchattingen; de vyand nam zyne brandfchattingen — zorg, mismoedigheid , uitfpoorige flaavenarbeid, gebrek er> ellende, waren het deel van deeze arme vrouwen ! Maar wat invloed, zullen myne jonge Leezers vraagen, kon dit alles hebben op de misvorming van haare ligchaamcn ? Ik antwoord .- eenen zeer grooten invloed ( Want het ligchaam voegt zich gomeenlyk naar den geest, die hetzelve bezielt. Wordt de geest gevormd, vervrolykt en verfraaid : dan  ( 159 ) dan wordt het ligchaam het ook; zinkt de geest, laat de reden zyn welke zy wil, tot een kommerlyk en alleen dierlyk leven > w.iarby geene beoefening van zyne edeler vermoogens, geen genot van zedelyke geneugten meer plaats heeft : dan vertoont zich het grove , ongevormde en dierlyke van den verwaarloosden geest ook zekerlyk in alle trekken , en in het geheel gebouw van het daaraan deelneemend ligchaam. Dit is eene algemeene ondervinding, welke aan geen twyfel onderworpen is; en op deeze wyze verklaarde ik de voornoemde opmerking by myzelven. Maar nu ook nog ééne toepasflng ten voordeele van u, myn lieve Leezer! en voornaamelyk ook u , myne lieve jonge Leezeresfe I Ligchaamelyke fchoonheid is wel op zichzelven , gelyk gy zeer wel weet, geene zaak, op wier bezit een vei Handig mensch zich ooit verhovaardigt, of wier mangel hem ooit bekommeren kan , zy is echter altyd een middel meer , waardoor men andere menfchen behaagt, en bygevolg js dezelve in zo verre niet te. verachten. Maar merk nu wél op, dat 'er in 't byzon. der  ( iCo ) der èéne foort van fchoonheid is, en wel de bekoorlykfte van allen, welker verwerving geheel en al van ons afhangt; ik meen de fchoonheid van wyze, verlichte en braave lieden. Deeze beftaat niet in eene glad. de huid van melk en roozenkleur , noch juist in eene uitfteekend fchoone gedaante; neen! zy kan veelmeer in een gelaat door de kinderziekte gefchonden, by een leelyk vel, ja zelfs by een geheel mismaakt ligchaam plaats hebben. Zy is de uitdrukking van een wélgevormd verftand en van een edel wélmeenend hart, welke zich in oogen» wezenstrekken, houding, ftem en gebaarden openbaart. Vraagt gy my, waarin deeze uitdrukking eigenlyk beftaat , dan moet ik bekennen , dat ik dit beter waarneemen, ' dan befchryven kan. Het is iets, 't welk zacht, befchciden , bedaard, vriendelyk , kalm en verftandig is, alles in eene bevallige mengeling. Voor deeze verhevener fchoonheid hebben alle goede men. fchen achting; alle goede menfchen bezitten ze zeiven, en beminnen ze tevens in die geenen , by welke zy zc aantreffen. Zoudt gy die fchoonheid niet ook wel wih len  ( i6i ) ieti bezitten? Zie hier het beproefde efi onbedriegiyke middel daartoe: ,, Verfier uw „ verftand met elke fchoone en nuttige „ kundigheid , welker verwerving u in „ uwen ftaat mogelyk is; houdt alle boos„ aardige aandoeningen en driften, gelyk , nyd, toorn, hebzucht, hoofdigheid en booze lusten, van u op eenen verren afftand , en oefen u veelmeer dagelyks in „ menschlievende, maatige en deugJzaame neigingen !" Dit is het geheele geheim; en ik beken , dat ik de gelegenheid , welke zich my aanbood , om van fchoonheid en lelykheid te fpreeken, om geene andere redenen aangreep , dan dewyl ik wenschte, u dit beproefde middel bekend te maaken. Neem 'er nu zelf de proef van, en ik ftaa u in voor het gevolg. — Thans verzoek ik myne jonge Leezers, zich met my in gedachten te vervoegen nast de hoofdftad van dat land , waarvan ik zo even fprak, naamelyk naar Casfel. Deeze ftad, welke met de fchoonffe in Duitschland, om den voorrang dingen mag, ligt eenigzins afharigende aan den voet van eenen aanzienelyken berg, welke door de II. deel. L voor-  ( 16Z ) voorbyftroomende Fuldt befpoeld wordl^ Door middel van deeze aangenaame ligging, kan de zuivering der ftraaten met weinig moeite gefchieden , vermits alle de ftraaten ' nederwaarts naar de rivier loopen. Zo dikwerf 'er dus regen valt, fpoelt dezelve de ongemeen fraaije ftraaten van de ftad zo fchoon, alsof ze gefchrobd waren, en het onzuivere afgefpoelde water wordt door de Fuldt ontvangen. Ik zeg : de ongemeen fraaije ftraaten; want ik moet indedaad bekennen, dat ik fraaije r —- ik zeg te weinig . dat ik zulke fraaije ftraaten nooit. in eenigen ftad gezien heb. Tot hiertoe, fcheen my dat geene, het welk men in de Nieuftad te Kopenhaagen ziet» zo volmaakt te zyn, dat men moest zeggen : verder gm het niet! maar nu, daar ik Casfel ken, heb ik deeze gedachten moeten opgeeven. Hier heeft men naamelyk , zo verre de nieuwe ftraaten voltooid zyn, de fteenen niet alleen zodanig weeten te leggen en aan eikanderen te voegen, dat zy eene volmaakte gladde •oppervlakte vormen: maar men deed ookmoeite, om ze van de zelfde grootte uittezoeken, en vervolgen» naar eene rechte lyn ia  ( 163 ) in ry'êa, en wederom over kruis te leggen, zo dat het oog ovéral geregeldheid en evenredigheid ontdekt. De foort van fteenen , waarvan men zich hiertoe bediende, is dë bovengenoemde harde én zwartachtig; Bas"fait , welken men voör een Volk'aarisch voortbrengfe! houdt. Indien ik my wilde inlaaten, om mynen jongen Lezeren flechts de voorhaam fle! bouwkundige fchoonheden en de ontelbaaré merkv/aardighe'den dee2er prachtige ftad , welke verdienen gezien te worden, te befchryven; dan konden zy maar vastclyk gelooven , in dit geheele boekdeel niet weder uit Casfel te komen. En evenwel zou ik ook alsdan nog op verre na niet alles aangetoond hebben, maar een nieuw deel te hulp moeten neemen. Doch laaten zy gerust zyn; ik ken het langwyiige en het onnutte van zodanige levenlooze befchryvin. gen te wei, en vind in myn dagboek zo veèle andere, zo niet gewigtiger, ten minften zekerlyk leerryfter opmerkingen , dan dat' ik myne toevlucht daartoe zou' be. hoeven te neemen , öm eenige bladen li vullen. Het éën en ander moec ik echter L 2 daar-  C 16+ ) daarvan mededeelen , al ware het maar alleen , om te toonen, dat ik indedaad hier ben geweest. Echter ik zal zorg draagen, dat dat geene, 't welk ik zal uitkiezen, eenig onderwys zal mededeelen. Wanneer ik van de fraaije ftad Casfel fpreek, dan fpreek ik altoos van de NiéuwHad , welke dit bywoord in eenen hoogen graad verdient. Daarentegen is de oude ftad , gelyk haar naam reeds te kennen geeft, oud, krom en naauw, gelyk alle de oude Steden zyn. De eerfte heeft eenige heerlyke publieke pleinen, waaronder byzonder het ronde Konings - plein, en het neg ruimer en fraaijer Fredriks ■ plein bezienswaardig zyn. Beiden zyn omringd met gebouwen van eene edele en fraaije orde. Midden op het Fredriks - plein ftaat, in de grootte van eenen Kolosfus — een gedenkteeken der vleijery — het witte marmere beeld van den in 't voorige jaar geftorven Landgraaf. Wanneer ik dit werk der konst een gedenkteeken der vleijery noem, wil ik daarmede de verdienften van den Landgraaf geenszins te kort doen: — want wie ben ik, dat ik my zou aanmaatigen te oor»  C 165 ) oordeelen over de waarde of onwaarde van de Goden der Aarde? maar ik wil 'er alleenlyk zo veel mede te kennen geeven, dat het oprichten van een beeld onder het oog van hem, voor wien hetzelve opgericht wordt, niet ligt van iemand anders kan voorgeliagen worden, dan van eenen vleijer, die meer zoekt zichzelven te verheffen , dan zynen Meester eer aantedoen. Want wiMe men daarmede indedaad niets, dan het aandenken van den Landgraaf en deszelfs ver. dienften vereeuwigen ; waarom wachtte men daarmede dan niet zo lang, tot dat hy 'er zelf niet meer was, om de oprechtheid van deeze bedoeling daardoor buiten twyfel te Hellen ? Het kor» en fraai opfchrift: Friderico patria, zegt veel; maar hoe veel zou het meer zeggen, en met hoe veel meerder aandoening zou de wandelaar daarby ftil ftaan, wanneer het daar eenige jaaren laater was gefield? Op de Bibliotheek in het Mufeum ontmoet men terftond by de intreede, een tweede gedenkftuk van vleijejy, dat nog fterker is. Het is 't borstbeeld van den overle. den Landgraaf met het volgende opfchrift: L 3 Fre.  C 166 ) freieric a ia gloire alliant les vtrtiis Du Sage cjf du Heros, offre ici le Modele. Dans ce Marbre, anirné par un cifsau fidele, Xous voyons rTOLOiiéi, Auguste., Ti tus. Indedaad men zou zo veel toegeevendheid moeten bezitten , als de overleeden Landgraaf werkelyk moet bezeten hebben, o;n zulk eene groove vleijery, welke meer gelykt naar eene Satyre, dan naar eene fyne loftuiting, niet alleen ongeftraft te laaten, maar ook te gehengen, dat ze daar geplaatst wierd , alwaar hy zelf een paarmaal in de Week plag te komen. Het zeldzaamfte daarby is, dat de vleijer, die dit opgeblaazen opfchrift maakte, waande daardoor eene verdienfle te hebben verworven , welke hem waardig maakte , om met zynen held tevens de poorten der onfterffelykheid integaan. Hierom droeg hy zorg, dat zyn eigene waarde naam , benevens zynen lytei, onder het opfchrift, tot ftichiing van dg nawaereld tevens mede wierd gegraveerd. Hy "est — ik  ( 167 ) verzoek myne jonge Leezers hier eene bui. ging te maaken Msr. le Chevalier de Nescut, in leven Opziener over dc Bibliotheek. Behalven de voornoemde twee pleinen , verdient byzonder nog de ftraat^eiie vuè genoemd te worden, welke een uitzicht heeft, dat niet fraaijer kan uitgedacht worden. Deeze ftraat, welke de laatfte aan den zuidoostelyken kant is., beftaat uit eene enkele ry gebouwen van eenen zeer goeden fmaak, geplaatst op eene hoogte, wier helling met fraaije konsttuinen bedekt is. Langs den voet van die hoogte vloeit een klein rivier, tje, dat zich hier in de Fuldt ontlast, en het welk eenige Aardrykshefchryvers ten onrechte tot eenen arm van de Fulde hebben gemaakt. Tusfchen dit riviertje en de Fulde, ligt in eene bekoorlyke valei de zogenaamde Aue , een groot fchierëiland, gevormd tot eenen heerlyken lusttuin, met een prachtig kasteel. Aan de overzyde van de Aue ligt eene uitgeftrekte vruchtbaare vlakte, waarin velden, beemden, tuinen, lusthuizen en dorpern in eene groote meenigte met eikanderen afwisfelen. De geheele landL 4 ftreek  ( 168 ) ftreek wordt beperkt door een lang ftaatig gebergte, het welk den achtergrond van dit heerlyk fchildery vormt. Hier, zeide ik , zou ik moeten woonen, indien ik een Schilder of Dichter was; en ziet! terwyl ik dit zeide, toonde men my het huis van eenen der grootfte thans leevende Duitfche Schilders, die een fieraad van deeze ftad en tevens van ons Vaderland is. Zyn naam is Tischiein. Myne Leezers kunnen ligtelyk denken, dat ik niet verzuimde, om my by hem te laaten brengen; en ik weet niet, of het gezicht van zyne meesterftukken, of de kennis, welke ik maakte met zyn oprecht, gulhartig en tevens zeer befcheiden karakter , my de grootfte vreugde veroorzaakte. Dit weet jk, dat ik zeer gaarne by hem was, en dat ik even zo ongaarne van hem als van de vcortreffelyke fchilderyen fcheidde, waarvan by de Schepper was. By den naam van de ftraat Belle vuè, moet ik mynen jongen Leezeren myn verwondering verhaalen, toen ik de eerfte maal in Casfel uitgaande, op éénmaal geloofde, zo n;et midden in Frankryk, nogthans ten min- ften  ( I«9 ) ften in eene Franfche grensplaats te weezen, Myne aardryksbefchryving zeide my : Casfel is de hoofdftad van het landgraaffchap HesJen ■ Casfel, en ligt byna midden in Duitschr land: maar alles, wat ik hier zag en hoorde, fcheen my te antwoorden: geenszins! Casfel is geene Duitfche, het is veelmeer eene Franfche ftad, even zo goed als eene ftad, welke aan de overzyde van den Rhynftroom ligt. Voor alle winkelhuizen en kramerstentcn hingen uithangborden, met franfche opfchriften, ten minften met franfche en duitfche tevens, zelfs voor die, waarin bier en fterke drank getapt wordt. De Heeren en Dames waren niet alleen volkomen a la Francoife gekleed, maar zy fchenen zelfs ook hunne duitfche moedertaal vergeeten te hebban. Hunne houding en gewoonten waren fransch, hunne lektuur was fransch, hun Schouwburg was fransch , hun oordeel was fransch, hunne - zotheid, om alles, wat duitsch is, juist omdat het duitsch is, te verachten , was meer dan fransch. Zeldzaam waarlyk I zou het dan indedaad fraai en pryswaardig zyn, om het eigenaartige van de taal, van den fmaak en L 5 de  ( 17° ) de gewoonten van zyn vaderland opteofferen, en zichzelven tot eenen aap van een vreemd volk te maaken? Myne jonge Leezers moogen zich deeze vraag zeiven beantwoorden. Doch deeze koorts van naarbootfing fchynt thans te Casfel eensklaps een einde genomen te hebben. De tegenwoordige Landgraaf, die misfchien oordeelt, dat het deftiger is, om zynen eigenen rechten gang te gaan , dan anderen op eene flaaffche wyze natekruipen , heeft, gelyk het fchynt, het voorneemen opgevat, om niet alleen zelf een Duitfcher ts zyn, maar ook over Duitfchers te willen regeeren. Dus is 'er , federt dat hy zyne Regeering heeft aanvaard , reeds veel fransch in Casfel verdweenen, en duitfche gewoonten, duitfche taal en konst, fchynen nu uit haare langduurige ballingfchap weder derwaards terug te keeren. De duitfche dichters moogen hem daarvoor met de onfterffelykheid beloonen i Onder de fraaije en prachtige gebouwen in Casfel, verdienen voornaamelyk het Mnfeüm en de nieuwe Roomfche Kerk gezien te worden; de laatfte zowel om haare fraaije bouw-  071 ) bouworde, als ook wegens de uitmuntende fchilderyen , waarmedeTischbeih deeze kerk heeft opgefierd. In het eerfte vindt men eenen fchat van boekc-n, voortbreng, fels der natuur, munten , modéllen en komtHukken , waardoor het verdient met de bcroemdfte verzaamelingen van dien aait gelyk ceacht te worden. Ik laat om redenen , u-elke myne jonge Leezers nu reeds weeten , roy geenszins in tot eene befchryving van dezeiven. Maar het zy my vergund, om den geenen onder hen, welke in natuur ca konst vermaak vinden, by eene verzaame. Ijng te brengen , welke van duizendmaal minder waarde, maar even zo merkwaar, dig is, en waarvan ik durf zeggen, dat ze in eene plaats , alwaar jonge Houtve?ters , Financie- bedienden en Natuurkundigen moeten gevormd worden , van duizendmaal meerder nut zou zyn , dan alle de kostbaarheden van goud , zilver en edele gefteenten, 'welke andere reizigers in het Mitjtum met verwondering befchouwep. De plaats, alwaar ik deeze verzameling vond, is een klein, onaanzienelyk hui? in d, e Menagerie, dat is, in dat gedeelte v^u den  ( 172 ) den Landgraaffelyken tuin op het Schiereiland de Aue , alwaar allerhande buitenlandfche dieren gehouden worden; en de bewerker en bezitter van deeze verzameling is de opziener van die dieren, Schildij ach. Deeze by my zo merkwaardige man heeft noch opvoeding , noch eenig geleerd onderwys, hoe genaamd , gehad; en evenwel heeft hy zich in de Natuurlyke Historiën , en in de Natuurkunde, door zyne eigene naarftigheid en byna zonder eenige hulpmiddelen, kundigheden en be. kwaamheden weeten te verwerven , welke een geleerd man tot eer zouden verftrekken. Hy is daarby een gebooren konftenaar, zonder, zo veel ik weet, ééne konst van an. deren geleerd, of als een beroep geoefend ie hebben. Alles, wat zyne vlugge verbeeldingskracht hem voorfchildert, weet hy ook op de één of andere wyze konftig te •vertoonen. Maar het wordt tyd, zyne verzaameling te befchryven. By de intreede in zyn klein woonvertrek, meent men,in eene groote glazenkast, eene kleine Bibliotheek van omtrent driehonderd boeken te zien. Treedt men nader, dan ver-  ( 173 ) Verwondert men zich over den zeldzaameti band van deeze boeken, en trekt men 'ei eindelyk een uit, dan ontdekt men, dat het in 't geheel geene boeken zyn. „ En „ v/at zyn hét dan?" hoor ik myne jonge Lezers vraagen. — Kleine houten laadjes, in de gedaante van boeken, welke de geheele natuurlyke Historie, van alle boomen en foorten van hout in zich bevatten, die in het Landgraaffchap He.[en gevonden worden. Ik zal ze nader befchryven. Elk van deeze laadjes is uit een byzonder foort van hout vervaardigd, en we! zodanig, dat het volkomen naar een boek gelykt. De rug van hetzelve is met de natuurlyke fchors van dien boom ingelegd, wiens Historie het laadje voorflelt; en de roode tytel toont zowel de kruidkundige benaaming van hetzelve, volgens het leerftel. fel van Likneüs, als ook den gemeenen naam, en wel in de Duitfche, Franfche en Engelfche taal. De twee dekfels van het boek zyn gemaakt van hetzelfde hout, en wel het één in de lengte, het ander dwars, ten einde zowel den loop van den draad aan het ééne, als ook de kringen van het jaar- ïyks  C 174 ) Jyks- in hout veranderde fpintaan het tweede dekfel te laaten zien. De drie zyden van het laad je, welke men by een boek gewoori is de fneede te noemen, zyn van dezelfde foort van hout, echter zodanig gekoozén, dat men daaruit de vêrfcheidenheid van het hout", met opzicht tot den verfchillenden ouderdom van hetzelve , ontdekken kan. De ééne van deeze zyden is naamelyk van eenen jongen, de tweede van eenen nog niet geheel volwasfen , en de derde van eenen tot zyne volkomen rypheid gekoomen boom, van dien aart, genomen. Ook vindt men hier of daar wat gom, zo de boom iets dergelyks bevat, ofwel' e'en ftukjen fpons van de geenen , waaraan dèzelven gemeenlyk groeit. Nu opent men het Iaadje, en hier wordt men eensklaps door het gezicht van de geh'eele ovérige natuurlyke gefchiedenis van den boom op de aangenaamftê wyze ver. rascht. Men ziet daarvan een kleinen tak; aan deezen tak ziet men knoppen van bladen en vruchten, geheele bladen, bloeiknoppen , welke op het punt ftaan van zich te openen, wélke zich zo even geopend heb-  C i75 ) hebben, en waarin de bevruchting nü ge• fchieden zal; wederom anderen, waarin de" bevruchting reeds gefchied is; dan de jonge, de halfgegroeide en de rype vrucht » tevens met de zaadkorrels. Het meeste van deeze dingen is uit de wezenlyke Natuur genomen, en ter bewaaring met een ver» nis overtrokken; anderen, welke in de na* tuur niet kunnen bewaard worden, gelyk 6y' voorbeeld ooft, waren van wasch zo konftig. naargemaakt, dat ze iemand konden verfchalken. Hèt geen my de meeste verwondering baarde, was'dè bekwaamheid, waarmede de man de tedere bevruchtende1 deelen van de bloesfems in hunne natuurlyke gedaante en ligging zo juist weet te bewaaren , alsof ze zo even eerst van den boom geplukt zyn. Nog zag men het één of ander infekt daarby liggen, het welk door dien boom gevoed wordt. Op dezelfde zinryke en gefchikte wyze heeft de man eene tweede verzaameling gemaakt, welke de Natuurlyke Historie van aHe inlandfche vogelen vertoont. Elke vogel heeft zyn eigen laadje met glas bedekt, waarin zowel hy, als zyn wyfje, in hunne na- A  ( 175 ) hatuurlyke houding opgezet fraan of zitten; Naast hen ziet men hun natuürlyk nest, zo bevestigd en geplaatst, als het in de natuur is. In het nest liggen de natuurlyke eijeren van deeze vogelen, ook zit 'er wel een van de reeds half gepluimde jongen by. Elke vogel heeft in de rib of naast zich iets van dat geene, het welk zyn voornaamfte voedfel uitmaakt; en het opfchrift van het laadje behelst insgelyks den gewoonen konstnaam van denzelven. Ik laat het thans over aan het oordeel van myne jonge Lezers, of ik onrecht had, wanneer ik deeze verzameling voor nuttiger en bezienswaardiger opgaf, dan de menigvuldige konftige horologiën , gouden en zilveren vazen en werktuigen , en de menigvuldige nuttelooze kostbaarheden., welke de konstkamer van het Mufeüm in zich bevat. Hoe fchielyl: en op welk eene aangenaame wyze zou de toekomende Houtvester Uit deeze verzameling die kundigheden kunnen opdoen, welke hy tot zyn beroep noodig heeft! En waarom was 'er nog geen Vorst onder de zodanige, die millioenen be. fteeden kunnen, waarvoor zy prachtige pa- lei-  ( 17? 5 leizen bouwen, kostbaars kabinetten van fcbilderyen en konstkamers aanleggen, die zich van deeze zo nuttige verzaameling voor zyn land en zichzelven voor eenige duizend guldens meester maakte? In de gemelde Menagerie , waarover Schildbach het opzicht heeft, ziet, men allerlei foorten van buitenlandfche dieren ; by voorbeeld , Kameelen , Buffels , vreemde Schaapen , Steengeiten, Marmotten , allerlei Indiaamch en Afrikaansch Gevogelte, enz. Voornaamelyk trok één vo. gel mijne oplettenheid, die ik hier voor de eerfte maal zag. Dit was een zogenaam ■ de Cacadou a Ca/ére, een afgrysfelyk dier van gedaante en aart. Wanneer mvne Leezers reeds zo oud mogten zyn, dat zy vyftien of zestien jaaren terug konden denken, dan zouden zy zich een gewoone Cacadou kunnen voordellen, zonder denzelven ge. zien te hebben. Want zo lang is het byna geleden , dat de mannen en jongel.'ngen naar de mode zich het hair lieten kappen en Cacadou , waardoor zy ook, wat het hoofd betreft, vry wel naar dit dier geleeken. II. deel. M Men  ( 178 ) Men heeft een foort van Papegaaijen, wel ke zich van anderen Hoor een verbaazende hooge toupet or.derfcheiden , die zy naar welgevallen byna 'ynrecht kunnen opfteeken. De Cacadou a Colére heefi oorfprongkelyk dezelfde gedaante; maar is daarby van zulk eene krakkee'zuchtigen en toornigen aart, dat by met elk, die hem nadert, zonder eenige reden onophoudelyk krakkeel, en daarby, dewyl hy zyne woede op geene andere wyze bevredigen kan , onder een ■vreesfelyk gefchreeuW zichzelven de veêren uitplukt. Hierom is hy altyd van den hals tot aan het achtereind toe zo kaal en zonder veêren, als eene geplukte hen, welke op 't oogenblik in den pot zal geftooken gorden. Alleen zyn hooge toupet, welke hy met zynen bek niet bereiken kan, blyft gelyk de natuur hem dezelve gegeeven heeft, en reist hy eiken fchreeuw, die hy opheft, op eene verfchriklyke wyze omhoog. Een waar afbeeldfel van een krakkeelziek en toornig mensch, die door zyn hartstogt mismaakt wordt, en die zichzelven het meest benadeelt, wanneer hy jegens  ( 179 ) jrens anderen wordt verbitterd! Arme Catacioul Arme verblinde menfchen! ■ Maar het is tyd, om voor myne Leezers en my hier een rustpunt te maaken. M % t.  ( l8o ) 8°. N00 IETS VAM CASSEU Eer ik voortga in de befchryving van de merkwaardigheden hier ter plaatfe, zy het my vergund , om twee aandoenelyke ontmoetingen te verhaalen, welke my hier op de aangenaamfte wyze verraschten. Ik zat, vermoeid van het loopen, op myne kamer. Daar wierd aan myne deur geklopt , en op myn antwoord trad een jong officier binnen, die zich met een luide vreugdekreet in myne armen wierp. Kent gy my niet?" riep hy, toen ik hem vroeg, van wien ik de eer had, zo vriendelyk begroet te worden. „ Kent gy P,** niet meer, die eertyds uw voed. fterling was?" Nu hei kende ik hem, en floot hem met verrukking in myne armen. Hy was één der voedfterlingen van de Kweek-  ( 181 ) Kweekfchool te Des/au, in den tyd, dat men my het bewind van dezelve had toevertrouwd ; toen een knaapje van tien jaaren, welken zyne voortreffelyke Moeder, eertyds Opperhofmeesteresfe van B** te Berlyn , aan myne byzondere voorzorg had aanbevoolen. Van zyne volgende lotgevallen was my niets gemeld; ik wist dus ook niet, dat ik hem in Casfel zou wedervinden; dieste levendiger was myn genoegen over dit onverwachte wederzien. Myne blydfchap nam toe, naar maate ik my, ten deele door myne eigene opmerkin. gen over hem, ten deele door ontvangene berichten overtuigde, dat de jongeling volkomen voldeed aan de verwachting, welke ik van hem gehad had, toen hy nog een kind was. Hebben myne Leezers ook reeds de vreugd genooten, om de eerfte zoete vrucht te ünaaken van eenen jongen boom, welken zy zeiven, toen hy nog een teder boompje was, koesterden en opkweekten ? In dit geval zouden zy zich byna een honderfte gedeelte kunnen voorftellen van de vreugde, welke ouders en opvoeders ondervinden , wanneer zy den M 3 gee-  ( 182 ) geenen wederzien, die zy voor deugd en gelukzaligheid trachten te vormen, en nu in de overtuiging , dat hun arbeid niet vruchteloos is geweest, de eerfte vruchten van hunne tedere zorgen genieten. Op den zelfden dag had ik nog eene tweede, niet minder aandoenelyke ontmoeting. Een waardige opvoeder bragt de nagelaatene familie van den Overften van W * * by my, dien ik, nog Predikant te Potsdam zynde, als een zeer braaf man kende, en onder myne vrienden tellen kon. De oudfte van zyne weezen, dien hy niets kon nalaaten, dan de eer der braafheid en een goed voorbeeld ter naarvolging, was thans een jongeling van zestien jaaren. Ik vernam uit hunnen mond het volgende treffende geval, het welk deezen ongelukkigen kinderen omtrent een jaar geleeden, was overgekomen. Hunne tedere en cdelaartige moeder had, na den dood van haaren geliefden Egtgenoot de gewoonte, om fomtyds het graf van denzelven te bezoeken, en haare vier kinderen mede derwaards te neemen. De twee jongften hingen dan aan haare armen, en  C 133 ) en de twee oudften gingen vooruit. Zo was zy ook nu de ftad uitgegaan , en nader* de het. kerkhof. Men zag reeds het graf in 't verfchiet; zy toonde hetzelve met be. kreten oogen aan het kleinfte h^arer kinderen , van verre, en op hetzelfde oogenblik zeeg zy , door eene beroerte getroffen, dood ter aarde. De kinderen vallen al fchreijende en kermende op haar, trachten haar opteheffen , leggen zich op haaren mond , om haar lucht inteblaazen , maar vruchteloos! Eén van hen loopt naar de ftad , ontmoet eeuen wondheeler op de ftraat, en moet hem byna met geweld met zich voottflecpen , dewyl de traage mensch niet van zyn plaats te brengen is; komt ein. delyk met hem , de kinderen bidden en fme^ken , dat hy haar toch fchielyk eene ader zou openen : maar dit onkundig mensch geeft voor, dat het niets anders is, dan ee;:e fljauwte, en wil geene ader ope. nen. Eindelyk haalt de oudrte, een even zo beiaar.ie en verftandige als zïekelyke jongeling, een pennerces uit den zak, om zelf zyne moeder eene ader open te fcheu. ren. Dit edel befluit van het kind beweegt M 4 dan  ( 184 ) dan eindelyk den traagen wondheeler, om zelf, hoewel zeer langkzaam, zyn ampt te verrichten. Het bloed vloeit , maar het ligchaam blyft ontzield. De arme, hoopelooze weezen moeten zonder moeder weder- keeren. Ik ben verzekerd , dat myne jonge Leezers my voor de mededeeling van deeze kleire gefchiedenis zullen bedanken. Doch ik verhaal dezelve nLjt, o;n flechts eene voorbygaande aandoening by hen te verwekken , maar om hen het verftandig btflult van het oudfte deezer ongelukkige kinderen , ter nsarvolging, in alle foortgelyke gevallen aantebeveelen. Den vo'genden djg reed ik, van eenige vrienden verzeld, en wel met eer.e buittngewoone post, naar het kasteel van den Landgraaf Weisfenflein , het welk omtrent een half uur buiten Casfel, op eene rotsachtige hoogte, aan den voet vsn den zogenaamden Winterkast ligt. En waarom met eene buitengewoone post ? Dewyl men niet alleen uit Casfel, maar zelfs in Casfel, zo men geen eigen rytuig heeft, niet anders , dan op deeze wyze ryden mag. Hier  ( 185 ) Hier rydt men zelfs met eene buitengewoons post ter bezoek; en het gevolg daarvan is, dat men hier beter doet, om zich van zyn aangebooren rytuig, dat is, van de voeten te bedienen, ten zy dan, dat men het voeteuvel , of eene menigte overtollig geid heeft. By my was nu noch het één noch het ander het geval; en ik zon dus ook niet gereden hebben, wanneer ik deeze inrichting van het Postwerk niet eerst had vernomen , toen de befproken wagen reeds voor het huis ftond. De weg van de ftad tot naar het kasteel Weisfenflein, is eene fraaije, rechte, aan beide zyden met boomen beplante chausfee, welke van jaar tot jaar niet meer nieuwe huizen bezet wordt, waardoor zich de ftad en het kasteel binnen kort met eikanderen zullen vereenigen. Het kasteel zelf valt niet zeer in 't oog: maar de voortrefFelyke Engelfche tuin, die achter het kasteel begint, nu reeds een groot gedeelte van den breeden en hoogen berg bedekt , en van tyd tot tyd verder uitgebreid wordt, is dies te meer bezienswaardig. Ik twyfel 'er aan , ■of men wel iets fraaijers , prachtigere en M 5 ftou-  ( 186 ) ftouter van dien aart in Duitsch'and zal kunnen zien. Byna alle deelen van d.'en bergtuin fte'Ien iets voor uit het verdichte ryk der fchimmen, of uit de oude Feênwaereld, hier en daar ook uit waare gefchiedenis; eene mengeling van waarheid en verdichtfel, welke niet zeer fchynt te ftrooken met de regelen van den goeden fmaak. Hier ziet men de zogenaamde helfche rivieren Styx, Cocytus > en A:heron , het eiland van Calypfa , het welk myne jonge Lezers uit hunnen Tdemachus zullen kénnen; het paleis en den tuin van de toveresfe Circe, die de medgezellen van U ysfes in verkens veranderde; de Elyfeefche Velden; de fpelonk van Sybille, eene andere roveresfe, die profeiceren kon; de oude Wysgeer Democritus , die om de dwaasheden der menfchen lagcht; Heraclitus, die 'er om weent; Anaxagoras en Pythagorast waarvan elk in ten afzonderlyk gedeelte van den tuin in een ge,ia;t verblyf cn in eene verfcha'kende gedaante levensgrootte verfchynt; vervolgens D;ögenes in zyn vat en Soiraits in zyne gevangken is , waarin hy over de onfteiffelykheid der ziel denkt. Vooits  ( 187 ) Voorts ziet men naast eene waterkom da grot van Neptunus en zyn gevolg; en wat verder de grot der hei, welke mogelyk de meeste aanmerking verdient. Ik zal dus daarvan eene korte befchryving geeven. Deeze grot is insgelyks naast eene fontein en vyver aangelegd. linnen dezelve ziet men de Furiën en foortgelyke mythologifche grappen, met al hun afzigtelyk fraai in fteen uitgehouwen. De venfters en glazen deuren van de grot befraan uit geel glas, waardoor het daglicht op zulk eene zeldzaame wyze valt, dat men by de intreede in de grot, fchier zou denken, dat ze door vlammen verlicht werd. Het bedrog is zo fterk, dat men indedaad omziet van waar de vuurvlammen komen. Het binnenfte van de grot is met fraaigewerkte gedaanten en groepen van ivit marmer verfierd, welke eenigen perfoon of gefchiedenis van de heidenfche Fabelleer, uit het ryk der helle vertoonen. Aanftonds by den ingang opent de helhond Cerberus zyn drie gruwelyke keelen , en tegen over hem ftaat Hercules met dc opgeheven knods, om hem, gelyk het fchynt, de drie koppen te verpletteren. In het  ( 188 ) hst midden zitten op eenen verheven troon de god der helle Pluto en zyne gemalin Proferpina; naast hen houden de drie helfche reehters Minos, Radamantus en Aeacus het oordeel over de afgefchtidene geesten, en verder ziet men de Parten, die het menfchclyke leven fpinnen. De één trekt den draad uit, de tweede laat denzelven voortloopen, en de derde, met eene fchaar gewaapend, fnydt htm af. Weg is dan de memch! Op eene andere plaats ziet men Orpheus, die de vergunning heeft ontvangen , om zyne vrouw Euridice wederom in het leven terug te brengen; echter alleen onder voorwaarde , dat hy niet eerder naar haar zal omzien, voor dat hy het ryk der fchimmea verhaten,en het licht der bovenwaereld weder bereikt heeft. Maar, helaas! de ongelukkige egtgenoot kan het verlangen , om zyn lieve vrouw nu reeds te zien, niet langer wederftaan; hy ziet om, en — Euridice is verdweenen! Ook ziet men lr'er Tantalus, die tot aan den hals in het water ftaat, en evenwel, dewyl hy niet bukken kan, onophoudelyk ge.  ( 189 ) geplaagd wordt van eenen brandenden dorst; Syfiphus , die eenen grooten fteen tegen eenen fteilen berg moet opwentelen, maar zyn oogmerk nooit bereikt, dewyl dezelve hem, zo dikwerf als hy byna op den top van den berg is, telkens wederom uitdehan. den flipt en den berg afrolt; eindelykIxiSn, die op een rad is gebonden, het welk zonder ophouden wordt rond gedraaid. Eén nevens dien gekwelden geplaatfte Satyr lagcht, alsof hy berften zal, en men kan hem niet aanzien zonder mede te lagchen. De fraaifte groep, welke men, naar myn gedachten, in deeze grot ziet, fielt den eeuwigen hellenarbeid der negen-en veertig dochters van Danaüs voor, die, wanneer wy de fabel willen geloovcn , haare negenen, veertig mannen allen Li de eerflen nacht vermoordden , en daarvoor van de rechters der helle tot den eindeloozen arbeid wierden veroordeeld, om een vat vol gaten met water te vullen. Danaüs had wel vyftig dochters; maar één van haar was menfche» lyker geweest, dan haare wreede zusters: zy had het leven van haareu jongen egtge. noot gefpaard, en deelde dus ook niet in dc  ( '90 ) de ftraffe van haare zusters. De uitdrukking van het gelaat, waarmede de ééne water put, de tweede de kruik ophaalt, en een derde wanhoopig in het leedige vat nederziet, fcheen my meesterachtig te zyn. Dat voor het overige niet alle de negen enveertig dochters van Danaüs, maar flechts eenigen van dezeiven hier te zien zyn, fpreekt, dunkt my, van zeiven. Doch genoeg van deeze afzigtelyke fraai, je grot! Wanneer men dus van het ééne bezienswaardige ftuk tot het ander voortgaat, heeft men allengs zulk eene hoogte beklommen, dat men gelooft, den top van den berg byna bereikt te hebben. Maar wee den geenen , wiens krachten reeds uitgeput zyn, en die evenwél het aanmerkelykfte van alles, den vermaarden waterval, en dan het rotsachtige gebouw op den top des bergs tot in de gedaante van Herkuks , in de groote van eenen Colosfus, nog wenscht te befchouwen! Want van hier tot die hoogte moer by zich laaten welgevallen, om niet minder dan agt honderd cn twee-enncgentig trappen, welke zeer breed en uit een  C 191 ) een rots gehouwen zyn, optel-dimmen. Men bedenke eens, wat dit zeggen wil, dewyl een tooren van twee honderd trappen reeds onder de aanzienelyken behoort! Myne vrienden en ik hadden inmiddels beflooten, om niet van hier te gaan, vóórdat wy ook dit beproefd hadden. Wy be. gonnen dan gerust te klimmen; maar fchoon wy van tyd tot tyd verpoosden , om weder op onzen adem te komen, ontbrak 'er ech> ter niet veel aan , of ik ha 1, om myne borst te verfchoonen, van het genoegen, den top te beklimmen, moeten afzien. Inmiddels bereikte ik denzelven gelukkig; maar nu ontftond 'er eene nieuwe verlegenheid. Het klimmen op zulk eenen ontzag, chelyfc hoogen trap had zo meenigen drop. pel zweet gekost, en de lucht op den top des bergs was zo koud en flreng, dat men na zulk een verhitting, bed;icht moest weezen , hier op eene gevaarlyke wyze verkou* den te worden. Een kopje thee ofkoffy zou ons hier van zeer veel dienst geweest zyn; maar van waar zou men die zo kort onder de wolken bekomen ? Ondertusfchen zag ik op eenigen afftand een paar verftrooi- de  ( IQ* ) de hutten flaan , en liep derwaards. In de eerfte vond ik een oud grootje, het welk my op myn beleefde vraag : of zy niet in ftaat was, om my eenigen drank ter verwarming te geeven? vry fpytig Het heengaan. In de tweede wilde het my in den beainne even zo weinig gelukken : maar door myn aanhoudend bidden ontving ik evenwel eindelyk de gunst, dat men my een potje met warm gemaakte melk reikte. Ik liep hierop verkwikt terug naar het verbaazende rotsgebouw , de zogenaamde Win. terkast. Het gezicht van dit gebouw met eeneongemeene ftoutheid opgehaald , heeft tevens iets, het wek verootmoedigt en verheft. Men vindt zich naamelyk , wanneer men 'er na by ftaat, of onder de hooge gewelven van ontzagchelyk groote kwadraatfteenen wandelt, naar den ligchaame tot de kleinheid van een infekt famengekrompen; en wanneer men daarna overweegt dat het Menfchen waren, die deeze rotfen famen bragttn , dezeiven met zo veel konst op eikanderen ftapelden, en daardoor een gebouw oprichtten, het welk de eeuwigheid fchynt  ( 153 ) Zhynt te trotfeeren: dan kan men n[e£ nalaaten Zich in de gedachten , van zelf een Mensch te zyn, wedeiQm ^ groot vinden. Het geheele hooge gafou* is, peIyk ik gezegd heb, uit groote ratflgeftökken faamen gevoegd. De top van hetzelve is ver. fierd met het ontzagcheJyke groote koperen ftandbeeld van Hercules, van welks groot heid myne jonge Lezeren zich ten naastenby een denkbeeld zullen kunnen vorken wanneer ik hen zeg, dat 'er in zyne ktK)êa . die niet dikker is, dan zyne dye, vier of vyf menfchen kunnen ftaan. En evenwel verfchynt deeze Colosfus, van den top des bergs befchouwd , in de grootte van een gewoon mensch, en aan den vcet van den berg, niet veel grooter dan een kinderpop. Over 't algemeen verliest het geheel veel wanneer men het uit de vlakte ziet, ómdk het dan van beide zyden door den breéden berg, waarop het ftaat, te veel verkleind wordt. Was deeze berg een zogenaamde pico of fpits gebergte, da„ ZOu dit reuzen gebouw oP deszclfs kruin tienmaal grooter vertoonen. II. DEIL, jV m. l lians  ( 194 ) Thans wilrle men den waterval en de daarmede verbondene menigvuldige kundige waterwerken laaten fpeelen; dus begonnen wy den berg wederom af te klauteren. Ook hier was by elke verdieping veel meer te zien en tehooren, dan ik, zo ik niet al te breedvoerig wil worden, befchryven kanHier droomde het water af uit de kruik van eenen zogenaamden watergod ; dia* blies een ontzagchelyk reuzenhoofd eenen geheelen droom in de lucht; hier en daar en elders fpooten honderd kleine bedrieglyke fonteinen kruisfelings door eikanderen, en bevochtigden de aanfchouwers, die niet wisten werwaards zy zouden vluchten , om daartegen beveiligd te zyn. Binnen in de rots, waaruit water droomt, hoort men het geluid van een orgel, en verder naar beneeden blaazen twee Tritons of watergedrochten op hunne hoorens zo derk, dat men het eene halve myl verre hooren kan. De waterval zelf heeft, zo ik recht geteld heb, vyf-en-twintig verdiepingen; maar juist deeze veelheid van de op eikanderen volgende vallen veroorzaakt, dat zowel elk in 't byzonder , als ook het geheel van gee-  ( 155 ) geene groote uitwerking op den aanfchou: wer is. Staat men beneeden aan het einde van alle deeze verdiepingen, dan fchynt het geheel ééne enkele den berg afrollende beek te zyn. Wanneer men vooral reeds tevooren den eenen of anderen aanmerke'yken waterval, by voorbeeld, den waterval van den Myn by Schaf hauwen in de natuur heeft gezien : dan kan men in deezen onmogelyk iets verhevens vinden, om 'er zich lang by te willen ophouden. In de laatfte waterkom, aan den voet van den berg, verheft zich eene fontein tot eene hoogte, welke ik nog nooit had gezien. Geenszins een ^unne waterftraal, gelyk by de gewoone fonteinen, maar eene geheele dikke waterkolom ryst hier niet minder , dan honderd en tachtig voeten hoog, en is, door den wind bewogen, en door de zon befcheenen, van eene onbefchryflyk fraaije uitwerking. En dit zy dan ook genoeg van de onnoemelyke bezienswaardige dingen , welke ik mynen Lezeren, niet ftuk vc-or ftuk, maar waarvan ik hen flechts het één en ander tot een ftaaltje vernaaien wilde. Men gaat nog N s ge-  ( 195 ) ^eduurig voort, om dezeiven te vermeerleren. Wy zagen , by voorbeeld , eene menigte menfchen bezig met het uitgraaven van een groote plek lands, waarin een meir zal aangelegd worden. . Niet verre van daar is onlangs voltooid eene meijery, zo fraai alsof het in Arkadië was, waarop Oostfriefche en Zwitferfche koeijen, zo verrukkelyk van gedaante en kleur, als ik ze nog ooit gezien had , en eene geheele kudde van Amerikaanfche fchaapen graasden, — ^ een treffend gezicht voor de meenigvuldige „eduwen en wezen, wier egtgenooten en vader» verflaagen wierden in hetzelfde land, waaruit Hesfen deeze fchaapen ter vergoeding ontving! — •t Geen myn genoegen by bet bezichugen van alle deeze heerlyke dingen ongercee„ verminderde , was het gezicht van bedelaars met gefcheurde kleederen, die in d£Pze zo prachtige plaats, en dus byna onder het oog van den doorluchtiger! Bewooner van dit aardsch paradys, rond wandelden, en om aalmoesfen fmeekten. Waarom was 'er dan in het leven van deezen Vorst onder allen, die by met zyn  (197 ) zyn vertrouwen verwaardigde , niet één'; die moeds genoeg had, om hem den raad te geeven , zich door eene béfi^rlyke .fomme gelds voor Armenhuizen een gedenkteken te (lichten, het welk treffender en duurzaamer was , dat 't geen de vleijery hem op het Fredriks-plein heeft op/éricbj ? Voor eenige jaaren moet het ten deezen opzichte hier nog veel erger geweest zyn. In dien tyd liepen, gelyk men my heeft verhaald, de be^dejaaw, en voor;;aamely.k de kinderen van dezeiven, by geheele troepen , elk welgekleed mensch na, die zich op de ftraat liet zjen. Maar toen ontferm, de zich — niet de Staat — maar een weldaadig gezelfchap van byzondere perfoonen, over deezen publieke ellende, en ontwierp het plan tot een werkhuis voor die kinderen , die tot dus verre van aalmoefen moesten leeven, om dezeiven te bezorgen, en tevens tot een werkzaam en algemeen nuttig ieven optevoeden. De Hoogleeraar Casperson was aan het hoofd van deeze edelen. Eik hunner bood zich aan tot eeue gift, overeenkomende met zyne om'. N 3 ftan-  ( JI8 ) fhndigheden ; en het geheele ontwerp wierd wylen den Heere Landgraaf onder het oog gebragt, met verzoek, om 'er deel in te "neemen. Deeze vereerde de ondernee. 1Bing met zyne goedkeuring, en fchonk tevens daartoe een oud burgerhuis, 't welk hy deed koopen, het welk echter tot dit oogmerk niet zeer bekwaam was. Ik befchouwde deeze fchikking , verheugde my in de geregeldheid en zindelykheid, welke ik daar ontdekte, en verwonderde my over de nyverheid der kinderen, waarvan eenige Katoen fponnen, en anderen lint weefden. Het getal van dezeiven is reeds zeer aanzienelyk, Eene tweede algemeen nuttige ftigting, welke ik insgelyks bezocht, is het KweekJchool van Sehoolleeraaren, die tot hun toekomend beroep voorbereid worden op eene wyze, die aan het oogmerk beantwoordt. Maar; helaas! ook dit nuttig Kweekfchool ftcunt, voor het groo.fte gedeelte, op den goedwilligen yver van een enkel braaf man, den zangmeester Georci, die hier tevens Leeraar by de Stads School is, en die, zo ik wel gehoord heb , voor alle zyne moei-  ( 199 ) moeite van het opzicht en onderwys, wel.' ke hy aan dit Kweekfchool, behalven zyne ïigenlyke beroepsbeezigheden , moet beff.eeden, niet meer geniet, dan negentig guldens. Over 't algemeen ontving deeze Kweekfchool in den tyd, dat ik hier was, uit de vorflelyke kas niet meer, dan tweehonderd en zeventig guldens eene fo- bere fom, voor zuik eene algemeen nuttige bedoeling! De toekomende Dorpmeesters worden hier onderweezen in het fchryven, cy fTeren , zingen, op de viool, maar voornaamelyk op het klavier, om eerlang het orgel te kunnen fpeelen. Ook leeren zy iets van de Aardrykskunde en Gefchiedenis; en om de konst van onderwyzen eensdeels van anderen te zien , anderdeels zich dezelve door de oefening eigen te maaken, moeten zy zowel eenige uuren, befteeden jm het open lyke fchoolonderwys by-.ewoonen , als ook in het tevooren hg. fchreeven werkhuis voor kinderen, zelf onderwyzen. Het volgende kleine geval, het welk gedurende myn verhlyf alhier gebeurde, zal N 4 ik  ( 200 ) ik mynen jongen Leezeren verhaa'en, op, Hat zy daaruit kunnen leeren , hoe omzien, tig men op vreemie plaatfen moet omgaar met' zodanige perfoonen, van wier braaf, heid men nog geene overtuigende blykea heeft. Het was kort voor den tyd van de kermis of jaarmarkt. Onder de vreemdelingen die dezelve wilden bezoeken, waren cok twee Heeren, de één een Dimfcher, de ander een Franschman, waarvan de terfle zich voor eenen Graaf, de tweede voor ik weet niet wat, uitgaf. Heiden hadden in hetzelfde Logement hunnen intrek genomen, waarin ik zelf was ; maar dewyl de Kastelein in de woorden en het gedrag van deeze menfchen iets ontdekte, het welk hem verdacht voorkwam , gaf hy 'er kennis van aan het gerecht, en verzocht, dat men hen mogt nood?, 'aken , óf om huanen waaren ftaat cn beroep optegeeven, óf om zyn huis te verlaat en. Dit gefchiedde ; maar de twee avanturiers vonden goed, om het laatfte te verkiezen. Onder het voorwendfel , om met do eer-  (.201 ) eerfte post verder te zullen reizen, namen zy nu hunne woning zo lang in het posthuis , alwaar ten zelfden lyde ook een koop. man in juweelen , uit Parys, zynen intrek had genomen. Mêt deezen zoeken zy kennis te maaken, en de goede en ligtgelonvige man, die geen kwaad vermoedt, komt hunne begeerte reeds ter halver wege te gemoet, liet wordt avond, en één van de twee nieuwe vrienden weet hem overtehaa. len , dat hy met hem iri de Cbmedié gaat: maar Hoe groot was de verbaasdheid van dien armen man, toen hy t'huis komende zynen Koffer opengebrooken, en in plaats van zyne juweelen en van zyn geld, een leedige plaats Vond. Men doorzoekt het huis; de ééne vreemdeling wordt vermist; en men begint achterdocht te krygen, verzoekt het gerecht om hulp, en nog in denzelfden nacht worden verfcheiden menfchen tc paard buiten alle de poorten gezonden, om den ontfnap. ten knaap te vervolgen. Eenigen van dezeiven hebben hem ook welhaast op hetfpoor. By geluk had de gaauwdief geen ryden geN 5 leerd;  ( 202 ) ,'eerd; dus moest hy zich met een rytuig laaten brengen, het welk hem noodzaakte, om op den weg te blyven, en waardoor het de ruiters gemakkeiyk wierd gemaakt, om hem te achterhaalen. Dit gebeurde omtrent agttien mylen van hier in eene plaats in Franken, alwaar men hem by nacht uitgekleed te bedde vond. By zyne gevangenneeming wilde hy zich te iveer ftellen ; maar hy wierd overweldigd en gebonden. Ondenusfchen vond men by het doorzoeken van zyne kleederen niets van de ge. Itoolen juweelen; maar na een en andermaal in 't verhoor geweest te zyn , kwam hy eindelyk tot de bekentenis, dat hy ze ergens onder de aarde had verborgen. Men bragt hem vervolgens naar de door hem genoemde plaats, en het wierd ook zodanig bevonden , als hy gezegd had. Voor deeze reis geraakte dus de koop. man weder in het bezit van zyne kleinoodiën. Hy zal zekerlyk in het vervolg omzichtiger zyn, en voornaamelyk op vreemde plaatfen ; vooral zal hy op zodanige plaatfen, alwaar kermisfen gehcuden wordt n,  C 203 ) den , in het toekomende het wyze voorfcbgrift opvolgen : vertrouw maar zie toe w i e n o y vertrouwt. en dezelfde noodzaakelyke omzichtigheid prys ik ook u, myne jonge Leezers I allen aan. Nog verdient, eer wy veïder reizen , van Casfel het volgende opgemerkt te wor* den. 'Deeze plaats is haaren bloeijenden ftaat voor het grootfte gedeelte, verfchuldigd aan de onverftandige vervolgzucht, welke onder de regeering van Lodewïk XIV. in Frankryk heerschte. Myne jonge Leezers weeten mogelyk reeds, hoe veele duizend Ilugenooten , dat is, gereformeerde Christenen , in dien tyd uit hun Vaderland op eene onbarmhartige wyze verjaagd wierden. Van deezen kwaamen veelen hier te Casfel, en wierden hier, gelyk in andere Duitfche en Pruisfifche fteden , liefderyk en met vreugde opgenomen ; en aan hunne ny- vere  ( 204 ) vere bekwaamheid is men 'nu de''meenigvuldige Konften en Manufaktuuren vcrfcSuIdigd, welke federt dien tyd in deeze fteden gebloeid hebben Voorhaarnélyk zyn daarvan veelen 'm Casfel. Men'maakt hier gouden en zilveren galonnen , e#n foort van porcelein, waaruit in eenen zeer goeden fmaak vaazen en antfére vaten gemaakt worden, zeer fyne hoeden , af» lerlei wollen en zyden waren, fpiegels, enz. De bevolking van deeze ftad wórdt door Busching op één en twintig duizend, en daarentegen door eenén nieu. wen reiziger {*) zelfs op twee ■ en dertig duizend gefchat, welk laatfte echter te zeer vergroot is. Voor het overige verbeeldt zich een vreemdeling, op het gezicht van het krygsvolk , in Potsdam te zyn. Want ook hier krielen de fraaije ftraaten van fo'dar.ten, en de guardc van den Landgraaf draagt byna dezelfde uniform, als die van den grooten I B.E- (*) Brieven van een reizem'en franjchroan over Duitschland,  ( 20S > Fredrik. Ook -zyn de overige krygsJieden naar de PruisCfche wyze gekleed en geoefend. Voor Duitschland over 't algemeen moge deeze krygszuchtige inrichting» voor verfcheidene kleine gedeelten van hetzelve, misfchien van merkelyk nut geweest zyn; maar hoe deeze kleine landen zeiven zich daarby bevinden — zullen wy in de volgende afdeeling zien. ft  9' Reis van Cassel, over Marburg en Giessen, naar Frankfort aan den Maih. Ik bediende my tot myne verdere reis van de Diligence, dat is hier, gelyk in het geheele Roomfche Ryk , van de gewoone post. Maar de postwagens, die met deezen naam beftempeld worden, verfchillen van die , weike men in Opper- en NederSaxen kent, even zo zeer ais de Cfiausfées, langs welke men hier rydt, van de meeste post-wegen in de twee Saxifche Kreitfen verfchillen. Zy zyn niet alleen bedekt, maar •de zittingen zyn ook opgevuld, en geeven , fchoon ze voor agt of tien pcrfoonen gefchikt zyn, nogthans aan elk gemak genoeg. Al de pakkaadje ligt buiten den wagen in twee vóór en achter aangehegte zeer ruime manden, en wordt door een daarover ge- fpan-  ( 20? ) fpannen lederen bekleedfel, tegen den regeri beveiligd. Hes/en is een zeer bergachtig land; maar de valleien en kleine vlakten tusfchen de bergen, hebben eenen zeer goeden vruchtbaaren grond, waaraan ter voeding van den landman niets, dan nyvere banden en eene betere bewerking fchynt te ontbreeken. En hier hlykt vooreerst het nadeel, het welk de oorlogzuchtige inrichting van dit land aan de voornaamfte bron der publieke welvaart, aan den akkerbouw, toebrengt, en wel op eene zeer kostbaars wyze. Want dewyl de meeste fterkgefpierde handen der mannen de wapenen moeten draagen, komt ook in tyden van vrede, een gedeelte van den zwaaren veld-arbeid , voor rekening van zwakke grysaards, vrouwen en jonge knaa.' pen. Deezen kunnen 'er niet meerder krachten aan befteeden , dan zy bezitten; en het gevolg daarvan is , dat de akker zwak en met achteloosheid beweikt wordt, dus ook minder draagt, dan hy anders wel zou kun-, nen doen. Van de in Halfom en voornaamlyk in Me.  ( 208 ) Mecklenburg zo verre gevorderde verbetering van den landbouw, befpeurt men hier niet veel. Men fchynt hier zelfs niet eens de groote nuttigheid der groeven ter afwatering te kennen, waardoor men in de genoemde . landen het gezaaide tegen het verdrinken beveiligt; of zo men ze al kent, ontbreskt het hier nogthans aan handen, om deeze graven te delven. Aan fchikkingen , om die akkers, welke aan de publieke wegen liggen, te beveiligen, wordt hier even min gedacht. Zy liggen voor het grootfte gedeelte open, en ik ontdekte zeer dikwyls, dat 'er veele roeden in 't vierkant van de fchoonfte zaailanden afgegeeten of vertrapt waren. Veele akkers zyn beplant met witte en roode kool, maar zo ongefcbik't, dat de meesten van die kooien niet veel grooter kunnen worden dan een paar vuisten. Want in plaats van die planten op dien afftand van elkii|-,deren te plaatfen, welke de kool ver. eischt , plant men ze hier gemeenlyk zo digt naast eikanderen, dat de één het voedfel aan de anderen moet onttrekken, en geen ruimte heeft om zich behoorlyk uittebreiden. De  ( sop ) De groote armoede van het landvolk in deeze gewesten , loopt zeer fterk In het oog, en deeze opmerking wordt nog klaarblykelyker, wanneer men nog de overblyffelen ziet van den welftand', waarin deeze menfchen zich in vroegere tyden mogten verheugen. Zodanige overblyffelen vond ik byzónder in de manier van bouwen by de landhuizen, en in de meenigvuldige fieraadjen, waarmede men dezeiven had overladen. Deeze huizen zyn naamelyk niet alleen doorgaans twee verdiepingen hoog, en met kalk beftreken; maar men heeft ook zelden nagelaten, om in de witte muuren allerhande figuuren te graveeren , en zo niet meer, nogtlians ten minften één vak met klugti^re rymen te befchilderen, waaraan men zeer duidelyk ziet, dat ze in het brein van de boeren zeiven moeten ontftaan zyn. Zie nier, tot een ftaaltje, een paar van zulke rymen, waarvan de eerfte tevens iets van het eigenaartige der landtaal behelst : Wer da wil bauen Der musz den Peutel (buidel) anfchauen; II. deel. O Hat  ( axo ) Hat *er nit Batzen, Werd 'er von vorn und von hinten fich kratzen. Dat is : Wie bouwen wil moet de „ beurs raadpleegen ; beeft hy geen dub„ beitjes, dan zal hy zich van vooren en „ van achteren krabben." De tweede: Brod ohne kummel, Ko De reden van de meenigvuldige vecht« nartyën, welke hier, gelyk op meest alle de Akademiën, in zwang gaan, ligt ook hier, gelyk elders, eensdeels daarin, dat de Studenten, volgens een oud en fchadelyk gebruik , niet aan de gewoone Overheid van de plaats, maar aan eene eigen rechtbank onderworpen zyn, welke door ds Hoogleeraars word uitgemaakt; anderdeels in de toegevendheid , waarmede het gevecht der Studenten gemeenlyk door deeze hunne Akademifche Rechters geftraft wordt. Deeze Akademirche Rechters hebben 'er naamelyk zeer veel belang by, dat het getal der Studenten niet vermindert; ook ligt 'er elk hunner zeer veel aan geleegen, om zich onder de Studenten eenen aanhang te maaken , vermits hunne broodwinning en hunne achting daarvan afhangen : wat wonder dan, dat fchendaaden, welke men in elke andere burgermaatfchappy met den kruiwagen , bannisfement of het zwaard ftraft, hier gemeenlyk flechts met eene korte in 't geheel niet lastige gevangkenis en met eer.e geldboete geftraft worden, welke niet den joegen kwaaddoener, maar zyne fchuldlooze Ouders drukt? Hoe  ( «7 ) Hoe lang zal het nog duuren , dat onze Vorften deeze allerfchadelykfte inrichting van hunne Hooge fchcolen , en het mee mgvuldige onheil , het welk daaruit ontftaat, met onverfchillige oogen zuilen aanzien ? Reizigers , die gaarne iets zien , dat fchïttert , verzuimen gemeenlyk niet, om in een van de kerken hier ter plaatfe het graf van de heilige Elifabeth met verbaasdheid te aanfehouwen, het welk, zo men zegt , uit geflagen en verguld zilver beftaat, en met paarlen en edele gefteenten bezet is. Ik heb het niet gezien. De bedoeling van myne reis liet over 't algemeen niet toe, om hier lang te vertoe. ven. Ik reisde dus een uur daarna met dezelfde Diligence , waarmede ik gekomen was , weder verder, en kwam nog op den zelfden dag, hoewel wat Iaat, te Gitsfen. Ook hier was myn voorneemen niet, om my optehouden, maar in Frankfort eerst te rusten; doch het viel anders uit. Ik vond naamelyk in het posthuis , alwaar ik myn intrek nam, een vry talryk ert O 5 ver  ( «8 ) vergenoegd gezelfchap, het welk echter in den beginne zo weinig my, als ik hetzelve fcheen te bemerken. Elk bleef op zichzeiven ; de eerften by bun glaasje wyn , en ik en myne reisgenooten by ons avondbrood. Ondertusfchen mogt men, ik weet niet hoe, mynen naam ontdekt hebben; en nu was ik eensklaps midden onder beminnende vrienden, die my, toen ik my wederom naar de Diligence wilde vervoegen, fchielyk omringden, met een liefdetyk geweld wederhielden , en , eer ik nog myne toeftemming had gegeeven, mynen koffer van het rytuig lieten neemen en in het huis brengen. Tegen wreedheid , onbillykheid en onrechtvaardigheid kan ik my verzetten: maar tegen vriendelykheid en goedaartigheid vermag myne ziel niets. Ik moe't my dan overgeeven en blyven , hoe weinig zulks tevooren ook tot myn plan behoorde. Een van dit gezelfchap was de vermaarde Orgelfpeeler, de Abt en geestelyke Raad Vocler, wiens zeldzaame vaardigheid op het orgel veelen van myne jonge Lezeren zullen kennen, dewyl hy zich federt eenige 'aaren in de voornaamfte plaatfen van DuiUch-  ( 219 ) Duitschland, gelyk ook in Frankryk , Enge. land en Holland openlyk liet hooren. De begeerte, om dien kondenaar, ^van wien het jammer is , dat hy zyne konst federt eenigen tyd zo zeer tot beuzelingen ver. laagt) hier te hooren fpeelen , bragt niet weinig toe tot de verandering van het plan myner reis. Hierby kwam nog eene an. dere byzonderheid, welke insgelyks eene beweegreden daartoe opleverde. Men verhaalde my naamelyk, dat 'er zich thans een man in Giesfen ophield, die de konst om te vliegen meende uitgevonden te hebben, en zo niet morgen, ten langden overmorgen, de eerde proeve daarvan zou neemen. Ook dit te zien, fcheen my insgelyks wel der moeite waardig te weezen. Onder alle menfchen zyn by my die geenen, die den voorraad van menfcbelyke kundigheden en bekwaamheden door nieuwe uitvindingen vergrootten, ten allen tyde de gewigtigde geweest. Zelfs dan, wanneer hunne proefneemingen mislukten, verwon, derde ikmy nogoverde doutheid, waarmede zy zich over het bekende en gewoone trachten te verheffen, en zy bleeven my dus, ook wan-  ( 220 ) wanneer zy vielen, nog in hunnen val vereerenswaardig. Zelfs was ik altyd van gevoelen, dat men geesten van dien aart, ook wanneer zy in het ryk der onmogelykheden fchynen om te zwerven, geenszins affchrikken, maar veelmeer op alle mogelyke wyze moet opwekken en onderfteunen. Want zelfs mislukte proefneemingen kunnen tot onderwys verftrekken , en men heeft veeltyds gezien, dat 'er uit eene mislukte uitvinding eene andere ontftond, welke voor de maatfchappy van nog v«el meerder nut was, dan die, waarop het eigenlyk was toegelegd. Ik had dus des anderen daags geene ge. wigtiger aangelegenheid , dan dien man, die de konst van Dedalus (*) wederom beloofde te herftellen , van perfoon te leeren kennen. Ik vond hem by eenen der vermaardfte Hoogleeraaren hier ter plaatfe, den Heer Schlettwein, tegenswoordig bezitter van een goed in het Mecklen- burg- (») Een konftig man, die, gelyk de fabel laert, om zich en zynen zoon uit de gevangkenis te beviyden, voor hem en zichzeiven , vleugels van waseb maakte, en zo niet hem weg vloog.  («I) burgfche, waarvan hy een neef was. Zyn naam was Meerwein, en ik leerde in hem eenen man van eene zeer vlugge ver beeldingskracht kennen, die van zyne zaak zo verzekerd was , dat hy zich reeds zodanig , als hy binnen kort in de lucht meende te verfchynen, in plaat had laaten brengen. Hy toonde my de reeds gemaakte vleugelen, waarvan hy zich wilde bedienen ; maar zo dra als ik dezelve gezien had , kon het my der moeite niet meer waardig weezen , naar de proefneeming , die 'er mede zou gedaan worden, te wachten. Want men kon meer, dan waarfchynelyk, men kon met zekerheid voorzien, dat de zaak niet kon uitgevoerd worden , dewyl 'er voiftrekte onmogelykheden by vooronderfteld waren , gelyk myne jonge Lezers zei ven zullen ontdekken, wanneer ik hen eene befchryving maak van deeza vleugelen. Elk derzelven was een groot ovaal, omtrent twaalf voeten lang, en in het midden omtrent zes of agt voeten breed. De buitenkant beftond uit vry zwaare houten latten ; de tusfehenruimte was gevuld met netwerk  ( 222 ) werk van bindtouw, en aan hetzelve had hy eene meenigte van papierlappen van ge» ]yke grootte zodanig vastgemaakt , dat zy als fchobben over eikanderen lagen, en gelyk de vederen der vogelen, door de lucht konden bewogen worden. Beide vleugels waren met eenen lederen riem aaneen gevoegd . echter zodanig, dat de beweeging» welke daarmede zou ondernomen worden, niet verhinderd wierd. Zyn oogmerk was nu dit. Hy wilde zich, op eene hoogte ftaande, door hulp van opgevulde riemen aan deeze vleugelen laaten vast binden, en vervolgens zich van de hooate afwerpen. Dan hoopte hy het niet alleen in zyne magt te hebben , om zich zweevende te houden, maar ook door eene kleine beweeging van de ' vleugelen, zich gemakkelyk voorttehelpen. Maar men behoefde het gewigt van deeze ontzagchelyk groote vleugelen flechts gevoeld te hebben, om met volkomen zekerheid te voorzien, dat 't hem onmogelyk zyn zou, om 'er de minfte beweeging mede te maaken , zodra als hy geene vaste ftandplaats meer had, maar in de vrye lucht zweefde. Ik op. per»  f 223 ; perde hem deeze zwaarigheid; maar hy ver zekerde daarentegen dat hy alles wel had berekend, en zeker van zyne zaak was. Hy heeft zich ook daarna, gelyk ik op myne terugreis vernam, door geen voorftellingen laaten affchrikken, maar de voorgenomen proefneeming in de daad gewaagd. Doch deeze proefneeming liep zó af, gelyk men kon vermoeden, By geluk was de plaats, van waar hy zich nederliet, juist niet hoog, en de uitgebreidde groote vleu. gels hielden zynen val toch zo veel op, dat hy niet al te onzacht nederviel. Inmiddels zegt men dat hy de hoop, om zyne uitvinding evenwel tot ftand te brengen, nog geenszins beeft opgegeeven. Ik bragt deezen dag op de aangenaamfte wyze door , dewyl ik eensdeels verfcheidene zeer vermaarde Hoogleeraars hier leerde kennen, anderdeels den Abt Vogler op het orgel hoorde fpeelen, en daarenboven door eenen van myne nieuwe vrienden in gezelfchap van verfchqidene waardige mannen op een zeer bekoorlyk landhuis onthaald wierd.  ( «4 ) Gicsfen is eene ftad en Akademie aan de Lcihn , van omtrent zevenhonderd huizen , en by de vyfduizend inwooners, behoorende onder Hesfen ■ Darmjlad. De oude bevestiging van deeze plaats is van weinig belang; maar de aangenaame ligging van dezelve, de ongemeene goedkoop pryzen vai meest alle levensbehoeften, de goede gezellige toon , welke hier, ook onder de Hoogleeraaren, ja zelfs onder de Studenten fchynt te heerfchen, moeten deeze ftad tot een aangenaam verblyf maaken. Hier zyo, by voorbeeld, Regeeringsraaden, die niet meer dan een groote tweehonderd guldens inkomen hebben, en evenwel, zo lang zy ongehuwd blyven, vry wel daarmede kunnen rond fchieten. Welk een onderfcheid tegen het duure Hamburg, alwaar een zogenaamde Osfenfckryver zes-en dertig hon derd guldens, en een zogenaamde tienpen. ningsknecht , twee en zeventig honderd guldens inkomen heeft, en "er mogelyk nog naauwlyks mede kan rond fchieten! En wat betreft de zeden der Studenten, was het my by myn driemaalig veiblyf in deeze itad,  ( 22$ ) ftad, zeer vreemd, dat ik zelfs niet één onder hen aantrof, die ook maar iets zeldzaams vertoonde , het zy door eene flordige of zotte kleeding, of die zich door een onbeleefd gedrag jegens vreemdelingen op eene onverftandige wyze een belagchelyk aanzien zocht te geeven. Maar hun getal is zekerlyk hier ook niet groot, en daar. entegen de wetten ftrenger, dan ze gemeenlyk op duitfche Akademiën zyn, Dewyl ik den naasten postwagen hier niet wilde afwachten; moest ik befluiten, om my wederom aan een huur-paard te vertrouwen; en ik had dus ook wederom, dewyl ik zelf geen paard mogt uitkiezen, het misnoegen, om door een der afgelcefdfte en afgefloofdfte muzen bediend te worden , waarmede ik, zelfs by de grootfte omzichtigheid, niet zelden gevaar liep den hals te breeken. De weg van hier naar Frankfort, welke zeven mylen bedraagt, loopt door de zo genaamde Westerau, een vet en kleiachtig land, waaraan veele Landsheeren deel hebben , en welke haaren naam verfchuldigd is aan de kleine rivier de Westtr, welke niet (l. Di£L. P ver  ( «« "> verre van Laubach een begin neemt. Mer» komt over Butzbacb, eene landftad meteen kafteel en lustplaats , behoorende onder Hesfen -Darmftad, en over Friedberg, eene vrye ryksftad, welke op eene hoogte ligt. Aan den voet van deeze hoogte loopt een klein riviertje, Usbach genaamd, hetwelk by eene droogte weinig moet beteekenen, maar by eene aanhoudende regen zo geweldig zwelt en zo fterk ftroomt , dat het doorryden zo te paard als met rytulg, van niet weinig gevaar verzeld gaat. Dit was het geval, toen ik hier aankwam. Ik zag ondertusfchen eene brug, en reed 'er op aan; maar dezelve was door eenen boom geflooten, en ik zag vruchteloos in het rond, of 'er niet iemand was, die my dezelve kon opdoen. Maar 'er was noch huis , noch mensch in de nabuurfchap te zien; tot dat 'er eindelyk, aan de overzyde, een meisje voor den dag kwam, het welk water fchepte. Dit meisje riep ik, en ver. zocht haar, om my te helpen , dat do boom geopend wierd; maar het meisje antwoordde : dat deeze boom nooit geopend wierd, dat deeze brug voor paarden en ry. tui.  cuigen moest geflooten blyven.' ;, Maar; „ zeide ik, terwyl ik het kleiachtige en „ fnel ftroomende water zag, hoe zal ik „ 'er dan over komen ? " Gy moet 'er door ryden, was het antwoord; en nu keerde het meisje my den rug toe. „ Maar waar ? riep ik; waar is de plaats , „ daar ik zonder gevaar kan doorryden?'' Dat moet Myn heer zelf zien, antwoordde het ondienstvaardige meisje, en ging heen. Ik hield nog een poos flil, om de komst van eenige andere meer menschüevende ziel te verwachten; maar daar kwam niemand. Dus bleef 'er voor my niets anders over, ik moest weéröm keeren, of my aan het gevaar blooi ftellen. Ik verkoos het laatfte, omdat ik des noods zynde my daarop verliet, dat ik zwemmen kon. Myne flaauwe Rofinante zonk tot den zadel toe in 't water, en had veel moeite om den loopenden Aroom te weêrftaan ; ik kwam 'er evenwel gelukkig met haar door. Ik reed vervolgens den berg op, en zag, toen ik de poort naderde, een Schildwachtshuisje, het welk a l'Arkqwn, dat is, met veelverwige P a dob  ( 228 ) dobbel fteenen befchilderd waf. Dit is niet ongepast, dacht ik; want voor eene ftad, welke eene brug bouwt, en dezelve daarna met een boom fluit, ftaat deeze uniform zeer goed. En zo reed ik dan in de ftad. Myne eerfte vraag aan den Kastelein, by wien ik mynen intrek nam, betrof de reden , waarom men hier dan eigenïyk bruggen bouwde, wanneer men niet wilde toeteaten, dat 'er gebruik van wierd gemaakt? Hy antwoordde : dat men hier zo ann was, dat , wanneer deeze brug eens red. deloos mogt worden, men geene nieuwe weder bouwen kon. Hierom moe=t men dezelve, om ze niet te laaten verflyten , voor elk geflooten houden. Hy moest wel bekennen, dat eene geflooten brug zo veel was, als in 't geheel geene, en dat het doorryden met paarden en rytuigen by het opgeloopen water veeltyds zesr gevaarlyk was; mair dat de zaak nu niet kon veranderd worden. De eenige kostwinning van deeze verarmde vrye ryksftad, beftaat in den land. bouw en het Iogementheuden. Koophandel  ( a*9 ) del en fabrieken van eenig belang , zyn hier in 't geheel niet. Ook is de ftad niet volkomen zo vry , als andere ryks fteden ; maar hangt in zekeren opzichte af van eenen zogenaamden Burggraaf, wiens buigt aan het eene einde van de, ftad ligt. Aan deeze burgt is de ftad eenige honderd jaaren geleeden, voor twaalfduizend guldens verpand ; waarvoor men den Burggraaf in den tyd moet huldigen. Daardoor ontvangt dun deeze eenen zeer fterken invloed op de innerlyke aangelegenheden van dee. zen kleinen en zwakken vryën Staat. De weg van hier tot Frankfort loopt over een zeer vetten en taaijen grond, en is dus by aanhoudende regens op de meeste plaatfen onbefchryfLIyk flecht. Maar on. danks de uitmuntende vetheid van den bodem in dit gewest, vond ik de nog te veld ftaande graanen en tuinvruchten veel kleiner en fchraaler, dan die, welke men in hoiftein en het Mecklenburgfche op de ligtfte akkers bouwt. Het aanhoudende natte wtêr kon 'er oogelyk wel veel toe ce« daan hebben; maar ook in betere jaareir kan p 3 de  ( 230 ) de Landman van zyne vruchtbaare kooren7anden Hechts een zeer bekrompen voordeel trekken. Het ontbreekt hem naamelyk aan genoegzaame weilanden , om zo veel hoorn-vee te houden, als hy wel noodig zou hebben, om zyne akkers van de noodige mest te voorzien; en om het gebrek aan natuurlyke weilanden door konftige te vergoeden, hiertoe ontbreekt het hem aan vryheid. Want dewyl de fchaap -fokkeryè'n hier gemeenlyk van den Burggraaf zyn, zo kan de boer op zyne braak - en ftoppelvelden geene kruiden tot voeder voor het vee zaaijen, zo hy niet zien wil, dat ze van de fchaapen worden opgegeeten. Dus doet hy zulks niet, en vergenoegt zich om flechts zo veel vee te houden, als zyne bekrompen landen hem toelaaten. Vandaar zyn gebrek aan mest; vandaar de Hechte voortbrengfelen van zyne akkers! De jammerlyke hoedanigheid van den weg, van het weêr en van myn paard , veroorzaakte dat ik zeer blyde wierd, toen ik eindelyk Frankfort zag. Ik kwam daar, wel eenigzins vermoeid , maar nogthans wel-  ( «31 ) weibehouder] , en genoot, terwyl ik hier uitrustte het groot genoegen , het welk de herdenking aan doorgeftaane moeijelykheden verfchaft. ™ 4 ro.  ( 23* ) 10 VEEBLYF TE FltANKFOr. T AAN DEN MAIN. BkSCHKYVING VAN DEEZE PLAATS. Te Frankfort nam ik, dewyl ook hier juist de jaarmis ophanden was, in welken tyd elke herberg zeer fterk bezet, en het verblyf in dezelve zeer kostbaar is, mynen intrek in een burger - huis, werwaards een vriend uit Giesfen my geweezen had De bezitter van dit huis was Vaandrik onder het Burger-corps. Ik flip deeze weinig betee. kenende omftandigheid daarom aan, ten einde ik 'er de aanmerking kan byvoegen , dat de burgers, welke militaireampten bekleeden, ook hier gemeenlyk naar hunne militaire eerampten Myn heer de Vaandrik, Myn heer de Kapitein, Myn heer de Cor- net of Heer Overfte genoemd worden, het welk voor eenen vreemdeling iets zeldzaams is. ïrmkfort is, naast Hamburg, de grootJ fis ,  ( 233 ) fte , rykfte en bloeijendfte vrye ryks en koop ftad in Duitschland. Buschiso begroot het getal van de Christeiyks inwoo. ners deezer Had op zes - en dertig duizend, en dat van de Joodfche Natie op zes-duizend en zes-honderd; in Frankfort zeiven gelooft men de eerften tot veertig duizend, en de laatften tot tien . duizend te moogen bepaalen. De ftad is wel oud, de ftraaten, als gewoonlyk, krom en naauw; echter vindt hy die aan licht en lucht gewoon is, hier nog meerder voldoening, dan in Hamburg. Ook zyn de ftraaten hier niet zo flecht, als daar; zyn zyn misfchien ook wat minder morsfig, omdat ze van veertig - duizend paar voeten minder betreeden worden. De eenige rechte ,. breede en met aanzienelyke gebouwen prykende ftraat , welke men hier ziet, is de zogenaamde Zeile, dat is, de Regelrechte, waarïn het zeer aanzienelyke logement, het Roode fiuis genaamd , het Vorftelyk Darmftadfche Hof , en verfcheide aanzienelyke gebouwen gevonden worden. Voor het overige zien de meeste huizen in Frankfort uit als gevangkenisfen, P 5 en  ( «34 ) en zyn zeer bont, zonder eenigen fmaakt dewyl zy met allerlei veeltyds zeer flecht by eikanderen pasfende kleuren gefchilderd, en de venfters van ile benedenfle verdieping van fterke yzeren en verre uitfteekende traliën voorzien zyn, Om de ftad en de groote eu ryke land. ftreek waarin dezelve ligt , te befchoiswen , kwam ik op de gedachten, om den hoog* ften tooren van deeze ftad te beklimmen. Maar deeze nieuwsgierigheid had ik byna duur moeten betaalen. De opgang gefchiedt namelyk door eene wenteltrap, welke fmalIer en fteiler wordt, naar maate men hooger komt, zo dat ze eindelyk byna lynrecht oploopt, en zulke fmalle trappen heeft, dat 'er de helft van den voet naauwlyks plaats op kan vinden. Hierby komt, dat deeze trap voorby een tralie - werk loopt, waardoor men geduurig in den afgrond nederziet , en de hoogte ontdekt, welke men thans reeds heeft beklommen , waarby hy, die voor duizeligheid vatbaar is, wonderlyk te moede wordt. Dit was by my het geval. Echter kwam ik 'er gelukkig op, en genoot thans het loon van myne infpanning.  nïng een indedaad grootsch en heerlyk uitzicht. De aanzienelyke ftad lag gelyk een verkleind modél voor myne voeten. Bekoorlyke tuinen , vol van latwerk , waaraan wynftokken opklommen , en met aardige plaifierhuisjes als bezaaid, omringen dezel, ve aan alle kanten. Op deezen volgen vruchtbaare kooren-landen , overal met ooft-boomen beplant , welke de geheele ruime landftreek de gedaante van eenen eenigen grooten tuin geeven, waardoor de prachtige Main firoom zich alleeniyk daarom zo ftaatig langzaam fchynt heen te kronkelen, dewyl hy in dit wel aangelegde ge. west gaarne nog wat zou willen vertoeven. Van verre ziet men aan de ééne zyde de zogenaamde Hoogte, eenen ftaatigen berg, waaraan Homburg ligt, aan de andere zyde op eenen verderen afftand den Spssfart, gelyfc ook het begin der lange reeks van bergen , welke voorby Darmjlad begint, en aan het Odenwud grenst en langs welke de bekende Berg jiraat loopt. Tegen het westen ziet men op het wynryk gewest van Hochheim en Maintz. Nu  ( *3S ) Nu was de vraag: hoe ik wederom naar hereden zou komen ? het welk in alle opzichten fchromelyker en lastiger was, dan bet opklimmen. Byna fcheen het of ik zou moeten befluiten , om my voor altoos met het huisgezin van dtn klokbewaarder te laaten inlyven , Hat hier naby de wolken zyne luchtige wooning heeft; want zo dikwerf als ik de kleine wenteltrap naderde, om wederom afteHimmen, draaide alles voor my in de rondte. Maar zie eens , wat een aanmoedigend voorbeeld al vermag ! Terwyl ik dus fta te overleggen, loopt de agt- of tienjaarige zoon van den klokbewaarder my voorby, fpringt op de wenteltrap en — klimt niet maar huppelt 'er met zulk eene zorgloosheid en vlugheid af, alsof hy oi den vlakken grond kindfche luchtfprongen maakte. Ik bloosde. Hoe ! dacht ik, zou deeze kleine woeste jongen u in moeden bekwaamheid van lichaam overtreffen ? Eensklaps vind ik my gehard ; neem myr:e gevaarlyke reis gerust aan .— en dat ik ze gelukkig volbragt, heb ik niet eerst noodig te zeggen, de-.vyl dit reeds biykt uit de cmiftan- dig-  ( 237 ) digheM , dat ik nu nog in ftaat ben geweest, om dezelve te befchryven. Den zelfden dag bezocht ik de roomfche Domkerk, waarïn toen juist een Hoogampt, of plegtige Mis gehouden wierd. De geenen van myne jonge Leezeren, die nog nooit eenen roomfchen godsdienst hebben bygewoond , zullen misfch'en gaarne zien, wanneer ik 'er hen hier eene korte befchryving van geef. Alles, wat men hier ziet en hoort, is Veel zinlyker , luisterryker en plegtiger, dan men in Proteftantfche Kerken gewoon is. Hier is vooreerst een zo genaamd hoog altaar, prachtig verfierd, en op eena verhevene plaats, van de overige ruimte der kerk , door trappen , gemeenlyk ook roet tralie deuren afgezonderd , welke plaats het Choor wordt genoemd. Hier zitten alleen de Choor Heeren, dat is, de Geeste'yken van den Dom , die latynfche liederen zingen. Voor het hooge altaar ziet men diis Priesters, waarvan de één het 20 genaamde hooge Ampt verricht, teflvyl de twee o vergen hem daarby behu'pzaam zyn, om honderd zeldzaame kleine plegtigheden te verrichten. Alle  ( 238 J Alle drie Priesters zyn niet, gelyk onzer Geestelyken, in het zwart, maar ongemeen prachtig en verfchillende gekleed , terwyl zy nu in fluweel en zyde, rykelyk met goud en zilver doorgeftikt, dan geheel in 't wit, nu in deeze, dan in geene kleur verfchynen. De herhaalde verandering van kleederen maakt naamelyk een gedeelte van deezen zeldzaamen godsdienst uit. Voorts wordt 'er by afwisfeling, nu met ééne, dan met verfcheidene Hemmen, nu van de Geestelyken, dan van de Gemeente, in het Iatyn gezongen, dan wederom mompelende een gebed gedaan , dan geknield en wederom opgedaan, dan eene diepe buiging gemaakt, dan door het zwaaijen van zilvere wierookvaten gerookt , dan door twee knaapen in Choorhemden, aan den voet van het altaar met kleine fchelletjes gefcheldj, waarby dan telkens de geheele vergadering het teken van het kruis, elk voor zyn voorhoofd en de borst met vuisten flaat. In eene nis van het altaar (*) ftaat het zo genoemde Venerdbile of de Monfirants. Dit (*) Deeie nis wordt de Tabsrnakcl genoemd-  ( 230 ) Die is eene machiene van goud, zilver en ede'e-gefteentensblinkende, en, gelyk eene gefchilderde zon , met ftraalen omgeeven, waarin eene Hostie, dat is, een van de gewyde ouwels gevonden wordt, waarvan men zich by het avondmaal bedient, en gelooft, dat ze tot vleesch en been geworden , en in het wezenlyke ligchaam en bloed van Christus veranderd is. Zo dikwerf nu de Priester dit Venerabile opvat, en hetzelve aan het volk vertoont, werpt zich alles, alsof het van een onweer getroffen wordt, op de kniën, maakt het kruisteken, en mompelt onverftaanbaare woorden. Pehalven het hooge altaar zyn 'er in zulk eene kerk nog verfcheidene kleiner, voor welke andere Priesters foortgelyke plegtigheden verrichten, en vervolgens het avondmaal bedienen. Voor esn' Proteftant , dien het geleerd js, om zynen God, niet door veele pleg- tlge gebruiken, maar gelyk Jefus be- geerde in geest en waarheid aantebid- den, is dit alles zeer zeldzaam en vreemd. Het allerzeldzaamlte is hierby voor hem het tegeniirydig gedrag van de vergaderde ge-  ( =40 ) gemeente , waarby men de vuarigfte aan. dacht en verbryzehng van het hart, met de grootfte Iigtvaardigheid en eene in het oog loopende wuftheid , geduurig, zietafwisfelen. De kerk gelykt naar eenen byënkorf, waar men geduurig uit en in gaat. Hier dringt zich iemand door de meenigte met vee! gedruis, alsöf het in den Schouwburg was; dadr ligt men bydouzynen op de knieën,en bidt met het boetvaardigfte en vroomfte gelaat zynen Roozenkrans {*); en een oogenblik daarna ziet men hen lagchen en buerten, als of zy in het vrolykfte gezelfchap waren; daar wandelen anderen langs de zy-muuren, om (*) De Roozenkrans of tiet Pater noster is eea fnoer,waara-n kleine en groote kogeltjes van hout, barnlteen of yvoor gercegen zyn, naar welke de Roomschgezinden de gebeden aftellen, welke zy dagelyks moeten verrichten. De Roozenkrans hebben zy aan de hand hansen , en wanneer zy het ééne kogeltje na het ander tusfchen de vingeren neemen , mompelen zy met de grootfte fchielykheid dat gebed, hetwelk hun daarby is voorgefchreeven. Een klein kogeltje beteekent een Ave Maria fjzyt gegroet Maria i) een grooter kogeltje een Pater noster, dat is, een Onze Vader! rioe hierby het bevel van Christus; „ wanneer gy bidt, zult „ gy niet veele wóórden maaken," kan vervuld worden , Iaat ik over aan het eigen oordeel van myne jonge Ltezeren.  ( ni ) om de fraaije fcbilderyè'n te bezien ; en nog anderen fchynen 'er alleen tegenwoordig te zyn, om hun ooren aan het lieflyk muzyk te verlustigen. En juist deezen, die thans alleenlyk tot hun vermaak hier fchynen te weezen, zag men eenige oogenbükken te vooren, als boetvaardige zondaars in het flof liggen , de oogen verdraaijen, en zo vuurig bidden , alsof hunne geheele ziel de zinlykheid ontvlooden , en in aandacht en vroomheid weggezonken was. Aan de deuren van zulke Kerken ziet men een bakje , of aarden vat met water, waarover de Priester zekere geheiligde woorden heeft uitgefprooken, en het welk uit dien hoofde Wywater, dat is, gewyd of geheiligd water, genoemd wordt. Aan dit gewoone water fchryft men eene buitengewoo. ne kracht ter zuivering der ziel en ter beveiliging tegen alle onhei'en toe. Zo dikwerf dus een Roomschgezinde ter Kerk gaat, verzuimt hy nooit, om zich daarmede te be. fprengen, vast overtuigd zynde, dat zulks hem naar ligchaam en ziel zal goed doen. Ik verzoek myne Proteftantfche jonge Leezers,die zich hierby mogelyk nietvan lagchen II. deel. Q kun-  ( 242 ) liurfien onthouden, optemerken, hoe groot de uitwerkingen zyn van opvoedingen onderwys, en hoe moeijelyk het vale, om zich los te maaken van vooröordeelen, welke men vroegtydig heeft ingezoogen! Onder de Roomschgezinden, die deeze en foortgelyka gebruiken, welke ons en anderen belagchelyk voorkomen, mede doen, zyn veele anderszins wyze en zeer verftandige menfchen; maar hun verftand durft het alleen niet waagen, om te denken over zodanige dingen, waar aan te twyfeien hun van de vroegfte jeugd af als het grootfte misdryf wierd afgefchetst. Hierom fluiten zy de oogen van hunnen geest gerust toe, om blind te gelooven, het welk men hen, op verbeurte van de eeuwige zaligheid, verbooden heeft te onderzoeken en te beproeven. Zouden wy, dien dit alles thans zo dwaas voorkomt, wel anders doen, wanneer wy, gelyk zy, van Roomschgezinde ouders ge. booren, en in de grondbeginfelen van deeze Kerk opgevoed waren? Ik twyfel 'er zeer aan. Dus zy het my vergund, om myne jonge Leezers indachtig te maaken, dat het onver. Handig en zeer liefdeloos zou gehandeld zyn, z©  C «43 ) zo wy onzeRoomschgezinde broeders daarom, dat zy minder verlicht zyn dan wy, wilden" belagchen of befpotten. o, Myne jonge Vrienden! Iaat ons het licht van ee. e betere kennis, het welk de goedertierene Voorzienigheid ons, boven veele miiiiöenen van onze tydgenooten.zo by uitftek Iaat fchynen, met blydfchap en dankbaarheid gebruiken , waartoe het ons verleend wierd naamelyk daartoe, om van tyd tot tyd beter, verftandiger, verdraagzaameren gelukkiger menfchen te worden, en goede gezindheden en geluk te helpen verfpreiden, waar en zo veel wy kunnen; — maar laat ons nooit zo onbiliyk en wreed zyn, om iemand te befpotten, of zelfs te haaten en te vervolgen, dewyl' hen vooröordeelen aankleeven, welke men ons nooit heeft ingeboezemd , en waarby het ons geenszins tot eene verdiende kan toegereekend worden, dat wy 'er vry van zyn. Hoewel ik thans gefprooken heb van eene' Roomsch Katholyke Kerk in Frankfort, weeten myneLeezers.zonder myneaanmerking' dat het grootfte gedeelte van de inwooneren' deezer plaats den Euangelifche Lutherfchen Godsdienst zyn toegedaan. Inmiddels zyn Q 2 ook  ( H4 ) ook hier, behalven deRoomschgezindcn, dfo eenigen van de voornaamfte Kerken en verfcheide Kloosters bezitten , twee Gereformeerde gemeentens, ééne Duitfche en ééne Franfche, met dit onderfcheid, dat deeze, zo dikwyls als zy God op hunne wyzeopen!yk willen dienen , zulks in de ftad niet moogen doen, maar altyd naar Bockenkeim, een naby gelegen vlek, het welk onder Hanau behoort, moeten wandelen- En waarom? Dit moogen myne jonge Leezers in Frankfort zeiven vraagen, dewyl ik niet in ftaat bsn , daarvan eene verftandigereden optegeeven./*) Aile de Jooden van de ftad Frankfort zyn in eene eenige fmalle en niet lange (traat ge b innen, waarvan men met zekerheid zeggen kan, (*) 'Er zyn indedaad eenige waare gronden, waarom de Gereformeerden in Frankfort woonende, tot dus veire niet in Frankfort, maar te Bcckenheim, een dorp in het tianaufche, < en half uur van F.ar k. fort hunne openlvke Godidiensr-oefeningen hebben moeten houder. Wie 'er belang in heelt, om deeze tronden nader te leeren kennen, vindt ritzelven in |en sroot werk van vier Deelen in Folio, het welk vede der krttisfigeis van Christus V, doodde, s:.< mm kon. getoufdt* de ver<3«-|»»tm. ' fien, dat zy trt hoofde van hun hes U v*» gelchon. 'ken te hebben, de recb.tmi.nige a»nf|W*«k«n op " hunne perfoontn en goederen hadden. Deeze zachtere denkwyïe was de oorzaak, dat de Jooden  ( H7 ) drempels en voorhuizen konden naauwlyks wegens de menigten der menfchen gezien wor' „ in Duit.'chland onmiddelyke knechten van den i, Keizer waren, die hem voor de befcherrning van s, hun leven jwarlyks eene vastgefteldc fom moesten betaalen, waarvoor zy in Duitschland, vooral in „ de Ryks • treden , vvoonen en handelen konden , „ waar zy wilden. Delleedsmeertoeneemende bloei „ van den Koophandel, lokte van tyd tot tyd zo „ veele Jooden naar Frankfort, darde Maglftrant in „ dien tyd alle reden had te vrcezcn, dat dit mg!i«„ tige volk in vervolg van tyd den Christenen niet alleen den geheelen Koophandel, maar ook „ de meeste woonplaatfen in de ftad onttrekken , en op deeze wyze eene Christelykc ftad m eene Jood„ fche ftad veranderen Zoude. Om dit voortekomen , nam de Magifbaat het wyze benuit, om ('en Kei„ zer zyne Jooden - Slaaven voor zekere fom gelds „ aftekoopen. Hierdoor ontving de ftad Frankfort „ op de [ooden binnen haare muuren al het recht , „ het welk de Keizer tot dus verre over dezelve ,, had geoefend, en tevens, wat nog van meerder belang was, de onbepaalde vryheid, om zo veele en zc weinigen van dit volkopieneemen, als hem goed dachr. Nu maakte dc M»giftr»at de wet, dat het nooit aan meer dan vyf honderd Joodfche , huisgezinnen zou vergund worden, om in Frank* „ fort eene woonplaats te hebben , waarvoor elk „ huisgezin eene jaarlykfche fchatting, naar maate „ van deszelfs vermogen, betaalen zou. De ftiaat , welke thans door meer, dan tienduizend bewoond „ wordt . was voor deeze bepaalde vyfhcndcr.t ,, huisgezinnen ruim genoeg, en wierd hun dus tot „ hunne woonplaatlen nnnge-veezen. Zy wierd met eenen muur omiingd, en met cenepoori geflooten, Q 4 „ 0;u  ( =48 ) worden, en uit de venfters van beneelen tot onder het dak toe, ftakeeneonnoemely- ke om daardoor de Jooden, voornaamelyk op de Christelyke Zon- m Feest-dagen, enby elke ani' dere openlyke plegtige geheurrenis , tegen de moed. willige baldadigheden van het gemeen, het welk V de Jooden volgens het boven aangehaalde geloof, " zelfs thans nog niet volkomen als menfchen be\\ l'chouwt, te beveiligen. Ten blyke, dat de Jou" den te Frankfort lhan« knechten van Frankfort, " wuren, moesten zy, wanneer zy zich in de fia t *' Heten zien, zwaite mantels draagen l't welk zy " nog loi op deezen dag moeten doen) en op zekere " dagen wielden zy zelis genoodzaakt, omilefhaa" ten van de ftad te vcegen. Van deezen flaaven " atbcid zyn zy echter reeds federt langen tyd ontheven geweest, Door deeze maatregelen geloofde ", de Magiftraat, de al e groote en voor de lisd i a" deelige vermeerdering van deeze vreemdelingen, **' •■'inder eenigen inbreuk op de heilige rechten van het " "menxhdom , volgens de gronden der veiligheid, ' welke in de onhandigheden van dien tyd geleegen " waren, op eene rechtmaatige wyze te keer te gaan. " Doch dit hstige volk wist welhaast middelen uit " te vinden, om dit plan, het welk met zo veel Wisheid ontworpen en reeds half uitgevoerd was, " te verydeien. Zy Haagden in ceeze list, dewyl " zv in den beginne den Magiftraat daardoor ver" fcitaikteu, dat zy veel meeider perfoonen tot een " huisgezin reekenden, dan 'er indedaad toe behoor. , den. Wanneer ru in 't vervelg van tyd hunne „ arplis igheid hen deed begrypeo., dat de ^ezmd„ heden der Christenen jegens hen veel menfchelykar \, waren geworden, en door zeker gedrag nog veel dienavaardiger konden gemaakt worden; Baarde  ( 240 ) ke meenigte van hoofden uit, welke allen naar lucht fcheenen te fnakken. Ik Magiftraat by de klaarblykelyke en naar het zand „ aan de zee gelykende vermeerdering van deeze „ Abrahemietcn , daarop aandrong, om deoudewet „ met opzicht tot de vyf honderd huisgezinnen, aan welke de vfyë inwooning vergund was, re doen ,, gelden: klaagden zy den Magiftraat als eenen we"j> derrechtelyken venlrukker, plegtig aan by den -, Keizer. Dit pleitdooi, het welk aan beide partyên „ veel gelds heeft gekost, heeft nu reeds eenige „ eeuwen gehangen. Inmiddels vermeerderen deeze „ Israëlieten te Frankfort, zonder de minfte beper„ kingen in hunnen jooden - hoek, naar de belopen, „ als de fterren aan den Hemel; haaien zelfs nog door „ huwelyken elders woonende Jooden in, en ver„ fmagten op deeze wyze, naar hunne e'.er.e keuze, „ door hunne drukkende meenigte liever in hunne „ morsfige, (tinkende, maar daarby door den Koop„ handel voordeelige Jooden- ftraat, dan dat zy, naar de rechttnaaiige eifchen van den Ma/illraat, het „ groot overfchot van oie bepaalde vyf honderd huis» „ gezinnen andere gezonder woonplaatfen in Duitsch„ land zouden laaten zoeken. Het zeldzaarafle in „ deeze zaak is, dat de Magiftraat het by het klaar„ blykelyk groot eetal der |ooden, hetwelk byna ,, vyfiien-duizend zal beloopen, nooit zo verre heeft ,, kunnen brengen, dar de ree s in de oudlle tyden „ bepaalde vyfhonderd huisgezinnen voltallig zyn. „ Het is byna ongeloollyk, en evenwel wam beid, „ (maar juist om die reden is de fchikking van deii „ Magiftraac met opzicht tot dit valk niets minder „ dan onrechtvaarlig; dat van deeze byna vyfiicn ,, duizend Jooden flechts vlet-houde'denvyf.en tag. tig huisvaders de hier zeer g^miatigde kUïne 05 1 :> tchat-  C *so ) Ik moet bekennen, dat dit gezicht eenen zeldzaamen indruk op my maakte. Wat toch in de waereld mag wel de oorzaak zyn, dat deeze menfchen op die dagen, waarop de Christenen zich het meest aan hunne vermaaken overgeeven, op zulk een harde wyze behandeld worden ? En wat meenen myne jonge Leezers, dat my op deeze vraag wierd geantwoord? Dit: de Jooden , zeide men, zyn zulk een indringend en onbegrypelyk onbefcheiden gedacht, dat, indien zy de vryheid hadden, oai op plegtige dagen uit te t fchattlng, en van deeze naauwlyks veertig de zo„ genaamde groote fcliatting van vyf en zestig Guldens alle jaaren betaalen. Welke voordeelen ge. nieten hieromtrent deezegtkschteJooden-kncchren , hoven hunne christelyke Heeren 1 Nog verdien„ hier aangemeikt te worden, dat des Zondags na „ den Godsdienst, de poort der Jsoden telkens ge„ opend wordt, en dat dan de Jooden volkomen , vryheid hebben om te wandelen. Ook heeft de , Magilrraat voor hen eenen byzonderen wandelweg buiten a.le de poorten der ftad, tusfchen den ry weg „ en den wandelweg der Christenen, laaten aanleg„ gen. •—" „ Inmiddels is by het begin van dit 5, » jaar, toen de nieuwe Surgen.eester zyn ampt , heeft aanvaard, den Jooden de vryheid, oin des \, „ Zondags uir hunnen hoek te komen, wederom „ „ ontnomen, en de ponnen blyvtn uan gellpo. ten." "  ( 2*1 ) te gaan, de Christenen op zodanige dagen zouden moeten afzien van het vermaak om te wandelen, dewyl deeze menfchen hen overal op den weg zouden verhinderen. In den beginne meende ik dat het boert was: maar zo dikwnrf ik dezelfde vraag in een ander gezelfchip opperde, ontving ik al tyd hetzelfde antwoord. Ondertusfchen kan ik nog niet gelooven, dat dit dc waare reden van zulk eene wreede fchikking is; en dus wenschte ik wel eene andere te verneemen , welke beter ftrookte met de denkbeelden, die ik van de wysheid en menschlievendheid der Regeering te Frankfort , uit hoofde van andere fchikkingen , gevormd heb. Dewyl ik uit het vogtig , donkeren win. derig Holftein was gekomen, vond ik het klimaat van Frankfort reeds zeer zacht en aangenaam. Ook ontdekt men in de levens» wyze van de inwooneren hier ter plaatfe het een en ander, 't welk onder eene ruuwer' hemelftreek geen plaats kan vinden, en my dus nieuw en zeldzaam moest voorkomen. Wanneer ik, by voorbeeld, den tweeden dag na myne komst, uiteen avond-gezelfchap, tusfchen tien en elfuuren, naar myn kwartier ging»  ( 252 ) ging, en naby een publiek plein metboomen beplant, óp de-paarde • markt kwam , hoorde ik vóór my een door het ftille van den nacht zeer verward, dof geraas en gemompel, het welk fterker en klaarer wierd, naar maate ik dit plein meer naderde. Ik fchrikte min of meer, en vroeg mynen geleider: wat dit geraas beteekende? „ Men wandelt hier," was zyn antwoord. Hoe! vroeg ik andermaal, om deezen tyd ? In deeze donkerheid van den nacht? ,, Zekerlyk, antwoordde myn vriend, dit is de gewoone tyd voor de „ avond wandeling in de zomer, om dat „ het in vroeger' uuren hier gemeen lyk nog „ te warmis, om te wandelen." Wy kwamen op dit oogenblik op dit plein zeiven. Ik vermoedde, dat het gezelfchap der wandeiaaren uit jonge lieden en rondzwervend gepen pel zou beftaan : maar ik wierd door het gezicht van eenige honderd menfchen van al. leriei ouderdom en uit alle Handen, zelfs uit de meest befchaafden, verrascht, welke hier in eene bonte mengeling, nu in kleiner, dan in grooter troepen heen en weêr gingen, en eikanderen doorkruisten. Het gemompel van de wandelaars geleek naar het gedruisop de  C 253) de beurs in Hamburg; alleenlyk de;d bet eene zeldzaamer uitwerking in de duisternis, en by de anderszins byzondere ftilte van den nacht. Een ander gevolg van dit warmer klimaat is de gewoonte, om in den zomer, middag en avond, met open deuren en venfters te - zitten , te arbeiden en te eeten, 0:11 de verfrisfchende lucht te genieten, welke in Hamburg als de pest gemyd wordt. Om het licht daarby brandende te houden, plaatst men hetzelve gemeenlyk in een foort van hooge glaazen lantaarnen, welke boven open zyn. Voor het overige heb ik hier niemand hooren klaagen over zinkingen of andere foortgelyke toevallen , welke in de noordelyke gewesten de gewoone onaangenaame uitwerking van tocht zyn. Over 't algemeen moet ik naar myne eigene ontdekking bevestigen , 't geen de fchrandere fchryver der Reizen van eenen Franscliman tksr Duitschland opmerkt, en door treffende voorbeelden uit de oude en nieuwe volks-kunde, myns oordeels , buiten allen twyfel gefield heeft: dat het een verkeerd vooroordeel is, naar het welk wy Europeaanen, die de noor- de«  ( 254 ) delyke gewesten bewoonen, ons - zei ven gemeenlyk daarmede ftreelen, dat de natuur gezondheid, kracht en fterkte des ligchaams en der ziel onder de inwooners van het koude en ruuwe noorden in eene grooter maat heeft uitgedeeld, dan onder hen, welke onder een zachter en warmer hemelftreek leeven. De ondervinding van vroege en laatere tyden toont volftrekt het tegendeel, en bewyst, dat de kinderen van het warmer zuiden onder dezelfde omftandigheden, dat is, by dezelfde opvoeding, by dezelfde Ievenswyze, by dezelfde wetgeeving en regeeringsvorm, gemeenlyk de kinderen van het koude noorden in ligchaams-en zielskrachten altyd overtreffen. Men vergelyke flechts eenen Franschman uit de Provence met eenen Duitfcher uit Holftein, eenen Hongaar met eenen Deen enz. Doch het is hier de plaats niet, om dit breedvoeriger te ontvouwen. Onder de merkwaardigheden van Frankfort, welke de oplettenheid van een leergraagen reiziger verdienen, behoort voornaamelyk het zogenaamde Sticht van s e nkensero, eene zeer weldaadigefchikking van  ( 255 ) van eenen gegoeden Geneesmeester van dien naam in vroeger tyden, welke eene dubbele en nuttige bedoeling heeft. Dezelve moet dienen ter bevordering van de geneeskunde» en tevens tot eene zorgvuldige bezorging van oude, zwakke en zieke menfchen. Ten dien einde Ieide de menschlievends man eenen zogenaamde hortus medicus en botanicus aan, en bouwde naast en in denzelven verfcheidene huizen, welke tot dit oogmerk gefchikt waren. Een van dezeiven bepaalde hy voor een Hospitaal, of een huis, waar in zwakke en zieke menfchen bezorgd worden; een tweede tot een zogenaamd theatrum anatomicum, dat is, tot een gebouw in de gedaante van een theater, waarïn lesfengegeeven worden in de ontleedkunde, ter bevordering van de kennis van het menfcnelyk ligchaam; een derde tot een ftookhuis voor buitenlandfche planten ; een vierde, het welk tevens voor zyne eigene woning gefchikt was, tot eene geneeskundige Bibliö. theek, tot een bewaar-plaats voor meenig genees- en heel-kundig toeftel, en tot lesten in de geneeskunde, welkedoordekundigfte en bekwaamfte geneesmeesters der ftad aan de  ( 256 ) de jonge ftudemen zouden gegceven worden. Dit alles te faamen genomen, maakt een züer fraai en weldaadig geheel uit, dat aan zyn oogmerk zeer wel beantwoordt- Voomamclyk bekoorde my de zindelykheid, gereegeldheid, gemak en juistheid van het ziekenhuis ; eigenfehappen , welke ik nooit in zulk eenen hoogen graad , in eenig ander Hospitaal had gezien. Trappen, vloer, muuren, venfters, gordynen, bedden alles fcheen eerst zo even gefchuurd en gewasfehen te zyn ; en door het geheele gebouw heerschte zulk een volkomen zuivere lucht, dat men volftrekt niet merken kon. dat men in een ziekenhuis was. Aandoenelyk en fmartelyk was voor my het verhaal, dat de menschlievende man, waaraan Frankfort deeze fchikking te danken heeft, eene ongelukkige oiTerande van zyne weldaadige pogingen moest worden. Het Hospitaal was onder dak, maar nog niet van binnen voltooid; hy wilde zelf nazien, of de inwendige verdeeling aan zyn denkbeeld zou beantwoorden; hy moest hierby over eenen losfen balk treden , die omkantelde, verloor daar-  (257 y daardoor het evenwigt, viel 'er af, en — brak den hals! Ik leerde in Darmflad eenen voortreffelyken Neef van deeze offerande der milddaa. digheid, den Baron van s e n k e n b e r o kennen , eenen man, wiens naam eèrlangonder de weldoeners van het menschdom in de gefchiedenis zal uitblinken. Debyzonderheid, waardoor hy deeze eer heeft verdiend, is alte aanmerkelyk, dan dat ik dezelve mynen jonge Leezeren zou onthouden. Toen de voorige Keurvorst van Beijeren zonder kinderen overleed, maakte het huis van Oostenrykaanfpraakop zeer aanzienelyke deelen van dit land, en ftond gereed om dezeiven in bezit te neemen. Maar de Koning van Pruisfen, fredrik de eenigfte, deeze zeer geliefkoosde voorftander van het menschdom, deeze edelmoedige befchermer van de gefteldheid van het Duitfche ryk, beweerde, dat het huis van Oostenryk, reeds langen tyd geleeden, van deezeerffenisdoor een plechtig verdrag en tegens andere daar voor ontvangene voordeden afftand had gedaan , en dat dus deeze landen den Keurvorst van de Paltz, als den eenigen rechtmaatigen II* deel. R , erf-  ( 258 ) erfgenaam, alleen moesten toevallen. Dit wierd ontkend; en ongelukkig vond men in het Beyërfche archief te Munchen, alwaar het origineele document van dien afftand moest liggen, eene leedigeplaats. Het kwam dus van eene woordenwisfeling tot zwaardHagen, terwyl dekrygsbendenvanOostenryk en Pruisfen in Bohemen en Silefië tegen eikanderen optrokken en het treurtoonesl vaneenen oorlog openden, welke dretgdc geheel Europa in vuur en vlam te zetten. Nu was de vader van denBaronvan senk e n b e r g llykshofraad in Weenen geweest, en had als een zodanige, veeltyds de gewigtigfte papieren en documenten, hetDuitfcho iyk betreffende, in handen gehad, en misfchien waren eenigen van dezeiven toevallig onder zyne eigene papieren geraakt. De laatften waren na 's vaders dood den zoon toegevallen, en deeze vond onder dezeiven, toen hy ze in orde wilde brengen, gelukkiglyk ook de bovengenoemde acte van af. ftand. Zonder eenige baatzuchtige oogmerken, en alleenlyk om zo veele duizenden van menfrhen te behouden, die de ontftaane oorlog dreigde te vernielen, aarzelde de Baron van sen-  ( 259 ) senkenbhro géén oogenblik, om een affchrift van dit gewigtig document naar Munchen,aan den Keurvorst vanPaltz-Beyëren te zenden, en deeze deelde het mede aan het hof van Berlyn. In Berlyn beriep men zich nu op deeze Acte met vertrouwen; en toen het hof van Weenen voortging dit alles voor een verdichtfel uitteventen, zag men zich genoodzaakt, om den man, die deeze gewigtige ontdekking had gedaan, te noemen, ten einde de wyze, hoe men 'er was aangekomen optehelderen en begrypelyk te maaken. OnSangezien dit alles hefioot de braave senkenberc, juist in deezen hagchelyken tyd eene reis naar Weenen, naar zyne nog leevende moeder te doen. Zyne vrienden raadden hem af, om dien flap te waagen; zelf liet het Ministerie van Herlynhem waarfchuuwen, om op zyne hoede te weezen, en bood hem befcherming en eenen gewigtigen post aan, zo hy naar Berlyn wilde komen. Maar de edelmoedige man wilde voor dat geene, het welk hy alleen lyk als een menfchen-pligt gedaan had, geene belooning hebben; en dewyl hy het, naar zyne R a ei-  ( 266 ) e!eene braave denkwyze, niet mogelyk oor. deelde, dat men 't hem als eene euveldaad k0n toereekenen , iets gedaan te hebben, het welk de rechtvaardigheid en menschlievendheid van hem geëischthadden, vertrok hy in Gods naam, en maakte, in Weenen gekomen zynde, geene zwaarigheid, om zich uittegeeven voor dien, die hy was. Inmiddels fcheen de waarfchuuwing van zvne vrienden maar alte gegrond geweest te hy wierd indedaad gevangen genomen, ir senkkhbbro bleef, by de bewustheid van zyne onfchuld, ook in de gevang. k psard, van den Romer naar het Keïzerlyk kwartier , werwaards alle de Keurvorsten hem verzeilen. De grondwet van het ryk, waarop de Keizer eenen eed moet doen, en welke op den Römer bewaard wordt, is in'tlatyn opgefield , op perkament met oud munniks-fchriff. gefchreeven, en voorzien van een groote gouden doos, ter bewaaring van het zegel. Uit hoofde van deeze laatfte byzon lerheid wordt het de Gouden Buila (*) genoemd. Deeze oude ryks - wet is haaren oirfprong verfchuldigd aan Keizer ka rel IV. en wordt, gelyk een heilig lom, met zó veel zorgvuldigheid en omzichtigheid bewaard, dat, wan- (*} Van het Iatynfche woord Bulla, het welk wel phTprongkelyk een waterbel, maar vervolgens onk zulk eene doos bcteekent, waarin by gewigtigédokii. meuten het zegel ligt, het welk daartoe behoort. Het is nieteigenlyk de gouden Bulla, welkedenieuwverkooren Keizer moet bezweeren , maar het verdrag der verkiezing QVahlcapitulatkn') het welk voor de genoemde oude grondwet van het ryk alleenlyk ten gromiflig yerftrekt, het welk voor 't overige veel meerder byzonderheden, welke telkens tordegefieldheid der zaaken in het duitlche ryk en tot den perfoon van den nieuwen Rootnfcben Koning betrekkelyk zyn, behelst, en uit dien hoofde altyd op nieuws opgefteld wordt. R s  ( aöö ) y wanneereenigen tyd geleeden, de zyden boord, waarmede de perkament • bladen ingenaaid zyn, door ouderdom van elkanderen viel, het innaaijen van eene nieuwe koord niet anders , dan in de tegenwoordigheid van eene daartoe benoemde Commisfie kon gefchieden. Frankfort beftaat eigenlyk uit twee fteden , waarvan de kleiner, welke van de grooter, als het eigenlyke Frankfort door de rivier de Main afgezonderd wordt, Sachfenhaufen heet. Beiden zyn verëenigd door eene fraaije fteenen brug, welke byna vier honderd fchreden lang is, en tot de publieke avond wandelingen behoort. Aan deeze zyde van de brug, is aan den oever van den Mainftroom de groote wyn • markt, alwaar alle de Frankenwyn, welke den ftroom af naar Frankfort komt, en van daar verder verzonden wordt, tot de verzending toe moeten bly ven leggen. Men ziet hier eenige duizend vaten ten deele onder een afdak, ten deele onder den blooten hemel liggen, dikwerf ook , wanneer de Main buiten zyne oevers getreedenis, in het water dryven, In dit geval heeft men ze met  ( 207 ) mei touwen vast gebonden, op dat de ftrooaa dezeiven niet mede wegflecpen kan. De inrichting , om alle Franken-wyn buiten de ftad te bewaaren, heeft men ten voordeele van den handel met Rhynfe wyn noodzaakelyk geoordeeld. Want dewyl ds eerfte niet zo goed is, als de laatfte, maar beiden eenige gelykheid met elkanderen heb. ben, kon 'er door baatzuchtige wynhandelaar;n gemakkelyk ecu vermenging van dezeiven gepleegd wprden , waardoor dan de Rhynfe wyn by de buitenlanders ligtelyk in miskrediet komen en minder aftrek hebben zou. Om nu zo wel zulk eene ver val lching zelve, als ook het vermoeden daarvan voor te komen, heeft men wysfelyk de fchikking gemaakt, dat de aankomende Franken ■ wyn niet in de ftad gebragt, maar cp de thans befchreevene plaats, aan den oever van den Mainftroom, tot deszelfs verzending naar andere plaatfen moeten blyven liggen. Onder, tusfchen zal ik niet onderzoeken, of dit goede oogmerk daardoor volkomen bereikt wordt- Nu verzoek ik myne jonge Leezeren, my over de fraaije lange brug te verzeilen naar Siichfenhaufeii. Hier  Hier meent men, niet alleen in eene ge, heel andere ftad, maar zelfs in een geheel ander land van eene vreemde Natie te treeden : 20 veel hebben de inwooners van dit aanhangfel van Frankfort, het welk hun byzonder eigen is, en hen onderfcheidt in hunne taaien, in hunne kleeding, in hunne levenswyze en in hunne zeden ! Gelyk de Jooden onder de Christenen, by de zogenaamde Hallooren in Halle, onder de Opper Saxen hun eigenaartig karakter weeten te handhaaven, hebben ook de Sachfenhaufers, fchoon zy by en onder de Frankforters leeven, hun onderfcheidend charakter tot dus verre altyd weeten te behouden. Zy zyn eene op zich.zelven beftaande oud • duitfche en nog vry ruuwe Natie, die, terwyl alles rondom hen, zich ieder jaar meer en meer befchaaft en verlicht, beflooten fchynt te hebben, om hardnekkig te blyvenby haare ruuwe gemoedsgefteldheid, en by haare groove gewoonten, zonder daarin eenige verandering te maaken. Indien iemand mogt twyfelen, of deverlichting en volmaaking van het menschdom indedaad iets goeds en wenfchelyks is, zou men 'hem den raad moeten geeven, om eenen tyd lang  ( 2Ö-0 ) Mg onder deeze menfchen te leeven; eii dan mag men vryelyk verwachten, dat zyri oordeel niet lang onbeflist zal blyven. Dei brug over den Main-ftroom, waardoor de ruuwe Sachfenhaufers van de befchaafde Frankfortcrs afgezonderd worden, is misfchien de bekwaamfte plaats in Duitschland voor hem, dié over de voordeelenennadeelcn van de befchaaving der zeden aan de ééne, en van de oude duitfche woestheid aan de andere zyde, uit eigene opmerkingen en ondervindingen recht wil oordeelen. Het is zo, de Sachfenhaufers, als eene nog geheel onbefchaafde en onverfynde Natie, geeven in hunne redenen en daaden te kennen eene vrymoedigheid, eene openhartigheid, eene oprechtheid, eenen moed en fterkte van ligchaam en ziel , welke men in zulk eeno algemeenheid onder befchaafde en verfynde menfchen vruchteloos zoekt ; en dit zyn heerlyke overblyffelen van eene waare en onbedorven menschheid, welke voor den onbevooröordeelden opmerker der menfchen niet anders dan dierbaar moeten zyn; maat dezelfde menfchen zyn nu ookgrof, lost-an. dig, driftig, wederfpannjg en oproerig tegen hun*  ( 270 ) hunne Overheid, onverzettelyk, arglistige wraakgierig en wreed by de minfte beleediging, welke hen wordt aangedaan ; en dit zyn affchuuwelyke uitwasfen va.i de onbefchaafde menschheid , waardoor rle eerstgenoemde goede eigenfchappen zeer verduisterd worden. De volgende kleine opmerkingen, welke eik hier maaken kan, moogen ten bewyze van dit gevoelen ftrekken. Een mensch in Sachfenhaufenfpreektbyna niet anders, dan met eene onöphoudelyk inmengfel van gemeene fchimpwoorden en gruuwelyke vloeken. Zelfs worden zyne tederfte liefkoozingen daarmede aangevuld. Wanneer, by voorbeeld, eene moeder tegen haar geliefkoosd kind zeggen wil: kom hier, kleine Engel' dan is het in haare taal: kom hier, kleine Canaille Wil een vader op eenen boenenden toon misfehien het volgende uitdrukken: wel, hoe komt gy hier, myn lieve zoon ? dan luidt dit, in zyne krach* tige Sacbfenhaufer taal, omtrent in deezer voegen: wel, jou kleine Canaille! jou kruid, hoorns neus l dat u de blixem tien duizend vademen (*) Komm, kleiner Carnalje!  ( 2?I ) men diep onder de aarde Jla, Ine komt gy toch hier (*)? De groenmarkt in Frankfort wordt alleen door de Sachfenhaufers bezorgd. Hier ziet men eenige honderd oude wyven met allerlei tuinvruchten op de ftraat zitten, waardoor de weg zodanig geflooten wordt, dat men veele moeite heeft om 'er door te wor. ftelen. Heeft iemand het ongeluk, in het voorby gaan misfchien een kooltje om verre te flooten, dan wee hem! Daar vliegt de ééne Canaille, de ééne kruidhoorns.neus na de ander, en eene meenigte andere vuile en gemeene fcheld-naamen hem achterna; en tien maal wee hem, zo hy het in de gedachten neemt, om 'er op te antwoorden en fchelden met fchelden te vergelden! In dit geval geraakt de geheele kool-markt op d« been ; de geheele fchaare der Sachfenhaufer fchoonen kiest party tegen hem, en hy kan van geluk fpreeken, indien hy het alleen door honderd ftemmen gefcholden en gevloekt, en niet ook op eene gevoelige wyze mishandeld, ontkomt! jje fli^-V", k'einer CarnaIie! Tupulverhorns-noos i nag zich das tunderwetter zehntaufend klafter ticf anter die Erd, wie köast deun du hier her ?  C 27a ) De warmoefierdery'en de visfchery zyn byna de eenige takken van neering by de Sachfenhaufers, Beiden hebben zy voor zich op zulk eene uitfluitende wyze bemagtigd , dat zy het als een inbreuk in hunne rechten befchouwen, wanneer iemand anders, dan zy, eenige tuin-vrucht te markt brengt. Hieromtrent gebeurde juist in den tyd van myn verblyf alhier, het volgende zeldzaame geval, het welk zeer ligtelykdehagchelykftc gevolgen had kunnen hebben. Eenige gegoede inwooners van Frankfort, die groote tuinen bezitten , waren op de gedachten gekomen, om van hunne overvloedige tuin-vruchten iets te laaten verkoopen. De Sachfenhaufers, daarover in 't harnas gejaagd, maakten hierop onder zich eene faa* menzweering, en in éénen nacht waren, gelyk men my verzekerde, wel by de honderd Frankforter tuinen zodanig vernield, dat alle daarïn groeijende tuinvruchten ten deele vertrapt, ten deele afgeflaagen , vernield en uitgetrokken waren. De zaak veroorzaakte veele opfchudding; elk wht, dat de Sachfenhaufers het gedaan hadden; maar niemand was 'er die moeds genoeg had, om dea-,  C 273 ) deeze zaak op eene geregelde wyze te on. derzoeken, dewyl de faamengezwoorénen in dit geval, allerhande bedreigingen, ondef anderen ook deeze deeden: „ dat zy, in* ,1 dien men onderdaan mogt, om één van „ hen daarover te ftraffen, zy allen hunne *> zielen aan den duivel zouden overgeeven „ en Roomsch worden ! " Dus bepaalde zich alles, watdeMagiftmt te Frankfort in deeze netelige zaak dorst onderneemen , alleenlyk daartoe , dat hy een premie van drie honderd guldens beloofde aan hem, die één of meerder van de tuin - vernielers aanbragt, en dat ze den Pre. dikant in Sachfenhaufen gelastte eene ftraf. preêk te houden. Maar het eerfte was in 't geheel van geene uitwerking, dewyl deeze menfchen veel te fterk aan eikanderen verkleefd zyn, dan dat de grootfte belooning hen zou kunnen beweegen, om iemand te verraaden; het laatfte zou het kwaad byna nog erger gemaakt hebben. Want toen de Predikant, volgens zynen last, begon t« fpreeken van de voorgevallene buitenfpoorig. heid, ftonden 'er eenige oudewyvert in da kerk op en fcholden hem uit, om dat hy JI. deel. S praat-  C 474 ) praatte van dingen, welke nietopdenpreêkftoel behoorden ; een algemeen gemompel bevestigde deeze verwytingen, veelen liepen de kerk uit, en de Predikant zag zich genoodzaakt , om te eindigen. Ook deeze ongeregeldheid bleef ongeftraft. In deezen tyd overleed 'er een man in Sachfenhaufen, die een byzondere achting by hen had gehad , en dien zy om die reden Burgemeejler plagten te noemen. Terftond befloot men , eenen nieuwen Burgemeester te verkiezen; de zoon van den overleedene wierd daartoe verkooren, en even alsöf men 'er op toegelegd had, om openlyk met de zwakheid van den Magiftraat te Frankfort te fpotten, liep een troep van hen naar da lange brug, bemagtige een fchildwagthuis, het welk aan het einde van de brug ftond, en plantte het voor de woning van hunnen nieuw-verkooren Burgemeester. Ook hier. op volgde, zo veel ik heb kunnen vernee. men, geene ftraffe. Wat zeggen nu myne jonge Leezers van dit alles ? zouden zy wel lust hebben, om onder zulke magtige lieden te woonfin, of zelfs wel een nabuur van hen te zyn? Het  < 2?5 ) Het ergfle is 't hier voor eenen armen Jood, die in de handen van dit woest men. fchen-geflacht geraakt. Een Jood en een verken zyn by hen wezens van dezelfde waarde. Ik bedrieg my; een verken wordt meer geacht en menfcheiyker behandeld. Wanneer 'er, eenigen tyd geleeden, een Jood vermoord was, en de moordenaar gerecht worden zou, hielden de Sachfenhaufers overluid ftaande, dat dit onrechtvaardig was, en dat zy zulks nooit zouden dulden. Zy zeiden: De vermoorde is immers maar een Jood geweest! en maakten toeftel, om den kwaaddoener te bevryden. En hoe gedroeg zich hierby de Magiftraat? Om eenen oproer 'en eene geweldige ftooring van de handhaaving der rechtvaardigheid voor te komen, deed hy op den dag, dat de moordenaar zyne ftraffe zon ontvangen, de brug fluiten, opdat 'er geen Sachfenhaufer over kon komen. Ook moesten alle de Jooden op dien dag zich laaten welgevallen, in hunnen boven befchree. ren kerker opgeflooten te biyven, om aan geene mishandelingen bloot gefield te zyn ö, Gy heilige rechten van het menschdom! hoe weinig keet en eerbiedigt men u daar, S * W33r  ( 27Ü 5 waar de alles gelukkig maaken de verlichting niet haar verkwikkend licht nog niet is doorgedrongen ! (*) Frank- (*•) Met opzicht tot de narichten, welke ik van de Sachfenhaufers medegedeeld heb, is my de volgende ophelderende verbetering ter hand gekomen: _ , „ Door de Schets welke de Heer Camfb hier „ maakt van de Sachfenhaufers, zouden de buiten„ landers zeer gemakkelyk kunnen verleid worden, „ te gelooven, alsof dit geheele gedeelte der ftad bewoond wierd van een foort van byzondere men, fchen, Cge'yk by voorbeeld de Halloren in Halle) '' naar deeze fchets echter flechts op die geenen, ', welken door hunne woester levenswyze van andere ' meer befchaafde inwooners van Sachfenhaufen " afgezonderd leeven, en zelden buiten hunnen kring "'treeden, en zelfs ook op deezen niet algemeen "* toepasfelyk is. De tuinbouw en visfchery zyn " wel de voornaamfte takken van neering by de " Sachfenhaufers; maar op verre na niet de eenigen : " men vindt onder hen ambagts-lieden van allerleien " aart, vootnaamelyk leder-bereiders en pottebak\ " kers. Maar dat zy zich de twee genoemde voor" nasmfte middelen van hun beftaan geenszins by " uitflniting van anderen hebben bemagtigd, blykt uit het volgende: Een groot en byna het grootfte *■ en beste gedeehe van den grond, welke ter aan" kweeking van moezeryën het meest bekwaam is, " ligt aan deeze zyde • an den Mainftroom rondom " het eigen'yke Frankfort, en de bezittets daarvan " woon en allen digt by de poorten, naamelyk de " Bokenheimer- Friedbeiger- en Allerheiligen -poorr. " Deezen maaken zekerlyk de helft vandewarmoezieis en hoveniers uit. Maar dat ook deezen, ',\ wanneer zy van onkundigen onder den naam van „ Sach-  < «77 5 Frankfort is naast Hamburg ontegenzegge. lyk de gewigtigfte Koopftad in Duitschland; een ,, Sachfenhaufer hoveniers mede begretpen worden , li zich geenen uittluitenden handel hebhen aangemaa»• t'gd, zulks blykt uit de aanzienelyke transposen »> vnn grocntens, we'ke op de gewoone marktdagen j> van de naby Frankfort liggende dorpen Oberrad» i, Bornheim en Niederrad herwaards wordengebragt. „ Zelfs de Hanaufche ondcrdaanen brenger" hier ge„ heele Icheeps-ladingen met wortelen te m'tkt, „ gelyk ock de Dirmftadfche plaatfen Gerr.u , Gries„ heim erz. geduurende den geheclen herfst, ten „ minlten vyftien honderd wagens vol witte kool in ,, deeze fiad verknopen, liygevolg valt 't geen 'er „ boven van gezegd is gchecllyk w-, g, en de verwoesting van de tuinen, welke zou veroorzaakt „ zyn door den onderftelden uïtfluitenden handel van „ groentens, verliest daardoor, iets van h are ver„ foeijelykheid. Zonder echter dit wrevelmoedig „ gedrag, waarvan men de Sachfenhaufers befchulj, digt, in het minfte te willen verdeedigen, of het „ fchandelyke van dien roof in het minfte te verfchoo„ nen, moet men bekennen, dat het zeer hard is „ vooi zodanige menfihen, die inden eigenlykften „ zin hun brood in het zweet van hun aangezicht „ ecten, wanneer zy by den hoogen prys 'van de „ tuingronden, waarin dikwerf hun geheele rykdom „ en eenaanzienelyk daarop geborgd kapitaal fteekt, „ hunne met zeer veel moeite aangekweekte voort„ brengfelen, door den verkoop van de geenen, die „ hunnen overvloed, zonder fchartingen daarvan te „ Ivtaalen, te markt laaten brengen, totzulkeenen „ laagen prys moeten zien riaalen. Zonder nu op „ deeze waarheid te zien, welke de Rechter, dien „ het om rust en vailigheid in den ftaat te doen is, S 3 „ nog  ( *78 ) een voorrecht, het welk deeze plaats niet alleen heeft te danken aan haare ongemeen voor- „ nog minder in aanmerking mnrrneemen, zon men „ niec kunnen hegrypen, op welke wyze na dit ge„ val onderzoek had kunnen gedaan worden, dewyl niet één der medepUgrigfen, ortüangezien alle,«Ja '„ oplettendheid en i afpooring van de bezitters der ,, tuinen, en de aanzienelyke premie van drie hon„ derd guldens voor. den aanbrenger, heeft kunnen ontdekt worden. Dies re minder zal elk, die de „ getteldheid v, n deeze flsd kent, kunnen geloo„ ven, dat de Magïllr'aat door de bedreiging van ', de Sachfenhaulers zich heek laaten afi'chrikken, „ om een ftreng onderzoek tedoen. Want dat men " indedaad met tilt onderzoek beezig was, kon de Heer CampE by zyn verblyf alhier onmoge" lyk weeten, dewyl men in dien tyd nog flechts " dit onderzoek in 't geheim deed. Men had echter ',' naauwlyks eenige verdenking op zekeren Sachfcn" haufer , of men vcrzeeker.le zich teiltnnd van zynen perfoon , dech hy wierd na eene gevangkenis „ van twee maanden wederom ontflaagen, om dat men hem niets bewyzen kon. Zelfs wierd zeker „ vronwsperfoon, die zou gezegd hebben, dat zy ,, eenigen van dc d-aders kende, in hechtenis geno„ men, zo dra de Magtöraat 'er kennis van had. ,. Matr zy ontkende, gelyk uit de notulen blykt, volftrekt alles, en bh ef 'erhy, dat men haar ten d onrechte btïchu'Idjgde zulks gezegd te hebben. „ Even zo ëénzydig en vei koerd heeft men den Heer Campe het geb. urde in de kerk te Sachfenhauien verhaald. Volgens het getuigenis van den „ Predika t hpehbaarde 'zich het misnoegen der Hoor„ riers allècnlyk door een gedruis, het welk eerst daardoor zyne onleUeiKihcid tot zich tiok, dar n 'c'  ( *70 ) voordeelige ligging, maar voornaamelyk ook aan de vryheid, welke dezelve nog als eene ryks- „ eenige vrouwen, zonder juist overluid te morren „ en op den Predikant te fchelden, de kerk uitgin» gen. Maar nok deeze bleeven niet ongcfbafr. Zodra de Predikant daar van kennis nadgegeeven „ aan het Confiftorie, wierden twee vrouwen gevonnisd, om vi. r weelten te water en brood ge„ vangen te zitten. De ec!ne flond deeze flraffe ge„ heel door; maar de tweede wierd uit hoofde van i, haare zwangerheid en op de vonrfpraak van den n Predikant met dc drie wecken onttogen. „ Even Z9 is het geleegen met de aanmaaiiging der visfchery. Bèhaïveh dat het groorfte gedeche „ van de visfchers hier in de ftad Frankfort woont, „ hebben hier alle de visfchers een volkomen gilde , „ wier overlieden hunne rechten en cofrumcn even zo flreng liatidhaaven , als anderen , en deeze handteering even zo weinig aan broddelaars, die „ buiten het gilde zyn, prys geeven, als deflaagers » en bakkers. Evenwel is hetop detwee weekelykfche markt-dagen aan vreemde visfchers vergund, ,, om hunne waar openlyk te markt te brengen. „ De gebeurtenis met het fchilderhuis, hetwelk eenige baldaadige Sachfenhaufers van de brug, welke over den Mainffroom ligt, zouden geno,, men en voor het huis van den voor de grap ver„ kooren Burgemeester gcpiaaist hebben , is waar; „ doch met dit onderfcheid, dat zy het fchilderhuis „ niet van de brug, alwaar eene wacht is, maar ,, uit eenen hoek aan den Mainflroom, alwaar alleen „ by dag een fchiidwacht (bat, hebben gehaald.— „ Het affluiten van de Main-brug, om by de te„ rechtltelling van den Joodfcben mnotdenaar een „ oproer te verhoeden, is een misverlUnd." S 4  ( 280 ) ryks - ftad geniet. Want wanreer de ligging alleen genoegzaam was, om eene ftad tot eene groote keopftad te maaken : dan zou Frankfort zeer verre overtroffen worden door Maynz, vier mylen van daar geleegen, dewyl dit twee rivieren, den Rhynen den Main, we'ke zich aldaar verëemgen, en daarentegen Frankfort flechts den Mamftroom alleen tot zynen dienst heeft; en evenwel, wat is Maynz in vcrgelyking met Frankfort? Pat, wat Altona is in vergelyking met Hamburg, en nog niet eens. Maar vryheid , vryheid is de ziel van den Koophandel. Waar deeze ontbreekt, daar ftremmen de fappen van het ftaatsligchaam , gelyk die van het menfchelyk ligchaam, wanneer het in boeyens gekluysterd wordt; dan verdwynen deszelfs krachten; dan gaat lust, moeden gelegenheid tot ftoute en groote onderneemirten van tyd tot tyd veriooren Alles verlaagt zich tot bepaalde enkel werktuiglyke beezigheden. De Koophandel wordt kramery , en van Fabrieken en manufaktuuren worden enke'e werkplaatfen van byzondere smbachtslieden. De yoornaamfte van alle Fabrieken, wel-  ( 281 ) Ice in en by Frankfort bloeijen, zou deeze plaats byna geheel ontnomen zyn door de hoofdigheid , welke daardoor veroorzaakt wierd, dat het eene ryks-ftad is. Het betreft de vermaarde Tabaks-Fabriek van bolosoab o; eene zaak , welke wel verdient, dat ik 'er mynen jongen Leeztren een breedvoeriger Lericht van geef. Bolongaro was een jongeSavojaard die, naar den aart van zyne landslieden, zyn onvruchtbaar vaderland verliet, om door de hulp van een afgerichte marmot of bergrot zyn geluk in vreemde landen te zoeken. Zo kwam hy te Frankfort. Maar dewyl hy geen van die gemeer.e zielen was, die zich altyd in denzelfden kleinen kring van denkbeelden rond draaijen, en het niet durven waagen, om uit het eens gewoone fpoor van hunne levenswyze te wyken, koesterde mo. gelyk dit jonge mensch wel eens de gedachten, of hy ook niet wel iets beters en nuttigers zou kunnen doen , dan met zyne hergrot rond te loopen ? Deeze vraag had hem waarfchynelyk aangefpoord, om over hst eenen ander te denken, om deeze en geene kleine proeve te maaken; en dus was hy eindelyk S 5 op  op de gedachten vervallen, 'er zich op toe te leggen, om Snuif-tabak te maaken. Hierin Haagde hy op eene zeer byzondere wyze. Hy ontdekte door overleg en proefneemingen eene fous, welke den tabak niet a'Ieen eene zeer amgenaame geur, maar ook de goede hoedanigheid geeft, dat de neus daarvan niet aangetaft en beledigd wordt. Niemand was in ftaat hem deeze fous natemaaken. Zyn tabak wierd dus binnen eenen korten tyd vermaard, en hy zelf een zeer ryk man. Dewyl zyne fabriek thans zeer in het groote liep; wenschte hy burger van de ftad Frankfort te worden, om deel te kunnen neemen in alle de vrydommen en andere voordeelen, den Koophandel betreffende, welke de burgery hier ter plaatfe geniet. Hy bood aan, om, gelyk men my verzekert heeft, voor dit begeerde burger, recht zes-en dertig duizend guldens te betaalen; maar vruchteloos. De Heeren van Frankfort verfmaadden deeze fom, en wilden eeaen man, die voor den Staat zo gewigtig was geworden, niet als medeburger aanneemen. Uit misnoegen overdeeze weigering, be- floot  ( 283 ) floot bolongaro, om zyne verbaazende fchatten en zyne groote fabriek in een ander land overtebrengen; en de Keurvorftelyke regeering van Maynz kwam hem, ter uitvoering van d t voorntemcn , met de grootfte aanbiedingen van vrydo nmen en voorrechten te gemoet. Höchst , een vlek tusfchen Frankfort en Maynz geleegen, aan den oever van den Mainftroom, wierd bepaald , om zyne fabriek derwaards over te voeren; en bolongako bouwde aldaar met vorftely. ke kosten niet flechts één, maar verfcheidene faamenhangende paleizen en huizen, welke te faamen genomen, een zeer fraai en groot geheel uitmaaken. Op deeze wyze verloor Frankfort eenen tak van naarftigheid, welken Maynz geloofde voor de grootfte opofferingen niet te duur te kunnen koopen; Bolongaro ftierf als een van de rykfte particulieren , die 'er rncgelyk ooit geleefd hebben; en tot eene altoosduurende gedachtenis van zyne afkomst verordende hy, zegt men, in zynen laatften wil, dat elk reizende Savojaard, die in deeze gewesten komen mogt, van zyiteerfgenaanien vergast zou worden, en negen gulden tot een ge-  ( 281 ) gefehenk ontvangen. Een blyk, dat deeze man zich niet, gelyk al veeltyds gebeurt, het hoofd door zyn fchatten liet duizelig maaken , dewyl hy begeerde, dat de gefchiedenis van zyne laage afkomst op de nawaereld zou worden voortgeplant. (*) Ik (*)Ter verbetering van dehierverliaaldebyzorderheiri van den bekenden Bolongaro, is my het volgende toegezonden: „ BoLONcABOwas geen Savojaard, die meteen „ bergrot omzwoif. Hy ttamt veelmeer af uit de lsnddreek Lago dl Coma of uit Como in Milaanen zeiven. Als kledermaakers-knecht kwam hy te Frankfort by eenen zynerbloedvrienden Watt heï, „ die reeds in vroegere dagen in Leipzich in Spaanfche Snuif- rabak handelde, en in dien tyd hier in „ Frankfort den zelfden zeer vonrdceligc-n handel ' „ met grooter winden dreef. By deezen M atthbï „ hadden de twee oudde broeders van Bolongaro „ den Koophandel in den grondgeleerd. Mat t hei „ reeds in eenen bloeijenden Itaat zynde, reekende „ het voor eene fchanrfc, dat zulk een nabeftaande „ met de naald zyn brood zou verdienen, dewyl hy , hem eene veel luisterryker loopbaan openen kon, " zo hy 'er de minde bekwaamheid toe bad. ', Dus gebeurde het, dat de klederinaakers-knecht " zyne naald en drykyzer met de Koopmans pen " verwisselde; en zonder in het minde eene vimlingtyken gees; of andere groote vermogens te be',' zitten , met zyne gemeene kleêrmaakers - ziel, die in het vervolg, zelfs by den grootden overvloed. " overal doordraaide, zeer naby de reeds opgedol, ven bron van zynen volgenden grooten rykdom wierd  ( 285 ) Ik heb voor het overige dit verhaal leerryk geoordeeld, om dat myne jonge Leezers daar- „ wierd gebragt. Mattheï bezorgde den oiidfteti „ Bolongaro, die een lctirander man was, in „ Landau, alwaar dezelve echter eenige jaarendasr,, na ftorf. Door de hulp van denzelfden Mattb si j, leide de tweede Bolongaro een Comptoir aan „ in Amfterdam» het weik daar thans nog onderden „ naam Bolongaro Crevenna eenen zwaa,, ren handel dryft. Deeze Amfterdammer was de „ kundige man, die door zyne uitvinding en.geluk„ kige bezigheden den grond leide tot de Bolonga„ niche miiliöenen. Van zynen grooten en fchoonen geest getuigt de groote verzaameling van boe„' ken, welke naar het oordeel der kenners eene'van „ de uitmuntendfte is, welke ooit een particulier man heeft byëen gebragt. Met deezen indedaad grooten Koopman was Bolongaro te Frankfort „ in alle de voordeelen van den Koophandel verëe„ nigd. De eerfte was eigenlyk de uitvinder van de „ iyk-maakende fouce van fnuiftabalt, en de laatfte „ deelde flechts in de ontzagchelyke zwaare winfteq, „ door deeze thans zo gemakkelyke bereiding en door „ het goed vertier in Frankfort. Tot hier toe was ,, hy alleenlyk een ingezeten in Frankfort geweest. Hy wilde echter thans een groot gebouw voor „ zyne fabriek oprichten, het welk aan geen ande„ ren, dan Burgers vergund wordt. Dus moest hy „ om het burgerrecht verzoeken. De Magiftraat „ vond hierin niet de minfte zwaarigheid; hy zou „ zich flechts onderwerpen aan de gewoone voor„ waarden, onder welke een vreemdeling hier het „ burgerrecht ontvangt, naamelyk van zyn geheel „ vermoogen vyf ten hondert, als zogenaamde ini, treê>penningen, of, gelyk het ook meermaalen «ge-  ( 286 ) daaruit kunnen afneemen, hoe verre een op. lettend en naarstig jongeling, dis zyne ver- (tan. „ gebeurt, eene aan zyne omfhndigheden geëver,. ,| reedigde fom over 't algemeen betaalen (.»). Dc „ ftad kon ui', hoofde van haare wetten en rechten voor haar burger:echt, naar maate van zyne be„ zittingen (want hy bezat reeds omtrent een en een „ halve miliiöen guldens honderd en vyf.ig duizend „guldens vraagen; en Bolongaro bood negen „ honderd,en geene twintigduizend guldens. Voor , deeze negen honderd gul iens beg'erde hyhetbur„ gerrecht niet alleen voor zichzelven , maar ook „ voor zyne geheele familie, waarvan zyn broeder „ te Amiterdam alleen tien kinderen had. Maar dit was nog niet alles; hy eischie tevens, dat hy „ en zyne familie vry tr.ogten vertrekken, dat is, }t by eene misfehien voorgenomene verandering van „ woonplaats niet, gelyk ah hier en byna overijl „ het gebruik is, verpligt zyn, om den zogenaamde;'. tienden penning van zyn vermogen aan de Over„ held te betaalen ; en dit alles voor zyne negen honderd guldens. Evenwel, indien hy negen riui- „ zend (») Elke vreemdeling, die het burgerrecht he. geert, moet zich, behalven de bovengemelde voorwaarden, nog verpügten, om in gevalle hy in heï htiwciyk wil feeden . eene burger-dochter tot een vrouw te neemen. Zonder deeze verzekerde belofte heeft men flechts weinige voorbeelden , dat een vteemdelina onder de Burgery is opgenomen. Maar Bolongaro had eene vreemde tot zyn vrouw. Ook heeft de Magiftraat het recht, om het burgerrecht voor verworvene veidienflen te fchenken, asn wien hy wil.  ( 287 ) ftandelyke vermogens behoorlyk tracht te gebruiken, en alles natedenken en te onder zoe-; ii zeml guldens had geboorten, zouden hy en zyne „ geheele familie waarfchynelyk burgers geworden >i zyn; maar zekerlyk zonder den onredelyken eisch >, toereftaan, om te vertrekken zonder den tienden 11 penning te betaalen. Te recht verwierp d»s „ Frankfort de fom van negen hondeid guldens , „ en wilde esnen man van zodanige gezindheden j, niet door de ichendmg van haare aan de geheele gefteldbeid der (iad verknochte wetten, als bur„ ger aanneemen. Uit wraakzucht en overdaad> en i, niet uit eene enkele ftyf hoofdigheid der ftad, leide „ nu Bolongaro te Höchst, twee uuren van s, Frankfort zyne tabaks - fabriek aan , en noemde „ dezelve Trots ■ Frankfurt. Maar uit de gevolgen „ bleek welhaast, dat hy zichtelven had benadeeld. ,, Want toen hy reeds een zeer aanzienelyk kapitaal „ aan gebouwen befteedhad, begreep hy, dat zyn i, plan veel te uitgeftrekt was, en wilde hetzelve „ nu inkorten. Maar de Keurvorftelyk Regeering „ deed hem fchielyk begrypen, dat hy het aan haar „ voorgeftelde plan van gebouwen geheel lyk moest „ voltooijen, hy mogt 'er gebruik van maaken of niet. Even zo wier.1 hem ook de kraan, welken „ hy op zyne eigene kosten aan den Mainftroom had gebouwd, als een aan den Landsheer alleen toe„ komend recht, door de rejeering omnomen. Op „ deeze wyze wierd Frankfort gewrooken aaneen hoog hartig mensch, wiens Trots-Frankfort zytv; „ erfgenaamen, die betere gezindheden koesterden, „ gaarne met de grootfte opofferingen zouden ver„ kocht hebben, zo zy het maar hadden kunnen 51 doen. Toen deezen na den dood vm Bolon g a„ ito vryë handen hadden, om den van hem bcgaa- » nea  ( 288 ) zoeken, het in de waereld kan brengen. De bronnen van rykJom en welvaart zyn zo meenigvuldig en verkillende; doch zy willen met zorgvuldigheid opgezocht en met moeite opgedolven worden. En dit is wei de moeite waardig. Want is't niet prys waardig, om nieuwe dryfraden van menfebelykö werkzaamheid in den gang te brengen , welke veele, anderszins leediggaande, anders' zins misfchien gebrek Iydende menfchen arbeid en onderhoud verfchaffen ? en is het niet zalig, om meer te hebben dan men noodig heeft, om hongerigen tekunnenfpy zen, om naakten te kunnen kleeden, om wan- - nen misdag wederom goed te maaken, vertoefden " Zy niet, om aan den Magiftraat voor hetzelfde * burgerrecht in Frankfort, waarvoor de oude Bo. !' lomoaro niet meer dan negenhonderd guldens ' wilde geeven, thans twaalf duizend guldens uit " eigen beweeging aantebieden, voor welke fom " aan hun verzoek voldaan wierd. Zy verfraaiden ., nu hunne huizen, welke zy reeds te voorenondet den naam van eenen anderen burger hier in Frankfort hadden bezeeten, bragten hunne fabriek van „ tyd tot tyd wederom herwaarris , en bedienen >\ zich federt dien tyd van de paleizen te Höchsr, „ (welke, om (dat het plan daarvan toch moest voltooid worden, zo ligt als mog-'lyk was gebouwd „ zyn 0 alleenlyk nog tot een zomer - verblyf."  ( 289 ) Wankelende te kunnen onderfteunen, en over 't algemeen by honderd gelegenheden ten beste van de menfchelykemaatfchapppy krachtig te kunnen medewerken ? En dit alles kan een ryk man in een grooter maate en meermaaien doen, dan een arme. Dus is 't zeer dwaas, de pogingen ter verkryging van overvloed , (indien dezelve binnen den kring der recbtmaatige middelen blyft) uittekryten als iets, het welk niet pryswaardig, of zelfs als iets, het welk ongeoorloofd en zondig is; en het is tyd, om dit overblyffel uit de zedenleer der monniken (die 'er hun belang by vonden, om de armoede en de verachting van alle aardfche goederen aantepryzen; by ons uitteroeijen. — Dewyl men na den dood van Bolono aro merkte, dat deszelfs erfgenaamenniet ongeneegen waren, om naar Frankfort weder te keeren, trachtte men fchielyk den eertyds begaanen misflag der ftaatkunde weder te verbeteren, en verzocht deeze veel-beteekenende mannen , om hetzelfde burgerrecht, het welk men den ouden Bolongaro' niet voor zes - en dertig duizend guldens had willen verkoopen , thans voor niet aantenee d e £ l. T men.  ( »S0 ) men. Dit gefchiedde. Zy bouwden huizen in Frankfort, trokken de fabriek van tyd tot tyd weder terug, en bedienden zich federt dien tyd van de paleizen teHöchst, alleenlyk nog als lust-huizen voor een afwisfelend zomer-verblyf. Hieruit ziet men, dat ook te Frankfort, gelyk in andere plaatfen, federt twintig jaarera verftand en beleid fterke vorderingen moeten gemaakt hebben. u.  ( 201 ) 12. Vervolo van Frankfort. Een KLEIN SPEELREISJE naar Hanad en WlLLEMSBAD. Frankfort heeft alle jaaren twee groote kermisfen of jaarmisfen, welke misfchien de gewigtigfte zyn in Duitschland, of ten min. ften met die, die te Leipzig gehouden worden, naar den prys dingen. Dan vergaderen hier eene groote meenigte van koopers en verkoopers, niet alleen uit alle duitfche win. gewesten, maar ook uit verfcheidene nabuu. rige landen, voornaamelyk uit Zwitferland en Frankryk. Wie Frankfort in deezen tyd voor de eerfte maal ziet, zou gelooven, dat de meenigte van het volk in deeze ftad even zo groot moest weezen als in Hamburg. Maar een derde, althans een vierde, gedeelte beftaat alsdan uit vreemdelingen. By myn verblyf aldaar was defaamenvloed van menfchen, om eene byzondere reden onT * ge  ( 292 ; gemeen groot, ja zelfs grooter, dan ze gemeenlyk is ten tyde van de krooning eens Keizers. De oorzaak daarvan was de Heer BlanchaRd, die juist in deezen tyd had beloofd, om van Frankfort eene lucht-reis te doen, de eerfte, en tot dus verre de eenigfte, welke in Duitschland heeft plaatsgehad. Zulk eene nieuwe en nooit meer geziene vertooning , trok eene verbaazende meenigte van nieuwsgierigen uit de nabyheid en van verre naar deeze plaats. Niet alleen alle logementen, en veele burger - huizen, maar ook de omliggende dorpen en vlekken waren •er vol van, om dat 'er in de openlyke huizen der ftad geen vertrekje meer voor geld te bekomen was. De ftraaten krielden, uit alle venfters ftaken menfchenhoofden , de publieke wandel ■ wegen waren als bezaaid met menfchen uit alle ftanden. Ook waren •er zo veele Prinfen, Princesfen en geordende lieden aangekomen, dat men niet meer in ftaat was, om ze te onderfcheiden. Ik zeg niet te veel, wanneer ik meen te mogen verzekeren, dat de Heer Blaw ch a n r> de ftad Frankfort en de omliggende landftreek een paar tonnen gouds heeft toe- ge-  ( «93 ) •ebragt; en dus fpeet het my, dat myne landslieden de Hamburgers, een foorfgeïyk voordeel , het welk de luchfdchipper hen wilde toebrengen, ik weet niet om welke redenen , van de hand weezen (*). Het is niet te veel vergroot, wanneer men onderdek, dat a'leen enkele logement-houders gelyk, by voorbeeld, die in het roode huis, meer dan drie of vier- duizend guldens by deeze gelegenheid hebben gewonnen. Deeze man hield ook onder andere vermaakelykheden van tyd tot tyd een zogenaamde vaurhall, het welk echter wel voor niemand anders, dan voor hem-zeiven, eene waarevermaa■ kelykheid kon genoemd worden. Men ver. heelde zich , dat in een enkele zaal, niet zeer groot zynde, en in een naastliggend langwer. ptg vertrek, telkens by de zeven - of agthonderd menfchen faamenvloeiden , waarvan een gedee'te zich zocht doorteworfte'en, om 'er maar wederom uittekomen, terwyl een (*) Myne toenmaaüge lieve Landsteden hebben dit verwyt in de verhopen maand van Augustus van dit j'ar op een? Myswaardiee wvz*- wederom goed gemaakt, toen zy den Heer Blanch aru vergun", den eene luch:-ieis by Hamburg te d ien. T 3  ( as* ) een ander, mogelyk in de ongegronde hoop om wat verder meerder plaats en lucht te vinden, met alle kracht poogde doortedrin* gen. In het midden van deeze tot ftikkens toe verhitte en opgepropte zaal, wierd door eenige paaren gedanst, echter zodanig, dat men de dansfers in het gewoel van de overigen byna niet kon onderfcheiden. Alleen voor de intreede in deeze zaal, welken men Wel te recht een drang. zaal had moogen noemen , moest vier ■ en twintig duivers betaald worden, waarvoor men, geloof ik, een kopje thee, en daarenboven deaffchuuwelykde lucht uit een fekreet by den ingang, zonder geld had. Ik was derwaards gegaan, om menfchengezichten waar te neemen, en den één of anderen merkwaardigen mensch te leeren kennen. Maar ik vond welhaast, dat ik hier op de onrechte plaats was, zelfs al ware het my mogelyk geweest, om het gedrang, en de vergiftigde lucht, die tot in het midden van den zaal doordrong, langer dan een half uur uittehouden. Want alle aangezichten waren van den drang en van de hitte gezwollen en ontfteld, en aan onderhoud door  ( 295 ) door gefprekken, was in dit ongeregeld ge; woel in 't geheel niet te denken. ÏÉ wor. ftelde 'er derhalven, zo fchielyk als ik kon, door heen , en was blyde , toen ik eindelyk gelukkig de deur bereikte, even gelyk een visch, die de naauwe vischkaar ontfnapt, en nu wederom versch water in den vryè'n droom iniidemt. De gefchiedenis van deeze , de eerfte maal mislukte, maar daarna met een dieste gelukkiger gevolg voltrokken luchtreis van den Heer I?la nchard, heeft men in alle nieuws-papieren kunnen leezen. Ik zal dezelve dus hier niet herhaalen , en vergenoeg my flechts aantemerken, dat de vertoonplaats naby hetzelfde veld vanBtrgen, niet verre van Frankfort was, alwaar in het jaar 1759 de bloedige veldflag tusfchen de Franfchen en de geallieerde Armeé ten nadeele van de laatften voorviel. De veele duizenden hier thans vergaderde menfchen kwamen de ver. beeldings - kracht te hulp, en maakten het haar zeer gemakkelyk , om zich eene leven dige fchets van dat afgrysfelyk bedryf voorteftellen; en dit denkbeeld vermeerderde de hartklopping , waarmede men de uitkoms ï 4 van  ( as* ) van het tegenwoordig toonneel verwachtte, • fchoon !>y dit flechts het leven van drici menfchen, die het luchtfchip beklommen, aan het gevaar wierd bloot gefield. — By deeze gelegenheid kon men duidelyk zien , hoe zeer ook hier, gelyk elders, de achting voor de Geestelyken federt eenigen tyd moest gezonken zyn, en hoe zeer eene vryer wyze van denken in Godsdienftige dingen o,>k hier reeds de overhand moest genomen hebben. Want men ftond niet alleen toe, om de beezigheden van de jaarmis niet te ilooren, dat de luchtreis op eenen zondag zou gefchieden, fchoon men wel voorzien kon, dat de gewoone godsdienst daarby ten eenemaal zou weg vallen, maar men gedoogde zelfs, hoewel voor de eerfte maal en als eene door de omftandigheden gewettigde uitzondering, dat'er op denzelfden dag eene komedie mogt gefpeeld worden ; en ik heb. niet vernomen, dat het één of het ander op den preêkftoel is beftraft geworden. Doch dit was misfchien meer een b'yk van omzichtigheid en van eene vreedzaame verdraagzaame denkwyze van de Gecstclykhcid bier ter plaatfe, dan van haare ver-  ( 297 ) verlooren achting; eene gisting, welke voor my in 't vervolg van tyd waarfchynelyk wierd, toen ik het genoegen had, eenige Leden van dezelve te leeren kennen, waarby ik zeer verlichte en verdraagzaame gevoelens vond. Ook heeft men hier —. 't geen in veele andere vrvë ryks fteden onoverkoinelyke zwaarigheden ontmoeten zou — de algemeene biecht in plaats van de voorige Roomfche oorbiecht ingevoerd , het welk alleen reeds genoeg is, om van de denkwy. ze der tegenwoordige Geestelyken alhier een zeer gunftig vooroordeel te verwekken. Ik genoot ook hier , gelyk op andere plaatfen, welke ik bezocht, de zoete belooning van myne geringe poogingen voor de kinder waereld, my van eene meenigte van Jonge menfchen te zien opzoeken, die my zekerlyk op eene onverdachte en dus voor my zeer aandoenelyke wyze hunne liefde en dankbaarheid betuigden. Op zekeren dag, dat ik een klein fpeel • reisje naar bet Willemsbad en Hsnau wilde doen, kwamen 'er wel een douzyn van hen uit de eerfte hui. zen, verzeld van hunne Leeraars, my ver. zoeken , my van hen te laaten leiden naar T s ee.  ( 298 ) eenen tuin voor de poort, alwaar ik de DN ligence, waarvan ik my by dit fpeel - reisje wilde bedienen, inwachten kon. Ik voldeed aan hun verlangen; en dus trok ik, gelyk de vermaarde rotten -vanger te Hamelu, aan het hoofd van deeze geliefde fchaar, door de ftraaten der ftad, terwyl 'er telkens twee en twee van myne jonge vrienden aan my bleven kleeven , tot hun myne handen of rok - flippen door twee anderen ontwrongen wielden. Onze trein verwekte oplettend, heid, en ik kan wel zeggen, dat ik even zo veel, en misfchien meer en een zuiverer genoegen, ook wel daarby even zo veel verwaandheid en ydelheid ondervond, alsCefar, toen hy op zynen zegewagen door de ftraaten van Romen naar het kapitool reed. In de opvoeders van deeze kinderen leerde ik zeer braave, waardige en verlichte mannen kennen, die de opmerking bevestigden ,. welke ik tot dus verre op myne reis byna overal gelegenheid vond te maaken, dat dat geene, het welk federt eenigen tyd ter verbetering van de opvoeding gefchreeven en gedaan is, geenszins vruchteloos is geweest.— De weg van Frankfort naar Hanau is tot de  (y de helft eene voortreffelyk aangeleide en zeer wél onderhouden chausfee. Ook alleove. rige chausfees, welke ik in het graaffchap Hanau zag , waren zeer goed aangelegd. Over 't algemeen geloofde ik, in dit klein land ontegenzeggelyke blyken van byzondere naarfiigheid en van eene oplettende en werk. zaame regeering te ontdekken. De tegen. woorJige Regent van hetzelve was in dien tyd nog Erf-Prins, en is thans, gelyk men weet, regeerende Landgraaf van Hesfen-Casfel. De velden van Frankfort tot Hanau, zo als van Hanau tot Zwitferland toe, fchynen één onafgebrooken groote tuin te zyn , welke ooft, tuinvruchten van allerleien aart, en tevens veldvruchten in eene evengelyke meenigte en voortreffelykheid voortbrengt. Zulk eene meenigte van ooft, als ik van hier af tot Bafel toe overal ontdekte, had ik nog nooit gezien. De boomen waren zodanig met vruchten belaaden, dat zy onder hunnen last fcheenen te zullen bezwyken, en dat 'er by elk van dezeiven wel twintig en meer flutten noodig waren , om de takken te fchraagen. Het was een ongemeen fraai en  ( 3oo 5 en voor een hart dat nog niet geheel gevoelloos was geworden een verrukkelyk gezicht. Men bouwt van hier af door het geheele ryk zeer veel zogenaamd Italiaansch kooren of turkfche tarwe, eene zeer veel uitleeverende vrucht, welke wel voor het grootfte gedeelte voor het vee, maar ook gedeeltelyk tot brood gebruikt wordt. Dewyl deeze veld - vrucht zeer ruim moet geplant worden , maakt men gebruik van de meenigvuldige tusfchenruimten voor allerlei tuin- gewasfen, als knol, boonen, roodebiet, komkommers en wat dies meer is, waardoor een zo beplante akker een zeer verfchillend en aangenaam gezicht oplevert. In de plaats van' paarden bedient de landman zich hier, ge. lyk in de geheele Wetterau, zo wel tot ploegen als ook voor de wagens, van een kloek en ftcrk, hoewel juist niet zeer groot foort van koeijen, die even zo vee! als in andere landen de os fen, arbeiden; en het voordeel van de melk nog daarenboven aanbrengen. Hanau, de hoofdftad van het graaffchap, het welk denzelfden naam draagt, is eene plaats, we'ke, zo wel wegens haare uitge- ftrekt-  ( 301 ) ftrektheid, als ook door het gezicht boveü het middelmaatige uitfteekt, en waardigis met de voornaamfte fteden in Duitschland gelyk geacht te worden. Zy is eenigzins bevestigd, echter zonder buitenwerken. De nieuwe ftad munt uit door eene zeer fraaje en regelmaatige bouwkunde. Ook hier, gelyk in alle andere plaatfen , alwaar men eertyds hervormde vluchtelingen heeft aan. genomen, fchynt eene uitfteekende naarftigheid in de konst te heerfchen. Behalven veele wollen-, catoenen- en zy ien waaren, welke hier gemaakt worden, zyn 'er ook zulke voortreffelyke werklieden in goud en zilver, dat de voortbrengfels der konst van dien aart, met die, welke in Parys vervaardigd worden, naar den prys mogen dingen. Eene federt eenigen tyd hier aangelegde teeken- fchool vormt voor de werkplaatfen van deeze kouftenaaren nuttige voedfterlingen. Ik leerde hier, onder anderen, den vermaar« den Confiftoriaal - Raad Bsrgstrasser kennen, die het publiek de bekendmaaking van eene byzondere wyze , om zyne gedachten op eenen verren afftand zonder brief en bode mede te deelen, heeft beloofd, en met de  ( 30* )1 de vervulling van deeze zyne belofte thans nog beezig is. Het is zeer zeldzaam, dat in den zelfden tyd, waarin Bergs teasser van deeze zyne uitvinding het eerfte bericht gaf, een ander man in dezelfde plaats, de Heer R e i s e r , denzelfden of ten minften eenen foortgelyken inval had, fchoon, gelyk de laatfte my verzeekerde, beiden nooit daarover met eikanderen gefprooken hadden. De Heer Reist.r was juist voorneemens, om zyne uitvinding in de nieuws-papieren bekend te maaken, toen by het bericht daarvan door den Heer Bergs t rass er reeds in de nieuws - papieren vond. Hy bragt vervolgens de van hem uitgevondene wyze om deeze konst te oefenen, op het papier, verzeegelde hetopftel, en gaf hetzelve over aan het Coniiltorie alhier, alwaar het zo lang verzeege'd zal blyven liggen, tot dat de lieer Rergstrasser de zyne zal hebben bekend genaakt. Wy leeven in vindingryke tyden. Juist toen ik uit het gezelfchap van deeze twee mannen , die my het genoegen verfchaft hadden , om in het W i l l e m s b a d by my te eettn, wederom naar Frankfort terug gereisd  ( 303 ) reisd was, en in eenen boekwinkel mynen intrek genomen had , viel my een klein fransch boekje in de hand, waarin bericht gegeeven wordt van eene nog veel zeldzaa. mer uitvinding. Het heeft den tytel: Kort bericht wegens de ontdekking van een natuurkundig middel, om aankomende fchepen, gelyk ook het land, op eenen afftand van meer, dan honderd mylen aantekondigen, door E. Bot. tineau (,*). Franfche wind! dacht ik en wilde het ftuk reeds wederom uit de hand leggen, wanneer ik by het omflaan van een blad de verzekering in het oog kreeg, dat de uitvinder van deeze ongelooflyK fchynen" de konst op het franfche eiland IsledeFranct onnoemelyk veele proeven van de waarheid deezer verzekering, gedeeltelyk voor de oo. gen van de eerfte penoonen van het gouvernement op dit eiland gemaakt, en geloofwaardige getuigfchriften daarover mede gebragt had. Ik las verder en vond indedaad veele atteftatiën gedrukt, waarïn aanzienely- ka (*) Précis hifloriqttc dc la découyerie d'un moye* phyfique, qui annonce les vaifeaux £? les Terres jusqu'li deux cents cinquante liet/er de dijlance;par E. BoTTINEAH. 1785,  f 304 ) ke mannen van den krygs- en burger-ftand, ja zeifs de Gouverneur van het eiland, betuigen, dat de man onder honderd en meermaalen , dat hy het aankomen van fchepen drie of vier dagen vroeger had aangekondigd, dan men langs den gewoonen weg weeten kon, zich naauwlyK drie of vier maal had vergist. Ik ftond verbaasd; en nog meer, toen ik het vertrouwen ontdekte, waarmede de man den franfchen Zee-Mi' nister uitnoodigt, om hem in gezelfchap van eenige Commisfarisfen óf naar Kadix óf naar de Kaap de goede Hoop te zenden, ten einde op de één of de andere plaats de zekerheid van zyne konst met zo veele bewyzen te ftaaven , als men flechts zou begeeren. Wat zal men 'er nu van zeggen, myne lieve jonge Leezers ? Zulk eene ongelooflyke uitvinding, op het enkele woord van den man, die dezelve zegt gedaan te hebben , terftond te geloo/en , zou re voorbaarig weezen. Maar de getuigenisfen van aanzienelyke en geloofwaardige mannen , waarop hy zich beroept, en welke hy laat drukken? Ook deeze kunnen verdicht, kunnen van hem-zeiven gefmeed zyn. Evenwel zou het  C 3°s ) fret my leed doen, wanneer de franfcnelleê geering daarop in 't geheel geen acht floef», den man niet hy zyn woord hield en hem naar eene plaats zond, alwaar hy beloofd heeft, de waarheid van zyne uitvinding te bewyzen. Want wie is in ftaat, om het wonderbaare menfchelyk vindingvermoogen perk en paaien te ftellen, en te zeggen: zo verre kunt gy komen , en niet verder ? voornaamelyk in onze dagen, waarin wy reeds zo veele ongelooflyke uitvindingen beleefd hebben 1 Doch het is tyd, om weder tot myn onderwerp te komen. Willemsbad, alwaar ik in gezelfchap van de bovengenoemde twee vrienden een zeer aangenaamen middag doorbragt, is zulk eene bekoorlyke en door den thans regeerenden Landgraaf zo ongemeen verfraaide lustplaats, dat ik, indien ik my wilde inlaaten, daarvan eene volleedige befchryvins te geeven , verfcheide bladen daarmede zou kunnen opvullen. De nieuwe, fraaje en aanlagchen. de gebouwen, de engelfche tuin vol aangenaame en zinryke fchiKkin^en , de faizantery, het zomer - verblyf van den Landgraaf, toen nog Erfprins zynde, het welk van buiten II. de Et. V een  i 306 ) Ben oud muur-werk fchynt te zyn, en evenwel zeer prachtige, gemakkelykeen in eenen goeden fmaak aangeleide vertrekken heeft — dit alles maakt een vetwonderlyk fraai geheel uit, het welk men niet genoeg belhouwen kan. Men zegt, dat in dien tyd de Krfprins deeze nette aanleg gemaakt heeft van het geld, het welk hy voor de naar Amerika gezoin dene Hanaufche troepen heeft ontvangen. Op die wyze moesten dan uit de verwoestingen, welke de alles vernielende oorlog In het ééne waereld deel aanrechtte, in een ander nieuwe paleizen en betooverende lustplaatzen ontdaan! Hoe zei en betere fchikkmgen in de plaats te ftellen. Hiervan zag men ten tyde van myn verblyf in Frankfort, het volgend fterkfpreekend voorbeeld: Ook hier, gelyk in de meeste andere fteV 3 de»  den en landen, was hst armen■ wezen tot dus verre in eenen droevigen ftaat gebleeven. De meen ïgte der hedslaaren nam de overhand; elk reikhalsde om 'ervanbevryd te worden ; en de Raad, die deeze groote behoefte van den Staat eindelyk behartigde, befloot, om bierïn te voorzien. Men ontbood tot dat einde eenen man, van wien men wist, dat hy in dit vak uitfteekende kundigheden bezat. De Heer R u l f — dit was de naam van dien kundigen man — verfcheen. Zyne eerfte zorg was, om de plaats, de gefieldheil van het armen-wezen , welke tot hier toe had plaats gehad, de middelen van desze'fs beftian en wat'er meer nog toe behoort, riaauwkeurig te leeren kennen. Hier vond hy dan onder anderen , dat hier in het groote en ryke Hospitaal, by de honderd en twintig niet arme, zieke en gebrekkeiyke menfchen maar voor het grootfte gedeelte flechts begunfiigde perfoonen , die het ove. rige van hun leven gaarne in rust en gemak wilden flyten , op de koslelykfte wyze onthaald wierden. Zy hadden , by voorbeeld, boven alle overige inwooners der ftad het beste bier, het witfte brood en eene tafel, waar van  ( 3" ) van de Heer Rdlf my verzekerde , dat hy ze zelf niet beter begeerde. Tot het beltier van dit huis ter oppasfirii, van de daarin woonen'e gelukkige menfchen, en ter bediening van dezeiven, waren 'et niet minder, dan zes'ig bedienden met eene goede jaarwedde aangerteld De Heer Rulf fcbuddehierby het hoofd. Hy ging aan het werk , en maakte zyn ont« vrerp, naar het welk van dit tegen hetwaare oogmerk ftrylend Hospitaal , een drieleeJige fchikkirg met de bedoeling meer overeenkomende, een armen huis, een werk-huis, en een tuchthuis zou gemaakt worden ; het eerfte voor oude , ziekelyke en gebrekke yke menfchen, het tweede voor ledigloopers, en het derde voor vuige bedelaars en k^aad. doeners. Zyn ontwerp droeg de algt-meene goedkeuring weg ; alleehlyk niet van een éénig man, en deeze éénige was juist de man, wiens item alleen voldoende was, otn hetzelve te verydelen. Het was naamelyk die Raadsheer, die als de eerfte opziener van deeze fcferkferng, het meeste gezai» tiaar over voerde. Misfchien was 't hem onaangenaam , om aftezien van de magt, naar V 4 wel-  ( 3" ) vrelke hy zo meenig begunftigde by en in' deeze fchikking bezorgen kon. Hy verzette zich dus daartegen met hand en mond; en verzekerde, dat 'er, zo lang als hydevoorflander van deeze fchikking was, zulk eene verandering in dezelve geen plaars zou hebben. Of men in 't vervolg van tyd middelen heeft gevonden, om ófzynetoeftemming te verkrygen, óf hem te bedanken, is my niet bekend. (*) Ik (*) Aangaande de fchlkkingen voor de armen in Frankfort dient her volgende ter verbetering: ,,De Heer Ruif wierd niet Hoorde Overheid , maat door een panikulier herwaards beroepen , riie hem wenschte te raadpleegen over de inrichting „ van een tucht-armen - en werk - huis. Zyn daar„ van ontworpen plan was misfchien in de hoofd„ zaak goed , maar voor den ftaat van het werkdyk „ in wcezen zynde wees-en armen-huis niet ee„ past, en uir hoofde van de ongezonde gefteldheid „ van het huis niet uittevoeren, dewyl men het ge„ vaarlyk oor leelde , om zonder verBnderinn van „ piaais i welke men echter voor als nog onmngelyk „ mi t eene andere- kon verwisfeli-n) een giOotPr ge„ tal van menfchen op die ongezonde plaats hyëcn s, te brengtp. Schoor, nu het plan van den Heer „ Rol f ondsr deeze ora'taiidigtieden niet kon ge- „ voigd  ( 313 ) Ik verhaal dit geval niet om den man te befchaamen; want welk belang zou ik daar- by volgj worden , is het daiuirn nog niet uitgemaakt,' dat hetze've, mogelyk niet nog zal uitgevoerd worlen, nadat die hinderpaalen zullen weggeno„ men, en de noodige fchikkingen daartoe gemaakt zyn. Onwaar is net voorgeeven, alsof in die „ eroole en ryke Hospitaal omtrent hoderd entwintig geens ins zi -ke en arme menfchen, maar voor „ het grootfte gedeelte begujl'g-.e p-rfoonen het „ overige vin hun leven in gemak en weelde zouden „ doorbrengen. Welke van deeze milde geftigtcn „ hi r ter plaatfe zou deeze belchuldujing eigenlyk „ treff n? Het zogenaamde Heilige-GecSt-H '-pi„ taal ? — Dit is wel groot en ryk, maar naar ,, gunst kan het hier onmogelyk me^aan. Elkezieke vreemdeling, van welken Godsdi nst. en uit welke plaats hy ook zyn moge, elk dienstbode en ambachts-man wordt imners zonder tegen„ kaniing en zond.r o,d_rfcheid .taarïn aangenomen „ en tot zyne geneezing toe bezorgd Of is het „ gefh'gt van Senkenbero, het welk voor zieke b'irgers is, daarmede gemeend? Uit heeft de Heet ,. Campe zelf cezien , en de inrichting van het„ zelve gepreezen. Of het zogenaam Ie Dolhuis? „ Dit is im ners alleen gefchikt voor zinnrloozen en die ziek naar de ziel zyn. Ous kan alleen lyk bet „ bovengenoemde armen en weeshuis , het welk V 5 » ech-  ( 314 ) by kunnen hebben? maar dewyl ik van oordeel ben, dat een fchryver, die de algemeene nuttigheid in het oog houdt, verpligt is, dingen van dien aart openlyk bekend te maaken, en dewyl ik myne jonge Leezers een voorbeeld fchuldig was, hoe moeijelyk het in eene vryè" ryksflad valt voor de „ f chter hier Hen naam van Hospitaal in 't geheel niet heeft, bedoeld zyn. Maar riitgeftigtisenkel en alleen vnor arme kinderen, die weezen gewor„ den zyn , van ingc .etentn, die geene burgers „ zyn, en die zonder onderfcheid daarin moeten „ opgenomen worden. Arme weezen uit deburgery „vervallen aan het zogenaamde Kast-ampt, het welk voor hun onderhoud kostgeld aan het wees. „ huis betaalt. Dus kan hier het geval niet zyn van „ enkel begunfhgden, ook idet van zestig Officianten, die rykelyk betaald woiden, een gezegde, „ het welk by nier één van 0;ize Kospitaalen, en het minst by liet laatlte plaatsheeft, dewyl hetgehee„ le getal van bedienden naauwlyks vier of vyf-en 5, twintig perfoonen zal bedraaüen, de arme vrou> „ wen, die tot de oppasflng der Hnrieren noodig » zyn, en vier ar nenvoogden mede daaiömier „ gereekend. Alle overige perfcontn by dit gtftigt „ aangeileld, zorgen en arbeiden, zondei geld daar» „ voor te ontvangen."  ( 315 ) de verlichte en betere leden van den Raad, om nuttige veranderingen intevoeren. —Wanneer men menfchen-kennis verwerven wit, is het van zeer veel nut, om de menfchen onder elke omftandigheid, maar voornaamelyk ook in zulke plaatfen waarte neemen, alwaar het vermaak hen fatnen brengt. Hierömging ik op eenen aanger.aamen nademiddag, in gezelfchap van eenen vriend naar den zogenaamden Sandhof , een publieke herberg aan de overzyde van dsn Mainftroom, welke een van de voornaamfte openlyke plaat-, fen is, alwaar de Frankforters zich vermaaken Ze ligt aan een kleinbosch, hetwelk men door eenige uitgehouwen wegen de gedaante van een flingerbosch heeft gegeeven. De weg derwaards loopt over Sachfenhauzen, ön is met bedelaars als een onafgebrooken Cordon bezet. Zulk eene meenigte van bedelaars had ik nooit te vooren gezien; maar ik was ook nog niet geweest in de landflreek van de vier Woudfieden, alwaar ik vyf weeken daarna, onder het gebied van Oostenryk, gelegenheid had, om een nog veel grooter getal te ontdekken. Men komt naar den Sandhof, gaande voorby eene groo-  ( 315 ) groote Indiënne fabriek (*), welke, als eea zomer-paleis, in eene luchtige landftreek aan den Main • ftroom ligt, en eenen koopman in Frankfort toebehoort, (f) Op den Sandhof cn in het daarby liggend boschje vond ik het vry levendig. Gezelfchappen uit alle klasfen van menfchen, van de laagfte tot de hoogfte, waren hier onder eikanderen vermengd. Daar wierd gedanst; en ook hierin nam zonder onderfcheid van Hand nf rang, deel, wie flechts lust had, de dochter van den kleêrmaaker zo wel als die van den Raadsheer, de koopman en de ambachtsman. Dit kwam my zeer repubükeinsch voor, en ik zrg het daarom ook eer.en tyd lang met veel vermaak. Ook kon men by deeze gelegenheid ontdekken, dat de (•) Aldus noemt men , gelyk in Frankryken Zwitftrland, een katoen ■ fabriek, (10 » De katoen - fabriek van Mui lik ligrnoj „ een half uur verder van de ftad, dan dezogenaam„ de Sandhof. Waarfchynelyk is de HterCAMïB 3, door eenen omweg voorby deeze fabriek naar den „ Sandhof geretden, en daaiüir is mogelyk de klei. „ ne vergisfipg, welke van geen belang is, ont.fr.aan."  ( 317 ) de laa^e (landen hier reeds vee! meer be* fchaafdheid en fynheid te kennen geeven, Aan men gewoon is in het noordelyke Duitschland onder dezeiven gewaar te worden. Want onder de vrouwen , dochters en zoonen van de ambachts-lieden en gemeene burgers, die ik hier zag dansten , was niemand, die zyn menuet, zynen engeifchen dans, ja zelfs zyne Allemande, niet even zo naar de konst had geleerd, als in de genoemde noorder gewesten alleen de aanzienelyken en ryken dezeiven gemeenlyk leeren. Ook is ten aanzien vandeklee.ling, hetonderfcheid tusfchen aanzienelyken en geringen hier niet zo groot en merkeiyk, als in andere landen. Over 't algemeen bemerkt men, dat de menfchen uit de geringer ftanden hier veel Ievtndiger btoed, minder gedwongenheid in het onderhoud, en op verre na niet zo veel zwaarte en lompheid in hunne fpraak en in hunne geheele houding hebben , als men in VVestfaalen, Holilein , Mecklenburg en Pom • meren vindt. Of dit van het zachter klimaat en het dagelykfe gebruik van den Rhynfen wyn, in tegenftclling van het in die hndengewoone bier sn brandewyn ontflaat; en of de groo«  ( 318 ) grooter achterhoudendheid en befchaafdheii van de gemeene burgers en ambachts - lieden alhier eene voldoende vergoeding voor de vfestfaalfche en nederfaxifche trouwhartigheid, eenvoudigheid en oprechtheid is, laat ik onbeflist. Wanneer men geduurende de jaar mis naar Frankfort, of uit Frankfort in de omliggende landen reist, moet men zich van eenen Gelei-brief voorzien. Dit is een foort van pas, weike hedendaagsch geen andere bedoeling heeft, dan de reizigers een foort van fchatting opteleggen. Men moet naamelyk deezen gelei brief koopen; en wie dit verzuimt, loopt gevaar, om op den weg in hechtenis te geraaken , en genoodzaakt te worden, om zyne loslaating door eene veel groter fom te bewerken. De oirfprong van die gewoonte is deeze. In oude tyden pleegden de Ridders cn Vorsten in Duitschland een foort van eerlyke er. wettige ftraatroovery. In deeze tyden van het Vuistrecht, waren byzondor de koop. lieden , die met hunne waaren op de markten en jaarmis fen reisden, aan de geweldige berooving op de publieke wegen zeer dikwerf bloot  ( 319 ) bloot gefield , en 'er was geen ander middel, om zich daartegen te beveiligen, dan dat zy zich door een aantal gewaapende manfchap lieten verzeilen en befchermen. Deeze open. lyke onveilighe.d heeft nu wel, God zy gedankt! reeds voor lang opgehouden; maar de gewoonte om zich ten tyde van de Frankforter jaarmis te laaten verzeilen , is nog in wezen: de Kooplieden van Bamberg, Neurenberg enz. die de jaarmis willen bezoeken, reizen in karavaanen, worden onder geleide van ruiters tot aan de naaste grenzen gebragt, aldaar door andere ruiters ontvangen, en dus worden zy uit het ééne land in het ander, tot aan het gebied van de ftad Frankfort ver. zeld. Hier komen hen afgevaardigden van de ftad te gemoet, die hen de ftaJ inleiden. Wanneer het geheele convooi aangekomen is, wordt 'er in de ftad zelve eene plegtigheid verricht, welke men het Pyper gericht noemt Deeze plegtigheid beftaat hierin, dat (,♦) „ Hier reckent de Heer Campe de plegtig. „ heid van het zogenaamde Pyper ■ gericht, hetweUt niet, dan alleen in de herfst - jaarmis in gebiuik „ is, tèn onrechte tot de plegtighcden van het gelei.  ( 3W ) rlat de kooplieden van drie fteden — zo men my wel bericht heeft, zyn het die van Worms y '„ leide, waartmde de eers'senoemde niets te doen „ heeft. Met deez" p'egti^h- id is het dus gehegen. „ De (leden Wor ns, OuJ-Bimberg en Neurenberg „ geri.ten federt onheugch lyke tyden, uithoofde „ van zekere verbonden, op beide de jaarmisfen het „ voorrecht, da, hunne burgers van alle lasten en ,, toden, even gelyk de inboorelingen van Frankfort, „ vry zyn. Ten einde nu deeze drie genoemde fle„ den di- gewgtije voorrecht niet mogen verliezen, worden 'et van dezeiven, voor het begin van de „ heifst jaarmis, gevolmagtigden naar Frankfonge,, zonden, die volgens de oude gewoonte , onder voor» „ af gaan van eenige pypers, telkens op den laatilen „ gerechts - dag vórfr Maria - geboorte, voor de ver„ gadering van Schtpenen verfchynen, en met „ overreiking van hunne geloofs - brieven en een ge,, fchenk van peper in een houten beker, een paar ,, bandfehoenen en een wit flokje, de oude voor- rechiten op beide de jaar-misfen hernieuwen. ,, De hoed, welken de Gevolmagtigden gevouwen „ mede brengen en weder terug neemen, is geen ,, zinnebeeld van een verwyt, maar,evenzowel,als ,, de andere giffen, een gewoon gefchenk voor den „ Schout, in welks plaats zy echter altyd één goud. „ gulden betaalen. Hiervoor ontvangt elk burger „ van de genoemde dtte fteden, wanneer hy zich ,, als  C 3« $ Worm! , Bambtrg en Neurenberg . ■-. in procesfie naar den Römer trekken, waarby zy in blaauwe en roode mantels verfchynen, en zich door een troep muzikanten op blaasinftrumenten laaten voorfpeelen. Wanneer zy nu op eene daartoe bepaalde zaal van den Rower gekomen zyn, geeven zy aan de aldaar vergaderde afgezondgnen van den Raad een houten beeker met peper, een ftokje, een paar leederen handfchoenen en eenige munten over. Waarop eigenlyk elke van deeze zeldzaame offeranden doelt , heb ik niet kunnen ontdekken. Het ééne Convooi van de genoemden, moet ook een hoede.filt overryken, ter gedachtenis, zegt men, van de berisping, fchrobbeeringenoffiitze(*;, wel- ke (*) Door fïlize verftaat men in Duitschland meestal bejlraffingm met woorden. „ als zodanig een door getuigenisfen van zyne Over. „ heid by het Stad . gericht alhier gewettigd heeft, „ een teken van vrydom , door welks vertooning hy „ by de tollen der fhd, even als de burgers van Frank,. fort behandeld, en van de dubbeletol, welke ge. „ duurende ,de jsar. mis in gebruik is, ontllageu wordt." II. DE BI. X  (a« ) ke het gelei van die ftad eertyds te Frankfort heeft ontvangen, wanneer het eens te laat was aangekomen. Zo lang de jaar-mis duurt, laat elke nabuurige Staat, ter bevordering van de publieke veiligheid, Huzaaren of Ruiters langs de wegen ryden. Deeze houden eiken reiziger aan, en hegeeren de pas te zien. Heeft men dezelve, dan mag men ongeftoord verder reizen; maar heeft men dien niet, dan wordt men in hechtenis genomen, en ziet zich bloot gefteld aan allerlei ongemakken, onkosten en moeijelykheden, eer men wederom op vryS voeten gefteld wordt. Dewyl ik niet weet, of en wanneer ik myne terugreis, welke ik over Maintz heb gedaan, zal kunnen befchryven ; maar deeze plaats zekerlyk verdient , dat myne jonge Leezers dezelve nu reeds, wanneer ik hen in de nabuurfchap van dezelve gebragt heb, wat naauwkeuriger leeren kennen: oordeel ik het van zeer veel nut, om, eer ik verder ga, hier eerst eene deeze ftad betreffende en uit de Brieven van eenen reizenden Fransckman over Duitschland ontleende Epifode of uitweiding bywyze van uittrek/els intelafchen.  < 3ï3 ) De dorpen en vlekken, welke men op „ den weg van Frankfort naar Maintz ziet, „ zouden in Beijeren of het noorder gedeelte „ van Duitschland lieden genoemd worden. „ Elk fpreekt van den uitfteekenden welftand „ der inwooneren. De boer heeft het, „ over't algemeen befchouwd, in deeze land. „ flreek, ongemeen goed. Hy bezit zyn „ goed byna volkomen als een vry eigendom, „ en wordt door geene alte zwaare lasten „ gedrukt. In de nabuurige landen van „ Darmftad is de boer over het geheel niet „ zo ryk, als die van Maintz, dewyl de „ natuur hem niet zodanig heeftbegunftigd, „ en hy mogelyk ook wel wat meerder las>, ten moet betaalen; maar hy is zindelyker „ en naarftiger. Ook ziet men in de Darm„ ftadfcbe landen byna in 't geheel geea bedelaars. „ Tot op twee uuren van Maintz toe, ., beftaat de neering der inwooneren van hec „ land voornaamelyk in den landbouw, wel„ ke ongemeen veel oplevert, en het koo« „ ren, het welk in deeze landftreekgroeit, „ wordt wyd en zyd aan den Rhyn voor „ het zwaarfte en beste gehouden. Daar.; X a „ etv  ( 344 1 - enboven verbouwt men eere onbefchryf\\ lyke meenigte van ooft en tuin-vruchten. ,, Fyne bloemkool en voortrefFelyke asperges zyn hier te land eene fpys voor den ge" meenften burger, en een liefhebber van „ moes en keukengewasfen kan in Duitsch„ land nergens beter te recht komen, dan hier; de witte kool wordt uit dit gewest, zo welraauw als ook ingemaakt, by groote " fcheeps- ladingen langs den Nederrhyn, „ ja zelfs tot naar Holland verzonden. Het kleine fteedje Kroonberg, het welk omtrent „ twee uuren van den gemeenenwegaf ligt, „ en het welk men langs eenen grooten „ flreek van den weg op zyne hoogte ziet „ pryken, verkoopt jaarlyks voor meer dan „ negen duizend guldens aan ooft, ooftwyn, „ ooftazyn en kastanjen, waarvan het in„ dedaad een geheel woud heeft, en gehee„ Ie fchepen vol naar Holland verzonden worden. Alle de dorpen van dit gewest liggen in een bosch van ooft-hoornen, „ en hebben daarenboven ontzagchelyk „ groote koorenvelden. Voor het overige „ is het land voortreffelyk bebouwd. In „ de landflreek van Frankfort tot Maintz, ,, ea  ( 325 ) s, en van den Mainftroom tot aan het naby „ liggende gebergte tegens het noorden, „ welke omtrent vier mylen in de lengte, ,, en twee in de breedte heeft, telt men „ agt kleine fteden, vyf groote vlekken en „ omtrent tagtig dorpen, waaronder weinï- „ ge baven de zestig huishoudingen flerk ,, Te Wikert, twee'uuren van Maintz, „ verandert de natuur van het land. Van „ de keten van bergen, die door de Wet„ terau loopt, ftrekt zich hier een arm uit „ tot aan den J oever van den Mainftroom, „ en vormt niet verre van denzelven twee „ breede heuvels, op één van dewelke Wi„ kcrt en op de ander Hochlieim ligt. De ,, zuider-en wester zyde van den eerften , draagt heerlyken wyn. De oost-zyde ,, van den tweeden is uitmuntend kooren,, veld, en deszelfs zyden tegens het zuiden „ en het westen leveren onbetwistbaar den „ kostelykften wyn van Duitschland. Het „ vlek Hochheim , waarvan de Engelfchen ,, alle rhynfe wyn Hoek noemen, zegt men „ is over de driehonderd huisgezinnen fterk, „ Nooit heb ik een fraajer en ryker boerenX 3 „ vlek  ( 326 ) „ vlek gezien. Het behoort aan het Dom. „ Kapittel te Maintz, en de Deken van dit ,, Kapittel geniet de inkomften van dezelve. „ In èen goed jaar wint hy hier van veer„ tien tot agttien- duizend guldens aan wyn. „ Hy en de Auguftynen te Maintz en Frankfort zyn alleen in het bezit van de zoge„ naamde bloem (*) van den Hochheimer wyn, waarvan in goede jaaren een ftukvat ,', van zeshonderd kannen, voor elf tot twaalf „ honderd guldens versch van de pers, ver. kocht wordt. Dus behoort deeze wyn \, mede onder de duurfte in de waereld. ' „ Wy waren belust, om dien zeldzaamen „ wyn te proeven , en moesten in de plaats , zeiven de gemeene fles met zes-en dertig *, Huivers betaalen. Maar deeze wyn was " van het beste jaar in deeze eeuw, naa", melyk van 1766. Wy zouden denzelven ',' ook niet hebben bekomen, zo 'er niet een Advokaat van Maintz by ons was ge,', weest, dien de Kastelein, uit belang, ,", genoegen wilde geeven. Dit was de eerfte „ duitfche wyn, welken ik zender eenigen „ zuu- («) Dat is: van de beste loo.t.  ( 327 ) „ zuuren fmaak gevonden heb. Hy was op „ de tong niet anders, dan de fynfte krui„ dery. De overige Hochheimer wyn, boe „ goed hy ook zyn moge, isnogthans niet „ zuiver van azyn , hoewe! men de fles van ,, de minde foort , wanneer hy op zyne », jaaren is, met twaalf duivers op de plaats „ zelve betaalt. ,, De weg geduurende een groot uur van „ Hochheim tot Maintz toe, was een van de „ aangenaamden op myne duitfche reizen'. „ Eerst gaat hy een kwartier uurs den gouden heuvel af door onafgebrookene wynbergen, welke langs den weg dtrk door „ vruchtboomen befchaduwd worden. Op „ deeze afhelling heeft men een weêrgaêloos „ uitzicht over een klein, maar ongemeen „ ryk land, het welk ten noorden de land„■ tong vormt by de verëeniging van den „ Rbyn - en Maindroom. De bloem van „ den Hochheimer wyn groeit niet aan deeze „ zyde van den heuvel , welke voor de morgen zon alte veel gedekt is, maar juist tegens het zuiden. Vervolgens komt „ men in eene valleij , welke door een kleine „ beek bevochtigd wordt, en waarïn beem. X 4 ,, den,  ( 328 ) den, velden en oofttuinen de fraaifte „ land-tafereelen vertoonen. Ter flinker. „ hand vertoont zich van naby, door een ,, woud van ooft-boomen, het zeer prachti„ ge dorp Koithtim. De bekoorlyke weg „ kronkt.lt zich dan door de ooft-en wyn„ gaarden van het groote vlek Kasfel heen, „ dat aan het einde van de heerlykfte en „ natuurlykfte laan, aan den oever van den „ rhynfboom, vlak tegen over Maintz, te vonrfcbyn komt. „ Wanneer men aan defchip-brugkomt, „ welke ovtr den Rhyn ligt, wordt men „ door het prachtigfte gezicht verrascht, „ het welk men zich kan voorftellen. De „ trotfche ftroom , welke zo even het „ water van den Main verflonden heeft, en hier omtrent veertien - honderd voeten „ breed is, vloeit neêr uit eene vlakte, welke aan den gezichteinder den hemel ,, raakt. Verder nederwaards verzetten zich „ hooge bergen tegen zynen loop, en nood„ zaaken hem, terwyl hy eenige eilanden vormt, om tegens het westen in te loo,, pen, nadat hy van Bafel af, altyd tegens „ het noorden gevloeid is. Deeze bergen, „ aan  ■f 329 ) „ aan wier voeten en op wier helling men „ eenige plaatfen ziet fcheemeren, vormen ,, het zogenaamde Rhyngau in de gedaante van eenamphitheater, hetwelk de troon », is van den duitfchen Bachus (*). Do » Rhyn heeft hier altyd nog de fchoone groene kleur, welke men in Zwitferland » bewondert; en nog zeer verre naar be„ needen onderfcheidt hy zyn water zorg„ vuldiglyk van den troeblen Mainftroom. „ Vlak vóór zich heeft men de ftad Maintz, ,, welke zich hier met eene onbefchryflyke „ majefteit vertoont. De onnoemelyke fcheti pen, welke de reede van dezelve bedek„ ken, fpiegelen zich, gelyk de meenig„ vuldige en fraaje kerk-toorens, in het „ klaare water van den Rhynftroom. De „ lengte van de ftad langs den Rhyn, be. draagt, de uitgeftrekte vestings-werken „ mede ingeflooten, ten minften een goed „ halfuur. Tusfchen een groote en fombere ,. meenigte van oude gebouwen , ziet men hier en daar eenige nieuwere opdaa^en, „ welke zich dieste fraaijer vertoonen, „ naar W Alwaar de beste Duitfche wyn groeit. X 5  ( 330 ) 'n naar maate zy by de ouden affteeken. „ Zowel langs den Rbynflroom af, alsook ,, aan bïide einden, zyn de huizen hier en „ daar met zeer veel groen verfierd. „ Men kan de ligging van Dresden naauwlyks „ met die van Maintz vergelyken, hoe luis„ terryk dezelve ook zyn mogen. . „ De bekoorlykheden van het gezicht „ verdwynen, wanneer men in de ftad zelve ,, komt. Een reiziger, die de moeite niet ,, neemen wil, om zich verre te verwyderen „ van zyn kwartier, waar hy zynen intrek „ heeft genomen , zal geen voordeelig denk, beeld van deeze ftad met zich neemen. „ Het beste gedeelte van dezelve is juist dat, „ waar de minfte en byna in 't geheel geene „ logementen en geene wandelaars zyn. „ Voornaamelyk ligt het logement de drie „ Kroonen, 't welk meest bezocht wordt, „ In den onaangenaamften hoek, hoe goed „ men 'er ook in bediend wordt. Vandaar „ kan men een groot gedeelte der ftad door* „ wandelen, zonder iets anders te zien, dan j, een donkere hoop van huizen , welke „ boven de naauwe ftraaten hier en daar „ dreigen inteftorten- Hierom heb ik van » dee-  C 331 ) p, deeze ftad de tegenftrydigfteberichtenont> M vangen , vóór dat ik ze zelf had bezich. » tigd. Eenigen hadden my dezelve als een „ Hinkenden poel, en andere als een van de » beste fteden van Duitschland befchreeven. „ Zelfs nog voor eenige dagen ont. » moette ik een van onze landslieden •» die als avanturiers van allerleien aart, » byzonder in deeze Iandftreek, hun voor. .» deel zoeken, die my in ernst verzeker» de, dat Maintz de eenigfle verdraaglyke » ftad in Duitschland was. De goede man .. had niets gezien, dan het Keulfche en » het Trierfche, en een gedeelte van West„ faalen. Ik kon hem niets anders antwoor.' » den, dan dat Duitschland zeer groot was. „ Het noorder gedeelte van de ftad , waarin de Vorst zyne wooning heeft, ij „ indedaad zeer fraai gebouwd. Hierloopen ,, drie rechte ftraaten, de Bleeken genaamd, », van den oever van den Rhynftroom af „ tot op zevenhonderd flappen Jandwaards, » in evenrechte iynen , welke byna re. „ gelmaatig van fraaije dwars-ftraaten wor- „ den C) Franfchen.  C 33* ï „ den donrgefneeden. Het Keurvorstelyk „ huis heeft zowel door deeze gelykloopen. „ de ftraaten, als ook over den Rhyn, en „ een gedeelte van Rhyngau,een overheerlyk gezicht. Van dit nieuw gedeelte der ftad loopen eenige zeer fraaije ftraaten en „ pleinen tot in de oude ftad. De zoge„ naanide beesten-markt aan de noordwei' „ teiyke zyde van de ftad is vooral bezienswaardig. Ook in de hoop van oude huizei? „ vindt men hier en daar eenige bevallige plaatfen. De markt midden in de ftad is „ wel geen regel maatig, echter een van de fcboonfte pleinen, welke ik in Duitsch,, land zag. „ Op dit plein vertoont zich de Dom Kerk „ by uitftek fraai. Zy is een ontzagchelyk „ groot, voortreffelyk, ouderwetsch gebouw, wtiks verbaazende hoofdtooren voor om. trent zeventien jaaren door een onweder „ afgebrand is. Deeze tooren was gebouwd , als een bosch van hout, en ftond byna „ veertien uuren in de volle vlam, eer hy , verteerd wierd. Om dit noodlot voor „ het toekomende te verhoeden , liet het „ Dom Kapittel denzelven nu van fteenen » by-  ( 533 ) '„ byna tot dezelfde hoogteophaalen, welke „ onderneeming by de zeven maal honderd „ en twintig duizend guldens gekost heeft. „ Jammer is 't, dat hy met alte veele kleine „ fieraaden is opgefinukt; en nog meer is 't „ jammer, dat deezeverwonderenswaardige Dom met kleine burger-huizen en kramersn tenten omringd is, welke denzelven wel >, voor de helft bedekken! Maar dewyl de H huizen en kramers. tenten in deeze wyk „ van de ftad het meeste geld opbrengen, „ kan men 't het Dom-Kapittel nietkwalyk „ neemen, wanneer het zich liever den grond „ laat betaalen, dan de Kerk met meerder „ luister pronken. „ Men zal in Duitschland geene Kerk „ vinden, welke zó lang en hoog is, als „ deeze Dom. Verfcheidene prachtige graf. „ tombes van Keurvorsten en andere voor. „ naame perfoonen verfraaijen denzelven „ van binnen. Onder anderen verwonderde „ ik my over de graftombe van eenen over„ leeden Dom - prelaat, den Heer van Da hl„ bbeo, door den Beeldhouwer Melchiör „ vervaardigd. De Pre'aat ligt in levensgrootte op een zerk, waarop eeneprran mi-  ( :34 ) £ mide ftaat, welke eên afbeeldfel van de „ Drieëenheid in de wolken draagt. De „ arbeid is voortreffelyk, doch zou nog veel „ fraaijer zyn , indien de konftenaar zyn „ eigen denkbeeld had moogen volgen. In „ het bovenfte Choor pronkt een kostelyk ,, ftuk van beeldhouw - werk. Zekere „ Graaf van Lamberg, die onder eenen „, Prins van de Paltz de Keizerlyke troepen „ kommandeerde , welke in het begin van „ deeze eeuw de Franfche armeé uit de ftad „ Maintz verdreeven, en aan zyne zyde op ,, een fchip in de attacque door een kanon„ kogel gedood wierd, ligt met den rechter„ arm trotfchelyk het dekfel van zyne doodkist „ op, en fteekt met de linker - hand den „ Kommando-ftaf uit. Dit is van eene „ ongemeen goede uitwerking, en drukt de >, wyze, hoe deeze held geftorven is zeer „ levendig uit. Men vindt in deeze iioofd. „ kerk nog meerder bezienswaardige gedenk„ teekenen. — De fchat van dezelve gaat „ dien van het zogenaamde groen gewelf te „ Dresden, waarvan men zo veel ophefs ,, maakt, zeer verre te boven. „ ikaalven dien Dom zyn 'er in de ftad „ Maintz  C 335 J Maintz nog veele andere merkwaardige „ kerken naar den nieuwen fmaak. De Je„ finten-en de St. Pieters - kerk zyn zeker„ lyk bezienswaardig, fchoon zy alte veel „ met fieraaden overiaaden zyn. De kerk >, der Augustynen, waarvan die van Maintz „ zo veel weeten te roemen , is een mees. „ terff.uk van eenen bedorven fmaak. Dies „ te fraaijer is de by hen minder geachte Ig„ natüis - kerk, welke een modél zou wee* „ zen van eenenantiquenfmaak, zonieteene „ ongelukkige hand ook hier alte- veel ver„ fierfelen had aangebragt. Over 't al- „ gemeen mist men ook aan de paleizen van „ den Aadel, welke hier en daar boven de „ burger-huizen uitfteeken, de edele een„ voudigheid , welke alleen de waare groot,, heid en fchoonheid uitmaakt. „ Na verloop van een menfchen Iseftyd; „ zal de ftad Maintz in het uiterlyke naauw-; „ lyks meer kunnen gekend worden. On» , , der den voorigen Keurvorst is *er zeer „ veel gebouwd, en deeze wyze van geld te „ befteeden fchynt ook de aangenaamfte bee„ zigheid van den thans regeerenden Vorst » te zyn. Men dwong de kloosters en ge~  ( 33* ) \, ttigten, om hunne oude huizen te ver* „ nieuwen , en indien veele ftraaten wat bree„ der en meer recht waren, zouden ze eene „ zeer goede vertooning maaken. De in„ wooners, wier getal met het guarnizoen „ op dertig - duizend beloopt, zyn een zeer goed fiag van menfchen, die, gelyk alle „ de Roomschgezinden in Duitschland, zeer „ op eene goede tafel gefteld zyn. Hunne „ wezenstrekken belooven veel, en hetont„ breekt hen niet aan natuurlyk vernuft en „ vlugheid; maar in de befchaafdheid van „ den geest, zullen zy eerst na eenige ge. „ flachten hunne protestantfche landslieden ', evenaaren, hoe zeer ook de Regeering „ hier ter plaatfe federt zestien of agttien ■, jaaren door de fchikkingen tot eene goe, de opvoeding, boven de overige roomsch* katholyke Regeeringen in Duitschland heeft uitgemunt. IN ogthans vindt men in gééne roomsch katholyke ftad van Duitschland zo veele verlichte en werkelyk geleerde „ mannen als hier (*> „ Naast (*) Maar men vindt hier mede niet weinig van het groove bygeloof. Ik las, by voorbeeld, ook hier,  C 337 ) i» Naast Weenen zyn 'er weinig fteden „ in Duitschland, alwaar de adel talryker -., en magtiger is, dan hier. Hier zyn eeni>, ge huizen, die, by de honderd en twin„ tig duizend guldens inkomen hebben. „ Daarenboven telt men hier nog veele » huizen, welke jaarlijks twintig tot veer>. tig-duizend guldens trekken. De adel „ alhier , wordt voor den oudftenen zuiver. ,. ften in Duitschland gehouden. De vet. te domheers-plaatfen, en de hoop, om „ eerlang een van hunne maagfchap of na„ komelingen tot Keurvorst verheven te » zien , lokt de familiën herwaards , en >, maakt gelyk in andere Roomsch katholyke fteden , gedrukte briefjes, welke aan de kerk - deuren geplakt waren, waarin hem, die op het aanftaande feest (ik weet niet van welk een Heilige), in de kerk komen, en om de uitroeijing van de ketters, dat is van de Pro. testanten, bidden zou, een volmaakte aflaat voor alle zijne zonden beioofd wierd. Zou men 'c wel gelooven, dat 'er iets diergelyks kon plaats hebben in eene ftad, waaiïn zo veele verlichte mannen zyn ? if. deel; BS UITGEEVESU  ( 333 ) „ maakt hen oplettende op hunne zuiver„ heid. Hoe voordeelig het is voor een „ huis, om eenen fpruit op den Aartsbis. „ fchoppelyken ftoel te hebben, kan men „ daaruit afneemen, dat de voorige Keur- vorst, die de ftrengfte huishouder niet „ was, en 'er niet veel van hield om zyne „ neven te verheffen , voor zyne familie ,, omtrent twee miilioenen guldens heef: na„ gelaaten, waarvan zy flechts de intresten „ trekt, en welk na het uitfterven van de„ zelve aan het land vallen. Zyn voor„ zaat, een Heer van osteik, zegt men, „ heeft aan zyne familie zes miilioenen gul. „ dens nagelaaten. „ Onder deezen adel zyn veele perfoo„ nen van groote verdienften, dia de bes„ te kundigheden met een werkzaam leven „ verbinden; en over't algemeen munt de„ zelve boven het grootfte gedeelte van den ,, overigen duitfchen ryks-adel uit door de „ zogenaamde befchaafde zeden en goede „ levenswyze. Maar over het geheel is evenwel deszelfs opvoeding te flyf en „ te vertroeteld. Hy is zo weinig gemeen- zaam  C 335 ) >, zaam, dat hy den eerften Staatsdienaar >. van den Keurvorst, den toegang tot zy. „ ne byëenkomften Z0U weigeren, z0 hy niet van ouden adel was; en eenigen van ,, deeze Heeren Baronnen gelooven zich >. indedaad te verontreinigen, wanneer zy zich in de tegenwoordigheid van eenen „ onadelyken bevinden. Zy fpreeken alle „ eene ellendige franfche' brabbeltaal , en .. fchaamen zich indedaad over hunne moe„ dertaai, gelyk dan ook weinigen met de „ letterkunde van hun vaderland naauwkeu" ng bekeiKl zy".daar Zy integendeel alle, », ten minften de ligte ruytery der franfche » fchryvers kennen. De tafels, kleeding en equipagiën zyn hier in den besten „ fmaak van Parys. Maar wanneer de Ba. ., ronnen wisten, welk eene ellendige figUUr .. zy over 't algemeen te Parys maaken, en . welke geringe gedachten men daar van . hen heeft, hoe zeer men hen ook we, gens hunne Louis d'ors met pligtpleegin. ' Sen overlaadt: zy zouden de fchotels kleederen en equipagiën a la Parijiennl naar den dromme^ wenfchen. Ik ken hier Y 2 eeni-  ( 343 ) „ eenige jonge Heeren van adel, die op , het land opgevoed wierden , en als land„ jonkers voor den overigen adel ten fpot „ ftrekten ; maar deezen hebben hunne ,, volle en roode wangen; en al weeten zy „ ook zo kavallierachtig niet, als de overigen, de tanden te peuteren, deringen „ aan de vingers niet met zo veel bevallig„ heid te doen fpeelen, al weeten zy niet, dat men niet dan door een kykglaasje iets kan zien, zich niet op één been rond ,, te draayen, en met een bevallig air in de „ lucht te fluiten : hebben zy nogthans hun „ gezond menfchen - verftand , en weeten ,, den boer en den burger te waardeeren. „ Hun onderfcheid van de overige Baron» nen, fielt de zogenaamde fyne opvoeding „ in een beter daglicht, dan de breedvoe„ rigfte vei handeling. „ De Geestelykheid alhier is de rykfte „ in Duitschland. Een Domheers - plaats „ brengt in middelmaatige jaaren, twee-en ,, veertig honderd guldens op. Het ampt „ van een Domproost is ontegenzegge„ lyk het beste in Duitschland. Het wordt „ jaar-  ( 34i ) i jaarlyks op agt ■ en veertig (luizend gul- , dens gefchat. Het ampt van Domdeken» , brengt jaarlyks omtrent een-en dertig dui, zend en twee honderd gulden op. Alle , de inkomften van het Domkapittel be- draagen byna vier maai honderd en tag. tig duizend guldens. Hoe ftreng het ook in de geestelyke rechten verbonden is, dat één perfoon niet meer dan één Domheersplaats mag hebben, bezitten hier alle de Domheeren, drie, vier tot vyf toe; en 'er is geen Kappittel ■ heer, die niet ten minften jaarlyks negen duizend en zes honderd guldens inkomen heeft. De overleedene Domproost, een Graaf van e l t 7., had zo veele Domheers - plaatfen, dat hy 'er jaarivks omtrent negentig-duizend guldens van trok. Kehalven den Dom zyn 'er nog veele geftigten van Choor-heeren, wier inkomften jaarlyks veertien honderd en veertig tot agatenhonderd guldens toe bedraagen. Om een denkbeeld te hebben van den rykdom der kloosters hier ter plaatfe, behoeft men alleen te weeten, dat men by de verniet Y 3 ï, tiging  C 3+2 ) „ tiging der Jefuitcn, twee maal honderd ,„ en zestien duizend guldens van hunnen ,, wyn maakte, fchoon dezelve vooreenen ,, maatigen prys verkocht wierd. De Keurvorst vernietigde,eenigen tyd getee„ den, een Klooster van de Kathuizer-mon„ niken, en twee Nonne kloosters, die »i te faamen voor omtrent negen maal hon., derd duizend guldens aan wyn in hun„ ne geheiligde kelders hadden. „ Ten allen tyde waren dc godgeleerde grondbeginfelen van dit Hof meer gezuiverd dan die van andere geestelyke Vor., ften in Duitfchland. Het kwam my vreemd ,, voor, den Bybel in de handen van zo veele gemeene menfchen, voornaamelyk ten platte lande, te zien; en men verze. kertmy, dat het leezen van denzelven in dit ,, Bisdomnooitisverboodengeweest;maardat men altyd de menfchen alleenlyk den raad , heeft gegecven , om hem nooit doorteleezen zonder hunnen biegtvader alvoorenste „ hebben geraadpleegd. De voorige Keurvorst heeft zeer veel „ gedaan voor de zuivering van zynen gees. », te- <  ( 343 ) „ telyken fcbaapffal. Hy bezweek onder den ., alte zwaaren last van den arbeid; de te„ trenvvoordige Vorst zet deezen arbeid, hoe„ wel met wat minder yver, voort. De „ eerfte was voornaamelyk geducht voorde „ Monniken, en zag by de klooster-zui„ vering de waereldfche priesters wat te „ veel door de vingeren , die onder zyne „ Regeering een te galant air aannamen, „ en de paaien eener betaamelyke vryheid „ wat alte veel te buiten gingen. „ Hoe heilig inmiddels het aandenken van „ den overleeden Keurvorst voor elk vader. land ■ lievenden Maintzenaar moet zyn, „ kan men daaruit genoegzaam op maaken, >. dat hy alleen tot de ftigting en onderhou„ ding van eene Akademie voor Schoolleer„ aars voor het land, jaarlyks meer dan zes„ en dertig duizend guldens uit zyne ei. „ gene beurs gaf, In de overtuiging, dat ,, zonder den grond van eene goede opvoeding , alle verordeningen en fchikkingen ter „ verbetering in eenen Staat nutteloos, of „ immers alleen pleisters zyn die wel voor „ een oogenblik kunnen verzachten, doch ï" 4 „ geen  ( 344 ) , geen volkomene geneezing bewerken, , ontzag hy niets, het welk tot dit oog. , merk iets kon toebrengen. De thans , regcerende Vorst, die den grond gelegd , vond tot het gebouw der volks-opvoe, dirg, zoekt hel*elve, hoewel in eenen , eenlRiins veranderden fnaak , uittevoe, ren ; doch by befieedt 2ync pogingen , voornaamelyk *an d« bevordering van de , hooi^re opvoeding, en den bloei van wee, il !.!".happen en konden. Het grootfte , gedeelte der vaste goederen van de ge, noemde drie vernietigde kloojtcrs, fchonk , hy hier aan de hkademie. wier te voo, ren zeer bekrompene inkomlien , daar* , door omtrent met honderd en twintig „ duizend guldens vermeerderd wierden. ,, De byzonderheid in p i l a t i's Reizen ., van een zwitzers officier, die zynen be,, diende hier, wegens den godsdienst, geen „ heiberg kon bezorgen, ftrydt regelrecht ,', met den tegenwoordigen fmaak van het „ publiek. Ik was hier in verfchillende ,, logementen, alwaar de kastelein my van zelve op vastendagen vleetch aanbood, „ of  ( 345 ) of Ik ook misfchien een Protestant mogt weezen. Waarfcbynelyk is die Officier i ook niet in alle de logementen en herbergen, ten getalle van eenige honderd, geweest, en het is hier gelyk overal. In de ééne ftraat leest men nog legenden, terwyl men in de andere met locke en newton verkeert. Wanneer men Pa. rys naar de menfchen in de ftreek van de Porcherons, Berlyn naar de gemeenten, die over een oud zinneloos gezang-boek byna eenen oproer zouden verwekt heb. ben , en Hamburg naar de groen ■ vrouwen , aan wier hoofd zich Dr>mine G **, bevindt , wilde beöordeelen ; zou zekerlyk het befluit omtrent deeze fteden niet zeer gunftig uitvallen. „ Hoewel de koophandel hier federt agttien of twintig jaaren , meer en meer begint te b'oeijen , is dezelve echter op verre na nog dat geene niet, het welk hy, uit hoofde der gunftige ligging van de ftad en van andere voordeden , zou kunnen zyn. De zogenaamde kooplieden alhier, waarvan eenigen een aanzienelyk Y 5 „ ver-  ( 3*46 ) „ vermogen bezitten , zyn indedaad niets ,, anders , dan kramers, die voor bet groot,, fte gedeelte hunne neering hebben van de ,, verteering van de ftad en het omleggende „ land; en die daarby ook verzenders zyn voor de kooplieden van Frankfort en van ,, eenige andere fteden. Hoe kleinhartig ,, hier , over het geheel, nog de koop,, mans geest is, is hieiüit op te maaken, „ dat men bitr naauwlyks eenen wisfel van „ dertig duizend guldens zou kunnen aan „ den man brengen. Eenige galanterie-han„ delaars, vier of vyf tabaks - fabrikanten „ cn vyf of zes kooplieden in fpeceryën, „ zyn alles wit men hier tot den eigenly,, ken koophandel zou kunnen reekenen. „ Een wisfelaar is hierin 't geheel niet. En „ evenwel heeft deeze ftad het onfchatbaare ftapelrecht, en beheerscht door middel „ van den Rhyn, Main en Nekkar , den ^e„ heelen uit-en invoer van den Elfas, van „ de Palts , van Frankenland en een ge„ deelte van Swaaben en Hesfen, tot aan ,> de Nederlanden toe. Men ziet hier ook „ altyd eenige honderd fchepen, welkeeclv „ ter  ( 347 'j „ ter zeer weinig voor reekening van 'de „ kooplieden alhier hebben gelaaden. „ Vooröordeelen in den Godsdienst, wa,. ren een hoofd • hinderpaal voor den bloei „ van den koophandel in deeze ftad. In „ den tyd dat de Hugenooten Frankryk „ verlieten, wilde een zeer groot gezel,, fchap van dezeiven 'zich hier ter woon „ neêrzetten. Het beloofde den Keurvorst, „ om recht over de ftad Maintz, naamelyk „ tusfchen Kas fel en Kostheïm, op deland,, engte , welke de verëeniging van den „ Rhyn en den Main vormt, eene geheel „ nieuwe ftad te bouwen, dezelve op hun„ ne kosten te verfterken, eene voldoende „ bezetting daarïn te onderhouden, en-aan „ de Regeering jaarlyks nog eene aanziene. „ lyke fchatting te betaalen, zo men het' „ zelve de vryë oefening van deszelfs Gods. ,, dienst wilde toeftaan.en hen devoorrech,, ten van de oude ftad Maintz laaten genie„ ten. Maar de toenmaalige Keurvorst, „ oordeelde het niet betaamelyk , om het „ fenyn der kettery zo naby zyn verblyf „ wortelen te laaten fchieten. De over. Ite-  ( 348 ) „ leedene Keurvorst, heeft dikwerf den „ wensch geüit, dat hy zo gelukkig zyn ,, most , van ketters van dien aart eene „ foortgelyke aanbieding te ontvangen, üok „ zou dezelve onder de tegenwoordige Re„ geering zeer welkom zyn; maar zulke ge. 5, legenheden zyn zeer zeldzaam, en men „ verjaagt thans in geheel Europa geene Hugenooten meer. „ De opgeblaazenbeid en de v'erkwistirg ,, van den adel, zyn een tweede hinder„ paal van den Koophandel. Hy en de „ geestelykheid, zyn in het bezit van het „ groot kapitaal deezer ftad, waarvan de ,, intresten alleenlyk in de inwendige ver„ téering omloopen; 'en terwyl de konp. „ man te Frankfort, mederegent van zyne vader ftad wordt, befchouwt de Kaval. „ lier denzelven hier met de diepfte verach„ ting, en ilj;t hem geheel van zyn gezel„ fchap uit. De adel hier ter plaatfe, aapt „ alleen het uiterlyke en de niets beteeke„ nende kleinigheden van den adel van Pa. „ rys en Londen na, en is niet geneegen, om van denzelve de konst af te zien, „ om  ( 340 ) om zyn vermogen door handel en naarftigheid te vermeerderen. „ Ik heb reeds gezegd, dat de wezenstrekken der inwooneren van deeze ftad en landftreek zeer veel belooven. De landlieden zyn daarenboven ook zeer kloek van geftalte, en eene frisfche kleur onderfcheid hen zeer van de inwooneren van het noordelyke gedeelte van Beyëren en het noordelyke gedeelte van Duitschland, die, over 't algemeen, vaal van kleur zyn. Maar door de geheele land. ftreek, langs den Main-ftroom, 'en ook een gedeelte van Hesfen, tot hier toe, vielen my de boenen der menfchen fterk in het oog, Voornaamelyk zyn de beenen der inwooneren van dit gewest zeer mismaakt. Of de knieën ftaan binnenwaards en vormen vrouwen-voeten, ófzyzyn recht als een ftok. Fraai uitgezette mannen-voeten, ziet men hier in het land zeer zelden. Zekerlyk is de uitzinnige en zeer fchadelyke wyze, om de kinderen, die in de wieg liggen , zo fterk te zwagtelen, welke in deeze gewesten heerscht, ten  ( 350 ) „ ten minften voor een gedeelte, hieriian ,, fchuld. Ik kon het zonder ergernis niet „ aanzien, hoe de moeders zich verbeelden „ het recht goed te maaken, wanneer zy „ haare kinderen zo ftyf a!s een ftuk hout „ zwagtelen, en dus dagen lang indieonna„ tuuriyke gefteldheid laaten liggen. Dee„ ze d wang heeft zekerlyk ook invloed op „ de ziel, die in de eerfte jaaren der kinds>, heid, zo naauw met het ligchaam ver„ knocht is. ,, Over 't algemeen moet men de afbeeld. «, fels der Duitfchers van tjicitos, hier niet zoeken. Zwart en bruin hair is hier „ veel meenig vul diger dan blond. In de „ zo naby geleegene landen van Darmftad, zyn de inwooners aan die origineelen ,, gelykvormiger. Een oplettend opmer„ ker, ziet ligtelyk in het ukerlyke, wel,, ke volken van Duitschland met vreeni„ delingen vermengd zyn, en welke lan„ den , by de groote volks - verhuizing , van „ onduitfche kolonisten in lx-zit genomen „ wierden. Het zwart en donker bruin „ hair  C 351 ) „ hair, ftamt mogelyk nog af van de Ro„ meinen, die hier een leger ha lden.' „ Indien de landen van het Keurvorften. „ dom Maintz byëen lagen , zouden zy „ graanen en alles, wat tot de nooddruft „ des levens behoort , in den grootften „ overvloed hebben. Maar dewyl eenige ,, deelen van hetzelve te verre van elkan. „ deren afgefchtiJen zyn, moeten zy ver„ fcheidene behoeften van vreemdelingen >, koopen. Voornaamelyk is de hoofdftad, benevens het nabuurige Rhyngan , met „ opzicht tot het kooren, af hangkelyk van „ de Paltz, hoe rykelyk ook het aandeel „ van Maintz in de Wetterau , kooren , „ tarwe en alle zoorten van veldvruchten „ oplevert. Het voornaamfte voortbreng>. fel, van de aan den Rhyn geleegen lan. den van den Keurvorst, is de wyn, „ welke byna geheel alleen in een eigen' „ lyken zin Rhynfe wyn genoemd wordt; „ en alleenlyk de wyn van Nierjiem en „ Bacherach, en eenige andere zeer weinige plaatfen, welke niet onder Maintz „ behooren, worden van kenners onder » den  ( 352 ) ^ den naam van Rhynfe wyn mede be„ greepen; maar de wyn van de Paltz, Bergftnat, Baden en den Elfes, wordt „ 'er zorgvuldig van uitgezonderd," Zo veel van Maintz'. 13.  (353; 13- seis van frankfort naar dars! stad. VeBBLYF aldaar. K l e I ne lustreis naar den me Lino's u s. Aanmerkeltke jy. z o n d e r h e 11). Tot myne verdere reis van Frankfort naar Darmjlad, bediende ik my wederom van de Diligence. Op bet oogenblik, dat ik 'er wilde opklimmen, zag ik nog verfcheidene jonge vrienden en vriendinnen, die in de haast ten deele my van perfoon leeren ken. nen, ten deele my nog ééns zien, en geluk op myne reis wenfchen wilden. Ik rukte my onwillig van hen los, en vertrok van daar, onder luide toewenfchingen , welke zy my nariepen. De weg van Frankfort naar Darmftad is, voornaamelyk in het begin , zeer zandig. Evenwel deeden wy deeze reis van vier mylen, binnen den tyd van zes uuren. De II. biel, z zeld.  ( 354 ) zeldzaame naam van dit gedeelte van het landgraaffchap Hesfen - Darmftad is , gelyk myne jonge Leezers wel zullen weeten, die van het Oppergraaffchap KatzenëU lenboogen; eene benaaming, welke niet, zo als men zou denken , van de woorden Kat en Elleboog, maar van den naam der oude voorvaderen van de Hesfen, die Katten genoemd wierden, en van den berg Melibocus zynen oorfprong fchynt genomen te hebben. Van deezen berg wierden de daaraan woonende Katten Catti Meliboci, en de landftreek rondom denzelven Cattimelibocia ge. noemd ; waaruit dan van tyd tot tyd , door eene bedorvene uitfpraak, de zeldzaame naam Katzenèllenboogen ontdaan is. Men ziet hier vry veel naarftigheid,maar over 't geheel , weinig voorfpoed. Dit fchynt zich tegen te fpreeken, dewyl ge» aieenlyk de naarftigheid de moeder is van den overvloed : maar de fchynbaare tegenftrydigheid verdwynt, wanneer men de vol. gende voor dit land zeer ongelukkige omHandigheden overweegt. De tegenwoordige Landgraaf is, gelyk veele andere beheerfchers van kleine duitfche Staa-  ( 355 ) Staaten , een groot vriend van Soldaaten, Hy houdt dus,jaar uit jaar in ,}>y (fe vyfduizend mannen zeer fraaje troepen j het welk ten minften de helft meer is, dan de open, lyke veiligheid van dit land fchynt te vereisfchen, en het met gemak onderhouden Jan. Dit zou echter nog verdraaglyk zyn, zo flechts het geld, 't welk de onderhouding van dit Corps kost, daarby in het land Weef. Maar ongelukkig heeft de Land. graaf reeds federt veele jaaren, ik weet niet waarom (♦), goed gevonden , om zyne wooning te houden niet in Darmftad, of in eene andere plaats midden in zyne Staaten liegende, maar te Firmofens, een Kas. teel en kleine plaats in de Heerlykheid Hanau. Lichtenberg, in den Elfas, welke hem ook wel toebehoort, maar voor het groot* fte C») Want de reden , welken men in dat gewest daatvan geeft, „alsóf zyn Hoogvorflelyke Doorluch„ tigheid door fcliromelyke indrukken in de kinds„ heid verwend, liet groote Kasreel te Djrmftad hy „ den nacht te akelig zou gevonden hebben, fcheen my toe, met de waardigheid van eenen Vorst te Ürydtn, en dus niet ge.'ooflyk te zyn. Z a  ( 356 ) fte gedeelte ondet de heerfchappy van Frankryk ft3at; en hierom trekt hy ook het grootfte gedeelte van zyne troepen derwaards, om hem daar voor tydkorting en vermaak te dienen. Dus gaan 'er ook alle jaaren drie of vier maal honderd en zestig duizend gul. dens naar die plaats, om gedeekelyk de hof. ftaat van den Landgraaf, .gedeekelyk ook de kosten voor de troepen, die hier onderhouden worden, goed te maaken, zonder ooit in het land wedertekeeren. Men bedenke eens , welk een uitputtend verlies dit is! De algemeen beminde Erfprins van dit land, die met zyn beminnenswaardig huisgezin geduurende den winter in Darmflad ,en in de zomer - maanden voor het grootfte ge deeïte te Auèrbach , (een tusfchen bergen verfchoolen zeer eenvoudig landhuis, voorzien van een miheraale bron,; woont,tracht dit jaarlyksch groot verlies van het land, voor zo verre zulks mogelyk is, door de grootfte zuinigheid by zyne eigene kleine hofhouding eenigzins wederom te vergoeden. Ik had het geluk , op de ontvangene uitnoodiging, deezen goedaartigen Frins en zy  ( 357 ) zyne even zo bemmnelyke Gemalin te Auer« !>ach aan tafel optewach ten, en ik was aangedaan over de eenvoudige , vooral niet zwierige en byna hurgerlyke levenswyze, welke ik hier by beiden ontdekte, Alles wat ik hier zag en hoorde overtuigde my, dat de groote hoop, welke het land op deezen zynen toekomenden Regent vestigt, geenszins ongegrond is. Men verbouwt in dit land onder anderen zeer veel gierst , welke gedeekelyk naar Holland wordt verzonden, en tevens zeer vee! meekrap, een gewas, welks wortel, gelyk de naam reeds te kennen geeft, tot verwen gebruikt wordt. Men oogst in het land van Darmftad, alle jaaren by de tagtig duizend centners van zodanige wortelen, welke den landman met agt - en veertig duivers voor het centner,zo'als zy uit de aarde komen, afgekocht worden; zodat de krap, bouw alle /aaren by de honderd en negentig duizend guldens onder de landlieden brengt. De meeste velden worden hier, gelyk in het geheel zuidêiyk Duitschland , twee maal in het Jaar gebruikt. Zodra naamelyk de graan, oogst geëindigd is, ploegt men het ftoppel. 1 3 land  ( 3S8 ) land terftoud weder om, en zaait 'er raapera of wikken op , welke laatften tot voeder voor de beesten verftrekken. Dit is voor eenen reiziger , die uit de noordelyke ge. westen komt, een aangenaam gezicht, wanneer hy in eenen tyd, dat hy gewoon is niets anders te zien , dan ftoppel - velden, alles in het rond wederom groen ziet, even of de lente eerst was begonnen. Darihfiad is voor een vorflelyke zetel in 't geheel niet aanzienelyk, en munt niet veel uit boven eene middelmaatige landftad. Deeze plaats heeft misfehien agt duizend inwooners. Het kasteel is zo groot aangelegd, alsof alle Vorften van Duitschland tevens daarin zouden woonen ; maar — het is onvoltooid gebleeven. P.y het eerfte gezicht gelooft men een zeer groot magazyn te zien , dewyl de benedenfte verdieping tot hiertoe nog niet van venfters voorzien, maar elke opening van de venfters met planken toegefpykerd is. Dit gezicht maakt eenen zeer onaangenaamen indruk. Veel bezienswaardiger, dan dit kasteel in zyn.en on voltooiden ftaar, is het nieuw-gebouwde exerceer.huis, een zeer konftig en aan-  ( 359 ) isnmerkelyk gebouw. Het beftaat uit een eenige ontzagcbelyke groote zaal, welke, in weêrwil van deszelfs buitengewoone lengte en breedte, van niet éénen pylaar onderfteund wordt. Het is wat vreemd, wanneer men in deeze zaal, welke voor de wapenoefening gefchikt is , veele kleine yzere kagchels ziet. Men kan zich niet onthouden te vraagen : waartoe deeze kagchels in een exerceer huis zullen dienen ? en het antwoord, het welk men 'er op ontvangt, is dit : dat dezeiven 'er om den Landgraaf geplaatst waren , dewyl hy de koude niet kon verdraagen , en evenwel by zyn voorig verblyf in Darmftad.de oefeningen van zyne Soldaaten gaarne had willen bywoonèn. De tuin van het kasteel ligt dicht by de ftad , en verftrekt voor de inwooners tot een aangenaame plaats om te wandelen. Men heeft denzelven naar de engelfche wyze ingericht; welke allengs de ftyve en gedwongen manier der franfche hoven overal zal vernietigen. Het aanmerkelykfte in deezen tuin was voor tny, gelyk voor veele andere reizigers, het graf van den laatst-overleedene algemeen geëerbiedigde Landgravin van Z 4 Darm-  ( 3fo ) Darmftad, met een gedenkteeken , 'net welk tred rik de enige haar heeft opgericht. Dit beftaat uit een met klimop begroeide heuvel, waarop een witte marmere lykpus ftaat, met het opfchrift: Ingenio vir , fexn Femina. dat is: Een man in verjland, vangejlacht eenvrouw. lammer is het, dat de kümöp deeze lykbu-s byna reeds geheel heeft omwonden, zo dat men het opfchrift naauwlyks meer leezen kan. Fabrieken van eemg belang zyn 'er in Darmftad in 't geheel niet. De burgers ge. neeren zich ten deele van den akker.bouw, ten deele van ambachten. De eerften be. v/oonen eene eigene ftraat, welke befchouwd wordt als een byzondere plaats , en ook haar eigen rechtsgebied heeft. Daarentegen heeft men in bet land de volgende Fabrie. ken , waarvan eenige zeer bloeijende en groot zyn: i De krap fabriek by Pfung, ftad , alwaar de krap - wortelen gedroogd en gemaalen worden ; z) Een bont - fa. briek in Rusfehheimi 3) Een kousfen. ft.  ( 36r ) fabtiek, welke beftaat uit dr-e dorpen, door gereformeerde vluchtelingen opeebouwd; en 4) eenige boelen - fabrieken. Men heeftin dit land een Invaliden-huis op^ndu, het welk op zich-zeiven zeer pryswaardig jS; iVeenlyk „ de wyz^ ^ het daartoe verë.Schte geld moet bezorgd worden, voor veelen zeer drukkende. Wat kan biljyker zyn, dan dat een Soldaat, die ia den dienst van het vaderland oud, zwak of zelfs verminkt », in den avond van zyn leven tegen gebrek en ellende wordt beveiligd? en wat kan redelyker zyn, dan dat elk, die deel heeft genomen in de voordeelen van deeze befcherming, nu ook ter onderhouding van zulke uitgediende wachters ^n den Staat, naar evenreedigheid van zyn vermongen.iets moet toebrengen? Bepaalde zjch dus elke Vorst daartoe, 0m flechts zo veele troepen te houden, als het behoud van de inwendige en uitwendige veiligheid van het land indedaad noodzaakelyk maakt: dan zou geen weldenkend onderdaan tegen eene geëvenreedigde belasting ter onderfteuning van de invaliden tets kunnen inbrengen. Maai wanneïr de Landsheer, meer 5 uit  ( 3«2 ) uit enkele liefhebbery, dan wel omdat eene waare behoefte van den Staal zulks verêischt, eene aan de grootheid van het land niet geëfenreedigde meenigte van krygsknechten in vredestyden onderhoudt; wanneer het grootfte gedeelte van deeze menfchelyke poppen niet ter behoudenis van de publieke veiligheid, nog minder ter befcherming te. gen buitenlandfche vyanden, maar alleenlyk voor een tydkortend oorlogs-fpel gebeezigd wordt, en alleen daartoe door het land , dar 'er geen nut van heeft, moet onderhouden worden : dan fchynt het •— ik zou my gaarne zo zagt als mogelyk willen uitdrukken — eenigzins hard te zyn, om de onderdaanen ook nog met de enderhouding van die geenen te belasten , welke in deezen dienst oud zyn geworden. — fiy de Sotdaaten heeft hier nog een zeldzaam gebruik plaats, waarvan de oirfprong uit een vry fterk bygeloof moet afgeleid worden. Daar wordt naamelyk in eiken nagt, en wel juist te middernacht, de trom geroerd, het welk de Ronde genoemd wordt. l£n waarom gefchiedt zulks ? Daarom , zegt men, dewyl ten tyde, dat Weenen van de Tur-  ( 3«3 ) Turken beleegerd wierd en alle de uitgeftelde wachten, Juist, in het uur van den middernacht,, waarin de ftad zou overrompeld worden, in eenen diepen flaap gezonken waren, de trommen van een Darmftadsch Regiment zich van zeiven begonnen te roeren, waardoor dan de flaapendenopgewekt.cn de oogmerken der vyanden verydeld wierden. Ik wil inmiddels hoopen, dat het trommelen te middernacht in Darmftad , behalven de voortplanting van deeze bygeloovige overleevering, ook nog iets bedoelt, het welk iwftandiger is. Nadat ik het genoegen had gehad", in Darmftad eenige mannen van veele verdienHen te leeren kennen, reed ik op den derden dag van myn verblyfalhier, in gezelfchap van mynen gullen Gastheer, den waardige» Conreétor s a r t o r i ü s en van twee jonge Baronnen van iiaxthauzen, die my ge. duurende myn verblyf hier ter plaatfe zeer veel liefde en geneegenheid hadden betoond, naar Jugenhtim , een aan de bergftraat zeer romantiek liggend dorp, ten einde van hier den bovengenoemden naby iiggenden berg Melibocut te betdimmen. Wy namen onzen intrek by e,„en Dorp predikant, een zo op.  C 3f 4 ) oprecht, eenvoudig, gulhartig, goedaartig en tevens verftandig man, dat het fcheen alsöf hy voor den fchilder gezeeten had,die het beeld van den hekenden Land-priester van wakefield (*) gefchetst heeft. Zyn mam is lindemeySr; en ik verhovaar» dig *er my op, om dien braaven man onder myne vrienden te moogen reekenen. Nadat wy een middagmaal, meer door waare gulhartigheid, dan door ind;iianfche fpeceryën gekruid, verteerd hadden, aanvaard, den wy, in gezelfchap van den waardigen 1'redikant en zyne vlugge kinderen, de voorgenomen wandeling naar den Melibocus. Deeze berg is wel de hoogde van de geenen, welke de lange van hier tot naar Bafel onafgebrookene keten van bergen uitmaaken, langs welke de zogenaamde berg -ftraat voortloopt: men beklimt denzelven echter zonder veel moeite, voorönderfleld , dat men zulk eenen kundigen leidsman in deeze gewesten heeft, als de onze was. Het uitzicht, het welk men op den top van dien berg geniet, is ontegenzeggclyk een vsn (») Dc iir-oWpcrfoon van een êrigelfehe Roman v';;» uien mam.  ( 365 ) van de ruimffe, rykfte en fraaifte in geheef Duitschland. Diep beneden onze voeten lag eene vlakte tegens het zuiden en het noorden grenfende, even gelyk eene uitgefpreide landkaart. Door dezelve kronkelt zich in fchilderachtige kromtens de blaauwe Rhyn - Jlroom, en ontfangt, boven, den van Heidelberg afdaalenden Neckar by Manheim, en , beneeden , den van Frankfort afvloeijecden Main .Jlroom by Mayntz. Tegens het westen ziet men op eenen afftand van omtrent agt mylen, het lange Vogetifche gebergte, he'. welk raar den éénen kant tegens bet zuiden, aan den anderen kant tegens het noorden verder loopt, dan het oog reikt. Keert men zich om , dan ziet men tegens het oosten een gedeelte van die gebergten, welke het Odenwoud uitmaaken, en onder deezen den Spesfart. In de zeer uitgefbekte vlakte daarentegen onderfcheidt men by een heldere lucht en goede oogen Heidelberg, Speièr Manheim , Worm , Oppenjieim , Mayntz , Frankfort, Hanau, Darmftad en eene meenigte andere kleine plaatfen. De toppen van de meeste bergen langs de bergftraat zyn met puinhoopen van oude roof kasteden he« krnc-öd.  ( 3«6 ) kroond, het welk een zeer eerwaardig en fchilderachtig gezicht oplevert. Op den top van-den Melibocus, heeft de thans regeerende Landgraaf eenen hoogen zwaaren tooren laaten oprichten , die tot een der heerlykfte gebouwen ter waarnee ming der fterren zou kunnen dienen, indien hy tot dat gebruik ingericht was. Maar zyne bedoeling is thans alleenlyk, om een dies te grooter en uitgc-ftrekter gezicht opteleveren. Men heeft denzelven voorzien van een opfchrift , waarvan elk inwooner van het land van Darmftad , die eenigen fmaak heeft, ter eer van zyn vaderland moet wenfehen, dat het hoe eer hoe liever — óf overge' fchilderd, óf uitgefchrapt mogt worden. De wandelaar, wiens ziel door & hoogte van de plaats, waar hy ftaat, door de zuivere hemel-lucht , welke hy inademt, en door het ruim heerlyk uitzicht, dat hy hier geniet, meer dan naar gewoonte tot groote gedachten en verhevene gewaarwordingen gefchikt is, treedt 'er voor inde verwachting, om zodanige gedachten en aandoeningen in zich verwekt en ontwikkeld te vinden : maar hoe deerlyk ziet hy zich te leur 4*.  C 367 ) gefteld , wanneer hy de volgende, in alle op. zichten zeer jammerlyke rymen leest. Dies Denkmal, Cattenberg , du Urfprung aller tapfern Hesfen, Hast du - der Gegenwart Des neunten Ludwegs beizuinesfen, Der, wie dein eerftes volk, gedacht und denken wird, Dasz Heldenmuth und Ruim der Fürften grSfte sierd. <ïat is; „ Dit gedenkteken hebt gy, Catten„bergl de oorsprong van alle dapperen „ Hesfen, in de tegenwoordigheid van den negenden Lodewyk gefficht, „die, gelyk u^e eerfte volk, gedacht „heeft en denken zal, dat heldenmoed „ en roem de grootfte fierfels der Vor„ften zyn." Publieke gedenkteekenen en opfchriften be. fchouwt elk, en we! met recht, als proe, ven van fmaak en verlichting, welkeheerscb. ten ,n den tyd, dat men deeze gedenkteekeaen oprichtte, otmI« men óKdtfftèït, dat  ( 3*8 ) de verftandigfte lieden van dien tyd en van dat land daarby wierden geraadpleegd. Dus behoorde men, zo de eer van onzen tydkring en van ons vaderland ons nietten eenemaal onverfch ilig is, óf in 't geheel geene, óf alleenlyk zodanige gedenkfchriften voor den dag te biengeri, welke den ftempel van den goeden fmaak draagen , en eene befchaafd. heid van geest te kennen geeven, waarover men niet noodig heeft, zich by buitenlanders en by de nawaereld te fchaamen. Maar welke denkbeelden moet een buitenlander vormen van den fmaak en van den graad der verlichting van dit volk, wanneer hy dit onnoozel opfchrift leest, en niet weet dat het mogelyk in het woeste brein van eenen jager of ryknecht ontftond, die , zondeslast daartoe te hebben, zynen Vorst eene groove liefkoozing wilde opdisfehen , om een gefchenk of ten beter ampt daardoor te bejaagen ? Jonge Prinfen kunnen,in het voorbygaan, hieruit leeren, dat een Vorst, die zvne ei. gene eer cn die van zyn land op den rechten prys fielt, behalven zynen Stalmeester,Hofmaaifchaik, Oppcrjaj-ermeusier, Kamerheer euz.  -C 309 ) enz. ook nog andere lieden noodig heeffj die hem by voorkomende gelegenheden hun hoofd en hunne pen leenen; zo hy 't niet (dat echter zekerlyk wel het verftandigfte ZQU weezen,) in zyne jeugd raadzaam oordeelde, om zelf hoofd en pen te oefenen, om des noods beiden, daar het pas geeft, te kunnen gebruiken. De neiging om gedenkteekenen voor den volgenden tyd opterichten, ligt diep in onze ziel, en is ten naauwften verknocht met den wenfch naar onfterflykheid en de verwachting van dezelve,welke allen menfchen eigen is. Ook ons bekroop 0p den top van den Mell. iocus deze onfehuldige neiging; en dus wierd 'ér beflooten, dat wy een gedenk, teken, en wel in den patriarchaalen fmaak, wilden nalaaten. Zo gedacht, zo gedaan! Wy wentelden en fleepten eene meenigte van groote fteenen byëen , en bouwden daar. van op den uiterften rand van den top dei bergs een altaar, het welk aan de vriendfchap was toegewyd. Nadat wy zulks hadden voltooid, beloofde het gezelfchap by hand. tasting, dat die geene van ons, welk ooit in deze landftreek mogt weder komen, ll' Aa den  ( 370 ) den berg op nieuws beklimmen, en op het gezicht van ditgedenkteeken,of van de overblyffelen van hetzelve, zich met liefde en vriendfchap deeze reiïgenooten zou herïnneren. Wanneer myne jonge Leezeren meenen hier eenige alte groote gevoeligheid te outdekken, dan moet ik hen verzoeken, tot onze verfchooning te bedenken, dat men in hooge bergachtige gewesten, waarïn men al hetaardfche diep onder zyne voeten zrethg. gen , veel meer geneegen is tot fyne, levendigeen dichterlyke gewaarwordingen, dan op het vlakke land. Zelfs de koelhartigfte en ernftigfte zoon der aarde, ondervindt hier zo danige aandoeningen, welke hy beneeden niet dan uit romannen kende. By het afklimmen namen wy eenen om. weg door verfcheidene zeer romaneske en gedeeltelyk diep verfchoolen berg-gewes. ten , alwaar wy nu eens enkele hutten of moo'lens aan eene fteile helling zagen hangen, dan ruisfchende boschbeekjes over rotfe'n neêrftorten, dan weder een klein gerust dorpje in een van hooge zybergen ingeflooten dal liggen. Doch dit alles wit ge  ( 37i ) gezien en ondervonden, maarniet befcbre*. ven worden. Den avond bragten wy onder het gastvry dak van onzen waarden land - predikant, by eenen maatigen maaltyd in liefde en vriendfchap door. Hy verhaalde ons onder au. deren het volgende geval, het welk my in meer dan één opzicht aanmerkelyk en een openlyke bekendmaaking niet onwaardig fcheen. Myne jonge Leezers kunnen daaruit een foort van bedriegers leeren kennen, tegen welke zy op hunne hoede moeten weezen. Fenige jaaren geleeden kwam 'er een reiziger by hem, die zich uitgaf voor een Profeliet <*) die van de Roomfchkatholyke kerk tot de Proteftantfche was over gegaan. Hy klaagde over vervolgingen, welke hy voorgaf van zyne voorige geloofsgenooten, wegens zynen overgang geleeden te hebben, en poogde daardoor medelyden te verwekken. De Predikant, die een even C) Aldus noemt men de geenen, die van de «éne godsdienstige gczinte tot de andere overgaan. Aas  C 371 5 eveti zo verlicht als goedaartig man was* nam hem, niet omdat hy voorgaf een Pro', feliet te zyn, maar omdat hy een mensch en een vermoeids wandelaar was, naar zyne gewoonte, gulhartig op , en liet hem by zich eeten. Na den geëindigden maaltyd gaf de vreemde'ing een groote begeerte te kenlen , om den berg te beklimmen, aan wiens voet de wooning van den Predikant ligt, en wiens top de overblyffelen van een oud klooster draagt; en de goedaartige Predikant klimt 'er met hem op. By het vervallen muurwerk aangekomen zynde, vertoonde de gewaande Profeliet eensklaps een zeer geheimzinnig gelaat, gaat al fnuffelende en diepzinnig rondom die overblyffelen , fnydt een dun ftokje van een hazelnoot, vat hetzelve aan beide einden , en houdt het op verfchillende plaatfen aan den grond. Het duurt lang eer het ftokje eene beweeging wil maaken; eindelyk weet hy hetzelve met de heide duimen van zyne handen zulk eenen druk te geeven dat het, wanner hy het eenigzins buigt, naar den grond neigt. Nu wordt zyn gelaat op eenmaal deftig.  ( 373 ) Hy trekt den Predikant, alsof hy hem zaaken van het uiterile gewigt had te ontdekken, ter zyde , en fpreekt hem omtrent met de volgende woorden aan : „ Ik ben gekomen, om u gelukkig te „ maaken. Gy ziet, ik bezit de konst, om „ verborgene fchatten te ontdekken. De „ plaats, alwaar gy hebt gezien, dat myn „ mchdroedje £y beeft geilagen , verbergt „ zulk eenen , en wel eenen zeer proo„ ten fchat. Ik ben gereed, om denzel„ ven optedelven.en u, indien gymydaar 3, toe wilt behulpzaam 2yn, de helft me,, dedeelen." De Predikant glimplagchte, en de bedrieger vervolgde: " lk beëeer , dat gy my zonder be „ wys zult gelooven. De geest, die dezen „ lang begraaven fchat bewaakt, zal in den „ middernacht, z« gy u met my » 2e plaats gelieft te vervoegen, voor uwe oogen C», Een roede.waarvan de bedriegers van die fb'nit de eenvoudige menfchen, die zich van hen la„en nnsletden, diets maaken, dat het daar, waar een fchat begraven ligt, eene beweeging nRar den grond maakt. Aa 3  ■ ( 374 ) J? oogen verfchynen, en zelf bekrachtigen „ 't geen ik thans heb gezegd." IVJyn heer! antwoordde de Predikant, gy zyt by den verkeerden man gekoomen. Ik voor my heb geene fchatten noodig; en ben daarenboven aangefteld, om de menfchen op verhevener fchatten oplettende te maaken , en hen ter verwerving van dezeiven naar myn vermoogen de behulpzaame hand te bieden. Wanneer wy dus hier niets anders meer te doen hebben kunnen wy gerustelyk wederom afklimmen. De bedrieger merkte nu wel, dat hy te doen had met eenen man, dien men , door bygeloovige googchelaryën niet kon verfchalken. Hy veranderde dus zyn plan, zonder daarvan aftezien, klimt met den Predikant naar beneeden, ontvangt eenen reispenning en gaat verder. De Predikant Lindemy ëR denkt nu, dat hy van hem ontflaagen is; maar neen. Eenige dagen na dien tyd ziet hy denzelfden bedrieger, verzeld van eenen anderen —i waarfchynelyk van dien, die den geest zou hebben voorgefteld , indien de eerfte aanflag gelukt was —— wederom zyn huis intree*  ( 375 ) treeden. Hy vraagt naar de oorzaak van dit herhaald bezoek, en deeze twee googchelaars disfchen hem thans de volgende gefchiedenis op „ Wy zyn , zeiden zy, om u de waarheid te „ zeggen, geene Profelieten, maar wy zyn „ Ex-jefuïten (*), die thans nog hu „ Roomsch - katholyke geloof zyn toegedaan, „ en die de heilige Vader, de Paus, in ge„ wigtige aangelegenheden heeft uitgezon„ den. Wy zullen u alles openbaaren, „ omdat wy wenfchen, dat gy het geluk, „ het welk u door ons wordt aangebooden, „ niet van de hand moogt wyzsn. Gy ge„ lieft dan te weeten, dat ten tyde van den „ dertigjaarigen oorlog, waarin veele kloos,, ters vernield, of van de Protestanten in l} bezit genomen zyn, dein deeze kloos. teis £*) Aldus noemt men de voorige leden van een vernietigde monnikenorde, die het Gezelfchap yan Jjfus of de Jejuitenorde wierd genoemd. Men vernietigde denzelven , omdat hy zeer veel onheil biouwde ; maar hy duurt desniettegenfla.mde , helaas ! nog voort, alleenlyk niet het ondtrfcheid, dat de leden van deeze o.'de geene orde • kleedci\.n meer draagen, en zich thans Ex jtfuüen neeinet. Aa 4  ( 376 ) ,'f ters leevende monniken en nonnen hunne „ fchatten in de aarde delfden, en eene „ lyft van dezeiven, gelyk ook eene naauw„ keurige befchryving van de plaats, al', waar zy dezeiven hadden begraven, naar „ Romen zonden. De Paus nu, die alle „ deeze lysten bezit, zendt van tyd tot tyd , getrouwe mannen uit, om deze fchatten „ wederom optedelven. Zu'ke afgevaardig•, den zyn ook wy ; en gy begrypt dus, hoe wy met zo veel zekerheid konden weeten, dat juist hier, en wel boven by „ de oude klooster - muuren, zuik een fchat „ verborgen is." De goede Predikant had het geduld genomen , om de bedriegers te laaten uitfpreeken. Maar nu wees hy hen met verachting af, en verbood hen eens voor al om hem ooit met deeze of foortge'yke dingen wederom aan boord te komen. Zy gingen heen, en begaaven zich , fgelyk ik op deeze myne reis nog vernam) naar eene bekende plaats, alwaar het hen gelukte, om niet alleen zekeren Prins , maar ook verfcheidene andere aanzienelyke perfoonen, waaronder zelfs Konfistorlaal Raaden waren, in bun net te trek ■  ( 377 ) trekken. Hier begonnen zy eindelyk vilfch geld te munten. De zaak wierd ruchtbaar; zyzeiven verdweenen, en men onderdrukte het geval, om de gewigtige perfoonen, die 'er deel in hadden genomen. Ik heb deeze byzonderheid verhaald, om myne jonge leezeren ernftig te waarfchuuwen voor bedriegers van dien aart, die voorwen, den de konst te bezitten, om fchatten optedelven, of om geesten te zien, of om goud te maaken, om vooral'op hunne hoede te weezen, dewyl duizend oude en niiuweondervindingen bewyzen, dat het geloof aan zulke veelbeloovende wonder-dieo-ers alryi ten gevolge heeft, dat de geenen die bedroogen worden, óf* aan geest, df aan vermogen, óf aan beiden te gelyk verarmen , en vo ir hunne ligtgeloovigheid door zwakheid in 't verftand, zwaarmoedigheid, gebrek en diepe ellende moeten lyden. Dj woede , on zonder naarftigheid en arbeid fchatten ts vergaderen, en zodanige zaaken te willen ontdek, ken, waarvan de naauwkeurige kennis voor ons in dit leven nog niet gefchlkt wierd, neemt meer en meer de overhand. Vnrffen en ambachtslieden, Priesters en fo't.iaateh A a 5 jon'  C 378 ) jongelingen en grysaards, mannen en vrouwen zyn 'er mede befmet, en loopen blindelings in de kuil, welke menfchen haatende fielten, in den mantel van wysheid en vroomheid vermomd, voor hen gegraaven hebben. O myne jonge Vrienden en Vriendinnen! vliedt, zo lief uwe welvaart uis, vliedt alle de geenen die door bygeloof, dwespery en voorgewende verborgene wonderkonften u van den rechten weg van het gezond en waar menfchen verftand trachten aftetrefeken , in de vaste overtuiging , dat zy, indien gy op hunne googchelaryën acht mogt Haan, u zouden leiden in zodanige doolhoven , waaruit men zeer zelden den uitgang vinden kan! Laat u waar fchuuwen , myne Beminden ! en gelooft de verzekering van een welmeenend vriend, die over dat geene, het welk voor den mensch goed of fchadelyk is, lang gedacht, en menigvuldige waarr.eemingen versameid heeft; gelooft, zeg ik, de verzekering, dat de weg tct geluk niet duisteren geheim, maar voor elk, die gezondeoogen van het verftand en eenen goeden wil heeft, volkomen verlicht, en zonder het gebruik van geheime konften zeer ligtelyk (e vinden is. Va  ( 379 ) Van hem, die u van het tegendeel zoekt te overreeden, moogt gy vast gelooven, tot dat gy 't eerlang uit uwe eigene ondervinding ontdekken zult, dat by óf een bedroggene, óf een bedrieger is.  ( 38o ) jjkschrtving van de bero» straat. Reis over Heidelberg en BrüCHSAL naar Karelsruhe. Ik had vóór myn vertrek van Ingenheim het cenoegen te verneemen, dat ik , zonder het te weeten , zo gelukkig was geweest, my de landbewooners van dit berg dorp tot vrienden te maaken. Een jonge knaap had den Predikant om een Historiesch boek ver. zocht; dees had hem mynen Robinson gegeeven, en de jongeling was daarmede op eenen zondagavond in de herberg gegaan. Hier had hy begonnen het gezelfchap daaruit iets voorteleezen en dewyl het gezelfchap dat ftuk zo kluchtig vond , verfpreidde zich het gerucht daarvan in het dorp overal. Hetgezeldfchap vermeerderde; de voorleezer, door deeze toejuiching aangemoe lig 1, verfcheen telkens des zondagsavonds wederom  < 181 ) om met zyn boek , en het Huurde nietlang, of hy zag het geheele dorp rondom zich vergaderd, het welk zyne vöorleezirg tot na middernacht met de grootfte oplettend ■ beid bywoonde. De predikant, die in zyn dorp op eene geregelde levens wy^e gefield is, en wien de oorzaak dier nacht - vergaderingen onbekend was , berispte daarover eenige leden van zyne Gemeente, en vermaande hen om in het vervolg vroeger naar huis te gaan. Maar deeze antwoordden hem Zeer openhartig, dat P r e t e r hen daar iets uiteenaardig Historiesch boek voorlas, dat zy 'er in "t geheel niet van konden wegko men Ik moet bekennen, dat dit vonnis my meerder genoegen veroorzaakte, dan wanneer de Algemeens Bibliotheek my over dit boek de fynfte kompiimenten had gemaakt. Men ziet, dat de boer ook nog op ;efcanders , dan zynen Uilenfpiegel belust is, minneer hem flechts iets anders in de hand ge. fpeeld wordt. De vriendelyke Predikant LiiJonusr. e r verzelde my des anderen daags xaxtAtarhach,en van daar naar Heppenheim, een klein ftadje in keur-Maintz, het welk insgelyks aan  ( 382 ) aan de berg ftraat ligt, alwaar ik de Diligence wilde inwachten. Hier verliet hy my, en ik heb reden te gelooven, dat zyne aandoeningen by onze fcheiding de mynen evenaardden. Vrede zy met hem ten dage, wanneer hy dit zal leezen! Wanneer ik langs de Bergftraat reed, had ik wederom gelegenheid de bekende waarneeming, „ dat buitenfpoorige befchry„ vingen de befchreevene zaak gemeenlykbe„ nadeelen," zelf te ondervinden. Ik had van deeze beroemde ftraat zo veele loftuitingen, ten deele geleezen ten deele gehoord.dat myne nieuwsgierigheid daardoor ten hoogften was gaande gemaakt. Het penfeel van myne verbeeldings krachtwas daarby ook niet leedig geweest, en had my de wonderbaarlykfte Natuur-tafereelen gefchetst, waarvan ik thans het oirfprongkelyke zelve hoopte te zien. Met deeze gemoedsgefleldheid aanvaardde ik de reis langs deeze ftraat. Hetminfte, 't welk ik verwacht had was, dat de weg, in zekere aanmerkelyke hoogte langs de zyden van het aanëengefchaakeld gebergte voort zou loopen,en overal een ruim, Jseerlyk gezicht in eene verrukkelyke vlakte op-  ( 383 ) Opleeveren. Dus was het my reeds niet naar den zin, toen ik vond, dat de weg byna altyd op de vlakte bleef, en zich nergens met eenige ftoutheid wilde verheffen. Maar, dacht ik, het zal nog wel komen; en liep met myne oogen altyd vooruit. Daar volgde berg op berg, en tusfchen de hergen het eene romaneske dal na het ander. Fraai • dacht ik; maar het zal nog veel fraaijer worden. Ik reed in eene cnafgebrooken laan van nooten. en andere vruchtboomen; had aan myne rechterhand eenen veld tuin welken ik niet kon overzien, en welks penen onbefchryflyken zegen van veld en tuin, vruchten beloofde; aan myne linkerhand, tot aan het midden van de bergen, niets dan latwerk met wynftokken, door en door beplant met kastanje- pruim en andere fyne, vrucht - hoornen. Heerlyk ! zeide ik; maar het zal zekerlyk nog heerlyker worden. Op die wyze was, uit hoofde van de buitenfpoorige verwachting, myne geheele oplettendheid meer op dat geene, het welk noj; komen zoude, dan op 't geene indedaad vóór my lag , gevestigd, en — tot myne befchaaming moet ik het bekennen — jfc je-  ( 384 ) genoot daardoor van het meenigvuUigs f raai ie en verwonderenswaardige, het welk de natuur en de naarftigheid links en rechts voor my hadden verfpreid , niet half zo veel, als 'er my van zou ten deel gevallen zyn, indien de befchryvers van deeze aangenaame ftraat myne verwachting minder gefpannen hadden. Eerst aan het einde, toen ik Heidelberg reeds in het gezicht had, begreep ik het nadeel, het welk daarüit voor my ontdaan was, en hier dacht ik dus by my-zelven: 6 dat toch alle de jonge lieden, die dit in het toekomende in myne Reisbefcbryving zullen leezen, een voorbeeld daaraan mogten neemen, hoe dwaas het is, om alte groote verwachtingen en hoop van het toekomende te vormen, en daardoor het genieten van die gelukzaligheid te verwaarloozen, welke het tegenwoordig genot aanbiedt! Mogten toch allen den weg des levens met meerder wysheid betreeden , dan ik langs de berg - ftraat reed , en niet eerst aan het einde van denzelven, gelyk ik by Heidelberg, te laat begrypen , —« dat hy door meenig uitmuntend fraai gewest flechts heene liep! Ho?  '( 33S ) Hoewel deeze ftraat in de dertig mylen verre, onafgebrooken tot Bafel toe voort' loopt, en het aanëengefchaakeld gebergte altyd ter zyde heeft; verftaat men echter onder den naam van Rerg ftraat flechts dat gedeelte van dezelve, het welk byEberflad, eene halve myl van Darmftad, begint, en tot Heidelberg toe, eenen weg van byna zes mylen, doorloopt. De landen, langs welke deeze ftraat loopt, — Keur. Maintz en voornaamelyk de Paltz — behooren onder de vruchtbaarfte en gezegendfte in Duitschland. De grond heeft hier zeer weinig oppasfing noodig, en brengt evenwel zo veele, zo meenigvuldige en zulke fchoone vruchten voort! Behalven de in NederSaxen bekende veld • en tuinvruchten, draagt de akker hier ook Spelt, en zeker foort van Weyt, twee foorten van veld - vruchten, waarvan de eerfte, welke zeer wit mee[ geeft, naar de tarwe, en de laatfte naar da garst gelykt. Beide deeze landen , zowel • de Paltz als Maintz, zyn in geheel Duitsch. land de rykften in wyn, en leveren de eêlste foorten van de zogenaamde Rhynfe wyn op. Aan boom ■ en tuinvruchten ziet men JI. deel. Rb niey  ( 386 ) hier zulk eenen overvloed, dat men gelooven zou, dat de inwooners hiervan alleen hun volkomen onderhoud hadden. En evenwel zyn 'er in geen ander land meerder armen en bedelaars in den eigenlykften zin, dan hier , of het zou in de landftieek van de vier woud-fteden moeten zyn. En vanwaar komt dit? Waarfchynelyk uit meer dan ééne oorzaak. Zonder my te willen aan. maatigen , om alle deeze oorzaaken geduurende myn kort verblyf alhier ontdekt te hebben, zal ik myne jonge Leezersalleenlyk die geenen onder het oog brengen, waarvan ik - zelf gelegenheid had my te overtuigen. Vooreerst ontbreekt het ook in deezelanden, gelyk in de meesten, nog aan wysfelyk ge~ xeegelde fchikkingen voor de armen. Inmiddels fchynt de Regeering te Maintz deeze voor eiken ftaat zo gewigtige zaak, thans emftig ter harte te neemen. Dit maak ik daaruit op, dewyl zy ten tyde van myn verblyf in Frankfort, den reeds boven genoemden Heer Rulfs naar Maintz ontbood, om hem te verzoeken, dat hy een plan zou opmaaken ter verbetering van hun armen - weezen. Ten tweeden is het eene algemeene waarnee*  X 387 ) neeming, dat in gewesten, welke ryk zyn aan wyn, meer, dan in kooien -landen, de grootfte armoede en de grootfte overvloed gemeenlyk digt by eikanderen woonen. De reden daarvan is deeze. De wyn flaagt niet aityd wél; op een enkel uitfteekend goed jaar volgen gemeenlyk veele ten deele zeer flechte, ten deele zeer middelmatige achtereen. Den gegoeden en ryken kan dit niet deeren ; het is veelmeer voor hen een middel, om nog ryker te worden. Want deezen koopen den overvloed van goede jaaren op, en verkoopen denzelven niet eerder, dan wanneer een zeer flecht jaar de pryzen van de wynen doet ryzen. Dan worden zy volkomen fchadeloos gefteld voor het gebrek van de flechte jaaren. Integendeel moet een arme wyn - bouwer alle jaaren verkoopen 't geen hy geoogst heeft; dus kan hy ook den besten wyn ten tyde van overvloed niet anders dan voor weinig geld verkoopen; en wanneer hierop wederom een flecht gewas volgt, dan heeft hy niets. Ten derden behoeft men flechts te weten, dat keur-Maintz geheel en al, de Paltz daarentegen voor een gedeelteRoomfch.katB 1) 2 tho-  ( 388 ) tholyk is, en dat de Keurvorst van Maintz," als een geestelyke Vorst, de regeering hy zynen dood altoos aan eenen vreemden moet overlaaten om in deeze landen meer¬ der armoede en minder welvaart te verwachten , dan 'er, naar de natuurlyke hoedanigheid van dezeiven in moest gevonden worden. Hoe dit faamenhargt heb ik mynen jongen Lsezeren reeds in het voorige zoeken begrypelyk te maaken. Ten vierden zyn 'er zowel in KeurMaintz als ook in de Paltz , nog geheel byzondere redenen , van de zo zeer in het oog loopende armoede en van de groote ellende van veele onderdaanen, die ik my zal wagten hier te ontwikkelen, dewyl ik, zo God wil, nog gaarne eenige jaaren in eene algemeen-nuttige werkzaamheid zou willen doorleeven, waartoe men gemoedsrust en gezondheid noodig heeft. Maar beiden kan men hedendaags zeer ligtelyk verbeu. ren , wanneer men het in de gedachten neemt om het publiek oplettende te maaken öp zekere heerfchende gebreken en misbruiken , welke zekere menfchen maar alte gaarne voor altoos wenfchen geheim te houden.  C 389 ) Dit is eene ondervinding, welke ik eerst onlangs gehad heb, by gelegenheid van dat geene, het welk ik my gedrongen vond , om elders ever de groote bezwaaren van de ftad Wismar tegen haare Stads-regenten , uit eene zuivere menschlievendheid hekend te maaken. Want dat ik voor dit werk der barmhartigheid jegens eene geheele welëer zo bloeijende. thans in verval geraakte ftad, niet zeer veel verdriet en onaangenaamheden heb moeten ondergaan , zulks wierd alleenlyk veroorzaakt door de kleine omftandigheid, dat ik my gelukkiglyk in ftaat zag gefteld, om dat geene, het welk ik had gefchreeven , zodra het verêischt wierd, voor de oogen van de geheele waereld met omegenzeggelyke hewyzen te ftaaven. Maarzo gelukkig is men altyd niet, ook dan niet, wanneer men van zyne goede zaak nog zo zeer bewust is; en in zodanige gevallen gebiedt de omzichtigheid .— te zwyg-n. Heidelberg ligt in eene zeer fraaje en vruchtbaare landftreek aan den Neckar, die by deeze ftad uit het gebergte voortkronkelt, om nog geduurende drie mylen het vttfte gedeelte van de Paltz te doorftroomen, BI) 3 en  ( 350 ) en zich dan by Manheim, met den Rhynftroom te verëenigen. Men zag hier nog de overblyffelen van eene fraajezwaare brug , welke deeze ftroom eenige jaaren geleeden, door het bekende vreesfelyke dryfys vernield heeft; en ik Hond verhaald, toen men my in de ftad de ongelooflyke hoogte toonde , tot welke het water van deezen ftroom in dien tyd was opgeloopen geweest. Deeze overblyffels van de brug, pasfen voor het overige voortreffelyk in de geheele roma. neske fchildery, welke de ftad Heidelberg , met het vervallen groote Keurvorftelyk kasteel en de omliggende bergen opleevert. Byna zou men gelooven , dat dit de reden was, waaróm de Regeering nog geene fchikkingen heeft gemaakt, om deeze brug, welke de ftad Heidelberg niet alleen tot fieraad, maar ook tot zeer veel nut verftrekt, wederom te herftellen. In de Pruisfifche landen , alwaar men gewoon is het nuttige boven het fchoone te verkiezen , zou deeze brug waarfchynciyk reeds wederom gemaakt zyn. De lamïilreek , waarïn Ueidtlberg ligt , wordt voor een van de fraaiften in Duitsch land  ( 391 ) land gehouden; en ik geloof, dat men recht heeft. Want wat 'er ook by mogelykheid tot eene uitfteekend fchoone ligging van eene plaats mag verêischt worden, ziet men hier verëemgd. De ftad zelve ligt aan eene hoogte binnen een Amphiteatcr, ge. vormd door fraai. geleegene en wynryke bergen , tusfchen welke de groenachtige Neckar zich luisterryk heenflingert. Daar, waar dit Amphiteater zich opent, heeft men een gezicht op den ruimen allerbekoorlykften tuin, welke de vruchtbaare vlakten van de Taltz vormen , en die eerst op eenen afftand van zes of agt mylen aan het Vogejifche gebergts grenst. Doch ik wilde immers niet fchilderen. De ftad zelve is vry wé! gebouwd ; maar de koophandel en handteeringen fchynen hier op verre na zo goed niet te bloeijen, als uit hoofde van de bekwaame ligging zou kunnen gefchieden,en wanneer de regeering tot de bevordering van dezelvsn wat meerder oplettendheid wilde befteeden. Dat'er in deeze plaats eene Akademie is, kan men niet zien, van zo weinig belang is dezelve thans. Waarfchynlyk hebben myne jonge 13 b 4 Lee-  C 392 ) Leezers wel gehoord van de kostelyke Bibliotheek, welke deeze ftad eertyds tot een groot fieraad verftrekte; maar ook deeze is helaas! niet meer hier. Wanneer naamelyk de keizerlyke Generaal ïilly, in den dertigjaarigen oorlog de ftad veroverde, wierd het grootfre gedeelte van deeze heerlyke verzameling van boeken, waarin de grootffe zeldzaamhedtn gevonden wierden, aan den Paus ore go mus XV gefchonken , die dezelve aan de Bibliotheek van hetVatikaan te Romen inlyfde. Het is aanmerkelyk , dat in deeze plaats alle drie belydenisfen der christelyke kerk — de Roomsen-katholyke, Lutherfche en Gereformeerde — eene vryë godsdienst-oefening genieten ; een voorrecht , het welk alleen deeze ftad zou kunnen doen bloeijën, zo deeze vryheid niet door de onverdraagzaamheid en fekten-drift van de byzondere partyën tegen eikanderen, en voornaamelyk door de zugt der uitbreiding en den geest der onderdrukking van de Roomsch- Katnoiyken, op meenigvuldige wyze wederom beperkt wierd. Men fchat het getal der inwooneren van deeze ftad op negen of tien duw  ( 393 ) duizend ; maar het oog zou hier buitenge, meen fterk moeten bedriegen, wanneer dit getal niet een duizend of twee te hoog is opgegeeven. Het bekende Heidelberger wyn. vat, het welk onder de zeldzaamheden van deeze plaats gemeenlyk het eerst geteld wordt, kan ik mynen jongen Leezeren niet befehryven, omdat ik helaas! niet zo nieuwsgierig was, om my hetzelve te laaten toonen. Alleen-, lyk weet ik, dat men het ruim dertig jaaren geleeden op nieuws gebouwd heeft, en dat het zo ontzagchelyk groot is, dat het drie honderd en dertig voeder en drie emmers «7" (*;. dat is omtrent drie maal honderd en zestien duizend agt honderd en zes en negentig quart» vlesfen bevat. Men fhlle zich naar deeze bsreekening, den grooten omtrek voor, welken dit wyn-vat hebben moet! Van (*) Eén votier wyn houdt in deeze gewesten zes aam, één aam omtrent hondcrJ en zestig gewoine quart - vlesfen. Een emmer is gevvoonlyk het vyfje deel van een aam. Bb 5  ( 394 ) Van Heidelberg reisde ik naar Bruchfal, hier naar de gewoone wyze van fpreeken Broefel genaamd , het welk de woonplaats is van een Bisfchop van Spiers. Het eerfte gezicht van deeze ftad is, wanneer men van Heidelberg komt, by verrasfching fraai, dewyl men van deezen kant inkomende, eerst in de nieuwe-Had treedt, welke, behalven het aanzienelyk bisfchoppelyk paleis en de daartoe behoorende gebouwen , uit geen andere dan nieuwerwetfche fraaje huizen beftaat , welke eene ongemeen regelmaatige ftraat vormen. Daarentegen fteekt de groo. te oude ftad daarby zeer fterk af, en is, gelyk alle de oude fteden, onregelmaatig en ouder wetsch. Tot een klein ftaaltje, hoe zeer de taal van dit gewest, van'die in het noordelyke gedeelte van Duifehland niet flechts met opzicht tot de uitfpraak, maar zelfs ook met opzicht tot de beteekenis van enkele woorden afwykt, moge het volgende dienen. Ik lief my keffy zetten, en het meisje, het welk my denzelven zonder fuiker bragt, zeide : de Keiler, zou 'er my terjiond zout toe brengen. Dat Keiler, hier zo veel be- tee-  ( 395 ) teekent als tafel - dekker of bediende, was ik reeds in Göttingen gewoon geworden : maar wat ik met zout by de koffy zou doen, dit was voor my een raadfel. Het duurde niet lang , of de Keiler verfcheen en bragt my — fuiker, en dus leerde ik nu, dat dit naar de manier van fpreeken in deeze plaats , zout genoemd wierd. Even zo kluchtig komt het eenen inwooner van het noordelyk gedeelte van Duitschland voor, wanneer hy hier, gelyk in het geheele duitfche ryk , van elk aankomende zich met hetzelfde formulier hoort begroeten, het welk men in Saxen alleenlyk by het affcheidneemen beezigt. „ Ik beveel my u" (*j is naamelyk hier niet, gelyk elders, „ik zal ,, nu heengaan !" maar veel meer : „ Thans „ kom ik!" of, gelyk men anderszins by de intreede in een vertrek zegt : „ uwe on„ derdaanige dienaar."' Bruchfal fchynt een zeer nceringryke en dus ook volkryke plaats te zyn; het welk misfehien wel gedeekelyk moet toegefchreef ven (*} Uk empfehle m'uh Ihneul  ( 396 } ven worden aan de gelukkige omfrandigheid , dat zy aan eenen zeer fterk hereeden weg ligt. Alles naamelyk, wat uit Zwit« ferland , het zuidelyke gedeelte van Frankryk en uit Swaben komt, en naar Frankfort wil, moet zynen weg over Bruchfal neemen. Men vindt derhalven gemeenlyk de logementen hier met vreemdelingen opgevuld, de ftraaten met vracht • wagens bezet; en dit brengt geld in eene plaats. Ook wordt hier veel tabak verwerkt, en voorde poort van de ftad, ligt een aanmerkelyke zoutkeet. lk trad thans uit de Rhynfe Kreitfen in den Swaabifchen Kreits,en wel in hetMarkgraaffchap Baden. Myn weg liep over Darlach naar Karelsruhe. De eerfte van beide deeze plaatfen, gelykt naar alle de geenen, die eertyds woonplaatfen der Regenten waren , maar in 't vervolg van tyd, van dit voorrecht beroofd wierden zy is in verval. Zulk eene plaats was 'er eens aan ge. woon, om zyne voornaamfte neering te trekken uit de verteering van het hof; nu wordt het hof naar eene andere ftad verplaatst; de eerstgenoemde bron van neering is dus toe- ge-  ( 397 ) geftopt, en de verleegene burgery, die die onverwachts overkomt, en zo fchielyk geene andere hulpmiddelen weet uittevinden, verarmt. Aldus was het geleegen met Dutlach, toen het Markgraaflyke Hof goed vond, zyne woonplaats van daar naar Karelsruhe te leggen. Thans gelykt detze plaats naar een oud man, die eertyds gegoed was, nu van zorgen der neering gedrukt en daardoor vóór den tyd oud wordt. Maar wanneer dit gezicht een gemoed, het welk deel neemt in alles, wat menfchengeluk betreft, noodzaakelyk misnoegen moet verwekken : wordt men voor het onaange. naame van deeze gewaarwording, zo dra als men aan de andere zyde van de ftad de poort wederom uitgaat, door een onbefchryflyk fraai gezicht fchadeloos gefteld. Men treedt naamelyk in eene laan, waarvan ik durf zeg: gen, dat zy een van de verrukkelykften in de waereld is; en de daardoor belommerdekonst-ftraat loopt door eene vlakte, welke zo heerlyk aangelegd is, dat men reeds hier van den landbouw van de inwooners van Baaden , eene groote verwachting hebben moet.  C 398 ) mffet. Deeze laan, moet ik wat breedvoc: riger befchryven. Zy beftaat geheel en al uit Italiiianfche populier • hoornen. Myne jonge Leezers zul» len zich nog wel herinneren, dat ik elders van den fpoedigcn wasdom van dien frasjen boom heb gefprooken, en myne gedachten heb te kennen gegeeven , dat de voortplanting van denzelven in zodanige landftreeken, welke arm aan hout zyn, van zeer veel nut zou weezen. 't Geen ik in dien tyd daar» over zeide, was alleen gegrond op eenige kleine proefneemingen , welke ik ■ zelf daar. mede gemaakt heb, en waaruit ik my overtuigde, hoe gemakkelyk en hoe ras die foort van boomen, alleen door het rys van dezeiven kan voortgeplant worden. Maar alles, wat ik 'er in dien tyd van wist, wierd door dat geene, het welk ik 'er hiervan zag, zeer verre overtroffen. Ik zag eene dub. bele ry deezer boomen ', van eene verbaa. zende hoogte, en zo dik als een zeventig jaarige pynboom , alle van dezelfdegroorte, alle met piramidaal.oploopende kruinen, allen gelyk van hoogte en gedaante, alsöf zy met  ( 399 ) met de fchaar en naar een Iineaal gefnoeid waren; en tot myne verbaazing hoorde ik, dat alie deeze boomen eerst voor veertien jaaren , als kleine takjes, zo dik als een vinger „ geplant waren. Dus kan men binnen den tyd van veertien jaaren, van die foort van boomen , een woud maaken, het welk in hoogte en dikte van de boomen, een zeventigjaarig woud van pyrboumen overtreft! En hier toe heeft men niets noodig, dan, — eene meenigte van jonge takjes, waarvan elke oude boom eenige honderd kan opleeveren. ' Hoe verheugde ik my, om myn vermoeden over de nuttigheid van deeze foort van hoornen hier zo tastbaar bewaarheid te zien! Deeze Iynrechte laan is eene halve myl lang, en verbindt KareLruhe met Durlach, De Konst-ftraat, we'ke daardoor overfcha3 duwd wordt, behoort mede tot de besten, we'ke men zien kan , dewyl dezelve , in plaats van vermorfelde fteenen , met grof zand, uit de bedding van den Rhyn - ftroom bedekt is. Men rolt 'er over heen , alsöf men over planken reed; en het perfpeclief gezicht van de poort van Karelsruhe, welke in  ( 400 ) in eenen fraajen fmaak gebouwd is, gepaard met het vermaakelyk uitzicht, over welaangelegde verrukkelyke velden, aan wederzyden van de Konst-ftraat, maakt deeze reis tot eene van de aangenaamften, welke men zich kan voorftellen. Karelsruhe doch deeze plaats is waar- dig, om in eene byzondere afdeeling befchreeven te worden.  J5= Verblyf te karelsruhe. Reu VANDAAR OVER RASTAD NAAR ftlli Karehruhe is, zo veel ik weet, een Var», de regelmaatigfte fteden in Duitschland, en behoort over 't algemeen tot de zeldzaamfte p'aatfen, welke niet by geval en van tyd tot «yd, maar op éénmaal, en wel volgens een tevooren ontworpen regelmaatig plan ontftaan zyn. De grond van deeze ftad, gelykt naar eenen waaijer, waarïn het Markgraaflyk kasteel den knoop, en de verfchil. lende hoofdftraaten, even zo veele waaijerbeentjes of plooijën vertoonen. In welke hoof! - ftraat men dus ook is, men ziet altyd aan het einde van dezelve het kasteel, dewyl elke hoofdftraat op dit kasteel uit. loopt. Maar ftaat men op den tooren van bet kasteel, het welk van den ingang van het zogenaamde Hartmud ligt : dan ziet II. dejsu Cs Be»  ( 402 ) men rondom zich heen in twee- en dertig ftraaten , waarvan negen de hoofd ■ ftraaten van de ftad, de overigen alleenlyk laanen zyn, welke men door het woud heeft aangelegd. De buitengewoone regelmaatigheid, zindelykheid en netheid van deeze ftad bekoort den reiziger, die de eerfte maal hier komt, boven maate. De ftraaten zyn breed, !ynxecht en zeer goed geplaveid, de huizen byna alle van dezelfde hoogte , en voor het grootfte gedeelte op éénen leest gefchoeid. Hieruit ontftaat echter ook eene eenvormigheid, welke zeer fchielyk verveelt, omdat de menfchelyke geest wel de regelmaatigheid bemint, maar tevens Ook verfcheiden. held begeert, om met eiken blik eene nieuwe fchoonheid of volmaaktheid te ontdekken. Dit ondervindt elk, die flechts eemge da«en in Karelsruhe vertoeft, dewyl dezelfde3 groote regelmaatigheid, welke hem by den eerften opflag van zyne oogen in verrukking wegfleepte, hem na verloop van deeze dagen reeds zeer verveelt. Het kasteel is flechts van hout gebouwd ea  ( 403 ) en in 't geheel niet prachtig (*); 0ok heeft hetzelve wegens den waaijer . gedaantigen aanleg van de ftad, voor welke hetzelve tot een eind-punt dienen zou, eenigzins eene ongewóone gedaante moeten ontvangen, dewyl de twee zy-gebouwen van hetzelve van het hoofd-gebouw in ftompe hoeken moesten afloopen. Alleenlyk voor een Hof, als het Markgraaflyke is, het welk zyn» waardigheid door iets beters, dan door zwier en weelde weet te handhaaven, kon zulk een kasteel ter wooning tot hiertoe voor voldoende gehouden worden. In den Engelfchen tuin achter het kasteel, vindt men even zo weinig pracht; maar dies te aangenaamer en zinryker is de- zel- CD » Zeker reizend aanzienlyk Heer, gaf om. „ trent veertig jaaren geleeden zyne verwondering „ daarover te kennen, dat het kasteel van hout,en „ niet ten minften van gebakken tteenen gebouwd „ w»s. Ik wilde niets, dan een verblijf hebben, „ antwoordde de Vorst, en myne onderdaaner» » door oen kostbaar gebouw niet lastigvallen. Zon„ der dezeiven zeer te drukken, kan ik niet nrach. tiger woonen.^ ZieBritvtn van tenen nizen&n Franschman, Ce*  zelve aangelegd. Over 't algemeen fchynt in alles wat men hier ziet, de geest vaneen edelen en wyzen Vader deezer gelukkige landen doorteftraalen -waarvan ik,dewyl hy on. tegenzeggelyk de grootfte merkwaardigheid is in Karelsruhe, aan myne Leezeren een breedvoeriger bericht verfchuldigd ben. En hier wensch ik , dat voornaamelyk myne vorftelyke jonge Leezers met oplettendheid mogen verneemen, wat niet de klin- kende lofbazuin der vleijery maar de fl.em der onbevooroordeelde en niet x omgekogte Historie, van dit m o d é l van oosdevorsten weet te verhaalen. Sedert dat ik gelegenheid had, om het doen en laaten van veele Voiften van naby waarteneemen , ben ik altyd wantrouwig geweest omtrent dat geene, het welk menhet moge nu tot hunnen lof of berisping verftrekken —- gemeenlyk zegt of fchryft. Ik had dikwerf gezien, hoe weinig 'er toe behoort, om een voortreffelyk , wys,goedaartig, ja zelfs een groot Vorst genoemd te worden; en aan den anderen kant, 'had ik zo dikwerf opgemerkt, hoe weinig de meeste menfchen in ftaat zyn, om de waare ver-  C 405 ) verdienden van wezenlyke goede Regenten naar waarheid te fchatten, dat ik 't my reeds voorlang tot eene wet heb gemaakt, om noch in den lof, noch in de berisping van dezeiven toeteftemmen, voor dat ik gelegenheid heb gehad, om my óf door eigene opmerkingen , óf door eene voldoende meenigte van wezenlyke daaden, alvoorens zelf te overtuigen. Indien ik my al eenig vooroordeel ▼óór of tegen eenen nog leevenden Regent zou veröorlooven, zou het dit zyn : dat ik veel goeds zou hoopen van hem, dien ik door zyne eigene onderdaanen met groote vrymoedigheid, veeltyds met bitterheid hoorde beöordeelen 5 en dat ik integendeel veel kwaads, althans veel zwakheid en veel willekeurigs zou verwachten van hem , tot wiens roem zich de tongen van zyne be. dienden met de vlugge pennen van de cou. rant • fchryvers verëenigden. Dit moge misfchien zeldzaame luiden voor meenigëen, die den loop der dingen nog niet kent; maar de ondervinding (laaft myn gezegde. Ingevolge dit denkbeeld ik beken het ' hacl ik eenigen argwaan opgevat, dewyl men fints eenigen tyd over de wyze Cc 3 en  ( 4°6 ) en voortreffelyke regeering van den tegenwoordigen Markgraaf, wat alte ftout begon te fpreeken. Het moet toch, dacht ik ,niet zo geheel zuiver zyn, daar men 'er zo veel over weet te praaten. Van fredrik»den Eenigen en van den edelen Hertog van* *, weet men zo veel niet te zeggen : en by deezen heeft evenwel eene waare grootheid plaats; men vindt by hen wezenlyke Regenten, deugd. Ik fchudde het hoofd en — fchortte myn oordeel op, het welk van weinig belang was. Ik was thans zelf op de plaats, en kon met eigene oogen zien, met eigene ooren hooien , en ik beüoor, om van beiden, zo goed ik kon, gebruik te maaken. Maar terftond by myne intreede in dit land, wierd my reeds een groot gedeelte van myne bovengenoem- • de twyfeling benomen. Ik ontmoette misnoegden , die zonder achterhoudendheid op hunnen Heer fcholden, omdat hy dikwerf zyn vertrouwen fchonk aan onwaardige Staatsdienaaren, die 'er ten nadeele van het land misbruik van maakten. O, zeide ik by my zeiven, toen ik dit hoorde, omtrent de hoofdzaak, moet het hier evenwel zeer  f 407 ) zeer goed zyn, omdat men mag morren , en men niet ontziet zyne gewaande bezwaaren den eerften den besten vreemdeling aan den hals te fmyten. Ik leerde mannen kennen van verftand en braafheid , die den perfoon van den Vorst dikwyls naderen ; en hoorde ook deezen over het goede zowel, als over de gebreken in hunne ftaatsgefteld. heid en ftaatsbeftier, mst zeer veel vrymoe> digheid, zonder allen lof fpreeken; en het befluit van hunne gedachten was: dat de bedoelingen van hunnen goeden Regent, altyd de zuiverfte en beste waren, maar dat ze niet altyd bereikt wierden; dat zyn eigen oordeel byna altyd recht, zyne eigene ontwerpen altyd de wyste en weldaadigfte waren : maar dat hy uit hoofde van eene alte groote befcheidenheid en een alte verregaand wantrouwen omtrent zich • zei ven, dikwerf het oordeel van anderen meer volgde, dan zyn eigen. Thans kon ik reeds vry wel begrypen, van waar de fterke loftuiting by alle de waare voortreffelykhcid van hem, die gepreezen wierd , haaren oirfprong heben kon; en myne twyfeling verminderde van tyd tot tyd. Cc 4 Ik  C 40a ) Ik liet myne oogen in het land rondgaan. Hier ontdekte ik eene befchaafdhtid, eene bevolking, en tevens eenen welftand, welke ik nergens zo algemeen en zo uitgeftrekt in eenig ander land had gezien. Maar ik hoorde ook fpreeken van de menigvuldige verloopingen der onderdaanen van Baaden, naar andere landen ;eene byzonderheid, welke iemand zeer vreemd moet toefchynen , by zulk een gezegend en zo vaderlyk geregeerd land. Overal ontmoette ik blyken van eene zachte en wyze regeering; overal vond ik in de harten der onderdaanen eene ongeveinsde liefde en eerbied jegens hunnen goeden L'indsvader : maar ik hoorde ook hier en daar klagten ever het meenigvuldige very leien van deszelfs liefdenrykeoogmerken;hier en daar een vry fterk morren over veele verdrukkingen, waarvan den goeden Landsvader niets ter ooren kwam. Nu was myne twyfeling ten eenemaal opgelost. Ik was zeer begeerig, om den edelen Vorst ze'ven te zien, en van perfoon by hem bekend te worden : maar dewyl hy juist afweezig was, kon deeze wensch niet dan op myne terugreis vervuld worden. En toen  ( 409 ) toen wierd dezelve ook voldaan op eene wyze, waaraan ik nooit denken kan, zonder dat my het hart warm wordt. Naauwlyks was ik wederom in Karelsrust geko. men, of men verwittigde my, dat de Markgraaf my hegeerde te zien , en ik moest, vermits men my zeide, dat hy op my wachtte zó als ik van den postwagen was gekomen, gelaarsd en in myne rjiskleederen, my op het kasteel vervoegen. Ik gaf den Hofraad böcsman, die my derwaards leidde, myne verlegenheid des wegen te kennen ;maar deeze Iagchte met my, en vroeg op eenen verwytenden toon : of ik dan by zynen Heer zulk eene kleine vorftelyke denkwyze ver. wachtte, dat ik geloovenkon, dat hy zy. ne oplettendheid meer zou vestigen op mynen rok en op myne iaarfen, dan op myzei ven ? By de intreede in het kasteel, vond ik een Erf-prins en zyne doorluchtige Gemalin aan de deur: maar ik kon de eer,om my met hen te onderhouden, flechts eenen zeer korten tyd en zeer onvolmaakt genieten ; eensdeels omdat zy uit eene alte groote vernedering daarop aandrongen, dat ik my t-'c 5 moest  ( 41° > moest dekken , en my daardoor eenigzins verlegen maakten ; anderdeels dewyl een oogenblik daarna de Markgraaf zelf uitkwam, my insgelyks beval om my te dekken \?) en terftond een zeer gewigtig gefprek begon over Ae verbetering van fchoolen en zeden, waar: by hy my in den tuin leidde. Niet zonder aandoening kan ik my herinneren, hoe dikwerf de edele Vorst wederom kwam op de groote vraaz, welke hem enkel en alleen op het hart lag : hoe men het toch moest aanleggen, om de menfchen niet flechts verftandiger, bekwaamer en ryker, maar ook beter en daardoor gelukkiger te maaken ? Ik begrijp zeer wel, zeide hy meer dan ééns, dit men het onderwys gemakkelykermaaken, en dc jeugd beter en algemeen • nuttiger kun ■ (*; Ik verhaal dit niet, om 'er grootsch op te weezen; maar ten deele om aan jonge Prinfen een vooibeeld te toonen, dat juist de beste en waardigfte Vorften, het minst flaaffche eerbewyzingen begeeren; anderdeels om aan myne Lezers het merkl,k kontrast 5 tuslchen de nederige eenvoudigheid van dit Kof en de iryve hoogdravende houding, van zo meenig ander Hof te doen opmerken.  < 4" ) digheden binnen eenen kortere n tyd en op eene aangenaamer wyze, dan eertyds, zal kun. nen inboezemen : maar hoe zullen wy 't aanleggen , om het algemeen verval van zeden te keer te gaan, deugd en braafheid onder de menfchen te verfpreiden , en hen daardoor vathaar te maaken , eene waare innerlyke gelukzaligheid te genieten? Ik wil w;él bekennen, dat deeze vraag in den mond van een Vorst, voor my even zo nieuw als aandoenelyk was. Voornaamlyk verheugde ik my, by dit gefprek te hooren, welke waardige denkbeelden deeze menschlievende Regent, we.' gens de verordening van onze broederen in laager flanden, of van den zogenaamden gemeenen man koestert. Deeze tot hiertoe het meest verwaarloosde foort van menfchen, fcheen hem het meest ter harte te gaan. Hy was doortrokken van de waarheid , dat ook deezen voor eene grooter volmaaking vat* baar waren , en dat een Regent verpligtwas, om voor eene aan het oogmerk voldoende grooter verlichting van dezeiven zorg te draajfn : maar wie toont ons, vroeg hy, de perken, hoe verre wy in de bevordering  ring van deeze verlichting van den gemeenen man moeten gaan; of liever, wie be. paalt ons de eigenlyke voorwerpen, waarover, en de eigenlyke grenspaalen, totweike zich deeze verlichting moet uitftrekken? Hier is de plaats niet, om dat geene, het welk de vorftelyke Wyze, over dit onderwerp met zo veel doorzicht als deelneeming fprak, ter neêr te ftellen : maar men ziet reeds uit de enkele vraagen, welke voorwerpen van overleg hem wel meest moeten bezig houden. Hoe meer men dien beminnenswaardigen Vorst leert kennen , dieste onzekerer wordt men , of men hem den wyzew of den goeden noemen moet. Indedaad verdient hy bei ie deeze eerwaardige naamen in dezelfde maat. Hy is vry van alle de verderffelyke driften en lief hebberyën , waarvan zelfs de beste Vorften, ten minflen de één of de andere fchynen aantekleeven. Noch gierig , noch verkwistende , is hy even wars van alle inhaalige hebzucht, als van pracht en weelde. In eene ftille grootheid en edele eenvoudigheid, bewandelt hy in alle dingen den gouden middelweg. Zyne uit-  C 413 ) uitfpanningen beftaan in eene rustelooze werkzaamheid, ten beste van zyne onderdaanen ; en eene wélgekozene onderwyzende lektuur, gepaard met leerryke oordeelkundige gefprekken, over het geen hy heef* geleezen, maaken zyne geheele uitfpanning uit. Hij is noch jaager noch fpeeler, en is noch by de tafel in eeten en drinken, noch op eenige andere wyze buitenfpoorig. Zelf* fchynt het foldaaten - fpel, waaraan de meeste overige Vonten zo zeer overgegceven zyn, voor hem van geen groot belang te wae' zen (*). Dit zyn charakter - trekken van den wyze n; nu nog een paar byzonderheden, waaraan myne Leezers ook den ooeden zullsn kennen. Ik heb boven reeds gezegd, dat de befmettelyke razerny van verhuizing ook veele onderdaanen van den Markgraaf heeft aan» getast, en ik zal het raadfel, hoe zulks onder de regeering van zulk ee» goed Vorst ooie (*) Zyn geheel Corps, b^ast f!ecïts uit vyftienhondtrd man, in plaafs (1a[ a, nerc. Vorfien, die niet een« zo veele inkcmfcn htbbcn, eene Alffleé V8B vyf duizend man onthouden.  ( 4H ) ooit het geval wezen kan? daarna trachten optelosfen. Toen men dit ontdekte, fteldc men den Markgraaf de noodzaaklykheid voor, om hieromtrent zodanige fchikkin. gen te maaken, dat de overloopers met geweld wierden tegen gehouden; maar de Markgraaf verwierp deezen raad, en wel uit eenen grond, die zyn hart tot eer verftrekt. „ Hy wilde, zeide hy, alleen over vryë „ lieden regeeren; hy had zyne onderdaa. „ nen van het lyfëigenfchap vry gemaakt, „ dus moest het hen ook geoorloofd zyn, „ om te gaan , waar zy goed vonden , wan„ neer het hen in zyn land niet meer be. haagde." Wat zeggen myne jonge Leezers van deeze edelmoedigheid ? Een foortgelyke trek ! Kort voor myne komst in Karelsrust, had men dien Vorst voorgefteld, dat de waarfchynlyke overvloed van wyn in dit 'jaar noodzaaklyk verëischte , dat hy den grooten voorraad van wyn, van het voorieeden jaar moest laaten verkoopen, om plaats te vinden voor den nieuwen wyn. Maar wat antwoordde de goedaartige Land»vader? „ Ik weet, zeide hy, dat veelen „ van myne onderdaanen insgelyks nog ee- nea  C 415 ) jï nen grooten voorraad van wyn hebben „ liggen. Laat ik myne kelders openen, „ dan zal ik voor myne onderdaanen den „ prys bederven, en de oorzaak zyn, dat „ hun wyn blyft liggen. Dit zou onrede,, lyk van my gehandeld weezen. Men ,, houde dus —— zelfs met gevaar, om den „ wyn van dit jaar niet te kunnen bergen —— „ myne eigene kelders zoo lang geflooten, „ tot dat myne onderdaanen door den goej, den verkoop van hunnen wyn, hunne „ kelders zullen geleegd hebben. Het by „ zonder belang van den Forst, moet voor het „ belang van zyne onderdaanen wyken. Ik kus het blad, waarop ik deeze waare vorftelyke en landsvaderlyke woorden heb overgefchreeven. Jonge Prinfen ! en gy zoonen van de Edelen I die gy eerlang als Raadslieden der Vorften in de vergaderingen van Financie, of als eerfte dienaaren aan het roer van den Staat zult zitten ! hebt gy ze vernomen , deeze gouden woorden, waardig om in marmer en metaal gegraveerd te worden : het by zondek belang VAN den VOBST, moet VOOR het ilLANO VAM ZYNB ondekdaanejj w y-  ( 416 ) wyken! welk eene verhevene en tevens eenvoudige, maar ook tegelyk nieuwe vorften - les, en hoe verfchülende van die, welke in de meeste andere landen gevolgd wordt! —— Wat nu de raadfelachtige vraag betreft; vanwaar het evenwel komt , dat men ook in dit van de natuur zo zeer begunftigde land, en onder de zachte en wyze regeering van deezen Vorst, van zo meenigvuldige verhuizingen , voornaamelyk naar het Oos. tenryks Gallizién gehoord heeft? geloof ik, dat dit zeldzaam verfchynfel, reeds vry wel kan begreepen worden , uit de volgende hoofdoorzaaken : Vooreerst kan de zeer groote meenigte van volk in verfcheidene gewesten van dit land, voornaamelyk in het Opper-mark. graaffchap, alwaar men drie - tot vier -duizend zielen op één kwart myl reekent, hier en elders veel daartoe gedaan hebben. Meemgëen, die gaarne een eigen plaatsje had gehad, vond geen handbreed lands meer, het welk niet reeds éenen bezitter had : hy ging dus het land uit, en wel naar Galliziën of Hongaryën, waar nog zo veele woeste en  ( 4»7 ) en ongebouwde landffreeken zyn. Meenig. een zou gaarne eene landhoeve voor zyn eigendom gekocht hebben ; maar hy vond den prys van de Ianderyën, in deezen zeer !>-rk bevolkten (laat zo verbaazend hoog, dat hy 'er van moest afzien : hierom ver. liet hy het land en ging naar zodanige gewesten , alwaar hy honderd morgen voor niet verkrygen kon. Ten tweeden kwamen 'er federt eenigen tyd overal, en ook in het land van Baaden Oostenrykfche afgevaardigden, die de menfchen zo veel bekoorlyks en heerlyks van de nieuwe landen wisten voortepraaten , dat zy dwaas genoeg waren , om, gelyk de hond de fabel den goeden brok, welken zy in den mond hadden , te laaten vallen, en naar eene enkele fchadtuv te happen. De onkun. dige landman beoordeelde de waardy van Ianderyën en vrydommen , welke hem in Gadiziën wierden aangebonden, naar die. welke deeze dingen in het land van Baaden nebben, Zünder daarby te bede-ken, hoe veel zweet en kosten 'er eerst aan moesten hefteed worden, om cfee nog woest UB. gende landen vruchtbaar te maaken, en hoe 1L DEEI" Dd weiö  ( 418 ) weinig hy vervolgens gelegenheid hebben zou, om de gewonnen voonbrengfelen met voordeel te verkoopen! Ten derden heeft men opgemerkt, dat de meeste Markgraaflyke overloopers, niet zo zeer uit het eigenlyke Baaden , als wel veel meer uit dat gedeelte van het graaffchap Sponheim heen gaan, het welk eertyds den Markgraaf van Baaden en den Hertog van Paltz-Tweebruggen in gemeenfchap toebehoorde, maar federt tien jaaren, onder deeze twee Heeren verdeeld is. In dit land zegt men, dat het geduurende de gemeenfchappelyke regeering, zeer ongeregeld is toegegaan. Dus vinden de daardoor ver* wende onderdaanen , geen fmaak in de verbeterde tucht en in het meer geregelde beftier, het welK de regeering van Baaden aldaar tracht intevoeren, en — verlaaten liever het land , dan dat zy zich tot hun eigen best derwaards zouden begeeven. Men moet deeze Heeren eene gelukkige reis toewenfchen! Het Opper-markgraaffchap Baaden , ot het zoogenaamde Opperland, is ontegenzeggelyk een van de fraaifte, vruchtbaarfte , iyk-  C 419 ) rykiie en meest bebouwde landen, welke men in Duitschland zien kan. Dit land levert alles, wat zowel tot de noodzaakelykfte be. hoeften deezes levens, als ook tot het vermaak behoort — kooren , wyn , vee, ooft, wild, visfehen enz. — in overvloed op. Ook behooren boeren , die driemaal honderd duizend guldens .in eigendom bezitten, h;er niet, gelyk elders, tot de zeldzaamheden , waarop men met vingeren wijst. De weiftand is veelmeer algemeen, en flechts de armoede is hier iets zeldzaams. Indedaad komt het my niet te binnen , dat ik iii het geheele Opperiand, eenen enkelen bede' laar gezien heb. Maar overal zag ik welgekloede en welgevoede landlieden; overal bloo. zende, vrye en zeer vrolyke tronien; overal de klaarfte blyken van genoegen, waarvan de arme landman in meest a'lejde overige landen , mis. febien nooit eenen voorfmaak heeft gehad. Het is te beklaagen, dat ook hier, gelyk overal, waar de weiftand heerfchende wordt, de alles vernielende worm van weelde reeds heeft begonnen, aan den wortel der gelukzaligheid van dit blyde volk teknaa. gen, en in 't vervolg nog meerder knaagen zal! Dd 2 Hsï  ( ) Het hart bloedde my, toen ik de kostbaare kleeding (*>, waarmede hier de boerinnen trotsch te voorfchyn kwamen, en andere wangedrochten van dartelheid ontdekte, welke de onbedrieglyke voorhooden van verval en meenigvuldige ellende zyn. Mogt toch de geest van maatigheid, van orde, van fpaarzaamheid en eene wyze zuinigheid, welke den Regent van dit gelukkig land eigen is, zich van tyd tot tyd over alle zyne onderdaanen verfpreiden, en tot eene natiönaaien geest worden! Ik vond in Kareisrust, onder veele andere pryswaardige fchikkingen, ook een nieuwkweekfchool ter bevordering van de geneeskunde voor het vee, het welk verdiende in alle andere landen naargevolgd te worden. De Markgraaf heeft naamelyk een jong bekwaam man tot dat einde laaten reizen; en nadat deeze met kundigheden verrykt was wedergekeerd , wierd gelast, dat uit alle de amp- (*) Zy draagen, by voorbeeld, om zich eene hooge borst te maaken, zydene doeken om den hals, zo groot als een gemeen tafellnaken, waarvan het ftuk hen dertig guldsr.s kost.  ( 421 ) ampten Jonge lieden naar Kareisrust moesten komen, om zich hier te laaten onderwyzen in de tot hier toe zo zeer verwaarloosde en evenwel zo algemeen noodzaakelyke geneeskunde voor het vee. Het is zeker, dat deeze fchikking het land jaarlyks eenige honderd ftuks vee zal behouden, welke anderszins een flachtöffer van de onkunde zouden geworden zyn. Ik nam in Kareisrust eenen zogenaamde Hauderer, dat is, eenen Huur koetfier, met eenen zeer ligten Weener - wagen, waarvoor men tot Rastadt, het geen ruim twee mylen van daar ligt, niet meer betaalt, dan eenen franfchen Loofdaalder. Spoediger en aangenaamer heb ik nooit gereeden, dan met dit rytuïg .- maar zekerlyk waren weg en weêr ook zo goed, als men ooit zou kunnen wenfchen. Rastadt , de woonplaats van de voorige Markgraaven van Baaden - baaden , is thans ook in het geval, waarin' Durlach en anderen eertyds vorftelyke woon-fteden zich bevinden — het lydt gebrek aan onderhoud. Men heeft hier wel een ftaal fabriek aangelegd , maar deeze kan even zo weinig als de E>d 3 fa.  ( 4» ) fabriek van aardewerk te Durlach , hei vöörtg verblyf van het Hof en van de vergaderingen van den Staat vergoeden. De plaats verarmt en wordt van tyd tottydmeer ontvolkt. Hierom zyn huishuur en levensmiddelen ongelooflyk goedkoop ; en een huisgezin , het welk zeshonderd guldens heeft te verteeren , wordt hier voor gegoed gehouden. Het fraai kasteel, het welk eertyds door den Vorst bewoond wierd, waartegen dat te Kareisrust, flechts een burgerhuis fchynt te zyn, ftaat ledig, wordt echter zeer goed onderhouden. Ik liet my hetzelve toonen, niet omdat het een kasteel, maar omd it het dat kasteel is, waarïn de vermaarde Rastadfche Vrede geflooten is. Men bragt my in het kabinet , waarïn de twee groote legerhoofden etjoeniüs en vill ars byëenkwamen, om deezen vrede te teekenen ; en nog zag men aan den muur de inktvlakken, welke de gtheimfchryvers by het uitllaan van de pennen hadden ge. maakt. Men is toch in zulk een vertrek geheel anders te moê.dan wanneer men over flag-velden reist. Nadat ik hier eenuje uuren vertoefd had, reed  ( 423 ) reed ik met eenen anderen huur • koetfier verder. Tot hiertoe had ik op myne reis eene voor my ongewoone goede gezondheid genooten ; maar deeze goede tydkring nam thans een einde. De huitengewoone hitte, welke op het koude en natte weder, 't welk wy tot dus verre hadden gehad volgde, had eene verflappende uitwerking op myne fpieren, en voornaamelyk op myne ingewanden gehad. Ik wierd overvallen van eenen aanhoudenden doorloop en huikpyn. Myne jonge Leezers, zullen de goedheid gelieven te hebben, om van nu af aan geduld te hebben, met den armen zieken man, zo hy niet altyd onderhoudende genoeg kan zyn. Ziek en neêrflagtig kwam ik tegens den avond te Kehl, eene kleine Markgraaflyke plaats aan den Rhyn , niet verre van Straatsburg, welke eertyds, gelyk bekend is, eene ryksvesting was. Myn voorneemen was, om nog denzelfden avond over den Rhyn tot Straatsburg te gaan; maar ik kon niet. Genoodzaakt dorr kolyk pynen , nam ik mynen intrek in het eerfte het beste logeD d 4 ment,  C 4H ) ment, om aldaar te vernachten. Dewyl het voor my van veel belang was , zo dra als mogelyk weder nerfteld te worden: wensch. te ik eenen Geneesmeester te raadpleegen ; maar de Geneesmeester van Kehl was flechts een gemeene baardfchraaper. Ik verzocht dan dat men my een afkookfel van haver • de gort mogt klaar maaken : maar ongelukkig was 'er in geheel Kehl geen haver de gort te bekomen. Dus een glas water! — Dit wierd my nu wel gebragt. maar het had een lelyke lucht en was volftrekt niet te drinken. De plaats ligt naamelyk in zulk eene laage en moerasfige landftreek, xdat men 'er geen zuiver wélwater hebben kan. Men zal dan toch, zeide ik, wel eenig mineraal water —> het zy Selser of Swalbacher in huis hebben ? Ook dit was ongelukkig op denzeifden dag uitverkocht. Misnoegd wierp ik my op het bed, hcopende mynen dorst en kolyk pyn te zullen verflarpen : maar ook hier wachtte my eene nieuwe wederwaardigheid. Een zwerm van fnaken (dus noemt men in deeze gewesten de mug gen) kwetften my htt aangezicht en de handen; en waar deezen niet konden komen. , gil*  C 425 ) gingen my zekere andere kleine fchepfels te iyve, welke ik nog minder in ftaat was van myafteweeren. Ik lag op depynbank ,en heb ik ooit eenen langen onaangenaamen nacht doorgebracht, het was deeze. Kehl ligt even zo naar als ongezond. De geheele landftreek is moerasfig. Dit en de Franfche onzindelykheid, welke in deeze grensplaats heerscht, veroorzaaken, dat byna elke vreemdeling, die zich hier eenen tydJang ophoudt, meteen koorts daarvoor moet boeten.- Hoe ziek ik dus ook den anderen morgens was, befloot ik echter, hier niet langer te blyven , maar my naar Straatsburg te laaten brengen. Maar in Kehl geweest «e zyn, zonder de groote boeken-fabriek van den Heer van Beau mauch ais gezien te hebben , dit zou ik my - zei ven , dacht ik , in het vervolg niet ligt kunnen vergeeven. Ik vergat dus myne ziekelyken ftaat, en vervoegde my derwaards, Deeze fabriek, de eenigfte in haar foort, is in het eigenlyke eertyds vaste kasteel aang^egd , en neemt alle de gebouwen van hetzelve in. Het is der moeite we! waar. Dd 5 dig,  ( 426 ) dig, dat ik myne jonge Leezers daarvan eene nadere befchyving doe. Beaumarchais, een zeer ryk man en Franfche letterkundige, kocht, eenigen tyd geleeden, in Engeland de geheimen van eene door Baskerville uitgevondene zeer vermaarde en buitengewoon fraaje drukkery, welke in voortreffelykheid van fchrift en zwartheid alle anderen te boven gaat. Hy had hierby het oogmerk, om fraaije uitgaaven van de beste Franfche Scbryvers te leeveren , en hiervan zou het begin gemaakt worden met de v/erken van den vermaarden Voltaire. Maar de onverdraagzame Franfche Geestelykheid kante zich aan tegen dit voorneemen, en wist het by de Regeering zo verre te brengen, dat de druk van deeze werken verbooden wierd. Hierop nam Beaumarchais toevlucht tot den Markgraaf van Baden ; en deeze wyzer en verdraagzamer dan de Franfche Geestelykheid, ftond hem gaarne toe, om tot het aanleggen van deeze boeken - fabriek gebruik te maaken van de reeds geflechte en bygevolg ongehruikbaare vesting Kehl, waardoor 'er nu eenige honderd m3nfchen,en meerdere honderd dui- zen-  ( 4^7 ) stenden van daalders tevens in zyn land kwamen. Kehl, tevnoren een kleine plaats van weinig belang , nam hierdoor toe aan neering en weiftand; en federt dien tyd wordt 'er zo fterk gebouwd, dat 'erbinnen eenen korten tyd wel eene zeer zindelyke kleine ftad uit zou kunnen ontdaan. Zoweldaadig zyn de gevolgen van de verdraag, zaamheid voor elk land, waarin men dezelve weet te waardeeren en te oefenen. Zulk eene aanzienelyke drukkery, als deeze is, heeft, zo veel my bewust is, nognergens plaats gehad. Het is eene bezienswaardige vertooning, om hier in eene lange en ruime plaats meer dan dertig perfen , en daarby in eene even zo groote zaal, even zo veele zetters bezig te zien. In andere ruimtens ligt een verbaazende voorraad van papier, en wederom in anderen de reods afgedrukte exempharen. Hier worden de afgedrukte bladen vergaderd, daar is eene meenigte van menfchen bezig met verzendingen. Men ziet eene eigene lettergietery, eene eigene boekbindery enz* In 't kort, men vindt hier alles byëen , het welk tot eene volmaakte boeken • fabriek verêischt wordt. Het  ( 4«8 ) Het is te beklaagen, dat deeze grooteen bezienswaardige fabriek geen ftand za! kunnen houden. Nu reeds zegt men zou BeauMARcnAts 'er by de twee maal honderd duizend livres ^*) by ingefchooten hebben, dewyl hy 'er zelf niet kon tegenwoordig zyn, om de orde te onderhouden. Maar zyne eerzucht heeft 'er te veel belangby , dan dat hy deeze fabriek om dit verlies, thans reeds weder zou laaten te niet loopen. Dus zal dezelve ter eere en ten voordeele van het Markgraafschap Baaden waarfchynelyk ten minften eenen tydlang ftand houden. Ik zag hier onder anderen een Exemplaar van de fchriften van Voltai re, op het fraaifte perkament voor de Keizerin van Rusland gedrukt, het welk veertig duizend livres kosten moet. Iets prachtigers en volmaakters is 'er, geloof ik, van dien aart nog nooit gezien. Perkament zo wit als fneeuw; een letter, zo fcherp en fraai, als ofzy in koper gefneeden waare, en drukkers- Een livre Is naai ons geld omtrent negen Huivers , dus is bovengenoemde fom negentig duizend guldens.  C 429 ) km-inkt, zo zwart, dat de beste andere tegens dezelve flechts vaal fchynt te zyn! De band zal volkomen beantwoorden aan dc fraaiheid van het inwendige, en het Gehee! zal een meesterftuk van typographifche konst en weelde zyn. IS.  ( 43© ) 16. Overgang over den Rhyn naaï Staatsburo. Reis door de Opper-Elsas, over Colmar naar Basel. Nadat ik de merkwaardige boeken fabriek van den Heer van Beaumarchais had gezien, klom ik terftond op het rytuig,om naar Straatsburg te ryden , het welk flechts één uur van Kehl ligt. Hier moest ik eerst den Rhyn over. Op de houten brug, welke hier over deeze ri. vier ligt, en Duitschland met Frankryk verbindt , kwamen 'er verfchiilende zeldzaame gewaarwordingen in myne zie! op. Ik gevoelde by beurten vaderlandsliefde , aandoening en misnoegen in my opwellen, wan. neer ik aan de overzyde van de brug eene Franfche wacht ostdekte , alwaar eertydseene Duitsche wacht ftond, en daarby dacht, hoe veele dwaasheden , ondeugden en ellende 'er  ( 431 ) 4er vari de andere zyde van den ftroom tot oni wierden overgebragt: maar waren deeze wel eene fchadeloosftelling voor de Duitfche eenvoudigheid, openhartigheid, maatigheid en braafheid, welke daardoor verlooren gingen? Toen ik de brug over was, nam ik van myn lieve vaderland daardoor, dat ik met aandoening op hetzelve terug zag, affcheid, en myn wagen rolde op eene zeer fraaje konstftraat, welke door een groot moe. ras leidt , naar de ftad. Myne ziekte hield a3n , en de hitte der zon nam meer en meer toe. Om beide redenen zag ik my, geduurende myn verblyf alhier, genoodzaakt, den meesten tyd in myn vertrek, en dikwerf zelfs in het bed te blyven. Dus had ik onder deeze omftandigheden geene gelegenheid, om veele opmerkingen te maaken. Straatsburg — weleer eene duitfche vryë Rykftad, thans aan den Franfchen fcepter onderworpen —>•* is eene groo;e , wélbevestigde en aanzienelyke plaits, beha!ven dat de ftrsaten, gelyk gemeenlyk , ook hier voor het grootfte gedeelte vry krom en naauwzyo. Men fchat het getal der inwooneren, be. hal-  ( 432 ) balven de bezetting, welke tienduizend mcri uitmaakt, op vyf-en veertig duizend menfchen. De menigvuldige vreemdelingen en reizigers , waarvan deeze plaats altyd krielt, zullen do»r eikanderen gereekend, ook doorgaans wel een paar duizend bedraagen. Ter verlichting van de ftraaten bedient men zich hier, gelyk in Parys, van de zo genaamde Reverboires, dat is, een foort van lampen, gehegt aan een gepolyst metaal, het welk, gelyk een fpiegei, het daarop vallende licht van dezeiven weerkaatst. Deeze Reverboires hangen boven de flraataau touwen , welke men van het ééne huis tot het ander op de hoogte van ééne verdieping, door de lucht heeft gefpannen; en hoewel de afftand der eene lamp van de andere vry verre is, wordt echter de ftraat daardoor veel beter verlicht , dan door een dubbel getal van gewoone lantaarnen zou kunnen gefchieden. Deeze foort van verlichting fchynt dus beter en ook minder kostbaar te zyn , dan de gewoone, en verdient gevolglyk ook in andere fteden geyo'gd te worden. . Dat geene, het welk eenen vreemdeling ter  C 433 ) Wrftond by zyne intree ie in Straatsburg fn het oog valt, is het zeldzaame, en mvns, bedunkens, i„ -t gehed ^ M hoofd- tooifel der vrouwelyke fekfe van de,, Jaagen en middelmaatigen ftand. Dit beftaat in ^n zeer klein kapie van een ryke ftoffe, het welk naauwlyks het achterfte gedeelte jan et hoofd bedekt, terwyl het grooter gedeelte van hetonbedekte hair,rondö,„ dit We.ne kapje en crêpe opgemaakt en gepoeijerdts. Daardoor verkrygt het geheele hoofd eene gedaante, weIke van die, die de natuur hetzelve gaf, 2Ger verfchilt, en dus -gelyk als elke andere mode , welke de gedaante der natuur verminkt , zeerIe. 'yk is. Van de openlyke gebouwen en andere merkwaardigheden der ftad, kon ik niet veel z.en, omdat myn ziekelykc ftaat my flechts wee maaien toelieten, uiftegaan/ Heide deeze uttgangen befteedde ik daartoe, om den Munfter en die kerk te bezichtigen waann het vermaarde gedenkteeken van den nogmeer vermaarden Maarschalk vi j Sa cast» pr0nkt. De Munfter, dit verhevene en verwonderenswaardige meester. ildë£l' ï» ft»fc  ( 434 ) ftuk van een gottisch gebouw , het welk in ftoutheid, konst en grootte misfchien geen wêergaê heeft, verdient vooral gezien te worden. Men heeft 'er over de tweehonderd jaaren aan gewerkt; de geheele Elfas moest daarby Heerendienften doen, en de bedelmonniken fleepten onmeetelyke fommen ter goedmaaking van de bouw-kosten uit alle landen derwaards. En evenwel is het verbaazend hoog gebouw tot deezen dag toe nog niet voltooid. Want in de plaats van twee hooge piramieden, welke de ontzagchelyke tooren eigenlyk moest draagen, heeft hy nog ftechts één' ontvangen, 'tgeen, van verre befchouwd, eenen grooten misftaud veroorzaakt. Het geheele verbaazend hooge gebouw fchynt een éénige, door de kunst bewerkte rots, vaneen roodachtig foort van fteenen te zyn. De hooge piramiede van den looren beftaat alleen uit zuilen en doorgebrooken werk, zo dat men overal door en door kan zien, het welk aan dezelve by alle haare grootheid, vastigheid en hoogte, welke zy heeft, den fchyn geeft, alsöf zy zeer ligt en helder is. Het geheele uitwendige ge. bouvr  ( 435 ) bouw ft van beneenen tot boven toe, me> eene oneindige meenigte en verfcheïdenheid van fieraadjen.in eenen gottifchen fmaak owlaaden, welke by eik ander kleiner huis eenen walgelyken indruk zou maaken, maar . \Z° 'k °P m3™ eigene ongeoefende bevindingen mag vertrouwen, daartoe dienen omde verbaazing, welke door hft geheele verwekt wort, door de verwondering over de zeldzaame verbindtenis van de kleine verfierfclen met het gr.ote en verhevene, alleen nog meer te vergrooten. Het inwendlge van het gebouw is, ,en eenemaai tegen den aart van Roomfchekathedraal-ker«n, vry eenvoudig en metverfierfefen va» beeldhouwers arbeid, fchilderyën enz. geen», zins overlaaden. Het bovengenoemde gedenfcteeken van de" Maarfchalk «* Sachfen, zullen myne z aruit eene da-an p aat, welke zy mogelyk wel eens kunnen Th ' b£ter dan uit elke be fthryvmg. welke met woorden daarvan kan gemaakt worden ik . " ophouden. Jkza,ffiy'«^ "i« mede Dewyl hmtshrt'-m grenfp!aats ft, E e 2 wel.  ( 43« ) welke van eene duitfche Ryksftad eene franfche konings - ftad wierd: zo loopen de duitfche en franfche zeden hier het meest te faamen , en fmelten genoegzaam inéén; zo dat men hier noch de eerften noch de laatften met dat geene het welkaan dezeiven eigen is, maar een tneugfel van beiden ziet, waarïn de duitfche rondborstigheid door de franfche leenigheid, en de franfche wuftheid door denduitfchcn ernst gemaatigd wordt. Deeze vermenging fchynt van geene ongepaste uitwerking te zyn, vooral by hen, wier gezond verftand zewel het goede als het gebrekkige in het karakter van beide Natiën opmerkte , en het eerfte trachtte aanteneeman maar het laatfte te myden. Ook de twee taaien, de duitfche en franfche gaan hier, gepaard als twee zusters, in zwang, zo dat het moeijelyk valt te bepsalen, welke van dezeiven de heerfchende is. Zelden ziet men eene dienstmaagd, of eene knecht, die niet beide deeze taaien met dezelfde vaardigheid fpree. ken. Straatsburg is eene tydlang het tooneel van eenen vermaarden googchelaar geweest, wien het voornaame en gemeen* graauw de dt*-  ( 437 ) dubbelzinnige eer bewees, hem voor eenen wonderdoender te houden. De man noemt zich Cacliostro; maar wie hy eigenJyk is , van waar hy afkomflig is, waarop hy met zyne geheime werkzaamheid eigenlyk doelt? dit alles heeft de gewaande wonderman zeer wyjfelyk in ondoordringeiyke wolken weeten te verbergen. Het bovengenoemde graauw, het welke by alles wat zeld* zaam is .gemeenlyk met verbaasdheid ftaat te gaapen, en zwak genoeg Van brein is, om alhetongerymde, zo het flechts den fchyn heeft van het wonderbaare en bovennatuurde, voor mogelyk en voor waarheid te houden, heeft wondere en zeldzaame dingen van hem gsloofd en uitgebreid. Hy zou goud uit lood, en uit keifteenen diaman. ten kunnen maaken ! Hy zou alle ziekten geneezen , oude menfchen wederom jong maaken, ja zelfs de onfterfFelykheid kunnen verleenen (*)! Hy-zelf zou reeds in de ty. p Zou men wel „elooven, dat 'er, voorname, yk onder het voornaame graauw, zl,lke onnooael. falzen zyn, di. «Jft het volgende laffe cn zinneE e 3 looze  ( 438 ) tyden van Christus geleefd en denzelven eenen verftandigen raad gegeeven hebben, welken hy echter helaas! niet opvolgde. Hy Jooze vertelfeltje van dien wonderman eenen tydlang voor waarheid konden houden ? ■ Eene Dame, my dunkt het was een Prirces, had een flesje met wonder - fpiritus van hem ontvangen, waarvan een enkel dropje voldoende was, om van een oud gezicht alle rimpels te verdryven, en het afgeleefdfle oude grootje fchielyk wederom in een jong Woozend meisje ie herfc neppen. De Dame had dit flesjeop haartoilet laatenftaan, en haare Si oepiichtige kaïnenier, welke in haare afweezigheid «lies doorlhufielde, geloofde liquenr daarin te vinden, zette het aan den mond, en nam 'er een goede teug uit: eensklaps wierd de fnoepfkr niet alleen eenige jaaren jonger , maar , omdat zy 'er zo veel van gebruikt had, veranderde zy ineen onvolwasfen kind, ter groote van een pink. De Dame kwam 't huis; maar daar was geen kamenier, om haar te ontkleeden. Zy trok aan de fchel, iy riep, zy was boos ; alles kon niet helpen •* Eindelyk gaat zy by haar toilette, om zich-zeiven te ontkleeden ; en ziet daar zsg zy de gedaante van een Liliepmsch vrouwtje die op de tafel rond huppoide. ten blik op hsar byna ledig geworden flesje verklaart haat op eenmsal liet Seheele geval, n —  ( 439 ) Hy zou geesten uitdaagen en door hulp van dezeiven veele wonderbaare dingen kunnen doen; en welke laffe dingen al meer men goedvind te vernaaien. Zou men het weI kunnen denken, dit zulke ongerijmde grap. Pen,in onze verlichte tyden, zelfs van Ir. laafde lieden, die zich op eene goede opvoedtng beroemen, zelfs van Prinfen en Princesfen aangehoord en . >t geen ""g erger is geloofd konden wor¬ den? En evenwel was het zo. De wonderman had ongelonffelyk veel toeloop van lieden uit allerlei, maar voornaamelyk uit de hoo°ere Handen. Zyn huis was altyd met rytuigen bezet, en onder de geenen , die hem bezochten, zag men zelfs Prinfen van ko. mngklyken bloede, en menfchen met fterreu en orden-tekens in menigte. Zyn too„ was gebtedende, gelyk die van eenen geiant van den hemel, zyne taal nu raadzelachtig, dan hoogdraavende en deftig, gelyk die van een Trofeet. Hierby veinsde hy eene onbaa,. zuchttgheid en braafheid te hebben, w°lke de deugd van eenen volmaakten Heilige fcheen „aby te komen- Hy genas zonder E C * geld  ( 440 ) geld te neemen; hy deelde aalmoèsfen en gefchenken uit .zonder zich , zo veel men weet, wederom van iemand gefchenken telaaten geeven; hy ftelde by zyne zieken de verbetering van hun hart en de uitroeijing van alle onzuivere begeerten tot de eerfte voorwaarde van hunne geneezing. Hierdoor won hy de achting van hen, op welke zyne overige googchelaryën mogelyk geen indruk zoude» gemaakt hebben Thans geloofde hy eenen genoegzaamen aanhang te hebben, om met een geluk, kig gevolg eene grooter en fchitterender rol te moogen fpeelen. Hy ging naar Parys. Maar hier was het, dat hy in een algemeen bekend geworden pleitdooi inge. wikkeld, en in de fiaftille geworpen wierd, waaruit, hy na het voltooide onderzoek , wel wederom los gelaaten, maar evenwel ook tevens uit het land gebannen wierd. Men zegt, dat hy nu naar England is gogaan. Ik heb de geleegenheid, om van deezen zeldzaamen avonturier te fpreeken, omhelsd, om myne jonge Leezers nog eenmaal te waarfchuuwcn , zich. toch zorgvuldig te wacjj-  ( 441 ) wachten voor menfchen van dit flach, die 'er in onze verlichte tyden meer zyn ,' dan ooit; in de vaste overtuiging, dat hy, die zich van hen laat beknoren, óf zyn gezond verftand, óf zyn vermogen , óf beide te gelyk, en tevens zyne gemoedrust verliezen " " Mvnt; lie^ Leezers vraagen , hoe f h6tWeet' datCAGLIÖST80) geIyka[. ,G anderen "ondermannen van die foort goochelaars zyn? Dit weet ikdaarüic, de! wyl de ondervinding die foort van menfchen tot hier toe altyd als zodanigen heeft doen kennen; maar voornaamelyk ook daaruit, dewyl zy byna altyd noodig oordeelen, om zich zeiven en hunne daadea in den verdachten mantel van het geheime, van het vonderbaare en van het onbegrypelyke te wtnuen. Wie zich zoekt te verbergen, vreest ontdekt te worden; en wie de ontdekking fchuuwt, heeft of reeds kwaad g=. daan, óf heeft het voorneemen om het te doen. Braafheid en waare wysheid willen noch fchitteren, noch verborgen zyn: zy gaan hunnen ftillengang recht door, op den Waaren dag, onbekommerd, of men haar bemerkt, of niet. Zy zoeken zich geenen E e 5 aan*  C 442 ) aanhang te maaken, en Zo zy al noodig vinden , om ter bevordering van haare algemeen nuttige werkzaamheid verbintenisfen aantegaan, dan verbergen zy noch het doel, waar. naar zy ftreeven, noch de middelen, waarvan zy zich tot dat einde willen bedienen. Zy leiden anderen niet in het duistere, enbegeeren niet, dat men in haar gelooven zal; maar wenfchen liever, dat men haar en haare handelwyze onderzoeken en in het daglicht Jlellen moge. Wie geloof, in plaats van on. derzoek begeert; wie wonderen in plaats van bewyzen belooft; wie in geheime byêenkomften geheime dingen belooft, en de waarheid, in plaats van dezeiven meer en meer voor de oogen van zyne broederen te ontdekken, opzettelykpoogt re rug te houden,en inee. rie onbegrypelyke duisternis te verbergen , kan geen wys man, kan geen menfehenvriend zyn; maar geeft veelmeer daardoor duidelykte kennen ,dat hy geheime, onzuivere oogmerken bedoelt; en elk, die niet van hem wil hedroogen worden , doet wél zo verre van hem af te blyven , als hy maar eenigzins kan. Deezen raad geeft de gezon. de reden, en de ondervinding bevestigt het!— in  C 443 ) In Straatsburg fchynt men over 't alge. meen, gelyk in het naby-geleegen Zwitietl land, veel meerder vatbaarheid vooralle foorten van dweeperyen en veel meerder 2ucht voor een blind wondergeloof te hebben, dan, wy overigen, althans in het noordergedeelte van Duitschland, gemeenlyk in ons ondervinden. Want 0ok Mes***, een tweede wonderman, beeft hiereenemeenig te van geloovigen en zeer yverige leerlingen gevonden, die poogen zyne migneetifche googchelaryé'n voomezetten en te verfprei. den. Deeze kwakzalver geeft naamelyk voor dat 'er , bebalven de eigenlyke magneet^ tuche kracht i„ den bekenden zeiliïeen . nog zeekere dierlyke magneetifche kracht in het menfchelykligchaam plaatsheeft, waardoor, zo dezelve wordt aangezet, deongeneeslyk' ile ziektens geneezen, en de wonderbaars gave van voorzegging en profeteeren verleend kan worden. De wyze, hoe hy zich daarby gedraagt, is de volgende- Onder zekere plegtige voorbereidingen en grimasfen hetatt Pn u (l , , & i-n, oetast en befirykt de wonderman het ligchaam van hem, die gemagneti- zeerd  ( 444 ) zeerd of gelyk hy zich al mede uitdrukt — gedesörganizeerd zal worden. Onder deeze verrichting valt de zieke in eene fluimering; en nu heefc hy op eenmaal de gave om te profuteeren, en flaapende te weeten , 't geen hem waakende onbekend was. Hy wordt over allerlei dingen gevraagd, en op elke vraag volgt een duidelyk , en wel — 6 wonder •' —« juist het rechte antwoord. Men vraagt hem naar den eigenlyken zetel en de oorzaak van zyne ziekte: en de droomer weet beiden naauwkeurig optegeeven. Men vraagt hem naar de middelen, welke hy gebruiken moet, om weder te geneezen: en o dubbel wonder .' . hy fchryft dezeiven voor als de be>te Geneesmeester, zelfs al heeft by tevooren nooit de minfte geneeskundige kennis gehad- Hy bepaalt den tyd en het uur, wanneer deeze midde ■ len moeten gebruikt worden ; hy bepaalt hoe veel 'er moet van genomen worden; hy zegt derzelver werkingen vooraf, en weet zeer naauwkeurig, wanneer en in welk eenen graad hy door het gebruik van dezeiven geneezen zal. Hy weet. we'ke perfoonen 'er tegenswoordig zyn ; hy kan zelfs door het ge-  ( 445 ) gevoel dingen onderfcheiden, welke hy waakende misfchien niet met beide oogen en alle de overige zintuigen tegelyk zou kunnen onderfcheiden. Men laat hem, by voorbeeld, een befchreeven of gedrukt blaadje papier aanraaken; en hy 2egt u met geflooten oogen, of het fchrift duitsch, latyn of hebreeuwsch is. Welnu, dit isevenwel wonderbaar genoeg 1 En wat zullen wy dan nu hiervan zeggen, myne jonge Vrienden? Zullen wy de waarheid van de berichten, welke ons daarvan gegeeven worden, in twy fel trekken? Maar deeze komen voor een gedeelte van zulke goede en hupfche menfchen, dat men hier onmogelyk een opzettelyk verdichtfel ofvervalfching van dezeiven onderftellen kan. Wat dan? Hetzelfde wat wy zeggen en oor- deelen, wanneer wy een bekwaam googchelaar dingen zien verrichten, welke ongelooflèlyk fchynen. In dit geval denkt of zegt geen verftandig mensch: dit is een wonder! dit gaat de menfchelyke reden te boven! dit gaat niet natuurlyk toe! maar wy alleH, die een eenigszins gevormd verftand meenen te hebben, denken en fpree- ken  ( 446 ) ken omtrent op deeze wyze: Ik weet het wel niet, hoe de man het aanlegt, om my zodanig te verfchalken; maar dat ik indedaad verfchalkt word,en dat de wonderbaare dingen, welke ik hier zie, wezenlyk anders moeten zyn, dan ze my voorkomen, daarvan ben ik vooraf reeds volkomen over. tuigd, zelfs wanneer ik ook nooit zo verre zou komen , dat ik zelf of anderen my het zouden kunnen begrypelyk maaken ; hiervan overtuigt my het geheele gedrag, het welk de goddelyke Wysheid tot dus verre gehouden heeft, die, zo lang als de waereld ftaat, en zo verre de geloofwaardige gefchiedenis reikt, nooit wonderen om niets, volftrekt om niets liet gefthièdeni nooit tegen zich zeiven werkte, nooit ten gevalle van eenen eerzuchtigen, die gaarne voor een wonderdoende» fcou willen te boek -ftaan, of uit liefde voor een hebzuchtig mensch, 'die zynen evenmensch het geld uit de beurs poogt te ligren, den natuurlyken loop der dingen veranderde en werkingen deed voortbrengen, welke aandruisfehèn tegen de wetten der natuur, welke tot hier toe heb- ben  ( 447 ) ben plaats gehad (*j . ook overtu;gt hiervan de algemeene ondervinding van alle wyze en verlichte menfchen federt veele eeuwen , welke leert, dat 'er by alle de wonderen van laatere tyden alryd onnozelheid, verfchalking of bedrog heeft plaats gehad. Zodanig denken verftandïge men- fchen C) Tot dus verre was het eene algemeene wet der natuur: „ Wie iets zien w«, moer zynenem „ daartoe verleende oogea gebruiken; wie de din„ gen, welke hem omringen , erkennen wil. moec „ één of meerder van zyne zintuigen daartoe aan„ wenden; wie verflandig oordeelen wil, jnoetniet „ fliapen, maar «aken ; en wie een Geneesheer >, zyn wil, moet de geneeskunde onderzoeken en „ beoefenen.» Wanneer nu Je Voorzienigheid, die de waereld regeert in onze dagen sou loelaaten dat men met geflooten oogen zien, in den flaap verftandiger, dan waakende zyn, en droomeude de geneeskunde kon beoefenen, zonder dezelve ooitge leerd te hebben; dan zon zy immers volflrekt de voorige wetten der natuur onverre «looten; dan zou zy immers volflrekt tegen haare eigene Inrichtingen aan werken, dan zou zy immers tegen zich - zeiven flryden ? En wie dit van hair geloven kan, dien zal het met moeyelyk vallen , om zelft da onjerynwifte dingen te gelooven.  ( 443 ) fchen in gevallen van die natuur; en de on. dervinding heeft altyd heweezen, dat zy recht hadden. Inmiddels vordert de plicht van elk ver. licht menfchenvriend, om verfchynfelen van dien aart, zo hy *er geleegenheid toe heeft, met alle hem mogelyke oplettendheid te helpen onderzoeken. Ik had dus voorgenomen , om de desörganizatie, zo het mogelyk was, aan my zeiven te laaten gefchieden, ten einde te ontdekken, waarïn de misleiding eigen'yk wel zou moogenbellaam maar myne aanhoudende ziekelyke ftaat liet my niet toe, om die kennisfen te maaken, welke ter bereiking van dit oogmerk noodzaakelyk waren. Ik fprak ondertusfchen te Straatsburg eenen man, die om dezelfde reden dit werk, zonder het minfte gevolg, aan zich had laaten verrichten. De operateur zeile hem vooraf, dat zyne voeten en beenen eerst zouden koud worden; maar voe. ten en beenen bleeven warm, gelyk tevooren. Vervolgens zou hy hoofdpyn gevoelen ; maar deongeloovige gevoeldeniets. Na eenige andere vruchtelooze proefneemingen van dien aart, verklaarde de wonderman, dat  C 449 ) dat 'er zekere gefteldheid toe verêischt wierd, en dat deeze hem ontbrak. Mogelyk zou ik dezelfde verklaaring van hem gehoord hebben, mdien het mogelyk ware geweest, zy. ne proefneemingen bytewoonen. Ik trooste my echter uit hoofde van deeze omnogelykheid met de hoop, dat ik in Zurich by mynen vriend Lavat* r wedervinden zou £ geen ik in Straatsburg misfen moest; en reis! de, zodra ik myeenigzins wederomherfteld vond, naar Colmar. Een heerlyk reisje! Konst-ftraaten, zo effen, alsöf ze met planken belegd warenposteryën, gelyk men in Duitschland, zo verre ik het ken, nergens vindt; en land. fchappen , welke in vruchtbaarheid, bewer. king en bevolking zelfs het Opper-markgraaffchap Baaden te boven gaan! Om zich een denkbeeld te maaken van de verbaazen. de volkrykheid in den Opper-Elfas, behoeft men alleenlyk te hooren, dat'eropde weekelykfche markt te Colntar menfchen van v.erhondertplaatfenkomen^nopdenzelfden dag wederom naar huis ryden kunnen. Das vterhonderd p.aatfen binnen eenen omtrek , welke,„de halve doorfneede omtrent vier r r. peel, f f my-  ( 4SO ) mylen bedraagt : welk eene onge'ooftelyk groote bevolking 1 Men reidt op deeze konsr • ftraat langs het Vogejifche gebergte, het welk voor de voorby. reizenden eene groote verfcheidenheidvan zeer fraaije gezichten oplevert. Elke fchakel in deeze lange keten van bergen heeft haare eigenaartige, fchilderachtige gedaante en bekleedfel; en byna elke van dezelve pronkt met de overblyffelen van een berg - kasteel. Aan de hellingen en aan den voet van deeze bergen liggen de fteden, dorpen en landgoederen zo naby eikanderen, datzebynaeen één ige lange faamenhangende plaats fchynen te zyn» Ik was naauwelyks eenige mylen verre door deeze ryke en aangenaame gewesten gereeden, of ik merkte, dat ik my te vroeg op reis had begeeven. Myne ziekte keerde weder; en ik volbragt het overige van deeze dagreis in eene naare gemoedsgefteldheid. Ziek, zwak en mismoedig kwam ik te Colmar aan, en moest my wederom op het bed en in de armen van eenen Geneesmeester werpen. De grootfte merkwaardigheid van Cotmar had  C 451 ) ha-lik in Straatsburg reeds gezien. DIP** myn eerwaardige vriend PF»FFE, ,. gement bragt, waarïn ik - zelf mynen intrek had genomen. Deeze merkwaardige man donderde Opvoeders, GeleerdenL Dich. ersv en tyd ^ Mnz| aan b t;iS'federt ^^-iaaren aan be.de oogen blind geweest H ^ «yk, toenhyinHalIeftudeerde, van een fmertelyk ongemak op «Ie oogen over. v^len, e„ tetaeomz.chtel.arenger.ee. zen naar Dresdenby een vermaarden Ocu2 Ua" deeze k^^^ermaaktehetkwaad fenmaal erger, dan het geweest was; en dé ongelukkige ionge man moest, ree-fs half bhnd zynde.met onhefchryflykefmarten weder vertrekken. Zodanig kwam hy te Col. «*n IioRELL, een Geneesmeester hier ter plaatre; die geduurende myn verblyf alhier ook de myne was, onderzocht den toeftand van zyne oogen, en vond denzelven onge"eeslyk. „ Indien gy, zeide hy, wilt bevryd zyn van de Pyn welke gy W darl is er geen ander middel, dan W u beide oogen te laaten uitfreeken! "pf(r. Ff a * FJ2L  ( 45* ) fel rilde en beefde op dit woord; masr buiten ftaat zynde, om de fmarten, welke hy leed , langer doorteft ian , bood hy kloekmoedig zyne zieke, reeds meestb'mdeoogen het mes van den Geneesmeester aan, en —* het was gedaan I Nooit heb ik eenen blinden gezien , aan welken Den de blindheid minder zien kon, dan aan deezen mynen vriend, fchoon beide oogen hem uitgeftooken zyn. Hy is zo blymoedig en vergenoegd, alsöf het verlies van het gezicht hem niet ééne geneugte des levens had ontnomen ; en hy is zo vry en vlug in zyne beweegingen, dat men alle oogenblikken in de verzoeking komt, om zyne geheels blindheid, welke echter, helaas! klaarblykelyk genoeg is, in twyfel te^trekken. Wanneer hy fpreekt van de rampen, welke hy in zyn leven heeft ondervonden .■ dan wordt 'er van de blindheid óf in 't geheel geen, óf toch flechts als ter loops en ten laatften gewag gemaakt. Vergist zich fomtyds iemand, en zegt hem, op eene onbedacht te wyze: ,, Zie eens, myn lieve Pfef. EfiJ. I '' dan kan hy in een hartelyk lagchen uitbarften, dat men hem iets vergt, waartoe  ( 453 ) tue hy immers geene zin!yke werktuigen heeft. Hy verhaalde my ze|fs van twee bIind geboorene menfchen te Manheim of Spiers, die zich fomtydsin vollen ernst verleedigen om de arme ziende menfch,n, welke 2y de ryfzinnlgm noemen, te beklaagen, dat zy zo meenige geneugte des levens, welke de Minden genieten, moeien derven; waarfchynelyk omdat de ziel van een blinde meer by zich zeiven te huis fs, wanneer ik zo fpreeken mag, detvyl zy niet, gelyk de on-' ze, alle oogenblikken, wordt aangiet om haare oplettendheid en gedachten op ui! terlyke voorwerpen te vestigen j omdat zy door niets geftoord wordt, om haare eige. ne gedachten en gewaarwordingen mtegaan zo lang als het haar behaagt; en dewyl zy inde grootere kracht van haare overige zin lyke werktuigen,eene vergoeding vind voor het verlies van het vyfde zintuig. Zo ge Srond is het, dat elk kwaad ook met iets goeds gepaard gaat, en datdegoedertieren*, fte Voorzienigheid in eiken beker vololttere droeffenisfen, welke zy den fiervelingen r«kt, gemeenlyk ock eenige verzachtende Ff 3 drop.  C 454 ) droppen van aangenaame geneugten Iaat vallen. Pfeffbl wierd dnor zyne blindheid niet verhinderd, een gelukkig egtgenoot, vader van een talryk huisgezin , en een zeer nuttig burger te worden. Hy heeft met zynen en mynen edelen vrind Lerse, eene Soldaa» ten-School te Colmar aangelegd, welke thans reeds lang heeft gebloeid , en de toe juiching, welke dezelve van den beginne af heeft verworven, niet alleen weet te handhaaven, maar ook verdient. Ik zag deeze loffelyke kweek • fchool, en was aangedaan over het menigvuldige goede, het welk ik 'er in vond doch hier is de plaats niet, om 'er eene breedvoerige befchryving van te geeven. Colmar is een oude , onregelmaat'ge, maar daarby zeer bevolkte plaats. Zy heeft omtrent agtduizend protestantfche en tien duizend roomsch - katholyke inwooners, hoewel dezelve niet half zo groot is als Brtmswyk. Alleen de katoen- of zo als men hier zegt Indiënne Fabriek, welke raby Colmar op het land ligt, geeft werk aan agttien honderd menfchen. Hier is ook het Con-  ( 455 ) Confei! of Pariamen t , dat is , de hoog. fte rechtbank , of het hof van laatfte appèl van denEifas, vcor hetwelk de zaaken, op den franfchen voet openlyk bepleit, datis, by monde voorgefteld, beftreeden en verdeedigi worden. Dit alleen trekt zeer veele menfchen naar deeze plaats, en maakt dezelve neeringryk. Dewyl Colmar, gelyk de geheele EIfas,nu reeds zo lang onder de fransche llegeering ftaat: moet men zich zekerlyk zeer verwonderen, wanneer men den grooten weiftand en de buitengewoons fterke bevolking ontdekt, weke hier, zo we! in de fteden, alsook ten platten lande heerfchen. De franfche fccpter behoort toch , gdyk men weer, Juist niet tot de gemakkelyften ; en eene kudde, welke onder eene yzeren roede gewyd wordt, piagt immers gemeenlyk niet zeer te gedyè'n, en niet zeer aantegroeijën: vanwaar dan hier het tegendeel? Het antwoord op deeze vraag fchynt het volgen^ te zyn : vandaar, dat 'er voor dit van de natuur buitengewoon gezegend land , in deü tyd, toen het aan Frankryk wierd afgefiaan, meenig dierbaar voorrecht, en ten Ff 4 graad  ( 4S6 ) graad van vryheid bedongen wierd, waarvan zich 'geen ander fransch gewest beroemen kan. Deeze voorrechten en vrydommen wierden ook tot dus verre zo lang de Vorlïen en Staaten nog eenige achting had. den voor heilige verdraagen en vrede.ver. bonden —, nog al vry ongefchonden gelaaten: maar thans, federt de zedekunde van den Hofmaarfchalk te Jedo, in Japan: >» 't Geen den Vorst behaagt is recht, en ,, zyne neigingen zyn wenken der Go„ den (*)!"ook in Europa hier en daar ingang fchynt te vinden: heeft de franfche Regeering begonnen, den flappen teugel van haare heerfchappy over deeze nieuw . veroverde landen wat korter op te gespen en fterker aantehaalen. En dus wordt dan allengs de eene vryë bevveeging na de andere ongemerkt verhinderd (**); tot dat het ein. de'. (?) Zie den Wandshecktr Bou, 3de D. bladz. 103 (**) Zo verfcheen geduurende myn verblyf alhier de verordening , dat 'er geen Indiënne (katoen; uit Zwitferland en uit Duitschland naar Frankryk mogt ingebragt worden; en fchoon Colmar nocbinZwit- Ür.  C 45? ) Jelykook hier, in vergeving met de ouder franfche gewesten, heeten zal; De Heere neefton.. allen gelyk gemaaktI En hierdoor zal dan ook de zeer groote bloei en de fterke bevolking wel van zeiven vervallen Het is aanmerkelyk, dat de Protestanten »>er, zelfs in geestelyke dingen, tot nu toe nog eenige voorrechten genieten, welke «en in geheel protestantfche landen vruchteloos zoekt. Zy weeten, by voorbeeld Wets van SymbolijMe Boeken, dat is van voorfchriften, hoe men gelooven en leeren flioet; maar elk heeft het recht, om zyne eige- Mand, noch in Duitschland ligt, wierd evenwel de fndtenne -ftbriek hier terplaatfe uitdrukkelyk mede jn d.t verbod ingeflooten. Want, zeido men, indien de mwooners van den Blfts met de overige koningklyke onderdaanen willen gelyk geacht.en niet voor buitenlanders gereekend worden; moeten Zy eerst aflhnd doen va, die voorrechten en vrydommen , we ke zy zich boven andere koningme mda bedongen hebben. Zo weet men hedendaags de nenfchenvantyd tot tyd zo verre te brengen, dat zy.zeiven moeten wenfchen, van bet klein over«■hot van vryheid, becwelkhun misfchien nog wierd ïoegenaan, ontheven te worden. Ff 5  ( 453 ) eigene gemoedelyke overtuiging te volgen. Een overheerlyk voorrecht ! voor dat ik hetzelve'ken de, was hc-t my onbegryprdyk, waaröa hier, niet zo zeer de Roomsch. ka. tholyken, als wel veelmeer juist de Protcftanten zich onder d. Roomschgezinde franfche Regeering zo buitengewoon vermeerderd hehben; daar toch elders overal, alwaar Koomschgezinden en Protcftanten onder ee. ne Roomschgezinde wetgeevende magtrevers Haan, de laatften gemeen'yk van tyd tot tyd vertninderd en verduikt worden. Thans was dit zeldzaam verfchyrifel my volkomen begrypelyk. Een land, waarïn geene fymbo liehe boeken iets gdden, en waarïn men dus ook eene grooter vryheid van geweeten geniet, dan in andere landen, moer van tyd tot tyd meer dan andere landen bevolkt worden , al ware 't ook , dat veele dingen in dezeiven zo goed niet zyn , als in andere l.m len. VVa.it onder alle de krenkingen . welke de ééne mensen van den anderen ondervindt, ;s hetonnatuurlykgeweld, het welk men op eene wreede wyze zyn ge. wekten in godsdiehftige zaaken aandoet, de bitterfte, de ondraaglykfte van allen ; en hier-  C 459 ) hicröm heeft men reeds dikwerf gezien, dat verdrukte godsdienstgenooten zich by duizenden opmaakten, hun vaderland en hunne bezittingen verlieten, en met den enkelen ftaf in de hand, wandelden naar zodanige landen , alwaar men hen vergunde, om God naar hunne eigene wyze aantebidden. Waar dus geen Religiedwang heerscht , geene fymbolifche boeken gelden, daar moet, ik her. haal het andermaal, de bevolking zichtbaar toeneemen, en daar moeten dan ook naarftigheid en weiftand naar evenreedigheid ver. meerderen. Hiervan levert Colmar wederom een bewys op. Dat toch de Vorften en Staaten deeze even zo groote als eenvoudige waarheid altyd nog niet volkomen Willen begrypen! —» Nadat ik eenigzins wederom herfteld was, teisde ik over Huningen, eene franfche vesting aan den Rhyn, naar Bafel. 17-  ( 4öo ) 17 BiSCHRYVIiïG VAN EaSEL. Bafet heefr eene voortreffelyke ligging a n den Rhyn, welke hier van loop verair dert, en nu niet verder naar het westen , maar naar het noorden vloeit. De landftreek ■s in eenen maatigen afftand door eenen halven kring van fraaije bergen ingeflooten , enalleenlyk tegens het zuiden en het westen open. Het land rondóm de ftad fchynt ook hier, gelyk in den Elfas, en aan de bergftraat, een éénige groote tuin te zyn. De fchoone blaauwe Rhyn ftroomt midden door de ftad, en verdeelt dezelve in twee deelen, waarvan het ééne de groaier, het ander de kleiner ftad genoemd wordt. Beide tefaamengereekend , hebben eenen vry grooten omtrek; maar niet meer dan vyftien duizend inwooners. De grooter ftad is zeer oneffen, het plaveifel flecht, de ftraaten naauw en krom, en  ( 01 ) en de huiden voor het grootfte gedeelte op eéne ouder wetfche wyze zonder fmaak gebouwd. Bepige ftraaten loopen zo fteil af , dat men met geen wagen op de zei. ven ryden kan. Byna elk huis heeft, gelyk by ons de herbergen, zyn eigen uithang, bord , en wordt naar dit, maar niet naar zynen bezitter genoemd , gelyk by voorbeeld: in den zwarten beer , in den groenen ezel, enz. Dus verbeeldt men zich eene ftad vol herbergen te zien. Daarenboven ziet men aan elk huis, en wel voor een van de venfters in de tweede verdieping, óf twee regen eikanderen overftaande fpiegels, waarvan de één wat meer benedenwaards geplaatst is, óf . een kast van traliewerk. Beide dienen vcor de dame van het huis, om dat geene, hut welk op de ftraat gebeurt, te zien, zonder zelve gezien te worden. Want heeft zyeen traliewerk voor het venfter, dan fteefct zy 'er het hoofd in, en kan dan door de tus. fcfaen ruimten van het traliewerk gesiakkelyk in het rond zisn , ZOnder dat men hiar van beneeden zien kan. Heeft zy fcarêmo gen twee fpiegds voor het venfter, dar» *"> zy in hasr vertrek zittende, in hei één elk  C 46-2 ) elk een , die voorhy gaat, en in het ander, het welk naar heneeden gekeerd is, de geenen ontdekken , die haare huisdeur naderen. Dus weet zy reeds, nog vóór dat iemand aangediend wordt, wie in haar huis is gekomen. Deeze fchikking bewyst, myns hedun kens, twee zaaken , vooreerst, dat de Dames in Bafel even zo nieuwsgierig zyn, als de onzen, en ten tweeden dat zy in ingetoogenheid de onzen motten overtreffen; dit laatfte, dewyl zy zwaarigheid maaken, om zich aan het venfter te laaten zien,en het eerfte omdat zy evenwel niet willen afzien van lut vermaak, om de geenen die voorby gaan te monfteren. Ik wil ondertusfchen ook niet ontkennen, dat 'er fom tyd s ook wel een manshoofdje in het traliewerk fteeken, of zyne oogen op de ftraatfpiegels vestigen za'. Veele huizen van deeze oude ftad zyn van buitenbefchilderd , maar zonder eenigen fmaak, zodanig dat men thans begint , de kleuren met eene witte verwe over te fchilderen. Eenigen van deeze fchilderyën zou. den nog afkomftig zyn van den vermaarden Holbïik, die om zyne ongeregelde levens-  ( 4«J ) Wifewyzc zich dikwerf genoodzaakt vond, om tot de voor zyne konst onwaardige bezigheid van eenen kladfchüder ovsrtegaan om brood voor zyn hongerig Huis|ezTn en wyn tot lesfcbing van zynen eigêneh onverzaadelyken dofst, te verdienen. ;\rcn verhaalde my van deezen ongeregeld Jeevenden kórrftenaar de voigende grappige byzondérheid : Op zekeren tyd , dat hy aangenomen had om het huis van eene burger aihier te fchilderen, en den arb-ïd' dikwyfe afbrak, om in een naby gejeégen wynhais zyner\ onmaatigen drinklust te SeWedigeö , berispte de bewooner van' het huis hem'daarover, en dreigde hem, den arbeid aan eenen anderen te zullen opdraagen , Zo by i* het vervolg niet naarft/ger was. fïoi.Eei» belooHe beterfchap ; en indedaad z,s de bewooner van het huis des anderen dn-s zo dikwerf als hy naar den ftèjger omhoog zag, de afhangende beenen vsn den Schil, der, en geloofde dus, dat zyne waarfthoa. ™g van vrucht was geweest. Ma*r dewyl hy deeze beenen den geneden d.g óp dezelfde plaat? zag, wierd hy door de ver-  ( 4°"4 ) 4vondering daarover aangezet, om 'er op1^11»™^; en te zien , wat de man toch zo lang op dezelfde plaats deed. En ziet! het ware niet de wezenlyke beenen van Ho lbein, maar een paar gefchilderde beenen , welke de guit, die middelerwyl wederom in het wynhuis was, zo treffende had gemaakt.dat ze, van beneeden gezien, zyne eigene waare beenen fcheenen te zyn. Op de Bibliotheek te Bafel, welke onder andere merkwaardigheden ook verfcheidene overblyffelen van Erasmus en Ho lbe r n behelst, zag ik het vermaarde boek van den eerden: De lof der zotheid genaamd , waarby de laatfte allerhande kluchtige figuuren met de pen had geteekend. Een van deeze figuuren fielt eene onvoltooide fchitdery van eenen dronkaart voor, boven welkeERASmus eigenhandig den naam HoLBEmfchreef; een blyk, dat de boven verhaalde byzonder. heid van denzelven waarfchynelyk geene lastering mag heeten. Bafel is eene Akademie; welke echter zo weinig beteekent, dat men niet wel kan begrypen, waarom men dezeiven niets reeds voo  C 4ÖS ) voorlang heefr opgeheven. Men verzeker. ^ my, dat het geheele getal van deStudenten „,« boven de twintig beiiep , zodat'er Ufedwd meer Hoogleeraars, dan Studenten m™- ^eel^e'opmerkineftemdedaar. mede overeen. Want by een openlyk dis. Puut het welk geduurende myn verblyf a|. ^er gehouden wierd, telde ik indedaad by ^ dertig Hoogleraars, en niet meer dan ^ of zes Studenten, ivien disputeerde "ver de vraag: „ of men nok ;„ gelood " znaken eebrnik mag maaken van zyne re.. den? •• Uit wierd nu met ja beantwoord, maar alleen de omftandigheid , dat me„ dee' ze vraag hier nog voor Problematiek, dat is, voor zodanig eene houdt, waarover vddr en tegen kan geftreeden worden bewyst, dat de godgeleerde verlichting hier nog geene zonderlinge vorderingen kan gemaakt hebb n. Zeldzaam is het, dat alle de klokken en horologiën in Bafel één uur vroeger gaan dan de in andere landen; zo dat net'hief reeds één uurfhat, wanneer het rondom eerst middag is. De oorzaak va„ ^ rf wybing worde op eene verfcbiller.dé . il. DEEL. G e 6 UB  C 466 ) opgegeeven. Eenigen Hellen dezelve in den tyd , dat hier een Concilie of Kerkvergadering is gehouden, In dien tyd zeggen deezen, behartigden de geestelyke Heeren, die hier vergaderd waren, meer hunne eigene rust en gemak, dan de welvaart van hunne kudde, de christelyke kerk' Zy fliepen dus , van laate gastmaaien vermoeid, tot diep in den dag, en verfcheenen in de vergadering gemeenlyk veel laater, dan men bepaald had. Om hen nu wat vroeger op de beenen te brengen, liet men, in eenen goeden nacht, alle de uurwerken der ftad een geheel uur overfpringen. Anderen gelooven den grond van deeze afwyking in het volgende geval gevonden te hebben. De burgers van Bafel hadden eens voorgenomen , om eenen oproer aanterechten , en men had het uur van den naasten middernacht bepaald, om denzei/en te be. ginnen. De Raad hiervan verwittigd zynde, liet hierop in denzelfden nacht alle de klokken van de ftad het afgefprooken uur overfpringen, en in plaats van twaalf, één uur flaan. Hierdoor wierden de oproerigen in de war gebragt. Elk verbeeldde zich , dat hy het uur had  ( 4-5? ) "V ft» « gerust WMgebtefB,, Le oofdee!k)datdeoverigefaamen^nneIingen van voorneemen waren veranderd. Hy "fd 2ich dus «*M.'Ü zo fep deV00r. genomen oproer h het riet. - Anderen geeven nog andere oorzaaken op. Doch dit 2y, zo het Ml he( f evenwei fn allen gevalIe teJJ minflen ^ zaam, zo niet ongerymd te zyn, dat men thans, dewyl de oorzMk van deezeafwyWnS va„ het gewoone tellen van de uuren "'et meer plaats heeft ■ nochthans blyft voortgaan, om de ftaJs horologiën één ""rvroege, te laaten gaan Maarhier "ebben myne jonge Leezers wederom gelegenheid te leeren, hoe onbiilyk het is, om zekere inrichtingen te berispen, vdór dat ««.op eene voldoende wyze onderzocht neeft, of 'er voor een verandering, of voor het geheele affchaffen van dezelve, tot hier toe misfchien niet onöverkomelyke zwaarig^den in den weg moogen liggen. De zaak ' naan,e,J* aldus geleegen. Men wenschte reeds lang, om den flag van het uur by de horologiën van Bafel met dien in andere °2 2 lao-  ( 468 ) landen wederom gelyk te maaken; maar men vond dat de zaak moeijelyker was, dan ze, van verre befchouwd , fchynt te zyn. Het Volk is 'er nu eens aan gewoon, om ten één uuren den middag te hebben, ten zeven uuren mtt den arbeid uittefcheiden; en het volk van eene gewoonte wederom aftetrekken, is -- welke zaak het ook zy — indedaad geene kleinigheid. Evenwel had de Raad van Bafel eenmaal vast befboten , om de zaak doortezetten. Hy gaf 'er last toe; en alle de horologiën der ftad wierden één uur terug gezet. Maar wat gebeurde? Alle beezigheden geraakten in wanorde; de groote lint - fabrieken Honden ftil; het was naby, dat men eenen gebpel oproer had te vreezen. Wat zou men daarby doen? Zou men de zaak hardnekkig doorzetten ? Dit kan zelfs in eenen Staat, die willekeurig geregeerd wordt, niet altyd , en in eenen vryën ftaat volftrekt nooit gefchieden. De wyze Vaders van dit klein gemeenebest vonden , na vjorafgaande raadpleegingen, raadzaamer, om de zaak wederom op den ouden voet te brengen, dan de rust en de welvaart van het geheele land om zulk eene kleinigheid in de weegfchaai te  ( 4e-Q ) te (lellen. De uurwyzers wierdea op nieuws één uur voortgezet, en ejk ging nu weder aan zyn werk. Berifp nUj Jonge Reiziger ! maar zeg ons ook tege' 'yk, koe men het beter had kunnen maaken ? De burgerlyke geftéldheid van de kleine Republiek Bafel fchynt thans een van de wysten en gelukkigften te zyn. Welëer was zy het niet, en het koste bfoed, om de Rechten en de magt van den Raad en de Burgery in het heerlyk evenwigt te brengen , waarïn zy thans zyn. In dien tyd was dé ftaats-geftéldheid van Bafel volkomenaristokratisch, dat is de geheele wetgeevenda magt was in de handen van eenige aanziennelyken, die den zogenaamden kleinen Raad uitmaakten. Men had ook wel eenen grooteren Raad, die de Burgery vertegen, woordigdë; maar het gezag en de invloed vatrdenzelven was van tyd tot tyd te niet geloopen. De kleiner Raad riep denzelven byeen, maar flechts dan, wanneer hy wil de, en om flechts /a! te zeggen, tot het geen reeds was beflooten. Toen kwamen'ereenige Welen in het volk op; waagden hun leven, Gg 3 ruk-  ( 47o ) rukten hunnen onderdrukten medeburgesen den doek der flaverny van de oogen af, op dat zy hunne fnaadheid en bunue rechten zien zouden; ftookte hen aan en — verwekten een oproer. Dit kostte nu wel eenigen van deeze Patriotten het hoofd; maar hun bloed was het zaad, waaruit vryheid en burger-geluk ontlooken. Sedert dien tyd moet de groote Raad , die de Burgerey vertegenwoordigt, alle veertien dagen vergaderen, en eik lid van denzelven moet in 'tbyzonder gevraagd worden: ofhy ookeenig bezwaar,of eenigen anderen voor. (lag tot het algemeene welzyn heeft voorteftel. len? En 't geen op deeze wyze wordt voorgefteld, is geenszins vruchteloos gefprooken; het wordt veelmeer met eene eerbiedige op. lettendheid gehoord, en , indien het kan ge. fchieden , ook indedaad opgevolgd. Sedert dien tyd verkeeren de Heeren van den Raad met de Rurgers, als goedaardige Va. ders met hunne kinderen. Alle de ftaatsbeezigheden worden openlyk verricht, en na elke zitting van den Raad kan elk Burger, die het begeert, zich door middel van gefchreeven briefjes het verhandelde van dien dag las-  C 47r ) laaten berichten. Zy neemen 'er ook indedaad allen deel in , dewyl ze allen thans ondervinden, dat zy leden zyn van een huisgezin waarïn niets kan gefchieden . waarïn niet allen een even grojt belang Hellen. Tot dat einde komen de mannen, die men *mmli (Kameraars) noemt, dagelyks in J^rue gezelfcbappen byëen. Hier wordt by ^n pyPje,van niets anders gefprooken, dan van publieke zaaken. Hier wordt de rep„. bl.keinfche geest gevoed, en veele zaaken worden'er verhandeld, welke de algemeene welvaart kunnen bevorderen. Al het ondereind der Handen wordt hier ten eenemaal ter zyde geHeld, en de kteêrmaaker by voorbeeld, zo by anders flechts een ver', ft^igmanis, mag hier zeer wel naast den aanzieneiykHen Heer uit den Raad zitten zyn pypje rooken , en over Haatszaaken met hem .preeken. Eéne zaak flechts heeft my by deeze Kameraars niet kunnen behaagen dit «yk: d,t de leden Wnefth^ gezelfchap omtrent van denzelfden ouderdom moeten zyn. De Jongelingen hebben hunne «MM* Plaatfen voor zich; de mannen 20 00k de <^enengrysaards. °« * Het  ( m ) Het zoude, myns oordeels heter zyn, wanneer de leden v?n eenen verfchil'er.den ouderdom byéén waren Dan zou de jongeling zyne vlugheid san den grysaard, de grysaard aan den jongeling zyne ondervindingen en zyne ïype fcundigbéden kunnen mededeelen , en beiden zouden onbetwistbaar daarby winnen de laatfte in doorzicht, de eerfte in genoegen. Ook zou de jeugdige blymoedigheid dor den ernst van de ouderdom gemaatigd en tegen buire:;fpoorigheden beveiligd worden; en dit zou zeer voordeelig zyn voor de zeden en voor het algemeen geluk. Ook hier, gelyk overal, klaagen braave en wyze vaderland - minnaars over de toeneemende weelde , welke zich met elk jaar al verder verlpreidt, en , als een verflindende worm , aan den wortel der gelukzalig, heil van byzondere huif gezinnen en van den geheelen kleinen Staat knaagt. Deeze klagte is, zo men het tegenwoordige Bafel met het voorige vergelykt, zekerlyk gegrond; doch zy is het niet voor den reiziger, die deeze ftad met andere fteden van de zelfde grootte vergelykt. Deeze ontdekt hier veelmeer over het geheel eenen gtaad van een^  ( 473 ) eenvoudigheid en reinheid van zeden , welke hy op andere plaatfen vruchteloos zocht. Dc edele vrouw van eenen Meefier, dat is, van eenen Heer uit den Raad , die tevens hefebermheer en fpreeker van zeker gilde is, volgt hier den franfehen aait in kleeJing, levenswyzeen zeden weiniger, dan de vrouw van eenen kleêrmaaker in andere groote fteden; en de hoogde graad vanbuitenfpoorigheid, waarvan men de mannen befchuldigt, is, dat zy fomtyds een tuinhuisje bouwen, en wat meer, dan hunne beezigheden toelaaten, in hetzelve met eenüe vrienden by. eenkomen, om te Jcköppelen, dat is, een glas wyn met eikanderen te drinken. Maar dat de toon van het serieel hier nog op zuinigheid , naarftigheid en ingetoogenheid moet gedeind zyn , blykt onder anderen uit de berispende benaaming, welke het volk aan een tuinhuisje van dien aart heeft gegeeven , dewyl men het noemde : winstvreeter —. De huizen, waarïn men hier weelde in eenen hoogen graad ontdekt, zyn zo zeldzaam, dat zy voor eene uitzondering moeten gehouden worden. De lint-fabrieken in Bafel, de grootrten °S S en  ( 474 ) en voordeeligften van dien aart, zyn te bekend, dan dat ik noodig zou hebben, om dezeiven te noemen. IVlaar over't algemeen heerscht in en rondom Bafel eene naarftigheid, en dis ook een weiftand, welke beide voor iemand, die uit Nederfaxen hier komt, groote verwondering verwekt. Tot een (taaltje, hoe zorgvuldig de inwooner van Bafel van alles, wat nuttig is, tot zyn voordeel weet gebruik te maaken, moge onder anderen de volgende kleine opmerking dienen. Ik deed in gezelfchap van eenige vrienden een fpeelreisje op het land, en wy reeden voorby eenen akker, welke door zyne bonte vertooning, myne oplettendheid reeds van verre tot zich trok. Wy kwamen nader, en nu zag ik met verwondeiing, dat de geheele akker met woüe lappen van allerlei kleuren bezaaid was. Wat betekent dat, vroeg ik eenen myn er vrienden; heeft misfehien een kltêrmaaker hier zyne werkplaats gehad? Neen ; antwoordde de vriend, 't Geen gy ziet verftrekt tot mest- Deeze lappen geeven, wanneer ze ondergeploegd worden, aan het land even zo veel nieuwe vruchtbaarheid, als de beste mest. Gy ziet, dat wy  ( 475 ) v/yZwitfers de konst verftaan, om voordeel tedoen met zodanige dingen, welke men elders gemeenlyk voor nutteloos wegwerpt. Ikwenschte, dat myne jqnge Leezers met opzicht tot het genoegen, het welk ik ondervind by opmerking van dien aart, met my mogten overëenftemmen. Het zymy dus vergund, om hen de gronden optegeeven, waarom ik my telkens zo hartelyk verblyde , zo dikwerf a's ik gelegenheid heb, om eenig nieuw - uitgavonden middel te ontdekken , waardoor neering , kostwinningen de openlyke weiftand bevorderd worden. Ik ondervind by zodanige gelegenheden , vooreerst zeer veel genoegen over de fteeds meer vorderende uitbreiding van het menfchelyk verftand, over de ver. meerderde en vermenigvuldigde werkzaamheid der menfchelyke krachten; de mensch wordt my dan met zyne verhevene zielsvermogens van tyd tot tyd eerwaardiger, en ik ben grootsch en trotsch op de gedachte: .. dat deeze menfchen myne broeders zyn, „ en dat ook ik een mensch ben. " Maar ik ondervind bydiergelyke gelegenheden ook nog eene-andere reden tot Wydfchap , naamelyk deeze : ïlk  ( 416 ) Elk, die gewoon is, een weinig rond te zien, weet, hoe zeer de behoeften'der menfchen federt eenigen tyd zyn vermeenigvuldigd geworden, en dat meer.igësn daar. door allengs in het geval komt, dat zyne inkomften niet meer luimen opweegen te* gen de fteeds meer toeneemende uitgaaven. IVIet elk jaar behoort 'er meer toe, om naar zynen ftaat te leevcn, zich naar zynen ftaat te klceden , naar zynen ftaat te woonen en zyne huishouding interichten, naar zynen ftaat te eeten en te drinken, zich naar zynen ftaat te vermaaken, en met menfchen van denzelfden ftaat m eene gezellige verbintenis te Haan, onze ftaat moge die van eenen bezembinder, of van eenen ftaats^ienaar zyn. Daarentegen zyn de inkomften in veele, mogelyk in de meeste huisgezinnen van alle ftanden gebleeven, gelyk zy voor honderd en meerder jaaren waren , toen men veelen van die behoeften , welke hedendaags tot de noodwendigheden des levens geree. kend xvorden, in 't geheel nog niet kende. En wat is nu hiervan het gevolg ? Dit: dat de menfchen over 't a'gemeen , en byzonder de huisvaders, van drukkende zoi-  (. 477 > zorgen der neering, dikwerf zelfs van moedeloos maakende zorgen, over den last van fclnilden gekweld worden; dit, dat het myne en het uwe telkens voor de menfchen gewigtiger wordt, dat in deezen opzichte de gering, fte kleinigheden meer dan ooit ernftig wor* den, en men meer dan ooit daarover in twis geraakt, eikanderen benydt, vyanden wordt, en de één den anderen vervolgt; dit ein'. delyk, dat de verzoeking tot bedrog, onderdrukking en listige -fl-reeken, daardoo'r hoe langs hoe fterker en onwederftaanbaarcr wordt. By deeze gefteldheid van zaaken fchynt het my dus eene .recht groote wel' daad voor het menschdom te zyn, om nieu. we middelen van verwerving en bezuiniging uittevinden, nieuwe takken van neering voor zich en zyne medenenfchen te helpen aanleggen en verbreiden , en over 't algemeen de behulpzaame hand te bieden, „ dat 'er „ meer verworven en minder verkwist „ wordt." Dus verblydeikmy daarover zo zeer, zo dikwerf als ik kleine of groote daarop doelende nieuwe uitvindingen, fchikkingen of toeftel zie; en ik zou my verbeelden geen geringe verdienfte omtrent het menschdom ver-  ( 478 ) verworven te hebben, wanneer ik in ftaat moge weezen, om deeze denkwyze allen my* nen jongen Leezeren te kunnen inboezemen. IVlogten 'er toch zeer veelen , onder hen gevonden worden , die zich - zeiven en my en andere menfchen lief genoeg hadden,om my ter verwerving van deeze verhevene verdienfte behulpzaam te zyn, en op het oogenblik te befiui'ten, om zowel voor hun ei gen perfoon zo zuinig te zyn en zo veel te verwerven , als mogelyk is, als ook alles, wat de zuinigheid en de zucht tot verwerven by andere menfchen kan bevorderen', naar alle rncgelykheid te begunftigen, aantepryzen en te helpen verfpreiden! — JMen ontdekt te Bafel, gelyk in alle berg. achtige lanaftreeken, eene meenigte van menfchen, byzonder van devrouwelyke fekfe , met gezwollen halzen of zogenaamde Kroppen; en in zulke gewesten is het byna c-er.e zeldzaamheid iemand te zien, die 'erin 't geheel niets van heeft. De waare oorzaak van dit ongemak fc'nyne tot hiertoe nog niet ontdekt te zyn. Eenigen hebben gezegd ,■ dat het uit de Berg-lucht ontftaat; anderen, dat de fchuld van hetzelve te vinden  ( 479 ) den was in het water van zulke bergachtige iandftreeken, het zuiverde en gezondftewa. ter ïmmers, het welk men kan genieten! Maar wanneer het één of het ander de oorzaak daarvan is; vanwaar komt het dan dat niet even zo veele mannen als vrouwen met dit ongemak geplaagd zyn, dewyl im. mers beiden dezelfde lucht en hetzelfde w3ter genieten? Ook heeft men gezegd, dat het voornaamelyk daarvan kwam ,■ dat de vrouwen en meisjes in bergachtige gewesten gemeenlyk zwaare lasten op het hoofd dra gen, waardoor haar hals op eene onnatuurlykewyze wierd uitgezet; maar hier moet ik wederom vraagen : vanwaar komt het dan, dat voornaame vrouwen, die niet gewoon zyn, om, behalven haar hoofdroouel zwaare lasten te draagen, toch even zo wel, als de vrouwen van iaaHer (landen, haaren krop hebben ? En vanwaar komt het, dat de vrouwen op den Hartz , die zo veel ik heb opgemerkt, alles op den rug, en zelden of nooit iets op net hoofd draa. gen, even zo zeer aan dit ongemak onder, worpen zyn, aJs andere bewoners van mergachtige Janden ? By  ( 48o ) By my is eene gisting opgekomen. De Geneesmeesters moogen onderzoeken , of dezelve gegrond is. Zy is de volgende: De bergachtige landen hebben, met opzicht tot het klimaat, dit byzondere, dat aldaar hitte en koude, en wel beiden in eenen hoogen graad, meermaalen en fpoediger met e!« kanderen afwiffelen , dan op het vlakke land. Nu is de hemel van wolken ontbloot, de zonne ftraalen fchieten tegen de hooge en voor een gedeelte rotsachtige bergen ran, en worden van dezeiven weêromgekaatst; de wind heeft zich óf in 't geheel gelegd , óf hy komt juist vandaar waar de bergen hem tegenftaan en beletten in het dalteblaa. zen; de lucht ftaat ftil; daardoor ontftaat eene zwaare hitte, zo dat menfchen endieren fmachten. Nu ziet mende vrouwen haare haken ontblooten, welke by den nacht en des morgens, wanneer het in zulke landftreeken gemeenlyk koud is, met doeken waren omwonden geweest. Het duurt niet lang, of de wind fchiet om; of de onweêrswolken llygen uit het gebergte op; of het donderd en bükfemt; en in één oogenblik is de lucht, welke eenige minuuten tevoo. ren  ( 4PI ) ren gloeide van de hitte der zon, tot ee= nen merkelyken graad verkoeld. Nog eerde vrouwen de noodzaakelykheid ondervinden, om van haare weggelegde doeken gebruikte maaken, is de fterke uitwaasfemingvan haare aan de bedekking gewoone halzen geftremd, ftaat ftil, en veroorzaakt eene zwelling ; zie' daar aanleiding genoeg tot den krop! De mannen, die hunne halzen niet tedikwyls ontblooten, komen ook niet zo dikwyls in dit geval; en in vlakke landftree. ken , alwaar de avond-of ochtend-tyd, zo wel als de nacht gemeenlyk minder koel is, zyn de vrouwen minder gewoon, om haare halzen met doeken te dekken ; en zo zy zich al eens by eene buitengewoone zomer. hitte ongemeen fterk ontblooten , zyn ze minder bloot gefteld aan eene fchielyke verkoudheid; dewyl gemeenlyk hitte en knu. de in vlakke landen niet zo fchielyk en niet zo fterk met eikanderen afwisfelen. Hierom zyn ook de kroppen aldaar zeldzaamer. Indien nu deeze myne opmerking niet van grond ontbloot was, dan zou ook het middel, om de kroppen uit de waereld te helpen, tevens gelukkiglyk ontdekt zyn. Men II. Deel. Hh "" zou  ( 48i ) zou naamelyk dê bewooner9 van bergachtige gewesten den raad moeten geeven, om hunne kinderen van de wiegafte gewennen,om in elk jaar-faizoen en by alle foorten van weer, de halzen óf nooit te bedekken, óf altyd en zonder uitzondering bedekt te houden. Het laatfte zou zeer lastig zyn, en men zou hen daartoe niet ligt kunnen overhaaien; dus zou ik zonder bedenking het eerfte aanpryzen. Nadeelige gevolgen zou men daarvan in 't geheel niet te vreezen hebben: want waarom zou de hals niet even zo wel, als het gezicht en de handen , aan eene geftadige ontblooting gewoon, en tegen eiken indruk van eene afwisfelende hitte en koude gehard kunnen worden? Dezaakisgewigtig; zy verdiende van kundige Geneesmeesters on. derzocht, en dan door proefneemingen volkomen bevestigd te worden. Het is aanmerkelyk, dat de twee deelen van de door den Rhynftroom gedeelde ftad Bafel, eikanderen, wat den grooten hoop be • treft, even zo hartelyk haaten, als de twee door den Mainftroom gefcbeiden fteden Frankfort en Sachfcnhaufen ; niettegenstaande de eerfte zo wel als deeze laatfte door ilur- gers  ( 4S3 ) gers van éénen ftaat bewoond worden. Dii is zeldzaam! Even a'söf bet water vaneenen tusfchen - vloeijenden ftroom in ftaat was, om al het gevoel van nabuurlyke en patriötfche broederliefde te verdooven! By het gemeen te Bafel wordt deeze wederzydfche, onvriendelyke haat door eene kleinigheid gevoed, waarby ik my verwonder, dat dezelve de oplettendheid van de wyze Vaders van deezen vryën Staat tot dus verre fchynt ontglipt te zyn. Naamelyk , in eenen rooren , aan het einde van de Rhynburg, is een uurwerk, en buiten den tooren een fteenen menfchen - hoofd , het welk met het uurwerk zodanig verbonden is, dat het in elke fecun. de eene afgrysfelyk lange tong tegen de kleiner ftad uitfteekt en telkens wederom inhaalt Zeer duidelyk fchynt deeze Iaage grap opee. ne verachting van de burgeren van dek/et. ner ftad door de inwooners van de grooter te doelen; en onbetwistbaar brengt deeze onbefchaafde boert nog altyd het zyne toe om den wederzydfehen haat van beiden but'. geryën aantekweeken en op de nakomelingen voortteplanten. Want juist zulke laffe dingen zyn het, welke op de gemoederen van hff£ Hh a. »  C 184 ) rneene volk het meest werken ; en dus zou ik, wanneer ik een lid was van den Raad te Bafel, geen oogenblik aarzelen, om'erop de nadrukkelykfte wyze op aantedringen, dat 'er van deeze zotheid een einde wierd gemaakt, en dat naen dit vvanfta!lig hoofd de lelyke tong uittrok. Indien men al een zo genaamd fVaarteken op deeze plaats wilde hebben , waarvan de reizende ambachts - knecht in zyn vaderland iets kon verbaalen, zou ik raaden om het uurwerk zulk eene gedaantete geeven, dat 'er zich byelke fecunde eene hand met eenen olyftak tegens de kleiner ftad moest uitftrekken. Waarom ? Dit zullen myne jonge Leezers wel van zeiven kunnen denken- • >  C 485) 18. Rsrs van Basel over de vjer woudsteden naar schaffhaus£n rn kaar deh rhyn-val. Deeze reis, welke tien mylen bedraagt, behoort mede tot de aangenaamften , welke men doen kan. De weg loopt naamelyk, voor het grootfte gedeelte, tusfchen eene dubbele rei van kleine bergen, welke overal zeer fchilderachtige uitzichten vormen, en door eene vruchtbaare valei gefcheiden worden, welke den hier nog jeudigen en dus dartelen' Rhynftroom tot eene loopbaan dient. Ik noem denzelven dartel, omdat hy in alle deeze gewesten, niet gelyk een ouden deftigen ftroom, die reeds meenig land heeft dporgekruisd en tot zyn einde nadert, langkzaam vloeit; maar gelyk een fiere jongeling, die de volheid van zyne kragt niet weet te verbergen , en de groote levens - reis met loopen, huppelen en fpringen begint. Hy vloeit H h 3 hier  ( m hier riet, maar fchiet met de fnelheid van eenen pyl voort, raast tusfchen de rotfen , welke hem beperken, woedt fchuimt en ver heft zich by de fteenen , welke hem in den weg liggen, en welke hy vruchteloos poogt rcede te fleepen. En wat voert hy met al zyn geraas uit? En wat nut brengt hy de waereld toe? Niets! Hy is naauwelyks in ftaat, om een klein visfchers - fchuitje of viachtfcheepen van eenig belang te d raag en, en daardoor handel en handteering te bevorderen; neen; hiertoe is hy niet 'n ftaat! Zie hier uw beeld, ó Jongeling! die gy alles met eene hartogtelyke drift onderneemt, .en den weg der beezigheden, welke regel» matig wil bewandeld, maar niet als in eennen ftorm op eene ongeregelde wyze wil doorgehuppeld zyn , met loopen, fpringen en potfemaaken begint! ■ De zogenaamde vier woudlieden, Rhynfelden, Scckingeri, Laufeniurg en Walljcut , welke men op deezen weg doorreist, liggen wonder! vwrlyk fraai en ten djele zeer fchilderachtig; vooral Lauftnburg. Hier wordt de fihyn door rotfen zo kou famen geperst, dat  ( 487 ) dat de breedte van den eenen oever tot aan den anderen, naauwlyks vyftien tot twintig flappen bedraagt. En in deezen benaauw den ftaat moet hy nu daarenboven nog eenige ellen diep van eene fcherpe rots nêer vallen; waarby hy een vreesfelyk getier maakt, en zodanig fchuimt dat zyn anderszins blaauw water eene geheele lange ftreek in melk fchynt veranderd te zyn. In de kleine ftad zelve ftygtook een ftyle rots op in de lucht, waarop een oud half - vervallen bergkasteel met eene kerk ftaat, het welk in de fchildery van de geheele wilde en fchilderachtige Iandftreek, van eene uitfteekend goede uitwerking is. Deeze woudlieden hebben hunnen naam van het aan de oevers van den Rhyn beginnende en verre in Schwaben voortloopende zogenaamde Zwartwoud, (Sch warzwald), een ruuw met bofchaadje bedekt gebergte het welk ten deele aan het huis Oostenryk, ten deele ook aan den Hertog van Wurtenberg, den Markgraaf van Baaden en verfcheidene andere Graven en Heeren behoort. De vier woudfteden zeiven ftaan onder de regeering van Oostenryk. Hh 4 Men  ( 488 ) Men meent hier eensklaps in een van Duitschland verafgelegen land gekomen te zyn: zo zeer verfchillen de inwooners van deeze ruuwe woud - gewesten van andere Duitfchers, door kleeding, taal en zeden. Zy fpree. ken reeds de taal der Zwitfers; en de kleeding van de manren, welke zwart is, beftaat in een kort jakje vol plooijen, lange en wyde broeken, eenen hoogen puntigen hoed in de gedaante van een broodfuiker. en een witte kr.-ag om den hals, gelyk men by ons alleenlyk nog in oude portraitten ziet. Hierby draagen zy eenen langen, gemeenlyk pik-zwarten Joodenbaard, welke hen nog meer eene zeer ouderwetfche en buitenlandfche gedaante geeft. De vrouwelyke kleev ding komt zeer naby die, welke eigen is aan de vrouwen op het vierland, onder het gebied van Hamburg Zy beftaat naamelyk in een rood en groen geftreept borstrok, eenen in oneindig veele plooijen gelegden rok van dezelfde kleur, roodekousfen, eene geele koperen keten om het lyf, lang neêrhangend gevlochten hair, en eenen kleinen, witten ftroohoed met vier hoeken. Zulk eenen wanftdtlgen zomer-hoed ziet men ook in  ( 489 ) in plaats van den boven befchrevenen puntigen hoed, veele mannen draagen. De heerfchende Godsdienst van deeze Jandftreek is de Roomsch kathoiyke Dus hoort men ook van de menfchen , die men ontmoet, niet den in Proteftantfche landen gewoonen groet; goeden morgen! of: goeden dag! maar den on derde Roomfchen v0or een Protestantsch oor zeldzaam klinkenden :„ Geloofd zy Jefus Christus! " waarop men danooknïet: ik bedank u! maar; „ in eeuwigheid!" moet antwoorden. Waartoe dient deeze vroomfchynsnde taal by zodanige gelegenheden, waarby immers naauwelyks iemand by dat geene, hetwelk hy flechts werk. tuiglykuitfpreekt, niet het min (te denken zal, het welk deeze woorden eigenlyk betekenen ? In myn geheel leven heb ik niet meer beedelaars gezien, dan hier in de landftreek van de vier woudlieden; en in myn geheel leven heb ik in beedelaars de verhevene menfehelyke natuur niet meer verlaagd gezien, dan hier. Zy bidden en fmeeken niet flechts, gelyk elders: neen! zy werpen zich voor u reeds van verre in meenigte neêr op de knieën en bidden u aan. Eene fchandelyke Hh 5 ver-  ( 490 ) vertooning indedaad ! . . Eenige jaaren geleeden kwam de Keizer door deeze landftreek. Mogt hy toen toch indedaad onbekend gebleeven zyn, om van deeze ongelukkigen even als andere reizigers, aangeval. Jen te worden! Dit gezicht zou zyn groot hart ontroerd, en de befcherm■ engel van het menschdom zou zyne verhevene ziel de gedachte ingefluisterd hebben: wat zal het baaten, om op de vergrooting van myne Staaten en op de vermeerdering van myne onderdaanen te denken, zo lang 'er nog zo veelen van myne aangeërfde onderdaanen onder de ellende zuchten,en beneeden de waardigheid van het mepschdom zo diep verlaagd zyn? De wangen van dien grooten Menfchen vriend zouden by deeze gedachte gegloeid hebben, en zeker is het, dat het voorneemen in zyne ziel tot rypheid zou gekomen zyn : eerst zal ik myn aangeërfd volk gelukkig maaken; en eerst dan, wanneer'er geen ellendeling, die door menfehelyke hulp kon gered worden, in myne ftaaten meer gevonden wordt, eerst dan zal ik rond zien, of 'er ook in andere landen nog meer ongelukkigen zyn, die ik myne befcherming ea  ( 491 ) en myne hulp kan aanbieden. — Maar, he. laas! de goede Vorften leeren meestal alleenlyk de fchitterende zyde van hunne {laaten kennen, zelfs dan nog, wanneer zy dezeiven ook nog zo dikwyls doorreizen ; dewyl de hen overal omringende vlyé'rs en de kleine volkstirannen en volksonderdrukkers alles van hen weeten te verwyderen, wat hun de oogen zou kunnen openen, en hen overal alles in den weg weeten te brengen, wat de ge. wenschte misleiding maar eenigzins kan bevorderen. Dit is zeer beklagenswaardig. Dit is een groot ongeluk voor het menschdom ! ■ De dag op welken ik naar Schafhaufen reisde, was zo helder, dat 'er zelfs niet het kleinfte wolkje aan de lucht te zien was. Maar toen ik aan de andere zyde van WalcU fchut, alwaar de oever van den Rhyn tea noorden, langs welken de weg heen loopt, tot eene aanmerkelyke hoogte opftygt, my. ne oogen naar het zuiden richtte, fchrikte ik by het onverwachte gezicht van eene lange wolken - bank, welke klaar gelyk fneeuw, en blinkende gelyk ys, boven de tegenover- itaande  ( 4Ü2 ) ftaande bergen hoog uitftak. Van waar is toch , vroeg ik mynen reisgenoot, op eenmaal dat gebergte van wolken gekomen ? Myn vriend zag derwaards; maar eer by my nog kon antwoorden, ontdekte ik mynen mis. flag en zag met verbaasdheid , dat dat geene, het welk ik voor blinkende wolken had gehouden', eene rei van ysbergen was, welke zich door de Cantons Glarus en Bern uitftrekken. Nooit heb ik een verbaazender gezicht gezien. Ik deed onsrycuig ftil houden , en gaf my ten eenemaal over aan de aandoeningen van verwondering, welke dit prachtig tafereel elk, die het voor de eerfte maal ziet, noodzaakelyk moet inboezemen . Wy recden nu verder. De hoogte verminderde; en de weg liep wederom tusfchen aangenaame kleine bergen heen, welke zeer fchilderachtlge landfehappen vormen. Maar de verhevene ysbergen wierder ons ontrukt; en weg was myn fmaak aan alle de overige fchoonheden der natuur, welke de lieve kleine bergen my aanbooden. Ik was toornig op deezen, omdat zymy het uitzicht naar deeze bergen hernamen. Had het aan my geftaan , zy zouden tot in het middenpunt der aarde weg  ( 493 ) weggezonken zyn, zo groot was myn tegen, zin tegen dezeiven. Zo weinig had ik in 'i vervolg geneegenheid voor eenige andere fchoonheid der natuur buiten de verhevene fraaiheden van de eenmaal geziene vertoomng der ysbergen." Zie! dacht ik eindelyk, nadat myne po. ging, om dat groote gezicht nog eens deej. achtig te worden, telkens vruchteloos bleef: hoe wysfelyk de goedertierene hemel het vooruitzicht in het toekomende leven voor ons heeft verborgen ! - Niet dan in de omliggende landftreek van Schaffhaufen, hadden wy nog eens het groot genoegen, om een verheven gezicht op de ysbergen te hebben. Maar daardoor verloor ik ook ten eenemaal al het gevoel voor elke kleiner• fchoonheid der natuur, waaraan de ligging van deeze ftad zo ryk is. Dit laatfte weet ik alleen als eene gefchiedenis; ondervonden heb ik het niet. Schaffhaufen ligt aan den Rhyn , die reeds van hier tot Laufen toe •—. een half uur van daar zulk eene afloopende rotsachtige bedding heeft, dat deeze geheele ftreèk flechts een eenige groote water val fchynt te  C 494 ) te zyn. Hier ligt over deezen ftroom eene merkwaardige houten brug, welke misfchien de eenige in haar foort is. Want hoewel zy zo veel voeten lang is , als 'er dagen in het jaar zyn — naamelyk drie honderd en vyf en zestig heeft zy evenwel niet éénen pylaar noodig, omdat zy door een konftfg zogenaamd hangwerk gehouden wordt. Zy rust thans wel indedaad op eenen van de voorige fteenen brug overgebleven pylaar: maar wanneer men den zin van den bouwmeester was gevolgd, zou men ook deezen weggenomen hebben. Het fchynt echter, dat men wel gedaan heeft, hem hierïn niet te volgen; want fchoon de brug nog niet zeer lang heeft geftaan, is dezeiven nogthans zodanig doorgezakt, dat deeze pylaar haar thans indedaad van zeer veel nut is. Het water van den Rhyn is hier zoblaauw, dat men naauwlyks anders denken kan, dan dat het werklyk geverwd is; maar wanneer men'er meteen glas water uit fchept, dan is het zelve zo klaar en wit als kristal. Midden in Schaffhauzen verheft zich een kleine ronde berg met een oud kasteel, waarop de geene die niet kort te vooren de ysbergen het ft  ( 495 ) hééft-gezien, een zeerbekoorlyk uitzicht geniet. Ik was wel op deezen berg; maar om de reeds aangeftipte reden genoot ik'er niets van. Deeze ftad is veel kleiner, dan Bafel; ook heeft dezeiven niet meer dan negenduizend inwooners. Voor het overige zyn de gebouwen evenzo ouderwetsch, alsinde voornoemde ftad. De hoofdbedoeling van myne reis herwaards was, om den vermaarden Water - val vm den Rhyn by Laufen, een half uur achter Schaffhaufen, te zien. Dus vergenoegde ik my , om flechts de eene en de ander gewig. tige kennis te maaken; waarop wy dan vervolgens in gezelfchap van eenige nieuwe vrienden derwaards reeden, om dit aanmer. kelyk toonneel met onze oogen te zien. rvlyne verwachting wierd hier geenszins te leur gefteld ; maar het doet my leed, dat ik waarfchyne'yk de verwachting van myne jonge Leezers zal moeten te leur ftellen. Want, is 't niet zo, gy verwacht, dat ik, gelyk andere reizigers, die deezen prachtigen water - val hebben befchreeven , met een kloppend hart, met beevende leden , mee eenen opgefpalkten mond en met eene traan  ( 495 ) traan in het oog daar ftaan , en u het ééne verrukking - ademend O! en Ach! na het ander zal voorkraayën ? Zoudt gy Hit denken ? Hoort dan, wat 'er gebeurde! Zo als wy de ftad hadden verlaaten , hoorden wy allengs den donder van den nog verren water val, als het dof gedruis van een van verre opkomend on weder. Het gedruis nam toe, naarmaate my meer naderden, en myne verwachting wierd van tyd tot tyd fterker ingefpannen Thans kwamen wy op één van de twee bergen , tusfchen welke de Rhyn zich ncderftort; en het groote toonneel lag daar voor onze oogen, Heerlyk! riep ik uit; fprong fchielykden wagen uit, ftond en weidde een tydlang de oogen aan een tafereel der natnur, het welk indedaad boven ade maat groot en fraai is. Men verbeelde zich eene reeds vry fterken ftroom, welke van eene rots af valt, die omtrent twaalf vademen hoog is. Höo dat raast en fchuimt! hoe dat fproeit, zich verheft, en golft en kringen vormt! En wanneer daarenboven nu nog de zon daarop fchynt, hoe dan de regenboog op deftuiven- de melkwitte waterwolk affteekt ! ■ ■ lieer  ( 49? ) Heerlyk! zefde ik; maar voelde Indedsad noch hartklopping, noch beeving der leden. Ik zag wederom derwaarts, vestigde my fie oogen voornaamelyk op de antieke fteen. hoogten, welke naven op de rots, gelyk toorens boven het water uitfteeken, en met de woede van den geweldigfchietenden ftroom den fpot dryven ; dan op den aangrenzenden berg van rots, op wiens kruin het bergkasteel Laufen lynrecht in den waterval neerziet (*) ; dan op de draadmoolen, welke digt by den water - val op de zelfde rots ligt, waarvan de ftroom nêerftort, en van het vallende water van den Zeiven gedree. ven wordt; en ook op het geheele omlig> gende half woeste, half met wyn beplantte berg -gewest; en zeide wederom; heerlyk! maar gevoelde nog geen hartklopping, noch beeving in de leden.. Nu klommen wy den berg, waarop wy fton- den» £*) Maar de geene, die het lieeft gebouwd, moet geen grout vriend vaa watervallen geweest zyn, dewyl hy aan de zyde van den waterval, zo ik recht gezien heb, zelf niet één verder heeft jeplaattf» II. Deel, li  ( 4S8 ) den, geheel en al af; gingen een eindweg van den waterval in een lang , maar zeer fraai visfchersfchuitje , en voeren door het kronkelende en golvende water, het welk van zynen val eenen langen tyd niet bedaaren kan, naar de overzyde. Hier is aan dezelfde rots, waarop het kaffee! Laufen Haat, tot in den waterval een houten gebouw opgericht, waarvan men den nêerfchtetenden donderenden ftroom met dehandgry pen kan, en waar elk ter gedachtenis, dat hy op deeze plaats is geweest, gemeenlyk zynen naam in de rots graveert (*). Uit den fchuimenden melk-witten waterberg, welke aan den voet van den waterval 2ich geduurig verheft , ziet men zalmen fpringen, welke vruchteloos trachten hier den ftroom , die zo fnel als een pyl voortfchiet te beklimmen. De donder van het water is hier zo fterk, dat men naauwlyks zyn eigen woorden hooren kan. — Heer- lyk! («O Zelfs Jofeph II had deeze rots verwaardigd, om zynen verëerenswaardigen naam met potloot daarop re fchryven , waarover waarfchy; ™« ƒ4:- Ar Menfchehke Ellende, 6 deelen. ƒ9:weïpen. ' LeerKdenen over verfchillenalen onder- het1 r.nL" A "„K O E R s c H 0 O l , dOOr a F. r . 7^1Z % !' >VerkJc een aart:;1 *°»e en nuttige Smf JnrwlMtzibiv, Fabelen, Spulen h« fZ?AV,°°T',ett> a"K 8efcljikt om het velfti""« ™ r " ' £r Tge Kjn<1eren te verbeteren rn te JaJv m-r'p vfto«* <» vermeerderde uit- gaeye met een toepssfinrt tytel vignet - : 14 tï'i'Z' CAMPE' Ontdekking va„ America, (jefchikt ter Mngenwme c„ tuttige lèezing voor Kinderen 3 'leelen, met Geographifche Kaarten, ƒ5:8: , t h e 0 p » r o n , o/ de ervaaren Raad«ee- zyne \oed!feilingen en alle vohvjsfen ionii>li-ecri dfe 'er gebru/k van willen maaken) a deelen/a?":* P:aatje7~ A''"'"fi z'diamle v°or Kinderen , met fcimfdlTifden?^ Z^ V°°r Kinderen ™ : 15 = Ook wordt hyde ze r.vsen by de Erven p. m e y e r en g. wa en ars ukgegeeven. jj den  '„ den tfer.srh , met opzicht tot zyne verordening, ttsl „ zyne ligchaamelyke en geesfefyie natuur , tn der„ zeiver raauwfle verbintenis, tot zyne, vatbaarheid ,, voor geluk en tot zyne ver rdentni, voor de Maat- fchappy, door stijve. 4 Algemeene Grondbeginfc ten van de ligchatimlyke opyoeding . door st uvBi „ 5. over de eerfte vorming tier zielen vm jong ' Kin„ deren in het eerfte en tweede Jaar der Kindsheid, „ door camp e. 6 Verhandeling ova het gedrag by di eer/Ie ontaardheden iet Kinderen, «few vilt *d„ me. 7. Voorfchriften van Leefregelen voor zwart' gere l'rouven, door onzer. 8. Leifregden voor „ Z'. gi ride Vrouwen . door u d f. n 9. lie nodige Zofg VAir de onderhouding van het evemvigt, onder de „ KiCB'clutyk: vermoogens, '.'oor campk. 10. Of eri ,y in hoe yt rre de volmaaktheid van elk Mensch op ziek „ zehen aan zyne nuttigheid voor het olgem-er, moet opgeofferd worden, door villaumê, 3 deelen, „ (net 4de d^el is ep dt Pers) f7-' leesboek voor Kinderen, behelzende Nengelweik, ter bevorderirg v ■. Kennis . Godsdienst en Diiipd , in Zamenfprtihen , Toneelfptelea, Vertelfell, Fabelen, al es geleld kt om eten Lees en Wecilust