<" 11^6 1988 UB AMSTERDAM  PRIJSVERHANDELINGEN OVER DE ZEDELIJKE OPVOEDING D E R KIHBEM.EN, UITCKGEEVEN OOOR DE MAATSCHAPP IJ: TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN. Te AMSTELDAM, ^.HARMANUS KEYZER,^ „.VAREND FOKKE , Simoksz. {Boekver7 e n flcoopers. CORNELIS de VRIES, J 1789.   VOORBERICHT J-Je opvoeding der Jeugd is zeker tent teer gewigtige taak, welkers goede of kwaaie behartiging niet ze/den hst lot van een geheel gejlacht beflist, en het was deze reden, welke de ,Maatfchappij bewoog, om deswegens eene Prijsvraag uit te fchrijven: Zij had ook het Jireelend genoegen, om aan twee haarer waardige Medeleden voor de beantwoording van dezelve, het Eermetaal te kunnen toewijzen. Zij hield, in de beoordeeling der Verhandelingen, naauwkeurig het oog gevestigd, op het waare doel haarer poogingen, naamlijk, om op de eenvow wigjle en meest onderhoudende wijze, den ,fchoon logeren, echter hoogst nuttigen Burgerkring die waarheden te leeren, welke grootdeels door de kostbaarheid der werken, of een te wijsgeerigen en geleerden ftijl, voor dezelve verborgen blijven. Mag de goedkeuring der Natie haare poogingen bekroonen, zij zal zich bi/lijk beloond achten; — terwijl zij alle braave en meêr gegoede Nederlanderen aanmoedigt, om, het zij door deelneeming * 2  tl in haar plan, of door het uitdeelen haarer werk' jens onder minvermogenden , aan haare heilzaame bedoelingen eene gepaste onderjieuning te verfchaffen. Op last der Maatfchappij, M. NlEOWENHUJJZEIT Secretaris.  AND WOORD O P D E V R A A G E. Welke zyn de kragtigjle drangredenen, om ouder3 hunne zo duure verpligtingen op het hart te druk' ken, om hunne kinderen, door eene verftandi* ge en godvruchtige opvoedinge, tot nuttige leden van den Burgerftaat, en eenmani tot Burgers des Hemels opteleiden ? en welke zijn de bejle middelen, die zij tot dat gewigtig einde hebben in 't werk te Jlellen'? DOOR / H. H. TEN OEVER, Predikant te 's Hertogenbosch , Aan wien de gouden eerpenning is toege. wezen-   AAN DEN LEEZER.' ©uderplicht en kinderbelang hebben mij aangedreven , om ook een andwoord te waagen , op de fchoone Prijsvraag, die in dit (lukjen behandald wordt» De kring intusfchen, binnen welken mijn geest bepaald is, doch dien ik zo min, als een ander den sijnen, kan te buiten paan, en daar bij komende omftandigheden van verfcliilltnden aart, hebben gebreken hier in veroorzaakt, welke uw oog ziet, en liet mijne. Ware deze verhandeling nog die van hsaren opfleller, ik fchreef — over deze gebreken — over den ltijl —— over de kortheid, bijzonder van deallerlaatfte Afdeeling —— en nog meer. Dan, dewijl de Mnatfchappij dezelve bekroond heeft, waaren zulke aanmerkelijke veranderingen ongeoorloofd. Ik moest den Leezer evenwel verwittigen , dat toen mij het verè'erend befluit, ten voordeele dezer Verhandeling werd bekend gemaakt, ik aanzoek deed, en verlof bekwam , omeenige geringe veranderingen daar in te maken, doch kortheid en hoofdzaaken moesten dezelfde blijven. Da zoude mij de moeilijke, en te gelijkleerzaame bezigheid gegeven hebben, die 'er altoos in gelegen is, wanneer wij dezelve denkbeelden —- in rangfchikking — in wijze van voordragt — in plaatfiiig voor het oog — en hoe dit al nseer gufcbieden kan — vertooien — en metkleine, doch wezenlijkeaanhangfels ■ veibeteren. Doch - - de AUarhoogfle wil Je dit geheel aaders ! — want in den tijd voor deze bijvoegingen vasrgeiteld, werd het mij ondoenlijk, hier aan te werken ——— mijne lïchtgenoote, eene der beste, die'er zijn kan; mijne dierbaare oprechte vnendin, moest ik door de dood van mij zien affcheurenl —— vóórhaar, die tot een beter leven overgong , was d:t een geluk; —» maar voor mij , en moeder!ooze Wëèteü , die zij mij naüet, — was dit verfehrïkkelijk ! Schrijven kon ik toen zeker niet, over ouJerpüch» ten s en dus liep de tijd ten einde, die mij de zo lof-  waardige Maatfchappij, ter gezegder veranderïnge. hadde toegeflaan. Dus komt dit flukjen uit, zo, geliik Ik het der meergenoemde Maatrchappiie hebbe aangeboden, om evenwel nog eenig voordeel met baare dankbaar erkende toelatinge te doen , verzoeke ik u de hier volgende aanteekeningen, bij de uitgedrukte bladzijden, te willen op het oog houden. BI. 334. Keg. nvanond. ftaat zedelijkvoor redelijk. — 337. — 16 van buv. heeft voor kiest. — 339- —15 van op.d. — lachen moet zijn verbaasd Jlacm. ~~ 343- — 16 va n bov. -r- na w el ja is het volgend wel te veel. 20 ook nu in de 18 regel aldaar. Bladz. 357 is alles, dat regel 13 van boven af begint, en verre over de helft naar beneden afloopt, niet gelijk ik het gaarne hadde, als men echter na het woord trotsheid op regel 18 het teeken enz. ftelt. en even daar boven.de woorden valt hij niet ligts>elovig, of aan den anderen kant «SemM>ï,geueel doorftrijkt, zal de mening genoeg uitkomen, Haast zoude ik nog eene veromfchuldiging daarover 'maken, — dat ik weinige plaatfrn uit deH. Schrift, inzonderheid uit de wijsheidsvolle Spreuken, op dit ituk. hebbe aangehaald —maar de oordeelkunde begrijpt genoeg , dat deze uitlating gefehied zij, om dit opflel niet te vergrooten met zakken, die,hoe heilig ook, voor ieder openliggen. God zegene u Leezet! uw levensweg zij min fmartelijk dan de mijne — en alle uwe dagen zogoed als mijne beste immer door de hoogde Goedheid geweest zijn, indien u dit nuttig is! Mogen wij ten katsten aanlanden, daar die geene eens zullen verzameld zijn, welke, fchuw van alle flinkfebe wegen, in de kinderlijke eenvouwigheid van volwasfkn menfehen, zich regt beijverd hebben, om de waarheid te kennen , en te betrachten — ó hoe zullen wij dan neder zien op alle de gekunftelde en gedwongens wendingen van het hoogmoedig en eigenbatig ftof — en wat zullen wij dan hamen, gevoelen en verrichten in de plaats, daar hij is, die gezegd heeft: ik bende Wegje waarheid en het leven; — laat de kinderwens Ut mij komen, der zuiken is het koningrijk der hemelen. December 11, H. ten Oever.  A N D W O O R D O P D E V R A A G E. Welke zijn de krachtigjie drangredenen,om ouders nunne zo duure verplichting op het hart te «rukken, cm hunne kinderen, door eene vtrflandige en godvruchtige opvoeding tot nuttige leden van den Burgerftaat, en eenmaal tot Burgers des Hemeh op te leiden; en welk? zijn de beste middelen , die zij tot dat gewichtig einde hebbm m t werk te ftellen ? INLEIDING. Ouders! wie gij zijt, u raakt deze verhandeling , en Wei eigenlijk en voornamelijk u, mlers .Vaders en Moeders, die braave, ichoon onwetende, door behoefte of gebrek aan ge- r\ 7' rn,zo° vzw geringere menfchen zijt. De Maatfchappij namelijk, die mij bewogen heeft, om dit Bóekjen te maken, en wel voor u, voor u alleen te maken, deze Maatfchappij, is een gezelfchap van veele geleerde en aanzienlijke lieden, die zich verbonden hebben, om ongeleerde eh geringere menfchen te onderwij. zen ; zij hebben reeds verfcheidene boekiens behalve» dit boekje» , ten uwen nutte uitgegeven. ö V  (290 ) Zult gij de boekjens van die menfchen, we!I;e u zo liefhebben, nu niet kopen en niet kezen? — O dat zoude immers niet goed zijn: want bedenkt eens, hoe zond gij het vinden, wanneet gij eens met uw honderden toetrad, om een rijk mensen of een geleerd man, eenen goeden raad te geven . of voor een gevaar te waarfchouwen, dat hij niet wist, als hij dan zeide : weg met uwen raad, ik heb uwen raad nictnod!g\ ik zal mijn eigen zin doen? Wel, roept . en hoe zij hen ook best geëerd, geliefd en gelukkig op de waereld zullen maken ? Al een mooije vraag, zult gij zeggen; maar ook een zwaare vraag, zegt gij dat ook niet? nu daarom vraagt de Maatfchappij nog ten tweeaen: welke zijn de beste middelen daartoe., ot met andere woorden , hoe moeten de ouders dat aanleggen ? En om dat dit nu op allerlei manieren niet Kan gelchieden, daarom^fpreekt de Maatfchap-  ( 291 ) pij ook van eene verjiandige en godvruchtige opvoeding. , , Eindelijk de Maatfchappij weet ook zeer wel, dat de ouders tegen de moeite van zo eene •roede opvoeding opzien , en vraagt daarom nog, welke de jierkfte drangredenen zijn om Ouders daartoe aantefpooren. . Deze zijn de voornaamfte dingen , die in deze vraag gemeend zijn, en wat zegt gij daar nü van? is het niet wel der moeite waardig, dat die dingen eens, zo dat gij het bevatten kunt, worden verhandeld ? zijn die dingen met nuttig en nodig? Maar komt, daar zea ik wat, namelijk ot die dingen, over de opvoeding uwer kinderen, niet nuttig en nodig zijn? als gij dat gelooft, dat het nuttig en nodig zij, om de kinderen zo op te voeden, en wel zeer nuttig en nodig, wel dan zult gij graag daar op worden; — nu dat wilden wii dan ook maar ten eerften gaan bezien, hoe nuttig en nodig dit moet genoemd worden. .. Zie dat begrijpt de Maatfchappij ook en vraagt daarom eerst: welke zijn de krachtigjle drangredenen om Ouden hunne zo duure verphehtinge tct eene zulke opvoedïnge op hei hart te drukken? .. .. , De Ouders, fielt de Maatfchappij, zijn daar. toe verplicht, maar waarom zijn de Ouders daartoe verplicht P — dat woud gc wel eerst eens weten, nietwaar, en bewezen zien? —nu dat waarom; of de redenen, waar door de Ouders verplicht zijn, zal door ons'gezegd worden in bet geen de Maatfchappij genoemd heeft de krachtigjle drangredenen. Door die uitdrukking, krachtigjle drangredenen,  ( 293 ) moet gij verfiaan, eene aUerkracbrigfte redegeving dat de Ouders verplicht zijn , hunne kinderen zo op te voeden; en eene allerkrachtigfte opwekking, dat de Ouders toch naar die verplichting luisteren zouden. Legt nu het boekjen niet weg, voor dat gij iet, van het volgend hoofdftukjen gelezen zult hebben , want daar in heb ik die redegeving, dat Ouders waarlijk onder die verplichting zijn, verhandeld, en ook de opwekkingen ouï toch die verplichting te gehoorzaameu. EERSTE HOOFDSTUK. Over die krachtigjle drangredenen, naar welke gevraagd wordt. Eerjle drangreden, 7 £—Jegt mij eens, Vaders en Moeders.' wat is u het dierbaarfte naast uw eigen leven op aarde ? Als gij een braaf mensch zijt, of7 als gij maar neiging hebt, als een ander mensch, dan hebt gij geene geleerdheid nodig, om deze vraag, die ik daar doe, te beandwoorden ; dan behoeft gij 'er niet eens op te denken. O Moeder! als uwe lieve kleine zuigeling aan uwe borst ligt; als het u vriendelijk toelacht; als het in uwen fchoot ligt te fpartelen ; wie op de waereld hebt gij dan liever, dan dit kind? Vadersl als uwe kleine u zo hartelijk LoeV 3  ( *5>4 ) knikt, zijne handjens naar u'uitftrekti u voor het eerst, ftamelende , Vader noemt; ot u, als gij t'huis komt, te gemoet huppelt, u om de beenen blijft hangen. „ Vaders en Moeders! moet ik nog vragen, ot gij die lieve kleinen onuitfpreeklijk bel hebt* loud gij hen wel voor geld willen misien ? zoud dj wel lijden kunnen, dat iemand hen kwaad deed? als eens een lelijke kaerel, een moordenaar of iets diergelijks, die lieve lammeren van nw fchoot. of uit uwe armen rukken , vermoorden, verpletteren wilde! .... Foei! boei. zwijg 'er van, fchreeuwt gij, ik z-ou eer mij zeiven laten vermoorden. Het verwondert mij niet, dat gij zo mtvaarr, het is onuitdrukkelijke liefde, die u zo fpreeken doet. Maar lieve menfchen , fchrikt gij zo op de gedachte, dat een of ander Barbaar uwe kmderen zo mishandelen zoude , wat dunkt u dan van Ouders , die zulke Barbaavcn van hunne kinderen niet afweeren ? - ja, wat zoud gij zeggen, als ik u fprak vaa Ouders, die zulke Barbaaren zelf op hunne kinderen ai zenden V Wel dat moeten beesten en geen mentenen hecten ! wat? — nog erger dan beesten. — Nu 'er zijn evenwel zulke Ouders, ja zulke Ouders zoud gij nog kunnen worden, of het reeds zijn: — is het wel mooglijb ? Wat meer is, zulke Ouders zijt gij, als gij uwe kinderen verzuimt optevoeden, gelijk het behoort ! . Dat woud gij wel eens wat uitgelegd zien, ook? nu leest'dan ovaar voosder!  C 395 ) §. 3- Beziet eens zommige Ouders, hoe leven zij met de opvoeding van hunne hinderen ? Daar is een jongen die omzachgelijk liegt en als de Ouders dat hooren, dan lachgen zij: dat doet den jongen plaifkr, en daarom ttadeert hij maar niet anders, als om maar een baas in 't liegen te worden. » .Daar is noS ee" jongen, hij is een dief in zijn hart, de ouders hooren dat, zii zeggen wel niet, dat fteelen goed is, maar zij toepen den jongen ook niet genoeg, dat het kwaad is, zoud gij zo een jongen niet braaf afrosfen ? wel zeker! nu dat doen zij niet, en dus de jongen, die lust in 't fteelen heeft, word niet bang voor 't fteelen gemaakt, en hij word de grootte dief, de eerloofte fchelm, dien gij ooit gezien hebt. Daar is nog al een jongen, dieysTéfijk kregel van aartMs, als hij op zijn paardjen kwam, toen hij nog klein was, dan maakte hij allerlei grimmasfeu en ichold elk de huid vol, en dan meenden zig de Ouders half ziek te laehgeu; zij maakten hem daarom maar boos, als zij eens laebgen wilden, en die jongen, moet ik u zeggen , is de kwaadaarrigtte fehark gevvorden, die 'er gekend is. S- 4. Wel nu, wat willen die vertellingen zeggen? dif: hoor maar verder! De eerfte jongen, die zo liegen kou, is eindelijk , om dat hij op een groot bedrog betrapt is, door beulshanden gegéesl'eid. V 4  ( 296 ) Die dief is, om dat hij het' eindelijk al te grof begon te maken, opgehangen. En de derde is geradbraakt, wantin zijne furie , daar hij daaglijks in was , had hij ten laatften een' verfchrikkelijken moord begaan. Voelt gij nu, wat ik zeggen wil ? — ik wil zeggen, dat die Ouders grootelijks de fchuld hebben van het geen hunne kinderen is over gekomen — ik wil zeggen, dat die Ouders daarom' de fchuld hebben, o'm dat zij hunne kinderen in die ondeugden hebben opgevoed , — en ik wil zeggen dat die ondeugenden de Barbaaren waren,"die deze kinderen ten laatften vermoord hebben; is dit niet zo? en moet gij, als gij 'er wel op denkt, ook niet zeggen, die Ouders hebben die Barbaaren van hunne kinderen niet afgehouden, maar om de waarheid te zeggen, zij hebben die veel eer ingeroepen. §. 5. Welnu, zijn dat nu zulke vreemde dingen, of kunnen zij daaglijks voorvallen ? zouden uwe en mijne kinderen door liegen , fteelen, driftigheden, en duizenden van zulke dingen meer, ook niet op het fchavot kunnen komen? En als gij dat nu eens aan uwe kinderen beleven moest , en als gij eens die ondeugden voedzel had gegeven , ja als gij maar uw best niet gedaan had, om 'er die ondeugden uit, en wat beters in te krijgen , en als g;j dan zulke bedorven ftukjens zaagt weghaalen door het gerecht? als gij de ftadhuisklok over hen hoorde kleppen? Zwijg fbl! Hemelen Aarde -zou mij te benaaud vallen, ik ftierf van hartzeer.  ( 297 ) Nu, als wij dan eens in den jongden dag voor Gods oordeel zullen komen, en die lieve panden vlogen ons dan in het gezigt , en fchreeuwden voor Gods troon uit: Vader en Moeder, gij hebt mij in mijne opvoeding tor een deugniet, en tot een hellewicht gemaakt! O.' dat enkel geluid, of de gedachte daar aan, zou alleen, dunkt mij, eene eeuwige hel op zigzclve wezen. Begrijpt gij nu niet, dat de liefde voor uwe kinderen eene groocc drangreden is, om u te bewegen, dat gij toch uwe lpnderen deugd- -zaam opvoed? deze liefde immers zegt op het allerkrachtigfte: gij moet hst doen. Tweede drangreden. §. I. Ai zie dat Hoen daar eens lopen, wat doet het beest zo yslelijk fchreeuwen? kijk het gaat boven op haare kuikens zitten, en llaat haare vlerken daar over henen : wat is 'er toch te doen? — wel! daar boven, hoog in de lucht, is een roofvogel; die had de kuikentjes in't oog en zou daar op neêrgevaüen zjjn, dit merkte de Hen, en nu zij op haare jongen zit zal 'er de vijand geen één van hebben, of hij moet eerst de moeder overwinnen. En die fchaapen daar ginds, hoe maken die zulk een vreeslijk leven ? dat beest is anders zo goed en zo ftil, en nu loopen zij, als of zij dol waren! — weet ge de reden niet ? men heeft die lieve beesten haare Lammertjens ontnomen, en nu kunnen zij flaapen noch eeten. Gij hebt wel gehoord van de Pelhkaan, dat V 5  ( 293 ) die haar bloed aan de jongen totvoedzel geeft? doch dat is een fprookjen; maar gij ziet daaglijks wat de Ooijevaar voor haare jongen over heeft, wat is dat beest druk in de weer, om van wijd en zijd eeten te zoeken; dan weder om de jongen te leeren viiegen! wel ik moet zeggen dat beest is onvermoeid pu geduldig, om van zijne kinderen zo veel goeds te maken, ais hij 'er maar van maken kan. En mijn vriend! zo doen a'le beesten, kent .gij 'er we! één, die dat niet doet ? §.2. Wel wat zou het eene fchande voor ons men. fchen zijn, als die beesten, als onze hond en kat zelf, mGer liefde voor hunne jongen hadden, dan wij voor onze kinderen! Grooter liefde zegt gij, wel dat geloof ik , ik zou niet willen weten, dat een beest meer liefde voor zijne kinderen had, het is immers maar een beest, een redeloos beest, en ik ben een mensen. Wel nu, als dat eene fchande wezen zou , dat gij, die ecu mensch zijt, minder liefde voor uwe aframmelingen had, dan de beesten^ dan zou het ook ichande zijn , dat gij minder liefde loondet. Gij wilt zeggen, dan moet ik hen nog veel trouwer btfehermen en verzorgen , dan de beesten doen; wel dat doe ik ook : wat Ouder, die maar een weinig ordentelijk is, behoeft daartoe vermaand te worden? Ik wensciite wel, mijn waarde vriend! dat het waarlijk zo met de Ouders geftekl ware, VPïi geeij J'aad nodig te hebben, om meer liefde  ( m) te bezitten, of te toonen, dan men bij redelooze dieren vind. §• 3- Gij zegt wel, nu, nacht en dag is mijne vrouw met de kinderen in de weer, en ik d;e Vader ben , wione zuur de kost, voor allen. Wel wint de kost, win zelf een ftuivertjen over, word rijk, en maak het uwe kinderen ook; leert hun een goed ambacht, of maak Advocaaten, Dominees, of wat het wecen mag, van uwe jongens, en laten uwe meisjens zelf groote Mevrouwen worden. Dan brengt gij het al vér, niet waar ? maar vergeet die vijanden niet, daar ik in de eerfte drangreden van gefproken hebbe; zij zijn de roofvogels, die ondeugenden, door welke uwe kinderen ongelukkig worden , dat is op het fchavot kunnen komen, en tijdelijk zo wel als eeuwig heilloos kunnen worden. Wik gij nu beter dan de beesten zijn, in uwe liefde, dan moet gij hen tegen die ondeugenden befchermen , dan moet gij hunne ziel, als die van redelijke menfchen , met goede gedachten voeden; gelijk de dieren de lighaamen van hunne jongen fpijzigen; dan moet gij uwe kinderen als redelijke menfchen opbrengen, door hen zo verflandig en godvruchtig te maken als in uw vermogen is; hen zo goed maken, als gij zult kunnen; en dan doet gij nog niet meer, als wij gezien hebben , dat de Ooijevaar en anderen doen. Bedenkt eens, wat 'er van hen worden kan, •als gij hun een groot geld nalaat, maar hen ook ondeugend iaat? zullen zij dan njec te flegter  ( 3:o ) worden, hoe zij meer gelegenheid door het geld hebben, om Hecht te zijn? Doch ik moet hier over niet meer uitweiden , gij begrijpt nu, dat ik, met alle reden, tot eene tweede allerkrachrigde drangreden, om kinderen braaf opte voeden, Hellen mag, dit: dat wij, die redelijke menfchen zijn", anders door de redelooze beesten het verwijt moeten hooren, dat zij oneindig meer en beter voor hunne jongen, dan wij voor onze dierbaare en redelijke kinderen zorgen. Derde drangreden. §. i. Hebt gij eerbied voor God ? en achting voor den dierbaaren Heiland Jezus? Nu daar uit zullen wij onze derde drangreden afleiden. Gij weet wel, dat God zig Vader der menfchen noemt, is dat niet opmerkelijk ? waarom noemt zig God juist Vader? God is de verzorger van de menfchen, ja! maar daar zijn meer verzorgers, die geene Vaders zijn : regt zo! maar een regt geaart Vader is de beste verzorger. Heeren, Meesters, Voogden, zijn ook wel bezorgers en befchermers , maar wie doet dit zo hartelijk en getrouw, als een waardig Vader? nu daarom verkoos de verzorgende Algenoegzaamheid, in die betrekking, zig ook al den naam van Vader te geven, Begri'pt gij nog niet, dat dit eene. krachtige drangreden voor ons is, om onze kinderen zi optevoeden , als de Maatfchappij het gaarne  ( 3öi ) hadde ? — Wel nu, dan zal ik het duidelijk toonen. §. 2. Komt de gedachte niet wel eens bij u op, wanneer gij een groot Heer ziet, of een zeer wijs man, of een zeer deugdzaam mensch, ja ik wilde wel, dat ik ook zo iemand was? Ziet dat is onze aangeboorene zucht om ook groot op onze wijze te willen zijn; deze zucht prikkelt ons, om te willen navolgen, die geene, welke wij in die grootheid gefield zien. Maar God is de groorfte, die 'er zijn kan , de grootfte in alles, wat groot kan heten; als gij dit wel vat, dan zult gij zeggen, derhalven moet ik God navo'gen, daar ik maar kan en mag — regt, zo is het ook. * Volgt dan ook God als Vader na, gelijk hij zig als Vader naar u , ook met dien naam benoemd heeft. Wat doet die Hemelfche Vader ? — wel hij fpijst, hij kleed ons, met zijne goede fchep. zelen; ja! maar doet hij niet meer? zorgt hij ook niet, dat wij alles hebben om ons, te weten elk naar zijnen itand, verlhndig en deugdzaam te maken? Zeker! nu dat wi! de Maatfchappij, dat gij ook aan uwe kinderen zult doen. Doet gij dat, dan zijt gij in zo verre navolgers van God. Doet gij dat niet, maar laat gij de regte bezorging uwer kinderen na , dan immers zou de Hemelfche Vader tot u kunnen zeggen: gelijk gij Vaders eu Moeders uwe kinderen verzuimt , zo zal ik , die Vader over u ben, met u ook handelen! — en als gij dan eenig gebrek lijd, of eenig ongeluk'u beloopt, hoe trooste-  ( 3" ) loos zou het dan zijn te moeten denken; ja de Vader in de Hemelen doet net zo met mij, als ik doe met mijne kinderen ; hij laat mij ongelukkig worden, want ik hebbe de mijne ook ongelukkig gemaakt V Doch als gij uwe kinderen ook in de vree. ze en vermaning des Heeren, kortom als gij ze deugdzaam zoekt optevoedep, dan zijt gij die Vaders, welke Jezus zegt, dat weten hunne kinderen goede gaven te geven, en zodaanige Vaders hebben de eerfte aanfpraak mede op dat zalig woord, dat dezelfde dierbaare mond daar bij gedaan heeft, namelijk: alzoo of mg ■veel meer zal de Hemelfche Vader ook goede garen geven. Moeders u raakt dit mede, gedenkt maar? dat de Heer ook gezegd heeft, ik kan zo min der tjrijncn vergeten, als eene vrouw haares zuigelings. §• 3- Maar ik zeide ffraks, dat ik nog wat over den Zaligmaker Jezus te zeggen had, bij deze gelegenheid: dit is het — gij weet wel hoe kwalijk Jez-is het eens nam, toen zijne leerlingen niet gedoogen wilden, dat Bjerj kindexen tot Hem bragt. Die leerlingen beftraften de Ouders daar over, en de Heiland zeide: laaten de kinderen tot mij komen, en Hij nam die zelfde khuiertjens in zijne armen en Hij ze' genden dezelve. Gelukkige kindertjens, roept gij uit, en aanbiddelijke Jezus, die dezelven zo liefhad! En zullen wij dan onze kindereu niet lief hebben en zegenen, zo vér wij kunnen? zegt gij ja! dan zegt uw plicht mede, wel voed hen dan zo goed op, als maar wezen kan.  C 3°3 ) Maar zou het nu uit zijn, met die liefde van Je/.us tot de kinderen? wel dar verhoede God! het is ook niet waar, want dan wierd 'er geen eén zalig. Maar de Ouders kunnen evenwel nu niet meer de kinderen tot Jezus brengen? en de kinderen kunnen ook nu niet meer toe Jezus komen? doen zij wel ? Als dat waar is, dunkt mij , dat ik u hoor zeggen, dat de kinderen, vooral als zij wat tot hunne jaaren zijn, niet tot Jezus kunnen komen , dan kan ruemand op aarde tot jezus komen .' ' §• 4- Hoe kunnen dan de kinderen tot Jezus komen , mijn vriend ? Wel zoo, als volwasfene menfchen tot Hein kunnen komen, namelijk door aandacht op Hem, door begeerten, gebeden, en diergelijken. Is het derhal ven onze plicht niet, lieve Ouders! om door eene goede opvoeding, den kinderen dit te leeren , hen oprewekken en zo ■voords, om dus tot Jezus te kos;en? t?lf is voorzeker onze plicht, en verzuimen wij .'ie , wat dan ? Dan komen zij misfehien nooit tot Jezus, ea Ui jven beroofd van den zegen van hem, van wiens zegen alle geluk immers afhangt. Ja, lieve Ouders! leiden wij hen niet tot Jezus op, wiens woeden zij dan? Jezus heeft gezegd die niet met mij is, oie is tegen mij; eikuleasch en ieder kind daarom, dat z;eh niet met Jezus vcreenigt, houdt Hij dan in zo verre voor zijn tegenpartij; dat begrijpt gij ook wel, want dit  C 304 ) geen aanhanger van Jezus is, moet immers het tegendeel wezen. O als gij dan uwe kinderkens niet tot Jezus brengt, als gij hen niet leert tot hem te komen, dan doet gij degruwelijkile onzinnigheid. Hem, die zegt, laaten de kinderen tot mij komen . . . hunner is het Koningrijk der Hemelen, Hem zeg ik, geven wij door zo eene flechte opvoeding, wezenlijk dit andwoord: „Neen! neen! „ uiet naar 11 toe , daar henen zullen wij hen niet brengen, ook niet naar het Hemelrijk, maar aan de zonde en de waereïd geven wij hen over, en wij offeren hen aan den dood „ op." Is dit een andwoord aan die liefde van Jezus? is dit liefde tot kinderen? — is het niet erger, dan men van Barbaaren zoude verwachten ?~ Vierde drangreden. i 1. . Laat mij 11 vooraf vragen , eer ik deze drangreden voorftelle: wat dunkt u van een doorbrenger? ik wil zeggen, van een man die zijne zaaken verwaarloost, en die bet geen hij nog wint, in kroegen en fleclite gezelfchappen doorbrengt ? Dat is gemakkelijk om te beandwoorden — zo een is een kaerel die geen eer in zijn lijf heeft,—-hij is een zot, in zo \er hij zichzelven in den grond boort — hij is een dief van zijn huishouden. Ik zal meer zeggen, Lezer: hij is een dief van het algemeen, hij belleek God zeiven, ja hij is nog erger.  ( 505 ) Gij fiaat mooglijk verwonderd, dat ik zö veele Hechte dingen, van eene zaak zegge, die zo gemeen is , en die dikwijls gedaan word , juist om daarmede roem te behalen. Dat ik echter, met het geert gij reeds daar over gezegd hebt, dit geval niet zonder reden verzware , zult gij, denke ik, begrijpen, als gij maar hierop letten wilt. Waarom noemt gij zo iemand ees dief vart zijne huishouding? _ Wel om dat hij zijne huishouding niet geeft, maar onthoud, wat liaar toebehoort* Goed! Maar als 'er dan ook nog andere perfoonen en zaaken bij tekort komen, dan is hij daar ook een dief van, nietwaar? Van alle die dingen derhalven, aan welke hij iiuttig had kunnen zijn met het geld, dat hij nu verwaarloosd, daar is hij dan ook een dief vart, is 't niet zoo ? —— ik moet ja zeggen, en als hij, het geen hij verkwist en verzuimt, aan den armen had gegeven, zo verre hij wat mis. feu kort, dan had hij zijn plicht gedaan, dat is immers ook waar? nu dat heeft hij niet gedaan, en hij heeft zich onbekwaam gemaakt, om het te doen in 't vervolg, dus is hij dan ook een dief van den armen. Arme menfchen heeft God gelast, dat wij moeten weldoen, en alle goede dingen zijn wij aan God verfchuldigd, die dan den armen onchoud, dat hij fchuldig was, en die in zijn ftand dat goed niet doed dat hij konde,die is derhalven in zo verre ook een dief bij God, die aan God dat ontfteelt. vv at hebt gij daar op te zeggen ? - ik moet bekennen, het is zo; want ef ik al zegge, ja X  c 5°6): die man doet weêr andere menfchen goed , door zijn verkwisten , daar zult gij op zeggen, en ik kan daar niet tegen inleggen, dat als een mensen door luiheid, dronkenfehap, of wat kwaad het wezen mag, iets goeds voor een ander veroorzaakt, hij daarom met lui en dronken te zijn enz. geene goede daaden doet, maar in zijn plicht nalatig is. Gij hebt het wel begrepen , en ik zoude *er nog veel kunnen bijdoen, doch hier hebben wij al weder genoeg van; ik zal nu maar op de zaak komen, daar ik wezen wilde, — en gij verlangt daar ook al na. Wel ja, zegt gij, want ik ben zo kort van onthoud: waar waren wij ook aan bezig? Ik zal 't u zeggen , wij zouden eene nieuwe drangreden bezien, om onze kinderen verjiandig en godvruchtig op te voeden, en die drangreden zult gij nu aanftonds zelf zeggen , als ik nog maar een weinig je hier over zal gefproken hebbenZegt mij maar eens eenvoudig weg: zijn onze kinderen cok geen goederen en bezittingen , die ons de goede God geeft? Wel ja zij! nu ftraks hebt gij mij toegeftaan, dat men zijne andere goederen niet mag doorbrengen, of verwaarloozen — wat volgt daar nu uit, omtrent zijne kinderen ? Ha! nu begrijp ik het, men mag dan zijne kinderen , die ons zo wel als geld en goed gegeven zijn, ook niet verwaarloozen! Regt, dat meende ik, en dacht wel dat gij zelf voelen zoud, waar ik henen wilde.  C 307 ) Ja zegt'gij, dat is wel duidelijk; maar daar ligt echter nog zo wat in, dac mij duister isj — Kinderen zijn wel goederen, maar evenwel geheel andere goederen, dan geld en landerijen , of wat het wezen mag, men kan ook met zijne kinderen niet leven,als met geld, men kan ze niet verkwisten ik weet mij haast niet uittedrukken: ■ dat behoeft niet eens te zijn , lieve vrienden! ik weet wel wat gij zeggen wilt, en ik heb ook wel voorzien , dat gij zo fpreeken zoud — maar kom aan , met een enkel woord zullen wij dit nu kunnen afdoen. Het is niet met kinderen, als met geld, vee, land, of welke bezittingen het ook wezen mogen, die dingen kan men verteeren, kwalijk beftceden , en wat wij ftraks al meer zagen.— dit is zo, die woorden nu verteeren, doorbren~ gen, kwalijk befteeden, weet gij op het geen men met zijne kinderen doen kan, niet toetepasfen, dit brengt u wat in verwarring, niet waar ? Dit doet mij geen wonder, want men ziet dat daaglijks, zelf onder de geleerden, dat zij over woorden haarkloven, en om woorden geheele zaaken verre weg gooijen, of ook aannemen. Laten wij dit mijden! en darrom vraag ik u maar eenvoudig af, als men zegt, iemand verteert of verkwist zijn goed, of men dan wel iet anders meent dan dit, die perfoon maakt een zeker misbruik van het zelve, hij hefteed het niet zo, of tot dat einde als hij moest? X 2 §• 3-  C 30S ) Wel dit is klaar , zegt gij, nu als ik het verwaarloozen onzer kinderen, vergelijk bij het doorbrengen zijner goederen, dan heb ik maar willen zeggen, dat men even zowel zijne kinderen onnuttig befteeden of aanleggen kan , als men dat kan doen, omtrent het geen men eigenlijk onze goederen noemt. lïn ik heb willen toonen, dat indien hetniec geoorloofd is, zijne goederen op die wijze,als gezegd is, kwalijk aan te wenden, men dat nog veel minder doen mag aan zijne kinderen, en dit nu is de vierde drangreden, om onze verplichting tot eene verflandige en godvruchtige opvoeding, ons op het harte te drukken. ja zo antwoord gij, nu ben ik 'er achter — ik geloove dit ook, vrienden, dat gij mijne woorden verflaat , maar de zaak moet ik nog wat verklaaren; gij zoud mij immers nog niet zeggen kunnen, waarom men kinderen nog veel minder dan onze goederen mag verwaarloozen, en waarom men hen nog veel meer ,dan alle fchatten moet in acht nemen ? Keen,moet gij zeker zeggen , — nu daarom ga ik u dit uitleggen, en als gij het volgende leest, vergelijk daar dan bij, wat ik ftraksonder N°. 1. gezegd hebbe. §• 4. Gij hebt mij daar gelijk gegeven, toen ik zeide : dat iemand die zijne bezittingen doorbragt onder anderen, een dief was, ook van Goden van meer anderen, om dat hij die allen wat ontftal. En nu zeg ik, die kinderen niet gebruikt, niet hefteed^ zal ik eens zeggen, tot het geea  C 3oy ) waar toe zij gegeven zijn, die is ook zo een flechte,zo een dief, ja nog veel erger. Komt denkt eens waar toe hebben wij kinderen? voor ons vermaak? ja! maar is dat het eenigfte, het hoogde oogmerk ? — wel neen ? — waar toe dan meer? Wat zal ik zeggen , denkt gij al, maar dit is zeker , zij zijn ook om de waereld in ftand te houden zo is het, maar dan zijn zij ook voor eenen ftand op die waereld gefchikt, om boer, of burger, ambachtsman, knecht, heer, meid, of wat het zijn mag, te wezen. Wel nu behooren zij dan niet tot dat alles, als eigendommen ? ik wilzeggen, of iemand, die de kinderen onbekwaam maakt, om de waereld in ftand te houden, en om hun eigen ftand op dezelve waereld waar te nemen, of hij dan die kinderen daar aan niet ontfteelt? Alverder! wien behoort de waereld toe? God immers; als men dan kinderen aan de waereld, dat is aan de in fiandhouding der waereld ontfteelt, dan ontfteelt men die aan God : kan dit geloochend worden ? Nog iets, wat moet 'er van de kinderen worden, als zij dood zijn?-—wel dan hopeik hen in den zaligen Hemel te zien , reept gij Vaders en Moeders, mij allen uit'eenen mond toe: — Goed! uwe kinderen behooren dan ten minden naar uwe wenfehen den Hemel toe ; die dan de kinderen belet in den Hemel te komen, die ontvreemt dan in zo ver den Hemel zo veele van zijne burgeren, als hij daar uithoud. Nu is het al genoeg hier over! —- Vaders en Moeders, gij ziet,dat men kinderen aan de waereld, aan die menfchen, op welken zij bsX 3  ( 31° ) trekking hebben, of krijgen zouden, ontfteelen kan, gij ziet, dat men hen aan God kan ontvreemden, dat men hen den Hemel kan ontvreemden. Ziet daar diefftallen, erger waarlijk, dan die men doet met doorbrengen, zelf van Koningïijke fchatten; want al die fchatten kunnen immers tegen een goed mensch niet op weegen? —- kunnen alle de fchatten van oost en west, aan God zo veele en zo groote dienften opbrengen, als een eenig braaf man of vrouw? en kunt gij u eenfom van geld, en goed verbeelden, datinden Hemel niet zou verworpen worden,als gij daar mede zoud willen betaalen,een kind, dat daar had behooren te zijn, maar door onze fchuld daar uitgebleven was? Vaders en Moeders! wat dunkt u ? ik moet immers nu niet verder bewijzen1, dat als menfchen en dus ook kinderen aan God, aan de waereld,aan den Hemel ontroofd worden, zo als gezien is, dat men dan den grootften diefftal pleegt, die 'er op aarde gefchieden kan—• gij begrijpt dit, — ik zeide ook, dat zo iemand, die dit doet, nog erger was, heb ik te veel gezegd? zo een immers beroert Hemel en Aarde ; hij maakt het beste Schepfel dat God op aarde heeft, onbruikbaar tot zijn einde! — en wat is dat? is het enkel diefftal ? is het niet veel erger? — kunt gij het zeggen, hoe zo iets moet genoemd worden ? — ik weet 'er geen woord voor, dat erg genoeg is. — §- 5- Wat mensch zon 'er niet van ijzen, niet waar? en ondertusfchen kan men al dat kwaad  ( 3" ) plegen, en alle die vreesfelijke gevolgen veN oorzaaken door eene kwaade opvoeding. { Dat wildet gij, mijnLezers, wel eens bewezen zien, en ik moet ndit bewezen ter hand (rellen, en dan hebben wij deze drangreden afgehandeld. Weet gij niet wel, dat de indrukken veeier zaaken,die men in zijne kindsheid krijgt, ons tot in den ouderdom bij blijven, ja dat die dienen, om onze gemoedsaart en levenswijze, veel al te maken, zoals die in 't veivolg worden? denkt maar aan het oude fpreekwoord ■ mal moert jen, mal kindjen , en aan dien man of vrouw, waar van gij zelf zegt, dat is een bedorven houtjen, een kindjen van weelde — in de eerfte drangreden op N". 3,4» heb ik daar over al met u gehandeld. , Moet gij mij ook niet toeftemmen , dat de jongheid, als een mensch nog een kind is, de regte tijd is,om hem bekwaam en gefchikt te maken, tot het geen hij vervolgens worden moet? ik heb, wie weet hoe dikwijls, mij verwonderd, dat de Jaagers der treki'chuiten, in het holfte van onftuimige winter nachten , zig zo lustig kunnen laten hooren,' wat heb ik de goede Zeelieden, veel maal ook bij zulk een weêr beklaagd! en wat krijgt men van die menfchen ten andwoord? och mijnheer,zeggen zij, wij weten daar geen kwaad van, wij worden dat gewoon van der jeugd aan! en zo is het ook; maar beproeft eens, om iemand , die gemakkelijk en lekker opgebragt is, maar eens tot een werkman te maken, o wat (leent, wat klaagt hij dan zelf? niemand is ongelukkiger, dan hij ziet dat doet de gewoonte van der jeugd aan,zij maakt dat»als men ouder word, men geen kwaad in het kwaad vind: en dai X4  ( 312 ) men voor veele goede en nodige dingen, ongeneigd en volftrekt onbekwaam word. Nu,lieve Ouders, Vaders en Moeders,ziet dit toch in I — in de jeugd kunt gij door de opvoeding uwer kinderen alles toebrengen, wat gij toebrengen kunt, om hen goed of flecht te maken om hen aan God en den Hemel, aan de goede orde onder de menfchen, en der menfchelijke maatfchappije, aan hun eigen geluk, en daarom ook in zo ver aan uw geluk en blijdfchap toegewijd te krijgen. Maar gij kunt ook door uwe opvoeding maken , zo veel als zig uw vermogen dan namelijk uitftrekt, dat zij buiten den Hemel blijven, dat zij weêrfpannig tegen God worden, dat zij een fchandvlek zijn voor u, een walg voor de menfchen, en vijanden ja moordenaars van zich zelf, o is dat zo? en mij dunkt, gij zegt mede het is waarlijk zo! dan behoef ik geen woord meer hier bij te voegen, om te bewijzen, dat als men de kinderen niet wel opvoed, men hen bederft voor alles, waar aan zij toebehooren. En wij hebben ftraks gezien, dat zijne kinderen, zo te onthouden,van het geen,waar aan zij moeten overgegeven worden , nog erger is, dan de grootfte diefftal. Wat zoud gij nog opzien , waarde Leezers! als ik nu in de bijzonderheden toonde, dat die zijne kinderen aan God, den Hemel, en wat ik meer genoemd hebbe onthoud , daar nooit iets goeds van komen kan, gelijk zomwijlen het geld,dat een verkwister wegwerpt, nog al doet, neen! men geeft dan de kinderen over, om daar mede, laat ik het maar kort zeggen, de Hej te bouwen,  '( 313 ) Nu, dan ziet gij, dat al wat eerlijk heten kan, ons dringt om toch ce kinderen niet kwalijk, dat is yerflandig en godvruchtig op te voeden. Be/luit van dit Hoofddeel. §. r. Ik had gedacht nog meer te fchrijven over die drangredenen, doch dan zou ik te wijdloopig worden, en ik weet ook, dac gij ongeleerde menfchen, niet lang aan één leezen kunt, om die reden heb ik ook elke hoofdzaak nog afgedeeld in kleine ftukjens, daar ik i, 2, 3 en zo voords boven gezet hebbe, dan kunt gij bij elke nieuwe nummer ophouden, of uwe gedachten weêr wat verzamelen, of het gelezene nog eens op uw gemak overlezen. Laat ons dan ten befluite van dit hoofddeel, dat en het voorige nog eens doorlopen, met een enkel woord. Eerst hebbe ik u gezogt te toonen, in de Inleiding namelijk, dat de maatfchappij , waar van dit boekjen komt, het zo goed voor heeft met zulke gemeene menfchen, als gij ongeleerde en burger lieden. Toen heb ik gezegd, dat dit boekjen zelve voor u de nuttigde en nodigde dingen bevalt, om dat gij daar in, van deze geleerde Maatfchappij den raad krijgt,hoe gif uwe kinderen moet opvoeden en waarom zoo. Daar na hebbe ik u opgegeven uit de vraag, over die opvoeding, welke in dit boekjen behandeld word, dat ik drieallergewichtigdedin. gen in dit boekjen behandeld hebbe En eindelijk, om dat de Maatfchappij eerst X 5  ( 3'4 ) vraagt, welke zijn de krachtigjle drangredenen, trachte ik u zo kort en klaar, als ik konde, te doen begrijpen, wat die woorden krachtigjle drangredenen zeggen wilden. Ziet dat heb ik gezegd, leest het eens na, doet dan uw boek toe , en denkt dan watheeft de Schrijver in het zaaklijke daar over gezegd? Het eerfte Hoofdlluk zelve behelsde nu die drangredenen, en wel vier in getal. Ik zal ze weder eens opnoemen, leest gij de* zelve na, en dan gelezen hebbende, het boek toegedaan, daarover gedacht, gepraat, weör gelezen, en zo voordstot dat gij u alles zo het zijn kan, zaaldijk kuut herinneren; dat nadenken en herinneren moet 'er bij wezen, want wat doet gij een boek te kopen, dat gij aanftonds weer vergeet ? maar als men het onthoud , dan is het zijn geld waardig , zo het een goed boek is. Nu die drangredenen waren vier. Weet gij de eerfte nog wel? — zij was deze: wij zijn verplicht, onze kinderen goed op te voeden, en wij snoeten dat ook doen, want dit eischt de liefde , die wij voor hen hebben. En wat was de tweede?— om dat ouders, dieniet alles doen, om hunne kinderen door de opvoeding goed te maken, zelfs minder doen, dan de redelooze beesten. De derde was: om dat wij God door eene goede opvoeding na volgen, dewijl hij zig als een Vader der menfchen gedraagt, ja de liefde, die de groote kindervriend jezus tot hen betoont , dringt allerkrachtigst aan tot eene goede opvoeding". En nu de vierde? —-— kinderen zijn niet .alleen de onze, maar zij behooren veele ande.  C 315 ) ren toe, en die hen kwalijk opvoed, begaat de grootfte eerloosheid. §. 2. Wat zegt gij nu ? — geeft gij u gewonnen? zult gij uwe" kinderen dotr eene verftandtge en godvruchtige opvoeding, tot nuttige Uden van den Burgerftaat, en eenmaal tot Burgers des Hemels posen op te leiden ? ö Ouders, als gij het niet doet, wie zal het dan doen? — aan ons als Ouders, zijn ze immers meest aanbevoolen! — voor niemand ter waereld, hebben zij, of moeten zij hebben, zo veêle liefde, als tot himue Ouders ■ bij niemand zijn zij ook meer, althans in hunne eerfte jaaren, niemand kan hen dan ook beter leeren kennen, niemand heeft meer tijd om hen te leiden! Of wilt gij het voor de Schoolmeesters, en die met het onderwijs der kinderen, de kost winnen, laten opkomen, die zijn ook tof eene verftandige en godvruchtige opvoeding, verplicht en gedrongen. Maar die kunnen het alleen niet doen ■ denkt maar hoe weinig tijds zijn de kinderen in de Schooien,— voor wien komt degeheeleopvoeding, eer zij in de Schooien befteld zijn,en na dat zij dezelve verlaten hebben. — Eindelijk, al zijnde Schoolonderwijzers nog zoo goed, wat kan het helpen , als de ouders de goede opvoeding niet mede helpen doen; als de kinderen t'huis weder afleeren, wat zij inde School ontvoneen, als de Ouders te huis het goede afbreeken, dat in de School aan de kinderen gebouwd word, wat is het dan?  Ouders of Voogden, die derzelver plaats vervangen , gij zijt boven alle andere menfchen verplicht, die kinderen, welke de uwe zijn, verjtandig en godvruchtig op te voeden. §• 3- Daar kunt gij niet van tusfchen; — doch ik vcorzie wel, dat gij mij nog eenige tegenwerpingen maken zult, en ook nog al wat te vragen hebt. Wel nu, wat hebt gij dan eerst tegen cie > ■pvocding in te brengen ? Dit, dunkt mij, hoore ik u zeggen, dit hebbe ik 'er tegen, dat zo eene verftandige en godvruchtige opvoeding, voor een man of vrouw, als :k ben, onmooglijk is, wat ! zouden menfchen die een half douziju kinderen hebben groot te brengen, en dan nog met hunne handen den kost moeten winnen, de kinderen zo moeten opkweeken? Weg, weg! daar is geen tijd noch gelegenheid toe, in zulk een huisgezin! Maar zagt eens vrienden! watis eene verftandige en goiurufhtige opvoedinge? — Wel! wel! . . dat kap ik zo puntig niet belchrijven! nu daarom , fchort uw oordeel op, of het u moog. lijk is ,tot dat gifeerst de twee volgende Hoofd, deelen zult gelezen hebben! Het is evenwel onmooglijk, zegt gij, dat ik mijne kinderen verjtandig en godvruchtig opbrenge, want dit ben ik zelve niet eens ——boort vrienden ! dat is geen zaak, om 'ermede te lachgen, gelijk gij mij toefchijnt te doen, nu e'u dit zegt; ondenusfchen, hetgeen gij mij daar te gemoet voert, heb ik behandeld in het tweede ïioofdftuk, Afd. ï. op N<\ 4, s»  ( 317 ) leest dat na, bid ik u, het is eene genoegzame oplosfing. Is het al mooglijk , kan men verder zeggen , zal het toch evenwel zijne grocte moeite in hebben , men zal zig , met zo gedumig deu Dominè over de kinderen te fpeelen, 'gelijk men zeker zal moeten doen, van veele vrolijkheden berooven, die men anders met zijne kinderen hebben zoude: . — ik verzoek u, dat gij bier die plaats na leest daar ik aangetoond hebbe, dat de regte wijze van opvoeding, het waare vermaak met kinderen geeft ; ik had eerst gedagt, dit als een vijfde drangreden in het vjorgaande Hoofddeel teplaatfen, maar om dat te bekorten, Helde ik dit ft uk daar gij het nu lezen kunt- Ik weet haast niet, dat gij mij jet, meer kunt tegenwerpen , of het moest dit ziju. Eerst, dat gij denkt, ja al doe ik zo veele moeite niet, de kinderen kunnen evenwel goed worden ; het is zo, maar dan worden zij het niet door u , en gij hebt uw plicht verzuimd. Of denkt gij dus, ja menig kind, dat deugdelijk opgevoed was, werd echtereen deugniet; dat is ook zo, doch zulke Ouders kunnen weder zesgen, ik ben in zo verre vrij van dat bloed. Noit zoud gij dus kunnen redekavelen : als God de kinderen niet goed en deugdzaam maakt, dan zullen zij het nooit worden; Goed! dac zij zoo, in wat zin gij dat ook meenen rnoogt, maar is daarom eene verftandige en godvruchtige opvoeding nodeloos ? — wel dan moet gij hun ook geene medicijnen geven, als gij vreest dat zij fterven zullen, dat doet gij echter, hopende dat Gods zegen dien gewoonen weg toe beterfchap zegenen zal: houd eene goede op-  (313 ) voeding voor het geen zij is, zij is mede tot haar einde een geneesmiddel, en gebruikt het even zo als het andere. §• 4- Wij hebben dan nu gezien, dat 'er geen beroep op de waereld, bijna heiliger en noodzaaklijker is, dan die van eene verftandige en god' vruchtige opvoeding der kinderen. En wij hebben ook de voornaamfte uitvluchten , die onze onwilligheid maken kan, inge. zien, en bevonden, dat zij die groote verplichting, en de gewichtige drangredenen tot dezelve niet ontzenuwen of krachteloos maken. Ik moet het belijden , zegt misfchien iemand mijner Leezers , en evenwel! evenwel! daar is in mij, als ik 'er aandenke , nog zoo veel, dat 'er tegen opkoomt, om zo groote zorg te dragen, dat de kinderen toch nuttig voor de Burgerlijke Maatfchappij, en eenmaal Burgers des Hemels worden — of het een opzien is, tegen de moeite, die daar aan vast zal wezen, Of wat het zijn mag, ik kan dat zo in mi] zelf niet ontdekken , maar 'er is eenige tegenkanting, op andere tijden eene onverfchilligheid, och, ik kan het niet al te maal zeggen ! Dat verge ik u ook niet, braave Man of Vrouw! maar laat ik nog met eenen raad eindigen, deze namelijk, behalven datgij daaglijks te overdenken hebt, de redenen, die 'er voor eene goede opvoeding pleiten , rade ik u ernftig het gebed aan. De Alwetende kent uw en mijn gebrek, hij kan ons gebrek verhelpen; en zou hij aan ons  ( W ) niet doen wat hij kan, als wij ernftig onze kinderen zo willen opbrengen, dat wij hen tot zijne getrouwe dienaaren op aarde, en tot zijne; gelukkige en geliefde vereerders in den Hemel maken ? Bidt! Om toch regt duidelijk in te zien, en dat gij met aandoening, ook aan uw hart mogt gevoelen, welke dierbaare panden uwe kinderen zijn. Dat Hij u van gelijken doe befeffen, hoe onmenfchelijk, hoe geheel fnood het is, eene goede opvoeding te verwaarloozen, ol eene Hechte te geven. Dat hij u de waare middelen , tot eenebraave opvoeding, regt doe bekend worden, en u gewillig, zo wel als bekwaam make, om die toch getrouwelijk aan te wenden. Dat hij uwen arbeid daarin zegene. Ziet gijvoorfpoed op dezelve, dankt Hem,dat hij u lust en wijsheid gaf, om het uwe te doen, en dat hij zulks bekroond heefr. Ziet gij gebreken bij uwe kinderen, tegen welke gij niet naar behooren gewaakt hebt, dit is eene reden, om zijne vergevende goedheid in te fmeeken; en daaglijks zult gij iet vinden, dat uw van verzuim, of van gebrek aan wijsheid , of ijver befchuldigd , dus zult gij daaglijks aanleiding vinden, om alle deze beden te herhaalen. —— Doch gij hebt nog eene gewichtige vraag aan mij te doen, gij hebt die al dikmaal bij u voelen opkomen, als ik om redenen, zo dikmaal fprak van eene verftandige en godvruchtige opvoeding, gelijk de Maatfchappij ook (preekt, t Ei lieve zegt mij toch eens,wat is dat te zeg-  ( 3*o ) gen, wat is eene opvoeding die verftandig en godvruchtig genaamd word ? Dit is het geen gij al lang dacht, met waar ? nu dat moet ik verkiaaren, en hier toe fchikke ik , het TWEEDE HOOFDSTUK. Eerfte A/deeling. De opvoeding der kinderen mnet verftandig en godvruchtig zijn. §. 1. Zeker aanzienlijk Heer met zijnen Rehtmee. lier, op zijn groote Buitcnpiaars rond wande» lende, en alles, inzonderheid de fijne vrugtboomen, aanziende, zeide hij met veel geemlijkheid, „het is toch-een wonder, dat mijn „ goed, en vooral de boomen, t'elken jaare ,, zo flecht ftaan, ik wilde wel eens weten, waar dit van daan mag komen? „ Dat koomt, om het maar met korte „ woorden te zeggen , Mijnheer! fprak de 5, Rentmeefter, om dat uw Tuinman geen ver\. ftand van hovenieren heeft. „ Het is mij meer gezegd , hervatte de „ Heer, en het is bij mij zeiven ook wel ' eens opgekomen, dat dit de oorzaak mogt , zijn, maar dan denk ik al weder, de man ' is zo ijverig, van 's morgens vroeg af tot den laaten avond toe, is hij in de bezig,, heid; hij is behalven ckt een braef kaereï „ een Godvreezend man! ....  C 3*1 ) ,, Ja, behoudens dat alles, kan hij evenwel „ een onbekwaam Tuinman zijn, andwoorde ,, de Rentmeester. ,, Dat is zo, zei de Heer wederom, maar kom, zeg mij eens , eer ik dezen Jan kreeg, „ was het immers geen hair beter, en gij zult evenwel mij niet wijs willen maken, dat jj Piet, dien ik toen hadde , 'er niet achter j, was „ Wel geheel nïec, begon de Rentmeefter „ toen weder, Piet was zeer bekwaam, maar j, het fcheelde Piet weder aan wat anders, of ,, laat ik zeggen, juist aan het tegeuftelde. ,, bn wat was dat? Piet had geen hart voor „ de dingen, Mijn Heer! Kortom Leezers, het befiuit was, Jan had ijver en braafheid genoeg, hij werkte als een Ezel, maar hij had geen kennis genoeg van do dingen, hij was zijn Meeller te vroe» ontloopen, zo als men zegt. Pier integen° deel, was door en door" kundig in zijne zaak, maar hij dede niet, het geen hij wel wist, ik kan het niet beter noemen dan de Rentmeefter, hij had geen hart voor zijn werk. En dus was de Buitenplaats, wie van de twee ook Tuinman ware, nooit in ordeDe Heer en Rentmeefter geraakten, door deze gelegenheid, in een diep gefprek over de waarheid dat men, om wat werk dat het ook wezen mau wel te doen, zo wel een goed begrip, als een goed hart,omtrent dat werk moet hebben. §• 2- Maar heden! zegt mooglijk iemand, die dit  ( 3» ) leest, wat doet die vertelling van een onvruchtbaaren Hof, en van twee Hechte Tuinlieden, die wij geen van beiden kennen, ineen boekjsu over de'opvoading der kinderen? — ik geloof dat gij .Schrijver uw best doet, om uw boek maar dik te krijgen, als zulke verhaalen geene noodelooze uitweidingen zijn, dan weet ik het niet. Hoor eens,vriend, die dusfpreekt- hoekomen toch verhaalen vanBoomen, Landen, Akkers , enz. te pas in den mond van den Heere Jezus, die de weg naar den Hemel, en de verbetering der menfchen predikte. Wel, dus boore ik u antwoorden, dat zegt immers Jezus dikwijls zelf, dat die verhaalen , gelijkenisfen zijn ■—— en dat is geheel wat anders. Neen man ! dat is niet waf anders, mijne vertellingen zijn ook gehjkenhfen. Koom,ik zal het u maar uitleggen! wij zouden zien, niet waar? dat de opvoeding der kinderen vtrftandig en godvruchtig ivezen moet — nu De Hof drar ik van gefprnken hebbe, zijn bij geli.kenis gefproken, uwe kindereu —— die kinderen moet gij als o'iders opvoeden , maar wie zijn dan de Tuinlieden in de gelijke, nisfe ? Wel,die moeten dan de Ouders verbeelden! En wat zal het iuinmans werk zeggen? — daar mede zult gij dan meenen het werk der opvoeding! Net zo! maar kunt gij nu wel raden, wat ik juist met die twee Tuinlieden, die zo van eikanderen verfchilden, zeggen wilde? Laat eens zien ! . . . wel Tuinmau Jan ver-  ( 323 ) heelt een Ouder die zijn kind opvoed, net als hij zijn tuin bearbeide . . ha! nu vat ik het — Jan werkte wel ijverig, maar hij had geen kenms,geen overleg genoeg bij zijn werk, en dus zal dat ook eene opvoeding van kinderen zeggen , die wel ijverig maar zonder verftand gefchied! Prompt geraden, maar wat zal nu Piet verbeelden ? Piet! ... wel dat is nu klaar, Piet verbeeld een ouder, die wel weet, wat 'er tot de opvoeding behoort, maar dat niet doet, die geen lust of ijver heeft, en daar door zo wel als de onkundige Tan, zijne zaak benadeelt! Ook goed! maar wat leert ons nu het flot van de vertelling? — hoe was dat fjot ook? . . . Ja ik weet het, de Heer raakte toen met zijn Rentmeefter, verder aan de praat, enz. en dat zal dan zeggen willen, dat men ook in de opvoeding der kinderen, en verftand, en hart voor dat werk moet famenvoegen. Ziet vrienden! nu zal ik u nog meer zeg> gen, nu hebt gij zelf geraden, wat de woorden : eene verftandige en godvruchtige opvoeding* te zeggen zijn. §•3- Dit ziet gij nog niet, ook ? en daarom moet ik het nog toonen Behalven andere vermogens , die wij boven de beeften voor uit hebben, zijn 'ertwee, die een kind noemen zou, althans daaglijks, ja als het wakker is, ieder oogeublik werkftellig maakt. Y 2  ( 324 ) Welke zijn zij ? Die vermogens zijn verftand en wil, zegt iemand, en 'die dat zeggen kan uit zich zelv.n, zal reeds gevoelen waar ik henen moet. Het komt mij namelijk voor, dat de Maatfchappij met de woorden verftandig en god' vmchtig, op deze twee vermoogens gedoeld hebbe. Eene verflandige opvoeding zal te zeggen zijn, zo eene, die gelchicd naar die regelen van wijsheid en voorzigtigheid, die het verftand en oordeel voorlcli rij ven. Eene godvruchtige, zal de opvoeding zeggen, die mei een goeden wil. dat is, met ijver en lust, en allerlei goede begeerten gefchied; want altoos, als men zijn plicht met een goed hart doet, dan kan dat godvruchtig heeten. Bemerkt gij nirniet Lezers , dat gij ftraks de woorden verjtandig en godvruchtig zo hebt uitgelegd ? gij zeide immers . dat de vertelling van die twee Tuinlieden leerde, dat in de opvoeding der kinderen, verüand en hart voor deze zaak, moeten vereenigd zijn! Men zou nog aan de woorden verftmdi,; en godvruchtig, ook wel meer verklaaringen kunnen geven, maar wat zou dat uitdoen? — de zaak die de Maatfchappij bedoelt , is zeker deze , dat men de kinderen moet opvoeden , zo als een weldenkend verftand, en een godvruchtige wil vereisfehen, hoe men ook de woorden ziften wilde, daar op zal bet toch met de zaak altijd moeten nederkomen. §• 4- Laat u, op het leezen dezer dingen , den  ( &5 ) moed niet ontzinken ? gij Leezers, die bij de woorden verftandige en godvruchtige opvoeding, de oogen nederflaat, en een diepe zucht loost. Zou ik niet, roept een of ander Vader of Moeder uit, zou ik eene verftandige en godvruchtige opvoeding, bij mij niet hopeloos ftelleu, daar ik niet zeggen durve, zeive verftandig en godvruchtig te wezen. Neen, zegge ik nogmaal, en omdat gij daar juist nu melding van maakt , zal ik dit eens met u afhandelen. Drie dingen hebbe ik maar te zeggen, en ik denke, gij zult daar mede te vrede'zijn. Ik zal u eerst eens toegeven, gij zijt niet verftandig noch godvruchtig ; maar is het dan niet hoog tijd, om zo te gaan worden? ■ hoe moet het met u zelvcn afloopen, als gij geene genoegzaame kennis hebt, en als gij geen godvruchtig hart bezit? en om dat gij zo zijt, zullen, zo als gij zelve belijd, ook uwe kinderen in hunne opvoeding, daar door lijden moeten — ö Ouders l als de gedaehte wegens uw eigen tijdelijk en eeuwig gèluk , u nognimmer beweegeu konde , om waar verftand eneen godvruchtig hart te zoeken, wel laat u dan daar toe dringen, door het belang uwer kinderen, deze zullen anders daar door ook ongelukkig worden misfchien , en zij zullen u dat verwijten voor Gods Kechterftoel! Ten tweeden, moetik u zeggen, gij kunt nog verftandig en godvruchtig worden, o ja ! want behalven andere redenen, die hier niette pas komen, de Maatfchappij, die dit boekjen aan u doet toekomen, dezelve Maatfchappij geeft van tijd tot tijd, allerlei foort van boekjens uit, dienende om den minderen burger zo Y3  (3*6 > sis sii zïiu wijzer en beter te maken, zoekt die boekjens te krijgen, leest die zoals ik ute vooren al verzogt hebbe, nat gi] dit mijn boekien zoud leezen; bidt God daar bi|, gelijk ik u al opgewekt hebbe, en onder Gods zegen , is dit mede eene zekere weg, waar op gij vtrftandig en godvruchtig kunt worden. §. 5- Deze twee dingen wenschte ik maar dat de onverftandigfle, en als ik zo fpreken mag, de ondeugendfte Ouders eens indachten ! Doch aan u, Ouders, die door de woorden verflandig en godvruchtig bedroefd word, over xi zeiven, aan u hebbe ik nog eene derde zaai te zeggen. Deze namelijk, ik wil wel wedden, dat gij u de zaak van zo eene opvoeding, u veel te zwaar voorftelt! Denkt gij niet ? —— o dan zal ik oud ot gemeen mensch , nog een geleerde moeten worgen i en ik zal een halve heilige ten min- ften wezen moeten! — zo omtrent ftaat gij daar bij u zeiven te peinzen, niet waar? Nu,dat is mis gedacht, en dit zal ik u toonen. Voor eerst, dat men in 't gemeen tot eene verftandige en godvruchtige opvoeding te weten nodig heeft, is in dit boekjen te vinden; leest dit dan maar vlijtig, en zegend God het zelve, dan zult gij voor zo verre, uit dit boekjen verftand en hart genoeg krijgen, tot dat werk. ... Maar gij bekommerd u ook daar ovei, aar gij nu nog niet verftandig en godvruchtig zijt-;  ( 3^7 ) doch wat meent gij daar mede? dat gij nog niets daar van hebt ? - o dat kan ik niet geloven, want dan zoud gij zoo bedroefd, en niet zo gaarne beter wezen, en niet zo wen» fchen, om uwe kinderen op die wijze groot te brengen. HoDr, dat laatlte ahemaal toont, dat gij niet zo onbekwaam zijt tot de opvoeding , als gij wel vreest , het roont iet van U;t verftand en godvrucht, het geen onze Maatlchappij vordert 1 befchouwt het zo als liet iiuangelie fpreekt, en deze zaak als een talent, zoekt dat nu maar te vermeerderen, en volg die goede kennis, en dien goeden wil op, die gij in u vind, al zijn zijn nog zo gering. Als een Boer een of meer fchepels koorn uitwerpt , dan is hij zeker groorer, en in zo verre beter Landman, dan die, welke maar een emmer vol heeft, maarde laatfte is in zijn ibort ook goed, en verdiend alle lot, als hij zoekt np een ander jaar meer te hebben. Doet gij ook, wat uwe vermogens en verdere omftandiïheden toelaten, in hope, om beter te zijn, en meer te kunnen in liet vervolg, het muschjen zingt immers op zijne wijze ook , zo wel als de Nachtegaal op de zijne! Ik zal hiervan nu weder afltappen, anders zoud gij misfehien mij al weder beichuldigen, dat ik te langdraadig was. §. 6. Neen, neen ! zegt gij, hier niet van nfftappen, voor dat gij eerst getoond hebt, wat nu eigenlijk eene verftandige en godvruchtige opvoeding wezen mag, V 4  ( 3*8 ) ' Gij hebt ons wel in N°. 3 van deze afdeeling doen begrijpen , wat die woorden zeggen wilden ; maar gij hebt ons de zaak zelve nog niet verklaard. Gij wilt zeker zeggen, dat, vermits wij in 3. van deze afdeeling gezien hebben, dat de opvoeding, over welke hier gevraagd word, zo eene zijn moet, die naar de regelen van verltand en godvrucht is ingerigt, ik nu voorder zeggen zoude, welke die regelen zijn , die verftand en godvrucht voorfchnjven. Ja dat meenen wij, antwoord gij. Maar vrienden ! al wat daarvan, volgends het oogmerk van de Maatfchappij, zal te zeggen wezen, hebbe ik, zo ver mijn inzien ging, begrepen in het derde Hoofddeel. Ën opdat gij dat regt begrijpen zoud , moet ik u doen opmerken, dat de Maatfchappij onderzoek doet, over eene opvoeding , waardoor kinderen, tot nuttige leden van den BurgeiJtaat , en eenmaal tot Burgers des Hemds worden opgeleid. ——— dus moeten wij, om bij het oogmerk te blijven, naar regelen .zoeken, die verftand en godvrucht tot zulk eene opvoeding voorfchrijven : nodig is het daarom, dat ik vooraf nog over net opleiden van kinderen, tot nuttige leden van den Burgerflaat, en voords tot den Hemel een weinig met u lprekej — en dit zal ik doen in de  C 329 3 Tweede Afdeeling. Handelende over eene verfiand:ge en godvruchtige opvoeding, waar door kinderen tot nuttige Leden van den Burger/iaat, enemma tot Burgers des Hemels worden opgeleid. %. I. Wie zijn nuttige leden van den Burgerhaat in dit levend mijn Leezers begrijpen ,denk ik, deze vraag wel. Ik meen 'er mede , boe is die mensch gefield, en hoe handelt hij, die men zeggen kan, dat best voldoet aan zijn Haat in de waereld, en die dus zo nuttig is, in dien ftand, als hij volgens dien ftand wezen kan ? Wel dat is eene onnozele vraag , zult gij mooglijk denken , hij immers die zijn plicht doet in zijn ftand op de waereld, die voldoet daar aan, en is derhalven nuttig, ja zo nuttig als hij wezen kan in den Burgerftaat. En wat is het nu zijn plicht te doen. in zijn ftaat ? wel de wetten, waar aan God zo iemand , in dien ftaat gebonden heeft, te gehoorzaamen! Goed dat fta iku toe, een Koning is dan als Koning nuttig in den Burgerftaat, wanneer hij zijn plicht doet , die hem voorgefchreven is, in die wetten die hij, al is hij een Koning, moet gehoorzaamen; en een aller armst verfchoveling van een mensch, die zich aan de plichten van zijnen (laat houd, is ook nuttig naar zijn doen. en in dien ftaat, voorzo verre even goed als de Koning En wie worden nu Burgers van den Hemel?  C ?3° ) Wel daar zoude ik lmst het zelve op zeggen want die ( ode geb&przaam is, in die dingen, waar aan de zaligheid gehegd word, fco Hit in den Hemel, maar ook die alleen , want die het h uangel ie ongehoorzaam zijn , hebben Gods (trat te wachten. 7,o is liet ook-, het fchijnt derhalven, dat die her eene oplost, ook het andere zegt, niet waar? en evenwel zullen de Heeren van onze Waatfchappij , om dat zij deze twee zaaken-an elkan> er oHderfcheideH, ook zeker willen, dat wij deze twee dingen in onze gedachten onderfcheiden zullen. Hoon ! het is vast en zeker , dat die mensch, Wtlke regt tot den Hemel opgeleid is, ook mzo Verre nuttig is \oor den burgerflnat, en dat die regt nuttig is voor den tsurgcrjtaat, in zo verre ook eezegd kan worden, opgeleid te zijn roor dm Heti;el Maar des wegen is nutUgvoor den Burgtrjtaat, en opgeleid roor den Hemel, in alles niet het zelve, en daarom lchreei ik aanhonds de woorden in zoo verre. §• 2. Dit moet ik wat ophelderen , niet waar? nu al weder eenvoudig, en naar het begrip van den aller ongeleerdlten ! Was Koning üavid ook opgeleid voor den Hemel? Wel ja! hij was de man naar Gods harte, niemand twijflèlt, of hij is in den Hemel: was hii ook in alle de goede daaden, die hij voor den I urseilt at van Israël gedaan heeft, nuttig aan dezelve? gij zult immers ook ja zeggen,  ( S3i } En nu de getrouwe Apostelen van de Heere Jezus, die waren ook opgeleid tot den Hemel, en zijn 'er nu reeds, niet waar? en waren zij ook niet van onbedenkelijk nut in den Burgerftaat , die is', onder hunne medemenfehen op de waereld? Dat is ook zeker , antwoord gij, maar wat wil dit beduiden ? Dit, dat menfchen inden Hemel komen, die hier in den Burgerftaat ontzachlijk veel van elkandercn verfchilden. En wat wil dat nu zeggen? vraag gij al weder, wel, dit wil het zeggen, van de geene die in den Hemel komen, heeft elk toch zijn onderfcheiden ftant en verplichtinge op aarde, of in den Burgerltaat! ó Nu begrijp ik het, geeft gij ten antwoord, de een woont in dit land , een ander weder daar verre van daan, alwaar de burgerlijke wetten geheel onderfcheiden zijn : — boven dat, de een is Koning, de ander Onderdaan--regt zo! de een is Man,de andere Vrouw, die is rijk, geene is arm, en zo in het oneindige. Nu, om in den Hemel te komen, moet men braaf of vroom zijn, dat moet men hier in den Burgerltaat zijn, maar om dat 'er in den Burgerftaat hier op aarde, zo een machtig onderlcheid en ftaaten van menfchen is, zo is'er ook een machtig onderfcheid, om zig in den Burgerftaat, als braaf of vroom aanteftellen, bij voorbeeld, een Koning is nuttig of braaf, als hij op ten braave of vroome wijze regeert, daar een Onderdaan zig zo gedraagt, als hij op zulk eene wijze gehoorzaamt. Daar uit nu kunnen wij dit afleiden , dat als men zijne kinderen voor den Hemel opvoed,  ( 332 ) men dezelve dan zoekt braaf, dat is deugdzaam of vroom te maken; doch als men hen ook tót nuttige leden van den Burgerftaat, hier op de aarde, wil bekwaam maken, dat men dan den eenen voor dien , en een ander voor een geheel onderfcheiden ftaat moet opleiden: Ouders moeten derhalven dezelve niet alleen poogen braaf te maken, maar deu eenen moet men tot eenen braaven Regent, (geenen tot zo eenen Burger, of Boer, of Ambachtsman zoeken op te kweeken. Nu ziet gij ten vollen in, datals een Ouder zijn kind voor den Hemel opbrengt , bij dan nog, om elk kind in -zijn ftaat onder zijne medemenfehen nuttig te maken, aan den eenen geheel wat anders te leereu heeft, dan aan den anderen. En in zo verre dunkt mij, dat ik u genoeg getoond hebbe, dat onze Maatfchappij met alle xeden , deze twee dingen onderfcheiden heeft: tui willen wij voordgaan. & 3- E11 wat zullen wij dan doen? wel nu wat moeten wij doen? de beste middelen aan de band geven , tot de reeds dikwils genoemde opvoeding? — neen nog niet ! want gij zult die middelen niet goed verftaan , zo ik nog niet u met een opflag van een oog, en dus in 't korte vertoond hebbe, hoe een kind gevormd word, dat men tot een goed Burger voor de tijdelijke maatfchappij en voor den Hemel opleid. Ik behoef niet te'bewijzen, doe ik wel, dat een ouder die dat doet, ook voor het ligchaaui  ( 333 ) c*er kinderen zorg drangt; want immers van hunne ligchaams-gefteldheid, hangd hun leven li in zekeren zin af, en grootlijks ook de gei moedsaart, en daarom ook de goede of kwaade" : levenswijze der kinderen - ■ nu bij zulk eene opvoeding , draagt een Ouder ook de nodige zorg voor de gezondheid der ligchaamen, en derzelver geftekiheden, dat die aan eene goeddenkende levenswijze, geen hinder,maar een hulpe toebrengen. Doch als ik ook dit wilde uitpluizen , dan wierd mijn boekjen alleen daar door zelf, veel te groot; ■ ik fpreeke daarom daar niet meer van. Daarom vrage ik u verder, of gij niet van oordeel zijt, dat in zo eene opvoeding ook de ziel der kinderen bezorgd word ? ongetwijffeld ! maar hoe gaat dat toe in eene verftandige en godvruchtige opvoeding V wel die woorden zelve leeren mij, dat een Ouder, die twee hoofdvermogens, ook bij hunne kinderen verftandig en godvruchtig zal zoeken te maken. Maar is het dan afgedaan? ik wil zeggen, is dan een kind opgeleid tot een goed waerelden Hemelburger, als zijn ligchaam zo veel als mooglijkzij, welbezorgd, en zijne ziel mede I verftandig en godvruchtig gemaakt is. Welja! zoude ik haast zeggen! en ik moet neen zeggen, want moet een'goed Burger, ook geene goede daaden doen? ó Zo zegt gij, maar dat dunkt mij niet no. dig, want goede daaden zullen dan van zelve wel komen, als zij in perfoon eerst goedzijn. Gij bedriegt u , goede menfchen en goede kinderen, hebben gelegenheid nodig, om goede daaden te kunnen doen, en in de gelegen-  ( 334 ) heid al zijnde, hebben zij veel ai nog hulp nodig- Ik kan dit alles niet uitwerken, zonder al weder te lang te worden, als gij maar hier wat op denkt, vertrouweik, dat gij begrijpen zult, dat ik gelijk hebbe. Uit hoorde van dit alles, zal ik nog met weinige woorden toonen, wat het is, de ziel van een kind, en zijne daaden zo te bellieren, als hij tot een nuttig waereld-en Hemelburger word opgeleid §• 4- Met het laatfte zal ik beginnen, en omuniet te overlaaden, zal ik maar bij wijze van korte gezegdens, mijne gedachtens ter neêr ftellen, en gij, a's gij mij niet begrijpt, of niet kunt toeftemmen, moet mij maar in de reden vallen. .Om een Hemelburger te worden, moet men Godsdienst hebben. dat is klaar, want Godsdienst is eigenlijk de weg naar den Hemel, nu dus begrijpt gij mij, en zwijgt, zo als ik zegge, voordaan , als gij niets tegen mijn zeggen hebt, want anders houden wij ons te lang op. Godsdienst is niet alleen eenlbort van, uiterlijke daaden, maar moet oprecht en Redelijk zijn, dus in de waare Godsdienst is overre. ding in het verftand, en liefde in den wil tot dezelve. Godsdienst is voornamelijk gefchikt,om óns van de gebreken , die wij in onze ziel tegen het goede hebben, te zuiveren, en de lust tot het goede ia ons te verwekken, of te  ( 33< ) varfterken, de kennis en overreding, omtrent den Godsdienst moet dan fterk genoeg zijn , om? de neiging tot het kw.iade , en de afkeer die wij van het goede hebben , te overwinnen. Godsdienst heeft voor al twee gronden of drangreoenen , waar mede zij ons tot zich verplicht, voor eerst, dat zii Gods wil is, ten tweeden, dat zij ons geluk beoogt; zagt, dat laattte ftem ik u rog niet toe , want moet een mensch met zijn Godsdienst zig zeiven ook bedoelen ? Wel zeker man . maar niet om zulke voordeden die de Godsdienst zelve verbied, bij voorbeeld, eene onverdiende eer bij menfchen, gelijk de huichelende en hoogmoedige F ri- feeuwen , maar in regte dingen, en op eene geoorloofde wijse. Wel zeker! waarom fchreef anders de groote Paulus nog veel fterker dan ik. de godzaligheid heeft de beloftm zo wel van dit, als van het toekomend leven ? Vermids Godsdienst ons vooral op'eid, tot den ongezienen Hemel, en de waarheden van dezelve, ook al veel ongeziene voorwerpen raken, zo is het tot den Godsdienst voor al nodig, zekere hebbelijkheid, om dingen die wij niet zien, of hooren, ook te bedenken , en te kunnen lieven, en dus is een waarlijk Godsdienftig mensch, iemand die niet maar alleen het zienlijke betracht, maar ook, en vooral de dingen , die men niet en ziet, a Corinthen 4: 18. Doch de Godsdienst, fchoon op den Hemel oogende, vergeet der waereld niet, zij onderwijst ons, hoe wij omtrent de tegenwoordige  ( 33ö ) waereld leven moeten, zo als Paulus fchreef aan Titus in den brief, Cap. 2:11,12 , en 830. de gemeente, die de Filippenferen genoemd, wor'l, Hoofdftuk 4: 8* Gij hebt mij dit ook ftraks al gezegd, iemand, zeide gij, die in den Hemel komt, is een ijveraar voor alle zijne plichten, ten min-? ften zo was in 't zaaklijke uw woord, hierom moet de waare Godsdienst gehouden worden, voor iet, dat niet alleen op den Hemel, maar ook regt op de waereld, doet denken. Maar kvatftelijk eischt ook de Godsdienst, nog zekere daaden, die men eigenlijke daaden van Godsdienst noemt, zij zijn, bijvoorbeeld, bidden, leezen , openbaare godsdienstoefeningen enz. ook de uitvoering van deze behoo • ren tot eene waare aodsdienfvige gelteldheid. Maar gij zwiigt! ftemt gij dat alles toe? ja! maar als gij nu niet meer te zeggen hebt, dan blijft het voornaamfte nog achter , want alle die dingen zijn zo algemeen en ik wilde 'er wat meer~bijzonders van zommige leerft.ukken in hebben. Wel vrienden! ik fchrijf immers dit boekjen niet over den Godsdienst, maar over de opvoeding — en als gij eens Uoomsch, en ik Proteftanf-ch ware, of ik Roomsch en gij niet, en ik toonde dat, dan laagt gij immers dit boekjen neder, en dan zoud gij daar geen nut van kunnen hebben , en onze Maatfchappij wilde , zo gaarne , dat gij 'er alle nut van had. Die dingen nu die ik opnoemde, moet ieder toeftemmen , en die gedachten, begeenens en daaden, zal elk Ouder moeten voorfraan, bij zijne kinderen, die hij in zijnen Gods-  ( 337 ) dienst voor den Hemel verfiandig en godvruchtig zoekt op te leiden. Verbaasd, wat is dit 4de Nummer groot geworden! het volgende hope ik, zal korter zijn. §. 5. Dit zal zijn over de opvoeding tot nuttige leden voor den Burgerftaat op aarde, hoon mij weder en zwijgt, zo gij niets wezenlijks te vraagen, of te zeggen hebt. De Burgerftaat is te zeggen , de verbintenis, die de menfchen, als inwooners of leden van een land, en nog nader van een Stad of Dorp, op eikanderen hebben, Die geen nu is nuttig daarin, die al wat hij indien burgerltaat is, aanwend, om dezelve gelukkig te maken. Dus heeft hij, dan in zo verre dit van zijne keuze afhangt, zulk een plaats, zulk een rang of ftaat in dien Burgerftaat, daarin hij meest nuttig kan wezen. In dien ftand zijnde,onderzoekt hij wat nut aan dien ftaat', door hem kan worden toegebragt. Hij ziet dat een ander ook zijn ftand heeft, waarin hij nuttig dient te wezen, dus laat hij dien, in zijnen ftand, ook tot dat einde werken, en is hem behulpzaam daarin, zo veel , en op wat wijze hij ook kan. In zijn eigen ftand, wegens zijn eigen plicht wel onderrigt zijnde, ijvert hij ook om door andere ongedwongen, zig te kwijten, zo verre hij kan en daar hem anderen daar in hulpe willen bieden, is hij daar niet tegen , maar ontvangt die met dankzegging. Z  C 338 ) Lid van den Burgerftaat zijnde, heeft.hij ook zijn eigen belang op het oog, namelijk in zo verre; maar als zijn eigen belang ftrijden zoude, tegen het voordeel der overige leden , of van den geheelen (bat, dan laat hij zjra ei«en belang zwijgen, zo veel als mooglijk is. b Stil, zegt iemand .' daar maakt gij al eeneaartige befchrijving in dit laatlte, want dan moet iemand al zijn geld en goed maar aan liet Land, Stad ot Dorp prefent doen, want dan zal het nuttiger wezen voor het algemeen, dan dat hij dat alleen hadde. Het ontfchiet mij geen zier, dat gij mij hier in de rede valt ; maar ik kan u aanftonds uit den droom helpen , hier word maar gevraagd, naar het nut van den Burgerhaat /maar niet naar het nut dat iemand aan zijn huisgezin, andere dingen , ja aan zig zeiven ook, in andere opzigten fchuldig is, daar naar word hier niet gevraagd, maar echter onderiteld, dat een goed mensch, daar aan ook moet nuttig zijn: en daarom moet hij alles aan den Eurserfiaat opofferen, gelijk ikfchreef als mooglijk is, dat is , in zo verre, als hij van die andere dingen mag en moet afzien. Nu ga ik voord, want ik zie dat gij voldaan zijt; een nuttig man Voor den Burgerftaat, vergeet nooit, dat die ftaat altoos zijne gebreken zal hebben op aarde, daarom leert hij ook die gebreken kennen, en onderfcheid yerftandig, dat hij, om nuttig te zijn , fommige verhelpen moet, en anderen laten, gelijk zij zijn, en om dat wetten en voorrechten, de eigenlijke zuilen zijn, waar op de Burgerftaat gegrond is, zo eerbiedigt hij die. Hij is vol ijver voor alle die, welke hij vast weet, dat zonder merk.  C 339 ) lijfc nadeel, niet kunnen overtreden worden, daarom heeft hij" ook eenvuurigen afkeer, van alles wat onwettig gedaan word, zelf kan hij" aan geen affchaffing of wezenlijke verandering daarin denken, zonder huiverig te worden. Doch als hij klaar ziet, dat het nut zulks ver. eischt, dan is hij niet te bijgelovig, om daar in niet mede te werken. §. 6. Hier bij laat ik het nu, en eenOuder, die,zijne kinderen verftandigen godvruchtig voor den Burgerftaat opvoed,zal de laatst opgenoemde dingen daar toe gereedelijk opvolgen , en dezelve overgebragt zijnde, op dat gedeelte van den Burgerftaat, daar hij eigenlijk t'huis hoort, zo zal hij daarin genoeg vinden, zo niet het meefte, dat hem nodig is. Maar nu moet ik nog één ding zeggen. Meermaalen heb ik in mijzelven moeten lachgeu, als ik Schrijvers las, over de opvoeding der kinderen, ik geloof dat ik het nog al eens gezegd hebbe, maar dat kan geen kwaad. Die Schrijvers geven ons de fchoonrre voorschriften, dat men de kinderen dat, en dat moet leeren; maar zij vergeten doorgaands één ding, en dat is, om het maar op zijn zagtst te noemen, zij vergeten, dat de kinderen dikwijls volftrekt geen zin in het keren hebben, of ook dat zij ondeugend zijn; kortom, die zijne kinderen wel wil opbrengen , moet altoos verdagt wezen , dat hij kinderen van menfchen, en geene jonge Engeltjens onder handen heeft, lk zou u daar aartige gevalletjens van verZ i  ( 340 ) halen kunnen, als ik niet vreesde, dat ik het te lang met al mijn vertellen zou maken. Gij zult nu wel willen geloven, dat iemand die kinderen goed wil opvoeden, voor al op de gebreken der kinderen letten moet, om die gebreken, of weg te nemen, of te verminde, ren, of — zegt gij 'er bij, te maken, dat zelf die gebreken niet hinderen en helpen 1 —dat js wel het beste vrienden! en dat kan nu en dan al gefchieden. Maar nu wilde ik wel, gaat gij verder voord te fpreeken, dat gij mij eens naauwkeurig opnoemdet, welke de voornaamfte gebreken zijn, die de kinderen beletten, om Burgers van den Hemel, en goede Burgers op aarde te zijn ! Wel dat geloof ik ook, maar als ik dat deed, dan zoud gij mij vragen, en welke zijn de beste middelen tegen ieder gebrek, enz.? Maarlieve menfchen! hoe groot zou mijn boek dan welworden! hoort,daarishaastniets in mijn geheel boekjen , of 'er kan nog zo een boekjen over gel'chreven worden, en onze Maatfchappij weet best, wat een weinignader dient uitgeplozen te worden ,en wanneer zij mij, met anderen daar toe uitnodigt, zal ik, als het mij mooglijk is, mede daar aan te werken, niet onttrekken. Nu kan ik u daarom, alleen maar zeggen, dat in den weg naar den Hemel, ongeloof of bijgeloof, de moeder-gebreken zijn van alle de anderen. En in den Burgerftaat , zijn dezen de ergfte uiterlleiiS — al te groote/ftrengheid, heerschzucht en diergelijke, die in het al te fterkijverige loopen —— of toegevenheidjkleinmoe* digheid, flapheid, enz. door welke men veel-  ( S4I } tïjds , al is men zelf reeds wel gezind, door verwaarloozing den Burgerftaat veel nadeels, in plaats van nuttigheid , aanbrengt. Be/luit van dit Hoofddeel. §• t- Gij zijt moede van het lezen, wed ik, en hoe zal het dan zijn, in het nakomen van het geen gij gelezen hebt ? Ja, antwoord gij, dat weet ik nier, want niet alleen zal 'er eene onbedenkelijke moeite aan vast zijn, om dat alles zo te doen , maar ik voorzie, dat al de pret die wij anders met onze jongens hebben , nu een einde zal moeten nemen. Hoe begrijpt gij dat laatfte toch ? Wel aan ! naar uw zeggen, moeten wij de ondeugd uit de kinderen zoeken te krijgen, en daarom , als wij maar iets zien , dat naar een beetje gaauwdieverij gelijkt, moec dat aanftonds beftraft worden, in plaats van met de kinderen eens vrolijk op te trekken , zal men altijd als een Dominé , heb ik al eens gezegd, met de kinderen moeten leven, en zo voords: en waarlijk, al hebt gij het grootfte g elijk van de waereld , ik heb 'er toch niet te bestig zin aan: bij voorbeeld, ik heb een lieven jongen, dat is een regt platjen, en de gaauwdieverij kijkt hem ten oogen uit; als ik nu die jongen zijne kleine ftreeken niet mogt toegeven, dan zal ik een groot plaifier moeten misfen, en zo is het in het overigi, gij begrijpt wel, wat ik zeggen wil. . ■•" Ja zeker begrijp ik u wel, en dus is het Z 3  ( 34* ) niet nodig, om daar op verder ftaan te blij« ven. Maar ik zal u Hechts één ding vragen; als nu die jongen in die grappen en kleine boevenftukjens voordgaat, en hij word dan eens een grote deugniet, zo als ik daar van in het eerfte Hoofdftuk heb gefproken. Wat dan ? nu lacht en vermaakt gij u daar over, maar wat zult gij dan doen ? dan zoud gij duizend en duizendmaal wenfchen, met traanen wenfchen, dat gij hem daar nooit in toegegeven had. Wel als het wezenlijke ondeugden zijn, dan is het zeker zo,maar nu,kleine potfen kunnen immers zo veel kwaad niet? Hoort eens, kleine dingen in kleine kinderen kunnen , als zij groot worden, toenemen in groote boeveftukken, neemt eens een jongen, die uit wreveligheid, of uit iets diergelijks, vermaak vind, om metfpeldente fteeken, zou naderhand, als hem dat niet afgeleerd word, dat met mesfen kunnen doen. Nu dan tegen alle zulke dingen moet gij waaken, voorzeker! maar zal u dat van uw genoegen berooven ? daar hebt gij mij te veel toe getoond, dat gij te verftandig zijt om zo te denken; want kan dat vermaaklijk heeten, dat een Ouder een kind dingen laat doen, die dat kind naderhand tijdelijk en eeuwig ongelukkig maken ? Is dat niet in tegendeel vermaaklijk, als gij denken kunt, zie zo, mijn kind is op den weg, om bewaard te blijven voor de verderffelijke ondeugd, bij is op weg, om een goed Burger, voor de aarde en voor den Hemel te worden ?  ( 343 ) Jamaar, men wil tcch ook wel eens Iachgen, eD kortswijlen met kinderen , en is liet goed en nodig, dat men dat nalaat, het valt evenwel niet plaifierig! Dat moet ik ook zeggen, maartot uwtroost mijn goede vrienden, gij moogt blijven lachgen en kortswijlen, gij moogt, als gij moede van werken zijt, met xuwe kinderen follen, gij moogt met haar fpeelen, ravotten, en uw hart ter deeg ophaalen: ja gij moet het zelt doen. , , , Wel hoe kan dat overeéngebragd worden, met eene zo verftandige en godvruchtige opvoeding, als gij ons hebt voorgefchreven ? wel zeer gemakkelijk! dat zijn immers kinderen die gij opbrengt ? wel ja! wel nu, kinderen moeten fpeelen, vrolijk zijn, al fpeelende lee- reili vat gij dit nog niet? nu m het volgend Hoofdftuk zult gij daar meer licht in krijgen. §. 2. Nu eindig ik weder deze afdeeling, en zo ook het Hoofdftuk. Lieve Ouders! leest,herleest,en herdenkt dit Hoofdftuk weder! . Braaf, dat is, verftandig en godvruchtig, moeten uwe kinderen voor den Burgerftaat, en voor den Hemel worden opgeleid. En bij alles, wat ik gezegd hebbe, weet ik, dat, zo gij maar eenigzins zelve een goed mensch ziit, dat uw eigen hart zal zeggen: Och ja, dat is het beste , 't geen ik mijn kind kan mede geven, ik kan mijne liefde niet beier toonen, dan daar mede. Z4  C 344 ) Ja bedenktook eens, waarde menfchen .'wat moeite en zorg hebben zij u niet gekost', en hoe veel moeite kosten zij u nog niet daaglijks. als een kind, daar de goede moeder zo mede getobt heeft, daar menig vader zoo zuur de kost voor heelt moeten winnen, eindelijk nog een verdriet van zijne ouders op de waereld word, en als gij dan door den dood van zo een kind word weggerukt, en gij laat hem in de waereld, en weet niet wat kwaads 'er nog van hem worden zal och hoe pijnlijk moet dat wezen ! en vooral, mdien het is door de opvoeding! JViaara!s gij ziet,dat uwe kinderen deugdzaam en daarom geliefd en geacht worden,en kans heb. Den om zelf grooter man of vrouw in de waereld te worden, dan vader of moeder is,en dat door deugdzaamheid — ja als gij hen eens m grooter ftaat ziet, en dat zij daarin nuttig zijn, en men wenscht u daar geluk mede — en als gij hen eens eindelijk in den Hemel yind, en dat zij u daar nog bedanken voor de opvoeding ! een traan ontvalt mij, lieve vrienden! want kunt gij dit wel inden. Cr"j?- Lzonder weemoedig te worden van bhjdlchap! Al was het werk nog zo zwaar, wat zou men evenwel niet doen, om zulk eenevreu*. de! en wat zou men niet doen, om zulk een geluk aan zijne kinderen te bezorgen? . maar mijn lieve menschen ! het is zo een zwaar werk niet, 'er is zo veel hoofdbrekens niet aan vast, het kost u geen een plaifierig oogenblik, behalven alleen zulke plaifiertjeus. daar de kinderen flecht door worden,  ( 345 ) Dat hope ik, dat u blijken zal, uit het derde Hoofddeel, het geen de middelen tot zo eene opvoeding zal behelzen. Gij maakt mij nieuwsgierig, zegt gij, zo ik meen te hooren, o! dat verblijd mij. Doch begin dar nieuwe Hoofdftuk niet, zonder nog eens hartelijk tot God te hebben gebeden. Wat hier bij past te bidden, zult gij zelf wel weten: het is onder anderen —— dat God u zeiven zo verftandig en deugdzaam wil deen zijn., dat gij deze hoedanigheden ook gaarne in uwe kinderen wilt brengen — dat hij u duidI lijk doe begrijpen, onthouden en toeftemmen, alle dingen die tot zulk eene opvoeding j behooren, door welke kinderen zo opgeleid i worden — dat hij u den lust en verdere hulpe ; geeve, om alle nodige dingen daar toe werkftel- I lig te maken maar ik wil u niers meer zeg. j gen, van het geen gij hier bij te bidden hebti als gij de zaaken wel ingedacht hebt, zult gij jj dingen genoeg te bidden vinden. —— DERDE HOOFDSTUK. De beste middelen, die de Ouders tot zo eene opvoeding hebben in het werk te ftellen. Waarde ouders, nu kome ik tot het laatffe ftuk, en dat is wel het zwaarfte, en daar onbedenkelijk veel van gezegd kan worden, zo veel, dat ik mij haast niet weet in te binden. h Z 5  ( 34Ö) Evenwel zal ik zoeken kort te zijn» echter zo.d.t ik u tevens hope te vrede te ftellen. Nu begin dan maar, roept gij uit, wat moet ik aan mijne kinderen doen, om het zo in den Godsdienst, en zo voor den Burgerftaat te maken , als gij gezegd hebt, want dat meent gij immers mef het woord middelen, Regt! dat woord middelen betekent niets anders , dan wat gij daar toe te doen hebt. Maar als gij uwe kinderen voor den Godsdienst , en voor den Burgerftaat wilt opvoeden, moet gij dan niet maken, dat uwe lesfen ingang bij uwe kinderen vinden kunnen ? ■ is het niet nodig , dat gij weet, hoe die lesfen en wat gij al meer te doen hebt, moeten gegeven worden? 1 ■ nu tot dit, en nog veele andere dingen meer, moet ik u voor af raad geven, eer dat wij kunnen overgaan, om bepaald te zien , wat onmiddelijk de opvoeding tot den Hemel en den Burgerftaat zelve betreft deze voorafgaande raadgevingen, noeme ik algemeene middelen , zij komen altijd te pas, en zijn in allerlei goede opvoeding noodzaaklijk. Eerfte Afdeeling. Algemeene Middelen. §• Ouders, die wat goeds bij hunne kinderen doen willen, moeten de liefde en het vertrouwen van hunne kinderen hebben, dit is hec eerfte algemeene middel. Wat liefde van kinderen is weet gij wel, maar  ( 347 ) liet vertrouwen van de kinderen , wat zegt dat ? het zegt, dat de kinderen op hunne ouders ftaat maken, dat als die wat zeggen, dat goed of kwaad is, enz. dat dan de kinderen niet twijffelen , of de ouders meenen dat waarlijk zoo, en tevens, dat de zaaken zelve waarlijk zo zijn, als de ouders neggen, dat.zij zijn. Niemand uwer is zo onwetende, dat hij vragen zal, waarom moeten de ouders de liefde en het vertrouwen van hunne kinderen hebben? want ziet maar eens, hoe doen zij als zij iemand ontmoetten, daar zij een kwaad oog op> hebben? kan die wel iets van hen gedaan krijgen? nu, zo gaan zij ook omtrent hunne ouders te werk, als zij die geene liefde of vertrouwen toedragen. Wel hoe krijgt men de liefde en het vertrouwen bij zijne kinderen? die behoeft men niet te verkrijgen, die heeft men natuurlijk; natuurlijk heeft een kind vanderjeu*;daf,voor totzijnie ouders de meefte genegenheid en vertrouwen : gij ziet immers duizend en duizendmaal, dat de kinderen , zo als men zegt, eenkenniig zijn! . « Nu dan is hier van niets meer te zeggen ? ja wel degelijk, want veele ouders hebben de liefde en het vertrouwen van hunne kinderen niet. ' ' Wel hoe kunnen die dingen famengaan i gemakkelijk: die ouders hebben de liefde en het vertrouwen verlooren, die zij natuurlijk hadden, en wel dikmaal door hun eigen fchuld, en dit was het, waar voor ik u wilde waarfchouwen. , Als ouders dikwijls zig zo houden, dat de kinderen denken, zij zijn niet wijzer dan wij,  (54» ) als zij de kinderen dikwijls bedriegen; als zij hun ouderlijk gezag door onderneemende kinderen veelmaal laten fchenden ; als zij tegen den raad vanPaulus, Ephezen VI: 4, de kinderen veel tot toorn verwekken, ook als zij den kinderen ondeugden toonen, waar van de kinderen zelf een tegenzin hebben, dan verliezen zij de liefde en het vertrouwen bij hunne kinderen : wacht u dan daar voor, en doet met omzigtigheid het tegengeftelde, en uwe kinderen zullen u geheel aanhangen. §. 2. Een tweede middel is, gij moet zorg dragen , dat de liefde en het vertrouwen uwer fhinderen, u gegeven worden , om dat zij zelve begrijpen , dat dit redelijk en billijk is. Kijkt eens dat kind, het lachte daar aanftonds zo lief, toen het aan de borst van de moeder lag, moeder en kind toonden eikanderen de uiterfte liefde, en wat is dat kind nu vreeslijk kwaadaartig , nu het de moeder, om dat zij eens op moest ftaan, van de borst nam. Ziet,zo gaat het altoos ,als de liefde en het vertrouwen der kinderen alleen fteunen op het natuurlijk gevoel, zij zullen dan liefde be< wijzen», fo lang wij hunnen zin doen, maar ais wij eens iet doen moeten, dat hun zeer onaangenaam is, dan zullen zij voor dien tijd tegen ons opftuiven. Als zij zo groot zijn , dat wij het tegen hen met ftraf heid kunnen uithouden , dan zullen zij uit vreeze , zo lange wij daar bij zijn, rrisfehien zwijgen, maar zij zullen in hun hart morren, en als zij om een hoek zijn, zullen  ( 349 ) zij door de natuurlijke trek, die zij tot het ver. bodene hebben, als zij kunnen hun zin doen , al hebben zij ons nog zo lief. Nu kan men een kind zo aanftonds alles niet doen begrijpen, waarom meri hun iets verbied of gelast, het geen ftrijd tegen hunne driftige genegenheden. Maar als gij van tijd tot tijd hen toont, daar het zijn kan , dat alles, wat gij van hen hebben wilt, niet uit eene eigenzinnigheid van u, of uit een zucht om over hen den baas te fpeelen , of uit een geemlijk humeur voorkoomt, (want daar ftaat de natuur der kinderen machtig tegen op) maar dat gij het om goede redenen zo wilt hebben, bijvoorbeeld, om dat zo gij de kinderen hun zin gaaft, dat kwaad Voor anderen, of nadeelig voor hun zeiven zijn zoude, dan zullen zij al langzaam gaan denken, wat zijn mijne Ouders toch wijs en goed voor mij, zij zullen hoogachting voor u krijgen , en als gij wat beveelt, al zegt gij 'er geene eene reden bij, zullen zij gaan denken, om dat zij in andere zaaken dat van u gezien hebben , ook dat zullen mijne Ouders, om wijze en nuttige Tedenen zo hebben willen. §• 3- _ Een derde goede regel is, geeft toch aan uwe kinderen goede voorbeelden, dat is te zegden: hetgeen gij gaarne had, dat uwe kindereu geloofden, toont dat gij dat ook gelooft, en het geen gij gaarne had, dat zij deden, laat daar van blijken, dat gij voor' u zeiven daar ook zin aan hebt. Mijn arbeider jan klopt zijne kinderen , om  C 350 ) dat zij ontzachlijk vloeken, en hij vloekt zei. ve, ja als hij haar (lagen geeft, vloekt hij: wat moeten die kindertjens denken ? Dirk (tuurt zijne jongens naar de Kerk, en hij koomt 'er zelve nooit, zijn oudfte zegt wel eens, Vader, waarom gaat gij niet mede? en dan is het doorgaands het andwoord, houd den mond jongen! Altoos als de kinderen zien, dat de Ouders net anders denken of doen, als zij aan hun voorfchrijven, dan denken zij, of dat de Ouders dit maar zo willen hebben, zonder dat kinderen uit zig zei ven, daar toe meer verplicht zijn dan zij; of zij denken, kinderen moeten dat doen, maar groote menfchen!niet, en zo dra zij maar durven, of zich verbeelden al wat te worden, gaan zij zig dat ingebeeld voorrecht van groote menfchen al aanmatigen. En lieve vrienden! hoe moet het de achting en het vertrouwen der kinderen omtrent u niet krenken, als zij door uw Hecht voorbeeld aan het denken gebragd worden: ja die vader en moeder zeggen wel, dat ik niet ondeugend wezen moet, en zij zijn zelve ondeugend. Zijt gij zo, en doet gij boven dien geen moeite, om uwe kinderen van de oudeugd af te trekken, waaraan gij fchuldig zijt,dan kan ïk u verzekeren,dat geen mensch meer kwaad kan doen, om menfchen te bederven,dan gij, want wat kan er meer geëischt worden , om een kind door en door te bederven , dan een Hecht voorbeeld van zijn vader of moeder, zonder raad of vermaaning tegen dat kwaad, dat zij zo gaarne navolgen ?  C 35i ) §• 4- Om dat nu Hechte voorbeelden zo veel kwaad doen , en goede integendeel zo veel goeds, daarom geeve ik u dit tot een vierden raad. Te weten s vertelt uwe kinderen veele voorI beelden van braave kinderen, en volwasfen menfchen, die juist zo waren , als gij door uwe verftandige en godvruchtige opvoeding, uwe kinderen zoekt te doen zijn; als dat met beleid gefchied , zult gij de weeJnst uwer kinderen daar door opwekken; hun een nuttig tijdverdrijf geven , want kinderen die gaarne na'aapen , om het zo eens te noemen , wat zij zien of hooren , zullen door die vertellingen als zij regt treffend gedaan worden , bovea dien aangefpoort worden, om ook zo braaf te zijn, als die menfchen waren, van welke gij verteld hebt. Vertelt ook, doch met voorzigtisjheid, van kwaade kinderen en flechte menfchen, met voorzigtigheid zegge ik, want zommigekwaade daaden moeten de kinderen niet weten. Daar zijn reeds mooije boekjens met vertel* lingen voor kinderen in druk, ik zou udaar meet van zeggen, maar onze Maatfchappij, heeft» zo ik meene, het voornemen , althans 'er is van gefproken , om zulke verhaalen in druk te geven; koopt die zo ras, als zij uitkomen. Het is niet te zeggen , hoe veel goeds goede voorbeelden doen kunnen, laatst zag ik eens een prent, verbeeldende dat een vader overluid bad, ó die man wierd zo hartelijk enoot. moedig afgebeeld! maar zes of zeven kinderen ftonden daar ook bij zo lief en eerbiedig, dat ik het u niet zeggen kan; ondertusfehea dagt  C 35* ) ik , ja dat is het regte, als de Ouders maar goed voorgaan , en de kinderen maar verftandig met zig leiden , dan zullen die ook wel gaarne volgen. §. 5- Ken vijfde raad beftaat hier in: wij moeten de kinderen als menfchen - of als menfchjens, dat is kleine menfchen behandelen. Daar zijn veele ouders , en vooral moeders, die zo lang de kinderen nog maar den ouderdom van 3 of 4 jaaren hebben, hun alles toegeven,- zij zeggen,het zijn maar kinderen, ondertusfchen koomt het daar van daan, voor al, dat de moeders, die dus alles door de vingers zien, en dan nog, gelijk dat gemeenlijk iamengaat, de kinderen altoos vleijen en ftreelen, kortom,daar mal mede zijn, dat de moeders , zegge ik , doorgaands zo weinig over de kinderente zeggen nebben, denkt maar na, wat ik om u aan het nadenken te brengen, in de eerfte grondregel van dit Hoofdftuk, gezegd hebbe. Zulk een doen, om de kinderen, die nog jong zijn, maar alles in te willigen , om dat zij kinderen zijn , is zeer onrechtvaardig zelfs. Als gij een hond , neemt niet kwalijk dat ik daar bij de kinderen vergelijke, ik doe het om^verftaanbaar voor 11 te zijn, als men een hond of wat dier het zijn moge, wat leeren wil, doet men het dan niet, als zij nog jong •zijn? en dan zegt men, neen kirderen van menfchen moeten in hunne jons?heid niet tegengegaan worden, want zij zijn maar kinderen.  ( 353 ) Wel zijn dan jonge kinderen van menfchen 4 in leerzaamheid minder, dan jonge kinderen van redelooze dieren P Het tegendeel is waar; ik heb altoos gezien, dat kinderen,om de twee jaaren oud, door een wijze ernftige houding, of des noods ook door eene beftraffing reeds konden geregeerd worden. Beproeft dat aan den uwen ,misfchien kan het bij veele kinderen, zelfs al vroeger gefchieden, en gij zult met verwondering zien, dat kinderen van redelijke menfchen, ook dan reeds, veel boven het redelooze vee voor uit hebben. En dat ik u vooral raade.in die eerfte kindsheid is dit, gewent hen, dat gij, zonder dat zij kwaad worden, hun iet ontneemt of weigert, dat zij gaarne hebben, en zich iets laten welgevallen, daar zij tegenzin in toonen , dit zult gij door een vriendelijk, en helpt dat niet,dooreenernftig woord, zeer gemakkelijk veroorzaaken; langs dien weg, zult gij den eigenzin der kinderen al vroeg leeren beftuuren,en hoeveel zal dat zijn voor eene goede opvoeding! Als gij nu dat bekleed met redenen , het geen gij al ten eerften zult kunnen doen, wanneer zij met eenig oordeel zommige woorden bijéén weren te praaten, dan zult gij hen van de vroegite jeugd af, gewennen aan het redelijke, dat ik u in den tweeden grondregel heb aangeprezen. Alle menfchen zijn geene Profeflbrs in hunne zaak, niet waar? en vooral kinderen niet, Aa  C 35*4 ) dat fpreekt van ze-.ven, daarom zeide ik ftrakst kipderen moeten niet anders.dan als kleine mensch* iens behandeld worden. in alk kinderen ontdekt men, zo verikweet, eene zneht tot ipeelenjde oorzaak is zeer een- vouwig - - Ja ik kcnne geen groot mensen, geen wijs mensen of hij heert zijn fpeelgoed. Doch het fpeelen der kinderen is zeer eenvouwig, en zij zijn 'erzeer verzot op, willen wij nu den besten ingang bij hen hebben, dan moeten wij hen al ipeelende keren; ik heb eens eene fchoone verhandeling gelezen, behelzende , hoe men de meisjens door poppen , en wat daar al toe behoort, het huishouden keren kan, dit is gemakkelijk te begrijpen, en zo kan men den jongens ook, naar hetgeen zij eens worden moeten, al fpeelende doen opmerken , wat daar in al dient gedaan te worden. ■ Vind men wat, het geen men hun door de fpellen, die zij hebber., met keren kan , dan moet men hen eerst zeggen, nu niet fpeelem maar keren, en als men bij hen in de gunst ftaat, zo als ik in deneerlten en tweeden grondregel gezegd hebbe , dan zal men dit al ligt verwerven. Voords moet men den kinderen niet veele, en vooral geene diepzinnige dingen voorpraten: zij zijn menschjens, dat is, riuu begrip, hun geduld , hunne aandacht, alles is in het kleine, derhalven moet gij hen redelijk behandelen, dat is, op hun verftand en wil werken, maar uwe vooritellen moeten zo kort zijn, als zij maar kunnen; doch vooral zo klaar en treffende, dat zij aaidtoHds , zonder nadenkende kracht van dezelve gevoelen kunnen.  ( 355 ) §• 7- Daar is nog meer in de kinderen , dat ik, om ook mij hier in te bekorten, moet voor bij gaan; maar iets moet ik opnaaien, dat mij de» zen zevenden regel aan de hand geeft, het is dit: kinderen zijn geen poppetjens van wasch, die men maar dit te zeggen, en dat te doen heeft, om hen zo te maken, als men wil; dit l'chijnt het, als of veele geleerde mannen in hunne wijze fchriften, over de opvoeding onderftelden ; maar dit is zo niet ——— zij toonen zelf de fchranderfte, fomtijds in eenige dingen,alttÉans op eenige tijden, de grootfte botheid of onleerzaamheid, of hoe men het anders noemen mag; en of gij goede woorden geeft, of kwaade, het helpt'niet, al flaat gij ze zelf — men zou al eens kunnen denken, ja dat is zo een luim, ik zal een beter tijd afwachten, en fomtijds is het ook zo ; maar het is ook zomtijds anders, te weten, dat zij altoos onhandeD baar zijn. Wil men trachten, dit door geduld te overwinnen, het zal ook al eens vergeeffchen arbeid zijn, wat moeite men doet. Een allerbest middel is daarom altoos, op hei humeur der kinderen, zo als men fpreekt, acht te geven. v Alle willen zij gaarne fpeelen, over het gemeen gefproken, maar elk fpeelt , op zijne eigene wijze; fpeelende leeren , daar ik ftraks van gefproken hebbe, moet daarom gefchikt worden naar den trant van fpeelen, die zij meest verkiezen Maar het humeur hebben zij, al fpeelen zij A a 2  c 356 r. «iet, en kan men dit voldoen, dan heeft men 20 goed , als het geheel kind voor zig. is uw kind hoogmoedig van aart, beduid hem op eene bevattelijke wijze, dat gehoorzaamheid aan uwe lesfen zijne achting bij God en men- fchenbevoorderen zal! valt hij in hetvro- b'jke, welfpreekt met een lachgend, doch tevens niet dartel gelaat, doet hem begrijpen , dat gij hem niets anders,dan de weg tot waare blijdfehap leeren wilt — en zo voords. §. 8. Dit zegge ik evenwel niet, op dat gij hen in hunne oudeugden (lijven zoud. Keen ! hunne ondeugden moeten wij ten nutte van onze goede onderwijzingen aanwenden, dit meende ik in den voorigen grondregel. Maar tevens, en dit is een agtfte middel tot eene goede opvoeding. moeten wij hen tot verbetering en aflegging hunner gelreken, opleiden. Dat is, wij moeten God bidden, om hunne bekeering-, en wij moeren hen zelve daar toe opwekken, zult gij misleiden denken. ' En deze dingen zijn ook hoogstuodig, maar zij zijn alles niet, dat wij hier te doen hebben. In tegendeel, het is eerst nodig, dat wij de kinderen zelve over hunne gebreken onderhouden , dat is,hen over dezelve onderrichten; want hoe kan een kind aan God welmeenend belijdenis doen van eenig gebrek, in hem of daar omtrent, vergeving en verbetering bidden, als hij niet eerst duidelijk begrijpc, ja met leedwezen van zijn hart begrijpt, dat hij waarlijk dat gebrek heeft?  ( 357 ) Zult gij nu, om hem dat begrip te geven i vojftaan , met maar te zeggen, kind!, gij zijt hoogmoedig., ongelovig, bijgelovig, gierig, en daar door ook een vijand van den Burgerltaat? en dat is zonde? liet kind zal dénken: wat is hoogmoèdig, en wat is zonde ? Komt hi: tot eenig begrip, hij zal haast gaan denken dat niemand mooije klëêreh dragen mag, want dat dit hoogmoed ïs, dat men niet uitzuinigen mag, want dat dit gierigheid is, enz, Dit moet gij daarom doen — is hij eerzuchtig, val: hij niet lig elovig.of aan den anderen kant,niet ei'enwjjS, is hij niet verkwistende; maar eer fpiaarzaaoi van aart enz. ? dan moet gij hem beduiden , hoe ligt die hoedanigheden in ondeugden van trotschheid , verbasteren doet hem begrijpen, hoe zeer God daar tegen is, hoe 1'terk alle weldenkende menfchen zulks misprijzen, hoe nadeerjg het voor hem zeiven is, en hoe alle kwaddö gedragingen een verachtelijker! grondllag hebben , bij voorbeeld, dat de hoogmoed fteunt op eene befpottelijke waan, dat wij al heel wat zijn , daar wijniets zijn ; dat de gierigheid eene hoogachting voor tijdelijke goederen te kennen geeft, die zij niet verdienen. Dit is de redelijke weg om hen te verbeteren , en als dat naar hunne geaartheid gefchied, is dit de regte weg, om kinderen met hunne gebreken tot God, en tot eene waare begeerte naar verbetering te brengen. Aa 3  ( 358 ) §, 9. Wij kunnen en moeten op zijn tijd, belooningen en ftraffen bij onze redenen voegen, en dit is een negende middel. Belooningen kunnen veel helpen , gelijk de belofte van een ftukjen koek of wat moois , hen overhaalen kan tot iets, waar toe zij anders, haast door geene fiaagen waren over te haaien. Maar als wij wat veel met belooringen ot beloften bij hen komen dan verhezen die door de gewoonte heur kracht en het kind gehoorzaamt niet, zo het geene hope op eenig loon gevoelt. Daarom is miiu grondregel nooit overbodig te prijzen of te beloonen, 't en zi' men ziet, dat,als men dit nalaat, de moed bij de kinderen uitgebluscht word , of dat een belooningjeu hen krachtig zou opwekken; — enkele gevallen, v/aarin zij iet buiten gemeen goeds doen, zondere ik uit, maar dan moet de belooning ook voorkomen als een bewijs, dat wij zoo bui. tengemeen over hen voldaan zijn , dat wij niet kunnen nalaten, hier door onze blijdfchap en liefde te toonen. Maar paffen zijn ook noodzaaklijk, want hoe menigmaal heeft de wijze Salomo,in zijne fpreuken daar op aangedrongen? Doch wanneer, en hoe zijn de ftraffen in het werk te ftellen ? Dan moet gij ftraffen, als uw kind ot door een opzettelijken moedwil, of door eene anders onverwinbaare onachtzaamheid , toont dat re. denen niet baaten kunnen: zegt hem dan, ik zie wel, gij wilt niet deugen op mijne woorden, gij moet zeker geloven, dat ik die woorden  C 359 ) ïiiet gemeend hebbe, -r of kind, als gij groot word, en gij doet zulke of diergelijke dingen, dan zal u de Overheid laten ftraffen. ik zal u nu eens doen gevoelen, hoe die ftraffen fmaaken, of gi) daar door leeulet., (chriü voor de ftraffen der Overheid te Uiijgen. Nooit moet men veel ftraffen, en vooral niet om allerlei beuzeling mi, want dan worden de kinderen te veel iu- dezelve gewoon — en zij krijgen ook ligt een .egenz n in acOuders, die dat doen, .. Vooral is dit laatfte waar, als gij met drift kastijd , waTiriejefl at kinderen das wij hen in oidoopenheid ffan, dan tchrij/en zij het daar aan etife. m vergeren het waare oog- merk . ook Éifiti zi; daaruit eene ondeugd in ons, die hen zo veel te meerwan ons afkeerig maakt, om dat zij daar pijn door lijden. Üe (traliën moeten ingerigt worden, naar den aart van het ki-.d . een vriend van mij verhaalde , dat iemand, die naderhand een braat man is geworden, door geene goedheid ot ftraffen te temmen was, tot dat men ten laatften uitvond, om hem naar ichool te ftuu en , en dus ook over de (traaf, met een grooten brief opzijn borst, waar in met zeer duidelijke letteren zijne misdaad gefchreven was; dit trot den (loutert, en van dien tijd af kon men hem regeeren, door hem te bedreigen met fchande. Gü begriipt nu voorder wei.mijne Leezers . dat de ftraffen of kastijdingen ook naar deu ouderdom der kinderen, verfchillen moeten. §• Tot een tiende raadgeving, liebbe ik dit Aa 4.  ( 3^0 > vooral te zeggen, gij moet u met uwe kinderen gemeenzaam, doch echter niet al te gemeen" zaam maken. Gemeenzaam moet gij zijn, dat is , u niet ftuursch, of zo.zeer meefterachtig over hen aanftellen; maar als liefhebbende Ouders, ja in zekeren zin als hun gelijken met hun omgaan, dat is daarom noodzaaklijk, om dat zij anders meer ontzag,dan liefde voor u hebben zullen, en dat geeft een zekere menfchen vrees bij hen, die zo voor u als voor anderen,maar geheel niet goed is. Maar als gij al gemeenzaam, vriendelijk, ja broederlijk met hen omgaat, dan onderhoud gij. de liefde, ja gij vermeerdert die, om dat zij eerbied voor u hebben , indien het is, gelijk ik in het tweede middel gezegd hebbe, want liefde word doorgaands verdubbeld , als de perfoon te gelijk onze hoogachtinge heeft; dus zult gij door vertrouwen en liefde famen dit uitwerken, dat uwe kinderen u tot hunnen vertrouweling maken, en daar heeft een Ouder ontzachlijk veel aan, als zijne kinde? ren,om dat zij hem voor den bekwaamden en liefften van alle hunne bekenden houden, huu hare voor hem uitfehudden. Maar wacht u voor al te groote gemeenzaamheid, deze baart bij de kinderen, gelijk doorgaands, verachting. Laatst zag ik een vader, die met zijne kinderen fpeeide, 't geen ook goed was, dit hebben de verftandigfte lieden zelve gedaan, en met de beste gevolgen ; maar die man Helde zig zo gekkelijk aa~n, als een van de kinderen, van tijd tot tijd raakte hij al zijn ontzag bij hen kwijt, en zo lang de jongens maar dach-  c 361 r ten, dat zij niets van hem te vreezen hadden, luisterden zij niet naar hem, als hij wat geplaste. Maar een ander dien ik ook zag , was eerst een regt vader en vriend van zijne kinderen, hij knikkerde en tolde met hen mede; al praatende als een kind, deet hij hen honderd nuttige dingen, zo in 't voorbij gaan, ot al vraagende opmerken; lachten zijne kinderen over eene wezenlijke reden, hij deet mede zo hartig als iemand van hen . deet 'er iemand ïets,dat niet goed was, hij had hen maar even met zekere vriendelijke ernsthaftigheid aan te kijken, en zo waar men kon zien, dat dit aan kijken het kind befchaamd maakte—— nu die man was altijd vriend , fpeelmakker en vader, en of het in het leezen of in het fpeelen was, altijd was vader de vraagbaak; — en toen zij groot werden, zou nooit iemand van die kinderen iet van belang ondernomen hebben, of eerst moest met alle geheime vertrouwelijkheid de raad van vader gevraagd zijn. §• II. I Vrienden ! ik heb al weder zo veel gefchreven, dat ik haast bang worde, van het te lang te maken, maar evenwel dit als een elfde algemeen middel moet 'er nog bij, namelijk dat wij een goed gebruik moeten maken van gelegenheden , door welke wij bij onze kinderen wat goeds kunnen uitwerken. Als gij tijd hebt, wel ja zondags als de kerk uit is, hebt gij altoos tijd, wandelt dan met uwe kindereu; onder dat wandelen kunt gij hen, al zijt gij nog zo eenvouwig, uit zeer veel Aa 5  C 3S2 ) dat zij zien en hooren van God dnen opmer* ken, leest maar het boekien, dat de tleerSd*ottten aan de Maatfchappij gezonden, en dat dezelve met den eerften eereprijs bekroond, en in 't licht gegeven heeft. Ook zult gij bij zo eene wandeling, de kinderen rijkelijk veel kunnen doen zien, hoe alles in famenhang ftaat,, tot eene algemeene maatfchappij , hoe de dieren zelve in zekeren Burgerftaat levtn ; gij zult bij elke wandeling, overvloedige voorbeelden van onderlinge liefde, trouwe behulpzaamheid in veele fchepfelen kunnen aantoonen In uw daaglijks werk ,bij eeten en drinken, enz hebt gij ook veel gelegenheid, om tot liefde en gehoorzaamheid, voor God den goeden ge. ver"te l'preken, gelijk ook van menfchen , die u brood, bier, «lecren toebereiden, en daar door nuttig zijn aan de Maatfchappij. Zo kan ook een onweder, of een heldere lucht, wanneer maar de gemoederen der kinderen buigzaam zyn , ja als gij het wel begrüpt , alles kan u aanleiding geven , om hun "wat goeds te zeggen , en dat dringt 2o diep in het hart,als de gelegenheid destijds medewerkt. Gezelfchap is eene tweede gelegenheid, om kindi ren opteleiden; doch mee één woord zal ik daar van fpreeken in de volgende afdeeling. Boeken is eene derde gelegenheid, die gij, als uwe kinderen leezen kunnen, te baat moet nemen. < ' ■' . 6 Menfchen, wat zijn 'er veele boeken m de waereld ! maar dit is zeker, dat 'er voor gesneene menfchen en kinderen , hier te Lande nog niets eenvouwiger, en te gelijk meer vol-  ( S«3 ) voldoende ter mijner kennisfe gekomen is, dan de boekjens onzer Maatfchappij; wij hopen daarom, dat de beftuurende Leden , van tijd tot tijd boeken zullen uitgeven , die voor u en uwe kinderen nuttig zijn, en dus fchnjve ik over de boeken, en alle verdere gelegenheden, die den Ouder van buiten kunnen voorkomen, nietsmeer, dan, dat gij toch, eer gij uwe kinderen in dezelve waagt , bij een verltandig kindervriend onderzoek doet, öjgtj., en onder welke bepaalingen, gij uwe kinderen aan dezelve betrouwen kunt. Laat ons komen, want het is hoog tijd, tot de Tweede Afdeeling. Zijnde bijzondere middelen tot eene zodanige opvoeding. 5. x. De Maatfchappij vordert niet, dat men de plichten opgeeft die voor den Hemel, en voorde Burgerlijke Maatfchappij, door een kind te betrachten zijn, anders,dan ik in zo verre mijn inzien ttrekt , daar van in het tweede Hoofdftuk gefproken hebbe ; maar de Maatfchappij vraagt , welke middelen de ouders hebben in 't werk te fielten, om hunne kinderen daar tve op te leiden. Algemeene middelen, om kinders tot al wat goed is, opteleiden, hebbe ik in de voorige afdeeling eenigzins bijgebragt. Maar de Maatfchappij vraagt , naar eene opleiding tot den Hemel en Burgerftaat. welke middelen, namelijk een Ouderpaar toe heeftin *t werk te fielten.  ( 3u4 ) Wij moeten dus bij het algemeene, tot eene goede opvoeding, nog iet zeggen over die bijzondere goede opvoeding, naar welke hier bepaald gevraagd word. Eene opleiding tot den Hemel zagen wij, dat vooral te zeggen was, eene regte opleiding tot den Godsdienst, Hoofdftuk a. Afdeeling 2. In den Burgerftaat zijn de betrekkingen van Burgers, en dus vaii nuttige Burgers, veeierlei, en daarom dient men die verfchülende betrekkingen der menfchen, bij het opyoeden der kinderen in aandacht te houden. 'Er word ons derhalven, geëerde Lezers, hier zulk een groot veld weder geopend , dat wij het naauwlijks, ja geheel niet overzien kunnen, en evenwel moeten wij haast een einde maken. Ontvangt daarom Hechts korte opmerkingen, die ik, zo het der Maatfchappij mogt goeddunken, zal uitbreiden. §. 2. Houd, bid ik u,uw vinger of iets anders , bij Hoofdftuks, Afdeeling 3 op§4, tiaar word de weg naar den Hemel of de oodsdienst befchreveu, en wij dienen immers altijd in de gedachten te hebben wat Godsdienst is, als wij ontdekken willen , wat Ouders moeten doen, om kinderen tot Godsdienst, en door Godsdienst tot den Hemel opteleiden. lkdenke,dat men daartoe deze dingen heeft waartenemen. Alle Godsdienst heeft op den Hemel zijne jsetrekking, kinderen moeten daarom voorde»  ( 3<55) Hemel gunftige gedachten hebben , hier toe kan men onder anderen niets beters doen , dan hen de vergankelijkheid, de verdrietelijkheden i van alle ondermaanfche dingen, fteeds te doen opmerken. Niet minder nuttig zal het voor den-Godsdienst zelf zijn, als gij hen over de Natuur van God wel doet denken, en hen onder anderen inprent, dat God, met het geen wij Godsdienst noemen, niet anders bedoeld heeft, I dan ons de redelijkfte, zekerde en in allen opzichten de beste wijze te leeren, om in den Hemel te komen. Laat hen toch altijd zien, dat Godsdienst daarom geen eigenwillig werk is, dat men vermeerderen noch verminderen kan, naar zijn welbehagen, maar dat alles, wat Godsdienst heet, heilig bij ons moet wezen, en in tegendeel ook niets zo heilig als dat; geeft hun te verftaan den invloed, dien de Godsdienst op alles heeft, bij voorbeeld opeen deugdzaam gedrag, en op de vrede des harten, dat Godsdienst best tegen ondeugd wapent , krachtigst tot de waare deugd aanfpoort , en den mensch de groote vveldaad fchenkt, van vrede met zig zeiven te hebben. Ouders! hoe gij anders denken moogt, deze_ dingen zijn het voornamelijk, door welke gij kinderen tot den Godsdienst zult opleiden, als gij dezelve door woorden en daaden, mee lesfen, uw eigen voorbeeld , en onder alle die inachtnemingen, die ik in de eerfte afdeeling van dit Hoofdftuk befchreveu hebbe , bij hen voorftaat. Maar wanneer moet men daar mede bij kinderen beginnen ? zeker niet te vroeg, toch niet  te vroeg, roepen zommige wijzen altoos uit; en ik zeg mede zo, maar wat is te vroeg ? ik zal het u zeggen , het is nooit te vroeg, als de kinderen u maar verdaan en begrijpen kunnen j derhalven zo dra gij met uwe kinderen redelijk kunt gaan praaten, kunt gij ook over den Godslienst met hen beginnen, bij voorbeeld, als gij uit Oost-lndiën een mooi ftuk prefent krijgt, en uw kind ziet dat en hij is 'er blijde over, zegt gij hem dan niet dat oom uit Oost Indien dat duurt ? gij fpreekt hem dus, boe klein hij is, van eenen man., dierr hij nooit zag, uw kind gelooft, dat hij 'er is, krijgt hem lief, het fpreekt van hem , enz. Zou men nu even kleine kinderen niet zeggen mo°en, 'er is ook een God, dien gij niet ziet, hij is het die ons alles geeft ? wacht u maar, dat gij geene verkeerde denkbeelden aan hem inboezemt! vraagt hij, het geen gij hem nog niet begrijpelijk maken kunt. doet hem verdaan, dat hij dat weten zal, als hij grooter word, en het kind zal te vrede zijn, en dat gij hem verdaanbaar gemaakt hebt, zal hij niet ligt vergeeten, en van trap tot trap in zijne kindsheid tot alle nodige waarheden van den Godsdienst, langzaam opklimmen. §. 3- En wat is 'er nu nog te doen, aan de opvoeding tot den Burgerdaat op aarde ? Hebt gij hen met een goed gevolg, waar aan ik, zo God udaar in zegent, niet twijffelen kan, volgens het voorgaande tot den Godsdienst en daar door tot den Hemel opgeleid, hebt gij bun doen begrijpen, dat die zelve Gods-  ( 367 ) dienst 0113 de plichten van dit leven, ook ten iterldte.i oplegt, dan hebt gij een grooteu lap gedaan, om hen tot nuttige Burzers voor de aarde te maken « overreed zijnde uit den Godsdienst, namelijk dat God niet flechts daaden, maar daaden met het harte eischt,dan zullen zij aan hunne burgerlijke betrekkingen , ook met het harte zoeken te voldoen en de liefde, die de Godsdienst in hun harte uitftort, zal hen ook eenen ijver, die niets dan liefde ademt, voor alle de nezigheden van hunnen ftaat inboezemen. Lietde,bij voorbeeld,totmenfchen , totgoede menfchen niet Hechts, maar ook tot kwaade, voor zo verre zij menfchen zijn , en zi 1 nog medeburgers van den Hemel kunnen worden, zullen zulke Godsdienftige Burgers aan den dag leggen. Liefde zullen zij hun toonen, met hen niet alleen op de waereld te willen voordhelpen en hulpe te bieden, maarook.om hen,is het mooglijk , mede naar den bij hun zo beminden Hemel te leiden. üenktdit zelve in, leest het in den Bijbel, ziet het in waare Godsdienftige menfchen, hoe zij , die het op den Hemel aanleggen, nuttig zijn voor anderen — verloochend in veelen aan zig zelven — en ijverig uit de edelfte beginfels, om het geen hunne hand vind te doen in dit leven, te doen met alle macht, dienende , gelijk de Apostel fchreef van onderhoorigen, den Hesre en niet, dat is niet zo geer den menjchtn.  C 368 3 S- 4' Doch behalven den Godsdienst geeft de aart der dingen, waar toe uwe kinderen als leden vati den Burgerftaat moeten opgeleid worden, nog veele middelen aan de hand; ik zal weder eenige opnoemen. Met opzigt tot het geen zij leeren zullen, , liet zij hun beroep , het zij wat anders, moet gij alles, wat gij kunt, aanwenden, om hen toch, door hunne natuurlijke neiging te leiden, ot door hun redenen voor te houden, tot overtui- ■ ging te brengen, dat dit, het geen gij hun wilt s doen weten of worden, goeden nuttig voor hen is — maakt daarom zelden eene lchikking ; dat of dat moeten zij worden, voor dat gij hunne verkiezing ontdekt hebt, wat zij worden willen, en dit ontdekt zijnde, is het nog dik- i niaal nodig, dar gij hunne verkiezing door goede redenen, en door uwen invloed op hen ' tegengaat. Het leezen moet ook altoos bij hen als een voorrecht befchouwd worden, en foei daarom die Ouders, welke het fchool, boeken, en al, , wat tot het leezen belioort, als eene ftraffe voordragen. Is uwe opvoeding verllandig en godvruchtig door uw voorbeeld, en door aanmerkingen over u zeiven, doch die allen fchijn van eigenliefde misfen moeten, zult gij hen ongevoelig • inprenten, hoe zij doen moeten, wanneer zij ook eens Ouders worden. Draagt gij hun de Maatfchappij der menfchen voor , als een groot huisgezin, uwe deugdzaame opvoeding zai hen leeren, dat zij, zo zij Regenten of Regentesfen worden, aan  ( 3^9 ) hunne medeburgers, die hunne kinderen in zo verre zijn zullen , alle liefde en zorge op eene redelijke wijze oefenen moeten. Blijven zij in den ftaat van gemeene burgers, of worden zij dienstbooden, de opvoeding die gij hen gegeven hebt, zal hen leeren, hunne meerderen als een foort van Ouders aan te zien, en dit zal liefde verwekken voor dezelve. Om hen voor de Maatfchappij in het gemeen nuttig te maken, heb ik nog twee dingen : eerst, gij moet hen ,zo veel als uw vermogen toelaat, de gefchiedenisfen van hun vaderland, devoornaamfte wetten en voorrechten doen kennen , gij voelt wel, dat dit nodig is , zullen zij deszelfs welzijn behartigen op eene verftandige i wijze. Houd hun veel voor oogen, dat alle menfchen een foort van geheel zijn, die dus behooren famen te Hemmen, en niet eikanderen te vernielen; — dooft in hun toch uit,zo veel gij kunt, alle kwaade hartstochten, dienijden verdeeldheden brouwen. Ën hier moet ik nog zeggen, het geen ilc niet te veel kan aanprijzen, Ouders, fmoort toch onder anderen alle wreedheid in uwe kinderen , het kan mij grieven en om de zaak, en vooral om de gevolgen, als ik zie dat kindertjens, hoe jong nog, vermaak vinden kunnen in het pijnigen en dooden van dieren, onnozele dieren : — als gij dat toegeeft, brengt gij hunne gemoederen dan niet in een foort van hardvochtigheid? en die geloof mij, Haat zo ligt tot menfchen over — toont gij dan ook niet dat zij-vrijheid hebben, om zonder reden zekere dingen te'vernietigen, die anders van aanbe; «lang zijn? ó dit is de natuurlijke weg, om hen  ( 37° ) hi het bezorgen of verzaamen van goéde dingen, willekeurig te maken, ik wil zeggen, zij die uit ipel beesten dooden, zullen zig niet ontzien, om als het hen goed dunkt, grootere wreedheden te plegen , en grootere dingen te bederven, in plaats van die te bezorgen, Be/luit van dit Hoofddeel. Ja ik ga tot het belluit over, want ikvreeze waarlijk , ik hebbe het te lang gemaakt. Mijn befluit zal ik daarom ook zo kort maken als ik kan. Leezers ! leest en oordeelt! vind gij wat goeds in deze bladen, dankt God ,dat zij u ter hand kwamen. Beoefent het geen voor uwen ftand dienen kan , God geve u daar op het beste gevolg ! en tot de betrachiing zelve zijne hulpe. Bid dien zegen zelf in — God geve het u zo te doen, dat gij beter en gelukkiger word, dan menfchen u kunnen maken. Verhengen zal ik mij, zo mijn werkjen in aanmerking bij u komt — en daar ik kan , wil ik nog meer werken voor u, en voor uwe kinderen. Thans fchreef ik , uit liefde tot de laatften vooral, en noeme mij daarom met de fpreukvan onzen Heere Jezus. Laat dé kindertfens tot mij komen l  VERHANDELING TER BEANTWOORDING E VAN DE DOOR DE MiiTSCHAPPY, TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN Voorgestelde Vraag: ff'elke zyn de kragtigfte drangreden, om ouden hunne duurt ve?pligtihgen op het hart te drukken, om hunne kinderen, door eene verftandi* ge'cn godvruchtige opvoedinge, tot nuttige leden van den Burgerftaat, en eenmaal tot Burgers des Hemels opteleiden ? en welke zijn de bejie middelen, die zij tot dat gewigtig einde hebben in '£ werk te jtcllen? DOOR JOHANNES IFIGERI, A. L. M. Phil. Dr. en Predikant in de Beverwyk. Aan wien de zilveren eerpenning is toegeweeën.   VERHANDELING ter beantwoord inge van de door de Maatschappij, TOT NUT VAN T ALGEMEEN Voorgemelde Vraag; Welke zijn de kragtigjl? drangreden , om ouden hunne duure verpligtingen op het hart te drukken , om hunne kinderen, door eene ver/ianiige en godvruchtige opvoedinge, tot nuttige leaen van den üurgerjla.rt , en eenmaal tot Burgers des Hemels opteleidenf. en welke zijn de beste middelen, die zij tot dat gewigtig einde hebben in 't werk te Jiellen? EERSTE HOOFDSTUK Behelzende eene Inleiding tot dit werkje. INLEIDING. T',jeert den jongen de eerfte beginfelen naar den eiscli Zijns wegs , als hij ook oud zal geworden zijn zal hij daar van niet afwijken, is eene zeer'bekende vermaaning van den wijzen Salomo ; (a) maar dia in 't algemeen in haar ver-plb-eiide kragt, en wijde uitgeftrektheid, zo weinig gekend wordt, voor al bij veele eenvoudige~Burgers, dat het geen vergeeflchearbeid kan zijn, ten gebruike van deze, eene O) Spreuk. XX-. 6. B b 3  C 374 ) korte, klaare, en zaakelijke verhandeling opteleveren , om ouders hunne verplichtingen, onder welke zij liggen, om hunne kinderen, door eene y-erjlandige en godvrubtige opvoeding, tot nuttige leden van den Burgerjtaat, en eenmaal tot Burgers des Hemels opteleiden, en hun aan te wijzen, welke de beste middelen zijn, die zij tot dat gewigtig einde hebben in 't werktejUllen. (b) Daar ik mij dan tot dezen arbeid bepaale, wil ik u, Waarde Leezcr! aantoonen , dat het verre is van onverfchillig te zijn, welke beginfelen den kinderen, door hunne opvoe' dinge en ouders worden ingeboezemd, en eigen gemaakt. Beginfelen, door opvoedinge ingeboezemd, niet onverfchillig. Slaa eens, daar gij dit leest, uw oog op uw kind, als het gezond is; zit het weleenoogen. blik ftil, zonder iets te doen, is het niet geduurig bezig, doet het u niet duizenderlije vraagen? ziet gij dan niet, dat het altijd werkzaam is, met daaden, woorden, en gedagten? ja, Waarde Leezer, een gezond mensch kan niet ledig zijn , als het niet llaapt: uw kind zal dan kennis neemen van ——- en werken met het gene naast onder zijn bereik is; zijn dit goede dingen, zijn het dc beste bevattingen , en gronden , van het geen, waar voor uw kind vatbaar is, naar zijne vermogens, dan zal het zijne ziel met deze vervullen, het zal O) Volgends de prijsvraag door de Maatfchappij, tot nut van't algemeen, voorgeftel-J in 't Jaar  ( 375 ) deze bedenken; ziet het goede voorbeelden , hoort het goede en betaamehjke gefprekken, het zal deze na doen , en overweegen; maar doet zich hier van niet voor uw kind op , dan zal het met ziel en ligrhaam moeten aanvatten , het geene hem de waereld aanbiedt, en geene maat of regel kennende, zal hel alleen zijne driften, toomeloos hollende, mvol«en: zijn daar en boven de werkzaamheden, voorbeelden en gefprekken, die uw kind voorkomen, liegt, de natuurlijke aandrift tot werken, zal niets dan flegugheden ten voorwerp hebben. Ën misfchien is u net fnreekwoord bekend, Het Aarden va{ zal lang den reuk behouden, vaar mede hst, WW de, eerst is doortrokken, het wü zeggen, dat de beginfels, waar mede de gemoederen der kinderen eerst doordrongen worden, niet ligt weder uit dezelve worden gewischt: het geert aan den Godsdienst, de deugd, en goede zeden, zeer groot voordeel, als derzelver zaadcn, in eenen nieuwen zagten grond geltrooiu worden, en doet gij dit niet, Ouders, Voogden, Opzienders der jeugd, de vijand kan niet nalaren daar onkruid te zaaijen;.want uw kind kan niet werkeloos, niet ledig van gedachten, en dus van beginlelen zijn. ün gelijk op eenen akker, het geen eerst voordkomt, doorgaands het laatere verlMt., zo zullen de eerstgezaaide, goeue begtnfe I;, al veel de kwaade van hunne willigheid beiooven* De driften ingefchapen; de reden flegts een vermogen, 't welk ontwikkeld moet worcen. Onze kinders komen ter waereld, zonder  C 376 ) eenige ontwikkelde kundigheden, of denkbeelden, zij weeten van niets: maar zij hebben driften; deeze kunt gij duidelijk befpeuren, bij elke behoefte, begeerte, en pijnelijk, of onaangenaam gevoel, bij hun plaats hebbende; gij ziet hunne driften kennen maat noch paal, ten zij ze door vreeze , of andere tegen die driften overftaande, hartstogten wederhouden worden: maar buiten dit, hollen de driften zonder teugel voord, en zij krijgen dagelijks meer kragt, naar maate zij meermaalen ontftooken worden; misfen 'er nu goede kundigheden , beginfelsvan der.Godsdienst, deugd, en zeden, wat zal dan de driften bepaalen ? hoe geweldig zullen zij woeden 1 onze kiuuers zullen aan hunne begeerlijkheden worden oveiv gegeven, en zo dikwilszij hunnen kansfchoon achten, zullen ze niet nalaten, dezelve ook tot het uiterften toe, voldoening te verfchaffen; en hoe onhebbelijk zullen zij worden, door eigenzinnigheid , toorn, luiheid, onmaatigheid, wraakzucht; hoe gevaarlijk door hebzucht, zelfzoekend eigenbelang, kwelzucht, en naijver, hoe verdrietig voor zich zeiven, door onvergenoegdheid, wispeltuurigheid en nijd! wat kan hen hier voor bewaaren ? Niets dan goede beginfels en goede zeden; en naar maate deeze vroeger in de ziel geplant worden, zullen zij de overheerfchinge der driften meer voorkomen, en ons meer naar orde leeren handelen. De kragt der gewoonte toegepast op hei onderwerp. Kent gij, Waarde Leezer,ook dit fpreekwoord, de gewoonte is eene tweede natuur? nu de zaak  C 377 ) is u toch wel bekend, gij weet, dat de menfchen gemakkelijk het geen doen, waar aan zij gewend zijn: men zegt immers, door oefening krijgt men den (lag van 't werk weg, en gij ondervindt het ook, Waarde Leezer! in het beroep , 't welk gij misleiden bij de hand hebt: daar en boven weet gij, dat wij die dingen , waar aan wij gewoon zijn, niet gaarne aftlaan, dat wij altijd met misnoegen tot het tegenoverftaande befluiten, ja, dat men zich zoo zeer aan iets gewennen kan, dat wij 'er niet meer buiten kunnen. Nu is de gewoonte verbaazend fterk omtrent dingen, die ons vau onze jeugd af door herhaaling eigen geworden zijn; eene goede of kwaade opvoeding, is in den grond weinig anders, dan de kinderen van jongs af, aan zekere zaaken te gewennen; leert ons de ondervinding niet, hoe moeielijk iemand, die zich van zijne jeugd af, bij voorbeeld , aan vloeken, jokken , famine'len gewend heeft, zulks afleert; en hoe vreemd komen ons zulke gebruiken, zaaken, en handelwijzen voor, daar wij niet aangewoon zijn, vooral als onze natuur van kindsbeen af, in eene gansch andere vouw gebragt is. Verdeeling van dit Stukje. Zo ziet gij dan, Waarde Leezer! dat het niet om 't even is, hoe gij met uwe kinderen te werk gaat; en indien gij eenig denkbeeld hebt van den invloed, welken kennis, deugd en goede zeden , op het geluk van perfoonen, en volkeren hebben, dan ziet gij immers ook. dat het uw pligt is, indien gij Bb j  ( 37* ) Vader of Moeder zijt, of anders den post van Vader of sVloedei bekleedt, de kinderen onder uw npziclit gefield, door eene verftandige en goavrugHge opvoeding, tot nuttige leden van den Jiwgerjtaat, en eenmaal tov Burgers des Hemels opteleiden Wel aan, ik wil u hier toe tragten te hulp te komen , door u de beste middelen , welke gij tot dat gewigtig einde hebt in "t werk te (tellen , aan te wijzen , en dewijl ik vreeze, dat gij dan uwen pligt in deezen moeielijk achten zuit, en daar door wel ligt van de betragtin ge van den zeiven konti afgefehrikt worden, wil ik u daar na toonen, welke kragtige drangredenen 'er voor u zijn, om dezelve met moed en ftandvastigheid naar tckomen, enudezelve op het hart di ukken. Wijze van behandeling. Vooraf moet ik nogthans voordellen; dewijl het voor mij geheel onzeker is, in weike hanaen deeze mijne verhandeling zal vallen, dat ik mijnen Lezer zal befchouwen , als eenen gemeenen Burger of Landman, die ik geene ksièn zal vourfchrijven, die niet dan in de opvoedinge van de kinderen van grooten, rijken ofaanzienelijken, kunnen te pas komen, wel! e laatffce egt er van alles , wat ik voor hebbe hier ter neder te (tellen, althans van verreweg het grootst gedeelte, ook hun gebruik zullen kunnen maken; voor menfchen, die nauwlijks van de redeidooze dieren verfchilleu, dan daar in, dat hun ligcbaam van eene andere gedaante is en dat zij een voor menfchen verlraanbaar geluid kunnen geeven, is het nutteloos te fchrijyen.  ( 379 ) lk zelfs ben een Vader van kindeken, ;en gevoele meer, dan ik kan uitfpreeken , als ik deeze woorde leeze, of van den predikftuel boore, gelijk zich een Vader ontfermt over de kinderen., alzo ontfermt zich de Héere o,ev.e ('rouwe /maren Zuigeling tergeeten , dat zij zo niet ontfermt »ver de vrugt haares buiks . -en jchoon deeze vergat nogthans zal ik uwer niet vergeeten, dat ik mij uwer niet ontfermen zoude (d IK kan dan geen norsch . geen géftréng zedenmeeiter voor u zijn : laat vrij een aangertaame glans, eene vergenoegde lach op uwe kaak-n liggen, bij de onlchuldige vermaaken uwer kinderen; o-evoel vrij een hartelijk medelijden met hunne rampen, en verfchoon vrij het te kort komende, als hunne pogingen opregt zijn; maar dit zelfde gevoel doet mij tevens begrijpen, hoe imartelijk het voor uw ouderlijk nart zoude vallen, indien gij eenmaal uw lief kroost, door ziin eigen wangedrag in wezenlijke ellenden o-eftort zaagt, en u zeiven de fchuld van dit wangedrag wijten moest: ziet gij mijn, Waarde Leezer! dit ook, gij kunt het mij dan niet kwalijk neemen, dan ik u den weg aanwijze, om deeze fmarten voor te komen; en het moet voor u van zo veel belang zijn, dien weg te kennen, en te betreeden, dat gij daartoe gaarne met mij Gods zegen wilt inroepen, door dit volgende: (O PfalmCIU» 13, 00 Jes, XCIX: 15.  C 330 ) GEBED. ö v_Xij Vaderlijke Regeerer der waereld, eeuwige liefde! die mij tot geene andere, dan tot de beminnelijkfte pligten van liefde geroepen hebt, en mij zelfs eene tederhartige drift, in 't bijzonder voorden welftand van mijn kroost hebt ingefchaapen, och of ik flegts aan mijne beftenvmige in volftandigheid beantwoordde; ja had ik' maar de regte denkbeelden van alle die pligten , waar toe mij de waare kinderliefde verbindt! daar ik dan deeze kleine verhandeling tot dat einde bij der hand genomen hebbe, bid ik u, dat gij mijne pogingen zo zegent, dat ik hier door, in dit gewigtig gedeelte van mijnen pligt verlichte oogen des verftaiids ontvange , en hier die dierbaare panden, welke ik tot nuttige Burgers moet opleiden, ja voorbereiden tot Hemelbewooners , zo veel in mij is ,zo leere behandelen, dat ik in den grooten dag van Jezus toekomlte vrijmoedig mag kunnen zeggen, zie hier Heere ! mij en de hinderen, die gij mij gegeven hebt. Amen. TWEEDE HOOFDSTUK. Over den oii/gang en verheringe met kinderen. Eenkind leert door navolginge, ^X^el aan dau, Waarde Leezer! waar door jneent gij, dat uw kind fpreeken, loopen, en ris behandelinge van veele. dingen leert? gij  CS8I ) zegt'dit is van zelfs klaar, om dat liet kind zulks van andere menfchen ziet. Ja, zo is "t, uw kind doet na , het geene gij en andere het voor doen: maar hier uit volgen voor u allernoodzakelijkfte pligten, van welke ik aan zal vangen. §• I. Voorbeeld der Ouderen» . Gij moet immers dan zelfs niets bij uw kind doen of fpreeken, 't welk gij niet redenlijker wijze kunt wenfchen , dat het zelve u zal nadoen of nazeggen; het is waar, gij hebt veele dingen in uwe huishoudinge of dagelijksch werk te verrigten, die uw kind niet vermag te doen, gij kunt dezelve, om die reden, niet nalaaten, maar gij moet door opzettelijke onderrigtinge en waarfchuwingen, daar tegen zorge draagen, zo veel noodig is, en of door middel van fpeelgoed, of door behoedzaamheid tegen het gevaarlijke, in die navolgïnge, dezelve eenigzintstoegeeven , enmaatigen: maar ik bedoele in dit artikel vooniaamelijk, dat gij u te wagten hebt, van het geeven van zondige voorbeelden aan uw kind, het zijdoor uwe woorden , het zij door uwe daaden: wees dan fteeds zo in uwen omgang , bij uw kind, als of 'er geduurig een aanzienelijk Leer. aar, en voornaam perfoon, voor welke gij achting en ontzag gevoelt, mede bij u tegenwoordig waare: denk altoos, kinders zijn de fcherpfte opmerkers, en vaardigde navolgers van mijne woorden en daaden; zij merken ze op, fclioon ze ook fpeelen.  ( 3»a ) 5- 2. Zorg tegen kwaade voorbeelden van anderen. Maar, dezelfde reden hebt gij ook , om toe te zien, wat uwe Echtgenoot én andere menfchen bij uw kind deen, en fpreekën , om het zelve zorgvuldig, en zo veei mogelijk is, aftehouden van allen, in welken gij zulk eene voorzigtigheid, als ik, in de voorige §. van u vereischte , niet vooronderftellen kunt; en dit fluit v.;n zelfs in, dat gij uw kind, of kinderen , zo gij 'er meer als een hebt (dit fpreekt overal van'zelf, fchoon ik kind zegge) nooit op ftraat, ofanderzints É aan het gezelfchap van andere kin eren moet overgeeven, zonder behoorlijk opzigc van u zeiven, of andere vertrouwde menfchen. Ik weet wel , een mensch kan zich voor de kwaaddoeners eu bedriegers niet wagten , zo hij niet weet, dat 'er kwaad in dc waereld is; maar uw kind behoeft 'er zich in zijne .kindsheid niet voorre wagten, als gij zorgt, dat 'er zulke niet bij komen, en gij kunt het de gevaaren, als het noodig wordt, ven ellen of laaten leezen; wanneer uw kind tiet kwaade eerst leert kennen, na dat de deugd merkelijk diepe wortelen in het zelve gèfchoten zal nebben, zal het 'er niet ligt door weg gefleept worden. §• * Goede voorbeelden geeven. Maar zo zeer gij voor uw kind moet waaken tegen kwaade voorbeelden, moet gij ook zor-  (383) gen, dat het geen gebrek hebbe' aan. goede voorbeelden, gij kunt hier door verhaalen en leezen, iets nuts ten weegbreng'en : maar het beste is, dat uw kind ze in uw eigen gedrag ziet ; als gij uw kind de deugd en den Godsdienst als noodzakelijk inprent, zal het u dan wel geloven, zo gij nalaatig zijtin werken van Godsdienftigheid; en zo in alle andere nuttige bezigheden en voorzorgen. §• 4. * Geen kind misleiden. Misleid uw kind nooit, noch door onwaarheden te verhaalen, noch door dezelve anderzints aan het zelve wijs te maaken; uw kind moet u volkomen vertrouwen , zal het andersde noodige openhartigheid omtrend u betoonen en gij in ftaat zijn , om het zelve wei te lielpen en te beftuuren, en zal het anders op uwe waarfchuwingen, beveleu, en onderrigtingen, zeeker afgaan. §. 5. Een kind niet v erfchrikken. Verfchrik nooit uw kind, maak het nergens bevreesd voor, dan voor 't geen hem weezenlijk fchadelijk is; fpreekt nooit bij hetzelve van lpooken , toverijen, en foortgehjke oude wijfs fabelen ; wagt u zelfs , zo veel gij kunt, dat uw kind geene fchrikbaarende vertellingen hoore of leeze, dan in zo verre het overeenkomitig [E zijne jaaren, omltandigheden, ea  ( 334 ) kragten, zich door dezelve kan leeren wagten, of beveiligen. Laat het geene fchrikbaarende vertooningen zién, kinders vatten fomtijds eenen fchrik op voor eenen, tot St. Nicolaas, opgetooiden perfoon, welken zij zeer wel kennen, en te vooren .weeten, wie hij is, welke fchrik hun lang bij blijft. Laat ook anderen niet toe uwe kinderen te verfchrikken, noch uwen kinderen, dat zij het anderen aandoen. Zorg, zo veel gij kunt, dat uw kind zelfs met geen ander kind omgaa, 't welk met kinderachtige angst bezet is, daar is »auwlijks iets zo befmettelijk tusfchen de kinders , als deeze dwaasheid. Gij weet toch dat fchrikken gevaarlijk zijn voor de gezondheid, dat ze ons bloot dellen, om tot vermijdinge van ingebeelde gevaaren , in weezenlijke gevaaren te loopen, en dik wils, geduurende ons ganfche leven , eenen nadee"ligen invloed op ons houden: van waar is doorgaands anders d? zotte vreeze voor muizen en kikvorfchen in bejaarde perfoonen? ook moet men meest al uit de indrukken onzer jongheid, die kinderachtige angstvalligheden van bejaarden, bij een onweder, afleiden. Gij weet hoe lastig angdige kinders en ouden zijn voor andere menfchen, en hoe belachlijk tevens. Kweek veel meer in uwe jongen eene rustige welgemoedheid, en in uwe meisjens eene levendige blijmoedigheid aan. §. 6. Tegen lachen om iets kwaads. Lach nooit in uw kind om —■ en heb nooit  C S«5 ) aartigheid aan iets, 't welk gij in hetzelve, als liet ouder was geworden, als eene misdaad zoud behooren te beltraffen; want dan ver- fterkt gij het in — en keurt voor goed iets, 't welk voor hetzelve zeer fcbadelijfc worden zal, en gij zult aan uw kind als grillig, en'eigenzinnig voorkomen, als gij 't vervolgens over zulk iets beftraf't. §• 7- Overeenftemming tusfchen Ouders noodig. Laateti Vader en Moeder eikanderen met eerbied en liefde behandelen, en zo veel mogelijk in alles, in tegenwoordigheid van hunkind eensgezind zijn, vooral niet over elkander klaagen, of verachtelijk fpreeken of handelen (het fpreekt van zelfs, dat Ouders , die flegt t'zamen leeven, kijven, wrevelmoedig zijn of vegten, onmogelijk hunne kinders wei kunnen opvoeden) maar vooral moeten zij tragten eensgezind te zijn, omtrent alles wat hunne kinderen betreft, eikanderen daarin, als de zaaken niet van het uitterst gewigt zijn, in der kinderen tegenwoordigheid, toegeevêu en altijd t'zamenfpannen : maar gebeurt het in een enkel geval, dat men in eenig fr.uk van gewigc, omtrent het kind verfchilt, dan moet men elkanderen zonder hevigheid, door goede reden, best in 't afwezen van het kind , tragten te overtuigen: indien gij veel oneensgezind zijt, zal uw kind in veele onzekerheden geftort worden , wien het volgen moet, het zal meest al den geenen , die het zwakfte is om. went hetzelve,liefst hebben, en den redelijkst Cc  C 336 ) handelenden vreezen, gelijk ook dien verag* ten , die het in zulke gefchillen doorgaans verliest. Neemt zelfs nooit boertende den ichijn aan, als of gij de een, tegen des anderen wil of weeten, iets deed, dus doende , zult gij uw kind ook leeren den zeiven ongehoorzaam te zijn, te bedriegen, of te verachten: Alles, wat de een het kind geboden, ot verboden heeft, moet het ook de anderdoen, nadeehge dingen van het grootst gewigt alleen uitgezonderd, en dan nog voorzigtig. §. 8. Op kinderen zelfs bejtendig toezien. Houd, naar § 9, zo veel mogelijk, uw kind onder uw eigen opzigt, Vader of Moeder! zendt het, zo weinig als uwe omftandighedeu maar eeuigzints kunnen toelaateu , van onder uwe oogen wee, om de handen ruim te hebben: vertrouvv'het vooral niet aan mentenen, die gij niet zeer wel kent, zo ver u mogelijk: is: bij meiden en knegten, dieveelen, voor welke ik fchrijve, niet gewoon zijn te houden,zijn ze meest al kwalijk betrouwd; zoud gij zonder noodzaak uw geld wel uit uwe handen seeven,vooral aan menfchen, welken ,gi] met wel kendet, zult gij dan zo de deugd van uwe kinderen m de waagfchaal ftellen? ; i* y- Spelen. Indien gij deeien mijnen raad volgt, zal uw  (38?) kind van veele afleidingen en tijdkortingen be» roofd worden , welke andere kinderen genieten, gij moet dns dit gebrek vergoeden; als gij tijd genoeg hebt, fpeel dan zelfs zomtijds met uWg kindereu, zonder nogthans te vergeeten, dat gij Vader of Moeder zijt, en dat gij hun geene gevaarlijke of kwaade kunstjes leeren moet, wandel met hun, laat uwe kinderen, zo verre de betaamlijkheid toelaat, in alle uwe genoegens en goede gezelfchappen deelen,dit kunt gij, indien gij ze in behoorlijke tugt houdt, en heeft 'er iemand iets op tegen, denk dat u meer aan uwe kinderen,dan aan zijn gezelfchap gelegen ligt, maar voor al, dat uwe .kinderen altijd iets 't welk hun geen kwaad kan doen, bijdehand hebben,koop, of bezwaart uw dit, maak voor hen veel fpeelgoed, en laat hen zelfs het eene of andere voor zich maaken ,(toeziende dat zi j zich of eikanderen niet kwetfen) het geen hun lichaam oefening geeft of handig maakt, is hun nuttig, het fpeelen moet tot eenig goed einde beftierd worden. Ik zie altijd onbegrijpelijk gaarne, dat knegtjes allerlei gereedfehap in 't klein en Homp hebben, 't welk Vader in zijn ambagt, in 't groot gebruikt, doet 'er voords allerlei onfchadelijk jongens fpedgoedbij. Niet minder vermaakeÜjk is het, als eene kiehie dochter, tusfehen eene verzameling van poppen, wiegje,vuurmandje, moeder alles naar aapt, of als ze zeer veel drukte heeft, met doeltjes, tafeltjes, luiwagentjes, enz. Want zij is immers gefchikt, om ook eens moeder en huishoudfter te worden; ik weet wel, dat gij op deeze wijze, het een of ander vertrek en zomtijds uwe woonkamer moet laaten voorzien van een groot deel kinderlijke prullen; maar CC 2 m  ( 388 ) wat zwa-arigheid ? die in een huis komt daar kinders zijn, moet dit met genoegen zien, anders is hij ongevoelig of zot, en aan zulke lieden hebt gij u immers niet te ïloortn: echter kan het niet dan zeer nuttig zijn , dat gij ook eens tusfchen beide uw oog la.it vallen op de behandeling'van het fpeelgi ed; want een kind kan de netheid, zindeiijuneid, welvoegelijkheid en huishoudelijkheid, niet -te vroeg leeren. §• 10. De kinderen gelijke liefde toedragen. Ouders behooren alle hunne kinderen dezelfde liefde toe te dragen , en daar van aan allen dezelfde bewijzen te toonen, zonder den een voor den anderen te trekken: hoe door het tegendeel haat en nijd veroorzaakt worden, weeten wij van Jofeph en zijne broederen, Gen: 37- 3t 4» en hoe het met lizau en zijnen Vader ifaac gegaan is, uit Gen: 27, evenwel mag men wel eenige bewijzen geeven, dat men dat kind meest acht, 't welk zijn pligt doet en vlijtigst is, en daardoor anderen tor navolging van het zelve aanzetten. Aandeoudftenmoe. ten zelfs geene voorregten gegeeven worden , waar door de jongere met reden kunnen denken , benadeeld te worden; want zo worden deeze neerflagtig, en die heerschzuchtig.  ( 339 ) $. XI. Liefde toonen. Laaten uwe kinderen vrij weeten, dat eii hen hartelijk lief hebt, en al het goede met lust en genoegen aan hun doet", maar laaten zij tevens zien, dat gij geene afgoden van hun maakt, als ot uw welzijn van hun afhing, dan zouden zij onderiraan, n naar hunne hand te treilen-, en te dwingen, Laat uw ganfcbe omgang met hun vriendelijk zijn, wanneer eii hen met behoeft te ftraffen; door korfeligheid doet gi; uw zeiven en hun verdriet, maardaarom behoeft gij hen niet geduurig te ftreelen, kusten, en hefkoozen, dit kan hen laf maaken ui hunne genegenheid, vleiende om te behaagen, weerfpannig, grillig en eigenzinnig tegen u. Gij zelf moet de blijken uwer liefde weeten te matigen, naar dat uw kind meer door lust om u genoegen te geeven, of meer door vreeze en ontzag kan beftierd worden. §• 12. Vereenig deftigheid met [vriendelijkheid. Vereenig in uwe ganfche verkeeringe met uw kind deftigheid en vriendelijkheid, fpeel gij met het zelve, § 9, laat dit zo ingerigt zijn, dat het geene kwaade indrukken maakt, als daar is de vraag: waar zit het boos hoof je ? of 't zeggen jpuuw in 't handje, ik zal hem Jlaant enz. de vefeeniging van deftigheid en vriendelijkheid zal u te gemakkelijker vallen, naar maate 'er Cc 3  ( 390 ) meer deugd in uw hart woont, en gij hebt ze noodig, om zo wel het vertrouwen als ontzag, voor u te winnen ; vriendelijkheid zonder ernst of deftigheid is als een fpijze zonder zout, zie « 11, en de laatfte zonder de eerfte is als een iterk verbijtend zuur. Maak uw niet te ge» meenzaam met uw kind, zo lang het te jongis, om over zijnen pligt te oordeelen, en zelfs op eenigen atuandvanuw, zijnen meerderen , zich te houden, als het ouder wordt, kunt gij wat vrijer met het zelve omgaan , en 'er dan uvyen besten vriend in vinden, waar toe het in zijne kindsheid vooral moet geleerd hebben uw gezag te eerbiedigen. Kan men in een jong kind wel eenige deugd vereisfchen , dan gehoorzaam' heieH het moet gewend zijn, zich aan uwen wil te onderwerpen , dit zal naderhand die uitwerkfels in het zelve hebben, dat het die onderwerping befchouwt, als iets, dat natuur, lijk is, en dat het zeer handelbaar voor u zijn zal, naar dien het geene andere levenswijs zal gekend hebben; in 't algemeen moeten vreeze en ontzag u in de vroegffe jaaren het gezag over de gemoederen uwer kinderen geeven, 't welk gij vervolgens door vriendlchap zult kunnen bevestigen, en gij zult dus van veele »oeite en kastijdingen in die verdere jaaren kevrijd blijven. Zie §. 45. §. IS* Welgehumturd zijn bij kinderen. Tragt altijd uwe vrolijkheid, vergenoegdheid, en eene gelijkvormige welgehumeurdheid !• behouden in den dagelijkfchen omgang mee  uw ktnd, (uitgelatenheid komt nooit te pas) anders .zult gij uw kind dikwijls onverdiend het leeren verdrietig maaken,korfeligheid in het zelve verwekken, uw bijzijn haatelijk doen zijn', uwe woorden van den noodzakelijken invloed berooven ,en zelfs dikwijls in uwe ftraffen onregtvaardig worden: zijn 'er dingen dieu fmarten, verhaal die niet door verdrietelijkheid op hun die zulks niet verdiend hebben; maar heb. ben zij u reden tot ongenoegen gegeeveu , laat hen dit zonder verdere blijken van korfeligheid ondervinden, de tegenwoordigheid der ouders, of van hun, aan welke de kinders toevertrouwd zijn, moet hun zo-aangenaam gemaakt worden, als mogelijk is. S. 14* De bijzondere geaartheid van een kind in 't oog houden. Maar het geene gij vooral moet opmerken, r>m dit wel te maatigen en een kind in alles behoorlijk te bellieren, is dat gij de bijzondere geaartheid van het zelve tragtte kennen; want alle kinderen gelijk te willen behandelen in uwe beftieringe van dezelve, is gelijk, als of gij alle floten met eenen fleutel wildet openen. Het is klaar, dat men eenen ftuggen geheel anders moet leiden, dan eenzagtaartigen; eenenlaaghartigen, dan eenen hoogmoedigen; eenen gierigen, dan eenen fnoepachtigen, of zwakken, mildadigen ; eenen weeldrigen, dan e*nen kloekzinnigen; desgelijks.dat zommige zagtaar. tigen door harde middelen moedeloos,anderen min buigbaar, anderen terftond gedwee worden, Cc 4  ( 3S>2 ) eh gehoorzaam; dat kloekmoedigen niet zelden mededoogend, vreesachtigen wreed zijn, alle deeze dingen en het geen verder in de geaartheid der kinderen is op te merken; moeten onze handelingen omtrent dezelve bellieren ; en deswegen alle bijzondere regels op te geeven, zoude eene onmogelijkheid zijn, al wilde ik ook een zeer dik boek fchrijven, uwe eigen ondervinding, en de overdenking van het geen nuttig en fcbadelijk aan dï deugdzaamheid, gehoorzaamheid, aandagt, en verdere vermogens van uw kind zijn kan , moet u, hier omtrent, aan de hand geeven, hpe gij te werk moet gaan. Gij kunt hier omtrent veel leeren, als gij opmerkt, waar uw kind zich meest aangedaan over toont, welke fpelen, genietingen, en uitfpauningen, het liefst verkiest; bij welk gezelfchap het liefst is, van welke menfchen, bezigheden, en zaaken het aller afkeengst is, waar het de meelle begeerteus en verlangen naar —— de meeste vreeze voor — en de meefte blijdfehap en droefheid over — toont. De regels dan, welke ik hier voorfchrijve, zijn in 't algemeen van dienst, maar kunnen echter hier of t!a;;r wel aan eenige uitzonderingen onderworpen zin. wegens deeze .verfchülende geaartheid der voorwerpen. § 15- Niet tegen het vertrouwen omtrent meejlers enz. handelen. Spreek'van hun,''aan welkers onderwijs, en bellier gij fiw .-kind hebt toevertrouwd, of  ( 393 ) vervolgens misTchien zoud willen, of moeten ! toevertrouwen, in tegenwoordigheid van uw kind, altijd met betamelijke hoogachting, en behandel hem, met behooilijke eerbevujzin.: gen, zorg ook zo veel gij kunt, dat anderen, zo doen; want het is niet te denken, dat i uw kind ontzag hebben zal voor iemand, dien hij van u of anderen, voor welke hij achting heeft, hoort misprijzen of ziet verachten. S; 16. De 7,naken naar waardij behandelen. Laat nooit na, dingen vangewigt, zo t« behandelen, dat uw kind ziet, hoe veelmeer i daar aan gelegen zij, dan aan andere min' | gewigtige zaaken, fpreek van de eeilte veel, en met veel aandagt, en inlpanninge, en van de laatfte weinig. Zie §. 3. §• »7' Uw kind moet u vertrouwen. Gij moet het vertrouwen van uw kind vooral ij trachten te verkrijgen, en te behouden: uw kind moet in 11 zo wel zijnen besten vriend, als zijnen beftierer, eerbiedigen: gebrek aan vertrouwen, veroorzaakt ongehoorzaamheid in I uw alweezen, en agrerböndeuheid van zijne zaaken voor u, 't welk dikwijls tot zeer groote ellende kan mede werken. een zeker kind durfde aan zijne ouders niet openbaaren, dat hem iets deerde, 't welk naderhand een breuk Cc 5  ( 394 > bevonden werd, en het kind op den dood te ftaa. kwam; gij moet uw kind geduurig in« fche-pen , dat he geen het zelfs aan u open« baart, nooit door u geftraft, altijd ten beste aan het kind behandeld zal worden, en dat het kind. in dat alles, al waaren het ook fnoode misdaaden, daar gij zeggen moet, het echter niet voor aan te zien, aan u den besten vriend zal vinden ; en dit moet gij, door liefde, en zagtheid, in alle die gevallen toonen , en voor al door zijne gebreken bij vreemden te bedekken. §• 18. Niet altijd op zijn woord dienen. Gewen uw kind niet, om het aanftonds op zijn woord te helpen, als 'er geen gevaar in 't uitftel is, om zijn geduld te oefenen, het niet lasti'i te maakcn voor allen, die met hem zullen te doen krijgen, en u nist aan het zelve te verllaaven, S- 10. Zich verwonderen over de ondeugd. . Als gij eenig kwaad in uw kind ontdekt, houdt u dan zeer verwonderd, dat 'er zulk iets bij het zelve plaats heeft, dit zal het hefchaamen, en leeren deeze en zijne verdere gebreken in te toornen , uit een beginfel vanfchaamte, 't welk zt er gelukkig is. Ecster moet gij, bij uwe verwondering, ook de reden op geeven, waarom gij zulk iets zo liegt vindt, en dit zal al dikwijls de beste beüraffing ziju.  ( 3°5 ) DERDE HOOFDSTUK. 0\er het toe/aaten en toegeeven, tegengaan en weigeren. S- 20- Tegengaan weinig moeite, als uw gezag ge • handhaaf d is. Indien gij uw kind, van zijne eerfte kindschheid af, uw gezag hebt leeren eerbiedigen , door het van den beginne af, zo ras het eenig bezef verkrijgt, in zijne kwaade hartstogten tegen te gaan, aan het zelve uwe meerderheid te doen gevoelen, en het geen gij wilr, altijd te doen gehoorzaamen. zal het u meest al weinig kosten, in uw kind tegen te gaan, wat gij wilt, behalveu dat gèen, 't welk aan de menfchelijke natuur, en aan de kindschheid, onaffcheidelijk eigen is. S- 21. Werkzaamheid moet geduldt worden. Het kan niet anders , of uw kind is ge. duurig ergens in bezig, indien 'er anders ooit iets goed van te wagten is, en het is woelig, als het geaond is, gij moet het hierin toegeeven, zo ver met de verfchuldigdeeerbied voor de geenen daar het bij is, beftaan kan, als gij verbiedt, 't geen uw kind niec  ( 356 ) laaten kan, zilt gijonregtvaardig, en gij maakt, da'-.iiwe verdere beveelen minder uitwerking hebben, en bederft zijr?e lichamelijke en inwendige .gezondheid ; gaat het tejeeniger tijd te|ver, dan moet gij dit met een enkele wenk of woord weeten te bedaareu. §. 22. Verandet lykheid ook. Uw kind kan niet lang in eene zelfde zaak bezig zijn, gij moet het niet kwalijk neenien, dat het nu met het eene, dan met het andere, zich onledig wilhouden, en gijmoet niet, dan met het opgroeien der jaaren , allengs zijne wispeltuunghejü doen verminderen. 5- 2:5. ' Laat uw kind toe, dat het iets beteekenen wil. Uw kind wil gaarne ook iets beteekenen, daar van daan kan het niet draagen, dat het befpot of uit gelachen wordt, en wil u gaarne eenige geringe dieiiotjes doen, geef het hier in toe, In zo verre, dat uitgelagcben te worden, een ftraf wordt voor uw kind, en hetu alle dienstjes doet, die niet gevaarlijk zijn. S- Hf Laxt bet bevoelen 't geen kan. - Fen kind neemt gaarne alles in handen, om hfcc wel te leere;i kennen, want, als het zeer  ( 397 ) jong is, heeft het nog het regte gebruik van zijne oogen niet, en verkrijgt dat eerst door medehulp van de andere zinnen, laat het dan alies betasten, wat zonder sgevaar geleideden kan. Een kind, daar iets goeds van kouten zal, is handgaauw, zie dan toe, waar iiecde hand aanliaat, en gaa de neiging zelve met tegen. fi. 25' Gezelligheid. Uw kind is ongaarne alleen , wij 'zijn gezellige fcheplels, en hebben liefst gezelfehap aan 'ons in jaaren en neigingen gelijk, geef uw kind hier in toe, door fomtijds een goed kind bij zich te hebben; maar nooit moet dit buiten goed opziat, best niet buiten uw eigen opzigt gefchieden. en geef bij die gelegenheid, zorgvuldig acht op alles, wat 'er voorvalt: maar maak voor al uw eigen gezelfehap aangenaam aan het kind, neem het niet kwalijk, als het u liefst altijd bij zich houdt. Als uw kind alleen en dan (lil is, moet gij het werk niet betrouwen, ten zij gij weet, wat het doet, misfehien is het dan bezig, met uw breiwerk uittehaalen, misfehien verfcheurt het eenig boek, of boort gaten in zijne klederen; ik hebbe een kind gekend, 't welk dan de iaarde tusfclien de (teenen uitkrabde en opat. §• 26, Opan lucht. Uw kind fpeelt gaarne in de open lucht, dit  ( 393 ) is gezond voor het zelve, maar het moet hisr ook al onder opzigt zijn, tegen gevaaren, tegen kwaad gezelfehap , tegen nederzitten en liggen op eenen vogtigen grond, of op een togtige plaats, en tegen drinken van koude dranken , als het door 't fpel verhit is. §• «7* Kwaade houdingen en gewoonten. Zie toe, dat uw kind geene kwaade houdingen of gewoonten met zijne lichaams beweegingen aanneemt; ik heb veele gekend, die zich zeer misvormd hadden, door de geduurige gewoonte, om over één zijde te zitten, anderen door knijpnogen, anderen doorgeduurig met de kin op de borst te wrijven, met het hoofd te draaien, te fchudden, te nikken, welke gewoonten hun altijd bijgebleven zijn: tegen zulke en diergelijke gewoonten , moet gij in tijds u verzetten. Klikken, over elkander en klaagen, Het geene men klikken of aanbrengen in kinders noemt, vereischt vooral eene voorzigtige behandeling, meest al is de oorzaak hier van nijdigheid, lasterzucht, eene begeerte om voor beter, dan anderen gehouden te worden, of om eenigen dank te begaan bij u, voor den aandagtigen beftierer van kinderen onderfcheiden zich deeze oorzaaken gemakkelijk van de vrees veor wezenlijk nadeel, en voor verder  ( 399 ) bederf van den geenen, die bij u aangebragt wordt, toon teikens aan uw kind, als oet u eenig kwaad van anderen vertelt, dat gij die oorzaaken wel in acht neemt , gedraag u overesnkomftig dezelve bij Jret kind , en gij zult het zo wel het klikken afleeren als zorg draagen , dat het niet onverfchillig wordt, omtrent uw belang en andere deugden. JVlaar uw kind zal misfehien ook fomtijds de gebreken van anderen, die u reeds bekend zijn, regtltreeks of van ter zijde in de gedachten brengen, dit kan uit die twederlei, zo aanftonds gemelde beginfels ook al voortkomen, en uw gedrag moet zijn, zo als ik aanftouds van het aanbrengen zeide: de vraag, wie is zoet, ik of broertje, als;de laatfte zich niet wel gedraagt, toont zulke verkeerde beginlèls, die tegen gegaan moeten worden, 't welk bestge. fchiedt door zulk. klikken , vraagen, herinneren , met verachting te behandelen , en te toonen, dat men de verkeerde oorzaak bemerkt. Kinderen met malkander fpeelende brengen niet zelden klagten over elkaér in , als diekbigten over eenig wezenlijk kwaad zijn , beftraf dan den belediger, maarniet in tegenwoordigheid van den a'anklaager, en maak, dar de belediger vergiffenis verzoeke aan den beledigden, en den zeiven vergoeding geeve: maar houd u intusfehen bij den klaager bevreemd over de aankiagte van eenen fpeelgenoot, houd u, als of gij die' klagcen niet duldt , als het kwaad niet hooggaande is, om den klaager niet lastig en lafhartig te maaken. Zie voords §, 35.  ( 4°o ) S' 20. Warzugten gemelijkheid, tegenfpreeken, bedillen. De oorzaak van klikken is fomtijds ook warzucht en gemelijkheid, die zich ook veel al vertoont in dikwijls twisten , tegen (preek en, bedilzucht , wanvoegelijke, en tergende uitdrukkingen , en behandelingen: gij gaat dit best tegen, door het kind aantetoonen, hoe bet zich zeiven hier door geduurig kwelt, en zijnen omgang in het huisgezin en in gezelfehap ondraaglijk maakt, en helpen uwe redenen niet, laat dan uw kind ondervinden het geene gij zegt, toon het geene liefde , dan die noodzaakelijk is, om het voor ongelukken te bewaaren, verwijder het uit uw en anderer gezelfehap, en laat zo wel anderen als gij, zo verre gij hen daar toe bellieren kunt, uw kind zeggen, dat zij het mijden, om deszelfs gèmelijkheid en warzucht, daar is geen beter itraf, dan uw kind de natuurlijke gevolgen van deszelfs verkeerdheden, zo ras mogelijk, te doen ondervinden. Evenwel moet gij weeten te onderfcheiden, wat uit liefde tot de waarheid , voortkomt, en wat uit wargeeftigheid, deeze doet ons ook dikwijls bedillen , 't geene wij zelve wel zien, dat of goed en billijk is, of dat niet anders kan; tegenfpraak, die u blijkt uit liefde der waarheid, of uit eene algemeene belangneeminge in den goeden naam, geluk en eer van andere menfchen, voort te komen, moet van u gepreezen worden ; mits dezelve altoos gefcliiede met behoorlijke beleefdheid, en uw kind den eerbied in betoog houden, welke het  ( 40i )] fchuldig is aan zijnen meerderen; en het nooit toe bedilzucht overflaa, die zich al veel, iu het zogenaamde woorden ziften, openbaart, en op de gezegde wijze moet verbeterd worden, §• 30. Neuswijsheid. Ook kan dikwijls eene eigenwijze geaartheid, neuswijsheid, de oorzaak van tegenfpraak zijn; dit gebrek moet nooit ge-ing geacht of als aartig befchouwd worden; maarde kleine pedant, di2 veel haatelijker is , dan een van zes voeten hoog , moet dikwijls in zijne neuswijsheid tegen gegaan worden , al was het in gezelfehap van andere menfchen, ten zij hij door beftraffirjgen, die hem alleen gedaan worden, zich wil laaten verbeeteren. Zedigheid ftaat den kinderen zeer fchoon, al gaat zij tot dien trap, dat zij hunne kennis nooit toonen , dan wanneer zij gevraagd zijn; voor al past zij aan dogters. [Schertfen. Houd uw kind van fchertfen, met de woorden , daaden of gebreken van andere kinderen af, denk dat dit altijd onaangenaam is, voor den geenen, die daar het voorwerp van is; lach 'er niet om, denk dat eene eigenwijze geaartheid en ingebeelde aartigheid, daar de oorzaak van is, en dat gefchillen, en eene tergachtige geDd 8 8  C 4°2 ) fteldheid daar van dikwijls de gevolgen zijn j daar zijn in de famenlevmgc nauwlijks onverdraaglijker menfchen , dan die farachtig zijn, zie §. hoe gij dit moet tegengaan; vooral moet gij uw kind als het fchefst, met arme, blinde, of mismaakte menfchen, onder het oog brengen, dat het wel ligt ook nog zo worden kan , en dan dubbele bitterheid zoude gevoelen, als anderen nog met hem fpotteden. §• 32. Ontoegceflijkheid. Die zelfde middelen §. 29. gemeld, moet gij ook aanwenden, als uw kind ontoegeeflijk is, omtrent de neigingen, den inborst, en omftandigheden van anderen , want wellevenheid is een groot lieraad, maakt ons aangenaam en nuttig, daar onbeichoftheid en verachting van anderen, ons met de grootfte geleerdheid of bekwaamheid, verachtelijk en dikwijls zo gehaat maakt, dat niemand iets met ons te deen wil hebben. S- 33.' Pogchen, roemen. Dewijl pogchen en roemen ons hnatclijk maakt in de oogen der menfchen , moet men dit vooral in de kinderen tegengaan, op die zelfde wijze, als §. 29. en 30, gezegd is, en daar en boven hen dikwijls befchaamên door hen te doen gevoelen, dat die zelfde perfoonen, waarboven zij zich verheffen, dikwijls  C' 403 ) Sn die zelfde dingen of in anderen, boven hun uitmunten; en draag wel zorg, die geaartheid niette vcrilerken, door uw kind, in deszelfs tegenwoordigheid, boven anderente verheffen, ofhet veel te prijzen. $■ 34- Inhaaligheid, Is uw kind van dien inhaaligen , begeerliiken inborst, waar door het hardvogtig en onbescheiden wordt, omtrent anderen , eu nooit meent zijn deel te bekomen, gelijk men zegt, laat het dan bij ondervinding zien, indien gij daar gelegenheid toe hebt, hoe veel meer een edelmoedig kind bemind, en geacht wordt: anders leer hem zulks uit de natuur der zaaken, doe hem opmerken, hoe zijne onvcrgenoegdheid hem meer verdriet doet gevoelen, dan een weinig meer van het begeerde hem genoegen geeven zoude; zend hem heen, als gij een ander kind iets geeft, of eenig vermaak aan doet, met te kennen gevinge, dat gij zulks doet om het kind, dat wel te vreden is, van zijne afgunltigheid geen ongenoegen te laaten ondervinden, alzo zulke lieden altoos onaangenaam zijn aan anderen. Als gij bij het zelve eenige uitdeelingen doet, geef dan den inhaaligen altijd minst, met bijvoeginge, dat dit altoos het lot is van zulke lieden ,• gij kent het fpreekwoord wei,df« het onderfte uit dekanbegeert.... leer hem ook, hoezeer die hoedanigheid hem gehaat maakt bij alle menfchen, met welken hij zal moeten omgaan, Dd 2  c 404) Eigendom,. Elk mensch, ook een kind, heeft gaarne iets, waar hij zelfs meefter van is, dat is iets in eigendom, deeze begeerte weete ik, is de oorzaak van meest alle onregtvaerdigheid en twist: maar moet gij ze daarom tragten uitteroeien ? neen, want zij is ook eene drijfveer tot nuttigen arbeid; en zonder deeze begeerte kennen wij ook geene wetren van regtvaerdigbeid, en kan geene Maatfchappij beftaan. Het zal dan uwe zaak zijn , die begeerte in uw kind wel te befluuren; het moet altoos begrijpen, dat geen kind iets heeft, 't welk niet tevens onder het ganfche bewind van zijne ouders ftaat: het moet geen recht hebben, daar iets van weg te geeven, dan om armoede te verlieten, zelfs niet aan zusje of broertje, om dus gefehillen voortekomen ; het moet altoos begrijpen, daar allen bezittingen alleen moeten verftrekken, om *er dienst van te hebben, en dat ze op zich zeiven niets waardig zijn, en dat alles, wat wij niet met eere verkrijgen, of met eere behouden kunnen, ons van het wezenlijkfte genoegen berooft, naamelijk van weltevreedenheid over ons zeiven , en de achting onzer mede menfchen, die groote regel van het Euangelie, die zo klaar is, moet het op alles leeren toepasten, 7/) gij wilt, dat u de menfchen doen zullen, doe gij 'hun ook alzo. Als gij uw kind iets geeft, zie dan wel toe, hoe het dit befteedt; maar als gij het niet laat bemerken, dat gij 'er op toe ziet, zult gij uit de wijze, waar op uw kind zulks aanlegt, veej  F C 405 ) l/an deszelfs geaartheid kunnen ontdekken. Maar het is gevaarlijk een kind met veel geld in de zak te laaten loopen , gafcjkmede, het alle geld te onthouden, als het niet altijd onder uw oog is, en niet meer onder de kleine kinders behoort. $. 36. Dwingen, weigeren. Maar de begeerte, om iets te bezitten, doet fomwijlen de kinderen tot dwingen overflaan, het is natuurlijk, dat elk mensch gaarne zijn zin heeft, ook een kind; dit ontdekt zich reeds zeer vroeg, zelfs in de wieg; en hier moet men wel onderfcheiden, wat een kind tot zijn beftaan en geluk noodig heeft, en war alleen van het zelve begeerd wordt, om zijnen zin juist te voldoen ; het eerfte moet het zelve altijd toegedaan worden, fchcon juist niet met overgrooten haast, als 'er geen gevaar in 't uitftel is, om zo 't geduld te oefenen, hetlaatfte moet altijd ontzegd worden , als het kind daarom fchreeuwt, huilt, of zegt, ik wil dat hebben, of als het eene fterke gezetheid toont op iets, dat aan het zelve niet past, of even goed anders zijn kan; een kind moet alle zijne begeertens al vroeg naar reden, en niet naar grilligheid, leeren befhiuren: zo dat alleen ook aan een kind iets te weigeren of tegen te gaan, om dat men zulks verkiest te doen, is grilligheid in de ouders, en het is, als of men het kind met opzet wilde kwaad maaken. Als gij evenwel eens iets geweigerd hebt, 't welk in zich zeiven niet behoefde geweigerd teworD4 3  ( 4o6 ) den , moet gij voor dat maal bij uwe weigering blijven, om het kind niet dwingachtig te maaken, en zo weinig mogelijk te laaien blijken, dat gij kwalijk beiaaden handelt. Uw kind zal waa'rlchijnehjk niet veel dwingen, als gij het al vroeg leert uw gezag te eeibiedigen, en eens iets gelegd, geweigerd, bevolen, begonnen, of beloofd hebbende, het van zijne wieg af doet ondervinden, dat gij noch om het huilen, noch om het vleien van uw kind verandert: maar bij uw (tuk blijft: dim gij begrijpt wel, dat dit ook vereischt, dat gij te vooren wel hebt doorgezien, wat gij zegt, weigert; beveelt , begint, of belooft. § 37- Huilen om te dwingen, of uit kwaadaartigheid. Dan daar ik van dwingen (prak, herinnere ik miji dat het g«woone wapen, 't welk een kind gebruikt, qk het zijnen zin niet krijgen kan, huüeuis; dit kwaadamig builen , 't welk uit toorn, trotsheid, of hardnekkigheid outftaat, kan door ouders, die vroeg hun gezag hebben doen eerbiedigen, doorgaands gemakkelijk door een wenk, of eenige woorden bedwongen worden, en dit moet geleideden, om dat zulk huilen uiteen zeei flegt beginfelvoordkömt: maar helpt zulks niet, dan kan men het kind waarfchuwen, om binnen dertig, veertig of vijftig tellen, als het daar vatbaar voor is, te zwijgen , en zo dit niet helpt, of dit middel nog niét kan aangewend worden, kan men het van menfchen afzonderen, en in eeae Hdme kast opfluiten, tot het kwaadaanhj  ( 407 ) huilen in ftilzwijgeu, of in verlegen huilen veranderd is. < - §• 38. Huilen uil fmart. Komt het huilen van een kind voord uit ftwrt, en niet uil berouw, dan wordt dit hui* It-ii best tegengegaan, door zo veel mogelijk, (dcch niet te ras, als 'er geen gevaar is, om het geduld van 't kind zo te oefenen) die fmart weg te nemen, orde gedagten vanhetkindop jets 'anders te vestigen: evenwel leer uw kind niet te gaan huilen* als het u ergens om wil vraagen* dit is een foort van dwingen; huilen moet genoeg zijn, om uw kind zijne begeerte dan niet te laaten bekomen. §• 39Huilen uit berouw. Maar fchreil uw kind uit berouw, leer liet dan alleen, dat huilebalken u een nieuw verdriet doet, en dus niets dan ftille traanentepas komen, en laat het kind hier in eenigen tijd zijnen gang gaan , Hel daar onder hem het verkeerde van zijn gedragnog klaarervoór oogen, toon hem, hoe het bedrevene nu niet te herdoen is, en hoe hij weder diergelijke dingen bedrijvende, ook weder dat berouw gevoelen zal, en hoe hij zich derhalven zorgvuldig moet wagten van alles, dat zo duur te liaan komt. Dd 4  C 408 )' §. 40. Gramfloorigheid.] Ziet gij, dat uw kind van eenen gramftoorigen aart is, vraag het bij eiken vlaag van gramfchap, of het nu vermaak heeft, en waarom het dan zo opftuift; toon het de kwaade gevolgen van gramfchapaan, als vloeken, fchelden, vegten, moord, beroerte, en een fchie. hjke dood in die zonde : laat het zijn vergramd aangezigt eens in een fpiegel zien, en vraag, of het 'er nu wel uit ziet; bedwing het op de wijze, 37. opgegeeven, en fcheidt het eens eenige weeken van alle gezelfehap af, met te zeggen, dat zulke menfchen onverdraaglijk zijn voor anderen ; gij zult wel eenige goede reden tegen deeze verkeerde geaartheid kunnen bij brengen, als uit Gods goedheid, regtvaerdigheid. uws kinds eigen gezondheid, enz. als uw kind reeds vatbaar is voor reden; dan, best is het, dat gij vroeg, door uw gezag alleen , als het kind nog zeer jong is, deeze geaartheid tegengaat. Wees zo dwaas niet, dat gij uw zoud verbeelden, dat men het temperament niet beteugelen kan, de ondervinding van alle tijden leert het tegendeel. §. 41. Vreesachtigheid, Is uw kind bang, vreesachtig voor dingen, die aan het zelve geen nadeel doen kunnen, gewén het langzaam aan die dingen: maar ik zegge langzaam, vooral langzaam, breng het  ( 4C9 ) ir van tijd tot tijd nader bij, laat het, na dit ang geoefend te hebben, het gevreesde voor,verp eens zagtjens aanraaken, en het allengs leeren behandelen. Is het' angstvallig geworden , om alleen in duifter te liggen . lier zi] door zotte vertelzels, het zij door uw venzuim, om het al vroeg op eene veilige plaats alleen na bij u, in duifter te laaten liggen, gebruik da,; hier omtrent, vooral zo lang het nog zeer jong is, alle mogelijke toegeeflijkheid, aagt het allengs van deeze dwaasheid te geneezen , door zulks van tijd tot tijd een poosje, allengs langer, zonder dat uw kind uw oogmerk begrijpt, te beproeven; toon hem dat 'er intuslchen niets gebeurd is, en belach zijne dwaasheid: vooral houdt het reeds gezegde onder §. 5. betrekkelijk den omgang met uw kind, onder het oog, gij zult daar mede in 't gemeen die blohartigheid voorkomen. §• 42. Roekeloosheid. Is uw kind roekeloos, om zich zonder vree. ze aan nuttelooze gevaaren bloot te (tellen, dit komt of voord uit onkunde van de gevaaren , waar van gij het dan kunt onderrigten , of uit ijdele glorie, en dan kunt gij uw kind zeer ligt leeren, dat het dwaas is, moed te willen laaten blijken in nuttelooze dingen , dat men daar uit geene eere verkrijgt; en zich vergeefs in gevaar fielt j ik zoude wel zegren, laat het eens een klein ongelukje gevoelen: maar dit hangt van u niet af, hoe zwaar het zal aankomen : edoch als gij uw kind geduurig onder Dd s  C 4io ) uw opzigt houdt, zult gij zijne zucht tot onderneeniingen gemakkelijk bepaalen: maak liet maar niet lafhartig. §• 43- Weekgebakkenheid. Helt uw kind over tot eene weekgebakken* k-eid, zo als men het noemt, waar door het boven maate fchroomachtig is voor alle ('marren, en op de ondervindinge van de geringde pijnen verfchrikkclijk aangedaan wordt, gewén het dan allengs om dezelve met moed te kunnen verdraaien, met opzettelijk niette laaten blijken, dat gij het pijn wilt aandoen, want daar door zoud gij het vertrouwen van uw kind op u verminderen; maardoor het niet te beklagen, te zeggen, dat zulke kleine ongemakken niets beteekenen, het klagen daar overtcgen te gaan, door onder het een of ander voorwendfel de hulp uit te dellen, als de zaak niet gevaarlijk is, door het in gevallen te dellen, daar het moed van anderen ziet onder pijnen, 't welk echter met ouizigtigheid moet gedaan worden, om de zielen dier zwakken , eer ze daar allengs toe gewend zijn, met geene Schrikbeelden te vervullen. Al fpeelende moogt gij echter fomtijds een kind, om het te verharden wel eenige pijn aandoen, als flagen met een Hokje op den rug, eenige kneepjes in de hand, en gij moet het kind dit leeren voor fpel houden, en 'er naderhand geen berouw over toonen, p,ij moet dan met geiinge pijnen aanvangen, het kind uit lachen, als het huilt, en prijzen ever zijnen moed, als het deezen toont,  ( 4U ) kloekmoedigheid wordt best door lof aangekweekt ; ook kunt gij als een fpelletje voorliaan, wie langst de eene ot andere pijn zal uititaan als plakken te geven, op de vingers te knippen en wel toezien, dat 'er geen kwaad uit voort kan komen, vooral toon aan uwkind niet dargij zelfs weekgebakken , of fchroomachtig zijt en oefen met wezenlijke rampen "van het zeive behoorlijk medelijden. §• 44Wreedheid. Maar vooral moet gij uw kind evenwel niet wreed ot ongevoelig maaken voor groote fmarten van andere menfchen ; laat het daar toe zo weinig van wreedheden, oorlogen, enz. hooren of leezen, als mogelijk is, maak uw kind minzaam en beleefd jegens allen, ook jegens Zijne minderen ; laat het, als het nog jong geen dooden van dieren zien , of hij, die t 'verriet, moet tevenstoonen, dathetmetweérzin en uit noodzaak gelchiedt. Leer uw kmd altijd bedenken, hoe het hem zoude aanltaan, in zulke omstandigheden van ellenden te zijn. Laat uw kind nooit toe eenige diertjes als vliegen, gouden torren, enz. te verminken, mimgeiï, verwaarloozen; als het een vogeltje of ander dier van honger of dorst laat (terven , moet dit reden genoeg zijn, om uw kmd jaaren lans te weigeren . om weór zulk een diertje tè bezitten. Meedogend met anderen ftrijdt niet mee hardVogtïgheid over ons zeiven; mde grootfte helden hadden deeze beiden altijd plaats.  c 4ï2 3 §• 45- Hardnekkigheid, Haljlarrigheid. Hardnekkigheid of halftarrigheid tegen uwe bevelen, moet niet in uw kind geduld worden, als gij het van de wieg af uw gezag leert eerbiedigen, als gij niet kijft, maar altijd uwe beveelen doet gehoorzaamen , zonder daarvan af te zien, zal uw kind niet halilarrig worden, of het ten minften niet blijven; hoe meent gij moet men dit verfchijnfel verklaaren, dat vreemde oogen best dwingen? zie hier de fleutel, de ouders zijn niet genoeg op hunne hoede., om van de wieg af hun gezag te bewaaren , en vreemden hebben en bewaaren dat, zo ras zij een kind onder hun opzigt krijgen; halftarriglieid is misfehien het eenige geval, waarin gij tot gebruik van de roede moet overgaan , en 'er dan niet uitfeheiden met flaan, eer men het kind tot gehoorzaamheid geboogen heeft, of u gezag is voer altoos verboren: echter herinnere ik mij bier een geval, waarin men niets met fiagen winnen konde, en men ten laatften zijnen toevlogr neëmefl moest, om het kind opteiluiten met bedreiging, dat men gezaamfijk zoude vertrekken (gelijk men dadelijk dien dag een reis in den zin hadt, 't welk het kind wist) en het kind maar van honger laaten fterven; deeze bedreiging was een gevaarlijk uiterfte, maar overwon gelukkig de halftarrigheid van het kind: misfehien is dan het beste middel nog, het kind door opfluiten, of een blok aan >t been , of ook door honger te buigen, misfehien is een blok nog het beste, om dat het van vrijheid beroofd, Schandelijk en lastig is, daar  ( 4»3 ) halftarrigheid toch (rotschheid, te groote lust tot vrijheid, en gemak in eigen zin te volgen tot beginfels heeft. §. 4*. Kieskeurigheid omtrent fpijzen. Indien uw kind gezond zijnde zekere fpijzen weigert te eeten, fchoon ze goed en onbedorven zijn, moet gij onderzoeken, of gij ook zekere oorzaak ontdekken kunt, waar door het vermoedelijk is, dat uw kind eenen natuurlijkenafkeer van die fpijzen heeft; ontdekt gij deeze, handel dan met alle zagtheid, maar zoek evenwel uw kind aan die fpijzen te gewennen; een groot man van onzen tijd heeft zich zeiven aan 't eeten van ftokvisch gewend, door zich van alle andere fpijzen eenigen tijd te onthouden; fchoon hem voormaals het bloed tenneuze uitkwam , als hem ftokvisch voorgezet wierd: bemerkt gij, dat zekere üijfzinnigheid, vooroordeel of keurigheid de oorzaak is, tragt dan eerst uw kind door goede redenen over te haaien, om 'er ten minden iets van te gebruiken, en leer het ailengs zijnen maaltijd'er mede te doen; maar baaten uwe redenen niet, laat uw kind dan eens eenen gebeden dag niets aangeboden worden, dan die gehaatte fpijs, en het zal 'er'sanderen daagsuchtends van zelfs wel trek naar gevoelen , en denkelijk geneezen zijn vooral zijn leven.  C 414 ) §. 47- Veel en dikwijls eeten. Daar ik hier van eeten fprak, wil ik, in 't voorbij gaan, zeggen, dat veel en geduurig eeten in gezonde kinderen niet moet geduid worden, wijl het eene kwaade gewoonte geeft, ongezond i.s, en het kind overgeeft aan eene iiavemij; en dat men dus het kind niet aan fnoepen, maar aan goede gezonde fpijzen op het maal gewennen moet, en vooral niet aan lekkers, 't welk meest al fcbadelijk wordt voor de gezondheid, en kostbaar is . gebeurt het een, tegen alle uwe opmerking, dat uw kind te veel gegeten heeft, en daar van ongemak gevoelt, Jaat niet na, hem de oorzaak daar van onder her oog te brengen, om hem vervolgends matiger te doen zijn. §. 48. Lustloosheid, Vadjigheid. Eene voornaatne reden, om veel eeten tegen te gaan, is ook, nat zulke kinderen en menfchen doorgaands lusteloos, vadfig worden ; en niet gemakkelijk werken of leeren. Edoch fommige kinderen zijn vadfig van natuur, en brengen hunnen tijd liefst lusteloos en alsdroomers door; zelfs als men hun veroorlooft te fpeelen . toonen zij geeii ander oogmerk te hebben , dan op hun gemak te blijven, zo wat te droomen en luiheid te voldoen; evenwel om dit in fpeeltijd optemerken, moet gij u gelaten, als of gij 'er geen acht op floegt, hoe hij  C 415 ) zich gedraagt, want anders zal hij ons, om uwent wil nalaten het geen waar toe zijn geest lust heeft; en bevindt gij dan, niet tegenftaande de gegeven vrijheid , dat uw kind droomig blijft, zotragt optemerken of het nergens belang ofvermaak in fielt, ontdekt gij zulk: iets, help hem daarin voord, en gebruik dat zelfde ding, vervolgends om hem aan het werk te brengen en te houden; voldoet dit niet, ieg dan zulk een kind een taak van arbeid op, die niet te groot moet zijn; doch welke hij moet afgedaan hebben, eer hij eeten mag, zeg hem, dat men door arbeid het eeten moet verdienen, en dat gij hem derhalven niet anders, dan de gevolgen van zijne vadfigheid laat ondervinden. Maar ziet gij, dat. uw kind niet droomig is, als hij fpeelen mag, leg hem dan onder het een of ander voorwendfeldat fpeelen als zijn werk op, tot dat hij 'er van walgt, en hij zal aan beteren arbeid lust verkrijgen, en die als eene uitfpanning bij de hand vatten, toon hem dan de nuttigheid van deeze beezig • heiri; maar ieg hem dezelve niet als eene taak op, ten eiiide bij daar ook geenen nieuwen weerzin in verkrijge; maar fammelt hij vervolgends ook in deeze nuttige bezigheid, befpo: hem daarover, als'er geen vreemd mensch bij is, en gedraag u zo koel omtrent hem , als hij omtrent zijn werk is- Maarmisfchien komt zijne vadfigheid voord uit wederzin in zijne medemakkers, in zijnen meefter, in de plaats of eenige omftandigheid van zijn werk, ofwel ligt heelt hij meer bekwaamheid tot eenigen anderen ruitten arbeid, tragtditoptemerken, neem de beletfels weg, en gij zult'dan de vadzigheid overwonnen hebben.  ( 416 ) §• 49 Gierigheid. Gierigheid is eene zeer verfoeielijke en gevaarlijke ondeugd, Paulus noemt haar de wortel van alle kwaad, zij beftaat eigenlijk in liefde tot het goed, alleen om het maar te bezitten • men heeft menfchen, die zo bekrompen denken , dat ze altijd vreezen, dat zij zelve of hunne kinderen nog van honger en gebrek zullen omkomen ; en daarom vergaderen zij ichatten met alle zorgvuldigheid; dan, deeze zorg, heeft in de kinders geen plaats. Anderen begeeren het goed , om dat zij daar gooi-hunne vermaaken vermeerderen kunnen, en deeze zijn eigenlijk geene gierigaarts, maar wellusngen: anderen nog begeeren het om voor wat groots te kunnen fpeelen. en deeze zijnhoogmoedigen. Vooral dient men dan te zorgen, dat een kind het goed niet lief krijgt; de ouders geven dikwijls aanleiding tot deeze ondeugd, als zij de kinderen voordellen, hoe mooi het is, een Spaarpotje te vergaderen, hoe veel zij al hebben, hoe zij alles befpaaren moeten, en wat dies meer zij; verkwisten, fnoepachtigheid en buitenfpoorige mildadigheid, zijn op verre na zo gevaarlijk niet, als de gierigheid in de kinderen ; want deeze wordt vervolgends nog verderkt, door ondervinding, van de noodzakelijkheid der bezittingen: maar deeze zelfde ondervinding matigt doorgaands van zelfs de al te groote losheid van het goed, welke echter ook niet ingeprent moet worden: ontdekt gij clan, dat uw kind gierig'  C 4i7 5s, doe het deeze ondeugd, zo als ze voorgefchreven is, in zich zeiven opmerken, laat hem zien door verhaalen , of anders, hoeveel de gierigaard om zijnen afgod lijdt, hoe hij zwoegt, zorgt, vreest, peinst, en het goede mist, beloon zulk een kind nooit met het eenige bezittingen te geven , fpreek nooit van zijn ipaarpot, en als dit alles niet baa't, geef met veiklaringe,datgij dit doet, om hem de goederen op den regten prijs te leeren Hellen, hem dan eenig geld ; maar weiger hem daar na eeuigen korten tijd fpijze, vraag hem, of geld nu zijn honger dillen kan, en breng hem daar toe, dat hij 11 zijn geld weêr aanbiedt, als gij hem maar fpijze wilt geven, willig dit in en leer 'er hem uit, dat het goed niets waardig is, dan in zo verre hec nut doen kan; houdt hier mede aan, tot dat deeze allerfnoodfte ondeugd uitgeroeid is; en gelukt dit niet op zulk eene wijze, gaa dan over tot een uiterden, waar toe men niet dan ki de hoogde noodzakelijkheid komen moet, laat uw kind leezen, of is 't nodig, zien hoe de gierigheid een mensch op 't fchavot en aan de galg helpt, wijl zij ons tot dieven maakt. Tot een harde knoest is toch een fcherpe bijtel nodig. §• 5o. Liegen, Liegen is eene zeergemeene ondeugd in de kinders; de ouders zelve moeten zorgvuldig het liegen vermijden, en 'er nooit van fpreeken, dan als van een uitwerkfel van een eerE e  C 4t3 ) loos geitel. Meest liegen de kinderen, om zich te verontfchu'digen, kom dit voor, door uw kind niet te ftraffen, als het edelmoedig zijne misdaad belijdt; verontfchuldigt het zich met leugens, ftraf het om de misdaad, toon hem betrekkelijk zijn liegen, hoe God het ziet en ftraffen zal, hoe gij zulk een kind vervolgends niet gelooven kunt, wijl gij niet weet of hij niet weder liegt, en houd heclang uit, om uw kind niet te geloven, wat het ook zegge, herinner het de voorige leugen en zeg, dat gij nu ook onzeker zijt, of het wel waar is, het zal uw kind zo lastig worden, dat gij ras zijne leugenachtigheid zult overwonnen hebben; dit is mij nooit mislukt, een goed uitwerklel voord •te brengen. i 5'. Loosheid en Arglistigheid. Hier aan grenst loosheid of arglistigheid zeer na, waar door men, zijne oogmerken niet kunnende bereiken door regte wegen, zulks poogt te doen , door treeken en 'omwegen , komdeeze voor, door uw kind 'er nooit een voorbeeld van te geven, door hem altijd groote en edele gedachten in te boezemen, en als gij treeken en omwegen in hem ontwaar wordt, toon hem dan, dat gij hem nergens in betrouwt, en houd dit insgelijks'zo lang uit, tot dat hij de gevolgen zijner laagheid ten hoogften moede wordt, en daarom dat kwaad zelve leert haa-ten.  C 419 ) S- 52. Wantrouwen. Wantrouwen , dat bij veele kinderen gevonden wordt, waar door ze op niemand durven afgaan,'ook in geringe dingen, altijd meenen te kort gedaan te zijn, of vreezen te kort gedaan te zullen worden, moet wel onderzogt worden, in derzelver oorfprong; misfehien is uw kind dikwijls, of t'eeniger tijd verfchrikkelijk bedroogen; indien dit het geval is , kan uwkind niet genezen worden,dan door goede redenkavelingen, het leezen en hooren van tegengeftelce voorbeelden ; en eene langduurige ondervinding van goede trouw in allen, die met het zelve omgaan: maar is dit wantrouwen ais een natuurlijk zwak in uw kind, laat het dan ondervinden, hoe het wantrouwen zelfs niet te betrouwen is, behandel het, als onder §. 51. gezegd is, en zeg' hem, dat gij zulks doen moet, om dat de waard is gelijk hij zijne gasten betrouwt. §• 53. Ontrouw omtrent toezeggingen. ■ Op dezelfde wijze moet de ontrouw, in het vervullen der beloften , afgeleerd worden, zie ook § 50, en daar door zult gij tevens het ligtvaerdig beloven in uw kind tegengaan ; ter. wijl gij dit hem verder kunt afleeren, doorhem altijd te doen betaalen en volbrengen, het geen hij beloeft. Ee 2  ( WO ) §• 54' Vei kwisting. Dit zal echter ten opzichte van beloofde giften in een kind, 'c welk verkwistend is, weinig baaten; maar dan moet men de verkwisting, zelve tragten tegen te gaan; maarop welkeen wijze? vraagt gij het, zie maar hoe. gebrek en armoede, het natuurlijk gevolg is van verkwisting en overdaad, en dat men zulke menfchen niets kan toevertrouwen; dit laatlte kunt gij uw kind gemakkelijk laten ondervinden: maar het eerfte is moeielijker en evenwel best; ik weet 'er geen beter middel op, dan het kind zekeren voorraad van goed of geld toe te betrouwen , zo dat het 'er nog wel iets van kan overhouden, het zelve te waarfchuwen, hoe veel het daar van eiken dag zal nodig hebben tot zijne behoefte, of voor zijne fpijze aan u moeten wedergeven , en als het hier mede dan verkwistend te werk gaat, het zelve de gevolgen te laten ondervinden, dat is het geduurende dien tijd, dat het nog met dat goed of geld had moeten toekomen, zo fober te onderhouden, als maar met zijn leven en gezondheid beftaan kan, en dit zo lang te herhaalen, tot uw kind het weinige, 't welk het kondeoverhouden , met de daad befpaart, om 't nuttig se gebruiken, dan het fpreekt van zelf, dat zulk een middel niet kan te pas komen, dan voor kinderen, die oud genoeg zijn, om eenigzins te kunnen redeneeren: ook kunt gij u met vrugt bedienen van het voorbeeld van een ander kind , 't welk door Spaarzaamheid iets overgehouden hebbende, daar van het vermaak  ( 421 ) heeft, om met ruimte eenen armen te helpen ot' zich zeiven eenig genoegen te doen. § 55- Eigenzinnigheid. Is uw kind eigenzinnig , zo Hat het op beuzelingen eene ïterke gezetheid toont, als bij voorbeeld, juist van zulk of zulk een bord te willen eeten, uit zulk een glas te willen drinke^i, op zulk een plaats te willen ilapenen wat dies meer zij,denk dat uw kind, als gij zulks met tegengaat , een allerlastigst fchepfel zal worden , als het groot is; en daarom volg deeze begrippen niet op ,. laat uw kind in zulke onverlchillige zaaken te vreden zijn, zo als het voorvalt, en toont het daar over halltarrighetd, blijft nogtbans bij uw (tuk en fchik u naar het voorgeltelde , §. 45. of laat het door gebrek lijden, ieercii zich te fchikken, zo als het voorvalt §. 46. s. 56. Morjlgheid, SlordighM. , Morfigheid over lichaam en kleederen moet geheel niet, en allerminst iu meisjes, geduld worden, men moet in den beginne hier op toezien , en de kinderen bij elke gelegenheid waarfchuwen van het geene hunne kleederen zoude kunnen ontberen: flordigheid heeft hier eene zo nauwe overeenkomst mede, dat men ze op gelijke wijze behoort tegen te gaan, door namelijk zelfs zindelijk en net te zijn op uwe Üe 3  C 422 ) kinderen , overeenkomfliguwen Raat en bezittingen , (als men fjegte kleederen zindelijk en net houd duuren ze 't langst,dit is zuinigheid) door voords aan uwe kinderen te zeggenhoe llordige en morfige menfchen aanftootelij'k zijn voor anderen, en men hun niets in handen geven durft of toebetrouwt , en hun de waar. beid van dat Keggen met de daad te toonen, het kind, *t welk zijne kleederen bemorst, gekreukt , gelcheurd heeft , of' vuil is van aangezigt of handen, moet te huis blijven en agter af gezet worden, als het anders medcjiu gezelfehap komen zoude, en moet weeten,dat dit om die fout gefchiedt; ook moet men zulk een kind telkens toonen te wantrouwen, om het iers in handen of ahderzints te geeven, met te zeggen,dat morfige en flordige lieden alles bederven. Het zal ook voor de omftandigheden van uw kind zeer te paskomer,, dat bet zuinig is en niet alle zijne klsederen door malkander draagt, gelijk gij 'er op toe moet zijn; kunt gij het deeze oplettenheid door dezelfde middelen, en die van de eerstvolgende $ mfcherpen. 5. 57- OnvoorzigHghek't ' önvoorzigtigheidis eene oorzaak, waar door een kind veele ongelukken heeft; men kan ze dit niet beter afleeren,dan door het kind over zijne dus ontvangen fmartcn niet te beklaagcn, het zelve integendeel te berispen , door het met de ongelukken , aan zijne klederen te behandelen , als §. 56. gezegd is, en andere ongelukken van breeken of fchcuren enz. leflxaif.  ( 423 ) ftn, door het niets in handen te betrouwen , ■en te zeggen , dat die fchaade weder door bet zelve moet bezuinigd worden, door, bij voorbeeld, geen boter of kaas eenige dagen op het brood ie mogen hebben, of iets diergelijks, 't welk dan ook moet volvoerd worden, S- 58. Beuzelachtigheid, Wispeltuurigheid. ■ Terwijl een kind nog zeer klein is, kan het jiiet anders, of het brengt zijnen meeden tijd llaapande, eetende, drinkende, fpeelende door, en valt doorgaands van het eene fpelop het andere: maar men moet dit allengs tragten te bepaalen, en re Spelen doen dienen , om of eenig Speelgoed te maaken, of in orde te Schikken, of tot eenig ander diergelijk oogmerk, om het fpeelen zelfs zomin beuzelachtig enwispelruurig te maaken ais mogelijk is, zo wordt een kind allengs geleerd om zich tot iets te bepaalen; maar wordt uw kind wat grooter en blijft liet echter beuzelachtig, doorgaands zich affloovende in 't geen eigenlijk noch werk noch uitspanning is, merk dan op, waarmede het beuzelt, en leg het eens eenige uuren op, om niets anders te doen, dan zulk beuzelen, terwijl meeder eens zit te naaien of breiden , kan zij 'er het oog op houden, en het kind zal ras haaken naar een boek, naaien of breiden of iets anders; maar dan moet men het kind moede maaken van beuzelen en dit zo lang herhaalen , tot het leert zich zeiven ergerrs toe te begeeven. Is uw kind tot eenig redens-gebruik E e 4  ' ( 424 ) gevorderd, en blijft het beuzelachtig of wispeltuurig, zeg het, dat zulke menfchen geen ding wel doen, dat gij liet daarom niets kunt toevertrouwen te doen, en toon zulks eenigen tiid, zo zal uw kind zich haast verveelen eii , lmarte gevoelen, dat het zo bij u in minach'tinge is. Blijft echter die beuzelachtige geaartheid, en wispeltuurigheid uw kind bij, toon dan aan het zelve, hoe men iets nuttigs doen moet, om voedfel en dekfel te bekomen, en zet zulk een kind dan aan een zeeker, doch niet te groot, werk, 't welk het moet verrigt hebben, eer het eeten mag, ol een nieuw kleed mag liebben, want deeze dingen te moeren misfeii, is het natuurlijk gevolg van beuzelachtige tijd verkwistinge. # rSpQiten of lachn om bevelen, bedreigingen of ftraffen. rjet is niet te denken , dn uw kind ooit met uwe bevelen , bedreigingen , of (traliën , l'potren zal , indien gij 't van jongs af uw gezag doet eerbiedigen. De kinderen van genieene burgers en landlieden zijn zelden zo zWak van gellel, dat ze lachen, zonder 't uit genoegen of fpotternij te doen, echter moet gij weeten, dat 'er zijn, die uit vreeze', droefheden ot Smart kunnen lachen, gij moet hier omtrent eenige opmerkzaamheid gebruiken; want was het zo met uw kind gefield , dan zoud ïdj het voor al zeer voorzigtig moeten behandelen; maar is uw kind zo oneerbiedig voor u , dat het den draak fteekt met  ( 4*5 ) uwe bevelen , bedreigingen, of ftraffen, dan mnet gij beginnen uw gezag met allen ernst te doen eerbiedigen , gij kunt daar toe uit de H. Schrift gebruiken het voorbeeld van Chat» (f) en de irevolgen daar van, eii verdere bedrei. gingen gebruiken, (g) voords moet gij u bedienen van de middelen boven §. 45. opge. geven. f. 60. In 't wild hopen. Dan gij zult zulke oneeibiedigbeid, en alle groove ondeugden meest al voorkomen, indien gij fteeds uw kind onder uw eigen oogen houdt, of althans onder een wel betrouwd op. zigt, en zorgt dat het nooit alleen is bij kinderen, die het bederven kunnen, wat gij ook toelaat, laat uw kind nooit zonder opzigt op ftraat, of bij den weg loopen, dit is gevaarlijk voor uws kinds leven , gezondheid, en allergevaarlijkst voor zijne deugd. § 61. Ontveinzen, dat men het kind vatbaar acht voor het geen, waar aan\men fchuldig vindt, enz. Dan het kan dikwijls van zeer veel dienst zijn tot verbetering van uw kind, dat gij u gelaat, als of gij het onmogelijk hield, dat uw kind zoude fchuldig zijn, aan eene verkeerdheid , die gij in de daad in het zelve op. (ƒ; Gen. IX: 20,27. (g) Spreuk. XXX: 17. K e 5  ( ) merkt, teneinde daar door zijne eerzucht caarsde te maaken, omzorge tedraagen , dat f-iibii u met ineen nadeeliger licht betrinnebetchouvvd te worden, en gij kunt in zulk een voorftel, te gelijk de fnoodneid van dat gebrek waar aar! gil uw kind niet wilt fchuldig kennen, affchiideren, om het 'er te kragtiger van te rug te roepen. ° §. 62. Als het kind ziek ist Ptrtroojlingen. , Maar ten opzigte van toelaaten, tegengaan, en weigeren, is 'ergeen moeielijker geval, dan wanneer uw kind ziek; is ; niets kan hier de deugd en henbelijkheid van uw kind zo zeer vei hsen, oan als het gewoon is uw gezag te eerbiedigen, en in deeze gewoonte moet gij het houden, lchoon het ziek is, als uw kind er de gewoonte van heeft, doet gij het daar door geene moeite aan: maar is uw kind korfelig, over alles te onvredenin zijne ziekte, zeg het, dat het zich zei ven maar verdriet toebrengt, hoe het onbetaamlijkis,u uwe moeite zo te befoonen, hoe het kind u moede maakt, en men zulke menkhen vermijdt, en maar leggen laat; baat dit niet, verlaat dan het kind met de daad cenigen tijd, mits gij 'er toch heimeli|k uw oog op houdt: zo lang uw kind korfelia- is, is het niet dood ziek; want doodziekte maakt ons tam en gemakkciijk voor andere menfchen willig Üw kind in ziekte het fchadelijke en onredelijke met in, het moet ook dan naar reden leeren handelen, verligt de fmarten van uw land, zo vee! gij kunt, maar wagt u zo veel  ( 427 ) mogelijk, van huilen, zuchten en beklagen bij ow kind, om het niet ongeduldig, lastig, en weekhartig te maken- Evenwel is het veeltijds ook fchade, u uit te drukken, als of gij het ongemak van uw kind niet rekende i want behalven ,dat dit 's kinds fmarten verzwaart, boezemt het ook mededogenloosheid, en wantrouwen aan uwe liefde in; vooral gewen uw kind dan niet (veel mui als 't gezond is) aan deeze of geene wisje wasjes, die u naderhand, of eenen flaaf van hetzelve maaken zouden, of moeite kosten, om ze weêr afteleeren , als daar is kopje krauwen, handjes houden, en diergelijke; echter moet men hier mede niet verwarren het geene tot verligtinge van 's kinds fmarten dienen kan, fchoon men hier in naar de zwaarte der ziekte eenige matiging moet gebruiken, op dat uw kind vervolgends in zieluens niet wanhebbelijk ,niet lastig moge worden. Ter deezer gelegenheid iets te zeggen van het vertrooften der kindeten »ku niet geheel te onpas zijn, de beste troost is geduld, 'twelk door eene levendige voortelling van tegenwoordige genoegens, welke wij nog genieten, en volgende, waarop wij nog met reden hoopen kunnen, het gevoel der rampen verbreekt, ceen beter middel kan 'er dus te werk gefield worden, dan deeze levendige voortellingen door uwe woorden te bevorderen; uw kind ongevoelig te maaken , als 't waare rampen zijn is het kwaad te verzwaaren, meteen lekker 'vergif. Niers kan erger zijn , dan uw kind zijne fmarten op het een of andere te leertn wreekes, hier bij valt mij in, darmen  C 4^8 ) dikwijls als een kind valt of zich floot, zegt flaa dien ftouten/i'oei,bank of Jleen enz. laat uw kind liever onvergenoegd zijn over zijne eigen onvoorzigtigheid, dan wraakzuchtig gemaakt worden, 'twelk, dus doende, gefchiedt. VIERDE HOOFDSTUK. Over het gebieden en ve>bieden, aanfpooren, bedreigen, befiraffen en beloonen. §. 63. Weinig door gebieden,veel door oefening uit te werken. M en neemt in de opvoedinge veel al dit voorichrift aan, dat het zijn moet, gebod op gebod, regel op regel, en dit fchijnt mij alleen goed te zijn, als men wenscht, dat geene van allen zal gehoorzaamd worden , dan op dat oogenblik waar op men het geeft; ik raade u, gebiedt zo weinig, als met den wellland en goede zeeden van uw kind maar eenigzints beftaan kan ;. laat uw kind door oefening hebbelijkheden verkrijgen, om te doen , het geen gij wenscht, door waarfchuwingen en ondervin dinge van de gevolgen zich leeren wagten van het geen kwaad is, uw kind heeft te veel te leeren, om veele regels te onthouden, en alle kinders zijn tot alle gelteldheden en bezigheden niet even bekwaam , als gij hen u laat voor doen,'t geen gij hen leeren wilt, zultgij hunne bekwaamheden best ontdekken, maar  ( 42y) begrijp, dat al, wat geleerd moet worden, moeite kost, en dat de geene, die leeren zal, geduld moet hebben. §. 64. Reden geven. Van alles, wat gij uw kind gebiedt, moet gij in ftaat zijn redenen te geven, en dat doorgaands doen , op dat uw kind leere naar be. ginfelen te handelen, en niet denke, dat uwe bevelen uit grilligheid voordkovnen; echter moet uw kind terftond op uw woord doen, het geen gij beveelt, en geene vrijheid hebben, om zulks natelaten , tot dat het toont uwe redenen begreepen te hebben; dit konde een voorwendfel tot geduurig twisten met u en tot uitftel worden, en in zulk een zin alleen kan men zegden, dat men aan een kind geen reden beboete te geven, als men dit tragt voor te komen , maar voor het overige moet uw kind, door reden te weeten, leeren naar reJenlijke beginfels altoos werkzaam te zijn. I osMet oogenen houdinge hefiraffen, enz. Gebied, verbied, befcraf meest met uwe oogen en houdinge, als gij uw gezag van uws kinds jeugd af, hebt doen gelden , zal dit gemakkelijk gaan; als gij telkens nu dit, dandat, vooral in anderer tegenwoordigheid te zeggen hebt, wordt uw gezelfehap lastig voor allen, die bij u zijn , de achting voor uw kind bij- vreem-  C 430 ) den wordt minder (en uw kind heeft belang, zo voor zijn genoegen, als deugd, om in acïitinge te komen en te blijven) en uwkmd wórdt ongevoeliger voor uwe lesfen: tegen dit laatlte is ook noodig, dat gij niets gebiedt of verbiedt, ot beltraft, dan het noodzaakelijke ; dac gij het eens gebodene of verbodene moet doorzetten, blijkt uit §. 45. §• 66. Gramftoorig of heevig bevelen, enz, : In uw gebieden, aanfpooren of bedreigen, driftig te werkte gaan, is het zelfde, als inbreuk te maaken op uw eigen gezag, gij moet 11 altijd zo gedraagen, dat gij toont, 'dat het bij u van zelfs fpreekt, dat uw kind uw gezag zal eerbiedigen, en dus zonder uwe moeite uwe beveelen gehoorzaamen, en dan zult gij nooit veele aanfpooringen nodig hebben. §. 67. Niels kwaads of onmogelijks gebieden. Ziet toe, dat gij nooit het kwaade of onmogelijke, of het geen voor uw kind onmogelijk is, gebiedt of het goede verbiedt, in het eerst en laatst geval bederft gij uw eigen kind, en in alle deeze gevallen verliezen uwe bevelen, die achting bij uw kind, welke alle uwe woorden bij het zelve moeten hebben, het kind zal u als boos of hard leeren befchouwen. Ik hebbe u te vooren gezegd , wat gij in (A) §. 20-26.  C 431 ) een kind moet dulden en toelaten, als gij uw kind bekijft en beftraft over het geen het wegens zijne jaaren niet laaten of niet beter doen kan, zijt gij onrechtvaerdig, en zult beiden het vertrouwen en tien eerbied van uw kind verliezen. §. 68. Toon, dat gij beveelt om 'skind belang. Toon altijd, dat gij uws kinds belang zoekt in het geen gij verbiedt, of oplegt om u altijd te doen gehoorzaamen, zo wel in uw afzijn, als bijwezen ; en om het vertrouwen van uw kind : te verkrijgen en te behouden, 't welk voor u een groote bron van genoegen en voor uw kind van deugd en geluk , zelfs, tot in de eeuwigheid, zal worden. Dan, daar de gevolgen van veele verkeerdheden niet aanftonds ondervonden worden, moet gij vooral uw kind inprenten, dat die gevolgen te zwaarder treffen , naar maate zij hater ondervonden worden , en de verbeeldings- I kragt van uw kind tragten te treffen, door een levendig fehilderij van de verfchrifekelijk- ', beid van dezelve. S Vooral leer uw _ kind letten op het belang van bij, en over zich zeiven wel' te vreeden 1 te zijn, op dat het naar dat genoegen haake, 't welk,niemand hem beneemen kan, en de ftemmme van zijn geweeten leere eerbiedigen^  ( 432 ) §• °9- Zelfs niet tegen uwe bevelen handelen. Denk vooral, om het geene ik u van de kragt der voorbeelden gezegd hebbe ; gebieden en verbieden kan op den duur geene nuttigheid doen , ten zij gij zelfs naar uwe lesfen handelt, ja uwe voorlchriften zullen dan zelfs u in het oog van uw kind, als een grllligen gezaghebber, die vrij ondraaglijk is, doen voorkomen. §• ?o. Leeren uit ongelukken. Is het dat uw kind door ongehoorzaamheid in uw afweezen , onverhoopt eenig ongeluk krijgt ('t welk echrer moet voorgekomen worden, zo veel mogelijk, door uw kind onder opzigt te houdenj zo maak van dat ongeluk uw gebruik, leer het kind, welke kwaade gevol. gen ongehoorzaamheid, eu het verboden kwaad heeft, en hoe nodigen veilig het zijn zal, zich op uwe bevelen vervolgends te verlaaten. §• 71. Voorzigtigheid als het kind niet gewaarfchmvd was. Waarfchuw uw kind tegen alles, wat gij ziet dat Schadelijk voor het zelve kan uitvallen; hebt gij dit verzuimd en het ongeluk gebeurt, zeg dan niet, dat gij zulks wel gedagt hebt; want dan waart gij verpljgc geweest,  (433 ) enz. enz. Ff 4  C 440 ) lang in een hoek van de kanier daan moet, zonder gespjes op de fchoeuen moet loopen , het voorlchoot of teeken van zijn ambagt misfen moet, enz. en deeze middelen zijn beter dan ilaan. Als gij de gebreken van uw kind in den beginne tegen gaat, zo als geleerd is, en zorg draagt, dat gij uw gezag bewaart, zal het Haan niet ligt nodig worden. Slaan kan niet anders dan een uitetlte zijn, waar toe men alleen in den hoogden nood, na dat alles beproefd is, moet komen, en dat niet om onachtzaamheid van een kind, of om dat het eene meer maaien herhaalde waarfchuwing, of bevel vergeeten, of vei waar loosd heelt; want een kind heefc ongemeen vee! te leeren, en te onthouden; dade iik^voorbedagte, hardnekkige ongehoorzaamheid kan alleen eene genoegzaame reden tot ilaan zijn, endaar moet eenige tijd verloopen tüsfc-ben de misdaad en ltraf, op dat gij uw kind niet in drift flaat; gij moet voor — en onder — bet liaan, met uw kind redeneeren, en de verkeerdheid van zjne misdaad róonen; vooral moet gij tragteu Uw kind de fchande-van de draf meer dan de pijn te döeïl aanmerken, en de draf verfchrikkelijk |maaken , om dat zij een bewijs is van uw billijk ongenoegen, en daar over moet gij het kind gevoe ig maaken: als gij eens be. gonnen zijt te flaan, moet gij niet ophouden met ftraffen, eer gij uw kind gedwee en aan uwen wille gehoorzaam gemaakt hebt, daur toe moet gij flaan met tusfchenpoofèn , om op te merken, of uw kind verbeterd is: geflagen hebbende, moet gij u lang onvergenoegd blijven houden., om. niet ligt weder in de rioodzaakelijkheitj van daan te komen, en  ( 44i ) dus moet gij, eer gij (iaat, wel overweegen ,of dc misdaad wigtig genoeg is, om lang onvergenoegd te kunnen blijven: niets is fchadehjker dan geduurig een flag of drie te geven, dit maakt' uw kind hardnekkig, en zo liegt zoud gij ook handelen, als gij na het Haan de traanen van uw kind wildet bedaaren , door eenig gelchenk of geftreel: voor de gezondheid van uw kindis het veiliger met een effen roede, dan met de band, te (laan, 't welk eene nadeelige dreuning door bet ligchaam van uw kind veroorzaaken kan, en doorgaands minder indruk op den geest maakt. V Y F D E HOOFDSTUK. Over het leeren der kinderen, en over het in* Jchrpen veeier deugden. %. 83Vraigen der kinderen. I~Jet is een aangebooren drift der kinderen, oat ze weetgierig zijn; hier door doen ze duizend vraagen, en van zulke vraagers is doorgaands het meefte goed te wagten, zij moeten 'er dan nooit om belagchen worden: maar hunne begeerte moet voldaan worden, door eene korte, voldoende, nauwkeurige, en naar hunne vatbaarheid gefchikte uitfegginge van deganfche zaak, waar naar zij vraagen'; en prijs hunne lust tot kennis; vraagen zij voord, vaar zo Ff 5  ( 44* ) voord roet antwoorden, en Iaat Tiet u niet ver' veeien, ais gij fomtijds half raden moet naar de meening van hunne vraag. Misleid hen nooit met uw antwoord, dit maakt uw kind neerflagtig, wantrouwend aan — en oneerbiedig voor — u; vraagen, die u voorkomen verachtelijk te zijn. zijn voor een kind. van belang, om dat alles nieuw is voor het zelve. Breng, hun nu en dan iets vreemds onder de oogen , op dat zij gelegenheid verkrijgen, om u vraagen te doen; vraagen ze fomtijds iets, 'twelk hun niet dien'ftig is te weeten, tragt dan hec gefprek op iets anders te wenden, zonder teaken, dat gij de vraag veracht, houdt uw kind aan met dezelfde vraag, zeg dan liever, dat hij voor het begrip van die zaak nog niet vatbaar genoeg is, dan dat gij 't door leugens of fabeltjes bedriegen zoud. $. 84. Vertellen, Vertel aan uw kind geen zotte Sprookjes en vertelzeltjes, als van duimpje, van tover "godinmn, cude fpook - kasteelen, enz. enz. vertel bun hever Abrahams vreedzaamheid jegens Lot, Jqfephs edelmoedigheid omtrent zijne broeder?, oe Wetgeving op Sinai, de Godvrugtigheid en herflelling van fJiskias, enz. laaten'uwe verrelfels aitoos een goed oogmerk hebben, om de kunde en deugd van uw kind te bevorderen ; want waarom zoud gij uwen tijd verkwisten, leugenachtig worden In het oog van uw kind, en het tedere hart met fchrikbeelden vervullen? opzettelijk fnoode bedrijven  C 443:) van andere menfchen te vertellen , kan ook fomtijds uw kinds genoegen merkelijk Hooren en het van- zijne rust berooven zonder nood*zaak. §. 8> Speelende leeren, zoveel uw ftaat toelaat. Leer uw kind zo veel mogelijk fpeelende; pëiufenkan een kind niet, en dat is zeer ongezond voor het zelve; als men een kind tot leeren dwingen moet, is het zeer te vreezen, dat her, nog meer tegenzin daarin krijgen zal, gij moec 'er eerst uw kind in een goeden luim aan brengen, als aan een Spelletje en gij moet telkens de goede luimen van uw kind waarneemeiu (gij'begrijpt ik veronderftel nu, dat gij zelfs ■ uw kind leert, moeders zijn toch veeltijds nog al te huis; gij moet u wagten van ongeduldig te worden, "als uw kind niet vlijtig genoeg is, of te weinig naar uwen zin vordert; trage uw kind door een zoet praatje tot zijn werk te neigen (hoe gij de vadfigheid snoet tegen, gaïiu is §. 48 gezegd) gedenk altijd, dat leeren veel mo'eite kost, en dat men het 20 gemakkelijk moet maaken, als mogelijk is. Houd uvv kinct niét te lang bezjg met eene zelfde zvaa'r voor meiieenen lijst van veele boekjes tot onderwijs van kinderen gefchikt vindt, dan, hier in wordt de leere der hervormde kerk voorgedaan, en het onderfcheid tusfchen deeze en de Luterlehe gedeeltelijk aangeweezen: dat melde ik, omdat de Maatfchappij, waarvoor ik fchrijve, wil, dat dit antwoord de eene Godsdienst gezindheid onder de Christenen nier meer, dan de andere, zal begunftigen ; deeze twee laatstgemelde boekjes zult gij echter een weinig duurer betaalen moeten, dan dien Aigemeenen Catechismus. Gij moet uw kind opleiden tot geloof in J. C. tot liefde Gods, dankbaarheid aan, vreeze , eerbied en ootmoed voor, en vertrouwen op God en Jezus; voorder, tot liefde jegens alle menfchen, dievrugtbaar is in weldaaGg 3  C 454 > dikheid , 'gedienftigheid , dankbaarheid voot weldaaden, vreedzaamheid, zagtmoedigheid , verdraagzaamheid, eerlijkheid, regtvaerdigbeid, opregtheid, vreeze voor den eed, zucht voor de eere van anderen, liefde, eerbied, ontzag, en trouwe voor Ouders, en alle, die over hun gefteld zijn, en eindelijk tot zuinigheid, inalaamheid en kuisheid, welke deugden wij aan ons zeiven verpligt zijn. iSrWnb^ Leerftukken van den Godsdienst. Belangende nu het onderwijs in de leerftukken van den Godsdienst, raadeik dengemeenen man zich te hedienen van de twee ftukjes door de Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven over Gods beftaan, en de Godli]kheid der boeken des O. en N Testaments, en dewijl dit werkje voor perfoonen van allerleie gezindheden moet gefchikt zijn, weete ik over de waarheden van den Christelijken Godsdienst geen beter boekje aan te bevelen, dan 't welk ten tijtel draagt, de leere der waarheid, die naar de Godzaligheid is, voergefteld met de eigen woorden van Jezus en de Apostelen , door V. D. gedrukt te Amlf. bij Sepp 1776. Ik zoude hier toe wel het vraagboekje van Galenus Abrahams, 't welk meer bekend is, aanbeveelen: was het niet, dat in het zelve de Schriftuur plaatfenzo op de vraagengevosgd zijn, dat daar uit 's mans denkwijze, als in veele opzigten aanloopende tegen die van andere gezindheden, duidelijk; doordraaide. Imusfchen, terwijl uwe kinderen nog zeer  ( 455 ) jong zijn, raade ik geen onderwijs-in de God. leerdheid aan, dan door gefprek, én vooral door verhaal van de historiën der H. Schrift niet zedelijke aanmerkingen tusf'chen beiden , waar mede men beginnen moet, als het kind door zijn eigen vraagen en gefprekken toont, dat het daarvoor eenige vatbaarheid heeft,'t welk niet te laat zal plaats hebben, als gij §. 16. wel in 't oog houdt:' daar zijn hiftorifche vraagen van Borjiius, en Bijbelfclie hijlorie vraagen» gedrukt te Arnhem en Amjl. welke u hier ter handleidinge dienen kunnen , echter wenschte ik wel hier toe iets te kennen, 't welk het gebruik ' dier liiftbrfen tot beffieringe van den mensch beter aanwijst. Ik raade den gemeenen man, om, zo ras 'zijne kinderen door zulk een mondeling onderWijs eenige denkbeelden verkreegen hebben van den Godsdienst, dezelve eenige korte Schriftuurplaatfen te laaten van buiten leeren, zo nogthans, dat men hen, naar vermoogen, eerst den zin van elke plaats leert verftaan, en dat men hun vervolgends den zin van de boekjes bier vermeld, welke alle Christenen voor waarbeid aanneemen ,' en vervolgends van de een. vouwigfte werkjes over den Godsdienst, waar in zij moeten onderweezen worden , leert kennen. Het verwondere niemand, dat ik den gemeenen man raade zeer vroeg (ik zal mij met de verlchillende gedachten over dit ftuk in 't gemeen niet ophouden) met het onderwijs in den Godsdienst te beginnen, de reden is, om dat zulke kinderen, ook al zeer vroeg aangezet worden, om iets te verdienen, 't welk dikwijls in het volgende leven dit onderwijs Gg 4  ( 45" ) te bezwaarlijker maakt, als het laater wordt begonnen, $. 9S. Bidden. Dwing uw kind nooit om te bidden, dit moet een werk van godvrugt, en dus van lust en genoegen zijn; maar leer uw kind zo veel van God kennen , als u mooglijk is, wanneer het daar voor vatbaar is, en vooral van Gods weldaaden en voorzienigheid, en van onze geduunge at hanglijkheid van God , en vraag dan uw kind, of het niet nodig acht dien God te danken en te bidden, en laat het dan eens met zijne eigene woordjes tot God zeggen, hetgeen het oordeelt, dat te pas komt, als gij dit bij herhaaling doet, zal uw kind zijn eigen gebed met lust leeren doen, vooral als gij S. ió.wel in acht neemt. Uit Codsdienjüge beginfels leeren weldoen. Gij moet uw kind vooral uit beginfels van Godsdienst leeren weldoen^ laat toch al uw onderwijs hier op uit komen, en dit zal u van zells teruggehouden, van uw kind Heets als Pappegaaiën over den Godsdienst te lee* ren naklappen , om hen leerltukken in te fcherpen, waar voor de bewijzen nog boven hun begrip gaan, of van Schadelijken invloed .op die jaaren zijn kunnen. Het is zeer ongelukkig, dat in het gewoons oqderwijs leer-  ( 457 ï fr.uk op leerff.uk ingefcherpt wordt, en zofpaarzaam den invloed daar van „op onze handelingen aangeweezen. §• 98. Kerk gaan. Laat naar §. 77. kerk gaan aan uw kind nooit als een ftraf, of als iets lastigs, worden voorgefteld, plaag het daar nooit mede , laat het liever een foort van belooning zijn: maar tevens, als een, allen menfchen betamende, pligt voorkomen ; fpreek na het kerk gaan bij, of met uw kind, als zijne vatbaarheid zulks toelaat, over het geene in de kerk verhandeld is, op . i>pr. Xni: 24, 10, 18, 29, 17. Itph. VI: 4 en tailooze andere plaatfen : weet gij niet, dat gij buiten dit uw huisgezin niet bezorst, en dan erger zijt dan een ongelovige, flegter handelt, dan iemand, die het geloof in Jezus Christus verwerpt, zo hij anderzins noHi deezen pligt betragt, 1 Tim. V: 8. zoud gij wel gaarne uw gelove verlochenenï en wilt gij dan nog erger doen , door uwe kinderen aan alle ondeugd en ellende overtelaten? en dat dit wezenlijk door Paulus mede bedoeld wordt kunt gij zien in het voorige 4de vers, zo eenige wejwerii kinderen of kindskinderen heeft, dat  C 4<5a ) die leere eerst aan haar eigen huis Godzaligheid oefenen. — En in de daad , het is eene verbaazende verachting van God , als men op den duur zo veele duidelijke geboden verwaarloost, dit is immers zijn oppergezag en zijne regtvaerdigbeid te verlochenen? daardoor ver1'maad gij het geene hij ten deezen aanzien tot onze leeringe heeft doenaanteekenen : als, dat een Timotheus van jongs af de H. Schriften gemeten hebbende , die hem wijs konden maaken tot zaligheid, 2 Tim. UI: if. ook daarna i« hem woonde het geloove 't welk eerst gewoond had in zijne Grootmoeder Loïs en in zijne Moeder Eunice, 2 Tim. 1: 5. zie dit ook van Obadja, 1 Kon: XVIII: l%. En 't fchnnt, dat God hier omtrent bezonder den arbeid van Godvrugtige Moeders zegenen, wel, die doorgaands eene bezondere inneemenheid, en den kinderen zeer wel bevallende, tederheid bezitten, gefchikt om hunne harten al vroeg tot den Godsdienst over te buigen. iDenk hier ook aan Jobs voorbeeld, Job I: 5, 'twelk daar tot zijnen uitmuntende lof ftaat aangeteekend en hoe magtig de Heere hem in zijn laatfte zegende Job XLTI. Veracht gij Gods woord en daarin God zeiven en zijne bedreigingen niet, als gij toont u de gevolgen van —en Gods gedugt oordeel over — de flegte opvoedinge, welke Eli aan zijne kinderen gegeven had, niet ter harte te neemen? immers door die kwaade opvoedinge pleegden zijne zoonen allerleie ongerechtigheden , en deeden Israël zondigen t Sam. II: 12—17, 22, 24, waaren hunnen vader tot groot verdriet vers sa —2*, en kwam het ganfche geflacht van Eli, door eenen geweldigen dood,  ( 4«3 ) ais eene zigtbaare flxaflevanGod, om i ,Sara. III: 3> 11 > 4» 20. Gods belofte. Gij zoud deeze middelen tot eene goede opvoeding van uwe kinderen niet te werk Hellende , de Goddelijke waarheid onteeren, die toch op goede pogingen in dezen den zegen toegezegd heeft ; lees flegts in Spr. XX11,: 15, de dwaasheid is aan het harte des jongen gebonden: de roede der tugt zal ze verre van hem wegdoen, en Spr. XXIX : 15, 17. De roede en beffraffing geeft wijsheid, maar een kind dat. aan.zich zeiven gelaaten is, befchaamt zijne Moeder. Tugtigt uwen zoon, en h'jzal ugerustheid aandoen, en hij zal uwe ziele vermaakehjkheden geven; en, zie, hoe gij, zo zeker, als gij belang fielt in uw eigen geluk, Gods trouwe locheiit, indien gij niet met eene tederhartigé zorgvuldigheid uwe kinderen tot deugd, en tot. nuttige leden der Maatfchappij opvoedt: en hoe duidelijk is echter het bewijs, *t welk God voor deeze beloften gegeven heefc in de zegeningen van Abraham , en aangeteekend is, Gen. XVIII: 19. Abraham zal gewisfelijk tot een groot en wagtig volk worden , en alle volkeren der aarde zullen in hem gezegend worden: want ik hebbe hem gekend, dat hij zijnen kindennen zijne huize na hem zoude bevoelen, en zij den weg des Heer en .houden., om te doen gerechtigheid en gerichte : de vervulling van" deeze zo groote toezegginge zal u niet onbekend zijn, en het voorbeeld van hem, die een vriend Gods genaamd is (wat kan 'er grooter eere weezen, dan een vriend, gods te zijn!) en zijne zege»  C 464 ) nïnsrêji moeten immers eenen heiligen naijver verwekken —— Van God toevertrouwd goed, Is het niet een verfehrikkelijk misbruik , wanneer wij een goed , 't welk ons toevertrouwd is , bederven , is het niet eene belediging van hem, die het ons ter hand gefteld heelt? JS'u erkent gij immers zelf dat Goduwe kinderen aan u toevertrouwd heeft; bij lieden zelfs, van dat foort, als waar voor ik voornamelijk fchrijve ; is het niet ongewoon ten tijde van hun huwelijk of zwangerheid te zeggen, GodJ'chept geene menfchen of hij fchept 'er brood ■voor, dan is hij immers de eerlte Vader van uw kroost, die ook eenen Vader en eene Moeder voor het zelve op aarde gcfchapen heeft, op dat zi] hetzelve verzorgen zouden, zoveel in hun was, naar ziel en ligchaam, hij heeft zijn fchepfel daar toe in uwehanden gefield, en zoud gij dan, zo veel in u is, zijne wijze be1'chikkingen en oogmerken willen befchamen! alzo fprak de Heere , die mij eeren , zalikeereni maar die mij verfmaden, zullen ligt geacht worden, 1 Sam. II: 30. O! bedenk dit Waarde Leezers, en weet dat het u onmogelijk is met de vertoornde almagt te ftrijden, en haare verfchrikkelijke wraak te draagen. Uit de liefde van Jezus Christus. Weet gij niet hoe Jezus Cbristus het wel eer aan zijne Apostelen, die zijne bijzondere vrienden waaren, van hoedanige men anders niet ligt iets euvels opneemt, zeer kwalijknam  ( 465 ) dat zij Ouders, en anderen , die opzigt ovef kinderen hadden , verhinderen wilden , om die kinderen tot hem te brengen, ten einde hij hun de handen oplage, zegende, en daarbij voegde hij deeze woorden, laai de kinderwens tot mij komen en verhindert ze niet, want der zulker is het Koningrijke Gods, Mare. Xi 14, zult gij ze dan door uw 1'nood voorbeeld, door verwaarloozinge en eene fiegte behandelinge kunnen verhinderen, om Jezus eigendom, om inwooners des Hemels te worden en u kunnen verbeelden, dat gij vrede hebben zult? ó! Waarde Leezers, is het niet een groot voorrecht voor ü, en voor uw kroost, dat Jezus het wil aanneemen en zaligen ? ik bidudan bij de liefde van deezen gekruisten Heiland, bij de liefde voor de vrugt uwes buiks, bij de liefde voor uwe onfterffelijke zielen, verhindert zijne ontferminge niet, hij «-vil ze metzijne armen omvangen, de handen op hun leggen en hun zegenen, Mare. X: 16, hebt gij een Vaders en Moeders hart, hebt gij eenigen eerbied' voor Jezus, dan kunt, dan wilt gij hun immers dit geluk niet onthouden. Uit het belang der Jamenleving. Merk hier bij aan, hoe gij leden zijt van dè menfchelijke Maatfchappij, hoe veele voorrechten van onderhoud, veiligheiden gemak gij hier door genooten hebt, en" nog geniet, hoe gij onmogelijk gelukkig zijn kunt, als het die Maatlchappij kwalijk gaat, en dus ten fterkften verpligt zijt, om haar belang met al uw vermogen te bevorderen : maar, Waarde Leezerc! gij weet, dat geen lichaam welgefteld is, als Hh  ( 466 % niet alle leden welgefteld zijn , zo ook dit groote lichaam der Maatfchappij niet: uwe kinderen zijn en worden 'er fteeds aanmerkeüjker leden van; dus eischt dankbaarheid, en uw belang, dat gij zorgt, dat zij welgeftelde leden zijn mogen. Wel opgevoedde. Cij zult een zeer aanmerkelijk voordeel aan ons allen toebrengen, indien gij zorge draagtj» dat uwe kinderen door hunne deugd en godvrugt de goede orde helpen bewaren, zo verre hun invloed reikt. dat zij de heilzaame gevolgen, die alle goede daaden vergezellen, zelve genietende , ook rondom zich verfpreiden, dat zij de weldaaden Gods, welke braave burgerftaaten niet ontgaan kunnen, mede over ons brengen en door hun ganseh gedrag en gebeden inloepen; maar indien gij mijnen raad niet volgt, zullen zij wel ligt door boosaartigheid, gramftorigheid, dronkenfchap, onkuischheid, lasteringen , en wat dies meer zij, onze rust en geluk verftooren , de goede orde omkeeren, niets dan ellende gevoelen en verfpreiden, en den vloek Gods over ons volk inroepen, en doen naderen — Zorgt gij, dat uw kind een goed beroep leert, en opgeleid wordt, om het betamelijk waartenemen, van welke uitmunteade dienden zal het worden voor ons allen; men denkt, helaas! te weinig, wat al nuttigheden een landman, molenaar, bakker, visfcher, zeeman , en tallooze andere toebrengen tot onderhoud van ontelbaare menfchen , wat wij aan den heekelaar, lpinfter, weever, kleermaker, aan den timmerman, metfelaar, enz. alce  C467 ) danken hebben: maar gij, mijn Waarde Leezers! denkt hier op door, en gij zult bevinden, welk eene aanmerkelijken dienst gij dan ons allen doet, door te zorgen, dat uw kind door een eerlijk ambagt, op eene eerlijke wijze te kunnen en willen waarnemen, zijn eigen brood kan eeten. 'È Kwalijk opgevoedae. En bedenkt eens , bidde ik u , wat zonder eene goede en deugdzaame opvoedinge van uw kind worden moet: het zal in fteede van zelts de aanmerkelijkfte dienden aan zijn vaderland toeteberngen , een last en pest van 't zelve worden, wel ligt uit louter moetwil en onbefchoftbeid in weinige uuren dikwijls meer bederven , dan honderd noeste handen in veele jaren verkrijgen, of herftellen kunnen; het zal in fteede van de armoede van ontelbaare behoeftigen te verlichten, en traanen af te droogen, rijken tot armoede kunnen brengen, zelfs ten Jaste van Godshuizen , of arme kasfen , of van bijzondere perfoonen moeten komen, wel ligt tot dieverij uit armoede, en tot moord om dieverij te bedekken, kunnen geraaken en einde, lijk het rampzalig noodlot ondergaan, bedreigt over flegte 'kinderen, dat de raavender beeke. hunne oogen uitpikken tn de arends jongen hen etten, om dat de Maatfchappij zich door de handen van den fcherpregter fomtijds van zulke ballasten ontheffen moet: als men de vonnisren over dieven, moordenaars en huisbreekers na ziet, bevindt men, dat deeze veel al onechte kinderen waaren, welke door hunne onnatuurlijke Vaders verlaaten zijnde, van hunne beestachtige Moeders zeer ftegt opgevoed waaren— Hh»  ( 468 ) voedt gij uw kind in tegendeel op in deugden, godvrugt, welk eenen gunltigen invloed zal zijn voorbeeld niet kunnen hebben op alle, die hem omringen; de menfchen hebben toch eene ingefchapeti drift, om elkauderen na te volgen in hunne bedrijven; welk een kragt zal hij niet kunnen doen, onder Gods zegen, door goede lesfen op de gemoederen van andere menfchen; hij zal zo in zijn eigen perfoon , als door andere te trekken, eenfteunpij!a3rvan de kerke Gods kunnen zijn; en denk eens, hoe hij anders waarfchijnelijk een verleider der jeugd een ergernis der braven en Haaf des duivels wezen zal. Uit het belang der kinderen. Wat kan. bidde ik u, Ouders meêr terharte gaan, dan de tijdelijke en eeuwige vvelftand hunner kinderen ? nu deeze wordt grootelijks door eene goede opvoedinge bevorderd : weet gij niet , welke groote beloften God gedaan heeft op het onderhouden van zijn gebod, om Vader en Moeder te eeren , nu kunt gij door eene goede opvoedinge, en door u als eer. waardige Ouders te gedraagen, hen hier grotelijks toe opleiden, en hun deezen pligt gemakkelijk maaken. En het is van zelfs klaar , dat iemand, die Godsdienftig is, en een eerlijk middel van beftaan heeft, zich van veele wegen, waar op vernieling en ellendigheid is, wagten kan en zal, hij blijft buiten veele dezer verzoekingen, en wagt zig van de kragt dier verleidinge, welke zo veele jonge lieden tot onkuisheid , dronkenfchap, gevaarlijke ondernemiu-  ( 4«9 ) gen, en losbandigheid, en door deeze, in eenen verhaaften dood gebragt hebben , het kan niet anders, of, zonder zeer bezondere toevallen, moet het wel gaan aan den deugdzaamen, ijverigen, braven man , in welken eerlijken ipost hij ook mag gefield zijn ; want zulke worden bemind en voorgedaan. Maar laat gij in tegendeel een kind aan zich zeiven over, alle zijne driften zullen" toomeloos hollen, en 'er is geen kwaad, daar het niet toe komen zal , indien het 'er flegts gelegenheid toe verkrijgt ; hoe gaat het met den grond, die niet bebouwd is'? wat brengt hij anders voord dan onkruid. — Gedenkt eens, welk een aanzien het aan uw kind geven zal, wanneer het zelve voorzien van nutte kundigheden ervaaren in een goed beroep, belchaafd in zeeden, aangenaam en godvrugtig in zijn gansch gedrag, en omgang, eerlang in de waereld zal yerfchijnen; wie zal het niet achten, bij welk verftandig en braaf man zal het geenen ingang vinden, welke oudeis zullen hem zijne begeerde wederhelft ontzeggen , indien beider "omstandigheden maar eenigzins voeglijk tot eikanderen zijn; dan dit zal uw welopgevoed kind van zelfs, als zijn eigen belang en genoegen zeker in het oog houden. Welk genoegen zal het dan fmaaken in de inzaamelinge van de vrugten van uwen arbeid, het zal alle de verkwikkingen gevoelen , van inwendige wel te vredenheid, over zich zeiven en vrede met God door onzen Heere Jezus Christns (fi) bevrijd zijnde van angften, waar door (ij Rom. V: V Hh 3  ( 470 ) de Godlotze vlugt; fchoon 'er geen vervolger is', (i) het zal't genoegen hebben door eigen overtuiginge van nuttig te zijn aan andere; bet zal de deugd gemakkelijk waarneemen , om dat het dezelve in baare regte waarde en invloed op ons geluk kent; door een nuttig beroep een goed beftaan vindende, zal hem en wederom zijne kinderen overvloed, en door de bezigheid een fchat van genoegen en gezondheid omringen, hij zul zijn brood met vreugde eeten en zijnen drank drinken van goeder harte, {k) God, het hoogfte goed kennende en dienende, zal hij met de zijne in Hem fteeds eenen bron van vergenoegdheid ontdekken , het zal door de kennis, geloof en gehoorzaamheid aan den waaren Godsdienst, geen troost in fmarten ontbreeken, geen rusten rotsfteen vanzijn hart % (Jj wanneer hij dervende het tooneel deezer waereld vaarwel zegt, misfen. En mag ik u bidden, overdenkt, hoe het integendeel, door uwe fchuld, met uw kind in leven en derven zal gedeld zijn, indien gij mijnen raad veracht. Wat is fmartelijkeren haatenjker dan in armoede onder geduurige onvergenoegdheid , en oneensgezindheid, bitterheid en wrevel, zwakheid, krankheden en fmarten zijn leven door te brengen ; van eere en achting verdooken, en een voorwerp van elks haat en afgrijzen zelfs van de inwendige knagingen en vervloekingen van zijn eigen hart te zijn, welke dikwijls zo hevig zijn, dat ze den verhardden boosdoener, die alle de folteringen van den pijnbank doordond, drongen, om zijn hart in de belijdenis zijner (O Spr. XXVIII: i. (*) Pred. IX.- 17. (O Ps. LXXIII. 26.  (471 ) boosheden te ontlasten; en eindelijk door eenen vroegtiidigen , dikwijls Schandelijken , en geweldigen dood, en op vonnis van t gerecht, onder vervloekingen van zich zeiven, en zijne onnatuurlijke, en achtelooze;Ouders, om te komen ? en hier voor ftelt g!j uwe kinderen bloot door hunne opvoeding te verwaarloozen, «-denkt hoe het u fmarten zoude , indien gij zelve alle deeze ellenden beleefdet, t welk zulke Ouders niet zelden tot hunne ftrat overkomt. Laat gij u nog iets gelegen liggen aan de eere van uw eigen geflagt, dan is het nood. zaakeliik , dat gij die (driften uwer kinderen intoomt, welke hen in alle deeze ellenden, en uwe ganfche nakomelinglchap in verachting zouden kunnen ftorten, en dat gij hun zulke beginfelen inboezemt, welke hen, als de verzoekingen genaken, dezelve leeren aanmerken, outvlugten en tegenftaan , en hoe dikwijls worden kinderen, bij gebrek van deeze, toticnand. vlekken van hun geflachc gefteld. De moeite zeer waardig. Ik weet zeer wel, hoeveel moeite en aandagt zulk eene goede opvoeding kost; maar zij is de kortfte en menfchelijker wijze de eenigfte weg, om het heil van uwe kinderen te bevor. deren; als de grondflagen niet wel gelegd zijn, hoe zal 'er een welgefteld gebouw pp gevestigd kunnen worden; wat nuttigheid heeft een mensen van leerredenen, catechizatien , en nuttige gefprekken in gevorderde jaaren , als zijn hart voor alle deugd ongevoelig , en zijn verftand van alle befekaafdheid ontbloot is? immers hij verftaat en gevoelt niets dan het geen grol en Hh 4 1  (470 zinnelijk is. En zoud gij niet wel gaarne uwt kinderen eene goede erfenis nalaten, zoud gij niet wel gaarne vrij wat moeite willen aanwen, den, om fchatten voor uwe kinderen te vergaderen, (m) en met hoe veel arbeid worden üeeze veikreegen en bewaard, en hoe ligt kunnen ze uwe kinderen begeeven, veel beter is het, bij goede middelen van beftaan , uwer kinderen harten te vervullen met zulke beginfels, waardoor zij die fchatten, die nog motte nog roest verderft noch dieven doordraven en fteelen kunnen,(ji) hoogachten, zoeken en verkrijgen kunnen, laat dit dan moeite kosten, gij ztilt'erovervloedige vrugteu van inzamelen. Ziet de Landman verwagt de kostelijke vrugt des lands , langmoedig zijnde over dezelve, tot dat het den vroegen en fpaden regen zal hebben ontvangen: weest gij ook langmoedig en verp'er kt uwe harten, Jac. V: 7, 8. Uit het belang van talloze geftachten. Ja wat meer is, gedenkt eens, hoe het goede en kwaade voordwerkt, het is niet alleen de deugd, god vrugt en geluk van uwe eigeii kinderen, welke gij op deeze wijze bevordert, noch van het eerst volgend gedacht, waar op hun arbeid en voorbeeld van dienst kan zijn, neen, deor eene goede of kwaade opvoedinge brengt gij wezenlijke voordeden of nadeelen toe, zelfs aan de laate nakoomlinglchap. Hoe gelukkig waaren ten deezen aanzien de uitwerkfels, welke eene opvoeding in de kennis en vreeze des Heeren op Afaph en zijn nagedacht gekreegen had,hij betuigt en beleoft, (w) 2 Cor. Xll: 14. («)*Matth, Vis 20.  ( 473 ) Ps. LXXVIII: 2, 3, 4, Ik zal mijnen mond opdoen met fpreitken, ik zal verborgenheden overvloeeliglijk uitflonen van ouds her, die wij gehoord hebben en weten ze, en onze Vaders ons verteld hebben, wij zullen het niet verbergen voor hunne kir.ieren, voor het navolgende gejlagte, vertellende de loflijkheden des Hoeren, en zijne fterkheii enzijne wonderen, die hij gedaan heeft. Is het niet een allerheugiijkst denkbeeld: Gods eere, het heil der menschlijke Maatfch ippij en van uw eigen kroost, zelfs voor veele jaaren of eeuwen na uw dood, bevorderd te hebben, en wat ligt 'ei- niet voor uwe reekeninge , als gij door verzuim, of eene flegte behandelinge indeezen, eene oorzaak wordt van boosheden, Godlasteringen, verwarringenen ellendén zonder getal, die van eeuw tot éeuw worden voordgeplant. En dit is zeer natuurlijk, want men ziet, dat de meefte Ouders in de opvoedinge hunner kinderen het voetfpoor volgen, 't welk hunne Ouders in de opvoedinge van hun bètreeden hebben , dat voorbeelden der menfchen den fterkften invloed hebben, en de eene ongerechtigheid de andere met zich voordfleept. Uit het geweeten der Ouders. Wijders zult gij uit het verhandelde reeds opgemerkt hebben, dat 'er nauwlijks voor den mensch iets van meer belang kan zijn , dan .'en goed en gerust geweeten om te draagen dit is beeter dan duizend getuigen, en verfchafteènen bedendigen vrede en blijdfchap, dieniemand ons benemen kan , dit is, als eene deuv.r.e Gods in ons binnenfte , die ons van de goedkeuringe van het hoogde Weezen verzeekert, daar het Hh 5  C 474 ) tegendeel nu reeds bleek , niet anders dan een hel op aarde te zijn , en veelen , uit eene dwaazehoope, of om dat zij liever den dood koozen, dan zulk een leven, den toevlugt tot zelfsmoord heeft doen neemen, de kragt deezer angften niet kunnende verdraagen. — Indien gij u van de gewigtige pligten eener goede opvoedinge kwijt, zult gij, hoe ook uwe kinderen mogen opwasfen , rust voor u zeiven hebben. Is het dat ze uwe goede lesfen, voorbeelden en beftraffingeu, tegen alle verwagting verwaarloozen» en gij ten deezen opzigte bittere droefheid van hun beleeft; gij zult hen dan toch met ruimte vermaanen, en waarfchuwen kunnen, zonder dat uw eigen hart u zeiven veroordeelt, gij zult voor hun biddende bij God kunnen aanhouden, dat hij nog eens alle uwe goede pogingen zegene, en eens eindelijk so veel voor uw kroost ten hemel gezondene gebeden, om Jezus wil verhooren , gij zult rusten vrede vinden voor uw eigen gemoed, in 't nadenken uwer goede pogingen. — Maar js het, dat alles naar wensch u gelukt, hoe blijde zullen uwe dankbetuigingen aan God zijn, dat hij u het hart en den zegen gegeven heeft, om uwe kinderen wel op te brengen, hier zal in volle kragt een wijs zoon of dochter den Vader vei blijden, als onder mede werkinge van uwe goede maatregels uwe zwnen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hunnen jeugd, en uwe dochters, als lioekjieenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis , gelijk David zegt met oneigenlijke fpreekwijzen .Ps. CXLIV: 12. Is het in de Natuur alleraangenaamst, dat men iets wel ziet groeien, 't welk men zelfs geplant en aangekweekt heeft,  ( 475 ) hoe veel genoegen moet het dan verfchaffen, als Ouders door hunne pogingen hunne kinderen weelig zien opwasfenin kennisfe, deugd, godzaligheid en in hun nutte en befchaafde kunften, en niet zelden gebeurt het , dat men deeze vrugten al zeer vroeg mag plukken, gelijk omtrent Obadja,Timotheus}en Johannes den doper gebeurd is* Der Ouderen tijdelijk belang. Wie leeft'er, die niet weet, vanwelkeenen invloed het op 't geluk van Ouders is , dat hunne kinderen zich braaf en deugdzaam gedraagen? Salomon zegt 'er van (o)Eenzotzoon is een verdriet voor zijnen Vader en bittere droefheid voor de geene die hem gebaard heeft, worden zij, als gezegd is, fchandvlekken van hun geflagt, hoe kan het anders, of dit moet het ouderlijk hart, als mei een zwaard, doordeken, vooral wanneer zij zien , hoe eeniganderhunner kinderen, het welk zich als bij toeval wel gefchikt heeft, ook hierdoor fomtijds gehinderd woordt, om zijn geluk in de waereld te bevorderen. Kwalijk opgenedde Hoe worden Ouders oogenblikkelijk misleid, door kwalijk opgevoedde kinderen; in welken angften bevinden zij zich elk oogehblik , dat hunne kinderen zich door fnoode ftukken in de hoogde ellende en fchande ftorten zullen, niet zelden gebeurt het , dat zij eehe fnoode heerfchappij over hunne eigen Ouders oefenen, dat ze andere Chams en Ahfahns worden , en dan de Ouders de vrijmoedigheid nog niet vinden om gelijk Noach znDavïd zich bij (oj Spr. XVIIs 25-  ( 476 ) God of menfchen te durven beklaagen, overtuigd zijnde van eigen fchuld en pligt-verzuim. Het zal u eene zielgrievende fmart zijn, als gij door al uw flaaven, zwoegen en zweeten, eenig goed tegen den oudeu dag vergaderd hebbende, het zelve moet uittellen, om uwe kinderen van de vervolgingen van gerechtshandhavers of fchuldeifcherste bevrijden omdetraanen langs een , door ouderdom gerimpeld, aangezigt te zien rollen , eenen grijsaard te hooren zeggen, ondereen hart grievend wee en ach ,, Mijne kinderen zullen mijne grauwe Itai„ ren met droefheid ten gr ave doen daalen, (pj „ door hun ben ik in alle kwaad geraakt, mijne vermagerde kaaken, mijne gelcheurde klee. „ deren, mijne ledige disch, mijne hongerige ,, ingewanden, het teeringkoortsje door mijne 5, leden,de fchande enj vloek' van mijn gedacht, 5, dit alles hebbe ik alleen aan mijne kinderen, die de blijdfchap mijner jeugd, en de troost „ van mijnen ouderdom hadden kunnen zijn , „ te danken : maar ó wee mij! wat zegge ik, neen ik zelfs, die hen niet behoorlijk geleid, „ opgevoed en bedraft hebbe, ik zelfs ben de „ oorzaak van alle mijne fmarten; en dat daar ik door vriendelijke menfchen , erndig ver„ maand ben, en onder deeze door Leeraars ,, zo erndig in den naam van Jezus gebeden4 „ ik zoude mij toch de deugd en goede zeden 3, mijner kinderen erndig ter harte nemen: „ maar nu helaas! nu is het voor eeuwig te „ laat, ik zelfs en zij, zijn nu ellendig en be„ dorven, en dit hebbe ik alleen veroorzaakt, die even goed, ja onder veel minder moeie- (/>) Gen, XL11: 38.  C 477 3 „ lijkheden en ongenoegen, in hun mijn troost „ en verkwikking , mijne eere had kunnen „ vinden, ó God! ik durve u zelfs om gee„ ne verligting in fmarten, om geene yerge,, ving voor mij en voor mijn kroost bidden, gij zijt regtvaerdig als mijne nakomelingen „ (ó God welk denkbeeld !) uitgeroeid worden, ,, eh's hun naam wordt uitgedelgd in 'f ander „ gejlacht,als de ongerechtigheid hunnes vaders wordt gedagt bij den Heere, en de zonde hunner Moedtr niet wordt uitgedelgd, dat ze 3, geduuriglijk voor den Heere zij, é«_ mijne ge„ dagteuis van de aarde wordt uitgeroeid (jjjniet ,, zelden zag men Ouders , onder alle voor„ • (tellingen van 't Euangelie door anderen „ aan hun gedaan, zo Godlasterende, fterven. Wel opgevoedde. Konde ik ze een regt denkbeeld geven van het genoegen, 't welk deugdzaame. Godzalige kinderen aan hunne Ouderen verfchaffen, welk een vermaak de blijde hoop op hun gelyk reeds in hunne jeugd verfchaft , hoe hunne goede denkbeelden en beginfels dikwijls een ftille traan van genoegen en blijdfchap uit der ouderen oogen doet rollen, hoe zij 'er al vroeg dienst en hulp van hebben, en God danken over het geluk, dat zij kinderen mogten voordbrengen; konde ik u naar waarde vertoonen , hoe wel opgevoedde kinderen doorgaands in de grijsheid hunner Ouderen, bet licht hunner oogen en de verkwikking hunner bezwijkende harten zijn, daar zij alle (f) Ps. C1X: i3, 14, 15.  ( 4?8 > hunne voorige zorgen voor hun ten vollen betaald zien, en zich zeiven al ftervende in hun waardig kroost zien herleven. Is hij geflorven,. zo is hst als of hij niet gejïorven waare, want hij heeft na zich agter gelaten eenen, die hem gelijk is: in zijn leven zag hij hun en was over hem verheugd en in zijnen dood was hij niet bedroefd (r) konde ik dit alles u naar waarde toonen, gij zoud bekennen , hoe men niet zelden reeds ïn deeze waereld het onderfcheid ziet, tusfchen Ouders die ten deezen aanziene bewijs geven, dat ze God vreezen, en tusfchen hen die toonen, hem niet te vreezen. Bij der Ouderen dood. Dan, daar ik fprak van der braave Ouderen vreugde of droefheid bij hunnen dood, over de opvofdinge aan hunne kinderen gegeven, wil ïk u ook voor den geest brengen, hoe gerust en vrolijk zij in die, anders bange oogenblikken hunne kinderen den laatften zegen geven kunnen, en zeggen _ „ Mijn waardig nageflagt! 't welk de bhjdfchap mijner jeugd, de fteun van mijnen ou„ derdom geweest zijt; thans verlaat ik u: ,, maar die God, aan welken ik u zo dikwijlsin mijne gebeden en doormijne leidingen hebbe ,| opgedragen , blijft bij u , hij zal u geene „ weezen laten (s) Hij zal niet nalaten mijne „ zorge en uwe gehoorzaamheid en liefde te 3) beloonen» blijft flegts bij hem met een opregt (p) De woorden zijn ontleend uit EcckXXX; 4, 5. is) Joh. XIV: 18.  C 479) „ voornemen des harten. Gedenkt fteeds aan „ mijns liefde, aan mijne vermaaningen , en» „ daar ik dit met grond van u verwagtendurve, „ fterve ik wel gemoed in de biddende hoope, „ dat wij elkanderen eerlang in heerlijkheid zullen wederzien, en dan gezamenlijk God loven , om dat ik uw Vader of Moeder, en „ gij mijne kinderen worden mogt." Met welkeen fchrik, vreeze en zorg zult gij in tegendeel van hun fcheiden , wanneer zij door u verwaarloosd hunne voeten gefield hebben op de wegen des doods, hier door vijanden van God , flaven van hunne dierlijke driften, pesten der famenleving na te laten, en nu geheel aan zich zeiven te moeten overgeven,, want kon dit anders, dan een fterven veroorzaaken, in de verwagtinge van onze eigene era hunne eeuwige verdoemmenisfe ? Bij der kinderen dood. Maar dewijl de fchichten van den dood zo verward door eikanderen vliegen , dat niemand het naaste slagtoffer raaden kan, zal misfehien zulk een Vader of Moeder zijn kind hem zien voorgaan naar de eeuwigheid; wordt dit het geval, en is het kind Godzalig opgevoed, welk eene blijdfehap zal het u dan geven, dat gij uw kind bij tijds op den regten ivveg geleid hebt, om nu de gelukzaligheid te kunnen ingaan en den Engelen aanvanglijk gelijkvormig gemaakt., in hun gezelfehap de eeuwigheid te kunnen doorbrengen ; welk eene ftigting zal u de overdenking van hun gedrag en woorden verfchaffen kunnen. Gij zult de eere hebben, dat gij Vader of Moeder van eenen verheerlijk-  (48o) ten heiligen zijt, gij zult u in het verlies dus troolten kunnen, hoopende dat God die ziel tot zich genomen heeft, en dat gij zelfs eer-' lang tot hen komen zult. — Sterft in tegendeel uw kind, na dat gij het door eene verwaarloosde opvoedinge hebt helpen bederven, zult gij zelfs misfehien u befchuldigen moeten, als eene medewerkende oorzaak van zijnen dood, immers zekerlijk, als die door wangedrag veroorzaakt is , gij zult geene hoope hebben, als uw kind in de zonde geftorven is; maar u zeiven van zijn eeuwig verderf de fchuld geven, wat al ach en wee zal dit baaren, en hoe veele vergeef, fche wenfchen, och of ik anders gehandeld had, nu hebbe ik mijn kind voor eeuwig verlooren, het voor hel en duivel opgebragt. Uit opftandinge en oerdeel. Welk eene onbefchrijfelijke belooning voor alle uwe zorgen en moeite zult gij, indien gij mijnen raad volgt, vinden in den grooten dag der opftandinge en des algemeenen oordeels? met welk eene onuitfpreeklijke en hemelfche büjdfchap zult gij uwe kinderen dan ontmoeten en zij u omhelzen , hoe zullen hunne harten overvloeien van dankbaarheid aan u, en hoe zielftreelend zullen voor u hunne lofbetuiginge aan God zijn, dewijl gij hun tot Ouders geworden waart, met welk een genoegen zult gij hen benevens u aan Jezus regtérhand gefield zien - en onder de zaligde verrukkingen van blijdfchap ^zax alle uwe deugd, moeite en dandvastigheid in deezen openlijk hooren roemen, en met het vonnis des levens vergelden,en wie vormt zich eenig genoegzaam denkbeeld van de zaligheid  < 48i ) der omhelzingen, met welke gij gezamenlijk ten hemel zult ingeleid worden. —■ Maar hoe vreeslijk zal in tegendeel uwe onderlinge ontmoeting zijn voor den rechterftoel vau Jezus Christus; met welke doodelijke angfteu zult gif de Heerlijkheid van den Rechter zien, cue u eene geftrenge rekenfchap zal afvorderen van de wijze, waar op gij het u toevertrouwdpand zult behandeld hebben , en hun bloed van uwe handen eisfchen. J Hoe zal het uwe zielen doorlnijden, ais daar uwe eigen kinderen u voor den grooten Rechter zullen aanklagen , en zeggen ,, o . God! hier ièij» "e>die door hun verzuim ' en boosheid, de oomaKcn geworden zijn " vandeangftenenverfchrikkingen, met welke " wij uwe heerlijkheid en rechtvaerd.gheid ' aanfehouwen en befeffen , hier zijn de " Moordenaars van onze zielen die onze behoudenis moesten gezogt_ hebben - Ln ' eii ontaarte Ouders , het is alleen door u , " dat wij , uwe eigene kinderen, thans naar " een eeuwig verderf verzonden worden.' Welk eene verfchrikkelijke donderftem zal het in uwe ooren zijn, als Jezus u en uwen kin deren zal aanzeggen, Gaat weg vanmiugi trvlektenin 't eeuwige vuur, 't welkden duivel en zijnen engelen bereid is. Uit eeuwig verderf of zaligheid. Fn dan zult gii gaan in de eeuwige pijn, dw zafhet bij>in uwer kinderen u de hel v fchdkkSijkerJmiaken: zelve omtuigddje gii uw kroost bedorven hebt, zult go daar ia* hun befchuldigd, gelasterd, en vervloei li  worden, zij zullen het wee over u uitroepen, heviger pijnigers voor u zijn, dan de duivelen kunnen zijn, als zij u zullen verwijten „ Gij, aan welken God mij toevertrouwd had, die „ mij met de hartelijkfte heide en zorge had „ moeten voorbereiden voor de gelukzaligheid, „ gij zijt bet aan welken ik mijn eeuwig verderf ,, te wijten hebbe," - Maar bij a!d:en gij, Waarde Leezers! u in tegendeel toelegt op eene Godzalige opvoeding van uw kroost, dan zult gij onder Gods zegen , eeuwig de blijde dankzeggingen van het zelve genieten , het zal zich met u vereenigen in den lof des Allerhoogften, als het n«7f> snpr?^ maatregelen , Godsdienftic voorbeeld, en onderwijs nadenkt, ra gij gezamenlijk den zegen, door God hier over lutge. ftort, hartgrondig verheerlijkt; óhoe lieflijk zal hier uwe famenfteroming, hoe overvloed^ de oogst eener eeuwige gelukzaligheid zijn, die gij van eenen korten en ftandvastigen arbeid, m ceezen tijd ter uitvoer gebragt, zult iazA, melen , Gods vaderlijke liefde genietende zonder einde. Be/luit. Wat dunkt u nu, Waarde, Leezers j zijn deeze gevolgen niet dubbeld der moeite waardig.om met alle zorgvuldigheid de pligten , waar toe gij geroepen zijt, ter uitvoer te brengen? Jazeker ik verbeelde mij u te hooren zeggen ,, Noch „ die fterke aanhoudingen , noch zo veele „ waarfchuwingen en beloften zijn nodig, „ om mij over re haaien , tot een werk , 't „ welk zo wel hoogst aangenaam rds moeilijk is, >, en met de ganfche orde der dingen firookt.  ( 4^3 ) GEBED* G CjTroote God! hoe goed zijt gij, om mij niijue pligten zo onderfcheidehlijt te leeren ti kennen, en daar en boven met dezelve zulke dierbaare beloften en drangredenen te verw binden, ja mijn ph'gt is mijn geluk, leer gij , mij den zeiven in alien deezen (leeds leveridig onder het oogshonden , verlicht mij„ ne oogen , ont degeaartheid van mijn kroost „ juist en nauwkeurig te kennen, en overeenkomftig dezelve te handelen; maak mij zeiven dan uw Goddelijk evenbeeld gelijkvormig, op dat uw kind in mij mag zien, hoe „ het in deeze waereld voor uw aangezicht te „ wandelen hebbe; 6, Neem gij het tot uw j, bezonder eigendom, bewaar het tegen de j, verleidingen, die in de waereld zijn; ó Jezus omvang bet met eeuwige liefdes-armen, „ zegen het; daar gij op aarde leevende, dit aan „ Ouders niet geweigerd hebt ; zie daar, ik brenge het ook tot u. Vader der weezensi ,, gij hebt mij dit kroost toevertrouwd , ik „ brenge hec biddende aan u weder; voed,' 5, bewaar en zecen gij het, naar ziel en lig,, chaam , laat hier toe de arbeid mijner liefde „ voorfpoedig zijn, zo zal uw naam verheer,, lijkt, het algemeene heil bevorderd worden, „ zo zullen wij en dit ons nageflagt, eeuwig „ onze zaligheid vinden in uwen heiligen en heerlijken naam groot te maaken, Amen.  Bij de TJitgeevers deezes, zijn ce volgende Werkjes, alle uitgegeven door de Maatfchappij TOT NUT van 'T ALüEMEEX, te bekomen. P. schouten. Verhandeling over het be« ftaan van God. . f*m5': J. wicKRt, Verhandeling over de kenmerken eenerGodlijke Openbaaring. ƒ : -5 - : M- Nieuwenhimjzen» Verhandeling over het kunstmaatig leezen. ƒ : - 4 -8 — Leeslesjens. /:-4-g hehoorende bij de Verhandeling over het kunstmaatig leezen. Spel- en Leesboekjen. • ƒ : - 1 r Dito op Spelt-papier. ƒ : -1-3 Verhandeling over de Vriendfchap met God. 8vo. . ƒ i - 5-; Schoolboekje van Nedarlandfche Deugden , de TWEEDE DRUK , met 6 KOPERE PLAATJES. . /:"4*5