NIEUW MAGAZYN van HONDERD LEERSAAME :b m i :k v m wn Gewisfcld tusfchen diie bevallige JONGE JUFVROUWEN, ÈMfLIAj CAROLINA en LIZETTE; opgesteld ora de Jonge Meisjens, op eene gemakkelyke en aangenaame manier met eene natuurlyke Brievenftyl gemeenzaam te maaken, als ook om in hun Liefde tot Deugd, en lust tot Wetenfchappen aantekweeken. Zynde tevens zeer gefchikt om tot overzetting in andere Taaien te tonnen dienen, uitgegeven door eene GOUVERNANTE. in twee deelen. Te AMSTERDAM, By G. ROOS en ƒ. W. VERMANDÈL. M D' C CC;   AAN M IJ N E JONGE LEEZERESSEN. Ik ftel u hier eenige brieven ter hand; om door u tot tijdverdrijf geleezen te worden, dewijl ik weet, dat gij u ook gaarne in die uuren, welke uwe ouders en meesters tot uwe uitfpanning fchikken , nuttig wilt bezig houden. Gij zult daarin zien, hoe de vriendin gefteld moet zijn , die gij tot uwen vertrouwden omgang kiezen moet, en hoe gij u van uwe zijde als vriendin, nen hebt te gedragen. Gij zult ook do deugd en de ondeugd afgefchilderd vinden; gij zult leezen , hoe de naarftigheid beloond word , en hoe edele gevoelens den voorrang behouden. Gij zult u met deeze Juffers verheugen, ali  ( 4 ) als gij door uwe kleine weldaaden een arm mensch verkwikken kunt- En dan zal ik mij ook verblijden , als ik het oogmerk zal bereikt hebben, u, mijne lieve kinderen ! de ledige uuren vergenoegd en nuttig te zien doorbrengen. Toont deeze brieven aan uwe ouders en meesters, en verzoekt dezelve , dat zij ze gunftig beöordeelen , en zich altoos herinneren , dat kinderen dezelve gefchreeven hebben. Dit is het doel en de wensch der u altoos genegene D. den 17.. Uitgeeffter..  NIEUW MAGAZIJN voor JONGE JUFFROUWEN. ><3K>:x>*oc>oc«>^ I. Brief. Lieve carolina! INfu is het reeds vier weeken geleden, dat ik u niet gezien hebbe; dat is al te lang : want anders ging er geen dag voorbij, of wij waren in elkanders gezelfchap. Het ftaat u nog wel voor, toen Mevrouw G. mij bij haare Dogter had laaten haaien, dat u en mij de tijd zoo lang viel, eer wij elkander weder mogten zien. Zoo gaat het mij thans ook, fchoon ik er langzamerhand aan gewenne: de menigvuldige aileidingen, die men in de ftad, meer dan op het land, voor zijne gedagten heeft, moeten, gelijk mijne zuster zegt, veel daaraan toebrengen. Niets behaagt mij meer, dan de inval van Mevrouw S. i dat wij, naamelijk, onzevriendA fchap,  nieuw magazijm fchap, in de vroege jaaren aangegaan, door het dikwijls wisfelen van brieven moesten onderhouden. Nu, fchrijf mij dan dikwerven, dewijl dit een middel is, om u uwe eenzaamheid draaglijker te maaken: ik zal u ook zeer dikwijls fchrijven, en, wanneer onze Gouvernante, die binnen agt dagen verwagt wordt, haar'post bij ons aanvaard heeft, zal ik u veel mededeelen omtrent de weetenfchappen, waarin zij haare leerlingen zal onderwijzen; want dit, weete ik, zult gij gaarne verneemen. Op het oogen- blik komt Mevrouw S., die mij na den Schouwburg wif medeneemen, weshalven ik moet fluiten: zij zag deezen brief, en verzogt mij, u van haar te groeten. Lifette mijne zuster, en Karei mijn broeder, verzoeken wel vriendelijk verfchooning, dat ze u nog niet hebben gefchreeven; de laatfte mischt grootelijks de gulle verkeering met uw broeder. Groet hem hartelijk, als mede uwe moeder, mijne Tante, en Mademoifelle Depouir. Zeg deeze, dat ik haar nog zoo beminne, als toen ze mijne Leermeesteres was; en gij, vergeet nooit uwe beftendig liefhebbende D. den 3 Sept. • 17.. emilia. II. Br.iet.  voor jonge juffrouwen. 3 II. Brief. Beste emilia! De blijdfchap, welke uw brief in mli verwekte, kan ik ü niet befchrijven; zelfs mijne moeder toonde zich zeer vergenoegd, toen ik haar dien ter leezinge gaf. Zij leiae, dat er in s menfchen leven niets aangenaamer was, dan eene Onderhoudende brief7)l™iïhmet a,fvveezige vriendinnen, om e kander zoo wel aangenaame als onaangename gebeurdtenisfén te verhaalen, elkander raad te geeven; kortom, zaamen blijde en treurig te weezen; en dit laatfte zijt gij thans zeker ook met mij: want MademoifelIz Depouir heeft de koorts, en mijn broeder zal, volgens een vast befluit mijner moeder, binnen kort, na een fchool in de ftad gaan, en dan ben ik gansch alleen. In de daad ik ben medelijdenswaardig, dat ik mij van twee zoo teder beminnende Vriendinnen zie gefcheiden; want zonder het gezelfchap van mijne lieve Emilia en Lifett* word ik geene vermaaken op het land meer geTlT' 7~7n.M™x. meldt mij in het gehlel niet, lierfte vriendin ! hoe gij Van Mevrouw S., uwe Beftierdfter, wierdt ontfangen; wat uwe medeleerlingen voor juffers «^•„en •• le inriêting is in het huis, waarin gij u bevindt: fchrijf mij dit in A a 'tver*  4 NIEUW MAÖAZIJN 't. vervolg, indien gij tijd overig hebt, efi dien hebt gij altijd overig voor F. den ia Sept. uwe 17.. C AROLI N Aj III. Brief. Beminde carolina! De vraagen, door u aan mijne zuster voorgefteld, om te beantwoorden, wil ik »p mij neemen, vooral, daar ik mij verpligt achte, u te moeten fchrijven. Doeh voorafmoet ik mijne begeerte openbaaren, om van u te verneemen, of Mademoifelle Depouir van de koorts reeds herfteld, en of uw lieve broeder nog t'huis zij. Daarop ga ik over ter beantwoording uwer eerfte vraag, welke was, hoe wij van Mevrouw S. ontfangen wierden? Dezelve was niet t'huis, toen wij aankwamen, maar met eenige kostkinderen na de kermis gegaan. Ik en mijne zuster gingen in een voor ons geheel alleen beftemd vertrek, het welk ons ééne der vier kamenieren, die hier zijn, aanwees. Onze broeder wierd ontfangen van een Heer, die het opzigt heeft over twee jonge Heeren, ook tusfchen de tien en twaalf jaaren oud, gelijk mijn broeder, en welke Heer  VOOR JONGE JUFFROUWEN. £ Heer ons alle dagen van negen tot tien uuren in den Godsdienst onderwijst' wij bleeven dus in deeze kamer alleen^ (want het was juist het dans-uur,) tot dat Mevrouw s. weêr t'huis kwam; eene Dame, voor welke men, zoo dra als men ze ziet, achting en eerbied moet hebben. Zij deed eene korte aanfpraak, en zeide hoe wij ons moesten gedragen, en hoe haar oogmerk was, om ons tot nutte leden der menfchehjke maatfchappij te vormen. Zij maakte ons het getal der jonge Juffers bekend, die in haar kostfchool waren; en dit getal C t welk ik meen, dat de tweede zaak is, die gij wilde weeten,) beftaat, ons mede gerekend, in twaalf. Zij klaagde, dat er gemoederen onder waren, welke zich niet gemaklijk lieten beftuuren; doch zij voegde daar bij, dat er ook onderwaren, die zonder moeite geleid wierden, en beval ons aan, deeze laatfte na te volgen, en in t algemeen ons met allen wél te verdraagen. Hierop gaf zij ons eene lijst der leeruuren en verdere fchikkingen over. Daarover is uwe derde vraag; doch dezelve zal ik, of mijne zuster, in een volgenden brief beantwoorden, dewijl de bode, dje deezen zal medeneemen, reeds ftaat te wagten; ik zal u thans alleen nog kortelijk zeggen, dat Mevrouw S. met de woorden* van een fraaij Dichter, welken wij, altoos, zoo gaarne lazen, haare aanfpraak eindigde, naa dat zij ons de deugd en ondeugd juist afgefchetst, en ernftig vermaand had, A 3 on-  6 kieuw magazijn onze nieuwe Gouvernante, welke nu aangekomen is, en een zeer donker uitzigt heeft> te gehoorzaamen. o Jeugd! neem deeze les in acht: 't Is thans uw tijd, der Deugd in't harte trouw te zweeren, En *t geen na ondeugd zweemt daar moedig uit te weeren. De Deugd alleen maakt u van Goddelijk geflacht; En de Ondeugd kan alleen een Vorst tot flaafverneêren. Toen ging zij'heen, en liet ons tijd, om, met hulp van eene kamenier, ons goed te ontpakken. Mijne zuster en ik waren zoo aangedaan,dat wij ons van traanen niet kon» den onthouden, o Hoe bekoorlijk is de deugd! Leide men zich maar altijd op dezelve toe! Vaarwel, mijne dierbaarfte Vrien? din! en denk toch menigmaal aan D,dem\Sept. uwe 17.. lisette. IV. Brief.  voor jonge juffrouwen. f IV. B r i e f. Zeer lieve Carolina! èch! waart gij toch bij ons. Mogt ik ia zijn, om het bij mijne Tante, uw goede moeder, zoo verre te brengen, dat gij mede in dit kostfchool bij Mevrouw S. kwaamt! o beste Vriendin! dan was mijn wensch vervuld. Ik zal er de proef van neemen, en er haar om bidden: misfehien gelukt het mij. Ik twijfel niet, of gij zult mijne voorftellen bij haar onderfteunen; vooral, nu ik van den bode heb gehoord, dat de ziekte van mademoifelle Depouir van dag tot dag toeneemt, o! Kom toch! het zal u ongetwijfeld wél aanftaan: hoe teder zullen wij elkander beminnen! want gij blijft toch mijne beste Vriendin op de waereld; en ik geloof niet, dat ik dergelijk eene onder mijne medeleerlingen zal vinden; want hoogmoed, wangunst en ontrouw, welke zij dagelijks tegen malkander doen blijken, kunnen, zoo als ons Mademoifelle Depouir menigmaal leerde, met de vriendfehap niet beftaan. Maar nu moet ik u ook de inrigting verhaalen, welke Mevrouw s. heeft gemaakt, om den dag te verdeelen. Dit is uwe derde vraag, en welke mijne zuster mij heeft overgelaaten, om u te beantwoorden, 's Morgens A 4 om  f KIEUW MAGAZIJN om zes uuren worden wij 3lle opgewekt, dit is voor mij ccn zeer onaangenaam uur, om dat ik gaarne langer wilde flaapcn. Mademoifelle Depouir was daaromtrent zoo ftreng niet als Mevrouw S,; doch dit zal zich met den tijd wel febikken. Als dan moeten wij ons door een kamenier laaten kappen; maar aankleeden moeten wij ons zelve, waarbij wij thee drinken; waarop, om zeven uuren, alle kostkinderen in eene groote kamer moeten verfchijnen, alwaar Mademoifelle Esprif, de Gouvernante, reeds op ons wagt, en de kleeding beziet, of die in orde is; dan wordt er een morgenlied uit het eene of andere gezangboek gezongen, waarbij Mademoifelle Esprit op het klavecimbel fpeelt; vervolgens moet ééne uit ons, welke daartoe opgeroepen wordt, een hoofdftuk uit het Nieuwe Testament, en voords weêr eene andere het morgengebed leezen. Hierop worden nog een paar verzen uit eenig lied gezongen, en, dit ten einde zijnde, gaan wij in de kamer van Mevrouw S , alwaar wij haar in de Franfche taal vraagen, of zij wél gerust heeft, en zij zich dan in dezelfde fpraak met ons in gefprek begeeft; daar ook ontbijten en vertoeven wij, tot het negen uuren flaat. Dan gaan wij weder in het vertrek , daar wij gebeden hebben, en welke eigenlijk de leerkamer genoemd wordt; hier wagt de Leermeester, die het opzigt over drie jonge Heeren heeft, onder welke ook mijn broeder is, ons op, en onderwijst ons tot  ;voor jcnoe juft rouwen. 9 tot tien uuren in den Godsdienst. Van tien tot elf uuren leert Mademoifelle Esprit ons tekenen en fchilderen, in welk beide zij eene groote meesteres is. Dan komt de Schrijfmeester, die, om den anderen dag, tot twaalf uuren les geeft in 'f fchrijven en tekenen, behalven op Woensdag en Zaturdag; op welke dagen, ook voor het overige, de uuren anders zijn ingerigt. Daarop gaan wij aan tafel; daar dan of een jonge Heer, of eene Juffrouw, gelijk Mevrouw S. ons gewoonlijk noemt, eene gefchiedenisofeen fabel moet vernaaien. Wanneer het verhaal piet in orde gefchiedt, wordt men van Mevrouw S., de Gouvernante of den Leermeester te regt geholpen. Neen! ik moet fluiten; er gaat iemand voorbij de deur; en weet dat het bijna middernagt is: een fpook kan het niet zijn, want daar geloof ik niet aan. De kamenier, die bij mij en mijne zuster flaapt, waarfchouwt mij, dat het de Gouvernante zou kunnen wezen; en dan zoude ik er zonder eene zwaare beftraffing, wegens mijn zoo laat fchrijven, niet afkomen; want ik heb 's Woensdag en Zaturdags des namiddags van vier uuren af tijd; maar dewijl ik dan geduurig verhinderd worde, zoo fchrijf ik liever, wanneer ik moet flaapen. Wat waagt men niet voor eene Vriendin! Slaap gerust! bij eene volgende gelegenheid zult gij meêr verneemen van D. den 26 Sept. uwe opregte 17" emilia. A 5 V. Brief»  ÏO nieuw magazijn V. Brief, Waardfle lisette! i^Llles is in de waereld aan verandering onderhevig; best is het, dat men er zich na fchikt. Deeze woorden, waarmede, vóór agt dagen, onze Predikant zijne leerrede eindigde, zijn zeer toepasfelijk op mijnen tegenwoordigen toeftand. Want ik moet u berigten, dat mijn broeder, dien ik zoo teder bemin, op het fchool is te F., en dat Mademoifelle Depouir wel wederom herfteld is, maar haar ontflag van mijne moeder, fchoon ongaarne, gekreegen heeft; dewijl zij met eene Dame na Frankrijk zal reizen. Zij heeft mij bevolen, u hartelijk te groeten- Met dezelve hebben ook alle Weetenfchappen bij mij affcheid genomen; want wie zal mij nu onderwijzen? Geloof mij; het laatfte vaarwel van Mademoifelle Depouir heeft mij veele traanen gekost. Gij hebt mij ook verlaaten, en geniet onder een aangenaam gezelfchap de beste leevenswijs van de waereld. Mijn gezelfchap is nu de dogter van onzen Colledeur; met welke ik ook, binnenkort, op bevel mijner moeder, hij onzen Predikant alle dagen twee uuren, op welke voorheên, gelijk gij weet, mijn broeder les in het Latijn kreeg, gaan zal, om mij grondig in den Godsdienst te laaten  VOOR. JOXGE JUFFROUWEN. II onderwijzen. Maar dc fchoone Franfche taal, deGefchie^unic;, de Aardrijksbefchrijving, kortom alles, waarin Mademoifelle Depouir mij onderwijs gegeeven heeft, moet ik vaarwél zeggen, o Hoe gelukkig 2ïjt gij, in vergelijking van mij! doch ik gun u dat onfehatbaar geluk; gun gij mij ook in *t toekomende uwe brieven te leezen; dit is nog het eenig genoegen van uwe, u altoos beminnende F. den 2,9 SepU i7'« carolina. VI. Brief. Hoog geachte emilia! (jij weet, dat het mijn eenig vermaak op de waereld is, aan u en uwe zuster, mijne beste Vriendinnen, te fchrijven, en uwe aartige brieven te leezen; ik wenschte Hechts, dat ik mij ook zoo geplaatst mogt zien, als gij; ik kon daartoe geraaken, indien mijne moeder uwen en mijnen zoo hartelijken wensch vervulde, en mij in uw gezelfchap bij Mevrouw S. liet opvoeden. Ik heb het haar voorgeflagen, maar het kwam mij niet voor, dat zij haare bewilliging daartoe immer zal geeven. Gij kunt wel begrijpen, dat deeze gedagte mij  1% NIEUW MAGAZIJN mij menig treurig uur verfchaft. Met hoe veel zorg gefchiedde mijne opvoeding in de eerfte jaaren, tot heden toe, en nu zal ze geheel verwaarloosd worden! Doch ik wil mijn best doen, om deeze gedagten te verbergen; anders berispte ik mijne moeder, het welk zeer liegt zou zijn. Ach! op het ©ogenblik is mijn oom gekomen; ik moet hem gaan verwelkomen, en u intusfchen verlaaten. Nu keer ik weder tot u; het was een fcherp gefprek; ik wenschte wel, dat ik er niet ware bij geweest; Ik zal het u, doch ook anders niemand, verhaalen: mijn oom vroeg mijne moeder, naa een kort compliment, hoe het nu in 't vervolg met mijne opvoeding gaan moest? Zij antwoordde: Wat den Godsdienst aangaat, daaromtrent zal ik ze aan onzen Predikant overkaten; en het overige der opvoeding zal ik op mij neemen Ja! op die wijze moet uwe dogter, zeide hij fpottende, een origineel voorbeeld der bestopgevoede vrouwen worden ; de Predikant is kwezelachtig en het bijgeloof toegedaan; hij zal dus fchoone gronden van den Godsdienst in 't meisje brengen; en de overige weetenfchappen, waarin zij bij Mademoifelle Depouir zoo gelukkige vorderingen gemaakt heeft, zal zij bij u vergeeten; want gij hebt geen geduld genoeg om haar daarin grondig te onderrigten, fchoon het uw aangenaamfte tijdverdrijf zijn moest. Ik raade u, zonder u nogthans wetten voor te fchrijven, dat, als gij uw  VÓÓR JONGE JUFFROUWEN. ÏJ Ü\V kind met de vereischte tederheid bemint, en deeze liefde vordert uwe dogter van u, Hier wilde ik hem geduurig in de rede ftooren, en hem verzoeken, dat hij zagter met mijne moeder zou fpreeken: want zij heeft tot hiertoe zoo teder voor mij gezorgd; maar ik durfde niet, dewijl hij zoo verttoord was — en hij vervolgde dus: — dat zij of weder eene Juffrouw, die alle devereischten eener goede Gouvernante bezat, moest in huis neemen, en dezelve wél betaalen, dewijl men altoos hen, die iemands beste goed bezorgden, ook goed beloonen moest; of mij in een kostfchool beftellen. Mijne moeder nam dit zeggen van mijn oom zeer kwalijk op, en vroeg hem, of hij gakomen was, om met haar te twisten. Geen van beide, zeide zij, dat haar behaagde; dewijl de beide voorflagen haar van 't gezelfchap haarer dogter beroofden, dat zij niet gaarne zoude misfen: maar dat zij voornemens was, den goeden grond, dien ik in de Weetenfchappen gelegd had, door't leezen van goede boeken te verfterken. Mijn oom gaf het eindelijk over, dewijl hij zag, dat mijne moeder onverzettelijk daarbij bleef, en verliet ons met zeer veel liefdetekenen. Mijne moeder beval mij daarna, u en uwe zuster, mijne beste Vriendinnen, met betuiging van de grootfte toegenegenheid te verzoeken, mij weekelijks iets uit de Weetenfchappen, waarin men u onderweezen heeft, mede te deelen, en eenige vraagen daaruit voor teftellen, die ik u telkens  ï4 nieuw magazijn kens in een volgenden brief moest beant* woorden; waarop gij mij dan zoudt melden, of ik wél had geantwoord, 't geen dus mij tot groot voordeel, en u tot eene kleine oeffening zou kunnen ltrekken. Maar 't zou u ook veel werk verfchaffen, is 't niet zoo? Doch wat wilt gij niet doen voor mij, voor uwe Vriendin, die zich zoo zeer met het blijde vooruitzigt daarvan ftreelt,dewijl het haare aangenaamfte bezigheid in den aannaderenden winter zal zijn? Gaa egter eerst voort, als ik 't u verzoeken mag, de inrigtingder leeruuren geheel te melden aan uwe, u altoos liefhebbende Fr, den 3 03. Ij.. carolina. N. S. Mijne moeder heeft heden ook aan Mevrouw s. gefchreeven. VII. Brief. Mijne zeer beminde carolina! Ik heb traanen geftort over uwen laatften brief; zoo zeer trof mij de treurige toeftand, waarin gij u bevindt. Ik gingweenende na ons vertrek om te bidden ; (want de bode kwam vroeg om zeven uuren;) alle oogen waren daar op mij gevestigd; de Gouvernante zag het ook, en vroeg mij na de  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 15 de reden daar van. Ik weene, was mijn antwoord, over het droevig lotgeval mijner Vriendin: Wie is die Vriendin, en waarin beftaat dat ? hervatte zij. Ik moest het haar vernaaien; zij beklaagde u en zeide tegen mij: wees gij blijde, dat gij eene betere opvoeding krijgt. O! riep de jonge Juffrouw sh, zou mij het lotgeval eener afweezige Vriendin zoo kunnen aandoen, dat ikertraanen over ftortte! Foeij! fchaam u wat, Juffrouw! Over ?t geen ik gedaan heb, zeide ik, behoef ik mij niet te fchaamen, ik word daar zelfs niet rood over; maar ik zou bloozen, geloof mij, als ik zulk een onaandoenlijk hart had. Als ik op t land opgebragt was, viel zij mij in de rede, dan zou mij mogelijk elke tred, waarbij ik ftruikelde, gelijk u, een kleur op, t lijf jaagen; maar ik, in eene groote ftad niet ver van 't Hof opgevoed, weet niets daarvan. Ei, ei! zeide de Gouvernante tegen haar, het is niet goed, dat de hoflucht reeds zoo vroeg het bevallige fchaamrood van uw jufferlijk gezigt heeft verdreeven Hierop ging zij aan 't klavecimbel, en begon het morgenlied te zingen. Wanneer wij daarna, volgens gewoonte, bij Mevrouw s. kwamen, om haar een goeden morgen te wenfchen, zoo openbaarde dezelve mij en mijne zuster, dat onze Tante, uwe moeder, haar zoo even in een' brief verzogt had, om ons toetelaaten, dat Ï".J len. ruwen §enoege onze aangevangen bnetwislehng oiogten voortzetten, en op dat  16 NIEUW MAGAZIJN dat het aan beide kanten tot een aangenaam tijdverdrijf ftrekken zoude, wij elkander vraagen zouden geeven te beantwoorden, tegenwerpingen over deeze of geene zaak maaken, aanmerkingen fchrijven, die de Leermeesters bij het onderwijs maakten, en vermaakelijke gefchiedenisfen verhaalen. Waarom, zeide zij, zoude ik u dat niet toelaaten! ik zou er u veel eer om verzoeken; gij leert daardoor uzelven bij ledige uuren nuttig werk te verfchaffen; gij zult dikwijls voor de uitnodigingen, om na den Schouwburg te gaan, om danspartijen, groote bijëenkomften en andere uitlpannirrgen bij tewoonen, die voor eene jonge Juffrouw menigmaal zeer fchaadelijk zijn, bedanken, en u met het grootlte vermaak aan uw fchrijfwerk begeeven, om uwe Vriendin in haar eenzaam leven door een aartigen brief eene aangenaame tijdkorting te verfchaffen. Wij zeiden daarop tegen Mevrouw S., dat gij ons ook reeds deswegen gefchreeven had, bedankten haar voor haare gunftige toeftemming, en beloofden, ons daarop te zullen bevlijtigen, dewijl ons niets meêr ter harte ging, dan de banden eener tedere en egte vriendfchap naauwer toe te trekken. De jonge Juffrouw SI. glimlachte daar fterk over; maar laat gij haar lachgen, haar hart is voor geen vriendfchap vatbaar. Ik kan thans mijne belofte niet nakomen, om u het overige onzer inrigting te melden, maar een volgende brief zal daar mede beginnen. Mijne zuster  voor jonge juffrouwen. iy ter en ik groete u en uwe Moeder. Ik ben met alle hoogachting, „ , uwe getrouwe D. den 9 OS. *7" EMILIA. VIII. Brief. Zeer waarde carolina! Ik heb u beloofd de inrigting onzer leeruuren geheel te verhaalen. Ik was daar mede zoo vergevorderd, dat ik meldde, dat wij fabelen of gefchiedenisfen onderden maaltijd verhaalden; dezelve nu duurt gemeenlijk tot half twee uuren, wanneer wij opftaan en 't volgend halfuur vrijheid hebben om te doen wat wij willen. Zitten egter mag niemand; die zittende gevonden wordt , moet een halven Huiver boete in eene daartoe gefchikte bos geven; zoo ook moet men 's morgens boete betaalen , wanneer men naa zeven uuren bij Mevrouw Esprit komt, doch dan een ftuiver. Van twee tot vier uuren leert men allerlei vrouwenwerk , als naajen, breijen, knoopen en borduuren , waarover Mevrouw Esprit het beftuur heeft, die zeer handig daar in is. Van vier tot vijf uuren krijgt men onB der-  l8' NIEUW MAGAZIJN derwijs in de franfche taal ; dan komt de Claviermeester, die de oudfte tot zes en de jongde tot zeven uuren onderwijst; het uur tusfchen beide overig zijnde, gebruiken wij, om ons tot den volgenden dag gereed te maaken. Wanneer dit voorbij is, wagten wij den Leermeester in de leerkamer af, daar, gelijk 's morgens, gebeden word, de Gouvernante wederom op 't klavecimbel fpeelt, en wij zingen, *tgeen mij onge: meen wel behaagt. Om agt uuren gaan vvi] aan tafel, daar wij dan vooraf aan Mevrouw S. de beöordeelingen onzer verrigtingen moeten overgeeven; zijn dezelve niet gunftig, dan worden 'er van haar eerst ftraffen opgelegd ; waarop wij omtrent tot negen uuren fpijzigen. Dan gaan wij, na dat wij in t fransch eene aangenaame nachtrust gewenscht hebben, na onze flaapvertrekken, daar wij ons uitkleeden, en de dingen voor den volgenden dag in order brengen. Zoo dra het tien uuren geflagen is, moeten wi] ons allen te bed begeeven. Op woensdag en zaturdag vertoeven wij 's morgens met zoo lang als op andere dagen bij Mevrouw S. naa het bidden en leezen; want van agt tot negen uuren wordt de aardriiksbefchrijving en gefchiedenis geleerd ; tot tien uuren worden wij in de latijnfche taal ónderwezen „ zoo veel als eene Juffrouw te pas komt" zegt Mevrouw S:; en dan word 'er nog een nederduitfche of franfche bnet opgegeeven om te fchrijven. Van tien tot twaalf uuren leeren wij danzen; daarna eeten  voor jonge juffrouwen. I<) eeten wij; reeds ten één uur vangt het onderwijs aan in de Natuurkunde; en van twee tot vier uuren houden wij ons op met galanterie - werk , kleeren en mutzen opmaaken , en bloemen naar het leeven maaken. Daar is mede alles afgedaan ; dan gaan wij wandelen, bezoeken afleggen, in den lchouwburg, of nemen andere uitf panningen, die ons aangenaam zijn. Ik of mijne zuster nogthans blijven dikwils metu, beste Vriendin! alleen , en houden ons met u bezig in eenen brief, gelijk ook thans, naa 't melden van 't compliment mijner zuster, onderfchrijft, uwe D. den 19 Odt. 17" emilia. IX. Brief. Beminde carolina! X)at gij een' aanval van koortszoudhebben, gelijk de bode mij vertelt, kan ik niet gelooven. Uwe Moeder heeft mij volftrekt niets daar van gefchreven bij het zenden van het gemaakte linnen, waar mede ik zeer blijde was,_ inzonderheid dewijl ik weet, dat daar bij is, waaraan gij gewerkt hebt. Ik bedank u in 'tbijzonder daar voor,.en B z neem  SO NIEUW MAGAZIJN neem de vrijheid u eene hooge muts te zen» den, die ik gemaakt heb. Vergun mij u het volgend gefprek, dat de kleine/F", een kind van zes jaaren, vooreenige dagen uit het fransch in 't nederduitsch moest overbrengen, mede te deelen. Ik zal haare overzetting affchrijven, gelijk zij dezelve aan de Gouvernante overgaf. Mogelijk behaagt zij u even zoo als mij. Een kind, dus begint het, ontmoette op een zekeren tijd, digt bij eene rivier eenen geleerden , die een zeer treurig gelaat vertoonde. Het vroeg hem : waar komt gij van daan, mijn waarde Heer! dat gij 'er zoo bedrukt uitziet ? De geleerde antwoordde: ik ben daarover in gepeinzen, waar ik nieuwe boeken zal bekomen; want ik heb alle de boeken geleezen die in de waereld zijn, en ken ze alle van buiten. Het kind zeide : mijn goede Heer ! mag ik u eens tien vraagen voorhouden, dan zal ik, als gij mij die wel beantwoord, u mijnen Catechismus geeven: want ik weet zeker, dat gij dien nog niet geleezen hebt, en gij zult een heel jaar werk met leezen hebben. De geleerde begon te lachgen, en zeide tegen'tkind: Nu, vraag mij dan. Het kind vraagde vooreerst: wat is het beste ding op de waereld? De geleerde antwoordde: een goede vriend. Neen! zeide het kind: een goed geweeten is wel het beste op de waereld. Het kind vraagde ten anderen : wie is de wijsfte tnensch ? De gelaerde antwoordde: die veel boeken geleezen heeft» en de waereld kent.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. Hl kent. Neen ! zeide het kind : die is het, die niet meer dan één enig boek, naamelijk den Bijbel geleezen heeft, en zich zeiven kent. Ten derden vraagde het kind: wie is de grootfte gek ? de geleerde begon te lacbgen en zeide: die niets weet. Nietgeraaden! riep het kind: die is de grootste, die met alle wetenfchappen pronkt. De vierde vraag van 't kind was: welke is de beste toeftand op de waereld? De geleerde antwoordde : de toeftand van een' geleerden. Ik vraag om verfchooning, mijn ■waarde Heer! zeide het kind: het is de toeftand van een Christen. Het kind vraagde ten vijfden : welke is wel de edelfte deugd op de waereld? De geleerde antwoordde : de dapperheid in den oorlog. Het kind zeide: o neen! het is de nederigheid in voorfpoed. Ten zesden vraagde het kind: welke is de grootste kunst? De geleerde antwoordde: de waereld te overmeesteren. Neen mijn goede Heer! zeide het kind, zich zeiven te overmeesteren, is wel de grootste. Ten zevenden vraagde het kind: wie is de rijkfte mensch geweest? De geleerde zeide: Croefus. Neen! fprak het kind j de vergenoegde, en die is nog altoos rijk. De agtfte vraag van 'tkind was: welk is wel het moedigfte dier? De geleerde antwoordde: de leeuw; neen; die is het niet, zeide 'tkind: het zijn de kleine wormen, die de leeuwen en de menfchem verflinden. Ten negenden vraagde het kind: welk dier drinkt den kostelijkften B 3 drank?  as nieüw magazijn drank? De geleerde zeide: de mensen ; neen! hervatte het kind: de mug, want die zuigt het bloed van den mensch. De tien* de vraag was: welke is de grootfte fpiegel? De geleerde zeide: de zon. Vergeef het mij, fprak het kind: 't is het oog van den mensch, daarin befchouwt zich de zon, de maan en de ganfche waereld. De geleerde ftond. befchaamd , en zeide: mijn kleine jongen ! wie heeft u zoo wel onderxegt? Het kind antwoordde: mijn Vader en mijne Moeder. De geleerde vraagde: hoe is hun naam? het kind zeide : mijn vader heet Waarheid , en mijn moeder Eenvoudigheid. Neen! nu moet ik fluiten; gij zult al met groot verlangen het einde van mijn bnet te gemoet gezien hebben ; is 't niet waar i ik groete u hartelijk; en wanneer gij mij meldt, dat het gefprek u genoegen gegeeven heeft, zoo zal ik u bij de eerfte gelegenheid het vervolg toezenden, waaraan de kleine W. nog werkt. Ik ben uwe, u altijd liefhebbende D. den ao OSt. 17., lisette. X. Brief.  voor, jonge juffrouwen. S3 X. Brief. Beste emilia! Ik zal nooit ophouden u en uwe zuster dank te zeggen voor de deelneeming in mijn noodlot, en voor de aanhoudende zorg, om mij te vervrolijken door aangenaame brieven. Zeg haar, dat het gefprek mij zeer behaagd heeft; ik heb mij grootelijks verwonderd over de fchranderheid van 't kind en de dwaasheid van de geleerden. Ik geloof niet, dat wij in ftaat zouden zijn, om een' dergelijken dwaas zulk een ftilzwijgen op te leggen , fchoon wij twaalf jaaren oud zijn. Bedank ook uit mijn' naam de kleine W. voor haare overzetting. In 't fransch zou het mij mogelijk zoo goed niet voldaan hebben als in mijne moederfpraak, dewijl ik hetzelve tot mijn verdriet nog niet geheel magtig ben ; en verzoek uwe zuster, dat zij mij binnen kort het vervolg zend , gelijk zij mij beloofd heeft. De koorts heeft mij weder verlaaten; ik heb ze ilegts twee dagen gehad; ik was ook zeer blijde over mijne herftelling, dewijk ik mij anders in de voorige week niet bijdengrooten vijver had durven begeeven, toen wij daarin lieten visfchen. Wij vingen, onder anderen, veele zeelten. Onze visfcher verli 4 haal-  sa NIEUW MAGAZIJN haalde mij bij die gelegenheid, dat de zeelt de geneesmeesteres der visfchen is , dewijl ze, eenige wond hebbende, de zeelt opzoeken , om hunne wonden tegen haar lijf te wrijven, 't welk met een taaij, doch zeer heilzaam (lijm overdekt is; en dat defnoek haar even zo min als andere visfchen ontziet, en dezelve verflind: ik en anderen klaagden over de ondankbaarheid van den fnoek. O! klaag niet, Juffer! zeide de oude braave man, de dankbaarheid moest zekerlijk eene algemeene wet bij alle leven* dige wezens zijn; doch daar bet voornaamlle onder de dierén dezelve overtreed, daar de mensch deeze wet niet opvolgt, zoo moet hij het ook zeer onverfchillig aanzien, dat de ftioek zijne weldoenfter verflindt. Verwondert gij u 'niet over de zedeleer van onzen visfcher? Maar gij kent hem immers? weet gij nog, hoe gaarne wij met hem fpraken, om dat hij zoo opregt was ? Zoo even brengt mij mijne moeder een' brief, om dien aan Mevrouw .5". in te fluiten. Gij zult zoo goed zijn om hem te bezorgen, als ook de nevensgaande regels van mij aan uwe zuster; en daarop beveelt zich in uw beftendig aandenken, uwe Fr. den 3 Noy» I7„ CAROLINA. XI. Brief  voor jonge juffrouwen. Hg XI. B r i e r. Waarde caromna! Ik heb u beloofd, het vervolg van 'tgefprek te zenden ; maar ik heb bevonden, dat het niet zoo fraaij als 't begin 's, en zal u dus, om uw geduld niet moeilijk te vallen, in deszeifsplaats, een kleine gefchiede nis verhaalen , die ik in de voorige week over tafel gehoord heb. Een Chimist droeg den Paus Leo X.een boek op, waarin hij beloofde, de kunst om goud te maaken te leeren ; waar voor hij een kostbaar gefchenk verwagtte. De Paus zond hem eene groote geldbeurs, die ledig was, met deeze woorden: Dat, dewijl hij goud maaken konde, hij verder niets noodig had dan een beurs , waarin hij het bij een raapen konde, welke hij hem hier mede toezond. t Ik moet u nu ook nog verhaalen, dat Mevrouw S. ons in de voorleden week een vacantiedag heeft gegeeven , en met eenige kostkinderen, die zich tot hier toe wel geB 5 dra-  a5 nieuw magazijn dragen hebben , na een landgoed van een haarer vriendinnen is geweest ; ik was ook onder dezelve, en vond daar voor de eerfte maal dat zuiver genoegen weder, dat ik, zedert ik van u en het aangenaam buitenleeven gefcheiden ben, nietgefmaakt heb; jaa ik was zoo vernoegd, dat ik onzen Dichter Poot nazong: Boe genoeglijk rolt het leeyen Des gerusteu Landmunt httn, Die zijn zalig lot, hoe Meen, Om geen koningskroon zou geeven I Laage rust braveert den lof Van het hoogjle koningshof. <—• Welige akkers, groene boomen, Malfüie weiden , dartel vee, Nieuwe boter, zoete mei, Iilaare ironnen, koele jlroomen, Frisfche luchten, overvloei Maaken 't buitenleeven zoet. Daar hadt gij mij moeten zien; 'er ontbrak niets meer aan, dan dat ik mijne vreugde  voor jonge juffrouwen. l"J de met u, beste vriendin! niet konde dcelcn. Vaarwel en denk dikwerf aan uwe D. den ii Noy. 17.. lis e t te. XII. Brief. Mijne waardfte carolina! O • hoe blijde ben ik , dat u de lastige koorts verlaaten heeft; ik was 'er reeds zeer ongerust over: want gij weet nog wel, hoe lang ik daaraan gelegen heb , eer zij affcheid van mij wilde neemen? Ik kan 'er nog niet, dan met fchrik aan denken. Ik bedank u ook voor de zoo juiste aanmerking van den opregten visfcher, ik wenschte, dat ik nog menigmaal met hem fpreeken konde; hij heeft mij zoo veel waarheden gezegd : groet hem van mij, en zeg hem, dat ik nog geftaadig aan hem denk, en aan zijne genegenheid voor mij ; en druk hem ten bewijze, dat ik niet ondankbaar ben, den nevensgaanden zestehalf in de hand. Ach! daar bedenk ik, dat ik u nog geene vraagen heb voorgefteld, zoo lang  StS nieuw magazijn lang als wij aan elkander gefchreeven hebben ; en dat is toch tegen onze belofte. Nu wagt, ik zal u de beide vraagen, die de Leermeester gisteren, bij het onderwijs in de gefchiedenis deed voorftellen , om u eene kleene tijdkorting te geeven. Vooreerst , wanneer is de Waereld gefchapen ? Ten anderen, op welken dag zijn de Engelen gefchapen? Zijn dat geen zwaare vraagen? Mijdagt, zwaar genoeg voor onze jaaren; wij hebben naauwlijks begonnen de beginzelen der fchoone wetenfchappen te leeren, of wij moeten reeds dat geen beftisfen, daar groote geleerden na gegist hebben; 'tis mij egter eene aangenaame bezigheid, dewijl ik moet nadenkenken. Als het u eene dergelijke bezigheid is, zal 't zeer lief zijn aan uwe D. den 18 Nov. 17.. emilia, XIII. Brief. Beminnenswaardig/Ie emilia! H oe kunt gij nog twijfelen, of de beantwoording der toegezonden vraagen mij eene aangenaame bezigheid zijn zoude ! Ik heb  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 0$ heb u daarom immers zelve verzogt. Ik leef immers eenzaam en treurig. Ik moet dus die dingen met het grootfte genoegen bij de hand neemen, die mij eenig tijdverdrijf verfchaffen kunnen, en ben udeswege den grootften dank verfchuldigd. Ik heb uwe beide vraagen ingezien, maar ik zal moeite hebben , om dezelve voldoende te beantwoorden. De eerfte vraag zal ik zoodanig , als Mevrouw Depouir mij leerde, wanneer zij mij bij mijne twijfelingen te regt hielp, beantwoorden. 'tls naamelijk allerwaarfchijnelijkst, dat de waereld in het begin van den herfsttijd gefchapen is, welke bij de jooden in de maand September aanvangt. Want vooreerst hebben toen alle boomvrugten hunne volle rijpheid gehad; en ten anderen, Word de tijd, waarop in 't heilig land de vrugten ingezameld wierden, de^ aanvang van 't j aar genoemd Exod. XXXIV: aa. en die was in September; waaruit men ziet, dat de oude aartsvaders met deeze maand het jaar begonnen , dewijl zij wisten , dat de waereld omtrent dit jaargetijde eenen aanvang genomen had. Nu kome ik tot de tweede vraag; ja! die kan ik u niet beantwoorden , want het ftaat mij niet voor, dat Mevrouw Depouir, bij het onderwijs, ons daarvan alles gezegd heeft; ik verzoek u dus, dat gij mij het antwoord daarop mededeelt, want ik ben 'er zeer nieuwsgierig na , en roeme uw geluk van de gelegenheid te hebben, om zoo veel ichoons  %Q nieuw magazijn fchoons te leeren ; doch ik ben ook verzekerd, dat gij aan uwe onkundige Vriendin nog verder gelegenheid zult geeven , om daaraan deel te neemen, want gij bemint mij, uwe F. den 24 Nov. 17.. carolin a. XIV. Brief. " Mijne zeer waarde lisette! Ik bedank u voor uwen laatften mij zeer aangenaamen brief; ik kreeg hem juist op een tijd, dat ik treurig en alleen was, ik las hem. De aartige gefchiedenis , die gij mij gemeld hebt, en de fraaije gedagten, waarmede gij zeer beknopt het vrolijk landvolk hebt afgemaald, beurden mij geheel op; en ik verheugde mij, dat gij nog fteeds het ftil genoegen der landbewooners boven het woelend gedruisch der ftad (lelde. Om u egter eenigermaate eene vergoeding te geeven, zal ik u ook eene gefchiedenis verhaalen , die ik laatst in een vermaakelijk boek vond, waaruit ik voor mijne moeder in deeze lange avonden moet leezen. De fpaanfche Gezant vraagde eens aan Eenrik den vierden, Koning \mFaank- rijk,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 31 rïjk, welken Minister hij 't hoogst waardeerde, ten einde hij met denzelven in onderhandelingen treeden konde? De Koning liet terftond zijnen Cancelier , den Heer Villeroi , en den Prefident Jeannink^mQn^ en zeide tegen den Gezant , dat hij hem gelegenheid geeven zoude, om ze zelf te leeren kennen. De eerfte gekomen zijnde , toonde hem de Koning eenige reeten in %en zolder van zijn vertrek, en zeide: Dit gebouw dreigt in te Horten; men is 'etniet zeker in; ik zal het terftond verlaaten , en mij na St. Germain oYFontaineblau begeeven. „ Heer Koning! antwoordde de Cancelier, gij kunt niet beter doen; dit gebouw zal invallen, en zijne Majefteitkan niet zonder gevaar daarin blijven". Hierop kwam de Heer Villeroi, dien de Koning het zelfde te kennen gaf. ,, Sire! antwoorde hij , men moet eens zien, men moet vooraf den^Bouwmeester laaten komen, en hem raadpleegen ". Eindelijk kwam ook de Prefident Jeanin ; hij befchouwde de reeten, en zeide: „zijne Majefteit! ik zie niets, waarover gij u kunt ontrusten; dit gebouw is zeer goed, en zal langer ftaan dan gij zult leeven". Zoo dra zij nu vertrokken waren, zeide de Koning tegen den Gezant: ,, nu kent gij mijne drie Ministers. De Cancellier zegt mij alles wat ik wil. De Heer Villeroi zegt mij niets, en de Prefident Jeanin zegt, 't geen hij denkt, en hij denkt altijd goed". Neen! nu moet ik u wel eene aangenaame  ja NIEUW MAGAZIJN me rust toewenfchen, want mijne moeder wil te bed gaan, dewiil het tien uuren flaat; zij groet u hartelijk door, uwe Fr. den 30 Nov. 17.. carolina. XV. Brief. Beste carolina! Jj[oe wel hebt gij deze vraag: wanneer is de waereld gefchapen? beantwoord ! ik kreeg uwen brief dingsdags avonds om zes uuren , en dus onder de les van den Uiaviermeester; ik liep terftond na:mijne zuster , die wegens zwaare hoofdpijn daar van ontilagen was, en las haar denzei ven voor, zonder op de jonge Juffrouw S. te letten, die bij haar was ; want zij had aan deeze verzogt, om van zes tot zeven uur, (.net uur, waarin men zich voor den anderen dag gereed moet maaken O bij haar wat te mogen werken, dewijl zij op haare kamer geftoord wierd. Uitgeleezen hebbende , zeide ik tegen mijne zuster: morgen zal ik baar antwoord op die vraag den Leermeester, in 't uur dat wij bij hem zijn, m ae tegenwoordigheid van alle de juffrouwen  VOOR JOJJGE JUFFROUWEN. 3$ yoorleezen. Op dit zeggen wenkte mij mijne zuster; omziende, zag ik de jonge juffrouw S. zitten, welke ih 'tboek, dat"ze voor haar had , rnet alle haare gedagten weggezonken fcheen te zijn, doch in een oogenblik ontwaakte, en tegen mij zeide: dat is èen keurlijke brief! ik verzoek hem tot eert model van u te mogen hebben, als ik veroordeeld worde , om eer. brief te moeten fchrijven , om mij daarin te oefenen ; ik ben verzekerd , dat dé Leermeester dan uitermaate verwonderd zal Maan» Mijn antwoord was : als ik van jongs af eene zoo groote opvoeding , als gij gekregen had, dan zou ik op uwe fpotternljen antwoorden, en elke zaak te gelijk volkomen beoordeelert kunnen. Doch daar ik heel eenvoudig op 't land ben opgebragt, 2oo behaagen mij de brieven mijner Vriendin , dewïil 'er geene gemaaktheid in is» Elk zijn fmaak ! viel zij mij iri de rede, maar ik verzóek u, dat gij die vraag morgen niet openlijk voorleest, gelijk gij voorneemens waart, anders zal ik overluid moeten lachgen. In mijn bijzijn, Mejuffrouw! 2eide ik, Haat u alles vrij; doch of het u ook in de tegenwoordigheid uWer opzienders vrij ftaat, laat ik aan uw oordeel over. De juffer maakte eene diepe neiging voor mij, en zeide : ik bedank u, Mejuffrouw! voor uwe zedekundige aanmerking, en ging de deur uit. O lieffte Carolina; wat baat alle weetenfchap, zoo men geen goedhart bezit! Den volgenden morgen kwam zij C niet,  54 KIEUW magazijn niet , om 't gebed bij te woonen. De Gouvernante liet haar de reden daar van vraagen, en kreeg ten antwoord, dat zij onmogelijk komen konde , dewijl zij van de ergerlijke ontmoeting van gisteren zeer zwaare hoofdpijn gekreegen had. Bij die gelegenheid had zij de vastgeflelde boete mede gegeeven, die een halven Huiver bedraagt, als men te laat komt; dewijl zij egter geheel wegbleef, en daar toe vooraf geen verlof gevraagd had, zoo liet de Gouvernante haar een Huiver afvorderen. Toen had gij moeten zien , hoe nieuwsgierig allen waren. Ik zelf; wantik kon mij in 't geheel niet verbeelden, dat ons gefprek van gisteren de reden daar van zijn zou. Wij gingen naar gewoonte, na Mevrouw,?.; daar dan Mademoifelle Esprit ons openlijk vraagde : of wij iets van de ergerlijke ontmoeting wisten, die de jonge juffrouw S. gisteren was overgekomen ? Wij antwoorden allen: neen! Toen 'hoorde het Mevrouw s., die zich daarover verwonderde en juffrouw S. beneden liet komen , om ze deswege te fpreken. Zij verfcheen met een zeer treurig gelaat._ Mevrouw S. vraagde haar, waar over zij zich gisteren geërgerd had. Zij keerde zich om, nam mij rustig bij de hand, leidde mij na Mevrouw S. en zeide: de juffrouw, die gij hier ziet, is 'er de oorzaak van. Dat begrijp ik niet, zeide Mevrouw S., hoe zoo ? Zij antwoordde: o Mevrouw! ik heb al lang over haar willen klaagen. 't Is mij ondoenlijk,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. §g lijk, langer met haar in vreede om te gaan; alle de jonge juffrouwen, (terwijl zij zich tot dezelve wendde,) zullen mij hierin gelijk geeven ; want die verdandelooze neuswijsheid, die zij in alle haare woorden vertoont , beledigt ten hoogden. Deeze gebruikte zij gisteren avond ook weder tegen mij, wanneer ik eenen brief aan haar van haare even zoo verdandige Vriendin gefchreeven, niet wilde prijzen, dien zij egter tot in den hemel verhief. Hier viel ik haar in de rede, en zeide : veracht haar evenwel niet, Mejuffrouw ! dat alles, waar van gij mij befchuldigt, is reeds te hard; ik verzoek alle deeze juffrouwen, dat zij thansvoor mijne opziendeis zeggen, of zij mij e'én eenige keer, op een' neuswijzen toon hebben hooren fpreeken. Ik zweeg eenige oogenblikken dil. Dewijl 'er egter niemand lprak, zoo verzogt ik 'er dezelve nog ééns om. Hierop begonnen de oudden onder haar te verzoeken, dat ik mij aan die jonge juffrouw niet dooren zoude, die wegens haare flechte denkwijs genoeg bekend was. Hierover geraakte de juffer S. zoo buiten haar zeiven , dat zij op de tanden knarste. Doch de woorden van Mevrouw S. deden haar wéér bedaaren, wanneer die tot haar zeide: gij hebt het in de kunst van veinzen tot hier toe vergebragt, maarthans maakt gij u in ééne keer bekend. Zij zag mij aan als of zij wilde zeggen, dat ik nog verder zoude fpreeken. Ik vraagde haar daarop, of ik het voorval van gisteren verC a hea-  30* NIEUVV MAGAZIJW haaien mogt. Op haare toeftemming verhaalde ik alles van woord tot woord. Mevrouw S. ftond verbaasd, en gebood haar, toen zij mij van eenige onwaarheden wilde befchuldigen , te zwijgen, en zeide tegen haar i Mejuffrouw! indien gij nog dien naam verdient, vergroot uwe fchuld niet, gaa te rug op uwe kamer. Verkies dezelve tot de plaats, om uw hart geheel in ftilte te beproeven. Gij zult het, zo gij u zelve niet vleijen wilt, zeer affchuwlijk vinden. Ik geef u daar toe drie dagen tijd, en verwagt dan de ftraf voor uwe misdrijven. Ik had betere vrugten van uwe goede opvoeding gewagt, dan gij mij op 't oogenblik getoond hebt. Begrijp, dat uw hoogmoed u thans geheel beheerscht heeft ; gij zoud u anders niet, bij deeze gelegenheid , in de tegenwoordigheid van mij en alle de juffrouwen, ver beneden die lieden vernederd Jhebben , die ons om loon moeten dienen, die mogelijk bij u in groote verachting zijn, en welke mij wanneer zij redelijk denken, gelijk veelen hunner waarlijk doen , veel waardiger zijn dan gij. Maar dit is dereden , dat gij den waaren hoogmoed niet kent. Zij hield op met fpreeken en zag haar fcherp aan; 't geen haar aankondigde, dat het nu tijd van te gaan was, zij ging. Het fmertte mij , haar zoo befchaamd gemaakt te zien, en ik verzogt daarom Mevrouw S. •haar de ftraf kwijt te fchelden. Zij klopte mij, met groot bewijs van liefde op de fchouder, en zeide: neen, lieve juffrouw! voor  VOOR JONGE JUFFROUWEN. J» voor deeze keer verzoekt gij te vergeefs. In elk ander geval zal ik eene voorfpraak voor ééne uwer Vriendinnen gehoor geeven, maar alleen in dit niet; want hetgeen uit een boos hart fpruit, is niet te verge'even, vóór dat' het geftraft is. Neemt allen dit voorbeeld in opmerking, Mejuffrouwen ! doch hier zeide zij tegen mij, moet ik u een' regel der voorzigtigheid geeven. Maak in 't vervolg niet aan allen bekend, ?tgeen uwe Vriendinnen betreft. Want is het eenig goed, dan doet gij de nijd opkomen, die geheel ftil rusten zal, wanneer gij haar niet zegt, dat 'er nog betere in de waereld zijn dan zij. Is het eenig kwaad , dan maakt gij haar blijde; want zij is verheugd , als zij eens anders rampfpoed verneemt, alleen om dat die redelijker denkt, dan zij, Ik bedankte Mevrouw S. voor deeze les. (Ik was nogthans in dit geval onfchuldig , om dat ik de jonge juffrouw S. niet gezien had, toen ik uwen brief vóór mijne zuster las.) Daarop moesten wij affcheid van haar neemen, om de les in de Gefchiedepis te hooren. Bij deeze gelegenheid overhandigde ik den Leermeester het antwoord , dat gij op mijne toegezonden vraag gegeeven had- Het droeg zeer de goedkeuring weg; zoo dat hij mij zelf* verzogt, wanneer hij het vooraf geprezen, had , dat wij ons met zulke fraaije zaaker» bezig hielden, u te fchrijven, dat het hem aeer wel bevallen was. C3  38 NIEUW MAGAZIJN Nu wilt gij, dat ik afbreek, en dat het antwoord op de andere vraag tot den volgenden brief uitftelt, p uwe D. den f Dec, 17., emilia. XVI. Brief. Zeer beminde emilia! f~Jet is mij grootelijks leed geweest, dat gij om mijnen wil zoo veele onaangenaamheden ontmoet hebt. Wat kwaad kan toch nijd en Iaage hoogmoed niet uitregten .J En welk eene ergernis moet het niet aan de goede Mevrouw S. geeven , dat zij dagelijks , bij 't geeven der beste opvoeding aan deeze juffers, zoo veel gebrekkigs ziet? Ik zeide den voorigen avond tegen mijne moeder, wanneer wij juist daar van fpraken, dat ik, wanneer ik één van de medemakkers van deze jonge juffrouwen was , alles zou aanwenden, wat mij de liefde van Mevrouw S. deed verwerven ; en zij zou mij zeer liefhebben. Mijne moeder antwoordde daarop , dat ik haar flegts in de plaats van Mevrouw S. Hellen moest, en mij bevlijtigen, om haare verdere liefde te winnen. Zij kon dezen toeleg met meer recht  VdGR JONSE JUFFROUWËN. 39 •recht van mij vorderen, dan Mevrouw S. Ik viel haar om den hals, en beloofde haar met hand en mond , mij zoo te zullen gedragen , dat zij nooit reden van ontevredenheid over mij hebben zoude. Want wat kan ons zeiven meer voldoen, dan verzekerd te zijn , dat onze ouders en opzienders met ons te vreede zijn. Mijn broeder, van wien ik gisteren een brief van flegts weinige regels ontfing, verzogt mij daarin, dat ik uwen waarden broeder voor hem om verfchooning zou vraagen , dat hij zijnen vriendelijken brief nog niet had beantwoord. Hij moest hem nog flegts veertien dagen tijd geeven ; dan zou hij eene zeer omftandige befchrijving van 't geen hij begeert van hem bekomen. Daar ontbreekt hem verder niets, dan eene goede inrigting van zijnen tijd; welken hij zich eerst wil bezorgen, dewijl hij'er geen* heeft, om iets voor zich zelv' te verrigten. Zekerlijk is het eenfterk verfchil, een groot fchool, of flegts bijzondere leeruuren waar te neemen. Gij- zult dus wel zoo goed willen zijn, om dit te verrigten voor uwe Fr. den n Dep. I-/.. CAROLINA, C 4 XVII. Brief.  4© nieuw magazijn j ■ '— ,i XVII. Brief, Waardfte carolina! Ijt bedank u voor de fraaije gefchiede* nis, die gij mij in uwen laatften brief gefchreeven hebt. Zij kwam mij aanftonda te pas; want de beurt was aan mij , iets over tafel te verhaalen. Ik verhaalde ze, en zij behaagde aan allen. Ik zal u thans, in vergelding daar van ook iets van onze geleerde gefprekken, die de leermeester zomtijds met ons houdt, melden. Laatst vraagde hij ons: welke toch de eerfte fpraak geweest is, of hoe die geheeten heeft , welke Adam en Eva in 't Paradijs gebruikt hebben. Wij konden dat, gelijk gij ligt kunt denken, niet beantwoorden, maar verzogten hem, dat hij het ons zou zeggen; fchoon de jonge Heer van G. wilde bevveeren, dat de hollan,dfche de eerfte fpraak zij; dewijl hij het eens geleezen had. Ta! gij hebt gelijk, zeide de Leermeester. Eenige geleerden , inzonderheid Becanus, hebben het in ernst yoorgegeeven.' Veele zijn egrer ook van gevoelen, dat de eerfte fpraak niet meer in gebruik is, maar geheel verloren gegaan. Andere wederom houden de Hebreeuwfche , Griekfche , Chaldeeuwfche, Arabifche, Armemjfche, Egijptifche, \ Chi-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN, 41 Chineefche en Ethiopifche fpraak voor de eerfte; en 'er is bijna geen volk in het oosten , dat zijne fpraak niet voor de eerfte hield. Onder alle deeze fpraaken nogthans word aan de Hebreeuwfche de eer gegeeven, van de eerfte -te zijn; gn wel om deeze redenen. Vooréérst hebben alle riaamen van menfchen en plaatzen, vóór den zondvloed, hunnen oorfprong van dezelve: bij voorbeeld, Adam wierd rood genoemd , omdat hij van eene kleurige en roodachtige aarde , die in 't Hebreeuwsch Adam heet, gefchapen is: de naam Heva ftamt af Van Chajah, hetleeven; enz- Ten anderen is de natuur en aart van elk dier in deeze fpraak zeer duidelijk uitgedrukt; en bij gevolg zal Adani ze in 't Paradijs gefproken hebben; tot deeze gedagte brengt ons Gen. II: 19. En ten derden; in alle andere taaien zijn 'er nog eenige fpooren der Hebreeuwfche overgebleven. Bij voorbeeld; Ztus beteekent in 't Grieksch hetzelfde, als Cham in *t Hebreeuwsch ; te weeten, heet, kookend. Jupiter of Joyis komt af van 't Hebreeuwfche Jova of Jehova; Japetus is Japhet; Neptunus komt af van 't HebreeuwfcheNephta, uitgeftrekt worden; enz. Wij kwamen toen nog van allerhande zaaken te fpreeken. Het geeft ons altoos genoegen, als hij' ons met zulke dingen onledig houdt, die eigenlijk flegts eene bezigheid voor de mansperfoonen zouden zijn Ik verzeker u, dat onze jonge Heerendaaronde* achteloozer zijn, dan wij; en wanC g neer  43 nieuw magazijn neer wij dergelijke onderzoeken flegts tot een tijdverdrijf onder handen neemen, zoo kan ik niet zien, waarom wij niet een gelijk recht met de mansperfoonen daar toe hebben zouden. Groet uwe moeder on* derdaniglijk , en blijf gij alle genegenheid, behouden voor, uwe D. den 12 Dec. 17,. emilia. XVIII. Brief. Geliefde carolina! ]Vj[ijn broeder zegt u grootelijks dank voor het medegedeelde berigt omtrent uwen waarden broeder. Hij is 'er zeer blijde me* de. Op de vraag: op welken dag zijn deEngelen gefchapen? zal ik nu het antwoord laaten volgen, 't geen ik u nog fchuldig ben. Ik moet u egter vooraf nog belijden, dat geen van ons die vraag beantwoorden konde, hoe fterk wij daar over dagten; de Leermeester moest ze dus zelf beantwoorden. Men vermoedt, dat d$ Engelen opden eerlten dag der waereld gefchapen zijn. Men meent daartoe eenigen grond te vinden in de woorden, Gen. I: ï. voorkomende; daar, in 'twoord Hemel, de woonftede der Engelen mede zou begrepen zijn, Judas vs.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 43 vs. 6; ook word er gezegd : De Aarde, doch niet de Hemel, was woest en ledig; en daaruit zou men mogen befluiten, dat God dat heerlijk gewest, te gelijk met alle zijne inwooners , zijn geheel weezen gegeeven heeft. Daar bij wil men, dat Job getuigd heeft, XXXVIII: 4. voor de Engelen , die kinderen Gods genoemd worden , dat zij God reeds gepreezen hebben , toen dezelve de aarde grondde. Daar hebt gij 'tganfche antwoord. Wilt gij nog weeten, hoe 't met die jonge juffrouw gefteld is ? Ik zal 't u zeggen: zij verwaardigt zich niet, om mij aan te zien, even als of't mijne fchuld was , dat zij wegens haar flecht gedrag is befchaamd gemaakt, en nog heden befchaamd wordt; want fchoon zij haare ftraf ontfangen heeft, zoo word egter bij alle gelegenheid haar nijd en hoogmoed afgefchilderd , 't geen haar altoos fterk fchijnt te verdrieten. Ik wenschte in ernst, dat ze flegts ééns eenig gevoel van vriendfchap wilde aanneemen. Ik ben haar te gemoet gekomen, en heb alle mogelijke gelegenheid gezogt , om haar eenigen dienst te bewijzen : want ik wilde gaarne in vriendfchap met haar omgaan; daar ik egter zie, dat zij mij zeer laag behandelt, zoo zal ik ze laaten loopen, en God om haare bekeering fmeeken, gelijk Mevrouw S. zelve ons daarom verzogt heeft. Ik zal u, eer ik eindige , nog iets tot eene kleine tijdkorting opgeeven; gij moest, als't ubehaagt, eene korte fchets van Jacobs leeven maaken.  44 nieuw magazijn ken. Dit was ons laatst ook gegeeven, en elk onzer had het anders opgefteld. Wat verrigt toch onze oude braave visfcher ? Ik verzoek, dat gij in een' vólgenden iets van hem meld aan uwe D. den ai Dec. 17.. emilia. XIX. .Brief. Zeer waarde emilia! Ik weet niet, hoe ik zoo vergeeten heb, u iets verder van den openhartigen visfcher te fchrijven, en ook, hoe hij den festehalf die uwe weldaadige hand hem door mij befchikte, heeft aangenomen; daar ik nogthans verzekerd ben, dat gij iets van dien aart met genoegen leest. Nu vergeef het, ik zal terftond mijn verzuim innaaien. Gij had flegts het gezigt moeten zien, dat hij toonde; de traanen die hij daar over ftortte; de beevende hand gevoelen, waar mede hij dien aannam ; en de 'weinige , fchoon nadrukkelijke woorden hooren, die hij daar bij fprak ; ik geloof, dat gij hem nog e'éns zoo veel zoudt gegeeven hebben. Hij zeide : hoe! denkt dan dat goede juffertje nog aan mij, armen ouden man? Zeg haar  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 45 haar toch duizendmaal dank daar voor uit mijn' naam. o God ("terwijl hij ging zitten,) zegene haare jeugd en ouderdom! Ik was zeer getroffen, zoo dat ik vol aandoening na binnen liep, en aan de huishoudfterverzogt, dat zij mij een ftuk koud gebraadert vleesch zou geeven ; doch zij wilde dat niet krijgen, en verontfchuldigde zich met te zeggen , dat het geen 'er nog overig; was, reeds tot de avondmaaltijd beftemd was. Ik zou zelve gaarne na mijne moeder gegaan zijn, om het te vraagen ; doch dewijl des Predikants vrouw bij haar was, wilde ik dat niet doen ; het had bij die Juffrouw te kostbaar voor deezen man kunnen zijn; een ftuk roggenbrood zou naar haar gedagte (want gij kent immers des Predikants vrouw ;) Voor hem ook goed geweest zijn. En in 't algemeen volgde ik hier de les, die Mademoifelle Depouir ons geduurig gaf: (en gij u 0ok nog wej zult herinneren.) Geef nooit, was haar zeggen, iets aan een' arm mensch, zo gij 'tvermijden kunt, in 't bijzijn van andere lieden : want anders ontfangt gij, door de loftuitingen van die omftanders, uwe vergelding voorde weldaaden ; en gij befchaamt te gelijk den armen, als gij hem bij elk een laat gevoelen, dat hij uwe weldaaden floodig heeft; en te meer, als hij van een goede afkomst is: geef, zonder van anderen, gezien te worden , en met minzaamheid; dat ziet God, en ziet God gaarne; en dan moogt gij vergenoegder zijn, dan wanneer het  4<5 NIEUW MAGAZIJN het ieder ziet. Ik ging dan weder na de huishoudfter, verzegt ze nogmaals, dat ze mij 't ftuk gebraaden vleesch zou geeven, en iets anders in deszelfs plaats , tot het avondeeten zou laaten klaar maaken , en nam de verantwoording daar van bij mijne moeder op mij. Zij gaf het mij, maar met deeze aanmerking , dat dezelve zekerlijk misnoegd zou zijn. Ik was blijde, dat ik het had, liep fpoedig na mijnen visfcher, dien ik nog op de plaats vond zitten, daar ik hem gelaaten had. Ik zeide tegen hem: goede oude man! daar hebt gij een ftuk gebraaden vleesch, "eet het heden, en wél mag 't u fmaaken. Toen rolden 'er eenige traanen langs zijne wangen; hij zugtte en zeide: Ach! braave juffer! gij overlaad mij met weldaaden. Kon ik daar voor maar jets voor u doen! Nu, God zal 't vergeld den. Ik verzogt hem daarop , dat hij mij iets verhaalen zoude. Wat zal ik u verhaalen? zeide hij. Vertel mij iets van den walvisch, antwoordde ik hem, en of die in de daad zoo groot is, als men denzelven befchrijft. Ja! dus begon hij, men vind verfcheiden zoorten van walvisfehen; de Groenlandfche is eigenlijk de grootfte. VeeIe fchepen gaan 'er jaarlijks uit verfcheiden onzer Hollandfche zeehavens, op de walvischvangst uit; in mijne jeugd ben ik ook daarmee uit geweest. Zij zoeken de walvisfehen op, tot aan de kusten van Amerika. Wanneer de fchepen aan de plaats geko* men zijn , daar zij willen visfchen , dan ber-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 47 bergen zij eenige zeilen; op de mars houd een matroos de wagt, en zoo dra hij eert' walvisch ontdekt, zoo geeft hij de harpoeniers kennis daar van. Het fcheepsvolk verdeelt zich terftond in de floepen, en roeit met fpoed den ontdekten walvisch te gemoet. De harponier ftaat met het harpoen , zijnde een tweefnijdend ijzer , gelijkende na een pijl en zeer fpits, voor aan in de floep, en is aan duizend gevaaren bloot gefteld: want de walvisch flaat met zijn' ftaart en vinnen, als hij gewond is ; en dus kan zulk een harponier ligt geraakt, en de floep omgeworpen worden. Men bereikt het best zijn doelwit, als het harpoen in den rug geworpen word, daar hij 't meeste fpek heeft. Aan den kop kan men hem niet gemakkelijk treffen [; want hij is zeer op zijne hoede, als hij vervolgd word. Als 't dier nu merkt, dat het gewond is, neemt het de vlugt, en gaat onder 't water. Dan worden de lijnen langer gemaakt, door de eene aan de andere te binden , en de floep volgt. Het dier komt nu en dan wéér boven, om adem te haaien, en eenig bloed te ontlasten ; als dat gebeurt , roeit men fpoedig met de floep nader na het zelve toe, en tragt het met lanzen en harpoenen verder te dooden; waarbij men dan voorzigtig de doodelijke Hagen vermijden moet, die het met zijn' ftaart en vinnen kan uitwerken. De andere floepen , die altoos ♦aardig zijn , komen 'er dan op af, om den gedooden visch te helpen aan boord bren-  48 NIEUW MAGAZIJN brengen. Als hij dood is en zinkt, moet men de lijnen afkappen, op dat hijdefloèp niet na den grond trekke; want het is beter den gedooden visch met alle lijnen, dan de floep te verliezen. Doch als men den walvisch aan 't fchip kan brengen, zoo word hij met groote kettingen aan e'é'n van deszelfs zijden vastgemaakt; waarop terftond de fpekfnijders hem aantasten, die laarzen aan hebben met ijzere tanden van onder voorzien, op dat zij niet zouden afglijden; en die ook nog met een lijn, om hun lijf vastgemaakt, bij-'t fchip gehouden worden» Dan trekken zij hunne daartoe gefchikte mesfen uit; en fnijden met dezelve het fpek van den walvisch ; 't geen terftond in 't fchip gebragt, en in vaten geborgen word, om 'er vervolgens de traan uit te kooken. Ik had den braaven ouden man nog gaarne langer aangehoord; maar ik^wierd bjj mijne moeder geroepen , die mij wegens t ftuk vleesch wilde fpreeken. Ik zeide haar, tot wat einde ik het mij van de huishoudfter had laaten geeven. 't Is goed, zeide zij, dat gij u zoo gehaast hebt, om eer* arm man te verkwikken; doch het moet in 't vervolg met meer voorzigtigheid gefchieden, want het was het uwe niet, dat gij hem gaf. In 't toekomende, beste vriendin ! zal ik 't beter .aanleggen , en flegts van 't mijne geeven. Ik bedank u voor 't geduld , om dezen brief door te leezen, en voor 't antwoord, dat gij mij ge-  voor jonge juffrouwen. jfy gemeld hebt; en blijf gij nog fteeds degenegen vriendin, uwer Fr. den f Jan. 17" carolina^ N. B. Dewijl deeze brief reeds te lang is geworden, zoo zal ik het opgegeevene in den volgenden brief aan uwe zuster zenden. Vaarwel! XX. Brief. Hoog geachte lisette! W at doet gij toch'uwbêst, om alle mij» ne begeerten te vervullen ! Naauwlijks verzoek ik iets van u, of ik ontfang het ook reeds. Ik weet niet, hoe ik voor deezé groote zorgvuldigheid, die gij jegens mij betoont, genoeg dankbaar zal zijn. Geef mij daartoe flegts. gelegenheid. Ik zal nu mijne belofte volbrengen, daar in beftaande , dat ik het Ieeven van Jacob kortelijk affchetze , 'tgeen mij uwe zuster tot mijne uitfpanning heeft opgegeeven, en in deezen brief ter neder ftelle. Het begint dus: Jacob, naderhand Israël genoemd,- vlugt* te na Mefopotamia , daar hij Laban twintig jaaren gediend heeft. Zijne vier vrouD' wéa  HÏBUW MAGAZIJN wen waren Lea en Rachel, de dogtera v*t* en en Zilpa, haare dienstmaagden. Met dezelve heeft hij twaalf zoonen gewonnen , naamehjk Ruben , Sitncon, Levi, Ju Ja , , Wf»*r' G* omdat zn het leeven van Jacob zonder bevel had befchreeven, en wel zoo net, volgens haare jaaren, dat wij grootere ons bijna moesten lcnaa> men; doch de drie andere, om datzij t allerbest gemaakt hadden. De prijzen worden van het boctegeld genomen , waar van ïlc a reeds eens verhaald heb, en aan diegee- nen  ^oor jonge juffrouwen. g£ nen gegeeven, welke het onderwerp, dat ons, om elk vierde deel jaars inzonderheid, opgegeeven word, het best behandeld hebben, en ook bij het examen, dat te gelijk gehouden word, voldoen ; welke egter niet in geld, maar in andere nuttige dingen beftaan; bij voorbeeld, in boeken of ealantenen. Hier wilde ik afbreeken ; doch ik aagt , u nog deeze kleine gefchiedenis te moeten verhaalen. Een Gasconjer klaagde aan een' zijner vrienden, dat hem het ééne oog zoo zeer deed ; en vraagde hem, of hij geen middel wist, om die pijn weg te neemen. Ja ! zeide de vriend ; voor een jaar had ik zwaare pijn in een' tand. Ik liet hem uittrekken , en terftond hield de pijn op. Ik raad u, dat middel ook te gebruiken. _ Ik bedank daar vriendelijk voor; en heb ik geen gelijk ? Gij bedankt opk. Groet uwe moeder, en vergeet gij V. den 12 Jan, 17" emilia. D % XXII. Brief. f  sueüw maoazij» XXII. Brief. Lieve carolina! "Wat verrigt gij? Hoe vaart gij? Ik ben nog zoo werkzaam met de verdeeling van den mensch « die wij heden overwogen hebben , dat jk 'er u in dezen brief ook mede onderhouden zal. Ik ben, onder het krijgen van de les, regt boos op mi] zelve geweest , dat ik 'er nog nooit om gèdagt beb, mij als mensch te befchouwen. De mensch is 't edelfte en voortreffelijk-» fte van Qods fchepzelen , onder alle zigtbaare weezens , om deeze vier redenen ; vooreerst, om dat hy na Gods gelijkenis is gefchapen » ten anderen, dewijl God hem heerfchappij heeft gegeeven over alles , wat hij ziet ; ten derden, om dat hij door Gods zoon verlost, en deszelfs medeerfgenaam is; en eindelijk, dewijl God hem eene redelijke ziel heeft gegeeven. Deeze mensch nu is van God uit her ftof der aarde gemaakt, en beftaat uit lighaam en ziel. Het menfchelijk lighaam en deszelfs leden beftaan wederom uit vel, vezelen, vleesch, been, kraakbeen, bloed, zenuwen enfpieren. Het ganfche lighaam van den mensch kan dus in drie hoofddeeleh verdeeld worden, in het hoofd, het lijf en de uitwen-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. #J dige deelerr. Het hoofd heeft wederom intn uitwendige deelen; de uitwendige zijn het bekkeneel, het gezigt en de ooren. Tot her bekkeneel worden het voor- en agterhoofd , de flagen , de kruin , en d« hairen gerekend. Omtrent het bekkeneel merkt men aan , dat het bij kleine kinderen niet geheel digt is, maar met den tijd eerst toewast; weshalve men mèt dezelve voorzigtig moet omgaan , om ze niet te kwetzen. De flagen van 't hoofd zijn zeer dun, en kunnen niet veel verdragen. De hairen zijn den menfchen eén cieraad, en alle van God geteld i Matth. X: 30. Zie l dit heb ik voor mij zei ven , onder de les, opgefchreeven, om dat het geoorloofd is; maar verder zijn wij thans niet gekomen { als 't u egter bevalt, dan zal ik u aanftaanden woensdag het vervolg zenden. Voor dat ik deezen fluite, wil ik u nog vraagen, welke doodftraffen bij dejooden, onder het oude verbond, in gebruik zijn geweest? Ik ben verzekerd, dat het u altoos tot vermaak ftrekt, u met zulke zaar ken bezig te houden , welke veelen van ons geflacht en onze jaaren meenen, dat onnoodig zijn. Gij zult vraagen : of ik in een' ouderdom van twaalf jaaren, reeds zoo veel ondervinding heb? Ik antwoord u regtuit: ja! want bij de bezoeken, die wij gewoon zijn te krijgen, of af te leggen , leeren wij dikwijls menfchen kennen, welke het zich tot fchande rekenen, of die gelooven, dat 'er de gezelligheid doorlijd, D 4 als  0 nieuw MAGAZIJN als hunne gefprekken over gefchiedkundi? ge , zedekundige of andere onderwerpen gingen; bij voorbeeld , over de huishoudkunde en dergelijke ; maar die 'er eer in Hellen , hun nijd over 't geluk Van anderen te toonen , derzelver leevenswijs te bedillen, enz.; daar hen nogthans de omftandigheden en gefteldheid van die geenen onbekend zijn , die dezelve voeren, of wel zeer kwaad zijn voorgefteld ; waar van ik altoos het verfoeilijklte vind , dat men de eer en den goeden naam van anderen verkort. Mevrouw S. zegt: zulke lieden vergeeten dat zij Christenen zijn, of fchaamen zich liever, het in 't openbaar te toonen. Hierbij denk ik altoos aan Geljlert, die vraagt: Heeft norfche afkeerigheid, die geen gezelfchap duld,, Maaralle menfchen fchuuwt, ooit's Christcns hart vervuld 1 Neen; hij geniet, met lust, en zonder liartsweerjireving , 't Geluk van mensch te zijn, 't geluk der zaamenlceving , ' God fchiep hem niet tot druk. Men noodig' hem tot vreugd ■ Hij fchertst met fijn vernuft, wordbij den wijn verheugd; Vind lust'in 'ifnaarenfpel; en 't'ftreelt bemin uw wezen De gulle blydfchap , in uw oog de tuin te leezen. Zelfs is 'dit vreugdgevoel in 't maatig vreugdgenot : Een dankïrkentnis voor genooten gunst van God, Thans  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. tfj Thans is hij blijde, op dat hij morgen met meer kragten Zijn pligt als Burger en als Christen moo ' betragten. Zelfs midden in 't vermaak fielt hij zich perk en maat. Doch zo uw omgang flegts in los geklap bejlaat; In nuttlooze ijdelheen, dfe.a'waazen 'thartyerrukken; In loos vernuft om de eer van andren te onderdrukken; Is 'f enkel vleizucht; is 't de lust, waarin gij blaakt Tot pragt, tot bal en fpel, die u welfpreekend maakt, Dan fchuuwt hij uw gefprek, zijn tijd kan 't nietgehengen ; Hij is te wijs om dien niet eedier door te brengen. Noemt gij 'twelleevendheid, als ge , om niet fluursch te zijn , In woeste uitfpoorighe/n, in 'tzwelgen van den wijn, Of in yermeetlen fpot u wakker hebt gekweeten, Dan is de Christen geen welleevend man te heeten. o Beste Vriendin! Laaten wij Christenen zijn -, en als Christenen handelen. Neem het ïrieine inleggende gefchenk gunlligaan, gejhaakt door de eigen hand uwer, , u altoos liefhebbende D. den 17 Jan, 17" li se t te. D5 XXIII. Brief.  58 nieuw mac-azijm XXIII. Brief. Beminnelijke emilia! "Jk bedank u voor de goedheid, om mijl gefprek met den braaven Visfcher, en 't geen verder daarbij voorgevallen is, zulken aartigen titel te geeven; 'tis mij lief, dat eenige mijner verrigtingen uwe goedkeuring weggedraagen hebben , en inzonderheid , dat ze aan Mevrouw S. behaagd hebben. Die beminnenswaardige Dame ! verzeker haar toch ten fterkften van mijne achting en liefde, en zeg haar , dat ik mijn best zal doen, oro geftadig deugdzaamer te worden; dewijl zij gaarne ziet, dat het getal der braaven vermeerderd word. Mijne moeder, van welke ik u hartelijk moet groeten, vond zeer groot genoegen in de prijzen; zij zijn, was haar zeggen , fterke aanmoedigingen tot naarftigheid; de ganfche inrigting van Mevrouw S. behaagthaarover't algemeen. Ik wenschte flegts, dat haar welgevallen zoo ver ging, dat zij mü aan dje inrigting ook deel liet neemen ; mogelijk nog! ik geef alle hoop nog niet op. Ik blijve u ook dankbaar, beste Vriendin! voor het aantoonen der misflagen, die ik in de befchrij ving van Jacobs feeveu begaan heb; toon mij dezelve altoos, al»  VOOR JONOE JUFFROUWEN. 59 lts Ik 'er eenige bedreeven heb: wantik verheug mij deswege , u tot eene vriendin te hebben Ik zal in 't toekomende, wanneer ik weder eene leevensbefchriiving opftel, meer opmerkzaamheid gebruiken. Gij hebt mij eene aartige gefchiedenis verhaalt; ik zal 'er u ook eene mededeelen: doch of gij bij de ïeezing derzelve zoo lachgen zult, als ik bij de uwe, twijffel ik fterk. Nicephorus, Keizer te Conflantinopel, was een zoo gierig Heer, dat hij de onderdaanen tot op 't hemd toe uitkleedde , verfchoonende zelfs de kerken en kloosters niet. Wanneer hij eens van een'rijken boer hoorde, zoo liet hij denzelven bij zich ko« men, en vroeg hem, hoe veel goud hij bezat ; en, opdat hij de waarheid verneemen zoude, zoo liet hij 't hem met een eed bevestigen. De boer zwoer, dat hij honderd ponden had. De Keizer hield zich, als of hij 't niet gelooven konde ; en liet het hem daarom haaien, om het te zien. Toen de boer 't nu bragt, nam 'er de Keizer negen» tig ponden af, en zeide: om uwen ftaat te voeren hebt gij nog genoeg ; maar ik heb wat meer noodig Hij liet hem egter dien dag mede aan tafel eeten. De goede boer heeft ligt in zijn ganfche leeven nooit weder eene zoo kostbaare maaltijd gedaan. Hoe gedraagt zich de jonge Juffrouw S. ? Gij hebt mij lang niets van haar gemeld: begint zij thans wat vriendelijker te worden ? Is 't u ook bekend, dat onze Predikant aan heete koortsen zeer ziek ligt ? Zijv  ©o - nieuw magazijn Zijne vrouw is zeer bedroefd ; want zij verbeeld zich dat hij fterven zal ; mijne moeder troost haar geftadig., zoo veel zij kan; en op haar bevel moet ik ze ook alle dagen bezoeken; geloof mij, dat ik bitter fchrei, zoo lang ik daar ben ; want gij weet, dat ik niet kan zien weenen. Deeze winter is , over 't geheel genomen, een droevige winter voor mij : 'tzal mij dus geruster maaken, als gij nu en dan, bij uwe aangenaame tijdkortingen , aan de treurige dagen denkt van, uwe Fr. den fen , die gij mij aanbiedt, en nog zeven guldens daarbij, van nu af, van mijn vaderlijk erfgoed laaten aftrekken, dan deeze zoo nuttige briefwisfeling afbreeken: want telfs uit uwen mond heb ik ze nuttig hoo- ren noemen. Ik verwonder mij m de daad  NIEUW MAGAZIJÏt daad over de ftandvastigheid , waar me* gij 'tgeld van de hand wijst , zeide mijn oom; en dewijl ik zie, dat gij wijzer zijt dan uw voogd , zoo zult gij dat zakgeld maandelijks van mij krijgen; gij zult ook fchrijven, en wel altoos een compliment van mij; want ik houde veel van die jonge Juffrouwen. Toen was ik in eenoogenblik weer blijde, en bedankte hem met de tederde omhelzing voor zijn gefchenk ; ik had reeds in den aanvang mogen denken » dat hij met mij boertte, dewijl ik hem ken? gij kent hem ook; ik denk nog dikwijls met genoegen aan de kleine gefchillen, die gij wel met hem had; doch omdat hij zoo ernftig met mij fprak, zoo geloofde ik het. De verdeeling van den mensch, dié gij mij gezonden hebt , heb ik met genoegen geleezen ; zend mij, volgens uwe belofte, het vervolg. Gij vraagt mij: welke doodftraffen bij de jooden , onder her oude verbond, in gebruik zijn geweest? Ik antwoorder vier; de fteeniging, de worging, de verbranding en de onthoofding. Het oppergerecht gebruikte de drie eerfte , en de Koning de laatfte, die de misdadigers met het zwaard liet ftraffen. Ik vertrouw, dat gij mij in 't vervolg wel zeggen zult, of ik goed geantwoord heb. Ik bedank u ook zeer vriendelijk voor de fraaije beurs, die gij zelve geborduurd hebt; het is een teken , dat gij dikwijls om mij denkt; gisteren na Mevrouw van C. rijdende, nam .ik ze mede, en haare  voor jonge juffrouwen. 6"j te dogters, die gelijk gij weet, zeer goed borduuren, en het ganfche gezelfchap, dat daar tegenwoordig was, vonden ze ongemeen mooi. De oudfte jonge Juffrouw bood aan, éénmaal ter week over te komen, om mij tót borduuren te leeren ; ik nam het wel met veel dank aan , dewijl ik zag, dat mijn moeder 'er zeer mede in haar fchik, en het ook weer eene gelegenheid was, om iets te leeren; doch openhartig gefproken, dan was het niet met mijn volkomen genoegen, om dat ik weet, dat het niet uit zuivere vriendfchap gefchied, maar dat zij zich verheugen kan, dat zij bekwaamer is dan ik : 'tis dus niet te verwagten, dat ik immer met haar een verbond zal opregten * gelijk gij tot ftand gebragt hebt met uwe Fr. den a8 Jan. 17.. carolina. XXV. Brief. Beminnenswaardige carolina! ^ïijne zuster is ziek ! zij heeft zeer zwaare hoofdpijn en hartkloppingen , en ligt te bed : met verlof van Mevrouw S. **a Jk heden. den. ganfchen middag bij haar. Ma-  64 NIEUW MAGAZIJN Mademoifelle Esprit bezogt ons juist in '* uur, dai de claviermeester bi] de andere was , en ik uwen brief ontfing. De fout, die ik hierbij beging, moet ik u openbaaren | dewijl 't mij hinderde dat ik dezen bnet S3op dien tijd kreeg, verbergdeik denzeiven, opdat Mademoifel Esprit dien niet te zien zou krijgen, fchoon ik met wist, waarom ik het deed; en dewijl de meid, die hem mij gebragthad, zagt fprak.,. zoo meende ik , dat zij 'er niets van gemekt had. Zij had het egter gezien, en vraagde mij dus , wat ik gekreegen had. Niets, Mademoifelle! zeide ik; het was een antwoord op den laatften brief mijner vr endin , dat ik haar zenden wilde, om dat ik dagt. dat 'er nog wel iemand van Fr. zijn zoude ; maar om dat men niemand gevonden heeft, zoo heb ik hem weder gekreegen, en moet hij wagten, tot de bode komt. |iè zoo behendig kon ik tot mijn voordeel liegen: zij was egter met het antwoord niet te vreede, maar gebood mij, tot mijn grooten fchrik, deezen brief te toonen. - ^o» brengt men zich buiten noodzaakelijkhtid in gevaar; want ik kon ligt denken, dat gij mü geene geheimen zoud gefchreeven hebben, die mijne opzienders met verneemen mogten. In Ikon, beevende ging ik, om dat bevel te volbrengen, na mijne fchrijltafel, daar ik hem in gelegd had? en nam hem 'er uit; honderd uitvlugten vielen mij Snoer die verrigting.in; doch dé w^rheid te zcg^n behield eindelijk bij mij de over_  VOOR JONGE JUFFROUWEN. S$ hand; ik gevoelde mijne misflagen in haare grootheid ,. brak in traanen uit , viel haar om den hals , en zeide : Mademoifelle ! wanneer gij thans verneemen zult, hoe zeer ik mij misgreepen heb, dan heb ik alles van u te vreezen ; want gij zult mij niet verfchoonen, dewijl ik het verdiend heb. Zij vraagde mij, waarin mijn misflag beftond ; ik verhaalde het haar, dat ik mij verftout had, haar een leugen wijs te maaken. Zij vraagde mij verdek: om wat reden ik dat gedaan had ; ik verzekerde haar., dat ik het niet wist, en verzogt haar , den brief zelve te leezen. Zij las hem, en dat gedaan hebbende, wilde zij, dat ik deeze plaats in den brief: zou leezen; ik las : die beminnenswaardige Jufrouw i verzeker haar toch ten fterkflen •van mijne achting en liefde voor haar , eti Zeg haar, dat ik mijn best zal doen, om gefladig deugdzaamst' te wórden ; dewijl zij gaarne ziet, dat het getal der braaven vermeerderd word. Zij vraagde mij daarop.: is deeze plaats niet fchoon? en gij, die de beste opvoeding hebt, wilt dat getal verminderen? Dat had ik nimmer gedagt. Ik zie het nu wel, dat ik kwaalijk gehandeld heb, zeide ik weenende; — haat mij maar niet, ik zal nooit weer met eenige onwaarheid bij u komen. Noch bij mij, noch bij iemand anders , Viel mij de Gouvernante in de rede, zo gij God tot vriend wilt hebben. Opdat gij egter wegens uw pligtveriuim geltraft word» zoo verbied ik u, morE gen  6éf NIEUW MAGAZIJN gen in 't gezelfchap te komen, dat bij de jonge juffrouwen gevraagt zal worden, om dat het woensdag is; gij zult op mijn kamer blijven, en als gij u aan de ftraf goedwillig onderwerpt, dan zal ik u ook 't voonge vertrouwen weder fchenken, dat men anders aan eene leugenaarfter onttrekt, (fchnkkelijke naam! als ik 'er thans nog aandenk, dan verwonder ik mij, dat ik tot zoo een misftap ben gekomen.) Ik weende, erf zeide: ja?, lieve Mademoifelle! al gebood gij mij ook drïe woensdagen op mijne kamer ic blijven, ik zou gewillig gehoorzaamen, ats gij mij flegts uwe genegenheid wederfchenkt :< goed zeide zij; dewijl ifc zie, dat gij uw misdrijf verfoeit, en u beteren Will, zoo vergeef ik 't u, en ontflaa u van de ftraf; maar verneder u voor God deswege in 't bijzonder, en neem nooit de vrijheid , om zelfs den geringften misftap te begaan ; Want daaruit komen groöte ondeugden voort. Ik omhelsde haar , en wilde ze bedanken, terwijl op dat oogenblik Mevrouw S. binnen trad , om mijne zuster te bezoeken v ik verfchrikte, want zij fprak inij terftond aan, en zeider waafbmweent gij, Juffrouw 1 De Gouvernante nam het woord op , en zeide: met uw verlof, Madam! zij heeft een feil begaan, doch heett 'er ook reeds berouw over. Nu , als het manen vatf beterfchap zijn, dan wil ik daar niet verder na vraagen, was 't anr woord van Mevrouw S.t terwijl zij ziet* na het bed mijner zuster wendde, om na  Voor jonge juffrouwen. ê? haaren toeftand te verneemen. Daarna gaf ik haar uwen brief over; zij las tot aan de plaats, die de Gouvernante.zoo behaagde, en zeide tegen mij : uwe Vriendin denkt waarlijk zeer goed! als gij fchrijft, zoo verwittig haar ook van mijne genegenheid voor haar, en tevens, dat zij deugdzaam zijn moet, meer om dè goedkeuring van God, dan die van mij wfcg te draagen. 't Geenzij, onder anderen, verder ih haaren brief zegt, dat zij niet kan zien wOenen, is niet goed; op die manier kart zij nooit eene wijze weldoendfter der armen worden : men zal deeze zwakke zijde fchielijk bemerken, en elk ondeugend mensch zal, onder 't voorkomen van een behoeftigén, weenende tot haar naderèn zij zal zulk een' geeverï, wat hij. begeert , alleen, oni zijne traanen niet meer te zien, noch zijne klagten te hooren; zij zal hem daar door nog meer in zijne boosheid verfterken, en een' anderen, die waarlijk arm is, en dat misfchien nog wel buiten zijn fchuld geworden is, laaten voorbij gaan, om dat die zich onthoud, van hard te klaagen of te weenen ; maar flegts met befcheidenheid iets vraagt, of wel alleen zijne flechte kleeding , of zijn van honger uitgeteerd lighaam voor zich laat fpreeken. Zij keérde zich daarop na de Gouvernante met de woorden: het is jammer, dat dit Juffertje eene zoo eenvoudige opvoeding krijgt. Zij gaf toen mijne zuster nog eenige regels op , dit zij in haare ziekte moest in acht neeE 3 men*  §ü NIEUW MAG AZIjM men, en vermaande haar, zich (tipt aatf dé voorfchriften van den Doctor te houden i daarop vertrok zij j en ik ging ook, te gelijk met de Mademoifelle, na dé leerkamer. Gij verfchoont mij* dat ik thans uwen brief niet verder beantwoorde; wegens de ziekte mijner zuster ontfchuldigt gij mij. Het fmert haar, dat zij haaren brief niet fchrijven , en met dien van mij Verzenden kan; zij laat u hartelijk groeten door, uwe D. den 6 Febr.- 17.. emilia. XXVI. Brief. Zeer vaarde carolina! De eerfte Woorden , die ik riaa mijne ziekte nog met een beevende hand fchrijf, wijde ik aan u toe; en daar ben ik zeer verheugd over. Ik houde mij verzekerd , dat gij aan de fmert, die ik geleeden heb, grootelijks deel genomen hebt; om dat ik uw goed hart ken, 't welk gij mij op nieuw in uwen laatften brief getoond hebt, welken ik thans wsder doorlees. Op welk eene ede-  ' ?V00R JONGE JUFfROUWEN, 0$ edele wijze wees gij het aangeboden geld uwes ooms van de hand; want uwe vriendinnen waren u niet veil! o Hartvriendin ! waart gij thans bij mij, hoe tederlijkzouilc tj daar voor omhelzen , en nog voor andere fchoone trekken van uw goed charaéter, die ik in uwen brief bewerke. U ontbreekt verder niets dan de ftad, daar uwe deugden in gezelfchap gljnfteren zouden, en gij door uwe edele gevoelens menige laagdenkende ziel zoud befchaajnen; maarophetlandleest gij onopgemerkt voort. Denk egter niet, dat mij het land minder aandoet, dan te vooren; oneen! de voorkeus, die het had, toen ik de ftad leerde kennen, behoud het thans nog bij mij. Wie weet, of ik ziek zou. zijn geworden , als ik nog bij u woonde; want de lucht was zuiver, die ik inademde. Alle genoegens, die ik daar ten allen tjjde vond, waren onfchuldig ; allefpijzen» die jk gebruikte, waren gezond; en mijne vreugd was volmaakt, wanneer ik ze flegts met u deelen konde: dat alles vind ik thans niet. Zijt verzekert, dat naa het volbrengen der jaaren, die tot het leeren mijner weetenfchappen beftemdzijn, ik nevens mijne zuster, die van dezelfde gevoelens is, uweonfchuldige woonplaats zekerlijk zullen opzoeken, als ons verlangen niet vervuld wordt, om met u, onder 't goede opzigt'van Mevrouw S. t« leeven. Doch wij willen nu weder tot onze oefeningen te rug keeren, waarvan mij mijne ziekte zoo lang heeft afgehouden. Het verE 3 volg  JfÖ *ï*EUW MAGAZIJN volg der verdeeling van den mensch zal ik u binnen kort zenden, want ik moet ze eerst affchrijven van zulken, die in de uuren van onderwijs aantekeningen maaken. Thans zal ik u weder eenige vraagen voorftellen, dewijl gij de laatften zoo goed hebt beantwoord ; vooreerst: welke is onder de drie doodftraffen der' jooden voor de verfchrikkelijkfte', voor dezagtite, envoordefchandelijkfte'gehouden ? ten anderen; hebben de jooden wel gedaan, dat zij altoos op het Paaschfeeft een' misdaadiger loslieten? ten derden: is de kruiziging ook bij de jooden in gebruik geweest? Neem voor deeze keer deezen eenvoudigen 'en korten brief gunftig aan ; wanneer ïk mjjne kragteri heb weder gekregen, dar» zult gij een' beteren en langeren van mij leezen. Mevrouwt., wier zorgvuldigheid ik in mijne ziekte niet genoeg roemen kan, heeft mij bevolen, u het compliment vari haar te maaken, en ik draag u hetzelfde aan uwe hioeder op. Kus haare hand voor mij wegens de gezönden (gelei,) die mij in mijne hitte dikwerf verkwikt heeft; en fchrijf fpoedig na uwe , na u zeer verlangende, D. den »7 Febr. If,. fclSE-TTE. XXVII. Brief.  wo* j0n6e jufsroxjwen. ?| XXVH. Brief. Zeer geachte li6e t te! Jj^Joe vrolijk fprong ik den bode te ge? moet, en vraagde ik hem ongeduldig» gelijk altoos , of hij mij nog geen' brief van u had mede gebragt. Hij zeide: neen ! maar ?t is wonderlijk. ïk geloofde hem voor deeze keer niet. Het zij de goede man niet genoeg veinzen konde, of dat mijn angstvallig vraagen hem in de war bragt, in 'tkort, ik zag het aan hem, dat hij een" brief had. Hij gaf mij dien; en ik brak den zeiven met zoo grooten haast open, dat het papier daar door fcheurde. Ik las hem » even zoo fpoedig door, en vond dat mijne, waarde Lifette egter weder begon te beteren. Ik dankte God, dat hij mijn zwak gebed verhoord had, dat ik voor u deed; en ik zal den Aüerhoogften nog verder bidden, dat hij u, die mij zoo hartelijk bemint, de voorige kragten geheel wil weder geeven : want dat ben ik u, zelfs als mijne vriendin, verfchuldigd. Mijne moeder, die u nevens Mevrouw S. laat groeten, was ook verheugd, dat zij uwe beterfchapmogthooien ; zij verzoekt u door mij, dat gij het haar vrij zoud fchrijven, als gij iets verlangt ter uwer verfterking, of om uwe eet6 E 4 lust  NIEUW MAGAZIJN lust te voldoen. Zij zal het u met veel ver» maak bezorgen. Ik ben niet zonder vrees * dat gij uwe kragten , bij 't fchrijven van dien brief, te veel zult gevergd hebben ; want ik heb altoos géhoord , dat men naa, eene zwaare ziekte niet eerder weêr zich met denken moet bezig'houden» voor dat de kragten herfteld zijn; en gij hebt zooveel gedagt, en dat alleen voor mij, om mijn verlangen te ftillen.' o Tedere Vriendin! den lof, dien gij mij toezwaait met betrekking tot mijne gevoelens, verdiene ik niet; 2o ik eenige goede trekken van mijn hart getoond heb, dan mag ik mij dezelve niet toefchrijven, maar haar, die mij beftuurd, en altoos getragt heeft, gelijk gij zelve ook weet, onze harten tot deugd te vormen, maar met geene deugd te pronken- Ik zou mij dus zeer wel wagten, om deeze geringe deugden, gelijk gij gelieft te zeggen, in de ftad te laatenglinfteren. ' Dezelve daarin te vermeerderen, en mijne geringe kundigheden uit te breiden, wenschte ik van harte ; doch het moest in uw gezelfchap , en onder 't opzigt van Mevrouw S. gefchieden, anders mogt ik in andere verkeeringen voor verleidingen bloot ftaan: want gij zult 11 nog wel herinneren , hoe Mademoifelle Depouir ons voor de ftad waarfchouwde; 'twas mij nogthans aangenaam in uwen brief, onder andere fraaije aanmerkingen , te bemerken, dat gij, bij uw verblijf in de ftad, de voorkeus aan het land nog niet ontkent; en waaneer gij bij dit gevoelen blijft, zo kan  voor jonge juffrouwen. 73 kan ik deeze verzekering van u aanneemen, dat gij, eens uit het kostfchoolgaande , uwe eenzaam leevende Vriendin zoud opzoeken, o! Hoe gelukkig ware ik dan! Gij hebt mij ook weder vraagen opgegeeven. Ik zal mijn best doen, om ze goed te beantwoorden. Gij vraagt mij vooreerst: welke onder de drie doodftraffen bij de jooden voor de verfchrikkelijkfte wierd gehouden? Ik houde de fteeniging daarvoor; de onthoofding voor de zagtfte, en de worging voor de fchandelijkfte. Ik twijffel nogthans, of dit antwoord goed is. Uwe tweede vraag is: hebben de jooden wel gedaan, dat zij altoos op het Paaschfeest een' misdadiger loslieten ? ik antwoord: neen! omdat God het hen niet heeft bevolen. Eindelijk vraagt gij: is de kruiziging ook bij de jooden in gebruik geweest? Ik geloof, dat de Romeinen ze flegts gebruikt hebben. Gij zult mij nu zekerlijk zeggen, waarin ik gedwaald heb; en daar verheug ik mij over, dan worde ik door deezen weg met nuttige dingen bekend, waaran ik nooit gedagtheb, en bekome ik omtrent dat geen eene zekerheid, waarin ik flegts gegist heb. Zullen lieden, die mijne opvoeding weeten, nieteens vraagen: waar van daan is toch dat verftandige meisje gekomen? En dat hebt gij gevormd. Hoe veel zal u dan niet ten allen tijde verfchuldigd zijn, uwe Fr. den 3 Maart. 17.. carolina! E5 XXVIH. 13rief.  n nieuw maga2ijn XVXIII. Brief. Beminde emilia! Xk weet, dat gij u met mij verheugd over de herftelling uwer zuster; want gij hebt efene waarde zuster, en ik eene tedere vriendin weder gekreegen. Volg haar niet flegts daarin na, maar" blijf altijd zoo gezond, al» gij tot nog toe' geweest zijt! ' De opregte belijdenis van uwen hiisflag heeft mij grooteïijks voldaan; alleenlijk fmert het mij, dat ik c}e oorzaak van dien misflag geweest ben: want had ik mijnen brief niet op een' zoo ongelegen tijd gezonden, zoo waart gij daar óver niet beangst geworden/ Groet Mevrouw St. die waardige vrouw , van mij weder, en'verzekér haar uit mijn' naam, dat ik de fcboonè-jEgels , die ' zij mij door u heeft laaten 'opgeeven , altoos in 't oog zal houden. Ach! ware ik maar altijd bij;haar, gelijk gij, ik wilde zeer veel van haar lee* ren. Dit is het eenige, waarom ik uw lot be» rtijde; Want gij'geniet den voortreffelijken omgang van de béste leidsvrouw ter deugd. Weet gij ook,' dat ik met ï mijne moeder drie dagen in N. geweest ben, bij dei) Hoofdfchout G. ? Zij reisde om zekere ?aaken van belang daar-héên , en nam mij aiede» om mij eehe verandering te geeven;  VOOR JONGE JUFFROUWEN. f$ jtn bet was mij ook zeer aangenaam, want jk reis gaarne. De ftad en haare omtrek bevielen mij wel, doch de ftraaten niet; want die waren gansch niet zindelijk. Deeze Heer, bij welken wij intusfchen vertoefden , had eene eenige dogter, en die zal 't getal uwer medeleerlingen vermeerderen, pij vraagt, hoe ik dat weet j ik zal 't u terftond verhaalen. Des Hoofdfchout» vrouw vraagde aan mijne moeder na haare nigten, naamelijk na u, en waarom zjj dezelve niet had medegebragt; te meer, om dat zij een wagen had? zij antwoordde, dat als haare nigten nog hij haar waren, gelijk voorheên, zij dezelve in deeze verlustiging zekerlijk had laaten deelen; maar dat ze in 't kostfchool te D. bij Mevrouw ót. waren. Des Hoofdfchouts vrouw, die zeer gaarne praatte, gelijk 't mij toefcheen, vraagde verder; hoe het u dan daar géviel, pf gij daar ook goed geplaatst waart, en ook wat leerde? Als zij daar van verzekerd konde zijn, dah wilde zij haare dogtër daar ook hefteden. Mijn moeder verzekerde haar, dat men geen betere gelegenheid' dan, deeze voor zijne kinderen kondp vinden. Des Hoofdfchouts vrouw fcheen daar zeer blijde over te zijn, en zeide, dat zij deeze gelegenheid zeer zeker zou waarneemen, dewijl zij al lang gewen/scht had, dat haare dogter eene andere opvoeding kreeg. Want bedenk eens, Mejuffrouw! fprak zij verder, daar is niemand meer in de ftad, die ik mijne dpgter toevertrouwen kan.  j6 NIEUW MAGAZIJN kan, dan twee oude meesters van het ftad* fchool in deeze plaats; deeze heb ik dagelijks twee uuren aan huis iaaten komen : maar omdat mijn dogter niet even zoo ftuurs en knorrig als zij wjlde worden, zoo klaagden zij zqo lang, dat zij niets leerde, en hen flegts befpotte, dat ik hen déeze uuren weer afzeide, dewijl ik zeker overtuigd was , dat hunne befchuldiging ongegrond was. Daarop nam ik een jong perfoonaan, die ik geloof dat eerst van eene Academie gekomen was, en dien mijn man ontboden had: maar hij had eene zeer bijzondere manier van te leeren, waaraan 't meisje niét fewend kon worden ; en dewijl zij (op aarwijzende: want Mejuffrouw, haardogr ter ftond 'er bij,) fcheen te verzwakken , zoo zeide ik dat eigenwijs mensch den koop ook op. Toen wierd mi] eene franfche Juffrouw aanbevolen, welke ik ook aannam ; maar die haar jilles met liaan en fchimpen wilde leeren; en om dat ik'het'meisje geftaadig in traanen zag zwemmen ? zoo gaf ik haar ook het affcheid: daarover was zij zoo verdrietig, dat zij bij 't heengaan tegen mij zeide : ik wensch u in voorraad geluk, Mevrouw! met de helleveeg, die gij vap uwe dogter maaken zult, Doch ik lachte 'er pm ; want ik ben ih mijn hart overtuigd, dat ik met opzigt tot de opvoeding van mijn kind niets verzuimd heb; ik kan immers ook mijn kind mijn misnoegen niet toonen als het naarftig is , en gaarne jets leeren wil, als het maar verftapdige mee».  VÓÓR JONGE JUFFROUWEN. 77 ineesters had. Hier wierd zij inhaar verder gefprek geitoord door 't bezoek van een* jongen officier. Ik en de jonge Juffrouw G. gingen in den tuin, die bij het huis is. Ik vraagde haar, of zij bedroefd zou zijn* als ze van haare lieve ouders fcheiden moest ? Wat meent gij daar mede ? was haar zeggen daarop : ik heb geen ouders. Ik heb een' Papa en Mama ; en zou ik daarbij nog lieve ouders hebben? Ik ben immers een Hoofdfchouts dogter ? Gemeene lui hebben flegts lieve ouders. Het fmert mij, Mejuffer ! dat gij u daar door beledigd vind, viel ik haar in de rede. Ik achtte u reeds gelukkiger dan mij, om dat gij nog den lieven naam ouders, gebruiken kunt, doch ik niet; want ik verloor, helaas mijn' vader, toen ik nog geen vader zeggen kon. Neen! maar (fprakze verder,) fchaamt gij u niet vader te zeggen; zegt gij dan ook moeder? oja! Mejuffer! antwoordde ik haar: zou ik deezen naam niet veel gebruiken, en niet noemen , j't is de lieffte en natuurlijkfte naam , welken kinders hunne ouders kunnen geeven? Meent gij dan iets bijzonders voor uit te hebben , als gij Papa en Mama zegt ? Men heeft het mij Voor waarheid verhaald, dat kleer- en fchoenmaakers, jaa bijna alle burgerkinderen in groote fteden hunne ouders thans die naamen geeven. Wel dat zou wonderlijk zijn, hervatte zij, burgerkinders ? o! wat zou ik hard overluid moeten lachgen, ais ik 't hoorde? En wat zoudt gij daarmeê win-  76 KIEUW MAGAZIJN winnen ? Gij zoüd hen daar door waarschijnlijk flegts doen gelooven , dat gij 'er over geraakt waart. Laat hen dat klein vermaak en die ingebeelde eer volkomen houden'; Ik gun gaarne aan de menfchen dat geen', waarin zij genoegen vinden; en verlang voor mij flegts tijd van leeven, om moeder te kunnen zeggen. Wij hadden' nog verder gefproken, zo wij niet aan tafel waren geroepen ; de vrouw van den Hoofdfchout verzogt toen aan mijne moeder, dat zij aan Mevrouw S. zou fchrijven, om' voor haare dogter eene plaats bij dezelve te bezorgen. Dit zal de inhoud van den' brief uitmaaken, dien ik van mijn moeder aan Mevrouw S. hierbij zende; welke u minzaam groet, en verzoekt, dat gij,denzelven wel en fpoedig bezorgt. Doch ik wensch u die Juffer tot geene gezellin toe, dewijl ik niet alleen uit haar gefprek, maar ook van lieden die ze kennen , gehoord' heb , dat zij van éen flechten onbuigzaam' Charafter is. Vaarwel, mijne waarde vriendin ! en fchrijf fchielijk weder aan , uwe Fr. den 8 Maart, 17,. carolina. XXIX. Brief.  voor jonge juffrouwen. j<$t XXIX. Brief} Beste Carolina! Ik durf waarlijk niet meer door den Énde laaten heitellen , waar mede jk u een ftil genoegen verfchaffen wil: want hij ziet het terftond aan u. Ik bedank u voor uwe verzuchtingendie' gij voor mij, in mijne ziekte tot God hebt opgezonden, en voor uwe hartelijke liefde, welke gij ook hier getoond hebt. Mijne Tante, uwe moeder, ben ik zeer Verpligt voor haare herhaalde aanbiedingen, die zij mij door u heeft laaten doen; en ik ben zoo vrij geweest, oraj in het nevensgaande briefje, volgens uw verzoek iets te noemen, waarna ik verlange. Bij de dagelijkfche kleine wandelingen m dit mooije weer, welke op den raad van den Doctor gefchieden moeten , peemen mijne kragten , van dag tot dag , wederom toe. Ik zeg u dit vooraf, op dat gij mij niet weder, gelijk in den voorgaanden brief, befchuldigen moogt, dat ik mijne kragten te veel verge, als ik u het vervolg der verdeeling van den mensch fchrijve. Wij waren tot aan de flagen des hoofds gekomen, die men wegens de dunheid voor- zig«  86 niéuw Magazijn zigtig moet aanraaken. Ik zal dus bij des leermeesters aanmerking omtrent de hairen beginnen. Ik moet mij hier alleen naar het affchrift der jonge Juffrouw C. gedraagen, welke wegens haare kundigheden bij onsmeest bekend is. Gij zult mij vraagen, waarom hebt gij niet liever de aantekeningen uwer zuster nagefchreeven? Ja! mijne zuster, lieve Carolina! heeft wegens mijne ziekte veele lesfen verzuimd, om dat zij meest bij mij was, en moet daarom zelfs affchrijven. , . De hairen dan , zeide de leermeester, zijn den menfchen een cieraad, en alle van God geteld, Matth. X. 30. Tot het gezigt behooren het voorhoofd, de neus, de 00gen, de wangen, de mond en de kin. net voorhooft noemt men 't boyenfte gedeelte van 't gezigt; en de natuurkundigen mee• nen uit deszelfs onderfcheiden trekken s menfchen gemoed en aart te kunnen opmaken. Den neus heeft God tot den reuk gefchikt i dezelve is met twee gaten voorzien , waarvan elk inwendig twee andere openingen heeft, van welken de eene in deliarzenen , en de andere in 't verhemelte des monds uitkomt. Hij dient egter den mensch tot meer gebruik dan tot den reuk : want de adem word daar door gehaald, en ae duidelijkheid der fpraak bevordeid ; m| is den mensch een cieraad ; t geen mj deszelfs gemis te zien is, en het vu» ontlast zich daar door uit het hooid. Hier zal ik tot eene volgende geus.  VOOR JONGE JTJPPRÖÜwEN. «ï genheid ophouden , en nu uwe antwoorden op de voorgeftelde vraagen nazien. Gij zegt vooreerst, datdefteenigingvoor de verfchrikkelijkfte doodftraf bij de jooden wierd gehouden, en gij hebt gelijk. Doch dat gij de onthoofding voor de zagtfte ea de worging voor de fchandelijkfte houd, hebt gij verkeerd. Men houd het worgen, dat bij ons weinig, maar bij de Turken meer in gebruik is, die inzonderheid voornaame perfoonen op deeze wijs ter dood brengen, voor de zagtfte, en de onthoofding, gelijk zij nog heden onder ons gebezigd word, of met de bijl op den blok, gelijk de engelfchen nog deeze doodftrafverrigten, voor de fchandelijkfte. Ontkent gij ten anderen, dat de Jooden wel gedaan hebben met het loslaaten van een' misdaadiger op 't Paaschfeest, om reden, dat God het hen niet heeft bevolen, zoo hebt gij hier over wederom wel geoordeeld ; doch ik heb nog meer redenen tegen dit bedrijf der jooden hooren aantevoeren; eerftelijk, dat het eene van hunne menfchelijke inftellingen was, en ten anderen, dat het met. de rechtvaardigheid in een land niet overéénkwam, jaarlijks een' mensch het leeven te fchenken, die naar Gods woord den dood verdiende. Gij gelooft ten derden, dat alleen de Romeinen de kruifiging gebruikt hebben ; dat is geheel bezijden de waarheid. . Zoo wel de Jooden als de Romeinen hegtten de misdaadigers leeveridjg aan 't kruis, en nagelden ze met hanF den  tffll SfïEUW MAGAZljW den en voeten daaraan vast. Bij de jo©den wierden de Godslasteraars en Afgoden* dienaars, nadat ze dood gefteenigd waren, aan een kruis gehangen, waarop dan hunne armen uitgeftrekt, en de beide handen aan de dwarsbalken van 't kruis met ftrikken wierden vast gebonden : deeze gekruisten waren als voorbeelden van den Heerejefus, en daarom ook als vervloekt geacht, want een opgehangene is Godeeen vloek, (Deut. XXI: 23.) om dat hij den geenen afbeeldde, die aan het hout een vloek voor de menfchen zoude worden. Dat geeft ook Paulus te kennen. Gal. III: 13. Nu zal ik u op nieuw vraagen: welke ftraf is buiten de doodftraf bij de jooden de zwaarfte geweest ? Want gij wilt toch feftadig in de bezigheid zijn ; en ik geloof et met u, dat gij u daar bij beter bevind, dan wanneer gij bij uw eenzaam verblijf veele leedige uuren had ; want ik heb het nu meer dan eens ondervonden , hoe droevig het zij, geen werk te hebben. Hoe verfchrikkelijk was voor mij telkens het aanbreeken van den dag in mijne ziekte, dewijl het mij zelf niet vrij ftond, wegens zwakheid des gezigts, in een boek te leezen ; en nog benaauwder was ik voor den daarop volgenden nacht, waarin ik op mijn zagt bed den flaap met alle moeite zogt, tnaar niet kon vinden; daar hij mij nogthans zoo dikwerf ongenodigd, een vriendelijk bezoek gaf. Ach ! hoe boezemde ik toen, zugtende uit: ^  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 8$ Stelp ! die menigmaal mijn' oogen Heit gefloten door uw kragt , En mij dikwerf zoet bedrogen, Als gij tnij aak 'tdroomen hagt t Die mij eertijds kwaamt bezoeken, Schoon niet altoos met mijn zin j Ats ik 's nachts nog las in boeken. Willig hu mijn' beden in. Ik leg thans geheele nachten, Slanp verlangend, zonder vaak, En verteer mijn' frisfche kragten, Om dat ik gcduurig waak. Wil, o flaap l toch tot mij keeren, Maak mijn ziel van kwelling vrij, Wil mijn kragten weer vermeeren% Ën herjlel de rust ijl mij. Nu moet ik u nog eene Gefchiedenis Verhaalen, en wel de eerfte, die ik naamijte ziekte over tafel gehoord heb: want heden heb ik mij voof de eerfte maal weder' daar bij bevonden. De jonge Juffrouw C< Verhaalde ze aldus. Wanneer Koning Mathias in Hongarije de Wallachiers beoorlogde, en zijn volk geflagen was, ontvlugtte hij het met veel «oeite, kwam moede en afgemat, hongeF a rig  $4 NltUW MAGAZIJN lig en dorftig, in Zekkelland aan» dat in Zevenbergen ligt, ging daar bii een Schoolmeester in , en vraagde om eenig eeten. De Schoolmeester, die zelfs niet veel te knappen had, gaf hem met leedwezen te kennen, dat hij hem niets anders geeven tonde, dan wat groente, die zijne vrouw voor het middagmaal had klaar gemaakt i maar dat het hem, als een reizend' man, die hongerig was , toch wel zou fmaaken. De Koning liet zich niet lang noodigen , maar ging zitten, en at met zulk een fmaak , als nooit te vooren. Zijnen honger geftild hebbende , ftond hij op, bedankte den goeden Schoolmeester, en voegde 'er bij, dat hij hem wel deeze kostelijke maaltijd niet vergelden konde, maar dat hij den Koning zeggen zoude, dat deeze zijne bekrompen omftandigheden moest verbeteren. De Schoolmeester, hem van 't hoofd tot de voeten befchouwd hebbende , lachte hartelijk en zeide: goede maat! ik kan 't thans niet aan u zien, dat de Koning na u luisteren zal; 't is eveneens, als of ik hem zeggen wilde , dat hij uwe bekrompen omftandigheden moest verbeteren. De Koning glimlachte en vertrok. Een korten tijd daar na gebeurde het, dat de Schoolmeester , wegens een verfchil, te Osfen komen , en de Koning een verzoekfchrift overgeven moest. De Koning kende hem terftond, en vraagde hem: of hij het niet ware, bij wien hij in zijn huis groente had geëeten ? De Schoolmeester fchrikte , en zag na  voor jonge juffrouwen. tg nu wel, dat de perfoon , dien hij toen voor niet veel meer., dan een reizend ambagtgezel gehouden had , de Koning was geweest. De Koning verzogt hem daarop ten eeten, en fchonk hem een kasteel, met deeze woorden: om te volbrengen, 'tgeen ik toen bij mijn affcheid heloofd heb, dat ik met den Koning zou fpreeken over 't verbeteren uwer bekrompen omftandigheden, zo fchenk ik u een kasteel benevens een jaarlijks inkomen ; en geloof in 't vervolg , dat menigmaal onder het flechtfte kleed het edelst hart verborgen is. Hier mede groet u hartelijk, uwe D. den 16 Maart, 17., lis e t te. XXX. Brief. Jfaardfle carolina! Ik ben u oneindig verpligt voor uwe deelneemjng in de ziekte mijner zuster. Doch voor het berigt, dat de jonge Juffrouw Gf. die gij mij als verwaand hebt afgefchilderd, ons gezelfchap vermeerderen zal, bedank ik u niet. Want het onbuigzaam chara&er der jonge Juffrouw «f. is raeds F 3 6e-  NIEUW MAGAZIJN genoeg ïn ftaat, om geduurig twist te ver» oorzaaken; en Mevrouw S. de Gouvernante , jaa alle de meesters zouden zich verheugen , als zij dezelve door hunne aanhoudende poogingen tot andere gevoelens konden brengen. Zij heeft dus geene gezellin noodig. Haare moeder moest aan Mevrouw S. reeds iets van haare opvoeding geichreeven hebben; want zij zeide, toen zij dien brief doorgeleezen had ; ik had liever dat men mij kinderen bezorgde, die de eenvouwdigfte opvoeding gekrcegen hadden , te weeten , kinderen die flegts dén Bijbel en den naainaald kenden , dan kinderen * die men de waereld én haare bekoorlijkheden leerde kennen, vóór dat men op de verbetering van hun hart dagt, en vóór dat men hen zeide , da*t 'er een God is, pGod! riep zij uit, hoe bederven wij tot ons eigen ongeluk , onze lieve kinderen, en met welk gemoed zullen wij ten eenigen tijde onze nakomelingen in de waereld te voorfchijn brengen, als wij hen niets meer geleerd hebben, dan eene uiterlijke fchitterende vertooning in dezelve te maaken; daar zij nogthans verftandige vaders en moeders , tedere echtgenoten , getrouwe vrienden en goede huishoudfters, kortom, redelijke Christenen van ons vordert. Gij wilde laatst weeten, hoe het de jonge Juffrouw S. maakt. Zij vermeerdert haaren hoogmoed door 't leezen van zotte boeken, waaruit zij dan allerlei fpreekmanieren verzamelt , om ze vervolgens , zoo dra zij fpreekt, op  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 9f c© den vefhevenften toon te gebruiken. Zij leert daarom liefst die wetenfchappen» die haaren hoogmoed begunftigen ; bij voorbeeld : danzen , zingen, fransch; om dat men dan in gezelfchap van haar zegt: die juffrouw danst als een pop, zingt ate een engel, en fpreekt als eene geborenfraivfche juffer ; maar voorts bekommert zij zich overgeeneweetenfchap, die een Christen en eene juffrouw noodig en betaamelijk zijn, hoe zeer haare meesters daarover dagelijks klaagen. Onlangs wierd onder ons ontbijt bij Mevrouw S. verhaald, dat er den vorigen dag twee misdaadigers voorbij onze woning geleid waren. Ja! zeide de juffer S., ik zag ze ook, en een' kouda rilling vloog door alle mijne leden , het doodzweet brak mij aan alle kanten uit, en kragteloos viel ik op een ftoel neder. En dat alleen om twee misdaadigers? vraagde mijn broeder, die juist naast haarftond. Mademoifelle Esprit , die het maar halt gehoord had, verzogt haar, het nog eens te zeggen, dat ze zoo even gezegd had, maar zii wilde niet: doch mijn broeder , die kleine fchurk, Cwant daar kent gij hen? voor,) zeide: ik wil de juffrouw de Tnoeite afneemen, als 't mij geoorloofd word , het voor haar te zeggen. Hij had het ook zoo wel opgemerkt, dat hij geen woord miste. Mademoifelle Esprit vraagde de juffer daarop, uit welken Roman zij deeze aoo net bijgebragte fpreekwijzen wederom •ntleend had ? zij antwoordde , dat ze uit F 4 §ee«»  05 NIEUW MAGAZIJ* geen Roman waren, want dat men haar; fcij haare komst alhier, alle fraaije boeken, die ze medebragt had ontnomen, en 'er dus £een hebben konde. Mevrouw «S., die nog ïlegts toegeluisterd had, zeide eindelijk:, ik beb het met goede voordagt gedaan, dat ik n de boeken, die gij gelieft fraai te noemen, ontnomen heb, daar zij veel tot bederf van uw hart toegebragt hebben; en geloof mij, het ftaat u zeer kwalijk, u te beroemen, zoodanige boeken geleezen te Jiebben. Laat dien opfchik van een Roman en het toneel weg, gedraag u natuurlijk, en volg geene van veele onzer hedendaagfche jonge Juffrouwen, die zich alleen naar liet tooneel vormen, en zich daar door even zoo befpottelijk maaken , als gij u ftraks door ft voor den dag brengen van die bijzondere, en op het tooneel gebruikelijke woorden. Of meent gij daar door bewondering en toejuiching te verwerven, dan fmert het mij, dat gij in die hoop wedeïom bedrogen zijt. Ik zou zoo niet gefproien hebben, zeide de Juffer S., als ik vooraf ge weeten had, dat het u zoo hinderen zou. De lieden, die men na 't tugthuis bragt', zagen 'er mij zoo onnozel uit, dat zij mij tot medelijden bewogen, en de ge* dagte bij mij oprees, dat zij mogelijk onfchuldig waren. Dat de gedagte bij mij oprees , viel haar Mevrouw S. in de rede, is al wederom te geleerd, want gij fpreekt, maar fchrijft niet : waarom zeide gij nies ïiever: zoo dagt ik bij mij zeJve. *t Is alles?  VOOR JONGE JUFFROUWEN. #0, leszins billijk, jaa hoog noodzaakelijk, dat eene wel opgevoede Juffer haare moeder? fpraak zuiver en welgeregeld fpreekt en fchrijft, maar het ftaat belachgelijk, als zij dat op eene gemaakte wijze doet, om boven andere uit te munten ; en, in plaats van lof, behaalt zulks verachting. De mensch is tot gezelligheid gefchapen. Wilt gij u dan daar toe bekwaam maaken, zoo mpet gij uw best doen, om uwen hoogmoed af te leggen. Gij moet wel en geregeld leeren denken. Gij zeide zoo even, dat u , bij het wegleiden dier twee misdaadigers was ingevallen, dat zij mogelijk onfchuldig waren. Dat is ongeregeld gedagt, De overigheid handelt volgens bekende wetten , en tegen die wetten mag niemand op eene onbetaamelijke wijze te werk gaan ; dus zullen deeze twee lieden iets ongeoorloofds tegen de wetten bedreven hebben, en daar van door de overigheid overtuigd zijnde, tot het tugthuis veroordeeld zijn. Gewen u dan, Mejuffer ! in 't vervolg bij elke zaak zoo te denken. Gij zijt reeds veertien jaaren oud, en men vordert van eene Juffer van tien jaaren meer, dan gij thans betoont. Neem uwen tijd verder meer in acht, dan gij tot nog toe gedaan hebt, om in te haaien, 'tgeen gij in de eerfte jaaren verzuimd hebt; en laat u geen één uur ontgaan , waarin gij niet iets nuttigs verrigt hebt: want anders zult gij u in die jaaren, waarin de uiterlijke bekoorlijkheden ophouden ; waarin de fchoonheden des gezigts, F § en  94 NIEUW MAGAZIJN agterdeur in van eene wandeling op 'tland* zoo dat ik ze niet bemerkte, voor dat zij bij mij was. Zij trad na mij toe, en zag wat ik las; Mejuffer! zeide zij, terwijl zij het boek toefloeg , waarom leest gij daarin? Om dat ik uit den titel opmaak, Mademoifelle ! dat 'er aardige gefchiedenisfen en bijzondere lotgevallen in voorkomen; en gij weet, hoe gaarne ik u dergelijke aan mij en mijne nigten hoorde verhaalen. Ik prijs het in u , antwoordde zij, dat gij eene liefhebtter van gefchiedenisfen zijt, maar dat gij dit leest, moetiklaaken; want 'er ltaan ook dingen in, waar door jonge harten bedorven kunnen worden ; lees die boeken, welke uwe moeder en ik ü geeven en aanprijzen, die voor de jeugd opgefteld , en ook vermaakelijk zijn. Daar op ging zij met het boek weg. Onzeknegt, die van den inhoud zelf nog niet wist, was toen heel wat geftoord, dat ik het had laaten zien. En dergelijke boeken, denk ik, zullen het ook zijn, die de jonge Juffrouw S. leest. De Juffer G. zal voorleden woensdag zekerlijk bij u gekomen zijn. Zij kon dien dag naauwlijks afwagten. Geef mij toch eene befchrij ving van haare aankomst, als gij tijd hebt. Zij hield zich met haare Mama twee dagen bij ons op, en dikwils, ik moet het u zeggen, heb ik mij niet van lachgen kunnen onthouden over de gekke praat, die zij voortbragt, en die mij dagt, dat nogthans haare Mama geduurig bewonderde, Maar, waarde vriendin ! gij hebt mij  voor jonge juffrouwen. 95 !»j in langen tijd niets gevraagd. Hoe komt dat? wilt gij mijne onweetenheidniet meer te hulp komen, en uwe gedaane belofte verbreeken ? o Neen! dan moest gij ook ophouden de opregte vriendin te zijn Van uwe Fr, dcti 3 April, 17.. carolina, XXXIIL Brief. Zser vaarde carolina! C3m u genoegen te geeven, moet ik mij nog bij de nachtkaars nederzetten , en u eene kleine befchrijving geeven van de aankomst der jonge Jeffrouwen C. bij Mevrouw «S., die gij gaarne weetenwilde. Des woensdags kwam zij dan met haare moeder, (ik wil zeggen Mama O om half vier uuren, tot voor ons huis rijden ; wij waren toen nog met galanteriewerk bezig; doch evenwel fprongen wij allen te gelijk van onze jftoelen op, om dat het rijtuig ftil hield , (men had het ons onder 't ontbijt gezegd, dat zij deezen dag komen zou,) en riepen: daar is het nieuwe kostkind al! De Juffrouw, die ons het galanteriewerk leert, was  $6 NÏEÜW MAGAZIJN was niet in ilaat om ons weer in ofde te brengen , zoo begeerig waren wij om de Juffer G. te zien, zoo dat ook eenigen deswege zwaar opgetekend wierden ; maar juffer J. alleen niet. Deeze bleef zitten, en zeide met haare gewoone verwaandheid; 't is mij de moeite niet waard , om dat meisje te zien uit het rijtuig komen ; ik kan "mij dat alles zeer Wel verbeelden , en daar en bovefl zal ik ze meer zien , dan mij lief zal zijn. Zij wierd, fchoon zij 't enkel uit hoogmoed zei, daarom zeer gepreezen van de 'gemelde leermeesteres; maar ware het de Gouvernante of Mevrouw s. geweest, 't zou zoo gemakkelijk niet afgeloopen zijn. Neen! nu moet ik na bed, want het is bijna één uur, morgen naa den middag zal ik u t vervolg melden. _. Nu wil ik mijn verhaal voortzetten. Um vier uuren wilden wij naar gewoonte op onze kamers gaan ; maar de Gouvernante kwam zeggen, dat wij nog wat in de leerkamer moesten blijven. Intusfchen zag zi] op de lei, dat 'er eenige van ons opgetekend Honden, waaronder ook mijne zuster was; ik zou een dergelijk lot ondergaan zijn, als ik bij een fchuifraam plaats had kunnen krijgen; maar dewijl ik zag, dat ze alle bezet waren, ging ik weer_zitten. Er hangt naamelijk eene groote lei in deeze kamer, waarop vooraan de naaraen van alle de kostkinderen door lijnen afgefcheiden ftaan; boven langs ftaan de leeruuren Gok  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 9^ «ök door lijnen afgedeeld; daar tekent dan elk meester in zijn uur den leerling aan, die zich niet naarttig , of op eene andere wijs niet wel gedraagen heeft. Mademoifelle Esprit vraagde dan, om wat misdrijf zij aangetekénd waren; en men verhaalde 'thaan Ei! ei! zeide zij daarop : wat zal de pas gekomen Juffer moeten denken , als zij dit llecht verdrag verneemt, enzooaanftonds zal zij binnen gebragt worden Zij verzogten toen de Gouvernante, dat ze de goedheid wilde hebben , om 't te vergeeven , en nog uit te wisfchen. Wel nu! zeide zij: op dat de jonge Juffrouw G geen flecht vermoeden voort in 't begin van tl opvatte , zoo zal ik dat voor deeze keer doen. Èn dit gefchiedde maar juist van pas; want eer zij nog daar voor bedanken konden, trad Mevrouw S. met de JufferG. en haare Mama binnen. Thans breng ik u, zeide zij, et.ne nieuwe gezellin ; ontfang . dezelve onder u als iemand, die met u een gelijk oogmerk heeft, naamelik iets te leeren, en zich bekwaam te maaken , om door eiken ftand des menfchelijken leevens gelukkig te kunnen voortgaan. Ik heb haar wel reeds onze inrigting bekend gemaakt; doch gebeurde het, uat zij nog iets weeten wilde, en-iemand uwer vraagde, zoo help haar te regt. Wij verwelkomden daarop de jonge Juffrouw G., doch zij was zoo ontfteld, dat zij niet wist, wat zij zeggen zou, maar aan de deur ftaan bleef, fchoon wij ze verG fchei-  $S NICUW MAGAZIJN fchéiden maaien rtoodigdett tot zitten. Ja^ zeide haare Mama: gij zultgeduld methaar moeten hebben; zij is nog zeer verlegen, om dat haar hier alles vreemd is, dat arme kind ! tot dat zij 't zat gewend zijn.' O! daar moet grj geen'zorg over hebbendevrouw f zeide Mevrouw S., het is om een fcwaade veertien dagen te doen, dan is zij alles gewend. Ja f ik wensch, dat het waar mag zijn, antwoordde zij weder; maar gij kunt niet gelooven, mijne lieve Juffrouw! hoeveel men op zijn eigen verwinnen moet, om een kind in vreemde handen te geeven, en zich van 't zelve aanhoudend verwijderd te zien; een kind, dat men zoo Hef heeft. Ja! gij weetniet, hoe ongerust ik 'er over Jaen. Maar waarom bekommert gij u daar over, viel haar Mevrouw S. in de" rede , wat bewoog u dan, om uw kind aan anderen te geeven? Immers niets anders, dan . eene groote liefde voor het zelve, om het eene goede opvoeding te laaten geevendie zij' in uwe woonplaats niet krijgen konde? Gij hebt uwe dogter nu aan eene plaats gebragt, daar zij ze zekerlijk bekomen zal, indien zij zelve de moeite , die daaraan hefteed word, niet zal verijdelen. Als zij nog Verder fpreeken wilde, zoo verzogt de jonge Juffrouw S., om met de Juffer C. na t concert te mogen gaan, terwijl 't even vijf uuren geflagen was. Neen! zeide Mevrouw & tegen haar, dat kan ik u thans niet toeftaan, het is nu al te laat,' en gij zoud u Bog moeteK verkleeden,- Wel dan zal mn>  VOOR JONGE JUFFROUWEN. tüe tijd verfchrikkelijk lang vallen, als ik t' huis moet blijven; zeide de Juffer »S.* eö 't is immers woensdagV Ik weet zeer wel» wat dag. het is, antwoordde Mevrouw S* ; zal u, Mejuffer C.! de tijd ook zoo ver* fchrikkelijk langvallen, vraagdezij. Nèen, Mevrouw! antwoordde deeze , terwijl zij haare hand kuste; ik zou het alleen om de Juffer S. gedaan hebben; zij verzogt mij, om haar gezelfchap na 't concert te houden; maar dewijl gij dat geweigerd hebt, mag ik dan nü na mijn' kamer gaan, óm over te zien, 'tgeen wij heden verhandeld hebben, en, mij voor morgen gereed te maaken? oja! miinfchat! zeide Mevrouwt, tegen haar , terwijl zij ze kuste, gij verdient daar lof door ; en gaa gij, Mejuffer S. nu ook op uwe kamer, en doe desgelijks , dan zult gij van avond veel vergenoegder van uw vertrek, dan van. de concertzaal, aan tafel komen. U allen, Juffers! zeide zij tegen ons: gééf ik vrijheid» eenig tijdverdrijf naar uw zin te verkiezen» uitgezonderd het wandelen, daar toe is het bij dit jaargetij te laat; morgen zullen alle de lesfen eens overgeflagen wórden 14 deWijl ik u dan eene genöegelijke uitfpanning geeven wil. Ik heb gereedheid tot eene kleine danspartij gemaakt, en nog meer Juffers en Heeren daar toe laaten vraagen. Gij zult dus morgen nog niet weer vertrekken, zeide zij tegen Mevrouw Q , rhaar dit vermaak mede bijwoonen. Daar. op gingen wij, ons affcheid genomen hebbenG a de  • ÏCÖ NIEUW MAGAZIJN de heeneri, namen de Juffer G. mede én fpeelden allen , behalven de Juffers S. en C., te zaamen öp 't loterij fpelletjé, op aanraaden der Gouvernante, opdat de vreemde Juffer de tijd niet te lang zoU vallen , tot zeven uuren; alle vier de jonge Heeren (want de broeder van Juffer S. is 'er bij gekomen O hielden ons gezelfchap. Hier viel niets bijzonders voor; om zeven uuren gingen wij naar gewoonte na de leerkamer om *t avondgebed en gezang bij te woonen, daar Mevrouw G. ook verfcheen ; haare dogter ging, onder 't zingen, agter over tegen haar ftoel leggen , en viel vast in flaap. Mijn broeder, die gelijk gij weet, om alle beuzelingen lachgen kan , lachte zoo, dat hij ophouden moest met zingen, en daar door de anderen ook aan 't lachgen maakte. De leermeester zag het ten eerften , berispte hem fcherp , en zeide tegen hem : u verdiende het zelfde gezegd te worden , als hen , die met God en Godsdienst den fpot drijven. Hij verfchrikte 'er degelijk van, want hij verwagtte het niet. De jonge Juffrouw G~. wierd wakker gemaakt, en haar gezegd, dat zij moest gaan liaan ; doch dit liet zij blijken, dat haar niet zeer gelegen kwam. Het was mijn beurt, om 't avondgebed op te zeggen ; waar onder de Juffer G. nu ilaande inflaap raakte. Zij wierd weder wakker gemaakt. Wanneer het uit was, toonde de leermeester kortelijk de vereischten van een Gode behaagelijk gebed. Hij paste het op ons toe 5  VOOR JONGE JUFFROUWEN. "lOt toe, en zeide, dat het tegenwoordige gebed Gode onmogelijk aangenaam kon geweest zijn ; en dit zeide hij met zoo veel ernst, dat veelen met mij aangedaan wierden, dat zij weenden en daarop beloofden, jn 't vervolg aandagtiger te bidden, en de jonge Juffrouw G. wierd, wegens haarflaapen , van de Gouvernante behoorlijk berispt. Haare Mama bragt nögthans tot haare verfchooning bij, dat de fcherpe lucht, waaraan zij niet gewoon was, dat veroorzaakt had. Toen gingen wij aan tafel ; en. daar had zij naauwlijks geproefd, of zij viel weer in flaap. Mevrouw S., die dat niet behaagde, zeide, dat zij affcheid neemen , en na bed gaan moest; (zij flaapt bij de Gouvernante;') dat zij het nu wegens de reis zou infchikken , maar dat het haar in 't vervolg niet zou toegelaaten worden. Niemand was blijder dan zij. Zij ftond haastig op , en wilde heen gaan , voor dat de meid nog een licht aangeftoken had. Mevrouw S. riep haar nogthans weer, en herinnerde haar, dat zij eerst affcheid moest neemen. Men moet nimmer , zeide zij, de beleefdheid vergeeten, die men een gezelfchap •> waarin men zich bevind, verfchuldigd is. Haare Mama gliinlachte 'er om, en verfchoonde ze weder, waarop egter niemand iets antwoordde. Ik zal u nu ook een' aangenaame nachtrust toewenfchen , want het llaat zeven uuren , en dus moet ik na de leerkamer; ik zal bij eene volgende geleG 3 gen-  Jtpj» hieuw ma6azij1? genheid mijn verhaal opvatten, daar jk ?fr thans eindig. Schrijf gij fpoedig aan uwe D. den 5 4prily 17.. emilia. XXXIV. Brief. Beminde carolina! Rer ik mijne belofte volbrenge, moet ik u van Mevrouw S. groeten , welke te gelijk uwen welftand vernam en mij vraagde : of wij nog briefwisfeling hielden. Ik antwoordde: ja ! meestentijd alle weeken. Vaar daarin vlijtig voort, hervatte zij, op dat die Juffer eene uitfpanning hebbe, want ik bemin haar; ik heb onlangs iemand gefproken, die ze kende, en veel goeds van haar getuigde, gelijk haare moeder ze Ook prijst, bijna in eiken brief, dien zij mij fchrijft. Veelligt gelukt het mij nog eens, van haar te verkrijgen, dat zij haare dogter hier heen zend. Gij kunt ligtelijk: denken, dat ik zeer verheugd was te hooien, dat onze Juffrouw u zoo genegen was, Zoo dat ik ze fmeekte , alles aan te wenden, om uwe moeder daar toe ©ver te haaien. Zij geloofde egter niet, dat zij het - *i > s zoo  VOOR JONGE JUFFROUWEN,, Ï0$ $00 ver zou kunnen brengen; ten minftea zeide zij tegen mij: gij moet 'er geen hoop op hebben. Ik vleije mij nogthans aanhoudend, lieve Carolina ! dat gij zekerlijk nog bij ons komen zult. Nu, ik heb u in't einde van mijn vooiigen brief beloofd, in 't Vervolg mijn verhaal voort te zetten. De jonge Juffrouw Q, dan na bed zijnde , wierd haare Mama ook fchiejijk flaaperig. Zij vraagde dus aan Mevrouw S. de vrijheid , om na de kamer te mogen gaan, die voor haar gereed gemaakt was; en deezen, avond viel 'er niets verder voor. Den volgenden voormiddag bleeven wij op onze kamers , en werkten; intusfchen wierd de Juffer G. bij Mevrouw S. naar haare vorderingen in de weetenfchappen onderzogt. Ik kon van dat onderzoek toen «iets meer te weeten komen, dan dat de eene kamenier zeide gehoord te hebben, dat zij nog nie{ leezen konde. Wij wilden 't egter nietgelooven, om dat zij al elf jaaren oud is. Om twaalf uuren gingen wij aan tafel, daar wij Mevrouw Q. met haare dogter ontmoetten, en naar gewoonte gefchiedenisfen verhaald wierden. Zie , Mejuffer G. ! zeide Mevrouw $., als wij afgedaan hadden, als de beurt aan u komt, moet gij ook eene gefchiedenis verhaalen ; en als gij 'er geen weet, moet gij telkens een halven Huiver boete in de bos leggen. Ach ! gij arm kind ! zeide haare Mama, zugtende ; nu wagt, ik zal u dat dikke boek, zoo dra mogelijk, toezenden, dan kunt gij 'er eeniG 4 £e  f04 KIEUW MAGAZIJN ge van buiten leeren. Welk boek is dat*; Mevrouw! vraagde Mevrouw S. Ja , ik weet het zelve niet, hoe men 't noemt, gaf zij ten antwoord, o! Daar ftaan wel duizend gefchiedenisfen in van oude Keizers, van den grooten Mogol, van fpooken en van de nachtmerrie. Ik heb 'er menigmaal in geleezen , en met het grootfte genoegen , fchoon 't wel honderd jaaren oud is. Hebt gij geene andere boeken geleezen , vraagde Mevrouw S. verder, o Ja! mijn goede Juffrouw ! antwoordde zij : ik heb den Don Quichot,- en meer boeken , die van groote Ridders bandelen , aeleezen ; want ik mag gaarre leezess en leen gedurig boeken van de Officiers, die bij ons in't garnifoen zijn. Wél ?oo! zeide Mevrouw S. , en glimlachte ; en wij hadden bijna overluid gelachgen . als zij, even als ook de Gouvernante , ons met fterk had aangezien. Ik zai uwe dogger, Mi vrouw! zeide zij verder, vooreerst Gèllerts fabelen geeven , die zal ze dan nog niet geleezen hebben, om telkens, als de beurt aan haar is, eene daaruit te kunnen verhaalen; deeze zijn voor eerstbeginnende zeer gemakkelijk , en bevatten veel leerzaams; en als zij dat ten einde heeft, zoo zullen 'er wel andere zedekuniiger boeken te vinden zijn, dan de Don Quichot en dat honderdjaarige boek , die kinderen bederven, en volwasfenen niet vermaaken kunnen, uitgezonderd die geenen, welke eenen bij-  VOOR JÓNGE JUFFROUWEN. i05 bijzonderen fraaak hebben. Ik weet niet, of Mevrouw het verftond, dat Mevrouwt, daarmede zeggen wilde, want zij glimlachte flegts. Wij gingen toen weder op onze kamers, en kleedden ons voor de danspartij aan; om vier uuren kwamen de verzogte jonge Juffers en Heeren, en orn vijf uuren wierd dezelve in ons grootfte vertrek geopend. De jonge Juffrouw G. zag het flegts aan, om dat zij nog in 'tgeheel geen danzen geleerd had , maar Mevrouw danste veele engelfche danzen mede, 's avonds brn, elf uuren was aalles afgcloopen, en wij hadden deezen dag zeer vergenoegd doorgebragt. Ach! wam gij 'er ook ilegts bij geweest. Den volgenden dag, 'ï vrijdag» naa den middag, vertrok Mevrouw G , nu dat zij vooraf van haare dogier met veele traanen afi'cheid had genomen i en haar gezegd, dat zij maar geduld moest hebben, en als haar iets entbrak , het maar laattn fchrijven , dewijl zij 't zelve niet verrtaat, dan zou zij het terftond bekomen, Mevrouw Si verzekerde haar bij 'tfcheiden, dat zij als eene moeder voor haare dogter zorgen zou; daar door verfta ik dit, zeide zij, dat ik met de lederfte liefde eener goede moeder voor de befchaavjng van haar hart, en de vorming van haar lighaam zal zorgen; doch dat ik haar ook met dezelfde liefde zonder oogluiking zal beftraffen , wanneer zij haaren pligt verwaarloost. En daarop fcheidden zij van eikanderen. Ik heb u dus weder met iets onderhouG 5 den,  105 KIEUW MAGAZIJN den, dat gij gaarne verneemt. Mogelijk zal ik u in't vervolg meer verhaalen. Uwen brief kreeg ik eerst den volgenden zondag. Gij vraagt mij in denzei ven, hoe de Juffer S. aan de boeken komt, die zij niet mag leezen, en evenwel leest ; en wanneer zij die leest ? Die boeken huurt zij in 't geheim van een man,'die ze te koop heeft , en zij leest ze bjj nacht. Voor omtrent agt dagen wierd zij van de Gouvernante , ?s nachts om twaalf uuren, betrapt op het leezen van zulk een boek, dat, gelijk ik van verre gehoord heb," de Avonturier genoemd is. Wat daarbij voorgevallen zij, heb ik niet vernomen: want haar bijflaap, de jonge Juffer S., fliep reeds zoo vast, dat zij zelfs van dat nachtbezoek niet wakker wierd. Hoe kan ik mij dan zoo veirtouten, waarde Carolina/ om tot één uur bij nacht te fchrijven ! Breng zoo veel niet tot uwe verontschuldiging bij, zult gij zeggen : want dat is roekeloos, van u gehandeld, oja'. gij hebt wel wat gelijk; maar aan u te fchrjven is mij geoorloofd, fchoon pgter bij nacht niet; en daarenboven zaUk zekerlijk niet verklapt worden, want 'er llaapt niemand yerder bij mij , dan mijne zuster, die het ook wel doet, en eene kamenier, die veel van mij houd.' En gij begrijpt wel,"dat ik u zoo veel niet fchrijven konde, als ik niet een gedeelte van den nacht daar toenam, Maar, lieve Carolina! ik moet u nog over iets berispen : wie zal voorzigtig handelen met boeken te leenen van  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 10? yan dienstboden ; want die hebben dikwils een zeer bedorven finaak ? waarom zegt gij het mij niet, ais gij leezen wilt ? Ik zal u zeer aartige boeken bezorgen ; want ik heb mij een kleine bibliotheek naar 't voorfchrift van Mevrouw s. verzorgd Nu wil ik u nog eenige vraagen voorftellen, opdat gij mij in 't vervolg geene onverdiende verwijten meer doet; vooreerst : is de regenboog 'er reeds voor den zondvloed geweest? ten anderen: heeft God wezenlijk over Sodom en Gomorra zWavel laaten regenen? En ais gij nog tijd overig hebt, zoo trek hartelijk al het merkwaardige in 't leeven van Mofes bijéén, endenk» het zij gij al of geen tijd hebt, aan uwe D. den IS April y 17.. EMILIA. XXXV. Brief. Veel geliefde CAROLINAl jEenigszins neb 'er met ""i116 zUster gefchil over gehad , dat zij in haar beide brieven vergeeten had, u van mij te groeten. Ik was daar regt boos over, dewijl gij  103 NIEUW MAGAZIJN gij daaruit kon denken, dat ik u geheel vergeeten was. Doch dit bragt mij weer tot bedaaren, dat ik mij uwe goede gevoelens herinnerde, volgens welke gij niets kwaads van uwe vriendinnen denken kunt. Dewijl u de befchouwing van den mensch zoo veel genoegen verfchaft, zoo wil ik de verdeeling van denzelven thans vervolgen» en bij de oogen beginnen, welke de heerlijkfte leden Van 'tmenfc'helijk lighaam zijn. Er zijn zoo inwendige als uitwendige deelen bij de oogen op te merken. Tot de inwendige behooren. tunicae of vliezen , en humores of vogten. Tunicae of vliezen , zijn vooreerst, tunica adnata of het aangewasfen vlies, dat het oog omvat, en zich tot den oogappel uitftrekt, wordende anders het wit van 't oog genoemd ; ten anderen , tunica cornea of het hoornachtig vlies, dat onder hetzelve ligt, en 'er als helder hoorn uitziet ; ten derden, tunica uvea of het druivenvlies , dat onder het hoornachtige ligt, en het oog voordek als eene druif, die gefcheiden is; aan deszelfs voorfte deel is een ronde cirkel , welke iris of een regenboog genoemd word , en die de kleine zwarte opening, 'tgeen men den oogappel noemt, omvangt; en ten vierden, tunica retina of het netvlies, dat het binnenlte vlies is , midden in 't oog ligt, na een net gelijkt, en teder is. Dit zij voor deeze keer genoeg van de Natuurkunde. Maar heb ik alles niet zeer geleerd nagefchreeven , met alle de latijn- fche  VOOR JOfïGE JUFFROUWEN. 109 fche benaamingen , die de leermeester bij 't onderwijzen geméld heeft ? Ik zal mij op 't laatst nog geheel aan de ftudie overgeeven. Ja, ware ik een mansperzoon! en dat heb ik reeds dikwils gewenscht ; want als vrouwsperzoon kan ik wel eenige kennis van deeze en geene geleerde weetenfchap verkrijgen, om wel te leerenoordeelen, en mij juiste denkbeelden en een aangenaam tijdverdrijf te verfchaffen, buiten meer andere voordeden, die ik daar door bekomen kan, maar zich geheel aan de letteroefeningen toe te wijën, daartoe is de tijd van een vrouwsperzoon niet geheel beftemd. De vraag: welke ftraf is buiten de doodftraffen bij de Jooden de zwaarfte geweest? hebt gij wel 'beantwoord met te zeggen, dat deeze de geesfeling was. Gij wilde ook weeten, hoe dezelve gefchiedde , en waaruit het geesfeltuig beftond; dit zal iku dan thans melden. De misdaadiger wierd met de beide handen aan een langen paal gebonden, aan elke zijde eene hand, zoo dat hij denzelven omvatte ; dezelve was flegts anderhalve el hoog , zoo dat hij noch ftaan noch zitten kon, maar krom gebogen was. De geesfel was van leder , omtrent eene vlakke hand breed, en had knoopen, die men na boven en na beneden fchuiven kon; zulke riemen waren 'er drie , waar van de middelfte de langde was, en bij 't flaan over den oxel op de borst viel ; de twee andere waren korter, en raakten op de beide fchouders. Het  ilO NIEUW MAGAZIJN Het handvat aan den geesfel was nieé veel langer, dan een' hand breed is, opdat men den geesfel wel vatten konde , en egter met den fteel den misdaadiger niet aanraakte. Een der gerechtsdienaaren nu , die daar toe beftemd was, trad op een breeden fteen, die agter den misdaadiger lag, vatte het kleed des fchuldigen, rukte het hem met geweld van den fchouder af, en floeg zoo hard , als hij maar kon. Onder het geesfelen moest altijd een gerechtelijk perzoon een-ge woorden uit de boeken van Mofes overluid leezen, en Wanneer deeze uitgefproken waren, voor dat de geesfeling Volbragt was , zoo móest hij dezelve op nieuw beginnen. Stierf een misdaadiger onder deeze ftraf, zoo was hij, die floeg * daar voor niet verantwoordelijk ; hij moest alleenlijk zorg draagen, dat hij niet eenen flag te veel gaf, in welk geval hij in ballingfchap gezonden wierd. Een misdaadiger kreeg nooit meer dan negen en dertig flagen, wel minder, maar nimmer meerder, God had zelfs bevolen, veertig flagen te geeven, Leut. XXV: 3. Dewijl nu de geesfel drie riemen had , en elke flag met het geesléltuig voor drie flagen gerekend wierd, zoo moest hij flegts dertienmaal flaan; want had hij veertienmaal geflagen, dan had de misdaadiger twee en veertig flagen, tegen de wet, gekreegen. Dit is 't geen ik 'er van weet, waarde Caro/ifial uw berigt omtrent de komst der jonge Juffrouw G. was mij 't aangenaamfte niet.  Voor jonge juffrouwen. xu niet; mijne zuster heeft u, gelijk ik weet, reeds veel van haar gefchreeven, en zal 'er ü nog rifeer van melden. Ik wensch, dat gij van den fchoonen Meij, die u zijne bekoorlijkheid weder fpoedig vertoonen zal, beter genot zult hebben dan ik. Dit is eene der voorrechten van uwe genoeglijke wooning. Gelóóf mi j, ik ben zeer neerflagtig en treurig bij het aankomen der lente geweest, alsnimmer te vooren geduurende mijn verblijf in de ftad 5 want ik zag op onze vermaaken in de lente terug. ' Mevrouw S. nam ons Onlangs weder mede na 't landgoed haarer vriendin, 't welk zeer groot is. o! Hoe verrukte mij alles! Geen fchouwfpel, dat ik immer in de ftad zag ^ hoewel het voor zeer fchoon wierd gehouden, deed mij zoo aan , als mij dit landtoneel trof. Ik nam mijne zuster , die ook opgetogen was van vreugde, naa bekomen vrijheid, geheel alleen, en ging met haar wandelen, o! Zeide zij, terwijl zij alles befchouwde, zie zuster! D» boom beeft reeds zijn Had es bloesfemknop ontjloteni Én fpreid, aan allen kant, zijn* perelijke loot en. Dt ruime weiden zijn in lieflijk groen gekleed, Der vlijt en zorg, dje aan den bloemhof is befleei. Zien haar' liefhebbers op httrijkelijkstbeloonen, Saar zij een regenboog van kleuitj thans vertoonen, Dit  iu nieuw magazijn Die hen, wie met gevoel deez' -wonderen geide/taan', '\ Terwijl hun reuk verkwikt, doen in verrukking flaasi De blijde voglenzmig laat zich alom weêr hoor en, Enflreelt op't aangenaamst des wandlaars luistrende oortn.' De gouden zon praalt met een grooter majejleit, Daar zij een- jlerker gloed op beemd en akkeys fprcii. Het ganfche fchepflen- heir, als uit den dood verreezen, Kruipt, wemelt, rent en vliegt met een herboren weezm. Ach ! konde "toch aan deeze onfchuldige vermaa'ken wederom, gelijk voorheen, deelneemen, uwe D. den 20 April, ly.. LISETTE. XXXVl. Brief. Lieve emilia! Gij hebt mij zeer veel gefchreeven, en meer verhaald, dan ik van u verlangde , waar voor ik u oneindig dankbaar ben. Mijne moeder, welke ik uwe verhaalen uit uwe beide brieven omtrent Juffer G voorlas, beklaagde Mevrouw S. wegens de groote * moei-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. tl$ moeite en onrust, die haar eene zoo ruuw opgevoede Juffer aanbragt, te meer, daar eene verftandelooze moeder haar door zagtheid bedierf. Mij fmert het ook van u en uwe zuster , dat gij geene gezellin voor uwe goede harten vind, met welke gij als eene vriendin kondet omgaan. Bijna zoude ik gelooven, dat de voorzienigheid nog eens onzen wensch vervullen zal; en als dat gefchiedde, zoo wilden wij een ieder tooHen , hoe voortreffelijk een vriendelijke verkeering zij. Als ik den laattten zomer herdenke, o! hoe dubbeld fchoon was dezelve voor mij bij uwen omgang. Weet gij nog, dat zoo dikwerf wij, door 't morgenrood uitgelokt , ons met Mademoifelle Depouir bosch- en veldwaards fpoedden, het ons menigmaal zoo onaangenaam ware , het bed te verhaten ? Doch zoo dra wij in elkanders gezelfchap fprongen , waren wij blijde, dat wij zoo vroeg opgeftaan waren , wanneer reeds de zang des vergenoegden landmans gehoord wierd, da leeuwerik in de hoogte zwierde , en zijn morgenlied zong , de duif kirde , en de kwartel floeg. Heugt u ook nog, dat Madamoifelle Depouir ons wel berispte, wanneer zij bemerkte, dat wij het niet gaarne deeden. Wilt gij u dan, zeide zij, gelijk veele ftedelingen, voor de fchoonhedender natuur in 't bed tot negen of tien uuren verbergen ? Zoud gij u dan door de vogels laaten befchaamen , die met het aanbreeken van den dag ter eere van hunnen SchepH per  53$ NIEUW AG AZIJN Der een morgenliet zingen? Luistert flegts na hunnen liefelijken zang, en laat u , ais fedelijke fchepzelen, daar door beweegen, ook tot lof van uwen Schepper te zingen. Maakt gebruik van de voordeden, die gij boven de bewooners der (leden hebt, en befchouwt de fchoonheden der natuur. Welk eene pragtl Erkent hier den regeerder en vader der waereld, die zrjne heerlijkheid zoo wel vertoont in den vogel, die in den doornflruik huppelt , als in het. mtfpanzel des Hemels ; en zijne goedheid en wijsheid zoo wel ten toon fpreid in eene kruipende rups, als in den volmaakten hemelling. Daarop zongen wij gemeenlijk een morgenlied, gingen vergenoegd na onzen tuin, en dronken daar thee. Ach . waar is die tijd heen? Thans fmaak rk dat geBestgrvSdm'.eHe wil nu tot uwe vraagen overgaan, en zien, of ik ze kan beantwoorden. Gij vraagt mij vooreerst: is de ïegenboog 'er reeds vóór den zondvloedjewlest* dat is zeer zwaar ! naa lang bedenkens zeg ik: neen ! Maar ik weet eigenlijk niet, waarom ik geen ja zegge, ikverzoek , dat gij mij deeze vraag in een volgenden brief beantwoord, want gijhebt ex mij regt nieuwsgierig na gemaakt, uwe tweede vraag is: heeft God wezenlijk over Sodom en Gomorra zwavel laaten regenen ? Dat is wederom moejehjk. tlier zeg ik egter met meerder grond: jah want ftaat dus in im »ijb* Ten derden  voor jonge juffrouwen. 125 moest ik eene korte fchets van 't merkwaardige in 't leeven van Mojes opmaaken. Daar wil ik mij eens regt toe zetten, en mijn best doen , meer lof te verdienen, dan wegens de fchets van Jacobs leeven. . Eerilelijk zijn merkwaardig zijne geboorte , opvoeding en vlugt na Midian: wanthij wierd naa zijne geboorte drie maanden verborgen j doch daarna, wanneer zijne moeder hem niet_langer wist te verbergen, in een kistjen in 'twater gelegd, en door de Goddelijke Voorzienigheid op eene verwonderlijke wijze bewaard, tot dat hem de dogter van Pharao , als zij zich ging baaden, daar vond, méde nam, en' aan 't hof haares vaders als een Prins liet opvoeden. Hij heeft, gelijk mij onze Predikant eens verhaalde s het opperbevel over de koninglijke krijgsmagt gevoerd, en veele blijken zijner dapperheid tegen de Ethiopiërs gegeeven. Tot zijne vlugt gaf eene heldendaad aanleiding, te weeten, .dat hij door een heiligen ijvet eenen Egijptenaar dood floeg en dit ondekt wierd; deswege vlugtte hij in de woestijne, daar hem de Priester Jethro in huis nam, en hem zijne dogter Zippora ten vrouwe gaf; bij'welke hij twee zoonen, Gerfon, en Eliefar won, en alzoo veertig jaaren in ftilte bij de fchaapen doorbragt. . Ten anderen is merkwaardig zijne roeping tot hei bevelhêbberfchap. Een goddelijk gezant , die met veel luister op den berg Hof eb verfcheen, ftelde hem daartoe aan. Mofes flóeg dit in 't begin wel af, maar nam het eindeHl a lijk  Xl6 NIEUW MAGAZIJN lijk aan ; Exod. III. Drie wonderen wierden daarop in zijne magt gefield, om zijne zending bij 't volk en Pharaö kragt bi] tc zenden; Exod. IV: 1-9. Op zijne reis na Egijpten , volgens het 24, 25 en 26 vers, verfcheen hem de Heere, en wilde hem dooden, (waarfchijnlijk kwam hem onverwagt eene ziekte over, welke door't befnijden zijns zoons afgekeerd wierd.) Daarop zette hij zijne reis voort, en ontmoette hem zijn broeder Aaron. Ten derden zijn opmerkelijk de tien plaagen, die God door Mo/es over de Egijptenaaren liet komen, enbefchreeven zijn, Exod. VII. totXII. Ten vierden verdient opmerking de uittogt uit Egijpten; waartoe eerftelijk behoort het medeneemen der zilveren en gouden vaten, (Exod. XI: a.) 'tgeen de kinderen Israels op Gods bevel deeden; ten anderen de inHelling van het Paaschlam; ten derden het uittrekken zelve met omtrent zes honderd duizend mannen ; 't welk gefchied is in 't 3453 jaar naa de Schepping der waereld, den 14 April; gelijk ik in de Gefchiedenis der Israëliten geleezen heb; ten vierden de vertooning der wolk- en vuurkolom, Exod.XllkzU 22; ten vijfden de vaneenfcheiding der roode zee, de ontkoming der Israeliten, en ondergang der Egijptenaaren, Exod. XIV: 21; ten zesden de merkwaardigheden der veertigjaarige reis door de woestijn; en eindelijk, ten zevenden, de opmerkelijke dood en begraayenis Van Mo' Af, Dm. XXXIV. y Als  VOOS. JONGE JUFFROUWEN. lïjr Als gij mij nu niet prijst, waarde Emilia! dan weet ik het niet, want ik heb 'er veel moeite aan bedeed. Gij berispt mij, in uwen laatften brief, dat ik een boek van den knegt geleend heb; maar zou ik u ook niet kunnen berispen ? Ik wil 'er de proef eens van neemen. Gij zegt in uwen brief, dat het niet ontdekt kan worden, dat gij bij nacht fchrijft, dewijl uwe zuster het zelf doet, en de kamenier, die bij uflaapt, te veel van u houd. Mag dan de kamenier iets weeten, dat voor Mevrouw S. verborgen moet blijven ? Mijne moeder waarfchouwt mij geftadig, dat ik niet vertrouwelijk met de dienstboden moet omgaan, tof hun niets moeten laaten zien of weeten , dat de ganfche waereld niet zien of weeten mag; men brengt daar door te wege , zeide zij , dat men ze niet berispen mag, als zij iets onbehoorlijks doen, dewijl ment te vreezen had, dat zij aan den dag zoudenbrengen , 'tgeen hun alleen toevertrouwd was ; of men Helt zich bloot voor hunne onbeleefdheden; of zij misbruiken op eenige andere wijze het vertrouwen , dat men dn hun gefteld heeft. Ik fpreek nu wel tot mijn eigen nadeel, want als gij nu en dan 's nachts niet fchreef, dan kreeg ik zoo» veel niet van u te leezen; doch liever da» dat gij verdriet zoude hebben* wil ik alles afftaan , wat mij eenig genoegen geeven kan. Zoo even kwam Jan, dien ik belast had, deezen brief te bezorgen , maar hij kwam ti 3 mij  JtïJJ NÏEUW MAGAZIJN mij nog te vroeg ; want ik ben met den juiker van bloemen nog niet gereed, dien ik voor u binde. — — Zoo! nu ben ik gereed; ruik er aan, tot dat hij verwelkt; en gedenk daarbij aan mij en onzen genoegd ijken omgang; en danst gij eens weder, noodig dan daar toe ook eens uwe Fr. den 28 April, 17.. carolina. XXXVIL Brief. Zeer beminde lis et te! (jij zijt met uwe zuster in gefchil geweest. Met'uwe zuster? dat kan onmogelijk ernst geweest zijn; dat moest gij eerst: in de ftad geleerd hebben, want anders kende gij het niet; en fchoon gij voorwende, dat fk, bij gebrek van eene groete aan mij, aan uwe vriendfchap zou twijfelen , zoo was het niet in u te verfchoonen; want gij kent mijn hart; het is aan geene uiterlijke pligtpleegingen gewend. Maar ik geloof, dat het wat boerterij geweest is.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. «J> ïk ben u zeer verpligt voor de onderrigting, die gij mij in uwen laatften gegeeven hebt. Neem verder bij aanhoudendheid het geduld, om uwe vriendin, die zoo gaarne iets leert, waar het maar mogelijk ïs, en wanneer het uw tijd flegts toelaat, in haare onweetendheid te hulp te komen dewijl ik thans meer dan ooit over mijne opvoeding onvoldaan ben. Want in de voorige week liet mij Juffrouw van N. bij haare dogter verzoeken. Daar komende vond ik wederom eene andere franfche Juffrouw, (want daar komt, gelijk gij weet , alle agt weeken eene andere ,> die mij, terftond bij 't inkomen, in'tfransch aanfprak. Ik kon, gelijk gij ligt kunt denken, 'erniet op antwoorden, en verzogt haar, met mij in mijne moedertaal te fpreeken. Neen! riep de oudfte dogter tegen de Mademoifelle, fpreek maar voort, gelijk gij begonnen zijt, want de Juffrouw houd zich maar zoo, als of zij niet antwoorden kon; maarzij moet antwoorden, of zij was voor geene wellevende Juffer te houden. Als gij, Mejuffrouw! zeide ik tegen haar, mijne wellevendheid daarna beoordeelen wilt, dat ik u in eene taal, die ik niet fpreeken kan , ook niet antwoorde, dan hebt gij gelijk, en ben ik geen wellevende Juffer te noemen. Wel wat nut, zeide zij, hebt gij dan van die franfche Juffrouw gehad , als gij niet hebt leeren fpreeken? Gij hebt of uw best niet gedaan, of die Juffrouw was niet gefchikt tot onderwijzen. Geen van H 4 bei-  MO SlEUW MAGAZIJN beiden had plaats, Mejuffrouw! antwoordde ik: want vóór drie jaaren, wanneer mij-r ne moeder voor mijne nigten en mij die Juffrouw aannam, leerde zij ons eerst Jeezen ; en daarna leerde zij ons de taal naar de regelen der Spraakkunst; 't zal deeze Juffers, zeide zij tegen mijne moeder, meer Schadelijk, dan nuttig zijn, als ik alleenlijk met haar fpreeken wil; zij zullen geen Schrijven, en geen boek leeren verftaan„ en ook hunne moedertaal geheel afkeren , als niemand zc duidelijk met haar Spreekt, te meer, daar ze op 't land niet zuiver geSproken word, en het tot Schande ftrekt voor eene Juffrouw, als zij haare moedertaal niet goed fpreekt. Wij leerden van die Juffrouw, even als andere weetenfchappen, waarin zij zeer bedreeven was, ook allengs Spree3ten. Mijne nigten gingen in een kostSchool, daar zij thans het geluk hebben, deeze taal en veele andere weetenfchappen in meerdere volmaaktheid te leeren. Maar ik had bet ongeluk, dat die Juffrouw, die ik zoo lief had, het aanbod eener Dame, om met haar na Frankrijk te reizen, aannam; waar op ik alles, wat zij met mij aangevangen had, meerendeels vergeeten ben ; egter heeft mijne moeder zelve , tot haar vermaak, begonnen mij in eenige weetenfchappen te onderwijzen. Maar waarom, hervatte de Juffer , gaat gij ook niet in een kostfchool, gelijk uwe nigten , of neemt niet ten minften weder eene franfche Mademoifel aan ? Als het aan mij ftond , Me- juf-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. III juffer! zou ik het eerfte doen, maar dewijl 'er mijne moeder geen behaagen in vind, zoo moet ik 'er ftil onder zijn. Ik wil egter niet hoopcn, vervolgde de Jutfer , dat gij u hierin naar het eigenzinnig goeddunken uwer moeder fchikken wilt, was dat mijne zaak, ik zou het wel overwinnen; ik zou door mijn gek gedrag, dat ik dagelijksch wilde laaien zien, haar wel dwingen, om mij in een kostfchool te bezorgen Bedenk eens, gij zijt van een dettigen afkomst, gij bezit een redelijk vermogen , en zijt reeds dertien jaaren oud : wat" zal men met u uitvoeren, als gij vol wasfen zijt, en niets kent? Men zal mets anders doen, dan om u lachgen. Li! ei. zeide de franfche Juffrouw : mij dunkt, gij hebt u geheel voorgenomen, deeze Juffer alle eer te beneemen, daar zijnogthans veel verftandiger fpreekt, dan gij. Liet gij haar daarom bij u verzoeken ? Ik verzoek, Mejuffrouw! zeide de Juffer tegen de Mademoifelle, dat gij mij met geene zedelesfen voor den dag komt, zij mogten thans ontijdig zijn. Ik verfchrikte van het antwoord , dat zij haare opziendfter gaf, en zeide tegen de Juffer : ik wil weder atfcheid van u neemen, opdat ik geene oorzaak ben, dat gij verder uwen pligt jegens de geenen, die over u gefteld zijn , verzuimt. Ik ging daarop na beneden , en maakte toeftél tot mijn vertrek. Doch de moeder kwam bij mij, en haalde mij weer na boven, zeggende: dat haare oudlte dogli 5 ter  122 nieuw magazijm ter haar al het voorgevallene verhaald had, en dat ik haar kortswijlen te ernftig had opgenomen; dat ik nog wat langer bij haare dogters blijven moest, en ook in 't vervolg vriendfchap met haar houden ; dat zij mij daarom ten fterkften verzogt. Maar het laatfte zal niet gefchiedeh , lieve Lifttte ! of ik moest mij eens weder willen ergeren. Ik wil nu mijne gedagten van de onredelijke bejegeningen, die ik daar ontmoette, afwenden, én dezen brief fluiten. Mijne moeder groet u en uwe zuster hartelijk. Herinner deeze haare belofte, om in t vervolg iets van de Juffer G. te verhaalen aan uwe Fr. den \ Meij, 17" carolina. XXXVIII. Brief. Beminnelijke carolina! TT JTXoe zijt gij toch aan die fchooue bloemen gekomen , die gij mij gezonden hebt? Hier ziet men 'er nog zeer weinige. De jonge Heer van G. bragt mij, vóór eenige dagen, wanneer hij uit den tuin van R. kwam, eene roos uit het broeihuis mede ; dee-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. tt* deeze was de eerfte, die ik van dit jaar gezien heb. Ik bedank u dus voor den fchoonen ruiker, dien gij met eigen handen, als eene nieuwe blijk van uw gunftig aandenken, voor mij gemaakt hebt. -— Maar wat zult gij wel zeggen, als ik u openbaar, dat ik denzelven niet behouden hebt? Gij zult 'er mij nooit weder een zenden, of ten eenemaal boos op mij worden. Is 't niet zoo? Neen! lieve Carolina \ dat zult gij zeker niet doen. Gij zult zelfs mijn bedrijf terftond goedkeuren, als gij verneemt , wie dien gekreegen heeft. Het was Mevrouw S. Ik zal 't u kortelijk verhaalen : de dag, waarop ik, 's morgens om zeven uuren, uwen aangenaamen brief met de fchoone ■ ■ emen ontfing, was haar geboortedag, o! Welk een plegtige dag voor ons ! Wij hadden ons reeds lang te vooren tot deezen dag gereed gemaakt, zonder dat Mevrouw S. daarvan iets bemerkt had, want Mademoifelle Esprit en de leermeester booden ons daarin de behulpzaame hand., Wij gingen dan om agt uuren, naar gewoonte, na haar toe, zonder dat wij iets lieten blijken. Wij vonden ze reeds in die kleeding , waarin zij wilde uitgaan : want men had het zoo befteld , dat zij den voorigen dag van eene Juffrouw verzogt wierd , om deezen morgen met haar na haare buitenplaats te rijden. Dit had zij ook aangenomen , ( tgeen wij egter fterk gevreesd hadden, dat niet gefchied zou zijn,) en vertrok dus, Toen begonnen wij alles tot on- £6  *£4 NIEUW MAGAZIJN ze kleine comoedie, die wij 's avonds fpeelen wilden, gereed te maaken. 'sMiddags wierd 'er geene maaltijd, als gewöonelijk gehouden; zoo veel hadden wij te verrigten; en van blijdfchap'konden wij ook niet eeten. Het tooneel wierd in onze grootfte kamer ten eerften klaar gemaakt, en intusïchen oefenenden wij ons nog fterk in onze kleine rollen, die wij fpeelen zouden. Toen wij daar mede gereed waren, bragten wij alles in orde , wat daar toe behoorde, en kleedden wij ons aan. Het floeg dan vijf uuren , wanneer wij eenige Heeren en Juffrouwen, vrienden van Mevrouw S. verwagtten , die wij genoodigd hadden. Zij kwamen, en één vierde deel uurs vóór zes kwam ook Mevrouw S.met de Juffrouw, met welke zij uitgeweest was. Zij wierden terftond na de plaatzen geleid, die voor haar bepaald waren. Daarop wierd het gordijn opgehaald, en het voor de vreugde zijner voed fier zorgende kind vertoond , welk ftuk de leermeester tot deezen dag gemaakt had. Dit was de kleine W. , die ook van alle aanfehouwers bewonderd wierd , fchoon haare medemakkers , gelijk het' vertoonde ftuk eischte , haar wegens de voortreffelijke charafters, die zij daar ten toon fpreidde, jaloers waren. Daar kwamen nog verfcheiden andere goede en flechte characters in voor , als de gierigaart , daar voor fpeelde de jonge Heer van L.; de hoogmoedige, deeze was Tuffer S.; de verraa'der, dien vertoonde de ** jon-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. fiOJ jonge Heer W., broeder van de kleine W.; voor de opregte fpeelde de jonge Juffrouw C, en ik voor 't looze meisje, eene rol, die mij weezenlijk niet paste. Mijne zuster was de eenige vriendin van de kleine W., enz. Ik zal, om niet te wijdloopig te worden, het ganfche blijfpel hier bijvoegen. 'tZal u zekerlijk wel bevallen. Het nafpel was een herdersballet. Gij zult aan 't einde van het blijfpel leezen , dat wij, ter gedagtenis van deezen plechtigen dag, de braave voedfter, die zoo zeer geroemd wierd, eenige kleine gefchenken bragten, die alle van ons eigen werk waren. Ik bragt haar een paar dubbelde geborduurde lubben. Mijne zuster bragt haar een dergelijk fchortkleed, de Juffer C. een mantel van 'tzelfde werk, en de Juffer L. de kap voor dezelve. De overigen wilden ook zaamen toetreeden, en haar een wit Negligé' naaijen, maar de Juffer S. was 'er niet toe te beweegen ; het bleef dus agter , en ieder bragt iets alleen bij voorbeeld, een genaaiden waaijer, een paar geknoopte handfchoenen, geborduurde Schoenen, en dergelijken ; en de kleine W. gaf haar een genaaid tafelkleed voor haare verlakte nachttafel, waaraan zij altoos plagtte zitten. De vier jonge Heeren gaven haar te zaamen, een fraaij koffifervies ten gefchenk. De jonge Juffer G. kon niets van haar werk brengen, dewijl zij in de twee weeken, die zij hier is geweest, nogniets heeft kunnen voltooijen, want bij haa.ce komst  iü6 NIEUW MAGAZIJN' komst wist ze noch breinaald, noch naai» naald te gebruiken, waarover ik u bij eene andere gelegenheid onderhouden zal ; zij vereerde dan Mevrouw $. eenroofetak, die met agt ellen zijde lint doorvlogten was. Maar de jonge Juffrouw S., die boven allen , gelijk gewoonelijk, zoo ook hier wilde uitfteeken, bragt haar witten grosdetour voor een kleed, en een witten breizak daarbij , dien zij zelve geborduurd had ; doch van het eerfte had niemand iets gewee. ten, de Gouvernante zelve niet, die nogthans alle's befchikt had , en zelfs niemand van 't huisgezin. Zij kreeg vóór omtrent veertien dagen een zeer toebezorgd pak van haare ouders, doch 't welk , toen zij in 't bijzijn der Gouvernante los maakte , zoo als het gebragt was , aan een kleermaaket alhier met eene nevensgaanden brief volgens 't opfchrift moet bezorgd worden. Nu vermoeden wij, dat daarin de grosdetour geweest is, want zij is zeer doortrapt. Maar de Juffer verkreeg geen voorrang wegens haar kostbaar gefchenk, gelijk zij zich ingebeeld had. Als wij gereed waren, en nu in onze herders en herderinnen kleêren Verfcheenen, om onze pligtplegingen te volbrengen, zoo bedankte ons Mevrouw S. voor de oplettendheid, die wij omtrent haar in acht genomen hadden, in de treffelijkfte uitdrukkingen; en gaf haar genoegen over de wijze , waarop wij alles zoo wel uitgevoerd hadden, duidelijk te kennen. De Juffer S. bedankt zij in 't bijzonder voor haar  Voor jbnge juffrouwen. is? haar ^elchenk. Mejuffer ! zeide zij tegen haar : gij hebt mij wel voortreffelijke gefchenken gedaan, ik bedank u daar voor; maar met de opregtheid, die gij van mij gewoon zijt, zeg ik uy dat mij eigenlijk deeze breizak alleen aangenaamis, die wegens de zuiverheid van borduurzel, en om 't vermaak 4 dat gij 'er voor u in ftelde, om mij iets van uw werk te kunnen geeven, lof verdient. Maar dit andere gefchenk is mij in de daad onaangenaam , dewijl het voorzeker wederom eene blijk van uwen hoogmoed is, dien ik reeds kenne. Wij gingen daarop in de eetkamer , daar alles plechtig toegerigt was; en wij waren zeer vergenoegd, dewijl wij zagen, dat Mevrouw S. vergenoegd was. Zij gaf ons haare goedkeuring over onze goede fchikking, die wij gemaakt hadden, duidelijk te kennen. De Juffer C nam het woord op, en zeide, dat wij het aan Mademoifel Esprit en den leermeester te danken hadden, dat wij deeze goedkeuring bekwamen. Om kort te gaan, ik moet u betuigen, dat deeze de eerfte dag van mijn verblijf alhier was, dien ik regt vergenoegd heb doorgebragt. Maar laat ik nu ïluiten, en uwen brief bij de naaste gelegenheid beantwoorden; anders, als ik 't nu doen wilde, zoud gij nog moeten wagten, eer gij hem kreeg, dewijl ik thans geen tijd heb om Verder te fchrijven , en hij zou dan ook te lang worden. Onze brieven zijn van tijd tot tijd langer geworden, want wij hebben elkander thans 209  ïa8 NIEUW MAGAZIJN zoo veel te fchrijven, dat wij niet geheel aan 't einde kunnen komen. Maar haast, (kunt gij 't uwel verbeelden?) haast had ik wat vergeeten, dat zekerlijk niet fraai zou geweest zijn. Het was een brief van Mevrouw S. aan u, dien ik in deezen moest influiten. Mijne zuster herinnerde het mij nog te regter tijd, en nu moet ik uook nog de aanleiding tot deezen brief melden. Den fraaijen ruiker van bloemen dien gij mij gezonden hebt , zette ik, nadat ik de nog zeldzaame bloemen wél befchouwd had , in een bloemglas , en plaatfte dien in de woonkamer van Mevrouw S., zoo dra zij vertrokken was; en een briefje van deezen inhoud leide ik 'er bij: Heden neemt de Juffer Z. de vrijheid, om u deezen kleinen ruiker aan te bieden, welkeh zij u voor deezen plechtigen dag zelve gemaakt heeft. Deeze was de inval, waarvan ik in 't begin deezes briefs gewaagde; en gij zult dien, gelijk ik mij daarbij terftond voorftelle, billijken. Ik meen het in uwen volgenden briefte zullen leezen. Want ik dagt, dewijl ik juist op deezen blijden dag deeze bloemen ontfangen heb, zoo zal Mevrouw S. zich zekerlijk over de oplettendheid mijner vriendin verheugen. Ik zal mij dan van deezen kleinen leugen bedienen ; mijne vriendin zal mij denzelven vergeeven , want ik ben verzekerd, dat, als zij geweeten had, op welken tijd deeze plechtige dag inviel , zii het zelve gedaan zou hebben. Neen!'nu moet ik terftond fluiten;  VOOR jcnge JUFtROUWEN. x9$ ten ; fchrijf, als gij gelegenheid hebt, den nevensgaanden brief aan Mevrouw S. voor mij af, en groet uwe waarde moeder van uwe vriendin D. den 5 Meij, 17.. emilia. XXXIX'. Brief. Waarde emilia! In welke verlegenheid hebt gij mij gebragt door uwe'ongemeene goedheid! Ik brak den ingeflotenbriefzeerfchielijkopen, en denzelven geleezen hebbende, hield ik mij reeds voor grooter dan ik was, ora dat Mevrouw S. mij daarmede vereerd had. Ik liep terftond na mijne "moeder, en die moest denzelven ook leezen. Ja! zeide zij daarop: het is zeer goed, en zekerlijk eene groote eer voor u, dat deeze braave Dame aan u gefchreeven heeft; maar gij moet haar antwoorden, én hoe zult gij dat uitvoeren? Zij befchouwt alles zeer naauwkeurig, en zal elk woord in uwen brief ook zoo nagaan; als zij dien dan geleezen heeft, zoo zal zij van zelfs de onverdiende loffpraak weder innaaien, die zij nu gegeeven heeft. Maar, lieve moeder! zeide ik: Mademoifelle Dtpouir verachtte immers mijI ne  tgd NIEUW MAGAZIJN ne brieven nooit geheel, die wij weekelijks over allerlei zaaken aan haar fchrijven moesten. Zij zeide, dat ik natuurlijk zou leeren fchrijven; en mijne nigten, die het nu ook verdaan, zeggen ook, dat ik goed fchrijf; en ik fchrijf toch altoos maar , gelijk ik denk; ik zal het antwoord aan Mevrouw S. ook zoo fchrijven, zonder kunst gebruiken, want anders breng ik nooit iets voor den dag ; en als ik 'er gereed mede pen, zoo zal ik 't u laaten beöordeelen , om het onvoeglijke , of dat u niet bevalt, te kunnen verbeteren. Doch ik wenschte wel» dat ik zoo niet gefproken had, want mijne moeder was 'er niet over te vreede, en zeide: dat zou ik u niet raaden, dat gij het mijterbeöordeelinggaf; wantikzou het wéér onnatuurlijk maaken, en dan zou dat fchoone verdwijnen ; want wie natuurlijk fchrijft, die fchrijft goed ; gij fchrift natuurlijk , derhalven fchrijft gij goed. Ik verzogt haar nogthans om verfchooning wegens mijn onbedagt fpreeken. Zij vergaf het mij, 'er bijvoegende, dat ik met mij zelve zoo niet moest ingenomen zijn, om mij voor verftandig te houden; en dat ik bijna daartoe gekomen was, dewijl ik mogelijk geloofde, dat ik den lof, welken ik nu en dan behaalde , wegens mijn volmaaktheid , verkreeg. Ik verzekerde mijne moeder egter, dat ik zoo niet dagt, (gij weet immers zelve, hoe dikwerf ik in mijne brieven over mijne onvolmaaktheden geklaagd heb?) maar dat ik'het altoos, wanneer  Voor jonge jurraurws*. jg| neer ik van vreemde lieden geprezen wierd, zulks voorvleijerij hield; doch wanneer vriendenmij preezen, dat ik het dan tragtte te verdienen. Toen was mijn moeder over nnj te vreede, en zeide, dat ik Mevrouw moest antwoorden, en wel zoo, gelijk ik dagt; dat zij het, fchoon het niet zoo mogt zijn, als 't wel moest, niet kwaaliik zou neemen. Ik nam den mij zoo aange- zelven te beantwoorden , ik fchreef en lchnjl nog; maar hoe zwaar valt het mij! fchoon ik het in 't begin niet dagt. Ik zal denzelven nu eerst, op uw verzoek, voor u affchnjven , en dan wil ik hem tot eeneeuwige gedagtenis bewaaren. Hier is hij. Mejuffrouw! Reeds lang had ik het voorneemen , orn u/*n miJne hoogachting voor u wegens de edele trekken van uw jong edelmoedig hart te verwittigen Ik wagtte flegts na eene bekwaame gelegenheid daar toe ; en die hebt gij zelve mij gegeeven. Gij vereerde mij op mijnen geboortedag met eenen ruiker, door uwe hand gemaakt, en vereenigde u dus met alle mijne tfuffers , om deezen dag door uw gunflig aandenken plechtiger te maaken. Ik bedank u daar voor, en wensch flegts, dat gij bij mij mogt zijn, om u mondeling te kunnen bedanken en betuigen, hoe hoog ik u achte, icnoon ik u in perfoon niet kenne. Gij J » hebt  H%% NIEUW MAGAZIJN hebt u nogthans, zoo doot de prijswaardige briefwisfeling met uwe nigten bij mij, als door uwe deugden bij anderen zoo bekend gemaakt, dat men deswege met lot van u fpreekt, en zich over uw gedrag verwondert. Ik zoude u dit niet openbaaren , als ik vooruit wjst, dat gij alleenlijk hoogmoedig daarop zoud worden; want ik betuig u, dat ik het zoo even gezegde nog geene Juffer openlijk toegevoerd hebbe , fchoon zij deezen lof ook verdiend had , om dat ik voorzag , dat het haar mets dan eene ijdele' verbeelding van haar zelve zou doen opvatten. Maar van u kan ik dit niet verwagten, daar gij (leeds uw best doet, om nog deugdzaamer te worden; ik geloot veel meer, dat gij zult voortgaan, om, door deezen lof aangefpoord , het deugdzaam voorbeeld uwer moeder geheel te volgen , en haar , wanneer gij volwaslen zijt, de beste gevolgen daar van te laaten zien. En wanneer gij met dat gedrag voortgaat, 'tgeen gij tot nog toe gehouden hebt, dan zult gij ten eenigen tijde menige Jutter befchaamd maaken, die , fchoon zij de beste en zorgvuldigfte opvoeding ge"Ptf:n heeft, egter onkunde en ongemanierdheid laat blijken. Onderhoud de vertrouwde yriendfchap met uwe nigten door de aangevangen briefwisfeling , waar door gij van beide zijden uwe kundigheden kunt uitbreiden ; en kan ik ook in deeze of geene zaak uwe weetgierigheid, die de jeugd zoo zeer voegt, voldoen, zoo zal ik het met ge-  VOOR JONGE JUFFROUWEN» I3J genoegen volbrengen, en mij verheugen over dat gefchonken vertrouwen. Intusfchën blijve ik, naa mijne hartelijke grcete aan uwe zeer geachte moeder , met veel hoogachting, uwe opregte vriendin S. Nu, hoe behaagt bet u? Ik een brief van Mevrouwt., haare liefde, haare vriendfchap, dat heb ik alles, o ! Hoe blijde ben ik, en worde waarlijk hoogmoedig ! Maar gij zult het haar immers niet weder zeggen? Ja, ja! zeg het haar maar, want ik ben hoogmoedig op haare vriendfchap, gelijk ik dat op uwe ben: u heb ik immers dit alles te danken, Ach ! kon ik 'er u flegts voor kusfen, fchoon mij uw inval ineenige verlegenheid brengt. Want als het nu eens uitkwam, dat ik u, en niet haar» den ruiker gezonden heb ? Maar hoe zou dit gefchieden ? Scheur dan ook den brief, dien ik met de bloemen gezonden heb , liefst in ftukken, opdat hij in geen vreemde handen zou kunnen vervallen. Hierin verlaat ik mij op u; maar dit weet ik, dat deeze geboortedag mij niet weer ontgaan zal , zonder van mij gevierd te worden , want ik heb denzelven in mijn zakboekje aangetekend: ik wenschte flegts, dat ik de comedie, die gij gefpeeld hebt, en de vreugde van Mevrouw S. daarover mede had mogen aanfchouwen ; kortom, ik wenschte I3 ^  134 NIEUW MAGAZIJN 'er bij geweest te zijn; maar egter niet in de plaats van de Juffer S. Doch ik houde mij te lang met u bezig; ik moet deezen nu afbreeken, en weêr met alle oplettendheid aan Mevrouw S. fchrijven, en als ik dien brief gereed heb, denzelven zorgvuldig in den uwen toefluiten : want ik vrees , dat hij geene goedkeuring zal wegdraagen. Zijt nevens uwe zuster gegroet van mijne moeder, en fchrijf fpoedig weder aan uwe Fr. den n Meij y 17. i carolina, XL. Brief. Goede carolina! Schrijf ik u nu niet fchielijk? Ja! maar het heeft zijne redenen. Want gij floot uwen laatften brief met de erinnering, om u fpoedig weder te fchrijven ; en ik wilde u ook uwe dubbelde vrees beneemen. Ten eerften meende gij, dat onze kleine onwaarheid , die wij gebe/.igd hebben, zou kunnen ontdekt worden, en om dat voor te komen, moest ik liever den brief, dien gij mij bij die gelegenheid gefchreeven, in ftukken fcheuren. Neen! neen! zoo fchielijk  Voor jonge juffrouwen. 135 lijk fcheur ik geen brief van u in ftukken. Ik zal zé allen zorgvuldig bewaaren , om mij ten eenigen tijde menig genoegelijk uur te verfchaffen, als ik ze weder zal doorleezen; en bekommer u dus niet verder over dien gevaarlijken brief, want hij is zeerwel bezorgd. Ten anderen vreesde gij , dat uw antwoord aan Mevrouw S. geene goedkeuring zou wegdragen. Zijt hierookniet bevreesd over ; want toen ik haar uwen brief gebragt , en zij dien geleezen had , zeide zij tegen eene haarer vriendinnen, die 'er juist was: In die Juffer zit in de daad veel. 'tls jammer, dat ze van haare behv aamheden geen beter gebruik kan maaken. Zij gaf hem ook aan die vriendin te. leezen. Nu zijt gij immers gerust gefield ? Maar ik niet; want ik heb hem niet geleezen. Zbud gij dan ook niet de goedheid willen gebruiken , om denzelven voor mij af te fchrijven, gelijk gij omtrent dien van Mevrouw S. verrigt hebt, waar voor ik u dankbaar ben? Maar nu wil ook uwen brief van den 28 April beantwoorden, 't geen ik, om redenen , u reeds bekend, had moeten uitflellen. Ik heb denzelven, dit moetik u bekennen , niet zonder aandoening kunnen leezen. Gij leidde mij met u in de voorige tijden te rug ; in die voor ons zoo blijde tijden, waarin wij, van eene zoo goede hand beftuurd , alle vreugde genooten, die ons de goede natuur aanbood; en wanneer wij zomwijlen buiten de reden wilden I 4 gaan,  ï$6" NIEUW MAGAZIJN gaan, zij ons met veele voorzigtigheid daar van tragtte af te trekken. Ik moet hier ook met u uitroepen : Ach! waar zijn die tijden heen? Er worden mij wel, zoo min als anderen , geen geoorloofde vermaaken verboden, en wij kunnen ze in overvloed fenieten; maar 'er ontbreekt mij hier flegts éne vriendin , als gij. Ach ! mogt toch «we hoop gegrond zijn , dat de Voorzienigheid nog eens onze begeerte vervullen zal. Nu, men kan 't niet weeten. Hierop kome ik aan de vraagen, die gij had moeten beantwoorden. De eerfte : is de regenboog 'er reeds vóór den zondvloed geweest ? vind gij zoo verfchrikkelijk zwaar, en antwoord: neen ! Wanneer die vraag van den leermeester opgegegen wierd , en zij aan mij ter beantwoording kwam, zoo vond ik ze ook zeer zwaar, en wist niet, of ik ja of neen zou zeggen; en zoo Honden 'er veelen mede. Eindelijk zeide hij, dat eenigen meenen, dat dezelve toen eerst van God voortgebragt zij; doch dat daar voor geene voldoende reden is, dewijl alle oorzaaken, waaruit de regenboog voortkomt, reeds beftonden : want hij ontftaat, wanneer de zon haare ftraalen in eene regenachtige wolk werpt, die tegen haar over komt ; door de breeking deezer ftraalen , die in de oogen der tusfchen beide ftaande aanfchouwers vallen , vertoonen zich dan voor hun gezigt , boogswijze , verfcheiden kleuren, welke vierderlei zijn. De buitenfte is roodachtig, de tweede geel, de  VÓÓR. JONGE JUFFROUWEN. 13? de derde groen , en de onderfte blaauw of paars. (Gij zult lachgen , dat ik u de kleuren opnoem, die gij meer dan eens zelve gezien hebt.) Daar 'er dan alle oorzaaken van deszelfs vorming geweest zijn , zoo moet of kan de regenboog 'er ook geweest. Wanneer wij egter leezen, Gen. IX: 13. Mijnen boog heb ik gegeeven in de wolken; zoo is daar de meening, dat God den regenboog, die 'er voorheen reeds geweest was, of had kunnen zijn, tot een teken gefield heeft, dat 'er geen zondvloed méér komen zoude. Op de tweede vraag, of God wezenlijk over Sodom en Gomorra zwavel heeft laa-< ten regenen ? antwoord gij, ja. Nu wil ik u hier ook de meening onzes leermeesters daaromtrent melden: „God, zeide hij, liet 's morgens vroeg eene verfchrikkelijke donderbui komen, en leidde de blikzems zoodanig , dat ze in de zwavelachtige harstgronden om Sodom floegen. Hier door wierd niet allen de oppervlakte der aarde in vlammen gezet, maar ook een onderaardsch vuur ontdoken, waarop geweldige aardbeevingen volgden, door welke de aarde ingeftort, en de doode zee daaruit ontdaan is." Gij kunt u niet verbeelden, hoe aangenaam het mij is, de vrijheid te hebben om na te fchrijven. Ik zou anders dat alles niet weeten, omdat ik het niet onthouden kon ; en dus zouden ons alle die kundigheden niets helpen. Eindelijk hebt gij nog eene korte fchets van 't merkwaardige it> I S 't  I38 NIEUW MAGAZIJN *t leeven van Mc/es opgemaakt. Dat hebt gij zeer wel uitgevoerd; alleen hebt gij 'er wat ce veel van de Israëliten in gemengd; want gij moest flegts van Mo/es, maar niet van bun vernaaien. Om 't met weinig woorden uit le drukken; merkwaardig is zijne geboorte, opvoeding, buitengewnone bediening, en uitgellrekte magt in geeftelijke en waereldlijke zaaken; zijn vertrouwde omgang met God, de vvetgeeving op Sinaï, zijn voorbeeldig leeven , groot aanzien bij 't ganfche volk, merkwaardige dood en begraavenis, zijne bijzondere opwekking uit de dooden,'(welke, naar des leermeesters zeggen, op te maaken is uit Jud. vers 9, en Matth. XVII: 3;) de vijf boeken van Mafes, als de oudfte fchriften op de waereld , en zijne bijzondere gelijkheid met Christus. Voor ditmaal wil ik u maar jééne vraag opgeeven : Waaruit ontftaat de daauw ? Ik bedank u ook voor de waarfchouwing, die gij mij in 't laatfte van dien brief deed, om met de dienstboden niet vertrouwd om te gaan. Ik beken u, als mijne vertrouwdÜe vriendin, dat ik hierin te verre gegaan ben, want ik heb de kamenier in dit geval tot mijne vertrouwde gemaakt, en haar ook zomtijds geld gegeeven , opdat zij het niet zeggen zou, dat ik 's nachts fchreef. Voor eenige dagen kwam Mademoifelle Esprit zeer vroeg, in haar nachtgewaad, in onze kamer. Ik was bezig met uit het bed op te ftaan; mijne zuster lag 'er nog in, en was ook  Voor. jonge juffrouwen. 139 Ook nog niet van voorneemen om op te ftaan, want het was eerst vijf uuren ; maar ik had de kamenier bevolen, om mij op deezen tijd te roepen, om dat ik nog wat werken moest. Ik trok fchielijk mijn goed aan, en wenschte haar een goeden morgen. Zij vraagde, waarom ik zoo vroeg opftond; ik zeide haar de reden. Zij was daar over voldaan, en antwoordde: Dat is braaf van u, Mejuffer! want de morgenftondheeft goud in den mond. Maar op de nachttafel ftond de inktkoker nog; en de pen, als ook eenig fchocln papier lag ?er naast ; welk alles ik dien haciit tot half twaalf uuren gebruikt had. Zij zag het liggen, en vraagde : wie fchrijft hier toch 'snachts bij de kaars? Ik verfchrikte daar van, en gevoelde, dat ik rood wierd; opdat zij egter mijne onfteltenis zien zoude, zoo begon ik te niezen, en ging na mijn bed, om mijn zakdoek te krijgen. De kamenier , dit bemerkende , antwoordde voor mij, en zeide: Mademoifelle ! ik heb gisteren, als de Juffers reeds te bed waren, nog eenige zaaken in mijn maandboek opgefchreeven, die ik voor de Juffers moeten haaien. (Want elke kamenier moet een boek hehben, en daarin alles opfchrijven, wat zij voorde kostkinderen, die zij bedienen moet, voor haar zakgeld gehaald heeft; waarbij zij ook telkens den dag moet aantekenen, en een dergelijk boek móet elk der kostkinderen hebben. Deeze boeken worden alle maanden, doch niet op een bepaalden dag aan Mevrouw S., als zij  24° NIEUW MAGAZIJN zij 't begeert, getoond; als dan 'teene met het andere niet overeenflemt , dan word 'er rekenfchap gevraagd.) De Gouvernante begeerde het boek te zien. De kamenier toonde het haar ; en tot mijn groot geluk had zij tot het aankoomen van den dag gefchreeven. De Gouvernante gaf het haar weder, en vertrok. Ziet gij wel , Juffer ! zeide de kamenier tegen mij , was ik 'er niet knap bij geweest , dan had gij verlegen gedaan. Ik moest 'er haar dus nog voor bedanken. Maar dewijl gij mij over deezen vertrouwden omgang met de dienstboden berispt hebt, zoo heeft het mij derk gehinderd. Ik heb nu egter van de zijde der kamenier niets meer te vreezen , dewijl zij thans Zedert eenige dagen bij de Juffer L. flaapt. Wij. moeten nu, ik en mijne zuster , meer voorzigtigheid gebruiken , dewijl wij alleen zijn, om niet betrapt te worden ; en dat kan zoo ligt niet gefchieden , om dat de kamenier, als wij te bed zijn , onze kamerdeur toefluit , en eer dat de Gouvernante ze met den gemeenen fleutel opent, wij weder lang te bed zijn, en onze gefchriften *er ook in hebben. Over 't algemeen gebeurt het meer dan e'e'ns in een week, dat wij eenige uuren bij nacht fchrijven. Ik moet fluiten , en u daar bij , naa de groetenisfen van mij en mijne zuster aan uwe moeder , nog zeggen, dat de Juffer S. niet van haare kamer mag ko-  voor jonge juffrouwen. Ï4Ï •Romen. Mijne zuster zal het u verhaa» ' len. uwe D. den \% Mei] 17.. emilia. XLI. Brief. Zeer lieve carolina! I Xet fmert mij zeer,- dat gij bij de jonge Juffrouw N. een zoo llecht onthaal hebt gehad. Doch dat gij u dat zoo fterk aan» getrokken hebt, behaagt mij in geenendeele. Waren de verwijten, die u eene hoogmoedige en verwaande Juffer deed , het wel waard? Ik ken u ook , en gij weet zekerlijk meer dan zij. Hierover verheug ik mij egter, dat gij ze zo befchaamdhebt gemaakt. Gij hebt daarmee meer lof behaald, dan men tien zulke Juffers, als de Juffer N., te zaamen geeven kan. Ik veraaide dit fraaij outhaal aan Mevrouw S., en hoe gij u bij dat wonderbaar gefprek der Juffer N. gedraagen hebt. Zij zeide tegen mij: Als men naar V gedrag deezer Juffer zal oordceicn, dan kan 'men niet zeggen, dat zij geene opvoeding heeft. Ik meen, dat het oordeel vau deeze verftandige Juffrouw  '14* Nieuw magazijn) frouw u tegen alle verwijten van die Juffer rechtvaardigen zal. Mijne zuster heeft mij opgedraagen, u de reden te melden, waarom de Juffer S. op haare kamer moet blijven; en dit zal ik nu beginnen. Zij pronkte geduurig met het gouden horologie* dat zij onlangs van haarvader op haar geboortedag gekreegen had. Zij bragt het eenige dagen daarna, mede bij 't krijgen der franfche les, wanneer zij 'er aanhoudend na zag, en het ook te gelijk openmaakte ; waar door zij dus geen acht gaf op 't geen geleezen wierd. Wij lazen in .. Mademoifelle Esprit, die het bemerkte, riep haar toe, dat zij het volgende zou leezen; en toen wist zij niet, waar ze beginnen moest. Juffer ! Juffer! zeide de Mademoifelle in 't fransch: let op , en laat het niet weêr gebeuren. Doch zij had naauwlijks uitgelproken, of de Juffer begon op nieuw, haalde een kokeralmanach voor den dag, en zag daar in. Intusfchen floeg het vijf uuren; toen lïonden wij op, en wagtten den klaviermeester. De Gouvernante zeide tegen de Juffer S. : gij hebt u heden zeer onbetaamelijk gedraagen. Gij had verdiend , dat gij deswege op de leij aangetekend wierd. Doch ik wil het u kwijtfchelden. Maak het morgen beter , en breng het horologie niet meer op de lesfen mede. Zij zweeg ftil; maar toen de Gouvernante weggegaan was, zeide zij tegen ons: De Mademoifelle meent, dat ik het horologie niet weêr mede moet brengen j  VOOR JONGE JUFFROUWEN. .143 gen; maar tot haar fpijt zal ik 't morgen medebrengen; ik wil eens zien, of zij raii dat verbieden kan. Daarop kwam de 'klaviermeester ; naa deszelfs vertrek h^' zij 't afgelegd, want bij 't bidden en >ineen had zij het niet. Den snderen dag had zij het weer aangehaakt, toen zij van twee tot vier uuren tot het vrouwenwerk kwam De Gouvernante zag het terftond , en zeide: Juffer! wat heb ik u gis «ren gezegd' Niets_! antwoordde zij: ten minften ik kan er mij niets van herinneren, 't Js zeerfraaij, zeide de Gouvernante: dat gij .;e bedelen uwer opzienders zoo fchielijk "verbeet Ik heb u gezegd , dat gij het horologie niet weer op de lesfen zoud meebrengen, om dat gij u en anderen door uw fpèelen onoplettend maakte ; en dewijl gij dat nu niet nagekomen zijt, zoo verzoek ik, dat gU het terftond aan mij geeft. Het horologie, Mademoifelle! antwoordde zij: heb ik van mijn vader gekreegen , om 'er gebruik van te maaken ; en men kan het niet anders gebruiken , dan dat men het aanhaakt, zomwijlen daarop na den tijd ziet, dien men weeten wil, en als 't afgelopen is , weêr opwind ; ik weet derhal ven niet, waarom Mademoifelle mij beveelt, om het als onnut aan den wand te laaien hangen. Daarom, antwoordde de Gouverna' ite• om dat gij het juist niet ?.oo gebruikt, als gij daar gelieft te zeggen, maar uit hoogmoed flegts aan uwe zijde draagt, daa? mee Ipeelt, als gij leeren moest, en aldus u zei-  144 NIEUW MAGAZIJN zelve en het horologie daar door fchaadö toebrengt. Uw vader, dit weet ik zeker, heeft het u met oogmerk gegeeven, dat gij het gedrag van Juffrouwen, die zulke horologiën draagen kunnen, ook houdenzoud, daar gij nogthans tegen dit oogmerk handelt, zoo verbied men u het te draagen. Ik verzoek dus voor de tweede maal, üat gij 't mij geeft. Ik zal 't u niet geeven, teide de juffer: ten minden niet eer , dan dat gij mij het oogmerk mijnes vadeis fchntteliik laat zien. Ik wil niethoopen. Juffer ! antwoordde de Gouvernante , dat gij het weder op 't uiterfte wilt laaten aankomen ; ik zal niet eerst vooraf, na Mevrouw S eaan, en mij den brief laaten geeven , dien hij deswegen aan haar gefchreeveij heeft, 't Is genoeg, u te zeggen, datgij daarom in dit kostfchool zijt, om u verftandie in de waereld te leeren gedraagen , en hen, die het u leeren willen, gehoorzaamheid te betoonen, als den eenigen dank , öie gij hen voor hunne moeite en groote zorg bewijzen kunt, en al het geene, dat rij uwe opzienders fchuldig zat. Gij moet niet denken, dat het aanzieneli]k vermogen uwer ouders u van de gehoorzaamheid ontflaat, of dat gij met het geld, dat gi] betaalt, ook alle fchuldige phgten voldoet. Een onbaatzuchtige onderwijzer ziet niet op het geld , dat gij hem voor zijne verTietineen geeft, maar op de gehoorzaamheid, die g&ij hem fchuldig zijt, en op de eer, van goede leden voor de menfchelnke maat-  voor jonge juffrouwen. "*4s maatfchappij gevormd te hebben. Ik zeg u dan voor de derde en laatfte keer, dat. gij mij het horologie. geeft. Neen ! zeide de Juffer: gij krijgt het niet. De Gouvernante , toornig geworden, ging na haar toe, en zeide: ik moet dan geweld gebruiken 5 zij hield haar de handen vast, en nam het haar tegen Wil en dank af. Toen zij 't had, zeide zij tegen haar: gaa aan de deur ftaan, tot dat dit uur om is ; dart zal ik u bij Mevrouwt, brengen, daar kunt gij dan uwe ongehoorzaamheid verdedigen. Maar de Juffer, over 't misfen van haaren toeleg gansch te onvrede , wist geen beter raad voor haar zelve, dan te ftampvoeten en te zeggen : ik gaa 'er niet heen ; dan moet gij 'er mij na toe draagen, en dan zal ik u nog veel werk geeven. ó! Zeide de Gouvernante: ik wil geen verdere moeite met u hebben; gij kunt het met Mevrouw S. afmaaken. Juffrouw ! zeide zij tegen mijne zuster, die niét ver Van haar af bij de glazen zat te borduuren: gaa eens na Mevrouw S., en verzoek haar uit mijn naam , dat ze hier komt. Mijne zuster ging , eri Mevrouw S. kwam. Bij het binnentreeden bleef zij met verwondering ftaan ,< want de Juffer S weende nog, en was haar zelve van boosheid niet meester. Zij zeide tegen de Gouvernante: hoé is hier zulke ontfteltenis? wat is 'er voorgevallen ? De Gouvernante verhaalde haar al het gebeurde. De Juffer bedaarde onder het verhaalen, was op haare plaats gaan zitten, en & he~'  f4* KIEUW MAGAZIJN begonnen te werken. Toen 't verhaal geëindigd was zeide Mevrouw iS". naa een kort ftilzwijgen: ik ftaa 'er over verbaasd! Kom hier S., en hoor uw vonnis : gij zult terftond tot ftraf wegens uw grof wanbedrijf het narrenpak aantrekken, en teffens drie dagen op uwe kamer blijven. De ionge Juffrouw F., die bij u flaapt, zal voor dien tijd van u af, en de werkmeid in haare plaats bij u llaapen ; welke ook over dag, op dat gij niet alleen zoud zijn, ugezelfchap zal houden, want de lesfen word u verboden bij te woonen; naa drie dagen zult gij Wel, als voorheen, tot dezelve toegelaaten worden, maar nog agt dagen het narrenpak draagen. Zeg eens , zeide zij tegen de Juffer G., die thans zedert eenige dagen wegens haare achteloosheid onder aan zit , tegen de werkmeid , die thans in den tuin bezig is, dat ze hier moet komen, en het narrenpak mede brengen, dat ze in bewaaring heeft; zij zal zeer blijde zijn , dat zij drie dagen in 't 'gezelfchap eener Juffer van aanzienelijke afkomst moet doorbrengen. De jonge Juffrouw G. ging, en de Juffer S. naderde eenige treden na de Gouvernante, en zeide met veel trotschheid: zoo ais u belieft. Maar het horologie krijg ik egter weer? Neen! thans in 't geheel niet, zeide Mevrouw S. zeer bedaard ; doch als gij in 't vervolg beter en het zelve waardig gedraagt, dan zal't van Mademoifelle Esprit afhangen , of zij het zelve wedergeeven wil; en dan zal het als  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 147 *1s een teken van een goed gedrag aan uwe zijde hangen , gelijk de jonge Heeren, die hier onder mijn opzigt zijn, hunne degens ook alleen daar toe draagen, en dezelve, als zij zich die onwaardig maaken , ook voor eenigen tijd moeten afleggen. De Juffer ging weder na haare plaats, en wagtte met eene gemaakte tevredenheid na de werkmeid ; deeze kwam en bragt het kleed. (Dit gewaad is van graauw linnen als een nachtrok gemaakt, en de band om het lijf is van bast en bindgaren zeer net gevlogten; daar bij komt nog eene hooge muts met een' groote bel, die van binnen zeer net gevoerd is.} Daar is zij , zeide Mevrouw j. tegen haar, die zoo zeer haaf best gedaan heeft, om dit kleed aan te krijgen; ik heb haar het vermaak, dat zij zich daarin voorftelde, niet willen onthouden ; trek haar dan het bovenkleed in onzer aller tegenwoordigheid uit, en het narrenpak over het keurslijf aan ; en dat moet gij haar, elf dagen lang, 's morgens uit, en 'savonds weer aantrekken; drie dagen moet zij op haare kamer zijn, en gij bij haar blijven, en 'er haar niet af laateit' gaan, voor dat men 't u zegt; als zij 'er af moet gaan, dan moet gij haar vergezellen; het eeten zal men u ook tot aan de kamer brengen, waar van daan gij het dan bij uwe gezellin brengen, en met haar eeten zult. Volbreng dan mijne bevelen, en draag zorg, dat 'er niets onvoegehjks voorvalt, of ik zal 'er u over aanK 2 fpree-  IA? NIEUW MAGAZIJN fpreeken. De meid verzekerde MevrouW , dat zij alles wat haar bevolen was naauwkeurig zou uitvoeren, en zeide daar op tegen de Juffer: Nu , ftaa op! ik zal u uw nieuw pronkkleed aantrekken. De Juffer begon weder te weenen, en zeide tegen Mevrouw S.: gij legt mij eene harde ftraf op. Dunkt u dat zij hard is , antwoordde Mevrouw S., zoo moet gij dat niet aan mij , maar aan u zelve toefchrijven. De Juffer bleef zitten. Nu, zeide de meid: ftaa op , of ik zal u overënd zetten. Mevrouw S. viel haar in de rede, enzeide : maak uwe misdrijven en fchande niet' grooter door Weêrfpannigheid ; onderwerp u aan deeze ftraffen; maak van deeze dagen uwer gevangenis dagen van boete, en leer onder het narrenpak een weldenkend hart te draagen. Toen ftond zij weenende op , en de meid begon haar uit te kleeden. De Juffer zag haar aan, en zeide : Maar moet zoo een mensch mij bedienen, of wel mijn gezelfchap zijn? Dat is ijsfelijk! Wel! zeide de meid: gij zijt net zoo een mensch, als ik; want gij zijt van aarde gevormd, en ik ook. Daar in is alleen het onderfcheid tusfchen ons, dat gij van goede ouders geboren zijt, en ik van geringe ; maar dat was buiten onze fchuld. Ik verrigt, wat mij Mevrouw gebied ; maar gij doet niet, wat uwe opzienders u beveelen: dus ben ik immers nog «er dan gij; nu, kom maar; wij zullen «ns best doen » dat wij alle beide te regt  V«OR JONGE JUFFROUWEN. Ï49 geraaken. Zij zette haar de muts met de bel op, en leidde haar uit de kamer. Gii kunt denken, waarde Carolina; dat wij allen als verftomd zaten, want dat het zoo ver zou geloopen zijn hadden wij ons voltrekt niet verbeeld. Mevrouw S. brak ein- 1JMd?T ftÜte ft en ?eide ^genons: «u Mejuffrouwen ! hoe beviel u dit tooneel? Mij zeer flecht, en ik geloof u ook. INeemt er een voorbeeld aan, inzonderheid £U. Mejuffrouw Gf De jonge Juffrouw ,W1J callen ft°"den °P ' ^ imeekten Mevrouw S en Mademoifelle Esprit, dat zi] het de Juffer S. toch vergeeven wilden, en haare ftraf ten minften wat verzagten! Uwe voorfpraak, mijne kinderen 5 komt thans niet te pas, zeide Mevrouw S. eijziit door haare traanen bewogen; maar het waren geene traanen van berouw ; dit had eii uit haar gedrag moeten zien ; het waren tranen van boosheid. Zij kan geene vergiffenis krijgen , vóór dat zij bezeft, hoe zij zich tegen God, haare opzienders, en u misgreepen heeft. Gij kunt derhalven thans mets meer voor haar uitvoeren, dan den Alierhoogften voor haar om deeze erkentenis te bidden ; en ik zal mij daarin ook met u vereenigen. Ik wensch , zeide zij onder haar opftaan en henen gaan, dat ik nooit weer eene dergelijke vertooning bijwoonen Gij zult, lieve vriendin! nu willen wee» ten, hoe het verder gegaan zij; doch ik kan u thans onmogelijk meer verhaalen; ik zal K 3 her  I5<3 nieuw magazijn, het tot de eerstkomende gelegenheid uit-» ftellen , en u dan te gelijk iets uit de Natuurkunde mededeelen. Groet intusfchen uwe moeder, en fchrijf toch ook eens, hoe uw broeder vaart, aan D. den 32 Mei], 17.. uwe lisette. XLII. Brief» Beste carolina! Ik heb u beloofd het verhaal, dat ik in mijn voorigen wegens gebrek aan tijd moest afbreeken, te vervolgen; gij zult het toeft eaarne willen weeten. Me vrouw S. vei trok dan, en zond de Gouvernante een weinig fchrikftillend poeder, want zij was zeer ontfteld. Het floeg vijf uuren, en de klaviermeester kwam; deeze miste de Jutter a;, en het voorval wierd hem verhaald. W « avondgebed bad de leermeester openlijk voor haar. Toen wij aan tafel zaten, kreeg de jonge Juffrouw C. een briefje van haar, en vertoonde, na dat zij het geleezen had, een verlegen gelaat. Mevrouw S. vraagde haar wat is u gelchreeven ? De Juffer C. antwoordde : De Juffer verwekt mij, dat ik mijn best zou doen, om  Voor. jonge juffrouwen. 151 van u te verkrijgen, dat de kamenier, die haar anders bedient, in de plaats komen mogt van dat lompe lelijke mensch , dat haar tegen haar fatiben gegeeven was. Zoud gij dat dan, voegde 'er de jonge Juffrouw C. bij, niet willen toeftaan? Neen ! zeide Mevrouw S.: laat haar zeggen , dat ik geantwoord heb, dat zij beneden haarfatfoen gehandeld heeft, en daarom ook beneden het zelve behandeld word , als ook dat de kamenieren alleen tot oppasfing van die jonge Juffrouwen gefchikt zijn, die zich als jonge Juffrouwen gedraagen. De Juffer C. verzogt de vrijheid te mogen hebben, om haar te fchrijven. Ja! zeide Mevrouw S.: dat ftaat u vrij. Den anderen dag zond zij wederom een briefje, doch aan Mevrouw S., waarin zij dezelve hartelijk fmeekte , gelijk wij naderhand hoorden , om haar alleen te mogen fpreeken. Wij zagen haar ook 's namiddags na de Juffer toegaan , (want haar kamer is een trap hooger,} daar ik wel eens mede had willen gaan. Onder het avondmaal verzogt Mevrouw S. aan Mademoifelle Esprit, dat, dewijl de Juffer S. nu de grootheid haarer misdrijven begon te bezeffen, zij ze haar wilde vergeeven, als zij 'er openlijk om verzogt: zij zou wel voor den bepaalden tijd geene vrijheid krijgen om van haare kamer te komen, te weeten den volgenden dag om vier uuren, maar het ontflag van de overige ftraf zou van haar eigen gedrag afhangen. De Gouvernante antwoordde, dat zij gereed was , haar verli 4 gif-  NIEUW MAGAZIJN giffenis te fchenken , zoo dra zij beterïchap zag. Den anderen dag om vieruuren, wanneer wij juist bezig waren om ons werk te bergen, kwam Mevrouw S- in, en zeide tegen Mademoifelle Esprit, dat zij de franfche lés ovérflaan moest, dewijl de jutter ftraks weer in 't openbaar verfchijnen zou, hu de tijd tot haare afzondering verloopen Was; maar zij verzogt aan de jonge Juffrouwen W. en G., dat zij haar niet weder , gelijk eergisteren, zouden uitlachgen, maar liever, gelijk de anderen betoond hadden, medelijden met haar zonden hebben, want dat iemand, die over eens anders ongeluk lachte, 'er zelfs niet verre af was. Daarop wierd zij aangediend. Naa bekomen vrijheid kwam zij in die kleeding binnen , ging onder 't ftorten van veele traanen na Mevrouw J., en vatte haare hand, om ze te kusfen.! Deeze trok haare hand zagtjes te rug, en vraagde aan de Juffer: wat begeert gij| j. i lk 1— wil — lieve — Mevrouw ! antwoordde de Juffer, al fnikkende, u om vergiffenis mijner misdrijven fmeeken. Gij hebt mij immers dezelve gisteren reeds toen gij de goedheid had, om op mijn verdoelt bij mij boven te komen , beloofd en wilt gij nu uw woord met houden? Maar onder wat voorwaarde , antwoordde Mevrouw S. Ach! ik ben noen die voorwaarde, antwoordde de Juffer, terwijl zij haare oogen afdroogde , noch uw ganfche gefprek vergeeten, ik wilde flegts  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 153 «erst deeze goede hand kusfen ; maar dewijl gij het nog niet wilt toeftaan , zoo wende ik mij tot 11 ? Mademoifelle Esprit! en beken hier in 't openbaar , dat ik mij zeer aan u vergreepen heb; jaa, ik beken alle mijne laage bedrijven, waarop ik trosch was, dat ik ze volbragt; maar ik heb in de eenzaame uuren mijner gevangenis mijn leer ven naauwkeurig overdagt, en dewijl ik het zeer ondeugend vond, 'er berouw over gehad. Op berouw en beterfchap, w ik u bij deezen beloof, zult gij mij g< vergiffenis weigeren. Neen! Mejuffer! gaf de Mademoifelle ten antwoord, die zal ik u ook niet weigeren, dewijl ik hoop, dat gij in het toekomende alle misdrijven door uw. beter gedrag zult uitwisfehen, die bij ons' aangetekend ftaan. Ik verheug mij over uwe aangevangen verbetering, en ten blijke , dat ik u alles vergeeven heb, ftel ik u het horologie weder ter hand, dat u zoo veel onheil berokkend heeft, dewijl ik vertrouw, dat gij 'er nu een verftandig gebruik van zult maaken. o lieve Mademoifelle ! zeide de Juffer, terwijl zij haar omhelsde, gij maakt mij befchaamd , dat gij mij het horologie weder geeft, zonder dat ik 'er u om gevraagd heb. Nu gevoel ik , hoe Hecht ik handelde , dat ik het u op uwe begeerte niet geeven wilde. Neen ! neem het weg, dat haatelijk horologie; ik mag het nu niet hebben , het zou mij telkens , als ik het zag, dien zwaaren misftap te binnen brengen. Ja! dat is waar, hervatte de K 5 Ma-  154 NIEUW MAGAZIJN Mademoifelle, maar het zal u ook het tegenwoordig tijdftip herinneren , dat voor ons allen zeer heugelijk is. Voor u, dat gij, van haar, die 't beduur over u hebben, vergiffenis krijgt; voor ons, dat wij ze u fchenken kunnen; en voor alle deeze Juffers, dat zij u weder in haar gezelfchap krijgen kunnen, dewijl zij in't vervolg meer vriendfchap en liefde dan tot heden toe van u verwagten mogen; en neem gij dus het horologie weder te rug. Ja! antwoordde de Juffer, ik neem het weder aan, om dat gij het begeert, maar ik zal het niet weer draagen, vóór dat gij en Mevrouw S. het mij beveelen zult. Daarop ging zij na Mevrouw S., vatte weder haare hand zeer vreesachtig , en zeide : Nu mag ik van u ook op vergiffenis hoopen ? o Ja! Juffer ! antwoordde deeze , gij hebt door de vrije en openbaare belijdenis uwer misdrijven onze genegenheid weder gewonnen ; maak u dezelve beftendig waardig door een deugdzaam gedrag , en verlies ze niet weder door eenig verzuim. Hoopende, dat gij uwe pligten vervullen zult, ontflaa ik u van de ftraf, om nog agt dagen dit kleed te draagen; het zal u zoo aanftonds uitgetrokken worden, en draag zorg met alle de Juffers, dat gij het niet weder te zien krijgt. )aarop moest de jonge Juffrouw G--> die nog al op de onderfte plaats zit, ééne der kamenieren roepen, die de Juffer het narrenpak uit, en haar gewoon kleed weer aantrok. Na dat zij Mevrouw S. bedankt had»  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. I55 Md, keerde zij zich tot ons, en zeide : Mejuffers ! wilt de belediging , die ik u aangedaan heb, ook vergeeten, ik verwagt het van uwe goedheid, en ichenkt mij uwe vnendfehap weder ; in 't bijzonder ben ik u verpligt, Mejuffer C; voor den brief, dien gij mij gisteren vroeg gefchreeven hebt. Die heeft mij zeer opmerkzaam gemaakt. Wij beloofden haar, dat zij van' onze vriendfehap verzekerd kon zijn, als wij llegrs van haare verzekerd waren. Daar op vertrokken wij, om les in 't klavieripeelen te krijgen. Nu wil ik u nog iets omtrent den mensch mede deelen; ik was tot aan de vogten in t menfchelijk oog gekomen. Voorée'rst ligt 'er vooraan in 't oog een waterachtig vogt. Het tweede word het crijstallijne vogt genoemd , om dat het gelijk trijftal doorfchijnend is ; en is het middenfte in 't oog. Het derde noemt men het glasachtig vogt, liggende agter in 't oog. Tot de uitwendige deelen der oogen behooren de oogleden en de wenkbraauwen, welke als fchermen dienen, om de oogen te befchutten. Als nu, zeide de leermeester, de gedaante der uiterlijke dingen door de ronde opening, oogappel genoemd, en door de drie vogten op het agter in 't oog gefpannen net valt, dan vertoont zij zich omgekeerd; maar de gewaarwording word daarna door de gezigtzenu» wen in de harzenen gebragt, en aan 't gemoed van den mensch als regt voorgefteld, ge-  Ig6 NIEUW MAGAZIJN gelijk men het in eene camera obfcura , of donkere kamer befpeurt, waarmede de oogen kunnen vergeleken worden. De oogen, merkte hij vervolgens aan , dat als eene deure der ziele zijn, waardoor men dedingen befchouwen en beoordeelen kan ; dat wij daarom onze oogen moeten in acht neemen, dewijl zij ligt kunnen bedorven wor* den , als men daar mede veel in 't vuur ziet, of in den rook is, of'er de fcherpe reuk van rammelas of uijen in Iaat komen; men kan ze ook bederven door 's avonds klein fchrift te leezen en te fchrijven , (en ik fchrijf veel in de nacht;) en ook door zich te gewennen, de dingen te digt bij de oogen te houden , die men bezigtigt, of waaraan men werkt; bij voorbeeld, bij ?t, leezen , fchrijven, naaijen, enz. waar door de oogen niet alleen duister, maar ook zelfs geheel blind kunnen worden. Men moet ze als eene groote weldaad van God aanmerken, en als zoodanig tot zijne eer aanwenden. Hier zal ik eindigen; de jonge Juffrouwen C. F. S. W. de jonge Heer G. en mijn broeder zijn allen reeds in mijne kamer, om met mij na den fchouwburg te gaan; 't is goed, dat ik geheel aangekleed ben, en dat ?er de Gouvernante nog niet is, anders zoud gij deezen brief een dag laatcr krijgen van uwe A den 16 Meij, I/.. LISETTE. XLIII. Battï.  voor jonge juffrouwen. 157 XLIII. Brief. Hoog geachte emilia! VTij hebt mij in uwen laatden brief allé mijne twijfelingen benomen, en ik ben dus van dien kant geheel gerust gefteld. Maar' ik heb eene nieuwe bekommering ! gij fchijnt onvergenoegd te zijn, dat ik ugeen affchrift van mijn antwoord aan Mevrouw S. gezonden heb. Doch dit gefchiedde, öp dat gij niet meenen zoud , dat ik omtrent eene zaak bewondering verdienen wilde , Waarin ik te toch niet bekomen kon. Als ik egter het ontwerp daarvan thans nog had, dan zoude ik het hier bij zenden. Ik bedank u ten hoogden, dat gij mij, bij het beantwoorden van uwe twee laatfte vraagen, zoo duidelijk onderregt heb. Doch dat ik wegens de korte befchrijving van 't leeven van Mo/es wederom geen lof verdiend heb, fmert mij eenigszins, omdat ik meeade, dat ik 'er zeer veel moeite aan bedeed had. Nu geeft gij mij weder op nieuw eene vraag op. Ik hoop, dat ik die eens goed zal kunnen beantwoorden; ten minden zou het eene fchande voor mij zijn, als ik dat niet kon doen, dewijl ik het onderwerp bijna alle dagen zie, en mij ook daarenboven deszelfs oorfprong dikwijls verklaard is. Ik wil  I58 NIEUW MAGAZIJN . wil het derhalven beproeven. De vraag is: waaruit onftaat de daauw? De waterachtige dampen rijzen over dag, wegens de warmte der" zonne , opwaards, zij daalen tegen den morgen, ten tijde des dageraads * weer langzaam neder, en verè'enigen zich in kleine droppels, die gras , kruiden en hoornen bevogtigen , en de bloemen verkwikken, die door de hitte de zonne verwelkt waren. Maar 'er is ook meel- en honigdaauw, die nbgthans voor de veld- en tuinvrugten zeer uadeelig is; en welke dus genoemd word, als 't bij fchijnen der zonne ftofregent. Als de daauw bevroozen is, word dezelve rijp genoemd, 't geen in de lente en den herfst gefchied. Ik wenschte nu, dat gij mij nog meer opgegeeven had; want ik heb thans veel lust tot overdenkingen. Maar, lieve vriendin ! hoe bekommerd was ik over u, toen gij het morgenbezoek Van Mademoifelle Esprit verhaalde! Ik meende geduurig , dat gij in uw antwoord zoud zijn blijven fteeken, of dat Mademoifelle Esprit het zou geraaden hebben, dat gij bij nacht fchrijft; en dat het dan niet wél zou afgeloopen zijn. Doch hoe gelukkig hield gij 'er u uit, en hoe vaardig was de kamenier, om de Mademoifelle te misleiden! De inrigting egter van dat boek der uitgaaven , moet ik u bekennen, dat mij niet bevalt, want het is dus geheel 011mooglijk, een halven ftuiver ftil uit te geeven, en wie wil evenweralleuitgaaven gaar-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 159 gaarne laaten weeten? Neen! daar ben ik gelukkiger in. Van den halven rijder, dien ik maandelijks van mijn oom krijg, behoef ik geene naauwkeurige rekenfchap te geeven, noch aan mijne moeder, noch aan mijn oom. Toen ik denzelven eerst kreeg, wist ik niet, wat ik daarmede beginnen zou ; ik leide hem bij mijn ander geld, dat mijne moeder mij weekelijks geeft, en dat, gelijk gij weet, in een zestehalf beftaat. Niet lang daarna viel mij op een zekeren dag . even naa het eeten, in de zin, om eens na mijn prieeltje te gaan , dat op onze plaats, voor aan den weg ftaat, en waarin wij ZOq dikwerf gezeten , en eikanderen raadzels opgegeeven hebben; daar inkomende, vond ik er zoo veel fneeuw , dat ik niet kon gaan zitten: en het was egter juist mijn oogmerk , om mij daar wat in op te houden ; waarom ik ook een dikken mantel had omgeilagen. Ik was 'er onvergenoegd over , nam een ftuk hout, dat ik op den weg vond, en veegde ze met veel moeite we& Daarop kwam 'er een man aan, die ftaart • 1 ien toen tot mii nadere« zeide: Mejuffer! laat ik dat voor u wegveegen, 0 Neen' antwoordde ik: laat mij maar begaan, ik neem er den tijd toe j (want ik begreep, dathij het niet voorniet doen zou, maar dat ik er hem wat voor geeven moest, en ik had geen duit bij mij.) Nu, let'er maar op zeide de man zeer vriendelijk , uwe mooije zagte handjes zullen bevriezen. Ik moest erom lachgen , en zeide: dan zouden  j6o kieuw magazijn den immers uwe handen ook bevriezen, als gij het deed , zoo wel als mijne, mt heeft geen nood, antwoordde h j - ik neo hoe veel wilt gij daar voorhebben? Oen niets, Mejuffer! antwoordde hij.. A mi om voor u uit liefde verrigten. Maar als gU. Si toch wat geeven wilt, geef mij dan een paar hemdjes , die gij ontwasten•» voor mijne arme kinderen, die.bijnabevre_ zen moeten. Daarop weende m] , enw«k te. Ik vraagde hem met traanen,m de oo gen , waar hij van daan was, enjoe oud fiine kinderen waren? Ach, MeJunr SS "ij: mogtgij ovei: uw « £ ?k om da'g.oon werk , en heb twee^kinderen? een j'ongen van agt jaaren, eneenmeis ie van tien f maar ik kan naauwhjks het ?eve brood verdienen, want: s,wu«smy» 'er bij de boeres dagelijks «^f"'en bi den Heer der plaats word ik wet ge ïbruikt; daar hebben zich reeds anderen in gedrongen, die den opziender Jomgcgid» mond kunnen fraeeren Dan ^nt kinderen ook niet in 't fchool «aten gaan vraagde ik verder. Och ! antwoord^ hi . met een diepe zugt, als ik het zoo  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. ttfj ■Brengen konde, dan was ik een rhari. Maar ik heb moeite, om hun alle dagen brood te geven, en kan dus voor het fchool enhunne klederen niet zorgen ; dat is mij ón» mogelijk; als mij mijn peetoom, defchoenmaaker, mij niet menigmaal een oud kleedje toegeworpen had, dan waren zij reeds lang van koude vergaan. Het A. B. C. heb ik hun zelf geleerd, en ook bidden; zij kunnen heel goed bidden ; maar leezen, ja! daar heeft onze oudfte weinig zin in, dat kunnen zij nog niet. Nu, maak het hier maar verder fchoon , zeide ik tegen hem ; ik zal eens gaan zien, of ik wat voor uwe kinderen heb. Ik ging na mijn kamer, riep de meid , en vraagde haar naar de kleeren en 't linnen , dat ik ontwasfen was. Dat heeft mij uwe moeder , zeide zij, op een kamer laaten brengen, zoo dra u iets te klein was, en daar heeft zij de fleutel van. Ik zond haar daarop weer weg. Ik nam toen uit mijn kleermand eenig linnen , en van mijn geld den halven gouden rijder, en ging weer na mijn prieeltje, dat ik geheel fchoon gemaakt vond; en de arme man fchepte en veegde de fneeuw verder van de grond weg. Hier, zeide ik, heb ik een weinig voor uwe kinderen gezogt; ik heb thans niets meer, want alles daar ik uitgegroeid ben, heeft mijne moeder reeds wegge* geeven ; maar ik zal het voortaan voor u opzamelen; en voor dat gouden ftuk, dat ik u hier geef, moet gij uwe kinderen in f fchool laaten gaan ; en als 't geheel uith ge-  IÖ4 NIEHW MAGAZIJN cegeeven is , zoo zeg het mij, dan zal ik fleer zoo 'veel geeven. De man> begon op nieuw te weenen , en zeide : o Lieve Tuffer! ik bedank 'er u duizendmaal yoor , Jde Hemel wil 't u honderd duizendmaal weer geeven, dat gij aan mi] en mijne arme kinderen gelieft te doen. Het pakje wil ■ ik SnneemeL maar dat goud neen,ik niet. Zijt gij niet dwaas, zeide ik: het geld, dat Si 't meest noodig hebt, wilt gij met hebben" V, ik zou het met groote vreugde aanvatten, als gij volwasfen waart, en met uw geld naar uw believen handelen konde , xnaaï als ik 't nu aannam, zoo zou ik lelijk kunnen aanloopen ; want uw moeder zou het uw oom zeggen, die liet m,j daarop in 't dievengat zetten, en dan moesten mijne arme kinderen vervolgens van honger fterven. Zoo flecht moet gij van mijn oom "iet denken, zeide ik. Neem het geld»*»' want ik kan daar mee handelen, zoo als it wil Ik geef u anders nooit weer iets, ai* ïi mij eens boos maakt. Nu, ik weet niet , Se ik 't maaken zal, gaf hij tenantwoord . als ik het niet neem maak rij u boos, en dat mag ik egter ook met: doen, ik.zal z aanneemen en befteeden, daar m*™)™ gegeeven hebt; en dan kan ik mijne kinde ïen, bijna twee jaaren daar voor laaten n >t fchool gaan, want ik behoef den fchoo meester in 't vierde deel jaars niet meer te geeven, dan agttien ftuivers. Daar zou ik fe niet voor willen leeren, als meester was, zeide ik; maar dewijl gij hem  VOOR JONGE JUFFROUWEN. l€§ dan niet meer dan agttien Huivers voor de twee in 't vierde deel jaars geeft, zoo betaal den fchoolmeester een jaar vooruit, dat is twee en zeventig ftuivers; ik zal dan wel verder zorgen; en voor het overige geld kunt .gij iets koopen, om met uwe kinderen wat beter in 't vervolg te leeven. o Kostelijke Juffrouw! gij zijt met geen goud te betaalen, al wilde men een ton vol voor u geeven; ik wil dag en nacht voor u bidden, en mijne kinderen zullen ook voor hunne weldoendfter bidden. Ik fcheidde van hem af, en was zoo uitermaten blijde, dat ik 't u niet zeggen kan. Ach! dagt ik, ik zal mij meer zulke vreugden verfchaffen. Waar toe heeft gij toch het geld ? In kasten brengt het ons geen genoegen aan. Eenige weeken daarna bezogt ons mijn oom, en gaf mij weder een halven rijder, gelijk hij mij beloofd «ad , maandelijks te geeven. Ik nam denzelven met veel blijdfchap van hem aan, en bedankte hem daar voor. Wel, mijn fchat! zeide hij : wat hebt gij u voor den eerften uit de ftad laaten medebrengen? Waarde oom! antwoordde ik: ik heb 'er mij niets voor mede laaten brengen; want ik zou niet weeten wat; al wat ik begeer, krijg ikter"°nd. o! Men heeft veele dingen in de Had, hervatte hij, die gij altemaal nog niet gezien hebt, en die u zeker fmaakenzou- j jaIs gii ze maar Proeven konde ; gij zoud dan alle dagen wel een halven rijder verlangen, om daar regt uw genoegen van te kunnen eeten. Gij moet niet denken , L a bragt  1]t uuren; nu wil ik mij in uw gezelicnap begeven, en mij met u bezighouden. Gij geeft mij in uwen brief, dien ik nog niet beantwoord heb, op mijne vraag, waarom gij mij uw antwoord op den bnet van Mevrouw S. niet gezonden hebt, tot eene reden , dat ik had kunnen denken , dat gij daarmeê lof had willen behaalen. Deeze reden had ik mij niet voorgctteld. Hoe kunt gij deeze gedagten van uwe vriendin vermoeden ? De vraag : waaruit ontftaat de daauw ? hebt gij zeer wel beantwoord. Gij moet. meer klaagen, dat gij niets weet! Wanneer wij voor «enige dagen gingen wandelen , wier-  VOOR JONGE. JUFFROUWEN. l8l den ons allerhande vraagen voorgefteld , waartoe ons de Natuur, die wij befchouwden , aanleiding gaf. Onder anderen ook deeze vraag, en de jonge Juffrouw C, die eigenlijk gevraagd wierd, kon ze niet beantwoorden. Zij wierd! rood , en zeide : Ik moet tot mijne fchande bekennen , dat ik daar nog nooit over gedagt heb. De Gouvernante beantwoordde ze toen zelve; want veelligt zou niemand van ons ze regt geweeten hebben. Dus weet gij immers meer dan wij. Nu wil ik u weer twee vraagen opgeeven ; Voor eerst : welke is de moejelijkfte taal van alle taaien? Ten anderen: hoe veele vrijfteden hebben de Jooden gehad, en wie wierden daarin in befchermine genomen? & Nu kome ik aan het aartig gefprek , dat gij met dien armen man had, die u, ongetwijffeld, weer eene gelegenheid verfchaft, om uw edelmoedig hart te laaten zien. Maar waarom verhaalt gij het mij nu eerst, daar het toch reeds voor drie maanden is voorgevallen ? Hoe gelukkig zijt gij, dat gij weldoen, en tevens zien kunt, hoe uwe weldaaden hefteed worden ! Dat kan ik niet: want als ik een arm mensch wat geef, dan kan ik niet onderzoeken ,' of hij het verdient, of niet; maar ik moet hem gelooven in alles, wat hij mij zegt. Maar gij bezorgt de opvoeding van arme kinderen zelve, en legt dus reeds zoo jong den grond tot het geluk van arme M 3 wee-  i$a nieuw sjag azijn' weezen. Welke fchoone bezigheid! Ik verhaalde alles , wat gij mij daaromtrent geïchreeven hebt, aan Mevrouw & Zij verheugde zich zeer over uwe edele denkwijze , en over de verftandige befteeding uwer weldaaden. De Juffer , zeide zij , zal 'ten eenjgen tijde dé beste vrugten inzamelen , van 't geen zij nu gezaaid heeft. Hoe zullen deeze kinderen haar eens alles goeds toewenfchen, als zij zien sullen , dat zij aan deeze Juffer alleen hunnen Godsdienst, waarin zij hen zal laaten onderwijzen , hun geluk , waartoe zij: hen opleid, dewijl zij ze door 't leeren van eenig werk tot nuttige leden der menfchelijke maatfchappij maaken laat, jaa ook hun leeven te danken hebben ! want buiten haaren bijftand zouden zij het mogelijk , wegens gebrek aan 't noodig voedzel en dekzel, verlooren hebben. _ Aanfchouw hier met verwondering, zeide zij tegen mij , de .bijzondere Voorzienigheid yan God. Ja! ?t is waar, waarde Carolina! welke bijzondere wegen floeg God hiér ih, om deeze kinderen te verzorgen, en om ze mogelijk voor veele gevaaren te behoeden , en ü gebruikt hij tot zijn werktuig! Wie weet, of God mogelijk took nu niet het deugdzaam gedrag van hunnen vader vergelden wil, dat men aan hem niet bemerkt , dewijl hij arm is? Want dat hij deugdzaam is , heeft hij u getoond. Hier komt mij het verhaal te binnen-, dat de jonge Juffrouw W. eergis-  VQOR JONGE JUFFROUWEN. l8» feren vertelde. Dewijl ik meen, dat gij het boekje, waarin het voorkomt, niet hebt, zoo zal ik het hier laaten volgen. Een Visfcher, die met visch te vangt* Zijn kost moest winnen en bejlaan, Deed eens een' zwaaren trek; maar ziet tin 't net bleef hangen Een lijk , waarmef hij was begaan. Dit zal, fprak hij, van mij den laatjien dienst verwerven i Mlsfchien word zelfs z ijn fchim, die hier omtrent nog waart, Door mijnen liefdepligt bedaard; Zoo als hij 't leeven derfde, ook zoo kan ik zelf jlerven. Zorgvuldig draagt hij 't lijk uit 't pekelnat Na eene hooge plaats ver van de zee gelegen ; Daar groef hij diep, en zweette, enwasfchier ne/r gezegen, Maar vond f in 't delven «—r tenen fchat. Schoon dit verhaal niet geheel op deeze gefchiedenis toepasfelijk is, de daarbijgevoegde zedeles nogthans bekragtigt mijn gezegde: Voorzienigheid is jltcds bereid, Deugdzaams werken te beloenenj En zirgt met trouwe waakzaamheid Ctpr hen dis e$ dit aardrijk wottiett. M4 GJj  184 NIEUW MAGAZIJN Gij zult mij egter, lieve Carolina I vergunnen , om ook iets tot de opvoeding deezer kinderen te mogen toebrengen. Ik wil u weekelijks een ichelling voor alle beide bezorgen. Gij zult wel zien , waar toe zij het behooren te befteeden. Terwijl ik u verzoeken wil, om mij bij gelegenheid het ontwerp toe te zenden , dat gij tot de opvoeding deezer kin« deren maaken wilr , hoor ik de Gotrvernante met de Juffers en ct>_ii jongen Heer W. van het wandelen weer te rug komen. Ik moet den brief weg leggen , op dat zij niet meent, dat ik den ganfchen tiid gefchreeyen heb. Nu wil ik nog fluiten. Het is tien uuren geflagen, en wij zijn op onze flaapvertrekken. De kamenier is weg, en de deur gefloten. Mevrouw S. heeft zeer vriendelijk met mij gefproken, en mij beloofd, dat ik , zaturdag , met haar en de nieuwe kostkinderen , die gekomen zijn , en beide zeer verfchillen , na een buitengoed rijden zal. De kleine Juffer S. van vijf jaaren is zeer leevendig , zoo dat men ze niet buiten het gezigt durft laaten gaan, als men ze in geen gevaar wil brengen. Daarentegen maakt de Juffer O. van twintig jaaren eene zoo bedroefde en treurige vertooning, dat ik het u geheel niet befchrijven kan. Ik heb haar nog niet hooren fpreeken, en ook geen oog zien opflaan. Ik heb medelijden met haar, dewijl  voor jonge juffrouwen. 185 wijl ik geloof, dat zij zich te veel over 't verlies haarer ouders pijnigt. Vaarwel, en groet uwen oom van uwe D. den 17 Jun. 17" emilia. XLVIII. Brief. Waarde lisette! (jij befchouwt het als zeker, gelijk gij mij fchrijft, dat ik bij u komen zal; maar ik geloof het nog niet, want mijn oom heeft het mij reeds zoo dikwijls beloofd; doch telkens heeft hij verhinderingen voorgewend , als ik hem zijne belofte herinnerde , en altoos leef ik in hoop , dat hij ze nog eens zal volbrengen. Den iugefloten brief heb ik mijne moeder overhandigd ; maar zij zeide, dat haar berigt was, dat de Heer N. uw voogd, aan heete koortzen zeer ziek ligt, en dat zij hem dus nu niet fchrijven kon, dat hij u geld tot een kleed zou zenden. Gij moet derhalven zoo goed zijn , om daarmede nog wat geduld te hebben ; zij ZOU ook voor M 5 dat  x85 hieuw magazijn dat zij hem daar toe om geld verzogt, aan Mevrouw S. vraagen, pf gij een kleed noodig hebt , 't geen gij haar niet kwaalijk neemen moest. Dit heeft mij mTjne moeder bevolen, nevens haare groetenis aan u te fchrijven. (Doch houd^u maar ftil i ik »1 «*> l»g «g^J.! tot dat gij een amazonenkleed krijgt, de wiil eii 'er zoo gaarne een had.) Zij iaat u ook nog te gelijk verzoeken , dat gij dW een brief na de ziekte van uw voogd verneemt, 't geen zijne vrouw zekerlijk zeer aangenaam zijn zou, die heel bedroefd zijn zal. Mijne moeder heeft voorgenomen, hem morgen te bezoeken. Hoe vaart toch uw driftige broeder t Ik was zeer ontzet over het voorval , nat SÜ mij in uwen brief verhaald hebt. jaj fk ken zijne drift wel , ik heb die dikwiils sezien ; want wij hadden er ons Temafk in, dewijl 't altoos flegts met eene kleine kribbeling afliep; maar ware toen ook, gelijk nu , zijn degen uit de fched$ gekomen/wij zouden hem daar niet, toe fangepord hebben. Doch nooit heeft. hij zich aan ons wraakzuchtig getoond. Zeg hem vrij, dat ik regt boos op hem ben, en 't heeft altoos gefcheenen, als of nij mij niet boos zien mogt. Zijne wond is immers weer geneezen ? rj/1-A.i Gij wilt van mij weeten, lieve Ltjttte, wie Jo/ua geweest is , en de voornaamlte zaaken onder hem voorgevallen. *onh^  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 187 liet u eens zonder fouten verhaalen! 11c wil 't beproeven. Jofua was een zoon van 2V««, van den ftara Ephraira, die nevens Caleb van zesmaal honderd duizend mannen alleen is overgebleeven. Naa den dood van Mor fes trad hij in het ambt van Veldoverfte en Beftuurder onder Israël, en voerde 6011730 volwasfen Israèliten m t beloofde land. Onder hem is voorgevallen: voor eerst, de merkwaardige Gefchiedenis van Rachab en de verfpieders; Jof. II. Ten anderen, de fcheiding des Jordaans , en de oprigting der twaalf fteeïien naar de twaalf Hammen Israëïs; Jof. IV. Ten derden de befnijding des ganfchen volks ; Jof. V. Ten vierden , de wonderbaare inneeming en verwoesting der ftad Jericho ; Jof. VI. Ten vijfden , de diefftal van Achan ; Jof. VII. Ten zesden, de verovering der ftad Ai door eene hinderlaag; Jof VIII. Ten zevenden, het bedrog der Gibeoniten om hun leeven te redden; Jof. IX. Ten agften de overwinning van vijf Koningen , en de tcnijnftilftand der zonne; Jof. X. Ten negenden , de uitroejing der Canaaniten en Enakim; Jof. XL Ten tienden, de verdeeling des lands onder de twaalf Hammen ; Jof XIH-XVIII. Ten elfden, de vastftelling der vrijfteden; Jof. XX. Ten twaalfden, de twee volksvergaderingen, die Jofua gehouden heeftJof. XXIII en XXIV. En ten dertienden, de dqod van Jofua in het hon-  188 nieuw magazijn honderd en tiende iaar zijnes ouderdoms; Jof. XXIV. Op dit oogenblik zie ik mijn com zeer haastig aankomen, en mij dunkt, hijfchijnt zeer boos te zijn. Wat of dat beduiden mag? Ik zal hem gaan verwelkomen , o lieve Vriendin! — welk een droevig berigt heb ik van mijn oom gekregen. Mijn broeder is dood ! Mijn broeder! Ik kan 't mij niet verbeelden ; hij heeft mij immers, binnen kort pas gefchreeven, dat hij een aanval van koorts had : zou hij dan daaraan geftorven zijn? Geitorven? En ik zou u niet weder zien? U, dien ik zoo teder beminde ? Ach ! had u toch mijne moeder bij haar gehouden , en u onder *t opzigt van een bekwaam perzoon laaten opvoeden: dan leefde gij zekerlijk nog, en ik leefde gelukkig met u! Neen ! ik moet deezen afbreeken, anders kondet gij denzelven wegens de traanen , die ik op 't papier vallen laat, in 't geheel niet leezen. Uwe Fr. den 16 Jun, VfU carolina, XLIX. Brief.  voor jonge juffrouwen. 189 XLIX. Brief. Zeer geliefde emilia! Cjrij zult van uwe zuster het treurig berigt van mijns broeders dood vernomen hebben. Het was voor mij allerfchrikkelijkst. Mijne moeder is geheel buiten haar zelve. Zjj wilde met mij na F. vertrekken , om hem nog eens te zien ; en 'er wierd terftond berigt heên gezonden , dat men geen voortgang met de begraavenis maaken moest , voor dat wij daar waren. Maar mijn oom raadde het haar af, met de belofte , dat hij 'er dan terftond heen zou reizen , alles naauwkeurig onderzoeken , of 'er niets in zijne ziekte verzuimd was , en zelf de begraavenis bijwoonen. Dat is ook daadelijk gefchied , en wij verwagten hem morgen of overmorgen weder. Doch mijne moeder fmelt in traanen weg , en geen troost, die haar gegeeven word, helpt iets bij haar. Ik zou egter mijne droefheid nu bedwingen kunnen, als ik niet altoos bij haar zijn moest, waar door ik, haare traanen ziende , ook moet weenen. Mijne moeder ziet het voor ligtvaardigheid aan ; 't geen zij mij ook telkens  I9<3 NIEUW MAGAZIJN kens verwijt, als zij mij geen traanen ziet ftorten. Doch dat is het zekerlijk niet; want ik zal mijn broeder nooit vergee* ten , fchoon ik niet altoos over hem weenen zal, Is het niet waar ? gij laakt dat immers ook niet ? want ik kan niet aan* houdend weenen. En in de daad, ik moet de Voorzienigheid danken , dat zij mij die arme kinderen , waar van ik u verhaald heb , toegezonden heeft ; dewijl ik wegens hunne opvoeding en 't waarneemen der weinige lesfen , die ik nog bij onzen Predikant in den Christelijken Godsdienst krijge, minder aan 't verlies mijnes broeders kan denken. Nu zal ik u nog kortelijk mijne fchikking , die ik omtrent dezelve gemaakt heb, ter beöordeeling mededeelen; want als ijc 't nu niet doe, dan vergeet ik het weer , gelijk het tot nu toe gegaan is. De plaats, daar de vader van deeze kinderen woont, ligt, gelijk gij weet, twee uuren van ons af; het zou dus voor de kinderen te lastig geweest zijn, als zij geftadig bij mij hadden moeten komen ; en anders zou ik mij met hun niet hebben kunnen bezig houden; ik had derhalven geen vermaak van hen genoten. De vader moest dan na ons toe trekken , en dat gefchiedde , eer ik 't zoo ver brengen kon, eerst voor zes weeken. Mijne moeder liet hem, op mijn aanhoudend verzoek , in 't huisje komen woonen, dat voor eenigen tijd deszelfs bezitter, wegens  VOqR JONGE JUFFROUWEN. ÏQI gens daarop (taande fchulden , die hij meest door zijne flechte huishouding gemaakt had , aan haar in eigendom moest overgeeven. Nu heb ik de kinderen nabij , en hun vader werkt ook bij ons als daglooner. 's Smorgens om agt uuren gaan zij, gelijk de andere kinderen , bij onzen Schoolmeester in 't fchool, daar zij bij de grondbeginzelen van den Christelijken Godsdienst, ook fchrijven en rekenen leeren , tot twaalf uuren ; dan komen zij bij onze huishoudfter , haaien hun eeten, en nuttigen het in 't vertrekje bij de keuken; daar ik dan meestal bij hun kom, en zie, hoe 't hun fmaakt, en verneem, wat zij in 't fchool uitgevoerd hebben, en naa den middag verrigten zullen. Van een tot vier uuren gaan zij dan weer in 't fchool, wanneer zij 't zelfde als 's morgens hebben. Van vier tot vijf uuren krijgt de jonge nog een les in 't clavierfpeelen bij den Schoolmeester , en intusfchen komt het meisje bij mij, een leer ik ze breijen. Voor alle die lesfen geef ik den Schoolmeester , voor beiden , in 't vierde deel jaars twaalf fchellingen, fchoon hij mij voor 't ganfche jaar niet meer dan dit geld vraagde. Maar ik zeide tegen hem: Neen, neen! uw werk is een zuur werk ; als gij 'er nu in 't geheel niets mede verdient, waar werkt gij dan voor? Ik zal u zoo veel als gij voor 't ganfche jaar eischt in elk vierde deel jaars geeven , als gij die kinderen maar goed onder-  19a NIEUW MAGAZIJN derwijst. Hoe dankbaar drukte hij mij de hand daar voor, en zeide: Ach! waren allen, wier kinderen ik onderwijs , zoo genegen , om mijn zuuren arbeid naar hun vermogen te beloonen, als gij, Mejuffer! op deeze wijs waren ze dus ten opzigte van het onderwijs , tot dat zij grooter worden , bezorgd. Verder heb ik maandelijks twaalf fchellingen voor hun bepaald, die ik in eenen gefloten bos (teek, gelijk ook den fchclling, dien gij ook weekelijks aan de arme kinderen gunftig befte eden wilt ; en daaruit betaal ik , dat zij tot kleeding, onderwijs, als anderszins noodig hebben. Om vijf uuren , na dat ik ze een boterham heb laaten geeven , leeren zij bij ééne der werkmeiden het fpinnen. Ten zeven uuren eeten zij ^eder in 't zelfde vertrekje, als 's middags, daar ik dan ook zomwijlen met hun fpreek, en ze tot marftigheid en goede zeden aanfpoore ; dan gaa ik vergenoegd na mijn tafel , en -zij vertrekken vergenoegd na hun vader , die niet weet, hoe hij zijne dankbaarheid genoeg betoonen zal. Daar moet in den tuin maar niets ongeregeld ftaan of liggen, of hij brengt het in orde. Met veel vlijt werkt hij , grijpt alles in huis aan , en is ook tot alles bekwaam ; bijzonder in 't tuinieren, waartoe hem dan onze tuinman zeer goed gebruiken kan. Toen hem van onzen knegt het huis , waar van ik boven gemeld' heb , aangeweezen , en de fchikking bekend gemaakt wasj  Voor jonge juffrouwen. 193 was, die ik voor zijne kinderen gemaakt had , zoo wagtte hij ons, den volgenden zondag, aan de voordeur op, wanneer ik met mijne moeder uit de kerk kwam, om ons te bedenken : hij viel voor mijne moeder op de knieën, en bedankte haar zoo beweegelijk , dat ik traanen moest Horten, o! Staa op! zeide mijne moeder : dat men u geeft, geniet gij immers niet geheel om niet, want gij werkt daar voor bij mij? Maar, antwoordde hij: dat betaalt gij mij immers buiten dat, lieve Juffrouw ! wat blijft er dan nog over? Ja , zeide mijne moeder , ik betaal uwen arbeid , even als dien van een ander werkman , maar de vlijt , die ik bij uw werk boven anderen befpeurd heb , betaal ik u niet. Gaa heen , eet uw brood met vreugde , en dank God in eenzaamheid , dat hij voor u en uwe kinderen zorge draagt. Wij gingen , onder veele zegenwenfchen van deezen man , in huis. Ik geloof thans met u , dat God deezen man nu zijne deugden vergeld , waaraan hij zich , mogelijk van jongs af, overgeeven heeft. Want hij is eerlijk , trouw , werkzaam , dankbaar en zekerlijk zeer godvrugtig, want geduurig zingt hij een danklied, als hij alleen werkt. Het verhaal, dat gij mij bij die gelegenheid medegedeeld hebt, is mij zeer wel bevallen; en de goedkeuring, die ik door dit gering goed werk bij Mevrouw S. behaald heb , heeft mij ongemeen verheugd. Had ik ook maar gelegenheid, gelijk gij, N om  194 nieuw magazijn om zulke fraaije boeken te leezen! Mijne moeder wil voor mij alle de werken van Gellert laaten koopen ; en daar ben ik reeds in voorraad blijde over , want ik heb niets van hem , dan zijne fabelen, gelijk gij weet: wij moesten 'er immers weekelijks telkens eene leeren? Zeg mij eens , wat toch Mevrouw G. mag bewogen hebben , om haar allerliefst dogtertje weer te huis haaien. Mijne moeder en ik hebben ons daar grootelijks over verwonderd , dewijl zij 'er ons niets van gefchreeven heeft. Mevrouw S. zal bhjde zijn, dat zij van een voorwerp» waar over zij zich ergeren moest * verlost is, en Mevrouw G. zal zich ook verheugen, dat zij haar arm kind , als een fchaap , altoos naast haar kan laaten heen en weer loopen. De jonge Juffrouw A. heeft mij bij die gelegenheid zeer voldaan. Maar met u , waarde vriendin ! heb ik zeer veel medelijden gehad , dat gij te huis hebt moeten blijven om dat gij niet fchielijk genoeg, wist hoe de hoofdftad van Spanje heet. Was ik maar bij u geweest, ik had u zagtjes in 't oor geblaazen, dat zij Madrid heet. Maar hoe veel landfchappen 'er tot Spanje behooren, had ik , zonder de aardrijksbeschrijving van Bachiene in te zien, met geweeten. Gij vraagt mij : welke is de moeijelijkfte taal van alle taaien ? Ik zal het u terftond zeggen: Het is de nederduitfche taal, welke ook de deftigfte gesoemd wordt. Ik herinner mij nog, dat mi;  voor. jonge juffrouwen. I95 mij Mademoifelle Depouir eens verhaalde, dat een Spanjaard eens, in de tegenwoordigheid van een Nederlander, de nederduitfche taal verachtte, en uit dien hoofde tot hem zeide : God fprak met Adam nederduitsch, toen hij hem uit het Paradijs jaagde. De Nederlander antwoordde hem daarop : En de duivel fprak met Eva fpaansch, toen hij haar verleidde. Gij vraagt mij verder, hoe veel vrijfteden de Jooden hadden ? Ik denk twaalf. En wie in dezelve ingenomen wierd ? Een onvoorziene doodflager. Ik wensch u geluk met de nieuwe gezellinnen, die gij gekreegen hebt; maar zij zijn beide niet voor u» De eene is te jong, en de andere te oud; en dit moet ik u bekennen, als ik reeds twintig jaaren bereikt had, en niets kon , dan zou ik mij fchaamen, wat te leeren, te meer onder een zoo groot gezelfchap van gefchikte Juffers, die veel jonger waren; want ik zou denken, alleoogénblikkenlachgen zij mij om mijne onkunde uit. Zoo even kregen wij weder een droevig berigt, dat uw voogd zeer Hecht ligt; en zijne vrouw, die daarover met drie regels aan mijne moeder fchrijft, meent niet, dathij, als' dezelve geleezen zouden zijn, nog leven zoude. Mijne moeder fchrijft een brief aan u en uwe zuster, waarom ik deezen niet kan toemaaken, omdat ik dien moet influiten. Ik kan naauwlijks wagten, tot dat mijn oom wederkomt. Vaarwel, en heb medelijden met Fr. den 34 Jun. uwe 17.. carolina. N 2 L. Brief.  iq<5 nieuw magazijn L. Brief. Arme carolina! (jij verliest een broeder, een eenigen broeder, die u beminde , zoo teder beminde. Hij kwam altoos uwe kleine wenfchen Vóór, en bij zijne zuster te zijn, ftelde hij boven alle vermaaken. Hoe bevallig was hij ïn den omgang! wij waren alle gaarne in zijn gezelfchap. Hoe aandagtig was hij bij 't onderwijs ! Hij behaalde altoos de meeste lof. Hoe onfchuldig waren zijne vermaaken! En met welk eene bedaardheid, die hem eigen was, wist hij altoos de drift van mijn broeder te fluiten. Mijne zuster en ik hebben veele traanen over hem geftort; en mijn broeder ontroerde zeer, toen ik hem deeze tijding voorlas, en hij loopt nog, als of hij voor het hoofd geflagen is, en weentzonder ophouden; als men hem na dereden vraagt, dan antwoord hij: ik ween over mijn vriend. Hij moet daarom thai;s alle dagen met den leermeester, of met Mevrouw S. gaan wandelen. Ik ben waarlijk zeer bekommerd over hem; want hij is al te ligt aangedaan. Gij kent hem daarin. Wij waren met den overledenen zoo na niet vermaagdfchapt als gij, en wij zijn over zijn verlies zoo zwaar be» droefd ; hoe na moet het u dan aan 't hart gaan, daar hij uw broeder is! En uwe waarde moeder, daar zij eenen zoo beminden zoon  voor jonge juffrouwen. 107 zoon verliest, dien. zij zelfs niet heeft zien fterven. Mijne zuster en ik waren zeer verfchrikt over haaren brief, want zij gebruikt daarin ontroerende uitdrukkingen; zij heeft 'er ook één aan Mevrouw S. gefchreevenj Ik leg het antv/oord van dezelve hierbij; gij zult de goedheid wel willen hebben, om dien terftond aan uwe moeder over te geeven , want zij heeft mij ernftig aanbevolen, u dit te fchrijven. Ei! troost haar, zoo veel gij kunt. 'tls ons nu nog onbekend , of wij onzen voogd verlooren hebben; hoe 't dan met ons gaan zal, weet ik niet. Doch hierin verlaaten wij ons op uwe lieve moeder en uwen braaven oom. Wij hebben , op haare aanmaaning, door een brief na zijnen toeftand vernomen. Het heeft mij honderdmaal berouwd , dat ik het in den zin gekreegen heb, om zoo een kostbaar kleed, als de Juffer S. bekomen heeft, te begeeren. Verzoek uwe moeder , dat zij daarvan niets aan Mevrouw S. fchrijft, gelijk zij in 't begin voorneemens was ; zij mogt het anders als een teken van hoogmoed in mij befchouwen; en dat zou ik met gaarne zien, fchoon ik het niet zou kunnen ontkennen ; ik bedagt niet, dat mij dat kleed geen aanzien geeven zou, als ik het niet door verdienften verwierf. Ik blijf u egter dankbaar, dat gij door fmeeken wilt te wege brengen, dat zij 'tmij inwillige. Ik befpeur hier in op nieuw uwe vriendfchap. De merkwaardigheden, die onder het beftuur van Jo/üa voorgevallen zijn, hebt gi; N 3 heei  Iq8 nieuw magaz. voor jonge juffr. heel wel verhaald. Gij verdiend in de daad zeer Veel lof. Over 't algemeen is alles, wat gij onder handen neemt, prijzenswaardig ; en geloof vrij, waart gij mijne vriendin niet, ik zou u daarom benijden. Maar nu hebt gij niet te vreezen. Ik heb in geen langen tijd met u over iets uit de Natuurkunde gefproken. Ik zal u nu verhaalen, hoe het gefchied, dat de mensch hooren kan. Binnen in *t oor is een dun vliesje, dat de trommel genoemd word, en op de opening van eene beenen buis gefpannen is, onder welke drie beentjes gevonden worden, die na een hamer, aanbeeld, en ftijg-beugel gelijken, als ook twee gaten aan elkander, de doolhof en het flekbeen genoemd. Als nu de bewogen lucht op den trommel valt, dan beweegt zij de lucht, die in de binnengaten befloten is, op zulk eene wijze, dat door de gehoorzenuwen in 't gehoor deeze of geene klank of galm befpeurd word. De leermeester ftelde het ons zeer duidelijk voor; ik wenschte, dat ik het voor u ook zoo bevattelijk maaken kon. Wij waren zeer verwonderd over het wijze maakzel onzes lighaams. Vaarwel, en ftel u weder gerust. Zijt dankbaar, dat gij nog vrienden hebt., die u ook teder beminnen, onder welke is uwe D. den 30 Jun. 17.. lisette.  NIEUW MAGAZYN van HONDERD LEERSAAME B k X JE V JE JT, Gewisfeld tusfchen drie bevallige JONGE JUFVROUWEN, EMILIA, CAROLINA en LIZETTE; opgesteld om de Jon^e Meisjens, op eene gemakkelyke en aangenaame manier met eene natuurlvke brieven ftyl gemeenzaam te maaken, als ook om in bun Liefde tot Deugd, en lust tot Wetenfehappen aantekweeken. Zynde tevens zeer gefchikt om tot overzetting in andere Tafden te kannen dienen. uitgegeven poor eene ÖO U VERN ANTE. tweede deel. Te AMSTERDAM, By G. ROOS en J. W. VERMANDEL, m p c e c.   NIEUW MAGAZIJN voor JONGE JUFFROUWEN. LI. Brief. Lieve carolina! X_TW broeder zal bij allen die hem gekend hebben in eene eeuwige geheugenis blijven. Ik heb hem ook gekend, en dus zal hij bij mij altoos in gedachtenis zijn : dit is alles wat ik U bij dit groot verlies zal zeggen; vertroost het U niet geheel, het zal U egter eenigszins gerust Hellen. Omdat hij zoo jong zich op de deugd toelag, zoo heeft men ook achting voor hem naa zijnen dood. En wie weet, waarom God hem van U wegnam; mogelijk was hij voor deeze waereld te goed; of misfchien wilde hem de Allerhooofte voor toekomende verleidingen bewaaren. Dus fprak laatst Madam S. tegen mijn A broe-  ® 3 NIEUW MAGAZIJN broeder, walmeer deeze zich wegens hem niet wilde laaten vertroosten. Houd derhalven ook op met weenen; veel weenen bederft de oogen, en die moet gij ontzien; én tragt, zoo Veel mogelijk, de gedagten uwer Moeder op andere zaaken te brengen. Uwe inrigtfhg omtrent de arme kinderen, en 't geen daaromtrent voorafgegaan te, heb ik meer dan ééns geleezen; zoo wél heeft ze mij behaagd; en het dankbaar gedrag van hun Vader heeft mij zeer getroffen, Nu wenschte ik, dat ik over mijn góéd befchikkeft mógt, dan zouden wij ons met elkander verbinden, om deöze kinderen in de ftad zaamen te laaten opvoeden, op dat ze wat degelijks zouden leeren. Meld mij toch, als gij weêr aan mij fchrijft, of zij gezond en Wél gevormd zijn, en of zij vemogens hebben, om wat te leeren. Gij verwondert n over den inval van Mevrouw G , dat zij baar Dogtertje weêr te hnis gehaald heeft. Daar moet gij u niet over verwonderen , ■waöt het arme kind moest te veel leeren. Deszelfs Vader heeft, gelijk wij vernoinen hebben, door een brief, waarin liij zijne Vrouw lelijk afmaalde, Madam S. fterk aangezogt, om zijne Dogter weder bij htaar te neemen; doch zij Heeft het geheelvan de hand géweezen. Ëene der kamenieren, die zeer nieuwsgierig is, heeft den brief , die in de Vënfterbartk bij Madam Bi kg, wannéér zij de kamer uitveegde, geleezen; wij hebben 'hajft ffcgtér gewaar- fchouwd, I  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. g fchouwd, dat zij met haare nieuwsgierigheid eens Hecht zal aanloopen. In mijnen voorigen brief heb ik u twee vraagen opgegeeven, waarvan gij de eerfte. zeer goed beantwoord hebt; en de kleine vertelling, daar bijgevoegd, Was ook zeer aartig. Maar de andere vraag: Hoe veele vrijfteden hebben de Jooden gehad?hebt gij kwalijk beantwoord; want gij zegt twaalf; en zij hadden 'er niet meêr dan zes; waarvan 'er drie aan deeze zijde, en drie aait geene zijde der Jordaan lagen, Ik wil u nu weder eene vraag opgeeven: Wanneer wierd het Loofhuttenfeest gevierd? En waartoe is het ingefteld? Gij wenscht mjj geluk met de nieuwe gezellinnen, is 't niet zoo? doch ik en mijne Zuster, en wij alle zien ze niet gaarne, inzonderheid, de jonge Juffrouw Or., want zij is zoo eenvoudig opgevoed, dat zij daarin de jonge Juffrouw G. nog overtreft t daar zij ook reeds twintig jaaren telt, en eene buitengewoone langte heeft, zoo loopt haare eenvoudigheid nog meêr in 't oog. Ik wenschte, eens te mogen weeten, wat de Vader gedagt heeft; (haar Moeder heeft zij reeds in haare vierde jaarverloorenOdewijl hij ze geene de mintte opvoeding heeft segeeven; want hij heeft ze in t geheel niets laaten leeren, maar heeft ze zelf onderregt, en dat,zal erbarmelijk genoeg geweest zijn. Wegens haare fchoonheid droeg hij den fleutel van haare kamer altoos in zijne zak, en uit gierigheid en wanA a trou-  4 NIEUW MAGAZIJN' trouwen liet hij niemand bij haar komen, die haar eenige weetenfchap of we'lleevendheid konde leeren; zij is dus als een beeld opgewasfen. Nu is zij befchroomd, als zij onderweezen wordt, of als zij fpreeken,en in gezelfchap moet zijn; want zij is befchaamd over haare onkunde. Maar zeg mij eons: wat baat het dan? Is het beter, zijn ganfchen leeftijd onweetend te blijven , of in die jaaren, waarin andere ophouden, eerst aan te vangen met leeren. Het is immers haar fchuld niet, dat zij in haar twintigfte jaar nog niet weet, waarom zij in de Waereld is, maar haares Vaders fchuld; en 't is nog een geluk vóórhaar, dat hij geftorven is. Gij kunt onmogelijk gelooven, welke moeite Madam S. aanwendt om haar te veranderen; zij heeft ons allen op zwaare ftraf bevolen, niet om haar te lachgen, of haar eenigszins voor de gek te houden. Dankt God, Mejuffers! zeide zij, voor eenige dagen, tegen ons, wanneer de Juffer L. en W. om haar lachten; dat gij gelegenheid hebt om te leeren , hoe gij de reis door deeze Waereld na eene eeuwigheid gelukkig kunt afleggen; en ziet met geene verachting op deeze Juffer neder die als eene flaavin opgevoed wierd, en beftemd was om te fterven, eer zij haaren Schepper, de pligten, waartoe zij verbonden was, en de waereld, die zij bewoonde, leerde kennen. Lacht derhalven deswege niet om haar, anders wordt gij zelve bij verllandige lieden befpottelijk, maar helpt  voor jonge juffrouwen. 5 helpt haar veel liever te regt. Maar gij, zeide zij tegen de jongejuffrouw CV., neem de gelegenheid waar, die U voorkomt, om nu te leeren, dat gij in de eerfte jaaren had moeten leeren, en leg u daar met alle magt op toe, dan kunt gij het in drie jaaren verder brengen, dan het een kind in zes en meer jaaren niet kan brengen, om.dat uw verftand rijper, dan bij een kind is. Daarbij moet gij nogthans uwe meesters een zeker vertrouwen fchenken, en in gedagten en daaden niet zoo agterhoudend zijn; men kan u anders niet verbeteren , als gij mistast; maar openbaar ons vrijmoedig uwe gevoelens, zo als zij zijn; en vraag na alles, dat gij om en bij u ziet, en u onbekend is, en gij zult daar veel voordeel uit trekken, Neen! ik moet hier afbreken, en nog flegts het antwoord aan uwe Moeder hier bijvoegen. Schrijf gij fpoedig weder aan uwe D. den 4 July. 17.. emilia. Lil. Brief. Lieve lisette! Ik bedank uen uw Broeder, zeg het hem, A 3 voor  é NIEUW MAGAZIJN voor de deelneeming in het verlies?» dat ik door den dood mijnes broeders geleeden heb. Gij hebt veel tot zijn lof gezegd, en hij verdient het; fchoon hij mijn broe» der was, zoo kan ik hem egter deezen roem niet ontzeggen. Mijne Moeder wil haar nog niet laaten troosten, hoe zeer mijn Oom zedert zijne terugkomst, en ik alle moeite daartoe aanwenden. Hij heeft haar verzekerd, dat hij alles naauwkeurig onderzogt heeft of haar Zoon vóór, of in zijne ziekte verzuimd is, doch dat hij niets van dien aart ondekt heeft; de Doctor, die over hem was geraadpleegd, was henj als een zeer bekwaam man befchreeven en fchoon alle middelen waren aangewend, was hij aan eene heete koorts geftorven. Hij was van het ganfche fchool betreurd, en de Conrector, bij wien hij inwoonde, had veele tranen over hem geftort. en met de andere fchoolheeren aan mijn Oom hunne verwagting betuigd, dat hij zekerlijk eens een groot man zou geworden zijn. Maar ik moet hier niet verder van fchrijven, anders verval ik op nieuw in droefheid. Omtrent den toeftand uwes Voogds hebben wij zedert twee dagen geen berigt gekreegen; als het onftuimige weêr, dat wij thans hebben, mogt bedaaren, dan, wil mijn Oom morgen of Overmorgen na hem toe reizen. Gij verzocht mij in uw laatften brief, hij mijne Moeder te bewerken, dat zij aan Madam s. niet zou fchrijven» dat gij een dergelijk kleed, als de jon-  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 7>~ ionge Juffrouw. St. gekregen heeft, w*n.schj te te hebben; wees daar toch niet bezorgd over; mijne Moeder heeft het zekerlijk niet gedaan, fchoon zij in 't begm zo« zeide; en als uw Voogd niet ziek was, dan zoudt 'gij het reeds lang hebben. Ik bedank u ook, waarde Lifette! eerftehjk voor den lof, dien gij mij onverdiend toen fchrijft, die, kende ik niet te zeer mijne feilen, mij hovaardig zou maaken;?en ten anderen voor de befchrijving van s menfchen oor. Nu weet ik toch bijna» aae ik hooren kan, fchoon ik het juist nog niet geheel begrijp. Tot eenige vergelding daarvan zal ik uiets van de korte befcnnj* ving mededeelen, die de braave,en uwelbekende Visfcher mij van den kreeft geseeven heeft, toen ik één der geenen, welke hij in de keuken bragt, naauwkeurig befchouwde. Zoudt gij dit wonderfeaare dier gaarne nader leeren kennen, Mejuffer!'vraagde hij. o Ja! man! ant. woordde ik, terwijl ik den kreeft weg? wierp, want hij hadt mij wel tweemaal gekneepeh. Deeze groote pooten, zeide de hij, waarmede hij u kneep, dienen hem in plaats van armen, om zijn buit te yat^ ten, en tot wapenen, om zich tegen zijne vijanden te verdedigen; zij zijn vooraan fpits, gelijk de bek vaneen vogel, en van binnen getand. Met deze fchaaren of tanden houdt hij de wormen, welke zijn voedzei zijn. Onder aan 't lijf heeft hij nog tien andere pooten, waarop hij voorkruipt, A 4 en  8 • NIEUW MAGAZIJN en die hij bij 't zwemmen als riemen gebruikt. Zijn fchobbige ftaart is met vlerken omzet, die hem tot ftuurriemen dienen, om 't lighaam, als hij in 't water is, te beftuuren. Hij leeft van dood aas en vuiligheid ; kikvorfchen zijn ook van zijn fmaak. Men bedient zich ook daarvan, om ze te vangen, men werpt een ftuk bedorven vleesch» of een dooden kikvorsen in 't water, en als men het den anderen dag ophaalt, zoo zoo vindt men 'er veele kreeften aan hangen, die 'er op aazen. Ik zal U nu ook de verandering van den kreeft befchrijven, die hij mij verhaald heeft; ik denk, dat het U wél behaagen zal. Het weèke vlies onder de fchaal van den kreeft, zeide hij, wordt alle jaar grooter. In de maanden Junius, Julius of Augustus legt dit Dier zij-, ne oude fchaal af, welke haare oude gedaante zoo naauwkeurig behoudt, dat deeze fchil een weezenlijke kreeft fchijnt te zijn. Deeze fchaal gaat nogthans niet zonder geweld los; het valt het Dier zcermoeijelijk, zich daarvan te onrflaan; menigmaal fterft het ook onder deezen arbeid. De kreeft is dan met bene weeke huid bedekt, die in twee of drie dagen in eene harde fchaal verandert. De tijd, waarin hij zonder fchaal leeft, is zeer gevaarlijk voor hem; want als anderen op hem ftooten, dan valt hij hen ligtelijk ten buit; hij zoekt daarom ook, als hij zijne oude fchaal afftroopen wil, de eenzaamfte plaatzen op. Doch vóór deeze verandering krijgt hij eerst eene nieuwe maag.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. ' J maag. Bij dit Dier is de maag met drie tanden voorzien, die op drie knokkels ftaan; als nu de tijd aankomt, dat zij de oude huid verliezen zullen , dan vindt men rn dit ingewand zes tanden in plaats van drie. In de nieuwe maag wordt de oude verteerd, waartoe hem de nieuwe tanden behulpzaam zijn. Deeze zijn rivierkreeften ; als gij zeekreeften zag, dan zoud gij zeker verfchrikken; want zulk een is twaalf tot vijftien duimen lang; men vindt ze zelfs nog grooter, hij is ijfelijk, en in zijn gang atfchuwelijk ; zijne kleur is groenachtig, zömwijlen met blaauwe vlakken; maar gekookt zijnde heeft hij eene fchoone roode kleur. Op 1 oogenblik laat mijne Moeder mij roepen, om met haar te gaan wandelen; ik moet derhalven fluiten , en u vooraf nog vraagen, wat een Ingenieur is: ik heb dit woord in een boek gevonden, dat ikleezen wilde, en daar had ik het gaarne geweeten; ik verltaa het doorgaans maar half, als ik wat lees; om dat ik de vreemde woorden, die dikwijls in de boeken voorkomen, en helaas! op weetenfchappen, mij onbekend, betrekkelijk zijn niet verltaa. Meld het in 't vervolg aan uwe Fr. den lO.July. 17.. CAROLINA. A 5 LUI. Brief  19 nieuw magazijn LII1. Brief. Veelgeliefde emilia! O ij hebt het beste graffchrift op mijn Broeder gemaakt: Om dat hij zoo jong zich op de deugd toelag, zoo heeft ?nen nog achting voor hem naa zijnen dood- Voortreffelijk ! . Mogt men dit ook eens van mij zeggen, wanneer 'tmijn Schepper zalbehaa- §en, dat ik mijn Broedervolge! Ach, mogt it fchielijk gefchieden! Mijn Broeder is op begeerte mijner Moeder met weinig toeftel begraaven; doch zij laat door een beeldhouwer een model tot een fierlijken graffteen maaken; en als deeze gelegd is, wil zij dien met mii en mijn Oom gaan bezigtigen. Gij wenschte, waarde Emilia! datgi]die jaaren reeds bereikt had, waarin men zelt over zijn goed befchlkken kan, ja! ik wenschte het ook; wij zouden van die arme kinderen braave menfchen maaken. Doch als wij ze intusfehen flegts zoo ver brengen kunnen, dat ze hun brood met hun eigenhanden verdienen kunnen, dan mogen wi] ze daarna, als wij meerderjarig zijn, verder voorthelpen. Gij begeert te weeten, of zij gezond en we'1 gevormd zijn, en of zij vermogens hebben, om wat te leeren; daarvan kan ik u thans dit zeggen, dat zij een  VOOa JONGE JUFFROUWEN. It een fcherp gezigt, een eerlijk gelaat, en eene goede geftalte hebben; doch of zij wat kunnen leeren, weet ik nogniet zeker , dewijl zij eerst beginnen te leeren. Zij werken beiden gaarne; het meisje ipint al fraai; ik heb haar een klein wiel laaten koor pen, entoen zij dit kreeg, zeide zij, dat zij haarftig zou zijn, om mij veelgaarente kunnen bezorgen. Zij begint ook goed te breiden; kortom, ik heb voor beiden om hun goed gedrag veel genegenheid, en houde mij veel met ruin bezig; ik verhaal hun men gmaal iets uit de Gefchiedenis of uit de Aardrijksbefchrijving, dat zij mij dan weêr vertellen moeten, of eene fabel, waarbij zij dan zeer oplettend toeluifteren •> en het zelfs aan hunne kleine fchoolmakkers weder verhaalen , 't geen zij mij dikwijls met veel vreugde bekendmaaken. Nu wil ik tot de vraagen overgaan, die gij mij opgegeeven hebt. Eerftelijk moet ik beantwoorden: wanneer het Loofhuttenfeest gevierd is. Ja, ik geloof, dat ik hier den tijd even zoo net bepaalen zal, als het getal der Vrijfteden bij de Jooden. Was het niet in den herfst? omtrent het andere: waartoe dit feest is ingefteld? meen ik , dat het is geïchied ter gedagtenis der veertigjaarige reis der Israè'liten door de woestijn, alwaar zij in gemeene hutten moesten woonen. Geef mij, als gij kunt, eene kleine befchrijving van het Loofhuttenfeest. Maar, is het mogelijk, dat Ouders hun41e kinderen zoo opvoeden kunnen, als de jon-  Ifi nieuw magazijn 1 jonge Juffrouw Or. opgevoed is ? • Ik heb het met verwondering geleezen; en had gij het mij niet verhaald, ik zou het niet kunnen gelooven. Doch, gelijk het mij voorkomt, dan Haat zij bij haar medegezellinnen aan veele verfmaading bloot ; want gij zegt zelve in uwen brief, dat gij alle ze wegens haare eenvoudige opvoeding niet gaarne ziet. Maar verontfchuldigt gij ze niet reeds lang, uit hoofde dat zij geene fchuld heeft aan haare opvoeding ? ik geloof dus, dat, fchoon zij alle haar verfmaaden, het egter van u niet gefchied. Ik heb medelijden met haar, fchoon ik zeniet ken; want ik weet, hoe fmartelijk het mij valt, als ik bemerk, dat mij iemand om mijne onkunde veracht; of als mij iets gevraagd wordt, of over eenig ding gefprolten wordt, dat ik niet weet, daar kanife mij zeer over ergeren. Meld mij toch in 't vervolg, of zij begint te begrijpen, dat Mevrouw S. het wél met haar voorheeft. Naa mijne dankzegging uit naam mijner Moeder voor den toegezonden brief, zende ik u een kom aardbeziën, en aan uwe zuster karfen, die ik zelf geplukt heb, dewijl ik weet, dat gij ze gaarne eet uit den tuin uwe . Fr. den ij Jtih. IJ.. carolina. LIV. Brief.  voor jonge juffrouwen. 13 LIV. Brief. Zeer waarde carolina! Ik bedank u voor de befclirijving , die de braave, oude, eerlijke Visfcher van den kreeft gegeeven heeft. Zij was mij zeer aangenaam, en hij is mij daardoor weêr voor de gedagten gekomen, en tegelijk de fpijt, dat ik hem nog niet iets, in navolging van u en mijne zuster, gegeeven heb. Ik leg dan hier twee gulden bij, waarvan ik verzoek, dat gij den éénen aan den goeden ouden man geeft zonder mij te noemen, en den anderen in de bos fteekt bij 't geld, 't welk uwe mildadige hand ter opvoeding van twee arme kinderen verzaamelt, waaraan gij mij zekerlijk geen deel zoud willen laaten neemen : want gij zoudt hier bij uwe vriendin dat gevoelig hart niet verwagten, en daarin meêr vertrouwen bij haare zuster (tellen. > Ach! zoo even kwam Mevrouw S. op mijn kamer, en bragt mij de droevige tijding, dat onze Voogd overleden is. Wat zal mijne zuster zeggen, als zij komt? zij is met de Gouvernante na't concert, want het is woensdag. En wat raag ik van zoo veel voor- en tegenfpoed denken, als ons in ons leeven getroffen heeft? wij verlooren onze beide Ouders in onze tederfte jeugd i  14 NiaüW MAGAZIJN jeugd ; doch terftond nam onze heve Tante, ons hij haar, en beloofde de plaats eener Moeder te zullen vervullen , het geen zij ook tot hiertoe volbragt heeft. Daar leerde wij de onwaardeerbaare vriendin kennen , die wij zekerlijk eeuwig Vriendin noemen zullen. Gij kent ze immers ook? niet lang daarna verloorenwij een voornaam gedeelte onzer goederen, door onze ouderen nagelaaten, door t achteloos gedrag eenes koopmans , dien het toevertrouwd was; doch daarop erfden wij van een Oom, en kreegen daar meêr, dan wij voorheên verlooren hadden. Nu fterlt onze Voogd, die zekerlijk veel zorg voor ons droeg; en wie zal deeze plaats weder vervullen? Ik vertrouw, dat Gods voorzienigheid ook hier ten onzen beste zal gewaakt hebben, en dat het dus een man zal zijn, waarop men eenig vertrouwen kan ftellen. Ik hoop, dat mijne zuster er even zoo bedaard onder zijn zal, als ik ben; en als zij de troostredenen van Mevrouw ó. ook gehoord had, zij zou het zeker zijn. Wat munt zij toch in alle gevallen uit, die waardige Dame! Zij klaagde heden onder 't eeten over zwaare hoofdpijn, en at ook niet. Gij kunt begrijpen, dat wij alle ook weinig aten; en de jonge Juffrouw W. weende. Mevrouw S. vraagde haar na de reden daarvan, en kreeg ten antwoord: Ik ween over u, lieve Mevrouw! omdat ik zie, dat gij pijn hebt. Dit antwoord ontroerde ons nog meêr, zoodat wij alle begon-  voor jonge juffrouwen. i$ gonnen te weenen. O! zeide Mevrouw S., als gij zoo begint, dan gaa ik terftond van u af : de mensch is aan ziekten onderworpen, waarvan zomtnigen den dood veroorzaaken, en andere door de hulp eenes Geneesheers weggenomen worden, het ongemak, dat ik nu lijde, is niets dan hoofdzeer, fchoon ik het nooit zoo erg> als heden gehad heb; het zal van zelf weer weggaan; maar mogt het niet willen, dan zal de Doctor het mogelijk verdrijven kunnen; doch was het een voorbodeeener ziekte, die mijn dood veroorzaaken mogt, het was mijn lot, dat ik met alle menfchen gemeen heb. Wij begonnen daarop nog meer te weenen, en fmeekten haar, dat zij de gedagte des doods wilde verwijderen, dewijl deeze ons te zeer ontroerde. Het is niet goed, mijne kinders! antwoordde zij, dat het denken aan den dood u ontroert; dan zult gij het altoos ontwijken. Maar hoe zal 't dan gaan, als gij het niet meer ontwijken kunt, als gij aan denzelven denken moet? Als de Geneesheer ofdeLeeraar, welke gij mogelijk te laat ontbiedt, want dat gij zeniet eer komen liet, gefchiedde om deeze ontroerende gedagte; zij mogten van fterven fpreeken; — als deeze, zeg ik, eens tot u zeggen zullen: Beftel uw huis; want gij zult fterven; hoe fchrikkelijk zal u dat toeklinken! Gij zoudt u dan eerst op éénmaal tot het', voor u zoo treurig fcheiden van deeze waereld moeten bereiden, Met, weiken onbefchrijfelijken angst zult  l6 nieuw magazijn1. zult gij dan elk uur te gemoet zien, dewijl het mogelijk het laatfte zijn konde ; hoe vreesachtig zult gij uwe oogen na de overzijde des grafs wenden, daar zich eene ichrikvolle eeuwigheid aan u vertoonen zal, waarin gij eeuwig gelukkig of ongelukkig zijn zult! Wilt gij dan, dat u de dood niet zoo verfchrikkelijk voorkome, zoo denkt dikwijls aan dezelve, en meent niet, gelijk veele zich verkeerd verbeelden, dat het in die jaaren, waarin gij thans zijt, onvoegelijk zij, aan denzelven te denken; want gij zijteven zoo min voor hem zeker, als de ver gevorderde in jaaren; leeft daarom zoo, gelijk gij op 't einde uwer dagen zoudt wenfchen geleefd te hebben ; dan zal uw einde aan dat des Christus evenaaren, 't welk G e l l e rt dus befchrijft: Maar van wat plegtigheid gaat''s Christendoodyerzeld! Verlegen, meldt hem de Arts zijn eind'; hij hoort die tijding ; Wint kracht; drukt dankbaar hem de handen met verblijding , En zegt: Almagtige ! mijn hulp is dan nabij. Hij roept: hier ben ik, Heer ! U, die jleeds over mij Uw handen uitbreidde, en tot nu mij [paarde in't leven, Zij hallelujaas, lof en eeuwig eer gegeeven ! - Hoe menigmaal vergat mijn hart zijn heil, zijn' pligt ! En egter trad ge, o God! met mij niet in t gericht''. Onu  VOOR JONGE JUFFROUWEN. if Qntfang het danklied, nu ik ft erf, U opgedraagen. 'kWas veel te onwaard'; te onwaard' om afmijn Ltvensda (gen. Door uw getrouw behoed, in uwe gunst te jiaan ; Dies bidde ik juichend u met alle heemlen aan. V, toevlucht van al de aard I vervul mijn vast vertrouwen, En laat mijn dankbre ziel uw heerlijkheid aanfchauwen. Gij zijt genade en liefde, en blijft altoos miju deeU Mijn geest zal zalig zijn, wijl ik hem u beveel, 'k Zal met de Heiligen, van heerlijkheid omgeeven, Aan de Engelen gelijk, u eeuwig zien en leeven. Engij,mi,n waardfievriend, die u den roem verwerft, Dat ge in den dood'zulks blijft! vaarwel!. .Hij fpreekt,ett flerft. Wij zeiden haar egter, na dat zij zoo overtuigend en liefderijk tegen ons gefproken had, dat ons de gedagte des doods flegts in dit geval ontroerde, als wij bedagten, dat wij haar daardoor verliezen konden, en dat dit verlies voor ons onverdraaglijk zijn zou. Wel, mijne lieve kinderen ! antwoordde Mevrouw S., ik bedank u voor dit treffelijk bewijs uwer liefde jegens mij; behoud deeze liefde ook naa mijn dood; of als gij weer van mij verwijderd leeft; zij zal u dagelijks die deug£ den  1§ WiËüW MAOAZÏJpT den te feitittett brengen, die ik in u altoos zoo gaarne zag, en aan veele goede les-, fen/die ik ter uwer verbetering gaf; en deeze is de eenige dank, welken ik daardoor«Sfiïeeiaen zal, dat ik u metz^o veel liefde en zorg beftuurde. Er wierd dafroi n?g verder%an den Iaatjen ftap „a 't ander leeven gefproken, en de Leermeester verhaalde het uiteinde van eenige SSen, tot dat het twee uuren Joeg, toen wij aan ons werk moesten. Maar, lieve Carolina! gij zult daar niét gaarne verder van willen hooren. Is 't niet zoo? te meêr, daar gij eerst onlangs een groot verlies döor den dood geleeden hebt. Nu zal ik u ook uitleggen , wat een ingenieur is: Het is een vestingbouwer, een perfoon, die de vestingbouwkunde verHaat. Op 't oogenblik kwam mijne Zuster t'huis, maar wierd terftond bij Mevrouw S geroepen, die haar waarfchijnelijk zeegen zal, dat onze Voogd dood is. Zij lafleel wat verfchrikken. Bij het fluiten deezes wil ik u nog een vraag opgeeven: Is Samfon als een zelfsmoorder aan temerken? Hief mede blijve ik Uwe I>. den 8 Juny. ï7>. tlSETtE. N. B. Ik bedank u ook voor de fchoo: ne karfen, die uwe vriendelijke hand mij toegezonden heeft. LV. BaiE».  voor jonge juffrouwen. iq LV. B R i È f. Béste carolina! Ik las in uwen laatften brief, dat gij uwen braaven Broeder fchielijk wenschte te volgen. Waarom deed gij dat"? Hebt gij reeds zulks een verdriet in uw jong leeven, dat gij er het einde van verlangt ? En zoudt 'gij willen, dat Uwe Moeder, die u zoo teder bemint, eene Bieüwe fmert ontmoeten zou, waaronder zij mogelijk ge* heel zou bezwijken? En uwe vriendinnen zoudt gij ook zoo gerust verlaaten ? Dat kan ik niet van u gelooven. Hoe gaat het met uwe arme kinderen, met welke gij u zoo loflijk bezig houdt, 't Verheugt mij, dat zij naar hun vermogen toonen, de goéde voorneentens niet te willen verijdelen, die gij met hun voor hebt. Wat zullen deeze kinders niet eens alles aan u te danken hebben ? De beide vraagen, die ik ,u opgegeeven heb, zijn weder zeer wél door u beantwoord. Men zal verder niet meêr weeten, wat men u voorleggen zal: wast gij weet alles zelf reeds, en egter klaagt gij telkens over onkunde. Ik zal u eene korte befchrijving van het Loofhuttenfeest geeven; jaa, zij zal kort genoeg zijn, want veel weet ik 'er niet meer van; het Ba is  ao NIEUW MAGAZIJN is ai wat lang geleeden, dat de Leermeester het verhaalde. . ,r K DU Feest was het vrohjkfte, ook een zeer "root, heilig et heerlijk feest, waar op afle manspefroonen uit het ganfche «Pn die van takken van olijachtige booïi', welk ! zoo lang groen bleeven, als Sifftoomen en dergelijken op hun erf, in de ftraaten, op 't P at of dak hunner huizen, mits dat deeze hutten flegts onder den blooten hemel waren, gemaakt wierden. Z° verfierden dezelve, gelijk. ook SS ten huidigen dage, met,allerlei fchooï? vaten en kostbaaren huisraad; en elk * Ir^Lërlei foort van groene takken in S"linke hand d aagen,'t welk een bos 3 P ; "lijrthe- e| willige takken was ; in de regte droegen zi een citroen. Deeze loffen namen zij ook mede in den tempel, ™ als zii den honderd en agttienden pfalm Snïdieïeni hadden: Looft mftgoed, dan flingerden ziji deeze bosfen, driemaal ter regte, en dnemaaMer linke hand, voorwaarts, agterwaam,, m_de hoogte en laagte ; 't welk een aartig gefmscn te wegebragtïden Hoogenpnester wierpen zij ook Palm en Citroentaken toe » en hunnen bos, hun feestgebed, alsook tbeert  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 21 2elf, noemden de Jooden Hofanna. Op het Paaschfeestwierd,gelijk bekendis, door de 'Christenen het Hofana ter eere van Gods Zoon gezongen; zij onthaalden hem dus met de vreugde van het Loofhuttenfeest; dewijl dit het vrolijkfte feest was, zoo bezigden zij uit liefde en eer voor Christus ook deszelfs plechtigheden. Des avonds van het Loofhuttenfeest; ging de ganfche gemeente, na dat zij haar gebed tot God gedaan had, in "t buitenfte voorhof des Tempels, daar groote gouden kroonen in 't midden hingen, wier lichten zulk een fchijnfel gaaven,dat men het in alle ftraaten van Jerufalem zien kon; waarbij ook de Hoogepriester en de voornaamfte des volks waren , die met brandende lichten begonnen te danzen, en daar bij fraaije pialmen en gezangen tot Gods eere zongen , waarbij dan te gelijk de Leviten, die op de trappen na het binnenfte voorhof Honden, op harpen, pfalters, cijmbaalen en andere mufijkinftrumenten fpeelden, als mede de vijftien trappfalmen zongen. De mannen zaten op de vloer van dit voorhof, of op banken rondom; maar de vrouwen boven op eene gaanderij, die in 't rond aan de muuren gemaakt was, op oploopende banken, om deeze vreugde mede te aanfchou» wen, welke zes dagen zoo voordüürde tot op den zevenden, die de allerheiligltewas, waarop de brandofferaltaar met meijboomen omzet werd, en 't volk denzelven zeven* J3 3 maal  2% NIË Ü \V MAGAZIJN maal omging. Ik had het wel eens willet bijwoonen. Gij verwondert u vervolgens over de eenvoudige opvoeding der jonge Juffrouw Or.i jaa, daar moet men zich ook over verwonderen. Daarbij is zij traag, kwaadwilligen geheel ongevoelig bij lof en fchande ;voor t overige heeft zij eene goede gedaante en fraaije geftalte. Zij krijgt, even als wij, zakgeld, 't welk haar Voogd haar zendt. Want dit moeten wij, op het voorafgaand beding van Madame S., van Ouders of Vrienden krijgen. Jonge lieden, zegt Madame S., moeten ook geld leeren uitgeeven, en daarom zelf geld hebben, om bij volwasfen jaaren noch gierig, noch verkwistend in hunne uitgaaven te zijn, en als verftandige huishouders en huishouditers nooit de uitgaaf boven den ontfangst te laaten komen ; eh daarvan behoeven zij niemand rekenfchap te geeven, dan aan mij of hunne Ouders, als deeze het begeeren. De jonge Juffrouw Or. gaf onlangs aan een' kamenier, die haar mede bedient, en ook bi) haar flaapt, en zesthalf, om haar daarvoor koek te haaien. Deeze wilde het met doen» omdat het haar en de andere kamenieren verboden was, koek voor de kostkinderen te koopen. Maar zij hield zich daar niet mede te vreede, en verzogt haar nog verder, het flegts te doen, zij had, zeide zij, eene vrouw met koek voorbij zien gaan, en daardoor zulken trek tot dezelve gekreegen, dat zil ze hebben moest; zij moest maar gaan, en zich  VOOR. JONGE JUFFROUWEN. 3.$ zkh niet lang beraaden. Doch de kamenier liet zich niet overhaalen. Kortom, zi} ttreeden lang met elkander, en de Juffer toonde hier, dat zij fpreeken kon, fchoon wij 't eerst niet geloofden. (Want gij moet weeten, dat ik aan de deur mijner kamer ftond, die in 't vertrek, waarin zij waren, uitziet, en dus alles konde hooren.) Eisdelijk wierd het krakkeel daarmede beflooten, dat de jonge Juffrouw zeide, dat zij het wel aan haar wreeken zou, als zij t niet doen wilde, en de kamenier antwoordde, dat zij zulks zou afwagten; waarop ieder na zijn plaats ging.' Dit gefchiedde op den tijd, dat de jongften van zes tot zeven uur les op 't CJavier kreegen, en de oudften intusichen deeze les herhaalen, of zich voor den volgenden dag moeiten gereed maaken. De jonge Juffrouw Or. egter krijgt in 't geheel geen les in t clavierfpeelen, dewijl Mevrouw S. meent, dat tijd en moeite vergeefs bedeed zouden zijn. Zij moet dus de beide uuren op haare kamer doorbrengen. In 't eerfte herhaalt de Gouvernante met haar 't verhandelde, in t andere moet zij zich tot de lesfen van den volgenden dag voorbereiden; en als zij dezelve bijwoont, dan heeft zij h egter nooit gedaan. Des anderen daags 's morgens» als wij na 't gebed zouden gaan, kwam de kamenier van de jonge Juffrouw Or., behuild en befchreid, ons tegen met een chits boezelaar in de hand. Wij vraagden haar na de reden. Wel, zeide zij, beziet deeB 4 ze  SA NIEUW MAGAZIJN ze kostelijke boezelaar maar eens, die ik, met het laatfte nieuwe jaar, tot een gefchenk gekreegen heb, hoe zij in (tukken gefneeden is; en dat heeft niemand anders ledaan, dan de jonge Juffrouw Or., daar ik bij flaap; want dezelve heeft twee dagen agter andere kleêren op onze kamer gehangen, en wanneer ik ze nu wilde voorbinden, zoo zie ik, dat'er de ftukken bijhangen. Ik fchrikte, ging terftond na t vertrek der Gouvernante, (welk vertrek naast dat der jonge Juffrouw Or. is,) maar de Gouvernante was reeds weg, en de Jufter ur. ook: zij is 'er immers anders zoo vroeg niet bij, om 't gebed bij te woonen, en waarom nu dan? Omdat zij dagt, dat haar haring hier niet braaden zou! (Een ipreeKwoord, waarom ik moest lachgen ,.neve carolina !) Wij vraagden haar, of zij dan zeker wist, dat het die jonge Juffrouw gedaan had? ja, ja! antwoordde zij, ik kan dat zeerwel opmaak en, want gisteren wilde zij met alle geweld, dat ik koek voor haar zou haaien, en om dat ik het met deed, zeide zij tegen mij, dat zij t wei aan mij wreeken zou; en nu zal zij dit uit wraak gedaan hebben. Wij zeiden tegen haar, dat dit nog geen zeker gevolg was, want dat het ook een ander kon geweest zijn. Zij twijfelde 'er egter niet aan, want daar kwam niemand op de kamer buiten haar beide, en zomwijlen de Gouvernante, om te zien, of er goede orde gehouden wordt; en de Juffer zou^t  VOOR JONGE JUFFROUWEN. »5 wel moeten bekennen. Wij fpoedden ons, om bii 't gebed te komen, want het was al zeven uuren geflagen. Zij waren £r reeds allen, buiten ons vier , de jonge Juffrouwen C. en L., mijne zuster en ik die allen dit verhaal gehoord hadden; en wij moesten daarom elk een hal ven ftuiver inde daartoe gefchikte bos geeven. De jonge luffrouw Or. fcheen vergenoegd te zijn , maar toen zij in 't Nieuwe Testament leezen zou, C't was haare beurt voor t eerst,) zoo wierd zij in korten tijd zoo beangst, dat zij geen woord kon uitbrengen. Wel zoo, zeide de Gouvernante, dat gaat fraai; gij kunt niet eensin de Bijbel leezen: als wij allemaal niet wisten, dat gi] twintig iaaren oud waart, dan zou men u zekerlijk, naar uw verftand en kunde beoordeeld, voor een kind van drie jaaren houden, dat de eerfte letters zijner moedertaal begint te leeren. Zijt zoo goed, om heden avond in 'tbede- en zang- uur drie verfen van dit hoofdftuk, die gij niet leezen kunt, voor ons te fpellen. De Juffer L. moest toen t morgengebed leezen. Wij gingen daarop na Mevrouw S. en na onze lesfen j en de ionge Juffrouw Or. fcheen even zoo onverschillig te zijn, als anders. Wanneer wij aan tafel kwamen en gezeten waren, gat de kneet een pakje met een brief aan de Jutfer. Ha, ha! zeide zij: dat komt zekerlijk van mijn Oom. Zij wist niet, hoe al den brief zou openen , tot dat eindelijk zich over haar ontfermde de jongejuffrouw B 5 w'*  q6 KIEUW MAGAZIJN fö?.die «evens de jonge JufFrouw S. van vijl jaaren bovenaan zit, welke , fchoon 't vierde deel der jaaren van de Juffer Or. flegts hebbende, toch boven haar zit, en zij dus de onderfte plaats heeft. Lieve Carolina! als gij dat zag, gij zoudt 'er zekerlijk om moeten lachgen. Maar zij is 'er geheel onder te vreede. De Juffer IV. hielp haar dan, en zeide: Mejuffrouw! geef den brief hier, ik zal denzelven voor u openmaaken, zonder'er in te zien. ja! antwoorde zij: doe dat; maar gij zult hem ook moeten leezen , want dat kan ik niet, dat weet gij immers. De Juffer vraagde, of zij overluid leezen zou. Ja ! antwoordde zij : anders weet ik het immers niet, en dan kunnen ze alle 't hooren. De Juffer begon dan te leezen: Mejuffer! dewijl gij 'er vermaak in genomen hebt, om mijne boezelaar in ff ukken te fnijden, zoo laat het u nu ook tot een vermaak verft'rekken, om dezelve te betaalen. Tot eenige vergoeding van fchaade yoeg ik hier de in/lukken gefneden bij. Nu, dat beken ik, zeide Mevrouw gij hebt in alles een geheel bijzonderen fmaak, en zoo ook in uw vermaak. Zijt op Uwe hoede, Mejuffrouwen! als zij weder een inval neeft, om zich te vermaaken, dan zijn uwe kleêren of boezelaars voor de fchaar der jonge Juffrouw Or. niet zeker. Maar hoe kan de kamenier zich verftouten, om mij daarover te fchrijven? zeide de Juffer. Ik heb het haar bevolen, antwoordde Mevrouw •>., anders zou zij 't niet ondernomen  VOOR JONGE JUFFROUWEN. &J men hebben. Ik verzeker u, dat zij befcheidener is, dan gij, Mejuffer! gij zult ze dus betaalen. Naa eene lange ftilte antwoordde zij; wel nu, als ik ze betaalen moet, dan zal ik ze zekerlijk betaalen. Dat is waar, zeide Mevrouw S. uwe eenvoudigheid , met boosheid vermengd , verfchrikt mij! wij willen ons nu niet laaten ontrusten, maar 't tot naa 't eeten uitftellen. De jonge Juffrouw F. verhaalde eene gefchiedenis, en wij aten, onder allerlei invallen , in vreede. Naa den maaltijd nam Mevrouw S. affcheid, en ging na haare kamer, daar de jongejuffrouw Qr. ook fchielijk heên geroepen wierd; daar zij zekerlijk een fcherp onderzoek zal ondergaan hebben. De kamenier heeft ons naderhand gezegd, dat de Juffer haar, in 't bijzijn van Mevrouw S., om vergiffenis had gevraagd, dat zij zich aan haar gewroken had; en dat zij de boezelaar half had moeten betaalen, met belofte, om zoo dra zij weêr geld kreeg, dezelve heel te voldoen. Doch zij is 'erzeeronverfchillig onder, als wij ze over die boezelaar kwellen. Ik heb u lang met de jonge Juffrouw Qr. bezig gehouden. Nu zal ik fluiten, cn naa mijne hartelijke dankbetuiging voor de fchoone aardbeziën, die ik nevens mijne gasten, die ik daarop verzogt had, u fchuldig ben, mij noemen uwe, u liefhebbende, D, den 04 July, 17" ' BMILIA. N. B,  38 nieuw magazijn N. B. Ik verzoek, dat gij de beide nevensgaande brieven bezorgt. De ééne is een brief van rouwbeklag aan de Weduwe van onzen overleden Voogd: de andere behoort aan uwe Moeder. LVI. Brief. Waarde li s e t t £! K^unt gij 't van u verkrijgen, mij zoo te verwijten , dat ik uw gevoelig hare beoordeeld, en aan uwe zuster een gevoeliger hart tGegefchreeven heb , omdat ik haar flegts alleen de gefchiedenis van dien man, wiens kinderen wij nu met u in gemeenfehap onderhouden, verhaald heb, en in uwen brief daarvan ftil gezweegen? Het gefchiedde , lieve Lifette! omdat ik dagt, dat zij 'er u wel wat van verhalen zou, gelijk ook gebeurd is. 'Tgeld, dat gij mij toezond, 't welk een nieuw bewijs van uw gevoelig hart was, heb ik aan hurr gegeeven, daar 't voor gefchikt was. Een gulden wierp ik in de bos, die dagelijks zwaarer wordt, dewijl 'er zich telkens medelijdende lieden opdoen, die tot het onderhouden der arme kinderen iets willen bijbrengen, welke regt naarftig beginnen te worden; en ieder fchept vermaak in hun.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. SO/ hun. Ik heb ze weder gekleed, maar in een boerengewaad, opdat ze zondags ook wat zouden kunnen aantrekken. Gij had deeze vreugd ook eens moeten zien, toen ze deeze kleêren voor 't eerst aankreegen. Hun Vader weende den ganfchen dag, en befchouwde zijne kinderen. Ik was in den tuin zonder dat hij 't wist, wanneer hij 'er met hun ook in was, en weende. Het meisje zag hem aan , en zeide: Vaderï waarom weent gij toch? Zijt gij dan niet blijde over ons? zie maar eens na onze mooje kleêren, en denk aan die zoete Juffrouw, die ons dit alles gegeeven heeft, en houd op met weenen, want ik kan het niet langer zien. Ja, antwoordde de Vader: daar ween ik juist om, dat ik haar daar niet voor bedanken kan, dat zij dat alles voor niet doet. Zij moet een hart hebben , dat juist zoo zijn moet. Ik had over deeze uitdrukking agter de haag, daar ik mij verborgen had , bijna overluid moeten lachgen; maar ik bedwong mij, zoo veel ik kon , om nog meêr te kunnen hooren. Och, zijt tog te vreede, Vader! hervatte het meisje, en ween daar niet "verder om; zij doet het gaarne, en zeide tegen ons, gelijk ook haare Moeder, wanneer wij haar voor de mooje kleêren bedankten, gelijk gij 't ons voorgezegd had: wij moesten maar braaf leeren, dat zouden zij als den dank daarvoor befchouwen. Wij zullen nu dan ook al ons best doen, om te leeren; en hoort gij 't, broeder! dat moet  & NIEUW MAGAZIJN moet gij ook doen. Ach! zeide de Vader zugtende: had dat uwe lieve Moeder eens mogen zien en beleeven! die moest in zoo een droevige armoede fterven, dat wij naauwlijks brood in huis hadden. Ach! zeide zij nog, kort vóór haar overlijden: ik zou gaarne fterven, als ik maar wist, dat mijne kinderen niet van honger zouden omkomen. Zij ftierf, en ik moest het geld voor haare begraafehis bedelen, die braave Vrouw; zij zeide dikwerf , als die jonge Juffrouw haar Oom kwam bezoeken: zie eens, Vader! zie eens, wat een beminnelijk Juffertje is het! 't is een vermaak, om ze maar te zien. Zou 't haar geen vermaak geweest zijn, als zij geweetenhad, dat zij ons bezorgen zou ? Daarop weende hij nog fterker. Wel, bedaar toch. Vader! zeide het meisje: zij is thans ook blijde, en meer dan wij; zij verheugt haar, gij hebt het ons immers dikwijls verhaald, onder de lieve Engeltjes. Hierop kwam de tuinman in den tuin, en toen floop ik agter de haag weg, om niet gezien te worden, en weende ook. Tegen den avond ©ragt ons de'oude Visfcher weder kreeften, gelijk hij ons die dikwerf bezorgt, omdat hij weet, dat wij ze gaarne eeten. Ik was in den tuin, en zag hem aankomen. Ik liep hem te gemoet, groette en vraagde hem: hoe 't hem ging? Wel, Mejuffer! Antwoordde hij zeer voor de vuist, ik houde mij nog wat bezig met het handwerk, datik in mijn jeugd zoo gelukkig geoefend heb,  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 31 heb, en waarmee ik egter niet ver gevorderd ben. Wij visfchers werken nimmer veel vooruit; en ik zal zoo lang visfchen en vangen, tot dat wij de dood eens in zijn net zal krijgen, dan zal ik ook uitrusten. Ik nam intusfchen 't net met de kreeften uit zijn hand, kwelde ze wat, prees ze, dat zoo groot waren, en Hak 'er bij deeze gelegenheid den gulden tusfchen, dien gij mij voor hem gezonden had. Hij zeide: draag zorg, jonge Juffrouw! dat zij 11 niet weer knijpen , gelijk laatst. Ja! 't is waar, antwoordde ik : opdat dit niet gefchiede, zoo neem de kreeften weer aan» en breng ze in de keuken. Hij ging voort, en ik ook. Ik hoorde daarna van de dienstboden, dat hij zich zeer verwonderd had, bij 't vinden van den gulden, hoe dit mogelijk was. Men had hem willen beduiden, dat hij dien met de kreeften gevangen had ; doch hij had 'er geen geloof aan gegeeven, maar denzelven aan mijne goedheid toegefchreeven; omdat ik hem het r?.1 ,uit., de hand genomen had dagt hij , dat ik er den gulden in geworpen had. Dit behaagde mij niet. Ik zeide hem daarom gisteren, wanneer hij mij wilde bedanken , dat hij niet mij, maar een ander perföon deeze goedheid te danken had , die zich egter niet wilde noemen. Hij hief zijne handen na den hemel, en wenschte den geever daarvoor veel zegen toe, die zekerlijk op u zal nederkomen. En nu meen ik, rekenfchap gegeeven te hebben. Thans zal  «ja NIEUW MAGAZIJN zal ik u nog een aangenaam berigt mededeelen, te weeten, dat mijn Oom mede tot Voogd over u is voorgefteld. Hij zegt nogthans, dat hij 't niet gaarne zien zou, dat hij daartoe verkozen wierd, dewijl 't hem zeer veel moeite, en u weinig genoegen zou geeven; omtrent het laatlte heb ik hun egter reeds van 't tegendeel verzekerd. Meld mij, of ik wél gedaan ^Het gefprek over den dood, dat Mevrouw S. met u gehouden heeft, is zeer fraai. Het bevatte veel leerzaams voor mij, en geloof mij, ik had 'er zoo gaarne meer van geleezen als gij 'er gaarne langer van gehoord had. Gij kunt nu dagelijks zooveel leerzaams hooren. Hoe gelukkig zijt gij! Ach! mogt zij toch mmmer lterven, die beminnenswaardige uame Mogt ik baar üegts kennen , en eens met haar fpreeken! dat heb ik reeds dikwerf gcwenscht. Schrijf mij toch, ot zij zich weder wél bevind. Ik bédank u voor 't beantwoorden mijner voorgettelcle vraag. Ziet gij wel, dat ik u ook kan vraagen» gelijk gij mij? Maar egter met een groot onderfcheid. Ik vraag u, pm mij te leeren; en gij vraagt, opdat ik iets leeren zou gelijk heden ook plaats neert bij de vraag, of Simfön als een zelfsmoorder zij aan te merken? Ik antwoorde neen . want Simfon is als een foldaat te befchouwen, toen hij zichzelven en zijn volk bij «deeze gelegenheid aan zijne vijanden wiicie  VOOR. jonge juffrouwen. 33 wreeken; dewijl 't nu niet anders dan met verlies van. zijn. eigen leeven kon gefch£ den , zoo is hij , even als een held in 't veld, voor zijn Vaderland geftorven Ik vSrwél^; f ? *él «Adeeld heb? Vaarwel en leg het ftilzwijgen in deeze of geene zaak niet zoo kwaalijk uit van : Fr. den 30 Jul. I7" carolina. LVII. Brief. Beminnelijke emilia! Gij vraagt mij in uw laatften brief na dc EhSfti aar°nï lk mi>en arm™ Broeder fchielijk wenschte te volgen. 'T is nie?, gelijk gi, zegt, omdat ik reeds verdriet heb inmijn jonge Leeven; wantik begin eerst te leeven, en ik kan ook niet zeggen, dat het mi] reeds zoo flecht gegaan is, dat ik met zou wenfchen langer te leeven; 't is ook niet, omdat ik gaarne wilde, dat mijne, mij zoo teder beminde Moeder eene nieuwe droefheid ondergaan zou, waaronder zij mogelijk geheel lou bezwijken. O neen ! dat was zekerlijk flecht van mij, Deeze is eigenlijk de reden van mÜn Tu. Dceim dUS 111 de L>ente mijner jaare" '  34 NIEUW MAGAZIJN gelijk mijn Broeder ♦ onfchuldig te fterven , eer ik de groote Waereld leere kennen, om van haare bekoorlijkheden niet verleid te worden. Op deeze wijze zoude ik mijne Moeder en Vriendin zeer gerust verlaaten. Verder vraagt gij mij, hoe t ' met mijne kinderen gaat. Ik antwoorde u daarop met veel vreugde , dat zij vorderen in 't leeren, en naarftig en gezond zijn. Ik heb het meisje nog, dagelijks, van vier tot vijf uuren op 't naajen befteld tij eene braave Vrouw digt bij ons, die zeer goed naajen kan, en ook reeds eenige kinderen van onze rijkfte landlieden leert; waarvoor ik weekelijks een ftuiver 'T is mij zëer aangenaam, lieve Vriendin! dat gij mij wegens 't beantwoorden der laatfte vraagen prijst; ik wenschte flegts^, dat het waar was, 't geen gij zegt, datgijin t vervolg niet meer weeten zult, wat gij mij zult vraagen, dewijl ik alles ze li reeds ■weet. Ik zal u op dit oogenblik nieuwe bewijzen van mijne onkunde geeven: gij noemt eenige inftrumenten, welke de Levieten op 't Loofhuttenfeest, t geen gi] zeer fraai befchreeven hebt, gebruikt nebben, en die mij geheel onbekend zijn, als: de psalter en 't cijmbaal; zijt zoo goed, om dezelve eenigzins te belcnnjven. De Leviten hebben daarbij, zegt gij: de vijftientrap-pfalmen gezongen. Wat is dan ook een trappfalm? Maar-'zeg mij toch: wat zal er van ae ° jon-  voor jonge juffrouwen, g£ jonge Juffrouw Qr. worden? Dat is immers het pngelukkiglte Meisje van de waereld. als zij over 't ondergaan van fchande geheel onyerichilhg is ■ heeft ze de drie verten uit het hoofdituk, dat de Gouvernante liet leezen, nog moeten fpellen. Ik verzeker u, dat dan mijn klein boeremeisie den voorrang verdient. Als zij eens een llim lijf Zet, en deswege van 't huisgezin gekweld wordt, dan hindert haar dit teritond, zoo dat zij zoo rood als bloed in 't aangezigt wordt, en zich terftond regt zet. ik zal in de toekomende week met mijne Moeder na F. reizen, om de plaats, daar mijn braave broeder begraaven is, te bezigtigen , en ook .te gelijk aan te wijzen, hoe zijn graffteen gemaakt moet worden, dewijl t model, dat men daarvan aan mijne Moeder gezonden had, haar niet behaagd heeft. Mijn waarde Oom zal ons derwaarts verzeilen, en wij zullen niet langer dan drie dagen uitblijven. Dit meld ik u, opdat gij u niet laat te rug houden,om te fchrijven aan Fr. den ö Aug. *T'f carolina, C a LVIII. Brief.  «IEUW MAGAZIJN» LVIII. Brief. Geliefde carolina' JH oe gelukkig is zij toch! elk eert en b*mint haar. Hoe cnfchuldig gaan haare dagen onder de goedkeuring haares fcheppers voort f op elk derzelven wordt zij op nieuw voor haare goede daaden en braaf hart vergolden ; van haar geweeten met kalmte, en van allen, die zij haar edel hart vertoont, met traanen van dankbaarheid, waardoor dezelven dagelijks van God een nieuwen zegen voor haar afbidden. Dit moet haar meerder waard zijn, dan mi 1Jioenen fchatten, bij welke zij mogelijk ancxftig met hun, die geduurig onder hunne&opvoeding hooren, dat zij dezelve bevitten, dat jaar met ongeduld zou te geboet zien, waarop zij, volgens 's Lands wetten, het beduur over hunne goederen in handen-krijgen, en ook tegelijk flaavent van hun geheel vermogen worden. Dit ■was, ten naallen bij, het zeggen van Mevrouw S., wanneer zij uwen laatften brief begeerde te leezen , dien zij mij zelve overgaf: want men had denzelven gebragt, terwijl ik de lesfen bijwoonde. Ik was egter intusfchen een weinig bekommerd, dewijl ik weet, dat wij elkander altoos alJe kleinigheden fchrijven. Doch ik waa n des-  Voor jonge jufïrouwen. sf-. <3t, 17.. lis e t te. N. B. Hoe ftaat het met uwe jonge boerenkinderen ? D 5 LXV*. Brjef.  Jö NIEUW MAGAZIJN LXV. Brief. Lieve lisette! Ï~iet fmert mij, dat gij mijnenthalven zoo vroeg opgeftaan zijt, en een zoo zwaar voorbeeld hebt moeten rékenen. Ik weet van 't rekenen , tot mijne fchande moet ik het u zeggen, in 't geheel niets meêr. Want zedert dat ik alleen ben, heb ik geen regel en geen voorbeeld aanfehouwd ; fchoon ik al tot in den regel van drieën , doch niet in t gebroken , gevorderd was, (gelijk gij u nog wel ■ herinneren zult,) en zeer gaarne rekende. Ik zal 'er, wanneer ik het in't vervolg met u leeren moet, zeer flecht mede ftaan, gelijk als in meêr dingen. Op het oogenbHk zond mij mijn Oom een brief van mijne Moeder, waarin zij fchrijft, dat het gebruik van 't Bad haar niet te wél bekwam , waarvan ik zeer ontfteld ben; voorts prijst zij het gezelfchap, dat zij zich uit eenige lieden verkoozen heeft, die ook het Bad gebruiken 5 ook fpijt het haar, dat zij mij niet medegenomen heeft; en beveelt mij, u van haar hartelijk te groeten. Ik ben zeer bezorgd voor die braave Moe-^ der; kon ik maar bij haar zijn! Gij neemt in uwen brief, waarde Lifette! den argwaan geheel weg, die ik tegen uwe Gezellinnen had opgevat, meenende, dat zij mij en mijne opvoeding gelaakt hadden. Ik zou nooit ge-  voor jonge juffrouwen. 59 gedagt hebben, de eer te kunnen genieten, dat eene jonge Juffrouw, die zoozeer uitmunt, zich aan ?t bekomen mijner vriendfchap, liet gelegen zijn; doch dewijl gij 't mij verzekert, zoo geloof ik, dat gefchied is. Ik zou egter, met betrekking tot haare vriendfchap, wanneer zij mij dezelve eens aanbood, zeer fchroomachtig zijn, en het altoos befchouwen, als of zij mij een compliment maakte: want de vriendfchap van lieden, die iemand in vermogen en kunde verre overtreffen , kan men zich zelden belooven ; en te minder, wanneer zij terftond bij de eerfte ontmoeting, zonder daaromtrent van elkander proeven gezien te hebben, iemand tot Vriendin verkiezen. Dan moet men het altemaal, is het zeggen mijner Moeder, als een compliment opvatten, dat zij voor mijne Vriendin, in wier tegenwoordigheid zij gelegenheid vonden om van mij te fpreeken, of ook voor mij. zelve, wilden afleggen. Ik weet, dat gij mij hierin weder berispen zult; maar ik ben veel te oprecht, dan dat ik mijne meening hieromtrent voor u zou verbergen.. Geloof mij, eene loffpraak van Mevrouw S. zou mij veel aangenaamer geweest zijn, dan de betuigingen van vriendfchap door alle de jonge Juffrouwen; maar daar rept gij niets van, en tekent flegts haare goedkeuring omtrent mijn Oom op. Haar getuigenis aangaande mij moet dus niet wél luiden ? Gij vraagt mij: hoeveel Koningen er over 't ganfche Israëlitisch volk geregeerd  ÖO NIEUW MAGAZIJN geerd hebben? Ik antwoorde: drie; oW» David en Salomo. En hoe lang de eerfte Koning geregeerd heeft? Daarop is mijn antwoord : Vijftien jaaren. Meld mij eens, lieve Lifètte! wat men door kruisvaarten na t heilige land verftaat, waarvan ik onlangs vond gewag gemaakt; Gij zult dat zekerlijk wel weeten. Deezen naamiddag zal ik met mijn Oom na zijn landgoed gaan; ik moet dan nu affcheid van u neemen , en u, naa zijne groete, flegts nog zeggen, dat de jonge boerekinderen we'lvaarende en naarftigzijn; en ik zeg u nog hartelijk dank wegens de mufijkftukken voor 't clavier, die gij mij medegegeeven hebt. De Schoolmeelter, mijn onderwijzer, heeft u zeer eepreezen. Schrijf gij fpoedig weder aan 6 r uwe Fr. den 16 Sept. ï7.. carolina. LXVI. Brief. Beminde emilia! Jkheb uwen laatften brief mijn Oom voorgeleezen, en ik ben zeer blijde, dat ik het gedaan heb. Gij fchrijft daarin, dat gij u verheugen zoudt, als ik met den aanftaanden Winter reeds bij ü komen konde , gelijk mijn Oom in 't begin ook wilde. Nu, wagt maar, zeide hij, als uwe Moeder van 't bad t'huis komt, dan zal ik ze nog  voor jonge juffrouwen. 61 «og zoover brengen, dat zij u nog met het einde van deezen Zomer laat gaan; en dan zult gij bij Mevrouw S. alles leeren, daar gij zin in hebt. Wat men daar als gewoon kostgeld betaalt, zal uwe Moeder bekostigen; maar de meefters, die u nog in bijzondere Weetenfchappen zullen onderwijzen, gelijk de jonge Juffrouw G, zal is voor u betaalen, als ik zie, dat gij naar/lig zijt:_ want mij dunkt, dat het tijd is, dat gij in het kostfchool komt; anders krijgt gij uw volkomen wasdom, vergeet nog ten eenen maal, 't geen gij bij uw voorige Gouvernante geleerd hebt, en weet eindelijk niets meêr. Ik omhelsde mijn besten Oom voor de genegenheid, die hij mij toedroeg, en beloofde hem, dat het nooit aan mijne naarftigheid haperen zou. Op deeze wijze kon ik dan nog wel eer biju komen, dan wij meenden. Ik weet, dat het u zekerlijk wel naar den zin is. Voor het eerfte onderzoek in mijne kundigheden ben ik flegts bekommerd, dewijl men daarna, bij 't houden der lesfen, eene plaats heeft. Ik krijg zekerlijk met de jonge Juffrouw Or. de onderfte plaats. Maar de Gouvernante is waarlijk te beklaagen , dat zij zich den geheelen dag met haar zoo bezig moet houden. Zeg mij eens, hoe zij 't kan uithouden. En Mevrouw S. is 'er ook, gelijk gij mij verhaalt, zeer kwaalijk aan , want zij durft immers , dewijl de jonge Juffrouw C. en Or. beurtelings altoos bij haar zijn , in 't geheel niet uit de kamer gaan. Over  6a NIEUW MAGAZIJN Over de jonge Juffrouw St. heb ik mij zeef verwonderd? dat zij reeds trouwen wil. : befchriif bij eene volgende gelegenheid eenig' zins haaren Minnaar; want die zal nu wel bij u zijn. Heden ontfing mijn Oom een brief, en hij zou oni Uwe zaaketi eene reis moeten doen. Doch hij reijde, te zullen antwoorden, dat hij met vroeger , dan nver veertien dagen konde: want hij wil niïgaarne alleenlaaten, enbtanendieu tijd is mijne Moeder weêr hier, welke, u ook groetende, gisteren heeft «fchreeven, dat zij zich nu toch beter begon te bevinden, dan in de eerfte dagen; zij klaagt flegts over de zwaare hette , die wij hier ook ondervonden hebben. Gij vraagt mij: wat betekent het woord. PaVadijs? zoover ik weet, betekent het een zeer fraajen tuin, die alle kostbaarheden der natuur in overvloed aanbood. Ver der vraagt gij: waarom heeft God den boom des gLeevens in t Paradijs gefchapen ? dat weet ik u in de daad , tot mijne fchande, niet te beantwoorden. Nu ziet sii, hoe ik 'er bij Mevrouw S. mede ftaan zal. Verwittig mij flegtsgij weet het toch, wat men in 't bijzonder bi]een eerfte onderzoek weeten moet, en laatmec na, mij nog een weinig te onderregten, gelijk ik mi] dan ook het gezelfchap van mijn Oom en zijne gefprekken, geduurende deezen tijd, nog zeer ten nutte zal maaken: want hij heeft veel kennis, gelijk gij weet, van allerlei weetenfchappen; en ai  voor. jonge juffrouwen. 63 antwoorde ik hem ook verkeerd, of verftaa ik hem kwaalijk , zoo word hij toch niet ongeduldig ; wij gaan onder de aangenaamfte gefprekken en befchouwingen der Natuur tot 's nachts om elf of twaalf uuren geheel alleen wandelen. En dit alles is buitengewoon aangenaam aan Uwe Fr. den 20 Sept. 17.. carolina. LXVII. Brief. Waarde carolina! (jij zoudt mij geen meêr vermaak in mijn leeven kunnen aandoen, dan wanneer gij nog bij 't einde van deezen Zomer bij ons kwaamt. Ik zou uwen waarden Oom zelve zeer hartelijk danken, als hij het bij uwe Moeder zoo ver bragt. Maar bekommer u toch niet over 't eerfte onderzoek uwer bekwaamheden, Als het gefchiedt, dan moet gij niet befchroomd, maar vrijmoedig zijn ; dan weet gij reeds de helft meer, dan gij weet. Als gij flegts twee of drie vraagen in elke weetenfchap overluid en fchielijk kunt beantwoorden, dan krijgt gij toch de onderfte plaats niet; want bij elke les wordt men ook geplaatst naar de meerdere of mindere kunde in de weetenfchap, die verhandeld  #4 KIEUW MAGAZIJN deld wordt. Ik zit dus 's morgens van negen tot tien uuren, als wij in den Godsdienst onderweezen worden, naast de jonge Juffrouw C, en dus zijn 'er agttien onder mij; integendeel heb ik 'er bij 't rekenen, flegts twee onder mij, de jonge Juffrouwen S. en Or.; want van het rekenen ben ik een geflagen vijandin, gelijk gij nog weeten zult; fchoon ik 'er mij thans in waarheid meer op toeleg, om daardoor wat hoogere plaats te krijgen: maar deeze is ook de eenige les, waarbij ik eene zoolaageplaats heb; want in de andere heb ik 'er toch ten minften zes, agt en nog meer onder mij. Ik geloof zeker, dat gij bij zommige lesfen boven mij zult zitten; en dat zal mij tamelijk hinderen ; ik moet dan wat op uwe vriendfchap rekenen, Wie in alle lesfen, lieve Carolina; de eerfte, tweede, of derde plaats kan verkrijgen, die heeft ook bij alle gelegenheid boven allen den voorrang, die onder haar zitten. Deezen voorrang, hebben, gelijk ik u reeds gezegd heb, alleen de jonge Juffrouw C. en mijne zuster verworven. De eerfte heeft de eerfte plaats, en mijne zuster de derde in alle lesfen. Gij verwondert u over de jonge Juffrouw Sr., dat zij reeds trouwen wil. Het zal eerst over een jaar gefchieden, gelijk zij zelve van haar Vader en Minnaar, wanneer deeze haar in de voorige week bezogten, heeft verzogt. Zij hadden hunne reis zoo ingerigt, dat zij op haar geboortedag kwamen, terwijl wij juist les  VOOR JONGE JUFFROUWEN. $f In 't Fransch kreegen. Zij kwamen meu Mevrouw S. binnen, twee perfoonen, van een zeer goed voorkomen ; en ik wist niet, als ik 't zeggen zal, wien van beiden ik den voorrang geeven zou; alleenlijk is haar Minnaar jonger, dan haar Vader; welk ohderfcheid men egter niet zoo terftond bemerkt. De jonge Juffrouw Se. ftond terftond öp, omhelsde haaren Vader en kuste hem, 't welk hij insgelijks deed; waarop haar Minnaar haare hand kuste, en zich verheugde, met eene zoo aartige Juffrouw bekend te worden, en te gelijk aan haaren feestdag het grootfte deel te mogen neemen. Zij maakte hem daarop van haare zijde een compliment, 't Is egter niet genoeg , zeide haar Vader, dat wij ons* over uwen geboortendag verheugen, maar wij moeten dien ook door eenige gefrhenken een kenmerk geeven. Ach! waarde Vader! antwoordde de jonge Juffrouw: alle gefchenken, waarmede uwe goede hand. deezen dag wil kenbaar maaken, zijn niets te rekenen bij 't geen gij mij reeds beweezen hebt; daar ik hédeh, naa verloop van twee, jaaren, mijnen waardigen Vader wederzien, en op nieuw met blijdfchap omhelzen mag. Geloof mij, dat ik deswege deezen dag voor den gelukkigften van mijn leeven zal houden. Gij zult dien nog wel, hervatte haar Vader, óm een ander geIchenkvoor den gelukkigften in uw leeven houden ; doch vóórdat men u hetzelve vereert, moet men eerst aan Mevrouw Sé vraagen, of gij 't verdient, Want om het II Ded. e te  F 1» NIEUW MAGAZIJN te bezitten, moet men zich vooraf hetzelve waardig gemaakt hebben. Ja! Vader! antwoordde de jonge Juffrouw, als men zich eene belooning of iets anders zal waardig maaken, dan moet men 'teerstkennen, en men moet weeten, wat van ons gevorderd wordt, om het te verkrijgen. Dit heeft hier geene plaats; ik heb het nooit gekend, en van de eisfchen voor het geluk of het gefchenk; dat mij te beurt kan vallen, nooit gehoord. Gij zult mij dus verfchoonen, als ik mij *t zelve niet heb waardig gemaakt. Hetgeen ter verkrijging van het geluk of het gefchenk gevorderd wordt, hervatte haar Vader, is dat, 't geen ik van u eischte, toen gij na 't kostfchool ging, uw best te doen, om een deugdzaam hart, weetenfchap , gefchiktheid en eene goede leevenswijs, zonder hoogmoed onder de beste opvoeding van deeze achtingswaardige Juffrouw te verkrijgen. Hebt gji daartoe geene moeite gefpaard, dan hebt gij uhet geluk, dat gij in dit geval zult deelachtig worden, waardig gemaakt. Welaan, Mejuffrouw ! zeide hij tegen Mevrouw S. , bellis gij de zaak. Deeze zeide daarop tegen de jonge Juffrouw, wanneer zij met haar 't vertrek zou uitgaan: Wel zoo, Mejuffrouw! dan Haat uw geluk mede in mijne handen; meent gij het te zullen verkrijgen? De jonge Juffrouw antwoordde : Als het een geluk voor mij is, dan zal ik het volgens uwe mij bekende goedheid zekerlijk bekomen, al gefchiedt het ook wat laater dan heden. Zij gingen daarop te zaamen  voor jonge juffrouwen. 'gy men in 't vertrek van Mevrouw S., en wij fpoedden ons na den clavie.-meefter , want het was vijf uuren geflagen De jonge Juffrouw St.. ontmoetten wij weder, zeer Vergenoegd bij 't verrigten van 't avondgebed, en haar Vader en Minnaar aan tafel, die zich met ons, doch de laatfte in 't bijzonder met de jonge Juffrouw St., in redenwisfeling begaven. Naa 't eeten kwelden wij haar met dat gefchenk, en begeerden het te zien. Zij zeide, dat het zeer fraai goed voor een kleed was , 't geen wil niet zien konden, vóórdat het gemaakt was, nevens eenen kostbaaren ring, welken zij ons allen liet zien, dewijl wij haar met eerder met vreede lieten. Maar den volgenden dag, wanneer wij geene lesfen hadden, omdat haar geboortedag gevierd zou worden, kwam zij 's morgens eêr wij ons nog aangekleed hadden, op onze kamer, daar reeds de jonge JuffrouwC. was, en vertoonde flegts aan ons drieën een p0rtrait, waarbij zij ons vraagde, of wij 't kenden? Wij zagen terftond, dat het de Heer was, dien wij gisteren gezien hadden ; waarop zij zeide: Dit is nu het ge- . lchenk, dat mijn Vader van zooveel gewigt voor mij hield; en deeze perfoon, wiens beeldtenis gij hier ziet, fchonk mij ook te gelijk zijn hart; hem zeiven egter zal ik eerst overeen jaar in bezit krijgen, dewijl ik verzogt, nog zoo lang bij Mevrouw s. te mogen blijven, 't geen mijn Vader ook zeer gaarne toeftond, en mijn Minnaar eindelijk ook, om mij tot dien E a ftaat  «8 NIEUW MAGAZIJN (laat nog bekwaaraer te maaken, waarin ik eens treeden zal. Wij verheugden ons over haar geluk en over haar vertrouwen in ons. Naa den middag hadden wij eènè kleine danspartij, Waarbij wij alle zeer vergenoegd waren. De jonge Juffrouw St. en haar Minnaar Openden dezelve ; en op den derden dag vertrokken zij, 's naamiddags om vier uuren; nadat zij vooraf Mevrouw S. op 't ernftigst hadden aanbevolen, de jonge Juffrouw St. niet uit haar opzigt te laaten gaan. Zij zal nu alle lesfen , die de jonge Juffrouw C. krijgt , ook bijwoonen. Zij is waarlijk geheel omgekeerd ; hoeveel kan dan niet de opvoeding van Mevrouw uitwerken? Zij gaat op de vri endelij kit e wijze met ons om, maar alleen met ons drieën; en heeft ook aan elk onzer, ter gedagtenis deezer vriendfehap, een etui beloofd , welke zij haar Vader verzogt heeft, te laaten bezorgen, dewijl ons het etui, dat zij onder andere gefchenken van hem kreeg, ons zoo wél behaagde. Mij dunkt, ik heb u heden veel verhaald, en kan u dus die kleine aartige gefchiedenis, die ik van de jonge Juffrouw Or. weet, niet meêr verhaalen, maar zal het weder aan mijne zuster opdraagen. Meld mij toch in 't vervolg de reden, waarom uw Oom wegens ons eene reis zal moeten doen; en groet ook uwe Moeder voor ons, als gij weder aan haar fchrijft* en meld haar, dat wij ons over haar welzijn zeer verheugen. Nu moet ik u nog antwoorden op de vraag:  Voor jonge juffrouwen, 69 Vraag: waarom God den boom desleevens in 't Paradijs heeft gefchapen ? Opdat deeze gezondheid en het leeven der menfchen door zijne kragt zou onderhouden. De' mensch had dus, als hij daarvan geëeten had, nooit moede, noch ziek kunnen worden , en zijn leeven was onderhouden geworden, totdat God hem, zonder dood, leevendig in den hemel had genomen. Daarom liet God, naa den val, den weg tot dezen boom bewaaren , opdat de mensch daarvan niet zoueeten, en in deeze elende, op eene oniterfelijke wijze, niet eewig zou moeten blijven. Hiernevens zende ik u, voorde twee verloopen maanden, het beloofde geld voor de arme kinderen, die gij opvoedt, en ook eene flaapmuts, die ik zelve bij de Gouvernante gemaakt heb, op de wijze, als wij ze draagen, en die uzoo wél aanftond, toen gij bij ons waart. Groet uwen waarden Oom van uwe D,. den 26 Sept. ?7v Emilia! LXVIII. Brief. Beste c A r o li N A! j hebben dus de eer niet, van u nog eens weder bij ons te zien, gelijk wij in 't E 3 be-  »jrè Kieuw magazijnt begin gehoopt hadden ; want gelijk ik van den Bode vernomen heb, dan is uwe Moeder, in gezelfchap van Juffrouw 2V., van het bad mede na haar buitengoed gereisd, en alzoo bij ons in 't geheel niet doorgekomen- Ik verheug mij nu des te meer daarmede, dat gij, naar de belofte uwcs Ooms, fchielijk geheel bij ons wooncn ,zult, dewijl de Zomer nu ten einde is , en de Herfst reeds een aanvang heeft genomen ; en dan zal ik zien, of gij het verzoek der jonge Juffrouw C. of der andere jonge Juffrouwen om uwe vriendfchap voor een compliment zult houden. Gij zult dan den regel der voorzigtigheid , dat men zich de vriendfchap van lieden, die meêr vermogen en kunde bezitten, zelden kan belooven , fpoedig ter zijde Hellen. Voorts maakt het u ongerust, dat ik u niets van eene lofipraak over u van Mevrouw S. gefchreeven heb, en meent gij, haare genegenheid niet meêr te bezitten. Als gij tfoit dwaalde , dan dwaalt gij hier. 't Is waar, dat zij u nu in onze tegenwoordigheid niet gepreezen heeft, maar dat doet zij zeer zelden; ook weet zij nu zeker, dat zij u bij haar zal krijgen; en zij prijst nooit iemand, vóórdat zij haar goed gedrag een vierde deel jaars, of nog langer, gezien heeft. Kont gij nogthans uit de liefderijke behandeling van Mevrouw S. omtrent u niet befluiten, dat gij haare genegenheid verdiende? Zij heeft eens op eeir naamiddag, alleen in 't bijzijn der jonge Juffrouw C, een  voor, jonge juffrouwen. 7;! een uur lang over ugefproken; 't welk gemeenlijk flegts met die geenen gebeurt» die zij boven andere den voorrang geeft. Gij zijt overtuigd, dat de jonge Juffrouw C. zekerlijk lof verdient, en zij zal boven de twee of drie keeren niet van haar gepreezen zijn. Wij zijn wel zeer blijde, als zij, eenige voordeelige getuigenisfen omtrent ons naa elkander gekreegen hebbende, openlijk tot ons zegt; gaat zoo voort, Mejuffrouwen ! Integendeel, als zij ons wegens iets onhebbelijks flegts fcherp aanziet , dan beeven wij reeds. Mijne zuster heeft mij weder opgedraagen, u iets aartigs van de jonge Juffrouw Or. te verhaalen. Ik zal het ook volbrengen, dewijl zij het verzogt heeft, en gij altoos gaarne wat nieuws hoort. Op den voorgaanden Saturdag kwam er een jongperfoon in onze kamer, waarin wij ons met allerlei fpelen vermaakten. Hij fprak met den knegt. Deeze kwam bij Mevrouw »F., met met welke de jonge Juffrouwen C. en St. en ik de eer hadden, Quadrille te fpeelen, en zeide, dat 'er een Heer was, die na de jonge Juffrouw Or. vraagde. Zij gelastte den knegt, hem te zeggen, dat hij bij haar beliefde te komen. Hij kwam; daar wierd hem een ftoel gegeeven , en naadat Mevrouw S. hem verzogt had, te gaan zitten vraagde zij hem: wat zijne begeerte was ? Hij wierd ontfteld, en ftamelde eindelijk, dat hij zeer vriendelijk verzogt, de vrijheid te mogen hebben, om met de jonge Juffrouw Or. te fpreeken. Dat wil ik E 4 U  ft NIEUW MAGAZIJN XJ gaarne toeftaan, antwoordde Mevrouw^ S. , maar niet dan in mijn bijzijn. Hij wierd nog meêr bea*ngst, en zeijde: Als 't niet anders zijn kan. Daarop liet Mevrouw S. door den knegt de jonge Juffrouw Or. roepen. Zij was in de gang, daar zij met eenige kostkinderen kegelfpeelde; ( want dït ïpel heeft zij nog onder anderen gemaklijkst begreepen.) Zij kwam, en vloog, zo dra zij deezen jongen perfoon zag, na hem toe, nam hem bij de hand, en vraagde hem zeer vertrouwd: hoe hij vaarde ? Hij was eveneens vol vreugde, en zeide : gij zult u verwonderen, Mejuffrouw! dat ik hier gekomen ben ; maar ik had hier eenige zaaken te verrigten, en nu konde ik niet naalaaten , u te bezoeken, en uvan uwe waarde vrienden het compliment te brengen 't welk zij mij opgedraagen hebben, en die gaarne wilden weeten, hoe gij vaart. Mevrouw S. viel hem hier in de rede , en zeide tegen hem: Mag ik vraagen, hoe uw naam, en wat uw beroep is? Ik heete Zwart, antwoordde hij : ben een Advocaat, en heb de fterkfte toezegging tot het ambt van Secretaris in N., daar de Juffrouw geboren is, en ben ook een verre Neef van haar; ik wilde u dan vriendelijk verzoeken, dat gij mij toeftond, Mejuffrouw Or. overmorgen na de Comedie te geleiden, 't is mij leed, mijn Heer ! antwoordde Mevrouw S., dat ik u zulks geheel moet weigeren, want'sMaandags heeft zij dingen van meêr aanbelang te verrigten, dan in de Comedie te gaan„ Hij  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 73 Hij deed daarop nog een dringender verzoek aan Mevrouw S., om het hem maar toe te ftaan; het zou ook op dien ée'nen dag niet aankomen, en daarenboven mnest het hem toch, als haar Neet" vergund zijn, haar aan een zoo onfchuldig vermaak deel te laaten neemen. Ik wil thans nietonderzoeken, antwoordde zij daarop, hoe verre deeze bloedverwanrfchap, waarvan gij fpreekt, en de onfchuld van dit vermaak , waera'an gij de Juffrouw deel wilt laaten neemen, zich weezenlijk uirftrekt; 't is genoeg, dat ik het bij mij tot eene wetgehiaak heb, om nooit eene jonge Juffrouw, die onder mijn opzigt ftaat, zonder mijne toezigt of van eenig ander opziender , inde Comedie of eenig gezelfchap te laaten gaan. Ik verzoek u dus, dat gij, zoo lang als de jonge Juffrouw in mijn kostfchoolis, de moeite wilt fpaaren, -om daartoe eenig aanzoek te doen- Hij ftamelde daarop nog eenige woorden uit, die wij egter nietverftaan konden, nam zijn affcheid, en vertrok, naadat hij de jonge Juffrouw zeer teder de hand gekust had. Zij keerde treurig terug tot haar fpel; en wij fpeelden ook verder tot om half zeven uuren, wanneer alles weder in orde gebragt wierd, en wij ons gereed maakten, om 't avond gebed bij te woonen. De jonge Juffrouw Or. zag 'er zeer kwaad uit; dit bemerkte Mademoifelle Esprit, en zij vraagde haar dus, wat Jer aan haperde, dat zij 'er zoo boos uitzag. Nu geloof ik, lieve Carolinat dat E S gij  74 NIEUW MAGAZIJN gij u het antwoord niet verbeelden zult» dat zij daarop gaf. Zij zeide: Op u ben ik niet boos, maar op Mevrouw S.. Ei ei! hervatte de Gouvernante : dat moet ik haar zeggen, dat zij u boos gemaakt heeft; zij zal u zekerlijk terftond om vergiffenis fmeeken- Ik ben blijde, dat gij mij verzekert , dat gij op mij niet te onvreede zijt. Daarop kwam de Leermeefter, en begonnen wij te zingen. Onder 't eeten zijde de Gouvernante tot Mevrouw ^..-.Mevrouw! ik weet niet, of 't u bekend is, dat gij,dejonge Juffrouw Or. beledigd hebt. Zij is zeer boos op u. Zoo , antwoorded Mevrouw S.: wilt gij wel de goedheid hebben, (terwijl ze de jonge Juffrouw Or. fcherp aanzag,} om zelve mij te zeggen, waarin ik u beledigd heb. Zij begon zeer rood en bevreesd te worden, en wist niet, wat zij zeggen zou; tot dat eindelijk Mevrouw S. het woord opnam . en zeide: Ik zal dan zelve mijne feil moeten bekennen, dewijl gij zoo befcheiden zijt, om ze niet in 't openbaar te zeggen.. Ik heb aan een jong perfoon , .die zig voor een Neef van u uitgaf, geweigerd, om u op den toekomenden Maandag of een anderen tijd na de Comedie te geleiden. Bij eene andere gelegenheid zal ik u de reden zeggen, waarom ik zoo gehandeld heb; tot zoo lang moet gij u gerust houden. Daar wierd niet verder van gefproken; maar de jonge Juffrouw IV. verhaalde, volgens de beurt, eene gefchiedenis. Gij  VOOR JONGE JUFFROUWEN. jf Gij begeert te weeten: wat men door kruisvaarten na 't heilige land bedoelt? zij waren eene zwakheid , die zich over geheel Europa als eene befmettelijke ziekte verfpreidde, en in den tijd van honderd jaaren veele millioenen menfchen wegnam. De oorzaak beruste bij de Pauzen van Rome, welke geen beter middel wisten, om de magt der Keizers en Koningen te verzwakken, dan dat zij door hunne zendelingen het Kruis lieten prediken, en de ligtgeloovige lieden van dien tijd door het aanbieden van aflaat, of kwijtfchelding van zonden, overhaalden, dat zij met hoopen het kruis op hunne klederen hegtten, en met eene gruwzaame buitenfpoorigheid na het heilige land liepen, om de heibgeplaatzen, daar Christus geboren was, geleden had, en geltorven was, uit de handen der ongeloovigen te rukken. Doch zij werkten eindelijk met die togten niets meêr uit, dan dat zij of op reis van honger ftierven, of in het land door onderlinge verwarringen en de magt der aangroejende vijanden, moesten omkomen. De eenvoudigheid was zoo groot, dat Keizers, Koningen en eene ontelbaare menigte Duitfche Vorften zich dikwijls bij zulke kruistogten bevonden. De beide laatfte vraagen hebt gij wél beantwoord. Verhaal mij bij eene volgende eiegenneid, als t u lust, de merkwaar- igheden van Knnino- Dauids amhtelons Ipö- ven, en fchrijf den tijd, dien uwe Moeder nu zekerlijk , op het aanzetten van uwen  ^5 nieuw magazijn uwen waarden Oom, voor u bepaald heeft, om bij ons te komen aan Uwe D. den 30 Sept. 17.. lis e t te. LXIX. Brie f. Waarde lisette! (jij verheugt u telkens te vergeefs met mijne komst, Het blijft bij de ëens gemaakte bepaaling mijner Moeder, dat ik niet voor 't begin van den aanftaanden Zomer bij u zal komen, onaangezien mijn Oom: haar deswege de beste voorftellen gedaan heeft. Ik heb in 't geheel geen verlangen getoond, om haar nu te verhaten; anders zou zij zeker gemeend hebben, dat ik daar een genoegen in vond; want gij weet, dat zij zeer gevoelig is. Over het voorval, dat gij mij van de jonge Juffrouw Or. verhaald hebt, en haar gedrag daarbij, heb ik hartelijk gelachgen, en mij verwonderd, dat zulk eene eenvouwdigheid beftaan kan. Verhaal mij in 't vervolg meêr van haar, als 't u niet te lastig valt; gij doet mij daar veel vermaak mede aan ; als gij maar niet zeggen zult, dat ik te veel van u verlang: doch gij hebt mij reeds -kwaalijk gewend; want alles, wat ik weeten  VOOR JONGE JUFFROUWEN. %f ten wil, meldt gij mij; en uwe uitgeftrekte kennis, die gij verkreegen hebt, verleiden mij telkens, om u te vraagen, terwijl ik tevens weet, dat gij zoo goed zijt, om mij nooit wat af te (laan, waarvan de beichrijving der kruisvaarten een nieuw bewijs is. Ik zal u nu kortelijk de merkwaardigheden van Koning Davids ambteloos leeven befchrijven. De Vader van David was Ifaï uit Bethlehem Juda, welke agt zoonen had, uit welke alle God David, als den kleinften onder hen, tot een Koning over Israël verkoor, en hem ook daartoe door Samuel voor de eerfte maal liet zalven. Niet lang daarna behaalde hij in den zonderlingen tweeftrijd met den reus Goliath grooten roem, en wierd aan 't hof bevorderd, Hij geraakte teen wegens de verkreegen loffpraaken in haat bij Koning Saul, doch wierd zeer bemind van 's Konings zoon Jonathan, met welken hij daarna eene opregte vriendfchap aanging. Hij wierd over de krijgslieden gefteld, en kreeg van Saul zijne Dogter Michal ten vrouwe, hoewel de Koning hem eerst zijne oudfte Dogter Merab beloofd had. Dewijl 't nu David alles gelukte, wat hij voornam, zoo vermeerderde des Konings haat tegen hem, welke hem gaarne gedood had, zo God het had willen toelaaten. Hij vlugtte dan, om zijn leeven te behouden, na Achis , den Koning te Gath, en behaalde eenigen tijd daarna eene overwinning op de Philiftijnen, welke hem  NIEUW MAGAZIJN hem op nieuw den nijd en haat van Saul verwekte; hij geraakte dan ook in de daad in dé "woestijne Maon in groot leevensgevaar, waaruit God hem egter wonderbaarlijk verloste. Kort daarna wierd hij van Sau weder vervolgd; doch deeze moest hem in de woestijne van Engedi verfchoonen. Daarop nam David de fchrandere Abigaïl tot ziine Vrouw, en wierd van Saul, die op nieuw tegen hem uitgetrokken was, in de woestijne Ziph , andermaal verfchoond. Om nu Sauls handen te ontgaan, vlugtte hij na Achis , daar hij door zijne dapperheid veele voordeden voor zijn vaderland behaalde, totdat hij dan eindelijk zelfs tegen Saul te veld moest trekken, t welk zeer merkwaardig was , en hij ook op deAmalekiten, die Ziklag verwoest hadden , eene overwinning behaalde. Toen kreeg hij tijding, dat Saul en Jonathan in den ftrijd tegen de Philiftijnen omgekomen waren, beweende hij hen, en maakte deswege een treurlied. Den Amalekitifchen jongeling egter , die meende, eene groote belooning te zullen krijgen, als hij David bekend maakte, dat hij den Koning gedood had, liet hij dooden. . Tot hiertoe, meen ik, ftrekt zich zijn ambteloos leeven uit: want nu neemt zijne regeering een aanvang, waarvan gij mij niet opgegeeven hebt, de merkwaardigheden te befchnjven. Groet voor mij Mevrouw S.. Ik verheug niij, 3 dat  VOOR JONGE JUFFROUWEN!. 7 ftaat maaken. En heb gij ook geene zorg meêr, dat des Predikants Vrouw het uwt Moeder nog zou kunnen afpraaten, u bi Mevrouw te beftellen; wij zeiden di uw' Oom, waarop hij antwoordde : Och houdt u te vreede , kinderen! en plaag mij niet; ik zal immers een woord meêr dan die wijze Predikantsvrouw , bij mijrti zuster te zeggen hebben. Maak gij u in tusfcben voor het onderzoek gereed, daar gij zoo voor vreest; doch volg mijn raad, en iees niet alle boeken, die u in handen komen ; gij zult anders, in plaats van daar wat uit te leeren , in verwarring geraaken, en een bedorven fmaak krijgen. Verder verheug ik mij over den goeden voortgang, die de kinderen, door u opgevoed wordende, in hunne oefeningen maaken; als zij zoo voortvaaren, dan kunnen zij wel van meerder nut en dienst in de waereld worden , dan menig e'e'n van deftiger Ouders en grooter vermogen. Hier fchiet mij te binnen, 't geen de voortreffelijke Gellert bij de Fabel, de Pedagoog, zegt: De Leeraar vond een hart in zijne boerenknaapen, Dot honderden ontbreekt, verfterd met naam en wapen, Want immer e wordt uit menig arm gejlacht, Met rijhtbegaafde kroost niet zelden voortgebragt; %  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 87 En, zo dit marmer aan zijn ruuwheid wierd vntim^,,^ Wat deed ons dan de kunst op groote mannen boogent Hoe menig zou met roem een fiaatsman zijn geweest; Die heden in de kroeg met lust mandaaten leest l Hoe menig, die thans in 't krakkeelen van de heren, Daar hem beleid ontbreekt noeh moed, Uit eerzucht hen wenscht aan te voeren, Ware als een grooter held begroet, Dan ge ons, uitmnntend held, in u befchouwen doett. Ik wil u nog eenige vraagen opgeeven: vooreerst , waarvan heeft de boom der kennisfe des goeds en des kwaads zijn naam ? ten anderen , van welk hout is de ark van Noach gebouwd? tenderden, op welke plaats en in welk land is dezelve gebouwd ? en ten vierden , wat gedaante had dezelve ? De etuis, die de jonge Juffrouw St. beloofd had, zijn gekomen, en zijn zeer fraai. Ik was 'er zeer blijde mede. Groe,t uwe Moeder en uwen Oom hartelijk van uwe D. den 14 03. 17'. EMILIA. F 4 LXXII, Brief.  Sb nieuw magazijn; LXXII. Brief. Goede carolina! JFïoe vaart onze waarde Voogd? Zal hif niet fchielijk met u weder bij ons komen? vraag het hem toch eens. Wij fpreeken geftadig van hem ; en alle de jonge Juffrouwen vraagen ook telkens na hem, omdat hij zoo vrolijk is; en Mevrouw S., dewijl zij hem door zijne bevallige fcherts zeerwél lijden mag, willigt ons dan altoos bij zijn, verblijf meêr vrijheid in, dan anders. Van de kleine Juffer S. houdt hij zeerveel. Hij droeg haar dikwijls op zijn arm. ,t Is ook een zeer lief kind, alleenlijk wat wild en wreed. Ik zal u daar thans een voorbeeld van verhaalen. Voorleden Zondag, wanneer ik met de jonge Juffrouwen C. en Se. uit de kerk t'huis kwam, hoorden wij in de kamer der kleine S. zeer iïerk praaten; wij gingen 'erna toe; daar vonden wij haare kamenier, de werkmeid en het Juffertje S., 't welk van de twee vorige zonder ophouden verzogt, dat zij 't niet zouden zeggen. Wij vraagden: wat 'er dan voorgevallen was? Zij verhaalden daarop, dat hét Juffertje eene kleine witte kat, die haar tot tijdverdrijf gegeeven ^was, naadat zij daarmeê gefpeeld had, en 't katje haar geduurig was nageloopen, agter eene kast had gejaagd; en ter-'  Voor. jonge juffrouwen. 8g terwijl het dier zeer gefchreeuwd en met de agterpooten gekrapt had , zoo had zij 't zelve met een Hok 'er verder agter geftootcn , totdat het elendig was omgekomen. De kamenier was nog aangekomen, als zij daarmee bezig was, en had haar den ftok uit de handen genomen. De werkmeid was terftond geroepen , om naar de kat te zien , en had dezelve verpletterd gevonden. De jonge juffer had 'er nogthans om gelachgen. Nu wilt gij ook weeten, of zij mede lachte , wanneer Mevrouw s. of de Gouvernante het vernam. De jonge Juffrouw verzogt op nieuw, dat zij 't voor deeze keer niet zeggen zouden , zij zou het nooit weêr doen. Wij verzogten die lieden dan ook, dat zij het voor ditmaal verzwijgen zouden, en namen haar mede in de kamer mijner zuster, daar wij de jongejuffrouw, iV. aaatroffen, die alleen des naamiddags van twee tot zes uuren de lesfen komt bijwoonen. Wij dronken zamen thee, en vermaakten de kleine Juffer S. met eenige fpelletjes , opdat zij wél te vreede zou zijn. Niet lang daarna kwam Mevrouw S. ons met haar bezoek verëeren. Het juffertje, dat meende, dat zij om haar binnenkwam, begon te beeven, wierd rood en bevreesd. Mevrouw J., die dit bemerkte, ging digter bij haar , en vraagde: wat haar fchortte? Ach! antwoordde de jonge Juffrouw: ik weet immers, dat ik uit uwe genegenheid ben. Als gij dat zeker weet, mijn kind! hervatte Mevrouw F 5 S;  90 NIEUW MAGAZIJN S.i dan moet gij ook weeten, door wat toeval gij dezelve verloorcn hebt; en welk is dat? Zij antwoordde, onder 't ftortcn van eenige traanen , dewijl ik het katje zoo deerlijk toegemaakt heb; maar ik zal het niet weer doen, lieve Juffrouw! En toen ftrekte zij haare beide armen tot haar uit. Ja! dat is zeer wél, zeide Mevrouw S.; maar dewijl ik van dit voorval nog niet onderregt ben, zoo verhaal het mij in orde. De Juffer verzogt, hiervan verfchoond te mogen zijn, dewijl dezelve het reeds wel weeten zou,' en zij zich fchaamde, het te zeggen. Neen! verzekerde haar Mevrouw S., ik weet het nog niet, mijn kind! fchielijk, verhaal het mij; en als het niet voordeelig voor u luiden zal, gelijk ik dan geloof, zoo hebt gij mij immers gezegd , dat gij u beteren wilt; en als men zijne misflagen openlijk bekent, dan heeft men zich reeds half gebeterd. De Juffer wilde 'er egter nog niet aan, maar ftond 'er nog fterker op, dat het niet van haar gevorderd mogte worden. O ! zeide Mevrouw S., gij zult mij boos maaken ; hebt gij u ook niet gefchaamd, om deeze feil te begaan , dan moet gij u ook niet fchaamen, om ze openlijk te bekennen. Eindelijk begon de jonge' Juffrouw het onder veele traanen te verhaalen. Als zij gereed was, zeide Mevrouw S., kind! dat is waarlijk wreed. Ik had nimmer gedagt, dat uw jong hart reeds in ftaat was, om zulks tegen een hulpeloos dier uit te voeren, dat mogelijk kort te vooren de handen likte, die  VOOR JONGE JUFFROUWEN. jQ^.G$'«u] van de haringen verhaald hebt, is mij zeer aangenaam eeweSl- deezen°visek7end 3,5 °"S de ^ Tvan deezen vis, zoo onbekend is ons niw Sdeeïd 0ir^hem « on« mede! maaking eene Qorzaak uwer Se  lOO NIÉUW MAGAZIJN is, die mogelijk van kwaade gevolgen kan zijn, is mij des te onaangenaamer. NeemU toch in acht, en wagt het in uwe kamer, volgens den raad van uw Doctor, eerst af, voordat Gij U aan de tegenwoordige ruuwe herfstlucht bloot ftelt: want uw Oom, ik moet het U zeggen, klaagde zeer, dat Gij dien raad niet volgde. Hij bleef deeze keer geen volkoomen dag bij ons, en dat behaagde ons in 't geheel niet: want Gij zijt overtuigd, dat wij hem gaarne bij ons hebben, en als onzen Vader ■beminnen; hij bragt mijne Zuster en mij geld voor twee kleêren mede, en elk onzer een fraaije hairnaald, met diamant bezet. Wij befchouwden ze met verwondering, en wisten niet, of het hem ernst was, ons dezelve te geeven , of niet. Neemt deeze naalden aan", zeide eindelijk Mevrouw S , en verfier zomwijlen uw hair daarmede; maar vergeet nimmer bij den glans deezer fteenen, ook uwe ziel door nieuwe deugden meer glans bij te zetten. Een zeker foort van menfchen, en daaronder menig vermogende, zal door den glans deezer fteenen en uwe fraaje kleêren verblind, U wel meêr achting, dan anders bewijzen, wanneer Gij geheel eenvoudig gekleed waart: maar het verftandiger deel der menfchen zal alleen op de fchoone ziel letten, die onder deeze kostbaarheden verborgen ligt, en alleen door een zedig, eerbaar, liefderijk en aanvallig gedrag jegens elk en zelfs jegens lieden van veel lager ftand uitmunt. Wij namen i de  . voor jonge juffrouwen. Jot de naalden aan , en beloofden aan Mevrouw dat ik U gegeeven heb, de-  VÓÓR JONGE JUFFROUWEN. 107 dewijl Gij 't niet wilt houden, aan een armen onder uw volk, en Iaat mij het bewijs houden, dat 'er onder de Jooden ook eerlijke lieden te vinden zijn. De Jood bood zeer beleefd zijn verderen dienst aan, en beval zich in haare gunst* Mevrouw S. verzekerde hem, dat, als zijlast kreeg, om juweelen of andere dingen te koopen, of te verruilen. zij in 't vervolg altoos met hem zou handelen: zij liet hem te gelijk een paarlfnoer zien met verzoek, om haar dergelijke oorringen daarbij te bezorgen, en hij beloofde, in de aanftaande week haar dezelve te zullen brengen. Hij vertrok dan, en zeide, dat hij voorneemens was, dien avond niét te huis te zijn, dewijl , als het meisje kwam, om den ring te haaien, hij niet weeten zou, of zij'eraan fchuldigwas 'tWelk ook wierd goedgekeurd. Wanneer wij na 't avondëeten affcheid genomen hadden, en op onze kamers gegaan waren, zoo zeide de jonge Juffrouw C. tot haare kamenier, welke haar nu zou uitkleeden: Gij behoeft geen verdere moeite te doen, om den ring te zoeken; hij is zonderU al te voorfchijn gekomen, hier is hij; en te gelijk toonde zij hem aan haar vinger. De kamenier viel haar aanltqnds te voet, en fmeekte op het demoedigst om deeze eenige gunst, dat, als zij haar wegzond, zij baar door 't bekendmaaken van haar fchandelijk bedrijf niet geheel ongelukkig wilde maaken. Zij verklaarde, dat het de eerste keer was, dat zij iets had weggenomen; dat nog nooit iemand iets bij  JOS NIEUW MAGAZIJN bij haar gemist had, en dat het ook de laatfte keer zou zijn, al zoude zij van honger moeten (terven. De oorzaak van deeze flechte daad was haar ongelukkige Broeder geweest, dien men tot het neemen van dienst te land verleid had; haar Vader, die hem in zijn ambagt noodig had, en die een haastig man is, (zijn handwerk is het fmeeden,) had tot haare Moeder gezegd, dat, als zij den Zcon niet los kogt, hij al het iniids- gereedfchap zou verkoopen, en ook vcort gaan. Nu had haare Moeder aan haar in een zeer beweegelijken brief gefchreeven, dien zij ook toonen wilde , dat zij het met veel bidden bil den Overften zoover gebragt had, om haar Zoon voor dertig gulden vrij te laaten ; maar dat zij zoo veel niet op kon brengen, en haar man haar deswege alle dagen lastig viel: dat zij dan haare Dogter bad, om raad te fchaffen,' en te zien, of zij mogelijk iets kon geborgen krijgen; dat haare Dogter, 't geen zij van haar loon mogt overgehouden hebben, daar bij moest doen, en dat zij, als Moeder, ook nog vier gulden had; 't geen dan, alles bij eikanderen genomen, veelligt dertig gulden kon uitmaaken, waardoor zij hem weder vrij krijgen, en den Vader tot rust kon brengen. Zij had dan niet geweeten, na 'tleezen van dien brief, wat zij zou uitvoeren ; niemand had haar willen borgen ; zelf had zij ook niet; (want wat kunnen de dienstboden van het loon overhouden;) zij was dan tot den ongelukkigen inval gekomen, om  VOOR JONGE JUFFROUWEN. to£ Om deeze ring weg te neemen, en zonder eenig ander mzigt tot dit oogmerk te verkoopen Maar God, zeide zij, had haar deeze boosheid niet willen laaten volbrengen, en het daarom aan den dag gebragt; en nu verfoeide zij haar zelve om deeze daad. De jonge Juffrouw C , die haar met opmerking had aangehoord, ftuitte haar bitter weenen, en zeide: ik zie, dat hetu ernst is, u te beteren; ik zal dan van nu KïV-pn Vv"-0ch iemand anders 'aaten G-inM-' GlJ aan zu,k een misdrijf zijt fchuldig geweest; ik laat U ook in mijn menst; en t loskoopen uwes Broeders zal ik op mij neemen. Maar gedraag U in 't vervolg trouw en eerlijk Smtrent een ieder , en koomen u andere dergelijke gevallen voor, waarin Gij geen raad weet, zoo vertrouw het liever aan de lieden , bij Eft 'r\dan dat GiJ' de belof$g JgS* heb al gemerkt, dat het mijneM. met aanftaat, als ik wat lang v« y wil- Ik weet niet, wat daar agter icnunr. Eergisteren kwam hij ™d*>*™W mijne kamer; hij bezogt mij vóór t eeten, geheel alleen, en begeerde, dat ik,^zo mogelijk was, mede aan de tafe zou k men; maar ikfloeg het af dat de Doctor mi bevolen had, sav0^t  voor jonge Juffrouwen. 115 niet méér dan wat melk met befchuit te eeten, en een uur daarna te bed te gaan. Intusfchen kwam 'er eene dienstbode, verzoeke;hem aan tafel te komen; hij nam atlcheid van mij, en wenschte mij eene fpoechge herftelling. Hij is een lief mensch, en ik heb reeds veele genegenheid voor nem, fchoon ik hem nog niet lang gezien i en^zeer weinig met hem heb gefproken. 1 r^rumi] zeer aangenaam geweest, uwe blijdfchap over de hairnaalden van mijn Oom te verneemen. De aanmerkingen van Mevrouw S. bij die gelegenheid lijn mij zeer opmerkenswaardig voorgekomen. Mijn Uom had ze mij reeds bij zijne terugkomst verhaald , hij kon het fraai gedrag van u daarbij niet genoeg prijzen. En ik moet net u bekend maaken, (want hoe zou ik S?? 9 yerzwi'jgen - dat u tot zooveel eer ftrekt?) dat Mevrouw S, u, uwe Zuster en Broeder zeer heeft gepreezen, waarbij zij deeze betuiging deel, dat zit u nevens de jonge Juffrouw C. onder de beste kostkinderen mogt tellen, die zij had. Een voortreffelijke roem, die u waarlijk moedig zou kunnen maaken. SSu zal ik u zeggen, hoe men het verftaan moet, dat de H. Schrift bij de belchnjving van den zondvloed zegt: de fonteinen des grooten afgronds wierden opgebroken, en de fluizen des hemels geopend. Ja, ik denk en herdenk, en kan 'er niets wit Vu? m,alken' dat men begrijpen kan-. Wagt, ik zal het onzen Predikant vraagen, want die zal binnen een- vierde deel uurs H x bij  ii4 KIEUW MAGAZIJN fcii mij komen, waarvoor hij nu eene dubbelde belooning krijgt, gaande ik te voolen bij hem, maar dat behaagde mijn Oom niet langer. Ik zie hem reeds in Jen tuin aankomen, en leg fpoedig deezen brief ter -iüde. - -s-i Hij is weder vertrokken, en ik heb het hem gevraagd. Hi] antwoordde mij, dat men 't eerste op deeze wijs verftond, • dat de zee en de rivie„ ren uit hunne beddingen, en over hunne oevers met geweld over de aarde liepen", en het andere, „ dat'er onop1 houdelijk zwaare wolkbreuken gevallen I, waren, en hét veertig dagen en veertig „ nachten naa malkanderen geregend had . De volgende opgegeeven vraag zal ik.zelve u beantwoorden, te weeten: Hoe hoog heeft het water des zondvloeds geftaan i Vijftig ellen boven de hoogfte bergen. Maar de derde: waar Noachs ark eindelijk isneêrgekomen? weetik weder niet; doch den Prldikant vraag ik nooit weer: want hij mogt mij eens weder zulk eene tusfehenvraag doen, als bij 'c beantwoorden der andere. Hoe komt het toch , vraagde hij, dat gij dat wilt weeten? laat toch zulke nieuwsgierigheden voor hun over , die dezelve tSt een deel hunner geleerdheid maaken; doe liever vraagen, die den Christelijken Godsdienst aangaan, in t algemeen raade ik het u niet, het oude Testament verder te leezen: want dat s flegts voor de geleerden; maar dewijl SÜ egter deze vraagen gaarne eens weeten wilt, zoo zal ik ze u voor deeze keer zeg-  voor. jonge juffrouwen. tlf gen ; toen zeide hij ze mij, gelijk ik ze u reeds gemeld heb. ik moet deeze meening aan mijn Oom eens zeggen; ik ben niet voornecnaens , dezelve te volgen. Wat dunkt u daarvan ? Uwe Fr. den 10 Nov. I7-. carolina. I .. I ■— LXXIX.' Brief. Waarde carolina! beginnen thans aan eenige Hukken te werken, die wij op den nieuwejaarsdag aan Mevrouw S. Madamoifelle Efprit en den Leermeester zullen verëeren. Geloof vrij, dat wij het zeer druk zullen hebben, dewijl wij evenwel onze lesfen moeten waarneemen. Om deeze reden zullen de brieven, die wij u deeze beide maanden zullen fchrijven, redelijk kort zijn; ik wenschte egter, dat ik thans ten minften wat meêr tijd had, om uwen brief in orde te kunnen beantwoorden. Gij befchul. digtmij, terftond in deszelfs begin, dat ik gaarne met u wilde twisten, looze Caroli71a \ dat kan u nooit geen ernst zijn; want wanneer heb ik dat gedaan? Ik heb u flegts verzogt, dat gij u in uwe ongefteldheidl aan bet tegenwoordig "ruuw en koud weder H 3 ni«t  U8 ' JNIEUW MAGAZIJN niet zoudt bloot (lellen ; en ik noem het toch eene kleine vermetelheid, als gij het verder doet: want gij moet u niet met de landlieden gelijk (lellen, die alleen met den landbouw bezig, van hunne jeugd at, aan hette, koude en ruuw weder gewennen, en zich derhalven daaraan kunnen bloodt ftellen, zonder dat zij daarvan ziekten behoeven te vreezen. Maar met u is het geheel anders gelegen; gij arbeidt zoo met, als die lieden, en uw lighaam heeft nooit zwaare koude of hette uitgedaan, want gij wist u daarvoor te bewaaren; daarbij komt, dat gij zagter opgevoed zijt, dan deeze heden, en dat gij tegenwoordig wegens uwe doorgeflaane ziekte nog zeer zwak zijt; daar'dus dit onaangenaam weder uw lighaam veel kwaad kan toebrengen, dan gaat gij niet telkens bij zonnefchijn wandelen, gelijk de bode mij zegt? Over het oordeel van den Predikant heb ik hartelijk moeten lachgen ; hij moet u zekerlijk als een eenvoudig boerenmeisje befchouwen, die zeer blijde is, wanneer zij, bij 't doen haarer belijdenis, naauwkeurig de vraag: Wie heeft u gefchapen? kan beantwoorden. Ik wenschte, dat ik in uwe plaats geweest was, ik hadde hem ook eene tusfchenvraag gedaan. De vraag, die gij niet weet, is: Waar is Noachs ark, naa het terug wijken der wateren, neêrgekomen? Op het gebergte Ararat in Armenië. In't vervolg moet gij mij beantwoorden, want ik geef u altoos wat te werken: Welk eene gedaante en kleur had het Man-  voor jonge juffrouwen. 11$ Manna, waarmee de Israëllieten in de woestijne gefpijsd wierden? Ik bedank u, waarde Carolina l voor 't melden van den lof, waarmede Mevrouw S. tot onzen Voogd van ons heeft gefproken: wij verheugen 'er ons over, maar hovaardig zullen wij 'er niet op worden, want anders verdienden wij denzelve .niet meer. Hoe is het toch met dien aartigen Heer, waarvoor gij in zoo korten tijd zooveel genegenheid hebt opgevat; bezoekt bij u altoos nog alleen? •uwe D. den 15 Nov. 17.. emilia. LXXX. Brief. Geliefde carolina! Ik wilde u gaarne met de herftelling uwer gezondheid, waarvan gij mij in uwen laatften brief verzekert, geluk wenfthen , als het llegts waar was; maar lieden, die u gezien hebben , -hebben juist het tegendeel getuigd. Uit de zorg en bekommering voor uwe gezondheid, kunt gij befluiten, dat uw perfoon aan elk, die u kent, niet onverfchillig is; want gij word van elk bemind, om dat gij een ieder be»int. Gij houdt het voor onmogelijk» dat H 4 ee"  ISO NIEUW MAGAZIJN eenigé onder de Israëlitifche Koningen! merkwaardig zouden zijn , dewijl niemand hunner godvrugug is geweest. Ja! zij zijn met betrekking op hunne treffelijke daaden en deugden niet merkwaardig; maar door hunne godlooze bedrijven en flecht Voorbeeld, dat zij hunne onderdaanen gaVen, hebben zij zich bij de nakomelingfchap een fchandelijk gedenkteken geftigt. ycrobeatn dus, die het Israëlitisch rijk het *erst heeft opgeregt, ftelde den dienst der gouden kalveren te Bethel in; wanneer hij voor den altaar ftond , en zijne hand na den Propheet uitftrekte, zoo bleef zij ftijf ftaan; I Kon: XII en XIII. Achab trouwde degodlooze Izabel, dogter des Konings van Tijrus, en ftelde op haar raad den dienst' in van den afgod Baal ■> waartegen Elias zich met grooten ijver verzette. Zijne en Izabels dwingelandij, aan Naboth uitgeoefend, en wat hun Elias daarop gezegd heeft, leest men I Kon: XXI en XXII. yihazia, AchabsZoon, deed een doodelijken val, liet aan den Baalzebub om de uitkomst daarvan vraagen, en Elias zeide hem de dood aan. Eene bende Soldaaten , die Elias moesten haaien, wierden door Vuur uit den hemel verteerd; hier is de vraag: of de Soldaaten wél gedaan hebben, dat zij 'sKonings bevel uitvoerden, en vertrokken om Elias te haaien. Verdec zijn nog merkwaardig Joram, Jehu, Pekah en Hofea; de redenen daarvan kunt gij zelve leezen in de boeken der Chroniken. Meld mij in 't vervolg, hoeveel  voor jonge juffrouwen. 121 Koningen 'er over Juda geregeerd hebben. Hiermede blijve ik thans, dewijl het andere werk mij roept, „ , ■■ Uwe *>. den 18 Noy. I7" lise t tb. LXXXL Brief. Lieve lxsette! Jk bedank u voor de groote zorgvuldig. uel ?j .ZÜ voor miine gezondheid en de behoudenis mijnes leevens betoont: hoe gelukkig ben ik bij 't bezit van zulk ee. ne vriendin, die nog boven haare menigvuldige en drukke bezigheden menig uur tot mijn onderwijs tragt te befteeden ; hoe blijde zult gij zijn, ajs gij daarvan zult bevrijd zijn, wanneer uwe Vriendin, die gij zoo teder bemint, U in perfoon voor alle moeite zal bedanken, die gij aanwendt, om haare kunde en vlijt te vermeerderen, en dat zal nu haast gefchieden. Want nu lS ifVii S vooi.' om Vti in een kostfchool tebeftellen. Niemand zet het méér aan, dan die Heer, dien ik nog niet ken, en van wien ik uwe Zuster reeds gefchreeven heb; mijne Moeder is 'er thans ook meêr als anders mede te vreede. De herftelline van mijne gezondheid en kragten wordt H 5 zeer  ISA NIEUW MAGAZIJN zeer ijverig gezngt. Het middel, dat meït naar 't voorfchrifc des Pr etors daartoe aanwendt, bezwaart mij dikwijls,, en ik moet het evenwel gebruiken. Die vreemde Heer komt telkens op mijne.kamer, als hi] ons bezoekt, en dit gefchiédt menigmaal, en dan leest bij mij of fraai je fchnften, die hij = tijdfchnften noemt, of uit nieuwspapiereniets voor, of hij verzoekt mij, hem wat voor te leezen ; ik moet hem gemeenelijk mijn oordeel over deeze of geene plaats zeggen; hij fthijnt daar zomwijlen zeer vergenoegd over te zijn, en prijst mij, als ik 1 getroffen heb. Ik zie hem gaarne, ik begn'jp dit alles egter niet, zelfs mijne Moeder niet , noch mijn Oom. Men maakt reeds toefkl tot mijn vertrek; daar wordt voor nieuw linnegoed, en nieuwe kleêren gezorgd, en ik geloof, dat ik binnen twee maanden zeker bij u zal zijn. . Nu zal ik u beantwoorden, of de bolctaaten, die de Israëlitifche Koning Ahazia uitzond, om den braaven Elias te haaien, wél gedaan hebben ?. Ik zeg: .Neen dewijl zij den Koning in eene ongeoorloofde zaait gehoorzaam .waren. Verder vraagt gij: hoe veel Koningen 'er over Juda geregeerd hebben ? Twintig. Of ik wél geteld heb, zult gij mij wel. zeggen. De arme kinderen, die vernomen hebben, dat ik vertrekken zal, hebben 'er reeds ^ over geweend; maar mijn Oom heeft mij beloold, zelf de opvoeding op zich te zullen neemen, zoo lang aLs ik afweezig ben. Die voortreffelijke man f hij is altoos gereed,  voo*. jonge juffrouwen. 123 om eenig goed werk tot ftand te brengen. Op het oogenblik worde ik in de eetka. mer geroepen.. Schrijf mij toch in 't vervolg i hoe Mevrouw S. vaart, die ik door u laat groeten, en verhaal ook, als 't u niet lastig valt , iets van de jonge Juffrouwen aan 6 J uwe Fr. den 23 Nov. y X7" carolina. LXXXII. Brief. Beminnenswaardige emilia! Tn uwen laatften vraagde gij mij: welke gedaante en kleur had het Manna, waarmeê de lsraè'liten in de woestijne gevoed wierden? Het waren kleine ronde korrels, en diezagen 'er wit en doorfchijnend, als ïjzel uit. Nu zal ik u omtrent uwe tweede vraag, doch wat omftandiger onderhouden, te weeten , hoe het met dien vreemden Heer is, en of hij mij nog alleen bé" zoekt * Laatst kwam hij weder op mijne kamer j wanneer ik juist van vooraeemen was, om aan u te fchrijven; hij vraagde mij, of ik al briefwisfeling hield? ik noemde hem de lieden, waarmede ik briefwisfeling hield, en het oogmerk daarvan; ik las hem-tegelijk, (duif ik het u wel zeggen?) een brief  124 NIEUW MAGAZIJN brief voor, dien gij voor eenige maanden aan mij hebt gefchreeven. Jaa, ik was zoo hoogmoedig, dat ik hem den brief, waarmede Mevrouw S. mij vereerd heeft, toonde; hij las denzelven , en verwonderde zich, dat ik zoo jong, zoo veel roem had verworven. Gij zult zekerlijk eens als bet navolgenswaardigfte voorbeeld van alle Juffrouwen, de groote waereld intreden, als u hart dan ook even zoo weinig hoogmoed en eigenliefde toont, als thans. Ik antwoordde, dat ik, bij alle bekomen Jo'ffpraaken wegens mijne geringe verdiensten, nooit het einde zoude vergeeten, waartoe ik gefchapen was. Toen ftond hij op, omhelsde en kuste mij. Ik wilde mij van hem tragten los te maaken, terwijl hij zeide: ftaa toch deeze ombelzingen den geenen toe, dip in 't vervolg het geluk zal hebben, u Dogter te noemen. Ik ftond verwonderd, zweeg1, en zag hem ftijf ,aan: want ik wist niet, wat ik zou zeggen, totdat mij eindelijk mijne Moeder en mijn Oom, die juist binnentraden, uit mijne verwarring bragten. Mijne Moeder nam het woord op, en zeide: gij zult het voorftel, dat ik u doen wil, mogelijk reeds weeten.* Ik heb binnen kort het befluit genomen, om mij met deezen Heer in 't huwelijk te begeeven; ik vordere daarom van u, uit kragt mijner moederlijke liefde, hem als een vader te beminnen, en alle kinderlijke pligten jegens hem uit te oefenen, die gij uwen lieven Vader fchuldig waart; tot hiertoe hebt gij mij nooit beledigd,  ' VOOR. JONGE JUFFROUWEN. i&g digd, doe het ook verder niet: hij zal ü weder liefhebben, en de Vaderlijke pligteni jegens u waarneemen, want hij is een edelhartig man. Hij trad van mij af na mijne Moeder, kuste haar de hand ■ en betuigde haar zijne dankbaarheid voor den voortreffehjken naam, dien zij hem in de tegenwoordigheid van haar kind toevoeg. W1-Idf denze,ven voor den aanzit nelukiten titel niet verruilen, dezelve zou terftond het vertrouwen bij mij verwek- ^cnu lk ue^rli»k voor een edelhartig mensch zou hebben. Ik zat daar, als of k droomde ; doch.de laatfte woorden bragten mij ,n beweeging. Ik ftond op, kuste hem weenende de hand, en zeide: als ik een edelhartig man tot mijn Vader kriie . £an Zaw k zekerliJ'k als een kind hem eeren. Wel nu, waarde EmiliaX had gij u VnÏA0™ fPöedl'ge verandering welver- borst en kuste mij met traanen in de oogen, lchonk mij een goud horologie, en fprak nog ;een langen tijd met mij, totdat mijn Oom dit ernftig gefprek afbrak, en zeide: Zouden wij dan nu aanhoudend weenen en zedelesfen maaken, dat kunt gij m uw leeven nog genoeg doen; laaten wij nu bever te zaamen na beneden gaan en deezen dag in eene vergenoegde vro'. lijkheid doorbrengen; gelijk dan ook gefchiedde. Ik dankte intusichen God, dat ik weder gezond ben, en wenschte wel, dat ik dan reeds bij u was, als gij de fraai je  'tz6 NIEUW MAGAZIJN je dingen, waaraan gij werkt, en die u zooveel tijd wegneemen, zult overgeeven» Uwe fr. den ao Nov. jjr.. CAROLINA'. LXXXIIL Brief. Beste carolina! Anders is men gewoon den geenen te beklaagen, die eenen ftiefvader of eene ftiefmoeder krijgen, maar u, die zulk een lot hebt, wenschik daar geluk mede; dewijl ik uit de befchrijving, die gi] zelve mij van uwen aanftaanden ftiefvader gegeeven hebt, kan opmaaken, dat hij u nooit het onderfcheid tusfchen een ftief- en eigen vader, zal laaten bemerken. Schrijf mij toch bij eene volgende gelegenheid, wie hi] is, en hoe hij heet. Ik wilde, deeze fpoedige verandering aan Mevrouw S. verhaalen ; maar uwe Moeder had haar zelf reeds op denzelfden postdag gefchreeven, waarvan ik uw brief ontfing. De vraagen, die ik u opgegeeven had, hebt gij zeer wel beantwoord. Ik zal u andere opgeeven: eerstelijk, wanneer viel het Manna; en ten anderen, viel het alle dagen? en nu zal ik U eens eene kleine gefchiedenis verhaalen. 4JQ  VOOR JONGE JUFFROUWEN. tay De hovelingen van Phiüppus, Koninjr Van Macedonië, wilden hem overhaalen om zich aan een man van verdiensten tè wreeken, die tot nadeel van. zijn perfoon en zijne regeering had gefpnken. Men behoort vooraf te weeten, zeide Phiüppus, of men hem daartoe ook eenige redenen heeft gegeeven. Hij onderzogt de zaak , en bevond , dat deeze man nog nimmer eenige weldaad van hem had ontfangen, hoewel hij ze verdiend had. Daarop zond hem de Koning voornaame gefchenken; en eenigen tijd daarna vernam hij, dat dezelfde man met veel lof van hem fprak. Ziet gij wel, zeide toen de Koning tot deeze hovelin' gen, die denzelven bij hem aanklaagden., dat ik beter, dan gij, het geheim weet I om kwaade nafpraakte doen ophouden Hii voegde 'er bij, dat de Koningen middelen genoeg in handen hadden, om zich de lief. de hunner onderdaanen te verwerven* want wat moet een' Vorst aangenaamerzijn* zeide hij: zich van zijne onderdaanen bii eene zagte en billijke regeering, als een Vader van zijne kinderen bemind, of bii eene harde en onrechtvaardige regeerins van dezelven als een dwingeland gevreesd Ik verheug mij, dat gij weder gezond zijt, en dat u nu zeker fchielijk zien zal P. den 6 Dee. UwC tT" emilia! LXXXIV. Brief  Ui NIEUW MA0A2IJW LXXXIV. Brui. leer geachte carolina! Tk wensch u en mij thansi geluk, u, dat ïii eene beminnenswaardigen ftiefvader lult bekomen, en mij, dat ik u nu haast zal ombelzen. Hoe aartig heeft zich toch dat raadzel ontwikkeld! en hoe kostelijk is het. dat gij weder gezond zijt. Gij verlangt, iet! van de kostkinderen te hooren: ia, wat zal ik u van dezelven verhaalen? want om u alle kleinigheden te melden, die bii ons voorvallen, had ik onmogelijk ti ds eenoeg. Maar ik zie wel, dat ik voortSan moet, om " te fchrijven, totdat gij bij onTkomt, dewijl ik u daardoor vermaak kan aandoem en dat (is altoos mijne zorg geweest. De jonge Juffrouw f?- je ke fltoos een weinig eigenzinnig is , Het zien voorleden Zondag 's morgens van een kamenier, naar gewoonte, kappen, zij befchreef haar, foe zij gekapt wildte> zijn te weeten, gelijk zi binnen kort eene zeJufftauS in eenWelfchai, gekapt had gezien, en 't welk de nieuwfte Franfche mode was. Het zj nu, dat de befchnjving, die de jonge Juffrouw gegeeven had, met eoed was, of dat de kamenier die niet vollen kon, kortom, naa alle aangewende Seite was het een kapzel, dat Se jonge  voor jonge juffrouwen, i2? Juffrouw niet behaagde. De kamenier zoet ÏT tC TdS te fteIlen' "laar dè jon£ Juffrouw ftond op, ftampte, met de voeten der na t hoofd. De kamenier, alles or> lelie Writ, en verhaalde haar 't gebeurde. De Madamoifelle zeide tot dfjonge Juffrouw W.v Mejuffrouw! om u van alle zorg voor uw hoofdfierzel ten eeneïai 5 bevrijden, en voor te komen, datgiïïzelw en anderen m de kerk door 't opïien dat dTgMi?etftïokrtPfel Z°U maake"» S ^ »Dit ftond de jonge Juffrouw in 't geheel niet aan; maar wat hielp het, zij motst het haar laaten welgevallen mo^uiec De vraagen, waarde Carolina! die ik u laatst opgegeeven heb, zijn zeer wél beantwoord. Nu vraag ik u weder- welke de der de twintig, die over Juda geregeerd waard?,' ffl T^ar0m hiJ &r£ waardig is? Mevrouwt, vaart zeer wél, en hier voegt wederom iets voor uwe arme kinderen bij c M D. den ia Des, I7" eisette. I LXXXV. Brief.  NIEUW MAGAZIJN LXXXV. Brief. Waardjle lisette! Tk bedank u, dat gij £et den waardigen man, die in t Jfrolg voor^m, IS Srzfergof met hem geeft hij bli ken van zijne tedere ü«ae]£ lens mij; ik kon nooit gelukk^f SS ik thans ben. Gij vraagt ^ ^ de eerste merkwaard-gfte ^Dinë S * "?nebben™ De'ie was ïï=& Sloon L «rooiiöpvolget van Salomo, Saf het Riik verdeeld wierd , en niet het huisDavids bleeven ftl bele t het ongeluk, dat f^*TftufalOT veröverien, in zi n land viel, J^JJ J we,_ alVn«||ïï^nHj|Ê ^S^^Tdll nög fteeds°owree4? ne Tutter 5., is aeze uu& »t . Meld mij' dit; want .zoo lang, a^s wij n g van eikanderen af ziP-.moe^n over ingevoerde gewoonte behouden, om over  voor jonge juffrouwen. en weder te fchrijven en iets te verhaalen. uw Voogd laat u thans hartelijk groeten doóï Fr. den 16 Dec. ^ carolina. *?' 0ok> bedank ik U voor het overgezonden geld dat uwe goedheid voo? dïfr. me kinderen beftemd heeft. iLXXXVI. Brief. Beminnelijke emilia! *id U£ïS*lWrl dagenu' ■ en dan is «et <3e tijd, dat de Christenheid het heugelijk feest viert van de komst des ZaligSS m de Waereld; en kort daarop gdetó£! wejaarsdag, waarop de jongen, zo wel als de volwasfenen zich verheugen, en zelfs de arme heden door giften hunner mede! burgeren eene bijzondere vreugde genieten. Ik zal op dien dag eene dubbele blijdfchap ontmoe en; vooreerst over de gefchenkeS ft Öbh/nken> die * ^1 uitdeden. Want S ïiS/,eeZf keer -veeI 2eld verzameld, en alles tot deezen tijd. De kleine kindel ren, die ik opkweeke, zullen niet weinig bhjde wjn. Beiden krijgen zij linnen toe 1a hejesk-!  ïj» NIEUW MAGAZIJN hembden, die het meisje langzaamerhand bij haare naaivrouw zal opmaaken, ook bovenkleêren en boeken, die zij thans en in 't vervolg noodig hebben. Zoo dra ik in 't kostfchool ben, zal de jongen les in de Latijnfche taal bij onzen Predikant krijsen . waartoe ik ook de boeken heb laaten koopen; kortom, ik heb zooveel te bezorgen, dat ik in 't geheel met weet , hoe ik klaar zal komen; ik heb naauwlijks zooveel tijd, om u deezen brief te fchrijven. Gii verheugt u over mijn lot, dat ik zoo een goeden ftiefvader heb gekreegen , en ik ben 'er zelf blijde mede: want hij is een zeer beminnenswaardig man. Hij is een koopman, en heet X. Gij yraagt mi] in uw laatften brief: Wanneer viel bet Manna2 'snagts met den daauw; als de z.on denzelven had doen fmelten, dan zag men het; zoo heb ik eens gehoord, maar of t zoo is, weet ik niet. Uwe andere vraag is- Viel het Manna alle dagen? Neen! ftegts zes dagen in de week, den zevenden dag niet. • . Ik bedank u voor de medegedeelde gefchiedenis. Ik geloof, als aUe Vorsten altoos zoo dagten, als hier Koning Phihppus, dat zij dan niet mede zulke landen zouden bezitten, die hunne Ministers tot hun eigen voordeel door befpottelijke ontwerpen uitzuigen, en wier Inwooners daardoor over hunne Vorsten klaagen, dat zij hun tot armoede brengen; gelijk ik wel in de gefchiedenisfen daarvan heb gelee-  VÖ6R JONGE JUFFROUWEN. i jj| «en. Mijne Moeder en mijn Oom laaten ti groeten doorj Uwe Fr. den 03 Dee. v!" carolina. LXXXVII. Brief. 'Beminde carolina' ij moest ons heden eens zien werken; ik geloof,, gij zoudt 'er van fchrikken, want het is, of wij 'er brood voor moesten koopen, zoo naarftig werken wij; zelfs wordt 'er een deel van den nacht genomen , om het werk, dat wij onder handen hebben genomen, tot Nieuwejaarsgefchenken gereed te hebben, Hoe blijde zullen wij zijn, als de dag zal aanbreeken, waarop ée'11 ieder gefchenken verwagt, of uitdeelt! Maar gij zult u nog meer verheugen, dan ik en mijn zuster: want gij hebt eene Moeder, en haaren Minnaar tot een aanftaanden Vader, en een Oom, welke alle u hartelijk beminnen, en op uwe vreugde denken. Maar wij, wie hebben wij toch? geene zoo naauwe bloedverwandten! t heeft ons egter nog nooit aan goede vrienden ontbroken, die ons aan dergelijke vreugden lieten deelneemen. Wij borduuren voor Mevrouw $, een wit kleed, i 3 met  |£ hieuw magazijn* met paarfche zeide, waaraan elf perfoonen, elk aan een blad, werken; en daar komen wij heden mede klaar; ik ben het reeds, maar twee, die wat langzaamer werken , zullen haare bladen heden eerst aan de naaifter kunnen overgeeven, om het nog op te maaken. Maar nu hebben wij nog ander werk onder handen, tot gefchenken voor Mademoifelle Efprit, den Leermeester, en voor ons onder malkanderen; gij kunt dan ligt gelooven , dat als gij het niet waart, ik zekerlijk geen woord fchreef. 'r Verheugt mij grootelijks, dat, gij u aan die arme kinderen zoo zeer laat gelegen zijn, en u geld aanwendt, om hun, even als anderen, eenige vreugde aan te brengen, opdat zij hunne armoede niet gevoelen. De hemel moete u zegenen, het is niet anders. Schoon ik u heden geene gefchiedenis kan verhaalen, zoo zal ik u egter weder eenige vraagen opgeeven, dewijl gij de laatften zoo wél hebt beantwoord. Vooreerst, dewijl het Manna flegts zes dagen in de week viel, hoe kreegen dan de Israëlieten den zevenden dag eeten? Ten anderen, waarvan heeft het Manna zijn naam ontfangen ? Als gij dit niet weet, zoo vraag het dan den Predikant, die het u met veel genoegen zal zeggen. En ten derden, hoe lang heeft God het volk in de Woestijne met Manna gevoed? Hierop noemeik mij uwe D. den 28 Dea. ' 17.1 emilia. LXXXV1II. Brief.  VOOR JONGE JUFFROUWEN. *35 LXXXVIII. Brief. Lieve carolina! JNTog geheel vervuld met de vreugde des voorigen dags, haaste ik mij thans, om nevens mijne zuster u des Hemels milden zegen in dit aangevangen jaar toe te wenfchen, en u te verzoeken, dat gij de vriend, fchap ook daarin verder wilt aankweeken, waarmede gij mij en mijne Zuster in 't af. geloopen jaar vereerd hebt. O! hoe dikwerf verlangden wij gisteren, om u bij ons te hebben , en onze vreugden te kunnen laaten aanfchouwen. 'smorgens om half negen uuren wierden wij allen van onze kamers bij Mevrouw S. geroepen, voor welke wij ons compliment afleiden, en die ons ook geluk wenschte, ons daarbij tot deugd en naarftigheid vermaanende. lntusfchen verwonderden wij ons, nadat wij eikanderen ook aangefproken hadden, dat wij ons allen tegelijk aantroffen; want ieder was flegts alleen geroepen, even of Mevrouw &. met deeze of geene iets wilde fpreeken. Op eenmaal wierd daarop eene deur geopend van een zeer groot vertrek, waarin wij eene zeer lange tafel zagen, die met zeer veele fraaije dingen vervuld was. Wij gingen daar na toe, en. Mevrouw die ons verzelde, zeide : 14 Wel  TL%6 NIEUW MAGAZIJN Wel nu, mijne kinderen! wien of alle deeze fraaije zaaken toebehooren? zoo zult gij zekerlijk vraagen : gelijk ik zelve ook al gevraagd heb, maar niemand kon 't mi] uitleggen. Ik vond wel, wanneer ik het naauwkeuriger befchouwde, op de daaraan gehegte papieren hier en ;daar gevlogtennaamen: ik zogt met aandagt, of mijn naam 'er onder was, doch ik vondt dien niet. Beziet gij dezelve eens, mogelijk zijt gij gelukkiger dan ik. Wij gingen daarop de tafel rondom , en vonden 'er overal een gevlogten naam bij, en na lang zoeken, vónd elk zijn eigen naam. Wij waren zeer verheugd over deeze fraaje en nuttige dingen, die wij daar vonden. Ik en mijne zuster kreegen elk een fatijnen mantel met bont gevoerd, en dergelijken mof, öok h'andfchoenen, garen en witte zeide tot loufen, die wij zelve moeten breiden , gaas en lint, ja alles wat tot ons kapzel behoort, om daarvan in de gezette uuren tot ons werk te gebruiken, gelijk ooktoeken en papier. Mijn Broeder kreeg een groen kleed, een fraajen hoed, zeide itousfen, ook boeken en papier. Ik fluit hier drie brieven in, welke gelukwenfchingen van mij en mijne zuster aan uwe Moeder en Oom bevatten, en tevens dankzeggirgen , dewijl wij vast kunnen vermoeden , dat wij deeze fraaje zaaken aan hunne goedheid hebben te danken. Doch wij kunnen de zorg van Mevrouw S. niet genoeg roemen, die zij aanwendt, om ons vermaak aan te doen. 't Is niet genoeg, dat zn  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 137 zij voor 't geld, dat de Ouders en Vrjenden der kostkinderen haar toezenden, het noodige en nuttige, zelfs zomwijlen't geen wij verlangden te bezitten, koopt; maar enkel uit eigen goedheid vereert zij ons allemande kleinigheden. Want op den avond van deezen genoegelijken dag vonden wij op onze kamers, op onze fchrijftafels, een verzegeld pakje en daarin nuttige dingen, lk vond dus een fraai breibeugeltje, waarmede ik zeer blijde ben , mijne zuster een zilveren naaldenkoker, en mijn broeder een aartigen rottingband. Ik heb u flegts onze gelchenken verhaald; wat de anderen gekreegen hebben, zult gij Van mijn geheugen niet begeeren, vooral daar ik thans lluiten moet, om voor morgen nog iets te kunnen overzien. Ik ben egter vo«rnee. mens, om uwen laatften brief bij de eerfte gelegenheid te beantwoorden, en hoop, dat gij deezen tijd zoo vergenoegd zult hebben doorgebragt als uwe D. den 2 Jan. l7" LISETTE 1 5 LXXXIX.  Ï3& KIEUW MAGAZIJN LXXXIX. Brief. Mijne waarde carolina! 't Vjreen ik beloofd heb, dat volbreng ik ook. Ik heb u beloofd, uwen laatften brief zoo dra mogelijk te beantwoorden, en dat is thans mijn oogmerk. Maar ik weet zeker, dat gij nog begeert te weeten, hoe het bij 't overgeeven onzer gemaakte werken zij afgeloopen. Ik zal 't u kortclijk verhaalen: want wat doe ik niet ten uwen gevallen, 's namiddags van nieuwejaarsdag om vier uuren ging Mevrouw S. eene goede vriendin van haar bezoeken, en dit kwam ons voortreffelijk te ftade: want ïntusfchen konden wij gereedheid maaken tot het genoegen, waarmede wij Mevrouw S. wilden verrasfen. Wij leiden ons werk in haare woonkamer op eene daartoe geplaatfte groote tafel in orde; het beftond in een wit kleed, met paarfche zeide geborduurd, een dergelijken breizak, fchoenen, en handfchocnen, alles gelijk geborduurd, eene muts met paarseh optooizel, een witteniatjjnen mantel, een waajer, ook wit en paarseh, dien de jonge Juffrouw C. had gelchilderd, en een naaikusfen, ook zeer kunftig en tot gemak gemaakt, en voorts allerlei kleinigheden. Terwijl wij daarmede bezig waren, gingen eenige  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 139 ge van ons af en aan, en verfierden eene tafel in de kamer der Gouvernante met eenige kleine gefchenken, waarbij ons de dienstboden de behulpzaame hand leendenMet den Leermeester maakten wij het desgehiks; deeze wierd door Mademoifelle E/prtt opgehouden, opdat hij niet in zijne kamer zou komen; en de Leermeester hieid wederom Mademoifelle Efprit op , opdat zij niet in haare kamer kwam, en 't geheim ontdekte. Zoo hield de één den anderen op, zonder dat zij 't wisten. Wanneer Mevrouw S. op het door haar bepaalde uur gehaald wierd, en zij aankwam , zoo verborgen wij ons in de kamer naast de haare, luisterden, wanneer zij daar binnen trad, en hoorden, dat zij zich verwonderde. Een paar minuten daarna openden wij de deur, gingen in haare kamer, en hielden een zeer aartjg gefprek, t welk, als ik tijd had, voor u zou aflchrijven; gijzulthet egter nog leezen, als gi] komt. Mevrouw S. die zeer verheugd was, bedankte ons met de hartelijktte uitdrukkingen, zoodat wij zeer aangedaan waren. Niet lang daarna kwam Mademoiielle Efprit, die pas op haare kamer was gegaan, weder terug, en verzogt aan Mevrouw S. en ons, dat wij met haar op haare kamer zouden gaan, wanthet fcheen, of alles daar betoverd was. Wij gingen te zamen mede, om de betovering te zien. Zij was zeer vergenoegd, wanneer zij onze gefchenken bezigtigde , en verwonderde zich over onzen inval. De Lecrmees- ter  Ï40 NIEUW MAGAZIJN ter fcheen ook zeer te vreede te zijn. Zoo verwisfélend en fchoon was dan onze vreugde: want hen, die ons leeren, vergenoegd te zien, of hun flegts eenigzints te toonen, dat men hunne groote moeite gaarne naar waarde wilde vergelden, als het in ons vermogen was, is voor ons het bekoorlijkst genoegen. Maar zoo zou ik weder van mijne beloften afraaken, om uw brief te beantwoorden. Het merkwaardige omtrent Koning Rehabeam hebt gij wél aangetoond. Meld mij nu eens, wat'er van Hiskias zij aan te merken? Ik zal u zeggen, hoe het met de jonge Juffrouw Or. gaat; zij is gezond, en verkrijgt dag aan dag meêrder de liefde bij haare meesters en meesteresfen, dewijl zij naarftig en oplettend begint te worden. Verder wilt gij weeten, of de jonge Juffrouw S, nog zoo wreed is? O neen! zij is als een lam, en zoo aartig en vrolijk, dat elk zich over haar verheugt. Groet uw Moeder en Oom van Uwe D. den % Jan. 17.. LISETTEt XC Brief.  voor jonge juffrouwen. 141 XC. Brief. V°xl geliefde usette ! Ik ben ,u zeer verpligt voor de genegenheid, die gij mij wederom, terftond in dit aangevangen jaar hebt betoond, zoo door uwen heüwensch, als door mij te verhaalen, fchoon onverzogt, hoe gij u met alle de kostkinderen beijverd hebt, om deezen tijd door blijken van uwe edele gevoelens omtrent uwe onderwijzers nog merkwaardiger te maaken. O! hoe gaarne had ik daaraan deelgenoomen , en hoezeer wensen ik, u nevens uwe zuster fteeds vergenoegd te zien, en door een dagelijkfchen omgang onze vriendfchap, zooveel mogelijkt te volmaaken. Ik heb dien dag ook met veel genoegen doorgebragt, even als ook de voonge Feestdagen, want mijn' Moeder, Oom en aanftaande braave Vader, gelijk ik hem in 't vervolg zal noemen, deeden hun best, om ze mij zoo wel door gefchenken, als door tijdverdrijf aangenaam te maaken , 't welk ik u alles zal verhaalen , als ik bij u ben. Dit kan ik u verzekeren, dat ik thans over eenzaamheid in t geheel niet meêr behoef te klaagen; want onder 't waarneemen mijner lesfen > de bezigheden met de arme kinderen, en de gefprekken met mijn Oom en den ge- mel-  tip. NIEUW MAGAzïJÏ* rnelden goeden man, verloopt de dag, dat ik niet weet, waar dezelve gebleeven is; en als ik geen verlangen had, om de weetenfchappen te leeren, die in eene Juffrouw begeerd worden, welke in de waereld als wél opgevoed wil befchouwd zijn, dan zou ik thans zekerlijk mijne zoo aangenaame wooning niet verlaaten. Daarom ben ik ook tegenwoordig zoo onrustig, dewijl ~de tijd al nader komt, waarop ik mijne zoo geliefde Vrienden voor eenige jaaren zal verlaaten. Ik zal u nu zeggen, wat'er van Koning Hiskias zij aan te merken. Hij was de dertiende naar de orde in 't Koningrijk Juda, regeerde negen- en twintig jaaren, en was een treffelijk voorbeeld van prijswaardige Regenten; zijne voornaamfte zorg ging over de inrigting van den waaren Godsdienst; hij vernieuwde het Pafcha , dat van Salomons tijd af niet gehouden was geworden ; ook verbrak hij de koperen flang, II Kon: XVIII: 4. Hij wierd van Sanherib te Jerufalem belegerd, maar op 'eene wonder'baare wijze verlost, dewijl de Engel des Heeren honderd en vijf- en tagtig duizend Asfijriërs verfloeg, fjef: XXXVII: :6. Hij wierd ziek, en op fcijn bed beloofde hem God zijn leeven te verlangen. Ter bevestiginge daarvan liet God den Zonnewijzer van Ahas, tien graaden terug gaan. Eindelijk verviel hij awg in eerzucht, waarom hij van den Heere met zwaare ftraffen bedreigd wierd. Op dit oogenblik zendt mijn Oom eet>  voor jonge juffrouwen. I43 een grooten brief, om aan u in te fluiten door \ . , Uwe Fr. Jen 4 Jau. ' l7" carolina. X C I. Brief. Hoog geachte emilia! Hoe aangenaam was het mij te verneemen , dat gij met uwe medegezellingen dit jaar met zooveel genoegen hebt aangevangen; ik wensch, dat het u verder een ^aL?niOrre^gde mag ziin- De Minnaar mijner Moeder, welke u, hoewel onbekend, laat groeten, verlangt zeer, om u in perfoon te kennen, dewijl hij u reeds mt brieven kent. Hij zeide vóór eenige dagen, wanneer hij 'er een las: het moeteti jonge Juffrouwen met een voortreffelijk verftand zijn: ik ben nieuwsgierig, om ze te zien. Deezen naamiddag zal ik in t gezelfchap van hem, mijne Moeder en Uom na zijn buitengoed rijden, en morgen avond eerst weêr komen. Maar eêr ik daarheen vertrek, moet ik u nog wat van het klein verfchil vertellen, dat mijnentwege op den nieuwejaarsdag tusfehen onzen predikant en mijn Oom ontftond, en dat ai zeer erg had kunnen worden, als mijne Moe-  144 NIEUW MAGAZIJN Moeder het door eene zagte tusfchenfpraak niet vereffend had. De Predikant kwam juist, wanneer mijn Oom pas bij ons was en zat, die hem niet wél lijden kan, fchoon hij nooit gemeenzaam met hem heeft omgegaan. Hij maakte mijne Moeder een gelukwenfchings - compliment, dat langer dan eenquartier uurs duurde; want mijn Oom, die dit verwagtte, had zijn horologie op de tafel gelegd; wanneer hij met haar gereed was, trad hij na mijn Oom, en begon hem ook geluk te wenfchen; maar mijn Oom viel hem fchielijk in de rede, en zeide: Mijn Heer! ik bedank u voor alles, wat gij mij nog zeggen wilt; gij wenscht mij alles goeds, en ik u ook, en zoo zijn wij fchielijk klaar; hij tastte in zijn zak, haalde zijn fnuifdoos uit, en reikte ze den Predikant toe. Deeze, geheel van zijn ft el gebragt, had mij daardoor bijna vergeeten, doch hij bedagt zich nog, en begon bij mij weêr, daar hij zoo even opgehouden had, daar nog bijvoegende, dat, als ik nu in dit jaar, volgens 't genomen befluit mijner waarde vrienden, in een kostfchool ging, ik mij toch niet door de verleidende bekoorlijkheid van veele vermaaken, welke mij de bedorven ftad en haare daar reeds aan overgegeeven inwooners zouden aanbieden, tot de grootfte fmert mijner Moeder zou laaten wegüeepen, dewijl ik buiten dat reeds meêr tot hetvrolijk en vrij, dan tot een ftil en eenzaam leeven overhelde, 't welk toch eigenlijk eene gemanierde en wél opgevoede Juffrouw van jat-  VOOR JONGE JUFFROUWEN. 145 fatfoen beter voegde. Mijn Oom vraagde hem bij dit zeggen: Hoe hij dan eene fufIrouw van fatfoen wel zou opvoeden 2 Ik zou ze niet opvoeden , antwoordde hij, gelijk ze de waereld opvoedt, dat is - ik zou ze met, onder den fchijn van haar alle weetenfchappen te laaten leeren, welke menig jong Heer, veel meêr eene Juffrouw in de war brengen, ongevoelig aan allerlei kwaad gewennen; maar ik zou ze» naar de taal der waereld, zeer eenvoudig opvoeden • haar noch vreemde taaien» noch andere wisfewasjes laaten leeren; haar bij een weinig clavierfpeelen, waarop zij egter niet dan geestelijke liederen moest fpeelen, en bij het leeren opmaaken yan allerlei mans- en vrouwenlinnen, alleen tot Godsvrugt opleiden, als den eenigen weg, waardoor zij eeuwig gelukkig zou zijn. En dan gelooft gij in ernst, zeide mijn Oom: dat zij bij zoodanige opvoeding gelukkig zou zijn ? ik geloof het niet;, want haare Godsvrugt zou flegts zoolangduuren, als gij dezelve, vanedel- en laagdenkeade heden verwijderd, in haare ka* mer opgefloten houdt, daar zij niemand te zienknjgt,danu, haarenilraffen zedenmees* ter, of eenige bijgeloovige oude wijven. Maar als de tijd en gelegenheid eens komt, waarop zij van u af moet, en de groote waereld mtreeden, dan zal zij ook fpoedig van haare verleidende bekoorlijkheden weggefleept worden ; want zij weet God flegts in haare kamer, end^r een itreng opzigt, te dienen; maar niet in de K groe-  "NIEUW MAGAZIJN» groote waereld, daar zij toch wegens haaxe Ouders, bezittingen, of andere omtlandigheden, die zich kunnen opdoen, moet verfchijren. Neen! als gij zoo handelen wilde, mijn lieve Heer Predikant! dan . liet ik u niet één mijner kinderen opvoeden, al had ik 'er vijftig. Ik oordeel, dat het beter is , dat men de jeugd het verSchrikkelijke en affchuwelijke der ondeugd, cn ook den valfchen fchijn der deugd, het fchoone en zoete vergif, dat in de ondeugd is, aantoont, opdat de valfche fchijn van deeze niet zou te wege brengen, dat zij d'kwijls de ondeugd boven de deugd zouden verkiezen. Men brenge haar in verfchillende gevallen des leevens, en geeve acht, hoe zij zich daarin volgens de goede regels van den Godsdienst, die men haar geleerd heeft, gedraagt; kortom, men leere haar de waereld, haare goede ch kwaade zijde, nu en dan kennen, opdat zij daarin ten eenigen tijde met oeljiot worde, en het eeuwig geluk met misie; en op deeze wijze zal mijne Nigt ook opgevoed worden. Gij begrijpt ligtemk, dat de Predikant niet weinig boos wierd; zij twistten nog lang met malkander , tot dat mijn Oom driftig wierd, en hem voor een wijsneus uitmaakte. Mijne Moeder was nog de oorzaak, dat het verfchil zagt. ein» digdê, gelijk ik reeds gezegd heb. Maaide Predikant was zoo toornig, dat hij zijn itok enhoedopham, en affcheid nam. Het hinderde mij, dewijl het verfchil om mij begonnen was, en nu zal ik het niet ondernee- men,  voor jonge juffrouwen. men, om hem te vraagen, waarvan het Manna zijn naam heeft omfangenDoch de vraag: hoe de Israëliten den zevendIn ïlf d»Sninre?Cn' fewijlh«ManSegt" zes dagen in de week viel? zal ik u zelf beantwoorden: op den zesden dag v el fer tweemaal zoo veel, zoo dat zij daar Lel dagen van konden eeten. Maar zij mol ten 'er mets van tot den volgenden dl£ bewaaren: want als zij het dëeden H?g groeiden 'er wormen in. 't Geen e^ter nn den zesden dag viel, bleef «Too i Jide b,00dfchap, om in mijn reisde Siï-tÊ k0men' Ik bedank uTol kenfrbe^ UWe? Z°? Seringen liid « dÏÏLKen arbeid, egter niet hebt vergeeten Fr. den 6 Jan. uWe «** carolina. X CTI. Briek. Zw vaarde carolina! Nu kunnen wij het toch zeker gelooven, dat gij eindelijk bij ons zult velbhi> fel" wn0;rn,C,,gt0eJaS ik nog altoos in tw . vromv v TC ^eder he^ft nu aan Mevrouw S. den tijd bepaald gefchreeven, K 2 waar-  K48 KIEUW MAGAZIJN waarop gij van huis zult reizen. Maar weet gij wel, wien gij tot gezellinnen op uwe kamer zult krijgen? Ik zou het u wel willen zeggen, als het naar uw zin zou zijn. Mij en mijne zuster zult gij 'snagts en bij andere gelegenheden tot gezelfchap op uwe kamer hebben; Mevrouw S. zeide tot ons: ik wil uwe vriendin niet van u afzonderen, dewijl ik weet, dat gij malkanderen zoo teder bemint; zij zal mede op uwe kamer woonen. Het zal u immers niet onaangenaam zijn? Wij verzekerden haar, dat ons niets liever zou zijn; maar of gij ons dat ook zult verzekeren, is eene andere vraag. Het gefprek van uw Predikant niet onzen Voogd heeft mij zeer behaagd, ik had het gaarne willen hooren. Hij is toch, met een woord, een wenderlijk mensch. t is goed, dat hij geene kinderen heeft, hij zou fe zekerlijk allen opvoeden, gelijk de jonge Tuffrouw Or. is opgebragt. Maar, lieve %arolina\ bijna mogt ik een weinig onver«enoegd tegen u zijn: waarom laat gij de ïrieven, die wij aan u fchrijven, door andere lieden leezen? doch dewijl ze flegts die braave Heer, van wien gij met zooveel lof aan ons fchrijft, en die ook in t vervolg tot onze Familie zal behooren, heeit geleezen, zoo fchik ik het in, te meer, dewijl wij door dezelve zijne goedkeuring liebben weggedraagen. De jonge Juffrouw F. is ziek, en de Doctor zegt, dat zij heete koortzen heeft, waarom zij met haare kamenier de ziekekamer moet betrekken. Ik Iaat hier nu nog een paar vraagen vol- gen,-  voor jonge juffrouwen. Jjjg gen, die gij mij moet beantwoorden,opdae ik u in eene beftendige bezigheid houde. Vooreerst, op hoeveele wijzen heeft God eertijds onder het oude verbond geantwoord, wanneer hij gevraagd was? Ten. anderen, welke is de meest gewoone wijs geweest, om God te vraagen? Vaarwél, en dank den Hemel met mij voor het geluk, dat wij in dit jaar onze voorige vriendfchap zullen vernieuwen. Uwe D. den 6 Jan. 17.• emilia! XCIII. Brief. Zeer beminde carolina! Ik geloof, het zou thans weinig moeite kosten, om u over te haaien, dat gij 't huis bleef: want gij behoeft thans niet meêr: over eenzaamheid te klaagen; het ontbreekt u niet meêr aan gezelfchap en bezigheden, die uden tijd verdrijven; zelfs uwe wooning is aangenaam, fchoon het winter is. Alleen de weetenfchappen en ons gezelfchap trekken u nog, om dit alles te» verlaaten. Zou inzonderheid het laatfte wel waar zijn? Ik geloof het zoo wat, maar toch niet volkomen. De jonge Juffrouw K 3 O*  150 NIEUW MAGAZIJN Or. heeft heden de vrijheid gekreegen, óm weder alle lesfen bij te woonen, en zit in eenige van dezelve boven vier kostkinderen ; zoo is zij veranderd. De jonge Juffrouw U., van welke ik u nog nooit verhaald heb, ten minsten kan ik het mij niet herinneren, die gij egter bij uw verblijf hier gezien hebt, is gisteren van ons afgegaan. Zij was zeer ftil, had een zeer zagt character, is drie jaaren bij Mevrouw S. geweest, en agttien jaaren oud. Haare Tante haalde haar af; Ouders heeft zij niet meer; wij hadden dien dag geene lesfen, om haar gezelfchap nog regt te kunnen genieten; maar zoo vergenoegd als wij wilden zijn, zoo bedroefd waren wij, dewijl wij wisten , dat het haar laatfte dag was. 'sNaamiddags om vier uuren verfcheen het akelig oogenblik, waarop zij van ons moest fcheiden. Wij weenden alle, en waren wel eeuwig in deezen toeftand gebleeven, als haare Tante niet was opgeftaan, en had begonnen van Mevrouw S. affcheid te neemen: want de wagen, waarmede zij deezen dag nog twee uuren moest rijden , om bij ééne haarer nabeftaanden te overnachten, had reeds meer dan een uur voor de deur gereed geftaan. Eindelijk moesten wij fcheiden. Mevrouw S. weende zelve bij het laatfte omhelzen der jonge Juffrouw, en zeide: Ik dank u voor deeze traanen, waarde Juffrouw! zij toonen , dat gij mij en uwe vriendinnen ongaarne verlaat. Gij ziet ze ook van mij; zij toonen, hoezeer het mij aandoet, dat ik  VOOR JONGE JUFFROUWEN. ï|fc ik u van mij moet laaten vertrekken. Maar de tijd is nu verftreeken , dien men voor u tot het verkrijgen eener goede opvoeding had befkmd; gij hebt ze bekomen; en ik moet u hier openlijk den lof geeven, dat gij zelve daartoe llerk hebt medegewerkt. Treed dan de waereld in, in alle gevallen verzeld van Godsdienst en regelen der fvoorzigtigheid , die men u gaf, wanneer men u tot deezen weg voorbereidde. En vergeet nimmer uwe goede vrienden, die bij 't weigeren uwer begeerten of bet beitraffen uwer fouten, uw welzijn zogten te bevorderen,: De jonge Juffrouw beantwoordde dit alles zeer treffelijk ; tot ons zeide zij: Waarde vriendinnen! 'c is mij thans onmogelijk om van u affcheid te neemen, en u mondelijk te zeggen, 't geen ik aan uwe tedere vriendfchap fchuldig ben; maar ik zal het fchriftelijk doen. Houdt genegenheid voor mij, dat is het eenige, dat ik van u begeerre. Daarop fcheurde zij zich als van ons af, en fprong, zoo fchielijk als zij maar kon, in den wagen. Alles wil ik bijwoonen, lieve Carolinal maar het affcheid neemen niet. Gij hebt de merkwaardigheden van Koning Hiskias zeerwel aangeweezen. Nu vraag ik u: wat is eene Monarchie ? en hoeveel telt men 'er? Mevrouw S. laat u groeten door Uwe D. den n Jan, 17.. LISETTE. K4 XCIV.  Igü nieuw magazijn XCIV. Brief. Waarde liseite! hebt gelijk: het affcheid neemen geeft zeer veele aandoening! inzonderheid dan , wanneer men lieden voor altoos verliest, die men beminde, gelijk ik eergisteren mijnen ouden braaven Visfcher heb verlooren. Den voorigen dag vernam ik, dat hij ziek was ,• en zond hem tegen den avond wat bier en brood, dat hij ook at; ik verzogt teffens den Vader der twee arme kinderen, dat hij dien nacht bij hem zoude blijven, opdat hij niet zoo geheel alleen zou zijn. Den volgenden middag omftreeks één uur , wanneer wij aten, zeide mij eene dienstbode zagjes, wanneer ik na den ouden man vraagde, dat hij zeer knap was, maar een groot verlangen had, om mij te fpreeken. Ik liet hem zeggen, dat, zoo dra onze maaltijd afgeloopen was, ik bij hem zonde komen. Wanneer wij van de tafel opftonden, nam mij de Minnaar mijner Moederbij de hand, en wilde met mij gaan wandelen. Doch ik verzogt hem, om eerst een ouden braaven man te mogen bezoeken, dien ik het beloofd had, en die ziek was. Hij zeide, dat hij mij daarheen zou verzeilen. Wij gingen dan in het bouwvallig huisje, en vonden hem in deszelfs eenig duis-  VOOR JONGÈ JUFFROUWEN. 153 duister vertrek op een zeer fchoon bed liggen. Mij ziende, regte hij zich zeer vlug op, reikte mij met een vrolijk gelaat zijne oude beevende hand toe, en zeide; Nu, zo hebt gij nog mijn laatfte verzoek vervuld, lieve Juffrouw! en bezoekt mij in mijne armoedige hut, op mijn fterfbed; en, gij, mijn goede Heer! komt ook mede, dat is te groote goedheid: De Heer X. trad nader na hem toe, en vraagde: of hij, als hij thans zou fterven, gelijk hij zich verbeeldde, ook met die blijgeestigheid zou fterven, die hij thans had? O ja! mijn Heer! antwoordde hij: waarom zoude ik niet met een blijd gemoed fterven, daar ik, zoo ver mij heugt, God nooit bij mijn weeten heb beledigd; wat ik. voorts mogt misdreeven hebben, vertrouw ik, dat God mij op mijne bede in den naam zijns heven Zoons heeft vergeeven ; en nu kan ik vrolijk van deeze waereld fcheiden, (dewijl ik een goed geweeten heb. Ik ben de laatfte van mijne maagichap, en dus behoeft'er niemand traanen over mij te ftorten; mijne jeugd en mannelijke jaaren heb ik onder mijnen arbeid, waardoor ik mij dagelijks brood verzorgde , vrolijk doorgebragt, en mijne oude dagen heeft deeze goede Juffrouw en haare lieve Moeder draagelijk gemaakt; God zegene haar daarvoor, en beloone ze. - Hier begon hij zwakker te worden, en leide zich zagt weêr neder, begon egter weder: Ja! God beloone haar, hier endaar, v/aar ik thans henen gaa. Daarop ftj erf K 5 hij  154 NIEUW MAGAZIJN hij zonder eenige beweeging te maaken. Ik was zeer ontroerd, wantik had nooit iemand zien fterven; en de Heer X. zeide: zoo fchielijk had ik zijn dood niet gewagt, ik verlang een einde als deeze man te heb. ben, en bedank u, dat gij mij hier hebt gebragt. Wij vernamen daarna van den Vader der arme kinderen, dien ik 'snachts bij hem gefteld had, dat hem toen de oude man gezegd had, dat in zijne lade zes guldens lagen , d;e hij reeds vóór dertig jaaren tot zijne begraafenis had opgezaameld; hij had ze nooit aangeraakt, zelfs niet, wanneer hij geen penning buiten dat rijk was. De Heer X. nam het egter op zich, om hem behoorlijk te laaten begraaven, en dat zal morgen gefchieden. Dat gij volgens uwen laatften brief een mistrouwen fielt in niiïne vriendfchap., fmert mij zeer. Uwe beide vraagen zal ik nu nog beantwoorden. Eene Monarchie' is de opperheerfchapgij van een éénigen, of eenbeftuur, daar een over allen heericht. 'Er zijn vier zoodanige Monarchien: de Asfijrifche, Perfifche, Griekfche en Romeinfche. Ik ben blijde, dat ik fpoedig bij u zal komen, fchuon gij het niet gelooit, Uwe Fr. den 16 Jan. 17.. CAROLINA. xcv. ■  voor jonge juffrouwen. 155 XCV. Brie f.| Beste emilia Den dood van onzen braaven Visfcher zult gij reeds van uwe Zuster vernomen hebben. Gij kunt ligtelijk gelooven, dat ik bij 't zien zijner begraafenis geweend heb Het berigt, dat gij mij in uwen laatften brief mededeelde, dat ik bij u zal woonen en flaapen, was mij zeer aangenaam ; ik moet u bekennen, dat dit mede ééne van mijne groote zorgen was, dat ik mor gelijk eene gezellin zou krijgen, wier inborst van de mijne verfchilde: want ik kon mij nooit verbeelden, dat Mevrouw S. ons zou toeftaan, om zoo naauw met elkanderen om te gaan. Ik heb medelijden met de arme jong; Juffrouw F. dat zij ziek is geworden; en nog meer , dat zij de ziekenkamer heeft moeten betrekken. Waarom kon zij niet in haar gewoon venrek blijven. Als ik dan ziek wierd, kwam ik daar dan ook in? Dat moet akelig: zijn. 0 Gij wilde bijna onvergenoegd tegen mij zijn, omdat ik eenige uwer brieven aan mijn aanftaanden Vader heb laaten leezen; maar wat zal ik dan zijn, daar gij zooveeIe van mijne brieven aan haar, die u leeren , hebt getoond ? Nu  If6 nieuw magazijn 'Nu wil ik mij aan de vraagen zetter!, die gij mij weder hebt opgegeeven. Zij komen mij eenigzins zwaar voor, De eerfte is: Op hoeveele wijzen heeft God eer. tijds onder het Oude verbond geantwoord? Gefchiedde het niet door gezigten en door droomen? De tweede is: welke is de meest gewoone wijs geweest, om God te vraagen? Dit weet ik waarlijk niet; ik verzoek,dat gij het mij in 't vervolg zegt. Nu, lieve Vriendin! de dag nadert al fterk waarop u zal omhelzen Uwe Ir. den 18 Jan. 17.. carolina! XCVI Brief. Zeer geliefde carolina! Cjrij kunt verzekerd zijn, dat de dood vaa den vroomen ouden man mij zeer heeft aangedaan. En ik ben boos op mij zelve, dat }k hem niet iets meer, en meermaalen tot zijne verkwikking heb gezonden. Ik heb hem b.:j den Grijsaard in de fabel vergeleeken, die ik binnenkort heb geleezen; gij zult ze pok gaarne' willen leezen, en uit dien hoofde zal ik ze hier laaten volgen. Hé  VOOR JONGE JUFFROUWEN. J57 Dê Priester »n de Zieke. !Er heerschten Pest en Dood in etst ztUre Stad; 9e Priesters wierden heescli, de Doodbegraavers met, De zieken varen vect, men zag haast niet dan baarea* Gtflachten Jlierven uit, yeti Liên van weinig jaaren, Veel oude, doch niet graag, de ilagt was algemeen. Doch in een zeker huis kwam eens een Priester trefni Kier lag een Grijsdart ziek, die niets meer kenverduui'en Zijn ied was flegts watftroo , zijn waakers kaaien muareui Twee zaagen en een bijl was al zijn have en goed. ilijn vriend ! dus fprak de eerste: vat eenen nieuwen moc&~\ He kerker van deez' aard wordt voor u thans ontfloterf} •Daar gij veel fmert en geene vreugde hebt genoten. © neen 1 awijg ftil { antwoordde de arme zieke mart 'k Hei goed gelstfd, zoover ik 't maar bedenken kan.' )/ij kwelden geene nijd, noch haat, noch bange zorgen, 'Mijn werktuig, dat daar ligt, verfchafte m§ alle morgen ■Mtt  I58 NIEUW MAGAZIJN Het daaglijksch onderhoud; van fchulden was ik vrij, Gezond, mijn eigen Heer; wat wilde ik meer daarbij? De Priester ftond ontzet van 't antwoord deezes Ouden, Maar vraagt, of hij dan ook wel gaarne fterven zoude ? Waarom niet, fprak de Man, daar mij de goede God, Gelijk gij ziet, hier gunde een lang en zoet genot. • * * Ach 1 ft rekte aan groot en klein Xs Grijsaards leer te baate ; Dit wél te vreeden is, leeft vrolijk, fterft gelaaten. Gij hebt medelijden met de jonge Juffrouw F., dat zij de ziekenkamer heeft moeten betrekken, en vreest daar reeds in voorraad voor, als gij ook eens ziek mogt worden, waarvoor ik wensch, dat gij bewaard zult blijven. Welke akeligheid ftelt cij u daarbij voor? Het is een zeer helder en groot vertrek, waarin alles tot gemak van een zieken is ingerigt. Bedenk eens, welke wanorde daaruit ontftaan_ zou, als men op zijne kamer moest blijven, zoo voor den zieken, die zijne rust en gemak onmogelijk konde hebben, als ook voor den gezonden, die hem tot gezelfchap Is gegeeven, als deeze in zijn leezen, fchrijven of ander werk, nu eens door den zieken , dan weer dooi' den Doctor, of door het  voor jonge juffrouwen. 159 het bezoek, dat bij zulke gelegenheden plaats heeft, geftoord wierd; jaa! hoe zijne eigen gezondheid daarbij gevaar kon loopen; en dus houde ik het voor eene zeer goede inrigting. De jonge Juffrouw St., die met haar op ééne kamer woonde, bezoekt de jonge Juffrouw F. alle dagen, al was het wegens haare menigvuldige bezigheden flegts een quartier uurs. ' Met het beantwoorden mijner laatfte vraagen hebt gij niet kunnen voortkomen; ik zal u dan helpen. God heeft onder het Oude verbond, zoo door droomen, uitwendige gezigten, Engelen enPropheeten, a.s door de Drim en Thummim, of licht en waarheid, welke in den borstlap des lioogenpriesters waren, geantwoord. Doch de meest gewoone wijs om God te vraagen, zoolang als de tabernakel des verbond» en de eerste tempel hebben geftaan, was door het licht en de waarheid. Kunt gij rnij dan zeggen, waarom God aan het Israëlitisch volk het licht en de waarheid gaf? ±.n of het aan elk vergund was, door het Jicht en de waarheid God zeivete vraagen? Ik verheug mij zeer; als gij nu eens bij ons zijn zult, dan zuilen wij ons eerst zaamen oefenen. Maar zult gij niet het trouwen uwer Moeder moeten bijwoonen, voordat gij zult vertrekken na n , '~ Uwe D. den 23 Jan. x7" emilia! XCVII.  tÓO NIEUW MASAZIjM XCVII. Brief. Zeer geachte carolina! Dat gij den ftervenden Visfcher bezogt, en hem~hog eene verkwikking hebt laaten toekomen, doet uw edel hart veele eer aan. Mevrouw S. zal u deswegen nog een compliment maaken, als gij bij haar zult komen. Want ik moet u openbaaren, dat ik haar uw brief heb laaten leezen. De laatfte vraagen hebt gij zeer wél beantwoord ; ik zal u geene andere opgeeven, dewijl ik meen, dat gij wegens de bezigheden voor uw aanftaand vertrek, geen tijd zult. hebben, om 'erover te denken. Gisteren reeden wij met (leden na N. eene u bekende plaats, daar eene Vriendin van Mevrouw S. woont. De fleê , waarin de jonge Juffrouw St. zat, had bijna een kleinen boerenjongen, welke met zijne makkers in de fneeuw fpeelde, overreeden, als men niet, terwijl de afftandnog maar gering was, met alle magt had gefchreeuwd, om 't paard op te houden. De jonge Juffrouw Se. onvergenoegd zijnde over dit lchreuvven en over de boeren, die daarop uit hunne huizen kwamen loopen, zeide: Wat maakt dat boerenvolk een geweid! waarom fpeelen die domme jongens, als 'er Heden rijden; 't was regt goed geweest .  VOOR JONGE JUFFROU WEN. i6 weest, als 'er maar een was overreeden geworden. Wel dat is mooi, riep eene oude boerin haar na, wensch toch wat anders, dan dat zoo een arme onnozele worm kreupel mögt worden; of zend op eene andere keer een bode vooruit, als gij komen wilt, opdat dan alles uït de weg kan, loopen. Wanneer wij op de beftemde plaats gekomen waren zeide Mevrouw S. tegen de jonge Juffrouw St.; hoe beviel u toch de les, die u itraks die boerin gaf? De jonge Juffrouw wierd rood , eh zweeg ftil. Ik verzeker u, vervolgde Mevrovw S., dat gij mij zelf door uw woest geluid en onbezonnen taal, die gij liet hooren , hebt doen rood worden; ik fchaamde mij, dat gij bij mij in 't kostfchool waart. De jonge Juffrouw verzogt Mevrouw S. vergeeving, en zeide, dat als 't haar toegedaan wierd, zij bij het terugkeeren door her dorp denjongen een gulden wilde geeven, tot eene vergoeding van den fchrik, dien haar fleêrijden hem had aangebragt. Dit gefchiedde ook, wanneer wij eenige uuren daarna terugkeerden, waarbijzij veel lof van de landlieden behaalde , die haar en het ftuk geld, zonder hunne oogen daarvan af te wenden, aanzagen en bewonderden. Komt bij ons, terwijl 'er nog fneeuw ligt, opdat gij nog lleêrijden kunt met uwe D. den 30 Jan. 17.. *" lilSÉTTE. h XCVIII.  i6& nieuw magazijn XCVIII. RI E V. Lieve lisette! H oe meer de dag nadert, waarop ik van mijne Moeder, van haaren Minnaar, wiéns genegenheid voor mij ik niet genoeg kan roemen, van mijnen goeden Oom, van de lieve kinderen, voor welke ik tot nog toe zoo trouw heb gezorgd, jaa ook van de dienstboden, die mij alle beminnen, affcheid neemen zal; des te minder zult gij het mij niet kwaalijk afneemen, dat ik, wegens groote en veelerlei bezigheden, mij thans niet, gelijk voorheen, tot het fchrijven kan bepaalcu. Elk heeft mij nu meêr te zeggen, te vraagen, en wil mij nog meer zien dan te vooren. Deeze zijn; dan de laatfte letteren, die gij voor mijn vertrek van mijne hand zult ontfangen. Tijd en'omftandighedeii zullen mij niet meer toelaaten, dan om nog één eenigen brief aan uwe Zuster te fchrijven, waarin ik dan den dag zeker zal kunnen bepaalen, waarop H met een blijde kus ontmoeten zal uwe Fr. Jen 5 Febr. VJ'. carolina. XCIX Brief  voor jonge juffrouwen. 163 X C I X. Brief. Beminde emilia! I Iet zijn nu nog negen dagen, dan zal ik na u toe reizen, en mijne fchuldelooze wooning verlaaten. Het affcheid zou mij nog meer bedroeven, als ik na een huis ging, dat mij geheel vreemd was, endaar ik geene twee zoo tedere Vriendinnen had, met welke ik wederom de naauwfte vriendfchap zou aangaan; vriendinnen, die naa de fcheiding niet veranderd zijn, maar altoos blijken van zuivere genegenheid jegens mij betoond hebben. Ik bedank u waarde Emilia! want gij en uwe Zuster zijn de tedere Vriendinnen, die zoo veele moeite genomen hebben, om mij mijne eenzaamheid en verwijdering van u draaglijk te maaken; och! hoe vergenoegd zullen wij wederom te zaamen wonnen! fchoon wij niet, gelijk voorheen, in het overeenftemmend gezang der vogelen, dat door het omliggend bosch weergalmt, ons vermaak zullen kunnen neemen,noch,daar door vervrolijkt, ook arrtige liederen zullen aanheffen; hoewel wij niet als te vooren [aan de onfchuldige vermaaken der landlieden met eikanderen deel zullen mogen neemen, zoo zullen wij ons egter zaaL 2 men  •4