?iv VOORREDEN. dit werk zullen voorkoomen, den Leczer zende naar het compliment, hetgeen ik daarover in het een en ander, door mij reeds uitgegeeven, gemaakt hebbe, U. E. D. Dienaar A. Balthazaar,  IIIOÏÏB D F. R Over de heelkundige ziektens , derzelver kentekenen, en geneezing, in het algemeen. Ülacz i Over de fcheiaing des geheels in het algemeen —— s Over de wanden, o ^ j Over eene eenvoudige vleeschwonde. 10 Over de gekletterde en gefcheurde wonden. - 17 Over een wende met bloedjlortiug. ___ /0 Over de kwetfing van zenuwen, 'peezige uitbreidingen* Wieren, klieren, en watervaten. - 2i wonden ****** %n'ri&ten > en de venijnige Over de hoofd- en halswon'.en. ' *7 Over de borstwonden. _ \9 Over de buikwonden. \ Over de wonden der ledemaaten. Over het wonden Jchouwen, tn berigt Rteven van>L zeiven aan den regter. tfevenjan^ ae- Over de beenbreuken. ' , ó* Over een eenvoudige beenbreuk «? Over de zamengefielde beenbreuken. Ho Over een fihumfohe beenbreuk. • 185 Over de onwrigtingen in het bijzonder. ■ 192 Over de breuken of Jcheurfels. — 207 Over de uitzakkingen. ——— 235 Over de gebreklij'ke gedaante , en de ongewoene kleur. a3S Over de onzewoone of ziekelijke hoegrootheid — - 256 Over de gezwellen - «65 Owr de heete met koorts virzelde of ontjlooke gezwellen. 966 Over de gezwellen uit een vergadering, ophoping, rf uitjlorting van vogten. — 300 Over de kliergezwellen, het kropgezwel, knoest ■ en kreeftgezwel 11 357 Over de beurs gezwellen en het vetgezwel. ■ 307 Over de gezwellen door de uitgezette bloedvaten. 376 0- er de vaste gezwellen. 111 - 385 01- er de gezwellen der harde deden of der leen deren. —— 408 CHI-  CHIRURG ld PRACTICA, O F OEFENENDE HEELEïïNDEi Oyer de heelkundige ziektens, derzelvef kentekenen, en geneezing in het algemeen. e heelkundige ziektens, (eenige weinige uitgezonderd, welke tot geen gellagt of zoort zijn te brengen), worden begreepen in die der werktuiglijke deelen: dezelve zijn ten 1. de J'cheiding des geheels ; 2. de ziekelijke zat. menbinding en vereeniging; 3. de ongewoons filaatfing; 4. de gebreklijke gedaante, en de i ngewoone kleur; en ten 5. de ongewoone hoegrootheid : zie mijn heelkundige ziektekunde 2. D. § DIXX. Jtier buitengewoon getal, en de gebreklijke evenredigheid, hebben wij verkoozen niet optenoemeu ; omdat zij bijden gevoeglijk kunnen gebragt worden tot de 0 ge* woone hoegrootheid. § 2. Een ïjdere heelkundige ziekle doet zig Van den Heelmeefter kennen: ten 1. door eenige blijkbaare ziekeli ke hoedanigheden; 2, A doojr  z CHIRURGIA PRACTICA, door beledigde bewerkingen; en ten 3. door eenige gebreken in de uitwerpfelen. Alle dezen zijn bekend onder den naam van toevallen (Jïjmpiomatci). Zie mijn heelkundige ziektekunde, 1. D. over de uitwerkfeh der ziektens, en 1. D. over de toevallen in het bijzonder. § 3. Behalven dat een Heelmeefter uit de toevallen de ziekte leert kennen, zijn er nog eenige andere middelen, waar van hij zig bediend, en waar van hij dikwils gebruik moet maaken: zoo moet hij met een provet den loop en de diepte der fistels onderzoeken; zoo verzekerd hij zig van de tegenwoordigheid van een Heen in de waterblaas door het inbrengen van de catheter, enz.; het geen in 't vervolg genoeg zal blijken. § 4. Het is niet genoeg voor een oefenend Heelmeefter, dat hij van de tegenwoordigheid der ziekte bewust is, maar hij moet ook derzelver gevolgen kunnen vooruitzeggen. § 5. De voorzegging van de gevolgen der ziektens (prognofis) fteunt voornamentlijk op de kennis van de bijzondere natuur, oorzaak, en de tegenwoordige toevallen, van de ziekte; als mede op de kennis van de bijzondere hoedanigheid van het lijdende onderwerp, en van het aangedaan deel; duidelijk genoeg uit mijn heelkundige ziektekunde te verftaan. § 6. De geneezing (curatio) beftaat in de "verbetering, en verandering tot den voorgaanden ftaat der gezondheid, van die hoedanigheid, en gefteltenisfen, welke de ziekte uitmaaken, en zamenftellen. § 7. In veele heelkundige ziektens is het voor-  op OEFENENDE HEELKUNDE. f wonde veranderd door de verplaatfte fpieren, omdat de lijder bij het ontfangen van dezelve een verfchillende geftalte had; waarom inzon« derheid, in die gevallen, vereischt word, om den gewonden in dezelve geftalte te brengen, als bij het beledigen heeft plaats gehad. § 20. Zommige deelen, welke bij de wonden bloot voor het oog koomen, toonen zomtijds duidelijk aan, dat zij tot in eenige holligheid doorgaan; zoo toont een gedeelte van de darmen', het welk door een buikwonde te zien is, allerklaarst, dat de wonde tot in den buik doorgaat; indien bij een hoofdwonde de herfenvliefen bloot worden gezien, dan blijkt het van zelfs, dat zij doorgaat tot in de herfenfchaal. § ai. De kenmerken, of de inwendige deelen gekwetst zijn, indien derzelver belediging niet bloot voor het gezigt is, zijn veel zamengeftelder. Zij zijn nogthans te haaien: ten 1. uit het geen de uitwendige wonde uitgeeft, of uit het geen ter gelegendheid van de wonde buiten het lighaam word ontlast; en ten a. uit de beledigde of vernietigde bewerking, welke uit de belediging ontfpruit. § 22. Wel allerklaarst duid de ftoffe, welke de wonde uitgeeft, of welke ter gelegendheid van dezelve buiten het lighaam word ontlast, het deel aan welk beledigd is. In. dien er uit een buikwonde de nog ongekookte voetfelen ontlast worden, is de maag ge. kwetst; wanneer zij meerder bereide voetfelen vermengt met chijl uitgeeft, de dunne darmen; en indien door dezelve groove uitwer-pfels ontlast worden, de dikke darmen. In. A 4 dien  9 CHIRURGIA PRACTICA, dien langs een wonde, door welke het moog* fljk is, dat de waterblaas of de nieren gekwetst Zijii, pis word ontlast, dan r> e, een duidelijk teken van de belediging diei dealen. Wanneer er bij een borstwoi.de een jloedipuuwing (b emoptofis') plaats heeft, is de long gekwetst. Ais er hij een buikwonde bloed word ontlast langs den ftoelgang, dan duid het een verwon-, ding der darmen aan, enz. '§"23. En dewijl de geheelheid der deelen yéreischt word tot de volbrenging haarer opr gelegden dienst, blijkt bet van zelfs, dat de vermindering, verandering, of de ophouding van derzelver bewerkingen bij een verwonding, derzelver belediging aantoonen. Wanneer er bij een hoofdwonde een beroerte (apopiexia) verzeld is, dan is het herfengeftel beledigd ; wanneer bij een borstwonde de ademhaling moeijelijk is, dan lijden de deelen welke daar toe dienen; en indien er bij een' wonde in het onderfte des buiks geen pis ontlast word langs den gewoonen weg, ponder dat er een opftopping van dezelve plaats heeft, dan is het allerwaarfchijnelijkst, dat de waterblaats gewond is, en de pis in de holligheid van den buik word uitgeftort, enz. . , . ' S 24 Egter uit de beledigde bewerkingen de- deelen te beüuiten, dat zij lijden, gaat wel vast door, maar of zij teffens gewond zi a niet altoost want offchoon bij een doorgaande borstwonde de long gebreklijk haar bediening verrigt, word er niet vereischt, dat zij zelve gèwoad is; het uitgeftort bloed  io CHIRURGICA PRACTICA, volgen wanneer zij ènkelvoudig de vleeschdeelen beledigen, en het een fcheiding des geheels is zonder verlies van zelfftandigheid, dan wanneer er peefen, zenuwen, of groote bloedvaten gekwetst zijn, en er van de zelfitandigheid verminderd is; de kleine geftooke wonden , de gefcheurde, gekneusde of gefchoote , hebben andere gevolgen , dan de gefnede ; de kwctfing der inwendige deelen, de hoofdwonden, verfchillen, in het voortbrengen van bijzondere gevolgen, van die der uitwendige deelen, van de borst en buikwonden ; en anders zijn de gevolgen van een wond bij een kind, dan bij een bejaarden, bij een anderfints gezond, dan bij een ziek onderwerp; enz.; uit mijn heelkundige ziektekunde genoeg te verftaan. § 27. De geneezing der wonden is insgelijks verfchillende naar derzelver aart, oorzaak, beledigde deelen, en onderwerpen; waarom wij genoodzaakt zijn, om dezelve in bijzondere verhandelingen te verklaaren. Over eene eenyoudige yleeschwonde. § 28. Een eenvoudige of vleeschwonde word genaamt een zodanige, wanneer alleen door een fnijdend werktuig de algemeene bekleedfelen, en zelfs de fpiereh , indien zij maar niet al te veel of geheel afgefneden zijn, geleden hebben, hetzij er alleen een eenvoudige  of OEFENENDE HEELKUNDE. s§ (cauterium a&uaïe): men moet eene genoeg diepe inbranding maaken, waar door het beledigde teffens met het venijn word verdelgt; en dan de gebrande korst doorfnijden, opdat dezelve , door de verettering des te eerder zoude affchciden. Men gebruike in de plaats van het gloeijend brandijzer het vermogend brandmiddel (cauterium potentiale), niet omdat het beter voldoet, maar omdat het brandijzer thans ter tijd , en inzonderheid «in ons land, bijna geheel buiten gebruik is. En men is ook wel gewoon, ten einde het venijn uit het beledigd deel te haaien en teffens te verdelgen, om een allerfterkfte fpaanfche vlieg (veficat oriunï) aantevoegen, en de onthuiding, daar door te weeggebragt, door bijtmiddelen voor een geruimen tijd aan 't zweeren te houden. § 76. Het venijn word volftrekt weggenomen , en het onderwerp daar van volkomen bevreid , indien men het aangedaan deel wegg neemt ; inzonderheid wanneer men vastfteld gelijk thans beweert word , dat het venijn niet in het bloed komt, maar in het beledigd deel plaatfelijk blijft; wanneer het ook nog zoude te pas komen, offchoon reeds de zwaardfte toevallen al tegenwoordig waren. § 77. En, om het venijn in zijn uitwerkingte beletten, word thans geoordeelt het beste te voldoen , wanneer men het beledigd deel aanhoudend vogtig houd met olium oïivarum, waar door de feherpe punten van het bijtend venijn-zout zouden veritompt worden: wanneer men eenigen tijd daar n?ede heeft aangehouden, dan moet men tragten, om door de aan-  3o CHIRURGIA PRACTICA, aanvoeging van ettermaakende middelen (fuppuranHa), het onkragtig gemaakte venijn teontlasten. § 78. Het blijkt van zelfs, dat van de aangepreeze middelen de wegneeming van;het venijn te gelijk met het aangedaan deel het allerzekerst is: indien het bepaald is bij een vino-er, toon, of bij een gedeelte vleesch,,dan is het (mijns oordeels) ook te verkiezen, en inzonderheid , wanneer de tegenwoordige toevallen reeds met een elendige en gewisfe dood bedreigen. § 79. Eindelijk, behalven dat bij de venijnige wonden de uitwerking van het venijn is te vreezen, volgen er ook bijzondere toevallen , welke alleen zijn toeteichrijven aan de. bijzondere belediging: de beeten der honden óf katten, en de fteeken der angels van de geano-elde dieren, moeten, zonder eenige betrekking tot venijn, aangemerkt worden als kneuzende of fteekende magten^ en dus bekwaam te. zijn , om in dat opzigt dezelve toevallen voorttebrengen als de gekneusde of geftooke wonden. In dat opzigt vorderen zij ook het zelfde geneczings-oogmerk,namentlijk zij eisfchen eene ruime opfnijding der beledigde deelen. Misfchien zijn wel eens de toevallen uit de beet of Heek verkeerdelijk toegefehreeven aan het venijnig fpeekfel van een hond of kat, welke de minste tekenen niet had van dolligheid, en heeft men ook das gemeend de uitwerking van het dolle honds vergift te ondervinden, zonder ooit van een dollen hond gebeten te zijn. Over  of OEFENENDE HEELKUNDE. 31 Over de hoofd- en hakwonden. § 80. De hoofdwonden beflaan of den omtrek van de herfenfchaal, of zij zijn te vinden in het aangezigt,of aaneen van deszelfs onderhorige deelen. § 81. Voor zoo ver een hoofdwond een enkelde vleeschwond-is,, heeft zij niets bijzonders van alle anderen: de belediging van de vliezige calot, van de herfenfchaal, wanneer de wonde doorgaat tot binnen in de herfenfchaal, of het bevattene in de herfenfchaal uit kragt van de wonde lijd, ftellen het bijzondere te zamen. . § 82- F)e belediging van de vliezige calot, inzonderheid door een geflooke of gekneusde wond, brengt dezelve toevallen voort, als de belediging der fchedevliezen in andere deelen: de geheele kop zwelt, ontfïeekt, het vetvlies boven en onder de calot verflikt, verettert, de geheele kop word hol, het panvlies (pericratiium) ontfïeekt en verettert, de herfenfchaal word met beenbederf aangedaan , de herfenyliezen en het herfengeftel worden door medehjdendheid (confenfus), om haar nabijheid, des te eerder geprikkeld, en deelen mede in de belediging, waar uit ontfleking der herfenvliezen, raaskalling, fluipen, zwaare koortfen, en dikwils uit, een kleine hoofdwonde, verzuimt zijnde, de dood. § 83. Alleenlijk de ruime en tijdige opfnijding van de beledigde vliezige calot is bekwaam om de aangehaalde toevallen voortekoomen, of wanneer zij reeds tegenwoordig zijn in haar ver-  2 CHIRUKGICA PRACTICA. verdere woede te fluiten. Wanneer de vagina. van de flaapfpier beledigd is, dan voldoet zomtijds niet eene eenvoudige opihijdmg, maar men is teffens genoodzaakt om met dwerfche infnijdingen dezelve rekbaar te maaken; terwijl de buitenfle laag vezelen van de flaapfpier uit de vagina ontfpruit , en dus met dezelve zeer vast vereenigd is. § 84. De herfenfchaal kan op verfclullende wijze door een werktuiglijk geweld beledigd worden; welke beledigingen eigentlijk tot de beenbreuken behooren , doch van de meeste heelkundige fchrijvers, en daarom ook van ons, verkoozen zijn, om bij de hoofdwonden verhandeld te worden. § 85. De herfenpanbreuken (fra&ura crami) zijn: ten 1. een indrukking (impresfio), waar bij dikwils voorvalt de zoogenaamde ongelukkige breuk van de glasagtige tafel (tabula vi~ trea); 2. een fneede incifio, waar toe behoort de afkapping en uithakking; 3. een fleek Qpunctura);4.een vermorzeling (communitio); 5. een fplijting of fcheur (fisfio) of (fisfura); enten 6. eentegenoveïfcheur-orfpleet(ecw/rafisfura) ; zie hier over na mijn heelkundige ziektekunde. 1: D. van § 215. tot § 220. 86. De herfenpanbreuken leveren bijzondere toevallen uit: of omdat het geweld, waar door de belediging van de herfenfchaal is te weeg gebragt, ook teffens de herfenen of derzelver onderhorige deelen beledigd ; of omdat de bevatte deelen lijden uit reden van de hoedanigheid der belediging. S 87. Hetzelve geweld, waar door de been- be-  of OEFENENDE HEELKUNDE; g§ belediging gefchied, kan ook de ingewanden des hoofds befchadigen: de kneuzende en bonzende magten, waar door de indrukking, de tegcnoverlcheur, of de vermorzeling te weeg worden gebragt, veroorzaaken ook doorgaans een lchudding der herfenea, en een uMorting des bloedsm derzelver,zelfftandigheid, waar uit een oogenblikkelyke beroerte na het gelede geweld; dezelve magt, welke een ftuk uit het cranium wegneemt, kan ook een gedeelte van de herfenen wegneemen; en met lietzelfde geweld, waar.door een puntig werktuig door de hcrlenpan word gedrongen, kan het ook gedreevcn worden tot in de diepte van het herfenwezen. ■ § 88. De hoedanigheid van de panbreukkari op vertchillende manieren het bevattene in het cranium beledigen. De ongelijke fcherpe beenpunten bij de vermorzeling, bij de ongelukkige breuk van de glasagtige tafel, kunnen het heriengeltel prikkelen, en kwetfen; waar uit ontfteekmg der herlenvliezen en herfenen, zwaare koortfen, uitfinnigheid, braaken, krampen en ftuipen. Een afgebrooke ftukbeen onder het overige geheele cranium, of een-hoeveelheid uitgeftort bloed ter gelegendheid van de fcheurmg bij een becnipleet of tegenoverkheuf, of bij de ongelukkige breuk, of de ingedrukte herlenpan, kunnen het herfengeftel drukken, waar uit doorgaans een halve zijdfche verlamming aan de tegenovergeftelde zijde van de belediging. En een weinig uitgeftort bloed ter gelegendheid van de panbreuk, Icherp geworden zijnde, kan liet herfengeftel c prik.-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 37 van deszelfs onderhoorige deelen, is, om de noodzaakelijke bediening van hetzelve, en om de medelijdendheid van de geheele dierlijke huishouding in het aangebragte nadeel, allergevaarlijkst. § 95- De ongelukkige breuk, de tegenoverfcheur, de fcheuren in den grond van de herfenfchaal, de uitftorting van bloed, of de verettering in de binnenlte zelfftandigheid der herfenen,-en de beledigingen, welker juiste plaats niet regt te bepaalen zijn, worden", het overige gelijk gefteld zijnde, voor de gevaarlijkfte gehouden : omdat de kunst aan dezelve de minfte hulp kan toebrengen. § 96. De geneezing der panbreuken , der wonden doorgaande tot in de herfenfchaal, en der beledigingen van de hoofdsingewanden, beftaat: ten i.in de dreigende toevallen yoortekoomen , en in de reeds tegenwoordige te fluiten; en ten 2. in de aangebragte belediging zelve te verbeteren, § 97- Bij alle kneuzingen, of kleine wonden aan het hoofd, daar uit het aangebragt geweld een belediging der herfenpan te vreezen zij, hetzij er reeds toevallen tegenwoordig zijn of niet, word het allerminst gewaagt met aanflonds dè kneuzing doortefnijden, of de kleine wonde te vergrooten: want, behalven, dat de belediging van de vliezige calot en van het panvlies zulks vereifchen ,bereid men de plaats ter ftellinge van de trepan, wanneer de toevallen, of de hoedanigheid van een gevonde herlenpanbreuk, zulks vorderen. Men moet de vliezige calot en het panvlies wel doorfnijC 3 den;  38 CIIIRURGIA PRACTICA, den , inzonderheid wanneer derzelver belediging de meerdere mogelijkheid van een beenbelediging aanduid ; en men moet door dezelve aftefchrappen, het been bloot maaken, opdat wij onderzoek kunnen doen naar deszelfs belediging, En de opfnijdingen, die wij hier verrigten, moeten of kruiswijs, van gedaante als een T, of vaneen driehoek zijn, naar den bijzonderen loop van de fpieren, weike op de bijzondere plaatfen van de herfenfchaal gevonden worden: men moet de dwerfche affuijding der fpiervezelen zoo veel vermijden, als mogcliik is. § 98. De regel , welke voornamentlijk bepaald het al of niet oplhijden der kneuzingen of der wonden aan het hoofd, uit reden van een gevreesde belediging der herfenpan, fteunt óp de kennis van de werking van het aangevoegd geweld, en van het lijdende onderwerp : alle geweld, dat lijnregt word aangevoegd, is kragtiger, dan wanneer fchuinsch, en de nog buigzaumer herfenpan bij de kinderen wijkt meerder voor het geweid, dan de hardere der bejaarden. Wanneer de hoofdwonden groot zi.il, ja met een los hangende lap, ontbloting van een groot gedeelte van de herfenpan, zelfs met wegneeming van de zelfftandigheid van het been, indien het geweld fnijdend of hakkende en fchampende is geweest , dan heeft men geen toevallen te vreezen; men behoeft om het ftellen van een trepan niet te denken; en men mag veilig met de afgehakte of afgefneede neerhangende lap, het gekwetst been bedekken , gelijk ik ontelbaare maaien met zeer  46" CHIRURG IJ PRACTICA, ding voor den lijder gemaklijker maakt. In* dien men meent de lappen te kunnen bewaaren, is het zekerlijk beter, dewijl zij dan wederom zig aan den anderen kunnen vereenigen, en de geneezing volmaakter en fterker volgt; ten dien einde kan men dezelve week houden liever meteen fotus emolliens, dan met unguenta of digestiva, en moet men ook dezelve altoos gelijk en net over het ingevuld plukfcl bij ijder verband nederleggen. § 116. De wonden in het aangezigt zijn voor een gedeelte gemeen aan die van de herfenfchaal, namentlijkvoor zoo ver het osfrontis een gedeelte van het aangezigt uitmaakt: het bijzondere daar in beftaat in de wonden, welke doorgaan tot in de finus frontaks. Wijders hebben wij aantemerken de wonden der ooghollen, oogbol, en de wonden der hulpvverktuigen tot het gezigt; de wonden van den neus en neushollen; de kwetfingen der lippen en der deelen binnen in den mond; de belediging-n der wangen; en eindelijk de wonden der ooren. '§ 117. Een wonde, doorgaande tot in een van de finus frontales, ontdekt men door de aanmerkelijke holligheid, welke men met het gezigt, of met het gevoel, gewaar word tusfchen de twee beenplaaten, waar van voor het minst de buitenfte beledigd is, en door de ontlasting van het fnot langs de uitwendige belediging. Wanneer de wonde doorgaat tot in de herfenfchaal behoort zij tot de panbreuken , heeft hetzelve gevaar, en vereischt dezelve behandeling; maar wanneer zij niet doorgaat door bijde de tafelen van het osfrontis is zij vau  of OEFENENDE HEELKUNDE. 4? van vrij minder belang. Egter de ontfteeking, de verettenng, en derzelver gevolgen, van de membrana pituitaria , inzonderheid op een gekneusde wonde volgende, kunnen den Heelmeefter genoeg moeite verfchaffen: niet zelden word hier curies gebooren, en door nederdaaling van de vuile ïtofFe een Hinkende neuszweer (ozana). En wat de behandeling betreft; indien de beenwonde klein is, met een punti* werktuig te weeg gebragt, zonder communitio* dan behoeft men weinig aandagt op de beenwonde te maaken; dezelve zal gemaklijk onder de eige behandeling van de overige uitwendige wonde fluiten. Maar anderfints moet er ruimte gemaakt worden, hetzij door in de commumtio de losfe beenftukken wegteneemen, of door het Itellen van de trepan, opdat er een vrije ontlasting naar buiten kan gefchiedenzuiverende en tegen het bederf ftrijdende lavamenta of mfpuitingen, op of door de beledigde finus frontales, zijn de topica, welke hier te pas koomen, het voorgefchreeve lavament: % 113. kan daar toe gebruikt worden. § 118. De wonden in het ooghol Cprbita) kunnen doorgaan tot binnen de herfenfchaal en aldaar de ingehoude deelen beledio-en• dewijl het onderfte van het os frontis de&verwulffels van de orbita zamenftelt. Deze wonden zijn zoo veel gewigtiger, dan men ongemaklijker bij de beledigde ingewanden des noofds kan koomen , de beenfplinters opruimen, of'de beledigende beenpunten wegneemen. Daar moet hier ruimte gemaakt worden het geen niet wel in het erbita zelve kan ge- ichie-  48 CHIRURGIA PRACTICA, fchieden, tenzij men noch de oogleden nocll den oogbol behoeft te ontzien; waarom er overfchiet om de tr pan te ftellen in het onderfte van het voorhoofdsbeen, even boven den rand van het orbita, en zoo digt bij de belediging als mogelijk is. § 119. De wonden in den bol van het oog zelve, inzonderheid de gefcheurde en gepletterde , worden, uit reden van de gevoelige oogvliezen , doorgaans van zwaare ontfteeking j hevige pijn, zwaare verettering, en dikwils van een geheele vernietiging van den oogbol en van het gezigt gevolgt. Het voornaam oogmerk der heelkonst is hier om de pijn te doen bedaaren, en de ontfteeking en verettering aftekeeren; door ruime en herhaalde aderlaatingen , een fterke fpaanfche vlieg in den nek te leggen,en derzelver onthuiding open te houden ; en door de beledigde deelen bij aanhoudendheid vogtig te houden met een verkoelend en zagt zamentrekkend collirium: uit aq: ro/ar: §x. ftef ali: gij. of eenvoudig witte wijn, is voldoenend. Zomtijds kan men genoodzaakt zijn, ten einde om de toevallen te bedaaren, den oogbol ruim optefnijden. Na de veretteïing en affcheiding van het gekneusde, of ook bij groote gefneede wonden , kunnen zig de oogvogten ontlasten., en dus de oogbol berooft van vogten onherllelbaar invallen; doch wanneer alleenlijk het wateragtig vogt word ontlast, zal het de natuur herftellen , en het oog wederom uitgefpannen worden. De lens crijjtallina kan uitvallen, waar door de lijder gelijk word aan den van de ftaar gefnedenen. De ifvea kan / voor  of OEFENENDE HEELKUNDE. 49 voor een groot gedeelte uit de wonde zakken , •namentlijk als zij is aan het onderlle van den -oogbol; men moet tragten het uitgezakte binnen te brengen en te houden; edoch doorgaans zijn de oogleden, inzonderheid bij de gefcheurde of gekneusde wonden, aanflonds gezwollen, en onmogelijk om te openen, zoodac wij weinig van het oog weeten, voor dat de zwaardfte toevallen geweeken zijn, wanneer wij al veel het uitgezakte in de bijna geneeze wonde beklemd vinden; het uitgezakte moet dan verteert worden, waar aan de beklemmingZelve het meeste toebrengt, en men kan het eenigfints met zagt verteerende middelen aantevoegen verhaasten, namentlijk met het volgend lavamentum dikwils daags er op te.laatcn druppen, of met een penfeel op te ftrijken, r: gummi mirrh: gr: x. disfoï. in alk ovi qs. add: aq: rofar: gi. facch: faturn: gr: vi. De buitenvating van bked, waar door de oogvog■ ten bij kneuzingen- troebel zijn gemaakt, te herftellen, is meest een werk der natuur. Indien er verettering van den oogbol volgt, moet de verzweering met zagt zuiverende middelen gezuivert worden, waar toe het even gemeld coll: bekwaam is, hetzij men in een kleine oppervlakkige verzweering het in laat druppen, of dat men bij een diepe verdeeling van den oogbol het plukfel invoegt. Wijders de gevolgen der oog-wonden zijn anders, naar de bijzondere deelen van den oogbol, welke beledigd zijn: de lidtekens, of andere gevolgen, Welke uit kragt van de wonde noodzakelijk snoeten nablijven, en aan den oogbol of aan D ~ het  5o CHIRURGIA PRACTICA, het gezigt onvolmaaktheden te weeg brengen , bcLoren tot andere ziektens, en zullen dus op haar plaats verklaard worden § 120. Onder de wonden der helpende w crK tuigen tot het gezigt behooren die van de winkbrauwen, van de ^f^J^tl werktuigen tot de affcheidmg,-opneeminb, afvoer der traanen. «,;„vv,rnnWen S 111 Wanneer er een der winkbiauwen % 121. w an hirid p-eheel of voor een (fupcrciha) met naar nuiu o-rnot o-cdeelte zijn afgefneeden, dan moet na le genfezun^i oog voor altoos ongemaK hou- enS vïfhet al te toke .licht; dewijl hg v n een middel onheelbaar ^^^JZ inval van het ligt matigt. Vooi het ovenöe a upneezmo' heeft niets bijzonder*. . 8 S Mllm de wonden der oogleden, inzonderheid welke dwersch zijn , moet men w el Jor- dralgen, dat door de ingetrokkendheid ■ wShet ulteken het oogüt niet te klem. word lm het oog te fluiten; waarom men, mdien men dat vooruitziet, de lippen der wonde^ Z elkander houden, het 'geen gemakiijk met een kleefpleifter aantevoegen waa *o«n 7e eene lip van den ander haald, kan gclcai. n Wanneer door de verwondulg;deojhg' Se fuier van het bovenfte oogm (W^ forzfakt eene meerdere of mindere onherflelbaare wangeftalte. g  of OEFENENDE HEELKUNDE. 51 $ 123. De kwetfing der traanwerktuigen beftaat of in een belediging van de traanklier (glandula lacbrijmalis)9 van de traanftippen Qun&a lachrijmalia), van den traanfak (fat» cus lachrijmaUs), of van de neusbuis (du&tis nafalisY De kwetfing der traanklier kan niet wel gefchieden, dan met een fteekend werktuig,, of met een verbreeking van den rand van het oogbol; waarom dezelve verre niet van de geringfte wonden is; daar moet in bijde gevallen ruimte gemaakt worden, om de ontfteeking, verettering, verzakking van ftoffe, caries aan den oogkas, en de mededeeling van toevallen aan het oog voortekoomen; en de traanklier geheel of voor het grootfte gedeelte verzwooren zijnde, is het oog voor altoos beroofd van de noodzaakelijke traanen, het geen tot geen gering ongemak verftrekt. Bij de belediging der traanftippen, traanzak, of der neusbuis, is bijzonder opteletten, dat de weg voor de traanen na de geneezing open blijft, waarvan wij zullen handelen bij de traanfistel ; of anderfmts, wanneer het geheele werktuig vernietigd isa word de traanafvloeijing voor altoos belet. De belediging van het bandje in den grooten ooghoek , het geen de oogleden zamenbind, en van den traanheuvel, maaken, behaiven een wangeftalte, meesttijds een altoos duurend traanoog, omdat, daar dour,de geleiding der traanen naar de traanwegen veranderd word, ten minften zoo de doorgeihede band niet weder te vereenigen is, af de traanheuvel te veel inkrimpt, en vermindert, het geen veeltijds niét te beletten zij. D 2 § 124.  of OEFENENDE HEELKUNDE. 57 zwel te verwanten heeft, dan moet de kwetfing in de beklecdfelen inzonderheid vergroot worden. In de verwonding van den flokdarm moeten vooral niet dan zagte en dunne voetfelen gebruikt worden. Wanneer er een groot gedeelte van het ftrottenhoofd is weggenomen, dan fchiet er niets overig, dan om na de genezing het gebrekkige met" een kunstmachine zoo veel mogelijk is te verbeteren, namentlijk met een ftopfel de tegenatuurlijk overgebleeve opening te fluiten. § 132. De kwetfing van de borstbm's in den hals word niet ontdekt, dan door de ontlasting der chijlus langs de uitwendige wonde; edoch doorgaans valt dezelve in de holligheid van de borst, en de Lijder vervalt in een uitteering, {atróphiay, welke hem langzaam het leeven beneemt. Indien deze wonde niet doodelijk word, moet de natuur de geneezing verl'chaiïen: wanneer zig de horstbuis verdeelt in twee takken, dan is het mooglijk, dat, daar de eene buiten gebruik is geraakt, zig toetrekt en zarncnkrimpt, dat daar de andere het gebrekkige te hulp komt. % 133. En wat aangaat de belediging van den ruggegraat, en van het daar in bevatte medulla Jpinalis, hieromtrent lirekt het verhandelde bij de wonden van het cranium en van het herfenwezen genoeg tot onderrigting. Even gelijk het bevattene in het hoofd docr de belediging van het cranium, enz. kan lijden, kan hier het bevattene in den ruggegraat, een waarvervolg van de herfenen, ook vandenruggegraat,en de verdere beledigingen aangedaan worD 5 den,  58 CHIRURG IJ PRACTICA, den. Hoe hoogcr de belediging in het msdulla fpinalisis, hoe meerder zenuwen er door lijden, en gevolgelijk hoe gevaarlijker de wonde; nogthans, dewijl er geen zenuwen uit ontfpruiren, welke tot de levensbewerkingen behooren, beftaan hier de eigenlijdige toevallen in beledigde natuurlijke bewerkingen , of in die der vrijwillige beweeging, als in een verlamming der ledemaaten, in een onwillige afloop der uitwerpfelen, enz. terwijl de doodelijke toevallen medelijdig zijn, om het nauwe verwandfehap met herfengeftel. En gelijk de behandeling van de belediging van het heriengeftel beftaat in het zelve te bevrijden van de drukking, van de prikkeling, en in de ontlasting der ftoiTe te bezorgen, alzoo moet ook hier de geneezing betragt worden, door de kwetfende beenpunten opteruimen, en het buitengevaat bloed of andere ftoffe ontlasting te bezorgen, naar de bijzondere omftandigheden yereisfehen,genoeg uit het verhandelde bij de hoofdwonden nategaan. Over de borstwonden. § \%&. De wonden der borst beledigen of alleenlijk de uitwendige deelen van dezelve, of zij p-aan door tot in de holligheid, en beledigen of al of niet de ingehoude deelen; zoo dat wij de borstwonden in een drieërlij betrekkin? moeten verhandelen. § 135. De wonden van de uitwendige deelen der borst heben niets bijzonders onderfcheiden van  of OEFENENDE HEELKUNDE. 59 van de beledigingen in andere deelen, tenzij men in aanmerking neemt, dat de ongelijke beenpunten bij de fraïïuuren van derzelver beengeftel de pleura, en andere borst ingehoude deelen kunnen kwetfen, het geen "tot de verhandeling van de beenbreuken behoort. § 136. Of de wonden doorgaan tot in de borst word ontdekt met het gezigt, indien dezelve groot genoeg zijn, en andèriints met het tentijzer. In de kleine borstwonde komt inzonderheid te pas, om den lijder te brengen in dezelve geftalte als bij het ontfangen der wonde, en om het beledigend werktuig tebefchouwen , gelijk wij reeds bij de kenmerken der wonden m het algemeen aangemerkt hebben. Indien de wonde doorgaat zonder inwendige deelen te beledigen, en inzonderheid,wanneer dezelve groot genoeg is om de vogtcn uitwendig te ontlasten, dan is de geneezing zoo eenvoudig als van een enkelde vieeschwonde, en het ondcricheid beftaat alleenlijk hierin , dat zij niet moet gehegt worden, en men zoo veel zorg moet draagen met haastig en zelden te verbinden als mooglijk is, opdat de buite lucht niet in de holligheid van de borst valt; maar, wanneer de wonde klem is, dan is zij, behalven aan een uitftorting van vogt in de borst, onderhevig aan de gemeene toevallen van de geftooke wonden 5 waarom zij vereischt vergroot te worden. § l37- De deelen van aanbelang in de borst, welke kunnen beledüd worden^ zijn de tusichenribbige vaten, de longen, het hertezakje met het hart, de groote bloedvaten, de groote lucht-  r5o CHIRURCIA PRACTICA, luchtpijptakken, de flokdarm, de horsthuis, jen het midden rift. | 138. Wanneer de tusfchenribbige vaten (vafa intercostaiia), en inzonderheid de flagader, gewond is, dan volgt er een aanmerkelijke bloeding, welke inzonderheid bij eene kleine geftooke wonde de holligheid van de borst met bïoed vervult, waar door de uitzetting deilong, en dus de ademhaaling, belet word, het geen niet zeiden een fchieli'ke dood te weeg brengt. Indien de bloedftorting uit de gekwetfte tusfchenribbige flagader uitwendig niet te zien is, én men uit de benauwde ademhaling de vervulling van de borst met bloed verdenkt, dan moet de wonde naar het beginfel van het onderfteld gekwetst vat vergroot worden • en de kwetfing ontdekt zijnde, kan men de bloeding , of door het gewond vat te drukken, of door te binden, fluiten, waar over is natezien n?ijn verhandeling over de bloedftorting. Nogthans, onaangezien de bloeding gefluit is, hebben wij hier, ten aanzien van het reeds in de holligheid van de borst uitgeftort bloed, een tweede geneezings - oogmerk , namentlijk de ontlasting van hetzelve: de vrije uitgang voor hetzelve door de uiterlijke wonde is het voornaamfte middel, en dus kan men hier klaar uit begrijpen, dat, in dit geval, de binding van het gekwetst vat voor de drukking moet verkoozen worden. § 139. De kwetfing der longen ontdekt zig voomamentlijk door het uitkoomen van de ingeademde lucht langs de^wonde; of zoo dezelve den uitgang doornaar kleinte naar buiten belet.  op OEFENENDE HEELKUNDE. Gr¬ iet, door een luchtgezwel aan den omtrek van de uitwendige wonde; als mede door de ontlasting van bloed langs den mond. Als de wonde in de longen groot is, en er aanmerkelijke bloed- of luchtvaten zijn beledigd ^ dan is er een volftrekte dood te wagten, dewijl de onherftelbaare uitvloeijing van bloed, of lucht, in de holligheid van de borst, de onontbeerlijke ademhaling en omloop des bloeds binnen korten tijd moet fluiten; doch de kleine wonden, inzonderheid in het onderfte gedeelte van de longen, kunnen geneezen worden. § 140. Wat betreft het hertezakje en het daar in gelege hart; derzelver verwonding ontdekt zig niet dan na de dood. Of de wonden van het hertezakje^ en zelfs de kleine wonden van het hart volltrekt doodelijk zijn , word over getwist. Edoch, wanneer de wonde doorgaat tot in een der ooren of der holligheden van het hart, moet volftrekt de dood volgen; dewijl zij een onherflelbaare bloedftorting te wee obrengt. a' § 141. Met de belediging der groote bloedvaten en luchtpijpstakken is het eveneens belegen, als met de doorgaande wonde van het hart; zij worden niet duidelijk dan na de dood ontdekt, en zijn volftrekt ongeneeslijk. § 142. Indien de flokdarm of de borstbuis gekwetst is, dan word de tot het leeven noodzakelijke voeding gefluit, en of de voetfelen of de chijl, in de holligheid van de borst uitgeftort. Niets dan de uitvloeijing van de inle noome voetfelen langs de uitwendige wonde * kan ons van deze kwellingen overtuigen; en dl dood  02 CHIRURG!A PRACTICA, dood is mccrendcels de anbctwistbaare fcheidsvrouw. De kwetfing van de horsthuis is voïftrekt doodelijk, alhoewel niet fchielijk, dewijl de lijder doorgaans langzaamuitteert. Wanneer de flokdarm zwaar en overdwersch gewond is, of geheel afgefneeden, dan is de belediging insgelijks volftrekt doodelijk; dewijl de loop voor de voetfelen nimmer kan herfteld worden, noch de uitftorting van dezelve in de borst belet. Edoch ecu kleine wonde in den flokdarm, inzonderheid naar de lengte, kan, of met zijn eige boorden , of met de nabuurige deelen, zig vereent- * gen. § 143. Eindelijk, de belediging van het middenrift (diaphragma) laat zig onderfcheiden door een moeiiclijke inademing, en een geduurig hikken. Wanneer de belediging aanmerkelijk groot is , zal de dood onvermijdelijk volgen; dewijl de ademhaling gefluit word, en deze fpier nimmer rust kan hebben ter geneezing. % 144. Van§ 137. tot hier toe worden wij genoeg overtuigt, dat, behalven het drukken of binden van de tusfchenribbige flagader, al hetgeen, wat een Heelmeefter in de bijzondere kwellingen der ingehoude deelen van de borst in het werk kan llellen , voornamentlijk beftaat in de uitgang der uitgeftorte ftoffe te bezorgen; waar toe in het algemeen de verwijdering der te kleine wonde, en den lijder altoos op de beledigde plaats te laaten leggen , vereischt word. Indien de wonde te hoog in de borst is om tot een gemaklijke ontlasting te kunnen ftrek-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 63 {trekken, dan komt de borstdoorbooring (paracenthefls thoracis) te pas. Wanneer de uitgefiorte ftoffe te dik is om ontlast te worden, dan kan men gebruik maaken van een verdunnende infpuiting, waarbij men, indien ereenig bederf pfaats heeft, eenige zagte antiseptica kan voegen. Over de buikwonden. § 145. De wonden des buiks beledigen of alleen de houdende deelen; of zij gaan door tot.in de holligheid, en beledigen of al of niet de ingefloote deelen. § 146. Wat betreft de belediging van de algemeene bedekfelen, deze verdient geen bijzondere aanmerking;doch,in opzigt van de verwonding der fpieren, zijn hier eenige bijzonderheden aantemerken : en wel ten 1. de groote en inzonderheid verwonding der buikfpieren; en ten 2. de belediging van de peefige uitbreidingen, en inzonderheid van de kookers, waar in' de regte fpieren (musculi recli) geplaatst zijn. § 147. De zwaare, en inzonderheid dwerfche wonden , met verlies van zelfftandigheid, in de buikfpieren, geeven gelegendheid tot uitzakking van de ingehoude deelen, inzonderheid van het darmnet en der darmen; en laaten doorgaans een verzwakte plaats na de geneezing agter, waar uit een gelegendheid tot een breuk (hernia). Opdat de ingewanden des buiks niet doorzakken, of er na de geneezing geen hernia  öi> OEFENENDE HEELKUNDE. 63 overfchiet, dan dc wonde te verwijderen, teil einde de beknelde deelen vrij geraaken. § 149. Wanneer de wonden doorgaan tot in de holligheid, namentlijk als insgelijks het öuncvlies (pemonaum) gekwetst is, dan heeft men altoos uitllorting van bloed in de hollisheid des puiks- te vreezen; en indien de wonden aanmerkelijk zijn, dan vallen niet zelden de bloote ingewanden, inzonderheid het darmnet en de darmen uit de wonden: indien men het eerite verdenkt, vereischt de wond verwijderd te worden; en betreklijk het laatlte de uitgezakte ingewanden moeten binnen voetfelen, of geneesmiddelen, waarom deze verwonding hoe klein allergevaarlijkst is: en het voornaamfte hulpmiddel beftaat in de krampen en pijn cegentegaan,en niet dan allerzagfte voetfelen te laaten gebruiken, naar de bijzondere omftandigheden door een bekwaam Geneesarts geregeld. § 153. De belediging der darmen is of die der duimen of die der dikken: de eerften ontdekken zig door de uitloping van voetfelen en chijl, en de laatften door de ontlasting der groove uitwerpfels langs de uitwendige wonde. Indien de hand des Heelmeefters de darmwonde bereiken kan kan hij dezelve met naald en draad hegten ; doch anderfints zijn zij om dezelve reden als de maagwonden volftrekt doodelijk. jcen Heelarts met een ftoute hand, kan, indien hij een darmwonde verdenkt, offchoon hij dezelve niet vöor het oog heeft, veel uitvoeren: hij durft de uitwendige wonde ruim genoeg verwijderen, en door een aanzienlijk gedeelte der darmen naar buiten te haaien de kwetfing opzoeken. Onaangezien de darmbuis geheel dwersch is afgefneeden, behoeft egter de kwetfing, genaakbaar zijnde voor de hand des Heelmeefters, niet volftrekt doodelijk te zijn: want de twee verdeelde eindens kan men vereenden ; of men kan het darmgedeelte naar de zijde^van de maag in de uitwendige wonde vasthegten , en dus een kunstaars (anus artiütiaïis} maaken. y % 154. In de maag- en darmwonden, indien zij aanmerkelijk groot zf n, komt dan de hegting met naald en draad te pas, namentlijk de E 2 zoo-  68 CHIRU RGIA PRACTICA, zoogenaamde pcltershegting. Zij is zeer eenvoudig \ en haar naam duid do manier aan om dezelve te verrigten; namentlijk men naaid de wonde met een overhandfehen iteek van het een einde tot het anderen toe, óp dezelve wijze als de peltersde gaten in-de vellen. Wanneer men de geheel air g-efneede darmeindens wil zamenhegten , dan hegt men dezelve vast op een alvorens in de darmbuis gebragt ftuk van een fchaapen of kalven luchtpip, ten einde om de ruimte van de darmbuis te behouden. En wanneer men een darmeinde in de uitwendige wonde vasthegt, maakt men alleenlijk gebruik van deknoophegting. Bij het hegten der maag- en darmwondtn moet men altoos bezorgt zijn, om met de eindens van den draad de gehegte deelen aantehaalen, opdat zij de nabuurige deelen, en inzonderheid het buikvlies, raaken, ten einde zij daarmede zamengroeijen. § 155. De verwonding van het darmnet (omenium), en van het darmfeheel (mefenttrium), zijn van geen belang, dan voor zoo ver haar o-ekwetfte" bloedvaten hun bloed uitftorten in de holligheid van den buik. Doch de beledioino van de door het darmfeheel loopende melkvaten (.va/a lactea), en van den chijlbak, zijn van meerder aanbelang: dewijl daar door het lishaam van de ieevens onderhoudende chijl beroofd word. De kwetfing van den chijlbak (asierna') is even zoo volftrekt doodelijk, dan van de borstbuis (dutlus thoraacus);\\och, onaangezien er een of meer aanmerkeli ke nulkvaten zijn gekwetst, is het mogelijk, dat deze, geen cmji oiuiangende,  of OEFENENDE HEELKUNDE. 69 uitdroosen, terwijl door de overige, ongefchonde zijnde, het verlies vergoed word. § 156. De wonden van de lever (hepar), milt (iien), en van het alvleesch of maagkusfehen {pancreas), koomen voornamentlijk in bijzondere aanmerking voor zoo verre derzelver groote vaten gewond zijn, en zig in de de holligheid van den buik ontlasten, indiende groote bloedvaten van de lever of milt gekwetst zijn, dan moet onvermijdelijk de dood volgen. Wanneer de galbuizen {daÜus choledochii), of de. galblaas (vefica felka) zelve, of ook de buis, welke het alvleeszap voerd, gekwetst zin dan moeten deze vogten in de holligheid van den buik zig uitftorten , fcherp en rottend worden, en de overige ingewanden benadeelen ; terwijl ook de voedende bewerkingen, die noodzakelijke zappen misfen, waar door vroeger oflaater de dood onvermijdelijk moét volgen. § 157. De wonden der pisvoerende in°-ewanden zijn die van de nieren (renet), van de pisleiders (ureteres), en van de pisblaas (vefica urinaria). Alle deze deelen leggen, (gelijk.den ontlecdkundigen bekend is), buiten het buikvlies , en kunnen dus gekwetst worden, zonder dat de pis zig in de holligheid van den buik fturt; namentlijk de nieren en pisleiders, wanneer zij van agteren gewond worden, en de waterblaas, als dezelve beledigd word beneden het gedeelte van het buikvlies, het geen derzelver bodem aankleeft, en het pelvis van het overige des buiks fcheid. § 158. De ontlasting van de pis uit de uiterE 3 Jijke  of OEFENENDE HEELKUNDE. 75 § 172. Eindelijk wat betreft de historij. kunde van heel- en geneeskundige gevallen in een fchouwer; dezelve is van het grootfte aanbelang, om te weeten, of er ooit een zodanige gewonde, als hij ten voorwerp zijner fchouwing heeft, geneezen is geworden, ja dan neen : want, indien eene zekere wonde volftrekt doodelijk word verklaard, dan moet er niet kunnen beweezen worden , dat een zoortgelijke immer herfteld is. § 173. Opdat de fchouwing wel, en bevreid van alle gefchillen en twisten, gefchiede, zijn er aangaande derzelver manier eeni. ge voornaame vereischtens aantemerken, welke voornamentlijk van den fchouwer moeten in acht genoomen worden. § 174. Daar moet voor alles ontwijfelbaar beweezen zijn,, dat het voorwerp der fchouwinge een lijk zij; opdat niet zomtijds naderhand in bedenking koome aan wien , of aan den onderfteldcn doodflaager, of aan den fchouwer, de dood van den geichouwden meerder is toetefchrijven : want, indien de aangebragte belediging door den dader beweezen wierd niet doodelijk te zijn, en de dood van den gekwetften voor de fchouwing niet kon betoogt worden, dan zoude men zomtijds met weinig moeite de dood uit kragt van een verhaaste fchouwing kunnen afleiden. .De tekenen van leeven of dood zijn bij de fchielijk geftorvenen en door geweld omgebragten zomtijds zeer duister, en voorden kundigften Genees- of Heelmeesters allermoeijehjkst om te onderfcheiden; noch het ontbree- ken-  76 CHIRURGIE PRACTICA. , ken der pols- en hartflag , noch der ademhalino- zijn daar toe genoegzaam , gelijk den kundigen genoeg bekend is , en zonder teo-enfpraak erkent; om welke duisterheid dei waare en ontwijfelbaare tekenen des doods ot des leevens , alle kundige fchouwers gewoon zijn van inzonderheid de fchouwing met te haastig te verrigten , maar dezelve, na men vastelijk meent den beledigden geftorven te zijn, nog eenige uuren , ja dikwils tot daags daar na, uitteitellen, tot het hjk gantschkoud en ftiif is Men wagt met de fchouwing tot het lijk koud en {lijf is, niet alleen om het gevaar te vermeiden, van misfchien een leeyenden te ontleeden, maar ook opdat de vereilclite fniiding en de bewerkingen, waar in de ontleeding0beftaat, gemaklijker zoude kunnen gefchieden. '1... „ ' „ b « I76. De uitwendige belediging moet eei- fteiiik aangemerkt worden , nademaal uit de bijzondere plaatfing, ftrekking, en hoedanigheid eener wonde moet opgemaakt worden , welke onzigbaare deelen er kunnen beledigd Z1J?'i77- Om met grond te onderzeilen, welke onzigbaare deelen er beledigt zijn , komt inzonderheid te pas : ten i. de kennis van het beledigend werktuig ; a. het onderzoek naar de manier van beledigen ; 3. de bewustheid van de bijzondere geftalte -des gekwetften bij het ontfangen der wonde; en ten i de aandagt op de toevallen m den lijder vbor zijn fterven, als mede het onderzoek naaide manier van fterven zelve.  of OEFENENDE HEELKUNDE. 77 % 178. De kennis van het beledigend werktuig, en de manier van beledigen,'" geeven te kennen, of de aangebragte wonde diep ingaat, of er eenige deelen zijn afgefneeden, geicheurt, of geberften, en dus vervolgens. % 179. De bewustheid der geftalte des gekwetften bij de kwetfing verfchaft inzonderheid hebt bij de geftoke wonden, omdat zij ons vertegenwoordigt den veranderden loop en jtrekkmg van de wonde na de kwetfing, welke het best te veranderen is met het lighaam in de eige geftalte te brengen, als bij de belediging. J 180. Uit de toevallen van den lijder voor zijn fterven , en uit de manier van fterven kan men dikwils voor uit befluiten, welke inwendige deelen wij zullen beledigd vindenhet geen genoeg in de ziektekunde geleerd word. 0 3> 181. Uit de onderrigtingen , welke wij tot hier toe aangaande de manier van febouwen gegeeven hebben, moet verder blijken hoe het onderzoek naar den aart der belediging is te volbrengen ; namentlijk hoe de 011derll-elde ftrekking van de wond , en de beledigde deelen, te ontdekken zijn. §182. Bij het onderzoek naar de diepte en de ltrekkmg der wonde , moeten alle tenriizers, ot zoortgelijke werktuigen, om de wonden te peilen, nauwkeurig vermeid worden • ten einde er niet in bedenking kan koomen' or ook uit kragt dezer kunstbewerking de wonde veranderd was, of rmsfchiea eenige deelen beledigd geworden, welke alvorens onbe- fcha-  73 CHIRURGIA PRACTICA, fchadigd waren geweest: want men kani gemaklijk met een tentijzer in de weeke zeititandieheid der herfenen ingaan, of de wonde m eenie bloedvat of ingewand vergrooten ; en dus eene waare reden voor een zodanige verdenking verfc haffen. s xik Om het einde of den grond der wonde te ontdekken , welke onderlteld worden in eenige holligheid, hetzij in het hoofd, in de bors?, of buik, integaan, moeten deze holligheden geopend worden; waar door het veel gemaklijker zal gefchieden, dan door hulp van tentijzers, of door eenig ander onderzoek. \ V In de ontleeding zelve moet, indien mogelijk , de belediging geheel onaangeroerd worden gelaaten; ten einde noch door de fnijdtag , noch door eenige andere kunstbewerking de wonde worde vergroot, of veranderd k7 8 Daar moet in het oog gehouden worden dat de deelen, welke te ontdekken zijn, nS'uh kragt van de ontleeding uit haar natuurlijken ftand geraaken: want, indien dit verzuimd worddan kunnen de gekwetile deelen zig verfchuilen. . «186 Ook moeten de veranderingen en beledigingen, welke zomtijds uit kragt van de SedV noodzakelijk moeten , of kunnen gebeuren? wel onderfcheiden worden op zij niet met de aangebragte wonde, het onderwen) der fchouwing, verward worde. 7i87 Moet nu de belediging onaangeroerd worden gelaaten; de deelen niet uit haar namurliike ftand veranderd worden; en de beleggen en veranderingen, door de ichouwmg  of OEFENENDE HEELKUNDE. # te weeg gebragt:, onderfcheiden worden; dart' blijkt het van zelfs, dat (gelijk wij reeds verklaart hebben) er om te fchouwen een volmaakt ondeeder vereischt word, welke op verfchillen de manieren dezelve deelen kan ontleeden • een ontleeder, welke wel van voren bewust is vair den pusten ftand der deelen, en op welke mogelijke manieren dezelve kan veranderd worden, en welke ook teffens alles weet vooruitgezien het geen uit kragt van de ontleeding: kan, of moet gefchieden. & § 188. Eindelijk onder de fchouwing moet de fchouwer alle zijne medekunstgenooten eer* bijzonderen aandagt verzoeken op al het e-ee™ TJ ,hiji TCt allf ' welk betrek W heeft tot de belediging of de dood haten aafe tekenen en mets aangaande dezelve verzu men, alvorens hij eindigt. verzui- § 189. De aandagt der medekunstgenooten ftrekt, om getuigenis te geeven, dat de fchouwer onder zijne kunstbewerking geene beledi; ging heeft te weeg gebragt, wellfe misfchW op rekening van den dader is gefteld $ 190. De aantekening van het gevondene betrekhjk de belediging, en de oorzaak del doods, word vereischt, om altoos in ftaat zijn van te antwoorden, wanneer erzomt ids gevraagd word naar eenige omftandigheden welke 111 het gegeeven berigt niet vermfS» noch behoefden, maar wefke egter van S ' kunnen worden, indien zomtijds dradadwif ordinaar proces word ontfangen, of dat er an derfints aangaande de fchouwuig'tw LuïnSaÏÏ* $ *h En om geen einde dTJfchouwSff te  8o CHIRURG IA PRACTICA, te maaken, voor men alles wel onderzogt heeft, word inzonderheid gevorderd opdat men van Sen noodzakelijke omiiandigheden aangaande Se kwetfing onkundig zoude zijn en metzomShs verphot worden van te herlchouwen, en dus%enePg|fonde verdenking verfchafien van vel- hetzelve beftaat in, en vereischt, een Smaakte historij der aangebragte belediging, S"S verklaaring van derzelver doodehjkheid niet doodehjkheid, gevaarlijkheid, of met gtvaarliikheid aan den regter. Zoo de dood nntt mt krag van de wonde is gevolgt, dan moet er verklaart worden, waar uit dan anderf Indien de doodehjkheid der wonde twijfelagtig s, dan moet ook het berigt twijfelagïff^ fn Langs deze korte en weinige rege\ l S alle berigten zamenteftellen , het geen overige niets ontbreekt. Over de Beenbreuken. S toc! Een beenbreuk (fraclura) is een fcheiding des geheels in de beenderen , door eefwSltuighIke raagt te weeggebragt, -Zie min heelkundige ziektekunde.^. D. % 211. s toa Alle Beenbreuken zijn met even gemaklik te kennen, het geen bij de verhandew over de herfenpanbreuken reeds genoeg beeft gebleeken. Veel minder kan men in veele gevaüen de gebrooke beenftukken tellen, m-  of OEFENENDE HEELKUNDE; 81 zonderheid in zwaar gefpierde deelen, en wanneer er zwelling van de omgelege deelen lelijk doorgaans gefchied) bij verzeld is: ik heb mij ten minsten in weinig gevallen diesaangaande volkomen kunnen vergenoegen, jonaangezien ik het dikwils door de grootfte weetnieten heb hooren verzekeren. Daar eene wonde in de zagte deelen toegang aan het gezigt en gevoel tot de bloote beenbreuk verfchaft, is de onderscheiding van dezelve gemaklijk: doch air derfints moet, of de veranderde geftalte, of de beledigde bewerking, welker volkomenheid van het geheel des gebrooken beens afhing, ons voornamentlijk overtuigen, terwijl ook het gekraak aan het gehoor en gevoel van een verdeeld hard wezen, wanneer het bewoogen word, daar in behulpzaam is: | 195. Defchielijk voortgebragte veranderde geftalte, of gedaante, van eenig deel, is een voornaam teken van een gebrooke been, en laat zig ook doorgaans bij hetzelve vinden' dewijl de beenderen aan de overige deelen de geftalte en gedaante verfchaffen. Doch niet altoos volgt er een veranderde gedaante op een beenbreuk, gelijk de fcheuren der herfenpan bewijzen. In deelen, daar meer beenderen naast denanderen leggen, daar,onaangezien er een is gebrooken, andere geheel gebleevene de geftalte doen behouden , kan zulks ook plaats hebben, gelijk men ondervind bij de ribben of in den voorarm,of in het onderbeen: ik vertrouw, dat er wel eens een gebrooke ribbe Qf kleine ellepijp s geneezen is, zonder dat men dezelve erkend heeft. Indien een been is F ge-  ja CHIRURGIJ^PRACTICJ, gebrooken , dat eenig en alleen het onderfteunfel en de geftalte aan het deel bezorgt , oeliik het opperarm- of dijebecn; of ook ai ziin er twee beenderen , gelijk wanneer de twee ellepijpen, of het fcheen- en kuitbeen, been, zamen-zijn gebrooken; dan zal de geftalte van het deel doorgaans meer of minder veranderd zijn, ten minsten zij zal Op de gerino-fte beweeging van het deel volgen; daar men anderfints zomtijds veel moeite heeft, om de breuk te ontdekken. « 196. De bewerking, welke van de gehee heid van een been afhangt, moet noodzakelijk of niet kunnen > of gebrekkig, gefchieden, en gevolgelijk geeft dit de beenbreuk te kennen. Opdat het opperarmbeen door Zijn fpieren worde opgeligt, moet hetzelve om de bewee* ging te volgen geheel zijn; opdat de kleine ellepiip door zijn fpieren halfrond worde gedraaid om de groote ellepijp, moet dezelve insgelijks geheel zijn; en gevolgehjk zijn deze vernietigde of beledigde bewerkingen verfchiinfclen van de beenbreuk. s 197. Om ons dan van een mogelijke beenbreuk te overtuigen, moet men allereerst aandagtig zijn op de geftalte van het deel: wanneer dezelve veranderd is, hetzij omdat de gebrooke beeneindens over den anderen ziin gefchooten, gelijk dikwils m de fchuinfche breuken gefchied, of dat het een of ander ftuk verdraaid is, dan blijkt de beenbreuk klaar; doch, wanneer de gedaante natuurlijk is, dan moeten wij een zodanige beweeging aan het lijdend deel maaken, of de & a lijder  öf OEFENENDE HEELKUNDE. 33 lijder gebieden te verrigten, waar door noodzakelijk de gebrooke beeneindens voorbij den anderen moeten draaijen , en er een gekraak móet uit voortköometi; § io3. Wat betreft de gevolgen der beeilbreuken; dezelve zijn anders, ligter, of zwaarder, gevaarlijker of niet gevaarlijk, doodelijk of met doodelijk, en geneeslijk of niet, naar den byzonderen aart der beenbreuken; der beenderen of gedeeltens van dezelve waar in zij voorvallen; der oorzaaken, waar door zij te weeg zijn gebragt; en der onderwerpen, welke dezelve lijden : want een fchuinfche 'bcruk,eeri vermorzeling, een fcheur, een breuk in deherienfchaal, een breuk digt bij of in het gewrigt , een beenbreuk door lchietgevveer, eert beenbreuk in een hejaard en ziek onderwerp èaz. zal zwaarder gevolgen hebben, als een regte eenvoudige door-of afbreeking, midden m een der beenderen van de ledemaaten, door een eenvoudig buigend of draaijend geweld en tot onderwerp hebbende een gezond en jons' rhenseh; al het welk overvloedig uit mijn heelkundige ziektekunde te leeren zij. § 199. Eindelijk, wat betreft de behande-hng en geneezing der beenbreuken ; dezelve zijn zoo verlchillende als de breuken, en vereisfchen dus om bijzonderlijk aangetoond te' worden. ? £ Qvef  84 CH1RURGIJ PRACTICA, Over eene eenvoudige beenbreuk. % soo De beenbreuken worden in opzigt tot de behandeling te regt onderfcheiden in eenvoudige, en in zamengeftelde: een eenvoudSI noemen wij wanneer de beenbelediging eenig en alleen onze zorg vereischt; en een zamengeftelde, wanneer of eenige bijzondere te vreezen zijnde toevallen uit kragt van de breuk, of eenige andere beledigingen van aanmerking , behalven de beenbreuk , insgelijks onze zorg , en een bijzondere behandeling, voederen • S 201' De allereenvoudigfte beenbreuk is eene regte dwerfche door- of afbreeking ui een of meerder beenderen der ledemaaten, namentUik de zoogenaamde radijs - breuk, daar nogthans de afgebrooke beeneindens met ver over den anderen zijn gefchooten, noch daar zij een aanmerkelijke verwonding aan de zagte deelen hebben te weeg gebragt. « 202. De geneezingsoogmerken in zoort verhandeling ove, de herjhlhng van het verlorene enz., als geneezende kragten der natuur, . § 228. Waar de boorden van de beenver- VerIieS der ^lfftandigheid , niet tot .den anderen koomen, daar zal de na* tuur meesttijds de leege plaats vervullen; doch daar her anders gebeurt, worden de boorden vereemgd en het been blijft dan voor altoos verminderd m hoegrootheid. Dit laatfte l eeft inzonderheid plaats in de beendeten der ledcniaaten; nadien de fpieren zig evenredig aanftonds zoo veel inkorten,als het beengeftel van zijn lengte verboren, heeft, ë § 229 De verloore lengte van het deel daar de beenboorden zig vereenigen zou dart STSf^mi*> -00'dfLIS hier toe geen hulpmiddelen bij de hand had De verloore lengte van een armzal weinig hin deren • doch ir& onderfte ledemaaten\eeft ïïig heetnw°eïChHibaar ëQl0lZ ee^breklijke verdiend ' biiZ01ldere aandagt § 230. Opdat een deel, het geen uit reden G vari ■  93 CHIRURGIA PRACTICA, van een beenbreuk met verlies van zelfftandigheid verkort is, tot zijn natuurlijke lengte worde o-ebrast, en behouden, moet het zoo veel uitgerekt worden, als het te kort is, en in dien laat- van uitrekking gehouden worden, tot de lee^e plaats, uit het verlies van zelfftandigheid ontftaan , volkomen vervuld is met een ftoffe, die voor altoos de aannadering van de gefcheide beenboorden belet, en weke door Lar tusfchenkomst met het gebrooke been wederom een volkomen geheel uitmaakt. Waar men dan aan die vereischtens, of door een bijzondere plaatfing , verband , of aangevoegd werktuig, kan voldoen, daar zal men in ons oogmerk Üaagen. , , k 2,31. Eindelijken plaatfing of verband zal daar toe meerendeels een onvermogend middel zijn: omdat dezelve in die gevallen doorgaans niet in ftaat zijn, om de inkorting der fpieren te beletten; en derhalven is men verphgt om toevlugt tot werktuigen te neemen. Zonder dat ik de werktuigen, van anderen aangepreezen, waardeer, zal ik er hier een befchrijvcn voor een onderbeen, het geen fmijnsoordeels) eenvoudig, min kostbaar, en nogthans voldoe- ncnd is. „ , ■ s 202. Het werktuig beftaat uit twee houte ftiilen of fpalken; een drukfchroef (tourniquet); vier Iedere riemen; en twee lakenie banden. De houte ftijlen zijn van ijken of van eemg ander hout gemaakt, omtrent twee duimen breed, en zoo lang, dat zij, aangevoegd zijnde verre voorbij de knie en den voet reiken; zij zijn aan de binnen zijde een weinig uitgeholt,  of OEFENENDE HEELKUNDE, m aanftonds moeten verplaatst worden, of, indien zij los zijn van het geheel, moeten uitgehaak worden. Om een inwaards gebooge beenftuk of van de ribben, of van het borstbeen, te doen oprijzen en te herplaatfen, kan men ter toets brengen, of het gelukken wil door de borst aan de vlak tegenovergeftclde zijde te buigen waar door het beledigd deel oprijst, als 't waare een uitrekking aan de beenbreuk gefchied en het [dus mooglijk is, dat het ondergefchoote ftuk van een fchuinfche breuk wel geplaatst word. Doch, wanneer men op die wijze het bedoelde niet kan bereiken, fdan moet men indien er geen wonde, welke toegang tot het bloote beledigend beenfluk geeft, bij verzeld is, de deelen tot het zondigend beenituk ruim openen, en dan hetzelve, of met de vinders of met eenige bekwaame werktuigen , opli*! ten en herplaatfen : en vind men vervolgens eenige losfe beenftukken, of fplinters,dezelve moeten, gelijk wij geleert hebben, weggenocmen worden. Wijders betreffende de bloeding door een gebrooke ribbe, de uitftorting vm vogt, enz. m de borst, daar hebben wij reeds van gehandelt. § 245. Nadien er onder het borstbeen een bijzondere holligheid is, gemaakt door de zamenkomst van de twee borst vlieden, kan er aldaar ook een uitftorting van vogt in het celwijze vlies , welk deze holligheid vervult ' ter gelegendheid van een breuk in het borstbeen geichieden, welk vogt, tot verettering komende , en het celwijze vlies verteerd hebbendaldaar in een bijzonderen zak opgeflooten blijft \ en  i ïi6 CHIRURG/A PRACTICA, maak. Wanneer deze fpalken na eenige uurea droog zijn geworden , dan hebben zij een juiste gedaante van het deelaangenoomen, enftrekken als 't waare tot een koker of beenlaade, welke zeer vermogend de goede geftalte van het deel behoud. $ 252. Alwaar men op zodanige wijze een beenbreuk verbind, daar moet men de flingerverbanden niet al te ftijf aanvoegen: men moet liever de fpalken vaster laaten fluiten; opdat men, wanneer er een hinderlijke zwelling verfchijnt, dan met het losfcr maaken der fpalken gemaklijker bot zouden kunnen geeven. § 253. De fpalken worden, daar men eenige vrees voor zwelling heeft , best vastgemaakt met 3. of 4. bandjes, welke men zonder omwinding dubbeld doorhaalt, dan het eene eind door de lus haalt, en de twee eindens met een Heelmeesters knoop op een der fpalken, het best in 't gezigt, vast maakt. Het getal der fpalken moet gefchikt zijn naar het deel; zij worden zoo lang vereischt, dat zij verre boven en beneden de breuk reiken; en bij derzelver aanwending moet zorg gedraagen worden, dat zij niet op de beenkanten drukken. § 254. Wanneer de breuken digt bij de gewrigten zijn, dan komt het te pas, om de omzwagteling en fpalkenaantevoegen totover het .gewrigt, en tot in .het naastvolgend deel, omdat anderfints het gebrooke been niet genoeg gefteund word: men moet inzonderheid hier oplettten, om boven en beneden het gewrigt dc deelen of met drukdoeken, of met een omzwagteling, zoo veel te verhoogen , dat de fpalken  S2Z CHIRURGIA PRACTICA, ftaande breuken afzonderlijk met eenige flagen van een zwagtel omwinden, om wat beter te houden; en daar een van bijden de beenderen ongefchonden is, inzonderheid het fcheenbeen, daar ftrekt het geheele tot de beste fpalk om de gedaante te behouden, en is de breuk min zorgelijker. . - § 262 De beenbreuken 111 den voet en toonen koomen overeen met die in de hand en vinkeren : alleenlijk heeft men aantemerken, dat! indien het uitftekend deel van het hielbeen Cos cakis), of een gedeelte van hetzelve, afbreekt, dan de pees van Achillis, welke in hetzelve is ingeplant, het afgebrooke ftuk naar boven kan aannaaien door de inkorting van de kuitfpier; waarom in dit geval het eigen verband is aantevoegen, als bij de affcheuring van de pees van Achillis,bij de verhandeling der wonden reeds befchreeven. S 26q. Eindelijk, tot deafdeehng der beenbreuken zijn ook te brengen de fcheidingen des geheels der kraakbeenderen; als mede de affcheidingen van die kraakbeenderen, waar door de aanwasfchen (epiphijfes) op het overio-e been zijn vastgehegt, en van zommige kraakbeenderen, welke eenige beenderen te zamenhegten; zie daar over na mijn heelkundige ziektekunde. i.D. § 219- 220. en 221.; terwijl uit haar bekenden aart en gevolgen, en uit het o-een wij tot hier toe van de beenbreuken verhandelt hebben, genoeg aan den oplettendcn blijkt, hoe deze te kennen, wat er van te voorzeggen zij, en welk een behandeling er vereischt word. 0 Over  of OEFENENDE HEELKUNDE. 133 Over de zweeren, % § 264. Een zweer (ulcui) of (ulceratio) is een fcheiding, en een waare vernietiging des geheels, van de zagte,of van de harde deelen, door een .fcheikundige magt te weeg gebragt; zie mijn heelkundige ziektekunde. (§ 232,). § 265. Voor zoo verre zij de uitwendige deelen aangrijpt,en de bekleedfelen doorboort heeft, is zij gemaklijk te kennen, en uit het zondigend vogt, dat zij uitgeeft, en uit de verandering der aangedaane vaste deelen, uit reden van de werking der fcheikundige magt of der verknaaging. Maar veel onduidelijker zijn de kenmerken, wanneer zij haar beginfcl heeft in de inwendige deelen , alhoewel zig uitwendig ontlastende , wanneer de bekleedfelen niet doorboord zijn; of ook, wanneer men, bij de holle zweeren den verfchillenden loop en ftrekking van dezelve moet nafpeuren. En nog minder laat zig den waarcn aart van veele_ bijzondere zweeren ontdekken. Waarom dit alles ïn liet bijzonder zal moeten blijken, § 266. Naar den aart der zweeren, der beledigde deelen, en der lijdende onderwerpen, zullen ook de gevolgen en de voorzegging verfchillen, welke dan ook in het bijzonder ten voorwerp zullen moeten ftrekken, § 267. En betreffende derzelver geneezing, deze is ook onderfcheiden naar derzelver aart, aangedaanejieelen, en lijdende onderwerpen. § 268. Egter de algemeene geneezingsoogmerken der zweeren beftaan: ten 1. in de fchei-  €a4 CHIRURGIA PRACTICA, fcheikundige magt, of het verknaagend vermogen, te ontlasten, of te verdelgen ; 2. in ©e ongezonde vaste deelen uit de zweer wegteneemeu, of tot haar natuurlijken ftand te brengen; en ten 3. in het verlies van zelfftandigheid , en de fcheiding des geheels, te herftellen. § 269. Het verknaagend vermogen, de jlo'ffe, welke de zweer heeft gemaakt, en tot nog toe onderhoud, heeft alleenlijk plaats in de plaatfelijke zweer; of het komt van binnen uit het lighaam, namentlijk daar is een fcherpte in de vogten, een kwaadfappigheid (cacochijmia) , tegenwoordig. Indien het laatfte plaats heeft, dan word de hulp des Geneesmeesters vereischt : de zondigende fcherpte, of de kwaadfappigheid, moet, naar haar bijzonderen aart, door het onderhouden van een gepaste leefmanier, en door het gebruik van inwendige geneesmiddelen, hetzij de fcherpte verftompende , verdelgende, of ontlastende, nis de aanhoudende werkende oorzaak van de zweer, weggenoomen worden» £n, daar de zweering veroorzaakende ftoffe eenig en alleen o-ehuisvest is in de zweer, behoort het tot de zorge des Heelmeesters : door de zweer te openen, wanneer zij nog geflooten is, of haar opening te verwijderen, wanneer zij te klein is , word de zondigende ftoffe een uitgang bezorgt; en voor zoo verre zij in de zieke vaste deelen van de zweer is ingedronken, het geen altoos meer of min plaats heeft, word er ontlasting bezorgt met het wegneemen der zieke deelen; waar in volkomentlijk ■ hiir  w OEFENENDE HEELKUNDE. r*3> hier het geneezingsoogmerk, de ontlasting der Ziekelijke ftoffe te bezorgen, beftaat. § 270. De ongezonde vasté deelen in de Zweer, als de verftopte, verharde, ontaarde, verftorve, deelen, worden verbeterd, of weo-! genoomen: ten 1. door de kragten der natuur door de verettering (fuppuratio) j en ten 2! door de uitwendige aanwending van oplosferïde, wegbijtende,geneesmiddelen, het mes,of' door het vuur: het voldoen aan dit oogmerk heet bij de heelkundigen de zweer zuiveren. § 271. De verertering, een hulpmiddel 'der natuur, is het voornaamfte middel om de zweer te zuiveren : door dezelve geraaken de geiloote zweeren open, en bekwaam ter ontlasting van de ziekelijke ftoffe; door die bewerking worden de verdikte verftopte vogten verdund opgelost , de hardheden zagt gemaakt, en het verftorvene van het gezonde afgefcheiden ■ en de. goede etter verftompt de fcherpte, koestert als de beste balfem de vleeschdeelen, en houd dezelve bekwaam ter geneezing; het welk wijders in mijn heelkundig ziektekunde. 2. D. van % 59. tot 63. is natezien. . \ Aan eene goede verettering en etter is dan veel geleegen in de geneezing der zweeren. Eene goede verettering en ettermaaking hangen af van de goede gefteltenis des lijders : wanneer dezelve kwaadfappig is, of te zwak, dan is de natuur hier in onvermogend; waarom m eene kwaade verettering de heelkunde zonder hulp der geneeskonst weinig Zal vrujrten: en door de kwaadfappigheid te verirte ren, en de te zwakke natuurskragten te verfter- ken 3  t+A CHIRURG JA PRACTICA, ken moet de Geneesheer werken; terwijl de Heelmeester dan met droog zagt plukfel veel meer zal uitvoeren, dan met de beste aangeprceze zalven, balfems, enz. voor de zweeren, « 272 Egter* in zweeren, waar de vaste deelen' hooggaande ontaard zijn; gelijk het vetvlies, inzonderheid in de verouderde zweeren, zomtijds overgaat in een bijna kaakbeenige zelfftandigheid, daar moet de Heelmeester de natuur . die het hier door de verettering alleen niet kan doen, te hulp koomen, met, of door wcgknaagende middelen, of door het mes,enz. die'beletfelen wegteneemem , S 274. En niet zelden word er vereischt, dat men, om de zieke deelen uit de zweer Wegtenéemen, alvorens aanmerkelijke openingen maakt, opdat wij bij de zieke deelen zouden kunnen koomen, die uitwendig niet te zien zijhi het geen inzonderheid plaats heeft bij de holle of pijp-zweeren. S 27*. Het laatfte algemeene geneezingsoogmerk tot de zweeren, de vergoeding van de verloore zelfftandigheid, en de vereemging van de fcheiding des geheels, word insgelijks, als bij de wonden, volbragt door de werkingen der natuur: indien de zweer regt gezuivert is, zal het nimmer aan de geneezing ontbreeken ; ia daar de zweeren wel behandeld worden, zal de vergoeding van het verloorcne, en de vereeniging van de fcheiding des geheels, reeds onder de zuivering al gefchieden, zoo dat wil haast zouden kunnen zeggen, dat de geheele geneezing van een zweer beftaat in dezelve te  of OEFENENDE HEELKUNDE. t& zuiveren, het geen in 't vervolg nader zal blijken. J Over een allereenvoudigfte zweer. t § 276. Wij noemen een allereenvoudigfte zweer in opzigt tot de behandeling, welke, om te geneezen, de minste en de eenvoudigfte geneezmgsoogmerken vereischt. De zulken zijn: ten 1. die, welke de gevolgen zijn van een uitwendig aangevoegde fcherpte of verknaagend vermogen; en ten 2. die, welke de gevolgen zijn van kwalijk behandelde etterwonden , of van ontfteekingen, welke tot zweering zijn overgegaan, daar nogthans al de ziekelijke ftoffe eenig en alleen in het aangedaan deel gehuisvest is. § 2.77. Daar een uitwendig verknaagend vermogen is aangevoegd fpreekt het van zelfs, dat het oogmerk beftaat, om het zelve, indien het nog 'tegenwoordig is , wegtenéemen , of ten minsten in zijn uitwerking te fluiten: met zagte, wateragtige, olijagtige, en (lijmerige ftoovmgen, of pappen, worden alle fcherptens verftompt, en bij gevolg zijn die tot dat einde te verkiezen. Wijders, aan dit oogmerk vol-, daan zijnde, dan fchiet er overig, dat de gezonde deelen de verknaagde, door de verettering, afftooten, waar in de natuur veel kan ge. holpen worden, indien men de van 't leeven beroofde korsten tot in het gezonde doorkerft en met verzagtende geneesmiddelen week houd: de aficheiding van het ziekelijke gefchied zijnde,  i36~ CHIRURGIA PRACTICA, len, waar toe zij behooren, in haar beweeging gebrekkig worden. § 294. Eindelijk, als de boezems zijn opgefneden of de onopgefnede geflooten; ais de zweer van de ontaarde zelfftandigheid gezuiverd is; dan hebben wij een volmaakte etterwonde, welker geneezing niet verfchilt van die der wonden. Over de verouderde zweeren. ^ § 295. De zweeren verkrijgen uit reden van haare duuring bijzondere hoedanigheden, welke eene bijzondere behandeling vereisfchen: door de aanhoudende prikkeling van de fchadelijke magt vermeerderen de ontfteeking , pijn, en zwelling, in het aangedaan deel, de toevloed der vogten tot de zweer, inzonderheid tot den vetrok, vermeerdert, waar door dezelve zwelt, en uitzet, maakende fpongieus vleesch (caro fungofa); door de aanhoudende toevloed van vogten tot de zweer word het .vaatgeftel verwijderd, waar uit lekkende zweeren ; de verflapte, en van veerkragt beroofde , vaten, inzonderheid van den vetrok, geeven gelegendheid tot ftilftand der vogten, en dus verftoppingen; uit welke ftilftand en verftoppingen ontaarding van den vetrok in eene harde zelfftandigheid, een harde ontaarde grond, en kanten , van de zweer ; door de verdere veroudering word de toevloed der vogten vermeerderd, zoo tot de zweer, als tot het geheel aangedaan deel, inzonderheid bij de zweeren. in de onderfte ledemaaten, waar door het geheel  of OEFENENDE HEELKUNDE. 137 heel deel als een fpons uitzet, bekwaam word, ter ontfanging van vogten, voor nieuwe verftoppmgen, en dus voor nieuwe zweeren; daar worden van de bedorve vogten uit de zweer, door de opflurpende vaten, eenige deeltjes opgenoomen, en bij het bloed gebragt, waar uit een kwaadfappigheid, en de befchreeve hoedanigheid van de zweer en van het geheel zieke deel, gevoegd bij de kwaadfappigheid, uit reden van de zweer te weeg gebragt, maaken eindelijk de zweer ongeneeslijk, ja zelfs noodzakelijk voor haar onderwerp; over al het welke verder is natezien mijn heelkundige ziektekunde, verhandeling over de zzveeren. § 250. S 296. De pijn, ontfteeking, en zwelling, welke, na de zweer open is, en zig kan ontlasten , in het aangedaan deel overig blijven moeten tegengegaan worden met verkoelende' pijnltillende, en openende geneesmiddelen: de aanvoeging van het gemeene ox;jcraat zal hier toe doorgaans genoegzaam zijn. Men zal hier veel beter mede flaagen, als met de zogenaamde dek- of befchermplijster, welke de huid vuil maaken, de togtgaten verftoppen, en dus veel eerder de ontfteeking en zwelling vermeerderen : ik maak zoo min als mogelijk is gebruik van dek- of befchermplijsters, verbind of met drooge drukdoeken , of bevogtig dezelve met het een of ander vogt, indien ik in opzigt tot de beledigde omgelege deelen aan eemg oogmerk heb te voldoen. § 297. Het fpongieus vleesch in de zweeren moet weggenoomen worden. Dewijl het beJ 0 ftaat  ï38 CHIRURGIA PRACTICA, ilaat in een opvulling met vogten van den vetrok, zal het veeltijds, na de ontlasting der ziekelijke ftoffe uit de zweer, onder de zuivering van zelfs verminderen, en eindelijk geheel weg gaan, inzonderheid, indien door de aanwending van vette zalven, of balfems, de reeds verilapte, en uitgezette vetrok, niet nog meer verflapt word; egter indien het te hardnekkig is, zal het best zijn, om hetzelve met de lap: infernal: te heilrijken, en een wel drukkend verband aantevoegen. § 298. De lekkende zweeren vercisfchen, dat haar verwijderd vaatgeftel, en de toevloed van vogten, welke de oorzaak zijn van de lekking, verbeterd worden. De toevloed van voeten word inzonderheid belet door een wel aangevoegd fluitend verband: een wel aangevoegd fluitend verband aan de onderfte ledemaaten verfchaft zomtijds eene haastige geneezino- van een reeds lang verouderde zweer, welke, dit verzuimd zijnde, heeft aan de anderfints beste behandeling tegengeflreeft. De verwijderde en uitgezette vaten moeten vernauwd, en verfterkt worden, door de aanvoeging van zamentrekkende middelen, waartoe Ik altoos het bekwaamst heb bevonden , of het alum: cru*, in de zweer te ftrooijen, of. een fterk aq\ alumin: aantevoegen. Zomtijds zijn de vaten in den grond der zweer zodanig verflapt en verflenst, dat zij niet tot haar voorbaanden ftaat zijn te brengen; wanneer zij door verknaagende middelen (corrodenua) Zijn wegtebijten, tot zoo lang men een vasten grond heeft, het geen men door het daaglijks beftrij-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 139 ken met de lap: infern: of met het alum: ust: aantevoegen, gemaklijk kan verkrijgen. En om den toevloed der vogten naar het zieke deel te verminderen, en de zwakke vaten te verfterken, kunnen ook zomtijds veel van nut zijn het gebruik van ftoelgang verwekkende middelen (purgantta), en het inwendig gebruik van de cortex peruv:. § 299- Wanneer de grond, en kanten der zweer, ontaard, en verhard zijn in een tegcnsnatuurlijke zelfftandigheid, dan moeten zij volftrekt van het overige gezonde weggenoomen worden, het geen zomtijds niet gemaklijk gefchied. In lang verouderde etterboezems, bekend .onder den naam van pijpzweeren (fistul*), maaken inzonderheid deze hoedanigheden de geneezing allermoeijelijkst, het geen op zijn plaats blijken zal. liet fchjelijkst en min pijnclijkst middel , om de ontaarde zelfftandigheid wegtenéemen , beftaat in dezelve in eens tot in het gezonde uittefnijden ; wanneer men in weinig oogenblikken een verfche wonde heeft gemaakt, daar er anderfmts zomtijds langen tijd, en veel pijn, vereischt word, om het te bereiken. Ester in yeele gevallen kan men volftrekt geen te  soa CHIRURG/4 PRACTICA, te herftellen , en om de nieuwe ontwrigting voortekoomen. § 408. De ontwrigting van de groote ellepijp met het ondereind van het opperarmbeen gefchied nimmer volkomen , tenzij na een voorgaande groote verflapping van het bandgeftel, bij een afbreeking van den elleboogsbult, of bij een groote verfcheuring van de lits omgaande deelen. Indien de ontleeding onvolkomen is, dan moet, onder eene ligte uitrekking, in de eige aangenoome geftalte van het gewrigt, het uitpuilende zagtelijk ingedrukt worden. Indien de elleboogs bult is afgebrooken, dan is de ontwrigting voorwaards, en gemaklijk te herftellen, maar de arm moet in eene uitgeftrekte geftalte eenige weeken nauheurig bewaard worden, opdat de afgebrooke elleboogs bult op het overige been weder aangroeije, waar uit gemaklijk een ftijfheid van den arm kan volgen. Maar , indien de banden, en de verdere litsomgaande deelen, verfcheurd zijn, dan is wel de ontwrigting gemaklijk te herftellen; doch, om de zwaare ontfteeking , hevige pijn , geweldige koortfen, ftuipen, groote verettering , verltikking, en andere zwaare toevallen,welke dikwils binnen weinig dagen volgen, en waar over verders zijn natezien het verhandelde over degefcheurde en gepletterde wonden), word een braaf Heelmeester met regt in twijfel gebragt, of het niet best zoude zijn , om, voor het verfchijnen dier toevallen, den arm in het gezonde aftezetten, daar er dog nimmer geene, dan een gebrekkige, geneezing, namentlijk [een ftijve, en  op OEFENENDE HEELKUNDE. 203 en wanftalligen arm, op zijn best genoomen, het gevolg kan zijn: indien de lijder van eene ftompe ongevoelige gematigdheid is , en er teffens eene groote uitwendige wonde is bijveizeld dan is het gemaklijk mooglijk , dat er eindHjk een zodanige gebrekkige geneezing, na lange fukkeling, erlangt word; waarom alhier en in zoortgelike gevallen, betreffende de voorzegging, voorzigtigheid is te gebruiken, opdauifefzomtijds een weetniet, al veel gewoon op gevallige gelukken te vertrouwen , 111 het oog van onkundigen een bekwaam Heelmeesterden loef aftleeke, en zijn ezelagtige en onkundige onderneeming te onregt doed verheffen en prijzen. . ... ., S 400. De kleine ellepijp ontwrigt dikwils, en van het ondereind van het opperarmbeen, en van het boveneind van de groote ellepijp, waar door de voor en agteromdraaijmg van den onderarm onmogelijk word. Het gelcriiea voor en agterwaarts , en is , verfch zijnde , door eene ligte uitrekking gemaklijk te herftellen Doch, wanneer de ontwrigting verouderd word, is de herplaatfmg onmogelijk; om dat de veranderde geftalte aan het gewrigt gewoon is geworden, en zelfs, in die tegennatuurlijke gedaante, de fpieren gewoon zijn geworden om te werken, en dus ook meerder ot minder de eerst verloore beweeging van den onderarm herfteld hebben. § 410. Eindelijk wat de ontwrigtingen betreft van de hand en vingeren; dewijl de hand met de onderarmsbeenderen, en de eerfte rij beenderen der vingeren met de nahand, en de  204 CHIRURGIA PRACTICA, duim met de voorhand, door ondiepe geleding (arthrodid), zijn zamengefchakeld, zijn derzelver ontwrigtingen ligt mogelijk; zij zijn gemaklijk te herftellen, door een ligte uitrekking. En betreffende de tweede en derde rij beenderen der vingeren; dewijl dezelve door een charnier zijn gelederd; vallen er zelden in dezelve volkome ontwrigtingen voor. § 411. De ontwrigting van bet dijebeen uit de pan van het heupebeen gefchied minder, dan de breuk in den hals van dit been. Deze breuk word dikwils voor de ontwrigting gegroet ; egter, daar de breuk van den hals van het dijebeen het been korter maakt, word het bij de 'uitlceding langer. Offchoon deze ontwrigting zelden voorvalt, ten minsten door een geweldige oorzaak, geeft de mindere breedte van den kaakbeenigen rand van her geledingshol aan de binne zijde, er een voorbereidende hoedanigheid toe; waarom ook het uitgeweeke beenhoofd doorgaans omtrent de liesch is te voelen. De herJielling is dikwils zeer moeije lijk, inzonderheid bij de fferke en bejaarden, omdat alhier een groote kragt van uitrekking moet gefchieden, om de zwaare en menigvuldige fpieren, welke hier gelegen zijn. Men plaatst den lijder op een tafel, en op de gezonde zijde; brengt een wel fierk en lang genoeg fervet tusfchen de beenen , en welkers midden men plaatst in de ziekelijke liesch, men geeft ijder einde van het fervet aan een of meer helpers, om daar mede het lighaam onder de uitrekking tegentehouden; daar na maakt men een fervet vast aan het onderlle van de out-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 205 ontwrigte dije boven de knie , met welkers einden men de uitrekking door een of meer helpers laat verrigten. Alvorens de uitrekking te beginnen moet de knie geboogen worden, omdat de fpieren van het onderbeen Hap zouden zijn ; de dije moet uitgerekt worden in de eige geftalte als dezelve ontwrigt is, wanneer altoos de reeds zamengetrokke fpieren het minst lijden, en de Heelmeester moet zijn hand onder het uitgeweeke beenhoofd plaatfen, om hetzelve, wanneer het ver genoeg is uitgerekt op- en uitwaards naar zijn natuurlijke plaats te beweegen. Indien langs deze manier de herflelling met gelukt, dan moet men zijn toevlugt neemen tot werktuigen, waar toe ik het beste keur het werktuig van Petit , of bij hem zeiven , of bij L. Heister befchreeven , en het onbruik daar van aangetoont. $ 4.12. De ontwrigtingen van de knie kunnen plaats hebben, of alleenlijk aan de los op de knie leggende kniefchijf; of aan het bovenite einde van het fcheenbeen met het onderfte einde van het dijebeen. De kniefchijf ontwrigt gemaklijk, en inzonderheid zijdewaards, zelden bovenwaards, tenzij met verbreeking van den band , welk dezelve aan het fcheenbeen vast maakt; de ontwrigting zijdewaards is gemaklijk te erkennen, en de knie uitgeilrekt zijnde ligt met de vingers in haar plaats te brengen. Het fcheenbeen kan niet wel volkomen ontwrigten , omdat dit lit een breede charnier geleding is , en met fterke banden, en met de kniefchijf, verfterkt; tenzij na een hooggaande verilapping of verfcheu- ring  ao6 CHIRURGIA PRACTICA, ring der bindfelen, verbrceking van de kniefchijf, en verwonding der verdere lits omgaande deelen, waarom doorgaans de uitleeding niet voorwaards gefchied , maar agterwaards of zijdewaards. Wanneer er een groote verflappiug plaats heeft, is wel de herftelling gemaklijk, maar om het het herfteld te houden allermoeijelfjkst , en daar verfcheuring plaats heeft, is de toeftand van den lijder, om de volgende toevallen, allergevaarlijkst. § 413. De uitleeding van het kootbeen uit de holligheid, gemaakt van de ondereinden van het fcheen- en kuitbeen , is niet anders mogelijk, dan voor en agterwaarts; omdat zij zijdelings belet word door de enkelen. De wangeftalte van den voet doed dezelve gemaklijk erkennen. En de herftelling moet door een gepaste uitrekking van den voet, en vervolgens te rugduuwing van het uitgewekene, betrapt worden. Wijders de uitleedingen der toonen zijn gelijk aan die der. vingeren. § 414. De afwijking (recesfto) der zaamgezette beeneijndens kan in verfchillende beenderen plaats hebben ; doch voornaamentlijk tusfchen het fchouderblads hoofd en het fleutelbeen; aan de ondereinden van de voorarmsbeenderen ; tusfchen het bovenfte einde van het kuitbeen met het fcheenbeen; aan de onderfte einden van het fcheen en kuitbeen ; en omtrent de kraakbeenige zamenvoeging der fchaambeenderen. Dan eens laat zig de afwijking erkennen door een wangeftalte, gelijk in de afwijking van het lleutelbeen, of van het kuitbeen, omdat het afgewceke beenemde zig ver- plaast;  of OEFENENDE HEELKUNDE. so? plaast; dan laat zij zig erkennen door de verbreeding eir losheid omtrent de zaam°ezette beenderen, gelijk bij de afwijking der onderarmsbeenderen, en van het fcheen- en kuitbeen ; en dan wederom laat zij zig onderIcheiden, door de losheid, en de beweegbaarheid, bij een anderfmts geheel onbeweeglijk beengeltel, gelijk in de afwijking der fchaambeenderen, dikwils een gevolg van een moeijelijké baarmg, in jonge vrouwen: allen welke bijzondere afwijkingen bijzondere gevolgen hebben, genoeg aan den ontleedkundigen bekend. En wat betreft de geneezing dezer gebreken; dezelve is dikwils allermoeijelijkst, ja dikwils met, te verkrijgen; omdat de losgemaakte zamenzettingen niet ligtelijk wederom zamengroejen : het voornaamfte, het geen er ter herftelling overfchiet, is een langduurige rust, en een bekwaam verband, om de wederom bij den anderen' gevoegde beenderen behoorlijk dus te houden. Over de breuken of fcbeurfels. § 415. Men noemt een breuk, of fcheurfel, (hernia), een gedeelteljjke, of volkome, verplaatfmg van eenig week vast deel, uit zijn natuurlijke plaats , in de holligheid van een ander deel, hetzij die tegennatuurlijke plaats voor zig bereid vindende, of dezelve bij de verplaatfmg maakende : zie mijn' heelkundige ziektekunde 1. D. § 306. § 416. De breuken koomen het menigvul- digst  co8 CHIRURGIA PRACTICA, digst voor aan den omtrek des buiks, onaangezien zij ook in andere lighaarris ftreeken voorvallen , gelijk uit mijne verhandeling over de breuken in mijn heelkundige ziektekunde genoeg blijkt. Wij zullen eerst die aan den omtrek des buiks ten voorwerp neemen, en daarna de andere zoorten laaten volgen. § 417. Gelijk de breuken aan den omtrek des buiks verïchillen naar haar bijzondere plaats, en de verplaatfle deelen , alzoo hebben dezelve, in dat opzigt, ook haar bijzondere kenmerken, waar door zij zig van andere ziektens, en onder den anderen, laaten onderfcheiden. § 418. Een ijder dier breuken , welke wij thans ten voorwerp hebben,maakt een gezwel, hier of daar aan den omtrek des buiks. Zal dit gezwel onderfcheiden worden van alle andere zoorten van gezwellen , welke aan den omtrek des buiks kunnen voorkoomen, dan moeten er zulke kenmerken befchouwt worden, welke ontfpruiten uit kragt van de verplaatfle deelen, dewijl deze den waaren aart van het gezwel, van de breuk, uitmaaken. § 419. Dewijl het breukgézwel onderftelt een verplaatfmg van een ingewand, of uit de holligheid des buiks, of uit het bekken, volgt het van zelfs , dat het breukgezwel met zijn uitgeftrektheid moet blijven aanhouden tot in een dier holligheden, het geen in alle andere gezwellen geen plaats heeft; dewijl deze in haar geheelën omtrek omfchreeven zijn , en haar beginfel van hoegrootheid niet verder , dan uitwendig uitgellrekt hebben. § 420.  •f OEFENENDE HEELKUNDE. 209 , § 420. Egter , het is niét altoos voor de' hand des Heelmeesters mogelijk, om te onderVinden, of het gezwel in zijn omtrek omfchreeven is, dan of zijn uitgeftrektheid voortgaat tot in de holligheid rdes buiks , of in het bekken ; waar om hij, en uit nog andere kenmerken , en uit de oorzaaken van het gezwel inzonderheid, zal moeten befluiten. De grootfte Heelarts kan alhier gemaklijk mistasten. § 421. Wanneer het ingehoude deel irt het breukgezwel rugwaards naar zijn natuurlijke plaats kan gebragt worden, dan toont zig de aart van het gezwel allerduidelijkst. Edoch de verplaatfle deelen kunnen menigmaal uit het breukgezwel niet verplaatst worden, gelijk in de beknelde, of in de aangegroeide,. breuken 5 in welke gevallen dan inzonderheid zijn in acht te neemen die toevallen, of uitwerkfels, welke uit kragt van de bijzondere verplaatfle deelen, der verplaatfmg , en der niet mogelijke herpiaatfmg, kunnen ontfpruiten, vergeleeken met de voorgaande oorzaaken van het gezwel. . § 422. Dan, een verdagt breukgezwêl aan den omtrek des buiks, hetzij in de gewoonfte> minder gewoone, of zeldzaame, plaatfen, en hetzij inhoudende gewoone, minder gewoone of zeldzaame deelen, alle welke onderfcheidingen in mijn heelkundige ziektekunde zijn natezien, toont de waarheid van ons gevoelen : ten 1. allerduidelijkst, als wij het gezwel doen verdwijnen, door_een vast deel in den buik te rug te plaatfen. Ten 2. of er darmen, het net, de waterblaas , de. baarmoeder 3 de maag,, enz. in het breukgezwel z.Ijn  aio CHIRURG IA PRACTICA, leert ons het onderfclieide gevoel van de ver* fchillende zelfftandigheid dezer deelen : zoo laat het darmnet voelen een zagte zelfftandigheid , en de darmen een uitgefpanne en veerkragtige. Ook de onderfcheide plaats, daar het breukgezwel is, toont het bijzonder deel aari: zoo is de plaats der maagbreuk terzijden het zwaardsgewijze kraakbeen. Of ook eenige bijzondere verfchijnfelen, uit kragtder breuksingehoude deelen, vertoonen het bijzonder deel: indien men in een lieschbreuk eenfteen voelt, is er de blaas in gehuisvest, en indien een vrugt, de baarmoeder; de verplaatfle waterblaas verhinderd meer of min de pisfing, en de ver.plaatfmg der darmen den ftoelgang. Ten 3. als de Verplaatfle deelen niet kunnen terug gebragt worden, dan zijn inzonderheid de toevallen te raadpleegen, welke daar uit moeten volgen: indien uit de beknelling der darmen de ftoelgang word gefluit, dan houd dezelve op, en het ingehoudene boven de breuk word uitgebraakt ; het beknelde darmnet trekt maag en darmen naar beneden, en veroorzaakt dus darm- en maagpijn. En eindelijk ten 4. worden wij bevestigd van de waarheid eener breuke, indien wij van het befchouwd uitwerkfel een genoegzaame oorzaak vinden : zoo erkennen wij een omgekeerde baarmoeder tot een genoegzaame oorzaak, dat er of darmen, of de waterblaas, zig in verplaatfen. Egter zoo er ergens een naukeurige.weetenfchap der deelen, en een volleedige ziektekunde, nodig zijn, dan. is het hier; en dus zal de beste breukkender zijn, die  of OEFENENDE HEELKUNDE. die het best in de menfchelijke natuur en ziektekunde gevorderd is. § 423. Wat betreft de voorzegging der; breuken ; dezelve zijn ligter te geneezen in de jongere lieden, dan in de bejaarderen. De breuken worden zelden, na het ophouden der groeijing geneezen. De groote breuken zijn ongemaklijker te verplaatfen , en binnen te houden , dan de kleindere. Hoe minder her, mooglijk is, om de opening, daar het ingewand door verplaatst word , beftendig met een compres of breukbandspop te fluiten, hoe minder het ook mooglijk is, om het uitgaan» der breuke te beletten; waarom het inhouden der navel- en buiksbreuken veel minder mogelijk is, dan der lieschbreuk, om de ademhaaling, welke geduuriglijk den buik van gedaante doet veranderen. De aangegroeide breuken kunnen niet binnen gebragt worden # dan na alvorens dezelver tezamengroeijing mee het mes is losgemaakt; en, indien de aangegroeide» breuk groot, en verouderd is, dan kan dikwils de breuk , zonder nadeel , niet binnen gebragt worden, omdat er voor de verplaatfle ingewanden geen plaats meer is in den buik, en omdat zij reeds te veel aan haar ongewoone plaats gewoon zijn geworden. En einde-, lijk , indien een breuk, en inzonderheid een» darmbreuk, bekneld is, namentlijk, waaneer;, de weg voor de voetfelen onderfchept is dan is dikwils, zonder tijdige hulp, de doodf het waar gevolg. Alle welke waarheden ge-< noeg uit de aangehaalde verhandeling in mijn heelkundige ziektekunde, blijken, Pa % 424;  *ia CHIRURGIA PRACTICA^ % 424. De heelkundige behandeling der' breuken is 3-erlij: 1. om dezelve met de haud binnen te brengen, en door een omzwagteling, of breukband, binnen te houden; 2. om de de vastgegroeide breuken voor toevallen, en verergering, te bewaaren, inzonderheid voortekoomen, dat zij niet bekneld geraaken; en ten 3. om wanneer een breuk bekneld geraakt, de beknelling te redden, en dus den onderfchepten loop der voetfelen te herftellen. De uitroeijende geneezing (cura radicaüs) der breuken , namentlijk de breukfnijding om dezelve volkomen te geneezen, is thans, en niet zonder genoegzaame reden, geheel en al buiten gebruik. § 425. Om de verplaatfle ingewanden uit het brcukgezwel in haar natuurlijke plaats te herplaatfen , moet inzonderheid altoos de loop des wegs, langs welk de verplaatfmg gefchied is, wel in aanmerking genoomen worden; dewijl de herplaatfmg niet, dan langs den eigen weg, kan volbragt worden, én waar in een naukeurige kennis van liet maakfel der deelen inzonderheid moet vooruitligten. Daar, in een navelbreuk, de weg lijnregt uit het brcukgezwel tot in de holligheid des buiks is; daar is zij, in het breukgezwel van de liesch en dije, fchuinsch, namentlijk , in de eerfte te rekenen van de liesch tot den rand van het darmbeen, en in de laatfte van de plooi der dije naar den navel; en derhalven moet de hand des Heelmeefters, om het ingewand te verplaatfen, zig derwaards in de beweeging uitttrekken. $ 42Ó. Niet alleenlijk moet, bij de inbrenging van het uitgeweeke ingewand, de loop der  •f OEFENENDE HEELKUNDE. 213 des vvegs aangemerkt worden , maar dezelve weg moet ook, ter gemaklijker doorgang, zoo ruim gemaakt worden, als mogelijk is. Dit moet in een ijdere breuk betragt worden, door een bekwaame legging, ofplaatfing, van denlijder. In het algemeen moet de plaatfing zoo zijn, dat de ingewanden van den buik het minst aandringen op de plaats der verplaatfmg, het geen gemaklijk , in alle bijzondere breuken, door een ontleedkundigen is uittedenken. Daar, bij de breuken in het voorfte des buiks, de zieke op den rug moet leggen, word hij, bij die terzijden den aars, best geplaatst voorover op den buik. De licschfpleet is het minst gefpannen, en vernauwd, als de dijen, en het boven lighaam, een weinig geboogen zijn, en dus als 't waare een Hompen hoek maaken. Integendeel moet bij de dijebreuk de dije uitgeftrekt zijn, en dus vervolgens. § 427. Den gebrookenen dan behoorlijk geplaatst zijnde, en in acht genoomen, werwaards de inbrenging van het uitgeweeke ingewand moet gefchieden , volbrengt de Heelmeester de kunstbewerking op de volgende manier: eerftelijk plaatst hij den duimen voorden vinger van de vrije hand boven en ter zijden de opening , werwaards het ingewand is uitgedrongen, houd dezelve aldaar zodanig bevestigd, dat het ingewand, welk door de andere hand naar zijn juiste plaats word bewoogen, als 't waare aldaar beperkt word, opdat hetzelve niet over, in de plaats van door, de opening worde heen gevoert; het geen de inbrenging zoude beletten, en waar van het verzuim dikwils de iubrenging voor een tweeden, dit beter in acht O 3 nee-  m CHIRURG-IA PRACTICA, neemende, overlaat, daar de eerfte lang te vergeefsch aan gearbeid heeft. Wijders , de breuk "met de andere hand, zoomogelijk, geheel omvattende en fteunende, moet men trag* ten, om, met de vingeren, zagjes het geen laatst is uitgekoomen, namentlijk dat het digst bij de breukopening is, langs den weg der verplaatfmg heen te voeren, inmiddels den lijder fceveelende, van zoo zagt, als mogelijk is, inteademen, opdat het binnen gebragte niet wederom worde uitgeperst, en teffens ook geduuriglijk, met den duim en voorfte vinger van ' de eerfte hand, het reeds binnen gebragte tegenhoudende. Zomtijds zijn de darmen met winden, of met vuiligheid, vervuld, die de inbrenging beletten, wanneer men moet tragten, dezelve, door de eige beweeging met de vingeren , eerst binnen te brengen, wanneer het het overige van zelfs zal binnen glijden, doch waar van bij de beknelde breuken zoo even "Wijdlopiger. Het breukgezwel binnen gebragt zijnde, moet men tragten, om hetzelve binnen te houden, het geen behoort tot het ander deel van de eerfte heelkundige behandeling der l>reuken, § 428, Het uit de breuk binnen gebragt ingewand word binnen gehouden, door, meteen gepast verband , of werktuig, breukband (herniarium) genaamt, naukeurig de openingof weg te fluiten, langs welk de verplaatfmg gefchied is. Omtrent de bijzondere verban» ■den, omzwagtelingen, en breukbanden, in een ajder der bijzondere breuken, zenden wij den leerling naar de Heelkundige fchrijvers; alleenlijk  of OEFENENDE HEELKUNDE. 235 onbeweegbaarheid, gceven inzonderheid aan den fpierkender het gebrek te kennen; en, daar een onkundige zomtijds lang gefmeert, geplijftert, en heeft laaten zweeten, om de bij hem verdagtc' koude, jigtftolfe, enz. te doen verdwijnen, daar herftelt al dikwils een kundige hand, of vingers, in een oogenblik, de verplaatfmg. Over de uitzakkingen. § 451. De uitzakking, (procidentia') of uitvalling (prolapfus) word genaamd, indien eenig week deel, verplaatst zijnde uit zijn natuurlijke plaats, langs een natuurlijke, of tegennatuurlijke , opening , zig bloot voor de zintuigen laat ontdekken. Dezelve is, of een uitzakkingvan den aars; van de baarmoeder;van defchcde; van den oogbol; van de tong; en ijdete uitvalling der deelen door een verwonding, óf verzweering: zie mijn heelkundige ziektekunde 1. D. verhandeling over de uitzakking van § 369. tot § 382. ^45;. De uitzakking des aars of regten darm (procidentia ani) laat zig gemaklijk erkennen uit andere gezwellen, welke zomtijds den aars uithangen, indien men maar alleenlijk overweegt, dat de laatfte geen opening hcbr ben , en omfchreeven zijn, daar de eerlte, de waare uitzakking, zijnde een nederdaaling van den regten darm met hetinwendigfteuitwaarts in de midden een opening heeft, welke de natuurlijke holligheid is van de darmen. Dezelve word ligtelijk herfteld, alleenlijk door den VOQi-  CHIRURG-IA PRACTICA, voorften vinger in den aars te brengen , en langs denzelven met den duim en voorften vinger van de vrije hand het uitgezakte binnen te brengen. Edoch wanneer de uitzakking verhard, gezwollen, en ontftooken is, het geen als dezelve lang geduurt heeft, kan gefchieden , dan moet men alvorens die hoedanigheid tragten te veranderen, door de aanwending van een verzagtende, en de ontfteeking tegengaande, ftooving, En zoo gemaklijk als deze uitzakking te herftellen is, zoo ligtelijk komt dezelve ook op nieuw te voorfchijn: en dus, om de uitroeijende geneezing te erlangen, moeten wij inzonderheid agtflaan op de verfchillende oorzaaken, in welker wegneeming alleenlijk de beftendige geneezing beftaat: eenig raaden wij hier, om bij de kinderen, aan wien dit gebrek zeer gemeen is, en doorgaans uit zwakheid volgt, een drukdoek,nat gemaakt in roo-, dewijn , of in aluinwater , aantevoegen , en met een T. bandagie redelijk fluitende, te bevestigen. % 453- De uitzakking van de baarmoeder (prolapfus uteri) noemt men, wanneer dezelve ol omgekeerd (tnverfip uteri') genaamd, of niet omgekeerd, verplaatst is, en langs de fchede neder, en uitzakt: zie mijn heelkundige ziektekunde i. D.% 374. en % 377- Deze uitzakkmg laat zig onderfcheiden, of door het gezigt, of door het gevoel, naar dat zij meerder ol minder gezakt is, en dus binnen of buiten de fcheede hangt; en of dezelve omgekeerd is of niet, laat zig onderfcheiden door het gezigt, of het gevoel, van den mond der baarmoeder  öf OEFENENDE HEELKUNDE. k%f der (os uteri), indien dezelve niet omgekeerd is, en wanneer dezelve omgekeerd is, door dé afwezigheid van den'"moedermond, dewijl de bodem van de baarmoeder dan omlaag is, en door den moedermond doorgezakt. En wat betreft de geneezing dezer uitzakking, dezelve is verouderd zelden te bereiken. De omgekeerde baarmoeder moet herfteld worden, door niet de hand den bodem van de baarmoeder langs den moedermond wederom opwaards te brengen, en dus omtekeeren in haar voorgaanden ftaat. Indien er een onomgekeerde of waare uitzakking phtats heeft, behoeft men alleenlijk het uitgezakte opwaards te brengen. En bij* den deze zoorten van uitzakkingen worden belet op nieuw te verfchijnen, door het inbrengen van zekere werktuigen in de fchede, bekend onder den naam van moederringen of fchijven (pesfaria); waar over, en wat verder deze ziektens belangt, inzonderheid zijn nltezien de vroedkundige fchrijvers.. § 454. De uitzakking der fchede (procidentia vagina) is, wanneer dezelve omgekeerd hetzij, in den geheelen omtrek, hetzij voor een gedeelte, uitwendig' uitzakt: zie mijn heelkundige ziektekunde 1. D. § 380. Dezelve is ligtelijk te kennen,en van de procidentia uteri te onderfcheiden, nademaal het uiteinde van de zwelling binnen de fcheede bepaald is • en zij moet op dezelve manier als de procidentia uteri, door het draagen van. pesfaria beteugeld worden: wanneer er alleen uit een gedeelte van den omtrek een uitzakking plaats heeft, dan kan veilig het uitgezakte door het mes weggenoomen worden. § 455-  s38 CHIRURGIa' PRJCTICAs § 455- Wijders wat aangaat de uitweikins van het oog uit het ooghol, de uithanging der tong uit den mond, bijden te groot voor die holligheden; en de uitvalling der deelen lano's een fcheiding des geheels; deze zijn inderdaad uitwerkfels van andere ziektens, en dus beter bevoegd tot eene andere plaats en afdeeling. En wat aangaat de afdwaalingen (aberrationes)i natezien in mijn heelkundige ziektekunde, i. D. veelen derzelven worden of eerst na de dood erkend; andere offchoon blijkbaar zijn niet hinderlijk, of niet te veranderen; en eindelijk eenden, als de fcheevc legging der baarmoeder, de verkeerde vasthegting der moederkoek , de bevrugting buiten de baarmoeder; enz. behooren tot de Vroedkunde; zoo dat wij aangaande de afdwaalingen het hier genoeg achten. Over de gebrekkelijke gedaante, en de onge■ woone kleur. $ 456. Een gebreklijke , of ziekelijke gedaante, of geftalte, van eenig werktuiglijk deel word gezegt, wanneer het van de gewoone gedaante, en gelijk de gezondheid dezelve vereischt , afwijkt. En een ongewoone kleur noemt men, wanneer de werktuiglijke deelen van eene andere kleur zijn, als gewoonlijk, en hinderende aan de gezondheid; of dateenig werktuiglijk deel ondöorfchijnend word bevonden, het geen doorfchijnend behoort te zijn: zie mijn heelkundige ziektehinde, 1. B. § 390. § 457- Onder deze afdeeling behooren een groot getal, en veel voornaame Heelkundige * ziek-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 239 ziektens , waar over bijzonderlijk is natezicn de geheele afdeeling over de gebreklijkegedaante en ongewoone kleur , in mijn heelkundige ziektekunde. § 458. De ziekelijke gedaante, ongewoone kleur, en de ondoorfchijnendheid, worden ligtelijk, en doorgaans met de bloote zintuigen, ontdekt, van een ijder , welke alvorens van den natuurlijken en gezonden ftand der nu zieke deelen kennis had; en dus zijn de kenmerken dezer ziektens allergemakkelijkst. §459. Wat de voorzegging betreft, namentlijk of dezelve geneeslijk zijn, ja dan neen, dit hangt af, of de hoedanigheden, waar in de ziekte beftaat, zijn wegtenéemen, of in den gezonden ftand te veranderen, al of niet: eenige van 'dat zoort van ziektens zijn ligtelijk te geneezen, andere ongemaklijker^ en zommige zijn geheel ongeneeslijk, gelijk blijken zal. • § 460. De geneezings - oogmerken, en de middelen om aan dezelve te voldoen; of de onderhoudende en verbeterende geneeswijze; in deze ziektens; naar dat dezelve of volkomen te herftellen zijn, of alleenlijk derzelver uitwerkfels zijn te beteugelen, of te verbeteren; zijn onderfcheiden, naar den verfcmllcnden aart, en de verfchillende oorzaaken, dezer menigvuldige gebreken. Opdat het blijke, moeten wij eenige bijzondere ziektens uit dat gellagt, en van een bijzonder zoort, ten voorwerp neemen, en in onze onderwijzingen ons daar bij bepaalen. § 461. De kromme, wanftaüigeledemaaten, door een ziekelijke gedaante van de beenderen; de  24ö CHIRURGIA PRACTICA^ de bogchels (cijphofes) of(incurvationés), door een kromming van den ruggegraat; zoo dezelve gevolgen zijn van een ontwrigting, of van een een beenbreuk, nog versch zijnde, worden herfteld^ door Het wel herftellen van de ontwrigting , of van de beenbreuk, daar zij, verouderd zijnde, meerendeels ongeneeslijk zijnj Edoch de kromme, verdraaide ledemaaten , de , fchccve fchenkelen, en ruggegraat, hetzij met de geboorte mede gebragt, of als een gevolgvan de engelfche ziekte (rhachitif), of door een aanhoudende kwaade zitting, legging, of draaging , enz. na de geboorte veroorzaakt, kunnen bij de jongere menfchen,, en door het vermeiden der fehadelijke magten, en door het aanvoegen van bekwaame verbanden, of werktuigen, veel verbeterd, ja dikwils geneezen worden; over welke verbanden, of werktuigen , zijn natezien de Heelkundige fchrijvers, en moeten door den Handarts, in de bijzonde- • re gevallen, uitgedagt worden. § 462. Elk verband, of werktuig, moet, hoe het ook zij, en werwaards aangewend, eenige aJgemeene hoedanigheden bezitten , welke in een ijder bijzonder geval in acht moeten genoomen worden. Opdat het fcheef, of krom been, hetzij een fchenkel, of de ruggegraat, regt worde, word vereischt; ten 1. dat het verband, of werktuig, den gemaakten hoek in'de kromming fteunt, en dus belet verder van den regten lijn aftewijken; 2. de holle zijde v*n de kromming moetjjzagteüjk opgevuld worden, namentlijk zoo zagt, dat het gekromde beengedeelte zig wederom uit den hoek der kromming naar den regten, lijn, daar het is afgeweeken, kan  y OEFENENDE HEELKUNDE. 341 kan bcgeeven; en ten 3., het verband, of werktuig,moet noch een hinderende drukking,noch beknelling, te weegbrengen; de fpieren moeten vrij en ongehinderd kunnen werken: want zal een kromme fchenkel, of ruggegraat regt worden, dan moet het gefchieden in de nog groeijende jeugd , omdat de langer wordende fpieren het kromme been als 't waare uit den hoek der kromming, daar het belet word verder uittewijken > dwingt te naderen naar de regte linie, daar het gelegendheid toe word verfchaft. Langs deze weinige, en eenvoudige grondregels, is het gemaklijk , om, in alle bijzondere gevallen, bekwaame verbanden, of werktuigen, ui ttedenken. En langs die eenvoudige manier heb ik dikwils met verbanden, z?gte keurslijven, fchoenen, of kniebanden, aanmerkelijke wangeftaltens verbetert, welke alvorens voor ftijve laarzen , of harnasfen, herdnekkig waren gebleeven: onze natuur wil nimmer gedwongen, maar liever geholpen worden, § 463. Onder de bogchels behoort ook die kromming van de wervelen van den rug , welke verzei i is van een verlamming der onderfte ledemaaten; daar zomtijds de banden verdikt , verllapt, ontaart, de beenderen met beenbederf aangegreepen, vuile ftinkende verzweringen in de bijgelege zagte deelen, en in het hol des ruggegraats, worden ondervonden, zonder dat er eenige uiterlijke of geweldige oorzaak van bekend is ;befchreven in een bijzondere verhandeling door den Heer Percival Poït , en welke verhandeling in een nederduitsch ge» .waad is geftooken, en met aantekeningen verQ meer-  «4a CHIRURGIE PRACTICA, meerderd, door den Heer M. S. du Pui. * De bekwaame handarts Pott van oordeel zijnde, en met proeven beveiligende, dat de nederzetting van een fcherpe en ongezonde wije op een gedeelte des ruggegraats oorzaak is van de verflapping der banden, van de uitzetting van de lighaamen der wervelen, van derzelver verandering in gedaante, van de verplaatfing en kromwording, en teffens ook van de belediging vafn het ruggemerg, raad aan, en deelt ook eenige gevolgen daar van mede, om, in den beginnen, wanneer de kwaal nog niet allerergst is, aan wederzijden van de kromming, een genoeg groote fontanel te laaten branden met een vermogend brandmiddel; die fontanellen bij aanhoudendheid aan het zweeren te houden, ten einde het zondigend vogt zoude kunnen ontlast worden, en dus, de oorzaak weggenoomen zijnde, het gebrek zoude kunnen verbeterd worden, ten minften indien tijdig genoeg deze geneesmanier beproefd wierd. Het gezag van den Heer P. Pott. is al te groot, om zijn voorgeftelde , en beproefde geneeswijs, in zoortgelijke gevallen, niet ter toets te brengen; te meer, dewijl anderfints zulke lijders langs hoe ongelukkiger worden, tot zij,uit reden van haar fchroomelijke kwaal, de dood vinden, en insgelijks omdat het aangepreeze middel in generlije opzigten gevaarlijk is, of kan benadeelen. § 464. Behalven de reeds verhandelde, en nog eenige andere krommingen, en verander. de Te Leiden bij C. de Pxcker. C Z. 1779.  6* OEFENENDE HËELKüNDË'. 243 de gedaantens, der deelen, welke uit de verhandelde genoeg te verllaan zijn, ontfpruitende uit een ziekelijke gedaante der beenderen; ontmoeten wij nog veéle andere krommingen 4 waarin het beengeftel niet te befchuldigen zij. Van dat zoort zijn de kromme vingers,toonen, handen, Voeten, door verkorting , vastgroeijing der fpieren of peezen, door inkorting der tegenwerkfters (antagonifta) derafgefneede, verzwoore , of verlamde fpieren, of pcezen, te weeggebragt; welke insgelijks, naar heur bijzonderen aart, en oorzaaken, of geneeslijk,of ongeneeslijk zijn, en verfchillende geneesintentien, en behulpmiddelen ter verbeceringe, afeifchen. § 465. Wanneer ingetrokke" littekens na. wonden of verzweeringen, inkorting der fpieren en peezen, na een langduurige rust, oorzaak zijn van de krom en ftijfheid der deelen, dan kan de verbetering en geneezing best bereikt worden , door de lijdende deelen aanhoudend te fmecren met verzagtende a en weekmaakende iintmettta, door inzonderheid dezelve te bewafemen met den damp van kookend water, en door langzaam het gekromd deel uitterekkem Indien de kromming ontftaat uiteen ftuipagtige zamentrekking der fpieren , dan beftaat het voornaafne geneezings;oogmerk,in het doen bedaaren der ftuipagtige'beweging, wanneer de kromming zig doorgaans van zelfs herftelt; of dat niet gefchieden de , omdat door de groote zamentrekking van een Ipier , dezelve is uitn-efprongen en verplaatst, dan moet de verplaatfte fpier of pees in haar natuurlijke legQ a gini  pf OEFENENDE HEELKUNDE. 249 iük vlakker moet worden, dat er langer tijd van noden is, om in een oud gezigt veranderd te worden , en dat dus de bijzienden langer gebruik kunnen hebben van hun gcr zigt. § 471. De ziekelijke gedaante van den oogappel, afwijkende van de ronde, hetzij driekantig, langwerpig, vernauwd,of verwijderd, is doorgaans ongeneeslijk: indien de oogappel, van gedaante veranderd is door de uitzakking van het druivevlies (uvea), dan beftaat de herftelling in de verplaatfing der uitzakking; wanneer de oogappel toegegroeid is, dan kan zomtijds een kundige hand , door een mesje te brengen in de eerfte kamer van het oog, en tot op de zamengroeijng , dezelve met goed gevolg openen;en wanneer de oogappel teveel verwijderd is, of geheel vernietigd, gelijk bij wonden en zweeringen van den oogappel dikwerf v®orvalt, dan fchiet er niets overig,dan, om door een groenen bril, of welkers glaazen op een klein rond gaatje na zijn zwartgemaakt, de te geweldige invalling der licht-ftraalcn, zoo veel mogelijk, te beteugelen, waar door anderfmts het netvlies ( retina ) te veel ge-* weid door zonde worden aangedaan , en dus fchielijk het gantfche vermogen van zien zouden worden benoomen. % 472. De ondoorfchijnendheid van de andèrlints in den ftaat der gezondheid doorfchijnende deelen van het oog heeft plaats: ten 1. in het doorfchijnend hoornvlies; ten 2. in het 'wateragtig vogt; ten 3. in het cristaiijne lighaamje; en ten 4. in het glasagtuj vogt. Jjder q 5 ' de-  250 CHIRURGIJ PRACTICA, dezer zoorten is van een bijzonderen aart, heeft zijn eigene tekenen , en moet op een bijzondere wijze behandeld worden; waarom wij dezelve afzonderlijk dienen te befchrijven, § 473. Het doorfchijnend hoornvlies (corfjea pellucida) verliest zijn doorfchijnendheid door ontfteeking, littekens, na een zweefing , branding , enz. of door vlakken, beftaande in een ftremming van vogten tusfchen deszelfs blaadjes (lamelhs) , waar uit het beftaat ; zie mijn heelkundige ziektekunde 2. D. § 342, en § 343. Indien de doorfchijnend heid benoomen is door ontfteeking, dan beftaat de herftelling in de geneezing van de ontfteeking. Wanneer er littekens plaats hebben, is de verloore doorfchijnendheid zelden te herftellen, omdat de vaste zelfftandigheid zelve ontaart is. Doch de vlakken (macuke) hetzij het wolkje (nebula), of de witte vlak (albugo) of (leucomd), (doorgaans de gevolgen van een zwaare oogontfteeking , omdat het vezelagtige van het bloed,verftopt in de vaatjes , of tusfchen de blaadjes van het hoornvlies, niet tot oplosfmg is gebragt),zijn, onder een kundige behandeling, indien dezelve niet te verouderd zijn , volkomen te geneezen : men wagte zig inzonderheid hier, om gebruik te maaken van geestrijke, prikkelende, of fterk zamentrekkende oogwaters, dewijl dezelve het vezelagtige des bloeds , hier zamengepakt, meer en meer van zijn vloeibaarfte «redeelte berooven, dus onoplosfelijker maaken en teffens de vaste zelfsftandigheid van de  of OEFENENDE HEELKUNDE, 251 de cornea verdikken, en verharden; hier komt te pas, om, door verzagtende , verdunnende en oplosfende middelen, inzonderheid (faponacea) , de verdikte ftoffe te verdunnen, en gelegendheid te verfchaffen, om wederom re kunnen opgenoomen worden, of langs de togtgaten der zagt gemaakte cornea uittewafemen. Ontelbaare zodanige vlakken, fchoon redelijk verouderd, en waar van zommigen de geheele cornea pellucida bezet hadden, heb ik doen fmelten, en verdwijnen, met in het oog te laaten druipen, of met een penfeel op de vlakke,» te ftrijken, eenvoudig de fnoeke of osfc gal, of door een coll: van gumm: tnirrb: opt: gran: XX. disfol: in alb: ovi qs: & add: aq: rofar: §1 En zoortgelijken, § 474. Het wateragtig vogt (humor aqueus) verliest,door verfchillende redenen,zijn doorschijnendheid , als inzonderheid door uitgeftort bloed , etter, na een kneuzing, of ver» zweering , waar door het troebel word; of door zamenpakking van lijmerige deeltjes, of uitgeftorte ftoffe, in het zelve tot vliesjes te zamenvergaderd, welke vliesjes dan den naam draagen van valfche ftaaren (cataraclcc fpurice), en van de ouden, tot zoo lang den waare aart van de cataracla bekend was, voor de eenige en waare zijn gehouden. Alwaar het wateragtig vogt troebel is,door een uitgeftort, en nog vloeibaar vogt, gelijk in een bloedoog (hamalops) , of in een etteroog (hijpopion) , daar kan de ontbinding beproeft worden, met een ontbindende fotus uit vinum album met herba majorana, lavendula, of zoortgelijken, wel-  a$s \CHIRURGIA PRACTICA, welke dart ook doorgaans zal bereikt worden; en de uitgeflorte ftoffe ontbonden zijnde, opgenoomen, of verteerd, bekomt het wateragtig vogt zijn voorgaande doorfchijnendheid : van zuiver uitgeftort bloed, na een kneuzingvan den oogbol, is nogthans eerder de ontbinding te \vagten, dan van den etter, dooreen verzwering, binnen den oogbol te weeggebragt," hier word al dikwils vereischt , om door een kunftige opening tot in de eerfte kamer van het oog ontlasting te bezorgen, wanneer ook teffens de vergaderplaats van den etter, met een zagt, zuiverende infpuiting, bij voorbeeld gemaakt uit eenige greijnen gum: mirrh: opgelost in pa: famb: of rofar.; moet gezuiverd worden. Indien er geen al te groote vernietiging van deelen, in den oogbol, uit kragtvan de zweering bij is verzeld, en er dus geen vernietiging van de eerfte kamer van het oog,' door nedervalling , en zamengroeijing, volgt; dan blijft het mooglijk, dat, na de zuivering, en de geneezing der gemaakte wonde, het wateragtig vogt helder, gelijk voorheene, herfteld word: men moet dan de operatie aan een etteroog niet te lang uitftellcn,opdat,door het fcherp worden van den etter,de gevreesde vernietiging niet gebeurt. Eindelijk de va'1fche ftaaren moeten ontlast worden, door een opening te maaken tot in de eerfte kamer van het oog, groot genoeg, om een naald of tangetje binnen te brengen, waar mede het vliesje te vatten zij en uittehaaien. § 475. De verduiftering van het cristalijRe lighaamje (lens crljstallina), of van des? zelfe  of OEFENENDE HEELKUNDE.- 253 zelfs kasje j daar het is ingeflooferi, maakt eigentlijk de waare Haar (cataracta), welke, eri in opzigt van de kleur, en zelfstandigheid, verfchillend is, en zig laat kennen;het benoomen gezigt, daar door, word niet verbeterd, dan door het verduifterdlighaamje uit zijnplaati te beweegen, met een in het oog ingebragte naald , en hetzelve daar mede nederzetten in den grond van het oog, of, door een genoeg groote wonde te maaken in het oog, het zelve te ontlasten. . De eerfte kunstbewerking word de nederdrukkig der ftaar (depresfio) , en de laatfte de uitfnijding (exsci/io), genaamd: over; bijden deze operatien, als mede over het kennen der verfchillende ftaaren ; en de voorzegging van het goed gevolg der kunstbewerking; zijn nateziende heelkundige fchrijvers, en wel voornamentlijk die geenen , Welke bijzonderlijk over de gebreken der oogen gefchreeven hebben. Zal de kunstbewerking aan de ftaar met vooruitzigt van een goed gevolg verrigt worden, dan moet de ftaar de eenige oorzaak zijn van de blindheid, het geen men voornamentlijk erkent, als de lijder nog onderfcheid weet te maaken tusfchen nagt en dag, en indien de oogappel zig nog behoorlijk zamentrekt, wanneer het oog in een helderder licht word gebragt. Indien de ftaar met goed gevolg zal nedergedrukt worden, moet zij niet te vast aangehegt zijn, en teffens een zoo vaste zelfftandigheid verkreegen. hebben , dat zij , zonder te breeken, genoegzaamen wederftand kan bieden aan de bevroegen wordende ingebragte naald; en zal zij met goed gevolg worden  ^54 CHIRURG IA PRACTICA, den uitgefneden, dan moet zij zoo los zijn,of kunnen gemaakt worden, dat zij door den oogappel , en door de gemaakte uiterlijke wonde, kan heen gaan: ijder dezer twee operatien heeft haar aanhangers; en ijder heeft haar voor-en nadcelen. En het zij, welke mani 2r er om de ftaar wegtenéemen word verkooren; daar blijft noodzaakelijk, hoe gelukkig het gevolg ook zij, altoos een gebrekkig gezigt overig, namentlijk een oud of verafgezigt; dewijl er esn deel, dienende voor de ftraalbuiging, in het van de ftaar ontheve oog minder is; en welk o-ebrek niet dan door het gebruik van een bultigen bril eenigfints te verbeteren zij. £ 476. Eindelijk, het laatfte deel in het oog, het welk zijn doorfchijnendheid kan verliezen, is het glasagtig vogt (humor vitreus); het welk pauwoog (glaucoma) word genaamd, omdat men door een verwijderden oogappel, welke zig in 't geheel niet meer vernauwt , heen ziende, veel dieper als het cristalijne lighaamjeeen grauwe, en donkere kleur gewaar word. Het verzelt dikwils de ftaar, wanneer deszelfs tegenwoordigheid alleenlijk is te vermoeden,omdat de oogappel altoos verwijderd blijft, en er geen het minftc gezigt plaats heeft. Het glaucoma is ten eenemaal ongeneeslijk, mdien het beftaat in een verdikking, en ontaarding van het glasagtig vogt, of van deszelfs blaasjes zelve: doch wanneer het alleen troebel, en dus duifter is geworden, door uitgeftort bloed, bij een zwaare oogkneuzing, of ontfteeking, dan blijft de herftelling mooglijk, door de oplos- fmg  of OEFENENDE HEELKUNDE. 255' fmg, opneeming, en verdwijning van het uit geftort, en troebel maakend bloed. $ 477. De ontbreking der donkere of zwarte lijmerigheid , die van binnen in het oog de menbrana uvea beverft, hetzij een gevolg van een kwaade maaking, of bij een oogwonde , ontlast, maakt een gezigt, het welk niet zien kan, dan in het duifter, omdat, in een helder licht, delichtftraalen, zonder beeltenis te maaken , op het netvlies te rugworden gekaast. Dit gezigt word een avond of nagtgezigt genaamd, en is niet dan eenigfints te verbeteren door een groenen bril, of door een , welke ondoorfchijnend is , behalven een klein gaatje , omdat, daar door, de te rugkaatfing van de lichtftraalen eenigfthts belet word. 478. Eindelijk de zoogenaamde vrouwelijke man (hermaphroditus), een man met een vrouwelijke fcheede is dan geneeslijk , en dan ongeneeslijk. Geneeslijk , als door den tijd, de nog in het pelvis, of in de ïiesfchen, gelegene testes nederdaalen , het plat tegen den buik geplaatfte fcrotuni uitfpannen, en als 't waare voor zig maaken; en ongeneeslijk, indien de testes, of binnen h&tpeivis, of in de Ïiesfchen, altoos geplaatst blijven: wanneer de mannelijke getuigen zig alleenlijk als bolle kusfentjes in de Ïiesfchen verfchuilen , dan kan men nog veel te weegbrengeu, met de kinderen op een hobbelpaard te laaten rijden,te laaten fpringen, en de platte bekleedfelen zagtelijk uittetrekken,omdie valfche vrouwelijkheid in een mannelijkeir beurs, voorzien met zijn be-  kgê C HIRUR G IA PR AC TIC Aj behoorlijken inhoud , te doen veranderen. Deze wangeftalte behoort onder de zeldzaame; dikwilder gebeurc het, dat men in de kinderen een van bijden de testes nog uit het fcrotum , en in de liesch vind, het geen niet zelden van onkundigen voor een hernia is aangezien, terwijl ook de onkuudige beknelling van dat teder deel met een breukband niet zelden aan de tedere jeugd, ö onvergeeflijke onkunde ! de dood heeft te weeggebragt. (j 479. Wij zouden, alvorens wij van deze afdeling affchijden, veele en verfchillende wangeftaltens nog kunnen aannaaien , als bij voorbeeld de kromme gedaante van de mannelijke roede , de verkeerde plaatfing van de pisbuis, van den anus, de fcheeve gtdaante van den mond der baarmoeder, de kwaade maaking van het pek>is:9 en meer zoortgelijken ; edoch wij meenen,in een algemeene onderwijzing genoeg bijzondere zoorten te hebben verhandeld, waar uit de overige kunnen begreepên worden, en dus gaan wij over tot eene andere afdeling. Over de ongewoone, of ziekelijke boegrootheid. § 4R0. Men noemt eene ongewoone of Ziekelijke hoegrootheid, wanneer een geheel menfchen lighaam, of eenige van deszelfs bijzondere werktuiglijke deelen , boven , of beneden, de natuurlijke hoegrootheid word bevonden, hetzij te klein, of te groot, en dat die ver-  öf OEFENENDE HEELKUNDE. 057 vergraoting, of verkleining, nadeeli* is aan de gezondheid. Onder deze afdeelino- (op dat wij de onderfcheidingen zoo veel verkorten als mooglijk is), brengen wy ook het ver* meerderd, of het verminderd getal, namentlijk als eenige werktuiglijke deelen re veel zijn of ontbreeken, als mede de gebreklijke, of ziekelijke evenredigheid, namentlijk als ' eenig bijzonder werktuiglijk deel alleen zondigt 111 hoegrootheid , hetzij te bovengaande , of ontbreekende , in opzigt van de overige deelen van het geheele menfchen lighaam, waar toe het zelve behoort. Wij meenen met regt deze twee laatste ziektens onder de ongewoone hoegrootheid te brengen : dewijl zij bijden een zekere bepaalde grootte , of getal, onderzeilen. § 481. Voor zoo ver de ongewoone hoegrootheid algemeen is, en een Reus of Dwerg vertoont, behoeft zij niet ziekelijk te zijn, en is dus hier met van ons aanbelang. Ook voor zoo ver de algemeene vetheid, of de vermagering onder deze afdeeling is te brengen, zijn ergeen Heelkundige ziektens aantemerken; veel eerder kunnen zij tot oorzaaken , namentlik tot zaaden , of voorbereide hoedanigheden van zommigen, aangemerkt worden, het geen aan den in myn heelkundige ziektekunde zig vlijtig geoefend hebbende, klaar genoeg zal blijken , en bekend zijn. Zoo dat wij dan alleealijk voor onzen taak hebben, fchoon uitgeftrekt genoeg, de bijzondere hoegrootheden. § 482. De ziekelijke hoegrootheid hangt dikwils af van eene andere ziekte, waar van zij R een  £53 CHIRURG IA PRACTICA, een gevolg is, als van de vernietiging van zelfftandigheid, Van het volkoome gemis van eenig werktuiglijk deel, door een wonde, zweering, branding, enz. in hoe verre wij dezelve reeds verhandeld hebben; of van de uitzetting , en vergrooting der deelen, afhangende van de tegenwoordigheid eeniger opvullende, en uitfpaimcnde, ziekelijke, of ongewoone ftoffe, waar toe de gezwellen behooren, en die wij voor onze rekening hebben om te verhandelen. Bijden deze ziekelijke hoegrootheden zouden eigentlijk onder deze afdeeling niet behooren, egter hebben wij reeds al in onze heelkundige ziektekunde, (zoo wij meenen), betlaanbaare redenen gegeeven, waarom wij de gezwellen er onder geplaatst hebben. Eeniglijk behoor, iï volftrekt onder deze afdeeling die verminderde , of vermeerderde bijzondere ziekelijke hoegrootheden, of het vermeerderd of verminderd getal, der werktuiglijke deelen, welke, zonder eenige andere ziekte te onderftellcn , beftaan in een vermeerderde of verminderde waschdom of groeijing, of in een belette uitrolling, of tegennatuurlijke vermeerdering, doorgaands voor de geboorte te weeg gebragt,- waarom wij ook dezelve, gelijk wij reeds in onze ziektekunde gedaan hebben, den eerften rang zullen geeven. § 48 3. In deze afdeeling kunnen wij zoo min, als in de voorgaande, alle de mogelijke ziektens opgeeven , waarom'wij hier insgelijks eenige bijzondere zullen ufoeten ten voorwerp neemen, waar uit de overige te begrijpen zijn. Dan wij verkiezen tot onzen taak: ten 1. de te  óf OEFENENDE HEELKUNDE. 259 te lange of te korte voorhuid; 2. de te korte of te kleine, en de te groote tong; 3. de te lange , of te korte roede ; 4. de mannelijke vrouw; 5. de ongelijke lerigte der onderfte ledemaaten; en ten 6. de vermeerdering, of vermindering, van'eenige werktuiglijke deelen, hetzij van een vinger, toon,.hand, arm, voet^ van een oog, neus, tong, van de tanden,eifz Onder deze zullen ziektens voorkoomen, welke volkomen zijn wegtenéemen; anderen, welke geheel onherftelbaar, en in generlije opzigten te verbeteren zijn; en wederom anderen ouder de onherftelbaaren, daar de kunst het gebrekkige meer of minder kan vergoeden : in het algemeen heeft 'er geen herftelling plaats, dan in de vermeerderde hoegrootheid, namentlijk dan, wanneer het overvloedige kanweggenoomen worden; daar de ftof aan de werktuiglijke deelen, of een geheel werktuig zelve, ont breekt, daar is de kunst onvermogend, om de ontbreekende ftof aantebrengen, het geen van zelfs blijkt. § 484. De te groote, lange, en doorgaands vernauwde voorhuid (praputiiim)9 waardoor het hoofje der roede nauwelijks, of geenfints, kan ontbloot worden, en bij de Heelkundigen (pbymofis) word genaamd, is een genoegmoeijelijke ziekte, inzonderheid, indien de voorhuid ook teffens aan het hoofje der roede is vast gegroeid, of door het toompje Qfranulum) te ver vereenigd, het geen nögthans dikwerf word waargenoomen. Dit gebrek is zomtijds een waar gevolg van de venus ziekte, doch in Zoo verre is het thans niet van ons aanbelang, ' en  60 CÏI1RURGIA PRAC TICA, en ook niet, wanneer het beftaat in eenige andere zwelling van de voorhuid: hier ftrekt alleenlijk tot ons oogmerk de phymofis uit een vermeerderde hoeveelheid van de voorhuidHet is ook niet altoos waar, dat m een phymofis de voorhuid te groot is; zomtijds is de glans niet bloot te maaken, alleen, omdat de voorhuid te nauw is, of omdat zij te vast door liet frantilum gebonden is : wanneer er vernauwingplaats heeft, dan kan men de verwijdering betragten, door eenigen tijd, in de voorhuid te laaten draagen het genoeg bekende dilatatoriurn, inzonderheid bij L. Heister befchreeven, doch, dat niet gelukkende, blijft er alleen overig, om, door een fnede naar delengte van (Je voorhuid, en op den rug der penis,zoo veel in het midden als mogelijk is, ten einde een kwaade geftalte te vermeiden, dezelve te verwijderen; en daar het franulum in oorzaak is, daar moet de te groote vasthcgting, door een genoegzaame doorfnijding van dezelve, los gemaakt worden. Indien de voorhuid te overvloedig is, dan moet het overvloedige worden weggenoomen, welke kunstbewerking jbefnijdenis (circumcifio') word genaamd. Men moet het overvloedige en wcgteneemene bepaalen, met een bekwaam knelbeugeltje, of tangetje, bij de Heelkundige fchrijvers befchreeven, en het daar langs, met een fcherp mesje, affnijden: alvorens de befnijdenis te verrigten, of de vernauwde voorhuid optefnïjden, moet men, zoo veel mogelijk is, de huid agterwaards trekken, en houden, omdat het anderfmts dikwils gebeurt, dat het inwendig vlies van de voorhuid  of OEFENENDE HEELKUNDE. 261 huid niet genoeg, of in 't geheel niet word weggenomen , of doorftieeóen bet geen niet duifter zal voorkoomen aan dien geenen, wien de maaking van de voorhuid bekend is. De Jooden zyn gewoon, en volgen haar wet, om, na de belnydenis, het inwendig vlies intefcheuren, het geen van de Christenen niet behoeft gevolgt te worden; doch alwaar teffens vernauwing plaats heeft, het geen doorgaands is toetelchrijven aan het inwendig vlies, daar moet men de vernauwing van hetzelve, niet door een fcheuring, maar door een bekwaame infnijding , verwijderen. In de gewoone gevallen is de befnijdenis gemaklijk genoeg te verrigten; edoch als het inwendig vlies met de glans geheel en al is zamengegroeid, dan is al veel de losmaaking onmogelijk, en dus èe phymofis onherftelbaar. Wanneer de voorhuid te kort is, en 'er dys aan de hoegrootheid ontbreekt , waar door de glans altoos ontbloot bhjft, dan heeft men een vlak aan het voorgaande tegenovergelleld gebrek, met den naam van (paraphymofls)bij deHeelkundigen bekend,en ten eenemaal ongeneeslijk: men zij egter bedagt, dat niet een ijdere agter den glans geplaattte voorhuid daar onder te begrijpen zij, dewijl de paraphijmofis nog op verfchillende manieren kan voorkoomen, als door zwelling , ontfteeking, enz. van de voorhuid, of van den glans, zonder gemis van hoegrootheid, doch verder, dan in dien zin, behoort dit gebrek, even gelijk ütphijmofis, niet tot onze bepaaling. $. 485. Dein hoegrootheid vermeerderde, of verminderde, en dus de te dikke,, te dunne, K 3 te  202 CHI RU KG 14 PR4CTIC4, te lange of te korte tong, moet noodzakelijk, naar maate van den te bovengang, of het gebrek, en in de flokking , en in de fpraak , meer of minder aanmerkelijke nadeelen [teweeg brengen; welke egter, wanneer de ziekte eenigiints aanmerkelijk is, noch te ^geneezen, noch te verbeteren zijn. Onze natuur, welke zig , door den tijd, aan het ongewoone gewent, kan zomtijds, inzonderheid indien men met dezelve eenigfints medewerkt, het kwalijk fpreeken uit een te korte,.of te dikke tong, veel verbeteren: inisfchien kan de te korte tong, door in de eerfte jeugd dezelve vlijtig, langzaam , en dikwils uitterekken , veel verlangd worden, dewijl door een langzaame uitrekking ook andere deelen in zelfftandigheid vermeerderd worden, en aangroeijen. §. 4-6. De te lange of te korte , de te dikke of te dunne roede, onaangezien dezelve weinig na,.. :ï aanbrengt aan de gezondheid ,jof het leeven, nogthansbegrijpt men ligtelijk,dat dezelve of gebrekkig fof geheel onbekwaam is tot het voornaame einde, waar toe zij gemaakt is. Ziektens koomen 'er in dat opzigt niet voor, om in ezien 'er nief zelden de Heelkonst aangelegen legt, en wel dan , als er aangaande de mogelijke , of niet mogelijke, vermenging en bevrugtiging, in dat opzigt, moet beilooten worden. Zekerlijk zal een werktuig, hetwelk dikker is, dan daar het in moet pasfen, geheel en ai onbekwaam zijn; van het geen te lang is, kan misfchien het overfchot verftandig gebruikt worden, en met het geen wat dunder, of wat korter is, als gewoonlijk, kan men, of fchoon ge  of OEFENENDE HEELKUNDE. ' a6$ gebrekkig , zig mogelijk mede behelpen , en vergenoegen. §. 487 Een mannelijke vrouw (hermaphrcdito) word genaamd een zodanige vrouw, welker kittelaar (clitoris) zoo aanzienlijk lang is, dat zy zig buiten het vrouwelijk heiligdom, even als een penis, laat zien en betasten. Deze vrouwelijke man is zoo min man, als de vorens befchreve mannelijke vrouw een vrouw is te achten: de zoogenaamde penis is hier even zoo min doorboord, en de te/les re vinden, als in den anderen de fchijnbaare vervolgd word van een vagina, of van een uterus. Egter de te lange clitoris kan gemaklijk in coitu (om zoo te fpreeken) een lastigen ftok in "t wiel fteeken; en dus meen ik , hebben zodanige vrouwen geen reden om naar die vermeerderde lengte hun waardigheid aftemeetcn, noch de mannen om op dat huwlijksgocd van haare vrouwen grootfch te zijn. En, of het mooglijk is, om deze fchijnbaare man, zonder gevaar, volkoomen vrouw te maaken , door het wegneemen dier valfche mannelijkheid , kan ligtelijk ijder belluitcn, welke weet wat de clitoris is: doch wie zal zig laaten berooven van een meubel, het welk,fchoon ongemak lijk, zoo menigmaal, voor zijn bezidfter , uit nieuwsgierige oogen, een aanzienlijken winst. ja eene ruime kostwinning, haalt ?: want anders, zoo gemaklijk, en zonder gevaar , als men de waare penis kan wegneemen, wanneer zij nadeelig is, zoo min behoeft men hier , in dat opzigt, bedugt te* zijn voor de valfche. R 4 $- 488.  464 CHIRURG1A PRACTICA, %. 488. De ongelijke lengte der onderfte ledemaaten maakt een mankgaan over de kortfte zijde , het welk niet te verbeteren is , dan, door het draagen van een fchoen aan de kortfte. zijde, zoo hoog, dat daar door derzelver lengte gelijk word aan de lengfte zijde. %. 489. Eindelijk, alwaar een tong,* vinger, toon, een of meer tanden te veel zijn , daar kunnen eenige bedieningen belet worden , en in zoo verre is het vermeerderd getal even zoo wel ziekelijk te achten, als daar een neus, een oog, tong , vinger, of toon , hand of voet., tand of tanden,enz. ontbreeken.Hetgencezings-oogmerk by het vermeerderd getal beftaat in het overvloedige wegtenéemen, het geen van eenvingeri of toon, van een dubbelden tand of tanden,, wel mogelijk is , doch geenfints van de tong : zoo dat blijkt in hoeverre het vermeerderd getal te verbeteren is. En wat betreft de ontbreeking der werktuigen , dezelve is niet te herftellen : men kan alleen door de kunst de ontbreking van zommige werktuigen eenigfints vergoeden, zoo om de fchoonheid tebewaaren, als tot een wezendlijk nut; gelijk, zoo zet men een kunstoog, kunsttand of tanden in, voegt men een kunstneus aan, maakt men gebruik van een kunstarm of been, over welken allen * dc Heelkundige fchrijvers zijn na te zien.  of OEFENENDE HEELKUNDE. 265 Over de gezwellen. § 490. Een gezwel (tumor') is een tegennatuurlijke, of ongezonde uitzetting, of verhevendheid van , of in, eenig deel van 't menfchen lighaam; onderftellende of een verplaatfing van een ander vast deel,een vermeerderde overvloed van vogt, in zijn loop gefluit, een ongezonde verandering, en vermeerdering van zelfftandigheid van het vaste deel zelve , of ook zomtijds de tegenwoordigheid van een vreemd lighaam : zie mijn heelkundige ziektekunde 1. Deel. § 427. Voor zoo ver een gezwel een toeval is van de verplaatfmg van een ander vast deel, als bij een ontwrigting, of bij een breuk; of voor zoo ver de ingehoudc ftof een vreemd wezen is, als een kogel, ftuk glas, enz.; behoort het niet tot deze afdeeling, en hebben wij het reeds op beter bevoegde plaats verhandelt. §491. De gezwellen zijn, gelijk uit onze heelkundige ziektekunde blijkt: ten 1. of gezwellen der zagte deelen; of ten 2. der harde. De gezwellen der zagte deelen zijn : ten 1. vogtgezwellen; en ten 2. vaste gezwellen. Yder van deze gezwellen is, naar zijn kortere of langere duuring, een fchielijk, of langzaam gezwel. De vogtgezwellen zijn of heete, of koude; de heete zijn met koorts verzeld, en daar onder behooren alle de bijzondere zoorten van de ontfteeking; en de koude zijn zonder R 5 koorts,  a66 CHIRURGIA PRACTICA, koorts, waar onder behooren: ten i de gezwellen uit een vergadering, ophooping, of uitftorting van vogten; 2. de kliergezwellen; 3. de beursgezwellen en het vetgezwel; en ten 4. de gezwellen door uitgezette bloedvaten. De vaste gezwellen hebben insgelijks verfchillende zoorten , alhoewel zij tot eene afdeeling zijn gebragt. En tot de gezwellen der harde deelen of der beenderen behooren: ten 1. de lendenvang of engelfche ziekte; 1. de winddoorn, of beenvreeter; en ten 3. de beenuitfpatting. Langs deze orde hebben wij in onze heelkundige ziektekunde den aart, oorzaak, en uitwerkfels der gezwellen , onderweezen; en langs dezelve orde zullen wij dezelve leeren kennen, en geneezen: Over de heete met koorts verzelde of ontftooke gezwellen. § 492,. Een heet, of ontftooke gezwel, of zwelling (tumor calidus), oï^nflammatorius) is een zodanig, welke aan het gevoel heet en pijnelijk is ; aan het gezigt glinïierende , en meer of minder rood van Kle",-; er- bij uelk de fneldere , dan geWOOneifjke , pols de tegenwoordigheid der koorts aanduid. Alle bijzondere 'heete gezwellen zijn met den algemeenen naam van ontfteeking. (inflamrraiio') benoemd. Doch de ontfteeking is cent oloederige, (fanguinea), .wijeagtige (ferofa) , of wateragtige (lymphati-a) • en een ijder van dezelve is of goedaardig of ikwaadaaidig- De » - goed-;  &7* CH1RURGIA PRACTICA, namentlijk , zoo de geneesmiddelen , als de voetfelen. Voorde verkoeling, enoplosfmg, van het ontftooke bloed, koomen bijzonderlijk te pas de ontbindende zuurzouten (falia acida disjblventia) ,waar van het falpeter (nitrum) de voornaamfte word geacht, wanneer het in een ruime hoeveelheid waterdeelen word toegereikt. Uitwendig kan men aan alle de geneezingsvereistens voldoen, door een eenvoudige aanwending van een cataplasma uit avena in zoete melk of inwater gekookt, en er wat nitrum bijgedaan; of van een fotus uit het gewoone oxycraat, insgelijks met wat nitrum; en de cataplasma, of de fotus, moet lauw aangevoegd worden, opdat de koude het vaatgeftel niet te zeer zamentrekke, vernauwe, en dus de verftopping verzwaare. § 409. Van zommige Genees- of Heelartfen word voorgeffeld, om, in de ontfteeking uit dwaaling in plaats van het bloed, het ingepakt bloed uit de oneigene, en nauwer vaten te rug''te drijven in zijn eigene, en ruimer vaten, door de uitwendige aanwending van koude , zamentrekkende geneesmiddelen (repercusfiva) genaamd, ten einde, om langs dien weg de verdweining te bereiken. Het gebeurt dikwils, dat een zoortgelijke ontfteeking,door een ruime aderlating , langs dien weg ogenblikkelijk herfteld" word,- omdat het vaatgeftel , i'chielijk leeger , en ruimer geworden zijnde, gelegendheid verfchaft, dat het verdwaald, en nogbewooge bloed, uit de vernauwde plaats derwaards zig begeeft, werwaards het meerder ruimte aantreft: doch in een zwaare ont- ftee-  of OEFENENDE HEELKUNDE 273- ontfteeking, bij ontftooke klieren, of klieragtige deelen, of daar heL bloed is uitgeftort in een blaas of celagtige zelfftandigheid , zijn de koude zamentrekkende geneesmiddelen allergevaarlijkst, omdat zij veel eerder het bloed verdikken, en door de zamentrekkiug der vaste deelen, de verftopping hoe langer hoe vaster maaken: ik fchrik van het groot getal verduisterde, verdikte, en ondoorfchijnend gemaakte hoornvliezen, en daar uit gevolgde blindheid , welke ik te veel heb ontmoet, duor het gebruik van zamentrekkende oogwaters in zwaare oogontfteekingen. § 500. Een ligter roode, niet zoo pijnelijke, doch vlakker, en wijd uitgebreider ontfteeking is, gelijk wij reeds verklaard hebben, de goedaardige roos (erijfipelas bemgna); zij is het naast verwantfchapt aan de waare ontfteeking; en niets van deze onderfcheiden, dan dat hier de verftoppende ftoffe de wije- of het water is in de wije - of watervaten. De uitwendige roos is uit de gegeeve bepaaling te erkennen, en in , de inwendige zijn de toevallen in minder graad dan bij de waare ontfteeking. Al veel is zij het gevolg van een belette doorwafeming, welke dan nedergezet word, en verftopping maakt in eenige fpier of in een vliesagtig deel, wanneer het ook zinkenagtige ontfteeking, koude (rheumatismus) word genaamd. Niet zelden verandert de roos , of rheumatismus in een waare ontfteeking, en wel dan, wanneer de inpakking van het bloed grooter word, en aanhoud in de wije of in de bloedvaten, zelve; door de prikkeling van de ingelloote belettedoorwaferjiïng, aan S het  274 CHIR.URGIA PRACTICA, het overige vaatgeftel medegedeeld. De roos is zomtijds vrij gevaarlijker , dan de waare ontfteeking, omdat niet zelden d? ftoffe der 15elette doorwafeming meer of minder fcherpte heeft , en waardoor de ingefloote ziekelijke ftoffe , terug gedreeven zijnde, op voornaamcr deelen, als de eerfte, op nieuw word nedergezet. De roos is dan vooral niet te rug te drijven. De cura antiphlogistica komt hier insgelijks, als bij de waare ontfteeking, te pas, inzonderheid indien er bij gevoegd worden zagte zweet verwekkende middelen (Judorifera), om de belette uitwafeming te herftellen, en, daardoor, de roofige ftoffe naar buiten te ontlasten : daar men vrees heeft voor een waare ontfteeking , het geen de vermeerdering , en verzwaaring der toevallen aanwijzen, daar moet men hetzelve door een aderlating tragten voortekoomen. Uitwendig kan men gebruik maaken van dezelve openende , en verkoelende pap , of ftoving, als bij de waare ontftce.king. Doch, wanneer de roos het oppervlak 'der huid aangrijpt, en dus de zondigende ftoffe geplaatst is in de uiteindens der zweetvatjes , dan kan men het be t te regt koomen, met de rofige huid te bepoëeren met gewoone haairpoeder, blommeel, of zoortgelijke zagt opdroogende, en fcherpte inllurpende poeijers: omdat daar door, de fijne ftoffe, hangende zoo nabij in de uiteindens der zweetvatjes, zoude opgedrooogd worden , en van haar fcherpte berooft, dus de prikkeling, de voornaame oorzaak van de roos, zoude verminderd worden, en vernietigd. In een zodanige uitwendige  of OEFENENDE HEELKUNDE. m dige roos zijn al dikwils de vogtigegeneesmid delen fchadelijk, omdat, daar^Tefvït geitel, tot op een verder afftand van de ziekehjke plaats, verwijderd word, en er dus gelegendheid vrord gegeeven tot een grooteren toeyroed van.vogten. Langs denzelven regel maakt men ook, en te regt, gebruik , in de *mmMm ontfteeking en roos der oogen van de zagt opdroogende, en lijmerige oogwaters als van het ha: rofarum oïfamblfci met fu$a, of lapid: calam: pp: met de Ru» tragacavt: of mucilag: fetn: cijdonior:, fna om daardoor de rofige ftoffe in de adnata op- ™°°ÏÏa' fn der2;elver fcherpte te verftompen Men kan ook, in andere deelen, gebruut maaken van zoortgelijke bettingen of wasfmgen (lavameuta), in de plaatst van de vorens aangehaalde poeijers. § 501. Offchoon wij tot nog toe de waare geneezing van de ontfteeking betragt hebben, en dat dezelve gelukt is, namentlijk de vert .topte ftoffe^ of de uitgeftorte, of verdwaalde, uit de ziekelijke plaats bewoogen, en de vermeerderde beiveeging,- zoo de plaatfelijke, als de algemeene, de koorts, in rust gebragt en dus de ontfteeking met al derzelver toevallen geweeken; nogthans, indien de ziekelijke ito;le met mtgewafemd is langs de aanhoudende rijen der vaten, of langs de togtgaten of opgedroogt, gelijk in de roos, maar dat zij in den omloop der vogten is gebragt dan is het mooglijk, dat de opgeloste ftoffe evenwel ziekelijk is gebleeven, en- daarom' vereischt ontlast te worden. Deze ziekelijS?" ke?  o76 CHIRURGIA PRACTICA ke, en voor de gezondheid nadeelige ftoffe in het vaatgeftel, prikkelt hetzelve, verwekt een vermeerderde beweeging, de koorts, de ziektefcheidende koorts , (febris critica) genaamd , en welke doorgaands van een zigbaare ontlasting der ziekelijke ftoffe, langs de wegen der Gewoone uitwerpfelen, agtervolgt word. Zoo het een als het ander behoort bepaaldelijker tot de geneeskunst; nogthans, het is ligtelijk te begrijpen, dat, in het welbeftieren dezer ziektefcheidende, en daarom niet te vreezen zijnde koorts, namentlijk dat zij noch te geweldig noch te zwak gefchiede, de geheele pligt van den Geneesarts beftaat. Het is ook deze natuurbewerking, waardoor de verplaatfmg van ftoffe (metastajis) uit het een in het ander deel gefchied; waar over, en over alles dies aangaande, is natezien mijn heelkundige ziektekunde. § 502. En , offchoon wij de verdweining van de ontfteeking , als de eenige volkoome geneezing, hebben voorgeftelt, nogthans is dezelve niet altoos te bereiken, noch te verkiezen: het ontftooke bloed is zomtijds zo fterk ingepakt, dat het niet kan ontbonden worden, maar tot verettering moet overgaan; de ontfteeking is zomtijds zoo zwaar, en de zaaden, en fchadelijke magten voor dezelve zoo menigvuldig , dat er verfterving uit volgt; de kragten der natuur zijn dikwils te zwak, inzonderheid als de ingepakte ftoffe is geplaatst in de klieren, om dezelve geheel en al optelosfen, wanneer er een verharding nablijft; welke eindfgingen der ontfteeking wij bijzonderlijk zullen ten voorwerp neemen , nadat wij de kwaad.  — of OEFENENDE HEELKUNDE." 2-7 kwaadaardige ontfteekingen verhandelt hebben, omdat deze nimmer door verdweining zijn te redden, en het dus daar beter zal te pas koomen. § 503. Zelfs een goedaardige ontlteeking, en uit zijn eigen aart niet zwaar, maar diep gelegen, en in een onrekbaar deel, als in de toppen der vingers, onder eeHpeezige uitbreiding, hetzij inde palm der hand of plant van den voet, en den voorarm, enz. vermeerdert zodanig, en word zoo geweldig, alleen uit kragt van de onrekbaarheid, en gevoeligheid, der lijdende deelen, dat de beknelde deelen al fchielijk tot verftikking, of verfterving overgaan ; 'ja men heeft niet zelden van een eenvoudige verzuimde vijt een gantfchen arm, en het leeven, in gevaar zien gebragt. In die gevallen is het mes, en de ruime opfnijding der beknelde, en gefpanne deelen, het eénigst pijnftillend middel; daar door zijn eenig de gevaarlijke toevallen te bedaaren , en voor te koomen. De doorfnijding moet tot in den grond der ontfteeking gefchieden : want, offchoon men de huid opent, het verbetert niet, indien de ontfteeking onder de vagina is geplaatst, onaangezien hier al dikwils geen acht op word geftaagen. § 504. Een bleedvin, of zweer (furunculus), (om tot de kwaadaardige ontfteeking (inflammatio maligna) over te gaan), is een donker rood,pijnelijk, en in een fcherpen punt opgeheeve gezwel, doorgaands rondsom vergezeld van van eenroofige ontfteeking; welke altoos in een zweer verandert, in welk een bedorve en verflikt gedeelte van den vettok is ingeflooten, door een fcherp vogt verknaagd, S 3 en  478 CHIRURGIA PRACTICA, en van't leeven beroofd. Een negenoog , of petskool (ahfhrax) of (carbuncului) is een zoortgelijk gezwel als de bloedvin, docli grooter, en van kwaader aart; open gczvvoofen zijnde, of door de kunst open gemaakt, vind men een gedeelte van den vetvok in een doode, zwarte korst, overgegaan; en niet zelden breid zig de verfterving van het vetvliés wijd en zijd uit onder een geheele huid. Deze twee gezwellen hebben bijden voornam'èhtlijk haar zitplaats in den vetrok, en onderllellen hijden de tegenwoordigheid van eèh fcherp, en verknaagend vogt, doch van kwaader aart in het laatite, dan in het eerfte. Zöb dat blijkt, dat deze twee kwaadaardige ontfteekingen alleenlijk in kwaadaardigheid verfchillen : zie mjjn heelkundige ziekukuude i. D. % 439. en § 440. % 505. Ijder bloedvin , of negenoog , onderftelt altoos een uit den algemeenen hoop der vogten uitgeworpe ziekelijke ftoffe;, en is dus, in dat opzigt, heilzaam, en vooreen geneezende kragt der natuur te achten. Offchóóii het dan mooglijk was dezelve te verdwemeu, is het niet te verkiezen. Egter de nege'no'og, diep geplaatst, en onder een onrekbaare peezige uitbreiding, kan toevallen van groot belang genoeg voortbrengen. Daar een bloedvin, of negenoog , geplaatst in den vetrok onder een rekbaare huid, ligtelijk tot verettering, en doorbersting uit zig zelve, kan gebragt worden; daar is zij, geplaatst onder een peeziguitfpanfel, of klemmende huid, niet zelden gewoon, indien de doorbraak uit zig zelfs word afge- wagt,  of OEFENENDE HEELKUNDE. 279 wagt, om, alvorens het gefchied, al de dee1 n onder de beklemming te doen verftikken, het geen ligtelyk word begreepen, benevens alle de overige gevolgen daar van , als men ons alleenlijk te binnen brengt, \a'er van een goedaardige diepe ontfteeking kan gebeuren. J> 506. Wat betreft de geneezingsoogmerken in deze twee gezwellen; dezelve beftaan eenig in de natuur in baar aangevangen werk te hulp te koomen, namentlijk om uitgang te bezorgen aan het ziekelijke, het geen zij reeds uit den algemeenen hoop der vogten heeft afgezondert; en, om de fchade, welke noodzakelijk uit die bewerking aan het lijdend deel heeft moeten gebeuren, naderhand, zoo veel mogelijk is, te vergoeden. Dan, het gezwel moet tot verettering gebragt worden, en de doorbraak van hetzelve bevordert, waar toe best te pas komt een eenvoudige, en niet prikkelende, maar alleen week maakende pap, of pleister : een pap uit havergurt , of uit eenig verzagtend kruid, in zoete melk gekookt, of de emp:muca::9 is voldoenend genoeg, en beter, dan zamengtftelde, prikkelende pappen, of pleifters, welke dog doorgaans verivoozen worden, nademaal door dey zelve de onfteeking te veel vermeerdert, en meer en meer overhelt tot verfterving.. daar de natuur hier maar alleen moet geholpen worden, door de huid zagt, en week te maaken, optiat zij openberste. De doorbraak van het gezwel gefchied zijnde, is het een open zweer, welke, en van de ongezonde vaste deelen, en van het nog daarin hangenu ziekelijk vogt, § 4 moet  aSo CHIRURGIA PRACTICA, moet gezuivect worden, en daar na volgens de regels der kunst geneezen ; het geen bij de zweeren en wonden overvloedig genoeg is onderweezen. Doch, wanneer een negenoog, onder een onrekbaare huid , of peezig uitfpanfel, is geplaatst, dan moet men, gelijk bij alle diepe en zodanig geplaatfce onfteekingen, de doorbraak niet afwagten, maar het lijdend deel tot in den grond van het gezwel ruim genoeg openen , waar van wij de reden al dikwils genoeg verklaart hebben : de behandeling der wijduitgeftrekte verftik. Icing, en der daar uit voortgebragte etterboezems, en pijpzweeren, welke wij bij dit gezwel menigmaal aantreffen, is insgelijks bij de zweeren onderweezen. § 507. Bij de bloedvin, en negenoog, kunnen 00K gevoeglijk geplaatst worden alle andere onftooke gezwellen, of zwellingen, welke evengelijk ontftaan uit een ziekelijke ftoffe, losgemaakt -, en verplaatst uit een ander deel, of uit den algemeenen vogtftroom, door de werking der natuur nedergezet, en ter uitwerping gereed gemaakt. Van dat zoort zyn alle ziektefcheidende ontftooke gezwellen , of zwellingen, door welke de koorts eindigt; als de venusbuilen de zoogenaamde napokken , en zoortgelijken. En de behandeling ter herftelling word dus eveneens vereischt, als bij de voorgaande gezwellen. § 508. De zweerende en voortloopende roos (erïjflpelas exulcerans, of het heilig of fpringend vuur (ignis facer,) is een wije- of wateragtige ontfteeking van de huid, of van andere  £84 CHRIURGIJ RRAGTICA, leiden der ziektefcheidende koorts, en in de ondasting der ziekelijke ftoffe te helpen , is niet alleenlijk gelegen de geneezing van de ontfteeking, maar van alle andere heete ziektens, voor zo ver zij doot verdweining , of door oplosfing, te redden zijn, het welk nogthans niet van ons aanbelang is, maar tot de beperking der Geneeskonst behoort. Egter men begrijpt ligtelijk, dat men aan die pligten voldoet, met de koorts te beteugelen, wanneer zij te fterk is, te vermeerderen als zij te zwak is, en met de beletfelen, die de natuur hinderlijk zijn, uit den weg te ruimen; met de wegen , welke de natuur ter ontlasting verkiest , daar toe bekwaam te maaken, en te houden; en met de ziekelijke ftoffe derwaards te beweegen, werwaards de natuur haar heeft beginnen te ontlasten. Deze grondregels geeven de maat aan de aderlatingen, namentlijk, dat zij niet-zoo groot, of zo menigvuldig, moeten gedaan worden, dat naderhand de natuur te zwak is voor de nodige koorts, of ook niet zoo fpaarzaam, dat zij te geweldig blijft, en haar onderwerp verdelgt: deze grondregels leeren, wanneer de eerfte wegen te ontlasten zijn, en wanneer er bij de cura antiphlogistica, of fudoriftra, diuretica, laxantia, emenagoga, of expeEiorantia, enz. te pas koomen. Jj 513. De verettering (fuppuratio) is , als het verftoppend, en ingepakt vogt, door de vermeerderde koorts, en dus door het vermeerderd geweld van het vaatgeftel op hetzelve, zodanig word bewoogen, dat de bevattende vaten, of deelen, daardoor, berften, en het ziekelijk vogt.  of OEFENENDE HEELKUNDE. i%$ vogt met de andere vogten, welke door dezelve loopen, uitftorten in een gemeene holligheid , door de verfcheurde deelen gemaakt. Deze holligheid word inzonderheid gemaakt, door de vernietiging van het vetvlies; waarom er bij de uitgeftorte vogten z;g meer of minder vetftoffe vermengt. En de uitgeftorte vogten , met het daar bij gevoegde vet, en de vernietigde vaste deelen, worden inzonderheid, door de beweeging en warmte, te zamen verandert in een wit, vetagtfg, dik, en zonder reuk of fmaak zijnde, vogt, het welk etter (pus) word genaamt : zie mijn heelkundige ziektekunde I. D. § 453- § 514. Het blijkt, dat het onderfcheid tusfchen de koking bij de verdweining , en de verettering, beftaat: ten 1. dat de ontfteeking , welke zal veretteren , altoos eerst tot ftaat, (acmen) moet zija, daar bij de koking dezelve in haar aanwasch vermindert; 2. dat er geen verettering kan plaats hebben, dan in een plaatfelijke ontfteeking, daar er ook een koking gefchied in een heete koorts (febris ardens) van het ontftooke bloed; 3. dat het geweld,' de kragt der natuur, bij de verettering grooter moet zijn, dan bij de koking, en dus de ettermaakende koorts (febris fuppuratoria) evenredig zwaarder, dan de ziektefcheidende, en kookende; en ten 4. dat, na de verettering, ér altoos zieke vaste deelen overig blijven, en dat dus de ontfteeking in eene tweede ziekte (morbus fecundarius) is geeindigt, het geen bij de verdweining, volmaakt gefchiedende, niet gebeurt. Hier uit blijkt, dat de kenmerken der  a3ó CHIRURG IJ PRACTICA, der verettering zijn: ten i. dat de ontfteeking tot haar acmen komt, blijft in denzelven toeftand korter of langer, naar derzelver hoegrootheid, en aart; 2. dat eindelijk de koorts zig verheft, en, zoo de ontfteeking uitwendig is, het gezwel in hoegrootheid, hardheid, roode kleur, fpanning, en in uitzetting, vermeerdert; en eindelijk ten 3. de verettering verrigt zijnde, dat dan de koorts wijkt, en het blij baar gezwel veradnerdis van rood in wit, van hard in zagt, waarin een duidelijke vogtskaatfing is te voelen , dat al de toevallen van de ontfteeking geweeken zijn, en er een nieuwe ziekte, een ettergezwel (abscesfus) genaamd, is te weeg gebragt. § 515. Uit den befchreeven aart, en het gevolg der verettering, blijkt ook, dat deze eindiging der ontfteekiug aanmerkelijk meer te vreezen is, dan de voorgaande, dewijl niet alleen de ontfteeking zwaarder is, maar er ook noodzaakclijk eene tweede ziekte, van een b-jzonderen aart en gevolgen, overig blijft. Bij de inwendige ontfteeking is de verettering te * vreezen, omdat men niet bij het ettergezwel kan koomen, en omdat de etter, het gezwel doorgebrooken zijnde , zig niet uitwendig, maar van binnen, ontlast, of uit het gezwel, of waar het van binnen is uitgeftort, word opgenoomen, en bij het bloed gebragt, waaruit zomtijds ontelbaare nadeelige gevolgen kunnen ontfpruiten. $516. Wat de behandeling dezer eindiging van de ontfteeking, de verettering, betreft; het blijkt van zelfs, dat zij beftaat: ten h in het  of OEFENENDE HEELKUNDE. a8;f ' bet geleiden der ettermaakende koorts, en in de natuu> te helpen in de maskmg van hei ettergezwel ; en ten a. in de geneezing van detweede ziekte, het ettergezwel, met al deszelfs gevolgen. § 5i7- Voor zo ver de regeling en geleiding der ttttrmaakende kocrts beirelt, behoort het tot de pligt van een Geneesarts; en komt de behandeling ov ree» met die aan de kookende en ziekteitheiotrde koorts. fVien helpt de natuui het ettergezwel maaken, door, als de ontfteeking uitwe dig is , een ettennaakende pap, of pleister, bij de bloedvin, en negenoog, aangehaald, op het zieke deel aantevoegen; doch in de inwendige ontfteekingen komt zulks niet te pas , en moet de koorts alleenlik het werk verrigten. § 518. De ettermaaking verrigt, en het ettergezwel gemankt zijnde, is de ontfteeking geeindigt , met te veranderen in een ziekte. welker aart en eigenichappen s_0heel en al onderfcheiden zijn van de ontfteeking. Onder de bewerking der verettering breekt menigmaal ook te gelijk het ettergezwel open, en ontlast den ingehouden etter, of binnen in eenige holligheden an het ïghaam, of uitwendig; of de gemaakte etter blijft in den zt>k, waarin dezelve gemaakt is 'beflooten. Aangaande de uitftórtii g des etters in eenige hghaams holligheid, gelijk bij een verzwoore borst - of longontlteeking in de holligheid van de borst, etterborst (empijema) genaamd, bij een verettering van een ontfteeking der lever, of van eenig ander buiks ingewand, in de holligheid des buiks; ot  288 CHIRURGIE PRACTICA, of aangaande de beflooten blijvende etterzak-. ken in eenig ingewand, als in de long (yomica pulmonum) genaamd, of inde lever, de nieren, milt, enz.; beneffens de daar uit volgende fcherpwording van den uitgeftorten, of beflooten etter, deszelfs opneeming in, en befmetting, van den algemeenen vogtftroom, de uitteerende koortfen (febres hectica), de uitteering (ptifis), en:.; allen dezen behooren tor de Geneeskunde. Het uitwendig ettergezwel , de bewerking van de verettering geeindigt, niet doorgebrooken zijnde, moet geopend worden, opdat de ingefloote etter ontlast worde. Ik verkies de opening van het ettergezwel altoos ruim genoeg,'opdat de ontlasting vrij gefchiede. Worden er etterboezems ontdekt , dezelve moeten geopend worden, indien zij door zamenkleeving niet overwonnen worden. Wijders, het ettergezwel, in een etterwonde veranderd zijnde, moet gezuiverd worden, en naderhand geheeld , het geen wij alles genoeg verklaart hebben in de afdeelingen over de wonden, en zweeren. 5 519. De verzweering (ulciratio) word genaamd , als niet alleen door het geweld van de koorts, en de vermeerderde aandrang van het bloed op de verftopte plaats, de vernietiging gefchied ; maar als ook teffens de ziekelijke vogten, door haar fcherpte, de deelen, waarin zij huisvesten, doorknaagen. Daar de etter in een ettergezwel altoos dik, zagt, wit van kleur, en zonder reuk, of fmaak , is, vind men het vogt in de zweer doorgaands dun, altoos fcherp, en van een bedurve kleur , en reuk.  of OEFENENDE HEELKUNDE.' 289 reuk. Altoos ondcrftelt een zweer een kwaadaardige ontfteeking. En de behandeling der zweeren hebben wij reeds volkomen afgehandelt in de afdeeling over de zweeren • werwaarts wij dcrhalven den leerling te nazenden. 0 0 §520. De verfterving , of het heet vuur igangraaa^wotdgenaamd dan, wanneer, door het geweld der ontfteeking en der koorts de vogten in het lijdend deel zodanig worden ingepakt , dat zij de toe - en afgang van het bloed tot en van het zieke deel verhinderen en dus het zieke deel begint te fterven En wanneer de hoogfte graad plaats heeft, namentlijk dat er reeds een 'gedeelte des geheels van de gemeenfchap met het overige leeven is berooft, dan noemt men het koud vuur (Jphacelus) . Het koud vuur is een gevolg van het heete. Daar bij het heet vuur alle de toevallen der ontfteeking, alvorens tot haar acmen geweest zijnde, verminderen; daar zijn dezelve bij het koud geweeken, en teffens ook de leevènskragt uitgeblust. Hoe meer ook het heet tot het koud vuur is gevorderd, hoe meer er ook een rottende ontbinding (fokaio putrida) zoo der aangedaane vaste, als der vloeibaare aeelen, zig bijvoegt: daar door word, in een mtwendige verfterving, de zamenhang der opperhuid met de huid vernietigd, en "er uit de verftorve deelen een geel, of zwartagtig, dun, ftinkend vogt verfchaft; waar door de losgemaakte opperhuid word met bladders opgeli^c, terwijl de ingepakte vogten met de zieke vaste deelen, geheel van't^leeven berooft zijnde, T ver-'  3i2 CHIRURG-IA PRACTICA, mogenst beteugeld. Edoch, of wel zoo door het een, als door het ander, wezentlijk de ingeiloote lugt kan verteerd worden, heeft men reden, om aan te twijfelen; waarom de ontlasting het voornaarne geneezings - oogmerk uitmaakt. De ontlasting word bezorgd, door de wonde, indien dezelve te klein is, te vergrooten, of door een wonde te maaken, indien het gezwel geflooten is; of men bezorgt de onltasting door inkervingen te maaken tot in den met lugt vervulden vetrok, het geen 'inzonderheid te pas komt, wanneer er een groot deel, of het geheel uiterlijk lighaam, met een Iugtzwelling is aangegreepen. §541. De hron , welke de lugt in den vetrok verfchaft, word verfchillend weggenoomen, naar dezelve van een verfchillenden aart is. Indien een veizweering der long dezelve verfchaft, dan is zij niet wegtenéemen, en ook het lugtgezwel, gelijk wij boven reeds verklaard hebben, binnen korten tijd doodelijk. Doch, indien er een lugtgezwel beftaat, omdat, bij een doorgaande borstwonde, ook teffens de long gekwetst is, dan is wel de oorzaak, welke de lugt verfchaft, niet weggenoomen voor dat de wonde der longe geneezen is, maar, in dat ge val, kan men nogthans door de borstwonde ruim genoeg te verwijderen, voorkoomen, dat de uit de long komende lugt den vetrok ingaat, en bezorgen, dat zij langs de wonde naar buiten ontlast word. In een lugtgezwel bij een gebrooke ribbe, daar de long is aangegroeid, en i» de plaats der aangroeijiag ook ge-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 313 gekwetst, moet men, tot op de aangegroeide long, een genoeg ruime opening maaken, wanneer zig gemaklijker de lugt, zonden den vetrok, of de holligheid, integaan, naar buiten zal kunnen ontlasten, tot de oorzaak van het lugtgezwel , namentlijk de gekwetfle long geneezen zijnde, is weggenoomen. Wanneer de uitwendige lugt door een borstwonde ingaat in de holligheid van de borst, en van daar te rug in den vetrok, dan word de oorzaak van het lugtgezwel best geftuit door de uitwendige wonde voor de uitwendige lugt nauwkeurig te dekken. En, wanneer een ingefioote rotte ftoffe de lugt verfchaft, dan beftaat de oorzaak wegtenéemen, in het wegneemen der verrotte ftoffe. § 542. Het waterhoofd (bijdrocephalus) is een buiten gewoon vergroot hoofd, door een vergadering van nitgeftort water binnen de herfenfchaal. Doorgaands worden er de kinderen mede gebooren, onaangezien er voorbeelden van zijn bij de bejaarden, edoch, dan moeten bij dezelve de beenderen van de herfenfchaal ook nog zoo los vereenigd zijn geweest, dat zij voor de langzaam uitfpannende kragt'van het water, even als in de hoofden der kinderen, hebben kunnen wijken. En de plaats deivergadering van het water zijn de holligheden der herfenen (ventriculi cerebri) ; zoo dat in het waterhoofd deze in uitgebreidheid dc herfenfchaal volgen: zie mijn heelkundige ziektekunde 1. D. % 504. § 505. en verders, betreffende deszelfs oorzaak , en uitwerkfels. Het waterhoofd laat zig gemaklijk kennen, door de V 5 onge.  514 CHIRURG1A PRACTICA, ongewoone hoogroodheid van het hoofd; doorde verwijdering der naaden (futurq) van het bekkeneel, en, door een allerduidelijkfte vogtsgolving, wanneer men het bekkeneel betast en beweegt met de eene hand, aan de andere tegenovergeplaatfte rustende hand. Edoch, hoe ligt deze ziekte is te kennen, is zij egter volftrekt ongeneeslijk; omdat, onaangezien het water kost ontlast worden, de ontaarding van het herfenwezen niet in den ftaat van de natuur kan gebragt worden, noch het ukgezet bekkeneel zig kan verkleinen, naar evenredigheid van hetgeen.het minder zoude behoeven te bevatten. Evenwel bij de kinderen kan het wa- , terhoofd zijne lijders lang doen fukkelen, omdat het uitzettelijk bekkeneel lang belet de volkoome drukking, en beletting der bewerking van de herfenen ; daar het, om de mindere uitzettelijkheid van de herfenfchaal in de bejaarden, en dus de fchielijker volkoome drukking van het brijn, ook doorgaands aan denzelven, in korten tijd de dood teweegbrengt. § 543. De waterzugt van den ruggegraat (bij- clrorhachitis) is een vergadering van wije - of water in de holligheid van den ruggegraat, zig kenkaar maakende door een waterig gezwel, . doorgaands te vinden aan het agterfte van dep ruggegraat, aan de lenden wervelen en het heiligbeen. De waterzugt van den ruggegraat is doorgaands verzeld van het waterhoofd. Het iu^eUoote vogt is hier te vinden tusfchen het rugggemerg en de verlenging van , het harde herfenvlies, welk hetzelve bekleed: hier ontbreeken een of meer doornagtige uitfteekfels, om  idf OEFENENDE HEELKUNDE. 313 pmdat dezelve niet verbeend zijn, waardoor er een opening word gemaakt, welke men te onregt ruggegraats fpleet (fpina bifida) heet, en langs welke opening , het door het water uitgelpanne bekleedfel van het ruggemerg, te gelijk met een gedeelte van het ingefloote water, en dikwerf met het uiteinde van het ruggemerg, zig heen begeeft, en uitwendig zig vertoont in gedaante van een zagtvogtgezwel, hetwelk in zijn grond, aan bijden de zijden, een beenige beperking laat voelen. Dit gezwel word wel het meest aan de onderlte lendenwervelen en aan het heiligbeen gevonden ; nogthans men heeft hetzelve waargenpomen langs de geheele nitgettrektheid van den ruggegraat. Een en andermaal heeft men ondervonden, dat er gemeenfehap was tusfchen het water van den waterzugtigen ruggegraat en het water in de holligheden der herfenen bij een waterhoofd, waaruit het verwantfehap dezer twee ziektens duidelijk blijkt: zie verders na mijn heelkundige ziektekunde, over den aart, oorzaak, en uitwerk/els dezer ziekte, S 544.. De kentekenen van dit gebrek zijn duidelijk genoeg uit deszelfs befqhrijving, onaangezien hetzelve al te dikwerf voor een ander gebrek is aangezien geweest, en ten koste van des lijders leeven, behandeld: de boven aangemerkte tegennatuurlijke opening in den ruggegraat, en dat het gezwel niet uitwendig is omfchreeven, maar blijft aankouden tot, in de holligheid van den ruggegraat, zijn (mijns oordeels) te duidelijk om er in te dwaalen. Edoch, hoe ligtelijk evenwel dit gebrek te ken-  3i6 CHRIURGIA P RAGT IC A, kennen is, men heeft het egter nimmer volkomen geneezen , onaangezien er voorbeelden beftaan, dat, onder een kundige behandeling , lijders tot 30 /aaren er mede geleeft hebben: het is mooglijk bij zodaanigen, daar het gezwel allerlaagst is , en er het waterhoofd of niet, of zeer gering is bijgevoegd. Doorgaands word, na eenigen tijd, korter of Ia nger, het ingefloote water in het ruggegraats hol fcherp, maakt verzwering, welke, dikwerf uitwendig openbreekt, verteert het ruggemerg zoo in het gezwel, als verder, waaruit een onvermijdelijke dood. Het beste middel , om door kunst het leeven het langst te bewaaren , beftaat in het gezwel te bevreiden van alle drukkingen , vrijvingen en ontfteeking, door het zagt te dekken met een befchermende drukdoek, nat gemaakt in roode wijn, of in aq: aluminofa ; opdat er van onze zijde geen ontfteeking, of zweering, te weeg worde gebragt: alle Heelkundigen verbieden inzonderheid de opening, omdat de vrije toegang van de lugt tot het rugggemerg de dood teweeg zoude brengen. Eindelijk , ik ftel dit gezwel volftrekt ongeneeslijk, omdat het meestijds afhangt van een waterhoofd, en dus van een onwegneemelijke oorzaak, en, offchoon het mooglijk was , dat het "Water ontlast wierd (vraag ik), hoe dog zouden de uitgefpanne deelen zig inkrimpen, en de tegennatuurlijke op'ening in den ruggegraat zamengroeijen ?: zie mijn heelkundige ziektekunde 1 D. § 521. § 545. Alhoewel dit gebrek bij allen, en bij  ör OEFENENDE HEELKUNDE. 317 bij de voornaamlïe Heelkundigen tot nog toe met den verfchriklijken naam van ongeneeslijk word betijteld, en ik zelve tot nog toe niet anders durf vonnisfen, zal ik egter dies aangaande eenige bedenkingen opgeevën. Daar zijn voorbeelden, dat er lijders mede redelijk gezond geleeft hebben, tot den ouderdom van 30 ja aren , in dezulke heeft geen merkbaar waterhoofd plaats gehad, en de gezwellen waren geplaatst in het onderite van den ruggegraat: zoude men in die gevallen, met vroegtijdig genoeg het gezwel geopent te hebben, en een ontlasting bezorgt te hebben aan het water, geen volkome geneezing kunnen hebben bereiken? Men antwoord neen, omdat de vrije toegang van de lugt tot het ruggemergshol, en tot het -ruggemerg, in, en aan hetzelve, een fchielijke bederving en vernietiging teweeg brengt; en ook, omdat, na de ontlasjing, de uitgefpanne deelen zig niet kunnen inkrimpen, noch de opening in den ruggegraat kan toegroejen: waarop men egter (mijns oordeels) billijk kan vraagen , hoe dog, indien de lugt zoo nadeelig is aan het ruggemerg, worden dan de ruggemergs en herfenwonden geneezen ? Hoe dog kan dan bij de tegenwoordigheid van fcherpe, rottende Ïloffe * verzweering in het herfenwezen, het voornaamlïe geneezingsoogmerk beftaan , om opening te maaken, en ontlasting te bezorgen? En, of de uitgefpanne deelen niet zig zouden inkrimpen, noch de opening in den ruggegraat fluiten, hoe word dat ontegenfpreekelijk beweezen ?• Niets is immers gemaklijker, dan, dat uitgefpanue zagte  :;i8 CHIRURGIA PRACTICA^ te deelen zig inkrimpen, nadat de uitfpanneride oorzaak is weggenoomen. En betreffende de mogelijkheid of niet van de toegroeijing der opening in den ruggegraat, kan men vraagen, is er in een volflrekten zin wel een opening? ontbreekén de doornagtige uitfteekfels der zieke Wervelen wel in de daad? indien bijden met ja word beantwoord, dan moet de ftoffe, of zelfftandigheid, waaruit de doornagtige uitfteekfels moesten worden, vernietigd zijn, of nimmer beftaan hebben: doch, indien men onderftelt, dat de zelfftandigheid voor de doornagtige uitfteekfels wel tegenwoordig is, maar nog vliesagtig gebleeven, en niet verbeend, gelijk het allerwaarfchijnlijkst is, dan kan men volftrekt de opening in den ruggegraat ontkennen , dan heeft er plaats een aanhangfel uit de diameter van een of meer wervelen* even als in een aneurisma, en dan zijn de aangemerkte beenige beperkingen, aan wederzijden van de gefielde opening , het beginfel van het aanhangfel , daar het uit het vervolg van de diameter der wervelen is uitgebreid. Dit vastgefteld zijnde, dan behoeft ej geen toegroeijing van een tegennatuurlijke opening te gefchieden, maar een inkrimping en verbeening van de uitgefpanne , en nog" vliezige doornagtige uitfteekfels. Dan eindelijk , langs deze tbeoris zouden de geneesintentien in de hijdrorhachitis heel anders mogen zijn, dan men dezelve tot ■nog toe gemaakt heeft: edoch dezelve zijn inzonderheid voor jonge Heelartfen allerzorgelijkst om te veranderen; want wie weet niet, dat al veel aan een kunstbewerking, inzonderheid  Of OÈFËNENDE HEELKUNDE. 3icj heid indien dezelve ongewoon is, word toegefchreeven, hetgeen aan den kwaaden aart van het ongemak, omdat de kunstbewerking telaniverzuimd is, eenig toebehoort? § 546. Behalven het waterhoofd en de waterzugt van den ruggegraat, komt er aan den omtrek van de herfenfchaal, en inzonderheid aan het agtërhoofd, nog een waterig gezwel hetwelk zig van binnen uit de herfenfchaal uitwendig verheft, langs de natuurlijk vliezige tusfchenruimtens der verdeelde beenderen % de vrugt, of langs de eene of andere nog oiv verbeende plaats in het been zelve. Het hier ingehoude water komt uit de herfenfchaal van onder het harde herfenvlies, en zomtijds is er een gedeelte van de herfenen bij verzeld, wanneer het water in een der' holligheden van de herfenen moet vergaderd zijn, of het watergezwel moet voorafgegaan zijn, en gelegendheid gegeeven hebben tot de herfenbreuk: zie mijn heelkundige ziektekunde 1 D. $ 518. en 519, Uit de befchrijving is dit gezwel ligtelijk te kennen. En de geneezing van hetzelve is even mogelijk, en op de eige manier ie bereiken, als van een kleine herfenbreuk. § 547. Een waterzugt van den oogbol (hijdroptbalmta) noemt men, wanneer dc oog&oT, door een vermeerderde hoeveelheid van het wateragtig, en zomtijds ook van het glasagtig vogt, door een verftopping of verflapping dezer vogten opflurpende vatjes, na een ontfteeking, oi kneuzing, ongemeen word vergroot, en buiten den oogkas uitpuilt. Deze ziekte laat zig kennen door de gelijke vergrooting en nit-  3*o CUIRURGIA PRACTICA uitzetting van den oogbol, en de afwezigheid van de kenmerken van andere ziektens, waardoor de oogbol ook kan zwellen en uitpuilen, vergeleeken met de bekende oorzaaken. Wanneer dit gebrek te veel veroudert, dan is een onherftelbaare blindheid er het gevolg van,- omdat door de drukking van het uitfpannend vogt, de inwendige deelen des oogs beledigd en ontaard worden, en teffens ook omdat de vogten, niet ververscht wordende, haar doorfchijnendheid verliezen. De geneezing, indien mogelijk, zal in den beginnen moeten beproeft worden , met verflerkende en verdeelende oog* Hovingen, of pappen, of drooge kruiderzakjes , als van de herb: tnajorame, flor: lavend:, droog, of een fotus of cataplasma er van gemaakt met vinum rubrum: zoo alleen het wateragtig vogt in hoeveelheid is vermeerdert, dan kan men zomtijds veel vrugten, door een opening te maaken , waardoor hetzelve zig ontlast. En in de verouderde waterzugt van den oogbol, daar kan men de [affchuwelijke wangeftalte van het onbruikbaar oog geheel wegneemen , door hetzelve ruim genoeg te doorfnijden, opdat zig alle de vogten ontlasten, de uitgefpanne deelen inkrimpen en tezamen groeijen. $ 548. De borst-waterzugt (hijdrops thoracis') is een vergadering of uitftorting van water in de holligheid van de borst, of ineen, of in bijden de zijden, of in den vetrok tusfchen de twee pleura, daar zij het dus genaamd mediastinum maaken. Uit de fchommelingvan het water in een of in bijden de zijden, zomtijds gepaard met  334 CHIRURGIA PRACTICA, haald, hoe gfooter de breuk onder den band uitkwam; in welke gevallen ik ondervonden heb, dat er in het verdagt breukgezwel geen Jblidum, maar een fluïdum, tegenwoordig was, hetgeen aanftonds, na het afneemen van den band, verdween, en niet wederom te voorfchijn kwam , zoo lang de breukband wierd agtcrgelaaten; waaruit ik beffoot en blijf beflniten, dat hier waarfchijnlijk een aangeboore breuk had plaats gehad, doch geneezen, dat dc tunica vaginalis van den zaadftreng nog niet gellooten was, en uitgang had binnen het peritoncum, dat door de drukking van den breukband , de openeeming van den natuurlijken dauw uit dit nog opan gebleeven zijnde zakje belet word, en dat dus de geneezing eenig beftaat in de afiaating van den breukband, waarvan een aanmerkelijk voorbeeld is te vinden onder mijne waarneemingen. Egter, onaangezien hier de geneezing beftaat in het aflaaten van den breukband, nogthans is er omzigtigheid te gebruiken, nademaal er een hoedanigheid tot de voorkoming van een breuk tegenwoordig blijft, zoo lang, totdat de open procesfus peritoneel is toegegroeit: men doet voorzigtigst, dat men ten minften een zagte tegenhouding, zonder beledigende drukking, aanwend ; en men alle oorzaaken vermijd , waardoor de buiksingewanden op de voorbereide plaats geweldiglijk worden bewoogen. §. 563. De waterzugt der gewrigten (bijdrops articulï) is een vergadering en ophooping van een wateragtig en flijmig vogt, of om dc geleding tusfchen de banden en peefen, of  óf OEFENENDE HEELKUNDE. 335' of in de geledingsholtc zelve, onder en binnen de kapswijze geledingsband. Het vergaderd vogt is dan geplaatst om het gewrigt, wanneer het zig kenbaar maakt door een ongelijke zwelling, overeenkomende met deflijmzugt, waarin geen vogtgolving duidelijk is te ontdekken , dewijl de vogt in verfchillende holligheden vergaderd is; of het vergaderd vogt is gelegen binnen het gewrigt, waardoor de kapswijze band word uitgezet, en wel voornaamentlijk aan een gedeelte van den omtrek des gewiigts, werwaards de beste gelegendheid is, maakende als een aanhangfel, waarin een duidelijke vogtsgolving is te voelen; en welk gezwel aanhoud te vervolgen tot in het gewrigt. En in een ijder dezer zoorten beftaat het zieklijk vogt in een ftilftand, en vermeerderde hoeveelheid van het afgefcheide geledingsvogt (Jinovia); hetzij dit vogt voor het overige van een gezonden aart is, gelijk bij een kneuzing, of bij eenig ander geweld, aan het gewrigt toegebragt; of hetzij ook het geledingsvogt van een ziekelijken aart is, als te dun of te dik, of fcherp, gelijk bij de waterzugtigen, door aangevoegde koude, bij jigtigen, of venuslijders, enz.: zie mijn beelkun dige ziektekunde. §.564. De kenmerken der geledings waterzugt zijn duidelijk uit derzelver befchrijving En wat de voorzegging aangaat; indien dezelve veroudert, en inzonderheid, wanneer het vergaderd vogt ook teffens van een kwaaden aart.is, dan is zij niet ongewoon, om een aanzienlijken nafleep van nadeèlige en doodelijke gevol-  336 CHIRURG IA PRACTICA, gevolgen , zomtijds voorttebrengen , gelijk blijkt uit §. 544. 1 D. mijner heelkundige ziektekunde. §. 565. De geneezing der gewrigt - waterzugt moet, indien met vrugt, in den beginnen , ondernoomen worden. Zij zal ook veel ongemaklijker te verkrijgen zijn, wanneer het vergaderd vogt ook teffens ziekelijk is. Wanneer de gewrigts-waterzugt zuiver afhangt van een uitwendige magt, hetzij van een kneuzing, verdraijing, of een aangevoegde koude , dan doet men al veel door veriterkende, oploslende, en verdunnende fmeeringen, pleisters, ftoovingen, of pappen, dezelve verdwijnen: het uitgeftort vogt, hetgeen door ftil te liaan, zijn vloeibaarfte gedeelte verliest, en dik word, moet ontbonden en verdund worden ; en de van haar veerkragt beroofde opflurpende vaatjes moeten vertterkt en geprikkeld worden, opdat zij de opgeloste verdunde vogten zouden kunnen opneemen, of het door koude verdikte geledingsvogt moet, door verwarmende, oploslende, en beweeging maakende geneesmiddelen , en vrijvingen , verdund worden. Ik heb in die gevallen buiten gewoone goede uitwerkingen altoos ondervonden, ja verfchillende geledingswaterzugten van bijden zoorten, binnen korten tijd, volkomen geneezen, alleen door eenvoudig veriterkende, oplosfende, en verdunnende feepagtige fmeerfels. Ik kan ook niet genoeg aanprijzen een pap, waarin de fquilla is, of een vertierkende pleister, voorzien met het fap van de fquilla; en, om de uitgezette capfula van het  of OEFENENDE HEELKUNDE. 337 gewrigt te doen jnkrimpen, heb ik mij altoos best bevonden bij een pleister, uit de flijra verdunnende, opdroogende, zamentrekkende, en veriterkende gum: tacamah: of uit gelijke deelen empl: oxijc: en devens: vigon: Daar het ligament: capful: is uitgezet, kan ook een tegenhoudend en verfterkend verband vrugten: men zij inzonderheid bedagt, dat men dit aanhangfel niet voor een rokgezwel groet, en opent, dewijl men dan toegang geeft aan de lugt tot in de geleding, en de lekking uit het gewrigt allermoeijelijkst, indien mogelijk, te fluiten is; men houde ten dien einde altoos in het oog, dat, gelijk wij boven reéds geleerd hebben, dit gezwel aanhoud te vervolgen tct in het gewrigt, daar andere gezwellen om* fchreeven zijn. Wanneer het zondigend vogt ziekelijk is, gelijk bij de algemeene waterzugt, bij de jigtigen en venuslijdcrs, dan moet de uitwendige behandeling voornamentlijk onderileund worden door een goede leefmanier, en een te pas komende geneeskunde : bij venuslijders kan men veel teweegbrengen met linimenta of emplastra mercurialia. Doch, indien een gewrigts-waterzugt verouderd is, kwaadaardig word, aan het zweeren geraakt, door de fcherpte van het vergaderd vogt de vaste deelen verknaagd worden, de beenderen met beenbederving aangedaan, dan word zij eenallerzamengellelfte ziekte, allermoeijelijkst om te behandelen, en heeft niet zelden een doodelijke uitkomst: de zweering en beenbederving moeten naar de kunst behandeld worden; zomtijds kan men niet geneezen, dan Y oiec  B38 CHIRURGIA RRJCTJCJ, met de wegneeming van het geheel beledigd deel: indien men de zweer kan zuiveren van het ontaarde, de caries doen affchilferen, en het gewrigt onherltelbaar ftijf kan geneezen, naartoe veel tijd van noden is, dan heeft men ïeden, om het een gelukkig gevolg te noemen, §. 566. Het bijzonder water - of wijegezwel (tumor lijmphaticuiy of (ferofus)^ is een langduurig, en van. een klein beginfel zeer groot wordend gezwel, welkers ingehoude ftoffe beftaat uit een uitgezetten en ontaarden vetrok, opgevuld gedeeltelijk met een vloeibaar waterig vogt, en gedeeltelyk met een lijmerige en aan het wit van ejjeren gelijkende ftoffe, welke op het vuur hard word en zamenrtolt. Het is dan pijnelijk, en dan niet, naar het zondigend vogt al, of niet, fcherp is, het heeft de gewoone kleur van de huid, doch, indien het groot is, vind men het rondom bezet met uitgezette aders, en men ondervind de zitplaats van hetzelve niet alleen in den vetrok, maar ook in de zamengeftelde klieren, ja ook zelve 'in het heen vlies." Men fielt, dat het ziekelijk vogt voornaamentlijk beftaat in een geleiagtige wije, in de kamertjes van den ontaarden vetrok , of in de watervaten en wijevaten, in het maakfel der deelen te vinden , ophoopende, waarom het gezwel eok veel eerder een wije, dan watergezwel is te noemen. Zie verder over den aart, oorzaak, en uitwerkfels van dit gezwel mijn heelkundige ziektekunde. Het word gekend uit deszelfs befchrijving; en wat betreft de voorzegging , hetzelve uaat langzaam^voort in zijn aanwasch, is meest onpij- nclijk,  of OEFENENDE HEELKUNDE. 339- liclijfc, tenzij de ingefloote wije fcherp word wanneer het kan ontfteeken en zweeren het kan door veroudering aanmerkelijk groot'worden, ja daar zijn voorbeelden'dat het in zwaarte 100 en meer ponden bedraagen heeft. §. 567. En het blijkt genoeg uit de befchrijving, dat dit gezwel niet te geneezen is, dan door uitfneiding; tenzij het tot verzweering komt, wanneer het een zeer zamenaeftelde ziekte kan uitmaaken, en dan Zal de geneezing beftaan, om, behalven het ingefloote vogt, ook den ontaarden vetrok, het kliergeftel, of het oecnvlies, het zomtijds bedorve been, enz. atlclieidmg van het overige gezonde te bezorgen , waartoe dikwils veele fistelagtige verzweeringen zijn »e openen, veel ontaarde zelfkandigheid te laaten wegbijten, veel pijn is aantedoen , en een langen tijd toe vereischt word, daar nogthans dikwerf dc lijder, inzonderheid, indien dezelve kwaadfappig is, ouder bezwijkt, zoo dat hier uit blijkt, dat, zoo het gezwel niet in eens is wegtenéemen, het geeniints de pligt des Heelmeesters zij, om het tot zweering te brengen, maar veel eerder , om zoo lang mogelijk is, daarin te fluiten. $. 568. Een traage verharding (induratio lento) is een onpijnelijk, hard, en de drukkende vingers weerftand biedend gezwel, uit een ophooping van een taai , lijmerig vogt, uitgeftort in het vetvlies, of ftilftaande in de wije - en watervaten, en dezelve verftoppende. Indien er in het ingefloote vogt een langzaam we/kende knerpte verborgen is, gelijk bij de Y 2. jiga-  g4Q CHIRURG24 PR4CT1C4, jigtigen, kropzeers, en venuslijders, dan'wor*. den langzaam de bevattende deelen verknaagd, en in een langzaam voortgaande zweer veranderd ; de kalkbuil (tophu.s~) om de gewrigten, aan de peezeri en banden, de langduurige venusbuilen (bubones vefieret), de verharding uit een voorgaande ontfteeking, worden met regt tot deze ziekte betrokken. Uit de befchrijving volgen duidelijk genoeg de kenmerken der traage verharding. Indien dezelve afhangt van een aanwezige kwaadfappigheid, wanneer men er doorgaands verfcheide in verfchillende deelen aantreft, dan is zij niet wel geneeslijk, dan met de verbetering der kwaadfappigbeid; wanneer dezelve nog versch is, en alleenlijk beftaat in een inpakking van vogten, is zij oplosfelijk en te verdweinen; edoch als door veroudering de vaste deelen ontaard zijn, en het gezwel meerder tot den aart van een knoestgezwel overhelt, dan is de verdweining onmogelijk. En dus beftaat de geneezing der verharding in. het wegneemen der oorzaakelijke kwaadfappigheid , hetgeen van des Geneesheers pligt is, en in het gezwel tot verdweining of verettering te brengen, natezien "bij de geneezing der verharding uit ontfteeking. §.569. Het vorsch-gezwel (ranuta) o£(batrachium) is een zagt, bol, en merendeels onpijnlijk gezwel onder de tong, aan een of bijden de zijden van de tongriem, uiteen vergadering en ophooping van het fpeekfel in deszelfs uitleidende buizen, onder de toog uitdiende» Dit gezwel ftelt of een zodanige verdikking  óf OEFENENDE HEELKUNDE. 34j dikking van het fpeekfel, dat het door dé monden der fpeekfel - buizen niet kan doorgaan , of een zodanige vernauwing van den mond van een fpeekfel - buis, dat er het fpeekfel niet door kan gaan. Dit gezwel word zomtijds zoo gróót, dat het de fpraak belet, kwaakehde de lijder even als een kikvorsch , en waarom het dus ook benoemd word: men vind ook zomtijds in deze-gezwellen grootere of kleindere fteentjes, zekerlijk omdat de fteenige beginfels in het ftilllaandend fpeekfel zig afzonderen en vereenigen. Het gezwel kent men uit deszelfs befchreiving. Indien het niet te verouderd is , kan ter toets gebragt Worden, of hetzelve is te verdweinen, met een veriterkende, en oplosfende mondfpoeling of likking, waarin nien of plukfel nat maakt, en düs aanvoegt, of waarmede men met een penfeel dikwils daags het gezwel beftrijkt: een collut: uit infus: flor: rofar: rubr: §vi. meli. rofar: ji. fpirit: fal: dulc: jL' of een linct'. uit fijrup:' mijrtill: |i, fpirit: fal: dulc: 9!. zal doorgaands Voldoen, Edoch , wanneer het gezwel te verouderd is, de fpeekfel-buis al te verwijderd , dan kan de geneezing niet anders bereikt worden, dan, door het gezwel te openen, de gemaakte wonde te zuiveren* en dus de geheele holligheid voor het gezwel in het toekóomende wegtenéemen, ten welken einde de fnede naar de gantfche lengte van het gezwel moet ingerigt worden; want, indien de opening te klein word gemaakt, dan word de vergroote fpeekfel - buis niet vernietigd* maar de gemaakte wond groeit fchielijk toe* Y 3 en  34£ CHIRURGIA PRACTICA, en het gezwel word vernieuwd. En wordcrf er fteentjes in de uitgezette fpeekfel - buis ondervonden, dezelve zullen zig door de opening van het gezwel ontlasten, tenzij dezelve vastgegroeid zijn, wanneer zij zijn los te fnijden. §. 570. Een traanbreuk (hernia lachrijmalis) is een verwijdering en uitzetting van den traanzak (faccus lachrijmalis), een gezwelletje maakende in den grooten ooghoek, hetwelk , gedrukt zijnde, de opgehoude traanen , te zamen met een gedeelte van den flijm, welk de binnen oppervlakte des traanzaks overdekt, langs de traanftippen terug doet vloeijen. Zie wijders over den aart, oorzaak en uitwerklels dezer ziekte, beneffens over de daaruit voortkomende traanfistel (fistula lachrijmalis) enz. aandagtig na mijn heelkundige ziektekunde 1. D. §. 553. en 554. beneffens hetgeen wij er boven , bij de verhandeling over de zweeren, reeds over onderligt hebben. §. 571. De uitzetting van den traanzak tot een gezwelletje in den grooten ooghoek, door welkers drukking de opgehoude traanen langs de traanftippen , ^hetzij met den flijm uit den traanzak, of hetzij met een bedorven etter, indien er zweering bij is, ontlast worden, doen deze ziekte duidelijk kennen. De verftopping, toedruking, of zamengroeijing van de neusbuis (du&us nafalis), hetzij door welke oorzaak, maakt het voornaame gedeelte uit dezer ziekte, dewijl daardoor de doorvloed des vogts uit den traanzak na den neus belet word. Zoo lang de traanen alleen vermengd met den natuurlijken flijm uit den traanzak  op OEFENENDE HEELKUNDE. 343 zak uitvloeijen , is de ziekte in zijn eerften ftand, en behoud haar naam; edoch, indien er etter uitvloeit, is de aart der ziekte veranderd , en traanzaks - zweer te noemen , de tweede graad, of trap der ziekte* behoorende tot de zweeren ; en eindelijk, wanneer de traanzaks - zweer uitwendig in den grooten ooghoek openbreekt, en dus uitwendig de traanen en etter ontlast, dan is de ziekte in haar hoogften trap: de twee laatfte granden worden betijteld met den naam van traanfistel (fistula lacbrijmalis) geflooten (occlufa) , zoo lang zij geflooten is, en open of volkomen (aperta)y wanneer zij uitwendig doorzwooren is. Het blijkt uit de befchreiving, dat deze ziekte het gemaklijkst zig laat geneezen in haar begin, in haar eerften trap; ongemaklijker in den tweeden; en allerzamengeftelst in den laatften : allerzamengefielst is inzonderheid de traanfistel, wanneer zjj, door veroudering, verzeld is van een ontaarding, of vernietiging, van den traan zak, van de neusbuis, of van beenbederf in den oogkas, enz. §. 572. Betreffende de geneezing dezer ziek te; misfchien is er geen heelkundige ziekte * aan welke meer bijzondere manieren en kunstbewerkingen van de verfchillende Heelkundigen worden aanbevoolen, de eene minder, en de andere meerder zamengetteld, en ligter, of moeijelijker te volbrengen, edoch ik zal volgens mijn gewoonte alleenlijk naar mijnoordeel de eenvoudigfte, en beste verklaaren. In de drie aangemerkte trappen is, gelijk wij verklaard h. bben, het voornaamfte van de ziekte Y 4  544 CHIRURG IA PRACTICA, de belette doorpasfeering der traanen langs de neusbuis , en derhalven beftaat ook het voornaamlïe der geneezing in het open makken en open honden dezer weg, of, dezelve vernietigd zijnde, in eene nieuwe ontlast weg te bezorgen. $. 573. Zoo lang er geen uitwendige opening m den grooten ooghoek plaats heeft, dus zoo lang hetgeen open traanfistel is, hetzij er eenvoudig plaats heeft een traanbreuk, of hetzij er reeds tegenwoordig is een traanzakszweer; moet men tragten, of om, met het gebruik van het fpuitje van Anel, door het onderfte punclum lachrijmale, de verftopte neusbuis doortefpuiten , of, om dezelve te openen, door het inbrengen van het provet van denzelven Auteur, langs het bovenftepunclumlachrijmale. Heeft er een traanzakszweer plaats dan moet de injetlio zuiverend zijn: het liquor om intefpuiten moet zeer dun en vloeibaar zijn, omdat het fpuitje zeer fijn is; men kan bijna niet, dan eenig gedisteleerd water daartoe bezigen , en dus, indien men om te zuiveren of gutnm: mirrh: of aloes er ondermengt, dan is men genoodzaakt het liquor door een vloeipapier te laaten doorzijgen. Zelden gelukt deze manier, tenzij wanneer het gebrek versch is, en in zijn eerften trap. Een volmaakter geneezing, en teffens gemaklijker en fchielijker te verkrijgen, is, wanneer men den gezwollen traanzaak in den grooten ooghoek opent, met een gewoon ftijlet de neusbuis doorboort; en , eenigen djd na den anderen , met het daagüjks inbrengen van dunne bougies open houd,  qf OEFENENDE HEELKUNDE. 345 houd; terwijl men dan ook daaglijks, langs de gemaakte opening, met een gewoone fpuit, een zuiverend en veriterkende infpuiting, en voor de open faccus lachrijmalis, en duclus nafalis, kan gebruiken: men kan dan volkomen den zweerenden traanzak zuiveren, als een open zweer behandelen, de uitgezette deelen krimpen in, en de neusbuis volkomen open zijnde , en in haar omtrek begroeid, is de uitwendige opening bijna zoo gauw geflooten , als men het inbrengen van de bougies, en de infpuiting, nalaat; zelf zonder een zigbaar lidteken natelaaten. Zoo dat ik voor mij zeiven deze geneeswijze altoos zoude aanprijzen, zonder mij lang te gedraagen naar de manier van Anel. §. 574. Wanneer de ziekte veranderd is in een traanfistel, dan komt in geenen deelen de manier van Anel te pas: indien niet alles ontaard is, en de gewoone traanbuis open is te maaken, dan beftaat de geneezing in het verwijderen der uitwendige opening, wanneer dezelve te klein is , hetzij door het inbrengen van de fpongia praparata, of met het mes; en dan wijders te handelen, gelijk wij zoo even hebben aanbevoolen. In de verouderde traanfistel ontmoet men dikwerf harde, vereelde kanten, of fpongieus vleesch, hetgeen men met erodentia, en wel best door te heilrijken met de lap: infernal: moet laaten wegbij' ten. Edoch, indien de traanzak geheel ontaard, of verzwooren is ; de natuurlijke v»eg voor de traanen naar den neus geheel verloo•xen; de nabuurige deelen, ja de beenderen, Y 5 met  3y> CU1RÜRG1A PRACTICA, niet zweering-aangegreepen; dan is de geneê» zing allerzamengeftelst: hoeveel men opgeeft, om, door het os unguls, op een nieuwe plaats te doorbooren, en die opening open te nouden, een nieuwe weg voor de traanen te maaken, hoe doch, wanneer de traanzak vernietigd is , komt er een nieuwe ontfangbak voorde traanen , gelijk aan de voorgaande, welke een geheel uitmaakt met de punbla la* cbrijmaiia, en de nieuwe neusweg? Zoude niet veel eerder de geneezing beftaan, in, dat na de zuivering van de zweer, na de affchijding van de carles, de rauwe deelen zamengroeiden, en voor altoos het geheele werktuig voor de traanen vernietigd was , terwijl de nieuw gemaakte opening in het nagelbeen van geen gebruik was, en misfchien naderhand wederom toegroeide? §■ 575- Offchoon tot nog toe bij alle ontleedkundigen voor beweezen is aangenoomen, dat de overvloedige traanen door de punbla lachrijmalia worden opgenoomen, in den faccus lachrijmalis ontfangen worden, en door de duclus nafalis in den neus ontlast, nogthans de beroemde Natal. Joseph,i Pallucci (Methodus curanda fistula lacrijmalis, Vindooona, Tijpis Joannis Thorna Trattner, Cejarics Reg. Majejlatis aula tijp.& bibliop. 17.62.) onderrigt ons in een klein latijnsch werkje gantsch anders: zijnEd. is van gevoelen, dat de faccus lachrijmalis in haar holligheid een waterig vogt affcheid, hetgeen, wanneer de oogbol geprikkeld word, door dc punbla la-' arijmcUa vlueit 3i om zig bij de traanen te vei-- men  of OEFENENDE HEELKUNDE. 347 mengen , en hetwelk anderfints, indien het niet nodig is, en te overvloedig zijnde, langs de neusbuis ontlast word. Gemelde Schrijver, wel ruim aandagt waardig om dies aangaande nagezien te worden , bewijst (mijns onrdeels) zijn nieuw gevoelen niet zwakkelijk: indien dit gevoelen algemeen wierd aangenomen , dan zoude er een gantsch nieuwe en andere theorie aangaande deze ziekte uit ontlpruiten. §. 576. De zomtijds volkome geneezing van een allerergfte traanfistel, zonder nablijving van een traanoog, hetgeen na de vernietiging van de traanweg altoos noodzakelijk moest volgen, indien het algemeen gevoelen van het gebruik des traanzaks waar was, i'chijnt niet ongunftig aan het gevoelen van P a l l u c c i. Hoe menigmaalen is misfchieii een volkome traanfistel door onkundigen geneezen , zonder dat de behandelaar er van overtuigd is oeweest, daar men met even zoo veel grond zoude kunnen onderltellen, dat de verzwoore traanzak was toegegroeid, als dat juist bij geval het verftopte neuscanaal was open geraakt P ik heb verfcheide voorbeelden van dien aart bijgewoont. Hoe doch fluit de open faccus lachrijmalis■ zoo gemaklijk, als er geduuriglijk de traanen in- en doorvloeijen, daar men anderfints zoo veel werk heeft, om een lekkinouit een andere buis , ja uit een klein water* vat, te fluiten? Ik kan niet ontkennen, dat ik het gevoelen van Pallucci niet weinig ben toegedaan. %. 577. Dan eindelijk , het gevoelen van Pal-  3|3 CIIIRU'RGIA PRACTICA-. Pallucci aangeiioomen zijnde, is de behandeling dezer ziekte veel eenvoudiger, en dus interigten : zoo lang er geen traanzakszweer plaats.heeft, kan men beproeven, of met doorftoottng en doorfpuiting de yerttop* ping kan opgeruimt worden, en de uitgezette traanzak tot zijn voorgaande ruimte kan inkrimpen ; waaraan men veel kan toebrengen , met op het gezwelletje van buiten aantevoegen een klein pleittertje van de gumi tacamah: onderfteund met een drukkend verband , of een bijzonder drukkend werktuig, bij de Heelkundige Schrijvers befchreeven en afgetekend. Heeft er zweeiing plaats, dan is het best, om den zak te openen , en de natuurlijke neusbuis wederom in haar gezonden ftand te brengen. Edoch, wanneer de traanzak te veel ontaart word bevonden, en het neuskanaal geheel verlooren, dan behoeft men langs de theorie van het gevoelen van Pallucci geen nieuw neuskanaal te maaken ; men behoeft dan maar de zweer te zuiveren ; alles naderhand te laaten digtloopen en zaamengroeijen; hetgeen niet weinig gemak voor den lijder en voor den Heelmeester aanbrengt, dewijl het maaken- van een nieuwe neusbuis, en dezelve te bewaaren, niet gemaklijk, noch onpijnlijk, noch ontbloot van gevaar is: de geneezing gefchied hier dan bijna, als de volkome geneezing deiwaterbreuk; want daar de aftapping van het water met een troicard alleenlijk de onderhoudende geneeswijs is, en de waterbreuk terug doef keeren , omdat de hoedanigheid daar  op OFEENENDE HEELKUNDE. $53 de fcheurbuiksvlekken ; en de roodheid Van het oog zonder ontfteeking. 5.58a. Een ecchijmofis word genaamdwanneer het uitgeftort bloed in den vetrok zig wijd en zijd verfpreid , vertoonende een roode, grootere , of kleindere vlek 5 en een thrombus is, wanneer het uitgeftort bloed in den vetrok een kleinder plaats beilaat, en uitwendig een omfchreeve gezwel vertoont. Bijden de ecchijmofis en de thrombus ftellen een uitftorting des bloeds uit een middelbaare ader, of uit een of meer kleine flagaderrjes. Om dezelve teL geneezen, moet het uitgeftort bloed vloeibaar* gemaakt worden, opdat het in ftaat zy, om wederom te kunnen opgenoomen worden, hetzij er een kneuzing, ftooting , verdraijing, heeft plaats gehad, of dat zij een van bijden, na een aderlating gevolgd zijn; de natuur volbrengt zomtijds het werk zonder de minfte hulp; dan zien wij de roodheid geel worden en eindelijk geheel verdweinen, en men helpt ze het best met de aanwending van het eenvoudig oxijcraat. Egter niet zelden volgt er ook vèretteimg en zweering, wanneer zij als een ettergezwel, of zweer, te behandelen zijn: deze uitkomst volgt meest, indien de uitftorting des bloeds aanmerkelijk is, als er bij het uitgeftort bloed fcherpte is vermengd, inaien er onkuudig vette middelen zijn aangevoegd* of dat de onkunde heeft getragt, om het zwellen van den buil te beletten, door de drukking van een mes, verband, enz. §. 5'<\3- Een valfche ilagader breuk (aneurisma Jpurium) word genaamd, wanneer, na * f de  ?54 CHIRURG1A PRACTICA, de kwetfing van een aanmerkelijke flagader, het uitgeftort bloed den vetrok vervult, onder de huid en in de tusfchenruimtens der fpieren, doende het lijdend deel aanmerkelijk zwellen, en rood van kleur worden; of ook het uitgeftort bloed vergadert in een minder hoeveelheid onder een peezige uitbreiding, welke de flagdder bedekt, ftremmende tot een bloedklomp, en maakende een hard en onkleurig gezwel. Bij den deze zoorten van valfche flagaderbreuken volgen al dikwerf op een ongelukkige of roekelooze aderlating, door de Kwetfing der armflagader. Het eerfte zoort is gemaklijk te kennen, en wel uit deszelfs befchrijving; doch het laatfte blijft zomtijds langen tijd duister: wanneer de bloedklomp, onder het fterk uitfpanfel bekneld, de opening in de llagader fluit, en dus het bloeden belet, dan ontdekt men alleenlijk met het gevoel een hard, en doorgaands langwerpig gezwel, op eenigen af ftand van deaderfteek, omdat het bloed bij; de uitftorting derwaarts de beste gelegendheid had, welk gezwel zomtijds fchijnt te verminderen, omdat het vloeibaarfle van den bloedklomp meer en meer word uitgeperst. De bloedklomp kan geheel zijn roodheid Verliezen, omdat het roode gedeelte van het bloed (pars rubra~) verteerd word, terwijl het vezelagtige wurd zamengepakt tot een witte, verdikte fiijmprop, (concretio polijpofa), hoedanig men ook doorgaands in de waare llagaderbreuk vind.. Egter de opening in de flagader blijft, de lijder geraakt zonder pijn, en hinder in de beweeging, omdat langzaam de pee-  35« CHIRURG IA' PRACTICA, Met het zelve ziekelijk vogt worden ook zomtijds de beenderen verftopt , waaruit kropzeers - beengezwellen , en beenbederf. De Ziekte is zomtijds overgeerft. Het kropzeer word ook koningszeer genaamd, hetwelk het onkundig bijgeloof zig verbeeld dat niet, dan door de handaanraaking en 7de zoons - of gezalfden konings-zegening, kan geneezen worden, welk bijgeloof gekoesterd word, omdat veele kinderen eindelijk door de werkingen der natuur', wanneer de jongens vrijer, en de meisjes vrijster worden, geneezen, nadat van te vooren alles vergeefsch is aangewend geweest, en nadat eindelijk ook dat poppefpel gefpeelt is geworden. Egter het blijft bij zommigen ongeneeslijk. De zieke klieren worden van tijd tot tijd harder, en van een ongelijker gedaante, derzelver zelfftandigheid ontaart, èn als het ingefloote vogt fcherp word,, gefchied er een langzame zweering,, de kliergezwellen worden ontftooken breeken door, veranderen in langzaam voortgaande zweeren , uitgeévende weelig, en ontaard vleesch, een lijmerig Vogt, zijn doorgaands verzeld van harde kanten, een vereelden grond, en zijn niet zelden fistelagtig. De kenmerken en rie voorzegging van het kropgezwel blijken genoeg uit deszelfs befchrijving. En wijders deszelfs aart, oorzaak, en uitwerkfels, zijn verder natezien in onze heelkundige ziektekunde. %. 587. De geneezing der kropgezwellen, of zweeren, beftaat: ten 1. en voornaamentlijk in het verbeteren der kwaadfappigheid (caco,-  [oir OEFENENDE HEELKUNDE. 359 (cacochijmiay-, en ten z. in de herftelling van het plaatfelijk gebrek. Het eerfte, de verbetering der kwaadfappigheid, behoort tot de geneeskunde ;'edoch, was de Geneesarts vermoogender, om een zondigend vogt in den vogtttroom, welks aart hem onbekend is, te veranderen , of ontlasting te bezorgen , de Handarts zoude ligtelijk het plaatfelijk gebrek geneezen. Een aanhoudend gebruik van een deco&um lignor:, en een verftandige toer ijking van mercurialia tot een ligte kwijling (falivatid), om de flijm te verdunnen, de fcherpte te verftompen, en het zieke vogt ontlasting te bezorgen, zouden (mijns oordeels) het meest kunnen uitregten: inzonderheid, wanneer derzelver werking onderfteund wisrd door een gepaste leefmanier, door het gebruik van zagte, fcherpelooze, ligt te verteeren zijnde-, niet verzuurende, en wel voedende voetfelen; door een drooge lucht, en legging; en een vermaaklijk en fpierbeweging oefenend leeven. §. 588. En wat betreft de heelkundige behandeling der zieke klieren; men kan in den beginnen ter toets brengen, of men de ingepakte taaije ftoffe kan verdunnen en oplosfen, opdat het gezwel tot verdweining worde gebragt; waartoe ook best te pas komt de aanvoeging van een linimentum of emp: mercuri' ateh een pap of pleister, waaronder de jqyilla is gemengd; een emp: faponaceum en gummofum; of de bcwafeming door kookenden afijn , waarin eenige prikkelende en welriekende kruiden, of eenig vlug zout gemengd is. En, wanneer de klier of klieren verzweeren, en Z 4 open  3Óo CIIIRURGIA PRAC11CJ, open geraaken, dan behooren zij tot de zweeren, en moeten, naar haar aart, behandeld worden: nergens luisteren zij meerder na, dan na mercurialia ; het aq: phagaden: divin: ferm of de mercurius pracipit: r: onder een niet vet digestiv: zuiveren deze zweeren het 'best. Men heeft geen geneezing te hoopen, voor aleer de geheele aangedaaneklier, door verettering, verteerd is. Het fistuleufe moet opgefneeden worden, en het harde en ontaarde verbeeten, of uitgefneeden, hetgeen genoeg uit de verhandeling der zweeren heeft gebieeken. §• 589. Een knoestgezwel \fcirrhus) is een allerhardfte en pijnelijke verharding der klieren , uit een klein beginfel langzaam voortgaande. De verharding beftaat, behalven in een zeker ftilftaandend en veritoppend vogt, voornamentlijk in een bijzondere ontaarding van de vaste zelfftandigheid der klier zelve, Hetzij^uit welke oorzaak het ontfpruit , deszelfs langzaame voortgang bewijst, dat er in den beginnen in het verftoppend vogt ook, gelijk bij het kropgezwel, geen hooggaande fcherpte plaats heeft. Egter hoe langzaam het knoestgezwel voortgaat, en hoe onpijnelijk, het kan ten laatften op een allerelendigfte wijze zijn woede toonen , namentlijk zoo haast het in een kreeftgezwel verandert, wanneer er allerduidelijkfte bewijzen zijn van de tegenwoordigheid eener hoogstgaande rottende fcherpte. Ijder knoestgezwel gaat niet over in een kreeftgezwel, onaangezien het kreeftgezwel een gevolg is van het knoestgezwel. Het knoestgezwel zonder uitwendige belediging, uit den alge-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 361 algemeenen vogcftroom ontfpruitende, doed meerder vreezen voor een kreeftgezwel, dan wanneer het een gevolg is van een uitwendige belediging, tenzij zulks voorvalt in een lighaam , daar het J'eminium cancrofum ook teffens plaats heeft, en daar de uitwendige belediging tot de potentia nocens ftrekt : zie wijders na over den aart, oorzaak, en uitwerkfels dezer ziekte , onze heelkundige ziektekunde, en inzonderheid onze verhandeling over de mogelijkheid om den kanker te geneezen, in het natuur - genees- en huisbui dkundig kabinet door J. Voegen van Engelen. §. 590. Het knoestgezwel word gekend en ondericheiden van het kropgezwel, omdat het uit een kleinder beginfel, en langzaamer vootgaat, en niet dan zelden in veel klieren te gelijk komt; het is ook harder, en van ongelijker gedaante, als het kropgezwel; en behoort ook niet tot de kinderziektens. Of een knoestgezwel eindelijk tot kreeftgezwel, en tot een waaren kanker zal overgaan, of niet, weet ik tot nog toe geen kenmerken van optegeeven: als het tot een kreeftgezwel overgaat, dan toont het de ondervinding onwederfprekelijk, doch zoo lang het niet is gefchied, is er geen eenig bewijs, dat het of al, of niet, zal gebeuren ; ontelbaare menfchen draagen zonder hinder een knoestgezwel tot in een hoogen ouderdom, en daar zijn ook voorbeelden, dat een knoestgezwel tot verettering is overgegaan, en geheel is uitgeëttert. En de ontaarding der vaste deelen, waarin cigentlijk Z 5 de  362 CHIRURGIE PRACTICA, de knoestgezvvellen verfchillen van een eenvoudige verharding der, klieren, alleen door inpakking van vogten, is insgelijks- met de zintuigen niet te ontdekken, maar is alleenlijk zeer waarfchijnelijk op te maaken uit de vastheid en knobbelagtige zwelling: zoo dat evenwel eens een eenvoudige verharde klier voor een knoestgezwel word gehouden. §. 591. Wat betreft de heelkundige behandeling van het knoestgezwel; dewijl het onzeker is , of het niet te eeniger tijd in een kreeftgezwel, en kanker , zal veranderen, bli;kt het van zelfs, dat men het best doet, om hetzelve, indien mogelijk, uittefnijden: wat men ook opgeeft, 0111 een knoestgezwel te doen verdweinen, het is bezijden de waarheid, dewijl hetzelve meer beftaat uit een ziek folidum, dat niet kan opgelost worden, dan uit een verllopt fluïdum, hetgeen kan verdund, en bewoogen worden; de gevallen, welke daarvan bijgebragt worden, zijn alleen verhardingen geweest. En, indien het knoestgezwel niet is wegtenéemen, dan moet men het vooral niet beweegen met prikkelende of veretterende plaatsmiddelen; men moet het voor alle uiterlijk geweld bevreiden; de lijder moet zig binden aan een geregelde en niet vee} beweeging maakende leefmanier; de gemoedsaandoeningen inzonderheid worden geregeld vereischt; de ontlastingen, inzonderheid der menftrua bij de vrouwen, of der aambijer. bij mannen, enz., vereffenen haar behoorlijken loop te hebben; nadien wij ondervinden, dat in het verzuim daarvan veele gelegendhedeu 'ont-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 363 ontfpruiten, waardoor het knoestgezwel boosaardig kan worden. Wijders, het is best, om het gezwel altoos gedekt te houden met een zagt ftukje zeem leder, alvorens llerk, en tot bet blauw is geworden, met een Huk lood gewreeven, hetwelk, indien het kan gefchieden, met een drukdoek, en omzwagteling bevestigd word, §. 592. Een kreeftgezwel (cancer) of (carcinoina) is, wanneer een knoestgezwel meerder, dan naar gewoonte, in grootte begint toe te neemen, meer en meer een ongeregelde gedaante verkrijgt, jeukerig, pijnelijk te worden , en de omtrek van het gezwel, beneffens de bekleedfelen, welk hetzelve dekken, met menigvuldige aderfpatten (varices) Worden voorzien. Dm word hët gezwel nog een gefloote, of verborge kanker (cancer occultus) genaamd. Doch, het gezwel langs hoe grooter wordende, verdeelt zig veeltijds in verfcheide knobbels, de pijn groeit aan, daar komt ontfteeking,'de bekleedfelen gaan over in verfterving, en daar word een allerijfelijktte zweer voortgebragt, uitgeevende een overvloed vanweeligvleesch, en een dun, rottend, en altoos verknaagend vogt; wanneer het een open kancer (carcinoma apertuni) word geheeten. De zweer word van tijd tot tijd grootcr, door de kwaadaardigheid van het knaagcnd vogt, Zomtijds worden er eenige bloedvaten doorknaagd, waaruit wel eens een dooclelijkc bloeding. Het zondigend kankervogt deelt Zijn rotting mede aan de geduurig nieuw aanvloeijende vogten. Het word door de oplhu- jpende  364 CHIRURG-IA PRACTICA, pende vaten opgenoomen, en na binnen gebragt. Het zondigend kankervogr vloeit bij aanhoudendheid uic het lijdend lighaam na de aangedaane plaats; andere klieren worden dan gemeenlijk ook met het kreeftgezwel aangegreepen, of knoestgezwellen, in dezelve alvorens tegenwoordig, worden dan ook boosaardig : daar zijn dan in de inwendige deelen ook knoestgezwellen geweest, welke kwaadaardig worden; niet zelden vind men bij een kankermam, ook een kanker in de baarmoeder. Het kreeftgezwel Helt een eigenaardige, tot nog toe onbekende fcherpte in de vogten, en in de aangedaane klier, welke zig lang kan verfchuilen, doch eindelijk met alle geweld openbaart. Aangewende uitwendige prikkelingen, of vrij vingen, kneuzende of knellende magten, beweeging, vogtigheid, broeijende warmte , een vermeerderde toevloed van vogten, door fterke lighaams beweeging, of aandoeningen des gemoeds, of door belette gewoone ontlastingen, ontwikkelen als't waare het lang verhoole, en rustend kankerzaad, zoo in het aangedaan deel, als in den algemeenen vogtllroom : dan word eerst eindelijk duidelijk beweezen, dat het zomtijds veel jaaren na den anderen, zonder ongemak, gedraagen zijnde knoestgezwel, waarlijk in zig beflooten heeft gehad de beginfelen, waaruit het kreeftgezwel en open kanker kost worden. $. 593. De kenmerken van het kreeftgezwel, en deszelfs gevolgen, de zweerende en open kanker, zijn duidelrjk genoeg uit de gegeeve belchrijving. Dezelve toont ook duidelijk  37o CBJRURGIA PRACTICA, blaasjes word verdund, en de openingetjes van deklierblaasjes verwijderd, en dus de ftoffe kan ontlast worden, te verdweinen : de wasfching met een zagt Uxivium uit aq: commun: enfap: venei: zal hier best te pas koomen. De uitfneiding moet van die van het eerfte zoort gefchieden te gelijk met het wegneemen van de huid, in welker zelfftandigheid zij geplaast, en waarmede zij vereenigd zijn; doch die van het tweede en laatfte zoort, welke los in den vetrok leggen, kan men uitpeilen, door de huid, of met een langwerpige, of kruisneede boven het gezwel, en rnim genoeg, alvorens te openen, de huid los te maaken van den vetrok, en dan de zieke klier uit den vetrok los te maaken, en wegtenéemen* En indien er verettering komt, dan helpt men dezelve met een ettermaakende pap of pleister; men houd het gezwel zoo lang toe, tot het van zelfs openbreekt, opdat al het tegennatuurlijke, zoo het ingefloote vogt, als de zieke klier , veretteren; dan opent men dezelve verders, en zuivert en geneest de open zweer naar de kunst: als de klier nog niet veretterd is, dan moet men, alvorens de zweer te geneezen, de nog overig zijnde beurs (cijfta) wel degelijk laaten wegbijten, omdat anderühts het gezwel op nieuws, of ten minften een verettering , er naderhand uit zoude kunnen ontfpruiten. §. 600. Het boongezwel Qupia) is een wit, eenigfmts veerkragtig, en onpijnlijk gezwel, van gedaante als een boon, beftaande in een uitzetting van een flijmbeurs, door een vergadering en ophooping der natuurlijke flijm, welke  of OËFËNENDÈ HEELKUNDE, tfi welke in de gezegde beurs Word afgefcheiden en ingehouden. Wat een flijrabeurs isi waar dezelve gevonden worden ; hoe het boórtge-* zwel veroorzaakt word, en wat gevolgen hetzelve! teweeg brengt; daaroVer is natezien mijn Heelkundige ziektekunde u JD. §.50*. ff ga* l' 594- §- 595- en $. 596< De kenmerken van het boongezwel zijn voornamentlijk te haaien uit de kennis van den aart der flijmbeurfen, en derzelver plaatfing; tn uit de bekende oorzaaken, waaruit de befchreeve ziekte kan voorkomen. In den beginnen is het gezwel zagter voor het gevoel, en er is een duidelijke vogtsgolving te ontdekken5 doch als, na veroudering, het ingefloote vogt, door het verhes van zijn dunde gedeelte, dikker ivord, en teffens ook de wanden van de zieke beurs verdikken, dan word het harder, ener is in 't geheel geen vogtsgolving te befpeuren. Het boongezwel is hinderlijk genoeg, dewijl het, onder de peezen zittende, de beweeging hindert: onaangezien de natuur zig ook langzaam gewent aan het ongewoone^ Verhard zijnde, blijft het een geheelen leeftijd in denzelven toelland ; word nooit gevaarlijk ; en komt niet, dan zeer zelden, tot verzweering. In den beginnen kan men beproeven, of men het ingekastte verdikte vogt kan verdunnen, en ter opneeming bekwaam maaken; en of de uitgezette flijmbeurs wederom tot haar voorgaande hoegrootheid wil inkrimpen i ik heb menig boongezwel tot verdweining gebragt met een gewoon liniment: faponaceum, of met een pleister van de gum tacamahae^ De uitfneiA a 3 ding'  17% CHIRURG!4 PRACTICA, ding, of opfneiding kan ik niet aanraaden; omdat men, door. het eerfte een gedeelte van het pees-of bandagtige, welk denzelven bedekt, insgelijks wegneemt, en door het laatfte de blaas (folliculus) laat zitten, waaraan men dan. veel moeite heeft om te doen verteeren , zonder welk er nogthans geen beftendige geneezing kan volgen: indien men de opfneiding in den beginnen verrigte , alvorens de wanden der flijmbeurs te veel ontaard waren, dan zoude men misfchien de geneezing kunnen bereiken, door te bezorgen, dat de wanden van de opgefnede flijmbeurs zamengroeiden, en e* dus de gelegendheid voor het boongezwel voor altoos was benoomen. §. 601. Een peesknoop (ganglion) is een onpijnelijk, langwerpig, of eirond gezwel, niet beweeglijk dan naar de zijde, dan grooter, dan kleinder, beftaande in een uitfpanning eens gedeelte'van een peeskoker boven het geheel, door een ophooping van deszelfs ingehoude lijmerig vogt: dit gezwel word het meest gevonden in de gemeene uitftrekkers (extenfircs communes) der vingers. Dit gezwel fteld een vergadering en ophooping van het natuurlijk vogt in een peeskoker, welke , door geweld te veel uitgerekt zijnde, verf lapt is, en dus kan uitgefpannen worden, terwijl ook intusfchen de opf lurpênde vaatjes , door het eigen geweld verf lapt zijnde, buiten ftaat zijn, om het vergadeid vogt opteneemen.. Het word door veroudering harder, omdat het uitgeftort vogt zijn vloeibaarfte verliest, en dc uitgefpanne peeskoker verdikt. Het is, ver-  op OEFENENDE HEELKUNDE. 373 verouderd zijnde, niet gemaklijk.om te geneezen, doch misftaat meer, dan dat het hindert, tenzij het zeer groot is geworden, wanneer het de beweging belemmert. De kenmerken en voorzegging blijken uit debefchreiving. En wat de geneezing aangaat; inden beginnen is^ zij tot verdweining te brengen door feepagtige fmeerfels, of pleisters, en een wel aangelegd drukkend vermoogen: met een liniment: faponac: of met een pleister van de emp: faponac: en, met een aanhoudende drukking van een plat ftuk lood, door een zwagtel, of riem, onderfteund, heb ik verfcheide peesknoopen, welke al redelijk verouderd waren, in korten tijd geneezen. Van de Heelkundigen word nog aangeraaden, om den peesknoop met een houten of looden hamer aan ftuk te flaan, of anders denzelven te openen, hetgeen ik nogthans bijden afkeur: het eerfte, omdat de kneuzing van de pëeskoker van aanmerkelijke toevallen kan agtervolgd worden, en het laatfte, omdat er niet zelden een lekkende zweer uit voortkomt. §. 602. Nog een ander Zoort van knoop (ganglion) neemt men waar, zijnde een klein rood, hard, en allerpijnelijkst gezwelletje ter grootte van een erwt, beftaande in een ophooping en ontaarding van het vogt, hetwelk natuurlijk in de fcheede der huidzenuwen is te vinden, en doorgaands afhangende van eenige uiterlijke belediging, hetzij drukking, knelling, enz. Het uitgeftort vogt verdikt, en groeit met het zenuwagtig bekleedfel te zamen, waarom het gezwelletje zeer hard is, en Aa 3 daar-  374 CHIRURGIA PRACTICA, daarom, en om de hevige pijn, die zig, doorde vervolging der zenuwen, dikwerf door een geheel deel uitfpreid, word het dikwerf voor een kreefgezwel aangezien, en ook dikwerf er voor uitgefneeden. Men ontheft er de lijder ook het best van door het mes: andere hulpmiddelen zullen zelden vrugten , en de kunstbewerking is te weinig van belang, en te zeker in haar gevolg, om iets anders te toetfen. §. 603. Het vetgezwel (Jleatsmd) is een meer, of minder groot gezwel, onder de huid verfchuifbaar, onpijnelijk, harder, en meer de drukkende vingeren wederftreevende, dan het papgezwel. Het is geplaast in het vet-? vlies, en beftaat uit een tegennatuurlijk vergaderd en ontaard vet in de vetkamertjes. Men vind ook dikwils het vetgezwel in de inwendi? ge deejen, dewijl dezelve insgelijks als de uitwendige met een vetrok, vet inhoudende, voorzien zijn. Men ftelt, dat het vetgezwel beftaat in een bijzondere, tot nog toe onbe? kende , geaartheid van het vet in zommige menfchen; waarover, en over de verdere oorzaaken, en uitwerkfels, is natezien onze heelkundige ziektekunde. De kenmerken blijken uft de befchrijving, Betreffende de voorzegging ; onaangezien het langzaam is in zijn voortgang , heeft men voorbeelden , dat het. gegroeid is tot de zwaarte van 40.ponden, onaangezien het doorgaands onpijnelijk is, zelden anders, dan door zijn zwaarte, beledigt, heeft men voorbeelden, dat het tot een kwaadaardige verzweering, niet veel verfchillende van  e? OEFENENDE HEELKUNDE. 375 van een kanker zweer, is overgegaan; en zomtijds heeft men een verwonderingswaardige ontaarding van het vet, in de verzwoore vetgezwellen, waargenoomen, ja, indien men geen geloof weigert aan zommige Schrijvers, dan heeft men er geheele bosfchen met haair, tanden, en kiezen, uitgehaalt, even als uit de verzwoore eijernesten. En wat de behandeling betreft; het best van allen is, om dezelve in den beginnen, indien mogelijk, uittefneiden, op dezelve manier, als het tweede en laatfte zoort van het pap - of honinggezwel; want, onaangezien zij zomtijds een geheelen leeftijd verduuren, is de kunstbewerking te gemaklijk , en te ongevaarlijk, dan dat wij derzelver buitengewoone vergrooting en verzweering zouden afwagten. Wanneer zij tet een goedaardige verzweering overgaan, kan men de ontaarde ftoffe, en den vetrok, door verettering, en verbijting, wegneemen, en tot een zuivere etterwonde maaken , welke men kan geneezen. Doch, wanneer zij in een kwaadaardige kankerzweer veranderen, dan ileepen zij doorgaands, even als de waare kanker, na lange folteringen, eindelijk hunne lijders in het graf; en de behandeling is dezelve , als die van de open kanker. Aa 4 'Owï  176* CHIRURG 14 PRACTICA, Over de gezwellen door de uitgezette bloedvaten. §. 604. De gezwellen door de uitzetting der bloedvaten zijn,-naar het tweederlije geflagt dezer vaten, insgelijks tweederlijc:. zijnde of ten 1. een ziekte in een flagader,' flagaderfpat genaamd ; of ten 2. een gebrek in een ader, aderfpat geheeten. $. 605- Een flagaderfpat- of breuk (aneuris.ma) is een tegennatuurlijke verwijdering, en vergrooting eener flagader, hetzij, van derzelver geheele omkring , of alleenlijk van een gedeelte uit de omkring, maakende een aanhangiel. Zij word het meest waargenoomen in de groote flagaders, als in de groote flagader (aorta) zelve, in de halsflagader, onderfleutelbeens, arms- of dijeflagader, enz..: zie derzelver oorzaaken na in onze heelkundige ziektekunde. Aangaande derzelver kenmerken, en voorzegging; hetzij het lijdend deel een uitwendige flagader is; of een inwendige, welke door haar vergrooting zig tegennatuurlijk laat ontdekken; Sn hetzij de flagaderfpat beftaat in een vergrooting van den geheelen omtrek der flagader, of in een aanhangfel; zij maakt een meer of minder groot gezwel uit, te zien en te voelen, hetwelk onder- en bovenwaards, of aan wederzijden, naar de ftrekking der aangedaane flagader, van de verdere uitgeftrektheid der flagader word vervolgt* Indien dezelve beftaat in een aanhangfel, dan is de fteel, of het beginfel des gezwels, aan«; hou-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 377 houdend met de wanden van de atngedaane Uagader. Meestal beftaat een flagaderfpat in een aanhangfel. In het eerst kan men in het gezwel een polflag gewaar worden, doch, wanneer hét verouderd is, word dezelve niet waargenoomen, omdat de uitgefpanne zak vervuld word met flijmagtige zamengroeifels (concretionespotijpofa), en bloedklonters, en ook, omdat de langzaam grooter wordende zak dikker en harder wanden verkrijgt. Edoch, zoo veel als de wanden der flagaderfpat in de eene plaats verdikken, kraakbeenig, en beenig worden, ja., offchoon men zelfs beenige beginfels binnen in den zak heeft waargenoomen, zoo veel egter word zij in eene andere plaats zomtijds verdund, breekt, door het geweld van den bloedftroom, onverhoeds open, en fleept den lijder, door een onverwagte hevige bloeding, zomtijds in het graf. De flagaderfpat word zomtijds van een aanzienlijke hoegrootheid, ja zoo, dat een anderfints inwendig gelege flagader zig aan den uitwendisten omtrek van het lighaam ontdekt: men vind dit meest bewaarheid bij de flagaderfpat der groote flagader; dan vertoond zig het gezwel aan den uitwendigen omtrek van de borst, hetzij van voren, op een der zijden, of van agteren, en doorgaands vind men daarbij verzeld een weekwording, beenbederf, ja ontbreking van een gedeelte des borstbeens, der ribben, of der beenderen van de ruggegraat, waardoor als^t waare de grooter wordende flagader gelegendheid word verfchaft, om uitwendig zig te begeeven. Een flagaderfpat is Aa 5 een  378 CHRIURGIA PRAGTICA, een ziekte van veel aangelegendheid; dewijl zij van een grooten nafleep van aanzienlijke gevolgen kan agtervolgt worden, gelijk in onze helkundige ziektekunde kan nagezien worden: zij kan jaaren na den anderen, inzonderheid zitplaats hebbende in een uitwendige flagader, en onder een kundig bellier, gedraagen worden, zonder hinder, edoch is, en blijft, om de mogelijke openbersting, en de veelvuldige gelegendheeden om beleedigt te worden, altoos gevaarlijk. §. 606. Onder alle de mogelijke flagaderfpatten is er geen van meer aanbelang, dan die der groote flagader, hetgeen insgelijks in onze heelkundige ziektekunde kan nagezien worden. Zij is, zoo lang zij niet uitwendig te zien, en te voelen is, niet, dan bij gisting te Hellen; en, onaangezien zij uitwendig reeds haar weg heeft genoomen, is zij dikwils nog moeijelijk genoeg te onderfcheiden: men heeft er al te dikwerf onder de kundigen over getwist, en daar is dikwerf genoeg in gedwaalt. Men kan hier, gelijk bij de flagaderipatten in de uitwendige flagaders, de vervolging van de lijdende flagader niet ontdekken; edoch, hier moet volftrekt het gezwel in zijn uitgellrektheid aanhouden tot in de holligheid van de borst, hetgeen een der voornaamfte kenmerken uitmaakt. Indien of verweeking, beenbederf, of ontbreeking aan het beengeilel van de borst, gelegendheid verfchaft aan de flagaderfpat , om zig uitwendig uittebreiden, dan moet men een weg gewaar worden, uitziende tot in de holligheid van de borst; welke  »f OEFENENDE HEELKUNDE, 379 ke alvorens, door een benig befchutfel was afgeflooten, en waar langs hel gezwel tot binnen in de borst aanhoud te vervolgen. Of wanneer de flagaderspat langs de natuurlijke tusfchenruimtens der ribben doorkomt, dan vind men doorgaands die ribben, waar langs zij doorkomt, van den anderen verwijderd, tenzij de flagaderspat geen dikker begin heeft, als de natuurlijke wijdte van de ribben kan omvatten. §. 607. De geneezing der flagaderspat beftaat in eene onderhoudende, en in een uitroeijende. De onderhoudende geneeswijs beftaat in te beletten, zoo veel als mogelijk is , dat de uitgefpanne flagader meer vergroot , of open geraakt, hetgeen men het best kan bereiken door een vermoogende tegenhouding, en fteuning van het gezwel, met een verband, of bekwaam werktuig, van welken yerfcheiden zoorten bij de Heelkundige Schrijvers zijn opgegeeven en befchreeven: een omwinding van het geheel aangedaan deel, inzonderheid naar de zijde van den bloedftroom, kan, omdat, daardoor, de ftroom van het bloed door de lijdende flagader gematigd word, veel vrugten. Daar, alwaar zodanige verbanden, of werktuigen, behoorlijk kunnen aangevoegd worden, heeft men veel vrugt van dezelve te wagten; de lijder kan een geheelen leeftijd de flagaderspat, zonder merkelijke hinder, draagen , inzonderheid, wanneer er bij in acht word genoomen een behoorlüke rust van het aangedaan deel, en een verdere leefmanier, waardoor de bloedftroom altoos gematigd blijft. Wanneer er noch verband, > noch  38o CHIRUR01A PRAC\TICA, noch werktuig kan aangevoegd worden, dan moet men het alleen vertrouwen aan de dekking en befcherming van het gezwel tegen alle uitwendige beledigingen: hetzelve altoos gedekt te houden met een drukdoek , bevogtigd in een fterkzamentrekkend, bloedverdikkend , en verkoelend vogt, als in een fterk aq: aluminofa of vitriolata, zal (mijns oordeels^ het best voldoen;. omdat, door dezelve, de wanden van de Uagaderfpat verdikt worden, en de bloedklomp, in dezelve ingehouden, meer en meer tot een vast wezen overgaat, hetgeen de doorbraak belet. §.6o8. De uitroeijende geneeswijze beftaat of in de uitgezette flagader tot haar voorgaanden ftaat te doen inkrimpen, hetgeen eigentlijk een waare geneezing mag genoemd Worden; of in de fiagaderfpat op- of uittefnijden. Zelden zahmen een waare geneezing bereiken; tenzij misfchien, wanneer men, in den beginnen , hetgeen zelden gebeurt, wierd geraadpleegd; en dan zal het vermogenfte behulpmiddel zijn de zoo even befchreeve onderhoudende geneeswijze: egter in de plaats van de aanbevoole bloedverdikkende plaatsmiddelen, welke hier benadeelen zouden, moet men wel veriterkende, maar te gelijk verdunnende, en oplosfende plaatsmiddelen aanwenden , opdat men de maaking van een bloed - of flijmprop in het gezwel, zoo veel mogelijk is, zoude voorkoomen. En wat de op - en uitfnijding van de flagaderfpat betreft, diesaangaande zijn natezien de Heelkundige Schrijvers: men moet alvorens deze kunstbewerking te beginnen wel bewust zijn, of men ons van de bloeding, welke daar nood-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 381 noodzakelijk bij voorvalt, meester kan maaken; en welke gevolgen noodzakelijk, of zomtijds, uit kragt dezer kunstbewerking, moeten, of kunnen ontfpruiten, of zij minder, of meerder van belang zijn, dan de flagaderfpat. De ontworteling van de flagaderfpat kan men veiligst onderneemen in de opperife, of onderfte ledemaaten, wanneer men, door de aanwending van een tourniquet boven dezelve, de bloeding onder de kunstbewerking kan bepaalen edoch, indien de flagaderfpat geplaatst is in een ftamf lagader, en dat er gemeenfchap door zijdelijke takken boven en beneden de flagaderfpat ontbreekt, dan is de verfterving, en dus het verlies van het aangedaan deel, het noodzakelijk gevolg der kunstbewerking: wanneer de flagaderfpat op het openbreeken ftaat, of het deel door derzelver hoogrootheid reeds met verfterving word gedreigd, dan is de kunstbewerking het best te waagen, dewijl dog het leeven , of de vernietiging van het aangedaan deel, in gevaar is, en binnen kort een onvermijdelijk gevolg word. %. 609. Eindelijk, wanneer- een flagaderfpat aan het zweeren geraakt, openbreekt, en dat dezelve niet kan ontwortelt worden, noch het geheel aangedaan deel worden weggenoomen hoedanig plaats heeft in die van de groote flagader, of van eenig ander uitwendig uitpuilend inwendig vat; dan ftaat de dood°voor de deur, de kunst fchiet te kort, en de lijder geraakt binnen weinig tijd, door een ontebedwinge bloèding, aan het eind zijner jammeren, en elenden. S- 610.  3-8* ClIlRÜRGlA PRACTICA §, 610. Een aderfpat- of breuk (ydrlx) is een ongewoone uitzetting, en verwijdering van een ader. Zij kan voorkoomen in alie, zoo in - aïs uitwendige deelen van het lighaam; edoch het meest worden zij waargenoomen in de onderfte ledemaaten; in het uiteinden van den regten darm, aldaar fpeenen, of aambijen (hamorrboides) genaamd , en in de zaadaderen (vena fpermaticai) bij de mannen, met den naam van balsaderbreuk (circocele) betijtelt. Men vind ze zomtijds in een groote menigte, en zelfs tot aanmerkelijke zakken uitgebreid, bij de zwaare arbeiders, en zwangere vrouwen, in de onderfte ledemaaten; de aambijen ondervind men meest bij die geenen, welke de aambijvaten (vena hamcrrhoidalia) gedrukt worden , en daardoor de doorgang van het bloed door dezelve belet, hetzij door harde vuiligheid, de uitzettende baarmoeder, een fteen in de waterblaas, enz. of bij de miltzugtigen (hijpochondriaci)i, daar die vaten opgevuld v/orden met veel dik, zwaar bloed; en de balsaderbreuk ziet men doorgaands volgen na geweldige bewegingen , waarbij de zaadftreng lijd, of na wellustige denkbeelden, waardoor een vermeerderde toevoer van bloed naar de zaadftreng word teweeg gebragt; waarover verder is natezien onze heelkundige ziektekunde. De aderfpatten zijn gemaklijk te kennen indien zij uitwendig zijn, dewijl men de uitgezette aders, uitmaakende blauwagtige knobbels , bezien en voelen kan. Egter de aderfpat is, om derzelver gevolgen, een ziekte van genoeg belang, waarover insgelijks is  of OEFENENDE HEELKUNDE. 383 te raadpleegen met onze heelkundige ziektekunde. De aderfpatten zijn dikwerf, inzonderheid groot en verouderd zijnde, ongeneeslijk. Indien zij of van zelfs, of bij ongeluk, open geraaken, kunnen zij een ruime bloeding teweeg brengen, welke egter ge. maklijk genoeg is om geftuit te worden. Onder dezelve zijn de aambijen zomtijds voordeelig aan de gezondheid, inzonderheid! wanneer zij, open gaande, het bloed ontlasten, hetwelk nadeelig is, gelijk bij de miltzugtigen: men ondervind hier zomtijds een maandelijkfche ontlasting, gelijk van de menfes bij de vrouwen, welke geftuit zijnde, of agterblijvende , soortgelijke toevallen als de opgeftopte menfes teweeg brengen. Niet zelden gaan de aderfpatten tot verzweering over, inzonderheid in de onderfte ledemaaten, en de fpeenen: deze laatfte inzonderheid veroorzaaken zomtijds aanmerkelijke aarsfistels. En de aderfpatten zijn zomtijds zeer pijnelijk, inzonderheid, wanneer zij door te dik, en zwaar bloed, fterk uitgefpannen wordenwaarvan inzonderheid genoeg tot voorbeelden ftrèkken de pijnelijke aambijen, en de balsaderbreuk. J. 611. De geneezing of verbetering der aderfpatten beftaat in het wegneemen van derzelver bekende oorzaaken; in het doen inkrimpen, of tegenhouden van de uitgefpanne rokken der aders; en in het verbeteren van derzelver toevallen. De oorzaaken moeten weggenoomen, ten minften verzagt worden, naar derzelver aart: is de zwangerheid oorzaak,  384 CHIRVRGÜA PRACTICA, zaak, dan moet men geduld houden tot na de baaring; is er harde drek oorzaak van aambijen , moet men dezelve, yerzagten, met week. maakende en olijagtige clijsmata; een drukkende blaasfteen moet uitgefneeden worden; wellustige denkbeelden, of geweldige beweegingen," als oorzaakèn van een balsaderbreuk, moeten bedwongen en nagelaaten worden, enz. Om de uitzetting der aders te doen inkrimpen, ten minften te bedwingen, is er geen beter middel, indien hef ,kan aangevoegd worden, gelijk bij de onderfte ledemaaten, als een wel aangelegde en overal gelijk drukkende omzwagteling : daar zulks niet kan gefchieden , moet men met een verfterkend en zamentrekkend plaatsmiddel aan het geëischte tragten te voldoen; een drukdoek, vogtig gemaakt in roode wijn, is bijzonder dienftig, om de fterk uitgefpanne zaadaders te doen inkrimpen, inzonderheid wannéér men, door het fcrotum te fchorten, bezorgt, dat de zaadftreng niet gerekt word. En betreffende 'de toevallen ; derzelver bijzondere aart vereischt insgelijks een bijzondere behandeling: indien men een onverhoedfche openberfting van een aderfpat, en dus bloeding vreest; dan is het veiligst, om de uitgezette ader met een lancetfteek te openen, en er eene willekeurige bloedsontlasting uit te laaten gefchieden, ten einde eene al te groote bloeding voortekoomen. Indien de uitgefpanne aders allerpijnehjkst zijn, inzonderheid door een te gruote opvulling met dik zwaar bloed, gelijk dikwerf bij de fpeenen gefchied, dan is de opening et»  r. of OFEENENDE HEELKUNDE. 385 en bloedsoatlasting, in een of meer dierpijnelijke aderfpatten , insgelijks het voornaamlïe behulpmiddel. Wanneer er een onverhoedfche bloeding voorkomt door het opengaan van een aderfpat, dan moet dezelve zoo als vereischt word gefluit worden. Zijn de aambijen pijnelijk, en ontllooken, dan "kan men veel vrugt aanbrengen met een verzagtende klijsteer, al beflond dezelve maar uit olij en zoetemelk, en inzonderheid komt dit te pas, als de aambijen inwendig zijn. Voor de pijneiijke uitwendige aambijen komt bijzonder te pas een verzagtend, pijnftillend, en verkoelend fmeerfel, uit gelijke deelen ung: popul: en nutrit:. Daar de vloed der aambijen is opgeftopt, roept men dezelve het best terug met het zetten van koppen (cicurbitd), hetzij looze, of inzonderheid met inkervingen, natte genaamd; of met het aanleggen van bloedzuigers op de aderfpatten, indien zij uitwendig zijn, of, bij de inwendige, aan den omtrek van den aars. En indien de aderfpatten aan't zweeren geraaken, dan zijn zij als zweeren, volgens onze reeds verklaarde wetten en regelen, te behandelen. Over de vaste gezwellen. §. 612. Tot hier toe hebben wij verhandeld de gezwellen, welke bekend Haan onder den naam van vogtgezwellen, namentlijk dezulke, welker voornaame ftoffe een ingefloote vogt is, of daar het ingefloote vogt het voornaame Bb van  g9a CHIRURG IJ PRACTICA, fungeus vleesch de affchilfering van het been belet, dan is het veel eerder te verftaan in opzigt tot de bij verzelde zweeren in de zagte deelen, wanneer het in der waarheid, de zweer daarmede opgevuld zijnde, het bedorve been inlluit. §. 617. Eindelijk het weelig vleesch moet dan beteugeld worden, of, wanneer de vetrok waarlijk in zelfftandigheid vermeerderd is en ontaard, weggenoomen, waarover wij bij de zweeren breedvoerig genoeg een en andermaal onderwezen hebben, en dus, om de te menigvuldige herhaalingen te vermeiden, het hier genoeg achten. §.618. Het uitwasch aan het tandvleesch, of het basterd tandvleesch (epulii) is een uitgroeijing, en ontaarding van het tandvleesch, tot een meer of minder knobbelig, harder, of zagter gezwel. Het onderfteld een beenbederf in een der kasfen voor de tanden (alveoli), of een. fcheurbuiks , of eenige andere fcherpe ftoffe. Het is dan pijnelijk 5 en dan wederom niet, hetgeen afhangt van de al, of niet zweering, zonder dat zij de ftoffe kan ontlasten, en 'iet gevoelige tandvleesch dus al, of niet, gerekt word. Het word dan kleinder , dan grooter, en zomtijds zoo hard, dat het bijna de zelfftandigheid van kraakbeen aanneemt. En fchoon het nimmer in kanker overgaat, is het zomtijds moeijelijk genoeg om te geneezen , inzonderheid, indien deszelfs grond een uitgettrekte beenbederving aan de kaak is: men ontmoet een uitfpatting van het tandvleesch, inzonderheid aan de onderkaak, welker  of OEFENENDE HEELKUNDE. 393 ker oorfprong beftaat in een holle beenuitfpat» ting, en bederving aan een der zijden van de onderkaak, doch waarvan hier na bij de ziektens der beenderen. Om het uitgelpat tandvleesch te herftellen, moet of de fcheurbuiks, of andere ftoffe, verbetert of ontlast worden, door het inwendig gebruik van antifcorbutica, antivenerea , enz. en in den beginnen kan men ter toets brengen, of men het uitgefpat tandvleesch kan doen inkrimpen, met een veriterkende, en zamentrekkende mondfpoeling, uit een fterk aftrekfel van flor: rofar: rub: met fpirit: fal: dulc: tot het zuur word ; waarin men plukfel kan nat maaken, en op de epulis aanvoegen; men kan ook de epulis met de lap: infern: dagelijks aanraaken, laaiende geduurig dan de epulis met droog plukfel bedekken, opdat geen andere deelen in den mond worden aangedaan: edoch, indien een beenbederf aan de kaak, of der kiezen, de uitfpatting doet duuren, dan moeten de bedurve kiezen uitgehaald worden, men moet de grond zoeken, de beenbederving fluiten, en het bedorve been van het gezonde doen affcheiden: het mes en het vuur zijn hier dikwerf de eenigfte toeviugt. Met moet het ontaarde tandvleesch met het mes uitfnijden zoo veel men kan, doch men kan het niet ontwortelen, dewijl het uit het bedorve beenwezen begint, en het keert fchielijk terug , tenzij men met een gloeijend brandijzer de wortel vernietigt, en het beenbederf beperkt, wanneer, en anders niet, het van het gezonde kan affcheiden. Deze branding is zoo pijnelijk niet, als men zorg draagt, Bb 5 dat y  394 CHIRURG IJ PRACTiCJ, dat de gezonde deelen er niet door befchadigd 'worden, en men geneest gemaklijk en fchielijk daardoor'een gebrek, dat anders niet zelden zijn lijder in't graf dompelt. §.619. Een vleeschbreuk (farcoeele) of (her* nia carnofa) is een waare vermeerdering , ver* harding, en ontaarding van de zelfftandigheid van een, of van bijden de ballen, of van een gedeelte derzelven, de opperbal (epidijdimus), waardoor dezelve dikwerf ongemeen vergroot worden. De aangroei gefchied hngzaam, en in den beginnen zonder pijn; doch van de opperbal gaat zij fchielijker voort, dan van de bal zelve, omdat deze vaster van zelfftandigheid is. De vleeschbreuk volgt dan na een ■ uitwendige' belediging , inzonderheid na een kneuzing, dan na een belette uitwerping van het zaad, en dan zonder dat men eenige oorzaak kan onderftellem Zij komt in aart overeen met het knoest- en kreeftgezwel. De vleeschbreuk laat zig zomtijds zeer moeijelijk ondeifcheiden van de waterbreuk: haar langzaamer aangroei, meerder zwaarte, en onge* lijker gedaante en hardheid, maaken het onderfcheid;. en evenwel hebben er de grootfte mannen in gedwaalt. Daar dezelve verzeld is van een waterbreuk, is de onderfcheiding nog moeijelijker, hetgeea van zelfs fpreekt. Daar is geen voordeelige voorzegging te maaken: want hoe lang deze ziekte zonder veel ongemak gedraagen word, het gevaar en de elende, zijn, gelijk van het knoestgezwel, al*( toos te dugten. En. dus zijn de kneuzingen der ballen, en een belette uitwerping van het zaad  of OEFENENDE HEELKUNDE, 3.9^ en dan fpeelt het een rol geheel en al overeenkoomende met die van de kanker. De kenmerken blijken genoeg uit de befchrijving, en de voorzegging insgelijks, terwijl wij verder onzen Leerling zenden naar onze heelkundige ziektekunde. §. 621. Wat de geneezing aangaat; indien het gebrek zuiver afhang» van een uitwendige belediging, en geen te groote voortgangen heeft gemaakt, dan kan een kundige behandeling al veel teweeg brengen: men wagte zig bijzonderlijk van zamentrekkende, en teffens van verllappende plaatsmiddelen; oploslende en verdunnende gumpleisters koomen beter te pas. Zal het fponsgezwel der gewrigten geneezen worden , dan moeten de klieren nog niet ontaard, maar alleen verhard, en verftopt zijn; zoo dat het mooglijk is, dat de verftoppende Ïloffe kan opgelost worden. Indien het te veel verouderd is, en men vreest voor ontaarding der klieren, dan is het best, gelijk bij het knoestgezwel, om den Gaapenden wolf in fiaap te houden. Wanneer men fcheurbuiks, ofkropzeers, of venus - ftofFe, verdenkt, dan kan men veel teweeg brengen, met naar de kunst die ziektens te behandelen. Edoch, wanneer het fponsgezwel van een kankeragtigen aart is, dan fchiet er niets overig, dan bij tijds, alvorens het zijn woede begint te toonen, het gewrigt, en ondergelege deel aftezetten; waartoe niet ligt word beflooten, dewijl het doorgaands een voornaam, en groot litmaat, hetzij een arm, of been, aanrand. En. indien het kwaadaardig is geworden, na-, mentlyk  3q8 CHIRURGIA PRACTICA, mentlijk aan't zweeren geraakt, en openge* brooken, dan komt er in't geheel geen afzetting te pas, tenzij het gebrek aan't ftaan is gebragt, door de zieke ftoffe, bekend zijnde, hetzij fcheurbuiks, of venusftolfe, enz. verbeterd te hebben of ontlast: de zweering en het beenbederf van dien aart zijnde, is misfchien de geneezing met een ftijf gewrigt, na lange zukkeling, en door een kundige behandeling, nog te verkrijgen. Wijders de open zweeren, ongeneeslijk zijnde, moeten, naar haar aart, onderhouden worden. §. 622. De veelvoet, ook flijmprop (poli}pus) genaamd, is een ziekte te vinden in den neus , of in de vrouwelijke teeldeelen. De eene word neusprop geheeten, en de andere behoud den naam van polijpus. Die in de vrouwelijke teeldeelen is eigentlijk een vleesprop, welke ook cercofis word genaamd, onaangezien die in den neus, ook een waare vleesprop kunnende zijn, evenwel niet anders dan neusprop word genaamd.' §. 623. Een neusprop (polijpus narium) is een omfchreeve gezwel, hetwelk, uit de binr.enfte oppervlakte der neusgaten ontfpruitende, in deze of geene holligheid van den neus zig uitbreid, en dezelve vervultbeftaande of I. in een verlenging en nederzakking van het fnotvlies (pwmbrana pituitarla), verflapt, en met een overvloed van flijm vervuld zijnde, wanneer het ook te regt een flijmprop word genaamd; of 2. in weelig, of fpongieus vleesch, hetgeen uit een zweer, of beenbederf binnen den neus, gelijk in andere deelen, ont- flaat,  of OEFENENDE HEELKUNDE. 399 ftaat ; óf 3. in een waare vermeerdering van zelfftandigheid, uitgroeijing, en ontaarding van het Ihotvlies , en dus in een waar vleeschgezwel, Zoo dat er van de neusprop 3. bijzondere zoorten worden gevonden. Zoo de een als de ander kan een vcrfchillend bcginfel, en ftrekking hebben : zij ontlpruiten of voor in de neusgaten, of in de inwendige holligheden van den neus; en zijn of van buiten te zien, hangende, het neusgat uit, of zij zijn agterwaarts gelegen in de groote neusgaten, welke paar de keel uitzien, laatende zig zomtijds zien agter het hangend gehemelte (velum palatinum) . Daar word getwist, of die gezwellen maar een, dan of zij meer begini'els, of wortels, hebben: eenige Schrijvers, en wel de nieuwste, Hellen het eerfte, en dat zoo er meer wortels worden gevonden, dat het dan beginfels zijn van zoo veel onderfcheide neuspoppen, welke in haar voortgang zijn zamengegroeid; maar evenwel de ouden hebben het laatfte met haare ondervinding bekragtigd, en ook even daarom dit gebrek met den naam van veelvoet (polijpus) betijteld. Het eerfte zoort dan fielt een overvloed van flijm, en een verflapping van het gemelde fnotvües; het tweede een Hinkende neuszweer (azend), hetzij door fcheurbuik, venusziekte, enz.; en het laatfte komt in aart overeen met het vleeschgezwel : zie verder na onze heelkundige ziektekunde. % 624. De neusprop word voornamentlijk gekend, indien zij zigbaar is, door een tegen-, latuurhjk gezwel, hetwelk van voren of van ' . agte-  '4oo CHIRURGIA PRACTICA. agteren de neusgaaten uithangt : het eerfte zoort, wanneer het bleek van kleur is, en zagt te voelen; het tweede, indien het gefield is als fungeus vleesch , en er bij verzeld is een neuszweer of beenbederf; en het laatfte komt in zijn kenmerken even zoo wel als in zijn aart, oorzaak, en gevolgen overeen met het waar vleeschgezwel. En wat aangaat de voorzegging, het blijkt genoeg, dat het eerfte zoort het minst is te vreezen, het tweede meerder, en het laatfte allermeest. Het tweede zoort is zamengefteld met een andere ziekte, en is niet te geneezen, tenzij alvorens de (tinkende neuszweer, of het beenbederf, herfteld is; en het laatfte zoort is, kwaadaardig wordende, even als het vleeschgezwel, ongeneeslijk, en ileept, na ijsfelijke verzweering van den neus, en van het geheel aangezigt, zijn lijder int graf. En, onaangezien alleenlijk het beste, het eerfte zoort, plaats heeft, nogthans is er reden, om de gevolgen, dat er den lijder, indien mogelijk, van ontlast word: dewijl daardoor de neusgaten verftopt worden ; de neus van een ongeregelde gedaante word; de ademhaaling en fpraak belemmerd worden; de nabuurige deelen gedrukt, inzonderheid bovenwaarts de traanbuis, waaruit een belette afvloed der traanen met derzelver gevolgen, en agterwaarts in de keel het hangend gehemelte , en daaruit een belette ftokking; enz. $. 625. Eindelijk betreffende de geneezing; de llijmprop van het eerfte zoort kan men in den beginnen dikwijls doen verdweinen, met te bezorgen, dat de overvloedige fnot ontlast word,  feF Oefenende heelkunde. 4oï word; én het uitgefpanne en verflapt fnotv vlies verfferkt word, en zig wederom inkrimpt: met oplosfende, prikkelende, en veriterkende infpuitingen, of poeijers aantevoegen , kan men aan die oogmerken voldoen; een injeftio uit een aftrekfel van het een of ander welriekend kruid, als van de herb: majorana 3 mettth: of flot: lavendul: aangezet met wat fpirit: fal ammoniaci, enz. hetgeen men diep infpuit, en met wieken of plukfel aan een draad vast gemaakt in den neus brengt, of een zóortgelijk poeder, als uit de pulv: fabinct aangezet met het een of ander ontbindend zout, als het fal polichrest: nitri, ammoniaci 9 tartari, enz. waarmede men door plukfel het zieken neusgat opvult, kan veel teweeg worden gebragt. Doch, wanneer de flijmprop verouderd is en hard geworden, dan fchiet er niets overig, dan dezelve wegtenéemen, hetgeen door afbinding, of door uittrekking gefchied , en waarover bij de Heelkundige Schrijvers is te raadpleegen: de binding is te doen, als z;j voor in den neus, en niet diep geplaatst is , maar anderfints moet de uittrekking, of uit de voorfte, of uit de agterfte neusgaten, en de keel, naar dat dezelve zig uitftrekt, met een genoeg bekende polijpus tang gefchieden; welke kunstbewerking, indien zij in den mond moet verrigt Worden , niet gemaklijk, en, om de gevolgen, inzonderheid bloeding, niet ligt om te fluiten, niet buiten gevaar is; waarom alvorens dezelve te verrigten, op alles wel nauwkeurig moet gelet worden. Bij de neusprop van het tweede zoort heeft mei* G e meer  4oa .CUIKUKGIA PRJCTÏCA, meer te letten op de ziekte, waarvan zij een gevolg is: de neuszweer, en het beenbederf moeten naar de kunst behandeld worden, en dat wel gelukkende, is het fungeus vleesch met-de gepaste plaatsmiddelen gemaklijk te verteeren, wegtebijten, aftebinden, of uitrefnfiden,. indien men er bij kan koomen, En, het vleeschgezwel in den neus moet behandeld worden, als in andere deelen: de weg. neeming, indien mogelijk, moet in den beginnen gefchieden, alvorens het zijn kwaadaardigen aart vertoond; anderfints moet het geftreeld worden, en reeds woedende, even als het kwaadaardig vleeschgezwel en de kanker, zoo veel in zijn woede beteugeld worden als mogelijk is. §< 626. Een vleeschprop der vrouwelijke teeldeelen Qiolijpus uteri) is een waare uitgroeijing, en vermeerdering van zelfftandigheid, ontaarding, en verharding der deelen, uit de binne overvlakte van het inwendige der baarmoeder , omtrent derzelver hals , van den rand van derzelver mó«d, of van de fchede, beginnende, maakende een meer of minder groot, en hard gezwel, buitenwaards uit de vagina hangende en te zien, of binnen dezelve geplaatst en aldaar te voelen. . Zij is dan met een breed begin, en dan met een fmal afhangende van een fteel: de laatfte komt meest uit de baarmoeder , en de eerfte uit de fchede. Een waar vleeschgezwel zijnde komt het in aart, oorzaaken, en gevolgen, overeen met hetzelve. Het word gekend door het gezigt, of gevoel; men onderfcheid door den vinger of  óf . OEFENENDE HEELKUNDE. 463 of vingers intebrengen langs de vagina óf hetzelve Uit de baarmoeder , dan uit de fchede ia Vöortgekóqmen. Komt deze vleeschprop overeen met het vleeschgezwel, dan is er geen voordeehge voorzegging van te maaken f en ichoon zij al nimmer kwaadaardig word belet ziji groot zijnde, de ontlasting der maandïtonden, en kan, door de pisweg en regten darm te drukken , en fle ontlasting der pis en den ftoelgang, beletten; terwijl zij ook een vermoogende oorzaak is van de onvrugtbaarheid. En aangaande de geneezing , daar is inets te beproeven, dan derzelver wegneemine: hetgeen door afbinding word volbragt, gemaklijk genoeg, indien zij afhangt van' èen dunnep iteel, en welke kunstbewerking is te leeren bij de Heelkundige Schrijvers, inzonderheid bij de vroedkundigen. Gelukkig waarlijk! gelijk er eenige-voorbeelden beftaan als de nauwtrekkende moedermond zig zoo vast om den ftcel van de vleeschprop fluit, dat zif dezelve verwurgd, doet fterven, en dus de afzetting zelve verrigt. Doch dit gebeurt niet dikwils. En, dewijl deze vleeschprop doet dasten, gelijk het knoest - en vleeschgezwel dat zij hoe ftil eindelijk zal werkzaam worden bhjit de afbinding om te verkiezen, en dat wel alvorens zij blijken heeft gegeeven van kwaadaardigheid, hetgeen wij ai dikwerf genoeg van haar zoortgelijken geleerd hebben. §. 627. Een wrat (veruca) is een klein, ten ecnemaal vast, en hard, knobbeltje, hetgeen zig op de: oppervlakte der huid verheft. Zï\ word prijwrat (porrus) genaamd, als zij ia Cc 2 haar-  404 CHIRURG IA PRACTICA, haar oppervlakte vezelagtig is, als een prh> plant; hangende aan een dunnen fteel, hangende wrat (veruca penfitis) of (acrochordon); plat en diep, (mijrmecid) als zij plat en diep is ; en wanneer zij rood is, daar anders de wratten van de gewoone kleur der huid zijn, dan word zij roode wrat (thijmion) geheeten. Zij word het meest gevonden op de handen, en in liet aangezigt,, der kinderen, onaangezien andere deelen, noch de bejaarden, er van bevreid zijn. Zij beftaan in een ontaarding van een bijzonderen aart der huidstepehjes, na een uitwendige belediging, bij venuslijders uit venusftoilé, en daarom venuswratten (veruca venereee) gepaamd, of ook wel zonder eenige blijkbaare oorzaak, inzonderheid bij de kinderen , koomende dan met een aanmerkelijk getal in verfchillende deelen te voorfchijn. De kenmerken der wratten zijn duidelijk genoeg uit derzelver befchrijving. Ovet't algemeen misftaan zij meer, dan zij benadeelen, alhoewel zij zomtijds niet voor gering zijn te achten, en wel namentlijk dan, wanneer zij door haar bijzondere plaatfing, gelijk die op de randen der oogleeden, aan andere deelen, aan het oog,.door te prikkelen, fchade aanbrengen ; of ook , wanneer zij , uit venusziekte ontfpruitende, in kwaadaardige zweeren veranderen, door haar grootte en menigvuldigheid de ontblooting van het hoofje der roede beletten, enz. Men heeft ook enkelde voorbeelden,' dat. wratten uit een onbekende oorzaak zeer kwaadaardig zijn geworden; zekerlijk afhangende van de fcherpte van het ingefloote  of OEFENENDE HEELKUNDE. 405 floote vogt in dezelve. En, aangaande derzelver behandeling; zij zijn, dewijl zij beftaan in een ontaarde vaste zelfftandigheid, niet weg te krijgen, dan door verbijting, of affnijding: men laat ze best verbijten met>de lap: infem: na zij eerst raauw gemaakt zijn; de binding komt te pas bij die aan een dunnen hals hangen; en de uitfnijding fteld men in't ,werk, wanneer zij een breeden grond hebben, welke men diep genoeg moet uitfnijden, indien men ze beftendig wil genee«en. Aan die bij de venusziekte komt de venuscuur te pas. En indien zij zeer veel in't getal zijn, en in verfchillende deelen, bij de kinderen zonder blijkbaare oorzaak, dan kunnen zij jaaren na den anderen duuren , en eindelijk van zelfs door een meer gevorderden leeftijd wederom weggaan: dan worden zij fteenhard, fterven, vallen af, of men kan dezelve uitkrabben. Wanneer een wrat kwaadaardig word, dan is het best, om dezelve diep genoeg aanftonds uittefnijden, opdat zij de omgelege deelen niet aandoet, en een weiduitgeftrekte zweer teweeg brengt. %. 628. Een lijkdoorn of etteroog (dovus) is een bijzondere verharding, en vereelding van de opperhuid, maakende een meer of minder groote knobbel, meer of minder in diepte uitgeftrekt; in welker middenpunt een harder, en witter zelfftandigheid, als een ingeprente doorn of fpijker, in de overige vereeldheid is te vinden. Men vind ze meest in de ballen der voeten, tusfchen en op de toonen, op de elleboogen, en oorlellen ; zij volgen doorgaands Cc 3 op   KI Ote-ss«-  CH1RURQIA PRACTICA OP OEFENENDE HEEL1U1DR   CHIRURG IA PRACTICA, O F OEFENENDE HEELKTJ5TDE, waarin onderzveezen worden de kentekenen^ en de geneezing der meeste HEELKUNDIGE ZIEKTENS; geschikt naar i)e patholocia chirurgica, of heelkundioe ziektekunde, van den schryver; I D O O K A. BALTHAZAAR Medicina et Chirurgia DtSor te Leyden. TE AMSTELDAM, By J. B. E L W E , Boekverkooper»   V G Ö 3L1L E BEF» Y'ie hier een werk gy inzonderheid ^ leergraage. Jongeling, welk tragt om langs omvrikbaare gronden de Heelkunst, die verheeve, en zoo onontbeerlijke kunst voor een Gemeenebest, te oefenen, een oefenende Heelkunde * gebouwd óp een zuivere, waare * en in de oefening vooruit lichtende Ziektekunde; waarvan ik mij durf belooven, dat gij uw wijs, en voor het zieke menschdom [allernuttigst oogmerk,zult bereiken. Laat u gij die begeert geen basterd, dnaar een echten zoon, te worden varï Esculaap, niet voorpraaten $ gelijk zqmmigen te onkundig beftaan, als of de * 3 Ziek- Geachte LeezerJ  n VOORREDE N. Ziektekunde meer beftond in een z;k menftelfel van fraaije, en fijn, of geestig uitgedagte, verfierfels, meer gefchikt om te verwarren, dan dezelve tot een wezendlijk nut zouden itrekken; neen naarftige leerling, een Genees- of Keelarts is, zonder wel en grondig onderweezen te zijn in de Ziektekunde, even zoo zeker de geneezing der ziektens te vertrouwen, als men een fchipper met een fchip zonder rosr op de woeste golven buiten gevaar rekent, waarvan gij, dit werk doorleezende, en aandagriglijk herleezende, ten- eenemaal zult overtuigd worden. Het kennen van een ziekte beftaat met io het eenvoudig noemen van derzelver naam, maar in een nauwkeurige wetenichap van derzelver aart, onderfcheid, oorzaak, zoonaafte, alsverafgelege,zaad als fchadelijk magt, en van derzelver verfchillende uitwerkfels. De voorzegging der ziekte moet gehaald worden uit derzelver bekenden aart, oorzaak, en uitwerkfels , en uit de bekende bijzondere natuur van het beledigd deel, en lijdend onderwerp. En de geneezing word be-, reikt door het wegncemen, afkeeren , öf verminderen der^nog werkende oorzaak van  VOORREDEN, vif Van dë ziekte, en in dé verandering ëh verbetering der blijkbaare hoedanigheid van de ziek'é, of der beledigde bewërking uit dezelve: Alle welke aangehaalde waarheden de voorwerpen zijn der Ziektekunde. Wie dan tragt den leerling, het zig vlijtig oefenen in de Ziektekunde afteraaden* en zwaar te maaken?: niemand dan onkundigen, niemand dan zodanige leermeesters, aan wien de ohderrigting van leerlingen te onrecht word toevertrouwd; niemand nog eens, dan zulke onwaardige Handartfen, welke, met dient roemrijken naam onwettig verfiert, vee! eerder alleen den veragtelijken naam verdienen van Barbier of Baardmaaijer., Ik biede u hier aan een oefenende Heelkunde , gefchikt naar mijne heelkundige Ziektekunde,- in den jaar 1772. uitgegeeven; een heelkundige ZiektekUf]dë,(ik beken het andermaal, ja roem er op"), welke ik voor het grootfïe gedeelte verfchuldï'gd ben aan de gulde lesfen van den tot onherftelbaare. fchade van Hollands Hoogefchoole geftorveij, fchoon onftèrfeÉJ* ken,H.D GaübiÏ's; een Ziektekunde, (welke, tot mijn leedwezen, het minst ge' bfuikt word van dié geenen, namentlijk van de leerlingen in de Heelkunde, waar- too'r'  vin VOORREDEN. voor ik dezelve voornamentlijk heb za» mengefteld, en het licht doen zien: daar Hollands wijdberoemde Hoogefchoole, daar andere Hoogefchoolen in andere Landftreeken, een'beltendige gewoonte hebben, van aan groote mannen, uitmuntende Hoogleeraaren, toetevertrouwen, om bijzonderlijk , en met de grootfte nauwkeurigheid, onderrigtingen te geevenin de Ziektekunde, als het voornaamfte fundament, waarop zoo de Genees als Heelkunde , onmogelyk om van den anderen tefcheiden, onwrikbaar moet {leunen ; daar zoo veele beroemde Hoogleeraaren, waaronder bijzonderlijk uitmunten de onvergelijkelijke H. 'Boerhaven en H. D. Gaubius, zig bevlijtigd hebben, om , ten nutte en gemak der naarftige leerlingen, bijzondere zamenftelfels over de Ziektekunde in het licht te brengen; daar durft men, o onbezonne dwaasheid en onkunde! voorgeeven, als of het bijzonder onderrigten in deZiektekunde overvloedig was , en den langen weg ingeflaagen. Dan nog eens die 'Heelarts * welk zig begeert te onderfcheiden uit den veragtelijken hoop der baardfchrappers, moet alle zyne geneezings- oogmerken en handelingen  VOORREDEN. EX gen doen fleunen op eene door hem alvorens wel geleerde, en eigen gemaakte Ziektekunde, hoedanig ik de mijne durf noemen, en ook uit deze mijne heelkundige oefening zal blijken: noch ontelbaare ondervindingen, noch parijfche, engelfche, of weener handigheid, noch kruidlucht uit het leger, of flank uit met zieken opgepropte hospitaalen, of gasthuizen, kunnen, (onaangezien men het wel gaarne het gemeen zoude willen wijsmaaken), een hollands Handarts, wiens Ziektekunde hem tot kaart, regel» of fundament ftrekt, doen verwonderen, of doen. ter zijde ftaan; neen, daar eenigenfchreawen wij.hebben ondervonden, wij hebben zien werken, en zelfs nage?. erkt,daar antwoord hij zagtjes en bedaard met den oudvader Hippocrates, dat hij, door zijne voorkennis van de ziekte, dezelve reeds half geneezen heeft, dat, offchoon hem al de Apotheek, opgevult met wondermiddelen ontbreekt, hij zijn geneesmiddelen zoekt in de keuken, en dat, indien hij moet werken, hem dan geenfranfche of engelfche mode de wet voorfchrijft, maar dat hem inzonderheid zijne Ontleedkunde, de fpil (om dus te fpreeken) van het geheele Genees- en Heelkundig ge* .5. bouw  £ V O O R R E D E N. bouw het mes in de hand geeft, en, iri een ijder bijzonder geval, zodanig leert behandelen, en gebruiken, als het vereischt word,- zonder dat het nodig is hij een naaper word van een ander. De oefening derGenees- of Heelkunde gefchied niet,- ten minfte niet regelmaatig, door de aanprijzing en toereiking van een conferf, drank, pillen, van een pleister, balfem, of zalf, enz. voor deze of geene ziekte of kwaal, door dezen of geren goed bevonden, waarin nogthans den grootften luister van de thans zoo hooggeroemde fpecifica voornamentlijk te zoeken is ;• neen , zij beftaat alleenlijk in de uitdenking varf een bekwaam behulpmiddel, hetzij uit de apotheek, uit de keuken j of wel dikwerf uit de léefmanier, •hoe eenvoudiger hoe beter, om aans,het voorgefteld g.neezings-oogm rk, begreepen uit de kennis der ziekte,- tb voldoen. En wat betreft de handgreepen in de Heelkunde; derZdver uitvoering beftaat niet in deze of geene manier, van dezen of geenen voorgefteld, en met zulke of zodanige werktuigen, flaafsch, en alleen langs den regel van gezag, natevo!gen, nadien dit voor het meest alleenlijk maar plaats kan' hebben bij kunstbewerkingen ten'  VOORREDEN. ii tén naasten bij gebonden aan een vaste en regelraaatige manier, gelijk het fteenfnijden, het afzetten van groote ledemaaten, enz.; neen, zij beftaat eenigUjk in dus of zodanig te werken, en met zulke of zodanige werktuigen, insgelijks hoe minder omflagtig en eenvoudiger, hoe meer te verkiezen, als ijder bijzonder geval en onderwerp vorderen: wie regt weet, wat hij doen moet, en wat er vereischt word, is zeiden verle'egen om een wij?e van werken, en beiavaame werktuigen daartoe, uittedenken; men behoeft hem zelden het werk uit de handen teneemen; en volbrengt hij het zomtijds niet wel zoo fpoedig, als een driftige Fransman, het zal misfchien in veele gevallen wel ruim zoo goed, indien niet beter, zijn. Op zodanige gronden, leerzieke leerling! is mijne heelkundige oefening gebouwd, en langs zulke regels, even zoo wiskundig , als de meetkundige hoegrootheden, leer ik u geneezen, of verzagten. In mijne heelkundige Ziektekunde heb ik onderweezen , dat de meeste heelkundige ziektens te vinden zijn in die der werktuiglijke deelen, waarom ik ook deZelve alleenlijk ten voorwerp heb genoo- men>  Hu VOORRÉDE N. men, en in zoo veele bijzondere afdeé-* lingen, geflagten, en zoorten, verdeeld» als ik nodig keurde in eene oefenende Heelkunde. Er zullen zekerlijk ziektens overblijven, tot de Heelkunde behoorende , welke ik onder deze nauwe beperking niet heb kunnen brengen; als bij Voorbeeld uit cle ziektens der vogten de lteen in de nieren, water- of galblaas, en uit de ziektens der houdende deelen» de verftopping en toefluiting van zöjnmige buizen, als van den flokdarm en luchtpijp met ingekoome vreemde lighaamen» de toefluiting van de pisbuis door een blaasfteen, kramptrekking, derzelver verfiopping door een fteentjes vleezige uit* wa fchen, enz.; edoch allen dezen zijn voornamentlijk alleen betreklijk tot de Heelkunde, voor zoo ver er heelkundige kunstbewerkingen vereischt worden $ en met welke te befch rijven ik mij niet ophoude, dan voor zoo ver het mij behaagt er, naar mijn oordeel, iets bijzonder*; van te onderwijzen : de meesten, inzonder-» heid de regelmaatige, zijn ook feeds te duidelijk , en te dikwerf genoeg , door anderen befchreeven, dan dat het nodig zoude zijn , om er zig nieuwe moeite voor aantedoen. Einde»  VOORREDEN, xiii Eindelijk, heb ik in de voorreden voor «njne Ziektekunde vermaand,, dat, wie dezelve met vrugt begeerde te gebruiken, nodig had, om alvorens wel ouderngt te zijn in de menfchelijke Natuur- en inzonderheid Ontleedkunde; ik vermaane hier even ernflig, dat, wie mijne oefenende Heelkunde zig tragt ten nutte te maaken, en er voordeel uittehaalen voor zijn noodlijdenden evenmensch, alvorens mijne Ziektekunde wel degelijk moet veritaan en begrijpen, ja zelfs in deze onderwijZingen er nog aanhoudend gebrujk van moet maaken, hetgeen de leergraage genoeg zal ontdekken. Ik twijfel geenfints, of veelen, ja de meesten, zoo als zij mijne Ziektekunde niet verftaan, en daarom onnodig achten, zullen ook weinig eer aan mijne oefenende Heelkunde toebrengen ; edoch ik ben te wel overtuigd van zommige braave leerlingen, ja van reehtfchaape meesters in de Heelkunde, welke recht over mijne Ziektekunde denken, en dezelve waardeeren, dan dat ik een oogenblik zoude wantrouwen, dat mijne oefenende Heelkunde niet ten minften aan eenigen zoude behaagen , hetgeen mij genoeg is. Terwijl ik aangaande de taalfouten, die er misfehien al te veel in dit  of OEFENENDE HEELKUNDE» 3 voornaame oogmerk van den Heelarts, om eeenige toevallen , welke noodzakelijk , of zomtijds uit kragt van de ziekte, of uit aart van het lijdend deel, of onderwerp, enz., voortvloeijen, voortekoomen, het welk behoord tot de voor behoedende geneeswijs (cura pro* phijla&ica). § 8. Niet alle ziektens zijn te geneezen, en die, welke ongeneeslijk zijn, vorderen van den Heelmeefter, om zoo draaglijk gemaakt te worden voor den lijder, als mogelijk is. Dit gedeelte van de geneezing der ziekte word onderhoudende, geneeswijs (cura palliativa) genaamt. j 9. Dewijl de hoedanigheid, en gefteltenisfen , welke de ziekte uitmaaken , van de ongeneeslijke niet geheel kunnen veranderd, of weggenomen worden, beftaat de onderhoudende geneeswijs, in dezelve zoo veel te veranderen , als mogelijk is, en in de uitwerkfels der ziektens in haar woede te beteugelen. § 10. De middelen, waar van een Heelmeefter zig bediend, om aan het oogmerk zijner kunst te voldoen, zijn 3.derlij: de aanwending van plaatsmiddelen; het verrigten van heelkundige kunstbewerkingen, en de aanwending van eene goede leefmanier. § 11. Plaatsmiddelen (topica) zijn alle die middelen, welke van een Heelmeefter, om de ziekte, of aan het zieke deel, uitwendig worden aangevoegd; hetzij geneesmiddelen, (medicamentei), verbanden, of werktuigen. § 12. Heelkundige kunstbewerkingen (ope* rationes chirurgie*) zijn zekere kunftige oeA 2. fc.  4 CHIRURGIA PRACTICA, feningen of handgreepen, door den Heelmeefter te verrigten aan het menfchen hghaam, om, daar door, aan het doelwit zijner kunst te voldoen. .i . , § 13. De heelkundige handgreepen gefchieden , of met hulp van werktuigen (Injkuménta), 01 alleenlijk door de hand. En die handgreepen zijn bijna ontelbaar, en zeer verfchillende, alhoewel zij tot 4. algemeene afdeelingen woraen gebragt: „ 1. De zamenvoeging van het geen tegens de wet der gezondheid gefcheiden is (Jijn„ thefii) , als het hechten der wonden met „ naald en draad, het bij den anderen voegen der verplaatste beeneindens bij beenbreuken, " enz. Hier toe zouden wij ook kunnen bren'! gen het zatnéhvoègen van deelen, welke in den ftaat der gezondheid moeten geicheiden " zijn wanneer men daar mede een heilzaam " oogmerk voor den zieken bedoeld ; gelijk " men dat verrigt bij de zamenvoeging van " een darmgedeelte aan de bekleedlelen des " buiks, ten einde om een konstaarsl (anus " artificialis) te maaken. " 2 De fcheiding van het geen tegennattiurUik geheel is (diarejis), gelijk de vaneen " fcheiding van aaneengevoegde vingers, het " ooenen van toegegroeide neusgaten, oogen, ooren , mond , enz. Niet alleen worden deelen gefcheiden, [welker geheelheid ftnj" db is aan de gezondheid, maar ook dezul" ke* welker geheelheid vereischt word, en " alwaar dan de fcheiding word verrigt, om " aan een ander oogmerk te voldoen ; zoo » „ word  of OEFENENDE HEELKUNDE. 5 w word een ader geopend ter ontlasting van ?J bloed , zoo maakt men een wond bij het 5j fteenfnijden om den fteen te ontlasten, zoo 5j doorboord men de herfenfchaal, ter ontlasJ5 ting van bloed, etter, beenfplinters, welke „ het herfengeltel beledigen. „ 3. De wegneeming van het overvloedige of onnutte , en ongezonde (exarefïs), als „ het wegneemen van een 6. vinger of toon, ,,-het uitfnijden of wegneemen van alle ge„ zwellen of uitwasfchen , het afzetten van „ vcrftorve ledematen. „ En ten 4. de herftelling van het gebrek„ kige (prosthefts) , als het inzetten van een „ kunstoog , kunsttanden , arm of been, of „ indien men door de affnijding van een der „ halsfpieren een fcheeven hals herfteld ; als „ men ontwrigte leden wederom inzet; krom„ me verdraaide ledemaatcn herfteld. § 14. Eindelijk, de aanbeveeling van eene goede leefrnanier (diata) beftaat in eene ordergeeving van den Heelmeefter aan den Lijder, hoe hij zig hebbe te gedraagen , betreffende liet gebruik der zoo genaamde niet natuurlijke zaaken, Over de fcheiding des geheels in '( algemeen. § 15. De icheiding des geheels (folutio conti'nuf) is: ten 1. of natte of drooge; enten 2 A 3 zij  6 CHIRURGIE PRACTICA, zij gefchied of in de zagte , of in de harde deelen. § 16, De natte fcheiding is: ten i. een wond; s een beenbreuk; enten 3. een zweer. Tot de drooge fcheidingen behooren alle tegennatuurlijke fplceten , verdeelingen , klooven, openingen, zoo in de weeke als harde deelen , waar van de gefcheide boorden begroeit zijn; als de haazemond,de gefpkete oorlellen , de verdeeld gebleeven , en begroeide beenftukken bij een beenbreuk, enz. Over de wonden. § 17. Een wond (yulnus) is een fcheiding des geheels in de zagu deelen, door een werktuiglijke rhagt te weeggebragt. Zie^ mijn heelkundige ziektekunde. 1. D. § CLXXVII. § ik Een wond is, voor zoo ver zij de uitwendige deekn betreft, gemaklijk en van een ijder uit de gegeeve bepaaling § 17. te kennen; doch of zij doorgaat tot in eenige hollighe den, ais in het hoofd, in de borst, buik, en of zij aldaar de ingehouden deelen beledigd, is niet even gemaklijk om te onderfcheiden. § 19. Urn den ioop en de diepte der wonden te onderzoeken, gebruikt de Heelmeefter zijn vinger of liet provet. indien de wonde nauw is, wanneer alleenlijk het provet te pas komt, is dit oncerzoek niet altoos even ligt om te volbrengen: al uikwils is de loop der won*  of OEFENENDE HEELKUNDE. 9 in de holligheid van de borst uit de gekwetfte tusichenribbige ilagader kan derzelver uitzetting , en dus de inademing beletten , enz. , welke waarheden in 't vervolg bij de wonden in het bijzonder genoeg zullen blijken. § 25. Om dan over de belediging der inwendige deelen, en de wijze hoe dezelve lijden , re oordeelen, zijn veele omftandigheden en veel oplettendiieid nodig. Behalven een nauwkeurige vergelijking van het geen de wonde uitgeeft, of ter gelegendheid van dezelve elders ontlast word, met de beledigde bewerking , komt hier inzonderheid ook te pas de kennis van het beledigend werktuig, en van de manier van de belediging zelve. Indien het bloed aan een degen of mes, waar mede een buikwonde is te weeg gebragt, de diepte bepaald, en de ftrekking van dezelve bij de belediging den loop der ftcek, dan kan men al dikwils van de kwetling van het deel ons bewust maaken. E CHIRURGIA PRACTICA; plukfel wieken aangevoegd, en dan het geheel deel aanhoudend vogtig te houden met het gcwoone oxijcraat. De affcheiding -van het ongezonde volbragt zijnde , fchiet er alleenlijk een vleeschwonde over, en dus de geneezing bij dezelve verklaard. Over een wonde met bloedftorting. € 52. Geen wonden zyn er, welke een fpoediger hulp vereisfchen , dan die van eene zwaare bloedftorting verzeld zijn. Daar moet volftrekt de kunst de natuur te hulp koomen: want niet dan zeldzaam is de natuur alleen vermogend om de bloedftorting te ftuiten $ 53'. De bloedftorting ontdekt zig van zeifs wanneer zig het-bloed uitwendig ontlast doch indien het zig in eenige holligheden uitftort, 'dan moet het uit de bij verzeilende toevallen en omftandigheden opgemaakt worden en het blijkt zomtijds niet volkomenvoor na de dood van den gekwetften. En, of de bloeding uit een flagader of uit een ader gefchied, daar een Heelmeefter zeer veel aan eelegen legt, dewijl een ijdere een bijzondere behandeling vereischt; word van de eerfte ontdekt, dat de bloedftraal hortende en ftootende gefchied, en van de laatfte gelijk. s £4 Hoe veele bijzondere middelen en manieren om de bloedftorting te fluiten er zijn uitgevonden , en bekend gemaakt, nogthans to heelt  •op OEFENENDE HEELKUNDE, ar heeft mij de ondervinding geleert, dat droog ' plukfel met een aangevoegde drukking, of de toebinding van het bloedend vat, over 't algemeen genoeg zijn. § 55- Wijders de bloedftortingen zijn zoo verfchillende, zoo in haar aart, oorzaak, als gevolgen, en de behandeling van dezelve insgelijks zoo onderfcheiden, dat zij een al te zamengeftelde ftoffe uitmaaken , om volledig in een algemeen fijstema verhandeld te worden 5 waarom ik dezelve ten voorwerp heb genoomen van een bijzondere verhandeling : verhandeling over de bloedftorting, enz. 1768. te Leijden bij Hend. en And. Koster, welke ik den leergraagen leerling aanbeveele- Over de kivetftng van zenuzven, peezen peezige uitbreidingen,[pieren, klieren en watervaten. % 56. De belediging van zenuwen, peezen, en peezige uitbreidingen of fchederokken , leveren voornaame en zwaare toevallen uit, als lievige pijn, zwaare ontfteking, verftikking, verfterving, koorts, ftuipen, zwaare ettergezwellen, en etter boezems, tot een verren afftand zelfs van de belediging; inzonderheid bij de kleine geftooke, gekneusde, of gefcheur-de wonden, en des te zwaarder naar zij voorvallen in deelen, welke minder uitzettelijk zijn. § 57- Deze toevallen k©men |zelden aanB 3 ftonds  aa CHIRURGIE PRACTICA, ftondsop de belediging, maar doorgaans eenige dagen daar na, dan vroeger, dan later; de ondervinding leert, dat dezelve, wanneer men de deelen ruim opfnijd,aanftonds bedaaren, onaangeziende belediging voor'toverige dezelve blijft; ook leert de ondervinding , dat de beledigingvan zenuwen, peezen, enz. geen aanmerkelijke toevallen voortbrengen bij groote wonden; waar uit ontegenfpreekelijk volgt, dat de beleging dier deelen zelve niet zoo zeer oorzaak is van de volgende toevallen, als wel iets anders, § 58. Het uitgeftort en ingeftoote vogt bij kleine wonden, fcherp geworden, prikkelt de gevoelige deelen, doet dezelve ontfteeken, en uitzetten ; en dus hoe minder uitzettelijk de ontftooke deelen zijn, hoe zwaarder de toevallen moeten vourkoomen. Ik geloof, dat er onteibaare maaien kleine geftooke wonden voor pees- of zenuwfteeken behandeld zijn, ' daar die deelen niet beledigd waren, omdat een diepe ontfteking in een onrekbaar deel, in liet voortbrengen van toevallen, van dezelve niet verfchilt. § 59. De kragten der -natuur werken dan hier, om het uitgeftort vogt te ontlasten ,te geweldig, en zouden het beledigd deel, en zomtiids het geheel onderwerp, verdelgen, indien zij niet beteugeld wierden. Die beteugeling word volftrekt berijkt met de deelen ruim optelhijden , waar door het uitgeftort knaagend vogt ontlasting word bezorgt, en de zwellende'deelen van deftijve beknelling bevreid worden, iiidien er-een peezige uitbreiding (cipQ~. murofis) uédz koker van een pees beledigd is, moe-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 23 moeten dezelve opgefncden worden , nadien het uitgeftort vogt binnen dezelve geplaatst is, en waarom men ook rot in den grond van de belediging moet doorfnijden. Zomtijds is het openen van een peezige uitbreiding alleen niet genoeg, omdat dezelve zeer vast aangehegt zijn aan de ondergelege fpieren ; waarom men dezelve met dweriche en ftarswijze infnijdingen meerder rekbaar moet maaken. Wijders is er geen verfchil tusfchen de behandeling dezer wonden, en die van een eenvoudige vleeschwonde: een ruime aderlating, en het beledigd deel aanhoudend vogtig te houden met het gewoone oxycraai, zijn vermogend genoeg, om de tegenwoordige pijn en ontftekiug wegteneemen. § 60. Wanneer er een pees of zenuw geheel doorfneden is, dan is de werking, welke daar van afhangt, vernietigt; doch bij de afgefnede peezen is de konst niet zonder hulp; met een vereenigend verband, of door de hegting met naald en draad, worden de verdeelde peeseinden zamen vereenigt, groeijen te zamen, en word dik wils haar bediening herfteld. § 61. Het vereenigend verband komt alleenlijkte pas bij zwaare, of breede peezen, en die naar de lengte van het deel loopen : de pees van Achilles, en die onder of boven de knie van de uitftrekkers van het onderbeen, zijn de eenigfte voorwerpen daar toe. Maar de fmalle en los leggende peezen vereisfehen de hegting met naald eri draad. S 02. Bij de affcheuring van de pees van Achillis , het geen kan gefchieden met of B 4 zon-  24 CRIRURGIJ PRACTICA, zonder verdeeling van de gemeene bekleedfelen, en dikwils voorvalt met een geweldige fprong, of val voor over, terwijl de hiel word tegengehouden, moet men allereerst het opgekrompe boveneind naar het ondereind doen naderen, door een aanhoudende vrij ving met de hand van boven naar onderen van de kuit- enfoolfpier, en dan dezelve in die gefhüte houden, door het geheel onderbeen van boven tot aan de affcheuring met een flingerverband redelijk ftijf te omzwagtelen; daar na doet men de hiel naar de kuit naderen ; en men bevestigt met een flingerverband, welk de vreev en het onderbeen omgaat den voet in die geftalte. § 63. Bij de fcheiding des geheels van de pees onder de knie, het geen insgelijks met of zonder wonde in de bekleedfelen kan voorvallen, door een geweldige buiging en dus uitrekking dezer pees, komt de eige behandeling te pas, als bij de dwerfche breuk van de kniefchijf. De opgekrompe pees, en de naar boven gehaalde kniefchijf, moeten, door het onderbeen in een uitgeftrekte geftalte teplaatfen, en door een nederwaardfche vrijving van de uitftrekkers van het onderbeen naar onderen, en tot daardeaffcheu* ring gefchied'is, verplaatst worden; deuitflrekkers van het onderbeen moeten door een redelijke ftijve omzwagteling van de dije in haare werking en inkrimping belet worden ; men neemt twee fmalle ftrooken linnen, welken menter zijde van de knie aanvoegd, omwind dezelve met een flingerverband boven de kniefchijf, en met een ander beneden de affcheuring,- en daar na ftrikt men de ftrooken linnen te zamen , waai;  of OEFENENDE HEELKUNDE. 25 waar door de twee flingerverbanden den anderen naderen, en dus de twee verdeelde peeseindens bij den anderen blijven gevoegd. Indien de affclieuring gefchied is boven de kniefchijf, dan word door hetzelve verband de kniefchijf aangevoegd aan het boveneind der verdeelde pees. § 64. Eindelijk de peeshegting is de eenvoudige knoophegting § 34.. Bij de peeshegting moet men allereerst de twee peeseindens,door de bekleedfelen langs haar ftrekking te openen, ontblooten, omdat men anders dezelve niet zien kan, en ook om door de ruime wonde de toevallen van de fteeken voortekoomen; wijders moeten de aangehegte fpieren in haar werking, door een gepaste geftalte en o\nzwagteling van het deel, belet worden. $ 65. De verwonding der fpieren, wanneer zij gefchied naar den loop van derzelver vezelen, heeft niets bijzonders van eene eenvoudige vleeschwonde. De ondervinding heeft gelecrt, dat er zelfs een ruim gedeelte van een fpier kan weggenoomen worden, zonder, dat er een vermindering in de bediening eigen aan dezelve uit volgt: het moet voorvallen in de brecde fpieren. Nogthans, wanneer een fpier geheel dwersch is algelheeden, dan is derzelver bediening vernietigd, tenzij er mogelijkheid is, om de fcheiding des geheels wederom te vereenigen, het geen niet zelden gebeurt: zelfs ontbreekt het aan geen voorbeelden, dat, zonder vereeniging van het gefcheide geheel, de bediening van de fpier herfteld is, en het is daar gefchied, waar, door een vaste te B 5 za-  26 CHIRURGIA PRACTICA. zamengroeijing aan een ander deel, het gedeelte van de ,fpier, vervolgende aan het beweegeinde, een nieuw vast punt had verkreegen. § 66. De kwetfing der klieren hebben voor bijzonders, dat, terwijl zij afi'chei-werktuigen zijn, er doorgaans bij verzelt is een lekking van het vogt', welk zij affcheiden , om welke lekking. te fluiten het voldoenenst is een wel aangevoegde drukking. Indien er een voornaame uitleidende buis van een klier gewond is, kan men dikwils de lekking nimmer fluis ten, en fchiet er alleenlijk voor de kunst overig, om de ontlasting te verplaatfen : het voorbeeld, daar zulks vereischt word, vinden wij aan de gekwettle uitleidende buis der onderoofsch klier in de wang, de buis van Stenon (ductus flenonianus) genaamt; daar kan men de uitlekking van het fpeekfcl uitwendig langs de wonde in de wang beletten, met de wonde door te mijden tot binnen in den mond, en de uitwendige wonde te fluiten. § 67. Eindelik de kwetfing der watervaten verfchaft een uitftorting van het water {lijmpba), het geen zij bevatten. Indien dezelve bij eene diepe en geftooke wonde gefchied , flort het water zig uit in de tusfchenruimtens der fpieren, word dikwils fcherp, en brengt in onrekbaare deelen toevallen voort, welke niet veel verfchillen van die der zenuw- en peeskwetfing; in welke gevallen de beledigde deelen ruim zijn te openen. Om de lekking van het gekwetde watervat te fluiten , moet men doorgaans , inzonderheid indien het ecnigfints diep is gelegen , de wonde vergrooten, opdat  of OEFENENDE HEELKUNDE, 2/ opdat men op het gekwetfte vat zelve, namentlijk op de plaats, daar men de lekking ziet ge? fchieden , een vermoogende drukking zonde kunnen aanvoegen. § 68. Van bijtmiddelen, het brandijzer, of van de heet gemaakte.fpiriius therebinthince heb ik in zoortgelijke lek-kingen , inzonderheid bij kleine wonden, onaangezien zij worden aanbevoolen, ooit eene goede, maar wel kwaade uit* werking, ontmoet, waar van ook de reden genoeg is te begrijpen. Men "moet de lekkende plaats door opfnijding voor het oog brengen, en dan heeft mij nooit de aanvoeging van een ftijf ineengedraaide plukfél bol, met een redelijk drukkend verband, verlegen gelaaten. Over de wonden der gewrigien, en de venijnige wonden. § 69. De wonden der gewngten beledigen of alleenlijk de geledïngs banden, of zij doorbooren den kapswijzen band en gaan door tot in de holligheid van het gewrigt. § 70. De volkome alïnijding der fmalle fchuinfche , dwerfche banden , welke de gcwrigten v,erfterken, voorfchikken het gewrigt tot uitleding. Misfchien kan de kunst door een gepaste geftalte van het deel, een vereenigend verband,of door de naaldhegting , dezelve, gelijk de peezen, doen zamcngroeijen. $ fl. Indien de kapswijze band doorboord is, dan is het noodzakelijk gevolg de lekking van  28 CHIRURGIA PRACTICA, van het lidwater (fijnovia) langs de wonde. Deze lekking kan het best geituit worden met de lekkende opening te fluiten door een ftijf ineengcdraaide plukiel bol, een drukkend verband, en door het gewrigt itil te houden om de affcheiding van het geledingsvogt te beletten. § 72. Wijders de wonden der gewrigten zijn aan zwaare toevallen onderhevig, wanneer er kneuzing, verfcheuring, en beenvermorzeling , bij verzeld is , welker behandeling uit die van de gekneusde en gepletterde wonden heeft gebleeken,en verder bij de beenvermorzeling zal verklaart'worden. § 73. Venijnige wonden zijn de zulke, alwaar bij de belediging eenig venijn is inge voegd, uit welkers kragt, hetzij vroeger of kater, bijzondere toevallen voorkoomen. De beeten der dolle honden zijn, ten minften hier te lande , de menigvuldigfte , en welke de zwaardfte gevolgen hebben. § 74. Hetzij men de gevolgen , als zwaare heete rotkoortfen, de honds-dolligheid (rabies (canina), de watervrees (hijdrophobia) , enz. toefchrijft aan de opneeming van het venijn in het bloed, of dat, door de werking van hetzelve in het beledigd deel , de toevallen zouden volgen ; het Heelkundig Genezings-oogmerk beftaat, om in het beledigd deel het venijn te ondertebrengen, wegteneemen , of in zijn woede te ftuiten door hetzelve kragteloos te maaken. § 75. Het vermogenst middel, om het venijn te onder te brengen, is het dadelijk brandijzer (eau-  34 CHIRURGIA PRACTICA- kelen, doen onttteeken, veretteren, krampen , ftuipen, of een raaskalling,,te weeg brengen. § 89. Van i 86. tot hier toe blijkt genoeg, dat de kennis van de oorzaak der tegenwoordige toevallen, en der aanftaande gevolgen, bij de hoofdwonden, geenfints gemaklijk is: daar is veel oplettendheid en kundigheid toe nodig. De uitwendige kneuzing, de wonde in de zagte deelen, de belediging van de herfenlchaal, kunenn, wanneer er een ruime wonde bij yerzeld is, p-ezien en betast worden; maar niet zoo gemaklijk word er bij kleine wonden onderfcheiden, of er een fcheur, tegenovericheur, of de ongelukkige breuk, plaats heeft, wat er door het eigen geweld, waar door de zigtbaare belediging is te weeg gebragt, nog binnen in de herfenfchaal is gefchied, of wat eraan het 4»erfengeftel uit kragt van de hoedanigheid der breuk kan volgen. Daar zijn eenige waarheden te verklaaren , langs welke een Heelmeefter moet oordeelen. •* § 90. Indien er reeds toevallen bij een hoof dwonde tegenwoordig zijn, legt er een Heelarts aan gelegen te weeten, of zij uit de eige oo zaak van de belediging, dan uit de hoedanigheid van de belediging ontfpruiten. Over \ algemeen ontftaan de toevallen of uit een drukking van de herfenen, of uit een prikkeling en kwetfing van dezelve, of van derzelver vliezen: bijden onderfcheiden zij zig door haar eige toevallen. De uitgedoofde of verminderde bewerking van het herfengeftel, gelijk in de beroerte en verlamming, geeft deszclfs drukking te kennen, en de geweldige bewerking " van  óf OEFENENDE HEELKUNDE, 35 van hetzelve als bij ftulpen, krampen, of raaskalling, duiden een prikkeling aan. Zoo dat de eerde toevallen verklaaren een fchudding der herfenen, een drukking van buitengcvaat bloed , een drukking bij de indrukking 0f van een ondergefchoote ftukbeen; en de laatfte de tegenwoordigheid van prikkelende beenfplmters, van fcherp geworde bloed of etter. § 91. Uit den tijd, wanneer de toevallen verfchijnen, namentlijk of aanftonds na de be* lediging, of eenigen tijd, dan vroeger, dan laater, naderhand, is insgelijks veel te verklaaren. Alle toevallen, welke zijn toetefchrijven aan een fchudding, of drukking, of aan een dadelijke prikkeling, van het herfengeftel, zijn aanftonds bij de belediging verzeld; dewijl die oorzaaken aanftonds bij de beledigingwerken. Maar, wanneer de gevolgen zijn toc^ tefchrijven aan een weinig fcherp geworde bloed of etter, of aan een door den tijd los geworde , en verplaatfte beenfplinter, dan gefchied het zomtijds langen tijd na de belediging, dewijl de uitwerkfels niet eerder beftaan voor de verklaarde oorzaaken werken. § 92. Wanneer men den volkomen aart der hoofdwonden niet met het oog of met het gevoel kan ontdekken, dan moet de Heelmeefter langs de gefielde grondregelen , vergeleeken met de gebeurde oorzaaken, wegens den tegenwoordigen ftaat van den lijder, en betreffende de mogelijke gevolgen der belediging, oordeelen en belluiten. § 93- Wijders, de Juiste plaats, alwaar het C 2 aan*  36 CHIRURGIA PRACTICA, aangevoegd geweld gewerkt heeft, moet voornamentlijk erkend worden, het geen niet altoos even' gemakhjk is. Niet zelden is de belediging van de herfenfchaal afgelegen tot een ruimen afitand van eene kleine zigtbaare wonde, het geen zig doorgaans eenige dagen daar na door een plaatfelijke zwelling aldaar ontdekt; en dikwils integendeel ontdekken zig de voornaame beledigingen niet voor na de dood der lijders ,- het geen inzonderheid plaats heeft bij de fcheuren, en bij de ongelukge breuk. En ook doorgaans worden de toevallen van een bepaalde belediging aanhetherfenwezen al veel waargenoomen aan de tegenovergeftelde zijde van de belediging. § 94. Wat de voorzegging der hoofdwonden betreft,- uit het verhandelde blijkt genoeg, dat er bijna geen hoofdwonden wegens gevaar te vertrouwen zijn, en dat,zoo een Heelmeester ergens voorzigtig moet zijn' in het belooven, dat het bijzonderlijk hier word vereischt. Het aanftaande gevaar hangt af van de belediging der herfenen, en van het vermogen der kunst in het toebrengen van hulp, of in het vermogen der natuur. De lijst ider doodelijke hoofdwonden is zekerlijk zederd eenige jaaren zeer verkleind. Daar men de geringite wonde in de groote herfenen voorheen doodelijk verklaarde, heeft men thans ondervinding, dat niet alleen diepe wonden , of een aanmerkelijk verlies van zelfftandigheid der groote herfenen , maar zelfs een aanmerkelijk verlies van de kleine herfenen, geneeslijk is. Egter de geringite belediging van het herfenwezen, of van  of OEFENENDE HEELKUNDE. 39 zeer goed gevolg gedaan heb: men belet daar door de curies van het ontbloot en gekwetst been, en men geeft gelegendheid,dat het met zijn eige bedekfelen fchielijk, zonder affchilfering, te zamengroeit. § 99. Al veel vind men een aan 't hoofd beledigden bij onze eerite komst met toevallen aangegreepen, die ons een dadelijke belediging van het herlenwezen aanduiden; en dezelve hangen af of van een fchudding of van een dadelijk prikkelende of drukkende belediging, van het herfenwezen. § 100, Indien de toevallen afhangen vaneen fchudding der herfenen, dan moeten wij de beroerte, of een zoort van dezelve, door de buitenvating van het bloed te weeg gebragt, tragten weg te neemen, door, met ruime aderlatingen, fterke clijfteeren, fpaanfche vliegen te leggen in den nek en aan de onderite ledemaaten, en met het hoofd te ftooven door een verdeelende ftooving, het buitengevaat bloed te verdunnen,te doen opflurpen, en van het herfenwezen afteleiden. § 101. Wanneer de toevallen, hetzij een belette bewerking der herfenen door een druk'kende rragt, of een te geweldige bewerking door een prikkelende, tegenwoordig zijn, dan ipreekt het van zelfs, dat de drukking of de prikkeling moet weggenoomen worden. Zomtijds moet ten dien einde de ingedrukte herfenpan op^eligt worden; een onderge-fchoote beenituk uitgehaalt; de ongelijke kanten van een feheur of breuk gelijkgemaakt, C 4 of  4o CIIIRURGIA PRACTICA, of de kwetfende beenfplinters weggenoomen worden. § ioa. Wanneer de toevallen na eenigen tijd,hetzij vroeger of laater, voorkoomen, dan onderitellen zij de eigene oorzaaken, doch welke niet aanïtonds bertaan, of ten minften gewerkt hebben, en waarom zij ook- de eigene geneezings - oogmerken aanduiden. § 103. Om het herfengeftel van deszelfs be•5 ledigende oorzaaken te bevreiden , heeft de " kunst verfchillende middelen bij de hand. Men heft met een hefboom de ingedrukte herfenpan op waards, men doorboord dezelve met een boor, men bijteld of zaagt er een ftuk van uit. Deeze kunstbewerkingen zijn bij defchrijvers, welke met opzet over de heelkundige handr greepen gelchreeven hebben, natezien; en best door derzelver verrigtingen of in lijken , of in de gevallen zelve, te leer en. § 104. Hetzij de aangehaalde toevallen aauftonds bij de belediging zig openbaaren , of eenigen tijd daar na, het is gemaklijk om aan de vastgeftelde geneezings-oogmerken te vol-, doen, indien men van de juiste plaats van de belediging bewust is ; maar als dezelve zig niet volkomen doet kennen , dan werken wij al veel, offchoon naar de vastgeftelde grondregels van § 90. tot 93.zeer onzeker, en dikwils tc vergeefsch : uit reden dezer duisterheid heeft men voorbeelden, dat men tot 30.":maalen de doorbooring van de herfenpan herhaald heeft , om het onderftelde fcherp geworde bloed of etter 9 of prikkelende beenfplinters, te  of OEFENENDE HEELKUNDE. 4r te ontlasten; en waar door men ook eindelijk geflaagd is, § 105. De verbetering der aangebragte belediging zelve, hetzij van de herfenpan'alleen, of ookteiïensvande hoofdsingewanden, onderfteld vooraf een volkoome kennis van dezelve ; en beftaat in die van het beledigd cranium , en in die van het herfengeftel. $ 106. ,,De indrukking kan zonder nadeel, blijven bij de kinderen, indien dezelve niet te groot is; maar te groot zijnde, wanneer zij het herfenwezen te veel zoude drukken, of bij de meer bejaarden, daar gegronde vrees is voor een fcheur in de glasagtige tafel , moet het neergedrukte been opgeligt worden. Het beste middel daar toe is, om zoo digt mogelijk bij de indrukking de trepan te Hellen, en doof het gat van dezelve gemaakt het heftuig (elevar tvrium) te brengen, opdat de indrukking van binnen naar buiten worde opgeligt. § 07. De hifnijding, de fteek , en de fcheuring,vereisfchen,om, door afichrapping van het bejedigd been tot in haar diepte, gelijk gemaakt te worden met het overige gezonde ; ten einde daar door de caries voortekoomen, welke anderfints kan volgen, wanneer de geneezing niet uit den grond gefchied. Het been is hier veel meerder in zijn breedte en hinnènfte zelfftandigheid, dan uitwendigtoefehijnt,beledigd ; waarfchijnelijk zijn er in den omtrek vogten uitgeftort, welke behooren ontlast te worden, en het geen hier belet word, indien de nauwe fcheur of infnijding van boven fluit, Men_is gewoon en het is een goed gebruik, C 5 om  42 CH1RURG1A PRACTICA, om de infnijding, fteek,of fcheur,met inct te beltrijken , opdat de zwarte kleur de diepte zoude aanduiden. § io3. In de vermorzeling moeten de losfe beenftukken weggenoomen worden,'de ondergefchoote beenftukken uitgehaalt, en de ongelijke ftukken aan het overige gezonde gelijk gemaakt. Alle de ongelijkheden, hetzij iplinters, ruuwe kanten, of hier, of bij de andere beledigingen der herfenpan, moeten door wegneeming, afichrapping, of anderfints, weggenoomen worden. § 109. Wijders, de vergoeding van de verloore beenzelfftandigheid, als een gevolg van de belediging, of van de verrigte kunstbewerkingen, is het werk der natuur, natezien in mijn heelkundige ziektekunde. $ 47. eh 53. 2. D. Droog zagt plukfel aantevoegen is merendeels genoegzaam om de natuur te helpen, inzonderheid indien met weinig en fpoedig verbinden den toegang der lucht word belet. Al veel is de bloote oppervlakte vau het beledigd been bedorven, en moet dus affchilferen; welke affchilfering wij veel kunnen verhaasten, met het been door het perforatorium op veele plaatfen tot in het tafelfcheidfel te doorbooren, omdat'men dan ontlasting bezorgt aan de ingefloote beenvogten, en ook teffens doorgang aan de vleeschheuvehjes, welke als 't waare de bedorve beenplaat opligten. En indien het vleesch te weelderig groeit uit de beledigde en ope herfenpan, hetzij uit de' beenwonde en dus uit de beenzelfftandigheid.zelve, of, wanneer de hoofdsingewanden zijn beledigd , uit  of OEFENENDE HEELKUNDE. 43 uit de herfenvliezen, of uit de zelfftandigheid van de herfenen, mag men het vrijelijk met de lap: infem: beteugelen , te groot zijnde afbinden, of affnijden; dewijl het alleenlijk in den uitgezetten vetrok beftaat: zwaare drukkingen moogen er niet aangevoegd worden , omdat dezelve het herfengeftel zouden beledigen , maar daar komt alleenlijk te pas een matig tegenhoudend verband. § 110, Wat betreft de beledigingen van het herfengeftel zelve; deeze kunnen verfchiliende voorkoomen. Of de vliezen der herfenen, of de herfenen zelve,kunnen kwetfing ondergaan hebben. Daar kunnen bloedvaten gekwetst zijn, welke een bloeding te weeg brengen. Het uitgeftort bloed, of de ontlleking, kan een verettering te weeg brengen, en daar kan van de Zelfftandigheid der herfenen verminderd zijn. § in. Eene eenvoudige fcheiding des geheels of van de herfenvliezen, of van de herfenen, vereischt ook eene eenvoudige behandeling : een bekwaame ontlasting te bezorgen langs de uiterlijke wonde aan de vogteu, welke tot de inwendige wonde vloeijen of aldaar gemaakt worden, is meerendeels genoegzaam, en het eeniglie dat de heelkonst er aan kan toebrengen. § na. Aan de gekwetfte bloedvaten, of aan de bloedftorting, binnen de herfenfchaal, heeft de heelkonst insgelijks weinig vermoogen, .behalven de bezorgde ontlasting aan het uitgeftort bloed, moetende de iluiting der gekwetfte bloedvaten, en dus de ophouding der bloeding, aan de natuur overlaaten,'inzonderheid  44 CIIIRURGIA PRACTICA, heid indien de bloedende vaten niet tegeri't woordig aan het gezigt zijn. Indien de bloeding is tusfchen de herfenvliezen , en het bloed niet kost ontlast worden, dan mag men veilig het harde herfenvlies openen. En fii-» 4ien er een aanmerkelijk bloedvat genaakbaar was , zou ik geen zwarigheid maaken, om hetzelve te binden : de bloeding uit de gekwetfte finus longitudinalis, of transverfalis s durf ik aanraaden om op die wijze te fluiten, liever dan door eenige aangewende drukking. § 113. Wanneer er verettering, rotting, flank, in het herfengeftel plaats heeft, beftaat ook het voornaamfte geneezings - oogmerk in de uitgang en ontlasting der vogten te bezorgen , waar toe ook, indien het onder geheele herfenvliezen gefchied, derzelver opening en wel ruim genoeg vereischt word. In zodanig ge gevallen kan het te pas koomen, om 2. 3. en 4. trepanen bij den anderen te ftellen, en dan het geheele ftukbeen tusfchen dezelve bevat uittezaagen , namentlijk daar, alwaar geen ruimte ter ontlasting genoeg is. En, om de rotting, ftank, en de kwaade etterfcheiding te fluiten, kan men, en word vereischt, in 'het herfenweezen te laaten druppen, of inte-? fpuiten, eenig verfterkend, zuiverend, en tegen het bederf ftrijdend vogt: men zij hier bedagt dat men geen gebruik maake van de falia vegetabilia, alcaüna, of ammoniaca ,maar alleenlijk van de fosfilia; dewijl de eerfte de ontbinding en dus de rotting bevorderen: een fterk decoci: cort: peruv: met de fpirit: fat, marin: voldoet het best aan het geeischte oog-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 45 oogmerk. Zoo dit onderfcheid tusfchen de futia ergens moet aangemerkt worden, is het hier:dewijl her herfengeftel, zoo veel tederder als het is van maakfel, ook teffens zoo veel vatbaarder is voor de ontbinding. § 114. Wat betreft de vermindering van de zelfftandigheid der herfenen; dezelve word alleenlijk vergoed door de kragten der natuur: hoe zij daar in te werk gaat kan men nazien mijn heelkundige ziektekunde. § 53. 2. D. Hier is voor een Heelarts niets te doen, dan de leege plaats , uit het verlies van zelfftandig-* heid, bij aanhoudendheid altoos zagt te vervullen met zagt plukfel, of droog, of nat gemaakt in het even befchreeven lavament; opdat de natuur met het uitzettend vetvlies de holligheid gelijkelijk vervulle. § 115. Wijders, zoo ergens de geneeskonst de handkonst bij zwaare wonden van dienst kan zijn, is het inzonderheid bij zwaare hoofdwonden, hetzij met reVulfiones te maaken, de hollende natuur te bedwingen, of de vires vitce te bewaaren, aantezetten, en te verfterken, naar de bijzondere omftandigheden vereisfchenl genoeg uit het verhandelde te begrijpen. En m alle gevallen, daar men, of om de belediging van het cranium, of om dieper beledigingen, lang na den anderen de uitwendige wonden in de bekleedfelen moet openhouden, zullen meest de vleeschlappen omkrullen, hard worden, en ontaarden, zoo dat zij naderhand eistenen weggenoomen te worden; waarom ik gewoon ben, en aanraade, om dezelve maar aanftonds wegteneemen, dewijl men er aanilonds ruimte door verkrijgt, en de verbin- ding  5s CHIRURGIA PRACTICA, § 124. De wonden van den neus, inzonderheid met verplettering, en een communitio osfium, laaten niet zelden een lelijke wangeftalte na, en zijn ook onderhevig aan veelerlijetoevallen, als een ontfteking, verettering, en beenbederf der inwendige neushollen; ook de Ju&us nafalis kan daar bij vernietigd worden; daar is inzonderheid ruimte te maaken, en men moet, door het wegneemen, of het gelijk fchikken der ongelijke beenftukken , de prikkelende oorzaaken tragten te verbeteren; men kan dooide neusgaten optevullen met plukfel fteekwieken,met van kleefpleifter gemaakte pijpjes, of met holle bougies, veel aan de natuurlijke gedaante toebrengen. Wijders of het mooglyk is , dat een gantsch afgehakte neus , op het overige geheel aangehegt zijnde, wederom kan zamengroeijen , gelijk men ons heeft willen doen gelooven, twijfel ik aan,- doch ik heb een neus, welke van boven af was afgehakt, en maar aan de neusvleugels voor een klem gedeelte vasthing , met'eenige naaldhegtmgen, hegtpleifters/ en een verband, in zijn plaats gebragt, gehouden, en geneezen; en dus m die gevallen kan men ter toets ftcllen, wat de natuur, geholpen door de kunst, te weegbrengt. § 125. Wat betreft de wonden der lippen; daur kan een ruim gedeelte der zelfftandigheid van dezelve gemist gorden, waar van het gebrek door de hegting der. boorden vergoed word, het geen de kunstbewerking op de haafemond leert. Indien in zodanig een geval de wond niet diep genoeg is, om de boorden in haar  of OEFENENDE HEELKUNDE. 53 haar geheele uitgeftrektheid zamentevoegen, dan moet men dezelve dieper fnijden. § 126. In den mond kunnen gekwetst worden de kaaken en de daar in gehegte tanden, het tandvleesch, het harde en zagte gehemelte , en de tong. Zoo er een tand gekwetst is tot door zijn glaazige korst, geefc het gelegendheid tot een aanhoudende tandpijn, welke niet. .te bedaaren is,dan met het uittrekken van den tand. Daar kunnen frctuuren voorvallen in bijden de kaaken; waar van de losfe ftukken of moeten uitgehaald worden, of, indien zij nog aan het geheel genoeg vast zijn, dan kan men, «a dezelve gelijk gefchikt -te hebben, met de tanden door een zilveren of anderen draad aan wederzijden van de breuk te omwinden, dezelve bevestigen. Een wond in het harde gehemelte kan doorgaan tot in de neushollen, en aldaar ontfteking jen verettering te weeg brengen. De tong kan groot verlies van zelfftandigheid ondergaan, of geheel vvcggenoomeu worden, wanneer de fpraak geheel verlooren is, en de. llokking aanmerkelijk verhinderd: indien de tong halfwegen dwersch is afgefneeden, dan kan de wond met het bekende haakje, of met de gewoone knoophegting, gehegt worden. Wijders de geneezing der wouden in den mond is meerendeels een werk der natuur; indien er geneesmiddelen gebruikt worden, hetzij heelende, zuiverende, ettermaakende, of tegen het bederf ftrijdendc, moeten er verkoozen worden, welker nederüikking niet kan benadeelen. En de onvolmaaktheden, F> 3 ot  54 C1IIRVRGIA PRACTICA, of in de gedaante, of in de fpraak, of in de flikking, zullen na de geneezing meer of minder, of anders zijn , naar er bijzondere deelen of meerder of minder belediging ondergaan hebben, genoeg uit de kennis van hetmaakfel en de werking der deelen te voorzeggen. § 127. Betreklijk de wonden in de wangen heeft men bijzonderlijk aantemerken de kwetfing of affnijding van de duclus (lenonianus; het geen zig ontdekt uit de ontlasting van het fpeekfel 'langs de wonde, zonder dat het uit den mond komt. Deze wonde is zeer moeijelijk om te geneezen, omdat de lekking niet wel kan gefluit worden, ten aanzien van de geduurige toevloed van het fpeekfel: wanneer dezelve doorgaat tot in den mond, zal het gemakhjk gefchieden, omdat dan het toevloeijend fpeekfel in den mond kan ontlast worden, en de uitwendige wonde geflooten; het geen ons leert, om, wanneer dezelve niet doorgaat, door de kunst doorgaande te maaken, gelijk wij reeds bij de wonden der klieren al aangehaalt hebben. §. 128. Eindelijk de wonden der ooren kunnen, inzonderheid de geflokc of gekneusde , welke de gehoorwcg of de verdere inwendige deelen van het oor beledigen, van gewigt zijn; het vliezig en gevoelig geftel dier deelen, de onuitzettelijkheid van dezelve, en de onmogelijkheid om infnijdingen te doen, ten einde om ruimte te maaken, geeven gelegendheid tot zwaare ontfteking , verflikking, verettering, hevige pijn, ftuipen, raaskalling,om de nabijheid van het herfengeftel; en ten aanzien  of OEFENENDE HEELKUNDE. 55 zien van de holligheid dier deelen, en het beengcftel, kunnen er verzakking van ftoffe, en een weiduitgebrcide (caries) veroorzaakt worden; zoo dat, behalven een vernietiging van het gehoor, hier zwaare ja zomtijds dodelijke toevallen te vreezen zijn: al wat de kunst in zoortgelijke gevallen kan uitvoeren beftaat inzonderheid, om, door ruime aderlatingen, en door de aanwending van pijn ftillende en weekmaakende pappen, de geweldige werkingen der natuur te beletten of te bedaaren, en de beledigde deelen te ontfpannen. Wijders, indien het uitwendig oor geheel is afgekapt, kan men het zoo min als den neus wederom aanzetten, en er moet dus een onvolmaakt gehoor het gevolg zijn, doch, wanneer het nog eenigfints aan het geheel vast zat, dan kan men gelijk bij de neus, de hegting beproeven. § 129. Eindelijk wat betreft de halswonden; behalven de belediging der groote bloedvaten en zenuwen , aldaar te vinden, en welke bij de algemeene nog bijzondere uitwerkfels hebben, naar haar bijzonderen dienst, zijn hïeraantemerken, de verwonding der luchtpijp (afpe■ra arteria), der flokdarm (oefópbagus', van het bovenfte der borstbuis (liuctus thoracicus,) 1 en van het ruggemerg (jnedulla fpinalii). § 130. De wonden van den flokdarm en van de luchtpijp duiden zig ijder aan door haar bijzondere tekenen. Indien de belediging doorgaat tot in de holligheid van den llokdarm, dan geeft de ontlasting der voetfelen door de uitwendige wonde er een bewijs van ; en de doorgaande wonde tot in de luchtpijp ontdekt D 4 zig  56" CHIRURGIA PRACTICA* zig door de uitgang van de lucht, of indien de belediging klein is, en niet met de uitwendige wonde nauwkeurig overeenftemt , dan ontlast zig de lucht in de (cellulofa), veroorzaakende"een lucht gezwel, dat zomtijds den geheelen hals, ja de (ctllu'ofa) van het geheele lighaam bezet. De opfnijding zoo der luchtpijp als des flokdarms om er vreemde wezens uit te ontlasten , en de geneezing zelve van de wegneming door fchietgeweer van een ruim gedeelte van het ftrottenhoofd , bewijzen , dat deeze verwondingen niet tot de dodelijke behooren ; egter de aanmerkelijke verloore zelfHandigheid van het ftrottenhoofd laat voor altoos eene tegennatuurlijke opening, en een verminking van een voornaam werktuig der fpraak en der ademhaling agter. En,wanneer de flokdarm of de luchtpijp geheel dwersch is afgcfneeden, dan fpreekt het van zelf, dat er de dood onvermijdelijk uit moet volgen, tenzij de naaldhegting van dienst kost zijn, terwijl ook. de dwerfche affnijding der luchtpijp of flokdarm niet wel mogelijk is, tenzij met affnijding der groote bloedvaten en zenuwen in den hals. § 131. Wat de geneezing betreft;heeft men hier voor bijzonders, dat, wanneer de wonde dwersch is , dan kan men inzonderheid met het hoofd voor over te buigen, en in die geftalte te houden, de gaapende wanden veel tot den anderen doen naderen. Indien de luchtpijp meteen kleine wonde gekwetst is, en de wonde in de bekleedfelen niet juist aan dezelve beantwoord, wanneer men het meest een luchtgezwel  64 CHIRURGICA PRACTICA, hernia voorkomt, moet men of doof de naaldhegting , door hegtpleisters , een vereenigend verband, en inzonderheid door een vercischte plaatling van-den lijder, de lippen der wonde zoo naa den anderen doen naderen als mogelijk is: in de meeste gevallen zal de plaatfing van den lijder,en een vereenigend verband,genoeg voldoen. Daar de fpieren veel van haar zelfftandigheid verlooren hebben , en de gefcheide deelen niet wederom aan den anderen zijn vereenigt, maar er een breed lidteken is gemaakt, zal het voorzigtig zijn , om altoos die verzwakte plaats, ter voortkooming van een breuk, met een behoorlijk verband te verfterken. § 148. De belediging Van de peezige uitbreiding der buikfpieren, en inzonderheid van de kokers (vagina) der rèbli, kunnen aanmerkelijke toevallen te weeg brengen. De üitgeftorte ftoffe, in die peezige kokers ingeüooten, en fcherp geworden, maakt langs dezelve, behalven ele gemeene toevallen bij de peéswonden, aanmerkelijke verzakkingen : dit heeft inzonderheid plaats bij kleine geftooke wonden, waarom zij vereifchen aanftondsverwijdert te worden. Wanneer een kleine wonde doorgaat tot door de geheele zelfftandigheid van de regte fpieren, ontmoet men zomtijds vooreen bijzonder toeval, dat 'er een gedeelte van het buikvlies en van een darm, in de wonde geraakt zijnde, bekneld word , en .alle de toevallen eigen aan de beklemde breuken teweeg worden ge'bragt; in welk geval mets over-  7o CHIRURG1A PRACTICA, lijke wonde, een bloederige ontlasting van pis langs de natuurlijke weg, als ook een ophouding dezer bewerking, wanneer de pis elders word uitgeftort, in acht genoomen zijnde de plaats van de uiterlijke wonde, en de manier van kwetfing, geeven zeer waarfchijnelijk het ■ beledigd deel te kennen. Het geneezingsoogmerk beftaat in de ontlasting der uitftortende pis naar buiten te bezorgen, tot de inwendige wonde geneezenis, door de uitwendige wonde opentehonden, en zoo dezelve te klein is , te vergrooten. In zoo verre als het moognjk is, om°aan dat geneezingsoogmerk te voldoen, zijn deze wonden geneeslijk, doch, wanneer deze deelen zodanig gekwetst zijn, dat zij de pis binnen het buikvlies ontlasten, dan zijn zij volftrekt doodelijk te achten : dewijl de uitgeftorte pis bij aanhoudendheid de overige buiksingewanden , door haar fcherpte , ontfteekt, en tot verfterving doet overgaan. Egter, onaangezien de pis zig niet binnen den zak van bet buikvlies uitftort, kan zij tusfchen hetzelve en de buikfpiercn, en in het pelvis, door haar fcherpte het vetvlies verknaagende, aanmerkelijke ondermijningen maaken , welke zomtijds door de ïtoutite hand niet te vervolgen zijn, en dus eindelijk de dood voor gevolg hebben. .. . § 159. De inwendige teeldeelen zijn m de vrouwen de baarmoeder (ulterus) met derzelver onderhoorige deelen; en in de mannen de zaadvaten (vafa fpermatica) , en de zaadblaasjes (veficula femtftales). Zij koomen in opzigt halter kwetfing in bijzondere aanmerking voor  *>f OEFENENDE HEELKUNDE. n verre zij daar door haar bevattende ftoffe, hetzij haar bloed, de vrugt, het zaad, of in de holligheid van den buik, of uitwendig, ontlasten ; of voor zoo verre zij door haar belette bewerkingen onvrugtbaarheid veroörzaaken • en de gevolgen en behandeling dezer wonden zijn genoeg uit het voorgaande te begriipen Insgelijks is het ook gelegen met de uitwendige teeldeelen : de Heelmeester houde nier bijzonderlijk in het oog, en in alle deelen daar natuurlijk een opening moet blijven, dat met het geneezen van de wonde de natuurlüice opening niet geflooten worde, ofte veel vernauwd, het geen door de natuurlijke opening ynj en genoeg open te houden, hetzij met plukfel, eeniteekwiek, of een pijpje, er intehou2' f na de geneezing, kan bereikt worden. S.ioo De kwetfing van de groote bloedvaten m de holligheid van den buik, als de groote nederdalende flagader (arteria aorta descendent), de holle ader Quena cava), 0f de poortader (vena porto), of van eenige andere voornaame takken, zijn, om de onherftelbaare bloeding, volftrekt doodelijk. En betreffende de belediging van het middenrift, zie daar over na, het geen wij van het zelve dij de borstwonden gezegt hebben. . § l6J- Eindelijk,uit het verhandelde van de inwendige hoofd, borst, en buikwonden, heeft genoeg gebleeken: ten i. dat de bijzondere gekwetfte deelen al veel zeer duister zijn, en dat zij dikwils niet dan na de dood, (gelijk wij reeds bij de wonden in het algemeen verklaard hebben), zig onbetwistbaar £ 4 oat-  f2. CHIRURG-IA PRACTICA, ontdekken j 2. dat ook dus veele inwendige gekwetfte deelen geneezen worden , zonder dat wii er van overtuigd zijn geweest; en ten o dat al het heelkundige, welke alhier is toctebrengen, voörhamentHJk beftaat m de ontlasting der uitgeftorte ftoffe te; bezorgen terwijl het overige voornamenthjk is toetefchrn, vui aan de goede uitwerking der natuur, naaide vörfehülende omlhmdigheden door een bekwaam Geneesarts geregeld, hetzij door een gepaste leefmanicr, door de leevenskragten te beteugelen, optewekken, te geleiden,enz. genoeg uit het voorgaande te begrijpen. Over de wonden der Icdemaaten. % 162 De wonden der Icdemaaten, zoo der onderfte als der bovenfte, zijn gemaklyk zoo betreklijk haar aart, kentekenen, als genee-, zing, te verdaan, uit het geen wij reeds over de wonden in het algemeen verhandde tbben: hier koomen de zwaardfte bloedftoi tingen voor ter behandeling van een Heelarts, waar over is natezien mijn meer aangehaalde verhandeling over de bloedftorting; en niei 18 insgelijks & bijzondere aanmerking te neemen de belediging der fehederokken, en peezige uitbreidingen , welke zoo in den voorarm, als in dt en in het onderbeen, te vinden zijn, daar wij insgelijks reeds genoeg van gehandeld hebben bij de .wonden in het algemeen Zoo dat wat het kennen en geneezen der wonden betreft voor een Heelmeester hier  of OEFENENDE HEELKUNDE. 73 -het einde is te (tellen. 'Edoch de Heelkunde is niet alleen bepaald bij het kennen en geneezen der wonden, maar zij (trekt zig ook uit tcvt de Ilegtgeleerdheid: de Regter eischt, indien de-Lijder geflorven is, een nauwkeurig onderzoek in het lijk betreffende den aart deiwonde, beneffens een nauwkeurig bcrigt van het gevondene ; tot welke verhandeling wij ge volgelijk overgaan. Over het zuondenfchoawen, en bcrigt gecven van dezelven aan den regter. % 163. Wbndenfchouwing is een nauwkeurig onderzoek in een gewond lijk, om daar door bekend te worden, of de dood aan de toegebragte belediging is toetefchrijven, ja dan neen, en of de wonde gevaarlijk was of niet. § 64. Berigt gceven is een nauwkeurig verhaal van het gevondene in het lijk, bendiens een verklaaring van wat aart de belediging zij, aan den regter. § 165. Zoo in het wondenfchouwen, als in het berigt gceven , zijn veele gewigtige zaaken aantemerken; waarom wij dezelve afzonderlijk zullen verhandelen. § 166. Aangaande de fchouwing moet verklaard worden : ten 1. wat in den fchouwer vereischt word; en ten 2. hoe de fchouwing moet gefchieden. 167. De vereischtens in een fchouwer zijn :. ten 1. hij moet een goed ontleeder zijn' a. hij- moet de menfchelijke natuurkunde vcr" E 5 (taan;  74- CHIRURG1A PRACTICA, itaan,• 3. hij moet ervaren zijn in de ziektekunde; 4. hij moet de genees en heelkundigepractijk verdaan; en ten 5. hij moet ervaaren zijn in de genees- en heelkundige gefchiedenisfen. § 168. Het is niet genoeg voor een fchouwer, dat hij de ontleedkundige weetenfchap verilaat, maar hij moet ook de hebbelijkheid bezitten om te ontleeden: nadien er vereischt word, opdat de aart van de wonde blijke, dat of het hoofd, de borst, of den buik geopend word , en wel regelmatig , gelijk naderhand zal blijken; waar toe gelijk van zelfs volgt die kunstige fnijding, waar in de ontleedkunst beftaat , vereischt word. § 169. De kennis der menfchehjke natuurkunde word in een fchouwer vereischt, omdat hij uit den bijzonderen dienst, welk ïjder deel tot het leeven aanbrengt, inzonderheid moet oordeelen, hoeveel de belediging van eenijder deel het leeven benadeelt. S 170. Een fchouwer moet een ziekte kender zijn • want uit den bekenden aart en magt der belediging moet hij befluiten, hoeveel , daar door, de dienst der bijzondere lijdende deelen kan verhinderd worden. % 171. Een fchouwer diend een wel ervaare oefenend Genees- en Heelarts te Zijn: want, opdat hij inzonderheid regt oordeek over de doodelijkheid der wonden ; moet hi] wel bewust zijn, en wat de kragten der natuur, en wat de kunst, op de bijzondere belediging kan te weeg brengen ; nadien, naar het meerder of minder vermogen van dezen, de gevolgen der wonden of ligter of zwaarder zijn.  $6 CHIRURGICA PRACTICA, 'paald zijn, maar tusfchen dezelve, opdat de onbeledigde gewrigten geen geweld worden aangedaan. En de uitrekking zal genoeg zijn, wanneer de gebrooke beeneindens zig verplaatst hebben, of kunnen verplaatst worden, zonder met geweld op den anderen gewreeven te worden. . , _ , S 205. De veranderde en ziekelijke geftalte word doorgaans onder eene behoorlijke uitrekking herfteld. Doch, wanneer zulks met gebeurd, gelijk bij de fchuinfche breuken dikwils voorvalt, dan moet het verheeve ftuk t met de vingers neergedrukt, het mgedookc opgeligt, of het zijdwaardfche tegengefteld pewoogen, worden. Men moet hier wel 111 aanmerking neemen, langs een kundige vergelijking van de natuurlijke geftalte, welk beeneinde niet wel geplaatst is, opdat men met op. het verkeerde ten nadeele werke. § 206. De wederom gegeeve gezonde geftalte aan het beledigd deel word best behouden , en bewaard, door een goed verband, plaatfing, en rust, van het zieke deel. C 207. De verbanden voor de beenbreuken worden van verfchillendc Heelmeesters ver-. Schillende verkoozen, en zij moeten opk anders ihgerigt zijn* naar de bijzondere deelen, waar in&de breuken voorkoomen: want anders word een gebrooke ribbe verbonden, dan een beenbreuk in de dije, of in het onderbeen, het -Teen naderhand zal blijken. In het algemeen moet er een zodanig verband aangelegt worden, het geen m ftaat is, om de in haar plaats gebraste beeneindens dusdanig te houden, dat, wer*fT5 : ■ waards  of OEFENENDE HEELKUNDE. 87 waards de beeneindens zig verplaatst hebben, en geneigt zijn zig te verplaatfen , er dérwaards een matige tegenftand bezorgt worde ; en inzonderheid moet ook het verband zodanig aangelegt worden, dat het de ongelijke werking der fpieren belet. § 208. Het verband houd de beeneindens te zamen, wanneer het ftijf genoeg is aangevoegd. _ Egter in de flijfheid moet een zekere maat zijn: zij moet niet te hooggaande zijn, dewijl zij dan nadeelig is. Het teken, dat een verband behoorlijk ftijf is, erkend men als het den lijder niet bezwaart, en wanneer er beneden hetzelve, wanneer de breuk is in een var* de Icdemaaten, een zagte bolle zwelling verfchijnt. Daar word aan de ter verplaatfing geneigde beeneindens een behoorlijke tegenftand verkhaft, door met de omzwagteling, dedrukdoeken, en de fpalkcn , de plaats daar de verplaatfing ftaat te gefchieden. bijzonder te verfterken; en door het afgelegenfte einde van het ftuk been, het geen men vreest zig te zullen verplaatfen, in een tegengeftelde ftrekking te . bepaalen. En de ongelijke werking der fpieren word belet door inzonderheid zorg te draagen, dat er geen bijzondere fpieren in werking zijn , terwijl het verband word aange. voegd; en'door inzonderheid de fpieren, welke het lijdend deel beweegen, met een redelijke (lijve omzwagteling tot bij haar oorfprong te omwinden, en in haar werking te bepaalen: de plaatfing yan het lijdend deel moet hier ook veel aantoebrengen, § 23Q- Men bezorgt eene goede plaatfing en F 4 rust  of OEFENENDE HEELKUNDE. $J en aan de buiten zijde een weinig bultig- van boven zijn zij ijder voorzien met een dwerfche fpleet^ even onder welke in de bultige ziidc twee kopere knopjes te vinden zijn f S over den andereu geplaatst; en van onderen! daar zij voorbij den voet uitfteeken, zijn z Mn de plaats van hol vlak, en ijder voorzien met twee ronde tegen over den anderen geplaatste gaten Het tourniquet verfchilt niet 4n dat van W bij het afzetten der ledemaaten h ■ %ff*i dan dat, door de grootere lengte van de fchroef, de twee bladen verder van dert anderen kunnen verwijderd worden • dat het orjeierfte en bovenfte blad, ter zijde van de Ichroet aan bijden de kanten een dwerfche plaat, en m de bovenfte oppervlakte , twee kopere knopjes, gelijk over den anderen gepiaa^zijn te vmden; en dat de onderfto plf at aan wederzijden uitloopt in twee ronde ftiflen die langs haar lengte tot op eenige affiaS en ev.inv,jd,g door haar dikte met kleine™ " jes doorboordzijn,en welke gatjes van dengenen ftijl gelijk over zijn geplaatst aan die van den anderen. De vier riemen moeten van kalfsleer of van eenig ander leer, dat niet ligt rekbaar is, gemaakt zijn; zij moeten ijder anderhalf voet lang zijn en zoo breed, dat zij gemaklijk en°°vanehtekhreeV£ fpl,eeten » * SSS cn yaa het tourniquet kunnen doorgeftookeö worden; zij moeten aan het eene einde w't breeder z.jn, en voorzien met een dwerfche Iplce,, daar het andere einde gemaklijk door kah gaan; en het fmalfte einde moet tot een aan- o _ Vf 2 -71 an-  ioo CHIRURG IJ PRACTICA, zienlijke lengte met een dubbelde rij gatjes doorboord zijn, evenwijdig van en^gelijk tegen over den anderen geplaatst, zoo wijd overdwersch van den anderen, en zoo groot, dat zij de befchreeve kopere knopjes, aan de fpalken, en aan het tourniquet, doorlaaien, en op die wijze kunnen vast gemaakt worden. En de twee lakenfe banden worden vereischt zoo lang te zijn, dat zij even als een koufeband onder de knie, en boven den enkel, eenige maaien kunnen omgewonden worden, en zij moeten breed genoeg zijn, om door haar fmalte niet te knellen. Men kan dit werktuig ook befchreeven en afgebeeld vinden, in her 6. ftuk van het 3. D. van het natuur- genees- en heelkundig kabinet van J. V. van Engelen. En ten gemak der leerlingen, of diergeenen, welke het gemeld nuttig werk ontbreeken , heb ik ook hier agter, in een bijgevoegde plaat, een copij uit het gemeld kabinet, de afbeelding van het werktuig , laaten voegen. § 233. De aanvoeging van het werktuig gefchied dus: ten 1. worden de vier Iedere riemen aangevoegd, twee onder de knie, entwee boven den enkel, buiten en binnens beens , met haar breedfte einde, de bovenfte met de" fpleet naar onderen gekeerd , en de onderfte met de fpleet naar boven; men bevestigt de riemen met de lakenfe banden , laatende het gefplelene vrij, en maakende de banden vast, of met fpelden, of met eenige naaldfteeken; en dan fteekt men het overfchietende einde van een ijdere riem door de fpleet: 2. dan voegt men de twee fpalken aan, met haar holle zijde naar  of OEFENENDE HEELKUNDE, ior naar het been gekeerd, buiten en binnen's beens een; en men maakt ze van boven vast, door de bovenite Iedere riemen door haar dwerlche fpleeten te haaien, en dezelve aan de kopere knopjes onder de fpleeten vast te maaken, ten welke einde de gatjes in de Iedere riemen te vinden zijn : 3. neemt men de drukfehroef, haalt de ondertie riemen door derzelver fpleeten, en (leekt derzelver ronde ft ijlen door de gaten van onderen in de fpalken; de riemen maakt men vast aan de kopere knopjes op het bovenite blad van het tourniquet, en de fpalken door een pennetje langs de naaste gatjes van de ftijlen van het tourniquet te brengen, agter den rug der fpalken waar toe men ook twee kopere krammetjes kan neemen, daar de beenen van in de tegenovergeftelde gaten van de twee >, ftijlen juist paslen. Het werktuig nu aangevoegd zijnde moet men onderzoeken, of het van onderen voorbij den voet wel zoo ver uitfteekt, dat het been tot zijn natuurlijke lengte kan uitgerekt worden; zoo niet, dan verbetert men het met de onderfte riemen meer bottegeeven: men moet opletten , of het wel gelijk is aangevoegd, waar van de proef is, om de gatjes, waar mede men de riemen vast maakt, te tellenzoo die van het paar riemen niet overeenkoomen dan is er ongelijkheid, en zoude het werktuig ongelijk werken, waarom het te verbeteren zij; en, dit alles wel in acht genoomen zijnde, kat men de fchroef wei-ken tot zoo lang het been zijn natuurlijke lengte heeft verkreegen, wanneer het ook tellens zijn natuurhlke gejtajte zal erlangt hebben. G 3 § 234.  102 CHIRURG IJ P RJCTICA, § 434. Wijders kan men het been met deze toerusting gemaklijk plaatfen in een beddekusfen. Zoo er ruimte is overgebleeven tusfchen de plant van den voeten het tourniquet, dan kan men die ruimte met zagte drukdoeken ter onderfteuning van den voet opvullen. Indien het been dagelijks of meermalen moet verbonden worden , ter oorzaake van een zwaare kneuzing, wonde, of anderfmts, dan kan men de fpalken tot een wijder afftand vandefchroef yast maaken, ten welken einde de ftijlen van de fchroef lang genoeg moeten zijn, en met yerfcheide gatjes doorboord : men heeft dan maar pennetjes of andere kopere krammetjes tusfchen de fpalken en de fchroef, in de gatjes het naast aan de fpalken, te fteeken, terwijl men de eerfte agter de fpalken verplaatst heeft. Men kan, dat werktuig wel aangevoegd zijnde, het been opligten, verbinden, den lijder pp een ftoel plaatfen, ja des noods vervoeren, zonder dat het zieke deel bewoogen word. ik « geloof niet alleen , dat dit werktuig te pas komt in beenbreuken met verlies van zelfftandigheid, om de lengte te behouden, maar ook, dat het van een bijzonder nut kan zijn in de fchuinfche breuken, om de gedaante te bewaaren. Egter, wanneer er veel geweld, hetzij uit rejjén van de groote zwelling, ontfteeking, ver: ettering, enz., in het zieke deel is, dan zal mén dikwils genoodzaakt zijn, om het gebruik van dit werktuig natelaaten, zoo wel als alle andere drukkingen, of beknellingen, gelijk overvloedig genoeg verklaard is , en I nog beter zal blijken ^ in zodanige gevallen zal  of OEFENENDE HEELKUNDE. 103 zal men dan met het gebruik van het werktuig ten minsten zoo lang moeten wagten, tot de toevallen , welke deszelfs aanvoeging verbieden, bedaard zijn. Het blijkt ook uit de befchrijving en aanvoeging van het werktuig, dat het niette pas komt, dan daar naastenbij de breuk in het midden van het been , ten minsten zoo ver van de knie en van den enkel af is, dat de lakenfe banden behoorlijk kunnen geplaatst worden. Over de indrukking, fcheuren, en de vermorzeling. § 235. Offchoon de indrukking en de fcheuren het menigvuldigst voorvallen in de beenderen der herfenfchaal, nogthans zijn zij ook mogelijk in andere beenderen, In de kinderen kunnen de beenderen, nog week zijnde, doorbuigen , en voor een gedeelte breeken, even als een taai hout, dat met geweld geboogen word, het welk veel overeenkomst heeft met de indeuken van de herfenfchaal, waar bij verzeld is de ongelukkige breuk; men heeft ook ondervindingen, dat, behalven de beenderen van de herfenfchaal, ook andere breede beenderen, als de fchouderblaaden , of de ongenaamde beenderen , ja zelfs de lange fmalle beenderen, gefcheurd zijn; en het is zelfs niet vreemd, van bij de vermorzeling de verdere uitgebreidheid der beenderen gefplceten te vinden. $ 236. Deze aangehaalde doorbuiging, en' G 4 i'cheu-  io4 CHIRURGIJ PRJCTICJ, fcheuren, zijn niet gemaklijk te ontdekken, inzonderheid in zwaar gefpierde deelen; nog? thans kunnen zij de verborge oorzaaken zijn van zwaarwigtige toevallen: want de uitftorting van vogten, de belediging van het beenvlies , door de ongelijke oppervlaktens van het beledigd been, kunnen zwaare pijn, ontfteeking, verdikking, en meer andere gewigtige toevallen, te weeg brengen, waar van de reden ons niet volkomen blijkt. Niet zelden ook zijn zoortgelijke beenbreuken oorzaak , dat eenige jaaren daar na het been uiteet ,. bederft , en een gewigtige beenvreeter te weeg brengt; omdat er eenig vost in de zelfftandigheid van het been, of in het mcrghol, is uitgeftort geweest, het welk van tijd tot tijd fcherper is geworden, en.einuelijk de beenzelfftandigheid heeft aangerand. § 237. De vermorzeling, daar wij ook reeds bij de panhreuken van gehandelt heb^ ben , is de zwaardfte van alle beenbreuken: zij onderftelt een geweldig kneuzende en teffens dreunende magt, hoedanig door fchieten, of liaan met ftompe werktuigen, te weeg word gebragt, welke niet alleen het beenge-i ftel, maar ook de zagte deelen, en het gehee-. Ie zenuwgeftel, geweldig doet lijden. De zagte deelen zijn zwaar gekneusd, zij worden gekwetst door de ongelijke veelvuldige beenpunten ; daar is van binnen een zwaare uitftorting yan vogten , het beenvlies is gefcheurd; van binnen in de zelfftandigheid der beenderen is Jiet inwendig beenvlies en het merg insgelijks gefcheurd, en aldaar ook uitftorting van vog^ 1 ren I  of OEFENENDE HEELKUNDE. 10* ten: zoo dat, wanneer de vermorzeling plaats heeft in eene der gewrigten, de toeftand des lijders met regt allergevaarlijkst is te achten, omdat dan de vermorzeling plaats heeft ui meerdere beenderen, die tot verschillende ftreeken belmoren, en om de meerdere gevoelige , en teffens onrekbaare deelen, welke aldaar te vinden zijn. § 238, Uit de even befchreeven aart van de indrukldng, doorbuiging, fcheuren, en der vermorzeling, gevoegd bij het geen wij reeds aangaande dezelve bij de hoofdwonden verhandelt hebben, blijkt, dat het eerfte geneezings• oogmerk beftaat in de dreigende toevallen voortekoomen, voornamentlijk door ruime, en tot de beenderen reikende , infnijdinp-en te maaken; men moet de losfe beenftukken, en alle vreemde wezens,, welke zomtijds bij het ver-oorzaaken der belediging zijn binnen geraakt, bij het eerfte verband tragten uittehaalen, opdat de deelen door de aannaderende zwelling niet verdikken, de losfe beenpunten niet blijven beledigen, noch de uitgeftorte vogten opgeftopt worden; en men moet alle drukking, knelling, of ongemaklijkc plaatfing van het beledigd deel,, vermeiden : daar is zoo lang de toevallen met bedaard zijn niet te denken urn een goede geftalte; waarom ook dikwils een nnsvormig deel het onvermijdelijk gevolg is, onaangezien het door de kundigste Keelarts behandelt word. § 239. indien de vermorzeling in het midden, ten minsten ver genoeg van de gewrigten Voorvalt, dan hebben kunst en vlijt veefver' Q 5 nier  ïo6 CIIIRURGIA PRACTICA, mogen, om.nog een volmaakte geneezing te er* langen. Maar, wanneer er een gewrigt beledigd is, dan zijn er veel bedenkingen, of niet wel voor alles aanltonds de wegneeming van het geheel ber ledigd deel te verkiezen zij, Offchoon door ruime infnijdingen al de hevige toevallen bedaard worden , en zelfs voorgekoomen zijn; nogthans de groote verettering, die noodzakelijk op de vermorzeling der gewrigten moet volgen, putten de kragten van den lijder zodanig uit, dat hij naderhand te zwak is, om de kunstbewerking te ondergaan. Onaangezien alle voorzor'gen zijn de zwaare toevallen zomtijds niet te beletten. En hoewel alles gelukt, daar is altoos een volkomen ftijf lit, een zeer wanftallig deel, en dat doorgaans ongebruikbaar is, na een zeer langduurige, en allerpijnelijkfte behandeling, te wagten; daar men, wanneer het deel aanftónds boven de belediging word weggenoomen,(waar in men niettefpaarzaammoet zijn, om de mogelijke fcheuring in de verdere uit. geftrektheid van het been), alleenlijk een verfche o-efnede wonde te behandelen heeft. Ook de S toevallen uit de belediging van het zenuwge» {lel, door de drcuning of fchokking, inzonderheid bij de vermorzeling door fchietgeweer, zullen ook veel eerder te bedaaren zijn , wanneer de aanprikkcling daar toe in het bek> digd deel, door de afzetting van het deel, is weggenoomen. Quèr  of OEFENENDE HEELKUNDE. 107 Over de beenbreuken in 't bijzonder. § 240. Van de beenbreuken aan het hoofd hebben wij reeds afgehandelt de panbreuken als mede de beenbreuken van den ruggegraat' namentlijk bij de wonden; zoo dat er overIchieten de beenbreuken van de opper- en onderkaak. In de borst hebben wij te verhandelen ,de beenbreuken van'de ribben, van het borstbeen , van de fleutelbeenderen , cn der fehouderbladen. Aangaande het bekken, die van de ongenaamde beenderen, van het heilig en ftaartbeen. Inde bovenfte ledematen hebben wij te verklaaren de breuk van het opperarmbcen,der beenderen van-den onderarm, voorhand, nahand en van de beenderen der vingeren. En van die der onderfte ledemaaten die van het dijebeen van de kniefchijf, der beenderen van het onderbeen, van den voorvoet, navoet,en dertoonen Over de beenbreuken der opper- en onderkaak. § 241. De eerfte beenbreuk, welke voorvalt aan die van de opperkaak, is welke den neus beledigt. Wanneer de neuspeendcren gebrooken zijn, inzonderheid vermorzeld, en dat teffens het beenig middenfchot lijd, hoedanig door kneuzende magten voorvalt,'dan is doorgaans de geftalte van den neus voor altoos verlooren , nademaal deze dunne beenderen geheel los raaken en uitzweeren. Een bonzend eeweld, op het bovenfte van den neus aangevoegd, kan  io8 CIIIRURGIA PRACTICA, kan ook gemaklijk het zeefbeen beledigen, wanneer het tot de panbreuken behoort, en dezelve, ja doodelijke toevallen,moet te weeg brengen. Al wat de Heelkunst voor bijzonder kan toebrengen aan de beenbreuk van den neus beftaat in de ongelijkheid van de breuk te herftellen , uitwendig met de vingers, inwendig in de neusgaten met een fpatel of ander werktuig ; dan in de neusgaten of met plukfel fteekwieken, of pijpen, te voorzien, om, daar door,de naar binnen verplaatfing der gebrooke beenftukken te beletten; en met drukdoeken, aan wederzijden van den neus aangevoegd, en met een verband, dat over dezelve heengaat, en aan bijden de zijden van den llaapmuts word vast gemaakt, de oprijzing van dezelve naar buiten te beletten; opdat zoo veel mogelijk is de goede gedaante van den neus na de geneezing behouden blijve, het geen,indien het geval niet te zwaar is, inzonderheid als het neus* middenfehot niet beledigd is, redelijk wel kan gelukken. § 242. Van de overige breuken van de oppcrkaak komen in bijzondere aanmerking die van de kaakbeenderen (osfa maxillarid). Deze kunnen voornamentlijk gefcheurd of vermorzeld zijn tot in de fpelonken van ILiGMORUS^anthra bigmoriana) , waar door er een uitftorting van vogt in deze holligheden kan gefchieden, waar uit verettering en beenbederving, indien de uitgeftorte ftoife geen uitgang heeft. Wanneer er geen uitwendige wonde bij de vermorzeling is , dan moet men dezelve maaken, waar door de ontlasting word bezorgt, hetzij men de losfe beenftukken weg-  of OEFENENDE HEELKUNDE. io9 wegneemt, of dat zij door de verettering ont. hst worden. Doch men kan door een kneuzend geweld een fcheur in dit been verkreegen hebben, waar van wij niet overtuigt wordenwij ondervinden alleenlijk, dat na het o-elede geweld altoos pijn blijft, en het been langzaam uitzet 5 m welk geval wij met gründ een teneur, of ten minsten een buitenvating van vogt in het beenhol, door het voorgaande o-eweld te weeg gebragt, kunnen onderftehen. Mier zal het dan te pas koomen, om de kiezen uittehaalen , welker hollen naar de beledigde fpelonken reiken , namentlijk de tweede en zomtijds de derde; die kieshollen te doorbooren tot in de fpelonken, opdat de zondigende ftoffe ontlasting worde bezorgt, en de zv/eerende fpelonk met een zuiverende infpuitfng langs het kieshol of hollen kan gezuivert worden, en verders volgens de kunst behandelt. ' § 243. Eindelijk de beenbreuken van de onderkaak { maxilla wferior), indien zij fchuinsch zijn, er een vermorzeling, of breuk met verlies van zelfftandigheid, plaats heeft, indien de breuk digt bij het geledingshoofdplaats heelt, hebben doorgaans vooreen onfeheibaar gevolg een meer of mindere wangeftalte; nadien er om dit zeer beweegbaar deel geen senoeg beperkende verbanden kunnen aangevoegt worden: het vcornaamfte middel is, om, door de naaste tanden aan de breuk met dun ijzerdraad zamen te omwinden, de gebrooke en wel geplaatlle beenftukken veréenigd te houden; door inzonderheid de kaak aan de tegenovergeftelde zijde  iio CIIIRURGIA PRJ'CflCJ, zijde van de breuk met een verband te bepaalen, dat zij niet derwaards door de werking der Ipieren getrokken worde; en door de beledigde kaak redelijk vast tegen de bovenkaak re bevestigen; terwijl men, tot de breuk vast genoeg is , den lijder niet dan ilurpvoetfelen moet laaten gebruiken, om de kaak zoo min te bcweegeri als mogelijk is: indien juist bn geval de lijder eenige tanden verlooren heelty en daar door in ftaat is, om de voetfelen door een pijp intezuigen, dan zal het niet dan tot ■voordeel zijn. Over de beenbreuken aan de borst. % 244. De beenbreuken der ribben (co Wanneer deszelfs hals is afgebrooken, dan is de beenbreuk omherftelbaar, en niet dan na langen tijd komt de lijder zomtijds weder tot den gang, doch voor altoos mank o-aande. Hoe hoger de breuk van de midden te rekenen is voorgevallen, hoe minder zij kan in haar plaats gehouden worden , omdat de fpalken niet wel verder, dan tot aan de hesch, en tot de kneep van den bil,met vrugt kunnen aangevoegd worden: ik geloof dat hier het beste middel al is, om de dijen, onderbeenen, en voeten, na men door de uitrekking de voeten even lang heeft doen reiken, aan elkander vast te maaken, hebbende van te voren de ruimte tusfchen de dijen met drukdoeken opgevult. Daar de breuk heel laag is, kan n?en de knie, en een gedeelte van het onderbeen, in het verband bevatten. En in de dijebreuken moet de plaatfing van den lijder leggende zijn: ik verkies de legging op de gezonde zijde, omdat het beledigd deel dan de minste drukking ondergaat, en de lijder dan zonder opgeligt te worden ftoelgaug kan maaken, en waterloozen, het geen, betreklijk de waterlozing bij de vrouwen ongemaklijker is, alhoewel niet oir doenelijk; zoo er iets is, dat de dijbreuken benadeelt, zal het de opligting van het bovenlijf zijn, waarom het welde moeite waardig is , om middelen te zoeken, waar door het vermeid H 4 word.  I20 CHIRURG!'4 PR4CTIC4* word. De lijder op de gezonde zijde geplaatst zijnde, moet er door onderfteunmg_ met kus* fens zorg gedragen worden, dat hij niet oravervalt, het geen ligtelijk te doen is. § 260. De kniefchijf (patdia) breekt meest door een val op de knie overdwersch , wanneerhet bovenfte ftuk door de zamentrekking van de uitftrekkersvanhet onderbeen, welker pees in dezelve is ingeplant, hoog naar boven wordopgetrokken,waar door gevolgelijk de beenftukken ver van den anderen zijn verwijderd. Indien deze beenbreuk niet wederom herfteld word, dan is de lijder voor altoos den gang benomen; dewijl het onderbeen niet kan uitgeftrekt worden, en de kniefchijf de doorbuiging niet als voorheen beperken kan; alhoewel er veele voorbeelden van ongeneeze kniefchijf breuken beftaan. De beste manier om de beenbreuk van dit been te herftellen, beftaat: ten 1. het onderbeen in een uitgeftrekte geftalte geplaatst zijnde, m, door een zame wrijving met de hand de opgekrompe fpieren nederwaards te brengen, en daar mede het afgeweeke ftuk van de kniefchijf op zijn plaats te brengen; dit volbragt zijnde, tragt inen ten 2. door een matig ftijf aangevoegd flingerverband om de dije de werking dier fpieren-te beletten; en dan ten 3. neemt men twee fmalle ftrooken linnen, diehnen, een bui. ten, en een binnens beens,geplaatstzijnde,bevestigt met twee flingerverbanden, een boven, en een onder de knie, en dit volbragt zijnde, peemt men de overfchietende tinden van de zjjdelijke linnen ftrooken, haalt daarmede de z.\vagtels tot den anderen, en ftrikt dezelve bui-  of OEFENENDE HEELKUNDE, tas ten en binnens beens toe. Dit verband, hoe eenvoudig, keur ik het vermogendst bovenalle anderen, en zelfs boven de werktuigen voor deze breuk uitgedagt : de breuk blijft bloot voor het gezigt, en men kan dus de hoedanigheid van dezelve dagelijks bezien; en men kan met de ftrikken los te maaken de zwagtels, die de breuk houden, naar omftandigheden, losfer, of vaster' aannaaien. § 2.61. De beenbreuken in het onderbeen worden op dezelve wijze verbonden, als die van den opperarm. Men gebruikt drie fpalken, waar van de eerfte, die de breedfte is, geplaatst word agter aan de kuit, en welke van onderen een lleuf moet hebben, daar de verhevendheid van de pees van Achillis doorgaat; de twee overige fmaldere zijn te plaatfen op de zijden, en van dezelve moet de lcherpe kant van defcheen bevreid blijven. De beste plaatfing is (mijns oordeels) in een uitgeflrekte geftalte, en in een beddekusfen, het welk _ tot onder de knie reikt, en voor een redelijk gedeelte voorbij den voet uitfleekt.Dit beddekusfen maakt men met banden om het gebrooke been vast, waa* van men met een band het kusfen voor den voet toebind waar door zij behoorlijk gefteund word, en men geen voetzool nodig heeft. Wanneer fcheen (tibia) en kuitbeen (fibula) bifden o-ebrooken zijn, inzonderheid op een verren afftand van den anderen, dan is, offchoon de breuken eenvoudig zijn, er niet veel goeds aangaande de geftalte na de geneezing té beiooveji; in zodanig een geval kan min de afH 5 liaan-  Ï3S CIIIRURGIA PRACTICA, de, blijft et nog overig een etterwonde, welker geneezing niet verfchiltvandie der wonden met verlies van zelfftandigheid, 'S 278. Indien een wonde met vette, oude, «fiché, olijagtige, zalven, of balfems, word .behandeld, dikwils en langzaam verbonden;, aan de lucht word bloot geftelt, van haar natuurlijken balfem den etter word berooft, door dezelve nauwkeurig , bij ijder verband uitteveegen ; dan verandert met zelden een zuivere wonde in een vuile Hinkende zweer. Het volgt van zelfs, dat hier het eerst en voor alles vereischt word, om het aangehaalde nadeelige natèlaaten; de verflapte verflenste vaten, doorgaans overgegaan zijnde in vuile flijmerige korsten, moeten verfterkt worden; het met vogten vervuld, en, daar door , uitgezet vetvhes moet ontlast worden; en de rotting en flank verbeterd; het geen men alles met een eenvoudig unguent uit mei comm: en alum: tist.'j of-met een lavament uit een aftrekfel van fco 'rdium , mei comm: en alum: ust:, aantekenden, kan bereiken. , % 2?o, De uitwendige zweeren, welke na een ontfteeking volgen, onderftellen doorgaans een kwaadaardige ontfteeking,hetzij een bloedvin (furunculus) , een negenoog (anthrax), enz., daar het verftoppend vogt zoo_fcherp is, dat 'het de vaste deelen, inzonderheid den vetrok in een dooden korst heeft doen overgaan; of dat eenige ziekelijke ftoffe, uit een ander 'deel. opgenoomen, of anderfmts uit den hoop der vogten gedreeven, zig nederzet om ontlast te worden, Deze zweeren zijn in een tweej derhj  of OEFENENDE HEELKUNDE. IZ9 derlij betrekkingaantemerken: ten i. voorzoo ver zij nog pflootenzijn; enten 2. Tnnee zij of opengebrooken, of open gemaakTz"? . h 3oo. Deze zweeren zijn heilzaame werkingen van de natuur, om zig van een zoSe de ftoffe uitwendig te ontlasten,- en dus moet zij in die betragting geholpen, e„ gele d worden. De zweering en doorbraak van een gelloote zweer word geholpen door de aanwending van verzagtendc, huidftoppende, oplosfende, en prikkelende pappen of plijsters, als door eenpap van havergort in zoete melk gekookt, met wat oleum comm- en mei comm: of een plijster uit gelijke deelen emp-.mucag-.tndiachljl-J.gumm:. Edoch, in de zweering kragtiger of langzaamer voorttezetten , in de doorbraak van de zweer aftewagten of niet; en in vroeger of laater de ontlasting van de ingefloote ftoffe, door de opfnijding van de zweer* te bezoden ? moet er inzonderheid aandagt gemaakt worden! en op de bijzondere oorzaak van de zweer, en op de beledigde deelen. $ 281. Wanneer men overtuigd is, dat de zweering en zweer het affcheid Qcrifis) is van een anaere ziekte, of dat de zondigende ftoffe door verplaatfing (metastafis) is nedergezet, dan moet de zweer fchielijk geopend worden -opdat de ziekelijke ftoffe uit het uitwendigdeel niet worde opgenoomen, en weder naar de bin» ne vertrekken verhuist: men moet, in die gevallen met tot de volkoome rijpheid (matura. tto) wagten maar zoo haast wij maar de minfte ftoJe ontdekken de zweer ruim openen % 282, Indien de ziekelijke ftoffe, en dus de * zweer  i3o CH1RURGIA PRACTICA. en zweering, geplaatst is onder een peezige uitbreiding, of in eenige andere onrekbaare gevoelige deelen; dan zijn dikwils de kragten der natuur zoo hollende, uit reden van de pijn, door de rekking dier deelen, dat er, in de plaats van een eenvoudige zweering een weiduitgebreide verdikking en verderving volgen, eer de ziekelijke doffe uitgang verkrijgt. Hier zijn de te geweldige en hollende kragten der natuur, de getergde leevenskragt, te beteugelen, door de oorzaak er van wegtenéemen; het geen beftaat in die peezige uitbreiding, of in die onrekbaare deelen, ruim optefnijden, zonder na de rijpwording en de doorbraak uit zig zelve van de zweer te wagten. § 283. Nogthans, wanneer de gemelde redenen om haastig te openen geen plaats hebben, dan doet men best van de zweer volmaakt rijp te laaten worden, en met de doorbraak uit zig zelve aftewagten: want als men opent eer de zweer volkomen rijp is, en eer al de verftoppende doffe door de verzweenng is opgelost, dan heeft men naderhand veel moeite met de verftopte en verharde deelen. Inzonderheid moet men de zweeren in de klieren of in klieragtige deelen wel rijp laaten worden, eer men dezelve opent; nadien het bijzonder fijn vaatgeftel dezer deelen, en haar traage beweeging, de oplosfingvan de overgebleeve hardheid allermoeijelijkst doen gefchieden. § 284. Deze zweeren, of opengebrooken, of gemaakt zijnde,, moeten van den verftorvenen vetrok en verdere bedorve deelen gezuiverd worden, het geen de aanhoudende verettering vooï,  op OEFENENDE HEELKUNDE. m voor het.groorfte gedeelte uitwerkt: het beste middel, welk ik ondervonden heb in zoort gelijke zweeren, is, 0m de holligheid van de zweer zagt optevullen met droog zagt DhikfiS en daar over te blijven aanvoegen depap of pinster, welke men om de verettering te bevorderen, heeft gebruikt; en anders kan men het eenvoudig unguem § 278. op phikfel wieken gefineerd aanvoegen, het geen inzon! derheid te pas komt, wanneer de zweer zeer vuil, en hard is. r S 285- Zommige dier zweeren hebben onder geheele bekleedfelen een veel verder verettering van den vetrok te weeg gebragt terwijl door de verzakking van dln etter zeiven langs het tedere vetvlies de uitgebreidheid meer en meer vermeerderd word: deze vergrooting van de 2Weer ■ zomtijds fchillende wegen onder de huid, en tusfchen de fpieren, welke men met het inbrengen van het iprovet moet ontdekken, en welke onder mijningen boezems (ftms) genaamt worden Daar deze boezems plaats hebben word ver* eischt,_ dat zij eerst geflooten zijn, eer men de geneezing van den mond der zweer betragt § 28.5 Wanneer de gemelde boezems 'zig vrijelijk kunnen ontlasten, namentlijk als dl mond der zweer aan de laagfte plaats is en ruim genoeg, dan kunnen zij Iigtelijk fluiten omdat, de huid zig naar de leege plaats inkrimpende, en de wanden der boezems van binnen rauw zijnde, de tot den anderen naderende deelen te zamengroeijen. $ 287. Edoch, wanneer dc boezems naar la on-  jSs CHIR URG1A PRAC Tl CA, onderen loopen, onder een peezige uitbreiding, of wanneer haar wanden te veel ontaard zijn, dan zal men niet ligtelijk het fluiten van dezelve, ten minsten beftendig, bereiken. Want, offchoon men voorgeeft het met zuiverende , en rauw maakende infpuitingen, en door met drukken de wonden aan elkander te voegen , te kunnen verrigten ; nogthans heeft mij de ondervinding dikwils het tegendeel geleert : de infpuitingen brengen nog meer vogt in de nollen , en doen dus dezelve vermeerderen, indien het ingefpoote vogt niet vrij weder kan uitloöpen, indien men niet in de verdfte plaats drukt, dat gemaklijk gefchied, fluit men den etter {op.; en loopen de boezems onder een peezige uitbreiding, dan word door de aan* gewende drukking de etter meer en meer in de tusfchenruimtens der fpieren gedrongen. § 288. Ik maak dan weinig gebruik of van iufpuitingen, of van drukken, in die gevallen: alleen in de boezems tot in haar grond te openen, indien het zonder verminking mooglijk is , of anderfints door in haar grond , en in de laagfte plaats, een ruime opening te maaken, moet (mijns oordeels) de waare geneezing gezogt worden. S 289. Deze etterboezems tegenwoordig blijvende zijn ook van geen gering nadeel voor den zieken, inzonderheid, wanneer zij aanmerkelijk groot zijn: want , en door de holte der deelen, en de verilapping van het vaatgefteï in die holligheden, gevoegd bij de geduurige prikkeling, worden de toevloed van vogten, en de verettering, alhier zoo groot, dat zij dikwils de leevenskragten Zodanig uitputten, dat er de lij-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 133 lijder, onaangezien eene goede leefmanier, en het kundig gebruik van de cortex peruv: evenwel.mede ondergaat. Waar uit dan nader, de noodzakelijkheid blijkt van de holtens bij de zweeren te openen. § 290. Om de boezems tot in haar grond te openen, moeten wij alvorens wel overtuigd zijn, of er in derzelver weg ook fmalie fpieren geheel zijn aftefnijden ; en ook, of er voornaame .bloedvaten, zenuwen, of andere deelen, kunnen gekwetst worden: de ontleedkunde, en het provet, moeten ons van deze waarheden overtuigen. Of de boezems onder de fpieren loopen, en of er met dezelve te openen een aanzienlijk bloedvat kan gekwetst worden , daar zijn twee ontwijfelbaare proeven voor bij de hand: met het ingebragt provet opteligten, kan men, uit de tegenwerking der fpieren aan hetzelve, overtuigd worden dat het er onder is geplaatst; en met den vinger van buiten op het doortefnijde deel te plaatfen, kan men uit de klopping, welke men tusfchen het ingebragt provet en den vinger voelt, ondervinden, dat er een flagader in den weg is. § 291. Wanneer er dus geen redens zijn, die het volkomen openen der boezems beletten, dan is het te verkiezen. Het word volbragt, door alvorens een holle fonde te brengen tot in den grond des boezems, en dan meteen mes, geplaatst in de fleuf van de fonde, de tusfchen gevatte deelen . door het mes tot het einde van de fonde langs de fleuf te beweegen, doortefnijden. Ik verkies een fonde, in de plaats van met een halfronde I 3 • fleuf,  !34 CHIRURGIA PRACTICA, fleuf, gelijk doorgaans gebruikt word, met een driekante fleuf, overeenkomende met die van den fnijftaf van Cheselden , dien hij bij de fteenfnijding gebruikt, omdat het mes, inzonderheid als men een dikke zelfftandigheid heeft doortefnijden, niet zoo ligtelijk uit de fleuf zoude geraaken; en ik bedien mij altoos van een mes, vastftaande in een hegt, omdat defneede daar zekerder mede is. Om wel met het mes onder het fhijden in de fonde te blijven, is het beste middel, dat wij, fnijderide, de fonde zoo veel drukken tegen het mes, als het mes tegen de fonde: ik ben ook wel gewoon, om , daar ik een zeer dikke zelfftandigheid heb doortefnijden, gelijk in verouderde boezems, zeer dikwils voorvalt, eerst de huid, en een gedeelte van de verdere zelfftandigheid, langs den loop der ingebragte fonde, doortefnijden, en op die wijze de doortefnijdene zelfftandigheid te verdunnen, eveneens als men gewoon is bij het fteenfnijden, inzonderheid volgens de manier van Rau; wanneer, gelijk van zelfs volgt, de fonde onder het fnijden langs hoe duidelijker aan het gevoel word. § 292. Indien de boezems niet tot in haar grond kunnen geopend worden, dan blijft er overig, om dezelve een ontlasting te bezorgen aan haar uiteinde. Dit word volbragt, door eerftelijk de fonde te brengen tot in het uiteinde van den boezem, en dan aldaar, naar de fonde gevoelt hebbende, een opening te maaken, tot men de fonde bloot heeft, wanneer men het mes in derzelver fleuf brengt, eri vervolgens de fneede zoo veel vergroot, als gefchjedenmag. Het gebeurt dikwils, inzonder- heidi  of OEFENENDE HEELKUNDE. 13$ heid in diepe verzweeringen, dat de etter, onder de fpieren doorgezakt zijnde, zig aan de vlak tegenovergeftelde zijde van den etterzak een uitgang baant, in welk geval men op dezelve manier een tegenoveropening kan maaken,en vervolgens den etterzak geheel opfnijden. § 2*93- Daar men de opfnijding der boezems niet ten eenemaal kan verrigten, moet wel zorg gedraagen worden, dat men derzelver ontlastplaatfen zoo lang openhoud, tot men overtuigd is, dat zij in haar verderen voortgang geïlooten zijn; waar toe men noodzakelijk ons zom tijds van een plukfel fteekwiek moet bedienen. Daar men de zuiverende geneesmiddelen, gelijk in de ongefneede hollen niet kan aanvoegen, moeren zij er bij gebragt worden door ïnipuitingen. En wanneer er veelehollen, welke naar verfchillende wegen loopen , tegenwoordig zijn, dan zal, onaangezien men ontlasting heeft bezorgt, de geneezing zelden volgen , inzonderheid indien zij in een dwerfche ftrekking zijn aan het geopende: waarom een moedig Heelarts wel eens een ligte verminking verkiest, in die gevallen, voor een ongeneeslijke, en altoos erger wordende, ziekte: of wel eens voorweetende een aanzienlijk bloedvat doorfnijd,wanneer de bloeding uit dezelve onder het bereik van de kunst is. Ook in opzigt tot de fpieren heeft de verminking op derzelver affnijding maar plaats bij de {mails, en los leggende ; dewijl de ondervinding leert dat niet alleen de brcede fpieren kunnen doorfneeden worden, maar zelfs van haar zelfftandigheid kunnen verliezen, zonder dat de deeI 4 len,  i4a CHIRURGIA PRACTICA, onderwerpen, waar in die aderbreuken voorkoomen: bij de eerde, omdat, in een (taande geftalte, de terugvoer van het bloed uit de beneeden deelen vertraagd word ; en bij de laatfte, omdat de uitzettende baarmoeder de darmbeensaderen (yen* iliaca) drukt, het geen insgelijks een vertraagden teruggang veroorzaakt; door welken vertraagden teruggang van het bloed, en door deszelfs ophoopmg m het vaat en inzonderheid adergellel, die uitgezette aders gebooren worden: waar over verder is natezien mijn heelkundige ziektekunde. i. D. § 614. § 615. en 616.; in welke bijgebragte plaatfen ook verder verklaard word, op wat wijze de .ontaarding van het geheele zieke deel, daardoor, gebooren word. S 304. Om deze lastige , en dikwils zeer piinelijke zweeren te geneezen , word vanzomm'igen voorgefteld het zetten van fontanellen, door kunst gemaakte etterdragten (fonticuli), boven de zweeren, ten einde om, daar door, als 't ïwaare de toevloeijende fcherpe vogten te onderfcheppen, aldaar, in de plaats van door de zweer, ontlasting te bezorgen, en dan de zweer , of de zweeren, welke doorgaans een ongemaklijker .'plaats beflaan, dan rnen voor de fontanellen verkiest, te geneezen. Hoe veel vertrouwen ik anderfmts hebi op de goede uitwerking, welke de fontanellen 1 zomtijds voortbrengen, in langduurige oogont-. fteekingen, of daar men er mede bedoelt,, om, door een plaatfeiijke prikkeling in eeni verafgelege deel, een afleiding van toevloei-iende zondigende vogten te maaken; heb ik; ' en  154 CHIRURG-IA PRACTICA% groote uitgeflxektheid van de hardheid, op die wijze niet te regt koomen, wanneer men volftrekt gebruik moec maaken van de bijtmiddelen: men kan hier, gelijk in andere zoortgelijJee gevallen, veel vrugten met inkervingen te verrigten. En de zweer word voornamentlijk vlak gemaakt met door gepaste opvullingen derzelver wanden van den anderen te houden: zoo ergens de geneezing van de zweer beftaat in dezelve te zuiveren, dan is het voornamentlijk hier; men heeft hier een fcheiding des geheels, welker boorden van den anderen ftaan door een tusfchen geplaatst tegennatuurlijk wezen, en gevolgelij k , naar maate dit verteerd word, naderen langzaam de kanten tot elkander, en word de zweer kleinder. § 327. Om of bij de plaats van de waare aarspijpzwèer zijn er, (gelijk wij reeds gezegd hebben), nog andere, of de waare aarsfistel is met dezelve zamengefteld, welke andere voornaame deelen, dan den endeldarm, beledigen, waar van bijzondere kenmerken zijn, en welke in dat opzigt een bijzondere behandeling vereisfehen. Of de waterblaas of de pisfehaft doorboord zijn, word inzonderheid erkend door de uitvloeijende pis: wanneer men de catheter in de blaas heeft gebragt, en men dóór het in de fistel ingebragt provet de bloote catheter voelt, dan is men niet alleen overtuigd, dat de piswegen doorboord zijn, maar men word ook bewust van de juiste plaats der belediging. En of de fcliede beledigd is, kan men op dezelve manier onderzoeken als bij de aarsfistel, na-  of OEFENENDE HEELKUNDE. i<| namentlijk met den vinger in dezelve te brengen, § 328. De pijpzweer, loopende tot in de blaas zelve, is doorgaans ongeneeslijk, omdat er een onvermijdelijke uitvloed van de pis aL toos bij verzeldis; maar, indien zij alleenlijk de pisfchaft doorboord heeft, dan is er mogelijkheid, om den pisvloed door de pijpzweer te beletten, waarom deze, fchoon allermoehelijkst, nogthans beter onder het bereik van de kunst is. § 329. Deze pijpzweeren vereisfchen, om, gelijk de aarsfistels, tot in haar grond geopend, en van de ontaarde en verharde zelfitandigheid ontheven, te worden. Wanneer de blaas zelve beledigd is, en men, door het openen van de Uitwendige pijpzweer, de opening in de blaas heeft kunnen bloot maaken , en in ftrekkim>met de uitwendige wonde doen overeenkoomen^ dan kan men zomtijds de geneezing van de blaaszweer verkrijgen, zoo wel als van de blaaswonde lij het fleenfnijden, of anderfmts; doch, wanneer dit niet te verkrijgen is, dan lekt de pis bij aanhoudendheid in het vetvlies, maakt meer en meer ondermijningen, en houd' ,de fistel beftaanbaar: zoo de blaaszweer zal geneezen, moet de pis door de uitwendige zweer vrij kunnen ontlast worden. Maar, wanneer de pisfchaft doorboord is, dan kan men een flappe catheter , of een holle bougie,m de blaas brengen, en wel geduurendedegantfchebehandeling , waar door wiskundig de uitvloed van de pis door de pijpzweer belet word. En wat betreft de fistels, welke de fcheede doorboo- renj  i$6 CIIIRURG1A PRACTICA, ren; deze kan men op dezelve wijze als een aarsfistel met den fistelfnijder openen , namentlijk indien zij vooraan zijn, en de uitwendige fistel geen te wijden afftand heeft* van de fcheede; anderfints zijn zij meerendeels ongeneeslijk, en vereifchen, gelijk andere ongeneeslijke gebreken, de onderhoudende en verzagtende geneeswijze. § 330. Eindelijk de traanpijpzweer word genaamt, wanneer de terugvloeiende traanen langs de traanftippen (puncla lachrijmalia) » met etter zijn verzeld, als een teken, dat er van binnen in de traanwegen een zweering plaats heeft; of wanneer er uitwendig in de plaats tusfchen den grooten ooghoek en den neus een opening is, waar langs zig de traanen ontlasten , omdat de traanzak doorboord is: * zie hier verder over na mijn heelkundige ziektekunde. 1. D. § 552. § 553. § 554. § 331. De traanfistel is onvolkome of volkome. Eene onvolkome noemen wij, zoo lang er geen uitwendig fistelgat is: deze kunnen wij zomtijds geneezen met de verftopte neusbuis doortefteeken, de zweering in den traanzak te zuiveren door mlpuitingen , en den uitgezetten traanzak door drukking zig te do£ f inkrimpen. De volkome traanfistel noemt men, als er uitwendig een opening is, langs welke zig de traanen, te gelijk met een vuilen etter, ontlasten; daar de vaste deelen ontaard zijn; dikwils beenbederving bij verzeld; en daar de weg voor de traanen uit den traanzak naar den neus veeltijds geheel vernietigd is: om deze te geneezen moet het ontaarde en  of OEFENENDE HEELKUNDE. 157 en bedorvene weggenoomen worden , en er teffens een nieuwe weg voor de traanen gemaakt worden. Wij verkiezen, om den gegpoeg gevorderden leerling aangaande die geBreken, en derzelver bijzondere behandeling, te zenden naar de fchrjjvers, welke met, opzet over de heelkundige kunstbewerkingen , en bijzonderlijk . over de ooggebreken gefchreeven hebben, als zijnde een Ïloffe te weid uitgeflrekt, om in een algemeen zamenfteli'el naar eisch verhandeld te worden; terwijl wij in eene andere afdeeling er evenwel nog iets meer van te verhandelen hebben. Over de zweeren, vjelke andere plaatfelijkt gebreken tot oorzaak hebben van haar hefiaanbaarheid. § 332. De reden van zommige uitwendige zweeren is zomtijds toetefchrijven aan een plaatfelijke zweer, in het een of ander ingewand , of in het een of ander been, waar van zij' eindelijk de gevolgen worden: zoo maakt zomtijds de etter van een zweer in de lever, in de long, of in de nieren, uitwendig voor zig een zweer, waar door zij zig naar buiten ontlast; of zoo doen eindelijk de beenzweeren de zagte deelen aan. $ 333- Wanneer de etterfloffe uit zweerende ingewanden, of uit andere inwendige deelen, uitwendig ontlasting zoekt, dan maakt zij zomtijds alleraanmerkelijkfte en weiduitgeilrekfle ondermijningen, alvorens de ontlasting ge-  158 CHIRÜRGlA PRACTICA, gefchied ; en zoo de natuur ergens fchijnt bezorgt te zijn voor de welvaart van haar onderwerp, dan is het hier, door de bijzondere aangroeijingen der deelen, welke zij teweeg^ brengt, waar door de inwendige deelen met de uitwendige als 't waare een geheel uitmaaken: daar een ettergezwel der longen zig uitwendig ontlast, is doorgaans alvorens de long aan het borstvlies vastgegroeit; wanneer in een verzweering der lever de etter uitgang zoekt door de tusfchenruimtens der ribbens, dan bevind men het zieke gedeelte van de lever doorgaans met het middenrift, en met het borstvlies vereenigt; het geen noodzakelijk is, nadien anderfints de etter, of in de holligheid van de borst, of van den buik, zoude vallen, daar nu de uit- en inwendige zweer vervolgen, en als 't waare een zijn. § 334. De kenmerken dezer zweeren zijn te haaien uit de kennis van de voorgaande ziekte; uit de ftoffe, welke de zweer uitgeeft; met het onderzoek door het provet; en uit eenige bijzondere toevallen , welke men ondervind: tot de kennis van de voorgaande ziekte behooren de bewustheid van een ettergezwel in de long, van een verftopping, verettering, inde lever, van een uitzetting en zweering der galblaas, van een verzweering in de eene of andere nier, enz.; wat de uitvloeijende ftoffe betreft, zoo er lugt bij verzeld is, geeft het de belediging der long te kennen, uit de lever ontlast zig doorgaans een bruine galftoffe, uit een beledigde nier pis, enz.; uit den wèg welke het ingebragt provet neemt, vergeleeken met  of OEFENENDE HEELKUNDE. 159 met de legging der deelen, oordeelt men over de mogelijkheid van derzelver belediging; en aangaande de beoordeeling uit eenige bijverzellende toevallen, 'dewijl de belediging van èenj ingewand onderftelt een beledigde bewerking van hetzelve, fielt de moeijelijke ademhaling een beledigde long, een verhinderde affcheiding der gal, derzelver terugvloed in het bloed, en daar uit de geele kleur van den lijder, een beledigde lever, en dus vervolgens. § 335. Deze zweeren zijn van een allergrootst belang, en, om de belediging der ingewanden of andere inwendige deelen, dikwils. ongeneeslijk. En uit haar befchreeven aart blijkt genoeg, dat hier het voornaame geneezings - oogmerk beftaat in de verbetering van het inwendig gebrek, het geen tot de Geneeskunde behoort: al wat de Heelkunde hier kan te weeg brengen, is, om, door bekwaame openingen, een vrije ontlasting te bezorgen aan de nadeelige ftoffe,fwelke "de natuur zelve uitdrijft, en , doof, langs de uiterlijke zweer, zuiverende infpuitingen te brengen tot de inwendige; terwijl de uitwendige zweer voor het overige geene andere behandeliug vereischt, dan andere van haar zoortgelijken, uitgezonderd, dat zij nimmer volkomen moet gellooten worden, alvorens de geneezing van de inwendige zweer. § 336. Eindelijk wat betreft de zweeren in de zagte deelen , als gevolgen van de beenzweeren; wanneer de beengezwellen eindelijk, hetzij, vroeger, of laater, tot zweering overgaan, dan verfpreid zig de fcherpe ftoffe, uit het beenweezen ontlast wordende, in de nabij-  i6b CHIRURG\IA PRACTICA, bijgelege deelen', rand de zagte deelen aan, doorknaagt dezelve, zoekt en bereikt ontlasting naar buiten, en daar word een gemeen» zweer tusfchen de harde en de zagte deelen uit voortgebragt. Het blijkt van zelfs, dat hielde beenzweer de voornaame ziekte is , doch welke wij in de volgende afdeeling ten bijzonder voorwerp zullen rieemen. Over de beenzweeren. § 337. In den aanvang van de verhandelingder zweeren hebben wij reeds geleert, dat zij niet alleenlijk de zagte, maar ook de harde deelen, de beenderen, aandoen. De beenzweeren zijn of een gevolg van een zweermg in de zagte deelen, of zij zijn de gevolgen van alvorens tegenwoordig geweest zijnde been-, o-ezwellen. En , indien de beenzweer voortgaat van de buiten oppervlakte naar binnen,, dan word zij caries genaamt, doch wanneer zij begint uit de binnenile zelfftandigheid fpina \ vtntofa : over al het welke verder kan nage- ■ zien worden mijn heelkundige ziektekunde, 1., D.. verhandeling over de zweeren. ^236. eni de verhandelingen over den winddoorn., en de: beenuitjpatting. ■ § 338. De beenbelediging word gemaklijk: gekend, wanneer eene open zweer toegang ver-fchaft tot het been, hetzij of aan het gezigt,, of aan het gevoel. Zoo de oppervlakte vani het been zonder beenvlies is, ruuw aan het: gezigt, ef aan .het gevoel met ha provet, eni  of OEFENENDE HEELKUNDE. i6t dat eu- een verknaagende oorzaak plaats heeft gehad, dan zijn wij ontwijfelbaar overtuigd van een beenzweer. Doch, indien wij het been noch zien noch voelen kunnen, dan moeten wij ons door andere kenmerken overtuigen : de tegenwoordigheid der voorgaande beengezwellen, of van eenige andere plaatfelijke ziekte in de beledigde plaats, en de aart der uitvloeijende Ïloffe uit de open zweer, zijn daar toe de voornaamfte middelen. Indien er een ontfteeking of zweering in de zagte deelen komt, daar lang van te voren een langzaam groeijend beengezwel heeft plaats gehad, dan befluit men zeer waarfchijnelijk, dat het beengezwel zijn woede begint tefpeelen; als een diep en digt bij de beenderen geplaatfte ontfteeking tot zweering overgaat, verdenkt men met regt caries; en zomtijds yerfchaft de beenzweer eenvuilen ftinkenden olijagtigen dunnen etter,welke deaangevoegde middelen, inzonderheid de plijsters , met een zwarte kleur bevlekt, onaangezien dit teken niet zeker is , dewijl integendeel een beenzweer zomtijds een goeden witten en weigebonden etter uitgeeft. Wanneer er beenbederf in de gemeenzaamheid van de zweer is, zal ook zelden de zweer in de zagte deelen geneezen : zij geeft doorgaans onheelbaar, tenzij door de wegneeming van het b^ibederf belet, weelig vleesch uit; en, geneezen fchijnende, breekt zij wederom fchielijk open. § 339. Wat de voorzegging der beenzweeren betreft; het volgt van zelfs, dat haar geneezing ongemaklijker, en langduuriger is, dan van de zweeren in de zagte deelen. Indien het L been  ï6s CHIRURG-IA PRACTICA, beenbederf een gevolg is van een zweer in. de zagte deelen , of van een uitwendige belediging , dan is zij minder van belang, dan wanneer er beengezwellen zijn voorafgegaan; de curies is van minder belang, dan Atfpina yentofa , omdat deze een eigenaardig zondigend vogt in den algemeenen hoop der vogten onderftc.it: nogthans daar zijn voorbeelden van een fpina ventoja door een .uitwendige oorzaak, namentlijk door een buitenvating van vogten ra het merghol; wanneer zij ook door een plaatfclijke behandeling te geneezen is. De beenbederving in de gewrigten, in de fpongieule uiteindens der beenderen, in de fpongieule beenderen, in de kinderen, is zorgelijker, dan 111 het midden der beenderen, in de vaste beenderen, en in die der bejaarden, omdat zij bij de eerfte veel fchielijker voortloopt. § 340. En eindelijk betreffende de geneezing i daar eene bijzondere kwaadfappigheid de oorzaak is van de beftaanbaarheid, en van de voortlooping, van het beenbederf, beftaat het voornaame oogmerk ter geneezing m het verbeteren der kwaadfappigheid, het geen des GeiK-esheers hulp vordert: het heelkundige is crelegen in *Wb ontlasting te bezorgen aan de' verknaagendejKOgten, en in de natuur te helpen in de afrWeiding van het bedorvene beengedeelte van het overige gezonde. § 341. Met de zagte deelen ruim te openen tot op het beenwezen, waar in men beenbederf verdenkt , bezorgt men inzonderheid ontlasting aan dé verknaagende vogten • men maakt ook ten dien einde doorboo- rin-  op OEFENENDE HEELKUNDE. 163 ringen niet het p erf oratorium van de trepan tot in het begin van de beenbederving; het geen met dan allerheilzaamst kan zijn , inzonderheid bij de beengezwellen , omdat anderlims vee van de fcherpe, verknaagende vogten, in de harde beenzelrïtandigheid, kunneningeflooten blijven, en verder haar woede uitbreiden. En wat betreft de affcheiding van het bedorve beengedeelte, (exfoliatio) gQnaamt; deze is veeltijds niet gemaklijk te verkrijgen voor de oorzaak is weggenoomen, indien er kwaadfappigheid tegenwoordig is, of ten minsten zij word wederom van nieuw beenbederf agtervolgt; waar uit andermaal blijkt de noodzakelijkheid Van de hulp des Geneesarts. Indien de kwaadlappigheid verbeterd is,emde zondigende vogten uit hej: beledigd beenwezen zig kunnen ontlasten, dan zal de natuur zelden in gebre^ ken blijven, om het bedorve beengedeeite aftefcheiden. Nogthans daaf kunnen beletfelen zijn in de uitwendige zweer, welke de affcheiding van de beenbederving verhinderen , en welke van den Heelmeester kunnen weggenoomen worden; en de Heelmeester kan ook de natuur in haar betragting veel te hulp koomen. § 342, Het grootiie beletfel, welk de beenaffchilfenng verhindert , is het zoogenaamd kwaad vleesch in de zweer der zagte deelen» Dan, dit zoogenaanfd kwaad vleesch moet met bijtmiddelen verteerd worden, het geen ook niet gemaklijk altoos toegaat; nadien het been* bederf de oorzaak is van deszelfs beftaanbaarheid, terwijl het zelfs tot een middel ttrekt, waar van zig de natuur bedient, oni het be-L % ■ dor-  i64 CHlRURGIA PRACTICA, dorvene aftefclieiden, namentlijk voor zoo ver het komt uit de beenzelfftandigheid. s 343.. Omdat het fpongieus vleesch uit ae beenzelfftandigheid de bedorve beenplaaten opligt, en van het gezonde verwijdert, fchijnt het, alsof hetzelve niet behoorde beteugeld te worden , maar integendeel vermeerderd, in welk einde ook zekerlijk groote mannen gemeent hebben, dat door de aanwending van vette zalven de affchilfering van het been verhaast wierd; edoch, zoo veel als de beenplaaten, door dit fpongieus vleesch in debeenzeitftandigheid, kunnen opgeligt worden, zoo veel worden zij ook teffens, wanneer het boven de beenoppervlakte uitgroeit, daar door, vastgehouden , waarom wij blijven aanraaden, om hetzelve te laaten verbijten, te meer, omdat het,zig met het verdere fpongieus vleesch van de zweer der zagte deelen vereemgende, dikwils niet alleen den uitgang voor hethedorve been, maar ook voor de zondigende vogten, iluit. i i 1 „ S 544. Wij kunnen de natuur te hulp koomen in de affcheiding van het bedorve been, door het bedorvene wegtenéemen, of met aifchrappen, uitzaagen, of uitbooren, wanneer men haar minder werk verfchaft. K 345. Egter, in veele bedervingen, wagt men te vergeefsch na affchilfering, alhoewel de natuur geenfints in gebreken blijft, om het ongezonde aftefclieiden en te ontlasten: aldaar gefchied de affcheiding van het bedorvene onzigtbaar, en het teken daar van is, dat de bedorve plaats , doorgaans verheven, langzaam ■ a " ne-  ©f OEFENENDE HEELKUNDE. 165 nederzakt, 'eindelijk laager word dan het gezonde, het fungeus vleesch vermindert , en de zweer zig fchikt tot geneezing. § 346". En ook, om reden van de beenbederving, word wel eens een geheel deel, hetzij een arm of been, weggenoomen. De kunstbewerking kan met een goed vooruitzigt gefchieden, en van een gewenscht gevolg zijn, edoch om hier toe te befluiten is veel oplettendheid nodig : eenige bijzonderheden kunnen het eisfchen, en weder andere verbieden, of in het al of niet verrigten ons doen wankelen. § 347. De reden waarom een deel word afgezet, ter oorzaake van een beenbederving, is omdat dezelve zoo groot word gevonden, dat men vooruitziet, dat, alvoorens dezelve is afgefcheideni het deel van zelfs zal afvallen,°of zoo verminkt zijn, dat er de lijder nimmer gebruik van kan hebben, gelijk inzonderheid plaats heeft bij de beenbederving in de gewrigten ; daar ook intusfchen, om de groote verettering, lekking van vogten, en om de pijn, of door de bijtmiddelen, welke nodig zijn, des lijders kragten worden uitgeput. Ook word de afzetting verrigt uit vrees, dat de beenbederving hooger zal gaan, het geen plaatsheeft, wannneer een been in zijn gantfche uirgeftrektheid is aangedaan, dewijl het dan ligtelijk het naastvolgend kan aanfteeken. En ook word de afzetting verrigt, indien uit kragt van de beenbederving, en derzelver affcheiding, het deel zonder been is geraakt, gelijk dikwils gebeurt na het uitvallen der beenrijen uit de vingers, ter gelegendheid van de vijt; of ook, L 3 wan-  166 C1IIRURGI4 PRACTICA, wanneer er zoo een groot verlies van beenzelfftandigheid plaats heeft, dat men de vergoeding daar van onmogelijk ftclt/ $ 348. Tot deze bijgebragte redenen zijn de tegenredenen: ten 1. alvorens men afzet, behoort men overtuigd te zijn, dat de beenbederving alleen plaatfelijk zij; s. in de beenbederving der gewrigten is het mooglijk, dat, na de affcheiding van het bedorvene, de rauwe beeneindens zamengroeijen, en dus het deel door middel van een vereeniging, en ftijfheid van het gewrigt (ancijlofis), kan behouden worden; 3. de voortgang van een beenbederving uit het eene been in het andere is zoo zeer niet te vreezen, indien zij zuiver plaatfelijk is , en wanneer derzelver oorzaak beftaat in den vogtftroom, dan kan de afzetting niet vrugten; 4. in een klein deel, gelijk de vingeren, een been verlooren hebbende,krimpen de zagte deelen zig langzaam in naar het het geen zij te bevatten hebben, en daar word van een vinger met drie leden een vinger gemaakt met twee, het geen ten minsten, indien het eerfte lit verlooren is, te verkiezen zij, omdat dan de nagel kan blijven , het deel regt zijn, zoo dat het niet misftaat, of hindert; 5. daar beftaan voorbeelden, dat de natuur, in groote beenderen, een aanmerkelijk verlies van zelfftandigheid langzaam vergoed heeft, en het deel zijn natuurlijke lengte heeft behouden; en ten 6, de verminking kan nimmer, dan met gebrek, door de kunst vergoed worden, terwijl ook de afzetting, inzonderheid van groote ledemaaten, uit zijn eigen aart  of OEFENENDE HEELKUNDE. ió> aart aan aanmerkelijke toevallen onderhevig is: deze laatfte reden is ook toetepasfen op de afzetting van alle groote ledemaaten, in alle andere gevallen". § 349. Wijders, onder de affcheiding van het bedorve beenwezen , word ook , in de meeste gevallen , doorgaans het verlies van zelfftandigheid vergoed; waarom ik altoos gewoon ben, indien de fcherpe ftoffen ontlasting genoeg hebben,, om voor het overige de natuur te laaten begaan: ik neem zelden bedorve beenderen weg, voor dat zij geheel los zijn van het overige geheel. En, wanneer het gebeurt, dat, door de afffcheiding van een bedorve ftuk uit het midden van een been, alvorens de verloore zelfftandigheid vergoed is, het been verdeeld word bevonden, en het deel korter, omdat hetzelve de lengte daar aan verfchafte, dan fchiet er overig, gelijk bij de beenbreuken met verlies van zelfftandigheid, om het beledigd deel, indien mogelijk, tot zoo lang in de natuurlijke lengte uitgerekt te houden, tot de leege plaats met een harde ftoffe, gelijk aan die der beenderen, vervuld is, en de verdeeling van het geheel daar door vereenigd; of, indien niet mogelijk, ons te troosten met de kortheid van het deel, en de van een gefcheide deelen zamentevoegen, opdat zij , even als in de beenbreuken, door een beenweer te zamengroeijen. L 4 Ovtjt.  i68 CIHRURGIA PRACTICA, Over de zweeren, welker oorzaak en duuring beftaan in een bijzondere 'kwaadfappigheid. % 350. Uit de ziektekunde zijn wij overtuigd , dat onze vogten op verfchillende manieren kunnen ontaarden, en, haar gezonde zagtheid verliezende, fcherp worden; waar uit verpoppingen in de zagte deelen, en naderhand verzweeringen, ontttaan, welke, naar de bijzondere vogten , ook van een verfchillenden aart zijn, bijzondere uitwerkfels voortbrengen, en een bijzondere geneesmanier vereisfchen. § 351. De zweeren, welke wij hier bijzonder hebben aan te merken, zijn : ten 1. de kropzeerszweeren ; 2. de beenvreeter ; 3. de kankerzweer; 4. de venuszweer; 5. de fcheurbuikszweeren ; en ten 6. de jigtzweeren : hier toe kunnen ook opgetelt worden de voortloopende roos, het fpringend vuur, en alle zweerende puisten, en uitllag, gelijk de dauw- en hairworm, enz. Alle deze ftellen, en in de zweer, en in den hoop der vogten, een bijzondere fcherpte, en teffens ook bijzondere zondigende vogten, en vaste deelen, welke het meest lijden. Egter, uit mijn heelkundige ziektekunde, verhandeling over de ziektens der vogten, heeft gebleeken , dat wij tot nog toe weinig verligt zijn aangaande den waaren aart van het bijzonder fcherp vogt, het welk tot de fchadelijke magt \ verftrekt van de meeste dezer zweeren. § 35a.  of OEFENENDE HEELKUNDE. i69 § 352. Voor zoo verre als de algemeene kwaadfappigheid, of de fcherpte, aangaat, laaten wij deze gebreken den Geneesheeren over: alleenlijk merken wij aan, dat, nademaal van eenige bijzondere kwaaadfappigheden de juiste aart niet te ontdekken zij, namentlijk derzelver bijzondere fcherpte, zij ook daarom allermoeijelijkst zijn om te geneezen. Indien de bijzondere fcherpte niet kan te ondergebragt worden, of ontlast, blijft de oorzeak van de zweer, waarom dezelve moet blijven beftaan, zoo al niet erger worden. § 353- De kropzweeren, kankerzweeren, en de beenvreter, zullen wij verhandelen bij de gezwellen, als daar beter onder behoorende, terwijl ook het geen wij, in de voorgaande afdeeling wegens de beenzweerelft, reeds hebben aangemerkt, tot den beenvreeter is toetepasfen. En wat de venuszweeren betreft, en de verdere venusziektens ; omtrent dezelve zijn natezien de fchrijvers, welke bijzonderlijk daar over gefchreeven hebben. De zweerende roos, alle zweerende puisten, en uitflag, behooren ook beter bij de gezwellen. § 354. Al wat de Heelmeester hier voor bijzonder nut kan toebrengen beftaat in de aanwending van plaatsmiddelen, welke de fcherpte, of andere ziekelijke hoedanigheden, van het plaatfelijk zondigend vogt, verbeteren, of beteugelen; of welke eenige bijzondere toevallen , eigen aan deze zweeren, tegengaan. En gevolgelijk, opdat hij dat verrigtte, moet hij deze zweeren uit den anderen weeten te onderfcheiden. L 5 S 355-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 173 woede te fluiten beftaat in derzelver fcherpte te verftompen , het geen best gefchied dooide aanwending van geneesmiddelen, waar in Jatia acida aufiera zijn, tegen de fcherpe jalia akalina , en zoo beurtelings. De Üijmerige fcherpe vogten eifchen ontbindende, fcepagtige,middelen;omdat,de flijm verdund zijnde, het bijtend zout zoude ontwikkeld worden, en ontlast. Edoch, nademaal de waare aart van de zondigende fcherptens zig doorgaans verfchuilt, daarom moeten wij hier meer met de ondervinding raadpleegen , dan wij in ftaat zijn om regelmaatig te handelen: al het regelmaatige, het welk hier kan beftaan, is, dat wij eenige hoedanigheden der zondigende zouten vergelijken met zoortgelijken, welke buiten ons beftaan. Wijders zal in't vervolg beter blijken, welke bijzondere plaatsmiddelen men ondervonden heeft het best te voldoen. En aangaande de verbetering der toevallen , als zwaare pijn, de rotting,ontfteeking, enz. daar zalmen naderhand ter beter bevoegde plaatfe ook meerder over handelen. Over de verbranding en bevriezing. § 361. De verbranding (combustio), en de bevriezing (congelatio), behooren bijden het best onder de zweeren, waarom wij ook, in de heelkundige ziektekunde , derzelver aart , onderfcheid, oorzaaken, en uitwerkfels, albefchreeven hebben, en alwaar zij in dat opzigt ook verder zijn natezie.n. S 362.  174 CHIRÜRGÏA P RACT1CA, § 362. De behandeling der verbranding moe? anders zijn, naar derzelver bijzonderen graad* De verbranding in den eerften graad vereischt de eige geneeswijze, als de ontfteeking; namentlijk de aanwending van verkoelende en oploslende plaatsmiddelen: het gewoone oxijcraat is voldoenend. In den tweeden graad, namentlijk als er bladders tegenwoordig zijn, is het best, verzagtende middelen aantevoegen , opdat de bladders doorbreeken , en het ingefloote vogt ontlasten. Het is vrij beter, om de bladders van zelfs te laaten opgaan, dan dezelve doortefnijden; omdat de huidstepeltjes, bloot gemaakt zijnde voor de lucht, er een allerhevig* fte pijn, en ontfteeking, zomtijds uit volgen, daar anderfints de nedergevalle opperhuid, na de doorbraak der bladders, dezelve voor een befchutfel ftrekt: ik gebruik heel dikwils alleen de oleüm lini, open nimmer de bladders, tenzij ik waarneem, dat de verbranding verder door de huid gaat; en veele verbrandingen van den tweeden graad heb ik op die wijze geneezen , zonder dat ik een onthuiding heb waargenoomen; de opdrooging gefchied doorgaans onder de nedergevalle bladders,terwijl de bladders, ev en als zij van zelfs zijn doorgebrooken, ook van zelfs afruien. Maar de derde of hoogfte graad van de branding, daar een waare vernietiging van de huid, en der verdere vaste deelen, plaats heeft, overgegaan zijnde in een doode, zwarte korst, behoort tot het koude vuur, en eischt eene veel zamengeftelder behandeling: de verftorve zwarte korst moet allereerst van het overige gezonde afge- fchej-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 175 fcheiden worden, en dit verrigt.zijnde, heeft men een volmaakte etterwonde met verlies van zelfihmdigheid, en welke dus dezelve geneezing vordert. Het kan niet dan tot voordeel ftrekken, gelijk in alle verftervingen, wanneer men de gebrande korst tot in het leevendige doorkerft, en zelfs zoo veel men kan er van wegneemt. § 363. De deelen, welke door het vuur vernietigd zijn, gaan ligtelijk tot verrotting over; en omdat het vuur de deelen ontbind, uitzet, en lugtig maakt, heeft men niet zelden bij de verbranding , na het affcheiden der korst , veel weelderig vleesch, het geen de geneezing aanmerkelijk verhindert; waarom zeer dikwils de verbrandingen in den hoogften graad, door de aanwending van vette, zoogenaamde brandzalven , veranderen in vuile, Hinkende, en met veel weelig vleesch verzeld zijnde, zweeren. Het beste middel, om de gebrande korsten te doen affcheiden, zonder veel rotting, of uitfpatting van vleesch, te veroorzaaken, heb ik ondervonden is een eenvoudig unguent uit viteïï. ovi en mei comm:; en dan om, zoo haast de affcheiding gefchied is, droog en zelden te verbinden. § 364. Wijders, men geeft nog op als een middel voor de verbranding, om het gebrande deel tegen het vuur te houden, in denkbeeld zijnde, dat het grootere vuur de mindere vuurdeelen, in het gebrande deel gehuisvest, tot zig zoude trekken; edoch, offchoon het onderftelde volkomen waar was , kan het niets vrugten op de vernietigde deelen; en dus is dit  176 ClllRURGIA PRACTICA, dit voorgeftelde middel van weinig aangelegendheid. §i 365. De behandeling der bevriezing moet insgelijks onderfcheiden zijn, naar derzelver verfchillende graaden. De eerfte graad, welke een ontfteeking fielt uit een verdikking der vogten, en zamentrekking der vaste deelen, door ingedronge koudeeltjes, eischt verwarmende, oplosfende, en verzagtende plaatsiniddelen ,• de tweede , namentlijk daar de fcherpte der ftilftaande vogten een zweer hebben te weeg gebragt, vordert dezelve geneeswijze, als de andere zweeren; en de laatfte, daar een aanmerkelijk gedeelte door de groote bevriezing geheel vcritorven is, en dus overeenkoomende met het koude vuur, eischt een affcheiding van het doode met het overige gezonde. § 366". De winterhanden en voeten (perniones~), en de bevroorc ledemaaten inzonderheid, zijn geenlints van gering belang. De ontftooke gezwellen, barften of klooven, en de zweeren iüt koude aan handen, voeten, inde lippen, aan den neus, enz. zijn doorgaans, van wegens de pijn, jeukte, enz. all^rlastigiieplaaf' OEFENENDE HEELKUNDE. koj lijk dat de twee hoofdjes van het agterhoofds-' been in de groeven van den eerften wervel verdraait, en voor een gedeelte zijn uitgefchooten , het geen zig door de fcheefte van den hals met het hoofd, hetzij het hoofd voor op de borst, of zijdewaards, ftijf geboogen zijnde, laat kennen; en hetzelve is te herftellen, door het hoofd, zijdewaards met de handen gevat zijnde, opteligten, zagt uitterekken, derwaards te beweegen, daar het van af is geweeken, terwijl men'of zelf de fchouders onder de uitrekking tegenhoud, of het aan een ander belast : wanneer men de lijder op den grond laat zitten, dan kan men, en met de handen het hoofd uitrekken, en met de knien de fchouders. tegenhouden. § 398. De wervelbeenderen ontwrigten op een verfchillende manier onder den anderen , en wel ten aanzien van derzelver fchuinfche uitfteekfels ; namentlijk de ontwrigting heeft plaats alleenlijk tusfchen twee , of tusfchen meer, wervelbeenderen; de fchuinfche uitftekken zijn bijden te gelijk ontwrigt, of maar een van bijden; en de ontwrigting is agterwaards * wanneer zij aan bijden de zijden is , of zijdenwaards, indien aan eene zijde. In de agterwaardfche ontwrigting is de ruggegraad voorwaards geboogen, en in de zijdelmgfe zijdewaards over naar de gezonde zijde, terwijl de doornagtige uitfteekfels ongeregeld liaan. De volkome ontwrigting, namentlijk wanneer de dwerfche uitftekken den anderen in geen eenig punt raaken , valt zelden of nimmer ter behandeling voor , omdat doorgaans, door de N 2 groote  ï96 CI1IRURGIA PRACTICA, groote drukking en fehewring van het ruggemerg, oogenblikkelijk de dood volgt: zoo dat wij hier altoos onvolkome ontwrigtingen aantreffen. De verdere tekenen dezer ontwrigtingen zijn die geenen, welke ontfpruiten uit de drukking van het ruggemerg, en der zenuwen; waar uit bij die van den hals, belemmering in de fpraak, roodheid van het aangezigt, en dofheid der zintuigen; bij die van de bovenfte des rugs , en de onderfte des hals , ongevoeligheid en verlamming der bovenfte ledemaaten , gepaard met een onwillige afloop der uitwerpfelen. § 399. De ontwrigting der wervelen, welke door geweld gefchied, (men onderfcheide dezelve van de langzaame, als oorzaak van de bogchels), is, om de drukking van het ruggemerg , altoos gevaarlijk , en vereischt eene fpoedige herflelling. Hoe hooger in den ruggegraat de ontwrigting voorkomt, hoe gevaarlijker, om het grooter gedeelte van het beledigd ruggemerg. De uitleeding van eenen wervel is gevaarlijker dan van meerder te gelijk, omdat de hoek, daar door te weeg gebragt, fcherper is , en dus het ruggemerg meer verandering ondergaat. En de ontwrigting van bjiden de zijden, namentlijk agterwaards, is van minder belang , dan alleenlijk .van eene uitftek , namentlijk zijdewaards, omdat het ruggemerg, daar door, minder verandering ondergaat. § 400. Wat de herflelling der ontwrigte wervelen betreft; hetzij welke ontwrigting er plaats heeft, de lijder moet altoos geplaatst worden op de gezonde zijde, terwijl ook in dift  *f OEFENENDE HEELKUNDE. 197 die plaatfing de uitrekking moet volbragt worden. Gevolgelijk , wanneer een wervel aan bijden de zijden is ontwrigt, moet de lijder voor over op den buik leggen, en wanneer de ontwrigting aan de linker zijde is gefchied, moet de plaatfing zijn op de regter zijde. Men legt den zieken gewoonlijk op een bekwaametafel, en op een zagte bultige verhoging, juist beantwoordende in plaatfing aan de plaats der ontwrigting, waar toe een redelijk ftijf ftoelkusfen het bekwaamst is; dan verrigt men in die plaatfing de uitrekking, door, en ónder dé armen, en boven de darmbeenderen, een bekwaam fervet of een anderen band te bevestigen, wanneer men door twee of meer helpers het lighaam in een regten lijn door hulp deigezegde banden laat uitrekken, terwijl de Heelmeester met zijn hand het zigtbaar uitgeweeke beenhoofd inwaards drukt, en verplaatst. En betreffende het verband, daar omtrent be- hoeft men zig weinig te bekommeren, alleenlijk de rust zal genoeg zijn, om de vernieuwing der ontwrigting te beletten. § 401. De ontwrigting der ribben is, om derzelver vaste vereeniging met de wervelen minder mogelijk, dan derzelver breuken. Egter, indien dezelve vöorvalt , is zij altoos inwaards, waar uit geweldige drukking, en rekking , van het borstvlies, dus zwaare pijn, vrees voor een fchielijk volgende ontfteeking van dat vlies, en van de overige deelen der borst. Uit die aangehaalde toevallen, vergeleken met het aangevoegd geweld , en uit de* binnewaardfche plaatfing van de verplaatitê N 3 ' rib-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 215 lijk zullen wij' de noodzakelijke vereischtens, zoo van de eene,'als van de (andere, aantoonen, wanneer het gemaklijk genoeg zal zijn voor den menfchelijken natuur- en ziektekender , om, uit de menigvuldig aanbevolenen, de beste te verkiezen, of bijzondere, naar den aart der bijzondere gevallen, uittedenken. $ 429. De vereischtens van een omzwagteling , verband , of van een breukband , zijn voornamentlijk twee: ten 1. de fluiting van de breukopening moet door dezelve zodanig gefchieden, dat zij, onder de verfchillende beweegingen, en verandering van gedaante, van het zieke deel, altoos eveneens gefchiede, en teffens moet dezelve ook altoos zoo gerigt zijn, dat de drukking werke langs de ftreek, werwaards het ingebragt ingewand wederom kan uitglippen,* en ten 2. de overige deelen, behalven het zieke, moeten, zoo min mogelijk is, het zij door de omzwagteling, het zij door den breukband , beledigd worden. § 430. Opdat aan het eerfte geeischte worde voldaan, moet,(mijns oordeels), het compres, welk op de breukopening word geplaast, niet uit een ftoffe beftaan, waar door de gedaante van hetzelve niet kan verandert worden, van hocdanige nogthans de gewoone proppen aan de breukbanden gemaakt zijn: ik ben doorgaans gewoon, om de drukkusfens voor den breukbanden te laaten vullen metpaardehair, ja zelfs beveel ik, om dezelve niet al te flijf daar mede optevullen; en raade ook de moeders, welke verkiezen haare tedere zuigelingen zelve te zwagtekjn, liever, in de plaats van O 4 druk-  Si$ CHIRURGIE PRACTICA, drukdoeken uit zamengevouwd linnen, kusfentjes met zagte wol gevuld aantevoegen. Deze compresfen , inzonderheid de met paardehair gevulde, hetzij in de liesch, op den navel, enz. aangevoegd , en door een omzwagteling , of breukband, bevestigd, neemen, gedrukt zijnde, eenigermaate de gedaante van het deel aan, waar op zij zijn aangevoegd, en, minder gedrukt] wordende, zijn zij altoos geneigd, docr het veerkragtige van het paardehair, zig in haar natuurlijke gedaante te herftellen, even als een goed paardehair ftoelkusfen zig fchikt naar desZelfs bezitter. Dewijl nu de bijzondere gedeeltens van den onderbuik, onder alle de verfchillende beweegingen, hetzij onder de ademhaling, het gaan, zitten, leggen, enz., niet altoos van dezelve gedaante kunnen zijn,blijkt het van zelfs, dat, indien er compresfen zijn aangevoegd, welker gedaante zig niet verandert, er tusfchen dezelve, en de plaats, waar , zij zijn aangevoegd, een ruimte kan koomen, waar langs het ingewand kaïi ontglippen, het geen bij de door ons aanbevoolenen geen plaats kan hebben: al vrij dikwils zijn mij breuken voorgekoomen, die men niet kost inhouden, en daar ik het gebrek alleenlijk verbeterd heb, door aan denzelven breukbanden, in de plaats van de gewoone itijve drukkusfens , de van mij aanbevolenen te laaten aanvoegen. § 431. Niet minder van belang, dan de ftof der compresfen, zijn ook derzelver gedaante, en ftrekking op het aangevoegd deel: bijden ontfangen zij de wet van het aangedaan deel*, en van de ^rekking, werwaards zig het ingewand kan verplaatfen,.  pv OEFENENDE HEELKUNDE, lif plaatfen. Dewijl in een navelbreuk de breukopening rond is , en de ftrekking der verplaatfmg lijn-, regt in den buik, moet het compres rond zijn, en deszelfs .drukking loodregt. Integendeel, dewijl de lieschfpleet langwerpig is, en de ftrék'-ïf king van den weg der verplaatfmg fchuinsch opwaards uit de liesch naar den rand van het darmbeen , moet het compres langwerpig zijn , en zoo aan den breukband gefteld, dat het,aangevoegd zijnde, dien zeiven weg bellaat: uit de ontleedkunde is bekend, dat, bij de vrouwen, de weg voor de lieschbreuk zoo fchuinsch niet is, als bij de mannen, waarom ook bij dezelve de fchuinschfte van het compres niet zoo groot behoeft te zijn. Maar, dewijl de opening van de dijebrcuk ronder en dieper is, blijkt het, dat het ^ompres ronder en bolder moet zijn, en, nadien de ftrekking der dijebreuk uit den plooi van de dije fchuinsch is naar den navel, vlak* tegen overgefteld aan de ftrekking der lieschbreuk, volgt ook van zelfs, dat het compres aan den breukband voor de dijebreuk in zijn ftrekking vlak tegenovergefteld moet zijn aan die van den band voor de lieschbreuk: te beklaagen is het waarlijk, dat, in deze verligte eeuw, onze meeste Breukbandenmakers nog zoo weinig van dat groote onderfcheid verligt zijn 5 dewijl dezelve, en voor de dije, en voor de liesenbreuken, doorgaans nog dezelve breukr banden gebruiken. §'432. Opdat die omzwagtelingen, of de verdere gedeeltens van de breukbanden, waar door de compresfen in haar plaats worden bevestigd, de niet zieke deelen niet beledigen 5 O 5 m  ax8 CHIRURG/A PRACTICA, en ongezond maaken, namentlijk niet te fterk knellen, fchrijningen, ontfteekingen, enz. veroorzaaken; moeten zij inzonderheid overal gelijk drukken, en niet met haar kanten knellen; het geen betreklijk de ömzwagteling ligt genoeg door een handig Heelmeester , of door een voorzigtige moeder, kan vermeid worden. En wat in dat opzigt den breukbanden betreft; dan moeten de ftijve voor de llappe den voorrang behouden: want een welgemaakte'ftijve band moet alleenlijk veerkragtig drukken op de zieke plaats, op de overige gezonde deelen, en inzonderheid op den ruggegraat, alleenlijk fteunende zijn; daar al het drukvermogen van een flappen band word te weeg gebragt door deszelfs ftijve aanhaaling, het geen de gezonde deelen insgelijks doet lijden. § 433- Wanneer de verplaatfle ingewanden m het breukgezwel zijn vastgegroeid, dan zijn dezelve niet in te brengen. Een zodanige breuk moet voor verergering en voor beknelling bewaard worden. Het eerfte word bereikt met een tegenhoudend verband, of, bij de mannen, indien de breuk tot in den balzak is, met een fchortband. En betreklijk het laatfte, dit word gedeeltelijk door het eerfte bereikt; en wijders, door, dat inzonderheid de lijder zig onthoude van al het geen, waar door de verplaatfle, en vastgegroeide darmen, ongewoon met winden, of met harde vuiligheid, kunnen vervuld worden, of waar door de breukopening kan vernauwd worden : welk een leefregel te over genoeg aan den kundigen.bekend is, dan dat wij er hier verder over zouden uitbreiden. $ 434*  of OEFENENDE HEELKUNDE. 219 § 434, Eindelijk, de zwaarfte heelkundige oefening is het redden der beknelde breuken; De beknelling moet gered worden, dan door genees- en heelmiddelen, dan door de welbedreevehand des Heelarts, en dikwils door het mes, naar den aart der bijzondere beknelling. In een ijdere beknelling, namentlijk van de darmbuis , heeft het verplaatlte darmgedeelte, of door opvulling met winden of vuiligheid, of door toedrukking, afhangelijk van een bijgelege, en ook verplaatst ingewand, namentlijk van het darmnet, of door vernauwing van de breukopening , of eindelijk door toegroeijing van de holligheid des uitgeweeken darms zeiven, als 't waare de gemeenfchap met het overige vrije gedeelte van den weg voor de voetfelen en uitwerpfelen verlooren, en gevolgelijk moet deze afgebrooke doortogt, naar haar bijzondere oorzaak, door bijzondere middelen, herfteld worden. § 435. Indien de oorzaak der beknelling is gelegen in de te fterke opvulling, en uitfpanning, door winden, of vuiligheid, van de darmen, het geen men meest aantreft in de groote breuken, dan moet men ajlereerftelijk tragten, om die opvullende ftoffe te verdoelen, en afzonderlijk binnen te brengen, gelijk wij boven reeds aanbevoolen hebben , onaangezien dit dikwils zonder aanwending van andere middelen vrugteloos is. De winden, welke het uitgeweeke darmgedeelte uitfpannen, moeten verplaatst worden, en inzonderheid het uitfpannend vermogen der lucht beteugeld worden : m gevolgelijk, zoo ergens bij de beknelde breuken  22o CHIRURG IJ PRACTICA, ken de aanwending van koud water, (het geen van eenige fchrijvers, alhoewel al veel zonder onderfcheid, word aanbevoolen), te pas komt, dan zal het hier zijn; edoch, wanneer de opvulling met vuiligheid is gefchied, of de breukopening te nauw is toegetrokken, of dat er in het uitgeweeke , en in de verdere breukdeelen, hevige ontfteeking is, het geen al dikwils fchielijk volgt, dan kafi het koude water niet dan nadeelig, ja zomtijds doodelijk, zijn. Van buiten is al dikwils het inwendige geitel van de breuk niet te onderkennen ; waarom ik oordeel het veiligst te zijn,om dit, en zoortgelijke in haar uitwerking onzekere middelen, niet te te waageh: ten einde de ingehoude winden te verdeelen, kan men veilig een warme, windbreekende fotus, of pap, aanvoegen, en gebruik maaken van zoortgelijke clijsmata, en wanneer dit niet vrugt, is het vrij beter, om tot de breukfnijding te belluiten, welke dog uit zig zelve niet gevaarlijk is, dan aan de onzekere uitwerking van gevaarlijke middelen den lijder te waagen. § 436. Wanneer het uitgeweeke darmgedeelte met harde vuiligheid is vervuld, welke langs , den weg der verplaatfmg niet kan doorgaan, dan kan men ter toets brengen , om dezelve met een cataplasma emolliens te verweeken; terwijl men intusichen met zoortgelijke clijsmata het darmgedeelte-, beneden de breuk, ledig houd: van zommige Heelkundigen word , ook voorgefleld, om den lijder zig voorover te laaten buigen, en dan de darmen nog verder uittehaalen, opdat dezelve vuiligheden, of ook win-  op OEFENENDE HEELKUNDE, aai winden, in een ruimer plaats beter zouden verdeeld kunnen worden; edoch ik verbeelde mij, indien er zoo veel ruimte is, welke zulks toelaat, dat dan de beknelling niet zoo zwaar is3 of dezelve zal anderfints ook wel te redden. ziJn- ... § 437. Zomtijds is een groot gedeelte van het darmnet in de breukopening vastgegroeid , gezwollen, en ontftooken, het welk een klein gedeelte van een darm belet binnen te gaan, welke beknelling zelden, dan door het mess gered word. Of, wanneer een breuk door een breukband lang binnen gehouden , (in welken tijd de breukopening , en de hals van de breuk , zal vernauwd en fterker zijn geworden) , naderhand onverhoeds uitkomt, dan geraakt zij niet zelden bekneld, en vereischt al doorgaans, na het vrugteloos gebruik van weekmakende plaatsmiddelen, de jtunstbewerking : zomtijds veroorzaakt dit geweld een krampagtige zamentrekking van den doorgangs weg der breuken, of de kramp is er bij tegenwoordig uit een andere oorzaak, wanneer men zomtijds veel vrugt kan doen, door met een ruime aderlaating, en het uit en inwendig gebruik van anodina en antispasmodica, de kramp (fpasmus) te doen bedaaren: meer dan eens heb ik de beknelling van dat zoort gered, door een enkelde ruime aderlaating, een gift van twee grein opium, en de uitwendige aanwending van een cataplasma emolliens. § 438. Edoch, wanneer de.ruimte van het darmgedeelte, dat de breuk uitmaakt, zelve zodanig vernauwd is, dat het de doortogt deivoet-  $22 CHIRURG ld PRACTICA', voetfelen weigert* hét geen meest in de ver* ouderde, en zaamgegroeide , breuken, word waargenoomen, (offchoon het is onder de zeldzaame gevallen), dan kunnen noch geneesmiddelen, noch de gewoone operatie op de beknelde breuken, het minste goed toebrengen: daar fchiet niets overig, dan een ftoute onderneeming; waar van naderhand. § 439. Behalven de middelen , welke wij ter oplosfing van de beknelling hebben opgegeeven, worden er nog veele andere aanbevoolen, welke wij ltilzwijgende voorbijgaan: te beklaagen is het maar, dat men zoo weinig van het inwendig geitel der breuken, alvorens men dezelve bloot heeft gemaakt door het mes, kan , oordeelcn. Ook is om die reden de hoegrootheid des tijds, welken men heeft om de operatie uitteHellen, en andere zagtere middelen ter toets te brengen,zeer onzeker: dan eens kan de beknelling eenige dagen na den anderen duuren, en zig van zelfs redden; en dan wederom ondervind men, offchoon de operatie fchielijk word gedaan, reeds de breuksingewanden verftorven, ja de verfterving verder uitgebreid, in het onbeknelde gedeelte der darmbuis. Hoe moet dan een braaf Heelmeester in de knel zitten, indien hij iaster vreest, wanneer een beknelde breuk, die hij vroeg had aangeraaden te fnijden, zonder fnijden gered word, en een andere integendeel, offchoon vroeg geopereert, de dood voor gevolg heeft. Egter, in de verkiezing, om vroeger of laater te opereeren, kunnen wij in het algemeen verligt worden: ten 1. door de hevigheid der toevallen, uit de beknelling wettig hoe  of OEFENENDE HEELKUNDE. 223 volgende, welke, hoe grooter en fchielijker, hoe fcerder de operatie vereisfchen; en ten 2. de beknelling, welke meer afhangt van een verilropping van het darmgedeelte, welke breuken meest klein zijn , vereischt, eerder de kunstbewerking, dan daar de beknelling meest afhangt van een opvulling en uitbreiding van het verplaatfle deel. Hetzij hoe hetzij, daar, alwaar men haastig is met de operatis, zullen minder menfchen aan beknelde breuken vergaan, dan daar men gewoon is eerst veel te probeeren: dewijl (gelijk aanftonds zal blijken^ de operatie nimmer uit zig zelve de dood kan te weeg brengen, zoo min als een welgedaane aderlaating, of eene-mindere kunstbewerking. § 440. Het mes is dan de laatile, nogthans de zekerfte, toevlugt, tot redding der beknelling; gevolgelijk laaten wij, opdat zulks blijke, die operatie zoo verflaanbaar, en eenvoudig, als mogelijk, befchrijven. Hetzij welke een beknelde breuk , navel- liesch- balzaks- of dijebreuk, hoedanige meest bekneld voorkomen, men te opereeren heeft, daar word allereerst , nadat de nodige inftrumenten, en het verband, in gereedheid zijn, en de lijder bekwaam geplaatst is, vereischt, dat het breukgezwel ontbloot worde tot op den breukzak, en tot op de plaats der breukopening, zodanig, dat alles wel in het gezigt des Heelarts is. De opfnijding der bekleedfelen gefchied met een gewoon ihijmes. Wanneer het .een navelOf buikbreuk is, maakt men een kruiswijze infnijding,maar,in de liesch- en dijebreuk,moet dezelve fchuinsch zijn langs de irreek van den weg der uitzakking. Men ligt, indien mogelijk,  §24 GHÏRURGIA PRACTICA, lijk, de doortefhijde huid eerst öp , en maakt een kleine wonde, waar in men een fleuffonde brengt, langs welke men wijders de fneede Zoo veel genoeg is vergroot; edoch j, wanneet de huid te fterk gefpannen is, dart moet men voorzigtelijk met een opgeheve hand tragten dezelve doortefnijden tot op den vetrok, wanneer men verders gebruik kan maaken van de fleulfonde. Daar men in een navel- of buikbreuk, om een kruisfneede temaken, moet op, nederwaards, en zijdelings fnijden, kan, bij de liesch- en dijebreuk, de fneede in eens verrigt worden: men begint alhier een gedeelte buven den breukdoorgang, en vervolgt de fneede tot een gedeelte voorbij het laagfte van het breukgezwel. Men moet in het doorfnijden van de huid niet te fpaarfaam zijn, omdat een ruime .wonde het overige' van de kunstbewerking gemakkelijker iaat verrigten , daar integendeel een kleine dikwils aanmerkelijke hinder aanbrengt: voor een regel in de' opfnijding-moet ftrekken , dat door dezelve het geheele breukgezwel ontbloot word. De wanden van de doorfneede huid gefepareerd zijnde , moet mea de breukopening bloot maken $ het geen gefchied, door den vetrok, welk dezelve bedekt, te fepareeren: het breukgezwel eindigt altoos aan de breukopening, eh dus is dezelve ligtelijk bloot te maaken. In de dijebreuk heeft men met het openen def bekleedfelen nog geen toegang tot den breukzak,' terwijl de aponcurofis van de obliqmts extermts vervolgt tot in de dije, waar onder de breuk gelegen is-, en gevolgelijk moet, na het op- fnijden  óf OEFENENDE HEELKUNDE. 225 Fnijden der huid, deze aponeurofis nog geopend worden : hier moet men voorzigtig te werk gaan, dewijl men dit peefig uitfpanfel niet, gelijk de huid, kan opligten; men maakt er eerst een klein gaatje in, waar door men vervolgens de fleuffonde brengt, en de aponeurofis tot beneden de breuk, en tot aan het ligamentum poupartii doorfnijd. Hier mede is de eerfte handeling van de breukfnijding verrigt. § 441. De breukzak, en de breukopening.; dan voor het gezigt en gevoel bloot gefteld, kan men zig van den toeftand van dezelve, eii ook eenigermaate wegens het ingeiloote ingewand, beter verzekeren. Indien de breukopening niet te zeer vernauwd, noch de breukzak al te dik is, en er alleenlijk een darm verplaatst is , dan kan dikwils de verplaatfle darm met goed gevolg uit den breukzak, langs den weg der verplaatfmg, binnen gebragt Worden, zonder den breukzak te openen, of den doorgang der breuk dooriheeden te hebben, of volgens anderen verwijderd: deze manier is zekerhjk niet te verwerpen, omdat men daar door belet, dat de lucht de bloote ingewanden kan aandoen , of den buik ingaan , het geen altoos zoo veel mogelijk is dient vermeid te worden. Edoch eenige, en wel de meeste Heelkundigen, verkiezen (en mijns oordeels het veiligst), om altoos den breukzak te openen, omdat men zig dan altoos van de waare hoedanigheid van de breuk kan verzekeren; derhalven laaten wij verklaaren, hoe dat te verrigten. Het openen van den breukzak is het tweede deel van de breukfnijding, en van meerit der  &%6 CHIRURGIE PRACTICA, der belang, dan het]eerfte: denzelvendoorfnijdende, ontmoeten wij onmiddelijk de ingewanden, welke, en inzonderheid de darmen, met behooren gekwetst te worden. In het laagfte gedeelte van den breukzak, inzonderheid van de lieschbreuk, (daar de breuken bolswijs van gedaante zijn neemt men dit zoo niet waar), vind men doorgaans eenig vogt, waarom men aldaar het veiligst kan openen. Men moet in het eerst alleenlijk tragten, om door een klein gaatje tot in de holligheid van den breukzak te komen, fnijdende langzaam bij herhalingen met een op: geheve hand, en met een pincet of haakje bij laagen een dikken breukzak opligtende : deze groote voorzorg behoeft niet wanneer het darmgedeelte agter het darmnet is geplaatst, alzoo er weinig aan de kwetfing van het darmnet gelegen is. Tot in de holligheid van den zak gekoomen zijnde, opent men denzelven naar zijn gantfche uitgeftrektheid op de ingebragte flcurfonde: in de buik- en navel-breuk begint men de opening van den zak op zijn midden, en moet men ook dikwils denzelven, even als de bekleedfelen, kruiswijs opfnijden. Zomtijds vind men den zak vereénigd aan de verplaatfte ingewanden, waar van hij voorzigtig moet gefepareert worden, inzonderheid indien dezelve vereénigd is met den darm, en men moet liever iets van den-zak laaten zitten aan het ingewand, dan men het ingewand zoude kwetfen. § 442. De verplaatfte ingewanden nu bloot 4 gemaakt zijnde, en wanneer het nodig is los gemaakt van den zak, fchiet er overig om den toeftand van de breuk, en de waare .reden der be- •  of OEFENENDE HEELKUNDE. 227 beknelling, van nabij té bezien, en de beknelling, en de verdere gebreken, naar haar aartte redden, of te verbeteren. De beknellingword het best gered, als men op goeden grond het verplaatfle ingewand mag binnen brengen: indien de ingewanden niet onder den anderen zijn zaniengegroeid, maar volkomen los zijn, gezond, en dat de vernauwde holligheid van den darm zelve niet de oorzaak is van de beknelling, maar dat wij zien, dat dezelve zuiver afhangt van dat de uitgeweeke deelen te' groot zijn, om door de te kleine breukopening te kunnen doorgebragt worden. Daar van verzekerd zijnde, moeten, of de verplaatfte deelen minder in uitgebreidheid gemaakt worden^ of andenints de breukopening wijder. Wanneer ingefloote wind, of vuiligheid, het uitgeweeke darmgedeelte te veel uitfpant, en vergroot ,■ om door de breukopening gebragt te worden, dan kan men zomtijds, het darmgedeclte wat verder uithaalende j gemaklijker de invullende ftoffe verdeelen, en doen binnen gaan, edoch zoo zulks niet gelukt, moet, volgens kE Elan door zijn dilatatoriii:n de opening verwijderd worden, of liever volgens anderen zoo ver genoeg is doorfneeden worden: men heeft dikwerf moeite om tusfchen de breuk en de breukweg eenibnde, het knopmes van Sharp, of de hemiotomus van Petit of van leüran, doortebrengen , welke nogthans veel dundcr ziju, als de yerwijderaar van L]i Blan; waarom de vervyijdering in geen algemeen gebruik is. De opfnijding van den breukdoorgang word dus verkoozen, en zodanig volbragt: ik verP 2 kies  4 32§ C HIK UK Q.IA PRACTICA, kies daar toe de hermotomus van Petit, namentlijk, welke van agteren naar vooren, of of naar ons toe , doorfnijd , deze onder de breukopening gebragt zijnde, tusfchen dezelve, en den hals des zaks,of,indien deze ook te nauw, of vereenigd is met de breukopening, teffens tusfchen den hals van den zak en het ingewand , zoo ver men oordeelt de fneede groot genoeg te zullen zijn, dan plaatst men den duim en voorften vinger van de vrije hand ter zijde van het doortefnijdene, om hetzelve, daar door, te fleunen, dan drukt men met den duim van de hand, waarin men den breukfnij der heeft, deszelfs blad nederwaards, waar door het mesje uit de fleuf rijst, uit het verlle einde met de..punt de gefpanne breukopening doorboort, en' naar ons toe de breukopening tot door haar omkring doorfnijd. Deze manier komt best te pas bij de dije- of lieschbreuk, maar bij de buik- en navelbreuk,kan men beter te regt koomen met het mesje van Sharp. Inde dije- en lieschbreuk, moet dit doorfnijden van de breukopening fchuinsch gefchieden naar den loop des breukweg ; doch in de navelbreuk moet het regtlijnig op- of nederwaards gefchieden , en in de buikbreuken rthar den loop der fpieren. § 443. Zommige Ontleedkundigen laaten in lijken zien het groot gevaar, dat er naar hunne meening is, om, onder het doorfnijden van denlieschfpleet, de arteria epigastrica tekwetfen, en bij het doorfnijden van het ügamentuni poupartii , in de mannen, de funis fpermaticus; het geen zekerlijk beftaat, indien er een breuk  of OEFENENDE HEELKUNDE. 229 ontbreekt; doch, een breuk tegenwoordig zijnde, dan is altoos, tenzij in een raar geval, de verlenging van het buikvlies , het geen den breukzak maakt, en de breuk zelve, veel verder onmiddelijk agter de breukopening, als men dezelve moet doorfnijden : en ook , als men het doortefnijdene op het werktuig heeft, dan kan men, alvorens de doorfnijding te doen , gemaklijk met den topides.vingers, uit de klopping van een dier gezegde llagaderen, ons van derzelver tegenwoordigheid verzekeren,en dus dezelve vermeiden, indien een bijzonder geval ons zulks deed verdenken. § 444. Wijders de beknelling gered zijnde, zijn de verplaatfte ingewanden gemaklijk met de vingers binnen te brengen, en deze binnen gebragt zijnde, fluit men de breukopening met , een dot droog zagt plukfel, vervult men de geheele wonde met zoortgelijk zagt plukfel, en eindigt het verband, en de operatie, met de aanvoeging van matig drukkende drukdoeken, en een bekwaam verband, hetzij een T. bandagie, het lieschverband, of een flingerverband, naar de bijzondere ftreeken der breuken vereisfehen. Wat de verdere geneezing der gemaakte wonde hetreft; deze heeft niets bijzonders van de doorgaande buikwonden: alleenlijk raade ik, van altoos na de geneezing een bekwaamen breukband in gebruik te houden, om een nieuwe breuk voortekomen uit reden dezer verzwakte plaats: misfehien maaken maar weinige gelukkige gevallen zommige Heelartfen ftout, om deze raadgeeving te verzuimen. P 3 § 445*  23o CHIRURG!J PRACTICA, § 445. Tot dus verre hebben wij geopcreert de gemaklijklte beknelde breuk; edoch zelden komt dezelve zoo eenvoudig voor, en dus is de operatic doorgaans zamengeftelder, enteffens ook de. behandeling van den lijder na dezelve. Wanneer men de verplaatfte deelen ondervind ontftooken te zijn, het geen doorgaans .als de breuk eenigen tijd bekneld is geweest gebeurt , dan is 'er ook teffens vrees, en veel waarfchijnelijkheid, dat de onfteeking- zig veel verder aan de darmbuis uitbreid; en dus, onaangezien het verplaatfte is binnen gebragt, moe§ wel degelijk de toeftand des lijders aangemerkt worden: men heeft hetzelve in acht te neemen als bij de colica inflammatoria; de cura antiphlogistica komt te pas; de buik moet uitwendig met een verzagtende Hoving gekoesterd w.orden, en de ftoelgang, inzonderheid door verzagtende clijsmata, gemaklijk bezorgd worden. Indien er een groot gedeelte van het darmnet in de breuk is, ontaard, vastgegroeid in de breukopening, waar door de darnfbelet word binnen te gaan, gelijk meest in de verouderde breuken word waargenoomen, dan moet men hetzelve wegneemen. Bijaldien de ingewanden in de breuk onderden anderen zijnzamengegroeid,dan moet men dezelve alvorens voorzigtig los maa. ken. Bevind men de verplaatfte deelen verftorven te zijn, dan mogen dezelve niet binnen gebragt worden: het verftorve darmnet kan men veilig weg neemen, en, na de affcheiding van een verftoiwendarm, blijft er mogelijkheid, dat de lijder met een kunstaars herfteld word, of, zoo het de breuk van Littrius is, dat er een vol-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 231 volkome geneezing volgt. Egter een oppervlakkige verfterving van den darm, namentlijk welke niet door alle deszelfs rokken heengaat, fchikt zig veeltijds gemaklijk, met het binnen brengen alleen van den beknelden darm: onaangezien men een bruine vlek vond aan den verpiaatften darm, is-zij weinig te vreezen, wanneer de darm nog natuurlijk uirgefpannen, en niet nedergevallen is. Als de breuk een groot gedeelte darmen bevat, gelijk zomtijds in een groote balzaksbreuk gebeurt, en dat de breuk door veroudering habitueel is geworden, dan moet noodzakelijk de breuk buiten blijven, en dus is alleenlijk derzelver beknelling te redden, door het openen van de breukopening , ten einde de omloop der voetfelen wederom kan aanhouden: de beknelling van een groote, verouderde, en dus habitueele breuk, brengt waarlijk den lijder in een naare omftandigheid, wanneer dezelve niet redbaar is, dan door de breukfnijding; dewijl de geneezing van de gemaakte groote wondé , om de noodzakelijke altoos tegenwoordigheid der darmen, allermoeijelijkst moet zijn. Eindelijk, daar de holligheid van den darm zodanig vernauwd word, dat zij den doorgang der door de darmen loopende ftoffe belet, het geen, in een verouderde breuk, langzaam, door de vernauwde breukopening en zak, kan gebeuren, daar Wiifr dp. heknellinff . onaangezien de darm is binnen georagt, en ae oreuiumjunjg uug zoo wel verrigt; de dood moet onvermeidelijk volgen; en dus, wanneer men die oorzaak van beknelling onder de kunstbewerking ontdekte, is het nodig, indien men iets goeds wilde uitp 4 wer-  S32 CHIRURG IJ PRACTICA, werken, om den darm niet binnen te brengen: de dood kan alieen voórgekoomen worden, door, behalven de vernauwde breukopening, en hals van den breukzak, te doorfnijden, het vernauwde darmgedeelte zelve ook uittefnijden ; dan een konstaars tragten te maaken, of de twee darmeindens op de luchtpijp van een kalf, daar [alvorens ingeftooken , zamentehegten. In zwaare gebreken koomen zwaare middelen te pas, en geen middelen zijn te onzeker, om een zekere dood afteweeren. § 446. Tot hier toe hebben wij, zoo veel wij meenen genoeg te zijn, de kenmerken en geneezing der breuken aan den omtrek des buiks . afgehandeld ; edoch er worden ook breuken in andere lighaams-gewesten ondervonden, en wel voornamentiijk: ten 1. een herfenbreuk; 2. een tongbreuk; en ten 3. een breuk van het druivevlies, in het oog, en van het cristalijn vogt: en onder de breuken worden ook gebragt de uitfpringing of verplaatfmg, der fpieren: zoo dat wij, eer deze afdeeling te eindigen, nog vier bijzondere ziektens te behandelen hebben. § 447. Een herfenbreuk (hernia cerebri) word 'genaamd, als er een gedeelte van de berfenen, omdat de naaden nog niet verbeend zijn, of er op een andere plaats van het bekkeneel de beenwording ontbreekt, buiten den omtrek van de herfenfchaal zig verplaatst heeft, en uitwendig een gezwel maakt: zie mijn heelkundige ziektekunde. 1. D. 361. Het  of OEFENENDE HEELKUNDE. 233 is een ziekte in de kinderen, daar zij doorgaans mede ter wereld koomen, en laat zig onderfcheiden van andere gezwellen op het hoofd, omdat het aanhoud te vervolgen tot binnen het bekkeneel, en dat de omtrek van deszelfs grond uitwendig bepaald word met een beenige omkring, welke den boord uitmaakt van de opening , waar langs het verplaatfte herfenwezen is doorgegaan. De oper ning , of drukking , van de herfenbreuk , is doodelijk: niets fchiet er voor de kunst overig, wanneer het verplaatst herfenwezen niet te groot is, dan, om hetzelve te bedekken met een loode hoedje, in welkers hol het net past, waar door het belet word grooter te worden; en dan aftewagten, of, door de uitzetting van het groeijend bekkeneel , het in zijn groei tegen? gehoude gezwel, eindelijk binnen de beperking van het bekkeneel zal geraaken, en dan het ofïverbeende gedeelte zal verbeenen. § 448. Een tongbreuk (hernia linguee) of glosfbcele) is , als de punt der tong, om en agterwaards gekeerd, in de opening van het flokdarmshoofd is verplaatst, ter oorzaake zomtijds in tedere zuigelingen de tong te los is zamengebonden : zie mijn heelkundige ziektekunde. 1. D. § 364. Deze verplaatfmg is gemaklijk te erkennen, en eenvoudig, met den vinger in den mond te fteeken, en de tong te rug te haaien , te herftellen, onaangezien ik geloof, dat zij aan meer kinderen het leeven heeft gekost, dan men wel meent: misfchieu zal dit gebrek meer plaats hebben , dan men onderzoekt, bij kinderen, welke, onaangezien P 5 vol-  234 CÊlRURGICA PRACTICA, volkomen gezond, oogenblikkelijk.zomtijds, onder het zuigen, aan een enkelde ftuip fterven; dat het dan ten minften, in die gevallen, de handarts aanfpoore, om er onderzoek naar te doen. § 449. Een uitfpannig van het druivevlics, het geen vlot hangt in het wateragtig vogt, en verplaatst in een zakje, gemaakt van het verflapt hoornvlies, word met regt ook onder de breuken gebragt: zie mijn heelkundige ziektekunde 1. D. § 365. Als mede de verplaatfmg van het cristalijn lighaamje uit zijn eigen plaats", door den oogappel, in de eerfte kamer van het oog. J3ijden deze gebreken ziin Waarlijk te zien; en wat de geneezing betreft,zedertmen de catara&a uitfnijd, behoeft men zig weinig met het laatfte moeite aan te doen. Maar de geneezing van het eerfte word verre zoo gemaklijk niet bereikt: wanneer men het in den beginnen aantreft zoude men veel kunnen uitrigten met het uitgezet hoornvlies te doorfnijden, opdat het zig inkrimpe, en als 't waare de plaats voor de verplaatfmg vernietigd worde; doch wanneer de uitzetting aanmerkelijk en verouderd is, dan heeft men geen geneezing te hoopen, daar fchiet alleen overig, om, door verfterkende oogwaters aantevoegen, de aangroeijing van het gezwel, zoo veel mogelijk, te beteugelen. § 450. Eindelijk, de uitfpringing, of verplaatfmg der fpieren is, als een der lange fmalle fpieren uit haar natuurlijke plaats geraaken, en eene andere inneemen : zie mijn heelkundige ziektekunde 1. D. § 367. De veranderde geftalte van het deel , zwelling, pijn, en de 011-  H4 CHIRURGIE PRACTICA, ging gebragt worden , en derzelver zamentrekking en ftijfheid, met verzagtende fmeeringen, en het dampbad, verbeterd worden; Doch als de peezen of fpieren na verwondingen of zweeren zijn vastgegroeid met de na-; buurige deelen , dan is de wangeftalte ongeneeslijk : zoo ook, als de tegenwerkende fpieren en peczenzijn ingetrokken, omdat andere, welke haar beurtelings tot tegenwerkfters ifrekteri, door verwonding of zweering, een onherftelbaar verlies van zelfftandigheid hebben geleeden. En, indien de kromming ontftaat uit de inkorting van een fpier of pees, omdat haar tegenwerkltcr verlamd is, dan beftaat de geneezing voornamentlijk in de herftelling van de verlamde fpier. § 466. Onder de gekromde of fcheeve deelen , verdient een bijzondere plaats de fcheeve hals, uit een verkorting van een der musculi clijdo & fterno mastoidei , omdat in dit geval, als het laaste plegtanker, te pas komt een bijzondere Heelkundige bewerking. Wanneer deze fpier, of uit reden van een verbranding , zweering, of, omdat haar wederpaar verlamd is, zig heeft ingetrokken, en den hals met het hoofd naar die zijde 1'cheef trekt; dan heeft de Heelkunde bedagt en met goede gevolgen de uitvoering bekragtigt, om, indien de gewoone hulpmiddelen -vrugteloos zijn bevonden, die gebreklijke fpier , bij haar vereeniging aan het borst en fleutelbeen, aftefnijden, over welke kunstbewetking de Heelkundige Schrijvers zijn natezien. De ingetrokke fpier afgefneeden zijnde, dan word 'er gelegendheid  ®f OEFENENDE HEELKUNDE. Hs heidgegeeven dat de overige halsfpieren, belet zijnde in haare werking, vrijer kunnen werken, en dus den krommen hals wederom kunnen regtmaaken, inzonderheid wanneer de behandelaar zorg draagt , dat de gemaakte wonde met geen hard en ingetrokke litteken geneest. § 467. Tot hier toe hebben wij verfchillende krommingen, en fcheeftens der deelen, opgegeeven, waar uit alle andere zoorten, welke kunnen ontmoet worden, en welke wij niet allen bijzonderlijk kunnen ten voorwerp neemen, gemaklijk te verltaan zijn; voor het tegenwoordige zullen wij eenige andere zoorten van wangeftaltens verhandelen, welke, gevoegd zijnde bij de voorgaande, tot voorbeelden ftrekken van het geflagt der ziektens, het geen onder deze afdeling behoort, en welke wij dog niet allen, in een algemeene onderwijzing, kunnen opgeeven. De ziektens, welke wij nog zullen verhandelen zijn: ten 1. de binnewaardfche omkeering van de haairenop de randen der oogleden, als mede de verlenging en verflapping van het bovenfte ooglit, en de omkrulling en verkorting der oogleden , als gewoone oorzaaken van de verkeerde ftrekking der haairen; 1. de te groote vlakte of bultigheid van den oogbol , en van het cristalijne lighaamje; 3 de veranderde gedaante van den oogappel, beneffens deszelfs vernauwing, en verwijdering, 4. de ondoorfchijnendheid der deelen van het oog, welke doorfchijnend moeten zijn; 5. de ontbreking van de donkere of zwarte kleur binnen in het oog; enten 6. de zoogenaamde vrouwelijke man. Q 3 S 468,  ztfi CHIRURGIA PRACTICA, ' § 468. De binnewaardfchc omkrulling der ooghaartjes op den rand der oogleden , namentlijk naar de zijde van den oogbol (trti chuijis) genaamd, is een Verkeerde ftrekking, 1 welke geen geringe nadeclen aan het gezigt te weegbrengt, dewijl de gevoelige oogbol, door de geduurige prikkeling , aanhoudend blijft aangegreepen met ontfteeking,en derzelver gevolgen. Doorgaans is de trichiajis een gevolg van het vefflapte, en te ruime bovenfte ooglit (phalangofis), behoorende onder de . vermeerderde hoegrootheid ; of van een omkrulling der oogleden binnenwaards, na een wonde, zweering, branding, of ftuiptrekldng der oogleeden (helofis) geheeten. Her fpreekt van zelfs, dat hier de omkrulling der haartjes een gevolg is van een andere tegenwoordige ziekte, en dat dus derzelver herftelling beftaat iu het verbeteren van een van bijden die gebreken , waar uit dezelve beftaat: de ruimte uit het verlengde ooglit moet weg worden genoomen, waar over zijn natezien de Heelkundige fchrijvers; en de omkrulling der oogleden moet behandeld worden , naar derzelver verfchillende oorzaak, is zij gelegen in ftijve ingetrokke littekens, na een zweering of branding, dan beftaat de geneezing in die littekens te verzagtcn, opdat het ingetrokkene zig wederom verlenge; en, hangt dezelve af vaa een ftuipagtige inkorting, in het verbete^ ren der ftuipagtige beweging, en in het llapmaaken der ftijfheid. Edoch , wanneer de haairen binnenwaards zijn gekruld uit een kwaaie maaking van den rand van het ooglit, of dat  op OEFENENDE HEELKUNDE. 247 dat eenige bijzondere haairen alleenlijk in oorzaak zijn, omdat zij, door een verkeerde groeijing, buiten den rij der overigen zijn geplaast; dan is 'er geen ander middel overig, dan aan de binnen zijde van het zieke ooglit een fneede te geeven door het witte of bindvlies (tunica adnata) tot in de ronde fpier (musculus orbicularis), en langs den loop van dezelve, die gemaakte wonde optevullen, derzelver boorden van den anderen aftehouden, opdat er tusfchen dezelve een litteken word gemaakt, terwijl men, met een hegtpleiller, den binnewaars omgekrulden rand uitwaarts haalt en houd, het geen door de befchreeve fnede „mogelijk , ja gemaklijk word : of , indien er alleenlijk maar in oorzaak is een verkeerde groeijing van een, of meerder haairen, dan moeten dezelve met haar wortels worden uitgetrokken, het geen dikwils niet gelukt; en dan fchiet 'er niets overig, dan den overgebleeven wortel, met een gloeijende naald, voor altoos te vernietigen. § 469. Het ver- of oud gezigt (presbijopia), en de ftik- of bijziendendheid (mijopia) , zijn doorgaans ongeneeslijk , omdat de hoedanigheden van het oog, waar van dezelve afhang gen, merendeels niet te veranderen zijn, offchoon de kunst vermogende middelen heeft bedagt, om bij die menfehen evenwel het gezigt natuurlijk te maaken. Indien het vergezigt, de platheid van den oogbol, eenig afhangt van het verlies van het uitfpannend waterig vogt in het oog, gelijk dikwils bij verwondingen van het hoornvlies voorvalt, dan Q 4 word  s48 CHIRURG IJ PRJGTICJ, •word het doorgaans van zelfs geneezen, omdat het verloore waterig vogt, na de herftelling der oogwonde, door de natuur vergoed word; doch als het beftaat in een kwaade maaking van den oogbol, of als het een gevolg is van den ouderdom, of afhangt van het verlies van een der deelen voor de ftraalbuiging, als bij de nederdrukking of uitfnijdingvandeftaar, dan is 'er de minfte herftelling niet te hoopen; daar fchiet niets overig, dan om het gebrekkige in het zien te verbeteren met het gebruik van een bultigen bril: in de meerdere of mindere platheid van den oogbol beftaat het '-•meer of minder verouderd, of verder gezigt, en daar naar moeten meer of minder bultige brillen verkoozen worden. § 470. De bijziendendheid is altoos Ongeneeslijk , omdat zij afhangt van een kwaade maaking van den oogbol, of plaatfing, of maaking van het cristalijn lighaamje; en dus fchiet er alleen overig, om de lijders het zien gemaklijker te maaken , door het gebruik van een vlakken, of hollen bril, naar den meerderen , of minderen graad van de bijziendendheid. Edoch, zoo veel ongeluk als de bijzienden hebben in haar jeugd,zoo veel geluk hebben zij in opzigt van zien doorgaans te wagten in haar ouderdom: want, dewijl uit kragt des ouderdoms de vaste deelen inlcrimpen,dus de uitgefpanne, en bultige , vlakker worden, daar intusfchen ook de uitfpannende vogten verminderen ; blijkt het van zelfs ,dat, al het overige gelijk gelfeit zijnde,de te groote bultigheid van den oogbol bij de ftikzienden, door de jaaren, noodzakelijk  ov OEFENENDE HEELKUNDE. 267 goedaardige bloederige ontfteeking is of een omfchreevc rood gezwel (phlegmone), of een minder roode, wijd uitgeltrekte, doch vlakkere zwelling van eenig deel, roos (eryfipelas) genaamd. En tot de kwaadaardige omtleeking behooren de bloedvin (furunculus); de negenoog (anthrax) of (carbunculus) ,-de zweerende en voortloopende roos (eryfipeijs exulcsra;:,) of het heilig vuur (ignü facer); en eindelijk alle kwaadaardige en zweerende puisjes (pustula)9 of uitbottingen (exantbemata), als de kinderpok]es (variola), de mazelen (rnorbilli), het roodhond (papulce) de haair of dauwurm (herpes), de fchurft (Jcabies) enz. namentlijk voor zoo ver zij ontftookenzijn. Over alle deze is natezien mijn heelkundigs ziektekunde r. D. van % 432. lot % 442. §493. Een bloederige ontfteeking, eigcntlijk een ware (Jnflaramatio vera) of (plegmone) genaamd, onderlteld voor ingchoudeftoffe bloed, of te dik om door de uitcindens der kleinftc flagaderen zijn loop te voleinden, of verdwaald in de wijevaten, of uitgeftort in de kamertjes van het vervries; waar bij verzeld is een vermeerderde omloop der vogten, zoo in het lijdend deel, als door net geheel lighaam. Zij word in het algemeen erkend uit de ftekendo pijn, en hette, in de aangedaane plaats,en uit de tegenwoordigheid der koorts, en, wanneer zij te zien is, boven dat nog uit de donkere roode kleur, en uit het omfchreeve gezwel, in, of zwelling van, het aangedaan deel. De bijzondere kenmerken moeten gehaald worden uit de belediging der bewerkingen, welke uk de-  a6B CHIRURG IA PRACTICA, dezelve ontfpruit; gelijk bij het zi jdewe (pleuritis)- of de longontfteeking (peripneumonia) uit de moeijelijke ademhaaling, bij de ontfteeking der waterblaas uit een moeijelijk pisfen (dijfuria) , bij een keelontfleeking (angina) uit een belette flokking, of ademhaaling, bij een oogontfteeking (opthalmia) uit een verhinderd zien, en zoo vervolgens. Of het bloed in de ontfteeking ftilftaat in zijne eigene' vaten, dan of het is uitgeftort in het vetvlies, of verplaatst in de wï jevaten, moet, uit 'de bijzondere bekende zaadcn, en fchadelijke magten, welke de oorzaak van de ontfteeking zamen geftelt hebben, opgemaakt worden : zoo 'er voor de ontfteeking, een gefteltenis tot dezelve in het bloed, ten(diatbefis injlammaloria), heeft plaats gehad, dan is waarfchijnelijkde verftopping in de bloedvaten zelve; doch, indien 'er fchielijk op verflapte en verwijderde wij evaten, of vetcellen, waar in het verdund bewooge bloed heeft kunnen ingaan, bij warme, en zig fterk bewoogcn hebbende, lighaamen, eenzamen trekkende koude is aangevoegd, dan ftaat het bloed doorgaans ftil in oneigene vaten, of in de vctkamertjes. ' § 494. Wat de voorzegging der waare, en goedaardige ontfteeking betreft; zij isveelherdnekkiger, en meer te vreczen, als het bloed verdwaald is in de wije- of-watervaten, of uitgeftort in een blaasagtige zelfftandigheid, dan dat hetzelve ftil ftaat in zijn eigene vaten : omdat het in de tweede , en derde rije der vaten, langs hoe minder ruimte aantreft, dus langs hoe vaster moet ingepakt worden; of, wan-  of OEFENENDE HEELKUNDE. a6$ wanneer het is uitgeftort in blaasjes of kamertjes, omdat het dan geheel en al buiten den omloop der vogten is geilek, en dus niet kan bewoogen worden. Hoe zwaarder en uitgeftrekter de ontfteeking , hoe meer dezelve van aanbelang is. De inwendige ontfteeking , en daar de leevensbewerkingen door lijden, zijn gevaarlijker, en rijker in het voortbrengen van nadeelige gevolgen , dan de uitwendige. In de gevoelige vliezen is de ontfteeking allerpijnehjkst, en het fchielijkst in haar voortgang : en inzonderheid is zij allerpijnelijkst, en geweldig , wanneer zij beflooten , en bekneld is onder een onrekbaare gevoelige peezige uitbreiding of huid; dan worden nist zelden de lijdende , en de verder afgelege deelen , door zweering , of verderving, aangedaan , alvorens er uitwendige tekenen van een zoo zwaare ontfteeking aan het lijdend deel, behalven de pijn, te zien zijn, waar van de diepe ontfteeking in de toppen der vingers , de vijt (panariuum) , genoeg bewijst. In de klieragtige deelen, of in de klieren zelve, is de ontfteeking herdnekkiger , langzaamer in haar voortgang:, en onoplosfelijker , als in. andere deelen, om hetfijnder, en gekronkeld vaatgeftel in dezelve, waar door de ingepakte ftoffe meerder uit de kragt van den omloop der vogten is geftelt. En eindelijk volgt het van zelfs , dat, hoe meerder zaaden, of gefteltenisfen, hetzij natuurlijke , of ziekelijke, tot de ontfteeking er alvorens in het lijdend onderwerp tegenwoordig zijn geweest, van hoe  Z7ó CHIRURG IJ PRACTICA, hoe meerder belang de ontfteeking, al het overige glHijk geftelt zijnde, is te achten. § 495. De waare, en volkoome geneezing van een ontfteeking beftaat in het veranderen van alle de ziekelijke hoedanigheden , welke dezelve zamenftellen, tot den vorens gezonden ftaat, zonder eenige andere ziekte te weeg te brengen. ' Deze gerieezing word verdweining (rcfolutio) genaamd, en kan niet bereikt worden , dan eenig bij de goedaardige ontfteeking. Dan, zal de ontfteeking verdweinen, en dus volkomen geneezen , dan moet : ten i. het ftilttaandend bloed,te dik zijnde, opgelost,en verdund worden, het uitgeftort opgenoomen, en het in oneigene vaten verdwaald te rug gedreeven worden in zijn eigene vaten, ol zoo verdund worden, dat het langs de togtgaten in de wanden der verftopte vaten kan dooien uitwafemen, of langs alle de bijzondere rijen der vaten kan doorftroomen, opdat het lijdend deel van het overvloedig en ingepakt bloed bevreid worde; en ten 2. de vermeerderde loop der vogten, zoo in het lijdend deel, als in het geheel vaatgeftel, moet bedaard worden , en ten eenemaaj in rust gebragt. § 496. Het te dik zijnde bloed (fanguis inflammatorius) zoo in het aangedaan deel, als in den gantfehen hoop der vogten, word verdund, opgelost, en bekwaamer gemaakt ter doorpasfeering , of ter opneeming , wanneer het ergens is uitgeftort: ten 1. met den algemeenen hoop van het bloed door een aderlating te verminderen, want het vaatgeftel van een gedeelte der vogten, welke het van te voren  of OEFENENDE HEELKUNDE. 271 ren moest omvoeren , en daar het op moest werk,-!), ontheven zijnde, word, naar maate van de verminderde hoeveelheid vogten, ruimer en leeger, waar door het vrijer en onbeiet kan werken op het verdikte, om hetzelve te verdeden ; en ten 2. door het in en uitwendig gebruik van ilapmaakende, verkoelende, verdunnende, en oplosfende geneesmiddelen, en door de onderhouding van een uit zoortgelijke voetfelen eet- en drink-regel. De toereiking van inwendige geneesmiddelen zij den Geneesarts aanbevoolen : en betreffende der uitwendige ; dezelve beftaat in de aanwending op de uitwendige ontfteeking van zoortgelijke pappen, of ftoovingcn. § 497-jJe vermeerderde omloop der vogten , zoo in het lijdend deel,als door het geheel vaatgeftel, en dus de vermeerderde beweeging, de hitte , pijn, en fpanning, worden insgelijks, door de bloedontlasting, en door de eigene geneesmiddelen , als boven, bedaard, en weggenoomcn: want de bloedkolom verminderd zijnde, en het vaatgeftel. ontledigd, moet de beweeging zagter, de vrij ving, en dus dé hitte, minder worden ; terwijl ook, door de Ilapmaakende iiïiddelen het vaatgeftel flapper, uitzettelijker, en doorgangkelijker word. § 498. Deze geneeswijs (§ 495 §496$ 497.J word genaamt de (cura ahtiphlogistica), zij is de algemeenfte, en teffens de veiligfte; en beftaat eenig in de bloedontlasting, in de oplosfiug van het: bloed, en in de verflapping en verwijdering van het vaatgeftel. Uit het ri k der verkoelende, verflappende, verzüurende en zcepagtige plantgewasfen, haak men voorna.  of OEFENENDE HEELKUNDE. 4S1 re vliezige deelen, wijd en zijd uitgebreid, ja zomtijds over het geheele lighaam; welke in ontelbaare, zoo grootere, als kleindere bleintjes, oploopt, een dun fcherp vogt inhoudende, het geen uit dezelve, opengeraakt zijnde, ontlast word, en door zijn fcherpte, de deelen, welke het aanraakt, verknaagt en uiteet, zoda nig, dat er zomtijds aanmerkelijke zweeren uit ontftaan. Van gelijken aart zijn ook de kleine kwaadaardige, zweerende puisjes (piistulce exulcerantes), welke insgelijks doorgaands over het geheel lighaam, op de oppervlakte der huid, en zelfs in de oppervlaktens der inwendige deelen , in een groote menigvuldigheid zig verfpreiden. Bijden deze ziektens onderftellen een nederzetting van een fijn, fcherp vogt, door de werking der natuur , in de uitdampvatjes, ten einde om hetzelve te ontlasten. En wat aangaat de ziektefcheidende uitbottingen (exanthemata critica) roode ontftooke vlekken; de kinderpokjes (varicLc) en mazelen (morbilli), bijzondere puisjes en vlekjes; het roodhond (papulce) , groóte glinsterende roode vlekken; de haair- of dauworm (herpes), ontftooke en veel vogt uitgeevende puisjes op het hoofd, en in't aangezigt, en dikwils over het geheel lighaam, een bekende ziekte bij de kinderen ; en de fchurft (fcabies); alle deze zijn (gelijk wij boven reeds geleert hebben) tot de kwaadaardige ontfteekingen te brengen, omdat er altoos ontfteeking bij is verzeld, door de prikkeling van de ingehoude fcherpe ftoffe. Zommigen dezer puisjes, vlekjes, bleintjes, of zweertjes, geneezen, na de ontlasting der zieS 5 kelijks  a8a CHIRURG IA PRACTICA, kelijke ftoffe , door uitdrooging , of affchilfering, en andere zweeren eerst, en veretteren; uitwendig is er weinig aan te doen, omdat dezelve zoo wijd en zijd verfpreid zijn; en betreffende de inwendige geneeswijs , dezelve behoort tof de Geneeskunst, en daar dient over nagezien te worden de bijzondere homdftukken, welke over deze ziektens handelen, bij de Geneeskundige fchnjvers. % 509. Tot hier toe hebben wij de ontiteekin*, en de onftooke gezwellen, niet afgehandelt in alle haare bijzondere mogelijke uitgangen • zoo dat wij verpligt zijn om dezelve bijzonderlijk ten voorwerp te neemen, ten einde wij dezelve leeren kennen .en behandelen. Dan uit het voorgaande blijkt reeds, datde mogelijke uitgangen der ontfteeking, en ader heete gezwellen, óderlij zijn: namentlijk ten t de verdweining; 2.. de verettering; 3-. de zweering; 4-de verfterving; 5-de en ten 6.'de afruijing, opdroogmg, ofaficlul- feT|io. De verdweining (refolutio) hebben wii reeds verhandelt, als de eenigfte volmaakte geneezing. Zij is nimmer te hoopen dan m de Goedaardige ontiteeking. De kenmerken, welke te kennen geeven, dat dezelve met grond te verwagten zij, beftaan: ten 1. in de goedaardigheid van de ontfteeking; 2. in het ontbreeken, of in de geringe hoeveelheid van natuurlijke, of ziekelijke zaaden, tot de ontiteeking. in het lijdend lighaam; en ten 3. m het welgebakken der aangevoegde middelen, om ce verdweining te verkrijgen. §5H'  of OEFENENDE HEELKUNDE. €3 § 511. Een ijdere ziekte, en dus ook de ontfteeking, en alle heete gezwellen wel inzonderheid, hebben haar bijzondere duuring, welke in 4. tijden word afgedeeld; als begin, aanwasch, ftaat, en afneeming en eindiging, waarover is natezien mijn heelkundige ziektekur.de 2. D., afdeeling over den verfchillenden trsp, en graad, der ziektens. Dan, een goedaardige ontfteeking, in haar eerften trap, Of beginfel, geplaatst in een onderwerp, niet te zeer voorgefchikt tot ontfteeking, en daar rnen bij ondervind, dat, door de aanwending der hulpmiddelen , de ontfteeking , in de plaats van aantewasfchen, en tot ftaat te koomen, alvorens vermindert, en afneemt, daar mag men de volmaakte geneezing bclooven, zelfs een verdweining, zonder merkelijke ontlasting eener ziekelijke ftoffe; doch, als de ontfteeking zwaarder is, in een meer daar toe gefchikt onderwerp , verder gevordert tot derzelver hoogften trap, onaangezien de aangewende hulpmiddelen , inzonderheid de herhaalde aderlatingen , vrugtcn, daar heeft men zelden een volmaakte verdweining te verwagten, daar is de geneezing eenig en alleen te verkrijgen uit de kooking , en rijpwording van de ingepakte ftoffe, en derzelver ontlasting, door de ziekte fcheidende koorts (febris critica). Wat kooking, rijpwording, en ziektefcheidende koorts, zijn, daar is over natezien mijn heelkundige ziektekunde 2. D., afdeeling over de koekende kragten der natuur , en afdeeling over de ontlasting der ziekelijke ftoffe. % 512. In het aandagtig waarneemen, en geleiden  ego CHIRURGIJ PRACT.ICJ, veranderen in een zwarte, ftinkende, en doode korst, (crusta fphacelofa) genaamd, welke, naar de hoegrootheid der verllerving, meer of minder uitgebreid is, en alleen in de zagte deelen, of te gelijk ook in de harde, de beenderen , plaats heefc : zie mijn heelkundige ziektekuwle i. D. § 4.72. § 473. en § 475. § 521. Uit de gcgeeve beichrijving der verfterving is dezelve, blijkbaar aan de zintuigen, duidelijk genoeg te kennen. Doch de inwendige verfterving is niet te kennen , dan uit de hevigheid der ontfteeking met al derzelver toevallen ; daarna uit derzelver fchielijke vermindering , zoo van de koorts , hevige pijn, hitte, enz. veranderd in een hooggaande zwakheid, en verval van leevenskragten: de ftoffe, uit de rottende ontbinding voortgebragt, niet kunnende ontlast worden, breid de rotting en verfterving zig verder uit aan de nabuurige deelen; de rotte ftoffe word opgenoomen, befmet den vogtltroom, prikkelt inzonderheid het zenuwgeflel , beneffens het gemeene zintuig, waar uit ftuipen (convulfiones), en, door dit laatfte geweld op het reeds zoo verzwakte leeven , een onvermeidelijke dood. Bij alle heete koortfcn (febres ardentes) zonder plaatfelijke.. ontfteeking, als de galkoorts, kinderpokkoorts , mazclkoorts, de gierstkoorts-, enz., voor algemeene ontfleekingen met regt te achten; kan men met regt de rotkoorts (febris putrida) voor de uitgang dezer algemeene ontfleekingen in het heete en koude vuur rekenen, omdat een rotkoorts fielt een beginnende rottende ontbinding der vogten, welke, volmaakt zijnde, even  of OEFENENDE HEELKUNDE. 291 even als de plaatfelijke fphacelus het bijzonder leeven, dan het algemeene leeven uitblust; edoch dit alles is niet van ons, maar van het belang der Geneesheeren. Waf betreft de voorzegging der blijkbaare verfterving ; dezelve is hoe grooter en uitgebreider, hoe meer van belang. Als na de uitwerking dezer eindiging, namentlijk de verandering van het heete in het koude vuur, een geheel werktuiglijk deel van't leeven is berooft, hetzij een vinger, toon, Hand, of voet, enz. dan is dat geheel deel onnut voor het leeven, en het overig geheel beroofd van den dienst, welk dit deel aanbragt. Wanneer de verfterving plaats heeft onder een geheele huid, of dieper, dan kan het rottend vogt meer en meer de nabuurige deelen aandoen, ook opgenoomen worden, en dezelve toevallen, als bij de inwendige verfterving, te weeg brengen: en zelfs een uitwendige verfterving kan, uit reden van de bijgevoegde koorts, een evengelijke zwakheid te weeg brengen, als de inwendige ontfteeking; zoo dat de uitwendige verfterving insgelijks een gevaarlijke , en zomtijds doodelijke ziekte te achten zij. § 522. De geneezing der verfterving beftaat: ten 1. in derzelver voortlooping, en uitbreiding te fluiten ; 2. in het volkomen geftorvene van het overige leeven aftefclieiden; 3. in de zweer te zuiveren; en ten 4. in de gemaakte etterwonde te geneezen: de twee laatften zijn verhandeld bij de wonden en zweeren; en dus blijven de twee eerftenons alleenlijk ten voorwerp. § 523. De verfterving word voornamentlijk in haar voortlooping geftuit: ten 1. door te beT 2 letten,  2o2 CHIRURG1A PRACTICA, letten, dat de rottende vogten de nabuurige deelen aandoen, het welk volbragt word met dezelve door openfnij ding, van eerier befloote verfterving, of door inkerving van dedoode korsten, of door derzelver geheele uitfnijding, uitgang te bezorgen; 2. door, indien de nabuurige deelen nog ontftookenzijn, en de ontfteekings koorts nog tegenwoordig is, de ontfteeking met derzelver gevolgen tegen te gaan; en ten 3. als de ontfteeking en de koorts geweeken zijn, door'de inwendige toereiking van de cortex peruvianus, het verval der leevenskragt te onderfteunen : bij de febrcs putridaxinzonderheid beftaat alle hoop tot het leeven, om, door het gebruik van gemelden cortex , de kragten te behouden, en door het gebruik van fatia acida fosfilia de rottende ontbinding der vogten te beteugelen. $ 524. Men fcheid het doode van het leevendige met het mes, veranderende de verfterving op eenmaal in een wonde, door uitfnijding of afzetting; of men tragt het door verettering te verkrijgen. Egter men moet noijt een voornaam deel, hetzij vinger, toon, arm; of been, afzetten, tenzij alvorens de voortlooping der verfterving geftuit zij , omdat anderlints de afzetting moet herhaalt worden. De verfterving is geftuit, wanneer er tusfchen het doode en liet leevendige een roode frisfche kring of fcheidspaal {erend) komt, welk het aanduid. Om , door een goede verettering het doode van het leevendige te doen fcheiden , moet men allereerftelijk: het doode tot in het leevendige doorkerven, en daar op aanvoegen een prik-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 293 prikkelend , ontbindend , en zuiverend lavament of dige/lif, door behulp van plukfel wieken aangevoegd, waarvan voorbeelden genoeg zijn te vinden in de afdeeling over de zweeren ; daarover ten fotus, of cataplasma, tegen de ontfteeking, indien dezelve in de nabuurige deelen nog tegenwoordig is. Edoch, indien er groote rotting en ftank tegenwoordig zijn, dan moet men liefst aanvoegen een pap, of ftoving, waar bij de fterkfte middelen tegen het bederf (anïifepticd) gemengd zijn, als inzonderheid een fterk decoètum corticis pcruvian:, met het een of ander fal: acid: fosfil: gelijk het alumen, vitriol: fpirit: vitriol:, fulp: p: camp: enz. het geen men ook door behulp van wieken in de doorkervingen aanvoegd, en welk verband men dan daaglijks 5. of 6. maaien moet ververfchen. Eindelijk, om de verfterving te fluiten, en door een goede etterfcheiding van het gezonde te doen affcheiden , zal boven alles het inwendig gebruik van de cortex peruvian: vrugten. §1525. Behalven het heet- of koud vuur, als een eindiging der ontfleeking, zijn er nog verfchillende oorzaaken , waar uit hetzelve kan ontfpruiten: gelijk ten 1. bij een zweer, verbranding, verbijting, en bij de bevriezing, daar wij "reeds ter bevoegde plaats over gehandelt hebben; 2. de verfterving uit gebrek van bloed en leevensonderhoudende vogten; 3. de verfterving door onvermogende nedervalling na een geweldige uitfpanning van eenig deel; 4. omdat de toe - of afvoerende vaten van eenig deel buiten gebruik zijn geraakt; en ten T 3 5- de  294 CHIRURGIJ PRACTICA, £. de verfterving door zamen - en toedrukking. Onaangezien de~laatfte 4. zoorten niet eigentlijk tot de afdeeling der ontfteeking behooren, verkiezen wij er egter dezelve te plaatfen , als daar onder (ons oordeels) het best behoorendc. § 5a6. De verfterving uit gebrek van bloed en leevensonderhoudende vogten, het uitgebluste , of uitgedoofde vuur Qgangrana ejstin&a), onderftelt"gebrek van bloed, beweeging, en warmte, dus een vlak aan de verfterving uit ontfteeking tegenovergeftelde oorzaak. Zij word het meest waargenoomen bij de hoogbejaarden, en afgeleefden; gaat langzaam voort, dewijl er geen geweldige oorzaak plaats heeft; de verrotting is minder, omdat er beweeging en warmte ontbreekt; en niet zelden gaat dit zoort van verfterving, welke meest aan de uiterfte uitwendige deelen begint , in een uitdrooging (exficcatió) over, omdat de aangegreepe deelen inkrimpen, en verharden. Zij laat zig uit haar befchrijving duidelijk kennen, en daaruft blijkt ook, dat zij niet dikwils te ftuiten is. Men moet zig inzonderheid wagten-, om op het verftorve deel aantewenden verzagtende, of weekmaakende middelen, dewijl, daardoor, de vogten worden aangelokt, en dus het gebrek aan dezelve grooter gemaakt; veel beter komt te pas de aanvoeging van uitdroogende-middelen , waardoor men dikwerf een zodanig verftorve deel lang kan bevvaaren, en de voortlooping der verfterving ftuiten. De geneesheeren, welke haar genezings^ oogmerken op vaste gronden vestigen, weetcn ook uit den bekenden aart dezer verfterving,  of OEFENENDE HEELKUNDE, agi ving, dat hier het gebruik van de anderfints zoo heilzaarae cortex peruvianus niet te pas komt, maar allernadeligst is , alhoewel dezelve zonder onderfcheid dikwerf word voorgeftelt : want, dewijl bij de hoogbejaarden, hetzij verre van een dunheid der vogten, en een zwakheid der vaste deelen, de natuurlijke ftijf heid plaats heeft, zijn niet alleen bij dezelve de vogten te weinig, maar te dik, en de vaste deelen te ftijf; en dus, indien er iets met vrugt zal toegereikt worden, moet het beftaan uit verdunnende, opvullende, zappige, weekmaakende, en verzagtende voetfelen, of* geneesmiddelen-; melk, dunne ijeren, honing, en fappige moeskruiden , of vrugten , onderfteunen best het afgefleete leeven. § 527. De verfterving door nedervalling der alvorens uitgefpanne deelen is van tweederlije aart: ten 1. als het nedergevalle deel den ingang der vogten weigert, waar van de verfterving bij waterzugtige ledemaaten , na een fchielijke ontlasting van het uitfpannend water , tot een genoegzaam bewijs verftrekt; en ten 2. indien het nedergevalle. deel een buitengewoone hoeveelheid van vogten inlaat, het geen alvorens door de uitfpannende magt belet wierd, waarvan de verfterving der baarmoeder door vervulling van bloed, na de ontlasting der vrugt, niet genoeg onderfteunt zijnde , als Ook die der buiksingewanden, door een zelfde verzuim van onderfteuning, na de aftapping van het bnikwater, al te dikwerf droevige voorbeelden verfchaffen. Zoo de eerfte als de laatfte is uit de beT 4 ichrij»  lo96 CHIRURG IA PRACTICA, fchrijving te kennen ; als mede blijkt daar genoeg uit, dat zij bijden veel beter waren te beletten geweest, dan, tegenwoordig zijnde, te herftellen. En het volgt ook van zelfs, dat de beletting van het voortloopen der verfterving hier beftaat in de verzuimde onderfteuping te bezorgen; de leege vaten optevullen, of de vervulde vaten te ontlasten; terwijl het volkomen verftorve gedeelte op dezelve wijze moet behandeld worden, als de verfterving uit ontfteeking, indien men tot hetzelve toegang heeft. § 528. De verfterving, door dat de toe- of afvoerende vaten buiten gebruik zijn geraakt, heeft plaats , wanneer de ftamüagaders of aders zijn afgefneeden , toegedrukt , of verftopt. Derzelver gevolg is een gantfche vernietiging van het deel, tenzij door zijdelijke vaten de omloop der vogten in het deel voor een gedeelte onderhouden word, erf, daardoor wederom tot volkomendhejd kan gebragt worden. De beletting dezer verfterving in haar voortgang beftaat, indien mogelijk, in de toedrukken de oorzaak wegtenéemen, als in de uitfnijding van een rok - of ander gezwel , het welk de arm of dijeflagader--of ader toedrukt; doch, indien er een Oagaderfpat (aneurisma) plaats heeft, welke moet uitgefneeden worden, of dat de ftamvaten door verwonding zijn buiten gebruik geraakt, dan beftaat eenig de hoop in de tegenwoordigheid der zijdelijke vaten, door dezelve te verwijderen , en dus bekwaam te maaken , om het verloore gebruik van het ftamvat te vergoeden: in dit laatfte geval helpt men  of OEFENENDE HEELKUNDE. 297 men de natuur best met het vermagerend deel zagtclijk te vrijven , en door vveekmaakende pappen , door het zetten van looze koppen, als "t waare den bloedloop aantelokken, opdat de zijdelijke vaten genoegzaam worden verwijderd, en uitgezet, waarover is natezien mijn bijzondere verhandeling over de bloedftorting. §529. Eindelijk, de verderving door drukking van eenig deel bij de lang bedlegerigen, inzonderheid als het in dezelve geftalte aanhoudend lang na den anderen is geplaatst geweest. Zij komt voornamentlijk voor aan de deelen, welke buiten de oppervlakte van het lighaam uitfteeken, en, door met beenknokken voorzien te zien , als 't waare tusfchen twee drukkende* magten, tusfchen de beenknokken en de legerftede , geplaatst zijn. Dus word doorgaands de Ruit, de heupen, de billen, de elleboogen , de hielen, enz. aangedaan. Omdat door de vermeiding der drukkende magten de werkende oorzaak dezer verfterving word weggenoomen, blijkt het, dat eenig de voortlo'oping van dezelve daardoor kan belet worden : en voor het overige is het volkomen van hetleeven beroofde evenseens te behandelen, ais het koud vuur uit de ontfteeking. § 53°' .De verharding uit de ontfteeking (jnduratio) is, als de ingepakte vogten, door het verlies van haar dunlte en fijnfte gedeelte, dikker worden, de verftopping grooter word gemaakt, de koorts en ontfteeking wijken, en het gezwel zijn aart van heet en koortfig verandert in een koud, en niet koortfig gezwel. Deze eindiging gefchied doorgaands: teni.omT 5 handeling van den Heelaarts, indien er of een roofige ontfteeking, of een waare ontfteeking, of een verharding, is bijgevoegd, wanneer het of een roofige Uijmzugt (oedema erijfipelatodes), ontftooke flijmzugt (phkgmonodes), of een knoestagtig zugtgezwel (Jcirrhodes), word genaamd : niet zelden gaan zoortgelijke zugtige zwellingen tot verzweering, of verfterving, of tot een onoplosfelijke verharding , over, en vereisfehen dus een genoeg zamengeftelde Heelkundige behandeling. ,§ 535- De zugtige zwelling der oogleden, of van het hoofd, indien dezelve met een kleine wonde verzeld is, welke den uitgang der ftoile belet, of met eenige ontftooke puist, of zweer-,  304 CHIRURGIA PRACTICA, zweer, vereischt inzonderheid, dat de wonde word grooter gemaakt, of de ontftooke puist, of zweer, tot een etterwonde. En, de zugtige zwelling der oogleden verzelt ook dikwils de oogontfteeking, wonde, of zweering, een moeijelijke ziekte genoeg , dewijl er teffens ook door belet word, dat de traanen, of andere te ontlasten zijnde vogten, zig niet uit- \ waarts kunnen begeeven , en er tellens geen plaatsmiddelen op het wezendlijke gebrek kunnen aanraaken : deze zwelling word best beteugeld door het aanleggen van een fpaanfche vlieg in den nek, om, daardoor, een aflijding te maaken van den toevloed der vogten, en wijders moet men er al veel gedult mede houden, tot de oorzaak van dezelve verandert. Dat op de ontfteeking der oogen al veel een roofige flijmzugt der oogleden volgt, isgeenfints tot een wonder bij dien geenen, welk weet, dat de membrana adnata, den oogbol omklcedende, en veelal de zitplaats van de oogontfteeking , ook teffens de inwendige oppervlakte der oogleeden bekleed. §536. De zu8tige, en -zomtijds te gelijk ontftooke zwelling der voorhuid, en dus de daar uit veroorzaakte venuskap of kraag (pbimofis) of (paraphimofis), kan zomtijds van genoeg belang zijn. Alvorens hebben wij die twee ziektens befehreeven te ontftaan uit een kwaade maaking, wanneer zij zelden tot geweldig werkende oorzaaken ltrekken van nadeelige uitwerkfels; doch hier heeft doorgaans geweld plaats , en teffens een meer zamengeiielde ziekte, hier word door de geweldige beknel-  m OEFENENDE HEELKUNDE. 305 knelling agter den glans de glans beledigd, als 't waare gewurgd, of de zieke glans teveel bedekt zijnde de ontlasting van uitteloozene ftoffe, van de pis, belet; de aanwending van hulpmiddelen op het oorzaakelijke gebrek verhinderd , enz.; en hier onderftellen dephimofis en de paraphimofis noch overvloed, noch gebrek aan de voorhuid. Dezegebreken uit fcherpte van de pis bij de kindertjes, of ook bij de bejaarden, laaten zig ligtelijk door een verfterkende, verdeeiende, en tegen de ontfteeking ftrijdende, ftooving-geneezen. Diegeenen, welke gebooren zijn met een phimofis door een te vaste vereeniging van het franulum,genezen niet zelden zig zeiven, door in de eerfte coïtus het frcsnulum te fcheuren, door welk geweld dan de agter den glaus gefchoove voorhuid met een ontftooke zugtige zwelling word aangegreepen, en zij dus zig zeiven, in de plaats van net voorgaande gebrek, met het vlak daaraan tegenovergeftelde een paraphimofis, geneezen: in dit geval heeft men ook zelden veel moeite om de wanorde te bedaaren ; de onthouding der coïtus voor eenigen tijd, en de aanwending van een verzagtende, pijnftillende, en verdeelende fotus, zijn meest al vermoogende genoeg, offchoon de lijder doorgaans voor altoos berooft blijft van een musje voor den glans, dewijl hij in de geneezing van zig zei ven, op de befchreeve manier, geen juiste maat heeft kunnen houden met de infeheuring van het franw lum, en hier de phimofis niet beftaat in een vermeerderde hoegrootheid. I 537- Egter, wanneer vuile, Hinkende V zweet  éjóö CHIRURG IA PRATIÖA, Zweeren, venusvratten, fiankers, enz. op deii glans zijn geplaatst; alsook de voorhuid met zoortgelijke gebreken is aangedaan; de voorhuid niet alleen zugtig gezwollen, maar ook effens ontftooken en verhard is; dan begprijpt men ligtelijk, dat men een zeer zamengettelde ziekte te behandelen heeft, Zoo dè phimofis als de paraphimofis zijn zomtijds van het grootfte gewigt; de beste hulpmiddelen, gevoegd bij de venuscuur, zijn dikwils niet vermóogend genoeg, om de ontzwelling te bereiken , en daardoor of de ontlasting der ingefloote vuile ettërftöffe te bezorgen, of de wurging, en de daar uit voorfpruitende verfterving van den glans} voortekoomen: niets dan het mes is dikwerf de eenigfte toevlugt, om de onthoofding hier te beletten. Bij de -phimofis van dit zoort, moet men, op dat de glans bloot voor het gezigt koome, de voorhuid op de vorens befchreeve manier klooven; en bij de wurgende paraphimofis moet men de knelling , en de fpanning wegneemen, door diep genoeg inkervingen (fcarificationes') te doen. En wijders zijn de overige reeds tegenwoordige toevallen, of tweede ziektens, ijder naar haar aart te behandelen. § 538. Eindelijk de waterzugtige onderfte ledemaaten, hetzij een gevolg van een lang na den anderen ftaan, of zitten; uit een zwakheid ha e^n hevige ziekte; of hetzij verzeld bij een wonde, of zweering; zijn dikwils lastig, en moijehjk genoeg om te geneezen: want al het overige aangaande de zugtige zwellingen van andere deelen gelijk gefteld zijnde, is het hier al-  «f Oefenende heelkunde. 307 altoos moeijelijker, nadien, de toevloed der vogten van boven naar onderen gefch'iedende gemaklijker, en overvloediger, en integendeel de afvoer traager, en minder, van onderen naar boven gelchicd, hetgeen hier de oorzaak van het gebrek moet verzwaarën, en het bereien der geneezing daaraan evenredig maaken. Dit aangemerkt bijzonder nadeel bij de zugtige ledemaarerf word best vergoed door een plaathag aan het zieke deel te geeven, waardoor de afvoer der vogten van boven naar onderen gefchied* namentlijk met het deel hetzij de lijder legt, of zit, zoo te plaatfen, dat de voet hooger is; dan de knie, en wel voornamentlijk, door de aanvoeging van een uitdrijvend windM (tigatura expulfiva). genoeg hij de Heelkundigen bekend. Door een zodanige welaangevoegde omwinding, namentlijk waarvan al de omflagen gelijk drukken, word de toevloed der vogten gematigd; de verdere Uitzetting van den ligt uitzettelijken vetrok beperkt; de afvoerende vaten best verfcerkt, en als't waare kragt bijgezet om het overvloedig water uit den vetrok opteneemen, en derwaards te brengen, werwaards het te huis hoort: aan dit eenvoudig middel is dikwils eenig de geneezing toefefchrijVen van verouderde zweeren aan de onderfte ledemaaten, welke jaaren na den anderen voor alle andere uit - en inwendige middelen hardnekkig zijn gebleeven en verergerd, omdat door het verzuim der omzwagtehng het zieke deel aanhoudend gezwollen bleef, en als't waare tot een ontfano-bak wierd gehouden van te veel toévloei jende  3o8 CHIRURGIE PRACTICA, vogten. Egter, in de waterzugtige onderfte ledemaaten uit een algemeene verflapping van het vaatgeftel, als een gevolg van de algemeene waterzugt; of wanneer er roos - of ontfteeking bij verzeld is, zou de aangepreeze, en heilzaame omzwagteling, een verderfelijk moordmiddel kunnen worden; en dus ver'eischt dit middel ook, gelijk veele anderen, meer als een Man van ondervinding, een Man, welke. alvorens, door de ziektekunde, regelmatig in de vèrfchillen der ziektens onderweezen is: want, het te ruggedreeve water uit de waterzugtige ledemaaten bij de algemeene zwakheid, of waterzugt, kan zig dan herplaatfen op voornaamer deelen ; en, indien een deel met roos, of ontfteeking, aangegreepen , bekneld word , gaat het niet zelden tot verftikking, en verfterving over. Bij de Heelkundigen heeft men ook in gebruik, om. de fterk gefpanne, en gezwolle waterzugtige ledemaaten te doorkerven, opdat het uitfpannend water zoude ontlast wor. den; welke manier insgelijks meer naar wel gegronde ziektekundige regels moet verkoozen, of verworpen worpen, dan naar bedrieglijke ondervindingen : want, alleen door het , ziektekundig vooruitzigt, of de-fchielijke ontlasting van het uitfpannend water de nedervallende vaste deelen al of niet tot verfterving zal doen overgaan, is eenig die manier te verkiezen , of te verwerpen , maar niet, omdat zij bij zommige gelukt, of bij anderen mislukt is, hoedanig doch meest alle ondervindingen zijn, welke niet vast aan «iekte  of OEFENENDE HEELKUNDE. 309 ziektekundige regels zijn gebonden, en daardus den ondervinder de vereischtens om te ondervinden ontbreekt. §539- Het lugtgezwel (emphijfemd), het naast behoorende bij het zugtgezwel, word genaamd, indien de vetrok door ingehoude lugt is uitgezet, maakende een gezwel, of zwelling, welke, na de drukking, aanftonds wederom oprijst, en welk, bewoogen zijnde, meer of minder geluid geeft. Deze lugt is of ten 1. de uitwendige lugt, door een wonde, of verzweering, ingegaan, 2. de ingeademde ugt uit de longen, door een fcheiding des geheels der lugtblaasjes; en ten 3. de lugt uit bederving of verrotting van eenig ingefloote vogt: waarover is natezien mijn heelkundigs ziektekunde 1. D, $ 498. $ 499. en § 500. De kentekenen zijn duidelijk uit de befchrijving; doch, uit welke bijzondere oorzaak, de ingefloote Jugt ontdaan is, moet uit de kennis dier bijzondere oorzaaken opgemaakt worden. En betreffende de voorzegging, dezelve hangt voornaamelijk af van de kennis der bijzondere oorzaak: de ingegaane buiten lugt door een wonde of zweer, in een met weinig vet vervulden vetrok , gelijk bij de hoofdwonden 5 of dezelve lugt, terugkeerendé uit de holligheid der borst bij een doorgaande borstwonde; maakt zekerlijk, het overige gelijk gefteld zijnde, een lugtgezwel van het allerminde belang, dewijl de oorzaak het gemakkelijkst is te overwinnen; egter het lugtgezwel is, hetzij uit wat oorzaak, • van groot belang genoeg, dewijl een klein gedeelte ingeV 3 gaanc  3io CHIRURGIE PRACTICA,; gaane lugt zig, door de warmte der deelen s zodanig kan uitbreiden, dat zij den geheelen vetr rok inneemt, en het lighaam op een hooggaande wijze uitfpant, en doet zwellen. Wanneer de buiten lugt in de inwendige holligheden ingaat , zig uitfpant, en niet fchielijk ontlost word, drukt zij geweldiglijk de ingewanden, en veroorzaakt niet'zelden de dood. Wanneer de lugt komt uit de gewonde of verzwoore lugtblaasjes , dan fpreekt het van zelfs, dat het lugtgezwel zoo veel zamengeftelder is, als-de oorzaak van hetzelve moeijelijk is te overwinnen: indien, by een doorgaande borstwonde , ook teffens de aangegroeide long word gekwetst, of bv een breuk der ribbe, zonder uitwendige wonde, de aangegroeide lugtblaasjes worden gefcheurd; dan is, nadien de beledigde deelen met den anderen een waare geheelheid (continuitas) uitmaaken, het lugtgezwel van minder belang; dan, wanneer een lugtgezwel aan het hoofd, den hals, enz. de ingefloote lugt ontleent uit een diepe verzweering der longen, nadien hier onderfleld word een volkome vernietiging van zelfftandigheid der longen , en waarom dit lugtgezwel niet zelden, bij de aan de longteering ziek zijnde, een.voorbode is van de nabij zijnde dood; en ook teffens blijft het lugtgezwel, bij een vastgegroeide long, van minder belang, dan warneer de long beledigd zijnde los is, alhoewel de gekwetfte long kan geneezen worden, en dus de oorzaak van het lugtgezwel, in dat opzigt, worden weggenoomen. En, indien de lugt in het lugtgezwel ontftaau is uit ontbinding  of OEFENENDE HEELKUNDE, 3IÏ binding van een ingefloote vogt, hoedanige bederving bij leevendige menfchen van zommigen ontkend word, danfpreekt het van zelfs, dat het meer of minder belang voornamentlijk afhangt van de meerdere of mindere mogelijkheid , om de rottende ftoffe wegtenéemen. S 540. Betreffende de geneezing van het lugtgezwel; dezelve beftaat : ten 1. in de verteering of ontlasting der.ingefloote lugt uit uen vetroK, en ten 2. mcuen er een voortbrengende oorzaak is, welke blijft aanhouden dezelve lugt te verfchaffen, in den bron of oorfprong wegtenéemen, of ten minften te belet¬ ten, dat de voortgebragte lugt den vetrok niet kan ingaan, maargenoodzaakd word zig uitwendig te ontlasten. De lugt in het lugtgezwel Word verteerd of ontlast, door de aanwending van zamentrekkende, verwarmende, welrie* kende, en zoogenaamde windbreekende (carmnaniia), kruiderzakjes, gemaakt uit de herb: ment: fem: fcenic: aniji: cummun: alvorens gekneusd , en dan de zakjes vogtig gemaakt met de fpirit: vin: of vinum rubr: inzonderheid zullen dezen te pas koomen, indien de te kleine wonde alvorens vergroot is, omdat zij voornamentlijk werken door de vaste deelen zamentetrekken, en te prikkelen, waardoor zij de lugt beweegen, en als't waare derwaards, werwaards zij het best uitgang vind, namentlijk naar de vergroote wonde. De aanvoeging van koud water is een voornamer middel, omdat door de koude niet alleen de vaste deelen worden zamengetrokken en verfterkt, maar ook teffens de uitzettende kragt der lugt het verV 4 mo  of OEFENENDE HEELKUNDE. 3ai met een uitzetting van de zieke zijde, word deze ziekte erkend, doch, indien de zitplaats van het water onder het borstbeen in den vetrok, welk de ruimte van het mediajlinum vervult, is, dan is, noch de uitzetting, noch de fchommehng, te ontdekken , dewijl het os fternum niet zoo gemaklijk word opgeligt, en het uitgeftort water niet in een gemeene holligheid , maar in de cellula van den vetrok, even als in een oedema is uitgeftort, tenzij door veroudering , de cellula verbrooken worden. De hijdrops pe&oris is doorgaands een gevold van de algemeene waterzugt, en het Heelkundige, dat bij dezelve te pas komt, beftaat in de ontlading van het vergaderd water of uit de holligheid van de borst, of van onder het borstbeen. §■ 54-9- Om het water uit een der holligheden van de borst, of de etter bij een etterborst (empijema), of ook uitgeftort bloed bij een verwonding, te ontlasten, heelt de kunst een kunstbewerking bedagt, beftaande in het maaken van een opening tusfchen a. ribbens aan de zieke zijde, van agteren een handbreed V-lnu rlIê:gegraat, en tusfchen de 3. en 4. ribbe van onderen optetellen , en welke genaamd word borstdoorpooring (paracenthefis thoracis). En, wanneer men volkomen overtuigd is, dat er water, bloed, of etter onder het borstbeen is uitgeftort, het geen nogthans zeer moeijehjk is om te onderfcheiden, dan kan men de ontlasting bezorgen, door een opening met de beenboor (trepan) te maaken in het borstbeen. Over deze kunstbewerkingen zijn X wij-  322 C Hl RU KG IA PRACTICA, wijders natezien de Heelkundige Schrijvers* welke bepaaldelijk dezelve ten voorwerp hebben genoomen. §. 550. Een buikwaterzugt (afcites) is een vergadering van water in de holligheid des buiks, waardoor dezelve op een ongewoone wijze kan uitzetten en zwellen. De buikwaterzugt is of een ongezakte, hoedanig wij zoo even befchreeven hebben, of een gezakte, wanneer het water beflooten is in een of meer vliezige bekleedfelen, welke gemaakt zijn of van het buikvlies, van het eijernest, of zij betlaan in waterblaasjes, of van het darmnet, of van de baarmoeder, welker oorzaaken en uitwerkfels verder zijn natezien in mijn heelkundige ziektekunde. Het blijkt, dat de ongezakte en gezakte waterzugt alleen van den anderen verfchillen daarin , dat bij de eerfte het water onbeflooten is uitgeftort in de holligheid des buiks, en bij de laatfte, dat hetzelve, of door een bijzonder ingewand, of ander deel, nog bijzonder omkleed is. De ongezakte buikwaterzugt laat zig door de golving van het water tegen de drukkende hand, terwijl men met de andere hand aan de tegen overgeftelde zijde eenige ftooting maakt, ligtelijk erkennen. En het Heelkundige alhier beftaat in de ontlasting van het water door de buiksdoorbooring (paracenthefis abdorninis), om welke te verrigten de Heelkundige Schrijvers zijn raadtepleegen. %. 551. De gezakte buikwaterzugt {afcites faccatuf) of (cijjiicus') is zoo gemaklijk niet te erkennen, omdat men er niet dan zelden een duidelijke vogtsgolving in gewaar word. Zomtijds  of OEFENENDE HEELKUNDE. 323 tijds beftaat dc gezakte waterzugt in een vergadering van water in den vetrok tusfchen de buikfpieren en het buikvlies, (hijdrops peritoncci) genaamd. Indien door den r.jd de opgevulde cellula van den vetrok worden verbrookcn, en er daardoor een gemeenezak voor het water word gemaakt, dan is er eene duidelijke vogtsgoiving té onderfcheiden, en er nauwlijks onderfcheid te vinden tusfchen deze gezakte buikwaterzugt en de ongezakte. Het water kan dan ook hier ontlast worden door de paracenthcfis abdominis In den vetrok tusfchen de ingewanden des buiks gelegen kan ook een vergadering van water koomen, en teffens verzeld zijn van uitgeftort water bloot in de holligheid des buiks, waardoor het kan gebeuren , dat men bij het doen van de paracenthcfis alleen een kleine hoeveelheid water ontlast, daar de groote hoeveelheid beflooten blijft, en de buik bijna even dik, waarvan een aanzienlijk voorbeeld is te vinden onder mijn ivaamecmingen. §. 552. De waterzugt van het ijernest (hijdrops ovariï) is, wanneer door een vergadering van water in de zelfftandigheid van het eijernest (ovarium'), hetzelve op eene ongewoone manier vergroot word eh uitgezet, beginnende met een klein beginfel, in de eene öf andere zijde van het onderfte des buiks, boven het fchaambcen, en zig aldaar met een hard, en ongelijk gezwel, onder de buikfpieren te voelen, kenbaar maakende; welk gezwel van tijd tot tijd in hoegrootheid toeneemt, zomtijds den geheelen buik bellaat. en X 2 den-  324 CH1RURGIA PRACTICA, denzelven gelijk maakt aan een hoogbezwangerde, of buikwaterzugtige. Het vogt alhier beftaat of in een vermeerdering van het natuurlijk vogt in de eijertjes, of in een vergaderd water of wije in het blaasagtig wezen van het eijernest. Het vogt is in verfcheide afzonderlijke zakjes beflooten, en wel inzonderheid in het begin dezer ziekte, of het word ingehouden in een gemeenen zak, en wel dan, wanneer door veroudering, de uitgezette eijertjes, of blaasjes, verbrooken worden, en dan is er ook teffens een duidelijke vogtsgolving te onderfcheiden, en deze gezakte buikwaterzugt met de ongezakte overeenkoomende. Naar maate het eijernest word uitgezet, verdikt en verhard deszelfs bekleedfel, en de binnenfte fponsagtige zelfftandigheid van het eijernest word gantsch ontaard: daar beftaan voorbeelden, dat, na verzweering, het eijernest uitwendig is opengebrooken , en ontlast heelt haair, beenenige wezens als kiezen, tanden, enz. ," ' , §. 553. Uit de befchrijving dezer ziekte blijkt duidelijk, dat zij geenfints afteleiden is uit de algemeene oorzaaken der waterzugt, maar uit een gantsch bijzondere, waarover, en over derzelver uitwerkfels mijn heelkundige ziektekunde is natezien. Indien dit gebrek in zijn berinfel is word het erkent, gelijk uit de befchrijving blijkt, uit een gezwel boven de liesch, ter plaatfe daar men uit de ontleedkunde alvorens weet, dat het ovarium gelegen is: doch, wanneer hetzelve het grootfte gedeelte van den buik heeft ingenoomen, en, door veroudering, tot een gemeenen zak is ge-  op OEFENENDE HEELKUNDE. 325 geworden, en weinig verfcheek van de ongezaakte buikwaterzugt, dan kan men niet, dan door de volkome historij van het gebrek, ons van derzelver aart waarichijnelijk overtuigen; alleenlijk de ongelijker uitzetting van den buik hier, dan in de ongezakte buikwaterzugt, kan aan een kundigen het meeste licht verfchaffen. §.554. Betreffende de geneezing; indien dezelve mooglijk is, zal het in den beginnen moeten zijn, wanneer wij doch zelden geroepen worden , omdat dit gebrek lang zonder hinder gedraagen word, en wij tot lof ichoon dikwerf tot nadeel onzer Nederlandfche bevallige Sexe moeten zeggen, dat zij niet zeer gemaklijk is, om aan Mannen te laaten zien, hetgeen zij meer bedekt voor de ftraalen van de zon, dan voor de fchadelijke zwaveldampen der brandheete fioof. Men kan beproeven, of men door de aanwending van een verdeelende en verfterkende pleister, fmeering, ftooving, of pap, de verdweining kan bereiken, namentlijk, of men de uitgeftorte ftoffe kan verdunnen, de vaste deelen , de vaten, kan verkerken, om de verdunde vogten opteneemen, hetgeen mooglijk blijft, zoo lang de vaste zelfftandigheid van het eijernest nog niet ontaard is. Edoch , wanneer het gebrek te verouderd is, dan kan men geen verdweining verwagten. Zoude het niet mooglijk zijn, om het zieke eijernest uittefnijden, daar men het in zommige dieren verrigt, om dezelve onvrugtbaar te maaken ? Of zoude men het zieke eijernest niet tot in zijn grond kunnen doorfnijden, cn door verettering en zuivering het X 3 ont-  %2.6 CHIRURG1A P RACTICA, ontaarde kunnen doen affcheiden ? Zoo het een als het ander zoude (mijns oordeels) door een kundigen kunnen ondernoomen worden, ten minften, wanneer het gezwel nog niet al te groot was, en reeds niet te veel wanordens in de nabuurige deelen had te weeg gebragt. En, indien het zieke eijernest zoo groot is geworden , dat men twijfelt of er ook een ongezakte buikwaterzugt plaats heeft, dan is het volftrekt ongeneesli.k, want, alhoewel door de buiksdoorbooring .het. ingelloote water kan ontlast worden, moet hetzelve al fchielijk, om de tegenwoordig blijvende ontaarden en onwegneemelijken zak,- wederom op nieuws vergaderd worden: de* buiksdoorbooring is hier alleen de onderhoudende geneeswijs .{cura\palliativa), om, voor een':.tijd^ den lijde» te veriigten, even als de doorbooring bij de waterbreuk, waarvan naderhand. - §• 555-' Eindelijk, wanneer het zieke eijernest, doör .de werkingen der natuur, in een zweer verandert, uitwendig openbreekt , en '"haak, beenderen, of zoortgelijke Ïloffe, ontlast, waarfchijnelijkheden van. een vrugt, in het eijernest. gemaakt, dan fpreekt het van zelfs, dat dó nSftitur in haar-.aangevan.e werk is te helpen','- en in zoo verre behoort deze ziekte tot de zweeren : de geneezingen, in die gevallen geüaagt , zijn geenfints ongunftig aan de be-deftking!, om een ontaard eijernest töt in zijn grónd te doorfnijden, ten einde het ziekéh ke door■ verettering te doen. affcheiden. ' s'. 5*./». !3vr waterblaasjes Qnj'datidss), grootere* of klein'dèr'e, dunne, tedere, en, als ; : een  op OFEENENDE HEELKUNDE. 327 een druiven trots aan den ander hangende, met water vervulde blaasjes, zomtijds in eenige holligheden van het lighaam, en in de ingewanden zelve te vinden, koomen niet voor ter behandeling van een Heelmeester; tenzij bij geval aan de Vroedhundigen, wanneer zij in de baarmoeder zijn geplaatst, en eene valfche bevrugtiging maaken; waarom wij hier niet meerder van handelen, en den weetgraag gen, zoo aangaande den verderen aart, oorzaak en uitwerkfels van dezelve, zenden naar onze heelkundige ziektekunde. §• 557- Onder de zoorten der gezakte buikwaterzugt worden ten laatften nog opgetelt de waterzugt van het darmnet (hijdrops omentï), en de waterzugt van de baarmoeder (hij' drops uteri). De eerfte fielt een vergadering van water of in den vetrok van het darmnet, of in deszelfs verdubbeling. En de tweede Helt een overvloed van water niet alleen daar de vrugt in zwemt, maar ook tusfchen de vliezen, welke de vrugt omwinden ; of daar is water vergaderd of uitgeftort in de holligheid van een niet bezwangerde baarmoeder. Deze tvyee zakwaterzugten worden ook zelden de bijzondere voorwerpen der Heelkunde, waarom wij er ook van afftappen, en den leerling zenden naar onze ziektekunde. - $.558. Een waterbreuk (hernia aquofa) of (hijdrocele), wel degelijk een voornaame heelkundige ziekte , is een vergadering van water in den fchederok van den bal (tunica vagina, lis), of van den zaadftreng. De eerfte is het menigvuldigst, en de laatfte kan geen plaats X 4 heb.  328 CHIRURG IA PRACTICA, hebben , dan , wanneer bij een aangeboore breuk, de pensfakfcheut nog open is gebleven. Evenwel in den vetrok, welk den toegegroeiden fchederok van den zaadftreng met den zaadstreng vereenigt, heeft menigmaal een zugtige zwelling plaats; en indien door veroudering de cellula vernietigd worden, en dus het water in eenen zak word bevat, dan word het te onregt genoemd een vergadering van water in den fchederok van den zaadftreng : zie mijn heelkundige ziektekunde i.D. §. 537. en 538. §. 559. Een waterbreuk word gekend: ten 1. door de tegennatuurlijke vergrooting en uitzetting van het fcrotum aan de eene of andere zijde; 2. door het gezigt, als wij in donker, door middel van een brandende kaars, of lamp, aan de eene zijde gehouden, met'de tegenovergeftelde zijde te befchouwen, het vergaderd water zien kunnen; en ten 3. door de fchommeling van het ingefloote water, te voelen aan de drukkende hand, terwijl men met de andere aan de tegenovergeftelde zijde eenige beweeging maakt. Egter de twee laatfte opgenoemde tekenen kunnen afwezig zijn, en evenwel de waterbreuk tegenwoordig: het uitgeftort water is zomtijds zoo dik en flijmig, en de uitfpannig zoo ftijf, dat het gezwel alle doorschijnendheid heeft verlooren, en het gezwel eerder een vast, dan een vogtgezwel, gelijkt. De gelijke uitzetting van het zieke fcrotum, en de ligtheid van het gezwel, naar deszelfs hoegrootheid, vergeleken met de ongelijke zwelling , en de zwaarte van het fcrotum hij een vleesbreuk, kunnen eenigfints de duisterheid  •f OEFENENDE HEELKUNDE. 329, terheid van de waterbreuk ophelderen, onaangezien de grootfte mannen er evenwel in gedwaald hebben, waarom het voorzigtigis niets te bepaalen, tot zoo lang de tijd misfchien nader den aart van het gebrek ontdekt: daar legt weinig aangelegen, om in een duister geval voorzigtig een mede te doen tot in de tunica vaginalis, alwaar men het vergaderd water zal aantreffen of niet; maar om in een duister geval een proef te neemen met de troicard, en te waagen, of niet misfchien de uitgezette bal zal gekwetst worden , is volftrekte tirannij, en wel degelijk flrafbaar. De waare waterbreuk word zeldzaam anders, dan door een heelkundige kunstbewerking bij de bejaarden geneezen, want doorgaands ontftaat dezelve niet zoo zeer uit de algemeene oorzaaken van de waterzugt, dan wel door een kneuzing, welke tot gevolg heeft een verloore veerkragt van de opflurpende vaatjes, waardoor de natuurlijke dauw in de tunica vaginalis bij aanhoudendheid tegenwoordig word opgenoomen en door welke verloore veerkragt, en dus vernietigd opflurpend vermoogen dezer vaatjes dit water bij aanhoudendheid moet aangroeijen, en de tunica vaginalis uitfpannen; zodat, onaangezien het water hier wierd ontlast, zonder vernietiging van de holligheid deszaks, de oorzaak blijvende, de waterbreuk op nieuw 'moet te voorfchein koomen. §. 560. Betreffende de geneezing ; in een, verfche waterbreuk, daar zij voorkomt uit een algemeene oorzaak van de waterzugt, kan zij dikwerf met het wegneemen der algemeene 2v 5 oor-  33o CHIRURGIA PRACTICA, oorzaak, ook wijken., of, indien zij blijft beftaan , kan men dezelve door een eenvoudige aftapping van het water niet de troicard dikwils beftendig geneezen. Onaangezien zij door.kneuzing is te weeg gebragt, doch nog versch, dan kan men ook eerst beproeven, of de uitgeftorte ftoffe is te verdunnen, en de verloore veerkragt der opilurpende vaatjes te herftellen, opdat het gezwel tot verdweining worde,gebragt, mee verdunnende, verdeelende en veriterkende pleisters, ltoovin.'en, of pappen : ik heb dikwils allerbeste uitwerking bevonden van de zee-ajuin (fquilla) in een veriterkende pap, of Hoving ; men kan ook het zap van dezelve gemaklijk onder een gompleisier vermengen. Edoch, indien dit vrugteloos is, omdat de waterbreuk te verouderd is, te groot, de tunica vagenalis verdikt, en ontaard, dan fchiet er niets overig, dan, om den lijder van tijd tot tijd te verligten, door, wanneer het gezwel al te groot is geworden, het water aftetappen met het inbrengen van de troicard, hetwelk de onderhoudende geneeswijs is, en niet gefchikt, gelijk boven reeds heeft gebleeken, om een beftendige geneezing te erlangen; of, om door openlhijding van de geheele tunica vaginalis, of door het zetten van een etterdragt (Jctaceum), den ziekeiijken zak te openen, pet water te ontlasten, door een aanhoudende verettering, en daaruit vol-* gende rauwwording van de wanden des zaks, dezelve te doen zamengroeijen, en voor altoos de gelegendheid voor, een waterbreuk wegtenéemen : van zommigen word ook voorgefteld, om  of OEFENENDE HEELKUNDE. 331 om door een vermocgend brandmiddel een genoeg groote opening re maaken tot in den zak van de waterbreuk. Zoo de een als de andere kunstbewerking is verder natezien bij de Heelkundige Schrijvers. §. 561. Zonder de manier van een ander te fchatten, keur ik de geheele openfnijding van de tunica vaginalis, of zak der waterbreuk, de allergemakkelijkfle, en de zekerlte , 'zoo aan de zijde des lijders, als des Heelmeesters: ja ik keur dezelve voor den Heelmeester zoó gemaklijk om te verrigten, en voor den lijder zoo ligt om te dulden, dat ik mij niet kan begrijpen, er een jong mansperfoon kan zijn, >velk zig troost , om een enkelde maand in zijn broek herberg te verleen en aan een zoo lastigen en onnutten waterbeurs. Om deze kunstbewerking op de eenvoudigfie manier te verrigten,, maakt-men eerst met een breed Apostomatié. Lancet een opening onder in het gezwel., daar doorgaands de vogtsgolving het meest is te voelen, tot binnen de tunica vaginalis , hetgeen men ontdekt door de uitlooping van het water, alvorens men het Lancet uithaalt, brengt men een holle fonde in, welke men, het Lancet uitgehaalt zijnde, naar boven voert tot aan het begin van het gezwel; dan fpant men het bevattene boven de fonde, en fhijd hetzelve met een wel fcherp mes, in den fleuf van de fonde bevestigd zijnde, gezwind met eene fnede door, wanneer dc geheele zak van het water, en de verdere be> kleedfels zullen geopend zijn; en al het water dan ontlast zijnde, vuldmen de gemaakte wond 'met  532 CHIRURGIE PRACTICA, met gekneusd plukfel zagtelijk op, en verbind wijders met een bekwaamen drukdoek, en T. Bandagie. Men moet op de befchreeve manier de tunica vagenalis openen, anderfints, indien men niet aanftonds de fonde binnen brengt, alvorens het Lancet is terug gehaalt, ontmoet men dikwils veel moeijelijkheid daartoe, omdat, na de ontlasting van het water, de waterzak flap en fletschword, en deszelfs opening dan niet te vinden is. Het eerfte verband laat men aanleggen ten minften 4 of 5 dagen, tot hetzelve door een genoegzaame verettering volkomen los is geworden : om de verettering te bevorderen, en de ontfteeking, pijn, en koorts, voor den lijder draaglijk te maaken, komt best te pas, om het verband aanhoudend vogtig te houden met franfche wijn, of met het gemeen oxijeraat; den lijder, indien dezelve bloedrijk is, een ruime hoeveelheid bloed aftetappen; den buik open te houden; en hem te binden aan een verdunnende, fchraale, eetregel, gelijk bij alle aanmerkelijk gewonden. Na het eerfte verband is afgenoomen, zullen wij doorgaands ondervinden, dat reeds het "vergroote ferttum veelis ingekrompen en verkleind , waaruit wij gegronde hoop vestigen , dat het geheel en al in hoegrootheid tot den ftaat van de natuur zal hoornen; doch, indien het fcrotum al te veel en te langduurig is uitgezet, dan doet men "best, om bij de kunstbewerking ook teffens het overvloedige, zoo van de algemeene bekleedfelen, als van de tunica vaginalis, wegtenéemen: men verbind wijders wet een etter* raaa-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 333 maakend en zuiverend digest: best uit melk commivitell: ovi engumm: mirrh: en blijft de behandeling aanhouden van de gemaakte wonde tot de volkome geneezing, naar de voorkoo mende omflandigheden, volgens de regels in de geneezing der wonden, of zweeren, vereifchen. §. 562. Eindelijk, indien bij een oedema in den vetrok van den zaadftrcng, door veroudering, de cellula zijn verbrooken, en dus het water in eenen zak is bevat, hetgeen te erkennen is , omdat hier de bal buiten, en beneden den zak , in zijn geheel is te voelen, daar hij in de waare waterbreuk niet te onderfcheiden is, omdat dezelve met de tunica vaginalis omkleed is, dan kan men dit gebrek , deze onwaare waterbreuk , op de vorens befchreeve manier insgelijks volkomen geneezen. En, wanneer, ter gelegendheid van een aangeboore breuk , de tunica vaginalis van den zaadftreng open is gebleeven , dan kan er water in vergaderd worden , hetgeen in den buik kan gebragt worden, of de procesfus peritonai zoude in zijn begin moeten toegegroeid zijn, wanneer wel ras het ingefloote water de tmiica vaginalis testis insgelijks zoude inneemen, en dus dit gebrek niet te onderfcheiden zijn: niet zelden is mij bij kinderen, welke om reden van een hernia twee of drie jaaren, en langer, een breukband hadden gedraagen, voorgekomen, dat deszelfs ouders klaagden, dat derzelver breuk niet meer binnen kost gehouden worden, waarom zij reeds al andere banden hadden laaten maaken , ja hoe ftijver de breukband wierd aangehaald,  of OEFENENDE HEELKUNDE. 349 daarvoor tegenwoordig blijft, daar doet de geheele opfnijding van de tutiica vaginalis, en de verwekte verettering, de natuurlijke holligheid in dezelve nauwkeurig zaraengroeijen , en word dus voor altoos weggenomen de gelegendheid voor een waterbreuk. %. 578. De uitzetting en vergrooting der galblaas (vefica Jellea) onderfteld een belette ontlasting van de galblaasgal 3 door ver« ftopping, toedrukking of'lluiting, van derzelver uitleidende buizen, waardoor de gal, aanhoudende om toetevloeijen, in de galblaas vermeerderd, dezelve ongewoon doet uitzetten, zodanig, dat zij uitwendig aan den buik, namentlijk in de regter bovenbuikzijde, een kleinder, of grooter gezwel, maakt, waarin een duidelijke vogtsgolving, diep te voelen, is te ontdekken. De uitzetting der galblaas is zomtijds zoo groot geworden, dat zij voor een zakwaterzugt wierd aangezien. Daar zijn in de uitgezette galblaas aanmerkelijke fteenen gevonden. De opgehoude gal word zomtijds fcherp, veroorzaakt zweering, de galblaas word doorknaagt , en de bedorve gal word in de holligheid des buiks uitgeftort, waaruit een onvermijdelijke dood. Of de uitgezette galblaas groeit met het buikvlies vast, maakende als't waare met de houdende deelen des buiks een geheel uit; daar komt verzweering, welke zig uitwendig ontlast, maakende zomtijds aanzienlijke pijpzweeren: zie wijders mijn heelkundige ziektekunde. Het heelkundige dezer ziekte beftaat, om, door* een kunstbewerking, dc opgelloote gal, of zoo  35o CIIIRURGIA PRACTICA, zoo er een (leen in de galblaas tegenwoordig is, te ontlasten, en wanneer er zweering komt, welke uitwendig doorbreekt, in de zweer met derzelver gevolg te behandelen. §. 579. Indien de opening van de galblaas, hetzij ter ontlasting van de ingefloote gal, of der ingehoude fteenen, met goed gevolgzal ondernomen worden, dan zal het daar zijn, alwaar de uitgezette galblaas is aangegroeid : anderfmts is er gevaar, dat, na de kunstbewerking, de gal word uitgeftort in de holligheid van den buik. Om enkel, door het inbrengen van een troicard, de gal te ontlasten, is misfchien zoo veel zwarigheid niet, omdat de kleine wonde zig ligtelijk toetrekt; hetgeen anders is , wanneer men , om een fteen te ontlasten, een ruimer opening moet maaken. Daar legt dan aan gelegen, om te-, weeten, of de galblaas is aangegroeid; hetgeen niet te onderftellen is, dan, omdat men het vogtgezwel niet eeniglints uit zijn plaats kan beweegen , en omdat er ontfteeking is voorafgegaan. Wanneer de galblaas verzweert, en uitwendig openbreekt, dan is zij onbetwistbaar aangegroeid, en dus zijn aldaar de kunstbewerkingen zeker. Edoch, delgal, en etter, uit de galblaas zig ontlastende , ftortten zig uit in den vetrok, onder de fpieren, en kunnen dus aanmerkelijke verzakkingen en pijpzweeren, uitmaakende een zeer zamengefteld gebrek, te weeg brengen : men begrijpt ligtelijk , dat niet zelden alles vrugteloos word beproeft, inzonderheid, wanneer het gezwel zeer groot is; de pijpzweeren moeten geopend worden; en  < of OEFENENDE HEELKUNDE. 351 en de belette afvloed der gal, zal er een beftendige geneezing volgen, herfteld worden, hetgeen van't belangs is des Geneesheers. §. 580. Een zaadbreuk (hernia feminalis) of (fpermatocele) is, wanneer door een fchielijke ophooping van het mannelijk zaad? in deszelfs aanvoerende, bereidende, afvoerende, en bewaarende werktuigen, die deelen buiten gewoon zwellen, uitzetten, en dus niet alleen de ballen, maar ook de zaadftreng, en de zaadblaasjes tegennatuurlijk zig verdikken en vergrooten. Bij dit ongemak is verzeid zwaare pijn, ontfteeking, koorts, uit de hevigheid der pijn ontfteeking aan de nabuurige deelen, ftuipen, binnen korten tijd verftikking en verfterving der lijdende deelen, en, zonder een fpoedige hulp , zomtijds een fchielijke marteldood: zie verder de oorzaak en uitwerkfels dezer ziekte in onze heelkundige ziektekunde. Dit is dan een aller:Tevaarlijivfte ziekte, welke, zonder tijdige hulp, wel haastig de dood teweeg brengt. Zij word van alle andere zwellingen in dezelve deelen cenijr onderfcheiden uit de bewustheid van de fchielijk belette uitwerping en daarop volgende ophooping van het zaad. En het blijkt van , zelfs, dat, gelijk de oorzaak beftaat in een belette uitwerping, dat alzoo de beste geneezing beftaat in ontlasting te bezorgen aan de opgehoopte en uitfpannende ftoffe. Men behoeft er dus niet nateraaden, wat geneesmiddel ik voor het be.ste en zekerfte zoude opgeiven. Doch wat raad ? als zulks niet kanÖgeichiedeu, dan door het geweeten te bevlekken met  S52. CHRIURGIJ PRAGTICA, met de zonde van onzuiverheid ? Is het zonde iemand iets aantcraaden, waardoor hij zijn anderfmts onvermijdbre dood verhoed? En kan het zonde genaamd worden, als men zig van het. nadeelige en teffens onnutte ontlast op een ongewoone manier, daar de gewoone niet te verkrijgen is, inzonderheid wanneer het leeven gevaar loopt ? Zoude alhier het onanismus misfchien eerder geoorloofd zijn, dan de onwettige bijflaap? Ik bewaar op alles het anwoord, om niet in gefchil re raaken met de Tbeologi, en laat ijder naar het licht van zijn gevvceten befluiten. Ondcrtusfchen ik weet in dit dooddreigend ongemak, behalven de aangehaalde, geen andere raad, dan om met ruime aderlaatingen en •een fchraal voedfel het lijdend lighaam zoo te verzwakken , dat er niet alleen gebrek aan thans beledigend zaad, maar ook aan alle andere kragten, uit voortkomt. Ik voor mij ik zoude, in zodanig een geval, al zoo lief tot lijder hebben een vrolijken Muficant of Dansmeester, die mij zonder-'fpreeken wel zoude verftaan, dan een veel vraagenden Ziekentrooster. §. 581. Eindelijk, opdat wij deze afdeeling fluiten, er ontftaan nog eenige gezwellen door een uitftorting van het bloed uit deszelfs vaten, welke zijn: ten 1. de ecchijmojïs, 2.' thrombus; en ten 3. de valfche flagaderbreuk. Men kan ook met goed regt onder deze afdeeling brengen dc uitflortingen van het bloed in eenige holligheden, als in het hoofd, in de borst, of buik, in het oog, een bloedoog genaamd; de  of OEFENENDE HEELKUNDE. 355 zige uitbreiding het kleine gezwel verdraagt; en maanden, ja jaaren daarna, geraakt zomtijds de llijmprop, door een of andere beweeging ,,los, de arm loopt vol met bloed, eri men ontmoet een gevaarlijke valfche flagaderbreuk 9 die men nimmer had verwagt. Het uitgeftort bloed , wanneer het. wijd eri zijd door den. gantfchen onderarm is uitgeftort, gaat over tot verrotting, verwekt verflikking en verfterving van den geheelen aangedaaneh vetrok, onder een geheele.huk : zoo dat dé valfche flagaderbreuk een der gevaarïijkfte heelkundige ziektens uitmaakt, welke zomtijds niet,alleen het verlies van het geheel lijs derid deel, maar van het leeven, tot een gevolg heeft; De geneezing der valfche flagaderbreuk beftaat: tem. om de aanhoudende, of te vreezen zijnde bloeding uit de gewonde flagader! te fluiten, of. Voortekoomen; en ten a. om het uitgeftort bloed te ontlasten, en de verdere nadeelen te herftellen. De gekwetfte flagader moet onderfchept en gebonden worden, waartoe dezelve alvorens moet bloot gemaakt zijn, door de deelen ruim optefnijden, en het bloed te ontlasten, hetgeen dezelve vervult, waarover is natezien mijn verhandeling over de bloedftortingen; en wijders zijn de verfterving. en .verftikking naar haar. aart te behandelen. Wat betreft het tweede zoort der valfche flagaderbreuk; hetzelve word zelden ontdekt, dan j na dat het, in het eerfte zoort is veranderd. 1 % 584^ Betreffende de uitftorting des bloeds in het hoofd,.in de borst of buik., dezelve beZ a hoort  356 CHIRURG IJ PRJCTICJ, hoort tot de afdeeling der wonden; en de fcheurbuiksvlekken (macula fcorbutica) tot de gezwellen, of zweeren. Een bloedoog is, wanneer er na een zwaare kneuzing, of oogontfteeking, bloed is uitgeftort in de kamers van het oog; men word er door het gezigt van overtuigd; de gevolgen er van zijn boven op meer dan eene plaats gebleeken; en men tragt het te doen verdweinen , of ontlasten, ook elders te duidelijk verhandelt, om hier te herhaalen. En de roodheid der oogen zonder ontfteeking noemt men, wanneer de wije-en watervaten, in de adnata en cornea, zoo verflapt en verwijderd zijn, dat zij vrijelijk het bloed inlaaten, zonder nogthans pijn, vermeerderde beweeging , of koorts te verwekken. Onaangezien deze roodheid noch pijnelijk, noch zoo gevaarlijk is, als de ontfteeking, nogthans hindert zij het gezigt, en geeft gelegendheid tot een waare oogonfteeking. Deze roodheid is dikwerf een gevolg van een zwaare ontfteeking, of van een langduurig gepap of gepleister der oogen; indien zij verouderd is, word zij zelden geneezen, omdat de te lang verwijderde vaten niet zullen inkrimpen; en of zij tot haar voorgaande nauwte zijn te brengen , is te beproeven met verfterkende oogwaters : 'men vermijde evenwel alle fterke vitriolata , bloedverdikkende , en eeltmaaakende topica, opdat men niet, voor roode, duistere oogen bezorgt; een oogwater uit vinum album , waarin zijn afgetrokken de flor: rofar: r: tot §x- en daarbij gedaan fach: faturn: 9(5. of het aq: veget: mineral: van G*ou«  of OEFENENDE HEELKUNDE. 357 Goulard, en zoortgelijken, zijn verre de vijligfte. Over de kliergezwellen ; het kropgezwel; knoest' en kreeftgezwel. $. 585. Een kliergezwel (tumor glandulofus) is of heet en haastig in zijn doorloop, in hoe ver het behoort tot de ontfteeking; of koud en langzaam, in hoe ver het behoort tot deze afdeeling. Elk koud of langduurig kliergezwel ftelt een verftoppend en ftilftaandend vogt in de zelfftandigheid van een klier, zoo in een enkelde ronde, of mosagtige (glandula ■eotiglobata), als in een zamengeitelde, vaatagtige, of opeengetaste (conglomorata); waardoor dezelve tegennatuurlijk word vergroot en uitgezet. En een koud kliergezwel is: of ten 1. een kropgezwel; 2. een knoestgezwel; en ten 3. een kreeftgezwel. §. 586. Een kropgezwel (fcrofuld) of (ftruma) is een onpijnelijke, harde, uitzetting, en vergrooting een er klier, een gezwel maakende in zijn omtrek omfchreeven, en welkers ingefloote vogt taai en lijmerig van aart is. Meest zijn de hals - onderoors- of onderkaaksklieren, de lijdende deelen, onaangezien er ook geen audere klieren , als der mammen, ja zelf de darmfeheels - klieren, van bevreid zijn. Daar word in de aangedaane klier, of klieren, en in hef lijdend onderwerp, gefield een taai, lijmerig, en met een onbekende fcherpte, langzaam werkend ziekelijk vogt. Z 3 Met  or OEFENENDE HEELKUNDE. 3^5 delijk genoeg aan de beklaagenswaarde toeftand des lijders : want de lijder word gemarteld door wreede pijnen; er ontlast uit de zweer zig bij aanhoudendheid een ruime hoevelheid van vogten, waarvan de. vogtftroom beroofd word;"de rottende ftoffe, .uit het plaatfelijk gebrek opgenoomen , befmet meer en meer den i vogtitroom , doet het zenuwgeftel aan; daar koomen uitteerende koortfen, en verval van kragten, waardoor de lijder vroeger of laater ondergaat. En uit de gegeeve befchrijving blijkt ook, dat de kanker ongeneeslijk is, ten minften, dat men tot nog toe geen lijders heeft gevonden, welke gefchikt zijn, om zig aan hetgeen, waardoor het misfchien mogelijk zoude zijn, te onderwerpen: zie daar inzonderheid over na mijne boven aangehaalde verhandeling over de mogelijkheid om den kanker te geneezen. §. 594. Wanneer men vastftelt (gelijk allerwaarfchijnelijkst is), dat de reden van het veranderen eens knoest- in een kreeftgezwel gelegen is in een zekere bepaalde, doch onbekende hoedanigheid van het lijdend lig-haam, dan is de we^neeming van het kreeftgezwel volftrekt vrugteloos: wij ondervinden ook dikwils, dat, na het wegneemen van een kreeftgezwel, er een ander op nieuw verfchijnt;, of dat de gemaakte wonde, na de uitfnijding, digt bij de geneezing zijnde, met de gewoone kanker woede wederom open breekt. Misfchien, als wij een knoestgezwel ontwortelen, alvorens het kreeftgezwel is geworden, neemen wij de ■potentia'nocsnswug, wei-  q66 CHlRURGlA PRACTICA, welke het feminiuni cancrofurn in Werking brengt: ten minften het is altoos voorzigtig* om een knoestgezwel, indien mogelijk, ipoedig uittefnijden , waarom ik het ook boven heb aangeraaden. Wat men ook opgeeft van de cicuta, belladona, of van het arfenicumt hoe de kwakzalvers roemen zelfs op uitwendige middelen, ik heb voor mij zeiven noch op het een, noch op het ander, het minfte vertrouwen : men geeft geneezingen op, het is waar, doch, wel onderzogt zijnde, van geen kankers. Ik heb tot nog toe nimmer beter uitwerkingen gezien, dan van de cortex peruvianus, en wenschte, dat ik, of een ander, eens eenige lijders mogt aantreffen, welke gefchikt waren tot de in mijne meergemelde ver* handeling over de geneezing der kanker voorgeitélde geneesmanier. §. 595. Dan eindelijk, dewijl tot nog toe" het kreeftgezwel voor ongeneeslijk word gehouden, fchiet er niets overig, dan de onderhoudende geneezing (cura palliativd), welke beitaat in de doorbraak van het gezwel zoo lang te beletten, als mogelijk is; doorgebroo"ken zijnde, de voortlooping zoo veel mogelijk te ftuiten ; en in de toevallen, inzonderheid de pijn en rotting, zoo veel gefchieden kan , te verminderen. De doorbraak word best belet door het gezwel voor vrij ving, ftooting, enz. te beletten, hetzelve te bedekken, indien mogelijk, meteen drukdoek, nat gemaakt in een zamentrekkend en verkoelend tavament, als van het aq: aluminofa of vegetab: minerai. van Goul/akd en door eert leer/  of OEFENENDE HEELKUNDE. ' 3.67 leefregel, die het minst den ( mloop desblceds aanzet. En de voortloópirig, pijn, en ïotting, worden best tegengegaan, door het inwendig gebruik van de cortex, peruviamts, daar bij gemengd falia fosfiiia acida, en het opium, inzonderheid onderiieund met een zagte, verkoelende, en geen beweeging verwekkende leefregel: het uitwendig ongemak moet men dikwerf ververfchen met zagt, geklopt, plukfel, nat gemaakt in aq: aluminoja, of in hetzelve decoclum, hetgeen men inwendig gebruikt. Men kan uitwendig de hoeveel èid van het opium zoo veel men wil vermeerderen, om ons inzonderheid meester te maaken van de pijn : daar de lekking, pijn, en rotting , hooggaande zijn , heb ik van gelijke deelen alum: crud: en opiumpurum, tot poeder gemaakt, en ruim in de zweer geftrooit, veel voordeel ondervonden. Qver de beursgezwellen en bet vetgezwel. §. 596. Een beurs - of rokgezwel (tumor tunicatm) of (cijsticus) is, wanneer de ingefloote itoffe in een bijzonder bekleedfel is bevat, waardoor hetzelve als 't waare op zig zelve beftaat. Het beursgezwel is: ten 1. of een papgezwel, of een honinggezwel; 1. een boongezwel; ten 3. een peesknoop ; enten 4. het vorschgezwel, hetgeen wij reeds in eene andere afdeeling verhandeld hebben: zoo dat ons alleenlijk de 3. eerfte zoorten ten voorwerp zijn. , §• 597-  368 CHIRURG-IA PRACTICA, §. 597. Het papgezwel (atheromd), en het honinggezwel('7#e/;c0m), verfchillen alleenlijk in opzigt van de ingefloote ftoffe, van de eerfte gelijkende na brij of pap, en van de laatfte na honing. Bijden deze gezwellen hebben een zelfde zitplaats: als ten 1. in de klierblaasjes van de huid (folliculi cutanei); %. in de onderhuidsklieren (glandulce fühcutaneee); en ten 3. in de waterklieren (giandulce lijmphaticcè), gelegen in den vetrok, tusfchen de fpieren. Écu ijder dezer pap - of honinggezwellen beftaat in een uitzetting, vergrooting, en verdikking van een der drie gemelde werktuigen; en in een ftilftand en ontaarding van het natuurlijk vogt, in dezelve te vinden, of in een toevloed van een ongezond vogt, uit den vogtftroom derwaarts toevloeijend, en verftopping te weeg brengende: zie verder onze heelkundigs ziektekunde. §. 598. Betreffende de kenmerken , of het pap- of honinggezwel moet genoemd worden, onderfcheiden het zig zeiven door het gevoel: omdat de ftoffe in het laatfte dun der is dan in het eerfte, is het laatfte zagter als het eerfte voor het gevoel. Als het gtzwtl beftaat in een der vergroote huidsklierblaasjes , dan is het geheel onbeweeglijk, nadien de klierblaas* jes tot de zelfftandigheid van de huid behooren; en men vind in dezelve een opening, uitziende in het oppervlak van de huid, zijnde de natuurlijke opening van het klierblaasje: dit zoort beftaat doorgaands in een klein gezwelletje, wit van kleur, op den rand der oogleeden, op den neus, in het voorhoofd, aan  or OEFENENDE HEELKUNDE. 35j> aan de wangen, boven op het hoofd, alwaae men het blind of molgezwel (talpa) noemd; en uit die kleine gezwelletjes in't aangezigt ontlast zig niet zelden van zelfs, door het gemelde natuurlijk gaatje, een lijmerige, witte ftoffe, voorzien met een bruin, of zwart puntje., hetgeen van onkundigen voor eén wurmpje word aangezien. Indien het gezwel beftaat in de onderhuidsklieren, dan is hetzelve verichunbaar onder de huid, nademaaï die kliertjes in/den vetrok zijn gelegen : dit gezwel word grooter, dan het eerfte; en is nimmer, ™ÏÏ'5J ^ ' na een voorgaande ontfteeking met de huid, zamengegroeid. En eindelijk, wanneer er een waterklier is aangedaan, dan legt het los, en zeer verfchuifbaar gezwel, veel dieper, dan dat van het eerfte en tweede 5SV- ^ord het §rootfte van aIJen; omdat oeze Klieren.geplaatst zijn in den vetrok. tuSlenen de tusfchenruimtens der fpieren, en ora%M Zagle V£tr,ok de vergrooting der klier met tegenilaat. Deze gezwellen zijn geheel t Jt. oapijnelyk, en verduuren een geheelen ieetiijd , zonder eenig nadeel aantebrengen. tenzij Z1J zomtijds, door al te groot te wor<-en, beledigen: zomtijds nogthans worden zij ontitooken , en gaan tot verzweering over» wanneer zij egter gemaklijk zijn om te geneezen. & vth -59f' D,e geneezi"g beftaat voornament* lijk in dezelve uittefnijden: de allerkleinfte, welke, m het aangezigt koomen, zijn in den beginnen misfchien met een oplosfend lavament, waardoor de verdikte ftoffe in de klierAa blaas-  g86 CI1IRURGIA PRACTICA, van den aart des gezwels uitmaakt, Oude? deze evenwel zijn 'er eenige voorgekoomen, welke zoo veel als zieke vaste deelen zijn aaut temerken, dan als vloeibaare; waarom wij de-s zelve,' in dat opzigt, gemengde zouden kunnen heeten. Ook zijn er eenigen onder verhan^ deld, weike misfchien van anderen onder de vaste gezwellen zouden kunnen gerekend worgen; edoch, daar zal misfchien niet wel een verdeeling der gezwellen te maaken zijn, welke niet aan onvolmaaktheid onderhevig is: daar legt minder aan een niet ontegenfpreekelijke verdeeling gelegen, dan aan een onvolmaakte befchrijving van den aart der gezwel-, len, of andere ziektens. En thans zijn wij gevorderd tot de laatfte afdeeling van de gezwellen der zagte deelen , tot de gezwellen, welke vaste genaamd worden, vaste, omdat, onaangezien er een vogt in beflooten is, nogthans derzelver voornaame aart beftaat in een ziekelijke hoedanigheid der vaste deelen: de gezwellen, welke daar onder behooren, en du3 in deze afdeeling te verhandelen zijn, worden opgetelt tot 6. zoorten: als i. het vleeschgezwel; a. het uitwasch aap het tandvleesch; 3. de vleeschbreuk; 4. het uitwasch aan de gewrigten; 5. de veelvoeten; en ten 6. de wratten, exteroogen, of lijkdoorns, en de hoornen. §. 613. Het vleeschgezwel (farcoma), of het uitwasch (fungus), of ook de vets of liever vetroks uitgroeijing i^dipis fungus), of liever (memhrana ccliulofa fungus) , bij de Schrijvers voor dezelveeziekte gehouden, is. eene  of OEFENENDE HEELKUNDE. 387 eene .uitzetting, ontaarding, en waare vermeerdering , of aangroei van zelfrtandigheid van den vetrok , onder de huid , of onder eenig ander bekleedfel, of ook wel in zommige deelen voor het bloote oog of gevoel, een gezwel maakende, doorgaands van een ongelijke gedaante, minder hard dan het knoestgezwel, in het eerst onpijnlijk, langzaam, doch Ichiehjker dan het knoestgezwel, aangroenende, en ook met, of zonder verandering van de gewoone kleur der bovengeplaatlte huid verzeld. Men vind het vleeschgezwel voorzien van een breeden grond, of het hangt af van een dunnen fteel. Het word, naar zijn bijzondere gedaante, en naar de lijdende deelen , anders benoemd: aan den aars, of aan andere gehaairde deelen, ontmoet men een vleeschgezwel van gedaante als een vijg, waarom het ook vijggezwel (fijcofis)(fijcowa)(ma~ rtsca) of {ficus) word geheetenj de uitgroeijing van den vlieligen band in den grooten ooghoek, zig over den oogbol verfpreidende. noemt men ooglap (pannus), of nagel (ungula); de vleeschmtfpatting in den neus en baarmoeder noemt men veelvoet (polijpus), waaronder zij zal befchreeven worden; het vleeschgezwel in de ballen word vleesbreuk genaamd; enz. En men heeft hetzelve reeds in de baarmoeder opgegaart, wanneer het moedervlek (navus) is geheeten. De moedervlek, fchoón jn den beginnen klein, en nauwlijks aandagtwaardig, groeit zomtijds naderhand aanmerkelijk, en word kwaadaardig: ook vertoont dit gezwel wel eens de gedaante vaneen aardbij, ker»,  388 CHIRURG 14 PR4CT1C4* kers, ftuk zalm, enz., en dan word het een merkteken genaamd van de graagte der be-r zwangerde moeder, zonder voldaan te zijn. Het vleeschgezwel blijft zomtijds zonder na* deel een geheelen leèftijd duuren, doch ins-. gelijks word het ook niet zelden allerkwaadaardigst, en fpeelt denzelven rol als de waare kanker, waarom het gevolgelijk veel heeft van den aart van het knoestgezwel. Om die groote gelijkheid tusfehen het vleesch en knoestge* zwel, onderftel ik ook de reden der kwaads aardigheid van het vleeschgezwel gelegen in de tegenwoordigheid van een fcherp vogt, zoo in het gezwel, als in het geheele lighaam, welks aart ons zoo min bekend is , dan van de kanker ftoffe. En, dewijl het vleeschge, zwel zo veel overeenkomst heeft met hetknoestgezwel, en naderhand, kwaadaardig wor* dende, met de kanker, behalven dat het Vleeschgezwel zomtijds aanmerkelijk grootword, ja een geheel deel bezet, en ook haas, tiger voortloopt, blijkt het, dat wij aangaande de voorzegging ons kunnen terug keeren naar die van het knoestgezwel en de kanker, ter» wijl ook de kenmerken van het vleeschgezwel genoeg zijn opgeklaard uit deszelfs befchrij-^ ving: wijders zie verder over de oorzaaken en gevolgen, wat onze heelkundige ziektekunde onderwijst. §. 614. Betreffende de behandeling van hetvleeschgezwelj komt hetzelve zoo naauw in aart overeen met het knoest- en kreeftgezwel, als wij zoo even geleerd hebben, dan blijkt het o,ok yan zelfs, dat, gelijk wij aangaande, de  of ÖËFENENDE HEELKUNDE, 389 Üe voorzegging der gevolgen zijn terug gë~ gaan naar het knoest- en kreeftgezwel, wij fierzêive fpoor ook kunnen volgen in opzigt tót de behandeling: wij raaden ernftig aanj tim het vleeschgezwel even als het knoestgezwel j indien mogelijk , alvorens het eenige kenmerken van kwaadaardigheid vertoont j met het mes wegtenéemen, om ook den lijder mis» "fchien van een wreeden flaapenden wolf te ontheffen* Eenige nogthans der moedervlekken -} welke week , en geen te groote uitgebreidheid hebben, zijn misfchien met plaatsmiddelen volkomen te geneezen, de tegennatuurlijke hoedanigheid, waarin dezelve beftaat 9 is misfchien in den gezonden ftand te brengen, namentlijk dan, wanneer wij aanftonds geroepen worden , en dat wij de groeijing van het lijdend onderwerp in ons voordeel hebben : indien een moedervlek beftaat in een uitzetting van den vetrok, waarin de uitgefpanne bloedaders door de dekkende huid doorfchijnen, en een ligter of donkerder röode kleur voor het gezigt vertoonenj hoedanig zij dikwerf word ondervonden, dan kan men, mee een zamentrekkend plaatsmiddel aantevoegen 3 önderfteund met een tegenhoudend verband t al dikwerf de uitgezette vaten doen inkrimpen j inzonderheid omdat de groeijing Hier plaatfelijk belet of beteugeld word, terwijl zij in andere deelen onverhinderd voortgaat^ tn dus, daardoor j het in groeijing als't waare t-ogengehoude deel evenredig Word aan het ©venge $ ten ininften ik heb er verfcheiden eef het kind een jaar oud was zien vèrd weihen # Bb 3 heb*  '39o CHIRURG IA PRACTICA, •hebbende maar alleenlijk bij aanhoudendheid laaten aanvoegen een drukdoek, nat gemaakt in roode wijn, of aq: aluminoja: ik heb er zelf zien langzaam verdweinen, alleenijk door dikwils dagelijks dezelve met zodanige zamentrekkende voeten te betten, of te wasfchen. §.615. Wijders, tot het vleeschgezwel behoort ook de zoo genaamde -kwaadvleescli uitgroeijing, het weelig vleesch, het fpongieus vleesch, uit de wonden en zweeren, zoo bij die der zagte deelen, als bij de beenbederving. Dit zoogenaamd kwaad, of fpongieus vleesch beftaat in den met vogt vervulden, en uitgefpannen vetrok, door de fcheiding des geheels, hetzij in de zagte, hetzij in de harde deelen, en iuzondetheid bij de zweeren van zijn fteunfel beroofd zijnde. Daar het zoogenaamd weelig vleesch (caro fungoj'a) in het eerst rood is, om de uitzetting der vaten, dan bloedvoerende, fchoon alvorens blanke vogten, welke hetweeffel van dezelve uitmaaken, en teffens zagt is, daar word het niet zelden, door veroudering, kraakbenig, en vermeerdert waarlijk in zelfftandigheid: ik heb op die wijze bij verouderde fistels, inzonderheid den vetrok een ftaande hand dik ondervonden; dan eens rood en vleezig, zoo dat onkundigen het voor fpiervleesch aanzaagen, en fchroomden doortefnijden; en dan eens wederom hard, band - of kraakbeenig, door welker zelfftandigheid zelve aanzienlijke fistels liepen, laagwijze boven elkander geplaatst. Zoo gemaklijk als het te erkennen is, zoo hinderlijk is het ook teffens, en zomtijds ougemaklijk genoeg, om te be- teuge  of OEFENENDE HEELKUNDE. 89* teugeleri en wegtenéemen : het fluit en belet den uitgang der ingefloote vogten, inzonderheid bij zweeren met een nauwe opening; belet de affchilfering van het bedorve been; belet, door zig tusfchen de boorden der wonden te zetten, derzelver vereeniging; en, wanneer het verhard en ontaard is, moet het als een vreemd wezen aangemerkt worden, waardoor de wond of zweer een hoedanigheid ver* krijgt, zonder welker verbetering, zij vob ftrekt ongeneeslijk is. §. 616. Zoo even hebben wij geleerd, dat het fpongieus vleesch bij "de beenbederving de affchilfering verhindert; edoch daar zijn gevallen, daar hetzelve als een heilzaam middel van de natuur daartoe is aantemerkeh , gelijk wij ook bij de zweeren er reeds al gewag Van hebben gemaakt : indien het beenbederf bepaald is, dan komt er uit het gezonde been ëen uitzetting van den vetrok, welke opgroeijende als 't waare tegen de bedorve beenpjaat aanftoot, dezelve opligt, en daardoor einde" lijk de vervolging tusfchen het gezonde, en het zieke, geheel en al vernietigt. Op deze theorie zal de geleerde Monro zekerlijk aanbeveelen, om bij een beenbederving, ten einde de affchilfering te verhaasten, aantevoegen een vet met ung: bafilicum befmeerde wiek ; waardoor zekerlijk het aftefcheide been word verweekt, en dus minder tegenftand kan bieden aan den opgroeijenden vetrok. Egter, zoo lang de beenbederving voortloopt, zijn de vetten nadeelig, doch waarvan naderhand meerder. Ook altf men zegt, dat het Bb 4 fun-  op OEFENENDE HEELKUNDE. 395 •zaad, of zoo dikwerf er zig" een verharding aan de ballen ontdekt, alleromzigtigtst te behandelen : men wagte zig inzonderheid van zamentrekkende plaatsmiddelen, en men bediene zig altoos van verdunnende, en oplosfende: indien er vrees is, of een verharde bal waarlijk knoestig is, hetgeen meest is optemaaken uit de verharding , welke verouderd is , en -voor de beste opfosfende middelen hardnekkig .is geblecven, dan doet men veiligst van dc wegneeming der bal aanteraaden, alvorens er tekenen koomen, dat zij een kwaadaardigen aart aanneemt. Egter men onderzoeke, of de zaadftreng vrij is, ja dan neen, want deze insgelijks aangedaan zijnde, hetgeen dikwils gebeurt, inzonderheid bij de verharding van de opperbal, dan is de wegneeming van de bal veel al vrugteloos , om de verdere vervolging van den zaadffreng , welk buiten het bereik van de kunst is. Wanneer men twijfelt, of men een water- of vleeschbreuk behandelt, dan is't het verftandigst, om de uitroeijende geneeswijs voor de waterbreuk te verrigten; en de bal dan aangedaan vindende dezelve met een wegtenéemen. En daar men de uitroeijende geneeswijs op de vleeschbreuk niet kan verrigten , of daar de kunstbewerking niet word toegeftaan, kan men den lijder het meeste gemak aanbrengen, door de zwaare bal in een Ichortband (Juspeaforium) te laaten draagen en onderfteunen: niets nadeeliger, dan dat' door het verzuim daarvan, de zaadftreng bij aanhoudendheid in een geweldige üitrekkinoword gehouden. . ö • §. 620.  396 CHlRURGilA PRACTICA, §. énoi Het uitwasch of fponsgezwel def gewrigten (fungus articulï) beftaat in een uitzetting, ontaarding, en waare vermeerdering van zelfftandigheid der geledingsklieren, zoo van die binnen, als om de gewrigten; waardoor eene ongelijke, meer of minder harde, en ceniglints veerkragtige zwelling en uitzetting der zagte deelen van het aangedaan gewrigt verooorzaakt word. Het is in den beginnen onpijnelijk; de uitzetting is ongelijk, omdat de zieke klieren, als zoo veele bijzondere gezwellen maaken ; het gewrigt word ftijf, omdat de geledingsklieren ziek zijnde geen ftijm meer affcheiden, en omdat insgelijks de zagte deelen om het gewrigt gezwollen zijn ; dikwjls komt er zelfs een waare za* mengroeijing der beeneindens; zoo veel harde knobbels als men in de zwelling'ontdekt, zoo veel zagte plaatfen ondervind men ook dikwerf, waarin zig een uitgeftort vogt onthoud, omdat de zieke klieren de opflurpende vatjes drukken , en de opneeming der opteneemene vogten beletten; en eindelijk komt er verzwering, het uitwas breekt door, verandert in een kwaadaardige'zweer, uitgeevende een dun Hinkend vogt, een overvloed van weelig vleesch, en daar is dikwijls bij verzeld een weiduitgebreide beenbederving aan de beenhoofden van het zieke gewrigt. Men ziet het volgen na een uitwendige belediging , en ook zonder' eenige blijkbaare oorzaak , even als het uitwasch of het knoestgezwel der ballen, de vleeschbreuk. Het hangt dan eens af van de fcheurbuiks , dan van een kropzeers fcherpte, en  4o6 CHIRÜRGIA PRACTICA, op een aanhoudende ongelijke drukking, gelijk natezien is in onze heelkundige ziektekunde; en hoe men dezelve erkent, en welke lastige meubels zij zijn, is een ijder te kundig genoeg, om er weid in uktebreiden. Edoch, hoe zeer een ijder kennis heeft aan dezen kleinen, doch lastigen vijand, en wel de meesten bij ondervinding, inzonderheid liefhebbers van nette fchoenen , nogthans weet men weinig raad, om er ons van te ondoen, tenzij men bij aanhoudendheid zig bevreid van die drukkende magten, waarvan zij afhangen; hetgeen niet altoos even gemaklijk is. Men fnijd dezelve bij laagen tot in haar grond af, wanneer men voor eenigen tijd er van bevreid blijft. Een pleister van de ranis c: merc: quadripl: houd dezelve best zagt, en maakt ze dus gemaklijker. Om haar nieuwen aangroei te beletten, moet de drukking vermeid worden, door ruimer fchoenen of muslen te laaten maaken, of op de elleboogen niet te leunen: men kan, doof verfcheide kleefpleisterstjes, met een gaatje in de midden voorzien, zoo dik boven den anderen aangevoegd, tot de pit van de exterbog laager is, dan de pleistertjes, en dus, de exteroog, door de opening der pleistertjes heen ziende, bevreid blijft van drukking, dikwerf.dezelve naar buiten doen uitgroeijen, de ingedrukte kuil in de huid verdwijnen, vlak worden, en dus de exteroog doen uitvallen, of' gemakliik wegneemen. Indien een exteroog verouderd is, zeer diep en hard, de huid heeft doen ontaarden, beledigt zij niet zelden het gevoelig beenvlies, . verwekt een diepe önt-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 40^ ontfteeking, welke in verfterving overgaattenzij men met het mes fcKielijk ruimte bezorgd aan de beknelde deelen , waarom dit ook, tenzij men van een klein gebrek zwaare toevallen wil afwagten, aanftonds moet verrigt worden. §. 629. Eindelijk tot de exteroogen behooren de hoornen (comua), en de hoornnagels. De hoornen beftaan uit een verdikking, verharding, en aanwasch van de opperhuid tot de gedaante van een hoorn, te vinden dan eens aan de billen, dan aan een der opperfte of der onderfte ledemaaten, en dan wederom boven op het hoofd. En de hoornnagels zijn een verdikking , uitgroeijing , en vermeerdering van zelfftandigheid der nagels , en dus ook van de opperhuid, dewijl de nagels een vervolg zijn van dezelve. Bijden kunnen zij , behalven de wangeftalte, en verhindering in de beweeging, doordrukking, de onder en bijgelege deelen beledigen, doen ontaarden, aan't ontfteeken en zweeren helpen; zoo dat de lijders reden hebben, om er graag van ontlast te zijn. De hoornen zijn gemaklijk met de opperhuid, waarin zij zijn ingeworteld, wegtenéemen. Doch de hoornnagels , omdat zij vaster zijn zamengehegt niet zoo gemaklijk: men kan dikwils maar de onderhoudende geneesmanier aan dezelve oefenen, namentlijk er geduurig zoo veel afftujden met een lievige nagel of fnijtang, als men kan; of men moet de toon met de hoornnagel te gelijk wegneemen. Wanneer er door ontfteeking, en zweering van de ondergelege deelen verfterving Cc 4 komt  4P5 CHRIURGIA PRAGTICA, komt aan de vereeniging van de hoornen, of hoornnagel, met het gezonde, dan volbrengt de natuur zelve de afzetting. Over de gezwellen der harde deelen, of der beenderen. §. 630. Van alle gezwellen in de zagte deelen, welke wij tot hier toe verhandeld hebben , heeft ons uit haar aart en eigenfchap'pen gebleeken, dat zij beftaan of in een vermeerderde uitbreiding van zelfftandigheid, door ingehoude vogten , en daarom vogtgezwellen genaamd; of in een vermeerdering en aanwasch van zelfftandigheid zelve, en daarom vaste gezwellen geheeten; of eindelijk uit een zarnenvermenging van bijden de eerfte zoorten, en daarom ook gemengde gezwellen te noemen. Wij zullen uit de volgende verhandeling ontwaar worden, dat het met de beengezwellen eyen eens is gelegen. En, opdat wij alle beengezwellen, en de daaronder behoorende heelkundige gebreken, wel leeren kennen, en geneezen, zal het nodig zijn ten voorwerp te neemen: ten 1. de lendenvang; 2. de winddoorn; en ten 3. de beenuitlpattihg. §.631. De lendenvang, of engelfche ziekte {rachitis') is een langer, dan gewoonlijke, zagt en weekblijving van het beengeftel in de kinderen, waardoor het buiten ftaat is, om de weekere deelen te onderfteunen, en in de gedaante als 't waare te bepaalen. Deze ziekte ont-  of OEFENENDE HEELKUNDE. 409 dekt zig doorgaands na de9.maanden, en voor het 2. jaar is verloopen. Het eerfte verfchijnfel, welk men er doorgaands van gewaarword, is een onevenredige grootte, ,en uitzetting van het hoofd. De kinderen blijven zwak, en buiten ftaat, om te gaan en te Haan. De te buig» baare beenderen worden, door de kragt der weekere deelen, onder be beweeging , van gedaante veranderd en geboogen; de dijen en lchenkelen buigen door, worden krom; dc rugen borst mismaakt; en de knokken der ingekaderde beeneindens worden onevenredig grooter, verbreeden, zetten zig uit, en maaken dus beengezwellen. En, bij de lendenvang word onderlteld een waaterige gefteltenis in de vogten , en een Ilapheid der vaste deelen, waardoor de beenvoedende vogten genoegzaame aarddeelen ontbreeken, en de waterdeelen niet genoeg uit de beenzelfftandigheid worden uitgeperst: zie wijders over den aart, oorzaaken, en veele uitwerkfels na onze heelkundige ziektekunde. §. 63 2. De k en merken der lendenvang zijn duidelijk uit derzelver befchrijving. En betreffende de voorzegging; dezelve moet opgemaakt worden uit de gevolgen, en uit de ken^ nis der bij verzeilende ziektens, welke uit de eige waterige gefteltenis der vogten, en Ilapheid der vaste deelen, nog tegenwoordig, of te vreezen zijn , in onze heelkundige ziektekimde, en bij de Schrijvers, welk« opzettelijk over de engelfche ziekte gefchreeven hebben, natezien. $• 633. De geneezing der engelfche ziekte Cc 5 be-  4io CHIRURG IJ PRJGTIGJ, behoort tot de geneeskunde: om door inwendige geneesmiddelen, en een manier van leeven, de overvloedige waterdeelen in den vogtftrooin te verminderen, en de Ilapheid, en het onvermoogen der vaste deelen te verbeteren, moeten de Geneesheeren inzonderheid hier werken ; de waterige gefteltenis van den vogtftroom moet verbeterd worden, door de waterdeelen ontlasting te bezorgen, en de flapheid der vaste deelen moet verfterktworden, opdat er beenvoedende vogten worden verfchaft, waarin de aarddeelen overvloediger zijn, en ook teffens vaster tezamenhangen. In een diooge eet- en drinkregel, nogthans uit gemaklijk om te verteeren zijnde voetlelen, om de zwakke vaste deelen; in de zwakke vaste deelen beweeging te bezorgen, door vrij vingen, fchudingen, enz. opdat zij de overvloedige waterdeelen uitperfen, en de overige vogtdeeleiv vaster zamendringen; en in de toerijking van verfterkende geneesmiddelen; is voornaamentlijk demogelijkheid der geneezing gelegen; doch welke wij verder overlaaten voor de Geneesheeren: het Heelkundige in deze ziekte zijn de wangeftalte, welke wij reeds verhandeld hebben , en de uitgezette beenknokken. §. 634. De uitgezette en verbreedde beenknokken der gewrigten, bij de engelfche ziekte, zijn ook doorgaands van gedaante veranderd , waaruit volgt een belette beweging van het lijdend gewrigt, ja zomtijds een onherftelbaareliftijfheid. Daar de doorbuiging der fchenkclen, de kromte des ruggegraats, enz. doorgaands gemaklijk , na de geneezing der engel  ,o? OEFENENDE HEELKUNDE. 4IÏ engelfche ziekte, inzonderheid bij een groeijehd kind, en daar jncn de natuur niet ballast met ftijve, knellende harnasfen, of laarfen-, langzaam van zelfs herfteld worden ; blijven de te veel uitgezette, en wanftaltige beenknokken, voor altoos menigmaal beftaan, en houden haar lijders voor altoos buiten ftaat, om te gaan, of ten minften kreupel. Deze onheilen zijn beter voortekoomen, dan te geneezen. Dewijl de grootftc oorzaak van dezelve is gelegen , dat de weeke beenknokken aan :dfi drukkende magt, welke zij, onder het ftaan en gaan, van de zwaarte van het lighaam moeten lijden, geen genoegzaamen tegenftand kunnen bieden, en dus daarvoor wijken, en zig derwaards, werwaards zij niet gedrukt worden, uitzetten en verbreedden; blijkt het van zelfs, dat men de engelfche ziekte lijders, daar men de beginfelen van zodanige uitgezette beenknoppen befpeurt, niet moet laaten dwingen , om te ftaan, of te gaan, hetgeen nogthans een verderfelijke gewoonte is , waarvan de moeders of minnen dier ongelukkige kinderen niet ligtelijk afftand doen, omdat haar een verouderde gewoonte geleert heeft, dat zij de kinderen moeten leeren ftaan en loopen : zij moeten aan den lijband hangen, (zoo leeren zij zegt het vooroordeel), en ondertusfehen maaken zij al veel hun kinderen voor dtoos onbekwaam, om te loopen; terwijl ook hetzelve kunsje, door het voorover hangen aan die kin. dergalg, niet zelden nog voor een toegift hoogefchoeren, en een krommen rug bezorgt. Alwaar reeds de uitgezette beenknokken aanmer- ' kelijk  4ia CHIRURGIA PRACTICA. kelijk tegenwoordig zijn, daar moet men va* zonderheid, door'dagelijks het gewrigt t« beweegen, zorg draagen, dat het niet ftijf word; dan gewend zig de natuur al veel aan de ongeftalte, zoo dat zij ten laatfte in de beweging bijna niets hindert, terwijl ook al veel de onevenredig groote beenknokken, door de groeijing van het lighaam des beens , evenrediger kunnen worden : de uitgezette beenknokken daaglijk eenige maaien te vrijven, met een verfterkend en geesrijk lavament uit de fpirit: junip: met wat fpirit: matrical:, fal: volat: oleos:, of ammoniaci, kan niet, dan allerheilzaamst zijn; dewijl, daardoor, de weeke beeneindens verfterkt worden, vaster tezamen gedrongen, en als't waare in haare uitgroeijing beperkt, terwijl dan de meerder groeijende lighaamen der beenderen evenredig kunnen worden aan de vergroote beenknokken. §, 635. Behalven de weekheid der beender ren in de kinderen, als een eigenfchap der engelfche ziekte, ontmoet men dezelve ook bij de volwasfenen, welker beengeftel alvorens hard was geweest, ja een weekheid, zoo hooggaande, van al de beenderen bij een volwasfenen heeft men waargenoomen, dat deszelfs lighaam, als een vleeschzak, in elkander zakte. Het ontbreekt ook aan geen voorbeelden, dat er, in de plaats van voorgaand been, vleesch wierd gevonden. Wanneer , in een volwasfenen, het beengeftel, alvorens tot zijn volkome hardheid geraakt, wederom zagt en buigzaam word, dan moet men onderftellen, dat°de beenvoedende vogten, even als in de lenden-  cf OEFENENDE HEELKUNDE- 413 lendenvang, de noodzakelijke hoeveelheid aarddeelen ontbreeken, waardoor het gefchied, dat de verloore beenzelfftandigheid niet wederom vergoed word, maar er een weeke ftoffe voor in de plaats word geftelt, en dat, eindelijk al de beenzelfftandigheid Verlooren zijnde, het geheele beengeftel als 't waare tot zijn eerfte beginfel is gebragt. Edoch, of de beenzelfftandigheid in waar vleesch kan veranderen, gelooven Wij niet; omdat het niet te begrijpen is, dat de vaste beenftoffe, waarin het vaatgeftel vernietigd is, wederom zoda^ nig zoude kunnen verandert worden, dat het als voren, zoo niet meer , uit vaten zouden beftaan , en dat er dus als't waare een hermaaking van ontelbaare zamengeftelde werktuigen, welke vernietigd waren, zoude gefchie-» den* Daar wij bij de weekwording ftellen, niet dat de vaste beenftoffe door olij - of waterdeelen verweekt word, maar dat zij vernietigd word, en er een .zagte ftoffe voor in de plaats word geftelt; onderftellen wij, indien wij het been vinden te ontbreeken, en in deszelfs plaats een vleeschzelfftandigheid aantreffen, dat alvorens de beenzelfftandigheid aan de broosheid, of een beenbederf, onderhevig is geweest, daardoor, de beenzelfftandigheid is vernietigd geworden, en dat, naar maate van de Vernietiging der beenzelfftandigheid, de Vetrok, in de beenderen tegenwoordig zijnde, zig weelig heeft uitgezet, van aart is geworden als het fpongieus vleesch , en de ïeege plaats van de vernietigde beenzelfftandigheid vervuld; hetgeen de losfe beenplaatjes be-  4i4 CHIRURG IA PRACTICA,- bewijzen,' welke men doorgaands in dat fpongieus vleesch ontdekt,. Deze zoogenaamde vleeschwording der beenderen ftelt zomtijds een aanmcikclijk beengezwel te zaamen, . dewijl dat fungeus vleesch niet zelden ongemeen zig üitzet, en teffens ontaard word: men vind ook.-zomtijds in dit gezwel een. ontaarde vet• ("toffe, waarom het ook een beensfmeer of vetgezwel (osteofleatoma) genoemd word, §. 636. Daar het geheel beengeftel bij een bejaarden week en buigbaar is geworden, kan' men ligtelijk begrijpen, dat de kunst weinigvermogen heeft: zoo er geneezing was te hoopert,-'fpreekt het van zelfs, dat men aan de eigen geneezings - oogmerken zoude moetal kunnen voldoen, als bij de engelfche ziekte.Edoch, wanneer er hier of daar een beengedeelte ontbreekt, en er vleesch - of een beensvetgezwel voor in de plaats word gevonden, hetgeen men meer dan eenmaal bij een beenbreuk heeft waargenoomen; en hetgeen meest voorvalt bij kwaadfappige lijders, daar in de plaats van goede vogten, om de beenweer té maaken , ongezonde vogten toevloeijen , of daar voor de beenbreuk al reeds een beenbederf, of ten minften een broosheid heeft plaats gehad; of hetwelk men ook dikwilder lieeft waargenoomen bij langduurige en voortloopende beenbedervingen ] daar kan zekerlijk de kunst zoo niet altoos, ten minften dikwils veel teweeg brengen: het voornaame gebrek beftaat hier in de beenbederving, en moet dus daarvoor behandeld worden, op die wijze.als zoö even zal volgen ; indien het zo ver kan ge- 'bragt  (>t OÉFENËNDE HEELKUNDE. 415 bragt worden, dat de beenbederving ftaat, en er goede gezonde vogten toevloeijen, dan is het hier, gelijk bij een ijder verlies van beenzelfftandigheid , mogelijk, dat de verloore beenftoffe vergoed word. bidjan het voor het verloore been in de plaats gefteld vleesch ontaard is , of er een beensvetgezwel is gemaakt, dan kan de beensvergoeding niet gefchieden, tenzij hetzelve is weggenoomen of verteerd: wanneer het mooglijk is'geweest de kwaadfappigheid te verbeteren,, hetgeen bij de venuslijdeis het best kan gefcfneden; dan kan men veilig het tegennatuurlijk wezen, hetwelk de beenvergoeding belet,- of met het mes wegneemen, of met een gloeijend brandijzer, of met bijtmiddelen 3- verdelgen. §. 637. De winddoorn of beenvreter (padarthrorace) is een beenbederving, welke van de binnen oppervlakte des beens ('gelijk wij reeds al verklaard hebben) voortgaat tot den buitenften omtrek. Zij word in 3 bijzondere zoorten onderfcheiden; in den wind-ofwindengen doorn, den venijnigen doorn, en in den zagteren doorn, §. 638. De wind- of winderige doorn (fpinaventofd) is een ongewoone, langzaam voortgaande, pijnelijke, en dikwils aanmerkelijk groote fpongieufe uitzetting, inzonderheid der mgelederde beenhoofden van de groote lange beenderen der ledemaaten, van binnen hol, en opgevuld met een bloederig water, doch met geen groote tekenen van bederf verzeld, en te gehjk met veel verguizelde of ontbonde beenzelfftandigheid; en welkers buitenften omtrek, de  416 CHIRURGIA PRACTICA* de uitgezette fchors van het been, alleenlijk" de vastheid aan het gezwel geeft, terwijl dé overige en binnenfte beenzelfftandigheid ten eenemaal bros, en wrijfbaar is geworden, en reeds voor een gedeelte verfinolten. Het uitgezet been, alhoewel aanmerkelijk in uitgebreidheid vermeerderd, is nogthans in zwaarte verminderd. En ook, de boven de uitzetting gelege deelen zijn doorgaands met het beengezwel zoo vast vereenigd, dat zij er nauwlijks , dan door verrotting , zijn . los van te maaken. De venijnige doorn (fpina venenofa) is eene uitzetting der kleindere beenderen, inzonderheid van de handen en voeten, fehielijker voortgaande , dan de winderige , pijnelijk, en doorgaands gevolgd van verzweering der zagte deelen, namentlijk van vuile, Hinkende pijpzweeren , van tijd tot tijd uitgeevende bruine, of zwarte bedorve beenftukken. En de zagtere doorn (j'pina tnitior) is even, als de twee voorgaande eene uitzetting en bederving der beenzelfftandigheid, doch geplaatst in het midden'en hardfte gedeelte der beenderen, met wijder, en goedaardiger verzwering der weeke deelen openbreekendé, en daar de beledigde beenzelfftandigheid , met witter, vaster, en zwaarder in het gewigte zijnde beenfplinters, dan grooter, dankleinder, word afgefeneiden. Ijder dier 3 bijzondere beenvreeters word teregt een beengezwel, en ook beenzweer genaamd: • Het eerfte 'en tweede zoort word inzonderheid bij de eerfte jeugd waargenoomen, fchoon de ondervinding leert, dat ei de volwasfe leeftijd, en zelfs de bejaardheid,  öp OEFENENDE HEELKUNDE. 417 heid, niet van bevreid is, inzonderheid van de twee laatfte zoorten. Zoo in het een, als in het ander zoort, heeft plaats een zondi1 gend , der beenbuizen verftoppend, en der beenzelfftandigheid verknaagend vogt, doch onderfcheiden niet alleen in plaats, zoo wij geleerd hebben, maar ook in aart en uitwerkfels. Al veel gaat de lendenvang den beenvreeter voor. Daarin de lendenvang de beenvoedende vogten een genoegzaame hoeveelheid aarddeelen ontbreeken, en met veel flijm en olijdeelen zijn vervuld, zijn dezelve hier, behalven dat, nog opgevuld met fcherpe, en verknaagende zouten. Doch van wat bijzonderen aart de fcherpte is, daarin hijn wij tot nog toe niet genoeg verligt. En daar de beenvreeter bij de volwasfenen of bejaarden word waargenoomen , hangt hij af van een kwaadfappigheid voornaam entlijk uit fcheurbuik, of venusziekte : hij kan ook ontftaan zonder algemeene kwaadfappigheid, wanneer er in de beenzelfftandigheid, of in het merghol der beenderen buitengevaat bloed is uitgeftort, door een kneuzing, of bij een beenbreuk, enz.; of wanneer er eenige ziekelijke ftoffe uit den algemeenen vogtftroom, bij wijze van ziektefcheidende ontlasting, of door verplaatfing, gelijk dikwils van de kinderpokftoffe gebeurt, zig binnen in de beenderen alvorens heeft nedergezet gelijk wij hier boven bij de zweeren ook al onderwezen hebben: zie wijders na onze heelkundige ziektekunde, waarin de aart, oorzaaken , en gevolgen dezer ziektens volleedie zijn verhandeld. • ö  4iS CHIRURGÏJ P1ÏACTIC J, §. 639. De kenmerken der bijzondere zoorten van den beenvreeter blijken genoeg uit derzelver befchrijving. En betreffende derzelver voorzegging ; alwaar een algemeene • kwaadfappigheid de voortduurende oorzaak is van een beenvreeter, hetgeen zig voornamentlijk ontdekt, indien dezelve in verfchillende beenderen plaats heeft, is hij, al het andere gelijk geftelt zijnde, van het grootfte belang, en allermoeijelijkst om te geneezen : de venus - of fchéurbuiksftofte is boven alle andere de gemakkelijkfte te verbeteren. In de kinderen word hij dikwils, door de werkingen der natuur, wanneer zij huuwbaar worden, geneezen, onaangezien hij zomtijds ook daarna blijft voortduuren.. Van de 3 zoorten is de winderige doorn het meest te vreezen, omdat, onaangezien de kwaadfappigheid, daar hij van afhangt, verbeterd is, er egter zelden iets anders overig is aan het plaatfelijk gebrek, dan de afzetting van het geheel lijdend deel boven het aangedaan gewrigt, om de groote en onfeexftelbaare ontaarding, zoo der weeke, als der harde deelen, hier plaats hebbende. Aan deze volgt de venijnige doorn , welke doorgaands , omdat hij de gewrigten ook aanrand, een onaanzienlijke wangeftalte, en een zamengroeijing van het gewrigt nalaat. Maar de laatfte is de gemaklijkfte, omdat hij de minfte feherpte onderftelt, en voorvalt in het midden der beenderen, alwaar hij niet zoo fchielijk en zoo weiduitgebreid voortloopt. §. 640. De geneezing beftaat voornaamentlijk in het verbeteren der kwaadfappigheid: zoo  of OFEENENDE HEELKUNDE. 415, zoo dezelve beftaat in de tegenwoordigheid van venus- of fcheurbuiksftoffe, waaruit (gelijk wij reeds geleerd hebben), hij bij de vol» wasfenen meest voorvalt, dan moet de daartoe bekende geneesmanier in't werk geftelt worden; doch, indien hij bij de kinderen afhangt van een onbekender kwaadfappigheid, dan is men meest verpligt, om den tijd aftewagten tot de natuur haare lijders huuwbaar maakt. Nogthans een leefmanier, overeenkoomende aan die van de engelfche ziekte; de vermijding van alle fcherptens in de voetfelen; en het aanhoudend gebruik van een decocï; hgn:; zijn (mijns oordeels) de meest vermoogcnde middelen, om iets goeds aantebrengen. En aangaande den plaatfelijken beenvreeter, doet men best, om denzelven niet te roeren; het aangedaan deel te befchermen tegen alle beledigingen, en de ontfteeking; en in de natuur te helpen , om aan de verzweringen en afgelcheide beenfchilfers, uitgang, en ontlasting te bezorgen ; ten minften tot zoo lang, dat men overtuigt is van de kwaadfappigheid, hetgeen zig voornamentlijk laat zien door de algemeen aangroeijende gezondheid van den liider, het ftaan van het plaatfelijk gebrek en door het verminderen van deszelfs toevallen In den windenngen doorn moet men na de verbetering der kwaadfappigheid , het aangedaan deel afzetten: de afzetting (amputatie) moet gefchieden ver boven het aangedaan gewngt, omdat doorgaands het beenbederf van binnen in het merghol nog hooger, dan uitwendig fchijnt , is uitgebreid. Bij de tWee Ud » laat-  420 CHIRÜRGUA PRACTICA, laatfte zouten zal doorgaands, na de verbetering der kwaadfappigheid, de natuur zig zelve redden, indien men haar, gelijk wij zoo even geleerd hebben, te hulp komt: wanneer de natuur ons te langzaam is, offchoon zij zeker en- best werkt, dan moet men maaken, of door opfnijding, of door bijting, om bij het bedorve been te koomen ; men moet bezorgen, dat de plaatfelijke zieke ftoffe, nog in het been hangende, zig ontlast, hetgeen men met doorbooringen, door de kroon of de diamant van de trepan, naar de grootte der beenderen , tot in haar binnenfte holligheid , of fpongieufe zelfftandigheid, best kan beoogen. Dit laatfte komt best te pas bij een beenvreeter, welke geheel en al plaatfelijk is, alleenlijk ontftaande uit een ingefloote, ziekelijke, en beenverknaagende ftoffe. Wijders, de bijverzeilende zweeren in de zagte deelen moeten, naar heur aart, gelijk in de verhandeling over de zweeren geleerd is, behandeld worden : de affcheiding van het bedorve been is meerendeels een werk van de natuur, en een langduurig werk, ten welken einde de zweer in de zagte deelen moet opgehouden worden , tot al het bedorvene zig ontlast heeft, opdat zij, alvorens geflooten zijnde, geen gelegendheid verfchaffe, dat het beenbederf zig op nieuw uitbreid, en naderhand wederom open breekt. §. 641. Wat men den anderen ook wijs maakt, en wil doen gelooven, van de plaatsmiddelen, en zelfs van de inwendige middelen , om het bedorve been eerder te doen affcheiden van het gezonde; indien men ons te bm  of OEFENENDE HEELKUNDE. 421 tien brengt de ongevoeligheid van het beenwezen, waardoor het niet vatbaar is om geprikkeld te worden, dan moet al ons vertrouwen op die geroemde middelen van-zelfs verdweinen : dewijl men hier dan niet te verwagten heeft een vermeerderden omloop der vogten in het gezonde been, aanftootende tegen het bedorvene. De redenen , waarom een bedurve . beenftuk affcheid is gelegen daarin, dat het, geheel van 't leeven beroofd zijnde , uit zijn eigen kragt, met het gezonde niet kan vereenigd blijven ; dat de etter uit de bij verzeilende zweer, en de beenvoedende vogten uit het gezonde been, de banden van zamenhang als't waare verweeken, en dat het vetvlies, uit het gezonde tegen het bedorvene opgroeijende, hetzelve als 't waare opligt. Zoo dat, de beenbederving geftuit zijnde, voldoenend is, om het bedorvene met zagt, droog, plukfel, te bedekken , en met geduld aftewagten de werking der natuur; alleenlijk in het oog houdende, om hetgeen haar belet te werken uit den weg te ruimen, hetzij men opening moet bezorgen ter ontlasting , hetzij men kwaadvleesch in de bijgevoegde zweer der zagte deelen, hergecn zomtijds het bedorve been als't waare opiluit, moet laaten verbijten, enz. §. 642. Eindelijk, uit het verhandelde der beenvreeters zijn wie duidelijk het onderfcheid tusfchen dezelve, en de beenbederving, welke voortgaat uit den buitenften omtrek des beens naar binnen, en welke met den eenvoudigen naam van beenbederf (caries) benoemd word. Zij is of toevallig bij een' zweer in de zagte deelen , welker ftoffe de buiten oppervlakte D d 3 des  422 CHIRURG IA PRACTICA, des beens ook verknaagt. Of zij ontftaat uit een oppervlakkige kneuzing van het been, ontfteeking , of kneuzing van het beenvlies, welke tot zweering overgaan, of eindelijk zij is een gevolg van de ontblooting des beens, en de daardoor vrije toegang van de lucht tot hetzelve. Men kent haar, bij een open zweer, als men met het tentijzer ontbloot en ruuw van oppervlakte zijnde been gewaar word, de tekenen uit ,de ontlaste bedorve vogten, zwart aanflaande, zijn niet zeker, dewijl die zondei beenbederf ook kunnen beftaan. Zij is veel minder te vreezen, dan de beenvreeter, dewijl zij alleen plaatfelijk is, en de beenvreeter zig niet eerder ontdekt, voor hij tot den hoogften trap is gekoomen, daar zij integendeel, van buiten beginnende, zig veel eerder openbaart, door haar verzweering medetedeelen aan de zagte deelen, welke haar het naasfte bedekken. En betreffende de geneezing, dewijl zij plaatfelijk is, moet er maar alleen plaatfelijk gehandeld worden, hetwelk in hetzelve beftaat, als wij zoo even aangaande den beenvreeter verklaard hebben. Wijders al wat wij hier van de beenbederving geleerd hebben, aangemerkt als gezwellen, is zamen te voegen, met hetgeen wij dies aangaande onderweezen hebben .van' dezelve als beenzweeren: wij hebben hier misfchien veel herhaalingen moeten doen, doch het is beter te veel te herhaaien, als gebrekkig te onderwijnen. %. 643. Alvorens wij van de beenbederving affcheiden , moeten wij nog een bijzonder zoort aan de boven en onder kaak voorvallende ten voorwerp neemen. In het fnotvlies (tnenh  1 / of OEFENENDE HEELKUNDE. 423, (membrana petuitarid), gelegen in de fpelunk van Higmorhus (antbr'a higmoriand), een holligheid in dc bovenkaak, boven de voorfte kiezen, komt zomtijds door voorgaande ontfteeking een ettergezwel; of daar is een ziekelijke ftoffe nedergezet, of uitgeftort, na een kneuzing; of daar is een ziekelijke ftoffe in het hol gekoomen , uit een beendederf van een der kieshollen, door gezwooren tot in de fpelunk van Higmorhus;. welke aldaar beiloote ftoffe het been verweekt, hetgeen voor de toevloeijende ftoffe wijkende, zig zomtijds aanmerkelijk groot uitzet, door een gezwel uitwaards re zien, en binnen in den mond te voelen. De omtrek van de fpelunk van Higmorhus word zomtijds zoo week, dat men er een duidelijke vogtskaatfing door kan heen voelen, ja zoo, dat onkundigen het een en andermaal voor een gewoon ettergezwel gegroet hebben, en uitwendig aan de wang geopent. Van binnen in het uitgezette hoi heeft doorgaands een aanmerkelijke beenbederving plaats , en dit beengezwel breekt zomtijds hier, of daar, in zijn omtrek open, hetzij uitwendig in de wang, of van binnen in den mond langs de tandkasfen, of op een andere plaats boven dezelve, in het voorfte van de kaak, of daar zij het gehemelte maakt, ontlastende dan een vuile ftinkende etterftoffe. Ik he,b zoodanige beengezwellen, verouderd zijnde, zelfs van een kankeragtigen aart gevonden; zekerlijk, omdat er een vleeschgezwel heeft plaats gehad in het fnotvlies : ik heb gevonden, dat het geheel aangezigt wierd opgegeeten, verknaagd, en er de lijder jamDd 4 merlijk  $-4 CH1RURGIA PRACTICA, merlijk aan verging. Zoo dat dit gebrek geenfintst gering is te achten, en wel degelijk verdient, om, in den beginnen, gekent en geneezen te worden. Hetzelve is voor een kundigen gemaklijk genoeg te kennen, en van een ander ettergezwel in de wang te onderfcheiden, indien men maar opmerkt, dat dit gezwel, en de vogtshaatfing, even zoo goed in den mond zijn te voelen, dan uitwendig in de Wang; en indien het been nog niet week genoeg is geworden, dan kan de gedaante van het gezwel, en de voorkennis van het maakfel dezes hol, ons genoeg er van overtuigen. De geneezing gelukt het best in den beginnen, en zij beftaat voornamentlijk in aan de opgefloote ziekelijke ftoffe ontlasting te bezorgen. Wanneer er nog nergens geen doorbraak is gefchied, dan kan men ontlasting bezorgen op tweederlij wijze: ten i. door het uitnaaien van de eerfte of tweede kies, en de doorbooring van het kieshol, tot in de fpelunk van Higmorhus, van welk laatfte men bevreid is, wanneer het gebrek van een bedorve kies, en doorgezwoore kieshol, afhangt. Het is zomtijds niet genoeg om een ruime ontlasting, en voor de ingefloote ftoffe, en voor de beenafIchilfering te bezorgen, eene kies uit te haaien; maar zomtijds twee ja drie, wanneer men veilig, met een fnijtang, de kieshollen tot in de fpelunk kan doorfnijden. Edoch veel ber ter verkies ik de tweede manier, welke beftaat, om een genoeg groote opening te maaken tot in de fpelunk , boven ;de kieshollen, alwaar zij is uitgezet, en men doorgaands de vogtsgolving kan voelen; daar is men digter  of OEFENENDE HEELKUNDE. 425 fcij het gebrek, de ontlasting gefchied er yeel ruimer, het is met minder pijn te verrigten, en men kan gemaklijker de vereischte plaatsmiddelen aanwenden. De ontlasting bezorgt zijnde, moet men de zweer tragten te zuiveren met dezelve dikwils uittefpuiten door een zuiverende en tegen het bederf ftrijdende ihfpuiting , uit een aftrekfel van herb: fcordli, mei: rofar: of comm: met g: mirrh: indien er veel fungeus vleesch in de fpelunk word ontdekt , kan men de infpuiting aanzetten met alum: ust:, men moet de uitwendige opening zoo lang ophouden, tot het uitgezettene van de fpelunk is ingekrompen, en er geen kwaade vogten meer ontlast worden. Indien het gebrek zoo ver is gekoomen, dat er reeds een doorzweering van buiten, of binnen in den mond, is gefchied, dan moet men dezelve, bekwaam zijnde, genoegzaam houden ter ontlasting, of men moet dezelve bekwaam maaken , of behalven deze nog een ontlasting door de kunst bezorgen. En wanneer de zweer kwaadaardig is, moet zij als een kwaadaardige zweer behandeld worden. §. 644. En men vind zomtijds de onderkaak aan de een of andere zijde aanmerkelijk uitgezet; het tandvleesch fungeus uitgewasfen; de tand, of kieshollen, verbreed; een of meer tanden, of kiezen, los, en bedorven; en het tandvleesch geraakt, na eenigen tijd, aan het zweeren, uitgeevende een Hinkende bedorve Hoiïe. Deze uitzetting is van binnen hol, de fpougieuze zelfftandigheid der kaak is hier verteert; de uit- en inwendige plaat van de kaak zijn van den anderen geweeken, en de Dd $ ge-  4&5 CHIRURGlA PRACTICA, gemaakte holligheid is vervuld met weelig ontaard vleesch, en meer of minder Hinkenden etter: dus word dit gebrek met regt den naam gegeeven van winderigen doorn (fpina ventnfa) der onderkaak. Het onderfteld een nederzetting , of vergadering van een zondigende en fcherpe ftoffe, in de binnenfte zelfftandigheid van de kaak, hetzij uit den algemeenen vogtftroom, bij een kwaadfappigheid , of als een ziekte fcheidende ftoffe; of hetzij alleen plaatfelijk, door uitftorting van vogt, na een kneuzing, of verfchaft door bederving van e#n of meer tanden, of kiezen, en van tand- of kieshollen. Dit gebrek laat zig uit de gegeeve befchrijving kennen; doch is niet zoo gemaklijk te herftellen: de geheele halve zijde van de kaak is zomtijds aangedaan , ja daar zijn voorbeelden, dat zij is aangedaan geweest van den eenen hoek tot den anderen, waarvan inzonderheid een voorbeeld is te vinden in mijne heelkundige waarneemingen.. Het beengezwel zoekt, verouderd zijnde, dikwils ontlasting met verfchillende fistelagtige verzweeringen naar buiten aan de kin, en verdere uitwendige deelen, als ook binnen in den mond, namentlijk dan, wanneer de beenplaaten van de kaak doorvreeten zijn, dan ontaarden ook meer en meer de omgelege zagte deelen, en het word niet zelden van een kwaadaardigen aart, brengende zijn lijder aan het uiteinde zijn's leeven. Indien het gebrek alleen plaatfelijk is, en niet te zeer verouderd, dan kan men het, fchoon met veel tijd, volkomen geneezen; doch, wanneer het afhangt van een algemeene kwaadfappigheid,, dan is de herftelling traager en  of OEFENENDE HEELKUNDE. 427 ongemaklijkcr. De geneezing is , gelijk van het voorgaande gebrek, best in den beginnen, en daar het alleen plaatfelijk is, te onderneemen : het voorname geneezingsoogmerk beftaat insgelijks in uitgang te bezorgen aan de ingefloote, bedurve ftoffe, en toegang tot de in* wendige beenbederving. Men moet, ten dien einde, al de bedorve kiezen, of tanden, uitnaaien ; en dan wijders met een wel ftevig fnijmes de kies- en tandhoilen, tot diep genoeg in het binnenfte van de bedorve kaak, doorfnijden, opdat men bij de grond van de beenbederving, de'oorzaak van het al het overige gebrekkige, nabij komt. Deze gemaakte opening moet men door invullingen naukeurig open houden , en wijders de beenbederving met haar aankleeven naar de kunst behandelen. En hangt deze ziekte af van een kwaadfappigheid, hetzij van de venusziekte, of van een hooggaande fcheurbuik, dan fpreekt het van zelfs, dat men, zonder dezelve te verbeteren, weinig nuts kan aanbrengen. §. 645. Een beenuitfpatting (exostofis) is een waare aa<&wasch en uitgroeijing der beenzelfftandigheid, maakende een gezwel, hetwelk boven de uitwendige oppervlakte des beens uitpuilt, en de daarover geplaatste zagte deelen opliet, en uitfpant. Zij is of hard van zelfftandigheid, gelijk het been , of weeker en fpongieus, wanneer zij met den naam van (bijperosiofis) word benoemd. Dier word onderfteld of een waare uitgroeijing der beenvezelen , door een uitzetting,. en waare aangroei van beenzelfftandigheid , uit' een vermeerderden toevloed vau beenvoedende vogten; of  428 CHIRURG IA PRACTICA, of een uitftorting van beenvoedende vogten op de oppervlakte des beens, verhardende, en met het been te zamengroeijende; waarover verder is natezien onze heelkundige ziektekunde. Doch, daar de beenuitzetting zagt is, word bij de vermeerdering van beenzelfftandigheid , ook teffens onderfteld beenbederving. Het eerfte zoort word ook goedaardig, en het laatfte, om de beenbederving kwaaraardig geheeten. De kenmerken blijken uit de befchrijving , en de voorzegging is van de eerfte, dat zij niet kan hinderen, dan in de beweeging, of door andere deelen te drukken ; en de laatfte behoort tot de beenbederving. En betreffende de geneezing; de vaste beenuitfpatting kan men niet dan afzaagen, of afbijtelen; en aangaande de zagte, moeten wij ons vervoegen bij den beenvreeter. §. 646. Bij de Heelkundigen word ook waargenoomen een beens - vleeschuitfpatting (osteofieatoma), daar wij reeds boven eenig gewag van gemaakt hebben , zijnde als't waare een gemengde uitfpatting, en van de beenzelfftandigheid, en van de zagte deelen-. Zij word waargenoomen doorgaands daar, alwaar de beenderen door kraakbeen, of banden, vereenigd zijn: en de uitgroeijing dier deelen, te zamen met de uitgroeijing en ontaarding van het tusfchen gevoegd vetvlies, maaken met den anderen een verwarden klomp uit. Het is geen ligt gebrek, dewijl het bij de vereeniging der beenderen is geplaatst, men kan het niet dan wegneemen, hetgeen, omdat men dan de vereeniging der beenderen doorgaands los maakt, oaizigtigheid vereischt; waarom het al, indien he  of OEFENENDE HEELKUNDE. 429 het [niet veel hindert, geenfints ongerijmd is te achten, om het voor een kruidje roer me niet te houden, en te behandelen. Edoch, wanneer het, uit reden van zijn vermenging met het vleeschgezwel, beginfelen toont van kwaadaardigheid, dan is het veiligst, om hetzelve te ontwortelen, indien mogelijk. En indien deze uitfpatting, voor zoo ver zij een vleeschgezwel is, kwaadaardig word , dan moet zij behandelt worden, gelijk wij bij het vleeschgezwel geleerd hebben. §. 647. Eindelijk, behalven de uitfpatting, welke wij verhandeld hebben, worden er nog, eenige valfche beenuitfpattingen (exostofes fpuria) benoemd: als ten 1. alle vergaderingen van wijevogten tusfchen het beenvlies, en de oppervlakte des beens , aldaar verhardende, hetzij door een kneuzing van het beenvlies, of door nederzetting van jigt of venusftoffe, en daarom jigt- of venusknobbels genaamd; en ren 2. de buitengewoone groote beenweer, welke de gefcheide beeneindens, bij een fractuur , aan den anderen lijmt en vereenigt. Edoch, wij meenen, dat wij met onzen Lezer terug te zenden naar de gezwellen uit een vergadering of uitftorting van wije, betreffende de eerfte; en aangaande de laatfte naar de beenbreuken; hier voldoen : en dus alle de gezwellen afgehandeld hebbende, en daarmede alle de werktuiglijke ziektens, waarin de mees • te en voornaamlïe heelkundige ziektens te vinden zijn, nellen wij aan onzen voorgenomen taak, meenende dezelve volleedig afgehandeld te hebben, het Einde.  UITLEGGING der PLAAT. Fio. I. Een der houte Spalken of Stijlen , aan de bultige zijde te zien. a. De dwerfche Spleet, t6r doorlaating van een der Riemen. b. b. Twee Kopere Knopjes, om de doorgehaalde riem aan vast te maaken. c. De vlakte van onderen aan de Spalk, daar zij gevoegt wordt bij het Tourniquet, waerin. d. d, de twee gaten ter doorlaating der ronde Stij¬ len van het Tourniquet. Fic. II. Een der houe Spalken of Stijlen, aan de holle zijde te zien. a. De Spleet ter doorlaating vau de Riemen, ia weikers omtrek zij ook vlak is. i. De vl ikte van onderen te voegen aan het Tourniquet, waarin. c. c. twee gaten om de ronde Stijlen van het Tourniquet door te fteeken. Fic. III. Het onderftuk van het Tourniquet op zijde te zien, a. a. Twee ronde Stijlen. b. De Kopere Stijl. welke in de Schroef van het Tourniquet gaar. Fic IV. Een der Kopere Krammetjes om het Tourni. quet aan de Spalken vast te maaken. Fio. V. Het onderftuk van het Tourniquet van onderen te zien. a. a. a. a. De vier ronde Stijlen om door de vier onderfte gaten van de Spalken te fteeken, met gaatjes doorboort, om de Kopere Krammetjes doottelaaten. b. b. Twee Spieeten ter doorlaating van de twee riemen van onderen. c. Het gaatje daar de Kopere Stijl aan het Tour¬ niquet door dit ftuk heen gaatFig VI. Het boven ftuk van het Tourniquet met zij» Schroef op zijde tezien. Fig. VIL Het bovenfte ftuk van het Tourniquet boven op te zien. a- a. a- a. Vier Kopere Knopjes om de riemen aan vast te maai.cn b- b. Spieeten waardoor de riemen gaan. c- De Moer waarin de Schroef draair. Fig. VIII. Het bovenfte ftuk van het Tourniquet van onderen te zien. Fio. IX. Een der vier Ritmen doorboort met gaatjes en van boven met een ówerfchs Spleet. Fig X. Het Wtrktu'g aangevoegd aan het Been, &p zijde te aJin,