BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT VAN AMSTFMAM 01 2505 6812  Contract Söcial of % VERBOND DER MAAïSCHAPPY, DOOR DiSN alujb BEROEMDEN % J. ROUSSEAU. Naar den Egten Druk uit het Fransen vertaald, En met veele AANTEKENINGEN vermeerderd. Te HuiRLINGEN, Ter Drukkerye van V. van der PLAATS; 1796.  Aan den LEEZER. IXeze kleine Verhandeling is het uittrekzel uit een nfc voerig Werk, 't geen ik weleer had ondernomen, zonder myne kragten genoegzaam re beproeven, en 't welk ik reeds voor lang heb laaten vaaren. Van de verfchillende Stuk. ken, welke men daar uit zoude hebben kunnen trekken, is dat, 't geen ik thans aanbiede, wel het vootnaaralte, en is my het minst onwaardige gefcheenen om in het openbaar te verfchynen. Het overige is reeds vernietigd. De AUTHEU&  AAN DE BATAAFSCHE BURGERS. J^OUSSEAU te vertaaien is niet gemaklyk, en hierom is bet noodig dat de Nederlanders naA&r met hem bekend worden, deels om daar by EEN VRY BUUUJiiv, Jin » - TAFEL   AAN DE BATAAFSCHE BURGERS. J^QUSSEAU te vertaaien is niet gemaklyk, en hierom is bet noodig dat de Nederlanders nader met hem bekend worden, deels om daar by dwaalt niet met hem te dwaalen, deels om in geene verkeerde begrippen te vallen over zyne Beginzelen van het Staatkundig Recht, waarvan de blyken dagelyks voorkomen, en deels om zyne groots talenten te bewonderen. Ik heb de vryheid genomen den Autheur hier en daar tegen te fpreeken, op andere plaatzen zyne gezegden te verflerken met nieuwe bewyzen, en elders Proef-Ondervindelyk, dat is uit de Gefchiedenis/en, zyne Stellingen of hedenkelyk te verklaaren, ofte bevestigen. Hoe hoog de Scbryver ook gefchat worde, beb ik egter geoordeeld hiertoe geregtigd te zyn als EEN VRY BUIIGER, en VEB.TAAJ.ER. TAFEL  TAFEL DER BOEKEN E N HOOFDSTUK KEN. EERSTE BOEK. L Onderwerp van bet ter ft e Boek. Bitidz. 2. H. Over de eerfle Gemeenfcbappcx* 3. III. Over bet recht van den Sterkften. 7, IV. Over de Slaaverny. p, V. Dat men altoos moet opklimmen tot eene ttrfte Overeenkomst. 1 jt VI. Maatfcbappyelykc Overeenkomst. id. VII. Over de Oppermagt. 13, VIII. Over den Burger/laat. 97. IX. Over bet werkelyke Eigendom. £9. TWEE-  TAFEL. TWEEDE BOEK. Waar in gehandeld wordt over de Wetgeeving. I. Dat de Oppermagt onvervreemdbaar is. Bladz. 34, II. Dat de Oppermagt onverdeelbaar zy. 36. in. Of de Algemeene Wil kan dwaalen ? 40. IV. Over de paaien van bet Oppergezag. 42. V, Over het recbt van Leven en Dood. 4P» VI. Over de Wet. 5a« VII. Over den Wetgeever. 58. VUL Over bet Folk, 67» IX. Fervolgï 76. X. Vervolg. Si, XI. Over de verfcbillende ftelzels van Wetgeeving. 87. XII, De Verdeeling der Wetten. 04. DER-  tt TAFEL. DERDE BOEK. In bét welk wordt gehandeld over de Staalkundig* wetten, dat is, over de Regeeringswyze. I. Over de Regeer ingsform in 't algemeen, Bladz. 97» ir. Over het grondbeginzel, 't welk de vtrfchillende zoor ten van Regeet ingsform daar fielt. 108, in. Verdeeling der Regeeringsformen. 113* IV. Over de Volksregeering. Iï6". V. Over de Regeering der Voornaamflen. 122. VI. Over de Alleenheerfching. Ia8» VII. Over de gemengde Regeer ingen, 14T. VIII. Dat ieder zoort van Regeering niet gefebikt is voor ieder Land, 145. IX. Over de tekenen van een goed Beftuur. 155, X. Over bet misbruik der Regeering, en der zeiver helling tot Ontaart ing. 157. XL Over den Dood van bet Staatkundig Lichaam. 164. XII.  tafel'. vu xii. Hoe zich de Opptrfie Magt fiaande houdt. Bladz, 166. XIII. Vervolg. 165, XIV. Vervolg. iju xv. "Over de Volksvertegenwoordiger;, 17a, xvi. Dat de infleUing der Regeering geen Verbond zy. 181. xvii. Over de infielling der Regeer ing. ï8«j, xviii. Middelen, om de aanmaatigingen der Regeering voor te komen. j8& VIEU;  VIII TAFEL. VIERDE BOEK. In het welk men, de verhandeling over de Staatkundige Wetten voortzettende, de middelen openlegt om de Staatsgefteldbeid van een Ge-west te bevestigen. I. Dat de Algemeen e Wil onverdelgbaar zy. Bladz. 191.' II. Over de Stemmen. ui. Over de Verkiezingen, 200. IV. Over de Romeinfcbe Landdagen. &o$. V. Over bet Tribunaat. 225. VI. Over bet Dictatorfcbap. 230. vu Over het Schatmeesterfcbap. 236. VIII. Over den Burgerlyken Godsdienst. 240» IX. Bejluit. 258. VE RB O N£>  r E R B O N D DER MAATSCHAPPY, of PËGINZELEN VAN HET STAATKUNDIG RECHT. EERSTE BOEK. M yn oogmerk is te onderzoeken» of in de ïurgerlyke order een wettige en veilige regel van Bellier beftaanbaar is: de menfchen genomen zo als zy zyfl, en de wetten, zo als zy kunnen zyn. In dit onderzoek zal ik fteeds trachten te vereenigen, 't geen het recht toelaat en 't belang vor« «lert; op dat fteeds Gerechtigheid en Nattigheid met eikanderen gepaard mogen gaan. Ik begin myne Verhandeling, zonder het gewigt Vaa het onderwerp te betoogen. Mogelyk zal iemand vragen, of ik een Vorst ben, of Wetgever; dewyl ik over de Staatkunde fchryve. Waarop ik antwoorde, A dat  s VERBOND d. er 1 dat zo ik een Vorst, of Wetgever was, ik tnyn' tyd niet zoude verfpillen, met te zeggen, 't geen gedaan moet worden: maar dat ik het zoude doen, of my ftü houden. Een gebooren Burger zynde van een vryen Staar, en een lid van de Oppermagt, heb ik, hoe gering ook de invloed myner ftem moge zyn, in het beflisfen der- openbaare zaaken, my , alleen door het recht van Hemmen, verplicht geacht, my op derzelver kennisfe toe te leggen. Ondertusfchen acht ik my zeer gelukkig , met in myne overwegingen over de Regeeringsformen fteeds nieuwe redt» nen te vinden, om die van myn Vaderland te be* minnen. EERSTE HOOFDSTUK. ' Onderwerp van bet eerfte Boek. De Mensch is vry gebooren, en echter legt hy overal aan banden. Dikwyls gelooft iemand, dat hy meester is over anderen, terwyl hy waarlyk onder eene grootere Slaverny, dan zy lieden, gebukt gaat. Van waar komt deeze verandering van den natuurftaat? Dit weete ik niet. Op welke wyze kan dit worden gewettigd ? Dit voorftel geloove ik te kunne» oplosfen. Zo ik alleen lette op den dwang, en 't geen daar. van  MAATSC HAPPY. 3 van 't gevolg is, zoude ik zeggen: zo lang een volk gedwongen is te gehoorzaamen, en zich onderwerpt, doet het wel. Maar zo ras het zich in ftaat bevindt, om het juk te verbreeken, en zulks volbrengt, dan doet het noch beter. Want, met de vrytieid te herneemen, door hetzelfde recht, door'twelk men hem daar van had beroofd, is de menschgerechtigd om haar te herneemen, of men is niet gerechtigd geweest, om hem 'er van te berooven. Doch de gezellige order is een geheiligd Recht, 't welk tot grondflag verftrekt van alle de andere Rechten. Ondertusfchen vloeit dit recht niet voort uit de natuur, en is bygevolg gegrond op overeenkomften. Doch welke zyn die overeenkomften ? Eer ik dit onder« zoeke, zal vooraf myne ftelling moeten worden beweezen. TWEEDE HOOFDSTUK; Over de eerfte Geweenfcbappett. De oudfte van alle Gemeenfchappen, en de eenïge, die uit den Natuurftaat voortvloeit, is die van een huisgezin. Doch zelfs de kinderen zyn niet meer* der gebonden aan hun Vader, dan zo lang zy hem nodig hebben tot hun beftaan. Zo ras deeze nood ophoudt, ontbindt zich deeze band der Natuur. Dé kinderen, dus bevryd zynde van de gehoorzaamheid^ die zy aan hun Vader verfchnldigd waren , en de A a Vader  4 VERBOND n %fC Vader dus ontflagen zynde van de zorgentot welke hy , jegens zyne Kinderen , wa3 verpligt, fceeren zy gelykelyk weder tot de onafhangelykheid. Zo zy langer met eikanderen vereenigd blyven, zulks is geene natuurlyke noodzaakelykheid, maar gefchiedt vrywillig , en het huisgezin blyft alleen in dien ftaat door eene overeen* komst. Deeze gemeene vryheid is een gevolg van de men» fchelyke natuur. Derzelver eerfte wet is, te waaken voor haar eigen behoud. Derzelver eerfte zorgen zyn die , welke zy zich zeiven verfchuldigd is. Zo ras derhalven iemand is gekomen tot die jaaren , in welke hy het vol gebruik zyner Rede geniet, en dus zelve moet oordeelen over de beste middelen om zyn beftaan te verzekeren: wordt hy daar door zyn eigen meester. Een Huisgezin is derhalven, zo men wil, het eerfte model der Staatkundige Gemeenfchappen. Het opperhoofd vertoont den Vader: het Volk verbeeldt de kinderen, en daar zy allen vry en gelyk gebooren zyn, vervreemden zy hunne vryheid alleen tot hun eigen nut. Het eenig onderfchcid is, dat ia een huisgezin de Vader voor de zorgen , die hy omtrent zyne kinders befteedt, alleen betaald wordt door de liefde , die hy dezelve toedraagt. Daar in een Staat het vermaak om te heerfchen komt in de plaats dier liefde, welke een Opperhoofd niet heeft voor •syne volken. Grotius is van gevoelen, dat alle menfchelyk gezag niet  MAATSCHAP PY. 5 itiet is ingelteld, ten dienste van de zodanigsn, welke geregeerd worden. Hy beroept zich ten dien einde op de Slaverny. Zyne doorgaande manier van rede» seeren is het recht te bewyzen, door 't geen daadelyk gefchiedt ( * ). Men kan voorzeker een beter zamenhangende redeneertrant gebruiken: doch geene die den dwingelanden gunftiger is. Volgens Grotius is het derhalven twyffelachtig, of het menfchelyk geflagt aan een handvol menfehen behoort , dan of dat klein getal behoort tot het menschdom; en hy fchynt, zyn geheele werk door, wel het meest naar het eerfte gevoelen te hellen. Hobbes is van hetzelfde gevoelen. Zie daar dan het menschdom verdeeld als in troepen van Beesten, ieder van welke haar opperhoofd heeft, die ze bewaart om ze te verfliuden. Gelyk een Herder een verhevener wezen is, dan zyne kudde, zo zyn de herders der menfehen, of hunne Opperhoofden, insgelyks van een verhevener aard dan hunne onderzaaten. Dus redeneerde, volgens Philo, de Keizer Caligula: uit welke evenredigheid hy met veel fchyn van reden befloot, dat de Koningen Goden, of dat de Volkeren Beesten moesten zyn. Dee- (•) „ De Geleerde onderzoekingen van het openbaar Recht zyn dikwyls niets dan de gefchiedenis van aloude „ misbruiken, en met herzelve te naarftig te beoeffenen, „ helpt men zich het hoofd zeer te onpas op hol". Ge> Jcbreevene verhandeling over de belangen van Frankryk om' trenp baart nabuuren, doir M. L. M. d.. A. Ziedaar net het geene dat Grotius gedaan heeft. A i  6 VERBOND deH Deeze redeneering van Caligula komt inderdaaif overeen met die van Hobbes en Grotius. Voor hen had ook reeds Aristoteles gezegd, dat de menfehen natuurlyker wyze niet gelyk zyn : maar dat de een gebooren wordt om een Slaaf te zyn, en de ander om te heerfchen. Dit zeggen van Aristoteles was, in een zekeren zin, de waarheid: doch hy nam het uitwerkzel voor de oorzaak. Ieder, die in de Slaverny gebooren wordt, groeit op om een Slaaf te zyn; dit is eene zekere waarheid: de Slaaven verliezen alles in hunne boeien; zelfs de begeerte om daar van ont« heven te worden. Zy beminnen hunne Slaverny, gelyk de gezellen van Ulisfes, die in beesten veranderd waren, zich in dien ftaat verheugden ( * ). Zyn 'er derhalven Slaven van natuure , zo heeft dit plaats, om dat 'er Slaven zyn tegen den ftaat der Natuur. Het geweld heeft de eerfte Slaven gemaakt, en hunne laagheid heeft de Slaverny vereeuwigd. Nie;s heb ik gezegd over den Koning Adam, noch over den Keizer Noach , den Vader van drie groote Monarchen , die de geheele Wareld onder eikanderen verdeelden', gelyk de Zoonen van Saturnus, welke men heeft gemeend in hen te herkennen. Ik hoop dat men my bedanken zal voor eene zodanige gemaatigdheid. Want zo ik eens onmid» ( * ) Zie een klein (hikje van Plutarchus, 't geen ten fytel voert: Dar de beesten van de reden gebruik manken-  MA ATSCHAPPY; onmiddelyk affhmde van een dier Prinfen, en mogelyk wel van den oudften: wie weet, of ik, door het waarmaaken myner geflagtslyst, niet zoude bevonden worden de wettige Koning van het menfchelyk geflagt te zyn. Hoe dit ook zyn moge, men kan niet ontkennen, dat Adam geweest zy de Al« leenheerfcher over de geheele Wareld, gelyk Robinfon over zyn Eiland, zo lang hy daar van de eenige bewooner was. Een oppergezag, 't geen ten minsten hier in een groot gemak had, dat de Monarch zeer zeker op zyn throon zat, en niet bad te vreezen voor opftanden, oorlogen, of zamenzweerders. DERDE HOOFDSTUK. Over bet Recht van den Sterk/ten. De Sterkfte is nooit fterk genoeg om altoos meester te blyven, zo hy zyn geweld niet verandert in recht, en de gehoorzaamheid in pligt. Hier uit ontfiaat het recht van den Sterkften; een recht, 't geen in zyn aard wel befpottelyk fchynt , echter inderdaad als een beginzel wordt vastgefteld. Doch hoe zal men ons dit recht redeneerkundig bepaalen ? De flerkte is een natuurkundig vermogen: maar ik zie niet, welke zedelykheid uit zyne werkingen voortvloeit. Voor eene magt te buigen is een ftuk van noodzaakelykheid, en niet van vryen wille. Op het fterkst A 4 §en°J  ï VERBOND de*. genomen is zulks niets dan een daad van voorzichtigheid : doch in welken zin kan dit ooit een pligt worden genoemd ? Laaten wy voor een oogenblik dit voorgewende recht aanneemen, ik zegge, dat 'er niets uit voortvloeit, dan eene onverftaanbaare wartaal. Want zo ras het de magt is, die het recht geeft, verandert de uitwerking met haare oorzaak, en ieder magt, die de eerfte overtreft, volgt haar op in haare rechten. Volgens dit beginzel kan men wettiglyk ongehoorzaam zyn, zo ras men zulks ongeftraft kan doen. En dewyl de fterkfte altoos gelyk heeft, heeft men, om rechtmaatig te handelen, alleen zorg te draagen , om de fterkfte te zyn. Maar wat is een recht, 't geen vervalt, als de dwang ophoudt? Indien men moet gehoorzaamen uit dwang, heeft men niet van nooden te gehoorzaamen uit pligt; en zo ras men niet langer gedwongen wordt tot gehoorzaamheid, heeft men daar toe ook geene verpligting. Men ziet dus , dat het woord Recht hier niet voegt by het denkbeeld van geweld, en dat het hier ter plaatze dus zonder eenige betekenis is. Gehoorzaamt aan de Magt en. Zo dit betekent , buk onder 't geweld der overmagt, dan is de les goed; doch overtollig, dewyl ik 'er voor infta, dat zy nooit zal gefchonden worden. Alle magt komt van God. Dit beken ik, doch van daar komen ook alle ziekten. Volgt daar uit, dat het my ongeoorlofd is een Geneesheer raad te pleegen? Stel, dat een Struikrover my overvalt aan den hoek van een  MAAT S CHAPPY. 9 een bosch, zo moet ik wel door dwang myne beurs overgeeven: dan, gefield ik was in ftaat zulks te verhinderen, zoude ik nochtans in geweeten verpligt zyn, dezelve over te geevenj om dat het pistool, 't geen de rover in zyne hand heeft, ook eene magt is ? Wy befluiten dus, dat de overmagt geen recht geeft , en dat men niet behoeft te gehoorzaamen , dan aan de wettiglyk ingeftelde Magten, Zo dat wy dus al wederom van zeiven te rug vallen tot de oorfprongelyke vraag. VIERDE HOOFDSTUK. Over de Slaverny. Dewyl derhalven niemand een natuurlyk opperge zag heeft over zyn evenmensch, en dewyl het geweld geenerlei recht voortbrengt: zo yolgt, dat de overeenkomften de eenige grondflag moeten zyn van alle wettig gezag onder de menfehen. Intusfchen zegt Grotius, indien een byzonder perzoon zyne vryheid kon vervreemden, en zich aan een meester tot Slaaf overgeeven, waarom zoude dan ook een geheel volk zyne vryheid' niet kunnen vervreemden , en zich aan een Koning ten vollen onderwerpen ? In dit voordel zyn veele dubbelzinnige woorden , die eene uitlegging behoeven: doch laaten, A 5 wy  lo VERBOND ö e & wy berusten by het woord vervreemden. Vervreemden betekent geeven of verkoopen. Doch een mensch, die zich tot Slaaf van een ander maakt, geeft zich niet tot een gefchenk , maar ver» koopt zich, om ten minden een beftaan te hebben. Maar een geheel Volk, waar voor zoude zich dat verkoopen? Want wel verre van daar, dat een Koning aan zyne Onderdaanen hun onderhoud ver* fchaft, geniet hy door hetzelve zyn beftaan , en een Koning is, volgens Rabelais, met geen kleinigheid te onderhouden. De Onderdaanen geeven dus, in deeze onderftelling, hunne perzoonen, op voorwaarde, dat men insgelyks hunne goederen zal neemen. Doch ik zie niet, dat zy dan iets overhouden. Men zal zeggen, een Alleenheerfcher verzekert voor zyne Onderdaanen de binnenlandfche rust. Laat dit zo zyn ; doch Wat baat dit hen, indien de i Oorlogen, welke zyne heerschzucht hen verwekt ; indien zyne onverzadelykc begeerlykheid , indien de kwellingen van zyn Staatsdienaars , hen meer verwoesting aanbrengen, dan hunne onderlinge verfchillen zouden doen? Wat winnen zy, indien die binnenlandfche rust zelve een hunner rampen is ? Men leeft dus ook gerust in de gevangenisfen; doch is zulks voldoende om het 'er tot genoegen te hebben? De Grieken, die in het hol der Cyclopen waren opgeflooten, leefden daar ook gerust, in afwagting van hunne beurt, om te worden opgegeeten. Tc  MAATSC HAPPY. j£ Te zeggen, dat iemand zich volkomen om niet fchenkt , is eene dwaaze en buitenfpoorige Helling ftaande te houden; dewyl zulk een daad uit eigen aard onwettig en nietig zoude zyn , alleen daarom , em dat hy , die zo iets' doet, niet wel by zyn verfland is. Het zelfde te zeggen van een geheel volk , dat is een volk te ftellen, 't geen uit onzinnigen heiraat : doch uitzinnigheid geeft geen recht. ' Zo iemand zich zeiven al konde vervreemden , zo zoude hy het toch zyne kinderen niet kunnen doen : daar zy gebooren worden menfehen, en vrye fchepfels. Zo dat hen hunne vryheid behoort, en niemand anders daar eenige befchikking over maaken kan. Voor dat zy tot hun volle verftand zyn gekomen , kan hun Vader wel in hun naam overeenkomsten maaken, die tot hun behoud noodig zyn , bf tot hun voordeel dienen : doch hy kan hen niet bnherroepelyk , en zonder voorwaarde, weg geeven. Zodanig eene gift ftryd tegen de natuur, en overtreft verre de rechten van een Vader. Zoude dus een willekeurig bellier wettig zyn, zo zoude ieder nieuwe generatie het recht hebben , om dit bellier aan tc neemen, of te verwerpen : doch op dien voet zoude de bedoelde Regeering niet langer willekeurig zyn. Het verzaaken zyner vryheid is het verzaakerl van zyne hoedanigheid als mensch , van zyne menfchelyke rechten, en zelfs van zyne pligten. Voor hem, die alles afftaat, is geene fcMvergoeding mogelyk. Eene zodanige verzaaking is ftrydig tegen  ia. VERBOND der tegen - de menfchelyke natuur, en de wil van haart vryheid te roven is het zelfde, als aan zyne daadeu alle zedelykheid te benemen. Het is eindelyk eene ydele en tegen zich zelve ftrydende overeenkomst, van den eenen kant te bedingen een volftrekt gezag, en, van den anderen kant, eene gehoorzaamheid ponder paaien. Is het niet klaarblykelyk , dat men tot niets verpligt is, omtrent diengeenen, van welken men het recht heeft alles te eifchen. En deeze eene voorwaarde , zonder fchadeloosftelling, zonder eenige wederkeerigheid, brengt die niet met zich de nietigheid der overeenkomst ? Want wat recht zoude myn flaaf tegen my hebben, daar alles, wat hy bezit, aan my behoort, en daar zyn recht het myne is? welk recht, van my tegen my zeiven, een woord is zonder eenige betekenis. Grotius en zy, die met hem inftemmen, ontleenen een anderen oorfprong van hun voorgewend recht van Slaverny uit den oorlog. Volgens hen heeft de overwinnaar het recht om den overwonnenen te dooden: terwyl dezelve zyn leven kan vry koopen voor het-verlies zyner vryheid. Eene overeenkomst, die zo veel te regtmaatiger geoordeeld wordt, om dat zy tot voordeel van beiden verftrekt. Het is intusfchen klaarblykelyk, dat dit voorgewend recht, om de overwonnenen te dooden, geenzins voortvloeit uit den ftaat van oorlog. Daarom alleen, dat de menfehen in hunne Natuurlyke Onafhangelykheid niet zo eene ftandvastige betrekking tot eikanderen hebben , om fteeds in vrede of in  MAATSC HAPPY. 13 in oorlog te leven, zo zyn zy geene natuurlyke vyanden. Het is alleen de betrekking der zaaken, en niet der perfoonen, welke den oorlog voort • brengt. Daar dus de ftaat van Oorlog niet kan ge* booren worden uit enkele perfoonlyke betrekkingen, maar alleen uit zaakclyke, zo kan de afzonderlykc Oorlog, of die van man tegen man, niet beftaan; noch in den ftaat der natuur, in welken geene vaste bezitting plaats heeft, noch in den maatfchappyelyken ftaat, in welken alles aan het gezag der wetten is pnderworpen. De byzondere gevegten, de duellen, en diergelyke ontmoetingen zyn derhalven bedryven, die niet uit den boezem van een Staat voortvloeien. En wat aangaat de byzondere Oorlogen in Frankryk toegelaaten , door de inftellingen van Lodewyk den IX, en wederom opgeheeven door den zogenoemden Vrede van Dieu, zodanige bedryven zyn de gevolgen van het leenroerig bellier, het dwaaste regeeringsftelzel, 't geen ooit heeft beftaan; dewyl het ftrydig is tegen het natuurlyk recht, en tegen de goede order in de zamenleeving. De Oorlog is derhalven geene betrekking van Mensch tegen Mensch, maar van Staat tegen Staat, in welke de byzondere perfoonen alleen by toeval vyanden zyn: in 't geheel niet als menfehen, zelfs niet als Burgers, maar alleen als Soldaaten, niet als Leden van her. Vaderland, maar als Verdeedigers van hetzelve. Een Staat eindelyk kan geene vyan» den hebben , dan andere Staaten en geen menfehen^ Ira?  14 VERBOND oer Immers kan men tusfchen zaaken van een geheel ver» fchillenden aart geene waare betrekkingen vastftellen. Dit beginzel is zelfs overeenkomftig met de handel wyze van alle tyden, en met het ftandvastig gebruik van alle befchaafde Volkeren. De verklaaringen van Oorlog zyn zo zeer geene bekendmaakingen aan de Oppermagten, als aan hunne Onderdaanen. De vreemdeling, 't zy Koning, 't zy byzonder Perfoon, 't zy Volk, die de onderhoorigen van een anderen Staat berooft, dood of gevangen neemt, zonder den Oorlog aan de Regeering te verklaaren, is geen vyand, maar een Struikrover. Zelfs in een volledigen Oorlog, maakt een rechtvaardig overwinnaar zich wel meester van alles, wat behoort aan het openbaar bellier van het vyandelyk land: doch hy ontziet de perfoonen en goederen van byzondere menfehen ; hy ontziet die rechten, op welke zyne eigene rechten gegrond zyn. Daar de vernieling van het vyandelyk Staatsgellel het oogmerk is van den Oorlog, zo heeft men ook het recht, derzelver verdeedigers te dooden, zp lang zy de wapenen in handen hebben: doch zo ras zy de wapenen nederleggen eri zich overgeeven, houden zy op vyanden of werktui» gen van den vyand te zyn, zy keeren dan weder tot den ftaat van gewoone menfehen , en men heeft geen recht meer op hun leeven. Zomwylen kan men een ftaat dooden, zonder een van deszelfs leden van het leven te berooven: terwyl de Oorlog geene ande* re rechten geeft , dan die , welke tot deszelfs1 jBogmerk behooren. Deeze beginzelen zyn niet die* van  MAAT? C Hi\ P P J5 van Grotius: zy zyn niet gegrondvest op het gezag ran Dichters, maar zy vloeien uit den aart der zaaken, en zyn gegrond op de reden. Wat het recht van overheeriching betreft, dit heeft geen anderen grondflag, dan dat van den fterkften. Ind'on de oorlog den Overwinnaar het recht niet geeft, om de overwonnene Volkeren te dooden, zo kan dit jecht, dat hy niet bezit, niet tot grondflag voor een recht dienen om hen tot Slaaven te maaken. Men heeft geen recht om zynen Vyand te dooden, dan wanneer men niet in ftaat is , hem tot flaverny te brengen : het recht, om iemand tot Slaaf te maaken, komt dan niet van het recht om hem te dooden. Het is derhalven eene onrechtvaardige handel hem zyn leven, op het welke men geen recht heeft, te doen koopen, voor het verlies van zyne vryheid. Door het recht van leven en dood te bouwen op datj van flaverny, en het recht, van iemand tot Slaaf te maaken, wederkeerig te doen rusten op het recht van leven en dood, vervalt men voorzeker in dien misflag , die in de redeneerkunde een kring wordt genoemd, Indien dat verfchrikkelyk recht, van alles in den oorlog dood te flaan , al eens gegrond ware , ap zeg ik toch , dat een Slaaf in den oorlog gemaakt , of een overheerd volk, ten opzigte van hun meester nergens toe verpligt zyn , dan hem te gehoorzaamen, zo lang zy daartoe gedwongen zyn. De Overwinnaar heeft hen geenerlei gunst beweezen, door een losgeld te neemen, hen even waardig, als het  I<5 V E R B O N D der het leven. In plaats van hen te dooden zonder eenig voordeel, heeft hy ze nu, als 't waare, tot zyn nut gedood. Verre van daar, dat hy op hen eenig gezag bekomen heeft, behalven den dwang, blyft de ftaat van oorlog tusfchen hen beftaan, gelyk voorheen. Hunne betrekking zelve is 'er de uitwerking van, en 't gebruiken van het oorlogsrecht onderftelt van zeiven, dat 'er geene vredesonderhandeling plaats hebbe. Zy hebben, 't is waar, wel eene overeenkomst gemaakt; doch die overeenkomst zelve, verre van dat zy den ftaat van oorlog zoude hebben weg genomen, onderftelt daar van de geduurzaamheid. Van welken kant ook men dus de zaak befchouwe, het recht van Slaverny is nietig , niet alleen om dat het onwettig is, maar ook, om dat het belachelyk ïs en niets betekent. De woorden Slaverny en Recht zyn tegenftrydig, en fluiten eikanderen uit: 't zy jnet betrekking van een mensch tot een mensch, of -van een mensch tot een volk. Eene uitfpraak als de volgende zal fteeds uitzinnig zyn: Ik maak met U eene overeenkomst, geheel tot uw nadeel, en geheel tot myn voordeel; welke ik zal onderhouden, zo lang bet my behaagt, en die Gy zult moeten onderhouden, ae lang bet my behaagt. V Y F D E  M A A T S C II A P P Y. i7 VYFDE HOOFDSTUK. Dat men altoos moet opklimmen tot eene eerjle, Overeenkomst. o ik alles toeïïond, het geen ik tót hier toe heb wederlegd, de begunstigers van de willekeurige Regeering zouden daar weinig mede zyn gevorderd. Steeds zal 'er een groot onderfcheid blyven tusfehen het te onderbrengen van eene menigte, en het regeeren eener Maatfchappye. Laaten verftrooide menfehen, zo veel gy wilt, na eikanderen, door een enkelen tot onderwerping zyn gebragt, daar in zie ik niets, dan een Meester en Slaaven: doch ik zie daar in geen Volk en zyn Opperhoofd. Zo men wil, is het eene verzameling, maar geen Genoodfchap: dewyl 'er noch openbaar welzyn, noch een Staatkundig lichaam , ra is te vinden. Al had zodanig een man de halve wereld ten onderen gebragt, zo blyft hy toch maar een byzonder perfoon: dewyl zyn belang, afgefcheiden van dat der overigen, flechts een afzonderlyk belang is. Wanneer zodanig een perzoon fterfr, zo blyft zyn gebied na hem verfpreid, en zonder eenigen zamenhang: gelyk een eikenboom, die door het vuur wordt vernield, zich ontbindt en in een hoop asch ter nederftort. Een Volk, zegt Grotius, kan zich aan een Koning Tchenken. Volgens Grotius is het Volk dus een B Volk,  13 VERBOND uïr Volk, eer het zich aan dien Koning overgeeft. Deeze gift zelve is een Staatkundige daad, en onderftelt eene openbaare overweeging. Eer men derhalven de daad onderzoekt, door welken een Volk zich een Koning verkiest, zal men de daad behooren te onderzoeken, door welke het Volk een Volk is geworden. Want deeze daad moet noodwendig voor de andere gaan, dewyl dezelve de waare grondflag is der maatfchappye. Zo 'er in dit geval inderdaad geene andere overeenkomst beftond, waar zoude, indien die verkiezing niet volkomen eendragtig was, de verpligting voor de minderheid zyn, om zich aan den wil der meerderheid te onderwerpen: van waar zouden, by voorbeeld, honderd, die een meester willen hebben, het recht bekomen, om tien anderen, die 'er geen willen, door hunne overftemming daar toe te noodzaaken, zo 'er geene overeenkomst, om by meerderheid te befluiten, is voorafgegaan? Doch deeze overeenkomst zelve ftelt, dat men ten minften eenmaal eenftemmig heeft gehandeld. ZESDE HOOFDSTUK, Maatfcbappyelyke Overeenkomst; Jk onderfrellc de menfehen in dien toeftand geks* men, dat de hinderpaalen, die hun welzyn in den na-  MAATSCHAPPY. ^ natuurftaat hinderen, door hun geweld grooter zyn geworden, dan de kragten, welke ieder afzonderlyk in het werk kan ftellen, om zich in dien toeftand ftaande te houden. Dan kan die oorfprongelyke ftaat niet meerder beftaan, en het meufchelyk geflagt zoude verlooren gaan, zo het zyne wyze van beftaan niet veranderde. Daar nu de menfehen geene nieuwe kragten kun» nen fcheppen , maar alleen die geene, welke be« ftaan, vereenigen en beftieren; zo hebben zy geen ander middel, om zich ftaande te houden, dan het zamenvoegen van een genoegzaam aantal van kragten, om den tegenftand te overwinnen, die kragten in werking te brengen door een enkel beweegrad, én ze dus te zamen te doen werken. - Deeze verzameling van kragten kan niet gebooren worden, dan door de vereeniging van verfcheidene enkele vermogens: doch daar de kragt en de vryheid de eerfte werktuigen zyn, van welke de mensch, tot behoud van zyn welzyn, gebruik maakt; hoe zal hy zich verpligten, zonder zich nadeel toe te brengen, en zonder die verpligtingen te verwaarloozen , die hy zich zeiven verfchuldigd is ? Deeze zwaarigheid kan, op myn onderwerp toegepast, gevoegelyk uitgedrukt worden in de volgende termen : „ Te vinden eene zoort van Vereeniging, die s, met haare gehcele algemeene kragt, de vryheid en „ goederen, van ieder der zamenverbondenen verde„ digt en befchermt, en door welke een ieder zich yf met allen verbindende, echter alleen aan zich zei„ ven gehoo rzaamt, en zo vry blyft, als hy te vooB a „ ie»  aO VERBOND der ren was"? Zodanig is het oorfprongelyk voorftel, van het welk 't Maatfchappyelyk Verbond de oplossing geeft. De voorwaarden van dit verbond zyn zodanig bepaald door den aard der overeenkomst zelve, dat de minfte verandering dezelve ydel en kragteloos doet wnrden. Zo dat, hoewel zy mogelyk nooit volle« dig izyn geuit, zy echter alom dezelfde zyn, en overal ftilzwygende zyn aangenomen en erkend:: tot dat, het verbond gefchonden zynde , een ieder tot zyne voorige rechten wederkeert , en zyne na. tuurlyke vryheid weder bekomt, met verlies van die voorwaardelyke vryheid > aan welke hy heeft vaarwel gezegd. Deeze voorwaarden, wel begreepen zynde, Ioopen te zamen tot eene , te weeten tot de geheele toeëigening van ieder Lid, met alle zyne rechten, aan de algemeene Maatfchappy. Want vooreerst, daar een ieder zich in 't geheel overgeeft, is de voorwaarde volkomen gelyk voor allen, en daar zy voor allen dezelfde is, heeft niemand reden, dezelve aan anderen lastig te maaken. Daar zich ten anderen de toeëigening volvoert , zonder eenige uitzondering, is de vereeniging zo volmaakt, als mogelyk is, en geen der Leden heeft iets te herroepen. Want zo ras eenige rechten aan byzondere perfoonen overbleeven, zoude 'er geen algemeene opperfte Rechter beftaan, die liitfpraak tusfchen hen en het openbaar zoude kunnen  MAATSCHAPPY; rt ïsen doen; en dus, een ieder, in zekeren zin, zyn eigen Rechter zynde , zoude hy weldra de Rechter van allen willen zyn: waar door fpoedig de natuurfiaat herbooren, en de vereeniging noodzaa» kelyk gewelddaadig of ydel zoude worden. Daar cindclyk een ieder zich in dit ftelzel aan allen geeft, geeft hy zich over aan niemand. En dewyl 'er geen der Leden van dezelfde maatfehappye is, op 't welk men niet die zelfde rechten bekomt, die men daar aan fchenkt, bekomt men de volle waarde van 't geen men verliest, en eene grootere magt om te behouden , 't geen men heeft. Zo men derhalven van de Maatfchappyelyke overeenkomst afzondert, 't geen niet tot haar weezen behoort, vindt men dezelve tot de volgende termen gebragt. Een ieder van ons onderfebikt in 't algemeen zyn perfoon en al zyne magt* onder bet opperst befiier van den algemeenen wil, en wy ontvangen in een lichaam ieder deel, als een onfeheidbaar gedeelte van het geheel. Zodanig een daad van vereeniging vormt in een ©ogenblik, uit de perfoonen der byzondere deelneemers , een zedelyk en zamengevoegd lichaam , beflaande uit zo veele Leden, als de Vergadering ftemmen heeft x terwyl het Bondgenootfchap van die zelfde daad ontvangt zyne eenheid , zyn alge» meen ik , zyn leven en zyn wil. Die openbsare perzoon, die zich dus vormt door de vereeniging van alle [de afzonderlykewierd eertyds de B 3 Bur,«  2S; VERBOND DER Burgerltaat ( cité ) ( * } genoemd, ■ en voert thans den naam van Gemeenebest of, Staatkundig Lichaam, 't geen door zyne leden wordt genaamd de Staat (Etat) wanneer het lydelyk is, en Opper, magt (Souverain) wanneer het werkzaam is : doch Magt (.Puisfance} wanneer het met zyne gelyken Wordt vergeleeken. Wat de byzondere leden aangaat, f * ) De waare betekenis van dit woord is byna geheel verlooren gegaan by de hedendaagfche Schryvers, wier meeste eene Stad (Ville) neemen voor een Burgerftaat ( cité), en een Stidbewooner (_ Bourgeois ) voor een vry Burger ( Citoij'en ). Zy vveeten niet , dat de huizen de Stad , maar dat de (Temmende Burgers den Burgerftaat uitmaaken. Eene dwaaling die den Carthaginenfers weleer duur te ftaan kwam Nergens weet ik geleezen te hebben, dat de onderdaanen van een Prins ooit vrye burgers ( Cives ) worden genoemd; zelf niet eertyds de Macedoniers, noch heden ten dage de Engelfchen , hoewel nader aan de vryheid, dan alle anderen. De Franfchen alleen neemen, met alle gemeenzaamheid, den naam van Citoijens aan, om dat zy in het geheel geen denkbeeld hebben van de waare betekenis van het woord , gelyk men uit hunne Woordenboeken kan zien [ te weeten onder de voorige Regeering: •mant tbans westen zy dit zo goed, als eenig volk ep den Aardbodem ]• Zonder welke onwetenheid zy, met dit woord te gebruikeu, zouden vallen in de misdaad van Gekwettle Majesteit. By hen drukt dit woord eene deugd uit, maar geen recht [ alles voor deezen~\. Wanneer Bodin heeft willen fpreeken , over het onderlcheid der Geneeffche Bour~ eeoïsèn Citoijens, heeft hy zyne lompheid aan den dag gelegd , met den eenen voor den anderen te neemen. d' Alembert heeft zich hier omtrent niet bedroogen, en heeft in zyn artikel Gsnève zeer wel onderfcheiden de vier klasfen van menfehen (of zelfs vyf, indien men 'er de enkele vrc-em. delingen by telt.) die zich in onze Stad bevinden , en van welke alleen twee het Gemeenebest uitmaaken. Geen ander Franschman heeft [ voor de omwenteling ] zo veel ik weet , de waare betekenis van het woord Cüoijen begreepen.  MAATSCHAPPY, S3 gaat, die neemen verzamelender wyze aan den naam van 't Volk (Peuple) en afzonderlyk worden zy genoemd Vryburgers (Citoyens) als allen deel hebbende aan de Oppermagt: doch Onderzaaten QSujets), in zo verre zy onderworpen zyn aan de Wetten van den Staat. Deeze uitdrukkingen worden dikwyls onder eikanderen verward, en de eene voor de andere genomen : ook is het voldoende dezelve te kunnen onderfcheiden, wanneer zy in haaren waaren zin moeten worden gebezigd. ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de Oppermagt. j Uit de zo even opgegeevene bepaaling blykt, dat de daad van gemeenfchappelyke Vereeniging eene wederkeerige verpligting influit, tusfchen het Algemeen en de byzondere Leden; en dat ieder lid, als met zich zeiven eene overeenkomst fluitende, zich in een dubbel opzicht vindt verbonden : te weeten als lid der Oppermagt, jegens de byzondere perfoonen; en als lid van den Staat, jegens de Oppermagt. Doch men kan hier niet aanvoeren den regel van het Burgerlyk Recht, volgens welken niemand verpligt is tot de inrichtingen , die hy met zich zeiven heeft gemaakt : want het is een groot onderfcheid, zich alleen te verbinden by zich zeiven, dan zulks tefB 4 feni  VERBOND de* fens te doen, omtrent een geheel, waar van men een deel uitmaakt. Noch valt hier aan te merken, dat de openbaart beduiten , welke den .Onderzaat kunnen verpligten jegens de Oppermagt , van wegen de dubbele betrekking, in welke een ieder hier moet worden befchouwd, op eene tegengeftelde wyze de Oppermagt niet kunnen verpligten jegens zich zelve; en dat het by gevolg ftrydt tegen den aard van een Staatkundig lichaam, dat de Oppermagt eene.Wet zoude kunnen maaken, die zy niet wederom zoude kunnen verbreekcn. Daar dezelve zich niet kan befchouwen, dan in eene en dezelfde betrekking, is zy thans in 't geval van iemand, die eene byzondere fchikking by zich zeiven maakt. Hier uit blykt, dat 'er geenerleie grondwet van Staat kan zyn, die aan het lichaam van het Volk eene onherroepelyke verpligting oplegt, zelfs niet het Gemeenfchappelyk Verbond. Geenzins volgt hier echter uit, dat een volk geene verpligtende overeenkomften zoude kunnen maaken met andere Oppermagten, omtrent zaaken , die het oorfprongelyk Verbond niet beledigen. Dewyl de Oppermagt, ten opzicht van een vreemden, niets is, dan een enkel wezen en één perfoon. Doch het Staatkundig lichaam, of de Oppermagt, die al haar beftaan ontleent, uit de onfchendbaarheid van het oorfprongelyk verbond, kan zich ook , jegens een vreemden, nooit verpligten tot iets, waar mede aan deeze overeenkomst te kort wordt gedaan: met, by voorbeeld, een deel van zich zeiven te ver-  MAATSCHAPPY. fc5 .vervreemden, of zich te onderwerpen aan eene andere: Oppermagt. Dat befluit, waar door zy beftaat, te> fchenden, zulks zoude het zelfde zyn, als zich te vernietigen ; en dat niets is kan niets voortbreng gen. Zo ras nu een aantal perfoonen in een lichaam is vereenigd, kan men niet meerder een der leden aantasten , zonder het geheel te beleedigen : noch minder het geheel beleedigen, zonder dat ieder der leden daar gevoel van hebbe. Dus verpligten, en de eer en het belang, de twee vereenigde partyen5 om eikanderen by te liaan; en dezelfde menfehen moeten in deeze dubbele betrekking trachten te vereenigen alle de voordeden, die daar van afhangen. Dan daar de Oppermagt alleen gemaakt wordt door de zamenvoeging der Burgers, die haar uitmaaken, heeft zy niet, noch kan zy hebben, eenig belang, ftrydig tegen dat der eerstgenoemde. By gevolg heeft de Oppermagt geenerleie gerustffelling nodig jegens haare leden, om dat het onmogelyk is, dat het lichaam alle zyne leden zoude willen benadeelen en om dat, gelyk beneden zal betoogd worden, zy ook geene afzonderlyke leden kan befchadigen. De Oppermagt is , enkel door te beltaan, dat geene, 't welk zy moet zyn. Dus is het echter geenzins gelegen met de onderzaaten ten opzichte der Oppermagt, welke, niet tegenftaande het algemeen belang, geene zekerheid zoude hebben, of dezelve hunnen pligt al, of niet, B 5 zou- ,  25 VERBOND dér. zouden betragteu, indien zy geene middelen bezat om zich van hunne getrouwheid te verzekeren. Ieder afzonderlyk Lid kan inderdaad, als mensch, een byzonderen wil hebben, ftrydig met, of ten minsten ongelyk aan, den algemeenen wil, dien hy heeft als Burger. Zyn byzonder belang kan hem geheel iets anders aanraaden, dan zyn algemeen belang; zyn volftrekt en natuurlyker wyze onafhangelyk beltaan kan hem dat geene , 't welk hy aan de gemeene zaak verfchuldigd is, doen befchouwen, als eene Vrywillige belasting, waar van het verlies minder fchade zal doen aan de overigen, dan de betaaling hem lastig zal vallen. Met voorts de zedelyke perfoon, die den Staat uitmaakt, te befchouwen als een ingebeeld wezen, om dat dezelve niet zichtbaar is , zoude hy de rechten van Burger genieten , zonder de pligten van Onderzaat te vervullen; eene onrechtvaardigheid, waar van het voortkruipen den ondergang van het Staatkundig lichaam zoude veroorzaaken. Öp dat derhalven het Maatfchappyelyk Verbond niet zoude zyn een ydel formulier, zo fluit het ftilzwygende deeze verpligting in, waar door het alleen fterkte aan allen kan geeven: dat al wie zal weigeren, zich te onderwerpen aan den algemeenen wil, daartoe door het geheele lichaam zal worden genoodzaakt : het geen niets anders betekent, dan dat men hem zal dwingen om vry te zyn : want zodanig is de voorwaarde, die ieder burger geeft. aan het Vaderland, cn die hem verzekert van alle zyne  M A A T S C H A P P Y. «jyne perzoonelyke onafhangelykheid; eene voorwaarde, die het konstftuk en den gang uitmaakt van het Staatkundig werktuig, en die alleen de burgerly"ke verpligtingen wettigt, die zonder dezelve zouden zyn onzinnig, gewelddaadig, en onderworpen aan het grootfte misbruik. ACHTSTE HOOFDSTUK. Over den Burger/Iaat. De overgang van den mensch uit den ftaat der Natuure iii dien van Burger brengt by hem eene aanmerkelyke verandering voort, door in zyn gedrag te ftellen de rechtvaardigheid in de plaats van natuurlyke geneigdheid (inftinct) en door aan zyne daaden de zedelykheid te geeven, die daar voorheen aan ontbrak, 't Is nu alleen dat de ftem van pligt, in plaats treedendc van natuurlyken aandrang, en die van het Recht, in plaats van Drift, de mensch, die tot hier toe alleen op zich zeiven had gelet, genoodzaakt wordt, volgens geheel andere beginzels te handalen, en de reden te raadpleegen, eer hy zyne begeerten tracht te voldoen. Hoewel de mensch zich in deezen ftaat beroofd ziet van veele voordeden, die hy van natuure bezat, wint hy daarentegen andere, van eene uitfteekende grootte: zyne vermogens befchaaven zich, en breiden. zich  a* VERBOND dek zich uit: zyne denkbeelden worden opgehelderd? zyne gevoelens veredelen zich. Ja zyne geheele ziel verheft zich tot zulk eene hoogte, dat, indien niet de misbruiken, vosrtfpruitende uit deeze nieuwe wyze van beftaan, hem zomwylenverlaagden beneden den voorigen ftaat, hy zonder ophouden het gelukkig oogenblik zoude behooren te zegenen, 't geen hem vooraltoos uit den Natuurftaat trok, en hem van een dom en zeer bepaald dier in een verftandig wee«en , ja in een mensch, herfchiep. Laat ons nu deeze fchaal brengen totmaaten, die gemakkelyk kunnen worden vergeleeken. Het geen de mensch verliest door het Maatfchappyelyk Yer* bond, dat is de natuurlyke vryheid, en een onbepaald recht tot alles, wat hem ftreelt, en dat onder zyn bereik valt: hy wint daarentegen de burgerlyke vryheid,en den eigendom van alles wat hy bezit. Om zich niet te vergisfen in deeze verwisfeüngen, moet men wel onderfcheiden de natuurlyke vryheid, die niets tot paaien heeft, dan de kragten van de enkele perzoon, van de burgerlyke vryheid, die bepaald is door den algemeenen wil: gelyk ook de bezitting, die niets is dan de uitwerking van de magt, of het recht van den eerften toeëigenaar; van het eigendom , dat niet gegrond kan zyn, dan op ftellige tytels. Men zoude noch, behalven het voorgaande, by het verkrygen van den burgerlyken ftaat, kunnen voegen de zedelyke vryheid, welke den mensch waarlyk meester van zich zeiven maakt: want de aandrang der enkele drift is Slaverny, en de gehoorzaam»  MAATSCHAPPY. saamheid aan de voorgefchreevene wet is Vryheid. Maar ik heb reeds genoeg gezegd aangaande dit onderwerp,en de wysgeerige betekenis van het woord vryheid behoort niet tot deeze Verhandeling. NEGENDE HOOFDSTUK. Over het werkelyke Eigendom. \ Jeder lid van de Maatfchappy geeft zich daar aan over, op het oogenblik, dat zy wordt opgerecht, zodanig als hy haar dan bevindt: zich zeiven en alle zyne kragten, waar van de bezittingen een deel uitmaaken. Niet dat door deeze daad de bezitting van natuur zoude veranderen, door in andere handen te komen, en dat zy nu het eigendom der Oppermagt zoude worden. Maar, gelyk de kragten van den vereenden Burgerftaat veel grooter zyn, dan die van een byzonder perfoon; zo is de openbaare bezit, ting inderdaad veel fterker en onherroepelyker, zonder daarom wettiger te zyn., ten minsten ten opzichte van vreemden. Want de ftaat is, ten opzichte zyner leden, meester van alle hunne goederen, door het Maatfchappyelyk Verbond, 't welk in den Staat tot grondflag dient van alle rechten; doch hy is zulks niet, ten opzigte van andere magten, dan alleen door her recht van eerften bezitneemer , 't geen hyvan de byzondere perfoonen ontleent. Het  .go VERBOND der Het recht van den eerften bezitneemer, fchoon fterker, dan dat van den fterkften, wordt geen waar recht, dan na de inftelling van het recht van eigendom. Ieder mensch heeft van natuure recht tot alles, 't geen hy van nooden heeft: maar de Heilige daad, die hem eigenaar maakt van eenig goed , fluit hem uit van al het overige. Zo ras zyn deel bepaald is, moet hy zich daar mede te vrede houden, en heeft geen recht meer tot het overige dier gemeenfchap. Zie daar, waarom het recht van eerften bezitneemer, 't geen zo zwak is in den ftaat der natuur, zo achtenswaardig wordt voor ieder lid van den Burgerftaat. Men ontziet in die recht minder de bezitting van een ander, dan die van iets, 't geen ons niet toebehoort. Ondertusfchen behooren fteeds de volgende algemeene voorwaarden in acht genomen te Worden, óm het recht van den eerften bezitneemer op eenigen grond voor wettig te houden: ten eerfien , dat die grond noch onbewoond zy. Ten' tweeden, dat men niet meer bezitte, dan den omtrek, dien men van nooden heeft om te beftaan; en in de derde plaats, dat die toeè'igening niet gefchiede , door middel van eene ydele plegtigheid, maar door bearbeiding en bebouwing van den grond: het eenig teken van eigendom, 't geen, by gebrek van andere wettige bewyzen, voldoende is, om door anderen ontzien te worden. Het recht van eerften bezitneemer te bepaaleri tot het benodigde, en tot den arbeid; is dit niet inderdaad  MAATSCHAPP Y. sx tlerdaad dat recht zo verre uit te breiden, als het moet gaan ? Behooren 'er ook geene paaien aan dit recht gefield te worden ? Zal het voldoende zyn , •Hechts den voet op een algemeenen grond te zetten , om voor te wenden, dat men daar van de eigenaar zy ? Zal het genoegzaam zyn, de magt te bezitten, om alle overige menfehen van eenen grond, voor een «ogenblik, te weeren, om hen het recht te betwis. ten, van daar ooit weder te mogen komen? Hoe kan een mensch, of een volk, zich meester maaken van een onmeetbaar Grondgebied, en daar het overige menschdom van berooven, zonder eene ltrafbaare overweldiging ? Dewyl men dus aan zyn Medemensen betwist het verblyf en het voedzel, welke de Natuur hen gemeenfchappelyk had gegeeven. Wanneer Nunez Balbao op het ftrand bezit nam van de Zuidzee, en van geheel Zuid - Amerika, in naam van den Koning van Castilie, was zulks genoegzaam , om alle inwooners daar van uit hunne bezittingen te zetten, en daar alle andere Vorsten van uit te fluiten ? Op zodanig een voet zoude men zulke ydele plegtigheden in 't oneindige kunnen vermenig. vuldigen. En de Catholieke Koning zoude zich dus, met eene enkele penneflreek uit zyn Cabinet, van de geheele waereld meester kunnen maaken, met voorbehouding, van naderhand van zyn gebied dat geene af te trekken, 't geen hy bevinden mogt, voorheen door andere Vorsten te zyn bezeten geweest. Thans begrypt men, op hoedanig een voet de aan eikanderen gelegene gronden van bjzondere perfoonen het  3* VERBOND der fiet openbaar grondgebied worden, en hoe het reen» van Oppermagt,zich uitftrekkende van de Onderzaaten tot hunne landeryen, tefièns perfoonelyk en zaakelyk wordt; 't geen de bezitters tot eene grootere afhangelykheid brengt, en hunne vermogens zelfs doet ,worden de waarborgen voor hunne getrouwheid. Een -voorrecht, 't geen niet fchynt begreepen te zyn door de oude Monarchen, die zich alleen noemende Ko. aiingen der Perfen, Scythen, en der Macedoniers, zich eerder fcheenen te befchouwen, als Opperhoofden der menfehen , dan als Heeren van den grond. De tegenwoordige noemen zich behendiger, Koningen van Portugal, Spanje, Engeland enz. Dewyl zy, zich dus Hellende tot meesters van den grond, zeer zeker zyn, *3at zy ook meesters over de bewooners zullen blyven. Het geen 't byzonderst is, in de toeëigening der goederen aan den Staat, beftaat hierin; dat de Maat. Ichappy, met de byzondere goederen aan zich te aieemen, verre van daar door de byzondere leden te berooven, niets doet, dan hen hunne wettige bezitting te verzekeren, door het eigendunkelyk gebruik te veranderen in recht, en het genot in eigendom. De bezitters thans wordende befchouwd als bruikers van de openbaare goederen; hunne rechten wordende befchouwd als die van alle Leden van den Staat, en met alle zyne kragten tegen de Vreemdelingen verdedigd, in gevolge eener gifte, voordeelig voor het algemeen, maar noch meerder voor ieder in 't byzonder; zo hebben zy, om zo te fpreeken, te rug ontvangen, het geene zy hadden gegeeven. Eene wonder- lprenk,  MA ATSC HAPPY. - 33 Jpreuk, die zich gemakkelyk verklaart, door te on< derfcheiden de rechten der Oppermagt van die des Burgers, op den zelfden grond, gelyk wy beneden zullen toonen. Het is ook gebeurlyk, dat de menfehen zich beginnen te vereenigen, eer zy iets bezitten, en dat zy, zichindien toeftand meester maakende van een grondgebied , genoegzaam om hen allen te voeden, zy het gemeenrchappelyk gebruiken, of het onderling verdeelen, het zy gelykelyk , of in evenredigheden die door de Oppermagt zyn bepaald. Op hoedanig eene wyze ook deeze verkryging gefchiedde, het recht, 't geen ieder afzonderlyk heeft over zyn eigen grónd , is altoos ondergefchikt, aan 't recht, 't geen de Maatfchappy heeft over allen, zonder welke'er noch vastheid zoude zyn in den band des verbonds : noch wezendlyke kragt in de uitoeffening der Oppermagt. Ik zal dit Hoofdftuk en dit Boek eindigen met eene aanmerking, die tot grondflag verflrekken moet' aan het ftelzel van gezelligheid: dat is, dat het oorfprongelyk verbond, in plaats van de natuurlyke gelykheid weg te neemen, in tegendeel eene zedelyke en wettige gelykheid in de plaats fielt, voor dat geene, waar in de menfehen van natuure ongelyk mogten zyn, en dat, daar zy ongelyk kunnen zyn in kragten en loosheid, zy thans gelyk worden door overeenkomst en recht ( * ). (*) Onder fiegte regeerïngen beftaat deeze gelykheid niet, dan in fchyn, en dient alleen om de armen te doen blyven inhunne elende, en de ryken te begunftigen inhunne aanmatigingen. Om de waarheid te zeggen, de wetten zyn altoos ten voordeele der geene, die iets bezitten, en ten nadeeleder geene, die onveimogende zyn. Waar uit volgt, dat de gezellige ftaat den menfehen niet voordeelig is, dan in zo vuic Zy alle iets bezitten, m niemand hunner iets te veel bezit.  VERBOND DER MAATSCHAPPY, of BEGINZELEN van het STAATKUNDIG RECHT. T W EEDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Dat de Oppermagt onvervreemdbaar is, eerfte en gewigtigst gevolg der boven vast» gefielde waarheden is , dat de algemeene wil alleen de kragten van den Staat kan bellieren, volgens het oogmerk zyner inftelling, welke het algemeen welzyn bedoeld. Want zo het tegen eikanderen aanloopen der byzondere belangen het inftellen der Maatfchappyen noodzaakelyk heeft gemaakt: zo is de overeenkomst dier zelfde belangen , de reden die hun beltaan mogelyk .heeft gemaakt. Deeze zamenftemming bellaar ia dat geene, dat alge• * -: * - wij l( « mee-  MAATS CHAPPY. sS ineen eigen is aan alle de byzondere belangen, deeze maakt den gemeenfchappelyken band, en zo 'er niet eenig ftuk was, in het welk alle byzondere belangen te zamen liepen, zoude 'er geen gemeenfehap kunnen beftaan. Dan dit algemeen belang is dat geene, volgens 't welk de maatfehappy moet worden geregeerd. Ik zeg dan, dat daar de Oppermagt niets is dan de uitoefFening van den algemeenen wil, dezelve nooit vervreemd kan worden, en dat de Oppermagt, die een verzameld weezen heeft, niet kan verbeeld wor« den, dan door zich zeiven; het gezag kan zich wel op anderen overdraagen: doch niet de wil. Zo mogelyk als het is, dat een byzondere wil met den algemeenen wil over eenig onderwerp overeenftemt, zoonmogelyk is het, dat deeze overeenftemming duurzaam en ftandvastig zy. De wil van byzondere perfoonen helt immers altoos tot het bekomen van voorrechten: doch de algemeene wil tot het behouden der gelykheid. Het is noch onmogelyker, dat men eene borg zoude hebben, voor deeze overeenkomst, om die fteeds in ftand te doen blyven; 't geen voorwaar geene uitwerking van de konst, maar alleen van het geval zoude zyn. De Oppermagt kan wel zeggen , ik wil heden dat, *t welk deeze of geene perfoon wil, of liever, 't geen hy zegt dat hy wil; doch zy kan niet zeggen, 't geen die mensch op morgen zal willen , dat zal ik insgelyks willen; dewyl het belachelyk is te ftellen, dat de wil zich ketenen zal geeven voor het toekomen-  gfj VERBOND des. de', en onr dat het niet afhangt van eenigen wH, zyne toeftemming niet te geeven aan iets, dat voor een ander willend weezen nadeelig zoude zyn. Zo derhalven het Volk enkel beloofd om te gehoorzaamen , zo ontbindt het zich door die daad, en veiliest zyne hoedanigheid van Volk. Op het oogenblik, dat 'er een meester te voorfchyn komt, beffaat 'er geene waare Oppermagt meer, en, van dat oogenblik af, is het Staatkundig lichaam ontbondea. Dit betekent echter niet, dat de bevelen der Hoofden van een Volk niet zouden kunnen worden aangenomen voor den wil van het algemeen, zo lang de Oppermagt, genoegzaam vry om zich daar tegen te verzetten, zulks niet doet. In zodanig geval, moet men uit zodanig ftilzwygen de toe» (temming van het geheele Volk onderftellen, waar over in 't vervolg in het breede zal worden ge» handeld. TWEEDE II O O F D S T U K, Dat de Oppermagt onverdeelbaar zj. 1_)ezelfde reden, welke de Oppermagt onver-* vreemdbaar maakt, doet haar insgelyks onverdeelbaar worden. Want de wil is algemeen, of hy is het niet, hy is die van het lichaam van het Volk, of alleen van een gedeelte. In het eerfte geval is deeze. j ver-  MAATSCHAPPY. *g •verklaarde wil een daad van Oppermagt, en heeft kragt van wét. In het tweede geval is het Hechts een byzondere wil, of een daad van Magistratuur; hoedanig iets op zyn best maar een befluit is. Doch daar onze Staatkundigen niet in ftaat zyn de Oppermagt te verdeden in haar beginzel, doen zy zulks in haar onderwerp. Zy verdeden haar in magt en in wil, in wetgeevende en uitvoerende magt; ïn rechtenvanImpofitien, van Justitie en van Oorlog; in Binnenlandsch beftier, en in magt om met Buitenlanders te handden: au verwarren zy eens deeze verfchillende deden onder eikanderen, en dan fcheiden zy ze wederom, Zy maaken van de Oppermagt een in yihoofdigheid gevormd beeld, beftaande uit zamengeraapte brokken: het is eveneens, als of zy een mensch zamenftelden uit een aantal van verfchillende lichaamen, van welke het een zoude bezitten de oogen , een ander de armen, een ander de voeten, en niets buiten dien. De Japanfche Kwakzalvers verdeelen, volgens het verhaal der Reizigers, een kind in ftukken, voor de oogen der Toekykers, gooien die ledemaaten de een na de andere in de hoogte, en doen een geheel en leevend kind weder naar beneden vallen. Zodanig zyn ten naasten by de handgreepen onzer Staatkundige Goochelaars: na het iiehaam des verbonden Volks verdeeld te hebben door eene konstgreep, die het Kwakzal. vers Toneel waardig is, herzamelen zy de brokken, zonder te weeten hoe. Zodanig eene dwaaling ontftaat hier uit, dat men C 3 zich  5§; VERBOND der. zich. 'geene genoegzaam naauwkeurige denkbeelden vormt aangaande de Oppermagt, en dat men neemt voor deelen dier magt, dingen , die 'er alleen uitvloeizels. van waren. Dus heeft men, by voorbeeld, de werkdaaden, van den Oorlog te verklaaren, en van den.Vrede te maaken, befchouwd als zoorten van oppergezag, 't geen ongegrond is: dewyl ieder deezer daaden niet is eene wet, maar alleen eene toepasfing der wet, of eene byzondere daad, welke het geval der wet bepaalt: gelyk men duidelyk zal zien, wanneer wy het denkbeeld, 't geen men ,aan het woord wet moet hegten, zullen beiben bepaald. Wanneer men de overige boven opgetelde verdeelingen der Oppermagt; insgelyks naauwkeurig onderzoekt, zal lichtelyk blyke'n, dat men zich zo veele keerert, als men de Oppermagt voor verdeeld heeft gehouden, bedroogen heeft: dat de rechten, welke men nam voor deelen der Oppermagt, alle aan haar ondergefchikt waren, en fteeds eencn opperften wil fielden, van welken deeze rechten alleen de uitvoering daar Helden. Het valt bezvvaarlyk te zeggen, hoe veel duisterheid hier door gebooren is in de bepaalingen der Schryvers over het Staatkundig recht,. wanneer zy hebben willen oordeelen over de betrekkelyke rechten der Koningen en der Volken, uit de door hen vastgctlelde gronden. Een ieder kan zien uit het derde en vierde Hoofdlluk van het eerfle Boek van Grotius , hoedanig deeze groote Man , en zyn overzetter Bar-  M- AATSCHAP'H. -39 Earbeirac, zich werden en flingeren in hunne valfche redeneeringen, uit vreeze van te veel, of van niet genoeg, te zeggen; ten opzichte der door hen bedoelde ■ oogmerken, en om niet tegen eikanderen te doen aanloopen de' belangen, die zy wilden vereenigen. Grotius, gevlucht uit Frankryk, te onvreden óp zyn Vaderland, en zyn Hof willende maaken aan Lodewyk XIII, aan wien zyn Boek is opgedtaagen, beweegt Hemel en Aarde, om de Volkeren te berooven van hunne rechten, en de Koningen daar mede ten konltigften te bekleeden. Barbeirac, die zyne overzetting van Grotius opdraagt aan den Engelfchen Koning George I, zoude zulks insgelyks gaarne hebben gedaan. Doch de geweldige tótdryving van Jakob den Tweeden , welke hy een affland der Kroone noemt, ftond hem ongelukkiglyk in den weg, en dwong hem op zyn hoede te zyn, zich te rug te houden, en zich naar een anderen kant tè wenden , om Willem III niet tot een overweldiger te maaken. Hadden deeze Schryvers de rechte beginzelen gevolgd, zouden alle zwaarigheden van zeiven verdweenen zyn, en zy zich fteeds gelyk zyn «ebleeven. Doch zy zouden dan alleen mishaagende waarheden gezegd, en alleen hun Hof aan het Volk hebben gemaakt. Doch de waarheid leidt niet tot het geluk, en het Volk geeft noch Gezandfchappen, noch Hoogleeraars • Ampten, noch Jaargelden. Ci DERDE  V ER BOND der DERDE HOOFDSTUK. Of de Algemeene Wil kan divualen 7 "Llit het verhandelde volgt van zeiven, dat de Algemeene wil fteeds oprecht is, en altoos helt tot het algemeene nut. Doch daar volgt niet uit, dat de overleggingen van een Volk fteeds die zelfde rechtmaatigheid hebben. Men begeert wel fteeds het beste, doch men ziet dat niet altoos. Nooit koopt men het yolk om, maar dikwyls bedriegt men het. Het gebeurt alleen in dit geval, dat het iets fchynt te be« geeren, dat kwaad is. Dikwyls heeft 'er een groot onderfcheid plaats, tusfchen den wil van allen , afzonderlyk befchouwd' en den Algemeenen wil. De laatfte heeft alleen tot onderwerp het algemeen belang: doch de eerfte raakt alleen het byzonder belang en is alleen de hoofdfom der byzondere willen. Doch beneem aan deeze byzondere willen alleen het meerder, of minder, waar in zy tegen eikanderen aanloopen (*), zo zal, als fomma dier verfchillendheden , de algemeene wil overblyven. Indien (*) leder belang zegt de Heer d' A., beeft verfcbillende benzelen. De overeenftemming van Jee byzondere belangen komt voort door oaare tegenflelling tegen een derde belang Hy had daar kunnen by voegen, dat de overeen. fte.mn.ng van alle de belangen voort" komt uit haare te genftell.ng tegen ieder der byzondere. Zo 'er geene by. zondert  MAATS CHAPPÏ. 4* Indien het volk, by gelegenheid eener (temming, genoegzaam is onderricht, doch de Vryburgers vooraf geene affpraaken onder eikanderen maaken, zo zoude fteeds, uit het groot aantal der kleine verfchillendheden, de algemeene wil gebooren worden en de beraadflaaging zoude fteeds goed zyn. Doch wanneer 'er zich vooraf Cabalen vormen, of afzonderlyke vereenigingen, ten koste der algemeene, zo wordt de wil van ieder deezer vereenigingen, de algemeene ten opzichte van haare Leden , doch eene byzondere ten opzichte van den Staat. Men kan dan zeggen, dat 'er niet zo veele ftemmen zyn , als leden, maar alleen als vereenigingen. De verfchillen in de meeningen zyn minder talryk, en geeven eene minder algemeene uitkomst. Wanneer eindelyk eene dezer Cabalen zo magtig wordt, dat zy het getal der overige leden overtreft, dan krygt men niet eens voor uitkomst een klein getal van verfchillende begrippen, maar een eenige verfchillende wil. In dit geval heeft 'er geene algemeene wil meer plaats, en de ftem, die het befluit overhaalt, is Hechts eene byzondere ftem. Op dat derhalven de algemeene wil wel worde uit gebragt, is het van veel belang, dat 'er geene in 't byzondere Hemmende lichaamen in den Staat zyn en dat ieder Burger alleen zyn eigen meening zegge. Zodanig was de verhevene en in haare zoort eenige in- byzondere belangen beitonden, zoude men naauwelyks het Algemeen bela gevoelen. Dit zoude dan nooit eenigen tegenftand gevoelen, alles zoude van zeiven gaan eade Staatkunde zoude ophouden eene konst te zyn. C 5  4« VEKHN D'tj b'r I iuflellhig van den grooten Lycurgus. Doch zo"*er byzondcr {temmende gezelfchappen in den Staat be* liaan, dan moet men hun getal zoeken te vermeerderen en de te groote ongelykheid daar van voorkomen. Gelyk Solon, Numa en Servius hebben gedaan. ' Deeze voorzorgen zyn de eenige , die Van nut kunnen zyn, op dat de algemeene wil fteeds opgeklaard zy, en op dat het volk zich niet bedriege. ^ 'VIERDE HOOFDSTUK. Over de paaien van bet Oppergezag. Jndien de Staat, of de Burgerftand , niets is , dan eene zedelyke perfoon, wier leven beftaat in de vereeniging haarer leden: en zo de gewigtigfte haarer zorgen is die voor haare eigene behoudenis; dan moet dezelve hebben eene algemeene en voortdryvende kragt , om ieder deel zodanig te fchikken en te beweegen, als dienftig is tot bewaaring van het geheel. Gelyk de Natuur aan ieder mensch eene volftrekte magt geeft over alle zyne leden , zo geeft het gezellig verbond aan het Staatkundig lichaam een volftrekt gezag over alle de zyne: en het is dit zelfde gezag, het geen , door den algemeenen wil beftierd zynde , gelyk ik reeds gezegd hebbe, den naam voert van Oppermagt. Docjj  MAATSCHAPPY. 45 Doch behalven de openbaare perfoonen, ftaat ons te letten op de byzondere perfoonen , die haar te samentellen , en wier leven en vryheid natuurlyker wyze van hen onafhangelyk zyn. Het komt 'er derhalven op aan, wel van eikanderen te onderfcheiden de betrekkelyke. rechten der Burgers en der Oppermagt; gelyk ook de pligten , welke de eerfte te vervullen hebben , in hoedanigheid als Onderfaaten; van het natuurlyk recht , het geen zy moeten genieten in hunne hoedanigheid, als menfehen c. * )• Dit is zeker , dat alles , 't geen een ieder door het gezellig verbond vervreemdt van zyne magt , zyne goederen en van zyne vryheid, zulks alleenlyk dat gedeelte is, 't welk van een belangryk nut is voor het algemeen: doch men moet teffens toeltemmen, dat de Oppermagt alleen de beoordeelaar is van dit aanbelang. Alle dienften, welke een Burger kan bewyzen aan den Staat, is hy verpligt daar voor aan te wenden, zo ras de Oppermagt zulks van hem vordert. Doch van haaren kant kan de Oppermagt haare onderdaanen niet beladen met eenige keten , die onnut is voor het algemeen; zy kan dit zelfs niet willen: want onder de wet der Reden gebeurt niets zonder oor- (*\ Aandagtige leezers,haast u niet, bidde ik UI. , my te befchuldigen, als of ik my hier zeiven zoude tegenfnreeken. Naauwelyks heb ik zulks kunnen ontkomen in de uitdrukkingen, aangezien de armoede der taal; doch wagt een weinig.  '44 VERBOND der " oorzaak, niet minder , dan onder de wet der Natuur. Dc overeenkomften, die ons vereenigen met het Staatkundig lichaam , zyn alleen verpligtende, om dat zy wederkeerig zyn, en hun aart is zodanig, dat men, door haar te vervullen , niet werkt voor een ander, zonder ook voor zich zeiven te werken. Waarom is de algemeene wil fteeds rechtvaardig? en waaroai wil het geheel fteeds het geluk van alle zyne leden ? alleen zeker daarom, om dat alle leden op zich toepasfen het woord een ieder en dat dus een ieder voor zich zeiven zorgt, wanneer hy voor allen Hemt. Het geen bewyst, dat de gelykheid van Recht en het denkbeeld van Gerechtigheid , dat zy voortbrengt, afftamt van de voorkeuze, die zich een ieder geeft, en by gevolg van de natuur van den mensch. Dat de algemeene wil, om waarlyk zodanig te zyn, het wezen moet, zowel in haar onderwerp, als in haar wezen; dat zy moet komen van allen , om op allen toepasfelyk te zyn, en dat zy haare natuurlyke rechtheid verliest, wanneer zy alleen betreft een enkel en bepaald voorwerp: naardien zy dan, oordeelendeover iets, 't geen ons niet aangaat, wy geen waar beginfel van billykheid tot onzen leidsman hebben. Zo ras 'er derhalven voorkomt eene daad, een byzonder recht, of een punt, 't geen niet bepaald is door eene vroegere algemeene zamenkomst, dan is de zaak gefchil onderhevig. Dan heeft 'er een rechtsgeding plaats , in het welk de byzondere be. langhebbende eene der partyen, en het Publiek de andere party is; maar in het welk ik geene wet  a^AATSCHAPPY. 45 wet Vindt, die men zal kunnen volgen, noch een rechter, die het geding zal kunnen bellisfen. Het zoude* in dit geval eene dwaasheid zyn, zich te willen gedraagen aan eene uitdrukkelyke beflisfing van den algemeenen wil, welke niets kan zyn, danhetbefluit van een derpartyen, en die, by gevolg, voor de andere niets is, dan eene vreemde byzondere wil, in dit geval hellende tot onrechtvaardigheid en onderworpen aan dwaling. Gelyk dus een byzondere wil niet kan verbeelden den algemeenen wil, zo verandert ook de algemeene wil van aart, wanneer hy wordt toegepast op een algemeen voorwerp; en kan niet als een algemeene wil worden toegepast, op een byzonder voorwerp , en kan in die hoedanigheid niet bellisfen over het lot van een mensch , of over eene zaak. Wanneer by voorbeeld het volk van Athene zyne opperhoofden benoemde, of afzette , en den eenen beloonde , of den anderen ff rafte , en dus, door de menigte van byzondere befluiten , alle de deelen van het Staatsbeftier uitoeffende ; dan had het volk , om eigentlyk te fpreeken, geen algemeene wil, het handelde niet meer als Oppermagt, maar als Magiftraat. Dit zal ftrydig fchynen tegen de algemeene denkbeelden , doch men moet my denvereischten tyd geeven om de myne te ontwikkelen. Ten dien einde moet men fteeds in het oog houden, dat de algemeenwording van den volkswil minder beftaat in het getal der ftemmen, dan wel in het gemeen belang, 't geen dezelve vereenigt: want in deeze inftelling onderwerpt zich een ieder noodwendig aan  46 VERBOND dïs aan de voorwaarden, die hy aan anderen voorfchryft: eene verwonderlyke zamenftemming van belang en rechtvaardigheid, die aan de openbaare beSaadflaagïn. gen een kenmerk van billykheid geeft, 't welk men ziet verdwynen in alle onderzoekingen eener byzondere zaak, van wegen het ontbreeken van een gemeen belang,'t geen de regel van beoordeeling vereenigt,en gelykzoortig maakt tusfchen den rechter en de party. Van welken kant men ook tot het grondbeginzel opklimme, men komt fteeds tot het zelfde befluit: te weeten, dat het gezellig Verbond onder de Burgers eene zodanige gelykheid daar fielt, dat zy zich allen tot dezelfde voorwaarden verpligten, en dezelfde lechten moeten genieten. Door een natuurlyk gevolg van het Verbond, verpligt of begunftigt dus ieder wezenlyk befluit des algemeenen willes, alle de Burgers in gelyke maate: zo dat de Oppermagt alleen kennis draagt van het lichaam der Natie , en niemand der Leden , uit welke zy beftaat, onderfcheidt. "Wat is derhalven een befluit van de Oppermagt? Het is geene overeenkomst tusfchen een meerderen en een minderen, maar eene overeenkomst tusfchen het lichaam en alle zyne leden: eene overeenkomst, wettig, om dat zy tot grondflag heeft het gezellig Verbond; billyk, om dat zy aan allen gemeen is; nuttig, om dat zy geen ander onderwerp kan hebben , dan het algemeen belang, en duurzaam, om dat zy tot borge heeft de openbaare magt en het opperfte gezag. Zo lang de onderzaaten niet onderworpen zyn, dan aan zodanige voorwaarden, gehoorzaamen  MAATSCHAPPY. 47 zy eigentlyk aan niemand, dan alleen aan hun eigen wil; en te vraagen, tot hoe ver zich eigentlyk de.betrekkelyke rechten der Oppermagt en der Onderdanen uitftrekken, dat is even eens,als of men vraagt: in hoe ver kunnen zy zich van weerkanten jegens elkanderen verbinden , het algemeen ten opzichte van ieder der leden, en ieder lid ten opzichte van het algesneen? Men ziet hier uit, dat het Oppergezag, zo volftrekt, zo geheiligd, en zo onfchendbaar, als zy moge zyn, niet overfchreedt, noch kan overfchreeden de paaien der algemeene overeenkomften, en dat een ieder ten vollen kan befchikken over dat gedeelte, 't welk hem door die befluiten is overgelaaten van zyne vryheid en zyne goederen: zo dat het eene oppermagt nooit geoorlofd zy, den eenen onderzaat meer te belasten dan den anderen; om dat, daar 't geval thans eene byzondere zaak wordt, zyne magt niet meer gegrond is. Deeze onderfcheidingen eenmaal zynde toegelaaten, is het zo valsch, dat 'er in het gezellig verbond voor de byzondere leden eene verzaaking hunner belangen plaats zoude hebben, dat hun ftaat integendeel veel verkiesbaarder wordt, voor dien geenen , welke voorheen plaats had, en dat zy, in plaats van eene vervreemding te hebben ondergaan, alleen eene voordeelige ruiling hebben gedaan, van eene onzekere en voorwaardeiyke manier van beftaan, tegen eene betere en meerder veilige : van de natuurlyke onaf hangeJykheid met de vryheid: van de magt , 1 2 .' om  48 VERBOND ber 'om anderen tebenadeelenmet hunne eigene veiligheid •en van hunne fterkte, die licht door andere kon worden overwonnen, met een recht, 't geen het Verbond der zamenleving onverwinnelyk maakt. Hun leven zelve, het geen zy den Staat hebben toegeheiligd, wordt daardoor fteeds befchermt, en wanneer zy dat voor denzelven in de waagfchaal ftellen, wat doen zy dan anders, dan weder te geeven, 't geen zy daar van hebben ontvangen ? Wat doen zy? 't geen zy niet veel menigvuldiger deeden in den ftaat der Natuur, en met veel meerder gevaar: wanneer zy, door het aangaan van onvermydelyke gevegten, met gevaar van hun leven, dat geene moesten verdedigen, 't welk tot deszelfs beftaan noodzaakelyk was? 't Is waar, zy moeten allen, wanneer het vereischt wordt, voor het Vaderland vechten : doch dus heeft nooit iemand voor zich zeiven te ftryden. . Wint men dus niet veel, door een gedeelte dier gevaaren, voor het geen onze veiligheid verzekert, te ondergaan, welke men noch ïn eene.veel grootere maate zoude moeten ondergaan voor zich zeiven, wanneer ons die algemeene veilig! heid wierd benomen ? y ï F D £  MAATS C HAPPY. 4J> yyFDE HOOFDSTUK. Over het recht van Leven en Dood. IVÏen Vraagt, hoe de leden der Maatfchappye , daar zy het recht niet hebben om over hun eigen leven te befchikken, die magt, welke zy zelve niet hebben, aan de Oppermagt kunnen afftaan? Deeze vraag fchynt alleen bezwaarlyk te beantwoorden, om dat zy kwaalyk wordt voorgefteld. Een ieder heeft het recht , van zyn eigen leven te waagen , om hetzelve te behouden. Heeft men ooit gezegd, dat iemand , die zich uit een venster werpt, om een brand te ontvluchten , fchuldig is aan zelfstnoord? Heeft men ooit die misdaad iemand toegerekend die omkomt in een Storm, wiens naby zynd gevaar hem onbekend was, toen hy te fcheep ging? De gezellige overeenkomst heeft tot oogmerk, het behoud der deelneemers : die het einde wil, die wil ook de middelen, en deeze middelen zyn onaffchei* delyk van eenige gevaaren , zelfs van eenig verlies. Die zyn leven wil bewaaren ten koste van anderen , moet insgelyks het zyne voor hen waagen, wanneer zulks gevorderd wordt. Doch de Burger is geen rechter meer van het gevaar , waar aan de wet begeert, dat hy zich bloot Helle, en wanneer de uitvoerder der wet hem zegt, het is noodig voor den Staat, dat  50 .VERBOND der gy fterft, moet by llervert: naardien het alleen op> deeze voorwaarde is, dat hy tot dus verre in vei» ligheid heeft geleefd, en om dat zyn leven niet alleen is eene weldaad van de Natuur, maar eene voorwaardelyke gifte van den Staat. De doodftraf, die den misdaadigers wordt aangedaan, moet ongeveer uit dit oogpunt worden be. fchouwd. Om geen gevaar te loopen, van door een moordenaar te worden om hals gebragt, ftemt men toe, dat men gedood zal worden, zo ras men zelve een moord begaat, In deeze overeenkomst, verre van over zyn eigen leven te befchikken, draagt men alleen zorg om dat te bewaaren, en het is niet waarfchynelyk, dat iemand der deelneemers zulks doet met oogmerk, om zich te doen hangen. Van een anderen kant wordt ieder boosdoener, die het gezellig Recht fchendt, door zyne misdaaden een Oproermaker en een Verrader van zyn Vaderland, hy houdt op daar een lid van te zyn, door zyne wetten te fchenden, en zelfs doet hy dat den oorlog aan. Dan wordt het behoud van den Staat onbeftaanbaar met het zyne, het is noodig, dat een van beide ver. looren ga, en wanneer men een boosdoener doet fterven, zo ondergaat hy de ftraf minder als Burger , dan ais Vyand. Het geding en het vonnis zyn de proeve en de verklaaring, dat hy het gezellig Verbond gefchonden heeft, en dat hy by gevolg geen lid .meer is van den Staat. En dewyl hy voor* naamelyk als zodanig is bekend geworden door zyn verblyf in den Staat, moet hy daar van worderr af.  MAATS CHAPPr. 3t . afgefneeden door ballingfchap , als verbreeker van liet verbond, of door den dood, als een openbaar vyand. Want zodanig een vyand is geene zedelyke perfoon , het is een enkel mensch , en in dit geval gebiedt het recht van den oorlog den overwonnenen te dooden. Maar, zal men zeggen, de veroordeeling van een jnïsdaadigen is eene byzondere daad; by gevolg is deeze veroordeeling niet het werk van de Oppermagt. Gaarne fta ik dit toe, doch antwoord, dat , fchoon zy dit recht zelve niet kan uitoeffenen, zy de uitvoering daar van kan opdraagen aan een Gerechtshof. j\lle myne denkbeelden zyn aan eikanderen gefchakeld; doch ik kan ze alle niet teffens ontwikke. Jen. De menigvuldigheid der halsfiraffen is voor het overige fteeds een teken van de zwakheid of van de luiheid der Regeering. 'Er beftaat geen boosdoener, of men kan hem tot het een of ander van nut doen zyn. Men heeft geen recht iemand te doen fterven, zelfs niet tot een voorbeeld, dan een zodanigen, dien men niet zonder gevaar kan behouden. Wat aangaat het recht van gunst te bewyzen , of een misdaadigen te bevryden van de ftraf, door de wet voor hem befchooren, en door den Rechter over hem uitgefprooken, dit behoort alleen aan dien geenen, die boven de Wet en boven den Rechter is, te weeten aan de Oppermagt. Haar recht is in dit geval echter niet zeer klaar, en de gevallen, waar in het waarlyk te pas komt, zyn zeldzaam, In een D 2 wel-  5* "VERBOND D ï r.' Welbefhiurden Staat vindt men weinig halsftraffen;, niet om dat men veelen vergiffenis verleent, maar om dat 'er weinig kwaaddoeners in beftaan. De meenigte der misdaaden, ten tyde als de Staat te gronde gaat, yerzekert 'er de ftraffeloosheid van. Onder bet Roomsch Gemeenebest beproefden het noeh de Senaat , noch de Burgemeesters, iemand kwytfchelding van ftraffe te verkenen: het Volk deed het zelfs niet , hoewel het zomvvylen zyn eigen oordeel herriep. De rneenigvuldige vergiffenisfen kondigen aan, dat ds misdaaden 'er eerlang geene meer zullen van nooden hebben, en een ieder ziet waar dit heenen leidt. Maar ik gevoel, dat myn hert in my mort, en myne pen te rug houdt; laaten wy het ontwikkelen van zodanige gefchillen over aan dien rechtfchaapenen, die nooit geftruikeld heeft, en dus nooit vergiffenis van noden heeft gehad. ZESDE HOOFDSTUK. Over de Wet. X3°or het gezellig verbond hebben wy aan het Staatkundig lichaam het beftaan gegeeven, thans moeten wy 'er den wil en de beweging aan geeven door de wetgeeving. Want de oorfprongelyke daad, door welken het lichaam zich vormt en vereenigt, bepaalt noch  MAATSCHAPPT, noch niets , omtrent het geene, dathetmoet doen om zich ftaande te houden. Dat geene, 't welk in zyn aart goed en met de orde overeenkomftig is, is zodanig, door den aart der dingen , en onafhangelyk van de menfehelyke overeenkomften. Alle gerechtigheid komt van God, hy alleen is daar de bron van; doch zo wy dit fteeds van die hoogte wisten afteleiden, hadden wy, noch regeering, noch wetten van nooden. 'Er beftaat on« getwyiTeld eene algemeene Gerechtigheid , die van de Reden alleen uitvloeit, doch zal deeze gerechtigheid onder ons plaats hebben, dan moet zy wederkeerig zyn. Wanneer men de zaaken zodanig hefchouwt, zo als zy onderde menfehen plaats grypen , dan zyn de wetten der natuurlyke gerechtigheid voor het mensphdom onnut, by gebrek van eene nood» zaakende bckragtiging, zy zyn dan niets , dan het voordeel der deugnieten, en het nadeel des oprechten, dewyl hy dezelve betragt omtrent de geheels wereld, terwyl niemand ze ten zynen opzichte in acht neemt. 'Er zyn dus overeenkomften en menfehelyke wetten noodzaakelyk , om de wetten met de plichten te vereenigen, en daar mede de gerechtigheid te verbinden. In den natuurftaat is alles gemeen: iemand dien ik niets beloofd heb, ben ik ook niets fchuldig, voor anderen behoef ik niets over te laaten, dan 't geen voor my zeiven onnut is ; doch dit heeft geen plaats in den burgerftaat, in welken alle rechten bepaald zyn door de wet. Doch wat i,s dan eigenlyk eene Wet? Zo lang sjen zich zal voldaan houden, met aan dit woord D 3 alleen  54». VERBOND ui alleen bovennatuurkundige denkbeelden te hechten,' zal men met redeneeren voortgaan, zonder eikanderen te verftaan, en wanneer men zal bepaald hebben wat eene natuurlyke wet is, zal men daarom niet gegronder weeten, wat eene wet zy van den burgerftaat. Reeds heb ik gezegd, dat 'er geene algemeene wilsbepaaling plaats had, ten opzichte van een byzonder voorwerp. Zodanig een byzonder voorwerp beftaat binnen of buiten den Staat. Zo het zich bevindt buiten den Staat, dan is een wil, die hem vreemd is, ten zynen opzichte, geen algemeene wil. Maar bevindt zich dat voorwerp binnen den S^taat zeiven , dan maakt het daar een gedeelte van uit. Dan ontftaat 'er, tusfchen het geheel en het gedeelte, eene betrekking, die 'er twee verfchillende wezens van maakt, waar van dat eene voorwerp het eene gedeelte, en het geheel, min hetzelve, het ander deel uitmaakt. Doch het geheel, mi» een gedeelte, is niet het geheel, en zo lang deeze betrekking plaats grypt,beftaan 'er, in de plaats van een geheel, twee ongelyke deelen; waar uit volgt, dat de wil van het eene deel, niet langer de algemeene wil is, ten opzichte van het ander deel. Maar wanneer het geheele volk iets vast ftelt voor het geheele volk, dan denkt het alleen aan zich zeiven, en zo het dan een befluit uitbrengt, zo bepaalt het geheele voorwerp , in zekere betrekking , iets voor het zelfde geheel, in eene andere betrekking, zonder eenige.  MAATSCHAP PY. $5 eenige verdeeling van het geheel. De ftofie, omtrent welke men dan bepaalt, is algemeen, gelyk de bepaalende wil algemeen is. Het is deeze daad , welke ik «ene wet noem. Wanneer ik zeg, dat het voorwerp der wetten altoos algemeen is , zo verfia ik daar door, dat de wet de Onderfaaten befehouwt, als in één lichaam vereenigd, en de daadenin het afgetrokkene , nooit een mensch als een enkel perfoon, noch een daad in het byzonder. De wet kan dus wel bepaalen , dat 'er voorrech» ten plaats zullen hebben, doch zy kan die niet ge* ven aan bepaalde perfoonen. De wet kan de burgers verdeelen in verfchillende klasfen , ook aan« wyzen, welke de vereischten zullen zyn, die iemand het recht zullen geeven, om in deeze of geene klasfe te komen ; doch zy kan niet dien of dien benoemen , om daar in te worden toegelaaten. kan vastftellen eene Koninglyke regceringsvorm en eene erfopvolging : doch zy kan geen Koning verkiezen , noch eene koninglyke familie benoemen. In één woord, alle werkdaad, die betrekking heeft tot een afzonderlyk voorwerp, behoort niet tot de wetgeevende magt. Door op deezen voet te redekavelen ziet men «ogenblikkelyk, dat men niet langer behoeve te vraagen, wien de magt toekomt om wetten te maaken, dewyl zy alleen uitfpraaken zyn van den algemeenen wil: noch of een Vorst boven de wetten kan zyn; dewyl hy een Lid van den Staat is : noch of eene wet onrechtvaardig kan zyn, daar niemand onD 4 recht»  5« VERBOND -d e * .rechtvaardig is jegens zich zeiven: noch hoe men teffens vry en door de wetten gebonden kan zyn; daar dezelve niets zyn, dan de aantekeningen onzer befluiten. . Ook ziet men, dat, daar de wet de algemeene wil vereenigt, ten opzichte van een voorwerp, dus een enkel periöon, wie hy ook moge zyn, geene wet kan maaken. Dat ook zelfs dat geene, 't welk de Oppermagt in een bepaald geval befluit, geene wet zy, maar alleen een raadsbefluit, en dus geen daad van wetgeeving, maar van Magistratuur. Hierom noeme ik een Gemeenebest ieder Staat, die door wetten geregeerd wordt, onder hoedanig een bellier die ook moge zyn; want aldaar regeert alleen het openbaar belang, en de algemeene zaak betekent daar iets. Ieder wettige Regeeiingsvorm is dus eene zoort van Gemeenebest ( * )° Zullende ik hier. na verklaaren, wat men door eene Regeeringsvorm moet verftaan. De wetten zyn eigenlyk niets, dan de voorwaar? den der burgerlyke vereeniging: het Volk, aan de wet onderworpen, moet daar van de maaker zyn. Alleen aan hen, die zich dus vereenigen, komt het. recht toe, om over de voorwaarden van hunnen ge-s ( * ) Ik verfta door dit woord niet alleen eene Aristocra'ie, of eene Volksregeering, maar in 'c algemeen ieder Regeeringswyze, die door den algemeenan wil geïeid wordt, welke is de wet. Om wettig te zyn moet de Regeeiings. vorm niet verward zyn met de Oppermagt, maar daarvan alleen de uitvoerende dienaar. In dit geval is de Alleenheerfching zelfs een Gemeenebest; gelyk zulks breeder in het volgend Boek zal worden opgehelderd.  WAATSCHAPPï. 5r ^czelligen ftaat te bellisfen. Maar hoe zullen zy zulks uitvoeren ? Zal dit gefchieden door eene algemeene overeenftemming, of door eene oogenblikke. lyke ingeeving ? Bezit het Staatkundig lichaam een algemeen werktuig om zyn begeerten uit te drukken ? Wie zal aan het zelve de noodige voorziening geeven, om 'er de befluiten van op te maaken , en die vooraf bekend te maaken ? Of hoe zal 't dezelve uitdrukken op het oogenblik, als het noodig zal zyn ?^ Hoe zal eene blinde meenigte, die dikwyls niet weet wat zy wil, om dat zy zelden weet wat dienftig vóórhaar is, zelve eene zogewigtige en bezvvaarlyke onderneeming uitvoeren, als het verzamelen van een ftelzel van Wetgeeving? Het Volk wil uit zyn aart fteeds wel het beste, doch het onderfcheidt niet altoos het beste. De algemeene wil is wel altoos rechtvaardig, doch het oordeel, dat hun leidsman is, is niet altoos verlicht genoeg. Men moet hen de voorwerpen wel toonen, zo als zy zyn, doch ook zomwylen, zo als zy haar dienen toe te fchynen ; hen den goeden weg wyzen, dien zy zoeken, hen bewaaren voor de verleiding der inzichten van byzondere perfoonen; het verfchil van tyden en plaatzen hen voor oogen ftellen; door hen doen vergelyken de aanlokzelen van tegenwoordige en voelbaare voordeelen, met afgeleegene en verborgene gevaaren. Byzondere perzoonen zien dikwyls het goede, 't geen zy verwerpen: het Volk wil wel het goede, doch ziet het niet altoos. Beide hebben zy leidslieden van nooden: de eerfte moet men noodzaaken , D 5 Pffl  5S VERBOND DEi om hunnen wil met hunne reden over een te brengen , en aan 't laatfte moet men leeren kennen dat geene , 't welk het wil. Dan volgt de vereeniging der be« grippen uit de algemeene verlichting, tellens met den geregelden wil van het vereenigd lichaam, 't geen eene naauwkeurige zaraenltelling der deelen, en ein« delyk de volle kragt van het geheel, te wege brengt. Zie daar uit welke bronnen de noodzaakelykheid van een Wetgeever voortvloeit. ZEVENDE HOOFDSTUK. Over den Wetgeever. O m de beste regels van gezelligheid, die voor de Volkeren gefchikt zyn, te ontdekken , zoude een geest van hoogeren rang noodig zyn , die, alle de driften der menfehen grondig kennende, zelve voor geene derzelve vatbaar zoude zyn ; die,geenerleie betrekking hebbende tot onze natuur, dezelve in den grond zoude kennen , wiens geluk geheel van het onze onafhangelyk zoude zyn, en die zich nochtans wel met het onze zoude willen bemoei, jen; eindelyk die, met het verloop der tyden, alleen «en ver verwyderden roem zoekende , in de eerfte Eeuwen wist te bouwen, en in de volgende te ge»  jyfAATSCHAPPY. & nieten ( § ). 'Er z°uden Goden noodig zyn , om voor de menfehen wetten te maaken. Dezelfde redeneering , welke Caligula gebruikte in het daadelyke, wierd ook gebeezigd door Plato, ten opzichte van het recht, om den Burgerlyken of den Koninglyken mensch te bepaalen , dien hy zoekt in zyn boek over het Koningryk. Doch is hetwaarheid , dat een groot Vorst eene zeldzaame zaak is, wat zal men zeggen van een grooten Wetgeever? De eerfte heeft niets te doen, dan het model te volgen ,'t geen de andere moet fcheppen. De laatfte is de werktuigkundige, die het werktuig uitvindt, doch de eerfte is alleen de werkman , die hetzelve opwindt en doet gaan. By het gebooren worden der Burgerlyke Genoodfchappen, zegt Montesquieu , zyn de inftellingen gemaakt door de hoofden der Gemeenebesten; en het zyn die zelfde inftellingen, welke wederom de hoofden van andere Gemeenebesten hebben doen gebooren worden. Hy , die de onderrichting vau een volk op zich durft neemen, moet zich, om zo te fpreeken, in ftaat bevinden om de menfehelyke natuur te veranderen; hy moet ieder lid , 't welk op zich zeiven is, een volkomen en alleen ftaande geheel, veranderen in een deel van een grooter geheel ? van het welk die lid f O Een Volk wordt niet beroemd, dan wanneer zyne wetgeeving reeds begint te daalen. Men weet niet, geduurende hoe veele eeuwen de inftellingen van Lycurgus het geluk der Lacedemoniers uitmaakten, voor dat zy belangryk wierden voor het oveiige gedeelte van Griekenland.  *> VERBOND dkk- lid nu , om zo te fpreeken, zyn leven en beftaaa, zal ontvangen : hy moet de gefteldheid van den mensch af breeken, om ze fterker te maaken: 't is zyne post, een gedeeltelyk en zedelyk beftaan te /tellen, in plaats van het natuurkundige en onaf hangelyke, 't geen wyvan de natuur hebben ontvangen. Hy moet, in één woord, den mensch zyne eigene kragten beneemen, om hem daar voor vreemde kragten in de plaats te geeven, van welke hy geen gebruik kan maaken , zonder de hulp van anderen. Hoe meer zyne natuurlyke kragten worden gedood en vernietigd , zo veel te grooter en duurzaamer zullen zyne verkreegene zyn , en zo veel te kragtiger en volmaakter is de ganfche inftelling. Zo dat, wanneer ieder burger niets is en niets vermag, dan met behulp van alle de andere, en dat de kragt door het geheel verzameld gelyk is aan, of grooter is dan, de fomme der verzamelde natuurlyke kragten der byzondere leden , dan kan men zeggen, dat de wetgeeving tot het hooglte toppunt van volmaaking is geklommen, 't geen zy kan bereiken. De Wetgeever is in allen opzichte een buitengewoon mensch in den Staat. Zo hy het moet zyn door zyn diepdenkenden geest, hy is 't niet minder door den aart zyner bediening. Zyn ampt behoort niet tot de Magistratuur, en ook niet tot de Oppermagt: het ftelt wel het Gemeenebest op vaste gronden, doch maakt e;hter geen deel uit zyner inftellingen. Het is eene byzondere zeer verhevene post, die niets gemeen heeft  H A A T S C H A P P Y. tfi leeft met het menfchelyk gebied. Want gelyk hy, *relke over de menfehen heerscht, niet over de wetten te zeggen moet hebben , zo behoort ook de infteller der wetten niet over de menfehen te gebieden. Anderzins zouden zyne wetten, door zyne driften ten dienfte te ftaan, dikwyls niets doen , dan zyne misdaaden te vereeuwigen : nooit zoude hy voorzeker kunnen verhinderen, dat niet zyne lyzondere inzichten de heiligheid van zyn werk bezoedelden. Toen Lycurgus zyn Vaderland wetten zoude geeven , begon hy, met zyn Koninglyk gezag neder tè leggen. Dus was het ook de gewoonte der meeste Griekfche Steden , de vastftclling hunner wetten tod te betrouwen aan vreemdelingen : op dat zy geheel zonder eigenbelang zouden mogen werken. De nieuwere Gemenebesten van Italië volgden meermaalen dit voorbeeld. Dat van Geneve deed insgelyks , en bevond zich daar zeer wel by ( § ).' ïlome zag in den tyd van haaren fchoonften bloei In haaren boezem alle de misdaaden der geWeSfêtf naary herbooren, en bevond zich op den rand van haarent i §) Zy, welke Calvin alleen befchouwen als een. Godgeleerden, zyn onkundig van de groote uitgebreidheid van zyn vernuft. Het opftel onzer wyze wetten [ die van. Geneve ] aan 't welk hy veel deel had , doen hem geen, minder eere aan, dan. zyn in 't lichtgegeeven onderwys in' den Godsdienst. Hoedanig eene omkeering de tyd ook in onze Godsdienstoefening moge maaken, zal echter, zo lang> öe liefde van het Vaderland en der Vryheid by ons niet. zyn uitgebluscht, de nagedachtenis van deezen grooten man fteeds worden geëerbiedigd.  6a VERBOND »er haaren ondergang, door de wetgeevende magt en het Uitvoerend oppergezag aan dezelfde perfoonen [ de Tienmannen] te hebben toebetrouvvd. Ondertusfchen maatigden de Tienmannen zeiven zich nooit de magt aan, om eenige wet op hun eigen gezag tc doen gelden. Niets van bet geene wy voorftellen, zeiden zy aan het Volk, kan, zender uwe toeflemming, Romeinen, de kragt van Wet bekomen: weest gylieden zelve de maakers der wetten, die ui» geluk moeten verzekeren. Hy derhalven , die de wetten maakt , moet geene de minite wetgeevende magt bezitten. Ook kan zelfs het volk, al wilde het, zich niet van dit onmededeelbaar recht berooven om dat het ,volgens de grondwettige overeenkomst, alleen de algemeene wil is die de byzondere perfoonen verbindt, en nie. mand ooit kan verzekeren, dat een byzondere wil zal overeenflemmen met de algemeene wil, dan na dezelve te hebben onderworpen aan de vrye (lemming van het Volk. Reeds had ik dit gezegd; doch het is niet ofidienffig, zulks te herhaalen. Men vindt dus in het (luk der Wetgeeving twee cmftandigheden vereenigd, die teffens onbeftaanbaar fchynen: eene onderneeming, welke de kragt der menfehelyke natuur fchynt te boven te gaan, en een gezag tot uitvoering, 'twelk geen klem, hoegenaamd i bezit. Noch voegt zich hier by de volgende aanmerkens. waardige zwaarigheid. De wyzen, die tot het volk iunne taal, in plaats der zyne, willen lpreeken, wor»  MAATSCHAPPY. 6$ worden door 't zelve niet yerftaan, vooral, daar 'er duizenden van denkbeelden zyn, die men onmogelyk In de volkstaal kan voordellen. Zeer algemeene inzichten en verre verwyderde voorwerpen vallen insgelyks niet onder zyn oog. Ieder byzonder perfoon, daar hem geen ander ontwerp van wetgeeving fmaakt, dan 't geene.met zyn byzonder belang overeenftemt, doorziet bezwaarlyk,welke voordeden hy zal trekken uit de geduurige verzakingen van aantrekkelyke dingen, welke hem goede wetten voorfchryven. Op dat een ontluikend volk zoude kunnen gevoelen de gezonde regelen van Staatkunde , en de gegronde regelen van eene Staatkundige reden volgen, zoude de uitwerking wel moeten worden de oorzaak. De gezellige geest, die het voortbrengzcl der inftelling moet zyn , zoude de inftelling moeten voorafgaan, en de menfehen zouden voor de werking der wetten, de zodanige moeten zyn, die zy alleen door de wetten kunnen worden. Dewyl derhalven de wetgeever geen genoegzaam gebruik kan maaken, noch van dwang, ïiochvan redekaveling, is het noodig, dat hy zyne toevlucht neeme tot een wezen van een hoogeren ian°-, het welk den mensch, zonder dwang, kan leiden, en hem beweegen zonder hem te overtuigen. Ziedaar dat geene, 't welk van alle tyden de Vaderen der Natiën genoodzaakt heeft, hunne toevlucht tot de tusfehenkomst van den Hemel te neemen, en hunne eigene wysheid, als van de Goden afkomftig, te doen eerbiedigen: op dat de, Volkeren, onderworpen aan de wetten van Staat, even  £* VRRBOND der. even eens als aan die der Natuur, en het zelve ge» zag erkennende in het oprechten des Burgerftaats, als in het fcheppeti van den mensch, zouden ge» hoorzaamen met vryheid, en het juk van het openbaar geluk draagen met lydzaamheid. « Het is deeze verhevene rede, welke het bereik des gemeenen menschdoms te boven gaat, wier beflisfingen, door den wetgeever, in den mond deronfterffelyken worden gelegd, om door een Goddelyk gezag die geene tot zich te trekken, welken de menfehelyke wysheid niet zoude kunnen beweegen. Doch net is een ieder niet gegeevcn, de Goden te doen fpreeken, noch zich te doen gelooven, wanneer hy zich voor hunnen tolk uitgeeft. De groote geest van den Wetgeever is het waare wonderwerk, door het welk hy zyne zending moet bewyzen. Een ieder kan fteenen tafelen doen graveeren, of eene zogenaamde Godfpraak koopen, of eene geheime gemeenfchap met eene Godheid verdigten, of een vogel onderwy2e n om hem iets in het oor te luisteren , of van eenige andere grove middelen gebruik maaken om het Volk te bedriegen. Iemand, die niets meer kan doen dan dit, zal zelfs by toeval een hoop dol. koppen byeen kunnen verzamelen: doch hy zal nooit een gebied ftichten, en zyn buitenfpoorig werk zal ras met hem te gronde gaan. Ydele wonderwerken maaken een band die ras vergaat, en het is alleen de wysheid , die denzelven duurzaam maakt. De Joodfche wet, die fteeds in wezen blyft, die van den, nakomeling van Ismail(Mahomed ), die , na.  MAATSCHAPPY, <5 na een verloop van tien eeuwen, noch voortgaat met de helft der wareld te regeeren Oj, kondigen noch heden («) Hoe zeer Mahomed moet befchouwd worden ais een bedrieger, en in zo verre alle verachting verdient, zo moet men hem echter in esn anderen zin hoogachten, als den weldoener van zyn Volk , het welk hy uit een duister vernederend Heidendom tot een merkelyk meerder verheven Godsdienst leidde , en teffens tot zo eene bukengemeene grootte verhief, dat het alle nabuurige Vorsten deed beeven.. Alles liep voorzeker in zyiien tyd te zamen, om Zyne oogmerken te doen gelukken, doch hy wist ook van alle gelegenheden een fchoon gebruikte maaken, zonder welke gave hy niet veel zoude hebben uitgevoerd, Tot ver» kleening zyner verdiensten, zegt men doorgaans, dat het niet moeielyk was eene Leer, die een grooten aanhang van gewapende lieden had, met geweld voort te planten. Die is ook op zich zeiven waar, en toen de opvolgers van Mahomed, door het behaalen van herhaalde overwinningen, meester van Syrië enz. waren geworden, viel het hen voorzeker niet bezwaarlyk, hunne Leere in de overwonnen Gewesten voort te planten, en zich daar door meer en meer te vestigen. Doch dit was niet het geval van Mahomed. Ily was maar een gewoon welgezeten Burger, en kon dus alleen werkendoor den weg van overreeding, hy won daar door wel een nrntigen aanhang, doch hy "verbitterde daar en tegen de hoofeien des Volks, en wierd eerlang genoodzaakt dé vlucht te neemen naar Medina, na dat zich eenige der Inwooners voor hem verklaard hadden, en hy dus vvisc dat hy aldaar volkomen in veiligheid kon zyn. Door de üitfteekenheid zyner Leere, boven de dwaasheden van liet Heidendom, en boven de fprookjes der aldaar woonende bygeloovige en afgedwaalde Christenen j won hy ras de liefde der geheele Stad, en trok mee een handvol zyner aanhangeren list, om de uloem der magt van Mekka, die ten minden driemaal zo lierk tot befcher. ming eener ryke Caravane was uitgetrokken, aan te vallen, 't geen hem by Bedr zo wel gelukte, dat hy met een zeer gering verlies zyne Vyanden geheel versloeg, en hunne voomaamlte hoofden gevangen nam. Van trap tot tiap toeneemende in magt, veroverde hy Mekka, in het achtftö jaar na zyne vlucht, en toen hy , in 't elfde jaar na dat tyd. flip, overleed, was by neester van geheel Arabis. Vertaaler. E  65 VERBOND der heden de groote mannen aan, die dezelve hebben voorgefchreeven: en terwyl de hoogmoedige wysbegeertc of de blinde geest van partyzucht niets in hen zien, dan gelukkige bedriegers, zo verwondert de waare Staatkunde, in hunne inftellingen, dien grooten en vermogenden geest, die de Schepper is van duur« zaame Ryken. Uit dit alles moet men echter niet met Warburton befluiten, dat de Staatkunde en de Godsdienst by ons een beiden gemeen onderwerp hebben, maar dat, in den oorfprong der Natiën, de eene dient tot een werktuig voor de andere ACHTSTE C * ) Het oogmerk der Politie is, de menfehelyke zamenleeving, geduurende het leven der ftervelingen , door het in ftand houden van Wetttn en Regeering in order te houden, en in dit opzicht de menfehen zo gelukkig, als mogelyk, te maaken. De Godsdienst gaat verder, en het zy 'er een waare, of een valfche Godsdienst beleeden worde, het hoofdoogmerk is toch fteeds hetzelfde, te weeten het bekomen van een gelukkigen ftaat na dit leven, 't zy voor het denkend overfchot des menfehen alleen, 't zy voor hen, die eene opllanding des vleefches gelooven, voor da nieuwe vereeniging van Ziel en Lichaam. In 't algemeen is derhalven wel de bedoeling der beide weetenfehappen 't geluk van den mensch, doch de Godsdienst bedoelt een veel langduuriger en een toekomend geluk, terwyl zich de Staatkunde by het tydelyk en tegenwoordig geluk bepaalt. Onbedenkelyk groot is verder de onderfteuning, welke de eene bedoeling aan de andere geeft; zo dat zy fteeds hand aan hand gaan, 't geen voornaamelyk plaats heeft, wanneer, teffins met Godsdienstige ontwerpen, gewigtige Staatkundige bedoelingen en omftandigheden, tegenwoordig zyn. Is dit niet het geval, zo kan de Godsdienst merkelyk veranderen, en echter de Regeeringform dezelfde blyves. Gelyk, by voorbeeld,plaaiji had toen de Romein-  MAATSCHAPPY. «7 ACHTSTE HOOFDSTUK. Over bet Folk. Gelyk een voorzichtig Bouwmeester, eer hy een groot gebouw optrekt, den grond beproeft,en onderzoekt of dezelve wel vast genoeg is, om 'er het gewigt van te draagen, zo begint ook geen verftandig Wetgeever met het maaken van wetten, die in zich zeiven goed zyn; doch hy onderzoekt vooraf, of het volk, voor 't welk hy ze fchikt, in ftaat is om ze te verdraagen. Hierom was het dat Plato (c) weigerde wetten te geeven aan Romeinfehe Keizers het Heidendom met het Christendom verwisfelden. Dus ook baarde de Kerkherfoiming geena Staatkudige verandering in Engeland, Deenemarken, of Zweeden : terwyl die zelfde Kerkelyke beweegingen in de Ne« derlanden, met Staatkundige belangens gepaard, aldaar eene allergeweldigue gisting en de geboorte der Republiek der Vereenigde Gewesten veroorzaakten. Waneer teffens eene nieuwe Godsdienftige Leer, met het oprechten van een nieuwen Staat gepaard gaat, fchikt zich fteeds het Staat, kundig wezen in zynen gang, naar 't beloop, 't geen de Godsdienst aan het werk geeft. Dus was de Joodfche Burgerftaat, in een groot aantal omftandigheden, van alle andere verfchillende, door den grooten invloed van den Mozaïfchen Godsdienst, 't welk insgelyks in de meeste dier Burgerftaaten plaats heeft, alwaar de Mahomedaanfche belydenis de hoofdrolle fpeelt. Vertaaler. ( c ) Deeze groote Wysgeer, het hoofd der fecte van de Academisten, de Zoon van Ariston en Paratouia, wierdt dus genoemd , van wegen de breedte zyner fchouderen, wor- £ %  6? VERBOND der aan de Arcadiers (d) en aan de Cyreniers, om dat hy wist, dat deeze beide volkeren ryk waren, en de gelyk- wordende hy voorheen, naar zyn Grootvader, geheeten Aristocles. In zyne jeugd oefFende hy zich in het Worftelperk, en in de Schilderkonst. Vervolgens wierd hy een Dichter, en ftelde verfcheidene Treurfpelen te zamen. Doch eerlang wierd hy een leerling van Socrates, en lag zich geheel en al toe op de Wysbegeerte , en maakte daar ia zulke groote voortgangen, dat hy ras de Goddelyke Plato en de Homerus der Wysgeeren wierd genoemd. De Redeneerkunde ontving onder zyne banden eene nieuwe gedaante, en door de verbetering der termen, welke men gewoon was te gebruiken , maakte hy een einde aan veele woordentwisten zyner tydgenooten. Zyne vvelfpreekenheid was groot en onuitputbaar, doch een weinig zwellend en ver» zierd met allerleie Dichtkundige Bloempjes. Na dat hy te Athene zyne Studiën had voleindigd, reisde hy naar Italië, om aldaar de lesfen van Pythagoras te hooren, en kogt voor eene groote fomme, fchoon hy het niet heel ruim had, het boek van Philolaus den Crotoniater over de Pythagorifche Secte, van welk werk hy, in het zanienftellesj van zyn Timss veel gebruik heeft gemaakt. Van daar reisde hynaar Egipte, alwaar hy, zomen meent, onder an. deren de boeken van Mofes heeft geleezen. Naar Sicilien heeft hy insgelyks drie reizen gedaan, en wel de eerfte om den brandenden berg .ffitna te zien, van waar hy te rug keerende, door de Zeeroovers is gevangen genomen, als flaaf verkogt, en wederom gelost door Nestor van Cyrene. Vervolgens trok hy weder derwaards, in hoope van dat Eiland van de overheerfching te zullen verlosfen ; doch zelfs in verdenking geraakende , vond hy het raadzaam met erooten fpoed te vertrekken. Zyne derde reize derwaards op dringend verzoek van Archytas ondernomen , om' den jongen Dionyfius met Dion te verzoenen , Haagde niet beter. Want fchoon hy door den Tyran op een triumphwagen wierdt ingehaald, geraakte hy ras in verdenking, en had thans moeite om veilig weg te geraaken, dewyl Archytas die hem ontbooden had, hem thans zyne befcherming wei' gerde. Hy bereikte den ouderdom van eenentachtig iaarea en ftierf een zeer zagten dood. Vertaaler. (<0 De Arcadiers waren hunne rykdommerj verfchuldigd au  MAATSCHAPPY. gelykheid niet zouden kunnen verdraagen. Om dezelfde reden vond men in Creta goede wetten, maar ondeugende menfehen : om dat Minos alleen had zoeken een volk te beteugelen, 't geen reeds met gebreken wasoveriaaden (e). Veele aan de vruchtbaarheid van hun heerlyk land , 't geen, geheel van de zee afgenomen, de kern van den Philoponefus uitmaakte. Voomaamelyk was dit vruchtbaar gewest gefchikt voor de Veeweideryen, waarom Pan als de BefcheimGod van het zelve wierd aangemerkt. 'Er groeiden inKisfchen insgelyks zeer fchoone graanen. Ket vee was 'er over 't geheel zeer groot en fchoon. Inzonderheid vond men 'er buitengewoone groote Ezels; terwyl ook de inwooners iets van den aarr dier beesten bezaten , en voor de domfle onder de Grieken wierden gerekend , 't geen ook wel de voornaame reden heeft kunnen zyn , om welke Plato zich met hen niet heeft willen ophouden. De rykdommen der Cyreniers waren van een anderen aart ; want daar de Stad Cyrene aan de Zeekust van Lybie lag , en veele fchoone producten uit het binnenfte van Affica derwaards wierden gevoerd , lag deeze Stad zeer gefchikt voor den Koophandel , door welke haare inwooners groote fchatten, vergaderden. Vertaaler C e ) De Cretenfers ftonden voornaamelyk bekend als groote logenaars, en? onder veele andere kwaade (lukken, lag men hen te last, dat zy het eerst zich in de tegenratuurlyke zonde te buiten gegaan, en dit kwaad aan de overige bewooners van Griekenland hadden mede gedeeldWaarom men wel eens van hen getuigde: Alle Eilanders deugen niet veel: docb die van Crete zyn de ergfle van allen. Ondertusfchen zoude ik het voor geen ftokregel durven houden, dat men door middel van goede wetten geen ondeugend volk zoude kunnen verbeteren; dit fchynt zeer wel mogelyk , zo maar de infteller der Wetten van den invloed van den Godsdienst het behoorlyk gebruik weet te maaken, en de uitvoerende magt eene genoegzaame kragt bekomt, om de wetten zonder oogluiking uit te voeren. Rome werdt in zyn oorfprong alleen bewoond door Rqovers s en E 3  70 VERBOND dïr Veele volkeren hebben zich op den Aardbodem? berucht gemaakt, welke nooit goede wetten zouden hebben kunnen verdraagen, en andere, welke ze konden draagen, hebben daar van, flechts geduurcnde een korten tyd van hun beftaan, 't genot gehad. De volkeren zyn, eveneens als de menfehen, alleen leerzaam in hunne jeugd, en worden onverbeterlyk in hunnen ouderdom. Wanneer eenmaal de gewoonten zyn vastgeffeld, en de vooroordcelen geworteld , is het eene gevaarlyke en ydele onderneeming, daar van de hervorming te beproeven. Het volk kan zelfs niet verdraagen , dat men zyne kwaaien aangrypt, om dezelve te geneezen , eveneens als zulke zwakke en kleinmoedige zieken , die beeven op het gezicht van den Geneesheer Cf). Gelyk en Bandyten, dus een allerflegtst zoort van menfehen, die hunne nakomelingen geen IofFelyke voorbeelden ter navolging kouden daar (lellen, en echter was hun nageflagt een tyd lang beroemd wegens deszelfs ingetoogenheid , trouwe Vaderlandsliefde, en andere deugden. Vertaaler. (f) Deeze Helling van den Schryver saat geenzins alge. meen door; maar wordt door veele gebeurtenisfen weder, fproken. Oude vooroordeeleu op eene onvoorzichtige wyze aan te tasten, is voorzeker eene zeer gevaarlyke zaak en brengt de herformers fteeds in 't grootst gevaar, en door' gaans ten verderve. Hoe gevaarlyk was niet de onderneeming van den Rusiifchen Monarch Peter den Grooten om de groffle vooroordeelen van zyn volk op éénmaal aan te tasten? en fchoon hy daar in boven verwagting Haagde hoe veele oproeren wierden daar door niet gebooren welke hem dreigden met een volitrekten ondergang? Hoe doodelyk was voor Peter den derden de onderneeming om plotzelmg te willen volvoeren , 't geen zyn groote Voor«at, denkelyk, ora dat hy het zo verre niet durfde bren. gen,  jylAATSC HAPPY. 7t Gelyk zommige ziekten den menfehen het hoofd op hol helpen, en hen de herdenking van het verleedene heneemen: dus vindt men ook, in den loop der vast. gefMde regeeringen, geweldige tydperken, in welke de omwentelingen ongeveer dezelfde werking doen op de volkeren , als zommige fcheidingen op de zieken, in welke de fchrik voor het verleedene de plaats bekleedt van vergetelheid , en in welke de Staat, door de burgerlyke oorlogen als door een brand gezuiverd , uit haare asfche herryst, en , door de armen des doods te ontworftelen, zyne voorige jeugd en kragt herkrygt. Zodanig was Sparta ten tyde van Lycurgus: zodanig was Rome, na gen, had onvoltooid gelaaten? Daarentegen, hoe algemeen gevestigd de bygeloovigheden van de Heidenen waren, ten tyde van 't ontluiken des Christendoms, hoe zeer men hetzelve met geweldaadige vervolgingen onderdrukte, de oude (tellingen moesten echrer ras plaats maaken voor de nieuwe leer. Het bederf der Roomfche Kerke , zo in leer als in zeden , was voorzeker tot een allerhoogst toppunt geklommen, ten tyde der Kerkherforming, alle maatrege. len,omde bygeloovigheid en de afhangelykheid der Leeken ftaande te houden, waren zo wel genoomen, dat dezelve onverbreekelyk fclieenen; en met dat alles deed de Kerkherforming, door eenige weinige verligte leeden gepredikt, het aloud en zo konstig gebouw in duigen vallen. Geduurende hoe veele Ëeuwen heeft zich de magtige Franfche Natie niet laaten blinddoeken en begoochelen door een hoop gemyterde en gemantelde kwakzalvers ? hoe bloedige tonee» len zyn daar door niet van tyd tot tyd veroorzaakt ? en echter heeft dit geheel in bygeloovigheid gedompeld volk zich in eens aan dit juk onttrokken , na dat het allengs door de Schriften van eenige voortrerTelyke Wysgeeren was verlicht geworden. Vertaaler. E4  7z VERBOND dür na het uitbannen der Tarqunien (g~) : zodanig waren in laater tyden de Hollanders en de Zwitzers, na' het uitbannen der dwingelanden. Doch zodanige gebeurtenisfen zyn zeldzaam, zy zyn uitzonderingen, wier redenen fteeds beftaan in de byzondere gefteldheid van zulk een enkelen Staat. Zy kunnen zelfs geen twee keeren gebeuren by een en hetzelfde Volk. Het kan zich vry maaken, zo lang het in den ftaat deronbefchaafdheid is; doch niet weder , zo ras de veer van het Staatsweezen is verflee» ten. (. g ) Ten tyde, toen de Romeinen van .de Tarquinen wierden verlost, waren zy geei:zins een geheel bedorven volk , 't welk als uit de asch moest opftaan om wederom veerkragt te bekomen. Liever kan men hun ftaat vergelyken by eene veer, die door eene onoverwinneiyke magt voor een tyd in haare werking wordt verhinderd. Geduurende de beide voorige Regeeringen was Rome zeer voortr^ffelyk beftierd., en vloeide over, by de komst van den laatften Tarquinius tot het oppergezag, van uimiuntende mannen. He dwingeland deed 'er wel veele omkomen, doch hy was niet lang genoeg meester, om a'le liefhebbers van Vaderland en Vryheid te verdelgen. 'Er was maar eene zo treffende gebeurtenis, ais het omkomen van Lucretia , van noden , om de verdrukte Vryheidsliefde in eens te doen losbarsten, en het fchandelyk juk re doen verbreeken. De groote mannen , die het Vaderland moesten redden , behoefden niet gevormd te worden, maar beltonden reeds. Zo dat het geen wonder is, dat men, geduurende de daaropvolgende belegering van Rome, door Porfenna, eene zo verbaazende reeks van voorbeelden van zelfsverloochening , dappsrheid en burgertrouw, eikanderen zag opvolgen, dat de belegeraar eerlang de belegering opbrak , en als vriend van Rome naar huis keerde, niet zo zeer, om dat hy de te onderbrenging der Stad onmogelyk oordeelde , als om dat hy tot in zyn hart getroffen was, door de edele bedryven van het vryheidminnend Romeinfche Volk. Venaaler.  MAATSC HAPPY; 75 teil. De onlusten kunnen het dan alleen vernielen, zonder dat de omwentelingen het kunnen herflellen. Zo ras dan zyne boeien gebroken zyn, valt het als uit eikanderen, en beftaat niet meer: het moet in 't vervolg een meester en geen verlosfer hebben. Vrye Volken! houdt fteeds deezen Staatkundigen regel in gedachten. Men kan de vryheid bekomen; maar men herkrygt haar nooit 'Er beftaat voor de Volkeren, eveneens als voor de (b) De Schryver had deeze Helling wel met wat meerder bewyzen mogen bekleeden, indien hy daar van een ieder wilde overtuigen. Ik voor my , vind ten minllen geen genoegzaam bewys in deeze verzekering, en dezelve fchynt my volkomen ftrydig tegen de ondervinding. Na het afi'chaffen van het Koningfchap waren de Atheniënfers vrye lieden, zy wierden vervolgens overheerd door Pifistratus en andere Tyrannen, doch zy herltelden zich, en hielden hunne vryheid , geduurende een langen tyd, met grooten luister ftaande. Door eene reeks van ongelukken een prooi geworden zynde van hunne Vyanden , wierden zy overheerd door dertig Tyrannen. Dit duurde een tyd lang, doch zulks verhinderde hen niet, zich voor de derde maal wederom van hunne boeren te ontllaan. Van een anderen kant zoude men zeggen, dat een volk, 't geen eens vry geweest is, meerder gefchiktheid heeft, om zich voor de tweede maal van zyne boeien te ontflaan, dan een ander, dewyl de gefchiedenisfen der voorige eeuwen en der Vryheidlievende helden, die in dezelve hebben geleefd, fteeds tot een allerkragtigften prikkel zonden verftrekken, om die oude voorbeelden, door nieuwe heldendaaden te vernieuwen, en zich aan zulke voorouders -waardiglyk te gedraagen. Zo ooit de dappere Zwitzers onder het juk mogten worden gebragt, zal voorzeker het denken aan een Willem Teil, en de verdere grondleggers van het Zwitzerch Gemeenebest, voor de nakomelingen fteeds eene zeer kragtige prikkel zyn, om de wederherftelling der voorouderlyke vryheid te onderneemen. Vertaaler. E5  f4 VERBOND der de menfehen, een tyd van rypheid, dien men moef afwagten, eer men ze aan de wetten tracht te onderwerpen. Doch de rypheid van een volk is niet altoos kenbaar, en zo men dat tydftip vooruit loopt, maakt men broddelwerk. Het eene volk kan gevormd worden in zyn oorfprong, doch een ander heeft tien, of meer eeuwen beltaan van nooden, eer het daar toe gefchikt zy. De Rusfen zullen nooit recht befchaafd worden, om dat zy het te vroeg hebben begonnen te zyn. Peter de Groote had een navolgenden, doch niet den waaren fcheppenden , geest, die van niets alles maakt (;). Eenige zyner inftellingen wa- (t) Peter de Groote was voorzeker een voortreffelyk held , en een man van de grootfte uitzichten. Mogelyk had hy zommige dingen beter kunnen kittellen dan hy gedaan heeft , doch over het algemeen verdienen zyne verrichtingen aller verwondering. De Schryver meent dat hy zyn volk te veel heeft zoeken te befchaaven, en dat hy henalleen to: goeds Soldaaten had behoeven te maaken. Dan het laatfte was zonder het eerde onmogelyk. Lichtelyk zoude hy dit hebben kunnen volbrengen, zo hy alleen had te ftryden gehad tegen de Tartaaren en gelykzoortige onbefchaafde Natiën. Doch wilde hy iets verrichten, zo moest hy zich in ftaat ftelleu een der befchaafdfte en der ftryd. baarde Natiën van Europa ten onderen te brengen. Dit was nu volllrekt onmogelyk, zonder eene vloot en zonder een leger, aangevoerd door Officieren, die even kundig waren in de konst van oorloogen, als zyne vyanden. Daa hier toe was onderwys van nooden in veelerhande afgetrokkene weetenfehappen, die eene befchaaving des woes» ten verftands met zig bragten,of veronderdelden. Ook zyn de maatregelen door, den Grooten Peter genomen, om de, door een ieder in die dagen zo gevreesde Zweedfche benden , tot niet te brengen, geheel iets anders geweest dan eene blinde navolging der daaden vati anderen. Het uitvoerig ontwerp , door het welk , uit de moerasfen van den  MAATSCHAPPV. 75 waren goed, doch de meeste waren kwalyk geplaatst. Hy zag dat zyn volk woest was, doch niet, dat het noch niet ryp was voor de befchaafdheid. Hy heeft het willen befchaaven, toen hy het alleen had moeten volmaaken in de konst des Oorlogs. Hy wilde 'er aanffonds Duitfchers of Engelfchen van maaken, toen hy had moeten beginnen, met alleen goede Rusfen te doen voortkomen. Hy heeft zyne Onderdaanen belet ooit te worden, 't geen zy zouden hebben kunnen worden, door hen te doen gelooven, dat zy reeds waren , 't geen zy niet zyn. Dus vormt een Franfche Leermeester zynen leerling, om in zyne kindsheid een oogenblik uit te blinken, en verder niets te zyn. Het Rusfisch Ryk zal Europa willen overheeren, en het zal zelve overheerd worden. De Tartaaren, deszelfs Nabuuren of Onderdaanen , zullen zyne en onze meesters worden, Deeze omwenteling komt my onfeilbaar voor, daar alle Koningen van Europa, als vereenigd, arbeiden om zulks te verhaasten (£). NEGENDE den Finlandfchen Golf, het trotfche Petersburg gereezen is, getuigt waarlyk ook veel ten voordeele van den uitvindenden geest van deszelfs Stichter. Natuurlyk was het intusfchen , dat 'er in de meeste daaden van Peter een geest van navolging doorblonk: zyn volk was in alles oneindig veel ten achteren, wanneer het met de befchaafde Europafche volkeren wierd vergeleeken. Om dit nu te verhelpen en het zelve daar mede gelyk te ftellen, wat konde daar beter toe dienen, dan alomme de beste modellen by de uitheemfchen op te zoeken, en naar dezelve de plans ter verbetering in te richten? Vertaaler. ( k) Indien de Schryver thans zyn werk in het licht gaf, zoude hy deeze geheele periode op een anderen voet heb-  76* VERBOND du NEGENDE HOOFDSTUK. Firvolg. Gelyk de Natuur eindpaalen heeft gegeeven aan de grootheid van een welgevormd mensch, buiten welke niets dan Reuzen of Dwergen worden gebooren. Dus vindt men ook, ten opzichte der beste Staatsgefteldheid, paaien aan de uitgebreidheid, welke hebben gefield. Zo de Rusten al niet de overheerfching van Europa zoeken , zy begeeren ten rninften in alles wat hetzelve aangaat , een geweldigen invloed. Hun magt is ook voorzeker door de laatfte verdeeling in Poolen geweldig toegenomen. Zo ondertusfchen de andere magten van Europa op hun hoede zyn, zal het plan eener algemeene overheerfching van dien kant wel een hersfen. fchim blyven. Waarom verder onze Scbryver in zyne da. gen verwagtte, dat deTartaaren eene zo groote rolle zouden fpeelen, en hoe men kan zegg en, dat de Europefche mas. ten, door hun gedrag, alles voorbereidden, tot eene al. gemeene overheerfching van hun Werelddeel door die ftroopende Benden , kan ik niet begrypen. De woeste mag. teloozü Tartaaren, wat zouden die toch hebben kunnen beginnen, tegen de talryke en zo uitmuntend geoeffende benden der Rusfen ? Wat raaken hier bv de maatregelen der overige Mogenheden van Europa, die'nooit ceni" verbond met deTanaaren hebben gehad. De ondervinding^heeft ook de gisfing van den Schryver geheel gelogenftraft. de. wy! de Rusfen zich in laater tyd, in fpyt van de geheele magt der Ottomatmifche Porte, van geheel Tmaryen en daarenboven van aanzienelyke Turkfche Grensvestingen hebben meester gemaakt. De Rusfen fchynen van dien kant weinig te vreezen te hebben , zo lang 'er niet hier of daar in het Oosten een groot herformer opftaat, niet minder dan Peter den Grooten, die het Ottomannifche Volk uit zyn tegenwoordigen doodflaap weet op te wekken en hen te herfcheppen toe redelyke menjchen. Vertaaler. '  MAATSCHAPPY. 77 welke zy kan hebben, om niet te groot te zyn om wel geregeerd te worden, noch te klein, om zich zeiven ftaande te kunnen houden. In het Staatkundig lichaam is een Maximum, [eene grootst mogelyke grootheid ], 't geen het niet moet te boven gaan, en waar van 't zich dikwyls verwydert, door zich te veel te vergrooten. Hoe verder zich de gezellige band uitftrekt, zo veel te meer verflapt dezelve: en over 't algemeen is een kleine Staat fterker dan een grootere. Duizend redenen bewyzen deeze ftelregels. Voor eerst zo wordt het beftier lastiger, naar maate de afftanden grooter zyn : gelyk een gewigt zwaarder wordt aan het einde van een langeren hefboom. Ten anderen wordt de regeering ook kostbaarder, naar maate 'er meerdere trappen in moeten zyn. Want ieder Stad heeft vooreerst de haare, welke het volk betaalt; vervolgens heeft ieder District de zyne , welke insgelyks door het volk wordt bekostigd, dus insgelyks ieder Gewest. Voorts komen de groote Gouvernementen, de Landvoogdyen, de Onder « Koningryken , welke dingen altoos duurder moeten worden betaald, naar maate men hooger klimt, en dat alles ten koste vati het arme volk: eindelyk komt het opperst beduur, 't geen alles verplettert. Zo veele overlasten putten de Onderzaaten geduuriglyk uit. En verre van daar, dat zy beter beftierd zouden worden, door zo veele verfchillende ordens boven hen, zyn zy het minder goed, dan zo zy flechts £éne magt boven zich hadden. Ondertusfchen bly. ven  78 VERBOND ber ven 'er naauwelyks hulpmiddelen overig voor de buitengewoone gevallen , en wanneer men tot dezelve zyne toevlucht moet neemen, dan is de Staat fteeds op den rand van zyn bederf. Dit is niet alles, de Regeering heeft niet alleen minder kragt en vaardigheid, om haare wetten te doen gehoorzaamen; de kwellingen te beletten; de misbruiken te verbeteren; de oproerige beweegingen voor te komen, die op afgelegene plaatzen zouden kunnen voorvallen: maar ook heeft het volk minder verkleefdheid aan zyne Opperhoofden, die het nooit aanfchouwt; voor 't Vaderland, 't geen in deszelfs oogen is, als de geheele waereld; en voor zyne Medeburgers , waar van 't meerendeel hen geheel vreemd is. Dezelfde wetten kunnen niet pasfen voor zo veele verfchillende Gewesten, die verfchillende zeden hebben, die onder verfchillende luchtftreeken leeven, en die dezelfde zoort van regeering niet kunnen verdraagen. De verfchillende wetten doen niets dan onrust en verwarring gebooren worden by Volkeren, die , onder dezelfde Opperhoofden leevende, en in eene geduurige gemeenfchap tot eikanderen ter woo. ning overgaan, of zich door huwelyken onderling verbinden; die, daar zy verfchillende gewoonten hebben, dus nooit weeten, of hun erfgoed het hunne is. Onder zo eene groote menigte van menfehen , die eikanderen onbekend zyn, doch die door de zitplaats van het Opperbeftier als in ééne plaats worden verzameld, worden de byzondere geestvermogens begraaven, de deugden blyven onbekend, en de mis-  MAATSCHAP? Y, ?ï> Biisdaaden ongeftraft. De Opperhoofden , die met bezigheden overlaaden zyn, zien niets door hun eigen oogen, en regeeren den Staat door ondergefchikte per» foonen. De maatregelen eindelyk, welke men moet neemen , om het algemeen gezag ftaande te houden, en aan welke zich zo veele afgelegene Officieren willen onttrekken, of 't geen zy willen bedriegen, neemen allen tyd van overleg weg, en maaken, dat 'er geene gelegenheid overblyft, om voor 't welweezen van 't volk te zorgen, ja naauwelyks om, in geval van nood, hetzelve te verdeedigen. Waar van 't gevolg is, dat een volk, 't geen te groot is voor zyne Conftitutie, als verzakt, en, door zyn eigen gewigt verpletterd, verboren gaat. Van een anderen kant, moet de Staat een ze* keren grondflag hebben om de noodige vastheid te bezitten, om wederftand te kunnen bieden aan de fchokken , welke hy zal ondervinden, en tot de poogingen, welke hy zal moeten doen, om zich ftaande te houden. Want alle Volkeren hebben eene middelpuntvliedende kragt, door welke zy fteeds onderling tegen eikanderen werken, en zich , ten koste hunner nabuuren, trachten te vergrooten : eveneens als de draaikolken van Cartefius. De zwakken loopen dus fteeds gevaar van te worden ingezwolgen, en niemand kan zich ftaande houden, dan door zich met allen, als in eene zoort van evenwigt, te ftellen, 't geen de drukking ongeveer van alle kanten gelyk maakt. Men ziet hieruit, dat 'er redenen zyn, om zyne gren-  té VERBOND dra grenzen uit te breiden, en om ze, in een tegengefteld geval, in te trekken, en dat het niet de minfte gave van Staatkunde is , tusfchen het een en het ander de meest gunffige evenredigheid te vinden voor de bewaaring van den Staat. Over 't algemeen kan men zeggen, dat de eerfte redenen, als uitwendig en be. trekkelyk, ondergefchikt moeten zyn aan de andere, die inwendig en betrekkelyk zyn. In de eerfte plaats moet men zoeken eene gezonde en fterke StaatsgeReldheid, en men moet meerder rekening maaken op de kragt, die uit eene goede regeeringsvorm voort' vloeit, dan op de middelen van beftaan, welke een ■uitgeftrekt grondgebied oplevert. Voor het overige zo heeft men Staatsgeftellen gezien, die zodanig waren ingericht, dat de noodzaakelykheid, van veroveringen te maaken, uit hunne inftelling zelve voortvloeide, en die, om zich ftaan. de te houden, gedwongen waren zich fteeds uit te hreiden (*> Mogelyk waren zy zeer voldaan over deeze ( J } De gefteldheid van de Romeinfche Regeering was ongeveer Van dien aart, dat dit groot gevaarte bezwaarlyk in order kon worden gehouden, zonder geduurige oorlogen. Reeds vroegtydig had Rome geen genoegzaamen grond, om haare menigvuldige bewooners te voeden, 't geen nieuwe veroveringen noodzaakelyk maakte om meerder landeryen te bekomen, welke uien ontier de behoeftigen zoude kunnen verdeeleii. In laater tyd, toen geheel Italië, en deszelfs Korenl'chuur Sicilië, reeds onder het Roomfche juk waren gebragt, had men geduurig oorlog en derzelver gevolgen, voor eeue Natie, die aüe andere in magt, dapperheid en krygskunde overtrof, overwinningen en veroveringen van doen, om zich dus van eene ftrydbaa-  MAATSCHAPPY. 8l deeze gelukkige noodzaakelykheid, die 'hert echter, niet het toppunt hunner grootte , het onvermydelyk oogenblik hunner val deed befpeuren. TIENDE HOOFDSTUK. Vervolg. ^/J[en kan een Staatkundig lichaam op twee verfchillende manieren afmeeten : ie weeten door de uitgebreidheid van grondgebied, en door het getal des volks. 'Er beftaat tusfchen deeze beide maaten eene betrekkelyke evenredigheid, om den Staat zyne waare grootheid te geeven. Het zyn de menfehen, die den Staat uitmaaken, en het is de grond , die de menfehen voedt. Deeze evenredigheid beftaat derhalven hier in, dat de grond in ftaat zy zyne bewooners te voeden , en dat de bewooners talryk genoeg zyn, voor den grond, dien zy bevvoonen.' Het re ledigloopende menigte te ontdoen.- Dit ging uitmunt tend, zo lang de oude Romeinfche dapperheid geene plaats maakte voor de verwyfdheid der overwonnene Oosteifche Volkeren: doch naauwelyks begon, dcor den invloed van wellust en verwyfdheid, de heldenmoed der Romeinen tebezwyken, of de van alle kanten aanrukkende Barbaaren, die in moed en krygskunde aanwonnen, naar maate de Romeinen verachterden , overweldigden de Grenzen van dit groot gebouw, 't geen thans onder zyn eigen zwaarte begon te bezwyken, en deeden het eindelyk geheel inftcr. ten. Vertaaler. F  g2 VERBOND der Het is hier in, dat men moet zoeken het Maximum der kragt en des getals van een gegeeven volk. Want heeft men te veel grond , dan is deszelfs bewaaring tot een last, de bebouwing onvoldoende, en de opbreng overtollig; 't geen de naaste oorzaak geeft tot verdedigende oorlogen. Heeft men geen grond genoeg, dan moet men de vervulling van het ontbreekende by zyne nabuuren zoeken, 't geen de naaste oorzaak geeft tot aanvallende oorlogen. Ieder volk, dat door zyn ligging eeniglyk keuze heeft tusfchen oorlog of koophandel, is zwak in zich zeiven , hangt af van zyne nabuuren, en van de gebeurtenisfen. Het heeft fieeds een onzeker en kort beftaan. Het brengt zyne nabuuren onder het juk en verandert van gedaante, of het wordt ten onderen gebragt, en geraakt tot niets. Het kan zich niet vry bewaaren, dan uit kragt zyner geringheid, of eener toeneemende grootte. Men kan niet rekenkundig uitdrukken de betrekkelyke maat, tusfchen de uitgebreidheid van grond en het getal der inwooners, die wederkeerig voor el« kanderen worden vereischt. Eensdeels van wegen de verfcheidenheden, die men vindt in de hoedanig» heid van den grond, in de graaden van vruchtbaarheid, in den aart der voörfbrengzels en in den invloed van het Iuchtsgeftel. Anderdeels, van wegen de verfcheidenheid der geaartheid der inwooners, dewyl zommige volkeren weinig verbruiken in een vruchtbaar land , terwyl wederom andere, in on« vruchtbaare oorden, veel tot hun beftaan van noo- des  M A A T S C H A P P Y. 33 den hebben. Noch moet men letten op de meerdere of mindere vruchtbaarheid der Vrouwen, op alles, 't geen uit den aart des volks meerder of minder gunftig moge zyn voor de bevolking, en op de vermeerdering derzelve, op welke de Wetgeever uit zyne inrichtingen moge hoopen. Zo dat men niet moet oordeelen uit het geene men ziet, maar uit het geen men vooruitziet, noch zich zo zeer bepaalen tot den tegenwoordigen ftaat der bevolking , dan tot dien , tot welkerf zy natuurlyker wyze zal moeten klimmen. 'Er komen eindelyk duizend gelegenheden voor, in welke byzondere plaatzelyke omftandigheden vorderen of toelaaten, dat men meerder grond befla dan noodig fchynt. Dus dient men zich verre te verfpreiden in een bergachtig land , in 't welk de natuurlyke voortbrengzels, te weeten de Bosfchen, de Weiden enz. weinig arbeid vorderen, terwyl de ondervinding leert , dat de Vrouwen daar vruchtbaarder zyn dan in de Vlakten, en alwaar een groote hellende grond Hechts een kleinen vlakken grondflag geeft, op welken men alleen, ten opzicht van den groei der gewasfen, moet rekenen. Daarentegen kan men zich enger beperken aan den Zeekant, zelfs in de Rotzen en in de byna onvruchtbaare zandgronden, om dat de Visfchery daar grootendeels het gebrek van de voortbrengzels des Aardryks kan vervullen; terwyl de menfehen naauwer by eikanderen dienen verzameld te zyn, tot het afkeeren der Zeeroovers, en men, voor het overige, het land veel gemak* E a ke-  84 VERBOND der kelyker dan elders , door middel van Volkplantingen , kan ontlasten van de overtollige inwooners. By deeze voorwaarden , noodig om een nieuwen Staat op te richten, moet men noch eene voegen , die geene der andere kan vervangen, en zonder welke echter alle de overige onnut zyn ; dat is, dat men het genot hebbe van overvloed en van vrede, Want het tydftip, op 't welk zich een Staat in order fohikt , is, eveneens als dat , waar in zich een dagorder vormt , het minst gefchikt tot tegenftand, en dat, waar in die 't gemakkelykst kan worden vernield. Men zoude beter tegenfland kunnen bieden in een tyd van volle verwarring, dan geduurende eene gisting , in welke ieder is bedagt op zyn rang, en niet op 't gevaar. Laat een oorlog , een hongersnood,of een oproer opkomen op zodanig een tyd van fcheiding, zo is de Staat onfeilbaar verlooren. Hier mede wil ik niet zeggen, dat 'er niet veele regeeringsvormen zyn opgerecht, geduurende zodanige onweders; doch dan zyn het die Regeerings. wyzen zelve, die den voorigen Staat hebben onderstboven gekeerd. De geweldenaars verwekken altoos tyden van verwarring, of maaken 'er gebruik van, om, by gelegenheid van algemeenen Volksfchiik, verderffelyke wetten te doen doorgaan, welke het volk, in ftaat van kalmte, nooit zoude hebben aangenomen. De keuze van het oogenblik der Staatsinfteiling is een der zekerfte kenmerken , uit welke men  MAATSCHAPPY. 85 men het werk van den Wetgeever van dat des Dwingelands kan onderfcheiden. Wat volk is dan gefcnikt voor de Wetgeeving ? Dat , 't welk reeds eenigzins gebonden door eenige vereeniging van oorfprong, belang of overeenkomst , het waare juk der wetten noch niet heeft gedraagen. Dat , 't welk noch gewoonten, noch vast ingewortelde vooroordeelen heeft ; dat , *t geen niet behoeft te vreezen van fpoedig te worden overvallen en overheerd ; 't geen , zonder zich te mengen in de gefchillen zyner nabuuren, in ftaat is, alken tegen ieder derzelve te beftaan, of den eenen tot hulp te neemen , om den anderen af te keeren ; dat, welker enkele leden gekend kunnen worden door allen, en alwaar men niet genoodzaakt is den mensch met een zwaarder pak te belasten dan hy draagen kan; dat , het welk andere Volkeren kan misfen, en ook door alle andere Volkeren kan ontbeerd worden CS)» Dat , 't welk noch ryk (5 ) Indien van twee nabuurige Volkeren het een het ander niet kon de ontbeeren, zoude zulks voor het eerfte eene zeer onaangenaams, en voor het tweede Volk eene zeer gevsarlyke 011 .Handigheid zyn. Ieder wys Volk zal in zodanig een geval alles,wal mogelyk is, aanwenden, om zynen nabuur van dien gedwongen toeftand te ontheffen. Het Gemeenebest van Thlascala, geheel beüooten leggende in het Keizerryk van Mexico, verkoos liever het Zeezout te ontbeeren. dan hetzelve van de Mexicaanen te koopen, of zelfs om het van het zelve ten gefchenke te ontvangen. De wyze Thlascalaanen zagen, toen hen dit iVierd aangebooden, den ftrik, welke onder deeze mildaaddigheid fchuilde. Zy bewaarden hunne vryheid, en deeze kleine Staat, die in dit uitgeftrekt gebied was opgt-flooten, wierd eindelyk het werktuig van dsjszelfs ondergang. F 3  Sf5 VERBOND per. ryk noch arm is , en zich zeiven kan voldoe». Eindelyk dat Volk, 't welk de beftendigheid van een Oud Volk vereenigt met de leerzaamheid van een opkomend Volk. Het geen het werk der wetgeeving voornaamelyk moeielyk maakt, is niet dat, 't welk vastgefteld moet worden, maar dat, 't welk moet worden om verre geworpen, en de reden, om welke het goed gevolg zo zeldzaam is, is gelegen in de onmogelykheid, om te vinden de eenvoudigheid der natuur, vereenigd met de benoodigdheden der zamenleeving. Alle zodanige voor» waarden vindt men zeer zeldzaam vereenigd : en hierom ziet men ook zeer zeldzaam wel ingerichte Staatsgebouwen. 'Er beftaat noch in Europa een land , gefchikt voor eene Wetgeeving, te weeten het Eiland Corfica (» De dapperheid en ftandvastigheid, met welke (m) De lotgevallen van Corfica zyn voorzeker al zeer zonderling. Toen llousfeau dit artikel fchreef, waren de Corfen noch in oorlog met de Genueezen, tegen welken zy zich met de grootfte dapperheid, onder hun waardig opperhoofd Pascal Paoli, ftaande hielden. De Genueezen zouden hun geliefd plan, om de Corfen weder, gtlyk voorheen, tot ilaaven te maaken, ook hebben moeten laaten vaaren, zo zy niet op het laage denkbeeld waren gevallen, om hun gewaand recht op Corfica aan den Franfchen Dwingeland, Lodewyk XV te verkoopen, zo om zich op de Corfen te wreeken, als om 'er noch* eene ftuiver geids uit te haaien. Daar Lodewyk XV toen , door het eindigen van den Zevenjaarigen Oorlog, de handen ruim had, ontbrak het hem niet aan eene genoegzaame magc, om de Corfen, als 't ware in een oogen. fehk, te verpletteren , 't Eiland te overheeren, en Paoli te nood-  MAATSCHAPPY, 87 welke dit braave volk zyne vryheid heeft weeten te herkrygen en te verdedigen, verdiende wel, dat een wys man het onderrechte, hoe dezelve best te bewaaren. Ik heb eenig voorgevoel, dat dit klein eiland Europa eenmaal zal doen verbaasd Haan. ELFDE HOOFDSTUK. Over de verfchillende flelzeh van Wetgeeving. "Wanneer men onderzoekt, waar in eigenlyk het grootfle goed van allen beftaat, het welk wezen moet het einde van alle Wetgeeving, zal men bevinden, dat zich dat bepaalt tot twee hoofdzaaken, te weeten de Vryheid en de Gelykheid. De Vryheid, om dat ieder afhangelykheid een even groot deel der kragt van het Staatslichaam wegneemt, eö de Gelykheid, om dat de vryheid zonder haar onbeftaanbaar is. Reeds heb ik gezegd , wat de burgerlyke vryheid noodzaaken om naar Engeland te vluchten. De omwenteling in Frankryk herftelde de Vryheid in Corfica, en maakte dat eiland tot een deel des Franfchen Gemeenebest'. Paoli keerde weder, en bekwam fpoedig by zyn volk het vertrouwen 't geen hy voorheen by hetzelve bezeten had. Dan , geduurende het beltier van Robespierre, geraakte de party van P30Ü met de Conventie geheel over hoop, 't geen ten gevolge had, dat Paoli zich met de Engelfchen vereenigde, en het geheel Eiland den GrootBrittannifchen Monarch voor zyneu Koning erkende. Vertaaler. F4  33 VERBOND dek 4ieid zy; wat nu de gelykheid betreft, men moet «die zo niet begrypen, als of de trappen van ma Bewoont Gy uitgebreide vloeden, die gemakkelyk zyn te naderen , bedek dan de Zee met fchepen, beoeffen den Koop- han- (5) Een of ander tak van EuiRnlandfchen Koophandel, zegt M. d' A., verfpreidt niets dan een valsch nut over een Ryk in 't algemeen genomen. Hy kan eenige byzondere perzoonen verryken. en mogelyk eenige Steden. Doch de geheele Natie wint 'er mets by, en het Volk heeft het 'er niets beter om. f5  oo VERBOND d-br. handel en Zeevaart, dan zultgy een bloeiend, doch kortftondig beftaan genieten. Befproeit de Zee uwer kusten niet dan byna ontoegangelyke Rotzen, blyft dan onbefchaafd , en leeft van de Visfchery, Gy zult 'er geruster om leeven, mogelyk beter, en voorzeker gelukkiger. Inéén woord, behalven de algemeene grondllagen voor allen, zo bevat noch ieder volk in zich eene byzondere oorzaak, die daar eene fchikking aan geeft, en 't beste ftelzel van wetgee» ving voor 't zelve uitmaakt. Hierom was het, dat eertyds de Jooden, en in laater tyden de Arabiers, tot hun voornaamst onderwerp hebben gekoozen den Godsdienst ; de Athenienfers de Weetenfchappen; de Carthagenienfers (») en Tyriers (o)den Koop. han- ( n ) Carthago was , in zyn bloei, de voornaamfte ftad van Africa, aan de Middellandfche Zee, op eene plaats gebouwd die zeer gelegen was voor de Scheepvaart. Zommige willen, dat Carthago ouder zy dan Rome, doch waarfchynelyk is Rome zeventig jaaren ouder. Oorfprongelyk was deeze Stad gefticht door eene uitgeweekene Vrouwe van Tyrus, Dido genoemd , en nam allengs zodanig toe in vermogen » dat zy, behalven een uitgeItrekt gebied in Africa, meester wierd van de nabuurige Eilanden in de Middellandfche Zee; gelyk ook van een aanmerkelyk gedeelte van Spanje. Insgelyks zouden die van Carthago zich meester hebben gemaakt van Sicilië, zo het hen niet was belet geworden door den nayver der Romeinen; welke hulptnepen in Sicilië zonden, om die van Catanea tegen de Carthaginieniers te onderfteunen. Dit gaf aanleiding tot den eerften Punifchen Oorlog, in welken de Romeinen, die tot hiertoe nooit eene vloot in Zee hadden gehad , door hunne Vyanden, by herhaaling, deeflyk ter Zee wierden gehavend. Doch eindelyk vond Duiiius eene zoort van weerhaaken uit, door welke de Carcha.  MAATS OH A P P Y. gt handel; Rhodus de Zeevaart(p); Sparta den Oorlog, en Rome Dapperheid. De Schryver over den Geest Carthaginienfers, met hunne fchepen, aan de Romeinfche vastgebegt, en dus door hen gedwongen wierden, eveneens als op het vaste land, te vechten, 't geen den Carthagers eene zo geweldige nederlaag veroorzaakte, dat zy het hoofd niet weder konden op beuren, en een vry nadeeligen Vrede moesten fluiten. Deeze ongelukkige uitkomst van den oorlog ftak de Carthaagfche Grooten geweldig in de krop, en verwekte, ter zyner tyd, tegen Rome derzelver bitterften Vyand, den krygskundigen Hannibal, die, met Rome in gefchil" geraakt, by gelegenheid der belegering van Saguntus in Spanje, aldaar hun leger verfloeg, en langs ongebaande wegen, door Spanje en Frankryk, over de Alpen in Italië viel. Niet alleen gelukte hem deeze byna vvonderdaadige togt, maar insgelyks 't verdaan van den bloem der magt van Rome, in drie geregelde Veldflagen. Had hy nu toegetast, Rome was verlooren geweest; doch door zyn talmen in de vermaakelyke Velden van Capua verloor hy zo veel volks, terwyl de overige zich door ontydige vermaaken ontzenuwden, dat het den Romeinen niet bezwaarlyk viel hunne magt te herzamelen, en hem geweldige nederlaagen toetebrengen : voornaamelyk, na dat de Romeinen, naar Africa, met een Krygsleger overgeftoken, de Carthaginienfers geheel en al by Rama vernoegen, waarop deeze oorlog, op eene allernadeeligfte wyze voor de Africaanen, een einde nam. Doch wat laater ontftond 'er wederom verfchil, 't geen aanleiding gaf tot den derden Punifchen oorlog, in welken de Romeinen, onder aanvoering van Scipio iEmilianus, hunne Vyanden geheel verfloegen, en eindelyk de ingenomen Stad tot den grond toe verdelgden. Vertaaler. ( o) Deeze Stad, op een Phoenicisch Eilandje gelegen, was voorheen de voornaamtte Koopitad , en daar door de rykfte plaats van de oude waereld. Gelegen in eene vruchtbaare Landsdouwe aan Zee, hadden haare Inwooners gelegenheid om de kostbaare Waaren, die in Syrië groeien, alom te vervoeren , en daar wederom andete voor in plaats te haaien. Ook ging over deeze  02 VEPvBOND der Geest der Wetten ( Montesquieu") heeft in een aantal voorbeelden getoond, met welke konst de Wet- gee. deeze Stad een groot deel van den Oostindifchen handel, wordende de Oosterfche Speceryen.en andere kostbaarheden, met Caravanen door Perfle,herwaards gevoerd, en dan verder van hier over Zee naar Griekenland, Italië, Spanje enz. Geweldig leed deez^ Stad, ten tyde van Alexander den Grcoten, die dezelve met onnoemelyk veel moeite veroverde, en tot den grond toe vernielde: doch door haare fchoone gelegenheid herflelde zich deeze Stad allengs weder merkelyk. Vertaaler. ( p ) Dit Eiland heeft zyn naam van de Roozen, welke aldaar in zeer grooten overvloed worden gevonden , en een zeer kragtigen geur uitgeeven. Hetzelve behoort onder Afie, en wordt van de kust van Aldineüi, of het oude drie, gefcheiden door een Cai.aal van vier of vyf mylen breedte. De Lucht is op dit Eiland zeer zuiver, en de grond vruchtbaar ; de voortbrengzels van Rhodus zyn fchoone Wyn , Citroenen, Oranje- Appelen, Olyveti enz, en zo de grond naar behooren wierd bearbeid, zoude de» zelve oneindig veel meerder, dan thans plaats heeft, kunnen opleveren. Hier zyn ook fchoone Fabrieken, van Greinen en Tapyten, die alom worden verzonden. Onder de Gebergten op dit Eiland, 't geen dertig Duitfche mylen in zyn omtrek heeft, is de St. Catharina's Berg de aanzienelykfte, en zo hoog, dat hy, twaalf mylen verre, in Zee kan worde:, gezien. In denzelven, gelyk ook elders in dit Eiland, vindt men eenige Goud-en Zilver- mynen. Inde Valeien zyn fchoone Bosfchen, welke uitmuntend timmer, hout uitleveren , 't geen door de Porte tot het uitrusten haarer Vlooten wordt gebruikt. Weleer vond men op dit Eiland het beroemde Colosfus beeld , van metaal, ter hoogte van zeventig elien; hetzelve was aan de Zonne toegewyd, en ftond aan den ingang der Haven fchrylings op twee voetlrukken, zo dat de fchepen met volle zeilen tusfchen de beenen van dit Beeld konden door loopen: waarom hetzelve ook onder de zeven wonderen oer waereld wierd gerekend; doch het heeft maar zesenzestig jaaren lang getiaan, wanneer het, door eene aardbeeving, wierd om verre geworpen. In 1655 was 'er noch zo veel van de me-  MAATSCHAPPY, 93 geever zyne inftellingen leidt naar ieder deezer onderwerpen. Eene Staatsgefteldheid wordt dan eerst waarlyk vast en duurzaam, wanneer de gevoegel\kheden zodanig worden waargenomen, dat de natuurlyke be- metaalen brokken van dit beeld overig, dat de Saraceenen, die dit Eiland in dat jaar overheerden, met dezelve negerhonderd Kameelen konden belaaden. Weleer waren hier de Wiskundige Weetenfchappen in eene groote acht ng; waaromtrent men onder anderen verhaalt, dat Aristippus, een Socratisch Wysgeer, alhier geftvand zynde , en wis. kundige figuuren in het zand des Strand» vindende, uitriep; laaien wy goeden moed behouden, ik zie voetftappen van menfcben. By de Romeinen was Rhodus zeer gezien, en de voornaame lieden uit Rome, die by het volk in on» genade geraakten, begaven zich doorgaans herwaard. In 1309 wierden de Saraceenen uit dit Eiland verjaagd door de St. Jans Ridders, die , uit het Heilige Land verdreeven zynde, geen vaste woonplaats meer hadden. Zy bleeven meester van dit Eiland geduurende meer dan twee Eeuwen , en hielden de Turken niet weinig in toom door hunne aanzienelyke zeemagt. Doch in 1522 moesten deeze dappere lieden bukken voor c'e overmagt van den Turkfchen Keizer Soliman den Tweeden , die, het platteland met tweemaal honderdduizend manneu ingenomen hebbende, de Hoofdftad, ook Rhodus genoemd, een halfjaar lang belegerde , en 'er negentigduizend mannen voor verloor. Bezwaarlyk zoude het hem noch gelukt zyn de Stad te krygen , zo de Opper Cancelier der Ridderorde, Andreas Amaral, dezelve niet had verraaden, en, door middel van een brief aan eene pyl gebonden, den Turken de zwakfte plaats der Stad, op welke zy alleen kon worden aange. tast, had bekend gemaakt- Deeze Venaader ontving van den Tu'k loon nair verdienden, want toen hy de Dochter des Sultans, die hem, zo hy de Stad verraaden wilde» ten huwelyk was beloofd, eischte, antwoordde hem dezelve, dat hy dan eerst van zyn Christenhui j beroofd moest zyn : waarop hy hem leevend deed villen, en dus in een Bruids Bed leggen 't geen met peper en zout was beftrooid. Vertaaler.  94 VERBOND der. betrekkingen en de wetten altoos vereenigd op de. zelfde poincten vallen , en dat de laatfte, om zo te fpreeken, niets doen, dan de eerfte te verzekeren , te verzeilen en te verbeteren. Maar indien de Wetgeever, zich 6edriegende in zyn onderwerp , een beginzel aanneemt, verfchillende van dat, 't welk uit den aart der zaaken voortvloeit; dat het eene leide tot flaverny, het ander tot vryheid : het een tot rykdom, het ander tot bevolking ; het een tot vrede, het ander tot het overheeren van nabuuren; zo zal men de kragt der wetten ongevoelig zien verflappen , de Staatsgefteldheid ontaarden: dan zal de Staat niet ophouden geduurig beroerd te zyn, tot dat hy zy vernietigd of veranderd, en dat de onoverwinnelyke Natuur haar gebied hebbe hernomen. TWAALFDE HOOFDSTUK. De Verdeeling der Wetten'. O m het geheel in order te fchikken, of om de best mogelyke gedaante aan de Algemeene Zaak te geeven, moeten verfcheidene betrekkingen in acht worden genomen, en wel vooreerst de werking van het geheele lichaam op zich zeiven, dat is, de betrekking van het geheel tot het geheel, of van de Oppermagt tot den Staat, eene betrekking in welke verfcheidene mid-  MAATSCHAPPT. 95 iniddelbaare termen zyn begreepen, gelyk wy hier aa zullen zien. De wetten , welke deeze betrekking regelen draagen den naam van Staatkundige Wetten, en worden ook Grondwetten genoemd, niet zonder reden, wanneer zy wel zyn ingericht. Want indien zy op een goeden grond zyn gevestigd, behoort het volk, 't welk ze gevonden heeft, zich daar aan te houden. Doch indien zy op kwaade gronden fteunen, waarom zoude het volk voor grondwetten de zodanige aanneemen, die zyn voor. fpoed in den weg ftaan? Voor het overige is het volk, in alle gevallen, gerechtigd zyne wetten, zelfs de beste niet u:rgezonderd, te veranderen. Want zo 't daar aan behaagt, zich zeiven te benadeelen, wie heeft het recht 't zelve daar in te hinderen ? De tweede betrekking is die der leden onder elkan» deren of tot het geheele lichaam, welke betrekking in het eerfte opzicht zo klein en in het tweede zo groot , als mogelyk is, moet zyn. Zo dat ieder Burger van zyne medeburgers volftrekt onafhange» lyk zy; doch in den hoogften trap afhangelyk van den geheelen Burgerftaat, het geen altoos volbragt wordt door dezelfde middelen; dewyl het alleen de kragt van den ftaat is, die de vryheid der leden daar ftelt. Het is deeze tweede betrekking van welke de burgerlyke wetten afftammen. Men kan zich noch eene derde betrekking ftellen,' tusfchen den mensch en de wet, te weeten die der ongehoorzaamheid en der ftraffe, welke den grond geeft  9d VERBOND drr. geeft aan de lyfftraffelyke wetten, die in den grond minder eene byzondere zoort van wetten zyn, dan wel de bekragtiging van alle de andere. By deeze drie zoorten van wetten voegt zich noch eene vierde, de gewigtigfte van allen, welke niet gegraveerd kan worden in marmer of metaal, maar alleen in de herten der burgers ; die den waaren grondflag van den Staat uitmaakt; die van dag tot dag in kragten toeneemt; die, terwyl andere wetten verouderen , of vergeeten worden , dezelve doen herleeven, of 'er voor in de plaats komen, door het volk te bewaaren by den geest zyner inftelling, en allengs de kragt der gewoonte te flellen in de plaats des gezags. Ik fpreeke van de zeden, de gewoonten , en vooral van de denkwyze ; een deel der wetgeeving onbekend aan onze Staatkundigen , maar van 't welk het goed gevolg van al het overige af. hangt : het gedeelte waarmede de wetgeever zich in 't geheim bezig houdt , terwyl hy zich fchynt' te bepaalen tot byzondere regiementen , die niets zyn dan he. middelpunt des gewelws, waarvan de zeden, die langzaamerhand gebooren worden , het onverwrikbaar fluitftuk uitmaaken. Onder deeze verfchillende afdeelingen zyn het alleen de Staatkundige wetten, die den grond van het Regeeringsbeftier uitmaaken, en deeze hebben alleen betrekking tot myu onderwerp. VER*  V E li B O N D DER MAATSCHAPPY; of • BEGINZELEN VAN HET STAATKUNDIG RECHT; DERDE BOEK. »»^«^^^*^^«^^^^^^ J^er wy fpreeken over de verfchillende foorten van Regeeringsformen, zo laat ons eerst naauwkeurig be■ paaien de betekenis van dit woord, wiens waare zin nooit is uitgedrukt. EERSTE HOOFDSTUK. Over de Regeeringsförm in V algemeen. .Jk waarfchuwe den leezér, dat dit HoofdftukmetueG daard-  $8 VERBOND der daardheid moet worden geleezen, en dat ik de konst niet verfta, om duidelyk te fpreeken voor den zodanigen, dien het aan aandagt ontbreekt. leder vrye daad heeft twee oorzaaken, welke te zamcnloopen om denzelven voort te brengen : te weeten eene zedelyke; dat is de wil, die den daad bepaalt, en eene daadelyke , te weeten de kragt, die denzelven uitvoert. Wanneer ik naar een voorwerp zal gaan , is in de eerfte plaats noodig, dat ik zulks wil doen, en in de tweede plaats, dat myne beenen my derwaard draagen. Laat een verlamde willen loopen, en een vlug mensch niet willen loopen, dan zullen zy beide op hunne plaats blyven. Het Staatkundig lichaam heeft dezelfde be. weegraderen; men onderfcheidt daar in insgelyks de kragt en den wil. De laatfte voert den naam van Wetgeevende magt, en de eerfte van Uitvoerende magt. Niets gefchiedt daarin, of moet daar in gefchieden, dan ooor den zamenloop van beiden. Wy hebben gezien, dat de Wetgeevende magt behoort aan het Volk, en dat dezelve aan niemand anders kan behooren. Daar en tegen is het klaarblykelyk, uit de reeds boven gelegde gronden, dat de uitvoerende magt niet kan behooren aan 't algemeen , als Wetgeevend of als Oppermagt, om dat de uitvoerende magt alleen beftaat in byzondere daaden die niet tot den kring der wetten behooren ,. en by gevolg niet tot de Oppermagt, wier daaden, zonder Uitzondering, alle wetten zyn. VoQf'  MAATSCHAPPY. §fi Voor de openbaare magt is derhalven een eigene werkende kragt noodig , die haar vereenige en in werking brenge, volgens de bepaalingen van den algemeenen wil, welke tot een gemeenfchap verltrekke, tusfchen den Staat en de Oppermagt; die dus in haare openbaare perfoon omtrent hetzelfde doet , als devereeniging van lichaam en ziel, in den mensch. Zie daar wat in den Staat de noodwendigheid van eene Regeering vordert, welke te onrecht verward wordt met de Oppermagt, waar van zy alleenlyk de Dienaaresfe is. Wat is derhalven de Regeering? Een in het mid. den ftaand lichaam , geplaatst tusfchen de Onder-' zaaten en de Oppermagt, tot hunne onderlinge ver* ftandhouding , belast met de uitvoering der wetten, en met het bewaaren, zo wel der Burgerlyke, als der Staatkundige Vryheid. De leden van dit lichaam noemt men Magiftraateti of Koningen, dat wil zeggen Beftierders, en het geheel lichaam draagt den naam van Prins ( * ). Zy derhalven, die Hellen dat de werkdaad , door welken een volk zich aan Opperhoofden onderwerpt, geen Contract is, hebben gelyk. De Regeering is in der daad niets dan eene plaatsbekleeding, een ampt, in 't welk enkele Officieren der Oppermagt in haaren naam die magt uitoeffenen, met welke zy bekleed zyn, f*) Dus wordt aan 't geheel oppermagtig CoIIegie te Venetië, zelfs ia afzyii van den Doge, den naam gegeeve» van Dvorlugtigjïe Prins.  300 V'E RBOND der zyn, en welke zy kan bepaalen, wyzigen, en herneemen , wanneer het haar behaagt; zynde de vervreemding van zulk eene magt onbeftaanbaar met den aart van 't gezellig lichaam, en ftrydig tegen het oogmerk der vereeniging. Ik nceme dan de Regeering , of het Opperbefiier, «de wettige uitoeffening der Uitvoerende magt, en den Prins, of den Magistraat, den man, of het lichaam, ft geen belast is met deeze bediening. Het is in de Regeering, dat gevonden worden de tusfchen beiden komende kragten , wier betrekkingen uitleveren die van het geheel jegens het geheel, of van de Oppermagt tot den Staat. Men kan zich die laatfte betrekking verbeelden, als die der eindpaalen eener geduurige evenredigheid , van welke de Regeering de middenevenredige term is. De Regeering ontvangt van de Oppermagt de bevelen, welke zy aan het Volk geeft: en op dat de Staat in een goed evenWigt zy, is het noodig, dat, by wege van ver» menigvuldiging, het product van de Regeering met zich zeiven vermenigvuldigd, gelyk zy aan het product der vermenigvuldiging der beide andere termen : te weeten de magt der Burgers , befchouwd als Oppermagt , en diezelfde , befchouwd als Onderdaanen. Voorts zoude men geen dier drie termen kunnen veranderen , zonder aanftonds de evenredigheid te verbreeken. Indien de Oppermagt wil regeeren, of de Regeering wetten maaken , of zo de Onderzaaten weigeren te gehoorzaamen, dan volgt wanorder op de goede  MAATSCHAPPY. lol goede order, de kragt en de wil werken niet langer gezamentlyk,en de hier door ontbonden Staat vervalt onder eene willekeurige Regeering, of onder eene Regeeringloosheid, Eindelyk , gelyk 'er maar een middenevenredige beftaat tusfchen twee termen, dus kan ook maar eene Regeering de beste zyn voor een Staat. Doch daar duizend gebeurtenisfen de betrekkingen van een volk kunnen doen veranderen, zo kunnen niet alleen verfchillende Regeeringen gefchikt zyn voor verfchillende Volkeren , maar ook voor het zelfde volk op verfchillende tyden. Om een denkbeeld te geeven van de verfchillende betrekkingen, die plaats kunnen hebben tusfchen die beide uiterften, zal ik tot voorbeeld neemen het getalvan het volk, als eene betrekking, die het gemakkelykst valt uit te drukken. Laaten wy onderftellen, dat de Staat zy te zamen gefield uit tienduizend Burgers, De Oppermagt kan dan niet worden begreepen, dan verzamelender wyze , en in een lichaam. Maar ieder byzonder perfoon, in zyne hoedanigheid als Onderzaat, moet befchouwd worden als een enkel lid. De Oppermagt is dus tot ieder Onderzaat als tienduizend tot een: dat is te zeggen, ieder lid van Staat heeft voor zyn gedeelte alleen het tienduizendfte deel der Oppermagt, hoewel hy aan dezelve geheel en al onderworpen zy. Laat het volk beftaan uit honderdduizend perfoonen, zo verandert de ftaat der Onderzaaten niet, en ieder draagt gelykelyk het gebied det wetten, ter* wyl zyne ftem, nu gebragt tot een honderdduizendfte G 3 deel.  ios VERBOND der. deel, tien maaien minder invloed heeft op derzelver inftelling. 1 air dus het onderwerp het zelfde blyft, vermeerdert de betrekking van de Oppermagt, naar maate het aantal der Burgeren aangroeit: waar uit volgt, dat hoe meer de Staat in grootte toeneemt, de vryheid in dezelfde reden wordt vcrkleend. Wanneer ik zegge, dat de betrekking vermeerdert, verfta ik daar door, dat dezelve afvvykt van de gelykheid: hoe grooter derhalven de betrekking is jn den zin der Meetkonstenaars, zo veel minder is het in de dagelykfche betekening genomen. In het eerst geval wordt de betrekking begreepen volgens de h eveeP-eid, en gemeeten door den Exponent doch in het ander geval befchouwd volgens de gelykheid van aard [ identité ] en uitgedrukt door de evenredige gelykheid ( fimilitude ). Dan, hoe minder de byzondere willen overeenftemmen met den algemeenen wil, dat is, de zeden met de wet, zo veel te aanmerkelyker moet de bedwingende kragt vermeerderen. Zal eene Regeering derhalven goed zyn, zo moet zy geftrenger zyn, naar maate het volk magtiger is. Daar van een anderen kant de uitbreiding van het grondgebied aan de uitvoerders van het openbaar gezag meer verlokking en meerder middelen geeft, om misbruik van hun gezag te maaken ( q ), zo moet, (q) Deeze zvvaarigheid is doorgaans een der voornaame redenen, waar door vvyduicgeftrekie Ryken eindelyk te gronde gaaa.  MAATSCHAPPY. 103 jnoet, naar maate de Regeering meerder kragt noodig heeft, om het Volk in toom te houden, insgelyks de Oppermagt op haare beurt zo veel meerder kragt bezitten, om de Regeering te betoomen. Ik fpreekehier niet van eene volftrekte kragt, maar alleen van de betrekkelyke kragt van de verfchillende deelen van den Staat. 'Er volgt uit deeze dubbele betrekking, dat de> geduurige evenredigheid tusfchen de Oppermagt, den Prins, en het Volk, geen willekeurig denkbeeld zy, maar een noodwendig gevolg van den aart van 't Staatkundig lichaam. Ook volgt, dat wanneer een der uiterfte termen, te weeten het volk, als onder» zaat, zynde bepaald en verbeeld door de eenheid, ieder keer, dat de verdubbelde reden vermeerdert of vermindert, de enkele reden insgelyks in dezelfde maat zal moeten aangroeien, of verminderen. Waar gaan. Toen het Romeinsch gebied tot zyne volle uitgebreidheid was gekomen , kwamen 'er dagelyks klagten uit de afgelegene Wingewesten over de knevelaryen der Be» ftierders, die in dezelve, onder verfcheidene benaamingen, waren gezonden. Hier door wierden de Volkeren uitgeput, en hadden dus noch moed, noch wil, om de Barbaaren , toen zy van alle kanten het verzwakte ryk begonnen aan te vallen, tegen te gaan. Hetzelfde heeft noch heden plaats in Turkye , in welk uitgeftrekt Ryk de afgelegene gewesten byna willekeurig door de Opperhoofden worden geregeerd. De volkplantingen der Europeaanen in de beide Indien, heb» ben hier ook dikwyls een droevig gevoel van. en niet zelden gaan 'er geheele uitheemfche Maatfchappyen van Koophandel te gronde; door de wanbedryven en knevelaryen dier geenen , welke uit Europa derwaards worden gezonden, tot hst kandhaaven der goede order. Vertaaler. G4  104 VERBOND deh Waar uit Volgt, dat 'er niet eene enkele en volftrek> te inftelling van eene Regeeringswyze beftaat, maar dat men kan hebben zo veele in aart verfchillende Regeeringswyzen, als 'er Staaten gevonden worden die in grootte verfchillen. Zo men, om deeze redeneering belachelyk te maaken , zeide, dat 'er, volgens myne Hellingen, om de middenevenredige, dat is de beste gedaante van Regeeringswyze te vinden, niets behoefde gedaan te worden, dan de vierkante wortel te trekken uit het getal van het Volk; zoude ik antwoorden, dat de getallen door my in dit geval alleen zyn gebruikt tot een voorbeeld, en dat zich de evenredigheden, over welke gefproken is, niet alleen laaten afmeeten door het getal der menfehen, maar in 't algemeen door de hoeveelheid van werking, welke zich vereenigt door ce menigte der oorzaaken. Voorts dat ik, om my in minder woorden uit te drukken, voor een oogenblik wel termen ontleen van de Meetkunst, doch wel weete, dat de meetkundige naauwkeurigheid geea plaats hebbe in zedelyke hoeveelheden. De Regeering is in het klein dat geene, 't welk het Staatkundig lichaam, 't welk haar bevat, in '£ groot is: zy is eene zedelyke perfoon, begaafd met verfcheidene hoedanigheden , werkzaam gelyk de Oppermagt, lydelyk gelyk de Staat, en welke men wederom kan ontbinden in andere gelykzoortige betrekkingen , waar uit by gevolg eene nieuwe evenredigheid voortkomt, en dan in dezelve noch eene andere , volgens de order der Rechtbanken, tot dat men  H1AATSCHAPPY. ioS men komt tot een ondeelbaaren middelbaaren term, dat is, tot een enkel hoofd, of opperdenMagistraat, dien men zich kan verbeelden als in 't midden deezer voortgaande evenredigheid , gelyk de eenheid ftaat tusfchen de reien der geheele getallen en die der gebrookens. Zonder ons in te wikkelen in deeze menigvuldigheid van termen, laaten wy ons voldaan houden, met de Regeering te befchouwen, als een nieuw lichaam in den Staat, onderfcheiden van het Volk en van de Oppermagt, en tusfchen beiden in het midden geplaatst. 'Er beftaat dit wezenlyk onderfcheid tusfchen deeze twee lichaamen, dat de Staat door zich zeiven beftaat, en de Regeering alleen door de Oppermagt.. De heerfchende wil van den Prins is derhalven, of moet niets anders zyn,dan de algemeene wil, of de wet, zyne kragt niets anders , dan de openbaare magt die in hem als verzameld is. Zo tas hy uit zich zeiven eenige volftrekte en onafhangelyke werkdaad wil doen voortkomen, dan begint zich de band van 't geheel te verflappen. Zo het eindelyk gebeurde , dat de Prins had een byzonderen wil , werkzaamer dan dien der Oppermagt, en zo hy, om aan deezen wil te doen gehoorzaamen, gebruikmaakte van de openbaare magt, die in zyne handen is, zo dat men, om zo te fpreeken, twee Oppermagten zoude hebben, eene van rechtswege, en eene door ■daadelykheid, op dat oogenblik zoude de gezellige G 5 kan(ï  106 VERBOND der band verbrooken, en bet Staatkundig lichaam zoude? ontbonden zyn. Op dat vervolgens het lichaam der Regeering hebbe een beftaan, een zaakelyk leven , waar, door het onderfcheiden worde van het lichaam van den Staat, op dat alle zyne leden eendragtelyk zouden kunnen bandelen, en dus beantwoorden aan het oogmerk der in (telling, is voor hetzelve noodig een byzonder Ze, eene gemeenfcbappelyke gevoeligheid voor alle deszelfs leden , eene eigene kragt en wil , die voor zyn behoud waake. Zodanig een byzonder beftaan onderftelt Zamenkomften en Raadsvergaderingen, eene magt om te overweegen «n te befluiten, rechten, tytels en voorrechten, die, uitfluitender wyze, aan den Prins alleen behooren, en welke den ftand van Magistraatsperzoon eerwaardiger maaken,naar maate dezelve moeielyker is. Ondertusfehen is het fteeds zeer bezwaarlyk, dit ondergelchikt geheel zodanig in het geheele volkslichaam te fchikken, dat het, door zyn beftaan te Verzekeren, niet de algemeene Staatsgefteldheid verzwakke, dat het altoos onderfcheide zyne byzondere magt, gefchikt tot zyn eigen behoud, van de algemeene magt, gefchikt tot behoud van den Staat, op dat het fteeds gereed zy de regeering te waagen voor den Staat, en niet den Staat voor de regeering ( r ). Hoe Cf) Waarlyk een fchoone les, doeh die, in de uitvoering, voor het menschdom aeer bezwaarlyk valt, en tot de  HAATSCHAPPY. 107 Hoewel verder het konsttuig van het lichaam van. de regeering het werk zy van een ander konftig lichaam, en dat het in een zekeren zin alleen hebbe een geleend en ondergefchikt leven, belet zulks niet, dat het niet met meerder of minder kragt en fnel. heid zoude kunnen werken, en, om zo tefpreeken, eene meer of minder vaste gezondheid genieten. Zonder zich eindelyk onmiddelyk te verwyderen van het oogmerk zyner inftelling, kan het 'er meerder of minder van afwyken, volgens de manier op welke het is ingericht. Van alle deeze verfcheidenheden hangen de vet. fchillende betrekkingen af, welke de Regeering moet hebben met het lichaam van den Staat, volgens de uitoetTening van welke zulke belangelooze lieden, als Cincinnatus, Camillus en diergelyke, worden vereischr. Zo ras derhalven het volk oordeelt, dat het welzyn van het land verandering in de Hegeeringsform eischt, moeten de Regenten, die in de bezitting van het Oppergezag zyn, daar aiftand van doen. Ja, zo een zamenloop van gewigtige omltandigheden zulks vordert, moeten zy zich, voor het welzyn van 't algemeen, opofferen. Ten tyde van Codrus, den iaatftea Koning van Athene, wierd zyn Ryk met een zwaaren oorlog bedreigd door de Lacedemoniers. Codrus, tegen hen bezwaarlyk in magt kunnende opweegen , zond eenige afgezanten naar de Godfpraak van Delphos, om dezelve over de uitkomst van den aanftaanden Oorlog te raadpleegen. Men ontving aldaar tefi antwoord, dar het Volk, wiens Opperhoofd door den Vyand wierd gedood, de overwinning zoude behaalen. Het geen Codrus bewoog, z:.ch van zyn Koninglyk gewaad te ontdoen, hetzelve ma een Soldaatenpak te verwisfelen, zich in die gedaante onder de Vyanden te vermengen, én met hen gefchil te zoeken, 't Geen ras ten gevolge, bad, dat by door hen wierd dood geflagen. Vertaaler,  io8 VERBOND uig' gens de toevallige en byzondere betrekkingen, die het Staatswezen deeze of geene gedaante geeven.' Want dikwyls zal eene, op zich zelve, beste regeering, de allergebrekkigfte worden, indien haare be. trekkingen niet met beleid zyn geregeld, volgens de gebreken van het Staatkundig lichaam, tot het Welk zy behoort. TWEEDE HOOFDSTUK. Over bet grondbeginzel, 't welk de verfchillende zoor» ten van Regeeringsform daar fielt. O m de aigemeene oorzaak deezer verfcheidenheden te verklaaren, zullen wy hier tusfchen den Prins en de Regeeringsform moeten onderfcheiden, gelyk wy zulks voorheen , tusfchen den Staat en de Oppermagt, hebben gedaan. Het lichaam van den Magistraat kan worden zamen gefield uit een grooter of kleinder aantal van leden: wy hebben gezegd, dat de betrekking van de Oppermagt tot de Onderzaaten grooter moet zyn, naar maate het Volk talryker zy, en door eene klaarblykelyke vergelyking kunnen wy het zelfde zeggen omtrent de Regeeringsform, met betrekking tot de Magistraatspersonen. Doch daar de geheele kragt der Regeeringsform eene en dezelfde is met die van den Staat, zo is zy on-  M A A T S C H A P P Y. 10$ «nveranderlyk: waar uit volgt, dat hoe meer dezelve van die kragt gebruikt op haare eigene leden , zy zo veel minder mede op het Volk zal kunnen werken. Hoe talryker derhalven de Magistraatsperfoonen •zyn, zo veel zwakker is de Regeering. Dewyl dit eene gewigtige grondftelling is, zo laaten wy haar, zo veel mogelyk, zoeken op te helderen. In de perfoon van den Magistraat kunnen wy drie, in wezen geheel verfchillende, willen onderfcheiden. Ten eerften de eigen wil der byzondere leden, die alleen ftrekt tot hun eigen voordeel: ten tweeden de algemeene wil der Regeeringsieden, die zich alken bepaalt tot het voordeel van den Prins, en die men kan noemèn den wil van het Regeerend lichaam, die algemeen is met betrekking van de Regeering, en byzonder ten opzicht van den Staat, van welken de Regeering een deel uitmaakt: en in de derde plaats, de wil van het Volk, of de oppermagtige wil, die algemeen is, zo met betrekking tot den Staat, befchouwd als een geheet: als in betrekking tot de Regeering, befchouwd als een deel des geheels. In eene wel ingerichte wetgeeving moet de byzon-" dere perfoonelyke wil niets zyn, de wil van het eigen lichaam der Regeering zeer bepaald, en bygevolg de algemeene of oppermagtige wil fteeds heerfchende, en de algemeene regel van alle de andere. Daar en tegen worden deeze verfchillende willen in de natuurlyke order der zaaken werkzaamer, naar maate  110 VERBOND dek. maate zy te zamen werken. De algemeene wil is dus altoos de zwakfte; de wil van het lichaam heeft den tweeden rang, en de byzondere perfoonelyke wil, den eerften van allen. Zo dat in het Regeerings. beftuur ieder lid zich zeiven zoekt in de eerfte plaats, daarna werkt als Magistraatsperfoon, en eindelyk, als Burger. Eene opklimming, lynrecht ftrydig tegen die geene, welke de gezellige order vordert. Laat nu, in deeze onderftelling, de geheele klem der Regeering berusten in de hand van één perfoon. Ziedaar den byzonderen wil en dien van het lichaam volmaaktelyk vereenigd, en denzelven dus geklommen tot den hoogden trap van volkomenheid, welke hy kan bekomen. Dan , daar het de graad van den wil is, van welken het gebruik der kragt afhangt, en daar de volftrekte kragt der Regeering onveranderlyk is, zo volgt, dat de kragtigfte Regee. ringsform zy, die, van een enkel perfoon. Laaten wy daarentegen de Regeering vereenigen met de Wetgeevende magt, laaten wy den Prins de Oppermagt geeven, en alle Burgers maaken tot Ma. gistraatsperfoonen. Dan zal de wil van het geheele Lichaam, te zamenloopende met den algemeenen wil, geen meerder werkzaamheid hebben dan dezelve, en aan den byzonderen wil zyne geheele kragt laaten. Dus zal de Regeering met dezelfde volftrekte kragt in haar kleinst vermogen [ minimum ] zyn , vaa betrekkelyk vermogen, of werkzaamheid. Deeze betrekkingen zyn onbetwistbaar, en noch an«  HfAATSCHAPPY. lu $n3&ê overweegingen kunnen dienen om haar te bevestigen. Men ziet, by voorbeeld, dat ieder Ma» glstraatsperfoon werkzaamer is in zyn lichaam, dan ieder Burger in het zyne, en dat,by gevolg, de byzondere wil veel meerder invloed heeft in de werkingen der Regeering, dan in die der Oppermagt. Want ieder Magistraatsperfoon is meest al belast met eene of andere taak der Regeering; terwyl de byzondere Burgers,op zich zeiven genomen,geene afzonderlyka taak hebben in de oppermagtige wetgeeving. Hoe meerder zich voorts een Staat uitbreidt, zo veel meerder groeit zyn waare kragt aan, hoewel zy niet in reden der uitgeftrektheid vermeerdere. Maar de Staat dezelfde blyvende , zo zullen zich de Ma. gistraatsperfoonen te vergeefs vermenigvuldigen , zo men ten oogmerk heeft, daar door eene grootere wezenlyke fterkte voor de Regeering te bekomen ; 't geen onmogelyk is , om dat dat vermogen ia de kragt van den Staat , die fteeds dezelfde blyft. De betrekkelyke kragt, of de werkzaamheid van de Regeering vermindert dus , zonder dat de volftrekte of waare kragt daar door kan vermeer? deren. Ook is het zeker, dat de uitvoering van zaakerf langzaamer wordt, naar maate 'er meerder lieden mede belast zyn; dat men doorgaans te veel bod Vierende aan de voorzichtigheid, niet genoeg overlaat aan het geval: dat men de gelegenheid van werken laat voorby gaan, en men dus dikmaals, 4oor  ïia VERBONDEER. rioor drukte, en langwyligheid van overleggen, dt vrucht zyner beraadflaagingen verliest. Het blykt dus, dat de Regeering,verflapt, naar maate de Magiftraatsperfoonen worden vermenigvuldigd , terwyl ik voorheen heb beweezen , dat, naar maate het volk magtiger wordt , insgelyks de in toom houdende kragt grooter moet zyn. Waaruit volgt , dat de betrekking tusfchen de Magiftraatsperfoonen en 't geheele lichaam der Regeering, tegengefteld moet zyn aan de betrekking tusfchen de Onderzaaten en de Oppermagt. Dat is te zeggen, dat naar maate de Staat grooter wordt, het lichaam der Regeerders behoort verkleind te worden : zodanig, dat het getal der Opperhoofden vermindere , in reden van de vermeerdering des volks. .< Voor het overige, zo fpreeke ik hier alleenlyk over de betrekkelyke kragt der Regeering, en niet over haare rechtfchaapenheid. Want in tegenftelling van het gezegde, valt aan te merken, dat,hoe talryker een Magistraat worde gemaakt, dus ook de wil van dat lichaam meerder nadert tot den algemeenen wil : terwyl dat, onder een eenhoofdigen Magistraat, die wil maar is eene enkele byzondere wil. Het geen men dus van den eenen kant wint, verliest men van den anderen , en de konst des Wetgeevers beftaat daar in, om te weeten te bepaalen dat poinct, op '4. welk de kragt en de wil der Regeering, zich , fteeds in eene wederkeerige order , in de voordeeligfte betrekking voor den Staat verbinden. DER-  MAATS C HAPPY. x,3 DERDE HOOFDSTUK. Verdeeling der Regeeringsformsn, "Wy hebben in H voorgaande Hoofdftuk gezien,1 waarom men de verfchillende zoorten of gedaanten der Regeeringsformen ondcrfcheidt door het getal der perfoonen, die hen te zarnen Hellen. Thans zullen Wy onderzoeken , op hoedanig eene wyze die verdeeling moet worden gemaakt. De Oppermagt kan, in de eerfte plaats , het be-' ftier der Regeering ovcrlaaten aan 't geheele volk , of aan 't grootfte deel van 't zelve, zo dat 'er meerder Burgers metRegeerings-Ampten worden voorzien, dan het getal der overfchietende Amptelooze Burgers beloopt. Men geeft aan deeze gedaante van be. ftuur den naam van Volks - Regeering [ Democratie ]. Of wel, zo kan men de Regeering bepaaleu in de handen van eenige weinige perfoonen : zo dat er meerder Amptelooze Burgers , dan Regecrende , worden gevonden, en deeze gedaante voert den naam van Regeering der uitfteekendften [ Aristocratie ] - Eindelyk zo kan men ook de Regeering by een trekken in de handen van een enkelen perfoon, van wien alle de andere hun gezag ontkenen. Deeze derde form is de algemeenfte, en wordt genoemd Monarchie of Koninglyke Regeering. l\ Mea  H4 V E R B ON D d E r Men moet aanmerken iat alle deeze Regeerings* formen, of ten minften de beide eerfte, vatbaar zyn voor een meerderen of minderen graad van uitgebreid» heid, zo dat het verfchil zelfs zeer groot kan zyn. Want de Volksregeering kan het geheele volk bevatten , of zich bepaalen tot op de helft daar van. De Aristocratie kan van baar kant zich van de helft des volks bepaalen tot eenige zeer weinige, zonder vaste bepaaling. Het Koningfchap is zelfs voor eenige verdeeling vatbaar. Sparta had door haare Regeeringsinftelling fteeds twee Koningen C s ), en men heeft in het ( s ) Toen de Heracüden zich van Sparta meester gemaakt , en zy het geflagt van Menelaus uit het bewind hadden gezet, kwam aldaar de Oppermagt in handen der beide Zoonen van Aristodemus , die Eurysthenes en Froclus vierden genoemd. Deeze twee Broeders deelden het gebied niet onder eikanderen, gelyk de overheerfchers va» Argos Mesfenie en Arcadie hadden gedaan , maar befkooten te zamen, met eene gelyke magt, te Regeeren, en niet by beurten, gelyk Eteocles en Polynices te Thebe hadden gedaan. De Lacedemoniers namen ook genoegen in deeze fchikking, en gehoorzaamden aan beiden. Ook verzekert Paufanias, dat het Delphifche Orakel over deeze, tot hier toe nooit voorgekomene, fchikking, geraadpieegt, dezelve goed keurde. Natuurlyk was het te denken, dat zodanig eene Regeeringsform ras geweldige verdeeldheden tusfchen da Broeders ten gevolge zoude hebben gehad, en den onder, gang van een hunner of van beiden zoude hebben ver* oorzaakt ; doch daar van vindt men niets vermeld. Integendeel, deeze dubbele Regeering ging van Vader toe Zoon over, zo dat men dertig Koningen telt uit het huis van Eurysthenes, en zevenentwintig uit het huis van Procles. Ondertusfchen hield het niet lang na het affterven der invoerders deezer wonderlyke Regeeringswyze aan, of de Staat verdeelde zich in twee partyen , terwyl het volk gedeeltelyk den Koning uit het eene huis, en gedeeltelyfc dien van het andere, aankleefde. Het kwam hier door wel voor  MAATSCHAPPY. U5 het Romeinfche Ryk,tot acht Keizers tefiens gezien, zonder dat men kan zeggen, dat het Ryk verdeeld was. Derhalven is 'er een punt, op 't welk zich de eene Regeering in een fmelt met eene andere : en men ziet, dat de Regeering, onder deeze drie benaamingen, in der daad vatbaar is voor zo veele verfchillende gedaanten, als 'er Burgers zyn in de» Staat. Doch, 't geen noch verder gaat, een en hetzelfde bellier kan zich in zekere opzichten noch onderdeden in andere deelen, wier eene dus , en wier andere op een anderen voet wordt beftierd. Zo dat uit cieeze drie vercenigde gedaanten kan voortkomen een aantal van gemengde Regeeringen, waarvan ieder vermenigvuldigbaar is door alle de overige enkele Regeeringsfonnen. Men heeft van alle tyden zeer fterk getwist over de beste Regeeringsform, zonder te overwegen, dat ieder voor als noch tot geen Burgerlyken Oorlog, doch dewyl de Koningen thans van weerskanten alle moeite moesten doen om ftaande te blyven, waren zy fteeds genoodzaakt het volk te vleien; en hier door verloor hunne Regeering -Hen klem. Noodwendig zoude hier uit de val van den Staat zvn gevolgd: doch de tusfehenkomst van Lycurgus kwam den ondergang van zyn Vaderland voor , doorjte Reaeerin^sform geheel te veranderen, en terwyl hy den naam eener Koninglyke Regeering deed blyven . dezelve in der daad ineene'Gemeenebestgezinde te veranderen, in welke de Koningen niets hadden te'doen, dan de beveelen des i*Lrk uit te voeren. En dewyl ieder Koning thans zyn byzonder^werkhad kon dus deeze dubbele Koninglyke Regeering ftaande blyven , zonder groote verwarringen te verwekken. Vertaaler. II a  Xl6 VERBOND der. ieder derzelve de beste was in een zeker geval, en de ïnimte in een ander. Indien in verfchillende Staaten het getal der opper, fte Regeerders moet ftaan in eene omgekeerde reden van 't getal der Burgers, volgt, dat eene Volksregeering het best past voor kleine Gemeenebesten , de Aristocratie voor grootere, en de Monarchie voor uitgebreide Ryken. Deeze regel volgt onmiddelyk uit de beginzelen ; maar wie zal de menigvuldige omflandigheden op tellen, welke hier in uitzonderingen maaken? VIERDE HOOFDSTUK. Over de Volhregeering. , die de wetten maakt, weet beter dan iemand , hoe dezelve moeten worden verftaan en uitgevoerd. Dus fchynt het, dat men geene betere Regeeringsform zoude kunnen hebben, dan die , in welke de Uitvoerende magt is vereenigd met de Wetgeevende. Maar dit zelfde maakt de Regeeringsform in andere opzichten onzeker, om dat dus zaaken in een loopen, die afgefcheiden behoorden te blyven , en om dat de Prins en de Oppermagt dus in een perfoon zynde zamen gefmolten , om zo te fpreeken , een Regee. ring, zonder eene Regeering, gebooren wordt. Het is niét goed, dat hy, die de wetten maakt, de-  MAATSCHAPPY. n? dezelve üitvoere, noch dat het lichaam des Volks zyne aandagt afwende van de algemeene inzichten, om dezelve op byzondere onderwerpen te vestigen. Niets is gevaarlyker, dan de invloed van byzondere belangen in openbaare zaaken, en het misbruik der wetten door de Regeering is een minder kwaad, dan de omkooping van den Wetgeever, een onveilbaar gevolg van byzondere inzichten; De Staat daar door in zyne zelfftandigheid ontaard zynde , zo wordt alle herftel onmogelyk. Een Volk, 't geen nooit eenig misbruik zoude maaken van de Regeeringsform , zoude zulks ook niet doen van de onafhangelykheid. Een Volk, 't geen fteeds goed zoude iegeeren, zoude zelfs niet noodig hebben geregeerd te worden. Wanneer men de gemaakte bepaaling in den iraauwften zin wil neemen , zo heeft nooit eene waare Volksregeering beftaan, en zal nooit beftaan. Het ftryd tegen de natuurlyke order, dat het grootst getal regeere, en het kleinst geregeerd worde. Men kan zich niet verbeelden, dat het Volk by aanhoudenheid vergaderd blyve, om zich met het openbaar beftuur onledig te houden, en men ziet lichtelyk, dat het ten dien einde geene commisfien kan maaken , zonder dat het beftier eene andere gedaante aan« neeme. Ik meenein waarheid tot een grondflag te mogen ftellen, dat, wanneer de bezigheden der Regeering verdeeld zyn tusfchen verfcheidene Rechtftoelen, de zqdanige, vroeg of laat, die uit de minfte leden beftaat, H 3 hefc  liS VERBOND der ' liet grootst gezag zal bekomen, al was het alleen van wege de gemakkelykheid, om de zaaken, die daar natuurlyker wyze moeten voorkomen, a£ te doen. Welke bezwaarlyk vereenigbaare zaaken onderftelt verder niet eene zodanige Regeering? Vooreerst , een zeer kleinenJStaat in welken het Volk gemakke• lyk kan worden verzameld, en in welken alle de Burgers eikanderen gemakkelyk kunnen kennen. Ten tweeden, eene groote eenvoudigheid van zeden, op dat daar door de te groote meenigte van bezigheden en netelige onderzoekingen mogen worden voorgekomen. Vervolgens zeer weinig onder, fcheid in rang en vermogen , zonder welke de Gelykheid niet lang ftaande zoude kunnen blyven in de Rechten, en in het Gezag. Eindelyk, in 't geheel geen of ten minften zeer weinig weelde. Want de weelde is, of het gevolg der Rykdommen, of zy maakt dezelve noodzaakelyk: zy bederft den ryken en den armen teffens, den ccnen door het genot, en den anderen door de begecrlykheid; zy verkoopt het Vaderland aan het gemak en aan de ydelheid; zy beneemt aan 't Vaderland alle zyne Burgers, om den een te verllaaven aan den adderen, en hen alle aan de heerfchende denkvvyze. Ziedaar, waarom een beroemd Schryver heeft ge. field: dat de deugd de grondflag zy van 't Gemeenebest. Want alle deeze voorwaarden kunnen niet beftaan zonder de deugd. Maar deezen bekwaaiaën Schryver, heeft het by gebrek van het maaken der  MAATS C HAPPY- ïij> der nodige onderfcheidingen , dikwyls ontbrooken aan naauwkeurigheid in zyne uitdrukkingen, zom. wylen aan duidelykheid, en hy heeft niet begreepen dat, daar het Oppergezag fteeds alom hetzelfde is , hetzelfde beginfel plaats moet grypen in een wel geftelden Staat, wel is waar, meerder of minder , naar maate de verfchillende gedaante der Regeeringsform. Laaten wy hier by voegen, dat geene Regeeringsform zo onderhevig is aan burgerlyke oorlogen en inwendige beweegingen, als de Volksregeering , om dat 'er geene is, die zo fterk en geduurig van gedaante tracht te veranderen, noch die meerder waakzaamheid en moed noodig heeft, om by haare gedaante bewaard te blyven. Het heeft vooral in deeze Staatsgefteldheid plaats, dat de Burger zich moet wapenen met kragt en ftandvastigheid, en alle de dagen zyns levens uit grond van zyn hart zeggen, het geen een deugdzaam Poolsch Edelman zeide op een Ryksdag: Malo periculofam libertatem quam quktum fervitium. Dat is Ik verkieze eene gevaarlyke Vryheid hoven eene geruste Slaverny ( 0« r t •) De Poolfche Regeering, zo als dezelve was voor de sroote veranderingen, die daar van tyd tot tyd in gemaakt zyn, had veel voortreffelyks. De Kon.ng ™ff Souverein • Vorst, maar wierd, üraks na zyne verkiezing, aan merkelyke voorwaarden gebonden , Pocta Convent» genoemd, welke hy met dieren Eede bezweeren moest of door zyne Afgezanten doen bezweeren. De Mo" * iiad wel de magt, om alle Amptenaaren aan te itenen. H4  Ito VERBOND dkr Zo 'er een Volk van Goden beflond, hetzelve zoude zich volgens de regelen eener Volksregeering be- doch hy mogt aan niemand twee ampten geeven; en die eens een ampt ontvangen had, kon daar van niet dan door een Gerechtelyk vonnis, van wege wei bew'eezen misdaaden, worden ontzet, 't geen aan alle eerlyke Ampttenaaren eene genoegzaam e onafhangelykheid bezorgde, om hunnen pligt wel waar te neemen. Daar te bovtn was den Koning een groote Ryksraad toegevoegd, met welken hy over alle zaaken van aanbelang moest raadpleegen; welke Raad uit honderdzesenveertig perfoonen beflond, die door den Koning wierden verkooren, en die hem den Eed van getrouwheid moesten doen. Deeze Raadsheeren wierden weder verdeeld in verfcheidene ordens. De eerfte bellond in zeventien perfoonen, te weeten twee Aans-Eisfchoppen en vyftien Bisfchoppen. De iweede bevatte de tweeëndertig Waiwoden of Gouver. neurs der Piovlncien. De derde beftond uit de Kastellanen of Gouverneurs van Steden en Kasteelen. De vierde bevatte eindelyk de groote Kroons - Aniptenaars. Voorts waren er de geuoone en buitengewoone Ryksdagen, in welke de groote algemeene zaaisen, als het maaken van Verhonden, het heffen van nieuwe belastingen enz. wierden behandeld. De gewoone Ryksdagen wierden, van twee tot twee jaaren, beurtlings in Poolen en in Lithauwen door den Koning uitgefchreeven en gehouden: terwyl onvenvagt voorkomende zaaken van aanbelang, welke door den Raad niet konden worden afgedaan , een buitengewojien Ryksdsg vorderden. Op zodanig een Ryksdag had ieder Pcolsch Edelman zyn Stem , zo echter, dat de Edellieden aldaar niet hoofd voor hoofd verfchcenen maar alleen, door hunne Gemagtigden, die Landboden wierden genoemd. Deeze uit naam des Adels op de Ryksdaeen verfchcenen zynde, koozen een zogenaamden Landboden Marfchalk, eene zeer aanzienelyke waardigheid, aan welke het befher in de Landhodenkamer was gehegt. Hoe veel goeds deeze Kyksconltuuiie ook had, was dezelve echter in veele opzichten zeer gebrekkig , en moest eindelyk het Ryk, voor de oveimagt der heersehzuchrige Nabuuren doen bezwyken. De hoofdgebreeken der Poolfche Regeering waren de  MAATSCHAPPY. ïfli befruuren. Eene zo volmaakte Regeeringsform ia niet gefchikt voor menfehen. V Y F- de volgende, i. 'Er beftond in dat Ryk geene waare vryheid , alle raagt was aldaar in handen der Geestelylten en des Adels, de Burgers hadden geen invloed, en de Boeren waren volftrekte Slaaven. 2. Om de nadeelen der erffelyke Regeering voor te komen, had men het Ryk verkiezelyk gemaakt, 't geen doorgaans, by het openvallen das throons, een Inlandfehen oorlog verwekte, in welken ieder party zich veelal van Buitenlandfche hulpe bediende, of door Buitenlandfchen invloed wierd aangeblaazen en beftierd; hoedanig iets ten laatften doodelyk moest zyn. 3. Ieder die lust en genoegzaame magt had, om een oproer te verwek • ken, kon zulks doorgaans ongeftraft doen, onder den fraaien naam eener Confoederatie, door welkers leden de bezittingen hunner tegenpanyders meestal te vuur en te zwaard wierden verwoest. 4 In de Ryksdagen hadden de Lnndbooden het recht om tegen alles te protesteeren, en zo ras een zodanig protest voor de dag kwam, was de geheele Ryksdag vruchteloos en gefcheurd. Deeze verderffelyke uitvinding, die doorgaans m.t den naam van de '/Ael der Poolfche vryheid wieid bekleed, was oorzaak, dat de meeste Ryksdagen vruchteloos afliepen, f. Al was een Ryksdag naar wensch geëindigd, zo ontbrak het noch de Uitvoerende magt aan een genoegzaam gezag, om het beflootene ten uitvoer te brengen. 6". Wanneer men een Leger van noden was, viel het, toen Polen noch in bloei was, niet bezwaailyk, fpoedig honderd en tachtigduizend mannen op de been te brengen ; doch deeze magt was meest te paard, zonder Infantery, en zonder Krygstucht. Voorts moesten de Edellieden hun Volk zelve betaalen; zy behoefden niet langer dan zes weeken te dienen, en waren genoegzaam aan geene gehoorzaamheid onderworpen. Zo dat, ten minften in deeze tyden , zulk een woeste hoop nergens nuttig toe was, dan om het land af te loopen. Vertaaler» H 5  ia* VERBOND der VYFDE HOOFDSTUK. Over de Regeering der Voornaamftem vinden hier twee zeer verfchillende zedelyke Perfoonen , te weeten de Regeering en de Oppermagt , en bygevolg twee algemeene Willen , de eene betrekkelyk tot alle de Burgers , doch de andere alleen tot de leden der Regeering , zo dat, hoe wel de Regeering haar Staatkundig beftuur moge kunnen regelen naar welgevallen , zo kan zy nooit tot het Voik fpreeken, dan in naam der Oppermagt , dat is, van het Volk zelve, 't geen men nooit moet uit het oog ver» hezen. De eerfte Maatfchappyen hadden een Aristocratisch beftuur. De hoofden der Huisgezinnen raadpleegden met eikanderen over de openbaare zaaken; de jongere volgden zonder zwaarigheid hun gezag en ondervinding ; van daar den naam van Priesters, Senaat, Geron~ tes enz. woorden die alle niets betekenen, dan de oudften des Volks. De Noord - Americaanfche Wilden vol. gen noch, tot op dcnhuidigen dag,deeze Regeeringsform, en worden zeer wel beftierd. Maar naar maate, dat de toevallige ongelykheid grooter wierd, dan de natuurlyke , bekwam de Rykdom , of de magt, de voorkeuze boven den ouderdom; en de Aristo. cratie wierd verkiesbaar. Eindelyk wierd de magt met  MAATSCHAPPï. 123 met de goederen overgedraagen van den Vader op de Kinderen, waar door Raadsheerlyke Familien gepooren wierden, 't geen eene erffelyke Regeering te voorfchyn bragt, zo dat men nu eerlang jongelingen van twintig jaaren reeds met de Raadsheerlyke magt hekleed zag. 'Er beftaan derhalven drie zoorten van Aristocratie, eene natuurlyke, eene verkiesbaare, en eene erffelyke. De eerfte is alleen gefchikt voor eenvoudige Volkeren. De derde is de erglte van alle Regeeringsformen. De tweede is de beste, en deeze is de eigenlyke Aristocratie : dat is, de Regeering der beste, of liever der uitfteekendfte (* ) Burgers. Behalven het voordeel der onderfcheiding , tusfchen de Wetgeevende en de Uitvoerende magt, heeft zy noch dat, van de keuze haarer leden. Want in het volksbeftuur zyn alle Burgers geboren Magistraatspersonen, maar in dit geval bepaalt zich die waardigheid tot een klein getal, en is niet verkrygbaar dan door verkiezing ( \ ). Een middel, door 't welk eer- f * ) He: is klaarblykelyk dat het woord Optimates by de Ouden niet betekend de beste, maar de vermogende Burgers. (f) Het is van 'groot belang, dat door de wettel geregeld worde de manier van de verkiezing der Ma. gistraatsperfoonen: want met dit over te laaten aan den wil van den Prins, kan men de invoering der erffelyke Aris. tocratie niet ontkomen: gelyk zulks gebeurd is aan de Gemeenebesten van Venetië en Bern. Hier door is ook het eerfte, zederd langen tyd, een ontbonden Staat: terwyl het laatfte zich alleen ftaande houdt door de wysheid van zyn Senaat. Voorwaar wel eene lofwaardige, doek ouk eene zeer gevaarlyke, uitzondering,  i24 verbond der: eerlykheid, verkreegene kundigheden, ondervinding, en alle andere redenen om iemand voor te trekken, en met de Burgerlyke achting te vereeren, zyn als zo veele waarborgen, dat men wysfelyk zal worden geregeerd. Daarenboven worden in dit beltier de Vergade» ringen gemakkelyker gehouden; de voorkomende zaaken worden beter onderzocht, en uitgevoerd met meerder order en naarftigheid. Ook wordt het gezag van den Staat by de Buitenlanders beter ftaande gehouden door eerwaardige Raadsheeren, dan door eene onbekende en verachte meenigte. Het is voorzeker de beste en de natunrlykfte orde der zaaken, dat de wyste de meenigte regeeren, wannetr men zeker is, dat zy zulks zullen doen, tot derzelver, en niet tot hun eigen, voordeel. Men moet de dryfvederen niet te vergeefsch vermeenigvuldigen, en doen met twintigduizend menfehen dat geene, 't welk honderd uitgelezene mannen beter zouden kunnen uitvoeren. Doch men moet aanmerken , dat het belang van 't regeerend lichaam alhier de openbaare magt ten minlten begint te bellieren, volgens den regel van den algemeenen wil, en dat eene andere onvermydelyke overhelling aan de wetten een gedeelte der uitvoerende magt beneemt. Met betrekking tot de uitwendige gevoegelykheden past tot eene Aristocratie best een Staat, niet te klein, en een Volk niet zo rechtvaardig, dat de uitvoering der wetten onmiddelyk zoude volgen uit den openbaaren wil, gelyk in eene goede Voiksregee- ring.  MAATS C HA P P Y. ring. De Natie moet ten dien einde ook niet zo groot zyn, dat de Opperhoofden die hier en derwaards verfpreid zyn, om haar te regeeren, ieder in zyn departement de Oppermagt kunnen verfchalken, en beginnen met zich onafhangelyk te maaken, om eindelyk geheel dea meester te fpeelen. Dan indien de Aristocratie eenige deugden minder vorderd dan het Volksbeftuur, zo eischt zy echter weder andere, die haar eigen zyn; gelyk de gemaatigdheid by de Ryken, en de te vredenheid by de Armen. Het fchynt immers, dat eene naauwkeurige gelykheid alhier kwaalyk geplaatst zoude zyn: daar dezelve niet eens te Sparta wierd in acht genomen (tt ). In- ( u } Hoewel Lycurgus geen middel zag om eene volftrekte gelykheid in vermogen daar te (lellen , waren ' echter zyne wetten zeer gefchikt om dat oogmerk, zo veel als mogelyk is, te bereiken. *Hy verdeelde ten dien einde het geheele Landfchap in een zeker getal van deelen , wier getal niet zeker bekend is; Deeze deelen wierden onder de Burgeren verdeeld, om daar door te bewerken, dat ieder Burger even veel eigendom zoude bezitten , en dus niemand in ftaat zyn , om anderen te onderdrukken , of gevaar loopen, van door anderen te worden omgekogt. Met hetzelfde oogmerk verbood hy, deeze bezittingen te kopen of te verkopen. Zy konden dus alleen by Erfr echt overgaan ; en kwam daar door een derzelve in handen van een Vreemdeling, zo kon hy daar gebruik van maaken , mits zich onderwerpende aan de wetten van 't Gemeenebest. Tot meerder bevordering van gelykheid, waren de huizen alle zeer eenvoudig ingericht, de zolders alleen met de byl behouwen, en de poorten en deuren alleen met de zaag bearbeid, terwyl ook de huiszieradien van dezelfde zoort waren. De Maagden ontvingen geen Bruidfchat, als  la.6 VERBOND nn Indien eindelyk deeze Regeeringsform eene zekere ongelykheid van vermogen verdraagt, zo gebeurt dit, zy huwden, op dat de armoede een Man niet zoude affchrikken, noch rykdoranieii hem beweegen, om eene Vrouw tegen zyne genegenheid te neemen. Noch beval hy, alie Kinderen, van welken rang ook, op dezelfde wyze op te voeden , op dat niemand in het ft.uk van voedzel iets boven anderen voor uit zoude hebben , en men dus in de kindfche j taren het denkbeeld van rykdom en van armoede zoude uitwisfchen. De Jongelingen moesten hierom ook gemeenfchappelyk ilaapen in kamers, byna op dezelfde wyze, als noch heden de Janitfaaren by de Turken doen. Ten dien einde waren hunne bedden in den Zomer zeer hard, en gemaakt van riet, 't geen aan de Oevers van den Eurotas met de hand was geplukt. Geduurende den Winter genooten zy wel wat zagter bedden: doch echter nooit zodanige, die, van eene donsachtige ftoffe gemaakt, hunne licbaamen te veel zouden kunnen ver weeken, of hen te flaaperig maaken. Zy aten ook hierom met eikanderen in het openbaar, en een ieder, die van tafel afbleef, moest, zo hy geene wettige reden van verfchooning kon bybrengen, zekere boete betaaleu. Tot bereiking derzelfde oogmerken had men geen onderfcheid van kleeding, maar dezelve was volgens vast? wetten voor een ieder ingericht. Tot hun twaalfde jaar droegen de Jongens een Tabbaard, doch naderhand kreeg ieder een Mantel, waar mede hy een jaar moest toekomen. Om dezelfde reden mogten deugdzaame Vrouwen, of die zodanig wilden fchynen. geen goud, edele gefteenten, of andere kostelyke cieraadien draagen : wordende zulks alleen overgelaaten voor hoeren. Eindelyk warén het goud en het zilver van geen de minfte waarde, volgens de Spartaanfche in Hellingen, zynde Lycurgus zo wel overtuigd van het nadeel van 't bezitten van rykdommen, dat hy daarop bepaalde ftraffen zette. Dewyl men echter de zamenleving bezwaarlyk in order kon houden, zonder eenige zoort van geld te gebruiken,en men niet kon leven, zonder eenige maat van de waarde der dingen, liet de Wetgeever een yzeren Munt liaan, waar door de Spar. tanen van het noodige geld wierden voorzien, zonder gevaar te loopen van tot geldgierigheid te vervallen. Want eene kleine zomma was dus genoegzaam om 'er twee paar.  MAATSCHAP? Y. Jtj «Hfe, op dat het bellier der zaaken over 't algemeen aan de zodanigen worde toebetrouwd, die daar al hun tyd aan kunnen belleden, maar niet, gelyk Aristoteles ( v ) wil, op dat de Ryken fteeds zouden worpaarden mede te belaaden; en wilde men eene groote zomme bezitten, daartoe was een geheel Pakhuis van nooden. Insgelyks was het inkomen van vreemd geld verboden , op dat 'er, onder den naam van Koophandel, geen bederf in de zeden zoude worden ingevoerd. Vertaaler. ( i) ) Deeze , oorfprongelyk van Stagyra , was de infteller dier vermaarde Secte onder de Griekfche Wys. geeren , die al wandelende onderweezen en zintwisteden , van waar zy de Wandelaars, of Peripatetici wierden genoemd. Toen hy zeventien jaaren oud was , begaf hy zich naar Athene, om Plato te hooren, by wien hy zulke voortgangen in de Weetenfchappen maakte, dat hy zich met eenige jaaren in ftaat bevond, eene eigene Secte, die eerlang de eerfte van allen wierd, en Eeuwen lang het bewind in de fcholen voerde , op te rechten. Aristoteles overtrof alle de overige Wysgeeren van zyn tyd, in klaar, heid en uitvoerigheid van voorftellen. Ook leide hy "er veel eer mede in, dat, daar zyne voorgangers fteeds by het redeneerkundige bleven , hy de natuur der dingen zelve onderzogt, en zich daar door eenen fchat van waare geleerdheid verzamelde , welke onder anderen noch uitblinkt in zyn uitmuntend werk over den aard der dieren. Hy was klein van lichaamsgefteldheid en daar by ftamelende en gebocheld, doch dit vonden zyne aanhangers fraai , en dus waren zy dwaas genoeg, deeze lichaamelyke gebreken van het hoofd hunner Secte na te aapen, gelyk de y verige aanhangers van Piato deeden, ten opzichte zyner breda fchouderen. Omtrent het midden der voorige Eeuwe, was de achting voor Aristoteles noch zo groot onder de lioomfche Geestelykheid, die haar geheel leerftelzel op den Aristotelifchen voet had gefchikt, dat men, by het Parlament van Parys in bedenking nam, de leere van dee« zen Wysgeer voor goddelyk en onfeilbaar te verklaa. een, Vertaaler.  VERBOND »u worden voorgetrokken. Integendeel is het van belang , dat eene tegengeftelde keuze het Volk zomwylen leere, dat de verdiensten der perfoonen gewigtiger rede van voorkeuze zyn , dan wel de ryk* dommen. ZESDE HOOFDSTUK, Over de Alleenbeerfcbing. ot hiertoe hebben wy den Prins befchouwd , als eene zedelyke en verzamelde perfoon, vereenigd door de kragt der wetten, en de bewaardffer der Uitvoerende magt van den Staat. Thans moeten wy deeze magt overweegen, als vereenigd in de handen van een natuurlyk perfoon, van een wezendlyk mensch, die alleen het recht hebbe , om daar over, volgens de wetten, te befchikken: dit is het geene men noemt een Monarch of een Koning. In tegenltelling der overige Regeeringsfortnen, in welke een verzameld wezen een enkele zedelyke perfoon vertoont, zo wordt hier een enkel perfoon een verzameld wezen; zo dat de zedelyke eenheid, welke den Prins vertoont, alhier ter zeiver tyd is eene natuurlyke eenheid, in welke alle die begaafdheden , welke de wet in de andere met zo veel kragt te zamen voegt, natuurlyker wyze vereenigd worden gevonden. De  MAATSCHAPPY. ia9 De Wil des Volks, de wil van den Prins, de open» baare kragt van den Staat en de byzondere kragt der Regeering beantwoorden hier aldus alle aan hetzelfde oogmerk. Alle de veeren van het werktuig zyn in dezelfde hand. Hier hebben geene tegengefïelde beweegingen plaats , wier eene de andere vernietigd, en men kan geenerhande zoort van Staatsinrichting uit denken, in welke eene mindere kragt eene groo. tere werking daar ftelle. Archimedes (w), zittende in rust op den boord van een rivier, en zonder moeite door zyne Werktuigkunde een groot fchip langs den ftroom trekkende , verheelt by my een bekvvaamen Monarch, die,met uit zyn Cabinet een groot Ryk te beftuuren, alles beweegt, terwyl hy zelve als onbevveegelyk fchynt. Doch hoewel 'er geene Regeering beftaat, die meerder kragt bezit, zo is 'er toch ook geene, in welke de by- (iu) Archimedes was de grootfte befpregelende Wiskorrstenaar, en teffens de grootfte Werktuigkundige van zyn tyd; weetende hy ltceds van zyne befchouwende Weetenfchappen eene allergelukkiglte toepasfirg te maaken. Toen zyne geboorte plaats Syracufe door de Romeinen, onder Marcellus , wierd belegerd , was hy daar binnen , en deed , door zyne zinryke uitvindingen, en zo befchadigende als verdedigende werktuigen, den aanvalleren meer nadeel, dan de geheele bezetting met eikanderen. Toen nu eindelyk de llomeinfche Veldheer, met oneindig veel moeite, zo verre gekomen was, dat hy kans zag de Stad ftormenderhand in te neemen, gaf hy naauwkeurig bevel, dat men den beroemden Wiskonstenaar zoude fpaaren, dan hy wierd echter over hoop geftooken door een inftuivenden Soldaat die hem niet kende, en tegen welken hy zyn ongenoegen toonde, om dat deeze de figuuren, dis hy in het vloerzand gemaakt had, mee voeten trad. Vertaaler. I  rjo VERBOND der. byzondere wil meerder gezag heeft, en de overige willen gemakkelyker worden overheerscht. Allesleidt hier, wel is waar, tot hetzelfde oogmerk, maar dit oogmerk is niet dat van 't algemeen geluk, en de kragt des beftiers zelve keert geduurig ten nadeele van den Staat. De Koningen willen onaf hangelyk zyn , en van verre roept men hen toe, dat het beste middel, om daartoe te geraaken, is, zich van hun volk te doen beminnen. Deeze ftelregel is zeer fchoon , en in zekere opzichten zelfs zeer waar. Ongelukkiglyk zal men aan de Hoven fteeds met deeze regel fpotten. £)e magt , die van de liefde des Volks voortvloeit, is voorzeker de grootfte, maar zy is onzeker en voorwaardelyk: zo dat de Vorsten zich daar mede nooit zullen vergenoegen. De beste Koningen zullen begeeren , kwaad te kunnen zyn, wanneer 't hen behaagt, zonder daarom op te houden van meesters te zyn. Een Staatkundig Redenaar moge hen vertellen, dat, daar de kragt der volken de haare is , hun grootfte belang zy, het volk bloeiend, talryk en ontzachelyk te maaken. Zy weeten zeer wel, dat dit onwaar is. Hun perfoonelyk belang is in de eerfte plaats , dat het volk zy zwak , elendig , en dat het hen nooit wederftand moge kunnen bieden. Gaarne erkenne ik, dat, zo men fteeds van de onderwerping der volken was verzekerd, het belang des Monarchen zoude zyn, het volk zo magiig, als mogelyk, te maaken, op dat deeze magt, de zyne zynde, hem by zyne nabuuren ontzachelyk zoude doen worden. Dan,  MAATSCHAP? Y. ajï Dan, daar dit belang alleen een van den tweeden rang is en ondergefchikt, daar deeze twee gemaakte onderftellingen met eikanderen onbeftaanbaar zyn, zo is het natuurlyk, dat een Oppervorst fteeds den voorrang geeve aan dien ftokregel, welke voor hem onmiddelyk de nuttigde is. Dit is dat geene, 't welk SaniüSl den Jooden ernftiglyk vertoonde O), e« ook dat geene, 't welk Machiavel zeer duidelyk heefc beweezen. Deeze Schryver, daar hy veinst lesfeh te geeven aan de Vorsten, heeft in der daad groote lesfen gegeeven aan de Volken. De Prins van Machiavel is een handboek voor de Gemeenebesten O)- ui£ (x) Eerfte Samvtël Hoofd. 8, Vs. n en volg. En hy 2eide: dit zal des Konings wyze zyn, die over u regeexen zal : Hy zal uwe Zoonen neemen, dat hy ze zich ftelle tot zynen Wagen, ende tot zyne Ruiteren. dat zy voor zynen wagen henen loopen. En dat hy ze zich Helle tot Overfte der duizenden, en tot Overfte der vyftigen: en dat zy zynen Akker ploegen, en dat zy zynen Oogst Oogften, en datzy zyne kiygswapenen maaken, mitsgaders zyn wagentuig. Ende uwe Dochteren zal hy neemen tot Apothekeresfeu, en tot keukenmaagden, en tot bakfters. Ende uwe Akkers, en uwe Wyngaarden, en uwe Olyfgaarden, die de beste zyn, zal hy neemen, en zalze zynen knegten geven. En uw Zaad en uwe Wyngaarden zal hy vertienen, en hy zal ze zyne Hovelingen, en zyne knegten geeven. En hy zal uwe knegten en uwe dienst, maagden, en uwe beste Jongelingen, en uwe Ezelen neemen: en hy zal zyn werk daar mede doen. Hy zal uwé Kudden vertienen, en gy zult hem tot knegten zyn. Gy zult wel ten dien dage roepen, van wegen uwen Koning, dien gy u zult verkoren hebben, maar de Heere zal u ten dien dage niet verhooren. Vertaaler. fv) Machiavel, geboortig van Florence, was een zeer *'' gees.  15» VERBOND ber Uit de algemeene betrekkingen is ons gebleeken, dat de Alleenheerfching alleen gefchikt zy voor uit- gegeestig man. Hy verftond niet veel Latyn, doch in dienst geweest zynde van een geleerd man, wist hy echter in zyne Werken een fchoon gebruik te maaken van veele gewigtige plaatfen uit de oude Scbryvers, welke dezelve hem had aangeweezen. Een zyner eerde werken was een IJlylpei, m 't welk eenige voornaame Frorentraers in een belachelyk licht wierden voorgefteld, welk ftuk veel opgang maakte , en öp bevel van Paus Leo den X insgelyks te Rome met veel toeltel wierd vertoond. Eerlang wierd hy te Florence vcrdagt gehouden, van deel te hebben m eene ontdekte zamenzweerïng tegen het Medi«efche huis: dit had ten gevolge, dat hy zwaarlyk gepynigd wierd; 't geen hy doorftond, zonder iets te bekennen. Zo het fchynt, heeft men toen geloofd, dat hy geen deel had aan de zamenzweering, want hy wierd Geheimfchryver der Florentynfche Republiek, en Historiefchryver deizelve. Zyn vootnaamtte werk, over 't geene hier gefprokert vvördt, is zyn Staatkundig Vertoog De fruit. Over het algemeen wordt dit boek befchouwd als een fystematisch onderwys, om de rol van dwingland te fpeelen. Doch veele komen onzen Schryver nader, en Rellen, dat dit werk niet zo zeer eene ftaatkundige befchouwing is, als wel een refuitaat van de daaden, welke men daagelyks ond die, (2) Dionyfius, de Oude, was een zeer loos en vermogend Burger van Syracufcn, die, eveneens als Mistratt» te Athene, door middel van geld en goede woorden, zich het oppergezag van geheel Sicilië aanmaatigde. Hy voerde verfcheidene oorlogen met de Carthagenieufeis, en met de Griekfche Volkplantingen, op de kusten van Italië. Na dat hy verfcheidene overwinningen op die van Carthago nad behaald, deeden de Afrikaanen eene landing,met een groot leger, in Sicilië, en belegerden Syracufe; doch eene ge. weldige Pestziekte noodzaakte hen naar huis te keeren. Wat laater (kroten zy een Verbond met Dionyfius. en maakten zich gereed om, met hem, hunne gemeene vyanden in Italië op het lyf te vallen. Doch toen zich de Sicilraan daar toe gereed maakte, ftierf hy onverwagt door vergil, of, zo anderen willen, door onmaatigheid. Zyn opvolger was zyn Zoon Dionyfius de jonge, die, door het bellier der Soldaaten aan het opperbewind geholpen , oui zich zo veel te beter te vestigen, in 't begin 's Volks liefde, door mild. daadigheid trachtte te yetkrygen, ten weken einde hy onder anderen, drie duizend gevangenen los liet, en de betaaling der openbaare Schattingen, geduurende den tyd van drie jaaren, opfchortte. Intusfchen ontdeed hy zich van zyne Broeders, en van zyne verdere Naastbeltaanden, en andere lieden die hy vreesde : waarna hy zeer willekeurig begon te handelen, en zich de algemeene haat op den hals haalde. Dit had ten gevolge, dat een zyner bloedverwanten, Dion, in ftüte naar Griekenland trok, aldaar eenige fchepen met gewapende manfchappen verzamelde, en, met behulp zyner vrienden, den Dwingeland uit het Eiland veidreef, die toen. genoodzaakt wierd, zich tjen jaaren lang in de bezittingen, die hy op de kust van Italië had, op te houden Ondertusfchen wierd Dion door Zazynthifche huurlingen vermoord, en hier door b=kwam de Dwingeland op nieuw gelegenheid, om in zyne waardigheid herfteld te worden. Doch hy maakte het al weder zo erg a,s voorheen. Waar- om 15  *38 VERBOND der die, wanneer zyn Vader hem eene fchandelyke daad verweet, en hem vroeg, of hy hem zulk een voor. beeld had ge geeven, antwoordde : Ach, uw Vader was geen Koning! Alles loopt te zaraen, om een mensch, die opge. voed wordt om andere te regeeren, van rechtvaardigheid en redelykhcid te berooven. Zo men zegt, neemt men veel moeite, van aan de jonge Vorsten de konst van regeeren te leeren. Het fchynt niet, dat die opvoeding hen zeer voordeelig is. Men zoude beter doen te beginnen, met hen te onderrichten in de konst om te gehoorzaamen. De grootfte Koningen, die in de Gefchiedenisfen uitmuntten, waren nret opgebragt om te regeeren. Zulks is eene weetenfehap, welke men nooit minder kent, dan wanneer men haar te veel geleerd heeft, en welke men veel beter bekomt met te gehoorzaamen , dan met te gebieden. Want, zegtTacitus,^ nuttigfle en teffens bet beknop/ie begrip van goede en van kwaade dingen, is te bedenken, wat gy onder een anderen Forst al of niet gewild zoudf bebben. Een gevolg van dit gebrek van zamenhang, is de onftand- om de onderdrukte Siciliaanen hulp vroegen by de Corinthiets, die hun opperhoofd Timoleon met eene aanzienelyke magt naar Syracufe zonden, om den Tyran binnen zyne Hoofdftad te belegeren. Eerlang wierd de Stad ingenomen, en het Kasteel, 't voornaamst bolwerk der dwingeiandy, geflegt. Dionyfius wierd voorts als balling mede gevoerd naar Corinthe, alwaar hy, nu van allen Vorstelyken luister ontbloot, genoodzaakt wierd, de kost te winnen met het houden van een Kinderfchool. Eene treffelyk* les voor alle Tyrannen! Vertaaler,  maatschappy. ,3? «nftandvastigheid van 't Koninglyk gebied, het geen zich nu eens fchikkende op den eenen, en dan eensop een anderen voet, volgens den aart van den regeerenden Vorst, of van hen, die voor hem de Regeering waarneemen, niet lang aan een kan hebben een bepaald voorwerp, noch een aaneengefchakeld gedrag : eene veranderlykheid, die den Staat fteeds doet dobberen van ftelregel tot ftelregel, en van ontwerp tot ontwerp ; 't geen zo zeer geen plaats heeft in andere Regeeringen, in welke de Vorst fteeds dezelfde is. Dus ziet men in 't algemeen, dat zo 'er meerder list wordt gebruikt by een Hof, 'er by een Senaat meerder wysheid plaats heeft, en dat de Gemeenebesten tot hun oogmerken zoeken te komen , volgens meer ftandvastige, en beter uit eikanderen vloeiende inzichten: terwyl ieder omkeering in een Koninglyk Staatsbewind 'er eene in den Staat te wege brengt. Zynde het de algemeene regel der Ministers en byna ook der Koningen, om in alles het tegengeftelde voetfpoor van hun voorgangers te volgen. Uit dit zelfde gebrek aan zamenhang volgt ook noch de oplosfing van eene andere zeer gewoone vaifche redeneering der Koningsgezinde Staatkundi. gen: dat is, niet alleen het huisfelyk beftuur te vergelyken met het burgerlyke, en dus den Vorst met een Vader des huisgezins; eene dwaaling, welke wy reeds hebben wederlegd; maar ook van zeer mildaa. diglyk aan dien Magistraatsperfoon alle de deugden te verkenen, die hy van noden heeft, en van altoos te onder-  ï40 " VERBOND der■ onderftellen, dat de Vorst is dat geene , 't welk hy" moet zyn. Eene onderflelling, met behulp van welke het Koninglyk beftïer voortrefrelyker dan alle andere wordt gemaakt; om dat het onbetwistbaar veel kragtiger is, en dat daar aan, om het beste te zyn, niets ontbreekt j dan een wil der regeering , meer overeenkomende met die van het algemeen. Doch indien , volgens Plato, een van natuure tot zyn ampt gefchikt Koning, een zo zekizaameperfoon is, hoe veel maaien zullen de Natuur en het Fortuin zamenloopen om zodaamg een voorwerptekroonen? en indien de Koninglyke opvoeding noodwendig die geene , welke haar ontvangen , bederft, wat moet men verwagten van eene opvolging van menfehen die opgevoed zyn om te regeeren? Zy vergisfen zich derhalven willens , die het Koninglyk bellier in 't algemeen verwarren met de regeering van een goeden Koning. Om te zien van wat aart die Regeeringsform op zich zeiven is, moet men haar befchouwen , zo als zy is onder kortzichtige en kwaade Vorsten, Want dus komen zy meestal op denthroon, of de throon verderft hen zodanig. Deeze zwaarigheden zyn niet ontfloopen aan onze Schryveren : doch zy hebben zich daar weinig mede bedremmeld gevonden. Het geneesmiddel , zeggen zy, is te gehoorzaamen zonder eenig gemor. God geeft de kwaade Koningen in zyne toorn, en men moet ze verdraagen, als kastydingen van den Hemel. Deeze redeneering is buiten twyfièl ftichtelyk; maar ik weet niet, of zy niet beter past op denPredikftoel, dan  MAATSCHAP P Y. 141 dan wel in een Staatkundig werk. Wat zoude men zeggen van een Geneesheer, die wonderen belooft, én wiens geheele konst hier in zoucle beftaan, om zyne lyderen geduld in te prenten? Men weet wel, dat men eene ondeugende Regeering moet verdraagen, wanneer men daar mede is geplaagd: doch de vraag was, hoe men een goed beltuur zoude uit' vinden? ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de gemengde Regeeringen. Om eigenlyk te fpreeken,zo beftaat 'er geen eenvoudige Regeering, Een Opperhoofd moet altoos ondergefchikte Magistraaten hebben; en 't is noodig, dat* in een Volklievend beftuur een Opperhoofd zy. Derhalven heeft 'er in de Uitvoerende magt fteeds eene opklimming plaats van het grootere getal tot het kleinere, met dit onderfcheid, dat het grooter getal zomwyleil afhangt Van het kleiner, en op een ander tyd het kleiner van het grooter. Zomwylen is de verdeeling gelykt het zy, wanneer de zamenftellende deelen zyn in eene onderlinge afhangelykheid, gelyk in Engeland (a )i het zy, dat het • Co) De Koning van Engeland is in zyn gezag merkelyk meer bepaald dan de m< este andere Monarchen van Europa. Voorheen waren dien aangaande geene vaste regels; doch met de komst van Jakob den Eerften tot den throon, wier-  142 VERBOND stt het gezag van ieder deel is onafhangelyk, gelyk in Poolen plaats heeft. Deeze laatfte Regeeringsform is wierden 'er vaste Grondwetten gemaakt, welke de Koning, ten dage zyner krooning, plegtig moet bezweeren, en door welker verbreeking hy verklaart van zyn recht tot de kroon vervallen te zyn. Het is voorts de pligt van het Parlement zorgvuldig te waaken, dat hier op geen inbreuk gefchiede. De opperfte magt is derhalven in Groot -Brittannie tusfchen den Koning en zyn Parlement verdeeld. Wanneer tusfchen hen een goede eendragt heerscht, gaat alles voor den wind ; doch zo ras zy overhoop liggen, ontftaat 'er ras eene Binnenlandfche beroerte, die meermaalen voor de Koningen zeer verderfFelyk is geweest. Het gezag en de voorrechten des Konings zyn huu'. fchen zeer groot: want hy maakt Oorlog en Vrede, zendt Gezanten naar de Buitenlandfche Hoven, maakt Verbonden beroept en fcheidt het Parlement, fielt Aarts - Bisfchoppen ' Bisfchoppen en Edelen aan, begeeft de openbaare Bedie. ringen enz. Doch op dat de Monarch zyn gezag niet zoude kunnen misbruiken, heeft het Parlement twee zeer Sewigtige zaaken aan zich behouden, te weeten het maa. ken van nieuwe wetten, en het heffen van belastingen, die alleen voor den tyd vaneen jaar worden ingewilligd, en dus alle jaaren moeten worden vernieuwd; waar door de Koning van zeiven genoodzaakt is, het Parlement vóór dien tyd by een te roepen. Het Engelsch parlement beftaat uit twee kamers, die in het Hogerhuis en in Lagerhuis worden onderfcheiden. In het Hogerhuis zitten de Pairs van t Ryk, de Aarts - Bisfchoppen, de Bisfchoppen, de Hertogen, ende verdere hooge Adel, zynde het getal der Iej " j v aidaar zitting kunnen hebben, vry onbepaald, om dat de Koning , zo hy het noodig oordeeld, fteeds het getal der wareldlyke Lords of Edellieden kan vermeerderen. In hetLagerhuis daarentegen zitten de Baronnets, Ridders, Esquiris of Schildknaapeu, en Edellieden, die den kleinen Adel uitmaaken, benevens de Gevolmagtigden der Steden, die te zamen uitmaaken een vast getal van vyf honderd dertien leden der Engelfche, en van vyfenveertig der Schotfche IMatie,^dus te zamen vyfhonderd en achtenvyftig Perfoo■en. Het Huis, ia 't welk het Parlement doorgaans vergaderd.  MAATS CHA PPY. x43 is gebrekkig , om dat 'er geene eenheid in bet befiier plaats heeft , en düs de Staat zonder verband is. Welke derd, ftaat in West- Munster, alwaar ieder vergadering haar afgezonderd vertrek heeft-, in 't welk de leden van 'tHogerhuis, in Roodfcharlaken gekleed, en met witte Staven voorzien, op roode wolzakken zitten; terwyl de leden van 't Lagerhuis, in hunne kamer , ieder komen in hun dagelyks kleed , en op gemeene wolzakken hunne plaats neemen. Ieder Parlementslid heeft zyne vrye Stem, waaromtrent hy nkmand rekenfchap heeft te geeven. Zo lang hy in 't Parlement zit, kan hy ook om geen reden, hoe genoemd, gearresteerd worden, moord en vertadery alleen uitgezonderd: doch met het einde der zittingen neemt ook dit voorrecht een einde. Het Hogerhuis kan geen zitting houden zonder de tegenwoordigheid des Konings, die ech • ter ook in zyne plaats eenige Commisfarisfen kan benoemen, gelyk dikwyls plaats heeft. Voorts behoort de zaak der Subfidien of Onderftandgelden, die voor den Koning bewilligd worden, alleen tot het Lagerhuis: doch de Rechtszaaken behooren tot het Hogerhuis. Om eeneBill.of Ontwerp eener Wet, de kragt van Wet te doen verkrygen, Wordt de overeenftemming des Parlements, en de toeftemming des Konings, gevorderd, zo dat de eene der geconftitueerde magten, zonder de andere, niets kan uitvoeren. De Engelfche Regeeringsform heeft derhalven een zeer •grooten fchyn van waare vryheid, doch dezelve is met dit alles inderdaad veel minder dan zy fchynt te zyn. Want vooreerst zo beftaat het Hogerhuis altoos uit Amptenaaren, die door het Hof zyn benoemd, en die, van weegen hunne verpligting en betrekkingen, doorgaans zodaning Hemmen als zy weeten dat het den Koning aangenaam?! is; en zo 'er al eens eene magtige tegenparty in 't Hogerhuis op ftaat, is de Koning byna altoos is ftaat, dezelve te overwinnen, dewyl hy het in zyne magt heeft, om fti.eds zo veele nieuwe wareldlyke Lords te m-jaken, en dezelve iiit zyne afhangelingen te verkiezen, als hy tot de overïtemmir.g noodig heeft. Wat nu het Lagerhuis aangaat, hetzelve heet wel eene waare en vrye Volksvertegenwoordiging, doch zy is het geeazins. Een groot aantal komt uit  144 VERBOND de*. Welke is van beiden de beste, eene enkele, of eene gemengde Regeering ? dit is eene vraag, die dikwyls door de Staatkundigen is behandeld, op welke men hetzelfde antwoord moet geeven, als dat ik boven hebbe gegeeven, ten opzichte van de gedaante der Regeeringsform in 't gemeen. Een eenvoudig beftuur is op zich zeiven het beste, bm dat het eenvoudig is. Maar wanneer de Ukvoerende magt niet genoegzaam afhangt van de Wetgeevende: dat is, wanneer 'er meerder betrekking is, tusfchen den Prins en de Oppermagt, dan tusfchên den Prins en het Volk, dan moet men, door het maaken eener verdeeling, aan dit gebrek te gemoet komen; want dan hebben die verdeelingen geen minder gezag over de Onderdaanen, en worden echter te zamen minder kragtig tegen de Oppermagt. Dit zelfde ongemak komt men noch voor, door het plaatzen van tusfchenkomende Magistraaten die, terwyl zy de Regeeringsform in haar geheel laaten, alleen dienen, om de beide tegen elkande. ren uit kleine plaatfen, die van den Koning afhangen, terwyl de Staatsdienaars, door het omkopen der ftem'men, doorgaans zo veele leden op hunne zyde weeten te verkrygen, als noodig is. om de meerderheid te bekomen. Wanneer echter de Staatsdienaars al te dol doordraven, en het Ryk, door hunne maatregels op den rand zyns ondergangs brengen,gebeurt het wel eens, dat de leden, uit vreeze voor het Volk,of uit overtuiging, hen afvallen, en hunne voordellen verwerpen In zodanig een geval worde gewoonlyk het geheel Ministerie des Konings afgedankt, terwyl dan doorgaans de hoofden der Factie, die hetzel. v» heeft doen vallen, in derzelver plaats komen. Vertaaler.  MAATSCHAPPY; 145 ten op te doen wegen, en de wederkeerige rechten te doen ontzien. Dan is de Regeeringsform niet meerder gemengd, maar gemaatigd. Men kan door gelykzoortige middelen aan een tegengefteld gebrek hulpe toebrengen, en, wanneer de Regeeringsform te flap mogt zyn , Gerechtsho' ven oprechten, om haar te Herken. Zulks is gegebruikelyk in alle Völksregeeringen. In het eerfte geval verdeelt men de Regeering om haar te verzwakken , en in het tweede , om haar te verfterken: want het Maximum van kragt en van zwakheid vindt men beide in de enkelvoudige Regeeringen; terwyl de gemengde gedaanten van bellier eene gemiddelde kragt geeven. ACHTSTE HOOFDSTUK. Dat ieder zoort van Regeering niet gefchikt is vm ieder Land. Dewyl dè Vryheid geen voortbrengzel is van alle Climaaten, valt zy niet onder het bereik van alle Volkeren. Hoe meer men dit beginzeU door Mon. tesquieu vastgefteld, overweegt, zo veel llerker gevoelt men daar van de waarheid. Hoe meerder men het beftryd, zo veel meerder gelegenheid geeft men, tot deszelfs bevestiging, door nieuwe bewyzen. In alle Regeeringen der geheele Waereid verteert K de  itf VERBOND der de openbaare perfoon, zonder iets voort te brengen. Van waar komt hem de verteerde zelfftandigheid ? van den arbeid zyner leden. Het is de overvloed der byzondere perfoonen, die het noodige voor de openbaare daarftelt; waar uit volgt, dat de Burger, ftaat niet kan beftaan, zo niet de arbeid der men» fchen meerder opbrengt, dan zy verteeren. Dan dit meerdere is niet hetzelfde op alle plaatze» der waereid. Op zommige is het zeer aanmerkelyk, op andere middelmaatig, op andere niets, terwyl op andere gebrek aan het noodige heerscht. Deeze betrekking hangt af van de vruchtbaarheid van 't Climaat, van den graad van" arbeid, welken het Aardryk vordert, van den aart zyner voortbreng, zelen, van de kragt der Inwooners, van het meerdere of mindere, 't geen zy tot hunne voeding van nooden hebben, en van verfcheidene andere betrekkingen, daar het uit is zamengefteld. Van een anderen kant, alle Regeeringsformen zyn niet van dezelfde natuur, de eene is meerder verflindende, dan de andere, en het onderfcheid is gegrond op dit andere beginzel, dat de openbaare belastingen bezwaarlyker worden, naar maate zy •zich verder van haare bronnen verwyderen, Het is niet de hoegrootheid der belastingen, op welke deeze last moet worden berekend, maar de weg dien zy moeten afleggen, om weder te keeren in de handen dier geenen, uit welke zy gekomen zyn. Indien deeze omloop fpoedig en wel gevestigd is, bet zy men dan veel of weinig, betaale, is het Volk altoos  MAATS CHAPPY. 147 tltoos ryk, en de Geldmiddelen zyn in eene goede order. Daarentegen, hoe weinig het Volk ook be. taaie, indien dat weinige 'er niet tot wederkeert, zo put het zich, met fteeds te geeven, fpoedig uit. De Staat is in dat geval nooit ryk,en het Volk is dood arm. Hier uit volgt, dat, hoe de afftand tusfchen het Volk en de Regeering grooter wordt, de belastingen insgelyks drukkender worden. In de Volksre» geering is dus het Volk het minst belast, in de Aristocratie meerder, en in de Alleenheerfching drukt het gewigt het zwaarst. De Monarchie past derhalven alleen voor ryke Volken, de Aristocratie voor Staaten die van eene middclbaare grootte cn rykdom zyn, de Volksregeering voor kleine on arme Staaten. Hoe meerder men 'er op let, hoe meerder men inderdaad hier in onderfcheid vindt tusfchen de vrye Staaten en de Alleenheerfchingen. In de eerfte wordt alles gebruikt tot het gemeen welzyn in (20 Deeze verzekeringen- hoewel in *t algemeen waar,' hebben hunne uitzonderingen. De ondervinding leert maar al te droevig, dac in de Gemeenebesten , vooral in tyden van Binnenlandfche gefchillen, door zogenaamde Gemeenebestgeztnden, wel eens het byzonder belang, onder den glimp der betragting van het algemeen belang, gezogt wordt; gelyk men met verfcheidene voorbeelden uit de Griekfche en Romeinfche Gefchiedenis zoude kunnen bewyzen. In de eenhoofdige Regeeringen wordt,, door ▼erftandige Vorsten en bekwaame Staatsdienaars, ook wel eens de grootheid en de magt der kroon gezogt en bekome» £ 9  148 VERBOND der in de andere zyn de algemeene en byzondere krag. teh wederkeerig. Het willekeurig gezag eindelyk, in plaats van de onderdaanen gelukkig te maa» ken, maakt dezelve elendig, om ze te beter te bellieren. Zie daar voor ieder Climaat natuurlyke oorzaaken, uit welke men kan bepaalen de Regeeringswyze, tot welke de kragt der Luchtsgefteldheid aanleiding geeft, en zelfs zeggen, welke zoort van Inwooners men aldaar moet vinden. Dorre en onvruchtbaare Gewesten, in welke de epbrtng den arbeid niet waardig is,moeten onbebouwd en verhaten blyven, of alleen bewoond worden door Wilden. Plaatzen , op welke de arbeid der menfehen maar alleen 't volflrekt noodzaakelyke kan geeven, moeten bewoond worden door Barbaaren; dewyl alle befchaavkig aldaar onmogelyk zoude zyn. Landen, in welke het overfchietend voortbrengzel van den arbeid maatig is, pasfen voor vrye Volken : doch- die, ki welke een vruchtbaar en overvloeiend Land met weinig arbeid veel opbrengt, dienen beffierd te worden door eene eenhoofdige Regeering, om door de weelde Van een Vorst dén overvloed der Ingezetenen te doen ver. men door maatregelen, die vooraaamelyk ftrekken tot vermeerdenng der bevolking, en des vooripoeds van byzo^ dere perfoonen. Het aanzien, 't geen de voorheen zo w°iaig gerekende PruUfifche Staaten, onder de beide totst overledene Koningen, hebben bekomen , zyn Zy vee verfchnld,gd aan de wyze maatregelen, door welke die mZtïr^tt™huone MedeburgeB h6bbeaveï'  MAATS CHAPP Y. H9 verteeren; zynde het beter, dat dit overtollige worde opgeflorpt door de Regeering, dan doorgebragt door byzondere perfoonen. Ik weet wel, dat hier uitzonderingen plaats hebben; maar die uitzonderingen zelve bevestigen dpn regel, dewyl zy, vroeg of laat, omwentelingen te wege brengen, die de zaaken in de order der natuur herftellen. Laaten wy altoos de algemeene wetten onderifheiden van de byzondere oorzaaken, die 'er de uitwerkingen van kunnen regelen. Indien het ge. heele Zuiden was bedekt met Gemeenebesten, en 't geheele Noorden met Alleenheerfchingen, het zoude niet minder waar zyn , dat de willekeurige Regeering door de kragt van het luchtsgeflel past voor de heete Gewesten, de woestheid voor de koude Luchtftreeken, ende goede Staatsgefteldheid voor de tusfchen leggende Gewesten. Noch voorzie ik, dat men ,het beginzel toeftaande, zoude kunnen verfchilien over de toepasfing. Men zoude kunnen zeggen, dat 'er zeer vruchtbaare Noordelyke , enzeeronvrucht» baare Zuidelyke Gewesten zyn. Maar deeze zwaarigheid is alleen voor hen, die de zaak niet overweegen in alle haare betrekkingen. Men moet, gelyk ik reeds gezegd heb , teffens in aanmerking neemen den arbeid, de kragten, en de yerteering. Laaten wy ftellen, dat, van twee even groote landftreeken, de eene opbrengt vyf, en de andere tien. Indien de bewooners der eerfte verteeren vier, en die der h .tste negen , dan zal het overtollig overfchot yau den opbreng der eerfte zyn, een vyfde, en der E. g laats»  15» VERBOND dei. laatste een tiende. Pr ar nu de evenredigheid deezef twee overfchotter, i.4 m, eene omgekeerde rede det opbrcngften, zo zal het land, dat maar vyf opbrengt, geeven een dubbeld overfchot ten opzicht van 't geene dat tien had opgebragt. Maar 'er kan geen dubbel voortbrengzel in aanmerking komen, en ik geloof niet, dat iemand de opbre: g van een koud land ooit zoude durven vergelyken met die van een warm Gewest. Laaten wy echter zodanig eene gelykheid onderftellen, en,zo men wil, tegen eikanderen in de fchaal leggen, Engeland met Sicilien , en Pooien met Egypten. Dan zullen wy, verder Zuidvvaards , hebben Africa en de Indien , doek Noord waards niets noemenswaardigs. Doch wat wordt 'er een onderfcheid gevorderd tot deeze gelykheid in de voortbrengzels ? In Sicilië behoeft men her Aardrykmaar te krabben, maar in Engeland welke zorge is daar niet noodzaakelyk, tot het beai bieder, van den grond ! Doch ter plaatze , daar men meerder armen van nooden heeft, tot hetzelfde voortbrengzel, moet het overtollige noodwendig minder zyn. Ovfrweeg buiten dien, dat dezelfde meenigte van menfehen veel minder voedzel verteerd in heete dan in koude Gewesten. Het Climaat verdert aldaar, dat men maatig zy, om welvaarende te blyven; de Europeërs, die aldaar willen Iepen als tot hunnent, fierven alle door de Roodeloop, of bederf der fpysver! teering (c). fFy zyn, zegt Chardin, verfchmr ende dit. re» (O Dit ondervonden, onder anderen, de Geleerden, die.  MAATSCHAPP1 151 ten en wolven, in, vergelyking der Aftatifcbe volkeren. Zommige fchryven de maatigheid der Perfiaanen daar Mn toe, dat hun land minder bebouwd is, en ik ge? loof integendeel, dat hun land minder overvloed heeft van levensmiddelen, om dat de Ingezetenen minder van nooden hebben. Indien , vervolgt hy , hunne fpaarzaambeid een gevolg was van bet binnenlandtcb gebrek , zouden bet alleen de armen zyn , die weinig eeten, daar zulks integendeel algemeen is. Ook zoude men dan meer of minder eeten , naar maate bet eene Gewest vruchtbaarder is dan bet andere, in plaats dat eene zo algemeene fpaarzaambeid dtor bet geheele Ryk plaats zoude hebben. Zy roemen zeer op bun* ne levenswyze , zeggende , dat men alleen op den blos hunner wezens behoeft te letten, om te erkennen„ boe veel beter dezelve is, dan die der Christenen. De wezens der Perfiaanen zyn in der daad zeer fchoon en hun vel is fyn en glad; daar het uitzicht der Armeniërs, hunne onderdaanen, die op den Europeefche» voet leven, is ruw en puiftig% terwyl hunne licbaamen grof en zwaar zyn. Hoe die, voor eenige jaaren, door den Deenfchen Koning naar Arabie wierden gezonden, om aldaar nieuwe ontdek, kingen, ten behoeve der Godgeleerdheid en der Natuur, kunde, te doen. Door eene levenswyze te houden, eveneens als of zy noch in Deenemarken waren, overleden de meeste dier Geleerden, eer zy noch de plaats hunner be (lemming bereikt, of hun werk hadden afgedaan. Nie< buhr alleen, die, zo ras hy in de heette Gewesten aanlandde, zich naar de geftrenge levenswyze der Oosterlingen knikte, keerde te rug, zonder eenig ongemak. Vertaaler, S4  *5« VERBOND de* Hoe nader men aan de linie komt, met hoe veef minder de menfehen toe kunnen. Zy eeten aldaar byna geen vleesch; de Ryst, de Mays, de Curcuz , de Geerst,en de Casfave, zyn hunne gewoone voedzeis, Men vindt in de Indien millioenen van menfchen , wier voedzel, dag voor dag, geen Huiver kost. Wy zien m Europa zelfs een zeer aanmerkelyk onderfcheid van eetlust, tusfchen de volkeren van het Noorden en van het Zuiden. Een Spanjaard zal acht dagen leven van een middagmaal van een Duitfcher. In de landen , in welke de menfehen veel verflinden , maaken de fpyzen een aanmerkelyk deel der weel! de. In Engeland befpeurt men haar in eene tafel die met Vleesch is belaaden: terwyl men ons in Italië onthaalt op Zuiker en Bloemen. De weelde in de kleeding heeft insgelyks gelykzoortlge onderfcheidingen. In de Climaaten, in welke de veranderingen der Zaaizoenen fnel en geweldig zyn , heeft men beter en eenvoudiger kleederen, dan in die geene , in welke men zich enkel voor de verziering kleedt, alwaar men meerder zoekt een uitfieekende glans, dan wel nuttigheid: zo dat de klederen daar zelfs een ftuk van weelde zyn. Te Narfêls zal men dus dagelyks de inwooners naar den berg Paufylippus zien wandelen in vergulde Vesten, doch zonder kouzen. Hét zelfde heeft plaats in het bouwen. Men hefteed alles aan de zierlykheid op plaatzen, in welke men niets van de ruwheid des luchtsgeftels heeft te vreezen. _ Te Parys en te Londen verkiest men warm en gemakkeiyk te woonen. Te Madrid vindt men  SÏAATSCHAPPY. 153 men trotfche Zaaien, doch geene welfluitende vensters, terwyl men 'er flaapt, als in Rottenesten. In de heete landen zyn de voedzels veel zappiger, en hebben meer zelfftandigheid dan elders; welke derde reden van onderfcheid noodwendig op de tweede invloed moet hebben. Waarom eet men zo veel Peulvruchten in Italië? om dat zy aldaar zyn goed, voedzaam, en van een voortreffelyken fmaak. In Frankryk, alwaar hun voedzel te waterig is, voeden zy weinig, en worden byna voor niets op de tafels gerekend. Zy beflaan echter geen minder grond,en vorderen ten minffen ook zo veel moeite van bouwen. Het is eene beweezene zaak, dat de graanvruchten van Barbarye, hoewel anders minder fmaakelyk, merkelyk meer meel geeven, dan de Franfche : terwyl de laatstgemelde op hunne beurt meerder geeven, dan die van het Noorden. Men kan hier uit afleiden, dat in het algemeen eene gelykzoortige opklimming plaats hebbe in eene en dezelfde ftreeklyn, van de Linie tot aan den Pool. Doch is dit niet een zeer zichtbaar nadeel, In een even grooten Oogst minder hoeveelheid van voedzel te hebben ? By alle deeze verfchillende overwegingen zoude ik noch ééne kunnen voegen, die 'er uit voortvloeit, en die haar verfterkt: dat is, dat de heete Gewesten minder Inwooners van nooden hebben d an de koude, en 'er meer zouden kunnen voeden, 't geen een dubbel overfchot voortbrengt, 't geen fteeds gunftig is voor een willekeurig gezag. Hoe eene grootere op. pervlakte van grond hetzelfde aantal van inwooners K. 5 te-  154- VERBOND der beflaat, hoe bezwaarïyker de opftanden worden: om dat men zich, noch fchielyk, noch in 't gehiem,kan verzamelen, en het aan de Regeering fteeds gemakkelyk valt de ontwerpen te doen mislukken, en de gerneenichap af te fnydea. Maar in hoe een naamveren kring zich een talryk volk verzamelt , zo veel te minder kragt heeft de Regeering tegen de Oppermagt: de Opperhoofden overleggen dan hunne zaaken zo veilig in hunne Kamers, als de Vorst in zyn Raad; en de meenigte verzamelt zich even fpoedig op de markten , als de troupes in hunne kwartieren. Het voordeel van een geweldaadig beftuur is derhalven , van te kunnen werken op groote afftanden. Door middel der fteunpunten , die het zich geeft , vermeerdert de kragt van verre, gelyk die der hef boamen ( * ). Die van het voile daarentegen werkt niet dan vereenigd , en verliest zich als in een damp, door zich uit te breiden, even eens als het Buskruid , 't geen op het Aardryk wordt verfpreid, wanneer het aangeftooken zynde, niet dan korrel voor korrel vuur vat. De minst bevolkte landen, zyn dus het best gefchikt voor het gewelddaadig beftuur: de wilde Beesten regeeren alleen in de Woestynen. NEGENDE ( * ) Dit werpt niet om verre, 't geen ik gezegd bebbe B. II. H. IX. over de gebreeken vau groote Staaten. Want daar wierd gehandeld over 't gezag der Regeering, over de Leden; en hier over haar kragt tegen de Onderdaanen. Haare verfpreide leden dienen haar als fteunpunten, om van verre op het volk te werken, maar 'er is geen freunpunt, om onmiddelyk te werken op die leden zelve. Dus maakt van den eenen kant de lengte des hefbooms zyne zwakte, en va» den anderen kant, zyne kragt.  MAATSCHAPPY. 55 NEGENDE HOOFDSTUK. Over de tekenen van een goed Beftuur. Wanneer men derhalven Heilig vraagt, welke zoort van Regeering de beste zy? doet men eene vraag, die teffens onoplosfelyk en onbepaald is: of, zo men wil, 'er zyn zo veele goede oplos, fingen op te maaken, als 'er mogelyke zamenvoegingen zyn van de volftrekte en betrekkelyke gefteldheden der volkeren. Doch zo men vroeg, uit wat teken kan men weeten , of een Volk wel of kwaalyk wordt geregeerd? zulks zoude eene andere zaak zyn, en dit vraagftuk is voor oplosfmg vatbaar. Ondertusfchen wordt die vraag niet opgelost, om dat een ieder zulks op zyne wyze wil doen. De onderdaanen verheffen de openbaare rust; de vrye Burgers de vryheid der byzondere perfoonen; de een trekt de veiligheid der bezittingen voor, en de andere die der perfoonen; de een wil dat de geftrengfte Regeeringsform de beste zy; een ander houdt daar de zagtfte voor; de een wil dat men de misdaaden zal ftraffen , de ander dat men die zal voorkomen; de een vindt best, dat men by zyne nabuuren gevreesd is, de ander dat men by hen, om zo te fpreeken, onbekend is ; de een is voldaan zo 'er eene genoegzaame rondlooping van pennin. gen  *5« VERBOND der gen is, de ander zo het Volk brood heeft. Indierf men het eens was over deeze en gelykzoortige punten, zoude men daar verder mede gevorderd 2yn. Daar de zedelyke hoegrootheden geene uaauwkeurlge maat hebben, al is men >t dan al eejl, over het teken, hoe zal men het zyn over de waardy der zelve ? Wat my aangaat, ik verwonder my fteeds, dat men geen kennis draagt van een zo eenvoudig teken, of dat men de kwaade trouwe heeft, om het daar over niet eens te zyn. Wat is }iet oogmerk der Staatkundige vereeniging? Het is de bewaaring en de bloei van haare leden. En welk teken toont het zekerst dat zy behouden blyven en bloeien ? Dat rs hun getal en de bevolking. Ga derhalven dit zo betwiste teken niet elders zoeken. Alle andere zaaken derhalven gelyk blyvende, z0 is de Regeering, onder welke, zonder vreemde middelen zonder Naturalifatien,.zonder Volkplantingen, dé Burgers fteeds bloeien en vermenigvuldigen, ' ontwyffelbaar de beste : doch die ] onder 'welke het Volk vermindert en verboren gaat, de fkgtfte. Rekenmeesters thans is het ulieder zaak, telt, meet' en vergelykt ( * ). TIENDE ( •) Uit hetzelfde beginzel moet men oordeelen over de Eeuwen, die den voorrang verdienen, ten opzichte van den vooripoed des menkhelykeu geflagts. Men heeft die geene te veel bewonderd , in welke men de letteren en wierenfchappen heett zien bloeien , zonder te doorgronden het geheim voorwerp hunner befchaaving, en zonder daar de dOOh  MAATSCHAPPY. 15? TIENDE HOOFDSTUK. Over bet misbruik der Regeering, en derzelver helling tot Ontaarting. (jelyk de byzondere wil fteeds werkt tegen den algemeenen wil, dus is de Regeering in eene ge», duu- doodelyke uitwerking van te overweegen (atque apud inperitos bumanitas vocabatur , cum pars jervitutis esfet J. Zullen wy dan nooit in de flelregels der boeken het ruwe eigenbelang zien"; 't geen de fcbryvers doet fpreeken ? Neen, wat men daar ook van moge zeggen, wanneer een land* niettegenftaande zyn uitwendigen glans , wordt ontvolkt, is 't onwaar dat alles wel gaat, en het is niet voldoende, dat een Poëet vyftig duizend guldens tot eene jaarwedde hebbe, op dat zyne Eeuw de beste van allen zy. Men moet min» der letten op de fchynbaare rust en de gerustheid der Op' perhoofden, dan wel op het welzyn der geheele Natiën * en vooral van de talryklie Staaten. De hagel verwoest wei eens eenige flreeken , doch verwekt zelden hongersnood. De opftanden, de Burgerlyke Oorlogen, doen de Opperhoofden geweldig beeven, doch zy zyn niet de waare ongelukken der volken, die zelfs adem kunnen fcheppen , wanneer men 'er over twist, wie hen zal overheeren. Het is van hun beftendlgen Staat, dat hun voorfpoed of hunne waare rampen afhangen; waöneer alles wordt verpletterd onder het juk, dan gaat eerst alles verboren, het gebeurt als dan, dat de Opperhoofden hen op hun gemak vernielen, Ubi felitudincm faciunt, pacem appellant. Toen de ltreeken der Grooten het Franfche Ryk beroerden, en toen de Coudjutor van Parys in het Parlament verfcheen met een dolk in zyn zak, belette zulks niet, dat het Franfche Volk geluk, kig en talryk in een eerlyken en vryen overvloed leefde. Voorheen bloeide Griekenland in het midden der bloedigfte Oorlogen: het bloed ltroosnde aldaar met beeken, en echter. was.  15» VERBOND deh duttrige werkzaamheid tegen het Oppergezag. Hoe die kragt grooter wordt, zo veel meerder ontaart de Staatsgefteldheid, en dewyl hier geene andere wil van een lichaam is, die, tegenftand biedende aan de wil van den Vorst, daar mede in evenwigt is, moet het vroeg of laat gebeuren, dat de Prins eindelyk de Oppermagt onderdrukt, en dus het gezellig verbond verbreek^ Dit is het aangebooren en onvermydelyk gebrek, 't geen van de geboorte van het Staatkundig lichaam af,zonder verfiapping werkt,om het te vernielen : eveneens, gelyk de ouderdom eindelyk het lichaam van den mensch verbryzelt. 'Er beftaan twee algemeene wegen, langs welken de Regeeringsform ontaart; te weeten , wanneer zy zich naauwer beperkt, of wanneer zich de Staat ontbindt. De Regeering verengt zich, wanneer zy overgaat van een grooter tot een klein getal, dat is te zeggen, van de Volksregeering tot de Aristocratie , of van de laatstgenoemde tot het Koningfchap. Zodanig is derzelver natuurlyke leiding Zo zy te rug ging» was het land bedekt met inwooners. Het fchynt, zegt Machiavel, dat ons Gemeenebest, in het midden der moor» den, ballingfchappen en Burgerlyke oorlogen, magtiger wierd ; de deugd haarer burgers, hunne zeden, hunne onafhangel lykheid, hadden meerder kragt om zich te verfterken, dan alle dje oneenigheden om haar te verzwakken. Een weinig beweeging geeft veerkragt aan de zielen, en dat geene, 't welk 't menschdom waarlyk doet bloeien , is meer de Vryheid, dan de Vrede. ( * ) De langzaame forming en voortgang van het Venetiaanfche Gtmeeuebest in zyne poelen, biedt ons een aan. oerkenswaardig voorbeeld aan van deeze opvolging} en het if  MAATSCHAP P Y. ging, van het kleiner getal tot het grooter, zoude men zeggen , dat zy zich verwyderde. Dan deeze omgekeerde reden is onmogelyk. De is zeer verbaazende, dat de Venetiaanen, na verloop van meer dan twaalfhonderd jaaren, noch maar tot den tweeden term fchynen gekomen te zyn, welke begon met het Ccn • figlio van 1198. Wat de oude Henogen aangaat, en wat van hen ook zeggen moge de Schryver van de Sjuitinia della Liberia Veneta; het is beweezen, dat zy geene Souvereinen waren. Men zal niet nalaaten, my het Roomsch Gemeenebest tegen te werpen , het geen, zal men zeggen, een geheel tegenftrydigen loop ondervond , met van de Alleenheerfching over te gaan tot de Aristocratie, en van dezelve tot de Volksregeering.. Ik ben zeer vreemd van die gedagten. De eerfte inftelling van Romulus, was een gemengd gebied, 't welk fpoedig ontaardde in een willekeurig bewind. Door byzondere redenen ging de Staat voor zyn tyd verlooren, gelyk men een jonggebooren ziet fterven, eer hy den manbaaren ouderdom heeft bereikt. De uitdryving der Tarquiniusfen was het waare tydpcrk der geboorte van 't Gemeenebest: doch 't zelve bekwam niet aanftonds eene vaste gedaante, om dat men het werk maar ten halven deed, met •het niet affchaffen van den Raadsheerlyken ftand. Want daarop deeze wyze de erffelyke Aristocratie, de flegtste van alle Regeerh/gswyzen, in tweeftryd bleef met de Volksregeerir.g, wierd het fteeds onzeker en dobberend beftuur, gelyk Machiavel zulks bewyst, niet vastgefteld, dan met het invoeren der Volksmannen. Toen bekwam men eerst eene waare Regeering en eene geregelde Volksregeering. Het Volk was toen inderdaad niet alleen Oppermagtig, maar ook Magistraat en Rechrer. De Senaat was maar een ondergefchikt Collegie, om de Regeering te maar tigen, of te verfteruen, en de Hurgemeesters zelve, hoewel Raadsheerlyke mannen, hoewel opperfte Magistraalsperfoonen, hoewel volftrekte Generaals in den Oorlog, waren te Rome enkel voorzitters van het Volk. Eerlang zag men toen het beftuur zyne natuurlyke leiding volgen, en fterk te heilen tot de Aristocratie. Daar het R&adshcerlchap «Is va» zeiyen wierd t)itgeblu«chc, beiiond de  160 VERBOND der De Regeeringsform veranderdt in der daad nooit van gedaante , dan wanneer deszelfs verfleeten veerkragt dezelve te zwak maakt, om ftaande te blyven. Zo zy zich dan wyder uitbreidde, zoude zy in 't geheel niets worden en noch minder beftaan. Men moet dus de veer opwinden en fpannen , naar maate dezelve verflapt, anders zoude het Staatsgeftel te gronde gaan. Het geval der ontbinding van den Staat kan plaats hebben op tweeërlei manier. Ten eerften , wanneer de Prins het land niet meerder volgens de wetten Regeert, en hy het oppergezag misbruikt, dan gebeurt 'er eene aanmerkelyke verandering, dat is, dat niet de Regeering, maar de Staat zich enger beperkt. Ik wil zeggen , dat de grootere Staat zich ontbindt, en dat zich binnen in denzelven een andere formt, alleen zamengefteld uit leden der Regeering, die nu niets is, ten opzichte van 't volk, dan zyn meester en dwingeland. Waarom, zo de Aristocratie niet meerder in het lichaam der Raadsheer, iyken, gelyk te Venetië en Genua, maar in het lichaam van den Senaat t geen uit Raadsheerlyken en Volkelingen was zamengefteld, zelfs in het lichaam der Tribunen, wanr«eer zy zich eene werkzaame magt begonnen aan te maatigen. Vn^uZ»nd°eVT.e" niets ter zaake» en wanneer het Volk hoofden heeft, die voor 't zelve regeeren, hoedanis een naam zy ook mogen draagen, zo heeft 'er altoos eene Aristocratie plaats. Uit het misbruik der Aristocratie wierden de Burgerlvke Oorlogen gebooren, en het Driemanfchap. Sylla, Tulius £ !!L!!.,frU^T^<ïden iDderdaad waare Monarchen, ZZ ttY tZ1^ dÉUStaat ontbonden onder de dwinge' AïZi lbenUS- Romei'nf<*e Gefchiedenis wederlegt derhalven myne Helling niet, maar bevestigd dezelve.  MAAT/SC HAPPY. l6i zo ras de Regeering het Oppergezag misbruikt,liet gezellig verbond gebroken is , en alle enkele burgers , ïiu wedergekeerd tot hunne natuurlyke vryheid, wel zyn gedwongen, maar niet verpligt, tot gehoorzaamheid. Het zelfde geval gebeurt, wanneer de leden der Regeering afzonderlyk die magt gebruiken, welke zy niet, dan in een lichaam vereenigd, behoorden uit te oeffenen; 't welk geen minder inbreuk op de wetten is, en noch grooter verwarring te wege brengt. Dan heeft men, om zo te fpreeken, zo veel Oppervorsten als Magistraatspersonen, en de Staat , niet minder verdeeld dan de Regeering, gaat verboren, of verandert van gedaante. Wanneer de Staat zich ontbindt, neemt het misbruik der Regeering, hoe dat ook zyn mag, den naam aan van Regeeringboshcid (Anarchie ). Doch zo men onderfcheidingen wil maaken , dan ontaart de Volksregeering in eene Regeering van 't Gepeupel ( Ochlocratie ), en de Aristocratie in eene Regeering van enkele perfoonen (Oiygarcbie). Ik zoude 'er by voegen , dat de Koninglyke Regeering overgaat in Tyranny, doch dit laatste woord is dubbelzinnig, en •vorderd verklaaring. Volgens den gewonen zin van *t woord, is een Tyran een Koning die Regeert met geweld, en zonder te letten op rechtvaardigheid of wetten. In den naauwften zin is een Tyran een byzonder perfoon , die zich het Koninglyk gezag aanmaatigd, zonder dat  i€t VERBOND Dtx hy daar recht toe heeft ( d ). In dien zin naamen de Grieken dit woord, zo dat zy den naam van Dwing- (d) Zodanig een dwingeland was Pifistratus, die, zich te Athene door Üst het oppergezag hebbende aangemaatigd, zyn uiterfte best deed, om zyne medeburgers gelukkig te maaken; ten welken einde hy ook een brief fchreef aan Solon, die op deeze gebeurtenis uit Athene eeweeken was, om weoer te keeren, en hem met zyn raad te ouder, fieunen. Solon antwoordde hier op : Ik geloof, dat my va» v, geen kwaad zal overkomen, want eer gy een g>wldena*r wierd, was ik uw vriend, en thans hen ik niet meerder vm vyand , dan teder ander Athener , die in overbeerfebins: geen behagen beeft. Of bet beter zy door één geregeerd te worden, of door eene Volksregering, laat dat beide^artyZ bejltsfin. Ik noem u den besten der Tyrannen, viaarwedVr te Athene te komen, dunkt my niet goed, et, dit ik Ai, eene Gelykheid in 't MbeensebGemee^beslbVingL^ en de Tyranny met weder wilde inbaalen, geene berispinè myne daaden goedkeuren. Zo als Solon, dachten over hem alle vryheidminnende Athenienfers, en fchoon hy, door den landoouw aan te moedigen, het Atheenfche land, 't eeen voorheen byna woest lag, deed overvloeien in KoórnI?5dm en in Plantapen van oiyven, en dus de algemeenTwelvS met weinig bevorderde ; zo wierd en bleef hy S •„ de gedagten zyner medeburgeren, een haatelyke dwBand Du ging zelfs zo verre, dat zy zyne heilzaame wet ten tot bevestiging d?er van Solon, tegen de lediggangeni« maakt, voor dwingelandisch uitkreeten. Om hun afkf« van hem te toonen gingen veele Atheneren hun gevoefdom id den tempel van den Pythifchen Apollo, welke doof hem ft^/rr' C ^ h' niet ^beletten , dan auS met de doodftraf te dreigen aan de bezoedelaars van,m heihgdom. Allengs fcheen het echter, dat de ISen/» een weinig aan de onwettige overheerfching gewenden dewyl Zy de insgelyks zachte Regeering van zyne beide' Zooaen vry gemaatigd verdroegen; en niet eens bvS boden aan Harmodius en Aristogiton, oieeen deSrdwinS hmden,Hipparchus genoemd,om hals bragteffS * overgebleeven dwingeland Hippias wat geftrenger be?on te  MAATS C HAPPY. I5J Dwingeland aan alle goede en kwade Vorsten gaaven, wier gezag niet wettig was ( * ). Zo dat Tyran en Overweldiger (Ufurpateur') twee woorden zyn vol» flrekt van dezelfde betekenis. Om verfchillende naamen te geeven aan verfchillende zaaken, zo noem ik Tyran een overweldiger van 't Koninglyk gezag, en een Despoot een overweldiger van de Oppermagt. Een Tyran is hy, die zich, tegen de wetten, aanmaatigt volgens de wetten te legeeren; en een Despoot zodanig een, die zich boven de wetten zelve plaatst. By gevolg kan een Tyran geen te heerfchen, wisten zyne vyanden tegen hem eene zamenzweering te bewerken , welke de Pifistratiden noodzaakte, Athene te verlaaten. Thans kwam de oude vry» heidsliefde geheel boven te Athene, zo dat de gedagtenis van Harmodius en Aristogiton byna met goddelyke ee'bewyzen wierdt vereeuwigd. Ook ontftond'er in de Athenienfers eene zo groote nayver tegen alle groote en ?erdienstelyke mannen, dat zy fteeds tegen hen waakten , als voorwerpen, die de thans verbrookene banden van Slaverny mogelyk te eeniger tyd zouden kunnen herfmeeden; 't geen hen niet zelden de grootste onrechtvaardigheden deed bedryven, tegen lieden, die zich,door hunne dapper, heid of beleid, anderzins by hunne medeburgers verdienir telyk hadden gemaakt. Vertaaler. C * ) Aristoteles, 't is waar, Mor. JNicom. onderfcheidl dus een Tyran van een Koning, dat de eerste regeert voor zyn eigenbelang, en de ander tot nut van zyne Ondereaaten. Doch, behalven dat alle Griekfche Schryvers, over 't algemeen, het woord Tyran in een anderen zin hebben genomen, gelyk zulks vooral blykt uit den Uitren van Xer.opbon, zoude, uit de bepaaling ran Aristoteles volgen, dat 'er, van de Schepping der Waereid af, noch rjoofc een waar Koning heeft beftaan. L a  xöf VERBOND der geen Despoot zyn, maar een Despoot is altoos een Tyran. ELFDE HOOFDSTUK. Over den Dood van '/ Staatkundig Lichaam. 2/odanig is de natuurlyke en de onvermydelyke overhelling van de best ingeftelde Regeeringen. Indien Sparta en Rome zyn te gronde gegaan^ wat Staat zal hoopen fteeds te beftaan ? Indien wy een duurzaame inftelling kunnen maaken, laat ons niet hoopen , dezelve eeuwig te doen duuren. Om wel te fiaagen moet men het onmogelyke niet beproeven, noch zich vleien van aan 't werk van menfehen eenige vastheid te geeven', welke menfehelyke zaaken niet kunnen verduuren. Het Staatkundig lichaam begint,zo wel als het menfehelyke, feeds te fterven van zyne geboorte, en brengt met zieh de oorzaaken zyner vernietiging. Doch het een kan, zo wel als het ander, eene meer. der of minder vaste gefteldheid hebben, gefchikt, om korter of langer in wezen te blyven. De gefteldheid van den mensch is het werk der Natuur, doch die van den Staat is een gewrocht der Konst.' Het hangt van de menfehen niet af, hun leven te verlengen, doch het hangt van hun wel af, het leven van den Staat zo lang te rekken, als mogelyk is, met hem de best mogelyke inrichting te geeven. De best inga-  M A A T S C H A P P Y. «J5 gerichte zal te niet gaan, doch laater dan een aadere, indien niet een onvoorzien toeval deszelfs leven voor den tyd uitbluscht. 't Beginzel van het Staatkundig leven is gegrond in het opperfte gezag. De Wetgeevende magt is het hart van den Staat. De Uitvoerende magt verbeeld zyn hersfengeftel, 't geen aan alle zyne deelen beweeging geeft. Het hersfengeftel kan door eene beroerte worden aangedaan', en het voorwerp toch in leven blyven. Doch zo ras het hart ophoudt met werken 9 is het dier overleden. Het zyn niet de wetten, die den Staat in ftand hoeden, maar zulks gefchiedt door de Wetgeevende magt. De wet van gisteren verpligt niet op heden, doch het ftilzwygen doet de toellemming vermoeden, en de Oppermagt wordt gerekend, onverwyld te bevestigen de wetten, die zy niet affchaft, daar zy zulks konde doen. Het geen zy eenmaal heeft verklaard te willen, wil zy altoos, ten minsten, tot zo lang zy zulks niet herroept. Waarom heeft men derhalven een zo groote eerbied voor de oude wetten? Dat gefchiedt om de genoemde rede zelve. Men moet geloven, dat 'er iets uitmuntends in die oude Willen is geweest, dat dezelve zo langen tyd heeft kunnen bewaaren : indien de Oppermagt ze niet honderdmaalen heilzaam had bevonden, zoude zy ze reeds duizendmaalen hebben herroepen. Ziedaar de rede, waarom de wetten, in plaats van te verfiappen, in een wel ingeftelden Staat fteeds eene vernieuwde kragt bekomes. Het vooroorL i deeft  166 VERBOND der deel der oudheid maakt die fteeds eerwaardiger: terwyl ter plaatze, daar de wetten, door te verouderen, hunne kragt verliezen, zulks ten bevvyze flrekt, dat 'er geene Wetgeevende magt meerder beftaat, en dat de Staat niet meer leeft. TWAALFDE HOOFDSTUK. Hoe zich de Opperfte Magt ftaande houdt. Daar de Oppermagt geene andere kragt bezit, dan het Wetgeevend vermogen, werkt zy alleen door de wetten. Daar de wetten niets zyn dan beflisfende uitfpraaken van den algemeenen wil, kan de Oppermagt niet werken, dan alleen, wanneer het Volk vergaderd is. Het Volk vergaderd, zal men zeggen! Welk eene hersfenfchim! Hedendaags is dit eene hersfenfck-im, maar was zulks niet voor tweeduizend jaaren : is dan intusfchen de menfehelyke natuur veranderd? De paaien van het mogelyke zyn minder eng in het zedelyke, dan men wel zoude denken. Het zyn onze zwakheden, onze gebreken, onze vooroordeelen, die dezelve naauwer beperken. Laage zielen hebben geen denkbeeld van de inborst van groote mannen: laage zielen lachen, met eene fpottende houding, op den naam van 't woord Vryheid. Laaten.wy overwegen wat gebeuren kan, uit het s . geen.  MAATSCHAPPY. iö> geen, dat reeds is gefchicd. Ik zal hier niet fpreeken van de oude Griekfche Gemeenebesten. Doch het Roomsch Gemeenebest was, zo my dunkt, een groote Staat, en Rome een groote Stad. De laatste volkstelling bevond in Rome viermaal honderdduizend wapendraagende Burgers, en de laatste telling van het Ryk vier milliaenen Burgers, zonder de Onderdaanen , de Vreemdelingen', de Vrouwen, de Kinderen, en de Slaaven mede te rekenen. Hoe bezwaarlyk zoude men het zich niet inbeelden, het ontelbaar Volk van zulk eene Hoofdftad,. en van haaren omtrek, meenigmaalen op te roepen ? Ondertusfchen gingen weinige weeken voorby, in welke het Roomfche Volk niet vergaderd was, en dat dikwyls by herhaaling. Niet alleen oelïende dat het recht der Oppermagt uit, maar zelfs een deel van het openbaar beftuur. Het behandelde verfcheidene aaaken, het beoordeelde zommige rechtsgedingen, en dit geheele Volk was, op de openbaare markt, byn* zo dikwyls Magistraat als Burger. Wanneer men opklimt tot de vroegfte tyden der volkeren, vindt men, dat de meeste oude Regeeringsformen, zelfs de eenhoofdige, gelyk die der Macedoniers en der Franken, gelykzoortige Raadsvergaderingen hielden. Hoe het hier verder medemoge zyn, de zo even vermelde onbetwistbaare omftandigheid beantwoord alle zwaarigheden, welke men daar tegen zoude kunnen inbrengen, en beWysts dat een beuiiit van het thans gebeurende,  i6S VERBOND der tot liet geene dat zoude kunnen gefcliieden, niet gegrond zy. DERTIENDE HOOFDSTUK. Vervolg. Irïet is niet voldoende, dat het vergaderde Volk eenmaal hebbe vastgefield eene Staatsgefteldheid, door de bek'ragtiging aan een lichaam van wetten te geeven. Het is niet voldoende, dat het eene duurzaame Regeeringsform hebbe ingefteld, of dat het voor eene reis hebbe voorzien in de verkiezingswyze der Magistraatsperfoonen. Behalven buitengewoone Vergaderingen, welke onvoorziene gevallen kunnen vorderen, is het ook noodig, dat 'er vaste zyn, die op bepaalde tyden gehouden worden, en die onder geenertei voorwendzel kunnen afgefchaft of uitgefteld worden. Zodanig, dat het Volk, op den beltemden tyd, door de wet wettiglyk zy te zamengeroepen , .zonder dat daartoe eenige plegtige uitnoodiging worde vereischt. Doch buiten deeze vergaderingen , alleen wettig door den dag, op welken zy van zeiven invalkn, is ieder Vólksvergadering, welke niet zal zyn te zamen geroepen, door de ten dien einde aangeftelde Magistraatsperfoonen , en volgens de voorgefchreevene regelen , onwettig ; en alles, dat aldaar gebeuren aogt, voor nieiig te achten: om dat zich, het bevel zelve,  M A A T S C H A P P Y. 16Ï) zelve, van te zamen te komen, moet ontkenen van de wet. Wat aangaat de meer of min meenigvuldige te rug keeringen der wettige vergaderingen , deeze hangen af van zo veele overvvecgingen , dat men daaromtrent geene naauwkeurige regelen zoude kunnen voorfehryven. Men kan in 't algemeen zeggen, dat, hóe meerder kragt de Regeeringsform hebbe, zich de Oppermagt zo veel te meenigvuldiger behoore te vertoonen. Dit, zal men zeggen, kan zeer goed zyn voor eene byzondere Stad , maar hoe zal men handelen, wanneer de Staat meerder Steden bevat ? Zal men de Oppermagt verdeelen , of zal men die in ééne Stad beperken, en daar aan al het overige onderwerpen? Ik antwoord, dat men noch het een, noch het ander moet doen. Want het Oppergezag is in de eerde plaats enkel, en eenig van aart, en men kan dat niet verdeelen, zonder het te vernielen. In de tweede plaats, zo kan geene Stad, even weinig als een gebed Volk, aan eene andere onderworpen zyn ; om dat het wezen van het Staatkundig lichaam beftaat in den te zamenloop van gehoorzaamheid en vryheid, en dat de woorden van Ondetdaan en Oppermagt alleen eigenaartige betrekkingen zyn, wier denkbeelden zich vereeriigen onder het eene denkbeeld van een vryen Burger. Noch antwoord ik, dat het fteeds kwaad is, ver« fchillende Steden te willen vereenigen in eenen Burger, ftaat, en dat, wanneer men zulk eene vereeniging wil L 5 vol-  m VERBOND du volbrengen, men zich niet vleien moet, dat men de natuurlyke ongevoegelykheden daar van zal kunnen ontwyken. Men behoort niet de ongevoegelykheden van uitgebreide Gebieden tegen te werpen aan die geene, die 'er geene wil dan kleine : doch hoe zal men aan kleine Staaten eene genoegzaame kragt geven, om tegcnftand te bieden aan de grootere? Gelyk voorheen de Griekfche Steden wederftand boden aan den magdgen Perfiaanfchen Koning , en gelyk in laater tyden Holland en Zwitzerland tegeniland baden aan het Huis van Oostenryk. Zó meenigmaalen men geen kans ziet, om den Staat zyne vereischte eindpaalen te geeven, blyft 'er noch een hulpmiddel over, dat is, om geen Hoofdftad te duiden, de Regeering by beurten te doen zitplaats neemen in ieder Stad, en insgelyks de Staaten des Lands beurtwyze, op verfchillende plaatzen, te doen vergaderen. Bevolk het grondgebied gelykelyk, breid overal de zelfde rechten uit, breng overal den overvloed en helleven, dus is het, dat de Staat teffens zo fterk en zo goed beftierd zal worden, als immers mogelyk is. Herinner u, dat de Muuren der Steden niet opkomen, dan uit den afbraak der Huizen op hes land, Voor ieder Paleis, 't geen ik in de Stad zie"" optrekken, verbeeld ik my een geheel District te zien verwoesten. YEEIV  MAATSCHAPPY. 171 VEERTIENDEHOOFDSTUK. Vervolg* z 0 ras het Volk wettiglyk is vergaderd, als Oppermagtig lichaam, houdt alle Rechtsdwang der Re. geering op, de Uitvoerende magt blyft opgefchort, en de perfoon van den geringften Burger is even ge. heiligd en onfchendbaar als die van den eerften Magistraatsperfoon, om dat alom, alwaar zich de perfoon , die verbeeld wierd, zelve bevindt, alle perfoonsverbeelding ophoudt. De meeste beroerten , die geduurende de Landdagen te Rome plaats hadden, ontftonden uit het miskennen van deezen regel. De Burgermeesters waren op dat tydftip eigenlyk niets meerder dan Voorzitters, de Volksmannen enkele Redenaars ( * ) , de Senaat was niets met allen. Deeze tydperken van opfchorting , in welke de Prins een meerder erkent, of moet erkennen, zyn voor denzelven fteeds verfchrikkelyk geweest, en die vergaderingen des volks, welke zyn de befchermengel van 't Staatkundig lichaam, en de breidel der Regeering, (*) Ten naasten by in dien zin. welke men aan dit woord geeft in 'f. Engelsch Parlament. De gelykenis deezer posten zoude een tweeftryd tusfchen de Burgemeesters en de Volksmannen hebben verwekt, al was alle Rechtsdwang opgefchort geweest.  I7a VERBOND dür ";; ring, zyn van alle tyden geweest de fchrilc der Op. perhoofden. Hierom fpaaren zy ook nooit zorgen, noch tegenwerpingen, noch zwaarighedcn , noch beloften, om de burgers daar van af te fchiikken. Wanneer deeze zyn gierig, laag, kleinmoedig, bei geeriger naar rust dan naar vryheid, houden zy "t niet lang uit, tegen de verdubbelde poogingen der Regeering. Hier van is 't gevolg, dat, daar de tegenflandbiedende kragt zonder ophouden vermeerdert , het oppergezag eindelyk verdwynt, en dat de meeste Burgerftaaten voor den tyd vallen, en vergaan. Ondertusfchen komt zomwykn, tusfchen de Op. perfte Magt en de Regeering, een middelbaare mag* te voorfchyn, over weike wy nu moeten fpreeken. V YFTIENDE HOOFDSTUK^ Over de Volksvertegenwoordigers. *Zfo ras de openbaare dienst ophoudt de hoofdbeezigheid der burgeren te zyn, en men zich liever wil bedienen van zyne beurs dan van zyn perfoon, dan is de Siaat reeds naby zyn ondergang. Moet 'er gevochten worden? zo huuren zy troupen,en blyven t' huis. Moet men naar de Vergaderingen gaan ? dan benoemen zy Afgezanten, en blyven by hun haard. Door overvloed van geld en van luiheid, heb- ben,  MAATSCHAPPY, m ben zy eindelyk Soldaaten , om het Vaderland in Slaverny te brengen , en Vertegenwoordigers om het te verkoopen (e). liet («) Het Wysgeertg denkbeeld, dat de Wetgeevende op. permagt eischt de perfoondyken byeenkoinst van alle de leden der maatfchappy» is op zich zeiven waar, doch vervalt in de praktiek, om dat het onmogelyk is, in eenigztns uitgebreide Rykeu en Gemeenebesten, alle ftemmende leden by eikanderen te verzamelen. De Schryver fchildert wel verder het tafereel der Roomfche Ileerfchappy, en hoe in de fchoonfte dagen des Gemeenebests alle Stemgerechtigden tezamen kwamen, ende aljemeeae zaaken, by meerderheid van ftemmen, beflisten. Dan men moet fteeds in het oog houden, dat de Romeinfche vryheid alleen binnen Rome ,en het Rechtgebeiel der Stad, bepaald was, terwyl al het overige, op een vry willekeurigen voet, door, van de Hoofdftad dor waard gezondene , Magistraatsperfoonen wlerdt beftierd. Voor Rome konden derhalven de ftraks in 't breede vermelde maatregelen wel worden uitgevoerd. Doch had men eens het geheel uitgeftrekte Roomsch Gebied waariyk vry willen maaken, en zulks doen op den voet van een eenig en onverdeelbaar Gemeenebest, zo begryp ik niet, hoe dat, zonder middel eener Reprefentatie, zoude hebben kunnen gefchieden. De Schryver fchynt van oordeel te zyn, dat zulks door middel eener Contoederatie van veele kleinere lichaamen Zoude mogelyk zyn ; dit is ook in een zekeren zin waar. Doch op wat voet Zal men zo'lanige kleinere dselen tot eei.ig een, 't geen waailyk iets van belang zal kunnen uitvoeren , vereenigen, zonder een algemeenen uitvoerenden Raad ? Hoe zal men zodanig een Raad be. komen, zonder dat 'er door ieder dergeconfoedereerde dee. len lieden worden gekoozen, die de belangen van ieder deel en van 't geheel kunnen behartigen; en welke zyn die anders, dan Reprefencanren? Het Is ook niet zo zeer de luiheid , welke het kiezen van Reprefentaucen , vooral in groote Gemeenebesten, heeft veroorzaakt, dan wel do noodzaakelykheid, die naar maate der giootheid der aflïanden fteeds vermeerdert. De fchrandere ontwerpers der JSoord.Amerikaanfche en Franfche Gemeenebesten,fchynen hier  *U VUBOND DES Het zyn de beflommeringen van den koophandel eii der konsten, het zyn de begeerlyke winzucht, het tyn de verwyfdheid en gemakkelykheid , welke de diensten, die in perfoon behoorden te gefchieden , met geld betaalbaar maaken. Men ftaat een gedeelte van zyn voordeel af, om de rest op zyn gemak te vermeerderen. Geef maar geld , en ras zult gy boeien hebben. Het woord Fmanth is een woord eigen aan de Slaverny, het is onbekend ineen wel geftelden Burgerftaat. In een waarlyk vryen Staat doen de Burgers alles met hunne handen , en niets met geld. Verre van daar, dat zy geld zouden geeven , om van hunne pligten ontheven te worden , zouden zy het gaarne betaalen , om die zelfs te mogen volbrengen. Myne denkbeelden wyken verbaasd verre af van de gewoonlyke; ik houd de Heerendiensten Voor min fchadelyk, dan de belastingen. Hoe beter de Staat is ingericht, zo veel zwaarder wee- hier ook niets anders op te hebben kunnen uitvinden dan zo veel omzigtigheid, als mogelyk was, in het kiezen der Vertegenwoord.gers te gebruiken. De vrees van den Schrv ver, dac Volkvertegenwoordigers gefchikte middelen zvr, om de vryheid te verkoopen, is ook overdreeven Vant indien dezelve maar op eene gelykmaatige wyze door „êt volk worden verkozen, voor een bepaalden tvd e! m! verantwoordelykheid, na het afioopen van hun' beffler fchynt daar geen de minste grond voor te zyn. Om daar* voor te zorgen, is het ook zeer dienftig voor de pJoZ nen. d.e gekoozen moeten worden , eenige eigenffien te bepaalen , d.e zodanige leedeu moeten doen kiezen welke zelve eenige bezitting, en dus een meerde per' \Sl 1,6 Vertak6" ' by behoud van V«ta£/i  MAATSCHHPPY. m twegen by de Burgers de Landzaaken boven de huishoudelyke , 'er beftaan zelfs veel minder huisfrlyke zaaken, dewyl het algemeen geluk , met aan ieder lid een grooter deel daar van te verfchaffen, 'er minder geluks voor hem te zoeken overblyft, in de afzonderlyke zorgen. In een welgeftelden Staat vliegt een ieder naar de vergaderingen. Onder een kwaad bellier is niemand begeerig daar een ftap naar toe te doen, om dat niemand deel neemt aan *t geen aldaar gebeurt, terwyl men voorziet, dat de algemeene wil aldaar niet zal heerfchen , en dat eindelyk de huisfelyke zorgen allen tyd wegneemen. Goede wetten doen betere gebooren worden, doch kwaade verwekken noch ergere. Zo ras iemand, fpreekende over de zaaken van den Staat, zegt , wat legt my daar aan gelegen ? mag men den Staat voor verboren houden. De verflaauwing der liefde voor het Vaderland, de werkzaamheid van 't eigenbelang, de buitenfpoorige grootheid der Staaten, en het misbruik der Regeeringen,hebben doen uitvinden den weg van Afgezanten of van Volksvertegenwoordigers in de vergadering der Natiën. Dit is het geen men in zommige landen durft noemen den derden Staat. Dus komt het byzonder belang der beide hoogere ordens in de eerfte en tweede plaats in aanmerking , terwyl 't algemeen belang flegts de derde plaats bekleedt. De Oppermagtigheid kan niet vertegenwoordigd worden, om dezelfde reden, om dat zy onvervreemdbaar  17» VERBOND der.' baar is; zy beftaat wezenlyk in den algemeenen wil, en de wil is niet vatbaar voor vertegenwoordiging: 't is dezelfde, of een andere, zonder dat daar een midden in plaats heeft. De Afgezanten des volks zyn derhalven niet zyne Vertegenwoordigers , en zy kunnen het niet zyn; zy zyn niets dan zyne Gelastigden, en kunnen niets onherroepelyk benutten. Iedere wet, welke het Volk niet perfoonelyk heeft bevestigd, is geen wet. Het Engelfche Volk meent vry te zyn, doch het bedriegt zich geweldig; het is alieen vry , geduurende den tusfchentyd der verkiezing der Parlementsleden : zo ras zy weder verkooren zya , is het flaafsch , en als niet?. Het flegt gebruik, 't geen het maakt van zyne korte ogenblikken van vryheid, zoude het een verdienftelyk werk maaken , dat het daar van wierd beroofd. Het denkbeeld van Vertegenwoordigers is van een nieuweren oorfprong, het is tot ons overgegaan uit de Leenroerige Regeeringsform, dat ondeugend en dwaas beftier, in 't welk het menfchelyk geflagt wordt vernederd, en denaam van mensch eenfchandvlek is. In de oude Gemeenebesten, en zelfs in de Aileenheerfchingen, had het Volk nooit Vertegenwoordigers; dat woord was daar zelfs geheel onbekend. Het is zeer byzonder, dat men zelfs niet te Rome, alwaar de Volksmannen zo geheiligd waren, heeft uitgevonden, dat zy de pligten van het Volk zouden kunnen waarneemen, en dat zy, in 't mid. den van eene zo groote meenigte, 't nooit beproefd heb-  U A A T 9 C H A P P Y. 177 hebben, om op eigen gezag een Volksbefluit te doen doorgaan, Men oordeele intusfchen over de verwarring, welke de uitgebreidheid der meenigte zomwylen veroorzaakte, uit het geene gebeurde ten tyde der Gracchen (ƒ), toen een deel der Burgers zyn ftem boven van de daken gaf. Ter f f ) Tiberius Gracchus, zyns oordeels, geweldig door den Rorneinfchen Raad belecdigd, om dat dezelve goed kon vinden een Vredes - verdrag, *t geen hy met de N«™n™™ gemaakt had, te verbreeken, voegde ïlch by de voltag tv, en trachtte eene wet te doen doorgaan, volgens wem e een teder, die boven de vyfhonderd Akkers land: beza, te meerdere zoude moeten afftaan , om hetzelve onder de arme Hur^ers te verdeelen. Met zeer veel moeite kreeg ny aee. 2 wet tegen welke zich de Raadsheerlyken geweldig verzetteden, 'er door, gelyk ook eene andere, by welke de nalaatenfchapvan den Koning Atta us ore het Romen fche Volk tot zyn erfgenaam had ™^»J^£fZ£ ]e gemeente wierd verdeeld. Gracchus rntusfchen hier door zich den doodelyken haat van aile Raadsheerlyken, en verZogenden, op den hals hebbende gehaald,deed alle moeite om zich, tot zyne veiligheid, op nieuw rot GenMWWm te doen verkiezen, en ook voorrs zodanige periooiier ra de aanzienelyke Ampren te brengen, die van zyne party waren. Hieruit namen zyne Vyanden grond, om uit e flrooien, dat hy flechts in fchyn een Vriend van het Volk was, maar dat hy zulks alleen tot een werktuig en dékmantel gebruikte, om zich het Oppergezag aan te ma«iaen Dit denkbeeld verwekte eene geweldige beweeging m den" Roomfchen Raad, welke ten gevolge had dat de ecnlm aanweezende Burgemeester gelast wierd. de Legioenen fn de wapenen te brengen, ê met dezelve Gracchus eu Sneu aanhang op het lyf te vallen. D««e d« hAbrnda sreweigerci, wierd zulks alleen door een aantal lUtésbeet. Ivken ondernomen , onder aanvoering van Scipio Naflca, 'i aeen ten gevolge had, dat Tib. Gracchus, raden daarop volgenden aanval , fteuvelde : waar op zyn geheele aanhang rasuit elkanderen geraakte. Zyn Broeder Caju* Gracchus M  I?8 VERBOND -der- Ter plaatze, daar Recht en Vryheid alles zyn, betekenen ongevoechelykheden niets. By dit wyze Volk wierd alles op zyn waren prys gefield. Het liet door zyne Diefleiders doen, 't geen zyne Volksmannen niet zouden hebben durven onderneemen. Het Roomfche Volk vreesde niet, dat zyne. Diefleiders het zouden willen Vertegenwoordigen. Om intusfchen te verfiaan, op hoedanige 'wyze de Volksmannen het Volk zomwylen Vertegenwoordigden , is het voldoende te begrypen, hoe de Regeering de Oppermagt verbeeldde. Daar de wet niets is, dan de verklaaring van den algemeenen wil is het zeker, dat het Volk in de Wetgeevende magt" met kan worden vertegenwoordigd; maar het moet, en kan was, eenige jaaren laater, de groote eunft-Iïn ting, welke ten dien einde was uitgefchreeven over de Weduwen , welke geene andere fchattingen behoefden te betaalen. De tweede rang des Roomfehen Volks bevatte de zodanigen, welker goederen gewaardeerd waren op vyf en zeventig duizend Asfen, of twee duizend zes honderd vier en aestig guldens, in welks twintig Centurien Voetvolk , en twee Centurien aan Handwerkslieden van allerhande zoort, waren by gevoegd. De derde rang, insgelyks beftaande uit twinrig Centurien, bevatte die Burgers welke vyftig dui. zend Asjes, of ongeveer zeventien honderd zes en zeventij guldens ryk waren. De twintig Centurien van den volgenden rang bevatten die lieden, wier vermogen wierd berekend op vyf O 3  «4 VERBOND ber. «ene Krygskundige houding : hy plaatste ten dien einde , in de tweede klasfe, twee Honderdmanfchappen van zwaare Wapendraagers, en in de vierde, twee van Krygs - Muzikanten. In ieder klasfe, de laatste uitgezonderd, onderfcheidde hy de jongen en de ouden : dat wil zeggen , die , welke verpligt waren de wapenen te draagen, en die, welke daarvan , door hunnen ouderdom , volgens de wetten, bevryd waren; een cnderfcheid, 't geen noch meer, dan dat der goederen, de noodzaakelykheid daar ftelde, om de volkstellingen dikwyls te herhaalen. Eindelyk wilde hy, dat de Vergadering gehouden wierd in 't veld van Mars, en dat allen, die , volgens hunnen ouderdom, tot den dienst verpligt waren, aldaar verfchcenen met hunne wapenen. De reden, waarom hy in die laatste klasfe' niet volgde de verdeeling van jongen en ouden, beftond hier in, dat men aan 't Gemeen, waar uit zy beftond, de eer niet toeliet, om de wapenen voorliet Vaderland te draagen. Men moest eigen Haardfteden bezitten , om het recht tot 's Lands verdeediging te be. vyf en twintig duizend As fes, ©f agt honderd agt en tachtig guldens, by welke noch twee Centurien Krvgs-fpeelers, van allerhande zoon, wierden gevoegd. De volgende vyfderang was zamengefteld uit die Burgers, wier bezitting wierd berekend op twaalf duizend en vyf honderd Asfen, of ongeveer op vier honderd vier en veertig guldens Hollandsen : wordende dezelve verdeeld in dertig Cènturien. De laatste rang bevatte eindelyk alle die geene, welke minder, of niets, bezaten, welke rang de trtlrykfte was van allen; doch in de itesnmwg Hechts eene Centürie uitmaakte. Verraaier.  MAATSCHAPPY, zr5 bekomen : zo dat 'er mogelyk van die ontelbaar» hoopen Bedelaars, die heden ten dage in de legers der Koningen blinken, niemand zoude geweest zyn , die niet met verachting uit eene Roomfche Krygsbende verjaagd zoude zyn geweest, toen de Soldaaten de verdeedigers dar vryheid waren. In de laagfte klasfe maakte men echter noch ondeffcheid , tusfchen de Prohtari, en de zogenoemde Capite Cenfi. De eerfte , die noch iets bezaten, gaven ten minften noch Burgers aan den Staat, en, in tyd van nood, zelfs Soldaaten. Doch de overige, die in 't geheel niets hadden, en welke men dus alleen van wegen hunne hoofden op de lysten kon brengen, wierden als geheel en al nietig befchouwd; en Marius was de eerfte, die zich verwaardigde hen op de krygsrol te plaatzen. Zonder hier te bellisfen, of deeze derde wyze van tellen op zich zelve goed of kwaad was, geloove ik te kunnen verzekeren, dat het alleen waren de eenvoudige zeden der eerfte Romeinen, hunne belangeloosheid , hun fmaak voor den Landbouw, hunne verachting voor den Koophandel en voor de winzucht , die hen bruikbaar konden maaken. Waar is het hedendaagsch Volk, by 't welk de verteerende begcerlykheid, de ongerustheid van geest, de konftenaary, de geduurige verhuizingen , de dagelykfche verwisfelingen van vermogen, zodanig eene inftelÜDg , twintig jaaren lang, zouden hebben kunnen doen duuren, zonder den Staat onderst boven te keeren? O 4 Men  «ö VERBOND Des, Men moet zelfs wel opmerken, dat de zeden en het Schatmeesterfchap, als vermogender middelen dan de inftelling zelve, daar van de misdagen te Rome verbeterden; en dat zich wel eens een ryke verbannen zag in de klasfe der armen, om dat hy te veel vertooning met zyne fchatten had gemaakt. Uit dit alles kan men gemakkelyk opmaaken,waarom men meesten tyd maar gewag vindt gemaakt van vyf klasfen , hoewel 'er inderdaad zes waren. Daar namelyk de zesde klasfe, noch Stemgerechtigden in *t veld van Mars (*), noch Soldaaten voor 't leger, opleverde, en dus van byna geenerhande nut was in 't Gemeenebest, wierd zy zelden voor iets geiekend. Zodanig waren de verfchillende verdeelingen van het Roomfche Volk: laat ons thans eens zien, hoedanig eene uitwerking daar uit voortvloeide in de Volksvergaderingen. Deeze Vergaderingen, volgens de wetten zamengeroepen zynde, wierden genoemd Landdagen, (Comitite). Doorgaans wierden zy gehouden op de markt van Rome, of in het veld van Mars, en wierden onderfcheiden in Landdagen by Kerfpelen, by Honderdmanfchnppen , en by Wyken, volgens het onderlcheid der drie gedaanten, onder welke zy waren C') Ik zeg het veld van Mars, om dat hetzelve de plaats was, alwaar de Landdagen by Cenrurien vergaderden; in de beide andere zoortea verfcheen het Volk op de Markt, of elders, en als dan hadden de Caphe Cenfi even veel invloed en gezag, als de aanzisnelykfte Burgers.  MAATSCHAPPY. ai7 ren te zamen geroepen. De Landdagen by Kerfpelen waren, van de inftelling van Romulus, die by Honderdmanfchappen, van Servius, en die by Wyken, van de Volksmannen. Geene wet bekwam haare bevestiging, geen Magistraatsperfoon wierd verkoo. ren, dan op de Landdagen, en dewyl 'er geen Burger was, die niet was opgetekend in een Kerfpel, of in een Honderdmanfchap, of in eene Wyk, volgt daar uit, dar geen Burger uitgefloten was uic het recht van {temming, en dat het Romeinfche Volk waarlyk de Oppermagt bezat, zo in het Recht, als in het Daadelyke. Tot de wettige zamenkomst deezer Vergaderingen , en op dat het geene, dat in dezelve beflooten wierd, de kragt van wet zoude hebben , waren de drie volgende voorwaarden van nooden. Teneerften, dat het lichaam , of de Magistraat, die dezelve te zamen riep, ten dien einde met de noodige magt was bekleed. Ten tweeden , dat de Vergadering wierd gehouden op een dier dagen, op welke zulks door de wet was toegelaaten. Ten derden, dat de Voorwikkingen gunftig waren. De reden der eerfte inftelling heeft geene uitlegging van nooden. De tweede is eene zaak van burgerlyke order : dus was het by voorbeeld niet geoorlofd, de Landdagen te houden op zogenoemde Vacantie dagen , noch op de Marktdagen, op welke de Landlieden , te Rome komende , tot het afdoen hunner zaaken, geen tyd hadden, om den dag op ds open0 5 baar?  2i8 VERBOND dei baare plaats door te brengen. Door de laatste hield de Senaat een ftout en opfpattend Volk in toom ea maatigde van pas de drift der oproerige Volksmannen : doch deeze vonden meer dan een middel, om zich van deezen dwang te ontdoen. De wetten en de verkiezing der Opperhoofden waren niet de eenigfte punten, die aan 't oordeel der Landdagen wierden onderworpen. Daar het Romeinfche Volk zich de gewigtigfte deelen der Regeering had aangemaatigd, kan men zeggen, dat het lot van Europa beilist wierd in deeze Vergaderingen. Deeze verfcheidenhcid van voorwerpen gaf gelegenheid tot de verfchillende gedaanten , welke deeze Vergaderingen aannamen , volgens het verfchil der ftoffen, over welke zy hadden te bellisfen. Om over deeze verfchillende gedaanten te oordeelen, is het voldoende dezelve te vergelyken. Toen Romulus de Kerfpels inftelde , was zyn oogmerk den Senaat te bedwingen door het Volk, en het Volk door den Senaat, met gelykelyk over hen allen te heerfchen. Hy gaf derhalven hier door aan het Volk al het gezag d?r meerderheid, om die in de fchaal te leggen tegen de magt en de rykdommen die hy overliet aan de Raadsheerlyken. Doch volgens den aart eener Allcenheerfching, liet hy toch eene meerderheid van magt aan de Raadsheerlyken, door den invloed hunner CUenten op de meerderheid der Stemmen. Deeze wortderbaarlyke inftelling van Patroonen en Cliënten, was een meesterfluk van Staatkunde ,  MAATSCHAPPY. 210 leunde, en van Menfchelykheid, zonder welke het Raadsheerfchap , zo ftrydig tegen den aart van een Gemeenebest, niet zoude hebben kunnen beftaan. Rome heeft alleen de eer gehad, van aan de waereid dit fchoon voorbeeld te geeven, 't Welk nooit een misbruik heeft te wege gebragt, en dat echter nooit is nagevolgd. Daar deeze gedaante der Kerfpelen in wezen bleef onder de Koningen tot aan Servius, en daar het Koningfchap van den laatsten der Tarquinen voor onwettig wierd gehouden, zulks deed over 't algemeen de Koninglyke wetten onderfcheiden van andere , door den naam van Leges Curiate* Dewyl de Kerfpelen alleen bepaald waren tot dè vier ftedelyke Wyken, en dus, geduurende de Gemeenebest Regeering, alleen het gepeupel van Rome bevatteden, paften zy noch voorden Senaat, die aan het hoofd der Raadsheerlyken was , noch voor de Volksmannen , die, hoewel Volkelingen, echter aan het hoofd der vermogende Burgers waren. Zy vervielen derhalven in wanachting, en hunne verlaaging was zo groot, dat hunne dertig Gerechtsdienaars, wanneer zy by eikanderen waren vergaderd, konden doen alles, wat de Kerfpel - vergaderingen zouden hebben kunnen uitvoeren. De verdeeling by Hondérdmanfchappen was zo gunftig voor de Aristocratie, dat men in den beginne naauwelyks begrypt, hoe de Senaat het niet fteeds in de Landdagen overhaalde s die op deezen voet wierden  *ao VERBOND dki den gehouden , en in welke verkoozen wierden de Burgemeesters, de Schatmeesters en de overige aan» zienelyke Magistraatspersonen. Van dc honderd en drie en negentig HonderdmanfcLappen, welke de zes klasfen , in welke het geheel Roineinfche Volk verdeeld was, uitmaakten, bevatte de eerfte klasfe alleen acht en negentig; zo dat, daar de ftemmen altoos gerekend wierden by Centurien, deeze eerfte klasfe het in getal van ftemmen verre overhaalde boven alle de andere te zamen genomen. Waarom men ook, wanneer alle haare Honderdmanfchappen van hetzelfde gevoelen waren, niet verder voortging , met de. ftemmen op te neemen. Het geen dus was beflist door het kleinst getal, wierd gehouden voor debeflisfing der menigte; zo dat men kon zeggen , dat de zaaken in deeze zoort van Landdagen wierden beflist, meer naar de meerderheid der vermogens, dan vol. gens die der ftemmen. Dan dit onmaatig gezag wierd door twee middelen gemaatigd. Want vooreerst zo waren doorgaans de Volksmannen, en fteeds een groot aantal van ryke Volkeiingen, in de eerfte klasfe, die in dezelve opwoogen tegen den invloed der Raadsheerlyken. Het tweede middel beftond hier in, dat men, in plaats van de Honderdmanfchappen te laaten ftemmen volgens hun rang, het geen altoos van het eerfte zoude hebben doen beginnen, men een by het lot uitkoos, die alleen de verkiezing volbragt ( • ) , waarna <•} Deeze dos bj het lot gekoozen Centurie wierd ge- aoeiad  MAATSCHAPPY. ma waarna alle andere, op een anderen dag, volgens hun Tang opgeroepen, dezelfde verkiezing herhaalden, en haar doorgaans bevestigden. Dus benam men het gezag van 't voorbeeld aan den rang, om het te geeven door het lot, volgens de beginzelen der Volksregeering. Uit dit gebruik vloeide noch een ander voordeel voort, dat is, dat de Burgers , die bet platte land bewoonden , door het verloop des tyds tusfchen de beide verkiezingen , onderrecht konden worden, aangaande de verdienden van den by voorraad genoemden Candidaat; om hun ftem niet te geeven zonder genoegzaam onderzoek. Doch, onder voorwendzel van den noodigen fpoed, kreeg men het 'er door , om dit gebruik afgefchaft te krygen; zo dat de beide verkiezingen vervolgens op één dag wierden volbragt. i De Landdagen, die volgens de Wyken wierden gehouden, waren eigentlyk de Vergaderingen van 't Romeinfche Volk. Zy wierden alleen te zamen geroepen door de Volksmannen, die ook in dezelve verkooren wierden, en insgelyks aldaar hunne Volksbefluiten deeden opmaaken. De Senaat had aldaar niet alleen geen rang, maar zelfs niet het recht om 'er te verfchynen: zo dat de Raadsheeren , genoodzaakt, om aan wetten te gehoorzaamen , tot welke noemd Prat rogativa, om dat zy de eerfte was, wier ftem men vroeg: en het is van daar, dat de naam van Pruroga- ti-ctn is gekomen.  222 VERBOND der welke zy niet eens hunne ftemmen hadden gegee. ven, in deezen opzichte minder vry waren, dan de geringde Burgers. Dit onrecht was voorzeker uit een verkeerd begrip ingefteld, en diende voornaamelyk, om de befluiten van een Lichaam krag. teloos te maaken , tot het welk alle deszelfs leden niet waren toegelaaten. Wanneer alle de Raadsheerlyken, volgens hun recht als Burgers, deeze Vergaderingen hadden bygevvoond, zouden zy,, dus enkele byzondere perfoonen geworden, echter geen meerder invloed gehad hebben op eene wyze van ftemmen, die hoofd voor hoofd plaats had, en in welke de geringfte Proletarius even veel te zeggen had als de eerfte van den Raad. Men ziet dan, dat, behalven de order, die uit deeze verfchillende fchikkingen voortvloeide, omtrent het inzamelen der ftemmen van zo een groot Volk, deeze verdeelingen in 't geheel niet in zich zeiven onverfchillig waren , maar dat ieder derzelve uitwerkingen had , betrekkelyk tot de oogmerken, die hen de voorkeuze deeden hebben. Zonder daaromtrent in verdere uitweidingen te treeden, blykt uit de voorgaande ophelderingen, dat de Landdagen by Wyken, de gewigtiglle waren voor de Voiksregeering , en die by Centurien , voor de Aristocratie. Ten opzicht der Landdagen by Kerfpelen, in welke het gepeupel van Rome alleen de meerderheid maakte , die dienden nergens toe, dan om de Tyranny, en de kwaade aanflagen te begunfti- gen,  MAATSCHAPPY. ta3 ■gen, en vielen dus van zeiven in wanachting: zo dat de oproermaakers zelve zich van een middel onthiel» den, 't geen hunne oogmerken te duidelyk aan den dag zoude hebben gebragt. Het is zeker, dar de geheele Majesteit van het Romeinfehe Volk zich alleen bevond in de Landdagen by Centurien; die alleen voltallig waren , terwyl in de Vergaderingen by Kerfpelen de Wyken der Veldbcwooners ontbraken , en in die by Wyken de Senaat en de Raadsheerlyke afweezig waren. Wat de manier van het opzamelen der ftemmen betreft , dezelve was by de eerfte Romeinen even eenvoudig , als hunne zeden, hoewel noch minder dan te Sparta. Ieder bragt zyn gevoelen uit met luider ftemme : een Griffier tekende dezelve aan, naar maate zy wierden voor den dag gebragt : de meerderheid van ftemmen bepaalde de meerderheid in eene Wyk, en de meerderheid der Wyken bepaalde de meerderheid des Volks. *t Welk alles op den zelfden voet plaats had in de Kerfpelen en Honderdmanfchappen. Dit gebruik was goed , zo lang de eerlykheid by de Burgers regeerde, en ieder zich fchaamde, om in 't openbaar zyne ftem te geeven aan een onrechtvaardig voorftel, of aan een onwaardig voorwerp : doch zo ras het Volk bedorven was, en men de ftemmen kon opkoopen, wierd het beter, de ftemmen in 't geheim te geeven, om de opkoopers te rug te houden door wantrouwen, en den guiten gelegenheid te geeven, om geene verraaders te behoeven te worden. Ik Al  224 VERBOND der Ik weet dat Cicero deeze verandering berispt, en daar aan, voor een gedeelte , den val van 't Gemeenebest toefchryft. Doch hoe zeer ik het gewigt gevoele, 't geen in deezen 't gezag van Cicero verdient, zo ben ik niet van zyn gevoelen. Ik denk integendeel, dat, doord>en 'er geene genoegzaame diergelyke veranderingen gemaakt zyn, men den ondergang van den Staat heeft verhaast. Ge« lyk de levenswyze van gezonde menfehen niet gefchikt is voor zieken, zo moet men ook niet een bedorven Volk willen regeeren, volgens dezelfde wetten, die gefchikt zyn voor een deugdzaam Volk. Niets bewyst beter deezen grondregel, dan de duurzaamheid van 't Gemeenebest van Venetië, wiens beeltenis alleen noch heden beftaat, om dat zyne wetten alleen gefchikt zyn voor ondeugende menfehen. Men deelde hierom in 't vervolg borden uit aan de Burgers, op welke een ieder zyne Stem konde vermelden, zonder dat dezelve bekend wierd. Men ftelde insgelyks nieuwe plegtigheden in, ten opzichte van het verzamelen dier borden, de optelling der Hemmen, de vergelyking der getallen enz. Het geea niet verhinderde, dat de getrouwheid der Officieren, welke met deeze pligten belast waren ( * dik. wyls verdagt was. Men maakte eindelyk , om de zamenfpanning en den handel in ftemmen te beletten, z« £ * ) Custodes, Diribltores, Rogatores fulïragiorura.  MAATSCHAPPV. aas 2o veele Edicten, dat de menigte daar van alleen de overtolligheid aantoonde. In de laatfte tyden was men dikwyls genoodzaakt, zyne toevlucht te neemen tot buitengevvoone middelen , om aan de ongenoegzaamheid der wetten te gemoet te komen. Zomwylen onderftelde men won ierwerken: doch dit middel, 't geen het Volk kon misleiden , bedroog hen niet, die het Volk beftierden. Zomwylen riep men met ipoed eene Vergadering by eikanderen, eer zy, die naar de Ampten ftonden, tyd hadden , hunne partyfehappen te maaken. Zomwylen bragt réén eene geheele Vergadering met fpreeken ten einde , wanneer men zag, dat het omgekogte Volk een kwaad befluit wilde neemen. Maar eindelyk verkragtte de Heerschzucht alle voorzorgen. Intusfchen is in deezen het verwonderlykst, dat een ontelbaar Volk, in 't midden van zo veele gebreken , door de voortreffelykheid zyiur oude inftellingen , niet naliet Magistraaten te verkiezen, wetten te maaken , pleitgedingen te beoordeelen , byzondere en openbaare zaaken af te doen, byna met even veel gemak, als de Senaat zelve zulks zoude hebben kunnen doen. VYFDE HOOFDSTUK. Over het Tribunaat. "Wanneer men geene nette evenredigheid kan P daar  22ö VERBOND dïr daar ftellen, tusfchen de zamenfMlende deelen van den Staat; of wanneer onvernielbaare oorzaaken, zonder ophouden, de betrekkingen daar van doen ontaarten; dan ltelt men een byzonderen Magistraat aan , die, met de overige Regeering, geen een lichaam uitmaakt, die ieder term weder tot zyne waare betrekking brengt, en die een verbond of een middelterm maakt, het zy tusfchen den Prins en het Volk, het zy tusfchen den Prins en de Oppermagt; het zy teffens van die beide kanten , indien zulks noodzaakelyk is. Dit lichaam, 't geen ik het Trihunaat noem, is de bewaarder der wetten en der Wetgeevende magt, het dient zomwylen, om de Oppermagt te befchermen tegen de Regeering, gelyk te Rome de Volks-; mannen deeden : zomwylen om de Regeering te befchermen tegen het Volk , gelyk heden te Venetië de Raad van Tienen doet; en zomwylen, om het evenwigt van weerkanten te bewaaren, gelyk de Ephoren te Sparta deeden. Het Tribunaat is geen zamenftellend deel van den Burgerftaat, en moet geen deel hebben aan de Wetgeevende noch aan de Uitvoerende magt, Maar hier door is zyne magt zelfs grooter. Want daar het niets kan doen , kan het alles beletten. Het is meer geheiligd en meer geëerbiedigd, als verdediger der wet, dan de Prins die haar uitvoert, en de Oppermagt die dezelve maakt, Dit is dat geene, 't welk men ten klaarften te Rome zag, wanneer die trot- fche  MAATSCHAP? Y. &2? fche Raadsheerlyken, die fteeds het geheele volk verachtteden , gedwongen wierden voor een enkelen Officier van het Volk te buigen: fchoon dezelve noch Wichelaaryen noch Rechtsgebied te baat had. Zo het Tribunaat met verftand wordt gcmaatigd , is dat de fterkfte fteunpilaar cencr goede Staatsgefteldheid : doch zo het maar een weinig te veel kragt heeft, keert het alles onderst boven. Wat de zwakheid betreft, die legt niet in deszelfs aart, en zo het maar iets is, is het nooit minder, dan het behoort te zyn. Het ontaart in dwingelandy, zo ras het zich de Uitvoerende magt aanmaatigt, wier maatiger het alleen moest zyn, en zo het ontflag geeft van het onderhoud der wetten, welke het moest befchermen. De buitenfpoorige magt der Ephoren, die niets ge* vaarlyks in zich had, zo lang Sparta haare zuivere zeden bewaarde, verhaastte het begonnen zedebederf. Het bloed van Agis , door deeze dwingelanden geplengd, wierd door zyn opvolger gewroken : doch demisdaad, en de kastyding der Ephoren, verhaastten gezamentlyk den val van 't Gemeenebest; en na Clcomcnes was Sparta niets. Rome ging insgelyks langs denzelfden weg verboren, en de buitenfpoorige magt der Volksmannen, die zy zich allengs aanmaatigden, diende eindelyk, onder dekmantel der tot behoud der vryheid gemaakte wetten, totbefcherming der Dwingelanden , die haar vernielden. Wat betreft de Vergadering van Tienen te Venetië, die is een P 2 Bloed.  B28 VERBOND dek Bloedraad, teffens affchuweiyk voor de Edelen, en voor het Volk, en die, verre van de wetten geftren» gelyk te befchermen , na haare verflapping, nergens toe dient, dan om flagen in het duistere te geeven, jiaar welke niemand onderzoek durft doen ( /). Het ( l) De Seignory, of Raad van Tienen van Venetïe , beftaat uit den Doge, zes leden van den grooten Raad, en drie eerfte Rechters van 't hoogfte Gerechtshof. Deeze Raad is, naast de Inquifitie van Staat , de ontzachelykfte Rechtbank van 'c Gemeenebest. Drie leden van deezen Rsad maaken de Inquifitie van Staat uit, deeze ontvangen alle befchuldigingeu en aanklagten tegen perfoonen, die ■van eenigen aanflag tegen de Regeering verdagt zyn. Zy neemen een ieder gevangen, zy veroordeelen, en laaten hunne vonnisfen naar welgevallen uitvoeren, zonder des gevangens verdediging, indien zy 't zo goed vinden, 't zy door hem zeiven, 't zy door middel van voorfpraaken, te hooren. Deeze vergadering is de bewaarfter der algemeene tust , derzelver leden waaken over het welvsaren der Stad, leggen alle gefchillen by, en dillen de oproeren; zy houden een waakend oog op alle partyfchsppen en alle eerzuchtige perfoonen. Zy bepaalen de munt, de gewichten, de maaten, en regelen de markten. Zy zyn zo wel de fchrik van den Adel als van 't Gemeen, zo wel van den Doge, als van den geringften Onderdaan, waardoor zy even zeer gehaat als gevreesd zyn. De vonnisfen van deezen Bloed, jaad worden met allen fpoed uitgevoerd, en zeer geheim gehouden. Om ook alle klagten van 't gemeen over eene te onmaatïge geftrengheid voor te komen , worden dikwyls de misdaadigers , alleen op verklaaringen van de verfpieders, of van twee getuigen, by nacht in zee geworpen. Een onbedacht gefproken woord , de allerbeuzelachtigfte openhartigheid, of aanmerking van ter zyde over de Regeering, het gaan met fchietgeweer, en veele andere geringe onvoorzichtigheden, wierden voorheen befchouwd als misdaaden, welke de doodftraf verdienden, of op het minst eene langduurige ballingfchap. Heden ten dage heeft er wel eene meerdere zagtheid plaats, doch met dit alles *is de  M A A T S C H A P P ï. Sc», Het Tribunaat verflapt zich , even eens als de Regeering , door de vermenigvuldiging zyner leden. Toen de Roomfche Volksmannen, die eerst twee, en naderhand vyf in getal waren, dat getal verdubbelden, liet de Senaat hen daar ftil mede voortvaaren, als wel zeker zynde, dat zy dus den eenen door den anderen in de band zouden kunnen houden ; gelykook gebeurde. Het beste middel om de te groote aanmaatigingen, van een zo verfchrikkelyk lichaam, voor te komen , een middel van 't welk zich tot hier toe geene Regeering heeft bediend , zoude hier in beftaan , om zodanig een lichaam niet fteeds duurende te maaken, maar tusfehenpoozen van tyden te bepaalen, geduurende welke het zoude zyn opgeheven. Deeze tusfchenpoozingen, die niet groot genoeg moeten zyn om aan de misbruiken den tyd te geeven van zich te kunnen bevestigen, kunnen door de wet bepaald zyn; zo dat men dezelve ook des noods, door buitengewoone Commisfien, kan bekorten. Dit middel fchynt my zonder eenige zwaarigheid te zyn: want daar het Tribunaat, zo als ik gezegd heb , geen deel der Conftitutie maakt, kan het worden weg gede woede van deezen Rechtbank noch zeer te vreezen. Met dit alles is het beftaan van deezen Bloedraad eene der hoofdoorzaaken van de duurzaamheid der Venetiaanfche Vryheid, indien een volk, 't geen de fpeelbal is van zulk een onbarmhartig en willekeurig Driemanfchap, gezegd kan Worden eenige Vryheid te genieten. Vertaaler.  verbond du genomen , zonder dat zy 'er by lydt. Ook fchynt zulks my volkomen kragtig; om dat èen nieu« welings herftelde Magistraat zich niet gedraagt naar 't gezag, 't geen zyn voorganger had, maar naar dax geene, 't welk de Wet hem geeft. —1 —' •—•—' ■ - ZESDE HOOFDSTUK. Over bet Dictatorfchap. D e onbuigzaamheid der wetten, welke belet dat zy zich fchikken naar de omflandigheden , kan dezelve in zommige gelegenheden verderffelyk maaken, en daar door 't bederf van den Staat in zyne worfteling veroorzaaken, De order en de traagheid der formen eisfchen meer tyds, dan de omflandigheden dikwyls toelaaten. 'Er kunnen zich honderd gevallen opdoen, in welke de Wetgeever niet had voorzien. Ook is het een zeer noodig vooruitzigt, te gevoelen, dat men niet alles kan voorzien. Men moet derhalven de Staatkundige inftellingen nooit zo vast willen maaken, dat men zich de magt beneeme om 'er de uitvoering van te kunnen opfchorten. Sparta zelfs liet wel eens haare wetten flaapen. Doch het zyn alleen de grootfte gevaaren, die opweegen kunnen tegen dat van de openbaare order te ver-  IvïAATSCHAPPY. 431 veranderen, en men moet nooit het geheiligd gezag der wetten ftremmen, dan wanneer het welzyn van 't Va. derland zulks vordert. In zodanige zeldzaame eh klaarblykelyke gevallen voorziet men in de openbaare veiligheid, door eene byzondere daad, die 'er de bewaaring van overgeeft aan den waardiglien. Zodanig een last kan op twee manieren worden uitgevoerd , volgens den aart van 't gevaar» Zo men , om 't gevaar te heelen, kan volftaan met het vermeerderen der werkzaamheid van de Regeering , zo bepaalt men die tot een of twee derzelver leden : waar door men niet het gezag der wetten verandert, maar alleen de manier der uitvoering. Dan indien het gevaar zo groot is, dat de toeliel der wetten eene hinderpaal in deszelfs afweering is, dan benoemt men een Opperhoofd, dat alle de wetten doet zwygen , en dat voor een oogenblik de Oppermagt opfchort. In zodanig een geval is de algemeene wil niet twyffelachtig, en het is blykbaar, dat de eerfte bedoeling van het volk is, te zorgen, dat de Staat niet verlooren ga. Op zodanig eene wyze fchaft de opfchortiug des Wetgeevenden gezags hetzelve geenzins af. De Magistraat, die haar doet zwygen, kan haar niet doen fpreeken. Hy overheerscht haar, zonder haar te kunnen verbeelden; hy kan alles doen, behalven het maaken van Wetten. Het eerstgenoemde middel wierd gebruikt door den Roomfchen Senaat, wanneer dezelve de Burgemeesters , door eene daartoe geheiligde fpreuk , beP 4 testte,  «3a VERBOND dhr. lastte, voor het welzyn des Gemeenebests te zorgen. Het tweede had plaats, wanneer een der twee Burgemeesters een Dictator benoemde, ( * ) een gebruik, waar van Alba het voorbeeld aan Rome had gegeeven. In het opkomen van *t Romeinsch Gemeenebest, nam men dikwyls zyne toevlucht tot de Dictatuur; om dat de Staat noch geene genoegzaame derkte had om zich door de enkele kragt zyner inftelling ftaande te houden. Daar de goede zeden toen ter tyd veele voorzorgen onnoodig maakten, die op andere tyden noodwendig zouden zyn geweest, vreesde men niet, dat een Dictator misbruik van zyn gezag zoude maaken, noch dat hy trachten zoude hetzelve langer dan den bepaalden tyd in handen te houden. Het fcheen integendeel, dat een zo groot gezag tot eene zwaare last was voor hem, die daar mede was bekleed, zodanig haastte hy zich, om zich daar van te ontdoen: even eens, als of het een te lastig en te gevaariyk ampt was, boven de wetten geplaatst te zyn. Het is derhalven niet het gevaar van het misbruik, maar dat der verachting, welk my doet mispryzen het onbefcheiden gebruik, 't geen men van deeze opperde waardigheid maakte, in de eerde tyden. Want daar men haar als verfpilde, tot het doen van ver- C * ) Deeze benoeming gefchiedde by nacht en in 'e geheim, eveneens ais of men zich fchaam.de, een menscl. boven de wetten te plaatfen.  M A A T S C H A P P Y, 233 verkiezingen, van opdragten, en dus tot zaaken van enkele plegtigheid, ftond het te vreezen, dat dezelve, in geval van nood, minder ontzachelyk zoude worden, en men zich dus zoude gewennen, als een ydelen tytel te befchouwen iets, dat men alleen gebruikte tot ydele plegtigheden. Tegen het einde van 't Gemeenebest, fpaarden de thans voorzichtiger gewordene Romeinen de Dictatuur, met even weinig reden, als zy daar mede voorheen overtollig waren geweest. Het valt licht te zien, dat hunne vrees zeer ongegrond was, dat de zwakheid der hoofdftad in dien tyd haare veilig, heid uitmaakte tegen de Magistraats -perfoonen, die zy in haaren boezem had; en dat een Dictator, in zommige gevallen, de openbaare vryheid zoude hebben kunnen verdedigen, zonder daar ooit een aanval op te kunnen waagen; en dat de boeien van Rome niet wierden gefmeed binnen Rome zelve, maar daar buiten in haare legers. De geringe wederfland, die Marius tegen Sylla deed, of Pompejus tegen Cefar ( m ), toonde genoegzaam, wat men ( m ) Naar maate Rome het einde van het vry Gemeenebest naderde, waren binnen haare muuren de gebreken van ongebondenheid eh weelde vermenigvuldigd, en dus moest noodwendig een leger, binnen zodanig eene ftad aangeworven, niet beltand zyn tegen een welgeoeffend leger van buiten , 't geen gelegenheid had gehad zich in den kryg te oeffenen. Dan in de aangehaalde voorbeelden liepen insgelyks verfchillende ornftandigheden te zamen, om de zaaken op diea voet te brengen. Want met P 5  23* VERBOND der men verwagten kon van't gezag binnen de Hoofdftad. tegen de magt daar buiten. Deeze dwaaling deed hen groote misflagen begaan. Zodanig eene was, by voorbeeld, het niet aanltellen van een Dictator in de zaak van Catilina. Want daar het alleen binnen de Stad haperde, of daar te boven, op zyn meest, in een Gewest van Italië, zo zoude de Dictator, met de magt hem door de Wet gegeeven , dc zamenzweering gemakkelyk hebben verftrooid; daar zy nu niet wierd gefmoord, dan door een zamenloop van gelukkige toevallen , welke de menfehelyke voorzichtigheid nooit zoude hebben durven verwagten. In met opzicht tot Marius en Sylla, zo had de eerste het ongeluk , van zyne benden afgefneeden, en in eene verReikte Stad opgeflooten te worden, 't geen hem belette, zyne aanhangeren. met zyn moedig voorbeeld, voor te gaan : terwyl verfcheidene zyner onderbevelhebberen, zo door verraad, als door onkunde, zyne zaaken bedierven. Wat Pompejus aangaat, deeze fteunde te veel op den invloed, dien hy over het Romeinfche Volk waande ver» kreegen te hebben, en dien hy meende zo groot te zyn, dat op zyn enkel bevel geheel Rome voor hem de wape. nen zoude opvatten. Hy had ook in der daad op zekeren tyd daar toe een genoegzaam gezag gehad; doch hy lette 'er niet op, dat zyne Vyanden van zyn afzyn en van an. dere ouiftaudigheden gebruik maakten, om hem zyn grooten invloed op het Volk zodanig te beneemen, dat 'er, toen Pompejus een leger van doen had, om de uit Gallien aan. rukkende benden van Caefar te keer te gaan, byna niemand voor hem in 't Veld verfcheen; 't geen noodwendig ten gevolge moest hebben,dat Caefar de Hoofdftad, zonder eenige moeite, veroverde, en dat het toneel des oorlogs naar die Wingewesten wierd overgebragt, in welke van weerskanten voorat' legers waren verzameld; by welke zich ieders aanhang allengs konde voegen. Vertaaler.  MAATSCHAPPY. 335 In de plaats daar van, vergenoegde zich de Senaat met haare magt aan de Burgemeesters over te geeven, waar van 't gevolg was, dat Cicero, om kragtdaadig te werk te gaan , gedwongen wierd deeze magt te doen werken als die van een opperst Gerechtshof; waar door, fchoon de eerfte verrukking van vreugde zyn gedrag deed goed keuren , men hem echter in 't vervolg met recht rekenfchap afvroeg van het burgerbloed, 't geen in dat geval, tegen de wetten, was geplengd; een verwyt, 't geen men aan een Dictator niet zoude hebben kunnen doen. Doch de welfpreekenheid van den Burgemeester fleepte hier alles mede: en hy, zynen roem meer beminnende dan zyn Vaderland, zogt niet zo zeer het wettigfte en zekerfte middel om het Vaderland te behouden, als wel hoe hy best den meesten roem van deeze zaak zoude bekomen ( * ). Hierom wierd hy ook rechtvaardiglyk geroemd, als de verlosfer van Rome, maar ook rechtvaardiglyk geftraft, als een verbreeker der wetten. Hoe luisterryk ook zyne te rug roeping heeft mogen zyn, het is zeker, dat dezelve een gunstbewys was. Op hoedanig eene wyze voorts eene zo gewigtige Commisfie worde opgedraagen, het is van gewigt, daar van de duurzaamheid te bepaalen tot een zeer korten ( * ) Zo hy een Dictator had voorgefleld, was hy daar van niet zeker geweest, want daar hy zich zeiven niet durfde benoemen, had hy geene zekerheid, dat zyn Amptgenooc zulks zoude hebben gedaan.  verbond dei korten tyd, die nooit verlengbaar behoort te zyn, In zulke gistingen, die haar doen gebooren worden, is de Staat ras behouden of vernield; en zo dra de noodzaakelykheid der Dictatuur is vcorby gegaan, dan . wordt dezelve gewelddaadig of ydel. Daar te Rome de Dictators niet langer dan voor zes maanden wierden aangefteld, ontfloegen zich de meesten eerder van hun post, Indien de term langer was geweest, mogelyk zouden zy denzelven noch meerder getragt hebben te verlengen , gelyk de Tienmannen zulks deeden, voorden tyd van een geheel jaar. De Dictator had geen tyd, dan voor den nood te zorgen, die hem had doen verkiezen, hy had 'er geen om te belteeden tot het fmeeden van andere ontwerpen. ZEVENDE HOOFDSTUK. Ooer bet Scbattneesterfcbap. jEveneens , gelyk de verklaaring van den algemee. nen wil gefchiedt door de wet, zo gefchiedt de verklaaring des openbaaren denkbeelds door het Schatmeesterfchap. Het algemeen begrip is eene zoort van wet, van welke de Schatmeester ( Cenfor ) de dienaar is, en die hy toepast op byzondere gevallen, naar  MAATSCHAP? Y. 437 ïiaar het voorbeeld der Regeering ( ten opzichte der gevooone wet ). Verre is het 'er dan van af, dat de Schatmeesterlyke Rechterftoel zy de fcheidsman der begrippen van het Volk, hy is'er alken de bekendmaaker van, en 20 ras hy zich van dezelve vervvydert, zyn zyne befluiten ydel en zonder eenige uitwerking. Het is onnut, de zeden van een Volk te onderfcheiden van de voorwerpen van zyne achting, want dit alles behoort tot het zelfde beginzel, en fmelt noodwendig in eikanderen. Het is by alle Volkeren der waereid niet de natuur, maar het begrip, 't welk de keuze hunner vermaaken beflist. Hcrflel de begrippen der menfehen, en hunne zeden zullen zich van zeiven zuiveren. Men bemint fteeds 't geene dat fchoon is, of dat men fchoon vindt: maar 't is in het oordeel hier over dat men zich bedriegt; zo dat het noodig is voor deeze beoordeeling eenen regel te vinden. Hy , die oordeelt over de Zeden, oordeelt over de Eer, en hy die deEerbe. oordeelt, ontleent zyn richtfnoer van het algemeen begrip. De begrippen van een Volk worden gebooren uit zyne fiaatsinrichting. Hoewel dc wet de zeden niet regelt, zo is het echter de wetgeeving, die dezelve doet gebooren worden. Zo ras de wetgeeving verflapt, ontaarden ras de zeden: doch in zulk een tyd szaldc beoordeeling van een Schatmeester niets doen, of  S38 VERBOND der of de kragt der wetten zoude het zelfde hebben gedaan. Hier uit volgt, dat het Schatmeesterfc'inp nuttig kan zyn voor de zeden, om die te bewaaren, maar nooit om ze te herftellen. Stel derhalven Schatmeesters in, geduurende dat de wetten in kragt zyn; want zo ras zy die kragt verlooren hebben, is alles wanhoo* pig. Wanneer de wetten geene kragt meer hebben, is ook alles, wat op hen fteunen moet, kragteloos. Het Schatmeesterfchap behoudt de zeden, door te verhinderen dat zich de begrippen bederven, met hunne rechtmaangheid te behouden, door wyze toe. pasfingen , zelfs zomwylen met ze te bepaalen, wanneer zy noch niet gevestigd zyn. Het gebruik van fecondes in de tweegevegten, tot aan de dolligheid gedreeven in Frankryk, wierd aldaar afgefchaft door de enkele woorden van het Edict des Konings : wat ben betreft, die laag genoeg zyn, om daar fecondes by te roepen enz. Dit oordeel, dat van 't algemeen voorkomende , bepaalde zulks oogenblikkelyk. Doch toen dezelfde Edicten wilden vastftellen dat het eene laagheid zy, zich in een tweegevecht te begee. ven,( 't geen in der daad waarheid is, maar ftrydig tegen 't algemeen begrip ) zo fpotte het Volk met deeze bcflisfing, welke het reeds anders had beoordeeld. Elders heb ik gezegd C * ), 'dat, daar het open- baar ( • ) Ik roer in dit hoofdftuk maar enkel aan, 't eee< «"* "!,.\b,reeue heb verhandeld in myn brief aan den Burger d Alemberr.  M A ATS C HAPPY. a39 baar begrip voor geen dwang vatbaar zy, dat 'er ook gecnvoetflap van dwang behoort te zyn in de rechtbank, die gefield is, om hetzelve te verbeelden. Men kan 'er zich niet genoeg over verwonderen, met welke konst deeze dryfveer, die by de hedendaagfehen geheel verwaarloosd is, in kragt wierd gefield by de Romeinen , en noch beter by de Grieken. Toen eenmaal een man, berucht van wegen kwaade zeden, een goede raad in de Spartaanfche Volksvergaderïg had gegeeven, deeden de Ephoren, zich houdende of zy hem niet zagen, dat zelfde gevoelen , door een deugdzaam Burger , op nieuw herhaaien. Welk eene eer was dit voor den eenen, en welk eene fchandc voor den anderen! zonder dat 'er noch loftuiting aan den eenen, noch berisping aan den anderen wierd gegeeven. Zekere dronkaarts van Samos bezoedelden het rechtsgeftoelte der Ephoren: ten volgenden dage wierd by een openbaar plakaat aangekondigd, dat het den Samiers vry ftond, beestachtig te zyn. Eene ftellige kaflyding zoude minder geilreng geweest zyn, dan eene zodanige firaffeloosheid. Want wanneer Sparta uitfpraak had gedaan over 't geen al of niet eerbaar is, beriep zich Griekenland niet elders van haare beflisfingen. ACHT-  840 verbond der achtste hoofdstuk. Over den Burgerleken Godsdienst. In het begin hadden de menfehen geene andere Koningen, dan de Goden, noch andere Regeering, dan de Priesterlyke ( Theocratie > Zy rede» neerden even eens als Caligula, en hunne redeneering was rechtvaardig. 'Er is eene langduurJgc verandering van gevoelens en denkbeelden van nooden, om den mensch te doen befl uiten , zyn gelyken voor meester aan te neemen, en zich te vleien dat men zich daar wel by zal bevinden. Alleen daar uit, dat men de Godheid plaatste aan bet hoofd van iedere Staatkundige vereeniging, volgde, dat'er zo veele Goden kwamen als Volken, Twee eikanderen vreemde Volkeren, doorgaans vyandig tegen eikanderen, konden niet lang een en dezelfden meester erkennen; twee legers, die eikanderen flag zouden leveren, konden niet gehoorzaamen aan een zelfde Opperhoofd. Dus ontftond het Veelgodendom uit de gefchillen der Volkeren : van waar dus insgelyks gebooren wierden zo wel de Godsdienstige als de Burgerlyke onverdraagzaamheid, welke inderdaad dezelfde zyn , gelyk ftraks zal worden beweezen. De eigenzinnigheid, welke de Grieken hadden, öm ook hunne Goden te vinden in die der Barbaaren, ont-  MAATSC HAPPY. 241" ontftoncl daar uit, dat zy zich wilden doen doorgaan als de natuurlyke Opperheeren dier Volkeren. Het is derhalven in onze dagen eene belachelyke geleerdheid, die zich bezig houdt met de gelykzoortigheid der Goden van de verfchillende volkeren : eveneens als of Moloch , Saturnus , en Chronos, dezelfde Goden zouden kunnen zyn; insgelyks of de Baal der Phenïciers, de Zeus der Grieken, en dejupiter derLatynen, dezelfde zouden kunnen zyn. Eveneens als of 'er iets gemeens kon beftaan tusfchen hersfenfchimmige wezens , die in naamen verfchilden. Wanneer men nu vraagt, waarom in het Heidendom , in 't welk ieder Staat zyn eeredienst en zyne Goden had, geene Godsdienstige Oorlogen ontftonden ? Ik antwoorde, dat zulks daar zelfs uit voortvloeide , en dat, daar ieder Staat zyn eigen eeredienst, zo wel als zyne byzondere Regeering, had, men zyne Goden niet onderfcheidde van zyne Wetten. De Staatkundige Oorlog was insgelyks een Godsdienftige. De Departementen der Goden waren, om zo te fpreeken , bepaald door de grenzen der Natiën. De God van het eene volk had geen recht op de andere volkeren. De Goden der Heidenen waren geen nayverige Goden, daar zy het gebied der Waereid onder elkanderen' verdeelden. Mofes zelve en het Joodfche Volk fchikten zich zomwylen naar dat denkbeeld , wanneer zy van den God van Israël fpraken. Zy befchouwden, 't is waar, als nietig de Goden der Canaaniten, verbannen volkeren, toegewyd aan de 0_ ver-.  242 VERBOND dïR verwoesting, en wier plaats zy moesten inneemen. Doch ziet eens hoe zy fpraken van de Goden der volkeren, welke het hen verbooden was aan te tasten. De bezitting, die toebehoort aan Chamos uwen God, C zegt Jephta tegen de Ammoniten ) komt die tt niet wettig toe? Wy bezitten , onder denzelfden tytel, de landen die onze God de overwinnaar zich verkreegert beeft Q*). Hier wordt, zo my toefchynt, eene wel erkende gelykheid toegelaaten, tusfchen Chamos en den God van Israël. Maar toen de Jooden, onderworpen aan de Koningen van Babiion , en vervolgens aan de Koningen van Syrië , zich wilden fterk maaken om geen anderen God te erkennen, dan den hunnen, verwekte deeze weigering, die befchouwd wierd als eenoplïand tegen den overwinnaar, de vervolgingen die men in hunne gefchiedenis leest, en waarvan men anderzins geen voorbeeld vindt, vóór de tyden van het Christendom ( * * ). Daar C * ) Nonne ea , quae pcsfidet Chamo3, Deus tuus tibi jure debentur ? Zodanig is de text in de Vulgata. Vader de Carrières heeft overgezet, Gelooft niet rechtte heb. ben , om te bezitten 't geene dat Uebebotrt aan Cbamot uwen God ? De kragt der Hebreeuwfche taal is my ook onbekend : doch ik zie dat Jeptha in de Vulgata het recht van den Goi Chamos ftellig erkent, en dat de Franfche overzetter deeze erkentenis verzwakt, door eene onderftellende vraagwyze, die niet in 't Latyn ftaat. ( * * ) Het is ten hoogften klaarblykelyk, dat de Oorlog der Fhocienfrrs, die een heilige Oorlog genoemd wordt, geen Oorlog om den Godsdienst was. Dezelve had tot oogmerk Heiligfchenders te ftraffen, niet om Ongeloovigen te onder te brengen. ./  maatschappy, 543 Daar dus ieder Godsdienst eeniglyk verbonden waS aan de wetten van den Staat, die denzelven bepaalden , was 'er geen ander middel om een volk te bekeeren , dan hetzelve onder het juk te brengen; noch 'er waren andere zendelingen , dan overheerfchers. En daar de verpligting, om van eeredienst te veranderen , de wet der overwonnenen was , moest men beginnen met te overwinnen , eer men daar over kon fpreeken. Verre van daar , dat de menfehen zouden vechten voor hunne Goden, waren het, gelyk by Homerus , de Goden die voor de menfehen vochten : een ieder bad den zynen om de overwinning, en betaalde dezelve met nieuwe Altaaren. De Romeinen waren gewoon, eer zy eene plaats innamen, de Goden te bezweeren om dezelve te verhaten , en toen zy den Tarentiners hunne vertoornde Goden lieten, deeden zy zulks om dat zy de«Ive befchouwden als aan de hunne onderworpen, en genoodzaakt hen eerbied te bewyzen. Zy lieten den overwonnenen hunne Goden, gelyk zy hen hun« ne Wetten lieten. Eene Kroon voor den Kapitoolfchen Jupiter was dikwyls de eenige belasting, welke zy dien aangaande oplagen. Na dat eindelyk de Romeinen hunnen eeredienst en hunne Goden met hun gebied hadden uitgebreid, en dikwyls zelve die der overwonnenen hadden aangenomen , door de eene en andere Goden het recht van Burgerfchap toe te ftaan , vonden de inwooners van dat uitgeftrekt gebied zich eindelyk overlaaden »et eene menigte van Goden en eeredienften, die ten q a naaa.  «44 VERBOND dek naasten by alom dezelfde waren; en zie daar, hoe het Heidendom eindelyk in de waereid gekend wierd, «Is een eenige en dezelfde Godsdienst. In deeze omftandigheden was het,datjefus op aarde een Geestelyk Ryk vast ftelde, 't welk , door het Godsdienffig ftelzel van het Staatkundig af te fcheiden be. werkte, dat de Staat niet meer een en 't zelfde voor. werp bleef, en de inwendige verdeeldheden veroorzaakte , die nooit nagelaaten hebben de Christen volkeren te beroeren. Daar intusfchen dit nieuw denkbeeld van een Koningryk der andere waereid nooit in de hersfenen der Heidenen had kunnen opkomen , befchouwden zy de Christenen fteeds als waare oproerigen,. die onder eene geveinsde onderwerping niets anders zochten, dan het oogenblik om zich onafhangelyke meesters te maaken, en op eene behendige wyze dat gezag te overweldigen,'t geen zy m hunne zwakheid veinsden te eerbiedigen. Zodanig was de oorzaak der vervolgingen. Het geen de Heidenen hadden gevreesd , is ge. beurd. Toen veranderde alles van gedaante. De nederige Chistenen veranderden van taal, en fpoedig" zag men dat voorgewende Ryk der andere waereid, onder een zichtbaar hoofd, worden de geweldigftó Dwinglandy van den aardbodem. Daar men 'er echter fteeds een Prins en Burgerlyke Wetten bleef behouden, omftond uit deeze dubbele magt een geduurige tweeftryd van Rechtsgebied, welke alle goede Burgerlyke Regeering in de Chris.  MAATSCHAPPY. b45 Christelyke Staaten onmogelyk heeft gemaakt. Zo dat men nooit juist heeft kunnen bepaalen, of men gehoorzaamen moest aan 't bevel van den Vorst, of aan dat van den Priester. Ondertusfchen hebben verfcheidene Volkeren in Europa, of derzelver nabuurfchap, het oud ftelfel willen bewaaren of herftellen; doch zonder gevolg, dewyl de geest van 't Christendom alles had veroverd. De geheiligde dienst is fteeds gebleeven, of weder geworden, onafhangelyk van de Oppermagt, en zonder noodzaakelyk verbond met het lichaam van den Staat. Mahomed had hier in zeer wyze inzichten, en hy bond zyn Staatkundig ftelfel volmaakt wel te zamen. Zo dat, zo lang de gedaante van zyn gebied beftond onder de Kalifen zyne op« volgers, die Regeering naauwkeurig een, en in deezen goed, was. Doch toen de Arabieren geworden waren bloeiende, geleerd, befchaafd, gemakkelyk en laf, wierden zy ten onderen gebragt door Barbaaren ; waarop de verdeeling der beide magten weder begon. Hoewel intusfchen dit minder in het oog loopt onder de Mahomedanen, dan by de Christenen , zo heeft het echter plaats, vooral by de Secte van AU; en 'er zyn Ryken, gelyk dat van Perfien , alwaar zulks niet ophoudt zich te doen gevoelen. By ons hebben de Koningen van Engeland zich opgeworpen als Opperhoofden der Kerk: de Czars hebben hetzelfde gedaan ; doch door die tytels zyn jzy eerder Dienaars dan Meesters van dezelve geQ 3 wor-  S4Ó- VERBOND de! worden. Zy hebben minder het recht gekreegen vaa haar te veranderen , dan de magt om ze ftaande te houden. Zy zyn 'er geen Wetgeevers van, maar flechts de Opperhoofden. Alom, alwaar de GeesteJykheid een lichaam ( * ) uitmaakt, is zy meester en Wetgeever in het haare. Dus beftaan 'er derhal. ven twee magten, twee Opperheerfchingen, in Enge. land, en in Rusland, gelyk elders. Van alle Christen Schryvers is de Wysgeer Hebbes de eenigfte, die het kwaad en het geneesmiddel wel heeft gezien , die heeft durven voorftellen de beide koppen van den Arend te vereenigen , en dus alles te brengen tot de Staatkundige eenheid; zonder welke nooit een Staat of Gebied wel kan worden vasrgefteld. Doch hy had moeten zien, dat de heerfchende geest van het Christendom onbeftaanbaar was met zyne Helling, en dat het eigenbelang van den Priester fteeds fterker zoude zyn dan dat van den Staat. Het is niet zo zeer dat geen , 't welk ( * ) Men moet wrl opmerken dat het niet zo zeer zyn de plegtige Vergaderingen, gelyk [ voorbeen ] die van Frankryk, oie de Geestelykheid toe één lichaam vereenigen als wel de gemeenfch.ip der Kerken. Die gctneenlchap' en de uitbanning uit de Kerk, zyn het Gezellig Verbond der Geestelykheid; etn vetbond waar door zy altoos meester over de Volkeren en over de Koningen zal zyn. Alle Priesters, die met eikanderen gemeenfehap houden, zyn Medeburgers, al waren zy ook aan de beide einden der waereid Deeze uitvinding is een meesterftuk van Staatkunde, hoedanig iets nooit by de Heidenfche Priesters heeft plaats gehad; ook hebben zy nooit een waar lichaam van Geesveiykheid gehad.  MAATS C HAPPY. a4y welk in zyne Staatkunde verfchrikkelyk en valsch is, 't geen hem haatelyk gemaakt heeft, als 't geen 'er waar en rechtvaardig in wordt gevonden ( * ). Ik geloof dat men, door de gebeurtenisfea uit dit oogpunt te ontleeden, gemakkelyk zoude kunnen wederleggen de tegengeftelde gevoelens van Bayle en Warburton; wier eene ftaande houdt, dat geenerlei Godsdienst nuttig is voor 't Staatkundig lic« haam, terwyl de andere daarentegen wil, dat het Christendom deszelfs fterkfte fteun is. Tegen den •eerften zoude men bewyzen, dat 'er nooit een Staat is gefticht , die niet den Godsdienst ten grondflag had; entegen den tweeden, dat de Christelyke wet in den grond meer ondienst dan nut doet aan eene kragtige Staatsgefteldheid. Om my volkomen te doen verftaan, zal het noodig zyn , wat meerder bepaaling te geeven, aan de te losfe denkbeelden van Godsdienst, met betrekking tot myn onderwerp. De Godsdienst, befchouwd met betrekking tot de Maatfchappy , die algemeen of byzonder is , kan zich insgelyks verdeelen in twee zoorten, te weeten, in den Godsdienst van Mensch, en dien van Burger. De eerfte , die zonder Tempels , zonder Altaa- ( * ) Zie onder anderen een brief van Grotius aan zya Broeder, den n April 1643, over het geen die fchrandere man goedkeurt, en 't geen hy wraakt in het boek de Ctve. Het is waar dat hy, genegen tot toegeevendheid, den Schryver het kwaad fchynt te vergeeven, mt hoofde van feec goede : doch ieder is zo genadig niet, Q4  S48 VERBOND bek Altaaren, en zonder Plegtigheden, alleen bepaald Is tot den zuiveren inwendigen dienst van God , en tot eeuwige pligten der Zedekunde, is de zuivere en eenvoudige Godsdienst van 't Evangelium, bet waar Deïsrendom, 't geen men ook kan noemen het Natuurlyk Goddelyk Recht. De andere, beperkt in een zeker land, geeft daar aan zyne Goden, zyne eigene Patroonen en befchermers, en heeft zyne leerftukken, zyne plegtigheden, en zyne uitwendige gedaante, die door de wetten is bepaald. Behalven de eenige Natie , die hem aanneemt, befchouwt dezelve alles voor ongeloovig, vreemd en barbaarsch ; {trekkende dezelve de pligten en de rechten van den mensch niet verder uit dan zyne Altaaren. Zodanig waren alle de Godsdiensten der eerfte volkeren, aan welke men den naam kan geeven van Burgerlyk of ftellig Goddelyk Recht. 'Er beftaat noch eene derde zoort van Godsdienst, die vreemder is, door aan de menfehen te geeven twee Wetgeevingen; twee Opperhoofden, twee Partyen, die hen onderwerpt aan tegenftrydige pligten , en hen belet, om teffens ernftig Godsdienflig en goede Burgers te zyn. Zodanig is de Godsdienst der Lamaas , die der Japoneezen, en het Roomfche Christendom. Men kan dit noemen den Godsdienst van den Priester. Uit denzelven ontftaat een gemengd en ongezellig recht, 't welk men geen naam kan geeven. Wanneer men deeze drie zoorten van Godsdienst Staatkundig befchouwt , zo hebben zy alle hunne ge-  MAATSC HAPPY. 549 gebreken. De derde zoort is zo klaarblykelyk kwaad , dat het eene vergeefTche tydverfpilling zoude zyn zich op te houden met zulks te bewyzen. Alles wat de eenheid in de zamenleeving breekt, deugt niets; en alle inftellingen , die den mensch met zich zeiven in tegenftrydigheid brengen, doen kwaad. De tweede is daar in goed, dat hy den Godsdienst met de liefde tot de wetten vereenigt, en dat hy, door het Vaderland te maaken tot een voorwerp van de aanbidding der Burgers, hen leert, dat den Staat te dienen hetzelfde is , als den Befcherm-God des Lands te dienen. Dit is eene zoort van Theocratie , in welke men geen anderen Opperpriester moet heb« ben, dan den Prins, noch andere Priesters, dan de Magistraaten. Voor zyn Vaderland te fterven is als dan den marteldood te ondergaan , de wetten te fchenden is godloos te zyn, en een fchuldigen te onderwerpen aan de openbaare vervloeking, dat is hem toe te wyden aan den toorn der Goden. Maar zy is kwaad daar door, dat zy, gegrond zynde op logen en op dwaaling, de menfehen bedriegt, dezelve op eene belache'yke wyze bygeloovig maakt , en den waaren dienst der Godheid verandert in eene ydele plegtigheid. Noch is zy kwaad, wanneer zy, wordende uitfluitend en dwingelandig, een volk bloeddorftig en onverdraagzaam maakt: zo dat zy niets ademt dan moord en doodllag, en gelooft eene heilige daad te doen wanneer zy een ieder doodt,die hunne Goden verwerpt. Iets van dien aart brengt een volk Q 5 in  iSo VERBOND der in een natuurlyken ftaat van oorlog met alle de overigen , die zeer nadeelig is voor zyne eigene veiligheid. 'Er blyft thans overig de Godsdienst van den mensch of het Christendom, niet het hedendaagfche, maar dat van het Evangelium, 't geen daar van geheel en al verfchillende is. Door deezen heiligen, verhevenena en waaren Godsdienst, erkennen zich de menfehen , als kinderen van denzelfden God, en dus als Broeders , zo dat zelfs de gemeenfehap, die hen vereenigt, zich met den dood niet ontbindt. Dan daar deeze Godsdienst geene byzondere betrekking heeft op het Staatkundig lichaam, laat zy alleen aan de wetten die kragt, welke zy van zich zeiven ontleent, zonder hen eenige andere te geeven; Waardoor een dervoornaame banden der zamenleeving zonder werking blyft. Verre van daar, dat hy de harten der Burgers aan den Staat zoude verbinden , trekt hy die daar van af, gelyk van alle aardfche dingen : ik weet niets dat meer ftrydt tegen den gezelligen Geest. Men zegt, dat een volk van waare Christenen de beste zamenleeving zoude maaken die men zich kan verbeelden. Ik zie in deeze Helling alleen deeze groote zwaarigheid: dat is, dat een gezelfchap van waare Christenen geen gezelfchap van menfehen meer zoude zyn. Zelfs zeg ik, dat dit gezelfchap, onderfteld zynde met alle volmaaktheid, noch het fterkfte noch het duurzaamfte zoude zyn : door de al te gtoote volmaakt-  MAATSC HAPPY. 25» Snaaktheid zoude het geen genoegzaam verband be« zitten: de grondflag zyner vernieling zoude in zyne volmaaktheid zelve gelegen zyn. Een ieder zoude zynen pligt vervullen; het Volk zoude aan de wetten onderdaanig zyn; de Opperhoofden zouden rechtvaardig en gemaatigd zyn; de Magistraaten geheel onbaatzuchtig; de Soldaaten zouden den dood verachten; 'er zoude noch ydelheid noch weelde plaats hebben : dat alles is zeer goed, doch laaten wy wat verder zien. Het Christendom is een geheel geestelyke Godsdienst, alleen zich bezig houdende met Hemelfche zaaken: het Vaderland van een Christen is niet van deeze waereid. Het is waar, hy doet zyn pligt, doch by doet zulks met eene diepe onverfchilligheid omtrent het goed of kwaad gevolg zyner zorgen. Zo hy zich maar niets te verwyten hebbe, legt 'er hem niets aan gelegen of hier beneden alles goed of kwaad ga. Zo de Staat bloeiend is, durft hy naauwelyks van den openbaaren voorfpoed gebruik maaken, hy vreest dat hy zich zal verhovaardigen met den roem van zyn land. Gaat de Staat te gronde, zo zegent hy de hand van God , die zwaar valt over zyn Volk. Op dat de vereeniging vreedzaam zy, en de Eendragt ftand houde, zoude het noodig zyn, dat alle Burgers gelykelyk goede Christenen waren. Doch zo 'er zich, by ongeluk, een eenige heerschzuchtige , een veinsaard, een Catilina , of by voorbeeld een  25* VERBOND du een Cromwel, onder bevindt, zal deeze zeer zeker zyne vroome Medeburgers by de neus leiden. De Christelyke liefde laat niet toe, kwaad van zyn naasten te denken. Zo ras hy, door eenige list, de konst uitgevonden zal hebben, om hen te bedriegen, en zich een gedeelte van 't openbaar gezag aan te maatigen, zie daar een man die in waardigheid gefield is. God wil dat men hem zal ontzien; zie daar ras eene Magt; God wil dat men daar aan zal gehoorzaamen. De bezitter deezer magt maakt die daar misbruik van ? Het is de roede, waarmede God zyne kinderen tugtigt. Men zoude zich in zyn geweeten gekwetst achten, den overweldiger te verjaagen; men zoude de openbaare rust moeten verftooren, geweld gebruiken , bloed florten; dat alles komt niet overeen met de zachtheid van een Christen; en na dat alles: wat raakt het, of men Slaaf of Vry zy in dit Traanendal? Het wezendlyke is in het Paradys te gaan, en de zelfverloochening is ten dien einde een middel te meerder. Ontftaat 'er een Oorlog, de Burgers zullen, 'zonder zwaarigheid te maaken, naar het Slagveld gaan, geen hunner zal trachten te vluchten ; zy doen hunnen pligt , maar zonder drift voor de overwinning ; zy vêrffaah beter te flerven, dan te overwinnen. Of zy overwinnaars , of overwonnenen zyn , wat legt daar aan gelegen ? De Voorzienigheid weet die niet beter, dan zy, 't geen hen st bes-  i MAATSCHAPPY. 353 't beste is? Dat men zich eens veibeelde, welk voordeel een Kout, geweldig en driftig vyand zoude kunnen trekken uit hunne ongevoeligheid! Stel eens tegen hen over die edelmoedige volken, welke de brandende liefde naar roem, en voor 't Vaderland, aanvuurde, IM uw Christelyk Gemeenebest tegen over dat van Spar» ta of Rome ; de vroome Christenen zullen geflaagen, vertreeden en vernield zyn, eer zy den tyd hebben om zich te herkennen, of zullen hun heil alleen verfchuldigd zyn aan de verachting, die hun vyand tegen hen zal opvatten. Het was myns oordeels een fchoone Eed, welken de Soldaaten van Fabius deeden: zy zwoeren niet dat zy zouden fterven of overwinnen , zy zwoeren dat zy als overwinnaars zouden wederkeeren, en hielden hun woord. Waare Christenen zouden nooit zulk een Eed hebben gedaan, zy zouden gedagt hebben God te verzoeken. Doch ik bedrieg my , wanneer ik fpreek van een Christelyk Gemeenebest ; het een deezer woorden fluit het ander uit. Het Christendom predikt niets dan flaaverny en af hangelykheid. Zyn geest is al te gunstig voor de Tiranny, dat zy daar niet fteeds gebruik van maake. De waare Christenen zyn gemaakt om flaaven te zyn, zy weeten het, en ftooren zich daar niet aan: dit kort leven heeft daar toe te weinig prys ln hunne oogen. De Christelyke Krygsbenden , zegt men , zyn uitmuntend ; ik ontken zulks, laat men my eens de zodanige toonen. Wat my aangaat, ik ken geen Christelyke trou-  254 VERBOND dek troupen, Men zal my de kruistochten aanhaalea, Zonder te twisten over de dapperheid der Kruisvaarders, merk ik aan dat zy, verre van Cristenen te zyn, Priesterlyke Soldaaten waren. Zy waren Burgers der Kerk; zy ftreeden voor hun Geestelyk land , 't welk zy, *en weet niet hoe, tydelyk had gemaakt. Om het wel te vatten, dit komt uit op het Heidendom : want daar het Evangelie geen volks Godsdienst vastftelt, is een heilige oorlog onmogelyk by de Christenen. De Christen Soldaaten waren dapper onder de Keizers , alle Christen Schryvers verzekeren dit, en ik geloof het: dit was een nayver van eere tegen de Heidenfche benden. Zo ras de Keizeis Cristenen waren geworden, beftond deeze nayver niet meer, en zo ras het Kruis den Arend had verdreeven, verdween de geheele Romeinfche dapperheid. Doch de Staatkundige overweegingen daar laaiende, laaten wy wederkeeren tot het Recht, en laaten wy de gronden, aangaande dit gewigtig punt, vast ftellen, Het recht, 't welk het gezellig verbond aan de Op. permagt geeft over zyne onderdaanen , overfchreedt niet, gelyk ik gezegd heb , de grenspaalen van het openbaare nut ( * ). De onderdaanen zyn dus aan de ; ( * ) In een Gemeenebest, zegt de Burger d' A. is een ieder volmaakt vry in alles dat een ander niet febaadt. Zie daar de onveranderlyke merkpaal, zo naauwkeurig geplaatst als mogelyk. Ik heb my het vermaak niet kunnen onthouden , vu niet zomwylen die handfehrift aan te haaien,  MAATS CHAPPY. *55 <3e Oppermagt geene rekening hunner gevoelens fchuldig, dan in zo verre daar de gemeenfcbap aan gelegen legt. 'Er legt dus den Staat wel aan gelegen , dat ieder Burger een Godsdienst hebbe welke hem zyne pligten doe beminnen: maar de Hellingen van dien Godsdienst raaken den Staat of zyne leden niet, dan in zo verre die Hellingen hunne betrekking tot de Zedekunde hebben , en tot de pligten , welke de belyder verpligt is, ten opzigt van een ander, te vervullen. Behalven dien, kan een ieder zodanige denkbeelden hebben, als 't hem behaagt, zonder dat het der Oppermagt past, daar kennis van te neemen. Want daar hy niets te befchikken heeft over de toekomende waereid, hoedanig ook het lot zyner onderdaanen in dezelve zoude mogen zyn, gaat dat hem niet aan; mits zy maar goede Burgers zyn in dit léven. 'Er beftaat derhalven een zuiver Burgerlyk geloof, omtrent het welk 't der Oppermagt toekomt de? artykelen te bepaalen, niet naauwkeuriglyk, als ge>> loofs artykelen, maar als gevoelens van gezelligheid, zonder welke het onmogelyk is, een goed Burger, of een getrouw Onderzaat te zyn ( * ). Zonder iemand len, fchoon 't aan 't openbaar onbekend is, om eere aan t© doen aan de gedagtenis van een luisterryk en eerwaardig man, die zelfs tot in het Ministerfcbap het hare van een waar Burger had behouden, zo wel als waare en gezonde inzichten aangaande het beftier van zyn land. (. * ) Caefar, pleitende voor Caülina, zocht de leer va»  VERBOND der iemand te kunnen verplichten dezelve te gelooven,' kan zy uit den Staat verbannen een ieder die ze niet gelooft, niet als godloos, maar als ongezellig, en als ongefchikt om de wetten der rechtvaardigheid oprechi elyk te beminnen, en om, als hel noodwendig is, zyn leven aan zynen plicht op te offeren. Is 'er iemand, die, na in 't openbaar dezelfde leerftukken beleeden te hebben , zich gedraagt als of hy dezelve niet geloofde, dat hy met den dood geflraft worde, als begaan hebbende de grootste der misdaa« den, welke is voor de wet geloogen te hebben. De {tellingen van den Burgerlyken Godsdienst moeten zyn eenvoudig, weinig in getal, naauwkeurig bepaald , zonder bygevoegde ophelderingen. Het beftaan van eenemagtige, verftandige, weldoende, voorweetende en voorzienige Godheid, een toekomend leven, het geluk der rechtvaardigen, de flraffe der godloo» zen, de heiligheid der gezellige overeenkomst, en der wetten; zie daar de Heilige leerftukken. Wat de ontkennende leerftellingen aangaat, ik bepaal ze tot een eenig; dat is de onverdraagzaamheid; dezelve behoort tot de eerediensten, welke wy hebben uiigeflooten. de fterfFelykheid der zielen vast te ftellen; Cato en Cicero, om hem te wederleggen, hielden zich niet op met redeneeren: zy vergenoegden 'er zich mede, met te toonen, dat Caefar fprak als een kwaad Burger, en eene leer verkondigde, die voor den Staat verderfFelyk was. Zie daar indtrdaad dat geene, waar over de Romeinfche Senaaj moest oordeelen, en niet over een Godsdienftig gefcW.  MAATSCHAfPY. 25? Zy, die onderfcheid maaken tusfchen de Burgerlyke en de Godsdienftige onverdraagzaamheid, bedriegen zich, myns oordeels. Deeze twee zoorten van onverdraagzaamheid zyn onaflcheidbaar. Het is onmogelyk in vrede te leeven met Heden , welke men gelooft verdoemd te zyn. Hen te beminnen, zoude zyn God te haaten, die hen ftraft; het is volftrekt noodwendig, dat men hen bekeere, of dat men hen kwelle. Alom, waar de Godsdienstige onverdraagzaamheid is toegelaaten, is 't onmogelyk, dat zy niet eenige Burgerlyke uitwerking hebbe: doch zo ras dit gebeurt, dan is de Oppermagt geen Oppermagt meer, zelfs in het tydelyke; de Priesters zyn dan de waare meesters, de Koningen alleen hunne dienaars. Dewyl 'er intusfchen niet meer een uitfluitende Mationaale Godsdienst beftaat , of kan beftaan, moet men allen verdraagen, welke de anderen verdraagen , in zo verre hunne Ieerftellingen niets bevatten , 't geen ftrydig is tegen de pligten van den Burger. Maar een ieder , die durft zeggen, luiten de Kerk is geen behoudenis , moet buiten den Staat worden verjaagd; ten minften alom , alwaar de Staat niet de Kerk, en de Prins niet de Opperpriester is. Zodanig een leerftuk is nergens draagelyk, dan in eene Theocratifcbe Regeering; het is verderffelyk in alle andera. De reden, om welke men zegt, dat Henrik IV den Roomfchen Godsdienst omhelsde, zoude ieder eerlyk mensch denR zeiven  «5S VERB. der MAATSCHAPPY.' zeiven moeten doen veriaaren, en vooral een Prins die voor reden vatbaar is. NEGENDE HOOFDSTUK. Befluit. dus de waare beginzelen van bet Staatkundig Recht vast gefield, en den Staat getragt te hebben op zyn grondflag vast te Hellen, zoude 'er noch overblyven, hoe dezelve door uitwendige betrekkingen te verfterken ; 't geen zoude bevatten den Koophandel, 't recht der Volkeren, het recht des Oorlogs en der Conquesten, het openbaar Recht, de Onderhandelingen, de Verbonden enz. Doch dit alles maakt uit een nieuw voorwerp, te uitgeftrekt voor myn kort gezicht; ik had myne vlucht fteeds in- een kleineren kring behooren te beperken, EINDE.  By V. van der PLAATS is gedrukt* ALGEMEENE GESCHIEDENIS der T E GEN W O ORDIGE EEUW. Met Plaaten en Pourtraiten van J. Buys ea r. Vinkeles. In Vier Deelen, in gr. Octavo. (jTeen tydperk, zederd de Schepping der Waereid, is voorzeker vruchtbaarder geweest in het uitleveren van een fchakel der verbaazendfte Staatkundige gebeurtenisfen, dan de tegenwoordige Eeuw. Thans bekeven wy , geduurende een zeer kort tydbeftek, allergewigtigfte voorvallen, die voor npch weinige jaaren voliïrckt onmogelyk zouden hebben gefcheenen, en die buiten twyffel wederom andere gewigtige toneelen ten gevolge zullen hebben, die tot hier toe voor het fcherpziendst oog zyn verr a borgen*  2&> GESCHIEDENIS du borgen. Is derhalven de Gefchiedkunde, over hef algemeen genomen, eene weetenfchap van de grootfte nuttigheid, die van onze Eeuw is zulks vooral daar zy ons de bronnen van het geen heden ge» fchiedt, en waar by wy zo veel belang hebben, openlegt. Doch wel inzonderheid dient daar toe eene korte fchets der gebeurde zaaken, welke ons het weerenswaardigfte in eene gefchikte aaneenfchakeling daadelyk voor oogen legt. Van zodanigen aart is deeze Algemeene Gefcbiedenis der Tegenwoordige Eeuw, in 't geheel Vier Deelen beloopende, die met negentien belangryke Prentverbeeldingen van J. Buys en R. Vinkeles zyn verüerd. Onder andere Byzonder- heden komen daar in voor : In het eerste deel. De Oprechting der Pruisfifche Monarchie. De geweldi. ge en langduuriga Oorlog over Ue Spaanfche opvolging.. De flag van Maiplaquet. Omwenteling in het Engtlfche Ministerie en daar door veroorzaakte z^er onvoordeelige Vrede voor de Hollanders te Utrecht. De boven verwagting toenet mende befchaaving der half woeste Rusfen door het beleid van Peter den Grooten. Het bouwen van Petersburg. Groote nood van het Rusfisch leger by dePruth alwaar Czar Peter en zyn leger door het beleid der Czalinne Catharina worden behouden. De dood van Lodewyk den XIV. Het Tractaat aangaande de Hardere der Hollanders in de Oostenrykfche Nederlanden. Overgang der Groot -Erittannifche kroon in het Huis van Hanover. De terugkomst van Koning Karei den XU in zyn Ryk, en zyne. laats tfe  TEGENWOORDIGE EEUW. 261 laatste Krygsverrichtingen, ia welke hy fneuvelt voor Fre« dericks • Hall. De Actiehandel en Windnegotie van Law, die veeleu verrykt, doch ook veelen tot den Bedelzak brengt. De Oostendefche Maatfchappy, en de poogingen der Hollanders en Engelfchen, om dezelve te vernietigen. Het verdrag van Weenen, en dat van Sevilie, Het ter dood brengen van den Rusfifchen Groot - Vorst op bevel van zyn Vader. De dood van Peter den Grooten. De komst van Frederik Wilhem den I op den Pruisfifchen throon. En de gevvigtige beperking van het Koninglyk gezag ia Zweeden. In het t w £ £ d £ deel komen voor : De komst der Keizerinne Catharina de I tot den Rusfifchen throon. Haar fpoedige dood» Groot gezag van Mentzikoff, gevolgd door zyne ongenade en verbanning. Peter de li fterft en wordt opgevolgd door Anna van Courland. De Pragmatieke Sanctie. De belegering van Dantzig, binnen welke Stanilhus was opgeflooten. Zyn zonderling ontkomen uit die Stad voor derzelver overgave. Het Herftel des Vredes. Oorlog tusfchen Spanje en GrootBrittannie. Maria Therefra volgt haaren Vader, Karei den VI, op in de Ocstenrykfche Monarchie. Koning Frederik de II, beklimt den Pruisfifchen throon, handhaaft zyne rechten op Silefie met de wapenen, en verflaat de Oostenrykers byherhaaling. Maria Therefia van rondsomme in benaauwdheid. De Beierfehe Keurvorst, onder den naam van Karei den VII, tot Keizer gekooren. Maria Therefia ftaat Silefie af aan den Pruisfifchen Koning, en doet haaren Echtgenoot, na den dood van Karei, tot Keizer verkiezen. Dj veldflag by Fontenoi. Anna van Meklenburg wordt Regentes van Rusland , doch eene onverwagte Staatsomwenteling be.  263 GESCHIEDENIS der berooft haar van 't oppergezag, en helpt de Keizerimié Elifabeth op den throon. De Franfchen veroveren Staats Vlaanderen. Vrede te Aken geflooten. De Oostenrykfche Keizerin Maria Therefia zoekt geheel Europa tegen den Pruisfifchen Koning in 't harnas te jaagen , om Silefie te rug te krygen. De Pruisfifche Koning fluit een Verbond met Engeland, 't geen de Franfchen tegen hem verbittert, die zich met Oostenryk en Zweeden vereenigen, om de Pruisfchen en Engelfchen in Duitschland op het lyf te val» Jen. Overwinningen der Pruisfchen by Rosbach , Praag en Leuthen. Onverwagte dood van Keizerin Elifabeth, welke den Pruisfifchen Koning uit het dringendst gevaar verlost» Vrede tusfchen Rusland, Pruifchen en Zweeden, die eerlang een algemeenen Vrede ten gevolge heeft. De Rusfifche Keizer, Peter de III, verwekt tegen zich de haar des Volks, door het invoeren van nieuwigheden. Hy wordt van het oppergezag beroofd; door zyne Gemaalinne, on» der den naam van Catharina de II, opgevolgd, en fterft in de gevangenis. De Corfen verzetten zich by aanboudenheid tegen de Genueefphe overheerfching. Lotgevallen van hunnen zonderlingen Koning Theodorus. Dappere daa. den van Papli, die echter niet kon beletten, het over. heeren des eilands, door de overmagt der Franfchen enz. In het perpe deel komen voor : De vernietiging van de Sociëteit der Jefuiten. De Dood der Rusfifche Keizerinne Elizabeth is zeer voordeeiig voor den Prusfifchen Koning , en bezorgt hem ras den Vrede. De Graaf PonSatowski wordt Koning van Poolen. De verdee< ling van een aanmerkelyk deel der Poolfche Provintien, tusfchen den Roomfchen Keizer , de Rusfifche Monarchiase , en den Koning van Pruisfen; waar na de vrede wordt herlteld»  TEGENWOORDIGE EEUW. 263 Betiteld. Eeweegingert te Neufchatel. 't Verbranden van den Amfterdamfchen Schouwburg. De eerfte ocrfprong der gefchillen tusfchen de Engelfchen en de Noord - Ameri. kaanen. Opftand van Pugatfchew in- Rusland. Noodlot van Brandt en Struenzee. Verfcheidene Zeedagen, in welke de Franfchen doorgaans de zege wegdragen. Komst van Paul Jones, met zyne Kaaperfcheepen en Pryzen , binnen Texel. Ongenoegen der Engelfchen daar over. Verbaazende omwenteling in Zweeden. Nieuw ongenoegen tusfchen Rusland en de Porie. Ontmoeting tusfchen Byland en Fielding , die in de Vereenigde Gewesten eene geweldige ver* bittering tegen de Engelfchen te wege brengt. De Rusfifche Monarchin maakt het ontwerp eener gewapende Neutraliteit. De Engelfchen neemen den Noord . Amerikaanfchen Gezant Laureus gevangen, en bekomen uit zyne papieren een voorvvendzel, om den Vereenigden Staat den oorlog te verklaaren. Overwinning door de Hollanders op de Engelfchen, op Doggersbank, behaald. Noord - Amerika wordt door den Vereenigden Staat voor een vry Gemeenebest erkend. Keizer Jofeph de Tweede verklaart den Hollatideren den oorlog. Alliantie tusfchen Frankryk en Holland. Geweldige onlusten in de Vereenigde Gewesten. Het arresteeren der Prinfesfe van Oranje. Inval der Pruisfen in Holland, en omwenteling aldaar, enz. enz. In het vierde deel komen voor: De Alliantie tusfchen de Vereenigde Gewesten, Pruifen en Groot. Brittannie. Nieuwe Oorlog tusfchen de Rusfen en Turken. Keizer Jofeph de Tweede neemt ook deel in Jen oorlog tegen de Turken. De ongenoegens neemen in Frankryk hand over hand toe, 't geen den Koning, voor. al op raad van Necker, doet belluiten, tot het zamenroepen der  t6*4 GES. Be» TEG. EEUW. der Algemeene Staaten des Ryks. Nieuwe Poolfche Coft. ftitutie. De Zweedfche Koning weet het Volk zo wel beleezen, dat hy 'er een onaf hangelyk gezag door bekomt. De Algemeene Staaten vergaderen te Verfailles. Oneenig. heid tusfchen hen en den Koning, die Necker naar hui» zendt. De Faryfche Burgers veroveren de Bastille. De nieuwe Conftitutie des Amerikaanfchen Gemeenebests. Geweldige onlusten in de Oostenrykfche Nederlanden. De Keizer verliest aldaar alle gezag, en 'er wordt een nieuw Gemeenebest gebooren. Affchaffing des Adels, der Tien. den enz. Zweeden in groot gevaar door de overmagt der Rusfen ter Zee. Dood van Keizer Jofeph, die door Leopold wordt opgevolgd. Die van Luik ontdoen zich van de overheerfching. De Conventie van Reichenbach maakt daar in groote verandering, en geeft aanleiding, dat de Oostenrykfche Nederlanden weder keeren onder de ge. hoorzaamheid van den Keizer, en Luikerland onder die van den Prins Bisfchop. De algemeene Wapening in Frank, ryk, onder den naam van Nationaale Garde. Necker. die na 't begin der omwenteling was herroepen, en die een tyd lang als de Befcherm - Engel des Ryks wierd aangezien verliest allengs allen invloed, en vertrekt. De voornaamlte Edelen en Geestelyken verlaaten het Ryk. De Koning, tragt insgelyks te vluchten, doch wordt te Varennes aangehouden. Hy b'yft echter Koning, en bezweert de Confti. tutie. Tweede Nationaale Vergadering, Conventie te Pit nitz. Oorlog tusfchen Frankryk en 't Huis van Oostenryk, gefterkt met Pruisfen en Savoye. De Koninglyke Familie wordt in 't Kasteel, de Tempel genoemd, opgeflooten. Nationaale Conventie. Inval der Franfchen in Duitschland. Verovering van Mentz. Inval van Dumourier in de Kei zerlyke Nederlanden. De Koning van Frankryk wordt be«' fthuldigd v,n hoog verraad, en rtdfot Iwa 't tcnavot enz. enz.  BOEKBINDERIJ BOUWERIKS AMSTERDAM