1077 G 15  01 1067 5956 UB AMSTERDAM  GODENGESPREKKEN.   GODENGESPREKKEN GEHOUDEN BOVEN HET VELD van MARS, En gevonden in de NATIONALE VERGADERING TE P A R IJ S. Naar het Hoogdaïtsch VAN W IEL A N D. ©:<<<<^<<<<<<<<<<<<<<© te Utrecht en Rotterdam, bïj G. T. van PADDENBURG en ZOON, en J. MEIJER. MDCCÏC1I.   JUPiTER, half zittende en half liggende op een rustbed, dat met roozen be/irooid is, JÜNO, zit recht op aan zijne voeten. jupiter. En is dit alles, lieve juno! wat gij van mij te begeeren hebt ? Gij hadt iets onmogelijks kunnen verzoeken, en ik zou, om u genoegen te gecven, beproefd hebben, of het niet mogelijk te maaken ware. juno. Gij zijt zeer galant, jupiter! Ik zal nooit iets onbillijks van u vermoeden. jupiter. De Koningen en de Adel hebben altijd tot uw departement behoord, en het is het minfte, dat gij van mijne tederheid kunt verwachten, dat ik u in uw eigen kring ongehinderd laat werken. A  C * ) JUNO. Verder gaan mijne wenfchen ook niet. Want, daar ik uwen tegenwoordigen grondregel ken; kon het mogelijk te veel gevorderd zijn, wanneer ik begeerde, dat gij zelye de Koningen wat meer ter harten zoudt neemen. JUPITER. Zo ik merk, meent gij, dat ik wat te veel naar de Volkszijde zou neigen? 't Is mogelijk, dat'er iets aan is; doch eigenlijk is het alleen daarom, wijl het een mijner eerfte regeerings - regelen is, om fteeds op de zijde te zijn van dien genen, die in 't einde recht behoudt. De tegenwoordige tijd is den Hoederen der volken niet gunstig; de beurt is nu aan het volk, en ik vrees zeer, mijne geliefde! maar weinig voor u en uwe befchermelingen te zullen kunnen doen; terwijl ik u zweere, dat ik den maatregelen , die gij ten hunnen voordeele "mogt neemen, geen hindernisfen in den weg zal leggen. JUNO. Zo ver is het toch nut ons nog niet gekomen, dat de aardbewoners, om onafhanglijk van ons tè ziin, zich maer zouden behoeven intebcelden, dat wij geen m.igt meer over hen hadden! JUPITER. Zo als gezegd is, gij kunt het beproeven; ik laat u de vrijneid; maar ik zie vooruit ,jiat gij, 70  C 3 ) zo zU de zaaken ftaan, 'er weinig vreugde van' zult hebben. JUNO. Ik wilde liever, dat gij dat niet vooruit zaagt* Zo ik argdenkend was — JUPITER, Dat zijt gij altijd een weinig geweest, vrouw van mijn hart! doch deeze reize zoudt gij mij onrecht doen. Het is mij volkomen ernst omtrent u mijn woord te houden , en de gebiedende Heeren hier onder, aan uwe magtige befcherming en —het noodlot over te laaten. JUNO. Ik ftaa u toe, dat ik niet recht begrijp, hoe de Koning der Goden en Menfchcn bij de zaak der Koningen zo onverfchillig blijven, en het, zonder een vinger te verroeren, aanzien kan, dat zijne ftedehouderen daar beneden ongemerkt in Tooneel - prinfen en Kaarten - koningen veranderd worden. JUPITER. Zo ver zal het toch zo ligt niet komen, mijn beste ! ju NO. Zo ver is het alrede ten deele gekomen, en zo ver zal het eindelijk overal komen; wanneer Wij de handen langer iri dert fchoot leggen. A 3 ju-  C 4 ) ' jupiter. Wij zouden waarlijk van een Kaarteri-konirïg geen man maaken, als iiEndrik de vierde in Frankrijk, of f re de rik de groote was; en die zich zeiven tot een Kaarten-koning laat maaken, verdiént niets beters te zijn. juno. Dat is een bloofe üitvlugt, Heer Gemaal! Gij weet zeer wel, dat zulke Koningen, zo als gij daar genoemd hebt, ten uiteriic zeldzaame voordbrengzelen der natuur eii van den famenloop der zaaken zijn, en dat dit des te beter is. De Koningen zijn toch in den grond maar onze Plaatsbekleders , en daar toe zijn de gewoone altijd goed genoeg, wanneer wij ze niet laaten vallen. jupiter. Dat complhmra, dat gij mij daar goed vind te maaken, is juist niet zeer vkijend. Maar, bastal wij zullen ons daar over in geeme woordenwisfeling inlaaten. Ik zal mijne Plaatsvervangers, zo als gij ze noemt, niet laaten vallen, zo lang zij nog op hunne eigen beenen kunnen ftaan. Mijn ambt is, niemand te laaten onderdrukken. Maar, lieve vrouw! laat ons die groote waarheid toch niet vergeetcn : dat de Koningen om de Volken, en niet de Volken om de Koningen zijn. . _ ■ ' - • . JtT-  C 5 ) juno. Dat is, met uw verlof, Heer Gemaal! een oude fpreuk, die, gelijk de meefle wijze fprcuken van dezen aart, veel fchijnt te zeggen, en in de daad zeer weinig zegt. De Koningen zijn daar, om de Volken te regecren: en de Volken moeten zich van hen laaten regeeren, — dit is dc zaak, en zo verftond het reeds de oude homerus, daar hij den fchrandcren ulijsses tegen het onverftandige gemeen van het Griekfche leger laat zeggen: „ Feelhecrfcherij deugt niet, jlechts een zij uw heerfcher, flechts een uw Ka* ningl ■— en op dat niemand zich zou verbeelden, dat de fcepter van den willekeur der volken afhing, voegt hij 'er wijslijk bij: „ dat „ het Jupiter zelve was., uit wiens hand de Ko' ^, ningen dit teken der hoogfie magt ontvingen.'" Dit is eene waarheid, cn ik ken 'er geen groojcre! jupiter. Ik ben u, cn den ouden homerus zeer verpligt! Doch, als ik oprecht zal fpreeken, hetgeen in de ruwe tijden van de eerfte jeugd der waereld in zekeren zin voor waarheid kon doorgaan, is het thans niet meer, zo dra men fpreekt van een volk, dat door ondervinding en befchaaving eindelijk dit punt bereikt heeft, dat het zijne reden magtig, en fterk genoeg geworden is, om het juk van oude vooroprdeelen en verkeerde A 3 be-  C 6 ) I begrippen afttfchudden. Volken hebben zeker hunne kindsheid, even zo goed als enkele pen* fchen, en zo lang zij zo omveetend, zo zwak en onverftandig zijn, als kinderen; moeten zij ook als kinderen behandeld, en door blinde gehoorzaamheid aan een gezag, 't welk hun geen rekenfchap verfchuldigd is, geregeerd worden. Alle volken blijven even zo min altijd kinderen, als enkele menfchen. Het is een misdaad tegen de natuur, hen door geweld of bedrog, of (gelijk gewoonlijk) door beiden, in een eeuwige kindsheid te willen houden: maar i het is onzinnig en misdaadig te gelijk, hen nog fteeds als kinderen te blijven behandelen, wanneer zij bereids tot mannen gerijpt zijn, juno. Ik - ftem gaarne toe , jupiter! dat een hoogere graad van befchaaving, eene andere wijze van regeeren vordert, dan die, welke-voor een volk voegt, dat nog gansch ruw, of in de eerlïe beginfelen dier befchaaving is. Doch alle Wijzen der aarde te famen, zullen het nooit zo ver brengen,- dat tien millioenen menfchen, die te famen vereend een volk uitmaaken, twee millioenen Epaminondasfen en Epicleten aan hunne fpitze zullen hebben, en zo zal fteeds waar blijven, het geen ulijsses zegt: „ Alle kmnén wij niet re?, geer en ? overige Achaëe;s. Feeiheerfcherij „ deugt  C 7 > „ deugt niet: jlechts een zij uw heerfcher; flechts „ een zij uw Koning!" jupiter. Toegeftaan! onder beding, dat ieder volk, wanneer het zo ver gekomen is, van zijne rechte» te kunnen verjïaan,en zijne krachten te kunnen berekenen, — waartoe eigenlijk het gemeende menfchen - verftand toereikende is — het dan ongehinderd blijve , om zelf naar zijne Staatkundige huishouding te zien. — (juno J'chudhet hoofd. — Ik wil zeggen, dat het die uit zijn nndden, welken het de meeste doorzigt en eerlijkheid roekent, mag opdraagen, zulk eene inrichting daar te (lellen, dat de willekeurige magt des eenen en der weinigen, die zich van zijne gunst en zijn vertrouwen zouden weeten meester te maaken, verhinderd wierden van kwaad te doen; van de krachten van den ftaat te verkwisten; de zeden te bederven ; wijsheid, deugd, en de vrijmoedigheid, om alles te zeggen, wat men voor waar houdt, tot misdaaden te maaken, kortom juno, hsm in de reden va lende. Daar hebt gij hvolkomen gelijk in , jupiter! Dat moeten de Koningen niet mogen doen! Zij moeten door Godsdienst en Wetten bepaald zijn: dat gaat vast! Zij moeten weeten, dat zij hun fcepter alleen van jupiter ontvangen hebben. -— A 4 lv'  C 8 ) jupiter. Lieve vrouw! roer deeze fnaar niet meer, als ik u bidden mag. Ik weet het best, wat 'er van deeze zaak is: maar wanneer het ook zo was, als gij zegt; zffüde het toch de volken zeer weinig helpen, wanneer de Koningen niemand boven zich hadden, dan mij. Ik zou hen alle oogenblikken door blikzem en donder daar aan moeten herinneren, of zij zouden eveneens regeeren, als of 'er geen jupiter beftond, offchoon ze ook alle morgens in eigen perfoon, en met de grootfte plegtigheden, ganfche hecatomben offerden.' juno. Ik wil ook juist niet, dat de Godsdienst het cenige zij, dit zij zullen eerbiedigen. . jupiter, ecnigzim driftig. - De flechtfte Koningen zullen ons altijd de meeste offers toebrengen. Zij zijn het juist, die de groote grondftelling van u lijs se s, dat de Koningen hunnen fcepter van mij hebben , tot een der cerfte geloofsartijkelen verbeven hebben, en-op dezelve de blinde onderwerping gronden, die men , den volken tot den heiligften hunner pligten maakt. juno. Ik zeg, dat zij naar wetten moeten regeeren, welker doel het algemeene welzijn is.. ju-  C 9 3 jupiter. Het algemeene welzijn ! — een fchoon woord! —. En wie zal hun deeze wetten geeven? ó!... Die heeft themis reeds voor langen op den ganfehen aardbodem bekend gemaakt! Waar is een volk zo barbaarsch, dat aan hetzelve de algemeene wetten der gerechtigheid en billijkhetd onbekend zouden zijn? jupiter. Gij ftelt u ook alte onnozel aan, kind? En wanneer nu de Koningen en hunne Ministers , of omgekeerd, die gebiedende hovelingen of dienaaren, en hunne gehoorzaame werktuigen, de Koningen, ongeacht de oude the mis en haare doorknaagde wetten, evenwel enkel naar willekeur regeeren, en, wijl zij 'er de magt toe hebben, en van niemand te rede gefield mogen worden, zo veel kwaad doen, of laaten doen, ('t geen zeker den volke evenveel is) als hun gelust ? Hoe dan ? juno. Dat is het juist, wat wij- moeten verhinderen, jupiter! of, waartoe zouden wij anders in de waereld zijn? ' jupiter. Wij? Nu ja, zeker, mijnfehat! daar hebt gij gelijk in! Bchalven dat de verftandigen onder A 5 .de  C 10 ) de menfchen de zaak van een andere zijde befchouwen. Wij m:nfchen, denken zij, zijn toch in het einde de eenigften, die tot hier toe onder de regeeringen der waereld geleden hebben ; wij kunnen ons zelve helpen, derhal ven willen wij ook ons zelve helpen! Wie 'er zich op verlaat, dat anderen voor hem zullen doen, wat hij zelf doen kan, en waar aan niemand meer gelegen is, dan hem , die zal altijd flegt bediend worden. juno. Wat kunt gij toch wonderlijk fpreeken! Als de menfchen u daar onder zo eens hoorden praaten. — JUPITER. Wij fpreeken maar onder ons mijn kind! Als wij niet klaar konden zien !.... Intusfchen zou ik 'er ook niets tegen hebben, dat alle menfchen wisten, dat ik voor mijn perfoon het met dien houde, die zijne pligten doet. Ik mag het zeer wel lijden, dat de luiden wijzer worden. 'Er was een tijd, dat ze mij de onverdiende eere beweezen, van alle ongelukken, die een blikzemftraal onder hen aanrichtte, op mijne rekening te ftellen, en de hemel weet, wat al fotüfes ik mij heb moeten laaten zeggen, wanneer de blikzem in mijnen tempel floeg, of over een menigte fchurken heen fchoot, om ergens een onfchuldigen te treffen. Nu, fints de fchrandere fraki-in de afleiders uitgevonden heeft, en fints zij  C « ) zij weeten, dat metaalen, hooge boomen, torenfpitzzen en dergelijken, natuurlijk den blikzem naar zich trekken, worden mijne donderklooten langs hoe minder gevreesd, hoewel het nooit in mij opkwam, om daar over misnoegd te worden. juno. Wij komen ongemerkt aan 't moraüferen, lieve jupiter! -■ jupiter. En meent gij dan,dat de Zedekunde op de Staatkunde geen betrekking heeft ? juno. Dat juist niet: maar ik denk, dat de Staatkunde haar eigen zedelijkheid heeft, en dat het geen voor de onderdaanen een regel van recht zij, het niet altijd is voor de Monarchen. jupiter. Mij heugt nog de tijd, dat ik ook zo dagt; het is een gefchikte en aangenaame wijze van denken voor de Koningen; doch, de tijden veranderen, jnijne geliefde! — juno. Wanneer wij maar dezelfde blijven, zo zal het geen zwaarigheid hebben. jupiter. Hoor, juno! Gij weet, dat ik het voorrecht heb, om wat meer vooruit te zien, dan gij overigen. Uw vertrouwlijke toon brengt 'er mij toe, om  C 12 ) om u meer te ontdekken , dan ik in den beginne voorneemens was. juno, En welk een geheim kan dit zijn, dat gij daarbij zulk een bedenklijk gezigt maakt? jupiter. Alles is de eeuwige wetten der verwisfelin* onderworpen, lieve juno! De beurt is nu aan de Monarchen, en (wat zagter) de onze zal ook haast komen , zo goed als die 'der overige. De fchade zal niet groot zijn: het was toch maar afgebrooken werk. juno. Gij droomt, jupiter! jupiter. Eerst regeerden uranus en gea; daar op kwam het rijk van saturnus; dit maakte plaats voor het mijne — en nu — juno. En nu? — Gij wilt toch uw rijk aan de nationale vergadering te Parijs niet affiaan? jupiter, koel. En nu — is het rijk van neme sis gekomen! juno. Het rijk van nemesis? —- ju-  113) jupiter. Het rijk van neme sis! Zo zegt mij een overoud, doof Goden en menfchen lang vergeten oracel, dat tVemis gaf, toen zij nog in 't "bezit van dert Deiphifcheil grond was , én het welk ik mij in' deeze dagen weer herinnerde. „ Wanneer,'" zegt dit oracel, na eene lange „ omwentelirg van eeüiven, 'er een rijk op de „ aarde zal zijn , waar in • de tijrannije der „ Koningen, de hoogmoed der grooten, en de on„ der drukking des volks, met de befchaaving van ■ k alle de bekwaamheden der menschheid eenen .^tred houden, en beide eindelijk hun hoogfïc „ toppunt zo nabij komen , dat in een oogen^ blik de oogen van alle onderdrukten zich ope„ nen, en alle armen ter wraalze zich opheffen; „ dan zal de onverbiddelijke, maar /leeds recht' „ yaerdige neiïesis, haar diamanten toom in „ de eene, en heur fcherp rneetende maat in de „ andere hand, op den troon van den olijmpus „ nederdaalen, om de trotfen te vernederen, de „ onderdrukten te verheffen, en een gejlreng recht „ van wedervergelding aan ieder bocswigt, die „ de rechten der menschheid met voeten trad, en „ in de bedwelming zijnes hoogmoeds geen andere „ wetten wilde kennen, dan de uitspattende be- „ gecrten zijner hartstochten en lusten, dm teugel „ te vieren; te vreden met onder haar te regeeren, „ zal  C *4 > „ zal dan jupiter zelve verder niets zijn, dan „ de uhyoerer der wetten , welke zij den volken „ des aardbodems zal geeyen: een gouden tijd, als „ die van saturnus zal zich dan over de ou„ telbare ge/Jachten van betere menfchen verbrei„ den; alg me&fie harmonie zal een enkel huisgezin „ uit hun allen maaken, en de flerpjkheid alleen „ zal het onderfcheid tuschen het geluk van de „ bewooners der aarde, en van den o lijm pus J5 zijn. juno, Lellende. Dat klinkt heerlijk jupiter! En gij gelooft aan deezen zoeten dichters droom, en hebt, zo het fchijnt, bedoten , om met de handen in den fchoot de vervulling van denzelven aftewachten? jupiter, emftig. Ik heb befloten, mij aan de eenigfte magt te onderwerpen, die boven mij is; en zo gij naar goeden raad hooren wildet , zoudt gij mij» voorbeeld volgen, en gerust laaten komen wat toch komen zal, offchoon wij ook alle te famen ons zo zeer konden vergeeten, dat wij het wijden verhinderen. juno. Gewis zal ik laaten komen, wat ik niet verhinderen kan ! Maar waarom zal men hierom juist werkeloos blijven? Waarom de magt, die wij toch nu  C 15 ) nu hebben, ter liefde van een oud oracel, voor den tijd laaten vaaren , en niet liever alle onze krachten in 't werk ftellen , om de lust des opftands en der woede, om te regeeren, die in de volken gevaaren is , te beteugelen ? Ik blijf bij mijn oud oracel van homerus: Veelheerfcherij dèup niet! De volken moeten de voordeden der vrijheid onder eene vaderlijke regeering genieten; niets kan billijker zijn: maar zij moeten zich zelve niet regeeren, noch het noodzaaklijke juk der betrekkingen en pikten afwerpen , en eene gelijkheid wiHèti invc.ien , die niet in de natuur der menfchen of der dingen is, en de bedrogenen flechts in een ocgenblik van drorkenfehap gelukkig kan maaken, om hen, bij 't ontwaak en hunne daadlijke ellende des te fterker te doen gevoelen. jupiter. Wees onbekommerd, mijn beste! neme sis en the mis zullen alles, wat thans nog te veel of te weinig, te rasch of te eenzijdig gedaan wordt, in de rechte maate weeten te zetten. juno. Ik voor mij, ben nog niet voorneemens , om mijn aandeel aan de regeering der waereld aan een ander over te draagen; ik voel nog moed in mij , om mijn ambt zelve waar te neemen, en zo eii het fteeds met die, houdt die hunne pligt doen,  C *s ) beloof ik u mijne goedkeuring. Ten minften heb ik uw woord, dat gij mij niet tegenwerken zult? jupiter. En ik zweer u bij den diamanten toom van n 5|M,e sis, dat ik het houden zal, zo lang gij wijs genoeg zijt, om u zeiven te betoomen. "Doe, wat gij voor goed houdt , maar. noodzaak mij niet mijn pligt te doen, mijne geliefde! r . Juno, hem omhelfende. Laat de fchoone antinous u de groote fchaal met nectar vullen, jupiter, en neem uw gemak! Gij zult over mij voldaan ziin. IL  1 f. JUPITER OLIJMPIUS, ST. LOUIS. daarna JUPITER IIORCIUS en PLUVIUS, twee stedehouders van den olijmpischfn jupiter. jupiter olijmpius. Vriend lo de wijk! zoudt gij uwel, in uwen tijd verbeeld hebben, dat uwe Gallo-Fr anken, na vijfhonderd jaaren , zo magtig zouden uitgemunt hebben, en van het ijdelfte en ligtzmnigfte volk der waereld, waarvoor zij nóg korts door hun eigen zedenfchilders verklaard wierden, in eens het verftandigfte konden worden, en den ganfchen aardbodem voorbeelden geeven die — zo ik anders recht in de hieroglijpen des noodlots gelezen heb — ongemerkt aanleiding tot een nieuwe orde der dingen hier onder geeven zullen? b st.  C 18 ) st. louis»1 lk moet het bekennen. jupiter. olijmpius.' Heeft men ooit van zulk een fchielijken overgang van flavernij tot vrijheid of van een fneller fprong van de fmadelijkfte verachting der menschheid, tot de levendige bewustheid vair hunne ganfche waarde en dé fchitterendfte ontwikkeling hunner edelfte krachten, gehoord ? Nog eens, braave l ode wijk! zoudt gij uwe Natie — juist in het oogenblik, dat zij tot den fm'aad der vcrachtlijkfte Volken van Europa nedergezonken was, wel eene zo Verbaazende geestkracht, en, het geen nog onverwachter is, zulk eene voorbeeldelooze ftandvastigheid in eene onderneeming , die nog korts den Verftandigften onuitvoerbaar fcheen , hebben toever, trouwd ? ST. louis. Het beste gedeelte mijner Natie was fteeds dapper en oprecht. Hoe onbefchaafd ook haar natuurlijke aanleg , hoe ruw hunne denkbeelden, en hoe ongetemd hun vuur ook in mijn tijd nog wezen mogt, had ik toch gelegenheid genoeg , om de zaaden van alles, wat fchoon en groot is, in 'het charakter mijner wakkere Franken te ontdekken. Sints eenigen tijd hebben zij mijne hoop, omtrent hun opgevat, meer dan te zeer gerechtvaardigd, ïk weet niet, of hunne natuurlijke levendigheid en de  C 19 )' de drang der omftandigheden hun niet wel ligt een paar gevaarlijke fteïïingen te veel lieten maaken ; doch dit geloof ik zonder roemzucht te kunnen zeggen, — waren mijne navolgers de gronden en geneigdheden getrouw gebleven, die mij in mijne regecring - de ongelukkige' kruistochten 'er afgerekend - beffierd hebben, dan zou het met den zestiende l ode wijk, eri met 'ié overige nakomelingen van mijnen zesden zoon r o bert, die thans zulk eene flegte rol fpeclen, zo ver niet gekomen zijn* jupiter olijmpius. Hier is mijn hand, sintlouis! voor een Ridder uit die onbefchaafde eeuw, die reeds in zijn .elfde jaar een Koning moest verbeelden, die door Monniken was opgevoed, en dag en nacht zijn rozenkrans mompelde , waart gij een wonder van een wijs' en goed' Vorst! st. louis. Dit is meer, dan ik verdien? Zo ik ook eenige deugden had, kan ik egter, fints ik hier hoven een juistere maatftok van recht en onrecht Verkregen heb, niet langer verbergen , dat de weinige geruste jaaren, Waarin Frankrijk onder mij den" zegen des vredes en eener zagte regeering genoot, niet het honderffe deel van het onheil kon vergoeden, dat ik — zeker met het beste oogmerk der waereld -r- door mijne twee RidB a der-  C 20 ) dertocliten tegen de Ongeloovigen, over mijn ongelukkig volk bragt. 't Hart bloedt mij, zo me* nigmaal ik daaraan denk. JUPITER. OLIJMPIUS. Als ik in uw plaats was, zou ik 'er liever in \ geheel niet aan denken. Wat niet meer te veranderen is, moet men ten besten kceren. Het was zeker een groote dwaasheid, volken, die een anderen Propheet hadden, dan gij , den uwen met den degen in de vuist te willen opdringen, en om het een of ander graf — het mijne te Creta niet uitgezonderd — al het goud en zilver van uw Koningrijk naar Italië en Egypte te brengen; ja het bloed uwer Ridderen en knégten op te offeren, om ten laatften niets, dan verminkte leden, ledige beurzen, en de melaatsheid van PaItsftina naar huis te brengen. Nogthans hadt gij deeze Ridderlijke dwaasheid met een menigte groote en kleine Potentaten, van uwe eeuw gemeen ; maar uwe deugden waren uwe eigene: en wat gij ten beste vartuw volk gedaan hebt, dit moet met reden u dubbeld toegerekend worden, wijl alleen eene buitengewoone rechtvaerdigheid u bekwaam konde maaken, om in zulk een tijd oneindige maaien wijzer te regeeren, dan Ac, drie Koningen , die, in de eeuw der hoogfte befchaafdheid en" verlichting, uw naam gevoerd, en uw feest alle jaaren , aan het hoofd hunner  C ai ) ner Ridderen van st. louis, met groote plegtigheid gevierd hebben. sT. louis. Inde daad, het ftrekt mij tot troost, dat ik, uit bloote aandrift van het gemcene menfcheiv verftand, dezelfde wegen in 't regeeren infloeg, welke thans de verlichtfte verftanden van Frank, rijk kiezen, om de wederherftelling van den ftaat te bewerken. Mijne voornaamfte zorgen hadden altijd het wélzijn van hettalrijkfte, hctnuttigfte, en onbillijk het minst geachte, deel der Natie tenvoorwerp. Ik ftelde de ftoute aanmaatigingen der Baronnen, der Geestelijken, en zelfs der Roomfche Geestelijkheid zulke enge grenzen, als het bij eene gefteldheid, die ik niet veranderen kon, maar eenigzins mogelijk was. Ik opende den kundigften in den burger- en- boerenftand den toegang tot alle ambten, die flechts door de verlichfte mannen wel bekleed 1 onden worden ; doch tot hier toe bij uitfluiting waargenomen wierden door woeste Ridderen en Edele knaapen, van welken de minften hunnen naamen konden fchrijven. En om de willekeurige rechtfpraaken mijner Baronnen perk en paal te ftellen, richtte ik vier Koninglijke gerechtshoven op, waar eiken, die het begeerde, door geleerde en ervaren mannen recht gefproken wierd. Ik vergat nooit, dat de Koninglijke waardigheid maar een Ambt is , voor B 3 wel-  c ** > welkers waarïieeming wij onzen volke en de naKoraelingfchap even zo zeer verantwoordelijk zijn, als den Hemel. Nooit ftrekte ik mijne hand naar het eigendom mijner onderdanen uit : doch daar voor wierden mijne eigen Domeinen met de grootfte fpaarzaamheid beftierd; en wijl ik weinig aan mijn hof, en voor mijn perfoon bijna in 't geheel niets befteedde , zag ik mij altoos in itaat, om te rechter tijd mildaadig te zijn, en zelfs groote dingen zonder belasting mijnes volks te kunnen onderneemen. Kortom, hoe gering ook het goede, dat ik deed, geweest zij: in tegenfteliing van dat gene, wat ik niet inftaat was uittevoeren, of niet wijs genoeg, om te onderneemen i vind ik toch niet weinig gerustftelling in de gedagte, dat ik mijnen navolgeren de eerjie gronden van een regeeringsplan naliet , door welkers uitvoering Frankrijk reeds lang zoude geweest zijn, wat het nu met groot gevaar en veeie opofferingen, door den arbeid zijner nieuwe Wetgeevers wenschtte worden, zonder dat mijn ongelukkigen lodewijk de xvi een andere verdiende daar bij overblijft, dan gaerne, of ongaerne — tot alles ja te knikken. jupiter horcius verfchïjnt tegen jupiter olijmpius. Grootmagtige Beheerfcher van den olijmpus! eene Natie, op welke de oogen der ganfche waereld ge-  ( *3 ) gevestigd zijn , is voorneemens, eene plcgtigheid tc yerrigten, welkers weergade de zonne, zo lang ze de aarde befchecn, nog niet gezien heeft. De dag is aangebroken , op welken haar Koning, met de Plaatsbekleders der ganfche Natie, als verbeeldende de wetgeevende magt, en met de Afgevaardigden der ftaande Krijgslieden, zo wel, als der gewapende burgers, van alle MunicipaUteiten des Rijks , zich zullen verëenigen , om aan het altaar van Vrijheid en Eendragt de nieuwe Confiitutie te huldigen, die het geluk hunner nakomelingfchap voor eeuwig bevestigen moet. Het verdrag der Maatfchappij, zonder welke een ftaat niet gelijk een levendig werktuiglijk lighaam, maar alleen als een geraamte, dat door koperdraad aan elkander gehegt is, te famen- hangt, deeze vrijwillige vereeniging van vrije menfchen, om één volk uittemaaken, dat bij geJijke menfchclijke en burgerlijke rechten, zich verpKgt, om eenerlei wetten in gelijke maate tc gehoorzaamen, _ wetten, welker gronden de algemeene reden met onuïtwischbaare trekken in iedere menfchen - ziele gefchreven heeft, cn welke het genot dier onvervreemdbaare rechten allen burgeren van den ftaat op gelijke wijze verzekeren: dit verdrag, dat tot hier toe nog maar een droom der Wijzen en Vroomen , doch de ijdele wensch van de Vrienden der menschheid was, B 4 zal  C *4 ) zal heden voor de eerftemaal daadlijk gefloten, voor de eerftemaal, door het eerfte en grootfte van allen vrije volken der waereld, in het aangezigte des hemels en der aarde bezworen worden. — Welk een dag! weik een tooneel voor Goden en Menfchen ! welk een voorbeeld voor tijdgenooten en nakomelingen! — Dit feest, eenig in zijn foort, deeze groote zegepraal der reden over de oude vooroordeelen, deeze glorierijke voorlcoper der wederkeerende astr^ea en haaren gouden tijd, verdient het , pok uiterlijk de helderfte , vrolijkfte en gelukvoorfpellendfte van alle dagen te zijn; en het is uwer waardig, groote o lij aiPi u s, het plegtig uur des fchoonften verbonds, dat ooit onder uwe voorbeduidzelen bezworen ivierd, met een oogfchijnlijk teken van uw welgevallen te begunftigen. Laat dus, wanneer het u behaagt, het noodig bevel aan den God der winden, en bijzonder aan uwen Dienaar jupiter pluvius geeven, dat zij, van dit uur aan , alle ftormen aan handen leggen, alle regenwolken van den Parijfchen horifont verdrijven, en alleen zo veele ligte wolkjes om ds zonne laaten zweeven , als 'er noodig zullen zijn , om de ontelbaare menigte yolks , die den grooteu kring der Natipnaale vereeniging zal influiten; te belchutten tegen den al te feilen gloed van Helm, die er trots op is , deeze plegtigheid met  C *5 ) met alle pracht zijner reinlle ftraalen te verheerlijken. jupiter oLijMPius, lachende Ei, ei, mijn lieve horcius! welke alfchoone vorderingen hebt gij niet reeds gemaakt in de [chook der Redenaar en, die gij fints eenigen tijd fchijnt bezogt te hebben! — Voor 't overige is uwe begeerte niet meer, dan billijk , en ik prijs den ijver, met welke gij, als Beftierer en Handhaaver van alle eeden der ftervelingen, in mijn plaats , uw ambt bij deeze gelegenheid waarneemt. —■ mercuur; — haal terftond jupiter pluvius hier! — Nu, Koning lodewijk! wat dunkt u van het nieuwe fehouwfpel, dat uwe Franken ons heden geeven willen? st. louis. Het is in de daad zo nieuw, zo geheel en al verheven boyen alles, wat wij gewoon zijn te zien, wanneer wij onze oogen flaan op dit treurtooneel der menfchelijke dwaasheden en alle de ellenden , die zij zich zclven gemaakt hebben, dat ik, zelfs als ik het met mijne oogen zie, nauwlijks mijn eigen zinnen zal kunnen gelooven. jupiter olijmpius. Zover moest het komen, mijn Vriend! wanneer het fchoone gebouw, aan welkers plan de Wijzen onder de ftervelingen reeds eeuwen lang in ftilte hebben gearbeid, op een duurzaam fundaB 5 ment  mem zoude rusten! Ik beken, dat de menfchen mij belangrijk beginnen te worden, fints ik, ten minften op eene plaats des aardbodems, het meerder gedeelte zich als veifhndige lieden zie gedraagen. Wanneer ze zo voordvaaren, zullen zij het eindelijk nog zo ver brengen, dat ik ze zal beminnen. jupiter pluvius verfchijnt. jupiter olijmpius. Niet te na, plüvics! plu vi us.' Wat is uw bevel, groote jupiter? jupiter olijmpius Heeft mercuur u niet reeds gezegd waar Van wij gefproken hebben? p lu vius. Ja wel; maai-, veroorloof mij, u in den naam der ganfche ondermaanfche natuur voor te ftcllen, ■dat het, met al mijn goeden wil, om het mijne ter verheerlijking van deezen veertienden Julij toe te brengen, eene volftrekte onmogelijkheid, is om aan uw wensch te voldoen. jupiter olijmpius. Eene onmogelijkheid ? Hoe zo pluvius? pluvius. U behoeve ik het wel niet eerst te zeggen, dat bij het departement van den lucht- en dampkring, bij 't welke ik mede aangcfteld ben, een zo  % *7 ) zo juiste crcie tusfchen ontvangst cn uitgave ingevoerd is , dat geen een regendroppel, meer of minder, vroeger of laatcr, op deze of geene plaats des aardbodems kan vallen, zonder de huishouding van de ganfche aard-planeet in wanorde te brengen. Uit hoofde van eene reeds lang bepaalde en voorbereidde inrichting, aan welke , zonder de nadecligfte gevolgen voor een groot deel van het raerrfchelijk geflacht en een ontelbaare menigte geflachten van dieren en planten, niet het minde kan veranderd worden , moet ik het heden bijna den ganfchen dag zo fterk te Parijs laaten regenen, dat ik niet begrijp, hoe de bepaalde plegtigheid flechts met eenige welvoeglijkheid, ik zwijge met gemak en genoegen, zal kunnen plaats hebben. h o r c i u s. De dag kan niet meer verfchikt worden! Dus mijn goede pluvius! — pluvius. Het doet mij leed; want ik zal het laaten ftroomen; dat gij 'er u over verwonderen zult! Daar kan niets aan veranderd worden. ho.rcius. Alles is nu tot dit oogenblik bepaald, en tusfchen de ganfche Natie op het zelfde uur afgefproken. Het moet daar bij blijven, al zou ogk het veld van Marsch tot een zee worden! Doch hangt  hangt dan eigenlijk niet alles van mven wil af grootmagtige olijmpius ? Zo gij kondt goed vinden te bevelen. —= jupiter olijmpius. Waar zijn uwe gedagten horcius? Zou ik om uwe plegtigheid een bevel geeven, door het welke millioenen fchepfelen onfchuldig zouden lijden? Dat hebt gij, hoop ik, niet in de Natieftale Vergadering geleerd? horcius. Ik bid om vergeeving! Ik ml u geene ongerechtigheid vergen; alleen kan ik niet begrijpen, wat de waereld over 't geheel daar bij zou lijden, wanneer 'er op dit oo^enblik een frisfche Noord-oosten wind kwam, en de waterwolken, uit welke pluvius ons zo rijklijk wil bedruipen', naar de Mantifche zee te rug joeg. Ten minften kon 'er toch zo veel niet aangelegen zijn, of hij zijne werking eenige uuren moest ver, fchuiven. p lu vi us. Dat dien ik het beste te weeten: — geen enkel oogenblik! jupiter olijmpius. Gij verftaat dat niet, mijn goede horcius! Als het zo is, als hij zegt, dan kan ik u niet helpen. HOE.»  hor crus. Maar mijne plechtigheid! Zulk een dag! Zulk een feest! Een dag, zo als 'er nog geen geweest is , fints de aarde zich om haar as gewenteld heeft! — 't Geen mij het meeste ergert, is maar, dat de verwaande Aristocraten de boosaartige vreugde zullen hebben, van ons uit te lachen! jupiter olijmpius. De natuur kan daar geen acht opgeeven , zij gaat haaren bijzonderen gang. — pluvius. In zo verre gij, groote olijmpius! niet een wonder. — jupiter. Hoor pluvius! Laat dit verwenschte woord nooit, andermaals over den tuin uwer tanden fpringen, of, bij de diamanten fpil der Schikgodinnen! ik grijp u bij de keel, en hang u, met een aanbeeld aan ieder hair van uw langen fluikbaard, drie dagen en nachten tusfchen hemel en aarde op! — Waar voor ziet gij mij aan, dat gij mij door zulke zotte redenen nog meent te vleijen? Gij zult het laaten regenen, wijl het bepaald is, dat het regenen moet, en geen woord meer over dit punt! jupiter trekt de wenkbrauwen famen, en pluvius gaat heen.. hor-  C 30 )' hor crus, in het weg gaan: Wel aan dan ! Drots deezen driestea Waterman, zal de plegtighcid evenwel zijn gang gaan! Mijnent halven mogen alle de wolken in de waereld tot Aristocraten worden, zij zullen cgter geen tegen - omwenteling te wege brengen! Zij kunnen ons tot op de huid door nat maaken, maar onze vreugd laaten wij ons niet tot water regenen. Wij willen zien, wie 'er ten laatften de meeste eere van zal hebben! st. louis. Ik zoü mijne Franken flegt moeten kennen, zo ze niet met roem zich uit deze zaak zouden weten te redden. jupiter olijmpius. Hét was, dunkt mij, der moeite waard , dat wij zelve neerdaalden, cn uit een der doorzigtigfte wolken, die pluvius boven Parijs te famen getrokken heeft, het aflopen dier zaak befchouwden. Vergezel mij, Vriend l ode wijk! st. louis. Zeer gaerne. jupiter olijmpius, tegen mercuur. Is dat numa pompilius , niet die daar uit het lauwerbosch komt? mercuü r. Hij is het. j0«  C 3i ) Jupiter olijmpius; Hij komt recht van pas. De goede man was altijd een liefhebber van plegtigheden; hij moet het genoegen hebben, van 'er eene bij te woonen, zo als hij 'er in zijn leeven nog geen ge 2ien heeft. Gaa, mercüur! en zeg hem, dat hij bij ons komt. JU.  111. JUPITER OLIJMPIUS. MÈRCUUR. NUMA POMPILIÜS. ST. LOUIS. HENDRIK de IV. EN op HET EfNDE ook L O D E W IJ K de XIV. Het Tooneel is in een wolk boven het veld van Mars te Parijs. JUPITER. Ventre- Saint -Gris! l ode wijk! zie ik daar den eerjlen Bourbon, den braafften van alle Gasconiers, niet; — is hij het niet, die uwe kroon erfde, en de waardigfte van uwe aframmelingen genaamd mag worden? — Tree nader, hendrik! zijt gij ook nieuwsgierig, om een feest, in Frankrijk zo ongehoord, de triumf der Burger - vrijheid over het Monarchale en Arijiocratifche Despotismus, mede te befchouwen? HEK-  C 33 ) hendrik de iv. Dank zij den Hemel! eer ik nog Koning wierd, was ik lang genoeg weinig meer, dan een eenig ander menfchen kind, en zelfs een der ongelukkigften, het geen mij ten minften wel zo veel mtn-1 fehengevoel gegeven heeft, dat ik mij verheugen kan, wanneer mijn goed volk gelukkig is, al zou het ook ten kosten van mijn eigen huis zijn. jupiter. Waren uwe Opvolgers, alle u gelijk geweest, voor zeker, Bourbon! dan had de zestiende lodewijk deezen dag, dien hij waarfchijnlijk niet met rooden inkt in zijn almanak zal aantekenen * niet moeten bekeven. —— Koom, en zet u naast ons neêr! uit deeze wolk zult gij alles zeer gemaklijk kunnen zien. s t. louis, naar beneden ziende. Een heerlijke fchouwplaats, ik moest het ht* kennen, voor zulk eene plegtigheid ! Wat is dat Parijs fints mijne tijd veranderd! mercuur. En welk een denkbeeld zult gij u niet van de tegenwoordige Parijzenaaren vormen; wanneer gij hoort, dat gindfche verbaazende halve kring van zitplaatzen,' of Amphitheater, het vrijwillig werk van meer dan honderdduizend Parijfche burgeren van beide fekfen is, welke met een vervoering, die door het ongunftigfte weder niet konde verC koeld  C 34 ) koeld worden, verfclieiden dagen lang, van den morgen tot den avond, werkten, toen ze zagen,dat de betaalde daglooners voor den veertienden Jullj niet gereed konden worden. numa, tegen st. louis. Dat deeze geestdrift vrij tot een heerfchende hartstocht der volken worde, deze zal egter var* dit oogenblik af gewis de eerfte zijn, welke de waereld bewonderen kon. hendrik de iv. Het enthufiasmus, dat de nieuw verworven vrijheid een lang onderdrukt, maar van natuur levendig en driftig volk inboezemt, werkt even gelijk de eerfte liefde. .De minnaar gelooft in zekere oogenblikken meer, dan een Mensch te zijn; daar zijne beminde voor hem eene Godheid is. Hij zal het onmoglijke onderneemen, wanneer het bezit of het behoud dezer aangebedene, daarvan mogt afhangen maar hij moest indedaad een God zijn, indien hem zulk eene hooge fpanning van zielskragten natuurlijk genoeg konde worden, om lang te duuren. mercuur. Welk een ontelbare menigte volks vloeit daar van alle zijden naar het veld van Mars! Welk een ftroom van Menfchen! num a„. En welk een plasregen ! . JU.  t 35 I jupiter. Indedaad, pluvius houdt zijn woord boven mijne verwachting. mercuur. En evenwel ziet gij deeze wakkere Burgerfddaten, midden onder het ftcrkften plasregen, al juichende om den altaar der vrijheid danfen! NÖMA. 't Is jammer van zulk een heerlijk feest! liet had waarlijk een beter wéér verdiend, st. louis. En mij is het lief, dat mijne braave Franken 'deeze gelegenheid gekregen hebben, om te toonen, dat het niet iri de magt der elementen ftaat, om een vuur, gelijk het hunne, flechts tê verdooven — ik zwijg uitteblusfchenj Heb ik het niet •gezegd, dat het zo gaan zoü? In welk een fchoone órde trek daar de eindelooze trein van Vertegenwoordigers der Natie en haare Befchermers, door !de ganfche burgerij van deeze onmeetelijke Hoofdftad vergezeld, met hunne vaandels en banieren, trots het guurfte weder! Welk een triumf fchittert uit hunne oogen! De ftroomen van boven, de doorweekte grond van onderen, de druipende regenfchermen en klederen, dé ongemakken van allerlei aart, de bedrogen verwachting van een helderen dag, de nijdige vreugd der tegenpartij, niets, wat ieder ander volk in een kwaade luim C a zo vl  £36* ) zou gebragt hebben, kan hunne vrolijkheid eenïgzins ftooren, niets is- in ftaat hun het genoegen van deezen dag te ontrooven! jupiter. Om recht uit van deze zaak te fpreeken, zo waren zij de vrijheid niet waardig, die hun heden voor eeuwig aanvertrouwd wordt, wanneer een verftoord kapzel, of wat water in de fchoenen hun bij een feest als dit, mismoedig maakte. Wat konden zij ten gevalle van zulk een verrukkend voorwerp minder lijden? he nor ik zou om zijne fchoone g abri el e een onverwacht bezoek te geeven, een tienmaal erger we£r in den duifter- ften winternacht niets geacht hebben niet waar? hendrik de iv. Wie kende de kracht der liefde ooit beter dag jupiter. m e r c u ur. Mij dunkt, de Koning laat hen wat lang op hem wachten. jupiter. Nu, nu! dat kunnen wij hem zo kwalijk niet neemen. Het vermaak, van zich door een paarmaal honderdduizend menfchen, van welke de geringfte zich in dit oogenblik een kleine Koning verbeeld te wezen, te hooren toejuichen , mag wel zo groot in zijne oogen niet zijn, dat hij baast zou  C 37 ) £cm maaken, om zich hier eene verkouwdheid, of tandpijn op den hals te haaien. s 'J . LOUIS. Wie zo billijk is van te overweegen, dat 'er voor twee jaaren nog een onderaards hol in de bajlille op ftond , wanneer iemand zich verftout had, den grooten grondregel der Monarchie te beftrijden „ dat naamelijk de Koning de eenige ,, bron der wetten is, en van de uitvoering zijner „ magt aan God maar alleen rekenfchap behoefde „ te geeven," en dat lodewijk de xvi. tot in bet midden van het jaar 1789 nooit een andere fpraak als deeze gehoord, en bij ieder vive le Rot! dat fints zijne komst tot de regeering in zijne ooren klonk , nooit iets anders gedagt had dan dat zijn volk hem daar door eene onbepaalde bereidwilligheid toezeide, om alles voor hem te doen, en alles van hem te lijden: die zal het hem waarlijk ten goede houden, dat hij juist niet met rasfche fchreden aanfnelt , om aan de Natie, die nog voor weinig tijds een enkel niet was, te zweeren, dat hij haar voor de eenige bron van alle magt in den ftaat, en zich zeiven daaiv tegen enkel yoor den eerften Burgemeester erkent, en verplicht acht, om zo wel als de geringde dorpfchout, de wetten der Volksvertegeiir woordigers onderdanig te zijn, en geen anderen wil te hebben, dan den haaren. De fprong, v?n C 3 het  C 33 ) het gene hij was, en waar voor hijhij.de ganfche waereld erkent wierd, tot dat, hetgeen hij thans verbeeld, is al te groot! Het is een waare falto mortale, dien men onmogelijk kan doen, zender daar van bedwelmd te worden, 't Geen ik, in hem bewondere, is, dit dat hij zich bij alle deze zo onverwachtte gebeurdtenisfen van onzen tijd, nog altijd zo goedaartig gedraagen heeft. hendrik de iv. Hij is een Bourbon, lieve vader! Bonhommie is van ouds her onze fterkfte Famielietrek geweest. m e r c u u r. En deeze Bonhommie, hendrik! met uwen geest, uwe fchranderheid, uw moed en uwe oudridderlijke oprechtheid vereenigd, zou hem in de tegenwoordige crifis, tot een redder zijnes volks, tot de ziele van alle openlijke handelingen, tot den afgod van alle harten, tot den dichter eener nieuwe , en even zo duurzaame , als gelukkige Monarchie gemaakt hebben. Hoe gering waren in den grond zijne zwarigheden, in tegendelling der uwe? Hoe zwak was in den -aanvang de partij der heerschzuchtige Demagogen, met welke hij te kampen had, zo hij flegts had weeten te kampen , invergeiijking der vreeslijke Ligue, waarover u alleen uwe eigen fchranderheid en flandvaïügheid eindelijk deed zegepraalen! ju-  < 39 ) jupiter. Wat zijt gij toch ecu liefhebber van vergelijkingen tc maaken; denkt gij clan mercuur! dat' hij dan in de geftcldhcid van zaaken, en in de omftandigheden, waarin lo de wijk zich bevindt dezelfde man geweest zou zijn, die hij als henPRiK iv was? hendrik de iv. Ik ben nooit een groot redentwister geweest: maar mij dunkt, dat ieder juis dat gene is, wé hij in zijne omftandigheden zijn kan. Een vorst en-kind is eigenlijk evenzeer een menfehenkitid, als een ider ander lterveling; en men kan even zo min van hem vergen, dat hij een minos of numa, een caesar of trajanus worde, wanneer het hem niet gegeeven is; als men van hem vorderen kan, dat hij de eerfte danfer of de beste zwemmer onder zijn volk worden zou. Laat ons billijk oordeelen! De zwarigheden, die ten laatften alle te gelijk op lodewijk den xvi neêrftortten, waren voor hem oneindig grooter, dan de mijne voor mij geweest zijnen hij had geen d'a u b i g n é, gecnDUPLESsis-mornaij, geen sullij, aan zijne zijde, gelijk ik! Had hij zulke Vrienden gehad, wie weet, of hij ze niet welligt nog beter, dan ik, had weeten te gebruiken? C 4 ju-  C 40 ) jupiter. Geef mij de hand, ,'braave Hendrik! Dat i$ een woord, dat uw hart eer aandoet, al was het ook, dat het met uw welligt eens niet ten vollen juist ware! Maar wat betekent dat gewoel, dat daar op eenmaal het ganfche veld van Mars beweeging brengt ? mercuur. Eindelijk verfchijnt de hoofd-persoonage van het feest. jupiter. Die arme man! Wat is hij bleek ! Hoe weinig .kan hij zich nog aan deeze nieuwe gedaante der dingen gewennen! In weêr wil van al dit gefchater van yiye le Rot ! Dat door de wolken dringt, gelooft hij gewis niets minder, dan dat hij onder zijne kinderen is , hoe menigmaal het hem dan ook reeds door de Gedeputeerden zijner goede fiad Parijs gezegd werd. Goedhartige lode¬ wij k ! wanneer gij u dat in de daad , eens kondt Verbeelden, wie was gelukkiger dan gij! mercuur, Maar in ernst, wat kon een fterveling immer meer verlangen, dan onder vijfen twintig niillioenen menfchen de eerfte te zijn, en vijfen twintig millioenen liyres aan klinkende munt tot eene befolding te hebben , zonder dat men daar voor iets anders van hem vordert, dan, dat hij zich  C 41 ) zich de teêrfte zaken der waereld laat voordeclameren, en op alles, wat men hem ook voordraagen mag, ilegts ja zegt? ST. LOUIS. Ik beken, dat ik bij alle, deze voordeden egter niet zeer in mijn fchik zou zijn. HENDRIK DE IV. En, wat nog veel erger wezen moet,het is bovendien zeer de vraag, hoe veel goeds dit voor geheel het rijk zal ten gevolge hebben; wanneer men het Koninglijk gezag onder twaalfhonderd oude en nieuwe Edellieden, Paftoors, Advocaten, Docloren, Kooplieden, Pagters tn Boeren verdeeld heeft, $ie — zo ik anders de menfchen ken — wel ligt even zo gemaakelijk het vat der Danaïden zouden kunnen vullen, als de algemeene rust en orde door Decreten herftellen, die Hechts alleen maar zo veel gelden mogen, als het den volke goed dunkt. JUPITER. Gij ftelt, zo als ik zie, geen groot vertrouwen in de conftitutie, die in dit oogenblik bezwooren wordt, even min als in de nieuwe orde der dingen welke daaruit moet vloei jen, van welke de Franfche Redenaren der Natie egter zo veel belooven ? • C 5 HEN-  C 4^ ) HENDRIK DE IV. ïn ben van ganfcher harte voor eene vrije eofir ftitutie, en voor zoo veel gelijkheid onder alle burgeren van den Staat, als met de natuur eener zeer grooter burgerlijke Maatfchappij, en met het wezenlijke doel van iederen Staat, beftaan kam Zeer veel, van het geen de Vertegenwoordigers der Natie tot hiertoe gedaan hebben, . befchouw ik flegts, als den grond/lag, eener goede conftitutie4 die nog te maaken is. Doch veel daarvan, dunkt mij, is het werk der overijling, en eener eenzijdige wijze van voorftelling; zeer veel het gewrogt van partijzugt en nog onedeler hartstochten; of ook wel de vrugt eener cabale, die haare geheime aanflagen nog fteeds tracht door te zetten, terwijl ze de wetten nog al geduurig poogt werkeloos te houden, door de Nationale Vergadering den volke verachtelijk te maaken, en de verbittering der partijen te gelijken tijde op het fterkfte aantevuuren. Ik begrijp niet, hoe iemand het heil des Vaderlands in waarheid alleen kan bedoelen, en egter verblind genoeg zij, Van niet te zien, dat men te ver gegaan is. JUPITER. Bedenk eens, wat bij zulk eene omwenteling aan het dringende der omftandigheden , de verfcheidenheid in de wijze van voordellen en befchouwen, en den eeuwigen ftrijd, voroorzaakt door de bijzondere voordeden en het gemeen belang, die bei-  ( 43 > beide zo verbaazend door elkander verward zijn, voorzeker moet worden toegefchreven! Bedenk, dat ook de redelijkfte en wijste menfchen maar menfchen zijn. Men wilde in het begin maar zo ver gaan, als de nood volftrekt vereischte, en men wierd door de onweêrftaanbare golven der toevallen verder voordgerukt. Zonder eene omwenteling konden de gebreken van den Staat niet verholpen worden, en eene omwenteling was alleen door eene verbaazende overmagt te wege te brengen. Wanneer een Staat Hechts maar door de boeijen, waar aan men zijne burgers gekluisterd heeft, te. famenhangt: wordt hij zeker van een gefcheurd, zo dra deeze boeijen verbroken zijn. Is het meteene Regeering zo ver gekomen, dat zij zich nog maar alleen door misbruiken ftaande houdt, en alle haare fterkte van dezelve ontleent: dan moet noodwendig op de affcliaffing deezer misbruiken een oogenblik van f remming haarer werkzaamheden volgenden dit kan, naar de gevleidheid der menfchen en der omftandigheden, een tamelijk lang oogenblik zijn. Maar wanneer zulk een verlicht volk, met zulke edele bedoelingen, zulk een warm mcnfchengevoel, als dat der Franfche Natie, maar eens zo ver gekomen is, dat het zich wist vrij te maaken, dan kan men'er gerust op zijn, dat het de krachten, die het nu ongehinderd mag gebruiken, rasch genoeg tot zijn we-  C 44 2> wezenlijk beste zal leeren aanwenden. Alles wil geleerd zijn, het leven zelfs. Recht weeten te leeven, is een zwaare kunst; de menfchen recht weeten te regeeren, de zwaarfte van allen. Ik zelf, onder ons gezegd, heb het beste, dat ik 'er van weet, eerst door het begaan van misflagen geleerd; en ik twijfel niet, of het zal met de WestFranken insgelijks even zo gelegen.. NUMA. Eene wetgeeving voor een vrij-geworden volk, dat door lange befchaaving van de oorfpronglijke eenvoudigheid der natuur verwijderd is, op wiens verftand de vooroordeelen niets meer vermogen, en op wiens hart de begrippen van den Godsdienst weinig of geen invloed meer behouden hebben; — is een eisch, dien men thans voor de aller eerfte maal tragt re vervullen. De Wetgeever kan hier geenzins het gebruik van volksbegrippen maken, het welk mij de ruwheid der Romeinen, en de eenvoudigheid mijner Sabijnen opleverde. Die overtuiging, weizijne wetten met zich moeten voeren, te weten: — „ dat ieder alle zijn mogelijke bijzondere ,1, belangen niet anders, dan door de opofferin„ gen verkrijgen kan, die het algemeene van hem „ vordert," — deeze overtuiging moet alles, doen. Maar om op dezelve te kunnen rekenen, moet men niet alleen zeker zijn, dat die algemeen, eq  C45 ) en volkomen is ; maar ook, dat de burgers zich fteeds in dien toeftand bevinden, dat de rede over alle hartochten en zinnelijke verleidingen de overhand heeft; eene vooronderftelling, die in de toepasfing zeer onzekere gevolgen oplevert. Het luid zeker zeer aangenaam, een Redenaar te befchou- wen, die van de Godlijke fchoonheid der deugd, en van eene waare helden-grootheid van hem, die nimmer eenig ofFer voor zijn Vaderland te kostbaar vindt; die alleen voor anderen leeft, en fteeds bereid is, voor anderen te fterven -— met gevoel en geestvervoering fpreekt: dan geen verftandig Wetgeever, niet te min zal de gefteldheid van een Staat op zijn vertrouwen in de wijsheid en deugd zijner burgers gronden. jupiter. Hoe zoudt gij het derhalven beginnen, n u m a! wanneer gij op de aarde moest terugkeeren, om den West-Franken wetten te geeven? numa. Ik zou zo het moogelijk was, mij het volvoeren van dien last zoeken vrij te pleiten, jupiter! doch zo dit niet kon baaten, mij egter niet verpligt houden, om het model der volkomenfte wetgeeving voor hun van den hemel te fteelen, maar te vrede zijn, wanneer ik hen, gelijk solon ten aanzien der At. heneren deed, de beste wetten, naar hunne tegenwoordige- vatbaarheid, flegts geven kon. ju-  C 40 JL'PITE R. Gij zoudt dus, zo het fchijnt, een gansch anderen weg inflaan, dan de Philofophen en Phijfiocraten, die thans in 't bezit der wetgeeving in Frankrijk zijn? NUMA. Ik zou mij ten minften wachten , geen ingevoefde wet eer aftefchaffen, voor ik zeker was, dat ik ze, zelfs ook geen enkelen dag langer, konde nóodig hebben. Ik zou mij wachten, het onbefchaaffte deel des volks dat altijd de meefte en hartfte knuijïen heeft, van alle pligteft te ontbinden; eer ik mij genoegzaam verzekerd had, dat zij zich den nieuwen die ik hun daar voor oplag, gewillig en zonder uitftel, zouden onderwerpen.- Ik zou, wanneer ik noodwendig moest voor uit zien, dat mijne wetgeeving een aanzienlijke en magtige partij niet aangenaam konde wezen , mij zeer wachten, deeze partij nog opzettelijk 'en zonder nood te verbitteren; maar die veel meer op alle mogelijke wijzen zoeken & gewinnen, en voor de opofferingen, die zij aan den ftaat moeften doen, tragten fchandeloos te ftellen. Ik zou niet alles op eenmaal willen doen, maar de eene verbetering van tijd tot tijd bij de andere voegen; en mij alleen met die dingen bezighouden, welke volftrekt geen uitftel lijden konden, tot dat ik mij dus een weg gebaand had, tot die, welke ik vooreerst aan den tijd en een toekomen-  ( 47 ) ïïiefïde ondervinding had overgelaaten, en in ftaat geweest was, daar toe den grond te leggen. En hriofdzaaklijk zou het mij een onverbreeklijke pligt zijn geen wetten in dronkenfchap te geeven.- mercuur. De eerwaardige nu ma fchijnt mij daar, met het onnozelst voorkomen van de waereld, een kleene Satijre op mijne vrienden hier onder gemaakt te hebben. nu m a„ Eene Satijre ? Heb ik niet reeds toegeftaan , dat ik het werk, dat zij ondernomen hebben, voor het zwaarfte houde; dat' Goden of menfchen onderneemen konden? Kan men zonder onbillikheid' vorderen, dat hunne eerfte proeve volmaakt zij? mercuur. Zij, dien deeze proeve aanzien, vermogen, of dien zij zelfs het hoofd kost, zijn zeker geneigd om te gelooven, dat zij de misflagen, die bij het nemen der eerfte proef begaan worden, wat duur moeten betaalen. numa. Daarom zijn het ook niet altijd de wijsten, die de meerderheid van ftemmen uitmaaken. En kan dit hun tot verwijt ftrekken? Is 'er ooit eene vrije Natie geweest, die zich van dit voordeel heeft kunnen beroemen? - ju-  i 48 -> jupiter. Dat ik weet niet! Wij willen dus, wijl toch onder of boven de maan niets gansch volkomen is 4 van de wakkere' mannen hier onder geene wonderen verwachten, en ons voor 't overige verheugen ,dat alles, trots den regen en boozen wil der Aristocraten, zo geiust en vrolijk afgek>open is. De ' ConJIitutie is dus bezworen, en het komt nu alleen nog daar op aan, om een eerlijk middelt jen te vinden, om vijf of zes duizend millioenen vres fchulden te betaalen; de overgroote verpligtingen, met welke de wetgeevers de Natie gelegd hebben, te vervullen; en waar door boven dien nog de inkomften, die de Staat tot zijne gewoone en toevallige uitgaven noodig heeft, opgebragt kunnen worden, zonder het volk meer op te leggen, dan het* lust heeft te draagen? Wat dunkt u, Hendrik! zou niet de oplosfing van zulk een vraagftuk uwen sul lij, even zo goed, als den eerlijken nekker, menigen flaaploozen nacht gekost hebben? mercuur. Ik vrees , dat de arme West - Franken naar een Finantie - Minister zullen moeten omzien, die, als Koning midas, de gave bezit, om alles wat hij aanraakt in goud te veranderen. HEN-  C 49 > HENDRIK DE IV. Zonder de onuitputlijke hulp bronnen, met welke de natuur het land en de inwooners befchonken heeft, zou hun zelfs zulk een goudmaaaker zeer weinig helpen; met de eerfte daar en tegen zullen zich vijfen twintig millioenen menfchen, ook zonder den laatfte, uit die verlegenheid wel weeten te . redden! Vooral daar 'er nog een zeer rijke bron over is, aan welke nog niemand fchijnt gedagt te hebben. MERCUUR. Of mogelijk niet heeft willen denken ? Want ik geloof ze te kunnen raaden. HENDRIK DE IV. Men heeft de Geeftelijkheid uit hunne goederen gezet, en op zeer maatige befoldingen gefield; men heeft den Adel niet alleen tot groote opofferingen genoodzaakt, maar ook van alle zijne voorrechten, met het bloed zijner voorvaderen gekogt volftrekt beroofd: en de capitalisten, die in de laatfte vijftig jaaren onnoemelijke rijkdommen opkosten der Natie bij eeen gefpeculeerd hebben, zouden alleen ftille aanfchouwers van den nood des Vaderlands mogen zijn, en niets tot deszelfs redv ding behoeven op te offeren ? Dan ware hetgeen men den Adel en de Priefterfchap afgenomen heeft, geen - offer, maar een roof! Aan eene zo grove verzondiging tegen de vast gefielde gelijkheid der D rech-  c 50 ■> rechten en pligten kunnen zich de Wetgeevers * immers niet fchuldig maaken : of wadneer zij daar toe bekwaam waren , hoe konde de Natie- dan daar op ftilzwijgen ? Laat de rijke geldfchieters van den ftaat , naar aftrek van datgeene, wat hen op een gelijken voet zet met hunne medeburgeren, die tot het hloote noodzaaklijke bepaald zijn, Hechts de helft van hunne vorderingen agter ■ -wege laaten ; als dan is Frankrijk gered , en ik kan nog hoopen , den tijd te zien , dat ieder boer des zondags zijn hoen in zijn pot zal hebben ! Deeze tijd mag wel, fints uwe boeren geene lasten meer betaalen , alreê gekomen zijn ; de vraag is maar, hoe lang die duuren zal? w e r c u u r ! zie eens wie die fchim is, die zich, toen de Koning zwoer, oogenbliklijk met ongenoegen weg begaf, op dit oogenblik op de plaats Vendome neven [het ftandbeeld van dode wijk de xiv ftaat, en met magtelooze voeten de aarde ftampt? — Aan de geftalte en de eerbied bevelende houding eenes tooneel-tijrans , die hem ter natuur fchijnt geworden te zijn, zou men hem voor lo de wijk de xiv zclven houden. mer-  C 51 ) MERCUUR. Ja, hij is het ook. jupiter. Gaa, 11 e r m e s ! en breng hem hier. st. louis. Voor een Koning, die zich zo gaerne met de eonne liet vergelijken , ziet hij 'er tamelijk duister uit. . jupiter. Hij liet zijn navolgercn groote voorbeelden na ter naarvolging en rfaarjchouwing: tevens. Indien zij 'er niet wijzer door geworden zijn, is het ten minften zijn fchüid niet. lode wijk de xiv, bij zich zelve» terwijl htj langzaam aankomt. "Dat ik mij zeiven dus moest overleeven', om het Koninglijk aanzien, dat door mij den hoogftcn top van zijnen glans bereikte, zo diep in het ftof gedrukt te befchouwen! jupiter, dl lagchende. Mag men u vraagcn, Vorftelijke fchim! waarom gij daar even zo woedende ftampvoette, toen gij uwe oogen op het voetftuk van uw ftandbeeld floegt? l ode wijk de xiv. Wanneer gij'die gcene zijt, die gij fchijnt, hoe kunt gij dan een zo gelaten aanfchouwèr wezen, bij zulk een tooneel, dat alle Koningen D a tot  C 5* ) tot wraake roept? Maar mogelijk heeft de geest van Democratie ook den olimpüs ingenomen, en zelfs ook jupiter zo ver gebragt, dat hij op alles , wat zijne onderdaanen willen , insgelijks moet ja zeggen. jupiter. Gij zijt in geen goede luim, Koning lodewijk! anders zou een zo wellevend man, als gij altijd geweest zijt, mij dus geen antwoord fchuldig gebleven zijn. lodewijk de xiv. Hoe ; zou ik mij nog bewust zijn, wie ik was,- en zou ik den naam voor Frankrijk, voor weiken ik den ganfchen aardbodem deed fiddereh, in een enkele eeuw zo diep zien zinken , zonder van fchaamte en verontwaardiging te gloeijcn ? — Wat ontbreekt 'er toch nog aan deeze voorheên zo glorierijke Natie , na dat zij alle aanzien van buiten, alle waardigheid van binnen verloren had , cn door de opheffing van het onderfcheid der flanden den Kafferen en Kaliforniers is gelijk gemaakt, wat ontbrak haar nog , om haar tot den eerften vierbenigen fland te vernederen , om haare geheele . terugkeering naar de bosfchen te bevorderen, dan dat de barbaaren hunne fnoode handen ook naar de meesterflukken der kunften uitflrekten, en door de wegruiming der vier geboeide beelden aan de voeten van mijn fland-  C 53 > ftandbeeld , zich verftoutten , om het prachtigfte gedcnkftuk mijner overwinningen te verminken ? jupiter. . Zijt te vreden, Koninglode wijk ! Zij zijn nog al zeer beleefd geweest ,dat ze tenminften het ftandbecld zelve lieten ftaan. Wat de misdaad betreft, die zij aan de gehaate afbeeldingen der flavcrnij , die aan uwe roeten lagen, begaan hebben, hetgeen gij voor zulk een kwaad voorteken houdt: ten minften kan ik u ten troost melden, dat men daar voor het' veld van mars in een Circus zal veranderen , die den heerlijkfte werken , door. welke de oude Cafars ter hunner naamsgedagtenis ftichttedeïi, in grootheid en pracht van uitvoering den voorrang zal betwisten. — Tegen da overigen. Het is nu tijd, om terug te kee- ren, mijne kinderen. Gij, iiendrik! vergezel ons: uwe deugden en verdienden hadden-u reeds lang een plaats op den olijmpus moeten verfchaffen. Van het nieuwe Rome kon zeker de beminnaar der fchoone Gabrielle, zich geen apotheöfe belooven: maar dat zal u niet hinderen, om voordaan mijn dischgenoot te zijn, en bij ons onder uws gelijken te leeven ! Want gij zult 'er daar nog meer vinden , van welke deeze eerwaardige sabijner 'er een is hij wijst cp numa — die hunne plaats onder de Goden 1 d 3. nict  C 54 ) niet aan het onzeker oordeel der menfchen, maar .alleen aan het onze en aan zich zeiven te danken hebben. Wie zou verdienen een God te zijn , als het niet die genen verdienden, die den menfchen het meeste goed deden? — Houd u wel, zo gij kunt, lo de wijk de groote! — Gij overigen volg mij. IV;  I V. JUNO. SEMIRAMIS. ASPASIA. LIVIA. KONINGIN ELISABETBL van Engeland. JUNO. Gij weet reeds, mijne Vriendinnen! waarom ik, u tot deeze geheime bijeenkomst heb laaten noodigen. De Monarchien, welkers Befchcrmfter ik ben, zijn van gevaaren omgeevcn , die met ieder dag zorglijker worden. Zij zijn in haare grondvesten gefchud, en eenige van haar dreigen eerlang inteftorten, wanneer 'er geen middelen gevonden worden , om ze nog in tijds tc ondprftut- ten. Het ergfte is, dat mijn Gemaal die over het geheel fints een gemimen tijd zeer veranderde, kortling een groote Moralist geworden zij de dcmokratifche aanmaatigingeii fchijnt te begunftigen, en mijnen ijver voor de goede zaak, ten minften in de keuze der middelen , paaien fielt, die ik niet durf waagen tc overD 4 fchrei-  (50 fchreiden. -In deeze omftandigheden heb ik het noodig geacht, met de wijsfte en ervarenfte onder de bevvooneresfen van den Olijmpus te raadplegen; en op welke andere, dan op u, had dus mijne keuze kunnen vallen? Ieder uwer heeft, zonder tot den fcepter geboren te zijn, onder het'eerfte volk haares tijds te zijn', de eerfte rolle gefpeeld. Gij, s e u i R a m i s ! hebt u , enkel door de grootheid uwer perfoonlijke voorrechten,'■ uit een fchaapherders nutte ten troon van het eerfte volk van uwen tijd verheven; de verordeningen van den grooten Nimis voordgezet, en over eene menigte van overwonnen volken , met een geluk , dat zich veertig jaaren lang-aan u fcheen geboeid te hebben, oppermagtig geheerscht. Gij, asp asi a ! vcrhieft u, van eene Mikfifcke Hetere, tot den rang van Gemalin van een Pericles, en verdiende door uwen invloed op hem, in een zin, dien ik zelve had kunnen benijden, den naam van de juno deezes Atüfchen Jupiters. Gij, ei via! waart den Erfgenaam des eerften Cafars vijftig jaaren lang nog meer dan aspasia den Demagoog van Athene. Gij vervulde bij hem de plaats van zijne twee noodzaaklijkfte vrienden, Mecenas mAgrippa; cn u, de vertrouwde van zijn hart, en de ziele zijner raadflagen, had de warcld het te danken, dat de wreede en gehaatte Overweldiger in een, tot aanbidding, toe geliefden Vorst veranderde; in eenen Vorst  C 57 ) Vorst, onder welken het ganfche menfchelijk gedacht voor de eerftemaal eene veertigjaarige rust genoot. Gij eindelijk: jongvrouwlijke elisabeth! na dat gij door een chara&er, het welk de zagtde vrouwelijke voorzigtigheid, met de dandvastigheid eens Helds, verbond, duizend gevaaren en zwaarigheden, die u en uw Rijk den ondergang bedreigden, gelukkig waart te boven gedreefd, gij liet der Waèreld het eenigde voorbeeld in zijn foort, eenè willekeurige regeering over een vrij volk , een volk dat u afgodisch beminde, en welkers genegenheid en goédkeuring te verkrijgen uwe hoogde roemzugt was. Vier zulke Raadgeefders doen mij eene bijftand verwachten, die mijne poogingen noodwendig met de gelukkigfte uitkomst moet bekroonen. Zeg mij derhalven uwe gedagten zonder agterhouding; welke middelen en wegen zouden 'er kunnen ingeflagcn worden, om den ganfehen val der nog flaande Monarchien te verhoeden; den voorigen glans des troons weder te herftellen ; het verloren vertrouwen der volken te herwinnen, en fchokken, gelijk die, van welke wij ooggetuigen geweest zijn, in het toekomende onmogelijk te maaken? Spreek gij eerst, semiramis! semiramis Groote Koningin van den Olijmpus! hoe zeer ik mij ook door het gunfeig gevoelen, dat gij D 5 van  C 58 ) van mijne bekwaamheden voor de kunst van te ïegeeren fchijnt opgevat te hebben, vereerd mooge vinden, kan ik het voor mij zelve echter niet verbergen, dat ik welligt veel min, dan iemand anders, bekwaam moet fchijnen, om in de voorgeftelde zaak U eenen goeden raad te geeven; zo zeer verfchillen de omftandigheden, in welke Jk in mijn tijd den eerften troon der Oosterlingen, bekleedde, .van de gefteldheid, in welke op dit oogenblik de Westerfche Rijken zich bevinden. Intusfchen, daar ik geroepen ben, wil ik mijne gedagten te vrijmoediger openleggen, daar welligt dit onderfcheid zelfs ons op het fpoor der .eenige waarc grondregels leiden zal, door welke de duurzaamheid en de glans der Monarchale regeering met het geluk der onderdaanen kan verbonden worden. Voor alle dingen ftel ik als iets onwederfpreeklijks, dat de Monarchie de natuurlijk/Ie, en even daarom de eenvoudigfte, de gemakkelijkfte en gevoeglijkfte van alle Regeeringsfonnen is ; dat zij die is, in welke de mensch het meeste vertrouwen ftelt, en voor welke hij, om zo te fpreeken, een ingefchapen neiging heeft, aan welke hij zich gevolglijk het ligtfte gewent, en door welke de laatfte bedoelingen van alle burgermaatfchappijen het zekerfte te bereiken is. Dus moeten ten minften de menfchen 1 der vroegfte tijden, die  ( 59 ) die zich op den ganfchen aardbodem door Koningen lieten regeeren, gedagt hebben: hoe haddenfzij ook anders kunnen denken? De natuur zelve, terwijl zij de menfchen van hunne kindsheid af, aan de vaderlijke magt had onderworpen, leide zelve den eerften grond tot deeze wijs van denken; de menfchen bragten ze in de burgerlijke maatfchappij mede; en, gewend, om van een Vader, dien zij zich zeiven niet gegeeven hadden, onbepaald geregeerd te worden, lieten zij zich des te gewilliger door een algemeenen Vader regeeren, die het, of door hun eigen verkiezing wierd, of dien zij uit de handen der Goden ontvingen. Want zo befchbuwden zij, gelijk ik uit eigen ondervinding weet, alle Koningen , onder welker fcepter zij door het lot des krijgs zich bukten. Zo dra diegene, dien zij tot hiertoe gehoorzaamd hadden, in den flag viel, trad de overwinnaar in zijne plaats : de Goden hadden zich voor hem verklaard, en de overwonnen volken dagten 'er met eens aan, om zich tegen zulk eene voldingende beflisfing te verzetten; vooral, daar de nieuwe Monarch gewoonlijk meer magt had, om hen te befchermen, en zijn eigen voordeel niet moest gekend hebben, wanneer hij zijne nieuwe onderdanen niet even vaderlijk, als alle de anderen, had willen regeeren. Men vindt daarom in de eerfte tijden der waereld overal, waar- een grooter of klei-  C 6b j kleiner aantal huisgezinnen bij elkander woonde, grooter of kleiner Koningen; en, zo veel ik weet' geen een voorbeeld, dat ruwe, onbefchaafde menfchen in den ftaat der natuur, bij elkander gekomen zijn, om zich eene Democratisch of Ariftocratisch Staatsbeftuur te ontwerpen. En hoe zouden zij ook op de uitvinding van zulk eene kunftige, ingewikkelde, en echter zo onvoldoende regeeringsform gekomen zijn? Als zij zich aan Koningen onderworpen, was het elk daarom alleen te doen, dat hij aan zijn vaderlijken haard cn in de fchaduw der boomen, die zijne voorouderen geplant hadden, de vrugten zijns velds, en zijner kudde, met de zijnen in zekerheid genieten mogt. Dat 'er voor deeze algemeene zekerheid zou gezorgd worden, dat ieder recht gefchiede , en de verftoores der openlijke rust geftraft werden, dit was de pligt des Konings; en men hield, gelijk billijk was, zich tevens ten hoogften door hem verpligt, wijl hij zulk eene moeilijke taak wilde op zich neemen; ieder achte zich gelukkig, wanneer hij maar alleen voor zich en de zijnen te zorgen had, en het kwam niet in hem op, dat hij nog gelukkiger zoude zijn, wanneer hij aan zijne bezigheden, aan zijne rust en genoegens, een deel van den tijd ontrooven moest, om aan de bezorging der algemeene belangen deel te neemen. Deze wijze van denken, die in mijn. tijd in  C OT ) in alle kleine Rijken van het Oosten heerschte, hield ook ftand, na dat onder de regeering van mijn Gemaal een menig kleine Staaten, in het eene Asfyfche Rijk te finnen gefmolten waren. De omtrek der Monarchie vorderde nu, behalven een fchitterend hof, en een aanzienlijke krijgsmagt, eene menigte overigheidsambten en waardigheden, onder welke de Monarch zijne opperfte magt trapswijze zo verdeelde, dat hij niet te min alle teugels in zijne hand hield, en, gelijk hij de bron van alle gezag was, ook de Richter over het gedrag van die genen bleef, dien hij een deel van het zelve aanvertrouwd had. Natuurlijker wijze waren het in den aanvang pcrfoncle verdienften in krijg en vrede, die een foort van recht uitmaakten, dat ieder in 't oog moest loopen, en tot die eereposten opvoerde; maar, hoewel in het vervolg uit de nakomelingen der Koningen en der opperfte Staatsdienaaren een foort van erflijken Adel ontftond, welke geboorte,. opvoeding, verdienften der voorvaderen cn aangeërfde rijkdommen, aanzienlijke voorrechten boven het grootfte deel des volks, gaven': gewende zich dit nogthans, door zijn natuurlijk gevoel van billijkheid, zeer ligt daar aan, om eene klasfe van menfchen boven zich te befchouwen, die aan de voordeelen, die zij boven anderen genoot, een door zich zelf aangeërfd recht feheen te hebben, en daarvoor  Voor aan den Staat bij elke roeping,van hunnen pligt, op iederen wenk des Monarch, door de te groote opofferingen bieden moest. Het volk bleef daar bij te geruster, daar eindelijk alles voor den Monarch gelijk bleef, en men niet zelden die genen, die zich van de voorrechten des geluks al te hoogmoedig bedienden, des te fchriklijker zag nederftoten, hoe hooger de trap was, van welke zij afftorten. juno, (lil tegen livia. ^Zoudtgij wel gedagt hebben, dat deeze oude Koningin van Babijlon zo groot eene praalfter was ? livia, insgelijks fluiflerende tegen juno. Ik moet bekennen, dat zij het wat ver uithaald. se Jura mis, na eene korte pattfe. Men kan niet ontkennen, dat in deeze foort van Monarchie, waar alles van den wil van eenen enkelen afhing, en tegen het misbruik deezer onbepaalden magt geen ander middel was, als het geen de wanhoop den onderdrukten aan de hand kon geven het Folk maar zo lange gelukkig, en de Monarch maar zo lang zeker bleef, als deze zijne onderdanen gelijk zijne kinderen befchouwde, en door hun wederom als hunner aller Vader aangemerkt wierd. In 't vervolg gebeurde het zeker maar al te dikwijls, dat de volken  C63 ) ken zeer flegte Vaders, en die zwakke Vaders zeer ongehoorzaame kinderen kregen. Geene menfchelijke inrichting houdt zich in haare oorfprong- , Iijke eenvoudigheid en goedheid ftaande. Het was natuurlijk, dat de Monarchen ontaartten, dat wijze, werkzaame en goede Koningen ook traage, wellustige en tijrannike opvolgers hadden 5 dat de volken onderdrukt en mishandeld, daar tegen veele hecrfchende geflachten van den troon gebonsd wierden, en de fccpter in vreemde handen kwam, of ook wel het eene magtige Rijk door het andere verflonden wierd. Maar bij dat alles is het toch zonderling, dat, na ontelbaare omwentelingen van deezen aart, egter nog geen enkel Oostersch volk op de gedagten gekomen is, hunne Monarchie door daadlijke grondwetten te bcpaalen, ik zwijg om eene eigenlijke volksregcering intevoeren ; zou men dus niet met recht daar uit befluiten, dat volken, die .aan eene regeeringsform, van welke zij dikwijls zo veel moeiten lijden, met zulk eene ftandvastige gehegtheid toegedaan blijven, over het geheel zich bij dezelve wel bevinden, en dat zij voordeden moet verfchaffen, die tegen alle haare gebreken in ftaat zijn op te weegen? En dus is het indedaad, zo ik mij niet geweldig bedriege ; ja, ik ben overtuigd, dat het volk in het Westen in den grond even zo gezind is, en zijn juk overal even zo ge- dul-  C 64 ) duldig draagt, indien het niet door onrustige en hecrschzuchtige menfchen opgezet, of door het vertoonen van eene herfenfchimmige vrijheid op verderflijke doolwegen geleid wierd. Geene Mth narchak regeering, hoe heilloos ze ook wezen moge, is het zo zeer, dat zij niet nog altijd boven de Anarchie zou te verkiezen zijn, waarin een Volk onvermijdelijk geftort wordt, wanneer men het zelve .op eenmaal eene vrijheid geeft, die het noch te verdragen, noch te gebruiken weet. Er mogen onder de regeering van écuen groote misbruiken in den Staat ingeflopen zijn! Dan deze misbruiken kunnen altijd door het bebruik van de gepaste middelen verholpen worden. En zo al eene Natie door een ongewoonen famenloop van dringende omftandigheden in het geval mogt komen, dat zij zich zeiven helpen moest; als clan kunnen onverfhianbaare of wreede wetten afgefchaft, onbillijke voorrangen opgeheven, bovenmaatigc lasten verminderd , een verkwistend beftier der penningen genoegzaam beperkt worden: maar de Monarchi zelve, die geen misbruik is, behoort onaangeroerd te blijven, want zeker kan het flechts in een krankzinnigen artz vallen, om een zieken het hoofd te willen afflaan, op dat het hem niet meer zou kunnen zeer doen. Maar gefield ook, dat een Volk zich al het onheil, dat uit eene ganfche omkeering van haare oude gefield-  C<55 ) fteldheid noodwendig volgen moest, in hoope op betere tijden, wilde laaten welgevallen ; hoe kan zij dan verwachten, dat zij zich onder eene democratifche regeering beter zal bevinden? Hunne Wetgeevers moeten, of de menfchelijke natuur zelve weten te veranderen; of de ftaat zal onder den fchijn van eene gcmeenebest regeering, ongemerkt in eene oligarchie veranderen, die den volke nog nadeeliger en onverdraaglijker moet zijn , dan het despotismus van een enkelen, in weêrwil van alle deszelfs ongemakken. — Doch, het is de vraag niet, of het kwaad, waar tegen wij een middel zoeken, een kwaad zij; maar alleen, of hetzelve kan uit den weg geruimd worden? JUNO. ■ Dit is in de daad den knoop dien, ik ontward wilde hebben. Terwijl wij hier raadplee» gen , vreet deeze democratifche pest, die reeds een der fchoonfte rijken des aardbodems gefloopt heeft, fteeds verder voord, en wij moeten geen tijd verliezen, zo wij niet willen, dat het geneesmiddel te laat zal komen. SEMIRAMISi Het ontbreekt in zulke gevallen niet aan Art» zen, die uit vreeze van te veel tijd te zullen verliezen, zich niet genoeg meenen te kunnen haasten , om de uitwerkzels en toevallen van E het  C65 ) het kwaad te weeren : maar palliativen zouden hier eene flegte werking doen , en driftige midjkhf het kwaad maar erger maaken. Om de krankheid in haar binnenfte zitplaatst aan te tasten , en in den grond te kunnen genezen, moet haar voor eerst het voedzel ontnomen, en de bron geflopt worden, uit welke zij fteeds eenen nieuwen toevloed van kwade lappen verkregen heeft. De volkeren zullen niet eerder weêr tot die tevredenheid met hunnen toeftand , zonder welke geen duurzaame inwendige rust mogelijk is, en de Monarchien niet eer van nieuws tot haar voorigen glans geraaken, dan na dat de oude „betrekking tusfchen de Vorften en de volken weder herfteld is ; dat is te zeggen , tot dat de Vorst zijn volk andermaal met het hart eens Vaders, het volk zijnen Vorst weder met het onbezorgde en grenzenlooze vertrouwen eens kinds befchouwen. De eerfte zijn hoogften roem in het geluk van zijne onderdaanen vindt : en de andere daar tegen in volkomen overtuiging , dat hij niets anders, dan haar beste kan willen; zal dus geen denkbeeld hebben, hoe men zijne regeering kan berispen of zijner bevelen de onbepaaldfte gehoorzaamheid weigeren. Uit zulk eene betrekking zal en moet 'er orde, en rust en welvaard even zo onfeilbaar in het groote huisgezin, dat men den ftaat noemt, geboren wor-  . ' 'Worden, als het geluk van enkele huishoudingen eene vrugt der harmonie en der reine liefde tusfchen man en vrouw, tusfchen ouderen en kinderen is. Maar hoe kan het daar ooit toe komen, zo lang de waare bron van wantrouwen en het misverfland tusfchen volken en Vorflen niet geflopt wordt? — Ik zie vooruit, hoe zeer het middel, het welk ik hier toe voorgeflagen heb, tegen de hccrfchende denkbeelden van deezen tijd aanlope, en zou het nauwlijks wagen het zelve te noemen, zo ik minder overtuigd was, dat het even zo onfchuldig en weldaadig, als 'onfeilbaar in zijne werking is. juno. Semiramis! Gij wekt mijne ganfche opmerkzaamheid welk een middel is dat? semiramis. Een zeer eenvoudig, groote Godin ! —* De vrijheid, om over de algemeene belangen der volken , over de natuurlijke en burgerlijke rechten der menfchen , over de wetgeeving en flaatsbefluur der Regenten openlijk alles te zeggen en te fchrijven, wat ieder , uit zijn niet zelden verkeerd genomen gezigtspunt, met zeer zwakke bijziende, of bedorven oogen voor waar aanziet , moet voor dat gene, wat het is, voor eene verftooring der openlijke rust verklaard, en op alle mogelijke wijze onderdrukt worden. E a Dö  C68 ) De wetenfchappen in het gemeen , en bijzonder diegeenen, die het woord Philofophie- omvat, behooren of met den heiligen fluiè'r des geheims, dien de ligtvaardige Grieken dezelve afgerukt hebben, bedekt, en alleen eener niet talrijke Orde van Wijten aanvertrouwd worden, eene Orde, welkers gefteldheid en gedrag de regeering, van welke hij fteeds afhanglijk moet blijven, geftadig gadeflaan, befchouwen en in de behoorlijke paaien houden kon. Het volk daartegen, voor het welke niets fchadelijker is, dan te veel te weeten en te klaar te zien, moet, ieder tot zijne klasfe, in den kring der werkzaamheid, waar toe het behooit, volftrektelijk bepaald , en in de onmogelijkheid gefteld worden, om zich naar eigen willekeur kundigheden te verfchaffen , welker gebruik zo ligt aanleiding geeft tot misbruiken, en welker misbruik, hetzelve en den ganfchen ftaat, . zo gewis verderfiijk .worden moet. aspasia, haar met drift in de rede vallende. Hoe semiramis? Gij wilt het groote plan der natuur, de eeuwig toeneemende volkomenheid der menfchen , uwen Koningen ten gevalle, in zulke boeijen klinken ? Gij wilt de befchaaving — semiramis. Vergeef het mij, aspasia! dat ik u in de reden val. — Ik wil verder niets, dan dat het onvoorzigtig gebruik der wetenfchappen verhinderd j  derd, en het volk in de weldaadige onmogelijkheid gefteld worde, van gift voor artzenij te neemen , of ook wel dat het door goede artzenij en, die het niet noodig heeft, zich zelf zou kunnen vergeeven De Wijzen zouden aan de vermeerdering van den algemeenen fchat der menfchelijke kennis , en zo mogelijk, zelfs aan de uitbreiding der grenzen van het menfchelijk verftand mogen arbeiden, zo veel zij wilden; het zou hun zelfs ten pligt worden, den volke, onder het opzigt der hoogfte Overigheid, alle ontdekking en uitvindingen medetedeelen , van welke men verzekerd kon zijn, dat zij den toeftand deszelven, zonder hen te gelijk aan eene andere zijde grootere fchaden te doen, verbeteren zouden. Alleen'zou het den Wijzen niet "geoorlofd zijn , om alles wat zij weeten en denken zonder onderfcheid gemeen te maaken, veel min zou men den onwijzen vrijheid gelaaten, om door de uitbreiding hunner dwaasheden het geluk en de ■rust der menfchelijke maatfchappij te ftooren. Wat de verlichting betreft, van deze geldt , naar mij dunkt, ook dat geene, het welk men zegt van tegengeftelde dingen, die met hunne uiterfie punten in elkander vloeijen. Zij fchijht in deeze dagen haar hoogften trap bereikt te hebben ; doch het algemeen cn blijkbaar gevolg daar van is, niet anders, dan dat allés weder E 3. naar  C 70 > naar het terug keeren der gouden eeuw verlangt, in welke het menschdom nog in 't genot eener kunstelooze eenvoudigheid, oprechtheid, en een toegenegen gevoel zo gelukkig was, dat zelfs de meest verfijnde, en door de Geluks-Godin het meest begunftigde wellustigen van den tegenwoordigen tijd , ' midden onder hun vervoerend en uitgekipt genot, zich egter nog niet kunnen onthouden , het geluk dier ruwe kinderen der natuur te benijden. Of waarom , anders dan wijl dit gevoel fteeds algemeener wordt, zijn de levendige fchilderingen dier onverdorvenen in den waaren ftaat der natuur bijna het eenige, wat fteeds met eene onweerllaanbaare magt en betovering op alle gemoederen werkt? Mij dunkt het moest ons, die van hier, het geheel, der * menschheid zo wel overzien , gewis in de oogen vallen , dat te raidden der verflapping der uitfpattendfte weelde — die men zeer ten onrechte met eene meerdere volkomenheid verwisfeit — alles ongemerkt wederom daar henen helt, van waar het ganfche menfchelijke geflacht voor eenige eeuwen uitgegaan is. De natuur volgt hier in haaren eigen eeuwigen kring-loop. Maar, daar zij ons het vermogen heeft, om met overleg en verftand tot haare oogmerken mede te werken, wat kunnen wij dan beter doen , dan dusdanige inrichtingen te maaken, waardoor haar wel-  C 7i ) weldaadig oogmerk, de rust en te vredenheid der menfchen, op de korfte en zekerfte wijze bevorderd wordt ? juno. Uwe voorflagen, Koningin semiramis, verdienen in nadere overweeging genomen te worden; dan mij dunkt, ik lees in aspasia's oogen een weinig ongeduld, om ons haare gedagten daar over medetedeelen. aspasia. Wijl de verlichtte Koningin , ten einde du? haar gevoelen te beter te gronden het noodig geacht heeft, tot den oorfprong der burgerlijke maatfchappij opteklimmen, worde het mij ook vergund, in het algemeen aantemerken : dat de verfcheidenheid der hemelftreeken en des aardbodems , nevens de ^bijzondere behoeften , die uit elke afzonderlijke gevleidheid voordvloeijen, een aanmerklijk verfchil tusfchen de bewooneren der vrugtbaarftc landen tegen het Oosten en de Nomadifche horden, die de noord- en westelijke ftreeken allengs bevolkten , hebben moeten te weeg brengen. In de eerfle was van onheuglijke tijden af, de onbepaalde reegering van eenen; in de laat/Ie de vrijheid, het vaste ftaatsbeftuur dcs lands. Ik wil niet betwisten , dat in de eerst genoemde, onder een ftil en gerust volk, •dat van den akkerbouw leefde, de oorfprongiijke E 4 huis-  C 7* 5 huisvaderlijke magt den grond tot de Oosterfche Monarchien gelegd en het model tot dezelve gegeeven heeft; maar zeker is het, dat de volken onder de gematigde ftreeken, die van veehoederij, de jagt en roof leefden, zich eeuwen lang m een foort van maatfchappij gehouden hebben, die der natuurlijke vrijheid geen anderen hinder deed dan'in zo verre ieder, tot zijn zeifsbehoucl, zich vrijwillig aan de wetten wn 't gemeenebest onderwierp. Dan, deze onbefchaafde menfchen leefden in een eeuwigen krijg met de dieren des wouds en met elkander. Zulk eene levenwijze maakte hun eenen aanvoerer noodzaaklek ; en daar perfoonlijke voorrechten en verdienften het eenige onderfcheid onder hen kon wezen, was niets natuurlijker, dan dat de beste jager en de dappexfte krijger, de man, die in eene algemeene verlegenheid den gefchikftea raad gaf, in elk gevaar de eerfte was, en ieder ongemak, het Iangfte konde doorftaan, eenftemmmg tot hun aanvoerer en het opperhoofd der horde verkoozen wierd. Ook deeze hoofden der vrijen Celtifche horden, cn een menigte kleine volken van het noord-westlijk gedeelte der aarde, die van hun afftammen, wierden in 't vervolg Koningen of Vorsten genaamd; maar welk een onderfcheid tusfchen deeze Koningen en óe Oosterfiae Despoten! ~ tusfchen het verkoren Op- per>  C 73 ) perhoofd van een vrij volk , en een Monarch, die, uit hoofde der overmagt, die hem de wapenen zijner krijgsknegten over vreedzaame en weêrlooze landlieden verfchaffen, zich een onbegrensde aanzien, het welk de natuur den Vader over zijne onvolwasfen kinderen geeft, over ganfche millioenen menfchen aanmaatigt, die zo veel recht op de vrijheid hebben, als hij zelve., en den zagteren naam van Vader alleen daar toe gebruikt, om van zijne kinderen een blinde, een alles zins lijdende gehoorzaamheid te kunnen vorderen , en die ten minften met eenigen fchijn van recht, tot zijne lijfeigenen te maaken. De oude bewooneren van Europa hebben deeze Oosterfche foort van Koningen nooit gekend; en hoewel zij zich in laater tijd in onderfcheiden groote en kleine Monarchien vormden; hoewel het voorbeeld der Romeinfche en Afiatifche Despoten, en nog meer, het inwendige ftreeven der Monarchale regeering naar, de onbegrensde uitbreiding der hoogfte magt , onder begunftiging van eenen nieuwen Godsdienst en veele andere toevallige omftandigheden, het Koninglijk gezag eene fteeds toeneemende fterkte gaf, heeft men egter den oorfpronglijken geest van vrijheid, die zo veele eeuwen lang zijn hoofdzetel in dit waerelddeel had , even zo min geheel kunnen dempen , als het oorfpronglijk recht aan E5 de  C 74 *> de vrijheid, door iets, dat menfchen ooit gedaan of geleden hebben, verloren kon gaan. SEMIRAMIS. Het geen de fchoone aspasia zo even te*en rmjne grondregels over de regeeringsvormen en, de Monarchi ingebragt heeft, kan die, mijns bedunkens, zo weinig omverwerpen, dus zij daar veel meer in een noch helderer licht gefteld worden. De ftamvaders van alle volken deraarde mogen vrije de kinderen der natuur geweest zijn, zich tot de jagt, het veehoeden, en roof, m hunne levenswijze, zo men wil , eeuwen lang bepaald, eeuwen lang in deeze vrijheid , die hun den viervoetigen woud-bewooneren zo gelijk maakte — gehandhaaft hebben: genoeg, dat de natuur den edelften van haare kinderen even zo min daartoe kan beftemd hebben, om eeuwig eene omzwervende veehoeder te blijven, als om fteeds het leeven van een roofdier te leiden. Even dit, dat de mensch tot bier toe maar zo lang hij wild was, zijne hoogfte goed in de onafhanglijkheid ftelde, en daar tegen, zo dra hij aan zijne waare bcftemming, om den aardbodem te bouwen, en de ruwe natuur door de kunst tot zijn nut en vermaak in te richten zich overgaf, ongemerkt zagtere neigingen en zeden aannam, de wetten des eigendoros leerde ken«cn, en vereeren, en zich aan de Opperheer. fchap-  ( 75 ) fchappij van éénen onderwierp, en dat dit — zo ais aspasia zelve moet erkennen — door de lengte van tijd ook eindelijk zelfs bij haare Celtifche en Scijtifche rooverhorden het geval wierd: — even dit bewijst zeer veel ten mijnen voordeden; want het bewijst, dat niet de vrijheid, maar eene geruste onderwerping aan den fcepter eenes Regeerers, die de wetgeevende, richterlijke, en uitvoerende magt, de drie hoofdtakken des Vaderlijken gezags als de algemeene Landsvader in zich vereenigt , de waare, door de natuur zelve voorbereidde en aangewezen ftaat is, waarin de menfchen tot gezelligheid en befchaafdheid opgeleid , in het genot vau alle voordeden der burgerlijke famenleeving zich in hun aanwezen zouden verheugen. aspasia. In plaats van een ongelijken ftrijd met deze groote Koningin, die fteeds gewoon was, de zege te behaalen , voord te willen zetten ; verklaar ik mij liever, met behoorlijke voorbehouding, voor haar gevoelen: — dat de regeering van eenen de natuurlijkfte en gefchiktfte van alle regeeringsvofmen is, welke het beftier der algemeene volkszaaken dulden kan. Wel ligt werd deeze fteling tot hier toe nergens duidelijker bewaarheid, dan in de vrije ftaaten zelve — zo als b. v. Athene onder pericles, R.ouie onder scipioiafri- ca-  C 76 •) canus, Genua onder andreas doria den hoogften top van vvelvaard bereikten , 'wanneer het volk, zonder krenking zijner vrijheid, het beftier zijner gewigtigfte zaaken met onbepaald vertrouwen aan eenen grooten man overliet pericles beheerscbte het vrije Athene zonder ooit een anderen tijtel, dan die, van Veldheer gevoerd te hebben, en regeerde egter tot zijn dood veel onbepaalder, dan pisistratus, boven welken hij welligt niets, dan de liefde des volks vooruit had: hij deed in den eigenlijken .zin alles, wat hij flegts wilde; wijl hij de bekwaamheid bezat, om de Atheneren niets dan het geen hij zelve goedvond, te laaten bevelen, en de voorzigtigheid, van niets op ei meren; en die Tragediën voor het toneel maakt, -vertoont er voor zeker geene voor den Gefchiedfchrijver. De kunften der Zang-Godinnen, en die voor het vermaak en de veraangenaaming des levens arbeiden, houden groote krachten bezig, en putten dezelve uit, daar ze, bij gebrek van zulk een aangenaamen en -onfehuldigen werkkring, zeer ligt door gering fchijnende ' omftandigheden aangezet, aan eene andere zijde uitbreeken, en der Maatfchappij even zo gevaarlijk kunnen worden, als ze haar thans weldaadig zijn. In 't algemeen leert de ondervinding van alle tijden, dat een volk des te gemaklijker te regeeren is, hoe vrijer her geregeerd wordt; en dat het zeer gaarne alle aanfpraken op politike vrijheid gewillig vaaren laat, wanneer men zijne perfooneeie vrijheid - niet aantast. Men kan 'er zich op verlaaten, dat de menfchen bij zulk eene fchadeloos ftelling, gewillig zeer veelle opofferingen zullen doen. In het gemeen is niets ongegronder , dan juist ' het denkbeeld , dat de verlichting en vrijheid een volk geneigd maakt, om zich tegen de noodzaaklijke drukking der magt, die den ftaat te famen houdt, te willen verzetten. De ondervinding heeft fteeds .het tegendeel getoond. Hoe klaarer de menfchen het voor en tegen van iedere zaak zien, des te ongenegener worden zij, om hunne tegenwoordige gefteldheid, zo ze niet geheel ondraaglijk is, met  C Si ) met een onbekende en onzekere te verruilen % en, zelfs hoe veel zijn zij niet in ftaat te verdraagen ten 'aanzien van die duizendvoudige * betrekkingen des burgerlijken levens, die meer maaien zo in een gcflingerd zijn, ja hoe veel zijn zij niet in ftaat hier omtrent te verdraagen, eer ze zich met geweld zoeken losterukken? Bij dit alles , groote Koningin der Goden! vrees ik egter zeer, dat de Monarchen, zo als de zaaken thans tusfchen hen en hunne onderdanen ftaan, met al onzen goeden wil niet ligt zullen kunnen geholpen worden. Want , wat kunnen wij hun raaden? De wijze helpt zich zeiven; de dwaaze daar tegen zal den besten raad of niet eens hoo* ren , of, zo hij dien opvolgt, dien op eene dwaaze wijze opvolgen , en zich dan juist door onzen raad nog erger bevinden, dan te vooren. Met een woord, weê dien, die aan de fpitze van een volk ftaat en tevens niet de verftandigftc en braaffte man diens volks is ! Intusfchcn, om er toch niet van afteftappen, zonder het mijne, hoe gering ook, te hebben toegebragt, zou ik, behoudens beter oordeel, van gevoelen zijn: dat men de Regenten behoorde te waarfchuwen, dat zij zich niet door kortzigtige raadgeeveren mogten laten verleiden ^ om de groote omwenteling, die begonnen heeft in het menfchelijk verftand plaats F te  C 8* ) te grijpen, te willen tegengaan : in plaats , dat het oneindig roemrijker en zekerer voor hun zijn zou, met de reden in goede verftandhoudig te leeven, haar heuren eigen weg te laaten gaan, en over het geheel gerustelijk aan te zien, dat ieder denkt zo als hij gevoelt, fpreekt zo als hij denkt, gelooft het geen hij wenscht, en doet wat hij niet laaten kan. — Zoudt gij bij deeze vriendelijke waarfchouwing nog eenen goeden raad willen gevoegd hebben, deze zou de mijne zijn : dat Imen die genen, die geen reden hebben om te vertrouwen dat zij bekwaam zijn om de jaarboeken hunnes tijds met prijswaardige daaden te vervullen, in 't oor moest luisteren: dat zij niet te min altijd nog iets roem waardigs doen konden, wanneer zij maakten * dat de gefchiedenis — in 't geheel niets van hun tc verhaalen had. JUNO. Gij hebt bij ons den toon niet verleerd aspasia! dien gij voor twee duizend jaaren de socratessen en alcibiadessen te Athene gaaft; en de Koningen hebben, zo ik merk, geene fterke Patrones aan u. Mogelijk zal ons jueia augusta, wier beurt het thans geworden, is, iets meer ten voordeele kvan hunne zaak weten te zeggen. Eene vrouw, onder welker invloed de grootfte van alle Repubieken in zulk eene ftille Monarchie veranderde , als 'er ooit een door een  ( §3 ) een lange reeks van Koningen op haare navolgers overging, de Gemalin en moeder van twee Vorften,° die in de fijnfte ftreeken der regcerkunde door geenen anderen overtroffen zijn, moet* zo het ooit iemand kon , voor zeker in ftaat zijn , om in de verlegenheid , waar in ik mij voor mijne gunftelingen bevinde", eenen uitweg te ontdekken. h * «alter Livia. .u» Het is niet te ontkennen , dat c & s a r a ugustus al vrij wat kunst noodig had, om zich vijftig jaaren in eenen post ftaande- te houden, op welken zijn groote voorganger welligt de eerfte onder de ftervelingen, en door de natuur zelve ten Regeerer van alle de overigen pvormd, nauwlijks een enkel jaar lang in Wk was zich te handhaaven. Intusfchen, gelijk ftltfw gemeenlijk der menfchelijke wijsheid meer aandeel aan dat gene toefchrijft, wat in de waefeld gefchied, dan ze werklijk heeft: zal 'er gewis veel op de rekening van mijn Gemaal, cn mogelijk ook op de mijne gezet werden, *att van veel meer aan ons geluk, dan aan onze wijsheid de eere toekomt. In de daad Was augustus 7o bovenmaate gelukkig, dat niet alleen de tamelijk ligte konst , om zijn voordeel te doen met de gefteldheid van zaakert en de omftandigheden , waarin hij zkh bevond , gslijk ook met F 2 de  C 84 -) de misdagen zijner mededingers ; hem tot gee» nen geringe verdiende gerekend wierd maai dat zelfs zijne eigene misdagen en ondeugden, wijl die hem ook toevalliger wijze nat aanbragten, algemeen geroemd en als wezenlijke deugden aangemerkt werden. De groote zaak, die hem het meeste te ftade kwam, was , dat zich de Romeinen en de ganfche overige waereld in het geval van een fchipbreukeling bevonden, die in den angst iedere plank, die hij het eerst kan grijpen, het welkomfle is. Was de flag bij Actium voor antonius gelukkig uitgevallen, dan ware de dood van octavianus, in plaats van de zijne het gevolg daar van geweest: dan zouden zij zich , met even zo veel , en mogelijk nog veel grootere drift, in de armen van antonius geworpen hebben. Doch hoe het ook zijn mag, ik zeg niet ligt te veel , wanneer ik het ganfche gedrag van augustus bij de Romeinen, van den dag af dat hij alle zijne magt in hunnen fchoot leide, om ze, onder de onderfcheiaen benaamingcn, aan welke hunne ooren gewoon waren , weder uit hunne handen te ontvangen, tot aan het beroemde plaudite, waar mede hij de Mimus zijnes levens befloot, eene der leerrijkde fchoolen voor Koningen noeme ; bijzonder voor zulke, die over een volk regeeren, dat met ijverzuchtige liefde aan  C 85 ) aan den naam van vrijheid cn de Democratifche regeringsvorm gehegt is: of ook voor een , tot hier toe onpepaalden Monarch, die zich, gelijk onlangs de Koning der West-Franken, gedwongen' vond, óm zijn volk de wetgeevende magt aftellaan 5 en zich eene Staatsgefteldheid, waar bij hem weinig meer , dan de naam van Koning overbleef, te laaten opdringen, 't Is waar s ugustus bevond zich juist in het tegenovergeftelde geval: hem ontbrak van alles wat eenen Koning uitmaakt, alleen de naam; daar integendeel der Romeinen niets, dan de ledige fchalcn en doppen van hunne voorige regeeringsgefteldheid overig hielden: doch het punt, waar op het hier aankomt, is, dat augustus zich daarom des niettemin zo gedroeg, als of het Romeinfche volk alles, en hij zelve niet was, dan het geen zij uit hem maaken wilden. Hij mat alle zijne flappen ; woog alle zijne woorden en handelingen, zelfs in zijn huislijk leven, met zulk eene nauwgezetheid af; bediende zich van zijn gezag met zo veele befcheidenheid en zo fpaarzaam; fcheen bij alles wat hij begeerde, of ondernam , zo bekommerd te zijn, of het wel de goedkeuring des volks zou wegdraagen ; wist iedere orde, die zijne onbepaalde magt in den ftaat haatlijk had kunnen maaken , zo gefchikt het aanzien eener beleefdheid voor de wenfehen des F 3 volks  ( §6 ) volks te geeven , en fpeelde, met een woord, de gemeenzaamheid met zo veel fijnheid en bevalligheid , dat de bcpaaldfte regeerer van een vrij volk niet meer behendigheid had kunnen gebruiken , om zich van een , gezag , dat hij piet had, met Hst meejler te maaken, als a ugustus befireede om dat, het welk hij bezat te verbergen. Voor het overige geeft mij de onpartijdigheid , met welke ik een man , wiens roem met de mijne zo nauw verbonden is, juist yan die zijde , die hij het zorgvuldigfte zogt \t verbergen, vertoond heb, — het recht, om, hier nog bij te te voegen : dat, daar hij tot deeze rolle door de omftandigheden gedwongen was, en alle deeze kunstgreepen noodig had, pm een onzekere, geufurpeerde magt in eene rechtmaatige en duurzame te veranderen , het gebruik , dat hij van de laatfte maakte , hem een eerwaardige plaats naast de beste Vorften, die ooit voor den troon geboren wierden, verdiend heeft. Augustus vereenige in zich alles wat semiramis en aspasia voor de wezenlijkfte deugden van eenen goeden regeerer Verklaard hebben ; en zeker regeerde die gene vaderlijk , dien niet van bedelende of vooraibetaalde vleijers , maar uit het volle hart der dankbaare Romeinen den fchoone naam van Vader de? vaderlands gefchonk werd. Wanneer ik toe-  ( 87 ) toeftaa, dat in zijne gemeenzaamheid veel kunst en begocheling plaats had , moest men zeer onbillijk zijn, wanneer men ontkennen wil , dat zelfs deeze begocheling, wijl ze den Romeinen voordeelig Was, niet wezenlijk onder zijne verdienfien behoort. Een zo verdorven volk, als de Romeinen van zijnen tijd, en gelijk thans, meer of min, alle Natiën van Europa zijn, ml bedrogen zijn, en moet menigmaal volftrekt tot zijn eigen voordeel misleid worden: doch op dat het niet alle oogenblikken uit zijne guldendroomen worde op gewekt , moet deze zoete waan iets wezenlijks ten gronde hebben ; men moet eerst zijn hart en vertrouwen winnen ; en het laatfte ten minften verkrijgt men bezwaarlijk anders , dan door wezenlijke verdicnften, die men door deszelfs welvaard te bewerken zich zclven verworven heeft. En beftond ook alles, wat een volk zijn Vorst te danken had , maar in een aangenaamer genot des levens: als dan rekenen de menfchen dat, wat hunnen zinnen ftreelt, gewoonlijk hooger; dan ongelijk grootere weldaaden, welker waarde alleen met het verftand gekend en eerst in langzaam rijpende vrugten genoten wordt. Gij ziet groote Godin ! dat mijn gevoelen van dat van aspasia mogelijk maar in dit eene ftuk onderfcheiden zijn, dat zij van uwe F 4 fceP"  C 88 ) fcepter-voerende Cliënten niet gunfh'g genoeg fcbijflt te denken, om het aan hun toe te vertrouwen, dat de eenige raad, dien wij hun te geeven hebben, den behoorlijken ingang bij hen zal vinden. Ik beken, dat ik van verfcheiden onder dezelve een gunftiger gevoelen koestere; bij» zonder van eenen, dien het noodlot eene der zwaarfte rollen gaf, en die met alle bekwaamheden , om ze goed te fpeelen , het toonee! kortlings betreden heeft. Het is natuurlijk, dat het Ideaal, -van een voortreflijk Regent, dat wij voorgcfteld hebben, een portrait zij van den grootfterj meefter der kunst, dien gij ooit kende , maar ik moest mij zeer hedriegen, of de hoofdregelen , welker uitoefening ieder van , ons ten noodwendigeh bedinge eener wijze en gelukkige regeering maakte , laaten zich zeer goed , vereenigen; of veel meer de regeering van aug u s t u s is een wezenlijk voorbeeld deezer yereeniging, en verdient daarom gelijk voorheen de beroemde canon van Pclijcletus voor de beeldhouwers, door alle Vorflen , hoe groot of klein hun werkkring immer zijn moge , ten model genomen te worden. Ik weet zeer wel hoe veel ik daar mede van deeze Heercn vordere; maar mijn oogmerk is ook niets minder, dan mijn hof daar door te maaken. Wie het waa, gen wil te regeeren, zonder zich der talenten, die  C 39 ) die daartoe vereischt worden , bewust te zijn: die éenigen arbeid en moeite fchuwt, welke daar mede verbonden is , en niet het voldrektlijk voorneemen heeft, om zich door alle mogelijke verdienften en het geluk zijnes volks den eerden post in den daat waardig te toonen: voor dien heb ik geen anderen raad , dan dat hij zich vaneen last, dien hij niet draagen kan of wil, hoe eer hoe liever tragt te ontdaan. Zelfs eene erdijke kroon is geujurpeerd, wanneer ze niet verdiend wordt. juno. Ook gij, julia? Ook gij zelfs zijt zo dreng in uwe vorderingen omtrent de Koningen? livia. Vergeef mij , Godin ! ik vorder niet meer van hun, dan de jongens van mijn tijd in Rome van hunne fpeelkoningen: die het 't beste maakt, riepen ze, zal Koning zijn! juno. Dat is juist, wat ik al te dreng vind. Wanneer wij het volk het recht willen toedaan, om zijne Regenten op deeze fchaal te weegen, hoe veele, meent gij, zouden 'er dan wel op hunne geërfde traonen gerust blijven zitten ? En nogthans heeft eene lange ondervinding geleerd, dat het voor de rust der daaten "beter is, dat F 5 zij,  C 90 9 zij, door middel van eene vastgeftelde erfopvolging, de keuze hunner regeerers het noodlot overlaaten ? livia. Mijne meening is geenzins het volk een recht we te ftaan, wiens uitoefening het zelve verderflijk zoude zijn, en zeer rasch alle burgerlijke orde verftooren moest. Het volk heeft van de regeering niets te vorderen , dan zekerheid en gerechtigheid: maar de Regent moet des te meer van zich zeiven vorderen;, of, ingevalle hij zulk een foort van Koning is, gelijk het u-uk hout in de fabel : dan zie ik niet, met welke een recht hij zich zou kunnen beklaagen, wanneer de kikvorfchen zonder eenig ontzach, op hem in het rondfprongen. juno. Bij Hot van rekening, zal het blijken, dat het geen Iigte zaak is, den kikvorfchen eenen Koning te geeven , zodanig als zij 'er een noodig hebben. Maar wij zijn, dunkt mij, ongemerkt, van het eigenlijke voorwerp onzer bijeenkomst afgeraakt; het zal dus aan u zijn, Koningin elizabeth ! ons weder terug te brengen, en ons tegen het kwaad, dat hier verholpen moet worden, middelen voor te liaan', die met de tegenwoordige tijdsomftandigheden overeenftemmen, zo na moogelijk bij de hand, en  C 91 ) «n te 'gelijk zo zeker in de uitoefening zijn", dat wij geen gevaar loopen, om een middel daar te ftellen, dat nog erger is, dan de kwaal, Koninginne elisabeth, De reden , waarom veele kranken niet kunnen geneezen , is niet zo zeer in 't gebrek aan werkzame heelmiddelen, als wel daar in gelegen, dat de lijder zich de kure niet wil onderwerpen^ of dat hij de middelen niet in de rechte orde gebruikt. Dit zal misfchien, zo ik vrees , ook het geval bij veele der Koningen zijn, welke gij, groote beschermeres der troonen! uit hunne verlegenheid zoudt willen geholpen hebben. Naar mijn gedagten is 'er in de daad een onfeilbaar middel, waar door alles tusfchen de volken en hunne Regenten in behoorlijk evenwigt gefteld kan worden: maar, daar het even zo enkel als onfeilbaar is, cn van de zijde van uwe Climenten een ofer^ vordert, waartoe welligt niemand van hun vrij willig zal befluiten: moet ik vooraf bekennen, dat ik niet veel meer vertrouwen in het uitwerkzel van onze beraadflaging ftellen , dan aspasia; en bijna verzekerd ben, ;dat de noodwendigheid alleen, deze verblinden eindelijk tot die ftappen zal moeten dwingen, tot welke zij, om ze uit eigen bevraging te doen, zo  c 92; zo ik vrees, nog billijk, noch wijs genoeg zijn. Mijne verlichtte Voorgangers hebben verfcheiden voorflagen gedaan , die onder de daar bij gevoegde bedir.gingen van eene zeer goede werking zouden zijn; maar deeze bedingen zijn ongelukkiglijk zodanig, dat men geene rekening op derzelvcr vooronderftelling kan maaken. Zeer zeker zal elk volk, dat door een wijzen en goeden Vorst vaderlijk geregeerd wordt, zich onder zijn Scepter wel bevinden: maar, waar is de fterveling, of de God, die eenig volk ook flegts voor eenen eenigen, ik zwijg voor een ganfche reeks, van zulke Regenten, zou kunnen inftaan? — En wanneer nu het tegendeel gebeurt. - Wanneer de Monarch^ die Tlles kan, en alles mag, geen Vader , maar een tijran is; wanneer hij onbillijke, wanneer dwaaze wetten geeft, wanneer hij wetten geeft die de rechten der menschheid krenken, ja gansch vernietigen? Wanneer hij zelve geen wetten erkent, dan zijne hartstochten? Wanneer hij over het eigendom , de krachten, de vrijheid en het leven zijner onderdaanen naar willekeur gebiedt ; de inkomften van den ftaat verkwist; zijne landen aan de onheilen en verwoeftingen van onnoodige en dwaaze oorlogen blootftelt ; kort om, wanneer hij zich van zijne onbepaalde  C 93 ) de magt zodanig bedient, als de meeste Despoten tot hier toe gedaan hebben, en nog fteeds doen zullen: wat blijft dan, naar het plan der verlichte Koningin van Babijlon, zijn mishandeld volk nog over, dan de droevige keuze, om — of te lijden het geen niet te lijden is, of wanneer het eindelijk uit wanhoop de ondraaglijke keten met geweld verbreekt, om zich aan alle de gevaaren, alie onheilen van een plotzelijk, ordenlooze en, mogelijk voor den ganfchen ftaat verdefliike revolutie bloot te ftellen ? — „ Wzn„ neer de Monarch een tijran is," zeide, ik, en men zal mij tegenwerpen, dat onze tijd geen busiris en piialaris, geen nero's en domitianen meer voordbrengt : maar men kan op zeer onderfcheiden wijzen onder veelerlei gedaanten , en ook zelfs onder het mom van eenen Landsvader, die voor het geluk en de rust zijner onderdaanen teder bezorgd is, een tijran zijn. Men vindt mogelijk geen nero's meer : maar heeft de natuur dan de vormen vcrbreizeld, waarin zij een philips de ii van Spanje, een lodewijk de xi van Frankrijk, of eenen Keizer ferdinand de ii maakte? Heette de veertiende l ode wijk van Frankrijk niet de groote; de vijftiende niet de veel geliefde ? En leven of groeijen, er niet in dit .oogenblik zulke Vaderen des Vaderlands, welke,  C 94 } om hunne gerecbtigheids liefde eii huri goéd hart van duizenden gepreezen wordt , en egter met onbegrijplijke onverfchilligheid aanzien, hoe hunne onderdaanen in hunnen uaam geplunderd worden ? Kennen wij geen landen , welke de mildheid der natuur en de werkzaame vlijt der inwooneren tot voorbeelden van de bloeijendfta welvaard gemaakt had, en die onder zulk eeri goeden Vorst in een verval geraakten, tot welks zij gewis onder een tiberius niet zouden gedaald zijn? Mogelijk leeft 'er op de ganfche aarde geen een Regent, voor wiens oefen en hart — de fchoone bijnaam van lo de wijk ie twaalfde van Frankrijk te weten die, van Vader des volks, geen aangenaamen klank heeft: en nogthans kon ik 'er meer , dan één noemen , die zijn volk met de teerheid eens Vaders meent te beminnen, of in de daad bemint * en wiens huishouding van den ftaat 'niet -te min zo gefield is , dat men het jaar met tamelijke zekerheid kan uitrekenen, wanneer hij het groot- ftc gedeelte zijner geliefde kinderen tot den bedelzak zal gebragt hebben. Samiramis zeide onbetwistbaar eene groote waarheid , toen Zij beweerde, dat het kwaad, tegen het welke wij de werkzaamfte middelen zouden beraamen, door palliative niet verholpen kan worden. Maar Wat zijn alle die begochelingen des volks, in treli  C 95 ) welke zij en de doorluchre "livia het groot geheim der konst van te regeeren fchijnt te ftellen, het zoete verdkhizel van Va¬ derlijke en kinderlijke betrekking tusfchen Re- geerers en onderdaancn of die listigs kunjien, om een volk in den zoeten droom van vrijheid te wiegen, terwijl men het zelve den eenen ftrik na den anderen om het hoofd werpt; om het met poppenfpel en eene gulden hoope te vermaaken; en het zelfs, op dat het zich een oogenblik voor gelukkig zou houden , alle bedenklijke gelegenheden, ter voldoening van buitenfpoorige en kinderachtige hartstochten zoekt te verfchaffen, terwijl men het ongemerkt ten werktuig niet alleen, maar ook eindelijk ten offer de willekeurige magt van een listigen Demagoog, of van een despotiken Monarch maakt; — wat zijn deze befpiegelingen toch anders , dan paliativen; dan een foort van tovermiddelen, waardoor het kwaad voor een korten tijd bezworen en in fluimering gebragt wordt , terwijl het inwendig fteeds verder voord vreet, en bij de minfte uitwendige gelegenheid met een verdubbeld geweld weder uitbreeken moet? Zelfs de naauwfte opmerkzaamheid op de wenfehen des Volks , de zorgvuldigfte achting voor deszelfs vooroordeelen en luimen , en als ik de zaak haar rechten naam zal geeven, de politieke Cf-  C 96 ) coquetterie, met welke ik zelve voorheen om de goedkeuring en liefde mijner grillige Natie vrijdde, minder mogelijk uit neiging om te behaagen, welke egter ons genacht zeer eigen is, als om een tamelijk willekeurige regeeringswijze het haatelijke te beneemen , en op een wankelbaaren troon des te vaster te zitten —■ verdient, ongeacht alle loffpraken, die ik daar door gewonnen heb , in den grond geen bete- ' ren naam ; fchoon het ook niet te ontkennen is, dat mijn volk 'er zich wel bij bevond. Het mag over 't geheel ten aanzien van tijden , in welke over de weèrzijdfche rechten en pligten der overigheid en onderdaanen nog flegts verwarde denkbeelden lieerden, waarin het volk den gahfchen omtrek zijner rechten nog maar dauw gevoelde , de Regeerer daar tegen geneigd was, aan de zijne alle mogelijke uitbreiding te geeven , kort om, ten aanzien van tijden als die , in welke wij en alle onze voorzaten geregeerd hebben, het mag ten aanzien van zulke tijden met waarheid gezegd kunnen worden, dat elk bedorven volk, gelijk livia beweerde, en ik voeg er bij , elk onweetend en veele eeuwen door bedrogen volk, bechuigeld wil zijn , en menigmaal tot zijn eigen beste bedrogen wor-. den moetl Hoe lang egter dit tijdperk der kindsheid, der dwaalingen des bedrogs ook duuren mag,  C 97 ) mag, eindelijk moet eens de tijd komen, dat zich de menfchen niet meer, als kinderen willen laaten behandelen, niet meer bedrogen willen gUfr; wanneer zij veeten willen, hoe zij het hehben welk Van beiden het kleinfte kwaad voor hun is, onder burgerlijke wetten te leeven; of in den ftand der natuurlijke gelijkheid en ongelijkheid terüg te keéren; en onder welke bedingen het eerfte boven het 'laatfte te verklein zij? Alles' zou mij moeten bedriegen, of deeze tijd, zo die niet reeds daar is, rukt egter bereids aan; en in dit geval weet ik maar een middel, door het welke het vreeslijke kwaad, waar mede een deel van het menfchelijk gedacht 'bedreigd wordt, kan worden voorgekomen. — Zij zwijgt. juno. Haast u, om het ons mede te dcelen, eli- sabeth want ik hoop niet, dat gij mijne verwachting nu ook ten tweedenmaale bedrogen wilt zien, daar gij u zo nadruklijk tegen alle bedrog verklaard hebt. Koninginne elïzabeth. Ten minften zou de fchuld niet aan mij liggen, groote Godin! Mijne hulpmiddel beftaat hierin, en zo als ik reeds van 't begin af aan zeide, het is even zo onfeilbaar, als dit het eenige in zijn foort is, en redelijkerwijze dus verdient be* O proefd  C 98 ) proeft te Worden. Maar ik geloof de regeerende Heeren — van den eerften der Koningen, tot den Burgemeefter van het kleinfte van alle Abderiten-nesten in de waereld veel te goed te kennen, om te verwachten, dat ze door de enkele beweeg - gronden der reden bewogen zouden worden, om de handen daartoe te bieden. juno. Laat deeze zorg u niet onrusten,, elisa! Wanneer het Hechts daar op aankomt, zullen wij wel middelen vinden, om hun den wil daar toe te geven. Koninginne elisabeth. Dat is het juist , groote Godin! waaraan ik twijfel. Zeker zal de ijzeren noodwendigheid hun daartoe moeten dwingen : en wanneer zij het daar toe laaten komen , dan is de rechte tijd verzuimd, en ik ftaa niet meer in voor de gevolgen. juno. Gij zoudt mij bijna zo ongeduldig maaken, als voorheen uwe minnaars, Koninginne elisa ! — Uwe maatregelen, als ik bidden mag! Koninginne elisabeth. Die zijn zo eenvoudig, zo volftrekt, het eerfte , dat verftandige menfchen, die met elkander in een burgerlijke maatfchappij willen treeden  C 99 ) den , moet invallen; dat het, zo de zaak niet zo zeer van zelve fprak , ongelooflijk zou zijn, dat de waereld zo veel eeuwen lang heeft kunnen beftaan , tot eindelijk voor omtrent honderd jaaren één eenig volk het in de gedagten kwam; en ook dit moest , zo als men zegt, met de neus daar bij gebragt worden! Het is fteeds algemeen erkend, dat de volftrekte Monarch pligten, en zelfs het dienstbaarfte Van alle volken rechten heeft: maar waar in deeze rechten en pligten eigenlijk beftaan ; hoe ver zij zich uitftrckken ; binnen welke grenzen zij beflotcn zijn, cn welke inrichtingen 'er moeten gemaakt worden, om het volk het vol genot zijner rechten te verfchafen, en de Regenten tot vervulling hunner pligten aan te houden: daar over heeft men zich fteeds met verwarde en zwakke voorftellingen beholpen ; daar over is zelfs opzettelijk en met voordagt alle mogelijke duisterheid verfpreid geworden. Eindelijk heeft in deeze dagen- het noodlot eener groote Natie die zich, haare ftaatsgefteldheid uitgezonderd, in alle andere opzigten voor de eerfte in de waereld konde houden , maar die door langduurende mishandelingen van allerlei aart in 't verderf geftort , en tot de uiterfte wanhoop gebragt, zich liever aan alle ellende der Anarchie verkoos bloot te ftellen, dan de vergruiG a ^zen-  C ico ) zende drukking van het Monarchale en Aristt* cratifche despotismus langer te willen verdraagt ■> eindelijk, zeg ik, heeft het leerrijke en vreeslijke lot deezer Natie allen overigen de oogen geopend ; en de overtuiging is thans algemeen , dat niets , dan eene Conftitutie, waarin de rechten van alle klasfen der burgeren klaar en bepaald uitgedrukt, en door behoorlijke voorzorgen tegen alle willekeurige inbreuken verzekerd zijn, alle andere ftaaten voor dergelijke tooneelen zeker kan ftellen. En dit, Godin ! is de tegenwoordige gefteldheid der zaaken. De beguichelingen , waar mede men tot hier toe anderen en zich zeiven bedroog, kan men alleen in een nevel fpeelen, welken de reden eindelijk verftrooid heeft 5 en geweldige middelen behalven dat zij even zo onbillijk als haatlijk, zijn helpen wei voor het oogenblik, maar verhaasten Hechts de vreeslijke ontknooping, welke men daardoor wil voorkomen. Oogfchijnlijk is 'er dus niets over, dan dat men , hoe eer hoe liever , befluit , om te doen , het geen reeds voor lange had moeten gedaan worden, Eene Conftitutie van weinig artijkelen op de algemeene reden en de natuur ' der burgerlijke maatfehappji gegrond , is het onfeilbaare , gemaklijke en eenige middel , om alle heelbaare kwalen der burgermaatfehappij te geneezen, de hoogst-  C ioi ) hooffstmogelijke harmonie tusfchen de Regenten en onderdaanen tc herftellen, en de wclvaard der Staaten op een onbeweeglijken grondflag te vestigen. juno. Uw voorftel heeft mijne goedkeuring : ik- zie niet, waarom dc Monarchen bedenking zouden draagen, om den zeiven uit eigen beweeging met het grootfte genoegen in het werk te ftellen. Koninginne elisabeth. Die eens in het bezit eener onbepaalde magt is , zal bezwaarlijk grooten lust hebben , om zelve op inkorting van deze aan te dringen. In mijn oud Engeland kostte het een Koning het hoofd, en zijnen tweeden zoon de kroon, eer het zo ver kwam, dat hunne opvolgers zich fchikten, om de rechten, die de Natie goedvond zich Voor te behouden, als eene grondwet des rijks te erkennen. juno. De Vorften zijn fints dien tijd meer verlicht en billijker geworden, eliza! zij zullen 'er zich beter koop toefchikken. Koninginne elisabeth. Hoe ? Ook die genen, die hun Goddelijk recht , om lijdende gehoorzaamheid van hunne onderdaanen te kunnen vorderen , met G 3 der-  i C k» ; dertig of veertig legioenen van krijgsknegten , gereed om alles te beftaan, verweeren kunnen, juno. Gij vertrouwt het vaderlijke hart der Monarchen ook al te weinig toe. Koninginne elisabeth. Ik was zelve een. Koningin : en ik hoop dat gij het mij wilt ten goede houden, dat ik dus een weinig ongeloovig ben. se mtramis. In dit ftuk denk ik als elisabeth. livia. En ik vrees ook , dat gij 0p het laatst maar al te zeer gelijk zult hebben. juno. - Wij moeten op middelen bedagt zijn , mijne Vriendinnen om de Hoederen der volken te overtuigen, dat zij voor hunne eigen zekerheid en rust, zo wel als voor hun roem, niets beters kunnen doen, dan elisabeths voorftel zonder verzuim aan te nemen. Mij valt 'er juist een in, dat wij voorheên dikwijls met goed gevolg gebruikt hebben. Ik zal mijne iris naar den God der droomen zenden, en hem doen bevelen, om nog in deezen nacht allen Koningen en Vorften , dien het aangaat, ieder  ( io3 ) ieder, naar maate van zijn chctrakter en zijne bijzondere gefteldheid, een onderfcheiden droom toe te zenden , die hen in een tweevoudige fchilderij met de fterkfte trekken en gloeijendue verwen , in het eene het voordeelige , fchoone en roemrijke der voorgeflagen maatregelen van e l i z a en in de andere de eindelooze ellenden van hun volk en 't gevaar en de fchande , die voor hun zelve, uit de verachting van zulk een goeden raad , konde voordvloeijen , zo levendig voorftelt, dat het hun bij het ontwaaken even zo onmogelijk zij , om de uitwerking des ' drooms te wederftaan , als het den Koning agamemnon was, om den beguichelenden droom ongehoorzaam te zijn, dien hem jupiter toezond , om hem tot het aanvallen der Trojanen optewekken. semiramis. Een gelukkige inval, Godin ! en welker uitvoering het voorgeftelde doel bezwaarlijk kan misfen! aspasia. Ik wensch het, hoe wel niet te min in deeze ongeloovige tijden ook het aloude geloof aan droomen tamelijk zal verkoeld zijn. As-  C 104 ) Koninginne elisabeth. Mogelijk maaken de Koningen , hier wel eene uitzondering. In allen gevalle zal men hen egter ook waakende kunnen naderen. juno. Genoeg voor deeze reize , mijne kinderen f Vooreerst willen wij eens zien wat mijne droomen uitwerken zullen,