1305 G 11   01 1060 1903 UB AMSTERDAM  SCHOUW-TOONEEL VAN WEDERWAARDIGHEDEN O F VERZAMELING VAN RAMPSPOEDIGE EN ONGELUKKIGE REISTOCHTEN, Van en naar verfcheide Geweflen van den Aardbodem, gedaan door Nederlandfcbe en andere Schepen, uitvoerig btfcbrevtn Behelzende eene meenigte van rampen en tegenfpoeden, welke het Scheepsvolk van verfcheide Bodems heeft uitgedaan, en de levensgevaaren van de zulken, die, of't water, of 't vuur, of wel de veelerly ongemakken doorgeflaan en de tydelyke dood ontkomen zyn. TE AMSTERDAM, By BERNARDUS M O U R I K, Bockverkooper in de Nes.   VERHAAL VAN HET DROEVIG ONGELUK, DAT HET NEDERLANDS OOST-INDISCH RETOUR-SCHIP NIEUPT VTVER'FREUGD, GEVOERD DOOR SCHIPPER M A R T E N de JONG H, van Batavia voor de Kamer Zeeland getroffen heeft. WV voor Batavia gereed leggende, om onder Zeil te gaan, naar het Vaderland, is ons vertrek geweeft op den 15 January 1756 met nog 5 Ooflindifcbe Schepen, en na 3 Maanden en l Dagen zeilens, hebben wy het Anker voor de Kaap de Goede Hoop op den 18 April neder geworpen, en na daar de Heer U. J. Schook de Jonge, en zyn Familie , en het nodige ingenomen te hebben, zvn de Zylen opgehaald, en hebbende voorfpoedig onze Reys vervolgd, tot op Dingsdag den 27 July dezes Jaar», m de namiddagwagt, omtrent half vier Uuren, zag men , op het onverwagtfte in het gemelde Schip Nieuw Fyvervreugd, een zeer zware damp en rook, uit de Konftapefs Kamers en Kajuit Venfters komen, het geen een algemeen alarm in het Schip veroorzaakte Terwyl men ging om na de oorzaak daar van te zien, zag men een yffélyke vlamme by de groote Maft en by het Kabeh-at uitberften , het geen tot een bewys verftrekte, dat het Schip van onderen in de Brand ftond , waar by niemant , uit hoofde van de zware lading, komen kon om te bluffen. De Schipper had nauwelyks order gegeeven om de Schuit en Boot buiten boord te zetten ten einde het volk te fa! veren , of het agter Schip fDrone met een vreeffelyke flag in de Lucht. Jammerlyk was het gekerm en gefchrey van allen , en ak,lig zo veeleMenfchen, eenige met uitgebreide Armen en Beenen, en andere die Arm, Been of Hoofd verloren hadden , te zien tuffchen Hemel en A Aarde.  v_a. M-\ * p ■ ■* * £* y Aarde. De Rook, een weinig beginnende te verdwynen, ■ zag men het Voorfchip of Wrak in voile Vlam ftaan, en kort daar aan zinken, makende een zo groot gefis in het Water, als of hec een gloeijende Kool geweeft was. De Opperhoofden van de Schepen 't Kafleel van Tilburg, de Gouverneur - Generaal en de Je' rufalem , ziende met de Verrekykers dat 'er nog eenige levendige menfchen, op ftukken hout &c. in Zee dreven, gaven aanftonds bevel over ftaag te gaan , de Schuiten en Booten uit te zetten om dat ongelukkig Volk te bergen, het geen zeer fpoedig verrigt wierd, dewyl het mooi weêr was , brengende het Volk van 't Kafleel van Tilburg iü, van de Gouverneur-Generaal 15, en van de Jerufalem 12 Menfchen, in alles 45 van de 150 Zielen die op het gefprongen Schip geweeft waren; onder de gefalveerde Perfoonen bevond zig een Cadet, de Schieman en Schiemans-Maat, de Zeilemaker , een Provooft en 40 Gemeenen, die van alles bezorgt en de gequetften verbonden wierden. Men zag nog verfcheide Lyken voorby dry ven, die deerlyk gefchonden waren, onder anderen het Lichaam van de Huisvrouw van den Heer Diederik Johan Scbook de Jonge , eerft Weduwe van den Heer Cornelis Meyn, en digte by die Dame dreef haar Kind en een van haare zwarte Meiden. Den Heer Scbook was reets, in den Jare 1755, als Fiscaal van de Retoervloot, van Batavia vertrokken , dog uit hoofde van zyne indispofitie aan de Kaap de Goede Hoop gebleven, dog nu aan de beter hand zynde, was hy aan Boord gegaan van dit Schip, het welk voor de tweede bezending is vergeeven, hebbende met alle die zig in de Kajuic bevonden, aldus jammerlyk het Leven verloren. Niemant weet met zekerheid te zeggen, waar door dit ongeluk is veroorzaakt. Eenigen en wel de meeften, ftellen vaft dat 'er een Blixemftraal in de Kruit - Kamer geflagen is , maar dit is geheel onwaarfchynlyk, want dan zou dit Schip gefprongen hebben , zonder dat men Rook of Vlam vernomen had , maar nu de Rook in het Agter-Schip en de Vlamme by de groote Maft heeft uitgeborften , blykt het dat dit Schip van onderen in de Brand is geraakt. Eenige fchryven dit toe aan de broeijing van de Lading, Om dat de Koffybonen zwart geworden waren ; dog dan zou men van te vooren een fterke Broei-Lucht gewaar geworden zyn. De ervaarenfte Zeelieden fchryven de oorzaak daar  (3) daar van aan iets anders toe. Men weet dat de Kombuizen der uitgaande Schepen met Koper zyn beflagen , om alle ongemakken voor te komen, dog dat dit Koper, wanneer de Schepen m Ooft-Indien ontladen leggen, dikmaals afgefcheurt word, waarom de Kombuizen van veele te Huis komende Schepen, zomtyds niet wel verzorgt zyn , alles moet in dit kleine beftek verrigt worden, zo dat het vuur verfpreid raakt, en by gebrek van Koper-beflag, ligtelyk doorbrand; nu is het waarfchynlyk dat daardoor brand in het Onder - Schip ontftaan is, het geen voortloopende in de Kruit Kamer is uitgeborften, om dat het lucht vond, waar door eerft de rook van agteren , en toen de vlamme by de groote Maft en het Kabel-gat ontftaan is, en het vuur eindelyk aan het Kruit komende , zo moeft het Schip fpringen. Eenige Zeelieden zyn zelfs van gevoelen , dat veele vermifte Schepen, die alleen gezeild waren, op deeze wyze verongelukten gegaan. Het is onder anderen zeer aanmerkelyk dat men in t laar 1746, den 23 July tyding hadt, dat op de Rivier van Batavia, mede in de lucht is gefprongen met 70 Man, zynde de overigen aan de Wal, 't Schip Vyver - Vreugd, waar op du Schip in de plaats gemaakt en Nieuw Vyvcr ■ Vreugd is genaamd, dat nu het zelve droevige Lot, op de Hoogte van Hitland heeft getroffen, zynde geenzins door het Onweder veroorzaakt, dewyl het ftil en mooi weêr was , maar het zelve moet, meer dan waarfchynlyk, worden toegefchreeven , dat men de Kombuis op Batavia niet wel bezorgt heeft, waarvoor men 111 t Vaderland behoorlyk zorge draagt. CARGA van de Goederen geladen geweeft zynde in het verongelukte Schip Nieuw-Vy vervreugd. 268257 p. Bruyne Peper. 3900 p. Witte Peper. 1096 p. Gecmfyte Gember.' 164497 p. Salpeter. 2520 p. Malax Tbin. 8000 p. Spiaulter 80000 Sapanbout divers. 2000 p. Caliatourshout. 1960 p. Indigo Pavaalcb. 5000 p. Javafcbe Kurkuma. 812 p. Javafche Cardamom. 1277 p. Campher. 147° P- Benjuin. 1160 p. Lange Peper. 1000 p. Cubehe of Staartpeper. 600 p. Gomlak op Stokjes. 328750 p. Javafcbe Coffy. 8276 p. Cattoene Garen. 1464 P- Kirmanjcbe fVoU. 6 Kelders Japanfcbe Soya. 5 Leggers Arak. 10000 p. Ptrfiaanfcbe A 2 Koo ™ *« *Z liet dl 2 den dood te ver aten benevens 6 Siammers, denkelyk om ware bet mo- ZZ y ï • ?mPhaanfch6ten S^aan. Zondag den 1 f konden wy by het Wrak niets uitvoeren. Maandag denzo de Brandins wat bl ^X'^iT^f/i' t n°S^igwas[ dZtlZnf, en haalden van het Wrak den Conftape lan Quaft den Matrnn* Fran* Fokome „ Moor Ramme. ^ftL^iaA^jJ^ 6 falepoeyers met een houwer van boord bad gejaagt die ook allen zZ verdronken ; hebbende deezen tyd in droevigt'Iknl'en an^lX Ryfl moeten gemerm- mets meer in voorraad hebbende. Biddende en 1 Z a*^1*?- GeJlr' banm UweEd- AM- ^ad, ons ame en bedroefde Schepzelen eenige hulpmiddelen te ordonneeren, op da" wl tT.1T, hiT; kme'ltC, Vergaan' °yl * toners 'onïvanZl tot dag goede belofte doen; doch niets geven. Wy fmelten in tranen en droefheid Zynde niet magtig van onze elende op't Papier te brenln alzo dezelve byna onuitfpreeklyk is. Wy bidden Hun Wel Ed Gel' nogmaals, hy late zich welgevallen, ons uit de plaatfe onzer e'lentt'e Uwe Gcflrenge Arme en bedroefde Dienaars rrv 1 d, K Styne' Jan de Wit> Hans Dal, Pieter Olm Uit de P aats onzer droefheid, naar gijftng 3 4 4 °iM' bezuiden Battikaloa, den 14 January \7S6. tvt i'A'c , R S' Ju }eden toe hebben wy niets kunnen benen Na t afzenden van dit Schryven, heeft zig deeze Manfchan tot op den 3 February op een zeer gebrekkelykf wyzc^Twei^ Ryft,  (9) Ryft, nu en dan wat Wilde Buffels Vleefch en andere diergelyke voedzels moeten geneeren, tot dat zy dien dag in 't Dorp Koimomme aankwamen, daar men hen zo veel Ryft gaf als zy konden verteeren, en den volgenden dag den Heer Klement van Zeelst, Boekhouder te Battikaloa, medebrengende eenige ververfchingen, ontmoet hebbende, kwamen zy den 6 dito 's morgens omtrent 7 uuren in 't Ed. Comp. Fort te Battikaloa aan, alwaar ze door het Opperhoofd den Hr. Francois Dhanens, zeer vriendelyk wierden ontfangen, biedende zyn Ed. den Schipper, Opperftuurman en Oppermeefter deszelfs Huis en Tafel zeer beleefdelyk aan, en het overige Volk wierd dus van Logement en onderhoud verzorgd, dat men niet het minfte ongenoegen dien aangaande bemerkte. BERICHT WEGENS 'T IN DE LUCHT SPRINGEN VAN HET ENGELSCH OORLOGSCHIP DE PRINS G E O R G E. Aan boord van dit Schip bevond zich den Admiraal Broderik, als mede den Kapelaan Thomas Sharp, in 't fchryven van welken, de ramp, dezen bodem getroffen , met levendige ver: wen afgefchilderd werd: Ik twyfel niet, of UE. zult airede grootlyks zyn verwonderd, op bet lezen der plaat ze, van waar ik dezen tot UE. richt e; doch noch veel meer, wanneer gy de oorzaak hier van zult vernemen. Ik verzoek dat gy u zeiven wapent om de allerongelukkigfie en drocvig/le gefchiedenis te lezen , die ooit vermeld wierd. En waarlyk het akelig Schouwfpel, waar van ik getuige was, is met Tong noch Pen uit te drukken. Want op Donderdag den 13. dezer , omtrent half twee nademiddag, B werd  ( io) werd door de Wagt kenmffe gegeven, dat bet voarjie gedeelte van hei Schip in brand was. De Luitenants liepen terflond derwaards, en ik en veele andere gingen direft op het Zonne Dek, en vonden alles in beroering. De Pompen werden buiten gefield, de Spuiten en Brand - Emmers naar vooren gebracht, tn alle gereede middelen , om den brand te bluffchen, aangewendt. De Admiraal en Luitenants ter wagt namen de Plaatze /'», alwaar wy ons bevonden , en gaven van daar ordres, die zy het nuttig/ie oordeelden ter behoudenis van Schip en Volk. Capitein Payton , en andere Luitenants, bevonden by een naaiywkeurig onderzoek, dat de Brand 't eerft in de Bootsmans Kamer was ontftoken , waar in dan ook eene groot e menigte Water aangebragt , en geftort viert , doch alles was vruchteloos; want de Rook was zo geweldig zwaar en heet, dat het arme VUk de vlamme niet genoeg konden genaken, om door hunnen arbeid van eenige vrucht en nuttigheid te zyn. Waarop Capitein Payton bevel gaf om Geuten te maken , om door dat middel het Water ter beoogde plaatze te leiden; doch hier werd hy insgelyks te hor gejlüd, nadien 'er Jlegts twee Timmerlieden te vinden waren , en die gedurende ecnen geruimen tyd geen ander Gereedfchap hadden, dan een Hamer en Diffèl. De btnedendjle of laagfle Poorten van 't Gefchut werden toen geopend; maar het Water, dat door dezelve inguisde, was niet genoegzaam om het geweld der Vlamme te keeren. Hy gaf insgelyks ordre om Water in de Kruidkamer te dragen, en uit te gieten, om voor te komen dat het Schip in de Lucht vlooge, en alle Zielen op het zelve eensklaps omkwamen, het geen men alle oogenblikken verwachte en te gemoet zag. Dit deed eene gewenfebte uitwerking, en wy hadden voor korte minuten eenige fchittering van hoop om het Schip te zullen behouden Ik was gedurende deeze omftandigheden beneden onder het Volk, en werkte nevens hen, zo lang ik zulks kende uit (laan; en als ik eens naar boven was gegaan, en weinig lucht gefchipt had, begaf ik my terflond weder der waards, en werd dus by gevolg een ooggetuige van deeze bedryven. De Vlamme nam fchielyk toe, en woedde van agteren zeer geweldig; en toen de vernieling van het Schip onvermydehk werd bevonden, poogde men in de eerfte plaatze voor de behoudenis van den Admiraal te zorgen. Capitein Payton dan boven komende, gaf order om de Sloep in gereedheid te brengen cn te bemannen , waarin de Admiraal, nevens 40 andere zich begaven. De Admiraal bemerkende, dal de Sloep of om zoude jlaan, of zinken, trok zich nakend uit, en gaf zich zeiven over, aan ds  (tl) de genade van de Golven, en werd, na een uur lang, tegen der zeiver geweld geworfteld te hebben, door de Boot van een Koopvaardy-Schip binnen gehaald en gered. Capitein Payton, hield zich, na bet vertrek van den Admiraal, noch een uur boven, wanneer hy gelukkig langs de Valreep in een boot geraakte, en behouden aan the AlH^rneys Sloep, werd aangezet. Ik ben niet in Jlaat, om eene bcfchryving zelf te ondernemen, veel min te geeven, van bet akelig en treurig'Toneel, dat nu voor my geopend werd: een yslyk geroep en gekryt, naare en droevige klachten, hartbrekende uitboezemingcn , woede, wanhoop en uitzinnigheid Zelf vertoonden, en deden zich overal booten en zien in dit allcrysfelykfl fchouwfpel. Het werd nu hoog iyi om voor my zeiven te zorgen. Ik keek dan van het Schip rond, om naar myn beboudenijfc uit te zien, en zagfchielyk drie Booten omtrent het Schip Ik ging onmiddelyk hierop in myn Vertrek, en droeg aan Godt myne Gebeden op, hem wel in 'f byzonder dankende, dat by my zulk eene fiandvifiigbeid en welgefleldheid van Ziel verkende. Ik fprong daarop uit eene der Gefchut Poorten in Zee, en zwom naar een Boot, welke fiiy redde en behouden aan boord zette van the Alderneys Sloep. Byna 300 Zielen zyn 'er van omtrent 780, die aan Boord geweeft zyn, behouden. Aan boord van the Glasgouw, omtrent Liffabon den 20 April 1758. VERHAAL VAN HET GEEN SCHIPPER MEEUWIS HENDRIK ROLWAGEN, op zyn Reis van Texel, naar Rio de Berbice, overgekomen. IN den beginnen van de Maand September 175P , maakte wy ons klaar, om de Reis naar de Birbice aan te neemen, met Capt. Meeumis Hendriks Rolwagen, voerende het Schip, genaamd de Jonge Elsje Dieuke, en daar meede in Texel zylree leggende , B 2 hadde  (I*) hadde wy een gunftige Wind, om onze Reis te beginnen, maar door eenige verhindering opgehouden zynde, konde dat niet ge» fchieden, als op den 5 Oftober, op welke datum wy ons Anker ligten en uitzeilden, maar dagelyks niet anders ontmoetende dan zwaare Stormen , Donderen en Weerlichten, verzeld met jagtfneeuw, het welke de oorzaak was, dat wy in eenige dagen niet verder waare gezeild, als op de hoogte van Duim, daar wy, de ftorm over zynde, des avonds den 19 dito ten 7 uuren ,met mooy weer, voelden dat wy op een klip ftieten, en gewaar wordende dat die genaamd was, de Nok, daar wy op vaft raakte en te berften geffcooten zyn, eenige Goederen wierden wel buiten Boord geworpen, om 't Schip te ligten, maar te vergeefs; doe wierd gerefolveert de Boot uit te zetten, om lyf en leeven te falveeren, waarin de Capitein, drie Juffrouwen en anderen met groot gevaar door een lyn zyn afgelaaten, zo dat 'er wel haaft 20 Perïoonen in waaren, waar van 'er ook in Zee geraakten , dog behouden wierden, daar bleeven dan nog 10 Soldaaten en een Timmerman , op die gevaarlyke Bodem, daar het goed al uit begon te dry ven , dierhalve moeit de Boot Zee kiezen, alzo die tot zinkens was gelaaden, en door de dryf Goederen het onderfte boven geraakt zou hebben, alzo die aan de Voortleven wat befchaadigd, en lek was; die op 't Schip waren, zyn door een ander Schip, dat wy niet gezien hebben, geborgen, £alzo de Timmerman te Amfterdam is gekomen,) en wy met deeze Boot van 'savonds ten 9 uurên, zwervende op de Golven, in de duiftere nagt ten 12 uuren, niets meer van 't Schip konde zien. Ten 5 uuren in de morgenftond wierden wy 2 Scheepen gewaar, die wy merkte dat Engelfche Kapers waren, dewelke wy verzogten, om ons na een Haven te brengen, maar haar antwoord was, dat zy nog Kogels hadden, om ons daar meede voor de Kop te fchieten, welke prefentatie wy niet wilde accepteeren, ons van dat Volk afwendende, op de Goddelyke genade dryvende, tuffchen de brandinge, in groote benaauwdheden na 14 a 15 uuren zwervens, den 20 dito, gelukkig in Duins voet aan Land zettede, daar wy op ftrand door veel nieuwsgierigen wierden befchouwd, met weinig medelyden en ons niet behandelde als Menfchen, die zo veel hadden uitgeftaan, waarvan wy Bootsvolk, Zondag den 21 dito bedankt en weggezonden zyn , de Capitein, Stuurman tn verdere ïaffagiers bleeven  ( 13 ) ▼en tot den 25 dito in Duins, en na eenig geld van den Conjul bekomen te hebben, kwamen zy, na ik vernomen heb , te Londen aldaar was Capitein Mou, met zyn Schip de Herjlelder, die 25 Maanden was gearrefteerd geweeft, en die haar heeft meede genomen, zynde op den 13 November 1759 met zwaare ftorm in Texel gearriveerd, enden 15^0 izAmfterdam, zynde alle haare Goederen kwyr. KORTBONDIG VERHAAL DER WEDERWAARDIGHEDEN VAN HET OOST-INDISCH COMPAGNIES-SCHIP DE NAARSTIGHEID? SCHIPPER P I ETER SCHONEMAN. Dit Schip zeilde den 30 May 1756 van de Batavifche Rhee in gezelfchap van het Schip Blydorp , voorby de Kuft van Coromandel (waar voor dit voorn: Schip beftemd was) naar Bengalen. In July bereikte men de voorn: Kuft van Coromandel, van waar het Schip na een verblyf van weinig dagen en 't voorzien van 't nodige, naar Bengale onder Zeil ging, en den 1 duguftus in het gezicht der Loots-Sloepen aankwam , van dewelke zy 'er een aan boord kregen, die hen na eenige tegenfpoeden en het kappen van een Anker, in de Rivier van Bengale , voor de zogenaamde Spruit van Hekelen ten anker bragt. Hier moeft men de Rivier hooger op, 't geen niet zonder tegenfpoeden gefchiede, in voege dat het Schip, wiens Ankertouw gebroken was, zo geweldig aan het Tuitouw haalde, dat de Kluis begon door te fcheuren, en die niet behouden gebleven zynde , het Vaartuig zou hebben kunnen omfhan met al wat aan deszelfs boord was. Hier vonden onze  ( 14) onze Scheepelingen alles in de war, door de otilufren tuffchen denNababol Onder-Koning en de Engelfchen ontftaan,die ttffens ten nadeele der Nederlanderen ftrekten. Op deeze Rheede vertoefde dit Schip tot den 27 January 1757 , wanneer 't zvne befeheiden bekwam, en de volgende dag van de Rivier vertrok, maar niet voor den 5 February , benevens de Retoer - Schepen Scholtenburg en Visvliet in Zee geraakte. Deeze beide voorn: Schepen geraakten twee dagen daar na uit hun gezigt, en zy zukkelde eenigen tyd door ftilte en tegenwinden, tot op den 7 April, wanneer de wind zeer uit het Ooften begon te verheffen en de Zee verbolgen te ftaan. Een groote kring die zy dien dag aan de Zon ontdekten , was, volgens het gevoelen van ervaren Zeelieden , geen goed voorbeduidzel, gelyk zy .ook den 9 , met der daad ondervonden; want dien morgen kreegen zy 'een zo hooge en verbolgen tegen den ander aanlopende Zee, dat men geen onderfcheid tuffchen water en lucht kon bekennen, de Fok waaide uit zyn Lyken, de Fokke-Maft brak in drie ftukken, de groote Steng kwam van boven neer , en de groote Raa volgde eerlang, de Bèztians Maft en Boegfpriet hadden tegen den avond een gelyk lot, en dus zagen zy zich ontbloot van alle Rondhou. ten. De Zonne-tent, van yzere ftutten voorzien, floeg aan ftukken en over boord , dtsgelyks de Hoenderhokken en al wat op de Kampanje was ; de Boot geraakte door 't geweldig flingeren mede gaande, maar wierd echter noch behouden, de nachthuizen , tafels en banken, en alles wat op het halfdek en tuffchen deks was, flocg aan ftukken; het Vee, als Koebeeften, Varkens en Cabriten, lagen in de Kuil verdronken. Aanmerkelyk is 't dat drie Mairozen, by het breeken van de Bezaans-Maft over boord geraak en . edoch door de Zee wederom in 't Schip te rug geworpen wLrden. Het weêr eindelyk bedaarende, hidp men zich zo goed men kon om wederom te konnen Zeilen, en Caap Falfo, was 't mogelyk te bereiken. Tweemaal was men omtrent op de breedte van Caap-de Goede Hoop ; maar moeft door zware ftorm genoodzaakt, te rug keeren. Men refolveerde dierhalven om land op te zoeken, vermits men onmogelyk langer Zee kon houden. Den 15 May zagen zy een Schip, men deed feiufchoten, edog konden zy elkander door ftilte niet nader komen dan op een afgelegenheid van twee mylen, 't welk echter deeze Sche- pelin-  ( *5 ) pelingen, zynde Engelfchen, komende van Bengale, de wil naar het Vaderland hebbende, niet belette hunne Sloep uit te zetten en naar hen toe te komen; deeze lieden beklaagde hunnen toeftand en betuigden niet gaarne met zodanig een Schip te willen vaaren: dit was wel een geringe trooft, maar echter was derzelver ontmoeting, in 't vervolg hun behoud , vermits een brief aan de Heeren Bewindhebberen te Delft, op dien bodem mede gegeven, oorzaak was dat men hen te Rio de la Goa ging opzoeken. Aangezien de onmogelykheid om de Baay Falfo te bereiken , befloot men naar Mozambique te flevenen, maar hen dit mislukkende, moeften zy de Baay van Rio de la Goa op lopen, daar zy na veel zukkelens eindelyk by 't Eiland St Maria aankwamen; hier vonden zy Zwarten, inboorlingen van dit Eiland die hunne moedertaal fpraken. Hier nu gekomen zynde , examineerde men het Schip, en bevonden het zelve zodanig gefield, dat het onmoge'yk wederom Zee kon bouwen. Men nam voor hier van over Land bericht naar Caap de goede Hoop te zenden, waar toe de Opper-Meefter en drie man zich gewillig aanboden, maar onverrichter zaak te rug kwamen; diergeryke bezendingen werd nog tweemaal ondernomen dog al mede vruchtloos; waarom men na een verblyf van tien Maanden refolveerde, de Boot gereed te maken, waar mede een Stuurman, Schiemans-maat en vier Matroozen , op den 7 May 1758 , naar Mozambique vertrokken, om van daar tyding naar de voorn. Caap de goede Hoop te doen komen, edoch van deeze Schepelingen vervolgens niets tkbbende vernomen, is 't te duchten dat dezelve met hun vaartuig zullen verongelukt zyn. D.-eze ongelukkige Schepelingen, dus tuffchen hoop en vreeze hun leven in dit geweft te zullen moeten eindigen, wierden aangenamelyk verrat toen een zwarte Inwoondtr hen tyding bragt dat 'er een Schip in de Baay was aangekomen , 't geen dan ook eerlang gekend wierd voor de Hollandfche Hoeker de Heitor; dit Vaartuig was van de Caap de goede Hoop afgezonden om haar op te zoeken, op bevel van de Heeren Bewindhebberen, en ingevolge hun fchryven aan de zelve , door het voorheen gemelde Engelfche Schip naar het Vaderland mede gegeven ; hoe groot de blydfchap van deeze ongelukkige Scheepelingen toen moet geweeft. zyn, is beter te vermoeden dan uit te drukken. Men toog aan 't werk en belade deeze  deeze Hoeker met de koftbaarfte Goederen om dezelve eerffc naar de voorn. Caap te brengen, waar na dien bodem op den 21 February 1759, te rug kwam en tyding bragt dat het Compagnies Schip Scboltenburg eerlang zou komen de overige Goederen en de Schepelingen af te halen, 't geen ook op den 5 Juny daar aan volgende gefchiede, na dat het Schip was in de brand geftoken. Den 23 Auguflus, zeilden, zy eerft van hunne naare verblyfplaats, mits den kwaden Mouffon tyd aan de voornoemde Caap, kwamen eindelyk op den 27 September voor het RobbenEiland, en wierden door veele aanzienlyke lieden van dien Uithpek met vriendelykheid verwelkomt. Den 19 February 1760 , gingen zy in gezelfchap van een Vloot van 19 Zeilen naar hec Vaderland onderzeil , aan boord van het meergemelde Schip Scboltenburg, tot dat zy 's Lands• Kruizers ontmoetten , en den 13 Juny daar aan volgende behouden in de Maas binnen kwamen. VERHAAL DER RAMPSPOEDEN OVERGEKOMEN AAN SCHIPPER ADRIANUS MALLEGA, VOERENDE HET FREGAT-SCHIP DE JOANNA, LAMBERT en CHRISTINA, op 't Eiland Gofe de Kandia. DE voorn. Schipper ging den 30 Juny 1750, van St. Jan de Acre onder zeil, de wil hebbende naar Livorno, doch kwam eerffc door tegenwinden verhinderd, in de Maand van Auguflus, op de hoogte van het Eiland Gofe de Kandia, aan. De wind fteeds tegen zynde en gebrek aan water hebbende, befloot hy hier binnen te loo*  ( 17 ) loopen, gclyk gefchiedde. De gein. Kapitein begaf zich naar de Wal om varfch Water te zoeken, en vond aldaar twee op de Turkfche wyze gewapende Grieken, aan wien hy vraagde, of 'er goed Water op 't Eiland was, maar bekwam tot antwoord dat het, waar men met de Boot geland was , eenigzins bitter fmaakte. De Kapitein keerde dus wederom naar boord, en kon, vermits de hevige winden en hooge Zee, niet dan den 6 wederom naar de Wal gaan; aldaar gekomen zynde, vond hy een Griek, die hem vraagde wat hy begeerde, en zulks gezegd hebbende, gaf de voorn. Griek te kennen, dat het Water aan de andere zyde van het Eiland veel beter was. Mallega nam dezelve, gelyk ook de beiden andere Grieken, die hy voorheen gefproken had en toen ook wederom by hem gekomen waren, mede naar zyn boord. Daar te zamen gegeeten hebbende, wilde hy weer naar de Wal keeren, maar de wind hem daar in tegen zynde, zond hy de drie Grieken alleen derwaards. De volgende morgen, deed de Kapitein zich naar het Eiland brengen, en kwam met vyf gevulde Watervaten, en verzeld van de voorn, drie Grieken, aan zyn boord te rug. Edoch de Grieken zeggende , noch beter water te weeten, befioot Mallega noch twee Leggers daar mede te vullen. De Boot, waarin de Grieken, de Kapitein en Paffagier, die een Medecyn- Meefter was, en zeven mannen van het Scheepsvolk, was geen uur aan de Wal geweeft, of men hoorde aan boord meer dan eens op 't ftrand fchieten, 't geen eerlang ontdekt wierd, op den Kapitein te gefchieden, die tot den hals toe in het Water ftond, om de woede der Grieken.te ontwyken, terwyl de overige manfchap, zo goed zy kon, na een goed heen komen zag, van welke echter zes man door de floep gered en naar boord gebragt wierden; moetende men de Kapitein, de Pasfagier en de Scheepskok achterlaaten. De Stuurman wilde vervolgens wederom naar de Wal, om zyn Opperhoofd te gaan opzoeken, maar wat hy ook deed, het Volk wilde daartoe geenzins verftaan, en noodzaakte hem eindelyk Zee te kiezen, verzeekerende dat zy hem Kapitein, hadden zien fneuvelen, waarvan zy ook te Livorno aankomende, hunne verklaring gaven, wiens inhoud eerlang herwaards overkwam, en Vrouw en Kinderen van Mallega deed treuren en den rouw aannemen, tot dat men eindelyk den 22 Oclober verzeekering kreeg, dat de voorn. Kapitein C een  ( i8 ) een eigenhandige brief, aan twee Kooplieden, te Livorno gefchreven had, gedagteekend van 'c Eiland Maltba, waarby bleek, dat hy geenzins gefneuveld, maar gezond en fris was, deeze brief was van den volgenden inhoud: Deeze diend, om UE. het droevig geval, 't geen my op Gofe de Kandea overgekomen is, te berichten; en dewyl myn Stuurman, ongetwyfeld, eene zeer flcchte tyding %an my gebragt beeft, zal ik U E. de gebeele gebeurtenis, gelyk zy voorgevallen is, berichten. Zo als ik, om Water te halen, met de boot aan de Wal kwam, ging myn Folk met de Grieken, die by my aan boord gewecjl waren, naar de Waterplaats , terwyl ik en noch drie Man , by de boot bleven. Ondertufjchen ging ik een weinig van het Vaartuig af, en, my daar wat gewaffcben hebbende , zag ik, na dat ik reets weer op de Wal was, de drie Grieken by my gekomen, en tot myne aller uit erfie verwondering en verbazing, had ik naauwelyks myn hemd aan, of een van die Schelmfche Eilanders Jlak my , zonder een eenig woord te fpreeken, met een mes, onder myn linker borft, waar op ik my te water begaf. Maar dcwyl ik niet zwemmen kon , en bet Strand zeer Jieil was, kon ik niet verder dan tien of twaalf voeten van hen afkomen. Hier tot myn hals in Zee ftaande , was bet hen onmo.« gelyk my te naderen, en my met hunne meffen verder om bals te brengen; des zochten zy dit met hun Schietgeweer te verrichten, dewyl zy twee Pi fiolen en twee Snaphanen, waar door ik zeer gekwetjl wierd, op my loflen. My dus wanende van kant geholpen te hebben, liepen zy naar de boot, die toen maar een weinig van my af lag, om de drie menfchen , die daar by gebleven waren, te behandelen, gelyk zy my gedaan ha Iden; waar in zy hun oogmerk bereikten, dewyl ik twee van de di ie Per zonen, in 't Water zag fneuvelen; en de derde die alleen zwemmen kon, hunne handen ontzwom : maar of hy behouden aan het Schip gekomen is weet ik niet. Terwyl wy by de boot gebleven, dus door de barbaarfebe Grieken mishandeld waar en, zag ik de vyf mannen f die om water uitgegaan waren , over een Berg de woede der Eilanderen ontvluchten en tot naby 't Schip komen, van waar ik ze eenigen tyd daar na, door myn Sloep zag afhalen. Ondertuffchen kwam de Priefler met vier of vyf Grieken naar het Strand, op welk gezicht de drie Moordenaars, met myn Geld en Kleederen wegliepen. In deeze omflanAigheid zag ik tot myne verwondering, myn Stuurman met myn Schip onder zeil gaan ; 't welk my bewoog om de vier Grieken, welken my te hulp waren gekomen, twee honderd Leeuwendaalders te beloven, indien zy  ( 19 ) »v m aan boord van myn Schip wilden zetten, 't geen zy Zeer graag alnnLente doen: zo dat ik met ben in de boot ging maar een weinig Zn bet S and afzynde, begon men , tot myn uiterfie verwondering en Ztzeeuzeeke lykuit bangheid voor 't naderen der Manderen , ut ^ Schip metfcberp op oJ'tefchieten; waardoor myne helpers met zonder reeden, bevreeli wordende, weer met allen fpoed naar de Wal Z n nX Strand liepen, en fchoon ik , om dat men my te fcceep Smzou/ondertuffcben op het Eiland, met al wat mymogelyk was wuifde en feindc, bleef men, uit myn Schip, noch wel drie of vier maal op is fchieten. Een weinig tyds hier na zette ik alleen, de boot Lr van het Strand, 'f geen nochtans zeer bezwaarlyk gmg , dewyl ik zo zeer gekwetfl zynde , met myn bloed ook myne krachten kwyt raakZ Echlr roeide ik met eene riem, dan aan de eene en dan amere zyde >t Vaartuig, zo lang , tot ik myn Schip zo naby was dat ik het Volk, dat in de Sloep om te boegsjeeren was, kon Moren roepen. Maar fchoon ik toen, uit al myn macht, riep «/«Jf!^' XTLS" afperkt wuifde, 't was alles te vergeefs: zo dat tk , op het lfP>f ge obt zynde nflaauw wordende, in de. boot neer zeeg, en dus, dewyl % wind na de wal waar, weer na het firand dreef Dus, onvoornhter zake, weer op het Eiland gekomen zynde , kwamen er vier andere^ Grieken waar onder 'er een was die Itahaanfcb fprak, by my. Deeze luiden beloofde ik weer twee honderd Leeuwendaalders indien zy my aan myn boord wilden roeyen. Maar door 't Jchieten ,'t geen uit myn Schip gedaan was afgefchrikt, durfde deeze ™f hen bet, zo min als de voorige, ondernemen. Middelerwyl kwam de wind uit de Wal en tot myne onuitfpreekelyke fmart en hartzeer zag ik doen myn Schip voor myne oogen weg zeilen. Nu was ik in de grootfie verlegenheid van de Wereld Niets dan myn hemd en onderbroek aanhebbende, Jlond tk de ailcruit'erfte armoede te ondergaan, en wie weet welk een nood en gebrek ik niet geleden zou hebben, indien de Griek, die Itahaanfcb fprak m uit medelyden, niet in zyn huis had genomen. Dus onder t dak 2 M mTzelfs gekomen zynde, begon ik eerjl recht te zien hoe zwaar ik pekwetfl was geworden. Buiten defieek in myn Imkerhorjl had ik ecnKoge door 'tdik van het linkerbeen, en in myn Imkerzyde gehad , erwyrlr ™h een in myn arm , en verfcheide hagels in myne zyé ZaZ blyven zitten. Maar in weerwil van alle deeze ongemakhn ben ik op beden, waar voor de groote God gelooft zy, gezond en frifch hebbende my zelf, zonder eenigen Heel- of Medicyn • Meefier, dan God alkeTmt een zalf, die ik bereide, geneezen. Boven deeze gewenfeh- 1 C 2 S  <*>) te herftelling van myne wenden, is bet een zonderling geluk «», «f, geweeft, dat 'er na twintig dagen, die ik op 't Eiland GoL TvÏÏ dea doorgebragt heb , in welken tyd ik my Zet GaTcXTd. f' honger en water voor den dorft, 'M J^k^^ Kaper, Bon ftalyn genaamd, aankwam die de goedheid JTheefe my aan beord te neemm en te Makha te brengfn ■ Zanfde lf t weet wa my anders zou overgekoomen zyn. En om Is nu ™l /efjJr'l mlden> ^ UEd- ^en maar zeggen- ltdekanl jcs van Grieken my, aan den eerften Turk, die op't Eihnd kwTm voor Slaaf zouden verkast hebben - zn dm n Fd Lui i, V m* wïff i % Srïift - * Heer Schout by L fd, Z^T'V Relaas DER WEDERWAARDIGHEDEN VAN HET O. I. COMPAGNIE SCHIP KR O O NE NBURG , ONDER COMMANDO VAN DEN KAP. LUITENANT WILLEM HOOGLAND; Uk Texel naar Batavia, en van daar over China, naar 't VaderJand gedeftineerd. r\V den i December i758, uit eerftgemelde Haven in Zee ee dat  (21) dat men voor een gereefd zeil moeft gaan leggen. Eenige dagen achter den ander had men zware ftorm, zulks men geftadig een pomp moeft gaande houden, 't geen tot den 30 derzelver maand duurde, wanneer men 't Eiland Madera in 't gezicht kreeg, en daar na de reis tamelyk wel voortzetten , tot dat men den 24 Maart desjaars 1759, hetRobben Eiland paffeerende, en dienzelvtn middag op de Rheede van de Kaap de Goede Hoop het Anker in den grond werpende, aldaar vond leggen 4 Schepen gedeftineerd naar Batavia en 2 naar Bengalen en Ceilon. Den 4 April ftevende men wederom van de Kaapfche Rhee, om de reis te vervorderen , en den 6 Juny, kreeg men voor 't eerft 't land van Java in 't gezicht, waarna men zonder merkelyke tegenfpoeden den 20 dito, op de Rhee van Batavia ten Anker kwam. Hier verbleef men tot den 10 July daaraan volgende, wanneer men vertrok, om de reis naar China te vervorderen, daar men ook gelukkig omtrent een maand later, namelyk, op den 10 Auguftus, aankwam. Men vertoefde ter Rheede van Wampo in China, tot den 20 December daaraan volgende, toen men weder te rug naar de Kaap de Goede Hoop onderzeil ging , en van dien dag af mooi weer en gunftige wind genoot, tot op den 17 April des Jaars 1760. Deeze dag was alleryffelykft voor de Scheepelingen welke toen fchielyk een zeer hevige Wind en zwaar weer kreegen , die ons dan eens langs de Wai en dan eens weer diep in Zee deed dryven, en het Land uit het gezicht verliezen, en onophou ielyk aanhield tot op den 6 May, wanneer tot overmaat van benaauwdheid, geweldige ftorm en bergen hooge over 't Schip vliegende Zeeftortingen daar by kwamen, die het Schip zodanig bedekten dat hetzelve daaruit onmogelyk kon opryzen, en dus hand over hand begon te zinken. Het water ftond op het dek aan de Leikant, boven met de rand van de Barkas gelyk; door 't geweld der Zee geraakte gaande en floeg overboord , al 't geen in de kuil, onder 't halfdek en onder de Bak was, de Koebeeften , die in de Barkas ftonden, wierden door 't water verftikt, en verre de meefte van het Volk wierden van hunne Kiften en verdere goed beroofd, zulks zy niet anders behielden, als hunne natte aan het lyf hebbende Kleederen, terwyl zy daar mede nacht en dag in en onder het water moeiten werken. Men zag niet anders voor 00-  ( ^ ) oogen , als een aannaderende en gewüTe dood, waar tegen men alles war. mogelyk was, aanwendde, men wierp alle het Gefchut aan de Ley- of Bakboord zy, overboord , men kapte de groote Maft, en niet te min, in weerwil van al het pompen, had men eerlang 10 voeten Water,en vervolgens wel vyftien of zeftien voeten aan boord, waardoor de Scheepelingen den moed verlooren, en de Pompen daar door van eenige verlaten wierden, zeggende: liever maar eens door't water te willen Jierven, dan zich af te matten met pompen en dan evenwel te moeten verdrinken. Door de aanmoediging van de Officieren en andere hunner makkers, welke noch niet zo hoopeioos waren , hervatte men den arbeid met kloekmoedigheid en ondervond eindelyk op den 8 May, dat het Schip van achteren lens was. Het voorfchip was ondertuffchen nog geweldig diep onder water, fchoon de Pomp aldaar by continuatie ging; men refolveerden dierhalven eenige bedorven Kaffen Thee over boord te werpen, waarmede men twee dagen aanhield, en daardoor, vermits het weer eeniger mate bedaarde , in zyn voorneemen flaagde. Den 21 May kreeg men wederom een zware ftorm , welke de voorgaande in hevigheid fcheen te overtreffen, echter konden wy het Schip door middel der Pompen , tot op 6 a 7 voeten lens houden. Den 22 bevond men, dat 6 Leggers water omgerold en leeggeloopen waren, men refolveerde dus, om was 't mogelyk, het gebrek van eeten en drinken voor te komen , dat men daags maar 2 maal eeten en zes mutsjes Water drinken zou. Dit Weer hield geftadig aan, en vermits het onmogelyk voor 't Volk was langer aldus met natte kleederen en verkleumde lighamen, en altoos in een volle kuil met water te kunnen arbeiden en pompen, beleide men eene Raadsvergadering, wier befluit was, in Gods naam over te fteeken naar Rio de la Goa, omtrent 500 mylen van de Kaap de Goede Hoop gelegen. Maar wat gebeurd 'er ? naauwelyks is deeze cours genomen, of de Wind loopt om, zulks het was, als of iemand tegen ons zeide, houd uwen eens genomen cours naar de Kaap, 't geen dan ook op de aanfpraak van den Kapitein aan het Volk, met allerzydfch genoegen gedaan witrd. Den 27 May ontdekten zy een Schip, naar de gemelde Kaap ftcvenende, 't welk wy noch dien zeiven middag uit het gezicht verlooren. Den volgenden dag zagen wy wederom, land  ( 23 ) land en hadden op den 4 Juny, het geluk van in Baay Fals ons Anker in de grond te werpen, echter zo reddeloos, dat wy geheel onbekwalrn waren, de reis naar het Vaderland voort te zetïn Drie repatrieerende Schepen die wy nu daar vonden, naZen eenige Goederen, nog droog zynde , van hen over, als Sede de Opper• Carga , en vertrokken naar het Vaderland, terwvl dit Schip herfteld wierd, waarmede wy doorbragten tot den J September, toen wy uit de Baai Fals na de Kaap de Goede Hoop vetrokken, welke Rheede wy nochtans door tegenwinden eerft od den 2 baober bereikten. Hier bleven wy leggen tot den 28 February, toen wy onze Ankers lichten en afdreven , en den 3 Afert onder zeil geraakten naar Patria, met noch tien Re ourScheenen Wy pafleerden den 18 dito, het Eiland St. Helcna, en den H het Eiland /Jfcenfion. Des Nachts van den 1 op den 2 1T paffeerde men den Evenaar, en den 8 May kreeg men voor feérft een Schip in 't gezicht. Tot den 12 May toe was 't mooi weer wanneer 't in den namiddag begon te veranderen; waarLor ónTe Scheepelingen wel geen fchade leeden, maar een der andere Scheepen 10 voeten water inkreeg 't welk wy.zo veel in oJfvermogen was, behulpzaam waren. Den 1 July kregen wy de vXtandfche Wal in't gezicht, en zeilden met goed weer en wind"het Kanaal door in de Noordzee, daar wy door ftilte tot den 7zukkelden, toen wy op de Breeveertier1 kwamen, ende Loots aan boord kreegen, die ons onder Godes byftand, na onXare veele rampen* en elenden te hebben uitgedaan emdelyk wederom op den 9 July behouden in de Haven' van Texe deed rnkeren^ hebbende onderweegen zo geftorven als verongelukten gehadt" i Predikant, 1 derde Waak, 1 Corpora!, 1 Konftapel tnzvn Maat, 1 Opperzeilemaker, 2 Bottehersmaats , 1 Koksmaat* 13de Timmerman, 1 Huis Timmerman, 29 Matroozen en 23 Soldaaten. OM-  ( 24 ) OMSTANDIG BERICHT VAN T GEBEURDE AAN BOORD VAN T O. I. COMPAGNIE SCHIP NTENBURG, SCHIPPER * JACOB KETEL, uit Texel naar Batavia gedetoneerd. 1762 uit Te*A iV 7 o . , , S«cnikt, zeiJdeop den g Mav bende na de Kaap de üoXhS be'de df wil heb' zeild had, „ameljk, dm ,/Janvdwalen d?? 37 ^ ^ man en Bottelier bericht bren.en' toTw?™1"1' Schie' waren, „ar op men eenVffiach by EEBifT*' om te wacht te kon^^n C rheuX £?£ f""'VT"6' met groote verroedhéid ot 't hli A^i , 's °"b.:kend, aanjaag, Ê tf'™^ W meffen, houwers knennelf hJjL^l Y Z3™ êewaPend met bragten den OndérS,fn'drfc Srte^r,' " zy  ( 25 ) zy boven kwamen, in bedreiginge, alle die niet met hun wilden aanfpannen , terftond te zuilen vermoorden. Een party liep naar des Konftapels Kamer, om die in verzekering ie neemen, een andere party naar des Kapiteins Kamer, daar zy glazen en deur vernielden, den Onder- Koopman drie fteeken door zyn Japon in 't hemd , zonder echter 't lyf te raaken , toebragten, niettegenftaande dezelve de deur van de Kajuit voor hen geopend, aan hen om behoud van leven, voor hem en zyne Hu:svrouw verzocht had. Nu was 'er voor den Kapitein en alle welgezinde niets meer over, dan zich te verbergen, om hunne eerfte woede te ontwyken, dezelve zat, benevens den Opperftuurman, drie uuren lang onder de .groote Ruft in de Putting, waarna zy Pardon voor alle uitriepen, en hen gezamentlyk naar de Kajuit bragten, belovende hen geen leed te zullen doen. Men vernam toen, dat de Onderftuurman Reinicr Peterfon doodclyk gewond was, gelyk hy dan ook kort daarna overleed ; de Krankbezoeker had een fteek in de buik, de Oppermeefter een in de rug; gelyk mede dat de Bootsman en zyn Maat, de Conftapel, de Kwartiermeester, en des Kapiteins jongen, mitsgaders verfcheide Matroozen zwaar gekwetft waren. Met den dag werd het eeniger maten ftil, maar zy dwongen de Officieren, met ontbloot geweer op de borft, te beloven, hen op de Kuft van Braziliën aan land te zullen brengen , waarop zy overal wel gewapende Schildwachten uitzetreden; en de overige Matrozen, welke zich noch ftil gehouden hadden , werden onder bedreiging van hen aftemaaken, genoodzaakt hunne zyde te kiezen, en in diervoege bleven de Opperhoofden van dit Schip, zonder geweer en te zwak om iets te kunnen ondernemen. Het rooven en plunderen werd midlerwyl niet gefpaard, alles wat zy van waarde vonden, was hun gading. Den 16 beloofde zy hen geruft te kunnen zyn, als zy hen flegts te recht bragten, en beflooten, dat de Bottelier dagelyks aan den Kapitein zou zeggen , wat zy eeten wilden. Den 17 ging het tamelyk vreedzaam toe, maar den 18 haalden zy de Geldkift boven, braken ze open, en vonden daar in 10 ftaven goud en ri zakken met 10600 Ducaten, en dezelve geteld hebbende, deeden zy de kift weer toefpykeren. Den 19 wilden de Op-oerige weeten of'er geen meergeld in 't Schip was, en dwongen den Kapitein hén alle Compagnies paD pieren  ( 20 ) pieren te laten zien. Den 20 was 't vreedzaam. Den 21 namen zy in overweeging hoe veel Ducaten ieder van hen zou krygen en plunderden de kift van den Opperzeilemalcer , welk den 1 * overleden was. De 22, 23, 24 en 25 viel niet byzonders voor als dat zy den Opper - Timmerman van zyn Genever beroofden, en eenige Zoldaten met houwers afroften; op de laatftgemelue dag overleed de Matroos Jacob de Jongh van Crommenidyk. Den 26 kregen zy verfchil onder elkander, en twee hunner Opperhoofden wilden elkander met piftolen te lyf, echter wierd dit beflift, waarna zy de Ducaten in peperhuisjes telden en weder in de kift floten. Den 27 overleed de Matroos Jan Uïke van Hamburg; den 27 was vreedzaam. Den 28 verdeelden zy 't goed van den Opper Timmerman, Dirk Faber, van Hoorn die vermiffc werd, maar of dezelve overboord gevallen, of door de Moordenaars overboord geworpen is, was onbekend. Den 28, 29, 30 en 1 July viel niets anders voor dan dat zy over de wind murmureerden, dreigden alles te zullen vermoorden indien men hen niet te recht bragt en onderling weder twift hadden. Den 2 wogen zy de Goudftaven op_ des Botteliers fchaal en kapte dezelve in ftukken. De Dek - Officieren deeden zy hunne kiften openen en dwongen dezelven aan hen te verkoopen , 't geen hen aanftond: met hoe veel billykheid dat dit koopen is verzeld gegaan, kan men Jicbtlyk bevatten. Den 3 lieten zy wakker voor hen opfpeelen en gedroegen zich als zinneloozen. Den 4 deeden zy eenig volk over. dronkenfchap ftraffen , kapten de Goudftaven in kleine ftukken en waren onvergenoegd dat wy zo weinig vorderden. Den 5 deelden zy de ftukken goud, en in den namiddag ontdekte men een Schip, om de Ooft, 't geen groote opfchudding veroorzaakte en de uiterfte vrees by de Officieren verwekte, vermits de Muitelingen hen befchuldigden dieswegens hier zo lang gekruisd te hebben, maar dat zy verzeekerd konden zyn , hoe zy , indien dit Schip hen aantaftede, en 't niet konnende uithouden , hun Bodem in de lucht zouden laten fpringen. Den 6 wierd tuffchen deks en de kiften dood gevonden, de Matroos H. Vos van Workum;_en 't gemor der Muitelingen hield dien dag aan, en de bedreigingen om te vermoorden, indien men hen niet ter plaatfe hunner begeerte bragt, waren menigvuldig en verzeld van de yslyklte vloeken; zy beflooten zelfs om'hals te brengen, vermits hun  ( 27 ) hun kwaad geweeten hen deed vreezen dat andere voornemens waren hen te vermoorden. Den 7 was 'c tamelyk ftil, behalven dat zy onderling weder harde woorden wiffelden. Den 8 en 9 zwoeren zy dac men niets te vreezen had, om dat wy zo weinig vorderden , alzo zy zelfs zagen dat de wind niet wilde dienen, maar deeze verzeekering en eene waren van weinig duur, want den 10 namen zy 't godloos befluit, den Kapitein, Opperltuurman en- Krankbezoeker over boord te werpen ; ten dien einde kwamen zy als verwoede Fielten achterop, en vat-ten den OpperHuurman met hun vieren aan; edoch den Almachtige ons vieng Gebed en jammerklagten verhoorende, belette hun voornemen; zv lieten hem los en ondernamen verders niets tegen de beide anderen. Men beÜoot toen Noord-Kaap of't eerft te vinden land aantedoen , met bedreiging noch drie weeken geduld te neemen, maar als dan te zullen zien wat zy doen zouden. Den 11 en 12 was 't tamelyk ftil, uitgezonderd dat verfcheide Officieren hen wyn moeften geven, waar na zy aan 't zuipen en danffen geraakten. Den 13 bezagen zy de Kaart, en bekenden dat lchoon de reis' weinig vorderde , zy echter wel zagen dat dit niet aan de Opperhoofden maar aan de wind fcheelde ; dien dag wilden zy een Noord-Kaper , zynde een zogenaamde vifch , die zich zwemmende om en by het Schip hield, met een Koegel doorfchieten : een bewys van hunne kundigheid ! in den namiddag wierd een Matroos deerlyk met houwers door hen geüagen , waarna zy hem boven dien over boord wilden werpen. Zy deeden den Krankbezoeker roepen om eerft een gebed te doen , als hadden zy noch eenig aandenken van de eeuwigheid, waarna zy hem overboord ftieten , edoch de Voorzienigheid wilde deezen menfch behouden-, want in 't vallen overboord greep hy deScnin* kei van de looze Fokke bras , en hield zich zo vaft dat hy beneden op de valreep bleef ftaan, waarop drie der Muitelingen ieder een piftool opvatten, en hem daar mede willende doorfchieten, weigerden de fchooten, en ze vervolgens in Zee houdende, gingen dezelve los. De Krankbezoeker zeide toen:, Broeders, denkt, %t n hezen het leven wel; maar gecnzints de Ziel benoemen kunt l waarop hy pardon bekwam. Den 14. 15 en 16 was 't vreedzaam behalven eenige blyken van ongenoegen dat men zo weinig vorderde. Den 17 werd wakker gezoopen en gedanft, waartoe men D 2 de  ( 28 ) de Officieren desgelyks noodzaakte. Den 18 leide men om de Zuid, gelyk het andere Schip, 't geen men twee dagen te vooren ge/.ien had , en .e ree s gemelde Oranje Zaal was , toen een Prince Vlag toonde, 't welk wy desgelyk deden. De Muitelingen waren voornemens 't zelve by nacht, indien het tenaby kwam, te overrompelen; en terwyl de Scheepen elkander praaiden, (tonden eenige van hem met bloote houwers rondom Kapt. Ketel, op dat hy niets zou zeggen, als 't geene zy goed vonden. Den 19, 20 en 21 was 't weder drinken en danflen, wyders betuigden zy, dat zy over de Opperofficieren niet hadden te klagen , maar dat de Botteliersmaat, de Bootsmansmaat en de Kwartiermeefter oorzaak waren dat zy dit ftuk hadden ondernomen, vermits hen dezelve dikwils met flagen en woorden mishandeld hadden. Ook wierd onder hen voorgeflagen het Schip in de lucht' te laten fpringen, edoch dit liep by geluk in 't riet. Den 22, 23, 24, 25 en 26 was als vooren. Den 27 deeden zy twee kalfen met Rhynfche Wyn,voor deHooge Regering te Batavia gefchikt, gedeeltelyk onder het volk uitdeelen, zeggende: 't zyn de onze, die luflcn wy ook wel. Den 28 was 't weder zuipen en danffen. Den 29 waren zy weder bevreesd dat men hen naar een Nederlandfchen Haven zou brengen. Den 30 bedreigden zy den Kapitein, Opperftuurman en^Stuurman Koch te zullen over boord werpen, indien zy den volgenden dag geen land zagen, maar des namiddags ftonden zy eenige dagen langer toe. Den 31 hielden zy onderling raad. Den 1 Auguftus beflooten zy, den Kapitein, Opperftuurman en Derdewaak honderd flagen, op een Kanon gebonden , te laten geven, by aldien men dien dag geen land zag, 't welk ten 7 uuren ontdekt werd door de Derdewaak J. J. de Kok, zynde Kaap Roque, die zy daar voor 24 Ducaten vereerden. Na was alles onder hem in vreugde, en aan goede bejegeningen ten aanzien van de Opperofficieren ontbrak het toen niet, maar zy waren onzeeker, en op dezelve was geen ftaat te maken. Den 2 zag men door een Verrekyker een kleine Baay of Rhee, werwaarts men 't wende, edoch dezelve door gebrek van Water niet beryken kon, en 't Schip integendeel vaft geraakte. De Kapitein vond raadzaam de Schuit en Boot uit te doen zetten, 't geen de Muitelingen behaagde. Zo ras de Schuit was uitgezet, fprongen daar in de Derdewaak J. J. de Kok, benevens de twee Opper-  <*9 ) perften van 't Volk, door eenige van minder rang gevolgd, alle voorzien van den geftoien buit; deeze Haken terflond van boord, waarna de Boot desgelyks werd uitgezet, en daarby twee Kaerels met ontbloot Geweer om 't Volk te keeren, dat door vrees geprangd , daarin wilde fpringen. De noch aan boord nageblevene Opperhoofden lieten eenige vrywillig daarin flappen, en andere werden 'er toegedwongen, gelyk de Opperftuurman. De Boot vertrokken zynde, geraakte het Schip weder vlot, waarvan men behoorlyke kennis aan dezelve gaf, maar zy vaarende na de Wal, en kwam niet weder terug. Nu waren de onder hen gemaakte Opperhoofden van boord , waarom zy nieuwe aanftelden , die den Kapitein dwongen zeil te maken en 't Land in 't gezicht te houden , ook verzeekerden het door hunne Kameraden begonnen werk te volvoeren. Den 4 benoemden zy in de plaats van de gefneuvelde Onder- en vertrokkene Opperftuurman en Derdewaak, de Krankebezoeker en Kwartiermeefter, om in die qualiteit derzelver plaats te vervullen, en aan de Timmerlieden wierd geboden een nieuwe Jol te maken. Den 5. 6. 7. 8. viel niets byzonders voor. Den 9 kwam men tot op 3 mylen na aan Land , de nieuwe Jol werd uitgezet, en daarin flapten 8 man, en onder dezelve twee Opperhoofden. Den 10 kwamen zy weder aan boord, met bericht dat zy geene Menfchen, maar enkel boflehen en allerhande Gediertens gevonden hadden, weshalven men befloot naar Kaap Nord te ftevenen. Den 11 zag men geen Land meer, en dienvolgens was 'er den 12 veel ongeruftheid onder het Volk, gelyk mede den 13, maar den 14 weder Land ontdekkende , verdween die ongeruftheid; men ftevende derwaarts, en 8' man gingen weder in de Jol, met affpraak 5 dagen te zullen blyven leggen , en na dien tyd, verder te gaan om ander Land op te zoeken. Dien dag geraakte alles weder in verwerring , vermits zy den Conftapel befchuldigden , dat hy of zyn Zoon zou gezegd hebben : dat zy maar vrolyk konden zyn, dat wy ze toch over drie daagen ahemaal aan de Galg zouden zien hangen. Men deed de voorfz. Conftapel op de Valreep brengen, en de Krankbezoeker halen , om een Gebed te doen, dat echter kort moeft zyn, waarna hun Opperhoofd voorneemens was hem hec hoofd met een Piftoolfchoot te verbryzelen, en was hy als dan Biet dood, over boort te doen werpen; maar de Voorzienigheid ge-  ( 3° ) geheugde dit niet, en bewerkte dat zy hem, na Jang bidden en fmeeken, pardonneerden, waarna men ter deezer plaatfe tot den 19 bleef leggen , en toen de Jol niet ziende opdagen, waren veele als noch van gevoelen da: men moeft blyven leggen, om dat men anderzints veel licht aan een Neerlandfch Comptoi'r zou kunnen vervallen , edoch hun Opperhoofd hen gevraagd hebbende*óf zy niet wilde gaan waar hy ging, en daarop ja gezegd hebbende, ging men den 20 weder onder zeil. Den 21. 22. 23' 2'4- 25 en 26. maakte men zeil, bleef zomtyds ten Anker, en zond een Pont die men op nieuw vervaardigd had, om te peilen , maar dezelve bragt telkens tyding, dat men aldaar niet kon landen. Op deezen laaftgemeldèn dag overleed de Heer Mr. Anthony de Wigman, Onder - Koopman van Batavia. Den 27 bleef men ten anker. Den 28 ftelde de Kapitein der Opperhoofden voor om naar Cajenne te zeilen, zynde een franfch. Colonie, daar men zeide te kunnen' landen, maar 't Volk was hier tegen, vermits zy zeiden nu zo naby Surinamen te wezen, en niet van daar te willen, en dat zy in weerwil van hunne Opperhoofden, de Touwen kappen, en 't Schip op de Wal zouden laten loopen; echter wift het reeds gemelde Opperhoofd hen hiertoe over te halen, en bekwam verzeekering van hen , dat zy gaan zouden werwaards hy ging. Den 29 zeilde men, en 's avonds wierd het Anker uitgeworpen. Den 30 't zelve, maar op den middag zag men een Vaartuig onder de Wal, waar door blydfchap ontftond. De Jol werd uitgezet, en een hunner zogenaamde Officieren met het nodige Volk roeide derwaards. Van boord zag men de beide Vaartuigen ten Anker komen, en datze naar 't Schip toe kwamen, zulks men aldaar de Ankers lichte om hen te gemoed te zeilen. Aan boord gekomen zynde , vernam men dat het vreemde Vaartuig van Cayenne kwam , en gefchikt was om de vreemde Schepen te recht te herpen; dat het Land alwaar men toen was, Kaap Oranje heete maar onbewoond, edoch Cayenne door Franfchen bevolkt was. De Bevelhebber van dit Vaartuig bleef toen aan boord met zyn Jol, en na dat de Oproerigen hem lang hadden ondervraagd, kwamen zy en zeiden: dat men nu vry^en alles goed en wel was. 'sAvonds ankerde men, en den 31 's morgens zeilde men tot in den namiddag, toen men 7/eer ten Anker kwam, en Stuurman H. Kogh met 4 Man, waaronder een  (3i) een hunner Officieren naar den Wal zond , om hunne komft bekend te maken en ververfching te verzoeken. Den i September zeilde men voort, en kwam op de buiten Ree van Cayenne ten Anker. E^n Jol van de Wal aan boord gekomen, voerde de Capitein na dezelve. Den 6 kwam men op de Rhee van Cayenne ten anker en vertuide het Schip. Den 7 kwam de Majoor van 't Eiland aan boord, met bevel, dat alle de Duhfche Broeders met hem moeiten gaan en 't Schip ruimen, waarby zy bericht ontfingen, dat hier de Voorzienigheid den Wrevelmoed der boos» aartigen palen had gefield ; dat de acht mannen, den 14 Auguflus van boord gegaan te Cayenne waren aangekomen , daar hunne ongeregelde levenswyze nndenken had gebaard, zulks men ze in hechtenis had genomen; en vermits hunne antwoorden in veele omflandighcden verfchilden, hield men ze in bewaaring, edoch hunne beide gewaande Officieren van de anderen afgezonderd , hadden meerder vryheid, die zy echter niet lang genoten, vermits zy een Zoldaat die by hen de bezetting hield, omkochten, om een briefje aan boord van 't Schip,'t welk zy vernomen hadden op de Rhee gekomen te zyn, te brengen, waar in zy aan hunne Vloekverwanten raadden , het Schip op den bntfangfl van dit briefje in de lucht te doen fpringen , of dat zy anderzints , gelyk zy , het gevanhuis tot loon zouden krygen ; maar Gods rechtvaardigheid bewaarde deeze eerlyke Scheepelingen ook in dit: geval, vermits de Commandant , eenige onraad bemerkende, den afgezonden Zoldaat deed achterhalen, 't geld en briefje afneemen en hem in de boeyens fluiten ; ook de Schryvers van dit briefje zo wel verzeekerden , dat zy. verder geen nadeel meer aan iemand konden toebrengen. Het Eiland Cayenne is dus het non plus ultra, dat is , niet verder , van deeze Fielten geworden; daar is hnnne boosheid paaien gefield ; van daar zullen zy niet ontkomen, dan wanneer zy met behulp der Franfchen, ingevolge de aanbieding van den Allerchriflelyken Koning, wel bewaard naar Batavia zullen overgebragt worden, om loon naar werken te bekomen, anderen ten voorbedde, op dat braave en wakkere lieden, die zy duizende dooden hebben doen flerven, voortaan voor woede en razerny mogen worden beveiligd. Van de voorn. Muitelingen zyn 'er vervolgens in Texel 3 gerabraakt, 10 gehangen, en de overigen 'jot mindere ftralfen verweezen. KORT,  ( 32 ) KORT VERHAAL VAN DE DROEVIGE REIS EN WONDERDADIGE BEHOUDING VAN SCHIPPER DAVID HARRISON, VOERENDE DE SLOEP P E G G T, Van Nieuwjork. DE ongelukkige Schryver van die Verhaal, zeilde van Nu*m jork op den 27 Auguftns 1765, met een lading Rommelwg, Duigen, Was, &c, naar Fyal, alwaar hy den volgenden c Oftober aankwam; en na aldaar een lading van Wyn en Brandewyn te hebben ingenomen , vertrok hy weder naar Nieuwjork , den 24 van dezelve maand. Op den 29 Oftober beliep hun een hevige ftorm, en hadden vervolgens zeer kwaad Weer tot den 12 November, gedurende welke tyd hun Want en Zeilen zeer befchadigd werd; dog dien dag fcheen het te bedaren, maar deze kalmte was van korten duur want den volgenden dag verhefte zig de wind met zoo veel gewe d als te voren tot den 1 December, wanneer de Wind noe geweldiger opftekende , al hun Zeilen , uitgenomen het groot Zeil, wegnam. Terwyl hen geen ander uitzigt dan dat van de uiterfte elende overbleef, raakte het Schip zeer lek, en hunne provifie fterk aan het verminderen, tot dat alles verteerd was en niet dan eenig vuil water op de bodems der vaten overbleef. Vermoeidheid en gebrek van het noodige had het volk'zeer zwak en ongeduldig gemaakt, dat nu op de lading van Wyn en Urandewyn aanviel, en zig, tot buitenfporigheid toe, daar mede opvulde. De Kapitein hield zig zoo veel mooglyk van Wyn af, ZES3P$*a*$ T3ter> Waardoor hv in het vervolgde al! lerdroevigfte elende heeft weerftaan. Op  C 33 ) Op den 25 Decernber 's morgens zagen zy tot hunne groote vreugde een zeil, ten 11 uuren fpraken zy hetzelven en gaven hunne nood te kennen. De Kapitein van dat Schip beloofde hen een weing brood, het welk het eenige was, dat hy zeide te kunnen milfen, dog in plaats van zyn woord te houden, zeüds hy op een onmenfchelyke wyze voort, en liet Kapitein Harrifon in grooter elende dan te voren. Op Kersdag waren hun geen andere dieren overig, dan een paar duiven en een kat; de eerften doodden zy dien dag, en de kat den volgenden, welker kop den Kaptein te beurt viel, die betuigden nimmer iets lekkerder gegeten te hebben. Na de kat verteert was, begon het volk de zeewurmen van het Schip te fchrappen, dat hen maar weinig trooft verfchaften, vermits die boven water door de zee waren afgeflagen, en het volk te zwak was, om buiten boord te hangen. Niet meer overig zynde, viel het volk andermaal op dé Wyn en Brandewyn aan, en de Kaptein geneerde zig met een half pint van het bedorve water en eenige druppels Turling - balfem ieder etmaal. Den 28 Dec. wierd het groot zeil door een zwaren ftorm weggeflagen, dus veranderde het Schip volftrekt in een Wrak. Men herinnere zig, dat ze op den 25 Dec. hun laatfte maaltyd met de kat deeden; den 14 January daar aan volgende, nog geftadig door Wind en Zee gefolterd, kwam de Stuurman aan hec hoofd van al bet volk in de Kajuit, hy was half dronken , en in zyn gezigt was de yslykheid van hun voornemen te lezen ; hy zeide , dat hun Tabak op was, het Leer van de pompen opgegeten , en deknoopen van hunne wambuifen doorgefiikt waren, dus 'er niet overbleef, dan het lot te werpen, en één van hun, aan de behoudenis der overige, op te offeren, het welk zy eifchten, dat ik terftond zoude toeftemmen: Ziende dat zy door den drank bezet waren , trachte ik hen van dat voorneemen af te brengen , en uitftel tot den volgenden morgen te doen neemen. In plaats van hier aan gehoor te geven , zwoeren zy met yslyke Eeden „ dat zy met of zonder myne toeftemming hun voorneemen aanftonds ter uitvoer zouden brengen , vermits de algemeene elende, alle onderfcheid van rang had weggenomen. Vermits ik (des vervolgd de Kapitein zyn verhaal) reeds lang eenen aanval van hunne woede had gevreeft, wapende ik my, maar te vergeefs, de E party  ( 34 ) party te ongelyk zynde; hen derhalven doof voor myne vennaningen vindende, liet ik ze aan zig zei ven over, zeggende nooit .order te zullen geven tot het ombrengen van hem, waar op het lot mogt vallen. Zy antwoorden, dat zy zig aan my niet bekreunden , en wat het eeten of niet eeten van dac fhgtoffer betrof , ik daar in naar myn zin kon te werk gaan, dit zeggende gingen zy naar de Stuurplegt. Weinig oogenblikken daarna zeiden zy my over hun leven gedobbeld te hebben, en dat het lot op een Neger, die ik aan boord had, gevallen was. In het eerft dagt ik, dat zy omtrent dezen Moor niet heufch waren te werk gegaan, dog verftond naderhand, dat zy hem geen onrecht gedaan hadden. De arme Zwart zyn einde ziende naderen, en één der Matrofen een piftool laden om hem de red te geeven , fneekte my om befcherming , dog ik was daartoe buiten ftaat: Zy fmeten hem op de Plegt, en fchoten nem minder dan in 2 minuten door het hoofd, lieten maar weinig tyd verloopen , eer zy hem openfneeden, zyne ingewanden reeds voor hun avondeeten gefchikt, en een groot vuur ten dien einde aangelegd hebbende. Maar een man van de Fokkemaft met name James Campbell was zoo uitgehongerd, dat hy de Lever uit het Lighaam rukte' en fchoon het vuur naaft hem ftond; raau v opfloktfe, het geen hy duur betaalde , door eene woedende dood, die 'er drie dage* daar na op volgde, wanneer zyn lighaam over biord gefmeten werd.^ dat de overblyvende.liever niet zouden gedaan hebben dog uit vreeze van de ziekte waaraan hy geftorven was, 'er egter toe befloten. Myn Volk vergafte zich den gantfehen nagt met het lighaan van den Zwart: Den volgende morgen om 8 uuren, kwam myn Stuurman order vragen om het lighaam te zouten, welke beefbgtigheid my zodanig trof, dat ik een Piftool greep, en hem zwoer naar den Neger te zullen zenden . zo hy zig niet op traande voet uit myn gezigt begaf: Hy vertrok morrende uit de Kajuit, en zeide voor de Provifie zelfs zorg te zullen dragen, vermits ik niet meer als Kapitein konde aangemerkt wordem Hy beleidde ook werklyk een raad, waar in bedoren wierd, het lighaam in kleine ftukken te hakken, en te pekelen, na dat het hoofd en vingers zoude zyn afgehakt, die met gemeene ffemmen over boord wierden geworpen. Op  ( 35 ) Oo den 28 of 29 January kwam de Stuurman weder aan het hoofd van het volk by my in de Kajuit, zeggende dat de Neger lang op was, en geen Sehip om hen te redden, vernemende, men andermaal het lot moeft werpen, vermits het beter was, den een na-den anderen, dan alle te gelyk te fterven. Ik rade hen tot geduld en het gebed toevlugt te nemen, maar alles te vergeefs. Hen dus onbeweeglyk vindende en een kwaad voornemen vermoedende, rees ik op in myn bed, vroeg pen en ink, en nep ben alle in de Kajuit; wy waren nu 7 in getale over, en toen het lot werpende, viel het op David Flatt, een man van de Fokkemaft, in wien ik altoos groot vertrouwen gefteld had; die ilag viel my hard, en de toebereidfels ter uitvoering waren ysiyk; al het volk ftond een geruimen tyd onbeweeglyk, dat nog langer zou geduurd hebben, had deze ongelukkige, die volkomen gerefolveerd was , zig niet na de volgende aanfpraak overgegeven. Myne waarde vrienden en lotgenoten (zeide hy) ik verzoek mets vanuL, dan dat t>y my zoo fpoedig als de Neger van kant helpt, en zoo weimg pyn als mooglyk, aandoed: Zig toen tot James Dout (die den Neger doorfcho-en had) keerende, vervolgde hy: Ik verzoek, dat gy myook zult ombrengen: Dout beloofde dit a! bevende; de arme hals verzogt eenige oogenbiikken om zig ter dood te bereiden, dat zyne makkers hem geern toeftonden, en aarfelden zeifs eemgermaten, vermits zy alle veel van hem hielden. Een flok Wyn verdreef egter fchielyk de geringe overblyrlels van menfchlykheid; tot bewys niet te min van hunne achting , ftondenzy hem uitftel toe tot 's anderdaags 's morgens ten 11 uuren , in hoop dat de Godlyke goedheid, voor dien tyd eenige andere uitkomft zoude verleenen. Al het volk fprak onophoudelyk met den ongelukkige, en verzekerde hem, dat fchoon zy tot nu toe geen vifch gezien nog gevangen hadden, zy den volgenden morgen alle hoeken zouden buiten boord werpen, om te zien of daardoor zyn vonnis konde uitgefteld worden. Egter wierd de arme man; door het gezigt van zyn aanftaande noodlot getroffen, des middernagts zeer doof, en was *s morgens ten 4 u^en geheel buiten zinnen, zyn makkers, deze verandering ziende, overleiden famen, of het met belt ware, hem aanftonds van kant te helpen, maar de belofte, om hem E 2 tot  ( 3<5 ) tot ii uuren te fparen, hield de nvrrh*** pen behalve de'man 'die op OTW^ Omtrent ten 8 uuren van den volgendeda? L •. noodlot van den ongelukkiger. ln J ?1 ■ tid£>toen & over het van het volk binnenst g fep ^bv£T5» kwj"n'er 2ma* te fpreken, het welk mfdeLJerLt hand>zonder een woord plaats het leven wilde Sernen- in 2y« van hun, en een Piftool griende tn^]i ik mv te verkopen, als ik konde 1?^ ^oot Atayn leven zo duur vermoeden merkende bïu'igdeïX^lakk^ fch^ls , myn neemen kwamen, maar dat h 'J Y T §een,kw^d voorWits zy een Zeilaan Ty geze^tdd-^l VOortkwam . ver. fcheen te zyn en het^lkToo Itordeet ^ Z ff" men kon wenfchen vuuraeeug van hun af was, als om noodfeinen te geven naauwlyks order fteilen, geniet wS" ffi^^*08" Van da£ SchiP ^ -arSat wy eindlyk «anftaïï^tt^^»*» gdlingerd> tot bemand, in allen fpoed naar nn?P 3ge" .^tzetlen» die wel kwamen zy aan boord| 'Z. toeroeijen. Kort daarna dat zy op Lnne r-mêndK t^^0 *™"*> vroegen, wie wy waren • hen hLr ™ S mct verwondering men zy aanftonds over " é™^fT'00rd heSende^wa? verlaten, op dat ze door fJn U * 1 W>' ons Wrak Zü"den Schip wêd£ te bereid Tk ^ (T^ ï** W°TÓtn> hu* te^mmen, wierd me?^ *2ss ^z,^ ar de Virginien naar Londen zeilde daar hv ^V^'* Ak Van grootfte vnendelykheid wierder^ontfangeV met de * ul VeïÓen in D™uth binnen gSt r** *f &die - AAN-  < 37 ) AANTEEKENING VAN T GEEN HET O.I.C. SCHIP LIN DENHOF, SCHIPPER D. K L I N K E R T, op deszelfs tocht van Batavia naar China is overgekomen. Den 12 May (1766) met het aanbreeken van den dageraat, kwam de Ed. Heer Water • Fiscaal aan boord om te monfteren, en bevond de Equipagie in alles fterk te zyn 127 kop. pen; na gedaane Monftering vertrok de gemelde Heer, en wierd met negen Kanonfchoten gefalueerd; wy hadden vervolgens een aangenaam Landlugtje, ligten 't Anker en gingen onder Zeil, falueerde de Rhede met vyftien Kanonfchoten, en werden van het Admiraalfchip bedankt. Des voormiddags , waren wy gehouden door.ftilte en tegenwind ten Anker te komen, lagen toen buiten de Mantel op zeventig vademen, en bleven dien dag en de nacht aldaar leggen. Dingsdag den 13 dito hadden wy een frisfche koelte uit den Zuid-Zuid Wetten, ligten ons Anker en namen cours door de Eilanden Hoorn en Edam, en op de Zuiderwachter aan, dat wy , gelyk ook de Noorder-Wachter dien dag noch paffterden, peilden de laatftgemelde 's avonds om acht uuren in 't Zuidweften, en giften omtrent drie mylen van daar te zyn; 's nachts maakte het een ftyve koelte uit het ZuidZuidWeften, 's morgens van den 14 dito bleef de Wind Zuidlyk, 's namiddags en 's avonds flappe koelte. In de eerfte wacht de koelte weder toeneemende , maakten wy het Bramzyl vaft en het groote Zeil en Fok op, lieten het voor het enkeldc Marszeil loopen, vermits men gifte tegen den dag het Land te zullen zien, ook hoorden men 't verfcheide malen donderen en zag *t zwaar weerlichten. In 't begin van de hondewacht, hoorden en  C 38 ) en zag men noch van verre donderen en weerlichten; even na de hondewacht, kregen wy de wind vlak van vooren , gyden het Marszeil op , en heten *t daags Anker vallen. Wy lieten nn/,rng ;°uwmetee" bogt uitloopen, toen ging de Schipper D Klmkert na voren om fchielyk noch een bogt Touw te «en pphaalen en fteeken; terwyl men daarmede bezig was , kwam er een zeer zwaar weerlicht over het Schip, terttond gevolg Z v ,t°r Cetï yS,yke Donder^ die het grootftegedeeke van het Volk een naar gefchreeuw deed maken, en in de uiterfle verflagenheid Hortte ; kort na deezen flag werd voorfz. Schipper gewaarfchouwd, dat 'er brand in de Kajuit was, welke hy tLT ' md ver2dd van eeni§ Volk achter OP en der. nnl nSegaa" Zynde' zo wel voorals achter ^ üchte vlam 'r nlïT; ,men g en deed inmiddels de BrandfJh?dZ ed°C,h al,es vruchteloos, vermits de Vlam zo icluelyk na vooren door 't fchot van de Kajuit floeg, dat men Jan Se S ' deZelve floeS al,e de V™*™ van de Kajuit en Schutpoorten, en de Voor-Kajuit zo hevis uit, dat de twee wacht hebbende Matrozen in de Barkas genoodzaakt waren de fleeper los te gooijen en 't dus te lafen dry ven; alhoewel naderhand door veelen gezegd werd , dat de Wkas omgeflagen was. Na dat men de Kajuit niet langer van de Vlam konde weeren, zag men ook, boven komende, dat de Lezaanamaft midden door was geflagen, leggende de Kruisfteng, benevens de Bagyn en Kruis Rna over de Campagne heen. Gemelde Schipper zond de Konftapel na zyn Kamer'om 't Buskruid buiten boord te werpen-, maar aldaar komende, verzeld van den bootsmanen Bootsmansmaat, zagen zy de vlam alreeds door de Buis en broeking van 't Roer en de Patryspoortjes, welke zy open maakten, doorflaan; vveshalven zy niet derfde wagen het Kruit boven te balen. Intuffchen nam de brand hand. over hand , £» ZnZ°dzaakten een ie§elyk d^ wyk na de Bak te neemen; S,Wenddealle »«ten aan om de Schuit te water te krygen edoch vruchtloos, doordien 'er onder 't heiffen zo veel Volk inbep dat men niet in ftaat was dezelve uit te zetten, en de groote viel w, 10 ?ud TraS„' Vvaardoor ze weder °P hec D^k nederviel. Nu was ai het Volk op de Kajuit, uitgezonderd den Afïï- ftent  ( 39) {tent J. J. Tefcbemacber, die men vermoed in de Kajuit omgekomen te zyn; daar was een yslyk jammeren en kermen, de aewifle dood was nakende, een iegelyk bad God om een Zalig einde. Men zag om een goed heen komen , vermits men het verdrinken voor een zagter dood aanzag dan het verbranden , eenige gingen over boord op een Riem, op een Roofter en na maate men iets vinden kon, en die noch bleven werden eerlang in den achtermiddag door de hitte der vlammen, welke reeds tot onder de Bak waren doorgedrongen, genoodzaakt om desgelyks over boord te fpringen. De Schipper D. Kikkert en Supercarga Smart gingen te gelyk over boord, en hielden zich op de Tonneboel van het Tui-Anker, maar moeften dikwils de hoofden onder water fteeken, om zich voor de hitte en de Vuurvonken te beveiligen, üe gem. Schipper zag de voorfz. SuperCarga na lang worftelen verdrinken, hy zelfs had vervolgens het geluk de-groote Mars Ra, waarop reeds eenige menfchen zaten, ■te bereiken, dryvende daarmede tot op de volgende morgen ten j6 uuren, «rangeer zy tot onuitfpreeklyke vreugden, de Barkas op een tamr.lyken afitand van baar ontdekten, beezig zynde de naaft om hen zynde manfchap op te viffchen en in te neem-n, werdende zy een uur later mede daar door gered; wyders werden ook van de Fokkemaft die met eenig Rondhoud aan malkander valt lag, twee-en-vyftig Zielen en l terftond wegzonk. Wy namen op 't oog onze cours na de Weft, kreegen om tien uuren de Wal in 't gezicht, en lieten de Dreg vallen tot de volgenie Morgen. Den i6.dito mee het aanbreeken van den dag ligten wy on-  (4o; onze Dreg en ftaken na de Wal zvnde h« n maar moeften een Kabel lenL daarin afM °0m!jeS Ei,and • diepte; eenige van ons die Z4mmen konden d°°r-de 0n' waards, maar vonden, tot aan Z ï, i 1i \ beSave« zich derhebbende noch wïi^e^vfe^^ ^ richter zaken terug gekomen zv de ' 6 met onver" om was 't mogdyk0, S'S ftrnpa^fefcoSS 7/ T dkander reiken, en ÓW*', wal JanJrïl,!P °lrrPa/waAOT£ te beter en eenig eeten vo^r^^^^..^& Wawaaiden, was 'er geenè wLrfrhliï L -j aden dle ter d,er tyd -en Den i? diSb^^^ j» » *** te & dezelve een end wees>* nn L j , n 1 gezicht, roeiden ook een zoort vanTf]dVÏAppV^ ^ W«er, gelyk" ververfchten , edoch daarby ook hèt^SL £ Wy 0ns weI gebrand, en andere, dkdoor 'tdrnS va"veeledie zwaar afgang waren, in dl &k™t* ^ ^ïf^** *** onze Balie vol 'water , gï«n de^^^ Wy dede» dien „acht by de Kuft lang! Densh;7^ ^ ' en zei,d^ land Zir^r/en daarby v4 SI oenen nn? °™deJ«en «7 't Eigeene hield na ons toe, én wQe£°ndzeinden dezelve, maar «its ze boven de Wind van ons wart WvT °PZfCn ' ver" Vfa de Straat Banca in en zïien nfy Wy ftevenden dierhalSloepen, die voor on. ult«gSf waren teTï ïnd<ï«an* een der men dezelve op zyde n Sme„ l ker k°men» naar MalalcX o^^^^ gedeftineerd van voor ieder een klein Spoelkon^g^ gaf Water, waarna wy ons weder onder 7°n yJ ' ~n een Kru* begaven, o'en 2o dt k« ^ nVv^f ? * wy vonden 'er goed Water maar geen Hen e„ ^ ^lwer' gende morgen weder van daar. Den ' ,*n,§inSen de vol- Wal langs de Rivier pJZng, dSr wylu°koTt ^ ^ de zagen 'er veele Viifchers Vaartuiger\ enl\ u by ^aren' WV begaf zich terftond naar de SoS nm t °h,pper D' Kliaker* welk ook dadelyk door den .X' F^P te ^rzoeken , 't werd ^«&^^t£X*£1^ KTSi» drie uuren kwam men met de BarS 5? verzorgd; ten desgeiyks by de Soefangs behouden lïn\ I ?°d$ g0edheid » per met een kleine Sche% ^ ^Sds om 1°°^ ^ t «**w op waards, om zyn aankomft en  (41 ) èn ongeval bekend te maken. Den 22 dito 's avonds om elf BQ. ren, en na het fluiten der Poort van 't Compagnies -Comptoir kwam dezelve aldaar aan en maakte zyn ramp bekend, aaiden Heer Ifaac Mens, Opperhoofd des Comptoirs, die van ftonden aan bevd gaf, om de overige ongelukkige Scheepelingen met de VERHAAL EENER RAMPSPOEDIGE REISTOCHT VAN TIEN MAANDEN UIT ZEELAND NAAR COLOMBO, GEDAAN DOOR HET REEDS VERLOOREN GEACHTE SCHIP DE ADMIRAAL DE RUITER, • D'lCT!^ip? l6*?1 ^rColombo hebbende, is den 17 January 1767 uk Zeeland gezeild, den 24 dito in een der Havenl van Engeland binnen geloopen, en den 6 February wederom van daar vertrokken zynde, den 1 Augtiftus in de Baai SfrSarS veerd van waar het den 10 September wederom onder zeil ging, hebhend! Z 7 tDfCe^er met,veeIe voor Punt de G«/f hebbende zedert desze fs vertrek van voorsz. Baai Fah door fterf! Geni IJn'rn' ^ lbmma Deits > Onderkoopman; tVIZ m ^' °PPfftrrman; traham Gilles, Oppermeefter ChTnïL Derd?^ak; Eduard Broun, Opperftuurman Phi Z, !hl B°rteher; G' F' van Herk> Coïftapelsmaat S f h ' *otteIie"ma:«»' PicterdePaauw, Koksmaat; Jan Ev t'Jc{ieePs-KorP°raaI.G. den Blyke, Provooft; Teunis in! u £en gr00t getaI Gemeenen. A^AA.?frmlduSl,Va\der Zy> C^mandeur van Punt de Gale, deed de zieken terftond aan de Wal komen, waarop het Schip F naar  (4* ) naar Colombo ftevende, daar het wegens de ter dier tyd doórftaan de kwade Mouffbn, eerft den 12 December met een ftyve koelte op den middag ter Rheede ankerde, als wanneer des Compagnies Papieren, volgens gebruik , ten eerften aan de Wal gezonden wierden, terwyl de Schipper Cornelis van der Putte, benevens de overige zich achter op onthoudende Officieren, noch aan boord bleven, tot dat het Schip zou vertuit wezen; edoch dit was zo ras niet gefchied, of de wind begon meer en meer te verheffen en zodanig door te waaijen, dat niemand van boord konde kamen,- des avonds was de Wind alreeds tot een fterken ftorm aangegroeid, meerendeels Noord ten Weften en Noord-Weft ten Weften, zelfs Noord - Weft waaijende, zynde een bot lager op Wal. Deeze ftorm, verzeld van plasregen, duurde meer dan drie etmalen zulks een Engelfch particulier Scheepje, 't geen alhier met Rylt lag, van zyn Ankers en tegen de Klippen aan fpaanders floeg, terwyl een Hollands particulier Vaartuig, *t zelve noodlot te gemoet ziende, 'snachts zyn Ankers liet flippen, en t tuffchen de Klippen op ftrand zette. * Den 15 in den morgenftond hoorde men te Colombo, een Kanonfchoot van t voorsz. Compagnies- Schip, 't geen gemeenlyk een teken is, dat een van de Ankertouwen breekt, maar dat men naderhand vernam een noodfchoot geweeft te zyn , om te kennen te geven, dat men aan boord voor de Ankers en Touwen beducht was. Men kon ondertuflehen het Scbip met geen mogelykheid te hulp komen , en men deed hier van de Wal een blaauwe Vlag waatjen, om daar door aan te duiden, dat dit Schip by de minfte ruiming van de Wind, moeft trachten van de Rel te loopen , als wanneer 't voor de Baai van Punt de Gale zou konnen geraken. Aan boord had men inmiddels de Raas-zeilen weggenomen en de Stengen in 't hol geftreeken, om dus minder vatbaar voor de bulderende Winden te zyn, zulks het Schip en vermits de wind het mede niet toeliet, bleef leggen, niettegenftaande men een en andermaal , met fcherp voorby het zelve ichoot om te kennen te geven, dat het, indien mogelyk, zee moeit kiezen. Ondertuflehen bedaarde het Weer in de voornacht van voorsz. 15 December, en wel in zo verre dat Chri/liaan Klinken, Equipagie-Meefter,den volgenden morgen, den lóden, noch voorden dageraat, met een Schuit, Compagnies Goederen aan  ( 43 ) aan de Wal bragt en ook weder te rug kwam. Op den middag omtrent 12 uuren vertrok hy andermaal van Scheepsboord verzeld van Cornelis van der Putte, Schipper; Jan Geltens, Luitenant Militair; Ca/per Werteringen, Commandeur der Soldaten en Daniël Fredrik Ca/pers , die met de Equipagiemeefter na boord was gegaan, om de Militairen aldaar te bezichtigen, terwyl de Zee noch wel hol, edoch gantfch niet gevaarlyk fcheen te zyn. Een Bank, genaamd Schoppenboer, waar door deeze Reê by ftormwinden zo gevaarlyk is, moet, wanneer men de korfte weg naar of van de Schepen neemt, gepaffeerd worden; by ftyve koekens heeft dezelve zwaare brandingen , nu echter waren 'er geene van belang, en zelfs zo, dat 'er op andere tyden, terwyl 'er de brandingen heviger zyn, Vaartuigen veilig paffeeren; echter gebeurde het ongeluk , dat toen de voorsz. Schuit vlak op deeze Bank was, 'er eerft een hooge rollinge kwam , die achter op de Schuit brak, en dezelve vol water floeg, terwyl 'er onmidlyk eene op de zyde kwam, die 't Vaartuig ten eenemaal omfloeg en de daarin zynde perzonen in zee wierp. Men kwam hen wel , zo veel mooglyk was, te hulp , maar niet te min, was de Equipagie - Meefter Kikkert, toen men hem aan de Wal bragt, reeds dood, de Luitenant Geltens, ftierf aan Strand, terwyl de Schipper van de Putte , die een zwaren Overrok aan had , ten eerften gezonken was, den Onder-Adjudant Cafpers, benevens den Commandeur Weteringen , werden ook byna dood aan de Wal gebragt, maar zyn echter vervolgens weder bekomen , en het meefte van het Scheepsvolk verdronk desgelyks en fpoelde vervolgens aan 't Strand. De Brieven en beftel- Goederen welke in deeze Schuit waren , zyn ook, behalven eenige weinige welke aan de Wal gedreven zyn , verlooren gegaan. De Opper-Koopman, thans Soldy- Boekhouder Adriaan Moens, deed de Lyken der beide overledenen terfbnd onder dak brengen, en onmiddelyk derzelver Nalatenfchappen , gelyk mede die van den Schipper verzeekeren, en de volgende dag namiddags (gewoone tyd ter begravingen) op een deftige en met hun Caracter overeenftem* mende wyze ten grave -beftellen, by welkers ftaatie de Heeren van den Raad en de verdere Gekwalificeerden affifteerden, gelyk hy ook op dezelve wyze gedaan heeft met het Lyk van den Schipper, 't geen twee etmalen na 't ongeluk, of wel den 18 F 2 der  (44) der voorsz. maand voormiddags ten u uuren was komen aanfpoelen of gelyk andere zeggen, door Viifchers op de Reê was opgevift geworden. De naauwkeurige en zorgvuldige iever voor de nalatenfchap deezer ongelukkige Scheepelingen, de vaardigheid en werkzaamheid m de ter Aarde beftelling hunner Lyken, in die korten tyd welk zyn Ed. ex Officio, als Curator ad lites en als Prefident van Heeren Weesmeefteren , welke twee Ampten zyn Ed. juift te gelyk bekleed, ongeacht zyn aanzienlyk Caracler van Opper Koop. man, zeiven m eigen perfoon, ter verhoeding van de hier in practyk zynde dieveryen, aan 't Strand en elders, zonder het op zyne Bedienden te hebben laaten aankomen, in deeze verwarring, by dit bedroefde geval, onvermoeid vertoond , en zelfs gezorgt, dat de befte goederen, welke de Overledenen ter bettelling onder zich aan boord gehad hebben, aan de Eigenaars benoorlyk verzorgd zyn, is niet alleen door alle de Scheepiingen maar ook inzonderheid , door alle de Inwoonders deezer Stad met de uiterfte ftichting aangemerkt, en verftrekt dus dien Heer tot onuitfpreekelyke roem en lof, en de Nabeftaanden deezer Verongelukten , konnen dien Heer niet dankbaar genoeg zvn voor zynen iever, waar door Weduwen en Weezen ter zyn er tyd het hunne, zonder eenige vermindering zullen erlangen wordende het nagelatene, door zyne Ed. geadminiftreerd en ten gelde gemaakt. Een geval als dit, weet men niet dat ooit alhier gebeurd is Ondertuffchen is zeeker Opper-Stuurman, genaamd Cornelis van' Fetten, die zich alhier buiten dienffc bevond, terflond aan boord van dit Schip gezonden , om 't bevel daarvan te aanvaarden en de Goederen te doen lofTen ; vermits 'er van alle de Officieren alleen waaren overgebleven, de Onder-Stuurman Cornelis Fyks , en de Derdewaak Pieter Fredrik Cbaudon , die dus als Opper- en Onder-Stuurlieden , gelyk ook de Conftapel Leenden van der Staal, benevens noch een ander bekwaam Perzoon tot üerdewaaks, en wyders eenige anderen tot Dek - Officieren opgetreden zyn. BE-  C45) BEKNOPT VERHAAL VAN 'T GEEN VOORGEVALLEN IS MET HET SCHIP DE V R O UIV MARIA, COMMANDEUR FREDRIK PIETERS, de wil ter Walvischvangst naar Groenland, en 45 Man Equipagie aan boord hebbende. Dit Schip zeilden den ö April 1769 van deeze Stad, en den 13 dito uit Texel, en kwam byna onder altoos aanhoudende ftorm winden, den 7 May in 't gezicht van 't Land en 't Ys. Den 12 geraakte het Schip in 't Ys bezet, en de Equipagie ontdekte verfcheide Vilfchen, fchoten en flenften 'er een op den 25 dito. Den 31 vongen zy 4 Viffen, op den 1 Juny 2 , en op den 4 dito wederom 2 Viffen , op den 5 dito nogmaals 2 Visfen, en eindlyk op den 14 dito weder een Vifch; dien dag zagen zy verfcheide Beeren op 't Veld (*) en • lagen met nog een Schip daar aan vaft, zulks zy tot den 3 September in 't Ys be* zet bleven, nu en dan wat meer of minder ruimte hebbende, en dan eens los en vervolgens weer vaft gerakende, terwyl het Volk ondertuffchen den 28 Aug. op Rantzoen gefteld werd, en op den voorfz. 3 Sept. met twee Bakken, een Vat hard Brood voor 22 dagen ontfing. Den 20 dito werd het Volk ook van Bier gerantfoeneerd , den 25 kreeg men 2 Vaten brood voor 4 weeken, als wanneer flegts 2 Vaten overbleven ; den 27 dito haalde men water van 't Veld. Den 5 Ocfober werden de Nood. ge- (*) Door het Veld moet verdaan worden het vafte Ys, waar over van 't yafte Land af, Seeren en andere Gediertens omtrent de Schepen kome.i lionnen.  (46) - gebeden begonnen , terwyl zy.een Hollands en 2 Hamburger beliepen eenige dagen vroeger, met hen in 't Ys liggende, niet meer zagen, den 14 dito deinsde het Veld, zulks zy den volgenden dag eenige Scheepslengten door het Ys boorden- den 16 kregen zy Jan Mayen Eiland in 't gezicht, en omringen toen 't aattte Rantzoen van Kaas; den 18 't laatfte Bier, en den ig 't laatfte Vleefch; den 23 deelden zy de 2 laatfte Vaten brood en thans werd alles wat eetbaar was , zeer zuinig bewaard ; de Stokvifchvellen door een van 't Scheepsvolk befpaard , om bv de wederkomft in 't Vaderland ergens toe gebruikt te worden werden nu met graagte gegeeten; en by dit gebrek, elende en overdenking van een droevig aanftaande , bleef dit Schip in 'c Ys bezet tot den 2den November, wanneer 't laatfte Vat Boter en de laatfte witteErweten werden opgezet; den 3 begon men aan de laatfte graauwe Erweten , en den 4den de laatfte Stokviich ; den 5 s middags kreeg het Volk hun laatfte Vleefch en deden toen een zoort van uitfehryving voor de Armen, byaldien Crod hen behouden in het Vaderland bragt, bedragende dezelve 182: 10, waarop zy den 13 November uit de bezetting geraakten , edog door een zwaren Storm beloopen werden , terwvl zv cours zetten naar Hitland, maar 't zelve niet konnende vinden wendden zy t naar Noorwegen; de Wind inmiddels veranderende, itevenden zy naar't Vaderland ; den 2 December fpysden zy hunne laatfte Gort, waarop zy kort daarna een Hoeker ontdekten, welkers Schippers hen zo veele Vi&ualie byzette als hy ontbeeren kon; de volgende dag kregen zy een Loots aan boord en arriveerden den 4 Decemb. 1769 behouden in Texel Men kan met recht zeggen , geen voorbeeld te wezen, dat ooit eemg Schip m Groenland zo laat in 't Ys is bezet gebleven en echter door den Almachtigen God in behouden Haven is gel bragt geworden; hoe veele elende echter deeze Schepelingen hebben moeten verduren , is met geene mogelykheid na behooren uit te drukken, inzonderheid wanneer men overweegd de akelige vooruitzicht en een allernaarft toekomende, 't geen hen te wachten ftond. 8 VER-  ( 47 ) VERHAAL DER RAMPEN OVERGEKOMEN AAN EENIGE MANSCHAP VAN DE HOEKER DE SNELHEID, die door den Gouverneur en Raad van de Caap de Goede Hoop, van daar in 't Jaar 1770 werd uitgezonden ter opfpeuring van de twee vermifte Bengaalfche RetourSchepen Enkhuizen en Vaillant. Toen de voorn. Hoeker in de Maand Auguftus op de hoogte van Rio de la Goa gekomen was, wierd de gemelde Manfchap met noch negen man van hun Schip ter ontdekking van het Land naar de Wal gezonden ; maar alzo de Jol en Schuit omfloeg (waarby een Man ongelukkig omkwam) waren zy genoodzaakt aan Strand te blyven, terwyl alle aangewende moeite vruchtloos was, om weder aan boord van de voorfz. Hoeker te komen ; daarenboven wierden zy door de Zwarten fteeds bewaakt, en naderhand over de Zandduinen langs een daar achter lopende Rivier, Landwaards als in gevangenis weggevoerd naar de Negeryen, beftaande Hechts in Hutten of ronde van Riet gevlochten Korven, met Stroo-matten gedekt, alwaar zy een gantfehen nacht onder een gronten en bladenryken Boom (wiens vrucht na onze Vaderlandfche Peul-Erweten zweemde) zonder eenig voedzel of drank moeiten doorbrengen ; des anderen daags wierden zy door de Zwarten een halve dag reizens ver in eene Boffchadie gevoerd, alwaar zy hun verlieten. Zo haaft als deeze Strandelingen zich van hunne onaangenaa. me Geleidslieden, de Negers verlaten zagen , weken zy na het Strand te rug, langs het welke zy drie achtereenvolgende dagen noordwaards aanmarfcheerden , tot dat zy op den vierden dag kwamen aan den mond van een Rivier, die hun toen onbekend was, maar, zo als zy naderhand door de Portugeezen vernamen, Rio de Oro genaamd is: hier zagen zy een Neger, die even als de vorigen gewapend en gekleed was, maar, zo haaft als hy hen zag, op de vlucht ging. Het  (48) Het Land in die (treek bevonden zy vlak te zyn, en fcheen hen voor 't overige vruchtbaar, zynde doorfneden door de gem Rivier Oro, die in Zee loopt; aan den mond ligt een Zandbank alwaar verfcheide wrakken van Schepen dreven, doch zy kon' den niet onderfcheiden, of dezelve van onze Compagnies-Schepen waren. Zy zochten die Rivier te doorwaden , maar wierden eensdeels door de diepte en ten anderen door eene ongemeene groote Zee-Koe daarin verhinderd, terwyl daarenboven een troep van meer dan acht honderd gewapende Zwarten, hen kwam omringden, en van de Rivier af te rug na een hoog Zand-Duin voerde, daar zy, op de aannadering van een grooter troep gewapende Negers van de andere zyde van de Rivier, op de vlucht gingen en hen verlieten. Door deeze laatftgemelde Zwarten wierden zy vier uuren ver langs de Rivier door een modderigen weg, en naderhand met een L mo, waar in maar twee man konden zitten, over de Rivier gevoerd ; toen werden onze Reizigers weder verlaten, en begaven zich ten twedenmale weder te rug naar Strand, genietende by al hun omzwerven niets anders tot hun voedzel dan wilde Vruchten of Kruiden. Op nieuws aan ftrand gekomen, vervolgden zy even als te voren hun cours Noordwaards tot aan een BofTchadie op het Zand-Duin, daar zy door afgematheid en geleden honger vernachten moeiten. Des anderen daags gingen zy Noord - Ooftwaards het land op, om te zien of zy niet in de één of andere Negery wat eeten krygen konden: dit gelukte hen, zo datzy door een Neger met wat zaad en drank tot voedzel geryfd zynde, na een andere JNegery gebragt wierden. Hier vervielen zy wederom in handen van gewapende Zwarten, die hen vyf dagen en nachten na eene andere Negery vervoerden, alwaar zy een tyd lang gevangen gehouden , maar vervolgens door een ouden Neger na een Bofch gebragt , en door hem verlaten werden. Nu niet meer wetende waar heen, verdeelden zy zich in twee partyen, waar van de eene ftrandwaards en de andere landwaards ging na verloop van twee etmalen, kwamen zy wederom aan een JNegery by malkander, zonder in dien tulfchentyd iets genuttigd te hebben, wair door twee van hunne makkers, ziek wordende, moeiten achter blyven. De  (49 ) De overigen zetteden acht of negen dagen den weg door Wil. derniffen voort, en kwamen na veel honger en ongemak te hebben uitgedaan , eindelyk by een foort van Negers, die hen minzaam behandelden, en van de eene Negery na de andere lieten brengen, tot aan het Portugeefch Comptoir Ihambany, leggende op 23 gr. 30 min. Zuiderbreedte aan een Rivier, vyf mylen landwaarts in van het Eiland Majoronko; hier werden zy vriendelyk met eeten, drinken, kleederenen huisvefting verzorgt: door de geledene ongemakken ftierven 'er twee van de Reisgezellen; drie" gingen in Portugeefchen dienft j en de overige vyf vertrokken met een Portugeefch Vaartuig , naar het Hoofd-Comptoir van de Natie Mofambique, alwaar zy den i3Augultus 1771 aankwamen. Vervolgens gingen zy, na één van hunne makkers in het Hofpitaal van Mofambique voorn, gelaten te hebben, aan boord van een ander particulier Vaartuig , waar mede zy hunne reis over Diu naar Suratte voortzetteden: aldaar arriveerden zy den 3 November, en eindelyk bragt hen het Ooft-Indifch Compagnies - Schip Alkemade naar Ceylon, van waar 2 Onderftuurlieden en 2 Matroozen met het Schip BorJJllen, aan Caap de Goede Hoop te rug gekomen zyn. RELAAS DER RAMPSPOEDIGE REIZE VAN ■HET UITGAANDE OOST - INDISCHE SCHIP BEEKVLIET, gedeftineerd naar Batavia. Dit Schip zeilde den 8 Juny 1771., in gezelfchap van de Schepen Vredenlufl en Blyenburg uit Texel, en kwam den 15 dito aan den mond van het Canaal in de Spaanfche Zee, den 16 maakte 't zwaar Weer, en toen geraakte deze Bodem van de beide andere Schepen af; den 29 bevond zich dit Schip na giffing, 7 mylen bezuiden Madera, den 3 July zagen de Schepelingen het Land van de Canarien, den 13 dito bevonden zy zich op de breedte van «Sr. Jage, zynde een der grootfte en aanzienlykfte Eilari- G den  (50) den van Capo-Verde. Den 8 Auguftus waren zy op 5 graden N" breedte en moeiten zieh fpaarzaam met het water behelpen, ieder man ontfing maar een en een halve Fles daags. Den 9 was 'er na by 't Schip zulk een fterke beweging in Zee, dat men zou gezegd hebben, dat alle de Winden als in een middelpunt te zamen liepen, veroorzaakt door de vliegende Viffen, die als een dikke nevel uit en over 't Water vlogen; het volk werd toen fterk door de Scheurbuik aangetaft. Den 23 paff;erde men de Linie na een maand te hebben gezukkeld. Den 11 September ftevenden zy de Abrolbs voorby. Den 12 paifeerden zy 't Eiland Trinidad. Den 30 wierd een Caapfche Duif gevangen. Den 3 October waren, zv °P 35 gr- 19 min. Zuider br. en lengte 357 gr. 15 min. Den 23 zag men groente van een Eiland en een Vogel Pinguy. Men had toen 55 doden en geen een dag ging voorby zonder lyken overboord te zetten, geen 40 man gezond Volk bevond zich ter dier tyd aan boord. Den 24ftierven drie en den 25 en 26 vierman van, 't Volk, 't geen dagelyks continueerde. Den 3 November ftierven wederom 4 man, en een vyfde gaf teekens van leven toen hy ingenaaid zou worden. Den 14 had men reeds 97 doden en bvna zo veele zieken. Den 17 zagen zy Zeegroentens, genaamd Trompetten , kenmerken van eene naby zynde wal, waarop de Schipper (zo men meend tot hun ongeluk) deed wenden. Den 10 December bevonden zy zich in een wanhopigen ftaat, zynde meert al het overige Volk ziek. Den 11 zagen zy de Kuft vanAfrica, maar moeiten, om dat zy op te lage breedte waren en de Kuft hen onbekend was, weder Zee kiezen. Den 18 lieten zy voor de wodte Kuft van Afrika 't Anker vallen. Den 21 ging men met alle man die gezond waren in de Sloep en na de wal maar vonden aldaar niets. Wyl deze Schepelingen nu hier niets vonden en 't Iaat wierd, begaven zy zich weder naar hunne Schuit, die echter mrdierwyt op 't droge gevallen was, waarom zy de nacht onder den bloten hemel moeiten doorbrengen, om met hoog water te vertrekken.' Maar hunne verflagenneid was ongemeen groot toen zy zagen in welk gevaar zy zicii gezet hiJdt n, vermits zy o'.'er e~ne Keten van fpitze Klippen gekomen war^n, zonder die te ontdekken en nu wederom over c^elven moeiten te rug keeren, terwyl de brandingen op deze klippen zo yflyk waren, dat de ftoutlte Zee- man  (5i ) man daar voor moeft vrezen, en de Schuit ook werklyk een gat bekwam, 't geen zy den voigenden dag den 22 December wederom zo goed zy konden dicht, maakten. Dien dag moeften zy zich fchaars bebeipen, dewyl hunne provifie van Kaas en brood, flechts voor een dag mede van boord genomen , benevens vier fte/Ten wyn en een kruik met genever, onder hen ten gecalle van zeven mannen op den eerften dag verteerd was. Zy fchoten eenige Flamtngos Vogelen, die zy braadden by 't vuur van hout geftookt, dat zy in overvloed op 't ftrand vonden, aten dezelve, en .eenige Moffelen die zy gezocht hadden, en dronken een teug water toe. Dien avond" hebben zy onder het zeil van hunne Schuit geflapen, houdende telkens twee van hun de wacht, om niet door Wilden of wild Gedierte overvallen te worden. Den 23 zochten zy wederom eenige Moffelen, en deden met drie man een landtocht recht landwaards in over hoge bergen, ontdekten niets dan voetftappen van Menfchen, van Honden, Leeuwen of Tygers ; daarom wenden zy zich Zuidwaard, na 't ftrand toe, alwaar zy vele tekens vonden, dat op deze kant menfchen woonden , waarom zy 's avonds ten 11 uuren, weder by hun ander volk te rug kwamen. Op het fein van een Kanonfchoot op 't Schip gedaan, begaven zy zich in de Schuit, maar moeften dezelve over 't water fchuiven of draagen,- niemand durfde daarin gaan en die het langfte waren, moeften voor aan de Schuit gaan,om te beletten dat die, wanneer de zee te rug liep, niet weder op de K'ippen aan ftukJ{en ftiet; na veel zukkelen en gevaar te hebben uitgedaan, kwamen zy eindelyk nog tegen zonnen ondergang gelukkig wederom aan boord, tot blydfchap van allen en inzonderheid van den Schipper, vermits zy de gezondfte en fterkfte manfehap van het Schip uitmaakten. Den 24 moeften zy met alle man aan het (pil,, om 't anker te dichten. Den 25 wierd in den Scheepsraad befloten naar Caap Negro te zeilen. Den 26 overleed de Scheeps-Do&or en de Opper Kuiper. Van den 27 Dec. tot den 2 Jap. 1772 niets merkwaardigs. Den 3 Jan. ontdekten zy land. Caap Negro voorby g> raakt zynde, werd den 6 in den Scheepsraad befloten naar Leando St. Pauk te ftevenen. Van den 7 tot den id niets voorgevallen. Den 17 hadden zy by de 200 doden, en van 63 Militairen, .was niets meer over dan de Commandeur, één Corporaal en één Zoldaat, G 2 niet-  niettemin was dien dag aangenaam, vermits zy land zagen gen een Vaartuig met een Portugeefche vlag deden nr n I?' ten, waarop ha by hen aan boord kwam ™ S m,odfcho" van dit Vaartuigje eenNe^te SïiS fefS ^ bydezee opgevoed, tot Ws om hen der taan^ te br T Den 18 kwam een Komngs Loots aan boord X V brcn£en- £ ftü^wS^ opttze^eTanT * d°Ch gronden, warmeezheeerfte Forr ^ff" ,°P 18 vademen en met 3 bedankt werden Den ^ met 11 fchoten » I«a * ft. ö e^falueerSn / Zy ten anker voor en carters,-de Portugezen zvn zeer vriendplvt. a~ . j JL.&crs teur die hunne Scheepszake*1 beftierde &ï ^ Direc" duitfcbj men heeft hie? IfoSen PS Wei"]g neêr" van Vifch, inlandfche S'f^j !edd?'.ovetvio(!d groente, maar allesIs 'er ^ ^L^^S" voor de Schepelingen niet te bekom™ J 5 Ü.ffy en 1 hee te vermoedend % ^^^jj^^ J%^^^ - den 8 oP bevel vm de HS^ ^nïh 5Ü** '7?2-' te i/gezeild om dïenBoll mlI vtkhlZ^ ^ in behouden haven te brengen! * 't mogelyk, VER-  ( 53 ) VERHAAL VAN HET DROEVIG NOODLOT HET SCHIP DE JONGE THOMAS. SCHIPPER B. *L A M A I R E aan de Kaap de Goede Hoop op den i Juny 1773, getroffen. Den 31 May in den avond omtrent 7 uuren kreeg men ter Rhede van de voornoemde Kaap een geweldigen ftorm uit het Noord-Weften: dit duurden de geheelen nacht, verzeld van donder en blixem , en veroorzaakten in de Tafelbaai zulk een vreeslyke hooge Zee, dat alle de daar liggende Schepen, als de Jonge Thomas, Duyvenburg, A-Schat en Overhout zeer veel leden. Vooral trof het Schip de Jonge Thomas een allerdroevigft noodlot , want het zelve floeg den volgenden dag , den 1 Juny, in den ochtend tuffchen 6 en 7 uuren van zyn Ankers, en werd aan de Ooftwal, by het Paarden Eiland, of aan de overzyde van de Zoute-Rivier op een Steenrots geworpen, en als op een ogenblik geheel aan Spaanders geflagen; uit dit aldus verbryzelde Schip zyn van de Equipagie, die in 207 man beftond, niet meer dan 67 man behouden ; alle de andere zyn Verdronken , en onder deeze is de Schipper B. la Maire met den Opper - Stuurman en alle de Officieren; onder de genen , die daarvan afgekomen zyn, is de Onder-Stuurman Jan Jacobfe, benevens de Conftapel, de Kok, de Bootsmans-Maat, de Kwartier-Meefter, twee Timmerlieden en zeftig Gemenen. Dus zyn 'er 140 man omgekomen; eenige die zich op het Wrak noch gered hadden, zyn door de guure Wind en geweldigen Regen verkleumd geraakt, en door de holle baren in Zee geflagen; de Schipper die op het Wrak flierf, is twee dagen daarna aan Land begraven ; zommige ondernamen om van bet Wrak af door het water te waden, maar werden door de zware rolling ter nedergeflagen en verongelukten: doch andere; die wat harder of iterker van natuur waren, en tot den volgenden morgen  <54) gen omtrent 4 uuren wachteden, toen het water gevallen en laanwas zyn met hun 25, daar onder de bovengemelde Sruurmang van het Wrak af gegaan, en hebben zich dus gered met nog A man die op verfcheide wyzen, het zy met een Maft, Touw of PJank aan t Land gekomen zyn. Tot groot geluk is het CompagniesGeld, beftaande in zeventien Kiften Contanten, noch niet aan boord van dit Schip geweeft, toen deeze ramp, (die wv tuerby in Print vertoonen) aan het zelve is overgekomen De andere drie gemelde Schepen zyn, den Hemel zy gedankt behouden gebleven ; echter is in de groote Maft van het Schip Duyvenburg de donder van boven ingeüagen, en op de zyde van de Maft wederom uitgegaan. VERHAAL VAN DE REIS VAN COMMANDEUR JELDERT JANSZ. GROOT, naar Groenland. ALS MEEDE VAN COMMANDEUR MARTEN JANSEN, geduurende de Jaren 1777 en 1778. T}enay May 1778 arriveerde in den Haven van Texel, Schipper JL/ Hans Tornoe, nebbende aan Boord Commandeur Jeidertjansl Groot die mee het Schip Anna, gedeftineerd naar Groenland on den ic. Apnl 1777 hec anker voor Amflerdam ligte en den "5 Mavaan '? In 60 °a§iffinS> niet hondercf Schepen'erdoorVn Jan Sr^S noen" f«ra,akKe' 3lW3ar hy *ï kreg maar bezet raaTte wan" trtklm Y ^r u p Sch?pen 19 ,f gez,cht had eo naby z'ch had JBa« Kas^ïènïrt V^^'f^i^- eD M^Jansz; alléwelke zonderéïia Sh?iC ?»* dUS dC Erpag,en zich in de Maa°d Oftober! zonder eenig Schip, alleen met 2 floepen op de Ys-Schots bevonden, heb'  (SS) hebbende dezelve 286 fterk,veel werk hun leven te beveiligen voorden landrang van het Ys. Alles wat deze menfchen van levens middelen behouden hadden, belfond in 9 vaten brood, een weinig Viftualie, als medecenbeZeilen, waarvan zy twee Tenten op floegen Van hier kwa,men 42 man aan land daar zy 3 Groenlanders zagen die hun vriendelyk ©ntfingen, van hunne gewoone Spyzen mededeelden, beftaande in gedroogde Spiering en Robben vleefch. Na lang en bezwaarlyk zwerven eeraakte Schipper Groot, eindelyk te Frtdriks - Hoop en van daar naar We», van waar hy, gelyk boven gezegd is met zyn zoon 9 Jaren oud, en de Timmerman van Schipper Kajirikem, behouden H» t Vaderland gearriveerd is. Gemelde Schipper Groot geeft in zyn Dagverhaal eene beP-bryving van Groenland en derzelver bewooners; de zogenaamde Wilden of Groenlanders, zegt hy,zyn in hunne dagelykfe samenleving zeer vreedzaam, fchoon zy met veele Huisgezinnen by een woocen; wanneer zy wac gevangen hebben, verdeelen zy de fpys eerft onder de Mannen daarna krygen de Vrouwen hun deel en eindelyk de Kinderen, fchiet'erdan noch over, dan geven zy 't ook aan Vreemden; is de portie klein, krygt ieder iets minder echter krygt ieder zyn genoegen. HunneSpvsis Robbevleesch en Spek, Spiering en gevogelte en by nood Honden Vleesch; wat zy voor dien tyd niet nodig hebben , Koppen zy in kuilen voor de Winter; hun drank is koud Water. De Vrouwen heinen zich zeiven in 't Kinderbaren, en vangen hunne bezigheden terflond wederom aan. Des Nachts leggen alle zo Mannen, als Vrouwen en Kinderen by elkander te flapen, zonder dat er onbetaamlykheden gefchieden. De Mannen zyn zeer ervaren in den af- en aanloop van 'c Ys van de Winden en Weêr, en men kan op hunne Voorzeggingen van di4 aart vry geruft ftaac maken. De door de zorge van de Koningen van Denemarken tot de Chriftelyke Godsdienlt gebragte Groenlanders houden denzei ven ffiptelyk, gaande 's morgens met uit, dan na dat zy gebeden en een Pfalm gezongen hebben 't geen zy 's avonds by hunne t'hui» komft wederom verrichten. De overige geven geene blyken van eenige Godsdienfl. De Groenlanders van het Zuiden en zelfs die aan de Staten hoek wonen, bevond de Commandeur Groot, de eenvoudigfte, menfeh lievenfte en gulhartigfte, hebbende voor een beuzeling te koop al'es wat zy ontbeeren konnen, waartegen die, welke nader aan de Colonien wonen, meer hebzucht lieten blyken. Het Land is boog, de bergen klipagtigen onbekwaam om 'er eenige dagreizen te voet te doen , de bergen dor en eenige valeyen hebben Groentens, welke de Inwooners echter niet gebruiken. De Ooftkuft heeft eene byna gelyke ftrekking van