HEDENDAAGSCHE HISTORIE O F TEGENWOORDIGE STAAT VAN ALLE VOLKEREN; XXXIIIfte DEEL. Behelzende de Befchryving der VEREENIGDE NEDERLANDEN, En wel in 't byzonder van DRENTHE. Met eene Kaart en twee Printverbeeldingen verfierd. te UMSTERDAM, LEIDEN, DORD. en HARLINGEU, By j. de Groot, G. Warnaks, S. en j. Luchtmans, A. eo P. BLussé, en V. van der Plaats. M D c c x c v. Met Privilegie   TEGENWOORDIGE STAAT DER VEREE NIG D E NEDERLANDEN; Behelzende de Inleiding der Befchryving van het Landfchap DRENTHE. Te ^MSTEHDJM, LEIDEN, DORD. en H^RLINGEN, By J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Lucht* mans, A. en P. BLussé, en V. van der Plaats. M D c C X C V. Met Privilegie.   TEGENWOORDIGE STAAT VAN HET LANDSCHAP DRENTHE, Met Printverbeeldingen verfierd. INLEIDING. Tt UMSTERDMM, LEIDEN, DORD. m HARL1NGEN', By J. de Groot , G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A. en P. BLussé, en V. van der Plaats. MDCCXCV. Met Frioikgie.   TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE. INLEIDING. Naams Oorfprong, Gelegenheid, Grootte, Bevolking, Lands- en Lugtsgejleldheid, Rivieren, Middelen van Beftaan, Aart en Zeden der Inwoneren van 't Land* fcbap. T ot den Staat der Vereenigde Nederlanden behoort mede het Landfchap Drenthe, ichoon in eene andere betrekking, dan de andere Provinciën , Steden en Landen, die wy tot hier toe befchouwd hebben. Het verdient derhalven ook hier, volgens zynen rang, befchreven te worden. Drenthe is een vry Landfchap, 'twelk op zig zelf bellaar, en nog aan 't gehele Bondgenootfchap, nog aan eene der byzondere Provinciën, onderworpen is : maar door zyn eigen Souve. rein, Regeeringe en Wetten beftierd wordt; en hoewel van de Vergadering der Algemene Staten en andere Generaliteits Collegien uit* ge» AlgemeensBeschrv- VING.  t Tegenwoordige Staat Aloe- meene Beschry- ViNG. Naamsoorfprong. gefloten, echter der voordelen van het Bondgenootfchap mede deelagtig is, en ook in de gemene lasten van hetzelve, een zeker aandeel, naar gelling van zyn vermogen, draagt. De naam van dit Landfchap werd van ouds, in de Landtale, Thrente of Drenthe, in 't Latyn Trenta of Trentonia genoemd. Met den naam Thrente was het reeds voor het midden der tiende Eeuwe bekend: doch omtrent diens oorfprong heerscht eenige duisterheid, welke aanleiding gegeven heeft, tot verfchillende gevoelens, onder de Geleerden , die van dit Landfchap gefchreven hebben. Eenige menen denzelven gevonden te hebben in dien der Tenctheren, welke zy willen, dat hier hunne woonplaats zouden gehad hebben. Doch dewyl dit volk, door de Oude Schryvers, verder op waards, en in de nabyheid van den Rhynltroom, geplaatst wordt, vervalt dat gevoelen van zelfs. Andere menen , met eenige meerdere waarfchynlykheid, dat de naam van Drenthe herkomftig zy uit Schandinavie of Noorwegen, en dat de Noormannen, wanneerze deze Landen overftroomden, dit Landfchap aldus naar hun Dront, of Dronthen, thans Drontheim, zouden genoemd hebben. Doch, boven allen, komt ons aannemelyk voor het gevoelen van die genen, welken dezen naam afleiden van het tel woordje Drie, en vastftellen, dat dit Landfchap aldus genoemd zy met betrekking tot het naburig Twentbe, welk dus van het woordje Twee, zynen aaam zoude bekomen hebben. De eenige zwaj  van DRENTHE. 3 zwarigheid is, aan welk Land of Landfchap men hier, als het eerjie te denken hebbe, met opzigt tot welk, Twenthe en Drenthe als het twede en derde kunnen aangemerkt worden. Men neemt daar voor gemeenlyk Zalland, als een gedeelte van 't Overftigt aangemerkt, en trekt daar na Drenthe onder Overysfel; welk men dan in deze drie delen verdeelt, Zalland, Twenthe en Drenthe. Doch, behalven dat niet Drenthe, maar het Land van Vollenhove, ten allen tyde, als het derde gedeelte van Cverysfel is aangemerkt geworden, zo blykt ook de ongegrondheid van dat gevoelen; om dat Drenthe dezen zynen naam reeds droeg, eer het nog eeni» ge betrekking op het Overftigt gekregen had. Men moet derhalven , in de plaats van Zalland, aan eene andere Landftreek hier denken, en wel bepaaldelyk, naar het ons voorkomt, aan dat gedeelte van het tegenwoordig Munfterland, welk naast aan Twenthe grenst; en dan kan men, zeer gevoegelyk, de namen van Twenthe en Drenthe afleiden van derzelver ligging langs de derde zogenaamde Vrye Landftraat der aloude Friezen, welke zig uitftrekte van Keulen tot Stavoren; en langs welke deze twee Landfchappen een zekere betrekking, tot het naaste gedeelte van Munfterland fchy. nen gehad te hebben: het zy dan als Landfchappen van het aloude Friesland, zo als het, voor de tyden van Karei den Groten beftond; het zy, uit hoofde van een verband, door dezen Keizer allereerst tusfchen dezelven gelegd; en waartoe, in 'c byzonder, eenige * 2 aan- Alge< MEfcNfi Besciirï- ving.  Alge- meene EeSCHuY- VltfG. 4 Tegenwoordige Staat aanleiding kan gegeven hebben het geestlyk Gebied van den Bisfchop van Munfter en het Kerkbeftier, dat de Abt van Werde, eene Abdy, in het tegenwoordig Graaffchap Mark, aan de rivier de Roer, na het invoeren van het Christendom, over Drenthe, en de naburige Landftreken geoefend heeft (i ). Al« zo deze zyn kerk-bezoek noordwaards voortzettende, eerst een gedeelte van Munfterland (2), voorts Twenthe en, in de derde, plaats, qA1 «erfle bisfch°p van Munfter en Stigter der Abdy Werde aan de Roer, fclvynt na het hertellen van den Christelyken Godsdienst fa deze oorden, het geestelyk Gebied en Kerkbeftier over Drenthe en een gedeelte van de Groninger Om. melanden waargenomen, en tot zyne Opvolgers over^ gebragt te hebben: gelykwy vervolgens zuHen tonen. Vergel. Alting. Not. Germ. Infer. pf II. Fol « Ten aanzien van Twenthe is zulks niet even zekér-'doch het aanzienlyk deel, welk Ludger in de bekering van de inwoneren dezer Landftreek gehad heeft, fnaakc ten hoogften waarfchynlyk, dat hy dezelve ook te gely/wCude ""^melden, onder zyn bewind gehad hebbe: tot dat eindelyk, „a.dat de Ken der Noormannen hier een einde hadden genomen I opgedrien!1" ^ * BisfchoPPen van Utrechi (2; Hoe het Gedeelte van Munfterland waaraan men hier, het naast, te denken hebbe Sd" genoemd zy geweest, is niet ten vollen zeker In leven van Ludger, door Alfrid, derde BiVfchnn v,™ Munfter, befchreven, vindt mèn, onde^ anderen drie Landjchaptm (Pagi) gemeld, die hier we"' het meest, m aanmerking fchynen te komen • rS Riporum • waarin de Abdy Werde S Pagus Sudergo, waarin Mimigerneforde of MnXr " « Pagus Noidgo waarfchyW he? nlsSSê aan Twenthe, en dus, hier toe, de naaste ^betrekking  van DRENTHE, g plaats, Drenthe op zynen weg ontmoette: 't welk eene genoegzame reden ter benoeming dezer Landschappen kan geweest zyn. En dit zy genoeg, voor zo verre de naamsoor- fprong van Drenthe betreft. Van gedaante is dit Landfchap driehoekig, het grenst ten Noorden, en Noordoosten aan Groningen of liever het Stadsgebied, en de Heerlykheid Westwoldingerland: ten Oosten en- Zuidoosten aan het Bisdom Munfter, en, voor een gedeelte aan het Graaffchap Bentheim: ten Zuiden aan Overysfel: ten Westen aan dezelfde Provincie, en, voor het grootfte gedeelte, aan Friesland; tot daar het aan de Noordwestelyke zyde, door het gebied van Vredewold, behorende tot de Groninger Ommelanden, afgeperkt wordt. Over de juiste bepaling dezer grenzen zyn, tusfchen dit Landfchap en de naburige gewesten, meermalen verfchillen ontftaan, welke, vooral in zo verre zy de Provincie van Groningen en de Ommelanden mede betreffen, king hebbende. Zie Vita Ludgeri apud Leibnit: Scriptor. Brunsvic. Tom. I. pag. 8f. & feqq. Men kan hier tevens by opmerken, dat men, ten tyde van Ludger, en kort daarna, allereerst de namen van Thuenti, Morthmanti (Twenthe, Noord-twenthe) en Threant ( Drench ) gemeld vindt. En bet moet niemand in den weg zyn, dat het woord Pagus niet een kerkelyk, maar een wereldlyk gebied zoude aanduiden: Zie Racer Overysf. Gedenkftuk. II Stuk. 2de Hoofdft § 3. Dewyl het hier niet aankomt op de benaming van Pagus; maar op die van Twee en Drie , welke zeer wel aan een wereldlyk gebied, uit hoofde van eene zekere betrekking in het kerkelyke, kan gegeven zyn. ♦3 Algeme ene Beschrï. . ving. Gelegen^ heid.  Alce- WtENE VING. 5 Tegenwoordige Staat treffen, tot nog toe niet volkomenlyk ver* efFend zyn. Dus is reeds van overlang, aan de Noordwestelyke zyde, daar dit Landfchap aan het gebied van Vredewold paalt, over de grensfcheiding een verfchil geweest, welk, tot groot nadeel der naastgelegen Landfchaps ingezetenen, tot nog toe niet heeft kunnen afgedaan worden. i\'ader by Groningen zyn, tusfchen die van Drenthe en het Gorecht, insgelyks verfchillen over de grenzen gerezen: doch welken, doordien de eigendom der byzondere perfonen 'er minder onzeker door wordt, van weiniger belang mogen gerekend worden. Dan, van meer aangelegenheid was het verfchil over de Noordoostlyke grensfcheiding, tusfchen de Eigenaren der Oostermeerfche Venen en de Ingezetenen van het Sappemeer en den Old-Ampte; welk reeds in den jare 1615 aanleiding gaf tot het maken van eene fcheidgruppel, die van de Wolfsbergen , naby het Zuidlarer Meer, haren aanvang nemende, van daar, in eene regte linie, voorby de Buinerhorn zig uitftrekte. Doch, alzo men, by vervolg van tyd, zig hieraan niet hield, is eindelyk, by overeenkomst, tusfchen wederzydfche Afgevaardigden, vastgelteld geworden; dat deze fcheidgruppel, welke reeds te voren, naar den Landmeter Jan Sems, die 'er de eerfte rojing van gemaakt had, den naam van Sems Linie droeg, voortaan tot eene vaste en altoosdurende grensfcheiding zou vertrekken. Gelyk men dezelve thans ook, als zodanig, in de nieuwe Kaart van Gro*  van DRENTHE. f Groningen en de Ommelanden afgetekend vindt. Tot dus verre waren ook de Grenzen van Drenthe, aan de zyde van het Bisdom Munfter, niet naaukeurig genoeg bepaald geweest. Doch wanneer, in den jaare 1764, de grensfcheiding tusfchen den Staat der Vereenigde Nederlanden en het gemelde Bisdom, door wederzydfche Gevolmagtig. den, geregeld werd, zyn daar door ook tevens, de grenzen van dit Landfchap, aan die zyde, in zekerheid gefteld. Doch hier uit ontftonden eerlang nieuwe verfchillen, over den byzonderen eigendom der landeryen, ter wederzyden van deze fcheiding gelegen , tusfchen de ingezetenen der naastgelegen Munfterfche en Drentfche Buurfchappen, welken geduurd hebben tot den jare 1785; wanneer, met den tegenwoordigen Bisfchop van Munfter, eene nadere overeenkomst is getroffen , by welke eene menigte landeryen binnen de palen van Drenthe, aan de Munfterfchen, is afgeftaan. Waarop, kort daar na, gevolgd is eene Refolutie van hun Hoog Mogenden, ter fchadeloosftelling van die ingezetenen van Drenthe, welke den eigendom dezer Landeryen aan de Munfterfchen hebben moeten overlaten, en waar mede dus ook deze verfchillen een einde genomen hebben. Thans is 'er ook nog eenig verfchil over de grensfcheiding van dit Landfchap en de Provincie van Overysfel, aan de zyde des Schoutampts van den Hardenberg, waarvan * 4 in Alce- MEENE ÏÏESCHBY* VING.  AlGt' MBENE BïSCHRY' VIIJO. Grootte. 8 ■' Tegenwoordige Staat in de Befchryving van die Provincie melding gemaakt is; doch hetzelve is van weiniger belang. Met Friesland, in tegendeel, fchoon ner« gens door eene natuurlyke fcheiding van Drenthe afgezonderd, is de grensfcheiding thans, aan alle kanten, zeker; zynde de laacfte verfchillen , daar over gevallen, by verdrag weggenomen op den 3 van Wynmaand des jaars 1737. De Lengte van Drenthe, langs de Zuid* Jyke grenzen, genomen, ten noorden van het punt, alwaar het Graaffchap Bentheim, met het Munfterfche gebied, aan den Zuidoost, lyken hoek van dit Landfchap, zamenlopen; tot aan de Westlyke grenspalen van hetzelve, omtrent het dorp Kolderveen, mag men begrooten op ruim zeventien uren gaans: en even zo veel diergelyke uren mag men ook rekenen van het eerstgemelde punt, tot aan den Noordlyken hoek omtrent het Zulte of Leekfter Meer. Doch van daar tot aan het punt by Kolderveen, heeft men flegts elf uren gaans. Egter is de gehele omtrek van Drenthe hieruit niet op te maken; maar dezelve mag, door dien het, hier en daar, met hoeken en punten, buiten de gemelde bepalingen uitfpringt, eenigzins hoger, en wel ten naasten by op vyftig uren begroot worden. Terwyl de driehoekige gedaante van dit Landfchap, van zelfs, medebrengt, dat deszelfs lengte zo wel als de breette, naar dat die midden door, of over de hoeken genomen wordt, verfchillende zy. Drenthe    van DRENTHE. t> Drenthe wierd van ouds en wordt nog ten dezen dage in zes Dingfpillen of RechterAmpten afgedeeld; welke, volgens hunne inHelling, eenige overeenkomst fchynen gehad te hebben met de Grietenyen in Friesland, 't Vervolg dezer Befchryving zal' ons gelegenheid aan de hand geven om over den oorfprong des woords Dingfpil, en de byzondere inrigting dezer Regter - Ampten, die famen genomen 't Staatkundig ligchaam van dit Landfchap uitmaken, uitvoeriger te fpreken. Thans zy het genoeg met een woord aangemerkt te hebben, dat dezelven, door de volgende namen van eikanderen onderfcheiden worden, 't Dingfpil Zuideveld, Beiier Dingfpil, Dieverder Dingfpil, Rolder Dingfpil, 't Dingfpil Noordeveld, en 't Dingfpil Oostermaer. Indien op eene aantekening, die men by Revius in zyn Historie van Deventer ge boekt vindt, Haat te maken was, zou men daaruit moeten befluiten, dat Drenthe voor. heen meer bebouwd en veel Volkryker geweest zy dan tegenwoordig. '£r zouden namelyk, in dit Landfchap, oudtyds, drie honderd en veertig Parochie - Kerken, en negenentwintigduizend Ploegen, geweest zyn; en, te gelyk met Twenthe, zou hetzelve drie duizend gewapende Mannen ten Oorloge hebben moeten leveren; daar het tegenwoordig, ten aanzien van 't getal der Kerken, nog geen twee zeventiende gedeelten daar van, dat is veertig, halen kan; en misfchien even weinig, ten aanzien der Ploegen: terwyl ook tevens het getal der Manfchap, even zeer, het tegen* 5 woor- meene Beschky- v1hg. Bevolking.  meenb Beschry- VIMG. r eSthe'd van de opga- Dezelve*JÏÏf ïf0'/" in twvfe! te «<*k™. S™CÜ^ailleK'' bevestigd, dooreen SK, f' d'e n0g' onder de ^ndfchaps SS . eWMrd Wordt en tot °Pfchrift heef : L™f b°P™n Drentbe die titfettinge und bede vin t fJ"™1^ ~ Het verfchil ƒ tusfchen deze en " de nn?? n^n' ka" ligcelvk veroorzaak zyn ï!ffep?'lderfcheidene betekenis, die men aan het C?? PloeS 8ehefit beeft. Ploeg betekent in de boven aangehaalde Notel, gelyk 'er uitdruklyk wordt bygevoegd, een vol erve. Doch in de andere sao- io Tegenwoordige Staat \ woordige fchynt te overtrefFen. Doch hoewel ?Pf?e Van Revius' door ^nige vermaarde Mannen, als merkwaardig, ovenreno. men is, twyfelen wy egcer zeer of aan dezelve anders dan verdagc voorkomen aan elk, die dit Landfchap flegts een weinig meer van naby kent, of gezien heeft. Terwyl het ook, aan den anderen kant, niet ontbreekt aan aantekeningen, waarby het getal der Kerken en Ploegen, in Drenthe, even zeer, beneden de waarfchynlykheid, verkleind wordt. Gelyk men dus, by voorbeeld, ia 's Lands Notelen van den 17 December i6i7 vindt aangetekend : dat dit Landfchap in duizend Pioenen 0} volle Erven, bepaan bebbe; zo als zulks, C dus wordt 'er bygevoegd ), uit de oude kettingen, en Registers volkomenlyk te bewyzen ware. Doch dewyl deze Zettingen en Registers niet meer voor handen zyn, kan men ook hierop niet ten vollen zeker gaan \S)'. en wy zouden hierom, meest met de  van DRENTHE. li de waarheid overeenkomfiig houden zekere aantekening, van den jare J447, volgens welke Drenthe drie en twintig kerfpelkerken, en negen en twintig honderd ploegen zouden gehad hebben. Doch dan zou men ook in deze aantekening, voor drie en twintig, veertig, of drie en veertig, kerken, in de plaats moeten Hellen. En dus zouden wy hieruit de overmatiglyk vergrootte opgave van Revius verbeteren, door van het getal der kerken drie honderd af te trekken; en het getal der ploegen van negen en twintig duizend, op negen en twintig honderd, te verminderen, 't Welk naast met den tegenwoordigen Haat van Drenthe zoude overeenkomen, alzo men tegenwoordig, wan* neer men het Kerfpel de Wyk, welk zyne kerk in Overysfel heeft, 'er mede onder rekent , negen en dertig Ker[pelen in dit Landfchap tellen kan; welke allen, ook meest, in de oude Hukken bekend zyn. Terwyl ook het getal der ploegen, indien men 'er halve erven door verfta, hier onder, naar evenredigheid, verdeeld, niet te groot zoude zyn: wanneer men, namelyk, ieder kerfpel, het een door het ander berekend, op twee of drie en zeventig ploegen begroote. Ten aanzien van het getal der Manfchap, vinden wy niets in de oude Hukken, dat, hier eenig ligt kan byzetten. Doch wat de tegenwoordige volkrykheid van Drenthe betreft, blyki aantekeningen zal dat woord vvaarfchynlyk voor een half erve genomen zyn't welk terftond een zeer aanmerkelyk verfchil, in 't getal der Ploegen, heeft kunnen te wege brengen. aLGE« ueene BeschrY- VING.  Alge- ME KNS Bèschuy- VIMO. isgter mag men, tegenwoordig, het getal derzelven een weinig hoger Hellen; ter oorzake van de aanwinst, die het federd gedaan heeft, by de nieuws - aangelegde Veenplaats op de Smilde- en Kloostervenen, welke ver. fcheiden inwoners, van elders, herwaards lokt. Doch, met dit alles, zal hetzelve, naar gisting , nog weinig boven zes en dertig duizend menfchen mogen halen, 't Welk , zeker, een zeer gering getal is, in evenredigheid tot de wyduitgeftrekte plek gronds, die zy bewonen. Maar men moet aanmerken, dat dezelve ook niet overal ter bewoning gefchikt is: alzo ze, voor een groot gedeelte, beftW uit ontoeganbare venen en moerasfen; die alleen dienen kunnen om tot Turf vergraven te worden, en zelfs, hiertoe, by gebrek van bekwaams afvaarten, op de meeste plaatfen, nog niec verbruikt worden. Waarby men, als eene twede reden der fchaarfche bevolking van dit Landfchap, voegen mag de dorheid van den overigen grond, welke gene genoegfame middelen van beftaan voor een groot getal van inwoneren kan opleveren. Waarom men ook ziet, dat meest alle Dorpen en Buurfchappen alhier, voorbedagtelyk, op zulke plaatfen, zyn aangelegd, waar eene lager foort van grond, die, doorgaans, braekagtig valt, en door de menigvuldige beekjes, die overal, uit de Venen affypelen, bewaterd zynde, een taraelyk goed weide- en hooiland » Tegenwoordig Staat blykt uit eene naaukeurige berekening, in' den jare 1773 opgemaakt, dat dit Landfchap, ten dien tyde, weinig boven vyf en dertig dutzeni en zes honderd inwoners gehad hebbe.  van DRENTHE. i3 land uitlevert, de vroegfte ingezetenen uitgelokt heeft, om zig daaromtrent, met hun vee, neer te flaan. Terwyl ook zulke plaatzen, die hier aan het meest gebrek hebben, van tyd tot tyd verarmen. Thans egter vindt men nog eene goede menigte van grote en fraie dorpen in dit Landfchap; en verfcheidenfchoneHuizen en Landhoeven, die vooral door hare uitgeftrektheid, hoge en ruime Bosfchaadjen, waar mede zy omringd zyn, en zuivere en gezonde Iugt, die men 'er gedurig inademt, een ruim verfchot van Landvermaak, voor een Beminnaar van een Uil en eenzaam Buitenleven, verfchaffen. . ' . 't Welk daarenboven nog veraangenaamd wordt door een' vrydom van drukkende lasten, dien men hier, meer dan elders, geniet. ^ De grond van Drenthe is, voor het grootst gedeelte, hoog en zandig, en door gaans dor en fchraal; zo dat hy, uit zynen aart, niets dan heide voortbrengt. Doch wel gemest zynde geeft hy een bekwaam Korenland, inzonderheid, om Rogge en Boekweit voort te brengen. Het eerstge. melde Koren wordt hier wel het meest verbouwd, en is uitnemend goed in zyne zoort; waarin het de beste buitenlandfche Rogge evenaart, of misfchien overtreft. Al van ouds, werd dit Landfchap, hierom, als de gemene Korenfchuur voor de Had Groningen aangemerkt. Werwaards de ingezete. nen' ook ™ nog, hunne n:eeste Granen ter Markt brengen, langs eenen hogen en zandigen weg, die, ten allen tyde, bruikbaar^ is;J Alge- METNE Beschryw ving. Landsgefteldrïeid.  Alge» MEKNB Beschry VING. Ï4 Tegenwoordige Staat is; en van waarze ook de meeste waren, tot ' hun dagelyksch gebruik, te rug bekomen. De Korenlanden, die men hier meest in de nabyheid der Dorpen ziet, en die hier Esfen genaamd worden, zyn doorgaans, onder de Landlieden, by Akkers, verdeeld; welken meestendeels, door eikanderen, verfpreid lig. gen. En hier aan is toe te fchryven, dat in de meeste Dorpen de dag, waarop, Jaarlyks, de Oogst zyn begin zal nemen, door de gezamelyke Dorpgenoten, vooraf bepaald moet worden: ten einde de één des anders koren, door ontydig majen of invoeren van het zyne, niet bederve; en op dat de akkers, daarna, des te bekwamer, tot eene gemene weide, voor het vee, zouden kunnen gebruikt worden. Het Vlas komt hier ook in eene tamelyke hoeveelheid voort; zelfs wordt 'er, in 't Westlyk gedeelte van Drenthe, eenige han« del mede gedreven: en men mag, als iets byzonders, aanmerken , dat op eenige Jaarmerkten aldaar, eene zekere prys op het Vlas bepaald is, die altyd dezelfde blyft, en waar voor men, naar mate het Vlas duur of goedkoop is, hetzelve in eene mindere of meerdere hoeveelheid bedingt. De Koper vraagt, by voorbeeld; niet hoeveel zekere ponden Vlas moeten kosten: maar, integendeel, hoeveel Vlas men voor den bepaalden prys geven wil. En op deze wyze wordt, met loven en bieden, de koop getroffen. Ook weigerd de grond, wel gemest en bearbeid zynde, gene moeskruiden, wortelen , peulen en andere Tuinvrugten voort te brengen.  van DRENT II E. 15 gen. Doch inzonderheid, worden Aardappelen hier in eene zeer grote menigte verbouwd; en verftrekken den Landlieden, voor een groot gedeelte , tot hun gewoon Wintervoedfel. De Veengronden, die, gelyk wy, in 't voorbygaan reeds gezien hebben, mede een goed gedeelte van dit Landfchap beflaan, liggen gedeeltelyk door hetzelve verfpreid, en bezomen deszelfs Oostelyke zyde byna geheel. Op eenige plaatfen wordt uit dezelven Turf gegraven, om naar buiten verzonden te worden: waarvan men in het Zuidlyk gedeelte van Drenthe, reeds voorlang, zyn werk gemaakt heeft. De Echtenfche Wetering, welke, in het jaar 1623 en vervolgens, tot eene afvaart voor de naastgelegene hoge Venen, gegraven wierd, gaf hiertoe de eerfle bekwame gelegenheid aan de hand; en federt heeft men, op de nieuws • aangeleide Veen plaats aldaar, met de Turfgraveryën geftadig aangehouden; gelyk men, ten dezen tyde, nog doet. Egter is de Turf, die hier gegraven wordt, geenzins de beste; maar valt doorgaans ligt en los: waarom hy ook fpoediger, door het vuur, verteerd wordt. Van beter- hoedanigheid is de Turf, die uit de Smilde- en Kloostervenen gehaald wordt, als zyn de veel zwaarder en digter; en hierom ook hoger in prys geftegen, federt men dien, langs de nieuwsge. graven vaart, wyd en zyd, heeft begonnen te verzenden. Dan boven allen munt, in deze twe hoedanigheden, uit de Turf, dien zommigen der Oostermaerfche Venen uitleveren, Algb- MEENE BESCHaYvi ViNG.  MeeNE Bkschry V1NC. ï'6 Tegenwoordige Staat ren, welke te Groningen, waarheen men denzelven, in de eerfte plaats, affcheept, onder den naam van Drenthfche harde bekend is; eene brandftoffe, die in gloed en duurzaamheid op den haard, hier omftreeks, haars gelyke niet heeft. Doch behalven deze venen, die, tot buitenlandsch vertier, vergraven worden, zyn 'er nog verfcheidene, ja verre de meeste, venen, in dit Landfchap, die men, by gebrek van bekwame afvaarten, tot nog toe, tot diergelyke eindens, niet heeft kunnen aanleggen, en die hierom onaangeroerd zyn gebleven: uitgenomen alleen, daarze, door de naastgelegen Dorpe- . lingen, tot hun byzonder gebruik, in eene kleine hoeveelheid, vergraven worden, liggen de, voor 't overige, den meesten tyd van 't jaar, plasch en met water overdekt. Op zulke plaatzen eg ter, daar deze venen naast aan de Buurfchappen gelegen zyn, en door het leggen van afwateringen droog en eenigzins vaster hebben kunnen gemaakt worden, heeft men dezelven, al zedert jaren herwaards, tot de Boekweitenteelt zoekea aan te leggen. Ten welken einde dezelven, eerst met gruppelen doorfneden, en vervolgens omgehakt worden, om in 't Voorjaar, omtrent het einde van Bloeimaand, of in 't begin van Zomermaand, zo dra zy de vereischte droogte bekomen hebben, in brand geftoken te worden. Waarna in de asch, die op de oppervlakte liggen blyft, en, in de plaats van mest, tot vetmaking van den Veengrond dienen moet, de boekweit gewor* pen wordt, die dan welig opgaat, en dikwyls  van DRENTHE. n? dikwyls eenen goeden Oogst voor den Boer en Arbeidsman, oplevert. Stukken lands. van uuren gaans in den omtrek, op deze wyze, tot den Boekweitenteeld bekwaam gemaakt, kunnen ten bewyze verftrekken, dat het niet aan de luiheid der inwoneren te wyten zy, dat zo vele gronden alhier, tot nog toe, onbebouwd liggen. Egter duurt de. vrugtbaarheid dezer, aldus toebereide , Veengronden, maar eenige weinige jaren, die, op zyn best genomen, op zeven of agt kunnen begroot worden: waarna zy, de korst en bewasfen bovengrond allengskens verteerd zynde, tot het ..voortbrengen van boekweit, ten eenemaal onbekwaam worden, en geheel raauw blyven liggen: zo dat 'er eene lange reeks van jaren nodig is, eerze wederom genoegzaam bewasfen zyn, om op nieuw, tot hun vorig gebruik , aangelegd te kunnen worden. De onbebouwde Veldgronden, die men wyders overal in dit Landfchnp ontmoet, dienen voornamelyk tot weide voor de Schapen, die aan de heide, welke 'er op groeit, zo wel des Winters als des Zomers, een bekwaam en gezond voedzel vinden. De meeste Dorpen en Buurfchappen zyn 'er doorgaans rykelyk genoeg van voorzien, en de Ingezetenen gebruiken dezelven meest al in gemeenfchap, en als onverdeeld: ook zyn zy 'er, in der daad,.de eenige en volftrekte eigenaren van. Het verdient, namelyk, hier ter plaats onze opmerking, dat dit Landfchap, even gelyk de Provincie van Overysfel, meest ©veral, in Marken of Markten, afgedeeld is. ' * ♦ Doch MEENE Beschry^ ving.  AlOE« IHEENE 15ESC11SY- TitfO. 18 Tegenwoordige Staat Doch men onderfcheidt dezelven hier, in gemene of ongefcheiden en in gefcheiden Marken; naar datze verdeelde of onverdeelde landeryen in zig bevatten. In beiden ligt hier de grond ten verfchryving ten Landdager doch de befchikking over de gemene gronden komt alleen toe aan de eigenaren der ongefcheiden Marken, waarin dezelven gelegen zyn; die, naar gelang zy daar aandeel aan hebben, gezegd worden, in de Markte gewaardceld te zyn: terwyl een vol deel in dezelve eene Ware genoemd wordt. Deze Gewaardeelden berigten dus alleen de gemene Marke, maken daarover wilkeuren, met byvoeging van de nodige boeten, tegen de overtreedinge, en regelen voorts, in alles, het gebruik derzelve: waarin de minsten de meesten moeten volgen; zonder dat iemand regt heeft om zyn aandeel 'er af te fcheiden: ten zy hy of alleen, of met anderen veree. nigd, twee volle Waren, indezelfde Marke, konde uitmaken. Want, in dit geval worde hem regt van fcheidinge, by de wet, toegeftaan. De Boeten en Breuken, by Buur wilkeur, gefteld, worden door de Markgenoten zeiven, zonder byftand van 't Gerigte, ingevorderd , en de onwilligen , door eene eigenregtige pandneming, ter voldoening vant dezelven genoodzaakt. Doch deze, daarin niet willende berusten, zyn gehouden hunne zaak voor den gewonen Regtbank te brengen. Waar voor ook moeten afgedaan worden alle verfchillen over den eigendom of het bezitregt in de gemene Marken, zonder dat de  van DRENT II E. r-> de Markgenoten hierin iets te zeggen, hebben. Deze inrigting, hoewel op zig zelve befchouwd, niet geheel van nuttigheid ontbloot, en wegens de gefteldheid van dit Landfchap, hier ten eenemaal noodzakelyk, brengt egter tevens, als een fchadelyk gevolg, met zig, dat de velden hier, niet overal, tot hun voordeligst gebruik, aangelegd worden, nog ook, ter verbetering van den grond, alles gedaan wordt, wat anders, by eene geregelde verdeling van denzelven, wel zou kunnen gefchieden. 't Welk de Staten van dit Landfchap wel eens bewogen heeft, om, daar tegen , van hun Overeigendoms - regt gebruik te maken; gelyk wy, daarvan, ftraks een voorbeeld ontmoeten zullen. Voorts vindt men nog, behalven de opge* noemde gronden, hier en daar barre duinen en Zandheuvelen, in dit Landfchap, die niet zelden door het verfluiven, waar tegen men hier, door het planten van Helm en andere ruigte, geen genoegzame zorg fchynt te dragen, groot nadeel aan de Korenlandenen andere Vrugtdragende gronden toebrengen. Hoewel ik ook plaatzen gezien heb, daarze, vooral in de valeiën, met berkenhout beplant, eenig voordeel fchenen te kunnen toebrengen. Onder de Delfftoffen, die hier onder de oppervlakte des gronds verborgen liggen, iomt het Oer, om deszelfs menigvuldigheid, de eerfte plaats toe. Men vindt hetzelve op •hoge en zandige plaatzen, gemeenlyk twee pf drie voeten onder de bovenkorst der aar* ï I de, HECNE BESCHRt«*  Aloé- MSEN1S BtsCHRY. VING. j 4o Tegenwoordige Staat de, in lagen op elkander: doch deszelfe dikte is ongelyk. Men maakt 'er hier nergens enig gebruik van, en houdt het, in tegendeel, voor fchadelyk; als niet weinig toebrengende tot de dorheid onzer hoge zandgronden. Op lagere plaatzen heeft men eene zoort van Leem, welke de Boeren alhier, even gelyk in 't naburig Overysfel, tot het bepleisteren van de wanden hunner huizen, en inzonderheid tot het maken van dorschvlberen, gebruiken. Omtrent de grenzen der Provincie van Groningen en de Ommelanden, onder de kerfpelen Peyze en Rhoderwolde, wordt ook zeer goede Potklei gedolven. Doch, by gebrek van Pottebakkeryen, wordt dezelve hier, binnen 'is lands, niet gebruikt, ook is de verzending daar van , naar buiten, thans zeer gering. De zware Keiftenen of Vlinten, die gedeeltelyk onder de aarde, gedeeltelyk boven dezelve, liggen, verdienen hier ook met een woord aangeroerd te worden. Men vindt 'er eenige zoorten van befchreven door den HeerVosmaer in zyne aan. tekeningen op des Heren van Lier oudheidkundige Brieven. Ook fchynt men het, onder de Natuurkundigen, tegenwoordig, genoegfaam eens te zyn, dat deze Stenen hier niet gegroeid, maar door de kragt der golven van de Noordfche klippen afgefcheurd, en aan 3eze kusten opgeworpen zyn. Volgens de snderftelling van dezen, moet men den grond ran dit Landfchap, by deszelfs oorfprong, :ig vooriïellen als eenen uitftekenden hoek in 5ee, of Zantplaat, door de Noordzee, uit ïaren boezem opgeworpen, die met Zand, Schelpen,  van DRENTH E; ** Schelpen, Slyk en Klei; ja gehele brokken van Roeten , en vaste Hukken gronds, met bomen, gras en planten, uit het Noorden aangedreven , opgehoogd en verbreed zynde , thans dien ryken voorraad van zeldfaamheden in zig bevat, die hier meest alom, met verwondering befpeurd wordt. Gelyk daar* van, onder anderen , de verlleende fchelpen en andere Zeegewasfen, hier, by menigten , opgedolven, ten bewyze verftrekken. Terwyl men ook aan deze oorzaak wil toegefchreven hebben den oorfprong der Venen, met de daar onder begraven leggende Hammen van bomen , die ook hier, gelyk elders, gevonden worden. Hoewei anderen liever geloven, dat deeze bomen hier zelfs gegroeid , en door onweren , en overftromingen van latere tyden , omvergeworpen, en met de Veenftof, dat is verrotte kruiden en planten, overdekt zyn geworden. De Lugtsgefleldheid van Drenthe heeft, buiten twyfFel, veel boven die van den grond voor uit, en is in der daad zeer voordeelig. De Hoge en Zandige gronden van dit Landfchap, die geene zoute en fchadelyke dampen ukwafemen, deszelfs verre afgelegenheid van de Zee , waardoor het ook die, van buiten, niet te vrezen heeft, en de menigte van vloeijende beekjes , die geduuriglyk de lugt verfrisfchen, benevens de overvloed van zoet en zuiver welwater, dat hier, meest alom , te bekomen is , kunnen niet misfen dien heil. zamen invloed op den Dampkring en de gezondheid der inwoneren te bewaren, welke * * 3 hier MKENE Beschhy» ViMO. Luchtsge[teldheid.  Alge. MêENE BtSCHRY VIHC. a"aü . Tegenwoordigs Staat hier door de dagelykfche ondervinding befpeurd wordt. Zelden heeft men hier befmettende of algemeen heerfchende ziekten : zelfs in de jaaren 1780 en 1781 , wanneer eene buitengewoone menigte van Koortsziekten de naburige Provinciën befmet had , genoot men hier eene ongeftoorde gezondheid , niet minder dan in andere jaaren. Ook zyn de Landlieden hier doorgaans fterk van geitel, en beleven gemeenlyk eenen hogen ouderdom. Doch hier van moet de reden ook, voor een gedeelte, gezogt worden in de gematigde levenswyze, welke zy, van hunne Jeugd af, onderhouden, zonder zig aan buheniporigheden fchuldig te maken ; uitgezonderd in het gebruik der Koffy, dat maar al te veel, tot bederf der gezondheid, onder de Landlieden, in zwang begint te komen. Want, voor 't overige, beftaat hun gewoon voedzel, behalven fchapen en verkensvleesch, meest uit aardappelen, boekweiten pannekoe ken, boekweiten- en roggenbry, benevens zwart roggen .brood, dat, door dien het meel zelden gezift, of uitgebuideld wordt, uitnemend goed in zyne zóort is, en een zekere zoort van roggen wittebrood, by hen Stuite of Stoete genoemd , welk door de Landlieden zeiven, doch zelden anders dan op hoogtyden ,gebakken, en, by velen, voor zeer fmakelyk gehouden wordt. Doch, om. tot den dampkring weder te keren, men oordeelt gemeenlyk, dat deszelfs gelukkige gefteldheid niet weinig benadeeld wordt, door de menigvuldige uitwafemingen en dampen, die hier uit de venen opftygen, gelyk men daar-  wtu DRENTHE. 23 daaraan, inzonderheid, fchadelyk oordeelt de dikke en Hinkende veenrook, welke, in de Voorzomers, uit het branden der boekweitenvenen ontftaat, en die vooral zeer nadelig gehouden wordt voor de vrugtbomen, die gemeenlyk als dan in bloei Haan. Doch hoewel wy niet ontkennen willen, dat de vogtige uitwafemingen der venen, voor een groot gedeelte, oorzaak zyn van de wateragtige nevelen, die hier, voornamelyk in den Herfst» tyd, befpeurd worden; nog ook het onaangename van den veenrook, geduurende den tyd dat hy in de benedenlugt blyft omdryven, zoeken te verfchonen: moeten wy egter, ten aanzien van het nadeel, dat zy verder veronderfteld worden aan den dampkring toe te brengen, hier aanmerken, dat zulks door de dagelykfche ondervinding alhier tegengefpro' ken wordt. Behalven eenige ligte verkoudheden, welke de vogtige nevels zomtyds fchynen te veroorzaken, befpeurt men 'er genen fchadelyken invloed van op de gezond, heid der inwoneren: en wat de veenrook in 9t byzonder betreft, heeft de ondervinding geleerd, dat onze vrugtbomen ruim zo ryk en wel geladen zyn, wanneer hun bloei met het branden der venen op eenen en denzelfden tyd invalt, als wanneerze, voor of na dien tyd gebloeid hebben. De reden van het zomwylen voorvallend misgewas, in onze boomvrugten, fchynt veeleer toegefchreven te moeten worden, aan de menigte van zwarte vliegen, die zig, omtrent den bloeityd, door onze boomgaarden verfpreidt, en aan den ryp , die ook dan gemeenlyk valt, en * * 4 teffent AlgemeensBeschryving.  AlgemeensBeschrï, ving, 24 Tegenwoordige Staat teffens veel nadeel doet aan de jonge boekweit, en het ander, te velde ftaand, koren, gewas. • Oudtyds plagt dit Landfchap zeer boschryk te zyn: waarvan, behalven verfcheiden gemene Bosfchen, die thans nog in wezen zyn, en omtrent welken men nog de duidlykfte blyken befpeurt, dat zy voormaals eenen veel groteren omtrek, en uitgeitrektheid gehad hebben, ook nog de overblyffelen te vinden zyn in de menigte van kreupelbosfchen en eiken ftrobben, die men, hier en daar op de velden, ontmoet; ten blyke, dac daar eertyds bomen geftaan hebben. Doch in latere tyden zynze merkelyk afgenomen. De weinige voorraad, die de Landlieden 'er tot hun dagelyksch gebruik van nodig hadden, en het gering voordeel, welk zy 'er, daarenboven, van trokken, waren oorzaak, dat men het hout, dat 'er was, verwaarloosde, en de moeite niet wilde nemen van nieuw aan te poten: 't welk noodzakelyk eene vermindering van dit nuttig gewas ten gevolg moest hebben. En hieraan is toe te fchryven, dat de Staten van dit Landfchap, in den jare 1609, ter bewaring van het houtgewas, by openbaar Placaat, verboden: dat niemand eiken disfelbomen, koeklaven, beugels nog zweepilokken zoude gebruiken, onder eene zekere boete daarop gefteld: gelyk dezelven ook in 't jaar 1637 ter aanmoediging en bevordering der Houtphntagien een befïuic namen; dat een ieder, die in de gemene bosfchen gewaardeeld was, vryheid zoude heb. ben  van DRENTHE. a$ ben om ledige en verhouwen plaatzen , in dezelven, van voren af te beplanten, en te bevredigen: gelyk mede, die in de gemene Buurmarkten gewaardeeld was, hetzelfde zoude mogen doen op de gemene Heidevelden: en het aldus geplante * houtgewas in vollen en altoosdurenden eigendom en gebruik hebben en behouden, om hetzelve te mogen houwen, en daarmede handelen naar welgevallen. Doch, met dit alles, befpeurt men tegenwoordig nog weing aanwas en vermeerdering in onze houtplantagien: zelfs heeft de duurte van het eikenhout, federt eenige jaren , eene menigte van zware Stambomen, naar buiten dit Landfchap, doen vervoeren; waardoor onze Bosfchen, aan verfcheiden oor* den, merkelyk zyn verdund geworden. Wenfchelyk waar het, dat het voorbeeld van de zulken, die, wegens de ligging hunner Bosfchen, aan, of in de nabyheid van bevaarbare Stromen het voordeel van het houtgewas reeds hebben leren kennen, en daar door nu zorgvuldiger geworden zyn in hetzelve te onderhouden en aan te kweken, ook de verder afgelegenen moge opwekken, om, in dit opzigt, beter op hun voordeel bedagt te zyn: vooral, daar de ontworpen' en reeds gegraven' vaarten hoop geven, dat eerlang dezelfde bekwame gelegenheid, ter verzending van het hout, hier veel algemener zal worden. Hier door zouden verfcheiden velden, die thans van weinig gebruik zyn , in Bosfchen veranderd zynde , hunnen eigenaren welhaast een aanmerklyk voordeel toebrengen, en den arbeidsman, ge« durende den winter, aanwerk helpeni ? * 5 Onder Alge. * ME ENE IiESCHBV- vino.  Alge- MEF-NE BesckrY S-ivieren. 26" Tegenwoardigê Staat Onder het Houtgewas, dat hier van ouds plagt te groeijen, en tegenwoordig ook nog het meest gevonden worde, munt de Eikenboom uit. Berken, Ypen en Linden groeijen hier mede, doch worden, wegens hun« ne mindere waarde, minder gezogt en aan. gekweekt. Sedert eenige jaren heeft men hier ook Dennen en Vuren begonnnen te poten, die hier tamelyk wel tieren, en de weinige moeite, die ter hunner aankweking belteed wordt, op den duur, overvloediglyk fchynen te zullen vergoeden: terwylze tevens niet weinig ileraad aan onze Landwoningen byzetten. Voor 't overige heeft men hier allerleie zoort van week hout, 't welk voornamelyk aan de laagfte oorden groeit; doch, behalven op zulke plaatzen, daar de Scheepvaart gelegenheid geeft om 'er handel mede te dry ven , door de ingezetenen weinig aangekweekt wordt. Inzonderheid heeft Drenthe gebrek aan bevaarbare dromen; waardoor het ook de voornaamlte voordelen van den Koophandel misfen moet. Onze twe Landftromen, de Hunfe en Aa, die thans binnen Groningen zamenvloejen, en dus vereenigd, onder den naam van het Reitdiep, eene bekwame vaart naar Zee, voor die Stad uitleveren, delen, flechts voor een klein gedeelte, dat voorregt aan dit Landfchap mede. De eerstgemelde Stroom, van welken de Heer Alting meent dat reeds by Tacitus mei. ding gemaakt zy, neemt zynen oorfprong uit een diep moeras,omtrent ter plaatze, daar men wil dat eertyds de Stad Hemzouw zou- de  van DRENT H E. &fi dé geftaan hebben, en van daar, eerst een klein en onaanzienelyk Stroompje , noordwaards vloeijende, tot voorby Buinen, alwaar hy zig met een' anderen Stroom, het Droüwer Diep genaamd, vereenigd, begint hy allengskens, voor kleine Scheepjes, bevaarbaar te worden; en nu den naam van het Drentfche diep, of Oostermaerfche Vaart,aangenomen hebbende, vloeit hy met eenen mid. delmatigen Stroom voorby eenige Veenplaatzen, die aan zynen toevoer en gefchiktheid der Scheepvaart, grotendeels, haar opkomst en aanwas verfchuldigd zyn; tot dat hy, by het Buurfchap de Groeve, zig in het Zuidlarer Meer begeeft, en hetzelve doorgelopen hebbende, in eene ruimere kil, door het Groninger Stadsgebied, zynen loop vervolgd, hier ook en benedenwaards, tot aan die Stad zynen naam met dien van het Schuitendiep verwisfelende. De Aa, ook wel de Drentfche Aa genoemd, doch tegenwoordig meest onder den naam van het Hoornfche Diep ( 4) bekend, heeft ( 4 ) Oudtyds, en nog in de 16de Eeuwe, ftond aan de Aa, niet verre van Groningen, het Klooster ten Hoorn (zie S. Beninga Chronickel enz. , op verfcheiden plaatzen. Jr. M. van der Houve Hantvest Chronyk 1 D. ï. B. cap. 13. bladz. 169.) Men zou derhaUen kunnen vermoeden, dat onze ftroom van dit Klooster zynen naam ontleend had. Doch alzo uit ander' ftukken blykt, dat de fmalle ftreek lands, welke Zuidwaards van Groningen , tusfchen de grenzen van Drenthe en de Aa, zig uitftrekt, reeds vroeger den naam van Home droeg (Dominiuta Horna juxta Gronigge), komt het ons waarfchynly- kcr Alge* «EENS Beschrï-, ving.  Albe- MEENE BïSCHRY \ 28 Tegenwoordige Staat. heeft haren oorfprong niet verre ten westen van de Honfe, met welke zy ook doorgaans dezelfde ftreek houdr. Zy ontftaac uit eenen zandigen grond, een weinig ten Oosten van het Buurfchap Schoonlo, en vloeit van daar, met eenen zagten ftroom Noord westwaards voort, tusfchen de Dorpen Gieten en Rolde door, en een Westen voorby 'Gasteren; alwaar zy een aanmerkelyken toevoer van water bekomt uit het Taarlofche Diep, welk derwaards, uit de lage landen, van omtrent Asfen, Halen en Witten, langs de Buurfchappen Duurfe, Loon en Taarlo afvhet. Hier mede vermeerderd ftroomt zy met meer kragt, langs de oude Meulen, en de Buurfchappen Zeegfe en Schipborg, telkens haren naam, naar dien der plaatzen, welken zy bezoekt, veranderende: tot dat zy, na nog eene menigte van lage Hooilanden, in haren loop, bewaterd te hebben, omtrent de oude vervallen Schans Blanckeweer, het Groninger gebied aandoet, en tusfchen hetzelve en dit Landfchap nog een ftuk weegs terfcheidinge verftrekt, beginnende hier af een weinig eerder, met kleine Schuitjes bevaarbaar te worden. Doch welhaast verlaat zy den Drentfchen grond geheel, en houdt dien van het Gorecht, tot aan Groningen toe. Behalven deze twee meest vermaarde ftro- men, iet voor, dat beide, het Klooster ten Hoorn en aet Hoornfche Diep, van deze ftreek lands hunne aamen ontleend hebben. V. d. Chart. laannis Uecti Trajectenfis M. S. incerti anni. Reken van Precarien over Drenth M. S. Ai 1500.  van DRENTHE. 59 men, heeft men nog eene menigte van kleinere Beekjes in dit Landfchap, die meest allen uit de venen afvlieten, en tot de grasrykheid onzer wei - en hooilanden, niet weinig toebrengen, doch nergens byna bevaarbaar zyn. Als eender voornaamften verdient hier nog gemeld te worden de Havelter Aa, die in 't Westlyk gedeelte van Drenthe vloeir. Deze ontftaat, in het Beiier Dingfpil, uit een zamenloop van'verfcheiden beekjes, een weinig ten Oosten van het Dorp Beilen, zakt eerst Westwaards af, en doorloopt een gedeelte van dat en het Dieverder Dingfpil, tot omtrent Dwingelo; van waar zy zig Zuid waards wendt, en, hier en daar eenigen toevoer van water bekomen hebbende , eene menigte graslanden , ter wederzyde van haren Aroom, befproeit: tot dat zy, omtrent Meppel genaderd, ds Wold • Aa ontvangt; met welke zy door een gedeelte van dat vlek heen ftroomt, makende, ten Zuidwesten van hetzelve, in gemeenfchap met de Reest, die derwaards langs de grenzen van Overysfel afvliet, het Meppeler diep, rot eene bekwaame vaart naar Zee, voor die reringryke plaats, en zig vervolgens , door hetzelve, by Zwart - Sluis , in het Zwarte Water, ontlastende. Het gebrek aan bevaarbare ftromen heeft men ondertusfchen, aan eenige oorden van dit Landfchap, getragt te vergoeden, door het graven van vaarten, waartoe 's Lands Staten, door 't verlenen van verfcheiden voorregten, ook mede het hunne hebben toegebragt. Behalven de mindere graften, tot geryf van eenige Dorpen op de grenzen, ftrekt MEENE BfSCHRl'VIKG. •  Ai.cE' MEI HE ving, 30 Tegenwoordige Staat ftrekt hiervan ten bewyze de Echtenfche Wetering, die in 't begin der voorgaande Eeuwe, onder het bellier en den veelvermogenden invloed des Huizes van Echten, gegraven is, en zedert aanleiding gegeven heeft terftigting van het aanzienlyke Vlek 't HogeVeen. Deze vaart neemt haren oorfprong uit het Meppeler Diep, doorloopt een gedeelte van Meppel, en ftrekt zig vervolgens inde Egtenfche Hoge Venen uit, ter lengte van meer dan vyf uren gaans, en brengt niet alleen den ingezetenen van die plaats, maar ook de aangelanden langs hare boorden, veel gemak en voordeel toe. Een gelyk oogmerk had het graven der Smilder Vaart, waar toe de Staten van dit Landfchap, in 't jaar 1613, vryheid verleen» den. Deze vaart nam eertyds haren aanvang uit de Havelter Aa, omtrent het Dorp Dwingelo, en ftrekte zig uit, tot in de venen, onder de Heerlykheid Hogefmilde behorende. Doch de Staten van dit Landfchap, in den jare 1767, 'er eigenaren van geworden zyn• de, deden dezelve zedert, op eene nieuwe, en veel gevoeglyker, plaats graven: en dus neemt zy thans haren oorfprong uit het Meppeler Diep, en loopt een ftukje weegs bewesten Meppel, van daar, meest in eene regte linie voort, omtrent Diever, alwaar zy zig met de oude vaart vereenigd, en met dezelve de Heerlykheid Hogerfmilde door* loopt: waarna zy vervangen wordt door de nieuwe vaart, die van daar, door de Klooster Venen, tot Asfen toe, voortgezet is en nu reeds, behalven andere voordelen van de fcheep'  van DRENTHE. 3l fcheepvaart, aan de ingezetenen der naastgelegen Dorpen, 't gemak verfchafc van midden in hun Land, met geringe moeite en kosten, te kunnen bekomen, 't geen zy voorheen, op lange en moeilyke togten, met hunne wagens, van Groningen of elders moesten aanvoeren. Waar door men ook grond heeft om te verwagten, dat welhaast de Koophandel zig meer en meer in 't midden van dit Landfchap vestigen zal. De voornaamiïe Hoofdtak voor het beftaan der ingezetenen is de Landbouw, inzonderheid de korenteeld van Rogge en Boekweit. Tot de Veefokkery is het Land meestendeels, minder bekwaam, ter oorzake van de fchaarschheid der wei - en hooilanden, die men hier meest alom befpeurt; uitgezonderd alleen langs de boorden der Provincie van Groningen en de Ommelanden, en daar dit Landfchap, met zyn ZuidWestlyk gedeelte, aan de Provincie van Overysfel grenst, en hier en daar binnenwaards, op de Veenplaatzen: alwaar men de meeste en rykfte Graslanden heeft, op welken een goed aantal Melk - koeien grazen. Men houdt hier egter ook Paarden, niet flegts tot eigen gebruik, maar deels ook om daar mede handel te dry ven ( 5 ). Ook was men ( 5 ) Voor twee Eeuwen. fchynen de paarden hier veel zeldzamer geweest te zyn dan tegenwoordig. Althans uit het Boek van Corn. Kem. pms de Origine, fitu, quantitate et qualitate Frifise, welk Alce. MEENE Beschrv- VING, Middelen van btftaan.  Alge- meene Beschry ,vikg. Tegenwoordige Staat men reeds voorlang op het aanfokken van goede Veulens bedagt: ten welken einde de Staten van dit Landfchap , door den Stadhouder aangefpoord, reeds indenjare 1663, een befluit namen, dat elk, die zyn werk maakte van Hengften of Dekpaarden te houden, vermaand zoude worden, om zig van zodanige goede Paarden te voorzien, waaruit een goed Ras of goede Lage, konde verwagt worden, tot dat hierop nader ordre zoude zyn gefield: 't Welk ook in 't begin van deeze Eeuw gefchiedde door een Staatsbefluit, dat 'er voortaan Keurhengften zouden gehouden worden, volgens een Re* glement, daar van op te maken. Thans egter heeft zulks geen plaats meer, zynde de laatfte Keurhengften afgefchaft by een Staatsbefluit van den jare 1726. Ook mag men met reden oordelen, dat het belang, dat elk voor zig zeiven heeft om zig van goede Paarden te voorzien, deze voorzorg onnodig maakt. Men vindt hier dan ook nu nog zeer fchone Paarden, die inzonderheid hoog gefchat worden by de Friezen, die dezel. ven jaarlyks hier , in eene grote menigte, op de Jaarmarkten , en langs de huizen opkopen, enze naderhand, tot zeer hoge pryzen, wederom verkopen aan de Hollanderen, by welken ze, onder den naam tvelk in't jaar 1588 het ligt zag, blykt fjib. 2. ;ap. 8. ) dat de Drenthers, ten dien tyde, hunne tonden met Osfen bebouwden, en dikwyls vier of yyf paar Osfen, nevens twee Paarden, voor de ploeg fpanden. 'c Welk nu hier met reden, k« Vreemds zoude fchynen.  van : DRENTHE. 33 naam van Friefche Paarden, den hoogden roem dragen. Doch boven al zyn de ingezetenen rykelyk voorzien van Schapen , welker mest zy, ter bemesting hunner korenlanden, hoog noodzakelyk hebben. De zoort die men van dezelven hier heeft, is de Friefche in gootte geenzins gelyk, ook valt de woi minder fyn en goed: doch het vleesch, in tegendeel, is raalfcher en aangenamer van fmaak : ook willen hier gene andere Schapen zo wel aarten , fchynende de gewone zoort alleen gehard,.om by het weinig onderhoud van raapkoeken, hooi en ftro , dat men haar des Winters geven kan , van de heide te kunnen beftaan. De Wol wordt gedeeltelyk, door de ingezeten, tot hun dagelyksch gebruik , verbezigd , die daarvan , behalven andere meest bekende geweven wollen ftoffen, een zekere zoort van ruw Pywaat reeden , welk hier de gewone dragt der Landlieden uitmaakt. De overige wol wordt, by gebrek van inlandfche Fabrieken, waarinze, met voordeel, zoude kunnen ver. arbeid worden , meest door buitenlandfche Kooplieden opgekogt , en vervolgens naar Leiden en Kampen , ter bearbeiding in de Deken • fabrieken , en zelfs buiten de Provinciën , naar Frankryk en elders, verzonden. Men maakt hier ook werk van Byen te houden , die, in den Nazomer, op de boekweiten - en heidebloemen , die hier de wydmtgeftrekte venen en velden opleveren , eenen ryken voorraad van honig verearen. *'* Het AlgemeensBeschry-  MEENE Eeschry- TlJJC, 34 Tegihwwdigt Staat Het voordeel, dat deze Infekten den Inge* zetenen aanbrengen, fcheen al voorlang de Staten van dit Landfchap aanmerkelyk genoeg, om daarop eene zekere belasting van vier Huivers voor ieder Korf met Byen in te voeren: welke, ( doordien, uit de naburige Provinciën, waar onder voornamelyk Friesland, jaarlyks eene grote menigte van de zei ven herwaards, ter honigwinst, overgebragt worden, die allen mede deze belasting onderworpen zyn ), by de jaarlykfche verpagting alhier gewoonlyk, tusfchen zes en zevenduizend gulden, voor het Land , kan opbrengen. De Koophandel verdient naauwelyks, als een middel van beftaan voor de Ingezetenen van dit Landfchap, hier gemeld te worden. Behalven den kleinen Sluikhandel, die hier en daar op de grenzen gedreven wordt, heeft Meppel alleen genoegzaam alles, wat eenigzins den naam van Koophandel dragen kan. Ook zyn onder de Fabrieken daar alleen de Weveryen in bloei. Meer als een voorwerp van uitfpanning en vermaak, dan van nut en voordeel, moet inzonderheid hier de Jagt aangemerkt worden, welke aan een ieder, die flegts een matig gedeelte fchatbaar land in eigendom bezit, vry en geoorlofd is: mids hy zig onder Eede verbinde geen Wild te zullen verkopen. Al van ouds fchynt men den grond en de gelegenheid van dit Landfchap, als byzonder gefchikt tot de Jagt te hebben aangemerkt. Toen het nog aan het  van DRENTHE. 35 hetDuitfche Ryk onderhorig was, en door zyne Graven geregeerd werdt , was hier reeds een vry Jagcveld opgerigc, waar in de Keizers, als Landheren, zig een uitfluitend regt tot de Jagt voorbehouden hadden; welk door Keizer Otto den Grooten, in den jare 943, aan den Bisfchoplyken Staat van Utrecht gefchonken werd, by eenen Gift. brief, die nog voor handen is. Men vond hier toen velerlei zoort van grof Wild, en zelfs verfcheurende wilde Beesten; waar onder, iri den gemelden Giftbrief, genoemd worden Harten, Beren, Boschgeiten, Wilde Zwynen, en in 't gemeen de Beesten, in de Duitfche taal Eb en Schelo ( 6 ) ge« noemd, welken in de Bosfchen, die hier, ten dien tyde, zeer menigvuldig waren , overvloedige fchuilplaatzen vonden. Doch zy fchynen federt, met dezelven, ten eenemaal uitgeroeid en verdwenen te zyn; ten minften zynze tegenwoordig niet meer aan dit Landfchap eigen: maar de Harten en Wilde Zwynen, die hier nog zomtyds gevonden worden, komen herwaards over uit Munfterland , C6) Welke de eigenlyke betekenis dezer woorden zy, is niet ten vollen zeker. Zonder ons met derzelver afleiding te bemoeien, zeggen wy alleen dat wy ze houden voor eene gemene benaming der reeds opgenoemde dieren, en anderen, dienevens dezelven onder den Ban begrepen waren: even als « "ütfide; Edel en Heren Wild. Confer. Buchel. adHedam. p. 89. & feqi Aloë. MSEWË Bescurï» vi1jo, '  AtGE- MEENE BESCHB! VIHC» 36* Tegenwoordige Staat fterland, hec Graaffchap Bentheim, of van ., elders. Het ander meest gewoone Wild valt hier ook niet overvloedig , maar wordt, by uitnemendheid, fmakelyk gehouden. Behalven het Wild, dat de andere Provinciën met dit Landfchap gemeen heb« ben, als Hazen, Patryzen , Snippen enz. heeft men hier ook, meer byzonder, de Korhoenderen, die zig meest by en omtrent de Boekweiten venen onthouden , aldaar hunne jongen uitbroeden, en zig vervolgens , door dit Landfchap , en zelfs, tot buiten hetzelve, verfpreiden. Voorheen was ter bewaring van de Wildbane alhier, hec fchieten van Wild, door 's Lands Staten verboden; ook mogt men, om hetzelve te vangen , geen Jagtgereedfchap gebruiken ; maar meest, volgens een' aangenomen regel, bair met bair en pluim met pluim gevangen worden. Thans egter is het fchieten van allerlei Wild geoorloofd , uitgenomen alleen de Hazen, die nog, ( fchoon thans genoegzaam maar alleen in naam het oude voorregt genieten: doch daarentegen, ook wederom, zo veel te langer, voor de vervolgingen der Jagers bloot liaan: alzo de Jagt, die ten aanzien van het ander wild, llegts van half Herfstmaand tot den eerften van Louwmaand duurt, met opzigt tot de Hazen , tot het einde van Sprokkelmaand blyft aanhouden. De Jagt op de Korhoenderen is hier om 't vierde jaar verboden, op de boete van honderd goud gulden op ieder hoen, dat tegen dit verbod gefchoten of gevangen wordt. Dit is zedert veranderd, zynde  van DRENTHE. $f zynde de Korhoendervangst om het vierde jaar niet meer verboden. Ook begint thans de Jagt eerst op primo October. Doch onaangezien deze voorzorgen, neemt hier de menigte van hec Wild nog jaarlyks af: waarvan , voor een groot gedeelte, de reden moet gezogt worden in de menigte der Jageren, die hier, ter vernieling van het Wild, als te famenfpannen. Tot de Visfchery geven de menigvuldige Stromen en beekjes alom gelegenheid aan de hand. Onze Landftromen, die wy boven befchreven hebben, zyn hier in de voornaamften, en leveren, meest overal, zeer goede Visch op, Inzonderheid wordt dezelve, in en omtrent het Zuidlarer Meer, in eene zeer grote menigte gevangen; en deze wordt ook doorgaans voor de fmakelykfte gehouden. De Aart en Zeden der Inwoneren van dit Landfchap zyn, misfchien meer dan in eenig ander gewest van de Nederlanden , overal zig zei ven gelyk: fchoon nogtans niec zo volkomenlyk, of men befpeurt, datze, hier en daar op de grenzen, eenigzins naar die hunner Naburen trekken: 't welk inzonder* heid in hunne taal waar te nemen is, die anders, over 't geheel, zeer ruw en onbeichaafd luidt. In 't gemeen mag men tot lof der Drenthenaren zeggen, dat zy in matigheid, zedigheid en fpaarfaamheid, boven velen hunner Naburen uitmunten. Hunne kleding ftemt met hunne levenswys overeen en is zeer eenvoudig , beftaande, voor 't grootst gedeelte, uit eigengereedde ftoffen. Eerlykheid, in 't byzonder, is het hoofdken* * * 3 merk Alok- MEENE BKscHRy* vimg.  Al cs" MEENE Beschrï. O8 Tegenwoordige Staat merk van een' regtfchapen Drenthenaar, en afwykingen in dit opzigc worden niet ligtelyk onder hen vergeten. Hun afkeer van overheerfching, en daaruit te meermalen voortgevloeide opftanden tegen de Utrechtfche Bisfchoppen, hunne Landheren, die hen door de Stigtfche Schryvers als kenmerken van een oproerigen aart, zyn te laste gelegd, worden door anderen, als blyken van dapperheid en vryheid • liefde verfchoond en gepreezen: terwyl de zekerfte bewyzen van hunne neiging in dit ftuk te halen zyn uit hunne aloude regten en vryheden, welken zy tegen die overheerfching bewaard, en meest, ongefchonden, tot hunue Nakomelingen overgebragt hebben. Hun. ne verkleefdheid aan de oude gebruiken, zelfs m onverfchillige zaken, is zo groot, darze veehyds fchier tot bygelovigheid overflaat: ook zyn zy, in andere opzigten, van dit laatstgemelde gebrek, geenzins geheel vry te fpreken. Spoken en nagtverfchynzels worden, by den gemenen man, volgens overlevering, geloofd, en, gelyk zy voorgeven, noch dagelyksch gezien; en hun geloof aan Toverhekfen en Weerwolven enz. heeft tot nog toe, door gene wetten kunnen uugeroeid worden. Om nu, van meer andere dwaasheden van deze zoort, met te fpreken. » De vroegfte Inwoners van dit Landfchap, van welken men, by de Ouden, gewag ge. maakt vindt, waren Friezen i en wel! in. dien men op de onderfcheiding van'dit volk m Grote en Kletne Friezin, let, van dat ge;  van DRENTHE. 39 gedeelte diens Iandaarcs afkomftig, welk men de Grote Friezen noemde, die hier, volgens 't gevoelen van den Heer Alting, aan de Brukteren grensden; wordende, van dezelven, alleen door hunne Oostlyke moerasfen af. gefcheiden. Hoewel andere zelfs een gedeelte van dit Landfchap tot de landen der Brukteren betrekken. De Naam der Friezen is, in dit Landfchap, nog bewaard gebleven in het Dorp Vries; 't welk wy hier alleen mee een woord aantekenen. Doch de gedenktekenen hunner daden zyn hier zeer menigvuldig: indien men, namelyk, daar voor houden mag de overblyf. zelen der Oudheid, die hier nog in een veel grooter' menigte, dan in de naburige gewesten gevonden worden ; en die wy ook hierom, eenigzins breedvoeriger be» fchryven zullen. Men kan dezelven in drie onderfcheiden* zoorten verdelen ; zogenaamde Legerplaat' zen , rondopgeworpen Grafheuveltjes, en zware Henen gevaarten , onder den naam van Hunnebedden bekend: welken , ieder op zig zelf, onze aanmerking verdienen. Wat vooreerst de zogenaamde Legerplaatzen betreft, men vindt dezelven hier zeer menigvuldig: doch in gedaante zynze niet overal eikanderen gelyk. De meesten beftaan uit eene reeks van vierkante plekken, door opgeworpen aarden wallen van eikanderen gefcheiden, en door een gemenen wal van buiten beiloten. Deze zoort s» *4 ia alob' meene Be schimt? vinc  Alce- meene Bescüry VING. 4 Tegenwoordige Staat is door Picardc befchreven, en hy vergelykt: , ze niet kwalyk by een venfterraam, met vierkante ruiten : hoewel deze ruiten , of perken juist niet altyd volkomen vierkant zyn; maar in zommigen, die ik gezien heb , eenigzins langwerpig waren. De grootte dezer Legerplaatzen is zeer verfchil. lende : men vindt 'er, die eene vry grote uitgetlrektheid hebben. Eenigen , door Picardt omgetreden , hadden wel vier duizend treden, in den omtrek, en waren in tienmaal tien kleinere perken, ieder perk van twe honderd treden, in den omtrek, afgedeeld. Anderen zyn veel kleiner, en befluiten een minder getal van perken in zig. De perken zelve, fchoon in de eene legerplaats groter dan in de andere, hebben egter, in ieder legerplaats op zig zelve, eene zekere evenredigheid tot malkanderen. En dit heeft niet alleen plaats in de legerplaatzen door Picardc befchreven,- maar ook in de anderen, die van eene verfchillende zoort zyn. Doch deze laatfte onderfcheiden zig voornaamelyk hier in, dat de perkjes, in dezelven, niet ruitswyze en met doorgaande wallen, van een gefcheiden zyn; maar op eene byzondere wyze verdeeld , en nevens eikanderen gefchakeerd leggen. Men vindt dezelve op eene woeste heide, wat meer, dan een vierendeels uurs van de naastgelegen Buurfchappen afgefcheiden: zy heeft ten Noordwesten een menigte Heumdtjes, van die zoort , welke wy ftraks jeichryven zuilen. De wallen zyn hier en daar  «DRENTHE. 4r daar befchadigd, doch op de meeste plaatzen nog zigtbaar. Men ziet ligtelyk, dat dezelven , uic het midden der perkjes, zyn opgeworpen : alzo de grond daar merkelyk lager is, dan aan de kanten: terwyl ook nergens eenig teken van eene gragt of omgravinge te befpeuren is. Voorts zyn de doorgangen, waardoor de perkjes gemeenfchap met malkanderen gehad hebben, thans nergens meer te ontdekken. De andere zoort van Legerplaatzen verfchilt van deze laatfte door de verdeling der perkjes, gelyk wy zo even gezien hebben, en dus onnoodig agten hier breder uit te halen. Wat nu aangaat den aanleg en het gebruik dezer zogenaamde Legerplaatzen; hieromtrent is men 't niet volkomen eens. Men houdtzc gemeenlyk voor Legerplaatzen der Romeinen. Doch Picardt verwerpt dit gevoelen, en wilze, daarentegen, voor verblyfplaatzen der aloude imeven doen doorgaan. Ook moet men , aan den eenen kant, bekennen , datze van de Romeinfche Legerplaatzen , die men by Lipfius en anderen befchreven vindt, in vele opzigten, verfchillen. Men vindt 'er namelyk ( om dit verfchil flegts in eenige weinige Hukken aan te wyzen ), gene afdeling in, die toe een Hoofdkwartier ( Pmorium ) kan gediend hebben , gene doorgaande wegen , waar door de perken van eikanderen zyn gefcheiden , gene tusfchen - ruimte tusfchen den buitenwal en de binnenfte afperkingen; ook geene grage, waaruit de buitenwal is 5 op- A.LGE' MïSNE Beschry- l'IKG.  Alcemeene BeéCHRV. WO, 4* Tegenwoordige Staat opgehaald : welk alles aan de Romeinfche , Legerplaatzen eigen was. Doch datze daarom verblyfplaatzen der oude Sueven zouden geweest zyn , is nog veel onwaarfchynlyker, Want behalven dat by de Ouden gene, genoeg zekere, berigten , aangaande het verblyf dier volken in deze Landltreken , gevonden worden , waarop men zulk eene önderftelling zoude kunnen bouwen; zo is ook de nette afdeling der perkjes, welke, volgens Picardt, zo regelmatig is, als ofze, door Landmeters, waren afgeftooken, veel eer een bewys , datze tot Legerplaatzen , dan tot woonplaatzen van eenig volk zouden gediend hebben, 't Welk daarenboven ook nog waarfchynlyk gemaakt wordt door de menigte der Grafheuveltjes, die men, op vele plaatzen, naby dezelven ontmoet. Wy houdenze dan voor Legerplaatzen: doch om de zwarigheid, uit derzelver gedaante ontleend, uit den weg te ruimen, zou men moeten aannemen, of datze door de inlandfche volken zelve, tot hun eigen gebruik vervaardigd en opgeworpen zyn (.7 )» of dat de Romeinen, ( indien menze voor ( 7 ) Dat de Germanen zig van Legerplaatzen bediend hebben, is niet ten eenemaal te ontkennen; nog ook dat zy dezelven cenigzins met wallen voorzien hebben. Zie Cluverii Germ. Antiq. ]ib. i. cap. 50. 't Zy dan datze dit gedaan hebben, volgens hun eigen gebruik; 't zy datze ook hierin, even gelyk in het aanvallen, en in de maniere van ftrydeu Uie Taciü Annal. lib. a. cap. 45 en 46). . 4o  van DRENTHE. 43 voor een maakzel van dit volk houden wil), in hunne legerbouw, niet altyd en overal, dezelfde orde in agt genomen hebben ( 8 ). Waartoe, misfchien in deze landftreek, de hardigheid des beneden gronds, waarom niet, dan met grote moeite, gragten kunnen gegraven worden, en meer andere oorzaken, aanleiding kunnen gegeven hebben. Ook ftrydt niet tegen dit gevoelen de menigte derzelver, welke zo groot is, dat het on« waarfchynlyk zoude kunnen fchynen, dat de Romeinen hunne Legerplaatfen, in zo groot een aantal, zo digt by eikanderen, zouden opgerigt nebben. Want zo men in aan. merking neemt de ligging van dit landfchap, waar door het, aan de oostzyden byna de eenig- de wyze der Romeinen eenigzins gevolgd hebben. Dat egter hunne legerplaatfen niet, gelyk die der Romeinen, met wal en gragt omringd ; maar, tegen den aanval der vyanden, met legerwagens en andere oorlogs toerustingen, gedekt waren, is aan den an« deren kant niet minder zeker. Zie CIuv. loc. cit. (8) Ten tyde der eerfte Keizeren werden de Legerplaatfen der Romeinen , zelfs in deze Land. ltreken, altyd op dezelfde wyze gemaakt, en, volgens eeu ftandvastig gebruik, met wallen en gragten omringd. De Legerplaats van Cecina, in zynen togt langs de grenzen van Drenthe, opgerigt, kan hier van, onder anderen, ten bewyze ftrekken. Dezel. ve, fchoon in alle haast, en, zonder behulp van de nodige werktuigen , opgeworpen, was egter van Poorten , Wallen en Gragten , gelyk gewooulyk, voorzien. (Zie Tacit. Annal. lib. i. cap. 26. & feqq). Men zou derhalven onze Drentfche Legerplaatfen tot latere tyden moeten brengen; wanneer, de krygstugt vervallen zynde, ook waarfchynlyk de legerbouw niet meer zo naaukeuriglyk ia agt ge, gomen wierd. Alge* meenk BeschrV. ving.  44 Tegenwoordige Staat AlC2- MKEKE BssCHRY VJNG. eenigfte fleutel te lande is, om in Friesland . * gerake«. is het Jigtelyk te denken, dat de friezen hunne beftryderen , aan deze zyde, voec voor voet, den doortogt tot hun land zullen hebben betwist. Waartoe hen ook de oostelyke moerasfen en andere lage ftreken, dit Landfchap hier en daar doorfnydende, bekwame gelegenheden aanboden. Terwyl om dezelfde reden, den Romeinen 'er grotelyks aan gelegen lag, hier altyd eene fterke bezetting te houden; waar doorze van een' geopenden toegang en veiligen hertogt verzekerd konden zyn. Welk een en ander, tot hec opwerpen van Legerplaatfen, overvloedige aanleiding kan gegeven hebben. De Lange Dyken, door den Romein L. Domitius, in de moerasfen van dit Landfchap, aangelegd, en de togc van Cecina, onder Germanicus ( *), in den oorlog tegen Arminius, langs dezelven ondernomen, bewyzen, onder anderen, welk een gebruik de Romeinen, al vroeg, van den doortogt door dit Landfchap gemaakc hebben. De rond'opgeworpen Grafheuveltjes, die in dit Landfchap , even gelyk de Legerplaat, fen, mede nog, in eene zeer grote menigte, voor handen zyn, komen by ons hier, in de twede plaats, in aanmerking. Men vindt dezelve meest op de onbebouwde Veldgron- den (*) Tacit. Ann. Iib. i. cap. 60 & feqq. Lipfius in nor. ad lacit. loc. cit. cap.63. Alting Not. Gerrn. nier. Tom. L Fol. 53 collat. Tab. II. Vad. Hist. L D. 1. B. bladz. 67.  van DRENTHE. 4$ den en barre heiden van dit Landfchap, sommigen naby de Dorpen en gehugten, anderen verder van dezelven afgelegen; en dezen zyn doorgaans het minst gefchonden. Hunne grootte en hoogte is verfchillende, en kan bezwaarlyk onder eene algemene bepaling gebragt worden. De meeste lig. gen in hopen by eikanderen, en flegts eenige weinige afzonderlyk en hier en daar verfpreid. 'c Merkwaardigste van allen is, datze op vele plaatfen zo na by de Legerplaatfen gevonden worden, datze daartoe fchynen te behoren. De Legerplaats door ons hier boven befchreven heeft meer dan zeventig zulke Heuveltjes, binnen een zeer korten omtrek, naast zig liggen. En die laat ons naaulyks twyfel over, ofze moeten voor rustplaatfen gehouden worden dier Helden, die hier op 'c Slagveld hun leven gelaten hebben. Een Beminnaar der Oudheid, die de gezangen van Osfian gelezen heeft, zal 'er hierom, niet zonder aandoening, een der treffendfte Tonelen in befchouwen, waarop die ftatige Digter de fchimmen zyner Helden ten reie voert. Datze althans tot Begraafplaatfen gediend hebben, bewyzen de aarden kruikjes, met asch en doodsbeenderen gevuld, die onder dezelven gevonden worden, volkomenlyk. Doch niet even zeker is het, aan welk volk zy byzonderlyk hunnen oorfprong verfchuldigd zyn. De gewoonte om graven van aarde en zoden voor de Overledenen op te rigten, was beiden den Romeinen en Germanen gemeen, en wy houden het hierom waarfchynelyk, datze aan Al'jE« MEUHE BESCHRÏ' VIKG.  AL«8- MEENE Beschsy ving. I 1 46 Tegenwoordige Staat aan beide deze volken moeten toegefchreveit worden, 't Welk ook beter met de grote menigte, die men 'er in dit Landfchap van aantreft, overeen te brengen is, dan dat zy, gelyk fommige willen, alleen van de Romeinen zouden zyn. Van den Romeinfchen oorfprong dezer Grafheuveltjes getuigen ondertusfchen de ftukken van wapenen, en koperen armringen, byzonderlyk aan dien Landaart eigen, en inzonderheid, zeker koperen penningje,met een Romeinsch opfchrift, welke allen onder eenigen dezer Heuveltjes opgegraven zyn ( * ). Doch daarentegen heeft men, onder anderen, eene foort van Krygsgereedfchap en ftenen werktuigen gevonden, die voornamelyk by de Germanen en verder op gelegen Noordfche Volken, fchynen in gebruik geweest te zyn, en dus bewyzen voor den lnlandfchen oorfprong dezer begraafplaatfen opleveren ( 9 ). Ook zou het met reden vreemd mo« (*) Zie van Lier Oudheidkundige Brieven bladz [8oven befchutte; hoedanigen ook in den ftraki[emelden grafkelder geweest zyn : doch nergens met (Bik  eau DRENTHE. 4? fnogenfchynen, dat 'er geene overblyfzels van diergelyke Begraafplaatfen der oude Inwoneren gevonden wierden, daar het zeker is, dar de gewoonte om hunne doden, onder heuveltjes te begraaven, onder deze Volken zelfs, tot op de invoering van het Christendom, voortgeduurd heeft Cf). Nu is nog overig, dat wy kortelyk van de zware ftenen Grafgevaarten, of zogenaamde Hunnebedden, fpreken, welke mede in dit Landfchap, boven andere omliggende ge- we*j zulk een gevaarte, als deze kelder, 'er boven. Het fchynt ons met den Heer van Lier, genoegfaamzeker dat deze grafkelder voor geen Romeinsch, maar voor een inlandsen, of, gelyk het ons voorkomt, voor een Noordsch gebouw moet gehouden worden, waar. fchynlyk van denzelfden oorfprong, als de Hunne, bedden in dit Landfchap. Doch dat ook de ftraS van kleine ftenen, die onder eenige andere lykheuveltjes gevonden worden, een genoegfaam kenmerk zouden opleveren, om de inlandfche van de Romeinfche begraafplaatfen te onderfcheiden, zo dat eene anderen, dan waarin deze rtraten gevonden worden van Inlanders zouden zyn, komt ons niet aanneemlvk voor. Voor zekerer bewyzen houden wy de ftenen Bylen, Beitels en andere werktuigen, in de Eexter Grafkelder en elders gevonden. Doch van welk eZ braik deze werktuigen geweest zyn, blyft ons na •t geen van Lier en anderen 'er over gefchreven hebben, tot nog toe een raadfel. Zo men naar den tnterlyken vorm mag oordelen, kunnen ze naauiyki «nders, dan om hout te klieven, of tot eenig ander ligt werk, gediend hebben. Ook zynze , mópelvk daartoe, by het toeftellen van den Lyk brandftapel! of tot het doen van offeranden, of eenige andere bv' gelovige plegtigheden, alleen gebruikt geweest. ' (t) Vid Keisier. Antiquit. Septentr. & Celtic, o: 103. & feqq. Inpnmis p. i©8. Loccen. Antiq. Sue. Coth. hb. a. cap. aj. * eMC« AlgemeensBeschik. VIJiO.  Alge- Meene BESCHRY" ving. . Tegenwoordigs Staat westen , in groten, getale gevonden worden, en die inzonderheid waardig zyn , door een .liefhebber der Oudheid, met opmerking , befchouwd te worden : terwyl de befchryving, die wy 'er van geven zullen , den Lezer alleen dienen kan , om 'er zio- een flaauw denkbeeld van te maken. Men ziet dan gemeenlyk twee ryen digt aaneengevoeg,de ftenen, zig ftrekkende Oost en West, ter lengte van zestien of meer treden, en dienen, de ter . onderfteuning van geweldig zware , ruween onbehouwen Steenklompen, die, op de eerften rustende , eene tusfchenruimte van wee of drie treden, in de breette, overdekken, makende aan de oostzyde van het gebouw eene opening van omtrent de drie voeten hoog, waar langs men, bukkende, onder hetzelve kan kruipen : terwyl nog eene andere ry van ftenen , op eenigen afïland van de eerften, doorgaans twee of drie treden van eikanderen, overeind ftaande, het gehele gevaarte omringt, en aan hetzelve tot een affchutzel van buicen ver» ftrekt. Hoewel deze ftenen nu niet overal meer, op die wyze, gevonden worden , zynde dezelven , op vele plaatzen, door de Landlieden weggehaald, en, tot hun byzonder gebruik , naar elders vervoerd geworden. Een lot, dat waarfchynlyk de mees ten dezer grafgevaarten zelve reeds zouden ondergaan hebben; indien de zwaarte der bovenfle ftenen, gene vervoering toelatende , en eindelyk een Defluit van de Staten Van dit Landfchap, waarby het fchenden dezer gedenktekenen verboden is, sulks niet ver-  van DRENTHE. 49 verhinderd, en ze tot een {toffe van verwondering en nadenking voor de Nakomeling, fchap hadden bewaard. Wat nu den oorfprong en de eerfte op. flapelaars dezer woeste gedenkftukken be. treft; niet zonder reden heeft men al voorlang in de oudheid hier onderzoek naar gedaan. Eenigen, by Tacitus gelezen hebbende dat, volgens een gerugc, in 'c Noorden nog gedenkzuilen van Hercules zouden overig zyn, en niet wetende, wat denkbeeld van onze Steenhopen te maken, hebben ze daarvoor willen gehouden hebben. Doch Picardt, die, wat den perzoon van Hercules, als oprigter dezer gedenktekenen, aangaat , dit beuzelpraat noemt, onwaardig om te wederleggen, houdtze daarentegen voor begraafplaatzen van Huinen, dat is, Reuzen, die, volgens zyn gevoelen, uit Gotland, Zweden , Noorwegen , Denemarken en andere Noordfche Landen herwaard zouden zyn overgekomen. De redenen van zyn gevoelen zyn de grootte der ftenen, waaruit deze grafgevaarten beftaan, die door gene gewone kragten van menfchen fchynen op een geftapeld te hebben kunnen worden; en dat 'er ook in de Noordfche Landen diergelyke opeenftapelingen van ftenen gevonden worden, welke door de Reuzen, waarvan, volgens het getuigenis der oude Landhistorien, Vaarzen en Liederen, die landen gekrield hebben, zouden opgeregc zyn. Anderen, hoe weinig moeite het hun ook koste, deze gevoelens te wederleggen, hebben egter, in den waren oorfprong 'er * * * * van MEfiNH Beschrt- VING, j  AloemeeneBescHRy- VJffü. 5» Tegenwoordige Staat van te ontdekken, niet minder verlegen gei ftaan. Datze tot bewaarplaatzen voor de asch van overledenen zyn gebruikt geweest, was, ter oorzake van de Lykbusfen, die 'er onder opgegraven zyn, wel gene twyfeling onderhevig; doch, aan welk volk zy daartoe gediend hadden, bleef even onzeker. Dieze voor werken der Romeinen aanzagen, vonden nog in de historiën, nog in de gewoonten van dat volk, eer igen fteun voor hun gevoelen; en dieze, daarentegen, voor begraafplaatzen der Inboorlingen hielden, ontmoetten in het getuigenis van Tacitus, fchryvende, dat pragtige graven, en daar veel werks aan vast was, by de Germanen als lastig voor de doden, verfmaad-mierden, eene zwarigheid, die niet gemaklyk uit den weg te ruimen was. Men viel derhalven natuurlyk wederom in 'c gevoelen, dat de opftapelaars dezer ftenen uit verder opgelegen Noordfche Landen moesten afgekomen zyn. Tacitus had, in vele andere opzigten, het verfchil tusfchen de gewoonten dezer Noordfche Volken en der overige Germanen reeds aangewezen, en uit de Landhistorien van latere tyden, zo wel als uit de overblyfzelen der oudheid, blykt, in 't byzonder, dat de gewoonte om zware ftenen grafgevaarten voor de aanzienlykften onder hen op te rigten daartoe mede moet gebragt worden; de overeenkomst wyders, tusfchen de Noordfche en onze Inlandfcfce gedenktekenen, zet aan dat gevoelea al het nodige gewigt by. Alleen blyft 'er nog eenige twyfel over, tot welk eenen trap van oudheid men de eerfte  van DRENTH E. 5r ite oprigting dezer gevaarten te brengen hebbe. En hierby komen ons voornamelyk twee tydperken in aanmerking. Men vindt vooreerst van eenen overtogt gewaagd, die door eenige Noordfche Volken, onder den naam van Cimbren en Teutonen, in het zeshonderd en veertigfte jaar, na de ftigcing van Rome, dat is, naar onze tydrekening, omtrent honderd en veertien jaren voor de Geboorte van Christus, over deze landen ondernomen Is. Ook fchynen zommigen, vooral Picardt, die overal het oude en wonderbare zoekt, niet vreemd geweest te zyn, van den oorfprong onzer grafgevaarten in zo vroeg een tydperk te zoeken. Doch het verblyf dier volken, in deze oorden, fchynt te kort van duur geweest te zyn, om daaraan de oprigting dezer gedenktekenen toe te fchryven. Ook vindt men, behalven het gerugt aangaande de Pilaren van Hercules, 'c welk onzes oordeels op geheel iets anders ziet, en die ook hier niet kunnen gezoge worden, niets by de Ouden ,dat, met eenigen fchyn, daartoe kan getrokken worden. Veel waarfchynlyker is derhalven het gevoelen van die geenen, welke de oprigting onzer gedenktekenen tot latere tyden brengen; en, wel inzonderheid, de invallen der Noormannen, onder Karei den Groten en zyne Opvolgeren, hier op het oog hebben (§). Men vindt (5) Vid. Cl. de Rhoer Orat. de Fructu, qui es Antiq. patr. Studio in omne Doctrinarum genus redit. pag. 17. & feq. Collat. Keysler Antiq. Sept, & Celt. Sect. H. C. 8. p. 230. & feqq. * ♦ * * 2 AlcemeeneBrscHaï*' ving,  Alge» meens TlJtd. HISTORIE. Si Tegenvootrdige Staat vindt namelyk,dat deze Volken, in da negende en de volgende eeuwe, in Friesland, niet alleen menigvuldige ftroperyen gedaan, maar zelfs jaren agter een een vasc verblyf gehouden hebben. En gelyk men wil, dat zy, geduurende dien tyd, verfcheiden plaatzen en dorpen in deze gewesten, met namen, uit hun Vaderland ontleend, benoemd hebben: zo mag men ook met reden aannemen, datzy hier, volgens hun landgebruik geleefd, en van de zware ftenen, die zy hier vonden , praalgraven voor hunne doden opgerigt hebben: waarvan de overblyfzels, tot op dezen tyd, in onze Hunnebedden zyn bewaard gebleven.  van DRENTHE. SS HISTORIE. "Van de vroegfte Gefchiedenis derlnwoneren van dit Landfchap valt hier weinig te zeggen. Daar zy van ouds onder de Friefen gehoord hebben, mogen zy met regt gerekend worden, mede deel aan derzelver daden te hebben gehad. Doch die reeds in den Tegenwoordigen Staat vanFriesIand befchreven zynde, Haat ons daar van, hier ter plaats, niets afzonderlyk te fpreeken: terwyl wy ook van de overblyfzelen der oudheid, die'er meer in het byzonder van getuigen , reeds in hec voorgaande Hoofdftuk melding gemaakt hebben. De veranderingen , omtrent het midden der derde Eeuwe, door het verval der Roomfche Mogendheid, in de zaken der Germanen voorgevallen, en de daar uit ontftane vereniging van verfcheidene dezer Over-Rhynfche Volken, onderden naam van Franken, hebben, buiten twyffel, de inwoneren van dit Landfchap mede betroffen : als welke ten dien tyde mede daar onder behoord hebben. Doch het geen men daarvan in de Gefchiedenis der Ouden verhaaü vindt, betreft te zeer het vereenigd Lichaam dier Volken in het gemeen, om eene byzondere toepasfing op dit Landfchap toe te laten : gelyk dit zelfde ook mede plaats heeft ten aanzien van verfcheidene lotgevallen der Friefen en Neder - Saxers, wier namen hier eerlang wederom te voorfchyn kwamen. Alleen mag men uit de verhalen van zom* * * * 3 raige Misto» RIB»  54 Tegenwoordige Staat HlSTO ais. mige Historiefchryvers, vergeleken met den aarc en gelegenheid onzer landen, met eenige waarfchynlykheid afnemen, dat verfchei* den gewigtige gebeurtenisfen der opgenoemde Volken, binnen of omtrent de grenzen van het tegenwoordig Drenthe, voorgevallen zyn. In de volgende tyden , wanneer de Franken , zig nu in Gallie gevestigd hebbende, van daar hunne wapenen naar deze Gewesten te rug wendeden , ontmoet men even weinig zekerheid omtrent de byzondere Gefchiedenis van dit Landfchap, en ik vind gene redenen genoeg om uit onzen Picardt, op het jaar 628, over te nemen , dat Drenthe na de overwinning, door den Frankifchen Koning Clotarius II, en deszelfs zoon Dagobert I, op de Saxers en Friefen behaald , van het overige Friesland afgefcheurd, en aan het Ryk der Franken zoude gehegt zyn geworden. Ik vermoed derhal ven liever, dat, het daar onder gebleven zy, en dus ook, in de volgende tyden , in het zelfde loc met de Friefen hebben moeten delen. En op dezen grond mag men ook met reden aanneemen , dat, by de verkondiging van het Euangelie onder de Friefen , welke zedert, onder de befcherming der Frankifche Koningen, door verfcheide Zendelingen uit Engeland ondernomen is, dit Landfchap ook geenzins vergeten zy geworden. Onder de eerfte Geloof-Predikers alhier, worden gemeenlyk gerekend Suidbertus, Marcellinus, endetwe* Èwaldusfen: mee welke wy dus de Gefchiedenis van dit Landfchap beginnen zullen. Yan den eerften wordt verhaald, dat hy in Fries-  van DRENTHE. 55 Friesland ( Haeda p. 25. ) Westfalen, Boructuarien, en dus ook waarfchynlyk in dit Landfchap, zyn werk van hec bekeren der Ongelovigen gemaakt hebbe. Doch aan Marcellinus fchynt die post alhier, en in de naast gelegen Overysfelfche landen, meer byzonderlyk opgedragen te zyn geweest. En, men heefc te meer reden om hem als den voornaamften voortplanter van hec Christendom in dit Landfchap aan te merken, om dat hy, door zyn langdurig verblyf in deze oorden, daar toe boven anderen gelegenheid gehad heeft; als zynde na eene zeventig-jarige bediening van dat werk, in eenen zeer hogen ouderdom, te Oldenzeel overleden. De twee Ewaldusfen verdienen hier ook om hunne prediking, doch voornamelyk om hun ongelukkig lot, gemeld te worden. Men vindt namelyk van hen aangetekend, dat zy, bezig zynde met hec Euangelie te verkondigen, door de ongelovige Nederfaxers overvallen, en omgebragc zyn, op eene plaats, by de Ouden Nabia geheten, welke thans, indien men Picardc geloven mag, gezogt moet worden in het dorp Laar, gelegen in het Graaffchap Bentheim, waarvoor van Heusden geheel ver. keerdelyk verdaan heeft een der drie Laren, in Drenthe, Ondertusfchen heefc men reden om te twyffelen, of het Christendom onder deze Geloof - Predikers hier, en in de naburige Gewesten , die vastigheid verkregen hebbe, welke het zedert, onder de gedurige opftanden der Ongelovigen, tegen den afval beveiligen kon; tot dat Karei de Groote, * ♦ • « 4 geheel HrstOr me.  5Ö Tegenwoordige Staat Huro« RIE. ding tot den opftand en afval benam. Onder dezen Vorst fchynt Ludger voornamelyk, tot herlrel en voortplanting van den vervallen Godsdienst, in dit Landfchap gearbeid te hebben : waarom wy ook hier een weinig uitvoeriger van hem zullen moeten fpreken. Van zyne afkomst en vroegfte verrigtingen, m het Westerlauwersch Friesland, is in den Tegen woordigen Staat van Friesland reeds gewag gemaakt. Alwaar men onderanderen ook vindt, hoe hy, naden inval die de ongelovige Saxers zedert, onder hunnen Hertog Widekint, in Friesland deden, naar Italië vertrok ; alwaar hy zig eenige jaren, te Benevento, in een Klooster der Benedictinen onthield. Dan na zyn wederkomst, fchynt hy wel voornamelyk, in de andere gedeelten van Friesland, zyn werk van het bekeren der Ongelovigen gemaakt te hebben. Vyf Goen of Landftreken , ten oosten van de Lauwers gelegen , welke, tegenwoordig, grotendeels onder de Groninger Ommelanden begrepen zyn, hadden zig, omtrent dezen tyd, aan het Frankifche gebied onderworpen, en enen Leeraar, hunner talen kundig, van Koning Karei verzogt; aan dezen werd Ludger toen, als de bekwaamde, toegewezen , en hy verkoos deze bediening boven de waardigheid van Bisfchop van irier, welke hem ook, ten zelfden tyde door den Koning werd aangeboden. Ook bragt geheel Friesland en Nederfaxen* in het jaar 778 , onder zyne magt gekregen hebbende, , de Regeringsvorm te gelyk met den Godsdienst veranderde, en daar door alle aanlei-  vat DRENT H E. '57 bragt hy deze, hem toevertrouwde, Land. ftreken fpoedig tot het Christendom, over, en Karei fchonk hem dezelve niet lang daarna : waar door ze vervolgens aan het Geestelyk gebied van het Bisdom Munfter, op wiens Stoel Ludger eerlang tot Bisfchop verheven werd, onderworpen geraakte. Ook mag men met reden vermoeden, dat hy kort na dezen tyd het Landfchap Drenthe tot het Christendom bekeerd, en op gelyke wyze, van Karei, onder zyn bewind ontvangen hebbe. Willenadus, een Engelschman, had hier, en in t naburig Munfterland, reeds eenigen tyd te voren, de predikinge van het Euangelie begonnen te ondernemen. Doch met weinig vrugt. Zelfs was hy niet zonder levensgevaar de handen der Ongelovigen ontko. men. Doch Ludger flaagde 'er nu gelukkiger m, en fchynt zelfs reeds een geregeld Kerkbeftier in deze Janden te hebben inge. yoerd, waarover hy zelf het opzigt had; t welk na hem, op zyne Opvolgers is overgegaan. Althans uit de brief van Werde, een Abdy in het tegenwoordig Graaffchap Mark, aan de rivier de Roer, door Ludger, eer hy nog tot Bisfchop van Munfter aangefteld was, geftigt, blykt, dat de Abten dier Abdy nog een langen tyd na Ludgers aooa, welke m het jaar 809 voorviel, het geestelyk opzigc en kerkbezoek over Dren- the , en een gedeelte der Groninger Ommelanden, de vyf Goën hier boven gemeld waargenomen hebben. Hetwelk, waarfchynlyk, m dit Landfchap eerst een einde geno- * * * * jz md„ 0 men Historie. 809.  $8 Tegenwoordige Staat HlSTOHifi. men heefc in de elfde Eeuw , wanneer Drenthe, door gifte van Keizer Hendrik II, aan den Bisfchoppelyken Stoel van Ucrecht overging. Hier uit kan men , eer nadere bevestiging van het geen wy omtrent den naam van Drenthe, welke omtrent dezen tyd , ten minften voor het midden der tiende Eeuwe, fchynt opgekomen te zyn, reeds gezegd hebben, nog aanmerken, dat het dien onmogelyk uit het bewind der Utrechtfche Bisfchoppen kan ontleend hebben. Ondertusfchen fchynt Karei , by deze verandering in den Godsdienst, ook te gelyk het Wereldlyk bellier over dit landfchap hervormd , en op eenen geheel anderen voet gebragt te hebben; zo door een gedeelte daar van aan de Bisfchoppen en andere Geestelyke opzienderen toe te wyzen, als voornamelyk door het aanftellen van zekere hoge Amptenaren , die onder den naam van Graven, over de byzondere delen van dezelve, gebied voeren, en 's Konings regten handhaven zouden: geevende dus een begin aan de Graaflyke regering, onder welke wy dit Landfchap in de volgende tiende Eeuwe aantreffen. De invallen der Noormannen, waar door niet lang na Ludgers dood, zelfs nog by het leven van Karei den Groten, en gedurende de gehele negende en tiende Eeuwen, zulke ontzaglyke verwoestingen in Friesland en de omleggende landen zyn aangeregt geworden, hebben buiten twyffel de inwoneren van dit landfchap mede getroffen; doch de  vatt DRENTHE. 5$, de byzondere gebeurtenisfen, die daar by alhier zouden voorgevallen zyn, gelyk men die* by Picardt en eenige andere geboekt vindt, durven wy niet hoger dan verdigtzelen aanmerken, die, ten besten genomen CS)» al den grond hunner waarfchynlykheid hebben in eenige erfgerugten of overleveringen, en vergezogte naamsafleidingen eemger dorpen , die men in dit landfchap ontmoet; waarop in zaken van dezen aart, doorgaans weinig te bouwen is. Voor zodanige houden wy in 'r. byzonder de verhalen aangaande het vermaarde vlek Hunzouw, dat omtrent den oorfprong der rivier de Hunze zoude geilaan hebben; en door den inval der Deenen, onder hunnen Koning Godefried, in het jaar 808, C of liever 810, wanneer eigenlyk die inval geichied is) zoude verwoest zyn geworden; gelyk ook mede het geen men by denzelfden Picardt, met opzigt tot den inval in Drenthe, onder den Noorman Rollo, van welken het dorp Rolde zynen naam zoude ontleend hebben, op het jaar 900, vindt aangetekend, en wat 'er van dien aart meer is. Zekerer is het, dat de fchade, welke deze invallen der Noormannen aan het Bisdom van Utrecht, welks Hoofdftad zelfs, een en andermaal , daar voor bukken moest, toebrag. ten, naderhand, by het keren der kans, wanneer het Bisfchop Baldrik gelukt was die fctad, en het omleggende land, wederom in zyne magt te krygen, den Duitfche Kei- blLl\9?' Wasenaar Vad' Historie, Voorrede HlSTO» ma. E10. Oco.  "fïUTO'l «43. 1006. Tegenwoordige Staat Keizeren de eerfte aanleiding gegeven heefc 7 tot het begiftigen van dat Bisdom, waardoor dit Landfchap eindelyk geheel daaraan onderworpen geraakte. De eerfte, die omtrent dezen tyd daarmede een begin maakte, was Keizer Occo I, welke in het jaar 943, aan den even gemelden Utrechtfchen Bisfchop Baldrik een uitfluitend regt tot de Taet lchonk, in het Keizerlyke vrye Jagtveld of Foreest, gelegen in het landfchap Drenthe, en wel bepaaldelyk, zo het fchynt, in dat gedeelte dezelven, waar over destydsEverhard Graaf was ( * ); dat is, volgens de tegenwoordige gelegenheid van dit Landfchap, in het zuidelyke deel van het wes- Vvyker G°°' of thans z°genaamde Dieverer Dingfpil-, hoewel het zig ook buiten de grenzen van dit Landfchap, en met name het b°sch Fulnaho (f), uitftrekte. Welke gifte naderhand nog meermalen aan de volgende Bisfchoppen bevestigd is; eerst door Hendrik II, aan Bisfchop Anfrid, in het jaar 1006. Wanneer over dat Graaf■ fchap een Baldrik Graaf was; daarna in het jaar 1025, door Konraad II, ten behoeve van Bisfchop Adelbold, wanneer over het zelve een Graaf, die Temmo heette, gebood , en1 laatflelyk door Hendrik IV, aan Bisfchop Willem, by een brief zonder jaartekening, en waarin geen Graaf genoemd wordt, terwyl in de Giftbrieven van vorigen Keizer Hen- (*) Vide Hsda. p. 83, Daar deze Giftbrief in 't geheel te lezen is. (f) Nu Vollenhoven.  van DRENTHE. tfi Hendrik, op het jaar 1040, nog vaneen Graaffchap van Rudolpb, en op het jaar 1046, van een, dat Hertos: Gofelvn bezeren had, gewaagd word, welken in een ander gedeelte van Drenthe gelegen waren. Alle welke byzonderheden wy hier aantekenen, om dat ze ons dit Drenthe van de vroegfte geheugenis zynes naams, omtrent het midden der tiende Eeuw af, en vervolgens gedurende het opperbewind der Duitfche Keizeren, leren kennen, als een afzonderlyk Landfchap, het welk in verfcheidene Rechterampten, of Go-Graaffchappen, naar de wyze dier tyden, afgedeeld was, zynde het woord Landfchap toen van eene ruimer betekenis dan het woord Graaffchap , hoewel naderhand alle deze Go - Graaffchappen van Drenthe, door de Bisfchoppen van Utrecht onder de Slotvoogdy van Coevorden vereenigd zynde, ook de naam van Graaffchap aan dat geheele Gewest is gegeven geworden: gelyk men het federt doorgaans met dezen naam beroemd vindt. Doch het beloop der Ge» fchiedenis vordert, dat wy tot het begin der elfde Eeuw, onder het gebied van Hendrik II, te rug keren; alzo van dezen Keizer, behalven den Giftbrief van het Foreest Tren. the, op het jaar 1006 afgegeven, ook nog een brief voor handen is, gedagtekend den 9 January 1024, waar by het gehele Graaf lchap Trenthe aan den Bisfchoplyken Stoelvan Utrecht, dien Bisfchop Adelbold des tyds bekleedde, gefchonken werd. Door welke gifte het geheel gebied, over Drenthe m het gemeen, aan het Bisdom van kUtrecht HlST»* WE, IO24.'  6* 'Tegenwoordige Staat HlSTO. RIJE. IO4O. Utrecht overging; hoewel de Graven, die toen in eenige deelen van hetzelve nog in bewind waren, het gebied in hunne byzondere Goën, gedurende hun leven, behielden, het welk eerst een einde nam met den dood van Hertog Gofelyn, wiens Graaffchap het laatfte is dat men in dit Landfchap gemeld Vindt. Keizer Hendrik III begiftigde ze. dert nog den Bisfchoplyken Stoel, onder Bisfchop Bernulf, uitdruklyk met dit Graaffchap, en bevestigde daar door tevens aan het Sticht alle de Giften aan zyne Voorzaten gedaan. Ook had hy reeds te voren, by twee Giftbrieven, aan den Bisfchoplyken Stoel den eigendom gefchonken van verfcheide goederen in Drenthe; die Ulfo en deszelfs Broeders voorheen toegekomen hadden, dog nu door het Ban-vonnis, tegen deze Gebroeders uitgefproken, verbeurd verklaard en aan het Ryk vervallen waren. De Giftbrieven zyn beide getekend op den ia van Zomermaand des jaars 1040. Welke dagen jaar-tekening ook gevonden word onder dien befaamden brief, waarby de Keizer het Landgoed, dat hy in het fteedje Groningen bezat, en dat gelegen was in het Graaffchap Drenthe, aan denzelfden Bisfchoplyken Stoel van Utrecht opdraagt (§). Welken brief (IJ) Deeze brief luid: Post alia Notum fieri volumus, qualiternos S. Trajectenfu Ecclefia; in honore fancti Martini conftruct» prse Deo Animaeque patris nostri , pies memorie, Conradi Imp. remedis, cujus ventris interjora aedesa  vat DRENTHE. 6. brief wy hier aanhaalen, om dat hy ons een blyk oplevert van de voormalige uitgeftrektheid van Drenthe en deszelfs naauwe verknogtheid met Groningen en het Goregt, zonder dat wy ons omtrent diens verfchillende uitlegging, als de Stad Groningen meer in het byzonder rakende, hier in eenig onderzoek kunnen inlaten. Dan nader tot de Gefchiedenis van Drenthe zoude behoren het onderzoek, aan welke misdaaden de hier te voorengemelde Ulfo en zyne Broeders zig hebben fchuldig gemaakt, waar door zy de ftraffen van den Ryksban, en verbeurd verklaring hunner Goederen , hebben verdiend. Dewyl deze Heren buiten twyffel onder de Groten van Drenthe hebben behoord, en hier zeer aanzienelyke goederen bezeten hebben. Doch hier ontmoet men weinig zekerheid. De Keizer noemt in zyne Giftbrieven hunne misdaad een fnood bedryf C nefanda temeritas) waarom zy aan het Gerigte vervallen en met regt veroordeelt zyn ( § ). Doch waar in dit bedryf beitaan hebbe, wordt nog in die brieven, nog by iemand der tydgenoten, gemeld, en men kan hierom uit die uitdrukking , en den aart hunner ftraffe, alleen met eenige waarfchynlykheid afnemen, dat aedem fepelivimus. Ecclefia , cui venerabilis BernoU dus Episcopah dignitate dignoscitur decenter, et cum_ iitilnate prseesfe, nee non ob aeterni nostri «omims memonale , tale prajdiiim , quale vifi humus tenere in Villa Gronings Nuncupata, m tomtatu Trente Situm &c. Êfe. Vide W. Haeda. Waar deze en aiie de overige aangehaalde Giftbrieven te vinden zyn. C § ) Haeda pag. uc*> KIS.  $4 Tegenwoordige " Staal HlSTO» BUS. dat zy aan hoog verraad, of eenen opiland tegen den Keizer, moeten fchuldig geftaan hebben. Terwyl eenigen uit het gebeurde omtrent dezen tyd, by gelegenheid dat zeker Odo, Graaf van Champagne, in den jaare 1037, eenen inval in het Hertogdom Loterin» gen deed; waar over Gofilo, toen als Her* tog gebood, gegist hebben, dat misfchien Ulfo en zyne Broeders de party van Odo zyn toegedaan geweest, en tegen Gofilo en den Keizer, die het met den zeiven hield, de wapenen opgevat, en zig gewelddadig verzet hebben (f). Hoe het zy, het Bisdom van Utrecht bekwam door deze Giften den eigendom van verfcheiden aanzienlyke goederen in Drenthe, die het federt altyd behouden heeft, en waar van het Domkapittel zelfs nog ten dezen tyde de opkomilen trekt, zynde die goederen thans nog voor het grootfte gedeelte in wezen, en onder hunne aloude namen bekend c§> Dus werd dit Landfchap, door eene reeks van Keizerlyke Giftbrieven, die, gedurende eene geheele Eeuw, ten aanzien van hetzelve ver- (t) Zie Idfinga Staatsr. I D. bladz. 43. En de Schryvers, aangehaald by Conring. de Finibusjmp. Ger. 11b. 1. cap. 7. p. Mihi 57. & feq. f § ) De in den Giftbrief genoemde goederen warea Uphelte, Withelte, Pithilo. Thans Uffelte, Wittelte en Peels, zynde de beide eerden gelegen in het Dieverder Dingfpil, en het laatfle in het DingfpU Rolde.  van DRENTH E.' tf5 verleend zyn, geheel en al aan den BisfchopIyken StoeJ van Utrecht onderworpen, zonder dat het ooit gelegenheid gehad heeft om tot den Friefchen Staat, waar van hec afgefcheurd was , weder te keren. Hec behield egter zyne meeste Voorregten, waar door het niet alleen , voor het uitwendige , als een afzonderlyk Landfchap, van de andere Bisfchoplyke Landen onderfcheiden bleef, maar ook zyne inwendige regten, die het uit den Friefchen Staac overgehouden had, voor hec grootfte gedeelte bewaarde. Zelfs fchynen de Bisfchoppen in het eerfte ook de regeeringsvorm genoegzaam op den zelfden voet gelaten te hebben. Want men vindt van hun aangetekend, dat zy, voor de tyden van Herbert, die in het jaar 1138 de Bisfchoplyke waardigheid bekwam, hec Gewest door hunne . Schouten regeren lieten, en dat zy, of zeiven in perfoon, of door hunne afgezondenen, daarop toeverzigc namen : het welk ten naasten by overeen komt mee de regeringswyze, die hier te voren door de Frankifche Koningen ingevoerd, en tot dus verre door de Keizers des Duitfchen Ryks onderhouden was. En hier aan is ook waarfchynlyk toe te fchryven, dat de Drenthers, dus, gelyk van ouds, by hunne Regten en Vryheden gehandhaafd wordende, zig gedurende de serfte jaren der Bisfchoplyke regering, altoos [lil en vreedzaam onder het bellier van hunne ueuwe Landheren gedragen hebben, zo dac nen , voor de tyden van den even gemelden ierberc, van gene Inlandfche beroerte of * * * • * twee- HllTO- UK, II38.  €6 Tegenwoordige Staat Histo; ais. «43. tweedragti tusfchen hen en de Bisfchoppen, het minfte gewag gemaakt vindt. Doch zedert Bisfchop Herbert, het belang der Kerke ter zyde Hellende, en alleen toeleggende op de verheffing van zyn Geflagt, zyne twee Broeders LefFert en Ludolph, den eerften tot Stedevoogd van Groningen, en den tweeden tot Landvoogd over Drenthe, had aangefteld, met magt voor hun en hunne nakomelingen, om deze ampten ftedevast, en onwederroepelyk van het Sticht ter leen te behouden, is daar uit, by vervolg van tyd, een bron van twist ontftaan, welke de Bisfchoppen met hunne Amptmannen verdeeld, en daar door het Landfchap in gedurige oorlogen ingewikkeld heefc. '£r fchynt egter al voor dien tyd eenige twist gefmeuld te hebben, welke den Bisfchop tot het makenvan die verandering, de eerfte aanleiding gaf. Groningen, ten dezen tyde nog een open Vlek, of Stedeke zonder muren, was thans in twee hoofdpartyen verdeeld ; de eene, die de Bisfchoplyke regering toegedaan was , had aan hec hoofd den Stedevoogd Egberc van Groenenberg, Heer van een Kasteel, van den zelfden naam, ten oosten van Groningen gelegen, en Regter van het Gorecht: doch de andere had haren aanhang in Drenthe, en werd door den Coevordfchen Slotvoogd Rudolph aangevoerd. Deze, de gelegenheid waarnemende , dat Bisfchop Herbert om eenige zaken van gewigt naar Rome gereisd was, beftond met zyne partysluiden, in het jaar 1143, of gelyk andere willen, eenige jaren later, de Kerk van Sim  van DRENTHE. '6? Sint Walburg te Groningen in te nemen, en dezelve, op de wyze van een Kasteel, tegen hunne Vyanden te verlterken, dezel. ven ondertusfchen met gedurige overvallen, roof en plondering befchadigende , met oogmerk om hen daar door tot inwilliging, van het geen zy begeerden , te noodzaken. Egbert van Groenenberg, om dit te beletten, floeg terftond het beleg voor de Kerk, dog onmagtig zynde dezelve met geweld te winnen , was hy genoodzaakt de komst van den Bisfchop af te wagten; welke, op zyn te rugreis van den toeftand der zaken verwittig zynde , met Volk en Stormtuig den zynen eerlang te hulp kwam, en de belegerden kort daarna tot overgave dwong. De oproerige menigte moest hierop terftond den Eed van getrouwheid aan den Bisfchop afleggen, en beloven nog de Kerk, nog de Stad immer met muren te zullen verfterken; doch welk het lot van de hoofden des oproers geweest zy, word nergens gemeld; zeker is het niet te min, dat Rudolph, die de voornaamfte aanvoerder van den hoop geweest was, in zyne voorige waardigheid van Slotvoogd van Coevorden niet herfteld is geworden, maar daar in is opgevolgd door des Bisfchops Broeder Ludolph, aan welken de Bisfchop die waardigheid van toen af ten erflyken Leen op gedragen heeft. Doch de rust fcheen hier door naauwlyks herfteld te zyn, toen een zwarer oorlogs* bui uit het Bentheimfche tegen Drenthe # # * S • a of}. Hista* RIEt  Hï/TO» SiB, tusfchen Steenwyk en Lffelte, neergeflagen hebbende, zag zo dra den rook van dien brand niet opgaan, of gaf ook den zynen bevel rot den aanval, die terftond met zo veel hevigheid gefchiedde, dat de Drenthers, verre te kort fchietende, al ras hunne post verlieten, en landwaard in vlugtten; wordende op de hielen gevolgd door de Bisfchoplyken, die terftond den brand ftaken in bet naast gelegen Anzen, welk geheel afbrandde. Waarop het leger voorttrok, mee voornemen om zig met dat van Ommen te verenigen, dog de tusfchenkomende nagt verhinderde dir. De Dren* thers dus met alle hunne magt, die zy, om de Bisfchoplyken tegen te gaan, insgelyks in zes hopen verdeeld hadden, niet hebbende kunnen beletten, dat dezelven in hun land gevallen waren, gaven den moed nu geheel en al op. Waarom zy reeds op den tienden van Wynmaand, in den vroegen morgen, zig aan den Bisfchop overgaven, op voorwaarden: dat zy binnen zekeren bepaalden tyd, ter vergoeding van fchade en kosten, aan hen . . . be.  van DRENTHE. 9* betalen zouden drie duizend Keulfche Marken, en aan zyne Raadsvrienden vierhon derd: voorts tot boete voor de Zielen der gefneuvelden, na 't einde van her jaar, naar Lyfland zenden honderd Wapentuirs, om daar op eigen kosten tegen de Ongelovigen te dienen : en eindelyk, dat zy, uit hunne Landeryen, zo veelen zouden uitwyzen, als genoegzaam waren, om, ter plaatze daar Bisfchop Otto met de zynen omgekomen was, een Klooster te ftichten van 25 Praebenden. Waarby Rudolf en zyne Broeders nog voegden den afltand van het huis te Laar, en het Slot in Coevorden, met alle deszelfs toebehoren, benevens het Regtsgebied over Drenthe: welk terftond door den Bisfchop, te gelyk met de Slotvoogdy, aan zekeren Eilard van Bentheim opgedragen werd. Terwyl de Drenthers, voor het nakomen der overige voorwaarden, veertig Gyzelaren, wel geboeid, ter bewaring, op het Slot te Vollenhove leverden. De Bisfchop, dezen Oorlog dus gelukkiglyk ten einde gebrsgt hebbende, begaf zig, na het afdanken zyner zes legers , naar Friesland, doch keerde eerlang over Groningen te rug. De Drenthers, hem by zyne te rugkomst, met alle tekenen van berouw, te voet gevallen zynde, werden toen van den ban ontheven. Hy vertrok vervolgens naar Coevorden, waar van hy in hunner tegenwoordigheid bezit nam. Rudolf en zyne Broeders bevestigden hier op nieuw hunnen afftand, en namen zelfs aan, Eilard van Bentheim voor hunnen Landdrost te IIlSTG'  IirsTO" sis. pa Tegenwoordige Staat te zullen erkennen: gefcfiiedende dit alles met grote plegtigbeid en kosten. Voorts had de Bisfchop,uit hec voorgevallene on^er zyne Voorzaten, het nadeel der erflyke Sloten Landv-oogdyfchappen in Drenthe, zo wel leren kennen, dat hy, te Utrechc aangekomen, by hec openleggen der vredes. voorwaarden, plegcig beloofde, die waardigheden, in hec toekomende, nimmer van t Sticht te zullen vervreemden. Doch de fchielyke omkeer van zaken, die hier in het volgende jaar voorviel, deed den Bisfchop welhaast van die voornemen afzien, en noodzaakce hem, om den gewezen Slocvoogdop nieuw met de Slotvoogdy te beleenen : gelyk ons nu, met by voeging van eenige nadere omftandigheden, ftaac te verhalen. Volgens het Vredes-verdrag, was aan Rudolf en zyne' Broeders de vryheid gelaten om in het land te mogen blyven. Doch hier buiten bewind te leven viel hun onverdraaglyk, en deed ten eerlang op hec herwinnen van hec Sloc te Coevorden bedagc zyn. De Bisfchop had hec zülve, na de overgave, zo wel verlïerkc en^ met wapenen en voorraad voorzien, dar 'er met geweld weinig tegen te ondernemen fcheen; doch Rudolf eenige van de bezettinge omgekogt hebbende, welken op zekeren dag van het Stedeke uittrekkende, en met anderen van zynen aanhang, die hy agter de Molens der Vooritad verborgen had, te rug kerende, de Brug, met den ingang van het Kasteel, overweldigden, wist zig by verrasfing van hetzelve meester te maaken. Een deel der bezettinge, weerftand bieden-  t>a» DRENTHE. ?§ dende, werd gedood , anderen werden ge< vangen genomen. Dit viei voor in het jaar 11229, op den dertigfie van Oogst' maand. De Bisfchop, fchoon op de eerde tyding hier van ten hoogften ontroerd, en ontbloot van volk, ftelde zig nog in den Herfst van hetzelfde jaar in ftaat, om de belegering van het Kasteel te ondernemen. Hy trok ten dien einde met zyn leger naar Nyenftede, alwaar hy, dewyl Coevorden, buiten den vorst, thans niet te genaken was, het Slot Hardenberg deed opwerpen; by welke gelegenheid 'er dagelyks fchermutzelingen met de Coevordfchen voorvielen, ichoon het tot geen hoofdtrefFen kwam. Eindelyk volgde de lang gewenschte vorst, waar door het ys welhaast zo fterk werd , dat het de Stormgevaarten, die de Bisfchop* lyken opgerigt hadden , met gemak dragen kon. De Bisfchop deed ze ook dadelyk tegen het Kasteel aanvoeren, en de belegering werd met allen yver ondernomen. Doch een fchielyk opkomende dooi, vergezeld van wind en regenbuien, verydelde de gehele onderneming, en noodzaakte den Bisichop, met agterlating van al den toeltel, af te .trekken. Hy begaf zig hier op , na een gedeelte van zyn volk afgedankt te hebben, naar Groningen: daar hy de Drenthers, Je> onkundig van het verraad, verklaard hadden zig buiten den oorlog te willen houden , de honderd Gyzeiaars, die zy ter zyner verzekering hem in handen gefield hadden, te rug gaf. Terwyl hy hier ver- toef- HlSTORIE. I2Ï0.  94 Tegenwoordige Staat Histo RIS. toefde, begon het op nieuw te vriezen, waarom hy, kans ziende om nog iets met voordeel tegen die van Coevorden te ondernemen , terftond naar Friesland vertrok ; daar hy de trouwloosheid en verradery zyner Vyanden zo breed wist uit te meeten, dat de Friezen nu in groten getale hem hunne hulp toezeiden. Doch het weer fchielyk omflaande en een geweldige ftorm het ys doende fcheuren, was hy andermaal genoodzaakt van zyn toeleg op Coevorden af te zien. Hy begaf zig van daar naar Vollenhove, en bragt het Sticht aan die zyde alom in de wapenen. Het vlek Steenwyk met desfelfs Sterkte werd vooral rykelyk van voorraad voorzien, en ter bewaring van eenige Ridders, en Amptluiden der kerke, overgegeven. Doch Rudolf, met een hoop van de zynen derwaard getrokken, wist de bezettelingen looslyk tot het doen van eenen uitval uit te lokken, overviel hen daarop, met zulk een gelukkigen uitflag, dat ze meest allen verflagen werden of gevangen raakten; waar door de geheele Landftreek voor hem open bleef ( * ), en de Drenthers, die reeds te voren naar zyne zyde geheld hadden, hem geheel en al toevielen. De Bisfchop herftelde egter met allen mogelyken fpoed dit verlies, en bragt de plaatzen langs de Grenfen, die meest voor den vyandelyken aanval bloot lagen, in een behoorlyken ftaat van tegenweer; terwyl hy het voortzetten van den oorlog tot den vast aan- ( * ) J. Wagenaar Vad. Hist. II, D. bl. 222.  van DRENTHE. 95 aannaderenden Zomertyd uitftelde; en men verwagtte dien nu feller, dan te voren. Doch de Drenthers en die van Coevorden, thans wederom met elkander vereenigd, dit ziende, en vooral bedugt zynde voor de magt der Friefen, die in de Landftreken van Stavoren, Oostergo en Westergo, tot hulp van den Bisfchop gereed ftond, befloten nu het drei. gend gevaar door eene tydige onderwerping voor te komen. Zy zonden ten dien einde verfcheiden malen aan de Friefen, om derzelver bemiddeling te verzoeken, met aanbod van zig omtrent alles, wat zy misdreven hadden, aan derzelver uitfpraak te zul* len onderwerpen: ook bragten zy 't, met veel moeite, door derzelver tusfchenfpraak, zo verre, dat de zaak aan eenige Abten uit Friesland verbleven wierd; die vervolgens uitfpraak deden: dat de Gevangenen ter wederzyden, eerst en vooraf ontflagen, en op vrye voeten gefteld zouden worden; 't welk ook terftond, en zonder eenige tegenfpraak, geichiedde: dan voorts, behalven het geen by het voorige Vredes - Verdrag reeds beloofd was, drie duizend ponden op nieuw zouden opgebragt worden,* dan hier van hielden de Drenthers meer dan duizend ponden in:, 't welk oorzaak was, dat de Scheidslieden het overige van de uitfpraak weigerden openbaar te maaken. Dit gefchiedde eerst een geruime tyd daarna, en kwam dat gedeelte hier op uit: De Bisfchop zou op zekere plaatze, tusfchen Hardenberg en Coevorden, met de Drenthers en die van Coevorden zig neder zetr HlSTflRIE.  HlSTO» BIC. ■je/ Tegenwoordige Staat zetten, hier zouden de Coevordfchen alle hunne Erfgoederen , ter waarde van twee duizend Marken, hem en der Kerke in eigendom opdragen; ook zouden zy een feheel jaar , als ballingen, buicen 's ,ands blyven: waarna zy mee honderd en vyftig gewapende mannen den Bisfchop en der Kerke ten dienfte zouden Haan, op alle plaatzen, waarheen zy, wegens hunne byzondere vyandfehappen, veilig konden optrekken. Daarenboven zouden zy der Kerke twaalf Vafaallen met derzelver Leengoederen opdragen, en, met duizend van de hunnen, eene myl weegs ( *) buiten Coevorden, een voetval voor den Bisfchop doen: voorts, by opene brieven beloven, zig, om gener zaken wille, aan de gehoorzaamheid der Kerke te onttrekken, en zelfs tegen de Drenthers, zo dezelven weigerden aan deze uitfpraak te voldoen, of by vervolg van tyd iets vyandigs tegen hunne Landheren ondernemen mogten, den Bisfchop byftand te zullen bieden. Die alles werd door die van Coevorden aangenomen, en met Ede bevestigd; ook, in zo verre nodig, naar gekomen. Waarop de Bisfchop met bewilliging der Kerke, en volgens byzondere magt hem door den Paus verleend , hen van den ban ontfloeg, en op nieuw met de Slotvoogdy van Coevorden en alle de goederen, die zy te voren bezeten hadden , beleende, om die te bezitten met gelyk (*) Den Bisfchop, knielende om vergiffenis k»< men fmeken. Teg. Staat van Utrecht bladz. p0,  van DRENTHE. 97 lyk regt, als hunne voorzaten, ten tyJe van Bisfchop Diederik, daar op geleid hadden. Noch hadden de Scheidslieden by hunne uitfprake gevoegd, dat de Drenthers voor de fchaden aan het Sticht toegebragt, op zekere bepaalde tyden, aan den Bisfchop betalen zouden twee duizend en zes honderd Mark Zilvers. Dan hier aan weigerden dezen te voldoen 5 waar door het gehele Verdrag eerlang te niet liep. Ook fpanden die van Coevorden wederom met de Drenthers te zamen: 't welk de Scheidslieden dermate verbitterde, dat zy, toen hunne vermaningen niet hielpen, eindelyk beide, de Drenthers en die van Coevorden, voor eerloos, meineedig en met de daad van de gemeenfehap der Kerke vervallen, verklaarden. Doch dit had geen andere uitwerking op hen, dan dat zy, dit als een Oorlogs - verklaaring aanmerkende, nu de eerften tot den aanval gereed waren. Ook vielen zy met de daad, in het vlek Steenwyk, en bragten hetzelve onder hunnen Eed; waarop zy naar Gieteren voortrukten, met voornemen om dat Dorp, en het gehele land van Vollenhove, insgelyks onder hunne magt te brengen. Doch de Bisfchop, van Zwol, tot hulp der zynen, toegefchoten , trok hen derwaard met een hoop volks tegen. Hy ontmoette hen op een moerasfig Veld, daar het gevegt onver» mydelyk fcheen. Doch eenige Scheidslieden, tusfchen beiden gekomen, floegen op nieuw een verdrag voor. Men bewilligde by voorraad in een Wapenitilfland van vyftien dagen, terwyl men over de voorwaarden *»**♦*♦ ha-a- HlSTOi BIB*  UrsTo. BIS. 98 Tegenwoordige Staat handelen zou. Rudolf, om de zaak beter te bevorderen, en misfchien gerust op de trouwe van het Beftand, begaf zio-, terWYi hetzelve nog duurde, flegcs van één Trawant vergezeld, tot den Bisfchop op het Slot Hardenberg, om mee denzelven in eigen perfoon te fpreken. Doch hier werd hy door deBisfchoppelyken verraderlykgegrepen, en, na eenige dagen gevangen gezeten te hebben, wreedaardiglyk van kant geholpen: zonder dat men zeker weet of zulks met of tegen wil van den Bisfchop gefchied zy Alle Stichtfche Schryvers doen hun best om hunnen Kerkvoogd van deze fchenddaad vry te pleiten. In 't byzonder verhaalt de ongenoemde Scbryver der Urrechtfche zaken, die ten dezen tyde leefde, dat de Bisfchop, ziende de woede der zynen om hunne wraakzugtaan Rudolf te koelen, den zeiven deed wapenen, en alle middelen tot deszelfs redding aanwendde, doch dat de razende menigte zo weinig te beteugelen was, dat ze, tegen wil van den Bisfchop, ter kamer in brak, en Rudolf met geweld daar uit haalde. Dat de Bisfchop, hier over ten hoogden misnoegd en verftoord, de bewaarders van het Kasteel, en allen die aan het ( * *) feit handdadig waren, zyne gunst en vriendfchap opzeide, zig in der yl naar Utrecht begaf, en by de Geestelykheid ter verlosfing van Rudolf aanhield. Doch dat deze daar toe even weinig te bewegen was. Dat vervolgens Rudolf op den agtften dag zyner gevan- ge- C * ) J. Wagen aar Vad. Hisc. III. D. bladz. iey.  van DRENTHE. genis, nevens zynen Trawant Hendrik van Gravesdorp , voornamelyk onder aanvoering van den Schultes Weneman, en den gewezen Slotvoogd Eilard van Bentheim, onder eenen groten toevloed van Edelen en Gemenen, gerabraakt is, en hunne lichamen op raden ten toon gefield zyn geworden ; tot grote blydfchap van alle Stichtenaren, uitgenomen de Bisfchop, die over het gevangen nemen van Rudolf al even geftoord bleef. Doch het blykt uit denzelven ongenoemden Schryver, dat de Bisfchop mee dit alles, al ten dien tyde, de blaam niet heeft kunnen ontgaan, van de oorzaak van Rudolfs dood geweest te zyn. Anderen verhalen zelfs, dat het volk van Utrecht daar over zo misnoegd was, dat het alom aan 't muiten floeg, en de Bisfchop, om een openbaren opftand voor te komen, zig ger noodzaakt vond, ten aanhoren van allen, openlyk betuigingen van zyne onfchuld te doen; ja dat niet, dan door tusfehenkornst des Graven van Hnlland, de eendragt onder de Amptluiden der Kerke herfteld werd. Ook is het zeker, dat die van Utrecht geweigerd hebben , zig met den oorlog te bemoeien. Ondertusfchen de hoop op een verdrag, door den dood van Rudolf, te eenemaal afgefneden zynde, zogt de Bisfchop, ter voortzetting van den oorlog, op nieuw hulp by de Friefen, die hy zelf in perzoon ging bezoeken, en, door het verkondigen van Aflaten, by menigten, tot zynen dienst overhaalde. De Drenthers daar en tegen »*♦****-. fterk- Hkto*  Hirro. «12, ïoo Tegenwoordige Staat fterkten zig nier die van Langewold, Vredewold en Fivelingo, met welken zy ook een verbond van onderlinge verdediging aangingen. Terwyl de Groningers die van Hunfingo en andere hunner Naburen in hunne belangen wisten in te wikkelen. Waartoe te beter gelegenheid was, alzo dezen, destyds met de Fivelingoërs in oorlog waren, waarin zy der Stedelingen hulp behoefden. De dag tot den optogt bepaald zynde, kwamen de Friefen in zulk eene menigte opdagen, dat de Bisfchop goedvond dezelven in twee legers te verdelen. Van welken hy een, onder de Dekens van Staveren en Westergo, over Bakkeveen zond; terwyl hy zelf, met het andere, over Groningen op den Vyand aftrok. Drie legers met grote kosten in het Overfticht aangeworven, waren daar en boven gelast de Drenthers op drie onderfcheidene plaatzen aan te tasten. Doch met alle deze toerustingen werd niets van enig belang uitgevoerd. De drie legers uit het Overfticht hielden *ig op met den voorraad der Drenthers, en de Veldvrugten, die toen juist ingezameld waren, te verteren en lieten alles op de Friefen aankomen! Dezen flaagden ook ongelukkig in hunne* ondernemingen. Het leger by Bakkeveen door eenigen van de zynen verraden zynde' werdt, daags, voor dat het in de wapenen zoude komen, door de Drenthers onverwagt overvallen, en met agterlating van 50 doden te eenemaal verftrooid. Het ander leger , waarover de Bisfchop aelf het bevel voerde, op den bellemden dag,  van DRENTHE. 101 *2ag, omtrent Mitzpete, in flagorde gefield zynde , werd , door eenen zwaren regen , belet tot het gevegt te komen. Ook was de magt der Drenthers, door die van Fivelingo en derzelver medeftanders , federt de overwinning by Bakkeveen, den vorigen dag behaald , hier zodanig aangegroeid en vermeerderd , dat men, met reden, ongeraden oordeelde hen aan te tasten. De vyf legers trokken dan af, zonder verder iets te ondernemen, latende de ftad Groningen, in het uiterfte gevaar van, door de vyanden, overvallen te worden, en niet minder den Bisfchop, voor wien naauwlyks een weg open fcheen , om, zonder levens* gevaar , hunne handen te ontkomen. Hy zelf liet egter den moed geenzins vallen ; maar een hoop volks, in den barren winter, te fcheep, uit Overysfel, opontboden hebbende, voorzag hy niet alleen de ftad Groningen van manfchap, maar joeg ook den Drenthers daar door zulk eenen fchrik aan , dat zy , om hun eigen land te beveiligen, nodig oordeelden, omtrent Mitzpete een nieuw Slot op te werpen, en daarin eene aanzienlyke bezetting te leggen; waartoe de kosten gevonden werden uit de opkomften der Bisfchoplyke goederen, die zy , volgens gewoonte, wederom aangeflagen hadden. Ondertusfchen vielen 'er, gedurende den winter, met deze bezetting, gedurige fchermutzelingen voor, waarin de Groningers, doorgaans, de overhand behielden. In een derzelver , werd het Slot zelve door hen veroverd ; by welke gelegenheid, eenigen £••»♦.*.*?-- der Hrsro» UIB.  HlSTO£18. 101 Tegenwoordige Staat der bezettelingen om 't leven, en eenigeti gevangen, raakten. De Fivelingoërs hadden ook, den mecsten tyd, ongelukkielyk eeoorloogd : 't welk de Bisfchop, om de zynen te bemoedigen, niet naliet, met ver. grotmg, naar Utrecht en elders, over te fchryven. Hy zelf onthield zig, ten dezen tyde, in Friesland, alwaar hy, door het verkondigen van Aflaten, wederom eene grote menigte bewoog, om , op zyn eerfte opontbod, in de wapenen te verfchynen. Het liep egter aan tot in Sprokkelmaand des volgenden jaars, eer hy gelegenheid vond, om iets, tegen de Drenthers, te ondernemen. Thans fcheen een vorst die omtrent Lichtmis inviel, en waardoor de moerasfen nu hard en toegangbaar geworden waren, hem hiertoe gunflig. Ook kwamen de Friefen, en andere hulpbenden, van zyn voornemen verflendigd, terftond in de wapenen; en troffen de Drenthers met zo diep een fchrik , dat zy, hoewel een ïchielyke dooi het gevaar, voor een tyd, afwendde, egter het befluit namen om zig, op alle mogelyke wyzen, met den Bisfchop re verzoenen. Het verfchil werd, na veel handelens over en weder, verbleven aan alle de Abten uit Friesland, nevens eenige andere goede mannen, die door den Bisfchop, en Friefen en Groningers, zouden verkoren worden. Doch alzo deze menige het niet eens konde worden, werd eindelyk befloten de gehele zaak aan den Abt van Ludingakerk, en twee andere Geestlyken, te begeven; die dan ooü vervolgens, in eene byeenkomsr, by  IDE YÏRNIEÜ¥DE IEM TE MEPPELT.   van DRENTHE. 103 by Mitzpete, ten aanhoren van de partyen, 1 over de onderlinge verfchillen, eene uitfpraak 1 deden, waar van de inhoud hierop uitkwam. De Gevangenen ter wederzyden zouden terftond ontilagen, en op vrye voeten gefteld worden. Een ieder zou herfteld worden in 't geen hy voor den oorlog bezeten had : de Bisfchop zou in het gerust bezit blyven van het (lot den Hardenberg: Coevorden zou aan Fredrik, broeder van Rudolf, ter leen gegeven worden, met gelyk regt, als zyne Voorzaten, ten tyde van Bisfchop Die. derik, daarop hadden gehad. De Bisfchop zou in zyne RegtsoefFening en Landgebied, over Drenthe , door niemand, gehinderd mogen worden: hy en zyne Afgevaardigden zouden veilig af en aan mogen reizen, en hun in alles de behoorlyke eer moeten bewezen worden. Tot boete voor de gefneuvelden en verder geleden fchaden, zouden aan den Bisfchop en de Friefen, op onderfcheiden tyden, betaald worden tien duizend ponden Groninger munt; en hier mede zouden alle verfchillen dood en gefleten zyn. Aan alle deze punten, uitgezonderd alleen de betaling der Boet-Penningen, werd terftond voldaan, en voorts, voor 't onderhouden van het verdrag, door het ftellen van verfcheiden boeten, de nodige zorg gedragen. Ook werd de oude twist, tusfchen die van Coevorden, en dc-n Stedevoogd Egbert, met de zynen, by deze gelegenheid, plegtig verzoend: zo dat 'er hoop fcheen, dat de oorlog, die nu reeds vyf volle jaren geduurd had, hier mede, op eenmaal zoude ten ein****»*»>*4 de Hl STO' RIU.  HlSTO Ï04 ^ Tegenwoordige Staat de gebragt.zyn. Alleen was nog in den Weg het verfchil, tusfchen die van Hunfingo en F? vehngo,tot welks beflisfingdeZegsluidenniet gemagtigd geweest waren, en 'er was alleen een wapenflUfland , voor eenige maanden, proffen. Doch de Stedevoogd Egbert, en I'rederik van Coevorden, beloofden nu hun best te zullen doen, om te bewerken, dat ook ae vrede, tusfchen dezen, herfteld werd. Dan hierin hielden zy, naderhand, kwalyk hun woord , 'c welk oorzaak was, dat ook het gefloten verdrag, tusfchen hen beiden, eerlang, geheel en al, wederom verbroken wierd. Het Beibnd was zo dra niet ten einde gelopen, of de Hunfingoers vatteden de wapenen wederom op, en bragten, door de Groningers bygeftaan, den Fivelingoërs eene zware nederlage toe. Dezen zogten, daarentegen, op nieuw, hulp by de Drenthers, die terftond hierop, hun Slot by Mitzpete weder opwierpen, en met bezetting voorzagen, dezelve wederom, als te voren, uit de opkomsten der Bisfchoppelyke goederen onderhoudende. Ook weigerden zy nu de Bisfchoppelyke afgevaardigden te ontvangen en bleven, daarenboven, in gebreke ,°het gedeelte der boete. welk reeds verfchenen was , te betalen, 't Welk eerlang gevolgd werd door een daadelyken byftand der Fivelingoërs , mot welken zy , in het volgende jaar, de ftad Groningen belegerden : die zy egter, na verloop van drie dagen, wederom verheten, tot groot nadeel der Bondgenoten, die daarop, door de Stedelingen en Hunfin- goëri  'T OUDE lANDSHUIS oï STAAXEK IAME11 te ASSEN.   van D R E N T HE. 105 goërs overvallen zynde, andermaal eene zware nederlage leden. Zy zeiven werden ook, niet lang daarna, op hun Slot by Mitzpete, aangetast door de Groningers, van welken eenigen, tot Zuidlaren voorrgerukt, alle de huizen van dat Dorp, te gelyk met de Kerk, aan kolen leiden, en, by die gelegenheid, alzo 'er toen juist Jaarmarkt was, eenen ryken buit van Paarden en ander Vee, welk derwaard , door de Landlieden , te koop gebragt was, bekwamen. Hec Slot zelve viel hun, op hunnen te rugtogt, in handen, waarin zy eenige gevangenen bekwamen, en voorts alles, wat zy vonden, aan den brand opofferden. Dit alles werd, onder bevel van den Stedevoogd Egbert en zyne Zonen uitgevoerd, zonder dat de Bisfchop, of de Friefen 'er eenig deel in hadden. De Scheidslieden, nog fteeds hopende, dat de verfchillen, in der minne , zouden kunnen worden bygelegd, hadden, toe nog coe, den Drenchers hec verbreken van de uitfpraak niec openlyk te laste gelegd, nog den Bisfchop en de zynen van den Eed, daarop gedaan, ontflagen. Men oordeelde derhalven te moeten wagten, tot dat dit gefchied zoude zyn. Ook gefchiedde het, niet lang hier na, en de Drenthers werden, daarby, tevens voor trouwloos, meineedig en eerloos verklaard. De Bisfchop, dus van zynen Eed ontflagen, werd toen door de Groningers en Friefen aangezogt, om, nevens hen , zyn geleden ongelyk op de Drenthers te wreken. Ook begaf hy zig, terftond hierop, naar Fries5 land; IrïrSTORIE.  ITrsro-' 106 Tegenwoordige Staat land; alwaar op eene byeenkomst teWyns, waarop de Groninger en Hunfingoër Afgevaardigden zig mede lieten vinden, met eenparige aemmen, befloten werd, zo ras mogelyk den Drenthers den oorlog aan te doen; en, ten dien einde, wederom, aan onderfcheiden oorden, in hun land te vallen. Reeds, in de volgende week, werd dit voornemen ter uitvoer gebragt. Drie Legers kwamen, op den zelfden dag, zynde die van Sr. Limbert, den 17 van Herfstmaand, in de wapenen. Het een, beftaande uic ruim vierduizend ligtgewapende Friefen, trok, over Brokope, in Drenthe; doch voerde niets werkwaardigs uit. Het ander, aan den kant van Steenwyk, was minder in getal, en zou alleen dienen om dien oord te bewaren, en den Vyand eenigen fchrik aan te jagen. Het derde, waarover da Bisfchop zelf het bevel voerde, beflond uit zeshonderd Ruiters en vierduizend Voetknegten, allen uitgelezen manfchap, welke dienen zouden om Coevorden aan te tasten. De Bisfchop deed dezen, voorby Anen, aanrukken, over het moeras, waarin voorheen zyn voorzaat Otto, met ruim vierhonderd van de zynen, was omgekomen; zynde hetzelve, in den vorigen Zomer, geheel opgedroogd,zo dac men er nu, zonder gevaar, over trekken kon. Het Steedje werd niet voor het vallen van den avond aangetast: alzo men den gehelen dag had moeten wagten, naar de te rugkomst van vierhonderd mannen, die uit geweest waren om zeker Dorp, in Drenthe, af te branden. Doch het gelukte den  va» DRENTHE. 107 ten Bisfchop hetzelve, met de Voorftad,in Jen eerften aanval, te overweldigen. Eene neniate van paarden , wapens , kleederen »n voorraad van leeftogt, werd, by deze j-elegenheid, buit gemaakt: doch alle menchen, die men vond, gewapend en ongewapend, zelfs Vrouwen en Zuigelingen niet uitgezonderd, werden om't leven gebragt; waarna men al het overige in brand ftak. Men twyfelde naauwelyks, of ook het Slot zou tot de overgave genoodzaakt geworden zyn; indien men den gehelen nagt met Stormen aangehouden had. Doch het volk, door honger en het werk van dien dag , afgemat zynde , befloot men, naar Anen af te trekken , en den nagt in de legerplaats door te brengen, 't Welk het behoud van het Slot was. Want de Drenthers , den toegang, tot hetzelve , geopend vindende , bedienden zig van die gelegenheid , om de bezetting, met een menigte volks , te verfterken : ook hadden zy , gedurende den nagt, zulk eene aanzienelykc magc by een gebragt, omtrent Hulsvorde, dat de Bisfchop, met het aanbreken van den dag, te rug kerende, om de belegering te hervatten, geen kans zag om het Slot te veroveren , en , om niet door den Vyand ingefloten te worden , met het vallen van den avond, zonder iets ondernomen te hebben, naar Anen te rug trok. Al zyne hoop was nu gevestigd op 't geen zyne twee legers, uit Friesland, waar van het een, by Bakkeveen, en het ander te Groningen by een getrokken was, zou- Historie.  HlSTO' SIC. lof Tegenwoordigs Staat ' fuden verr?gt hebben; waarvan men : J der ogenblik, eene aangename tydinj rei gemoet zag Doch, den derden dag hier na, vaftond men, tegen alle verwagting I dat het leger by Bakkeveen, door de Drenthers, verflagen , en op de vlugt gedreven' was, en dat, fchoon 'er weinig doden gebleven waren, de vyand egter een' aanzienJyken buit bekomen had. Ook kwamen de = JUrenthers, die de overwinning behaald hadden, den volgenden dag, in zulk eene me-, nigte opdagen, omtrent Coevorden, dat de! Auslchop, om niet door hen overvallen teworden , zig genoodzaakt vond, naar den I Hardenberg af te trekken ; alwaar hy zyn, leger afdankte. 3 Het leger te Groningen, dat het talrykfie : van allen was, en mede uit de hulpbenden ; der Hunfingoèra en andere Bondgenoten beItond, was ook grotendeels ongelukkig geflaagd. Ten beftemden dage, den 15 van Herfstmaand, te Mitzpete aangekomen, had het, in den beginne , het geluk gehad de vyandelyke vcrfchanfingen aldaar te veroveren waarop reeds eenige honderden over de grenzen getrokken waren, met voornemen, om het gehcele land af te lopen, en noz vrouwen nog kinderen in 't leven te fparen. Doch hier werden zy, des daags daar aan, zo dapperlyk ontvangen door de Drenthers, dat, na een hevig gevegt , waarin ter wederzyden een menigte volks fneuvelde , zy eindelyk de vlugt namen, en met groot verlies over de grenzen te rug trekken moesten. De volgende dag werd beneed om eenen  van DRENTHE. 109 enen inval in Fivelingo te doen. De Hun. I tngoërs,met de Groningers en eenige Friefen erfterkt, reeds in den morgen op weg geflaen zynde, behaalden, in den beginne,eenige oordelen, en waren, hier door aangemoeigd, diep in 't land voortgerukt. Doch een ikke mist, die omtrent den avond viel, en et luiden der klokken, om het Landvolk ïgen hen op de been te brengen, joeg hun lier zulk een fchrik aan, dat zy, men agsrlating van al den buit, behalven eene grote nenigte van gevangenen, doden en gekweten , aan het vlugten floegen. Dit alles be« 2tte hen egter niet, om, op den derden dag aar na, wederom in de wapenen te ver:hynen, by Mitzpete. Doch de Drenthers, a de overwinning by Bakkeveen, hier, lit alle oorden zaamgevloeid, en daarenboen nog verfterkt met de gehele magt van fivelingo, Langewold en Vredewold; belalven eene grote menigte van versch Krygs'olk uit Westfalen, dat, door Hendrik van Jorkulo, die, door zyn huwelyk met de )ogcer van den Slotvoogd Rudolf, de Slotroogdy van Coevorden en het Regtsgebied )ver Drenthe, bekomen had, tot derzelver iulp, aangevoerd was , kwamen hun hier, n zulk eene dikke wolk, onder de ogen, lat zy op het eerde gezigt 'er van, hals jver hoofd, aan 't vlugten floegen. 't Welk Je Drenthers ziende, 'er terflond op invieen, doodflaande en vangende allen, die zy igterhalen konden; terwyl de overigen, die 't, ter naauvvernood, met de vlugt ontkwamen, zig binnen Groningen bergden. Het getal dei* Kisto- B.12.  Hó Tegenwoordige Staat Histo. RIS. der gefneuvelden wordt egter op niet tneep dan zestig man begroot. Doch het is waan fchyniyk , dat men alleen de voornaamftem opgeteld hebbe, onder welken, aan de zyde der Friefen, in 't byzonder genoemd wordtl Hesfel van Leeuwarden, Deken van geheel Oostergo , die met elf Priesters, van des zynen, hier ongelukkiglyk het leven lier. Met den uitflag van dit gevegt, eindigt de ongenoemde Schryver der Utrechtfche! zaken zyn verhaal, waar uit wy de Gefchiedenis van Drenthe, van den jare 1138 af, tot op dezen tyd , grotendeels ontleend' hebben. Hy was, van geboorte een Fries,, en had den oorlog, dien hy befchryft, onder Bisfchop Willebrand , voor een gedeelte, zelf in perfoon bygewoond, en van 't geen ! voor zynen tyd gebeurd was, uit de verhalen ' van deskundigen , eene genoegzame kennis bekomen; gelyk hy zelf aan 'c hoofd van zyn werk te kennen geeft. Doch, waarom hy den draad der gefchiedenis hier afbreekt, is onzeker: want de vrede met de Drenthers was, door dezen laatften togt, geenzins bevorderd. Doch het is waarfchynlyk, dat de Bisfchop, zedert, van zyne pogingen, om hen tot onderwerping te brengen heeft moeten afzien. De Graven van Holland en Gelder hadden reeds, van den beginne, fchoon tegen hunne beloften, zig aan den oorlog onttrokken. Het beneden Stigt weigerde ook zedert zig langer daarmede te ^moeien. De Twentenaren rekenden zig ^gehouden, op eigen kosten, te dienen, ;n waren daarom reeds, in den laatften togt. te  tan DRENTHE. III te huis gelaten. De Friefen waren 'er, buiten allen twyfel, niet toe verpligc, en hadden, tot dus verre, alleen ter liefde van de Kerk, de wapenen aangefchoten. Doch zy hadden ook, in de twee laatfte togten, zo veel geleden, dat 'er weinig kans fcheen om hen, op nieuw, tot het opvatten der wapenen te bewegen. Al de last des oorlogs moest derhalven op de ftad Deventer, de Ingeze* tenen van Zalland, en de landen langs de Vegt, aankomen. Waardoor 'er weinig hoop was, dat veel van belang zoude kunnen worden uitgevoerd. De Bisfchop was derhalven wel genoodzaakt de Drenthers in rust te laten. Ook leefde hy niet lang hier na, maar overleed, in 't volgende jaar, te Zwol, op den 24 van Hooimaand. Zynen opvolger Otto, den derden van dien naam, zoude waarfchynlyk de oorlog beter gelukt zyn, zo hy dien had moeten ondernemen. Hy was Broeder van Floris den IV, Grave van Holland, zelf ryk in ver-, mogen, en had daarenboven den Hertog van Braband, en de Graven van Uelder en Kleve, te eenemaal op zyne zyde; zo dat het hem nog aan eigen middelen, nog aan nodigen byftand daartoe, zoude ontbroken hebben. Maar de Drenthers den oorlog moede, en ligtelyk voorziende wat hun te wagten ftond, kwamen nu van zelfs aan de hand, en boden, by herhaalde bezendingen, zulke ruime voorwaarden aan, dat hy, zonder het geluk der wapenen te beproeven, zig met hun verzoenen liet. Onder de voorwaarden van den zoen, wierd door den Bisfchop nu mede be* Historie.  ïi» Tegenwoordige Staat HrsTO» Ï24I. bedongen, dat de ftigting van het Klooster, waar van, reeds in het Vrede-Verdrag met zynen Voorzaat, melding gemaakt was, nu, met der daad, werkfteliig zoude gemaakt worden ; gelyk ook zedert gefchied is: zynde dit Klooster eerst by Coevorden begonnen, doch van daar naar Duirze, on« der het Kerfpel Rolde, en eindelyk naar Asfen verplaatst, alwaar het ten laatften voltooid is. De overige punten van den Zoen vind ik nergens aangetekend. Men mag egter vermoeden dat, by die gelegenheid, de naaste erfgenaam van den vorigen Slotvoogd, op nieuw, met de Slotvoogdy van Coevorden, en het Regtsgebied over Drenthe, is beleend geworden : alzo men nog, jaren hierna, afftammelingen van dat geflagt, in '£ bezit daar van, ontmoet. Na dezen tyd fchynt Drenthe, gedurende eene reeks van jaren, eene tamelyke rust genoten te hebben ; welke egter zomwylen, op de grenzen, eenigzins geftoord werd,door de Parcyfchappen der Groningers, die hier haren aanhang hadden, en waardoor de Ingezetenen van dit Landfchap zomtyds mede in 't verderf gefleept werden. Van dezen aarc waren de onlusten, die hier,in den jare 1241 en vervolgens, voorvielen. De Stedevoogd Egbert van Groenenberg: omtrent dezen tyd overleden zynde (fj, nalaten- rSJI 5°™ HiSt' Rer< Fr* M' 'V- Menco fa Tom * p ijt™ "4i' apud mtthxm Ana'e«.  tan DRENTHE. Ï13 latende drie Zonen, van welken de oudfle, Rudolf genaamd, zyn' Vader in de Stevoog* dy opgevolgd was, begonden zyne vyanden, de Gelekingen, die zig nu een tyd lang ftil gehouden hadden, het hoofd wederom op te Heken. Hun aanhang werd thans, onder de Stedelingen, voornamelyk gefterkt door de Papingen, in Drenthe door den Schout Rutger van Eelde, en deszelfs broeders; en had tot zyne aanvoerders zekeren Ridder, Thetze genaamd , en Rudolf, Neef van den overleden Stedevoogd , die voor hadden deszelfs Zonen van kant te helpen. Rudolf de jonge Stedevoogd , werd ook, met der daad, door hen overvallen, en ongelukkiglyk van 't leven beroofd : doch zyne Broeders, Egbert en Godefchalk, ontkwamen het met de vlugt, en kregen eerlang zo veel onderftand van hunne Neven Rudolf van Norgh, en Menzo ter Aa, die zig, onder anderen^ verbonden hadden met de Ridders van Peize, dat zy zig in ftaat bevonden om hunne tegenparty het hoofd te bieden. Thetze en  van DRENTHE. tl? toel| van de hulp der Drenthers wist te be-1 dienen, wanneer zyne belangen zulks fchenen1 te vereifchen: gelyk onder anderen, uit de volgende gebeurtenis, hier in het jaar 1259 voorgevallen, afgenomen kan worden. Die van Drentherwolde, een Landfchapje, van ouds , onder Drenthe , gerekend , doch vervolgens daarvan afgefcheurd; en federt meest onder den naam van het Gorecht bekend (*),fchynen, ten dezen tyde, gelyk nog lang hierna, hunne fchattingen, inzonderheid de zogenaamde Beden , aan den Landheer, te gelyk met de Drenthenaren, betaald te hebben ( § > Deze beden , by haren oorfprong, alleen eene buitengewone belasting zynde, beftaande in vrywillige Giften, welken, op verzoek van den Landheer, opgebragt werden , is het niet vreemd, dat 'er zelfs in latere tyden, wanneerze, onder den naam van gewone beden, allengs de gedaante van eene vaste fchatting hadden aangenomen , twyffeling ontftaan kon, hoe dikwyls ze, door den Landheer mogten ingevorderd worden. En van dezen aart fchynt het verfchil geweest te zyn, waarin de Bisfchop, ten dezen tyde, de Drenthers, tegen zyne onderdanen in Drentherwolde ingewikkeld had. Hoewel niet alle deze omftandigheden naauwkeurig aangetekend zyn; dit alleen vindt men 'er van , dat de Bisfchop, ter invordering van zekere buiten- ge- (*) Alting Not. Germ. Inf. p. II. pag. 183 & 184. (§) Reken van Prscarien van 't Landfchap Dren. die yan den jare 159Ó. M. S. IIS. 1259.  XIS Tegenwoordige Staat Hisro; U1E, gewone belasting, de Drenthers bewoog om'' vier Kerfpels van Drentherwolde, die, zo 'ti fchynt, de betaling daarvan geweigerd had-, den, vyandiglyk aan te tasten: dat de Dren-' thers hierop, met een hoop gewapenden,, m t Land vielen, en, zig van de toegangen i van hetzelve meester gemaakt hebbende, den brand ftaken in vier der naastgelegen huizen; niet anders, dan of ze reeds de overwinning in hunne handen hadden. Doch dat de naburige Friefen, tot hulp der Drenther- ! woldflers toefchietende, hen zo onverhoeds op t lyf vielen, dat 'er twintig van hun, in den ee-rften aanval, fneuvelden, en honderd, die zig met de vlugt zogten te bergen, in de Hunze verdronken: terwyl nog velen van de overigen gewond, ontwapend en uitgefchud, of gevangen genomen werden. Voorts vindt men niet, welke verdere gevolgen dit verfchil gehad hebbe.- hoewel uit het ftilzwygen des Schryvers, die hetzelve verhaalt, met veel waarfchynlykheid te vermoeden is, dat de Bisfchop zyne zaak niet verder vervolgd zal hebben. Wy hebben, hier boven, onder de voornaamlte aanhangers der Gelekingen, in Drenthe, gezien den Schout Rutger van Eelde, en deszelfs Broeders. Hunne kinderen, nog dezelfde party toegedaan, hadden, omtrent dezen tyd, ter hunner beveiliging, te Eelde, een fterk Slot begonnen te itigten. Doch Bisfchop Hendrik van Utrecht, 'c zy hy dit tegen zyne regten hield te ftryden, 't zy by de Groenenbergers meer genegen was, noodzaakte hen, dit werk te faken, en deed in hec  van DRENTHE. 119 liet jaar 1266 (t)> door de Zonen van Adolfl ran Peize , en Gerard Kling , die van de1 jroenenberger party waren, de fterkte omver verpen. De Zonen van Rutger, tegen de jvermagt des Bisfchops niet beftand, verhaalJen hun leed op zyne medeftanders, die allen , liet lang hier na, door hun toedoen, van kant reholpen werden. Bisfchop Hendrik van /ianden overleed in 't volgende jaar, fchoon :enige Schryvers verkeerdelyk zyn overlyien eenige jaren vroeger Hellen ( §). Onder zynen Opvolger, Jan van Nasfau; èbynt, in dit Landfchap, weinig byzonders voorgevallen te zyn. Alleen vindt men aangetekend , dat, in het jaar 127a, hier en in ie naburige gewesten, een zeer grotefchaarsaeid van koorn, en andere levensmiddelen, heerschte, voornamelyk veroorzaakt,dooreen il te overvloedigen regen; waardoor hier, in irier agtereenvolgende jaren , weinig koorn geoogst en ingezameld was. In de Woud^ [treken, waar anders overvloed plag te zyn, inzonderheid ook in Drenthe, was defchaarsheid nu groter dan elders : zo dat vele Inge» zetenen , die te voren hun eigen land bebouwden , nu langs de ftratengingen bedelen, of alleen om de kost dienden; velen ook hun Vaderland verlieten, om elders een beter onderhoud te zoeken. Deze fchaarsheid werd, gelyk meermalen, nog in den Herfst des zelfden iaars gevolgd door eene buitengewone fterf, (■)•) Menco ad Annum 1266. Emmius Hist. lib« ti. fol. 165. {5) Vid. Bachel. in notis ad Bekam. p. 92. & ^ jledam. p. 216. ElrsTo» ÏIE. I2<56. 1272;  HlSTOBIE. 1288. J3ir. tf) Bachel. ad Bekam in Johanne r. p. 79i Idlioga snatw. I D. bladz. 3^, 120 Tegenword. Staat van drbwthe. fterfte onder de menfchen, waardoor velen dooreenen fchielyken dood, uit het leven werden weggerukt. Bisfchop Jan , 's Paufen bevestiging nu zyne aanftelling, niet kunnende bekomen be hield den naam van Elect, of verkoren B?. fchop, tot hec jaar 1288, wanneer hv van - deze waardigheid afftand deed f-n Men heeft nog eenen brief, waarby hec Klooster te Asfen, m alle deszelfs goederen en bezittingen, bevestigd wordt, welke waarfchynlvk door hem is afgegeven; doch het hot, ne5T,,n Jaar*eD daS"teke™g, ontbreekt De regering der vyf volgende Bisfchoppen 2 S,? 'ff -Sene ft°f V°°r de Gefchiedenis van dit Landfchap op; en het blykt niet, dat de Drenthers ,n den oorlog, weike in den jare 101 r tusfchen Bisfchop Guy en de Stel lingwerffche Friefen ootW, enSby hunne grenzen gevoerd werd, eenig deel genomen hebben. Ook fchynen de Bisfchoppen, over c geheel genomen, *ig, ten dezen tyde, weinig ujec ne zAeu van Drenthe en Groningen gemoeid ce hebben (ff). Hec gewigcigfte van onze taak dus hebbende volbragt, om naamelyk de Historie der vroegfte dagen op te delven, niaaken wy hiervan by dit tydperk een gevoegeiyk einde.  TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE. DERDE HOOFDSTUK. EERSTE AFDEELTNG. Ëcfchryving van Gocherheyde; tot een voor'beeld voor zulke Gewesten , byzonder voor het Landfchap dren the, waar in nog Heidevelden of 'Ongehavende Gronden gevonden vorder* Elders hebben' wy reeds een kort en algemeen denkbeeld van de Gocherheyde pfgeven; ingevolge der belofte, daar by gedaan , zullen wy thans , in deze Afdeeling, een m?er uitgebreid en nauwkeuriger bericht van de Volkplanting'; op die Heyde gefticht, mededelen. En vvie zal eene pooging wraken, welke dienftig kan zyn, niet aileen, om de befchouwende kundigheden der Oeconomistert nieuwe ftoffe tot ernftige overweging te verfchaffen , maar tevens ook om de yverzuchc aantevuuren, door het voordragen van treffende voorbeelden, hunner navolging overwaardig ? ft Landfchap Drenthe ontbreekt het aan gene cronden, om proeven ter verbetering te nemen.R I* NatüuiU LYKE HIS- TORiE.enz. Van onge», havende Landen öf Heyde vel» den.  Natuuh' Vke iiis- * 1 j < t ( f i 246 Tegenwoordige Staat In den jare i74I kwam, uir hec hoger CJ , legen Duttschland, gelyk destyds veelmalen gebeurde, een groot getal Emigranten , mee vaartuigen, ded Rhynftroom afzakken Men gaf hun, in hec algemeen, den naam van Talu zers. Hun oogmerk was, om zich te Rotteraam aan boord van Engel/the Schepen ie begeven, om door dezelven naar Penfihaniën in NoordvJmorka, overgevoerd te warden: in de vleijende hoop om hunnen huishoudelyken welland te verbeteren, en een minder zorglyk leven te leiden. Want behoeftige on> Handigheden* in hun Vaderland, waren de beweegredenen hunner verbuizinge. Tot a~n S^Jmhnkm Ca) genaderd zynde, vermits de Engelfche Schepen in Holland nog niet waren aangekomen, wierdt aan deze nooddruftige gelukzoekers verboden, zich op het grondgebied der Republiek te begeven: ongetwyfcld : om hec onzeker vooruitzicht, of en wanneer de Engelfche vaartuigen zouden binnen lopen, en uit voorzorge, indien zy nog lang of wel geheel mogten agterblyven, (welklaatile inderdaad gebeurde,) om met het onderhouJ van zo /e;e vreemdelingen niet belast te worden. Dit /erbod veroorzaakte eene tekurftelling, die deze .ieizigen in gene geringe verlegenheid wik:eJde; te meer, omdat op het Cleeffche grondgebied, de uitreiking van aalmoezen, en .erzelver dryfveer, het medelyden , door de aan- f>) Deze weleer beroemde, doch thans genoopte flerk- ■ •s gelegen op de uiterfte grenzen van de ProKe r lderland , tusfchen den ouden en nieuwen RhVn' BAS*verre vaa de c;ccfiche Steden «™ «  van DRENTHE. 247 aanhoudende aanfpraken dezer elendigen, begon te verflappen, en men ook aldaar op maatregelen fcheen bedacht te zyn , om zich van EO vele ongenodigde gasten te ontllaan. In deze akelige ormtandigheden, zonder eenig uitzicht op menfchelyke hulp, en geheel hopeloos, naderde, aan de eene zyde, het gebrek met verhaaste fchreden; terwyl, aan den anderen kant, de. jammerklachten dezer ongelukki*en, door de liefderyke fpoorflagen der Voorzienigheid voortgenoopt , den Pruififchen throon bereikten, en hec welgeplaatfie hare van den groten fredrik, die denzelven zo waardig bezat, troffen. Dit ogenblik befliste het lot van een twintigtal noodlydende huisgezinnen , gedeeltelyk het leerflelzel van kalvyn , gedeeltelyk dat van lutheR toegedaan; Het vaagde hunne tranen af, en zy wierden gered. Een gedeelte van een Heydeveld , gelegen tusfchen de Steden Gitch en Ckve, beflaande eene uitgeflrektheid van twee uüren in de lengte , v;n hec Zuidoosten naar het Noordwesten , en van ongelyke breedte, wierdt niet alleen deze Lieden ter bewoning en bearbeiding aangewezen, maar te gelyk de behoeften tot den akkerbouw, tot huisvesting en andere benodigdheden vereischt wordende , gepaard met aanmoedigende vryheden, aan hun uitgereikt. Welk Koninglyk voorbeeld de ingezetenen dezes Hertogdoms vervolgens opwekte* om , door het bydragen van liefdegiften, den toefhnd dezer nieuwe inwoonders te verbeteren. De gelukkige gevolgen ^ die den arbeid en Vlyt dezer menfehen bekroonden, en de vryR 2 be* .YKE HI?- lOBis, enz»  Urne nis. ïükii£, enz. Weinige jaren, na de geboorte dezer Volk-. plantinge. waren 'er verlopen, of de bewoonden beraamden dienflige middelen , om een gefchikt gebouw aan den openbaren Godsdienst toe te wyden, en zich van bekwame Leeraren te voorzien. Daarenboven fcheen men zich te willen vereenigen, om voor heide ] gezindheden eene gemeenfchappeJyke kerk te doen bouwen. Doch alzo dit broederiyk voornemen, door zekere tusfchen beide komende zwarigheden , verydeld wierdt , verliepen 'er ' .nog tien jaren, eer de gemeente der Hervorm- I den zich van een Leeraar kon voorzien. Deze verrichte, een tyd lang, den openbaren Eerdienst in een Schuur, die by zyne woning ftondr. In tusfchen verzuimde men niet, om in die Hertogdom, en in de naburige Nederlandfche gewesten , liefdegaven , tot het ftigten van een (tatiger Godshuis, intezamelen. Door die ■ middel wierdt de nieuwe Gemeente allenuskens in Haat gefteld, om haar oogmerk te bereiken. In 248 Tegenwoordige Staat ; heden en voorrechten , die dezelve genoten 1 waren uitlokkende genoeg, voor meer andere' bovenlanders , welke in hun Vaderland een 1 kommervol en behoeftig leven leidden , om hen land hunrer geboorte te verlaten, en de nieuwe Volkplanting uittebreiden. Thans telt men 1 aldaar negentienhonderd en vyftig afihmmelin-. gan, zo der eerfte als van latere Emigranten die, juist eene halve Eeuw, finrs den eerfteri aanleg, het werk, door hunne vaderen be^on- i nen. voltooid, over de geheele Heydeftreek drieduizend Rynlandfche Morgentallen gronds in vruchtbare graanakkers herfchapen, en daarop driehonderd zevenendertig huizen gebouwd hebben.  vat DRENTHE. 249 [n den jaare 1772 was men reees zo vfrre gevorderd, dat, op den twintigften van Wintermaand , de eerfte Leerrede daar in konde gedaan worden. Nogthans wierdt deze Kerk eerst na oe gehele volbouwing, op den eerften van Wynmaand des jaars 1775 , plechtig ingezegend , geenzins zonder gevoel van Godveraeerlykende aandoeningen by de toehoorders, ioor hunnen kundigen Leeraar, den eerwaardigen Heer tanszen, met toepasiing der sveluitgekozene woorden van den Proleet jesaias, Hoofdll. XXXII. vs. 15-T-18. inge[loten. De Gemeente, de Godsdienffige begrippen iran den moedigen luther toegedaan, bleef insgelyks niet in gebreke, om het Euangelium in de plaats hunner woninge te doen verkondigen. Reeds in den jare 175a , wierdt daar mede een aanvang gemaakt. Ook voor deze Chriftenen verftrekte , in den aanvang, een Schuur tot eene Godsdienftige vergaderplaatfe. Imusfchen wierden zy , door het gebtuik der zelfde middelen, als hunne Gereformeerde medebroeders, na verloop van eenige jaaren , in Haat gciteld, om een voegzamer Heiligdom te doen bouwen , waar in , door een Orgel, het gezang geregeld wordt. En wierdt, op den vierentwimigïïen van Wynmaand des jaars 1779 , het gewyde geftichc, door wy. len den achtingswaardigen hessen, Prediker teCleve, met eene redenvoering over den honderdften Pfalm , ftatelyk ingewyd. Eene verftandige overdenking deedt den Redenaar de gepaste aanleiding vinden, om op dankbare erkentenis niet alleen ernftig aantednngen , aiaar tevens te doen opmerken, dat alle tyde* R 3 lr VTATÜÜR ' A'KF HrslORJËj C1U.  Natuur. i.ïke Hij. TQare, tnz. DebefoldigingderLeeraars,Kosters enSchoolhouders wordt uit de inkomiten van eenige vrye> Morgens Lands gevonden. Dan deze middel-, matige beloning is, wat aangaat den Gerefor- ■ meerden Predikant, door de giften van byzondere perfonen, merkelyk vergroot. Het onderzoek en de uitfpraak der gefchillen, en de verdere uitvoering der gcrichrelyke macht, deze Volkplanting betreffende, is aan het Landgericht, in de Stad Cleve gevestigd aanbevolen. Het Maalgebied, en diensvolgens ook het elders zogenaamde wind of waterrechr, behoort aan de Molens te Gock. De Buurt alwaar de Kerken en Pafooryen niet verre van malkander gebouwd zyn, beftaat uit twee honderd en twaalf huizen, ter wederzyden van een ruime Landftraat getimmerd. Aan deze Buurt heefc men den naam van Pfahdorf gegeven Het overige dezer Volkplaniinge, over welke* de boerewoningen en lanfluySn verbreid zyn, heefc den naam van Göckerhsyde behouden ; een naam , die in vroeger tyd , eigenaartiger dan tegenwoordig, aan deze Land ftreek voegde. De Stad Gock is 'er eigenares van. fn bet begin, en ook in 't vervolg, wierden zo veele Morgens gronds, vandeze oorfpronglyke Heyde, aan iedere familie of perfonen uitgegeven , als dezelve begeerden Op den ver- $9 De bczixmgcv, der Eölpniffen zyn tbans zeer on- 250 Tegenwoordige Staat lyke weldaden aan genen voorraad van kundig* heden , vernuftige pogingen of nyvere arbeidzaamheid moeten worden toegefchreven, maar alleen aan den zegen , welken het aan 'c Opperwezen behaagt, daar mede te doen senaat gaan. b r 1  van DRENTHE. =51 verkregen eigendom wierden hutten gebouwd, welke van tyd tot tyd in betere woningen veranderd wierden. De verdeling is in diervoegen ingericht, dat verfcheide recht uitlopende en zeer brede wegen (O, eenige van welke men in het vervolg beplant heefc, deze Landftreek doorfnyden. De akkers zyn door aarden wallen van de wegen afgefchciden , ëfi met hakhout: beplant. Hoewel gene verffisfebende beken door dezen Oord vloeijen , noch de vlakten door boomryke heuvels afgewisfeld worden , hebben, nogthans , deze welberadene ichifekingen de Gocherheyde tot gene onaangename Landftreek gevormd. Nadat de Kolonisten aldus in ftaat gefield waren , om op een vreemden grond , door welbeftuurde arbeidzaamheid, in hun levensonderhoud te kunnen voorzien , en door eene verttandige fpnarzaamheid hunnen huizelyken toeftand te verbeteren, was ook niets bülyker, dan dat zy bedagt wierden op eene matige fchadeloosftelling van de Eigenaresfe dezer gronden , als die , door hunne inrichting, van de voordeden der Schaapshoederye , Schapenweide en andere gerieflykheden, nu verftoken was. celvk, en geven zelf* een verfchil van twee tot veertig Morstens; 'ieder van dezelve mag, by verkoop, van twee honderd tot drie honderd Cleeffche Ryksdaalders, van dertig ftuivers Hollands, gelden. (c) Zedert eenrgen tyd heeft men begonnen eenige overwegen te verimailen, en de afgefiieden Peuken tot nieuwe akkers aanteleggen. Doch deze anders Qiconomifche fchikking is, onbetwistbaar,overhetalgemeen .niet voordeelig, overmits daar door de gronden , die tot plaggen fteken nodig zyn, zeer bekrompen, en de wegen liegt worden, R 4 Natituiv- T.YKE 1! ISTOME.ClïZ.  Natuur. i-vkï Hi». lonjrnige een en een vierde Berlynfche Rykscaalder, (een Berlynfche Ryksdaalder is ze en dertig holiandfche Huivers;) en vervojgens nï een tienjang gebruik, twee, of twee en "n halve Ryksdaaldcr. Van deze beia nng ouden evenwel vry zyn zulke akkers, welke,^ dS aanvang tegen vyfemwimig en dertig Berlvn iche Ryksdaalders waren aangekcl De* zouden alleen verplicht zvn hirth* Oynde twaalf Holiandfche0 als een cÏÏ o n a' voldoen. Behaiven Zeld" Natuub- [/ïks HlSr tor ie, enz, (e) Oer of Ochra, word, byde Mineralogirten, Mf vera ferri Subaquofa. of, Ferrum argilla Minera, lifatum, &c. genaamd; zie walleiuus en anchren, Bv Deventer vindt men zeer veel van deze ftofte; zy wordt aldaar verarbeid, en daaruit platen, kaggels, enz. gegoten. Wyders zal ook het vuur, tot de zamenftelling van dezen grond, het zyne hebben bygedragen. Het is tog deze hoofdftoffe, die de leem doet ontdaan. De Heer hamilton fchryfc. in zyn konbaar werk over de Fulcaans in betde Steilten , dat de kegelvormige uitdampingen van Salva Terre in Argilla veranderen ; Tom. II. Explic. van de 43 ?'Tf) Men heeft zich meermalen verwonderd, dat omftreeks Cleve, alwaar men anders buitengemeen veel kez°lin«- ziet, gene vertteningen , van eert^ds georganifeerde lichamen , worden gevonden. Daarentegen fcbvnt het hier voorrar.als aan geen Ba.altes, (deze benaming heefc mea gegeven aan de kantzuUige Lava  Nai uur- 1 Vk£ U|S. van uitgedoofde vuurbergen • »!» j„ „ i . ben , vermits de Zuidwestelyke C ^ 1" kasteel m de Stad Clcve r/i-h, V het oude fche kerk, ven Kolommen'*, - °Ver de W ?*«fi»«j> in Ierland, iJteïaii ^ uitgegeven, is van rWpiM„ r gefneden platen fait "Waar WgetatigfSSen ^ heefc de Ba' grauwe marmerlleen ,|.L 1«1'tiom, achter, in Afdeeling\ J Zle wi'ders hier rer^erSmttiraiïoÈ Vefe"f-eryen, de Veenda. Jczelve to'uurfS^ 0111 lyk zoude vallen , oven ^ dl r. eChtf;he" °»« moeir iet op te groten °fS ;c „ veengravery 256" Tegenwoordige Staat Zeldzaam ziet men in deze Landfcreek On» . fleenklompen insgelyks zeer weinig „S£f vuur lenen QPyrrmuïchUs} , en ö» S S cü^Ao* gene de geringfte«Xfffiên hnl' wel deze den akkerbouwerrn i gehe'el een onpas zouden komen. Het is toch PE a herhaalde proeven bewezen afe 'n^zd oorfpronglykegefteltenis vM deze fZtlwonl Plek fchynt genen twyfei over te en "of oe Natuur dezelve meer tor ^ „ , dend  van DRENTHE. 25? dend hebbe. Doch vlyt en arbeid, door voorrechten en beloningen aangemoedigd, ftelc meermalen de oorfpronglyke oogmerken der Natuure te leur, overweldigt derzelver heerfchappy , en dwingt den ftuglten grond toe vruchtbaarheid. Cato op zekeren tyd gevraagd zynde, door welke middelen een Landbouwer het fpoedigfte ryk konde worden, gaf tot antwoord: door vee te houden. Waarfchynlyk wilde de Wysgeer, met dit antwoord, inzonderheid te kennen geven , de noodzaaklykheid om den akker behoorlyk te bemesten , indien men, door ryke oogften, zyne bezittingen wenfche te vermeerderen. Hoe waarachtig dit in 't algemeen ook zyn moge, de ondervinding echter leert, dat, zelfs by gebrek aan vee, dorre woefteÖyëtl', door het gebruik van andere middelen, in vruchtbare graan- en teellanden kunnen veranderd worden. Behalven het onderwerp myner befchryvinge, de Gocherheyde, ontmoet men in de KoningJyke Pruififche heerfchappyen meer voorbeeld den van foortgelyke verbazende herfcheppingen. Meer dan zestig welbewoonde dorpen, in het midden van vruchtbare akkers gelegen, beflaan tegenwoordig, 'mPommeren, den grond eener uitgëftrekte Landftreek, welke, voor eene halve eeuw , niets dan eene akelige wildernis en ongehavende vlakte was. Aanmoedigende voorrechten waren de vermogende oorzaak der gelukkige uitkomfte. De groote fredrik verkreeg, door dit bedryf alleen, het ftrelende recht van aanfpraak op den eernaam van een wys Koning (/<)• De (A) Zie Johnson Levensbericht van Koning Fredrik II Natuur- LYKÜ HlS.  Natuur- lyke HlS- Torje, en; Hechts tenmaa! kon gcfchieden, was men Pe noodzaakt, haardasch ter bemesting te gebml J«S ene, m den beginne, inderdaad voor een gangen prys konde gekocht, doch, evenwel De hoeveelheid van asch , die m-n belm. «en konde, niet toereikende zynde , omde jaarlyks vermeerderende akkeJbehoorlï te bemesten , ontitondt hieruit niet alleen na! yver onder de opkopers, die deze b nodigde fflesrftoflèin prys deedt ftygcn, maar men vond, ploevef (^°0dZaakt' ~ ^™£ De (*) Vette Stalmest is, buiten teeenforaik" t. ven andere verkiesbaar. Doch dSe ïZ l T cherheyfche hoefbewoonders, bv hunne ™hT ' C<" geen mogefykheid te bekom,, v ,j nabuuren met ontbieden, 85 J ï£S!?! (men geeft dezen nMm aan zuHte hoascri? f?" maken van i00fi by dezen damp, over hec algemeen , fchaaf* . bekend geworden. De Heer brugmans, thans Hoogleeraar in de. Kruidkunde te Leyden , heeft zich de moeite gegeven, om de berichten , van het geen men, in de Provincie van Stad en Lande, betreffende de uitwerkzels van dezen nevel , byzonder hec groeijende Ryk rakende, heefc waargenomen , op te zamelen , en, met zyne eigen ondervindingen vermeerderd , in eene Verhandeling in 't licht te geven. Doch vermits my, uit vergelyking van myne eigen ondervindingen , met die van den Heere brugmans, het Landfchap Drenthe betreffende, gebleken is, dat deze damp in de naburige gewesten, ja zelfs binnen ieder dezer gewesten, zelfs op verfchillende plaatfen, in allen opzichte gene evengelyke uitwerking heefc voortgebracht, heb ik my voorgeteld, eenige opmerkingen, deze gebeurtenis betreffende, insgelyks aanïete. kenen, en by de Natuurlyke Hiftorie van het Landfchap Drenthe te voegen. Geenzins, intusfehen, is myn voornemen, alle de byzondere plantgewasfen, die door dezen damp mm of meer geleden hebben, en dooiden Heer brugmans zyn opgeteld, flukswyze in opmerking te nemen. Velen zyner waarnemingen komen tog met de myne en die van anderen overeen. De volgende aanmerkingen befchouw ik als voldoende: i°. Dat verfcheiden plantgewasfen, door den Hoogleeraar, als in Groningerland veel geleden hebbende, opgegeven, tot dit getal in het Landfchap Drenthe, over het algemeen genomen, met kunnen gebracht worden; gelyk ook bet tegengeftelde ten opzichte van anderen kan  van DRENTHE. 265 gezegd worden. By voorbeeld: de Pinas Strobus wierd, in den omtrek van Asfen en elders, weinig beïchadigd; doch, daar tegen, de Berkenboom geheel verdord. Even eens hebben de geele wortelen niets, en de Pieterceli zeer veel geleden. De gelleltenis van den grond, en andere plaatzelyke omftandigheden, zullen, vermoedelyk , dit onderfcheid veroorzaakt hebben. 2°. Dat meest alle plantfoorten, die doorgaans, in dit klimaat, door de Vorst het eerst verwelken , door dezen damp niet verflenschten , maar veeleer tierig groeiden. Alleen zag men , hier en daar, derzelver blade-. ren met witte vlakken befprengd. Daar en tegen hadden minder tedere planten , meestal, zeer veel geleden, en eenige waren geheel verdord, en fchynbaar geftorven. Als iet opmerkenswaardigs moet ik hier aantekenen, op het eenparig getuigenis van verfcheiden lieden, welke, om deze of gene reden , zich in de opene lucht bevonden hadden, dat het in den nacht van den vyféntwintigden Juny, den dag, op welks vollen middag het vrolyk en groen gelaat van de oppervlakte des aardryks met een treurig floers bedekt wierdt, en eene akelige zwaarmoedigheid zich over dezelve verfpreidde, zeer koud en vriezend weder geweest was. Nogthans is, uit het reeds gemelde, blykbaar, dat deze koude voor de oorzaak der verwelking niet moet gehouden worden. Mis» fchien moet men de oorzaak van dit verfchynfel zoeken in de werking van den Noordewind, welke destyds waaide. Immers is het eene bekende waarneming der landbewoonders, dat, S 3 H Natuuriyke IltsTORiEjene.  NatporlYKf Historie, enz. 3°. uat by de eerffe ontdekking van dezen Nevel m dit Landfchap, de wind „ Te: Noorden waaide. 4°- Dat, uit welk een ftreek de wind, die gedurende dit veifchyniel, zeer veranderlyk was ook waaide, de damp , echter, gene verandering onderging. ' 8 Pr.,fnDaC- d6"e ?eVeI °ver a,,e voorwerpen jeu kleverig en ztlug vocht verlpreidde • waar door dezelve geheel en al van den Veen- 0f Moerrook daar men dit verfchynzel elders voor hield, kenbaar onderfcheiden was 6° Dat gedurende al dien tyd, in welken de Nevel onzen Dampkring verdikte, alhier geen regen, «torera, of donder is waargenomen, niettegenilaande de Thermometer een hogen graad van hitte aanduidde. En in die byzonderheid ftemc dus deze damp met den Veenrook overeen. Want het is bekend, dat, gedurende dien Veenrook, zelden een don' clerbui wordt waargenomen. Als goede Conductors 0f Geleiders, om de blixemftoffe afteJeiden, kunnen, diensvolgens, beide deze verichynzcls worden aangemerkt. 7°. Dat deze Nevel verfchillende aandoeningen op de reukzenuwen heefc gehad. Zo verIpreiddezich, by voorbeeld, eenige dagen voor den_25 Juny een reuk, aan dien van broeiiend hooi gelyk. Op den yierëntvvintiglten en vyfën- cwin- ' ti} Zie, over dezen Veen- of Moerrook, en deszelfs oorzaak, h er boven in rj(m„.„ , * i-andMap Drenthe. Befcbrynng van het 26*0 Tegenwoordige Staat byeen Noordewind, het groeiende graan ofdboombloesfem door de Vorst Zeer zelden word aangedaan. u  van DRENTHE. 267 twintigften, en, nu en dan, nog eenige dagen later , was onze dampkring met een fterken zwavelftank vervuld, die, echter, door ande. ren, by dien van afgebrand buskruid vergeleken' wierd. N-i dien tyd geleek deze ftank naar dien van rottenden visch, even als men , by de Ebbe , aan de Zeeftranden gewaar wordt. Natuorlyke Historie, enz. 8°. Dat zeer vele menfchen op den gemelden viercntwintiglten en vyfëntwintigften van Juny, en eenige dagen daar na , nu en dan, een zwavel- en falpeterachtigen fmaak in den mond hebben gehad ; welke, by zommigen, fchoirigheid in de keel en benauwde ademhaling veroorzaakt heeft, zonder dat dezelve, in hec algemeen, eenige kwade gevolgen achter liet. Hec was evenwel op den vyfëntwintigften der gemelde maand Juny, en wel ten zelfden tyde als zeer vele gewasfen verwelkten, dat twee vrouwen, in hare tuinen by Asfen , onledig zynde, onverwagt eene moeijelyke ademhaling, vervolgers belemmering in het wateren befpeurden, en eindelyk waterzuchtig wierden: waarvan zy, echter, door het gebruik van gepaste middelen , genezen zyn geworden. 9a. Dat het water, in zommige regenbakken , een filtigen en falpeterachtigen fmaak heeft aangenomen, en zodanig is ontaart, dat de zeep zich door het zelve niet liet ontbinden, of daarmede vermengen, en , overzulks, tot wasfchen ten eenemaal onbekwaam wierdt bevonden. 10°. Dat het gladde yzer, in den meergemelden nacht, tusfchen den vier- en vyfëntwintigften Juny, op zommige plaatzen groenachtig , en op andere roestkleurig is uitgeflagen: S4 de  Natuur, ï-vke HrsT°RiE,en2. Wer en daa L L\/ k kgge"d Iinnen' friet gewordt JpT WeUnge vJakken is be- ben Kïr'gïjf61" *«h/n, heb-' ^^fe ëvW d! ' na *a bomen ef Ste.0"** de Jom^errykf}ö «^emeen h ?,raSoSen; e?n Se,>'k in fa« zich vertoonde -ff f'yC"' als verzengd ioof dier bot'en l °P«Iwaar hec feft bekomen *° ^ g6en let^ ve/planc^ret 1Ê'^?e in, het V00^ de onverplanten ",et\hadden geleden, terwyl geworden!" Van haar 6**» beroofd wa- blyven, naar dZy' dr W1"rers' Mosgroen bi-en 'be ouden ' heb^ panegen £ /^L volSende lente; voor den vnTl ^ d,e d« w'nrers bJadeloos «e bcht gronenVfedw ,hGrfSt met haar gewoDoch nadat de ï mfierd ™ierdr' eerst in fe vLTdeT5 ï" k"°P ' dl'e voortbrengen 9lf h i "te de bIadere" ™esc ^ontydSbogr^hied Wa*\wierd< dit loof Censchr. gg*bofe** vroegtyd,g vyederom ver- % nabetverdwynen van den damp, £68 t« tegenwoordige Staat gevreten iVWr «i» ee»»g*ms waren in, I~ene was de  van DRENTHE. s6> de bladeren en vruchten van vele bomen, die in het begin onbeledigd fchenen, te vroegtydig zyn afgevallen ; terwyl andere buitengewoon laat in den herfk het loof behouden hebben, i6°. Dat de Infeclen, niet door de kwaadaartigheid des damps , maar door gebrek aan voedzel, op de beledigde planten fchenen gekorven te zyn: om reden, dat anderzints hunne foortgelyken, op de onbeledigde gewasfen, het zelfde lot zouden ondergaan hebben; 't geen echter niet gebeurd is. 170. Dat 'er eenige heeftergewas en , by voorbeeld,aalbefiën-en kruidbeliën-boompjes, die allen door den damp zeer befchadigd waren, naderhand , de eene vroeger, de ar> iere later, zyn gertorven. 180. Dat een halve kring , in eene plarftaadje by Asjèn, met Abiës beplant, aan de noordzyde geheel verdord is geworden, ter* wyl de zuidzyde onbefchadigd is gebleven. 190. Dat ondanks de aangetekende nadelige uitwerkzelen van dezen damp , alle plantge* wasfen , welke, tot een weliger groeijing in dit klimaat, minder of meerder hemesting vorderen , en van welke vele foorten, in den beginne, zo veel fchenen geleden te hebben, dat men voor derzelver heritel bedugt moest zyn, na verloop van eenigen tyd , zodanig weeldrig zyn uitgelopen, dat, op vele landen , de twede hooiwinning veel meer dan de eerite heeft uitgeleverd, en 'er na dien tyd nog overvloedig gras tot weide voorhanden was. Deze meerdere vruchtbaarheid , welke ik onderftel door den damp veroorzaakt te zyn, \% , derhalven, niet door influrping van voeS 5 deed NdTWJR- lyke Historie, enz.  Natdcriyicï His- 20». uincteJyk voeg ik hier by, dat het denkbeeld van den Heere B r u g m a n s , als of deze damp de Provincie Groningen meer dan andere Geweiten zoude aangedaan hebben, voor zo verre my uit zyne Verhandeling, en uit andere berichten ,gebleken is, op het Landfchap iW tne met kan worden toegepast. Dat het minder moeilyk valt, de uitwerkze s van buitengewone Katuurlyke verfchvnze en optemerken en aantetekenen , dan derwelver oorzaken te bepalen en aantewyzen, heeft ook ten opzichte van dezen damp plaats Wchen hoorde men al fpoedig verkillende ooi delen over dit verfcbynzel vellen. Doch •Me deze waren blykbaar te voorbarig, vermits n:cn nog met genoegzaam onderricht was, hoe verre hetzelve zich verfpreid hadde, en welke Uitwerking elders daar door gefchied ware! O ! der deze beoordelingen kwam, echter, de meenmg der zuJken naasc aan dë Welke deze* damp voor een ongemeen verdik' ten sro Tegenwoordige Staat dend vocht, door middel der bladeren, veroor, zaakt, maar door bemesting van het aardryk; waar toe de falpeterachtige delen zeer vee hebben kunnen toebrengen. Immers het grasblad was geneel verftorven, en dus opgefchikt om werktuigelyk te kunnen werken! Ook hebben korrels zomergarst, by de inoogffiirJ pp den akker gevallen, voor de twede maal in du jaar volkomen zaad gedragen. Wvdëri heeft men opgemerkt, dat de Dophevde waarop anders minder honig, dan op de Rvg' heyde, door de Byën gewonnen word , en welke geheel door den damp verdord f-heen buitengemeen voordelig, tot het winnen van honig, geweest is.  van DRENTHE. n?i ten honigdauw hielden. Men kan toch niet ontkennen, dat deze dauw, op eenige gewasfen, byzonder op den koornakker, diergelyke uitwerkingen voortbrengt, ja wel eens indiervoegen kwaadaartig is, dat het graan, ten dele of geheel, daar door verfterfc (c). Maar behalven dat deze damp te zichtbaar, pn te dik was, om dien voor een foort van Honigdauw te houden , was dezelve ook te langdurig en te onafgebroken. Ik vermoede overzulks eene andere oorzaak. Weinig tyds verliep 'er, of men wierd, door de nieuwspapieren , onderricht, dat de dampkring, door geheel Europa en een gedeelte van Africa , (en wie kan de uiterlte grenzen van dit verfchynzel bepalen ?) door dezen damp verdikt was. Dat fjc) „ Veeliigt," (Tchryft de Heer sturms, in zyne lietrachtungen Uber die werke Gottes int Reiche der Natur, bl. lis , Dund II.) verzamelt zich deze dauw „ uit de uitwazemios der bloemen en bloeslems, en '1 valt altoos ftreekswyze." In het begin van Bloeimaand placht men in oud Rome, een plechtig feest te vieren, 't geen door numa pompilius was ingefteld, 't welk men Rubigalia noemde. De reden dar infieliing van die Feest was, oai van de Goden afcebidden , dat de Rttbigo (Honigdauw) het graan op detl Akker niet mocht befchadigen ; zie pliniüs Hift: Nat: Lib: XVÜl. Cap. 29. De wyze Koning salomon bad ook deze plage ernltig af, en noemt den Honigdauw , in éénen adem, met de pest, fpringhanen, kevers en brandkoorn; zie het Eer (Ie Boek der Koningen , Kap. Vlll. vs. 27. Onder de vloeken, doorjvioZES aan de Wecfchendende Ifraëllers gedreigd, en insgelyks onder de plagen, waar door Jacobs verbasterd nakroost getuchtigd wierd, vind men den Honigdauw genaamd. Zie mozes B. V. Kap. XIX. vs. 22. amo$ lfcap. IV. vs. 9. u a c A1 Kap. II. vs. 18. Natoorlyke Historie, enz.  NatuuriYKE Historie, en? i < s/a Tegenwoordige Staat Dat nu, ten zelfden tyde, en vroeger, in te?JTc-T-rï> ïnPalië- en byzonder op bet Eiland Steilte, vele verwoeftende aardbevingen en uitbaritingen van vuur en water, en alle' derzelver akeligtte gevolgen, be/peurd en on-ï dervonden zyn, kan aan niemand onbekend wezen. Welk gevoelig hart wordt niet, by de ■ herinnering dezer gebeunenisfe, ontroerd Cd) ? en wie weet niet, hoe, meermalen, de dampe*» (gas), met zwavel, falpeter, vitriool en i andere minerale delen bezwangerd , door de < kracht des vuurs , en de daardoor uitgezette luchrder onderaardfche holen, door fpJeren en icheuren in eene verbazende menigte uitgedreven en in den dampkring verfpreid worden * Verfpreid nu de veenrook zich in zulk een byna ongelooflyk uitgeftrekten kring, nog veel meerder kon dit gefchieden door een damp, die door de geweldigfte pogingen der Natuure veroorzaakt word. ' DER- Cp Zie Bericht wegens de Aardbevingen in Italië, ndenjare j?83 voorgevallen, achter hamilton »er de vuurbergen inltaliS, Sicilië, enz. &  van DRENTHE. 273 DERDE AFDEELING. bevattende eenige Sterf- en Gehoortelysten , en eene vergelyking van dezelve met de levende bewoonden van eenige Kar/pelen , in het Landfchap dren the gelegen. 3. Li Tot de ichetzende befchryving van de Natuurlyke Hiftorie van het Landfchap Drenthe, behoren ook de Lysten, waar door nen in ftaat gefield kan worden, om de even•edigheid der jaarlykfche fterfgevallen en gesoorten, tegen hec getal der levende inwoonders van die Gewest, te berekenen. Deze bedenking, vertrouwe ik, zal de mededeling van eenige dier Lysten , in deze Afdeeling, biliyken. , Niemand, die door de ondervinding geleerd heeft, hoe moeijeiyk hec doorgaans zy, om zodanige Lyscen ce bekomen, welke eenigermate gefchikt zyn , om dezelve aan het gemelde oogmerk dienstbaar te maken, zal ziel: verwonderen, dat men alleenlyk van vyfeier der veertig Karfpelen, die men in het Land fchap vind, dezelven heeft kunnen maehcij wor NATütrs- lykk HlS- torus, enz.  LYtfE HISTORIE; enz, S. 3- Dit niettegenrtaande ben ik in fhat gefield, om van eenige der voornaamfïe Karipelen, die fjnj bet ,midden van d* Gewest , of rondom van de gehele mrgeflrektheid des Landfchaps, mm of meerder voldoende Lysten te kurnen mededelen; uit welke men zal kunnen oordelen i wat er, betrekkelyk dit onderwerp, in het Landiehap plaats hebbe. § 4. iiPen6V,«f de2e v'yftien «et de jaren £>k naken , f fta1d,S:11fden Worden wegschreven ; Plaat omLL T- bl"Cbte

$ is, en dat der geftorvenen iets minder. 2° Dat het getal der dooden tot dat der levenden, nagenoeg, Haat, ais 1 tot 48. 30 Dat het getal der geborenen, in deze twee - en ■ twintig jaren , Hechts vyf meer is , dan dat der geflorvenen. 40. Dat 'tr, in dit tydvak , 30 jongens meer dan meisjes geboren , en flechts 5 mannen meer dan vrouwen zyn overleden. 50 Dat, in het vruchtbaarfle jaar 1777, 16" khveren, en daar tegen, in de jaren 1767 en 1779, Hechts 5 gebouren zyn. 6°. Dat in het jaar 1766 de meefle, en in 1761 (3) Men herleze, by deze aanmerkingen, de voorafgaande Befchryving , betrekkeiyk de gefteltenis en legging van het Landfchap. Natuur- I.yke HlS- ïOkiE, enz.  Nattjur- LYKB UlS- torib, en2 \ & 7. De Lyst, met de letter D gemerkt, is die van Roswinkel; welk Karfpel uit 7-0 huisgezinnen beiraat, die 439 m.-nichen bevatten/ Uit deze Lyst blykt: i°. Dat in dit Karfpel, gedurende 24 jaren, 300 menfehen geboren, e.i daar tegens 244 geitorven zyn; des het getal der geborenen 76 meer dan dat der geitorvenen is; maakende alzo, de jaren door een genomen zynde, 3^ voor ieder jaar. Dat het gemiddelde getal der geborenen , ieder jaar, 13J, en dat der geftorvenen 10S beloopt. 30. Dat het getal der geftorvenen rot dat der levenden flaat, als 1 tot ongeveer 44, en dat der geborenen , als 1 tot 33. 40. Dat het vruchtbaarfle jaar, van dit tydvak, flaat tot het on vruchtbaarfle, als, ten naasten by, 1 tot 6. Het eerst bedoelde was het jaar 1766, het ander het jaar 1781. 50. Dat m den jaare 1764 de meeste, en in 1782; 278 Tegenwoordige Staat 1761 en 1781 de minfte menfehen geftorven • zyn. ö . 7° Dat in ieder huis , door een genomen, zich bevinden, ruim ?\ perfonen. Van gene andere menfehen, dan die z:ch met den Landbouw en de Veefokkery bezig houden, wordt die Dorp bewoond. Des winters, wanneer het aardryk door de votst niet verhard is, is het, wegens de lage en moerasfige gronden, die het omringen, byna ongenaak baar. In de nabyheid vind men eene ftromende beek.  van DRENTHE. =79 T782 de minde fterfgevallen plaats hadden; ftaande dit verfchil als 1 tot 45. 6°. Dat ieder huisgezin ruim perfonen bevat. Deze plaats word van Landbouwers en Veefokkers bewoond; is twee uuren van Schonebeek, tegen de Munfterfche grenzen , in hec zuiden van het Landfchap, gelegen , en van veenmoeren omringd. Zy heefc een beek in de nabyheid. S. 8. De letter E is een zevenjarige Lyst van het Karfpel Emmen, omtrent drie uuren noordelyker dan Roswinkel, op een tamelyk hogen zandgrond, in de nabyheid van een klein Meer en van een Beek, gelegen. Het Karfpel bevat 185 huisgezinnen, waar in zich 836 menfehen bevinden. Uit deze Lyst kan men berekenen: ip. Dat het gemiddelde getal der jaarlyks geborenen 18^, en dat der geftorvenen 22^ bedraagt. 20. Dac hec gecal der geftorvenen tor dac der levende inwoonders ftaac, als 1 coc 37, en dac der geborenen, als 1 cot 465. 3°. Dat ieder huisgezin, door elkander gene* men, 4! perfonen bevat. De bewoonders zyn Landbouwers. Si 9- De zes - en - twintigjarige Lyst van Gieten, onder de Letter F, behelst alleen de gedoopte jongens en meisjes , en moet, derhalven, met opzicht tot de (leifgevallen, uit hec geen in de naastby gelegene dorpen gebeurc, worT 2 den Matuur* lyke Hisrop.iEi eni*  Natuur. LYKE HISTORIE, enz, §. IC Betreffende de twintigjarige Lyst van Zuid. laren, met de letter G getekend, moet het zelfde, als omtrent de naastvoorgaande, worden aangemerkt, vermits dezelve, by gebrek van aantekeningen der fterfgevallen, insgelyks, alleen de gedoopte kinderen behelst. In dit Karfpel bevinden zich 164 huizen Wanneer men nu 5 perfonen in elk huis ftelt * dan bedragen de bewoonders 820 perfonen ' . Het jaarlyks getal der geborenen, in twintig jaren, dooreen genomen, bedraagt 21 kinderen. Wanneer men nu het getal der geftorvenen 280 Tegenwoordige Staat den aangevuld. Tot dit Dorp behoren honderd vierendertig huizen. Het gemiddelde getal der geborenen is, jaarlyks, 30$. Indien men nu, om niet te veel te nemen, de overledenen op 18$ (lelt, en ieder huis op 5 perfonen berekent, dan zal het getal der jaarlyks geftorvenen itaan tot dat der levenden, als 1 tot 36. Het getal der geborene jongens, in dit tyd. vak, is 37 meer dan dat der meisjes. Het grootfte getal der jaarlyks geborenen, is 27, en het kleinfte 12. Deze plaats is in het ooften van het Land. fchap, op een tamelyk hogen en vruchtbaren zandgrond, gelegen. Een klein uur ten ooften van du Dorp loopt de Hunze-J, een riviertje m de Drenthfche veenen oorfpronglyk, 't geen zich, door het Zuidlaarder Meer, en door de Stad Groningen , langs het Reydiep , in de Noordzee ontlast. Men vind hier veel houtgewas. De Inwoonders zyn Akkerlieden.  van DRENTHE. 281 nen op 20 bepaalt, dan ftaan deze tot de le- j venden, als 1 tot 41. Het getal der geborene jongens bedraagt, in 20 jaaren, 22 meer dan dat der meisjes. Het vruchtbaarfle jaar is 1767 , wanneer hier 27 kinderen geboren wierden; waar tegen men, in 1771, Hechts 7 telde. Dit Karfpel legt, ten noordooflen, naast aan de Provincie, en drie uuren van de Stad Gro* ningen , naby een groot Meer, 't welk zich, door ftraks genoemde Stad, in de Noordzee ontlast. De Inwoonders zyn meest alle Veehoeders en Landbouwers. $. n. De Lyst, onder letter H, bevat insgelyks alleen het getal der gedoopte kinderen, gedurende 20 jaaren, over het Karfpel Norch. Daar in bevinden zich 150 huizen , die van 753 menfehen bewoond worden. Uit deze Lyst blykt: i°. Dat, in dit tydvak, 19 meer zoonen dan dochters geboren zyn. 20. Dat het gemiddelde getal der gedoopten ruim 17, in ieder jaar, bedraagt. 3°. Dat wanneer men het getal der overledenen aan dat der geborenen gelyk ftelt, 'c geen, echter, op diergelyke dorpen, altoos minder is, de overledene alsdan tot de levende bewoonders ftaan, als 1 tot ruim 44. 4°. Dat, in het vruchtbaarfle jaar, 25, en in het onvruchtbaarfte, flechts 5 kinderen zyn geboren. 5". Dat in ieder huisgezin , door malkander genomen, zich 5 perfonen bevinden. ^ ■Iatuur- ,yke HlS- roRrE,enz.  Natuurf.YKE iiisTPRiE, enz. De Lyst, met de letter Igemerkt, bevat het getal der geftorvenen en géborenen , gedun. rende 27 jaren, te Asfen; in weJk VJek zich 500 inwoonders bevinden, die over 112 huisgezinnen verdeeld zyn. / Het gemiddelde getal der faarlykfche fterfgevallen, is 13 : zodat hetzelve tot dat de- levenden fraat, als 1 tot 38. . ,Het getal der geborenen, door een genomen is jaarlyks 14, en dus een meer dan dat der seHorvenen. ö Het getal der geborene meisjes overtreft, in dit tydvak, dat der jongens, twintig,- dit verfchynzel is zeer zeldzaam. Het getal der overledene vrouwen beloont ï? meer dan dat der mannen. De gefiorvene kinderen bedragen twee vyfde deelen van het geheel. * In de onvruchtbaarfte jaren, te weeten, 1757 en 1767, wierden 'er 6,en in de vruchtbaarften, naamlyk de jaaren 1769 , 1770 en *779, ]9 kjnderen geboren. In het jaarf764 w Cr i* ,Cn in '^5' 29 menfehen. 7 4 Wyders blykt uit het Doop - Register van dit Vlek, dat, van het begin des jaars i7l2 tot aan het einde van 1754, en dus in een tvdverloop van 44 jaren, geboren zyn, 594 kin- de- 282 Tegenwoordige Staat v Pj\KarTrPel is> m het noordwesten, aan de irieiche Landfcheyding gelegen. Het heefc doorgaands, een hogen goeden zandgrond.' Wyders bevat het eenige hoge veenmoeren, ea is van bosfehadien niet geheel ontbloot, De Inwoonders zyn Akkerlieden.  van DRENTHE. 283 deren ; makende , de jaren door elkander genomen, ten naasten by, 14 jaarlyks; 't geen met het boven berekende tydvak overeenkomr. Dit vlek , 't welk $ uuren bezuiden de Stad Groningen legt, is van zeer veel bosch omringd In de nabyheid zyn vele hoge veenmoeren. De grond bellaac uit een mengzel van zand en leem. De Ingezetenen ftallen eenig vee , en beftaan, voor 't overige, uit amptenaren en dagloners. §• 13- De Lyst K bevat het getal der overledenen en geborenen, gedurende zestien jaren, in hec Karfpel Beylen. Men mag uit deze Lysc afleiden: * 1^. Dat men in dit Karfpel 305 woningen telt, -welke aan 1573 perfonen huisvesting gee- ven; nrdtende een gemiddeld getal van ruim 5 perfonen in ieder huisgezin. 2°. Dat de overledenen, in den tyd van 16 jaren, een gemiddeld getal van 4 1 ï 's jaars uitleveren, en de geborenen , ten naasten by- 45. 3Q. Dat het gemiddelde ge'al der jaarlyks geftorvenen tot dat der levenden Haat, als omtrent 1 tot 38, en dat der geborenen, als 1 tot 35. 40. Dac, in dit tydperk van 16 jaren, 61 perfonen minder geftorven dan geboren zyn; 'cgeen, door elkander, omtrent 4 in ieder jaar beloopt. 50. Dat het onvruchtbaarfte is geweest, hec jaar 1768 , en hec vruchtbaarfte , hec jaar T 4 1760, Matuuk- LYKR HlS* t  NATt>CJRLYk ■• H S- tor m, enz, 14. De twaalfjarige Lyst van her Hogeveen isee. tekend met de Jetter L. Uit dezelve bJvkt • K' RaC ? Ka'":pe' belhat uic 836 woningen. 2 . Dat het ge:al der geborene jongens, in dit tydvak, 39 meer is dan dat der meisjes • 't geen, ten naasten by, 3| jaarlyks uitlevert. 3°. Dat het getal der geboorten dat der Herigevallen, m dit tydvak, 470 te boven gaatzynde omtrent 40 jaarlyks. ' 40. Dat het gemiddeld getal der geborenen m uit tydvak, bedraagt, ten naasten by, iv0 en dat der overledenen, p0£ jaarlyks ° * 50. Dat, onder het getal van r 087 overledenen 600 bejaarden , en 487 kinderen zich bevonden; welke laatften, gevolglyk , meer dan twee vyfden van het geheeie getal bedragen. ö 6°. Dat wanneer men voor iedere wonine * • perfonen ftelt gelyk zulks elders doorgaans plaats heeft, dit Vlek 4180 inwoonders zal bevatten, (4); als mede dat het getal der (4) Onder het getal der woningen zyn niet betreepen 284 Tegenwoordige Staat }7*9 ? en dat de minfte menfehen in her jtar 1773 geftorven zyn. Dn Kar pel is, aan de westzyde , omtrent m.dJen m het Landfchap, en over,ul\s op een verheven grond g-legen Het heeft een vruchtbaren zandigen grond, Men vind 'er vele wev en hooilanden, door welke een Riviertje ftroomt Het bevat ook eenige hooge veer en. De Ingezetenen zyn meestal Landbouwers.  van DRENTHE. 28$ ïaarlykfche fterfgevallen, door een gerekend, alsdan ftaan zal, als 1 tot ten naasten by 46, en dat der geborenen als 1 tot 32. 70 Dat in het jaar 1782 de meeste, en in 1786 i 'de minfte menfehen zyn geftorven; 't geen «en verfchil van 50 uitlevert: zynde dit onderfcheid voornamelyk door de meerder geftorvene kinderen veroorzaakt, go. uat, in dit tydvak, 28 meer mannen dan vrouwen zyn geftorven. Omtrent de gedachten der kinderen vindt men niets aangetekend. * 11 Het in 't oogvallend onderfcheid, t welk, in deze Lyst, tusfchen het getal der fterfgevallen en dat der geboorten zich doet opmerken , kan men vereffenen, wanneer men in rekening brengt, de veelvuldige dienstmeiden, die, uk dit ""Vlek, na Holland en elders zich begeeven , en veelal niet wederkeeren ; ten opzichte van veele Schippers knegts heeft het zelfde aldaar plaats. Dit uitgeftrekt Vlek is ten zuiden van Beylen , en rondom in afgeveende koorn- en weylanden gelegen , en wordt , van veele w*ken of vaarten doorfneden, die zich na de daar by gelegen hooge Veenen uitftrekken. De inwoonders zyn meestal arbeiders, winkeliers of fchippers. §• 15. De Lyst, met M getekend, betreft degebo re pen eenige bewoonde hutten in het veld. En 'er i grond om te denken, dat het g. tal der Inwoonders d onderftelde i'omme te boven gaat. T 5 Natuur, lykp historie, enz. I  Nattwr LYKE HlS- ïüiiiJi, enz, ftficS Tegenwoordige Staat rere en afgeftorvenen , gedurende tien jaren,in het Karfpel van Ruinen , 'r welk 3«q woningen en 1185 inwoonders bevat. LJif de/t» Lv t blykt: LS 1°. Dat in iedere woning van dit Karfpel door een genomen , 4« perfonen zich bevinden. 2°. Dat, in den tyd van 10 jaren, 18 jongens meer dan meines geboren zyn. S°. Dar 'er, gedurende dezen tyd, 14 meer geboorten dan fterfgevaiien hebben plaats gehad. r 4°. Dat het gemiddelde getal der geborenen ten naasten by, 31J, en dat der overledt> nen 30 is. 50 Dat dus het getal derafgeftorvenen, jaarlyks, tot dat der levenden flaat, als 1 toe 8S>i i onaangezien de kinderziekte , in de jaien 3774 tn 1782, het getal der gewone iterfgevalk-n m genoeg verdubbeld heeft Du Karfpel legt Zuid- weflefyk \m-Beylen. op een h'oogen .zandgrond. De opgezetenen zyn Landbouwers. $■ 16. Letter N behelst eene tienjarige Lyst der geborenen en geftorvenen , in ..het Karfpel Rumerwold, 't welk 231 woningen bevat waar in zich ruo menfehen bevinden. Wy! ders kan men door deze Lyst onderricht worden: 10..Dat, door malkander gerekend, ieder be(la?tZm ' na gen°e6' ' U" 5 Perfonen 2°. Dat het gemiddeld getal der geftorvenen, ie-  van DRENT H E. 287 ■ieder jaar, beloopt 26*, en dat der geborenen, ten naasten by, 29. >°. Dat jaarlyks, door elkander genomen, het ■ gctr.1 der levenden tot dat" der overledenen itaat, als, meer of min, 1 tot 42, niettegenftaande, in den jaare 1774, de kinderziekte 50 fterfgevaiien hadt veroorzaakt; daar anderzin ts dit getal, door een genomen, jaarlyks Hechts omtrent de helft daar van beloopt. j°. Dat het getal der geftorvene mansperfonen grooter is, dan dat der vrouwen: iets, 't geen anders zeldzaam plaats heefc. Intiiv. fchen ontbreekt de aantekening van de Sexe der kinderen, die in dit tydvak overleden zyn. 50. Dat het getal der kinderen, beneden de 12, jaren geftorven, ten naasten by het derde ge« deelte van alle overledenen te zamen genomen uitmaakt. 5?. Dat 'er, in deze tien jaaren, drie dochters meer dan zoonen geboren zyn. Deze plaats legt zuidwestelyk van, en lager dan Ruinen. Men planc aldaar veel hakhour. De grond is , veelal, moerig, van welken sen klein riviertje het water afleid. De in- wooners ftallen veel vee, en bezaaijen eenige landeryën. % 17- In het Karfpel Kokangen, volgens de Lyst O, telt men 75 huizen en 381 opgezetenen. Deze Lyst onderricht ons: i°. Dat in ieder huis, door malkanderen gerekend, ruim 5 perfonen huisvesten. 8°. Dat, in 40 jaaren, 96 menfehen meer geboren dan geftorven zyn; 't geen, door el kander, ten naasten by, 2J 'sjaars beloopt 30. La MATtrna'- ' -YKB HlS. t  Natuurlyke Historie, enz, S- 18. De Lyst P, van het Karfpel de fWyk, behelst insgelyks den tyd van 40 jaren. Vooraf moet men aanmerken, dat dezelve alleenlyk eene opgave behelst van de geborenen, welke, in dit tydvak 390 jongens, en 338 meisjes, te zamen 728 kinderen, bedragen. In dit Karfpel telt men 163 woningen, die door 707 menfehen bewoond worden; maakende dus, voor ieder woning, door een genomen, 4f perfonen. 6 t Het gemiddeld getal der jaarlyks geborenen m dit tydvak, is omtrent 18. Wanneer men nu de fterfgevallen op 16 fielt, dan ftaat hec gemiddeld getal der jaarlyks geftorvenen tot dat der levenden, als 1 tot 44. In deze 40 jaren zyn 52 jongens meer dan meisjes geboren. Dit Karlpel legt aan den zuidwestelyken hoek 288 Tegenwoordige Staat 3°. Dat het gemiddelde getal der dooden, jaarlyks, beloopt 7f, en dat der geborenen , na genoeg, 10. ' 4°. Dat het getal der dooden, jaarlyks, door een genomen, flaat tot dat der levenden, als 1 tot na genoeg 52, en tot dat der gehorenen, als 1 tot 38. b 5°. Dat, in de eerlle 20 jaren van dit cvdvak de overledenen omtrent gelyk ftaan met die' der laatite 20 jaaren. De landeryën, over welke de boerenwoningen van dit Dorp verfpreid leggen, zyn laag en moerig, en aan de kanten met hakhout bepoot Het legt ten ooften van Ruinerwoid. De ingezetenen zyn Landbouwers.  van DRENTHE. £189 hoek van het Landfchap, tegen de Provincie van Overyzel, waar van het door de Rivier de Rees geicheiden word; aan de andere zyde loopt de Hogeveenfche vaart. De grond is zandig. Men poot 'er veel hakhout. De inwoonders zyn akkerlieden en dagloners. S- 19. De Lyst, welke ik, onder letter Q, hier eindelyk zal nevens voegen, bevat eene opgave der geborenen en overledenen te Meppel, in het tydverloop van twaalf jaren. In dit aanzienlyk Vlek telt men ruim 800 huisgezinnen. Het gemiddeld getal der geborenen bedraagt, over de jaren 1780 tot 1791 ingefloten, ioij jaarlyks, en dat der overledenen, ten naasten by, 109. Wanneer men ieder dezer 800 huisgezinnen , even als in andere volkryke Vlekken plaats heeft, op 5 perfonen begroot, dan bedraagt het getal der inwoonders 4000. Indien men nu deze fomme, door het gemiddelde getal der jaarlykfchefterfgevallen, zynde 109, deele, dan zal men bevinden , dat het getal der jaarlyks overledenen tot dat der levenden ftaat, als 1 tot ruim 36J, en dat der jaarlyks geborenen, als i tot ruim 39§. Wyders blykt uit deze Lyst: i°. Dat 'er, in dit tydvak, 67 jongens meer dan meisjes zyn geboren. 29. Dat 'er 47 meer mannen dan vrouwen zyn geftorven. Men moet hier by opmerken , dat het gedacht der kinderen niet uitgedrukt is. 3°. Dat Natuur.' lyke his' TORiE.ens»  Natwr- LVhE Lis- luiiiijcna. JK"o? mcn0onderrick' dat in de jaren Jnfa*/; u \1?8? en W» de kinderziekte te /J/e/^e/ heeft geheerscht. Betreffende deze Lyst kunnen wy nog doen opmerken, dat wanneer men dezelve vefgelvkt mot die van het Hogeveen [gemerkt LI on! aangezien deze beide Vlekken in getal van be. wooners omtrent gelyk ftaan, een wydgapend verfchft zal worden waargenomen. Op hec Hogeveen zyn, in de laatfte i« jaren kmaeren geboren, en te Meppel 'flegts 12ic• t geen een onderfcheid van 34a kinderen uuieverr. Hier tegen zyn te in dit tvd- *jk, 1304 Menfehen gefiorven , en op het fiechts 1087; makende een verfchil van 2I7. zo dat op het Hogeveen aanmerko M^T Zeh°onen dan ingevallen , en te Meppel meer fterfgevallen dan^geboorten hebben plaats gehad. Uit dit ve/fcbynzel , dus in het afpecrokkene befchouwd, zoude men ZfZXfluKen' dac het getal d« toners van het. Hogeveen aanmerklyk moest toenemen, en dat van Meppel ton en tegen verminderen Wcben zoude zulk een beffuic met de waT- beid 290 Tegenwoordige Staat 3°. Dat onder het getal der overledenen, bedragende. 1304, 563 kinderen geteld zyn, die nog zo jong waren, dac zy door een en! kelen roansperfoon ten grave konden gedraa* gen woraen: en welke dus ruim twt-e vvfden van hec geheele getal uitmaakten. 40. Dat er, in deze twaalf jaren, 80, en dus volgens een gemiddeld getal, jaarlyks 7\ meer' menfehen geftorven dan geboren zyn. ~ i°. Dac in de jaren 1788 en 1789 de meeste, en 111 1787 de minfte menfehen geftorven  van DRENTHE. 291 heid niet inftemmen. Met opzicht tot het Hogeveen, hebben wy reeds in §. 14. aangetekend, cat 'er zeer vele dienstboden en fchippers van daar na elders vertrekken, die, veelal, niet wederkeeren; waardoor dé evenredigheid, die aHderzints, meer of min , tusfchen "de geboorten en de fterfgevallen word, waargenomen, niet weinig verbroken wordt. Te - Meppel, daar en tegen, komen van elders veelvuldige dienstboden, fchippers, wevers en Fabrikeurskneo ten wonen, en veroorzaken natuurlyk, dat het^getal der jaarlykfche fterfgevallen groter moet zyn, dan dat der geborenen. Eene omgekeerde reden fchynt dus de oorzaak te zyn van het plaats hebbende verfchil in deze beide Vlekken. Dan, of deze reden alleen genoegzaam moet gekeurd worden, om dit verfchynzei te verklaren, wil ik niet beoordeelen. Het is meermalen opgemerkt, dat nieuwe Koloniën, onder welke het Hogeveen nog geteld kan worden , buitengewoon vruchtbaar zyn, omtrent de voortplanting van het menfchelyk geflacht: misfchien , om dat men 'er vroeger , en meer algemeen zich door den echt verbind. Meppel is aan het laagfte gedeelte, en aan den Zuidwesthoek van het Landfchap, tegen de Provintie van Overyzel, ruim drie uuren, in een rechte lyn, van, de Zuiderzee gelegen. Door en langs dit Vlek lopen de Hogeveenfche en Smildinger vaarten. Het wordt van goede wey- en hooilanden omringd. Voorts is het Vlek naauw betimmerd, en in de gedaante van eene' ftid aangeleid. Men heefc 'er weinig bosch. De meeste inwoonders zyn fa- NATIïUlt* LYKE HlS10tUByCU£.  NATutm- I.yke ITlS- toiub, enz. §• aa. Niemand, denk ik, zal durven tegenspreken • dat zulk een gewest den naam van gezond verdient, alwaar het getal der jaarlykfche: Jerfgevallen, vergeleken met dat der lebenden , over eenige achtereenvolgende jaren door: elkander berekend , kleiner wordt bevonden,, dan in het algemeen dders plaats heefc. De iJ/Z,HALLERl.moge ODze gewesten Batavia \ tnjalubris et brevisxvi, dat is, het ongezond 1 en kort leeve-.d Batavie, en een Franschman, dezelveun Pagvuldige kwade geiteldheden en verfchdlende ziekten, het rampzalig erfgoed der (regelingen Doch, g,lu£*Jg, tyn de meefte dier ziekten, in hare iborr met kwaadaartig, noch moeijelyk door zei pas^e hulpmiddelen te geneden. De ondervinding neefc dit aan kundige Geneesheeren 292 Tegenwoordige Staat dïgws!'wevers'fchippers»winkdiers ™  van DRENTHE. 293 Ik heb §. 5. reeds aangetekend , dac men veele oude menfehen in hec Landfchap aantreft. Nogthans is, volgens hec eenparig getuigenis van bejaarde lieden , hun getal niet meer zo groot, als voor vyftig of zestig jaren. Eene andere aanmerking, van veel belang, kan ik by de voorgaande voegen , dat namelyk uit de vergelyüing van voorhanden zynde oude lysten, met die van lateren tyd, my gebleeken isj dat ook de voortteeling minder is, dan eertyds. Laat één voorbeeld ten bewyze ftrekkem Volgens het Doopboek van /isfen, zyn aldaar , van het jaar 1712 tot het jaar 1738 , beiden ingefloten, en dus in 27 jaren , gedoopt 374 kinderen, en in de daarop volgende 27 jaren, eindigende met den laatften dag van 170'a, 376 kinderen: invoegen dat deze beide tydvakken, ten naasten by, gelyk ftaan. Intus* fchen is het waarachtig , dat die Vlek zedert het eerfte tydperk, van tyd tot tyd, in bevolking heeft toegenomen. Van diergelyke aanwinften konde ik meer voorbeelden opgeeven. Uic deeze waarneemingen zoude men oogenfchynlyk moeten afleiden, dat 'er meer kinderen moesten geboren worden; 't geen echter blykt, niet gefchied te zyn. Maar welke redenen dan zouden dit verfchynzel veroorzaa. ken? Zoude het veelvuldig misbruik van warme dranken, 't geen verzwakking veroorzaakt, ook in dit geval , zyne fchadelyke gevolgen doen gevoelen? Immers, dac het drinken van koffy V en Natuurlyke Historie, uus.  Natuürlyke HisTORiE, enz. b- 24- Dat op de eene plaats, naar evenredigheid der bewoners , meer frerfgevallen voorvallen , of minder kinderen geboren worden, dan op andere , niettegeniïaande dezelve op geen grooten afftand van elkander leggen, en in andere omftandigheden overeenkomen , kan uit de vergelyking der Lysten overtuigende blyken Veelligt zoude men de natuurlyke redenen van dit verfchynzel, door plaatzelyke opmerkingen die ons ontglippen, meer of min kunnen ont» dekken. $• 25. | Het verfchil, ten aanzien van het getal der kinderen, die, jaar tegen jaar vergeleken, in het zelfde Karfpel geboren worden, is dik wils opmerkelyk. Zoude dit verfchynzel ook uit de geftelrenis van den Dampkring kunnen worden afgeleid ? Met betrekking tot de fterfgevallen ichynt dit te kunnen gefchieden. Immers Epi. demifche en aanftekende krankheden veroorzaken hier omtrent geen gering onderfcheid. $• 2f5. De mindere of meerdere boschrykheid; veel of weinig water; de uitwazeming der verrotte planten in de moerasfen, en in laag gelegene landeryën, en meer andere plaatzelyke omftandigheden : dit alles fchynt, in het Landfchap , geene byzondere veranderingen omtrent de ge* •294 Tegenwoordige Staat en thee zo overdadig niet gefchiedde, in het eerfïe als in het laatfte tydvak, lydt geen tegenIpraak. ö  van DRENTHE. 295 gezondheid uittewerken. De gewoonte zal, onbecwistbaar, ten dezen opzichte, zeer veel toebrengen. §• 27. De waarneeming, dat 'er, in het algemeen, meer jongens dan meisjes worden geboren , word ook door myne Lysten bevestigd. Doch hier uit fchynt te moeten volgen, dat 'er ook meer Mannen dan Vrouwen in leven zyn, en fterven. En evenwel is, over het algemeen, het tegengeftelde waarachtig. Laaten wy onze eerfte en tweede Lyst (Letter A en B) ten voorbedde gebruiken; uit dezelve blykt: \ i°. Dat in Koevorden, gedurende 20 jaren, geboren zyn , 260 jongens, en Hechts 249 meisjes ; welk verfchil , in andere plaatzen , nog veel groter is. 20. Dat 'er, onder de inwoonders, 49 weduwen, en flechts 22 weduwenaren; 24 jonge dochters, en niet meer dan 11 jongmans; 34 dienstmeiden, en flechts 14 knegten geteld worden, en dus 55 meer vrouwen dan mansperfonen. 30. Dat 'er 72 oude vrouwen, en flechts 46 oude mannen (5), 89 gehuwde vrouwen, en alCs") Hier uit ziet men, dat 'er te Koevorden meer vrouwen dan mansperfonen oud worden, zo als elders mede plaats heefc; zie Verhandelingen van het Zweedfche Genootfchap, lil. Deel bladz.381. Suszmilch, Godd: Ord: §. 477. leidt zulks ook af uit de Lysten van den kundigen struik; zie insgelyks Verzameling van Haagfche Lysten over XfX jare*, bladi. 24- §. 67; uit welke mede blykt dat 'er meer vrouwen daa mannen fterven; zie §. 70. En hier uit fchynt te moeten volgen, dat 'er meer vrouwen dan mannen leven. V 2 NatuurLyKb His-  NatuurLYKE HisTORiE, enz. 296 Tegenwoordige Staat alleen 61 mansperfonen, j8 jonge dochters en 1 ikchrs i)3 jongmans, en dus 59 meer vrouwen 1 dan mannen overleden zyn. S. 28. Om de wonderfpreuk, in de voorgaande t vermeld , optehelderen , moet men gadeilaan, dat er veel meer jongens dan meisjes in de kindsheid fterven. In meest alle voorhanden zynde Lysten vindt men inderdaad geene aantekening van de Sexe der overledene kinderen. Intusf. hen mangelt het aan geene bewyzen voor deze waarheid ; zie , by voorbeeld, de Lyst van s Bosch (6> Volgens de berichten, W de Verhandelingen van het Zweedsch Gefioocjckap te vinden, fterven 1292 jongens tegens 1000 meisjes, in het eerfte jaar van hunnen Jeeftyd (7). §• 29. Myn oogmerk in deze Afdeeling zich alleen bepalende, om de Lysten der fterfgevallen, en die der geboorten, in het Landfchap Drenthe tmA te plegen, en geenzins om de onderftellinge en geleerde berekeningen van anderen, die dik. wyls, by vergelyking , in het algemeen, van weinig toepasfing gevonden worden (8;, tot grond- sis. ^ssssigFder Haagfche correrpmd- t$è£ét$t ^ hetZWeedKh G^tfchapy ld (p Ik zoude het beflek van dit Vertoog uit het 002 verhezen „dien ik de onderftellingen enregels* doordeHeeren Strü1k, k£rzeb0s0m> en  van DRENTHE. 097 grondflag myner berekeningen aantenemen, zal ik, om de evenredigheid tusfchen de fterfgevallen en de levende inwoonders, over hec algemeen in dit Landfchap plaats hebbende, te vinden, eerst hec getal der levende inwoonders , en vervolgens het gemiddelde getal der fterf- en vele andere vernuftige rekenaars voorgedragen , om het getal der levende menfehen, door vergelyking met hec gemiddeld getal der jaarl'ykfche fttrfgevalien , te ontdekken , aan onze Sterflysten wilde toetzen , en daar uit aantonen, dat dezelven overal van geen toepasfing zyn. En dit kan niemand vreemd dunken, daar men, tusfchen het een en ander gewesc, zulk een aanmerkelyk verfchil waarneemt. Het zy my alleen vergund aantetonen, dat de berekening van den Heer süszmilch, welke aan den Heere dierkens als aanneemelyk is voorgekomen, om dat de uitkomst zyner berekeninge van de Haagfche Lysten, toevallig, daar mede, ten naasten by , overeenftemde, in dit Gewest niet doorgaar. Hy wil , namelyk , dat men het gemiddelde getal der overledenen met 36, en dat der geborenen met 27 moet vermenigvuldigen ; voorts de producten, dier beide getallen by elkander optellen , en eindelyk deeze hoofdfomme hilveeren : wanneer de uitkomst het getal der inwoonderen, ten naasten by, zoude aanwyzen. Laten wy, by voorbeeld, dezen regel op Koevorden toepasfen, alwaar het gemiddelde getal der fterfgevallen is ai, en dat der geborenen 25J: en de uitkomst zal met de waarheid niet overeenftemmen; zie hier de berekening 21 x 36 s= 75 lu fris, of'Mufcus aquaticus, enAlga viridts; maar wel in 't byzonder, het zogenaamde Flap of Dekenvlag; zynde het Conferva van pliniüs; waarvan men dit bericht by hem vind: Peculiaris cfl Alpims maxime fluminibus conferva, appetiata a conjerruminando, Spongia aquautm dulcium veritis', quam mufcus aut herba , villofa denfnaiis atque fstulof'a (p). By linneus word deze plant genaamd Conferva fiiamèritïs fimplicijjtmis aqualibus longis(imis Menigvuldig vindt men deze plant, hier te lande, in ftilftaande wateren en elders. Men kan 'er de Fhra Belgica van den Heer de gorter, en de Flora Frifica van den Heer méesé , over nazien: de laatstgenoemde Kruidkenner heeft eenige nuttige hoedanigheden en voordelige gebruiken van dit ge< was ontdekt en algemeen gemaakt f>> ' De heyde en rriosch, waarmede men thans in het algemeen de oppervlakte van onze hoge moerasfen bedekt vind, en die aldaar niet eerder begonnen zyn te groeijen, dan nadat het zaad dezer gewasfen, van dé nabygelegene zandhem-els door den wind vervoerd , de op- ge- (p) Hifior, Natur. Lib. XXVII. Cap. 8. in fins. (q) Specitn. Plant. Spec. 1633. Nt>- I* Cr) Verhand, der Holl- Maatfch. der Wetenfchappen, Deel X. Stuk 2. bladz- 158. X 5 Natuur- LVKE HlS- i'uiuEj enz.  Natuurlyke Hwïukib, enz. puien, zeg ik, zyn van een d ' den ach, op droge gronden, in een "w t zand of aarde. De veelvuldige UKgeSe heyde-velden, die hier en efders gCnden deze a Je T! heW^"' Maar ae^e aarde is veel minder vruchtbaar, dan die van verrotte boombladeren overbJyfi. De* halven levert noch de heyde, noch de mosch gemerkt, door ontbinding , geene eiVenlvL Veenaarde uit. Van hier nnl > V j e'êenJ^e Veenrerf d£ m« V ak» dat de bovenfte rW S , j" de meer of minder ontbondene deelen dezer planten vermengd is, of daar uk geheel geboren word, minder vet en meer aardachtig word , bevonden , dan de aagst gelegene Veenlagen , welker'klomp al- L^!rèn Gn feer zame"hangende isf tel wet?"? 1S,het ZCker' dac de h^ewor. Sm w,elke'1doorhLinne houtachtige zelfflandigJeid, hgtelyk vuur vatten, van de lage hev- ' develden zynde a%ep, d V£eJe ^ hunne gewone en nodige brandftoflèn verfchaf- Veenaarde, rers anders dan alleen SEbfncS o ermitrs0tingVVr gCWasfen Verdscht oveimits, m t algemeen, op de landeryën, in Ar 'n.dehoven' de befianddee en tier Vegctahka m onverbrandbare teelaarde SiS Tegenwoordige Staat neerc Devonden , om zvne wortels daar in t kunnen vast hechten en verfpreten de!!  van DRENT H E. 319 {Humus atra of Terra fertilis nigra , terra ruralis) verwandelen (j). Ook is het eene waarneeming, die gereedelyk in 't oog valt, dat zekere plaatfelyke gefteltenis tot de Veenwording medewerkt. Niet in dien zin evenwel, alsof de hoedanigheid der gronden, waarop zich de Veenen zetten, anders dan die van andere gronden zoude moeten gefreld zyn 5 want dit begrip zoude mee de ondervinding geenzins inftemmen; maar zulk eene gefteltenis , die het ontfangen water geheel of ten deele belet , zich behoorlyk te ontlasten ; waar door de grond, gedurende natte faifoenen, dras word, en dus een fpoediger verrotting der planten bevordert. Eene waarfchynlyke oorzaak, wyders, van de verfchillende bewerking , of wording der aardfoorten, is , dac de wortels en {tengels der gewasfen, op natte gronden groeyende, fpoediger tot verrotting en gisting overgaan , de ontbinding der harstachtige en olieachtige deelen, die dezelven bevatten, verhaast, en de bitumineufe eigenfehap aan de VeenftofFe worde medegedeeld; terwyl, op droger gronden , de gisting en ontbinding van de harst- en oliedelen der gewasfen, door de droogte, meer tegenitand ontmoet; waardoor dezelven, vermoedelyk, langzamer in den dampkring opftygen, en vervliegen. ïntusfehen kan, na de eerfte Veenzetting , het water , met Veenftoffen bezwangerd , het geen veel brandbare lucht (s) Waixeiuus , Minerologia Genus i. Sp. I. in not. wam. 1. en vogel, Mineraal Sy/lem. bi. 95, fchryven dat deze aarde op ongeroerde plaatfen , nergens meet dan een halven voet dikte heeft. Nat uur.* LYlvE HISTORIE, enz. I  Natuur- LYKE HlS* i"ORi£, enz. S*° Tegenwoordige Staat lucht bevat, naderhand tot eene fpoediger. Veenwording medegewerkt hebben. B a u mb li fchryfc: „ Der Torf ifteine vege„ tabilifche erde, die zumtheil mit einen Erd„ hardze durchdrungen ift Lechman noemt ze ; „ ein mie ErdoJh durchdrungenes ,, gemenge von gemeiner gartener erde, und „ wurzeln verfcheidener krauter" Cu] Der „ Prlanzantorf (volgens camcrin) 7s ein „ nut einer bergölig und bergpechigten Erde „ mmeralifirtes gewurzel von grafern , und „ fumph gewacbfèn (*>." Vogel meent dat men alle lurf niet onder de bitumineufe lichamen rekenen moet iw) ; en degneu (x) ontkent het bitumineufe van alle VeenftofFe Wyders verzekeren ook andere Scheikunde gen , dat de Turf geen zuren geest, maar een aicalmum bevat; daar , integendeel , andere met minder kundige mannen, verklaren, daarin een acidum gevonden te hebben. Merkwaardig is het, ondenusiehen,datde empyreumatifche olie der Turf in de koude niet ftremt of verdikt (y). De verklaring , die ik van de gewone wyze der Veenwording gegeven heb , is zo blykbaar in e oog lopende, dae by eene oppervlakkige befchouwmg , gepaard met een befcooriyk onderzoek, daaromtrent geene de ge- ring. c CO Naturgefchichte der Mineralreich. i Th. t (?/) Mineralogie. §. 20. (v) slbhandlung von Torf. §. y, (*) Pra$ Mineral Sptjtin, bi. 1*1 D.Jfcrt. Pkyf. de Turft. 3 ' (yj Vogel, Praü. Mineral Syflem. bl. 39P.  ym DRENTHE. 321 ringfte twyfelachtige bedenking kan ovérblyven. Trouwens, reeds voor twee eeuwen heeft men niet verzuimd , dezelve aantetekenen; lemmius (2), piccart f», en meer anderen zyn myne getuigen. De beroem-, de Dichter dirksmits laat ook zyne Stroomnymph deze Veenwording, in zoetvioeyënde verzen, opzingen (b)> De gewone werking der Natuur, ten aanzien der Veenwordinge , door eenige nieuwe aanmerkingen hebbende toegelicht , moet ik wyders verflag doen van een en andere afwykinge, die deze vruchtbare moeder onzer befchouwinge aanbiedt, en van welke de oorzaken niet zo gemakkelyk kunnen ontdekt worden. Te weten, op zommige plaaczen in onze Veenen; vindt men, tusfchen de benedenfle zwarte lagen of beddingen der VeenftofFe, een grauwe of vale laag, golfswyze doorlopen^ Die ver1'chynzel, aan de onderfcheidene foorren van planten, wier verrotte deelen deze verfchillende VeenftofFen voortgebragt zouden hebben, toetefchryven, gelyk door zommige Veenkundigen gefchied, kan ik van my zeiven niet verkrygen. Gaarne befehouwe ik het getuigenis en de opmerkzaamheid dezer lieden als van alle verdenking van dwaling ontheven, wanneer zy verzekeren, dat een zekere plant, die hier en elders in moerige gronden veelvuldig groeit na derzelver verrotting, een veel zwarter VeenftofFe , dan andere planten , uitlevert. Doch dit (z) De occultis natura miraculis. Lib. I, Cap. i/j (a)"^Drentfche Antiquiteiten, bladz. 36", Edit, in 40. (h) Rotte-Jtrtom, bladz. 59. tot 61. Natwj*. lvke h1s- ToiuE,en2.  Natuur. IYKE HISTORIE, enii SuPP! I. pag. ,0. linneus /. ?t N Tl Insgelyks d. «eese,^ ^ pag / Ik ka'n niet nalaten, omtrent dit gewas , by dezé Èlefinheid zacht en warn, 'gfe g S^*^ mengd word , Jevert bet eeo bekwaam pakpapier uit, 322 Tegenwoordigs Staat dit dunkt r»y niet genoeg te zyn, oiri dit verfchynzel volledig te verklaren. Men moest het reh m.nften waarfchynlyk kunnen maken, dat, in een reeks van veele aaneenvolgende jaren geen andere dan alleen deze plantin, en daarna, gedurende insgelyks een aantal van achtereenvolgende jaren , geene andere dan alleen een andere foort, ter dezer plaatze, gegroeid waren, en deze onderfcheidene lagen, in zommige veenftreken, voortgebragt hadden; iets, t geen my toefchynt» zelfs tegen de waarfehynlykheid aan te lopen. De plamfoort, door my beoogd, word in nus of Zyde biezen, en by dodoneus, Granen Ertophorum, of de Wolkdrager genoemd * waarfchynlyk, om dat dezelve wollige pluisjes" draagt, die veele overeenkomst met het katoen hebben. In het Nederduitsch draagt deze plant en naam1 van Wollegras, Mm Jat % KaLn. bloem, Peenhamels en Woldrager Qc). Maar  van DRENTHE. 323 Maar, veelligt, heefc een buitengewone Vruchtbaarheid van planten, gedurende eenige jaarkringen, de VeenftofFe menigvuldiger gemaakt. Deze en andere oorzaken , by voorbeeld, eene opvolging van droge zomers, kunnen de benedenfte lage van het nodige vocht, en van den onmiddelyken invloed van de dampkringslucht , ter verrotting nodig, beroofd , en dezelve alzo ontydig verfmoord hebben. Meermalen vind men mosch, of andere planten , onder in de zwarte Veengronden , die geene of weinig verrotting hebben ondergaan. De beroving van den invloed der lucht be-ichouw ik hier van als de oorzaak. De golfswyze beddingen kunnen door ongelykmatige zakking, op heuvelachtige onder* gronden, veroorzaakt worden. De zwarte kleur, als mede de meerdere har* digheid en zwaarte der turf, uit de lage landen geftoken, moet,, ongetwyfeld, aan den hoger ouderdom, en, misfchien, ook aan de meerdere yzerdelen , befloten in de planten , uit welke deze Turf geboren is, .worden toegefchreven ; en de zwavelachtige reuk , welke deze turffoort, by de verbranding, doec bemerken , als mede haare brakke eigenfchap , doen vermoeden, dat het zeewater, waardoor ze, ten eenigen tyde, zyn overftroomdgeworden, dezelve aan de moerftoffe heeft medegedeeld. Daar is 'er, die de fteenkoolbedden voor aloude Veenlagen houden. Dat, in de eene Veenftreek , de bovenfte grauwe en lichte Veenlaag veel dikker, dan elders, gevonden word , kan, of door een meerdere vruchtbaarheid, of door een andere foort van planrgewasten, die de plaats der vo- STATÜCI-t-YKB Hl9- rouie, etis.  Natuur- lyke HlS- torIb, en*. blyfzelen van verbrand hout, voordat hetzelve tot asch is overgegaan, en hetwelk vergruist en meengepakt is. JVIaar, van waar zulk een grote hoeveelheid van houtskolen,- in deze moerasfen ? Het komt my zeer waarfchynlyk voor, dat de utrgeftrekte en zeer dichte bosfchadiën * van Denne-, Sparre- en foorrgelyke bomen; die weleer deze lireken bedekten , nadat het natte en meer of min verdikte moer, door ver-., ftopping der afwatering , eenige voeten hoog opgerezen was, en de itammen omringde, einaelyk geftorven zyn ; en dat de verdorde kruinen dezer bomen, boven het moer uitfrekende,' vervolgens door den blixem of eenig ander toeval, m brand zyn gezet; waardoor hec vuur,alomme eene harftige fbfFe aantreffende,- wyd en zyd gewoed en eene algemene verbranding te weeg gebracht heeft. Dat wyders de brandende takken op het moer nedergevallen, en zonder tot asch overtegaan ,■ daar in als ver, mreuM 324 ' Tegenwoordige Staat vorige, natuurlyk of toevallig, hebben ingeho-' men, of door een natter of droger legging van het moer, veroorzaakt zyn. Eene langdurige oplettendheid, en veelvuldige waarnemingen, zouden nauwkeuriger , dan myne gangen , dit fluk kunnen bepalen. Nog een ander verfchvnzol is 'er, 't geen opmerking verdient. Men ziet, in zommige onzer Veenftreken, eenige voeten bo ven de ondergronden , in eene horizontale ftfekking , een zogenaamde brandlage, die, op eenige plaatfen, omen by de tWceduimen dikte heeft, en hier en daar golfachtig voortloopt. Deze brandlage beftaat uit een harde vaste ftoffe, die het naasc fchynt overeentekomen met de over-  van DRENTHE. 325 fmeuld zyn , en in dezervoegen eene ftoffe, aan onze brandlage gelyk, nagelaten hebben : öp welke lage wederom , doör de gemeene wyze van wordinge , het Veen , welk men thans daar boven ontmoet , ontfban is. Deze gedachte ontvangt, myns oordeels , zeer veel krachts, wanneer men in aanmerking neemt, dat op veele plaatfen, onder deze Veenen , nog heden zeer vele Dennen- eh Sparrebomen gevonden worden, die aan de afgebrokene einden, en zomwylen langs den geheelen ftam , als zwart verbrand zich vertonen. Op Fiedeveld, een Landgoed niet verre van Aifen gelegen , Word een foort van Turf gegraven , die van onze andere foorten onderfcheiden is. Dezelve heefc een glanzige en naar pik gelykende kleur, en fchynt uit niets anders te beftaan of zamen^efteld te zyn , dart uit eenige dooreengegroeide fyne wortels met' dennenhout vermengd; van welke boomfoort veele overblyfzels , min of meer vergaan , iri dat Veen gevonden worden. De rook van dezen Turf is vet en dik. Blumenbach noemt deze Turffoort Turva Fufca , radiculoj'a tenax. Ik heb reeds met een woord aangetekend, hoe de uitgegraven greppen, laagten en kuilen , in het Veen , door de verrotting van de daar opgrocijendeplantgewasfen, met moer, fehoort in het begin van geringe vastigheid, wederom aangevuld worden. Maar deze aanwas gefchied fpoediger, dan op de hoge en minder vochtige Veenen. Intu:-fchen levert dezelve een klemmend bewys uit, tegen den wyd uitgeftrekten ouderdom, weiken zommigen aan alle Veenen in \ gemeen toefchryven ; hoewel het tevens Y Nvttor- LYliE HlS-  Natuurlvke Historie, enz 326 Tegenwoordige Staat zeker is, dat deze aanwas zo fpoedig niet ge» beurt , als anderen fchynen te onderöellen. Men moet, ook in deze , tusfchen Scüla en Charybdis doorzeilen. Immers de proefon der vinding van den Heer le francq van berkhey Qd) kan geenzins als een algemeene waarheid, welke op de Veenwording in het algemeen toepa^felyk is, aangenomen worden; althans de ondervinding leert ons hier niets, 't geen zelfs een zweem van overeenkomst met die proeven heefc. Ik behoeve van geen ftelkunftige betoging gebruik te makenr om een ieder, die het der moeite waardig keurt, om hier en ginds de diepte onzer moerasfen te peilen, van de waarheid myns zeggens te overtuigen. Men zal tog zeer weinige plaatfen aantreffen, daar de diepte twintig voeten haalt. De gemelde Schryver bepaalt den aanwas der Veenen op zes duimen in vochtige , en op vier duimen , in droge plaatfen, in den tyd van vyfjaren; welke bepaling, door malkander genomen , een gemiddeld getal van vyf duimen in vyf jaren, of alle jaren één duim aanwas uitlevert. Voorts verzekert hy, dat het aangegroeide Veen, in dien tyd, tot zulk eene vastigheid gekomen was, dat men 'er NB. droog over gaan konde. Hoewel nu , volgens deze berekening, onze diepfte en hoogiie Veenen in tweehonderd jaren zouden hebben kunnen ontftaan zyn, houde ik het echter voor onbetwistbaar, dat, dezelve een veel hoger ouderdom kunnen berekenen* En fy) Zie zyne bekroonde Prysverhandeling, hi da Verhandelingen der lioll. Maatfch. der IVetenfchap' pen, Deel VIJL Stuk 3. bladz. 4$.  van DRENTHE. 327 En dit, meen ik, kan door vereeuwde getuigenisien , waarfchynlykheden en gebeurtenisfen bewezen worden. Eer ik evenwel deze bewyzen te berde brenge, moet ik, omtrent de proefondervindingen van den Heere berkhey, nog aanmerken: Vooreerst, hoe uit dezelve volgt, dat dezelfde middeloorzaaken , ook omtrent het onderwerp myner overweging , zeer verfchillende uitwerkzels voortbrengen. Want in onze bosfchen, gelyk zyn wel Ëd. verhaalt, in de Hollandfche ondervonden te hebben, word geene Veenwording befpeurd , en ook aldaar, op droge plaatzen, geen moer geboren, vermits daar toé een fpoedige verrotting vereiseht word, die op een drasfen grond alleen plagt plaats te hebben. De Natuur werkt inderdaad, meermalen, door verfchillende middelen, dezelfde, en door één enkel middel onderfcheidene uitkomfleri. Nogthans vermoede ik een dwaling, om dat, i (en deze is myne andere aanmerking) de ge~ \ volgen, die men rechtfiteeks en onbeichroo'md* : uitdezë proefneming kan afleiden, vo'lftrekt aan1 tonen, dat dezelve met de vereischte nauwkeu» 1 righeid niet genomen zyn. Want ingevalle het 1 zeker ware, dat door het afgevallen en verrotte JJoof, alle jaren, een duim dik Vèenüarde in c de bosfchen geboren wierd, dan moesten dë ftammen der bomen, die honderd jaaren oud 5 zy n, hoedanigen hier geene zeldzaamheden zyn, > honderd duimen, of ruim acht voeten, boven (de wortels, rondom in het moer ftaan; iets,' \waar van geen voorbeeld zal kunnen aangewezen Worden: om thans te zwygen van de onr mogelykheid , dat eenig geboomten, in ztrik ttëö töeftaud, in hec leven zaüdai* kunnen blyY s, ven. L Yl\ K fllS- > rORIE, CtlZ»  Natudr- iyke H[3- TOttiü, enz. 328 Tegenwoordige Staat ven. En wien is onbekend , dat de wortels der bomen, zelfs in onze allerlaagffe bosfchen, flechts mee zeer weinig aarde bedekt zyn? ' lk heb reeds , uit geachte Mineralogisten, aargetekend , dat , over den gehelen aardbodem, op ongerepte gronden, de niet brandende teelaarde nauwlyks een halven voet dik gevonden word. En , waarlyk, uit het geen in onze botfehen daaromtrent plaats heeft, blykt zeer duidelyk, dat de jaarlykfche verhoging , door het overblyfzei van afwisfelende piant^ewasfën onrllaan, zeer gering zyn moet. Ik wil echter het gevoelen van eenigen onzer landlieden niet op my nemen te verdedigen, als of 'er, namelyk, eene evenredigheid zoude plaats hebben, tusfchen de zakking der gronden in de bosfchen, veroorzaakt door het veelvuldige voedzcl, 'c geen de bomen en planten door hunne wortels icflurpen, en tot hun bellaan en tot de voortbrenging van hout, bladeren en vruchten, nodig hebben, en tusfchen de verhoging, die dcorde ontbinding van loof, hout en planten gefchied: en wel in diervoegen, dar de aanwinst der nieuwe aardfloffen alleenlyk het verlies of de vermindering der ouden^ beiftellen zoude. Ondertusfchen^blyft het, in allen gevalle, zeker genoeg, dat a$ onderflelde men, in de bosfchen, eenen aanwinst, met dien der Veenen overeenkomilig, echter niet minder dan een geheele eeuw zal nodig zyn, om den grond flechts éénen voet op te hogen. Of de üchry ver van de boe ken der Machobeen (e), door het woord, 't geen in de Ne- der- CO Lib, I. Cap. p. vs. 45.  van DRENT II E. 329 derduitfche overzetting Moeras, en in de Vulgata, of gemeene Latynfche overzetting, Paludes vertaald is , eigenlyke Veenen bedoeld hebbe, gelyk zommigen van begrip zyn , wil ik niec op my nemen te beflisfen. Maar dat tacitus (f), daar hy van de BruEteren fpreekt, waar door p. cluvekius Qg) de bewoonders van het thans genoemde Overyzelm Drenthe, doch neuwal,uus Qt) de Westphaltngers, welker Veenen aan die van Drenthe grenzen, verHaat , met de woorden Bru&eros fua urentes heefc willen zeggen, dat zy hunnen grond verbranden, fchynt my regelrecht tegen het oogmerk van dien Schryver, ter dezer plaatfe, aan te lopen. Als meer toepasfelyk komen my twee andere gezegden van dezen Iliftoriefcbryver voor. In de eerst bedoelde plaats fpreekt hy in dezer voegen van het Eiland der Batavieren : Cum interim flexu autamni, c5* crebris pluvialibus imbribus, juperfufus atnnis, paluftrem humilemque injulam in f 'aciem ftagni applevit (z), aldus door hooft vertaald: „ Als daarentusfen, J met den keer van den herfst, en het dikwyl „ vallen van flughreegen , d'overfpoelende „ ftroom het poeligh, en laagh Eilandt vervul,, de, in fchyn eener flange ^meer of poele)." Op de andere plaats verhaald hebbende , hoe Gürmanicus de lust bekroop, om het onbegraven gebeente van v a r u s en der verflagene keurbenden, in het Land der Brubltren, op te fpeuren, fchryft hy aldus: pramifjb C> Outhof evenwel ipreekt hec tegen, die 'er , door vergeJykmg van eenige Griekfche woorden , doch af te verre gezocht, diana van gemaakt heeft (w\ Men kan hier over verder loccenius en fknacolius, in de aantekeningen op de aangehaalde plaats van tacitus , als mede a. schrikius (ar), nazien. Als een tweede voorbeeld verkieze ik het gryze woord Tutrvanna, als zynde, myns oordeels, m dit geval , van zeer veel gewigt. Vooraf rroet ik aanmerken, dat Tprvanna , T*e**n*, volgens ptol 0 meus, is gewetsc miinenhs civiias vel oppidum. Men weet, dac du de naam is van die ongelukkige Stad in SMois , welke thans den naam van Terouenne voert, en die zo deerlyk door kareldknV verwoest wierdr; voorts, dat het oude woord tar met het onze ter of te (j>), en va met Pns wooid water 00 ovtreenflemc, i\u meen ik met een letterkundige zekerheid te mogen vastfteUen , dat het woord vanna van het woord va afnamt, en zo veel als ons Woord Veen betekent, en dus, even als de betekende zaak, namelyk water, ook als de middeloorzaak van het Veen geacht word: behalven dat het woord vanna, met het woord ven pi venne, gelyk men hier in later tyd jprakt», en (v) Oostfricfche Oorfpronkehkkeden, Deel. H.bl. C7.1 (w) Watervloeden, bladz. 150. (*) InOrigin.Ctit.&Jbclg. Index I, & //.fut voc. lanf.ina. . , (y) Schrikius Introduit, pag. 2. Q) Idem in Origin. Celt. & Belg. Lib. /. S. so. Ka) Meyers mordenfeh. op Fen. kiliaan e« l'ACHTERUSop^» enft«.  van DRENTHE. 333 en nu met het tegenwoordig in gebruik zynde j woord Veen, in klank volkomen overeenftemt: '. vooral wanneer men hier by in aanmerking neemt, dat de letter a by de oude Celten of Belgen in de plaats van onze e gebezigd wierd; gelyk dit uit de oude wcorden waldan, geweld, haban, hebben, greipan, grypen, en veele anderen, middagklaar blyken kan. Wyders komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat het woord tarvanna, of, zo als wy zouden fpreken, ter Veen, by de Morinen of lVloerasbewoonders , een krygsleuze tot den aftocht, of vlucht zal geweest zyn , wanneer zy voor een groter aantal vyanden moesten wyken , of in een gevecht te kort fchoten. Ik verbeelde my deze oorlogzuchtige volkeren, met een groven toon te horen fchreuwen, Tarvanna \ larvanna! dat is: Ter Veen! Ter Veen! een fpreekwyze, naar de gewoonte der Krygsiieden, kort en nadrukkelyk , en zo veel te kennen gevende, als of men geroepen hadde, vlucht naar het Veen, myne Krygs genot en! of, wykt Veenw aards, myne Spitsbroederen ! Nu was 'er immers geen gevoegJyker naam , dan deze Krygsleuze, voor eene Stad of plaats, die zo menigmalen tot een veilige fchuilplaats verftrekt hadt, en midden in het Veen of moeras gelegen was. In deze zamengeltelde woor» den mogen wy dus de naamreden van deze Stad nadrukkelyk optnerken. Dat myne mening, omtrent het gebruik van het woord Tarvanna, niet zo verre gezocht is, als eenige lezers, misfchien, zullen vermoeden , is blykbaar , wanneer men zich herinnert, hoe, niet alleen andere Volkeren, in den omtrek deajer Landen wonende , maar de Y 5 Wh- Natuur. ly8e HlStor!e,ëuz>  NiTUURLYKE IliSTORlE^enZi eerite blykt uit zyn verhaal, hoe de Nerviën naburen te Morinen, hunne vrouwen?!*' deren en die door ouderdom tot den iïrvd onbekwaam geoordeeld wierden, in de voor tir? hÊC laaffte' uic °« berigt diers zelfden Schryvers , verhalende, hoe hvTÏf «jeNus, met de keurbenden, die uit BrL tanmensm teruggekomen, tegen de muitende Morinen zond,%i quum p%urfiul rent, {quo perfugto fuperiore anno fuerant u/0 omnes fere tn poteflatem Labiëni vent runt. Van welke woorden de zin hierop neder „ der Moerasfen, geene vvykplaars vonden, „ Cvan we ke toevlucht zy zich 's jaars te voo„ ren bediend hadden,) genoegzaam alle m de macht van labicnus zyn gevallen." O) Uit deze laa.lle aantekening kan men insgelyks afnemen, welk een geringe hoogte of diente de Veenen der Morinen, fen dien8tyde, mol ten gehad hebben. Want anderszins konde geene zomerdroogte dezelven, voor een krvssrieir, toeganglyk gemaakt hebben. 6 Dit weinige heb ik gemeend, over het woord larvanna, te moeten opmerken. Intusfchen fchryfc schrikius dat dit woord zo veel zou, de 00 De Bello Ga/lico, Lib. //. Cao t<ï s ? W De Bello Gallico \ Lib. IK cTp. 38 f. £ 334 Tegenwoordige Staat Morinen zelve, de gewoonte hadden, om wanneer de nood zulks vorderde, in he Veen' Of Moeras, een veilige fchuilplaats te zoeken Van het een en ander, kunnen wy bytu-' mus cfSAR de bewyzen vindem Her  van DRENTHE. 335 de betekenen, als of men zeide, ter bane, dat is, adaream, „ naar de krygsoefenplaats" {cj\ terwyl de eerwaarde picart meent, den oorfprong van* het woord Turf in hetzelve ontdekt te hebben (d): Doch , om den oorfprong van het woord Turf te vinden , zal men, waarfchynlyk, een zekerer fpoor inflaan, indien men denzelven in de oude Noordfche taai trachte te ontdekken. Immers men leest by snorro starlooszoon , een Schryver van de twaalfde eeuw, dat de Krygsheld , die de Orcadifche Eilanden bemagtigde , en aan Noorwegen hechtte, ('t geen de Hiiloriefchryvers getuigen, onder Koning harud harfager, in het laatst der negei de eeuw, gebeurd te zyn,) torv ei nar was genoemd , „ om dat Hy de inwoonders dier ?, Eilanden het gebruik , om Veenzoden te ,, branden , geleerd had (tentrionalium , isc pag. 105. Cf) De Bello Gall. Lib. VI. Cap. 21 24. (Jr) De Moribus Germanorum. Cap. 17. LYKi; Hl*- tor jp, enz.  Natuur. IVKii His- TORIB, enz, oeaekte, in den zandbodem of ondergrond ge vonden heefc, als mede Mutfen, uk een foort van bruin hoedevilt toebereid, waarvan de buiienfte zvde mee fyne gekrulde en wollige ruigte befirbeid is. Ik moet hier by opmerken, dat de lederen kolders en fchoenen van bereid leder gemaakt waren. Vergelykt men nu deze onder het Veen gevondene coerusting mee het getuigenis, 't geen c^sar, tacitus, p mela en anderen, van de gewoonten en klederen der Germanen , hunne tydgenoten, gegeven hebben , dan zal men moeten toeftemmen, dat deze toerusting tot een later en eenigermate befebaafder tydperk heeft behoord; en , overzulks, dat de Veenen, die dezelven bedekten , na den leefcyd dezer Schryvers moeten ontlbjan zyn. En die zal uit bet vervolg ook nog nader kunnen blyken. Voor eenige jaren von- 00 De Situ Oibis, Lib. ///. Cap. 3. 33Ö Tegenwoordige Staat ders dezer gewesten mede behoorden , bvna geheel naakt gingen , en dat hunne bedekzelen (want den naam van klederen kan men nauwJyks aan dezelve geven,) uit verten en beestenvachten beitonden. Pomp. mela verzekert dat men er ook boomfchorzen toe gebruikte C/0- Maar het is bekend , hoe men , niet siieen onder dat gedeelte onzer Veenen , »j geen zich in eene evenwydige richting mee de oude rivier Hunfa uitltrekr, en waaraan men den naam van de Ooflermoerjche Feenen geert, maar ook in andere oorden, onder meer andere dingen, welgemaakte lederen Kolders en Schoenen , beitaande uit eenen zool en een ftuk leder, 'c welk den bovenvoet  van DRENTHE. 337 vonden de Turfgravers van Echtens Hogeveen, in den zandbodem of ondergrond der Veenen, een zilvere Romein fche geldmunt of Penning. Aan de rechterzyde zag men de afbeelding van een jeugdig Vorltenhoofd, welks fchedel met een llraalkroon omringd was. Het randfchrift luidde aldus: IMP. go r Dl anus PlUS aug. Het rugftuk vertoonde bet beeld van een ftaande vrouw, houdende een balans met fcbalen in de rechter, en eenen overvloedshocrn in de {linkerhand. Om den rand leest men: Aequitas aug. Ik zal geen andere aanmerkingen over dezen Penning maken , dan alleen , dat dezelve van den jongen of derden gordiaan is, welke Keizer , na een zesjarige regering , in zyne prille jeugd , door beitel van zynen opvolger pui lippus , wierd omgebracht ; en dat dit gebeurde in het aad^ jaar na Romes bouwing, of het 244fte na chris tus's geboorte. Deze Penning is dus flechts ruim vyftien eeuwen oud; en, gevolgelyk, kunnen de Veenen, in welker onderlten zandbodem dezelve gevonden is, dien ouderdom niet bereiken. De waarheid des voorvals, te weten, van het vinden van dezen Penning in den onderflen zandbodem van het Veen, is aan geen de germgfte bedenking onderhevig. Want nood* drufcige en eenvoudige arbeiders , de vinders van dezen Penning, van bedrog verdacht te houden , zoude onrechtvaardig zyn j behalven dat de Natuür- LVI5K HlS. TORIEjCRiC  Natcuriyke Historie, enz. geldmunten en Penningen, zelfs van goud, in de Drentfche Veenen gevonden zyn , hebben schokius (0 en münting (k), volgens onlochenbare getuigenisfen, aangetekend. Niet minder zeker is hec ook, dat in nog Jater tyden, door geweldige orkanen, BoomKortingen zyn voorgevallen, waarvan men nog tegenwoordig veele overblyfzelen, in de meeste Moeren en Veenlanden van on* Gemenebest, aantreft. By verfcheide Schrvvers zyn hier van de bewyzen voorhanden. ülleut de veer (k) , overeenflemmènde met le petit en andere, door gabblma 00 aangehaald, verhaalt, hoe in den jare «60 , door een zwaren Stormwind en hogen Watervloed, alle Bomen, die nog tegenwoördig uit de broeklanden , tusfchen Leyden en Nyemaghen opgegraven worden ,• ter nedergeworpen wierden. Ook leest men; by de reeds gemelde, en ook by andere Cbronyk- en Jaarboekfchrvvers, van diergeJyke boomfrortingen , in de achtde, negende en twaalfde eeuw voorgevallen. Ook heb ik reeds doen opmerken, dat deze gebeurtemsfen als medewerkende oorzaken der Veenwording kunnen befchouwd worden. Dit zy genoeg, om aan te ionen , hoe 'er, ook in latere tyden, Veehen geworden zyn. ... Over- CO Trmt. de Turf. Cap. XIII. pag. 100 en 101. (« A. munting de Bert. Britann. pag. 106. y) Cronyk van Bolland en Zeeland-, op. Ao. 8ó0ï C*0 fTotervloeden, bladz. 23. - 338 Tegenwoordige Staat de verwisfeling van dezen Penning, tegen min» der aan de innerlyke waardy, in dezen opzichte, alle vermoedens van bedróg ten eenemale uit den weg ruimt. Dat 'er meermalen  van DRENTHE. 339 Overeenkomflig met den aart van inyn onderwerp , meene ik dus op eene voldoende wyze betoogd te hebben , dat noch de algemeene Zondvloed, noch de Cimberfche overftromingen , bepaaldelyk, voor de oorzaken der Veenwording kunnen gehouden worden en dat 'er, zo wel in vroegere, als latere eeuwen, Veenen ontllaan zyn. Immers heefc de daartoe natuurlyke mogelykheid nooit ontbro» ken. Trouwens, wie zal der Natuure het werkvermogen betwisten ^ om, zo wel in latere als in vroegere tydperken, Veenen te kunnen voortbrengen? Voor 't overige zyn 'er, al van oude tyden j veele Veenen vergraven, of door de Zee ingezwolgen , als mede tot Seibarnen of zoutbranden verbezigd («). Van hier hec groot gecal Dorpen cn Plaatzen, die hunnen naam van de Veenen , Broeken of Moeren ontlenen ( onder de dingen, op den boden» otaï Veenen gevonden , Tanden , zo als hy meent, nn Zeemonfters; zie Avtiquit. DiftinS. H.  van DRENTHE. 34* Veeltyds, ook verbrande hoiitskoleri, en zeker vaatwerk, uit een zandig Jeem toebereid, en, zo als hec my coefchynt, in de zon gedroogd, als nlede Werpfebyven of Speeltuigen der Ouden, aantreft (V). Onder de lage Veenen, in het Dingfpil Noordeveld, heefc men verfcheiden heuveltjes gevonden, volmaakt overeenkomende met die hoogten , die men Terpen plagt te noemen, en op welke men, by hoge watervloeden, de toevlugt ter beveiliginge nam. Elders heeft men gekezelde vuurltenen , houten ftylen, gebakken Jrenen en vierkante houten bakken gevonden. Op een andere plaats ontdekte men eene in den grond gewortelde en lynrecht lopende Doornhegge , ongefchondene zaadappels van dennenbomen, eykels , en verfchiilende houtfoorten. Meermalen is , in deze Afdeeling melding gemaakt van hoge en van lage Veenen. Aan de eerstgemelde geeft men ook den naam van hoge Moerasfen. Derzelver oppervlakte is « meestal, met heyde en moschbewasfen, terwyl de ondergronden, in 'c algemeen, uic zand, mee lteen vermengd, beftaan. Zy zyn, boven het waterpas der naastby gelegen beeken en fcromen , eenige voeten verheven; van hier is het, dac deze gronden, ingevalle deze waterleidingen in haaren loop geenen tegenftand ontmoeten, nimmer kunnen overiïroomd worden. In 'c voorbygaan merke men hier by op, dac alle deze Scroomen en Béeken in het Landfchap' zeive hunnen oorfprong hebben , en alleenlyk óntllaan door het regenwater, en door hec geen hier en daar hoog gelegene Wellen uic- wer- (V)Zief a'n viEra,Oudk. Brievin ,b\, i79.enz.' Z Natuur-, i.vkk Hupt. TOkiE, enz.  Natiwrlyke HisTORiE, enz. 1 < ] 342 Tegenwoordige Staat werpen. Nadat de Turf van deze ondergronden is afgegraven, worden dezelve, door bemesting en bearbeiding, tot zaay- en weylanden, of tot het poten van hout, bekwaam gemaakt. De tweede foort, of de lage Veenen , zyn, in 't algemeen , met gras bewasfen. Hunne oppervlakte is, veelal, laager dan de opgemelde ondergronden der hoge moerasfen. Na de vergraving of verbaggering , veranderen zy , meestal, in poelen en moeren. Natuurlyk is de Turf, uit de lage Veenen, harder en zwaarder dan die der hoge Moerasfen ,■ zo lang deze nog in den Ihat der woestheid en onbegrupt leggen, zyn ze , zelfs in droge zomers, nauwlyks toeganglyk. Door begrupping, omhouwing en verbranding der Veennerf tot arch, (die de vruchtbaarheid bevordert ,) bereid men dezelve tot den Boekweit- teeic, die 'er, veeltyds, een goeden Oogst uitlevert. De Turf van de hoge Veenen, (die geen gering gedeelte van de oppervlakte des Landfchaps beflaan) na dat dezelve, door begrupping en afwatering, eenige jaren te voren behoorlyk bereid en allengskens bezakt zyn, word illeenlyk geltoken, en, zonder eenige verdere bereiding , vervolgens gedroogd. Dit zelfde irefchied insgelyks op zommige lagere Veelen, uit welke zeer harde en zware Turf word gegraven ; terwyl elders dezelve gebaggerd, remengd en getreden word. Op de vraag , He men hier zoude kunnen voordellen, velke de reden zy, om welke, in eenige ftreten , die anderzints tot de Veenwording niet jngefchikt fchynen , insgelyks geene Veenen »evonden worden, weet ik niets anders te antwoorden , dan dat verfcheiden natuurlyke oor- zaa»  van DRENT H E. 343 zaaken kunnen zamenfpannen , om de Veenwording te beletten. Door een nauwkeurig plaatzelyk onderzoek , zoude men , veelligt, de reden van dit verfchynzel kunnen ontwaar worden. Een oplettend lezer zal, waarfchynlyk, wel hebben opgemerkt, dat ik de Watervloeden, alleen en bepüaldelyk als eene toevallige middeloorzaak der wording van onze hoge Veenen, wil befchouwd'hebben , en aan dezelve ten dien opzichte geene andere bewerking toefchryve, dan hec veroorzaaken van verftopping , waardoor de waterleidingen en Beeken, ongelukkig , in haren loop verhinderd zyn geworden. Dit gevoelen word zeer krachtig onderfleund , door de hoge ligging der onder* gronden van deze Moeren. Men berekent dezelve op veertig voeten boven het gemiddelde waterpas der Zuiderzee. Wanneer men hier by voegt tien voeten, voor de glooiende ryzing" der gronden , die , gemeenlyk , deze ondergronden omringen , zo volgt, dat een vloed, die vyftig voeten boven het opgemelde gemiddelde waterpas geftegen was, nog geen e.,Kelea droppel water op deze gronden zou kunnen brengen. Hier by komt, dat onder onze hoge Veenen, geene brakke Veenen gevonden worden ; 'c geen echter plaats moest hebben, indien dezelve aan het zeewater hunnen oorfprong vérfchuldigd, of van hetzelve immer doortrokkeii geweest waren. Indien 'er eenige noodzaaklykheid ware, om door middel van meer uitgewerkte berekeningen, deze waarheid nader coetelichrcn, ik zou* de de ryzing der Zee kunnen aanvoeren. En Z s welk Katüür- lykp. historié, ehÉé  ÏMatuctr- ÏAKE Hl». töaiE, enz, ) j 344 Tegenwoordige Staat welk een vermogend fteunzel zoude myn gevoelen daar van niet ontleenen, indien heE met de waarheid overeenftemde, 'c geen celstus (O tracht te betogen, dat, namelyk, alle duizend jaaren. de zee vyf - en - veertig voeten hoger word ? Doch de Hoogleeraar l ulofs heefc de oogfchynlyke ftrydigheid van dit gevoelen aangetoond, en tevens de Heeren l'ëpie en cruqutus, met opzicht in het byzonder tot de INederlandfche Kusten, overtuigende wederlcgd. Met dit alles heeft deze kundige Wysgeer niet ontkend , dat de Zee, met betrekking toe het Lanci, zedert eenigen tyd, hoger ftaat» dan in vroeger eeu wen (Y). En dit alleen was genoeg, ter bereiking van myn oogmerk. Doch, misfehien, vraagt hier iemand, wien de oppervlakkige gefteltenis dezes Landfch&ps onbekend is, waarom ik my alleen tot de Zeevloeden bepale ; daar toch de fmeiting der fneeuw op hoge bergen, en geweldige ftortregens, de Rivieren öikwyls zodanig doen opzwellen , dat dezelven, buiten de boorden harer oevers gerezen zynde, over veld en akker Itromen , en ontzachelyke verwoestingen aanrichten, gelyk lucretius dit zeer natuuriyk afmaak (*). Quamquam mollis aqurib, fcltZ.  Natuurï-vi;b w.sTürie, enz. | 1 I S4ö Tegenwoordige Staat waards, Veenen geworden zyn, en, van tyd toe ryd, nog gebooren worden. 4V. Dac ililftaande wateren, of een buitengemeen vochtige plaatzelyke gefteltenis, ter bevordering der ontbinding, gisting en verrotting der plantdeelen , die in Veenftbffe verwandelen, noodzaaklyk vereischt worden. 5°. Dat de oppervlakre van het Veen, in deszelfs natuuriyken weiland, dat is, zonder te kunnen afwateren , jaarlyks, door het byvoegzel van een nieuw vlies, 'c geen de afwisfelende groeijing en verdorring achter laar hoger word j gelyk zulks by de befchouwing der bladwyze lagen der Turf, die van de oppervlakte gedoken word, overtuigend zichtbaar is. 6°. Dac door begrupping van hec Moer, en door het water uic deze fponsachtige zelfJandigheid afteleiden , de aanwas van hec Veen belee, en, daar en tegen, de ineenzak, kmg en zamenpakking word bevorderd , die tot het graven van Turf volftrekt nood, zaakejyk verei:,chr. worde. 7U. Dat de oorzaken der Veenwording, waar door zo veele verwoestingen aangericht eyn , voor de oude bewoonders der gronden, rhans met Veenftoffe overdekt, als even ladeelig en verderilyk moeten aangemerkt morden, als de Veenen zelve, thans, voor ;en menigte menfehen, tot geen geringen ze;en en geluk verftrekken. Meermalen ontiekt het oplettend oog van den befchouwer ter ondermaaniche wisfelingen , dat voorsnaals nadeelige gebeurtenisfen , Voor latere yden , als nuttig, zo niet als noodzaakelyk noeten gekeurd worden. 8°. Dat  van DRENTHE. 347 8Q. Dat de vorm of gedaante der planten, pelyk die van andere fchepzelen , de een vroeger, de andere later, vernietigd word, het vochtige gedeelte in dampkringslucht , en de vastere deelen in Veen- of Teelaarde veranderen; welke lucht en aarde wederom dienstbaar zyn , om het beftaan te geven aan andere ' planten , welker beftanddeelen tot voeding en aanwas van dieren verftrekken; die wederom , op hunne beurt, tot voeding en wasdom van andere dienen. Zo dat de beftanddeelen der fchepzelen , by afwisfeling , verfchillende vormen aannemen , en dezelfde grondftoffen , nu . eens de gedaante van de eene of audere foort van aarde, vervolgens die van fteen, of van plant, op andere tyden die van een dier kunnen vertonen. Voorwaar, eene vernederende herinnering voor den rrotfchen mensch ! Niets blyft beftendig en niets gaat verloren. De oppervlakte van den Aardkloot word alle jaaren jong, en prykt, in alle gunftige Saifoenen, met een nieuw kleed. Z 4 VYF- Natuurlyke Ui*. I0tu£,enz.  3 4 ?> Tegenwoordige Staat VYFDE AFDEELINQ. Behelzende eenige bedenkingen over de her komst der Steenen en der Verfteenint>eh • be'nevens eene Schets dezer VÓOrttïensÜleh dte m het Landfchap U^nt gevé den worden. ■ ° I VC8 HöfoaiE, enz. In de algemene fchets der Natuurlyke Bi» tone van het Landfchap Drenthe, zyn de lv ^^cuiuunen, oie aldaar gevonden worden, met een woord opgenoemd: zy zyn de volgende : de Kezel, [Silex ;] de Vuurtteen of Hoornneen , \Pyrrhomacitus , Lorneus vulgarts ;J de Kwarz, [O/^;;;-] de Spath, [Spetup,»-} de ZanduWrT, \Arena* rtum;] de Key. f&waaw Simplexde Pod» Jmglfeen, wWr«/,-J de Granit, 'of Züilileen, de Giimmer, TMra 1 en andere. L 'J; By verfcheiden Mineralogisren , of Schryvers, die over de Delifloffen handelen, kan men de uitwendige kenmerken, en by eenigen derzelven, cte eigenfchappen, het gebruik en de nuttigneid dezer Steensoorten befchreven vinden. Om deze reden houde ik het voor onnodig, deze Afdeeling met de befchryving ' yan dit alles te bezwaaren. Met dit alles oor deele ik het niet ondienllig , eenige algemene en byzondere aanmerkingen, deze Steenen be tref-  van DRENTHE. 349 treffende, te laten voorafgaan. De algemeene aanmerkingen zyn deze: ' , . " Dat van verre de meeste dezer Steenbrokkëh, de fcherpe hoeken en kanten meer of minder rond zyn afgelleten. " Dat derzelver grootte en zwaarte aanmerkelyk verfchilt. Veele behoren tot het grint of de kezeling; andere zyn verbazend groot, en meer dan honderd duizend ponden zwaar. ' Dat in den eenen oord dezer Landftreek meer fteenen , dan elders gevonden worden, en in eenige byna geene. ' Dat deze fteenen , door een gemengd, op verfchillende diepten gevonden worden , doch meestal boven het leem in het zand: nu eens by hagen, van een halven tot twee en drie voeten dikte by malkander, dan wederom hier en, daar verfpreid. ' Dat de menigte dier fteenen zeer aanmerkelyk is , niettegenftaande reeds zedert veele faren, na dat de wormen het paalwerk, ter beteugeling der zeegolven gefteld, begonnen hebben te vernielen, eene verbazende hoeveelheid naar de Nederlandfche zeedyken vervoerd, en dezelven een voorwerp van Koophandel zyn géworden. 1 Dat het, onder deze fteenen, ook aan geene fpelingen der Natuure, en aan Verfteningen uit hec ryk der dieren, ontbreekt. ' Dat deze Steenfoorten (a), in het algemeen, uit dezelfde grondftoffen, hoewel ieder op zich zelve uit gemengde heftanddeelen, tezamenge- lleld (n geweest, om zulke dikke banken van verfteende oesters, en andere fchaaldieren , als ook van Planten, natelaten, en dac dezelve de generatiën van veel meer eeuwen zouden aanwyzen, dan 'er zedert de fch^pping , door iu óz e s befchreven, tot aan den Zondvloed, veri lopen zyn. II. Dat de uitwerkzels der watervloeden niets anders dan verwarring en ongeregeldheden hebben kunnen veroorzaken; terwyl echter $ veeltyds, geène wanorder of eene ongere geld werkende oorzaak, by de plaatzing der delffioffen, zich doet opmerken. III. Dac niet zeldzaam beddingen van zwaré delfftoften boven minder zware geplaatst zyn; 'c geen door geene watervloeden konde gebeuren , overmits zulks tegen de wetten der zwaarte ftrydig isv IV. Dat men, op ongelyke diepten, boven eikanderen gelegen Bedden van zeefchepzelen, met tusfchen beiden leggende zand- of iteenlagen, aantreft, die van lagen van faortgelyk'e of andere fchaaldieren bedekt zyn; welke wederom onderfcheidene delfftoffen boven zich! hebben, die, op deze wyze , by verwisfeling onder gedolven zyn: verfchynzels, die oni z-oudën noodzaken , herhaalde omwentelingen Eb vüs Natuur- , i.yké HlStöü1e, tüti I  374 Tegenwoordige Staat Natuur- iyke HIS- ?ORiE,enz. van zee in land, en van land in zee, te moe. ten onderfteilen. V. Dat de gevondene verfteende fchepzelen, in allen opzichte, aan de levende weinig of in 't geheel niet gelykformig zyn; en dat de zodanige , tusfchen welke men de meeste overeenkomst befpeurt, voornaamlyk alleen by onze tegenvoeters gevonden worden. VI. Dat men geene delfïlofFelyke, door de oudheid, gellaafde overblyfzels van Vogelen of van Menfehen , die vóór den Zondvloed geleefd hebben, aantreft; waar uit zou moeten volgen, dat, ten tyde der grote Kataftropke, de Aarde nog van geene Vogelen of Menfehen bewoond is geweest. VII. Dat men, over byna de gantfche Aarde, diep gelegen bedden van fteenkolen ontdekt heeft, die , onder zeer uitgebreide Landftreken , onafgebroken voortlopen , en welke > meesttyds , door lagen van andere delffloffen en fchaaldieren , by afwisfeiing, van een gefcheiden en bedekt worden: welke Steenkoolbedden men voor Prasadamitifche Veengronden houdt, immers voor overblyfzels van het groeiende Ryk : om reden dat men in dezelve vele kenmerken van kiuiden en bladen vind, byzonder in den korst, waarmede ze bedekt worden. VIII. Dat de zogenaamde PHmiiive, of oorfpronglyke Rotzen'en Beddingen (ccc), biyk- baar (ccc) Men vertaalt hier door Primilive, een ouderdom . gelyk aan dien van onzen aardkloot; anderzints betekend dit woord oor/prcnkelyk; 't geen van de Graïit, als uit anderen fteenen tezamengetteld, in denftriklen zin, niet gezegd kan worden.  van DRENTHE. 275 baar, uit andere bekende fteenfoorten te zamen°efteld zyn ; welke fteenfoorten, alvorens, op zich zelve zouden hebben moeten beftaan, en, derhalven, tot een ouder tydperk, dan de jyiozaïfche Schepping, gebrachc worden; ais mede , dat onder deze Primitive ileenlagen, brandbare ftoffen zich bevinden, die insgelyks een vroeger beftaan zullen gehad hebben. IX. Dat de PrimitivcKoizm of Beddingen, waarin geene veriteeningen, of toevallige delf. ftoffen gevonden worden, door de uitwerking van vuur moeten veroorzaaKt zyn. X. Dat de uitdrukking van mozes, „ In }, den beginne Jchicp God den Hemel en d& '„ Aarde " met de onderftelde Pra&damitifche wereld niet ftrydt, vermits het Hebreuwfche woord Bar ah ook vertaald kan worden, had gefchapen; en dat het veel natuurlyker, en met Gods Majefleit overeenkomitiger moet geacht, worden, dit begin, het allereerfte tydperk, dat vallen konde, te doen betekenen, dan het zelve niet hoger te doen opklimmen, dan een tydverloop van omtrent agt - en- vyftig eeuwen, die flechcs een ftip in de eeuwigheid uitmaken. Behalven dezeopgegeevene, en meer andere ondergefchikte verfchynzelen, die men tracht dienstbaar te maken, om Prseadamitifche Aardkloten te bewyzen, bedient zich de Heer burtin van nog een ander verfchynzel, waar in hy een groot vertrouwen fchynt te ftdlan. Intusfchen beklaagt hy zich over de éénheid diens getuige, en erkent, dat, hoe vetl lichts het ook zoude verfpreiden, het niet onderfteund wordt van andere , om zo veel onderrichting aan te brengen , als het NB. wel fchynt t* Bb % kunt Natuu*- LYKE HlSTUElg, e«z*  Natuor- LYKE HtS- TORiE» enz (ddd) Dladzyde 258. (eee) Bladzyde 351. 376 Tegenwoordige Staat kunnen doen uitwerken {ddd) , hoewel het, byf| een Mensc'i, die denkt (eee), veel zou kunnen; afdoen. Het bedoelde verfchynzel beftaat hi een fteenen £yl, gevonden te Loo, by £rusjèlv. in de benedenfte deelen van eene ongeroerdej laag kalkaartigen Blokfteen, die door andere: bedden, welke met vreemde verfteende lichaamen vermengd zyn, bedekt is. Ik kan niet ontkennen, dat eenige dezen verfchynzelen bezwaarlyk , en, mi>fchien, ini het geheel niet, door de aan ons bekende Na-tuurwetten kunnen verklaard worden. Niette-' min ben ik van oordeel, dat ze geene genoegzame reden aan de hand geeven, om de veel gewaagde hypothefe, dat, namelyk, deze Aar- ■ de , uit de rudera of puinhopen van vorige \ Aardbollen, fucceftve, of allengskens, zoude: gevormd zyn, als een onbetwistbaar bewezen 1 grondregel aantenemen. Voordat ik evenwel het gewicht der geop-perde fchyn bewyzen ter toetze brenge , zal iki eenige algemene aanmerkingen laten vooraf-' gaan , die deze beoordeeling merkelyk kun-' nen bekorten. Myne aanmerkingen zyn deze: I. Dat 'er geene echte getuigenisfen , de; hiftorie der Schepping en van den Zondvloed betreffende , ergens anders dan in de gewyde; boeken, te vinden zyn. Alle andere, behalven; onze gewyde Schryvers, die eenig bericht vat|i deze gebeurtenisfen geven, hebben de vtrha-' len van mozes overgenomen, verminkt en; met tastbare verdichtzelen bekleed, üerhal-^ ven kunnen de eerfte ons alleen van dienst zyn. II.,  van DRENTHE. 377 - H. Dat wanneer men eenige gebeurtenis e eener nauwkeurige overweeginge waardig keurt, c om uit dezelve oordeelkundig wettige gev volgen afteleiden , dusdanig eene gebeurtenis : alsdan met de ftriktfte onzydigheid, van alle t zvden en in alle omftandigheden, die er be, trekking op hebben , moet befchouwd worc den. INu is het eene ontegenfpreekelvke waarIheid, dat vele verfchynzels den Zondvloed , verzeld hebben, welke met geene mogelykheid c door de bewerking van een eenige der aan ons 1 bekende Natuurwetten kunnen verklaard wor-. c den : en dat wy , diensvolgens, tot buitengei wone werkingen de toevlucht moeten nee- i men. ' , lil. Dat de zogenaamde wonderen , en cie 1 buitengewone verfchynzelen , niet altoos oni middelyk , of zonder tusfehenkomst van nai tuurlvke oorzaken, gewrocht worden , onaan« gezien deze bewerking, meestal, voor ons ! onbegrvpelyk is: vermits die oorzaken re verre > van ons verwvderd zyn. en op een te afgelegenen affland zich bevinden. De gewyde BoeI ken leveren hier van zo veele voorbeelden op, , dat het melden van eenigen voor onnodig mag I gehouden worden. , IV Dat het algemeen werkvermogen , ï geen 'de Voorzienigheid aan de Natuur gefchonken heeft, en waar door dezelve gewoon is, regelmatig werkzaam te zyn, onderfcheider moet worden van het byzonder gebruik- dezei vermogens. ' V Uat het willekeurig gebruik maken va? Hyp'othefen of Onderftellingen , even weinig het veriland verlicht, en de wetenfehapper en de waarheid bevordert, als het, zondei Bb 3 dnn Natuui^ lyke Hl9" TOKia,en*.  Natuurlyke Historie, enz. 37 § Tegenwoordige Staat dringende redenen, te hulp roepen van wonder werken, de Natuurlyke verfchynzelen kan verklaren. VI. Dat het werkvermogen der Natuur, byzonder m het groot, en binnen in de ingewanden der Aarde, «Weinig bekend is; en dat, overzu:ks de poging, om dit vermogen met den maatdok van onze bevatting en bepaalde kundigheden aftemeten , veelal , alleen onze onkunde of verwaandheid verraadt. Vil. Dat uit de Rudera eener''Praadami. tijclie Aarde eenen anderen Aardbol te vormen, cn uit dezelve een geheel nieuw gedacht van fchepzelen te fcheppen , inderdaad geen minder wonaerwerk zoude zyn, dan een geheel meuwen Aardkloot voorttebrengen , of dien door een Zondvloed te veranderen. . VUL Dat, vermits men genoodzaakt is, te moeten erkennen, dat zichtbare wonderen de gebeurtenis van noachs vloed verzeld hebben, ons niets kan beletten te geloven, dat msgelyl's, door buitengewone natuurlyke bewerkingen , vóór en gedurende dien vloed, m des Aurdryks ondoor-zichtbare ingewanden een verbazende omwenteling zal zyn voorgevallen, waardoor e^e verbryzeling , vermenging en perplaatzmg der deelen, waar uit dezelve beftaan, heeft kunnen gebeuren. Mozes tekent aan , dat de grote afgrond wierd opengebroken (ff). IX. Dat de verfpreiding van verdeende zeedieren, over de geheele Aarde, niet alleen de i.gemeenheid eener omwentelinge , maar by» Bonder ook de verandering van den ouden zee- , Cff) Zie J3oek I. vers 11,  van DRENTHE. 379 bodem in hec tegenwoordige bewoonde Land, fchynt te bewyzen. Ware het dus met met de zaak celegen, de wondervolle middelen en voorborgen, om een overbiyrzer van net u«-ufchelyk en dierlyk gellacht te behouden, zouden nodeloos geweest zyn. Ook ber.eemt mozes hieromtrent alle twyfeling, door de uitdrukking de ganfche of de gehele Aarde (ggg), gelvk ook door zyne Heilige verzekering, dat file hoge Bergen , die onder den gattjchen Hemel zyn, door het water van den Zondvloed bedekt wierden (hhh). Pl ato («O en anuere aloude Schryvers gewagen insgelyks van algemene overftromingen. Maar , behalven dit alles, is het niet moeijelyk te berekenen, dat, in aanmerking genomen zynde de buitengewone vruchtbaai heid der Menfehen , m dieÖoude tyden, het Aardryk, in een tydverloop van bykans zeventien eeuwen , wy 1 en zyd genoegzaam heeft kunnen bevolkt worden. X. Dat'er, niet een eenig betoog, welk proef kan houden, uit Cosmologijche, of Wereldkundige waarnemingen afgeleid, voor een Ptiafc éamitifchen Aardkloot kan worden geopperd, of het kan, door een onbevooroordeeld Mensch, op de gebeurtenisfen vóór, gedurende, en na den Zondvloed , insgelyks toepasfelyk gemaakt worden; terwyl het, intusfehen, onbetwistbaar is, dat, ten aanzien der meeste natuurlyke verfchynzelen, eene aan ons onbekende bewerking (ggg) Boekl. Cap. VIII. vs. 3■ (tihY) Boekl. Cap. VII. vs. 9. (Ui) De Legib. Cap. ///. De Heer burtin ver#édig«i insgelyks de algemeenheid vaa den Zondvloed, W. 324» „ & Natwje- lyke his- T0iuc,en2.  Natuur- ' vi;k dis. Jv&iB', fnz. ai. uat , eindelyk , een alvermogend Opperwezen geene Komeeten, Planeeten, dukken van. de Zon gefloten, uitgebrande Starren, noch trcsddamui)che Aardbollen nodig heeft en antii geenerJei Natuurwetten gebonden is,'om middelen werkzaam re maken, welke, aan onze kortziende ogen, verfchynzelen Voordellen wier dryfveren en onmiddelyke oorzaken wv* vruchteloos trachten te oncdekken. Laaten wy nu de geopperde zwarigheden toetzen, en beproeven, of dezelve zo gewjgtig zyn, dat ze door geen tegenwigt kunnen worden opgewogen. Betredende dan de eerde zwarigheid, moet ik doen opmerken , dat dè voortplanting der zeeichepzelen verbnzend groot is , en dat gedurende het tydverloop van byna zeventien eeuwen, die 'er vóór den Zondvloed zvn verlopen , eene onnoemelyke menigte dezer dieren geboren en gedorven is: waardoor zulke dikke bonken van Oesters, Ammanshoorns en andere Schaaldieren , zeer gemaklyk hebben kunnen ontdaan zyn. En wat aanbelangt de planten , welker afdrukzeis , byzonder die van het Vaarenkruid, zeer dikmaals in Leydeenen gevonden worden; vermoedelvk zyn deze van tyd tot tyd, van het land afgefpoeld in het water nedergezonken , en vervolgens in fiymfge aardftoffen , die naderhand verfteend zyn, 380 Tegenwoordige Slaat king moet re hulp geroepen worden, om dezelve eenigzins te kunnen verklaren. Wv kennen dechts eenige fchakels van den keten door middel van weiken de natuurlyke dingen te samenhangen. De meesten zyn zo velknopen , welker ingewikkelde drikken zich voor het oog der dervelmgen verbergen.  van DRENTHE. 381 zyn , ingewikkeld geworden. Dat de oude zeeën , gedurende veele eeuwen, meermalen, het vaste Land gedeeltelyk overftroomd, hetzelve wederom verlaten, en vele van deszelfs beftandöeelen en voortbrengzelen medegevoerd zullen hebben , is meer dan waarfchynlyk. Hetzelfde gebeurt nog heden ten dage , en zoude meer gebeuren, indien men, door kunst en arbeid, aan het verflindend geweld der wa. tergolven geene palen ftelde Het vinden van veriteende Rivier- of Zoet- water-visfehen , waarmede men niet weinig verlegen fchynt, kan hierdoor insgelyks opgehelderd worden, immers kunnen deze, even als bomen en andere plantgewasfen, door het water medegevoerd , hier en daa'f op den zeebodem nedergezonken, en in denzelven bedolven zyn geworden. Hoe vele delfitoffdyke delen worden , door de Rivieren , in de zee gevoerd, onder welke, zekerlyk , doode en levende visfehen zich zullen vermengen. Met opzicht tot de tweede zwarigheid, kan men vragen, of de onderftelde Katajirophen, of Omkeeringen , in gevolge van welke de Praadamitifcne Aardbollen, van tyd tot tyd, in deze tegenwoordige zouden zyn verwandeld, meer regelmatig zouden zyn toegegaan, dan die by en vóór den Zondvloed hebben kunnen gebeuren ,• zulk eene onderftelling itryd tegen de waarfchynlykheid. Daarenboven is het een bekende regel, dat, wanneer men te veei bewyst, men in het geheel niets bewyst. Op de derde zwarigheid , dat, namelyk , yeeltyds, zwaardere ftoffen boven de ligtere geplaatst zyn , kan men in bedenking geven, Bh 5 of Natuur, i lykk Hl*.. turje, enz.  Katuor- lyke fttii «tokte, enz, 1 v.i j » i 1 ] I 382 Tegenwoordige Staat of zulk een verfchynzel niet zeer natuurlyk, , en zonder inbreuk op de gewone wetten der zwaarte, vóór en by den Zondvloed heefc kunnen plaats grypen. De reden is . dat de delfftoffdyke lagen , by afwisfeling van het land afgefpoeld, in het tydverloop van eenige jaren of eeuwen , van een andere foorc, dan gedurende den afloop van eenige andere jaren of eeuwen zullen geweesc zyn; en dac het zakzel of bezinkzel dezer afgefpoelde lagen, in de rustende tusfchenpozen, ineengepakt en verdikt is geworden, en in dezer voegen bekwaam gemaakt, om zwaarder ftoffen te kunnen dragen, en alzo het doorzakken derzelven te beletten. Maar moet diergelyk eene bewerking , in het plaatzen der delfftoffen , by de ondcrfteide verandering van Piajadamitifche Aardbollen, insgelyks niet onderfteld worden? 'c Geen men, ten vierden, inbrengt, dat men bedden van fchaaldieren vind , die door tusfchen beiden leggende hgen van andere delfftofien gefcheiden worden ; dit bewyst niets meer , dan dat eenige gcneratiën dier fchepzelen , door het zakzel van afgefpoelde delfftoffen , gedurende jaaren of eeuwen, zyn ondergedoken, en dat daarop wederom nieuwe gcneratiën van foortgelyke of andere dieren, by afwisfeling, zich geplaatst hebben , die, van tyd tot tyd, verfleend zyn geworden. Doch dit heeft even zo wel op den tegenwoordigen , als op een Prfeadamitifchen Aardkloot kunnen gefchieden , en gefchied ongetwyfeld nog heden ten dage. Ten vyfden , meent men een krachtig besvys, om zyne uivJerftelling te ftaven, darc in gevonden te hebben, dat de Ongineelen van de  van DRENTHE. 383 de meefte verfleende dieren en planten thans niet zouden te vinden zyn; waar uit men afleid , dat dezelve tot vorige Aardbollen moeten behoord hebben, of dat 'er eenige foorten van planten en dieren verniengd zyn. Want wie kan ons Heilig berichten , welke fcht pztden onder de eeuwige ysvelden, by de beide Polen, in de nog weinig bevaren e ze:ën, en in derzelver afgronden, als mede in luttel bekende en ondoorzochte Landflreken en Woeftynen, zich niet al bevinden ? Enkele en geringe afwy* kingen kunnen tot geene getuigen ftrekken. Hoe vele van dusdanige afwykingen ontmoet men niet onder de levende dieren? en hoe vele foortgelyke plantgewaj-fen zyn aan malkander ongeiyk ? ja, hoe vele misdrachten vind men onder dezelven , en hoe vele fchepzelen zyn door de verlieening niet misvormd geworden? Voorts kan de vernietiging van eenige fchepzelfoorten, myns achtens, met des Sch ppers onbepaalde wysheid niet gema^kelyk over een gebracht worden. Immers, daar de Almagtige, in de voortbrenging van alles, een bepaald doelwit moet gehad hebben, zo moet ook ieder gefchapen wezen eene zekere beftemming heb' ben ; overeenkomltig met welke beftemrning de lichaamen der onderfcheidene wezens te zamengefleld en gevormd zyn : waar benevens aan den Men sch het Verfland, en aan de andere dieren het Infiincl gefchonken is. De nuttigde planten groeijen het voordeligst, en zyn de vruchtbaarften. De dieren , die het meest aan de vernieling door andere dieren blootgeHeld zyn, vermeerderen , cm hunnen ondergang te beletten, het veelvuldigde. Al het gefchapenen Haat, over en weder, in een regel- -YKU l IlS- roiuujjeiiz.  Natuur- lïke HlS- ïome, enz. De Heer burtin fchryft in zyn Antwoord, (bladz. 270.) dat offchoon de uitgegravene ichaaldieren, voor het grootfie gedeelte , in gedaante van de levende verlchi'len . dezelven, nochtans, eenige algemecne kenmerken met malkander gemeen hebben. Insgelyks erkent hy, dat'er ook, van verfcheidene foorren, de Ongineelen , of oorfpronglyken kunnen getoond worden (bladz 287.J Deze beide omftandigheden bewyzen genoegzaam, dat de uitgegravene fchepzelen, met die nog tegenwoordig beilaan , geheel of ten deele overeenkomende, onder da bewoonders van dezen, en niet onder die van een P/sèadammibhen Aardkloot moeten geteld worden. Dar de afwykingen, die men onder eenfoortige fchepzelen veelvuldig kan opmerken , en meestal in nuances en kleine veran- de- 384 Tegenwoordige Staat gelmatig verband. Hier mede, egter, wil ik geenzins beweeren , dat alle fchepzelen, van de verhevenfte af tot de idtdM toe, door onafgebrokene ïchakels, zodanig aan malkander gehecht zyn, dat 'er een byna onzichtbare zamenhang of overeenkomst, van het uiterfte der eene ioorc met het uiterfte van een andere foort, beftaan zoude Zulke befpiegelingen laat ik gaarne aan anderen ov/er. De aaneen fchakeling, welke ik bedoele, moet noch in eene lichamelyke overeenkomst, noch in de trapswyzeafwykingroteen andere foort van Wezens gezocht worden; maar in de eigenaartige vermogens of eigenfehappen der fchepzelen, welke, overeenkomftig derzei ver beftemming, even als raderen in een uurwerk, in en op malkanderen werken , het geen, by het misfen van het geringfte rad , volftrekt werkeloos word en blyft ftilftaan.  van DRENT II E. 335 deringen beftaan, kunnen afwisfelen en geheel verloren gaan , blykt uit de ondervinding. Doch , dan blyfc de oorfprongelyke hoofdiborc in wezen, en word, ontwyfelbaar, hier of elders op den Aardbodem, of in de zeeën , gevonden. Immers, het niet beftaan derzelven kan nimmer bewezen worden. Trouwens, is het waarachtig, dat de Natuur altoos langs de kortfte wegen werkt, zo moet even zo waarachtig zyn , dat de Schepper der Natuur niets nodeloos of overtolligs geformeerd heeft. Ingeval 'er nu niets nodeloos of overtolligs beftaan kan, dan kan ook niets uit het geheele wereldllelzel worden weggenomen, zonder dat geftel te verminken. Dat de levende dieren, die overeenkomen met de zulke, welke hier te lande in eene verfteende gedaante worden uitgedolven , alleen aan de andere zyde van den Evennachtslyn gevonden worden, bewyst niet, dac foortgelyke levende fchepzelen, in de diepfte plaatzen van eene nabygelegene zee , thans geen beftaan hebben, Doch, genomen, dit beftaan had elders gene plaats, zo blyft de verklaring van dit verfchynzel, voor de Prseadamitifche Aardboldry vers, niec minder onoplosbaar, dan voor die genen, welke die ftelzel als ongegrond befchouwen. Of heeft, op hunne vorige Aardbollen , een en het zelfde climaat, in alle gewesten, plaatsgehad? Dit fchynt onmogelyk. Of hebben onze gewesten, met betrekking tot den ftand der Zon, in die vroegere tyden zuidelyker of ooftelyker gelegen? Maar dit kan even zo weinig waar zyn: om dat, in zulk een geval, tegengeftelde verfchynzelen moesten plaacs hebben , en by onze tegenvoeters verfteenin- gen Natuurlyke His. 'iOKlEjtllü.  Natüur- iykk HlS- torik, enz, $26 Tegenwoordige S aat - gen van by ons thans alleen thuis behorende Lbepzelen gevonden worden ; iets, 't welk insgelyks onwaarachtig is. bat eenige foorten van dieren en planten op dezelfde pfaatzen niet meer leven en groeien als m vroegere eeuwen, kan door verfchillende* natuurKke en andere omftandigheden veroorzaakt zyn; de ondervinding heefc deze waarheid meermalen geleerd. En , behalven dit alles, was het even zo onnodig, by de verandering van eene Praadamicifche Aarde, nieuwe zeedieren te fcheppen, als by den Zondvloed voor derzelver behoudenisfe zorge te draeen. Waterdal er toch ook niet ontbroken hebben. ^n P7 Vi'esdJe bedenking, welke men tegen den Zondvloed inbrengt, te weeten, dat men gene overblyfzelen of verfteeningen van Menfehen of Vogelen vind, 'c geen evenwel, ingevalle deze vloed de omwenteling der Aarde veroorzaakt hadde , zoude moeten plaats hebben, zo wel als dat men Landdieren vind; hier op kan men antwoorden, dac de ontkenning, van het beftaan van Menfehen op Praïadaimnfche Aardbollen volftrekt willekeur^ gefchwd : naaroien , om dezelfde reden . aan vele andere fchepzelen , een beftaan op die Aardbohen moet onr-egd worden. Want, hoe gering ,s het getal van Schepzelfoorren! die men m eene verfteende gedaarite aantrrftj en/alle deze behoren, vermoedeJvk, alleen tot de Waterdieren. Dan dit gemis fchynt, onvermydelvk als em gevolg der verUfehng van Land m Zee, die door onzen regenfehryver word erkend, te moeten befchouwd worden. schepzelen, die bet land bewonen, uitgezonderd alleen de zulke, die zich in de Ark be-  ran DRENTHE. 387 bevonden, zyn te gelyk met het zelve verzwolgen. Konde men den bodem der zee onderzoeken, misfchien zoude het aldaar aan gene overblyfzelen van Menfehen en Dieren ontbreeken. tin wat aanbelangt de delfftofièiyke overblvfzelen van Landdieren ; deze zyn , voor eerst, aan zeer vele twyfeling onderhevig, en ten anderen, meer dan waarfchynlyk, door latere Kataflrophm of toevallige gebeurtenisfen, ondergedoken. Natuur- ' lyke His* toiue, CU2i De zevende zwarigheid word ontleend van de uitgeftrekte en diep gelegene Koolmynen. Dan, ik geve in bedenking, of het niet mogeJyk zy, dat deze onderftelde oude Veenftoffèn, even als andere delfïïoffen, met de daar op gegroeide planten , door overftromingen , tusfchen de Schepping en den Zondvloed voorgevallen, van het land zeewaards kunnen medegefleept zyn, voorts in den afgrond nedergezonken, en beurtelings, of by afwisfeling, met fchaaldieren en planten hebben kunnen bedekt worden? Op de achtfte zwarigheid, dat de Primitive Granitbeddingen en Rotzen, blykbaar, uit verfchillende enkelvoudige fteenfoorten zyn te zamengefteld; welke fteenfoorten alvorens op zich zelve hebben moeten beftaan, en derhalven ouder zyn dan de zesdaagfche Schepping, door mozes befchreven; hierop merke ik aan, dat de hooge of vroegfte oudheid dezer Beddingen al eens zynde toegeftaan, dezelve dan nog geenzins bewyzen , dat ze uit de rudera of puinhopen van Prseadamidfche Aardbollen gevormd zyn. Want, zyn 'er ook geene andere voorbeelden voorhanden, dat het alvermogend Op-  Natuur- lïBE HISTORIE, enz. 388 Tegenwoordige Staat . Opperwezen , in de zesdaagfche C&k) Schep, ping, eerst de ftoffe of beftanddeelen, waaruit de fchepzelen zyn te zamengelteld, en vervolgens de fchepzelen zelve gevormd heeft?' Is niet het water eerst gefchapen, waar uit de visfehen en vogelen, en daarna de aardftoffen, uit welke de planten, dieren en menfehen,en, waarfchynlyk, ook de mineralen, oorfprongelyk, het beftaan ontvingen? Doch, voor zo veel alle fchepzelen onbeftendig zyn, en tot ftof moeten wederkeren, wierd', aan hetgeen wy de Natuur noemen , het vermogen medegedeeld, om, door daartoe verordende middelen , foortgelyke fchepzelen, van tyd tot tyd, op nieuw te kunnen voortbrengen; waardoor , by afwisfeling en opvolging, alle* het gefchapene verjongd en in ftand gehouden word. 0 Dat beneden de oorfprongelyke Granitbedden geweldig werkende vuuren zich bevinden , waar door verbrande en gefmolrene ftoTen uitgeworpen , en deze bedden verbryzeld worden, ftemtmet de ondervinding volkomen overeen. Volgens faujas dejsaint fond, ontmoet men, by en op oude Vulcanen, grote Granitbrokken , die nevens de Lava uitgeworpen zyn ; waar uit onbetwistbaar fchync te (kkk) Door deze Dagen kunnen , gelyk zommigen aenen, gene uitgeftrekter tydperken verltaan worden; «ra.it men leest in de Scheppingsgelchiedenis uitdrukkeyit, dat het avond en morgen was geweest; en hoe kan een natuurlyke dag duidïlyker omfebreven worden, die toch by God even als duizend jaren is. De Schepper heeft geen langdurig tydverloop nodig, ora stelbare wonderen te werken. Hy, gebied, en hei  van DRENTHE. 389 te volgen, dat 'er ftoffen binnen onzen Aardkloot zich bevinden, die het vuur voedzel verfchaf"fen; maar wat bewys is daaruit, ten voordeele "van eene PraeHamirifche Aarde , afteleiden ? of zoude een oorfpronglyke Aardkorst van binnen geheel ledig, of noodzaaklyk met andere ftoffen aangevuld moeten zyn? Dat, ten negende, de zogenaamde Primitive of oor.'pronglyke Rotzen en Beddingen , in welke men gene toevallige delfftoften vind, door de uitwerking van vuur veroorzaakt zouden zyn, is zeer waarfchynlyk; ulleenlyk zoude ik het water, als een medehelpende oorzaak, daarvan niet uitfluiten (JU). Doch dit heefc zo wel na de Schepping , door mozes befchreeven, als by de omwenteling van een Prseadami» tifchen Aardbol kunnen gebeuren. Wat natuurkundige is 'er, die niet gelooft, dac deze elementen geen geringen rol gefpeeld hebben, by de omkeeringen , die vóór en gedurende den Zondvloed hebben plaats gehad ? En dat zulks ook in latere tyden gebeura is, daar van leveren tle Gefchiedenisfen verfcheide voorbeelden op. De Berg Monte nuovo genaamd, by Puzzuolo, in de nabuurfchap van Napels, verhefte zich, in den jare 1538, binnen den tyd yan achtenveertig uuren , door de werking van onderaardsch vuur, vierëntwintig honderd voeten hoog boven de oppervlakte (mmm). En wien is onbekend , (lil) Daar !s 'er onder de Mineralogisten , die de vorming der Granic alleen aan het Water toefchryven; ziej. g. lenz, Mineralogifches Handbuch, bl. 26?.. en gerhard, Beobachtungen und Muthmajfungen uber den Granit, enz. (mmm') Zie hamiltons Camti Phlegrai, Tab. XXVI. XXVil. en XXVI1I. png. 60. Cc NATui'n- l.YKF. 1 !r<- roRiEj enz.  Natous- lykf His- türiü, enz. merkelyke hoogte opgedreven, en hoe, daarentegen, anderen onder de golven verzonken zyn? Het zy my geoorlofd , met de woorden van den Graave ippolito, hier eene gebeurtenis te fchetzen, die in onzen eigen leeftyd is voorgevallen. Van de aardbevingen, op den achtëntwintigflen van Lentemaand des jaars 1783 , in Calabriën voorgevallen, aan den Ridder hami lton een bericht gegeven hebbende, laat hy daarop volgen: „ Deze fchuddingen heb„ ben verfcheide grote uitwerkzelen voortge„ bracht: Steden en Dorpen vernield, Bergen „ effen gemaakt; overgrote fcheuren in het „ aardryk en nieuwe verzamelplaatzen van wa„ ter veroorzaakt, oude Beeken in de aarde „ doen verzinken en verfpreid; Rivieren in „ haren loop gefluit; gronden vlak gemaakt; „ kleine Bergen, die te voren niet beftonden, „ gevormd; Plantzoenen met de wortels uit„ gerukt en wan hunne vorige plaatzen tot mer„ kelyke afitanden vervoerd; grote aardklom„ pen langs aanzienlyke fireken lands voortge„ rold; en Dieren en IVienichen door de aarde „ doen inzweJgen." Door diergelyke fluiptrekkingen der Aarde, zyn die zelfde Landftreken , meermalen, geteiflerd en byna geheel omgekeerd, onder anderen in de jaren 1638, 1659 en 1743 en 1744, (nnn). Wat de tiende zwarigheid betreft, het is van weinig aanbelang , of men het woord barak ver- I (nnn) Zie Brief aan den Heer ha mi lton, achter ham ilton, over de Vuurbergen, bl. 539. enz. 300 Tegenwoordige Staat kerd, hoe vele Eilanden , door de kragt van het vuur, uit den bodem der zee, boven derzelver oppervlakte, en zommigen tot een aan-  van DRENTHE. 391 vertale, Hy fchiep , of Hy had géfchapen. Want, het zy men het begin bepaale tot den eerflen dag der Mozaïfche Schepping, of hetzelve een geruimen tyd achteruit fchuive, men kan tog geen hec geringde fpoor ontdekken, 't geen ter overtuiging leid, dat de Chaos immer een vroegere Planeet, door levende Schepzelen bewoond, geweest zy. Intusfchen dunkt het my waarfchynlyk, dac de woorden, „ in den beginne fchiep God Hemel en Aar„ de," moeten aangemerkt worden , als een korte algemene befchryving, of als een inleiding tot de Hiftorie der Schepping, die vervolgens in byzondcrheden word uitgebreid; welke inleiding, of algemene korte befchryving, tevens konde dienen , om de Joden te onderrichten , dac ons Planeetftelzel 'ten eenigen tyde een begin genomen heeft, en niet, als van eeuwigheid een beftaan gehad hebbende , moet worden aangemerkr. Wat verder aanbelangt de Helling, dat her mee Gods Majedeit meer overeenkomftig moec gekeurd worden, hec allereerfte tydperk, dat vallen konde, ('t geen zeggen wil, dat mogelyk is,) door dit begin te verdaan , dan het zelve niet hoger dan omtrent agt- en- vyfeig eeuwen te doen opklimmen , die flechts een ftip In de eeuwigheid uitmaken : wie voelc niet, hoe weinig krachts deze fchoonfchynende beienkelykheid bevatte ? Immers, hoe vele ;euwen men dit begin ook verkieze rugwaards :e fchuiven, men zal, by deze berekening, u'ets winnen ; het Facit zal altoos op hec telfde uitkomen , namelyk , op een enkele Tip in de eeuwigheid. Het getal van 58 ftaaf Ce a tot . Natuur, lyüe Mis. TORlE,ell2.  Natuur- iyke HlS- TORi£,enz< 392 Tegenwoordige Staat tot de eeuwigheid in de zelfde evenredigheid, als dat van * 00,000. Eindelyk zyn wy genaderd tot het verfchvnzel, waarin de Heer burtin zeer veel krachts ftelt, om zyn lïelzel te onderfteunen : hec beftaat, namelyk, in het vinden van een fteenen £yl, in een Bedding van Blokfteen, aan welke Bedding men eene Primitiviteit, of evengelyken ouderdom mee onze Aarde toefchryfe. Wanc anders zou uit dit verfchynzel geen fchyn van bewys, voor een Praïadamitifchen Aardbol, kunnen ontleend worden. Om alle befchuldiging van een verminkt voorftel te vermyden, als mede om de vreemdigheid van dit zogenaamd bewys , zal ik 's Mans eigen woorden, uit de vertaling van zyn Antwoord, geheel affehryven, en daarop myne aanmerkingen laten volgen. „ Te Loo, (dus leest men, bladz. 285.) by „ Brus/èl, in de onderfte deelen van een laag „ kalkachtigen blokfteen , bedekt met twee „ andere dergelyke lagen en verfcheide zand„ beddingen, volkomen gaaf en niet geroerd, „ heeft men op twintig voeten diepte een ftee„ nen byl gevonden, gantsch onbefchadigd, , „ waar van de ftoffe een echte graveelfteen is, , „ (lapis napktiticits). De lagen van blok- ■ „ fteen, en die van zand, welke dezelven in- ■ „ fluiten, tonen verfteeningen van zeefchep- ■ „ zeis, volkomen ongefchonden; van fommi- ■ „ gen van welken men de Origineelen vind, , „ onder de verzengde luchtftreek; van ande- ■ „ ren zyn ze tot heden nog onbekend; maar 1 „ geenen gelyken naar eenig fchepzel, dat in „ de Europifche wateren huisvest." Hier by word;  van DRENTHE. 393 word aangehaald, burtin Oryclographie de Bruxelles, p. 66. pi. 13. Lett. A. „ Dit delfftoffelyk verfchynzel (aldus ver„ volgt de Heer burtin,) is, buiten tegen* „ fpiaak, een der trelfendfte van de Aardryks„ kunde. Ook heb ik in myne Oryclographie „ de Bruxeiles niets verzuimd, noch ten opzig„ te van de bevestiging daar van, noch van de „ befchryving dezer byl, de ftoffe daar zy uit „ beftaat en de vergezellende omftandigheden. „ By ongeluk is dit pluk, hoe veel licht het ,, ook geeve, te eenzaam om ons zo veel te „ onderrichter!, als het wel fchynt te kunnen „ doen." Wyders leest men, bladz. 351, het volgende: „ De afwezendheid van alle menfchelyke „ verfteeningen en van alle overblyfzelen van „ gebouwen, onder de toevallige delfftoften, ,, bewys t dan, dat op 't ogenblik der grote „ omwenteling , de aardbodem nog niet be„ woond werd door Menfehen. De nagels „ van Nice en de neutel van Moncmartre Qono), „ behoren tot omwentelingen, die in andere „ tydperken zyn voorgevallen : maar de Byl „ van Graveelfteen by Brusfel gevonden, zegt „ daar van zo veel aan een mensch, die denkt,. „ gelyk ik in myne Oryclographie heb aange„ merkt, dat ik niet cian grootelyks kan be„ jammeren, dat dezelve het eenige gedenkte„, ken zy van deze foort, met genoegzame op- „ let- (eoo) Van het vinden van deze en andere dingen, in fteengroeven, maakt de Heer burtin melding, bl. 257. Blumenbach zegt dat hy een Zegelring bezit, die in een vast yzer mineraal verertst is; zie zyn Handbuch der Natur. Gefchichte, bl. 483. Edit. 2. Cc 3 Natuurlyke Historie, enz»'  Natuurlyke His. TOKIE, enz, 394 Tegenwoordige Staat „ lectendheid ontdekt, 'c welk de delfrtoffèn „ ons tot nog toe hebben uitgeleverd. Zo ,, men 'er van 't zelfde flag komt aantetreiTen, „ die insgelyks onder de voortbrengzels der „ Indien, of onder onbekende zaken geplaatst „ zyn, zonder menfehelyke gebeente daar by „ te ontdekken, zal daar uit een wel gegrond „ vermoeden ontdaan, ten voordeele van de „ geene, die met den Heer engel beweren, „ dat vóór het beftaan der Menlchen de aard„ bodem is bevolkt geweest, met verftandige „ wezens, en die zelfs handiger moeten ge„ weest zyn dan onze hedendaagfche Wildon , „ wier fteenen bylen, op verre na, de vol„ maaktheid niet hebben van deze." Dat de Heer burtin onder de genen behoort, die met den Heer engel inftemmen, biykc uit de volgende woorden, op bladz. 352. van zyn Antwoord, alwaar hy fchryft, „ dat „ zo de byl van Brusfel haar beftaan verfchul„ digd is aan de dieren, waarvan wy de been„ ders deJfftofièlyk vinden , dezelven niet zo „ onvoornuftig moeten geweest zyn, als hun,, ne beenders ons voorkomen." Eenige regels verder onderdek hy, „ dat 'er verftandi„ ge wezens vóór de Schepping van Adam ge„ weest zyn." Ik twyfel geen ogenblik, of 'er zal een goed aantal denkende Menfehen gevonden worden, die over dit verfchynzel geheel anders zullen oordeelen, als de Heer burtin; genomen zelfs, dat men over de eenzaamheid van dit getuigenis zich friet te beklagen hadde. ( Het is bekend, zo wel aan de Oudheidkundigen , als aan de Reizigers door onbefchaafde Gewesten, hoe men , niet alleen by de Ouden ,  van DRENTHE. 395 den, maar ook by bedendaagfche volkeren , die geen yzer of koper hadden, wapenen en 1 werktuigen, van fteen gemaakt, gebruikt hebbe , hoedanige Wapenen of Werktuigen, op verfcheide plaatzen van Europa, en in andere werelddeelen , tusfchen het zand en andere delfftoffen , op ongelyke diepren, van tyd tot tyd gevonden worden. In het Landfchap Drenthe vind men dezelven by de Urn/>/>); welke bylen , meestal , volmaakt overeenkomen met die door den Heer burtin befchreven zyn. Robertzon getuigt, dat onder de Peruvianen, by gebrek van yzer , fteenen bylen gebruikt wierden. In Nieuw- Zeeland vond Kapitein cook fteenen wapenen in gebruik , welke uit een groenen Jafpis, Talkfteen , Serpentyn- or Nierenfteen, door den Heer forster Bazalt genoemd, gewerkt ■waren. De zelfde Reizigers vonden , op verfcheide Eilanden in de "Zuidzee , Axen of Bylen , van fteen of been , en Zaagen van hayëntanden gemaakt. In de Reisbefchryving van scheloocke word gewag gemaakt van pylpunten , van getakten Vuur- of Agaatfteen , als by de Calijornianen in gebruik. In het Kabinet van Natuurlyke en andere zeld- (PPP) Zie over deze Hunnebedden, en over de ftee. nen Wapenen en Werktuigen , benevens derzelver afbeeldingen, van lier, Oudheidk. Brieven. Men merke bier by op, dat by de oude bewoonders dezer Landen het gebruik, om hunne lyk en te verbrande'!, en de wapens der overledenen in ae graven te werpen, piaats bad; zie de gemelde Oudh. Britven. Cc 4 Üatuiju- WKE Ut?- ruRiEjCiiz.  Natudr■iuKiE,enr. Wanneer men nu in opmerking neemt, het algemeen gebruik dezer fteenen werktuigen zo by 0üde ]s nog heden beftaandeva^: m n op dezen Aardkloot, dan dunkt my, /al ceyW;2 byl van den H BURxIN een' nehoieSger 3anzie" ve^rygen, en van de zo g^oemde getuigenisfen voor een PrasHaminfchen Aardkloot «itgemonfterd moeten tor3 , Intusfc^n kan dezelve tot een aannemelyk bewys of voorbeeld vertokken , hoe verre men Z!cb, omtrent de Primitiviteit of den waren ouderdom van delffioffclyke lagen of bedoen, kan yergisfèn: om thans te zwygen, dat alle kalkaartige fteenbedden , benevens de zulke, waarin men toevallige delflïof.. fen vind, deze Helling niet begunftfgen. Hoe vele overitromingen , veranderingen en ver! woesurgen die deze Jagen kunnen achter geaten en nedergelegd hebben, zyn 'er niet &in latere tyden, voorgevallen Crrr) , waardoor de (fjjÖ Biadz. a58. van het Antwoord, enz. kus, SP5 Tegenwoordige Staat ^/dzaainheden, van zyne Doorluchtige Hoog. beid, den Heere Prinfe van Oranje! bewaart men eernge fteenen bylen , beitel en een Z iSV Zü"lm,fie van welke verwonderiyk net in ftaye houten fteelen zyn ingevat. Maar de Heer burtin getuigt zelve dat op verfcheide plaarzen in Êgelald, dergelyke derS by,e"gevonden morden, die mfn! derftelc, weleer van de Druïden gebruikt te zyn geweest fqqq\ b^oruiKt te  van DRENTHE. 397 de koperen nagelen , Romeinfche gedenkpen* ningen, in diep gelegene kalkaarcige bedden, en de Meutel, tachtig voeten diep in Gipsfteen gevonden, insgelyks ongetwyfeld zullen begraven zyn, gtlyk de Heer burtin zelve erkent Het vermoeden, dat de Prreiidamitifche Aardbol is bevolkt geweest met vernuftiger wezens dan onze hedendaagfche Wilden , om dat de Byl, te Loo gevonden, netter zoude bearbeid zyn, dan die der laatst genoemden, loopt regelrecht aan tegen de onderftelling , volgens welke 'er geene Menfehen op de-voorgaande Aarde zouden beflaan hebben ; welke iaatfte Helling men hieruit afleid, dat 'er, namelyk, gene overblyfzels van dezelven onder de Prre'adamitifehe verfleende fchepzelen gevonden worden. Want, waar toch worden verfleende overblyfzels van fchepzelen gevonden , die eenig werktuiglyk zamenftel vertonen , met welke deze net bewerkte bylen hebben kunnen bearbeid worden ? En zyn 'er de zulken niet te vinden, dan hebben, volgens de betoging van den Heere burtin zeiven , deze vernuftiger wezens insgelyks geen beflaan gehad. De bedenking van den flraks genoemden Schryver, dat de Druïden de ileenen bylen, die men in Engeland vind, niet kunnen bearbeid kus, Hift. Lib. XXX. Cap. 4 en 5. Hierby kan men ovidiüs, Metamorph. Lib. XV. vs. 206 voegen. Onder de latere kan men hier over, behalven de Chronyk- en Jaarboekfchryvers, nadaan , r. e. raspe, in Specim, Hiflor. Natur. Globi Terraq. &c. holman, in Comment. Soc. Reg. Sc. Gott. Tom. III. pag. 185. enz. collonne, Hiflor. Natur. en meerandere. (sss) Bladz. 351. van het Antwoord. Cc 5 Natuurlyke His. IURIEj UtlZ.  I.YHF. HlS'lOP.iE^CllZ 508 Tegenwoordige Staat beid hebben, omdat ons werelddeel de fteenW ioort, waar uil zy gemaakt zyn , niet uitlevert, kan met s Mans eigen woorden om verre geftoten worden. Men hoore hem redekavelen , op bladz. 35I. van het meergemelde Antwoord:,, De natuur zelfs van den iteen » zo verfchillende van alle bekende fteenen „ van Europa, heeft my NB. biJjyke reden * f f!VCn 00 te vermoedei^ Att de onderfte „ beddingen van onzen grond, voor en aleer zy „ bedekt waren, door die, welke de zee en „ rivieren aldaar hebben afgelegd, aan de in„ woonders fteenen hebben kunnen verfchaf„ fen, naar die der Indien gelykende " Doch wat hier van zy , niemand zal geOK!!' da"" de oude Inwoonders van het Landfchap Drenthe, de fteenen , uit welke zy hunne Bylen maakten, uit de Indien zullen bekomen hebben; en, gevolglyk, moeten c:ezelve ergens in den omtrek voorhanden geweest zyn, Maar men vind aldaar ook byJen van fteenen, die hier te lande niet vreemd zyn, en Beitels, van vuurfteen (fyrrhomachus) gemaakt. By het bovenhaarde voege ik nog een ander voorneeld der manier van betoogen, van welke de fleer burtin, in zyn bekroond Antwoord, zich bediend heeft. „ Wat (Tchryft Hy) die onbarmhartige „ beoordeelbars aar gaat, die het my tot een „ misdaad willen toerekenen, dat ik met de „ meeste hedendaao.fche natuurkundigen, durf „ onderfteüen, dat 'er verfïandige wezens vóór „ de Schepping van Adam zyn geweest; kan „ ik niet dan hunne berisping aan 't oordeel van de nakomelingfchap overlaten : welke x zo  van DRENTHE. 399 „ zo veel te ongepaster zal zyn, dewyl zy met „ alle hunne drogredenen nooic zullen kunnen „ ontkennen , dat 'er een aardbodem geweest „ zy, met talryke wezens bevolkt, vóór de „ zevendaagfche Schepping van Gene/is (jtf). „ Immers ik heb onbetwistlyk, eene grotere „ omwenteling, verfchillende van den Zond* „ vloed van noach, en bevestigd door alle „ de delfftoffen, betoogd. Deze omwenteling „ nu, is, volgens de Heilige Schrift , niet „ voorgevallen "tusfchen den leeftyd van Adam „ en Mozes, en wy zyn verzekerd, dat dezel„ ve naderhand niet zy gebeurd : dierhalven „ moet zy plaats gehad hebben vóór de Schepje ping van Adam: zo dat vóór hem reeds le„ vendige fchepzels beftonden, waar van de „ omwenteling ons de overblyfzels heeft be„ waard (mm)" Moet men zich niet verwonderen, dat men ons foortgelyke redeneringen, voor goede Munt, of voor onbetwistbare grondbeginzelen, wil in de hand floppen? Of de mee/ie Natuurkenners het met den Heer burtin eens zyn, dat 'er, namelyk, vóór adams Schepping, verftandige wezens beftaan hebben, is by my zeer twyfelagtig. Doch , dit al eens zynde toegeftaan, zoude hetzelve niets meer bewyzen, dan dat deze Natuurkenners, omtrent de bewyzen voor deze geloofsbelydenis, veel rekkelyker zich betonen, dan omtrent de geloofsartikelen van een andere natuur. Intusfchen zyn 'er niet weinige geoefende Na. tuur- (ttt) Nimmer las ik van een zevendaagfche Schepping, noch ook van een fchepping van Genept, (uuu) Antwoord, bladz. 352. Matöor- LYItfi HlS- rouiE, enz.  n^TUfJRlYKJi HlSTOKit:, enz, i enz. nen vereenigen. J- n , waarlyk, deze hebben 400 Tegenwoordige Staat tuurkenners, die zich met dit geloof nier kunnen vereenigen. En. waarlyk, deze hebben minder droggronden [Sophismes] nodig, dan de andersdenkenden , om hun geloof te verdedigen. De Heer burtin verwerpt ftellig het gevoelen , rakende het beilaan van Piasadamitifche menfehen (w), Maar ik begryp niet waarom men alleen aan menfehelyke wezens het beftaan, op de onderftelde Prsüdamitifche Aardbollen, zou ontzeggen. Immers de Openbaring geeft even weinig aanleiding, om het beftaan van Praïadamitifche verftandige dieren als dat van menichen te geloven. Voor het overige zal het, vermoedelyk, by ons nagedacht, ook aan gene menfehen ontbreken, die zich met Pi-£eadamitifche vernufcelingen, en meer andere harfenfehimmen, zullen trachten te vermaken. De bedenkingen , tegen de gebeurtenisfen, die men, in het onbepaalde, vóór de Schepping, door wozes befchreven, doet te rug wyken zouden met eenige anderen kunnen "vermeerderd worden. Doch vermits het beftek van dit Vertoog geen wyder uitgebreidheid toelaat, en het zelve , zo wy meenen, toereikende middelen aan de hand geeft, om de proefhoudende waardy van andere ondergefchikte onderHeli ingen te toetzen, en te onderzoeken, of deselvc onbetwistbare grondbeginzelen behelzen, :al ik overgaan, om myne vermoedens, reeds lier en daar verfpreid, kortelyk by malkandeen te voegen. Het komt my dan als waarfchynlykst, en meest (yyy) Antwoord, bl. 3*2.  van DRENT H E. 401 meest airmeemelyk voor, dat het onderaardfche 1 vuur en water, van de zesdaagfehe Schepping af aan, gedurende den Zondvloed, binnen den aardkorst, op de rog verlche en ongeconjoudeerde of niet zamengepakte beftanddeelen van denzelven , met grote kracht zullen gewerkt hebben; en dat, derhal ven, deze hoofdftofTen moeten aangemerkt worden , als middelen , welke aan de altoos wyze oogmerken der Voorzienigheid dienstbaar gemaakt zyn , ora het destyüs bellaande Land van onderen uïtteholen, en achter volgens hetzelve te doen ne~ derzinken; en daarëntegen den zeebodem, met bergen en dalen, zo als die zich ten dien tyde bevond, met al het geen, waarmede dezelve, gedurende het tydverloop van byna zeventien eeuwen allengs bedekt was geworden, gedeeltelyk geheel te doen opryzen, en tot bewoonbaar land bekwaam te maken. En uk deze gebeurtenis moeten , naar myn begrip, hoofdzakelyk, de algemeene Cosmogoni/che verfchynzels toegelicht worden ; zonder dat evenwel vele veranderingen beneden onze oppervlakte , die in latere tyden zyn voorgevallen, moeten ontkend worden. De redenen, die my dit gevoelen doen omhelzen, zyn, behalven de reeds te voren bygebrachte aanmerkingen, de volgende: Dat men niet kan ontkennen, dat het vuur en het water, beneden den opperkorst der Aarde en van den Zeebodem, ontzachelyke veranderingen en verwoestingen , ten allen tyde, hebben kunnen veroorzaken , en met 'er daad veroorzaakt hebben ; vroegere en latere eeuwen leveren hier van een aantal voorbeelden op. Dat •Jatuur.ykk Historie ,enz-  NatuurtoriEj enz Uat, gedurende den tyd van byna zeventien eeuwen, de meefte delfftoffeiyke beddingen, die wy thans beneden onzen aardkorst vinden, door afwisfelende overftromingen , afipoeling' medevoering en nederzakking op den ouden zeebodem, met tusfchen beiden leggende lagen van fchaaldieren, natuurlyk hebben kunnen geboren , en veelen derzelven vervolgens verkalkt of verfteend worden. De Heer burtin maakt ook melding van door het water overgevoerde Mynftoffen, en erkent, dat deze hoofdflofle bedden gevormd heefc uit fteenftoffen, die reeds voorheen een beftaan hadden (xr.r). Het verfchynzel, volgens *t welk de gebergten van den tweeden rang, waarin men vericeeningen aantreft, veelal gelegen zyn in den omtrek der zogenaamde oorfpronglyke bergen, die uit Granit beflaan, en gene toevallige,delilloflen be- . (www) Aittwcord, bladz. 321. (xxx) Antwoord, bladz. 317 en 318. 402 Tegenwoordige Staat Dat wy, door die gebeurtenisfen , verzekerd worden van de mogelykheid en natuurlyke genoegzaamheid der te werk gefielde middelen , om deze grote omwenteling te bewerken. Overeenkomflig met de waarheid der zaake en de natuur der dingen, heeft de Heer burtin zelve aangemerkt, dat warneer de uitgang of ontlasting van onderaardfche vuurltoffen, of de vrye gemeenfehap met den Dampkring, niet geëvenredigd is aan de veelheid der voortgebragre lucht en dampen , de veerkrachtige vloeiftoffe zich alsdan een weg zal banen, door het oplichten van den klomp, ("of grond] , welke zich tegen de uitfpannine' aankant (www\ 0  van DRE NTHE. 403 bevatten: dit verfchynzel fchynt zeer natuurlyk uit dezelfde beginzelen te kunnen verklaard worden. De medegelleepte deifftoffelyke dee len, tegen deze Granitrotzen aangedreven, en de daar op van tyd tot tyd voortgekomene generatiën van fchaaldieren, moesten noodwendig deze ftoffen, meer dan elders, opeenftapelen, en tot aanmerkelyke hoogten doen ryzen. Dat de menigte van delfftoffeiyke zeefehepzelen, die men overal op den Aardkloot aantreft, alle twyfeling, tegen de verandering van den ouden zeebodem in vast land, uit den weg ruimt, en dat, zonder het erkennen van zulk een omwenteling , 'er geene mogelykheid overblyfc om de Cofmogonifcke verfchynzelen voor onbevooroordeelde!1 eenigzins begrypelyk te maken. Dat, in de gewyde Schriften, de Aarde gezegd word, om het verbasterd Menschdom, ten tyde van noachs geboorte, vervloekt te zyn geweest (yyy), en vervolgens verdelgd te zyn geworden (zzz). Waarby men nog kan voegen het getuigenis van j o a, dat, namelyk, de Regeerder van het Heelal de Bergen verzet en omkeert, en de Aarde beweegt uit haare plaatze Qaaad) ; en dat van den Profeet amos , dat jehovah de wateren der zee roept, en ze uitgiet op den Aardbodem, en dat ze verdronken word (bbbb). In 't byzonder egter is van veel nadruk, het geen de Apostel petrus aanmerkt, dat hec Land, 't geen vóór froO Gene fis, Kap. V. vs. 29. (zzz) - Gene/is, Kap. VI. vs. I 3. (aaaa) Kap. IX. vs. 5 en (Jbbbi'j Kap. IX. vs. 5. Natuuic- -YKB HlS- roRiË,«nz.  Natuurlyke Historie, enz. (cue) Brief U. Kap Ttf.W.g. In den oorfpronjrlyken text word het woord cmoKKv^i door den Apostel gébruikt' het betekent aiuaar, co veel als onherjhlbaar verderven of verdelgen, en h derhalven eeaW^»»» met Tupspwuat, 'c geen in den Iirief van den Apostel JACobus Kap I. vs. lo, by de Enangelisten matTheus, Kap. XXIV. vs. 35, en lucas, Kap. XXI. vs ii en by Apostel petrus, Jiriet II. Kap HJ vs io voorkomt, en in alle deze plaatzen de betekenis 'heeft van zodanig eene verandering eener zaak, die, hoewel de grondltoffe van het veranderde in wezen blyv» echter, ten onzen opzichte, als geheel vernietigd', verdelgd en onzichtbaar word. En zulk een verandering is juist het geval, 't geen, met opzicht van den ouden Aardbodem , myns achtens , gebeurd is , wanneer hy m den afgrond is neder-ezonken, en met water is bedekt geworden. Voeg hier nog by, 't geen men P/alm ALVi. vs. 3. leest. „ Daarom zullen wy niet vreeën „ al veranderde de Aarde (>re plaatze] en al wier' „ den de Bergen verzet in 't harte der zeeën"* en vers 7 „God verhief zyne ltemme, en de Aarde verfmolt." Welke zinnebeeldige uitleggingen deze uitdrukkingen ook mogen lyden het fchynt my ze.-r duidelyk, dat de Dichter van dien Pfalm gezinfpeeld heeft op üe gebeurtenis van den Zondvloed, en op de verbazende veranderingen, daar by voorgevallen. De zulk-ti, die hec gebnuk van gewyde getuigeniafeq, in het verklaren van Natuurlyke verfchynzelen , afkeuren , mogen andere bronnen aanwyzen, op welke men zich beter kan verlaaten. (dddd) Boek I. Kap. VII, yS. u. 404 Tegenwoordige Staat vóór den Zondvloed beftond, met water bedekt en vergaan is (cccc). Ook kan hec zeggen van mozes, dat de grote afgronden wierden opengebroken (dddd), zeer gevoe^lyk de geweldige omwenteling der Aarde , ten tyde van den Zondvloed, betekenen. Dac, in alle gewesten der Aarde, een groot aantal oude uitgebrande Vuurbergen gevonden worden, en byzonder dezulke, die uic'een me- nitfo  van DRENTHE. 40$ fiigte kantzuilvormige lava \_Bazali] beftaan (eeee). Maar geen Natuurkenner, zegt de Heer lenz, een nieuw Ory&kograpkist, twyfeit meer, of de gemengde beftanddeelen dezer fteenfoort, welke ten eenigen tyde, door de kracht van 't vuur, uit den grond zyn uitgedreven , door water verkoeld , gecriftallifeerd en tot zuilen gevormd zyn gewor-» *™ (ff)- Nu kennen wy gene gebeurtenis, die dit verfchynzel zo algemeen heeft kunnen nalaten,; als de omwenteling, gedurende den Zondvloed voorgevallen. Hier by kan nog gevoegd worden , dat in de nabyheid van, en boven op deze Zuilfteen - Rotzen, vele losfe fteenen, en in 'c by- zon- (eeee) Zie elumenbach , Handbuch der Na* turgefchichte, bladz. 512. Edit. 2 en zyne Beytiage zur Naturgefchichte, bl. 21. Hiftoire Naturelle de la France Meridionale, Tom. II. pag. 26. giraud sou la vi f. , Aantekeningen op hamilton 01 er de Vuurbergen; hamilton, over de Vuurbergen omftree'ns den Rhyn£ hamilton, de Campis Phlegrats; faujas de saint fond. Recherches Jur les vol* cans eteins du Vivarais &c. In dit boek en insgelyk in de Natur. Cutios. Vol. X. vind men edyko geheele bergftreken, van deze fteenfoort , afgebeelA Ook geeft een ongenoemd Scliryver, in de Hiberiiia Curiofa , een uitvoerig bericht van de GianPt Caufeway, welke mede in twee Platen is afgebeeld. Wyders kan men hier over nog na Haan . vogel" Mineral Syftem,, bl. 212. en van humboldt, Miver alogifche bcobachtungen uber eitiige Balaae am jRhein. (fff) Lenz, Miner. Handbuch, bl. 82. vak veltheim, Gedanken uber die bilding des Bafalts Bergm.Journal Ao. 1788, bl. 32b. ensn, Ao. jjXa, W. 346; we kners , Verfuch eiiser eiklarung der ert/ieung der vulcanen, in hof neRs Masaz, B II bl.' 29. ö Dd NATüimlyke Historie, enz»  Natuuriïke His- 406 Tegenwoordige Staat > zonder grote Granitbrokken , worden gevon.den (gggg), de beddingen van welke , door zommige Schryvers, de Fundamenten en Ribben der Aarde genoemd worden. Met dit alles houd men hunne zamenftelling voor een fmeltzel en co'dgulatie , door vuur en water bewerkt (hhhh). Dac deze, zogenaamde, Primitive beddin* gen , ongelyk hoog met fchaaldieren en verfchillende delffioffen bedekt, gedeeltelyk door geweldige uitbarfüngen verbryzeld , en de brokken, over den bodem der zee verfpreid, en met denzelven geiyktydig opgerezen zyn; de mogelykheid hier van is feeds te voren aangetoond. En aan deze omkeering moet, naar. myn gevoelen, de herkomst van vele fteenen, benevens die der zeefchepzelen, die men in het Landfchap Drenthe verfteend vind , worden toegefchreven. Dat vuur en water, ook in den aardkorst van dit gewest, eertyds werkzaam geweest zyn, word , behalven door de Zeefchepzelen en de Bazalt (jiiï) , daarenboven (gggg) Zie het fraaije werk van faujas de saint tOND, Recherches fur les Vulcans. (hhhh) G e r h a r d , Beohachtungen und Muthmas* fungen uber den Granitund uber den Gneis, en l a n z , Handbuch, bl. 265. Zie wyders,over de Steenwordinff, vogel, Mineral Sjjlem, bl. 104; blumenbacH, Handbuch der Nat. gefchichte, bl. 483 , alwaar gezegd word, dat wanneer de Natuur ongeftoord in baren arbeid gelaten word, zy minder tyd nodig heefc, dart in 't algemeen geloofd word, om Steenen en Ertzen voorttebrengen;/^;/*)//). Tranfa&.for 1756. Tom. XLIX. part. 2. (UU) Men leest, in de Waarneemingen over de .Vuurbergen van den Heer hamilton (bladz. 9,) dat men niet twyfelen kan, of overal, waar inenfiazaL,.  van DRENTHE. 407 ven door de Leem, Oer en andere delfftoffen, die men aldaar veelvuldig aantreft, bevestigd (tmy. Maar niche kolommen vind, ook Vuurbergen geweest zyn; en, volgens den Abt giraud soulavie, fchynt; tot het ontbranden der Vuurbergen, hèt water noodaaaklyk te zyn; zie 18de Aanteken, op het genoemde werk van hamilton. Inde vierde Aantekening fchryfc hy, dat de vorm, welken deze Lava [Bazelt], in het: koud worden, aanneemt, kantzmllg is, zo dikmaals de wetten, die tót het voortbrengen van deze gedaante npodzaaklyk zyn, gelegenheid gehad hebben, om te kunnen werken;, en.verder: „Dat deze Lava [Bazalt], „ wanneer ze tiit den (Iaat van gldeijing tot dien varf „ koud wórden of verkoeling overgaat, hare verdeeling in kantzüilige kolommen verfehutdigt is aaq „ inkrimping der deelen ; welke verkoelipg buiten „ twyfel meest door water, 't geen de Lava van' „ dit foort omringt, of daar langs nede'rvlöeit, ver,i oorzaakt word." ... Qkkk) De Oer, Oehra Ferri, word insgelyks Mi* mra Ferrt fubaquofa ; Ferrum argilla mineralifa. turn, enz. genoemd; zie wallkrius in zyne Mineralogie; en het is by de Cosmologisten een onfeilbaar kenmerk , dat de gronden, waar in men deze delffiofre vind , (en men vind ze in 't algemeen over 't gantfche iïardryk,; ten eenigen tyde onder de Zee zyn bedolven gewee.'t. De Leem (Argilla) die meest uit het flym van gediflol.veerde of ontbondene fteenen geboren is, is insgelyks een voortbrengzel, door vuur en water ont. ftaan. De Heer hamilton zegt, in zyn kostbaar .Hoek, over de Vulcaanen 4er beide Sicilïën, Tom. If. Exphc. van de XLIII. Plaat, dac de Kegelvormige uitdampingen van Salva Terre in Argilla veranderen Zie ook faujas de saint fond, Lettre a Mi. lord hamilton, in zyne Recherches fur les Vulcans. pag. 190 De Heer sage, in zyne Elemens de Mineralogie, Tom. I. pag. 64. zegt, dat de Leem de bafis yan de Alum is; waar van ter bevestiginge kan dienen, dat men in het Landfchap Drenthe een blaauw leemzand gevonden heeft, waar uic men aluin heefc Setroülüen. Vohjens fau/as d'e saint f6kt; Ré- Dd a chet' Natuurlyke His< TORIE,eil*'  Natuurlyke HlSJOi-.iE, enz. 4cS Tegenwoordige Staat Maar dat ook fteenfoorten, in de gronden, alwaar men die aantreft, uit water, met zoute , zuure , kalk- of leemaartige deelen bezwangerd , en in den grond ingezypeld, gevormd kunnen worden, heb ik reeds met opzicht tot den Zandfteen (Uil) aangemerkt. Hier voege ik 'er nevens, dat ten aanzien van den Poddingfteen en Vuurfteen \_Pyrrhomachus'] , die de Matrix onzer verfteeningen is, en van andere foorten, het zelfde plaats heeft (mmmm). Doch hoewel my de voorgeftelde wederzydfche omwenteling van Landen Zee, als hec aannemelykfte van alle ftelzels voorkomt, om de Comogonifche verfchynzels te verklaren, kan ik echter niet ontkennen, dat 'er zwarigheden , die van fchyn niet ontbloot zyn, daar tegen kunnen ingebracht worden. Van dien aart is het verhaal, volgens 't welk de Duive , door n o a c h uit de Ark gelaten , met een Olyf- cherche.s, pag. 245. word Bit de Leem ook de Serpentenfteen. de Arduin, Mica, enz. voortgebracht. (////) De Heer burtin QAntw. bl. 318.^ zegt ftelv lig, en de ondervinding heefc het my geleerd, dat de Oerachtige Zanditeenen wederom aangroeijen. (mmmm) De Abt giraud soulavie noemt den Poddingfleen , een door hec water gevormd Marmer. De Kwartz , de Granit, de Bikfteen , de Jafpis, de "Jade, de Keien, de Kleifoorten, de Schelpïteenen en "eenige andere Delfttorren , worden , naar zyn begrip,, door deze zelfde hoofdftoffe voortgebracht; zie 's Mans Aantekening IF. ö/>hamiltons Waarnemingen over de vuurbergen in ltaliën , Sicilië en omflreeks den Rhyn, enz. Met opzicht tot de Pyrromachus blykt zulks uit de daarin verfteende Zeefchepzelen; maar byzonder uit de Natuurfpeling, die men Adelaar of Klap. perïteenen [Aetites] noemt; welke zeldzaam van de plaats hunner geboorte verwyderd gevonden worden ; aas bue.tin, Antw. bl. 319.  van DRENTHE. 409 Olyfblad wederkeerde; welk blad men in 'c algemeen onderftelt, van eenen boom, na den aftochc der waceren, geplukt te zyn. Doch hier omtrent kan men aanmerken, dac het oorfpronglyk woord, by de Nederlanders door blad vertaald, insgelyks een fpruit of takje betekent; en dit takje heeft , waarfchynlyk , toe een Olyf boom der vorige Aarde behoord , 't welk, gedurende den vloed, op het water gedreven hebbende, bp eene boven water gerezen plaats was blyven leggen: hoedanig iets zonder wonderwerk konde gefchieden. Maar waarom zoude men, ook omtrent dit geval , gene byzondere voorzorge der Voorzienigheid mogen onderftellen ? Het is waarlyk geheel onwaarfchynlyk, dat, op een vervloekten en gansch verdorvenen Aardbodem, eenig kruid of boomgewas is overgebleven. Maar plinius(««»«) en theophrastus (oood) verhalen, dat een Olyf boom, in het water, niet alleen het leven behouden, maar daar in kan groeijen en bloeijen. Doch hier tegen geld, in dit geval, insgelyks de vervloeking en verdelging der geheele Aarde. Ook fbryd het tegen alle waarfchynlykheid, dat een boom, zo diep, en gedurende zulk een geruimen tyd, in een losgeweekten en door geweldige overftromingen en verwoestende plasregens omgewoelden grond, zoude hebben kunnen ftand houden en in het leven blyven; ofichoon hec anderzins mee de waarheid kan overèenftemmen, dac een Olyf boom, in hec water llaande, of voor een gedeelte daar van omringd zynde, ee- (nntin) Lib. XIII. Cap. 25. en lib. XXVII. Cap, 30. (000a') Lib. IV. Cap. 8. Dd 3 Natuur. i.yke h18-  N.\Ttnmltre Historie, tn2. 4io Tegtnwcordige Staat eenigen tyd het leven kan behouden. Maar de , genoemde twee Schryvers zyn, meermalen' door verkeerde narichten misleid geworden. . Dac ^e boven het water gereezen zeebodem met kan onderfteld worden in den toeltand geweest te zyn, om zo fpoedig eenige kruiden of boomen voorttebrengen, en te doen groei jen, als ter bevrediging van de behoeften der overgeblevene Menfehen en Dieren vereischt wierd, kan als een tweede zwarigheid tegen myne gedachten worden aangevoerd. Maar zoude de oude verdorvene oppervlakte der Aarde, na den Zondvloed , zich in een vruchtbaarder toeftand bevonden hebben ? Wie kan zich overreeden dat de plantgewasfen, of derzelver zaden, na byna een jaar lang aanmerkelyk diep verdronken geweest te zyn in eenen Aardkorst , die coorweekt en verdorven was, in leven konden blyven, en niet in de algemeene vernieling sjedeeld zouden hebben ? Mogelyk is de voorraad van voeder, in de Ark geborgen , voor de bewoonders van dit watergebouw , nog eenigen tyd na de opdroging der oppervlakte, toereikende genoeg, tot hun onderhoud, geweesr. Voor het óverige, hoedanig eene helling men ookaanneme, omtrent deze omilandigheid, zal men altoos moeten Inroepen een werkvermogen, het welk den groei der gewasfen, op den nieuwen Aardbodem , op een buitengewone wyze bevorderd heeft. Dat het gebergte, waarop de Ark rustte, reeds te voren onder den naam van Araratk bekend geweest was , kan met geene mogelykheid bewezen worden. Mozes geeft' aan tezen Berg/treek den naam, welken zy ten tyde ran bet opllellen zyner Gefchiedenisfe droeg. Dat  van DRENTHE. 411 Dat men, vóór den Zondvloed, Rivieren genoemd vind (pfpp), zommige van welke nog heden ten dage onder dezelfde naamen bekend zyn , fchynt, in den eerden opfhg , eene •gewigtige tegenwerping. Doch de gelykheid der oude aan de nieuwe namen bewyst niet , dat zy plaatzelyk dezelfde Rivieren zyn. Eenige fchynbare overëenkomften hebben , meermalen", dezelfde namen aan verfchillende dingen gegeven. Daarenboven kan ik op deze tegenwerping antwoorden , dat ingevalle de oude Aardbodem wederom was bovengekomen, eene zo geweldige en langdurige overltroming, als die van den Zondvloed geweest is, zeer waarfchynlyk de vorige Rivieren en Stromen onkenbaar gemaakt, dezelven met flyk en afgefpoelde delfltoffen aangevuld , en alzo zou hebben doen verdwynen. De beroemde Bybeltolk po lus tekent over deze Rivieren aan, „ dat her geenzins te bewonderen is, dat „ de oorfprong en de (trekking dezer Rivieren „ met geen zekerheid bekend zyn, wyl in zo „ lang een tydverloop, deels door Aardbevin„ gen , en voornamelyk door den algemenen „ Zondvloed , waarfchynlyk groote verande„ ringen omtrent deze en andere Rivieren zyn „ voorgevallen." Zy, die zich met de oplosilng der opgetelde zwarigheden kunnen vereenigen, zullen andere foortgelyke, uit dezelfde beginzelen, kunnen beantwoorden. Andersdenkenden zullen, naar ik vermoede, de onbegaanbaarheid der voorgeftelde Theorie niet kunnen aan'wyzen, zonder nieuwe of nog onbekende waarheden te ont- (PPPpy Gene/is Cap. IL vs. 10-14. Dd 4 Matuur:yke ni3rorib,enz  Natuur. ijk* H(s- De verfteende foorten van Schaaldieren die men in het Landfchap Drenthe het menigvuld.gst aantreft zyn de Zee Egels [Echini petrificatt martnï] , hier en elders , voornamelyk by de landbewoonders, onder den naam van JJonaerflesnen bekend: om dat men gelooft dat dezelve, ten tyde van zware onweders' uit de wolken geworpen worden. Leze Echini zyn. meestal, in gemenen vuurfteen, [Pyrromachus, welke, by zommigen, den naam van tettx igntanm draagt] overgegaan. De grootite hebben, aan de benedenzyde, drie duimen, en de klemde omtrent een halven duim middeilyn. Zommigen zyn twee duim kegelvormig hoog, anderen plat van gedaante. Eenigen zyn cirkelrond of ovaalvormig. Veelen hebbed van onderen de gedaante van een langwerpige halve ruit, en zyn fchubswyze, door ingroeving, of op en neder lopende ingekarteide ftreepen , getekend. By de M.neralogisten dragen zy den naam van Echini Globulares; fibulares; Echini pileati; Echino-coni. tes ; Echini cordiformes; Echird clypeati ■ JLchini galeati; Echini mammillares, enz. * De kk-ur is bruinachtig, grauw, vuilgroen, ol geel; niet altoos even heidei, doch meestal geheel ondoorfchynende. Eenige weinige zyn in ordoorfchyriende witte kwarts veranderd. Men vind ze ongefchonden, of ook wel meer of minder befchadigd, los boven op den grond • forctyds ook, by het graven van putten, grafïen, Hopten of vyvers, op ongelyke diepten in bet 4!2 Tegenwoordige Staat ontdekken.—. Ik gaa nu over tot het Jaatire gedeelte myner voorgeftelde taak. de fchetswvze opgave der verleningen , die men in het l-andlchap Drenthe ontmoet.  van DRENTHE. 413 het Zand of in KezeLbgen. Eenigen zyn geheel of ten deele ingewikkeld in itukken gelykfoortigen vuurfteen; in welke brokken men ook, veehyds, de afdrukken [Echinotypolilkt] van dezelven vind, Hec is nodig, hier aan te merken , dat de meeste der dus genaamde Zee - Egels inderdaad niet anders zyn dan Echinorum ruclei of kerns dezer Egels, van welke de natuurlyke fchaai gefloopt en vernietigd is, na dat de lreenftoffe, daar in geboren, de gedaar te en tekening derzelven had aangenomen. Intusfchen vind men ?er ook nog, aan welke gedeelten der natuurlyke fchaai, in een verfceenden ftaac, gevonden worden. Pennen van de Zee - Egels \Echinorum aculei , Radiolï} , zyn my hier hooic voorgekomen. Linn-zeus rangfchikt de Echini onder de Moulfca of Zoöphyten; anderen plaatzen ze onder de weekfchalige Schelpvisfchen \cruftacca~\. Aldrovandus geefc hun den naam van Carduus marinus, Mkrcatus noemc ze Scolopendrites, enwoRMius, Aurantium marinum. Reeds zo vroeg, als by den Romeinfchen Dichter horatius, vind men ze Ech'u nus marinus genoemd ($qqq). Niet minder dan bykans zestig foorten, hebben de Schryvers opgeteld (rrrr~). De Heer reaumur heeft het dier, 't geen deze fchaai bewoonc, nauwkeurig befchreven (ssss). By rumphiüs, onder anderen, vind men (qqqq) Epod. V. VS. 28. (rrrr) Bert rand, Diclion. des Fojftl. Tom. II, pag. 101. (ssss) Dans les Memoires de i'Acad. Royale de Sf del'Ann. 1712, 5 Natuurlyke His.  Natuur I VKK HlSTOlillï, t'DZ 4 H Tegenwoordige Staat men eenige onverfteenden afgebeeld (tttt\ D* afbeeldingen der verfteenden kan men , beÏÏH u" hft 8~te werk van knorr vmaen oy scilla Cw»>), eromell J. a. melle baumer (ymyy) eB * c> n t o. p p , D A N C2aÉ8> In 't^W d » ecnier kan men dezelven breedvoerig befchreven vinden, in eene Verhandeling van den vermaarden j, f. klein (aaaaa). 't Zal niet ondienftig zyn , hier by aantemerken , hoe Rumphius, ennahemsiwoN schynvoet die eenige aanmerkingen by de ^mboinfche har-utt,t.kamer gevoegd heefc, zich aan een grove dwaling fchuldig maken, wanneer deze Namurondeizoekers de verfleende Zee-Reek vóórhellen en befchryven, als waren hec lichamen die, door den donder, uic de wolken zouden ncergeflagen zyn. En deze dwaling is te onverichonelyker, om dat zy zeiven de Zee, Ogtls, in derzelver natuurlyken ftaat, niet aleen m paat afgebeeld, maar nevens dezelve :ene befchryving gevoegd hebben. Zo feilt dikpus het oordeel, wanneer de geest, door by. Ctttt) Amb. Rariteitk. PtaatXïlt, XIV-, L. en LIX (.«»*«) Lapides Diiuvii Univerfltefles XXl7,Vxêj\Cxlvimarin' Wdvcuuii. Ttb. XIII, tif^ip^^ " U,h^phia Suetana , (xxxx) Óe Echinitis IVagricis, pag. „ W%>Miïeral reichs, Fig. (zzzz) Naturl. Hifi. von Norvege, Tab. IX in\tZ\NMiS EclüuoderJL, en m t Fransch met vermeerderingen, re Parvs i7«*)» onverfteend, doch meer of min verkalkt , ; uitgedolven , en omftreeks de itad Groningen, m kalkachtige matrice verfleende Coraiiten heefc gevonden (dddd); als mede, dac men, in hec Landfchap Drenthe, meestal m Vuurfteen verwandelde Echiniten aantreft. Alle deze verfchillende foorten van Delf-  ' van DRENTHE. 417 DelfltofFen fchynen, myns oordeels, de boven aangevoerde bewyzen, voor de verandering van Zee in Land, te bekrachtigen. Want waren deze zeedieren, door overitromingen der zee, op het land medegefleept, en aldaar achtergelaten , het is niet te denken, dat zy , ieder afzonderlyk, in zulk een kort beftek van plaats zouden nedergelegd zyn geworden. Niet verre van het dorp Eelde, in het Noorden van het Landfchap, heeft men , voor eenige jaren , onder het laage Veen , twee Tanden of Kiezen gevonden, welke drieduimen lang en een duim breed zyn, over het kruis gemeten ; zy zyn glad, en bruin van kleur, waarfchynlyk door het veenwater aldus geverfd; daar by zeer hard en zwaar. Nogthans zoude ik niet durven verzekeren , dat deze tanden eenigzins verfteend zyn. Wanneer ze met het ftaal geflagen worden, vuuren ze niet. Zekerder is het, dat dezelven van gene dieren zyn, in deze Landftreken bekend. Wat aangaat de Natuurfpelingen , by den naam van lapides emmorphi, Lithoglyphi bekend; van dezelve is, in deze gewesten, een groot aantal, en eene niet minder grote verfcheidenheid voorhanden. Ligt konde ik eene Lyst van dezelve geeven ; doch, indien ik 'er gene afbeeldingen nevens voegde, zou de Lezer daar uit weinig voordeels trekken. Alleen moet ik melding maken van den Adelaar, of de Klapperfteenen [Aetites'] (eeeee) , welke men hier aantreft. Dezelve zyn , doorgaans, kloot- (eeeee) Eertyds geloofde men, dat deze fteenen in de nesten der Arenden gevormd wierden; en aan dezelte wierden ongemeene vermogens toegefchreven. Natuurlyke Hui towe, enz.  Natuurl*ke Historie, eru h/i^n Kabinet een AdefaarttLn be' ° ^ Ammonshoorntje ror een SS ST& 4^ Tcf,am>fche Ver zamelt zieS^e,yke in 7«- Ook vind menTvoïens \??{%afI^W* ^ chiteu, enz, »» f • ' Echintt™, Cot. tur; zie dezéfv/nTS^^^ voorgemelde VertandeK befchreveG J« '« Mans 4i8 Tegenwoordige Staat kloorrond, van ruim een duim middellvns til . ook klemder. Defehel of fchaai is de Sent Vuurfteen, van verfchillehdekleur: eefÏÏlf. mengefteld. Zommigen zyij geheel MW]; anderen liebbJn éln ^f m?er I er' nen: deze kernen beftaan uir kwans,Wh of vuurfteentjes, meest róndachtig. '0nc ï 1 genen, die door my geopend L S , «ene, die een Spaa^ig^Srie Ste' volmaakt naar een kleinen chamniVn™ r£ 4 gelykende In denthTal vSSfö perfteen , ontdekte ik eert döor^n? -P aan welks binnenzyde het fteeferfef £ BffehyalvenêSS; vind n^^g; met zand, aarde of leem aangevuld zyn ™n noemt deze foört Geodes. VerrtoedelvkAlT hier ook geenzins ontbrekï^ aan eVu en" wier holligheid water bevat; en deze d W den naam van Enhydres (JeJ> Sm Eindelyk voeg ik hier hv X • fcf * hogoge ip;Z^Z0S diep m den ondergrond, in een harde oerlaarr gevonden heeft (en dit zoude meermalen ge-'  van DRENTHE. 4*9 feeurd zyn ,) een klomp zwarte blinkende (toffe, -van grootte als de kap van een mans hoed. Eenigen tyd nadat deze ftoffe was opgedolven , was zy zagt en onbuigzaam , en zeer veerkrachtig, niet ongelyk aan lym, die koud geworden, doch nog niet verhard is ; zodat dezelve veel gelykheid heeft met de zogenaamde aardpek, óf de Ampelis der Ouden; Men befpeurt 'er reuk noch fmaak aan, en op het vuur gelegd zynde, brand dezelve niet. Na eenigen tyd aan de lucht bloot gefield geweest te zyn, kromp deze ftoffe wel drie vierde deelen in, en wierd zeer hard , en meer glin-> flerende. Voorts gelykt dezelve zeer veel naar Git [Gagates], doch is brosfcher. In het water gelegd zynde, kan men haar de taai- en leenigheid niet wedergeven. Wanneer deze ftoffe verhard is, kan men dezelve , in een fterk vuur , of door aanblazing , gioeijende doert worden, en tot een witte blauwachtige asch doen overgaan. Deze asch heefc geen fmaak. Nadat de gioeijende ftoffe is uitgedoofd, word zy aan houtskool zeer gelyk. Zy geeft weinig rook, en deze riekt eenigermate vetachtig. In fterk water kan deze ftoffe, even weinig als de fteenkool, niet worden opgelost ; doch zy geeft aan het zelve eene geelbruine kleur. Uic het een en ander zoude men kunnen vermoeden, dat deze ftoffe een foort van Steenkool \Lithantrax\ is, die onder het Veen week gebleven is: want zy vat niet gemakkëlyk genoeg vuur, is niet van de vereischte vloeibaarheid, en geeft ook geenen reuk van zich, om toe eenige foort van Aardpek of Bitumen xt kunnen gebracht worden. Dat de Steenkolen wel meer in een zachten ftaat zich bevinden, heeft N.vruuii- LYhfi . TüI.lE. IH1S.  MATUiin- IYHE MIS "oraE, enz. 4?o Tegenwoord. Staat van drenthb. heeft agrtcola reeds opgemerkt, wanneer • £y f ?c: ^Z-^»' in Mifena celebri monte tarbonum , qui abest a Zuicca oppido palïus duo millta qutngentos : ubi Fofores primo ad orgya alutudimm eruunt terram, deinde dilatatam molhum carbo^um vetiam inveniunt, pre altarn orgyas tres cutH dimidio* turn faxa jatis crajja excidunt: mox iterum nperiunt venam carbonum, Jed durorum, quibus nomen ex ptce pofuet unt, cui fmiles efe videntur ob mgrorem &JpLndorem. Sub had vena lubejt cadmia bituminoja. De Nac. Foffil. Lib. IV* Cap. 6. Ik eindige deze Afdeeling, met eenige regels van een uitmuntend Dichtftuk van wylen den Deere l. trip, in kven Burgemeester te Groningen gemeld: God zichtbaar in het onaanzienlyke, te vinden in 's Mans Tydwinst in ledige uuren, bl. 209. Laaten duizend Zonneftelfels In Natuurs oneindig ryk, Schoon 't een bott'rik voor vertelfels Houden mag, waarfchynelyk Namaals aan vergeestlyke oogen, In den flaat der Zaligheid By Goas werken rond geleid 'a Heeren Majefteit betoogen! ' Een der minfte hemelbollen. Die in 't ongemeeten zwerk Rondsom onzen cachtoorts rollen Levert hier genoegzaam werk ' Aan vernufts befpiegelingen. De Aarde, een kleine waereldffip, Heefc een waereld voor 't begtip Daar geen lterv'ling door kan dringeA  A, Lyst van het getal der Woningen, Burgeren en Inwoonders van de Stad Coevorden, zodanig als dezelven op den eerden January 17Ö3 naar de publicque Registers en tellinge bevonden zyn, en hier onder ftaan uitgedrukt. !—: F- ! II In de Stad Coevorden ^ ongehüwden. bejaarde ^-dienstboden. bevinden zich ioöheele gehuwden. zq u»ü£uun™. ongehüwden.! , , tt • I ders of en halve Huizen en Zoons , 52 kamers en dezel- __ , J j- ■ > ven worden bewoond, a,s ! gltlgers.: „?. , «» Tr Weduw- Wedu- Jong- 0o™ters i I Knegts. Meyden ^ d00r Mans- Vrouwen. Dogters. ^ wen. mins. U ^ j Christenen 180 l8o 327 22 48 II U 35 T4 34 875 Jooden 8 8 28 : — I — ~ 2 5 — 52 Totaal 188 188 355 22 49 II 24 37 19 34 927 I 1 __j ! Onder welke Burgeren en Ingezetenen zich bevinden een getal van tusfchen de zestig en zeventig Perzonen, die van zeventig tot by de honderd Jaaren oud zyn.   B. Lyst van iet getal der Oude Lieden, Gehuwde Perzonen, Bejaarde Ongehuwde Jongmans, Jonge Dgtêrs en Kinderen, die gedurende den tyd van de laatite twintig Jaaren, beginnende mi" den Jaare 1763 tot en met den Jaare 1782, binnen de Stad Coevorden zyn Overlede. Insgelyks van het getal der Perzonen, die in de gemelde Jaaren aldaar zyn Gehuwden der Kinderen daar in gedoopt, alles volgens de Dood, Trouw en DoopRegistcrsopgemaakt. (VERLEDENEN. GEHUWDEN GEDOOPTEN. t __ ,_ 1 ' | Oude Lieden van Gehuwde Ongehuwde Kinderen Gedoopten. ;o tot 100 Jaai. Ferzonen. Bfjaardén. zo 1 Taren . 1o»gtns Totaal. Gehuwde Paren. TotaaK Mans. Vrouwen Mans. ,Vroowen Dogters. j Meysjes. j Jongens. Meysjes. ' Ï76T~~~47~8~ 1 ~5~,~^~IEI— 7 19 14 33 ! 1764 1" 1 "4"" 4 1 1 _4_ 16 5 16 g 25 \~TÖS T 4 ~8 3~ 1 _____ 3 1 22 8 16 J7 33 1766 2 __i 2 4 — 1 22 32 I 7 10 15 25 ~~I76> 4 5~ 4 5 ~ _i __g 2__ 1 4 14 18 32 | 1768 __i 4__4 2____ZL_ _____ 4 16 1 5 15 12 _27 Ï769 "T~" 346 ]__!_____ 8 24 j 4 13 9 22 17tcT~ ~ 4 -4 I —- 1 5 | 9 _____ ______ 29 1—1 )__2_ 6 j__s 4_|_4 _____2__22_ i 7 7___12_ J9 - 177, [__i i_j_5 5 S — — __7 19 ! 9 11 6 17 ■ 2___Z73^|__3 4__ Ij _J___ l_ _____ _____ 1 r _____ _____ 21 j 1-74 | 3 5 L2 2 i — 1 , 2 *5 5 9 10 J9 i ï/75~l__3 4_[____ __5J 2 ___ 7 1 24 4 16 10 ^ I _ 1776 )_— _3 4 7 !~— — 5 | J9 6 7 10 __7_ 1777 i 1 6 4 3 ! — __2__ 4 j 20 5 i 14 ~~r778 f"^ ~5 2 5 i ï~ 1 3 1 17 2 1 7 i8 25 1779 |j 1 2 4 j — — 1 11 "6 6_ 4 10 '■ 1780 1~3~ 4 5 — 1 4 17 10 9 12 21 1781 j — 4 4 __2 5 21 10 13 i2 25 1782 | 5 2 1 4 — 1 3 16 3 i2 23 35 Christenen.1 44 71 60 89 13 j 18 109 404 123 248 235 483 Joden! 2 I ï~| — ~^~! — 14 18 — 12 14 16 j Totaal. 46 72 6l l 89 13 ! 18 123 422 123 260 249 509 jj   C« Lyst van het getal der Woningen , Inwoonders, Geftorvenen en Geboornen, gedurende __ jaaren, te Schonenbeek. In dit Karfpel bevinden zich 53 Woningen, waar in 407 Perzonen huisvesten. OVERLEDENEN. GEBOORNEN. jaaren. ______ •. Manlyk vrouwlyk Totaal Jongens Meysjes Totaal 1761 1 4 5 ___________ 1762 4 _T 6 7 3 10 1763 3 4 7 4_ _____ 7 1764 _____________ 4 3 7 1765 3 5 7 ____________ 1766 12 6 18 4 3 7 1767 8 4 12 4 1 5 17681 3 4 j 7 ___________ 1769 i 4 3 j 7_ 6 4 10 1770, 5 1771 3 1 3 | 6 1 _6 6 | 12 1772 j _____________ ___ 5 I 8 . 1773 i 4 5 __9 ___ _____ i774j 4 3 7 1775 __3 6 9_j __4 3 1776 __ 5_ 3_ __5_ 9_ 1777 5 6 11 10 6 16 1778 6 4 10 5 6 11 1779 4 5 _9 3_ 5 1780 _________ 9 ____________ 1781 2 3 5 9 2 11 ifsT __9 5_ _____ 3_ 11 22 97 92 189 112 82 194 Jaaren. |   ö c_ 2 ^ _ < rt f- •*» 3* o rt 3' < cu 2 crcT 1-1 n S 3 F> _ 55 ó* £— o n> o -t* _ £! s I " 2 2 re 3 3 [jo K' O 2 a* w O O >-i 3 ra 3 < fa tr* ra t-t w # ra O ra" ra \t O < ra Jaaren. Jongens. Meysjes. Totaal. 1757 8 10 18 I_5_ 10 4 14 1759 10 11 21 1760 12 11 23 1761 12 6 18 1762 13 8 21 1763 10 10 20 1764 10 16 26 1765 14 8_ 22 1766 11 11 22 1767 11 ~T^~ 24 _768 7 11 18 1769 14 10 24 _____ j _I4_ __3_ _____ ''17711 10 10 20 '177^ J3 __5 ~Ï8~ ^1773 j_i7 8" _2__ l__774| 13 8_ 21 !I775| IQ 16 26 :_776 __J_J__ 12 :__77 _io_| 8_ ~_8~ iiZ__ 13 14 _2_T £780 _i8_ 8_ 26 __8i 6_ 6 ~_2~ i78_ 8 ~7~ ~7_T = 5 jaar. 285 248 533   • S_ O r» Ft _ < W SJ § fa ra _ . p § o ra f— 5. _ 3 2 CL. ^ 2 h-< 3 1-4 3 ï_. N o <_ 3* _v 3 3. O N O 8 3 2 ra _ 6 § _ O s ft Jaartal 'ongens. I Meysjes. Totaal. 1764 17 9 26 1765 15 10 25 1766 12 11 23 [767 14 13 27 1768 11 9 20 1769 16 8_ 24 1770 16 12 28 i?7i_ 3 4 7 I77_ 11 , 14 25 ï773 11 8 *9 J774 12 13 25 1775 _1 __i 1776 13 6 19 1777 8' 9 *7 1778 11 8 19 1779 10 16 26 1780 11 8_ 19 1781 7 8 15 1782 n 7 18 1783 4_ 18 22 .ojaar. 221 I99 1420   ffi • Z* «—i < ft » « n 5* S er* S. 3 St^ t—l o ° I? 5' 3 _» o £. re 3 „■ 12_ N O 3 3* 3 3 3 3^ ° ra - o 3 3 « Cu ra ^ có ra 3_ ra Sf ^ B O •x» ra Ov er* O- O U_» O i-i ra s n a 3 2 Oq 3 ra O* Cu ra 3 < £ £ ra !? 3 § Cu p ra 1 Jaartal. Zoons. Dochters. Totaal. 1763 8 10 | 18 1764 11 8 19 1765 10 11 21 1766 7 11 18 1-67 11 g_ 20 1768 9 5 14 i__9 9_ 9_ 18 1770 10 15 25 1771 10 12 22 1772 12 8_ 20 '1773 11 10 21 1774 7 io___7_ '775 10 _JL__L 1776 10 6 16 1777 9 ~~6~ " I5~ J778 5 9 _4_ *779 9 5 _I4_ 1780 11 6 17 _78i 4 1 ~ 5 1782 8 ~6 ï_j~ -ojair. l8l I IÓ2 343   I GESTORVEN. GEDOOPTEN. I | , jaaren. || Mans |Vrouwen| Kinderen Totaal Zoon; Dogters |Totaal ^ 3"? -757,3 6 i IQ I 5 « is ___L2 J____Li3 ^ J1 Sr» jl _j 5_ _1° _J___l j6 § I a irM _4 ____ ___5__ J5 3_jJ 3 J i I t^! j_ __3.. _____ -j jülus t g< I i76_j JL 5 y J5 __?l _J___! I m| _______ _i_L_l^_jjj3 « . ■t ______ L,__6||J___W tl Ii ^5 j_ ________ jl2 Öl^r\jA *2 11 1 | ï^iAL__L_^ «3 ! !■ Wi _____! ___! ^l--1? ï 11 ? o ÏtóS" j 4_ _____ __3 Ji_JL J_, * s 1| i^9 _L_j _____^P__-_i9 ! §1 ii77o!_3____ __ 12 Hl 7 15 1A § g X_J 5.. ;'6_J__ 3 ? II sofe y. 3 ______|J_I___ J__ 'S i 1 Ite ZU_-A-l3U-AM I 1! js | ï^. J 6 _______ J_ ^ S" e irrsl _5 6_|____ 29 I2i 5 __ I 8 I ï _____ _____0___L Ji "1 ?Z ^zrr _______ __^B___J-5 §^_ I i_7__ __ _____ 8|_J__9___i4 „ iot ______ _l__4,ijj_-^ ; $ > i_o J 5 ____9,_J__L,_I2| £• gl ? _____) ___: L ! —i 4 8 — _ 11 ^|__L ______ __-_-_-_ _-?_9__l6 > -g _7jaar.'9r n6 140 353 ^ !98 376 1   m _ w„ s _ o ° 5 oi. s—> _ 8 O _ o re re o O 3 i j_ re 3 3 £ o oo 3= re S >-t re N 3 O re 3 3 re 3 g' 3. re CO rt rt- f3 re m ? «» re | Jaartal. , Gedoop] Over- ) I ten, t leeden I*??? 44 "JT 1768 37 37 I 1769 60 51 1770 46 47 47 4o 1772 40 52 *773 52 | 27 'r774 45 43 j !775 48 56 i 'kÏndJïiekt T776 42 45 j_777 45 35 | ,1778 46 48 j j'779 38 30 ji7_ 46 35 ,1781 39 32 1782 44 36 |i5Jaren --f. 658   r öq <-» 2 C5 re CO (-J Cu _ * § re _ Cfq 3 S'S re 3 |-t u CO rT & 2 re 3. Cu 5 S re _ n' re 31 3 3' O - re 9- 3N O U 3 g jg cn ^. O-" W N 3 re a 3 ^ o _ re rt B O Cfq re < re re 3 1 GEDOOPTE N. | G E S T 0 R V E NE N, ja-ral. .Jongens. Mey.jtx __f__j Mans. .Vrouwen. Kinderen. Totaal. 1780 68 63 131 28 16 26 70 1781 54 67 121 30 22 j 36 88 1782 53 62 115 29 24 69 122 1783 71 63 134 23 27 44 j 94 1784 62 54 116 28 33 37 98 *785 79 /O 149 20 22 43 85 1786 75 75 150 19 24 29 72 '1787 68 61 129 25 20 39 84 :I788 69 49 118 31 28 43 I102 i — ^1789 70 64 134 29 23 58 110 1790 63 68 131 31 22 27 80 1791 66 63 .29 21 25 36 82 jaïren. 798 759 ^557 I $U 286 487 1087 A°. 1788 en 1789 is de Kinderziekte in dit Karfpel geweest.   E? ^ O B <-< i_, ,-, re co B f* »-s o*n 3 O fa re B 5 o**3 b' o ra "* ffq 0 < _,. ra B p B g* m 3 B o _ 1 N re o _ N B B- re g k> ï-1 a Cji re § £ S. cr b o ff9 re re !— St re re B o O 2 _ co 5; G—DOOPTEN. DODEN- Jaartal, jongens. Meysjes locaal. 1773 l7 *4 3i 24 1774 20 16 36 53 ssfr 1775 14 15 29 24 1776 21 14 35 16 _ ( 1777 l6 21 37 20 | 1778 15 I7 32 I 24 1779 11 13 24 | 33 1780 20 14 34 j 20 1781 15 10 | 25 | 29 1782 17 14 31 I 57 'ssr Jaaren. IÓ6 I48 314 300   ! f*' H. W 3 re re '-i « 2 <" ^ o > (TOS' 2. re re g o y N —■^ !_. f- re r> f» N 31 Ï3 0 *^ re r-r 0 a re w 3 w re 3 1 o 3 re 3' c- C?5 § f_ *T_ re 2 3 3 s s 3 O re 3 < cP 2 ö* 3 re re 3 S 3* re H ■5» re t— | GEBOORNEN. OVERLEDENEN. .Kinaeren Jaartal. Zoons. Dogters. Totaal. Mans. /rouwen,] onder Totaal. 12 Jaar. 1773 9 10 19 16 7 6 29 1774 l6 17 33 20 13 17 50 i?75 24 7 31 7 6 5 18 1776 16 9 25 5 5 11 21 1777 TI 19 30 10 7 7 24 1778 17 19 36 6 3 12 21 1779 12 17 29 10 7 11 28 ,1780 17 19 36 12 5 3 20 1781 9 13 22 10 8 12 30 1782 13 17 30 9 12 3 24 jaaren. 1144 147 291 105 73 87 265 A°. 1774 heeft de Kinderziekte in dit Karfpel gewoed.   O 9 _ CO w co £ O rt ■ M <_ __,Cu , , - ca rD _^ _ ■* re re <2 If 53. re 3 o l~' - ; ^ "'w t. ! re R 3 I _ *_*o 3' re O ! | ~g_ 3 KN 2 Om g. * i Uv _ i 3 O 53 C(q re >< re I O 3 O f I re _. 3 3 re re" O I << re § ° ï & ?. ! O 3 Cu " : re aq i 3 re ~ ra. i re 3 ra. re o 3 O CU >-« o i Jaaren. Geboren. 0,?nrle- Jaartal. Geboren. O""'6" _____ gcn- _ den. ___44 9_ 6_ £764 9 ..- 3 I^5_JL__L jj_g5 ______ ~T" 1746 7 4 1766 11 5 1747 10 16 1767 12 8 _748 7 4~j _7ó8 3__7 6 1749 12 6 j ______ ____!__?_ 9_ 23 : 1770 __5_ ~t2~ iZ__l 9 ? ' J77i __z__~T" 7_ 16 | 1772 ___3j_io_ i/53 10 2_j 1773 6_ 9 J/54 13 _ 3 j/74 " __4_ _____| _______ _____ __75 __________ :_____ ____ 7 7_j 6 i__5_ ____ __6_ £777 7 |~y _____ 12 4 £778 9J 4^ 1759 8 8 1779 8,~9~ 17^° 13 4 1780 14 5 i^6! _____ ZT ^ ___T"~rö~ 11 £782 _6 14 1763 13 10 1783 12 Jaa'rer. 2l6 I48 ,o 1^2 I44 ,i:"ea- 2IÖ £48 In 40 jaaren Totaal I o gg 2Q2   ■-«ƒ3» Si gs1 <_ 3 *Ö re ° re ^ < **> s s 3" 3* re r-r Jaaren. Jongens. Meysjes. Totaal, t Jaaren. Jongens. Meysjes. 1 Totaal. T744 __ TT J.8_ 1764 11 IQ 1 21 "1745 ~8 ^15 i^5 13 4 I 17 1746 11 5 Jl6_ 1766 7 12 ! 19 1747 TcT cT 19 1767 9 10 19 1748 ~8~ _j 15 1768 io 4 14 1749 ~8 8~ J[g_ 1769 9 6 I T5 1750 9 9 _i8_ 1770 '3 1 8 21 _Z_1 *3 8 21 ,Uil 7 I 5 i2 ^752 ~i2~ 9 _2i_ U772 7 1 9 16 1753 17 8 25 ^ 1773 11 7 18 1754 _I4 8 22 1774 9 I 10 | 19 £755 __7_ _jf_J±_ ±111 J__ __JL __L 1756 13 6 19 1776 10 | 10 20 1757 7 9 16 1777 11 1 7 18 1758 5 ~9 Ï4~ I778 11 1 T3 24 T759 ~"_o"~ 9 19 1779 10 I 8 18 Yt~6o 10 12 22 1780 10 1 12 22 Ï70T 6 ~8~~_4~ 1781 11 1 7 18 1762 11 ïï~ 22 1782 8 I 11 19 1763 5 10 ~~_5~ I783 10 1 6 16 ]^}9}_}70_^l_ JaaVen. 199 1^8 367 I9I I7O 36I   _*rt ~ ro <_ O < 3 g. ra I? ^ & s ^ P s S-a i co <_> ! o ° I §• »- S C_ g.re ö _ 3 f_ O f- 3 & _* s. to 3 _, e ^ 3 i-t 3 GEDOOPTE K. GESTORVEN. laartal | Jongens. Meysjes. Totaal. Mans. Vrouwen Kinderen. Totaal. 1 _-4_ —— 1 ' : irSoj 47 44 91 f 31 35 5° "6 1781 51 46 I 97 40 37 38 115 _ ' i782| 55 40 95 29 29 45 ^3 17831 60 49 109 35 31 62 128 - i784! 47 37 84 I 22 23 42 87 i785' 53 43 96 I 3o 30 55 iJ5 1786; 72 51 123 20 29 38 87 1787I 42 59 101 18 29 36 83 1788 i 39 47 86 43 45 58 146 . ! 1789 62 52 114 29 | 42 74 145 1790 46 52 98 21 32 33 86 1791 67 54 i2i 29 32 32 93 ja"en. 641 574 *2I5 347_ 394 53_ _ ^04 i~ ' ■ 1—— De Kinder zulte heeft in deeze plaats geweest, A°. 1788, 1780 en 1791.   Lyst der levende Menfehen inelfKarfpellen J per capita gelteld; insgelyk van het gemiddelde getal der Overledenen en Geboornen, uit deLyften van deze Karfpellen getrokken. Naamen Gemiddelde Gemiddelde Getal jPavagraphen der Jaarlykfche Jaarlykfche der van het Karfpellen. Sterfgevallen Geboornen. Levenden. Aanhangzel c Koevorden. 21 25. 927 § 5 Schonebeek. 8_ 9 407 § 6 Roswinkel. 10 13 439 § 7 Emmcn. 22_ 18 836 § 8 Norch. 17 17 753 § 11 Asfen. 13 14 500 § 12 Beylen. 41 45 1573 § 13 Ruinen. 30 31 _ 1185 § 15 Ruinerwold. 26_ 29 1110 § 16 Koekange. 7_ 10 381 § 17 DeWyk. 16 18 720 § 18 F-eir Karfpellen. 213 230 8831 Nu ftaat 2.13 tot 8831. als 1 tot plus minus 4i_. en 230 als 1 tot plus minus 38   REGISTER. DER LYSTEN. i. Lyst van Koeverden Letter A en B. 2. — Schonebeek C. 3. — Roswinkel D. 4. — Emmen E. 5. — Gieten F. 6. — Zuidlaren —— G. f. - — Norch H. 8. — Asfen I. 9. — Beylen K. 10. — Hogeveen L. 11. — Ruinen M. 12. ■ — Ruinerwoid N. 13. • ■ — Koekangen O. _4. _ De Wyk P. 15. — Meppel Q. ïö. over elf Karfpellen R<   BLAD W YZER ***. Der Voornaamfte Zaaken in de Inleiding en twee volgende Stukken van den Tegenwoordigen Staat van Drenthe voorkomende. A. *t\ardbeeving, de geweldige aardbeving van 1783, waar door een groot gedeelte van Calabiien en Sicilien wierd onderst boven gekeerd , is _e waarfchynelyke oorzaak van den geweldigen neveldamp, die zich in den Zomer van dat jaar alom heeft verfpreid. 272 'Accynfen. 82-85 ■ddfesfor , of Byzitter, bekleed by afwezendheid van den Drost, den post van Voorzitter in den Etftoei. Dirk II , Bisfchop van Utrecht vindt by zyn komst tot het gebied de Schatkist uitgeput, maakt hierop vrede met de Drenthers. Inleiding bl. 79 Dorpen, ( Drentfcb e ) beftaan meerendeels uit verftrooide Gehuchten. Doorgaans is in dezelve eene ruime plek, de Brink genoemd. 94. De Zaailanden, Esfen genoemd, leggen rondsom de Dor> pen. <;_■ Drentben, mogen binnen Groningen niet in verzekering worden genomen. 57. Wanneer zy het groot en klein uurgerrecht hebben gewon» nen gehad, geduurende twee jaaren, worden zy aldaar in de Regeering toegelaaten. 57 Drenthe, U naar den kant van Groningen, zeven uuren van dc; Noordzee, en, naar den Overysfelfchen kant , vier uuren van de Zuiderzee, gelegen. 151 Drentjcbe Riviertjes , de voornaamfte zyn, de Hunze A, die zich door Groningen in 't Keid-  der voornaamfte Zaaken. 4a3 't Reiddiep ontlast. 151. Het Hoornfe Diep, 't geen dien zelfden weg volgt. Voorts verfcheiden Beeken van minder aanbelang. 152 Drentben , hun hoofdkaracter is eerlykheid en fpaarzanm. heid, Zy ftaan niet gaarne af van oude gewoonten. 158. Hebben doorgaans fraaie tanden, zyn zelden gebrekkig , leven zeer eenvoudig. 159. Kleeden zich wel. 161 Opvoeding hunner kinderen. 161 Drenthe, geeft fchoon Eiken* hout, welks ftammen zoinvvylen zeer zwaar zyn. Verdere Boomzoorten aldaar. 168 Drentsch Landrecht, ingevoerd binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden. 216-223 Drentben, hunne ziekten zyn doorgaans niet zeer gevaarlyk. 292. Worden dikwyls hoog van jaaren; doch minder menigvuldig, dan voor deezen. 293 Drenthe, naamsoorfprong. 2. Wordt befchouwd als een derde Landfchap ten opzicht van Zalland en Twenthe. 3. Grenzen en Gelegenheid. 5 en 6. Dikwyls is 'er getwist over de waare Grenzen, tusfchen Ivlnnfterland en Drenthe; doch dit alles is bcflist in 1785. Inleiding bl. 7 Drenthe , ( Bevolking van ) door Revius in zyne Historie 2 E. Echten. van Deventer onmaatig vergroot. Inleiding bl. 9 Drenthe, de Korenfchuur van Groningen. 13. Langs een hoogen zandigen Weg die fteeds bruikbaar is, kan alles derwsards worden gevoerd. 13. Jaarlyks wordt de dag os welken de Oogst beginnen zal door de Dorpelingen be» paald. Inleiding bl. 1^ Drenthe, dc oudfte Inwooners van dit Landfchap waren Friezen. De naam derzelve noch bewaard in dien van het Dorp Vries. Inleiding Drenthe, ( Gefchiedenis van ) in de vroegere tyden zeeduister. De verandering van zaaken in dit deel van Europa in 't midden der derde Eeuw heeft op de Drenthen zeker ook eenigzins betrekking gehad. 53. Of dit Landfchap in 628 van het •overige Friesland is afge. fcheurd fchynt duister. In« leiding b!4 Drenthe, de invoering van het Christendom aldaar brengc ook verandering te wege in 't wareldlyk beftier. Inlei. ding bl. 53 Drenthe, wordt door de Ut. rechtfche Bisfchoppen in 'e begin geregeerd volgens zyne aloude gewoonten. Inleiding bl. Ö5 Dyken, door de Romeinen in de Drentfche moerasfen gemaakt. Inleiding bl. 44.  424 ÜLADWYZER K. "E>cbtenfcbe Wetering, was de eerfte Vaart, die de Turf graveryen in 1623 aan den gang bragt. De Smilder Turf is beter dan deeze. 15. Doch de Oostermoerfche Turf is de beste. Inleiding bl. 16 Eigenerfden, zy bezitten alle de voordeelen aan den grond door hen bezeten, gehegt, zo wel als de Ridders. 24. Zy worden uit zevenendertig Kerfpelen geftemd. s6 Emmen, Drentsch Karfpel,Geboorte en Sterflysten van hetzelve} gevolgen daar uit afgeleid. 278 Etjioel, dezelve is het hoogfle lyfftraffelyk en burgerlyk Gerechthof. 34, Zyn Grif. fier is de Landfchryver, 35. Zyne bedienden zyn twee Deurwaarders of Landspanders, vier Booden, de Kapitein Geweldiger en zyn Dienaar 36. Dezelve is zeer oud, mogelyk van het midden der elfde Eeuwe. 38- Van zyne gewysdens kan niet worden geappelleerd , maar alleen herziening worden verzogt. 39 Het getal der Etten is zesender tig; doch 'er zitten teffens maar vierentwintig. 39. De voor hem begonnene twist gedingen loopen weinig langer dan een jaar, of in cafu Revifionis, twee jaaren. 41. Dezelve vergaderd gewoone- lyk twee maaien in het jaar eens in den Zomer, en eens in den Winter, op aa^fchryving van den Heer Land. drost. 42. Zyn gewoone Voorzitter is de Orost.doch dezelve heefc geen (tem, 44 Etjioel , gebreken derzelve. 179. Oprichting van een Hof van Justitie in deszelfs plaats. 180 en volg. Inltructie voor dit nieuwe Hof. 192 ■ 195 Eed voor de Ilaaden. 195. Vervolg der Ordonnantie en Inltruktie. 196 - 209. Publicatie tot instelling vin het nieuwe Hof, 214. Nieuwaange als 't de ncodzaakelykheid vordert 17. Men voteerd in de Vergadering met negen Stemmen, waar van drie behooren aan de Ridderfchap en zes aan de Eigenerfdeu. 18. Een Ridder moet bebalven zyn Adel enz., bezitter zyn van een der achttien Havezaaten. 18. Dikwyls hebben maar weinige Ridderalle de noodige vereischtens. 20 Gedeputeerden, hunne Ioftructie. 224 - 232 Geboorte en Sterflysten, behooren tot de volledige befchryving van een Landfchnp. 273 Gieten, Drentsch Karfpel , Geboorte en Sterflysten van hetzelve, 278. Gevolgen daar uit afgeleid. 28o Goorfpraak , dezelve is een Rechtdag in de Dingfpillen, die jaarlyks eenige weeken voor de zitting van den Et. ltoel wordt gehouden, tot het afdoen en boeten van geringere misdaaden. aj Gocberbeide, op dezelve, die voorheen weinig nuts deed wordt eene Volkplanting gcItlCot* 2/y e Gocberbeide , derzelver Geographifche ligging. Verhevenheid van den grond boven het gewoone waterpas. On. vruchtbaarheid van dezer- 3 ye.  426' BLADWYZER ve. 254. Zwaare Leembnnk en Oerbank, aldaar voortref, felyk Putswater. 255. Aldaar worden geene Veengronden gevonden. 256 Graanteelt , op Gocherheide hec eerst begonnen met afploeging en verbranding der Zooden, daarna met haardasch. 25". De mergel die van de Maas wordt aangevoerd is van weinig vruchtbaare deelen, doch de Maftrichtfche kalk dient daar beter toe, 259. Voordeeliglte manier, op welken alhier de bebouwing des lands wordt in 't welk gefield. 261 Grafkelder, (oude ) by Eext, ouder Anloer Kerfpel, bevatte Lykbusfchen en Steenen Wapenen, 143 Grafheuvels, Tumuli, wor den in meenigte in Drenthe gevonden 143. Waarfchynelyk zyn dezelve gelyktydig met de dagen waar iu Tacitus leefde. 144 Grafheuveltjes , fj Tumuli ) fteeds in groot aantal naby de Legerplaatzen. 45. Dezelve zyn gedeeltelyk van Romeinfchen, doch ook voor een gedeelte van Duitfchen oorfprong, gelyk uit de daar in gevondene verfchillende wapentuigen wordt beweezen. Inleiding bl. 46 Grollerbout, Plaats alwaar de Drentfche Rechters weleer onder den blooten Hemel vergaderden, om recht te fpreeken, was denkelyk een Lucus, of heilig Bosch. 145 Groningen , twist over de Stedevoogdy aldaar, tusfchen de afflammelingen van Leflèrd. Inleiding bl. 69 Groningen , wordt door de Drenthen en Friezen met groote woede beflormddoch door den Stadvoogd dapperlyk verdedigd , en door den Utrechtfchen Bisfchop ontzet. 83. Het Leger der Utrecht* feben wordt hierop in 1227 geheel en al verflagen , waar by de Bisfchop zelve «euvele. Inleiding bl. 85 H. üaardjledegeld, 't zelve wordt betaald naar maate der huisgezinnen en vermogens. 88. Thans beloopt het voor ieder betaaiend gezin van twee tot acht guldens. 88 Heide, een zeer nuttig gewas voor Menfehen en Beesten. 170. Te oud zynde wordt zy afgebrand en fehiet weder uit. i7o Hendrik II .Roomsch Keizer, fchenkt het geheele Landfchap van Drenthe aan den Utrechifchen Bisfchop. Inleiding bl. <$£ Hïïkbeüt, Bisfchop vanUtrecht, ftelt zyn Broeder Lettert aan tot Stadvoogd van Gronin. gen, en zyn tweeden Broeder Ludolph , tot Landvoogd over Drenth. Inleiding bl. 66 Heivelden, zyn de doorgaans voorhandene grondsgefteldheid van Drenthe. De Gras.  der voornaamfte Zaaien, np-j Graslanden worden meest aan de zoom gevonden. De Zaailanden zyn gemeste heidegronden. 149. De uitgeftrekfte heidevelden zyn Elders en Dieverderveld. 149 Hoge/milde, ( Heerlykheid ) behoort aan den Heer van Echten. Men verzamelt aldaar het volk tot den Kerkdienst met behulp van een trom. 102 Hogeveen, Drentsch Kerfpel» Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 284 Hollanders, verbieden aan de reizende Paltzers den doortocht. Zy blyven op "t Kleefsch grondgebied, en bezetten een aanmerkelyk heideveld tusfchen Goch en Cleve gelegen. 247 Honingdauw , door veelen wordt de zwaare neveldamp van 1783 voor eene zoort daar van gehouden. 271. onwaarfchynelykheid hiervan. 271 Hongersnood, in «Drenthe in 1272, door een algemeen misgewas van vier jaaren. Inleiding bl. 119 Houtgewas, weleer zeer overvloedig in Drenthe, doch is allengskens zeer afgenomen. Gebod in 1609 om veele werktuigen, die men anders van eiken hout maakte, van mindere houtzoorteu te bereiden. 24. Houtplantagien aangemoedigd doch tot hiertoe, zonder de gewenschte uitwerking. Inleiding bl. 25 Hunnebedden , dezelve zyn Begraafplaatzen van oude\ Helden. Zy fchynen lang voor den tyd der Romeinen gebouwd te zyn» 336. Zy beftaan uit zamengevoegde fteenen van eene wonderba.rlyke grootte en zwaarte. 139. Zy ftaan meerendeels op een verheven grond 140. Binnen dezelve vindt men Lykbusfchen met halfverbrande beenen, fteenen Strydhamers, en ander fteenen Krysgerccdfchap. 141 Hunfow, een Stad welke men gelooft , dat voorheen in Drenthe beftaan heeft, doch die in 808 door een Deenfcheu Prins zoude zyn verwoest. 148 Hunfe, ( de ) en 't Hoornfche Diep uaauwkeurig befchreeven. Inleiding bl. 26 en 27 Hunnebedden, door zommige gehouden voor de gedenkzuilen van Herkules. Zy zyn klaarblykelyk van een Noordfchen oorfprong. 50. En denkelyk gemaakt door de Noormannen in hunne geduurige invallen in deeze gewesten , onder Karei den Grooten. Inleiding bl. 51 L J'aebtreglewent. 116 - ng Ingezetenen, ( bet getal der } van Drenthe, wordt gerekend op achtendertigduizend zielen. 92 Injlructie , voor den Drost, Ridderen en Eigenerfden , van den jaare 1671. 233 ■ 243 Jus Fatronatus, of recht van l e 4 bcge-  423 BLADWYZER begeving der opengevallene kerkelyke beroepen, is verfchillend voor verfchillende beroepen, wordende zommige begeven door de Overigheid en byzondere lieden, doch de meeste door de Eigenerfden. 131 E. jKaniery te Gocb, maakt eene fchiliking met de uitgewee. ken Paltzers over de wyze, om de Gocberbeide te bebouwen, en over de belas» tingen welke zy daar voor zouden betaalen. 253 Kerfpelfoldaat, ook Armjager genoemd, is verpligt alle vreemde Bedelaars uit zyn Kerfpel te verdryven. 80 Keurbengllen, reglement dien aangaande gemaakt in 1663, doch in 1726 weder ver* nietigd. Inleidine bl. 32 Kienbout, is het hout 't geen beneden den Veengrond wordt gevonden , 't dient meestal tot brandftofFe, 't geeft een zeer heldere vlam, doch een dikken rook. 314 Ko vorden, heeft twee Poorten, en bevat ongeveer duizend Inwooners. 97 Koevorden, Aldaar fterft jaarlyks door elkanderen een van de vierenveertig. De jaarlyks geboorenen ftaan aldaar als een tegen zesendertig en een tweede. In twintig jaaren zyn 'er zevenentagtig meer geboo- ren , dan geftorven. T75'. De Stad is met hooge vestingwerken en ruime gragten omringd. Het water wordt aangevoerd uit de Drentfche Heidvelden, door middel van eene Sluis in de Vecht. 27 $ Koeifen , ongelyk van grootte, fynder dan in vetter landsdouwen. Voedzel. 164. Kokangen, Drentsch Kerfpel, Geboorte en Sterflysten daar van, met de gevolgen daar uit opgemaakt. 287 en a83 Klasfen, zyn drie in getal, te weeten dat van Emmen, van Meppel en van Rolde. 128 Klimaat van Drenthe, zeer gezond wegens de drooge en zuivere lucht. 157 Klapperjl eenen of Adelaarflee. nen, zyn doorgaans kloots» wyze gevormd, en gemaakt uit Vuurfteen , of ook wel uit eene okerachtige ftoffe. 417 en 418 Klooster van Asfen, door jan Bisfchop van Utrecht in alle zyne rechten en bezittingen bevestigd. Inleiding bl. 120 L- J_^anddrost, zyn voorheen zo groot, doch thans uitgediend, gezag in Drenthe. 59 - 66 Landfchryver, ty is de Minister der Staaten, en de Geheimfchryvcr op de Landsdagen. 67. Insgelyks be-  der voornaamfte Zaaken. 4*9 behoort afzönderlyk tot zyn departement de burgerlyke en lyfftraffelyke Rechtspleging. 67. Ten dien einde moet hy fteeds op de Lottingen en Goorfpraaken verfchynen, alles aantekenen en fteeds de gcootfte geheim» houding betragten. 67. Hy is Curator Bonorum in Grasvellige of Infolvente Boedels. 68. Hy heeft het opzicht, benevens twee Eigeneifden, over de Markten, "Wegen, Waterleidingen enz. 68. Voordeelen die hy geniet •/an de Lottingen enz 69. Hy kan binnen het Lanfibhap woonen waar hy wil; doch heeft tot zyne dienst eenige kamers te Asfen. 69 Lasten , ( Algemeene ) van Drenthe. 82 - 92 Leemaarde in Drenthe, verfchillend, zomwylen gefchikt voor de Pottcbakkeryen. 171. De oer eene zoort van yzer erts ook zeer ongelyk van aard. 172 Legerplaatfen', ( Romeinfche ) waarfchynlyke oveiblyfzelen daarvan. 147 Legging der Plaatzen, doet vèel tot derzelver meerdere of mindere gezondheid. 294. Legerplaatzen, ( Aloude ) in Drenthe zeer overvloedig, dezelve naauwkeurig be* fchreeven. 39•44-- Dezelve zyn niet altoos op dezelfde wyze ingericht geweest, 41. Doorgaans worden zy voor Romeinfche Legerplaatzen gehouden, doch dit wordt door andere verworpen. Inleiding bl- 4r Ludger, Bisfchop van Trier, wordt door Karei den Groeten herwaards gezonden om het Christendom met kragt te prediken. 56. Hy wordt Bisfchop van Munster. Inleiding bl. 57 Lyken , worden in Drenthe zelden in de Kerken begraa. ven, meest al op de Kerk. hoven. 135. In 1760 wierd het Kerkhof te Asfen buiten het vlek verplaatst. 13? Lyst, van 't getal der Wooningen, Burgeren en Inwooners van de ftad Koeverden in 1783 274 Lyst , tot verge'yking der geboorten en fterfgevallen in elf Kerfpelen. 298. Verfcheidene algemeens bereekeningen en gevolg, trekkingen daar uit getrokken- 299 308 M. ]VTafiJ«fr,ofkleineSt, Jacolsfcbelpen, enkel of dubbeld. 115 Marcellinus , predikt het Christendom in Drenthe en, oveilydt te Oldenzaal. Inleiding bl. 55 Maten, by de Drenthen zyn voornaamelyk de Overysfelfche en Groninger maten in gebruik. 113. Verfchillende maten van allerhande zoort. 114 * 116 Meer of Moer damp, op veele plaatzen miskend- alhier in e 5 zjn  43* blad w yzer, zyn aard en oorfprong naauwkeurig befchreeven. ï54 - 157 Meiren, de voornaamfte zyn het Zuidlaarder en hst Leek. fter Meir. 153 Meppel. ( Korte befcbryving van ) 103 Meppel, Drentsch Vlek, Ge. boorte en Sterflysten van hetzelve, met de daar uit opgemaakte gevolgen. 289291. Dit Vlek is aan den Zuidwestelyken hoek van Drenthe ruim drie uuren van de Zuiderzee. Hetzelve lieeft goede Weid - en Hooilanden, is wel betimmerd. 291. Men vindt 'er veele Winkels en Fabrieken. 292 n. JNL-jeJ, van den Zomer van 1783 zeer ongewoon. 263. Proeven van den Fleer Brugmans over dezelve, en optelling der gewasfen , welke het meest door dien damp hadden geleden , en dier geene, welke 'er 'c minst door waren aangedaan. 274 - 269 Aanmerkelyke vruchtbaarheid na het verdwynen van dien damp. 269. Dezelve fchynt veroorzaakt te zyn door de falpeterige deelen der damp die in het Aardryk zyn gedrongen. 270 Nevels, zyn hier niet zeer ongezond, en verwekken ilegts eene lichte verkoud- heid. Inleiding bl. 23 Norcb, Drentsch Kerfpel , Geboorte en Sterflysten van hetzelve, met de daar uit afgeleide gevolgen. 281 en 282, O. Om/lagen, is eene fchatting op de bezaaide landen 89 Ontvanger Generaal, hy ont. vangt de Grondsfchattingen in zo verre zy niet worden betaald aan den Secretaris. 71. Hy heeft een Land* fcbanshuis te paad , en moet hebben een borg van vyftigduizend guldens. 72 Ontvanger van 't Collateraal , zyne inkomften. 73 Otto I, geeft als Roomsen. Keizer aan den Utrechtfchen Bisfchop Baldrik het uitfluitend recht tot de Jagt in Drenthe. Inleiding bl. 60 Otto , Graaf van Bentheim , valt ia Drenthe, doch wordt geflagen en gevangen. Inleiding bl. 68 Otto, Graaf van Gelder, valt, door de Drenthen geholpen, den Utrechtfchen Bisfchop op het lyf, en beflormt elf dagen langde wallen van Deventer, doch men komt tot verzoening. Inleiding bl, 78 Dtto II, Bisfchop van Utrecht ,krygt verfchil met da Drenthen. 80 Hier toe geeft voornaatnelyk aanleiding een geweldige tweefpalt binnen Groningen, in welken zich de  der voornaamfle Zaaken. 431 de Koevordfche Slotvoogd had gemengd. Inleiding bl. 81 Otto III, Bisfchop van Utrecht , hernieuwt den Vrede met de Drenthen, waarna het Landfchap eene langduu ■ rige rust geniet- Inleiding bi. P. "Paardemarteen, die van Dieveren, Norch en Zuidlaren, zyn zeer beroemd. 103 f aarden , zyn in geen zeer algemeen gebruik. Drentfche Veulens worden op de Markten opgekogt en naar ds nabnurige'Gewesten verzonden, 163. Hun voedzel. 163 Pachters der Algemeene Belastingen. Hun pligt. 85 en 86 Paltzers, komen in 1741 in een groot aantal uit hun Vaderland, om een beter gewest op te zoeken. Zy hebben een voorneemen om naar Rotterdam te vaaren, en zich van daar naar Engeland, en voorts naar Noord - America te begeeven. 246 Paltzers, twintig hunner noodlydende huisgezinnen, groeijen in vyftig jaaren aan tot byna tweeduizend menfehen. 248. Zy bouwen en wyden in 1775 eene Kerk in. 249 'Penningen,( Qudt Romeinfcbe) zeer zeldzaam in Drenthe gevonden. 144 Ffaltzdorf , dus wierd de Buurt genoemd, welke door de Paltzers op de heide was gefticht. 250, Deeze gewezen heide thans eene aangenaame Landftreek. Plantgewasfen , die voornaamelyk in moerasfige plaatzen groeien, en die tot de Veenwording het best gefchikt zyn. Postmeesterfcbap van Drenthe, gemeenfchappelyk met Groningen. 74 Producten van Drenthe. 112 en "3 Predikanten, hebben eene vrye wooning en Landery en, Waar uit zy een deel hunner opkomsten moeten trekken. 132. Hunne Weduwen en Wezen worden uit 's Landsfchaps kasfe onderfteund. 133 Putten, geeven over 't algemeen fchoon Water. 153 R. -R ekendag, is eene Jaarlykfche Vergadering van Gedepu teerde Staacen met meer bygevoegde Perfoonen, tot het fluiten der rekeningen, der Rendanten van 't Landfchap. 34 Rentmeester der Domeinen , zyne bezigheid en bezoldiging. 72 Rentmeester van Asfen , zyne Jaarwedde en bezigheid, 72 Rentmeester der Veenen, zyne bezigheid en Woonplaats. 73 Rid.  43* B L A D W Y Z E R Ridders, ( De Drentfche } begeven eene Prebende aan •een ongehuwde Juffer, ar. Zy hebben het recht van Belejirigen te doen, dat is allerhande Notarieele Actiën met hun Adelyk zegel te bekragtigen. 31. Zy zyn bevryd van zogenaamde Boerasten. 22 Roomscbgezinden, hebben eene Kerk in Koevorden, 134 Roswinkel , een Drentsch Kerfpel, Geboorte en Scerf. lysten van hezelve. 278 RuooLpfi,Slotvoogd van Koevorden, verovert in 1143 de Kerk van St. Walburg te Groningen, en maakt 'er een Kasteel van. Inleiding bl. 67 Rudoiph , wordt in de Slotvoogdy van Koevorden herfteld door den Utrechtfchen Bisfchop , dien hy buide doet 76. Echter worut dè Oorlog hervat, in welken het Bisfchoppelyk leger geheel wordt verflagen. Inleiding bl. 77 Rupolph, door den laatften Vrede van de Slotvoogdy ontzet, maakt zich door list, meester van het thans merkelyk verderkte, Slot van Koevorden. 93. De Utrechtfche Bisfchop tragt de plaats door middel van den vellen vorst te herkrygen , doch wordt door de opkomende dooi tot den aftogt genoodzaakt. 93. By het hervatten van den vorst keert by weder, doch te vergeefsch.94. Waarop zien Rudolph mééster maakt van Drenthe. 94. De Vrede wordt voor een oogenblik. herfteld. yö. De Oorlos; hervat. 97. Rudolph op eene verraderlyke wyze door de Bisfchoppelyken gevat zynde, wordt door hen trouwlooslyk vermoord. 98. De Drenthers vereenigen zich met eenige kwartieren der Omianders, orn, den Bisfchop van Utrecht tegenftand te bieden, too. Deeze met de Groningers ea Friezen gefterkt , valt hen met vyf Legers op het lyf, doch moest met fchade aftrekken, doch keert met nieuwe verlterkingen weder, en brengt een groote fchrik onder de Drenthen. Inlei„ dil-g bl. i0I Ruinen, ( Heerlykheid ) be. ftaat uit twee Kerkdorpen. 99 Ruinen , Drentsch Kerfpel, Geboorte en Sterflysten van hetzelve, met de gevolgen. s85 Rumerwold , Geboorte en Sterflysten van deeze plaats, en 't geen 'er uit voortvloeit. 286 en a%? S. Schapen', kleiner van zoort , dan elders in de Republiek. De Rammen hebben bogten in de hooreus. De vachten, geeven zeer grove wolle. Hun  der voornaamfte Zaaksn. Hun vleesch is zeer fmaaltelyk. 164 Schapen, hunne aanfokking en handel in dezelve, en hunne voortbrengzels. Inleiding bl. 33 Scbultesfen, men telt 'er in Drenthe twintig, behalven die der vier nfzonderlyke rechts gebieden. 75. Hun ampt heeft veel gemeenfchap met dat der Friefche Grietslieden. 75. Zy gebruiken tot een Amptszegel, hun Familie wapen. 78 Schonebeek, een Dorp in Bent. heim, Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 276. Gevolgen daar uitgetrokken. secretaris, van Drost en Gedeputet rden. H> heeft een Landshuis binnen Asfen. Hy betaalt de losfe en Lyfrenthen en ontvangt daar voor den honderden penning. 70 Slot, door de Drenthen gebouwd by Mitzpete, door die van Groningen veroverd. 101. 't Zelve wordt vernield en een Vrede tusfchen de partyen gefloten. 102 en 103. Op het ontftaan van nieuwe oneenighedcn herbouwen de Drenthen hun Slot by Mitzpete, doch het wordt door den Vyand hernomen. Inleiding bl. 105 Smildervaart, komt uit het Meppelfche Diep, en loopt voorby Asfen naar de Smilde. Inl- iding bl. 30 Staatsvergadering, alle Eigenerfden mogen aldaar komen om te zien en te hooren. 27. In dezelve wordt gevonden een Stoel voor den Stadhouder, en daar naast die vnn den Landdrost. 28. Wierd voorheen, zelfs noch in de zeventiende Eeuw, onder den blaauwen Hemt! gehouden, in het Grollerhout. 28. Derzelver bedienden zyn een Deurwaarder en vier Boden. 30 Staaten, ( Gedeputeerde ) hun Collegie beftaat uit den Landdrost, twee Edelen en twee Eigenerfden, benevens een Griffier. 3r. Zy hebben het beituur over de Finantien , benevers den uitfpraak over alle Kerkelyke, Diaconie en Domein zaaken. 33. v'an hen kan aan de Staaten worden geappelleerd. 33 Sterflyst , geduurende twintig jaaren te Koevorden. 274 Steenen, dezelve worden in veel verfchillende zoorten in de Drentfche gronden gevonden. Steenen of Verfteeningen in Drenthe, uitvoerige verhandeling over dezelve. 348* 42» SumBERTUs, een der eerfte Predikers van het Christelylc geloof in Westphalen, is ook denkelyk in dit Landfchap geweest. Inleiding bl. 55 T. banden , van een onbekend Dier  434 BLAD W YZER Dier gevonden onder de Turflagen van Eelde. 340 Turfiaagen, hun onderfcheid. 323.Laagen van halfverteerd Houtskool in dezelve zomwylen aanwezig. 324 Tiveefpalt, tusfchen de Kinderen van Egbert van Groe» nenberg en tusfchen de Gelekingen , verwekt veel onheil in Drenthe. 113 en 114. De Groenenbergers worden uit Groningen gebannen. 115. Doch keef en weder, en kwellen op hunne beurt, hunne Vyanden. Inleiding bl, 116 U. \Jitgtl)reidbeii van Drenthe, volgens vceler meening voorheen grooter dan thans. 120 en 121. Tegenwoordig beflaat de oppervlakte des Landfchaps honderd achtentwintig vierkante uuien gaans. 124 Ulfo, cn zyne Broederen in den llyksban gedaan, en hunne goederen aan den Bisfchoppelyken Stoel van Utrecht gefchonken, 62. Het misdryf van deeze lieden onzeker. Inleiding bl. 64 V. 'Veengronden, meest met heide bewasfen. 172- Geeven baggelaar ea ligte Turf, eene zeer zwaare zoort daar van in 't Dingfpil Oostermaer. 173. Onder de Veengronden vindt men allerlei overblyfzelen van Gewasfen , Dieren, en Huisgeraaden. 17? Veenwording , verhandeling over dezelve. 309. Omftandigheden die haar begunftigen. 318 - 320 Veenen, (hooge en laage) hun onderfcheid. 341. Hooge Veenen worden na het afgraven der Turf goede Landeryen. 342 Veenwording, algemeene aanmerkingen over dezelve. 315 en 446 Veengronden, zyn na het verbranden der oppervlakte zeer gefchikt tot den Boekweits. teelt. Inleiding bl. 16 Veldgronden , cf Onverdeelde Heidvelden, dienen tot weid, velden voordeSchaapen. De Dorpen zyn 'er meestal rykelyk mede voorzien, 17. Deeze Landen zyn verdeeld in zogenaamde Marken, en zyn van een gemeenfchappelyk gebruik. 18. 't Geen aanleiding geeft dat dezelve niet tot het grootfte nut worden aangelegd. Inleiding bl. 19 Viervoetige Dieren , Vogelen, Injecten en Visfehen, welke in Drenthe worden gevonden. 166 en 167 Vlinten, of zwaare Keijleenen, zyn dikwyls zeer hoekig en draagen alle kentekenen dit zy van elders hier gekomen zyn.  der voornaamfte Zaaien. ^ zyn. Inleiding bl. 20 Voortteeling , dezelve fchynt thans minder gezegend in Drenthe dan in vooiige jaaren. 29+ Volkert , Zoon van Ludolph, maakt zich meester van Koe. vorden. 75. Hy krygt aldaar de Gravin van Bentheim ge. vangen , waarop de Vrede wordt herfteld. Inleiding bl. 76 Vrybeidsliefde, is van alle ty. den onder de Drenthen zeer groot geweest, gelyk onder anderen hunne meenigvuldige opftanden tegen de Utrecht, fche Bisfchoppen getuigen. Inleiding bl. 33 Vuurfteenen in Drenthe. 353. Kwartz en Spath Steenen by dezelve, dus ook Zand Steenen. Poddengfteenen ook zomwylea in Drenthe ge» vonden, 354 W. waP en van 'f Landfchap, is een gekroond Mariabeeld, tusfchen twee zuilen. 50 Watervloed, van 1784, door welken eene zeer groote fchade in het Cleeffche en Gelderfche wierd veroorzaakt 253 Walv'uchh eender en , Haajetanden enz. worden overvloedig gevonden by Delden en by Groningen. 416 Wetboek van Drenthe, nam een begin in 1394, cn wierd in 1447 vervolgd, door Roelof van Diepholt. 51. Ka ver; fcheidene herzieningen wierd het op nieuw in order gebragt in 1713. 52. Verdeeling van dit Wetboek in vier boeken en verdere byzondere Reglementen. 53 55 Wild, ( Grof ) voorheen in Drenth overvloedig , thans genoegzaam uitgeroeid. 35. Gewoon Wild. Reglementen dien aangaande. Inleiding bl. Willeb-rand , Bisfchop van Utrecht, maakt een grooten toeftei om de Drenthen op het lyf te vallen. 88. Hy tan hen aan van zeskanten tefï'ens, en brengt onder hen een grooten fchrik. go. Vrede tusfchen hem en de Dren. then op zeer vernederende voorwaarden voor de laatstgenoemde gefloten. Inleiding bl, gl Wyk, Drentsch Kerfpel, Ge. boorte en Sterflysten van hetzelve, met de daaruit op. gemaakte gevolgen. 288 en 28» Z, Zeeègels, (Verfleende') of Donderfteenen, zeer algemeen in Drenthe. 412 Ziekten in Drenthe, (zelden doorgaande) de zo algemeene Koortzen van 1780 en 1781, hebben de Drenthen verfchoond. Inleiding bl. zx Zuidlaren, door het volk van den Utrechtfchen Bisfchop over-  43# BLADWYZER enz. overrompeld en uitgeplonderd. Inleiding bl. 10; Zui'Uaren , Drentsch Kerfpel , Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 2bo. Gevolgen daar uit afgeleid. 281 Zuilfieenen of Ba/alten , in Drenthe zeer zeldzaam. 356 Zwynen , alhier verdeeld in Stoggen en Vlodooren- 164 D E PRENTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN; 1. De Kaart in de Inleiding tegen over bladz. 8 2. De Vernieuwde Kerk te Meppelr, inhet Eerjle Stuk. — 102 3. 't Oude Landshuis of Staaten Kamer te Asfen, — 104 Deze Bladwyzer moet ly let linden agter let Tweede of laat. jle Stuk worden gevoegd, en de Inleiding vooraan geplaatst, waarmede dus de Tegenwoordige Staat van Drenthe compleet is. Ook moet men de beide Tytels, by deze Inleiding gevoegd, laaten blyven, opdat de Bezitters van den Teg. Staat van alle Volkeren, of van de Vereenigde Nederlanden afzonderlyk, van dezehe kunnen affnyden, dit bun niet te pasje komt.