01 1179 9870 UB AMSTERDAM  LEVENSGESCHIEDENIS VAN DEN HEER CONSTANT, K 0 0 P M A N TE RICHMANNSHAUZEN. DOOR C. G. S A L Z M A N N, BIT HET HOOGDÜITSCH TÏRTA/LD, Te AMSTERDAM, hij C. RQOS en J. ten BRINK Gz. M D C C X C I V.   C. G, S A L Z M A N N, Levensgeschiedenis VAN DÉN HEEE € Ö N S T A N To   LEVENSGESCHIEDENIS van den heer CONSTANT, KOOPMAN TE RICHMANNSHAUZEN. Myn hardwerk was het Linnenwever). Schoon ik een éénlopend Gezel was, ging het my in het geheel niet voor den wind. Ik wilde in de Stad myner geboorte meester worden, maar dit ging niet, dewyl het getal der Meesteren daar reeds vol was. Ik had liefde voor een zeer aartig Meisjen, en zy was my ook niet ongenegen; maar toen ik by beur Vader om haar aanhielt, zeide hy — lieve constant, het is my lief, dat gy omtrent myne dogter eeri eeilyk uitzicht hebt, maar ik kan haar aan u niet geeven , gy hebt niets, en het Meisjen heeft niets, waar van wilt gy dan leven ? 4- A Ik  (*) Ik gaf hem de beste woorden, maar dit hielp niets. Louis jen mogt niet meer met my fpreken, en my zelfs niet zien. Hier over wierd ik dróéfgeeftig, pakte myn boeltjen te faaUicn cn ging' op reis-. In Fulaa kreeg ik werk. Maar het leed niet zeer lang, of ik kreeg het fchurft, myn Meesier wilde my niet langer op den winkel hebben, en ik moest weder myn fortuin zoeken. Nu kwam-de nood eerst recht aan, dewyl ik zo lang ik deze plaag had (voor welke ik hoope, dat God leder Kristenmensch bewaar ren wil) op geen werk hoopen kon. Helpen kon ik my ook niet. Ik moest dus van de eene tot de andere plaats bedelen , — de klederen fcheurde my meer en meer van het lichaam af — geen draad nieuws kon ik my bezorgen. In deze erbannmelyke geHalte kwam ik voor Muhlhauzen aan. Eer ik nog de Poort inging, wierp ik my onder een boom neder, cn was myn leven geheel moede. Goede God, zeide ik, w;.t is dat voor een waereki! Hier moet ik, die een eeriyk kaerel ben, geiyk een Cchurk leggen, — kan my voor geen eeriyk menseü meer  (3) meer laaten zien, wie my ziet, fluit de deur voor my, — ach! dat hier nu een zeer diep water waare, dat ik 'er kon in fpringen! Daar ik dit alles zo by my zeiven overdacht, kwam 'er een Jang Mansperfoon aan, welke my een goeden avond wenschte. Goeden avond Landsman! zeide hy: hebt gy ook een vuurflag by u, waar mede ik vuur Haan kan ? Ik wilde gaarne myn pyp aanfteken. Gehad heb ik het, antwoorde ik verdrietig , maar of ik het nog heb weet ik niet, want myn zakken zyn zo digt als een Zeef. Ondertusfchen vond ik het vuurflag echter, floeg vuur, en gaf het hem. Terwyl hy zyn pyp aandak, bekeek hy my van 't hoofd tot de voeten, en Zeide einde* Jyk, waar logeert gy, Landsman' Weet, myn Heer een diep water? was myn antwoord, zo zegt het my, dat is voor my het beste Logement. Daar moogt gy alleen logeeren, zeide hy, ik wil u daar geen gezelfchap houden. Maar waarom wilt gy te water gaan ? Alleen, antwoorde ik , om dat ik het geld, het welk ik nodig heb, om ergens te vernaohA 2 ten,  ( 4 ) ten, nog eerst by elkander moet bedden,' en daar na God nog danken mag, wanneer ik, gelyk een hond, op firóo gelegd worde. Wanneer gy geene andere bekommering hebt, was zyn antwoord, zo gaat met my! gy zult een goede Herberg en een goed avondmaal hebben , zonder dat ge my een penning betaalt. Wanneer 't u morgen niet by my gevalt, dan is het altyd nog tyd om in 't water te gaan. Waar om bedenkt gy u nog lang? op, gaat met my. Ik ftond op en volgde hem. Daar had ik nu, in veelc weeken, weder den eerden goeden avond. Hy bragt my in eene goede Heiberg , liet my Soupe, gebraad , Koeken en een goed glas bier geeven. Dit- fmaakte my , een Mensch, welke in zo veete weeken geen fpys gegeeten had, die goed bereid wan, zeer voortreffelyk. Hy fchonk my viytig in , en ik dronk het eene glas bier na het anderen uit. Wel nu , zeide hy, willen wy ook een pyp tabak met elkander rooken ? Toen ik myn pyp gedopt had, vhig hy een z,er bedenkelyk gefpiek met my aan. Hoe komc  ( s ) komt het Landsman, zeide hy, dat gy zo in 't verval geraakt zyt? < Jk verhaalde hem myne gefchiedenis, zo als dezelve in zyn geheel was. Weet ge wat ik doen zou , als ik in uw plaats was? vervolgde hy, _ ik wierd Soldaat. Wie heeft het op de geheele waereld toch beter als een Soldaat ? Hy heeft voor niets te zorgen. _ Zyn brood heeft hy — wanneer Gy by de Boeren in quartier komt, zo moeten alle potten voor u open ftaan. in vredenstyd hebt gy geen werk te doen , en de oorlog bezorgt u buit. Wel nu, wat zegt gy ? Wat my aangaat , zeide rk , wanneer gy~ my dienst kunt geeven, dan neem ik hem nog heden aan. Daar toe, vervolgde hy , is gelegenheid. Hoe veel begeert gy voor u handgeld ? Twee ducaaten , was myn antwoord. Hier zyn twee ducaaten, zeide hy , gy zyt, myn Recruut. Daar ik in langen tyd geen ducaaten gezien had, dacht ik 'de gantfche waereld ryk te zyn, wanneer ik dezelve naar my toe ftreek. Jk dronk op des Keizers gezondheid, want de > A 3 w.er-  (*) Werver was van de Keizerlyken , en ik lag my hier na vergenoegd op 't ftroo. Wanceer ik den volgenden morgen ontwaakte, kreeg ik allerleije gedachten in 't hoofd. Ik wierd hier echter wel haast afgebragt, dewyl de Werver in de kamer trad , en riep: op Landsman ! maakt u gereed tot den marsch. Ik fprong dus op , kreeg een (luk koek en een glas brandewyn, en wierd, met een, met nog vyfëndertig andere Recruten, verder op getranfporteert. Dit \vn een zonderling Gezclfchap! Handwerksknaapen , Studenten , Burgers en Boeren , ook Schoolmeesters. Jk kan niet ontkennen, dat ik my by dit gezelfchap juist nlej; al te wel bevond. Ik had eene goede opvoeding gehad en nu moest ik booren, dat myne Kameraads enkel onbeduidende,laffe enwalgachtige gefprekken voerden. Maar ecuigen hingen de hoofden , trokken fomwylen de zakdoeken uit den zak en weenden. Toen wy met ver meer van Langenfala waaren, ging het my aan 'i hart; ik fehaamde my voor my *elf, eo~nog meer voor myne Kawe-  C7 ) . öicraads. Zeer gaarne waare ik toen weg geloopen. Dan hier was in 't geheel geen mooglykheid toe, want nevens ons gingen etielyke Soldaaten met gelaaden geweeren. ]n Langenfalz wierden wy in een Herberg gebragt. Wanneer wy in de Kamer traden, hadden wy een erbarmdyk fchoiuvfpeJ. 'Er lag een handwerksman, welke erbarmel)k klaagde en kermde , dewyl hem de beide voeten, die hem in den voorigen winter bevroozaii waaren geraakt,afgezet zouden worden. Ach die wrede winter! die wrede winter! kermde hy, deze doet my beide myne voeten verliezen ! Lieve Vriend , zeide de Cliirurgyn , terwyjj hy zyne Inflrumenten voor den dag haalde , weest toch te vreden , de zaak is nu niet meer te veranderen. Ik heb het u reeds tienmaalcn gezegd, dat 'er de winter geen fchuld aan heeft, en dat gy zelf* de oorzaak van het verlies uwer voeten zyt. Ik ben denzei ven dag, toen u uwe voeten bevroozen, van Gotha gekomen en waarom is my dit ongeluk niet overgekomen? Maar gy, toen gy in de Kamer kwaamt, deed daadlyk y we fchoenen uit en zette uwe voeten by den A 4 hee-  C 8 ) Jieeten kachgel. Daar door zyn uwe voe'en bevroozen ,maar niet door den kouden winter. En gy , heeren Recruten, terwyl hy zich tot ons wendde, merkt wel op wat ik u heden zeggen zal! gy zult dikwyls in ftrenge koude marscheeren en wagt houden moeten, derhalven bidde ik u , om alles wat u lief is, brengt toch de bevroozen gelederen niet op eens in de hitte. Loopt liever eerst nog een quartier uurs in 't huis om , en, wanneer gy mogt bemerken,dat een uwer leden doof waare, fleekt het zelve daadelyk in dé fneeuw of in ys koud water, waar in gy 't een kwartier uurs houden moet. Zulks moest zekerlyk de Kinderen in de Schooien reeds gezegd worden. Maar daar zulks niet geféhied,' wil ik het u heden zeggen. Neemt dit nu ter harte en fpiegek u, tot een exempel, aan dit ongelukkig Mensen. ' Nu begon hy te zaagen, en het Mensch fchreeuvvde zo verfchrikkelyk , dat men het drie huizen ver hooren kon. 'Er wierd ons iets té eeten gebragt, maar ik was niet in ftaat om 'er iets van te gebruiken, wegens den fchrïk en aandoening, welke ik daar gehad had. Ho-  (9 > Heden moesten wy afmarscheeren en lieten den Handwerksman in onmacht, en zonder voeten te rag. Een yskoude rilling ging my over den huid, wanneer ik heen ging, de Handwerksman lag my immer in myne gedachten, en ik ging een geheelen tyd zonder dat ik zelf Wist hoe. Halt , gy fpitsboeven! riep een kaerel met eenen dikken Qok in de hand , eenige voerlieden toe. Wie belast u om over de bezaaide velden te ryden ? Weet gy niet, hoe zuur de arbeid den Boer valt ? en gy Vlegels zult deze vernietigen? Op het ogenblik moet ge met my naar den Schout, deze zal u eens leeren wat recht is. Kom daadelyk, of ik laat van ieder een paard uitlpannen. Wel Buurman Nikolaas, zeide een der Voerlieden, wees toch niet wonderlyk! Wy kennen elkander reeds voor lang. Wy geeven u een paar kannen bier en daar mede is het afgedaan. "* In 't geheel niet! was zyn antwoord. Maar vervolgde de Voerman, terwyl gy nu zo veel te zeggen hebt , zo zegt my toch. «ens, waar moeten wy dan ryden! a s Qy  C io ) Gy hebt toch uwe oogen! zeide de Schout, ziet gy dan den ryweg niet? Is dat een weg? zeide de Voerman. Wie henker kan daar dan ryden? D;:ar biyft paard en man leggen. Ik ben nu vyfëntwintig jaaren dien weg gereden , maar hec is een moordweit en biyft een moord weg. Wanneer uwe Boeren in die vyfêntwiniig jaaren, maar de (teenen van hunnen akker gezogt, en op den weg gebragt bad Jen, zo waaren uwe akkers en uwen weg beter. Maar gy Iaat liever alle jaaren usv zaad te febands ryden. Hier na fchreeuvvt gy over de arme Voei lieden. Maat aan wie ligt de fclmld van dit alles? immers aan niemand dan aan u ? Wy ftonden allen nieuwsgierig , en wilde gaarne het einde van den flryd gezien hebben. Maar de Werver riep marsch ! en wy moesten te gelyk afmarscheeren. Zyn dit, dacht ik by my zeiven, geen wonderlyke Menfehen! De een is oorzaak van het verlies zyner voeten, cn de andere van zyn zaad. Zo dwaaslyk handelt gy toch niet. En toch en toch moet gy u heden naar den flagtbank laaten voeren! Ik onfchuldigebloed, myne vryheid heb ik verlooren.  C M } Onder deze gedachten kwamen wy in Erfiirt. Daar ik in myn Vaderland veel van de groote klok gehoord had , zo verzogt ik den Werver , dat hy my verlof zou geeven om dezelve eens te bezien , wanneer wy den dom voor by gingen. Ik geloof, antwoorde hy , dat gy te diep in het brandewynsglas hebt gekeken. Dat zou een nieuwe mode zyn, wanneer de Rew krutcn in de ftad rond zouden loopen. Gy gaat daadelyk mede in 't kwartier! hoort gy 't? Ik liet het hoofd hangen en ging mede. Den volgenden dag werden wy den Heer Majoor van krabalsky voorgedeld. Deze was een buitengemeen kortswyüg man. Hy vraagde ieder van ons naar zynen naam, zyne geboorte plaats en handteering, en maak. te by elk zulk een kortswyl waar om wy allen moesten lachgcn, Toen hy ons allen geëxamineerd had, zeide hy , nu kinderen , heden gaat gy in uw kwartier, en 't eerst marscheert gy naar Eger in Bohemen. — Ha! ha! ha! dan kunt gy eens onderzoeken hoe't Boheemfche brood fmaakt ! Maar eer gy afirjarscheert , moet ik u eerst toen meer van naar by leeren kennen., Gy»  C ia ) Gy, Linnenwever, zeide hy tot my, gaat .lieden met my naar myne kamer. Jk volgde hem, en dacht by my zeiven, Vat zal oit worden? Toeu ik op de kamer gekomen was, zeide hy , myn lieve Ltnnewever , gy ziet 'er uit of ge in lang geen wyn hebt gedronken. Hier is een glas wyn en witte brood! Eet en drink en zyt vrolyk! Ik nam het bevend aan. Toen ik een glas •wyn gedronken had , Zag hy my lïerk in de oogen , en vraagde: Gy wilt dan ook Soldaat worden? Ja! genadige Heer ! zeide ik, en alle my. ne leden beefden. Bravo! was zyn antwoord. Maar hoor eens! wanneer men een Snyder, Schoenmaker, Slager en dergelyken worden wil , dan moet ïnen een proef maaken. Gy wilt Soldaat worden , kom Jiier en maak ook eens uw proeffiuk! bier is een geladen Snaphaan, beproef eens of gy my den kaerel kunt dood fchieten, welke daar door den tuin gaat. Ik uam het geweer bevend aan, en vraagde; wie moet ik dood fchieten? Dien  C *3 ) Dien kaerel, antwoorde hy , het IS rnjne bediende. Om Gods wille, Heer Majoor , zeide ik, zou ik dit Mensen dood fchieten? Hy heeft toch niets misdaan. Onfehuidig bloed kan ik onmogelyk vergieten. En fchuldig bloed wej? vraagde hy. Ja, was myn antwoord, dat zou ik eerder durven te onderdaan. Wel nu, vervolgde hy, dan bad gy liever een Scherprechter moeten worden. Schuldig bloed vergiet de Scherprechter, maar onfehuidig de Soldaat. Ach! barmhartige God, vervolgde ik, hoe verftaat gy zulks dan, Heer Majoor? Hoe ik zulks verfta ? ha! ha! ha! zeide hy, dit leert u het gezond vernuf:. Wanneer gy in den oorlog gaat , en wy marscbeeren daar tegen de Turken, Pruisfchen of S,axen, fchieten en houwen op hen los, hebben wy dan niet geheel onfchuldige Lieden tegen ons? Zyn 7.y fchuldig om dat zy ten oorlog gevraagt worden , dewyl hunne Heeren , met de onze in oneenigheid zyn ? Wanneer wy hen dus doodichieten , vergieten wy dan gejen onfehuidig bloed? He? Dat  Vu) Dat God zich over my erbarme! was myn antwoord, had ik dat geweten, nimmer waare ik Soldaat geworden. Ha ! ha ! ha ! zeide hy , dat had gy eer moeten bedenken ; myn lieve Linnewever! dat gaat nu niet anders. Het fchuldig bloed vergiet de fcherprcchter, het onfchuldige de Soldaat. Maar zeg my eens, waarom zyt gy eigenlyk Soidaat geworden ? Als ik u de oprechte waarheid zegge zal, genadige Heer, om dat ik myn leven moedo ben. majook. Het leven moede? ha! ha! ha! hoe oud zyt gy dan? ik. Op Maria geboorte worde ik vyëntwintig jaaren. majoor. Eerst vyfëntwintig jaaren en zyt uw leven reeds moede? Ik heb nooit liever' geleefd als toen ik vyfè'ntwintig jaaren oud was. Maar hoor eens, waar komt het toch van daan, dat gy uw leven moede zyt ? x te. Ach ! wanneer ik u al myn lyden vernaaien zou! genadige Heer, geloof my, men kon het op geen Koehuid fchryven. .majoor. Op geen Koehuid ? nu dan is het  C is 5 feèt waarlyk veel. Wel nu verhaal my toefi iets voor dien Koehuid. ik. By voorbeeld, ik wilde gaarne in myne Vaderftad Meester worden, op dat ik als een eeilyk man myn brood konde verdienen. Meent gy , dat ik daar toe geraaken kon? Neen , men zeide my , dat ging niet aan, *er waaren reeds vierentwintig Meesters in de Stad en meer mogien 'er ook niet zyn. majoor. Ha! ha! ha! dat is nu zeker een groot ongeluk, wanneer men geen Meesier worden kan. Maar daar mede kan men nauwelyks den kop van den Koehuid belèhryven. Nu verder in den Text! ik. Hier na wilde ik gaarne een Meisjetrouwen. Ik had haar lief', en zy had my lief. Ook dit mogt my niet gelukken , de* wyl ik geen geld had. majoor. Al weder een groot ongeluk! ha! ha! ha! dat wiilen wy op den hals van den Koehuid fchryven. Nu vertel my verderï wy liebbjn nog de geheele borst en deu rug om te béJcbryven, ik, Ik wierd byna uitzinnig en ging reizen. Toen kreeg ik h« fcnurfr,. en tmvyl ik deze' walg-  ( 16 ) walgachtige ziekte had , zo wilde geen ëéti Meester my werk geeven. majoor. Nu, dit is een ongeluk, waar mede wy een itukjen van de borst van deri Koehuid befchryven kunnen. Al vertier! ik. Verder weet ik niets te zeggen. Ik dacht het geen, dat ik reeds gezegd heb,zou genoeg zyn. majoor, 't Is waarlyk taamelyk veel, maar nog in lang geen Koehuid vol. Doch eer wy verder met elkander fpreken, zie hier eens in dien Spiegel! — hoe fiaat u myn Kamer aan, zo als gy haar in dezen Spiegel zie'. ik. Zeer voortreffelyk. majoor. Dat is my lief. Nu, zie nu eens in deezen Spiegel! hoe gevalt u myn Kamer in dezen ? ik. Nu zie ik niets, dat in order is. Hier ziet het 'er alles zeer droevig en verward uit. majoor. Waar aan ligt nu de fcbuld, dat de Kamer in de eene Spiegel 'er zo fraay , en in de andere zo onaangenaam uitziet? aan de Kamer? He? ik.  c h) ik. Dat denk ik niet. ik geloof j dat dë fchuld eer aan den Spiegel ligt. De een is droevig en bedorven, en daar door fcheint dö geheele kamer droevig te zyn. majook. Het kan wel zyn, dat gy gelyk hebt, maar ik wilde toch gaarne hebben, dat ge my zoud zeggen waarom ik u in deze beide Spiegels heb doen zien ? Gaat heden in uW kwartier, en denk 'er eens over. Morgen ver. wacht ik antwoord! Ik ging in diepe gedachten voort, eb dacht hier den halven nacht over. Eindelyk geloofde ik zyne meening te verliaan. Des mofgens ging ik weder tot hem, efi, eer ik hem nog een goeden morgen kon wenfchen, riep hy my reeds tegen: hoe (iaat het? hebt gy 't geraden, wat ik u met de Spiegels heb willen zeggen? Ik weet het niet zeker, Was myn aritWoord , maar het komt my voor, dat ge my daar meêhebt willen aantoonen, dat de grond en de oorzaak van myn lyden niet in de waereld* maar in my zeiven lag. Getroffen! zeide hy. Maar gelooft gy dan nu ook waarlyk, dat de grond van uw lyden in u zelf ligt? 4- B i*.  ( ï8 ■) ik. Genadige Heer, wanneer ik u myne oprechte meening zeggen zal, dan geloof i(? het niet. Ik ben een eerlyk fcaerel. Gy kunt naar my vragen waar gy wilt, geen Mensch kan my iets kwaads na geeven , lk heb in myn leven geen kind bedroefd. . majoor. Maar gy hebt u zelf bedroefd! ha! ha! ha! Het is niet genoeg, dat men een eerlyk kaerel is, maar men moet ook wys en op de zaakeri gevat zyn. . i k. Lieve God! wanneer ik nu ook nog zo wys en nog zo gevat ben, kan ik daar mede' bewerken, dat myn Ed. Hoogedele en Hoogwyze Raad my het recht van Meester in myne Sjad geeft? . majoor. Heeft men dan misichien int Duitschland geen meer Steden? He! En wanneer gy uw Meisjen niet kunt bekomen, heeft men dan g-aene Meis-jers meer in de waereld? Ik lag eer,s,by een Koopman, in Steyermark in-" kwartier. Kerstyd viel juist in, ik wilde z/ne Kinderen nu eene kleine vreugde geeven, en kogt voor een gulden tien of twaalf fpeel--. goed en gebak. Dit verheugde hen allen, behalven den kleinen Jofeph. Deze liep in een hoek en pruilde. Wat deerd u Jofeph.? vroeg ik,~  C i0 )) iki Hu! hu! hu! zeide hy fnikkende, ik heb geen Huzaar gekregen. Gekjen , antwoorde ik, hebt gy dan geen Slede, eene menigte Grenadiers, en een Kanon r~ Hu! hu! hu! antwoorde hy, ik wil een Huzaar, een Huzaar wil ik hebben. De kleine dryfkop had dus aan alles wat ik, hem gegeeven had geen plaizier, dewy! hy geen Huzaar had. Maakt gy het nu wel beter? dewyl gy niet daadelyk op de plaats, die gy had uitgekoozen, Meester hebt kunnen worden , en hetMeisjen, dat gy wenschtre' te hebben, niet kond krygen , zo dacht gy dat u een groot ongeluk bejegende, en geloofde,' dat ge uw lyden op geen koehuid kon befchryven. ik. Wanneer ik nu dit alles toegeeve, welke fchuld heb ik 'er dan aan , dat ik het fchurfc gekregen heb? majoor. Ha! ha! ha'Zekere Lieden hebben zich eene gewoonte gemaakt , om zieii in alles zo or.fchuldig te houden als een Kind in Moeders lyf. Weet gy ook hoe het gaaren gekookt, en gebleekt moet worden, dat gy verwerkt? • Ba IBf.  (») ik. Als ik dat niet wist was ik niet waard? een Linnenwever geheten te worden. majoor. Weet ge dan ook, hoe gy uw lichaam zuiveren en van het fchurft kunt bevryden ? ik Dat weet ik zeker nietj ik ben immers geen Doóbr? majoor. Hat ha ! ha ! Op deze wyze fcheint u het gaaren liever te zyn als uw lichaam. Maar wanneer nu uw gaaren wit, en uw lichaam van 't fchurft ftyf ftaat — Wie is «ie oorzaak daar van? Waarom hebt gy u om zulke zaaken niet bekommerd? Weet gy wat, gaatdaadelyk naar den Veld - Chirurgyn en laat u genezen. Eer wy veertien dagen verder zyn moet ge zo frisch als een hoen weezen. Kom als dan weder, dan zullen wy verder van de zaaken (preken. Ik bedankte den Heer Majoor duizendmaal, en ging daadelyk by den Veld - Chirurgyn , welke my in 't Ziekenhuis bragt. By de intree" van het zelve , bad ik juist geen liefelyk gezicht. Men droeg een dooden , welke zo even geftorven was, uit de kamet in welke ik gebragt zou worden. Een y'koudc rilling gin* my over het lyf, en  C 2! ) en ik vroeg den Veld - Chirurgyn, aan wilk» ziekte dit Mensen geftorven was ? Aan Eigenzinnigheid , was zyn antwoord. Voor een vierendeeljaars wierven wy hem te Ulm, in Zwaben, en toen hy hier kwam kreeg by 't fchurft. In plaats van zich by my aan te melden, zogt hy by eene oude Corporaals vrouw hulpe. Deze hielp hem niet alleen van't fchurft, maar ook van zyn leven. Zy gaf hem iets waar mede hy zich beftryken moest , hier door floeg het fchurft naar binnen , en ik kreeg 'er geen kennis van, voor dat ik hem Biet meer kon helpen. Zeg ik niet altyd, viel een oude Sergeant hem in de rede, zeg ik niet altyd , van vyftig Menfchen, die begraven worden, derven 'er naauwlyks twee eenen natuurlyken dood, de andere brengen zich om 't leven, of worden 'er omgebragt. Ik heb in myn leven zo meenig een Kameraad 'er helpen onderftoppen ,maar ik kan my maar van twee erinneren, welke door ouderdom geltorven waaren. Van de anderen ftierf de een aan wonden, de andere van zuipen cn hoeren, de derde, dewyl hy in eene ziekte geen gepaste middelen gebruikte, de vierde, B 3 dc-  ( 22 p dewyl !iy van den Veid. Chirurgyn dood gemeesterd werd. Ho! ho ! zeide de Veld - Chirurgyn , praat niet te veel, Heer Sergeant! , Wel nu, ik meen 'er u niet mede; ik ("preek nu flegts van Veld - Chirurgyns, die ik, als een jong kaerel gekend heb. Toen wy in Hongaryen tegen de Turken fionJen, en de pest in 't leger hadden, werd 'er^alle dagen, die God liet komen, een procesfie gehouden-, en het hoogwaardige en een Maria Beeld omgedragen. Dit zou nu een midr del tegen de p;st zyn. Echter het deed'er niets goeds aan. Die het yverigfle by de profeslie waaien, laagen dikwyls den anderen dag met hun neus in 't zand. Maar Heer Veld-Chir rurgyn , kunt gy u nog iets van den Hoofdman Zigeldein te binnen brengen? Onder zyn Compagnie ftond ik te dien tyd; deze liet alte morgen elk een fchyfjen Rhabarber wortel uitdelen, hier op moesten wy den gantfehen dag. kauwen , en ,altyd het (pcekzel uitfpuwen. Allen hielp het zeker niet, dewyl zy 't niet ■allen gearuikten. Daarom ben ik van meening , en blyf 'er by, dat men den Mensen, voor alles, leeren j moer,  c 23 ) mnet, om zich zelf gezond te houden» Want wat helpt het my toch, dat ik alle de.Heilagen kenne, honderd taaien fpreken kan, en daar by een ongezonde elendige kaerel ben. Wanneer den Keizer Frans , zaliger , getrouwd zou worden, het is net, of het nog zo heden gefchied is Ja , myn lieve Heer Sergeant , zeide de Veld-Chirurgyn , wy komen te diep in den Text. Door den Keizer Frans kon ik myne zieken wel vergeeten. Hier, lieve Linnenwever !. hebt gy fpecie ? laat u daar Thee voor kooken, en hier is een purgatie , neem die morgen in. Ten negen uuren zal ik u komen bezoeken. Adjeu. Hy wasnauwiyks de deur uit, of'er kwam eene oude Soldaatpn vrouw, welke vroeg., of; de geftorven. Zwaab geen kleine monteering' agtergelaaten had ? Ja , zeide de zieken oppasfer, hier zyn koufen, een paar fchoenen. en twee hembden; voor een daalder kunt gy den gantfehen boelkrygen. Zy telde het geld, raapte het goed by elkander, en ging voort. Dï Sergeant prevelde iets tusfenen de tan-» den, ep ging naar zyn ftoel toe. Ik ging hem B 4 ag-  ( 24 ) agter na, en vroeg, wat doet die Vrojw nu met dat goed? Wat zou zy 'er meê doen , was zyn antwoord, zy verkoopt hét aan arme Lieden. Wanneer dezen nu het fchurft, jicht, of diergelyke henkeifche kwaaien krygen, dan zeggen zy , de lieve God heeft hen een kruis gegeeven. ' Do Sergeant geraakte hier over in vollen yver. Maar dewyl de Krankenbezorger my de Thee bragt , zo luisterde ik niet meer naar hem, maar dronk myn Thee uit, en lag my hier na te bedde. Ik denk dat ik tot omtrent middernagt had geflapen , wanneer 'ér iets, gelyk een meelzak, op my viel, fchreeu • Wende: Jefus! Maria! ' Wat is het ? wat is het ? fchreeuwde ik ! Door myn gefchreeuW wierd al wat in de kamer Was wakker. Wat uit het bed kon komen, kwam 'eruit, en was zo te onvreden, dat men niet dan grommen hoorden. ' 'Het was een Vlaminger die ons den fchrifc bad aangejaagd. Domme kaerel, riep de Sergeant, vat (cheelt uw toch? Jefus! Maria! hernam hy, daar buiten fiaat Voor  ( ?5 ) Voor den Henker, zeide de Sergeant, wie (laat daar dan ? De Zwaab ! de Zwaab ! ■ was zyn antwoord. Ik geloof, dat het met u niet heider onder den muts is, zeide de Sergeant, nam zyn ftok en hinkte naar de deur, daar hebben wy da historie, vervolgde hy. '£r hangt een bernbd met een hoed 'er over, en nu denkt de Zotskap, dat dit de Zwaab is. Deze zal wel blyven daar hy is. Maar zo gaat het wanneer de Lieden zo bygeloovig opgevoed worden. Dan zien ?y alle oogenblikken Hexen en Spooken. Ik zeg duizend, èn duizendmaal , Menfchen 1 wanneer gy Hexen en Spooken ziet, zo onderzoek de zaak een weinig meer van naby, en gy zult altyd vinden , dat deze dingen niet buiten u , maar alleen ih uwe herfenen zitten. Hy die altyd Hexen én Spooksu in de herfyns heeft , ziet dezelven immer. Ik ben nu zulk een ouden kaeréT, heb zo veele veldtochten gedaan , en twaalf vestingen helpen veroveren. Maar wanneer ik zeggen zoude, dat ik ergens een Hex of een Spook gezien had , dan zou ik ais een Hondsvot fpreeken. B s Te  ( aö ) B Te dien tyd', toen wy aan d) Ménsch is toch geen Beest. En Waar word het vee zo behandelt? Welk een Boer ftelt toch zyn Paard, zyn Os, of zyn Hond zo toe, gelyk dezen armen duivel gedaan is? Wat my betreft, ik kan als een eerlyk kaerel. verzekeren , dat tk myne Kameraads nooit geen ilukjen uit den huid gedagen heb, dat zo groot was, dat men het op de punt van een naald kon leggen. Jk knikte fteeds de roede, hief den arm zo hoog op, of ik den gantfchen rug wilde doorflaan, maar floeg altyd zo zagt tóe, dat de lyder het vast niet gevoelde. Eens zou 'er een Ongaar in Linz loopen. Hier deed ik weder zo. De Luitenant bemerkte het, en riep: hier, geeft my daadlyk uw roede! Sapperment, hoe (chold en vloekte hy! Ei, zeide ik, Heer Luitenant, ik ben een Soldaat , en dien mynen Keizer , gel) k een eerlyk kaerel doen moet. Maar myne Kameraads kan ik zo onmenfchelyk niet toedellen. Maar wat hielp het? Ik moest daadelyk uit het gelid treeden, wierd op de wacht Kezet» en moest den anderen dag zelf twaalfmaal door tweehonderd man loopen. De Soldaaien moesten te (aamenfpannen, en al-  £ 30 > allen als één Man liaan, en zeggen: wy bid-' den het van uwe Genade af, dat wy onze Kameraads niet meer met de fpitsroede moogen flaah Hier mede was de zaak in eens uit de watreld. De meeste Officieren hebbenZelfs een afkeer van zulk een- barbaarschheid, en ik heb meer dan eens gezien, dat fommigen hun aanzicht met den zakdoek bedekten*, wanneer 'er zulk een wreedheid gefchiede. M-ahr geen een wil de kat den bel aanbinden. Wat my asngaat! Wanneer gy niet hoo. ren wilt, dan moogt gy voelen.- Myn Buckel is voor de fpitsroê veilig , pas maar op dat het u ook niet over komt! Men had voor de-zen het fpreekwoord : heden-my, morgen gy! Foei, Heer Sergeant, zeide de Veld - Chirurgyn , gy behoorde u waarlyk te fchaameh, dat ge in tegenwoordigheid der Soldaaten , zuike fioute taal fpreekt. Wanneer de fpits-' roeden afgefchaft wierden, hadden wy in vier weeken tyds van ons geheele Bataillon geen tien man over. Het ging alles voor den Henker. Wel nu ja! dat geloof ik nu, noch nooit.Daar was deOverfteZiegelftein , van deze zynCompagnie heeft nooit iemand door de fpitsroê-  C3i ) ïoeden peloopen, en 'er is ook nooit iemand* van gedeterteerd. Maar waar kwam zulks van" daan 5 hy hielt'ons allen als zyne Kinderen, en, wanneer het de gelegenheid meêbragt, dan pleeg hy te zeggen: lieve Kinderen! Gy zyt vrye Menfchen, ge'yk ik ook ben; maar toen gy Soldaat geworden zyt, hebt gy uwe vryheid verkogt, en daar helpt nu niets aan, gy moet gehoorzaamen, gelyk elk gehoorzaamen moet die by een ander dienst neemt. Doet gy het niet, dan kan ik u niet helpen, en gy bekomt ftraffe. Daar gy uwe vryheid verkogt hebt, mag het u ook niet in den zin komen, dat gy dezelve wederneemt en gast deferteeren. Doet gy zulks, 'er is by God genade, maar de toffe, welke het Krygsrecht medebrengt, moet gy uitwaar). Is uw tyd echter om , dan zyt gy weder vry. Daar op geeve ik u myn woord. Gevalt het den een , of ander dan niet meer, en hy wil niet langer dienen, zo kome hy flegts by my , en ik zal. raadfchaffen. ; Wat was nu 't gevolg hier van ? Wy hadden hem allen zo lief als onzen Vader, en geen een defeiteerde. Was 'er een die zyn tyd om '* • ' ■ was,  ( 32 ) was, dan gaf Hy 'er kennis van, en bekwam terflond zyn affcheid. Een maal of twee hadden wy 't geval, dal! eenige Knaapen de Landziekte kregen. Wat deeden zy? Zy gingen tot uen Overlïen Ziegelltein en verzogten om hun affcheid. Hy zogt het hen, zo goed als mooglyk was, uit 't hoofd te praaten; hielp zulks niet, dan gaf hy hen in Godsnaam hun affcheid, en bezorgde zich andere Rekruten. Gedwonge Menfchen, pleeg hy altyd te zeggen, mag ik niet kommandeeren. Dus fnapte de Sergeant, en onder deze gefprekken, over de fpitsroeden, ging de tyd voort tot wy ons ter rust begaaven. Den volgenden dag , toen ik myne Thee gedronken had, kwam de Veldpater (de Katholyke Geestelyke by de Soldaaten) en hielt daar Godsdienst. Ik ben Gereformeerd, en was in myn levert niet zo na by een Katholyke Geestelyke gekomen als heden. Een yskoude rilling ging my over 't lyf als ik hem aanzag. Wat zult gy doen» dacht ik by my zei ven , zult gy meê bidden , of zult gy niet meè bidden ? Wanneer ik de zaaken over en weder overdacht  C 33 ) dacht had, nam ik myn muts af, lag myne handen te faamen, en bad in myn hart naar myne wyze; want, dacht ik by my zei ven, wy bidden toch allen eenen God aan. Zo dra de Veldpater weg was, kwam de Sergeant by my en zeide, zyt gy Katholyk, Kameraad ? Neen, was myn antwoord. Hoe komt het dan, vroeg hy verder, dat gy met ons gebeden hebt' Jk dacht, wy zyn alle Kinderen van eenen God, en waarom zouden wy hem dan niet met elkander aanbidden? Bravo! zeide hy , en klopte my op den fchouder, zo begryp ik het ook. Ik ben als een Katholyk Kristen gebooren, en als zulk een wil ik leven en Iterven. Maar daarom Hoor ik een ander niet in zyn Godsdienst. Ik mag by Lutheraanen , Gereformeerden , of Jooden zyn, wanneer zy bidden, bid ik in myn hart altyd mede. Wy eeten allen van een Tafel van God, en waarom zouden wy daa niet allen, met elkander, tot hem bidden? In myne jeugd daeht ik zeker zo niet. 'Er was my in 't hoofd gepraat , de Katholyke Religie was alleen de Zaligmakende Religie, 4 C al-  C 34 ) alicn die niet Katholyk waaren, waaren Ketters, en dienden den duivel met Iyf en ziel. Wanneer ik dus een Gereformeerde, of Lu. theraan ontmoette, maakte ik altyd hymèlyk drie krufsfen. Het meeste vreesde ik echter voor de Sociniaanen, want deze gelooven, zo ik wel meen te weetefi, aan'de Godheid Jefü Chrisii niet. Maar nu wilde het, dat ons Battaillon in Zevenbergen, in Clatifenburg te Haan kwam. Jk wierd by een Smit in kwartier gelegd. Deze was een zeer goed man. Zo als ik in huis trad, gaf hy my trouwhartig de hand, en zeide, welkom in Clatifenburg! Ik moest mee aan zyne tafel eeten, hoe zeer ik aangewezen was om van myn geld te leeven. Pvlet zyne Vrouw leefde hy zo vreedzaam ;;ls maar mooglyk was. Hy had twee Jongens, deze volgde hem op zyn wenk. Terv>>! wy aan de tafel zalen, kwam 'er eene Weduwe en bragt hem drieguldens, dewyl zy, gelyk v.y zeide, in haar overleden mans boek gevonden had, dat hy dit geld nog aan d«.n Smit fchuidig was. De Smit zag het in zyn boek na,, (tréèk liet geld by elkander, gaf het de Vrouw weder, cn zeide: lieve Vrouw, gy dwaak, uw Man nstfï  ( 3ï ) keeft my zes weken voor zynen dood betaald, maa» heeft zeker vergeten om zulks aan te tekenen. De Vrouw nam het geld weder vergenoegd na zich, en ik dacht by my zei ven : dat is zulk een braaf man als ik nog gevonden heb. Zo dra de Vrouw weg was, drukte ik hem de hand, en zeide, dat was braafl Hy lachte , en zeide , dan moest ik wel een flegc mensch zyn , wanneer ik my een rekening tweemaal zou laaten betaalen. Nu fpraken wy nog over het een en ander, en kwamen eindelyk over de Religie te fpreken. Ik wierd yverig, en zeide, het waare in 't geheel niet geoorloofd, dat men Menfchen dulde, welke Ketters waaren. Wanneer ik Heer van het Land was, dan zou ik alle de Ketters voor den Henker jaagen. Ik had wei gehoord, dat 'er Ketters waaren, welke de Godheid Jefu Christi loochgende, en dat men deze Sociniaanen noemde ! Jefus , Maria! wat moeten dat voor menfchen zyn t Dat ik maar eens zulk een Kreatuur zien raogte! Myn Waard hoorde my zeer opmerkzaam aan, lachte, en zeide eindelyk, wanneer gy C 2 een  ( 36 ) een Sociniaan zien wilt, dan b hoeft gy niet ver ie gaan. Ik ben een Sociniaan. Ik verfehrikte zodanig, dat my de pyp uit den mond viel , welke ik zo even geflopt had. Gy , een Sociniaan? vroeg ik, gy gelooft dus de Godheid Jefu Ghristi niet? De Godheid Jefu Chiisti, was zyn antwoord , geloof ik zeker niet , maar ik bevlytig my Zyne wille te doen omtrent myne Vrouw en Kinderen , en om alle Menfchen , met welken ik te doen heb , rechtfehapen te behandelen. Om Gods wille, zeide ik, welke tyden beleven wy, flond op en ging de deur uit. Op den weg bejegende my de Overfte van Zvagéllleini Wel nu, zeide hy , zyt gy mes uw kwartier te vreden ? Met myn kwartier, antwoorde ik, ben ik wel te vreden, maar de Waard, de Waard! overste. Sapnerment , terwyl hy zyn hoed in zyne oogen drukte, deze zal de Henker haaien! Wat doet hy li? sergeant. Niets a's alle liefde en goeds. overste. Niets als alle liefde en goeds? Zotte kaerel , waarom klaagt gy dan over bein ? ss tt-  C 37 ) sergeant. Ach! ik betrouw het my niet te zeggen, hy is, God zy by ons, een Sociniaan! overste. Ha! haj ha! Wanneer het anders niet is, zo gaat dan, in Gods naam, in uw kwartier , en laat het u 'daar wel zyn. Hy mag een Sociniaan, of een Kwaker zyn, dat doet 'er niets toe ; wanneer liy maar een techtfchapen Man is; een rechtfchapen Man te zyn, dat is de beste Religie/ sergeant. Het zou my echter geweldig jammeren, wanneer men zulk een rechtfcha>pen Man voor den Duivel zou laaten vaaren. overste. Het waare het beste , dat gy u daar over niet bekommerde , wanneer gy voor uwe eige ziele zorgt, hebt gy genoeg te doen. Gy weet, dat ik onder myne Soidaaten allerlei geloofsgenooten hebbe, welke zyn my nu het liefde? sergeant. Voor zo veel ik gemerkt heb, de ordenteJykfte en de rechtfchapendfle. In de voorige week maakte gy een Lutheraan, dewyl hy als een braaf kaerel dient, Corporaal, en de KatholykeBoheemer moest toezien, dewyl hy een liederlyken hond is. overste. Handel ik daar omtrent dan niet C 3 -recht?  ( 3« ) recht? Zoud ge my wel voor een braaf Officier hou.:en, wanneer ik flegte Lieden hoogfc'iatte , alleen om dat zy van myne Religie zyn ? sergeant. Dit zon ik niet doen kunnen. overste. Wel nu! Gy wilt dan immers ook wei vertrouwen, dat de Heere God het met zyne Menfchen, ten minden, ook wel zo goed zal meeneu, als de Overfte Ziegci.ftein met zyne Soldaaten , en dat hy geene goede en eerlyke Menfchen, om hun geloofs wille, verfiootcn zal? Zulks wilde my echter nog niet recht in 't koofd. Beter, dacht ik, is toch beter. Wan neer gy den Smit nu tot het alleen Zaligma kend geloof kon brengen, dan flichte gy toch een goed werk. Als ik dus de eerfie maal weder by myn Smit aan de tafel zat, begon ik weder , én xeide: Heer Waard! gy zyt zulk een eeilyk, braaf Man, zegt my toch eens waar het van daan komt, dat gy een Sociniaan zyt? Myn Waard lachte, en zeide: gy zyt ook seulk een braaf, eerlyk Man , zeg my nu , waar het van daan komt, dat gy Katholyk «yt ? Hum!  ( 39 ) Hum l was myn antwoord, ik ben in de Katholyke Religie gebooren en opgevoed, en wil daar in leven en fierven. Ziet gy, zeide de Smit, dan gaat het u gelyk my. Ik ben in de Sociniaanfche Religie gebooren en opgevoed , en wil daar ook in leven en fierven. Onze Heere God heeft gezegd: Gy zult uwe Vader en uwe Moeder eeren, dit hebben wy nu beiden gedaan, gy hebt uwe onderen geëerd, en ik de mynen, gy hebt het geloove uwer ouderen aangenoomen , en ik het geloof van myne ouderen. Daar mede is 't wel, en de lieve God, die ons onze ouderen gegeeven heeft, za! met ons beiden te vreden zyn , dat wy hen gehoorzaamd hebben. Ik wilde nog het een en ander tegen zyne gezegden inbrengen, maar nu werd hy moeijelyk, en zeide: eens vooral! Krenk my in myn geloof niet, en difputeer 'er niet over. Wanneer ge u daaromtrent nog één eenig woord laat ontvallen, ga ik dadelyk naar uwen Overften, en verzoek hem, dat hy zo goed wil zyn, om op het oogenblik een anderen Soldaat by my in kwartier te leggen. C 4 'Er  (40) 'Er kwam dus, voor deze keer, niets van myn bekeerings werk. Het volgende jaar brak de Turkfche Oorlog uit, ik wierd gevangen, diep in Turkyen , naar Adrianopel , gefleept , en aan een Turks Koopman verkogt. Voordezen had ik my Turkyen ais een Woesteny voorgelteld, alwaar niets dan distelen en doornen groeiden. Duizend, wat keek ik, toen ik in het Turkfche Land kwam Zie,Kameraads, gy moogt het geloven, of niet, maar het is waar, dat daar alles groeit wat uw hart kan begeeren. Oranje - appelen , Citroenen, Vygen , Amaudelen, Boomwol, Olyven, dit alles groeit daar als by ons de Pruimen. Hier over liet ik dikwyls myne gedachten gaan. Het is toch niet geoorloofd , dacht ik dikwyls, dat de lieve God de Turken zo veel goeds doet, daar zy Jefus Christus toch niet erkennen. Wanneer gy de lieve God waart, dan liet gy deze fchoone dingen allen in Oostenryk, Steyermark , Kamthen en Beije • ren groeijen. Eens, toen ik zeer vroeg uitging, om den tuin van myn Heer van het onkruid te zuiveren, verrichtte ik «erst myn morgen gebed op  C 4' ) op eenen heuvel, en [[bad byzonderlyk aan onzen God, dar hy zich onzer wilde erbarmen , de Turken uitroeijen , en de alleen Zaligmakende, Katholyke Religie , op de gantiche waereld wilde uitbreiden. Terwyl ik dus biddende was, werd de Hemel rood, en de Zonne ging op. Zo fchoon heb ik ze niet dikwyls zien opgaan. ik wilde myn gebed nog eens hervatte, en het de Heere God met kragt voordragen, dat hy de Turken toch wilde uitroeijen , maar daar de Zonne zo fchoon over de Turken opging , bedierven my de woorden in den mond het was my niet mo^el) k weder tegen Menfchen te bidden, aan welken onze Heere God zo veel goeds doet. ik lloeg myne oogen neder, en fchaamde my, dat ik zo dwaas gebeden had. Maar had ik my eerst gefchaamd, nu fchaamde ik my nog veel meer, daar ik, beneden aan den heuvel , myn Heer ontdekte, weike ook ciddende was. Vergeef hetmy, o God! zeide ik, dat ik uwen toorn heb durven af (mek en over Mentenen , welken gy lief hebt, en.die u aanbidden. C 5 ik  ( 42 ) (k zat een gehesljen tyd in djepe gedachten , nu kwam myn' Heer den heuvel lang. Üiatn op, de traanen liepen hem over de wangen. Hy gaf my de hand, en zeide: goeden morgen, Frank! waarom zit gy daar zo diepzinnig? Lieve Meester , antwoorde ik , ik heb zo even myn morgen gcb;d verricht , en my verheugd, dat onze Heere God, alle Menfchen zo veel goeds doet , hier over heb ik myn nadenken. Wel nu, hernam hy, dat heb ik ook gedaan. '£r is een goede God, is 't niet waar, Frank? Zie eens hoe goed hy 't met de geheeie waereld meent! boe frisch de Citroenen Oranjeboomen liaan! hoe het aardryk ons toelacht! hoe de Vogelen zingen! '£> is maar een God, en Mahovied is sy/j Propheet! Maar, lieve Frank, gy bedroeft my. Gy zyt een eerlyk Mensch, ik zou u gaarne met my in 't Patadys zien. Wilt gy niet van uwe dwaalleer afgaan , en een waare geloovige worden ? Jefus» Mariah hoe verfchrikte ik nu! Voordezen had ik my zeker ingebeeld , dat men op  ( 43 ) op Gods aardbodem geen recbtgeloovige zyn kon, wanneer men niet Katholyk was. Voor ettelyke maanden hoorde ik, dat een Sociniaan zich als een recbtgeloovige roemde, en pa wilde zelfs een Turk een recbtgeloovige zyn. Ik wist niet wat ik zou antwoorden. Gy bedenkt u , vervolgde hy! overdenk toch, dat geen Mensch in 't Paradys kan komèn, die niet aan den grooten Propheet gelooft. Zie! wanneer gy heden een Mahomedaan word, morgen fchenk ik u uwe vry. heid! Ik trok de fchouders op, en zeide, lieve Meester, ik ben-reeds een rechtgeloovige, ik behoor tot de alleen Zaligmakende Kerk, ik ben Katholyk. Goede Frank, antwoorde hy, gy bedroeft my. Geloof my , 'er is maar een God, en Mahomed is zyn Propheet. i k. Dat kan ik echter niet gelooven. Ik kan het niet gefooven. Wat zoud gy 'er aan hebben , wanneer ik , om myne vryheid te erlangen, de Mahornedaanfche leere omhelstic ? Gy bekwaamt hier door zeker een Mahomedaan, maar ook een Schurk meer. En wat  C 44 D wat zoud gy aan een Schurk hebben ? Want hy is immers een Schurk, die, om het genot van tydeiyk goed, eene Religie aanneemt, welke hy in zyn hart niet beiyd ? Dit leheen myn Heer op 't hart te drukken, hy beet zich in de lippen, flreek zyn baart, verzette zyn tulband verfcbeide maaien, eindelyk gaf hy my de hand, en zeide: gy hebt gelyk, Frank! Het is beter, dat gy een eerlyke Christen , a's een Mahomedaanfche Schurk zyt. Hy, die ons heden zo fchoon met zyne Zonne befchynt , deze zal voor ons beiden ook wel een plaatsjen in 't Paradys hebben. Thans moest ik met hem in 't tuinhuis gaan, en Koffy met hem drinken. Nu vraagde by my nog het een en ander omtrent de Religie. turk. Gelooft gy Christenen dan waarelyk, dat gy alleen zalig word? ik. Ja, dat gelooven wy. Men leert ons: •alles wat niet Christen is , dat word verdoemd , (oden , Heidenen , en —— in 't kort, alles is verdoemd. turk. En dus zeer denkelyk wy ook? ïk Ja, clat fpreekt van zeiven. t v R k.'  ( 45 3 turk- Hoe lang zullen wy dan verdosm<3 zyn ? i k. Eeuwig. turk. Maar gelooft gy dan,,dat alle Christenen zalig worden ? ik. Neen. Hier in zyn onze meeningen zeer verfcheiden. Wy hebben onder ons veeIe- -Paftyen , als Katholyke , tot weiken ik behoor, hier na de Lutherlcbe , ile Gereformeerde en de Sociniaanfche. Elke Pasty gelooft nu dat zy alleen zalig , en de anderen verdoemd zullen worden. turk. Ook eeuvvig? ik. Ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid.;'*). Myra - (*) Dat dit een vtrfhndig Katfrolyk, Lutheraan, Gereformeerde , of Sociniaan niet geloofd , fpreeks van zclven. Maar, dat men 'er onder alle Religiepartyen heeft, die elfc, die niet van hunne UcligiR is , de Zaligheid wygeren , dit is , belaas, waar. Voor cttelyl;c jaaren predikte nog iemand , dat God het gebed van geen Menfchen , dan van l.nrheraaHén ^ verhoorde. En de Koniriglyfee Propheet Dïvid zegt toch in den vyfenzesrigiren Pfalm, het derde vaers, uWruIrlvelyk: 'J-y hoirt htt Qcbed-^ tot a zal alle ylecsch (of aüe Menfclien , niet alleen de Liuheiaa.nenJ komen. 7,o ik my wel bezimie , «a» David geen Ludicraan, maar een Jood.  ( 46 ) Myn Heer geraakte bier over in zeer diepe gedachten, ging den tuin op en neêr; eindelyk kwam hy weêr tot my, en zeide: wy zyn beiden door eene dwaling vervoerd geworden. De Schepper der Zonne, die met haare firaalen alle Menfchen verheugd , kan geen Tyranzyn, en de Menfchen verdoemen, om dat zy gelooven, wat hen van hunne ouderen geleerd is. Laaten wy vroom zyn, en waarlyk goed doen , dan zal de Erbaimer ons zyne barmhartigheid niet weigeren. Ga gy heden aan uwen arbeid! Ik ging , en de arbeid fchikte zich wel eens zo goed als voor dezen, dewyl myn Heer zo goedig tegen my was. Op den middag zond hy my een portie Eyst en Rundvieesch , dat my zeer hcerlyk fmaakte, dewyl ik in den tyd van zes weeker. geen beette vleesch gezien had. Na den eeten liet hy my tot zich roepen, bragt my in zyn kamer , en (lelde my zya Vrouw voor, welker aanzicht met een fluijer bedekt was. Hy doeg den fluijer op — duizend pistoolen , dat was een Vrouw! Kameraads! Zie ik dond even of ik verdomd was. Zy was van eene zeer fchooue geftake, had 'zulk  (47 ) zulk een teder vel, dat meo 'er alle de aderen door zien kon, en dat zo wit gelyk eerst gevallen fneeuw was. En haare oogen ! — uit deze fchitterde niets dan liefde en goedheid! Frank, zeide zy lachgende, is het waar, dat gy ons aiien wilt iaaten verdoemen? Dit was voor my een moeijelyke vraag. Ife floeg myne oogen neder, en zeide, ik ver. doem niemand. Maar men heeft my geleerd, dat alle Menfchen eeuwig verlooren en verdoemd wierden, welken niet in de Christely. ke, Katholyke Kerk ingelyfd waaren. Het moeten harde lieden geweest zyn , zeide zy, welken u dit leerden. Maar hoor, lieve Frank, toen myn Man my verhaalde' wat hy met n geforoken had, bad ik hem my tefchenken, wat ik van hem bidden zoude. Hy Rond my myne bede toe- — Wee: gy wa: ik van hem bad? u, lieve Frank! Gy zyt dus de myne. _ Hier zag zy my zeer vriendelvfc in de oogen _ en nu _ vervolgde zy, zyt gy niet meer de myne, ik fchenfc h de vryheid. Daar, Frank, daar zyn twintig Leeuwendaalders tot de reis, myn Man zal u een' pas bezorgen. Ik?  (48 ) Ik ? vry ' hier viel ik voor haar op myne khièn. Maar zy fprong te rug, en droogde de traanen , welken over haare wangen liepen , met haaren fluijer af. Hier na vervolgde zy, terwyl haar do traanen nog over de kaaken biggelden , wanneer gy , lieve Frank , eens Heer van het Paradys waart, zoud ge my dan wel van hetzelve te rug wyzen ? By God niet ! was myn antwoord ; eene zo goede, vroome Vrouw, kan uit het Paradys niet gewezen worden. En wanneer ik eens voor dien God koome, welke de Zonne heden zo fchoon liet opgaan, dan zal ik hem bidden, dat hy u genadig zy. Dit is my lief, zeide zy, maar geloof my, lieve Frank , ik behoef uwe voorbede niet. Dj barmhartige Erbarmer zal ten minden zo goed denken als gy. Leef wel ! Frank! en laster my en uwen God niet meer! Hier liet zy den fluijer over het aanzicht vallen, en ging in haare kamer te rug. Dan ik bleef nog op myne knieën leggen, tot myn Heer my oprichttede. Wy weenden beiden. Hier na vroeg ik hem , wat was de meening van uwe Vrouw, wanneer zy zeide, dat ik God niet zou lasteren ? turk.  C 49 ) turk. Dat zal ik u zeggen. Myn Vrouw heeft my bewezen, dat wy , heden, beiden God gelasterd hebben, i k. Wy God gelasterd ? turk. God gelasterd! want de grootiïe Godslastering, die een Mensen kan uufpraken, is die, dat hy zegt, dat God een Tyran zou zyn, en rechtfehapen Menfchen onfchuldig verdoemen. i k. Maar ik heb alleen gezegd , hy ver. doemt hen wegens de Religie. turk. Dat is juist Godslastering, wanneer men zegt, de Religie die men belyd, is dé alleen Zaligmakende , en die dezelve niet willen aanneemen zullen eeuwig verdoemd zyn. Wanneer dit zo was, wat zoude ik dan van den Barmhartigen Erbarmer denken, is het niet waar, dat gy gelooft, dat myne Religie valsch, en de uwe de eenige waare is? i k. Zal ik huiehgelen? turk. By God niet! i k. Nu dan moet ik u zeggen, dat ik eri alle Christenen gelooven , dat uwe Religie valsch is. turk. Waarlyk? Nu bet kan zyn. Een van ons beiden heeft onrecht. Wie het is, dat t D Wec«  ( 50 ) Weet niemand beter, als de Schepper der Zonne. Maar ik wil ueens toegeeven ,dat ik eene valfche Religie hebbe, wie is 'er nu de oorzaak van, dat ik in dezelve geloove? geen Mensen als myn Vader, myne Moeder en myn Leermeester. Deze hebben my, van myne jeugd af, daar in aangekweekt. Jk heb hen gehoord en geloofd. Moest ik hen dan niet gehoord, niet geloofd hebben? Wanneer God my dus eenmaal uit het Paradys Zal v/yzen, moet hy zulks doen, om dat ik tegens myne ouderen een gehoorzaam kind geweest ben. Kunt gy zulks van God gelooven ? Lastert gy dan God niet, wanneer gy zegt, dat hy een goed mensch verdoemen wil, om dat hy zyne ouderen gehoorzaam geweest is t ik. Hier op kan ik niet antwoorden, dewyl ik geen Geleerde ben. Maar my dunkt toch —— turk. En wat dan ? i k. Dat gy, toen gy ouder wierd, den By. bel had kunnen leezen — turk. Ei! ei! Hebt gy dan den Koran (den Turkfchen Bybel) geleezen ? ik. Ei, wat gaat my de Koran aan? Ik ben een Keizerlyke, Koninglyke Soldaat, en heb my-  C st ) niyne wagten ordentelyk waargenoomen, eü op de posten, waar op ik gefield ben, myn fcbuldigen pligt betracht, vervolgens heb ik geen tyd gehad om my over zulke dingen te bekommeren. turk. Zo is het my ook gegaan. Ik ben een Koopman, en heb van den ochtend tot jfl den nacht druk werk , wanneer ik myne bezigheden ordentelyk wil waarnemen. 'Er is mydus nog geen tyd over gebleven, om uwen Bybel te leezen. ik. Maar wat moeten wy dan hier aan doen ? x turk. Wat ik doen wil, dat weetik. Ik wil alle dagen tot God bidden, en al de Ceremoniën in acht nemen, welke myne Religie my voorfchryft. Geen Mensch beledigen, ieder helpen, zo veel ik kan. En geen een meer van zyne Religie zoeken af te brengen. Op deze wyze denk ik, dat God my niet verdoemen zal. Wat wilt gy nu doen? j k. Ik denk even eens zo te doen* tukk. Ik denk het zelf. Zyn wy Schuf. ken, zo verdoemt God ons beiden, wy mooj.i.en dan Christenen, of Turken zyn. Zyn wy reehtfehapen Menfchen, dan zal God ons geD si na-  ( 52 ) nadig zyn, hoe zeer een van ons beiden ook gedwaald raogt hebben. Den volgenden dag bekwam ik myn pas, en nog een zak met proviantop den weg. Dus reisde ik voort, en kwam weder by de Keizerlyke armé. Thans nam ik weder dienst. Maar dewyl ik niet tegen de Turken dienen wilde , zo wierd ik naar Praag gezonden. Zie, Kameraads! dus is het my gegaan. Gy kent my allen. Ik ben een Katholyk Christen, dat weet gy. Maar ik zal g^en Mensen in zyn geloof hintieren, en hy-die zegt, dat ik, federt dat ik uit Turkyen gekomen ben , een Mensch heb zoeken Katholyk te maaken , deze zou van my fpreken als een Hondsvot! Ja , zeide een oude Corporaal, wanneer alle Menfchen dus dachten, dan beleefden wy een goeden tyd. Maar thans gelooft ieder Religie Party, dat de waarheid alleen aan haare zyde is, en ziet alle anderen als Ketters en Kinderen des Duivels aan, De eene Party betrouwd de andere niet op den weg, de eene vervolgt en drukt de andere zo dra zy de overmacht bekomt. Dus maken de Menfchen elkander het leven bitter, dié, geiyk Broeders en Zusters,  C 53 ) tere, met elkander, eenig en verdraagzaam, leven konden. En wie is de oorzaak van deze eeuwige Religiehaat ' vervolgde de Sergeant. Geen Mensch als de Paapen. Hoe grooter hunne gemeente word, hoe meer zy te doopen, te trouwen, te begraven, enz. hebben, en hoe meer zy gevolglyk ook in te koomen hebben. Dit laatfle noemen zy Jura Stola. Wanneer 'er nu lieden in hunnen kring leeven, welke niet van hun geloof zyn, dan betaalen dezen geen Jura Stola. Om nu dit Jura Stola niet te verliezen, zoeken zy alles wat leven heeft, tot hunne Reiigie over ce haaien , en, wanneer iemand van een ander geloof zich by de hunnen indringen wil, dan maaken zy eene vertooning, ais of de Religie, en zelfs de geheele waereld vergaan zal. Dus maaken het alle Paapen. De Katholyke, de Lutherfche en de Gereformeerde Paapen. De Turkfehe en Hcidenfche Paapen maaken het waarfchynelyfc ook niet beter. Wie zyn fchuld was het, dat onze lieve Heiland gekruisfigd wierd? Op myn Ziel! geen Mensch, als de Paapen, of, gelyk de Heilige Schrift hen noemt, de Ho,ienpriester en de Schriftgeleerden. Deze Schurken D 3 merk-  ( SO merkten , dat de Heiland de Menfchen ver, ftandiger maakte , dat zy zo veel niet meer opofferden als voor dezen —. wat hadden zy te doen ? zy maakten alarm — fchreeuwden keer op keer, dat onze Heiland de Religie wilde affchaffen. Het Gemeen werd oproerig — en — klets ! daar hing onze Heiland aan het Kruis. Wanneer nu de Snyder, Schoenmaker, Bakker en diergelyken zo iets doen, dan noemt men zulks Brood-Nyd, maar wanneer de Paapen zo iets doen , dan heet het —-? nu? Kameraaden! weet gy niet, hoe dit heet? Het heet Religie - yver. Ik kan niet ontkennen , dat my de redeneering van den Sergeant in 't geheel niet geviel. Jk was ook voornemens om hem op dezelve te antwoorden, maar eer het hier toe kwam , nam een Vaandrig, welke zo even gekomen was , om een zyner Kameraads te bezoeken, het woord , en zeide: Gy, Heer Sergeant , behoorde u in uw hart te fchaamen , dat gy , in tegenwoordigheid van zo veele Lieden , zo fcbandelyk en lichtvaardig van de Religie (preekt. Dat heet eerst de waereld eene openlyke ergernis geeven! Wie? vroeg de Sergeant hevig. Wie heeft fchan-  C ss ) fchandefyk en lichtvaardig van de Religie gefproken ? Ik heb alleen tegen de Religie haat flegts een paar woorden laaien vliegen. Is dan by u de Religie , en de Religie - haac eenerlei ? Ei, wat ge zegt! wat ge zegt! vervolgde de Vaandrig. Gy hebt de Dienaars der Reli. gie geheel ter nedergeplofr , en hy die de Dienaars der Religie te fchande maakt, deze fchandvlekt de Religie zeiven. Weet gy wel, wanneer de Dienaars der Religie hun aanzien kwyt raaken, dat de Religie dezelve dan ook verliest? Dit behoorde zulk een ojid Man, als gy zytreeds lang geweten te hebben , en het is fchande, dat zulk een Man, gelyfc gy zyt, in onze tyden, waar in het ongeloof meer en meer veld wint, zulke ergerlyke reden voert. Begryp toch, Heer Vaandrig, zeide de Sergeant , dat ik alle myne reden kan verantwoorden — ik — Ei , antwoorde de Vaandrig , ik fta hier niet, om uw zonen-klap aan te hoorem Heden ga ik naar den Regiments Pater en het aandiene — weet ge dat? D 4 Des  ( 56 ) Dus ging hy verfloord heen, en doeg de deur agter zich toe. Myn Sergeant fcheen , by deze gelegenheid , niet wel te moede te zyn. Hy prevelde iets tusfchen de tanden , dat ik niet recht verdaan konde. Eindelyk zeide hy overluid : Wel nu Kameraads, gy zyt myne getuigen, gy weet wat ik gezegd hebbe. Het leed niet zeer lang, of de r.egiments Pater kwam , en het wierd op eenmaal zo feil , dat men een Muis had kunnen hooren piepen. Hy maakte een taamelyke ernfiige houding en ging op den Sergeant los : ei! ei ! Heer Sergeant, wat moet ik van u hooren? sergeant. Zo ik hoop, uwe Hoogwaardigheid, niets dan alle liefde en goeds. pater. Is het waar, dat gy zo lichtvaardig van de Religie gefproken , en gezegd hebt, dat het eenerlei waare, men mogt een Turk , of een Christen , Luthers, Gereformeerd, of Katholyk zyn? sergeant. Op myn woord van eer, uwe Hoogwaadigheid, dat heb ik niet gezegd. Myne meening was alleen deze : dat onze Heere God een Vader aller Menfchen is, ze Hef  ( 57 ) lief heefc , en goed doet. De Christenen , gelyk de Turken, en de Turken , gelyk de Christenen. Heb ik daar in nu onrecht? pater. In't geheel niet. Zulks leert ons de Bybel. Maar wat hebt gy dan van de alleen Zaligmakende Religie gezegd ? ser g ea n t» Ik hebbe gezegd, is de Mensch een Schurk, dan kan het hem in de waereld niet wel gaan , hy mag Tu;k, of Christen , Katholyk, of Sociniaan zyn. Is dit dan niet waar ? pater. Zeker is het waar. Dat prediken wy beflendig. sergeant. Maar is de Mensch rechtfeha. pen, en handelt hy naar zyn geweten, dan zal de lieve God hem genadig zyn , fchoon hy fomtyds in zyn geloof mogt dwaafen. pater. Ja, myn lieve Sïrgeant, dat is Gods zaak, daar over hebben de Menfchen zich niet te bekommeren. sergeant. Dat is wel. Maar, wanneer men hier nu eens van lpreekt, wat is dan beter, dat men meent, dat de lieve God zo veele millioenen Menfchen, om reden, dat zv hunne ouderen gelooft hebben , in den Poel zal werpen , die met vuur en zwavel D 5 brand?  (58) brand? of dat men hoopt, dat by hen in de eeuwigheid zo genadig zal zyn als hy hen op de aarde was ? • pater. Het eerde deugd zeker niets, want onze Heiland zegt: Verdoemt niet, zo werd gy ook niet verdoemt. Maar 'er is my gezegd, dat gy op de Geestelykheid gefchimpt hebt. sergeant. Ik ? Op de Geestelykheid gefchimpt? Hoe kan uwe Hoogwaardigheid zulks van my geloven? Gy weet toch dat ik eene Religie hebbe i Hoe kunt gy dan van my vertrouwen, dat ik de Dienaars der Religie 20u befchimpen ? Neen , een rechtfchapen Geestelyke is een veel te eerwaardig man,dat weet ik zeer wel. Maar —. pater. Nu? . sergeant. Maar de Paapen zyn niet waardig, dat hen de Henker haalt. pateb. Wie verilaat gy dan door de Paapen? sergeant. Slegtdenkende Geestelyken, die hun ambt flegts om hun btiiks wille bedienen , en, in plaats van hunne toehoorders tot liefde en eendragt te vermaanen, dezelve altyd tegen andere Geloofsgenooten opzetten. Wat  ( 59 ) Wat oordeelt uwe Hoogwaardigheid van zulke lieden? pater. Dat zy onzen (tand tot ièhande zyn. sergeant. Zie, dat is nu juist myne mcening ook'. Tegen de Paapen heb ik een woord of twee laaten vliegen j maar voor een rechtfchapen Geestelyke heb ik zulk een grooten eerbied en hoogachting als voor een braaf Officier. De Regiments Pater lachte, en zeide: wanneer gy verder niets gezegd hebt, Heer Sergeant, dan heb ik 'er niets tegen. Het uitvaaren tegen de Paapen mag een rechtfehapen Geestelyke zo min verdrieten , als een verfiandige Geneesheer , wanneer men zulks tegen de Kwakzalvers doet, of een goede Vorst, als de Tirannen aangevallen worden. Gaave God, dat het volk toch eenmaal het onderfeheid tusfehen eenen Paap en een goede rechtfehapen Geestelyke inzag: dan zou het ook voor onzen (land meer achting hebben. Maar zo lang het dit onderfcheid niet verftnat, word onzen ftand veracht, en de rechtfehapen Geestelyke moet de vuige flreken der Paapen misgelden. Leef wel, Heer Sergeant, en blyf by deze gedachten. Ad-  ( 6o ) Adjeu , uwe Hoogwaardigheid , zeide de Sergeant, cn drukte hem trouwhartig ae hand , het is my zeer iief dat gy niet boos op my zyt. ik heb het toch, ja dat weet de lieve God , u;t geen boos inzicht gezegd. Men heeft voorzeker in alle flanden flegte kaerels, en de rechtfchapenen uit dezen flarid, moet het zeker lief zyn, wanneet 'er met minachting van de flegten gefproken word. Toen ik in Hongaryen flond — Nu leef wel , lieve Sergeant , heden moet ik naar huis om iets noodwendiger te doen. Wie was thans blyder als de Sergea.it! Hy fprak nog etteïyke uuren over deze doffe. Maar het zou te wydloopig zyn indien ik alles wilde vernaaien. Eenige dagen hier na was ik van myn kwaal genezen , ik verliet het Ziekenhuis , ging by den Heer Majoor, en dankte hem ^eer hartelyk voor de genade welke hy aan my betoond had. Apropos ! zeide hy , wanneer ik hem bedankt had, wei t ge my ook te zeggen waar mede gy genezen zyt ? Dat weet ik wel, was myn antwoord Ik moest  ( 61 ) moest Kweek-thee drinken, en twee purgatief inneemen. Hier op moest ik, daaglyfcs, des morgens en 's avonds, de fchurfte deeien met het water van Gulardi wasfen, my te bed lig. gen, en de uitwafeming afwachten. Wanneer ik dit vyf dagen gedaan had, deed de VeldChirurgyn onder een pint van dat water een oncezouten een vierendeel loot's aluin, en liet 'er dit in fmelten. Met dit water moest ik my weder daaglyks wasfen. Dit duurde tien dagen —• weg was myn fchurft. majoor. Maar hoor eens Linnenwever! hoe Haat het nu verder ? Weet gy ook hoe men het water van Gulardi maakt? t k Ei, dat zou ik meenen. Men neemt een pintjen fchoon water, doet 'er twee Iepels vol ioodfuiker en vier Iepels vol brandewyn in, en hier mede is hetzelve gereed. majoor. Bravo! maar wanneer gy zo verHandig zyt , zeg my dan eens , hoe men de loojfuiker gereed maakt? ik. Dat heb ik ook gemerkt; men neemt een pint wynazyn en een pond goud-glidpoeder , doet het beiden in een ketel , laat hei met elkander, op een zagt vuur, vier of vyf kwartiers koofcen , terwyi men hetzelve be-  C 62 ) beftendfg niet een houten fpadel omroert.. Vervolgens neemt men den ketel van 't vuur, laat de dikke doffe zinken, en giet het helders 'er af. Dit doet men in een fles, welken met een fchioef wel verzekerd moet zyn. majoor. Voortreffelyk. Maar om de vervaardiging van de Loodfuiker te beginnen, dit zou ik ti echter niet raaden. Daaromtrent zyn te veel voordeden nodig. Gydoet beter, wanneer gy dezen by een verftandig Apothecar* of Doöor koopt. Maar het water van Gulardi moet eigenlyk ieder Mer.sch hebben cn maaken kunnen. Want het geneest niet alleen het fchurft, maar ook nog veele andere kwaaien. Wanneer de Mensch zich, by voorbeeld, brand , is 'er niets beter als dat hy de befcha* digde plaatfen met dat water wascht. Het is uw geluk, Linnenwever! dat gy naar alle deze dingen onderzogt hebt. Want had gy het niet gedaan , morgen moest gy, op myn eer, naar Eger marfchceren. Maar, dewyl ik nu zie, dat u de herfens op de rechte plaats zitten, wil ik u nog ecnigen tyd hier behouden, en zien wat ik van u kan maaken, Hoe (laat het verder met u' Kunt gy leezen* ik. Ja, genadige Heer! dat heb ik geleerd.  ( 63 ) majoor. Nu kom en lees. Hy haalde een boek voor den dag,het welk Carel van Carelsberg heete, hier uit moest ik hem de volgende plaats voorlezen. „ En na deze Gefchiedenis trad een groot volk te voorfchyn , en bedekte den aardbeden). Het was mannelyk, fchoon en lïefefyk van gedaante. Ik zag bruine Jongelingen, welke Maagden in haare armen hielden, welker wangen liefelyk waaren gelyk het morgenrood, en wier oogen flonkerden, gelyk de Sterren Gods. Ook zag ik Vrouwen, welke allen vol kragt waaren, elk hield den Zuigeling in de armen , die bevallig aan den vollen boezem fpeelde, op welken de hairlokken golfden. En de ionken, die zy op de Zuigelingen wier-' pen, waaren gelyk aan de Jonken van den En gel Gods. Nevens haar Ronden fierk gefPierde Mannen, die hunne oogen aan deze lonken weidende waaren. Ook zag ik baarende, die in we.mg minuten,zonder vreemde hulpe, haare Kinderen ter waereld bragten. En ik Zag heinde en ver om my heen, en ziet 'er werd onder alle de Menfehen Kinderen niet een ge- . boggelden,of gepokten gevonden, nog welks '.'eenen krom gegroeid waaren, of een Mensch wel-  ( ^4 ) welke zonder neus was. Ook werd 'er nief een' bleken gevonden , men zag nergens zorg of kommer, cn hoorde noch twist, noch lïryd, maar zy waaren ai te faamen vrolyk en vol goeds. En ik vraagde hem, die met my fpiak: Heer! zyn dit Engelen?" „ En hy antwoorde en fprak tot my: zeker niet. Maar het zyn de betere Menfchen , die te voorfchyn zullen komen, wanneer de Heer zyn werk voleind, en het ryk der onwetenheid , der domheid en boosheid verdelgd heeft." ,,En deze Menfchen verbreiden zich op den aardbodem en begondenmetkragtte arbeiden. Galgen en Gerechtsplaatfen , Ziekenhuizen , Weeshuizen, Kazernen, Tuchthuizen, en alle andere wooningen der Elenden wierden ter nedergeworpen; Parys met haare Zusteren werden woest, en wooningen der Nachtuilen en Baaven. En men maakte om iedere Hoofd(tad een ruimte van tweehonderd veldwegs , en omheinde dezelve met eene hegge , op dat niemand te naby komen , en de overblyffels der razernyen van het menfchelyk verftand zien mogt. Maar alle Woestenyen werden Lusthoven , en alle Heuvelen wierden Bos. fehen  ( 65 ) fehen en Wynbergen, en 'er werd toen nier. een Bedelaar meer gevonden, maar ieder had overvloed, ieder zat by zyne kinderen en fmaakte een Wildbraad, of een gemest Kalf, dronk zyn beker wyns, en zyn hart was van geen kwaad bewus\" majoor. Wel nu, met het lezen gaat het goed, maar hoe (laat gy met het fchryven? i k. Dat heb ik ook geleerd , voor zo verre een arme Handwerksman zulks nodig heeft. majoor. Nu, deze heeft veel nodig. De ryke kan voor zyn geld fchryvers genoeg krygen, maar de arme heeft zo veel geld niet, dat hy een fchryver houden kan. Daar is inkt, pen en papier, zet u daar, en fchryf my een brief. ik. Ja, brievenfehryven heb ik niet geleerd. majoor. Gy hebt geen blieven leeren fchryven? wat hebt gy dan voor dezen gefchreven ? ik. Enkel Bybelfche fpreuken. majoor. Ha! hal ha! ha! Enkel Bybelfche fpreuken ? Dat is heel goed, maar daar mede.kunt gy niets afdoen. Wanneer Gy eens een (luk Lynwaad vervaardigd had, en gy wilde bet een Koopman asnbiedde5 enfehreef è. E 'er  (66) " 'er hem alle de Hoofdllukken van den Zendbrief aan de Romeinen by, zulks zou U niets helpen. Zet Ü neêr en fchryf een brief, hy mag dan wezen, zo hy wil. Ik zette my en fchreef den volgenden brief aan mynen voormaaligen Reftor. Got groet IJ'. Liefe Heer Refcter! wanneer gy U nog wel befint is 't myn lief, ik ben God loof en dang nog gefont en wel. Jk ben een Soldaat geworden onder de Keizerliken. Ik ben veertien dagen in 't Ziekenhuis geweest, en ben'er nou niet meer in. Groet tog myn Meuy Anne Katrine, leef gy wel, CONSTANT. In geheel myn leven heb ik geen Mensch zo zien lachgen, als de Majoor lachten, wanneer hy den Brief gelezen had. Hy wierd zo bruin als een kersch in 't aanzicht, en ik meende hy zoude zich te bedien gelachgen hebben. Hoor Linnewever, zeide hy, wanneer gy uw  C 67 j uw Lynwand en uw Trielje niet beter voor den dag kunt brengen, ais gy uw brieven doet, dan ziet het 'er ilegt met u uit. Toen de Majoor zich zat gelachgen had, zeide by, hoe Haat het met uw rekenen? Rekenen, was myn antwoord , heb ik zeer juist geleerd. In de fchool was ik altyd de baas. Dat zal my lief zyn, hernam de Majoor. Wy zullen het beproeven. Zet u neêr en fchryf, ik zal U een Exempel opgeeven. Wanneer de ico pond Koffy kost 60 guldens , hoe veel kost dan het loot ? Ik bezag dit Exempel van agteren en van vooren, gelyk de Koe een nieuwe Poort, zonder te weeten wat ik 'er meê zou begin, nen. Eindelyk zeide ik: Genadige Heer, dat Exempel heb ik in de fchool niet gehad. Nu lachte hy weêr, dat hem de buikfchudde, en vroeg, gy kunt dan geen andere Exempelen berekenen als die gy in uwe fchool geleerd hebt ? Daar mede zult gy ver komen. Wat voor Exempelen hebt gy dan indefchool gehad ? Laat eens hooren! ik. Geen andere Exempelen als die van Additio, Suptraftio, Multiplicatio, Devifio. E 2 ma-  (6*8) Majöob. Goed! wanneer gy het Exempel berekenen wi't, dat ik U daar gegeeven heb, dan behoeft gy ook niets' anders. Voort! voort! beproef wat gy doen kunt jk zal U tyd geeven. ]k rekende heen en weder en befchreef een geheel vel papier met getallen. Myn Heer dc Majoor ging ondermsfchen de kamer op en neer, keek my fomwylen eens over den fchotrder, nam nu en dan een fnuifjen, en gfng hier na aan het vengfter om zyn lachgen te verbergen. Eindelyk zeide ik, ik heb • het gevonden Heer Majoor! wanneer de iod pond Koffy 60 guldens kost, dan kost het lood ro penningen. Nu brak het gelach weder op nieuw los, en wel zo lang dat het my eindelyk verdroot. Toen de Majoor dit merkte, wierd hy ernftig en zeide: om tot de zaak te komen! Gy ziet nu, dat gy niet kunt rekenen. En wanneer gy honderd en vyftig Riemen papiers met getallen befchreven hebt, zo helpt U zulks mg niets, gy tóoögt niet zeggen dat gy kunt rekenen. Terwyl hy dit zeide, ging hy naar de deur en trok aan dc fchel, roet een trad zyne bediende bh1.-  (£9 ) fcinnen, en vroeg, wat beveele uwe Genade? MAjoott. Zeg ee-s, Hendrik, wanneer de joo pond Koffy 60 guldens kost, 'hoe veel kost dan het lood? bediende. (Na dat hy zich een minuut of twee bedacht had) 6 penningen! majoor. Heel goed! ga nu maar heen! Zie, myn lieve Linnewevertjen, dat heet rekenen! Met uwe Rekenkunst zult gy niet ver komen; 'X geen gy de geheele week door verdiend hebt, kunt gy des Saturdags avonds weder verrekenen. Weet ge wat, wilt gy ook nog iets leeren? ik. Zeer gaarne, wanneer ik daartoe maar gelegenheid hebbe. majoor. Deze zal ik u bezorgen! Daar hebt gy een briefjen,breng dit by denScnryver Schröder, deze zal U daaglyks in het rekenen en fchryven onderrechting geeven. Wanneer gy vlytig zyt wil ik U van de eerfle beginzels af laaten onderwyzen. Maar 2yt gy zulks niet, dan is de zaak na veertien dagen afgedaan, en gy gaat, met het eerfle tranfport, der Recruten, naar Eger. Morgen neemt het exerceeren ook een begin, neem u daar by ter deeg in acht, op E 3 dat  C 70) dat TJ den rug niet al te niet gefineerd worde. Ik bedankte den Heer Majoor 'er zeer bcleefdclyk voor, dat hy my fchryven en rekenen wilde laaten leeren en ging, regt toe regt aan, naar myn kwartier. Toen ik by de Tromsdorpfche Apotheek kwam, kreeg ik het in den zin om een lood Viollette Rappé te koopen. De Winkelbe. diende deed my dezelve in een papiertjen; Wanneer ik nu een fnuifjen wilde neemen, zag ik dat het papiertjen bedrukt was. Ik wilde leezen wat 'er op florid, maar dewyl de regels midden door gefneden waaren, kon ik 'er geen recht begrip van krygen. Echter kon ik 'er zo veel in zien, dat het van een Religie Edia handelde, dewyl het woord Religie Edia 'er tweemaalen in voorkwam. Voor duizend koekoek, dacht ik by my zeiven, wat is dat voor een ding , een Religie Edia. Met een ontmoette ik een Keizerlyken foldaat, Hé, kameraad, zeide ik, kunt ge my niet zeggen, wat een Religie EJia is? Hy lachte en zeide, wat gaat my het Religie Edia aan. Wanneer gy van een maal- tyd  (7D tyd erwten met fpek fprak, dit zou beter myn zaak zyn. Nu flenterde ik voort tot aan de Smitsfïraat, alwaar een Lutherfche Geestelyke zo fchielyk den hoek om kwam, dat hy my tegen 't lyf liep, en my byna omver gelopen had. Wy verfchrikten beiden, zaagen elkander aan, en hy verzogt my, ik zou het hem niet kwalyk neemen, dat, hy my tegen 't lyf geIoopen had. In 't minst niet, zeide ik. Maar dewyl wy hier zo toevallig te faamen komen, zo kunt gy my een dienst doen. geestelyke. En wat zou dit zyn? ik. Dat ge zo goed waart, en my zeide, welk een ding een Religie Edict is. geestelyke. Hoe komt gy toch op deze zonderlinge gedachten? ik. Zie hier, het ftaat op dit Papiertjen. geestelyke. Wel nu? Waarom bekommert gy u daar over? ik. Ik denk, dat hy die een Religie heeft, ook weten moet, wat een Religie Edict is. geestelyke. Wanneer gy van dit denkbeeld zyt, dan wil ik 't u zuiver verklaaren. E 4 Kom  C 72 3 Kom, ga met my naar huis. Een Religie Edict, ais ik het u in 't kort zal zeggen, is een hout Strykyzer. j k. Dit verfla ik niet. geestelyke. Zie, dat hout is, is geen yzer, en dat geen hout is, kan geen hout zyn. Dus is het ook met het R.eligie E üét. Een Religie bevel, of een bevel, om de Religie naar eene zekere wyze te leeren, voegt zich zo min te faamen als een hout Strykyzer. , ik,. Maar wie maakt dan de Religie Edicten ? , geestelyke. In de oudfte tyden, de Heidenfche Keizers, hier ria de Pausfchen. In de voorige eeuw ook eenige Proteftantfche Vorften. Toon my eens uw Papiertjen! Zie eens, het is geheel geel, het moet ten minden honderd jaaren oud zyn. Heden ten dagen, hebben onze Vorften betere inzichten, en maaken geen Religie Ed'öen meer,dewyl de ondervinding hen geleerd heeft, dat door dezelve niet dan Haat, vervolgingen verbitteting ontdaat, en de Religie Edicten altyd van de Paapen misbruikt worden, om hunne falschheid en boosheid aan hunne medemenfeh'en te doen gevoelen, Neen, daartoe hebben,  ( 73 ) ben, God zy lof, heden ten dagea (*) onze Vorften te veel verlui...'. Was i t '; <_■: belachgelyk, wanneer men de Doétooren wilde voorfebryven, wat zy tot hunne purgatief! neemen moeteni Zo belachgelyk is het ook, wanneer zy de Leeraars der Religie wiilen voorfchryven, wat zy le.ren zullen. Voor de deugdzaamheid der Purg.-.tiè'n laaten zy den Doctor, en voor de zuiverheid eter Leer den Leeraar zorgen, en hier mede gaat alles goed. De t.yden veranderen, myn lieve Man en de inzichten der Menfchen ook. Dezelven zyn, in alle (landen, heden in veele (lukken veel wyzer, als voor dezen. Neem maar eens de Doétooren, deze konden voor dezen geen Recept fchryven, waar geen Herfenfchaal, Mumie , Menfchenvet enz. in kwam. ik. Hier in hebt gy gelyk Myn Heer. Myn Grootmoeder zaliger had een Coekjen, dat heete, Mos{èn Drek - Apotheek. geestelyke. Ziet gy! En hoe wys zyn heden onze Doórooren. Deze genezen alles met water, Kruiuen, Wortelen en andere een. (*) Dit Gefprek is in 't Jaar 1763. E 5  C 74 ) eeuvoudige middelen. Wanneer 'er nu een; Vorst was, welke beveelen wilde, dat de Doéiooren de zieken naar de oude wyze gerezen , of dat zy de zieken Geneesmiddelen geeven zouden, van welken zy voor uit wisten, dat ze de zieken niet nuttig waaren, wat zo.u dit voor een alarm onder de Dcftooren geeven. En is het wel anders, als een Vorst de Geestelyken beveelen,en voorlchryven wilde, wat zy leeren moeten? ik. Met uw verlof, Myn Heer! my dunkt hier is toch een onderfèheid. De Doétooren hebben eigenlyk geen voorfchrift, hoe zy genezen moeten; maar de Heeren Geestelyken wel. Dezen hebben in myn Vaderland, by voorbeeld, de Heidelbergfche Catechismus. geestelyke. Goed! Aldus hebben de Heeren Geestelyken in uw Land de Heidelbergfche Catechismus. Dus gelooven zy nu alles wat daar in ftaat, of zy gelooven het riet. Gelooven zy het, dan behoeft het niet bevoolen te worden, dat zy daar naar moeten leeren. Maar gelooven zy het niet, zo kan Jk niet inzien wat men met dit bevel wil uitrechten. Wil men beveelen, dat zy het ge- loo-  ( 75 ) Jooven zullen, dan is het belacbgelyk, want het geloof laat zich geen bevel geeven. Gy zyt, naar ik bemerke, Gereformeerd. Gelooft gy nu wel, dat het waare vleesch en bloed Jefu Christi in het Heilige Avondmaal tegenwoordig zy? ik. Neen, dat geloof ik niet. geestelyke. Wanneer nu echter een Vorst, by zyne ongenade, beval, dat gy het moest gelooven' dan zou het geloof hier na toch wel komen? ik. In myn geheele leven niet, al was het ook dat F zen.  ( 8a > zen. Wie of dit aartig Liedjen gemaakt heeft? Zeide de Dogter tegen haaren Vader. Ik weet het niet, antwoorde hy, maar het moet reeds over de honderd jaaren oud zyn. Gy dwaalt, lieve Man, zeide de Vrouw, want een zekere Heer Miller heeft het eerst voor weinig jaaren vervaardigd. Zo, vervolgde de Man, dan had hy 'er ook de regels wel moogen uitlaaten. De Leeuwrik zingt by 't werk, met lust, De Nachtegaal by zoete rust. Het kan zyn, dat zulks voor honderd jaaren v/el plaats heeft gehad; maar tegenwoordig hoort men geen Nachtegaal meer, zodra 'er zich een laat zien, word hy gevangen. Myn Grootvader heb ik 'er veel van hooren vertellen , hoe fchoon het voor dezen in de Tuinen en Bosfehen geweest is, hoe veel Nachtegaaien en andere zingende Vogelen men daar had. Heden is het als uitgeftorven , Nachtegaaien hoort men in 't geheel niet meer, en andere zingende Vogelen ook niet veel. Op de Boomen ziet men thans zeker niets levend , als Rupfen. Dat is waar, zehie de Dogter, de Boomen  C 83 ) wemelen 'er van, ik geloof, dat wy dit jaar byna geen vrugten zullen hebben. vader. Ja, dat kan niet anders. De lieve God heeft alles goed gemaakt. Hy neeft zulk een menigte Vogelen gefchapen, dat zy den Mensch by zynen arbeid en by zyne wandelingen opwakkeren zouden , en heeft hen tot hun voedfel Rupfen en andere Infecten gegeeven. Hy heeft ook' alles zo wys ingericht, dat de jonge Vogelen meestendeels mt de eijeren kruipen, wanneer de Rupfen te voorfchyn komen. Maar de Menfchen verbrodden.alles. De Vogelnesten haaien zy uit en de ouden vangen zy , drukken hen den kop in, of fluiten hen in de kamer op Zeer zeker moesten hier op de Rupfen de over. hand neemen en de Boomen bederven. Wu klagen en kermen de Menfchen, willen het met bidden weder goed maaken, en zingen: Sprinkhaanen en Rupfen zyn uw roede. Ja, zeker zyn zy eehe roede, maar eene roede die de Mensch voor zich gebonden heeft, docter. Zeg my toch eens, Vader, waarom de Menfchen over 't algemeen zo onverftandig zyn? F 1 r z va-  ( 8-4 ) vader. Om dat zy niet behoorlyk ort-. derrecht wórden. De Mensch is Gods Stadhouder op de Aarde, en van zynen Schepper beftemd, om de aarde te verfraaijen, de dieren te befchermen, dezelve zich ten nutte te maaken, en , wanneer zy hem fchadelyk zyn, of, wanneer hun dood, hem nuttig is , dezelve te dooden. Wanneer hy dit deed, zo wierd de waereld, af en door.fchooner, en zou, meer en meer, naar een Paradys gelyken. Maar dit doet hy niet. Men heeft Menfchen , welke niet fchynen te zyn naar het beeld Gods, die zich over alle zyne werken erbarmt , maar wel naar het beeld van een Kiekendief, die alle Vogelen wegneemt, welke hy in zyne klaauwen bekomen kan. Maar waar van komt dit? Men zegt de Kinderen hier niets van. Zy leeren wel de pligten tegen de Engelen , maar niet de plig. ten tegen de Dieren. dogter. Waarom verbied de Overheid dan deze wanorde niet? vader, Zy vei bied het wel, maar wat helpt dit? Zy kan 'er toch niet by (laan en hoede de Menfchen. Zy moest liever beveelen, dat'er geen een zingende Vogel mogt ■ . ver-  ( «5 ) ■verkogt worden , en de Vogelen , welke te koop gtbragt wierden , laaten wegneemen , en de verkopers doen ftraffen. Ik bad dit gefprek zeer gaarne langer aangehoort, maar de taptoe wierd gellagen, en dus moest ik my bals over hoofd in myn Kwartier begeeven. Den volgende dag ging ik het eerst by den HeerSchryver om my in 't fchryven en in het rekenen te laaten onderrechten , hier na op de plaats , alwaar de Recruten geëxerceerd worden. Het fchryven en rekenen begreep ik daadelyk , en ik zag wel , dat het my minder aan gefchiktheid dan aan gelegenheid ontbroken had, om iets te leeren. Doch met de Exercitie wilde het in 't geheel niet gaan. De Corporaal, dit moet ik hem ter eere nageeven, meende het wel met my. Maar toen hy my agt dagen lang alles voorgedaan had, en het, af en door, noch witter, noch zwarter met my wierd, werd hy in 't eind ongeduldig , en begon my duchtig de ribben te fmeeren. Eens floeg hy 'er zodanig van boven op in, dat ik gelyk een vogelknip in elkander boog , daar op kwam de Heer Majoor aan. F 3 Voor  ( 86 ) Voor den koekkoek, zeide hy, wat heeft de kaerel gedaan, dat hy zo geflagen word ? Hou het my ten goede, Heer Majoor, antwoorde de Corporaal, wanneer dezen knaap niet terdeeg afgefmeert word , dan begrypt hy de Exercitie in heel zyn leven niet. Ik heb hem reeds honderd en duixendnuilcn gezegd , hy zou rr.ct dc punten eer voeicu uitwaards optreden , de borst voor uit, en de fchouders te rug y.juen; maar het biyft even als het is. Wanneer hy uil waards gaat, laat by de fchouders voor uit fleken, eti bewd hy de fchouders tc mg, dan gist hy inwasrds getyk een gans. Ik kan u verzekervn, Heer Majoor, dat \'< met dit Mensch het ^tooide geduld gehad heb, en hem daar by nog de beste woorden heb gegeeven, maar het helpt niets, Heer Majoor! ik moet hem dus over i den huid komen, dat hem het vel rookt, of 'er komt niets goeds van. De Heer Majoor trok zyne fchouders op, en zeide: dan kan ik u niet helpen, Linnenwever , de Exercitie moet gy leeren. Geef u zei ven toch liever wat moeite! Waarom wilt gy u dus laaten flaan ? Kom dezen avond, na vyven by my! Toen  C 87 ) Toen ik by hem kwam, was hy in 't geheel de man riet, die hy te vooren geweest was. Hy zag geweldig ernffig, en zeide: ik kan u niet helpen, Linnenwever, de Exercitie moet gy leeren. Zeg my eens, hebt gy in uwe jeugd geen Lichaamsoeffeningen gehad ? ik. In 't geheel niet. Myn Moeder pleeg altyd te zeggen : de Schooien waaren een zeer groote weldaad, dewyl de Kinderen 'er Uil in leerden zitten. majoor. Ik bedank voor deze weldaad. Een Kind moet loopen en fpringen, maar niet altyd Iiil zitten, anders, groeijen zyne muskelen aan elkander , en het word daar na even zulk een houten Peter als gy zyt. Wat helpt u uw lichaam, wanneer gy hetzelve niet kunt gebruiken ? En wie kan het u leeren gebruiken, wanneer gy u zeiven niet oeffent? Zie eens, het Paard word fiyf, dat altyd in den ftal Haat , de Mensch word zulks ook, wanneer hy altyd (lil zit. Zo het my voorkomt heeft de Mensch niet alleen een lichaam , maar ook een ziel. Op welk eene wyze heeft men voor uwe ziele gezorgd? Wanneer men zulks naar uwe rekenkunst wil beoordeelen, zal dit waarlyk F 4 ook  ( 88 ) ook niet veel zyn ? Hebt gy ook de Geograpbie geleerd ? ik. In 't geheel niet. Wy hadden in ons School niets als van Jericho , Jerufalem en Bethlehem majook. Waar leggen dan deze Steden? ik. In 't beloofde Land. majoor. Waar ligt dan het beloofde Land? i k. Ja, dat is my niet gezegd. majoor. Weet gy dan waar het beste Vlas groeit ? ik. Daar heb ik niets van gehoord. majoor. Barmhartige God! Weet ge dan niet in welke Landen het Linnen het meest 'gezogt word ? i r. Hoe zou ik dat dan weeten. majoor. Wel nu, wanneer gy dan een fluk Linnen geweven hebt , dan kunt gy 't fiaar Jericho , aan de Hoere Rachab zenden. Hoe ftaat gy met de Natuurlyke Historie ? i k. Daar weet ik In 't geheel niets van. Myn Heer Conrector heeft my altyd voor de Natuur gewaarfchouwd. majoor. Gewaarfchouwd ?,Zeg my dan eens, wie heeft de Natuur gemaakt? ik.  C 89 ) ik. Voor zo veel ik weet, de lieve God. majoor. Ik geloof het ook. Hoe kan'er u dan een Mensch voor waarlcbouwen, om de Natuur te betrachten. Neem het my niet kwalyk, uw Heer Cohreclor moet een Schapenkop geweest zyn. Wanneer God de Na. tuur gemaakt heeft, dan is het niet te verantwoorden wanneer men dezelve niet betrachten wil. Op welken grond komt het Vlas dan wel het beste voort? ik. Gelyk ik gezegd heb, Heer Majoor, daar weet ik niets af. majoor. Zeg my doch eens, wat gy eigenlyk in de Schoole geleerd hebt? Uw lichaam deugd tot niets , gy zyt een houten Peter, toen gy by my kwaamt Hond gy ftyf van 't fchurft, Brieven kunr gy niet fchryven, Rekenen hebt gy niet geleerd, van de Geographie verftaat gy niets, en de Natuur ziet gy aan, gelyk de Koe een nieuwe Poort. Wat hebt gy dan nu eigenlyk geleerd ? Hoe lang hebt gy wel lchool gegaan» 1 k. Van myn zesden tot myn veertienden jaar. .majoor. En dus agt jaaren. Wel nu, in * 5 agt  ( 90 ) agt jaaren moest men toch nog al iets kunnen leeren; wat hebt gy dan geleerd ? ik. Eerftelyk de Heidelbergfche Catechismus. majoor. Wat ftaat 'er dan in de Heidel. bergfche Catechismus ? ik. De hoofdftukken der Christelyke Religie. majoor. Zo. Wel nu zeg my dan eens, waar zal dan de Christen zyne gelukzaligheid zoeken ? ik. Deze vraag ftaat niet in de Heidelbergfche Catechismus. majoor. Met de zelfde woorden zal zy 'er zekerlyk niet in ftaan. Maar wanneer 'er de Hoofdfiukken der Christelyke Religie in ftaan , en gy hem met verftand geleerd hebt, dan moet gy toch deze vraag kunnen beantwoorden. De Christelyke Religie is ons daar toe gegeeven, dat ze ons leeren zoude, gelukkig te worden. Wanneer dit nu zo is, dan moet gy toch wel weten, waar de Christen zyne gelukzaligheid zoeken zal ? Bedenk u eens! ï k. Zeker in den Bybel. , majoor. Gy verftaat my niet. De Bybel is  ( 91 ) is het Boek» dat ons leert, hoe wy kunnen gelukkig worden. Maar waar is nu de plaats, alwaar de Christen zyne gelukzaligheid zoeken moet? Jericho? Jerufalem ? Bethlehem? ik. Jk geloof dat hy ze in den Hemel moet zoeken. majoor. Dat is heel goed. Men heeft echter nog een weinigjen tyd , eer men in den Hemel komt. Geduureiide dezen tyd willen wy toch ook gelukkig zyn. Waar zal de Christen nu, geduureiide dien tyd, zyne gelukzaligheid zoeken ? IK. Dat weet ik nu waarlyk niet. majoor. Waarlyk niet? Dat God zich over u erbarme ! hoe kunt gy dan gelukzaligheid vinden , wanneer gy niet weet, waar gy die zoeken zult? Waar lag dan de grond van uwe Elende? ik. In my zelf. O, ja! nu weet ik het, in my zelf moet ik ook de gelukzaligheid zoeken. majoor. Dat meen ik ook. Men heeft veele Menfchen, welke denken, wanneer ik hier of daar wezen kon, dan zoude ik recht gelukkig Ieeven. Dit helpt echter niets. Wanneer de Mensch wyzer en beter word, zo is *? ook gelukkiger. Ik zie wel de Catechis- mus  C 92 ) mus heeft niet zeer veel in uw hoofd opgeruimd. Hebt gy verder niets geleerd ? ik. Dat zou ik meenen; Lathyn. majoor. Pots Stern! Lathyn? Dan zyt gy een Lathynfche Linnenwever. Deze moet veel beter weven als een Duitfcher. Ik ben de Lathynfche Schooien ook eens doorloopen , mooglyk kan ik u iets te raden geeven; hoe vertaalr gy dit Spreukjen : a bove MAjoai discit arare minor? i k. Wy hebben in de Schooien verder niets geleerd als de Gramatica , en hier in flond dat niet. Maar ik wil toch eens beproeven, of ik het niet vertaaien kan. A van, bove de Os, M a j o r i van den Majoor — majoor. Ha! ha! ha! Gy ziet nu wel, dat ge uw tyd met het Lathyn leeren vermorst hebt, dewyl gy zo veel niet eeleerd hebt, dat gy zulk een gemakkelyk Spreukjen kunt verdaan. En wanneer gyook Lathyn geleerd had , waar toe zou het u, als Handwerksman , dienen ? Men heeft geen Land rneer daar Lathyn gefproken word. Wanneer jiy nu eene vreemde taal had willen leeren, dan zou de Franfche , of Engelfche taal tl nutter geweest zyn. De Lieden, welken over  ( 93 ) uw School gefield waaren, kunnen het nooft voor Gods Rechterfloel verantwoorden , dat zy zo (legt voor de onderrechting zorgden. Wie had dan by u het opzicht over de Schooien ? ik De Raad en de Geestelykheid. majoor. Hum! hum! ik. in het jaar toen ik myne belyJenis deed, wilde de Raad en de Geestelykheid de Schooien verbeteren. majoor. Zo? Zy wilde misfchien nieuwe vengflers in de Schooien doen maaken. ik. Zonder fclietsch , Heer Majoor, zy wilde de Schooien verbeteren. De Raad, droeg dus aan den Predikant Frenzel de Commiffie op, om eenige voordellen te doen, op welk eene wyze de Schooien zouden kunnen verbeterd worden. majoor. Nu, ik ben toch zeer begeerig om te weten wat dit voor voordellen Zjrn. ik. Eerdelyk was hy van meening, dat hy die een Schoenmaker wilde worden, (choe* nen moest leeren maaken, en cVe een Snyder wilde worden , deze moest kleêren leeren maaken. Hy die een Schoolleeraar wilde worden,  C 94 ) derij móest zich dus ook tot dat ambt bekwaam maaken. majoor. En die een Soldaat wil worden moet het Exërceeren leeren. — Verder in den Text. i k. Hy verzogt ook, de Raad zoude een Serrarien, of zo als dat ding dan heet, laaten aanleggen. majoor. Seminarium, wilt gy zeggen, alwaar de toekomftige Schoolleeraais tot hun ambt bekwaam gemaakt worden. Ja, dat was een zeer goede zaak. Hoe ging het daar meê ? ik. Het kwam zeer goed tot fland. Vervolgens was zyne meening, dat in ieder School ten minden twee kamers moesten zyn. In de eene zouden de Kinderen leeren , en in de andere hun handwerk doen. Hy was van meening, wanneer 'er zo veelc Kinderen by elkander waaren, dan kon men ze niet allen met leeren bezig houden, de meesten hadden niets te doen , bedreven moedwil en Hoorden de anderen. Voornamelyk wilde hy, dat de Meisjens tot fpinnen, naaijen en breijen zouden aangezet worden. majoor. Hum', dat was dan een werk- fchool >  C 95 ) lchool, evenals die is, welke ik in Gottingen gezien heb. i k. Vervolgens was hy ook van meening , dat de Kinderen alle dagen een uur tot lichamelyke oefTeningen moesten hebben, op dat zy daar door vlugger zouden worden, en leeren om zich in het gevaar te kunnen helpen. Het Lathyn leeren wiide hy in de geringe Schooien afgefchaft hebben, dewyl hy van oordeel was, dat het hen, welke geen Ge. leerden wilden worden , toch niets kon helpen , terwyl het dezen dan nog wel konden leeren wanneer zy in 't gymnasium kwamen. De Kinderen zouden ook met de Planten, Steenen en Dieren bekend gemaakt worden, welke om hen waaren, zouden de Geographie, Muziek, Schryven, Rekenen, Tekenen leeren, en om hen in de Religie te onderrechten , zou 'er een boek gefchreven worden , dat voor de Kinderen verliaanbaarer was als de Catechismus. majoor. Wel nu, ik moet bekennen dat my deze Predikant gevalt. Maar hoe ging het nu verder? IK. Slegt, en wel zeer flegt. Zo dra de vei betering een aanvang zou neeraen, wierd hei  ( P6 ) het gemeene volk oproerig, en zeide, dat zy zulks niet wilden hebben. Zy waaren allen braave Lieden geworden , en hadden echler niets meer geleerd , als de Catechismus en de Gramatica, en hier moesten hunne Kinderen ook by blyven, Mooglyk hadden zy het zich nog wel laaten welgevallen, maar de oude Heer Magister Staudus, God beter 't ! yverde geweldig tegen de verbetering , preêkte zes Zondagen agter elkander van de groote gevaaren waar in het Christendom, in onze dagen , zweefde , en vermaande zyne toehoorders , om liever goed en bloed te verliezen , als hunne Kinderen van de Religie hunner Vaderen te laaten berooven. majoor. Ja, dit foort van Lieden ken ik reeds, Deze kunnen geen verbeteiing dulden. Wanneer zy gekleurde klederen aan hebben, dan fchreeuwen zy dat de Staat in gevaar is, en wanneer zy zwarte klederen dragen, dan fchreeuwen zy over het gevaar der Religie. tic Deze Predikatiën maakten de geheele Stad oproerig. Meer als honderd Burgers drongen op het Raadhuis en in de Raad-Kamer. Het gemeene volk wagte beneden, op hoop , dat de Raadsheeren uit het vengfier zou  C 97 ) zouden geworpen worden. Maar de Prefident Kilband , was een kloekmoedig man, ftond op, terwyl de Burgers in de Raad-Kamer ftooven, en vroeg: wat wilt gy van ons ? Wy willen, fchreeuwden de Burgers, onze Schooien niet laaten verbeteren, dit is onze begeerte, en geen een van ons zal het toelaaten. De Prefident wilde fpreken , doch het was hem onmooglyk, dewyl het volk zo verbaazend fchreeuwde. Nu vatte hy den aanvoerder by de hand en verzogt hem, dat by het volk tot zwygen zou brengen. Dit deed deze. Zo dra 'er fiike was klom de Prefident op de tafel en deed eene kleine aanfpraak aan de Burgers, welke omtrent van den volgenden inhoud was : Lieve Burgers ! de tegenwoordige Stadsraad had voorgenoomen uwe Schoo. len te verbeteren, waar door uwe Kinderen vernuftig, vroom en gelukkig zouden kunnen worden, en niet van zo veele ziektcns en zorgen , als zy dus verre gedaan zyn, geplaagt worden. Wy geloofden u hier mede dienst te zullen doen. Maar wanneer u zulks niet gevalt, dan behoeft gy daarom geen op. Hand te verwekken , want dan biyft het by 4. G het  (98) het oude. Wy vraagen dus nogmaals wilt gy goede of'flegte Schooien? Slegte Schooien willen wy hebben ,fchreeuwden zy allen. Goed, zeide de Prefident, die zult gy hebben. De Burgers gingen heen , juichden en zwaaiden met den hoed. majook. Zulks was braaf gedaan van den Prefident. Ik zie het altyd met vreugde, dat men de Menfchen wys zoekt te maaken. Want hoe wyzer zy zyn , hoe beter zy zich kunnen helpen en hunne omfiandigheden verbeteren. Maar wanneer zy nu, niet alleen niet wyzer worden, maar nog in hunne domheid volharden willen, zo is 't het beste, dat men ze 'er in laat voortdwaalen. Het verftand laat zich niet opdringen. Hoe ging het nu verder? ik. De goede Predikant Frenzel, welke ik nog beklaag, had hier zulk een ergernis aan', dat hy 'er de teering van kreeg en daar aan ftierf. Toen by bemerkte, dat zyn einde naderde, deed hy nog een zeer korte Predikaaiiie voor zyne Gemeente, en liet dezelve drukken. Hier heb ik ze by my. majoor. Goed, lees ze my eens voor, ik zal iniusfehen een pyp tabak rooken. Ka  (99) Na dat de Heer Majoor zyn pyp had aangélïoken, moest ik beginnen om hem de Predikaatfie voor te Ieezen. Dezelve was van dezeninhoud, Heilige Vader, heilig ons in uwe waarheid, uw woord is de waarheid! Amen. De traanen zyn niet zeer gefchikt voor een Man, maar veel beter voor eene Vrouw. De Man heeft meer fterkte als de Vrouw, en kan zich dus beter helpen als zy. De Vrouw moet dus dikwyls traanen Horten', op dat zich anderen over haar zouden erbarmen, en haar helpen, dewyl zy zich zelf niet helpen kan; maar voor den Man is het gefchikter, dat hy zyne fmart verbergt, en naardenkt en overlegt, hoe hy zich zelf zal helpen. Dit weet gy allen. Wanneer eene Vrouw zich gewond heeft en weent, dan beklaagt gy haar; maar wanneer een Man over eene wonde weent, dan befpot gy hem. Echter zyn 'er toch gevallen waar by men een Man ook gaarne ziet weenen, en waar by hem de traanen zeer goed ftaan, 13y voorbeeld, wanneer hy by de doodkist, of het graf van zyn geftorven Vriend, Kind, qf Echtgenoote ftaat. In deze omftandigbeid G a heb-  ( ÏOOJ hebben zeer dikwyls de (ierkfte Mannen geweend. Dus weende ook onze Heiland zelfs by het graf van Lazarus. Maar deze traanen verdroogen echter wel haast , wanneer men bedenkt, dat men zyn getlorven Vriend, wel dra zal wedervinden. Maar nog beter zyn de traanen voor een Man gefchikt, wanneer hy zyne evenmenfehen ongelukkig ziet, hen gaarne raaden en helpen wil , en zy noch raad,noch hulpe willen aanneemen. Dus weende ook onze Verlosfer, wanneer het ongelukkig Jerufalem zich niet van hem wilde laaten raaden, of helpen. Van deze traanen wil ik heden fpreken. T E X T. Ende als hy naby kwam , en de Stad zag , weende hy over haar. Uit deze woorden wil ik gelegenheid neemen om aan te toonen , hoe gerechtelyk de trainen syi, die men over ongelukkigen weent, welke ziek met willen laaten raaden,noch helpen. Ik hoope, lieve Vrienden, gy zult van my getuigenis seven, dat ik myne Predikaatfiën, in de twintig jaaren , die ik by u ben , ordenlyk uitgewerkt en gehouden hebbe. Maar r.w kan ik niet meer. Myn hoofd is door het ma»  ( ioi ) menigvuldig treuren zo zwak geworden, dat net niet veel meer denken kan, en myn long is door het hartzeer weg gegeeten. Het ftukjen, dat my nog overig is, is niet toereikende om eene lange redeiivoerig te houden, ik wil aldus flegts maar een woord of twee over u, en uwen toefland zeggen, lieve Toehoorders. Gy zyt ongelukkig, wilt u noch raaden, noch helpen laaten, en men heeft .reden om traanen over u te Horten. Dat Gy ongelukkig zyt bewyzen uwe menigte klagten. Angst en benaauwdheid zyn my zeer dikwyls overgekoomen, wanneer ik my in uw gezelfchap bevond en uwe klagten hoorde. Dan zugte men over droevige tyden, gebrek aan voedfel, verdrukking, huiskruis, vervolging, en dikwyls hoorde ik u zeggen: ochi hoe bedroefd zyi de vrooms zielen , hier in dit jammerdal. Dat gy ongelukkig zyt hebbe myne eige oogen gezien. Zyn uwe kamers niet dikwyls zetels der Ellende? Zyn de meesto van u niet ziek en gebrekkelyk ? Zyt gy niet altyd over uwe voedfelmiddeien bezorgd? Zyn 'einiet veelen onder u, die zich met de allarelendigfte voedfelmiddeien moeten behelpen? G 3 Die  ( Ï02 ) Die dagelyks gemest vleesch en moeskruiden voor by bun deur zien dragen en 'er niet. van eeten moogen ? Voor welker deuren men bier en wyn uitroept, en 'er niet van moogen drinken? Die zo jammerlyk gekleed zyn, dat zy zich in geen eerlyk gezelfchap durven zien laaten? Is het ook niet waar, dat 'er veelen onder u zyn, die met onzen Heiland zeggen kunnen, de Vosfcben hebben hooien, en de vogels hebben nesten, maar wy hebben niets daar wy onze hoofden nedcrleggen ? Geeft onze Stad niet meer dan duizend Menfchen op, die geen hutjen , die van de groote Aarde zo veel Lands niet hebben, als men met een fpan bedekken kan? Sterft niet, af en door, de helft uwer kinderen, aan Pokken, Mazelen, Koortfen en andere Ziektens ? En wat komt 'er van uwe overige Kinderen? Och, hoe veele uwer kinderen blyven ongehuwd, wegens uwe groote armoede ongehuwd, vervallen hier na tot ongeregeldheden en bezorgen u fchimp en fchande. Enuvvezoonen, hoe kruipend, hoe laag moeten deze al dikwyls hun brood zoeken! Hoe moeten zy bedelen om een gering Ambtjen te bekomen, waarmede zy dikwyls honger en kommer moe-  C 103 ) moeten lyden! Hoe moeten zy zich vernederen om werk te behouden! Hoe veele verkoopen hunne vryheid om een elendig geld, en laaten, voor een foldaaten brood en eenige penningen dagelyks, zich naar den flagtbank brengen! majoor. Het zou 'er met myne werving zeer (legt uitzien, wanneer alle Predikanten dus wilde prediken! Lees verder! Het is tocli een braaf Predikant. Van de vreugde, welke de lieve God ons beftemd heeft, geniet gy weinig of niets. God fpreekt met u door de natuur: de He. melen vertellen Gods eere, en het uitfpanfe! verkondigt zyner handen werk, maar gy verHaat deze taal niet, dewyl gy de Natuur niet kent. Gy hebt zulk eene voortreffelyke troost in de Leer van Jezus Christus, maar zy helpt u niets, want gy biyft ten allen tyd onvergenoegd. Gy word hier gedrukt, en daar benadeelt, en klaagt 'er over. Is zulks niet waar? Helaas, maar al te waar, dit getuigen de traanen, welke gy heden weent. G 4 Waar  C Jp4 ) Waar aan ligt het dan nu, dat gy zo ongelukkig zyt? Gy voert veelerlei gronden aan. Gy zegt, het zyn ilegte tyden! Gelooft zulks niet lieve vrienden, de tyden zyn altyd goed, wanneer de Menfchen goed zyn. Grootendeels fchryft gy uwe elenden aan de Regeering toe, fcbreeuwt over ongerechtigheden en verdrukkingen, fpreekt veel van eene onwending in het Staatswezen. . Lieve vrienden, bedenkt toch wat gy doet! Dat men hier eb daar Overheden heeft, welke Tirannen zyn, die den Burger het bloed afzuigen , liem en zyne Kinderen als flaaven behandelen, verkoopen, gevangen zetten en diergelyken meer, zulks wil ik niet loogenen, en dat by de Tirannen eene Revolutie, wanneer zy iret verftand gefchied, nuttig zy, dat wil ik toegeeven. Maar is dit dan het ge. val by onze Overheid ? Zoekt zy niet het bestwil der Buigery? Zy voed ons zekerlyk niet, maar welk verftandig Burger zal dit verlangen? Het is reeds genoeg, dat zy de oude Mannen en Vrouwen in daartoe gefchikte Gebouwen, als ook de Weeskinderen verzorgt — op welke gronden zou zy toch die menfchen ver-  C ios ) verzorgen, welke werken kunnen? Geftelt, dat hier en daar eene kleine ongerechtigheid voorviel, zo moet men toch in 't oog houden , dat de Overheid, wel van God gefield , maar niet de lieve God zelf is en dus dwaalen kan. Zy neemt toch verrtandige voorHellen aan. En waaneer zy ook fomwyleq geen w^ze voordellen aannam, welnu, dan kan men toch iets dulden, wanneer men daa» in tegen, onder haare Regeering, veele voor» deejen geniet. Dikwyls misbruikt gy ook, tot uwe gerustftelling, de heerlyke Leer onzer allerheiligfte Religie. Wanneer gy niet verder komt, dan zegt gy: het is Gods fehikking, dat wy zo veel moeten lyden! Het is Uegis een korten tyd, dien wy op de aarde te leeven hebben, hier na komen wy in den Hemel. Hier namaals zal het kruis der aarde, En war ons hier ter neder drukt Tot louter gouden kroonen worden. Zio dat is nu eene loutere misbruiking van de Leer van Jezus. Het is zeker waar, dat al wat ons overkom, Godes fchikking zy. Het is aldus ook Gods fchikking, wanneer G 5 uwe  C io<5 ) uwe Huizen Gasthuizen zyn, wanneer gy geen brood, geen huis hebt, wanneer gy in beftendige twist en onrust leeft — het is alles Gods fchikking. Maar de lieve God btfchikt dit zo, op dat gy veiftandiger en beter zoud worden. Wanneer gy dit nu echter niet doet, wat helpt u dan toch de Goddelyke fchikking? even zo weinig, als een kind de roede, wanneer het daar door niet vcrftandiger gemaakt word. Het is waar, dat de goede Menfchen eene groote zaligheid hebben zuilen, maar daarom zullen zy op de Aarde ook gelukkig zyn. Onze droefheid zal in vreugde verandert worden. Maar welk eene droefheid? die geene, welke wy om onze vroomheid lyden, als by voorbeeld, de Apostelen, welke vervolgt wierden om dat zy recht deeden enhetEuangelium predikten. Maar zulks heeft geen betrekking op de treurigheid, die men zich zeiven aandoet, en zich daar door niet laat beteren. En dit is het juist wat ik zeggen wil. De oorzaaken van uwen ongelukkigen toefland liggen in u zelf. JJeve Vrienden! ik zal in 't vervolg niet veel  ( i°7 ) veel meer met u fpreken, en het is my dus om 'c even, of gy deze prcdikaatfie goed of kwaad opneemt. Jk wil dus geheel vry tot u fpreken. Gy zyt in uwe jeugd flegt onderrecht geworden. Dit zal ik u bewyzen, verleen my uwe aandacht! De wyze van onderrechting, welke gy in uwe jeugd genooten hebt, en die uwe kinderen nog tot op dezen huidigen dag genieten, is door Monniken, in heele oude tyden uitgevonden en ingevoerd geworden. Deze Menfchen meenden het toen zeer harteiyk goed, maar — maar — hoe kon men toch van hen verwachten, dat zy deze zaaken verftonden ? Hoe kan toch een Monnik, welke de geheele week in bet Klooster zit, die niets doet als bidden enleezen, hoe kan deze de jonge lieden, die in 't vervolg in de waereld leven en arbeiden zullen, zeggen, wat zy doen moeten om gelukkig te worden ? Hy kan zulks zo min doen als ik onderrechting kan geeven, hoe men gelukkig naar Amerika kan zeilen. De goede Lieden leerden wat zy konden, Lathyn en het ge'oove. Voor twee en eene halve eeuw verbeterde men 'er iets aan, maar de boofdza3k bleef toch  C io3 ) toch Lathyn en het geloof. Hier by heeft men het nu in de meeste Landen, van allen wil ik niet (preken, tot op den huidigen dag gelaaten. Hebt gy we! de geringde aanleiding tot Lichaamsoeffehing.en gehad? Zyt gy aan nadenken gewend geworden? Heeft men u geleerd om uwe Kinderen by hunne gezondheid te bewaaren ?Hebt gy den Grond, de Planten en Dieren, die om u zyn, leeren kennen? Heeft men u met de verfcheidc Landen, welke op den aardbodem zyn, en met het geen, dat zich daar in bevind, bekend gemaakt? Het is immers waar, dat u van dit alles niets is gezegd geworden? Al wat gy leerden, was Lathyn en de Catechismus. Wanneer gy toch anders niet leert, wat nut doet u dan zulks? In welk Hoofdfluk van de Catechismus, in welken regel yan de Grammatika daat toch , by voorbeeld, hoe men zich by Koortien en andere Zieklens moet gedragen ? Hoe men , door nadenken, zich, cn de zyn en, goed voedfel veriphaffen en zyne omftandigheden verbeteren kan. Van dit alles is 'er geen een woord in te vinden. Dus zyt gy in de onwetenheid opgewasfen en  ( J°9 ) en weet nu u zelf noch te raaden, noch te helpen. Onze Stadsraad, welke altyd het welzyn der Burgery aan 't harte ligt, gelyk gy zeiven weet, en niet kunt loogcnen, zag zeer wel van waar uw lyden kwam. En daar hy ti niet op die wyze helpen kon, zo als hy wel wilde, zogt hy uwe Kinderen ten minnen in betere omfiandigheden te helpen. Hy maakte een Kweeklchool van Schoollecraaren, en hy gaf my last om eene betere fchikking in de Schoole te maaken. Ik heb het gedaan. Ik heb naar myn beste geweten een plan gemaakt, waarna uwe lieve Kinderen tot gezonde, vrolyke, fteike, verflandige en rechtfehapen Menfchen konden opgetogen worden. Het was myne grootfie vreugde, wanneer ik in de toekomfie zag, en ïny voorftelde, welk een genoegen het voor my zoude zyn, wanneer ik met een grys hoofd, in mynen ouderdom, onder uwe Kinderen omgaan, en zien konde, hoe gezond, zorgenvry en gelukkig zy leefden. Van alle deze vreugde hebt gy my nu beroofd. Toen de verbeetering der Schooien een begin zou nee. men, verzetteden gy 'er u tegen en fchreeuv/- den:  ( "O ) den : wy willen geene goede Schooien hebben, wy willen Jlegte Schooien. Wanneer zulke faefchikkingen in fommïge andere Landen geicbied wanren, hoe zou men zich daar over verheugd hebben, hoe zou men gezongen hebben : Heere God wy hoven u! Hoe menig Land heeft men, alwaar het de Leeraars niet geoorloofd is, het volk naar hunne beste inzichtets te onderrechten! alwaar zy door Religie Ediiïen gedwongen worden, oin altyd naar den ouden flenter te leeren. Hoe menig Land heeft men, alwaar de Over. heid de Onderdaanen voorbedachtelyk in hunne domheid zoekt te houden, op dat zy hen, daar door, het merg des te beter kun. nen uitzuigen. Want zulke Overheden zyn 'er, die hunne Onderdaanen enkel gelyk een kudde Schaapen behandelen, welke alleen zyn om dat men hen zou kunnen fcheeren en Aagten, en die 'er om deze reden altyd voor zorgen.dat zy zo dom blyven gelyk deSchaa. pen. Zy hoeden zich zeer zorgvuldig, dat zy niets bekomen, dat hen tot leering kan ver» ftrekken, gewennen hen om flegts te gelooven , maar niet tot nadenken, laaten in de Almanach verfcheide bygeloovige dingen, zotte  ( ur ) zotte en domme Historiën zetten, en in de Cathechismus den Duivei met boorens en klaauwen affchiideren, op dat de Lieden daar door recht dom kunnen blyven, en zy met hen, naar hun welgevallen kunnen handelen. Deze, daar en tegen, wil wyze, verfiandige Burgers hebben, en meent, dat één wyze Burger de Stad meer nut doet als tien dommen. Gy weet het allen en hebt het met uwe eige ooren gehoord, wat onze tegenwoordige Prefident in zyne Redevoering zeide, die hy by het aanvaarden van zyn ambt deed: hoe wyzer de Menfchen zyn, hoe beter zy zich van eene goede Overheid laaten regeeren. Maar eene onwetende, maar eene Overheid die kwaade inzichten heeft, kan wenfehen dat haare Onderdaanen in de onwetenheid blyven mogen. Op deze, en geen andere gronden wilde zy ook uwe Schoof verbeteren, maar gy zeidei, wy willen geene goede Schooien , wy willen flegte Schooien hebben. Wel nu, deze behoud gy dus, dewyl gy. 't niet anders hebben wilt. ..Maar zou men over zulk eene treurige verblindheid en verftofctheid geen traanen flor-  ( H2 ) ftorten» Zou men geen bloed weenen, wanneer men zich voorftelt, wat 'er van uwe Kinderen zal worden, wanneer de ongclukkigen , by hoopen omdwaaien, wanneer ieder hen verdrukken, en van hunne groote onwetenheid en domheid zyn voordeel trekken zal ? Wel nu, lieve Vrienden, ik hebbe uitgeweend, de bronnen myner traanen zyn uitgedroogd , ik vreeze, de gevolgen zullen welhaast op u en uwe Kinderen komen. God zy geloofd, dat ik aan hun ongeluk geen fchuld hebbe! Ik zie u heden voor de laatfte keer, en ga welhaast naar eene andere waereld , alwaar alles beter zal zyn, alwaar men geen kwaad zal dulden. Gaarne was ik langer by u gebleven, gaarne had ik u nog langer geleert, vermaant en getroost, en uwe Kinderen onderrechting gegeeven, maar gy hebt dit niet langer gewilt, hebt my zo zeer geërgerd, tot de droefheid my ter neder drtikte en myne levensfappen verdroogde. Maar God vergeeve het u. Wat my betreft ik heb alles vergeeven! De Heer zy met u! en met zynen Geest < Amen. MA-  ( H3 ) , majoor. Gy hebt my recht week niet uwe Predikaatfie gemaakt. Ik beklaag dien Man! gy Lieden had hem op uwe handen behooren te dragen. Hoe ging het nu verder? ik. Ja, hoe zou het gaan? in de volgende week was hy dood. De geheele Stad weende, en toen hy begraven wierd bleef niemand t'huis. Nu wilde 'er niemand aan zynen dood fcbuldig zyn. Zyn hevigfle tegenfirever deed nu den vqorflag om hem een gedenkteken op te rechten. Hy ging van huis tot huis, en liet de Burgers teekenen hoe veel geld zy daar voor geeven wilden. In 't kort, dit werk kwam tot Hand, en tot heden toe Haat op zyn Graf een Grafnaald, op welke zyn Beeldtenis en zyne verdienftelyke deugden uitgehouwen zyn. Ik kan my niet meer herinneren, wat 'er al op was. Echter weet ik nog wel, dat 'er aan de eene zyde ltond: Den weikzaamen Christen, Den weldaadigen Burgervriend, Den wyzen viiend onzer Kinderen, Den Heer wilhelm frenzbl, Tot eene betuiging der gevoeligfte dankbaarheid, Door de Burgery, toegewcid, 4. H MA  ( H4 > Majoor. Het gedrag der Burgers van uwe Stad komt my voor, zeer naby dat der oude Pharifeen te komen. ik. Hoe zo? majoor. Van de Pharïfeen zegt Jefus. Gy bouwt de Graaven der Propheten, welke uwe Vaderen gedood hebben. En uwe Burgers brengen hunnen Leeraar eerst, door hun ergerlyk gedrag, ter dood, en hier na zetten zy op zyn graf een Gedenkteken van hunne liefde en dankbaarheid. Maar kwam nu de verbetering in de Schooien tot ftand, weike den goeden Leeraar het leven gekost had? ik. Van de verbetering der Schooien kwam Biets te voorfchyn. De Stadsraad droeg zulka hier na aan verfeheide Geestelyken op, maar geen een van allen wilde 'er iets mede te doen hebben. majoor. Dat daeht ik we], de Schooien te verbeteren is ieders zaak niet. Men kan een goed Predikant en een rechtfchaapen man zyn , fchoon men van de verbetering der Schooien in 't 'geheel geen verftand heeft. Daarom ben ik van oordeel, dat men die Menfchen, welke de Schooien verbeeteren willen, eene groote achting moet toedragen, en,  ( 115 ) eh, in plaats van hen een gedenkteken * vari liefde en dankbaarheid, op hun Graf te geeven, hen by hun leven in de góede zaak moet onderfteunen. Ga nu naar uw kwartier, myn lieve Linnenwever , en — maak, dat gy het exërceeren leert! Op myne eer, zo lang gy het exërceeren niet kunt, krygt gy geen vriendelyk gezicht van my. Daar hebt gy een hal ven gulden, maak daar eens goeden fier voor, en morgen —- morgen, zorg dan dat gy gereed zyt, als gy op de Exercitieplaats komt. Ik bedankte den Heer Majoor zeer gehoorzaam voor den hal ven gulden en maakte my voort. Op den weg overdacht ik by my zeiven , wat ik met den halven gulden doen wilde; met een ontmoete my de Corporaal, welke my op den voormiddag den rug zo gefineerd had. Sarperment! zeide hy, waar zyt gy geweest! by den Majoor, ook? gy Deugniet hebt gemaakt, dat ik heden een fchrobbeering gekregen heb. Zo lang ik Corporaal geweest ben, is my dit nooit overge komen, en door jou dommen Vlegel ben ik nu helder doorgeftreken! wacht maar! wanneer gy morgen op de Exërcitieplaats komt, en gy H 2 maakt,  C "6 ) maakt, maar de gertegfte fout dan zal ik a zodanig rosfen, dat gy weeten zult, dat gy gehad hebt. Ik verfchrikte en kon geen woord uitbrengen. De Corporaal liet my ftaan, en ging by Heer Hubnern, welke kort te vooren bier had opgedaan. Ik liep voort, ftak myne handen in myn zak , en vatte den hal ven gulden, welke ik van den Heer Majoor gekregen had. Halt! dacht ik , hier mede kunt gy den Corporaal op andere gedachten brengen. Ik ging dus ook in 't Bierhuis. Heer Cotporaal, zeide ik, daar heb ik een halven gulden gevonden, hebt gy denzelven misfchien ook verlooren? Ja, bet is de myne antwoorde hy, dewyl ik een hal ven gulden gehad heb; maar daade]yk bedacht hy zich weder en zeide: neen, ik heb geen halven gulden verlooren. Wel nu, zeide ik, wees dan zo goed en help hem met my verteeren. Dat kunt gy gedaan krygen, was zyn antwoord, en nu liet ik twee kannen Bier brengen, dien wy met elkander leegden. ^ Toen wy de laatfte kan Bier naauwlyks uit hadden, verhief 'er zich agter my een gefuap, dat myn aandacht wekte. Ik zag agter my  C 117 ) rny om, en kreeg eene oude vrouw in 't oog, welke verfcheide keeren op elkander zeide: gedenkt aan my, het zal een van allen tref. fen. ik heb hier reeds meer voorbeelden van gehad! Zeg maar dat ik geen ecrlyke vrouw ben, wanneer binnen het jaar, de vrouw, of een kind, of iemand uit de famielie niet derft. Gedenkt aan my! Ik dond op, ging by de Vrouw, en vroeg wat vertelt gy dan toch ? Ik fpreek daar, was haar antwoord, van den Laakenwever, die men heden begraaven heeft, en welke ik gister avond heb afgewasfen. En wat is 'er dan met hem gebeurd ? vroeg ik verder? Wat zou 'er gebeurd zyn, zaide zy, als, dat hy zyn rechter oog open deed, wanneer ik hem afwiesch en met de hand op den kuil van het hart kwam. En dit beduid, dat 'er welhaast weêr een uit die familie derven zal. Denk maar aan my! Wanneer word dien man begraaven ? waar woont hy ? en hoe heet hy ? vroeg ik, en toen ik dit alles verdaan had, fchreefikhet pp een papiertjen en nam myn affcheid. H 3 Wat  C «8 ) Wat henker! dacht ik,deze man leeft nog, gy moet den Veld - Chirurgyn opzoeken, welke U van het fchurft geneezen heeft, en 'er met hem over fpreken. Toen ik aan de nieuwe Itraat kwam, ontm >cte ik den Chirurgyn en droeg hem de zaak voor, hy fperde zyne oogen wyd open , eindelyk vatte hy my by de hand , en zeide: waar is dat oude wyf} breng my by haar! Ik bragt hem in 't bierhuis, liet de oude Vrouw voor den dag komen , de Veld - Chirurgyn ondervroeg haar, en toen zy haar woord geftand deed, dat de doode het rechter oog had open gedaan, drukte hy haar eenig klein geld in de hand, en zeide, daar, lieve Vrouw, hebt gy eene kleine verëering, zyt nu zo goed om my te volgen. Zy volgde ons en wy gingen recht toe naar het huis van den Stads Schout. Tot ons ongeluk was hy naar buiten gereeden, maar de Dienstmaagd zeide, dat hy welhaast weêr te rug zou komen. Tegen negen uuren kwam hy weder te rug, De Veki - Chirurgyn fprak hem daadelyk aan, zo als hy den wagen uittrad, verhaalde hem het geval zo als het wezenlyk was, beriep zich op  (m) op de oude Vrouw en my, en bad den Heer Schout, dat hy bevel wilde geeven, om dezen man niet te begraven voor dat men eerst ver. zekering had, dat hy waarlyk dood was. Dit bevel zal ik daadelyk geeven, zeide de Heer Schout, fprong de trappen op, en zond op het ogenblik een Dienaar naar het Sterfhuis. Deze kwam echter te Jaat, den Lakenwever was reeds begraaven, Ondertusfchea was 'er een Profesfor naar toegezonden,deze kwam en zeide : wy zullen maar kort raad neemen —- de Lakenwever moet weder opgegraaven worden. Het gefchiede. Den Doodgraaver moest het Graf weder openen , wy hielpen allen mede, het leed niet lang, of wy hadden den kist 'eruit, en droegen hem in 't Sterfhuis. Hier was nu een geweldig gehuil en gekerm. De Vrouw en Kinderen riepen, al fchrcijenden, och myn lieve Man! och die goede Vader. Zyt nu gerust, lieve Kinderen! Zeide de Profesfor, doet nu wat ik begeere ! mooglyk bekomt uw Vader nog wedeii Ach, dat dit de lieve God gaavel zeide de oudfte Dogter. H 4 Men  (120 ) Men bragt den Laaken wever in een bed, en de Profesfor en de Veld ■ Chirurgyn, deeden zeer veel aan hem, het welk myn verhaal te wydloop zou doen worden, inJien ik het alles wilde verhaalen. Onder anderen nam de Veld - Chirurgyn een donsveder, hielt ze den Laakenwever onderden neus, en de veder beweegde een weinig. Heer Profesfor, riep de Veld - Chirurgyn, ziet gy 'tPziet gy 't? by God! hy leeft nog. Nu maakte zy nog nieuwe proeven, om hem weder by te brengen. Onder anderen vreeven zy hem de voetzooien met een borflel. Met een beweegde hy zyne lippen, in 't kort, zyn hart begon te flaan, en zyn adem uit en in te gaan.' Na dat men een uur met hem bezig had geweest, deed hy zyne oogen open, zag eenige oogenblikken in de kamer rond, eindlyk vroeg hy: waar ben ik? De Profesfor had te vooren de voorzichtigheid gebruikt, om de Vrouw en Kinderen uit de kamer te doen gaan, op dat zy door hunne groote vreugde den man niet al te zeer mogten verfchrikken. Nu ging hy by hen, en verbood hen zeer nadrukkelyk, dat zy geene groote beweeging zouden  ( 121 ) zouden maaken, en voor al den Man niet ontdekken, wat hem was overgekomen, en belaste hen ook, dat zy den Kist, en alles wat tot de Begraafenis behoorden, zorgvuldig voor hem zouden verbergen. Vervolgens liet hy de Vrouw in de kamer komen, deze viel hem weenende om den hals en zeide: och myn lieve goede Man, gy hebt zeer lang in onmagt geleegen ! My zelf liepen de traanen langs de wangen, en zo wel de Profesfor als de Veld - Chirurgyn moesten hunne oogen afd mogen. Nu werden de Kinderen binnen gelaatcn, deze wisten zich in 't geheel niet temaatigen en het kleinfie Meisjen riep daadelyk: ach, lieve Vader, wat is het goed,dat gy niet in 't Graf zyt gebleven! Tot onze blydfchap hoorde het de Vader niet, en de Moeder bragt haar daadelyk de deur uit. De Profesfor liet nog een drank gereed maaken, en onderrechtte de Vrouw hoe zy haaren Man moest oppasfen, hier op gingen wy naar huis. Op den wegfprakdePfofesformetden VeldH 5 Chi-  C 122 ) Chirurgyn nog zeer veel over het groot gevaar om levend begraaven te worden. Men heeft geen zeker kenteken, dat een Mensch werkelyk geltorven is, zeide de Profesfor, als de verrotting, en wanneer een Mensch begraaven word, eer de kentekenen der verrotting daar zyn; zo is 'er altyd gevaar, dat hy in 't Graf weder kanor.twiakea. Ik geloove, zeide hy, dat 'cr altyd een van de dertig Menfchen leventi begrauven woid, zulks kan niet anders zyn, vow du de Gemeente een Dcodenbuit laat bouwen, waar in de Lyken zo lanj< geplaatst worden , tut zich de verrotting doet ontdekken. Heden fcheiden de Profesfor cn dc VcldChirurgyn van elkander, en lieten my alleen Haan. Waar zal ik nu blyven, Heer Veld-Chirurgyn , zeide ik, want myn kwartier is nu ge. floten. Ga dan met my, hernam hy, gy zyt een braaf kaerel, en hebt een goed kwartier verdiend. Den volgenden morgen was 'er de gantfche gtad vol van, dat 'er een Burger begraven en weder levend gemaakt was. Waar ik op de ftraat  C 123 ) firaat kwam wees men met den vinger op my, en zeide, dat is de Rekruut aan welke de Lakenwever zyn leven te danken heeft. Nu drong zich alles om my heen, en wilde de gefchiedenis van my hooren. Ik verhaalde dezelve wel tien maaien , maar daar 'er telkens weder nieuwe toehoorders by kwamen, en ik myn verhaal telkens weêr moest beginnen, wierd ik het eindelyk moede, en wilde my weg pakken. Maar men liet my niet gaan. Tot myn geluk kwam 'er een boodfchap van den Heer Majoor, welke beval, dat ik daadelyk by hem moest komen. Toen ik in zyne kamer trad, was hy buitengemeen vriendelyk tegen my , drukte my de hand, en zeide: bravo! bravo! dat gevalt my, lieve Linnenwever. Gy hebt dus werkelyk een Mensch het leven gered? ik. Met Gods bulpe, uwe Genade. majoob. Voortreffelyk , dit gevalt my, beter als of gy zes Pruisfchen had doodgafchooten. (Hy trok hier op aan de fchel, en zyne Bediende moest boter, witte brood, hollandfche kaas en een fles Hongaarfche wyn binnen brengen.) Zet U en ontbyt met my. IK»  ( 124 ) ïk. Ik weet in h geheel niet, waar door ik het geluk geniete, dat ik ais een (legt mensch — majoor. Ha! ha! ha! Gy moet wel ter deeg weeten, wat een liegt Mensch is. Een liegt Mensch is zulk een, die (legt handelt. Maar die goed handelt , gelyk gy gedaan hebt, deze is een goed Mensch. Kom, drink op de gezondheid van alle braave Menfchen! Ik liet my zulks geen tweemaal zeggen, at fmnakelyk van al het geen dat opgezet was, en verhaalde nu weder de geheele gefcbiedenis, met alle zyne omftandigheden. Maar nauwlyks was ik tot de helft gekomen, of de Bediende trad weder binnen, en fluisterde den Heer Majoor iets in 't oor. Hy lachte, zag my aan, en zeide: drink uw glas uit, gy moet daadelyk by tien Heer Stadhouder komen. Heden my! antwoorde ik, wat zal ik daar toch doen ? ik ben in 't geheel niet gewend om met zulke voornaame Lieden te fpreken. majoor Wat is dat voor zotte klap. Wanneer bet hier in order is (met een op de linker borst wyzende) dan treed men de voorfiaamfle Heeren, Koningen en Keizeren gerust on-  C iis ) onder de oogen. Ga gy maar gerust heen, de Heer Stadhouder is een zeer genadig Heer' en fchat den braaven Man op zyne waarde. 1k. Hoe tituleer ik hem toch ? majoor. Uwe Hoogwaardige Genade. Kom aan, ik wil eens zien, hoe gy het zult maaken. Ga de deur uit, kom 'er weder in, en doe, of ik de Stadhouder waare. ik. (Terwyl ik de deur in trad:) Uwe Hoogwaardige Genade heeft bevolen, dat ik tot U zou komen. majoor. Zyt gy die Conflant, welke het leven van een myner Burgers gered heeft» ik. Om U te dienen, uwe Hoogwaardige Genade. b majoor. Ha! ha! ha! om U te dienen Dat gy de menfchen altyd zo gaarne dienen wilt, dat behoort hier niet. Zeg eens! hebt gy dan dit Mensch bet leven gered, om den Heer Stadhouder daar mede te dienen? ik. Zeker niet. Ik deed het, om dat ik geloofde, dat zulks myn verfchuldigde pligr. was. majoor. Wel nu, wat wilt gy dan zeggen, met de woorden: om u te dienen ? Ga nog  C 126 ) nog eens naar buiten, kom weêr binnen en doe uwe zaaken beter! ik. Uwe Hoogwaardige Genade heeft my bevooleu, dat ik my hier zou laaten vinden. majoor. Zyt gy die Conftant, welke het leven van een myner Burgers gered beeft i ik. Uwe Hoogwaardige Genade! Ik heb het miijfle daar toe gedaan. De lieve God wilde den goeden man genadig redden, en gebruikte my daar toe als een Werktuig. majoor. Dat klinkt reeds geheel anders. Nu ga maar getroost heen, antwoord vrymoedig, maar niet meer als U gevraagt word. Het zal u geen fchade zyn. Nu ging ik in Gods naam voort, recht toe naar het vevblyf des Stadhouders. Toen ik 'ar in kwam, vroeg my een Bediende, wie ik was? Ik zeide hem myn naam, hy melde my aan, en ik moest daadelyk binnen komen. Toen ik binnen gekomen was en myn conv. pliment gemaakt had, vroeg de Heer Stadhouder: zyt gy de Man, die gisteren een Lakenwever weder tot het leven geholpen heeft? ik. Uwe Hoogwaardige Genade, de lieve God  ( i27 ) God heeft zulks gedaau , en ik ben flegts het Werktuig daar toe geweest. stadhouder. Hoe komt het, dat gy onder d« Keizerlykcn Soldaat zyt ? Hebt gy vrywillig dienst genoomen ? ik. Vrywillig. stadhouder. Wat heeft U daar toe be. woogen ? ik. De wanhoop, uwe Hoogwaardige Ge. nade. stadhouder. Dat is niet goed. Jk hou niet veel van Soldaaten, welke zulks uit wan. hoop wierden. Hebt gy lust om Soldaat te bly ven ? ik. Geen al te graote lust. stadhouder. En dat waarom niet? ik. Wanneer Uwe Hoogwaardige Genade beveeld, dat ik myne oprechte meening zai zeggen, dan zal ik zulks doen. Zie, wanneer ik i„ den Oorlog gedreven word, 20 moet ik my laaten dood fchieten, 0fzuiks een ander doen, tot dit laatfte heb ik, wanneer ik vry uit de borst zal fpreefcen, in 't geheel geen lust, en om andere onfchuldige Menfchen te dooden dit deert my geweldig. Uwe Hoogwsardige Genade kan nimmer gelooven, welk  ( 128 ) welk eene buitengewoone vreugde de Vrouw en de Kinderen van den Lakenwever hadden, toen hy tot het leven te rug was gebragt. Zo lang myne oogen open ftaan zal ik zulks niet vergeeten. Daarom denk ik, dat zo zeer als deze Menfchen zich verheugden, als zy hun Man en Vader weder zagen, andere ook zulke hevige Rouwklagten zouden aanheffen , wanneer ik hun Man, of Vader had dood gefchooten. En zulks zou ik toch niet gaarne op myn geweeten hebben. Ja, wanneer een Soldaat alleen gebruikt wierd om het Vaderland te verdedigen, dan kon het gaan. Dan Uwe Hoogwaardige Genade weet zeiven, hoe men daar omtrent pleeg te handelen. De groote Potentaaten willen dikwyls veroveren, willen — stadhouder. Het is goed! het is goed! ik.. En het is toch niet recht, dat het bloed van zo vcele onfchuldige Menfchen — stadhouder. Het is goedr het is goed! , K Want een Mensch is toch geen dier. stadhouder. Ja toch! dit alles weet ik reeds Ga nu naar uw kwartier, 'er zal vo-ir U gezorgt worden. Blyf altyd zulk een braaf Man, dan zal het U wel gaan, en gy zult  C 1*9 ) zult van ieder een hoog gefchat en bemind worden. Jk maakte eene buiging en ging heen. Welk eene irmerlyke vreugde ik nu hadde, kan ik geen Mensch befchryven. Niet zo zeer om dat de Majoor het zo hartelyk goed met my meende, en de Stadhouder zo liefderyk met gefproken had, maar veel meer, om dat my het ftukjen met den Lakenwever zo wel geJukt was. Hier uit kan men afmeeten, welk een knagend harte ieed men moet hebben, wanneer men weet, dat men iemand heeft ongelukkig gemaakt. Maar daar voor hoope ik zal de lieve God ieder Christen Mensch in genade bewaaren. Na den middag moest ik weder by den Heer ^Majoor komen. Wel nu, zeide hy, wat zei 'den fleer Stadhouder? Ik verhaalde hem alles wydloopig, maar toen ik op het punt van den Soldaaten Hand kwam,-lachte hy, en zeide: en dus wilt gy geen Soldaat blyvenPDaar ik myne fchouders op trok, zeide hy, nu ik zal U zeggen wat ue ötaunouder aan my gefchreven heeft. Hy heeft U van den dienst afgekogt. 4' 1 Thaas  ( ij» ) Thans was het even, of my een ftcen van het harte viel. Nu, vervolgde hy, lieve Linnenwever, gy zyt dus vry en kunt gaan waar gy wilt. Het handgeld behoud gy. Maar wanneer gy naar myn raad wilt luisteren, dan biyft gy nog een half jaar by my, en laat U van denScbryver ordentelyk onderrechten. De gelegenheid om zo iets te leeren, bekomt gy in uw leven niet weder, maak ze U dus ten nutte. En het Exërceeren, het Exërceeren,dat moet gy ook llegts nog leeren. ik. Maar wat helpt my toch het Exërceeren, wanneer ik geen Soldaat worde? majoor. Gy zyt een zonderling Mensch! zie, hier heb ik een goud Horologie! het zcu U zeker lief zyn wanneer gy dithad.he? ik. Dat zou ik meenen. majoor. Maar wanneer gy nu niet weet, hoe gy het opwinden en (lellen moet, wat helpt u dan het Horologie? ik. Dan niets. majoor. Even eens is het ook met U lic haam. Een lichaam hebt gy. Maar wanneer gy niet weet, hoe gy bet moet gebruiken, wan-  C 131 ) wanneer gy uwe ledemaaten niet in uwe raagt hebt, dat gy ze gebruiken kunt, zo ais gy wilt, wat helpt U dan uw lichaam. Voeden moet gy het alle dagen, maar het doet U den behoorlyken dienst niet, het is gelyk aan een ongefchikten daglooner, die wel daaglyks zyn loon invordert, maar zyn werk zo flegt doet, dat hy nauwlyks zo veel verdient als hy zich laat betaalen, Ja! Ja! myn lieve Linnenwever, het gaat U zo als het over het algemeen gaat! De meeste menfchen gelooven , het denken is voor de Geleerden, en de lichaamsoefeningen zyn voor de Soldaaten. De Geleerde nu, die dit gelooven, worden ziek, en weeten zich, wanneer zy in den nood zyn, noch te raaden, noch te helpen, en de Soldaaten, welke in het denkbeeld zyn, dat het nadenken alleen aan de Geleerden behoort, blyven Domooren, die tot niets dienen , als dat zy by den marsch de graaven aanvullen. Maar die 'er het allerflegtst by ftaan, zyn de Burgers en Boeren. Deze leeren niet denken, dewyl zy geen Geleerden zyn, en leeren hun lichaam niet gebruiken, om dat zy niet tot de Soldaaten belmoren. Op deze wyze worden de meeste menfchen 1 2 enkele  ( 13*) enkele Werktuigen, die zich, jaar uit, jaar in bewegen , gelyk de Schietfpoel op een Weefgetouw, die van den Maandag tot den Zaturdaggleit: klis ter linker- en klas ter rechterhand ; of als de (lampers der Olymoolens, die van Paafehen tot weder Paafchen altyd doen, trippel trappel, trippel trappel. De Menfchen, welke zich nu dus gedragen, moeten zich ook als Werktuigen laaten behandelen — men kan met hen doen wat men wil. Gy zyt vty , lieve Linnenwever. De Heer Stadhouder heeft U afgekogt. Verkiest gy morgen af te reizen, dan geef ik u beden uw affcheid. Dan kunt gy weder in de waereld rond zwerven en behoeft, noch Schryven, noch Rekenen, noch Exërceeren te leeren. Wat dunkt U daar van? ik. Lieve Heer Majoor! Gy hebt als een Vader met my gehandeld, ik was een ongehoorzaam kind, wanneer ik uwen raad niet wilde volgen ik blyf by U. majoor Dit klinkt fchoon 1 gedraag U zo 't behoort, dan doe ik mooglyk nog iets meer. Vaar wel! ik ging heen, eerst by den Schryver,hier na kogt ik een haring, en een kan bier, ge- nut.  C Ü3 ) nuttigde het op den wal, en zag de Zonne ondergaan. Ach lieve God, dacht ik, hoe veel duizend Menfchen zitten heden by het Kaarifpel en zien de Zon niet! hoe veel duizend Menfchen zuilen nu naar rust zoeken en'dezelve niet vinden, dewyl zy ziek zyn, of van fchulden en zorgen gedrukt worden, hoe veel duizend menfchen liggen heden in de Gevangenisfen, en moogen dc Zonne, noch op, noch onder zien gaan. En ik ——ik kan haar zien, ik zit noch by de Kaart, noch in de Gevangenis, ik ben gezond, heb geen zorgen . heb een goed werk ge« daan, wie is gelukkiger als ik! Ach, lieve God, ik wil my ook, uit al myn vermoogen, 'er op toe leggen, om een goed mensch te worden, op dat ik my immer verheugen mag, wanneer ik de Zon zie op, of onder gaan. In 'c kort, ik was, gelyk men zegt, in mynen Schepper vergenoegd. Thans kwam 'er een van myne kameraads, een Eichsfelder, welke met my in Muhlhau. zen was aangeworven, zeer treurig aan flenteren. Wanneer gy, dacht ik by my zeiven, dit Mensch ook vergenoegd kon maaken, zo zou uwe vreugde nog grooter zyn. Want als I 3 twee  ( 134 ) twee Menfchen zich verheugen, dan is de vreugde zaker grooter, als dat men zich alleen verblyden moet, Goeden avond, Broeder! riep ik hem toe, wilt gy eens met my drinken. Ja wel, antwoorde hy, maar Gy hebt zelf niet veel. Wat ik niet heb, hernam ik, dat heeft de Hospes. Kom aan eet en drink met my, wanneer dit op is dan kunnen wy nog meerder krygen. Hy liet het zich wel gevallen, en toen wy het op hadden , gaf ik hem geld om nog een haring en een kan bier te haaien. Daar by was ik zo vergenoegd, dat ik rond fprong, den hoed zwaaide en riep Hé! het welzyn van de gehcele waereld ! Myn Eichsfelder lachte, en zeide: ik weet niet wat uw fcheelt ? de Haring en het Bier fmaaken goed, ik ben daar by vergenoegd, maar zo vrolyk, als gy zyt, kan ik onmooglyk weezen. Gy hebt voorzeker een kannetjen te veel gedronken! Dat zou my niet lief zyn, antwoorde ik, dat ik niet eer vergenoegd zou kunnen zyn, voor dat ik een kannetjen te veel gedronken hadde,  C 135 ) hadde. Weet gy waarom ik zo van harte vergenoegd ben? ik heb een goed werk gedaan — een Mensch het leven gered i Broeder, dat fmaakt! ja, het (maakt beter als de haring en het beste bier. Wel nu, zeide de Eichsfelder, dat zal ik indachtig zyn; wanneer ik gelegenheid hebbe om een goed werk te doen, zal ik dezs niet ongemerkt voorby laaten gaan, verlaat U daar op Broeder. Hoor eens! met een Haring en een kan Bier, kan ik U niet traktccren, dit vermag myn beurs niet. Maar weet gy wat? morgen verzoek ik U op een vyfen twintig geele pruimen. Deze (maaken lieerlyk. Het is toch eene redelyke weldaad van den lieven God, dat hy de Pruimen om dezen tyd groeijen laat. Daar mede kunnen zich toch veele duizende arme Menfchen verfrisfchen. Morgen om negen uuren , wanneer het Exërceeren voorby is , kom dan op de Vismarkt, dan willen my met elkander Pruimen (muilen. Goeden nacht! Den volgenden dag kwam myn Eichsfelder, ea riep my om pruimen te gaan koopen. Toen wy aan de nieuwe firaat gekomen waaren, kruide een Boer met een wagen vol PruiI 4 men  ( 136 ) men ons voor bij; deze hadden zulk een aangenamcn reuk,'dat my den mond vol water liep. Hoe duur is het vyf- en twintig, Zwager? zeide myn kameraad. Drie Penningen was zyn antwoord. Heden kwamen wy met elkander op de Vismarkt, en hy begon ons de Pruimen toe te tellen. Maar nauwlyks had hy ons de helft toegeteld, of 'er kwamen twee Dienaars der Jufiitie, en riepen: hé! gij rekel! wat verkoopt gy daar? Piuimen, antwoorde hy. Wacht, ik zal U Pluimen leeren verkoopen, zeide de eene Dienaar, dat gy nog'lang aan my zult gedenken ! weet py niet, dat men den roodenloop van de Pruimen bckoomt. Kiui op bet ogenblik naar de Rivier en fchud ze 'er allen in ? Ik geloof, dat U de Hondsdagen in den kop géflagen zyn, zeide de Boer, denkt gy dan, dat ik myne Pruimen gefioolen heb? Of gy ze gefioolen hebt of niet, antwoorde de Dienaar, dat raakt hier niet. Een woord zo goed als tien; de Pruimen moogen niet op de markt komen. Krui op het ogenblik met my, en werp uwe Pruimen in de Rivier, of  ( 137 ) of ik zal U over den huid komen, dat hy zo blaauw als lood zal worden. Toen de Boer zag , dat hei ernst was, fchreide hy erbarmclyk:och barmhartige God , is dat geoorloofd? Daar heb ik gisteren den gantfehen dag met myne Kinderen Pruimen geplukt, en heb 'er myn Hendrik een Jeère Broek voor willen koopen. Ocbl wat zal de arme Jongen bedroeft zyn, wanneer ik t'huis kom en hem de Broek niet meê breng. Dan dit alles hielp niets, de Pruimen moesten in de Rivier, en myn Eiclisfelder en ik moes. ten onzen mond veegen. Terwyl wy met elkander nog zo over het een en ander fpraken, ontmoette ons de VeldChirur.''yi). Dat is goed, zeide ik tegen hem, dat gy hier komt. Zeg my toch, eens, is het waar, dat men van de Pruimen den roodenloop krygt ? ik geloof, dat gy droomt, antwoorde hy. De Pruimen zyn by deze groote hette het beste Iaaffel voor de arme Menfchen. De Roodeloop komt van verkouding. Heden hebben wy heete dagen, maar de nachten zyn daarom koud. Wanneer de Menfchen zich I 5 nu  C 133 ) ïiu den gantfchen dag verhit hebben, en des avonds in 't bed komen, zo werpen zy de .dekens van zich, dan bevangt hen de koude, het zweet fiaat te rug, en zie daar hebban zy den Roodenloop. En dewyl de Pruimen om tiezen tyd ook te voorlchyn komen, zo gelooft men dat deze 'er de oorzaak van zyn. Maar, waar van weet gy dan , vroeg ik aan den Veld Chiiurgyn, dat de Roodenloop niet van de Pruimen, maar wel van de verkouding komt? Daar van, antwoorde hy, dat veele duizende Menfchen Pruimen eeten die den loop niet krygen, terwyl 'er veele duizenden door den loop aangetast worden , die geen pruimen gegeeten hebben. Toen wy voor drie jaaren tegen de Pruisfchen in het Veld lagen, kreeg onze haive Armé den Roodenloop, en toenmaals hadden wy toch geen Pruimen. Maar waar van kwam by?De arme Soldaaten moesten wel twee maanden onder Tenten op de bloote aarde, of op een boschjen firoo liggen, hadden geen genoegzaame'dekking, daar uit ontflond verkouding en deze veroorzaakte den loop. Gelukkig was het intusfehen dat 'er goede Doéïooren by de Armé waaren. Deze maak-  ( 139 ) maakten zulke verordeningen , dat 'er maar zeer weinig Menfchen ftierven. Wat deeden zy dan ? vroeg ik verder. Wat zouden zy gedaan hebben , hernam hy, zy gaaven de Zieken een, of tweemaal daags een braakmiddel, van Loopwortel en Rhabarber in, zo lang tot hen de bitterefmaak op de tong en de drukking op den kuil van het hart verliet; wyders lieten zy hen dikwyls een Klifteer van laauwachtige Lynoly zetten, en zorgden dat zy goede gedroogden ooft te eeten bekwaamen; toen duurde het niet heel lang, of de meeste Zieken waaren weer zo vlug als een vogel. Dit nam ik in agt en heb tot op dit uur nog geen loop in myn huis vernoomen. Zo dra ik 'er iets van bemerkte, gebruikte ik daadelyk de Loop wortel en de Rhabarber, en alles kwam hier weêr in orde. Wanneer 'er Pruimen zyn dan bekomen myne Kinderen dezelven weeklyks tweemaal by hun ontbyt, en ik heb 'er nog nimmer flegte gevolgen van vernoomen. Nu ging ik daaglyks by den Heer Schryver en deze prees my, dat ik zo goed in het Rekenen en Schryven toenam — dit vwMyde my.  ( Ho ) my. Om de Exercitie te ieeren gaf ik my ouk zo veel moeite, dat ik in twee weeken de Monteering kreeg, en mede op de Wacht trok. Ik zette zekerlyk groote oogen op, dat my de Monteering gegeeven werd ; maar myn Majoor lachtte en zeide Gekjen, trek gy de Monteering maar aan. Een Mensch van uwe jaaren moet geen gelegenheid voor by laaten, gaan, waar in hy iets kan leeren. Toen trok ik dezelve daadiyk aan. Terwyl ik nu op een tyd aan de BruhJerpoorr de Wacht had, kwam 'er een zeer zindelyk gekleed Burger in de Poort, en vroeg of 'er een Keizerlyke Soldaat op de Wacht was, welke Constant heette? Ja, zeide ik, ik ben het zelf. Zelf? vervolgde hy, wel nu ik ben blyde, dat ik (hier begon hy te weenen) den lieven Man leer kennen, welke my van den dood verlost heeft. Ik ben de Lakenwever, welke gy uit het Graf hebt helpen haaien. Morgen is het myn Geboortedag — wilt gy nu zo goed zyn en helpen my dien vieren ? Gaarne! gaarne! was myn antwoord. Ik verzoek om verlof en kom zeker. Tcj?n drukte hy my de hand , verborg zyn ge-  ( Hl ) gezicht onder 2yn zakdoek en ging heen! Menfchen ! dit was een handendruk! zulk handendrukken wenfche ik allevroome Christenen, Ik heb in myn leven veel, veel vreugde genooten, maar zo waar als God leeft, niets heeft my ooit meer vreugde gegeeven, als wanneer my iemand, welke ik iets goeds gedaan had, dankbaar de band drukte. Dit gaat aan 't hart: maar wat men eet of drinkt komt ilegts in de maag. God zy lof en dank! ik heb meer zulke handendrukken gekregen, en wanneer het by :ny niet gaat zo als het behoort, en ik bedroefd ben, zo denk ik altyd aan die handendrukken, dien ik van meenig een goed mensch gekregen heb, en dan word ik altyd weder vergenoegd. Daarom neem ik heden , nu ik oud ben, iedere gelegenheid waar, waar in ik goeddoen kan, op dat my, wanneer de lieve God my van de aarde oproept, ten minfie nog eenige dankbaare Menfchen de handen moogen drukken; dewyl ik geloof, dat zulks myn affcheid zeer ligt zal maaken. Den volgenden dag ging ik op den geftelden tyd, verheugd, naar myn lieven Lakenwever. Ach, barmhartige God! wat was daar een  C 142 ) eene vreugde! Het geheele Huisgezin en alle de Bloedverwanten waaren by elkander, en weenden allen als ik in de kamer trad — allen drukten zy my de handen. Ook de vyftienjaarige Dogter philippyntjen drukte my de hand, zag my met haare groote zwarte oogen, uit welke de traanen rolden, aan, en zeide, ach, myn lieve Heer Conftant dank zy den Hemel! — gy hebt myn Vaders leven gered! Welk een goed my nu alle de handendrukken gedaan hadden , het wierd my toch geheel byzonder warm om 't hart, toen phIlippyntjen my de hand drukte, ik drukte haare hand weder, wilde dezelve niet los laaten, en gaf haar al ftamerende iets ten antwoord , maar weet zelf niet wat. Wy zetten ons aan de tafel en aaten en dronken, maar door de groote vreugde kon ik maar zeer weinig gebtuiken. Toen ik naar huis wilde gaan, drukte de eerlyke Lakenwever my een pakjen geld in de hand. Ik verfchrikte en zeide: waar voor zou dat zyn ? Het is iets voor den dienst, welke gy my gedaan hebt, antwoorde hy. En  C 143 ) En daar van zal niets in Haan, vervolgde ik. Hoe zeer elk my nu bad orn het geld aan te neemen, ik deed het echter niet, maar lag het op de tafel, fprong voort en wenschte hen allen goeden nacht. Het kan gebeuren, dat zy allen een goeden nacht gehad hebben, maar ik had hem niet. Philippïntjen zweefde my, af endoor, in de gedachten, en ik kon niet voor des morgens om drie uuren in flaap komen. Om vyf uuren was ik reeds weêr op, en dacht flegts aan het Meisjen. In 't kort ik merkte, dat ik verliefd was. Verliefd te worden is een zeer gek ding. Men word zuiks en men weet niet hoe; en wanneer men het is, dan weet men niet op welk eene wyze men 'er'weder van zal ontflagen komen. Men word een geheel ander Mensch, en denkt aan niets als aan de liefde. In zulk eene omftandigheid, kan ook de verftaBdigfie domme en dwaaze daaden begaan, en zich voor heel zyn leven ongelukkig maaken. Ik heb zeer veele jonge lieden gekend die als in de elende vloogen, alleen uit liefde, en heb daarom altyd gewensclit, dat 'er toch tusfehen de ouden en de jongen meer ver-  (144 ) vertrouwelykheid moge zyn, en de ouden dg jongen in het ftuk der liefde met raad en daad fteeds mogten by ftaan. Dan zulks gefehied echter niet. Integendeel , zy lachgen den Verliefden uit, en zien de geheele zaak als een grap aan ; of hekelen hem , en maaken de liefde tot zonde. En zulks is beiden onrecht. Met de liefde is geen fpotten; want men heeft voorbeelden , dat 'er Menfchen ziek van geworden en geftotven zyn, en wanneer zy niet zot is, en niet op perfooren valt, op weike men geen aanfpiaak maaken mag, dan is zy ook geen zonde. De liefde ligt toch in de Menfchelyke natuur, en hoe kan zy dan zonde zyn? Ik liep wel agt dagen flepende heen, ais een fchaduw, fprak met niemand, wanneer het niet hoog nodig was, at weinig, dronk weinig, en kon in 't geheel niet fiaapen. Wanneer ik naar den Schryver ging, of te rug kwam , maakte ik altyd een omweg om voor by het huis van phimppyntjex te kooir.en. Evenwel had ik den moed niet om flegts naar de deur te zien. Eens had ik vocrgenoomen, om haar Vader een bezoek ie geeven, maar liet liet weder om dat hyniet zou denken, dat zulks nog om het pakjen geld  ( MS ) geld gefchiede, het welk hy my fcaJ aangeboden; dit hielt my, af en door, te rug. Wanneer gy, dacht ik by my zeiven, het Meisjen maar eens ontmoeten mogt! maar — ik ontmoete haar in 't geheel niet. Eenmaal ging ik echter over de Markt, nu Zag ik een Meisjen met een katoenen Mantel ftaan, dat met een ander fprak ,en philippyntjen zo zeer geleek als het eene ei het anderen. Dit is zy, zeer zeker, dacht ik. Nu wil ik haar daadlyk aanfpreken. Ik ging 'er op los — zy was het — myn aanzicht gloeide — ik begon te beeven — greep aan myn hoed en liep voor by, als een boenderdief. Ik hoorde noch zag niet meer, en toen ik aan den hoek van de Mymerlïraat kwam, ftiet ik my tegen 't hoofd, dat ik een buil zo groot als een vuist bekwam. Toen ik in myn kwartier gekomen was, ergerde ik my aan my zeiven, dat ik my zo zot gedragen, en het Meisjen niet aangefproken had, en bedacht nu over en weder wat ik met haar fpreken zou, wanneer ik haar weder mogt ontmoeten. In het vervolg heb ik echter gezien, dat het goed is, wanneer de jonge Lieden in de liefde een wetnigjen a, K fcbroora-  ( 146) fchroomachtig zyn. Want als ieder den moed had,om het Meisjen alles te zeggen, wat hem wel op het hart lag, zo zouden 'er vreemde histories voor den dag komen. Ondertusfehen wilde het geval, na ettelyke dagen, dat ik door de Moolefteeg ging. Hier kwam zy my tegen. Ik zag haar vriendelyk aan, groete haar, maar wist echter niet, wat ik haar zeggen zou. Goeden avond, zeide zy zelf, waar gaat gy zo naar toe ? i k. Recht naar myn kwartier toe. philippyntjen. Myn Vader is tegenwoordig zeer gezond, en 'er gaat geen dag om, dat wy niet van Heer Conflant fpreeken. i k. Dat is my zeer lief. 'Er gaat ook geen dag voor by — dat —— Goeden avond, Confiant, riep my eene item toe . Goeden nacht. Heer Confiant, kom ons toch eens bezoeken, zeide Philip, pyntjen, en weg was zy. Ik zag haar na, en had byna vergeeten, om naar den geen om te zien, welke my een goeden avond gewenscht had, wanneer hy my zeiven niet had aangefprooken. Het was de Heer Majoor. Zo! zeide hy,  ( H7 ) gy hebt dan reeds een Meisjen opgefpoord; gy hebt juist geen flegte keuze gedaan. Van Wien is toch dat Meisjen? Uwe Genade, het is de Dogter van den Lakenwever, dien ik — majoor. Ei! ei! de Dogter van den Man welke gy uit het Graf hebt geholpen. Gy wilt U aldus zeer denkelyk voor uwe moeite doen betaalen? He! ik. Jk kan niet ontkennen,Heer Majoor — majoor. Voortreffelyk! Gy laat U voor uwe moeite zeer goed betaalen. Ga toch een weinig met my, op dat wy eens met elkander over de zaak kunnen fpreeken. Het is waar Confiant, gy hebt iets zeer goeds gedaan , gy hebt het leven van den Man gered, en hem aan zyne Familie weder gepeeven—» maar als ik U myne oprechte meening zeggen zal, zo denk ik, dat het beter geweest was , wanneer gy oen Man in 't Graf had gelaaten. ik. Wel lieve God! hy is zulk een braaf Man — majoor. Juist daarom. Wanneer gy hem in 't Graf gelaaten had, dan was de zaak ' reeds afgedaan. De Lakenwever was van zyn angst verlost, zyn lichaam verrot, hy K 2 WJS  ( Ttf ) was Wel, en zyn Huisgezin had zich} van' tyd tot tyd, meer en meer getroost, maar nu hebt gy hem uit het graf gehaald , cn martelt hem weder langzaam dood, op dat men hem over een jaar of twee nog eens zal moeten begraaven. 1 k. Heer Majoor? majoor. Heer Majoor hier, en Heer Majoor daar! het is toch maar zo. Waar aan heeft deze eerlyke man zyne vreugde? Immers aan zyne Kinderen? Voor wien zorgt hy? voor wien arbeid hy toch? Immers alleen voor zyne Kinderen ? Nu komt gy en verleid zyne Dogtei! Is dit niet even zo goed als of gy hem al zyne vreugde ontrooft ? Moet de eerlyke Man zieh daar over niet dood treuren ? Ik weet wel, dat 'er onder myn volk zulke flegten fehepfelen zyn, die 'er niet veel om geeven, en de verleiding van een onfchuldig Meisjen voor een grap aanzien; maar ik heb van U aliyd een geheel ander vertrouwen ge. had. Het is waar, de Monteering befchermt U tegen buvgerlyke firaffe, maar — tegen uw geweten kan zy U niet befchutten. Her is met het geweten een geheel ander geval als met de Maag. Wanneer de laatfie bedorven is,  ( 149 ) is, drinkt men een keer of twee Vlier-thee, of men neemt een brankpoeder in, en hier mede is de kwaal geheeld. Maar met het geweten is het geheel anders, een befmet geweten is zo ligt niet te heelen. Ik heb diergelyke lichtvaardige knaapen genoeg gekend , die de Meisjens verleiden. Dan wat is 'ervan hen geworden? Zy kwynen en hebben geen vrolyk uur meer. Want hoe kan een Mensch, bedenk dit toch eens by U zelf, hoe kin een mensch vrolyk zyn, die by zich zelf bewust is,dat hy een ander heeft ongelukkig gemaakt, en dat 'er ach! en wee! over hem gefchreid word. Dan zoeken zy hier na hun geweten te verdooven, zuipen brandewyn , zitten altyd by het Kaartlpel, begaan de eene fchendaad r.-d de andere, tot zy Aartsbooswichten worden. Wilt gy nu ook zulk een kaerel zyn? antwoord my i ik. Ik weet in 't geheel niet, Heer Majoor, hoe Gy zo onvergenoegd op my kunt zyn. Het is my nog nooit in de hersfens opge • komen, om het Meisjen te willen verleiden, ik wil haar waarlyk trouwen. majoor. Trouwen ? hebt gy dan het brood voor baar? i k, De lieve God zal wel voor ons zorgen. K 3. ma-  ( 150 ) majoor, fa, de lieve God doet heden ten dagen geen wonderwerken meer. De mensch moet zyn verftand en zyn nadenken gebruiken , dus zegend de lieve God. Maar handelt de Mensen zonder overleg, dan behoeft hy ook aan Gods zegen niet te denken. Hier op moest ik met hem naar huis gaan, daar vatte hy my by de hand, en zeide: lieve Confiant, dat ik het goed met u meen, dit v.'cet gy, en het is U nog nimmer fchade geweest, wanneer gy myn raad gevolgd hebt. Zy\ dus oprecht tegen my, en fpreek zo als 't U op het harte ligt. Is het niet waar, dat gy 0p de Dogter van den Lakenwever verl:efd zyt ? , ik. Waarom zou ik dit ontkennen ? Het is toch een zeer aartig Meisjen. majoor. Neem U wei in acht, Conftantjen, met de liefde is geen fpotten. Men weet het begin wel, maar wat 'er aan het einde van komen zal, dat kan men niet voor uit zien. Hoor eens hoe het my gegaan is. Toen ik in Linz lag, wierd ik verliefd op een zeer beminnelyke jonge Dame. Ik zogt gelegenheid om haar te fpreken , en ontdekte haar myne liefde. Zy hoorde my gaarne. en ten laat-  ( 151 ) laatften bekende zy, dat ze my niet ongenegen was. Ik verzogt haar van heure ouders ter Vrouwe , en deze gaaven hunne toeftemming, indien ik van het Regiment verlof tot bet buwJyk kon bekomen. Ik hielt 'er dus op aan, en bekwam hetzelve. Maar eer ik myne Beminde 'er bericht van kon geeven, kreeg ons Regiment bevel om naar de Nederlanden te marcheeren. Ik Hond verfield, ging daadelyk naar de Ouders myner Beminde, toonde hen het 'verlof , en bad te gelyk, dat zy my zouden veröorlooven om nog dien avond met hunne Dogter in het Huwlyk te treden. Waarom zo fpoedig? vroeg de Moeder verfchrikt. Om reden, genadige Vrouw, antwoorde ik, dat wy order gekregen hebben om naar de Nederlanden te marcheeren,. en ik myne Gemalinne gaarne wild.; mede neemen. Naar de Nederlanden? Zeide zy. Zou ik myne dogter zo verre van my laaten afgaan ? Dat kan onmooglyk zyn; neen, zo ver laat ik myne Dogter niet heen reizen. Hoe? vroeg ik verfchrikt; gy wilt uwe Dogter niet met roy laaten afreizen? Naar de Nederlanden niet, antwoorde zy. K 4 Wau-  ( '52 ) Wanneer gy kunt hier biyven, zal het voor onze Familie veel eer zyn, uw tot myn Schoon?oon te zien, maar zo verre laat ik myne Dog. ter niet van my afreizen. Ik wilde myne beminde zien; maar kon 'er , geen verlof toe bekomen, en moest vertrekken zonder zelfs affcheid van haar te kunnen neemen. Jk dacht, dat ik van myne zinnen zou beroofd worden. De Marsch, de menigte bezigheden, die ik'daar by had, en de veelerleijen voorvallen, welke daaglyks by het Regiment voorkwamen, lieten mij geen tijd om myne grillen na te cjenken. Maar zo dra ik te Brüsfel kwam en'rust had, wist ik van hartzeer en verdriet niet waar ik rust zou vinden. Eindelyk ging het over den kerf, ik geraakte tb vërtwylelïbg; nam eene pifiool, liet 'er een goeden kogel of twee op loopen, haalde den haan over, en—toen ik de Pifiool' wilde affchieten, ontflond 'er zulk een verfchrikkelyb geklaag en gekerm voor mijn huis, dat ik dezelve op de tafel lag, en naar het vengfter liep om te zien wat 'er mogt gebeurd weezen. Nu was 'er een Leidekker van een huis gevallen, en had zyn arm gebroken. Dewyl ik nu,  ( 153 5 nu, zonder dat ik my daaromtrent wil beroemen, altyd een medelydéhd hart heb gehad, zo vergat ik het doodfchieten, en liep naar beneden om het arme Mensch te hulp te koomen. Zyne Vrouw en twee zyner Kinderen wa;iren, ook toegefchoten en weenden zo bitterlyk, dat my 't harte weg zonk. De arme man zugte en riep: ach, lieve God, wat zal 'er van myne Vrouw en Kinderen worden! Ik leunde met het hoofd tegen den muur , bedacht een en ander — eindelyk nam ik het befluit: Gy zult U niet door den kop fchieten, voor dat gy dit ongelukkig huisge. zin gered hebt. Deeze gedachten gaaven my zulk eene vreugde, dat my de traanen in de oogen kwaamen. Vrouw, zeide ik, kom gy met my in huis, ik zal U een goeden raad geeven. Laat uwen man naar huis brengen, de Regiment .Chirurgyn zal daadelyk volgen en hem geneezen. De kosten daar van zal ik betaalen. Daar zyn twee ducaaten, waar van gy Q en uw onjclukkig Huisgezin, voor eerst voeden kimt. Wanneer zy verteerd zyn, kom dan, zonder bedenking, by my, dan zal ik u meerder geeven. Wees K 5 echter  C 154 ) echter voorzichtig, dat gy hier niet van praat,, want als ik hoore, dat zulks ruchtbaar word dan doe ik niets meer aan U. Conftant! Confiant! ik wensch U, dat gy veel zulke vergenoegde avonden moogt hebben, als ik 'er toen een gehad heb. De Vrouw viel voor my op haar kniën, maar ik liep van haar af in myne kamer. Nu zag ik de overgehaalde Pifiool liggen, en verfchrikte. Goede God! dacht ik, wanneer ik den haan vyf minuten vroeger had overgehaald, dan was ik niet in ftaat geweest om dit ongelukkig Huisgezin te redden! Met eene bevende hand bragt ik den haan op zyn rust, en trok 'er het fchot af. Vervolgens hing ik de Pifiool aan den wand, en nam my voor, om my zeiven het leven niet eerder te beneomen, voor dat de arm van den ongelukkigen Leidekker geheel geneezen was. Merkt gy 'er nu niets by op, dat de Leidekker juist van het Dak viel, zo als ik my zeiven wilde dooden? Ei, was myn antwoord, zou ik daar niets by opgemerkt hebben, ik dacht daadelyk, hier in zal de -lieve God gewerkt hebben. Dat is myne meem'ng ook. Zie Confiant, ik  ( 155 ) ik beu geen hangboofd en in 't geheel de man niet, die immer voor de heiligen knielt. Ik fcherseh, om dat ik geloof, dat men daar door het kwaad op zyne rechte plaats kan aan. vallen, en dikwyls meer nut doet, als met lang uitgerekte Preeken. Maar van het ver. trouwen op God houde ik zeer veel. Wanneer de Man niet juist van het Dak was gevallen, als ik my door 't hoofd wilde fchieten, dan was ik immers als een Zcifmoorder uit de waereld gegaan? Wie weet waar ik heden zyn zou? Hoe veel goeds was 'er achter gebleevcn, dat ik nu toch, God zy dank! verricht hebbe! Dan God befchikte het Zo, dat juist opdien tyd, toen ik de Piftocl wilde af. fchieten, de Leidekker van het Dak viel. Want, gelyk de Bybel zegt, dat 'er zonder den wil des Hemelfchen Vaders geen Mos van het Dak valt, zo zal 'er ook buiten zynen wil geen Leidekker van vallen. Ik heb, zeide ik, 'er reeds myne opmerking over gehad, dat gy juist op het ogenblik by my kwaamr, dar ik p h j l i ? e y n tj kn de wenfehen van myn hart ontdekken wilde. Ziet gy 't? zeide de Heer Majoor, zulke byzondcre , zeer zonderlinge, voorvallen, ont-  C 156 ) ontmoet ieder Mensch in zyne Levensgefchiedenis. Wanneer men dikwyls in het begrip is, om eene dwaaze daad te doen, bejegend ons iets, dat 'er ons van afhoud. Dikwyls word men zo kleinmoedig, zo kleinmoedig, dat men zich gaarne in de aarde zou verfchu;len; doch eer men zo verre vervalt, be.' fchikt de lieve God weder iets, dat onzen nioed nog opwakkert. De onvoorziene voorvallen nu, die de lieve God befchikt, om ons op een goeden weg te houden, noeme ik voorzienigheid. Om kort te gaan ,-ik had de vreugde, dat ik den Leidekker door my geneezen zag, en zyne Vrouw en Kinderen behouden wierden. Toen kwam ik tot my zei ven en dacht, wanneer gy zo veel goeds kunt verrichten , dan is het toch voor God niet te verantwoorden , dat gy U zeiven het leven zoud beneemen. Moogt gy de vreugde niet genieten, om de Vrouw, welke gy wenschte te hebben, te bekomen, laat dit zo zyn. 'Er zyn toch nog /duizenderleije vc-rmaaken in de waereld, die gy genieten kunt. Gy kunt, by voorbeeld, goed doen. En goed te doen, dat geeft toch Waar-  ( 157 ) ■waarlyk eene vreugde, welke door merg et? been heen dringt. Van dien tyd af, begon ik alle myne Rekruten zeer naauwkeurig te examineeren, en hielp ieder zo veel in myn vermogen was. Geloof my, lieve Confiant! 'er leeft nog meenig braaf Man in de waereld, welke Rekruut by my geweest is. Meerder mag ik niet zeggen, dewyl het grootfpreken myn zaak niet is. Voornaamlyk was ik federt dien tyd opmerkzaam op die Rekruten, welken zich het leven hadden willen beneemen., Deze Hond ik by, waar rk kon en mogt. Lieve God, dacht ik by my zeiven, in zulk eene omltandigheid hebt gy U ook bevonden. Begrypt gy nu wel, waarom ik , af en door, zo voor U gezorgd hebbe ? Ik zal nog verder voor L' zorgen, daar kunt ge U op verhaten. Wat hebt gy nu uit myne Gefchiedenis geleerd? Dat weet ik zeer wel, was myn antwoord; ik moet op God vertrouwen, en mag myn hart aan geen Meisjen hangen. Zeer goed! zeide de Heer Majoor, maar doe 'er nu ook naar! Wanneer gy eene goede uit-  ( 158 ) uitkomst wist, dan kond Gy op morgen nof met Philippyntjen trouwen, en het zou my vermaak zyn, wanneer ik uwe Bruiloft gee^ ven mogt. Echter raad ik U toch, dat gy de waereld nog eens verder doorzoekt, cn dan eerst, wanneer gy een plaats gevonden hebt, alwaar gy U voeden kunt, aan Philippyntjen vraagt, of zy U ten Man wil hebben? Is zy door den lieven God voor U beflemd «— goed, dan zal zy zulks ook blyven. .Neemt zy echter in dien tyd een ander, wel nu, dan moet gy denken, dat zy niet voor U beflemd geweest is. Ik bedankte den Heer Majoor zeer bartelyk voor den goeden raad, welke by my gegeeven had, en beloofde hem om dezelve op te volgen. Maar, op de flraat gekomen zynde, dankte ik ook den lieven God, dat hy my den Heer Majoor had toegefchikt. Want als ik myne oprechte meening zeggen zal, zo waaren myne herfens te dien tyd geheel op holj en wanneer ik myn zin opgevolgd hadde, dan geloof ik, dat ik voorzeker de volgende week om Philippyntjen zou hebben aangehouden. Toen ik de zaak nu verder inzag, nam ik my voor om va;.' Erfurt te vertrek-  ( 159 ) trekken, zonder met haar een vertrouwd woord te (preken. Maar de Mensch neemt zeer dikwyls iets voor, dat hy juist niet ter uitvoer brengt. Agt dagen hier na kwam 'er eeae oude Vrouw in myn Kwartier, en bragt my een zeer grooten brief. Duizend, wat zette ik groote oogen, toen ik dien brief bekwam! want het was zo ik geloove, de eerde die ik in heel myn leven ontving. Ik brak hem open » daar was het op myn eer een brief, om my tot Peetoom te verzoeken een brief van mynen Lakenwever. Hy had hem zelf gefchreeven, en wel zo trouwhartig, dat ik myne traanen niet weerhouden kon. Ik was van vreugde buiten my zeiven, en dacht niet veel aan myn Peete kind , dan wel aan deszelfs Zuster. Den volgenden dag liet ik iny op den rechten tyd vinden , en hielt het Kind ten Doop Hier op ging ik op het Doopmaal by den Lakenwever, welke my eene buitengewoone viiendfchap betoonde. Philippyntjen paste het Gezelfchap op, en ik zal my denkelyk wel zeer gekkelyk aan- geficld  ( >6o) gefteld hebben, zo dikwyls zy my een glas bier over gaf. Het was even of ik door een EleSrifeer Machine wierd aangegreepen, zo dikwyls myn vinger den haaren aanroerde. Maar ik herftelde my echter zo veel ik konde. Aan de tafel had men veelerlei gefprekfcen die recht levend wierden,zo dra het glaasjen wyn om ging. Eindelyk fprak men over de Nieuwstyding, en daar wierd hevig over getinnegietert. (Men zegt, dat de Menfchen tinnegicteren , wanneer zy over Sraatszaaken fpreeken, zonder daartoe de noouige inzichten te hebben.) Frans, Wilhelm en Anton, drie Broeders van den Lakenwever, geraakten in een hevigen firyd, wat wel de beste Regeeringsvorm was. Frans varklaarde zich voor de Monarchie, of de Alleenheerfehing , Wilhelm voor de Ariftocratie, of de Regeering der voornaamfte Familiön, en Anton voor de Democratie, of de Volks-Regeering. Ik flopte myn pyp en dacht, gy wilt eens zien waar oit heen wil. En voor zo veel ik ir.y herinnere kan , kwam het gefprek hier op uit. frans., Gy moogt my zeggen wat gy wilt,  ( iói ) wilt, ik geloof toch niet, dat men gelukkiger leeft dan in een Munarchie. Wanneer de Monarch befchouwt, dat het een of ander voor zyn Land goed is, dan geeft hy (baks een Decreet, zo zal het zyn! diiïum faStum, en het is om vier weken te doen, dan is het door het geheele Land ingevoerd. Hoe is dit in andere Staaten mooglyk? Veel hoofden veel zinnen! Daar 'er veel iicgeeren, daar twisten en ftryden zy jaaren lang eer 'er iets tot ftand komt, en aan 't einde word het toch eene mislukte onderneeming. De Monarch, daar in tegen, fchryft: hier med> geJchied myn wil, en daar mede is alles uit. Wilhelm, En als zyn wil nu niet deugd, dat is dan ook goed ! niet waar? wanneer de Monarch zwelgt en diergelyke dingen meer doet, en hier na de arme Onderdaanen nieuwe Belastingen oplegt, dat is dan ook goed! niet waar? Neen, dan prys ik de Ariftocratie, daar word altyd wel overdacht te werk gegaan, en iedeie zaak ter deeg overwoogen, eer men dezelve uiivoert. Daar kan een misbruik zo ligt niet ingevoert worden. frans. En ook geen goed gebruik. Eer 4. L 'ec  ( 162 ) 'er zoo veel Hoofden onder een hoed gebragt worden, hoe veel tyd gaat daar meê heen. En wat uw zeggen aangaat, dat de wil van den Monarch niet altyd-gced is, hoe zal het dan gaan, in een Land, dat zo veele Monarchen heeft? Wanneer die het Land uitzuigen, en alles maar voor zich en hunne Familiën by elkander fchraspen? anton. Dat is alles waar, en daarom prys ik de Democratie, daar kan toch niets ingevoert worden, dat het Volk niet goedvind. En is dat niet billyk ? Hoe kan men toch van den Mensch afvorderen, dat hy een wet zal gchoorzaamen tot welke hy zyne bewilliging niet heeft gegeeven? frans. Ei, ter duizend! Zie eens wat dat voor een Phiiofooph is! Stel u maar eens voor, Broeder, dat onze Burgery opgeroepen wierd, en haar opgedragen werd, om een wet te maaken. Hoe heeriyk zou dat toegaan! Welk een menigte gedachten zouden daar op het tapyt komen, hoe veel zou'er getwist, gefheden, ja geflagen worden. Op uwe eer af, Broeder! gelooft gy ook niet met my, dat de Burgery weder uit elkander zou gaan, zondereen wet gemaakt te hebben? AN-  ( I6S ) . anton, Dat is mQogiykJ Maar, Gekjen, gy verfiaat my niet. Ju welk dee! van de waereld is 'er dan een Democraiie, daar alle Menfchen fpreken mogen, wanneer 'er een Wet zal gegeeven worden? In een Democratie kiest elk Dorp, iedere Stad haaren Spreeker, welke zy last geeft om voor het algemeen welzyn te zorgen; aan deze vertrouwt men alles; wat deze belhiitenen vastftellen, dat bclluit en fielt de geheele Gemeente ook vast, Js dat niet voortreffelyki Frans. Zeer voortreffelyk! Maar, Broeden jen ! wanneer ieder Dorp cn iedere Stad elk haaren Spreeker zou kiezen, dan zou het Collegie der Spreekers al heel wat fierk worden. Befchouw maar eens een klein Vorftendom! Hoe veel Dorpen heeft men daar in! cn dewyl de Steden grooter zyn, mogten deze toch wel meer als een Spreeker hebben! anton. Wel nu, dat lp reek t van zeiven ! fr a ns. En derhalven kon het dan wel gebeuren, dat 'er in het Collegie der Spreekers even zulk een tuist was, als of onze Gemeente te faamen komt, en in het einde zou het even zo gaan, als of — L 2 a n-  ( i64 ) anton. A!s of onze Gemeente iets beflii-en zou? Het gelykt 'er niet naar! üy moet maar eens bedenken, dat dair elke zot niet zou rijogen fpreken, maar dat de verflandigfren, de rechifchapendflen, die iedere Gemeente gekozen had, aldaar het woord zouden doen. f r a n s. Ja, zo, daar had ik niet aangedacht. Zekei, wanneer de verttandigften en réchtfchapendlten uit een Land zich onderling beraadilagen, dan is het een geheel andere zaak, als of wys en onwys onder elkander voort haspelen. Maar zeg my eens, Broedertjert, van welk een aart zyn wel de meeste Leden eener Gemeente? VVyzen of Zotten. anton. Zekerlyk Zotten. Frans. Zullen de Spreekers dan nu door de meeste , of de minfte ftemmen gekozen worden? anton. Dat fpreekt van zei ven, door de meestem fr a n s. En de meeste zyn Zotten , dit hebt py zelf toegeftemd. ik zou gelooven, dut deze ook hun's geJyken zuilen kiezen. anton; Dat mag niet zyn. t k a n s. Et) het is toch maar zo. a m.  C 165 ) anton. En het is niet zo, ik zeg 't en blyf 'er by, ieder Land moet zich zyne Wetten zelf geeven. Meer Paftoor wat zegt gy -'er van? Zyt zo goed en doet 'er eens Uhfpraak over, want wy worden de zaak in ons geheelen leven niet eens. Lieve Menfchen, zeide de Predikant, l.ichgende , gy hebt allen gelyk en ook allen ongelyk. Iedere zaak heeft haare goede en kwaade zyde. Betracht men haar van de goede zyde, dan verdient zy lof, betracht men haar van de kwaade zyde, dan verdient zy berisping. Wanneer wy ons met elkander in een Land wilden nederzetten, en een Volkplanting aanleggen, dan was het tyd, dat wy een overleg maakten, of de Monarchie, Ariftocratie, of Democratie de beste zy. Maar daar wy in een Staat leeven, welks Regeeringsvorm reeds lang gevestigd is, zover, (trekt al uw disputeeren tot geen het min/Te nut; wy moeten nu alleen maarzorgen, om derzei ver lasten te veriigten en onzen welftand te bevorderen. Wanneer ik een nieuw huis bouw, dan doe ik zulks geheel naar myn eigen zin; maar bewoon ik een oud huis, L 3 dan  ( 166 ) dan moet ik my behelpen zo goed ik kan, 'en mag hier en darir maar iets verbeteren, voor zo verre de Eigenaar van hetzelve het my wil veiö rloven. Jk zal U dit nog met eene kleine Gefchie. denis ophelderen. Als Candidaat hielt ik ik my in Lyfland op. Toen ik nu naar myn Vaderland te rug reisde, kwam ik in een Herberg, alwaar ik een buitengemeenen or. dentelyken, vriendelyken, gezelligen , werkzaamen en verfla-ndigen Waard aantrof. Waar ik myne oogen wende zag ik orde, en een Zoon en eene Dogter waaren geduurig bezig, om dezelve te onderhouden. Na dat ik my den gantfehen avond in de gefchiktheiJ van dit gelukkig Huisgezin verheugd, en des morgens myne rekening betaalt hadde, vatte ik de hand van den Waard, en vroeg: Lieve Man, wie heeft U toch die gevalligheid, werkzaamheid en orde geleerd, welke men in uw huis ziet? Dat kan ik U wel zeggen, was zyn antwoord, de harde Regeering onder welke wy zugten. Voor dezen hadden wy goede dagen, en leefden gelyk een klein Edelman. Maar voor tien jaaren veranderde zulks, da las-  ( 167 ) lasten, welke wy moesten opbrengen, wierden van tyd tot tyd zwaarder en de Heerendicnften meerder; in 't kort, het kwam zo verre, dat ik vreesde een fchelm te zullen moeten worden. Myn Akker bragt my zo veel niet op, dat ik alle de nieuwe Lasten daar van kon opbrengen. Ik bleef dus welhaast fchuldig, borgde hier en daar, en zat in korten tyd tot over myne ooren in de fchulden. Myne Schuldëisfchers waaren nimmer van myne deur af, en ik zag zeer wel, dat het met my, even als met een menigte myner Buuren, geheel en al te gronde zou geraaken. Myne Vrouw huilde en kermde en ik wrong myne handen. Eens maakte myne Vrouw, my het hoofd zo warm, dat ik het niet langer in huis kon uithouden , maar de vrye lucht moest kiezen. Ronddwaaiende kwam ik aan een Eivier, zette my aan den kant neder, en zag, hoe de visfen in dit water fpeelden. Lieve God, dacht ik by my zelf, hoe goed hébben het deze visfchen! hoe vergenoegd zyn zy! en de arme Mensch moet zo zorgen en zich plaagen! L 4 Ein-  ( 168 ) Eindelyk fprong ik op en zeide, wat helpt liet, ik moet toch weder in myn gareel. In welk gareel? zeide iemand agter my ? Ik ontzette, zag om, en nu ftond 'er een oud grys Mannetjen , met een bruine Overrok san, agter my. Jk keek bem daadelyk naar de voeten, of ik iets kon ontdekken, dat naar een Paardenvoet geleek, dewyl ik, God bewaare ons, niet anders dacht, of het was de Booze. Dan zyne voeten waaren even als die van andere Christen-Menfchen, en het Mannetjen zag 'er zo vriendelyk uit, dat ik alle verdenking liet vaaren. Hy nam my vriendelyk by de hand, en zeide: in welk gareel zult gy dan gaan ? Nu fchudde ik myn hart geheel voor hem uit, en verhaalde hem wydloopig , hoe wy arme Onderdaanen geplaagt wierden, Hy zag my , ftaande dit verhaal, zeer ilerk in de oogen, hier na vroeg hy, hebt gy nu gedaan. Ja, zeide ik, nu heb ik gedaan; zo het my voorkomt, is het geen, dat ik U verhaald heb, reeds genoeg. Het is zeker hart genoeg, zeide het Mannetjen, maar — gy moogt daarom den moed niet  ( I6j> ) niet laaten zakken. In de aarde liggen nog fchatten genoeg — wie het verflaat, hoe men ze vinden kan -— wat fioort zich deze aan eene harde Regeering? —r wat acht deze het opbrengen van zivaare lasten ? Zyn geldbron is ouuitputtelyk. Duizend , wat zeite ik groote oogen! verfïaat gy het dan, vroeg ik begeerig, hoe men fchatten vinden kan? Hy lloeg zyne oogen neder en zeide : ik verfta het wel , wanneer andere Menfchen het ook maar verlionden! Lieve Man, vervolgde ik, en vatte hem by de hand, betoon my toch de barmhartigheid en ieer het my hoe men fchatten vinden kan! Gy verdient den Hemel aan my!ga toch met my naar huis! Hy weigerde zulks , maar daar ik hem bleef nootiigen, en vast met geweld voorttrok, liet hy zich verbidden en-ging mede. Myne Vrouw keek in 't eerst geweldig donker, dat ik haar een vreemden Gast t'huis bragt; maar toen ik haar gezegd had, wat hy by ons doen zoude, was zy als ongenoomen van vreugde, en droeg gezooden cn gebraden op. L ,5 Na  C 170 ) Na den Maaïryd ging hy met my, en myne Vrouw, aan eene zyde,nam een zeer geheimvolle houding aan, en zeide: lieve Vrien. den! de lieve God heeft zich uwer erbarmd, en my hier gezonden, om U te redden. Gy zult een fchat vinden, dat beloof ik U, en zult daar mede niet alleen van alle uwe zorgen verlost worden, maar ook een goed inkomen hebben — maar — belooft gy my nu ook, dat gy jnynen raad in alles volgen zult ? Zeer gaarne! zeide wy beiden, en drukten hem de hand. Het is zeer goed vervolgde by, dat gy my zulks belooft, maar — zoud gy uwe belofte wel kunnen naar komen? Het is zwaar, zeer zwaar! tot de gelukzaligheid te komen, om fchatten te kunnen vinden. Hiertoe behoort eene lange voorbereiding — hebt gy couragie genoeg? Die heb ik, zeide ik, ik ook, zeide myne Vrouw. Wel nu, zeide hy, dan willen wy in gods naam dat gewichtig werk aanvangen. Waar is uw flaapvertrek ? Terwyl wy 'er hem heen bragten, vroeg hy een ftuk houtskool, prevelde  ( i7i ) ■velde iets binnends monds, en fchreef met groote Letteren over de deur: ORA ET LABORA. Dit is het begin, zeide hy. Nu , lieve Menfchen, weet gy wat ge nu doen moet? Allen morgen moet gy voor Zonne opgang epftaan, niet alleen gy, maar elk die hier in huis, en boven de zes jaaren oud is. Dan moet gy in Godes naam aan de bron gaan, en handen, aanzicht en hals zuiver was» fchen; vervolgens moet de Man zyn Huisgezin hier brengen , het deze woorden voorlezen en verduitfchen, zy zeggen: Bid en arbeid, dan zingt gy een goed vaars, en ieder neemt vervolgens eene nuttige bezigheid by de hand, op dat, wanneer de Zon opgaat en de daauw valt, alles reeds aan het werk is. De eerfte Zormeftrnalen en den Morgendaauw moeten wy inzamelen, anders is alles verlooren. Meer zeg ik niet. Den volgenden Zondag kom ik weder, en wanneer ik zie, dat gy alles gedaan hebt, wat ik U heden heb voorgefchreven, zult gy meer weeten. Met deze woorden verliet hy ons. Op den eerstkomendcn Zondag was hy met  C 172 ) met den opgang der Zonne reeds by ons'; err vroeg, welke bezigheden wy jn de voorige week, by het opgaan der Zon, verricht hadden? Nu toonden wy hem zulks. Myne Vrouw, en myne oud (te Dogter, hadden een groot deel Gaaren gefponnen,en jk, en myne beide cudfte Zoonen, hadden bet onkruid uit den Kool-Akker gearbeid. Zulks geviel hem. Hier na wierd de Koffy gezet; maar hy fchudde het hoofd en zeide: om 'sHemels wilie, wat zal de koffy hier doen ? Diergelyke dranken mag men niet gebruiken, zo lang men zich met het fchatten graaven bezig houd. Daar het nu by ons leeds lang in 't gebruik geweest wss, om des morgens een ketel Koffy en een pot Eijer- Melk te geouttigen, maakten wy aJlen verbaasde groote oogen, dat w y onzen geliefden drank vaarwel zouden moeten zeggen. Wy zwegen en zagen hem zeer bedenkelyk aan. Hy nam zyn ftok verftoord op, wilde heen gaan en zeide: ik heb het wel gedacht, dat gy geen moeds genoeg zoud hebben, om dat geen te doen, het welk ik van U zoude ver-' !«ngen. Wanneer gy nu reeds terug treed, wat  ( 173 ) wat zal 'er dan in 't vervolg van de ziak komen? 'Er zullen nog veel hardere artikels komen, veel hardere, dat verzeker U. Waunéer het Ichatten vinden, zo ligt was, dan zou het ieder zot doen. Kort en goed I een van beiden moet gy vaaren laaten, den fchat, of' de koffy- Wanneer gy den f'cbat eerst bezit, dan is het CJ geoorloofd dezen drank fomwylen, tot ü verkwikking, te genieten. Waartoe befjuit gy? Een! twee! drie! De koffy willen wy laaten, riepen wy beiden te gelyk, en myne Vrouw nam reeds koffy en melk, en wilde ze weg brengen. Waar wilt gy 'er meê heen, vroeg het Mnnnetjen? ik zal ze de Zwynsn geeven, hernam myne Vrouw. Nu zy reeds gezet is, vervolgde het Mannetjen, zullen wy ze ook drinken , maar het moet de laatlie zyn, tot dat de fchat gevonden is. En • . op dat ik zien kan, dat deze de laatfte zyn zal, zomoetin deze week Koffy- en Melkkan, Suikerdoos, Schoteltje!::,, Kopjens, en alles verkogt zyn , en het geld, dat 'er van gekomen is, my getoont worden. Neem dit wel in acht! Thauds werd de Kerkklok geluid , myne Vrouw  C 174 ) Vrouw, en ik, trokken onze beste klederen aan, enwy bezogten de Kerk met dit raadfelacbtig Manüetjen. Hier na fpysden wy,en toen zuIks gedaan was, wenkte het Manneijen ons, en wy moesten met hem in ons Slaapvertrek gaan. Hier toonde hy ons de woorden, weike hy over de deur gefchreven had, elk van ons moest dezelve leezen, en ze in het Duhsch herzeggen. Zo dra dit gefchied was, floeg hy my op de Schouder, en zeide: lieve Vriend! wy hebben niet veel tyd te verliezen , dewyl wy nog een groot link werks voor ons hebben. Heden willen wy uitgaan en zoeken, of wy niet een plaats vinden kunnen, alwaar een fchat verborgen is. Ik nèem myn ftok mede, en boude hem in de hoogte — zo dra wy op eene plaats komen daar een fchat ligt, dan ilaat de ftok neder — gedenk aan my! maar 'er mag geen woord by gefproken worden. Wy gingen daarop in den kelder hy hielt den ftok in de hoogte en hy floeg niet neder — uit den Kelder in de Schuur, en hy floeg niet neder, van daar in den Stal, jwrvolgens in den Tuin, op het Land, op den Akker,  C 175 ) Akker, maar de ftok wilde met neder flaan De Schatgraver wierd anglïig, J[ep naar het water, wiesch den ftok ter deeg fchoon af beproefde het nog eens, maar —. het wiide nie s helpen. Nu ftond hy diepzinnig ftij,' zag naar den Hemel, op de aarde, rond om zich, eindelyk bezag hy ons van boven tot beneden. Aha, riep hy, nu heb ik het gevonden, waarom myn ftok niet wil nederftaw. De Man is te veel met zilver, en de Vrouw te veel met goud en zyde verfierd. Hoe zou het mooglyk kunnen zyn, dat myn ftok zou nederflaan? Hy die fchatten vinden wil, mag noch zyden, noch gouden ..noch zilvren opfehikaan hebben. Om fchatten te vinden is nedrigheid nodig, de nedrige ontvangt genade. Maar ik zie het wel jgy hebt 'er geene ooren naar. Daarom is 't het beste, dat ik myn' weg ga, de fchat is voor U niet weg gelegd __ leeft wel! Om Gods wille, riep ik, verlaat ons niet, lieve, goede Man! wy willen gaarn alles van harte doen, wat gy van ons begeert. Waarlyk? vroeg hy. Nu, Wel aan! ver. koopt dan al het zilver, goud en zyde, wat  ( i?6 ) gy dus verre gedragen hebt en legt het geld, dat 'er van komt, by het geld, dat gy van het Koffygoed gekregen hebt! Over veertien dfigen kom ik te rug, en zal zien of gy myn raad hebt opgevolgd, Is het gefchied —. goed, dan zullen, wy verder over de zaak fpreken. Is het niet gefchied, dan zyn wy gefcheide Lieden. Met deze woorden verliet hy ons, en ik ging met myne Vrouw naar huis. Toen wy een eind wegs gegaan waaren, merkte ik, dat myne Vrouw weende. Wat deert U? vroeg ik. Och, antwoorde zy, ik wou dat gy met UW Schatgraver was daar de Peper groeit! Jk heb al myn leven gehoord, dat de Schatgravers bedriegers zyn. En deze infaam* kaerel is zulks ook, daar blyf ik by! gedenk aan my, hy voert ons by den neus om. Nu wil hy, wy zullen het Koffygoed, ons goud, zilver en onze zyde verkoopen, en het geld by elkander leggen. Is zulks gefchied, dan zal hy vorderen, dat wy Akker, Tuin, Huis, Schaapen, Koeijen en Paarden verkoopen, en het geld dat 'er van komt ook by het voorigen leggen. Wanneer wy nu alles ge-  ( 177 ) gedaan, alles verkogt, alles by elkander gelegd hebben, dan zal de ondeugd zeggen, gy moet my het by een gezamelde geld geeven, wanneer ik een fchat vinden wil, hier mede zal hy ons begoochelen, het geld weg neem en en 'er meê voor den Henker gaan. En, kort en goed (hier wierd zy een weinig hevig) ik doe het niet, al frond gy op uw hoofd, ik doe het niet. Hoe» zou ik alle myne fieraaden verkoopen, en het geld, dat 'er van komt, aan zulk een Beurzcfnyder geeven? dat doe ik niet! neen daar zal niets van inflaan! dat zeg ik U. Doet wat gy wilt, antwoorde ik, maar wanneer gy uwen kop volgt,dan krygen wy geen fchat. Ei, antwoorde zy, wat fchat, wat fchat, wy hebben zo lang zonder fchat geleefd, en zullen nog wel langer zonder fchat leeven. Daar ik nu van onzen Predikant , voor lang,wel gehoord had,dat men eene Vrouw, wanneer zy toornig is, niet moet tegenfpreeIcen , nam ik dit nu gelukkig in acht, anders had 'er een groot ongeluk plaats kunnen hebben Na dat ik my een weinig bedacht, en zy 4. M wel  ( 178 ) wel een kwartier uurs geklaagd had, zeide ik: gy hebt gelyk, lieve Vrouw, ik wil uw raad volgen. Nu was het goed en de twist had een einde. Des nachts kon ik echter geen cog toe doen, dewyl de historie van den Schatgraver my geltadig door het hoofd ging. Het fcbeen my toe, dat myne Vrouw niet geheel onrecht had, en dus werd ik omtrent den Schatgraver wantrouwig. Aan den anderen kam ging; het my toch niet weinig ter harte, dat ik dc hoop, om my op eers uit alle zorgen te kunnen redden, zo maar op eens zou laaten vaaren. Jk keerde my dus, in het bed, om, cn weêr om, en het was reeds tegen den morgen eer my in viel, wat ik te doen had. Ik liet nu drie dagen voorby gaan, zor, Ier een woord van' den Schatgraver te fprékérf. Den vierden dag kreeg ik een Dagvaarding, cm de intrest van zeker Capitaal te betaalen, en ik had ceen geld in huis. Nu ontflond 'er weder een geweldig klagen en fchreijen. Deze gelegenheid maakte ik my ten nutte j en zeide tot myne Vrouw: ziet, wanneer wy een fchat vonden, dan hadden wy al dit hartzeer niet. Dit gaf weêr een nieuwe woorden.  C i?9 ) denwisfeling,- welke in 't einde daar op uit liep, dat wy onze fleraaden verkoopen, maar den Schatgraver het geld niet in handen geeven zouden. Djt gefchiede nu! Binnen veertien dagen was alles verkogt, wat den Man aanftootelyk geweest was, en het geld dat 'er voor kwam bedroeg vyftig daalders. Toen by ons weder bezogt, toonde wyhem het geld, doch hy roerde het zelfs met geen vinger aan; maar beval ons, dat wy het wel zouden weg fluiten. Heden dachten.wy,dat 'ereen fchat zou i'e. vonden worden. Hier aan moest echter nog niet gedacht worden. Hy bragt ons wede* in onze Slaapkamer, verklaarde ons het or a et labora; hier na wierp hy zyne oogen op ons bed, bezag het zelve met veel opmerking, doch fprak geen een woord. Wat ziet gy dan daar? vroeg ik hem. Och, was zyn antwoord, daar komt my weder eene nieuwe omlïandigheid in den weg, welke mynen arbeid zal doen ophouden. Gy Lieden flaapt op een Vedcrbed. Hier door word gy verzwakt, en tot het Schatgraven worden ruwe en fterke Lieden gevorderr. Wanneer gy een Schat wilt vinden,dan moet M 2 d!t  ( rSo ) dit alles anders worden. Het Onderbed moet geheel weg , eri daar voor een Stroo- Zak in de plaats gelegt worden, uit het Dekbed,dat ge hier hebt, moeten ten minften drievierde der Vederen worden uitgenoomen. Dit alles moet gy verkoopen en het geld, dat'er van komt, by het voorige leggen, anders kan ik U niet helpen. Na veertien dagen kom ik weder, wanneer gy myn wil niet gedaan hebt, dan wasch ik myne handen van de zaak af. En nu ging hy vcrftoord heen. Myne Vrouw Hoop in den eenen , en ik in den anderen hoek,en wy vonden hetgeen van beiden geraïden, om het eerst een woord tot elkander te fpreken. Eindelyk bedoten wy echter om den wil des Mans te volgen, vcrkogten het Bed en de overhebbende Vederen, kregen 'er tien Daalders voor, en gewende ons binnen weinig dagen zodanig aa» den Stroozak, dat wy 'er even zo gerust, als op een Vederbed, op fliepen. Als wy nu den Man, toen hy ons weder bezogt, dit alles verhaalden, fchudde hy ons trouwhartig de hand en zeide: hebt nu goede .moed, ik merk, dat ü een fchat befchooren is. ilier op begon hy 'er ons veel van te ver- haa-  haaien, namel)k, hoe gelukkig de menfchen reven konden, welke de kunst verllonden, om de aarde haare fchatten af te winnen, hoé zy nimmer zorg voor voedfelmiddeien behoefden te hebben, en ook in ftaat waaren, om de gefïrengfte Overheid het fpits te bieden. Toen hy ons nu ter deeg had doen watertanden, zeide hy lachgende: nu moet ge my nog eenige vraagen beantwoorden, lieve Menfchen, maar geheel oprecht. Hebt gy fchulden? Och, helaas! was myn antwoord. Ik zal het U oprecht zeggen. Vyftig Daalders ben ik aan belastingen, en twee honderd Daalders aan twee ryke Burgers in de Had fchu-I«g. Goed, zeide de Schatgraver, de fchulden moeten eerst uit den weg, Hy die fchatten vinden wil, moet vry van fchulden zyn. Waar van, zeide ik, zal ik dezelve betaalen? Daar toe, zeide hy, zuilen wy wel een middel vinden. Om de belastingen .te betaalen, hebt gy reeds geld genoeg in uw fpaarbeurs. Die fchuld moet noodzaakelyk in deze week afgedaan worden. Tot de afM 3 doe.  ( 182 ) doening uwer andere fchulden, zullen wy ook wel een weg open vinden. Heden willen wy een weinig naar buiten gaan. Wy gingen in het Veld, ik moest hem alle myne Akkers toorlen, en toen wy 'er aan ettelyke kwamen, weike een hart uur van myn huis lagen, vatte hy my by de kin, en zeide: Vriend! deze Akkers moet gy verkopen, en daar van uwe fchulden betaalen. Zy zyn U niets nuts. Met het heen- en wedergaan verfpilt gy te veel tyd, ontrekt uwe overige Akkers de nodige Mèst, moet 'er veel lasten van aan de Overheid opbrengen, en zy geeven U niet half zo veel ais uwe andere Akkers, welke naby uw huis liggen, U geeven. Ik wilde hier wel het een en an, der tegen inbrengen, maar hy ging voorten zeide: wanneer gy niet vry van fchulden zyt, dan kan ik L' niet helpen. Myne Vrouw begon nu weder te knorren; maar ik ging van haar af, deed of ik haar niet hooide, en overlag in fiilte wat my te doen ftond. Dan, ik mogt de zaak overleggen zo als ik wiide, ik vond in 't einde, dat de Man gelyk had, en dat de verre van my afleggende Akkers my meerder fchaê dan  < 183 ) dan voordeel aanbragten. Des avond liet ik myne Vrouw naar Bed gaan, bleef tot twaalf uuren op, en rekende alles naauwkeurig na. i\Tu bevond'ik welhaast, dat ik van deze Akkers zo veel niet kreeg als ik aan belastingen, aan de Overheid, opbragt, en aan intresten aan myne Schuldëisfchers geeven moest. Wan. neer ik hier nu nog by voegde, dat de Landeryen, welke digt by myn huis laagcn, my ongelyk meer zouden opbrengen, wanneer ik daar aan den tyd en mest te kosten lag, welke ik. nu, aan de verafgelegen Landeryen verfpilde, was het zeer duidelyk te zien, dat ik door het verkoopen der verafgelegen Akkers zou winnen. Zo dra derhalven de dag het aardryk groet, te, en ik met myn Huisgezin als naar gewoonte opftond, vatte ik myne Vrouw by de hand, en wilde — maar eer ik nogkonde Jpreken, ftiet zy myne hand van zich af en weende. Daar is niets aan te doen, dacht ik. Jk verliet haar dus en ging aan myne bezigheid. Des middags floop ik echter naar myne Schuldëisfchers,aan welko deze Akkers verpand waaren, en verzogt hen om dezelve te moogen verM 4 koo-  ( '84 ) koopen, onder beding, dat zy het geld van de verkoop, tot hunne betaaling, zouden invorderen. Hier in bewilligden zy. Den volgenden Zondag liet ik niet alleen voor onze, maar ook voor de deur der nabuurige Kerk, bekend maaken, dat ik myne Landeryen aan de meestbiedende wou verkoopen , en dat zy , die dezelvekoopen wilde, zich op den volgenden Zondag in myne wooning , tot dat einde , konden doen vinden. In dien tusfchen tyd gelukte het my ook, om myne Vrouw daar heen te leiden, dat zy ook haare bewilliging tot het verkoopen der Akkers gaf. De verkooping had vervolgens zyn voortgang, en wel zo gelukkig, dat ik van de verafgelegen Akkers twee honderd zes- en zeventig Daalders in kreeg. Hier van betaalde ik myne fchulden en hielt nog eene goede fDmrrie overig. Nu verwachte ik met een uitgerekt verlangen den dag, dat de Schargraaver zoude komen, maar — hy kwam niet. Eerst een vierendeel jaars na dien tyd, toen ik alle hoop, orh hem ooit weder te zien, reeds verlooren had, zag ik hem langs den muur van  ( 185 5 van bet Kerkhof aankomen. Ik ging daadlyfc naar hem toe, en de eerde vraag, welke hy my deed, was — of ik de Akkers verkogt had? Verkogt! antwoorde ik, en alle de fchulden zyn betaald. Bravo! zeide hy, drukte my de hand en ging met my in huis. Wel nu, vervolgde hy, nu zal alles goed gaan. Welhaast zyn wy een Schat meester. Maar nog eene vraage hebbe ik U te doen, echter dit is de laatrte. Hebt gy ook Procesfen ? Ik krabde my acbter de ooren. Dat is dus ook niet in order, zeide hy. Met wien hebt gy een Proces? en waarover? Ik verhaalde hem nu, dat ik met myn Buurman in verfchil gekomen was, om dat het vogt van myn Mest in zyn bron liep en deze daar door bedierf. Hy keek eenige minuten uit het vengfter, keerde zich weder om en zeide driftig ^— het Proces moet weg, heden nog weg, anders kunnen wy geen hand aan 't werk (laan. Hebt gy dan niet in den Bybel geleezen: zalig fyn de vreedzaamen? Ir-'tï op nam hy my by de hand, en liet M 5 zich  ( 186 ) zich door my, myn Mestput, en myn Buurmans bron wyzen. Nu vroeg hy my: hoe veel heeft het Proces U wel gekost? Meer als vyftig Daalders, was myn antwoord. Nu flampte hy met den voet op den grond, drukte zyn hoed in de oogen en zeide: dit Proces zal U aog honderd Daaldeis kosten. En wanneer gy 'er die honderd Daalders aan verfpild hebt, dan moet gy toch, wanneer 'er maar eenigzins recht in 't Land is, uw Mestput weg doen. Het is zeer duidelyk te zien, dat uw Buurmans bron daar door bedorven word. Is het nu niet verflandiger, wanneer gy een Daalder of tien hefteed, om uw Mestput aan de andere zyde van uwen Hof te verpiaatfen , en het vogt "er van in uwen Tuin doet leiden, en het U, even als Sebastiaan Kluge ten nutte maakt? Ja, zeide ik, dat wil ik doen. Jk ben het Proces reeds van gantfeher harte moede. Daadelyk liep hy naar myn Buurman, en kwam na een half uur vertoevens met hem te rug. Deze liep naar my toe, viel my om den hals, en zeide: lieve Buuiman, nu zie ik toch den braven Man weder, welke gy altyd geweest zyt. Alle twist heeft nu een einde! Ver-  ( 18? ) Vcrvplgétïs moest ik met myn geheele Huisgezin by hem. komen, hy trakteerde ons, liet Muzikanten komen, cn wy danschten tot laat in den nacht. Dit was zulk een vergenoegde dag als ik 'er maar weinig in myn leven gehad heb. Den volgenden dag gingen wy reeds zeer vroeg uit, om een Schat te zoeken, Toen wy op het groote fiuk Land kwamen, dat agter myn huis ligt, llocg de ftok van den Schatgraver neder, waar over wy ons allen zeer hartelyk verheugden lk verzeker ü zeide hy, gy zyt nu gered, lieve Menfchen! Ik wilde nu ciadelyk fchop en fpade haaien om den fchat 'er uit te graaven; hy was echter van meening, dat dit nog niet gaan zou, aizo 'er nog eene menigte voorbereidingen toe nodig waaren. Negenmaal negen dagen moest dpn Akker eerst ter deeg bewerkt, gemest en van onkruid gezuiverd worden, en wet zo , dat hy een der beste van de gehéél'! Streek was, en dan kon men, in Gods naam" met het graven een begin maaken. Hier op gaf hy ons veele zaaken aan de hand, waar door wy onzen Akker konden verbeteren, omtrent op dezelve wyze als in  ( i-SS ) in de Levensgefcliiedenis vanSebastiaan Klu^e befchreven is. Hier mede ging hy been, en beloofde ons, om na negenmaal negen da"cn weder re komen. Nu waaren wy allen, Vrouw en Kinderen niet uitgefloten, harteiyk bezig om den Akker zeer goed te beweiken. Wy zogten 'er de fteenen af, reinigden hem van onkruid, bragten 'er goede aarde op, en maakten SIooten aan die plaatJen daar natte plekken waaren. Na negenmaal negen dagen, kwam de raadr felachtige Man weder. Toen hy des middags ö'iet ons gégeeten had, bragt hy ons weder op oen Akker , daar wy een Schat vinden Zouden, mat hem eerst in de lengte, toen in de breedte, en vervolgens over dwers: eindelyk floeg hy 'er een ftok in, ineed 'er drie Kruitfen op, en zeide, regt onder dezen (lok moet gy graaven, daar zult gy den fchat vinden. Morgen eer de Zonne opgaat, gaatgy, Man, ftilzwygend uit, waseht uw aanzicht en hoofd, en neemt uwen weg zo, dat gy hei Morgenrood juist tegen uw over hebc, daar zult gy dan vinden, wat gy zo lang gezogt hebt, jln myn geheeien leven is de tyd my nimmer  rrter zo long gevallen als dezen keer. Ik tekte alle de uuren tot de Zonne onderging, hier na kon ik haast den tyd niet afwachten, tot het Morgenrood te voorfchyn kwam. Eindelyk verfcheen het, en ik (loop ftilzwygend voort. Toen ik op den Akker kwam, beefden alle myne Leden, dewyl ik niet anders geloofde, als dat 'er nu een menigte Geestesi zouden- veffchyrien. Ik frak de fpaè in den grond, en op eenmaal hoorde ik boven myn hoofd roepen: kri' kru! kiï! Nu wierd alles zwart voor myne oogen, de Spaê vi l my uk de hand, en ik liep dwars over het veld, al wat ik loopen kon. Ik was echter niet zeer ver geloopen, wanneer my iets by den Rok vatt hielt, ik kon niet verder en zonk in otimarht op de aarde neder. Als ik weder tot my zeiven kwam, beproefde ik, of ik niet kon voortgaan, maar het hieit my nog vast, en ik zeeg weder op den grond. Dan toen ik op eenigen afftand menfchen zag, riep ik alle rayne kragten te (kamen, deed een fprong en rukte my geiukkig los. Toen zag ik vleesachtig agter my om, en ba-  ( ioo > bemerkte den Geest, welke my dus had < astgehouden. Het was niets anders als een Doorr. bosch, aan welke myn Rok was'blyven hangen. Nh ondervond ik eerst recht wat de vrees by een Mensch kan uitwerken. Zo dra hy voor Spooken vreest, ziet hy ze. Ik dacht de zaak nu verder na, en wr.s van oordeel dat he: geen, het welk over myn hoofd gefehreeu'.vd had, ook wel iets natuurlyks, mogelyk een Nacht- uil, of een andere Nachtvogel kon weezen. Nu fchaamde ik my voor my zeiven en iloop zeer ftil naar myn htrs. Reeds ettelyke fchreden van de deur Ronc] myne Vrouw, en riep zeer zagtelyk, hebt gy een fchat? Maar ik fchudde het hoofd en lag myne hand op myn mond. Nu dtxht mvne Vrouw dat hier een byzonder geheim moest plaats hebben, en waagde het niet om my verder te vraagen. Den volgenden dag greep ik nieuwen mned. ging getroost naar de plaats toe, groef met moed in de aarde, en kwam welhaast aan eenen bre ien fieen. Jk beefde van begeerte als een willige blad, hief den (leen inde hoogte, en, wie was blydcr als ik! — de fchat •* ver- •  ( I9i ) vertoonde zich — het was een oude verroeste trommel. Ik nam hem 'er uit en bevond dat by zeer zwaar was. Om geen opzicht aan deze en geene te geeven, knoopte ik hem in myn neusdoek en droeg hem naar htrisi Myne Vrouw kwam weder naar my toe geloopen en riep : hebt gy den fchat nu ? Ja! riep ik. hier is de fchat. Nu fprong zy mét my, vol vreugde, in de kamer, floot de deur toe, en ftak de femel by zich. En nu begon men den Trommel al Adderende en bevende te openen. Welhaast hsdden wy.'er het dekfel af en hy was geheel vol Zand. Wy keeken elkander eens aan, ik fchudde eindelyk den Trommel ledig, en vond op den bodem een brief aan my .alwaar, voor zo verreik my nog herinneren kan, het volgende in itond: LIEVE VRIEND! Gy hebt van my een Seint verlangd. Ze? toch waar toe? om uwe fchulden te betaalen en een goed inkomen te hebben' Goed! Beiden heb ik U reeds bezorgd. Uwe Schulden zyn betaald, en wanneer gy vervolgens piet uwe Vrouw en Kinderen vroeg op Haar, vlytig  ( i*a ) vly'ig 'werkt, uwen Akker goed onderhoud , aile onnoodige uitgaaven nalaat, en U zeiven voor Procesfcn bewaart , dan zult gy een rykeijk inkomen hebben. Dit zal U meerder helpen als een Braadpan vol goud en zilver. Een overvloed van geld zoude uwe Kinderen lui en liederlyk gemaakt hebben, maar met den fchat, welke U door my isaangeweezen, zullen uwe Kinderen vlytig, ordentelyk, en bekwaam worden — gedenk aan my. Ik ftond even of ik verfleend was, maar eindelyk herficlde ik my, en zeide: de Man heeft gelyk. Geld en goed is vergangelyk, en maakt den Mensch zeer dikwyls hoogmoedig en lui. Maar vlyt, orde en fpaarzaamheid blyven beftcndig, en men kan zich daar mede altyd zo veel geld verfchalfen als men nodig heeft. By deze gedachten ben ik nu ahyd gebleven , en heb 'er my wel by bevonden. Wy hebben eene harde Overheid, dit is waar, maar zy heeft my dus verre nog niet geheel ter neder kunnen drukken. Wanneer zy eene nieuwe belasting maakte, dan vond ik altyd iets uit om dezelve te kunnen opbrengen, en als  C i93 ) als zy een nieuwen Heerendienst invoerde, dan bevlytigde ik my immer, om myne Kinderen daar heen te leiden , dat zy hunne vlyt verdubbelden om den tyd, welke de Overheid van ons roofde, weder in te winnen. By deze lcefwyze heb ik niets verlooren als myn dikken buik, die zekerlyk beter groeide, toen ik myn gemak nog hielt, eri in 't bed bleef tot de Zon my wekte. En boe zeer ons Land veele gebreken heeft, zo heeft het tot echter het voorrecht, dat het niet toegemetfeld is. Zulks hebben myne twee oudfte Zoonen ook opgemerkt. Na dat ik hen. eene goede opvoeding gegeven had, en zy hun werk goed geleerd hadden , zaagen zy naar een Land om, alwaar voor het welzyn der Onderdaanen beter gezorgt word, als, helaas! by ons gefchied. De een zette zich in Hanover, en de ander in Altenburg neder. De twee Kinderen, welke ik nu nog by my hebbe, zullen denkelyk ook niet op ons Kerkhof begraaven worden. Dus verre was het verhaal van den Predikant. Hier op maakte hy deze nuttige toepasfing: By cle Regeeringsform komt het alles aan,' op de Lieden die regeeren, zyn deze wyze 4, N erf  C 154 ) cn rechtfehapen Perfqonen, zy mogen dan Monarchen, Ariflocraten, of Democraten zyn — men heeft onder hunne Regeering ahyd een goed leven. Maar zyn zy niét góed ; dan heeft men onder alle foorten van Regeeringen voorzeker het tegendeel. Docb, in plaats dat men daar over veel klaagt, kermt enfpreekt, is het beter, dat men zich moeite geeft om verftandiger en beter te worden. De lieve God heeft ieder Mensch zo veel verftand gegeeven, dat hy de zwarigheden, welke hem zyn opgelegd, zich draagiyk kan maaken. Dan in 't algemeen begint men zulks aan de verkeerde zyde, men ftreeFt immer naar vermeerdering van Huizen, Tuinen en Landen, en vermeerdert daar door zyne zorgen. Beter is het, dat men zich'bevlytigd om zyn verftand te vermeerderen, om zich tot meerder vlyt, fpaarzaamheid en orde te gewennen want dit is meer dan goud waardig, ook behoeft men daar geen belasting van te geeven. Nu ging de Predikant naar huis. Eer ik echter heen ging, riep ik den Lakenwever eerst aan eene zyde, en fprak met hem een woordjen in vertrouwen. Ik verlaat m welhaast de Stad, zeide ik, en wanneer ik  ( 195 ) Sk nu myn eigen huis en een goed inkomen heb,mag ik dan philippyntjen totmyna Vrouw hebben ? Hy wist niet wat hy my zou antwoorden? Eindelyk Zeide hy: komt tyd kornt raad! Myne Dochter is noch niet verloofd, als gy *t brood voor haar kunt winnen, en zy genegenheid voor U heeft, dan zal ik 'er niet tegen zyn, wanneer gy U met haaf wilt verbinden. Dus Ccheidén wy van elkander. Een dag of twee bier na ging ik by den Heer Majoor cn verzogt om myn affcheid. Hy gaf my hetzelve zonder tegen fpreken, waarover ik my buitengewoon verheugde, opk gaf hy my het geld, waar meê de Heer Stadhouder my van den dienst had afgekogt. Waar zult gy nu naar toereizen, lieve Confiant? vroeg hy my. Dat weet ik zelf nog niet was myn antwoord. Voor eerst wil ik Saxen doorreizen* En waarom wilt gy Saxen doorreizen ? Om U te verlustigen? Neen toch niet, zeide ik, maar om het een en ander te onderzoeken. Zeg my zo, vervolgde hy, om iets te on. derzoeken, dat is goed! maar zeg my eens, wat het eigenlyk zeggen wil, het een eri an. sier te onderzoeken ? N 2 Ja,  ( 196) Ja, was myn antwoord, jdat weet ik zelf niet, onderzoeben, wil zegge,in de waereld rond zien. Zo, hernam hy. Gy wilt dus in de waereld rond zien; maar waar naar? Naar het kenteken, dat iedere Stad heeft? He? Terwyl ik niet op het oogenblik wist wat ik zeggen zou, zeide hy: ga naar huis, lieve Conibnt, overdenk eens, waar naar gy in de waereld wilt rond zien, en kom dan morgen weder by my, en breng my antwoord.- Wanneer een verflandig Mensch reist, dan moet hy weeten, waar hy heen wij, wanneer hy iets doet, moet hy kunnen zeggen, waarom hy het doet. Wanneer gy in de waereld wilt rond zien, dan moet gy ook rekenfehap kunnen geeven, waar naar gy rond ziet. Ik ging naar huis en dacht en herdacht, waar naar ik in de waereld rond wou zien. Dan ik kon maar niet recht bezinnen, wat ik den Heer Majoor zou antwoorden. Toen ik nu weder by hem kwam, vroeg ' hy my daadelyk : wel! weet ge nu, waarnaar gy in de waereld wilt rond zien ? ik. Naar alles wat my voorkomt. majoor. Dat is veel. Maar mooglyk komt U  ( 197 ) U niets voor, dat U nodig is te weeten. Hoe liegt is het met U Lieden gefield. 'Er reizen 20 veele dtiizende Handwerksknaapen in de waereld rond, en als men hen vroeg, welk een uitzicht zy eigenlyk by hunne reizen hebben , dan zouden de minlten een verftandig antwoord weeten te geeven. ' Wat zyt gy? ik. Ik ben een Christen-Mensch en een Kind Gods. majoor. Dat is myne vraag nog niet. Wat zyt gy voor een Handwerksman? ik. Dat weet gy reeds, een Linnenwever. majoor. Nu overdenk dan, waar naar een reizende Linnenwever moet rond zien. Wanneer gy nu als Linnenwever reist, vervolgde de Heer Majoor, waar naar moet gy dan wel rond zien? ik. Nu verfia ik reeds waar gy heen wilt. Ik moet vernoemen, waar het beste vlas groeit, waar hetzelve het beste gefponnen en gebleekt word; ik moet by Meesters werken, daar het beste weik gemaakt word , en 'er wel acht op geeven om hen de kunst af te zien. majoor. Zeer wel! Zie eens, wanneer N 3 de  C 195 ) de Mensch «yne gedachten maar te werk fielt en nadenkt, dan vind hy meer en meer, hoe hy zyne omflandïgheden kan verbeteren. Het nadenken is derhaiven een zeer voortreffelyke zaak. Een Mensch, welke naar belmoren nadenken kan leid zelden gebrék. Gy hebt echter nog iets vergeeten. constant, Ik weet niet wat. majoor. Ha! ha! ha! bedenk U maar eens! Wanneer gy nu weet, waar gy goed Gaaren kunt krygerj, en gy uw Lynwaadzeer goed maakt, is daar mede nu alles wel? constant. In 't geheel niet. Ik moet ook rond zien, om myn arbeid tot geld te maaken. majoor. Zo! zo! Ik had haast gelooft dat gy "w werk wildet opzouten. Wanneer gy dus uwen arbeid tot geld wilt maaken, waar naar moet gy dan op uwe rcize rond zien ? constant. Waar naar? dat zal ik Uwel Zeggen, lieve Heer Majoor, naar de Landen alwaar ons werk het meeste getrokken word. majoor. Zeer wel! Maar gy moet ook naar alles nauwkeurig onderzoek doen, en alles goed opfchryyen, op dat gy niets vergeet.  ( 199 ) geet, Gesn Mensch heeft het beter als een Handwerks-knaap! deze kan de halve waereld doorreizen, zonder dat hem zulks veel kost. En Wanneer hy met vsrfta?id reist, wat kan hy dan veel leeren ! De andere Menfchen zyn meest al, op de Plaats daar zy gebooren zyn, als vast geketend. Maar een Hand werks-Knaap, ter duizend! deze kan het uitgelezendfte Land , alwaar men het bes!e voedfel heeft, alwaar de lucht het gezondst is, alwaar men den Burger het meeste eert, kan alle Meisjens bezien,en het rechtlchapend'ffe 'er uit zoeken ! Dit alles moet een ander laaten. Nu trok hy aan de Schel, op dat de Bediende zou binnen komen. Toen deze kwam zeide hy: een fles Rhynfche wyn en Boterbrood! Ik zal met Confiant ontbyten. Zo dra de Wyn gekomen was, fchonk hy my een glas vol, en dronk my de gezondheid toe, het leven van het gezond Menfchen ver' ftand l Toen ik myn glas uitgedronken had , fchonk hy my weder in en dronk, alle rechtfehapen Menfchen'. Nu ftond ik op en maakte my reisvaardig.' N 4 By  ( 2CO ) By myn affcheid drukte ik den Heer Ma/osr zeer hartelyk de harid en zeide: Heer Majoor? wat gy aan my gedaan hebt, kan ik U, in geheel myn leven niet vergelden. Dan 'er leeft een God, Heer Majoor, 'er leeft een God, die in het verborgen ziet (hier moest ik weenen) deze zal Ü vergelding doen! gedenk aan my — wanneer het U eenmaal wel gaat — wanneer gy van alle uwe tiet;, righeden verlost word, denk dan, dat gy zulks aan my verdient hebt. Zo lang myne oogen ■ open fiaan ■ Zeer wel! zeer wel! zeide hy. Wanneer gy een braaf Man word dan is alles vergolden. Kan een Mensch eene betere vergel ding ontfangen, als te weeten, dat hy een eerlyk Man geholpen heeft ? Dat is myne gelukzaligheid, die ik hier op de waereld genier. Myn fiand, myn titel, myne goede inkonfften, myn goed eeten en drinken, zo waar als God leeft, dit alles maakt my niet gelukkig. Maar het geeft my vreugde, wanneer ik my erinncre, dat hier en daar Menfchen leven, welke ik nuttig geweest ben, Gedenk daar aan, wanneer gy ook eens Majoor word! IK. \  C eöl ) ik. Ik, Majoor? Gy fcherseht. Daar voor zal de lieve God my wel behoeden. majooh. Nu, nu, werp dat maarzo ver niet weg. Wanneer gy als een braaf kaerel handelt, dan zult gy toch ook eens Majoor worden, wel niet over de Soldaaten; maar over.uwe Vrouw, uwe Kinderen, uwe Leerlingen, uwe Knegts enz. ik. Dat geeve God! en wanneer de lieve God my eens zegent —-— majoor. Dat zal Hy zeker doenl maak het altyd maar zo, dat Hy U zegenen kan. Den Nadenkenden ,, vlytigen en rechtfchapenen word door Gods zegen agtervolgt. Met deze woorden keerde hy zich naar het veiigftcr, ik floop de deur uit cn ging vol gedachten de ilraat op. ik was echter nog niet verre van het huis, of ik hoorde agter my roepen hé! hé! Toen ik omkeek, zng ik, dat de Heer Majoor my Uit het vengfter wenkte. Wat deed ik? ik liep weder op zyne kamer. Apropos zeide hy, toen ik by hem kwam, daar even zeide gy, gy waart een CbristenMtnsch en een Kind Gods. Ik moet U daarN 5 om-  ( 302 ) omtrent wat verder onderhouden: wat moet dan een Christen.Mensch doen? ik. Hy moet recht doen, en onrecht laaten. majoor. Heel goed ! Maar aan wie moet hy goed doen en onrecht laaten ? i k. Aan zyr.cn Naasten ! majoor. En wie is dan zyn Naaste? ik. Alle Menfchen. majoor. Doet altyd zo 1 handel rechtfehapen omtrent ieder, het mag dan uw Landsman, of een Vreemdeling, een Duitfeher, of een Franschman, een Christen, Jood, of Turk zyn. Weet ge nu ook waar toe U dit helpen zal' ik. O ja! alle menfchen zullen my liefhebben, en gaarne by my laaten werken. majoor. Hum i hum! van alle Menfchen wil ik dit juist niet zeggen, de rechtfehapen Man heeft ook zyne vyanden. Maar aan onderhoud ontbreekt het den rechtfehapen Man nooit, wanneer hy, iet wel, zyn zaak goed verftaat. En hier na word het iemand (ter wyl hy op het hart wees) onder de boistdoek zo wel. Men heeft zich dan geeneverwyiingen te doen, is het altyd met zich zeiven eens, men  C =03) nien behoeft geen ujeirfcken re fchuwen en mag in droevige uuren, met vreugde, naar den Hemel zien. Maar wie is U nu we! het allernaaste van alle de Menfchen die op de aarde leeven 5 ik. Wanneer ik myne oprechte meening , zeggen zal ~ Gy, Heer Majoor! majoor. Ha! ha! ha! waarom ik nu, Gekjen? ik Dewyl my geen mensch zoveel goed gedaan heeft als Gy. Majoor. Nu vergeet gy misfchien het goede, dat andere U gedaan hebben. Wien hebt gy nu nog nader? ik, Denkelyk myne lieve Ouders? majoor. Ei, dat zou ik meenen, wanneer uw Vader U niet geteeld en uwe Moeder U niet gebooren had, en ze beiden U niet opgevoed hadden, dan had ik U in 't geheel geen goed kunnen doen. Maar wie is U nu het allernaaste ? 1 te. Dat weet ik waarlyk niet — maar : ja, 'er valt my iets in, in myn Gramatica flond: proximus fum egomèt mild. Dat zegt, zo als myn Heer R3Qor my zeide, ik ben my zelf ie naast;. ma-  C 204 ) majoor. Dat geloof jk ook. Ieder Mensch is zich zelf de naaste. De liefde neemt in ons zelf een begin. Daarom zejt onze Heiland ook: gy zult uw naasten liefhebben — als ? ik. U zeiven. majoor. Zeer goed! Die het met zich zeiven niet goed meent, die meent het niet andere ook niet goed^hy mag my dan zeggen wat by wil, en van Religie, Geloof, Liefde en Vroomheid voortliappen wat hy wil, wanneer gy uw Buurman huis in brand fteekt, zyt gy dan een Christen Mensch? ik. Dat doet geen rechtfehapen Turk. majoor. Dat doet hy zeker niet, en dus nog minder een Christen-Mensch. Maar zyt gy een Christen-Mensch, wanneer gy uw eigen huis aanfteekt? ik. Ook niet. majoor. En 'er zyn 'er toch veele duizenden , welke hun eigen huis aanfteken. ik. Dat kan ik echter nauwelyksgelooven. majoor. Dat is toch zeker. Gy zelf zult dergelyke Menfchen genoeg gekend hebben, wanneer gy maar recht verftaat, welk huis ik meene. Ziet, wanneer het huis, waar in wy nu beiden zyn, in den brand gedoken word, dan  ( 205 ) dan is het zeker eene groote fchade; maar voor geld kan men toch weder een ander huis doen opbouwen. Dan ieder Mensch heeft ook een huis, dat men, wanneer het eenmaal verwoest is, voor alle de Rykdommen der waereld niet weder kan herfieücn. Verftaat gy nu wel waar van ik fpreeke? ik. Ikgeloof, dat ik het kan raaden, fpreckt gy rriet van het lichaam,? majoor Juist! Het lichaam is het huis waar in wy woonen. Kunt gy U nu geen lieJ den voordellen, welke hun lichaam wel niet met vuur verbrand, maar hetzelve toch verwoest hebben ? ik. Zulke Lieden beb ik genoeg gekend, welke door te veel vreeten en zuipen hun lichaam 'geheel bedorven hebben. majoor. Nu ja! De Plant die te fierk gemest en begooten word derft. Zo is het ook met den Mensch, wanneer hy te veel fpys, of drank in zich giet. Maar dat is het nog niet alles. Men heeft nog eène zaak, waar door de Menfchen ongelukkig en ongezond worden, en verdorren als een bloem, zonder dat zy echter nog weeten, waar dit van daan mag komen. Hoor  f 205 ) Hoor eens, Confiant, wanneer ik een Mensch redde, dan red ik hem geheel. Dat is zo myn aart. Cn offchoon gy nog zo wys en eerlyk, eri werkzaam zyt, en het met deze Zaak by U niet in orde is, dan helpt U dit alles niets. — Gy zyt een elendig Mensch en biyft een elendig Mensch. Daar hebt gy eeii boek, bewaar dit tot een aandenken aan my, en lees 'er vlytig in, op dat ik U geheel redde. Ik nam het boek aan, bedankte nogmaals en ging mynen weg. Als ik t'huis kwam deed ik het boek epen. Het had den titel, over de Heimelyke Zonde der Jeugd, van c. g. salzmann. In het zelve Monden verfchrikkeiyke Gefchiedenisfen van Menfchen, welke, buiten hun'weeten, Moordenaars van hun eigen lichaam geworden waaren. Ik heb dit boek op myne Reizen altyd by my gehad, en de Handwerksknaapen, met welke ik in Gezelfchap-v kwam, te leezen gegeeven. Daar mede heb ik mienig een Gods loon verdiend, en meenig een zeide my, wel honderd Daalders te willen fehuldig weczen , wanneer hy dit boek zes, of agt jaaren vroeger had moogen leezen! Des  ( ar? ) Des avonds ging ik nog eens tot myri vriend den Linnenwever, en nam affcheid van hem, ais ook van philippyntjen. Toen ik van haar af ging, drukte ik haar de hand en zeide: Zult gy nu fomwylen nog eens aan my gedenken? Zy bloosde, en zeideWaarom dan niet? Toen deed ik rnynen mond open en wilde nog iets zéggen. Maar het woord beftierf my op myne lippen, en ik kon niets voortbrengen, als adjeu! adjeu! Nu liep ik voort en het klonk my immer in de ooren, als of ik hoorden zeggen, WJar. mn dan niet ? Wat fpeelt den Mensch toch eene zonderlinge rol, wanneer hy verliefd is! niets ziet hy, niets hoort hy, en aan niets denkt hy als aan het geen dat hy bemint! Ondertasten: heb ik altyd gedacht, dat de lieve God het begeert,dat wy verliefd zullen worden. Want wanneer wy niet verliefd wierden, dan huwden wy ook niet. En wanneer wy huwden zonder verliefd te zyn, dan deed zulks geen goed. Want in den lieven echten ftaqd heeft men zo veele zorge, moeite en verdriet,, dat het geen Mensch zou kunnen uitfiaan, indien hy daar in niet te hulp gekomen wierd door  C 20S ) door ———• de iiefde. Wanneer liet jonge Manvolk maar niet verliefd wierd, eer dat hen de baard gegroeid was, eer dat zy in ftaat waaren, om eene Vrouw te onderhouden, en altyd met verftand beminden, dan zou alles goed gaan. Maar daar zulks niet in acht genoomen word, maaken zich eene menigte Lieden door de liefde ongelukkig. Wat my betreft, ik was zeer verliefd. Zulks ging zelfs zo verre, dat ik den volgenden dag de Stad uit'ging, zonder eigenIyk te weeten, waar heen? Eer ik wist waar ik liep, Hond ik reeds in de Bruhler Poort. Is 't wei mooglyk, dacht ik, hoe zyt gy in de Bruhler Poort gekomen? Gy wildet naar Keurfaxen gaan! En de Bruhler Poort uit, komt gy daar in uw geheelen leven niet heen. Ik vond echter fpoedig den grond en de oorzaak hier van. In eene zekere firaat, die ik niet noemen mag, woonde phiuppijntjen. Daar dit Meisjen my, ten dien tyd, nu mc«r nan 't harte lag, als Keurfaxen, en alle de Keurvorftendommen, zo was ik, in gedachten , in plaats van naar Keurfaxen te gaan, regt  ( 200 ) regt toe naar het huis van Philippyntjen ge« loopen.- Toen ik nu hier was, ging ik recht uit en kwam in Bornthal. Hier beklom ik eenen heuvel, van welke ik de geheele ftad overzien kon, zette my neder en zugtte! Dan op dit oogenblik kwam my myn geheele levensloop weder in de gedachten. Wat waart gy, dacht ik by my zeiven, een elendig Mensch toen gy in Erfurt kwaamt, en hoe gelukkig zyt gy nul En hoe gelukkig kunt gy misfchien nog worden, wanneer gy uw Philippyntjen krygt! En wat is nu de oorzaak van dit geheele geluk? myn ongeluk. Was het my niet onverdraagelyk liegt ge: gaan, dan was ik niet in Erfurt gekomen, was niet met den Heer Majoor bekend ge. worden, en had al dat goede niet geleerd, dat hy my gezegd heeft. Terwyl ik dit alles zo overdacht, kwam 'er een jong fchoon Mansperfóon den heuvel op, wenschte my, toen hy my zag, vriendelyk eenen goeden morgen, en vroeg wat ik hier verrichtte ? Ik overdenk hier myne Levensgefchiedenis, was myn antwoord. 4. O Dat  C 110 ) Dat is goed, zeide hy; 'er is voor den Mensch, in de geheele waereld, geen eene Gefchiedenis zo gewichtig, als die van zyn eigen leven. Mag ik van uwe Gefchiedenis niet iets weten? Toen hy dit gezegd had, zette hy zich by my neder, en vatte trouwhartig myne hand. Jk verhaalde hem, zeer oprecht, al wat ik wist, en hy luisterde zeer opmerkzaam naar myne reden. Toen ik op het punt kwam, dat ik uit het hoofd had moeten leef en re kenen, vroeg hy my, eenigzins driftig: uit het hoofd? dat is fchoon. Maar hoe word dat dan geleerd? Ik verklaarde het hem op de volgende wyze. Eerst moest ik leeren addeeren, by voorbeeld met a. 2 en 2 is 4. en 2 is 6. enz. dan met 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, Hierop moest ik met deze getallen fuptraheren. Toen ik dit begrepen had, zeide myn Leermeester: kunt gy U een dier, in zyn geheel, levend voordellen, by voorbeeld, een hond? Toen ik dit met ja! beantwoord had, zeide hy, fnyt hem nu het eene lid naar het anderen af: het rechter oor, het linker oor! den Haart! den linker voorpoot, enz. Toen ik hem in myne  ( 211 ) myne gedachten alles afgefneden had, vroeg hy my: wat fielt gy U nu nog van den hond voor ? Den enkelen romp , was myn antwoord. Ziet! zeide hy, gelyk het mooglyk is, dat men zich een dier met alle zyne leden kan voordellen, zo moet men zich ook eveneens een getal met zyne deelen voordellen kunnen. Wy zullen 'er eens een proef van neemen. Stel u voor 9., zet 'er een O by, hoe veel is het nu? zet 'er nu nog een 1 by, hoe veel is het nu ? Toen dit gedaan was, moest ik weder het eene getal na het andere 'er van af neemen. Den volgenden dag moest ik leeren om my vier getallen nevens elkander voor te dellen. Dus ging het voort, tot op agt getallen, maar verder kon ik het niet brengen. Toen myn Meester zag, dat het niet verder met my gaan wilde, was hy te vreden, en zeide: Om zich een grooter getal in zyne gedachten voor te dellen, dat is ook juist niet noodig. Het rekenen uit het hoofd behoord tot het gemeene Jeeven.en daar in komen zeer zelden zulke groote getallen voor. Hy ging nu verder en liet my multipliceeren op de volgende wyze. Eerst met V'. O 2 2 maal  ( 312 ) 2-maal 2 maakt 4, 2 maal 4 maakt 8r 2 maal 8, 16 enz. tot ik een getal bekwam, dat uit 8 getallen beliond. Dan moest ik ze weder met 2 divideeren. Zo dra ik hier in recht vast was, ging hy aan de 3, aan de 4, enz. tot aan y. Als wy hier mede gereed waaren, ving hy eene andere oeflening aan , hoe veel duiten heeft een Huiver ? hoe veel 2 ftuivers ? vhoe veel 3 Huivers ? enz. Vervolgens vroeg hy my zulks met de daalders, hoe veel Huivers deZe hadden? verder met de Ponden, hoe veel lood men daar in hadf met een riem Papier, hoe veel boeken daar in waaren? Dus ging hy een menigte van ma-aten , gewichten en muntfpecies met my door, en op deze wyze kwam ik zeer verre. Wanneer ik vervolgens van 6 tot 800 duiten , Huivers, looden enz. hoorde, zo wist ik daadelyk , hoe veel Huivers, guldens, of ponden 'er waaren. Toen ik dit eens begrepen had , was my het rekenen fpeelwerk. Kom aan, wy willen eens zien, zeide de Reiziger: Zes Perfoonen leggen in de Lotery, A legt in ƒ 1-10. B ƒ 1—5. C/1: — :. D 15 H. E 10 R. en F 5 R. hier mede trek. ken  V 2ï3 ) ken zy duizeno ducaaten, of 5250: — : — vrygeld. Hoe veel bekomt elk der Winnende voor zyn aandeel? Dat is fchersch , was myn antwoord. Ieder bekomt duizendmaal zo^veei ais hy heeft ingelegd. F, of de zesde, krygt duizendmaal 5 ft., het welk bedraagd ƒ 2£0: — : — of het fifte deel der fom, om dat hy het 2ifle deel heeft ingelegd ; de anderen naar rato. De Reiziger was hier mede te vreden ; echter vroeg hy my, hoe ik zo fpoedig/ 5250 met 21 kon divideeren ? Dit doe ik op de volgende wijze, was myn antwoord. Ik divideere 5250 met 7 , komt 750; dan weder 7J0 met 3 , komt als vooren ƒ 250; want 3 maal 7 is 21. De Reiziger vond dit zeer nuttig, en verzogt my onv hem myne Levensnefchryving verder te verbaalen. Als ik zulks gedaan had drukte hy my de hand , en zeide , Lieve Vriend , ik verheug my zeer in U een man gevonden te hebben, die zyne levensgefchiedenis nadenkt. Wilde God, dat alle Lieden zulks deeden, dan zouden zy veel verfhndiger, en met hunnen toeftand veel meer te vreden zyn. Want ieder Mensch ondervind O 3 toch /  C «4 ) toch in zyn leven, dat alle de byzonderfeeden zyn's levens als een keten aan elkander gefcha. keld zyn, en door een goeden Vader geregeert worden. Zeer dikwyls wenschten wy iets te hebben, en bedroefden ons als wy het niet bekwaamen, op een anderen tyd ging het ons zo elendig en droevig, dat wy byna in vertwyfeiing geraakten. Dan in de gevolgen zaagen wy toch zeer duidelyk, dat dit alles tot ons welzyn diende. Wanneer gy nu, volgens Uwe wenfchen, in Uwe Vaderftad was Meester geworden, en aldaar naar Uw ver. langen was in den echten Staat getreden! Wat was gy dan heden? Een arme, ziekelyke onkundige Meester. Door Uwen druk zyt gy naar Erfurt tot den goeden Heer Majoor gedreven geworden, alwaar gy Uwe gezondheid wedergekregen, en zoveel goeds geleerd hebt! Hier van weet ik ook iets te zeggen. Ik ben van geboorte een Pomrnersch Edelman. In myne eerde jeugd was ik een traag, onbuigzaam , boosaartig kind. Alle Boeren vleiden my , deeden myn wil , en lieten zich van my plagen. Ik had toen een zeer groote verbeelding van my zeiven. Wie weet welk sen Booswicht 'er van my geworden was, in.  C 2*5 > indien ik ge3n kommer en elenden had moeten uitflaan. Toen myne ongeregeldheid ten hoogden top gedegen was, kreeg myne Moeder bericht , dat myn Vader , welke een Overde der Huzaaren by de Pruisfchen was, in eene fchermutfeliiag het leeven verlooren had. Dit bragt my reeds een weinig tot nadenken. Weinig weeken daar op wierd ik fterker aangegreepen. De Kofakken vieien in onze goederen , en plunderden alles fchoon uit, en daken hier na het adelyk huis en de Dorpen in brand. Myne Moeder vlugtte met my, en wy overnachteden in een bosch onder den blooten hemel zonder bed, of zonder brood. Overal rondom ons zaagen wy de Dorpen branden , hoorden de Inwoonders fchrcijen, en de Kofakken brullen, Dit was een fchrikkelyke nacht! Maar waar toe diende dezelve my? Hy diende my daar toe, dat ik leerde bidden. Voor dezen had ik zekerlyk ook wel gebeden, het bloed Jefu Cnnsti reinigd ons van alle onze zonden, en diergelyke gebeden meer, welke men de Kinderen pleeg te leeren opzeggen; maar nooit dacht ik 'er by, nooit werd ik 'er door gebeten. Dan heden viel ik op myne knieën, drekte myne O 4 han-  ( 216 ) handen naar deri Hemel, en bad naar de infpraak van myn hart. Wat ik toen ai gebeden heb weet ik niet, maar ik kan my nog wel herinneren, dat ik met deze woorden floot: Lieve Vader! wilt gy my het leven fchenken, dan zal ik my ook beviytigen om een goed mensch te worden; maar wilt gy my laaten omkomen , dan val ik in uwe armen , lieve Vader verfloof my niet! Dit gebed had eene goede werking , myn hart wierd gerust , ik zonk in den fchoot myner Moeder, en fliep zo zagt, als ik misfchicn nog nimmer geflaapen had. Maar de flaap had wel haast een einde. Myne Moeder fprong plotfelings op en riep, wel niet overluid, maar toch driftig: Hendrik! daar zyn de Kofakken! Laat ons vlugten! Nauwelyks had zy dit gezegd, of zy was my ook reeds uit de oogen, de Kofakken waaren agter my , en ik — ik kroop in de firuiken. De Kofakken reeden voorby en ontdekten my niet, maar myne goede Moeder ach! die heb ik nimmer weêr gezien. Daar lag ik nu, zonder Vader en Moeder, zonder huis en bed, zonder fpys en drank! Had ik ten dien tyd eene van myne geringde Be-  (.217 5 bedienden gezien, ik zou hem als een Engel Gods aanfciiouwd hebben. Maar ik zag niemand. Tegen den middag , dwong my dj honger ewdelyk, om het Bosch te verlaaten en in het open veld te gaan , om een fluk brood te bedelen. Dan nauwelyks was ik een honderd fc.hred.en of twee ver gegaan, of een Kofak fprong op my los. Daar het my onrnooglyk was, om hem te ontvlieten , viel ik voor hem op myne knieën en vouwde my. ne handen te faamen. De oude Woestaart wierd door myiie angIb'ge houding aangedaan, wees op zyne pistoolen , en fchudde het -hoofd , ten teken, dat hy my niet wilde doodfehieten. Na reikte hy my de hand, en ik gaf hem ridderend de myne. Toen ik zag dat dit wiide Mensch toch eene goede ziele had, bragt ik myne hand aan myn mond, kauwde aan dezelve, en gaf hem daar door te verftaan dat ik honger hadde. Hy laebtte , haalde uit zyn ranfel een worst era e.en fluk brood , en gaf het my. God! hoe goed fmaaktediti-Zo goed fnaakte my te vooren nooit een maal tyd. Toen ik genoeg gegeeteri had, maakte ik den goeden Kofak eene diepe buiging, lag myne handen te faamen, deed, O 5 of  ( 2i8 ) of ik !er een gias in had, hield ze aan myn mond , als of ik 'er uit wilde drinken, en gaf hem daar door te verfiaan , c;at ik zeer groeten dorst had. Hy gaf my een flésjen, ik zette hetzelve aan myn mond, doch eaf hec ïiem daadelyk te rug , want — het was Brandewyn. Hy lachtte en wenkte my ,dat ik agter hem op zyn paard zou gaan zitten. Jk deed zulks. Nu fprong hy met my naar een Dorp , het welk nog niet afgebrand was. Daar hy hier een put aantrof, lïeeg hy met my van het paard, trok een emmer met water op en liet ïny drinken. God! hoe goed fmaakte my dit! Myn I<"ofak lachtte, toen hy dit zag, drukte my nogmaals de hand, fprong op zyn paard en reed weg! Daar liond ik nu van heel de waereld cn, zo ik geloofde, ook van God verlaaten. Maar welhaast bleek het, dat myn denkbeeld on. gegrond was. Een Boer , die agter zyn deur, het voorval,met my en den Kofak,gezien had, kwam daadelyk by my, zo dra de Kofak weg was, en vroeg, wie zyt gy ? Ik zeide hein myn naam en myne geboorteplaats. Heel goed i heel  ( ai9 ) heel goed! zeide de Boer, nam my by de hand en bragt my in zyn huis. Lieve Jonker, zeide hy, toen ik in zyne kamer was, weet gy wie ik ben? Ik ben die Christoffel , welke voor dezen by uw Heer Vader ftalknegt was. Uw Heer Vader heeft my zo veel goed gedaan , dat ik 't hem in myn geheelen leven niet kan vergelden. Toen ik hem verhaalde, hoe het met my gegaan was, werd hy weemoedig en zeide; nu, wat ik den Vader niet kan vergelden, dat wil ik aan den Zoon doen. Ik zal u daadelyk by uw Heer Grootvader brengen, welke drie uuren van hier woont. Hy bragt 'er my heen, en daar wierd ik wat ik heden ben. Wanneer ik nu alles overdenk, dan moet ik bekennen , dat onder alle myne levens» dagen deze do gelukkiglte waaren, naamelyk myn geboortedag en de dag, toen de Kofakken ons Landgoed uitplunderden en in brand ftaaken. Ik fchudde het hoofd toen hy dit zeide. Waarom fchud gy uw hoofd ? vroeg hy. Ik moet u bekennen, was myn antwoord, dat ik niet alles begrypen kan. Door de rampen,  C 220 )' pén, welke gy moest ondergaan, wierd gy gelukkig. Maar waar biyven dan uw Vader en Moeder? De Reiziger bedekte zyn aangezicht eeniee minuten met zyne handen, vervoigens zag hy my aan en zeide: Ik zie zeer duidelyk, dat God in myne levensgefcKiedenis ailes goed gemaakt heeft. Myn Vader en myne Moeder zuilen' heden ook zekér zien, dat een goede Vader hen Jeide. Met deze woorden ftond hy op in het cpftaan greep hy een fteen , welke hy begeerig tot zich nam. Kent gy, vraagde hy my, dezen (leen ? Ik ken hem niet, antwoorde ik. Hy heet, zeide hy5 een Ammonshoorn, is fteen, en was, gelyk gy wel ziet, voordezen een Slak. Hebt gy deze Slakken wel ohverfleend gezien? Nsen, was myn antwoord, ik geloof het wel, vervolgde de Reiziger, dat gy zulk een Slak noch niet onverfieend gezien hebt, want hy leeft niet op het Land, maar in de Zee.- Toen hy dit gezegd had zweeg by, en zag my bedenkelyk aan. \ In  ( 221 ) In de Zee, vroeg ik. Hoe komt zy dan in Ilornthal? is dan de Zee zo na by Erfurt ? Hy fchudde het hoofd en lachtte. Dan is de Zee ver van hier ? vroeg ik verder. Wanneer deze Siak nu maar enkel in. de Zee leeft, dan moet het in voorige tyden» hier toch ook Zee geweest zyn! Overal, zeide de Reiziger. Mooglyk zyn 'er reeds duizend Menfchen voorby deze Slak gegaan, hebben ze gezien, en geen een van dezelve is bet in 't hoofd gekomen, om daar by aan de Zee te denken.. Maar wanneer men met nadenken reist ,• alles met opmerking befcbouwt en overdenkt wat 'er de oorzaak van zy, en welk een inzicht het heeft, dan word men immer wyzer en leert meer en meer. Hoe zal het 'er ten dien tyd wel uitgezien hebben, toen deze Siak hier kwam! 'er was toen denkelyk niets te zien als watert En heden is deze flreek zo fchoon! zo wel bebouwd, en 'er leeven zo veele goede Menfchen. Wanneer wy dit nu wel overdenken, dan zien wy duideiyk, dat de lieve God alles goed maakt, en dat uit de veelerleije veranderingen , welke de aarde ondergaat, aan. hcï  ( 222 ) het einde toch iets goeds te voorfchyn komt. Voor ettelyke duizend jaaren zwommen daar Waivisfchen, en hier fpeelden de Zeehonden, en heden woonen 'er zo veeie duizende gefchikte en arbeidzaame Menfchen , en hier zitten, in plaats der Zeehonden, twee Lieden , die uit het hoofd rekenen en hunne levensgefchiedenisfen nadenken! Lieden Honden wy op en vervorderden onzen weg naar Gotha. Als wy te Siebeleben kwamen, zeide myn Reisgenoot: Hier wil ik ontbyteu! Nu eerst ontbyten ? vroeg ik. Ik heb myn ontbyt reeds in Erfurt genoomen. Anders, zeide hy, deed ik het ook vroeger. Myne eerfle bezigheid , op iedren dag, was — Eeten. Maar het fmaakte my nooit zo als 't behoorde. Ik dacht altyd, dat de fchuld hier van aan de fpyze lag, welke my gegeeven Werd, en liet my dan het een, en dan het ander geeven. Maar altyd at ik zonder eetlust, en ik verwonderde my zeer dikwyls als ik zag, met welk een fmaak de Boeren het droogen brood aaten. Maar myn Grootvader heeft my de kunst geleerd, om met eetlust te ontbyten. Toen ik eenige dagen by hem ge-  C 223 ) geweest was, gaf hy my boter en brood om te ontbyten —— maar het wilde my niet fmaken. Ik bad hem hier op , dat hy my 's morgens eenig gebak zou geeven. Myn> Grootvader die een oude Priiisfifehe Hoofdman was, en in zyn leven veel had ondergaan, werd hier boos over en zeide: Jonge! waarom wilt gy geen boter en brood eeten ? Ach! was myn antwoord, dat kan ik onmooglyk doen , want een boterham fmaakt my in 't geheel niet. Wacht, zeide hy, ik zal a leeren boter en brood eeten! ga daadelyk met my! ik moest met hem omtrent drie uuren verre , op een dorp, gaan, alwaar hy een Paard wilde koopen. Toen wy in de Herberg kwamen liet hy boter en brood geeven, at met veel finaak,' maar my bood hy mets aan. Daar ik nu een fehrikkelyken henger had, bad ik hem, dat hy my ook iets zoude geeven. Hy deed' het, en het fmaakte my voortreffelyk. Op> onze t'huisreize vroeg by my, waar van daan komt het, dat u het brood in de Herberg beter fmaakte als by my ? Om dat ik , was myn antwoord, grootenhonger had. Nu  ( 224 ) Nu ziet gy reeds, vervolgde bywaar het aan ligt als u het eeten niet wil fmaaken. Wanneer gy wilt eeten bezorg u dan eerst honger! Werk wat, of loop een paar uuren in het veld rond, dan zal u de kost, offehoon hy niet vet is, echter goed fmaaken. Doet gy dit niet, dan zult gy aan alie fpyzen iets te bedillen vinden. Dit heb ik in acht genoomen , en federt dien tyd fmaakt my alles goed, en — het kost my niet veel geld. In Siebeleben liet hy zich melk en brood geeven , en hy at en dronk met zulk een fin .ak, dat het een lust was om het te zien. '. Laat gy u , vroeg ik hem, geen Koffy geeven ? En waarom dat' vroeg hy. Voor dezen dronk ik dien drank ook, maar ik bemerkte, dat ik 'er zwaarmoedig van wierd, zag ook veele Lieden , welke 'er zich aan gewend hadden en hem dus niet laaten konden, en daar door in hunne bezigheden zeer gehindert wierden. Toen dacht ik, gy wilt voortaan geen Koffy meer drinken, en van dien tyd afheb ik my daar aan gewend. ik. Zo daadelyk! reï-  C 22$ ) reiziger. Zo daadelyk! ik. Hoe maakte gy het dan, dat gy dit zo daadelyk hebt afgewend? reiziger. Dat zal ik u zeggen. Eerst zette ik my op een fioel en overwoog by my zeiven : zult gy nog Koffy drinken , of riet? Deze overweeging duurde wel een half uur. Eindelyk begretp ik, dat het veel beter voor my zou zyn, wanneer ik geen Koffy dronk, en met één nam ik my voor om het niet meer te doen, en hier mede was het afgedaan. ik. Ik begryp zeer wel, hoe of het met het voorneemen gegaan is, maar ik heb noch geen inzicht, hoe gy dat voorneemen hebt kunnen houden. Ik heb ook dikwyls iets voorgenoomen , maar heb hec nimmer kunnen naar komen. reiziger. Dit komt enkel, dat gy nooit recht met ernst gewild hebt. Myn Grootvader pleeg altyd te zeggen > wat de Mensch wil, dat kan hy. i k. Dat is toch wat veel. Op deze wyze kond gy U het eeten en drinken ook wel afwennen. é\. P rei"  ( 226 ) reiziger. En waarom niet? wanneer ik wil, dan kan ik zulks. ik. Maar ik geloof toch , dat gy *t niet langer als een week zoud uithouden , hier na zou het u ook wel gaan, als — ■ . - reiziger. Als wie? ik, Ach ik kan het niet zeggen.- reiziger. Mooglyk als Uilenfpiegels Ezel, die het vasten leeren zou, en ftierf toen hy lang genoeg gevast had. ik. Ja, zo iets wilde ik zeggen. reiziger. Nu, ik geef U gelyk, dat het my als Uilenfpiegels Ezel gaan zoude, maar om dat ik zulks weet, daarom wil ik het ook niet. Een verftandig Mensch wil niets, als het geen dat mooglyk is. Ik kon by voorbeeld, in de maan willen reizen. Wanneer ik dit echter wilde, dan was ik geen verftandig Mensch meer, maar een Gek. Nu Honden wy op en zetteden onze reis verder mar Gotha voort. Als wy daar aan kwamen hadden wy een geweldige ontHeltenis. 'Er wierd getrommelt, van alle kanten wierden de Brandfpuiten aangevoert, de Soldaaten trokken op , en een menigte Menfchen don.  ( 227 ) drongen zich op elkander, en volgden dit ailes. Waar is de Brand ? vroeg ik geheel verfchrikt, Een Burger, aan welke ik deze vraag deed, lachtte en antwoorde, 'er is nergens brand, als op den haard in de keuken. Maar waar toe, vroeg ik verder, is dan deze beweging? Daar toe, antwoorde de Burger, om dat wy ons in het blusfchen van den brand zouden bekwaam maaken. De Burgers van Gotha zyn in het denkbeeld , dat tot iedre kunst oefening behoort. Hy , die zich, by voor» beeld , door het Zwemmen wil redden , of in den Slag fpoedig wil afvuuren, moet zich te vooren in het zwemmen en in het afvuuren oeffenen. Om die reden oeffenen wy ons ook in het gebruik der Brandfpuiten. eer de brand tegenwoordig is. Voortreffelyk! zeide myn Reisgenoot, en drukte de Burger de hand. Wy gingen hier op verder en zaagen dezé oeffening aan. Mond en neus (perde ik oopen , toen ik de nieuwmodifche wyze van brandblusfchen zag. De Spuiten fionden in I 't water, het water wierd 'er zonder veel P * om-  ( *28 ) omflag ingepompt, en boven uit het hoogde vengfter wierd het uitgefpooten. Wat my nu het zon.ieriingite voorkwam , was, dat het water onafgebroken, als uit een fontein, uit de Slang fpoot. Hoe gaat dat dan in zyn werk? vroeg ik aan een Burger. Het zyn lange Slangen van doek g.'inaakt en aan de Spuit gehegt , antwoorde hy, door deze kan bet water tot in de hoogde ' gebouwen geleid worden. En dat het zelve onafgebroken voortloopt, zulks komt door de drukking der lucht, hoewel ik u hier geen naauwkeurige befchryving van kan geeven. Voortreffelyk ! voortrefielyk! riep myn Reisgenoot telkens. Zo moet het • zyn, wanneer de Mensch , de fchrikkelyke ongelukken verhoeden wil , welke ' tot hier toe door het vuur veroorzaakt zyn. Ik heb my altyd georeerd, wanneer ik pooging zag doen , om met de oude BrandfjJuiten een brand te blusfchen. Het was eveneens, of men 'er oly in goot. En dit is zeer natuurlyk. Wanneer de Smit zyn kooien wil doen branden , dan fpreugt by 'er water in. Als men nu alleen maar water in het vuur fprengt, zo geeft men het zelve, vooral als de wind fterk  ( 229 ) flerk waait, nog meerder voedfel. Het water moet onafgebroken in het vuur komen, wanneer het biusfchen zal. Waar worden deze Brandfpuiten gemaakt, vroeg myn Reisgenoot? Allen hier in Gotha, zeide de Burger. De Heer Secretaris Schroder laat ze vervaardigen. En 'er is ook reeds een befluit genoomen, dat iedere Gemeente zich zulk een Brandfpm't zal moeten bezorgen. Iets van dien aart hoor ik gaarne, zeide myn Reisgenoot. Een goede Overheid zorgt altyd voor de openlyke'zekerheid. En hoe kan zy haare zorge beter betoonen, als door eene goede voorzorg tegen den brand? Het vuur is onze gevaarlyklte vyand. Hy zit op de haardfteden onzer keukens en woont in onze ovens,en wanneer hy fomtyds uitbreekt, en 'er geen fpoedige hulpe komt, dan kan hy in weinige uuren flegten, het welk men door een langen tyd en vlyt verworven heeft. De bezorging dezer Brandfpuiten zal dus door het geheele Land wel eene groote vreugde veroorzaakt hebben 1 Niet by allen, zeide de Burger. Verfcheide Gemeentens zyn over deze fchikking te onP 3 vre-  ( 230 ) vreden, dewyl zy zich verbeelden , dat de Spuiten te veel geld kosten. Zo! zoj vervolgde myn Reisgenoot. Wanneer de goede Lieden bedachten, dat hunne huizen zo wel voor het gevaar van brand bloot Maan , als die van hunne Buuren, en dat een eenige Brand tienmaal meer kosten maakt als een Spuit, dan zoude zy tot de kleine uitgaave, welke zy voor de laatfte doen moeten, met blydfcbap befluiten. Toen wy de oeffening in het brandblus. fchen , het welk wel twee uuren duurde, aangezien hadden, wierd de laatfte proeve gemaakt. Men deed, of men in een huis was, alwaar de trappen reeds afgebrand waaren. Om de Bewooners, welke op de kamer waaren, hulpe te geeven, bragt men eene lange, wyde Slang aan het vengfter. Een man welke zich in de kamer bevond , maakte hem aan 't vengfter vast, kroop 'er in, en glydde, in dezelve , geheel onbefchadigd naar beneden. Deze proeve verwekte by de aanfchouwers eene algemeene vreugde, en het was waarelyk te wënfehen, dat men op alle plaatfen, by de Brandfpuiten, ook zulk eene Slang had. Wanneer 'er brand is, en een msnscfa  ( 231 ) fliensch zich in 't gevaar bevind, om te verbraken, dan zou men duizend guldens geeven , om hem te kunnen helpen. Wanneer nu zulk eene Slang voor handen was, dan kon men hem in een oogenblik te hulpe koomen. Niet alleen vol wastenen konde hier doorkruipen, maar men kon 'er ook kleine kinderen in werpen, en ze dus zagtjens naar beneden doen glyën. Ik bedankte nu myn Reisgenoot voor zyn aangenaam byzyn, en wilde in de Herberg gaan; maar hy hielt my by de hand vast en zeide: hy, die met my gereisd heeft, moet ook met my eeten. Ik nam deze aanbieding aan, en ging met hem in de Herberg. Eer ik my aan de tafel zette, haalde ifc eerst myn fchryfboekjen voor den dag en fchreef alles op, wat ik op den voormiddag had opgemerkt. Toen ik zulks gedaan had vroeg myn Reisgenoot , of hy wel zien mogt wat ik gefchreven had? Ik toonde het hem. Nu lachtte hy, floeg my op de fchouder en zeide: bravo! bravo! Wanneer alle handwerkslieden dus reisden, P 4 wat  ( 232 ) wat zouden wy dan verftandige handwerkslieden bekomen ! Hoe gemakkelyk zou het hen vallen , om zich een goed beftaan te bezorgen! Thans werd het eeten opgezet. Het fmaakte my voortreffelyk: deels, om dat het goed bereid, deels, om dat ik door het gaan honger gekregen had. Maar toen het my het beste fmaakte, ontflond 'er voor het vengller eene fchrikkelyke beweging en een gefchrei. Wy vetfchriktcn, en liepen allen de deur uit. Nu hadden wy een zeer treurig fehouwfpel. Een jong man lag dood,fchoon hy nog eenige trekkingen deed. Om 'shemels wille, riep myn Reisgenoot, wat is hier gebeurd? Nu antwoorde 'er wel honderd lieden, en zo door eikanderen, dat men niet bemerken kon, wat 'er eigentlyk gefchied was. Eindelyk vernaamen wy het. Deze jonge man had zich, dewyl hy zyn leven moede was, van een tooren afgeworpen. De Heelmeesters onderzogten intusfchen, of hy nog kon geholpen worden, dan zy yerzekerden, dat alle hulp vergeefsch was. Wy gingen bedroefd in de Herberg te rug, en  V 233 ) en de lust tot eeten en drinken was by ons vervlogen. Na dat wy eenigen tyd geheel ftjj gezwegen hadden, vroeg myn Reisgenoot eindelyk, aan een iJurt;er die nevens hem ftond, welk eene leef wyze voerde deze ongelukkige Man? Eene ordentelyke , Christelyke leefwyze, en niemand kon hem iets kwaads naargeeyen, Zedert langen tyd heeft hy echter aan zyne vrienden geklaagd , dat hy zo fchrikkeiyk angftig was, en nergens rust, of duur had.. Men heeft wel getracht, om hem gerust te Hellen, doch zulks heeft nieis geholpen — nu heeft hy voorzeker, om aan dezen angst, een einde te maaken, zich van den tooren geworpen. Die arme Man, zeide myn Reisgenoot. Hy i$ te biklagen. Wanneer hy maar de troostgronden der Christelyke Religie had overwoogen, wanneer hy maar bedacht,had, dat wy altyd onder het op/.icht van eenen goeden Vader leeven, voorzeker, hy zou dezen flap. niet gedaan hebben! maar wat zal 'er nu van zyn lichaam komen ? Denkeiyk zal dit op het Vilders, kerkhof in eenen kuil geflopt Worden ? P 5 God  C 234 ) God bewaare ons! zulks is hier in geen gebruik, in oude tyden, ja toen heeft men hier voorbeelden gehad , dat zelfmoorden door den Vilders knëgt naar den kuil gefleept wierden. Maar tegenswoordig denkt men hier geheel anders over. Wy hebben eene verftandige Regéerifig en verftandige Geestelyken, en deze hebben dit geheel veranderd. De goede Man bekomt eene eerlyke begraafenis; zo goed als andere Christenmenfchen, hier op kunt gy u verlaaten. Het is voor hem reeds ongelukkig genoeg, dat hy deze feil begaan heeft, waarom zou men hem dan nog na zyn dood befchimpen ? Recht is het zeker niet, wanneer de Mensch zich het leven beneemt, dat Ha ik toe. Maar wanneer alle Lieden op het Vilders kerkhof kwamen, welke nu of dan niet wel gedaan hadden — lieve God! hoe groot zou dan het Vilders kerkhof, en hoe klein het eerlyke kerkhof worden! Deze goede Man krygt zyne eerlyke begraafenis , daar op kunt gy u verlaaten. Ieder zat hier ook meê te vreden zyn, uitgenoome eenige onder het gemeene volk. Gemeen volk heeft men in alle Landen. In de Landen van Gotha ontbreekt het 'er ook niet  C 235 ) niet aan. Men merkt toch echter zeer duidelyk , dat dit Graauw van jaar tot jaar vermindert. „Wel nu , vervolgde myn Reisgenoot, dat gevalt my! Zulk een geloove hebbe ik in Israël noch niet gevonden. De Burger lachtte, nam zyn hoed en lïok en ging heen. Ik nam ook myn hoed en ftok op en meende ook heen te gaan. Dan het deed my leed, dat ik my van zulk een lieven Reisgenoot zoude verwyderen. Ik gaf hem dus weemoedig de hand en zeide: ik dank u voor alles goeds — vaar wel! Hy hielt myne hand vast en vroeg, waar gaat de reis naar toe ? ik. Waar de arme handwerksknaap zo al heen reist: ik weet het zelf niet. reiziger. Dan is het'u evenveel waar gy heen reist. ik. Evenveel. Ik wil maar in de waereld rondzien, wil opmerken, waar het beste linnen geweven word, waar het zelve het meest getrokken word, waar het beste vlas groeit en diergelyke meer. Vind ik nu zo iets in een Land, goed ! dan maak ik het my ten nutte; vind ik het niet dan reis ik verder. r e t-  C 236 ) reiziger. Wilt gy wel met my reizen? ik. Van harte gaarne! Ik heb in dezen korten tyd zo veel vermaak in uw byzyn gevonden, dat ik met u de halve waereld wil doorreizen. reiziger. Ook naar Amerika? ik. In Gods naam, ook naar Amerika! reiziger. Geef my de hand 1 ik, Daar is myne hand! reiziger. Goed! gy reist dus met my naar Amerika. Ik betaal voor u en geeve u goeden raad, zo veel ik kan. Wik gy nu ook jets voor my doen ? ik. Alles wat gy kunt verlangen, reiziger. Goed! goede Menfchen, zy njoogen zyn van welk een ftand zy willen, kunnen elkander altyd nuttig zyn. Ik heb eene goede beurs met geld,deze ontbreekt u, ik heb in de waereld rondgezien en gy niet. Dus kan ik u op verfcheide wyze nuttig zyn. Maar ik heb een goed Mensch nodig, welke my bediend ~— wilt gy deze bezigheid op u neemen. 1 k. Zonder eenige bedenking. Wie zou zulk een goed Heer niet willen dienen! Wy wierden dc zaak dus eens, en maakte ge-  C 237 ) gereedheid voor de reize naar Amerika, h dat Amerika ver van hier? vroeg ik. reiziger. Meer als honderd myien. ik. Des te beter! Zullen wy dit alles'te voet gaan ? reiziger. In 't geheel niet! Het grootite gedeelte van deze Reis doen wy ter fcheep, op de Zee» ik. Dit is my lief, op deze wyze zal ik 'ook de Zee te zien kiygen! Den volgende morgen , zeer vroeg, riep myn Reisgenoot, welke, gelyk hy my den voorigen avond verhaald had , de Heer van Asfof heette, hé Confiant! willen wy nu naar Amerika gaan? Ik. Ik ben daadelyk gereed. van assof. Ik ook. Maar eerst zal ik nog iets bezorgen. Voor de Ziel heb ik reeds gezorgd, nu wil ik ook nog eenige zorg aan het Lichaam belleden. ik. Gy zult denkelyk willen ontbyten? Wat belieft gy te hebben? Ik zal het daadelyk by den Waard beltellen. van assof. Daar toe is het nog tyds genoeg. Eerst wil ik nog iets gewigtiger doen. Wanneer gy het zien wilt ga dan met my. Toen  ( 238 ) Toen ging hy naar de bron. wiesch eerst zyne oogen, toen het aanzicht en de ooren, en wiesch zich zeer lang agter de ooren. Vervolgens vreef hy zyne tanden metTabaksasch af. Hier na fpoelde hy zyn mond met Water uit, en dronk eindelyk een glas vol koud Water, zo als het uit de bron kwam, geheel uit. Ach! dat ftnaakt!. zeide hy, zo als hy gedronken had. ik. Om Gods wil! zeg my toch eens, wat doet gy met dat kouden Water in uwe nugtere maag ? My dunkt gy moet 'dr de koorts van krygen. van assof. Dat heeft men my, in myne kindsheid , ook altyd voorgepraat, toen moest de Koffy, als ik uit het bed kwam, daadelyk gereed zyn. Maar federt dat ik by myn Grootvader geweest ben, drink ik ieder morgen een glas Water, en heb 'er niet alleen geen koorts door, maar bevind 'er my buitengemeen wel by. ik. Ik pleeg ook alle morgen myn aanzicht te wasfchen ; doch zo veel moeite, als gy 'er aan doet, heb ik 'er my nooit toe gegeeven. van assof. Gy maakt uw Schoenen toch iedren morgen wel fchoon? i k.  ' ( 239 ) ik. Dan was ik een (legt Mensch, wanneei ik zulks niet wiide doen. van assof. Ik hou ook niet veel van een Mensch , welke met ongefmeerde Schoenen gaat. Echter zorg ik nog meer voor het rei. nigen der ooren, oogen en tanden, als voor ïiet fchoonmaaken der Schoenen. Want als 'er een paar Schoenen verfleeten zyn, dan laat ik een paar andere maaken. Maar tanden en oogen kan men zo fchielyk niet wéér laaten maaken, wanneer die eens bedorven zyn. I k. Dat is wel waar. Maar zou het koude Water dan werkelyk goed voor de oogen en tanden zyn ? van assof. Voorzeker. Ik moet altyd lachgen , wanneer ik in .de Nieuwstydingen een univerfeel Tinctuur, een unjyerlèel Medicyn, eene Levensbalfem aangekondigd vinde. Waar toe deze kunflenaryen ? Wanneer 'er een univerfeel Medicyn, een univerfeel Tinctuur, een Levensbalfem is, zo is het een versch helder Water. Wanneer ik hoofdpyn hebbe, dan wasch ik myn hoofd met koud Water, om myne oogen te verftcrfcen wasch ik dezelve met koud Water , om de tanden gezond te houden , wasch ik 'er de ooren me>  ( 240 ) mede en (poel 'er den mond meê, drink het, om 'er de maag meê te verfterken, en 'er het bloed mede af te koelen , baad 'er my in, om 'er myne zenuwen meê te verfterken; heb ik my zeiven gekwetst, dan wasch ik 'er de wonde meê uit; ga ik in de koude, dan fteek ik myne voeten eerst in 't koude Water, droog ze vervolgens af, en wanneer ik veel van de koude geleden heb, dan fteek ik ze 'er weder in. ik. En dit is zulk een goedkoop middel! van assof. Dat is het. De lieve Gód heeft het in de waereld zo ingericht, dat alles wat wy tot onzen welvaart nodig hebben , goedkoop is. De verfche lucht , by voorbeeld. Maar veele Menfchen Hellen in de dingen, welke goedkoop zyn , in 't geheel geen vertrouwen, /o dacht Naainan ook, welke onwillig was als de Propheet Eliz hem ried, om zich in de Jordaan te baden , en dus denken ook veele van onze voornaame Lieden , en veele van de Burgers en Boeren. Dat helpen zal, moet geld kosten, meenen zy. Zo is het ook met de Tandpoeder, Tandtinótuur en diergelyken, dewyl deze uit veele dingen te famen gefteld zyn, en  ( 241 ) en geld kosten -, zo heef: men 'er groote ver-' wachring van. Myn grootvader was een Man van zeventig jaareir, had alle zyne tanderi nog, en kon 'er een hazelnoot mede kraken ; deze had geen andere tandtinëtuur als tabaksasch. ik. Maar men zou meenen , dat de Tabaks-asch een fcherp ding was, die de tanden te ftcrk aantastte. van*ssof. Dat eou men zeker meenen, en veele Menfchen meenen zulks ook werkelyk. Dan myn Grootvader, een Man van zeventig jaaren,die zyne tanden met Tabaksascb fchoonmaakte, kon hazelnooten kraken, en ik, dewyl ik zulks ook doe , kan ook hazelnooten kraken. Daar in tegen kan ik veele Menfchen, die tandpoeder en tandtinctuur gebruikten en toch geen hazelnooten kraken kunnen , dewyl hen de tanden, of waggelen, of — in 't geheel niet meer kunnen waggelen. Ik onderfcheide altyd meening en ondervinding. Wanneer tien Menfchen, en honderd en duizend en een millioen Menfchen, ja alle Menfchen die in de waereld zyn meenen , dat iets fchadelyk zy» en ik aan mij , of aan een ander ondervonden 4. Q heb  ( 242 ) heb, dat het goed is, dan Aoor ik my aan geene meening , maar handel naar myne ondervinding. ik. Hum ! Hum ! Op deza wyze heb ik van den morgen zeer veel geleerd. Dat moet ik toch in myn reisboek aantekenen. Ik deed het , maar terwyl ik fchreef bedacht ik , dat de Heer van Asfof ook gezegd had , dat hy voor zyne ziele gezorgd had. Hoe hebt gy dan, vroeg ik, voor uwe ziele gezorgd? van assof. Het is my lief, dat gy daar naar vraagt, voor zo veel ik weet, is de ziel aan ieder Mensch het gewigtiglte. Daarom zorg ik, voor alle dingen, op ie. dren morgen het eerst voor de ziel, dan voor het lichaam , vervolgens voor de feboenen en laarzen, hier na wind ik myn Horologie op. Maar zo denken alle Menfchen zekerlyk niet. Veelen winden eerst bun Horologie op, dan vraagen zy, of hunne fchoenen fchoon zyn?en laaien zich kappen, vervolgens zorgen zy voor de maag en vcrgeeten, daar door, de ziel geheel en al. i k. Dat is nu alles goed. Maar hoe zorgt gy dan voor de Ziel? TAS  C ?43 ) van assof. Jk Md. ik. zo! zo! Dat doe ik ook. Wilt gy my wel zeggen , welk een morgen zegen gy bid? van assof. Gy meent denkelyk, welk een Gebeds Formulier ik hebbe. ik. Ja, dat meen ik. van assof. Geen. 1K. Hoe kunt gy dan bidden ? van assof. Ik zal u eens eene gefchiedenis verhaalen. Een Handwerksknaap ging uit reizen. Toen hy op reis ging drukte zyne Moeder hem de hand, en zeide : nu Chrisftoffel., ik verwacht met ten eerflen een brief van u! Christoffel beloofde een brief te zullen zenden en nam de reis aan. Toen hy eenige dagen op reis geweest was, kwam hy in eene Herberg,alwaar hy verfcheide brieven in een hoek zag liggen. Juffrouw! zeide hy, wik gy zogoed zyn^ èn my een van deze brieven geeven? Zeer gaarne, zeide de Waardin. Wat zult gy daar mede doên? Ik zal hem , antwoorde hy,aan myne Moeder zenden, welke ik, toen ijc van haar afging, beloofd heb,- dat ik haar fomwylen een brief zou zenden. De Waardip gaf hem den brief, en hy verzond den. Q 2 zei-  ( 244 ) zeiven. In dezen brief ftond cu bet volgende; Eer en deugdlieven ie Peete - Meuyl Na dien de Algoede God myne geliefde Huisvrouw , van haar, tot hier toe gedragen, last ontbonden, en ons beiden met een gezond dogtertjen verheugd heeft, maar ons als Christelyke Ouderen vooral afvorderd, om ons geliefd Kind, door het bad van den Heiligen Doop„ van zyne zondige onreinheid te laaten reinigen, waar toe wy eene Christelyke Perfoone nodig hebben : zo bidden wy U, Eer en deugdiievende Peete-Meuy, dit Christelyke werk te verrichten , ons lieve kind den Heere Christus in het gebed voor te dragen , en, na geë'indigden Heiligen Doop, in ons huis voor lief. te neemen , de fpys en drank, welke de lieve God ons als dan zal doen genieten. Dat moet toch, zeide ik tegen den Heer van Asfof, een zeer eenvoudig Mensch geweest zyn, die dezen brief verzonden heeft. van assof. Waarom nu eenvoudig? Is 'er dan iets gekkelyks in den brief? ik.  C 245 ) 1 fr. De brief fcheint wel geheeï goed te Xyn , maar by diende den Handwerksknaap niet. Deze had geene Vrouw en ook geen Kind dat hy kon iaaten doopen. Hoe kon hy dan aan zyne Moeder een brief fchryven, welke voor een Peete - Meuy gefchikt was ? van assof. Dat is zeker waar. Maar is het met veele Formulieren der Gebeden wel anders? Voor den Man, welke dezelve vervaardigde , waaren zy hartelyk goed , maar voor een ander, die 'er gebruik van wil maa. ken, zyn zy dikwyls zo weinig gefchikt als den doop. brief voor den Handwerksknaap. ik. Op deze wyze houd gy zeker ook niet van de Kerk - Gebeden? van assof. Met de Kerk - Gebeden is het eene geheele andere zaak. Deze zyn voor eene geheele vergadering belïemd. Wanneer deze goed ingericht zyn, dan kunnen zy veel nut doen. Maar wanneer ieder voor zich self met God fpreekt, dan fcheint het my toe het beste te zyn, wanneer ieder zyne eige woorden gebruikt. ik. Dan doen de Schoolmeesters althans wel-onrecht, die de Kinderen Gebeds-Formulieren leeren. q 3 van  C 24<5 ) van assof. Ook niet, Wanneer de Formulieren maar goed en op den ftaat van het Kind toepasfeiyk zyn: by voorbeeld: ö God! ik ben nog jong en tcêr, Geleid my door uw' Geest, ó Heer! Op dat ik mag liet goede leeren Tot lieil van my en te uwer eere! Door zulke Formulieren leeren de Kinderen bidden, en zy geeven hen hier na gelegenheid tot veele goede gedachteri. Maar wanneer men verirand krygt en van zyn gebrek bewust is , dan laat men meer en meer de Formulieren weg en bid uit het harte. ik. Zou ik mooge weeten wat gy heden gebeden hebt? van assof. Dat kan ik wel zeggen. Ik bad, dat de lieve God my verftand wilde geeven , dat ik my iedere gelegenheid ten nutte mogt maaken , om iets goeds te leeren en iets goeds te doen, op dat ik my dezen avond over myne handelingen niet behoefde te fchaamen,maar my zou moogen verheugen over het goed, dat jk geleerd en gedaan had. i k. Zal ik u myne oprechte meening zeggen? van  C*47 ) van assof. Hoe oprechter, hoe ïiever. ik. Men fpreekt zo veel van dc kragt des gebsds, en de ondervinding leert toch geheel iets anders. Ik hebbe zo meenigmaale om het een en ander gebeden en — heb bet toch niet bekomen. van assof. Waar hebt gy den lieven God dan om gebeden? ik. Om zeer veel, waar van ik niets gekregen heb. Ik zal hier maar één voorbeeld bybrengen. Toen ik in myne Vadcrfiad was, had ik zeer gaarne een zeker Meisjen tot Vrouw gehad. Ik viel op myne knie _ van assof. Dat is juist by het gebed niet nodig, de lieve God ziet op het hart en niet op de knie. ik. Het kan altyd ten miniton geen kwaad doen. Maar genoeg, ik bad den lieven God dag en nacht, dat hy my dit Meisjen wilde doen geworden , maar hy deed het echter niet. van assof. Ei, wie heete u dan, dat gy den lieven God om een Meisjen zoud bidden. Wanneer het waarlyk een goed Meisjen was — ik. Dat was het. q 4 van  ( 24S ) van assof. Wel nu, dan waaren'er mooglyk tien die dit Meisjen gaarne ter vrouwe wilden hebben. Wanneer deze nu allen aan den lieven God om dit Meisjen baden, wat zou de lieve God dan doen ? Zou hy ze aan alle tien geeven? ik. Dat zou zekerlyk niet gaan. van assof. Dat geloof ik ook. Hy kon fcet dus ten hoogften maar aan een geeven, dewyl het ook nog mooglyk was , dat geen één van de lien gefchikt was, om haar man te zyn. Dc overige negen, kon hy dus niet verhoorcn. Met zulke gebeden mag men gevolglyk voor den lieve God niet komen, dit heet hem verzoeken. Wanneer Hy zulke gebeden niet verhoord , dan ligt de fchultl niet aan hem , maar aan ons. Jk herinner my , dat ik in myne Kindsheid eens aan myn Vader bad , hy zoude my toca eene piftool kopen, en hy kogt my dezelve niet. Heden , nu ik tot myn verftand gekomen ben , zie ik zeer wel, dat myn Vader gelyk had , dat hy zuiks niet deed , dewylmyne bede dwaas was. Wanneer wy eens tot een volkomener toefiand komen, dan zullen wy aien, dat de meeste gebeden der Menfchen zo dwaas.  C 349 ) dwaas waaren , als de bede eens Kind's om eene Pifiool. ik, Maar waarom zullen wy dan eigenlyk bidden ? van assof. Om dat geen , waarom ik heden bad. ik, Dat is wel goed, w>anneer men verder niets van den lieven God te bidden had. Maar wat zoud gy dan bidden, wanneer gy gaarne wildet trouwen ? van assof. Dan zoude ik den lieven God bidden, dat hy my wilde byfraan, om myne driften te beteugelen en met verfiand te kiezen, myne neiging naar die geene te leiden , met welke ik-het gektkkigfte konde leeven, en het te verhinderen, wanneer ik fomtyds in myne keuze mogt dwaalen. Op deze wyze, lieve Confiant ,doet men geen verkeerd gebed. Dan ondervind men ook nog altyd, wat de Bybel zegt: Het gebed van den Gerechtigen, vermag veel , wanneer het emflig. is. Zulk een gebed geeft lust tot den arbeid, geeft troost en gerustllelling by wederwaardigheden, en geeft ons kracht, om veel goeds te doen. Men flerke dus iedren morgen, de, Q 5 ziel  C 250 ) ziel door. het gebed , en het lichaam door versch water, dan zal alles goed gaan. Dat wy heden, by voorbeeld, met elkander naar Amerika reizen, is een werking des gebeds! ik. Dat is toch zonderling. Hoe ging dat dan toe? van assof. Dat zal ik u zeggen. Toen ik u gisteren in Bornthal zag zirten , wiide ik eerst voorby gaan om U een vriendelyken goeden morgen te wenfehen. Want om alle Menfchen , welke ik ontmoet vriendelyk te groeten, dit heb ik reeds van myn Grootvader geleerd. Fritzjcn , zeide hy altyd tot my , Wanneer gy een Mensch , met het een of ander niet nuttig kunt zyn, wensch hem dan ten minden vriendelyk goeden morgen, goeden dag, of goeden avond. Ziet! op eenen vriendelyken groet, volgt toch zeker een vriendelyke dank ? is een vriendelyke dank niet iets voortretTelyks ? En een vriendelyke groet kan dikwyls den Mensch, die onder zyn arbeid, zorg en kommer zugt, ten minden nog een halfuur vergenoegd maaken. Wy Edellieden hebben, onder veele andere voorrechten, ook dit, dat on-  ( 251. ) onze goede morgen's, welke wy de zorgenden en bekommerden wenfchen, nog veel meer invloed hebben , als of zulks door een Man , ook uit bunnen nederigen (iand, gedaan werd. Dit voorrecht moogt gy niet verwaarloozen, wanneer gy een braaf..Edelman wilt zyn. Wees daaromtrent opmerk-, zaam, Fritzjen. Ik heb dit in aanmerking genoomen, en: myn Grootvader duizendmaalen voor dezen goeden raad gezegend. Maar om tot de hoofdzaak te komen, ikzou U, met U een vriendelyken goeden morgen te wenfcben voorby zyn gegaan, wanneer ik nier, by myn opflaan, gebeden had. 3 k. Wat bad gy dan ? van assof. Dat God my toch opmerkzaam mogt maaken , in iedere gelegenheid, alwaar ik een Mensch nuttig kon zyn, op dat ik my des avonds zou moogen verheugen over het goede dat ik op den dag verricht had. Dit gebed viel my nu juist in toen ik U naderde,en ik dacht: halt) bier is mooglyk de gelegenheid, dat ik een Mensch nuttig kan zyn. Op het oogenblik fprak ik U aan, woh uwe genegenheid en reisde met U. Wan.  ( 252 ) Wanneer Gy nu op onze reize naar Amerika, gelyk ik hoope, een recht wys, gefchikt en braaf Man word, wie hebt gy tian zulks te danken ? Een Morgen Gerei. Konden wy, lieve Conftant, al het goede overzien, dat door het gebed ggftieht is geworden ? Wy zouden verbaast ftaan. De traanen fchooren my in de oogen, toen hy dit zeide: van dezen tyd af heb ik ook recht leeren bidden, en ondervonden, dat het gebed, wanneer het maar zo is , gelyk het my hier verklaart wierd, waarlyk zeer groote kragt heeft. Heden ftond hy open zeide: eer wy naar Amerika reizen , willen wy nog eerst een weinig in Gotha rond zien. Bezie gy dat geen, wat voor uw handwerk nuttig is, ik zal naar dat geen verneemen, wat my het gewigtigst is, en van avond zullen wy elkander vernaaien , wat wy gezien en gehoord hebben. Dus fcheiden wy van elkander en ieder ging zynen weg. Toen ik hoorde, dat in Gotha eene Boomwolle Fabriek was, bezogt ik ten eerfie esEige Boomwolle-Wevers, by welke ik zeer veel  C 253 ) veel leerde. Ik zag daar, hoe de Boomwolleitonen, welke men Piqué noemt, gelyk Katoen , Mousfelin en diergelyken, geweeven wierden , en fperde myne oogen zeer wyd open, toen ik de gaarcns zag, waar van men weefde, en welke zo fyn gefponnen waaren, dat men uit één en één half pond zestig ellen kon vervaardigen. Hoe zeer ik nu alles niet te gelyk ba. greep, en alle voordeden nog niet kon bemerken: zo'was het toch zeer goed, dat ik bet gezien had. Nu zag ik toch , dat men nog iets beters weeven kon , als dat geen, het welk ik tot dus verre gdeerd had. Dit maakte my nog opmerkzaamer op myne reïze, en daar door leerde ik, van tyd tot tyd, dat geen, het welk ik geleerd hebbe. Daarom is het zeer goed . wanneer men het weet, dat de dingen beter kunnen ge. maakt worden , als men ze tot hier toe gemaakt heeft. Daar door bekomt men lust om ook verder te gaan. Maar heeft men niets beters gezien , dan laat men het immer by het oude berusten. Toen ik by den laatfien Wever kwam[' vroeg deze my; weik een Lsndsmaa ik was? Als.  c m) Als ik hem zulks gezegd had, vroeg hy hoé ik heete ? en toen ik hem dit ook gezegd hadde, drukte hy my de hand en zeide: ik heet ook Conftant! wy zyn Landlieden • Neeven ! en te gelyk fprong hy op en gegeleide my. Ik zou te wydloopig worden , indien ik van alles, wat hy my toonde eene befchryving wilde geeven. Voor my was het merkWaardigfte een groot veld voor de ftad, het welk geheel met Moerbesfenboomen beplant was. Myn Neef verzekerde my, dat zich aldaar omtrent de 13000 ftammen bevonden. Dat van tyd tot tyd , een aantal hier van, tegen eene billyke betaaling, aan de Burgery werd gegeeven , en 'er 's jaarlyks een zeer groote menigte van verplant werd. Wel zo Gy!zeide ik, dat is iets voortreffelyks ! dan moeten de Moerbesfen hier te land wel goedkoop zyn, Wat kost hier de halve maat dan? Deze boomen dragen geen besfen, zeide myn Neef, welke een aangenaamen fmaak hebben. Het zyn witte Moerbesfen , die Aten  C 255 5 men niet om den vrugt maar om de bladeren plant. Om de bladeren ? vroeg ik. Eet men deze dan raauw of gekookt ? Men eet ze, was zyn antwoord , noch raauw noch gekookt, maar men voëd 'er de Zy wormen mede, die de Zyde fpiunen, waar van men in 't vervolg Koufen , Handfchoenen, Taf en diergelyke dingen vervaardigd. ik. Dat 's wat anders! Hoe veel honderd ponden Zyde kiygt men 's jaarlyks, in Gotha daar van ? keef. Ja, lieve Neef! de Zyde rekent men zo ligt niet by honderd ponden. Weet gy wel hoe veel Zy wormen 'er noodig zyn, om een pond Zyde te fpinnen?. ik. Hoe zou ik dit weeten. Ik heb in myn geheelen leven nog geen Zy worm gezien. Een goed Schaap draagt 3 pond Wolle, dus zuilen 120 Zy wormen ten minften toch een pond Zyde fpinnen? neef. Ha! Ha! Ha! wel 3500 Zywurmea zyn 'er tot een pond zuivere Zyde noodig! 1 k. Wel lieve Hemel! neef. Eens won een Zwitzer vau 13380 Wormeu vier en een half pond. Over het algemeen  'C 235 ) meen is men in Gotha van gedachten, dat men eerst zeer veel Mocrbesfenboomen moet teelen eer men den Zydebouw beginnen kan. ik. Dat is ook zeer verftandig. Maar wie zorgt 'er voor, dat deze boomen geplant worden ? neef. Dat weet ik zelf niet recht, maar men heeft my gezegd, dat hier een Genootfchap gefticht is, om voor 's Lands welzyti te zorgen, en'dat dit de Moerbesfen - Zaaden; doet zaaijen , de jonge boompjens laat ver. planten , en de kosten daar van opbrengt. i k. Dat is nu zeer goed 5 maar zou het Land dan daarmede geholpen worden ? neef. Eij dat zou ik meenen. Voor de Zyde gaat toch 's jasrlyks veel geld uit het Land, dat men behouden kan, wanneer men, meer en meer, de Zyde zelf bouwd. De Zy wormen kunnen door kleine Kinderen, die anders nog niet veel kunnen verdienen, gevoed en opgepast worden. Wanneer nu iedere Gemeente haar Kerkhof met Moerbesfenboomen beplante — ik. Dat zou dunkt my zeer goed zyn; de meeste Kerkhoven, ftaan toch zo kaal als een luisl neef;  ( 257 ) m e e f. Wanneer dit nu gefchiede , dan konden de Predikants- en Schoolmeesters Kinderen 'er ten minden nog iets meê verdienen ., en wanneer het ook de Schoenen en Kousfen maar waaren, die zy 's jaarlyks noodig hebben, dan was het toch nog iets. — En het beste was nog , dat zy zich daar door zeer vroeg aan een aandaanden en nuttigen arbeid gewenden, Dus riep iemand agter ons, en , toen ik omzag ,, was het de Heer van Asfof, welke ons gevolgd was. Jk moest nu daadelyk met hem in de Herberg gaan, en hem vertellen; wat ik gezien en gehoord had. Hy roemde eenige braave Lieden, welke hy had leeren kennen , maar welks naamen my ontfchoteil ayn. Boven alles prees hy het Schoolmeesters Seminarium, alwaar de jonge Lieden, welke Schoolmeesters willen worden, geleerd werden, hoe zy de Kinderen moeten onderrechten, cn ook de Jiinderen , naar den aart, welke hun eigen is, onderwyzen moeten. Hy prees het ook byzonder, dat de Kinderen aangezet wierden , om eene goede hand te leeren fchryven , de Natuur te leeren kennen, en 4- R om  ( 258 ) om uit het hoofd te leeren rekenen. In deze Kunst hadden zy het veel verder gebrast als ik. A ha , zeide ik, dat is zulk een Seminarium, als 'er eens ih myn Vaderfrad zou worden opgerecht, maar het welk niet tot fiand kwam , dewyl de Burgery 'er zich tegen verzette. Dat moet ook , zeide hy , een zeer eenvoudige Burgery geweest zyn. Iedere Ge meente , die Schaapen houd , wenscht toch een goeden Schaapherder te hebben , en zou dan iedere Gemeente , weike Kinderen heeft , niet om een goeden Schoolmeester wenfehen ? Wanneer de Schaapherder eene kudde zodanig verwaarloost, dat zy zich ongans vreet, dan is het zeker fchadelyk. Maar wanneer de Schaapen in den winter geftorven zyn , dan koopt men in 't voorjaar andere , en het verlies is in her volgenden jaar geheeld. Doch wanneer de jeugd in een Dorp verwaarloost word, dan is zulks eene fchade, welke in honderd jaaren niet goed gemaakt kan worden. Dit * gebroed fel biyft, word grooter, trouwt en teelt Kinderen , die het zelve gelyk zyn dit" is eene fchade , die geen Mensch berekenen kan.  C 259 ) kan; Derhalven gelpof ik zeker, dat de groof> fte weldaad die men aan een Land bewyzen kan is —— een goed Schoolmeesters Se. minariunu lk fchreef nu op, wat ik den gcheelen dag geleerd had, en lag my hier na ter ruste. Den anderen dag, zeer vroeg, zorgde ik eerst voor de Ziel, hierna voor het Lichaam, toen fineerde ik myne Schoenen , als ook die van myn Heer , hier op gingen wy de Poort uit naar Amerika. Maar van Gotha naar Amerika dit is een zeer verre weg. Ik moet derhalven nog eenige omfiandigheden verhaalen, welke my op dezen weg bejegenden. Toen wy omtrent een uur gegaan waaren, ontmoete ons een jong Man. Heer van As» fof wenschtte hém een goeden morgen, en vroeg hem:zyn wy op den rechten weg naar Langenfalz? Ja, zeide hy , ik kom door Langenfalz, en ben denzei ven weg gegaan, dus moet het de rechte weg wel zyn. van assof. Zult gy ver reizen? reiziger. Door Duitschland , en, waiiR 2 neer  ( 250 ) neer myn geld zo ver Itrekt, ook door Hongaryen. van assof. Mag ik ook weten , met welk oogmerk gy deze reize doet? reiziger. Met geen ander als om de voortbrengfels .dezer Landen te leeren kennen.' En het is my lief, dat ik u hier vinde, gy kunt my mooglyk zeggen, welk een gewas het is, dat hier op dezen Akker groeit ; hier deze fleelen , die van ,boven zulk een rond knopjen hebben ? van assof. Dat is Vlas. reiziger. Vlas? Wel nu het is my lief, d»t ik dat te zien heb gekregen? Vlas? ei! ei! En het geen, dat op den anderen'akker groeit is mooglyk Werk ? van assof. Neen toch niet! het Werk is geen byzondere plant, maar de afval van het Vias, wanneer he: zelve gehekeld word. Het geen dat daar groeid, zyn Linzen. Heb ik van myn leven gelacbgen , zo lachtte ik toen, dewyl ik nu een Mensch zag, die nog minder wist ais ik. lieer van Asfof keek my zeer donker aan , maar dit hielp nieis, want ik kon het laebgen onmooglyk Ka laaten. De Reiziger wierd ten laatften ook ver-  c -as i) verdrietig en zeide: Kéve Vriend , gy i3eht my uit, dewyl ik het werk voor een plant heb gehouden. Ik wil f nu ook eene vraag doen. Wie was de Stichter der Griekfcbe Monarchie ? ■i K. Hoe kan ik dat weeten ! dat heb ik niet geleerd. Wel nu, zo gaat het my ook, zeide de Reiziger. Ik ben onder de Boeken opgegroeid — en weet zeer veel van het geen, dat 'er in fiaar, maar de Natuur heb ik niet leeren kennen. Niemand had my p0g ooit liet Vlas op den Akker getoond , niemand •heeft my ooit gezegd , dat Werk een afval van Vlas is. Dan federt vier weken ben ik eerst op de gedachten gekomen, dat ieder Mensch , voor alle dingen , de Natuur moet leeren kennen. £n juist daarom, reis ik. van assof. Maar daarom zou ik u toch raaden, dat gy een gefchikt Mensch zoekt, omüop uwe reize te geleiden. Buiten dien zal Aet U weinig nut doen. ■ De Reiziger wierd verdrietig , (tampvoe. tende en zeide : Het is voor God niet te ««antwoorden ,' wanneer men de Jeugd zo & 3 flegt  ( 262 ) liegt onderrecht. Nu moet ik my zien te heipen zo goed ik kan — vaar wei! — Heden gingen wy verder, maar de- Heer van Asfof fprak geen woord. Emdelyk kon ik het niet langer uithou. den, en vroeg hem , ik heb U immers toch riet beledigd? Confiant, antwoorde hy my zeer ernftig, wanneer men een Mensch vind die minder weet dan wy , dm mag men hem r.iet uitlachgen, maar Vnuft moet hem — keren, dat is Christen, piigt. En nu ging hy voort, zonder een woord verder te zeggen. Heden kwamen wy.aan eene Kerk, alwaar de Godsdienst een aanvang nam. Ik ga in de Kerk, om de Predikaatfie te hooren, zeide myn . Heer, wanneer gy wilt meê gaan, dan kunt gy het doen. Ik deed het. In deze Kerk deed de Predikant , eene Predika'atfiewelke myn Heer, en my, zo wel geviel, dat myn Heer dezelve aan den Predikant verzogt en ik ze tweemaal , eens voor myn Heer, en ■eens voor my,,moest affchryven. . Hier heb ik dezelve nog en zal ze u eens vooi leezen. G E-  V 263 ) G E B ED. •U dank ik voor myn leven Door u ,ann my gegeeven, God! door uw wys be'ftier; Door liefde alleen bewogen , Hebt Gy me aan 't niet ontoogèn, Door uwe goedlieid ben ik hier. INLEIDING. Lieve Vrienden! het leven op deze aarde is eene voortrcffelyke gaaf, die wy van onzen Schepper ontfangen hebben, Hoe veele vreugde genieten wy in het zelve ! Des morgens kunnen wy de Zonne zien op gaan, den geheelen dag onze bezigheden waarnemen , ons met onze Vrienden vergenoegen , door fpys en drank ons verkwikken , des avonds op het goed , dat wy gedaan en genooteii hebben, terugzien, en vervolgens den flaap genieten, die ons allen zo zoet is. Heeft men een tyd lang 'op de aarde geleefd, goed geleefd , dan kan men met David zeggen: Wie ben ik? Heere'. Heere! en wie is myn huis dat ge my tot hier toe gebragt hebt! Men voelt dat men verilandiger geworden is, dat men meer R 4 ge-  ( 2^4 ) geleerd heeft, dat men , en dit is zeer gewigtig, goed mogt (lichten, en ziet dat het werk dat men verrichtte , door God gezegend word. Heeft nu een Steen, welke jaar uit, jaar in, zonder gevoel in de aarde ligt, en niet weet, dat hy 'er is, ook zulk eene vreugde? En wanneer God ons geen gevoel, of leven gegeeven had , zouden wy dan niet even zo wéinig vreugde hebben als een fieen ? Danrom is het leven den mensch ook gewoond') k altyd lief. Laat hy al eers in zyne ongeduldigheid zeggen, dat ik nu mogt fierven! dat ik nu van de waereld fchciden mogt! Zyne gedragingen bewyzen weldra, dat deze wenfehen niet uit het hart zyn voortgeko. men. Laat hem in 't water vallen hy zal om hulpe roepen. Laat hem ziek worden, hy zal geneesmiddelen gebruiken. Zou hy zulks doen, wanneer hem het leven niet lief waare ? Maar uitzonderingen heeft men zeker, Men vind, door alle tyden , voorbeelden van Menfchen, welke zich zeiven het leven benaamen, en deze vind men, helaas! ook nog zeer dikwyls  C 265 ) wyls in onze dagen. Daarom wil ik beden yan den zei/moord (preken. Texc Luc. 2. vs. 22 32, Simeon , van welke onze Text fpreekf, was vermoedelyk een oud Man. Hy had dus waarfcnynelyk, menigmaale zorg , menig, maale angst , menigmaale. verdriet , menigmaale wederwaardigheden gehad. Want zo gaat het altyd. Hy, die lang op de Zee geweest is, weet veel van Klippen , Zandbanken en Zee-Rovers te vernaaien, en hy, die lang op de aarde geleefd heeft , weet veel van zorg, verdriet en wederwaardigheden te fpreken. Mooglyk heeft hy ook fomwylen in zyne ongeduldigheid gezegt: dat ik maar geftorven waare! Echter fneed hy toch den draad zyn's levens niet af, maar ftond het geduldig uit, tot God hem van de Aarde afriep. En nu had hy de groote vreugde , om te kunnen zeggen: Nu laat gy , Heere, uwen Dienst, knegt gaan in Vrede Deze Vrede wenfche ik ü ailen, lieve Vrienden, en, om het my.  C 266 ) né daar toe by te dragen, wil ik beden, ge. iyk ik reeds gezegd hebbe, fpreken: Van den zelfmoord. 1. Waar uit dezelve ontftaat? 2. Hoe men dezelve kan vermeiden? 3. Hoe men zich by den zelfmoord van anderen moet gedragen? EERSTE DEEL. Wanneer een Mensch zich zelf het leven beneemt, en men vraagt aan anderen: wat mag hem daar toe toch wel verleid hebben? dan hoort men gemeenelyk , dat men den grond , en de oorzaak 'er van, buiten den zeifmoorder zoekt. Daadelyk zullen flegte ty. den, daadelyk eene ongelukkige Echt, daadelyk weerbarftige Kinderen, daadelyke vervolging, daadelyk dit, daadelyk dat hem tot het veiichrikkelyk befluit gebragt hebben, om zich zelf het leven te beneemen. Doch wanneer de florm een huis omwerpt, zo is de oorzaak daar van niet de florm, maar de flegte gefieldheid van het huis, het zy, dat deszelfs fondament bedorven is , of dat de Eou-  C 267 ) Boumeester daar aan de fchuld heefr. En wanneer een Mensch, door droefheid, tot de zelfmoord gebragt word, zo legt de grond daar van voorzeker in hem zelf, Wanneer de we. derwaardigheden alleen den Mensch tot zelfmoord konden biengen : bedenkt zelf maar eens hoe veel zeifmoorders wy moesten hebben! Hoe vee! gevaar, vervolgiugen, beledigingen en befchimpingen moesten de Apostelen uitftaan! wy beevcn wanneer wy leezen, wat Paulus heeft moeten verdragen. Zyn zy daarom zeifmoorders geworden ? geen één éénige. Zy hebben dus alles uitgehouden tot God hen opriep, zy konden zeggen : Nu laat gy, Heere, uwen dienstknegt gaan in Vrede. Daaruit ziet men nu, dat de Mensch, wanneer hy recht goed is, alles kan uithouden. En dus moet de grond , waarom zo veele Menfchen zich zelf het leven beneemen, in hen zelf, het zy in hunne Ziele, of in hun lichaam liggen. ; Zeer aikwyls ligt hy in de Ziel. Eerftelyk in een kwaad geweten. Wanneer een Mensch naar zyne lusten leeft, geene waarfchouwingen, geen goeden Raad aanneemt, zo duurt het, och of gy dit gosd ter  ( 263 ) tir harte mogt neemen!.zo duurt het niet ie'er lang, of hy ziet enkel kwaad om zich, het welk hy gefticht heeft. 7yn, anders ge. zond , licnaam is door buirenfpoorigheden verzwakt, zyne Huishouding is bedorven, en hy' fteekt dikwyls in fchulden. Hy heeft mooglyk zyne eer verlooren,en zich de liefde van zyne Vrienden onwaardig gemaakt; ziet menfchen om zich , welke hy door zyn boos ipven ongelukkig maakte, of hy ziet ze niet meer om zich, dewyl het hartzeer , dat hy hen veroorzaakte , hen reeds te vroeg aan ^eze waereld ontrók. Nu begint het gewe ten te ontwaken. Her fielt hem al het harteleed voor, dat hy veroorzaakt heeft, het ftaat met hem op, het gaat met hem te bed, het verfchrikt hem in droomen. Nu weet zulk een ongelukkig Mensch zich noch te raaden, BOch te helpen. Om van deze plaag verlost te zyn, (laaf hy tot zelfmoord over. Wat bewoog Judas Ifcarioth, om zich te verhangen? Alleen zyn boos geweten, dat immer tot hem zeide, gy hebt onrecht gedaan, dat gy het oa aasotjcVf aan»;  C*7° ) aangevallen, en dit trekt hy zich te vee! ter harte, word het leven moede en verkort het zelve. Hier van hebben wy immers een voorbeeld aan Achitofel. Deze was reeds gewend , dat men alles wat hy zeide als een Godfpraak aannam. Toen men nu één* maal zyn Raad niet aanzag, als of dezelve uit den Hemel gegeeven was, dewyl men wantrouwen in dezelve Heide , en hem verwierp: toen wilde hy ook niet meer leeven. Wat deed hy? Hy verhing zich. De derde grond van zelfmoord is eindelyk gebrek aan een hartelyk vertrouwen op God, gebrek aan het geloove, dat alles wat God ons doet overkomen , goed voor ons zy, Wanneer wy 'er ons maar in weeten te fchikkcn; gelyk het goed is, dat een Vader niet in alle gevallen den wil van zyne Kinderen doet. Wanneer alle Menfchen geloofden ? wat de Christelyke Kerk zingt: Dat, wat hy doet, ls alles goed, Hoe treurig zulks moog' fcliynen —■ dan zouden wy voorzeker zeer weinig zeifmoorders hebben. Wanneer de wederwaardig-  C 271 ) digheden een weinig fterk aandringen, wanneer het fcheint, of het nu ' geheel met herf gedaan waare, zo denken zy niet , dat een wyze goede God, hun lot befchikt-, dat zonder zynen wil hen niets kan overkomen, dat alles wat hen bejegent, zyne goede uitzichten heeft. > . Zy denken maar'aar. dc treurigheid, welke zy als dan endervinden, maar niet aan de vreugde, die God hen daar door verfchaffen wil. —- Zy geraaken in vertwyfeling — verfmaaden een leven waar van zy gelooven, dat het hen geen vreugde meer geeven kan. Dus ging het den Koning Saul. Toen de Fflistynen van aile kanten op hem aandrongen, geloofde hy, God had hem verlaaten, en het was uit met hem hy doorftak zich. Ondertusfchen is het zeker, dat de oorzaak van Zelfmoord ook zeer dikwyls in het lichaam ligt. Wanneer de Mensch de beste oogen heeft, en de-'geheele Naruur fchoon en vrolyk is , maar de vengfierglazen van het vertrek , dat hy bewoond , dof en droevig zyn , dan komt het hem voor als of alles, wat hy door deze doffe glazen ziet, in een r.evel ligt. • En  C 272 ) En dus gaat het ook met het lichaam i het huis, dat onze Ziele,bewoont. Wanneer dit buiten order; is, zo is alles torn haar ook even duister. Denkt de Ziel in zulk een lichaam aan het toekomende, dan word zy beltreden door angst en benauwdheid, ieder klein gevaar komt haar fchrikkelyk groot voor, het fcheint haar toe, als of haaren arbeid niet meer gezegend is , als of zy niet uit den druk zal komen, ziet zy om zich heen , dan is haar alles onaangenaam , haar arbeid fcheint haare kragt te overtreffen, omtrent haare Vrienden is zy wantrouwend, veele Menfchen houd zy voor haare vyanden en vreest van hen altyd het ergfle; wanneer andere vrolyk zyn , ergert zy 'er zich aan,en wanneer deze eene feil begaan, dan is zy geheel kleinmoedig, en gelooft, dat deze noiiehe, boosaartig'e en aflchuweiyke Menfchen zyn, daar toch nrisfehien alleen eene kleine lichtvaardigheid , eene kleine onachtzaamheid hen tot het doen van deze feil verleid heeft. Nu word zulk een Mensch zyn leven moede , houd zicb , af en door, niet de gedachten, om een Zelfmoord te plegen , bezig — valt eindelyk, en voert het treu-  C ^73 ) treurig voornemen uit, waar mede hy réeds lang zwanger gegaan heeft. Dit is een fchrikkeiyke toefiand, voor welke ik hoope, dat God u allen bewaaren zal! Voorheen geloofde men, dat dit alles eene werking des duivels waare , dat de gedachten tot Zelfmoord door hem aangevoerd wierden — maar heden , nu men de woorden recht heeft leeren verdaan: Daar toe is verfclieenen , de Zoon Gods, om de werke des duivels te verftooren ; nu men het menfchelyk lichaam zeer naauw heeft onderzogt, gelooft men zulks niet meer! men is meer en meer zeker , dat de grond van zulk een zwaarmoedigheid in het menichelyke lichaam ligt. Veele Menfchen brengen reeds een gebrekkig lichaam ter waereld. Men heeft Fa mili è'n , alwaar de zwaarmoedigheid altyd van de ouders op de kinderen overerft , en men kan met geen zekerheid zeggen, wat hier de oorzaak van zy. De meeste Menfchen bederven veelmeer hun lichaam door hunne Ieefwyze. En dit is een der gewigtiglie punten, wel. 4. S k«  C 274 ) ke ik uw heden wil voordragen, zyt dus opmerkzaam , lieve Vrienden! Een groot gedeelte der Menfchen , byzonder in de fleden, brengt zynen leeftyd zittende in de kamer door: zelden maakt de Mensch zich eene beweging in ce vrye lucht , en wanneer hy 't doet, dan gefchied het toch maar by warm weder; regend het, of waait'er een ruwe wind , dan waagt hy 't niet om uit te gaan. Uier door moet het lichaam noodwendig verzwakt worden, de Zenuwen, de fyne draaden,welke de Schepper door ons lichaam weefde , op dat wy daar mede gevoelen e.i werken zouden , worden ilap en het bloed begint te verdikken, dewyl de aderen , door het geduurig zitten te faamen geperscht worden. Is het ru we! wonder, wanneer zulk een Mensch altyd neêrgeflagen en droevig is ? Befchouw maar eens den visch , wanneer hy zich in den ftioom bevind! hoe levendig, hoe lustig is hy ! Maar neemt hem eens uit den droom, legt hem in een naauw vat vo! water,alwaar hy zich niet vry bewegen kan, waarin het water, meer en meer, warm word,' dan word hy immers, van tyd, tot tyd zwakker, doet de  C 275 ) één bek angltiglyk open en toe, en fterft ten Iaatften. De goede God , welke den visch ter beweeging in het frisfche water beflemde, befteradc den Mensch ook , om zich in dc frisfche lucht te bewegen. Wanneer hy zich nu byna niet beweegt, zich aan de frisfche lucht geheel en al ontrekt, dan moet hy immers, ten Iaatften, even zo angfiig worden, als de Visch in 't laauwe waterUier by komt nog , dat veele Menfchen, den wyzen raad van Sirach: Myn Kind proef, wat uw lyf gezond is, in 't geheel niet naar volgen. Zy eeten en drinken wat hen voorkomt, zonder te proeven: is dat voor uw lyf ook goed ? Het is zeker voor den Kanfel niet gefchikt, om geheel omftandig te verklaaren, wat, cn hoe veel een Mensch genieten mag; daarom zal ik hier maar eenige voorbeelden aanvoeren, welke ieder verftaan zal, die waarlyk opmerkzaam is. Hy die zyne gedachten op andere dingen ,' als' dezen voordragt vestigt,1 zal dezelve zeker in 't geheel niet, of, wat nog ilimmer is, geheel verkeerd veriTaan. Ieder gevoelt toch, dat op bet onmatig gebruik van Koffy, benaauwdheid enbeevingin S a al.  C a76') alle de leden volgen; het is tcch zeker, dat de Brandewyn den Mensch eerst wild en onbezonnen, hier na verdrietig maakt, zo, dat hy den volgenden dag berouw heeft, over de dwaasheden, welke hy den voorigen dag begaan heeft ,' en de ftappen vervloekt , tot welke de Brandewyn hem verleide. Even zó zeker is het, dat een Mensch, die zich in het eeten en drinken, en in het genieten van andere zinnelyke vermaaken niet weet te matigen , zich den volgenden dag ongefteld bevind , treurig, kleinmoedig en met de geheele waereld te onvreden is. Wanneer men nu zulke buitenfpoorigheden dikwyls herhaalt, moet men dan aan het einde zyn's levens niet verdrietig worden? Dit zyn de oorzaaken tot Zelfmoord. Laat ons nn ook zien, hoe men dezelve vermeiden kan. TWEDE DEEL. Hy , die op het geen , dat in het eerfte deel gezegd wierd, recht opmerkzaam was, deze zal zeker van zelf vinden kunnen, wat hy te doen hebbe , wanneer hy den Zelf- t loord  C 277 ) ttioord vermeiden wil. Vervoert het kwaade geweten, het berouw ons tot Zelfmoord? Wel nu, laat ons dan altyd zo leeven, dat ons geweeten ons niet te verwyten hcbbe, dat wy over onze bedryvcn geen berouw behoeven te hebben ; laat ons , gelyk de Apostel zegt, voorzichtig bandelen , niet als de owyzen, maar als de wyzen ! Die een goed geweten heeft , die over zyne bedryven geen berouw behoeft te hebben, deze kan ongeloofelyk veel uit ftaan. Ook het zwaarfte lyden word ons verdraaglyk , wanneer wy verzekerd zyn van het ons zelf met op den hals gehaald te hebben. Het is treurig een flegten oogst te hebben, treurig ayn huis te zien verbranden , van vyanden befchadigt te. worden , maar, offchoon de rampen ook nog fchrikkelyker waaren, men zou zich toch ligt gerust kunnen ftellen, wanneer men maar weet, dat men 'er geen deel aan heeft, dat men den Akker, welke eene flegten oogst geeft, goed bearbeid, dat men het huis , dat afbrand, zorgvuldig bewaarde; den vyand, welke ons befchadigd, niet opzettelyk beledigd nebbe. Als dan kan men op den byftand, en het medelyden van S 3 goe-  (278 ) goede Menfchen, en, wat nog het beste is, op Gods hulpe Haat maaken. Daarom ftaat in ons Gezangboek ook het fchoone vaers: Mag 'k op den duur Een rein t'cmojd bekomen , My valt niccs zuur; Wen andren moeten fchroomen , Vind ik niets fchriUk'lyks in Natuur. En Sa.'oiïion zegt, de Rechtvaardige is moedig als een jonge Leeuw. Maar daar aan ontbreekt het zeer veele Menfchen. De meeste hebben een worm aan 't harte, welke'er heimelyk aan knaagt; dit is het kwaade Geweten, het berouw. Waar zuilen nu deze heen ? Zullen zy zich nu vennoorden ? Mooglyk is 'er hier meenig een, die zich door deze vraage getroffen voelt, welke door de zonde gedrukt word, die door niet weloverlegde bedryven zich in grooten nood gebragt heeft. Met deze wil ik nu byzonder fpreken. Wanneer gy, lieve Vriend, nu vferkelyk met Kain zegt: myne misdaad is grooter, dan dat zy my vergeeven worde: zo bedenk  C 2?9 ) denk toeh zelf, of dc Zelfmoord U mir zal aanbrengen? Wie wik gy ontvlieden? moogJyk God? Bedenk toch, wat David zegt: zo ik op voerre ten Hemel , gy zyt daar, of bed* dsde ik my in de Helle , ziet gy zyt danr! Den Alömtegenwoordigen kunnen wy toch niet ontwyken. Wilt gy mooglyk de ftraffe der waereldlyke Overheid ontgaan ? Zo bedenk toch maar,dat deze Gods Dienaresfe is, ■welke hy voimagt gegeevcn heeft, om den Zondaar te ftraffen. Wilt gy by hem befcherming vinden tegen de wetten, die onder zyn opzicht gegeeven zyn ? Gelooft gy misfehien , dat de Overheid U te ftreng zal behandelen, en wilt gy daarom by God zelf recht zoeken? Dan behoeft gy de aarde toch niet te ontwyken; gy kunt hier, waar gy ftaat, in het Lichaam, in het welk gy leeft, uwen nood zo goed klagen , als buiten hetzelven_ Wilt gy eenigzins uw kwaad geweten ontvlieden? dit zal U ook niét gelukken. Het kwaade geweten zit niet in het lichaam maar in U zelf, in uwe Ziele. Het volgt U derhalven,overal naar, gy moogt vlugten waar gy wilt. Maar mooglyk wilt gy de Menfchen ontwyken , welke gy bedorven , welke gy S 4 on-  C 280 ) ongelukkig gemaakt hebt ? Hier aan helpt TJ de Zelfmoord niets. Zy volgen U ftraks naar.' — Zij klagen TJ voor Gods Rechterftoel aan. Zelfmoord helpt aldus, gelyk gy zelf ziet, den Zondaar niets. Zondaar! wanneer gy onrecht gedaan hebt, zo is 'er, merkt dit wel op, zo is 'er voor U, in 't geheel geen ander middel ter uwer reddmg overig , als — betering. Gedenk toch maar aan Petrus. Deze had ock eene groote zonde gedaan. Wat deed hy ? verhing hy zich? neen, toch niet! hy weende bitterlyk, en gaf zich nu des te meer moeite , wierd des te yveriger om den wil van zyn Veiiosfer te doen, en (lichtte nog veel goeds op de waereld. Wanneer wy nu Petrus en Judas Iskariot eens in eene andere waereld mogten aantreffen, welke zou zich dan wel in den besten llaat bevinden? Laat hier over zelve uwe gedachten eens gaan! "v.r is dus den Mensch, welke zyn geweeten bezwaard heeft, niets beters aan te raaden , als — betering. Heeft hy zyne,n vcorigen tyd liegt doorgebragt, dan moet hy nu een des te b^ter gebruik van dezelve zoeken te maa-  C 281 ) maaken. Heeft hy Menfchen bedroefd, dan moet hy nu des te yverigergelegenheid zoeken , waar door hy hen verheugen , waar door by hunne gelukzaligheid bevorderen kan! Dan mag hy, in 't geloove aan de belofte van Jefus, van God verwanten , dat Hy hem vergiffenis zal fchenken. Ten tweden laaten wy ons hart aan niets van het aardfche hangen, en alles,.wat buiten ons is , als onöntbeerlyk voor onze gelukzaligheid betrachten. Laaten wy onze gelukzaligheid in ons zeiven zoeken. Wanneer ons geweten ons eene goede getuigenis geeft, wanneer het ons zegt: gy hebt wel gedaan, wanneer wy'deze getuigenis recht weeten te fchatten , dan kunnen wy het zeker wederftaan, wanneer uiterlyke goederen ons ontnoomen worden. Is myn geweten vry.myn Vriend , dan kan ik het leed dragen , wanneer andere Menfchen zulks niet zyn willen ; wanneer ik voele , dat ik zelf verfiandiger en beter worde, dan kan ik my wel te vreden (lellen, of fchoon myn uiterlyken toeftand ilimmer worde ; want als ik den roetn van eenjjoed geweten hebbe, wat acht ik dan 0> berisping van kortzigtige Menfchen? S S Ten  C 282 ) Ten derden, wanneer gebrek aan vertrouwen op God ons tot Zelfmoord verleid, laat ons dan toch alies doen om ons een recht hartelyk vertrouwen op God te verfcbaffen. Gedenk maar eens te rug aan de voorige tyden ! Is 't niet waar , dat gy toen ook zeer dikwyls door grooten nood gedrongen werd ? Geloofde gy niet dikwyls , dat gy verdorven zoud worden en ten grond moest . gaan? en toch werd gy geholpen! Toch zaagt gy immers aan 't einde, dat de treurigheid, welke U zo zwaar viel , tot uw bestwil gediend had ? Waarom wilt Gy dan uw vertrouwen niet op God (lellen , welke U tot hier toe zo goed geleid heeft, daar hy ook, in 't vervolg , uw bestwil bevorderen zal.' Of is hy nu ook minder m3gtig ? minder goed? minder wys als hy voor twintig, of dertig jaaren was ? En waarom heeft hy al bet goede aan U gedaan ? Immers maar om dat Gy zynen wil zoud doen, en in den kring, waar in Hy U gefield heeft, goed zoud (lichten. En nu , na dat gy zo lang van hem gevoed, geleid en befchermt wierd, wilt gy hem den dienst opzeggen, wanneer dezelve ü iets te zwaar word ? Bedenk toch eens  ( 283 ) eens by U ze!ven, wat gy van een Soldaat zoud zeggen, welke veele jaaren, in vrede, zyn foldy had getrokken , en nu , wanneer hy, tot heil voor zyn Vaderland , ten flryd behoorde te gaan, zich aan deze zwarigheid omtrekken wil? Wat gy van eene Bediende zoud zeggen, welke U zyn dienst op zeide, wanneer gy hem het meest benoodigd hadde? Is het niet waar, dat gy deze voor flegte Lieden zoud houden ? Deze wilt gy immers toch niet gelyk worden? Gy wilt immers niet uit den dienst van den goeden God gaan , wanneer dezelve U (bmwylen eenigzins zwaar word? Een goede Heer, en dat is toch voorzeker onze lieve God, vergeld dit alles weder aan zyne dienaaren, wanneer zy veel in zynen dienst uitflaan, en lyden moeten. Mooglyk weet gy 'er zelf veele voorbeelden van , voorbeelden van Lieden , dia veel moesten uiiftaan , maar in het vervolg ook des te meer vreugde hadden. Maar zo gy U heden zulk een voorbeeld niet kunt te binnen brengen, gedenk dan maar aan Job! Deze zeide ook eens uit ongeduld; myne Ziele wenscht gehangen te zyn — een fchrikkelyke wensch! Dan daar hy zich niet verhing, maar de  * C' 284 ) t de wederwaardigheden des levens , welke God over hem deed komen, geduldig doorftond, zo had hy in 't vervolg ook de vreugde, dat hy van God gezegend werd en zeer veel goeds moge (lichten. Hoe dikwyls zal het hem toen berouwd hebben, dat hy gezegd had : myne Zjele wenscht gehangen te zyn! De God, die ten tyden van Job regeerde, regeert ook heden nog, en zal, even zo goed als toenmaals, de droefheid in vreugde Weeten te veranderen. Eindelyk laat ons ook daar voor zorgen, dat het lichaam altyd frisch en wakker zy! Laaten wy de overdaad vlieden , want daar uit ontftaat altyd, het moog dan kort of lang duuren , droefgeestigheid. Laat ons alles, alles meiden , op welks genot zwaarmoedigheid volgt. Laat ons daaglyks uitgaan en de werken Gods befchouwen, die menigvuldige, die wyfelyk ingerichte werken , waar van ieder, de Bloem op het veld, de Vogel onder den Hemel, de goedheid zyn's Scheppers verkondigt! En laat ons dan zeer lang uitgaan, Wanneer wy het treui igfie zyn! Lieve Vrienden! wanneer gy alle deze re-  (a8S) gelen naar volgt, dan zult gy voorzeker uw droevig hart kunnen gerust Hellen , en niemand van U zal den treurigen wensch uitboezemen , myne Ziele wenscht gehangen te zyn! * Laat ons nu nog overleggen, hoe wy ons tegen Zeifmoorders te gedragen hebben. DERDE DEEL. Wanneer ^ry van een Zelfmoorder hoort, lieve Vrienden , dan denkt gy altyd over hem, als of hy de fehrikkelyklte misdaad begaan heeft, welke God niet vergeeven kan. En daar omtrent doet Gy onrecht. Een misdaad is het zeker , dewyl men als uit den dienst van God loopt , dezelve verlaat, eer men zyn dagwerk voleind heeft, eer de Ziel in het lichaam, de behoorlyke rypheid bekomen heeft. Dit is waar, dit loogene ik niet, en heb 'er U uit dien hoofde hartelyk voor gewaarfchouwd. Dan wanneer het nu eens gefchied is, wanneer nu eens een ongelukkig Mensch in zo verre verdwaald is, vergeet dan toch niet, wat onze Verlosfer zegt: oordeelt niet, zo word gy ook niet geoordeeld,. ver-  C 235 ) verdoerat niet, zo word gy ook niet vefdoemd! Beklaag het armen Mensch, en —> zoek hem daadelyk te helpen , wanneer hy nog te helpen is. Hangt hy aan een ftrik — fnyt hem los! ligt hy in 't water, helpt hem *er uit! heeft hy zich met moord geweer gewond, zend daadelyk naar den naast hy zyn. den heelmeester, en laat hem bidden, dat hy toch fpoedig kome en beproeve, of hy den ongelukkigen ook nog zou kunne redden. Mooglyk zult gy zeggen: dat kan niet zyn. Een Zeifmoorder is onëerlyk, men mag hem niet aanraaken. Maar wie heeft U zulks toch gezegd ? Denkelyk uwe Ouderen, uwe Voorouderen , uwe Buttren ! Maar moet gy alles gelooven, wat deze U zeiden ? Wy hebben den Bybel tot een richtfnoer voor ons leven en deze zegt uitdrukkelyk: Lieve Broeders, indien een' Mensch door eene dwaaling' vervoert lvierd,zo helpt hem weder te recht met een zagtmoedigen geest. En is dan de Zelfmoord ook geen dwaaling ? Zullen wy den Bybel dan nu niet volgen? Waarom wilt Gy hem dan niet te recht helhelpen , met een zagtmoedigen geest , die deze dwaaling begaan heeft? Gy  ( 287 ) Gy zegt verder, den Zelfmoord kan God riet vergeeven. Het is zeker waar, dat een Zelfmoorder 'er voor zal moeten leiden, dat hy zynen weldoener heeft willen ontloopen, dat hy tegen hem ondankbaar geweest is. Maar waar llaat het toch gefchreeven.riatGod hem zulks niet vergeeven kan? Gy zegt, om dat hy geen tyd gehad heeft, om zich te beteren! Lieve Vrienden , wat God over zulk een Mensch befluit, dat kunt gy niet bellisfèn, en ik ook niet. Maar gellelt, een Zelfmoorder worde eeuwig verdoemd — Zult gy dan zulks toe laaten ? Zult gy niet alles doen, wat U mooglyk is, om hem aan de eeuwige verdoemenis te ontrukken, op dat hy zich nog' mooge beteren en vergeeving bekomen kan s Wanneer 'er brand is , dan bevlytigd gy U wel om de huizen te redden ■— en uwen meden - Christen zoud gy niet aan de verdoemenis onttrekken? Overleg de zaak op welk eene wyze gy wilt: wan. neer gy een Christen zyt, zo moet gy ten allen tyd, alle moogelyke moeite dam, om den Zelfmoorder in het leven te rug te brengen. Hoe gy U in deze gelegenheid moet gedra-  ( 288 > dragen, vind gy in het Nood en Hulp-Boekjen (.*) outitandig befchreeven. , Maar met weinige moet ik gedenken, hoe een Christeji zich omtrent het Lichaam van een Zelfmoorder, welke niet. meer te redden is, gedragen moet. Voor dezen pleeg men hen te begraaven op plaatfen , alwaar de lichaamen der Dieren cn Misdadigers verrotten. Maar dit was eene fchandelyke gewoonte. Op ons Kerkhof verrot het lichaam van zo meenig Gierigaart , van zo'meenig Lasteraar, van zo meenig Meinëedige, van zo meenig Dronkaart, van zo meenig Echtbreker, die door onze Buurcn ten Grave gebragt worden. Waarom moet dan het Iyk van den Zelfmoorder van zulk een begraa. fenis uitgefloten zyn? Wanneer dit zyn moest, dan zou onze lieve Overheid zulks toch wei beveelen , die, gelyk gy allen weet, Gods Dienaresfe is. Straffe moet 'er zyn , zegt gy , en dit fin ik U gaarne toe. Dan het flaat niel aan ons , om onze dwaalende medemenfchen te flraffen , maar aan God, en de Overheid, wel. (*) By den Uitgecver dezes te bekomen.  e 289 5 Welke zyne Dienaresfe is. Doch deze wil, dat men het Iyk van een Zelfmoorder op het Kerkhof begrave. En wanneer het eene ftraf zyn zal , wie word 'er dan door geftraft , walmeer het lyk van den Zelfmoorder eene onè'erJyke begraafenis bekomt? De Zelfmoorder niet, deze is niet meer, deze Haat voor zynen Rechter, zyn lyk ook niet; dewyl dit niet meer ziet, hoort, of gevoelt," wat met het zelve verricht word. Die geftraft worden , zyn immers de arme onfehuldige Naastbeftaanden van den Zelfmoorder, zyne Ouderen , zyne Kinderen, zyne Broeders en Zusters , zyn Echtgenoot, déze beklagenswaardige Lieden, die, buiten dien, genoeg droefheid hebben over de misdaad , welke hun bloedverwant begaan heeft ? hebt gy dan niet gelezen, het geen de Bybel zegt: De Zoon zal met dragen de misdaad zyn's Vaders ? Nu gij Vader onzes levens, fterk ons allen, dat \vy het zelve getrouwelyk tot aan het «inde uithouden: 4- T Dat  ( 2.90 )' Dat wy ons leven lang, met vreugd, In uwe vrecze leeven, En ons, teii laatst, van de Aard,verheugd, Wen gy 't gebied, begeeveii, Amen! Deze Predikaatfle was zonder twyfel, door den Zelfmoord, welke de voorige week in Gotha had plaats gehad , veroorzaakt geworden,, en de Heer van Asfof, bedankten 'er den Pre. dikant voor, dat hy den Zelfmoorder niet genoemd, en niet verdoemd had. Maar de Predikant lachtte en zeide.' als een Christeiyk Prediker mag ik niemand verdoemen, dewyl onze Heiland wel uitdrukkelyk gezegd heeft: verdoemt niet! Dj Predikant noodigde ons om by hem het middagmaal te houden: vervolgens bezogten wy met hem de Categifatie, in welke hy, met de jonge knaapen, deze Predikaatfie herhaalde, en zo hartelyk met hen fprak als een' Vader met zyne Kinderen doen zou kunnen. , Na dat het onderwys geëindigd was, moesten wy Weder met bem in zyn huis gaan, en werden van hem zo lang opgehouden, dat de fchemering reeds begon te val/en. Heden gingen wy op weg, en maakten allen fpoed om,  C 291 ) om, was liet mooglyk, Langenfalz nog té bereiken. Maar de nacht overviel ons reeds, toen wy nog wel drie kwartier uurs van'de Had waaren en wel een nacht, welke zo donker was , dat men geen trede voorwaards zien kon. Ieder tree die ik deed, deed ik met vreezen en beeven , eindelyk zeide ik : hadden wy maar by dien goeden Predikant gebleven! Heer van Asfof lachtte en zeide: waarom ? 1 ic. Dan behoefden wy hier in den nacht niet rond te d waaien. van assof. Dat omdwaaien in den nacht is zeer goed, daar door leert men ook zyne oogen in den nacht gebruiken. Het is niet genoeg, dat men by den dag zien kan, maar men moet zulks ook by den nacht doen kunnen. Gy vreest immers toch niet voor Spooken? ik. Daarom juist niet, maar hoe ligt kun. nen wy in Roovers handen vailen. van Assof. Wel nu dan zou dit ongeluk toch zo heel groot niet zyn. Eischten zy ons het geld af, dan zouden wy het geeven, en . wilden zy'ons het leven beneemen , dan zouden wy onzen huid verweeren. By deze T a ge-  C 29a ) gelegenheid kregen wy des (e meer eouragie. Couragie moet eigenlyk ieder Mensch hebben , en wie kan dezelve leeren , wanneer hy zich, nu en dan, niet in gevaar bevind? Die zwemmen wil leeren moet in 't water gaan , en die couragie wil verwerven moet zich in het gevaar begeeven. ik. Maar hoe ligt kunnen wy vallen? van assof. Dat is wel waar! dewyl wy daar voor vréezen, zo leeren wy zeer nauw acht op den weg geeven en worden zeer voorzichtig! jk. Maar hoe dan, wanneer wy eens verdwaalen,! van assof. Dat was zeer voortrefielyk. 1 k. Voortrefielyk? van assof. Voortrefielyk 1 want deze dwaling zou ons voorzichtig maaken ,• wy zouden hier door leeren nadenken en door het nadenken allerlei .merktekens zoeken te vinden, om weder op den rechten weg te komen. ik. Hum! Hum! van assof. Wat wilt gy met uw Hum! ik, Wanneer dit alles zo was, zo als gy daar  C 293 ) «laar zegt, dan zou men alle Menfchen raa. den, om by den nacht te reizen. van assof. Lieve Confiant, ik zal u myne oprechte meening zeggen, wanneer ik by den dag kan reizen, dan reis, ik by den dag, en wanneer ik de keuze tusibben eene goede en kwade Herberg hebbe , dan. kies ik de goede. Maar wanneer ik in den Nacht reize, of in eene flegte Herberg kome , wel nu, dan klaag, of lammenteer ik niet, maar zoek al het goede by één , dat de reis by den nacht, en het verblyf in eene flegte Herberg heeft. Reis ik des Nachts by eenen helderen Hemel , dan heb ik myne vreugde aan de Sterren. Maar is de Hemel droevig, gelyk heden, dan oefen ik my om in het duister te zien, en ik vind 'er een vergenoegen in , wanneer ik bedenk, dat ik, door het doorlïaan van deze zwarigheden , meer en meer, gehard worde. Kom ik in eene flegte Herberg, alwaar de waard gromt, de Waardin kjft, de Huishouding verwaarloost, het bier zuur is , de kachel rookt en eene ilin. kende Lamp brand , dan denk ik, het is toch zeer goed, dat gy eens een flegt nacht.verblyf hebt; Op deze wyze leert gy toch T 3 iets  C 294 ) iets uitflaan, en vanneer gy hier na, op uwe reize naar Amerika, honger, kommer en gevaar moet verdnuren, dan zal U zulks niet vreemd voorkomen, dewy! gy 'er reeds aan gewend zyt. Op deze wyze'bevinde ik my altyd wel, en is zulks niet beter, dan dat ik 'er my aan erger en klage? Die vergenoegd leven wil, moet zich noodwendig gewennen, om, by alle noodlottig» heden, die hem treffen , de zaake altyd van de goede zyde te befchouvven , anders is hy nimmer vrolyk. Want iedre zaak heeft ook haare kwaade zyde, en veele Menfchen hebben de flegte gewoonte om alles van de kwaade zyde te befehouwen. Dit is een zeer vuil gebrek, lieve Conftant, en wel zo kwaad als de geldzugt. Ik geloof, dat de Heer van Asfof nog wel een uur zou gepredikt hebben , indien hy niet door een onvoorzien toeval verhinderd was geworden. Wy hoorden, naamelyk, op eenigen afftand, een zeer beklaaglyk weenen. St.! St.! zeide de Heer van Asfof, luisterde waar de ftem van daan kwam, en floop zeer zigtelyk op de teenen , naar de plaats, air waar het gekerm was,. Heden waaien wy reeds  C 295 ) .reeds zo digt genaderd , dat wy de kermende Perfoon zien , en 'er veel van verdaan konden. Het was eene vrouwelyke Itemme , welke op een zeer klagenden toon Uitriep: ach! ach! erbarm U myner, O God! myn Kind ! myn Kind , dat ik onder myn hart gedragen heb , dat moet ik — Heere Jefus, ik kan het niet dood maaken! en toch moet ik ! ik moet! ik moet! arme wurm, ;God zy uwe Ziele genadig. HaltJ riep, myn Heer, wat is dat daar? Op eens was alles fiil, en wy hóórden niets als het geween van een eerstgebooren tKind. Heden trad myn Heer toe en vroeg: wat is hier te doen ? maar , in plaats van ant. woord, volgden 'er traanen en fnikken. Arm Meisjen! zeide myn Heer, met eene jzeer liefderyke ftemme , is het niet waar, dat gy heden uw Kind wilde ombrengen? meisjen. (weenende). van assof. En daarom heeft de lieve God my hier gezonden, om U van deze fchrikkelyke daad af te houden. Ik ben uw Engel! zyt óprecht en verzwygt my niets! meisjen. ö God! zou het mooglyk zyn, T 4 dat  V 29Ö ") dat ?cr nog een Mensch is, weike zich over my wil erbarmen ? van assof. Die is 'er — hier is hy. meisjen. (tervyl zy zyne hand vatte en net haare traanen bevogtigdc). Wanneer Gy TJ myner wilt erbarmen , dan zyt gy geen Mensch , want by de Menfchen heb ik geen erbarming te hoopen. 'van assof. Dat gelooft gy. By my is echter erbarming, hulp, redding, en — ik ben toch maar een Mensch. Maar de waar heid moet gy zeggen. meisjen. Ach! die wil ik u gaarne zeggen. van assof. Gy wilde dan uw Kind ombrengen ? me is Jen. Ach, het is God geklaagd! ja, dat wilde ik doen. van assof* En waarom ? Meisj-f.n. Waarom? Waarom? om dat zyn Vader niet met my getrouwd is — om dat hy my verlaaten heeft , en ik nu voor de waereld te fchande zal worden , wanneer het aan den dag komt, dat ik een Kind buiten den Echt gehad heb. van assof. Hebt gy nog Ouders. meis.  C 297 ) meisjen. Ja die heb ik, van assof. Waarom hebt gy deze zulks dan niet ontdekt, en hulp by hen gezogt ? meisjen. Ach ! myne Ouders zyn zeer eerlyke, braave Menfchen, die my tot alles goeds opgebragt hebben, deze wilde ik niet bedroeven. Maar waarom, vroeg ik, hebt gy dan de. zen kwaden flap gedaan en Och! zeide myn Heer, wat wilt gy met uwe tegenwerpingen ? Tegenwerpingen ko« men hier te Iaat. Het Meisjen weet , dat zy een dwaaze daad begaan heeft, en is benaauwd genoeg. Waarom wilt gy haar thans nog meer bedroeven ? Hebt gy dan niet gelezen : maakt een bedroefd hart geen meer lyden ? Heden moet 'er aan niets gedacht worden als aan redding. Het Meisjen moet gered worden, en het Kind ook, en dat is, bv God, onze fchuldige pligt, dewyl de lieve God ons zo zonderling op deze plaats geleid, heeft , en 'er heden op den geheelen Aardbodem geen Mensch is, welke zo zeer verpligt is,om deze ongelukkigen by te ftaan. als—wy. Want wie zal dit Mensch nu by' liaan dan wy ? De Roomfche Keizer ? De T 5 Keur-  ( 298 ) Keurvorst van Saxen ? Hoe kunnen deze zulks doen ? Zy weeten van dit voorval niets. En wanneer Moeder en Kind hier op de plaats omkwamen, zo had 'er niemand verantwoording van dan — wy , dewyl wy ze hier von den. — In 't kort, zy moeten geholpen wor. den! Het Kind fchreit, het is even, of het my toe roept : aeh , erbarm U toch ! heip toch! Nu zweeg hy eenige ogenblikken, vervol, gens zeide hy, het befluit is genomen! Meisjen, neem uw Kind in uw voorfchoot , en ga met my naar de ftad. meisjen. Heere Jefus ! dat kan ik niet doen, myne Ouders — deeze zouden my het huis uit flooten. van assof. En dat zullen zy niet doen. Wanneer wy aan de Poort komen, moet gy 'er in gaan en my het Kind geeven , waar mede ik eene andere Poort zal ingaan en het .zelve verzorgen. Thans wist de arme Moeder verder niets te antwoorden , als dat zy weende , en myn Heer de hand drukte. Nu dacht ik weder aan den handendruk, welke ik van den Lakenwever te Erfurt kreeg, en was kwaad op my  ( 250 ) my zeiven, dat ik my niet bevlytigd had, om dezen bandendruk te verdienen. Want daar blyve ik by, de handendruk van een Mensch, welke men geholpen heeft, geeft meer vreugde , a's men in eenig geval op de waereld vinden kan. Op den weg vernam myn Heer zeer nauwkeurig naar den naam der Ouderen van het Meisjen , haare wooning en den naam van hem, welke Vader van het Kind was, en toen wy aan de Poort kwamen, moest zy het Kind in haar voorfchoot winden, het zelve aan ons overgeeven , vervolgens de Stad in gaan, en wy gingen daar mede naar eene andere Poort toe. Als wy hier aan kwamen , werden wy van den Wachthebbenden Officier onderzogt,myn Heer zeide hem , dat hy een eerstgebooren Kind gevonden had en verzogt hem, om daadelyk een Soldaat mede te geeven , op dat deze ons by den Burgemeester zou brengen. Dit gefchiede. Toen wy by den Burgemeester kwaamen. bad myn Heer hem, dat hy zich toch over het arme Kind, het welk wy op den weg gevonden hadden, zoude erbar-  C 300 ) bnrmen en eene Vrouw wilde doen komen, die het zelve kon groot brengen. Dc Burgemeester ichudde het hoofd en zeide , dit is een zeer bedenkelyk zaak. Over het Kind moet ik my zeekerlyk erbarmen , want ik ben een Mensch , een Christen; maar, Heer van Asfof, bedenk dit eens wel, ik ben niet alleen Mensch en Christen , maar ook Burgemeester van Langenfalz, welke daar voor zorgen moet, dat de Burgery geen lasten opgelegd worden, gelyk die voor de opvoeding van dit Kind zyn, A's Mensch , als Christen wil ik daadelyk voor de opvoeding van dit Kind zorgen. Maar als Burgemeester van Langenfalz moet ik U eerst gerechtelyk ondervnagen, op welk eene wyze gy aan dit Kind gekomen zyt. van assof. Daaromtrent doet gy recht. Maar wanneer ik U toereikende zekerheid wegens de onkosten, voor de opvoeding van het Kind geevc , dan is deze gerechtelyke onderzoeking toch niet noodig, burgemeester. In zulk een geval niet. De Heer van Asfof betaalde hem nu daaddpk, voor het eerfte jaar, tien dukaaten, en gaf  gaf hem zekerheid , wegens de verzorging van het Kind voor het toekomende. De Burgemeester liet nu daadelyk eene Vrouw roepen, welke hy het Kind en, daar by, een dukaat over gaf. Hy zeide haar zeer nadrukkelyk, dat zy dit Kind als haar eigen moest oppasfen, en een Geestelyke, welke ook in de Kamer was, riep haar nog naar:' verceet niet het geen, het welke in den Bybel Haat: IVat gy aan den minjien myner Broederen ge. daan hebt , dat hebt gy aan my gedaan. Da kosten van de opvoeding en kleeding van het Kind betaalt hier deze Heer, maar de trouw , met welke gy het Kind zult opvoeden, betaalt de geen , welke deze fchoone Spreuk gezegd heeft. Aan uwe eige kinderen zal het vergolden worden, wat gy aan dit armen Kind doet. De Vrouw ging heen , de Burgemeester geleide haar en wy bleven met den .Geestelyken alleen. ik verheuge my, zeide myn Heer, dat ik zulk een waardig man heb leeren kennen? maar juist om dezelve reden, ben ik ook eenigzins ongerust. GEESTELYKE. Hoe ZO? VAN  C 302 ) van assof. Dewyl ik my bekommeren moet, dat gy allerlei verdenkingen tegen my moet maken. Ik wil u derhalven openbaaren, dat ik dit Kind niet alleen , maar met de Moeder, te gelyk , gevonden heb , die in het begrip was om hetzelve om te brengen, en die ik hier voor de eerfle maal in myn leven zag. Wanneer gy my wilt veroorlooven, om U morgen te bezoeken, dan zal ik U de Moeder noemen, en U bidde, dat gy deze arme ongelukkige wilt byftaan. geestelyke. Uw bezoek zal my lief zyn. Ik heet Kranichfeld en woon niet verre van de Bergkerk. van ap sof. Terwyl ik dit arme Kind dus verlaaten vond , geloofde ik vcrpligt te zyn, om voor het zelve te.zorgen. Het gemeen zal hier over veelerleije vonnisfen dryken, en ik moet my zulks getroosten; maar ik denk:' die goed doen wil, moet cok moed genoeg hebben om voor liet zelve te lyden. GeesTlvke. Dat is braaf gedacht! Wan« neer ik in zulke bedenkelyke omflandigheden kome, dat ik niet recht weet wat Ik doen' of laaten zal: dan overleg ik altyd: wat zou onze Heiland gedaan hebben, wanneer hy in uwe  ( 303 ) «we plaats geweest waare ? en dan vind FS altyd, waar toe ik, als Christen, moet beduiten. Ge/lelt onze Heiland had op den weg naar Langenfalz eene Zondares met een jong gebooren Kind aangetroffen — wat zou hy gedaan hebben ? Tegen de Moeder zoude hy gezegt hebben : ziet toe, zondig voortaan niet meer op dat U niets kwader overkome ! dan zou hy daadelyk fchikking ter redding voor het arm en onfchuldig Kind gemaakt hebben. Want dit was zyn aart zo. Tegen de zonde vermaande hy-ernftig : maar wanneer een Mensch het ongeluk gehad bad , om zich te bezondigen, en een hartelyk berouw toonde, dan erbarmde ,hy zich. Dit zien wy aan zyne gedragingen tegen de boedvaardige Zondares, tegen Zacheus en tegen den Tollenaar. En was dat niet edel? Wy noemen Zondaars — Gevallenen, en dat zyn zy. Wat doet nu den rechtfchaapen man by den val van zyne evenm.mfchen ' Wanneer de rechtfehapen Man bemerkt, dat zyn evenmensen wegen bewand.lt, op welken hy ligt kan vallen, dan waarfchouwd' hy hem hartelyk en ernfiig; maar is hy gevallen, dan doet by geen lange liraf Prcdi: kaat-  ( 3Q4 ) ksatfic tegen hem, maar reikt hem, zondei verdere omftandigheden, de hand, helpt hem op, en wanneer hy een been gebroken heeft, dan loopt hy daadelyk naar den Heelmeester en zorgt, dat hy verbonden en zyn been weêr geheelt worde. Zo deed ook de barmhartige Samaritaan , welke door onzen Heiland tot een voorbeeld voor de geheele Christenheid' is voorgefteld. Toen hy den Jood vond, welke onder Moordenaars handen gevallen was , deed hy aan hem geen lange ftrafpredikaatüe , zeide niet: waarom zyt gy dezen gevaarlyken weg gereisd ? Waarom hebt gy U niet beter tegen de Moordenaars verweerd ? Dit ailes deed hy niet, maar verbond de wonden van den armen Jood , goot 'er Oly en Wyn in, lag hem 'op zyn lastdier , bragt hem in eene Herberg, en zorgde voor zyne oppasfing. Zo handelt men zeker, heden ten dage,' niet altyd. Men fcherscht 'er eerst mede, en hier na, wanneer een Mensch het ongeluk gehad heeft om te vallen, dan gaat men voorby , en eer men voorby gaat, zo houd men eetst tegen hem nog een Sttafpreditaatfie. Daar-  ( 305 > . Daarom geloof ik ook, wanneer onze Her= land heden weder op de waereld kwam, dat hy in veele Landen geen Dorp Predikant zou kunnen worden. van assof. Hoe ? zou jefus Christus geen Dorp Predikant kunnnen worden ? geestlyke. Zo waar ik voor U ftaa, geen Dorp - Predikant. Want als hy predikte: Met een iegelyk, die tot my zegt, Heere! • Heere! en zal ingaan in het Koningryke der Hemelen: maar die daar doet de wille mynes Faders die in de Hemelen is, dan zou men fchreeuwen : dat is een Ketter! Hier na zou men op zyn levenswandel ook veel weten |an te merken. van assof. Hoe? op den levenswandel van Jefus? geestelyke. Óp den levenswandel van Jefus. Want als hy een Zondares vond, dan zou hy haar niet voorby gaan, zou haar niet verdoemen , maar haar zoeken te verbeteren, en op den rechten weg te brengen. Zoud gy gelooven, Heer van Asfof, dat een Proponent, in veele Landen, een Predikants plaats zou bekomen, wanneer hy zich met een Zondares bemoeide? Met vingers zou men hem naar wyzen, en zeggen: deze is des Zondaars 4. V Me-  ( 366 ) Medegezel .'Zelf een Zondaar te zyn, dat deert niet ter bevordering van een Geestelyk Ambt, maar men moet zyne zonden weeten te verbergen, en andere Zondaars zeer ftreng behandelen (*). Thans gingen wy naar de Herberg, deeden onzen avondmaaltyd, en fliepen vervolgens zeer gerust. Den volgenden dag gingen wy zeer vroeg naar den waardigen Geestelyken, welke ons zo veel goeds gezegd had. Hy ontving ons zeer vriendelyk. Toen myn Heer hem de Moeder en den Vader van het Kind genoemd} had, ging hy de Kamer, zeer diepdenkend op (*) Dus redeneerde de vereeringswaardise Kroniek' fcld, welke ,2yn gebeden leven door, een qnfcraffejyken wandel voerde, die voor zyne Gemeente een waare Vader was, en in 't geheim onlveichryfelyk veel goed deed, wjar van niemand iets te vveeten kwam, als die geene waar aan by zulks deed, en Hy die in het yerborgen ziet. Zyne vrymoedige Wyze van oorspelen, welke ik dikwyls met eene innige hoogachting aanhoort'e, zou ik hier niet aanroeren , wanneer hy niet reeds in eens betere waereld was overgegaan, alwaar hy boven alle berisping dezer wa'ereM zeer vérre verheven is.  ( 30? ) op en neêr, eindelyk zeide hy: Gy kunt zonder zorgen van hier reizen , ik zal met het Meisjen en haaren Vader fpreken, en de zaak daar heen zien te leiden, dat het Kind by de Moeder en haare Ouderen, word opgevoed. Ik zal my ook alle moeite geeven, om den Vader op te fpooren, en dan zal het nog beter gaan. Het doet my altyd zeer leed , vervolgde hy, als men met diergelyke buitenfpoorigheden fpot. Zo dra de Mensch 'er zich aan over geeft, moet hy liegen. Dit ongelukkig Meisjen, en haare Ouders, wanneer zy hun eer niet willen verliezen, wanneer zy voor heel de waereld niet te fchande willen worden, moeten onwaarheid fpreken. En de onwaarheid, geloof my, Heer van Asfof, is de eerfle ftap tot boosheid. Zo dra de Mensch. van de waarheid afwykt, is hy in gevaar om de eene zonde naar de andere te begaan, op dat, daar door,zyne onwaarheid niet ontdekt worde. Ach , of alle jonge Lieden zulks toch wel overdachten! Na dat myn Heer zyn dankbaarheid' aan dezen eerwaardigen Geestelyken betuicht had, gingen wy verder, en bezagen de Fabrieken, V 2 in  ( 3C8 ) in welke zyde en half zyde doffen vervaardigd Wierden. Daar leerde ik weder zeer veel. Dan ik zag hier ook iets, het welk my in 't geheel niet kon behagen , namelyk — een Spin-machine, welke op eens zo veel draaden van boomwolle maakte, als twintig Spinfters konden vervaardigen. Het is , dacht ik by my zeiven , toch waarlyk niet geoorloofd, dat men zulke werktuigen in de waereld brengt, welke de Menfchen hun voedfel rooven. Hoe veel Vrouwen en Meisjens zullen door deze Machine gebrek moeten lyden I Toen ik nu in de Herberg kwam en myn dagboek wilde aanvullen, konde ik niet nalaaten , om myn Heer myne bedenkingen hier omtrent meê te deelen. Maar deze lachte hier over een zeide, myn wénsch is, dat men niet alleen een werktuig om te fpinnen, maar 'er ook een om te weeven uitvond! i k. Werktuigen om te Weeven ? God bewaare ons! dat was waarlyk het allergroo.tfte ongeluk! dan moesten 'er toch veele duizend Huisgezinnen van honger fierven! van assof. Van hunne bekommering voor voedfel bevryd worden, wilt gy zegge». ik.  ( 3O0 ) ik. Dat begryp ik niet. van assof. Goed! Ik zal het U daadelyk uitleggen. Men pleeg te zeggen, door Spinnen en Weeven worden de Producten by voorbeeld, Wol, Vlas, Boomwol, Zyde en diergelyken veredeld —- dat fta ik toe. Maar wanneer het Spinnen en Weven enkel door Menfchen gedaan word , wanneer de Mensch niets doet als dat hy Spint en Weeft, dan word het edelfte Product, den Mensch — bedorven. Dan veredelt men Wol , Vlas, Boomwol, Zyde ■ alles veredelt men, maar ■ den Mensch word verönëdelt. i k. Hoe verftaat gy dat ? van assof. Dat zal ik U zeggen, Menfchen , die, jaar uit jaar in, agter het Spinnewiel en Weefgetouw, in de duffe kamer lucht, zitten, moeten, daar door, noodwendig zwak, zieklyk en treurig worden. ik. Dat is wel waar, maar wat doet me» niet, om zyn beftaan te hebben ? van assof. En dit krygt men door enkel Spinnen en Weeven zeker niet. De grootfte armoede heerscht, af en door, in de Huisgezinnen die zich enkel van Spinnen en Weeven voeden* Is dit niet waar ? V 3 £e.  C 310 ) ik. Het is wel waar, maar ik wilda toch wel weeten, waar zuiks van daan komt? van assof. Waar dit van daan komt? dat zal ik U wel zeggen. Wanneer de Spinflers en Weevers de geheele week door gewerkt hebben, dan hebben zy nog niets te eeten. Want het gefponnen en Geweven kan, gelyk gy zelf weet, niet gegeeten worden. Zy moeten hun werk eerst verkoopen. Wanneer het niemand hebben wil , wanneer den invoer van hetzelve in de nabuurige Landen verboden word , dan zitten 'er de arme Menfchen toe , hebben Gaaren en Stoffen, maar — geen brood. Daar door moeten zy nu als Bedelaars rond loopen , en hunne waaren aanbieden , en dezelve dikwyls met fchade verkoopen; hebben zy hun werk eindelyk tot geld gemaakt, dan moeten zy het zelve weder aan den Boer geeven , om van hem brood , melk , -boter , kaas en eijeren te bekomen , die nu weder van hen afvordert wat hy wil. Was het nu niet beter, wanneer ieder Mensch een fluk Land had, het zelf met zyn Huisgezin bearbeide, en maar in den Winter, en op die dagen, wanneer men, wegens den regen, in het Land niet  ( 3H ) niet kan werken, zich met Spinnen en Weeven bezig hielt ? Op deze- wyze bieef men gezond, wierd ilerker, had toch , voor zyn Huisjezin ten minnen altyd Boter, Moesgroentens en Brood , en men behoefde niet te verhongeren, als 'er tyden kwamen, wanneer het geen, dat men fpint en weeft, niet gezogt word. ik. Dat laat zich hooren. van assof. Zeker laat het zich hooren. Die by het Spinnen en Weeven opgegroeid is, moet zich zeker zoeken te behelpen zo goed hy kan. Maar zulk een jong Mensch, als gy zyt, deze is het te raaden, dat hy, in den tyd , zyn huishouding zodanig inricht, dat hy zich zyn Brood, Moesgroentens,Melk en Boter zelf verfchaffen kan. i k. Dat is nu alles goed. Maar waar van zal ik dan dat Land bekomen? van assof. Land ? Ha! Ha ! Ha! deze vraag had ik in 't geheel van U niet verwacht. Heeft men dan geen Land genoeg? Men moet zich maar niet op eene plaats nederzetten daar geen Land te zien is. Wanneer men in een groote Stad een kamer kiest, welke twee, of drie verdiepingen hoog is, dan kan men V 4 z e-  ( 3*2 ) zeker vraagen : van waar bekome ik dan Land? Maar dat behoeft men niet te doen. De aarde is groot genoeg. Wy fpraken nog zeer veel over deze (toffe, en lagen ons vervolgens ter rust neder. Den volgenden dag marfcheerden wy verder, en naamen des avonds ons nachtverblyf in het Dorp Schelgenleben (*). Toen wy in de Herberg kwamen, boorden wy in de kamer fchrikkelyk twisten en disputeeren. Wy openden de deur, zagen een menigte Boeren en daar by een man met een hair beurs, waar in echter een gat of twee was, terwyl zyn rok zeer vervallen en reeds met lappen bezet was. Zo dra deze ons zag, wenkte hy met de hand en riep: St! St! Op eens was alles flil. ' Wy plaatfleu ons in een hoek, de Boeren keeken ons aan, fpraken zagtelyk, dan met elkander,' en dan met den man met de hairbeurs; eindlyk trad 'er een naar myn Heer toe en vroeg: met verlof! van waar komt myn Heer? VA N (*) Om zekere oorzaak worden in 't vervolg de Steden en Dorpen, door welke de reis genoomen werd, met verdichte naarnen' genoemt.  C 313 ) van assof. Uit Pommeren. boer. Waar gaat myn Heer naar toe? van assof. Naar Amerika. boer. Naar Amerika? dan wil ik U geen gezelfcbap houden. Thans voegde hy zich weder by de andere Boeren, en het fluisteren nam van nieuws een begin. Eenige ogenblikken hier na kwam by weder en zeide: neem het my niet kwalyk ! gy moet verder gaan , want gy kunt hier niet logeeren. van assof. Hier niet logeeren? en waarom dat niet? Is dit huis dan geen Herberg? boer. Dat is het. Maar de Gemeente is heden vergaderd en heeft zaaken af te doen, alwaar geen vreemdeling by mag zyn. van assof. Maar, lieve Menfchen, waar zal ik dan heen. Het is heden pik donker. Wilt gy my'dan in het gevaar brengen, om op den weg om te komen ? boer. Ei, Gy kunt tot den Edelman gaan, deze heeft een groot (lot die kan — van assof. Is de Edelman dan ook Kastelein van een Herberg? boer. Dat is hy niet. van assof. Hoe-kunt gy den Edelman V 5 dan  C 314 ) dan willen vergen, dat hy my , als een geheel onbekend Man, zal herbergen? boer. Kent gy onzen Edelman dan in't geheel niet? van assof. Hoe zou ik hem kennen? ik ken zyn naam niet eens. boer. Weet ge wat! wy willen U de deur niet uit ftooten, maar gy moet 'er my de hand op geeven, dat gy 't niet verraaden zal wat bier gefproken word. van assof. Daar is myne hand. boer. Ziet, myn Heer, wy hebben met deze byëenkomsr anders niets voor , als dat wy een weinigjen willen rebelleeren. De Man met de hairbeurs, die, gelyk wy naderhand vernaamen, een Advocaat was, en welke, om verfebeide' oorzaaken, de oeffening van dat Ambt ontzegd was,kwam met een op ons af en zeide: ja, ik kan het niet loogenen, dat ik van meening ben, om deze srme Menfchen in vryheid te (tellen. van assof. Dat is braaf! vryheid moet ieder Mensch hebben. advocaat. VoortreiTelyk. Wy zyn toch toch van natuur allen gelyk. boer. Recht zo! wanneer ik een Kind laat doo-  C 315 ) doopen en wanneer de Edelman 'er een laat doopen , zo is het een als het ander , dan is 'er geen onderfcheid. Het een fchreit als het ander, het een is zo dom als het ander, en het een — bevuilt zich even als het ander. Dan zyn zy gelyk. En, wanneer ik de waarheid zeggen zal , myne Kinderen zyn van beter foort als die van den Edelman. Dit een Kind , gelyk myn vrouw ter waereld brengt, wil ik gemakkelyk' twee jonkertjens maaken. Ha! Ha! Ha! lachten alle de Boeren. boer. Zo als ik gezegd heb, twee jonkeitjens wil ik 'er uit maaken. Daar hing men ons voor een Maand of twee een gefchrift op, waar in wy Boeren vermaant wierden, om de wyze fchikkingen Gods te bewonderen. Gelyk hy eenige Vogels tot Adelaars en anderen tot Duiven gemaakt had, zo had hy ook eenige Menfchen tot Edellieden , andere tot Burgers , of Boeren doen gebooren worden. Dat is immers zot. Wanneer ik den jongen Adelaar nevens de jonge Duif leg, dan loopt het immers daadelyk in 't oog. Dat de een de Adelaar en de an-  ( 3i6) ander de Duif is. Is zulks nu even eens reet den jongen Edelman en den jongen Boer? van assof. Neen zeker nier. Deze gelykenis past als een vuist in de oogen, Wy zyn van Natuur allen gelyk , dat kan men met zyne eigen oogen zien. Wanneer men een Edelman van agt dagen oud, onder vyf. tig Boeren van dezelve ouderdom wilde leggen , zo mogt de Edelman fchreijen en kermen zo als hy wilde, de Boeren mogten alle meê fchreijen , maar geen een zou hem helpen. Alle de Boeren [achtten, boek. Maar wanneer het Jonkertjen groot word, dan begint by, daadelyk te kommandeeren. Wanneer het hem in 't hoofd komt, Heerendienften te gebieden , dan moeten wy, arme Boeren, alles ftaan en liggen laaten en Heerendienften doen. van assof. Zeg my eens Menfchen, waar zulks van daan komt? boer. Ja, waar zou zulks van komen. De Edelman beeft het recht, dat onze Buuren voor hem werken moeten. Dit recht laat de Edelman zich maar niet ontneemen. Gaan wy  (317 ) wy naar den Vorst en klagen , dan worden onze klagten van de hand geweezen. Ja, myn Heer, zeide de Advocaat, dat is droevig. De onderdaan heeft in dit Land geen hulp. Daarom wil ik juist de zaak van deze arme Menfchen ter harte neemen , en het daar heen zoeken te brengen, dat alles weder in den ftaat der natuurlyke gelykheid kome. van assof. Schoon! Maar, lieve Mem» fchen! gaat echter zeer behoedzaam te werk, op dat gy U zeiven ook niet in 't ongeluk ftoit. Het Rebelleeren heeft dikwyls een zeer flegten uitgang. Men heeft voorbeelden, dat rebelleerende Onderdaanen met het tuchthuis geflraft , ja wel gehangen, onthoofd , of geradbraakt zyn. Het zou my leed doen, wanneer gy, goede Menfchen, ü in zulk een ongeluk Horten zou. Vangt dus, ik bidde 't U, alles toch recht wyfelyk aan' Men heeft ook voorbeelden, dat de onrustige hoofden, die de Boeren tot oproer aanprikkelden, hier na, wanneer de zaaken fcheef gingen, zich uit het gedrang maakten en de arme Boeren voor het gelag lieten zitten. Vangt dus, ik bidde 't U nogmaals, vangt alles toen  ( 318 ) toch recht wyfelyk aan, niet overylend, alies met overleg, op dat men niet zeggen moet. Voor gedaan en na bedacht, heeft meenig een in druk gebragt. boer. Wy denken toch, dat wy alles zeer 'wyfelyk hebben aangevangen. Wy willen morgen tot den Edelman gaan cn hem met één de Heerendienften opzeggen, en hem dit gefchrift laaten onderteekenen, het welk deze Heer voor ons heeft opgefleld. Kunt gy •ons iets beters raaden ? van assof. Raaden kan ik U wel , wanneer gy maar een goeden raad wilt aanneemen. De Boeren fluisterden hier op elkander in het oor, de Avocaat mengde zich onder hen, eindelyk riep 'er een: wat is dat! wat is dat! de Vreemdeling gelykt een verftan. dig en rechtfehapen man te zyn. Wy willen hem hooren. De Heer zy zo goed en geeve ons raad en daad aan de hand. Raad hy ons goed, dan willen wy dien volgen. van assof. Zeer goed. Ik zal U een goeden raad aan de hand geeven. Maar eer ik een woord verder fpreeke , zo moet gy my  ( 319 ) my eene vraag beantwoorden ; zullen wy recht, of onrecht doen? Recht! Recht! riep de gantfche Gemeente. van assof. Braaf! Dat recht is, pryst God, Zo lang men recht doet , heeft men moed, heeft men by de Overheid huipe, en men kan zich op Gods byftand verlaaten. Maar doet men onrecht , dan ontbreekt het aan couragie, men heeft de geheele waereld tegen zich, en men kan zich op God ook niet verlaaten. Daarom heeft Salomon zeer recht, wanneer hy zegt : De Godlooze vlied en niemand jaagt hém, maar de rechtvaardige is ge. troost als een jmge Leeüwi boer, Jn deze meeniug zyn wy ook. Wy Lebben recht. van assof. Dat vertrouw ik ook. Maar wy moeten nu alles eerst grondig cnderzoe. ken. Voor alle dingen dient sy my eerst te zeggen, van waar uw Edelman het recht gekregen heeft om de Hecrendienlïen te vorderen ? boer. ïloe willen wy dat weeten. van assof. Gy zult toch wel weeten; •«■anneer.de Heerendien Hen het eerst zyn opge-  C $*> ) gekomen ? Is zulks voor, of na den zevenjarigen oorlog gefchied ? boer, Wat denkt gy dan ! de Heerendienften , zyn 'er, zo ver 's Menfchen geheugen ftrekt , reeds geweest , myn Grootvader zaliger heeft my nog wel verteld, dat zyn Vader en zyn Grootvader Heerendienften op het Landgoed doen moesten. van assof. Hebt gy dan geen oude gefchriften, ia de Gemeente , welke hier iets van zeggen? boer. Niet één éénige letter. van assof. Dat is nu jammer. Wanneer wy eerst wisten , van waar de Edelman het recht gekregen heeft, om de Heerendienfien te vorderen, dan zouden wy daadelyk zien hoe wy dit werk moesten aanvangen. Het zal met uwen Edelman zeer denkelyk niet anders gegaan zyn, als. het met de Edellieden in myn Vaderland gegaan is. boer. En hoe ging het dan met deze? van assof. Wanneer in de oude tyden een Ridder in den oorlog mogt mtmunten en zich dapper gedroeg, dan kreeg hy van den Keizer, of van den Vorst, welke hy gediend had , een lluk Land tot zyne belooning. Maar  C 3" ) Maar dewyl by hetzelve niet bebouwen kon* verdeelde hy zulks onder de Boeren en bouwde 'er hen ook wei huizen op, waar voor hy dan het een en ander van hen bedong. By voorbeeld, dat zy hem van ieder fluk Land een zekere pagt moesten geeven , hier van daan komen de erfpagten, of dat zy moesten belooven, dat zy het Landgoed , het welk hy voor zich behielt, voor niet zouden bearbeiden , hier van daan komen de Heerendienften. Ziet eens , lieve Menfchen , dus zyn de Edellieden 4anvanggelyk aan hunne voorrechten gekomen , en deze hebben hunne Kinderen vervolgens van hen geërfd. advocaat. Ik vraag U verfchooning myn Heer! dat is by ons het geval niet. Onze Edelman heeft dit Landgoed niet geërfd, aiaar gekogt! van assof. Ei, myn Heer de Advocaat, dit beding ik voor uit, dat ge my niet in de reden zult vallen! 'Gy , als een Jurist, zult deze zaaken beter verdaan als ik. Uw Edelman mag het Landgoed gekogt, of geërfd hebben, dat is een. De eef(Ie Edelman, welke dit goed bezat, had het recht, om van de Boeren Heerendjeffften te vorderen. Dit 4. X recht  ( 322 ) recht kwam op zyne nakomelingen, en van een dezer nakomelingen kogt het de tegen, woordige Eigenaar, en gaf, om die reden, voor dit Landgoed een duizend daalders oftwee meer. Is dan nu dit Recht ook niet in zyne handen? Ik zal U, lieve Menfchen , een voorbeeld geeven. In myn Vaderland was, van onheugelyke tyden af , midden in den gemeenen weg een fchrikkelyk moeras, waar in veele voerlieden verongelukten. Eeir Molenaar, welke daar omtrent woonde, kon eindelyk de weÊklagten der ongelukkige Voerlieden niet langer aanhooren, en vulde een deel van dit moeras met iteenen, terwyl hy over het andere gedeelte een zeer fchoone fteene Bruodeed metfelen. Zulks geviel de Overheid! Wat deed zy? Zy gaf den Molenaar,en alle zyne nakomelingen, het recht, om elk Perfoori, welke over deze Brug reed , voor ieder Paard drie duiten af te vorderen. Overleg nu zelf, lieve Menfchen, was dit recht, of onrecht? boer. Ei, zeker was dat recht. De Molenaar had dit wel verdiend. van assof. Zulks geloof ik ook. Maar nu.  ( 323 ) m kwam het in, myn tyd zo ver, dat d* nakomelingen van den braaven Molenaar, in het verval geraakten, en' den Molen moesten verkoopen. Zy vonden een Koopman voor dezelve, maar deze wilde ook het recht hebben , om van ieder-Paard , dat over de Brug ging, drie duiten te moogen afvorderen. De Erfgenaamen ftonden hem zulks af, en kregen daarom tweehonderd ryksdaalders meer voor den Molen als dezelve eigenlyk waardig was. Nu is de vraag, of de tegenwoordige Bezitter van den Molen het recht wel heeft, om voor ieder Paard , dat over de Brug gaat drie duiten af tc vorderen? boer. Dat ipreekt van zelf. Hy heeft dit recht ook gekogt. van assof. Dan zyn wy van eene meening. Maar is het dan niet even zo met den Edelman ? Deze heeft het recht, om de Heerendienlten van de Boeren af te verderen, ook van den voorigen eigenaar gekogt. Het komt 'er nu maar op aan, dat wy weeten of de eerfle Bezitter van dit Landgoed het recht gehad heeft, om de Heerendienflen van de Boeren te vorderen? Hy verdeelde gelyk ik reeds gezegd hebbe, een gedeelte van het X 2 Land,  Ï324) Land, dat hem gefcbonken was, weder aajï de Boeren. Dat was immers niet onrecht? boer. In *t geheel niet. van assof. Maar nu vorderde hy van de Boeren, dat ze daar voor 's jaarlyks belastingen, deels aan geld, deels aan graan, deels aan arbeid zouden opbrengen , was dat ook eenigzins onrecht ? boer. Ei, wanneer hy het Land wilde weggeeven , dan kon hy zulks toch doen, zonder 'er iets voor te vorderen. van assof. Dat is zeker waar. Wanneer ik, by voorbeeld, honderd daalders over hebbe, en een ander eerlyk man heeft ze nadig, zo kan ik hem dezelve fchenken. Dat is waar. Maar wanneer ik ze hem onder beding geeve, dat hy 'er 's jaarlyks vier of vyf daalders intrest van geeven zal, doe ik dan onrecht? boer. Onrecht juist niet. van assof. Dat is nu even zo met den Bezitter van dit Adelyk goed. Deze kon zeker ook zyn Land , zonder eenig beding, weg fchenken. Maar dit verkoos hy niet en verlangde 'er intrest van te hebben. Had hy te veel gevorderd , dan hadden de Boeren het  C 325 ) aet zelve niet behoeven aan te neemen. Maar dewyl zy het aannaamen , zo bekende zy ook, dat ze 't voor biliyk hielden , om de gevorderde intrest , het mogten dan Erfpagten, of Heerendienften zyn, aan den Edel» man op te brengen. boer. Dat mag nu zyn zo het wil. Zyn onze voorvaderen Zotten geweest, zo zyn wy het daarom niet. Wanneer nu werkeiyk onze voorvaderen het Land, van den Edelman , onder beding bekomen hebben, dat zy Heerendienften doen zouden , dan zyn 'er toch al reeds zo veele Heerendienften gefchied, dat het Land wel tienmaal betaald is. Het kan toch met de Heerendienften niet eeu wig zo voortgaan. Daar moet immers toch een. maal een einde aan komen? van assof. Hum! Dat is eene bedenkolyke tegenwerping. Maar dewyl wy van de zaak fpreken , zo moeten wy het werk op voeten Hellen, Zeg my toch eens , lieve Menfchen , wie is toch de rykfte wel onder U. boer. Daar over behoeven wy niet lang te delibireeren, dat is onze Heer Schout. X 3 schoot.  ( 325 ) schout. Ha! Ha! Ha! Zy roepen my altyd voor ryker uit, als ik ben. van assof. Dat zy nu zo het wil, gy zyt toch de rykfle in het Dorp, hebt gy ook wel een Capitaal uitgezet ? schout. Zoo'n weinigjen. van assof. Wanneer nu uw Grootvader aan den Edelman duizend daalders ter leen had gegeeven , en deze hem daar voor een ftuk Bosch , of Land verpand , en beloofd had, om van het Capitaal 's jaarlyks vyftig daalders intrest te geeven, en de tegenwoordige Bezitter van het Landgoed wilde zeggen, wat gaan my myne voorvaderen aan? Ik betaal geen intresten meer — zoud gy hier wel meê te vrede zyn? schout. Ei, uw gehoorzaame dienaar'!Hy die den grond aanneemt, welke aan my verpand is, die moet ook de lasten opbrengen, welke daar op liggen-. van assof- Dat is niet meer als billyk. Wanneer het doorging, dat de Erfgenaamen des Schuldenaars niet in de fchuld traden, geene intresten wilden opbrengen, dan was het met het crediet gedaan. Wie zou zyn geld dart aan een ander ten gebruike willen  ( 327 > geeven ? Maar —- is het dan nu, met U en een Edeiman niet eveneens zo ? Het Land, dat de eerfte bezitter van dit Adeiyk goed aan de Boeren gaf, dat gaf hy hen onder beding, dat zy hem daar voor Erfpagten of Heerendienften geeven zouden. Dit bleef dus ook even eens aan hem verpand. Wanneer gy nu deze verpande (lukken gronds bezit , moet gy dan de belastingen ook niet op. brengen, welke daar op liggen? Deze belastingen moogen nu in Geld, of in Graan, of in Heerendienften beflaan, dat is in 't einde alles één. boer. Neem het my niet kwalyk, dat is niet één. Wanneer ik weet, dat ik vyf daalders geld , of een fehepel graan moet opbrengen : dan richt ik daar alles naar in, be. fpaar hier en daar wat, en werk des te vlytiger. Wanneer hier na de tyd , om te betaalen, komt, dan is het geen,dat ik moet opbrengen gereed. Maar met de Heerendienften is het eene geheele andere zaak. Daar omtrent mag de Henker eene ordentc. lyke inrichting maaken. Heden heb ik , by voorbeeld, Tarwe gebonden, het is goed weder, ik maak fchikking om dezelve den X 4 vol-  ( 328 ) volgenden dag t'huis te haaien, bons, daai laat de Edelman my roepen om Heerendien. flen te doen. Myne Tarwe biyft liggen, den^ derden dag valt 'er regen en myne Tarwe bederft. Nu bezorg ik den Edelman omtrent voor een gulden nooten, en ik ly eene fchaa» de van dertig , of veertig daalders. Is dac ook geoorloofd? He' En gelooft gy dan, dac wy, in zulke omflandigheden, alles zo goed doen als wy kunnen? Geloof dat niet! De arbeid der Heerendienften is een fchandelyke arbeid. Men doet alles met verdriet en tegenzin ; vier Boeren , welke Heerendienften doen, doen zo veel niet, als één Daglooner. Daar op kunt gy U verlaaten! Is dan nu eene belasting, in geld , en Heerendienften één? He? van assof. Gy hebt gelyk , lieve Menfchen. . boer. Dat ziet gy nu zelf! en derhalven is het beste, wy gaan morgen — van assof. Echter niet by den Edelman, om hem de Heerèndienften op te zeggen ? boer. En waarom niet ? van assof. Dewyl zulks onrecht zou zyn. De Edelman heeft, gelyk gy my zelf hebs  ( 329 ) hebt toegedaan , het recht om de Heeren-' dienden van U te vorderen. Wanneer gy> hem deze nu op eens opzecht, dan doet gy hem ongelyk.. Ik zal U een goeder» raad geeven. Was het niet goed als gy den Edelman verzogt , of hy de Heerendienften in eene belasting , in geld , wilde verande-, ren ? Een goede Huiswaard kan zich zyn Land tegenwoordig veel beter ten nutte maaken als voor dezen,- Hy kan 's jaarlyks een ftuk met Klaver bezaaijen, en daar door -*f meer Vee houden, hy kan het vogt van den mest en veele andere dingen , die men voor dezen weg liet loopen en weg wierp, gebruiken om het Land te mesten. Wanneet de Heerendienften uit den weg geruimd zyn, dan kunt gy uw Land beter bearbeiden. Hoe gemakkelyk zou het U als dan zyn, het geld voor de Heerendienften op te bren^ gen i boer. Dat laat zich hooren! wat denkt gy daaromtrent, Buurenl allen. Wy willen liever geld geeven,als Heerendienften doen. En dus, zeide de Spreker der Boeren, is X 5 hef.  ( 330 ) het naar myn gedachten het beste, dat wyi op den Edelman losgaan van assof. Ho! Ho! vergeet toch Biet, lieve Menfchen , dat gy my beloofd hebt, wy zullen geen onrecht doen ! De Edelman heeft thans het recht om Heerendienften te vorderen , wanneer gy nu by hem gaat, en op eens zegt, wy zullen ü, in plaats van Heerendienften te doen , geld geeven , dan doet gy hem onrecht. Wanneer ik iemand eene fomme gelds gecve, met beding , dat hy my de intrest daar van in goud zal betaalen , en zulks hem te zwaar valt, is het dan wel recht, Wanneer hy met geweld van my wilde vorderen , dat ik de intrest in zilver geld zal aanneemen? Wat zegt gy hier van, Heer Schout? , schout. Dat beloofd is moet gehouden Worden. van assof. Voorzeker. Nu hebben uwe «oorouderen beloofd , dat zy de belastingen van de goederen , welke zy bezaaten, door Heerendienften zouden betaalen , derhalven moeten,.zo het my voorkomt, die geenen, welke deze goederen heden bezitten, deze Jkelofte ook geftand doen. boer.  ( 331 ) boer. Hum! En dus moeten wy eeuwig Heerendienften blyven doen? Dat is een flegte raad. van assof. Toch niet! ik zeg maar, dat gy geen recht hebt om daadelyk van den Edelman te vorderen , dat hy in plaats der Heerendienften eene belasting, in gel.1, zal aanneemen! Kunt gy hem zulks niet by wyze van verzoek voorfteilen? In 't kort, om een eind aan de zaak te maaken! Welk een Man is toch U Edelman ? boer, Hum! Wat zou hy voor een Man zyn! hy is in het best van zyn leven, heeft bruin hair, draagt een groenen rok —- van assof. Dat is de vraag niet. Zeg my maar eens, hoe behandelt hy zyne Boeren ? eoer. Wat dat aanbetreft, daar kunnen wy niet over klagen. Hy zou de beste Heer zyn, wanneer 'er niet nog iets was. van assop. En wat is 'er dan? boer. (driftig) De Nieuwigheden! Van tyd tot tyd brengt hy wat nieuws op, waar van, onze Vaders en Grootvaders niets geweten hebben, en dat deugd niet. van  C 33a ) van assof. Wat heeft hy,by voorbeeld, -Voor nieuwigheden gemaakt. ■i boer. Daar zou men een Koehuid meê ■ïtunnen vol fchryven. In de Kerk wil hy een nieuw gezangboek invoeren, in de Schooien heeft hy het Nood- en Hulp Boekjen, en Set. Iers Leesboek voor den Burger en Landman, gebragt, hy plaagt ons jaar uit, jaar in, dat Wy Klaver bouwen , bet Stalvoeder invoeren zullen , en wat diergelyke tuig meer is. Waar toe is dat? Eens voor al, de nieuwigheden deugen niet, het oude is het beste, daar blyf ik by. van assof. Waneer al het oude goed is, to is het ook jde Duivel, die ouder is, als onze Vaders en Grootvaders. De Bybel noemt hem uitdrukkelyk den ouden Draak. (Al de Boeren lachgen.~) van assof. En wanneer alle nieuwigheden niet zouden deugen , dan deugde de Christelyke Religie ook niet. boer. Myn Heer zeg niet te veel! van assof. Het is toch alles waar! de Christelyke Religie is ook eene nieuwigheid. boer. Wat fnapt Gy daar! Onze Vaders en Grootvaders zyn, vroome Christenen geweest  C 333 ) Weest — en de Christelyke Religie zon eèi ne nieuwigheid zyn? van assof. Dat is zy geheel. De otrde Düftfchérs waaren AfgOdedienaars. Wanneer gy zulks niet gelooven wilt , gaat dan maar eens naar Sónderhaufen, daar kunt gy nog met üwe eigen oogen den walgacbtigen Afgod Bustrich zien, welke onze Voorvaderen heb* ben aangebeden. Is de Christelyke Religie dus geen nieuwigheid ? boer. Voor dezen mag zy zulks geweest zyn, maar heden is-zy toch oud. van assof. Dat is waar. Maar wanneet alle nieuwigheden niet deugen, dan dengd* vóór dezen de Christelyke Religie ook niet, en de oude Knevelbaarden, de Schriftgeleef! den en Pharifeën, deeden in \ geheel geen onrecht, dat zy zich tegen de nieuwigheid gingen verzetten, en onzen Heiland , den Aartsvemieuwer, welke een nieuw Testament maakte, en zeide: ziet ik maak alles nieuw, kruïfigen lieten. boer. Ei, vergeet uw reden niet» m fpreeken niet van de Christelyke Religie, maar ▼an een nieuw Gezangboek, van het Noodes  t 334 ) £tJ Hulp Boekjen, van het Stalvoeder en diefgelyke dingen meer. van assof. Toch niet ! wy fpreken van nieuwigheden. Maar laat dit zo zyn! Nog maar eene vraag, lieve Menfchen, hier na leg ik my ter rust neder. Is het uwen wensch nog, dat de Heerendienften afgefchaft zuilen worden? allen. Afgefchaft ! Afgefchaft! wy doefi geen Heerendienften meer! van assof. Maar is dat dan ook geen nieuwigheid P Uw Vaders, Grootvaders en Overgrootvaders, hebben, gelyk gy zelfs gezegd ,hebt, ook Heerendienften gedaan. boer. Wel dat is een dit en dat's kind! met dezen worden wy het nooit eens. - van assof. Gy moogt my een dit en dat's Kind noemen, of wat gy wilt, gy zult aan fa einde toch ondervinden, dat ik een eerlyk ■Man ben , welke het hartelyk goed met V (meent. Morgen gaa ik naar den Edelman, om 'er met hem over te fpreken. Dewyl i-hy de nieuwigheden bemint, zo zal hy zich de nieuwigheid, omtrent het affchaffen der Heerendienften ook gaarne laaten welgeval:kn. Maar wanneer by aan de oude Gezangboe-  C 33» ) boeken en andere oude dingen meer verkleefd was, dan zou hy zeer denkelyk. ook a*an de Heerendienften verkleefd zyn. Heden wensen ik U een goeden nacht! Kastelein, waar is myn ftroo? De waard bragt ons hier op in eene Ka-; nier, alwaar hy ons ftroo nederiag op wek ke wy een zagten i)Mp genooten. Den volgenden morgen bezogt myn Heef den Edelman , welke een zeer aartig eo vnendelyk man was , fprak met hem over veelerleije zaaken, en bragt, ten laatfte, het gefprek op de Heerendienften. Zoud gy vroeg myn Heer, ook wel veel voordeel van de Heeren dienften hebben? ' edelman, Veel voordeel niet, maar ver. dnet genoeg. De Heerendienften worden altyd met tegenzin gedaan, en een arbeid, die met tegenzin gefchied, brengt dikwyls meer fchade, als voordeel aan. van assop. Daarom verwonderd hetmy,' dat gy den Heerendienst niet geheel affchaft, en dezelve liever in eene belasting, in geld, veranderd. edelman. Zulks had, ik reeds voor lang gaar-  C 33*-) gaarne gedaan j maar ik vrees voor het Ver.' driet. van assof. Welk verdriet? Zouden dan de Boeren niet liever eene belasting, in geld, opbrengen, als de Heerendienften doen? , edelman. Lieve Heer van Asfof! Gy kent deze Menfchen nog niet. Altyd heeft men onder hen onrustige koppen, die de anderen tegen den Edelman opzetten, en hen overreden , dat hy hen zoekt te onderdrukken. Wanneer men eene inrichting tot hun bestwil maaken wil, dan worden zy wederfpanmg, gelooven, dat men 'er kwaade inzichten mee fceeft en werken de goede zaak tegen, waar L kut5nen en moogen. Ik ken, geloof my, de pÜgten van een Edelman zeer wel , ik ■weet dat hy de Vader zyuer Onderdaanen ayn, en voor hun geesteiyk en lichaameiyk ^elzyn zorgen moet ; ik bevlytig my ook, zonder my te beroemen , om myne pligten, ^o veel ik kan, te vervullen, maar eiken ftap dien ik doe, word my zuur gemaakt. Geloof Heer van Asfof, wanneer ik een meu'v A. B. C. Boek wil invoeren, dan heb ik een opftand te vreezen. Wanneer ik nu de Heerendienften in eene belasting, in geld, wilde ver-  C 33? ) veranderen, dan zou alles te faamen loopen, zich beraadflagen en de flegtfie uitzichten vermoeden. van assof. Dat is droevig. Maar wanneer ik uwe onderdaanen nu daar heen bragt, dat zy zelf kwamen en U baden, dat gy , ih plaats, der Heererdienlten, eene belasting, in geld, wilde •.r.nneemeii? edelman. Dan zou ik 'er \) voor bedanken ? van assof. Dank verlang ik niet, maar heden zult gy nog om deze genade gebeden -worden. edelman. En dan beloof ik -U, dat gy zien zult, dat myne verzekeringen geen loutere woorden zyn. Myn Heer ging hier op daadelyk in de Herberg, liet de Gemeente by elkander komen, en -af haar te raad, om daadelyk,met hem, naar den Edelman te gaan, en hem te verzoeken, dat hy de ; tot hier toe gewoonelyke-, Heerendienften in eene belasting , in geld , wilde veranderen; het zal, zeide Hy, zeker zeer goed gaan, dewyl ik gemerkt heb, dat de Edelman hier toe zeer geneigd is. Waar -— voegde hy 'er by , lieve MenY fehen i  C 333 ) fchen , zo dra gy begint te drygen, zo dia gy zulks, ais een recht, van hem wilt afdwingen, zo doet gy den Edelman onrecht, en met Menfchen, welke andere onrecht doen, mag ik in '( geheel niet te doen hebben. Zy gaaven hem 'er allen de hand op, dat dit niet gefchieden zou, en nu ging de trein recht naar het flot toe. De Edelman liet hen in eene groote zaal brengen, trad 'er vervolgens ook binnen en vroeg zeer liefderyk : wel nu , lieve Menfchen, wat hebt gy my te zeggen? De Schout deed nu den voordragt, in naam der Gemeente, de Edelman liet hem uitfpreken, hier na deed hy de volgende aanfpraak, Welke ik uitgefchreven hebbe, en aldus luid: Myne lieve Onderdaanent ik wensch niets vutiriger, als U allen recht goed, gezond , verftandig en gelukkig te zien. Want ik befchouw Ü" als myne Kinderen, en hoe kan een Vader onder kwaade, ongezonde, onverftandige en ongelukkige Kinderen te vreden zyn ? Om die reden heb ik veel voor U wilfen doen, maar gy hebt 'er U immer  ( 339 ) roer tegen verzet. Ik liet voor U een goe* den Almanach komen , dewyl in den Almanach van dit Land , zulke domme dingen ftaan — gy wildet 'er echter geen een van hebben ik wilde het Pruisfifche Gezangboek invoeren — gy verzetten U daar tegen — ik fchonk U liet Nood- en Hulpboekjen — gy naamt het zeker aan , maar op eene wyze, als of gy 'er my een grooten dienst meê deed: ik voerde in de Schooien betere Leerboeken in,en gy waart hierover te onvreden. Ik gaf U de beste woorden, dat gy de Klaverbouw en het Stalvoeder zoud invoeren — hebt gy myn raad wel gevolgt? Voor 'lang had ik reeds de Heerendienften afgefchaft en dezelve in eene belasting, in geld, veranderd, dewyl ik zag dat de Heerendienften ü lastig vielen, maar had ik niet moete vreezen , dat ik,. deswegen, van U" nieuwe onlusten te wachten had ! Gy wilt flegts met geen nieuwigheden te doen heb* ben. Ik bidde U derhalven zeer, dat gy uw zaak nu wel zult overleggen. Iedere verbetering is eene nieuwigheid. Wanneer ik dus geene nieuwigheden maaken mag, dan durf ik ook niets verbeteren. Dan biyft het altyd Y 2 by  C 34ó ) by het ouden.'- Hadden uwe Voervaderen zo gedacht, als gy denkt, dan hadden Zy geenSchooien willen duiden, want van ouds wist men in 't geheel van geen Schooien, de Kinderen groeiden op als het Vee ; de eerfle Schooien waaien aldus ook eene nieuwigheid. Wanneer derhalven uwe Voorvaderen zich even zo zeer tegen de nieuwigheden verzet hadden , als gy , dan had gy tegenwoordig geen Schooien, en Gy kont noch leezen,1 noch Schryven ; ja' gy waart flegts Barbaaren Wilt gy dan nu niet even zo verfian. dig zyn ais uwe Voorvaderen? Wilt gy gee\ Me nieuwigheden toelaaten ? Hoe kan ik dan de Heerendienften in eene belasting, in geld, veranderen ? Dat is toch ook eene nieuwigheid f Genadige Heer! zeide de Schout, nu» beeft in iedere Gemeente, nerfehe en onrustige hoofden , maar wanneer gy ons zo genadig wilt zyn , om , in plaats der Heerendienften, eene belasting, in geld, aan te neemen — Genadige Heer -— gy zult zien, dat als dan alles beter gaan zal. Goed, zeide de Edelman van de Heerendiehlten , zyt gy ontflagen en gy zult my de-  ( 34i ) (dezelve vftortaan, in geld, betaalen ; hedeH zal ik daar over nog een gefchrift laaten opfeilen,, en de belasting zo matig maaken, dat gy 'er gewis meê te vreden zult zyn. De Boeren Honden even of zy verfteend waaren , en wisten niet, wat zy zouden antwoorden. Eindelyk zeide de Schout, wy danken ü duizendmaal en nu begonden zy allen te danken, en hem te zegenen, terwyl zy heen gingen. Myn Heer ging met hen meê en toen hy buiten het Oot kwam, zeide hy : ben ik nu nog een dit cn dat 's Kind? Een waarlyk braaf man zyt gy , zeide de Schout. van assof. Het is my lief, dat gy heden ziet, dat ik het wel met U gemeend heb. Wanneer men een last draagt, welke te zwaar word, dan moet men niet raazen, tieren en icbelleeren, daar werkt men niets meê uit, maar men maakt het kwaad nog erger. Men moet altyd zeer rustig biyven en nadenken, hoe men zyne omflandigheden verbeteren zal, dan vind men altyd, is het niet in de eerde w-jek , of in het eerde jaar, toch in het verY 3 .volg,  ( 342 ) volg, een 'middel waar door men zich kan helpen schout. Altyd gaat dit toch niet. Ik wil eens een geval nellen: onze Edelman was eens een geiireng Heer geweest en had 'er opgeflaan, dat wy de Heerendienften zouden blyve-n doen, wat zouden wy dan gedaan hebben ? Dar hadden wy immers waarlyk moeten rebelleeren. van assof. Slegt genoeg, wanneer gy geen"ander middel kent, om U te helpen, als rebel leeren. Wat komt 'er toch van de Rebellie? Overdenkt dit toch eens ter deeg! Hy die rebelleert doet onrechi, dewyl hy anderen de rechten ontrukken wil, die zy in eigendom bezitten. Daar nu in het heilige Roomfehe Ryk niet het onrecht, maar het recht geld, zo verbinden zich alle Potentaten tegen de Rebellen. Wat zullen nu deze tegen zulk eene groote magt uitrechten ? Gy zoud geen Heerendienst meer willen doen en rebelleeren Uin 't Tuchthuis, of wel aan de galg, alwaar gy zeker van alle Heerendienften vry zyt, Ziet, lieve Heer Schout, de Mensen, kan, of nadenken , of niet nadenken. Kan By nadenken, dan vind hy ftraks een middel, om  C 343 ) mn z'ch van de Heerendienften vry te maaken, zonder dat hy rebelleert , en de Edelman het geringde onrecht doet; maar kan hy dit niet — wel nu, dan is hy ook niets beters waard , als dat hy Heerendienften doet Van eeuwigheid tot eeuwigheid. schout. Maar hoe zou men zulks dan beginnen ? van assof. Hy die nadenken kan, zal zulks van zelf vinden, en die het niet kan, deze verftaat my niet, hoe lang ik daar van ook mogt fpreken. Myn Heer wilde nog meer zeggen, maar hy werd door een Bediende op het flot geroepen. De Edelman toonde hem het gefchrift, het welk hy had doen opftellen, zy fpraken zagtelyk met elkander, en ik verftond niets verder, als dat myn Heer zeide: edele, waardige Man! Gy zyt een waare Vader uwer onderdaanen ! God zal 'er U" voor zegenen ! Menfchen,die U iets kwaads wenschten .zullen voor U bidden,en hun oogst zal voordeeliger zyn, dewyJ hunnen akker dan beter bearbeid word. Hier op nodigde de Edelman myn Heer hartelyk om met hem te fpyzen, om hier na Y 4 ' ge-  C 344 ) getuigen te zyn , op welk eene wyze , dt} nieuwe inrichting door de Boeren zou worden aangenoomen. Dan myn Heer deed het echter niet, maar nam de reis weder aan. Waarom, vroeg ik, biyft gy thans niet by den goeden Edelman ?Hy verzogt U immers, Zo inftamelyk ? Ik bleef niet by'den Edelman, zeide myn Heer, om dat Ik my niet wiide laaten bedanken. Wanneer ik gebleven was , dan zou zulks een groot fchouwlpel gegëeven hebben. De Boeren hadden my bedankt, en de Edelman ook, en dat kan ik niet lyden. De rechtfehapen man doet goed , zo dikwyls hy 'er gelegenheid toe heeft, maar wanneer zulks gefchied is, dan gaat hy heen, en verwacht verder geen dank. ik. Maar het is toch zoet, wanneer ons een Mensch , die men iets gedaan heeft, bedankt, en de handen drukt. van assof. Dat is waar, en ik heb het ook gaarne. Maar den openlyken dank mag ik niet lyden , deze maakt een eerlyk Man fchaamrood. En ook den Billen handehdruk verwachtte ik niet. Want als ik dezelve verwacht, dan is het even of ik my, het goed  345 ) goed, dat ik gedaan heb* wil laaten betaalen , en dat is zottelyk. Wanneer ik een Mensch om betaaling diene,dan zeg ik zulks voor uit Maar dien ik hem om niet, dan verlang ik 'er ook niets voor. Wanneer ik geen dank verwacht', dan erger ik 'er my niet aan, als ik 'er geen bekome. Want de rechtfehapen man moet ook kunnen goed doen, dat hem met ondank vergolden word. Zo handelt God, welke goedig is over de on. dankbaaren en kwaaden. Geduurende dit gefprek kwamen wy op een heuvel, van welke wy een fchoon en vrugtbaar dal zien konden , het welk met veele Dorpen bebouwd was, die in het fchynfel der zonne eene zeer iierlyke vertooning gaaven'. Wy Honden beiden ftil en lieten onze oogen op dit heerlyk tooneel weiden. Daar ziet gy nu met uwe eigen oogen, zeide myn Heer, dat God goedig is over on, dankbaaren en kwaaden. Wie weet hoe veel Menfchen 'er in deze Dorpen woonen, weike heden noch niet aan God dachten, die hem heden noch niet dankten voor zo veel goeds , dat zy van hem genieten , maar die wel te pnvreden waaren en morden, wan^ 5 neer  C 34<5 ) ueer het niet zo ging als zy zulks wel wenschten ! Evenwel laat de goede God op alle huizen, tuinen en velden , zyne Zonneftraaren vallen. Dus moeten wy ook handelen, lieve Confiant, wanneer wy goede Kinderen van den lieven God zyn willen ; wy moeten ieder Mensch byftaan en helpen, wanueer wy daar toe gelegenheid hebben, ook wanneer hy ons 'er niet voor dankt , hoe kunnen wy anders God onze Vader noemen! Heden boorden wy op een verren afftand fchriklyk twisten en fchreijen, zaagen om, van waar zulks mogt komen? en bemerkten, een groot eind weegs van ons af, een troep menfchen, welke een geweldig misbaar maakten. Wat zal daar nu weêr te doen zyn ? zeide tnyn Heer, kom Confiant, laat ons gaan zien, wat deze lieden doen willen! mooglyk fchenkt de lieve God ons weêr eene gelegenheid, alwaar wy iets goeds kunnen nichten. Wy marfcheerden 'er dapper op af, en hoorden hoe langer hoe duidelyker, dat 'er geweldig gevloekt en gefcholden werd. Toen wy 'er by kwamen , zagen wy een troep Boeren die hunne Hokken alle opgeheeven hadden , en een anderen Boer , welke daar '"'»' ' met  . C 347 ) met eene Kar en een Paard Hond, wilden afros, fen, Op de Aarde lag een arm en ziek Mensch geknield , welke zeer erbarmelyk kermde en, af' en door, bad: erbarmtU toch myner, om Gods wille! Ik ben toch een Christenmensen! De Boeren gaaven hier echter geen acht op, maar riepen tot den Boer, Welke de Kar had, op het ogenblik zult gy 'er den Kaerel weder op laaden, of wy Haan ü armen en beenen aan ftukken. Myn Heer fprong tusfchen beiden en zeide : lieve Menfchen wat wilt gy dan doen ? boek. Daar heeft die infame fpirsboef van een Kaerel ons een ziek Mensch aangebragt, eh hem hier van de Kar gezet ; nu zouden wy hem moeten herbergen en oppasfen; ten laaide derft hy, en onze gemeente krygt de begraafenis kosten op den hals. Is dat wel geoorloofd? Wanneer by U zieke Menfchen komen, dan kunt gy ze ook voeden en op. pasfen, weet gy dat? van assof En dat van rechtswegen! het arme Mensch heeft by U zyn toevlug» gezogt, heeft U om erbarming gebeden, gy fcebt uw hart voor hem gefloten, en hem 18  C 34* ) te rug gefiooten ! is dat ook geoorloofd? is dat Christelyk? moer. Dat is onze meening ook. Daarom zeggen wy U, eens voor al,neem den Kaerel weder op de Kar, of wy flaan U bon« en blaauw. Veroorloof my toch, myn Heer, dat ik ook een woord of twee mag fpreken, zeide de vreemde Boer. Of bet recht, of onrecht is, dat het arme mensch hier gebragt word, dat weet ik niet. Ik heb hem maar tot hier toe moete brengen, dewyl onze Schout zulks bevoolen heeft. Verder kan ik niet. van assof. Dan moet U Schout ook een zeer hart man zyn. boer. Dat kunt gy eens hooren! Fén woord zo goed als tien , wil je den Kaerel weder op laaden ? van assof. Niet te driftig , lieve Menfchen? Heeft de Schout, welke U de arme Man gezonden heeft, recht gedaan of niet? • boer. Ais een fchurk heeft hy gehandeld! van assof. Ik kan het ook niet billyken» Maar wilt gy dan everetns handelen ? Het arme Mensch is nu reeds hier, ziet, hy ligt voor  ( 349 ) *cör U op zyne knieën, en bid U om erbarming, wilt gy hem dan niet verhooren ? Ho© kan- God CJ dan verhooren, wanneer gy ook een? in kommer en ellende komt, en tot hem om hulpe bid ? boer. Ei, wat ge zegt! wat ge zegt! de Kaerel raakt ons niet, hy hoort te Grobiüebeu, daar is hy ziek geworden , daar moet hy ook gevoed en opgepast worden. van assof. Hy kan toch op den weg niet derven! Zoud gy zulks wel op uw geweeten willen neemen ? Zoud gy wei oorZaak willen zyn, dat dit Mensch, in zyne laatfte oogenblikken, over U zuchtte'-- Wanneer'er nu een ongeluk over,uwe Gemeente kwam, wanneer 'er nu een brand by u ontHond! Wanneer uwe velden door den hagel verwoest wierden, hoe dan? Wat zou uw geweten U dan zegden ?Zr,ud gy dan niet met de Broederen van jofel' zeggen: dat zyn Wy Schuldig aan onzen Broèder , wiens benaauwd. heid der ziele wy zaagm r doe hy ons om genade bad, maar wy en hoorden niet.- daarom komt deze benaauwdheid^ over ons! Daar ligt nu uw Broeder voor U, en bid - gy ziedde angst zyner Ziele en gy wilt hem niet hooren. boer.  C 350 ) boer. Wat zullen wy dan nu met hem beginnen. van assof. Verder niets, als dat geen het welk de Bybel verlangt, die, gelyk gy wel weet, zegt: Breek de hoqgerigen uw bruod en brengt hen die in elenden zyn in huis! boer. Ja, wanneer wy maar een huis hadden, daar wy hem in konden brengen. van assof. Dat zal 'er wel te vinden zyn. En gy , myn lieve Vriend , help gy den man maar daadelyk weêr op uwe Kar en breng hem midden in 't Dorpl Met uw verlof, myn Heer, zeide de vreemde Boer , zo ver gaat myn order niet. Ik heb alleen bevel gekregen, dat ik hem over de grenzen brengen zou. van assof. Maar wanneer ik nu een Koffer by my hadde en U verzegt , dat gy deze, tegen betaaling van een halven gulden, daar heen zoud brengen , zoud gy dit wel doen ? boer. Waarom dan niet? van assof. Daar toe hebt gy toch ook geen order van uwen Schout. Geld dan de order van uwen Schout ook meer, als de order van God ? Is een halven gulden U dan meer waard  C 3Si ) waard als een Gods loon ? Maar om ecu eind aan de zaak te maken , wanneer gy flegts een Onehristen wilt zyn , en de wer. ken der Barmhartigheid niet wilt uköeffenen , zo gaat uwen weg. Maar uw Paard en Kar behouden wy hier , en brengen 'er den zieken Man mede in't Dorp, daar na kunt gy het beiden weder afbaalen. Nu befloot de hardnekkige Man cindeiyk om den zieken Man op de Kar te heipen en bem naar het Dorp te brengen. Op den weg maakte de Boeren nos allerlei tegenwerpingen , en riepen, af en door denk aan my j je Gemeente geeft 'er niets' toe! wanneer wy met den zieken man komen, dan jaagt men ons met fteenen weêr weg. Dan op eens hielden zy zich rtil , toen zy een lang Man, met een graauwen overrok aan, met iterke fchreden naar zich toe zagen komen. Zy fluilierden elkander in't oor en zeiden : hy is 't! hy is >t, Dat za, ^ fchoone vertooning geeven. van assof. Wie 'is dan deze Man ? bo.£rJ Het is onze Predikant. Met een was hy by ons, en'had zo flerk ge-  ( 352 ) gaan, dat hem het zweet langs het aanzicht liep. Wel nu ? vroeg hy , wat is hier te doen? boer. Daar heeft de Gemeente te GroVisleben ons weêr een zieken Bedelaar toe ;ezonden, en wy hebben in Godsnaam befioien, om hem aan te neemen , en op te pasfen tot hy gezond is , wanneer de Eerwaardige Heer 'er niets tegen heeft. predikant. Ik heb daar niets tegen. Het is my integendeel lief te verneemen, dat myne Kinderen , met 'er daad bewyzen, dat zy jongeren onzes Heiland-s zyn. Want gy weet wel, wat hy eenmaal zeide: daar door, niet door de geloofsbekentenis, maar» daar door zal ieder erkennen, dat gy myne jongeren zyt, indien gy liefde tot eikanderen hebt. Ik ben zo verfchrikt, dat my alle de leden beeven, dewyl ik hoorde, dat gy den armen man niet aanneemen , maar weder te rug wilden zenden. Dat zou toch fchrikkelyk geweest zyn! boeh. Zyt nu maar_ te vreden, Eerwaar, dig Heer! Gy ziet toch-, dat wy hem aanneemen. Wanneer wy nu maar wisten, waar \vy met hem heen zullen? pre-  ( 353 ) predikant. Ik heb reeds raad gefchafc. By ons (laat een huis leeg, daar in kan hy daadelyk geborgen worden. De oude Anna Sabine zal hem gaarne oppasfen, wanneer zy daaglyks liegts een klein loon geniet, e'n een bosch firoo, of twee, en ten minften een ouden Mantel, zal ook wel te krygen weezen. Het weinigjen eeten , dat zulk een arm Mensch daaglyks gebruikt, is toch ook maar eene kleinigheid. boer. Maar waar zal het geld van daan komen. Ik geloof dat in onze kas naauwelyks een gulden in voorraad is. predikant. Het geeft waarlyk weinig eer aan zulk eene aanzienlyke Gemeente, welke vyftig huizen heeft , dat deze niet meer by kas is. Maar waar komt zulks van daan ? Gy hebt geen liefde voor de Gemeente. Elk fchraapt voor zich ,zo veel by elkander als hy kan, maar aan het welzyn van het algemeen denkt niemand. ——* . De Boeren hielden zich geheel (til, en wy geraakten in het Dorp, zonder één woord te wisfelen. Toen wy het zelve in kwamen, begaven zich alle Menfchen aan het vengfter, doch de Predikant Boorde zich hier niet aan, 4. Z maar'  C 354 ) snaar liet den zieken in het Ieege huis bren. gen , alwaar voor hem reeds een bed gereed was gemaakt, terw'yl 'er de oude Anna Sabine ook tegenwoordig was, om haa. ren dienst te beginnen. Toen de zieke op zyn leger kwam , hief hy zyne handen in de hoogte en zeide : 6 God ! ö God! ik danke U, dat gy myn gebed verhoord hebt. Nu voelde de Predikant hem maar den pols, bezag zyne tong , vroeg hem of hy eetlust en open lyf had ? en toen by aliës onder. zogt en vernoomen had , gaf hy order, dat men hem daadelyk een vlier-thee zou gereed maaken. Toen dit gedaan was, zeide hy tegen den Nachtwagter, dat hy aan alle huizen gaan, ^en zeggen zoude;, dat zy, die den Predikant lief hadden , om drie uuren voor ; vn , •-. zouden kome.i om eene voorfbllinj aan te hooren. Nu keerde hy zich tot myn Heer, en zeide mag ik weeten wie gy zyt? van assof. Ik ben een Reiziger, welke met zyne bediende hier voor by kwam en bcgeerig was, om te zien, welk een eind dit Tooneel neemen zoude. Ik  ( 355 ) Ik liet myn hoofd hangen, toen myn Heef dit zeide, en dacht by my zeiven: uw Heer is toch een geheel ander man, als gy. Hy is zeker alleen de oorzaak, dat dit arme Mensch gered wierd, en hy laat dit niet eens blyken. Wanneer gy zulks gedaan had, zoud gy in uw eigen roem niet zat hebben kunnen worden. Zult gy, vroeg myn Heer, geen Docrer doen komen, welke voor de herftelling van den zieken zórgt ? Waar toe een Doctor, zeide de braave Predikant. Ik ben zelf byna een Doctor en fta de zieken in myne Gemeente zo goed by, als ik kan. Tusfchen heden en morgen zal het zich ontdekken, of de ziekte gevaarlyk zy, dan niet ? Is dezelve gevaarlyk , dan zal ik zeker om een Doctor moeten zenden , maar is dezelve zulks niet, waarom zou ik'dan om hem zenden ? Nu ging Hy heen, en verzogt myn Heer om verfchoning, dat hy zich van hem ver wy deren moest, dewyl hy den zieken nog van het een en ander moest verzorgen* Om drie uuren was het geheele Dorp in beweging, en ieder ging naar het huis van den Z 2 Pre.  Predikant. Wy gingen, gelyk elk ligt raaden kan , ook mede. Toen de Gemeente zich, meest al, voor, des Predikants huis verzameld had, trad de Predikant buiten , en deed de volgende redenvoering, welke myn Heer van den Predikant verzogt en die ik moest affchryven: Lieve Vrienden ï Daar hebben de Grolislebers ons weder een ziek Mensch toe gezonden, en hebben hier niet recht aan gedaan. Dewyl hy by hen ziek was geworden, was het hun pligt geweest , om hem ook tot zich te neemen. Wanneer gy naar het ftrenglïe Recht had willen handelen , dan kond gy hem weder te rug hebben gezonden, dit is waar. Maar al wat by de Menfchen recht is, dat is daar om by God niet recht. De fpreuk in den Bybel: wat gy aan den minften myner Broederen gedaan hebt, dat hebt gy aan my gedaan. Baat daar niet vergeefsch . en is my altyd zeer gewigtig geweest. Ik heb my daarom zeer verheugd, dat gy de eere, om een der gerinfte Broederen van onzen Heiland te verkwikken, niet verfmaad hebt. Dit zal U ook op  C 357 ) op zyn tyd vergolden worden. Hierop kant gy U verlaaten. Maar, lieve Vrienden, wanneer men de Broederen van Jefus verkwikken wil, dan moet men 'er ook in tyü's aandenken , dat alles tot hunne verkwikking gereed zy. Maar zulks is by ons niet. Toen dit arme Mensch hier aan kwam, was 'er geen huis, geen bed, geen geld, niets was 'er. Hoe ligt had het kunnen gebeuren, dat hy op onze grenzen, zonder hulp, had moeten fterven ; en zulks sou waarlyk voor onze Gemeente een groot ongeluk geweest zyn. Want de zugten der Armen, die zonder verkwikking bezwyken moeten, brengen waarlyk geen zegen voor eene Gemeente. Hy,die in 't verborgen ziet, vergeld openlyk zo wel de flegte , als de goede handelingen. Voor dit arme Mensch is nu alles reeds bezorgd , en gy bedriegt U zeer, wanneer gy U inbeeld, dat ik U te faamen heb doen roepen , om iets voor hem in te zamelen. Maar wat zullen wy nu aanvangen, wanneer 'er weder een ziek Mensch by ons aankomt? Ik alleen kan toch alles niet bezorgen. Gy allen zyt van den lieven God zoZ 3 .da-  ( 358 ) danig gezegend , dat gy een goed inkomen hebt. Evenwel is de Kas der Gemeente zo verfchrikkelyk arm , dat zy dikwyls geen hal ven gulden kan opbrengen , wanneer het leven van een Mensch daar meê gered zou kunnen worden. Daarom hebben 'er ook, in den tyd,dat ik byüben geweest, zo veele voorvallen plaats gehad , welke deze Gemeente waarlyk geen eer aanbrengen. Toen, by voorbeeld, voor twee jaaren,die Weduw lïierf, was het U toen wel mooglyk, om heure kinderen te verzorgen ? Moest ik dezelve niet naar de ftad , in 't Weeshuis, brengen ? Daar zyn nu deze arme kinderen, krygen de fchoone natuur niet meer te zien, ftaan fiyf van 't fchurft, en hunne Moeder was toch zulk eene rechtfehapen Vrouw, dia jneo niets kwaads kon nageeven. En onze arme oude Tobias , die zyn brood, zyn geheelen leeven door, zo zuur moest winnen — moet nu in zynen hoogen ouderdom ook gebrek lyden , en zyn brood aan de deuren vraagen. Is dit geen fchande voor eene Gemeente? Toen hier voor drie jaaren eenige huizen afgebrand waaren, moesten de ongeiukkigen het geld, tot den opbouw hun-  C 359 ) hunner huizen, by elkander bedelen;' en toen het fchool zou gebouwd worden liet gy 'er een Colcéte voor doen. Moet ieder, buiten ons , dus niet denken , dat dit Dorp enkel van Bedelaars bewoond word ? De Herberg is in gevaar om in te Horten , door de Brouwery kan men heen zien, en wan'er een nieuwe Brouwery , 0f eene nieuwe Herberg zal gebouwd worden,dan zultgyhet geld, daar toe, ook wel weder byeen moeten laaten bedelen. Ik laat het heden aan uw eigen oordeel over, of zulks geen fchande voor onze geheele Gemeente is ? Maar waar aan ligt dit alles ? enkel daar aan , dat gy geen toereikende inkomfien voor de Kas der Gemeente hebt. Een goede huiswaard moet altyd geld in de beurs , altyd eene kleine fomme in voorraad hebben , waar mede hy zich, in tyd van nood, redden, of by gelegenheid eenig voordeel maaken kan. Hoe veel meer dus eene geheele Gemeente! Dit is nu alles wel en,goed, antwoorde een der Boeren , maar waar van zal men iets neemen, daar niets is? Uit uwe hoofden. Wanneer gy uw ver» Z 4 flani  ( 36o ) ftand gebruiken , en de zaaken wilt nadenken, dan zal het U ligt zyn de Kas der Gemeente zo veel inkomflen te vérfebaffen, dat ons Dorp het beste en bet aanzienelykfte in het gantfche Land moet worden. Overlegt deze zaak toch met elkander. Toen hy dit gezegd had , keerde hy zich om en ging in zyne wooning. Myn Heer volgde hem en zeide: Gy hebt 'er zeker uwe byzondere inzichten voor, dat gy geen voorflagen deed, op welk eene wyze de Gemeente de inkomflen van de Kas der Gemeente zou kunnen vermeeren. Zekerlyk had ik deze, antwoorde de Predikant. Wanneer men dén Mensch daar heen wil brengen, dat hy iets doen zal,dan moet men hem zo weeten te leiden, dat hy 'er van zelf op valt, of ten minden gelooft, dat hy 'er op gevallen is. Dan grypt hy de zaak met ernst aan. Maar doet men hem voorflagen, dan verftaat hy ze niet , of wil ze niet verdaan. Want het is zo met den Mensch gedeld, dat hy liever den wil van zich zelf, dan van een ander doet. Gelukt het my , dat myne Gemeente zelf op mid- de-  ( 261 ) delen valt, om haare Gemeente.Kas in flaat te brengen, dan heb ik gewonnen fpel. van assof. Veroorloof my echicr', dat ik ü nog eene tegenwerping maake. i's het niet te veei gevorderd , dat de Boeren zelf op zulke middelen zullen vallen? predikant. Wat dat aangaat, Iaat my daar voor zorgen. 'Et is bereids fchikking gemaakt, dat zy 'er op vallen moeten. van assof. Ik leer altyd gaarne meer. WUt gy wel zo goed zyn , om my met de fchtkking, welke gy gemaakt hebt, bekend te maaken. predikant. Dat kan ik wel doen. Onze Gemeente heeft zo veelerleije middelen •om eene aïgemeene Kas te maaken , dat het haar zeer gemakkelyk moet zyn , „m in weinig jaaren een inkomen van eenige hon derd daalders te hebben. En deze middelen hebben,in waarheid,alleGemeentens, wanneer zy dezelve maar kenden, wanneer zy maar na denken geleerd hadden. Heden wil ik U maar op eene zaak opmerkzaam doen zyn dat is het Bierbrouwer,. Zo lang ons Dorp gedaan heeft , is hier Zülk afCchüwlyk f]egc B'er gebrouwen , dat het over het algemeen z 5 niet  ( 362 ) niet drinkbaar geweest is. Alle Reizigers fchuwden fieeds dezen oord , op dat zy dit flegte Bier niet wilden drinken. Maar heden hebben wy een Man in 't Dorp gekregen , welke eenige jaaren als Soldaat gediend heeft, hoewel hy ook fieeds aan het Bierbrouwen hielp. Deze verdaat het volkomen, om een zeer goed Bier te brouwen. Ik heb 'er hem toe aangezet, en morgen zal hy zich als Waard , in de Herberg , by de Gemeente aanmelden, en nog eens zo veel pagt belooven , als zy voor dezen gehad heeft, indien hy flegts één duit meer, als voor de. zen, op ieder kan Bier mag vorderen. Word dezen voordag aangenoomen , dan heeft de Gemeente daadelyk veertig guldens meer inkomen, als zy tot heden gehad heeft. Dit is het begin. Het vervolg zal, zo wy hoopen, nog veel beter worden. Wanneer men maar eens inziet , hoe veel men door één éénigen goeden inval kan winnen , dan zal men zeker lust krygen, om op meer goede invallen te denken. De Predikant wilde nog meer zeggen, maar hy werd door een paar aartige jonge Lie-  C 363 ) Lieden, welke in de Kamer traden , in zyn reden geftoort. Ik wensch U veel zegen, eerwaarde Heer, zeide de Man. Ik heb my verheugd, dat gy zulk eene liefde voor onze Gemeente ijebt, en voor eene Gemeente-Kas zorg wilt dragen. Ik heb deze zaak met myne Vrouw overdacht en wy hebben een inval gekregen, dat wy daar ook iets aan zouden kunnen toehrengen. predikant. Dat zou my lief'zyn. En \ hoe heet dan die inval? boer. Gy weet toch het flukje Land agter het Kerkhof aan den weg van Grobisle- ben ? predikant. Dat ken ik zeer goed. boer. Ziet eens, Eerwaarde Heer, dit flukje Land, doet thans aan Mensch of Beest niet het minfie nut. Nu wiide ik aan de Ge. meente verzoeken, of zy my dit iapjen Land wilde geeven. Als dan wilde ik het met elzenboomen beplanten , en de Gemeente 'er Erfpagt van geeven. In de eerfle vyf jaaren kan ik 'er zeker niets van betaalen, dewyl ik 'er dan niets als arbeid en moeite, maar geen inkomen van zal hebben. Maar na vyf jaaren wil  ( 364 ) wil ik'er 's jaarlyks twee ryksdaalders, en na' sien jaaren vyf Ryksdaalders pagt van geeven. Het is zeker niet veel, maar het is toch iets, en, zo als ik gezegd heb, het fiukjen Land geeft heden , noch aan Mensch , noch aan Beest eenig nut. De Predikant verheugde zich, beloofde, dat hy den volgenden dag den grond van het fiukjen Land zou onderzoeken , en wanneer het goed voor Elzenboomen was, al wat in zyn vermogen was zou toebrengen , dat de Gemeente *het aan hem afftond. De jonge Lieden verheugden zich, hier over, ook zeer hartelyk, en de Vrouw gaf 'er haar man de hand op, dat zy-hem,zo veel mooglyk was', zoude helpen , om dit fiukjen Land te beplanten. Toen zy weg waaren, was de Predikant, als opgenoomen van vreugde. Het gaat goed , zeide hy , Heer van Asfof, gedenk aan my, wanneer ik eerst zo gelukkig ben, om myne Gemeente daar heen te leiden, dat zy nadenken leert, dan zullen wy diffgen mooglyk maaken , waar over onze Buu'ren verdomd zullen ftaan. Tot hier toe zyn de Menfchen in myn Dorp enkel tot het geloo- ve  C 365 } ve opgeleid geworden, en daar in hebben zf het zeker ver gebragt. Zy gelooven nier ai leen alles wat in den Bybel ftaat, maar ook veel , bet welk daar in niet te vinden is. Maar dit alleen is niet genoeg , en daarom geef ik my allerleije moeite, om hen ook aan het nadenken te gewennen. ' Myn Heer nam thans de reis weder aan drukte den Predikant de hand , en verzog't hem , dat hy hem den volgenden da- te Schunfeld, alwaar hy wilde overnachten, be. richt wilde geeven, hoe de zaak was afeeloopen. Op den weg vonden wy een oudachtig Mannetjen , dat met ons naar Schunfeld ging Toen wy by een fteen Kruis kwamen, ftond hy 1ÏU, lachtte en zeide: hy die hebben mogt wat onder dit Kruis ligt, die was gelukkig! van assof. En wat is dat? Vreemdeling. Een fchat, welke ten minfte een Tonne Gouds waardig is. van assof. Dat is veel. Maar wanneer Gy zulks weet, waarom zullen wy dan hier voor by gaan? Was het niet beter, dat wv handen aan 't werk floegen , e„ deD fcn* zogten te fcrygen ? VttEEl*  ( $66 ) vreemdeling. Daar heb ik niet tegen. Maar kunt gy ook de Geesten bezwoeren ? van as sof. Dat kan ik zeker niet, maar waar toe is dat noodig? Wanneer onzs Geest wys genoeg is, dan zullen wy den fchat wel bekomen. Waarom zouden wy de hulp van andere Geesten inroepen ? De Vreemdeling bleef 'er echter by, wanneer men de Geesten niet kon bezweeren, zo was men ook niet in ftaat, om fchatten te vinden, dewyl al het Metaal, dat in de aarde verborgen lag, in het geweld der Geesten was., Hy fprak hier op nog veel van Toveren, Vastmaken, Hekmannetjens en diergelykè meer. Myn Heer zogt hem dit alles uit het hoofd te pranten, maar te vergeefsch, hy bleef 'er by , 'er was eene magifche kragt, welke de Mensch moest kennen, indien hy op de waereld zyri geluk wilde maa. ken. Eindelyk vroeg hy: gelooft gy dan ook niet, dat men Lieden heeft, welke maaken kunnen , dat een ander op de plaats moet blyven ftaan, daar men hem hebben wil, zonder dat hy voortgaan, of zich bewegen kan? By deze vraag bleef myn Heer een menuut of twee, vol gedachten, ftaan, hier na zeide hy:  C 36*7 ) hy: lieve Vriend, ik zie wel, dat ik met een Man te doen hebbe , welke een groot verlangen heeft, om de magifcbe kragt nader te leeren kennen. Ik houdc my dus verpot U, naar myn vermoogen nuttig te zyn Ik moet U derhalven in vertrouwen zeggen, dat ik ook tamelyk over het Geestenry': gebieden kan. De Vreemdeling zette verbaasde groote oogen , toen hy dit hoorde, hier na iioehy zynen arm om myn Heer, en zeide: Man Gods'. Doe my niet te vee! eere aan, zeide" myn Heer .k ben maar een onwaardig werkrjg m Gods hand. ° Man Gods! vervolgde de Vreemdeling ik kan die taal reeds. Deze taal der Nedrig. i-1, hebben alle hoogverlichte Mannen g-!pro«eD! Zult gy „iet een vonkjen van ;HVC WySl!eid aan een ™™ onwaarcligen aaten toekomen ? Man Gods! ik bezweere V, Man Gods! Iaat my maar ec,5 opflag van het oog m uwe geheimenisfen doeo' van assof. Het is myn pïicbr om redeJyke 2ieien te dienen , welke begeerig zyn om  ( 36R ) •m in de geheimmenisfen te dringen. Maar geduld is 'er noodig. Vreemdeling. Geduld? dat heb ik. van assof. Goed , dan zal ik ü, van tyd tot tyd, toonen wat een Mensch vermag die de magifche kragten kent. Morgen maak ik 'er een begin mede , wanneer ik een Mensch zodanig zal bannen, dat hy zich niet van zyne plaats beweegt. Vreemdeling. Dat zult gy doen? van assof. Dat zal ik doen. Maar 'er is eene kleine opoffering, van een daalder, toe nodig. Dergelyke proeven kan men , gelyk men weet, niet doen , zonder offer te bren- Vreemdeling. Dat weet ik zeer wel, en breng het offer met vreugde. Man Gods! hier is een daaiderl De Vreemdeling deed hier op nog een mcemgte vraagen , welke myn Heer allen onbeantwoord liet. Eindelyk zeide hy, eenigzms driftig: een waarlyk verlicht man fpreekt niet veel, maar werkt. Zie my werken en oordeel dan! Toen de Vreemdeling dit hoorde, floeg hy  C 30*9 ) hy zyne bogen neder en fpra'k geen éetf Wo )rd meer. En ik zeide ook geen woord meer, maar Wist in 't geheel niet wat ik van myn Heeri welke ik, dus verre, voor een redelyk en rechtfehapen Man gehouden had, zou den. ken. Ik zag hem zeer bedenkelyk aan; dan hy deed , of hy zulks niet bemerkte, maar ging zyn weg, en fprak verder niets. ' Des avonds genooten wy te faamen een matigen maaltyd, myn Heer verwyderdè zich omtrent een kwartier nuts, en hier na begaaven wy ons ter ruste. Nog, voor vier uuren wekte myn Heer ons op, en zeide, wanneer wy wilden zien, hoe verre zyne kennfsfe in de Magifche Kragt ging, dan zouden wy hem volgen. Wy deeden zulks. Toen wy aan de huis deur kwartier) , zeide hy ons, dat wy geer een woord mogten fpreken en rugvvaards de deur uit moesten gaan. My ging eene yskoude rilling över het lyf , doen ik zulks deed. En het kwam my voor, als of'er reeds een menigte Geesten naderden , welke allerlei vertoonin. gen zouden maaken. Myn Heer bragt ons op een heuvel van. 4' Aa waar  < 370 ) waar wy op den gemeenen weg zien konden ; en bleef 'er ftaan. Nat dat wy hier omtrent een kwartier uurs geftaan hadden , zaagen wy een Voerman, met een zwaar beladen wagen , welke met vier paarden befpannen was, aankomen. Nauwlyks kregen wy dezelve in 't oog , of myn Heer gaf ons een tamelyken harden flag op de fchouders, en wees met den vinger naar den Voerman. Wy zaagen zeer nieuwsgierig naar dezelve en waaren zeer verlangende, om te weeten wat hier van komen zou. Nu maakte myn Heer met zyn ftaf verfcheide figuuren in de aarde , vervolgens hief hy dezelve in de hoogte naar de vier waereldftreeken — op eens hielt de Voerman flil, en kon niet van de plaats komen. Hy wilde de zweep opheffen , om de paarden 'er meê te liaan, maar het was hem, gelyk wy zaagen, onmoogelyk. Toen wy dit Tooneel wel een kwartier uurs aanfchouwd hadden, gaf myn Heer ons weder een teken, dat wy opmerkzaam zouden zyn , vervolgens floeg hy met zyn ftaf naar de vier waereldftreeken, en zo dra de laat-  C 371 ) laatfie flag gefchied was, reed de Voerman, zonder eenige verhindering voord. Ik iTond nu als verflomd, maar de Vreem* deling viel voor myn Heer op zyne knieën, en bad hem, dat hy hem dit geheim toch wilde ontdekken. Gy zult het weeten, zeide myn Heer, merk wel op! wanneer men maaken wil, dat een Mensch zich niet van de plaats bewegen zal, dan moet men het volgende doen. 1. Op eene plaats gaan, van welke men de Menfchen zien en weêr "van hen gezien kan worden, 2. Op de plaats, alwaar men ftaat, met eenen Staf in de aarde fchryven abra kada- BR A. 3. Met denzelven Staf eerst tegen het Oosten, dan tegen het Westen , vervolgens tegens het Zuiden en eindelyk tegen het Noorden flaan. 4. Men moet het met den man , welke zich niet van de plaats bewegen zal, van te vooren , affpreken , tegen belofte van eene kleinen belooning , dat by zich op den beflemden tyd en plaats zal laaten vinden en wel acht geeven zal, op de bewegingen, wel- Aa a ke  C 372) ke de Ma» met den Staf maakt, en fy, zo dra de 'flag naar 't Noorden gefchied , ftaar» zal blyven, en zich aanfteilen zal, als of hy niet van de plaats komen kan. vreemdeling. Hebt gy dat dan ook zo gedaan ? van assof. Ei, dat fpreekt van zelf. Ik heb gisteren avond de geheele historie mes "den Voprman afgefproken, en hem tegen belofte van een daalder zo ver gebragt, dat hy alles zo zoude doen , als gy heden gezien hebt. vreemdeling. Ei, dat is geen kunst, dat kan ik ook. van assof. Wanneer gy het kan, waarom hebt gy 't dan niet gedaan ? Waarom hebt ge U deze Kunst dan van my dóen leeren. vreemdeling. Zo is het niet gemeend, myn Heer! geef my myn daalder weêr. van assof. In uw geheelen leven niet. vreemdeling. Dat heet eerst de Menfchen bedriegen. van assof In 't geheel niet , het heet de Menfchen leeren. Ik heb,met dezen grap, een zeer groota weldaad aan U verricht. Lieve Vriend! uw herlens waaren geheel verward (  ( 373 ) w"d, gy^geloofde aan de verfchyningen van Geesten /Geestenbannen , Toveryen, Hekmannetjes , en dfergelyke gekheden meer. Ifc gaf my alle moeite, om U uit uwe dwaaling te helpen. Dan gy geloofde my immers niet? Toen kon ik niet anders, ik moest U dezen grap maaken. ^ vreemdeling. Ei, neem het my niet kwalyk ! dat is toch een duure grap. Deze kost ïny een daalder. van assof. Wajmeer gy door dezen grap verfiandiger geworden zyt, dan hebt gy hem met te duur betaald. Het mogt lang of kort geduurd hebben, maar eindelyk zou 'er toch een Bedrieger gekomen zyn, welke, U beloofd aou hebben, dat hy ü zou fchatten doen vinden , Geesten doen. bannen en dergelyke grap. pen meer; en zou U geen daalder, maar misfcbien uw geheel vermogen ontnoomen, en U daar door wys gemaakt hebben. Is het dan nu niet beter dat ik JU maar een daalder Leergeld liet geeven ? De oude bromde nog iets, maar myn Heer Wierd driftig, en zeide: lieve Vriend, wanneer gy gelooft , dat ik U onrecht gedaan nebbe, klaag my dan aan by het naatfte GeAa 3 recht,  ( 374 ) recht , en laat dat uitfpraak over de zaak doen Zegt het zelve, dat ik onrecht gedaan hebbe, dan zal ik U , in plaats van een daalder, tien daalders weder geeven, en alle de gerechtskosten dragen. ' Nu floop de Vreemdeling weg. Ik liep ook een tyd lang fluipende nevens myn Heer heen, hier na vroeg hy my: gelooft gy; dat ik recht gedaan heb? Ik zweeg , dewyl ik werkelyk geloofde, dat myn Heer onrecht gedaan had. Derhalven vervolgde hy, gelooft gy werkelyk niet,dat ik recht gedaan hebbe?Hebt gy niet gehoord, hoe veel moeite ik my gegeeven heb, om dit armen mensch uit zyne dwaling te helpen ? Heb ik daar mede wel het geringde uitgerecht? ■ - In 't geheel niets, antwoorde ik. Dus ziet gy, vervolgde myn Heer, dat dit een Mensch is, die zich, over het algemeen, door verfiandige onderrechtingen niet laat beeteren. Ik moest dus, wanneer ik hem verftandiger wilde maaken , hem ftraffen. Die niet hooren wil moet voelen. Hy is nu door deze ftraf, of van zyne dwaasheid afgebragt, cf niet. Is hy 'er afgebragt, dan is de daalui - 'v - • - ■ ■ der  ( 375 ) der, welke hy heeft moeten misfen, een zeer gering leergeld; maar is hy 'er niet afgebragt, wel nu dan word hy ten Iaatfte toch een Bedelaar , en de eerfle bedrieger de beste had hem ook dezen daalder afgenoomen. Hier kon ik zeker niets meer tegen in brengen , maar ging met myn Heer in de Herberg te rug, om aldaar het ontbyt te genieten. Te gelyk met ons kwam aldaar een Jagers knaap in, welke ook een Boterham en een glas Brandewyn eischte. Toen de Waard hem Zulks gaf, zeide hy, wie zal dit betaalen? De dikke Kroms, antwoorde de Jagers, knaap lachgende, deze trof ik daar juist aan, dat hy bezig was met een jongen boom om ver te houwen , en hier voor heb ik hem doen boeten. Hy gebruikte het geen hy geëischt had en ging voort. Nauwlyks was hy weg, of de Waard begon te fchempen en zeide: Het is niet geoorloofd , dat men zulke Bloed-Egels duld , die van het zuuren zweet der arme onderdaanen leeven. Wat doen deze Bloed-Egels dan, vroeg Aa 4 myn  C 376 ) myn Heer, dat zy de arme Onderdaanen het zuuren zweet uitzuigen? waard. Ja, gelyk deze fchurken altyd doen. Wanneer zy iemand aantreffen, die een denne- of pynboompjen omhakt, deze zitten zy daadelyk op den nek , e.n flraffen hem , dat hem hooren en zien vergaan. van assof. Weet ge wat'ik doen zou, als ik hier onderdaan was ? waak d. Wel, wat dan? van assof. Ik zou geen denne- of pynboomjens omhouwen, en dan wilde ik wel eens zien, dat de Jagersknaapen iets van my konden haaien. waard. Ei, wat ge zegt! Hout en Wild zyn dingen waar aan alle Menfchen even veel recht hebben. Waarom moet den Mensch dan geflraft worden , wanneer hy zich van zyn recht bedient! van assof. Hum! wie betwist u dan, hier te land, dit recht? waard. De Vorst. van assof. En waarom dat? waard. Hy zegt dat de Bosfchen en de Jagt hem alleen toekomen. v an assof. Heeft hy dan van iemand een .' ' " - ' . fluk |  C 377 ) fiuk bosch, of zyn jagtgerechtigheid, met ge weid, afgenoomen. waard. Neen, dat beeft by niet gedaan. van assof. Of verkoopt hy 't hout misfchien tot een al ten duuren prys? waard. Dat kan ik ook niet zegden. van assof. Houd by misfehien ook te veel wild, dat de Velden van de Onderdaanen daar by lyden? waard. Wanneer ik dit zeide dan zou ik hem beliegen. van assof- Ik merk dus wel, dat uw Vorst , tot de goede en rechtvaardige Vorsten behoord , welke wy in Duitschland, God lof! niet weinig hebben. Wanneer gy, Heer waard , nu last kreeg , om de zaaken op eenen anderen voet te brengen , als zy tot dus verre geweest zyn , hoe zoud gy het dan wel aanleggen? waard. Wel! ik gaf, van nu af aanbieder vryheid om tejaagen, en zo veel hout te hakken als hy goed vond. van assof. Dat laat zich hooren. Op deze wyze waaren de Onderdaanen 'op eens van de zorg omheven, om timmer- en brandhout te bekomen. Aa 5 waard,  C 3?8 ) waard. Ei, zeker, en dit zyn geen geringe zorgen. van assof. En dan kon men het altyd op eene plaats hakken,van waar men 't het gemakkelykst kon vervoeren. waard. Voorzeker,en dan behoefde men het niet, met lyf en levensgevaar , van de hooge bergen naar beneden te haaien. van assof. 't Is waar, dit was voör. trcffelyk. Maar weet ge waar ik bevreesd voor ben ? waard. Waar dan voor ? van assof. Ik vrees, dat men in den tyd van tien jaaren een verfchrikkelyk gebrek aan hout zou hebben. waard. A ha! zyt daar niet bekommerd voor! Hout groeit dag en nacht. van assof. Dat is waar. Maar hoe lang groeit een denneboom wel eer men hem, over 't algemeen, tot brandhout neder velt? waard. Veertig , of vyftig jaaren. van assof. Dat is lang. Maar wanneer ïiu in tien jaaren alles omver wierd gehouwen, dan moest gy dertig, of Veertig jaaren zonder hout weezen. Gy ziet dus, Heer Kas-  ( 379 ) Kastelein, deze voorflag van U deugd niets. Weet gy geen anderen te doen ? waard. Wanneer dit nu niet gaan kon, zo als dat niet wel gaan kan, dan kon ieder zyn deel in de Bosfchen toegerceeten worden. van assof. Ik kan niet zien,dat de zaak daar door veel zou verbeteren. De ordenlyke Huisvader zou zeker zyn gedeelte in order houden, maar hoe zou 't gaan met de onördenlyke? Zou deze niet, zo dikwyls hy geld nodig had, een goed gedeelte hout hakken? Zou hy daar door zyn deel niet ruïneeren, en ten laatflen het hout van zyn Buurman tot een duuren prys moeten koopen ? waard. Dan weet ik toch nog een anderen voorflag , en deze moet gewis goed gaan. Men kon iedere Gemeente een fluk bosch geeven, het welk de Gemeentens regel-' matig konden doen behandelen,met ieder lid 's jaarlyk een zeker deel brandhout te doen uitdeelen , en het timmerhout tot een bib lyken prys te doen verkoopen. Wat dunkt gy van dezen voorflag? van assof. Deze voorflag is goed , en wanneer de Gemeente een Bosch heeft, het welk  C 380 ) welk dus kan aangelegd worden, dan zou ik dezelve zulks raaden. Maar wanneer dit nu zo niet is, wat dan gedaan? waard. Ei, de Vorst heeft Bosch ge■npeg, deze moest iedere Gemeente'er een fluk van geeven. van assof. Moest hy ? Hoe denkt gy dan wel over den Vorst ? waard. Ei, de Vorst is zowel een Merfseh als ik. van assop. Daar in hebt gy volkomen gelyk. Maar wanneer de Vorst een Mensch is, zo moet hy ook zeker zoveel recht genieten , als andere Menfchen hebben. Gefleld, Heer Kastelein, gy had van uw Vader een groot Bosch geëffd, en uwe Buuren hadden in 't geheel geen Bosch. Zeg my nu eens, in gemoede, hoe zou het U fmaaken, wanneer uw Buuren zeiden: het was beter, dat de Waard ieder Buur een fiuk van zyn Bosch gaf; de Waard moet zulks derhalven doen. Wat dunt' U daar van ? waard. Dat deed ik nimmer. van assof. Hoe kunt gy dan verlangen, dat de Vorst iets van dien aart doen zal?  C 38i ) zal» De Vorst is toch zo goed een Msnseh ais gy, en heeft ook zyne rechten. waard. Wanneer ik oit nu eens toeftem: dan is het toch niet geoorloofd, dat'hy vordert , dat alle Haazen , Herten , Reen cn Veldhoenen aan hem behooren. van assof. Aan wien'behoorden zy dan voor dezen ? waard. Immers aan alle de Bewooners van dit Land ? van assof. Dat geloof ik ook. Maar waarom behooren zy dan heden niet meer aan alle Bewooners van dit Land? vvaa-rd. Ei, wie weet dat! van a s s ó f. Wanneer gy zulks niet weet, dan moeten de Vorften het recht van de jaet reeds zeer lang gehad hebben. Kunnen wy dit hen dan nu wel weder ontneemen ? Wanneer dit gelden zou , dan was 'er geen recht in 't Land meer; dan kon men ieder Mensch de voorrechten , die zyne voorvaderen verwierven , betwisten. En iaat ons nu eens overdenken, wat 'er uit zou gebooren worden, wanneer nu alle bewooners des Lands jaagen mogten. Hoe veel kost een Haas hier te Land?- waard.  ( 382 ) Waard. Een halven daalder. van assof. Wel nu dan was het de moeite nog wel waardig, om op de Haazenjagt te gaan, en het zou zeker eene groote vreugd de zyn, wanneer een Huisvader t'buis kwam, en zyn huisgezin een Haas meê bragt, dien hy gcfchooten had. Maar gelooft gy we!, dat ieder onderdaan een Haas zou bekomen „. ZO dikwyls hy op de jagt ging? waard. Dat geloof ik niet. van assof. Ik ook niet. Ja, het kon wel gebeuren, dat meenig een agt dagen uiï ging en niets op deed. Gcduurende dezen tyd liet de Landman den Landbouw, en de Werkman zyn Handwerk liggen. Wanneer zy nu eindelyk een Haas meê bragten, zou deze dan wel zo veel waardig zyn, als zy intusfchen verwaarloosd hadden ? Verdient de armfte daglooner in één week niet meer als een halven daalder? waard. Wel nu, wanneer ons volk zich eerst wat geöeffend had , dan zouden zy het fchieten , van tyd , tot tyd, beter lee< ren. van assof, Heel goed. En wanneer zy het  ( 383 ) het nu aeer goed konden, weet gy wel wat hier van komen zou? waard. Wel, wat anders, als dat ieder, die een Haas in het kooren zag, dezelve neêr zou fchieten. van assof. En wanneer nu deze vreugde vyf, of zes jaaren geduurd had , wat dan? Gelooft gy wel , dat 'er dan, in den geheelen Breek, een Haas te vinden zou zyn ? waard. En waarom niet ? Onze Heer Ambtman verhaalde my eens, dat onze oude voorvaderen allen jaagden , en toch wild genoeg hadden. van assof. Uw Heer Ambtman heeft de waarheid gefproken. Maar tusfchen de oude tyden en de onze is een zeer groot on. derfcheid. Voor dezen was geheel Duitschland een dik Bosch , waar in het wild zich kon verbergen; heden zyn de meeste Bosfchen uitgeroeid en in Tuinen en Bouwlanden veranderd , en de Bosfchen , welke wy nog hebben , zyn zo dun , dat het wild 'er zich ook niet ligt in kan verberger)", vooral wanneer men goede Honden by zich heeft. Het Wild is over het algemeen niet meer in Baat  C 384 ) ftaat om zich tejen delaagen der Menfchen' te belchcrmen. Voor dezen fchoot menmetpyf en boog; heden met kruit en lood. In zulk eene omlfondigheid , wanneer elk, die wilde, het recht had, om te ja'agen, -zou 'er, na tien' jaaren , in 't geheel geen VVild meer over zyn, cn ik geloof, dat het'toch beter is, wanneer men een Haas voor een halven daalder bekoomen kan, als dat men 'dr in 'tjge. heel geen kan krygen. En met de Herten/' Reen en Veldhoenen is het dus eveneens. Ik ken ftreeken , daar het ieder geoorloofd is, om te visfehen en Kreeften te vangen. Weet gy, wat dit ten gevolge heeft gehad ? De' Menfchen, die zich op'het visfehen toe leiden , wierden lui en de Pvivieren en Beeken Zyn zo arm van Visch en Kreeften, dat men dezelve met veel kosten uit vreemde landen moet laaten brengen , wanneer men ze eeten wij. Ik ken ftreeken , alwaar het ieder, die wil, geoorloofd is , om Vogelen te vangen. Dit verlof word zó misbruikt, dat, daar door, veele menfchen hun arbeid liggen laaten.de fchuilplaatfen der vogelen naarfpeuren, en zo verftandig zyn, dat zy de Vogelen in den broeityd vangen , zo dat men in de-  ( 335 ) deze flreken in 't geheel geen vogels rne# hoort noch ziet. Dus zou het ook in korten tyd worden , wanneer het jaagen aan ieder geoorloofd was — het Wild zou uitgeroeid worden. Was dit geen fchade? Heden, wanneer men wildbraad eeten wil, kan men door zyn vlyt toch zo veel bekomen, dat men in ftaat is , om het zelve te betaalen. Maar wanneer ieder, naar zyn lust, kon jaagen, dan zou men welhaast geen wildbraad' ineer kunnen bekomen , zelfs niet wanneer men het betaalen kon. Wat ben ik U fchuldig, Kastelein? waard. Een halve daalder. van as sof. Daar is uw geld. Maar om U een klein aandenken agter te laaten, zo wil ik U nog een goeden les geeven. Hy die in de .waereld vergenoegd wil Ieeven, deze moet zich voor al hoeden , om de dingen van de flegtfte zyde te befchouwen. Wy zullen, by voorbeeld Bosfcben en Wild befchouwen. Dezegeeven ieder Mensch, welke de dingen van de rechte zyde befchouwt, veel vreugde. Wanneer een Bosch fri een ftreek ligt , dan word dezelve daar èoor immers verfraaid , en men kan 'er zyne *fr - Sb oogen  C 336 > oogen in verlustigen ? ja, ieder, die in dedezen omtrek woont, kan zeggen : dit Bosch is myn ! Want waarom zou hy van het Bosch, dat nevens zyn Dorp ligt , niet zeggen kunnen : dit Bosch is myn ! Ik kan 'er myn nut uittrekken. Ik kan 'er myne oogen in verlustigen, ik kan in hetzelve wans delen , my in deszelfs fchaduvv nederleggen, de Vogelen daar in hooren zingen, en 'er hout uit bekomen, zo veel ik wil. waard. Maar met dit onderfcheid , dat ik 'er geld voor moet betaalen. van assof. Zeer wel! ^ou ik dan hei hout zonder geld bekomen , wanneer het Borch werkelyk myn eigendom was? Kost dan het opzicht over het Bosch, het hout hakken en ander werk, geen geid ? En wanneer ik 'er, niet zo veel voordeel van kan bekomen, als de werkelyke Eigenaar, dan behoef ik, daar in tegên,, my zeiven ook niet te bekomme. ren, om het opzicht 'er over te voeren, .—. zal my niet ergeren, wanneer 'er Denne- of Pynboompjens worden omgehouwen. Op deze wyze befchouw ik het Bosch, zo dikwyls ik het zelve zie, en verheug 'er my zeer har-, telyk over, verheug my ook, wanneer ik'er ( a een  ( 3§7 ) •pen Ree zie uit lpringen , wanneer ik een Haasjen bemerk, dat over den weg loopt. Js dat dan niet beter, als dat ik altyd denk, dat Bosch kond gy ook hebben! het is toch niet recht, dat de Vorst alles heeft, en gy hebt niets! Beneem ik door zulke gedachten, my zeiven niet alle vieugde? En wanneer ikj nu ook andere Menfchen daar heen zoek te leiden, dat zy zich met my ergeren .« wanneer ik-immer tegen hen zegge, het is onrecht, dat de Vorsten de Bosfchen hebben, het is niet geoorloofd om ons te dwingen, dat men geen Denne- of Pynboompjen mag omhakken,.de lieden die gefield zyn, om hier op te pasfen zyn Bloed Egels enz. —» bederf ik dan ook niet de vreugde van andere Lieden? En dat is toch waarlyk niet geoorloofd. (• Lieve Heer Kastelein , men moet onderfcheid weeten te maaken tusfchen Vorftelyke Gerechtigheden en Ongerechtigheden. Vorftelyke Gerechtigheden zyn , nuttig gebruik van het erf goed, dat de Vorften bezitten, heffing der matige belastingen van het Land, dat zy regeeren, en befcherming en uitvaar» diging van zulke wetten, die het beste voor Bb 3 het  < 388 ) het algemeen ten uitzicht hebben. Hier over hebben wy in in 't geheel geen oorzaak tot klagen, en dus moeten wy vooral, in 't redelyke, het onze toebrengen , om deze gerechtigheden in Hand te houden. Zulks is de meening van den Apostel wanneer hy zegt: zyt onderdaanig alle menfchelyke orde om des Heeren ■wille. < Maar wanneer een Vorst de Gerechtigheden van de bewooneren des Lands zoekt te verminderen, wanneer hy, by voorbeeld, beveelt , wat de Predikanten leeren moeten; zich aanmatigt, om den druk van fommige Boeken , welke niet naar zyn zin zyn, te verbieden , Kabinet ordonantiên geeft , zo veel Wild houd, dat de velden van den armen Landman 'er door verwoest worden, het geld dat hy van het Land trekt , verfpüc enz. enz. dit alles zyn Vorftelyke ongerechtigheden , tegen welke men maimelyk fpreken, en, wanneer men fchryven kan, fchryven moet. Op zulke Vorftelyke ongerechtig. heden ziet de Apostel , wanneer hy zegt: men moet God meer gehoorzaamen ,■ dan den Menfchen. Heeft men ook zulke ongerechtigheden 'va uw Land? WAAKS.  C 389 ) waard. Neen, God zy lof en dank! hier van weeten wy niets! van assof. Nu dan doet gy ook onrecht, wanneer gy over de Vorftelyke Gerechtigheden durft klagen, Myn Heer wilde nog meer zeggen, maar •het geraas van een koets , welke de deur voor by reed , bragt den Waard zodanig in verwarring , dat hy myn Heer liet ftaan, zich «fchielyfc aanklede en zyn hair uitkamde, ;Waar zal dat heen gaan? vroeg myn Heer. Naar den Ambtman , was zyn antwoord. Die heeft ons laaten aanzeggen, dat wy, op de boete van een daalder , op het Kerkhof fcyeen moeten komen zo dra hy hier aankwam. Wy gingen met hem en vonden de geheele Gemeente reeds vergaderd , waar van de een tegen den ander bromde en te. gen elkander riep: wat doen wy nu hier! Heden verfcheen de Ambtman, het wierd fiil, en hy begon op de volgende wyze te ip reken: Lieve Buuren, ik heb U tot hier toe altyd voor wyze en verftandige Lieden gehouden, en gy hebt ook tot heden , by verfcheide gelegenheden, zulks getoond te zyn. Gy be8 b 3 gint  C 39" ) gint Klaver te bouwen, gy verbetert op uwe kosten de gemeene wegen, gy hebt 'er voor gezorgd , dat hier goed Bier gebrouwen word, gy hebt ook niet geweigerd, om de Boeken aan te neemen, welke ik in de Schoole inge■voerd hebbe. En daar by hebt gy U , gelyk gy zeiven wel weet, zeer wel bevonden. Dewyl gy Klaver bouwt, zo bevind uw Vee zich veel beter, gy krygt meer mest en uw Land draagt meer wrugten ; dewyl gy den gemeenen weg verbetert ; zo word gy van de Voerliaden meer bezogt , en zulks bezorgt U meer neering , dewyl gy goed Bier brouwt , zo kunt gy 'er U meê verkwikken , wanneer gy zuur gearbeid .hebt, en, dewyl gy goede boeken in de Schooien hebt laaten invoeren, zo worden uwe' Kindeicn ook verftandiger en beter. Gy hebt ook in het geheelen Land een goeden naam bekomen, en toen onze'goede Vorst, ira het voorigen jaar, hier door reisde , heeft hy U , gelyk gy allen nog weet, zeer geprezen, en TJ zylieve., verfiaudige en ordentlyke Onderdaanen genoemd. Dus ziet gy, dat ai het goede zich zelvón loont.  ( 391 ) Waar komt het djji nu van daan , dat gy op eens niet meer goed zyn, dat gy even zo onverftandig handelen wilt, als de Boeren Welke nog in hunne domheid om dwaalen? Daar is eergisteren de Jood Gcrfon by U geftorven, en men heeft my gezegd , dat gy hem niet op uw Kerkhof wilt laaten begraaven, Van deze tegenwoordige Gemeente had ik dit nooit kunnen gelooven. Zegt my eens, lieve Menfchen, welke reden gy daar toe hebt ? Lieve Heer Ambtman! zeide de Schout, Gy weet zelve, dat onze Gemeente in 't geheel niet dwars of eigenzinnig is. Maar wat ha begraven van den Jood betreft, zulks kan in 't geheel op ons Kerkhof geen pL.ats hebben: want dit is een zaak van het geweten, ambtman. En waarom, dan ? • sohout. Dewyl ons Kerkhof enkel voor Christenen beftemd is. ambtman. Tot begraving der Menfchen, wilt gy zeggen. Maar dewyl hier nu, federt este'yke hon ierd jaaren, niet dan enkel Christenmenfehen geflorven zyn: zo zyn 'er hier ook enkel Christenmenfchen begraaven geworden. Maar heden wil het geval, dat'er Bb 4 een  (39? ) een Joodby ons fierft, waarom zou deze nu bok niet by ons begraaven worden ? ' schout. Dat weet gy , Heer Ambtman beter als ik. Een Jood is toch eeuwig verlooren en verdoemd, wat doet dan deze onder de Christenen ? ambtman. Wie komt het toe, de Men. fchen te verdoemen. schout. Den lieven God. aMbtman. Zeer recht. Dus niet den Schout in N., voor deze fchikt het zich iri 'i geheel niet, om zyne evenmenfeben te richten en te verdoemen. En nog eens, Heer Schout? Weet gy dan zeker, dat alle Christenmenfchen, welker lichaamen op dit Kerkhof verrotten, jn den Hemel gekomen zyn? schout. Dat kan ik niet gelooven. ambtman. Ik ook niet. Dus gefield zynde, dat Gerfon Vt'erkelyk verdoemd zy.zo, dunkt my, doet het niet veel uit, of'er eer} verdoemde meer, G.f minder op, het Kerkhof begraaven ligt. schout. Dat is alles wel waar — maar —. wy doen het toch niet. ambtman. Wel nu, het is my lief, óm gy uwe meening zo voor de vuist zegt. Ik; wees  ( m ) weet wel , op welk eene wyze ik het bei fchikken kan, dat gy den Jood Gerfon toch op uw Kerkhof" moet Jaaten begraaven ik behoef flegts aan de Regeering maar bericht van dit geval te geeven, en een Compagnie Soldaaten met opgeflooken bajonetten, tot geleiders van het lyk, te verzoeken, dan zou zich alles heel wel fchikken. Maar' lieve Buuren,hier van zal niets gebeuren. Hei Kerkhof is het uwe , en op Uvv eigendom wil ik geen geweld plegen. Maar weet gy wat ik voorgenoomen hebbe ? Ik zal den Jood Gerfon in myn tuin begraaven, en op zyn graf een fteen met het volgende Opfthrift laaten zetten ; Hier rust het gebeente van den eerlyken Jood Gerfon , welke de Ge. mente te Schurfeld een graf weigerde. De geheele Gemeente zweeg. Dat is dus myn befluit, zeide de Ambt. man, vaart wel! en ging zeer langzaan, heen Dan het leed niet zeer lang, 0f de Schout volgde hem agter op en zeide: Heer Ambtman! de Gemeente heeft de zaak nader over woogen en het befluit genoomen om de begraafnis toe te ftaan. Dat is braaf! zeide de Ambtman, dit ge-  ( 394 ) drag zal U ook, by alle verfiandige Menfchen eere aandoen , de goede Vorst, welke :k dit nog heden wil melden, zal zich daar over voorzeker vecht hartelyk verheugen. Myn Heer verheugde zich 'er ook over, en Beide,dat is een braave Ambtman!deze weet, hoe men de Menfchen moet behapdelcn. De mensch is werkelyk zo kwaad niet, als men hem in 5t gemeen affchetst , en doet gaarne alles, zo dra hy overtuigd is, dat het waarlyk goed zy. Wanneer men hem met geweld tot iets wü dwingen , clan doet hy't, daar in tegen, of in 't geheel niet, of met groot verdriet en tegenzin. Onder deze geforekken gingen wy ©,p den weg naar het Dorp, alwaar Wy den voorigen dag geweest waaren , om te zien, of de Boode niet baast kwam , welke de Predikant' beloofd had te zenden, Hy kwam en myn Heer opende den Brief, welke hy bragt , zeer nieuwsgierig , en toen hy hem geleezen had * zeide hy : feftoon ! fchoon. Dat is eén braaf Predikant! hy heeft zyne Ge. aieente daar heen geleid , waar hy dezeive hebben wilde zy wil beter Bier brouwen , zy wil alle flooten met willigen boomen beplanten — Zy wil tien akkers woest Land omfpitten en 'bézaaijen. De Predikant heeft  ( 39? ) heeft hoope, dat de Gemeente , wanneer zy dus voortgaat , na den tyd van tien jaaren een inkomen van vier, of vyf honderd daalders zal hebben. Dat zal nu toch eene Gemeente worden , welke het niet aan geld ontbreekt om haare omftandigheden te verbeteren , en voor het gemcenebest te zorgen. En dat konden toch alle Gemeentens doen, dewyl op iedere plaats wel iets is, dat men tot nut en voordeel kan aanleggen. Op myne reize door Thuringen heb ik daaromtrent veele voorbeelden gezien. In Haszleben , by voorbeeld, heeft men ieder plaatsje n, daar. een boom ftaan kon, zonder de weilanden * ofEandbouw te hinderen, met booT men beplant, en zy begonden wel haast turf te graaven , zo ver als noch niemand türf gezogt had ; in Sommerda hadden fiegeering; en Burgers,'door allerleije voortreffeiyke ini richtingen, alles zodanig, verbeterd, dat deze Stad.,-die voor dezen in eene zeer groote armoede gedompeld lag, en waar men niets dan weeklagten hoorde, zich in den bloeijendften ftaat bevind, zich daaglyks meer verbetert en een overvloedig .belïaan heeft. Vervolgens trof ik nog een Dorp aan, het welk Rohrborn beet, over welk Dorp ik my byzonder verheug» I  ( 396 ) heugde. De inwoonders, welke voor dezen in grooten kommer en zorg leefden, hebben het thans zeer wel; zy bouwen Klaver, die zy voor dezen, by na, niet kenden, en verfchaffen daar door hun Vee niet alleen een goed voedfel, maar eenige dryven ook reeds handel in de Klaverzaaden. Gelyk gezegd is, zo dra eene Gemeente, Let niet alleen by het geioove laat berusten, «Jan kan zy verbaazende dingen mooglyk maaken, en ik weet zeker, dat, wanneer nieii ëe Menfchen tot nadenken kon krygen, duiH> te; hongersnood , drukkende armoede en bedelaary geheel en al zou ophouden. Niets is toch ligter, als zich voedfel en geld te bezorgen. Dat is wel alles goed, zeide de Boode, en krabde zich achter de ooren, maar 'er moet immers toch nog iets by komen ? van assof. En wat dan ? boode. Dat de Kas der Gemeente ook be= fcherming moet hebben. van assof. Dat fpreekt van zelf. bood e. Ja, 'er fpreekt zo veel van zelf cn het gaat toch anders , als het van zelf ipreekt. X AS  ( 39? ) van assof. En hoe gaat bet dan? bood* Men fpreekt daar „iet gaarne ntrg Wy hadden voor dezen ter deeg geld hy onze Gemeente. Maar wat hielp ons zulks. Om alle kleinigheden wierden onkosten gemaakt en rekeningen ingebragt. dat ons hooren en zien vergingen. Wanneer nu het jaar om was, dan was het altyd fchoon op. Hier over wierden onze Buuren verdrieteiyk ver volgens kwaad en weerbarftig. En dat kan ook niet anders zyn. Wanneer de Mensen met hard werken geld by elkander brengt dan w.I hy hierna toch ook de vryheid hebben, om daarmede naar zyn welgevallen te handelen. Onze Predikant heeft ons daar om beloofd , dat hy voor de Gemeente de vryheid bewerken zal, dat de drie mannen, welke zy tot befehermers der Kas benoemd heeft, uit de Gemeene Kasfe, naar hun goedvinden, verbe«ertagen zullen moogen maaken zo lang zy niemand in zyne Rechten en Gerechtigheden krenken, en dat zy vm de mkomften en uitgaaven, niemand , afe de Gemeente , rekenfchap zullen behoeven te Seeven. Nu hebben de Menfchen oP een* moed  C 30* > moed gekregen, en het is even of zy met een anderen geest bezield zyn. - van assof. Dat kan ik zeer wel naar gaan. Waar vryhesid is, daar heerscht ook | moed en werkzaamheid. Myn Heer zond de Boode nu '.veder af en wy marfcheerden naar de naast by gelegen Stad, alwaar wy een Logement vonden, dat, te vooren, reeds voor ons beüeld was In de Kamer van den Waard trof ik den volgenden morgen zeer affclmwelyke kinderen aan. Zy hadden dikke hoofden, de oogen zonken byna weg," de tongen waaren zo dik , dat de monden geen plaats genoeg voor haar hadden, de buiken waaren zo dik, dat zy 'er nauwelyk over heen zien konden, en hunne beenen waaren zo dor en dun ais (lokjens. Geen een kon een treê doen en zy laagen alle in kleine leuning ftoelen. Ik verlchrikte,dat my een yskoude rilling over den huid ging, liep daadelyk naar myn Heer en zeide hem, welk een fchouwfpel ik daar gezien had. Dat moet ik toch daadelyk onderzoeken, . zeide myn Heer, mooglyk kan ik heden nog een goed werk verrichten. Hy ging dus by de  ( 399 ) de Waardin en ging met haar het volgendd' gefprek aan. Goeden morgen, Juffrouw, zyn dat uwe Kinderen ? waa,-?din. Cft God ziel, over hen erbarw me! ja wel! ja wel! van «mp*. Zy fchynen zkk te zyn Wat fcheelt hen dan? waardin. Dat weet die goede God! zy eeten cn drinken als een gezond Mensen, en krygen .ceb geen kragten ; wy hebben reeds aan hen gedoöerd, wy hebben ze ge. wierookt, maar het een noch het ander heeft ben geholpen. van assof. En het kind , dat gy daar op den arm hebt, is zo gezond, zo vergenoegd ? Zie, eens hoe het zelve lacht. waardin. Ja, hoe lang zal hct duurenJ of het ,s even zo gebrekkelyk. Deze drie arme wwmpjens waaren voor dezen ook even zo in'sci, , en nu moet ik zulke elenden aan hen zien. Ach , barmhartige God! Ik ben ook myn leven zo meê, dat ik geen ogenblik meer wensen te Jeeven. Welk eera vreugde hebben andere Lieden arm hunne Kin-  < 4cO ) Kinderen! —■ en ik — ik arme Vrouwi moet deze misgebcortens , van den ochtend tot den avond, voor my zien. van assof. Het is droevig ! Maar waar van zou dit komen ! waardin. Waar van? waar van? dat' weet ik wei. van assof. Mag ik het dan ook niet weeten ? wAARiftN. (driftig) waar van zou het anders komen, als van den duivel. Ik zet myn hoofd te pande, dat het myne Kinderen niet zyn. Zy zyn verruild! ja dat zyn zy! van assof. Die arme duivel! deze moet toch alles gedaan hebben. Alle dwaasheden, alle zotternyén, die de Mensch begaat, alle wederwaardigheden die den Mensch bejegenen , worden den armen duivel te laste gelegt ? Hy moet toch het algemeene PakEzel zyn. Maar over my mag hy zich echter niet beklaagen , want ik heb hem nog nooit de fchuld gegeeven. Dit heb ik aan den Predikant te danken, welke my tot het Avondmaal voorbereide. Deze zeide altyd tot my, wa,nnèer gy iets kwaads gedaan hèbtY  C 401 ) hebt , wanne» U eene wederwaardigheid bejegend, zo fchuift de fchuld daar van toch niet op andere menfchen, en vooral niet ep den duivel! Zoek de oorzaak altyd in V zelf dan zult gy dezelve altyd zeker vinden, en gy zult door dezen weg altyd verftand'iger en beter worden! Dit heb ik nu altyd gedaan, en 'er my zeer wel by bevonden. Wanneer ik fomwylen een dwaazen flap deed : dan fchoof ik de fchuld daar van niet op den duivel, maar ik overdacht by my zeiven, waar is het toch by toegekomen, dat gy tot deze dwaasheid vervallen zyt ? Als dan vond ifc de oorzaak 'er van, altyd in my zeiven, en dit maakte my voor het vervolg voorzichtiger. Bejegende my iets onaangenaams, dan fchoof ik de fchuld daar van niet daadelyk op andere Menfchen. Want wat zou my zulks geholpen hebben ? Ik zou, daar door, verbittering tegen hen by my hebben doen ontBaan, en ik zelf ZüU by myne gebreken gebleven zyn. Ik zogt derhalven de oorzaaken veel meer in my zeiven , vond ze, beterde my , en dus ging hier na alles beter. My dunkt, Juffrouw, gy moest eveneens zo doen! waardin. Wat zegt gy daar? Ik? ik eer* Cc ,y.  C 402 > lyke Vrouw? ik zou aan het ongeluk van'deze Kinderen fbhuldig zyn ï Deze zyn , of van den duivel zelf, of ten minfte van hem, door eene oude ikx, betoverd geworden. van assof. En wanneer dit ru eens zo was: wat wilt gy dan met den t'uivel aanvangen ? Gy moogt hem voor Geestelyke , of waereldlyke Rechtbanken laaten dagvaarden — hy komt niet. De Regeering neemt de Hexenprocesfen ook niet meer aan, ■ waardin. Dat is , helaas , waar! dat is eene Overheid , God beter 't ! ik geloof, wanneer ik krom en lam gehext wierd en myne koeijen bloed in plaats van melk gaaven , dat 'er nog geen haan naar kraaijen zou. van assof. Dus ziet gy' 't. PJoch met den duivel, noch met de Hexen is iets aan ts vangen. Maar wanneer gy de oorzaak van de Elenden dezer kinderen in U zelf zogt, ja, dan wasx'er reeds iets te doen. Wanneer gy 'er de oorzaak van vond, kond gy dezelve Weg doen, en dan zou alles beter gaan. waardin. Ei. wat! ik ben 'er de oorzaak niet van. Ik laat het ben, dat weet de lieve Gud! aan nists ontbreken. Eeten en drin-  C 403 ) diiïiïtetl hebben de Wurmen gero?g, waf mé bedden ook, en aan geneesmiddelen hebben zy ook geen gebrek. Wat zal ik dan nu. meer doen ? Myn Heer heeft zeker nog geen Kinderen gehad. Gy praat als de blinde van de kleuren. Het heet by my: Ach! hoe bedroefd zyn vroome zielen, Th dit elendig jammerdal! van assof. Myn lieve Vrouw, wanneer de vroome Zielen fomwylen ook iets wyzer waaren, dan zouden zy ook minder droefheid hebben. De Waardin wierd zo rood als een Kalkoenfche Haan, zette haare hande in de zyde en wilde 'er reeds weêr iets uit haspelen, als 'er een Meid in de Kamer kwam, welke een groote kom vol nieelbry , die in de boter zwom, bragt en op de tafel zette. De Waardin rukte dezelve weg en voerde 'er het Kind mede, zo lang tot het zelve den bry weder overgaf. Nu ftreek zy dit uitipiiwfel hét kind weder in den mond, en toen het kind niets meer neemen wilde, lag zy het zelve op den rug 5 en fireek het 'er zo lang in, tot de kom leeg was. Myn Heer ftond 'er by, en fprak geen Cc i woord-  C 404 ) ■woord. Eindelyk wierd hy driftig, ftoof open zeida: zo op 't ogenblik is de Duivel in uw kind gevaaren. waardin. Om Gods wille! van assof. Zonder fehersch, hy is 'er daadelyk ingevaaren — in deze kom zat *w. waardin. Hebt gy hem dan gezien? van assof. Ja, ik heb hem gezien. De Meelpap, die gy het kind gaf, deze was de duivel. Eerlielyk deugd de meelpap voor de kinderen niets. Want wat zal dit kleefachtig goed voor nut in dc maag doen? Hier by is de overvloedige Boter enkel vergif. Wanneer deze in de maag komt , word zy enkel gal. Ten derde, welk eene verliandige Ziele zal een kind zo verfchrikkelyk vol prop. pen ? Het kan wel zyn, dat dit vroome Zielen doen, maar vroome Zielen, die ook verftandig zyn , doen dit waarlyk niet. Deze voeren een kind niet langer als het tekens van honger geeft. En een ziel die waarlyk vroom is, kan zulks ook niet doen. Deze volgt altyd de flern des Heilands, welke uitdrukkelyk zegt : behoed U dat uw hart niet bezwaard worde met eeten. En zal het kind, door deze wyze van voeren, niet bezwaard worden door  C 405 ) door eeten ? Boe kan dan dit arme kind gezond blyven ? Wanneer het ook enkel gezonde voedfelmiddeien kreeg,- hoe is het dan noch mooglyk, dat de maag zo veel fpys kan verduwen?En dat nog, boven dien , zulk een' fchadelyk voedfel middel! Meelpap — en zo vreeslyk veel Boter! dat moet toch enkel bedorve fappen geeven; hoe kan nu uit bedorve fappen gezond bloed ontdaan? ©e -Waardin wierd kwaad , wierp de Lepel eenigzins driftig op de tafel , en zeide: voor den henker.wat zal ik myn kind dan te eeten geeven ? Wy zyn arme Lieden en hebben geen geld, dat wy de kinderen met oesters kunnen voeren. Nu , zeide myn Heer, tusfehen Meelpap en Oesters is toch nog veelerlei. By voorbeeld .Befchuit, of dekorst van Tarwebrood in melk gekookt, welke pap , gelyk de verftandigde Doaoren verzekeren, de kinderen bet beste voedfel geeft. Maar, vervolgde de Waardin, ik ben toch .ook met Meelbry opgevoed. Dat geloof ik wel, zeide myn Heer, maar misfehien hebben uwe kinderen daar door .eene zwakke natuur van U geërfd, welke Cc 3 nu  ( 406 ) nu geen kragt meet heeft, om den Meelbry te verduwen. Dit gefprek wierd weder door de Meid afgebroken, welke een kan vol Koffy bragt cn op de tafel zette. Hèt eerfte kopjen waa ■weêr voor het kind. Geeft gy uwe kinderen ook Koffy? vroeg myn Keer. waardin. Ei, zekerlyk,tweemaal daags. van assof. En nog wyt gy het aan den Duivel, dat uwe kinderen de EngelfcheZiekte hebben ? . waardin. Welnu, waarom dan niet? De Koffy zal de kinderen toch niet ziek maaken? van assof. Zy verzwakt dezelve ten minfle. De warme dranken verzwakken,over het algemeen, de maag. Het is kwaad genoeg, dat de ouden, die 'er zich eens aangewend hebben 'er niet van af kunnen. Maar de kinderen moet men 'er in 't geheel niet aan gewennen. Zorgt gy 'er ook voor, dat uwe kinderen geen koude vatten? waardin. Ei, dat zou ik meenen, den gantfchen dag worden zy in den warmen maniel gedragen , des nachts' hebben zy hunne wa»-  ( 40? ) wanne Vederbidden, en, wanneer het eenig. zins koud is, dan hebben zy, boven dat, nog eene warme fleseb in 't bed. van assof. En nog krygen zy de Engelfche Ziekte? waardin, Gelyk gy ziet. van assof. En ik heb zo veel kindejen gekend, die zeer zelden in een Mantel gedragen wierden , die meestentyds op den grond rond kroopen , tot zy iterk genoeg waaren , om te gaan , die onder ligte De keus fliepen , geen muts op 't hoofd hadden, en toch altyd gezond en fterk waaren. Hoe gaat dat dan toe? waardin. Dat weet ik niet. van assof. Ik weet toch, dat kinderen, die van gezonde ouders geteeld zyn , met Jigte en matige voedfelmiddeien opgevoed, niet boven maate warm gehouden worden en vroeg verlof krygen, om op handen en voeten te kruipen , de Engelfche Ziekte niet bekomen. Nu kunt gy met uwe kinderen handelen zo als gy wilt. My verfcheelt dit verder niets. Maar wat ik uw gezegd heb, dat is met een goed hart gefchied. Cc 4 Met  ( 408 ) Mee deze woorden verliet hy de Waardin, die geheel verdomd zitten bleef. Wy waaren niet lang weder op onze Kamer geweest, wanneer de Post aankwam, welke myn Heer eenige Brieven bragt. Dat is toch zonderling, zeide ik, dat deze brieven U hier vinden ? Hoe gaat dat dan toe? Hoe kunnen de Menfchen , welke deze brieven gefchreven hebben, toch weeten, dat gy heden bier zyt? Dat gaat, zeide myn Heer , zeer natuurïyk, zonder eenige Hexery, toe. Ik heb,te vooren, door een brief, myn Logement in deze Herberg befleld , hier na heb ik myne Vrienden gefchreven, dar ik, om dezen tyd, in deze Stad en in deze Herberg zou zyn. Op deze wyze konden deze brieven niet mankeeren. Deze voorzichtigheid is alle reizigers noodig. Wanneer gy op eene plaats komt, alwaar ge U eenigen tyd wilt ophouden .- dan moet gy zulks daadelyk aan uwe Vrienden melden , of, wanneer gy de Stad en het Logement daar gy logeeren wilt te vooren weet, dan moet zulks aan uwe Vrienden ook gefchreven worden. Hy, die eene ftetke briefwisfeling onderhoud, doet wel, wan»  ( 4Q9 ) vanneer by een zeker Man beften» aan welke alle boeven gezonden worden, en die dezelve vervolgens verder bezorgt. Wanneer een Reiziger dit veronachtzaamt, dan kan 'er groote wanorde uit ontdaan. '£r kunnen dingen van gewigt voorvallen, die hem noodwendig moeten gemeld worden. Maar wie kan zulks doen, wanneer men niet weet, in welke ftreek de Reiziger zich ophoud ? Ik beklaag alle Menfchen , die in hunne jeugd geen fchryven geleerd hebben. Deze zyn maar halve Menfchen. Zy kunnen .zich roet memand onderhouden, dan met die geen welke nevens hen zitten of daan , daar de geenen , welke goed fchryven kunnen, daar 3n tegen, met zeer ver van hen verwyderde Perfoonen fpreeken kunnen. Dit ging my aan *c hart> .fc ^ ^ langen, en dacht, het was toch wel goed wanneer gy eens aanutven Vriendin Erfurt ichreeft, waar dat sv zvt Pn , . im^ r ,• 7 y te 8e,}'k een goed Compliment aan zyne Dogter liet doen. Myn Heer bemerkte, dat ik in diepe gedachten was.laehrte en vroeg: wel Confiant, waar zyn uwe gedachten ? ? K. In Erfurt. Ik dacht juist, dat het wel Cc 5 goe 5k, dan is ft het beste wanneer men met dec Extra-Post reist. ■ Nu gingen wy zitten en fehreven t'faamen twaalf brieven, myn Heer elf en ik één. En echter was myn Heer, met zyn elf brieven, nog eer gereed als ik met myn éénen. Zulks mag wel gedeeltelyk daar van daan gekomen zyn, da: ik my nog niet zeer lang in 't brievenfchryven geöcffend had , ook wel , om dat men gewoonlyk in een brief veel doorhaalt en verandert, wauneer men aan een Vader fchryft, welke — eene fchoone Dogter heeft. Als ik gereed was, vroeg ik: op wat plaats zal nu myn Vriend antwoord aan my zenden ? Myn Heer noemde my een Koopman in Arafierdam, aan welke de Brieven voor my gezonden , en daar op gefchreven moest worden , dat ik in dienst van den Heere van Asfof was. Aan dezen Koopman zou myn Heer , van tyd tot tyd , melden, waar hy zich ophielt, en deze zou 'er voor zorgen; dat de Brieven aan myn Heer gezonden wierden. Nu moest ik nog eenige Worden, als ook eenige flesfchen Wyn inpakken en toen begaven wy ons ter rust. Den  C 415 ) Den volgenden morgen, zee^vroeg, ffon. den wy op , en plaatftcn ons , na dat wy, als naar gewoonte , voor lyf en ziel gezorgd hadden, in den Postwagen, en reden at'. Toen wy op de eeriïe rustplaats kwamen , vonden wy reed! Paarden en Wagen gereed , in welken wy daadelyk overftap. ten , na dat wy ons een boterham en een glas water hadden laaten geeven. Dus ging het óp alle rustplaatfen. Overal vonden wy Paarden en Wagens gereed, aateu , dronken en flicpen in den Wagen.' Op deze wyze kwamen wy zeer febiefyfe voord , en ik leerde by deze gelegenheid, welk een heerlyke inrichting het Postwezen is. Myn Heer deed my zulks ook opmerken, en zeide: het Postwezen is een der heerlykfle uitvindingen die het Menfchelyk verftand. eere aandoet, zedert dat het Postwezen tot fland is gekomen, kan een werkzaam Mensch. tienmaal meer werken als voor dezen. Op zyne,kamer kan hy zich met Menfchen, zeer verre van hem verwyderd, onderhouden, en, zo dra hy wil , met groote fnelheid van de eene Provintie naar de andere vliegen. Toen wy in Amjierdam kwamen, ging myn Beer  C 416 3 Heer naar een Koopman, alwaar by.reeds" alles voor zyne reis-, ingepakt vond en bericht kreeg, dat het Schip , maar mede hy naar Amerika zou reizen, dén volgenden dag zou vertrekken. Wy maakten ons dus op den volgenden morgen reisvaardig, beklommen het Schip en naamen de reis aan naar Ameiika.