ei 1179 9912 UB AMSTERDAM  LEVENSGESCHIEDENIS van den heer. , CONSTANT, K. O O P M A N TE RICHMANNSHAUZEN. DOOR C. G. SALÉMANN, UIT HET HOOGDÜITSCII VERTAALD. TWEEDE DEEL. Je AMSTERDAM, lij G. ROOS en J. ten BRINK Gr. I1DCCICIV.   LEVENSGESCHIEDENIS VAN DEN HEER C O N S T A N T, KOOP M A N ' TE RICHMANNSHAUZEN. TWEEDE DEEL. Ik keek wonder vreemd op, toen ik dat groote fchip en zo veel water zag, en deed, daar omtrent, wel duizend vraagen aan myn Heer, die hy my alle zeer vrietidelyk beantwoorde. Het duurde echter niet lang, of my verging de lust tot vraagen en hem om te antwoorden ; wy begonden te tuimelen, als of wy befchonken waaren, en moesten alles uit ons lyf oversieeven — in 't kort, wy wierden beiden zo zee-ziek dat wy drie geheele dagen zeer elendig ter nederlagen. Van tyd tot tyd kregen wy echter onze kragten weder, en verheugden ons beiden over de menig-' vuldige nieuwigheden, die wy zaagen. c A ' Eens  (O Eens op een tyd deeden wy ons overal in het Schip rondbrengen, lieten ons van alle de deelen van hetzelve den naam noemen cn ors onderrechten , waarom dezelve op het fclvp zyn moesten. Toen kreeg ik dingen te zien en te hooren, aan welke ik voorheen in rriya geheelen leven nog niet gedacht had. Tk wilde dit geheel in myn dag-boek aantekenen, maar het was my alles nog nog te nieuw en te veel, waar door ik niet wist, hoe ik 'er een begin aan zou maaken, en hoe ik alles duidelyk zou ter nederflellen. IMooglyk had ik toch. nog iets tot ftand gebragt, wanneer myn Heer my niet op het verdek geroepen had. Conftant, zeide hy, en drukte my de hand, hoe.zyt gy thans te moede ? Myne hersfens, antwoordê ik, zyn geheel verward. Zo veel kunst, zoveel orde, had ik waariyk niet gedacht in een Schip te zullen vinden. Wie heeft toch , vroeg ik verder, deze Schepen uitgevonden? van assof. Dit is een vraag, die ik u niet kan beantwoorden. Wel duizend Menfchen hebben 'er iets aan uitgevonden. Wie 't het eerst gewaagt heeft, om te zeilen , weet ik niet, d'ewyl zulks, zeer denkelyk fa cfié  ( 3) die tyden gefchicd is,toen de Menfchen noch fchryven noch Jeezen konden. Van al het geen, dat in de overoude tyden gefchied is, weet men weinig of niets , dewyl 'er niemand tegenwoordig was, die zulks voor dc Nakomelingfchap kon aantekenen. Denkelyk was het eerfte Schip een enkele boom ; op welke het een waaghals beproefde, om 'er mede van den eenen kant van den ftroom naar deri anderen te dry ven. Aan deze boomen hebben, hier na,, de opvolgers ettelyke duizend jaaren verbeeteringen gemaakt, en 'er dan het een, en dan liet ander bygevoegt, tot dat de fcheepvaart eindelyk tot die volkomenheid gebragt is, waar in gy dezelve heden ziet. Het is geheel eene wyze inrichting Gods, dat de uitvindingen, die een Mensen maakt, niet ligt verlooren gaan, maar zich van de eene eeuw tot de andere voortplanten, en alcyd volkomener worden. Van eene uitvinding, eens ouden, aardsvaders, van welks lichaam geen ftofjen meer voorhanden is, kwam het Schip voort, op het welk wy heden vaaren, wat gevalt U nu beter, het oude, of het nieuwe? Ik, Ei, noodzaakelyk het nieuwe? tan assof. Dus ziet gy, dat de MenA 2 fsheu  (4 ) fchen onrecht hebben , welke zeggen : de Nieuwigheden deugen niet. De Nieuwen, wanneer zymaar vlytig zyn, en iets leuren, moeten , van rechtswegen, altyd wyzer zyn, als de ouden, welke in de voorige tyden leefden , dewyl zy zich niet alleen ten nutte kunnen maaken , wat de oude gevonden hebben, maar ook om dat zy op de uitvindingen der ouden voortbouwen en nog meer uitvinden kunnen. i tc. Maar zeg my toch eens, -hoe de Merffch'én op alle deze invallen gekomen zyn? van assof. De Nood heeft'er hen grootendeels toe gebragt. Wanneer de Mehsdi altyd in een leunircgftoel zit , en vol op te eete'n en te drinken beeft, dan denkt hy aan «eene uitvindingen , en alle zyne krasten {luimeren, uitgeroomen de kraizt der maag. Waar wanneer de Nood te voórfchyn komt, wanneer'er een fiorm bntitaatr, die zyn Schip van de eene klip naar de andere werpt, wanneer redre golf hem dreigt te bedekken', dan Worden alle zyne kragten opgewekt en aangebannen — en hy vind , taf den angst, dikwyls een middel, aan het welk hy in de uureii der rust niet zougedaclrt hebben. Nood leert  C 5 ) taett bidder1 \ pleeg men te regeer, maar men nu est 'er ook b>voegen: JS'co.l leert uitvinden. \\ anneer men den oorfprong van alle uitvindingen kon onderzoeken, dan zou men gewis bemerken, dat de meeste door den nood te v.oorfcbyn zyn gekomen. Zeden den tyd, dat ik dit geloove nebbe , ben ik veel geruster als voordezen. Wanneer 'er voorbeen een zwaar onweder opkwam , wanneer ik van llormen , zwaaren hagel , aardbevingen en diergelyken hoorde, dan ridderde ik van angst, en zag dit alles voor Goddelyke ftrafgerichteri aan. Maar heden ben ik by al iiulke fchrikkejyke voorvallen , zeer rustig. Wanneer ik hoore, dat een Land , of een Huisgezin zich ip grooten nood bevind, dan denk jk altyd — heden wil de goede Menfchenvader,zyne Kinderen zeker weder eene nieuwe nuttige uitvinding leeren. Dan word het my zo wel om het har: , en ik hebbe den lieven God in eene zwaare hagelbui zo lief, als hy my by een warmen lente regen is. ik. Maar daar uit zou men moeten voor..nderftellen, dat 'er beftendig iets nieuws uitgevonden wierd, en dat is toch zo niet. ik Lseb Menfchen genoeg gekend , die grootei; A 3 nood  (fi) tiood leeden , en toch nooit iets uitvonden, Waar komt dat dan van daan ? van as sof. Dat komt van hunne moedeloosheid. Wanneer de Mensen, in den nood, de handen boven het hoofd te faamen Haat en huilt en keimt — dan zal hy zeker niets vinden. Maar wie gebied 't hem, dat hy zich als een klein kind gedragen zal? In den Nood moet men de handen niet boven het hoofd te faamen (laan, ook niet huilen en kermen; maar bedaard zyn, met zyn herfens nadenken en zyne handen gebruiken, als dan zal God zeker helpen, en ons allerleije nieuwe middelen toonen, hoe men zyne omftandigheden kan verbeteren. Heden zweeg myn Heer, en wy befchouwden de vvyde Zee. Dit was een zeer heerlyk gezicht. Wy zagen niets als lucht en water. Men denke eens hoe zulk een Mensen, als ik, welke in zyn geheelen leven nog niet van het vaste Land was af geweest, by zulk een gezicht te moede moest zyn ! Toen ik daar een tyd hing, geheel ('torn, geftaan had, riep myn Heer : Conftant! Zie eens nevens myn vinger, op die plaats daar de lucht or fóZee febynt te liggen. Zjet gy daar niets?  ( 7 ) ja, antwoorde ik, ik zie twee zwarte flip. pen. Wat is dat? Wy zullen liet daadelyk zien , antwoorde myn Heer. Eenige oogenblikken bier na haalde hy een Verrekyker uit zyn zak, door welke men zeer ver konde zien, zag 'er door , gaf hem my, liet 'er my ook door zien, en vroeg hier na : waar voor houd gy de Hippen, die ik U toonde? ik. Het komt my voor, als of het Masten en Zeilen waaren. van assof. My ook. Maar wanneer daar Masten en Zeilen zyn, dan moeten 'er toch ook zekerlyk Schepen zyn. Ziet gy dezelve? i ie. Wanneer ik U de waarheid zal zeggen, dan zie ik geen Schepen. van assof. Hoe komt dat? ik. Ik geloof, dat dit veroorzaakt Word, om dat de Schepen nog te ver van ons verwyderd zyn. van assof Goed. Maar waar komt het dan van daan, dat men de Masten en Zeilen ziet? deze zyn toch zo ver van ons verwyderd als de Schepen. ik. Dat weet ik nu waarlyk niet.. . Myn Heer haalde hier op zyn Knipmes voor A 4 den  (s) den dag,,maakte het open , hielt het in de hoogte, bedekte het hegt met zyne hand, ei) vroeg: ziet gy het geheele Knipmes? ik. Niets als de kling. van assof. Waarom het hegt ook niet? ik. Hoe kan ik dat doen? Gy bedekt het hegt met uwe hand. van assof. Misfchien is het met de Schepen eveneens gefield. Mooglyk worden zy ook door zo iets bedekt , dat wy niet zien kunnen Wat mag dat wel zyn? ik. Misfchien we! water. Ik mag heen zien, waar ik wil, ik ontmoet niets dan water. van assof. Denkelyk gaan de Schepen dus onder het water, en de Masten en Zeilen over het water. ik. Dat kan toch ook niet wel zyn, want dan moesten de Menfchen toch verdrinken. van assof. Zeker!)k. En wanneer het Schip eerst onder het water was , dan zouden Masten en Zeilen oogenblikkelyk volgen. ik. Hierop weet ik verder niets te antwoorden. van assof. Nu laat uw gedachten hier dan eens'overgaan! Door nadenken word men Nu  ( 9 ) Nu verliet hy my, ik bleef op het verdek ftaan, dacht de zaaken verder na , en zag de Schepen , van tyd , tot tyd, nader komen. Eindlyk zag ik ze geheel. 'Er ontüond in ons Schip onder het volk een zeer groote beweging, 'er wierd zeer veel gefproken, waar van ik echter geen woord verftond , dewyl het enkel hollandscb was, en ik de hollandfchetaal niet geleerd had. Op eens deed ieder van deze Schepen een fchot uit zyn gefchut, en uit het onze wierd ook gefchooten. Hoe ik hier by te moede was kan ik geen Mcnsch befchryven. Ik dacht alle oogenblikken, dat ons Schip zou worden aangevallen, en beefde als een riet. In dien angst fprak ik een Matroos aan , welke nevens my ftond, en vroeg: wat is dat toch ? wat is hier te doen 2 Deze was tot royii geluk een Duitfcher , en lachte over myne vraagen, dat hem de buik fehudde. Landsman , zetde hy, ik zie wel dat gy voor de eerfte keer op een Schip zyt. Dit fchieten wil niets anders zeggen, als — goeden morgen 1 Wanneer de Menfchen eikander op het land ontmoeten, dan zeggen zy daadelyk goeden morgen! of goeden avond! Maar wanneer de A 5 Scner  ( 10 ) Schepen elkander bejegenen, darr moeten Zy elkander den goeden morgen } of goeden avond iets luider toeroepen, deels , om dat zy elkander niet zo naby durven komen, deels, om dat het water, het touw - en zeilwerk altyd zo veel geruisch veroorzaaken. Daarom begroeten zy elkander, by de ontmoeting, altyd met een paar kanonfchooten. Nu was ik op eens uit myn droom. Maar ■waar het van daan komt , dat men van de Schepen eerst het boven (te gedeelte ziet, eei men hen van onderen zien kan, dat kon ik my noch niet begrypen. Ik bleef dus op het verdek, en zag de Schepen na, welke ons zo even voorby gezeild waaren. Toen zag ik nu zeer duidelyk, dat het onderfte gedeelte weder eerst verdween, en hier na het mid, delfte,zo dat ik eindelyk ilegts de toppen der Masten zien konde. Dit is toch, dacht ik , of de Schepen, van tyd, tot tyd, van een berg af vaaren. En nu begondcn de nevelen in myne herfens, op eens, op te klaaren. Ik zogt myn Heer op, en riep hem toe: ik heb het gevonden! ik heb het gevonden! de Aar-de is kogelrond! de Schepen zeilen dus altyd als langs een kogel, en dus kan het niet anders zyn, of  (II) of wy moeten eerst de toppen der Masten zien als zy naar ons toe komen, ook moeten wy deze de laatfte zien wanneer zy van on$ af gaan. Dat is getroffun, lieve Conftant, zeide myn Beer. Dit zult gy in uw geheelen leven niet vergeeten, dewyl gy zulks door uw eige nadenken gevonden hebt Had ik het u gezegd, dan was het waarfchynelyk het eenen oor in, en het ander weder uit gegaan. Want wanneer de Mensen maar op het tiende deel van het geen hy hoort en leest opmerkzaam was, hoe veel kunde en wetenfehappen zou hydan, in den tyd van vyftig jaaren , verzaameleiH Doch het is zo als ik gezegd heb,het meeste, dat de Mensch noort en leest, gaat weêr verlooren. Maar wat hy door eige nadenken vind, dat behoud hy zyn leven lang. Daarom zie ik niet gaarne , dat men de Kinderen alles voor zegt. Als meii, by voorbeeld, tot een Kind ■Wilde zeggen: ,, hoe goed de Schepper her met den Mensch meent, dat zien wy, onder anderen, aan de handen, die hy hem gegecven heeft, met welke hy zo veelerlei werk verrichten kan; had den Mensch, in plaats van handen, klauwen, gelyk een hond, ontfan-  C 12 ) gen, hoe ongelukkig was hy dan!'' Wanneer men, zeg ik, dus tegen een Kind wilde (preken , dan was het zeker harteiyk goed genieend , maar het wispeltuurig Kind , heeftmooglyk, in den tyd , dat dit gefproken word , de gedachten op iets anders, merkt niet op, verftaat het niet recht, en vergeet het zeer ligt. Wanneer ik, daar in tegen , aan het Kind vraag: waar toe hebt gy uwe handen? wat doet gy daar mede? was het nief beter, als gy klauwen gelyk een hond had? dan moet het Kind zelf denken, en dat geen, het welk het zelve door eige nadenken vind, dat zal het zeker zo ligt niet vergeeten. Ik heb deze herinnering ook, tot op den huldigen dag , bewaard, en dezelve is my, bv de opvoeding myner Kinderen, zeer nuttig geweest. Wy zeilden dus van den eenen tot den anderen dag voord , zonder dat ons de tyd lang viel: deels om dat myn Heer my altyd op de merkwaardigheden , die wy op de Zee aantroffen , opmerkzaam maakte , deels , om, dat 'er Matroozen aan boord waaren , welke ook Hoogduitsch fpreken konden, met welke hy zich in gefprek in liet. Ik zou aan myn, ver  C 33 ) verhaal geen einde krygen , indien ik alleè wilde aanvoeren, wat ik daar zag en hoorde. Jk zal dus maar een gefprek aanvoeren dat myn Heer met een Matroos hielt.' Het was zo zyn aart, dat hy zich altyd by d<; Menfchen vervoegde, hen (ierk in 't ge. zicht keek, en elk aanlprak, die opmerking by hem verdiende. Dus trof hy ook eens een Matroos aan , welke als in gedachten verzonken zat, en het hoofd in de hand hielt. Goeden morgen Landsman, zeide hy, waarom zo bedroefd ? matroos. Ei, by zulk een honden leven mag de Heoker vergenoegd zyn, van assof Ik heb altyd gelooft, dat men in iederen ftand vergenoegd kon zyn, wanneer men Zich maar naar de omftandigheid wist te fchikken. matroos. Is myn Heer reeds Matroos geweest ? van assof. Nooit. matroos. Dan fpreekt myn Heer ook, even als een blinde van de kleuren. Gy moèsc maar twee dagen het werk doen, dat een Matroos verlichten moet, den kost genieten dien hem  C i4 ) hem gegeeven word, en zich zo laaten uitfchelden en afrosfen, dan zoud gy uit een ge heel anderen toon zingen. van assof. Ik zou U daar veel op kun« nen zeggen, maar ik wil zulks niet, doen* om dat ik geen vriend ben van tegenwerpingen. Maar gefield, dat liet Matroozenleeven, waarlyk een hondenleeven is, waarom zyt gy dan Matroos geworden ? matroos. Ik ben geen Matroos geworden. van assof. Geen Matroos geworden? Gy zyt reeds Matroos , derhalven moet gy het immers geworden zyn ? matroos. Maar niet vry willig. Men heeft my bedrogen, men heeft my gedwongen om Matroos te worden. van assof. Hoe dan? matroos. Wanneer gy 't weeten wil , dan zal ik het u vernaaien. Ik kwam in Ainfierdam, om 'er werk te zoeken. Daar ontmoete ik een Man, welke my fterk aankeek* en vroeg: van waar komt gy Landsman? uit Duitschland, antwoorde ik. Mooglyk, vroeg jij verder, uit Saxen? Ja, antwoorde ik, uit Saxen, en wel uit Thuiingen. Uit Thuringen? vervolgde by, dan zyn wy waar-  ( is ) wsarlyk Landslieden! Welkom, welkom 'm Amfterdam! en nu nam liy my by de hand, en voerde my met hem mcê, op dat ik, zo als hy zeide, des avonds met hem zou eeten. fk at ook waarlyk met bem, en at niet alleen, maar dronk ook^ en wel een weinigjen veel, zo dat ik my te bed moest laaten brengen. . Toen ik den volgenden morgen onwaakte keek ik verbaasd vreemd op. Ik lag op ilroo in een zeer klein vertrek , dat geen meer h'-cht had , als 'er door een klein vengfter.raampjen, hetwelk met diefyzers bezet, en boven in het dak was, kon vallen. Om 's Hemels wille, dacht'ik by myzelf, wat zal dit worden? Op het zelve oogenblik vernam ik zulks. De deur wierd met groote grendels geopend., een Mm, die 'er zo wild en zo grimmig uitzag, als de Satan, trad binnen, gebood my, dat ik 'er uit zou komen, en bragt my in een gewelf, alwaar zich nog twintig lieden bevonden, die, even als ik, bedrogen waaren geworden, en waar van 'et my een in 't oor beet, dat wy ons by een Ziek?iverkoper bevonden. . Na  r 16 } jfa drie dagen wierden wy, té faamen \ op een Schip gebragt, en moesten Matroos woraen. Zie, myn Heer! zo is het met my gegaan. Is dat geoorloofd? van assof Zeker niet! matroos Is het ook geoorloofd, dat ih een Christen Stad zulk een Menfchenroof begaan word? Schreit dit niet tot den Hemel? Kan het onder de Barbaaren wel affchuwelyker toegaan ? van assof. Zyt rustig, lieve Man ! de ergernis, het fchempen en fchelden helpt U. toch niets. Wanneer my het hoofd zeer doet, dan klaag ik niet veel , maar bedenk, hoe ik aan de hoofdpyn mag gekomen zyn? Vind ik de oorzaak, dan kan ik my ook ligt helpen , ten minften ik word voor het toekomende wyzer. matroos. Wat wilt gy, myn Heer, toch met uw hoofdpyn? Ik weet in 't geheel van geen hoofdpyn. van assof. Met het Matroosworden i| het eveneens als met de hoofdpyn. matroos. Dat vsrftaifc niet. Matroos te worden en hoofdpyn verfcheelen zo veel van elkander, als Hemel en Aarde. VAN  (i?) ,Van assof. Dat is waar. Maar zy zyn eikander in zekere gevallen toch zeer gelyk. Zy hebben , by voorbeeld, beide hunne oorzaaken. En over deze oor2aaken moet men ernftig nadenken. Wy zullen eens beproeven, of wy dit niet "kunnen aantoonen. Waarom zyt gy Matroos geworden ? matroos. Om dat men my bedrogen heeft. van assof. Recht! Maar waar komt het van daan , dat gy U hebt laaten bedriegen ? matroos. Waar van daan? dat is een wonderlyke vraag. Ik heb my laaten bedriegen , om dat ik den Bedrieger voor een eerlyk Man hielt. van assof. Kwam het U dan in't geheel niet in de gedachten , dat deze kaerel misfchien wel een Zielenverkoper kon zyn ? matroos. In't geheel niet. van assof. En dat waarom niet? matroos. Wie zou zulks denken! Ik heb in myn geheelen leven niets van Zielenverkopers gehoord. van assof. De oorzaak waarom gy Matroos geworden zyt, is dus, om dat men U niets van Zielenverkopers en hunne menigvuldige bedriegeryen gezegd heeft. 3- V ma-  c is ) matroos. Wat helpt het my toch, nu ik zulks weet? van assof. Dat kan U zeer veel helpen. Gy zult toch niét eeuwig Matroos blyven. Wanneer gy nu in uw Vaderland te rug komt, en 'er aan denkt , in welk een ongeluk de jonge Lieden kunnen geftort worden , door dien men dezelve niet voor de verleiding deiZielen verkopers, en die der Wervers, welke dikwyls ook niet veel beter als de Zielenverkopers zyn, waarfcbouwd; wat 'zult gy Sin •wel doen , wanneer gy anders een goed Mensch zyt? matroos. Ik zal alle jonge Lieden, welke naar vreemde Landen gaan, waarfchouwen, dat zy omtrent de Zielenvcrkopcrs et. Wervers op hunne hoede moeten zyn. van assof. Dat is braaf! hier mede zult gy meenig braaf jong Mensch by zyne vryheid behouden. Want tot heden zyn 'er nog weinig, of in het geheel geene fchikkingen getroffen geworden, om de Handwerksknaa. pen, voor de gevaaren, die hen Op hunne reizen kunnen overkomen te waaTfchouwen. Zy leeren in hunne jeugd zekeriyk den weg naar den Hemel, en dit is wel goed ; maar daar  C 19) daar de weg tot den Hemel, door dit leven gaat;zo moesten zy.naar alle billykheid, ook met den weg van dit leven bekend gemaakt, en hen de menigvuldige gevaaren getoont worden, die hen op dezelve kunnen voorkomen. Anders verdwaalen zy niet' alieen op den weg van dit leven , maar verliezen ook die van den Hemel. Wanneer men in booze gezel, fchappen komt: zo is het zeer bezwaarlyk om den weg des Hemels te vinden. Wanneer Gy den Handwerksknaap nu eens door uwe goede onderwyzing nuttig zyt: dan zal zulks immers gefchieden , door dien gy over de oorzaaken, van Matroos te worden, uwe gedachten hebt laaten gaan ? matroos. Dat is waar. van assof. Maar, daar gy nu zelf inziet, hoe nuttig het is, wanneer men over dc eorzaaketi nadenkt, wil ik U nog eene vraag doen : waarom zyt gy naar Amfierdam ge. gaan ? * matroos (mit nedergejlagen oogen.) om daar werk te zoeken. van assof. Werk ? Ik meende , men had in Duitschland voor elk, die werk zoe. B a ken  ( 20 ) ken wit, werk genoeg. Waarom zyt gy aan uit Duitschland gegaan? matroos (zuchtend.) Ik wilde gaarne eens in de waereld rond zien. van assof {zyne handvattende.') Waarom zucht gy? matroos. Heb ik gezucht? van assof. Ja, gy hebt gezucht. Wat hebt gy toch gedaan, dat U uit Duitschlan'd verdreven heeft? matroos lk? van assof. Gy! matroos. Ik — ik — ik heb niet; gedaan.) van assof. Ja! Gy hebt iets gedaan! dat zie ik aan uwe oogen, en hoor het aan uwe fpr iak. Zyt oprecht'. het Zal U riiet berouwen. Wat hebt gy gedaan? matroos (tv•lenende.) Ik heb —- buiten den Echt — van assof. Een Kind geteeld? matroos. Helaas! van assof. Waar zo? matroos. In Langenfalz. van assof. Hoe is uw naam? en hoe te «le naam der Moeder? Hier  ( 2* ) Hier kwam het .aan den dag dat hy Vader van het Kind was, het welk de Moeder wilde doodeu, en dat door myn Heer gered Wierd. van assof. Wat is 'er van uw Kind ge. worden ? matroos. Dat weet de lieve God. Zeer denkelyk, heeft de Moeder het omgebragt, en zit nu in ketens en banden. Ach God, "erbarm U myner! van assof. Dat zou zeerfehrifckelykzyn! Wanneer Gy 'er nu aan denkt, dat Gy twee Menfchen hebt ongelukkig gemaakt, geeft ZiiJks U dan vreugde? matroos. ÓGod! erbarm U myner I van assof. Het fchynt dus, of gy 'er berouw van hebt? matroos. Ach ja! ach ja! dan moest ik toch een flegt mensch zyn, wanneer ik 'er geen berouw van had. van assof. Wel nu, dan zie ik toch, dat het goed is, wanneer men over de oorzaakenvanzyn lyden nadenkt. Uw misdaad heeft U naar Amfterdam gedreven,in Amfïerdam, zyt gy by een Zielenverkoper geraakt. Deze heeft U tot Matroos gemaakt, en daar B 3 gy  ( 22 ) gy over het Matroosworden uw gedachten liet gaan, vond gy daadetyk, dat uw misdaad 'er de oorzaak van was, en het berouwde U dezelve gedaan te hebben. Het is zeer goed, wanneer men altyd zo leeft, dat onze handelingen ons niet kunnen berouwen; maar—< wanneer men nu eenmaal liegt handelde, zo is het toch het beste , dat men over zyne misdaad berouw heeft. Wanneer gy nu beden deze ongelukkige Moeder, met haar Kind , wedervond, wat zoud gy dan wel doen ? matroos. Ach! die zal ik nooit wedervinden. van assof. Maar wanneer gy haar eens wedervond ? matroos. Dat is toch niet mooglyk. van assof. Maar wanneer gy haar nu. eens wedervond? m,troos. Dan zou ik ze om den hals vallen, haar oP den eigen ftond trouwen, en voor het arme Kind zorgen, al moest ik 'er voor bedelen. Een leege maag geeft fmart, jpaar op verre na zo niet, als — een kwaad zweten. Een kwaad geweten! Een hm**** In' ach dat heb ik — dat zal ik wel met mv ten graave moeten neemei». j p van  ( n ) van assof. Oprecht beroi.w is een zeer goed miduM om hetgewond geweeten te heeJen. Hy die een oprecht bercuw over zyne misdaaden heeft, deze is ook geneigt om zyne feilen weder goed te maken. matroos. Maar wanneer men zulks niet meer doen kan ? van assof. Gy kunt zulks doen. Uw Kind leeft nog , de Moeder leeft nog beiden zyn verzorgd. matroos. Hoe? Myn Kind leeft nog? De Moeder leeft nog ? Zy zyn beiden verzorgd. Wie — wie heeft hen verzorgd?- J k! — — dacht ik, zou myn Heer zeggen. Dan , hy zeide niet: ik. Hy hielt zich, daar in tegen, geheel vreemd, en antwoorde, dat hy op zyn reis door Langenfalz vernoomen had, dat dit ongelukkig Mensch, benevers haar Kind , verzorgd was geworden. Toen keerde ik my om, beet my zeiven in den vinger, en dacht: uw Heer is toch een geheel ander man als gy. Had gy het Kind, benevens de Moeder, verzorgd, en men had U gevraagd, wie deze ongelukkigen verzorgd had? Gy zoud daadelyk gezegd hebben: ik! Van dit oogenblik af kreeg ik nog meerder B 4 ach-  C 24 ) achting voor myn Heer, en begon eerst rech te bemerken , hoe v.eel een man waardig is, welke zich niet beroemt op het goede , dat hy gedaan heeft. De Matroos was nu als buiten zich zeiven van vreugde , en zeide, wanneer ik nu maar zwemmen kon! ik wilde op dit oogenblik nog naar Langenfalz te rug keeren. Daar zoud gy misfchien , antwoorde myn Heer, wel zonder zwemmen naar toe kunnen komen. Hoe dan ? vroeg de Matroos. Door nadenken , antwoorde myn Heer. De Matroos fchudde het hoofd , ging voort, en zeide, dat verlta ik niet. Dan wil ik het U zeggen , riep myn Heer hem na. Wanneer de Mensch zich iets voorfielt, dat niet geheel onmooglyk is , en de zaaken goed nadenkt, hoe by het mooglyk kan maaken , dan vind hy zeker altyd een middel om het mooglyk te maaken. De Matroos fperde zyn mond wyd open,en ging heen. Maar myn Heer zeide cenigzins onwillig: Hoe liegt is het toch met de opvoeding gefchaapen. De Menfchen leeren zeer veel, be- hal-  C 2S) hal ven het nadenken, het welk by den Mensch toch de hoofdzaak is. Een Mensch, die geen nadenken geleerd heeft , is in myne oogeq niet veel meer waardig, als een Ojevaar, die niet vliegen kan, Hoe verftaat gy dat , vroeg een Reiziger aan hem, die de laatfte wooiden gehoord had, van assof. Dat verftaat zich immers van zelf. Het voortreiïelykfte aan den Mensch is de Ziel, en de hoofdbezigheid der Ziele i? het nadenken. Is dus de geen, welke geen nadenken leerde, niet maar een half Mensch?. reiziger. Ja, lieve Vriend ! Wanneer gy de waereld beter kende, dan zoud gy geheel anders fpreken. De ftand geeft den Mensch zyn waarde, maar niet het nadenken. Ik heb nu federt tien jaaren nagedacht en weder nagedacht, maar waar toe helpt my zulks? De een na den ander is my voorgetrokken, en waarom? Om dat zy Adelyk waaren, ert ik maar Burgerlyk ben. van assof. Hier over kan ik niet oordeelen , dewyl ik, noch uwe verdienften, noch de verdienften van hen kenne, die O voorgetrokken zyn. reiziger. Dat mag nu zyn zo het wil, B 5 maar.  C 2,6 ) maar het is toch niet biüyk, dat den Adef voor den Burger altyd den voorrang heeft, Wy zyn van Natuur allen gelyk. van assof. Allen gelyk? r eiziger. Allen gelyk! van assof. Wel nu, ik verheug my hartelyk een Man gevonden te hebben , welke met ernst fiaande houd, dat wy van Natuur allen gelyk zyn. Ik verzoek U om met my een kopjen Koffy , op het verdek, te drinken! de zee is ftil— de lucht helder — Wy kunnen hier op ons geraak over de ftelling: dal wy van Natuur allen gelyk zyn, fprceken. Myn Heer wenkte my , ik liep naar den Kok van het Schip, en bragt de Koffy welhaast boven. Toen het eerfte kopjen ingefchonken was, vroeg mvn Heer: wanneer de Kinderen ter waereld komen , is dan het eene zo groot, * en zo zwaar, als het andere'? reiziger. Dat wil ik nu juist niet zeggen. van assof. Dat kunt gy ook niet zeggen. Menig Kind is dikwyls eens zo groot, als het geen, dat met hem ter waereld komt. Dus is het toch niet geheel waar, dat wy van Natuur allen gelyk zyns Hebt gy ook niet op ge-  ( *7 ) gemerkt, dat van de Kinderen, die ter waereld komen , de eene' zwak , en de andere fterk zyn? reiziger. Dat is het geval hier niet. van assof. Maar dit is toch waar. Mcnig Kind is by zyne komst op de waereld zo 2Wak, dat men moeite beeft om het by het leven te behouden, daar het andere zeer fterk is. Hoe kunnen wy dan van Natuur gelyk zyn? Wyders hebbe ik opgemerkt, dat veele Kinderen , van hunne jeugd af, ten uiterfte dom zyn, en maar in 't geheel niets begrypen kunnen , daar andere, daar, in tegen, zeer fnedig zyn, en alles zeer ligt" bevatten, wat hen word voorgetlelt. Dwaal ik misfchien hier ook in ? reiziger. Dat wil ik juist niet zeggen. van assof. Gy kunt het ook niet doen. Maar wanneer het nu waar is, dat het eene Kind groot, het andere klein, het eene fterk, het andere zwak , het eene fnedig , en het andere dom gebooren word: hoe kunt gy dan zeggen , dat wy van Natuur elkander allen gelyk zyn. reiziger. Nog eens. Gy verftaat my niet, of gy wilt my niet verftaan. Myne meening  ( 28 ) rang is deze: Dat wy van Natuur allen gelyk recht en gelyke vryheid hebben. van a s so f. Ja, dat is weer eene andere zaak. Maar dan had gy U bepaalder en duidelyker moeten uitdrukken. Het is geheel iets anders, wanneer ik zegge: Wy zyn van Natuur allen gelyk, als of ik Helle, wy hebben allen gelyke rechten en vryheden. Wy willen toch eens onderzoeken, of deze Helling naar Waarheid is. Gefield, lieve Vriend, gy en ik traden te gelyker tyd in 't huwlyfc, en bekwamen , na verloop van drievierendeels jaars, ieder een gezonden en wakkeren Zoon ; maar gy had een Kerfenboomgaard , en ik niet; wanneer nu onze Zoons groot wierden, had dan de myne even zo veel recht, om in uwen Boomgaard Kerfen te plukken als de uwe? reiziger. In dat geval juist niet. van assof. Dat geloof ik ook niet. Gy Ziet dus , dat de Menfchen van Natuur niet gelyke rechten en vryheden hebben.. Want zo als het met de Kerfenboomgaard is, zo is het ook met de andere zaaken gelegen. r eiziger. Evenwel njet met de Ambten? va»  ( 30) van assof. Wilt gy my eene vraag geheel oprecht beantwoorden ? reiziger. Geheel oprecht. van assof. Wy willen nu eens fiellen, dat Gy in een Land in zulk een groot aanzien ftond, dat Ge alle de Ambten kond begeeven, maar ik niet; wanneer'er nu een aanzienlyfc Ambt vacant wierd, dat met veel eer en voordeel vergezeld was: wie zoud Gy 't ijeeven? uwen Zoon, of den mynea? reiziger. Myn Zoon! van assof. Dat kon ik my ligt voorftellen. Maar daar uit kunt gy immers befluiten, dat de gelyke rechten en vryheden der Menfchen een loutere .droom zyn. Wanneer een Maatfchappy, hy zy groot, of klein, bedaar» zal: is het zeer noodig, dat eenige Menfchefl meerrecht, meer magt, meer aanzien, meer geld hebben als de anderen. Want wanneer de Menfchen, doorgaans, in magt en aanzien en geld , elkander gelyk waaren , dan zou de een voor den ander niet werken willen, ieder zou zich zelf moeten bedienen , zyn huis, zyn kleed zelf moeten maaken, en zyn koorn zelf zaaijen, maaien en bakken moeten. Gy gevoelt zelf dus wel, hoe lastig men in zulk een  C 30) €sn Maatfchappy zou Jeeven. Nu beeft iedere magtige, ryke, en aanzienelyke Vader zyne Kinderen lief. De liefde dringt hem , om het daar op toe te leggen, dat zy dezelve magt, aanzien en vermoogen bekomen, die hy zeiven heeft; een andere Vader, die arm en in een laagen Hand geplaatst is, kan zyne Kinderen zulks niet verlcbaffen — gevolgïyk hebben zy met de voorige, van Natuur geene gelyke rechten en vryheden — Hoe kunt gy dus zeggen, dat Wy van Natuur allen gelyk zyn ? reiziger. Een en ander zou ik U nog kunnen tegenwerpen. van assof. Dat geloof ik ook. Hier op fprak myn Heer een geruimen tyd Fransch, waar van ik echter geen woord verllond, dewyl ik deze taal niet geleerd had.' De Reiziger vervolgde verder: maar wanneer gy ftellen wilt, dat de Kinderen het recht tot rykdom, magt en aanzien erven waarom beveelt py dan zo zeer het nadenken ? Wanneer ik een groot en aanzienelyk man in een Staat ben, en gy een eerlyk, maar arm man, zonder magt èn aanzien zyt, zo mag myn Zoon iimpel zyn, en de uwe Engel- ECh-  ( 31 ) achtig verftaud hebben, de uwe zal voor derj mynen toch altyd achter fiaan moeten. van assof. Dat kan zyn. reiziger. We! na, daar hebt gy't. la onze tegenwoordige omffandighcid is het nadenken geen pyp tabak waardig. van assof. Dat is zeer weinig. Naar myne overtuiging, is hei nadenken met alle de fchatten der waereld niet te betaaieh. Want daar de ongejykheid dar Menfdhen het meenig een zeer drukkende maakt, 20 moeten wy ors recht op het nadenken toeleggen , alzo dit bet eenige geoorloofde, onfchadelyke en zekere raiddel is, om deze drukkende en onajngenaame omflandigheid te verminderen. reiziger. Ik verfla U niet. Gefteld, ik gaf myn Zoon een Ambt, dat met eer en groote inkomllen verbonden was , en uw Zoon moest toezien ~ wat zou by dan doen ? van assof. Nadenken. reiziger. Loop voor den brui met uw nadenken, waarover zou hy dan nadenken, moest hy dan nadenken, op welk eene wyze hy myn Zoon uit zyne plaats zou dringen,om *sr daar na bezit van te neemen? van assof. Dat zou liegt gehandeld zyn. Neen,  ( 3* ) Neen, hy moest zyn best doen , om door bi> denken en vlyt zodanig uitiemunten, dat hy 't niet noodig had, om naar een Ambt te zoeken , dat hy zonder het zelve kon leven, en dat men ten laatfte tot hem moest komen en hem bidden, dat hy 't zich wilde laaten welgevallen, om een Ambt aan te neemen. reiziger. Oho! — — — — van assof. — — — en gy moogt nu zeggen wat gy wilt, het verftand is het toch altyd dat de waereld regeert. Belèhouw, by voorbeeld, maar eens den huwelyken ftaat! Daar is nu een Man en eene Vroüw aan elkander verbonden. De Man fchynt, van Natuur, tot de Heerfchappy beflemd te zyn, dewyl hy meer moed en krachten , als de Vrouw , heeft. Maar heeft de Vrouw meer verfiand, dan gaat het toch in den Echten ftaat altyd, niet zoals de Man , maar zo als de Vrouw wil. Kïl- Nota. Het doet my zeer leed, dat ik liier een open vak moet haien. Gedtiuvende een ftorm , waar van in 'c vervolg zal gcfproken worden , floegen de got • ven in het Schip, het zeewater liep in den zak van Heer Conftant, en maakte de plaats , welke bier mankeert onleesbaar.  C 33 ) reiziger. Dat weeten zekere groote Heeren ook wel, welke 'er alles toe aanleggen om de onderdaanen geen verftand te doen bekomen , maar, om hen recht dom te doen blyven , op dat zy naar hun welgevallen met hen handelen, en geheel onbegrensd over hen heerfchen kunnen. van assof. Jk vrees echter, dat het deze groote Heeren (wanneer 'er waarlyk zulke zyn , want onze Duitfche Vorften , die ik kenne, doen alles om den onderdaan verftandiger te maaken) Ik herzeg, ik vrees, dat het deze groote Heeren gaan zal, als Je re mi as lepe lste el. reiziger. Hoe ging het deze dan? van assof. Wanneer gy het gelieft te weeten, dan zal ik U de geheele historie verhaaien. In eene kleine plaats aan de Boheemfehe grenzen, woonde een Man, die jeremias lepelsteel heete. Zyn Buurman trouwde en, nam eene Vrouw, welke veel verftand had. Toen .de Speelman een weinig van het dak was, wilde hy zyne heerfchappy uitoeffenen, en gebood zyne Vrouw, maar zeer verftandig. Dewyl zyne bevelen wyfelyk waaren, werden zy naargekomen, Maar bea. C val  C 34 ) vaï hy iets dwaafelyks; dan bJeef de Vrouw (laan, en zeide: Mannetjen, dat gaat niet. De Man overdacht de zaak , en liet het 'er by berusten. Ondertusfchen wierd de huishouding van dezen Man, van jaar tot jaar, verbetert, hy begon zyne Vrouw hoog te fchatten, en de Vrouw — dewyl zy verftand had , dacht: wanneer uw Man achting heeft, dan hebt gy ze ook; zy eerde hem derhalven, waar zy kon en mogt, noemde hem altyd haaren lieven, braaven Man, verborg zyne zwakheden, en — wanneer de Buuren haare goede huisHouding bewonderden, dan pleeg zy altyd te zeggen.- zulks heb ik aan de goede fchikking Tnn mynen Man te danken. Wat deed nu jeremias lepelsteel? Deze dacht by zich zelf:-Uw Buurman is geen Meester in zyn huis. Maar waar komt y.ulks van daan? Hy heeft eene wyze Vrouw. Gy moet niet eer trouwen, voor dat gy een recht dom Meisjen vind. Dan — dan ~ kunt gy een gezag voeren, als — de Keizer van Marokko. Want waarom is deze zulk een onbepaald Monarch ? alleen daarom, dat hy domme orfderdaanen heeft.  C 3S ) Na lang zoeken vond hy eindelyk-de veel teren deugd beloovende jongvrouwe, Jongvrouwe Anne Sybille Bezcmfteel , oudlle en echte dogter van wylen KeliaanBezcmfteel,in zyn leven Christelyk Burger en Inwoonder te Simpelrode. Wilt gy my ? vroeg hy haar. Ja toch, zeide zy. Hy gaf haar de hand, liet zich met haar tot het huwelyk aantekenen, en , na dat hunne naamen ten derdenmaale waaren afgeleezen, trouwde hy met haar, niettegenfiaande hem zulks door den Predikant wierd afgeraden^ Toen de Bruiloft afgelopen was, ving je. kemias lep els teel zyne heerfchappy aan, en regeerde, als — de Keizer van Marokko. De Vrouw deed alles wat hy beval; ja, liet zich zelfs oorvygen geöven. Toen zy de eerfte oorvygen gekregen had , trok jeremias lepelsteel de neus geweldig op , zette den arm in de zyde , trat voor den fpiegel, flreek den baart, en zeide: Gy zyt toch een geheel ander kaere! als uw Buurman. Zeker was hy een geheel ander kaerel. Zyn Buurman was een welgezeten, aanzienIyk Man, maar jeremias lepelsteel C 2 wierd  ( 3« ) wierd een arm veracbtelyk Mensch. De- wyl zyne Vrouw dom was : zo maakte zy ook alles dom. Wanneer de wyze Vrouw zes mengelen Melk van een Koe leverde , dan bragr zy twee pintjens te voorfchyn. Spon de eerde gaaren als zyde; dan geleek het gaaien dat zy fpon wel touw; de eerde bragt alle weken eijeren ter markt, maar de andere had 'er in 't geheel geen. Waar van daan, dacht Zy, mag zulks wel komen? Denkelyk om dat de Hennen te veel Haanen uitbroeijen. Ik wil dit ftraks verhelpen , dacht zy, en lneed de Haanen de ftaarten af, op dat zy dus Hennen zouden worden, en ook Eijeren leggen. Zulke domme dreken maakte zy altyd. Haar Man dreef eindelyk zyne Heerfcbappy zo ver, dat hy haar met voeten trad. Nu wierd haar de tong op eens los, en zy fpuvvdezulk een menigte alTebu welyke l'cheldwoorden uit, dat een eerlyk mensch zich zou fohaamen om dezelve te noemen. De Buuren kwamen voor den dag, en hoe meer 'er kwamen , hoe derker zy fehpld. Haar Man begon haar nu te bidden. Vrouw, zeide hy, ik bidde U, om Gods wilie , bedenk toch wat gy doet ? ik ben toch uw Man,  C 37 ) Ma'i , wannaer gy my befchimpt, dan befchimpt gy toch uw zelve:1. Maar nu was het bidden te laat, zy fchold immer voort, en floeg en wierp alles door elkander wat in huis was. Nu wilde het geval, dat 'er onder de toehoorders een vreemd Man was,die zyn gehoor altyd fcherpte, wanneer een Man en Vrouw met elkander twist hadden, en uit hunnen twist voordeel zogt te trekken. Deze zogt gelegenheid om de Vrouw alleen te fpreken. Vrouw, zeide hy, ik beklaag U. Gy hebt een tyran tot uw Man. Waarom zoud gy dat lyden t Ga met my, ik wil U vry maaken. Hoe? antwoorde zy, gy wilt my vry maaken ? dan ga ik op het oogenblik met ü. Vryheid gaat boven alles. Als de Man nu eens naar de Stad gereden was: pakte de Vreemdeling al wat hy pakken kon, en ging met de Vrouw door. Daar zat nu jeremias lepelsteel, zonder Vrouw, zonder Heerfchappy, zonder vermogen, terwyl zyn Buurman , met zyne wyze Vrouw , zeer gelukkig leefde , in de geheele ftreek in aanzien was , een tamelyk C 3 wei-  C 38 ) welgeHeia Man wierd , en aan zyne Kiiide* ren veel vreugde beleefde. Zo dra myn Heer had uitgefproken, kwam ik hem op zyde, en vroeg: waarom fpraakt gy met dien Heer Fransch? van assof. Om dat het alle Menfchen niet zouden verdaan. 1 k. Waarom zouden het alle Menfchen niet verdaan ? van assof. Om dat zy het niet verftaan kunnen. Man heeft zekere waarheden, die men over het algemeen niet overluid durft zeggen , dewyl men weet , dat de meeste Menfchen dezelve, of in 't geheel niet verftaan kunnen, of ze geheel vals verftaan. Daarom zeide onze Heiland reeds: Ik hebbe u nog veel te sep-gen, maar gy kunt het nog niet verdragen. Zo is het, by voorbeeld , met de Natuutlyke Gelykheid der Menfchen. JEr is iets waar's aan. Maar men durft het niet luid zeggen, dewyl de minde Menfchen, die heden leven, het verdaan zouden. Zo dra men de Menfchen wilde leeren: Wy zyn van Natuur allen gelyk: zo zou het grootde gedeelte gelooven : dat dit zo veel gezegd was , ais of het de wetten niet meer behoefde te '; ' ' t: "eer-  ( 39 ) eerbiedigen , geen bevelen, of voorfchriften behoefde aan te neemen, en geen lasten meer moest opbrengen. Wenscht gy wel in zulk een Land te leeven ? ik. Op myn eer, dat wensch ik niet! van assof. Ik ook niet. In een Land, daar de Menfchen gelukkig zullen leeven , moeten de Wetten geè'erbiedigt worden , en de Bevelen, wanneer zy niet openbaar onrecht en dwaafelyk zyn , moeten agtervolgt worden. Met een woord, 'er is gehoorzaamheid noodig. Een Maatfchappy zonder gehoorzaamheid is een Gekkenrepubliek, alwaar niemands eer, vermoogen, en rust in zekerheid is. Wy zeilden nog ettelyke dagen, zonder dat ons iets merkwaardigs voorkwam, uitgenoomen, dat ik weder twee kanonfehooten hoorde. Ik verfchrikte hier van, hoewel minder als de eerfte keer, dewyl ik dacht., dat zulks van een vriendfchappelyk Schip zou zyn, het welk ons een morgengroet wrldfe geeven. Dit was ook werkelyk zo. Een Hollandsch Schip, dat uit Amerika kwam , ging weder naar Holland , en werd van ons Schip weêr met kanonfehooten begroet. Wy C 4 zv  ( 4o) zagen ook, dat van hetzelve een Boot werd uitgezet, welke op ons aan roeide. Toen dezelve by ons was gekomen, vroegen de Matroozen , of wy naar Amerika zeilden? en toen wy dit met ja ! beantwoord hadden , gaaven zy ons verfcheide brieven, en kregen, daar in tegen, een brief van myn Heer naar Amfierdam, welke hy reeds tegen zulk een geval vervaardigd had. Op dit zelve oogenblik kwam de Matroos, daar myn Heer kortelings meê gefproken had, voor den dag fpringen, en riep: ei myn Heer van Asfof! dat was eene fchoone gelegenheid om weder naar Europa te komen. van assof. Pat zou ik ook gelooven. Maar hoe zultgy zuiks mooglyk maaken? Zal uw Kapitein U hier toe verlof geeven? De Matroos floeg de oogen droevig neder, en bekeek de nagels zyner vingeren. Gy zyt een arme hais, zeide myn Heer tegen hem. Door uw nadenken zult gy geen kwartier uurs ver komen. Hy klom hier op zelf in den Boot, en fprak met de Matroozen. Een derzelven gaf hem de hand, hy kwam weder op ons Schip, en, na dat by een tyd lang met den Kapitein gefproken had, klom  (41) hy met ettelyke Matroozen, waar onder ook de Mitroos was, welke geen nadenken geleerd had, in een Boot , en zy roeide naar het andere Schip toe. Een kwartier uurs hier na, kwan hy weder te rug, en bragt in plaats van den r et, nadenkenden Matroos, den geen mede, welke hem de hand in de Boot gegeeven had. Merkt gy 't, Conliant ! zeide by, zo dra hy het Schip weder beklommen had, door nadenken kan men ook over de Zee komen. Ik heb het zo verre gebragt, dat onzen Landsman tegen dezen Hollander is verruild geworden. Ik nam dit ter harte, en befloot by my zeiven, dat ik nooit iets onderneemen zou , voor dat ik het te vooren eerst ter deeg overdacht had. Dewyl het nacht wierd, lag ik my ter rust, het welk myn Heer ook deed. Tegen den morgen hoorde ik, dat myn Heer , af en door , in zyn Daap fprak : Ik richtte my op om te verftaan wat hy eigenlyk zeide, maar ik kon 'er niets van verneemen, als de woorden : rokko, rokko, Ma Marokko. Lindelyk richte hy zich op, riep nog eens Ma. C 5 rok-  ( 42 ) rokko, vreef zyne oogen, en zag overal om', zich heen. Wat fcheelt U dan? myn lieve Heer! vroeg ik. Na begon hy overluid te lachgen, en zeide: Zulk een zonderlingen droom heb ik toch in lang niet gedroomd. Gy zult bcm van daag booren, ' Tegen den middag verhaalde hy my dezel? ve, en daar hy zeer merkwaardig was, heb ïk hem van woord tot woord opgefchreven. Hier heb dezelve. DROOM VAN DEN HEER VAN ASSOF. Eer ik het zelf wist bevond ik my in de kamer des Keizers van Marokko. Goeden morgen! uwe Majefteit! zeide ik, myn wensch is dat Gy wel gerust moogt hebben! keizer. Goeden morgen! Waar komt gy van daan? ik. Uit Duitsehland, uwe Majefteit! keizer. Hoe heet gy? i ik. Van Asfof. keizer. Cidli (dus heete een zwart Mcisjen, dat in de kamer was)fchenk den Vreemdeling Koffy in! 1' Toen ii: het tweede korjen Koffy dronk, 11 " 3 vroeg  (43 ) vroeg zyne zwarte Majefteit, hebt gy boeken by Ui i k. Geen een eenig boek. keizer. Ja, ik moet weeten, of zulks waar is. Hier op liet hy een zyner Staatsdienaars komen, die alle myne klederen moest doorzoeken. Toen deze niets vond, vroeg ik ; wenschte uwe Majefteit ook mooglyk boeken te leezen ? dan w il ik 'er U uit Duitschiand wel eenige toezenden. Aldaar word veel gefchreven. keizer. Ztilks heb ik my wel laaten zeggen. En juist daarom liet ik U onderzoen ken , op dat gy hier geen boeken zoud brengen. ik. Zo? En dus ziet gy 't niet gaarne dat men boeken in uw Land brengt? keizer. Om den dood niet! Het leezen maakt de Menfchen maar wys, en dat kan ik i :'et lyden. ik. Maar bet komt my voor, dat wyzer Lieden U recht lief moesten zyn. Hoe wyzef de Menfchen zyn, hoe wyzer zy hunne zaaken aanleggen , des te meer vergaaren zy ; en des te meer belastingen kunnen zy U opbrengen. Men heeft'in Duitschiand uitge. re-  ( 44 ) rekend , dat een klein Landjen , welks Inwoonders wys zyn , den Landheer eens zo veel opbrengt als een Lind , dat tienmaal grooter is, wanneer deszelfs Inwoonde]s dem gehouden worden. keizer. Dwaasheid! Wanneer de onderdaanen wys zyn, dan willen zy niet meer gehoorzaamen. i k. Dat kan ik nafltrwelyks gelogen. Heeft uwe Majefteit nog geen Rebellie in uw Land gehad ? keizer. Meer als te veel. Het rebelleeren neemt by my geen einde; wanneer ik denk, dat ik het aan den eenen kant gedempt hebt, dan breekt het aan den anderen weder uit. IK. Dan fchynt het toch, dat de domheid een Land niet tegen de Rebellie kan befchutten. keizer. Ei wat praat gy. Wanneer de onderdaanen reeds rebelleeren,a's zy dom zyn, Vat zullen zy dan doen, wanneer men ze eens Wys maakt! ik. Daar tegen ftr}'d toch het voorbeeld van onze Duitfche Vorften. Deze zoeken 'er hunften roem in, dat zy wyze onderdaanen regeeren, en verbeteren daarom de Schooien,  C 45 ) leggen Kweekfchoolen voor Schoolmeester? aan, doeri hun best, om het volk goede boeken in de handen te doen komen, en toch hoort men weinig of niets van eene Rebellie. De onderdaanen beminnen veel eer hunne Regenten , en noemen dezelven hunne Landsvaderen. keizer. Dan heeft men in Duitschiand ia 't geheel geen voorbeeld van Rebellie? ik. Omtrent voor derdehalf honderd jaarerr^ had men by ons ook eene Rebellie , deze noemde men den Boeren oorlog. keizer. Dan heeft men ze 'er toch. ik, Maar met uw verlof, uwe Majefteit, dit gefchiedé voor derdehalf honderd jaaren] in de duistere tyden, toen de Duitfchers nog3 zeer onwetend waaren, heden is alles rustig. keizer. Ik kan dit nauwelyks gelooven. Dus durven de Menfchen by (J leezen wat zy willen? ik Wat zy willen. keizer. Maar word 'er dan fomwylen ook niet tegen de Regeering gefchreven ? ik. Ook al. keizer. Wel nu, wat do?n de Regenten dan ? IK,  ( 46 ) IK. Daar zyn twee gevallen mooglyk; het geen , dat tegen de Regeering gefchreven word is waar, of niet waar. Is het waar, dan zoekt men de gebreken in ftilte te verbeteren; maar is het niet waar, dan veracht men den Schryver, en, wanneer hy 'c te grof maakt: dan ftraft men hem. keizer. Maar wanneer 'er nu Gefchrjften verfpreid worden, welke het op eene Rebellie toeleggen, hoe dan? i k. Men leest ze , fpreekt 'er over, en legt dezelve ter zyde. keizer. Dan moeten de Regenten by U een byzonderen kunstgreep hebben, waar dooi zy 't volk in toom houden. ik. Dien hebben zyook. Eerftelyk laaten zy de jeugd , in de Schooien daadelyk onderrichten, dat Overheid, Wetten en Gehoorzaamheid omtrent de Wetten noodig zyn, wanneer een volk gelukkig wil leeven; hier na geeven zy zich alle moeite, om het volk, het welk zy regeeren, op den duur gelukkiger te maaken. Zy bevorderen den Akkerbouw, den Tuinbouw , de Fabrieken , en beloonen dikwyls hem, die zyne Waaren het beste maakt; zy leggen Schooien aan, en laaten de jeugd daar in  C 47 ) in onderrichten; maaken fchikkingen ter vefi zorging der Armen, Weduwen en Weezen, ter onderfleuning van hen die door brand arm geworden zyn; wanneer 'er eene ziekte onder het vo)k komt, maaken zy daadelyk bekend , hoe het zich daar by moet gedragen i gefebied iemand onrecht, dan verfchaffen zy hem hulpe ; ja, wanneer een onderdaan ge. looft, dat de Regent hem onrecht doet, dan kan hy hem aanklaagen. Dus handelen, ten minfte, de moeste Duitfche Vorften. Hoe is daarna een Rebellie mooglyk. Geiteltt dat een onrustig hoofd het volk daar toe wilde aanzetten: dan zou men denken, de kaerei is een zot. En waarom zouden wy rebelleeren? 'er is niemand die ons drukt. keizer. Dan mag de Henker in Duitschiand Regent zyn, maar ik niet. Gy kaerei fchynt te geiooven, dat de Regent daar om d„>s volks wille is. vam assof. Dat geiooven wy ook. keizer. Dat U de Henker, met uw geloof, haafe! Het volk is om mynentwille, en ik kan daar mede doen wat ik wil. Het is myn Eigendom , zyn Akkers , zyn Huizen , zyn Vrouwen en Dogters hehooren my , en ik  C 48 ) ik neem daar van wat my behaagt. Het geen, dat het volk geiooven moet , fchryf ik het zelve in myne Ediden voor, en daar mede is het goed. Mort'er iemand over, of ftaat hy my, of myne cidli, of myne halli tegen, dan laat ik hem ftranguleeren , en 'er durft geen haan naar kraaijen. Wat 's dat! wat 'sdat! men moet de rechten der Souverainiteit zoeken ftaande te houden. ik. Ik bidde uwe Majefteit onderdanig om vergeeving.. keizer. Waarom? ik. Dewyl ik U geheel verkeerd verftaan hebbe. Ik geloofde, dat gy een Regent was, zo als wy ze in Duitschiand hebben , maar r,u zie ik dat gy een geheel ander Vorst zyt. keizer. Dat ben ik ook, ik voer eene geheele onbepaalde Regeering Myn wil is een Wet. ik. Dan doet uwe Majefteit 'er zeer wei aan, dat Gy uwe onderdaanen dom zoekt te houden. De magt van een wys en goed Vorst wint 'er zekerlyk veel door , wanneer zyne onderdaanen wys worden, maar — de onbepaalde Vorst, welks wil een Wet is, of, zo als wy 't in onze taal plegen te noemen, de Des-  (49) Defpoot, de Tyran zit niet vast op zyn troon j zo dra de onderdaanen wys worden. keizee. Daar uit ziet gy, dat ik gelyk bebbe. i k. Maar weet uwe Majefteit, wat ik daaromtrent vreeze? keizer. Wat dan? ik. Dat gy de verlichting uwer onderdaanen niet zult kunnen verhinderen. keizer. Hoe ? zou ik dit niet kunnen doen? ik, de Keizer van Marokko? ik. En wanneer uwe Majefteit ook nog Keizer van Algiers, Tunis en Tripoli was: zo zoud gy zulks nog niet kunnen verhinderen. Want, veroorloof my deze vraag! hoe zoud gy zulks toch aanleggen? keizer. Ik zal het invoeren van vreemde Boeken daadelyk verbieden. ik. Daar door worden de Menfchen nog begeeriger gemaakt, en verzinnen duizenderlei middelen , om Boeken te bekomen. Wy hebben ook een Vorst of twee in Duitschiand, die eveneens zo doen, maar wat helpt het? Hunne onderdaanen krygen, daar door, een zeer groot verlangen naar buitenjandfche Schriften, en honderd Boeken, die men in vrye $. D Sus-  (50) Staaten niet eens gadeflaat, weeten zy zidi heimelyk te bezorgen, en deze worden doof' hen met de grootfte begeerigheid geleezen. kei zes. Ja, wat zal ik dan doen? van assof. Wanneer gy toch een Defpoot wilt zyn , is 'er naar myn gedachten geen beter middel voor , als dat gy het zo zoekt in te richten, dat uwe onderdaanen in 't s.'ehee! geen leezen leeren. Want a!s de Mensen niet lee,:en kan , dan kan hy ook geen verboden Schriften leezen. keizer. By Mahomed ! dat is een voortrcffeiyke voorflag! Cidli! zeg tegen den Staatsminister,dat hy bevel moet geeven, dat myne onderdaanen niet meer mogen leeren leezen. En gy, myn lieve Duitfcher, om dat gy zien zult, dat ik verdiende weet te fchatten, hier is voor U een gouden Medailje. Ik nam den gouden Medailje aart, bedankte den Vorst zeer nederig, en lachte in myn hart, over het gedrag van den Despoot, dewyl ik voor uit zag, dat de Marokkaanen hunne Kinderen nu eerst recht yverig in het leezen zouden onderrichten, zo dra de Defpoot hen zulks had doeii verbieden. Hoe ik \fen zyne Barbaarfche Msjifleit ben af-  C 51 ) afgekomen weet ik niet, want toen ik myn Compliment gemaakt had ontwaakte ik. Om dezen droom lachte myn Heer nog zeer hartelyk, en maakte 'er allerlei aanmerkingen op. Het is waar, zeide hy, het is maar een droom, ondertusfchen is alles toch de waarheid , wat ik in myn droom gefproken hebbe. Hetallerzekerfte middel,om onrustigheden ia een Land voor te komen , is en blyft eene goede, rechtvaardige Regeering. Waar deze is, daar zyn zo weinig onrusten te vreezen, als een rechtfehapen Vader, die zyne Kinde. ren goed opbrengt, te duchten heeft, dat hy door zyn Kroost uit zyn huis zal gejaagt worden. Hy zou lang over deze ftoffe gefproken hebbe , maar eene fterke beweging , welke in óns Schip ontftond, deed hem zyne reden afbreken. Wat is 'er te doen ? vroegen wy. ' Wy zien Land , zeide een Matroos tegen ons, terwyl dezelve ons voorby liep — wy Jiyn nu firaks in Amerika! Dit bericht veióorD' z za'aktö  C Si ) saakte eene algemeene vreugde, hoewel cre^ zelve niet lang duurde. Welhaast verhief zich. een ftorm, het Schip werd zeer fnel voordgedreven , en — eer wy zulks vermoede, kreeg bet zulk een geweldigen floot, dat wy allen over elkander vielen, en nu zat het geheel vast» Dit veroorzaakte eene algemeene ontfteltenis , eenige huilden , andere baden, veelen liepen angftiglyk heen en weder, en wrongen hunne handen. Myn Heer alleen ftond flil , en zag ftyf voor zich. Ettelyke minuten hier na zag hy my in 't gezicht, en vroeg my, wat is hier te doen? ik. Dat weet de lieve God. van assof. Die weet het zeker weiv maar wy moeten ook weeten, wat wy tedoe» hebben. Wat flaat ons heden voor oogen? ik. De dood! de dood! ach lieve God! de dood! van assof. Wanneer het anders niet is, dan hebben wy geen reden, om ons te ontfiellen. Sterven moeten wy toch eenmaal, en wanneer wy heden fterven, dan hebben wy dit in ons voordeel, dat wy niet veel uitteftaan hebben. Het is om een kwaad kwartier. uurs-  C 53 ) uurs te doen , dan is alles voorby, en wy bevinden ons in eene betere waereld, alwaar wy geen fcbipbreuk meer te vreezen hebben. ik. Aeh ja! ach ja! maar ik zou echter gaarne nog langer keven. van assof. Ik ook. Maar wie kan ons helpen ? i k. God alleen. van assof. Ja, die kan ons helpen. Maar wanneer hy helpen zal: dan moeten wy onze kragten gebruiken. Wanneer God den Akker zegenen zal : dan moet men die ordentelyk bearbeiden , en wanneer God ons van den dood redden zal, dan moet men doen wat men kan, om den dood te ontgaan. Heeft men gedaan, wat men doen kon, en helpt zulks toch niet, dan kan men getroost en rustig fterven; het is als dan een teken, dat God het voor beter houd, dat wy de aarde verlaaten, als dat wy langer op dezelve leeven. Zyt dus getroost Conftant! hier is geen tyd te verliezen. Daar liggen planken, houd deze plaats wel in 't oog! wanneer het Schip niet kan gered worden, gryp 'er dan daadelyk een van, fluit deze vast in uwe armen, en geef u over ?an de golven en den goeden God, aan wien D 3 wind  C 54 ) wind en weêr gehoorzaam zyn. Hier is een worst! hier is brood! hier is een mes! hier is de helft van myn geld ! bewaar alles wel! wanneer gy aan Land komt, zullen U alle deze dingen onfchatbaar zyn. Dit is alles , wat ik, tot uwer en myner redding, doen kan. Zyt nu getroost 1 ila de handen moedig aan 't werk, waar iets te doen is! thans verloor ik myn Heer, in deze beweging , en ik kreeg hem niet meer te zien. Wat ik nu doen zoude » wist ik niet, Maar welhaast vernam ik zulks. De golven iloegen in het Schip, het Schip wierd lek, en alles wat op het Schip was kreeg bevel, om het water uit te pompen. Ik pompte zo veel als myne kragten toelieten, en wy behielden het Schip, dooreen buitengewoonen arbeid, den gantfehen nacht. Dan tegen den morgen werd het gevaar, meer en meer grooter, de Kapi, tein liet, van tyd, tot tyd, noodfehooten doen , om de Schepen of de Landbewooners, welke naby ons waaien, onzen nood te kennen te geeven, en hen om hulp te bidden. Maar — 'er kwam geen hulpe — onze kragten namen'af het water in het Sciiip nam Toe _L wy ftooden eindelyk tot osdcr de ar- men  ( 55 ) rnen in het water. Nu gaf elk den moed verloor en, men liet de pompen ftaan , en zogt zich op eene andeïe wyze te redden. Ik liep ook van den pomp , en daadelyk i air de plaats, alwaar myn Heer my de planken getoond had, greep 'er een, floot dézel» ve vast in myne armen , ftorte 'er mede in Zee, en dreef weg. Hoe lang ik hier mede gedreven heb weet ik niet, dewyl ik geen horologie by my had, en waar op ik echter ook niet zou hebben kunnen zien, offchoon ik hetzelve mogt gehad hebben. Genoeg, toen de golven my, met myn plank, een tyd Jang ginds en herwaards hadden gedreven, verlieten my myne kragten, het klonk my in de ooren, zien kon ik ook niet meer — ik zugtte: o God! zy6my genadig! —— —— — —— Heden deed ik myne oogen open, en zag regt voor my. Toen hóórde ik, dat iemand zagtelyk zeide: God lof! hy leeft nogi Ik keek om, en zag drie mannen, die my liefderyk aanzagen. Ik keek hen aan, maar verder kon ik niets doen, dewyl ik ten uiterfte zwak was. D 4 Eeni-  ( SS ) Eenigen tyd hier na wierd ik echter warm, myn hart Doeg fterker, ik kon myne tong bewegen , en vroeg: waar ben ik ? Hy fpreekt ook duitsch, riep een van hen uit, hy is onze Landsman ! welkom Landsman! gy zyt onder goede Menfchen! (*) Hoe C) Hier is eene groote Aanmerking noodig. Heer Conflant komt thans in een Land, alwaar alles beter ingericht is, als in Duitschiand. Hier by is nu het volgende op te merken: cerflelyk: dat men daar om niet op zyn Predikant, Amptman, Edelman , Vorst enz. te onvreden moet worden, wanneer het by hen niet gaat, zo als het wel gaan moest. De■wyl ieder een , zelf onzen waardigen en edeldenken«!en Keizer , op eene zekere wyze als geketend is, «Jat hy zo veel goed niet doen kan, als hy wel wil. Zo dra men iets verbeteren wil, zo Hellen 'er zich daadelyk een menigte Menfchen tegen, welke, door die verbetering, een gulden of twee van hunne iuïomften zouden verliezen. Ten tweeden , moet men in 'c oog houden , dat liet Land , waar van nu zal gefproken worden, op At* Kaart van Amerika in 't geheel niet aangetekend {laat, en den weg daar heen dus zeer bezwaarlyk te vinden zy. Dit herinner ik , om dat de een pf andere zich, door dc vleijende vernaaien, die nu zullen  ( 57 ) Hoe ben ik toch hier gekomen? vroeg ik verder. Dat zult gy alles te weeten komen, lieve Landsman , antwoorde een van deze drie Mannen. Maar heden hebt gy rust noodig, en moogt niet veel (preken. Men bragt my daar op een aftrekzei van Kruiden , het welk zo fterk was, dat het my de maag en alle myne leden verwarmde. Zo dra ik een kopjen of twee igedronken had , gingen de Mannen heen, en zeide: flaap nu gerust en zyt geheel onbekommerd ! U zal geen leed ge« fchieden. Ik viel inderdaad ook daadelyk in eene fluimering, welke my onuitfprekelyk zoet was. Toen ik ontwaakte, was ik tamelyk be2\veet, en bevond my zo wel, als of ik nieuw gebooren was. o God! zeide ik, ik danke U", dat gy myn leven gered, en my by zulke lieve goede Menfchen hebt doen komen. In geheel myn leven zal ik het niet vergeeten, wat len voorkomen , niet daadelyk zal laaten verleiden, zyn Vaderland verlasten, en naar Amerika gaan, ora daar die jouden Eeuw te vinden. D 5  ( 58 ) gy aan my gedaan hebt; ik zal ook alle myne kragten irfpannen, om een recht got^ Mensch te worden, en elk ongelukkige en bedroefde gaarne hulpe geeven , zo veel ik kan, ' Hebt gy wel gerust, lieve Landsman ? vroeg éen jong Mensch aan my, die, zonder dat ik zulks bemerkt had , in een hoek van de kamer zat. God zy geloofd! was myn antwoord , ik heb een zeer heerlyken flaap genooten. ■ Nu, vervolgde hy, dan zult gy ook beter worden. Hy voelde my hier op den pols, en bragt my een zindelyk droog kleed , het welk ik da'adeiyk aan deed en opftond. Toen ik nu te kennen gaf, dat ik honger had , wierd my zeker een matigen, nviar kragtigen maaltyd gebragt, welke ik fmakelyk genuttigde. Nu , dacht ik , wilt gy uwe nieuwsgierigheid ook Mille , en onderzoeken , wejke Menfchen het eigenlyk zyn, die het zo goed met U meenen. Dan myne nieuwsgierigheid wierd fiegt bevredigd. Hoe heet toch, vroeg ik, dit gelukkig Land , in 't welk ik my bevinde? Zult  (59) Zult gy 'er gelukkiger door zyn, wanneer gy het weet? was het antwoord. Ik zie aan Ü , dat Gy nog duizenderlei vraagen op de tong hebt; maar ik bidde U zeer, dat ge my daar omtrent verfchoont. Ik ben hier niet gefield geworden, om uwe nieuwsgierigheid te> bevredigen, maar om voor uwe oppasfing ende herfteliing uwer gezondheid te zorgen. Dit, zal ik doen. Maar met de beantwoording uwer vraagen kan ik my niet inlaaten. Dit zyn zonderlinge Menfchen , dacht ik by zeiven, en ging eenigzins onwillig in de kamer op en neêr. Toen my de tyd lang viel, vroeg ik, of het my, ten minften dan niet geoorloofd was, om uit het vengfter ta zien? Dit wierd my toegeftaan. Ik liep zeer nieuwsgierig naar het vengfter , en dacht , dat ik daar uit iets van de inrichting dezer zonderlinge Stad zou zien — maar ik dwaalde. Het vengfter had zyn uitzicht naar de Zee, welke nog zeer onftuimig was, en vry hooge golven floeg. Ik kreeg anders niets te zien, als Zee en golven, en aan het flrand een Man , welke nevens een Kanon ftond. Waarom ftaat dat Kanon daar? vroeg ik. In plaats van antwoord te geeven, lag hy, die  ( 6o ) die my tot gezelfchap diende, flegts de hand op den mond. Ondertusfchen antwoorde het Kanon zelf. Het werd gelost, en nauwiyks was de flag gefchied : of drie jonge Mannen fprongen voor den dag,en fpraken met den Man, welke by het Kanon de wacht had, deze toonde hen eene zekere plaats op de Zee, alwaar iets fcheen te dryven. Zy keeken 'er naar , fpraken nog ettelyke woorden met elkander, ■wierpen vervolgens hunne klederen af, en iprongen in de Zee. My ging eene yskoude rilling door alle myne leden toen ik dit zag, maar zy zwommen als een Eend, en waaren tinnen twee minuten by het geen, dat zy zagen dryven, fcragten het uit de Zee aan Land, en ziet het was een half dood Mensch , het welk zich echter nog aan een plank had vast gehouden. In het huis, daar ik in was, ontftond nu een groot gedruis, en een zeer fterk heen en weder loopen , waar uit ik befloot, dat dit Mensch , even als ik , daar binnen gebragt was, en men zich nu moeite gaf, om zyn leven te redden. Verder vernam ik echter niets, en ik moest pij  my ter rust leggen, zonder dat myne nieuwsgierigheid in het minde of het geringde was bevredigd geworden. Den volgenden dag vernam ik echter meer. Toen ik opgedaan was en my aangekleed had : kwamen 'er weder twee Mannen by my, welks wedergaê men hier te lande maar zeer weinig ziet. Zy waaren recht opgegroeit, hadden een gezonden kleur, zaagen 'er eeuigzins erndig , maar tevens zo eerlyk en goed'hartig uit, dat ik hen daadelyk wel om den hals had willen vallen. Lieve Vreemdeling ! zeide de eene , onze God heeft U tot ons gevoerd, op dat wy gelegenheid zouden hebben , om onze menfchenüefde aan U te bewyzen. Dit hebben wy gedaan. God heeft onzen arbeid zo gezegend, dat wy uw leven gered hebben. Hier over verheugen wy ons nu , en zyn gekomen, om van ü te verneemen, waarin wy U verder van dienst kunnen zyn. ö God! riep ik uit, en de traanen liepen my langs de wangen , by welke menfohesi hebt gy my gebragt! Vind gy in ons gedrag , vroeg de Amerikaan, mooglyk iets buitengewoons? Konden wy  % 62 J wy minder doen , als wy gedaan hebben ? Moesten wy U misfchien in de Zee hulpeloos hebben laaten zinken ? Toen wy U uit het water geholpen hadden, hulpeloos hebben laaien liggen ? Of moesten wy U , nu wy U geholpen hebben , maar daadelyk de wyde waereld weder in zenden? ik. 6 God, welke menfchen! Amerikaan. Hebben wy meer gedaan, als het geen, dat de pligt van ieder Mensch is ? en waaren wy geen wanfchepfels geweest, indien wy minder hadden willen doen ? ik. 6 De Menfchen, welke hunnen pligt doen zyn 'er zo zelden! In onze Landen ge'fchièd het zeer dikwyls, dat men de Vreemdelingen, die op een grondgebied ziek worden , of verongelukken , daadelyk op eenen anderen bodem doet brengen, op dat de Gemeente, op welks grónd zy ziek geworden, of verongelukt zyn, 'er geen kosten van zal hebben. amerikaan. Dat weet ik wel. Maar daarom is 'er ook in de Landen van V zó veel droefheid en elende. Gy pleegt te zingen : Hier  ( 63 ) Hier is Je Mensch altyd in droefheid, Met droefheid groet hem de avondltondj Met traanen gaat hy uit zyn kamer, Met treuren flyt hy zynen tyd. Zulks komt daar van daan , om dat de Menfchenliefde onder U zo zeer verkoeld is. Hoe meer de Menfchenliefde in eene Maatfchappy toeneemt, des te meer vermindert ook de droefheid en menfcheiyke elende. Maar genoeg , lieve Vreemdeling! en wanrieer gy weet, dat het getal der goede Menfchen klein is , wees gy dan braaf! op dat dit klein getal door U vergroot worde. ik. Dat zal ik zeker doen. Ik heb ook, een beursjen vol geld by my gehad; wanneer gy dit wedervind , dan wil ik gaarne alle de onkosten betaalen , welke hier om mynentwille gemaakt worden. amerikaan. Uw beursjen met geld is hier, en dit zal ü , benevens al het geen, dat wy in Uwe klederen gevonden hebben, ter hand ■geftelc worden. Of denkt gy mooglyk, dat by ons het Strandrecht (*) ook ingevoerd is? - ■ - - ik (*) Het Strandrecht is ee.n Recht, het welk ver. feheide Cbtiscelyke Staacen, welke Aan de Zee gele. genf  C°4) ik fchaamde my, en floeg myne oogen neder. Hier op wierd ik naar myn naam, myne Ouders, myne geboorteplaats en myn hand. werk gevraagt, en alle myne antwoorden wierdën ofigefchreven. Toen ik hem op dé laatfte vraag antwoorde: dat ik een Linnenwever was, vroeg hy verder: hebt gy niets anders geleerd, waar mede gy U zeiven onderhoud kunt bezorgen? ik. Anders in 't geheel niets. Amerikaan. Ja het is by de Duitfchers' een Nationaal gebrek, dat zy altyd maar eene zaak leeren. De een leert Linnehweven, dé andere Zyde weven, de derde Prediken enz. Door deze flegte gewoonte doet gy U zeer groote fchade. Zo lang men Uwen arbeid noo- gen zyn , hebben , om tle verongelukte Sehepen te feerooven ,en de geenen welke zich aan 't (ïrand redden , te plunderen. Daarom plegen de Heeren Geestelyken, in zulke tlrekcn, den lieven God in hunne Keik-Gebeden aan te roepen, dat Hy het ftrand wilde zegenen, of zeer veele Schepen wilde doen verongelukken, en hen de goederen ter plundering wil. de toevoeren. Daar onze Regenten alles zoeken te verbeteren, zo zullen zy;, zonder twyfel, dit tflis» bruik ook affcliafien.  C 65 ) noodlg heeft, gaat het goed; maar zo dra 'ev; tyden komen , dat deze niet meer gezogt word, dan komt de MenfchelykeElende aan, dan moet gy overal loopen, om werk te zoeken , voor een elendig loon werken , en gy geraakt in fchulden, zorgen en kommer. En dan hebt gy zeker oorzaak om te zingen: Hier is de Mensch altyd in droefheid. Maar wy willen nu verder voortgaan. Lieve Duitfcber, gy ziet, dat wy voor U gaarne alles doen willen, wat wy doen kunnen. Maar nu moet gy U nog eene kleine onderzoeking laaten welgevallen. Dezelve is noodig om uwent wille , op dat wy zien kunnen, wat ü ontbreekt, en om onzent wille, op dat gy ons niet iets van uwe Europifcho onreinigheden zult meêdeelen. i k. Veroorloof my dan , dat ik U myn pas toone. Amerikaan. Deze heb ik reeds lang gezien, maar daar ftond niet in, dat gy van luizen, kwaad zeer, fchurft enz. vry was. En offchoon 'er zulks al eens in ftond, dan is uw pas nog een jaar oud; geduurende dezen tyd had gy Jigt, Pest en diergelyken kunnen krygen. In 't kort, op uw pas kunnen wy niet 5* E aan,  C 66 ) aan, gy moet U laaten onderzoeken. De gezondheid is het beste, dat wy hebben , en daarom is het onze duure pligt, om te zorgen, dat onze gezondheid niet door de befmettihg van zieke Vreemdelingen in gevaar komt. Holfter! (dus heete de andere Amerikaan) begin de onderzoeking! Hebt gy de klederen en het hembd onderzogt? Hebt gy 'er peen ongedierte in gevonden ? holster. Ik heb alles onderzogt, maar geen leven daar in bemerkt. Amerikaan. Onderzoek dan het hair op het hoofd! holster. Dat is alles zuiver. Amerikaan. Zie hem in de keel, of de huig nog oubefchadigd is. holster. Deze is ook goed. Amerikaan. Hoe veel tanden heeft hy ? h olster- Ja, dat kan ik zo op eens niet uitrekenen : tweëntwintig heele tanden en éciiige Rukken. Amerikaan. Dat dacht ik Wel. Wanïieer 'er eens een Europiaan by ons komt , die alle zyne tanden nog heeft, dan, moet wi • ?Vn  C 6> ) zyn naam in onze aantekeningen der zeldzaamheden geboekt worden. (*) Amerikaan. Bemerkt Gy aan zyn hals fliels van fistels , of verhardingen ? holster. In 't geheel niets. Amerikaan. Onderzoek zyne handen zeer nauwkeurig tusfchen zyne vingeren ert gewrichten , of hy ook , hier of daar, hef fchurft heeft? holster. Hy kan 't wel gehad hebben, maar heden is hy zuiver. Amerikaan Hy heeft immers geen jigtknubbels aan zyne vingeren? holster. Daar vind ik ook geen fpoorvan. Amerikaan. En heeft hy ook geen breuk? Onderzoek hem zeer nauwkeurig. HOt- (*) Het is zeer droevig, dat men zich zulk ee-n verwyt door een Amerikaan moet laaten zeggen. Maar is hetzelve niet gegrond? De oorzaak, waar door de Europiaanen in den bjoei hun's levens, meest allen, hun tanden plegen te verliezen is: dat men de Kinderen niet zegt, wat zy doen moeten, om kunne tanden te behouden. In de voorige deeleri der Boode uit Thuringen ls hier reeds zo veel van gezegd, dat bet overbodig zou zyn, 'er hier jl0g meer van te fpreken, £ 2  X 68 ) 'holster. Daar is hy ook vry van. amerikaan. Dat is een wonder. Wanneer 'er drie Europiaanen by, ons komen, dan kan men het byna zeker (tellen, dat één der drie altyd een breuk heeft. (*) Hier op wierd ik nog onderzogt, of ik van venerike ziekter.s en den gouden ader vry was? Toen ik hier van vry gefproken wierd, lachte de Amerikaan , en zeide: het is my zeer lief, dat men U zo zuiver heeft bevonden; Gy moet nog al tamelyk ordentelyk geleefd hebben. Ondertusfcben zult gy 't U moeten laaten welgevallen, dat gy nog eenigen tyd in dit huis onder een nauwkeurig opzicht blyft, eer gy moogt uitgaan. De wetten van ons Land brengen dit zo mede. Men kan op de Menfchen niet genoeg opmerkzaam zyn. Gy lieden leert een menigte dingen , maar (♦) De oorzaaken, waarom de Breuken onder ons zo algemeen zyn, zyn zeer menigvuldig. Maar een der voornaamfte is zekerlyk, de gebrekkelylce inrichting der Broeken. Hier van is in Salsmarfs Bedenkingen Over het merkwaardig Boek van den Hofraad Faust omflandig gehandelt en anngetoont , op welk eene wyze de Broeken beter konden ingericht worden.  maar gy leert niet, hoe men zyn lichaam gezond kan houden. Daarom hebt gy allen ook gebreken , de een hier, en de ander daar. Vaar intusfchen wel, en zyt, wegens uwe op. pasfing niet bekommerd» want voor alles is reeds gezorgd. Ik ondervond ook werkelyk, dat deze belofte gehouden wierd. Ik had daaglyks goede fpyzen, fchoon linnengoed , en een zuivere Haapplaats, want een bed kan ik het niet noemen, dewyl 'er geen vederen in waaren, ook had ik iemand tot gezelfchap by my. Ik ondervond echter wel haast, dat de Menfchen , welke my tot gezelfchap gegeeven wierden, niet alleen tot tydverdryf, maar voornamelyk by my waaren, om my uittevragen, en van my zogten te verneemen, of ik wel zogezond van Ziel, als lichaam was. Toen hielp het my zeer veel, dat ik in Erfurt van den Heer Majoor, en daar na, van den Heer van Asfof, geleerd had. Was ik nog zo eenvoudig geweest, als ik was, toen ik my onder de Keizerlyke Soldaaten liet aanwerven, dan zou men zeer flegte denkbeelden van my gevormd hebben. Eens vroeg een Amerikaan, E 3 welke  (.7°) welke my gezelfchap hielt: U zal de tyd wel zeer lang vallen? Ja wel; ja wel1 zeide ik. gezelschap. Hoe zou het U aanrtaan, •wanneer ik hier een Gezelfchap bragt, waar mede gy op de kaart kond fpeelen? ik. Ik ben geen vriend van 't kaartfpel. gezelschap. Maar dit is toch eene fraaije bezigheid, men kan den tyd daar meê zo aartig verdryven. ik. Wanneer men lust heeft om iets te doen, dan ontbreekt het nimmer aan tydverdryf. Bezorg my iets te werken, dan heb ik geen kaartfpel nodig. gezelschap. Maar wat zal het U fcbade, wanneer gy fiegts fpeelt, zo lang gy hier in bewaaring word gehouden ? ik. Zeer veel: want vooreerst word ik, daar door, te rug gehouden, om iets nuttigs te doen , ten tweede, gewen ik daar door aan het fpel , en weet niet, of ik het hier na weêr zal kunnen laaten. gezelschap. Wanneer gy dan, af en door, werken wilt, zeg my dan, welk een werk gy verlangt te hebben. ïk. Geef my dan ten.minften iets te twy- nen,  ( 7i ) ren, tot ik verlof heb om uit te gaan en by een Meester werken kan. gezelschap. Goed! Gy zult heden nog iets te twynen hebben. Hier op verliet hy my, en bragt me, niet lang hier na, een werktuig daar ik meê kon twynen, en ik was ongemeen in myn fcbik, dat ik nu iets nuttigs kon verrichten. Het was zeer goed, dat ik dus had geantwoord ; want in 't vervolg vernam ik , dat men in het geheelen Land geen fpeelkaarten had, en 'er niemand was, welke met my zou hebben kunnen loeien, Ondertusfehen was ik maar gantsch niet in myn fchik, dat ik in 't geheel niet naar de omftandigheid en inrichting van dit Land verneemen mogt. Toen 'er- dus, op den vierden dag, weder iemand tot gezelfchap by my kwam : vroeg ik daadelyk: waarom mag ik in 't geheel niet naar de inrichting van dit Land verneemen? Lieve Vreemdeling! antwoorde Stone, dus was zyn naam, wy hebben U nu beproefd, en gevonden, dat gy een eerJyk en verftandig man zyt, met welke men iets fpreken kan. Heden kunt gy vraagen, wat gy wilt. £ 4 Eerst  C 72 ) ■ Eerst had ik duizenderlei vraagen te doen, en nu ik iets vraagen zou , wist ik geen woord uittebrengen. Eindelyk bedacht ik: dat de Heer Majoor, in Erfurt, my eens vroeg: Waar wilt gy in de waereld naar rond zien ? Myn eerfle vraag , die ik deed, was dcrhalven deze i welke produkten heeft men hier te Land? ! stone. Wy hebben vcelerlei produkten, en bekomen 'er van jaar tot jaar nog meer. Maar ons voornaamfte produkt is de Kinderen. i k. De Kinderen ? En welke zyn dan de voornaamfte Fabrieken? stone. De Kinderfabrieken. i k. (overluid lachgendey ik geloof, dat gf my niet verftaat. Produkten noemen wy dat geen, het welk in een Land geteeld word — stone. . Onze Kinderen worden immers ook geteelt. ik. En door Fabrieken verftaan wy werkplaatfen, alwaar veele Menfchen iets vervaardigen. stone. Dat zyn onze Kinderfabrieken ook. Eerst doen Vader en Moeder het hunné aan de Kinderen, hier na komen zy'in de op«  ( 73 ) voedingshuizen , alwaar zy verder geleerd' worden. ik. (Het hoofd fchuddende) Ik weet uit U niet wys te worden. Ik heb in geheel myn leven niet gehoord, dat men de Kinderen tot de produkten des Lands, of tot de Fabriekwaaren rekent. stone. Dat geloof ik wel Ik ben een Engelsman , kom uit Europa hier, en weet dus zeer wel, hoe gy Heeren pleegt te denken en te handelen. Aldaar maakt gy groote fehikkingen, om den Akker te verbeteren, en lehryft 'er in de tydingen van, hoe veel Vlas, Hennip, Koorn , Krap en diergelyke gy gewonnen hebt. Gy vind, af en door, nieuwe middelen uit , om de Schaapen , Paarden , Runderen en Zwynenteelt te verbeteren, en terwyl gy dit alles doet, rygt gy het lichaam uwer Meisjens, met keurslyven, vreefelyk in elkander, en maakt haar dus onbekwaam, om een gezond en iierk Kind ter waereld te brengen en te zuigen; ja, bemerkt niet, dat uwe Jongelingen , veelal, zo bleek , als geesten omd waaien. Gy zoekt het een en ander in de vervaardiging van 't lynwaad , Laken , Porcclein en diergelyken te verbeteren j maar is E 5 het  C 74 ) het U nog wel in 't hoofd gekomen om uwe Buuren in de opvoeding te overtreffen (*) ? Daar door voelt gy 'er de gevolgen ook van. Uwe Akkers zyn dikwyls tot verbaazing toe vrugtbaar,eri uwe Vrouwen grootendeels elendig en krachteloos; Lammeren en Kalven hebt gy trots de beste der Vreemdiingen, en bet is een lust om dezelve te zien; maar flaat men het oog op uwe Kinderen: dan moet men dikwyls traanen ftorten, zulke elendige, beklagenswaardige fchepTelen als het zyn ; op de flraaten , daar het fchoonlieLynwaad, de voortreffelykfte Lakens, Zyde Stoffen, Tapyten, Staal werk , Horologien en meer diergeiyke dingen te koop ftaan, waggelen dikgebuikte, geboggelde, met kwaadzeer befmette, bleeke kromme Kinderen rond ; terwyl gy uwe Paarden bezorgt , de Schaapen opfluit, fcheuren dikwyls uwe Jongens eikander by de hairen, of f>) Wanneer Stone tegenwoordig Duitsculand wilde bezoeken, dan zou hy zekerlyk Provintien vinden, op welke de harde verwyiingen, die hy ons doet, geen betrekking hebben. Men hevlytigt zich, vaj) tyd, tot tyd, om de opvoeding te verbeteren, en verGckeide Duitfche Votflen bevorderen en onderfleunen deze veibetering.  ( 7J ) of bcfchadigen de boompjens, welke gy ge* plant hebt. Wy denken 'er hier geheel anders over; by ons is eens voor al aangenoomen , het beste produkt des Lands is het Kind. Daarom ftudeeren wy op niets meer, als op welk eene wyze wy recht gezonde, fterke, goede, wyr, ze, en vlytige Kinderen kunnen bekomen. Toen ons Opperhoofd zyn Ambt aanvaarde, deed hy een zeer heerlyke redenvoering, welke gedrukt en onder de luwooners des Lands uitgedeeld is. Ik heb daar uit het volgende nog onthouden: „ 't Geen my het meest aan 't harte ligt, is de opvoeding der Kinderen. Eer wy 'er op denken, hoe wy goede Veulens, Runderen, Schaapen en Zwynen zullen teelen! eer wy fchikkingcn maaken om ons yjas, Wolie en Laken te verbeteren, zo laat ons eerst onze Kinderen verbeteren. Maaken wy eerst onze Kinderen recht goed; als dan zullen Runderen, Schaapen, Zwynen, Vlas, Hcnnip , Laken, Staal werk, in 't kort alles zal dan beter worden. Bedenkt maar eens zelf, door wien worden alle deze dingen verbetert ? door de Mer.Jdsn. Zo dra als deze ver-  C 76 ) Arerbcterd zyn , zo verbetert zich alles wat cm hen is." Wanneer Gy maar eerst onze Kinderen ziet: dan zult gy daadelyk — maar gy zult dezelve eerst zien! ik. Dit wil my niet recht in 't hoofd. De Mersch wil toch leven, en wanneer hy leven wil, dan moet hy toch geld hebben. stone. Dat fpreekt van zelf. 3k. Wel nu bedenk dan maar eens zelf! alle andere Produkten en Fabrieken brengen geld aan, maar de Kinderen kosten geld. En wie geeft 'er iets voor ? Of verkoopt gy misfehien uwe Kinderen? stone. Ha! Ha ! Ha! Myn lieve goede Duitfcher! Gy denkt nog zo als de meeste uwer Landslieden. By ons berekend men de Rykdom van den Burger naar de menigte zyner Kinderen. In onzen oort houd men retField voor den rykften Man en waarom ? — Om dat hy dertien Kinderen heeft. ik. Zulks kan ik niet begrypen. Hoe veel kost het niet, om een Kind te voeden, te kleeden , te laaten oppasfen en onderwyzen' Hoe veel zorgen maakt het ons! en wat brengt het in ? By ons in 't geheel niets. Daarom zyri  C 77 ) zyn 't by ons de Armfie Lieden die de meeste Kinderen hebben. stone. Dat geloof ik heel wel. Maar by ons is het geheel anders , hoor eens , lieve Duitfcher! ik zie veel eerlykheid in uwe oogen, derhalven wil ik U omtrent de opvoeding onzer Kinderen onderrechten. Maar weu oplettend! ik. Dat wil ik gaarne doen. stone. Iets kost de opvoeding der Kinderen altyd. Maar kost het ook niet iets, wanneer men Rogge, Gerst, of Vlas bouwen wil? Tien Kinderen kosten, by ons, zeer zeker, niet meer, als by L>, één. ik. Dat zou iets fraai's zyn. stone. Fraai is het zeker, maar het is ook waarheid. By de opvoeding onzer Kinderen, vallen duizend uitgaaven weg die gy hebt. i k. Gy Lieden zyt zonderlinge Menfchen. stone. Dat zyn wy ook. Ondertusfchen zyn wy toch gelukkig, en bevinden ons, by alle onze zonderlingheden, wel. Voor het gebruik van Medicynen , by voorbeeld, word aan onze Kinderen niets uitgegeeven. ik. Hoe maakt Gy dat dan? stone»  ( 7» > i stone. Wy laaten onze Kinderen niet ziek worden. ik. Dat is wel ligt gezegd, maar- — stone. Maar — even zo ligt uitgevoerd. Wanneer een Kind gezond gebooren word, gezonde fpys, gezond water, gezonde lucht geniet, zich daaglyks in de vrye lucht beweegt, van zieke Menfchen verwyderd word — waar van zal het dan ziek worden? Ontftaat 'er fomwyle eene kleine onpasfelykhéid in het lichaam van het Kind: dan weet ieder Huisvader daadelyk de goedkoopfte middelen, waar mede hy zulks verhelpen kan. Honger kost geen geld. Beweging en versch water ook niet. Deze zyn altyd de drie hoofdgeneesrriddelen. Het overige, dat in fommige gevallen nog noodzaakelyk zou kunnen zyn, verzaamelen wy zelf by het doen onzer wandelingen. Daar wy geen zieke Kinderen hebben: zo vervallen ook alle die uitgaaven, dié by zieke Kinderen nodig zyn, Wy gebruiken geen oppasfiers, of geene duure lekkernyen tot hunne verkwikking. De fpyzen komen ons ook niet duur te ftaan, de moesgroentens teelen de groote Kinderen grootendeels zelf, Melk, Boter, Kaas, Ooft heeft ieder  (19) ieder in zyn huis, zo veel hy noodig heeft, en Vleesch , krygen zy maar alleen , wa»> neer hun Vader zulks betaalen kan. i k. Dan kan ik my ook zeer ligt voor. ftellen , dat de kleding ook zeer goedkoop zal zyn. stone. Zo goedkoop, dat ik geloof, dat de kosten, om hier dertig Kinderen te kleden , nauwelyks zo veel zal beloopen , als fomwylen by U de kleding van één Kind kost. Dat wy eens aan 't hoofd beginnen! Bonte Mutfen gebruiken zy niet. i k. Dat kan ik ligt begrypen. Men begint deze in Duitschiand ook reeds weg te werpen , en dezelve zyn nog maar alleen in ge>bruik by lieden , die deszelfs fchadelykbeid niet kennen. stone. Maar onze Kinderen gebruiken over 't algemeen niet eens een Hoed. Wy ge» looven, dat de vrye lucht en de Regen, de beste verfterking voor het hoofd is. Was bet dus geen dwaasheid, wanneer men geld wilde uitgeeven, om een verfterkingsmiddel voor het hoofd te bekomen ? Dat wy de Kinderen -niet laaten frizeeren kunt gy ook zeer iigt begrypen. ik.  C 80) ik. Dit raakt in Duitschiand ook uit demode. Ik heb reeds Kinderen uit de voornaamfte huizen gezien, die met rond los hair gingen. stone. Hier by zullen zy zich ook zeer wel bevinden. Daar alle onze Kinderen met een ontblooten hals en borst gaan , zo befpaaren wy al het geld, dat by U aan halsdasfen, doeken en dergelyken word uitgegeeven. ik. De Kinderen der voornaame Lieden beginnen by ons ook reeds zo te gaan. Maar den gemeenen man, kan men daar toe nog in 't geheel niet overreeden. Deze geiooven, dat de Kinderen te ligt verkouden zouden, wanneer zy den hals en borst niet wel bewaarden. Daarom laat men hen borstlappen maaken, bind hen dasfen, of zakdoeken om den hals. Ja, ik heb Menfchen gekend, die in den Winter de Kinderen fcmwylen Vosfeftaarten om den hals bonden. stone. En van deze Kinderen fterven'er Zeker veel ? ik. Verfchrikkelyk veej. Wanneer 'er by ons honderd Kinderen gebooren worden, dan ian men altyd zeker rekenen, dat 'er vyftig van  (si) van ftervenï eer zy den ouderdom van zestien jaaren bereiken. stone. Zulks was voor ons zeker eene zeer groote fchade, maar voor U is het goed, dewyl gy gelooft,dat veele Kinderen de menfchen arm maaken. Maar , laat ons verder gaan, en de kosten berekenen, welke de opvoeding der Kinderen by ons veroorzaakt. De weinige kleding die zy dragen is zeer goedkoop , van Fluweel en Zyde weten wy in Jt geheel niets, van Laken zeer weinig, de geheele kleding is meestendeels van Linnen gemaakt. Dit kost niet veel, is ligt, en kan , wanneer het bemorst is, weder gewasfen worden. Aan de broeken befpaaren wy ook iets ^ want deze zyn niet eens gevoêrd. i k. Van Linnen , en niet eens gevoêrd ? My dunkt zulks is voor de arme Kinderen toch veel te koud. stone. Deze kleding is zeker ligt. Dan Wy zyn geheel en al overtuigd, dat de koude verfterkt,daarom is die kleding by ons,over 't algemeen, het meest geliefd, door welke de vrye lucht recht ongehinderd komen kan (*). ik. (*) Dat dit de waarheid zy, is in salzman's Bedenkingen over een merkwaardig Gefchrift van den Hofraad Faust aangetoond. 5. F  ( 82 ) ik. Wanneer de-Bedden uwer Kinderen zo ingericht zyn, als het geen is, waar op ik heb geflapen, dan zullen deze zeker ook niet veel kosten. stone. Ha! Ha! Ha! Hoe is U dit bekomen ? ik. VVaarlyk zeer wel. stone. Dat is my lief, de Bedden onzer Kinderen zyn eveneens zo ingericht. De Bedfrede is altyd Van Elzenhout, Dit kost zeer weinig, om dat wy Elzen in overvloed heb. ben; dewyl wy'alle vogtige plaatfen daar mede beplanten. i k. By ons worden alle Bedftedèn van Denre- of Pyr/boomenhpuc gemaakt. stone. Dat weet ik wel. Maar ik weet ook, dat gy allen zeker van de Weegluizen geplaagd word. Zulks komt van uwe Denneen Pynboomen Bedftedèn. De Weegluis nestelt «Heen in hardachiig hout. Daar door zult gy in onze 'Bedftedèn 'geen cén Weegluis vinden. ik. Dit zal ik onthouden. stone. Daar doet gy wel aan. Nu , in deze Bedftede leggen wy een zak, welke met firoo gevuld is , over deze een linnen doek, hier  C 83 ) hier op een hoofdkusfchen, dat eveneens met firoo gevuld is, dan een deken met wolls geflikt, tusfchen welke weder een linnen doek komt. In deze Bedden bevinden zich onze Kinderen zeer wel, zyn gezond en llerk. ik. By ons zou men geiooven, dat diergelyke Bedden 'voor de Kinderen te hard waaren. . stone. Hard en zagt , naar dat de Kinderen zyn. Zeker, wanneer onze Kinderen den geheelen dag in de kamer zaten, en van den eenen ftoel naar den anderen gingen, en vervolgens op den ftroozak kwamen; dan zou deze voor hen zeker zeer hard zyn; maar — nu zy een groot gedeelte van den dag met werken, loopen en fpringen doorbrengen: zo maaken zy daar door hunne ftroozakken zagt» Mooglyk fliepen zy, wanneer men zulks begeerde , flegts op den blooten grond der kamer. i k. Dat is nu alles goed. Maar wanneer uwe Kinderen goede , bruikbaare Menfchen zullen worden, dan moeten zy toch leermeesters hebben, en dit kost evenwel geld! stone. Zeker kost het geld. Maar dit geld betaalt de Gemeente. Hy die ons eeri gezond Kind .levert, deze geeft aan de Ge-» meente een kapitaal, het we^k zeer goede inF i tres-  ( §4 ) trfesten opleverd. Zou deze dan daar aan bei ven nog intrest opbrengen ? Zulks was ten höogfte onbillyk. i k. Kan dan een Kind daar alles leeren waar toe by lust en bekwaamheid heeft? stone. Alles! i k. Hebt gy dan Goudmynen? stone. O ja, zeer veele. Eik goed hoofd, datwy hebben, is een Goudmyn! ik. Hum! de Menfchen in onze Gemeente hebben toch ook hoofden; dan moesten wyook Goudmynen hebben. stone. Ja, met deze foort van Goudmynen is het een zeer fraaije zaak. Het is in de eerfte plaats niet genoeg, dat men een hoofd heeft, maar 'er moet ook iets in zyn ; en wanneer 'er iets zal inkomen, dan moet het 'er eerst door onderrechting en de opvoeding in gelegt worden. Hier aan ontbreekt by U nog zeerVveel. Maar ik mag daar over niet veel fpreken,' óp dat ik U niet boos maake. jr-. Mij aangaande kunt gy zeggen, wat' #y wilt. Ik heb op myne reize 'er reeds een Liedjen van hooren zingen. Gy wiltmy mooglyk zeggen; dat wy enkel leeren geiooven, maar niet nadenken. Heb ik het niet getroffen ? stone-  C 85 ) stone. Getroffen! Verder is het niet genoeg, dat men iets in 't hoofd heeft, maar men moet ook verlof en vryheid hebben , om 'er gebru k van te moogen maaken. Omtrent dit punt is 'er by ons eene zeer goede inrichting. Zo dra iemand een nieuw middel uitvind, om zich een beftaan te bezorgen, dan word zulks aan de Gemeente voorgedragen : vind deze het goed, dan verheugen wy.'er ons allen over, en elk fpant zyne krachten in, om hetzelve bevorderlyk te zyn. Is dat by U ook zo? ik. Dat kan ik niet zeggen. By ons is zeker een zeer kwaad ding, dit heet de Beftaancyd; deze verleid de Menfchen , dat ze op ieder, die een goed beftaan heeft, of eene nieuwe uitvinding doet, hakken en byten. Ik wilde nog verder fpreken ; maar hy drukte my de hand, verliet my, en zeide: heden moet ik my van U verwyderen, lieve Vriend» dewyl eene bezigheid my wagt. Hier na bezogten my nog vcrfcheide Perfoonen , welke my alle veele fraaije zaaken' van de inrichting dezes Lands verhaalden, het welk ik echter alles niet verhaalen kan. Nu werd het Zondag, en ik bad om verF 3 lof,  ( 86 ) lof, om mede in de Kerk te mogen gaan. Ik verwierf dit zeker, maar men zeide my emlliglyk , dat ik niet praaten, geen geruisen maaken, en ook niet mede zingen mogt, tot dat ik my gewend had , om zo te zingen , als het by hen gebruikelyk was. De Kerk was zeer zuiver en helder , en, hoe zeer 'er taamelyk veel menfchen in waaren, zo was 'er echter alles zo ftil, dat men 'er een Muis zou hebben kunnen hooren piepen. Toen ik 'er ettclyke minuten in geweest was, wierd 'er met een fëhél een teken gcgeeven , waar op de deuren daadelyk gefloten wierden. Nu zong men een vaers of twee , welke my door merg en been gingen — en ik herinner my niet, dat een ander Lied my te vooren ooit zo heeft aangedaan. Waar van daan, dacht ik by my zelf, mag zulks wel komen? En ik kon 'er geen anderen grond voor vinden, als, eerftelyk, dat de geheele Gemeente zo zagtelyk zong, en geen een eenig Mensch overluid fchretuwde; en ten tweeden.dat de vaerzen zelve zo fchoon en zo duidelyk waaren, dat ik alle de woorden verftond, welke 'er in voorkwamen. Nu trad de Predikant te voor-  C 87 ) \oorfchyn,en deed eene Redevoering, wejke ó( k zeer fchoon en verftaanbaar was. Hy fprak over het Menfchelyk lichaam, en toonde aan, dat dit het werktuig was, door welk de ziel niet maar alleen gewaar werd, wat om haar gebeurde, maar ook uitvoerde wat zy voorgenoomen had. Ten (lotte vermaande hy ons ook,'dat wy ons zouden hoeden , dat dit werktuig niet door onze fcbuld befchadigd wierd , en wy het vlytig zouden gebruiken, op dat deszelfs krachten niet zouden verzwakken; Hy roemde ook do Gemeente , dat ze de jeugd zo vlytig tot zwemmen , loopen , fpringen, en allerlei lichaamsoeffeningen .en handwerken gewende. Wat helpt toch het goed hart, zeide' hy , wanneer men ook niet een gefchikt en duurzaam lichaam heeft, waar mede men zyne Gvenmenfchen dienen en, in den nood, kan byfpringen ? Aan het einde deed hy nog een kort gebed, het welk omtrent dus luide: „ Wy dankenU, o God! datGy onze Gemeente gewillig ge„ maakt hebt, om onze verongelukte Broede. „ ren ,welke in de voorleden week in de gol5, venderZeedreeven.met gevaar van bun eiV jV 4 ,? gen  (88) ,i gen leven by te ipringen ; en dat gy hunne „ poogingen zodanig hebt gezegend, dat zy „ 'erverfcheidenaan den dood ontrukt hebben. „ Laat hen recht innerlyk en levendig gevoe,, len, welk eene groote, goddelyke vreugde „ het zy, zynen Broeder te redden j Laat het „ ook de geredde Vreemdelingen gevoelen, op „ dat hun hart van menfchenliefde warm wor„ de, en zy, in het vervolg,ook hunne Broe„ deren, wanneer zy hen in nood zien, by. „ fpringen, en hen redden; op dat het alzo „ recht zichtbaar worde, dat wy Uwe Kinderen zyn, Vader! welke Gy uwe hulpe zond „ om hen van den dood te redden! Amen!" De geheele Gemeente antwoorde hier op driemaal: Amen! i Ik wierd onder dit Gebed zo week, dat my de traanen eerst uit de oogen rolden , en ik ten laatfte overluid fnikken moest. Toen ik 'er nog meer hoorde fnikken, keek ik om, en zag in aller pogen traanen , voornamelyk hadden vyf perfoonen hunne aangezichten methun zakdoek bedekt en fnikten. Uit hunne Europifche kleding befloot ik , dat het ook wel volk van het Schip kon zyn , op het W.e|ke Ik my ook bevonden had. Na  C 8y.3 Ni dat 'er nu nog eenige vaerzen , op de Predikaatfie toepasfelyk , gezongen waaren , ging de'vergadering uit elkander. Maar ook by dit uit elkander gaan, zag men enkel orde. 'Er was niet zulk een gedrang en door elkander loopen, gelyk dikwyls in onze Ker. ken te zien is; maar ieder ging als het zyn beurt was; eerst de jonge Meiajens, toen de Vrysters, vervolgens de Vrouwen, en eindeiyk de Weduwen ; nu kwam het Mannelyk Gedacht in dezelve orde. ■ Teen wy uit de Kerk waaren, zeide myn Geleider , dat ik daadelyk by den Voordander der Gemeente moest komen. Ik ging mede , en zag by deze gelegenheid, een gedeelte der plaats , want ik weet niet, of ik dezelve een Stad, of een Dorp zal noemen. De ftraat, door welke ik ging, was zo recht gebouwd, dat dezelve door den wind kon doordreken worden , zeer fchoon met lleenen belegd , en eenigzins fchuin afloopende, en tusfehen ieder huis was eene tusfchenwydte wel van dertig voeten , denkelyk, om het gevaar van Brand te vermyden. Toen wy door de helft der ftraat gegaan waaren, bleef myn Geleider voor een huis I'' 5 ftaan,  ( 90 ) ftaan, klopte aan, en zeide: hier woont onze Voor (tander! Een jong en bloeijend mensch, welke even zo gekleed was , als Stone 'er my eene befchryving van had gegeeven,opende de deur* en vroeg: is dat Conöant, welke myn Vadej gaarn wilde (preken ? Myn Geleider knikte met het hoofd, de jonge Man vatte n:y trouwhartig by de hand, en leide my de trappen op by zyn Vader, de Voorftander der Gemeente. Dit was juist die trouwhartige , vriendelyke Man , welke my , voor eenige dagen, zo nauwkeurig deed onderzoeken. Vriendeiyk bood hy my de hand, en vroeg: zyt gy volkomen gezond ? en toen ik voor alle genoote weldaaden myne dankbaarheid wilde betuigen, lag hy my de hand op den mond. Hebt gy , vervolgde hy, nog iets te wenfehen ? ik. Niets ais arbeid. voorstander. Die zult gy hebben. Maar als Linnenwever is 'er heden voor U niets te doen. ik. Hoe zo? Heeft men dan hier geen Linnenwevers? voorstander, Genoeg, maar deze werken  f 91) ken alleen in den Winter. Don gehcelen Zomer door, werken zy in het Land en in den Tuin, op dat zy daar door de vrye lucht moogen genieten , en door den Land- en Tuin. bouw kracht in hunne armen bekomen, ik ben ! zelf een Linnenwever. ik. Gy? voorstander. Waarom verwondert gy U daar over ? ■ i k. 0:n dat gy 'er zo gezond en frisch uitziet. By ons zyn alle de Linnenwevers mager en bleek. voorstander. Waar dit van daan komt zult gy nu reeds weeten.. Op die wyze, zo' als het Linnenweven by ons gedaan word , blyven wy allen frisch , gezond en buiten zorgen. Den geheelen Zomer door zorgen wy voor eeten, drinken en hcut, en in den I Winter maaken wy onze kleding. Hier by kunnen wy altyd nog zo veel verkopen, dat I wy (leeds geld genoeg hebben, om de overij ge uitgaave te kunnen goedmaaken. Wat wilt ! gy nu werken, dewyl gy niets anders geleerd hebt, als weeven? Onze Gemeente wil heded een nieuwen Tuin aanleggen, op eene plaats, i. alwaar nog eerst een heuvel moet weggeruimt- wor-  C P> ) worden. Wilt gy daar ook aan werken? In den beginnen zal dezen arbeid U voorzeker niet fmaaken, dewyl gy 'er niet aan gewoon zyt J Maar beproef het maar eerst vier weken , dan zult gy zeker meer kracht in uwe armen befpetiren. ik Ik wil dezen' arbeid zeer gaarne van harte doen* op dat men my niet voor een ledigganger boude. voorstander. Goed! morgen zal U dus een ffuk werks aangeweezen, en beflemt worden, hoe veel gy daar voor zult bekomen. Beden eet gy nog op onze kosten, maar van morgen af voor uw eigen geld. Weet gy wel waarom ? ik. D-enkelyk, om dat ik my nu zelf kan onderhouden. .voorstander. Juist! Wy onderfteunen ieder gaarne zo veel wy kunnen , maar wy vorderen ook , dat elk zich zelf zal helpen, zo dra wy hem aan den nood onttrokken hebben. ik. Mag ik nu niet een weinig in deze plaats rond zien? voorstander. In de plaats wel, maar Eiog niet in de huizen. Tot hier toe hoorden wy  C 93 ) wy U fpreken; en waaren met U te vredeb. Nu willen wy ook uw gedrag zien. Zyn w^ daar ook meó te vreden; dan zullen wy TJ alles foonen, wat gy verlangt. Ga nu weder naar uwe Herberg 1 Ik ging ging neen, maar eenigzins droevig, dewyl ik niet Wist, hoe ik den dag zou doorl brengen. Echter viel my de tyd toch niet lang. in myne Herberg vond ik een goeden* maaltyd, by welke ook eenig gebraad en een glas wyn was. Toen my dit laaide werd toegereikt, zeide men tegen my: heden leven wy een' weinig ruimer, dewyl het de dag def rust en verkwikking is. Na dat ik my verzadigd had, trad de Predikant, welke my des morgens zo zeer geflicht had, in de kamer. Hy had geen zwarten rok aan, en ik kan my niet herinneren-, dat ik in die plaats ooit een Predikant in een zwarten rok gezien hebbe! Waar uit deze gewoonte ontdaan is , heb ik vergeeten te vraagen. . Ik danke U, zeide ik , zo a's hy binnen ■ trad, dat gy my heden zo fehoon gedicht hebt predikant, Waarlyk ? Op welk eene' wyze hebbe ik ü dat) gedicht? i k.  ( 94 ) ik. Aeh! gy hebt my zo aangedaan, dat ik overluid moest weenen. predikant. Wanneer het anders niet is, dan geeft zulks my weinig vreugde. By ons vordert men van de (lichting nog iels meer als aandoening. Hebt gy iets van my geleerd, het wc'.k gy voordezen niet wist ? i k« 6 Ja ! ik heb nog meer geleerd , als ik te vooren wist , hoe noodig het de Mensch is, om zyn iichaam gezond te houden en zich te oeffenen. predikant. Fn hebt gy daar omtrent een goed befluit genoomen? i k. Zeer zeker! ik heb my voorgenoomen, dat ik ook myn lichaam gezond houden en oeflenen wil, op dat ik in ftaat zal zyn, myn evenmenfehen by te fiaan, wanneer dezelve in nood raaken. predikant. Wei nu, dat is my lief! op deze wyze heb ik U waarlyk gefticht. Want by ons noemt men fiichten , wanneer men den Mensch verftandiger en beter maakt. i k. Daar hebt gy my weder gedicht. Tot dus verre geloofde ik , (lichten heete, het Menfchelyk hart aan te doen. Ik ben ook dikwyls aangedaan geweest; maar wanneer de aan- doe-  (95 > doening voorby was, dan was ik altyd weder ds oude Coniiant, die ik voordezen geweest was. predikant. Dat is altyd het geval by enkele aandoeningen. ik. Maar, zeg my nu eens, welk eene Religie men hier eigeniyk belyd? predikant. Hebt gy dit nog niet gemerkt? Waar toe heb ik U dan opgewakkerd? ik. Daartoe, dat ik myn lichaam gezond houden en vlytig oeffenen zou. predikant. Heel goed! Maar waarom zoud gy zulks doen? i k. Om dat ik myne Broederen , in den Nood, zou kunnen byftaan. predikant. Goed! Ik hebbe U dus tot Menfchenliefde opgewakkerd. Wiens Jongeren erkent men 'er nu aan, als zy liefde onder eikanderen hebben ? j k. De Jongeren van Jefuj. predikant. Heel goed! Weet gy dan m nog niet, welk eene Religie wy belyden . i tc. Ik zie wel de Cliristelyke. Dan ik wil. de toch gaarne weeten, welke Gristenen gy heden waart? Zyt gy Gereformeerde, Lutherfche, of Katolyke Christenen? predikant. Christslyke Christenen. ik.  C 96) ïk. Dezen naam heb ik toch in myn geheelen leven nog niet gehoord. . predikant. Dat kan wel zyn. De Religie van Jefus word by U zelden zo geleerd, als Jefus dezelve heeft voorgedragen. De Monnikken hebben in laater tyden 'er veel bygevoegd, waar van de een dit en de ander weêr wat anders genoomen heeft. Deze byvoegfels der Monnikken noemen zy nu gemeenelyk grondartikelen des Christelyken geloofs , leeren deze zo yverig , dat ze daar door de Religie, die maar alleen liefde prédikt, vergeeten, en elkander haat en verbittering inblazen , dewyl zy zeggen: alle die deze,grondartikelen niet aanneemen , moeten zonder twyfel eeuwig verdoemd en verlooren zyn. Daarom kunnen de Christenen by U niet in alle de Christelyke Kerken gaan, dewyl zy altyd moeten vreézen , dat 'er iets zal worden voorgedragen, het weik zy niet kunnen geiooven. Wat nu ons betreft, wy houden, het met den Apostel Paulus, welke het ook niet wilde riul-en, dat eenige Christenen zich naar Paulus, anderen naar Apollo, en weder anderen zich naar Chepas noemden. Wy prediken de zuivere leer van Jefus, om de Menfchen  fchen verftandiger en beter te maaken ; da. zelve tor Menfchenliefde en werkzaamheid op te wakkeren , en hen in hunne droefhe« den gerust te ftellen. Daar by laaten wy de meeste, zogenaamde , geloofsartikelen weg, waar door de Christenen maar tegen elkander worden opgezet. Dus richten wy ook onze Gezangboeken in, en ftellen in dezelve maar alleen zulke Liederen, die tot vertrouwen op God, tot Menfchenliefde, tot werkzaamheid opwakkeren , en laaten allen die geen weg, die zekere Christelyke Religiepartyen aanltootélyk kunnen zyn. ik. Op deze wyze duit gy dus geen Gereformeerden, geen Katolyken, geen LiKhoraanen onder Ü? predikant. Hoe kunt gy zo iets van ons geiooven ? Wy dulden alle Menfchen , maar geen Boozen. Wanneer 'er een Vreemdeling by ons komt, dan beproeven wy hem zorgvuldig , of hy iets geleerd heeft, waar mede hy zich voeden kan ? of hy eerlyk en zedelyk zy ? is hy zulks, dan neemen wy hem tot onzen Medeburger aan, zonder hein wegens zyn geloof te onderzoeken. Wy laaten ieder gelooyen wat hy voor waarheid hoild. 5- G Wy ■  (p*) Wy geeven aan ieder Religieparty ook vrylicid om voor zich een Kerk te bouwen. Maar tot heden is 'er nog geen tot ftand gekomen. Wanneer de Vreemdelingen een maal of twee onze Christelyke Kerk bezogten, en daar in de zuivere leer van Jefus hoorden: zo bevonden zy zich daar by zo wel, dat zy het vergaaten, om zich eene eige Kerk te bouwen, fa ik moet U nog iets zeggen , wat de Christelyke Religie veel eere geeft, i k. Wat is dat dan ? predikant. Voor vyf jaaren dreef de ftorm een Turks Schip op onze kust; het Was in gevaar om te vergaan, maar met Gods hulpe, wierd het grootfle gedeelte der Manfcfjap door ons gered. Daar wy bevonden, dat het eerlyke en werkzaame Menfehen waaren: zo veroorloofde wy hen, om zich by ons op te houden. Dan in de eerfie weken waaien zy geheel droevig, hoe zeer wy ons alle moeite gaaven, om hen op te beuren. Wat deert U, dat gy zo treurig zyt? vroegen wy eens aan een van hen. Zyt gy ziekelyk ? ontbreekt U iels aan uw voedftl ? of heeft U iemand beledigd? Ach! dit alics is het niet, antwoorde hy , maar  C 99 ) Waar hoe kan men te vreden zyn zonder Re-' ligie? Wy bemerkten zeer wel , wat de Turk daar meê wilde zeggen , en zeiden tegen hem: Wenscht gy misfchien een Tempel, alwaar gy , naar uwe wyze , God kunt vereeren ? Ach ja, was zyn antwoord , dit is het eenige dat wy wenfchen. Maar geen een van ons durft het echter waagen omULieden hier toe verlof te vraagen: dewyl wy toch voorzien dat ons verzoek zal worden afgeflagen. Ei! Ei! vervolgde een van ons, wat hebben wy gedaan, dat gy zulke flegte gedachten van ons vormt ? Houd gy ons voor barbaaren , welke over het geweten van hunne evenmenfchen heerfchen willen ? De Mensch, hy zy wie hy zy, heeft by ons de vryheid om, naar zyne wyze, God te vereeren. Gaat morgen by onzen Voorftander , en laat deze eene, gefchikte plaats tot bouwing eens Tentels', voor U aanwyzen, gy zult dezelve zeker bekomen. De Turk eilde met dit blyde nieuws naar zyne Landslieden, en nu waaren zy daadelyk vrolyk en vergenoegd, en ftelden in ons nog G 2 wel  f ico) wel eens- zo veel vertrouwen als voordezan*. Dit was nu zeer natuurlyk. Want hoe is het mooglyk , dat de Mensch liefde en vertrouwen tot zulke Menfchen kan hebben , die hem niet veroorlooven, om naar-zyne inzichten God te vereeren. De plaats tot den Turkfchen Tempel wierd daadelyk aangeweezen. Maar eer het tot de bouwing des Tempels kwam , leerden onze Turken Duitsch, en konden onze Kerken bezoeken. Nauwlyks hadden zy dit een keer of twee gedaan, of wy bemerkten, dat zy, af en door, diepdenkende met elkander hier en daar gingen en fpraaken ; dat zy geen fehikking tot den opbouw van een Turkfchen Tempel maakten, en, van tyd, tot tyd, vlytiger in de Kerk kwamen. Eindelyk kwam de Voornaamfte van hen by onzen Voorftander, weende en zeide: lieve Broeder! gy zyt een rechtfehapen Man, en. in U is geen valschheid ; wanneer gy iets belooft , dan houd gy uw woord, en wanneer gy iets zegt, dan kan men 'er zich op verhaten , dat het waarheid is. Gy bedriegt niemand, en fchadet niemand. Gy zyt niet lui, Gy zyt vlytig. Gy helpt ieder, dien gy ku-ns.  <: rei) Tarnt helpen. Gy doet veel goed. Wanneer wy in uwe Kerk komen, dan leeren wy veel goed : wy gevoelen , dat wy verftandiger , beter en meer te vrcde.i worden. Waar toe zal ons dus de Turkfche Tempel dienen ? Wy willen Christenen zyn , wilt gy ons aanneemen ? De Voorftander omarmde hem , en federt dien tyd leeven zy onder ons, als onze Broederen. Hoe gevalt U zulks? ik. Voortreffelyk. predikant. Maar zouden wy deze vreugde wel gehad hebben, wanneer wy in onze Predikaatfiè'n alle die byvoegfels hadden voorgedragen, welke door de Monniken gemaakt zyn! By voorbeeld, de verklaaring van de tegenwoordigheid des lichaams en bloeds van Jefus in het Avondmaal. ik. Ik geloof, dat de Turken fpoedig heengeloopen zouden hebben. predikant. Dat ziet gy nu. De zuivere leer van Jefus hoort ieder gaarne , die geen flegt Mensch is ; maar de byvoegfels der Monniken zyn, in 't gemeen, tegen het verfiand , daarom wil niemand dezelve gaarne jhooren. G 3 i k,  ( 102 ) ik. Maar zeg my eens! geeft gy lieden de Heidenen ook vryheid om hunne Religie te oeffenen ? predikant. En dat waarom niet 5 In ons Land wponen ten minften tienduizend Heidenen, welke allen volkomen vryheid hebben, om God, naar hunne wyze, te vereeren. i k. Dit is toch al te erg. PUEDiKA nt. Te erg ? en dat waarom ? ik. Is de Godsdienst der Heidenen niet geheel valsch? predikant. Dat is hy zekerlyk. Maar wat zullen wy cu doen ? Moesten wy misfchien die arme Heidenen folteren, en martelen, tot zy Christenen wierden? ik. Dat juist niet. Maar ik zou hen toch geen vryheid geeven, om hunnen Godsdienst openlyk te houden. bredikant. En dat waarom niet? ik. Dewyl de Christenen 'er ergernis san hebben. predikant. Wat is dat te zeggen: ergernis hebben? ik. Wel de Christenen ergeren 'er zich aan, wanneer zy zulk een fchatidelyken Godsdienst zien. pre-  C 103 ) predikant L'eve Vriend ! wanneer gy m een Gezelfchap zyt, waar goede Ooft opgedragen word, waar van gy uw deel neemt, het welk U goed (maakt, maar ziet dat eenige van het Gezelfchap, geen goede vrugten ceten willen, maar wilde appelen gebruiken, welke zy meêgebragt hebben, ergert gy U daar dan over? ik. Waarom zou ik my daar dan over ergeren ? Het is immers hun eigen fchuld, wanneer zy de wilde appelen voor de goede Ooft verkiezen. predikant. Zo is het ook juist met ons en de Heidenen. Wy vereeren God zó, gelyk het ons door Jsfus, en het gezond verftand , geleerd is, en bevinden 'er ons wel by. Dit is de goede Ooft. De Heidenen vereeren, nevens ons, God op eene verkeerde wyze dit zyn de wilde appelen. Zullen wy ons daar aan wel ergeren? ik. Wanneer ik U dit nu alles toegeeve, dan moet men toch vreezen, dat de Christenen, van tyd tot tyd, Heidenen zullen worden , wanneer zy immer Heidenen nevens zich zien. predikant. Hebt gy ooit gezien , dat G 4 een  ( 104 ) een Man, welke eene lekkere vrugt at, dezelve wegwierp, en een wilden appel nam, wanneer hy zag, dat een ander een wilden appel at? i k. Nooit. predikant Hoe kunt gy dan geiooven , dat Christenen, de zuivere Christelyke Religie ooit tegen de Heidenfche zouden verruilen ? Wy hebben noch geen voorbeeld, dat by ons een Christen tot de Heidenen is overgegaan. ik. Dat is nu zeer goed. Maar naar myn gedachten moest gy toch iets meer doen. predikant. En wat dan? i k. Gy moest de Heidenen zoeken tè bekeeren. predikant. Hoe zouden wy dit beginnen ? i k. Gy moest hen eenige Misfionarisfen toezenden. predikant. By ons is ieder Chris:elyke Inwoonder een Misfionaris. i k. Wel nu dit zal ik eens toeflaan. En op welk eene wyze trachten zy de Heidenen te bekeeren ? predikant. Zy hebben maar één Regel. ik. En deze heet? j pre-  ( 105 ) ptediicant. Gy zult dezelve reeds kennen: want hy komt niet van ons, maar van Jefus, en heet: Laat uw licht fchynen voSr de Minfchn , op dat zy uwi goede wirktii zien , en uwen Vdder in den Ht-m;l verherlyken. Om naar dezen reëel te handelen, worden wy allen van der jeugd af gewend. Wy roemen onze Religie niet fterk , wy pryzen dezelve niemand aan, en dringen ze nog minder iemand op — maar wy bevlyiigen ons, om door onzen levenswandel te bewyzen, dat de Religie, die wy belyden, onder ons de beste zy. Wanneer nu de Heidenen zien, dat wy rechtfcliapen Menfchen zyn , die , voorbedacht , niemand bedriegen, maar veeleer elk, hy zy wie hy zy , gaarne helpen , zo veel in ons vermogen is, zo krygen zy ons lief, (lellen vertrouwen in ons, gaan met ons om en handelen met ons. Hier door worden zy meer en meer verbeterd, en leggen hunne oude, kwaadc gewoontens af. Eenige van hen bezoeken reeds onze Kerken, en zenden hunne Kinderen in onze Schooien. Binnen den tyd van twintig jaaren zal -men, zo wy hoopen, in dit Land geen Heidenen meer vinden. Hadden wy anders gehandeld , de Heidenen G 5 wil.  ( io6 ) willen overreden, of dwingen om onze Re. ligie te belyden : dan zouden zy te^en ons verbitterd geworden, onze Religie gefebuwd hebben, en, wanneer zy tot dezelve toegetreden waaren, dan zou hun hart toch niet redeïyk geweest zyn. Dan met onredelykc Menfchen willen wy niet te doen hebben. Een rechtfehapen Heiden is ons liever als een Christen fel urk. Thans ging de Predikant heen, en lief my alleen. Nu had ik tyds genoeg , om het geen te overdenken, dat hy my gezegd had. Dan het wilde my zeker niet rech' in 't hoofd, dat hy gezegd bad : Een rechtfehapen Heiden is my liever als een Christen Jchurk;. Maar toen ik de zaak verder nadacht, zag ik toch zeer duidelyk dat hy gelyk had. Want wat is toch een Christelyke fcl'urk? een Jchurk , die de Christelyke Religie belyd , gevolglyk een OnCbristen , pan» een waare Christen kan geen Jchurk syn. Want jefus heeft immers niet gezegd : aan uw geloofsbelydenis zal ieder erkennen , dat gy myne jongeren zyt; maar: daar aan zal ieder erkennen, dat gy myne jongeren zyt, wanneet gy liefde onder elkmderen hebt. En - ' • • 'hl  C 107 ) En wat is een rechtfehapen Heiden ? Een rechtfehapen Min, die eene Religie bclyd , weike dvvaalende is. Den volgenden dag wierd my de plaats aangewcezen daar ik werken zou. In den beginnen viel my dezen arbeid zeer zuur. Dan toen ik dezelve eenige dagen gedaan had , voelde ik zeer duideiyk', dat ik, hier by, my zeiven veel beter bevond, als voordezeti. Het eeten (maakte , en bekwam my veel beter , 'de (laap was geruster, ik kreeg meer kracht in myne armen, en befpeurde, over *t alge» meen, dat ik veel gezonder en vlugger was. Ik zeide dit aan myn Opziender. Deze Jachtte, en antwoorde: dat wecten wy zeer wél. Daarom is het by ons de gewoonte, dat ieder Mensch , Kinderen , Vrouwen , Handwerkslieden, Geleerden, in 't kort, dat elk zich daaglyks een uur of twee , in de vrye lucht , met het Tuin- of Landwerk bezig houd. Hier door befpanren wy zeer veel, de Geneesmiddelen, de Spcceryen en de Vederen in de bedden, en zyn toch veel gezonder, als die geen, welke Geneesmiddelen gebruiken ; onze fpyzen , zonder fpeceryen , (maaken ons veel beter, als anderen hun maal-  C tos ) inanitycien doen , die met de duurde fpecelyén beftrooid zyn ; en wy flapen op ons Jeger ook zagter, als veele duizend Menfchen op hunne vederbedden. Daarom lubben wy .in onze Catechismus eene vraag, welke aldus luid: Weike bezigheden moet dan ieder Mensch doen, wanneer hy gezond en vergenoegd wil biyven? Antw. Den Tuin- en Landbouw. (Hier van, zeide ik, ftaat m myne Catechismus geen woord. Dat kan wel zyn, vervolgde hy. Daar in tegen (iaat in uwe Catechismus ook zeer veel, waar van in de onze geen woord gerept word. Maar hier over zullen wy echter niet disputeeren. Wy laaten aan ieder, welke by ons komt, zyne Catechismus; en zo moet het ook zyn. Men mag niemand in zyne Religie krenken, ündertusfchen hebben wy toch de vreugde, om te zien, dat onze Catechismus aan ieder Vreemdeling, die by ons komt, behaagt, en dat zy dezelve, meer en meer, in hunne huizen invoeren. Wy hebben ook reeds êe vreugde gehad , om met onze Tuin- en Land ■  C icr; ) Landbouw meenig een ziekte van de Zie! t* geneezen Op welk eene wyze dan? vroeg ik. Wy hebben, vervolgde hy, verfeheide keeren bet geval gehad, dat 'er Menfchen by ons kwamen, die in den grond eerlyk en braaf waaren, maar het hoofd altyd lieten hangen, treurig rond wandeLlen , en over geestelyke aanvechtingen klaagden. Wy zogten hen, zo veel mooglyk was gerust te ftellen , hier nu Jokten wy hen op het Land en in den Tuin, en kregen hen zo ver, dat zy aan het tuin', werk vergenoegen vonden. Nu duurde het niet lang, of hunne geestelyke aanvechtingen waaren vervlogen. Waar door komt dat dan, vroeg ik. Dat wil ik U, hernam hy, verklaaren. Ziett de geestelyke aanvechtingen komen gewoonelyk van het dikke bloed, zwakke zenuwen en eene zwakke maag. De Mensch, welke zulk.eene ongefteldheid in zyn lichaam befpeurt , bevind zich in eene geduurige angst en bangigheid, en kan derhalven zeer Ugt ai. lerlei fchrikkelyke gedachten krygen, welke" hy geestelyke aanvechtingen noemt. Gy zult dus in uw Vaderland, alwaar men nog veele gees.  ( fiö) geestelyke aanvechtingen heeft, wel bemerkt hebben, dat de geen die *er het meest mede geplaagt worden , altyd in hunne kamer zitten. Dat is toch, antwoorde ik, niet altyd het Geval. Ik heb een Boer gekend , die zeker altyd in het veld werkte, en toch over geestelyke aanvechtingen klaagde. Dat kan wel zyn, hernam myn Opziender. Tot heden hebben wy altyd de vreugde'gehad, om te mogen zien, dat de geestelyke aanvechtingen verdweenen , wanneer onze nieuwe Medeburgers eenige weken in den Tuin gewerkt hadden. Echter hadden wy toch eens het geval.dat dit middel geen geneezing te weeg bragt. 'Er kwam dan een Perfoon uit Saxen tot ons, welke zich daadelyk tot onzen tuin arbeid bekwaam maakte , maar toch altyd klaagde en kermde, dat hy geen rust voor zyne Ziele kon vinden. Daar het nu welhaast Synode was — ik. Wat is dat, Synode? opziender. Het is eene vergadering der verftandigfte Mannen in onze Provimie, welke iedere maand byeen komt , en gemeerifchappelyk overlegt, hoedanig 'er, op de eene en andere plaats , verbeteringen kunnen gemaakt  C u-i ) maakt worden, en hoe onze Medeburgeren, welke zich aan Jyf en ziel niet wel bevin' den, kunnen geholpen worden. ik. Zo ! Op deze wyze is het Synode by O een geheele andere zaak als het by ons is. Wy hebben by ons ook een Synode. Doch dit bemoeid zich met niets als met de zuiverheid der leere. opziender. Wat ons betreft f wy zorgen daar voor, dat onze Medeburgers een zmver verftand en een zuiver hart bekomen. Is dit beiden zuiver: dan is de leer zeker ook zuiver. Jk herinner my nog, dat het water, het welk in onzen oort ontfpringt, eens onzuiver wierd. Te dien tyd was 'er juist een Berlyner byons aangekomen, welke zich by ons bemind wilde maaken, en daarom eenige voor flagen deed, hoe men het water konde zuiveren. DePrer,dent van het Synode lachte, toen hydeze voorfiagen hoorde, en zeide: dat is dwaasheid! laat de bron reinigen, dan kryg't gy ook zuiver water! Daadelyk werd 'er ook een Werkman afgezonden, welke de onrein, hetd moest wegdoen, die, van tyd, tot tyd, in de bron vergaderd was, en den volgende,., dag hadden wy water zo helder ajs kristal. Ge-  C 1Ï2 ) Gelyk het nu met het water is, zo is hui ook met de lcere. Is het verftand opgeklaard, en het hart zuiver, dan komt ook de zuivere lecre te voorfchyn. Is het, daar in tegen, met het verftand niet in order, is het hart boosaartig : dan brengen beiden ook niets ais domme dingen te voorfchyn. Maar om weder op ons Synode te komen! Onder anderen wierd 'er ook gefproken, op welk eene wyze den goeden Sax te helpen zou zyn. Ik kan hier omtrent niets anders zeggen, zeide de Prefident, — onderzoekt nauwkeurig, welke fpyze hy gebruikt! Zegt my dit in de volgende Vergadering, dan wil ik myne gedachten iaaten gaan, hoe dtn goeden Man te helpen zy. De ranste Buurman van den Sax nam het op zich, om hem nauwkeurig naar te gaan, en leverde in het volgende Synode een nauwkeurige aantekening van alles wat de Sax ieder dag gegeeten en gedronken had. De Prefident las°dit met opmerking, en deed toen de volgende uitfpraak: Lieve Vrienden! Ik vinde in de leefwyze van onzen goeden Sax niets te berispen, dan dat hy daaglyks tweemaal Koffy drinkt.  C "3 ) dntikt. De Koffy maakt het bloed aan *t zie* den, er**.veroorzaakt derhalven, wanneer hy te dikwyls gebruikt word, altyd hartkloppingen en benaauwtheden. Beproeft het eens! tracht hem eerst daar heen te leiden , dat by naar het middagmaal geen Koffy meer drinkt, en wanneer dit gelukt, overreed hem dan, om des morgens, in plaats van Koffy te drinken, Bierfoup te eeten ! In het volgende Synode zal ik bericht verwachten , hoehy zich bevindi Wy deeden zulks. Zo dra het uur kwam, waar in hy des middags Koffy pleeg te drinken, noodigde wy hem tot eene wandeling, waar door hy de Kolfy vergat. Een week of twee hier na kwam de geen, welke by ons de plaats van Doftor bekleed, op zyne kamer, en zeide: Lieve Broeder! Ik heb bemerkt, dat gy uw niet wel bevind, en dat gy eene zwaare ziekte te wagten hebt. Gy kunt U daaromtrent niet anders helpen , als dat gy bélluit.om daaglyks.des morgens,: in plaats van Koffy, Bierfoup te gebruiken. De Sax zuchte. Maar daar 'er daadelyk Bierfoup boven gebragt werd, en de Doclor zulks het eerst gebruikte, at hy mede, gebruikte den volgenden dag ook Bierföupe, era 5. H be-  ( »4 ) vond zich, daar by zo wel , dat wy in het Volgende Synode bericht konden geeven , dat zyne geestelyke aanvechtingen geheel vervlogen waaren. De Prefident lachte toen hy dit bericht geleezen had, en zeide, ik heb 't wel gedacht, dat het dus gaan zou, wanneer de Koffy veel gebruikt word, dan is dezelve een bron van veele geestelyke aanvechtingen. Van dien tyd af had ik nog meerder fmaak in den arbeid. Wanneer hy my fomwylen eenigzins zuur viel , dan herinnerde ik my daadelyk het gefprek, dat de Opzichter met my gehouden had. Indien hy U al eenigzins zuur valt, dacht ik dan , gy word 'er toch rykelyk genoeg voor betaalt, gezondheid — kragt — vrolykheid —' moed — eetlust — een genisten flaap — dat zyn toch alle dingen , die ieder veel geld waardig zyn. . Wanneer men  C "9 ) opzichter. Ik-geloof waarlyk, dat gy wilt disputeeren? en daar zult gy niet recht aan komen. Het disputeeren kan mooglyk in Duitschiand de mode zyn, By ons is het niet in gebruik, IVy disputeeren niet, maar handelen. Ziet nu de een of ander, dat onze handel wyze goed is, dan doet hy't naar; maar gelooft hy dat deze niet deugd, wel nu dan doet hy 't naar zyn eigen zin. Waarom zou men disputeeren ? ik. Lieve Vriend , ik zie wel, dat uwe Landen, zonder braak te liggen, meer vrugt geeven , als de onze met braak te liggen. Maar zeg my nu eens , hoe gy dit aanlegt? Wanneer wy het veld in het derde jaar bezaaijen, dan geeft het niets. Gy moet toch byzondere voordeelen hebben ? opzichter. Dat kan wel zyn. Het eerfte voordeel dat wy hebben, is dit: wy mesten buitengemeen, fierk. ik. Waar van daan krygt gy dan al die mest? By ons heeft ieder Huismsn werk, dat hy zo veel mest by elkander krygt, welke hy ieder jaar voor zyn Akker hoognoodig heeft. opzichter. Dan wilde ik liever geen Akker hebben, wanneer ik dezelve niet mesH 4 ten  C 120 ) ten kon. Daarom heeft by ons niemand meer Akkers als by met zyn eigen mest geneeren kan. Maar hier moet ik U toch naar vraagen! waar mee mest gy dan? ik. Waar meö anders, als met mest? opzichter. Denke!yk van Dieren? ik. Zekerlyk van Koeijen, Paarden, Schaapen, en Zwynen. opzichter. Daar meê zult gy zeker niet ver komen. By ons gebrukt men alles, wat verrot, tot mest. Ieder huis heeft agterzyn hof verfebeide kuilen , waar in alles geworpen word , wat men by elkander brengen kan, loof, onkruid, turfmolm , oude vodden, zaagfel en diergelyken meer. Ook let ieder daar op, dat het vogt, het welk uit den ftal vloeit, daar heen geleid word, en dat ieder kuil ten minften drie jaaren rot eer hy geledigd word. In den Herfst ledigen wy deze kuilen, en laaten deze vuilnis den geheelen Winter door op het veld liggen, op dat de vorst hetzelve rec;t pplosfe. Dit is ons eer/ie voordeel. Het andere voordeel, dac wy hebben, is, dat wy de gewasfen, welke wy op iederen .Akker teelen, zeer fterk verwisfeler. Wanneer wy op een Akker Kool, of Tarwe geteeld  C 121 ) teeld hebben, dan laaten wy wel twaalf ja?'ren verloopen, eer wy 'er deze vrugt' weder op brengen. ik. Waarom doet gy dat? opzichter. Dat zal ik U zeggen. Eeten •!le dieren eenerlei fpyze ! i k. Zie my toch zo dom niet aan. opzichter. Dus gelooft gy dan, dat fader Dier zyn byzor.Jer voedlél heeft. Het Rundvee, het Paard, de Hond, het Zwyn , elk heeft zyn onderfcheiden voedfel. Zo is het ook met deGewasleu; ieder Gewas heeft zvn byzonder voedfel, welke het door de wortelen ontfangt. Breng ik nu het volgende jaar, of een jaar of t'weè daarna, het zelve Gewas op den Akker, dan is zyn voedfel reeds weggetrokken, en het moet zich zeer fchraal voeden, gelyk een Mensch, welke aan een tafel komt , alwaar alles tot op de beenen afgegeeten is, en aan welke hy nu nog moet knabbelen. Liet men nu, daar in tegen, een Hond aan deze tafel gaan . -dan zou deze nog een rykelyken maahyd vinden Et wanneer ik nu de Gewasfen behoorlyk afwisfè. Ie, als, by voorbeeld, den Akker eerst met .Kool beplant, dan Tarwe, vervolgens Rog. M * ge,  ( ï22 ) ge, wyders Spaanfche Klaver, dan Haver en zo'voord zaai, dan vind ieder van deze vrugten nog zyn voedfel, dat voor de voorgaande niet gefchikt was, en hetwelk zy dus in de aarde lieten Maar daar toe behoord zeker kundigheid. Men moet weeten,in welke orde men de Gewasfen moet laaien afwisfelen. ik. Dat is toch zonderling, waar leert gy dar. dit alles? opzichter. In de Schooien. Maar het verwondert my, dat Gy zulks niet weet. Wy hebDen het grootfte gedeelte onzer wysheid aan de Duitfche Boeken te danken. ik. Hoe heete dan deze? opzichter. Ik zou 'er U zeer veel kunnen noemen, die my nu , op het oogenblik, niet byvallen. Heden valt 'er my flegts een in de gedachten , namelyk Reichards . Land- en Gartenfchaiz. Hebt gy dan diergelyke Boeken jn uwe jeugd niet geleezen? ■ ik. Hoe zou ik toch aan deze Boeken gekomen zyn ? Ik heb in myne jeugd geen an. dere Boeken leeren kennen, sis den Bybel , het Gezangboek, de Catechismus en den Al» manach. opzichter. Zo! !! Verder weet ik ü geen  geen ander voordeel omtrent onzen Landbouw te zeggen, als dat wy onze Landen grooten. deels zelf, met onze eige handen bearbeiden. Daar door zyn wy in ftaat dezelve recht zuiver te houden en ze te verbeteren. i K. Hoe is dat toch mooglyk ? My dunkt op deze wyze moest gy U dood werken. opzichter. Wanneer wy ons dóód werkten, dan zouden wy beden niet meer leven. Niemand neemt meer Landeryen als by door zyn eigen arbeid onderhouden kan. Ook word onzen arbeid merkelyk verligt, door dien de Akkers onmiddelyk agtcr onze huizen liggen. Hier door befpaaren wy veel tyd, die anders met heen en weder Ioopen verfpilt word. En veel onkosten , die men door de vervoering der mest en inzaameling der vrugten by vergelegen Landeryen maaken moet, worden dus door ons gejpaart. Heeft men fomwylep wat veel te doen , dan laat men tien , of twaalf Kinderen uit de opvoedingshuizen komen , welke tegen een gering loon veel werk doen. ik. Waar toe zyn deze opvoedingshuizen toch ingericht ? opzichter. Gy zult dezelve welhaast ïiadtr leeren kennen. Maar zyt gy nu overtuigt,  ( 124 ) tuigt, dat het goed is, wanneer men hetaffcbaft, om de Landen braak te laaien liggen? i k. Neen. opzichter. Gy zyt dus een Aartstegenfirever. Wat my betreft, ik zal 'er niet, af en door, met U over ftryden. Iets moet ik U echter nog vraagen : waarom geloofr gy nu noch niet, dat het goed is, om het braak liggen der Landen af te fchaffen? i k. Om dat gy geen vee kunt houden. Want waar van zal het vee toch leeven, wanneer het geene weiden heeft? en waar zal het weiden vinden, wanneer alle Landen bezaaid en beplant zyn? opzichter. Ha! ha! ha! wanneer gy verder geen tegenwerpingen hebt, zwyg dan! het voornsamfte vee dat een Landman moet feouden , zyn Runderen en Schaapen. Kom met my in myn Koeftal! en zie en oordeel zelf, hoe het met de veeteek by ons gefchapen is! Wy waaren welhaast aan zyn Stal, en ik keek verbaast vreemd op , toen hy dezelve opende. 'Er (tonden drie Koeijen en een-Stier in, zo groot en zo goed als ik ze, op myn eer, in myne geboorteplaats, alwaar het Rundvee door-  ( «5 > doorgaans klein en mager nQQU zien heb. *e opzichter. Wel nu! hebben wv gee« veeteelt? hoe gevallen ü deze Ru„(,eren? ik. Voortreffelyk! Maar waar hebt gv Lieden dan uwe weiden ? o^ichter. Wy hebben in 't geheel geen Weiden voor het Rundvee. g " ik. Geen weiden? opzichter. Hier mede! Oerwvl hv „ een ^dvoispaanrcbe.en e^ÜZ Tv lJ t ,gr°eit ^ °,1S °P het ^nd, dat hy U braak En om deze vier beesten e ^«^oVeelLandnie^ ik. Heel goed! maar om deze foorten var» ^teteelen,diczalooknogwel- opzichter. Zeker kost het iets m ^er zovee, niet, aIs bet «raak hggen uwer Landen. Wanneer de Lu cerner Klaver en de Espariètten een ^ | trek er omtrent twintig, 0f vierentwintig ' Dlt -aar *™ ik haar over de Gerst,  ( i2ö ) Gerst, of de Haver, en behoef 'er dus niets voor omteploegen. Het volgende jaar ftaat 5*y als een bosch, en ik kan haar ten minfte driemaalen doen maaijen. In den Herfst laat ik haar omploegen , en kryg daar door een goeden mest; dewyl de verrotte wortelen aan de vrugten , welke ik 'er in het volgende voorjaar op zaaije, een goed voedlel geeven. De geheele uitgaave, die ik daaromtrent nu maak. is de mest, .welke ik 'er, geduurende den Winter, laat opbrengen, en deze hebben Wy , zo als gy weet , in overvloed. Maar waar gy uwen mest van daan krygt? dit wilde ik wel eens weeten. Wanneer liet Rundvee beftendig in de weide is , dan laat het daar ook fteeds zyn mest vallen. ik. Dat is Zeker waar. opzichter. Maar by ons gaat niets verlooren, en dat ons vee meer melk geeft, als het uwe , dat geloof ik zeer zeker. Want moet het vee, dat den geheelen dag door, vol op, best voeder krygt, riet meer melk geeven, als dat geen, het welk zyn voedlel ' op een fchraal land , armoedig moet loopen zoeken? Gelooft gy nu nog niet, dat het goed is, om het braak liggen der Landen af te fchaffen? IK_  ( 127 ) 1K' Nog niet geheel. opzxchtek. Nog niet geheel? en dat waarom met? ik. Dewyl ik fa 't geheel niet kan betoWi waar mede gy dc Schaapen ^ 2a,^^nCfITI;R-DeSC'laapen?Da-0^enf, * ' 'k ü T mee']i"ï z^gen. Wy hebben by ons reeds lang fa baraad aJ Schaapen houden . of nwr iT , y Vnnr ^ • ■ houclen zouden ? ^oor dne jaaren deed het Synode eindélyfc °PZICHTf3R Verzeker, wel te verftaan welks bewoonders den Landbouw goed ver. ik. Dat kan ik niet becrryp»n , rjke,'t «roeien draag,, dat . voc-  C I2S ) voeder voor 't vee, en Boomen hier ziet, dit gevalt U, en gy hebt my zelf gezegd, dat het by ons zo fchoon als in een Paradys is. Maar hebt gy 'er ook wel aan gedacht, dat zulks voornamelyk daar van daan komt, dat Wy geen Schaapen houden ; zodra wy d* Schaapen op onzen grond wilden dryven ; dan zouden zy alles verwoesten: De mcesgroentens en het voeder voor het vee zouden zy afvreeten, en de Boomen bêfchadigen. Ziet gy 't nu zelf niet, dat een Schaap het fchadelykfte dier is? rK. Dat is nu wel, maar het heeft toch ook zyn nut. opzichter. Ei, zeker. AUe dieren hebben hun nut, zelfs de wilde Zwynen. Maaï zou het niet belachelyk zyn, wanneer wy de wilde Zwynen zich , den gebeelen Zomer door, op onzen grond wilden laaten verlustigen, op dat wy 'er in den Winter eenige yan zouden kunnen eeten? Zou ons het pond Varkensvleesch.dan niet wel meer als op een daalder te daan komen ? Even zo belachelyk is het, wanneer men zynen grond, groötendeels onbebouwd aan de Schaapen overlaat , om het weinigjen wolle en vleescb te bekomen ,  ( 129 ) men, dat men van hen trekt. Wanneer gy berekent hoe veel een Schaap in een jaar verwoest, en wat op het Land, op welke net geweid word, kon groeijen: dan komt U ieder pond vleesch, ieder pond wolle, op een daaldèr te ftaan. ik. Dat is toch wel een weinigjen te ruim gerekend. opzichter. In't geheel niet. Wanneer dit vee in de weide geen gebrek lyden zal, dan moet ik toch voor elk ftuk een morgen Land woest laaten liggen. En het moest al zeer flegt gaan, wanneer my een goed aangelegd en beplant^morgenLand's niet 's jaarlyks, ten minften, tien daalders zuivere winst, zou opbrengen. Gelooft gy nu wel , dat gy zo veel winst, in een jaar, van één Schaap zou kunnen bekomen? Neem nu hier nog by in aanmerking, dat het Schaap zich zo ligt ziek vreet? Wanneer men al eens een jaar heeft, dat men van den Schaapenteelt iets denkt te winnen , dan komt in 't volgende jaar de rot-ziekte, en de kudde fterft geheel en al weg. ik. Dit alles wil 'er by my toch nog niet in. Wanneer alles werkelyk zo was, als gy Si I zegt,  ( 130 ) zegt, waarom hebben onze Landslieden dan zo veel op met de Scbaapenteelt ? opzichter. Om dat zy den Landbouw niet goed verftaan,'dewyl zy niet berekenen, voor hoe veel waarde aan Moesgroentens , Graan , Klaver en Boomgewas 'er op een Land groeijen kan , het welk zy voor de Schaapen onbebouwd liggen laaten. i k. Hum ! Op deze wyze moest men de Schaapen dan geheel wegdoen? opzichter. Voorzeker! in een Land, dat op de beste wyze bebouwd zou worden. Maar eer de Menfchen zo ver komen, en zo wys worden, om al het Land goed te gebruiken, kunnen 'er nog wel veele honderd jaaren verloopen. In dezen tyd zal men nog onbebouwd Land genoeg hebben , alwaar men de Schaapen op kan weiden. Wy zelf houden in onzen oord over de duizend ftuks Schaapen. i k. Waar mede voed gy dezelve dan? immers toch niet met de lucht? opzichter. Daar ook mede : de gezonde lucht, en gezond water, zyn de Schaapen zo zeer noodig als goed voeder. Maar buiten de lucht en het water hebben wy toch nog iets, Waar mede wy eene menigte Schaapen kun- nen  C 13* ) nen voeden. Ziet gy deze rei van Bergen? Deze Bosfehcn ? Deze ftreek is nog onbebouwd; daar ieven flegts Wilden, welke den Landbouw nog niet verftaan. Daar weiden de Schaapen by duizenden; daar hebben wy ook groote ftreeken tot weiden, weiker gras wy ai'maaijen en tot hooi maken voor den Winter. 1 k. Dit gaat nu zeer goed by U, maar by ons niet. Wy hebben zulke groote ftreeken onbebouwd Land niet, en geen Wilden, op wiens grond men de Schaapen dryven kan. opzichter. Daarom moogt gy ook geen Schaapen houden. 1 k. Hoe zouden wy dan aan deszelfs Wolle komen ? opzichter. Teelt men in uw Vaderland ook Reist? ik. Voor zo verre ik weet niet. opzichter. Maar hebt gy dan geen Reist ? 1 k. Genoeg t opzichter. Nu, dan zult gy ook Wol genoeg hebben , als gy geen Schaapen meer houd. Wanneer wy by ons eene huishouding aanleggen , dan overleggen wy altyd eerst: van welk fbort van vee hebt gy het meeste ï 2 nut?  ( 132) nut? Welke Gewasfen geeven U het meeste voordeel ? En dat geen , het wélk ons het meeste nut en voordeel aanbrengt , dat teelen en bouwen wy aan, en bekommeren ons in 't geheel niet, van waar het geen zal komen, dat wy niet teelen noeh aanbouwen. i k. Wanneer nu alle Menfchen zo dachten , en de Schaapen wilden affcharTen, dan zouden wy ten laatften geen Wol meer kunnen bekomen. opzichter. En wanneer nu alle Menfchen zo dachten, als uwe Landslieden denken, en niemand meer Reist wilde teelen , dan hadden wy in 't geheel geen Reist meer. ik. Dat zal toch zo gemakkelyk niet gefchieden. Daar de Reist goed doet, zal men hem ook wel teelen. opzichter. En daar de Schaapen goed doen , zal men hen ook aityd wel blyven aanfokken. ik. Maar — opzichter Nog al een maar'Zegdanuw maar! Maar ik zeg U ook, dat dit de laatfte maar is, die ik U zal beantwoorden! Wy hebben hier te Land te veel te doen, dat 'er voor ons  , ( 133 ) ons geen tyd overblyft, om te disputeeren toe heet nu uw maar? ik. Maar wanneer wy de Wolle uit vreemde Landen moesten laaien komen, dan zou dezelve veel meer kosten, als dat wy haar zelf (cbeeren. opzichter. Weet gy wat ik dan doen zou, indien ik in uwe plaats waare? ik. Wat dan? opzichter. Jk zou my, van tyd tot tyd, afwennen om wolle ftoffe te draagen. Ik moet U in vertrouwen zeggen, dat wy reeds eenige maaien over uwe kleding gelachgen hebben. Gy zyt geheel in de Wol geftoken en geknoopt. En zie my eens aan! Ik heb geen een wollen draad aan myn lichaam. ik. Daar over heb ik my reeds lang ver. wonderd. By ons is men in het denkbeeld, dat men by zulk een lïgte kleding ziek moet worden. opzichter. En ik ben toch niet ziek, en in ons gebeden Lahd is zeker niemand ziek, hoe zeer alle de In woonders zo .gekleed zyn als ik. Is dit in uw Vaderland ook zo? Heeft men daar ook zo weinig zieken, als by ons? I 3 IK.  ( 134 ) ik. (Krauwle my agter dl ooren.) opzichter. Wel nu? Waarom kro'.iwt gy IJ ? antwoord my ! ik, By my is zeker geen huis waar in alle de Menfchen gezond zyn. opzichter. En gy bakert U immers toch alle in woile ftoiTen' Lieve Vriend! ik verwonder my in 't geheel niet, dat men zo veele zieken onder U heeft; maar ik verwonder my zeer, .dat 'er nog zo veele gezonden onder U zyn, Gy lieden verftaat het in 't geheel niet, hoe men zyne gezondheid kan behouden; hoe kun: gy dan nu gezond blyven? Laaten wy uwe kleding de monftering eens doen pasfeeren ! wolle Koufcn ! waar toe dienen deze? ik. Het is my ook reeds gezegd, dat deze niet gezond zyn! Ondertusfchen hebben wy toch by ons een fpreekwoord: houd hoofd en voeten warm! opzichter. En dat waarom? mooglyk, om dat gy Lieden ziek wilt worden ? ik. In 't geheel niet, wy doen zulks, om gezond te blyven. opzichter. 6 Gy Lieden! Gy hebt zeer franje invallen. De Wol vryft U beftendig aan de  C i35 ) de voeten, daar door ontftaat eene zweeting, cn wanneer het zweet zich vergaart, veroorzaakt het eene walgachtige reuk, Hier van daan zal het mooglyk komen, dat men meenig Europiaan verder ruikt als men hem ziet. ik. Maar wy zyn in het denkbeeld, dat het zeer goed is, wanneer de voeten fterk zweeten; alzo op deze wyze veele onreinigheden geloost worden. opzichter. Waar ontloozen zich dan deze onreinigheden by my? Ik draag , jaar uit jaar in, maar een paar linne Koufen, De Mensch waafemt onophoudelyk uit. Wanneer hy maar vlytig arbeid , dan word door de uitwaafeming al het overtollige ontlast. Waar toe zal aldus;, door de onnatuurlyke warmte der voeten , de onreiuigheid met geweld , daar heen gedreven worden ? Daar door moet toch noodwendig Jicht en Podegra en eene menigte andere ziektens ontftaan, welke men by ons, maar alleen by naam kent. ik. Dat kan ik niet ontkennen. Veele Lieden hebben by ons het Podegra. opzichter. En zy hielden toch de voe. ten warm? Dat is zeer fraai! En hoe ziet het 'er dan daar na uit, wanneer zy eens koude I 4 voe-  C 136 ) voeten hebben? Wanneer dezelve by hunnen; arbeid en op hunne reizen nat worden? Dan bekomen zy verkoudheid in 't hoofd en op de borst, en allerlei andere plaagen meer; is zulks niet waar? ik. Zeker! Onze Heer Stadsfchryver, flierf 'er aan, dat hy koude voeten geleden had. opzichter. Daar ziet gy 't nu! Wanneer ik de voeten, van der jeugd af, aan de koude gewenne, dan worden zy noodwendig aan de koude gewoon , en de koude doet hen geen fchade meer. En waar toe draagt gy dan wolle Broeken ? — ~ — ~ — — (*)• Onze gewoone kleding is, en blyft, linnen. Deze is veel zuiverder als die , welke van wolle ftoffe gemaakt is , waar in zich altyd Hof en vuilnis vergaderen. Word de linnen kleding vuil , dan geeft men ze daadelyk te wasfchen, en zy word weder zo wit als eerst (") Hier verhaalde de Amerikaan veele kwaaien, welke uit de wolle Broeken hun oorfprong hebben, en die alle in salzman's Bedenkingen overliet m-rkwaardig gefchrifl van den Uojrüad faost te vinden zyn.  ( 137 ) eerst gevallen fneeuw. Dan in den Winter bedienen wy ons van een wollen Overrok , en als wy reizen, van 'eenen Mantel Maar, lieve Duit'cher! wy fnappen te veel! myne bezigheden roepen my; vaar wel! Den volgenden Zondag ging ik weder in de Kerk , en hoorde 'er eene Eredikaatfie : Over de pligt van een Christen, om iedere goed,e Nieuwigheid te hulpen bevorderen. De Predikant zeide, de grootfte Nieuwigheidsftichter, die ooit geleefd heeft, was je sus Christus, en die Zyn naarvolger zyn wil , moet ook geduurig Nieuwigheden ftichten ;. hy moet den ouden Mensch afleggen, den ouden zuurdeefem afveegen.de oude flange wegwerpen , geen oude lappen op een nieuw kleed zetten , maar den nieuwen Mensch aantrekken. Hier cp toonde hy aan , hoe gelukkig men in Amerika leefde : dewyl men zo veel ou Is, onnuts en fchadelyks had afgefchaft, en de vryheid had, om iedere goede Nieuwigheid te helpen bevorderen. Toen de Kwkendienst geëindigd was, kreeg ik een Bode van den Voörftander, welke my liet zeggen, wanneer ik heden de plaats eens rond wilde zien, dan zou de Predikant bereid zyn, om my te ge, 1 5 lei-  ( 133 ) leiden. Zulks verfchafte my een zeer groote vreugde ; waar op de Boode zeide , dat de Predikant my om vier uuren zou komen afhaaien. Toan hy kwam, drukte hy my trouwhartig de hand , en zeide : ga nu met my , lieve Duitfcher! en zie, of gy met onze inrichting te vreden zyt! Hy bragt my naar een grooten Tuin, boven Welks ingang deze woorden Oorden : JJet geen dat zichtbaar is , is tydelyk, naar Jti't geen dat onzichtbaar is, is eeuwig, en zag my, toen ik dit las, ernftig in de oogen. : Nu opende hy de deur, en ik zag een grooten tuin , welke uit laanen van allerlei je boo ■ mén beftond, maar voor het overige niet beplant was. Zonder een woord te fpreeken, liet hy 'er my in gaan. Ik deed het, maar eene huivering ging my door alle de leden, toen ik eenige treden voortging, en bemerkte,* dat tusfehen deze reije boomen enkel fteenen gelegd waaren, By den eerften bleef ik daadelyk liaan , en las tiaar op de volgende woorden:Hier verteert het lichaam van CHRISTIAAN EGGERSON uit KOPrEKHAOEN. Hï KWAM o r deze aar-  ( 139 ) AARDE DEN Sdcn DECEMBER 1700 , EK STIERF DEN lillen J'JNY 17ÖJ. V fi E D E Z Y HET IIEMl HT KWEEKTE VOOR DEZE GEMEENTE ZES RECHTSCHAPEN MEDELEDEN, Nu wist Ht waar ik was. Myn Geleider vatte my by de hand, en zeide: verftaat gy nu de woorden die boven den ingang ftaan? ik denk ja, antwoorde ik. Het zichtbaar* is het Lichaam , dit hier verteert, en het on. zichtbaare de Geest, welke tot God gegaan is. Heel goed ! hernam de Predikant. Dan hier toe behoort echter nog iets meer. Zichtbaar was ook den Rykdom, welke deze Man door zynen vlyt verwierf, maar, onzichtbaar zyne wysheid , zyne rechtfehapenheid , zyn vertrouwen öp God. Het eerfte is voor hem niet meer, maar het onzichtbaaie, is hem in eene andere waereld naargevolgd .en blyft eeuwig (*). Ik ftond eenige minuten in geJactflen, en vestigde myne oogen cp den Grafzerk. (*) Dit waaren de febatten , welke liy voor den Hemel verzamelde, alwaar de Dieven niet naar graaven, en die de roest en de motten niet bederven.  C 140 ) sterk. Goede Man! dacht ik, hoe wc! zyt gy beden! het geld, dat gy verwierft, hebt gy zeker niet meer, dewyl het voor U toch van geen nut is; maar de trouw, met welke gy iiv-e Kinderen hebt opgevoed, deze hebt gy met U in eene andere waereld genoomen. En welk een heil zal het zyn, wanneer uwe zes Kinderen eei s tot U komen , en U danken zullen voor de goede opvoeding, die gy hen gegeeven hebt. Ik kan niet ontkennen, dat eenige traanen van my op den Graffteen vielen. Myn Geleider vroeg my eindelyk : willen \yy niet verder gaan ? ö Ja, antwoorde ik, zuchte, en zeide in 't heen gaan : Vrede zy met 17.' De Predikant drukte my de hand. ik. Heeft de Vrouw, of hebben de Kinderen , dezen roem op zyn Grafzark laaten zetten? predikant. Noch zyne Vrouw, no,ch zyjie Kinderen, i k. Wie dan toch ? predikant. De Gemeente. ik, Dat is toch zonderling. predikant. Zonderling? Dus komt het my  ( I4r ) my niet voor. Wanneer de Famielie hei Graffchrift op den Zark van een gcftorven Bloedverwant laat zetten , dan is het zonderling.J k. Hoe zo? Predikant, Ik dacht, dat gy dit zelf zoud begrypen. Iedere Famielie heeft haar Vader, Moeder, Kinderen en diergelyken "ef, en deze liefde ontwaakt ten fterklle by het graf. Iedere Famielie ftelt 'er ook eene eere m, wanneer men haare Bloedverwanten waarlyk veel goeds na geeft. Wanneer dus iedere Famielie het recht hadde, om op den Grafueen van haaren Bloedverwant te doen zetten, wat zy wilde: dan zou men niets dan loftuitingen oP de Zarken leezen, en de Ryfc. «en zouden de kostbaarfteGraffteenen kryi ik. Dat is zeer recht. In myn Vaderftad flierfeen zeer ryk man, welke een godloos levenfeide. Dooreen vaifchen eed bragt hy eeneerlyk man geheel ten gronde, en de «me Menfchen , welke voor hem moesten werken, zoog hy't bloed af. By deed: an^rs mets, als eeten en drinken, Meisjens verleiden, en de Armoede drukken. En toch wenhyfttef, "«en zyne Kinderen hem een . prach»  ( 142 ) prachtig gedenkteken op zyn graf zetten. Onder aan (tonden vier fteenen Engeien, welke hun gezicht met een doek bedekten, en zyn verlies beweenden; boven aan vier anderen, welke op trompetten bliezen, en zynen roem •uitbazuinden, en aan alle kanten ftonden Bybelfche fpreuken en loftuitingen. predikant. Dus ziet gy wat 'er van komt, wanneer iedere Famielie op den Graizerk van haaren Bloedverwand mag doen zetten wat zy goedvind. De rechtfehapen , maar armen man krygt op deze wyze geen, en de iyke fchurk een zeer prachtigen Grafzark. By ons is het dus: Wanneer iemand deze waereld verlaaten heeft: dan vraagen wy zyne Bloedverwanten, of zy hem een Graf/aik willen geeven, dan of het de Gemeente doen zal? Kiezen zy nu het eerfte: dan kunnen zy het lichaam laaten begraven waar zy willen, maar niet op ons algemeen Kerkhof. Dan zulks gefchled zeer zelden. Maar ééns is by ons het geval gebeurd, dat 'er een Man ftierf, welke alleen van zyne intresten leefde , en in 't geheel niets voor het Gemeenebest doen wilde. Deze liet de Famielie in een Tuin begraven, en een gedenkteken van marmer met greo-  C 143 ) groote Ioffpreuken op zyn graf zetten. Dan W net voorigcn Jaar, is dJt ^ Fam„,e zelf weder weggenoomen , dewyl «der die dezen Tuin bezogt 'er om lachte. Maar iaat de Famielie bet aan de Gemeente over om een gedenkteken voor den geftorven -F te rechten, dan word 'er voor °zy,eTe! gravmg een Doodengerecht over hem gehouden. b ik. Een Doodengereeht? Wat is dat dan? Pit edik a nt. Gy zult'er heden een zien. H-er op vatte hymyby de band, en bragt my over het geheele Kerkhof tot aan bet ein. de, alwaar een huis ftond. ik. Waar toe dient dit huis? predikant, Gyzult het dMaeJvk2fen fm ^««yhethu», en vervolgens e»tf deur van deze kamer opende, Hier lag /le hctoeencr oude Vrouw in eene kist, we ^ het geheele vertrek met een bedo^ ' reuk vervulde , hoe zeer a« « eeonenri vengfter» allen geopend waaren, i f. Wat is dat dan ? i K.  C 144 ) ÜK. Waarom begraaft gy haar dan niet? predikant. Heden zal zy begraven worden. ik, Waarom hebt gy haar'niet reeds voor lang begraaven ? predikant. Om dat zy eerst zou ruiken, i k. Waarom moest zy dan eerst ruiken ? predikant. Op dat wy zouden weeten, dat de ziel het lichaam verhaten had. ik. Ach! Gy zyt wyze Menfchen. Ja, dat zyt gy, toen ik in Erfurt was, begroef men een Lakenwever — predikant. Het lichaam van een Lakenwever, wilt gy zeggen. De Lakenwever zelf was niet meer. ik. Hy was 'er werkelyk nog. Toen de doodenvrouw zyn lichaam afwiesch, deed hy het eene oog open; de doodenvrouw drukte het weder toe, en liet hem toch begraaven. By geluk hoorde ik zulks, gaf het aan, men liet hem daadelyk opgraven , en bragt hem weder in 't leven. predikant. Dat hebt gy gedaan? ik. Dat heb ik gedaan. •predikant. Bravo ! gy zyt een rechtfehapen man! Ik moet U zeggen, dat het my om-  ( K5 ) omtrent eveneens gegaan is, als den Laken» wever. Voor twintig jaaren ftierf ik ook, ten minden men hielt my voor dood. Myn Vader' en Moeder weenden en klaagden : want zy hadden my zeer lief. Ik hoorde alles, maar kori my niet beweegen , en niet fpreeken. Men wiesen my af, en ik kon zulks niet tegengaan. Vierentwintig uuren lag ik op ftroo , hoorde my.af en door, beklagen en van myne begraafnis fpreken. Lieve Broeder! dit was een zeer fchrikkelyken toeftand ! Meer dan honderdmaalen beproefde ik om te fpreken, en wilde roepen: ik ben niet dood! maar vergeefse!] , ik kon myne lippen niet van elkander brengen Men lag my eindelyk in eene kist, en droeg my weg, zette my by het graf neder, en maakte fchikking om my in 't zelve neder te laaten. Nu trad myn Vader toe, drukte my nogmaals de hand , en riep aan myn oor: rust zagt, goede Adolf! Adolf rust zagt'. Het drukken der hand, en het roepen van myn naam ging my door alle de leden. Ik beproefde nu voor den laatften keer om my op te richten, maar kon niets doen als myn pink bewegen, welke myn Vader vast 5. K hielt.  C 140) hielt. Dit voelde myn Vader — en riep overluid : myn Adolf leeft nog! 6 Wat eene zoete item was dit! Ik hielt aan met myn pink te beweegen, en bragt bet, door alle myne krachten in te fpannen, nog zo verre, dat ik ook met myn anderen vinger eenige beweging maakte. Dit was eene vreugde by allen die het Lyk geleiden. In, plaats, dat men my in hetgraf liet zinken , droeg men my weder naar huis, deed een Doöor komen, en door den trouwen byftand van dezen , wierd ik ettelyke uuren hier na in het leven te rug gebragt, en leef nog. ik. God zy geloofd! fredikant. Ja wel zy hy geloofd! Niet alleen, om dat hy my voor eene levende begraaving bewaarde, maar ook, om dat hymy aan den rand van 't graf gebragt heeft. ik. Hoe verfiaat gy dit laatfie? predikant. De omftandigheid , dat ik aan den rand van het graf ontwaakt was , maakte op de geheele Gemeente een verbaazenden indruk. Is het mooglyk, zeide men, dat een Mensch zo lang dood fchynen , en echter nog leeven kan: dus zyn wy toch allen in  C 14? ) in gevaar, om levend begraaven te worden.' £n wat moet het toch een verfchrikkelyk ongeluk zyn, wanneer een mensch Jevend begraven word , in 't graf weder ontwaakt, zich niet kan helpen, klaagt en kermt, van geen mensch gehoort word, en ten laatften moet fterven! In het eerst volgend Synode wierd daadelyk een overleg gemaakt, op welk eene wyze men het zou verhoeden , dat een Mensen niet levend begraaven wierd, en 'er wierd in Jt geheele Land bekend gemaakt, dat ieder zyne gedachten wilde laaten gaan, of hy niet een middel kon vinden , waar door dit groote ongeluk voor altyd wierd voorgekomen. Hier te Lande is nu het gebruik, dat wy uit ieder ongeluk ons voordeel zoeken te trekken. ik. Hoe doet gy dat dan? predikant. Zo dikwyls 'er een ongeluk van belang voorkomt , laaten wy daadelyk onze gedachten gaan , waar door hetzelve ontftaan is , en hoe wy hetzelve kunnen verhoeden? Daar door worden wy, af en door, wyzer en meer op de zaaken gevat. K z lr,  ( 148 ) In het eerstkomende Synode wierden ve*. lerleije voorflagen gedaan. Geen van allen geviel echter beter als die geen, welke onze toenmaalige Doctor graveling deed. Deze doeg, namelyk, voor, om aan het einde van het Kerkhof een lykhuis op te richten , waar in men de lyken zo lang zou plaatfen, tot men de verrotting aan dezelve bemerkte. Deze lykhuizen zyn nu zo gebouwd als het huis daar wy ons beden in bevinden. Deze kamer is zo ingericht dat zy in den ■Winter warm kan gemaakt worden. In het dak zyn luchtgaaten gemaakt, om de uitwafeming der lyken af te leiden. Nevens deze kamer is eene andere , alwaar dag en nagt iemand waaken en opmerkzaam zyn moet , of de lyken ook eenige tekens van leven van zich geeven. Wanneer iemand nu dood fcheint, dan word hy niet daadelyk begraven , maar eerst, in een open kist, hier geplaatst , gelyk het lichaam der Vrouw, het welke gy hier ziet. ik. Maar zy heeft aan iedere hand een draad. Waar toe dient dit? predikant. Zulks doen wy aan alle de lyken. Deze draaden gaau tot in de kamer der  C 149 ) der Wachters. Aldaar zyn zy aan twee fchelletj'ens vast gemaakt. Zodra nu het lyk een arm mogt bewegen, dan zouden de fcbelletjens zulks daadelyk ontdekken, en de Wachter daar door by het lyk geroepen worden. Dit is een zeer voortreffelyke inrichting (*)! Eer ik verder fpreken kon, kwam 'er een Boode, welke den Predikant bericht bragt, dat het Doodengerecht daadelyk een aanvang zou neemen. Mag ik 'er by zyn? vroeg ik. Ja, zeide hy, onze Voorltander geeft 'er ü verlof toe, Wy (*) Deze voortreffelyke inrichting is in Duitschiand ile vinding van deH Heer d. hufeland, welke in Weimar Hertoglyke Hofmcdicus is. Naar zyn voorflag is reeds in Weimar zulk een lykhuis gebouwd , het welk door hem befehreven en afgebeeld is in een klein gefchrift , het welk ten titel heeft: „ Over de onzekciheid des doods , en het eenige onbedriegelyke middel, om zich van deszelfs wezenlykbeid te overtuigen, en het levend begraven onmonglyk te maaken, benevens een bericht van de inrichting een's lykshuis in Weimar." Ook in Eruhswyk is zulk een lykhuis opgericht, na dat de Domprediker wolf in eene Predtltaatfie, de Gemeente «Uw toe had aangevuurd. *3  ( 150 ) Wy gingen dus met elkander naar buiten, en vonden eene groote vergadering van Mannen , Vrouwen en Kinderen , welke allen , zeer ftil, in een halven cirkel, om een tafel Bonden. Deze tafel was met een wit kleed gedekt, en aan dezelve zaaten vier Mannen welke 'er zeer deftig en ernftig uitzagen, en waar onder de Voorfïanrier zich ook bevond, de vyfde , welke 'er nu by kwam , was de Predikant. De Voorftander zong daar op het volgende vaers, en de geheele vergadering zeng mede: Wel my wen 'k, uic myn gantsch vermogen, Naar 'r. nut der waereld heb geftreefd.; Steeds naar den wil van 'c Alvermogen De Pelgrimfchap heb door geleefd; En eens met vreugd kan doen verftaan: Met eere neemt Ge, o Heer! my aan! Nu liet de Voorfiander zich dus hooren: Gy weet, myne Geliefden , dat wy op deze plaats, alwaar de lichaamen onzer afgeftorven Broeders en Zusters rusten , een Gerecht over ieder Perfoon, welker lyk hier ter aarde befielt zal worden, plegen te houden. Heden zal nu ook het Gerecht over onze geftorven Zus-  ( I5i ) Euster, Vrouwe sophia steele, gebooren schroder, gehouden worden, welke in onze Gemeente Anno 1710 den Jiden Maart op deze aarde kwam , en dezelve op voorgaande Woensdag weder verliet. Maar daar zy myne Moeder is, zo kan ik aan dit Doodengerecht geen deel neemen, opdat niet iemand, uit achting voor my, een gebrek my. ner Moeder verzwyge, of haar een lof naargeeve , welke haar niet toekomt. Ik verlaat derhalve deze plaats , en ruim dezelve voor onzen Broeder, den Predikant, in. De Predikant fprbk nu aldus: Lieve Broederen en Zusteren! Onze Zuster steele is niet meer by ons. Laat ons nu haar levenswandel beoordeelen , en overleggen , wat wy, als vrienden der waarheid , op haaren Graffteen kunnen doen zetten. Ieder fpreeke de waarheid! (dit riep hy met luider ftemme) want wy houden ors Gerecht voor het oog van den Rechter der waereld, voor welke wy allen openbaar moeten worden. (Hier zweeg hy eenige oogenblikken.') Maar oordeelt ook met liefde , en brengt nietin aanmerking, zwakheden en haastigheden, van welke geen van ons allen vry is! K 4 (Hier  ( 155 ) (Hier zweeg hy weder.") Ileafc iemand iets geheim's van haar aan my te ontdekken ? die heffe zyne hand om hoog! Niemand hief zyne hand in de hoogte. Heeft maria steele iemand bedrogen? Heeft zy iemand gelasterd? Heeft zy twist in eene of andere huishouding geftookt? Heeft zy zich aan luiheid overgegeeven ? Heeft zy zich aan dronkenfchap , of onkuisheid deelachtig gemaakt? Heeft zy zich lichtvaardig in fchulden ge. ftoken? Uy ieder dezer vraagen hielt de Predikant zich eenigen tyd ftii; maar niemand gaf eenig antwoord. Hierop vervolgde hy: Uwe flilzwygenheid overtuicht my,dat onze Zuster steele geene grove gebreken gehad heeft. Ik verklaare aldus hier mede, in naam van het hier vergaderde Doodengerecht : dat onze Zuster soïhia steele van alle grove feilen is vrygefproken. Hier op vroeg hy verder: Weet iemand iets roemryks te zeggen, het welk zy gedaan heeft ? Nu trad eene fchoone Vrouw, welke omtrent twin-  ( 153 ) twintig jaaren oud zal geweest zyn, met Isa», ren Zoon, te voorfchyn , en zeide: Eerwaarde Prediker! 15y de geboorte van mynen Zoon , was ik in zeer grooten nood ; 'er was geene hoop meer om my te redden. Maar door het groot geduid en de kundigheid van sophia steele zyn wy beiden behouden gebleven. Naast God hebben wy dus beiden ons leven aan sophia steele to danken. Nog zes Moeders met haare Kinderen traden ooit te voorfchyn, en gaaven haar denzelven lof. Hier op kwam de eerlte Vrouw weder, en zeide: Eerwaarde Prediker ! Deze veertien Perfoonen heeft sophia steele het leven gered: Wy bidden ü derhal ven, dat gy ons wilt- veroorlooven om op haar hoofd een kroon van eikenloof te zetten. Nu trad een jong Wan te voorfchyn, weike door eene groote fchaare van jonge Mannen , Vrouwen, Jongelingen, Meisjes en Kinderen gevolgd wierd, (van de laatften wierden 'er nog eenige van de Moeders op den arm gedragen) en zeide: Eerwaarde Prediker! hier Helle ik U de Menfchen voor, welke so- K 5 P Hla  C 154 ) j>hia steele in dit leven hielp. Ik was de eerfte, daarom voer ik dezelve aan. Hoe vee! in getal zyt gy ? vroeg de Predikant. Een honderd en veertig, antwoorde de jonge Man. Eerwaarde Prediker, zeide hy vervolgens, ik bidde U , in naam van deze honderd en veertig Menfchen, welke sofatA steele in 't leven heeft geholpen , dat gy aan ons veroorlooft, een bloem in haar graf te werpen. Ik ftond even of ik veifteend was, en de eene traan na den anderen liep my over dp wangen. Vervolgens kwam de Voorfiander , benevens twee Vrouwen en drie Jongelingen, cn zei.'e: Eerwaarde Prediker! Wy zyn de zes Kinderen van sophia steele, en betuigen, dat zy ons allen aan haare borst geftild, ons in de kindsheid getrouwelyk opgepast, en onze eerde opvoeding, als eene goede zede!) ke Moeder bezorgd heeft. Wy bidden derhalven gefamenlyk, dat wy verlof moo» gen hebben, om in het graf van onze rechtfehapen Moeder bloemen te werpen. Verwydert U allen tien fchreden van het doo-  C 155 ) Doodergercclu | riep de Predikant, en verwacht het oordeel! Alles week eerbiedig te rug, Nu fpraken de Doodenrechters omtrent een kwartier-uurs met elkander, do Predikant fchreef iets op; vervolgens gaf hy een teken met een fchJletjen, de geheele vergadering kwam nader by, en nu fprak hy het volgend oordeel met eene luide en verftaanbaare Itemme uit: , Het Doodengerecht erkent voor recht, dat de veertien Perfoonen, die sophia steele het leven gered heeft, een krans van eiken, loof op haar hoofd zetten. Ten tweede , erkent het Doodengerecht voor recht, dat de zes Kinderen, welke so. pp ia steele gebooren, gezoogd , opgevoed en onJcrweezen heeft, bloemen in haar graf werpen. Ten derde, erkent het Doodengerecht voor recht, dat de honderd en veertig Menfchen, welke zy in het leven heeft geholpen, bloemen in haar graf werpen. Ten vierde,erkent het Doodengerecht voor recht, dat men op haar graffleen zette: dat zy veertien Menfchen het leven gered , zes Kin-  C "56 ) Kinderen geteeld, en honderd en veertig Menfchen, door haare trouw en gefcbiktheid, in dit leven geholpen heeft. Hier op riep hy nog fterker: De Waereld. rechter fchryve haaren raam in het Boek des levens, en vergekie haar in het ryk der Zaligen al het goed, dat zy op de aarde gedaan heeft! Amen! De geheele vergadering antwoorde driemaal Amen! en ging nu naar het lykhuis. Het iyk werd buiten gebragt, naar het graf gedragen , en de geheele vergadering volgde het in de volgende orde: 1. De veertien Perfoonen welker leven door c!e geftorven Vrouw gered was. 2. Haare zes Kinderen. 3. De honderd en veertig Perfoonen , die zy in het leven had geholpen. 4. Het Doodengerecht. 5. De overige Medegangers. Staande dezen tocht wierden de volgende yaerzen gezongen: Laat ons fteeds op de toekomst zien, 6 Vader! Iiandlen, als gy handelt: Pan word de goede fom ook meer f>y ie wen, welke by baar in de leer zyn, en die zy meeneemt, wanneer zy een Kind ter waereld helpt, en welke Zy, in geval van nood haare plaats laat bekleden. Dan het opperfte opzicht over alle deze Vrouwen is aan een bekwaam Arts toevertrouwd, welke haar fomwylen onderrechiing geeft, en by wien zy Zich vervoegen, wanneer haar moei/elyke ge. vallen voorkomen , •„ welke zy zich nie: weeten te helpen. ik. Maar vind men dan altyd Vrouwen, die lust hebben om Vroedvrouw te worden» stone. Dit is een fraaije vraag. Zodra'er een Vroedvroows plaats open is, melden zich daar toe veele Vrouwen aan, even als bv rj de Proponenten doen, wanneer 'er een Pie. dibantsplaats vacant gewórden is. Dat is toch fchoon. By'ons is man akyd tn verlegenheid , om eene Vrouw te vinden, welke lust heft om het ambt var*. Vroed-  ( i6o ) Vroedvrouw waar te neemen. En vind men 'er dan nog al een , zo is het in 't gemeen een Mensch , welke niets anders weet te beginnen, en enkel door den nood daar toe gedrongen word, stone. Ik weet zeer wel, dat de Vrou» wen by U in 't gemeen niet eer beduiten om .Vroedvrouw te worden, voordat de nood haar daar toe dringt. Maar ik weet ook, dat een groot gedeelte van uwe Kinderen fierft, eer zy recht hebben beginnen te leeven, dat veele van uwe Kraamvrouwen den geest geeven, eer zy haare nieuwgèbooren Kinderen rog recht hebben leeren kennen, en'er nog meer door de ongefebiktheid , onwetenheid en bygeloovigbeid der Vroedvrouwen zodanig bedorven worden, dat zy reeds, in de eerfte jaaren van haaren echt, 'er als oude Vrouwen uitzien. ik. Maar waar van dan mag het toch komen , dat de Vrouwen by ons zo weinig lust hebben om Vroedvrouw te worden? stone. Waar van daan? Dat zal ik U wel zeggen. Vroedvrouw te zyn , is een zwaar ambt. Aan hetzelve is veel moeite en eene groote -verantwoording verknogt. Wat zal  C lö-r ) zal dan nu de Vrouwen bewegen , om zulfc een moeijeiyk en zwaarwigtig ambt aan te neemen ? ,K' Dat merk >'k ook wel. Maar waarom ziet men dan de Vrouwen by U, om firyd, yveren om Vroedvrouw te worden? stone. Om dat wy de Vroedvrouwen eeren en Hoogachten. Geneeshe.r en Vroedvrouw hebben by ons één rang. Maar wy neemen ook zeker alleen maar zulke Vrouwen, tot Vroedvrouwen, aan welker zyde een Geneesheer mag gaan, zonder dat hy zich daar over behoeft te fchaamen. Zodra 'er zich eene Vrouw aangeeft, dat zy Vroedvrouw wil worden : dan gefchfed 'er daadelyk een nauwkeu. rig onderzoek naar haaren, tot hiertoe gehouden, levenswandel. Is zy ligtvaardig, gewetenloos , hebzugtig, dan is het antwoord • Zulk eene Vrouw kunnen wy onzen grootften fchat, de gezondheid en het leven van onze Vrouwen, niet aanbetrouwen, en zy word afgewezen. Verder geeven wy zeer nauwkeurig acht, op welk eene wyze zy haare Kinderen heeft opgevoed. Had zy ongezonde, gebrekkelyke Kinderen , dan zou men weder zangen: hoe kan men dan van eene Vrouw 5- l di;  ( 16a ) die haare eige Kinderen verwaarloost, verwachten, dat zy zich omtrent vreemde Kinderen redelyk zal gedragen ? en zy zou worden afgeweezen. Maar heeft zy getuigen, dat zy eene rechtfehapen Vrouw en Moeder is: dan moet zy echter by den Geneesheer nog een Examen ondergaan. ik. Uit welke Boeken dan? stone. Uit geen Boeken. De Geneesheer ondervraagt haar: hoe men een jong geboren Kind inzyneerften levensjaar, en eene Kraamvrouw moet behandelen ? Beantwoord zy deze vraagen goed , dan word zy aangenoomen ; beantwoord zy dezelve flegt, dan word zy afgeweezen. ik. Dat vind ik zeer goed. Maar ik zag daar daadelyk drie Vroedvrouwen, welke van baar word nu de Meesteres ? stone. Die geene , welke tot hier toe in haare verrichtingen de meeste bekwaamheid getoond heeft, en die in de nieuweExamen's, welke zy nu by den Geneesheer doen moeten, het beste voldoet. ik. Op deze wyze draagt gylieden zeer veel zorge, om goede Vroedvrouwen te hebben. i'f o-  C 163) stone. En dat met recht. Wy zyn in het denkbeeld , dat het gewigtigfle , waar voor een Staat en eene Gemeente moet zorgen is dat men het Menfehelyk leven benoude, en zulke fchikkingen maakt, dat de lasten van hetzelve vermindert, en de onfchuldige vreug. de van hetzelve vermeerdert worden. Zulks doen wy dus zo veel wy kunnen, en bevinden 'er ons zeer wel by. Maar gy Europeaanen zyt zonderlinge Menfchen. Of gy' 'er voor zorgt, om de lasten van het Menfehelyk leven te verminderen , en zyne onfchuldige vreugde te vermeerderen , wil ik niet onderzoeken. Dan dit weetik wel, dat gy voor de behouding van het menfehelyk leven niet zeer veel doet. Juist in die uuren, waar in het in groot gevaar is, namelyk by de geboorte en het fterven, zyt gy geheel zorgeloos. De zorge voor uwe Vrouwen in de Geboorteuuren , en voor het leven uwer Kinderen , wanneer zy beginnen zullen te leeven, geeft gy over aan Vrouwen, die in 't gemeen vol bygeloovigheid zyn, en die deze verrichtingen alleen uit nood kiezen. Meenig een van haar zoud gy nauwelyks twee Louis d'Or borgen, maar het leven van uwe Vrouwen en L 2 Kin-  ( 1(54^ Kinderen geeft gy in haare hander. En wanneer uwe Vader, Moeder, Zuster, Kinderen enz. in het grootfte levensgevaar zyn k wanneer het fchynt of de ziele van hun lichaam gefcheiden is: dan onttrekt gy U aan hen, en geeft hun lichaam aan Wyven over, waar aan gy misfchien uwe honden niet zoud vertrouwen. ik. Dit laatfte mag vooral wel waar zyn. Wanneer 'er by my iemand dood fcheen, dan verliet men zyn lichaam, en gaf het over aan eene Vrouw, welks gewoone werk was, om de Ganzen te hoeden. stone. Het is mooglyk, dat zy wel geweeten heeft, hoe men Ganzen moest hoeden , maar niet hoe men een lichaam moet behandelen, dat dood fcheint. ik. Zy verflond ook niet recht, hoe zy de Ganzen moest hoeden, en het was reeds tweemaaien zo ver met haar gekomen, dat zy afgedankt zou worden. ', stone. Echter maar van het ambt om Gan« zen te hoeden ? ik. Alleen maar van het ambt om Ganzen te hoeden ? stone. En dus vertrouwden gy lieden het - ;'ï le-  ( i65 ) I(Bven uwer Ouderen , Zusters , Vrouwen , Kinderen en Vrienden aan eene Vrouw, over welke gy in bedenking ftond , om haar de Ganzen aan te betrouwen ? i k. Dit kan ik niet ontkennen. Terwyl wy dus met elkander fpraken, waaren wy onbemerkt aan bet ftrand gekomen. Willen wy ons, lieve Stone, vroeg ik, hier niet een weinig nederzetten ? Zeer gaarne, antwoorde hy , wanneer U" zulks vergenoeging geeft. Wy zaten dus neder, en ik liet myne oogen in bet fcboone uitzicht der open Zee weiden , welke heden zeer ftil was, en golfjens floegf die nauwlyks een fpan hoog waaren. Ik kan my, zeide ik, de Iykplechtigheid van sophia steele in 't geheel niet weder uit de gedachten brengen. Ik heb in myn leven zo meenig een Iykplechtigheid bygewoond, maar nooit heeft 'er my een zo aangedaan als deze. Waardoor mag dit toch wel komen ? stone. En uwe lykplechtigheden kosten toch veel geld ? i k. Ten minften, wanneer de Erfgenaamen geld genoeg hebben om zulks te betaalen. L 3 stq-  ( 166 ) stone. Wanneer dus het lyk van een arm Mensch begraaven word , dan maakt men geehe plechtigheden ? i k Waar van zou men die maaken ? Wie zou 'er de kosten van dragen , wanneer hv niets heeft nagelaten? Men legt het lichaam in eene kist, brengt het in flilte op het Kerkhof, ftopt het in een kuil, en daar mede is het wei. stone. Hum! Maar wanneer de Arme veel goeds gedaan heeft ? Doet men dan ten minfte niet iets tot zyne eer? ik. Hier van heb ik nooit iets gehoord. Wy hebben by ons een fpreekwoord, dat zegt: Sterft men ryk: Dan volgt men 't lyk; Maar fterft de Arme: Dan gaat men meê — dat God zich erbarme! stone. Ha! ha ! ha ! Ik moet zeggen," dat de Puropiaanen een byzonder foort van Menfchen zyn. ik. Ik herinner my nog , dat ik eens op myne reize de lykftaaifie van een zeer ryk man heb bygewoond, welke verbaazend veel geld  ( *?7 ) geld koste, en e/enwel kan ik niet zeggen, dat ik 'er zeer door aangedaan was. stone. ó Vertel my daar iets van! Hier mede zult ge my zeer plaizieren! i k. Toen het lyk weggedragen wierd , gingen de Schoolkinderen eerst vooruit, welke een lied zongen , toen volgde de kist , die van mannen gedragen wierd, welke gitzwarte klederen aan, en rouwbanden op hunne hoeden hadden, welke op den grond fleepten. De kist was met een zwart fluweel kleed bedekt, waar op een zilvren kruci-fix lag. stone. Word dan dat zilvren kruci-fiks op elks kist gelegd? of was dit een teken, dat de geftorven Man in zynen levenswandel Jefus gelyk was geweest ? ik. In 't geheel niet! Het beduide anders niets, als dat de Vrienden van den geftorveuen een Gulden aan de Kerk betaald hadden. stone. (Lachgenck, dat hy nauwlyks zyix adem weder bekomen kan.) ik. Gy lacht 'er om! stone. Zeg my eens, hoe het mooglyk is , om iets van dien aart zonder lachgen aan te hooren? Indien iemand dus by U één Gulden kan betalen, deze krygt de beeldteL 4 nis  ( i68 ) nis-van den Gekruisten ook op zyn kist? i K. Zekerlyk. Het is een voordeel voor de Kerk. Zy heeft nog meer zuike dingen, ais kruci-fiks, kroonen en kranfen in veelerleije foorren, welke op de kisten gelegd worden. Hier van kan men nu voor het lyk van zyne Naastbefraande kiezen wat men wi!, wanneer men den , daar toe geltelden , prys daar voor betaalt. stone. Nu, vervolg uw verhaal , maar maak het een weinig kort! i k. Na de kist volgde eerst de mannelyke Bloedverwanten, vervolgens wel vyftig Manspersonen. VVyders de vrouwelyke Bloedverwanten , en eene groote rrx.n'gte Vrouwsperfoonen ; welke alle zo zwart waaren ais raaven. stone. Dat moet'er fchrikkelyk hebben uitgezien. En wat mag dat wel gekost hebben ? ' ik. Schrikkelyk veel geld. En nog het ergfte van allen is, dat de menfchen dit Zwarte goed niet gebruiken kunnen, ten zy zy weder eene bégraavenis bywoonen; daar het in dien tusfehentyd door de motten word opgevreeten. Maar ik zal myn verhaal vervolgen. Eindelyk kwamen wy in de Kerk, welke met zwart  / C 169 ) zwart laken, waar op doodshoofden gefchilderd waaren, behangen was. ■ stone. Dat moet eene fchrikkelyke vertooning gegeeven hebben ik. Zeer fchrifckeiyk. Nu maakte de Orgelist een Treurmuziek op het Orgel, dat'er de Kerk van daverde, en het eveneens was. of ons het hart in 't lichaam beefde. 'Et wierden weder Sterfliedereu gezongen , hier na kwam de Predikant op den Kanfcl , en hielt een Lykreden, vervolgens wierden 'er weer Sterfliederen gezongen , waar by weder een Treurmuziek op het Orgel g„maakt wjsrd , waar na de trein weder naar huis ging. Dan ik kan wei zeggen, dat dit alles my zo" niet aandeed , als de weinige woorden, die de Vrouwen met haare Kinderen, en „iei na de overige Menfchen, tot lof van sophia steele zeiden. Waar mag zulks toch van daan komen ï stone. Dat zal ik U wel zeg^n. De Iykplechtigheid , welke gy by on° gezlm hebt, was Natuur, en die geen, welke gy [n uw Vaderland zaagt., was. Kunst; maar tusfefcen Natuur en Kunst is een hemelsbreed on» - ö ' l* S . ... aer.  ( i?o ) derfcheid. Natuur roert het hart altyd meer als Kunst. ik. Geef my eens een voorbeek) , op dac ik U recht verfta. stone. Natuur is de zaak zelf, Kunst is 'er eene naarbootfing van. Zie hier de Zee! dit is Natuur; t'huis hebben wy dezelve op doek gefcbilderd , dat is Kunst. Toen de Menfchen opkwamen, en zeer eenvoudig verhaalden, weik goed steele aan ben gedaan had, zulks was Natuur; maar wanneer gy U in 't zwart kleed , de Kerk met z^art bekleed, en het Orgel treurtoonen doet daveren , en eene vertooning maakt, of de geheele aardbodem om den afgeftorvcn treurde: zulks is Kunst; verftaat ge my ? ik. Zeer wel. Nu heb ik nog iets op 't hart! stone. Wat dan? ik. Zou het niet mooglyk zyn , dat de Bloedverwanten des geftorvenen de menfchen voor geld konden omkoopén, om den overledenen te pryzen? stone. Foei! hoe kunt gy znlks van ons denken ? Denkt gy dan dat wy alles niet nauwkeurig onderzoeken ? Gelooft gy niet, dat  C )7i ) dat de geheele Gemeente het reeds wist, dat de Vrouwen, welke met haare Kinderen opkwamen, werkelyk van den dood gered waaren geworden? dat steel e haare Kinderen waarlyk goed opgevoed had ? dat de honderd en veertig Menfchen waarlyk, zo als zy zeiden, door haar in dit leven geholpen waaren? ik. In dit geval geloof ik zulks wel. Dan men heeft ook veele gevallen waar in men de zaaken zo nauwkeurig niet onderzoeken kan. stone. By voorbeeld ! ik. By voorbeeld! wanneer het lyk van myn Vader, of myne Moeder begraaven wierd: dan zou ik zeker alle hunne gebreken vergeeten , en hen den besten lof naargeeven. By het graf fpreekt men altyd liever goed als kwaad van den afgeftorvenen. Zoud gy nu wel zo nauwkeurig kunnen onderzoeken, of ik de waarheid gefprooken had? stone. Hier omtrent hebt gy gelyk, maar weet gy wel wat wy zouden doen, wanneer gy uwen Vader, of uwe Moeder prees? ' ik. Wat dan? stone. Wy zouden onderzoeken, welk een Mensch gy waart. Waart gy een ver-  ( 172 ) flandig, gefchikt, vlytig,rechtfchapun Mensch; dan zouden wy den lof, welke gy uwe Ouderen naargaaft, aanneemen ; maar waart gy zulks niet, dan zouden wy denzei ven zekerlyk optekenen, maar 'er verder geen gebruik van maaken. Het werk kroont den meester, en wanneer het werk niet deugd, dan kan de Meester ook niet veel waardig zyn. Wanneer gy de Lieden, welke in het Doodengerecht zitten, nader hebt leeren kennen, dan zult gy alle bedenkingen laaten vaaren. ik. Hoe lief zou het my ook zyn, wanneer ik de Menfchen mogt kennen , welke my uit de Zee gered hebbent stone. Waarom? ik. Op dat ik ook eens, wanneer over een van hen een Doodengerecht gehouden wierd , Opkomen, en zeggen kon, hy heeft myn leven gered ! ik verzoek derhalven verlof, om hem een kroon van eikenloof op te zetten. stone. Zyt daaromtrent niet bekommerd! Wanneer 'er 'een van hen deze aarde ver Iaat, en gy by ons zyt : dan zult gy 't te weeten komen , dat hy uw__ redder geweest is.  ( 173 ) ik. Maar waarom mag ik dat heden niet weten? stone. Dewyl wy gaarne in 't verborgen goed doen, en niet gaarne hebben, dat men ons in 't aanzicht pryst. Terwyl wy dtfs met elkander fpraaken hoorde ik een troep Menfchen agter my. ik keek om, en zag zes Menfchen, welke ook op ons Schip geweest waaren, en die door twee gewapende Amerikaanen geleid wierden. Wat is dat dan? vroeg ik. stone. Het zyn zes. van uwe Kameraads, welke naar een Hollands Schip gebragt worden, dat hier in de Haven voor anker Ii«r.' i k. En dat waarom ? stone. Alleen, om hen met dit Schip weder naar Europa te brengen. ik. Willen zy dan niet in Amerika blyven? stone, Zy willen 'er wel blyven, maar wy willen hen niet hebben. ik. En waarom dan niet? stone. Waarom niet' Dit be.ft zyn by. zondere teden. Twee van deze Menfchen zyn Lichtmisfen ; twee zyn Lasteraars , en twee hebben niets geleerd. Zuiks zal U zekerlyk zonderling voorkomen, dewyl men by ü  ( 174) U Lichtmis, Lasteraar , Onbekwaam , en toch een aanzienelyk Man kan zyn. Maar wy , Amerikaanen , denken over deze punten geheel anders ; wy vraagen de Lieden , welke w?y onder ons willen aan:;cemen, niet wat gelooft gy? Maar wy onderzoeken, hoe zy leeven! In het voorleden jaar hebben wy twee Menfchen in onze Gemeente aangenomen , dewyl zy goed , rechtfehapen , gefchikt en vlytig waaren; de een geloofde zeven Perfoonen in de Godheid, en de ander maar één. Deze Menfchen ; daar in tegen , zyn , zo als gy zegt , reckgcloovig. Maar wat helpt dit ons? Wanneer de Licht- misfen onze Jongelingen ergernis geeven, onze Vrouwen verleiden ; wanneer de Lasteraars de verdraagzaamheid ftooren, in welke wy dus verre geleefd hebben : wanneer de Onbekwamen ons ten last verfirekken : gelooft gy dan, dat U geloof, dit alles weder goed kan maaken ? ik. Dat geloof ik zeker niet. stone. Nu dan moet ge my ook toegeeven , dat wy recht doen met hen weg te zenden. i k. Dat gy recht doet, kan wel zyn, maar het is toch hart. S TO-  C 175 ) stone, fort geheel nier. Befchonw uw Landsman met het zyde Karnifool ï deze is een der Lichtmisfen. Wanneer hy een grapjen ver. telde was het vuiligheid , fprak hy met een Meisjen, dan zeide hy haar insgelyks veele onbefchaamdheden, en daarom was hy by ons veracht. Wy zouden zeer in bedenking ge» Haan hebben, om onze Zwynen aan hem te betrouwen. In Europa , daar in tegen , kan hy zyn geluk maaken. Hy heelt honderd Louis d'Or in zyn beurs, en verzekert, dat zyn vermogen ten minden twee duizend Louis d'Or bedraagt. Ook fchryft hy, volgens zyn zeggen , Romans. Zulk een Man word toch in de meeste Europifche Steden met open armen ontfangen. Men bedeeld hem met het Burgerrecht, ontfangt hem in de voornaamfte Gezelfehappen, en hy kan tot degrootfte Eerambten komen. By ons, daar in tegen, zou men hem, op myn eer, niet tot Zwynenhoeder willen maaken. Want in den Zwynenhoeder by ons dulden wy geen liederlykheid. Kunt gy 't dan nu hart noemen, wanneer wy dezen Lichtmis in 't maaken van zyn fortuin behulpzaam zyn. ik. Gy zegt veel, dat my zeer doet. Doch af  C 176 ) al wat gy zegt is waar. Maar wat zullen nu die geen in Europa beginnen, die geen geld hebben, en onbekwaam tot eenig werk zyn? stone. Bedelen! ik. Dat kunnen zy by U ook doen. stone. Oho! By ons word geen Bedelaar geduld. De geen, die-krachten tot den arbeid hebben , moeten werken , en die zulks niet hebben, worden door ons gevoed. 1 k. Deze inrichting is by ons ook. stone. In veele Staaten. Dat geef ik U toe. Maar in de meeste verdient de Bedelaar met luiheid veel meer , als de Linnen- of Koufenwever met zynen zuuren arbeid. Is het dan nu hart, wanneer wy diergelyke Lieden gelegenheid verfchaffen om zich met de Bedelary te voeden? Ik kan niet ontkennen , dat my deze befchuldigingen een weinig verdrooten, en ging derhalven eenigzins te onvreden van Stone af. Maar toen ik, op den weg naar huis, de zaaken nader overdacht , zag ik toch zeer duidelyk, dat de Man gelyk had. Den volgenden dag ging ik weder aan myn werk, en nam my voor, om recht vlytig, en-in myne gefprekken zeer behoedzaam te zyn , pp  C 177 3 op dat de Amerikaanen my ook niet," om het een of' ander, mogten wegzenden. Ais ik op zekeren dag zeer ieverig aan myn werk was , riep iemand agter my : goeden morgen! ik keek om — maar hoe verfchrikte ik, als ik agter my een groot, fterk, koper, kleurig Man, halfnaakt, met pyl en boog gewapend, zag Haan. Wie zyt gy? vroeg ik verfchrikt. Ik ben, antwoorde hy, Cheroquees. Cheroquees? vroeg ik verder, en dus een Wilde ? cheroquees. Ben niet wild, ben goed Man. ik. Gy zult my toch niets doen? cheroquees. Niets doen! nietsdoen! ik. Gy zult my het vel toch niet van den kop trekken. cheroquees. Trek geen vel van den kop. i k. Men heeft my toch in Europa gezegd, dat de Cheroqueefen zulke kwaade Menfchen zyn , en alle de Blanken , welke zy kunnen krygen, het vel van den kop trekken. cheroquees. Als de blank Man is kwaad Man: is Cheroquees ook kwaad Man. Is die 5. M blank  C 178 ) blank Man goed Man : Cheroquees ij ook goed Man. Heden haalden hy zyn tabakszak voor den dag, en wilde zyn pyp floppen. Hemel, hoe verfchrikte ik, wanneer ik dezen tabakszak zag ! Hy was van den huid van een Menfchenhoofd gemaakt , het welk de kastanje bruine hairen aantoonde , welke 'er nog aan waaren. Om Godswille! riep ik , wat hebt gy dan daar? cheroquees. Hoofdvel van blank Man. ik. Hoe zyt gy daar aan gekomen? cheroquees. Heb fl'agen den blank Man op den kop, en getrokken af dat vel. ik Dat hebt gy gedaan? cheroquees. Heb ik gedaan. ik. Dan zyt gy toch — een kwaad Man. cheroquees. Als men my maakt kwaad» ik. Wat had de blanke Man U dan gedaan, dat gy zo kwaad op bem geweest zyt? cheroquees. Voor deez' was elk blank Man, kwaad Man, nam weg ons Land, hieuw af ons boom, fchoot dóód ons wild, en Che. roquees was toen ook kwaad. Nu is de blank Man, dat hier om woont, goed Man, enChe- ro»  ( i79 ) roquees is ook goed Man , flaat niet meer dood, trekt niet meer vel af. ik. Néemen de Blanken dan tegenwoordig geen Land meer weg ? cheroquees. Neemt nog wel weg. Maar met met geweld. Laat altyd roepen ons Op. perhoofd, en koopt dan van hem het Land. ik. Wat geeven de Blanken U dan voor uw Land? cheroquees. Veel goeds; Mes, By/» Schop, Spaê, Dier met hoorn, Dier met lang hair, (Runderenen Schaapen). i k. Maar zyt gy niet kwaad op de Blanken, wanneer gy ziet dat zy zo vermeerderen, en zich meer en meer uitbreiden? cheroquees. Cheroquees is niet kwaad; Cheroquees heeft lief dat blank Man, als blank Man is goed Man. ik. Waarom hebt gy hen dan lief ? cheroquees. Om dat blank Man is goed Man, ons ieert veel goeds, leert bouwen dat land, dat huis, ons leert voêren en melken dat vee. ik. Wat hebt gy onder uwen arm? cheroquees. Vel van Wild. Wil verkoop aan den blank Man. M 2 m  ( i8o ) Nu ging hy zynen weg, en ik fiond als ver. ftomdoverde trouwhartigheid van dezen Man. De Amerikaancn, dacht ik , moeten zeer goede Menfchen zyn, dat zy, door hun voorbeeld , zelfs de Cheroqueefen verbeteren (*). Ik werkte dus zeer yverig , en nam my voor, om door myne werkzaamheid ook een reent goed voorbeeld te geeven. Den volgenden dag was 't myn geboorte dag. Ik werkte derhalven toen niet, maar ging aan het ftrand, zette my daar neder, en overdacht, in myne eenzaamheid, al het goe. de, dat de lieve God aan my gedaan, en hoe wonderbaar hy my van den dood gered had. Hier door wierd ik zo aangedaan , dat ik waarlyk ook naar eene gelegenheid wenschte, waar in ik aan anderen ook iets goeds zon kunnen doen, en my dus dankbaar tegen den lieven God betoonen kon. Heden hoorden ik een kanonfchoot van het ftrand. Ik verfchrikte, en zag in Zee, dewyl ik (*) Zulks is voor de Amcrikaanen ook geen fchade. Terwyl zy de Wilden verbeteren , hebben zy vrede niet hen, krygen vin hen de huiden der wilde dieren, Welke zj mei zeer veel voordeel kunnen verkopen.  ( »8t ) Ik dacht dat men weder ongelukkigen zag dryver. Dan heden ontdekte ik op eenen verren afftand een Schip, en, kort hier na, zag ik vierentwintig gewapende Amerika*, nen, welke zich op het flrand plaatfie, en op de aankomst van het Schip bleven wachten. Heden kwam het ten anker, deed twee ka. nonfchooten , waar rnede het aan het Land goeden morgen wenschtte, welke men van het ftrand weder met twee kanonfehooten deed begroeten. Nu wierd 'er een Boot van 't Schip in Zee gelaaten, waar mede twaalf man aan flrand kwamen. Nauwelyks was dit gefchied , of een der Amerikaanen trad naar hen toe, en vroeg: wie zyt gy, lieve Vrienden? We are englis hmsn, antwoorde een van hen.' Daadelyk trad een ander Amerikaan toe, en fprak met deze Menfchen in hunne taal, waar van ik geen woord verftond. Ik fcherpte myn gehoor en oplettenheid . om ten minfte één woord te verftaan , maar ik verlond niets anders ais het woord water, het welk misicmen wel water heeten mag. Terwyl ik hier nu zo vol verwondering ftond, en nauwkeurig luisterde, riep een van M 3 hen  ( i8a ) hen my toe: goeden morgen Conjiant! Ik maakte oogen , wie weet hoe groot , zag den Vreemdeling aan — nu ontdekte ik, weet gy wie? myn lieven Heer van Asfof. Heer van Asfof! riep ik overluid, viel hem om denhais, en weende zo fterk,dat de Vreemdelingen en de Amerikaanen hun gefprek afbraken en ons aankeeken. Heer van Asfof Honden de traanen ook in de oogen, en hy zeide zeer weemoedig, dus heeft de goede God ons beiden behouden! Hoe zyt gy behouden geworden ? vroeg ik verder. Hier over, antwoorde hy, zullen wy daa. delyk breedvoerig fpreken. Welke menfchen zyn het, met wien gy gekomen zyt? vroeg ik verder. Het zyn engelschen, was zyn antwoord. Heden nam ik hem aan myn arm, om hem mede naar myn Kwartier te neemen , maar dat ging zo gemakkelyk niet. Een Amerikaan riep my toe: ,, Gy moogt den Vreemdeling niet mede neemen. Dit is tegen de Wetten van het Land. Wanneer de Vreemdelingen zich by ons willen ophouden, dan is 'er een open-  ( 183 ) -openlyk huis, alwaar zy zich laaten bedienen, en handel dryven kunnen, naar hun believen." Nu zag ik, dat de gewapende Amerikaanen de Engelfchen naar een put bragten, en hen daar hunne tonnen met water lieten vullen. Negen Engelfchen voeren vervolgens naar het Schip, en twee, benevens den Heer van Asfof, vervoegden zich in de hen aangeweezen Herberg, en ik ging met hen. Zo dra wy hier aangekomen waaren, verhaalde ik aan den Heer van Asfof, op welk ean wonderbaare wyze ik was gered geworden , en hoe liefderyk de Amerikaanen my hadden aangenoomen. My, antwoorde hy, heeft de goede God ook op eene wonderlyke wyze gered. Toen ons Schip zonk, fprong ik, benevens eenigen die by my waaren, in een Boot, en wy wierden drie dagen lang, door de golven ginds, en herwaards gedreven. Daar ik nu maar levensonderhoud voor my alleen had medegenoomen , en myne Kameraads niet even zo voorzichtig waaren als ik , zo dwongen my deze, om mynen voorraad met hen te deelen , en wy aaten den eerften dag alles op. M 4 Dea  C 184 ) Den volgenden dag moesten wy honger !yden ; en den derden dag bereide ik my tot myn affcheid van deze aarde. De ftorm was nu zekerlyk bedaard, de Hemel was helder, maar myne klederen waaren door nat, en ik gevoelde den hevigften honger, benevens de koude, welke my aan alle myne leden deed beeven. De Zon naderde aan haaren ondergang, en ik daclH by my zeiven, dus gaat gy de laacfte keer voor my onder. Dan heden was het met recht : wanneer de Nood ten hoogjien is, dan is de Hulp het naaste by. Wy ontdekten dan, op een zeer verren afftand van ons, een Schip. Maar wat zouden wy doen, om het nader by ons te doen komen, en onzen nood aan hetzelve te kennen te geeven. Om te roeijen hadden wy geen krachten meer, en om te fchieten ontbrak ons niets meer, als kruid, vuur en een kanon. Heden hing ons leven van een gelukkigen inval af, en dezen bad ik. In onzen Boot hadden wy, tot ons geluk, een langen ftok. Ik nam deze, knoopte 'er myn rok aan , en nu bragten wy dezelve met zeer veel moeite in de hoogte. Nauwlyks, hadden wy dit een kwartier uurs  ( i8s) gedaan, of wy hoorden een kanonfchoot van bet Schip , ten teken , dat men ons gezien had. Welk eene vreugde voor ons! Ja, wanneer God zelf van den Hemel geroepen had: Gy zult leeven ! dan had onze vreugde niet groorer kunnen zyn. Wy ontdekten welhaast een Boot , welke op ons aan roeide. Toen dezelve by ons kwam, deeden de Engelfchen welke 'er in waaien, ieder hun best, om ons gezelfchap, dat geheel uitgehongerd was, in hunnen Boot te neemen. Het fcheenen ruwe , harde Lieden te zyn, maar de nood, waar in zy hunne evenmenfchen zagen , maakte hen zo gedwee, dat hen de traanen over de wangen liepen. Zy bonden onzen Boot aan die van hen , en roeiden nu, uit al hun magt, naar hun Schip toe , daar men ons zeer menschlievend innam Het eerfte dat men voor ons deed, was, dat men ons drooge klederen gaf, die wy in plaats van de onze , welke door nat waaren, moesten aantrekken. Intusfchen wierd 'er fpys voor ons, en we! vooral eene goede foupe, gereed gemaakt. Eenige Matroozen hadden geen geduld, om zo lang te wachten tot deze fpys kwam , maar deelden ons van M 5 hun,  C 1S6 ) fiun biskuit mede. Zeer begeerig bragt ik hetzelve aan myn mond; maar toen bedacht ik üry nog gelukkig, dat het niet gezond kon zyn,wanneer ik, na zulk een langen tyd hon£er geleden te hebben , deze drooge fpys zo greeüg opat. Ik ging derhalven myne begeerte , tot eeten , tegen, at niets, en waarfchouwde ook myne Kameraads om eveneens te doen. Zy volgden mynen raad, uitgenoosnen twee, welke misfchien in hunne jeugd niet geleerd hadden, om hunne begeertens te. iiiatigen. Deze namen het biskuit, en flokte hetzelve met zulk een drift in, dat zy geen *yd- namen om dit harde voedfel recht te kaauwen. Dan wat was het gevolg hier van ? Eenige uuren bier na vielen zy beiden neder, en kregen zeer hevige pynen; de een ftierf, en de andere moest eene zwaare ziekte door liaan, waar van hy nog niet volkomen herfteld. is. : Neem dit derhalven wel in acht, Confiant! hoe heviger de begeerte is, het mag dan honger, of dorst, toorn, of droefheid , vreugde, of liefde zyn, des te meer moet men op 7yne hoede zyn , op dat' men zich , daar door, niet laat wegfleepen, anders kan men in  ( 187 ) in een ongelukkig kwartier uurs een flap doen, weJke ons, voor ons geheelen leven, ongelukkig mankt. Heden bragt de Schcepsdofior ons een Vlier-Thee, waar van elk een kopjen drinken moest; dit was voor ons een heerlyke laafenis en verfterking, de drooge keel wierd nu bevogtigd, de maag,verwarmt, en het geheele lichaam bekwam een nieuw leven. Een half uur daar na kreeg ieder een weinig feu. pe, en een uur Jaater een weinig vleesch ; vervolgens moesten wy ons ter rust begeeven , hoe zeer wy nog zo hongerig waaren als wolven. Den volgenden morgen wierd ons de fpys en drank weder toegemeeten, doch toen viel elk zyn deel een weinig grooter. Dus werden wy door de Menfchenliefde en goede oppasfing der Engelfchen allen weder berfteld; «itgenoomen den ongelukkigen, welke zynen eetlust niet had weeten te matigen. Deze flierf; men bond zyn lyk op een plank, wierp het in Zee, en dewyl men op 't Schip geen klokken had, waar mede men een treurgeluid kon maaken, zo loste men in plaats van het luiden der klokken, een kanon. Nu  C 188 ) Nu wilde ik aan den Heer van Asfof verhaaien , hoe 't jny tot hier toe in Amerika gegaan was, maar een der Amerikaanen riep irty aan een zyde, en gaf my te kennen, dat de Gemeente het niet gaarne zag, wanneer men zo veel tegen een Vreemdeling fprak , welke men niet recht kende. Dezen Heer ken ik toch zeer van naarby, was myn antwoord. Maar wy kennen hem nog niet, hernam de Amerikaan. En waarom, vroeg ik verder, mag men niet zo vee! tegen een Vreemdeling fpreken? Dit moest gy, wanneer gy 'er uwe gedachten over wilt laaten gaan , zelf kunnen opmaaken. Nu draaide hy zich om, en keerde my den rug toe. Daar ik het nu niet gaarne by de Amerikaanen, welke my zo veel goeds gedaan hadden, wilde verkerven, zo drukte ik myn lieven Heer van Asfof de hand , en zeide, dat ik my voor dezen keer van hem moest verwyJeren. Den volgenden dag wilde ik weder met hem fpreken, maar men wilde 'er my ge^en verlof toe geeven , en ik wierd heden in ernst  C 189) ernst kwaad op de Amerikaanen, dewyl my dit zonderling gedrag toch werkeiyk eigenzinnig toefcheen. Den derden dag' kwam hy zelf by my , maar — om affcheid te neemen. Myne bezigheden , zeide hy, veroorlooven my niet, om my hier langer op te houden, ik moet verder reizen _ by myne te rugrets zullen wy elkan* kander weder fpreken. Nu ftond ik gelyk een ftandbeeld, en wist niet, of ik met hem gaan, of te rug zou blyven. Wilt gy, vroeg ik eindelyk, my dan niet tncê neemen? Wilt gy met my gaan? vroeg hy. Toen fjoeg ik myne oogen neder, cn wist niet wat ik zou antwoorden. Overleg het! vervolgde hy. Zonder overleg mag men zulk een gewigtig befluit niet neemen. Over een half uur kom ik weder om antwoord van U. ik overdacht de zaak gins en weder , en belioot eindelyk, om by de Amerikaanen te blyven, indien de Heer van Asfof hier meê te vreden was. Zulks was hy, en hy nam met traanen in zyne oogen affcheid van my.na dat by  C 190 ) hy my verzekerd had, dat hy welhaast te rug zou komen. Den volgenden Zondag, eer de Kerk aan. ging, zag ik een frisfehen en rustigen Jonge. Jing, met een gezond, fchoon en welgemaakt Meisjen, door de ftraat gaan. Uit de lonken welke zy elkander toewierpen, befloot ik dat dit mooglyk wel een paar mogt zyn, dat op elkander verliefd was. Waar gaan deze Lieden naar ree' vroeg ik aan een Amerikaan, welke my toen juist ontmoette. Naar Jt Examen, antwoorde by. ik. By wien doen zy zulks? Amerikaan. De Jongeling by den Predikant, en het Meisjen by een van onze ver* iïandigfte Vrouwen. ik. Over welk hoofdfluk werden zy dan geëxamineert? Amerikaan. Over het hoofdftuk van den Echtenftaat, en van de opvoeding der Kinderen. 1 k. Waarom word dat toch gedaan ? Amerikaan. Om dat men daar door kan weeten , of zy verftand genoeg hebben, om een gelukkig leven in den Echtenftaat te leiden,,  C >* ) den, en hunne Kinderen goed op te voedeni ik. Dat is toch aartig. In onze Landen worden de jonge lieden ook over ailerlei zaaken geèxamineert , maar niet omtrent dit Hoofdiïuk. Men verneemt maar welk eene Religie? en _ hoe veel geld zy hebben! Naar verlland word, by deze gelegenheid, by ons nooit gevraagd. amerikaan. 's Lands wys, VLands eer! By ons vragen wy des te meer naar verftand. Maar, ik heb my ook wel laaten wys maken, dat men by U zo zelden een gelukkigen Echt als een witten Mosch ziet; dat de getrouwden by rj dikwyls kyven en fcheiden, en dan de Man de Vrouw, en dan de Vrouw de Man kwelt. Wanneer wy dé Vreemdelingen , die hier komen, onderzoeken, dan vinden wy veelal, dat zy door eera ongelukkig hüwlyfc hun Vaderland verlasten hebben. Voorleden jaar kwam 'er ook een by ons. Waarom, vroeg ik „zyt gy niet in uw Vaderland gebleven ? Hy krouwde zich het hoofd, en zeide, om dat ik een Duivelin tot myn vrouw had. Maar dit kan by U niet anders weezen, daar in zulke gevallen, op het verftand by U nies  ( -92 ) Biet gelet word, het welk men toch over hst algemeen hebben moet , wanneer men een gelukkig huwlyksleevcn leiden, en zyne Kinderen goed opvoeden wil. ik. Dat is zekerlyk goed. Maar waarom word daar hier zo fterk naar gevraagt ? Wanneer ik my in 't huwlyk wilde begeeven, en 'er geen verftand genoeg toe had, zo was het zeker niet goed. Maar wie zou ik daar meê benadeelen? Niemand als my zelf. Wat hebt gy U daar dan over te bekommeren? Amerikaan, ik heb altyd gedacht, dat Conftant een verftandig man was, en doet hy zulke vraagen aan my? Gefield, dat gy zonder verftand trouwde , alle twee jaaren een Kind teelde, en het niet kon voeden. Denkt gy dan, dat zulks ons niets eenigzins zou bezwaaren ? Zouden wy uwe Kinderen niet moeten onderhouden ? Of wanneer gy uwe Kinderen al eens kond onderhouden , maar Kinderen voortbragt , met dikke buiken , kromme beenen, en fchurfde hoofden, gelyk ik dezelve dikwyls in de Europifche Steden gezien hebbe : waare het geen fchande voor onze Gemeente, wanneer 'er zich zulke elendige fchepfelen in vertoonden? Ja,  ( 193 ) Ja, wat nog het fJiinfte is, wanneer gy geen verftand genoeg tot het huwlyk had , zoud gy ergernis aan onze Gemeente geeven.' Uwe onordenlyke huishouding, uwe flegt opgevoede, boosaartige Kinderen zouden anderen aanfteeken. Viel dus de fchade van uw onverftand niet op de geheele Gemeente. Wy befehouwen ons hier als leden va'n één Lichaam. Lyd nu het geheele Lichaam niet wanneer U één tand of één vinger zeer doet» Zorgt gy 'er niet voor, dat aile uwe leden gezond zyn? dus moeten wy ook zorgen, dat alle de leden van onze Gemeente gezond zyn, niet alleen naar het lichaam, maar ook naar de ziel. i k. Is het dan niet geoorloofd om dit Examen aan te hooren? Amerikaan. Neen. Hier mag geen derde by tegenwoordig zyn. ik. En dat waarom niet? Amerikaan. Om dat de jonge Lieden zich niet zouden fchaamen, maar vry uit/pre. ken, zo als bet hen op het hart ligt. ik. Dat is toch fchade! amerikaan. Wanneer 'er U zo veel aangelegen ligt, om een Exmien van het hu- S' M " we-  ( ï94 ) welyk by ons te leeren kennen, dan wil ik U de punten wel geeven , over welke ik geëxamineerd ben. ik. Daar mede zult gy my zeer plaizieren. 's Namiddags gaf hy my dezelve , en ik maakte 'er daadelyk een affchrift voor my van. Ik zoude veel te veel wydloopig zyn, indien ik het geheele Examen hier wilde aanvoeren, want het befloeg ettelyke vellen papier. Dan bet volgende zal ik 'er U echter uit voorleezen: „ predikant. Wanneer gy dus uwe Kinderén goed opvoeden wilt, dan moet gy vooral hunne liefde en hun vertrouwen zoeken te verwerven. Op welk eene wyze zult gy dit aanleggen? bruidegom. Ik zal hen vee! vergenoeging geeven? predikant. Dat is we! goed, maar waar mede zult gy hen vergenoeging geeven ? bruidegom. Ik zal hen fomwylen iets vertellen. predikant. Wat dan? bruidegom. Het geen dat zy verftaan. predikant. Dat is goed ! Want als men de  c iis) de Kinderen iets vertelt, dat zy niet verftaan , dan worden dezelve opgevoed even als dePapegaaijen.die ook naarkJappen, wat men hen voorzegt, zonder dat zy 'er iets by denken. Zult gy hen veel van de Hemelfche gelukzaligheid vertellen? bruidegom. In 't geheel niets. Want daar kunnen zy nog niets van verftaan. predikant. Maar hoe zult gy uwe vertellingen inrichten? bruidegom. Zeer duidelyk. predikant. Beproef het eens ! Stel U voor, dat ge in my een Kind van vier jaaren ziet, en verhaal my dan iets! bruidegom. Ik zal iets bedenken _ daar valt my iets in: de kleine Frans at gaarne Boter, Kerfchen , Pruimen, Appelen, Peeren, maar toch het allerliefst Honig. Bragt hem de Moeder dus Honig , dan klapte hy altyd in de handen, en riep : te dekfel honig ! predikant. Hier moet gy ook in uwe handen klappen, en eenigzints groote oogen zetten, uwe ftemme veranderen, omtrent zo als een Kind in zulke gevallen doen zou. Vervolg nu! n 3 brui-  ( io6 ) bruidegom. Tk wil , dacht de Vader„ myn Frans eens recht verheugen — Jk zal hem een Byenkorf of twee koopen. Hy nam eenig geld , kogt een Byenkorf, en nog een Byenkorf, een paar Byenkorven kogt hy, en zette dezelve des avonds in den Tuin. Ah Frans den volgenden morgen zyn ontbyt gegeeten had, zeide de Vader: Frans wilt ge my wel een hand vol Pieterfelie uit den Tuin haaien? Gaarne, Vader! zeide Frans, en liep daadelyk naar den Tuin. Ter dekfel! wat zettê Frars groote oogen , als hy de Byenkorven zag. 6! Zeide hy, en keek met opmerking, ho« de Byen uit en in vlogen. Nu fprong hy naar zyn Vader toe, en riep: Vader! Vader ! kom eens fchielvk in den Tuin, daar fiaat een Byenkorf, en nog een Byenkorf. En nu vatte hy zyn Vader by de hand, en trok hem mede in den Tuin. De Vader vroeg, ja, waar komen nu deze Byenkorven van daan? Die hebt gy zekerlyk gekogt. Vader! riep de kleine Frans: ja! ja! Vader lacht, die hebt gy zekerlyk gekogt. Gy zyt een rechte goede Vader! Is 'er Honig in de Byenkorven? Ja ! zeide de Vader , 'er is Horig in de Byenkorven. Maar Fransje kan 'er de Honig niet  ( 197 ) niet uitnaaien ! en mag 'er ook niet in kykeri! De Byen hebben angels zo fpits als een naald. Wanneer gy hen te naar by komt, wip; dan komen zy en fieken , dit doet U fehrikkelyk zeer. Dit onthielt Frans één dag, en nog één dag. Maar den derden dag dacht hy, ik wil toch eens in den Byenkorf zien , hoe de Bycn den Honig maaken. Hy iloop 'er dus heen — predikant. Gy moet dan ook fluipende, op de teenen gaan, even zo, als Frans deed. bruidegom. Frans maakte de Korf open, wu wu wu! daar bromde de Byen, wip daar vloog 'er een uit, en ftak hem op zyn neus. Hi' hi t hi! hi! fchreeuwde Frans, en liep, als of hem het hoofd in den brand ftond. Zyn Vader hoorde zulks , verfchrikte , liep naar hem toe, en trok 'er den angel uit, dien de By in zyn neus had laaten fieeken. Dit brande als een vuur , en Frans fchreeuwde zeer verfchrikkelyk. Den volgenden dag was de neus gezwollen, en zo dik, als een vuist. Hy moest, uit dien hoofde, den geheeien dag in huis blyven. Zei ik 't u niet, zeide de Vader tegen N 3 Frans,  C 198 ) Frans, dat gy niet in den Byenkorf moest ky. ken? Die niet hoeren wil moet voelen. predikant. Gy hebt het goed verteld, maar weet gy ook waarom gy telkens uwe ftem veranderen, en alles met gebaarden uitdrukken moet? bruidegom. Op dat het Kind op myn verhaal goed acht geeven, en alles recht verBaan zal. predikant. Heel goed. Want men mag zo weinig verhaalen als men wil, 'er komen altyd woorden in 't verhaal voor, welke voor het Kind onverftaanbaar zyn. Deze moet men door zyne gebaarden en houding uitdrukken. Wanneer gy , by voorbeeld , zegt , Frans Hoop naar de Byenkorven , dan verflaat het Kind mooglyk het woord Jloop niet; maar wanneer gy daar by op uwe teenen gaat , dan weet het wat gy zeggen wilt. Weet gy voor de Kinderen geene andere vergenoegingen, als vertellingen? bruidegom. ó Ja! ik zal hen de Natuur ook toonen, en hen daar op opmerkzaam maaken. predikant. Op welke zaaken wik gy, by  C i99 ) by voorbeeld , uwe Kinderen opmerkzaam maa'teti ? bruidegom, 't Eerst op de Dieren. predikant- Waarom niet op de Steenen ? bruidegom. Om dat de Kinderen 'er nog geen vreugd aan hebben. predikant. Wilt gy hen fomtyds niet een Dier, by voorbeeld , een jongen Mosch, een Kikvorjch, eene groote Vlieg, of gouden Tor geeven, om 'er mede te fpelen? bruidegom Neen, dat wil ik niet doen. De Kinderen martelen fomtyds het arme dier, en gewennen zich aan wreedheden? predikant. Wijt gy hen dan niets geeven, om 'er meê te fpelen? bruidegom, ö Ja, de Meisjens Poppen, en de Jongens houte Paarden, Balien , en diergelyken. prkdikant. Maar is 't wel goed, dat de Kinderen fpelen ? Bruidegom. 0 Ja! Zulks verfchaft hen beweging, en zy leeie.) 'er veslerlei dingen door. predikant. Met wie zullen uwe Kinderen fpelen? N 4 brui-  ( 203 ) bruidhgom. Wanneer ik kan zal ik zelf met hen fpelen, of myne Vrouw. predikant. Dat is goed geantwoord. Wanneer de Kinderen ons zuilen beminnen: dan moet men met ben fpelen, en hen zelf fpeeltuig geeven ; want als men zich altyd met een ftyven nek en ernftig gezicht aan hen vertoond, dan vreezen zy ons. Maar zou het de Kinderen ook geen vergenoegen geeven , wanneer gy allerlei Snoeperyen by U had , en hen, van tyd tot tyd, 'er iets van gaaft? bruidegom. Zulks zou hen wel verheugen, maar ik zou hen bier mede benadeelen • zy zouden hier door fnoepachtig, en ten iaatiie ziek worden. predikant. Maar wanneer uwe Kinderen iets van dien aart verlangden te hebben, wat zoud gy dan doen? bruidegom. Naar dat de omftandigheden zulks meêbragten. Wanneer het iets onfchadelyks was; by voorbeeld, Nooten, Appelen , Peeren , en diergelyken , dan zou ik hen zulks geeven. predikant. Maar wanneer het nu fchadelyk was , by voorbeeld Wyn , of een fcherp Mes? brui-  ( 231 ) bruidegom. Dan zou ik het hen niet geeven. predikant. Dat is nu wel goed, ma3r dan heeft bet Kind U niet meer lief. Zeg my eens, wanneer uw Kind een fcherp Mes wiide hebben: hoe zoud gy 't van deze gedachten afbrengen , zonder dat het Kind onwillig tegen uw wierd? bruidegom. Ik zal my eens bedenken —; ik zou het Kind op iets anders opmerkzaam maaken. Wanneer het, by voorbeeld , een fcherp Mes wilde hebben , dan zou ik het daadelyk een Printeboek haaien, of iets anders toonen. Ondertusfchen dat bet dit zag, zou het zeer zeker het Mes vergeeten zyn. predikant. By kleine, onverftandige Kinderen is dit goed. Maar wilt gy een agtof tienjaarig Kind eveneens zo behandelen? bruidegom. Neen! Met deze moet ik geheel anders omgaan. Ik -moet het Kind ze. gen, dat het geen, het welk het verlangt Te hebben, niet goed is. Wiide het, by voorbeeld, een fcherp Mes hebben, dan zoude ik tegen hem zeggen , dat Mes fneid , en dan loopt 'er het bloed uit. predikant. Zeer goed. Maar wanneer NS  C 202 ) yy niet vee! tyd hebt om met het Kind te lp reken ? bruidegom. Dan zoude ik het daadelyk seggen: dal kan niet zyn ; een Mes kan ik U niet geeven. predik ant. Ook goed : want de Kinderen moeten gewend worden , om hunne Ouderen blindelings te gehoorzaamen. Zulks doen zy ook gaarne, wanneer zy maar geiooven , dat hunne Ouders hot goed met ben ineenen. Maar wanneer bet Kind nu, af en door, om het een, of ander aanhieit, en begon te fchreijen en te flampvoetcn, zoud gy hem dan niet geeven, wat hy verlangde, op dat hy zou zwygen ? bruidegom. Dan altyd niet. Wanneer het Kind bemerkte, dat het door fchreijen fcet een, of ander bekomen kon: dan zou het in 't vervolg altyd fchreijen, en door zyne ongeregeldheid alles van my zoeken af te dwingen. predikant, ja wel! ja wel! wanneer een Ki'^d met fchreijen iets zoekt te bekomen, zo mag men hem zulks in 't geheel niet geeven , hoe zeer hetzelve ook onfchadelyk jsyas. Sonnvylen richten de Kinderen ook wel jet?  ( 203 ) iets uit dat fchadelyk is; breken , by voorbeeld, een glas, een fpiegel, of zo iets diergelyks. Wanneer 'er nu by U zulks voorviel, war zoud gy dan doen? bruidegom, ik zou het Kind beftraffen, of wanneer het reeds zo groot was, dat het iets kon verdienen : dan zou ik 't my door hem doen beraalen. predikant. Maar was het niet beter, wanneer gy hem eene bcftiaflj-g met den Rok of de roede gaaft , om hem in 't vervolg voorzichtiger te doen worden? bruidegom. Dit geloof ik m'st. Wanneer ik, by voorbeeld, het Kind heden fla, om dat het een glas gebroken heeft, en ik, of myne Vrouw, morgen een glas breke ; dan zal het denken : Vader , of Moeder heeft ook een glas gebroken, en dus ook Hagen verdiend. predikant. En wanneer het Kind, in 't vervolg weder iets brak, en wist, dat het 'er flagen voj.r zou krygen, wat zou het dan doen ? bruidegom. Het zou het gebrofcene, zo veel mooglyk, verbergen, en leugens verzinnen. predikant. Voorzeker! en dit zou een zeer  ( 204 ) aeer groot ongeluk zyn. Zo dra een Kind begint te liegen, dan is het reeds half bedorven. Maar wanneer men te geftreng omtrent een Kind is, dan dwingt men hetzelve, dat het moet liegen. Weet gy mooglyk hier omtrent een fpieuk uit den Bybel ? bruidegom. Gy Vader prikkelt uwe Kinderen niet tot toom , op dat zy niet afkeerig van u worden. predikant. Maar wanneer 'er nu een geval voorkomt, dat gy het Kind fomvvylen moet ftraffen , waar voor moet gy U dan lioeden ? bruidegom. Dat ik het Kind niet in myn toorn (Iraffe. predikant. Waarom dat niet? bruidegom. Dewyl ik myne Kinderen niet Wil toelaatén , dat zy toornig zyn , zo mag ik zulks ook niet weezen. predikant. Dat is zo, want hoe kan een Kind liefderyk en zagtmoedig worden , wanneer het zyne Ouders altyd toornig ziet? En wanneer gy uwe firafoefening met een ziedend bloed begon , hoe zoud gy dan het arme Kind flraffen? brui-  C 205 > bruidegom. Veel heviger als het arme Kind verdiend had. predikant. Gy zoud hetzelve dus onrecht doen. En wanneer gy het Kind onrecht deed, wat zou het van U denken? bruidegom. Het zou my voor een wreed man houden, en my haaten. predikant. En wanneer nu uwe toorn vervlogen was, en gy zaagt, dat gy uw arm Kind onrecht gedaan had, hoe zoud gy dan te moede zyn ? bruidegom. Zulks zou my geweldig leed doen. predikant. Ei, zeker zou het U leed doen. Gy zoud dan het onrecht, dat gy gedaan had , willen vergoeden. Gy zoud het Kind ftreelen, 'er mooglyk Appelen en Nooten voor willen haaien , en zeggen : wees, te vreden , lieve Kind ! alles is nu voorby. Dus zoud gy zelf den weg baanen, om uw aanzien te verliezen. Maar gelooft gy wel, dat ge U nooit over de ondeugden en feilen uwer Kinderen vertoornen , en hen nooit in uwen toorn ftraffen zult? bruidegom. Daar voor kan ik niet inliaan, Ik ben gee;i Engel. PRR-  ( 2CÖ ) 'Pjedikant, Wanneer het gev.1 nu é?ns plaats had , dat gy over uwen toorn geen Meester kond worden , en, in uwen toorn, het Kind fierker ftrafce , als het zyn' moest, of wel geheel onrechtmatig ftraftfe — hoe dan? bruidegom. Dat is een zwaare vraag. Daar op weet ik niet te antwoorden, predikant. Was het dan niet goed , dat gy het Kind om vergeving bad? bruidegom. Dat was niet goed. Daar door zou ik myn aanzien verliezen. predikant. Dat geloof ik ook. Het was misfchien beter om aan het z.-lve te zeggen, dat gy recht gedaan had ? bruidegom. Dat is ook niet goed: de. wyl Zulks 'niet naar waarheid was. ik heb altyd gehoord , dat men de Kinderen geen onwaarheden mag zeggen. predikant. Zeker niet. De Kinderen hebben ook een zeer fyn gevoel, zy gevoelen zeer ligt, wat recht, of onrecht is. Wanneer men hen dus over het algemeen wys wil maaken , dat zwart wit, en onrecht recht is: dan verliest men by hen zyn vertrouwen. Wat wilt gy nu doen ? bruidegom, Dat weet ik waarlyk niet. pre-  C 207 > predikant. Dan wil ik 't U zejgsfj. Wanneer my iets van dien aart overkwam ï dan zou ik 'er met het Kind over fpreken, en vraagen : waarom rtrafte ik u zo hevig , daar gy roeh weet, dat ik u zo lief hebbe? Wat zou het Kind dan wel antwoorden? bruidegom. Om dat gy zo fehrikkclyk boos waart. predikant. Eu dan zou ik het Kind weder vraagen : wie heelt my dan zo boos gemaakt? Het Kind zou dan zeker zeggen, dat hy 'er zelf de oorzaak van was , en ik zou hem dan herinneren , dat de Kinderen zich wachten moeten om hunne Ouderen door hunne Ondeugden te vertoornen, op dat deze niet in toorn zouden geraaken , en aangezet worden, om hen hard te behandelen. Op deze wyze verdedigde ik myn onrecht niet, en liep ooi: geen gevaar om myn aanzien te verliezen. Ik ftond toe, dat ik onrecht gedaan, maar toonde ook tevens aan , dat het Kind my daar toe aangeprikkeld had." Op oeze wyze word alles doorloopen, hoe men zich in den buwelykeh ftaat, by dag en najit, in vreugde en droefheid, by ziekte en on<  X 108 ) ongelukkige toevallen , twist, en diergelyken, gedragen moet. Dan om weder op liet jonge Paar te komen, het welk ik naar het Examen zag gaan: zo vernam ik van den Amerikaan , dat het 'er heden ten zesden en laatften maale naar toe ging. Toen nu de Predikant de Predikaatfie gedaan had: gaf hy aan de Gemeente te kennen, dat deze jonge Lieden zich aan elkander verloofd, en in het huwlyksëxamen zo goed voldaan hadden , dat hy ze beiden voor bekwaam hielt, om in den Echtenftaat te treden : Hier op verzogt hy de Gemeente , dat zy in de Kerk by elkander zoude blyven, en 'er haare toeftemming toe wilde geeven. De Gemeente bleef dus by elkander, en de Voorflander vroeg: of'er iemand was, welke op deze verbintenis iets had aan te merken? Of iemand iets ten nadeelen van het jonge Paar wist te zeggen ? Daar nu alles zweeg : vervolgde hy , en zeide : uit uw ftilzwygen befluit ik., dat de Verloofden zich goed gedragen hebben, ik zelf heb ook niets tot hun nadeel gehoord. Weet iemand iets voortref- fe-  C 209) feiyks van hen te zeggen ? Nu trad 'er een oud en geheel grys Man te voorfchyn , en zeide: ik ben de Grootvader der Bruid. Ze. dert twee jaaren ben ik reeds zo zwak, dat ik my zei ven niet meer kan helpen, werken kan ik in 't geheel niet meer , en het valt ray reeds bezwaarlyk wanneer ik van de eene kamer naar de andere gaan zal, daar by ben ik, gelyk meest alle oude Lieden, wonderlyk en eigenzinnig. Evenwel is myn Kleindogter tot my gekomen, en past my op, leest my fomwylen iets uit een goed boek voor , en heeft met alle myne gebreken geduld. Dikwyls heb ik gezegd, lieve Kind, word toch niet boos, wanneer ik fomwylen wat wonderlyk ben! maar dan antwoorde zy altyd, lieve Grootvader! zet toch zulke gedachten uit uw hoofd! Hebt gy met myne gebreken ook geen geduld gehad toen ik nog een Kind was? Is 't derhalven myn fchuldige pligt niet, dat ik nu ook met die van U geduld hebbe? Voor een maand of twee waakte zy den geheelen nacht by my : dewyl ik wegens de groote pyn in myn rug niet flaapen kon. Nu beklaagd* ze my , ik drukte haar de hand, 5. O en  ( 2IO ) en zeide : ik kan 't U niet vergelden, wat gy, myn lieve K;nd, aan my doet. Toen fchooten haar de traanen in de oogen, en zy zeide : dat is reeds lang vergoed ! Ik ben tj nog veel fchuldig. Hebt gy myn Vader niet opgevoed ? Heb ik het U niet te danken, dat hy zo gezond, dat hy zo vlytig, zo rechtfehapen waar? dat hy zyne Kinderen zo lief had, dat hy my zo goed heeft opgevoed t Ik ben U veel fchuldig, lieve Grootvader, en ik wil U zulks vergelden, zo lang gy leeft. Hcur Bruidegom heeft zy het jawoord niet eer gegeeven , voor dat hy haar verlof gaf, dat zy my by zich mogt neemen, dat hy my beminnen en eeren, en met myne zwakheden geduld zou hebben. Zulk een Meisjen is myne Kleindogter. Dat dit de waarheid zy,kan de geheele Gemeente getuigen. Hier op trad een ander oud Man te voorfchyn , en zeide: lieve Voorftander, het zy my geoorloofd, om ook te fpreken, de Bruidegom heeft drie jaaren in het opvoedingshuis, dat onder myn opzicht ftaat, mede gearbeid. In dezen tyd heeft hy zich zeer goed gedragen. De Kinderen hingen aan hem, als aan bun  (an > hun Vader. Wanneer hy hen iets vertelde: zwegen zy alle, en luisterden aandachtig. "Wanneer hy met hen fpeelde: richtte hy het altyd zo in , dat de Kinderen 'er iets door leerde; wanneer 'er zich fomwylen een ondeugd vertoonde , dan fprak hy flegts een minuut of twee, en op eens was dit gebrek weg. Drie jaaren lang heeft hy vyftien Kinderen onder zyn opzicht gehad, en heefc nog nooit een eenige geflagen. En toch volgden de Kinderen hem op zyn wenk. De Voorftander zweeg hier op een minuut of twee, en fchreef iets op een papier. Nu zeide hy : voor het toekomend inkomen der jonge Lieden is ook gezorgd. De Bruidegom heeft tweehonderd , en de Bruid negentig daalders byeen gegaard , zy zyn beiden gefchifct, vlytig en fpaarzaam. Het ontbreekt nu nog aan een huis, waar in zy kunnen woonen. Ik ftel daar toe No. 54 voor. Heeft iemand hier iets tegen in te brengen. Zy zwegen allen. Hier op vervolgde de Voorftander: dewyl gy allen zwygt, zo geloof ik , dat gy met myne keuze te vreden zyt. Toekomenden Zondag zullen zy bruiloft houden, en dit huis O 2 be-  ( 212 ) betrekken. In de kas der Gemeente is't geld,daar toe noodig, reeds in voorraad. Hier op ging de Vergadering uit elkander, en ik floop ook in diepe gedachten voort, dewyl ik veel van het geen, het welk de Voorftander gezegd had, niet kon begrypen. Nu trof ik Stone aan, Lieve Stone! zeide ik, terwyl ik hem by den arm hielt, ik laat U niet los, voor dat gy my ettelyke vraagen hebt beantwoord. stone. Daar toe behoeft ge my niet by den arm te houden. Vraag! wanneer ik kan, wil ik 'er U op antwoorden. i k. Welk eene beloonirg krygen deze jonge Lieden nu, welke zich dus verre zo goed gedragen hebben? stone. Geene! i k. Geene ? Hoe komt dit ? Wanneer gy de geenen beloont, welke van de aarde gegaan zyn, waarom beloont gy dan ook die niet , die op de aarde leeven? stone. Waar mede zouden wy ze dan beloonen? ik. Dewyl gy het lyk van steele een kroon van eikenloof hebt opgezet , zo kond gy, naar myn gedachten , deze Verloofden wel  C 213) wel een krans van roozen, of andere bloemen opzetten. stone. Dit zouden wy zeker wel kun. «en, maar wy willen het niet doen. ik. En dat waarom niet? stone. Om dat wy voor uit zien, dat de jonge Lieden bedurven zouden worden, wanneer men hen dus openlyk wilde eeren. Wy zyn in 't denkbeeld, dat de Menfchen, wan. neer zy zo jong zyn, nog te onbezonnen handelen, en dus geen verftand genoeg hebben, ^t zy trots en dwaas aouden worden, zied geen moeite meer zouden geeven, en geloo. ven, dat zy volkomen goed waaren. En zo dra de Mensch zulks van zich zelf gelooft dan flaat hy zich niet meer gade , en word van dag tot dag, flegter. En waar toe zou.' den wy de jonge Lieden beloonen ? Zy zyn reeds genoeg beloond. 1 k. Wie heeft hen dan beloond ? stone. Zy hebben zich zelf beloond Wanneer het Meisjen haaren ouden Grootvader ziet, en van hem een handendruk ontfangt, en zich herinnert, hoe veel zy voor hem gedaan heeft, zulks moet haar veel meer vreug. de geeven, als honderd roozenkranfen , dia 0 3 wy  ( 214 ) wy haar qm hoofd en armen wonden. En wanneer de jonge Man die lieve jonge Knaap, jens aanfchouwt, welke hy zo goed opgevoed heeft, denkt gy niet, dat hy dan gevoelen zal, dat hy voor de getrouwheid, waar mede hy zyn ambt heeft waargenoomen, beloond is? i k. Ik moet U gelyk geeven. Maar geeft gy dan ieder jong Paar, dat in den Echt treed, een nieuw Huis? stone. Aan ieder. Want wanneer de jonge Lieden niet trouwen zouden, voor dat zy zelf een huis gekogt, of gebouwd hadden, dan zoude wel twe© derde deelen niet moogen trouwen. ik. Aha! nu helpt ge my op het fpoor. Ik heb nooit kunnen begrypen, waarom men by ons zo veel oude Vryers en Vrysters heeft. Deze kunnen niet trouwen , dewyl zy geen huizen, en ook geen geld hebben, waar voor zy dezelve koopen, of bouwen kunnen. stone. Dit is ten minften by veelen de oorzaak, dat zy ongehuwd leeven. i k. Maar waar van daan bekomt gy Lieden dan geld genoeg , om zo veele huizen te bouwen ? stonk. Door nadenken en eiflenisfen. i k.  ( 2'S ) ïK. Hoe toch door erffenisfen» stone. Wanneer een getrouwd Paar deze aarde verlaat, dan komt hun huis weder aan de Gemeente , die 't hen gegceven heeft. Daar by hebben wy nog een ander groot voordeel. Wanneeer zich twee Lieden in den Echt willen verbinden, waar van wy niet veel goeds verwachten: dan geeven wy hén geen huis ; en wanneer getrouwden in 't vervolg onordentelyk en liederlyk worden: dan ont« neemen wy hen het huis,en noodzaaken hen, daar door, om verder op te gaan. ik. Dat laat zich hoorcn. Maar waarom geeft gy aan jonge Lieden ook het geld voor de Bruiloft? stone. Dat zal ik U zeggen. Jonggetrouwden hebben veel geld noodig, om hunne nieuwe huishouding in te richten , wanneer zy nu hun geld geheel, of ten deele gebruiken, om Bruiloft te houden, waar van zullen zy dan hunne huishouding inrichten ? Bovendien is 'er nog iets anders. Wanneer de jonge Lieden de Bruiloft zelf betaalen, of dezelve door hunne Ouderen betaalt word, dan wil het eene Paar altyd boven het ander uitmunten. Uit dien hoofde kleeden de eene zich al kostbaarer als O 4 de  (*i«) cie anderen , maaken aan de maaltyd meer kosten als hunne vermogens tcelaaten, (leken zich, daar door, in fchulden ; in plaats van hunne huishouding te verbeteren , moeten zy nu altyd denken, hoe zy hunne fchulden zullen betaalen, maaken, daar door, weder nieuwe fchulden , en brengen, op deze wyze, veelal, hun huwlyksleven in kommeren zorgen door. Veelen maaken ook eindelyk-bankroeten, en, in plaats dat hunne Kinderen aan de Gemeente nuttig zouden zyn, moeten zy van dezelve gevoed worden. i k. Dat is nu alles goed , maar ik kan my i:og niet begrypen, waar van daan gy Lieden al het geld krygt, dat tot de uitgaave vat? deze dingen r-oodig is. stone. Daar ontbreekt het ons nooit aan. Eene Gemeente, in welke Vrede en Eendragt heergcht, daar elk Lid het nut van het Algemeen zo redelyk zoekt, als dat van zich zeiven , die fomwylen vergadert en oyerdenkt, hoe zy alles verbeteren wil, deze ontdekt altyd nieuwe geldbronnen. Wanneer gy acht tt'jlt geeven op de inrichtingen, die wy ge»sakt hebben: dan zult gy mooglyk wel kunnen  nep ontdekken, waar van daan wy die groote geldfonmien krygen. Dan heden Iaat my de tyd niet toe , om verder met U over deze iïoffe te fpreken , dewyl ik naar myne Vrouw en Kinderen moet, welke heden een klein Feest aangerecht hebben. ik. Wilt gy qa den middag dan niet eens met my wandelen, en my nog iets'vertellen ? stone. Gaarne. Ten vyf uuren zal myn Familie Feest geëindigd zyn , dan zal ik U komen afhaajen. Juist ten vyf uuren kwam hy hy my, en bragt my eerst door een ftreek Land, welke 'er, gelyk ik reeds gezegd hebbe , wegens zyne groote vrugtbaarheid , als pen Paradys uitzag. Het geen waar over ik my heden het meest verwonderde, waaren ettelykè Rogge- en Tarwe Akkers, welke zo veele en zulke groote halmen en airen hadden, als ik by ons niet ligt gezien had. Gy ipoet toch, zeide ik, by uwen Graanteelt byzondere voordeden hebben, mag ik deze niet weeten ? stone. ö Ja! maar wanneer ik CJ deze zegge, dan zult ge my uitlachgen. ik. En dat zult ge my, hoop ik, niet kwa0 9 lyk  C "8 ) lyk neemen. Ik heb my ook reeds genoeg van U moeten laaten uitlachgen. stone. Nu luister dan ! wanneer wy een zeer ryken Roggen- en Tarwenoogst houden willen, dan zaaijen wy beiden in het einde van Juny. i k. Gy fcherscht! hoe is het dan mooglyk, dat het gezaaide nog in dat jaar ryp kan Worden ? stone. Het gezaaide moet ook in dat jaar niet ryp worden. Hoor maar verder! Wy kiezen plaatfen, welke eerst Spinazie, of Salade gedragen hebben, en goed gemest zyn. Dan trekken wy met een haakjen kleine voorens, ftrooijen de graankorls 'er in , en bedekken dezelven. In September neemen wy 'er de planten uit, verdeelen ze, krygen van één plant vierentwintig, tot dertig ftuks, en deze planten wy nu op den Akker daar zy ftaan moeten. Hier by hebben wy nu vooreerst het voordeel, dat wy veel zaad befpaaren , dat anders by eene gewoonelyke zaaijing verlooren gaat ; ten tweede , vermeerdert het gezaaide zo fterk, dat het naauwlyks te geiooven is. Hoe veel meent gy wel, dat een eenige korl geeft ? IK.  ( 210 ) ik. Denkelyk wel honderd. stone. Wat praat gy van honderd! Een eenige kor! geeft ten minfte wel tweeduizend korls. Als wy een fchepel zaaijen, oogften wy 'et in 't gemeen wel weêr tweeduizend in. ik. Dat is verbaazend. Op deze wyze kan ik wel begrypen, waarom 'er by U geen gebrek is. Maar waar van daan krygt gy Lieden genoeg, welke het noodige werk verrichten? Wanneer iemand, op deze wyze, maar dertig Akkers wilde beplanten, zomoest hy, naar myn begrip, daar toe wel tagtig planters hebben. stone. Dat js alles waar, maar by ons ..bezaaid één Mensch niet ligt dertig Akkers. Wy doen den Landbouw grootendeels tot onze vergenoeging, en de meeste Familiën hebben, daar door, maar weinig Akkers. Voorts zyn wy in 't denkbeeld, dat de Kinderen die gezond, fterk en goed zullen worden, altyd in beweging zyn moeten. Daarom hebben wy openlyke Speelpiaatfen , alwaar zy in gezelfcbap van eenige volvvasfenen, en onder dezo hun opzicht, fpelen. Maar dewyl de Kinderen niet altyd fpelen kunnen, denken en letten wy 'er ook altyd op, hoe wy werk zullen  C 220) len vinden, het welk voor de Kinderen ge. fchikt is. ik. By ons moeten de Kinderen, in veel huizen ook werken. stone, Wat dan ? ik. Spinnen en breijen. stone. Daar houden wy in't geheel niet veel van. By deze werken moeten de Kinderen veel zitten , en zulks is hen niet nut. Het veel zitten hindert den groei en omloop van het bloed, de Kinderen worden hier by zwak, zieklyk , verdrietig, en groeijen ook fomwylen fcheef. Daarom zoeken wy voor onze Kinderen altyd bezigheden, welke met beweeging gepaart gaan. Voor eenige jaaren floeg een Inwooner van eene Nabuurige Gemeente ons het verplanten van het graan voor, en wy hebben zulks tot heden gedaan, en 'er groot voordeel van gehad. Nu zult gy wel kunnen begrypen , hoe dit by ons mooglyk is. Daar wy Kinderen genoeg hebben , zo hebben wy ook handen genoeg, om te verplanten, en wy hebben daar van niet alleen het voordeel , dat wy rykelyk oogden kunnen f maar wy bezorgen 'er onze Kinderen ook  éok een gefchikten arbeid door* Dit Jaaflte is ons nog liever als het eerde* tk. Zo iets heeft zekerlyk by ons geen plaats. s t o n b. Ja, ik weet het wel , dat zeer veel by ij geen plaats heeft. Ik heb verfcheide van uwe Landslieden gefproken. Wanneer ik nu met hen over de verbetering fprak, dan zeide zy altyd : Dat zou ly ons niet gaan. Wanneer men een zaak niet onderzoekt, dan gaat het zeker niet. Ik da U toe, dat dit op wyduitgeftrekte Bouwlanden niet gaan zou • ook da ik U toe, dat het zeer weinig voor! deel zou geeven, wanneer men die verplanting door daglooners moest laaten doen. Maar hoe veele arme Lieden heeft men wel by U die weinig Land en veel Kinderen hebben * voor deze zou 't verplanten van het graan zich nog wel fchikken. En ik weet toch ook, dat gy Lieden Weeshuizen hebt. ik. Ja welt ja wel! stone. Waarom fchud gy uw hoofd» ik. Dewyl onze Weeskinderen, meestal, rampzalige fchepfeler, zyn. Jn myn Vaderdad was een Weeshuis, alwaar de Kinderen het leburft en kwaad zeer nooit van hu-me hoofden  ( 212) den kwyt waaren, en zeker allen klein éh zwak bleeven. Kwamen zy uit het Weeshuis, dan konden zy zeker tot niets gebruikt wor den, dewyl zy niets geleerd hadden. stone. Ik weet het wel. Ik beb ook Weeshuizen in Europa gekend , alwaar de Kinderen aan iyf en ziel bedorven wierden. Maar waar komt dit van daan ? Enkel daar van, dat de Weeshuizen voor langen tyd aangelegd wierden, wanneer men nog niets van de opvoeding verftond, en geloofde, dat een Kind goed opgevoed wierd , wanneer het maar het Onze Vader bidden, en zyne Catechismus opzeggen kon; en dat men het tot hier toe by het oude gelaaten heeft; dewyl men de Nieuwigheden niet bemind (*). Uwe Weeskinderen dragen woüe- of bonte mutfen. Waar toe dient zulks , tot niets, als om de Kinderen luizen, fchurfde hoofden en kwaade oogen te doen krygen. By ons ziet gy geen één Kind met een bonte muts, maar daar in tegen 'er ook geen één met een fchurft hoofd. IK. Warneer Stone heden in Duitschiand kwam, zou hy toch veel Weeshuizen aantreffen, die zeer veel verbeterd zyn.  C 223 ) IK. By ons is men in 't denkbeeld, dat bet nood is, dat ieder Kind uitilag op het hoofd bekome; dewyi zulks een reiniging der Aaruur is. s?oNE. fja! har ha! Gy lieden hebt zon«erhnge denkbeelden, ik wil heden niet van ai de gebreken der Weeshuizen fpreken Waar du is zekereen h00fdgebrek at ' Weew.nderen by rj alle fpinflen en breiien moeren. Geef leder Weeshuis ee„ üük La ds « «en Tuin, 1.„ h„ door de Kinderen bear. beden, laat hen ook Graan voortplanten, geef hen eenige Runderen, eenige Bye„kor ven en diergelykeom op te pasfen; war duf. «n uwe Weeskinderen zullen gezond en g fcb|?t worden. Wanneer gy eenmaa, het fchurft verdreven hebt, dan zal het niet weerkomen, en dew>' ^ Kinderen zo veeJ enetje bezigheden te Verrichten hebben 20 ^nenzyookgefchikten wys worden,'e" *°t*M**ely* dom blyven, gelyk 00 dezen altyd het geval was. Toen wy door het veld gegaan Waar„„ St°"e - - -fe,;iyk Geoouw **. wees my het opfchrfft het welk bo! vended£ürao,d,e„2eüe),M£g},Iee^; Ik  C 234 ) Ik lis: voor de kinderpokken zieken. Wat wil dit toch zeggen? vroeg ik. Ik zal 't U zeggen, antwoorde hy. Onze Volkplanting heeftreeds twintig jaaren belban, wy hadden haaf e omftandighcid merkelyk ver beterd , door nadenken en vlyt veele elende verdreven, wanneer wy nog van de Kinderpokjens geplaagt wierden Lieve Vriend ! dit was eene fchrikkely ke elende 1 onze jonge gezonde, en inhanne bloei zynde, Kinderen, gaaven ons flegts eene halve vreugde , dewyl wy altyd bekommerd moesten zyn, dat de Pokken ons dezelve ontrooven, of wanftaliig zouden maaken. Wanneer een Moeder haare fchoone, en inden bloei zynde, Dogter aan haar hart drukte, dacht zy zeer dikwyls: het Meisje heeft de Pokken noch niet gehad. Dit gaf haar een Heek aan 't harte, zy zugte , en, in plaats, dat zy zich zoude verheugen , trad zy aan het vengfter en weende. Hadden gehuwde Lieden hun Kind jaaren lang met veel zorg opgepast en opgevoed : dan kwamen de Pokken in buis. Dit was eene' droefheid ! De Ouders ftonden doodsangften uit, de arme Kinderen hellepynen, aan 't einde volgde de dood, of de Kinderen waaren wan-  ( m£5 WïBftallig, met lidtekens bedekt, of hadden hunne oogen, en andere leden verlooren, ik. Ik heb my wel laaten vertellen, dat men by ons de Pokken inent, en dat zilks in 't geheel niet gevaarlyk is. stone. Ik weet het wel, In den Nood hebben wy de Pokken ook vyf jaaran lang ingeënt. Maar dit was toch altyd iets dat onvolkomen was. Eerftelyk, moesten de arme Ouders, by de inenting, altyd ten minften twee angstvolle weken uitftaan, ten tweede, wierden wy van de Pokken nooit verlost: wanc heden kwam het deze, morgen geena Familie in 't hoofd , om de Kinderen de Pokkera te doen inenten. Deze ftaken weder anderen aan, in 't kort, de Pokken hielden by ons in 't geheel niet op. Ten derde, flierven 'er toch verfcheide Kinderen , aan welke de Pokken waaren ingeënt geworden, en welker Ouders geheel te onvreden waaren. Nu kwam deze zaak eens op 't Synode in overvveeging, wanneer 'er pas een week geleden twee Kinderen , aan welke men de Pokken ingeënt had, geflorven waaren. Een Engelfche Doetor, welke zich toen juist by ons ophielt, wierd hier iets van gewaar, en liet zich by 5« P het  ( 22(5 ) 'liet Synode aandienen. Na dat hy by de Vergadering was toegelaaten , zeide hy : Lieve Vrienden! Ik heb my zeer verheugd over de menigte goede inrichtingen, die gy tot ftand gebragt hebt, en over het menigvuldig goeds dat door uw nadenken en uwen vlyt mooglyk gemaakt is. Nu hoor ik, dat gy Lieden, wegens de Kinderpokken nog bekomrnerd zyt. Daar omtrent wil ik U nu een goeden raad geeven: Doet dezelve weg! De geheele Vergadering keek verbaast vreemd op, en zweeg. Eindelyk Kond de Prefident op, drukte den Doctor de hand , en zeide : Vriend, gy fpreekt geheel, zo als wy tegen U plegen te fpreken. Wy geiooven : wat een virflandig Mensch wil , dat kan hy , dewyl een verftandig Mensch niets wil , wanneer het onmooglyk is. Maar zou de affchaffing der Kinderpokken niet wel geheel onmooglyk zyn ? Het is immers noodwendig , dat ieder Mensch , eenige weinige uitgezonderd , de Kinderpokken hebben moer. Verfchoon my , lieve Prefident, antwoorde de Doctor , dit is niet waar. Wanneer het noodzaakelyk was, dat de Menfchen de Kinderpokken hebben moesten; dan zouden dezelve  C 227 ) selre 'er altyd geweest zyn. Maar dit is zo niet. De waereld had reeds vyfduizend jaaren gedaan, wanneer de Kinderpokken in Europa nog niet bekend waaren. In de twaalfde Eeuw bragten de Arabieren deze Pest eerst in Span. je, en van daar verbreide zy zich door geheel Europa. In Groenland kende men de Kinderpokken , van het begin der waereld tot aan het jaar 1733, niet; wanneer een Groenlander naar Koppenhage reisde, en dezelve van daar by zyne Landgenooten bragt. Is dat alles werkelyk waar ? vroeg de Prefident. Alles waar, antwoorde de Doflor. Zulks kan ik uit de historiën bewyzen. Geen Mensch krygt de Pokken, wanneer hy niet aangeftoken word. En de aandeking gefcbied maar door den etter der Pokken, door de fchurftheiJ der Pokken, of door de ingefiotene lucht. Wanneer dit nu alles waar is , vroeg de Prefident verder, wat geeft gy ons dan voor raad, op welk eene wyze wy de Pokken kunnen affchaffen i Dat zal ik U zeggen , zeide de Doctor. Behandel de Pokken als de Pest, draag alle zorg, dat anderen 'er niet van worden aanP 3 ge.  ( *a» ) gedoken! dan zyn de Pokken geheel weg. Hoe -/uilen wy zulks aanleggen? vroeg de Prefident. Voer Menfchen als gy zyt, hernam de Doctor , welke zich aan het nadenken gewend hebben, en geiooven: wat de Mensch wil, dat tan 2,y,moet dit eene ligte zaak zyn. Legt het op de volgende wyze aan: Laat op eenigen afdand van uwe plaats een gebouw maaken, alwaar die geen kunnen gebragt, opgepast en geneezen worden, welke de Pokken krygen; maakt een wet, dat bet daadelyk moet aangegeeven worden, wanneer het gebeurd, dat iemand eene ziekte krygt, van welke men vermoeden kan, dat het de Pokken zyn; ftel een kundig en gefchikt Doctor aan , welke de Lyders moet bezoeken, welke men denkt dat de Pokken krygen zullen; maak verder bekend, dat elk, hy zy wie hy zy, die naar bet oordeel van den Doctor, de Pokken krygen zal, naar het Pokkenhuis moet gebragt Worden — Eer de Pokken voor den dag komen, viel de Pn lident hem hier in de reden, kunnen 'er reeds vyftig Perfoonen aangedoken zyn. Zyt daar niet bevreesd voor, lieve Prefident!  C 230 ) dent! zeide de Doftor; de Pokken fteeken niet eer aan, voor dat zy beginnen te verdoaven. SteJ nu verder een Doctor, een Man en eene Vrouw aan, die by de Zieken blyven totzy volkomen herteld zyn, welke geduurende dien tyd met niemand eenigen omgang moogen hebben, laai dezelve, wanneer de Zieken geneezen zyn, eene geheele zuivere kleding aantrekken , ,1 wat de Lyders aan gehad hebben begraven, en hen eene geheele nieuwe kleding aandoen , wanneer zy het Pokkenhuis verlaaten : hier mede zyn de Pokken geheel afgefchaft. En gefield, dat de Pokken in deze Nabuurfchap waaren ; dan kunnen de jonge Lieden welke daar heen moeten reizen, en voor de Pokken bevreesd zyn, eerst in het Pokkenhuis gaan en zich de Pokken laaten inenten. De Doöor moest daar op uit de Vergadering gaan. Het Synode nam dezen voorflag eenige dagen in overweging. Eindelyk befloot hetzeive, om den lieven Doctor, humfhrey was zyn rlaats, tot Kin. derpokken Doctor te benoemen, het Kinderpokkenhuis te laaten bouwen, en de nodige beveelen daaromtrent te geeven. Zedert dealen tyd zyn de Pokken by ons geheel afgep 3 fchaft.  C 230 ) fchaft. Komt 'er fomwylen etn Vreemdeling by ons, welke iemand aanfieefct, zo is deze de eenige. De anderen zyn door ons Kinderpokjensbuis regen de aanfteking beveiligd ( *). Den (*) Dat de Kinderpokken geheel uitgerocit konden worden, wanneer Vorficn en onderdaanen elkander hier toe gemeenfchappelyk de hand booden, liceft men nu ook reeds lang als moogelyk befchomvd. In de (tukken van November en December des Duitfchen Merk'uritis van bet jaar 1726, liet de lïeer Hofraad nufeland te Weimar, welke zich reeds door zyne menschlievende poogingen om het levend begraven der fchynbsare dooden te verhinderen, met Toem bekend had gemaakt, eene Verhandeling onder den titel : Nieuwe uitzicht ter verdelging der Kinderpokken, plsatfen, in welke hy zeer duidelyk toont, dat de Kinderpokken niet noodzaakclyk zyn, dat zy maar door eene aanfleking medegedeek worden , en een zeer ligt middel opgeeft, hoe dezelve, van tyd tot tyd , geheel en al kunnen uitgeroeid worden. En kortlings heeft weder een edele menfclienvriend, de Heer van fufendorf, een gefchrift onder den titel: o. l. van pdfekdork, over dt geltecle verdelging der Pokken, ter behartiging voor Regenten, Staatsmannen en Menfchenvrienden, te Biunswyk, in de Schulbitthhaniluug in ijrga ujtgegeevsn, in welke hy zulks op eene zeer  C 330 Den volgenden Zondag, na dat de Godsdienst geëindigd was, wierd het jonge Paar getrouwe, waar by een groot gedeelte der Gemeente, voornamelyk ongehuwde Perfoonen, welke voor den Echt begonden ryp te worden, tegenwoordig waaren. Het Formulier voor den trouw was eenigzins anders , als by ons , ingericht. Ik heb het voor my zeiven afgefehreven, en zal het U eens voorleezen. Dus luid hetzelve: Lieve aanneemclyke wyze aantoont. Hy lieeft deze Verhandeling aan verfcheide Eurooifche Regenten opgedragen , en heeft hier wel aan gedaan , dewyl in die geval, zonder den byfland der Overheid, niets kan gedaan worden. Daarmen nu heden zeer veele edele Regenten heeft, wien het leven, de gezondheid en de welvaart hun. «er onderdaanen aan 'c harte ligt; daar zy alle de bevolking van hun Land wenfehen , en ieder goede Vader, iedere tedere Moeder den Verderf• Engel vreest, welke hunne Kinderen met (mart, verminking en dood dreigt: zo is 'er geen twyfel aan, dat deze wenfehen en voorflagen nog eens behartigt zullen worden, en 'er tyden zullen komen, wannéér 'er geen Pokken meer zyn, of, dat zy, op zyn hoogst, flegta nog onder Turken en anderen Volkeren woeden , die in de duiflernis wandekn. ?4  ( 23* ) Lieve Vrienden ! gy hebt my geopenbaard , dat gy elkander lief hebt en wilt trouwen, iïier omtrent hebt gy nu wel gedaan; de goede Schepper heeft toch elk jong en gezond Mensch tot den Echtenftaat beftemd , en het is iets zeer goeds voor hem, wanneer hy eert deugdzaam en gefchikt Perfoon vind, dien hy lief heeft, en met welke hy meent gelukkig te kunnen leeven. Daar gy ook iii 't huwlyksè'xamen bewezen hebt', dat gy weet, ivat 'er toe behoord, om een gelukkig huwlyksleeven te leiden , en wat 'er tot eene goede opvoeding der Kinderen noodig is, zo hoop ik, dat uw huwlyk gezegend zal worden. Ik herinner U heden de woorden van Jefus : Zo gy zulks weet, zalig zyt gy, zo gy het doet. Wanneer gy weet , hoe Echtelingen zich tegen elkander gedragen moeten, wanneer- zy gelukkig willen leeven; hoe zy hunne Kinderen moeten opvoeden, wanneer deze tot welopgevoede Kinderen zullen komen: zo zyt gy zalig, wanneer gy daar ook naar doet. Houd dus niet op, om LT zelf ook te verbeteren , en alle gebreken afteleggen die anderen wanftalüg maaken: Hebt met elkanders zwakheden en driften geduld; zyt PP-  ( 233 ) oprecht tegen elkander! vermyd allen kwaatién fchyn , vermeid alle* , wat den een op den andér mistrouwen kan inboezemen! Wanneer Gód U ook met Kinderen zegent: zo verwaarloost dezelve niet, maar laat uw geheele zorg daar op gericht zyn, dat zy zo opgevoed worden , als gy zeiven weet, dat zy behooren opgevoed te worden. Staat , eindelyk, elkander , in uwen arbeid, in het redelyke, by, en verlaat elkander niet, wanneer 'er fomwylen allerlei treurigheden over U komen mogten. God za! U 'dan zegenen, gy zult gelukkig en vergenoegd met elkander leeven , alle arbeid zal U ligt, en alle treurigheden verdragelyk worden. Aan onderhoud zal het U ook nooit ontbreken. By eenen toenemenden ouderdom , zullen uwe goede , gezonde, welopgevoede Kinderen U ten fteun vefftrekken , en , wanneer gy deze aarde verlaat, zult gy in uwe Kinderen voordleeven. Hebt gy dan nu befloten dit alles billyk naar te komen? Antwoord. J». God fterke U,- dat gy uwe beloften moogt vervullen , en zegene U , dat gy in uwen P S oicti*  ( «34 ) róuwen fiaat veel goeds (lichten , en altyd ondervinden rnougt , hoe gelukzalig hy is , die op Gods wegen wandelt. Amen! Nu ging het jonge Paar naar het huis toe, alwaar de Bruiloft zou geviert worden, en de Bruiloftsgasten volgden het. Terwyl ik den trein naarkeck, kwam Stone by my, en zeide, lieve Conftant, de Bruidegom en Bruid heeft my opgedragen , om U te verzoeken, om aan hunne Bruiloft deel te willen neemen. Ik fchrikte, en vroeg: hoe koome ik daar toe ? ik heb immers geen Bruiloftskleed aan. Toen lachte Stone zeer bartelyk, en zeide: Gekjen , befchouw alle de Bruiloftsgasten » ziet gy 'er één éénigen onder, welke ander? gekleed is, als hy des Zondags gewoon is 4e gaan? Het is waar, antwoorde ik, dit is echter hy U weêr geheel anders als by ons. By ons pieeg Bruidegom en Bruid , en alle de Gasten , zich op te fchikken, elk laat nieuwe klederen maaken, en altyd zoekt de een den ander in pracht en pronk te overtreffen. Ik weet het zeer wel, zeide Stone. Bruiloftsfeesten moeten vreugdefeesten zyn, maar by  ( 235 ) by U zyn liet gewoonelyk Lydensfeesteu.' Door de kiederpracht , welke gy lieden by diergelyke gelegenheden ten toon fielt, fieekt gy U in fchulden en zorgen. De kleding van een Bruidegom en Bruid , kost dikwyls zo veel als 'er nooJig geweest was, om de keuken en het geheele huis met huisraad te voorzien. Wanneer nu de huishouding beginnen zal: dan ontbreekt het flraks aan een ketel flraks aan hout, ftraks aan heinbden , en de Bruidsklederen hangen in de kasr, en worden van do mot opgevreten. Dit hebben wy zeer fpoedig ingezien, en hebben daarom fchikking gemaakt, dat by ons , by zulke gelegenheden, over het algemeen, zich niemand anders kleden zal , als hy gewoon is om des Zondags te gaan. En des Zondags pronken wy ons niet op, maar — wy kleden ons zuiver. Vooral zyn wy gelielt op wit linnengoed.' Gy kunt dus, gelyk gy hier zyt, zonder badenken, mede gaan. Jk ging mede, en had een der vergenoeg» fle dagen myn's levens. Toen wy in 't huis kwamen, daar de Bruiloft was , ontfing het jonge Paar de gelukwenfehingen dsr Bruiloftsgasten , toen plaat- ilcai  Ie C 235) flen wy ons aan de tafel — en aten ons af. len zat, hoe zeer wy niet meer a!s drie gerechten hadden. En juist daarom fmaakte het om zo goed, om dat 'er niet meer gerechten waaren. ' Tusfch'en ieder gerecht zongen wy mt geen Kerkliederen, maar ook geen vuiligheden, wy zongen alleen liederen, die de vrolykheid opwakkerden , en het jonge Paar :vne piigren herinnerden, 't Geen my hier by nog het meeste ge. viel, waaren de gefprekken, welke over d tafel gehouden wierden. De mond ftond ons niet ftii. Wanneer wy niet aten, of zongen: dan fnapten wy. Miar ik kan op myne eer verzekeren , dat ik geen eene vuiligheid gehoord heb. Schertsch genoeg, maar geen vuiligheden. De getrouwde Lieden vertelden elkander hoe zy te faamen gekomen waaren, hoe zwaar zy 'r in den beginnen gehad, en hoe zy zich geholpen hadden. Somwylen wierden 'er ook gezondheden gedronken, by voorbeeld, op de huisvrede! op een goed be. ftaan ! op gezonde Kinderen ! op een verge. noegden ouderdom! Toen wy van de tafel kwamen gingen wy wandelen , en verheugden ons over zo veel fchoons  C 237 ) fcboo* en goeds als wy op den weg aantroffen. Da Ouders hadden hunne Kinderen by hen, en deze kwamen alle oogenblikken aanfpringen , en bragren het geen, dat zy gevonden hadden, by ons; dan eene merkwaardige Plant, dan een merkwaardig Iniekt, en gaaven, daar door, aan hunne Ouderen eene hartelyke vreugde. Veele Vaders , wanneer _zy iets merkwaardigs van hunne Kinderen bekwamen , onderhielden 'er hen over, en wan-' neer de Kinderen hun goed antwoord gaaven, verheugden zy 'er zich meer over, als onze Landslieden , wanneer zy op de Bruiloften een glas Brandewyn inzwelgen , en , daar door, hunne herfens benevelen. Des avonds begaven wy ons weder aan de tafel, en discoureerden en zongen. Aan het einde van den maaltyd kwamen deeefchenken te voorfchyn. De Voorftander liet eerst, door eenige jonge lieden, verfcheide foort van huisraad aanbrengen, en zeide: de Gemeente laat de Jonggetrouwden geluk wenfehen , en zend hier iets by den aanvang van hun huwlyk Vervolgens fchonk ieder Bruiloftsgast iets, dat echter maar weinig in waarde was, en, af en  ( 23« ) en door, gelegenheid tot onfchulJig fchertV fen gsf. Onder anderen bragt eene jonge Vrouw de Bruid een gedekt bord. Ais zy hetzelve ontdekte, laagen 'er eenige Galnooten op, die onderaan van elkander gefneden en uitgehold waaren, en boven aaneen klein gaatjen hadden. De Bruiloftsgasten lachten alle, als zy dit gefchenk zaagen , de Bruid nam het fchieiyk weg, en werd bloed rood. Ik was geweldig nieuwsgierig, om te weten , wat deze Galnooten toch mogten betekenen ? maar dorst het niet waagen, om hieromtrent aan iemand eenige vragen te doen. Zodra wy echter van de tafel waaren opgeftaan, zogt ik Stone op, en vroeg: wat willen dan deze Galnooten betekenen? Hy lachte , en zeide: dit zal ik U verklaaren. Wy zyn hier van oordeel, wanneer eene Vrouw een Kind ter waereld gebragt heeft , dat zy 'er dan ook voor moet zorgen, dat het uit haare borften de melk, als zyn eerfle voedfel , trekke. Dit is voor de Moeder, en ook voor het Kind, goed; voor de Moeder i9 het goed, op dat zy geene zvseerende borften bekome, en ook voor het Kind,  ( 239 ) Kind, dewyl de eerde melk een zeer goéd middel ter reiniging is. Veele Moeders kunnen dit echter met doen • clewyl de tepelj aan de borden te zeer ingedrukt en te week zyn. Dit is bet geval vbornaamelyfe by jonge Vrouwen, byzonder wanneer zy uit Europa komen. Want daar heerscht de dwaaze gewoonte nog , dat de Meisjens zich reigen , op dat zy 'er recht puntig zouden uitzien.. Daar door perfchen zy nu haar lichaam te* faamen, en maaken zich krom en feheef: byzonder lyden de borden daar by, en de* tepels werden te zeer ingedrukt. Wanneer zy nu haare Kinderen dillen zullen, dan kunnen de arme Kinderen de tepels niet vinden, en 'er dus niet door zuigen. En wanneer die ook gefchied , dan worden de tepels gewond zweeren ook we), en de Vrouwen daan daar by zulke fmarten uit, dat zy kermen, fchreijen , en als wormen in elkander krimpen. Dan is 't hier na: ik kan myn Kind niet «■Hen. De Man , het iyden zyner Vrouw ziende, geeft toe, en laat het Kind, of door koe-melk opfcweeken, of geeft het aan eene Mtnne. Hier uit ontftaat nu veeleriei onheil De Kinderen worden dikwyls verwaarloost. en  I 240 ) tn de moederliefde neemt meer en meer af. Lang hadden wy dezen nood in onze Volkplanting , en niemand wist ons hier van te ontheffen. Nu was het eens Synode. Een jong Man deed een voorflag, hoe men jonge kloeke Paarden kon aankweeken. Verfcheide Leden betoonden bier over hunne vreugde,en wilden , dat dezen voorflag daadelyk onderzogt en ter uitvoer zou gebragt worden; maar de Prefiderit febudde 't hoofd, en zeide: lieve Vrienden! het is wel zeer goed , dat wy den Paardenteelt zoeken te verbeteren, maar 't is veel noodiger, dat wy een middel zoeken , om de groote fmart te verminderen , welke onze lieve Vrouwen, by de fiilling hunner Kinderen, ondervinden. Dit is wel waar , zeide een der Leden. Dan hoe zullen wy d.t veranderen? Wy hebben reeds zeer veele elenden uit onze Volkplanting verdreeven, waarom zouden wy dan deze ook niet verdryven kunnen ï Laat ons toch nadenken ! Laat ons door de geheele Volkplanting bekend maaken, of niemand een middel weete, om de Vrouwen, vooral de jonge Vrouwen , het ftillen der Kinderen te verligten? Het  ( 241) Het gefchiede, en welhaast deed eene jon", ge Hollandfche Vrouw , welke kortelings in de Volkplanting aangekomen was, zich aanmelden. Eerwaardige Prelident! zeide zy, in myne Familie was het de gewoonte, dat elk Meisjen, wanneer het getrouwd was, eenige Galnooten mede kreeg, die, onder aan, van elkander gefneden, en uitgehold waaren, boven aan had men een klein gaatjen, het welk 'ér, of in geboord, of door een worm in gfe^ vreten was; deze Galnooten weekten zy, omtrent een m.iand voor hunne bevalling , in goeden Brandewyn, lagen dezelve vervolgens op haare borften, de tepels kwamen hier door meer buitenwaards, en, wanneer de Galnooten droog en hard wierden , namen zy de. zelve 'er af, weekten ze weier in Brandewyn , en lagen 'er weder anderen op. Wanneer zy nu Moeder wierden, dan konden da Kinderen zuigen, zonder de Moeder fmart te veroorzaaken. De Prefident verheugde zich hier over, en daar 'er juist twee Meisjens getrouvvt wierden, kreegen deze zulke Galnooten tot een Bruiloftsgefchenk, benevens een bericht, hoe zy dezelve moesten gebruiken, Toen zy Moe5. Q der  C 242 ) der wierden , konden zy hunne Kinderen zonder fmarte ftillen. Hier over verheugde zich ieder, echter niemand meer als de Hollandfche Vrouw. Want wy Amerikaanen zoeken onze grootfte vreugde en onzen grootflcn roem daar in , wanneer wy iets nuttigs uitvinden en voordragen kunnen, het welk tot welzyn van onze Volkplanting ingericht is. De Hollandfehe Vrouw liep nu daadelyk naar den Prefident , en doeg hem voor, hy zoude bevel geeven, dat alle Vrouwen zulke Galnooten op haare borften moesten dragen. Maar de Prefident lachte,, en zeide: Ik dank U, lieve Vrouw! voor den goeden raad, welke gy ons gegeeven hebt, Dezen is in ons jaarboek aangefchreven. Maar wat uwen voorflag, omtrent het bevel betreft, zulks kan by ons in geen aanmerking komen. Wy honden weinig van beveelen. Wanneer wy iets nuttigs uitvinden, dan maaken wy zulks aan het Volk bekend , en daar mede is het goed. Geiooven zy, dat het goed is, dan doen zy het,zonder bevel, maar geiooven zy het niet, dan was het zeer onbillyk hen tot iets te dwingen , het welk zy niet voor goed houden. Gelyk ik gezegd heb , van beveelen hou-  C 243 ) houden wy zeer weinig. Wy hebben by ons een fpreekwoord : Wanneer men wil, dat een zaak zeer flegt, of in 't geheel niet gefchieden zal, dan behoeft men dezelve maar te beveelen, De volgende week ftond de goede raad der Hollandfehe Vrouw in de Weekbladen, en van dit oogenblik af wierd hy door alle jonge Vrouwen gevolgt, en men befloot, om ieder Meisjen, dat zich in den Echt verbond, zulke Galnooten te fchenken. Geduurende den maaltyd had ik nevens een allerliefst Meisjen gezeten, dat myne herfens vry wat in verwarring gebragt had. Zo dikwyls zy my met haare groote zwarte oogen aanzag, ging het my door merg en been. Af en door wilde ik haar iets zeggen, maar ik had geen moeds genoeg. Na dat wy van de tafel gegaan waaren , flak ik my zeiven echter een hart onder den riem , ging by haar , vatte haare hand , en zeide: lief Meisjen, hebt gy reeds een Bruidegom ? 6 Ja! zeide zy laehgende, een zeer braaf Jongman, daar ftaat hy, en met een had zy haare hand te rug getrokken. Ik ftond nu even, of ik van den Blikfem Qj ge;  ( S44 ) getroffen was, en floeg myne oogen neder. Stone merkte zulks, en vroeg: wat is dit? Niets, in 't geheel niets, was myn antwoord. Wat had gy dan, vroeg hy verder, met dat Meisjen voor? Niets dan liefde en goeds, hernam ik. Ik vroeg haar, of zy reeds een Bruidegom had? Aha 1 zeide hy. Gy moet toch uw reden gehad hebben, waarom gy deze vraag deed. Lieve Conftant! wanneer gy weder zulk eene vraag te doen hebt, dan behoeft gy U in 't geheel niet; by het Meisjen te vervoegen , maar gy kunt dit daadelyk by my , of een ander goed vriend, onderzoeken; en daar alles verneemen wat gy weeten wilt. Het heimelyk beminnen is by ons niet in de mode , daar uit ontftaat niets, als onvoeglykheid en wanorde. Zodra jonge Lieden elkander heimelyk beminnen , dan beginnen zy flinkfche wegen te gebruiken en te liegen, zy zoeken ieder, die zy denken, dat hun hinderlyk kan zyn, en, vooral hunne Ouders, te bedriegen, en dat is fcnrikkelyk. Zy verbinden zich ook dikwyls met Perfoonen , welke in Jt geheel riet voor hen gefchikt zyn, en maaken zich, daar door ongelukkig. Maar  ( 245 ) Maar onze Jonge Lieden hebben ook geen de minfte noodzaakelykheid om eikander beimeiyk te beminnen. Wy verheugen ons ailen , wanneer een goed jong Paar elkander lief heeft , en zoeken hen , zo veel in ons vermogen is, tot hunnen echt behulpzaam te zyn, waarom zouden zy aldus hunne liefde geheim houden ? Wanneer ook een Meisjen een jong Mensch gaarne had, dan maakt zy hier van ook geen geheim, maar gaat by haar Vader, of Moeder, en zegt: dat Mensch gevalt my, dien zou ik gaarne tot myn Man hebben ! Wanneer nu de keus niet geheel onverftand'g is : dan pryzen de Ouders het Meisjen wegens haare oprechtheid, en maaken fchikking om haar het jonge Mensch te bezorgen In *t gemeen ontdekken de Ouders van het Meisjen dit aan een Vriend. Deze onderzoekt nu by den jongen Man , of hy geen zin in het Meisjen heeft. Is dit zo: dan maakt men gelegenheid , dat de jonge Lieden elkander fpreken kunnen, en dan duurt het niet lang, wanneer zy hun huwlyksèxaraen goed kun! nen doen, of zy zyn een Paar. Op deze wyze handelen ook de jonge Man$. Q 3 per.  ( 146 ) perfoonen , wanneer zy een Meisjen bemin, rien. Want wy willen, over liet algemeen, dat geen Perfoonen trouwen zullen , als zulken, die elkander recht Hef hebben. Dat is nu by ons geheel anders. Daar durft een Meisjen geen den minden fchyn geeven, dat zy een jong Mansperfoon gaarne ziet. stone. Ik zal U eens zeggen, lieve Confiatit! Ee:i Meisjen moet zedig zyn, en mag het dus niet openlyk doen blyken, dat zy een jong Mansperfoon lief heeft, en ook mag deze zulks niet daadelyk weeten. Bedenk eens zelf, wanneer het Mansperfoon haar, in zulk een geval, nu ook niet beminde , dan zou dit ha.ir immers een zeer groot hartzeer zyn? Het is by U niet zeer ongewoon, dat Meisjens van agtien, of twintig jaaren, derven. En men zegt dat 'er veelen daar door flerven, om dat zy haare liefde tot een Mansperfoon te duidelyk deeden blyken , en van hem verfmading moesten lyden. Wy zoeken onze jonge Lieden, van beide gcilachten, ook vroeg te gewennen , dat zy haar hart niet te zeer aan een zeker Perfcon hechten. Want zodra een Mensch het denk. böeld heeft, dat hy flégts een zeker Ferfccn moet  ( 247 ) rroet he'-.ben, wanneer hy gelukkig zal leeven: dan is zyne geheele te vredenheid gedaan, wanneer hy dezelve niet kan bekomen. Gefielt nu, da: de neiging van een Meisjen, of een jong Mansperfoon, op een Perfbon viel, die zy niet konden krygen: zo valt het ons zeer ligt om dezelve gerust te ftellen. Die geleert heeft, om te ontbeeren , wat hy niet kan krygen, deze kan zich ook ligt troosten, wanneer het in den liefdehandel niet naar wensch gaat. Geduurcnde dit gefprek bemerkte ik , dat 'er onder de Bruiloftsgasten eene algemeene beweging was. Ik was in het denkbeeld, dat men nu aan den dansch zou gaan, maar wat gebeurde 'er ? men maakte tocftel om naar huis te gaan. Ik vroeg nu aan Stone, word 'er dan by U niet gedanscht? stone. ó Ja, fomwylen doen wy dit ook,' maar heden kan dit, wegens verfcheide oorzaaken niet zyn. Wanneer wy hadden willen danfehen : dan hadden wy zulks reeds voor een uur of twee moeten beginnen, op dat wy 'er heden allengtkens hadden kunnen uit. fcheiden. i k. Hoe lang pleegt gy dan te danfehen ? stone. In't gemeen tot elf uuren. Q 4 i tp.  ( 24» 5 1KÏ Dat is by U r,u weder anders als by pns. By cns danscht men gewoonelyk tot de.t dag aanbreekt. stone. Zekerlyk is het by U anders, als by ons. Maar by wie is 't nu beter? i k. Wanneer ik de waarheid zeggen zal: dan is het byü beter. Wanneer men den gantfchen nacht gedanscht heeft: dan is den volgenden dag bedorven. stone. Gy hebt recht. En één dag, is ons, Amerikaanen, zeer veel waard. Refchouw eens, hoeveel menfchen hier zyn! wat zullen deze, door hun vlyt morgen niet tot ftand kunnen brengen! en hoe veel zou onze Volkplanting verliezen, wanneer die Lieden morgen hier en daar liepen en het hoofd lieten hangen! Wy Amerikaanen genieten allerlei geoorloofde vergenoegingen , maar , op dat wy dezelve recht dikwyls en recht lang genieten moogen: zo doen wy alles met matigheid. Wy eeten, maar — niet veeleilei gerechten, en niet meer als tot ftilling van onzen honger noodig is: op dat ons het eeten den volgenden dag ook goed fmaaken za!, en wy nief met eene bedorve maag aan de tafel mogen komen. Wy drinken: maar zo, dat wy by  C M? ) by ons verftand blyven, en dat wy ook no<* drinken kunnen, wanneer het hoofd grys begint te worden. Wy danfehen, maar zo, dat wy den anderen morgen weder vergenoegd zyn. En dus handelen wy in alle zaaken. Deze jong Getrouwden, by voorbeeld, hebben elkander lief, maar zo , dat zy elkaêr, na dertig jaaren, ook nog-zullen liefhebben. Dus hebben wy, Amerikaanen, tot dus verre gehandeld. Goeden nacht, lieve Conftant, flaap wel! Dus feheiden wy van elkander, en ik ging in diepe gedachten naar myn huis. Als ik in 't bed was fliep ik niet daadelyk, dewyl my het geen, het welk ik den voorigen dag gezien had, nog geduurig door 't hoofd ging. Die Amerikaanen, dacht ik, zyn toch waarlyk verftandige cn rechtfehapen Menfchen: — dat gy hun geheel beftier maar eens recht mogt overzien! Tot nog toe houden zy altyd nog iets agter het fcherm. Ik beftoot derhal. ven, om zeer hartelyk aan Stone te bidden, dat hy my toch alle dagen iets van hun beftier wilde laaten zien. Na dit befluit genoomen te hebben, raakte ik gerust in den flaap. Zodra ik ontwaakte liep ik naar Stone, en Q 5 bad  C 253 ) &a,1 hem zeer vriendelyk , dat hy my toch daaglyks , ten rr.infte eenige uuren , in zyne plaats wilde rondbrengen, en dat ik dan van een en ander de inrichting zien mogt; dewyl my alles zo wel geviel. Hy lachte, en zeide: lieve Confiant! wy hebben bevonden , dat gy een eerlyk en ïechtfc'napen Man zyt: uit dien hoofde is'er reeds befloten , dat gy alles zien en hooien zult, wat wy rechtfehapen Vreemdelingen zien en hooien l iar.en.' Kom beden middag by my. Ik kwam zodra de klok elf uuren geflagen had, en werd door hem by eene Vrouw gebragt, welke drie jonge Vrouwen by zich had , die hoog zwanger waaren. Zy bragt haar Kind voor den dag , het welk omtrent twaalf dagen oud zal geweest zyn , toonde het aan de Vrouwen, en zeide: ziet, lieve Zusteis , hoe teder een jong Kind is! gy kunt derhalven zeer ligt denken , hoe goed het opgepast en in agt moet genoomen worden, wanneer het geen ongemak zal krygen, waar door bet zyn leven lang ongelukkig kan zyn , en welk een zwaare zorg 'er op het hart eener Moeder ligt, die haar pligt wil yervullen. Hoe ik myn Kind van de geboorte af  ( 351 ) af behandeld heb, hebt gy reeds gezien. Geeft nu wel acht, hoe ik het verder zal behandelen. Hier op nam zy het Kind, geheel naakt, bragt het by eene tobbe, welke met koud water gevuld was, hielt het 'er over, en dompelde het geheel onder, haalde het uit hel water, en droogde het af. Geel en groen kwam my, hier door, voor de oogen. Om 's Hemels wille , zeide ik , wat moet dit worden ? De Vrouw lachte, en zeide: gy verfchrikr, Duitfcher! dat ik myn Kind dus behandel. Dit alles gefchied uit liefde ; wanneer men maar in acht neemt, dat het Kind met het hoofd het eetst iu het water komt, en dat het in 't geheel niets zweet, wanneer men het dompelen wil: dan is 'er verder in 't geheei geen gevaar by. Wy, Amerikaanfche Vrouwen, willen geen Zwakkelingen aankweken, maar fterke Menfchen aan onze Volkplanting leveren. Onze Jongelingen moeten kracht en merg in hunne leden bekomen, en onze Meisjens moeten eens gezonde en flerke Vrouwen worden, die de Mannen byfiaan, maar door geen eeuwig geklaag en gekerm bezwaarlyk val-  C *52 ) vallen. Daarom voeden wy de Kinderen ; van hunne jeugd af, eenigzins hard op : op dat zy, in 't vervolg , iets zouden kunnen uitfiaan. Maar men zou zeggen, zeide ik, zulk een teder Kind zou moeten derven, wanneer het in dat yskoude water kwam. Juist , om dat onze Kinderen niet zouden flerven, zeide de Amerikaanfche Vrouw, daarom dompelen wy dezelve, ten minde om den anderen dag , in koud water. Wanneer gy wilt zien, wat 'er van dit baden komt : ga dan op ons Kerkhof, en lees de Graffchriften ! Wanneer gy nu vind, dat het op ons Kerkhof anders is als op het uwe, daar men vast geen treê doen kan, zonder op een rottend Kinder-Lykjen te treden, daar gy, daar in tegen, by ons verbazend weinig Kip? der-Lykjens vind: dan zult gy toch wel zien, dat de Kinderen 'er niet van derven, wanneer men dezelve in yskoud water dompelt. Let nu verder wel op, lieve Zusters, hoe men de Kinderen bakeren moet! Ziet! handen en voeten, mogen vooral niet ingebakert worden. Dit is barbaarsch. Daar door word het arme Kind, buiten de minde noodzaake- ïykr  C 253 ) . Iykheid , benaauwt , en zyne tedere leden kunnen, door deze gedwonge houding, zeer ligt krom groeijen. Handen en voeten moeten geheel vry blyven. Ook mag men het Kind geen koüfen aantrekken. Ik zal U tevens zeggen , waarom. Een Kind bevuilt zich dikwyls. Wanneer het kouten aan heeft : dan trekt de fcherpte en vogtigheid er in , dit veroorzaakt het arme Kind fmarte , en 't is nadeelig aan zyne gezondheid. Ziet! ik fla maar een linnen doek om bet tyf, hier over nog een ander , en wind 'er zagtelyk een band om, op dat ik het Kind kan aanvatten, en nu is myn kleine Augustus gekleed, zo a's hy zyn moet. Thans nam zy 't Kind in de hoogte, en gaf het een hartelyken kusch. Wy hebben, zeide ik, by ons de gewoonte, dat wy de Kinderen in eene warme wolle deken winden , en eene warme flesch in de wieg zetten , op dat het Kind ter deeg kan uitwaafemen. Heel goed, zeide de Amerikaanfche Vrouw, zo moet men de Kinderen behandelen, wanneer men dezelve voor het Kerkhof wil opkweken. Dan myn Augustus zal niet voor het Kerk-  ( 854 ) Kerkhof, maar voor de waereld opgevoed worden. De wolle dekens en de warme flesch maaken toch, dat het Kind beltendig zweer, daar door moet het benaauwt, kragteloos en uitgcmergelt worden; komt het hu by geval in de koude, dan flaat het zweet te rug, het Kind krygt een fmoorzjnkingjen , laat het hoofdjen hangen, en verlaat de waereld. Myne lieve Moeder, welke in Brunswyk gebooren was, heeft my dikwyls verteld, dat zy nog tien Zusters en Broeders had gehad, welke alle in hunne tedere kindsheid geftorven waaren, grootendeels aan finoorzinkings. Maar zy waaren alle zo behandeld geworden , gelyk zulks in Europa de gewoonte is. Een Mutsjen , vroeg ik verder, zal dit Kind dan zeker ook niet op het hoofd krygen? Waar toe zou dat Mutsjen dienen ? hernam de Amerikaanfche Vrouw. Onze Kinderen krygen nooit een muts op het hoofd. Heden liet de Amerikaanfche Vrouw een fchoteltjen vol pap brengen , om de jonge Vrouwen te toonen, hoe men de kleine Kinderen moet voeden. Deze pap was zeer dun van melk en de kotst van tarwenbrood, zonder boter, gemaakt, juist zó, als myn Heer van  C 15S ) van Asfof eens aan eene Waardin zeide, daj dezelve moest gereed gemaakt worden. ' Zy wiide hier van nog veel -eggen, wanneer wy hoorden, dat 'er onder het veqgfler een groote faamenloop van Menfchen ontdood. Ik ü«P dus met Stone naar buiten, de Vrouwen volgden ons, en het Sehool was uit. Als wy buiten de deur kwamen , zagen wy eene groote menigte Menfchen, welke 'er alle zeer droevig uitzaagen , de handen te faamenfloegen, en de droevigfte klagten uitboezemde. Helpt my, lieve Menfchen! zeide een jong M.in, ik bidde U, help my i Stone drong door d.$ menigte heen, en vroeg den Man: wat deert U ? Waar mede kunnen wy U helpen ? Ach! zeide hy, gisteren ging ik ;n »t groote bösch . om daar eenige kruiden te verzamelen, en nam myn vyfjaarjg Zoontjen mede. Hy zogt bloemen, m.iakte 'er een ruiker van voor zyne Moeder, en ik verheugde my reeds vooruit, welk eene vreugde Moeder en Zoon hebben zouden, wanneer hy haar den ruiker in de handen kon geeven. Maar ach! (hier rolden hem de traanen uit de oogen) myn Willem zal den ruikei nooit aan zyne Moeder  ( 2S6 ) der brengen; zy zal hem niet weder zien! — Toen ik myne kruiden by elkander had: riep ik hem , maar hy antwoorde niet. Ik riep fterker, ik liep hier en daar, ik klom van den eenen berg op den ander, klouterde op de boomen , fchreeuwde uit al myn magt , maar myn Willem antwoorde my niet. De nacht viel , en ik moest zonder hem naar huis gaan. Met het aanbreken van den dag, ben ik met myne Vrouw, en myne Buuren, weder naar het bosch gegaan, maar wy hebben hem niet kunnen vinden. Wie weet welk een Wolf, of welk eene Slange hem gedood heeft! By dit verhaal wierden wy allen week, de Vrouwen dikten en weenden, cn 'er ontbrak niet veel aan, of de Mannen zouden ook mede geweent hebben. Dan thans verhief de Voorflander der Gemeente zyne ftemme, en zeide: het ongeluk is groot, dit is waar , maar hoe grooter het ongeluk is, hoe minder wy den moed moogen laaten zinken. Weenen en klagen helpt in 't geheel niet. Laat ons toch het middel gebruiken , waar door wy ons in zo veele ver-  ( 257 )' vïrlegendheden geholpen hebben, laat ons nadenken , hoe den goede Man te helpen is! Houd op met weenen ! dit bidde ik U, en die het weenen niet kan laaten, die gaa naar zyn huis, en weetle zich zat! Eenige Vrouwen gingen werkelyk heen, de andere gaaven zich alle moeite om hunne traanen te verbergen. Weet dan, vervolgde de Voorftander, niemand een voorflag te doen , hoe men den goeden Man zal helpen ? Nu werden'er eene menigte voorflagen gedaan , die echter alle daar op uitliepen , dat een groote menigte Menfchen het bosch doorkruifen, en dus het Kind zoeken zou. Maar eer' zy heen gingen , kwam 'er een Wilde met een grooten Hond aan. De angftige Vader liep daadelyk naar hem toe, en vroeg: hebt gy myn Kind ook in hetbosch gevonden? Ik, zeide hy, heb niet vonden Kind in 't bosch. De Vader begon hier op zyn droevig verhaal nog eens te doen, en de Wilde liet hec hoofd hangen, en lag de hand aan zyn voorhoofd. | $• K. Op  C 258 ) Op eens fprong hy op, en zeide: ik u Kind wil haaien, wil haaien. De Vader viel hem om den hals, en zeide: wilt gy myn Kind haaien? Wil 't haaien, antwoorde de Wilde, gaauw, ga met my in uw huis. De Man ging met den wilden Man heen, en wy, allen volgden hem. Toen wy in huis kwamen, moest de Vader daadelyk dé koufen en fchoenen brengen, die het Kind het laatst had aangehad. De Wilde hielt ze den Hond onder den neus, welke dezelve moest beinuf. felen. Toen wees hy met zyn vinger op den grond. De Hond fnuffelde rondom, tot hy't fpoor van 't Kind gevonden had , toen liep hy, af en door , op den grond fnuffelende, naar het bosch toe, en de Wilde ging hem naar, doch wenkte, dat wy te rug zouden blyven. Zo wys, riep eene van de vergaderde Menfchen, hadden wy ook kunnen zyn. Dat hadden wy ook , zeide de Voorftander, maar wy zyn het echter niet geweest. De inval van den Wilde is meer waardig, als alle onze voorllagen. Onze geheele Gemeente had het bosch kunnen doorkruisfen , en het had  ( 2S9 ) had zeer moogelyk geweest, dat wy het kreupelboschjen echter niet hadden gevonden, waar in het arme Kind verdoold, en verborgen is. Hier aan kunt gy zien, lieve Vrienden , dat men geen Mensch mag verachten. Want het geringde Mensch heeft dikwyls een inval, welke veel waardig is. Dit Mensch is nu een Wilde, heeft zeer veele dingen, welke wy kennen, niet geleerd, maar heeft hy thans niet een inval, welke ons de grootfre vreugde geeft? Wanneer het Kind 'er nog is, dan brengt hy 't zeker weder, gedenkt aan my! Ach, dat God zulks wilde ! riep de bekommerde Vader, en hief zyne handen ten hemel ! Wy (tonden wel twee uuren op de terugkomst van den wilden Man te wachten en men fluisterde elkander reeds in de ooren: van het arme Kind zsl geen gebeente meer te vinden zyn. Dan op eens riep een der vergaderden, daar komt hy uit het bosch. Wy zagen hem allen. Hy liep, zo als de Wilden gewoon zyn te doen , zeer fnel , en fprong over heg en ftruik heen , en toen hy nader' by kwam: zagen wy zeer duidelvk , dat hy 't Kind op den arm had. Maar zal het nu nog leeven ? riep de Vader, liep naar den ü 2 wil-  C Ï6Ö ) wilden Man toe, en wy allen volgden bent Toen de wilde Man naby ons was , hielt hy 't Kind in de hoogte, en wierp het vervolgens in de armen zyn's Vaders. Het leefde- nog; maar het fcheen dat zyn leven niet lang geduurd zou hebben. Het kon noch fpreken, noch fchreijen, en handen en aanzicht waaren door bet Heken der In. lekten zodanig opgezwollen , dat men het zonder medelyden niet kon aanzien. De Doctor, welke 'er by gekomen was, verzekerde echter, dat het Kind nog te helpen was, en ging met den Vader naar huis. De Doöor hielp het Kind, van den Amerikaa-n, ook werkelyk, want na verloop van agt dagen was het weder volkomen herfteld. Dus zag men deze algemeene droefheid, door de wysheid en behulpzaamheid van dezen goeden wilden Man, op eens in vreugde veranderd. De vergenoegde van allen, was echter de Wiide zelf, het welk by te kennen gaf door eenige maaien zeer hoog op te fpringen, en in zyne handen te kiappen. De Voorftander ging naar hem toe, drukte hem de hand , en zeide : Gy zyt een goed Man! Gy hebt een Mensch het leven gered! Gy  C tsi ) Gy hebt de traanen zyner Ouderen afgedroogd! Wy alle hebben U lief, en zegenen U. Nu deed de Wilde weder eenige vreugde, fprongen. Waar mede, vervolgde de Voorftander, kunnen wy uwen dienst vergelden ? Wil niets hebben, antwoorde hy, wil voor myn Hond een Worst hebben. Hierom begonden wy allen telachgen, en de Voorftander gaf daadelyk last , om den Hond een Worst en een flut Brood te geeven, daar hy den wilden Man met zich nam, om dien middag by hem te fpyzen. Hoe geviel U deze Wilde ? vroeg Stone aan my. Voortreffelyk , was myn antwoord. Hy fchynt een zeer hartelyk goed Man te zyn Hoe verheugde hy zich ! hoe huppelde efl iprong hy! stone. 6 Ja! en hy begeerde niet eeBS bcjooning. Daar aan ziet men juist, dat het goede zich zelf beloont, en dat ook de ge nngfte Mensch zich verheugt, wanneer hy iets goeds gedaan heeft, i k. En daar hy my ook nog mee behaagde, was, dat by voor zyn Hond een Worst begeerde. ^3 stone.  ( 262 ) stone. Dit geviel my ook. Hy moest het dus gevoelen, dat hy, zonder zyn Hond, dit goede werk niet tot Hand had kunnen brengen , en bewees zich derhalven dankbaar tegen hem, Veele Menfchen, die zich zeiven veel wyzer achten, die zich Christenen noemen , hébben zulk een fyn gevoel niet. Hun Trek-vca moet het grootlte gedeelte van het jaar voor hun arbeiden. Wanneer nu de Winter komt, dat zy in overvloed kunnen leeven , dan vergeeten zy , dat zy zulks ten deele aan hun Vee te danken hebben, en laaten hetzelve gebrek lyden. Toen ik van Stone affcheid nam, vroeg ik hem , of hy my den volgenden dag weder iets wilde laaten zien ? Morgen, antwoorde hy, zal dit niet wel f.hikken , dewyl ik dan veele bezigheden hubbe. Zodra ik echter gelegenheid heb zal ik U weder doen -roepen. Ik ging dus aan myn arbeid, die my, door de gewoonte, van tyd tot tyd, ligter wierd. Ik bevond 'er my ook zeer wel by. Eeten en drinken fmaakte my goed, ik kon goed flaa- pen , en bekwam, op den duur, meer kracht in myne armen. Deze  ( »63 ) Dezen keer moest ik echter myn arbeid ftaaken, dewyl een onwesier my van daar verdreef, het welk met fterke plasregens vergezeld was , welke den geheelen nacht door aanhielden. Des morgens keek ik uit myn vengfter , zag dat de gantfche lucht betrokken was, en ik dezen dag weder door den regen zou moeten t'huis blyven. Die was my niet geheel naar myn zin. Ik bemerkte dat myn eetlust by regenachtig weder zo groot was, als by zonnefchyn , en kon toch, wanneer het regende , niets verdienen. Dit kunt gy niet lang uithouden, dacht ik; wanneer deregen lang aanhoud, dan zult gy alles verteeren , wat gy tot hier toe verdiend hebt. Ik ging dus by mynen Buurman, en vroeg hem, of ik, geduurende het regenachtig weder, niet by een Linnenwever werk zou kunnen bekomen ? Ik denk het wel, zeide hy, en ging daadelyk zelf met my naar een Meester, welke my een getouw aanwees , omtrent de verdienften fchikking met my maakte, en my zeide , dat ik aan hem niet verbonden was, en ik by hem werken kon, zo dikwyls als het regenachtig weder was. R 4 Eeni-  C #4 ) Eenige dagen hier na liet Stone my roepen, en bragt my by een groot huis, het welk ten opfchrift had : os o? voeding qeweid. Dit Gebouw was in twee vleugels afgedeeld. In den eenen waaren jonge Knaapen, en in den anderen Meisjens. 'Ik ging het eerst door de ka. mer alwaar de Jongens opgevoed wierden, en Was verheugd over de fchoone en vrolyke aangezichten , welke ik daar aantrof. Geen een die ziek, of bleek was, bemerkte ik hier. Ik betoonde myne verwondering hier over, «n vroeg aan Stone, of zy dan in 't geheel geen zieke Kinderen hadden ? In 't geheel niet, antwoorde hy. Een ziek Kind is by ons zo zeldzaam, als een misgeboorte in Europa. ] k. Hoe is dat mooglyk? stone. Dat is ligt te bevatten. De Ouderj zyn alle gezond, en hebben elkander uit liefde getrouwd , daar door komen hunne Kinderen ook altyd gezond en fterk ter waereld. Wanneer zy nu op de waereld zyn, dan verwyderen wy hen van alles , «vat hen ziek zou kunnen maaken, en zorgen 'er voor, dat zy altyd gezonde lucht, gezond water, gezond voedfel , en beweging genoeg hebben. Over  ( 565 5 Over 't algemeen zyn onze Kinderen daaglyku een halvefl dag in de vrye lucht , en doen daar by allerlei werken. De oorzaak, waarom zy heden alle in huis zyn, is het regenachtig weder. Verder brengt het ook veel tot hunne gezondheid ree, dat wy hunne onichuld zoeken te be'waaren. ik. Hoe doet £y dat dan? stone. Kinderen zyn van Natuure onfchuldig. Wanneer men nu alles verwydert, wat hunne onfchuld zou kunnen bederven: dan is het immers zeer ligt , ora hunne, onfchuld te behouden? Zy zien by ons niets kwaads, en hooren niets kwaads. En op dat zy niet toevalliger wyze tot buitenfpoorigheden zouden vervallen, zo onderhouden wy fomwylen elk in 't byzonder, over zekere dingen; zorgen 'er ook voor , dat zy recht moede op hun leger komen, en geven hen geen vederbedden. Vederbedden zyn voor lyf en ziel gevaarlyk , dewyl bet bloed , daar door, te zeer verhit , en in eene onnattmrjyke zieding gebragt word. In de kamers zag het 'er zeer aartig, en geheel ajiders als in onze fchoolkamsrs,'uit Zy waaren alle licht, en hadden groote veng.' R a fiers,  ( 266 ) fters , welke gedeeltelyk open Honden , op dat de frisfcnc lucrtt 'er kon in komen- Veel Boeken zag ik 'er niet, maar des te meer andere dingen. In de eerfre kamer werkten twaalf Knaapen, onder opzicht van twee wakkere jonge Lieden. Eenige maakten Kokers, Doozen, en veele andere dingen van Papier-pap, welke zy zeer aartig wisten te verlakken, andere bonden Boeken. In eene andere kamer zag ik weêr iets anders. Ik dacht waarlyk in de werkplaats eens Mandemakers te komen. Zeven Knaapen vervaardigden , onder het opzicht van een jong Man, allerlei net Mandenwerk, In eene derde kamer vond ik weder ettelyke Knaapen met teekenen en het, maaken van Landkaarten beezig. Dit geviel my nu alles zeer wel, maar ik zeide tegen Stone: hoe ftaat bet nu met de Ziel? Zorgt men daar ook niet voor? Hy lachte, en zeide: zyn wy dan eenigzins orverftandige en kwaaie Menfchen? Zyt gy niet altyd met ons te vrede geweest? Hoe kunt gy dan geiooven, dat by ons niet voor de Ziel zou gezorgt worden ? In Europa maakt gy eene vertooning , als of gy ten uiterïle voor de ziele zorgde, en gedenkt aan de op- kwe-  ( 267 ) kweking van het lichaam niet. Hier door ziet men gemeenelyk beide bederven. Hoor, ik wil ü zeggen, hoe wy, Amerikaanen, ons den Mensch voordellen. De ziel van den Mensch is eigcnlyk de Mensch zelf. Het lichaam is maar zyn werktuig. Wanneer nu de Mensch nut van zyn werktuig zal hebben: dan moet hy 't zelve immers ook leeren gebruiken? Want wanneer ik Ubytel, hamer, winkelhaak, zaag, en honderd andere werktuigen geeve, en ik leere U niet, boe gy dezelve kunt gebruiken, wat helpt dit gereed» fchap U dan? en wat helpt ons het lichaam, wanneer wy 't niet leeren gebruiken ! Wy brengen onze Kinderen van der jeugd dus op, dat zy met hunne handen allerlei werk kunnen verrichten. Hier van hebben zy driederlei nuttigheden. Ten eerde, verdienen zy iets, ten tweede, worden zy van allen moedwil afgehouden, waar toe de Kinderen meestal geneegenzyn, en ten derde, bekomen zy daar door eene gei'chiktheid in de handen. Onze opvoedingshuizen kosten ons in 't geheel niets. Eik heeft een dukLand,een Tuin, eenfge Runderen , en een menigte Gevogelten. Het Land en den Tuin worden door de Kin-  ( 2Ó\8 ) Kinderen bearbeid, en het Vee pasfen zy op» Op deze wyze hebben zy Brood, Melk, Boter, Vleesch , Eijeren , en Moesgroentens , ook teelen zy zelf het Vlas, bet welk zy tot hun. «e kleding noodig hebben. Op deze wyze hebben wy in 't geheel niet noodig, om voor onze opvoedingshuizen co/Ie&jns te doen , of busfchen aan de deuren te zetten. En toch brengen deKinderen zo veel aan, dat men hen hunnen arbe/d betaalen, cn van hunne verdienden het eerde beginfel v?n hun toekomend vermoogen kan maaken. Meenig Kind heeft hier reeds veertig, p£ vyfyg daalders byeen gegaard. Maar op deze wyzer zeide ik, worden' de Kinderen toch tot eigenbelang en gierigheid gewend. Nu lachte Stone, en zeide: gy Euj-opeaanen, hebt altyd bedenkelykheden, daar 'er g3en noodig zyn. Ga daadelyk met my weder naar de kleine Mandemakers, en zie, l}oe gierig zy zyn! Hy ging op het oogenblik met my in de kamer der kleine Mandemakers, en zeide: lieve Kinderen! Gy hebt zeker ook wel van den «erlyken wilden Man gehoord, welke, in de ^corgaande week , het verjooren iü.nd vaji esr.  c m) een onzer Buuren te reeht heeft gebra-r } kinderen, ó Ti' dar , „ , ° goed Man! J * stone. Een hartelyk goed Ma„ w< H>' verdient ook waarlyk , dat me„ zyhê nouw beloon* Wanneer nu dn>e Gemeen* dezen goeden Man een gefenenk gaf, 20Ud gy Lteden daar we! iets, uit uwe kas, aa„ w£ toebrengen? kinderen. Ei, dat fpreekr van zelft «n opftel. en laat'er ieder onder fehryverr i;°C vecI hv uit -Jn kas, tot het gefcj tk' voor den wilden Man beiiem^b ^ Vul toebrengen. * H« leed niet lang, 0f hy kwam met het opftel en ik zag daar uit, dat deze tien kZ öeren üén e„ éé„ ^ adden Het verheugd my, zeidegv Lieden zo gewillig zyt, om goede daaden be oenen. Zodra de Gemeente haar £ ^gereed maakt zal ik ü het ge!d af^ Toen wy buiten de kamer wanen, zeidé l7' T' 'ieve Conftai,t' zulke GierigaA„8 kvveeken wy in Amerika | Wy,  ( *70> Wy , Amerikaanen , geiooven , wanneer men de Kinderen tot weldadigheid gewen, nen wil: dan moeten zy hun geld zelf verdienen. Want als de Ouders hen het geld bezorgen, en de Kinderen het hierna weder aan anderen ten gefchenk geeven, welk eene weidaadighcid is hier dan in? zy geeven het als dan niet van hun, maar van hun Ouders geld. Maar, op dat gy zien zult, dat wy ook voor de Zielen onzer Kinderen zorgen: kom nu met my in deze kamer l Hier op opende hy eene andere kamer, in welke weder twaalf kleine Knaapen by elkander waaren. By hen was een Leermeester, die met hen over eene Raaf wilde fpreken, ■welke hy ben nog niet getoond had. Ik heb dit gefprek voor my zelf naargefchreeven, en wil het U eens voorleezen. leermeester. Kinderen! kunt gy wel raaden , wat ik U heden toonen wil? kinderen, ö Ja, dat is niets. leermeester. Wel nu raad dan, de een na den ander. kinderen. Is 't een Dier? leermeester. Ja I K I N-  C 271 ) kinderen. Een Zoogdier? leermeester. Neen! kinderen, t en Vogel ? LEERMEESTER, fa! kinderen. E en Roofvogel ? leermeester. Neen! kinderen. Een Watervogel? leermeester. Neen! kinderen. Een Strandlooper? leermeester. Neen. kinderen. Een vleescheetende Vogel i leermeester. Ja} kinderen. Een Kraai ? leermeester. Neen ( k i m d e r e n. Een Ester ? leermeester. Neen,! kinderen. Een Raaf! leermeester. Ja! kinderen. Ach, ja! een Raaf! Hier op haalde de Leermeester eene opgezette Raaf voor den dag, en de Kinderen ontfingen hem met handgeklap. leermeester. Zie eens, Knaapjens' Gr zegt het is een Vogel? maar ik zeg het is een Visch! kinderen, Ach! Hoe kan dit een Visch zyn?  C 272 ) syn ? hy heeft immers geen vinnen , om roèê te zwemmen. leermeester. Ja, zo ! dat had ik niet bedacht. Maar waar uit weet gy nu juist, dat het een Vogel , en geen Zoogdier, geen Wurm, geen Jnfekt is? kinderen. Dat kan men daar aan zien: dat hy vederen heeft. leermeester. Hoe veel jongen werpt hy dan ? kinderen. Geen één! leermeester. Geen één? Van wnar komen dan de jolige Raaven? kindeken. Uit Eijeren. Alle Vogels leggen Eijeren. leermeester. Gy hebt gelyk, lieve Kinderen. Maar waar uit weet gy nu, dat deze Raaf een vleescheetende Vogel is? kinderen. Dewyl by een bek heeft, die verheven en boven te faamengedrukt is. leermeester. Nu willen wy hem eens wat nader befcbouwen, wat bemerkt gy aan zyn bek ' kinderen. Deze is zwart en puntig. Leermeester. Anders niets? KI *i-  t 273 ) kindek f n. ó Ja .' Onder aan zyn bek heeft hy borftels. leermeester. Hoe ftaan deze borftels? kinderen. Zy liggen naar de punt toe. Dus werd 'er een geheel uur over de Raaf gefproken , en toen dit verfcheenen was, kwam het my voor, als of het fiegis maar twee minuuten geduurd had. Ziet gy 't nu , zeide Stone, dat wy ook voor de zielen onzer Kinderen zorgen ? Dat is alles zeer goed, zeide ik, maar welk nut doet het nu, dat die Kinderen de Raaf zo naauwkeurig leeren kennen ? Dus vraagen de meeste Vreemdelingen, welke onze Opvoedingshuizen bezoeken, antwoorde Stone. Wanneer gy nu weten wilt, waar toe deze wyze van onderrechting nuttig is : dan wil ik bet U" verklaaren : Het is 'er in 't geheel niet om te doen , dat de Kinderen de Raaf, of andere dingen , zo naauwkeurig zouden leeren kennen ; maar wy laaten hen de Raaf, en andere dieren en Planten zo naauwkeurig befchouwen , om hen daardoor te gewennen, om de dingen, die om ben zyn , met opmerking ga.le te (laan. Zie! wanneer de Menschop de waereld komt, 5- S dan  ( *74 ) dan weet hy in 't geheel niets, Maar heeft hy twintig , of dertig jaaren geleefd, dan weet hy veibaazend veei. Waar doör heeft hy van dit ailes dan kennis gekregen ? Door zyne zinnen, voornaamelyk door zyne oogen en ooren. Daarom meenen wy nu, wanneer de Mensch recht wys zal worden: zo moet men vroeg zyne zinnen , voornaamelyk zyne oogen fcherpen. Tot fcherping der oogen bedienen wy ons niet van oogenwater, maar wy gewennen de Kinderen , dat zy de dingen zeer naauwkeurig aanzien. Dit is het beste oogenwatcr. Kinderen welke op deze wyze onderrechting gekregen hebben , zien duizend dingen, die een ander, welke onze onderrechting niet genooten heeft, niet opmerkt. Wanneer gy, lieve Conftant! in eene weide gaat, dan ziet gy eene menigte bloemen, en wanneer ik U vraage: wat gy gezien hebt ? dan weet gy niets te zeggen als ik heb veele roode , witte , geele en bonte bloemen gezien. Maar onze Kinderen hebben op iedere bloem, in 't byzonder, hunne op. merking, en weeten de eene van de andere ie onderfcheiden. Heden gingen wy in eene andere kamer, al-  , , C 275 ) alwaar een weinig grooter Kinderen bezig waaren met eene gefcbiedenis te leezen, over welke zy door den Leermeester wierden onderhouden. Een Kind las, by voorbeeld, het volgende: „ Hendrik was een gehoorzaam en gevalÜge Knaap, uit dien hoofde hadden hem zyne Ouders, Broeders en Zusters lief. Over deze weinige woorden ontfiond nu 't volgende gefprek: leermeester. Welk een Knaap was Hendrik ? kind. Een gehoorzaame en gevaliige Knaap! leermeester. Gehoorzaam? Wat is dat te zeggen? kind. Hy deed wat zyne Ouders verlangden. leermeester. Anders gehoorzaamde hy niemand? kind. Ook aan zyne Leermeesters. leermeester. Waarom aan deze? kind. Dewyl die over hem gefield waaren. leermeester. Waare het echter niet beter, wanneer Ouders en Leermeesters aan de Kinderen onderhoorig waaren? S 2 kino,  ( 2?5 } ' Ktnb. Neen, dat was niet goed. leermeester. Waarom dat niet? ■ kind. De Ouders en Leermeesters zyn verftandig — leermeester. Verftandig ? Wat zegt dat? kind. Zy weeten, wat goed en wat niet goed is. leermeester. Weeten de Kinderen zulks dan ook niet? kind. ö Ja! maar toch niet zo goed, ais de Leermeesters en de Ouders. leermeester. Waar komt dit nu van daan ? kind. De Ouders en Leermeesters zyn ouder. leermeester. Was Hendrik alleen gehoorzaam?, kind. Neen, hy was ook een gevalh'ge Knaap. leermeester. Wat is dat te zeggen? kind. Hy verheugde anderen ook gaarne. leermeester. Wanneer de gevallige Hendrik een bord vol kerfchen had gekreegen, en zyne Zusters en Broeders niet, wat zou hy dan wel gedaan hebben? kind.  C »77 ) ktnd. Hy zou 'er ieder wat van gezeaven hebben. leermeester. En wannen- hy fcbryven moest, en zyn Kameraad zyn inktkoker vergeeten had _ kind. Dan zou hy daadelyk tegen zyn Kameraad gezegd hebben: doop uw pen maar m myn inktkoker. leer me ester. Wat hielp het nu Hen. dr.k, dat hy zo gehoorzaam en gevalhV was» kind. Zyne Ouders, Broeders en Zusters hadden hem lief. leermeester. Waarom hadden zy hem lief? kind. Om dat hy gehoorzaam en geval, lig was. leermeester. Wat was dus de oorzaak van de liefde zyner Ouders, Broeders en Zusters ? kind. Zyne gehoorzaamheid en gevalli"-. heid. ö leermeester. Wat was de werking zyner gehoorzaamheid en gevalligheid ? Ktnd. De liefde zyner Oudere, Broeders en Zusters. leermeester. Hebt gy dan ook gaarS 3 ne,  ( 278 ) ue, dat uwe Ouders, Broeders en Zusters U lief hebben. kind. Ei, dat geloof ikl leermeester. Wat moet gy dan doen wanneer zy U lief zullen hebben? kind. Wy moeten gehoorzaam en gevallig zyn. Dus redeneerden Leermeester en Kinderen beftendig voord , en het was een vermaak om het aan te hooren. Toen wy uit de kamer gingen , zeide ik tegen Stone: dit Leer-uur heeft my zeerwel gevallen. Dat is my lief, antwoorde Stone. Wanneer de Kinderen door zulke gefprekken onderrecht worden: dan worden zy verftandig en goed. Dan als men de Kinderen maar enkel voorpreekt: dan hooren zy het wel, maar de helft verftaan zy niet. Gewen ik, daar in tegen, een Kind, dat hy met my over de dingen fpreekt, dan hoor ik daadelyk, wat hy verftaat , en wat hy niet verftaat, en kan hem zeer ligt verklaaren, wat voor hem nog onverftaanbaar is. Wanneer ik een Kind beveele, dat zult gy doen , en dat laaten, zo gehoorzaamd hy wel, doch niet zeer gaarne: maar %  ( 279 5 maar wanneer ik my met het Kind in gefprek begeeve , dan kan ik hetzelve ligt ovenui. gen, dat hei een goed, en het ander kwaad is, waar door hy , hier na, hec goede vrywillig en met vergenoegen doet. ik hebbe deze wyze, om de Kinderen te onderrechten, in myne gedachten gehouden, en daar de lieve God my ook Kinderen heeft gegeeven, heb ik dezelve altyd ook dus laaten onderwyzen, en gevonden, dat deze wyze van onderrechting zeer ligt en goed was. By zulk een onderrechting zyn de Kinderen altyd goed en wys geworden, en hebben zich gewend , om alles nauwkeurig te bcfchouwen, en over alles na te denken. Toen zy grooter wierden, fchikten zy zich, zo als het fpreekwoord zegt, in alle Zadels. De Dogters wierden goede huishoudilers, en de Zoons wierden Meesters in den handel dien zy dieeven. Zy hebben my reeds zeer veele vreugde , door hunne wyze invallen , gegeeven , waar door zy zich , in alle omftandigheden wisten te helpen, en hunne inkomften mogten vergrooten. Heden, zeide Stone, moet ik weder naar myn huis. Ik ging met hem over de markt, S 4 die '  ( *8o ) die zeer groot en fraai niet fte«nen belegd was. Daar ik aan de eene zyde een troep Menfchen by elkander zag : vroeg ik aan Stone, wat daar te doen was? Daar word Visch verkogt , antwoorde hy. Dien word, om dezen tyd, hier te koop gebragt. Visch, zeide ik, en lachtte. Waarom lacht gy , vroeg Stone , gy eet denkelyk gaarne visch? Dat zou ik denken , was myn antwoord. In die ftreken , daar ik geleefd heb , kwam zeer zelden visch op de tafel eens Handwerksman. En had myn Meester al eens visch: dan was het flegts Stokvisch, of Haaring. stone. En waarom geen andere visch? I k. Dewyl men by ons zeer weinig visch heeft, zo is dezelve zeer duur, en kan dus maar alleen van ryke Lieden betaalt worden. stone. En waar door heeft men by U zo weinig visch? i k. Dat weet ik zelf niet. Mooglyk is de Eatuur van het water hier de oorzaak wel van. stone. Of de natuur der Menfchen. By ons kan men zich voor zes duiten 'zat aan viseh eeten. ik.  C 281 ) ik. Dan mag hier zeker ieder visfchen die wil ? stone. In 't geheel niet! Wanneer elk, die wilde , visfchen mogt, dan zou ons het visch eeten welhaast benóomen worden. i k. Maar ik dacht, dat men hier zo reële vryheden had ? stone. Die hebben wy ook. Miar wanneer wy bevinden, dat eene zekere vryheid fchadelyk is! dan laaten wy dezelve van zelfs vaaren. De vryheid om te visfchen ii eene zeer fchadelyke vryheid. EerfteJyk, verzuimen de Menfchen hun tyd hier mede, en ten tweede, word de visch, d.;ar door, aanmerkelyk vermindert, in vroegere tyden, toen men nog weinig Menfchen, en veel dieren had, toen de Menfchen nog niet veel nuttigs wisten te doen, mag het wel zeer goed geweest zyn, dat ieder vryheid had om te visfchen en te jaagen. Maar heden, nu de Menfchen iedren dag vermeerderen , en de dieren verminderen, moet de vryheid om te visfchen en te jaagen noocizaakelyk vervallen; anders zou meenig foort der visfchen , en andere dieren, in weinig jaaren uitgeroeid zyn. Heden km men ook nuttiger bezigheden ter S 5 hand  C 282 ) hand neemen. By voorbeeld , Gy! In den tyd, dat gy een visch of twee vangt , kunt gy ettelyke ellen linnen weeven, of een (luk van den heuvel af brengen, welke U is aangeweezen. Maar dewyl gy een liefhebber van visch zyr, zo wil ik een visch of twee koopen , en gy gaat met my naar buis en helpt dezelve opeeten. t Men kan zeer ligt denken, dat ik my niet lang niet nooden. Toen wy by den man kwamen , welke den viseh te koop had , Bonden 'er wel twintig Menfchen om de vischtoiibens, maar geen één kogt iets. Stone ging 'ér ook by, maar kogt ook niets. Hier over verwonderde ik my zeer, en-vroeg aan Stone, waarom dat 'er niet gekogt werd? Zyn antwoord was : om dat' de VischKeurder 'er nog niet is. Voor dat deze 'er is mag 'er niets verkogt worden. Zodra deze kwam, moest de Visfcher, visch voor visch , uit de tobbe neemen, en in eene andere tobbe met water werpen. Toen 'hy dit eenige visfchen gedaan had , riep de ■Visch-Keurder, hou! deze visch is te klein. Dat  ( 233 ) Dat denk ik niet, zei je de Visfcher. Dan willen wy hem op de fchaal leggen, antwoorde de Visch.Keurder. Den visch wierd daadelyk gewoogen.en de Visch-Keurder bevond , dat hy te ligt was, liet hem derhalven in een ander vaatjen met water werpen , en beval een Knaap, welke 'er by was, om dien visch weder in de rivier te werpen. Nu kan koopen wie wil! riep de Visch» Keurder. Met een trad ik te rug , om niet een ftoot of twee op myne ribben te bekomen. Het ftond my nog zeer duidelyk voor, hoe het zich in Duitschiand toedroeg , wanneer 'er iets verkogt wierd, dat ieder gaarne had, hoe men dan elkander drong, ftootte, trapte, en fchold, ja fomwylen wel by 't hair fleurde, en dacht derhalven, dat zulks in Amerika ook het gebruik was. Doch dit was daar zo niet. Zodra de Visch-Keurder gezegd had: nu kan koopen wie wil! traden alle de omftanders te rug. Mum! hum! dacht ik, wat zal dit hier worden ? De  ( 284 ) De Visfcher zeide hier op, die eerst g<*0. men is, kome nu by en koope ! Nu trad eene Vrouw voorwaards, maar eer zy kogt, zeide zy , wanneer iemand noodzaakeiyke bezigheden heeft, die kan het eerst koopen. Wel nu, wanneer 't U even veelis, zeide een jong aartig Wyfjen : dan koop ik eerst. weet, dat ik een klein Kind t'huis heb, ven dit is geheel alleen. Ja. zeide de andere, dat fpreekt van zelf, • dat gy dan den voorkoop hebben moet. Koop maar gaauw, en maak, dat gy by uw kleinen Jonge komt! Hier na fcogten zy allen , in die orde zo als zy gekomen waaren. De laatfle van allen was Stone. En toen die koopen wilde, was 'er geen visch meer. Hy trok de fchouders op, en zeide: heden moeten wy van 't visch eeten af zien , iieve Conftant I Dit hoorde de Vrouw , welke het laatst gekogt had , zy keerde zich om , en zeideG}' htbt misfchien lust om visch te eeten lieve Stone? Wilt gy 'er uwe Vrouw mooglyk mede verheugen ? Neem dan myne Visfchen.  C 2S5 ) ïchen. Ik heb dezelve niet noodig , en ze maar gekogt, om dat ik juist liier voorbyging. Stone tochtte, en zeide - Ik heb hier een Gast, welke ik op visch genoodigd heb _ Wel Gekjen! zeide de Vrouw, waarom hebt gy dit niet daadelyk gezegt' Gy zyt een i'raai Man. Daar hebt gy den visch, eet ze, met uwen Gast, met fmaak ! Ik kan morgen' Wéér andere koopen. Neem de mand ook maar mede, dan kunt gy ze beter draeen: zend my dezelve van den avond maar weder. Hy lachtte, nam den visch, gaf de Vrouw het geld, dat zy 'er vcor betaald had weder, en ging heen. Ik bleef echter fiaan , en zag de Vrou.y aan, als de Koe een nieuwe Poort. Zy keek my ook aan , lachtre. en vroeg? hoe ziet ge my dan zo aan ? hebt gy nog geen Vrouw gezien ? Vrouwen heb ik genoeg gezien, gaf ik ten antwoord, maar weinig zulke, als gy zyt. Dat geloof ik! zeide zy, keerde zich om, en ging heen. Ik floeg my voor het hoofd , pruttelde in my zeiven, en ging Stone naar. Deze keerde zich om, en vroeg, wat mankeert U? Ik  ( 236 ) Ik erger my daar over, zeide ik, dat de menfchen niet overal zo infchikkelyk zyn als by U. Wanneer deze Visfchen in een menigte onzer Steden, of Dorpen waaren te koop gekomen, dan had men 'er om gevochten. Ik heb dikwyls op onze markten enz. gezien , hoe 't daar toe gaat; hoe de Menfchen daar twisten en kyven, fiaan en fleuren. Dit brengt zeer weinig eer en voordeel aan, zeide Stone. Wy hebben ons reeds lang verëenigd, om waarlyk beleefd en verdraagzaam tegen elkander te zyn, en om ons alle moeite te geeven, om elkander in beleefdheid en verdraagzaamheid te overtreffen, en daar by bevinden wy ons nu allen , gelyk gy ziet, buitengemeen wel. Op eene hoffelyke vraag volgt altyd een hcffelyk antwoord, en onder beleefde en verdraagzaame Menfchen te leeven , dit is een Hemel op aarde. Daarom dulden wy ook in 't geheel geen ongefchikte Menfchen by ons, en word 'er fomwylen een lomperc uit Europa by ons gebragt: dan maaken wy daadelyk fchikking om hem weder weg te zenden. Maar , vroeg ik verder, waarom gaf de Visch.keurder een visc.h te rug ? om dat dezelve  C .87 ) zelve te klein was? Het is met de visfchen toch niet als met de ftukjens boter. De Men. fenén kunnen de visfchen immers niet grooter maaken als zy zyn ? stone. Dat kunnen zy zeker niet doen Maar op dat de Visfchery niet geheel zou bedorven worden : zo hebben wy een wet, dat 'er by ons geen visch mag gevangen worden, welke niet half zo zwaar is als hy worden kan. Visfchen, die twee ponden zwaar kunnen worden , moogen niet verkogt worden, wanneer zy, ten minJleo, niet één pond weegen. Vangt men zulke, die te ligt zyn, zo werpt men ze daadelyk weêr in 't water, op dat zy nog groeijen kunnen. ik. Dit fchynt my toe zeer goed te zyn, By ons word alles, wat gevangen word, opgegeeten. stone. En toch hebt gy gebrek aan visch? Ook zorgen wy 'er voor, dat wy de Kreeften niet uit onze rivieren kwyt raaken. Geen Kreeft, welke eijeren heeft , word by ons gegeeten, maar weêr in 't water geworpen. Toen wy aan 't huis van Stone kwamen maakte een Knaapjen van agt jaaren , met Hoozcnde wangen, ons de deur open. Zodra by  ( =83 ) hy den visch zag, iiep hy naar zyne Mopder, en riep! Moeder! Vader heeft visch gekogt! Nu kwamen alle de Kinderen by eikander» en verheugden zich over de visfchen. Terwyl den visch gekookt wierd , bragt Stone my in zyn tuin , en toonde my fachgende de moesgroentehs, welke hy daar zelf teelde. Aan deze, zeide hy, verkwik ik my driemaal , eens , als ik dezelve plant, ten tweedenmaale, wanneer ik ze myne Vrouw in de keuken breng , en ten derdenmaale , wanneer ik dezelve eet. Want wy , Amerikaanen, houden het voer eene verkwikking, om iets te zien, dat men door zyn vl-yt heeft voortgebragt. Aan de tafel was. ik zeer vergenoegd, dewyl alles zeer ordenlyk en zuiver was , en het geheele Huisgezin niets als eerjykhëid uit de oogen blonk. De Volwasfenen fpraken , de Kinderen luisterden, en waaren geheel flil, buiten dat zy zich om ffryd beyverden, om hunnen kleinen Broeder, welke ilegts drie vierendeel jaars oud was, te verheugen, met hem te fpreken en hem te liefkoozen. Dit geviel my zo buitengemeen wel , dat ik een begin wilde maaken , om een paar histories van  C 289 3 Van öngefchikte Kinderen, welke ik in riTyrt Vaderland gekend had , te vertellen. Maar nauwlyks had ik myn mond hier omtrent open gedaan , of Stone vatte myn hand onder het tafellaaken, en drukte dezelve. Ik keek hem aan , dewyl ik in 't geheel niet wist, wat hy met dezen handendruk wilde te kennen geeven. Nu fluisterde hy my in 't oor: in tegenwoordigheid der Kinderen moet men in zyne vertellingen ten ui» terfte omzichtig zyn , vertel liever iets van goede, als van flegte Kinderen. Daar my nu op dit oogenblik geen Historie van goede Kinderen inviel, zweeg ik in 't geheel. Toen de maaltyd geëindigd was, floop de oudfte Zoon, willem, fchalkachtig weg, en kwam daadelyk met een fchotel vol kerfchen te rug. Daar breng ik nu ook nog iets, zeide hy , van de^ boomen , welke ik geënt heb. Nu waaren alle de Kinderen verblyd, vielen hem om den hals, en zeiden: gy zyt toch een goede Willeml Ja wel is hy een goede Willem, zeide de Vrouw van Stone. Ziet eens Kinderen, hoe men anderen kan verblyden , wanneer men S- T iet»  ( 300 ) iets leert! had Willem geen enten geleerd , dan kon hy U heden ook op geen kerfchen trakteeren. De Vader deelde nu de kerfchen uit. Maar, of hy't opzettelyk, of niet opzettelyk deed, dat weet ik niet, althans de kleine Karei, een jongetjen van agt jaaren, kreeg geen kerfchen. Hy wierd bloedrood in 't aangezicht; keek op zyde naar zyn Vader, maar fprak geen woord. Nu bemerkte het zyne Zuster, welke naast hem zat; zy verfchrikte , en zeide : Karei heeft geen kerfchen. Die arme Karei! riepen zy allen, en met een gaf hem elk een hand vol kerfchen, zo dat hy byna meer had als de anderen. Ik voor my wierd 'er ten fierkfte van aangedaan, toen ik de gevalligheid dezer goede Kinderen zag. Welke goede en gelukkige Kinderen zyn deze! dacht ik. Wanneer ik aan andere Kinderen denke, welk een onderfcheid zie ik dan hier! Anderen twisten, en rooven het elkander af, wanneer de een één kersch meer heeft als de andere. Maar deze lieve en gevallige Kinderen bevinden zich by hun goed gedrag toch veel beter als die geen, welke fteed s  C 290 fieeds twisten. Een kersch, welke men met liefde geniet, fmaakt zeker beter, als een geheel bord vol, dat men met twist en firyd inflokt. Toen wy gegeeten hadden, ftond Stone op , en deed het volgende gebed: Lieve goede God! wy danken ü, dat gy ons andermaal verzadigd, en gezondheid gefchonken hebt, dat wy uwe gaaven konden genieten. Al Wat wy genooten hebben, hebben wy wel door onze vlyt verworven, maar gy gaaft ons toch het verftand, kracht en gezondheid. Zonder dit hadden wy niet vlytig kunnen zyn. En dus was alles wat wy genooten hebben eene gaave van U. Nu willen wy ook recht dankbaar zyn. Wy willen de krachten, welke gy, door dezen maal tyd gefterkt hebt , goed aanwenden , vlytig arbeiden, en met den zegen, waar mede gy ons befchenkt, gaarne de Behoeftigen en Noodlydenden verheugen. Amen! In myn leven heb ik geen gebed aan de tafel met zulk een aandacht naargebeden. Maar waar kwam dit van daan? Het was geen voorgefchreven gebed's formulier, maar — een * gebed uit kt hart, T a Na  ( 292 ) Na dat wy gedankt hadden, fprak ik nog een weinig met Stone, en vroeg hem, onder anderen, waar het toch van daan kwam, dat alle Mannen en Vrouwen by hem eeneriei dragt hadden? Dat komt daar van daan, zeide hy : om dat wy het onder ons zo gefchikt hebben. Wanrjeer eene Vrouw met een nieuwmodifche kleding verfchynt, houd men dezelve voor een zottin, en lacht ze uit. En waarom , vroeg ik verder, doen de Mam:en dan zulks? Om dat wy niet willen, zeide hy, dat ien:and by ons een anderen voorrang zal hebben , als dien hy zich door zyn goed gedrag geeft. Al waar het in gebruik is, om, af en door, nieuwe modes in te voeren, daar wil de eene Vrouw de andere 'er altyd in overtreffen. In plaats dat ze nu altyd denken zouden, hoe zy haare huishouding op de beste wyze bezorgen, baare Mannen verheugen, en haare Kinderen goed opvoeden zouden \ zo verwaarloozen zy dit alles , en denken 'er maar alleen aan, op welk eene wyze zy de nieuwfte mode ook zullen naarvolgen. In plaats dat zy hunne gedachten zouden laaten gaan,  ( 293 ) gaan, om geld in de huishouding te befpaaren, zo denken zy 'er flegts op, hoe zy hunne Mannen geld zullen afperfchen, op dat zy de nieuwfte mode, in alles, ook zouden kunnen naarvolgen. Wanneer z,ulk eene Vrouw, de eerftemaal met een nieuwmodifche muts in de Kerk gaat, dan beeld zy 'er zich zo veel op in, als myne Schoonmoeder deed, toen zy myne rechtfchapene Vrouw als Bruid in de Kerk leide, en van de geheele Gemeente den lof ontfing , dat zy haare Dogter goed had opgevoed. En eene goed opgevoede Vrouw geeft toch waarlyk meer eere , als eene nieuwe muts, offchoon dezelve ook tien daalders mogt kosten. ik. Verandert de mode hier dan nimmer? stone. 6 Ja! maar wy dulden niet, dat ieder naar zyne grilligheid eene nieuwe mode invoert. Over de mode der Vrouwen hebben zes van onze Vrouwen, die zich den lof verworven hebben , dat zy hunne huishouding goed houden, hunne Mannen het leven ligt maaken, en hunne Kinderen goed opvoeden, het opzicht. Wanneer deze nu zien, dat eene zekere mode beter is, als de oude: dan word dezelve ingevoert. T 3 ik,  C 294 ) iü. Wat noemt gy nu beter? stone. Dat goedkoper en nuttiger is. W'anneer'er iets in ons Land vervaardigt word, dat ook uit andere Landen komt, dan heeft zulks den voorrang van liet buitenlandfche. Linten en verfierfelen , die maar alleen tot pracht en niet tot nut dienen , worden hier nooit ingevoerd. De grootfte pracht onzer Vrouwen is orde, zindelykheid, en gezonde, welopgevoede Kinderen. ik. Op deze wyze is een Vrouw by U wel goedkoop te onderhouden? stone. Ha! Ha! Ha! Gy fpreekt van de Vrouwen even als van de Papegaaijen , die men maar houd om ze te onderhouden. Onze Vrouwen zyn niet alleen goedkoop te onderhouden , maar zy zyn ook onze beste kapitaalen. Akker, huishouding, handwerk, alles brengt nog eens zo veel aan , wanneer eene verftandige Vrouw het opzicht over de huishouding heeft, en toeziet dat 'er niets verwaarlóosd word , of door wanorde te niet gaat. En baar goede Raad, hoe veel is deze niet waardig! ik. Dus vraagt gy uwe Vrouwen ook raad, wanneer gy iets wilt beginnen? STONI.  ( 205 ) stone. Dat (preekt van zelf. Eene vet. flandige Vrouw weet dikwyls raad te fchaffen , daar geene mooglykheid meer fcbynt te zyn. ik. Op deze wyze is het trouwen by U wel zeer ligt? stone. Zeer ligt, en by ons blyft geen een Meisjen ongetrouwd , dat gezond, verftandig en rechtfehapen is. Is dit by U ook , wel zo? ik. Nu zoekt gy. met my te fpoftcn. Gy weet zo goed als ik, dat het by ons, vooral in de Steden, als van Meisjens wemelt, welke geen Man kunnen krygen. stone. Zulks komt voornaamelyk daar van daan: dat het by U te veel geld kost, om een Vrouw te onderhouden. Hier door zyn de Mansperfoonen fchuw om eene Vrouw te neemen, en behelpen zich liever — zonder Vrouwen. Gy kunt niet geiooven, hoe veel wy dodr deze Kleding-Orde befpaaren , en hoe veel geld 'er'by U door verfpilt word, dat 'er by U zulk eene goede orde niet ingevoerd is. Uit hoofde myner bezigheden moest ik my eens in een Dorp in Duitschiand een maand T 4 of  ( 206 ) of twee ophouden. Daar was nu jobt een kleine twist in de gemeente. De Schout ver langde, namelyk , dat men een frak Land hetwelk zeden den Zondvloed altyd moeraslfc geweest was, en daar niets op gebouwd kon worden, met flooten doorfnyden, en bruikbaar maaken zou. Hy berekende dat de kosten, om dit werkftellig te maaken, omtrent op honderd daalders zouden komen, en welke door de Inwoonders gedragen moesten worden. Maar dit wilden zy niet doen, en zef. den : Zy hadden voor zulke nieuwigheden geen geld over. Intusfchen ging 2ekere Vrouw naar de Stad en, bragt by haare terugkomst eene „ieuwmodifche halsdoek mede, deed dezelve des Zondags om, en ging 'er meê in de Kerk. Daa delyk liaakcn de andere Vrouwen de hoofden by elkander, en weezen elkander op den nieuwmodifcben halsdoek.. De Predikant pre dikte: hoe veel goeds een Christen met geld kon flichten, en de Vrouwen discoureerden ondertusfchen met elkander over den halsdoek van Marie. Toen den Godsdienst geëindigd was bleven zy allen voor de Kerk fiaan _ en zagen Ma»  C 297 ) Marie,en wel vooral haar fchoonen halsdoek, naar. De geheele week door wierd 'er onder de Vrouwen van niets gefproken, als van dezen halsdoek. De geen welke hier nu de meeste last van hadden, waaren de Mannen. Deze waaren welhaast alle onder contributie ieftelt. De Schout had dertig daalders van de Gemeente gevraagd , waar toe elk inwoonder flegts eenige ftuiyers behoefde aan te brengen.1 Heden moest ieder Man een gulden voor eeri halsdoek , en fommige, welke ééne, of meer groote Dogters hadden, twee of drie guldens opbrengen. In den beginnen wierd dit geweigerd; maar wat hielp dit weigeren? Elk had eene Vrouw, meenig een ook eene Dogter of twee by zich om bet vonnis ter uitvoer te brengen, en die, door goede en kwaade woorden , de halsdoeken zogten af te perfchen. In fommige huizen moet de Executie zeer cberp geweest zyn; want ik zag, dat fommige Mannen het hoofd lieten hangen en treurden, even als de bloemen in den heeten zomiefchym Ging ik des avonds fomwylen door de ftraaten: dan hoorde ik dat in veele huizen oorlog was, In.'t kort, na veertien da» gen was de contributie byeen gebragt, da T 5 Vroq.  ( 2p3 ) Vrouwen gingen ter markt , kwamen met rieuwmodifche halsdoeken te rug, gingen 'er den volgenden Zondag mede te Kerk; en op het ftuk Land , dat men bruikbaar bad behooren te maaken , kwakten de Vorfchen. Ik telde de halsdoeken, die in de Ksrk waaren, en rekende uit, dat deze mode de Gemeente vier-en-zestig ryksdaalders gekost had. Dit was nu op één Dorp , en deze mode betrof flegts de halsdoeken. Nu kunt gy zeer ligt denken, welke fomme iedere verandering der Mode in groote Steden moet kosten. Nu ging ik weder aan myn arbeid, maar ik was zo vlytig niet als voordezen, dewyl ik, af en door, denkende was, aan het geen, dat ik des voormiddags gehoord en gezien had. Tegen den avond ging ik door het Veid, op dat ik, in de avondfchemering, alles des te beter zou kunnen nadenken. Nu kwam ik onbemerkt aan een rivier, zag over dezelve heen , en verheugde my over de menigderlei kleuren , weike de opgaande Maan op het water veroorzaakte. Ik fmaakte hier een onbefchryfelyk genoegen, en had 'er misfchien tot middernacht gezeeten, indien ik niet door eenig geklisklas, het welk ik op een afftand hoor-  C 299 ) hoorde, in myne overdenkingen gefioord was. Jk keek over de rivier, om te weuen, waar dit gerucht van daan kwam: en nu zag ik op een afftand een menigte witte dingen , welke met den ftroom mcc zwommen. Zouden dit Ganzen zyn ? of Amerikaanfche Vogels , welke ik nog niet kenne? dacht ik, «n ging 'er nader by; om te onderzoeken wat dit eigeniyk zyn mogt? Toen hooide ik een fiern, welkte riep : Hu ! hu 1 hu ! Dan weder een ander, die riep : Hi ! hi! hi! Dan een derde, die overluid riep : weest hier voorzichtig, de rivier word hier gevaarlyk! Duizend, dacht ik, fpreken de Ganzen dan in Amert. ka? Maar daar die dingen nader by kwamen, zag ik, dat het Jongens waaren , die , onder het geleide van een Opzichter, hier bezig waaren om zich te baden. Zy kwamen nu uit het water op bet land, en ik ging te rug, dewyl zy geheel naakt waaren, en niets aan hun lyf hadden , als zeer korte broeken , welke, gelyk ik hier na vernam, van linnen gemaakt waaren. Nu deeden' zy hunne klederen weder aan, en gingen naar huis, ik voegde my by hen, én  ( 303 ) beid en pracht, en betoonen dus geen lust tot den arbeid. Wanneer men nu aan 'c einde befehouwt, wat zulke Lieden aan hunne ryk. dom hebben: dan is het een ziekelyk lichaam, en Iiederlyke Kinderen, die, in korten tyd, door hunne verkwistingen doorbrengen, wat hunne.Ouders met veel moeite by elkander gegaard hebben By ons is dit geheel anders: wanneer hier iemand , door zyn vlyt zich iets verworven beeft : dan verfchaffen wy hem daadelyk gelegenheid, om zyn geld tot welzyn van 't algemeen te gebruiken. Daar van worden gemeene Wegen , Bruggen, Opvoedingshuizen, enz. aangelegd, in 't kort, alles wat wy voor het Gemeenebest noodig hebben, word van het geld van onzen ryken Me. deburger genoomen. Hier by bevinden wy ons zeer wel. Wy kunnen Wegen verbeteren, Bruggen bouwen, in 't kort, alles tot ftand brengen, wat voor het Gemeenebest noodig is, zonder dat wy daar door eenige belastingen behoeven te Iaggen. # De R>'ke • w e]ke zyn geld tot deze verrichtingen geeft, bevind zich daar by ook zeer wel. Vooreerst, heeft hy de vreugde, dat 'er door hem iet* nuttigs tot ftand is gekomen ten  ( 313 > ten tweede, heeft hy daar van een goed in>' komen. De Famielie van Benning ftaat by het aanleggen van dezen gemeenen Weg zeer wel. Zy heeft dagelyks zeer goed inkomen van hen die dezen weg pasfeeren, als ook van devrugt. boomen, weke hy hier liet planten. Ten derde, heeft hy , daar door,-ook gelegenheid gekregen om zich by de Gemeente een aandenken te (lichten. Moet ik deze inrichting ook voor myne Landslieden verzwygen ? vroeg ik. Neen ! antwoorde Stone: dan ik vreeze, dat gy met de bekendmaaking daar van weinig nut zult Hichren. Iedere nieuwe, goede fchikkirjg is eene Nieuwigheid, en van nieuwigheden febynen uwe Landslieden juist geene groote vrien. den te zyn, zy laaten het liever by het oude. Toen wy aan den oever van eene groote rivier kwamen, gingen wy 'er zitten, en sagen eenige kleine Schepen te gemoet, welke aidaar kwamen aanzeilen, en die, gelyk Stone my verzekerde, met hout belden waaren, het welk de Amerikaanen van de Wilden gekogt hadden. Wy fpraken hier zeer veel over; hier na zag Stone my in de oogen, en wel zo fterk , dat ik dezelve moest neder^ ^ flaan.  (3H) {laan. Conftant! Conftant! zeide hy, en vatte myne hand. gy zyt onrustig, U deert iets. Zeker deert my iets, zeide ik treurig. Ik vrilüe zo gaarne by U blyven, en echter zie ik geene gelegenheid, om by U in 't huvvlyk te komen. Hier over bsn ik nu bedroefd , dewyl ik niet weot, wat ik doen , of laaten, of ik ongehuwd by U leeven, of in myn Vaderland te rug keeren zal. En daarom zyt gy bedroefd ? zeide Stone. Dat moet gy niet zyn. Ik wil U zeggen , hoe wy ons in diergelyke gevallen plegen te gedragen. Wy zyn van gedachten, dat wy, wanneer wy niet weeten, wat wy doen zullen , altyd den wille Gods gewaar kunnen worden. i k. Hoe zo ? beflist gy zulks dan eenigzins door het lot? stone. Waarom dan niet geheel ? Wy denken na, wat voor ons 't beste zy , en wanneer aan beide zyde gelyke voordeden fchynen te zyn: dan laaten wy eenigen tyd verloopen eer wy tot iets befluiten, en merken hier na op, of 'er geen omftandigheden voorkomen , welke ons tot een zeker btfluit bren* gen. Komen deze: dan zien wy het aan, als een  C 315 ) een werk Gods, en volgen dezelve met vreugd de. Hebt gy my recht verftaan? ik. Niet geheel. stone. Dan wil ik 't U door een voorbeeld ophelderen. Gy weet heden, by voorbeeld , niet , of gy by ons blyven , of naar huis gaan zal. Wat moet gy nu doen? ik. Nadenken. stone. Recht. Gy moet overleggen, of het beter voor U is, wanneer gy blyft, of dat gy naar huis reisr. ik. Ik moet U bekennen, dat myne inzichten zo verre niet toereikende zyn. Het toekomende kan ik niet voorzien. stone. Dat geloof ik wel, daarom loot maar niet, of fla uit dien hoofde, geen vers in den Bybel, of in het Gezangboek op ; maar geef op de omftandigheden acht. Vind gy gelegenheid , om met een Perfoon in 't huwlyk te treden, welke voor U gefchikt is, befchouw zulks dan als een wenk, om by ons te blyven ; maar gebeurd dit niet, en doet 'er zich veel meer eene gelegenheid op, om naar uw Vaderland te rug te keeren; befchouw zulks dan als eene roeping, om ons Land  ( 316-) Land te wrlaaten. Tot daar toe kunt gy geheel gerust zyn. Deze vriendfchappelyke raad deed my hartelyk goed, het was eveneens, of myne denk. beelden op eens opgehelderd waaren, en myn hart wierd geruster. Dan waar toe ik eindelyk befhiïten zou, wist ik nog niet. Eindelyk wierd ik uit myne befluitenloosheid getrokken. Toen ik eens een zeer merkwaardige Predikaatfie, van de wyze fchikking Gods, gehoord had, en zeer gerust naar huis ging, hoorde ik iemand, met fierke fchreden, agter my aankomen. Ik keerde my om, en - wie verheugde my? — Heer van Asfof ftond voor my. Dit behoord toch ook tot de wyze fchik. king Gods, zeide hy , dat ik myn Conftant hier weder vinde. ■ Hy nam my by de hand, en ik moest het mi'dagmaa! met hem houden. Toen wy gegeefen hadden, ging ik met hem wandelen, en bragt hem op die plaatfen, daar het my altyd het aangenaamst geweest was. Zult gy hier blyven ? vroeg hy my. Nu ontdekte ife hem de wenfehen van myn hart. Als ik uitgefproken had : vroeg hy verder ? hebt  C 3i7 ) hebt gy dan uw Meisjen in Erfurt geheel vergeeten ? Dat heb ik niet vergeeten , antwoorde ik. Maar tusfchen hier en Erfurt is veel water. Ik weet niet, of myn Meisjen my nog lief heeft; hier gevalt het my, maar ik weet niet, of het my in Duitschiand wel zo goed gevallen zal. van assof. Maar gy wilt trouwen—hier vind gy geen Meisjen _ in Dui-schland weet gy 'er een, en, wanneer deze O niet meer lief heeft, zo kunt ge 'er CJ, uit veel© andere , één kiezen. _ Ik reis in veert.en dagen naar Duitschiand te rug, en ben beruid U met my te neemen. ik. VYanneer ik dit alles te faamen neemj dan kan ik het zeker niet anders , als voor een werk Gods houden, welke my naar myn Vaderland te rug roept. van assof. Omtrent over veertien dagen reis ik weder vanhier, wik gy met my gaan ? ik. Daar is myne hand, ik volg U. Heer van Asfof wierd van de Amerikaanen zeer- bemind. Daar hy nu gelofte deed, om van alles wat hy zou zien en hooren niets ver-  ( 8i8 ) verder te zullen zeggen,zo toonden de goede Amerikaanen hem ailes. Eenige dagen hier na was het Synode, en wy kregen beiden verlof, om dezelve by te woonen. Van deze Synode zal ik toch iets verhaalen, dewyl ik daar toe verlof hebbe. Na dat 'er verfcheide voorflagen gedaan waaren, hoe men 't een en ander beter zou kunnen inrichten, wierd 'er voorgefield, dat 'er verfcheide Vreemdelingen waaren, welke wenschteo om als medeleden van de Volkplanting te worden aangenomen. Zyn zy beproefd? vroeg de Prefident. Nog niet, wierd 'er geantwoord , dewyl zy gisteren eerst zyn aangekomen. Maar was het intusfchen niet goed, daar wy nu toch by elkander zyn, dat wy hen vroegen, waar mede zy de Volkplanting nuttig willen zyn ? Wel nu , zeide de Prefident, laat hen dan , den een na den ander, binnen komen. De eerde , die binnen trad , was eene Vrouw , welke 'er ongemeen bits en onbefchaamd uitzag. president. Wat was uw verlangen? vrouw. Ik wenschte in deze Volkplanting aangenomen te worden. pre-  C 319 ) president Waarom ? vrouw. Dewyl ik gehoord heb, dat men by U zo gelukkig leeft. president. Waar is de gelukziligheid der Menfchen te vinden? vrouw. In Amerika. president. O ho! dit zal wel een Compliment zyn. Wy, Amerikaanen , zyn geen vrienden van Complimenten. Waar mede wilt gy onze Volkplanting nuttig zyn ? vrouw. Waar mede? waar mede? Waar mede gy gelieft te beveelen. president. Dat is een belachgelyk antwoord. Weet gy ook een middel tegen den beet der dolle honden? vrouw. Dat juist niet — maar president. Waarom bied gy U dan aari voor alles wat ik U beveele? Wanneer ik nu van U verlangde , dat gy iemand zoud helpen, welke van een dollen hond gebeten was: dan zoud gy verftcmd ftaan. Zulke ydele woorden kan men by ons in 't geheel niet lyden. Kunt gy ons iets bezorgen , dat wy niet hebben? vaouw. ó Ja! zeer veel. president, Eéne zaak is genoeg. vrouw.  ( 320 ) vrouw. Ik kan zwier maaken , kappen naar de eerde mode , zo als men zulks begeert. Dit ontbreekt de Dames en Jongvrouwen bier nog geheel en al. president. V/aar toe zou dit alles dienen ? vrouw. Op dat .zy bevalliger zouden zyn. President, ó, Zy zyn nu zeer bevallig! 'Er blyf't by ons geen een Meisjen ongetrouwd, en wanneer zy getrouwd ia, dan heeft de Man haar lief, Is dat by U ook wel zo? vrouw. Zo juist niet, maar een opgefierd hoofd, geeft zulk een fchoon — president. Het kan zyn, maar het deiij,'d niet in de keuken, en voor het werk van het vrouwelyk Gedacht. vrouw. Ik heb ook een middel, om de gryze hairen te verwen. president. Dat behoeven wy niet. Gryze hairen zyn by ons verflerfels. Een Vrouw met een grys hoofd word van ons allen zeer hoog gefchat. Hoe heet gy ? vrouw. charlotte rubezahl. president. Secretaris! fchryf in het Protocol, dat Charlotte Rubezahl voor onze Volkplanting niet gefchikt is, en dat zy gearresteerd zal blyven, tot de aankomst van het eerde  (321) eerde Schip, wr.ar mede zy weêr vervoerd kan worden. v ito uw. Ei, gy, Amerikaanen! hebt ook in 't geheel geen leefwyze. president. Dan is het dus zeer goed voor ü, dat gy van Lieden, die geene leef. wyze hebben, verwyderd word. Zy moest uit de vergadering gaan. Nu wierd 'er een lang cn mager Man binI nen gebragt. Hy maakte eene zeer diepe t buiging , en fprak de Vergadering dus aan : ; Eerwaardige Mannen! Het verlangen om U nuttig te zyn, heeft my naar U gedreeven. Vaderland en Vrienden heb ik verlaaten, ik heb myn leven aan de golven der Zee vertrouwd, ik heb ftormen uitgedaan, ben door klippen heen gezeild en over zandbanken president. Lieve Vriend! wy zyn by o ;s zeer gierig op den tyd , en kunnen dus geen lange redenvoeringen lyden. Zeg derhalven maar kort en goed! waar mede wilt gy ons nuttig zyn? vreemdeling. Ik wil U geld aanbrengen. b resident. Anders niets? vreemdeling. Tonnen gouds. president. En wanneer gy ons ook mil5. X lio;.  ( 322 ) lioeoen aanbragt, zo fchten wy zulks nog niets. Wanneer de Meroscb is, zo als hy zyn moet, dan verfchaft hy zich zo vee! geld, als hy noodig heeft. Maar is hy niet zo als hy zyn moet, dan is hy met groote geldfommen even zo elendig, als met weinig duivers. Het is niet genoeg , dat men geld heeft, maar men moet ook weten, hoe men hetzelve moet gebmiken. In Europa pleeg men wel te vragen, wanneer zich iemand op eene plaats wilde nederzetten , Hoe veel geld kunt gy aanbrengen ? By ons is dit echter geheel anders. vreemdeling. Ik ben het daaromtrent niet geheel met U eens, eerwaardige Prefident! miar wanneer gy de fchatten veracht, welke ik U zo gaarne wiide aanbrengen , dan wil ik U eene zeer gewichtige kunst leeren. president. Eene kunst ? dat zal my zeer iief zyn, wanneer ik 'dezelve nog niet weete. Hoe heet deze kunst? vreemdeling. De groote kunst, om het volk in gehoorzaamheid te houden. president. Hoe? wat? Gy wilt ons de kunst leeien , om het volk in gehoorzaamheid te houden ? Wy regeeren onze Volkplan-  ( 323 ) / planting nu reeds zo lang, en wy weeten nog in 't geheel van geen ongehoorzaamheid te fpreken. vreemdeling. Dat 's zonderling! maar mag ik weeten, waar in uwe kunst beftaat? president. Waarom zouden wy dit verborgen houden? Onze groote kunst, om alle ongehoorzaamheid, voor altyd, onmooglyk te maaken, heet Verlichting. Toen de Vreemdeling het woord Verlichting hoorde, wierd hy zo bleek als de muur, en beefde als een blad. Verlichting ? vroeg hy angftig. president. Verlichting. vreemdeling. Geloof het niet , lieve Prefident ! Laat U- door de Verlichters niet in flaap wiegen, die alle Regeeringen ondermynen, en het volk losbandig maaken. Hoe onwetender en dommer het volk is, des te williger gehoorzaamt het. president. EenTirannikeOverheid. Maar wanneer de Overheid zelf wys en goed is, en 's Lands weizyn zoekt, dan gehoorzaamt een verlicht volk gewilliger, als een blinde en ouweeteude hoop , welke zich door oproeriX 2 gen  ( 3=4 ) gen en door allerlei aar.bfizingen zeer ligt laat opruijen. vreemdeling. De gefcbiedenisfen van alle tyden leeren, dat de verlichtingen des volks de Regeeringen omvene geworpen hebben. president. De Despotike, dat fia ik U toe. Maar de goede en recbtvaerdige worden daar door bevestigt. Wy hebben zodanige fchikkingen gemaakt, dat de Kinderen reeds verlicht worden. TJit dien hoofde zoeken wy hen vroeg onderrechting te geeven , van de noodzaakfykheid der Wetten, der Belastingen en der Overheid. In plaats dat wy de Kinderen , in de Kinderleere , de tien geboden der Joden laaten uitleggen , laaten wy hen 's Lands wetten verklaaren, en by iee'er aantoonen, waarom dezelve gegeeven is? en hoe roedig het is , om dezelve in acht te neemen. — Wy laajen hen onderrechting geeven, van elke belasting, welke moet worden opgebragt, en toor.en hen aan, waar tae dezelve gebruikt word. Wy gaan r.og verder , op het einde van eik jaar maaktn wy onze verrichtingen van het geheele jaar, aan het volk bekend. Wanneer wy een wet willen  ( 325 ) Iï?n geeven , dan maaken wy dezelve eerst bekend, om te hooren, of het volk 'er ook iets, met grond, aan te berispen heeft vreemdeling. Beste Prefident I ik bid» de U? president. Waarom bid ge my dan? vreemdeling. Dat gy het welzyn uwer Volkplanting toch ter harte neemt. De Verlichting zal gewis, het mag dan kort of lang duüféii , eene fchrikkelyke ongefteldheid in uwe Regeering te weeg brengen. president. Wanneer dan myne kunst, om het voik in gehoorzaamheid te houden, aan U niet gevalt: zeg my dan toch, waar in uwe kunst beftaat? vreemdeling. Voor alle dingen moet men eerftelyk fchikkingen maaken , om het volk te doen geiooven. president. Te doen geiooven? Ik twyfel zeer , of 'er wel een volk is , dat meer genegen is om te geiooven, als het onze. vreemdeling. Dat is toch niet mooglyk. Hoe kan toch Verlichtingen Geloof met elkander beftaan? Op Verlichting volgt altyd Ongeloof. • president. Dat kan in Europa zo zyn. X 3 By  C 3-« ) zyn. By ons word het waare Geloof door de Verlichting bewerkt. vreemdeling. Hoe doet gy dat dan? president. Wy leeren het volk niets, als dat waar is , en belooven hat niets, als dat wy naarkomen willen. Daar het nu Csdert de Richting van onze Volkplanting nog niet gebeurd is, dat het volk door ons mis. leid is geworden: zo fielt het zulk een vertrouwen in ons , dat het ons op ons woord gelooft. vreemdeling. Ja, wanneer gy zeker zo doet : dan begryp ik het wel! Maar zo meen ik het niet. president. En zo meen ik het. Maar hoor eens , Vreemdeling! Ik heb thans nog veele bezigheden , en kan U derhalven niet langer aanhooren. Echter heb ik aan U nog eene vraag: Zyt gy geen Jefuit? vreemdeling. Ik hebbe het geluk om tot het Collegie te behooren , dat zich om de Kerk van Jefus de grootfie verdienfte verworven heeft — president. Nu! nu! dan willen wy tegenwoordig niets verder onderzoeken. Ik heb U  ( 3*7 ) U ru maar alleen te zeggen, dat ge by ons niet kunt blyven. vreemdeling. En dat waarom niet ? Gy gedoogt immers wel Jooden — president. Maar geen Jefuiten. vreemdeling. En Tui ken. pre.sident. Maar geen Jefuiten. vreemdeling. En Heidenen. president, Maar geen Jefuiten. vreemdeling. Maar wat hebben wy dan gedaan , dat wy in uwe oogen zo affchuwelyk zyn? president. Uwe misdaad is, dat gy de Verlichiing zoekt te verhinderen , en het volk in zyne onwetenheid en blindheid zoekt te houden. Ga gy naar den Keizer van Marokko, welke zich verbeeld, dat het volk 'er om zynent wille is — deze zal U met open armen ontfangen ; en wanneer gy hem de kunst leert, om het volk zo dom te maaken, dat hy met deszelfs goed en bloed naar zyn welgevallen kan handelen , dan kunt gy van hem mooglyk wel een gouden doos tot een gefchenk krygen. vreemdeling. En dus is 'er geen hoop, dat gy my zuit aanneemen. X 4 pre»  C 3*3 ) president. In 't geheel niet. Wanneer 'er een Mensch zich hier wiide nederzetten, welke voornemens was, om ons volk de vosten te verlammen, mogten wy zulk een wei aan neemen. vreemdeling. Zeker niet. president. En het is nog dimmer, dat gy des volks verfiand wilt verlammen. Wy willen , over 't algemeen , geen dom , maar een verlicht volk regeeren. Een verlicht volk is gezond, teelt goede Kinderen, is vrolyk, heeft geen gebrek, is altyd in goede vermogensomftandigheden , gehoorzaamd gaarne aan ■ goede febikkingen, en betaalt .zonder morren, en met vreugde, de noodige belastingen. Secretaris! teken aan, dat dezen Jefuit, nauwkeurig bewaakt, en met het ee.fte Schip naar Europa te rug gevoerd zal worden. De Jefuit knerste op zyne tanden, en ging de vergadering uit. Nu wierden 'er nog vier binnen gebragt, die het Synode kunsten aanboden, welke hetzelve voor overvloedig en fchadelyk hielt. Ik mag dezelve niet noemen, dewyl deze kunsten, in veele Europifche Landen, in groot aanzien Haam Ten  ( 329 ) Ten laatfte wierd 'er een Jongeling voorgebragt, welke omtrent twintig jaaren oud was. Wie zyt gy ? vroeg de Prefident. jongeling. Een Slotemakers Gezel uit Pommeren, en beet hïldebrand. president. Wat wilt gy by ons doen ? jongeling. Ik wilde gaarne by U woonen. president. Waarom ? ' jongeling Dewyl ik geloof, dat ik by U gelukkiger zou leeven. president. Waarom gelooft gy, dat ge by ons gelukkiger zoud leeven als in Europa ? jongeling. Ik heb gehoord, dat hier alleen goede Menfchen woonen, daarom heb ik by my zelveri gedacht: wanneer gy alleen onder goede en verfiandige Menfchen leeft; dan zult gy zelf ook goed en verfiandig worden. Wanneer ik nu goed en verfiandig bendan zal ik zeker een recht gelukkig leeven leiden. president. Het kanwel zyn, dat gy gelyk hebt. Maar waar mede wilt gy ons nuttig zyn? jongeling. Lieve Prefident! met niets, als met myn Slotemakers werk. president. Goed! Secretaris! teken aan, X S dat  < 330 ) dat den Slotemaker HilJebrand , zeer nauw¬ keurig beproeft, en hei dan aangetoont zal worden, of hy rechtfehapen, gezond en ge- IchiKt is bevonden. Heden hebt gy gedaan, myn Zoon! Wanneer men bevind, dat gy zé zyt, gelyk gy fchynt te zyn: dan willen wy U gaarne aanneeinen. De traanen vloeiden uit des Sloremakers oogen. ó God! zeide hy, wanneer ik maar zo gelukkig zyn mogt, dat ik onder goede Menfchen kon leeven , op dat ik zelf ook goed en verftandig mogt worden ! Het komt alleen op U aan, zeide de Prefident. Wat de Mensch wil, dat kan hy. En nu moest de Slotemaker uit de Vergadering gaan. Ik, alsook de Heer van Asfof, verliet heden de Vergadering met betraande oogen,-en gaf hem niet onduidelyk te verftaan, dat het befJuit, om^Anierika te verlaaten , my berouwde. Maar Heer van Asfof fprak my , eenigzins ernftig, aan. Lieve Conftant! zeide by, men moet niet naar zyn gevoelens, maar naar het verftand handelen. Wat wil dit zeggen? vroeg ik hem. Dat wil ik U verklaaren, antwoorde hy. Meenigezaak geeft ons aangenaame, maar ook on»  C 33i ) cnaangnaame aandoeningen. Die nu daadelyk doer, wat aangenaame, en nalaat, wat onaangenaame aandoeningen geeft, deze handeit naar zyn gevoelens; maar hy die overlegt wat voor hem het beste zy, en doet, deze handelt naar het verftand. De verwy-dering der Amerikaanen doet U leed, maar gy befchouwd met uw verftand, dat het voor U beter is, om naar Duitschiand te rug te keeren. Wanneer gy U van de Amerikaanen niet vcrwyderd, dan handelt gy naar uw gevoelers. Maar hebt gy moeds genoeg tot de te rug reis: dan handelt gy naar het verftand. Veele elende, lieve Conftant! komen enkel daar van daan, dat de Menfchen alleen naar hunne gevoelens bandelen. In myn Vaderland eindigde een Man, welke van zyne Oudets een aanzieneiyk vermogen geërfd , en een nog grooter met zyne Vrouw gekregen had, zyn leven in hartzeer en behoeftigheid. Ik kwam juist aan, toen men zyn lyk in 't graf liet. Waar door komt het, vroeg ik aan een Geestelyke, dat dit Mensch zo elendig is geworden ? Alleen daar door, antwoorde hy, om dat hy niet naar het verftand , maar alleen naar zyne  ( 33^ ) zyne gevoelens gehandeld heeft. Wyn fmaakte hem beter als bier, Gebraad beter als moeSgroentens; Zyde Vesten en Köufeh gevielen hem beter ais de wolle, en in de Herberg, hy bet kaartfpel, was hy liever als aan zynen arbeid. Het deed hem leed de Kinderen met ■ een ontblooten borst, en in nat en kou! weder te doen gasn, of hunne ondeugden te be•ftraffen. Na deze gevoelens handelde deze ongelukkige Man. Hy at zeker gaarne iets goeds, en daar by dronk hy ook gaarne iets goeds, verfpüde het geld, dat hy tot de verbetering zyner huishouding had kunnen gebruiken, aan fchoone klederen, verwaarloosde zyne handteering, en bedorf zyne Kinderen. Hier door zyn alle de elenden van dezen Man gekomen. Zyn vermogen verfmolt, zyne huishouding geraakte in wanorde, zyne kaJanten verliepen, zyne Kinderen wierden lui, hederlyk en ongehoorzaam , en bragten het 'weinigjen geld nog door, dat de Vader had nagelaaten. De eene Zoon is foldaat geworden , en voor Algiers gebleven , de andere Icopt hier en daar tot fchande der Famielie, en de Dogter heeft door eene walgachtige* ziekte reeds den neus verlooren. Geduurende zyne  ( 333 ) zyne laatfte ziekte heeft hy in het Gasthuis-, geleegen, en de Diaconie heeft zyne begrafenis moeten bezorgen. Hoe wilt gy nu handelen, Corftant? naarhet verftand, of naar uwe gevoelens? Na het verftand , was myn antwoord. Ik ga met U naar het Vaderland te rug. Wy hebben nog zes dagen tyd, vervolgde de Heer van Asfof, als dan neemt het Schip de reis aan, waar mede ik te rug ga. Maak U dezen korten tyd nog ten nutte. Verneem zeer nauwkeurig naar de Koopwaaren , die men hier , of' in 't geheel niet , of tot een zeer hoogen prys heeft , en die in Duitschiand goedkoop zyn; ook naar die, welke hier goedkoop, en by ons duur zyn , en beproef hier na, of gy met de Amerikaanen «enen handel kunt beginnen , die U eenige winst kan bezorgen. ik deed het, 'en heb in die weinige dagen, welke ik 'er nog bleef, den grond tot het aanzienelyk vermogen gelegd, dat ik ,heden bezit. Dewyl Reist en Tabak hier zeer goedkoop waaren, nam ik 'er eenige honderd ponden van mede, betaalde de helft met het geld dat ik by my had , en de andere helft wierd  C 334 ) wierd my door de Amerikaanen, op myn eerlyk aanzien geborgt, waar by zy my Verzekerden, dat ik, wanneer ik zulks verlangde, nog eens zo veel zou hebben. Dan ik nam zulks niet aan. Stone, welke bier by ftond, klopte my op den fchouder , en zeide: nu ziet gy, hoe veel de Rechtfchapenheid waardig is. Wy zyn in 't geheel geen vrienden van borgen, en geeven, over 't algemeen, geen Koopwaaren af, dan voor eene daadelyke betaaling. Maar dat gy by ons Crediet hebt, hier van is uwe Rechtfchapenheid alleen de oorzaak. Deze Amerikaanfche Koopwaaren verkogt ik vervolgens in Duitschiand met veel voordeel. Voor dit geld kogt ik Glas, bet welk te dien tyd in Amerika ontbrak, en dit zond ik 'er heen. Dus heb ik lange jaaren met de Amerikaanen gehandeld, en 'er veel geld mede gewonnen. Heer van Asfof had intusfehen alles voor de reize gekogt, en het zo we! bezorgd, dot wy nog aan mocsgroentens nog aan vleesch foupe op de reis eenig gebrek hadden; ook kogt hy, by een Zaadkoper, Korszaad , zonder dat hy my zeide, wat hy daar meê doen wilde. Thans naderde de tyd dat ik fcheiden moest. Het  ( 335 ) Het hart wierd my zeer week, en ik vreesde voor het affcheid neemen. Stone gaf my den raad, dat ik myn affcheid zeer kort moest maaken, en dat het my dan niet zwaar zou vallen. Dit deed ik nu. Veele myner Vrienden geleide my rot aan het Scüip Zodra ik 'er aangekomen was , omarmde ik ieder, en zeide: leef wel, Vrienden ! God zegene U ! God vergelde U, wat gy aan my gedaan hebt. Vervolgens zeilde het Schip van het Land, dat ik met betraande oogen befchouwde tot de nacht hetzelve voor my onzichtbaar maakte. Toen ik den volgenden morgen ontwaakte, en zag, dat ik niet meer in Amerika was, wierd ik zeer weemoedig. Nog weemoediger wierd ik: als ik onder het Scheepsvolk kwam , en de onvriendelykheid zag, het vloeken, lasteren en vuilbekken hoorde het welk onder hen de gewoonte was. Heden is het toch, zeide ik tegen Heer van Asfof,. of ik uit den Hemel in de Hel gekomen zy. Wanneer hier , terwyl hy op myn hart wees, maar geen hel is : dan zal alles zeker goed gaan. Het ging ook zeker taamelyk goed. Wanneer  ( 336 ) neer myn Heer en ik iets zagen , of hoor. den, waar aan wy ons ergerden : dan keerden wy 'er ons van af, zagen naar de Zee, en fpraken over de merkwaardigheden, die in dezelve verborgen zyn. Maar eenige dagen hier na werden wy toch zeer onrustig. 'Er brak onder het Zeevolk eene affchuwelyke ziekte uit , die men de Venerike noemt, en waar mede maar alleen Perfoonen bezogt worden, welke een on. tuchtig leeven leiden. Ieder moest het hart in 't Jyf bloeden , welke deze Menfchen fchreijen en kermen hoorde. Want den een moest dit , en den ander weêr wat anders afgezet worden. Een van hen , welke een zeer fchoon Mansperfoon was , verloor zyn neus geheel en al , en wierd daar door zo wanftallig, dat men hem, zonder affchrik , niet kon aanzien. Dat kan ik niet uithouden, zeide ik tegen Heer van Asfof. En dat waarom niet ? was zyn antwoord. Wy kunnen van deze fchrikkelyke menfehelyke elende zeer veel goeds leeren. Het is immers waar, dat gy, noch ik, niets van de. ze fchrikkelyke ziekte gevoele?Is dit nu geen vreug.  C 337 ) vreugde voor ons ? Waar komt dit nu van daan' daar van daan, dat wy altyd kuisen en in goeden tucht geleefd hebben. Nu kunnen wy met onze eige èogen zien, hoe goed het zy, wanneer men zich voor buitenfpoorighetien behoed. Maar wy willen hier uit nog iets meer leeren, kom met my, wy willen ons met een van deze Elendigen in gefprek begeeven. Wy troffen juist den Matroos aan , welke zyn neus had verlooren. Arme Man! zeide Heer van Asfof tegen hem. matroos. Ja wel een arm Man! (overluid weenende) de armfte Man op Gods aardbodem. Vier weeken lang heb ik de fchrikfcelykfte fmart uitgedaan. Als een hond heb ik gekrompen. Nu zyn de pynen wel weg, maar ook myn neus. Had ik , door een ongeluk, een arm of een been verlooren, dan z 'i\ men my beklagen. Maar op deze wyze loop ik voor elk ten fpot. Elk ontwykt my, en niemand wil met my uit één glas drinken. Ach, God ! wat zullen myne arme Ouders we! zeggen , wanneer ik weder onder hunne oogen kome. Ik ben hun eenigfie zoon. Toen ik van hen op reis ging klopte zy my B. Y op  C 338 ) op den fchouder, en zeide: Godfried! Go|. fried! gy zyt, op aarde, onze eem'gfte hoope. Wy hebben altyd zuur moeten werken en wroeten , om a!s eerlyke Lieden door de waereld te komen , en U groot te maaken. Nu vestigen wy onze hoope op U, dat gy ons in onze oude dagen ten (leun en Hut zult verftrekkcn , en een recht braaf man zult Worden- Vaar duizendmaal wei ! Ach, lieve God! wat zullen deze goeie Menfchen mi zeggen, wanneer ik by hen te rug kome, en zy den fcbandvlek zien, welke ik in myn gezicht drage _ de handen zullen zy boven hun hoofd in elkander wringen Ach! ik ben de ongelukkigste Man op Gods aardbodem. van assof. Gelukkig kan ik U zeker niet noemen, en beklaag U daaromtrent -eer. Maar zog my nu eens, hoe zyt gy tot dit ongeluk gekomen ? matroos. Hoe ik daar toe gekomen ben ? dat zult gy toch ligt. zelf raaden. Ik kwam in myne jeugd in Gezelfchpspcn, waar men veel fcherste , en deze fchers was altyd ontuchtig. Altyd fprak men van de ontucht a's tf zy flegts een grap was. Wat gefchiede 'er? ik  f 339 ) ik hielt ze ook voor een grap, en maakte dezen grap zo dikwyls ik kon. Eindelyk geraakte ik aan een vrouwsperfoon, dat my de ziekte aanbragt, die my nu myn neus gekost heeft. Maar dit is het nog niet alles. Ik heb ook een arm Meisjen ongelukkig gemaakt, en het aangeftoken. Myn Heer! dit brand my op myn geweten , en laat my dag of nagt geen ruste. van assof. Dat is zeker fchrikkelyk. Maar zeg my nu eens , hoe gy zo geheel onverfiandig hebt kunnen bandelen, en U aan de ontucht geheel kon overgeeven ? Heeft men U, ten dien tyd, dan niet gezegd, wel. ke firaffe de ontucht naar zich fleept? matroos, ó Ja.' onze Prediker beeft my zo dikwyls gezegd, dat de ontuchtigen eeuwig verdoemd worden. van assof.'Zo? waarom hebt gy dan zuiks niet ter harte genoomen ? eeuwig verdoerad te zyn is toch iets ïchrikkelyfcs, matroos. Ji, het ging met my, gelyk het met meer jonge Lieden gaat. Ik geloofde , eer het tot de eeuwige verdoemenisfe kwam , zo kon ik nog wel honderdmaalen boste doen. Ik geloofde, wanneer ik berouw Y 2 over  ( 340 ) over myneSzonden had, dezelve in de biecht beleed , en het heilige avondmaal genooten had, dat alles dan weder goed was. van assof. Hoe hebt gy toch op zulke wonderlyke gedachten kunnen komen» matroos. 'Er ftaat in een van onze Ge. zangboeken een vaers, bet welk dus luid: Mnj fk m.i.ir Vyf woorden fpreken, ,, God zy myn zondaar genadig!" Dan zyn myne zonden geweken. Daar door geloofde ik, wanneer ik deze vyf woorden fprak, dat alles dan weder goed was. van assof. Beproef het dan nog eens, en fpreek deze vyf woorden. Mooglyk krygt gy uwen neus weder. matroos, Myn goede Heer! Niet vyfm'aal , maar wel vyfhonderdmaalen heb ik dsze woorden uitgefproken, en echter wil myn neus niet weder aangroeijen. van assof. Gy moet dus (legt onderrecht zyn geweest. Heeft men ü dan niets gezegd, van de fchrikkelyke gevolgen, welke de zonde in dit leven naar zich fleept? matroos Geen woord. van assof. Dat is niet goed. Ik wit eeh- I  ( 34i ) echter beproeven, ol ik U dit niet kan doen begiypen. Geef eens acht, en antwoord my naar uw beste geweten ! Wat is nu beter, dat ik toornig, of dat ik zagtmoedig ben? matroos. Dat ik zagtmoedig ben. van assof. En dat waarom? matroos. Wel de lieve God heeft den toorn verboden. van assof. Wanneer de lieve God dezelve verboden heeft, dan zal hy 'er zyn goeden reden wel voor gehad hebben. Welke mag dit nu wel zyn ? matroos. Dat weet ik zelf niet. van assof. Wel nu, dan willen wy onderzoeken , of wy 't niet vinden kunnen. Zyt gy nooit toornig geweest? matroos. Zeer dikwyls. van assof. En daar bevond gy U dan recht goed by ? matroos. Hartelyk (legt. Ik vloekte, ik fchimpte, ik (tampte op den grond. van assof. Op deze wyze hebt ge U by den toorn niet wel bevonden. Maar wanneer Uy aan den maaltyd kwaamt — dan zult gy alles toch wel weder vergeeten zyn geweest? Matroos. Hoe zou dat mooglyk kunnen Y 3 zynl  ( 3«? ) zyn ! dan fmaakte my noch eeten , roe!} drinken. van assof. Maar aan uwe gezondheid deed het U toch geen fchade ? watroos. ö Ja I ik heb eens , door my toornig te maken, een galkoorts gekregen. van assof. D«t is droevig. Maar wanneer uw toorn vcorby was , dan zult gy U denkelyk wel verheugd hebben over het geen gy, in uwen toorn, gedaan had? matroos. Dat kan ik niet zeggen. Ik heb eens in myne toornigheid een van myne beste vrienden een muilpeer of twee gegeeven, en tot op dit uur berouwd my zulks nog. van assof. Weet gy dan wel, waarom de lieve God den toorn verboden heeft ? Denk hier eens over! matroos. Om dat hy den Mensch onrustig maakt , zyne gezondheid benadeelt , en hem tot veele dingen verleid, welke hem.naderhand moeten berouwen. van assof. Heel goed! Nu willen wy verder gaan. Wat is nu beter, dat men in tucht, of in ontucht leeft! matroos. Dat men in tucht leeft. van assof. Waarom dat? ma-  ( 343 ) matroos. Dewyl men den neus verliest, wanneer men ontuchtig leeft. vam as sof. Dat is niet waar! ik ken veel ontuchtige Menfchen , die daarom den neus niet verlooren hebben. matroos. Die moogen wel van geluk fprei.en. van assof. Van geluk? Dus is het toch niet altyd waar, dat ontuchtige Menfchen den neus verliezen. Welk een handwerk hebt gy geleerd ? matroos, [k ben een Schrynwerker. van assof. Hoe komt het, dat gy by dit werk niet gebleven , maar Matroos geworden zyt? matroos. Ja, het ging met my, zo als het met de meeste jonge Lieden gaat , ik wilde by myne Meesters geen goed doen , dus kon ik 'er ten Iaatften geen één meer krygen, en wierd genoodzaakt, om Matroos te worden. van assof. Maar waarom wilde gy by uwe Meesters geen goed doen ? matroos. Ik had geen fmaak in den arbeid. van assof. En waarom had gy geen fmaak in den arbeid ? Y 4 MA-  C 344 ) matroos. Myne gedachten fpeelden i.nmer op de Meisjens. van assof. Daar ziet gy dus de gevolgen der ontucht. Zy maakt, dat de Mensch zich immer met ontuchtige gedachten bezig houd, in plaats dat hy dezelve op zynen arbeid richten zou. Daar door maakt men alle dingen flegt. En wanneer gy nu by een Meester werkte, dan had gy toch altyd wel geld in den beurs? matroos. Dat kan ik ook niet zeggen. Wanneer ik flegts een halven gulden gewonnen had , dan wierd dezelve niet warm in den zak. Dit geld moest daadelyk doorgebragt worden. van assof. Bragt zulks U niet tot uwe buitenfpoorigheden ? matroos. Dat zou ik roeenen. van assof. Daar hebt gy al weêr een gevolg der ontucht. Zy maakt den Mensch liederlyk, verleid hem tot onnoodige uitgaave, ftort hem in fchulden en zorgen. Maar wanneer gy nu weik zogt, dan hebt gy denkelyk wel gezegd , welk een leefwyze gy leide. u A TR ooi. Ei, daar wachteik my wel voor. van  ( 345 ) van assof. Waarom deed gy zulks dan niet ? matroos. Ja, dan had geen een Meester my aangenoomen. van assof. Dat is weêr iets. Op deze wyze doet de ontucht den Mensch ook zyn goeden naam verliezen. Dan, niettegenftaande dit alles, zult gy toch wel vergenoegd geleefd, en U altyd den anderen dag wel verheugd hebben, wanneer gy den voorigen dag buitenfpoorig geleefd had? matroos. Dat kan ik ook niet zeggen. Den volgenden dag had ik dikwyls geen rust, om een oogenblik op eene plaats te blyven. Dan moest ik vreezen dat ik befmet zou zyn , en dan weêr , dat men my zou aanklagen. van ass9f. Het is toch ook geen kleinigheid , w&nnneer de ontucht den Mensch de gerustheid zyn's gemoeds rooft. Maar zy heeft U immers echter tot geen verdere booze daaden verleid ? matroos. Ach God l dat kan ik niet zeggen. van assof. En dat waarom met?bymy blyf't alles geheim. Y S MA-  (Us) matroos. Myn Heer moet my niet voor een geheel liegt Mensch aanzien, ik ben door myne Ouders lot alles goeds opgevoed. van assof. Wel nu, waart gy dan ook altyd goed ? Het fchynt my echrer toe, als of gy iets kwaads gedaan hebt, dat gy IJ fchaamt te bekennen. Zeg het my maar voor de vuist! matroos. Eens wilde een Vrouwsperfoon wy aanklagen , wanneer ik haar niet daadelyk vyftig daalders bezorgde. Toen was Holland in nood. Vier dagen lang liep ik , als een, welke in vertwyfeling is. Den vyfden dag moest ik eenig werk in de kamer van een ryk Koopman verrichten. Hy wierd uit de kamer geroepen , en vergat de Oeutel uit zyn Lesfenaar te trekken. Ik floot dezelve Zeer fcbielyk open, en, daar ik 'er een zakjen vol geld in zag, deed ik 'er fcbielyk een greep in, en nam 'er twaalf piftolen uit, gaf *er tien van aan het wyf, dat my wilde aanklagen , en koos met de twee anderen het haazepad, den weg op naar Holland. van assof. En hoe waart gy op den weg te moede? matroos. Daar ftond ik helleangften uit. Elk  ( 347 ) Elk die my naarliep , hielt ik voor iemand, welke my riaarzette. Eens kwam 'er een Huzaar agter my' aanfpringen , toen kwam 'er een yskoude rilling over myn huid, en alle myne leden beefden tot.hy voorby was. van assof. En waar kwam deze fchrikkelyke angst van daan? matroos. Van myn kwaad geweeten. van assüf. Ik zou U nog veele vragen kunnen doen , maar heden wil ik afbreken. TJit het geen wat gy gezegd hebt, kunt gy genoeg zien, dat de ontuchtige zyne Hel op de aarde heeft. U heeft zy tot een lichtmis gemaakt, heeft U in armoede geftort, tot diafilal verleid , de rust uwer ziele, uw goeden naam , uw goed geweeten , en eindelyk uw neus geroofd; gy ziet dus, dat gy ftraf genoeg geladen hebt, van welke U geen gebed en geen biecht bevryden zal. matroos. Dat zie ik nu meer als al te goed. Wanneer iemand my zulks voorheen gezegd had: dan zoude ik een geheel ander Mensch geweest zyn. van assof. Beter was het zekerlyk geweest. Nu keerde Heer van Asfof zich tot my, en deed  C 348 ) deed eene lange preek. Het is droevig, zeide hy, wanneer de Menfchen het kwaaddoen enkel uit vreeze voor de hel nalaatcn. Zo lang zy dit doen, worden zy niet goed Eer het zo ver komt , denken zy , hebben wy nog lang tyd , en wy kunnen derhalven die ftraf nog wel door bidden , biechten en die'rgètyken ontkomen. Daarom moeten zy ten allen tyde opmerkzaam gemaakt worden «P de elende, welke reeds in dit leven, uit de zonde,- voonfpruit, en die men door geen gebed of biecht kan afwenden. Voor het overige bevonden wy ons beiden op bet Schip veel beter als alle onze Reisgenootcn. Deze kregen over 'r algemeen , die Zeez.ekte, welke men de Scheurbuik noemt, en waar door 'er veelen de tanden uit den mond vielen. Wy bevonden ons altyd wel. Maar waar kwam zulks van daan? wy hadden daaglyks onze moesgroentens en onze vleeschfoupe. Ook deed ons hetkor#zaad, het welk myn Heer had medegenoomen, zeer goeden Dienst. Ily nam wolle lappen, zaaide 'er den Kors op , en befprengde hem dikwyls met water. Het zaad begon te groeijen , en wy kre-  C 349 ) krege.i zo veel Kors , dat wy 'er daaglyks eenige falade van hadden. Na vyf weken op Zee geweest te hebben, kwamen wy gelukkig in Holland aan. Toen wy in Amfterdam waaren , was 'er onder de Lutherfcfoe Gemeente aldaar eene groote onrust en verbittering, welke ten laatfté zo verre ging , dat zy zich in twee partyen fchetd'en. En waarom was dit nu? om Gods wille, of om Christus wille? Geen van beiden, maar om des Duivels wille. Eenige Lutheifche Predikanten waaren namelyk vrienden van den Duivel, en deeden geene Predikaatfie, zonder den Duivel mede in't fpel te brengen; anderen, daarin tegen, lieten den Duivel weg, en leiden hunne toehoorders op, om, naar de leere van Jezus Christus, hunne lusten te beheerfchen, en, naar zyn voorbeeld, recht veel goed te doen. Hier door was de geheele ftryd ontdaan. Eenige toehoorders hielden het met de Predikanten , welke den Duivel weg lieten, anderen, daar in tegen, waaren np hen te önvréden , hoonden hen, en noemden hen ketters , welke geen Duivel geloofden. Wat dunkt U van dezen twist ? vroeg ik aan  ( 350 ) sart myn Heer? Dft, antwoorde hy, dat de Dljivelpredikers den geheelen frryd veroorzaakt hebben. Wie gebied ben zaaken op den Kanfel te brengen, welke veele hunner toehoorders niet geiooven. Men beeft, daar aan boven , in de vccrtreffeiyke leere van Jezus waarbeden genoeg, welke de Menfchen aan het hart gelegd kunnen worden, en die volkomen toereikende zyn , om hen tot goede en verftapdige Lieden te maaken. Een Predikant, welke den vrede bemint, die naar het voorbeeld van zyn Heer en Meester, door getrouwe onderwyzing en waarneeming van zyn ambt, zyne toehoorders tot God en ter deugd zoekt te leiden , laat uit zyne voorHellingen alles weg , wat twist en verbittering te weeg kan brengen , en predikt maar dat geen, wat tot beetering en ter gerustltelling noodig is. Jn Amfterdam verkogt ik myn Reist en myn Tabak met goed voordeel, en maakte, op aanraaden van myn Heer, fchikking met een Koopman , dat deze de waaren, welke ik naar Amerika wilde zenden , daar heen zou bezorgen, en de geene, welke voor my van daar kwamen, ontfangen, en het verder be-  ( 35i ) bezorgen zou, dat dezelve, door zekere gelegenheid, in myne handen kwamen. Van Amfterdam reisden wy door Westphaaien, en kwamen onder anderen in een Pruisfisch Steedjen, daar het juist Jaarmarkt was. Ook hier was een groote oploop van Mct> fchen, weikegedeeltelyk fcholden en fchreeuwden, de (lokken in de hoogte hieven, en elkander dreigden af te rosfen. Nauwelyks waaren wy in de Herberg gekomen , of myn Heer onderzogt reeds wat "er op de ftraat te doen was. waard. Wat zou 'er te doen zyn? Het geheele Land is in beweeging, en wil rebeileeren. van assof. En dat watrom toch? waard. Enkel om de nieuwigheden. van assof. De nieuwigheden zyn van tweederleijen aart. Eenige zyn verbeteringen, de andere verfJimmeringen, Waar toe dunkt U nu, dat de nieuwigheden behooren , die hier gefcbjed zyn ? tot de veririülmeringen , of tot de verbeteringen ? w aard, (k zie 'er waarlyk geene verbeteringen in. Myn Vader en myn Grootvader zyn rechtfehapen Menfchen geweest, hebben, op  C 35* ) cp eene eerlyke wyze, hun beftaan gehad , en zyn als goede Christenen in hun geloof geftorven, maar altyd by den ouden Almanach. van assof. Aha! dan zal 'er misfchien hier een nieuwen Almanach ingevoerd worden ? waard. Dat zou ik meenen. Waar toe zal dit nu dienen? De waereld heeft zo lang geflaan by den ouden Almanach , en zou ook nog wel langer geftaan hebben , zonder den nieuwen. van assof. Heeft men dan in den nieuwen iets veranderd? waard. Ei, zekerlyk, het is nu geen Almanach meer. Geen een rooden letter ziet men 'er meer in, geen aderlaattafeltjen, geen byl, geen fchaar, geen kind in deze maand gebooren , geen goed weder, geen regen , geen fneeuw, geen zonnefchyn , in 't kort, in 't geheel niets meer. Wat zal ik nu met zulk een Almanach maaken? Men weet nu in *t geheel niet meer waar men zich naar zal fchikken. In myn leven koop ik zulk een Almanach niet. Myn Heer gaf zich veel moeite, om hem te beduiden, dat alle die dingen , welke hy genoemd had , overboodig waaren , en den ge-  ( 353 ) gemeenen man maar alleen de herfens verwerden. Maar dit alles werkteniets by hem uit. Wy reisden nu met Extra Post tot Richmannshaufen. Hier hielt myn Heer zich eanige dagen op, dewyl hy aldaar verfcheide bezigheden had af te doen. Dat hy zich nu juist hier, en op geene andere plaats, ophouden moest, was zeer goed voor my , en ik zag in het vervolg zeer duidelyk , dat de Jieve God my hier naar toe geleld had. Jn den tyd , dat myn Heer zyne zaaken waarnam , keek ik het Steedjen eens rond , als ook op het Land rondom hetzelve , om daar door te ontdekken , waar mede de Inwoonders zich hun beftaan bezorgden. Nu bemerkte ik, dat hier zeer veel Vlas geteelt wierd, en daar ik veele Kinderen op de ftraaten met Vlas en Gaaren zag loopen: zo befloot ik daar uit, dat hier ook veel Vlas ge. fponnen wierd. Hier over liet ik myne gedachten dus zeer ernftig gaan. Juist op het zelve oogenblik ontmoete my eene Vrouw, welke een geheele mand vol Gaaren had ; met deze wikkelde ik my in gefprek , en vroeg : is dat Gaaren om te verkoopen ? 5* Z TROUW»  C 354 ) vrouw. Ja! maar eerst over een halfjaar, wanneer het geweeven en gebleekt is. ik. Zo! zo! Word dan al het Gaaren, dat hier gefponnen word , ooit tot Linnen geweeven ? vrouw. Wel neen het! Niet het honderdfte gedeelte 'er van. ik. Wat doet men dan met het overige? vrouw. Dat brengt men by den Heer Smetterling, een Koopman, deze koopt het, laat het in groote pakken maaken, en vètzènd het verbolgens naar vreemde Landen. 'Er ?yn hier in de geheele Stad geene andere Weevers, dan myn Man eb myn Broeder. ik. Dus zyt gy dan een Wevers vrouw? dat is my zeer lief. Ik ben bok een Linnenwever. Wanneer het geoorloofd is, dan wil ik uwen Man een kort bezoek geeven. vrouw. Dat zal my lief zyn. Tree maar met my binnen, wy zyn hier voor myn huis. Ik ging met haar binnen, etj had hier een zeer onverwachte vreugde. De Man van d»re Vrouw , was myn Neef Conftant j welke ik voorheen in Gotha aantrof. Hy viel my om den hals, en liet my niet gaan, voor dat ik myn woord gegeeven had, om dien avond by hem te  ( 3SS ) te «irierf eeten. Ik gaf myn Heer hier kennis van, en ging daadelyk weêr naar hem toe. Hier had 'ik r.u een zeer vergenoegden avond. ' ik verhaalde hem het geen my bejegend was, en hy verhaalde my, hoe 't hem gegaan , hoe hy aan zyne Vrouw gekomen was, en hoe rjkelyk de goede God zyneu arbeid zeegen de. Dat geloof ik , was myn antwoord. Hier kan een Linnenwever goed werken; Gaaren genoeg , en weinig Mededingers. Op deze wyze kan men zeer ligt begrypen , dat gy hier een goed beftaan moet hebben. Maar, wanneer hier, gelyk gy zegt, voor onzen arbeid zulk eene goede gelegenheid is, zou het dan niet wel goed zyrt , Neef, wanneer ik my hier ook nederzette. Deze vraag maakte hem een weinigjcn verlegen, en hy wist daadelyk niet wat hy my hier op zou antwoorden; maar keek, af era door, fterk langs zyn neus heen. Eindelyk fprong hy op , rukte den muts'op het eene oor, en zeide: voor den koekkoek! daar had de Beftaannyd my het verftand haast beneveld. Daar voor wil de lieve God my bewaaren'. Neen, lieve Neef! de goede Go