01 1125 9792 UB AMSTERDAM  HET GESCHAAKT BOERINNETJE, of de DEUGDZAAME LUCILE.   HeT GESCHAAKT BOERINNETJE, OF DB DEUGDZAAMS LUCILE; Beneten» D e GESCHIEDENIS VAN DEN GRAAF D'ARMENON, E m MEJUFFROUW de FELICOURT. flZet fraaije Kortst - Plaattn vercierd uit het Fransch rertaald» In s'GRAVENHAG-E, Bv H: H: van DRECHT, Boekverkoper in de Papeftraat. MDCCLXXXI.   HET GESCHAAKT BOERINNETJE, OF DE DEUGDZAAME LUCILE. J[n een der vruchtbaarfte Landfchap» pen van Vrankryk, leefde Harmen , een arbeidzaam Bo„wmarl , „onder anderen kommer, dan welken hem zyn koppig en heerfchzuchtig wyf veroorzaakte. Haar naam was Machteld, die zich wel hadt willen vernederen , om van Kamenier van Mevrouwe de Marquifinne van Bctrdan een Bouwboerin te worden. Zy hadt hem ten huwelyk gebragt duizend kroonen, Lubberis twee hoog, falbalaas, en de huurcêel van het Land. Schoon Harmen van zynen Vader ontfangen hadt achttien paarden en een aanzienlyk getal vee, en al den toeftel i die 'er tob eene Bouwery nodig is, en daarenboven nog zes honderd morgen lands voor een ftuiver op 't Jaar , zoo achtte zy toch dit niet met al, in vergelykiug van haare met lappen gefronfte Japonnen en' A Lin-  Linten. Harmen was al te gelukkig, dooi? eene Juffer van haare foort te hebben. Te vergeefs gaf hy Mackteld te verftaan ,* dat men 's morgens vroeg moest op de been wezen, en 's avonds vroeg naar bed gaan , om 's morgens vroeg by het kaaswringen te zyh. Zy was dit flag van leven op het Kafteel niet gewoon , noch om zulke laage en morsfige diensten waar te neemen. Men ftcldc haar het gedrag van <1p Bouwboerinnen , haare medgezellinnen, voor oogen. „ Daldeze Boerinnetjes al die zorgen op ziah neemen , verwondert my niet : haare tanden zyn tot werken gedoemd, haare voeten om over de mist te loopen, en de plompe trekken van haare aangezichten behoeven voor den gloed de? zonne niet te vreezen. Wat my belangt, ik ben voor dat verachtelyk werk niet in de wieg gelegd." Zy wilde fomtyds wel ter markt gaan, doch niet dan met een' Chais , en met een' opgekoppelden tabberd, en met het hair opgezet, benevens krulletjesin haar* nek ; niet om de vruchten van haaren tuin maar alleenlyk om pootgoed te ver- koo-  koopen. Zy kwam dikWyls dol en raazende van de markt. De Boerinnen hadden op haare kleeding gefchempt, zy hadden haar uitgelagchen en met den vinger nageweezen. Moest een vrouw, gelyk als zy was, niet ontzien worden? wat is dat fchuim niet baldadig ! zy gruwelde yan dat ruigt. . . Als Harmen door zyne veemgenooten bezogt werdt, onding zy hen met een onbefchoft en trotsch gelaat, zy juilde hen uit, of liep al huppelende naar haare opfchik-tafel. Kwamen de Knegts van myn Heer den Martmis in de Boerewooning; och! dat waren lieden, die wisten te leeven, en gingen voor haare vrienden door. Zy krulden hun hair op en hadden geene bepoederde handen. Zy ftierde ten eerfte naar de kelder, zy deedt hen van het beste voordienen dat zy hadt, en dronk lustig met hen. Myn Heer de Dorp-Paap was by Mach' ielcl> in het begin van haar huwelyk, gekomen. Zy hadt ten eerften met hem over geleerde boeken geharreward. Hy fprak van Boeken die niemand kende, A % en  en Waar van zy nooit den tytel geweeten hadt. Hy hadt nooit geleezen, noch de duizenden ééne Arabifche Nachtvertellingen, noch de honderd en één Daagfche, noch de kleine fprookjes , noch de bekendmakingen der Rouw , en Machteld wist dit alles van buiten. Myn Heer de Dorp-Paap was een weetniet , die niet waardig was om zich met eene beleezene vrouw te vergelyken. By het tweede bezoek hadt men hem zoo koel ontfangen, dat hy het derde niet durfde waagen. De ongelukkige Harmen hadt, ondanks den dwarsdryvenden aart van zyn wyf, eene ongehoorde infchikkelykheid voor haar. Hy hieldt het oog op den boomgaard, de koorenfchuur , de bouwery , de vruchtzolders, den Landbouw, en den oogst. Deedthy ooit iets goed? Nooit! Als hy vruchten wilde plukken; men plukte ze op het Kafteel nog niet: als hy het vee mestte; men ging op zodanige wyze pp het Kasteel niet te werk: wilde hy het gevogelte verkoopen; men at het op het Kafteel zelf op. Eindelyk het Kafteel was altoos een ftrydig tegenbeeld  beeld van den arbeid van dien armen Landbouwer, en een onopheudelyke bron van verwytingen, van twist en fcheldwoorden tegens hem. Volgens Machtetds meening, verftond hy niets van zyn beroep, noch van zyne zaaken. Ondertusfchen maakte zyne kundigheid in den Landbouw en zyne fneedigheid in alles wat tot het boerewerk behoort, veel gemrht daar om ftreeks. Men kwam van wyd en zyd, on> met hem te raadpleegen. Hy deelde zyn gevoelen als eenvoudige aanmerkingen , en niet als grondregelen , mede. Juffer Machteld haalde haare fchouderg op en ftak den gek met hem, als zy hem van het kouter, van den zaaizak en van de mestbeddens hoorde fpreeken. Hy verkropte deeze verachting en zyn hartzeer met ftilzwygen. Zyn voorfpoed in den Landbouw en zyne ampten ftelden hem ruim en breed fchadeloos. Hy had geen' proef genoomen , die hem niet ervaarener en bedreevener gemaakt hadt, geene ondervinding , die hem niet zoo voordeelig als de Landbouw zelf geweest was. Hy oeffende zonder ophouA 3 den  den deeze eerfte kunst van het menfchelyk geflacht; niet gelyk onze Filofoofen, die boekdeelen op boekdeelen ftaapelen, om onuitvoerelyke ftellingen te fcetoogen; maar voegende de befchouwing by de oeffening, en ftellende de uitwerkingen boven de redeneenngen; minder roem Hellende in nieuwigheden over de vorm der werktuigen in te voeren , dan om dezelve op de gevoegelykfte wyze, in het aller gepaste Jaargety te gebruiken. Eindelyk, weetende dat de allervernuftigfte uitvindingen by het werk der handen niet haaien mogen , en dat deeze de moeite fpaaren om zyn toevlucht tot de andere te neemen, «elde hy al zyn verftand te werk, om in zynen noesten arbeid wakkere en forfche makkers te krygen. Hy fpaarde treeue kosten om hunne moeite te beloonen, en hunne behoeftens voor te komen. Zyn huis was de verzaamelplaats van de allerwyste en beste werklieden. Wanneer zy zekeren tyd gediend hadden, ftelde hy hen in het bezit van kleene Pachthoeven, waar door hunne arbeidzaamheid hen wel ras in ftaat ftelde , om grooter ondernemingen te doen. Mach-  m ■ 'Jf* 1 Mcichteld, nadat zy tien Jaaren was getrouwd geweest, hadt nog geene Kinderen gehadt. Dit was een middel voor haar om den Eerwaardigen Landman te plaagen. By deeze Heeren van het Kasteel , dus was het dat zy zich uitdrukte , was haare onvruchtbaarheid een onderwerp van fteekende fpotternyen; als of het van Harmen hadt afgehangen, om de wetten der natuur ten gevalle van Machteld te doen zwygen. Een zekere vrouw in het Dorp kwam te fterven : zy liet vyf kinderen na, en een Meisje dat by haar ter min geweest en waarvan het kostgeld federt verfcheidene Jaaren niet betaald w^s; zy hadt dit kind als of het haar eigen was opgevoed. Na haar' dood hadt de voedftervader, door eene ongemeene armoede geperst, den Priefter van het Dorp verzocht , zijn best te doen , dat eenig barmhertig menfch dit kind mogt aanneemen en op voeden. Harmen boodt zich hiertoe aan, en nam het meisje in zyn huis, belovende haar ten vader te zullen verftrekken. Juffrouw Machteld {telde er zich niet tegen. Zy zach in A 4 dit  dit kind, dat bykans veertien jaaren oud was, een middel, om zich van de zorg van het huishouden en de markt te ontlasten. Overweegende dat Lucile {dus was de naam van dit verlaaten kind) binnen kort in ftaat zou zyn om haar te dienen , was zy opgetoogen van blydfchap, dat zy nu den tyd zou hebben, om met Heeren van haare foort op de kaart te fpeelen. Deeze overweegingen deeden haar van het voornemen, dat zy eerst gevormd hadt, om Lucile als eene Juffer op te voeden, veranderen en waren oorzaak, dat zy zonder te twisten in inzichten tradt , ftrydig met die van Harmen. Lucile werdt betaamenlyk gekleed, doch zonder pracht. Men gaf haar een Schryf-en Rekenmeester. Men onderwees haar met de grootfte zorg in den Godsdienst , en in de kennis der zeden. Myn Heer de Pastoor wilde zich wel met het laatfte gedeelte belaften ; en de voortgangen, welke Lucile 'er in maakte, beantwoordden aan zynen yver. De goede Landman gaf haar een' Dansmeester. De bevalligheden weigerden niet j  - "sa (j niet, de aanloklykheden van het veld te vermeerderen , en de onnoozelheid ontfangt een' nieuwen Luister van de juiste beweegingen des Ligchaams. Lucile vond het middel , om in het midden van haare oeffeningen op alles het oog te liaan. Harmen ontlastte zich van duizend zorgen , die hy op haar liet liaan. Alle handwerken gefchiedden op zyn' tyd en met vlyt. De eenvoudigheid van deeze bezigheden behaagden aan den aart van Lucile, zy kwamen met haaren inborst overeen , zy waren haar natuurlyk. In het huishouden , op het veld en op de markt, verfcheen zy met dat zagt en arbeidzaam gelaat, dat tot het werken nodigde. Haare waaren werden altoos het eerste en het duurfte verkogt. Haare beleeftheid en zagte handelwijze maakten alles dierbaar. Haare Medeboerinnetjes beminden haar en waren haar niet nydig. Zy hielden Harmen voor zeer gelukkig, dat hy haar als zyne dochter mogt behandelen. Juffrouw Machteld verweet haar fomtyds, dat zy zich met de daggelders vermengde, en in hunnen arbeid en opA 5 noo-  noozele vermaakelykheden deelde, terwyl zy zorgvuldig vermydde al wat van het Kafteel kwam. Ik heb achting voor uwen fmaak , antwoordde haar Lucile, maar de werklieden , een gelaat met rimpels van zweet en ongemakken, zyn my meer eigen, dan een prachtig liverei , en een opgeblaazen gelaat van luiheid en weelde. Uwe knegten zyn myne broeders; uwe vrienden zyn Heeren ; ik bemin de zorgen van mynen ftaat, en de medgezellen rayner wakkerheid. Ik tracht niet dan mynen vader van nut te zyn, en zyne vriendfchap door mynen yver te verdienen. Ik breng den fchofttyd in eerlyke bezigheden door. Voor het overige ken ik niets dan mynen plicht. De lieden van het Bouwland zyn boers, doch zedig en achtbaar. Ik fpreek tot u met eene openhartigheid , die u misfchien zal mishaagen , maar myn ziel zonder list kan niet veinzen. Voorts, Mejuffrouw! zoo gy in myn gedrag eenige trekken opmerkte, waar van de onervaarendheid my beletten zou de gevolgen te zien, bezweer ik u by den naam van Moeder, dien gy wel ter gunfte van mv wilt aanneemen , my uwen wyzeti J raad  raad niet te onthouden. Gy zult door myne gehoorzaamheid zien het oneindig werk, dat ik'er van maaken zal. De rede en de wysheid hebben eene vermogende heerfchappy over de allervooringenomenfte zielen. Machteld was van zins te kyven en Lucile te verootmoedigen. Haar antwoord won haar. Zy voelde zich zelve befchaamd door de vernuftige vergelyking, die deeze beminnelyke dochter gemaakt hadt, ' tufichen de landlieden , en de geenen die de akkers ontvluchten, om laf in de voorzaalen der Groeten te blyven ftil zitten. Zy kon 'er niet moeijelyk over worden noch Lucile regt doen. Zy omhelsde haar, en beval haar te volharden in de belangens der Landhoeven waar te neemen , en dat zy zelfs haaren Vader zou aanzetten, om 'er haar voor te beloonen. Lucile bereikte haar zestiende Jaar; zy was eene alzoo fchoone als vrolyke Bruinette ; hoe minder zy haare kleur ontzach, hoe meer glans zy fcheen te hebben. Men zou gezegd hebben, dat de zon, verlieft op zoo veele bekoorlykhe- den?  12 £fc 1 ^jS den, haar met haare ftraalen niet durfde treffen. Ondanks de hevige aanzoekingen van Machteld, hadt zy nooit andere fieraaden willen aanneemen, dan die van de eenvoudige Boerinnetjes ; een linne hulzel, een bloem, maakte al haar optooizel uit, en by haar hadden de fynheden der kunst geen' plaats. Haar verftand en aart overtroffen nog haare geflalte. Men noemde haar een wonder van 't land. Lucile was gelukkig. De hartstochten hadden nog den vrede van haar. hart niet beroerd. Wel ras geraakte zy tot den ouderdom van aanmerking; een tal van bekommeringen , b}Tna zoo bitter als de ongenuchtens der liefde, overvielen haar. Zonder eenige kennis van haare ouders; zonder de minfte hoop van hen ooit te zien of te omhelzen; van haare kindsheid af overgelaten in vreemde handen ; haar beftaan aan het medelyden fchuldig zynde; in eene geduurige vrees van haare weldoenders te zullen mishaagen , of hen lastig te vallen door eene geduurige nooddruft van hunnen byftand! Welk een gefteldh'eid, zeide zy by zich zei-  zelve! Wat is het fraertelyk, de proef te neemen van de eigenfchap van denken, om zyne ouders van hardheid te befchuldigen; om het leven als een eeuwige fchande aan te zien, en te zuchten om dat mén van zynen naam onbewust is. Deeze aanmerkingen dompelden haar in eene droevige mymering. Harmen verraste haar eens daarin; hy drong haar aan, om hem de oorzaak van haar hartzeer te yerklaaren. Zy zag hem tederlyk aan, traanen en zuchten ontfhapten haar. Gy ontitelt my, Lucile, vervolgde haar vader driftig, is u eenig ongeval overgekomen? gy zyt in dien ouderdom myn waarde kind, waarin men die zoete onverfchilligheid van de eerfte oogenblikken des levens verliest. Heeft u eenig Jonkman hier om ftreeks behaagd ? Ipr.eek: leg uw hart open voor my. Ik zal niets vergeeten , om uwe wenfchen te vervullen. Neen, neen, myn Vader, de fiaat waarin gy my ziet, komt daar niet van daan. Het is de haat, welken ik tegen my zelve heb , die my bedroeft. Ongelukkige vrucht van het wangedrag : yner ouderen-, verbuigen zy zich mis- fchieh',  % £6? 1 1 fchien, om zich der fchande myner geboorte te ontrekken. Zonder twyfel vergiftigt het denken aan my h mne dagen» Ach! myn Vader, wat is die naam, welken myne dankbaarheid u geeft , zoet, als hy de ftem van de natuur is ! maar welk een last, als men die aan de misdaad fchuldïg is! Harmen, bewoogen door gevoelens, zoo zeldzaam in den ouderdom, dien Lucile hadt, vertoonde haar, dat'er moogelyk onregtvaardigheid in ftak, zyne ouders te verdenken, en hun gedrag aan te vallen; dat ongevallen hen konden genoodzaakt ^hebben om zich weg te maaken ; dat 'er dikwyls rampzalige gevallen gebeurden, die niet gedoogden, dat men zich aan de allernatuurlykfte neigingen mogt overgeeven! dat het zyn moest, dat haare ouders van deeze foort hebben moeten verkroppen, en dat zy meer te beklaagen dan te doemen waren ; dat het eimïelyk hem best dagt , hen geen het minst verwyt te doen, en het lot te genieten, 't welk de Hemel haar hadt toegefchikt, zonder voor zich redenen van hartzeer te fmee'den, die mis- daadig  daadig konden worden. Waarde Lucile, voegde hy'er by, ik zal niets verzuimen , om de bitterheid van uwe ongenuchtens te verzagten. Ik zal in uw beftaan voorzien ; Jt zy de ftaat van Landbouwer, wel niet zeer aanzienlyk, maar echter vol zoetheden, u behaagt, 't zy gy ee'nen anderen verkiest: myne vriendfehap zal geene paaien hebben, dan die van uw fortuin. Verdryf uit uwen geest denkbeelden, die uw geluk zouden bederven. Gy hebt geenen naam noch rang in de waereld! Vergeet gy dan, dat die, welke' de zeden en de deugd geeven , meer waardig dan de allerdoorluchtigfte zyn ? Wat den rang aangaat, de arbeid bereid er u een, dien gy niet dan aan u zelve fchuldig zyt. Ach! Lucile, wat genieten wy al vermaakelykheden, die het werk onzer handen zyn! wat heeft de middelmatigheid, die de vracht onzer moeite en zorgen is, al bekoorlykheden! Gy zult het eens gevoelen, als gy, zonder heerschzucht en zonder knagingen, meeftreffe van een huis zyn zult, dat gy minder aan myne Liefde, dan aan uwen yver en dienften zult fchuldig zyn. Want ik moet het u bekennen, myn waarde  de Lucile, federt gy tot mynent zyt, re* geert daar een orde, een nyverheid en nauwkeurigheid, die my het allerlevendigst genoegen veroorzaakt. Ikfiaa myne oogen over alle de deelen van myn beroep met verukking ; myne zaaken bloeijen door uwe zorgen ; myne inkomften gaan myne hoop te boren. Vind' ik my by myne vrienden? Ik geef my zonder hartzeer aan hunnen Liefdenyver over. Ik weet, dat myn afwezen u Hechts ter harte gaat. Ik ontruk my aan de armen der vriendfehap niet, dan om my aan uw ongedult en eenvoudige lisfkoozingén over te geeven. Ik verander flechts van vermaak. Als ik de Landhoeve nader, zeg ik by my zeiven, hoe zal Lucile my omhelzen! Ben ik op het Land? dan voel ik een' nieuwen moed, denkende dat myne Lucile in mynen arbeid deelt. Ik keer vol liefde by haar te rug. Een maatige tafel herfielt myne kragten in het midden myner knegten. Uw gezicht doet my de moeijelykheden van den dag vergeeten. Ik verwonder my over de vriendelyke overeenkomst in aart en over de eendragt die gy in myn huishouden doet ftand grypen. Ik bemerk,  5»'...'. r$3 ij merk, met welk een vuur myne knegten u zoeken voor te komen: u van eene zorg te ontlasten is voor hen de grootfte blydfchap. Gy bezielt hen met uw vernuft. .Ik lees in hunne oogen de ongerustheid in het nafpooren, of zy hunne plichten volbragt hebben, wanneer ik u door onze bearbeid wordende akkers zie loopen. Uwe vrolykheid is het teken van hunne vernoeging. Elk gaat lagchende.en danffende ter rust, om te beeter in ftaat te zyn des anderen daags uwe goedkeuring te verdienen. Ik herhaal twintigmaal, met myne Echtgenoote te bedde liggende: Lucile, is een voorbeeld en zegen op onze Landhoeve, en uw lof is het eenigfte, waarin ik geene tegenfpraak van Machteld gedoog. Zoo veele betuigingen van de allertederfte vriendfchap ; die edele zorg om de eigenliefde te beteugelen, verbergende de weldaaden onder den dekmantel van plicht, onder den naam van belooning; troffen Lucile met de allerlevendigfte erkentenis, en herbragten de vertroosting in haare ziel. Harmen alleen was waardig haar Vader te zyn. B Zy  Zy vergaf het zich niet, begeerd te heb* hen eenen anderen te kennen. Eenige maanden verliepen 'er, zonder dat iets haar geluk ftoorde. De gantfche week door deedt zy hetzelve in haaren arbeid beftaan : federt zy wist, dat haar Vader door haaren yver geraakt was , verdubbelde zy haare naarftigheid. Des zondags was zy de ziel van de dansfen , en de eenvoudige fpelen van het Dorp. Zy verfcheen in het midden van haare Gofpeelen , gelyk Venus, omringd van de Bevalligheden , of als Diana, vermengd onder haare kuifche Nirnpfen. De Herders hadden allen veel achting voor haar. Hunne aandagt ging zoo verre, dat zy zelfs haaren fmaak eerbiedigden. Zy beminde de Violetten en Hyacinten ;zy ftrengelden deeze bloemen in hunne ruikertjes niet, dan om ze aan haar op te offeren. Als haar keurs met roozekleurde linten toegeftrikt was, namen de Herderinnen andere kleuren , zy waren befchroomd om zich met dezelve kleederen als zy optetooijen, en in 't minffe de uitwendige gelykenis na te bootzen. Hoe mêer zy geloofden, dat-  Zucile boven haar was , hoe mêer zy vreesden haar te beledigen, door eene Jaloerfche begeerte om haar te evenaarren; zoo dra zy een kleed of ruikertje verlaateri hadt > namen haare fpeelgenooten het om 't yverigst aan, zich gelukkig achtende dat zy haare keuze mog-ten eeren, zonder agterdogt van mededinging of nyd. Wat waren deze onderfcheidingen van eenvoudige harten niet vleijende voor haar! De Herders zagen haar aan met zoo veel achting als verwondering; met haar te dansfen was eene gunst lang dierbaar aan hun geheugen ; een los bloempje van haar ruikertje werdt door elk om het yverigst begeerd. Een huikje , een lachje van Lucile was onwaardeerlyk. Haar gezicht boezemde de Liefde tot v/ysheiden betaamelykheid in; men krakkc-elde onder malkander, om haare achting met beleefdheid ftrydende. De dansfen onder de olmen , waren een fchool geworden, waarin het vermaak zelf alle zyne bekoorlykheden van de zeden ontleende. Der jeugd , dronken van eene B 3 Zui,  zuivere vreugde, drukte haare gevoelend zonder omwegen uit, om dat zy niets dan wettige en ftraffelooze genegenheden bezat. Wist Lucile de liefde van eenen Herder voor eene van haare fpeelnootjes, dan tergde zy hen op eene zagte wyze, en fchepte vermaak in de Herderin voor een oogenblik te ontrusten, door als zonder voornemen, over de onftandvastigheid en koelheid der mannen te fpreeken. Als de argwaan de ontfteltenis in het hart der Herderinne had doen ontftaan, dan liep zy derzei ver minnaar, die denzelven door nieuwe eeden verdreef. De Herderin gerust gefteld, was blyde te ondervinden , dat eene ligte vrees haar de min zoeter gemaakt hadt. Na deeze kleene fpelletjes, ging Lucile weder aan den dans. De gryzaarts, de vaders en moeders omringden de plaats. Sommigen fcheenen hunnen ouderdom te vergeeten, en fprongen op *t geluid van de Hobo. Anderen met de blydfchap in de oogen , wenfchten malkander geluk, dat zy kinderen hadden, die in de tydkortingen van de deugdzaame LuciU mogten deelen, en, die zich. niet  jiïet aan de zoetheden van 't vermaak overgaven, dan om te beeter den loop van hunnen moeyelyken arbeid te hervatten. Als de a\ ond naderde , namen de dansfen en fpelen een einde. Men toonde het leedwezen, 't welk men had, van malkander zoo fchielyk te moeten verlaaten. Men zeide malkander vaarwel tot zondag; en om dat 'er niets aan het vermaak van dien dag ontbreeken zou, geleide men Lucile als in triiimf weder naar de Landhoeve , zingende den meesten tyd boereliedjes tot haaren lof. Want in het Dorp, ontwerpt het hart fomtyds lofdichten maar zelden fchimp» dichten. Die ellendige gaave vindt men alleen in de Steden, alwaar zy uit de ledigheid en het verderf der zeden gebooren wordt. Het is dan gedaan, beminnelyke troep! geen vermaak meer vóór aanftaanden zondag ! welk eenen langen tyd gaat gy in afmattingen doorbrengen, en misfchien in arrroede ! Voor wien doet gij dien arbeid? Helaas! voor menfchen, die u verachten; die gelooven van een ander flyk dan gy gemaakt te zyn; die u verpletteB 3 ren  ïen onder het gewigt van hunne ver» fchrikkelyke trotsheid. Gelukkige bewooner van het platte land, beny hun lot niet! hunne grootheid valt hen lastig. De heerfchzucht verflind hen; hunne ledigheid is hunne ftraf. De vermaakelykheden hebben voor hunne verftyfde zinnen geene aantrekkelykheden meer. Zy fleepen een kwynend leven, in hartzeer, in zatheid en in eene volflagen walging voor alles. Bemin dan, van den Hemel begunstigde ftervehngen ! bemin uwen arbeid , den vrede uwer zielen , en zélfs uwe nederige onvermaardheid! De natuur zelve maakt uwe vermaakelykheden fmaakelyk. Zy fchyntniet gierig dan omu gevoeliger te maaken. Beklaag niets, dan het lot van Lucile. De nyd en de Jaloersheid zullen haare fchoone dagen vergiftigen. Machteld, eeniglyk ïngenoomen met de voordeelen , welke haare ledigheid en kiesheid van deeze beminnelyke dochter trokken, was betoverd van haar in de eerfte Jaaren die zy op de Landhoeve fleet, by zich te hebben. Niet alleen dat zy zich ontiloeg van een oneindig ge-  getal zorgen, die aan haaren hoogmoed ,veel kostten, maar zy vondt altoos middel om van haar eenige kleine diensten te ontfangen, die zy van niemand ander» durfde verzoeken. Ook handelde zy haar in dit gelukkig begin met goedheid , en voegde zomtyds haare ftem by den Lof dien men Lucile gaf, en was de eerfte, om' haar aan Harmen aan te beveelen. Machteld werdt ras gewaar, dat, fr.hooa zy eene ruft genoot, die haar dierbaar was , Lucile echter al de eer hadt van de goede orde, die in haar huis regeerde; dat al het ontzag voor deeze bekoorlyke dochter was; dat men 't voor haar niet hadt, die'er Meestresfe was: dat men haar koeltjes en met een gelaat, waarin veel verachting te leezen was, aanzag. Deeze gedagten hielden haaren geest geduurende eenigen tyd weifelende, door het regt dat zy aan de verdiensten van Lucile niet kon weigeren. Maar hoe meer dezelve aan haar zigtbaar werden, hoe nadeeliger de vergelyking voor Machteld Werdt. Haare eigenliefde werdt wakker en deedt den vergiftigden haat tegen B 4 een  een ongelukkige, die niets dan dankbaarheid verdiende, gebooren worden. De fnoode ziel van Machteld fcheen zich fchadeloos te ftellen van den tyd, waarin zy Lucile gunftig geweest was, door haar te overlaad en met kwalyk gegronde hrakeelen, met onrechtvaardige verwytingen, en allerlei foorten van kwaade hehandelingen. Lucile, verfchrikt door zulk eene onvoorziene verandering , fchreef dit aan eenige nalaatigheid van haaren kant toe, zy verdubbelde haare naarftigheid en yver by Juffrouw Machteld, zy fprak haar aan met een befchroomd gelaat vreezende haar mishaagd te hebben , en verzocht duizendmaal om vergiffenis, met traanen in de oogen. Droevige uitwerking van eene ten top geklommene verdorvendheid ! Deeze betuigingen van yver , deeze verzekeringen van berouw over feilen die men niet begaan had, vooral deeze zagtzinnigheid van zich zelve te befchuldigen , als men volkomen rede hadt om te klagen, tergden in den Boezem van Machteld de Hangen der nyd die haar verflonden. Het was niet nodig dat Lucile haar de  de onnoozelheid van haare inzichten betuigde; zy kende ze maar al te wel. Daarom alleen was zy het voorwerp van de wrok en haat, die haar betoond werden. Lucile fcheen niet meer achtingswaardig, dan alleen om de wreede gefteldheid van haare Vyandin te verharden. De luider van haare verdiensten, vermeerderde in Machteld de ontfteltenis, welke de onregtvaardigheid verzelde. Het was niet om haar van kWaade behandelingen aftefchrikken. Een haat uit nyd gebooren, en het gevoelen van zyne eigen gebreken, zyn onverbiddelyk. De allerzieltreffenfte handelingen voeden haar, in ftee van haar te dooven. Een deugd, tot welke men niet bekwaam is , is een bron van wanhoop en razerny. Hoe minder de vervolging gegrond is, hoe grooter voortgangen de verharding maakt. ^Machteld liet geene gelegenheid voorbij gaan om Lucile te hoonen en haar kwalyk te behandelen. Werkte zy! dan was het met onachtzaamheid ef lompheid. Gmgzy! haar vergenoegt gelaat ontdekte eenen al te grooten grond van hoogmoed én een goed gevoelen van zich zelve. B 5 Zet-  »* v-=====.« . Zettede zy zich neder! het was met voorneemen om te doen opmerken de moeite, en den arbeid die zy moest uitflaan. Sprak zy '. een verwaande toon feheen te vorderen , dat men haar als een orakel aanhoorde. Een zucht, een traan , waren verwytingen van het weinig deel , dat men in haar lot nam. Met één woord, een opilag van't oog, en de minste gebaarden waren misdaa■den. De achting van alle de knechten der Landhoeve , ontltaken Machteld in toorn. De Lof, welken Harmen niet ophieldt aan deeze aibeidzaame dochter te geeven , waren zoo veel fteeken , die het hart zyner Echtgenoote verfcheurden. Zy hoorde hem met een droefgeestige ftilzwygendheid en met afgetrokkene en verwilderde oogen aan, en toefde niet om Lucile te (haffen over de gevoelens, die zy inboezemde. Deeze Jonge Juffer fionpt dit alles met een wonderbaar geduld uit. De fmaadredenen. haaiden geen antwoord uit haaren hals. Zy doemde de bewegingen der fpyt, die zy gevoelde. Geene klagten, aeene tekenen van ongenoegen liet zy •ly-  Myken. Zy verdroeg dit met eene kalmte van gemoed en eene 'vrolykheid , die het allerbarbaarfte hart zouden vermurwd hebben. Zoo dra zy alleen was weende zy bitterlyk. Welk een onderfcheid van aart, zeide zy, tusfchen mynen Vader en myne Moeder! De een vereedelt zynen ftaat door uitmuntende gemoedsgaaven , en door een vernuft, 't welk geftadig nieuwe vorderingen maakt ; de andere , heerszuchtig van aart, maakt zich door eene beledigende trotsheid, den naam van medgezellin der Bquwboerinnen , onwaardig... Maar heb ik wel een regt om haar gedrag te berispen? Hebben eenige onaangenaame dagen my doen vergeeten, dat ik haar fchuldig ben de fchuifplaats, de opvoeding en de verfcheiden Jaaren van vriendfchap en goedheden? Ik ben eene ondankbaars." Deeze aanmerking dompelde haar in eene diepe droefheid. Eene eerlyke ziel. beeft, alleen op het denken aan de misdaad. Zy vergeeft zich de fchaduwe niet van een gevoelen, ftrydig met haare plichten. Liicik ftrekte den fchroom ten dien op-  28 ifefe—!■-!-!-!■<*» opzichte zoo verre uit, tot zelfs, om te wenfchm , dat Machteld haar meerder plaagde, om in de droefheid te kunnen, boeten , deeze onwillige beweeging. Hanr moeder zettede haar op zulke hevige proeven, dat het geweld, 't welk zy zich aandeed om haare murmureeringen te beteugelen, wel ras eene zichtbaare verandering in haar gelaat veroorzaakte. Harmen werdt 'er over verfchrikt, en vraagde haar ernftiglyk wat haar verdriet kon veroorzaaken. Niets voldoenends uit haar hebbende kunnen trekken , befloot hy haar van naby gade te flaan. Hytwyfelde niet, of ÏMcile, afgefcheiden van alle getuigen, zou een' vryen loop aan haare klagten geeven, en aan hem een geheim ontdekken, dat zy halfterrig voor hem zocht te verbergen. Want Machteld droeg zorg, om zich in zyne tegenwoordigheid in te binden; en, fchoon hy haar verdagt hieldt, dat zy een groot deel in de droefheid zyner dochter hadt, durfde hy haar echter niet toefchryven alle de kwaadaartigheid, waar toe zy bekwaam was. Hy begon zyne navorfching by zyne Echtgenoote. Hy prees Lucile met meerder drift, dan ooit. Het  Het ongeduldig en ftilzwygend gelaat, en het verwoed gezicht van M: c'tteld, gaven hem wreede verligtingen. Hy fpoorde de gangen zyner dochter ra, neemende alle maatregelen om niet gemerkt ta worden. Eens op een' tyd in de tuin getrokken wordende, meerder door den nood om haar verdrukt hart te verkwikken, dan om eenig werk te verrichten, wierp zy zich op een' groene zoode neder; en houdende haar hoofd in de handen, ftortte zy een' overvloed van traanen. Haar Vader , die omtrent vier voeten van haar af, achter een' boom haar gade floeg, ftont twintigmaal op het punt, om naar haar toe te gaan ; maar overpein- ' zende, dat zyn ongeduld hem beletten zou, de waare oorzaak van haare fraert te verneemen, hieldt hy zich (lil, in de hoop, dat, na deeze eerfte vervoeringen, haar eenige woorden zouden ontfnapnen, die hem hier omtrent naar zynen wenfch zouden verlichten. In de daad , zy droogde haare traanen af, en zeide een oogenblik daar na: wreede Machteld'. wat heb ik u dan gedaan, dat gy my met zulke harde be- han-  3'd fefe ^ar handelingen overlaadt? Wat is uw haat vernuftig om my te plaagen ! hy geeft my geen oogenblik ontlasting. Ach ! myn Vader, zonder uwe Liefde, die my onderfteunt, zou ik van fmert fterven. Zy ftaat al zuchtende op , ziet het huis met droefheid aan , rukt al gaande eenige Hechte kruiden uit den grond, en treedt in huis. Machteld fchreeuwt, kyft, en wil haar liaan. Harmen, die naar de deur was geloopen , om te luisteren, verfehynt aanftonds, en weerhoud haaren arm. Deeze vrouw voleindt in haare woede met fcheldwoorden tegen hem zeiven uit te vaaren, en vertrekt naar haare kamer, ónder het uitbraken van duizend lasteringen. Myn dochter ! zeide toen Harmen tegen Lucile, die byna zonder kragtop een' bank was neer gevallen, ik ken eindelyk de oorzaak van het hartzeer, dat u knaagt, en zoo zichtbaar uwe gezondheid bederft. Ik- begryp uwe ftandvastige weigeriBg, om 'er my van te onderrigten. Ik was in twyfel; maar het toon.ee). waarvan; ik getuigen ben geworden,'  es? m 31 cferx, heeft denzelven in zekerheid veranderd. Uw geluk is my al te dierbaar, waarde Lucile, om u langer ten prqoije der woede van MacktelJ te laaten. Kiest een der geestelyke Huizen hierom ftreeks uit, dit u het meest behaagt. Gy zult daar gelukkiger leeven, dan tot mynent, en gy zult daar blyven , tot dat gy eene andere party zult willen kiezen. Neen, neen, Vader, ik zal u niet verlaaten. Myne Moeder heeft zonder twyfel redenen om dus ten mynen opzichte te handelen. Ik ben het, die ha:ir oorzaak gegeeven heeft , waardoor haare liefde jegens my verkoelt is, het ftaat aan my, myne zorgen te verdubbelen, om haare achting te herwinnen. Ik durf hoopen , dat myn gedrag my de plaats zal wedergeeven, die ik inhaar hart gehad heb. Zoo ik ongelukkig! genoeg ben, om hier in niet te ilaagen, wyt het dan niet aan myne'Moeder ; het" zal wezen dat ik haarer Liefde niet meer Waardig ben. Ik zal verre van u afgaan, my voedende wet den- arbeid en met traa-  traanen tot myn dood toe, herdenkende uwe goedheden. Een zoo edelaartige wyze van denken, drong door tot in de ziel van den goeden Harmen. Hy verzekerde zyne cogter, dathy niets zou verzuimen, om haar voor den kwaaden aart van zyne Lchtgenoote te behoeden; dat h} haare aangebooren neiging kende, maar dat hy die door zyne tegenwoordigheid zou bedwingen, zoo veel als het van hem afhing. Lucile, bedankte hem met een' zucht, en liep heen om zich voor de voeten van Machteld te werpen. Zy befproeide dezelve met haare traanen , en bezwoer haar om het haar te vergeeven , zoo zy het ongeluk gehad hadt van haar te beledigen. Machteld wankelde een oogenblik tusfchen den indruk , welken de zagtmoedigheid van deeze achtbaare Dochter op haar maakte, en de beweegingen van den haat, die haar beftreeden. De laatfte liet niet na den prys te behaalen in een ongenaakbaar hart, ondanks het gefchreeuw der billykheid. Ondertusfchen geloofde zy te moeten veinzen. De toon der Itemme  me en het gezicht van haaren Echtgenoot verkondigden haar eene gramfchap , die op haar kon weerom fluiten. Ga heen, Juffrouw, zeide zy, ik zal het u vergeeven , ik zal u myne goede gunst hergeeven, als gy het verdient. Lucile die niet vreesde in deeze voorwaarde te zullen feilen, of die ten mmfte beflooten hadt, alles in 't werk te Hellen om dezelve te vervullen, verlaat Machteld opfpringende van blydfchap, en loopt naar haaren Vader, om hem wegens de gelukkige gefteltenis te onderrigten , waarin zy Machteld gelaaten hadt. Harmen wilde haar uit zulk eene zoete dwaaling niet trekken, en fchikte zyne zaaken zoo, dat zy niet alléén op de Pachthoeve bleef, als hy genoodzaakt was zich van dezelve te moeten begeeven. Zoo dat, als hy met zyne zaaken bezig was, of buiten aan den arbeid, hy altoos een voorwendzel gereed hadt , om Lucile op de akkers te ftieren , of om haar zelf meê te neemen. C Dee-  54 Deeze voorzorgen , zoo wys naar allen oogfchyn, openden voor 'Lucile een» nieuwe bron van hartzeer en ongelukken, Machteld was tot hier toe niet bezield geweest, dan door een' laffen nyd. Het vergif der Jaloersheid fluipt in haaren boezem. Het was niet om Lucile aan haare geemelykheid te onttrekken , dat haar Echtgenoot haar uit den Hof roert, of 'er haar doet blyven, als hy 'er moet wezen; Neen, het is om haar té vryer te bezweeren, dat hy haar bemint, en haar te bezoeken zonder vrees en zonder getuigen. Machteld kent geene banden meer; zy verlicht de voetftappen van Harmen en Lucile met den fakkel der Razernyen, die haar geleiden. Het vernoegt en vriendelyk vaderlyk gezicht , drukt eene blinde hartstocht uit. De zedige omhelzing der fchaamte, gaat door voor ongerustheid van een bezoeteld gemoed. De ontroering van den yver is het gefchrei van een knaagend hart; de vlyt om zyne plichten te volbrengen, en eerbied te beteonen, is de zorg om te behaagen, en de dronkenfchap van 't geluk. Alles is misdaad in de oogen van eene Echtgenoot, die niets ziet dan het g*'  gene de nyd en de Jaloersheid Inarvoor oogen ftellen. Alles overtuigt haar van eene geheime verftandhouding, en van een afl'ehuwelyk verraad. De Landhoeve weergalmde van de uitbarstingen haarer woede. Alle de verwytingen famen zyn verre beneden het gene zy voor dit haatelyk paar gevoelt. De vervloekingen dienen zelfs den Duivel kwalyk , die haar bezit. Zy roept met een groot gefchrei den Hemel om zyne blikzeins aan, en beeft om dat dezelve haare wraak niet vervullen. De Bedienden der Pachthoeve worden met fchrik bevangen. Zy meenen elk oogenblik, dat de aarde zich zal openen onder de voeten van die god. looze Machteld. Zy vergeeten, dat een geringe maaltyd noodzaakelyk is, om hunne uitgeputte krachten te herftellen j zy vluchten in hunne ftulpen , om niet meer getuigen van hzop. veel afgryslykheid te zyn. v * Lucile hadt zich in haare kamer verborgen, in het begin van dit f.hrikkelyk tooneel. Daar, op haare knien em baadende in traanen, bezwoer zy den Hemel met gevouwe handen , om haare  jü eg"—.1- m-Z3 Moeder met een barmhertig oog aan tè zien, om de kalmte in haare ziel te herftellen, en haar de zuiverheid van haare gevoelens te doen blyken, en om zich te verwaardigen van haar in te geeven de , party, die zy te kiezen hadt, om aan haare Moeder de fchande te fpaaren van haar te beledigen. Harmen , met zyn* onfchuld bekleed, liet den ftorm bulderen, en wachtte met ongeduld het einde af. Machteld was eindelyk befchaamd van de vlucht haarer Dienstboden veroorzaakt te hebben, en ging zich opfluiten. De geest der Jaloersheid en der wraak, blies haar een ontwerp in, verdoemelyker dan haar geheel voorgaand gedrag. De nacht werdt gebruikt om 'er zich over te verheugen , en 'er den uitflag van klaar te maaken. Het eerfte middel, dat zich aan haare inbeelding opdeed, was, van zich te gelaaten als of zy zich oprechtelyk met Lucile wilde verzoenen; haar vertrouwen moest weder gewonnen worden, om haaT te zekerder in 't net te lokken. Des anderen daags 'smorgens, riep zy haare dochter by haar, en deedt haar duizend be-  Betuigingen van vriendfcbap; zy drong haar aan om de fmerten te vergeeten, die eene onrechtvaardige jaloershei I haar aangedaan hadt, en toonde haar berouw deswege , tot zoo verre , dat zy zich verrederde om verfchooning te verzoeken. Lucile bloosde van haarent wege daar over, en verzocht haar1 zich te herinneren dat zy haare Moeder was, en dat de verzekering van haare achting de paaien der betaan elykheid niet meest te buiten gaan. Kende zy de verdorvendheid genoeg, wanneer het te doen was om tot zyn eerloos oogmerk te geraaken? De lafhartigheid en de vernedering leenen haar heur masker , en deeze ftrekken tot eene oogfchynelyke offerhande, om het wantrouwen in (laap te wiegen, en de 4*igfgeloovigheid te verrasfen. Wat 'er van zy, de vrede fcheen op de Landhoeve herfteld te zyn. De achting die Machteld aan Lucile betoonde, hadt aan de Meesteres die van haare knegten wedergegeeven. Een zoo vaardige herHelling hadt het kwaad doen vergeeten. De blydfchap regeerde in alle de leden tan dit kleine Ligchaam. Het allerysC 3 fe-  g$ «y?- felykfte onweer broeide onder deeze bedriegelyke kalmte. De Marqwis van Bardon, de Heer van het Kafteel, was al zoo zeer in achting door zynen Moed, zyne Verdienften , en Geboorte, als in het algemeen beklaagd wegens de zwakheden, die hy voor zynen eenigen Zoon, en voor de ongeregeldheden van deezen Jongeling halt. ün i eetelyke rykdommen, de allerverwaarlooste opvoeding, een aangebooren aart vol vuur tot alle foorten van uitfpattingen , eene ongehoorde vryheÜ , waren de eerfte oorzaken zyner dwaaling. De ommegang met Heer-en van zynen ouderdom, voltooide eenen inborst te bederven, die met dezelfde greetigheid het goede als het kwaade zou omhelst hebben^ De Jonge Bardon was twintig Jaaren oul ; een zekere edelheid ftraalde door he« onbezuist gelaat door. Hy zou een allergelukkigfte gedaante gehad hebben; maar een bleek aangezigt, doffe en ingezonken oogen, een waggelende gang, vertoonden niets in hem dan een flagtoffer der Ligtmisfery. De Levendigheid, een aam-  aangenaame aartigheid van vernuft, eene verlokkende ftem, deeze gaaven zoo gefchikt voor de fyne boertery, en eene gemakkelyke natuurlyke uitdrukking, zouden van hemden allerbeminnelykften man van zynen tyd gemaakt hebben. Hy zocht niets dan de allerberoemfte man te zyn» door den overvloed van zyne onbetaamelyke gevallen. Volgens zyn gevoelen waren de zeden niets dan eene tirannige fchynheiligheid; de deugden niets dan vooroordeelen; de eerbiedenswaardige wetten, niets dan mymeringen van eene onbepaalde magt, de plichten niets dan belagchelyke voorwendfels; de gewydfte banden, niets dan een Juk door den hoogmoed en het belang opgelegd. Hy kende niets dan het vermaak, hy nam niets aan, dan uit de handen der dartelheid. Ongeloovig omtrent de deugd der vrouwen , dacht hy dat de fchoonheid niets dan wellusten kon inboezemen, en dat zy brandt om dezelve te voldoen; dat de wellevendheid een volflaagen diefftal is, gedaan aan het menfchelyk geflacht; dat de bezitting geen regt heeft op de harten dan voor zoo ver zy bekoorlykheden heeft; dat het Zout der verheuging in C 4 de  de verandering beftaat; dat het fchandelyk is zich te laaten beweegen door traanen en klagten; dat de wellust de maat van 't gevoelen is; dat de een met de andere ophoud , of liever dat het gevoelen niets dan de gefchonden wellust is, onder eenen eerlyker naam. Het is dus, dat de affchuwelyke driften alle de grondregelen vernielen, en de dyken doorbreeken, die de natuur en de rede tegens hunne onftuimige boosheid hadden opgeworpen. Zy weeten voorwendfels aan hunne wanorders te geeven, en zelfs de misdaad te rechtvaardigen in hunne eigen oogen. Zoodanig was de man, dien Machteld uitgezocht hadt, om haare wraak aan de deugdzaame Lucile te oeffenen. Zy wafi onderricht, dat de Marquis federt eenige dagen by zyn' Vader was ; een oogenblik na het gefprek, 't welk zy met haare Dochter gehouden hadt, begaf zy zich naar het Kafteel, en verzocht om den Jongen Bardan te fpreeken. Men leidt haar tot hem in ; de plichtplegingen 'en gewoone vraagen geëindigd zynde, voert  voert Machteld, met de ftoutheid, die de gewoonte van kwaad te doen geeft, dus het woord tot haaren jongen Meester. Gy fchynt afgemat, Myn Heer Marquis. Zou het door de wellusten zyn, die gy te Parijs gefmaakt hebt? Ik zou 'er niet over verwonderd zyn. Daar is altoos in dat Land zoo veel toeftel en geraas, dat de wellust zelve door het lang duuren fmaakeloos wordt. Is het niet waar, Myn Heer? Ik wed dat gyephet land komt, om u aan de geruchtmaakende partyen van vermaak te onttrekken, die men zonder ophouden in de ftad maakt Dat zou kunnen wezen, Juffrouw Machteld : zyn er thans aartige vrouwen of meisjes op het land? De eene of de andere het is my om 't even. Ik kom hier weinig; ik ken Parys beeter dan het land van mynen Vader. . . . Vrouwen? Ja, daar zyn'er, maar voor een' Heer als gy, moet er iets zyn, dat meer aanprikkelt Ik kom hier by mynen Vader boete doen ; dus zal ik niet keurig vallen. . . . Wy hebben meisjes vry fchoon, maar zy zyn ongenaakbaar .... Goed! gy fpot'ermêe. Zal my iets tegenjiand bieden ? dat zoa C 5 4  al te veel eer voor haar zyn. En behalven dat, hen ik de Meester in deeze plaats niet ? men zal my gehoorzaamen , zyt 'er verzekerd van. ... De allerfraaifte van allen, is eene kleine Lucile, die Harmen op de Pachthoeve getrokken heeft, en die hy tot Vader verftrekt. Doch het is een draak van wysheid en van deugd. Ten anderen myn man Haar deugd! Uw man! Zyn dat zvvaarigheden voor my? Bezorg my een bezoek by Lucile, en ik fta u borg voor de Eest. Machteld beloofde hem gunftig te zyn, in al het gene van haar zou afhangen. Men nam maatregelen, om den ongemakkelyken Harmen van huis te verwyderen, en 'er Lucile in te houden. Het uur werd op den nademiddag vastgefteld. Machteld, in huis tredende, gaf haaren man een' Brief van aangelegenheid, zoo zy zeide, met welken de jonge Marquis hem belastte, om denzelven met eigen handen des namiddags te behandigen aan een' Heer daar om ftreeks. Een oogenblik daarna veinsde zy eene Ichrikkely- ke  Vjh• , ! 43 Jee buikpyn te hebben. ging te hed leggen, en verzocht Lucile om haar niet te verbaten, daar by voegende, dat zy geenehulp dan van haare hand wilde genie, ten. Deeze lieve dochter ftond haar met alle foorten van hulpmiddelen by, met een' ongelooffelyken yver en genegenheid. Harmen nam het middagmaal, en aan Machtcld betuigende de ongerustheid,-iïe hy wegens haare onpaffelykheid gevoelde , fteeg hy te paarde. Hy was zoo dra niet vertrokken , of de kwaal zyner Echtgeno >te hiel it op. Zy wilde met kragt en geweld opl'taan, zy ituurde met vencheide boodfchappen de knegts en mei'en van huis, en bedankte Lucile voor de diensten, die zy haar hadt beweezen, in zulke lief koozende bewoordingen, en met betuigingen van zulk eene volmaakte vriendfehap , dat Lucile , in eene onuitfpreekelyke blydfchap, de armen om haaren hals floeg, en haare dankbaarheid aan haar niet kon afmaaien, dan door duidend omhelzingen. Zulke zielroerende llefkoozingen bewoogen Machteld niet. De veinzery , die zy gedwongen was te gebruiken , viel weder w de ongelukkige Lucile.  44 . ..j^a Zy verwachtte met des te meer ongeduld" het oogenblik, om zich te wreeken over haare verdiensten , over haare deugden en over de valfche uitwendige goede hoedaanïgheden, die zy gedwongen was geweest te vertoonen. Deeze Moeder, zoo onwaardig den naam, dlen zy niet dan met haare volkomen bewilliging behoefde aan te nemen, gaat verfcheiden maaien aan de deur zien, of de Marquis nog niet komt. Zy word hem eindelyk gewaar, en wacht hem af. als om hem te noopen haar de eer aan te doen, van in haar huis te treden de Marquis begaf 'er zich zonder moeite in, en gmg naar haare kamer, alwaar Lucile wel ras geroepen werdt. De Marquus maakte eene beweeging van verwondering toen by haar zag; hy begon tot haar te fpreken met den lof haarer fchoonheid op te vyfele„ , en klaagde over het lot, die onder het boerekleed, en in het midden >an een dorp békoorlykheden begroef, bekwaam om aan goud en diaman. ten uister by te zetten, en het fieraad der Hoofdftad te zyn. Lucile antwoordde met zoo veel gulhartigheid als verfland: dat  flat de beleefdheid eigen was aan Perfoonen van zynen rang: dat de weinige bekoorlykheden, die zy van de Natuur mogt ontfangen hebben , uitgewischt Werden door een groot getal haarer fpeelmeisjes, en zy ten hoogden de tweede plaats in het Dorp bezittende, geene gedagten hadt om te gelooven, dat men in de Stad haar boven anderen zou uitzonderen , alwaar een overvloed is van al het gene de Landfchappen kunnen voortbrengen. Hoe! hernam de Marquis, zy redeneert nietkwalyk! Hoe oud zyt gy , Juffertje?.... Achttien Jaaren , Dat begint te gaan. Hebt gy ooitbemind? men moet de ingetoogene niet te orpas fpeelen ; de min is eene natuurlyke neiging. Er fteekt geen meêr kwaad in , haar te gevoelen, dan dezelve in te boezemen. Antwoord dan, fchoon kind. Heeft uw hart u nooit iets gezegt ten voordeele van eeneu Herder in het Dorp ? Lucile bloosde ; deeze vraag maakte haar verlegen. Machteld, trok haar uit de belemmering, waarin zy was, en antwoordde , dat het hart van Lucile nog groen was , en dat zy nog niets, dan de'  4* '«3 de zoetheden der vrieudfchap kende..."2 Het zal roeraruch igz, n,haar He bekoorïykheJen der Min te doen gevoelen; ik belast my daar gewillig mêe. Lucile, gy mo't te Parys komen, ik zal 11 een aangenaam en vermaakelvk lusthuis geeven , met volk , toeflel en fieraden, die beter met dit lieve bekje zullen overeenkomen. Ik vlei my, dar gy niet Weifelen zult, om eenen man gelukkig te maaken, die u met den eerften opllag van het oog bemint. Ik ben geen dwingeland. Als gy geenen fmaak meer in my hebt, zult gy de mees'resfe zyn om eenen anderen in myne plaats te neemen, die niet belagchelyker zal zyn; en van eigenzinnigheden tot eigenzinnigheden gaande, zult gy uwe groene Jaaren in de armen van het geluk doorbrengen. Befluit vaardiglyk, wanneer wilt gy vertrekken? fjicile verftond niets van d»eze redeneering. Het is der zo ide alleen eigen , deeze verborgenheden te ontdekken. Het gene zy klaar genoeg in de voortellingen van den Marguis zag, was» dat  «kt zy de eerbaarheid kwetften. Ten minsten oordeelde zy dus door eene geheime ontroering , en door een zeker afgryzen, 't welk dezelve in haare ziel deeden ontflaan, Zy floeg een vergramd gezicht op den Marquis, want zy dagt niet, dat Machteld deel in dit onderhoudt hadt. Zy verzocht haar van wel te willen antwoorden op zaaken, die boven haar bereik waren, en wilde heen gaan. Mach' teld zeide haar, dat men zich niet moesfe ontftellen over eene onnoozele boertery; dat Myn Heer de Marquis haar al te veel eer aandeedt, en dat de flappen tot welke hy zich vernederde , verdienden dat zy zich omzigtiger droeg. Lucile vrees» de al te bars geweest te zyn, en betuigde de achting, welke zy hadt voor den Perfoon van den Marquis, en verzocht hem om haar de vryheid te gunnen, van, zich aan haar werk te begeeven. juffer, hernam Machteld, uwe tegenwoordigheid is niet dan hier nodig. Myn Heer de Marquis heeft zaaken aan u medo te deelen, die uw fortuin betreffen ; ik beveel a naar hem te hooren met het ontzaeh, dat gy hem fchuldig zyt. Met deeze woor=f  woorden ging zy heen en floot de deur achter haar toe. Het was toen, dat Lucile het voornemen van den Jongen Bardau merkte; zy liet zich echter door de fmert niet overheeren. Eindelyk ik vsrfta u, zeide zy tot den Marquis op eenen harden toon. Zoo er nog eenig overblyffel van Eer in u fpreekt, zult gy gevoelig over myn lot zyn; Gy zult geene beledigingen ophoopen welke ik niet zou kunnen overleven. De Marquis begon te lagchen. Luister , Juffertje , hernam hy, het ftaat my ganfch niet aan hier te vergeeffch gekomen te zyn : ik zou aan geen Boerinnetje vergeeven eenen tegenftand, waar van onze Dames eene verdienfte maaken, my te ontlasten. My dunkt, dat ik mild beu. Als gy my gelukkig maakt, dan zult gy het zelve zyn; gy zult in myn geluk en in myn hart deelen. Zoo ik u zekere vermaakelykheden fchuldig ben, ik offer u daarentegen gefchenken op en een lot, dat niet te verachten is. Zwicht goedfchiks voor myne begeerten, of denkt, dat ik kan gebieden. Hierop greep hy ftraks  trales haare hand , hy wilde haar omhelzen , en bereidde zich om door geweld te verkrygen , het gene men aan zyö verzoek weigerde. Lucile , ontworftelt zyne handen , en fhiakt hem op een' ftoel. De Marquis ftaat weder op , en Wendt met brandende oogen de laatfte poogingen aan om zyne lusten te verzadigen. Lucile gooit hem te onderfte boven opeen kusfen ; zy opent een venfter, dat zyn uitzigt op den tuin hadt, en aan de eene kant met haare kamer byria gelyk was, en fpringt daar uit, laa* tende een ftuk van haar voorfchoot in de handen van den Marquis, die toegefchooten was om haar tegen te houden , en vlucht landwaarts in , door eene deur., van welke zy den lleutel hadt. De Marquis, rood van fchaamte, roept te vergeefsch om Machteld ; zy had zich van honk begeeven, in verwachting dat haare roekelooze vermeetelheid den allergelukkigften uitflag zou hebben. Hy was genoodzaakt om door hetzelfde venfter uit de Kamer te geraaken , en te treeden in den tuin van den Hof , door eene deur van de Keuken. De trouwD loo-  looze Machteld gaat hem te gemoef» niet twyfelende of hy had de onteering haarer Dochter voltooid. De Marquis vertelt haar, op welk eene wyze zy hem ontfnapt was. Dit fnoodfte fc,hepfel , meencnde dat hy van zyne overwinning een geheim voor haar maaken wilde, zegt: Myn Heer! gy zyt deeze befèheidenheid wel fchuldig aande vermaak-elykheden die gy in de armen van dat kind gefmaakt hebt. Dit was het minfte dat zy van u kon eisfchen. Ik word'er niet moeijelyk over. Ondertusfchen zou myne beleeftheid wel verdiend hebben, dat gy my in uw vertrouwen aannaamt.... Ik zweer u, Machteld, dat myne overwinning, myne befcheidenheid en myn vertrouwen, niets wezenlyks bezitten , dan in uwe inbeelding. Myne Lelchaaming- is volilagen, De gaauwe Lucüe is door de deur van den tuin uitgegaan, dié op het veld uitkomt. Ik heb van haar niets gehad , dan twee geweldige ftooten en dit ftuk van haar fchort, 't welk zy my in handen gelaateu heeft» teen zy in den tuin fprong; en zoo 'gy my de. middelen niet geeft om myne eer te herftellén , verlaat ik eene onderneeming,  lölrig, waarin ik geene gelyke krach* ten heb. Ik ben bedurven, Heer Marquis , zoo gy zelf my niet te hulp komt. Lucile zal niet in gebreke blyven om haaren Vader te onderrigten van het gene er gebeurd is, en te fteunen op de rol, die ik daar gefpeeld heb. Ik ontveins voor uniet, Myn Heer, dat myne zwakheid voor u my ftrafbaar gemaakt heeft. Het afgryzen, 't welk nv>n Maa voor myn gedrag zal hebben , zal my zonder Ophouden voor zyne vetwytingen blootftellen. Als gy uw voornemen ter uitvoer brengt, zal ik niets meer te fchroomen hebben, maar anders zal ik voor het minfte zynen haat op ihy laaden. Gy gaat binnen kort naar Parijs. Gy moet Lucile doen fchaaken, eer dat haar Vader den tyd heeft om maatregelen t« neemen, van u uwen prooi te ontfteelen. Zy gaat morgen naar de markt; het zal gemakkelyk zyn om haar met eene Chaize aftewachtsn , verborgen in het kleene Boschje, dat zy moet doorgaan, en haar naar Parijs te voeren, alP a waar  52 V* waar gy haar zult volgen , als gy het té pas oordeelt. De Marquis kreeg weder fmaak in dit ontwerp, en vertrok, om alles te befchikken, het geene nodig was om zulks uit te voefen. Wat Lucile betrefr, deeze was een weinig van haaren fchrik herfteld ! Maarniet kunnende begrypen, hoe een vrouw, die zich Moeder noemde, haare eerloosheid op zoodanige wyze zou hebben durven te werk ltellen ; vreesde zy nog om haar te beledigen door eenen argwaan, die maar al te wei gegrond was. Een blind vertrouwen op oen aart van den Marquis, had haarmogelykverlof gegeeven, om zich te verwyderen. Toen zy de deur hadt toegedaan, was het zonder daarom te denken. Lucile, fchepte eindelyk behagen , om de oorzaak der rampen die over haar zouden uitbarften te verfchoonen. Het was niet gemakkelyk een befluit te neemen, in zulk eene misfelyke omftandigheid. Alles aan haaren Vader te ver aaien, -was hem gemelyk te maaken tegens eene üehtgenoote, aan welke hy voor  Toor zyn leven verbonden was ; het was zich als eene verklikfter te gedraagen van eene Vrouw , waaraan zy alles fchuldig was , en de wanorde in het huishouden in te voeren ; eindelyk , het Was de dagen vergiftigen van den edelmoedigden en eerwaardigften der menfchen. En waar voor ftelde zy zich niet bloot door ftil te zwygen ? zou zy, ontbloot van allen raad , zich voorzigtig genoeg kunnen gedraagen, om al' le de ftrikken van haare vyanden te ontkomen? Zy omhelsde nogthans de laatlle party, ftaat maakende, zoo de zaaken tot het uiterfte werden voortgezet, dat zy altoos den tyd nog zou hebben , om haare toevlugt tot den raad en den byftand van haaren Vader te neemen. Het lcheen als of dit befluit de kalmte in haare ziel herfteld hadt. Op den avond werdt zy door verfcheiden van haare fpelmeisjes verzeld, die met haar al zingende en dansfende van de vruchtbaare akkers te rug kwamen. Deeze zuivere vrolykheid was de loon van eenen welbefteeden dag. De ledigheid, die op den arbeid volgt, is de zoetfte van alle vermaakelykheden. Welk een lagchend tafreel! dertig BoeD 3 ren  §4 H&=-=-^ ren en Boerinnetjes. nog belaaden met de werktuigen van hunnen arbeid , zegenen het oogenblik, dat hen hereenigt> en mengen hunne boerezangen met de toonen der veldfluit, en drukken in de fpeelen en vrolykheden de gevoelens uit, die zy inboezemen; zy ontvluchten en vervolgen malkander, en zoeken niets, dan de alte groote ftrengheden te boeten, of de ftandvastigheid te betaalen door omhelzingen , die men weigert, opdat zy zouden begeerd worden. De oprechtheid zit voor in de bekentenisfen. üe Min alleen fpreekt tegen de harten. De onnoozelheid en de eenvoudigheid, bezegelen het vertrouwen. Zy, die beminnen , drukken zich rondborftig en zonder omwegen uit : zy die nog niet beminnen , wenfchenhunnen vrienden met hunne Liefde veel geluk en pryzen hunne keuze. Zonder eene hartstocht te ontveinzen, welke zy eerlang zullen gevoelen , bereiden zy voor dezelve een eenvoudig en oprecht hart, en wachten tot de natuur hen bekwaam wil maaken, pro de zoetheden van eene getrouwe verhintenis te genieten. Dee-  ' Deeze vrolyke voldoening doet de lankheid van den weg vergeeten; rnen komt in het Dorp, men fcheidt zonder onf.eltenis van malkander, en zeker van elkander des anderen da=igs weder te zien. De Eetenslust ledigt een' fchootel met lekkere peulvruchten ; men werpt zich in de armen van den llaap, en men geniet eene rust, welke de verfchrikker.de droomen niet durven frooren. Heeft de Grootheid één eenige van deeze gelukkige oogenblikken ? J.v.tiie tradt in de Landhoeve , ingenomen met het geluk van haare Speelmeisjes, en deelende in haare blydt'ohap. Machteld, die niet zonder vrees w-a's wegens het gedrag, 't welk zy ftond te houden, iloeg haar naauwkeuriglyk gade, om haare party te kiezen, volgens de onhandigheden, die zich zouden opdoen. Het vrolyk en luchthartig gelaat van haare dochter ftelde haar gerust; zy hadt zich wel voorgenomen om haar met haaren Vader niet alleen te laaten, en zoo zy iets van het gene des nademiddags was voorgevallen durfde aanroeren, zulk D 4 een  een Boha te maaken, dat hy van alle die redenen niets zou begrypen, of dat zelfs de leugen hier bo.en de waarheid zou gelden. Maar de avond werdt vreedzaam doorgebragt, en Lucile de bevelen voor de markt van Harmen ontfangen hebbende, deedt hem de gewoonlyke liefkoozingen, en begaf zich naar haare kamer. Een vyand, ontzagchelyker dan Mach. teld, verwachtte haar aldaar. Een drom van aanmerkingen verwyderde den flaap van haare oogen. Zy riep hem te vergeefs. Het gevaar 't welk zy geloopen hadt, werdt in zyne ganfche uitgeftrektheid voor haare oogen afgemaald. De affchuwelykheid daar van werdt Machteld geweeten. Zy is het, ik kan 'er niet meer aan twyfelen, zeide zy al zuchtende, zy is het die deezen verfoeijelyken ftrik geweeven heeft. Wat was ik flus blind in haar te rechtvaardigen ! Zy is cydig over myn' vlyt en yver." Ue begeerte om mynen Vader van nut te zyn wordt door haare achteloosheid verdoemd , en door de verachtelyke koelheid, die zy voor haaren ftaat heeft, gewraakt. Jaloers over de teekenen der yaderlyke Lief-  Liefde , welke my de Landman zonder pphouden geeft, en over de goedheien die men ten haaren huize en in 't gantfche Dorp voor my heeft, vormt zy een famenfpanning, om my daar over te ftraffen, en poogt my te vernederen, door/ my een voorwerp der verachting myner Medgezellinnen, en een' fmaad en fchandylek der natuur te maaken. Welk eene wraak! Sidderingen en vervoeringen van woede , verzeld met fntkken , biaken haare woorden af; neerflagtig en uitgeput haalde zy namwlyks adem. Deeze itryden hielden niet op, dan om doortocht aan eenen vloed van traanen te geeven. De Marquis vertoont zich aanhiaren geest: een oogenblik van vermaak doet haar de pogen op hem vestigen. Het denken aar» hem neemt haar voor hem in. Zy fchept behagen in zich daar meede bezig te houden. Een geheime betovering trekt haar naar dit beeld. Een magtige ftera, neemt zyne verdeediging op — Neen, roept zy uit, de Marquis is niet fchuldig: hy moest zyn voordeel doen met eene gelegenheid, die men hem aanD 5 boodt,  Doodt. My dunkt, dat hy al het geweld niet gebruikt h- eft, waartoe hy bekwaam was. Zelfs myne eer aantastende zag hy my met mededogen aan Moet ik hem zyne onderneming vergeven ter gunfte van deeje befcheidenheden ? Is men niet ftraffchuldig dan als de misdaad gelukkig is? Hce, wat ben ik begaan met een' man, die my myne eer heeft willen ontrooven! Waarom kan ik zyn beeldtenis uit myn geheugen niet wiffchen? O Hemel! Ik fchep vermaak om my met hetzelve bezig te houden. Ik beef om tot in myn hart neder te daalen. ~ Zou het den Marquis gunstig zyn? Ach! ik voel het maar al te wel! Wat is dan myne hoop? Ben ik voor hem gebooren? Zou hy toeftemmen om my te bezitten zonder my te bederven? Zou de Liefde de tusfchenwydte, die 'er tuüchen mynen en zynen rang is , vervullen?— Zou dit gevoelen ontftaan uit de verachting, die ik den Marquis fchuldig ben? Hoe! ik zou Beminnen een verleider ! Het oogen* blik in 't welk hy my gehoond heeft, zou dat het uitgekipte oogenblik geweest zyn , om hem meester van myn hart te fnaaken ! Zou de onverfchilligheid, zoo lan-  langen tyd dierbaar aan myn hart, opgeofferd zyn aan een' man , die in mynen onbekenden Haat niets vind , dan eenen tytel, om my tot zyne ui^hoorige lusten te doen dienen?— Ach , Marquis! waarom zyt gy myns gflykniet! Waarom denkt gy met dezelfde kiesheid niet als ik ! Het zou my zeer aangenaam zyn in de middelen, die Machteld gebruikt heeft om my te onteere.i, den weg tot het waar geluk te vinden. Wat zo i ik eene blycll'chap fmaaken, indien ik haar toonen kon, dat haare wraak my gelukkig gemaakt hadt! . ... Welk eene dwaling verleidt my? Laaten wy zulke hersfenfehimmen verre van ons verdryven. Laaten wy deeze gevoelens in hunne geboorte ftnooren, waarover ik anders al myn leven zou moeten bloozen. Ditlaatfte befluit ftandvaftiglyk genomen, ftelde haar geruster, en zy viel in flaap. Duizend verfchrikkelyke droomen Hoorden haare rust. Zy wierdt verfcheiden maaien met eene doodelyke benaauwdheid wakker. Toen zy moest o,pftaan was zy ongemeen zwak, en het fcheelde weinig, of zy bleef te bedde liggen. Maar  00 ftfr ^9 Maar de vrees van haaren Vader te ontfiellen, en nog meer die van hem de markt te doen miffen, deeden haar befluiten om op te {taan en er zich naar toe te begeevep. De wagens met grnanen e-n andere waaren gelaaden, w aren volgens gewoonte een uur te vooren vertrokken, en waren het bofch, waar van ik hier booven gefproken heb , reeds door, toen zy daar kwam. Zy was nog geene vyftig voetftaj pen voortgegaan, als een gemaskerd mansperfoon haar paard by den teugel tegen hield, en twee anderen haar in hurne armen opnamen , en ondanks haar droevig geween in eene Chaize met twee banken droegen. ■ 1 en van de drie gemaskerden zet zich nevens haare ?yde, en de t haize vliegt als de wind. Ver (the paarden rei wachten hen op den weg buiten de Dorpen , en het geraas dat de Chaize maakte, was zoodanig, dat de ongelukkige Lucile haar gefchrei niet kon doen hooien Zy hieldt niet op van weenen en kermen. Zy poogde wel twintigmaal het hart van haaren fchaker, die haar verzelde, te vermorwen, door fmeekingen en beloften ! Het Ui'iendtlyk en eerbiedig gelaat, 'twelk  "•■'■*.^3 et hy haar toonde , was de eenigfte troost, dien zy van hem krygen kon. In weinige uuren waren zy in een Paleis, 't w-lk den Marquis de Bardun toebehoorde en aan de wellust was toegewyd, gelyk m^n een groot getal zulke rondom Parijs ziet. Een knegt, diende Marquis met den opgang der zonnè derwaarts hadt gezonden, ontfing Lncile met alle mogelyke teekenen vari achting en beleettheid. Hy zeide haar , dat alles wat in dit huis was, haare orders zou aanneemen , dat zy'er de Meestreffe was, en dat men zich zou beviytigen om haar te gehoorzaamen. Lucile antwoordde hem niet, dan met een' zucht te loozen , en liet zich in een vertrek geleiden,wek kers pracht op een' anderen tyd haar gezicht zou verbaast hebben. Een kamenier kwam haar haaren dienst aanbieden» Lucile zag haar met verachting aan , en beval dat men haar alleen zou laaten. Zoo dra deeze vrouw vertrokken was, onderrichtte een opilag van het oog haar van de gefteldheid der plaatfe, die zy bewoonde , en van het barbaarfcb voorneemen d«s genen, die haar derwaarts had doen voeren. Zy werdt overtuigd, dat het nie-  niemand daü de Marquis kon zyn. Haaf lot fcheen haar minder befchreijelvk. Zy durft hoopen te verwerven, dat hy haar aan haaren edelmoedigen Vader zou wedergeeven. Zy was verwonderd , dat zy den Marquis niet zag. Zy wenfebte het, naar allen fcbyn om haar verzoek re beginnen, van 't welk zy haare verlosfifig verhoopte; maar eene andere beweegrede, verborg zich onder dit bedriegelyk kleed. De Kamenier, die order hadt om haare nieuwe Meestresfe niet te verlaaten, verfcheen weder en drong haar om zich haare diensten te laaten welgevallen. Het is tyd , Mevrouw, zeide zy tot haar, om te ombyten. Ik maak op een' uitmuntende wyze de Coffy en Chocolaade gereed. Welke van beide begeert gy? Vertroost u, myn waarde Meestresfe! Gy zyt de eerfle, die in dit huis traanen ftort. Wel haast zullen al de bekoorlykheden der Wellust zich vereenigen om u gelukkig te maaken. Uwe wenfchen zullen vervuld worden, eer zy gevormd zyn. Wat my in hei byzonder betreft, ik zal al myn vermogen toebrengen tot uwe vergenoeging-  ging. Ik heb eene byzondere gave voor de opfchiktafel; niemand kleedt met beeter zwier dan ik. Heb de goedheid om my uwen finaak voor het ontbyt te zeggen. Lucile hadt medelyden met haaren yver. Deeze wellust, welke zy zoo zeer roemde, vernieuwde haar verdriet. Zy ween» de bitterlyk. **Be wreede gefteldheid , waarin zy zich zag, veroorzaakte haar wel ras trillingen , droevige voorloopiters van eene allerhevigfte koorts. Zy moestzich te bedde leggen. Maar , eer zy daar toe wilde beflutten , eifchte zy, dat men die hoofdkusfens van dons, met kanten bezet , wegnam, die Hechts gekke uitvindingen van eene verwyfde kiesheid waren. Men gehoorzaamde, en zylacr zich neder. De ongerustheid, waarin haare afwezenheid dan goeden Hctrmen dompelde , de wanhoop van hem geene tyding te kunnen laaten toekomen, vermeerderden de gisting der vochten, en veroorzaakte aan Lucile eene geweldige yle koorts. De Doktor en Chirurgyn van het huis werden geroepen; e«r vertrok op {taanden voet een knegt, met  §4 1; •'•rss met de post, om den Marquis wegens d« ziekte van Lucile te onderrigfen. Het gantfche huis was 'er over ontfteld. Een ader, op zyn pas geopend, deedt deeze dreigende voorteekem n met de koorts verdwynen. Doeh er bleven ftuiptrekkende béweegirgen over, die voor droevige gevolgen deeden vreezen. De Marquis kwam des avonds aan, en begrypende da. hy van taal moest veranderen by eene vryfter , die de deugdzaarne fpeelde, (want, dus dacht hy dat de gantfché vrouwelyke kunne beftond ) trant hy met dit inzigt in 't vertrek; hy prees haare gevoelens , en veinzende daardoor geraakt te zyn, badt hy haar op zyne knïen om vergiffenis, wegens het laatfte geweld dat haar was aangedaan geworden. Het is de ongemeene Liefde, die gy my hebt ingeboezemd , zeide hy tot haar, fchoone Lucile, die my in uwe oogen misdadig gemaakt heeft. Ik kan niet meer leeven zonder u te zien, zonder u duizendmaal op éénen dag te zWeerep» dat ik geen' adem haal dan om u. U)ve deugd, uwe bekommerniffen zelfs . zyn hier in Veiligheid. Vrees geen'eenigen toeleg, die my uw medelyden onwaardig maakt, als  fe?-' ^ % als gy my een wedervergelding weigert, die het geluk van myn leven zou uitmaaken. Ik verzoek van u de gunst, alle eerlyke middelen te mogen gebruiken om u gevoelig te maaken. Zoo ik het geluk niet heb van 'er in te flaagen, zal ik u by Harmen weder te rug zenden, opgehoopt met zoo veele goederen, dat gy my niet verwyten zult van eenige uwer oogenblikken aan my opgeöfferd te hebben. Wat uwen Vader belangt, die is al voorgekomen. Ik heb hem door een' zyweg onderrigt, dat hy wegens uw lot kon gerust zyn, dat het beeter zou zyn, dan dat, 't welk hy in ftaat was u te geeven; eindelyk dat men niet minder uwe eer en achting ter harte nam, dan hy zelf. Dus, bekoorlyke tücile, zoo het u niet mogelyk is om my aantezien als een' Minnaar, yverig om u te behaagen, zie my dan ten minften aan als een'weldoender, die uwe wenfchen kan voorkomen, en uwe begeertens weet te eerbiedigen. Lucile fioeg een kwynend gezicht op den Marquis. Gy zyt oorzaak, Myn Heer, van de rampen, die ik gevoel, en £ van  yan de genen die ik te gemoet zie. Zoo gy wilt. dat ik alles vergeet, herdenk d.in uwe beloften, en ftaaf my die door eenen plechtigen eed; op deeze voorwaarde item ik toe om hier eenige dagen door te brengen, mits dat het my geliorloofd zy van niets in myne levenewyze te veranderen, en dat ik aan mynen Vader fchryven mag. De Marquis nam haare hand, die hy met kuilen bedekte, en zwoer haar, dat hy haar zyn woord in alle punten zou houden, met een openhartig gelaat, 't welk Lucile gerust ftelde , en haar eenige hoop g.;f. De Dokter kwam op 't mat. Hy rondt de zieke in eene fchrikkelyke ontroering; en niet meer twyfelen'.e, of de tegenwoordigheid van den Marquis had 'er een groot deel in , verzocht hy hem om haar alleen te laaten. Deeze klaagde ©ver dit ftreng bevel, betoonde aan Lucile al de fmert die hy *er over gevoelde, en verliet haar met een zeer droevig en neerfiagtig gelaat. Hoe beminnelykfeheen hy in dien ilaat aan Lucile'. Wat een ingetoogen en eer- bie-  —ï*a i) ïied'ige toon! Welk eene aangenaamheid in zyne redenen! welk een gemaatigdheid in zyne lusten! Bezat hy de taal van een' Schaker? Nogthans was hy het. Wat was Lucile bedroefd dat zy hem dit te verwyten hadt ! Haar hart verfchoonde hem, en gaf zich zonder Wantrouwen over aan de bekoorlykheden van het gevoelen, dat zy voor de eerftemaal beproefde. Zy was nog al te onnoozel in de minnekunst, om iets van zulk een' zoeten indruk te vreezen. Hoe kan men van veinzen verdagt houden eenen Minnaar, die zoo natuurhk de kleuren der waarheid ontleende ! 'Lucile kende het bedrog niet: zou zy het dan in anderen veronderfteld hebben? Zoo veele vereenigde redenen waren, om zoo tefpreken, de deuren, waardoor het vergif der mLn tot in haare ziel drong Het verfpreidde daar zulk eene aangenaame hitte, die langen tvd het eenig voorwerp yan haare aanmerkingen was. De Marquis' bleef in geen gebreke om haar, eer hy naar bed ging, te zien; zyn bezoek was kort. Hy nodigde haar tederlyk om op zyne vroomheid Haat te ^ * maa-  68 fefc "'■ jnaaken, alle ongerustheid van haar te yeviry-en, en eene rustte genieten, die haar noidzaakelyk was. JaicUc antwoordde niet dan meteen' zugt-, enhem ziende vertrekken, wendde zy haar hoofd naar den anderen kant, om voor de Kamenier 11 ie haar bed niet verliet, de traanen te verbergen, die haaren oogen ontglipten. De tegenwoordigheid van den Marquis hadt eene nieuwe 'waarde aan haare aanmerkingen gegeeven. Zy verviel er ondanks zich zelve weder in, en bleef in deeze foort van dronkenfchap meer dan een uur. Eindeljk ontwaakte zy als uit eene (laapziekte. W elke vleijende denkbeelden, zeide zy by zich zelve, verleien myne zwakke rede? de Tegenwoordigheid, en het herdenken aan mynen fchaker maaken op my den levendigiten indruk. Welk eene fchande! hoe zal ik met zoo veel zwakheid , hem tegenftand bieden, wen hy vermeetel wordt ? al droeg hy my oftzag toe, wat heb ik toch te verwachten van eene Liefde, die geen wettig einde kan hebben? zoo ik dezelve niet. kan uitblusfchen, zal ik haar zoo zorgvuldig verbergen, dat de Mar-  Marquis 'er nooit de minfte lucht van zal hebben. Ik zal hem zoo veel onverfchilligheid toonen, dat hy gedwongen zal zyn, om my aan mynen Vader te rug te zenden. Hy heeft het my beloofd. Dit is al myn hoop Wat zog ik hernam zy een oogenblik daarna? zal ik bekwaam zyn om koelheid te toonen , daar myn boezem van de heeviglle vlam blaakt? kan de Marquis gecne gevoelens nabootzen, die hy inderdaad niet heeft? Deeze gedagten deeden Lucile zuchten loozen. Zoo ik dit door eenen valfchen fchyn den Marquis te laste leo-, JM ik hem dan niet in 't recht om my zeive te bedriegen ? Ach als hy my niet beminde ! Wel nu! verre van 'er over te zuchten , ik moet het wenfchen. Ik zal minder moeijelykheden te verkroppen hebben. Ik zal daar door des tegemakkelyker myne verloffing verwerven. Tot welk een uiterfte ben ik gebragt! de re e verplicht my om te wen*chen als een goed, het gene myne Liefde aanziet als de grootfte der ongelukken. Is het dan nog niet wreeder in oneer te leeE 3 ven?  ven ? Min! wat uwe magt ook zy, gy zult my eerder het Licht beneemen , dan de achting voor my zelve. Op deeze Woorden , haare oogleeden zwaar geworden zynde» flooten zy zich eindelyk voor het Licht. Een vry geruste ilaap herftelde byna de wanorde, die zoo veel ontroeringen en ftryd veroorzaakt hadden. Wy zullen overgaan tot in de kamer van den Marquis. Het gene hem bezig hieldt, zal den Lezer niet minder treffen. De blydfchap van in zyne magt een zoo wys en bekoorlyk voorwerp te hebben . hadt in zyn hart plaats gemaakt voor de hevigfte ontroeringen o.er den ftaat van Lucile. Hy verweet zich van Lucile in gevaar gebragt te hebber ; van het leven haatelyk voor een onnoozel Schepzel gemaakt re hebben, om zyne blinde lusten te voldoen. De knaagingen toonden hem, dat hy de nacuurlyke blllykheid gekwetst hadt, door eene geweldige daad, en de zeden doen zuchten over zyne ongebondenheid ; dat hy de algemeene orde beroerd hadt door de verleiding van zynen rang, en de wetten der eerbaarheid hadt geichonden door eene onbe- paal-  paalde geilheid ; eindelyk dat hy de onnoozelheid en fchaamte getrotfèerd, en gehoond hadt door de ligtmiiTery. Dit verfehrikkelyk tafreel fluit hem het hart, een drom van overweegingen , de een nog droeviger dan de. andere , vertoonen zich aan zynen geest, en brengen, om zoo te fpreeken, de eerite flagen toe aan de grondftellingen der Ligtmisfery. Doch de Marquis was al te diep in dien afgrond gedompeld. Hy werpt deeze lastige gedagten van zich, hy wordt toornig op zich zeiven van 'er zich meede bezig gehouden te hebben, hy dénkt niet dan op middelen , om zyne onderneeming te bekroonen. Hy was in het gebruiken van groote omzichtigheid en eene geveinsde gemaatigdheid geflaagd 5 hy belloot om die ten minften nog eenige dagen te gebruiken. Laat dit Boerinnetje my toch niet lang op de pynbank laaten leggen ! Het veinzen is een moeijelyke rol. Houdt zy my voor een' Céladon van den ouden tyd? indien myn eerbiedig en befchroomd gelaat bekend was , ik zou in de waereld verlooren zyn ; ik zou niet meer naar de mode wezen ; myne vrienden zouden my uitfluiten Van waar komt het, E 4 dat  dat ik my met een' foort van vernoegïng te binnen breng, het ge . rag fiat ik van daag by Lucile gehouden heb ? Waarom heb ik den hoon zoo ras vergeeten, dien zy my gisteren aandeed? verre van 'ermy gevoelig over te toonen, heb ik haar de beloften en eeden gedaan, die zy geëifcht heeft. Ik bon 'er onfteld over; zou de vrees my vermannen? dat zou een wonder zyn... Het arme meisje is beminnelyk! Haare traanen doen my met haar begaan zyn.... Alweer iets belagchelyks. Moet my7 iets anders treffen dan het vermaak! Ik keur goed, ik verdoem , ik befchouw en overpeins alles Ik overpeins ? Zou de rede in een dorpskleed , in de fchuilplaats der vermaakelykheden gefloopen zyn? Zou een Marquis van twintig Jaaren g^an filofofeeren ? De zaak is Godlyk! Deeze beurtwisfelingen van droefheid en vrolykheid , der gekheid en der rede, hielden den Marquis bezich tot den dag aankwam tn de ilaap haar afbrak. Wat was het tooneel hier van verfchillende by Har-  VJ?/ 1 '~>3g 73 Harmen ! de Boeren hadden het paard van Lucile gevonden en op de Landhoeve gebragt. De 'Meester en knegts werden door eene doodelyke ongerustheid bevangen. Machteld zelve veinsde wanhopig te zyn. Harmen beval, dat men alle de wegen tot een uur in 't rond zou gaan doorkruisden. Doch men vondt geen' voetftap van Lucile. Toen al het volk wedergekomen was, ontftelde de vergeeffche nafpooringen de geesten. Harmen gaf zich aan zulk een' wanhoop over, dat Machteld de gevolgen zyner fmert vreezende, eenen raad opperde, die hem eenigzints gerust fteide. Ik ben nog meer geraakt, waarde Echtgenoot, zeide zy, over den ftaat waarin ik u zie, dan ik my verwyt 'er de oorzaak van te zyn. Lucile, afkeerig gemaakt door mynen gemelyken aart, over welken ik in myn hart een oprecht berouw heb , heeft zonder twyfel de party gekoozen, om elders te gaan dienen. Zy zal in geen gebreke bly ven, om u in 't kort te onderrigten van de plaats van haar E 5 ver-  7+ fe»- "—fs3 verbiyf. Gy zult haar gaan haaien , en ik beloof het u, dat als zy zal wedergekomen zyn , ik my tegen haar in dier voegen zal gedraagen , dat ik uit uw en haar geheugen zal wisfchen alle de fmerteu, die ik u beiden heb aangedaan. De waarfchynlykheid onderfteunde dit gevoelen; Harmen «Teelde zich met de hoop , die men hem gaf, van Lucile weder te zien ; en ter gunste van deeze omftandigheid, fpaarde hy omtrent Machteld een gedeelte der verwyfingen, ;!ie zy verdiende. Deeze looze en geveinsde feeks haakte om naar bed te gaan, en in de duisterheid van den nacht te doen uitblinken de blydfchap, die den gelukkigen uitflag van haare Medeftanders haar 'inboezemde. Laat ons een' genoeg bedorven* vrouw verlaaten, die vermaak in eene ysfelyke misdaad kan vinden. Laat ons het liefderyk ongeduld van Harme» om zyne hoop vervult te zien beklaagen, en weder tot Lucile keeren. De flaap , de verwachting van eene fpoedige vertoning , en het vertrouwen, het welk zy in de behandelingen van den Mar-  Marquis ftelde, hadden haar de gezondheid weder gegeeven, Zy was volgens haare gewoonte met het krieken van den dag opgeftaan. Schoon nog zwak zynde, was zy met de Kamenier in de n tuin ger gaan, niet om aldaar te wandelen, maar om haaren fmaak te volgen in het bebouwen der aarde. Ue Tuinman wat verbaast, dat eep perfoon, die door de Kamenier Meestresfe genoemd werdt, met zoo veel naarstigheid en behendigheid werkte. Men drong haar ten negen uuren aan, om wat vleefchnat te gebruiken. Vleefchnat! riep zy uit: dat men my hier brenge brood, verfche booter en water. De Kamenier gehoorzaamde: Lucik at op de groente, en begaf zich vervolgens weder aan 't werk. Men gaf den Marquis hier van bericht, zoo dra hy wakker geworden was ! Hy ftondt met 'er haast op, en liep jn den tuin in zyn' Japon. Gy zyt gisteren gelaaten Mejuffrouw, zeide hy, de arbeidfter aanfpreekende ; uwe gezondheid is niet herfteld ; de arbeid zal u kwalyk bekomen.... Ik ben noch Mejuffrouw, noch Mevrouw; en gy zult my verplichten, Myn Heer, van my niet anders dan Lu-  76 e.» ■ - ^< Lucile te noemen. Wat liet werken belangt , dat is het beste geneesmiddel. De gezondheid gaat zelden met de luiheid gepaard. Werk met my , Myn Heer, en gy zult alle de krachten der Jeugd weder krygen. De Marquis barstte uit in lagchen, en ftelde zich om eenige groente uitte trekken , die eene vlakte bedorven- Schoone Lucile , de Zon verbrand uw aangezicht... Haare ftraalen dringen in de aarde om haar vruchtbaar të maaken. Het is haar fchuld niet, als ik my in haaren weg bevind. ... Gy kunt het daar niet har ien ... Dat is nog minder myn fchuld , als de aarde de hulp myner handen nodig heeft, om goede vruchten voort te brengen. . ... Gy bederft uwe kleur.... De lucht is voor den menfeh gemaakt. De kleur die zy hem geeft is de fch 'onfte. Ziet gy de visfehen het water ontvluchten , of de mollen vreezen om in het hart der aarde te woonen? De Marquis , zoo verwonderd als verhaast over; e bondigheid van het antwoord der Herderinre, bïyft een oogerblik fti], ziet Lucile met verwondering aan, en hervat  ... *s 77 vat dus het gefprek : de min . bekoorly- ke Lu rik, is al zoo natuntlyk aan den roeufeh, als de Lucht. Waarom fchuuwt gy de eene , en l^elt u bioof voor de an ere? Zy Haat de oogen neer, en na een weinig gepeinsd te hebben, antwoordde zy : lk fchuw de min niet, dat zuiver en eerlyk vuur, 't welk zich op de deugd vestigt , en waarvan de gelykheid van ftaat en aart de za te knoopen toeltrikt. Ik ontvlucht niet dan die Inoode Liefde in de oogen der rede, die de zonde baart, die de ongebondenheid kroont, en weike de oneer als h ;ar gevolg mêe fleept.... Ik haat als gy. de laatfte hartstocht, waarom gevoelt gy niet als ik , de eerfte? ... Als gy bemint, myn Heer, op t:c wyze van het ede) gevoelen, dat ik u zo even heb afgemaald, dan mag zy die u voorgefchikt is, het voorwerp van uwe wenfchen, uw'sgelyk, zonder bloozen haar lot met het uwe vereenigen... Wat fpreekt gy van gelykheid ? Stelt de min alle menleken niet waterpas? . Neen.IVIyn Heer, de ongelyke huwelvkeu zyn een bron van krakkeel en berouw.. . De natuur komt met deeze fchikkiDgera niet  ft ^====33 niet overeen De natuur yer« foeit de banden, welke de orde vernielen. . . , . De ftem van 't hart heeft een' vasten gang boven de veranderlyke wellevendheden. De wellevendheden zyn het fteunzel der zeden en der eerlykheid. Men feilt daar niet in, zonder misdaad ig te worden. Gy maakt my wanhopig , Lucile. Gy zyt het die ik aanbid, gy, die door de deugd boven alle waardigheden verheven wordt Lu- cile, onttrek , mymerde een oogenblik ! daar na alle haare ttandvaitigheid by een verzamelende , zeide zy: ik, Myn Heer! Welk een denkbeeld geeft gy my van den eerbied , dien gy my fedért gisteren betoont, als gy zelf zoo weinig uw aanzien weet te fpaaren! Gy haakt naar myn hart, en gy vergeet uwe rechten op myne achting ! Gy pryst myne gevoelens, en gy eifcht dat zy u uwe eer zullen kosten! Gy vernedert u, om my uwer waardig te maaken! Gelooft gy dat ik laf.larrig genoeg ben, om dat te dulden? Peilt uw hart; gy zult daar grondbeginfels van grootmoedigheid vinden, waarvan ik naauw- lyks  lyks een verward denkbeeld heb; zy zullen u wegens eene bli ide neiging verlichten , of wegens nieeningen, die u verachtelyk maaken. Gy zult over de eene zegepraalen, of gy zult befchaamt zyn de anderen gevormd te hebben , en gy zult my weder zenden, mogelyk my nog achtende, aan eenen Vader, wien myn afwezendheid de ingewanden verfcheurt. Een zoo vrypostige rede werpt den weeldrig, n Bdrdan ter neder. Hv iiamerde al beevende eenige woorden uit, en zyne ontfteltenis en verwarring voor Lucile niet meer kunnende verbergen , gaat hyT met groote fchreeden naar eene kleene plamazie, aan het einde van den Tuin. Hy bragt in deeze eenzaamheid meer dan een uur door, met beurtelings te zuchten en te beeven. Lucile keek eens fteelsgewyze naar hem. Zy doemde de fierheid van haar antwoord. Het neerflagtig gelaat van den fVlarquis doordrong haar r.aet imert; zy befchuldigde zich van barbaarsheid. Hy hadt zulk een yerliefd gezicht en was  fo fe? 1 was zoo nedrig, zeide zy ! heb ik heai zoo wreedelyk kunnen beroeren? Ach! wat zal ik my zelve haaten ! Ik lèdder op deeze gedagren? Heb ik het befhiit vergeel en , 't welk ik genomen heb? Moet ik my zehe niet liever toejuichen over de r-eerflagiigheid, waarin ik hem zie? hy bewyst my, dat hy gevoelig is voor het verwyt en de eer. Het is niet dan met deeze gaande te maaken, dat ik het doel van myn voornemen bereiken kan. Hét is niet dan door te vervolgen met ftrafheid tot hem te fpreeken. dat ik zyne vermetelheid zal doen ftranden. Ik wil dat hy aan eene Boerinne gehoorzaamt; dat hy voor haar beeft. Het uur voor het middagmaal ftoeg. De Marquis fchoot toe o.n Lucile te geleiden. Zy ontfing hem koeltjes , en voltooide hem te vernederen met deeze Woorden : Ik moet met u nh t eeten ; laat my eene fchootel peulvruch'en in myne kamer geeven. Ik zal 'er my aanftonds naar toe begeeven , en niet toeven om weder aan den arbeid te komen, diefpoed vereifcht. Wat u belangt, Myn Heer,  Heer, als gy zult gegeeten hebben, zult gy in uw kabinet klimmen, en uit de goede Boeken zult gy leeren , edelmoedig en weldoende te worden , om het Vaderland met uwen degen of met uwe verlichtingen te dienen. Zie daar de wetenfchap en den plicht der Grooten. Na eenige uuren van oeffening, zult gy ü kunnen verkwikken met bloemen te planten. Als dan zal ik u met vermaak zien; want beeldt u niet in, dat zoo lang gy my hier houdt, ik dulden zou, dat gy uwen tyd met wisjewasjes verloor. Elk woord van Lucile was een doordringende fchicht, die den armen Bardan verfcheurde, zyne hoop verwyderde, en zyne verwondering opwekte. Hy durfde Lucile niet tegenfpreeken; hy at alleen, en bleef niet in gebreke om drie uuren in de boekoeffening door te brengen met een vermaak , 't welk hy nog niet gevoeld hadt. Hy voegde zich weder by Lucile, met een vergenoegd gelaat : hy deedt haar rekening van zyn leezen, en vooral van de zoetheden die hy 'er in gevonden hadt. Lucile, ontdekte F door  8* fefo door aanmerkingen,die meer gezond dart diepzinnig waren , dien nieuwen fmaak , en deedt den Marquis begrypen, dat de bekoorlykheid der boekoeffening alleen genoeg was, om hem gelukkig te maaken; dat alle vermaakelykheden, behalven deeze, fmaakeloos wierden, of met bitterheden vermengt waren; dat de algemeene achting niet dan de belooning der wezenlyke verdienste en braave daaden was; dat het voor elk menfch noodzaaklyk was, naar zulk eenen dierbaaren prys te haaken; dat de dwalingen der Jeugd door de deugden moesten uitgewifcht worden ; dat zy , die niet dan naar hunne ongeregelde hartstochten luisterden, in eerloosheid leefden en ftierven, belaaden met eene algemcene verfoei] in g. De Marquis luisterde met een diep uil* zwygen. De herhaalde zuchten, het fteelsgewys opflaan der oogen, die zich op Lucile niet durfden vestigen, en zelfs de traanen, waren een zeer klaarblykelyk bewys van den geheimen indruk, dien haare woorden op hem maakten. De onvergelykelyke Vryster, vreesde hem den moed  .. SS «3 moed te beneemen, door hem nog langer in deeze foort van ziekte te laaten. Zy nam hem al glimlagchende by de hand; nu zyt gy weer een mymeraar, Myn Heer, zeide zy tot hem; een wandeling door den tuin zal die malligheid wel verdryven. Men moet op den eersten dag het werk niet al te zeer ter harte neemen. Uw leezen heeft u wel zeer hevig ingenomen? Gy antwoord my niet?... Ik verwonder my over u , fchoone en infchikkelyke Lucile. Gy verbiedt my gevoelens, die my dierbaar zyn. Gy wilt niet, dan dat zy voor my een bron v: n verdriet , en van wanhoop zyn. Wat kan ik u zeggen?...- Dat gy 'er u meester over maaken zult; dat na deeze zegepraal over uw zeiven, gy aan my uwe rust en eer zult fchuldig zyn ; dat gy my dan fomtyds zult toeftaan de'tekenen uwer achting; dat gy u niet verontwaardigen zult om my met uwe vriendfchap te vereeren , om den tol myner dankbaarheid en eerbied te ontfangen ; dat zoo de Hemel eenige zoetheden voor my bewaart , gy dezelve als eene van uwe weldaaden zult aanzien, en de blydfchap hebben zult van my gelukkig te F 2, ken-  64 V* ' " kennen ; dat de ttem der rede u uit den afgrond trekke , waarin gy my met u wilde dompelen; dat gy gereed zyt. om my uit eene gevankenis te verloffen, die u knagingen veroorzaakt , welkers geduurzaamheid de gevoelens kan verminderen, die ik aan uwen rang fchuldig ben, en den dood aan eenen ongelukkigen toebrengen, ten loon der vaderlyke zorgen , die hy voor my gedraagen heeft. De Marquis was ontroerd. Zyne ademhaaling werdt door fnikken belet. Gy verzoekt om my te verlaaten, hernam hy , een befchroomd gezicht op Lucile ilaande. Ach! ik zal die fcheiding niet overleeven. Ik zal Harmen laaten komen. Hy zal getuigen van myne liefde en van mynen eerbied zyn. Hy zal medelyden met myne gefteldheid hebben. Hy zal my niet beletten om een' perfoon by my te houden, welkers gezicht het eenigfte goed is dat ik begeer.... Denkt gy wel, Myn Heer, dat gy dit gewaand goed niet kunt behouden, dan met my de achting te ontneemen, de eenigfte fchat dien ik van den Hemel ontfangen heb ? God  God verhoede, dat ik zou gelooven, dat gy bekwaam waart myn belang aan het uwe opteöfferen, en uw geluk in eene onrechtvaardigheid te ftellen. De Marquis maakte eene beweeging, die het afgryzen toonde, welke alleenlyk het denkbeeld daarvan inboezemde. Lucile deedt het gefprek op min ernstige ftoffen vallen. Zy trachtte den Marquis te vervrolyken door aangenaame redenen en daor veldliederen , die Zy op eene verrukkende wyze zong. Het eerste drukte de rampen van eenen Minnaar uit, welkers flandvastigheid eindelyk door een' onvoorzien geval bekroond werdt. Het ander maalde de bekoorlykheden af van eene wederkomst, na een lang afwezen. Deeze behelsde den lof van eene Herdennne, en haare deugd werdt daarin meer geroemd, dan haare fchoonheid. Weer een ander vertoonde den ftryd tnffchen de Mxn en de Schaamte. De laatfte triümpheerdeniet, dan met de aantrekkelykheden van zynen mededinger te openbaaren. Het fcheen als of men in deeze Liederen de ziel van Lucile hadt willen af^ 3 maa-  «6 fefe <^ maaien. De Marquis lchepte er een behaagen in , 't welk hy nooit in zyne ongebondene Bacchusfeeften gevoeld hadt. Hy zag LuüU\ met opgetoogenheid aan. Zyne min vergt ootte zyne zedigheid, en zyn eerbied vermeerderde naar evenmaatigheid. Hy raakte de kleederen der Herderinne niet aan dan al beevende. Als hem' een zucht ontfnapte, belchouwde hy met een verfchrikt gelaat haar, die dezelve veroorzaakt hadt. De blydfchap blonk in zyne oogen, als hy haar zag glimlagchen. De zon verlichtte de kim niet meer, toen Luciletot hem zeide , dathet voor haar tyd was om heen te gaan. De Marquis wilde haar volgen , en verzocht haar om de gunst, van het gefprek in haare kamer te vervolgen. Dit kan ik u niet toeftaan , Myn Heer ; ik moet daar alleen zyn, en ik maak ftaat genoeg op uwe wyze van denken , om te hoopen, dat gy daar myn' rusr niet zult willen flooren. Ik ga aan mynên Vader fchryven. Ik bezweer u, om hem te doen in handen komen een' Blief, die het hartzeer zal verminderen , 't welk gy hem veroorzaakt. Kleed  Kleed u. Ga in de ftad het avondmaal houden. Gy hebt uitfpanning nodig. Het vermaak geeft aan den arbeid weder byna alles, dat hy van hem ontleent. Vaarwel, Myn Heer , tot morgen. Deeze laatfte woorden, opeen' ftrengen toon uitgefproken, deeden het bloed in de aderen van den Marquis bevriezen. Hy durfde Lucile niet dan met de oogen volgen. Langen tyd bleeven dezelve op haare voetftappenftaaren. Eindelyk om zulk eene droevige geftcldheid te verzachten, nam hy de party van zyne vrienden te gaan bezoeken. Hy koos, om weder tot zynent te keeren, een' laan uit, die tot een der venfters van de kamer van Lucilt geleidde; zyn hart klopt op het naderen van deeze gewyde fchuilplaats; hy verbergt zich achter een ïralievenfter, en befchouwt dwars tuffchen de yzers, deeze bekoorlyke Juffer. Zy fchreef inderdaad aan haaren Vader. Zy was aangemoedigd door de blydfchap, welke de edelmoedige Pachthoevenaar zou fraaaken, leezende het verhaal van haare ontmoeting. De MarF 4 guis  87 fefr 1 quis is 'er zoo over aangedaan, dat hy belloot in een oogenblik deezen brief van Lucile te laaten vertrekken. Doch zyne Liefde en de vrees , van Lucile aan de traanen van Harmen niet te zullen kunnen weigeren , of dat zy zich voor altoos aan zyne oogen mogt ontfteclen, als hy haar de vryheid zou wedergegeven hebben , en nog meer dan dit al; een geheime item, die zich nog niet dan ver•wardelyk uitdrukte , deedt hem benutten , om deezen brief te onderfcheppen. Hy iloop ftillefjes voor by het veniter. fchikte ,zich onachtzaam op, gaf order, dat al wat Lucile fchreef hem moest behandigd worden, wenfchte voor de kamerdeur van deeze beminnelyke Dochter haar een' goeden avond, en ging heen. Toen. zymet fchryven geëindigd had, gaf zy het pakje aan de kamenier, haar onderrigtende van het verlof, dat haar Meefteraan haar had toegeftaan, om deezen Brief te verzenden. Deeze veinsde van in haare inzichten te treeden, met te zeggen, dat zy dit fchrift in de bus zou gaan lteken. Lucile, opgetoogen door de vry-  'vryheid te hebben, van haaren Vader gerust te ftellen, gaf zich aan het vergenoegen over, dat haar Brief hem zon geeven. Zy kwam wel ras weder tot .zich zelve. Haare zaaken naaien een* al te gelukkig n keer , om 'er zich niet mêe bezig te houden. De Marquis diende vervolgens tot ftoffe voor haare aanmerkingen. Zyne befchroomdheid, zyn gezi ht, behelsde iets wonderbaarlyks in een' lchaker. Zy gevoelde , ondanks haare poogingen, dat haare genegenheid voor hem fnelle voortgangen maakte. Zy porde zich door de allerdringenfte beweegmiddelen, om zuik eene rampzalige neiging te dooven. Onder welke verwen zy zich hem voorftelde, altoos fcheen haar de Marquis nog beminnelyker Hy was vatbaar voor de verhevenfte gevoelens. Hy gaf zich aan de misdaad over, eerder door de oploopendheid der Jeugd, dan uit fmaak. Kr ..was niets nodig, dan hem den goeden weg te toonen , om hem te verplichten •denzelven te bewandelen. Een oogen-blik daarna, zegtzy • wat raakthet my, of de Marquis fraaije hoedanigheden heeft of niet? Ik moet hem vergeeten. F 5 Ach!  Ach! waarom heb ik hem gekend ? Waarom is hy de zoete rust van myn hart komen liooren ? Zyn misdaadige onderneming veroorzaakt my rechtvaardige ontroeringen! Wat zal ik doen, zoodees woedende Leeuw niet dan eenige oogenblikken fiaapt, om my by zyn wakker worden te verilinden? Zyn toeleg, de gevoelens zelfs die hy my inboezemt, alles wil dat ik zyn beeld uit myn hart wisfche. Als hy myne zwakheid wist; welk een aandacht zou hy aan myne redenen leenen? Met een weinig moeds , en ver van hem , zal ik over eene blinde Liefde triümfeeren. Helaas! wat zal het my niet kosten? My worden ftryden van het allerverfchrikkelykfte üag bereid. De Marquis hadt zyn geval aan twee zyner vrygeeftige makkers verteld. Daar waren geene boerteryen , noch belagchelyke puntdichten, die zy over zyn kinderlyk getftafr niet verkwist hadden. Men dreigde hem, z}-r,e gefchiedenis ruchtbaar te zullen maaken ; zoo hy zyne eer niet door eene fpoedige overwinning over een Dorp-  Dorpmeisje herftelde, of dat men hem bannen zou in de burger - gezelfchappen. De Marquis was befchaamd van een dag doorgebragt te hebben, zonder naar deeze Jonge Ligtmiffen te gelyken. Het kwaad hernam zyne heerfchappy over zyn hart. Men deedt hem belooven van zich deezen nacht te zullen gedragen als een' man , die de paaien der algemeene vooröordeelen over gefprongen is. De blinde Bardcin , vreezende een ftraatfprookje te worden, en aangemoedigd door een voorbeeld, dat hy zelf langen tyd gegeeven hadt, betuigde, dat hy hunnen raad zou uitvoeren, en Uoodigde hen, om den volgenden dag op zyn Landhuis het avondmaal te komen houden; alwaar zy getuigen van zyne zegepraal zouden zyn. Het overige van den tyd werdt gefleeten met redenen en tooneelen, in gebruik onder een' Jeugt, die het zich een punt van eer acht, alle betaamlykheid met voeten te treeden. Bardan fcheen ongeduldig om zyne beloften te vervullen j  S>» 6» "—.63 len; en ter gunlte van zyne edele voornemens, kreeg hy 'smorgens ten twee uuren de vryheid om te vertrekken. Maarmaate hy zyn huis naderde, verflaauwde die vermeetele oploopendheid, welke hy getoond hadt. Zyne ontwerpen van geweld verdweenen. Hy klimt van zyn rytuig, en vliegt naar de kamerdeur van Luuk, beflooten hebbende dezelve op den grond te loopen, ais men ze niet opende. JHy komt aan deeze kamer, befchermd door de onnoozelheid. Eene beroerte bevangt hem; hy wykt te rug, nadert op zyne teenen, krabt zachtjes aan de deur, blyft daar onbeweeglyk liaan, Hiet het hoofd leunende op de hand, loost een diepe zucht, en gaat zich te bed liggen , ontftelder en bedroefder dan ooit. Welk een onbekende kragt houdt my te rug, zegt hy, zoo dra deze lieden vertrokken zyn ! Ik wil my wreeken van eenen t e gen Hand , die my verachtelvk maakt; ik kan, en ik durf het niet onderneemen. Welke andere hinderpalen iïelt men my nog federt twee dagen t gen , dan woorden? Een woord yan een klein fchepzel vernedert myen maakt my bè-  gy m ej befchaamd ! Ik bemin haar! Ik? eene Boerinne! Het Hof en de Stad hebben my de allerzeldzaamfte Schoonheden aangebooden ; ik heb by dezelve de walging op de paden van 't vermaak gevonden. Ik hebze niet dan voor eenoogenblik opgezocht, om haar op het daaraan volgende te verlaaten. Lucile ketent my, zy verandert myn' fmaak, maakt my den ommegang met myne vrienden laf, en vernietigt myne allerfterkfte befluiten. Welk eene betovering huisvest in haare oogen? Ik word rood van zoo zwak te zyn. Morgen zal ik niets meer ontzien; ik luifter naar niets meer; ik val aan, ik handel haar onbefchoft, en Lucile is in myne magt. Na zich dus wel gefterkt te hebben, las hy den Brief van Lucile aan haaren Vader, dien men hem béhandigd hadt. Haarftyl was zoo eenvoudig als haar hart. Het gevoelen fprak'er alleen in. Haare fpreekwyzen waren afgepast! zy maalde den toeleg van den Marquis af, dien zy niet noemde, met kleuren, die hem minder haatelyk maakten; zy bezwoer haaren Vader, omniet ongerust tezynover eene doch-  £4 rjf. $5 dochter, die liever tienmaal zou trerveiij, dan de zuiverheid van haare ziel bezoetelen. Zy betuigde eindelyk, dat zy met alle de achting en eerbied , ( ie zyne eigen knrgts voor haar hadden, bthandelt wiertlt, en c'at men haar beloofd hadt van haar onn iddelyk by hem te zullen laaten terug keeren. Gelukkige Harmen, riep de Marquis uit! welk eer.e edelaartigheid hebt gy uwe Dochter weeten in te boezemen ! Ja! zonder twyfel, ik heb beloofd van haar u weder te gceven, maar geloof niet, dat ik zoo kinderachtig ben. ]k zal haar niet te vergeefse h geroofd hebben Ik zal dan een meineedige worden ! ik zal my dan ontëeren in de oogen van Lucile'. moet ik haare achting met het vermaak in de weegfchaal leggen ? .... Wat is 'er aan het lyden van haars gelyken gelegen, als ik gelukkig ben..., Welk een afgryzen ! Deeze lieden onwaardiglyk vernederd, zyn onze broeders. De eerfte en edelfte van onze eigenlchappen is, die van menfch te zyn, en zy bezitten die als wy.... Maar wat zullen myne Vrienden zeggen? hoe 2alikhun gezicht en  en hunne fchimpredenen kunnen verdraa- gen ? Wyl ik eetle offerhande moet doen, laat ons niet twyfelen tuffchen Lucile, de befchaafde waereld, en my. Hy vergat niets om voor zich de noodzaakelykheid van deeze party te bewyzen, en de verfoeijelykheid 'er van te rechtvaardigen. Maar de drogredenea dooven de ftem der knaagingen niet, welke hem beletteden dien nacht een oog toe te doen. Uitgeput door ontroering en ilaapeloosheid , opende hy verfcheiden Boeken , zonder in één van allen fmaak te krygen. Het was reeds helder dag. /,M«/e ftaat maakende dat haar Brief op weg was, hadt een' genisten nacht doorgebragt, en werkte met een'nieuwen yver. De Jonge Bardan, vervoerd door het geweld zyner begeertens, en door een kwalyk begreepen eigenliefde , begeeft zich ftilletjes by Lucile, durft haar een kus ontiteelen , en den neteldoekfchen neusdoek drukken, die haaren boezem bedekte. Lucile worftelt uit zyne armen, werpt een Ylamrnend gezicht op hem, en zet  96 fe^" zet een fnydend fnoeimes, dat zy in de hand hadt, op haar hart. De Marquis. ontrukt het haar, hy werpt zich voorhaa*e voeten , en fmeekt om vergiffenis met een' overvloed van traanen. Gy fcüendt, Myn Heer, geheiligde eeden. Gy voegt den hoon by de meineedigheid. Gaat uit myne tegenwoordigheid. Komt 'er niet weder in, dan om my aan my zelve overtegeeven, of vrees de uitwerking van eene regtvaardige gramfchap. DejMarquis vestigt de oogen baadende in traanen op haar, en heft de handen ten hemel, om die tot borg te neemen van de nieuwe eeden, welke hy in zyn hart doet. Lucile, meer bewoogen door zulk een treffend berouw, dan vergramt over zyne vermeetelbeid , is gereed om zich te verraaden door den overmaat van haare mededogenheid. Zy loopt ineen* anderen hoek van den tuin, en laat den Marquis ten prooije der allerhevigfte fmerte. Blaakende van liefde, verfrheurd door knaagingen , was zyn hart geflooten , en byna zonder beweeging. Een fnelle bardklop-  klopping, verhaaste zuchten en geweldige fchtfddingen; fcheenen hem een oogenblik daarna het hart te zullen ontrukken. Een'langen tyd op deeze rampzalige plaats uitgeftrekt gelegen hebbende, hadt hy de kragt niet om op te liaan. Van alle rampen , welke hy daar gevoelde , was die van haar te verlaaten, het allerfmertejykfte. Zyne geesten hernamen aliengskens hunnen loop. Hy greep hetlnoeimes, dat hy Lucile ontrukt hadt; hy fidderde, door te denken dat het weinig gefcheeld hadt, of het zou haare da. gen afgefneden hebben. Hy drukte het tegen zyne brandende lippen , zich te binnen brengende, dat het in de handen van deeze deugdzaame Vryster geweest was. Hy bediend? zich daarvan, om het werk te vervolgen , dat zy begonnen hadt. , b Hy zag een van zyn volk by Lucile roggenbrood, radys en water brengenhy het haar orn verlof vraagen deeze eenvoudige fpyzen met haar te moogen deelen Zy zond 'er hem de helft van,hy ontfing die al bloezende, en vraagde dêii knegt y Wat zy gezegt hadt, dit G deel  p3 *sya ■ deel maakende. Dees keek zyn'Meester aan met een' gelaat, dat den eerbied en het medelyden toonde, 't welk zy inboezemde, en ging heen, zonder te antwoorden. O Hemel! zeide de Marquis, Lucile, doet myne knegts zelfs met haar begaan zyn!... Hy wendt de oogen naar de zyde van deeze beminnelyke perfoon, en vindt in dit e-ntbyt den uitmuntenften fmaak. Hy draalde niet langer, om dit ligte maal te eindigen, en zich zoo fpoedig als Lucile aan het werk te begeeven. Deeze verwonderde zich over zyne werkzaamheid ; zy befchuldigde zich zelve van al te veel ïtrengheid , en iiont hem in den grond van haar hart eene vergiffenis toe, die zy hem met den mond bleef weigeren. Wreede dwang ! ach Deugd! wat veroorzaakt gy al fmerten aan een© gevoelige ziel! Lucile, vreezende dat de Marquis zich te veel mogt afmatten , riep den Tuinman, die eenige fchreeden van haar af bezig was, en zondt hem, om Zynen Meester te Zeggen , dat zy hem verzocht zich te binnen  «en te brengen, dat by zaaken in zyn Cabinet te verrigten hadt. De Marquis begreep het voorwerp en de reden van deeze boodfchap; hy bedankte de voorzigtige Tuinierfter door eene diepe buiging en gehoorzaamde. Dit vuurig belang, deeze begeerte, welke Lucile bezielde om hem zynen geest te zien aankweeken, zelfs in het midden van het misnoegen, hielden hem langer bezig dan de boeken. Hy was doordrongen van dankbaarheid. De wyze behandelingen van zyne gevangene, de betaamelykheid, die alle haare daaden verzelde, de oprechtheid, die op haare lippen regeerde, vermeerderde elk oogenblik zyne Liefde , en zynen eerbied voor haar. Ondertusfchen hadt hy beloofd, om haar aan de ongebondenheid van eene bedorve Jeugd over te leveren. Dit rampzalig uur naderde. Hoe zal hy Lucile overhaalen, om met zyne vrienden het avondmaal te houden ? Hoe zal zy de aanvallen der Ligtmiffery en onbefchaamdheid kunnen verdraagen, die zyhaar bereiden? Met welk een oog zal zy hem aanzien, die hen niet ver G 1 ga.  fefe»""" ' — H> gaderd hadt, dan om haar te hoonen ? door welk middel zou hy deze eerlooze party kunnen breeken ? Hy zag'er geen een, 't welk hem niet bloot ftelde aan de befpotting der eerlyke Lieden, (want dus word een zeker foort van menfchen ten onrechte genaamd). Al het overige van den dag dobberde hy in deeze wreede onzekerheden. Hy kwam niet in den Tuin; maar, hy floeg uit zyn vertrek de oogen zonder ophouden op Lucile, of op de plaats, alwaar hy geloofde, dat zy was. Hy zag met verrukking, dat zy weder op het tuinbed kwam, 't welk hy verlaaten hadt, en daar herftelde en voltooide, het gene hy gedaan en begonnen hadt. Eindelyk kwamen zyne twee vrienden. Het waren de Graaf de Arpelufe en de Fidder de Rampuis. Hunne aankomft dompelde den Heer Bardan in eene diepe mymering, Wel nu! Marquis , is het Boerinnetje de uwe, zeide Arpelufe? .... ziet gy niet aan zyn neerflagtig gelaat hernam Rampuis, dat hy den Celadon gelpeeld heeft, en dat men ftreng voor hem is. Ha! ha! ha! dat is ten uiterft* verliefd !' Waarom leefde gy niet ten tyde yan Amadis of  fefc- '".^a ioi van Roeland? Gy zoudt een mirakel van de Platonifch£ Liefde geweest zyn. Mag men dat bekje zien, voor welkers voeten gy zoo godvruchtiglyk uwe eerbiedige hulde doet? De Marquis hoorde deeze fteekende fpotterny met een half ontroerd en een half verachtelyk gelaat aan. Hy boodt aan, om haar aan hun te laaten zien; maareifchte, dat zy eene zeekere ingetoogenheid zouden veinzen, ten minften tot op het avondmaal. Hy ontveinsde voor hen niet de verlegenheid , waar in hy was, om middelen te bedenken, bekwaam haar overtehalen, van zich met hun aan tafel te zetten, 'er byvoegende dat hy wanhoopte daarin te flaagen, zoo zy onbefcheiden tegens haare vooroordeelen aanftieten ; dat zy haar in den tuin zouden vinden, met een' hark of fpa in de hand; doch verzocht om hem te ontflaan van hen in de wandeling te verzeilen, dewyl hy op eene krygslist ging denken , die hy in 't werk zou ftellen om haar te winnen. Deeze twee Jonge loskoppen vliegen in den tuin, malkander onder den arm vasthoudende; zy worden Lucile gewaar G 3 in  los tay ,r 63 in een vierkant park van Endivie , die zy famen bond ; zoo dra zy in haare tegenwoordigheid zyn, zegt een van hen hard op; zeker zy ziet 'er lekker uit.. . Is het niet grappig, voegt 'er de ander by, dat dit fchepfel eene Veftaalfche Non wil wezen? en zy vertrekken, üitbarftende in lagchen. Zy keeren te rug, zy gaan en hergaan voorby haare zyde al meesmuilende met een verachtelyk gelaat. Lucile, getergd door fpyt, verlaat baar werk en begeeft zich naar haare kamer. Zy volgen haar voet voor voet, nietfpaarende deTpreekwyzen, die hen eigen geworden waren. Lucile, ziende dat zy van zins waren met haar in te treeden, blyft voor haare kamerdeur liaan, keert zich om, en zegt hen op de ftraffte wyze deeze weinige woorden ; gy waart zoo vry, als ik, myne Heeren, om in den tuin te gaan, maar deeze kamer is de myne. Ik heb recht om 'er den ingang van te verbieden aan de geenen, die het my goed dunkt, en ik geloof u niet onbefchaafd genoeg te zyn, om'er met geWeid te willen indringen. Daarop opent  zy de deur en fluit ze aanftonds weder toe. De Graaf en de Ridder bleeven onbeweeglyk ftaan , zy keeken malkander een oogenblik aan zonder iets te zeggen, en , van hunne verbaastheid weder tot zich zelve gekomen zynde, liepen zy naar den Marquis, uitroepende: dit geval is wonderbaarlyk! Zy vertellen hunnen vriend, wat hen gebeurd is. De Marquis toont, hoe zeer hun onbefcheiden gedrag hem verdriet, hy verwyt hen van alle zyne maatregelen gebroken te hebben, en verklaart hen, dat zy het avondmaal met Lucile niet zullen houden. D'Arpelufe en Rampuis dringen hem »p het kragtigfte aan , om zynen goeden wil ten dien opzichte niet te laaten verflaauwen, en zweeren hen» , dat zy zich vanftip tot ftip , naar zyne inzichten zullen gedragen. Wy voorzien, zeide zy tot hem, dat dit avondmaal een verrukkende belagchelykheid zyn zal. In den naam van onze vriendfchap, Marquis, beroof ons niet van het eenigfte tooneel, van zulk eene nieuwe foort. G 4 Bar-  104 **> \ SPt Bardan gaf zich over; hy fchelde de kamenier binnen dieby Lucile was, om haar te zeggen, dat zy haare Meeltres zou polfen , en haar traehten over te haaien, om die voorftelling aan te neemen. Deeze meid, die zoo even eene onderhandeling met Lucile gehouden hadt, van welke wy laager zullen fprceken, antwoordde den Marquis, dat zy al haar vermogen zou te koste leggen , op dat hy niet afgefiaagen wierd,en dat zy rede hadt om te vermoeden, dat zy daarin minder zwaarigheden zou vinden, dan hy dagt. De Marquis, betoverd door deeze verlichting, beloofde haare moeite te zullen beloonen , en de drie vrienden verwachtten met ongedult den uitflag van haare boodfchap. De Kamenier toefde niet om hen te komen verzekeren, dat zy niet alleen de gefteldheid van Lufile gepolst hadt, maar dat zy die geleovende gunstig te zyn, gewaagd hadt haar tot het avondmaal by hun te nodigen : dat zy hadt beginnen te glimlagchen, dat zy alles toegeitemd , en beloofd hadt te komen , zoo dra men zou opgedi-fcht hebben. Allen juichten zy de behendigheid van Agatlia tQe, (dus heette de Kamenier) zy bedank-  "-re 105 dankten haar met verrukkingen van blydfchap, en betaalden haar edelmoedig. *De Kok kreeg order om zich te haasten. Men Laakte naar het oogenblik , om zich by Lucili te zien. De Graaf, noch de Ridder twyfelden niet, of deeze gewaande Agnes, zou, bewoogen door de blyken der Liefde , die zy van den Marquis ontfangen hadt, en door zyn ontzach era zyne beloften, vooral ook door de bepraatingen vznAgatha, eindelyk befluiten, het masker af te ligten. De verliefde Bardan moest no-r aene meenigte van moeijelykheden te°boven ltreeven, eer hy. zyne overwinning kon bereiken. Men vergat niet, den Marquis voor te fchryven, dit kleine fchepfel te rug te zenden , op zyn langfte binnen veertien dagen, op ftraffe van in alle fatzoenlyke gezelfchappen zwart gemaakt te worden. Dit is het eenigfte middel, voegden zy 'er by, myn waarde Vriend, om uw Dorpmeisje te ftraffen, wegens eenen beleedigenden tegenftand, om u te wroeken van drie dagen te zuchten, om ons te bewyzen , dat gy onzer >ri?ndfchap nog waardig zyt, en om G 5 . u-  ioó" 1 6S uwen rang in het goed gezelfchap te be" houden. Men ging een ander tooneel openen, zeer ftrydig met hunne verwachting. Er was eindelyk opgedifcht. Dit woord was het teken van eene onuitfprekelyke blydfchap. Men liep Lucile waarfchuuwen. Zy kwam op traanden voet in de groote zaal, en vertoonde zich met eene aangenaame bevalligheid. Toen men geïzeeten was , deedt zy haar voordeel met een ©ogenblik fti>lzwygen, om met een opflag van het oog de Gasten te befchouWen. Zy ontdekte met eene geheime vernoeging, dwars door de verbaastheid , waarin de Marquis fcheen te zyn, dat hy dat loskoppig en ftout gelaat zyner vrienden niet hadt. Na deeze korte befchocwing, wendde zy dus het woord tot hen. ïk heb ai te goede gedagten van u, myne Heeren , om te vreezen, dat gy de kiesheid van myn'Heer den Marquis zoudt kwetfen, ;;afi wien gy achting en eer >ied betoont. Uw rang, uwe opvoeding, en het gene gy aan u zeiyen fchuldig  dïg zyt ftaan my borg, dat in zyn huis en aan zyne tafel , gy bloozen zoudt van de wetten der betaamelykheid te fchenden. De wellevendheid moet in t vermaak voorzitten, dat ons by een verzaamelt , de eerlyke ommegang is niet minder vervrolykend. Het misdryf mengt 'er fomtyds haar vergift onder. Het ontaart en maakt zielen verachtelyk , die gebooren zyn om tot een voorbeeld van het gemeen te ftrekken. De verhevendheid der gevoelens is het erfdeel der waare grootheid; ik verwacht van u, myne Heeren , dat u niets ontfnappen zal,'t welk my recht geeft , om u met dat plompfte foort van menfchen te vermengen. Zy zweeg een oogenblik ftil, om op te merken, wat indruk haare redenen op deeze Jonge ligtmisfen gemaakt hadden. Zy waren 'er door geraakt. Maar een fchimpige lach volgde wel haast op deeze eerde beweeging van ontfteltenis. Ras werdt de moedige ftandvastigheid van Lucile, en haare zedekundige grond-; heginzels befpottelyk gemaakt, en uitgejouwd. Mejuffer preekt godlyk, zeide  / de Arpthfe; zy bezit de welfprekenbeid en zielroerénheid van Minerva. Ik heb deugt en eer fchoot zy hem heftig toe , en den moed om die te befchermen. Ik heb u verzocht haare rechten, tè eerbiedigen, nu eifch ik het , en dat is voor dien vermeetelen , welke hen zal durven aanvallen. Deeze woorden fpreekende , trok zy twee pistoolen uit haaren zajt , dezelve- aan de twee fpotters too- • nende; en de haanen overhaalende, voegde zy 'er by : hef eerfte zal' voor den. eerfteR zyn die my ongehoorzaam is, en het ander voor my. Als ik u den weg der w.ysheid niet toonen kan,zal ik met u den weg des doods inflaan. De Graaf en de Ridder deinsden vol fchrik • terug. De Marquis zag hen met gramfehap'aah, en verwonderde zich.over een Meisje , aan *t welk het belang der zeden zoo veel moed inblies. Een dof gemompel verheft zich onder de knegten, die de tafelbedienden: zy wendenhünne.oogen van hunne meefters af en vestigen dezelve op Lucile: zy werpen zich voor haare "roeten, en toonen haar den -hoogflen eerbied.. Zy doet hen opiiaah, hen. op    1 ^e$3 i of óp eene verplichtende wyze bedankend» voorden vleijenden tol van hunne gevoeligheid ; en met een zedig en vrelyk gelaat, nodigt zy dan Marquis met zyne vrienden, om het eeten niet te laaten koud worden. Zy port den Marquis aan om te laaten opdiffchen. Ondanks haare uitnodigingen, hadt men moeite om de eetlust te hervinden; men durfde de oogen tegen Lucile niet opliaan, en men hieldt zich niet bezig, dan roet haar. Eindelyk door eenen zachteren toon, en eene voorinuemende wyze van behandeling gelukte het haar eene zekere foort van vrolykheid te herroepen; en de Gasten, die in deeze eerfte beweeging gereed waren geweest te vluchten, namen zoo veel fmaak in deeze eerlyke handelingen, en betaamelyke boerteryen van Lucile, dat zy aan niets dagten, dan om het «ogenblik te beklaagen, dat hen van malkander feheiden zou. Laaten wy hen aan tafel laaten en den Lezer wegens eenige omftandigheden verlichten , die nodig zyn opgehelderd te worden. Agatka kende A'Arpelufe en de Ram. puts; zy was dikwyls getuig?n geweest van  Ho fefc 6S Tan de nitfpoorigheden, waar aan zy zich overgaven. De Marquis de Bardau hadt haar vertrouwd , hetgene 's nachts te vooren tuffchen hem en zyne vrienden was omgegaan , als ook het voorwerp van dit avondmaal. Agatha was in de kamer van Lucile, toen zy 'er den ingang van aan den Ridder en den Graaf verbood. Het gedrag van haare waarde Meeitreiïe, ïn een huis, waarin de onbefchofte wellust zich altoos met woede voldaan hadt, ging de kamenier aan het hart, en hadt haar zoo wel, als al het volk van den Marquis, in het belang van Lucile ingewikkeld. Lucile hadt haar heure gedagten medegedeeld. Om die te onderfteunen , hadt Agatha den Kamerdienaar overgehaald om de twee pistoolen te leeHen, die zulk eene wonierlyke uitwerking gedaan hadden. Het was Agatha, die Liucile geraaden hadt om 'er zich van te voorzien, haar verzekerende, dat de fterklte deugd en de grootfte moed, niets dan kragtelooze wapenen zouden zyn, tegens bedorven en toomelooze harten. Deeze uitlegging was noodzaakeJyk, om geene duisterheid in 't veriiand van den Le-  Lezer te laaten. Laat ons tot de Gasten wederkeeren. Zy betwisten onder malkanderde wyze der behandelingen en befchaafdheden. De Lof van Lucile werdt zonder ophouden hernieuwd ; zy antwoordde daarop met bevalligheid. Haare zedigheid werdt niet fchuów voor eenen aangenaamen wierook, die meer aan de zeden, dan aan haar toegezwaaid werdt. Eindelyk verzocht Lucile, niet gewoon buitens tyds op te blyven, verlof om te vertrekken. Een vleijende plichtpleeging verzelde hunnen groet. De Marquis loosde eene zucht. Zyne vrienden zagen malkander ftilzwyzend aan, en fcheenea in eene zoete verrukking te zyn. Zeldzaame uitwerking van een wys gedrag! Zy vonden geene fpreekwyzen, om de hooge gedagten uittedrukken, die zy van Lucile opgevat hadden. De Marquis befpot hen op zyn beurt over de ingetoogenheid, welke een Dorpmeisje hen in geboezemd hadt. Zy belyden hunnen nederlaag, en raaden hunnen vriend, eene perfoon te rug te zenden, die hem hartzeer zal veröorzaaken, hem verplichten  ten eene zotheid te begaan , en hem met befpottingen zal overdekken. Zy wiffelen nog eenige redenen, betrekke]yk tot haare frandvastigheid, enftappen weder in de koets, vertrekkende naar hunne Huizen. De Marquis zwom in blydichap , dat zyne makkers gedwongen waren geweest, zyne gevoelens nopens Lucile toe te juichen, en 'er zelfs in te deelen. Doch zoo hy aan dien kant voldaan was, zag hy des niet te min veele hinderpaalen voor zyne Liefde» Zouden zyne Ouders toeitemmen, dat hy zich met eene Juffer vereenigde, die zelve onbewust was van haaren naam ? Kon hy haar verzenden , zonder optehouden te leeven? De eer fchreef hem voor, om haar aan haar zelve over te laaten. De min wilde niet, dat hv zich van haar fcheidde; er was geen geluk voor hem zonder Lucile , en geen rust voor Lucile zonder vryheid. Zoodanig waren de wreede aanmerkingen, die hem verfcheurden, tot de flaap de kalmte in zy¬ ne  ontftelde zinnen kwam brengen. Een nieuw tooneel verwachtte hem op zyn Wakker worden. , Zoo dra het dag by hem was , verzochten alle zyne bedienden, hebbende ^atka aan hun hooft, om de eer van hem tefpreeken. 'Deeze vreemde bezending verbaasde hem, en hy antwoordde, dar! hy bereid was hen te hooren. Zy treden in , en égatha voerde dus het*woord tot haaren Heer: myn Heer, wy hebben groote redenen ons te beroemen over uwe goedheden. Wy trachten dezelve te beantwoorden door onzen yver en vlyt in het betrachten onzer plichten. De Hemel heeft ons Juffrouw Lucile toegezpnden , om ons tot een voorbeeld te dienen. Haare duugd heeft ons hart met eerbied vervuld. Zy maakt op u, myn Heer, eenen indruk, dien gy voor ons niet kunt verbergen. \\'y durven u fmeeken, als een rechtvaardig en edelmoedig Meeiier, om de vryheid. aan zulk eene beminnelyke Juffer toeteftaan, en haar aan eenen Vader weder te p-e»ven,van welken zy niet ipreekf, dan met een' overvloed van traanen. / H Dé"'  ff&' De Marquis , getroffen door het ver2oek van zyn volk , peinsde een oogenblik, en antwoordde hen, dat hy zich zou bezig houden met alles tot die zaak te fchikkcn. '1 oen zy vertrokken waren, liep hy uit; neen, men zal niet zeggen, dat tnynebediendenin grootheid van ziel boven my uitmunten. Ik zal myren Vader gaan vinden ; hy heeft toegevenheid voor my: jk zal hem om de hand van Lucile, of om den dood verzoeken. Ik verzaak de grootheid om Lucile. Is men niet verfchocnbaar, als men ydele tytels opoffert aan het geluk van zyn leven? Is men zoo wel niet een goed Burger met een vrouw uit het gemeen, dan achtbaar met eene Echtgenoote van zynen rang, doch vaneen' ongemakkelyken en tiotfchen aart? Hy geeft*order dat men alles gereed maakenzou, om ten twee uuren te vertrekken , zoo het mogelyk is. Hy begeeft zich vervolgens by Lucile, én geeft haar het belluit, 't welk hy genomen hadt, te kennen , om haar zelf naar Harmen te geleiden en verbergde zorgvuldig zyn huwelyks ontwerp voor haar. Gy wint het van my, fchoone en wyze Lucile, voegde hy 'er by, de deugd heeft my  my onder uwe heerfchappy geplaatst, toen ik my vleide, van in de wanorders van een fchandelyk leven u te doen deelen. t Behage den ,Hemel, dat de wysheid zoo \etie bckoorlykheden voor my hebben mag, als het gene wy beniinnelyke misdaaden noemen , u afgryzen inboezemt! ik zal ten minsten my myne dwaalingen niet in geheugen brengen, dan pm ze door een geregeld gedrag te boeten. Het is aan u , zedige Lucik, waaraan ik deeze gelukkige verandering fchuldig ben. Gy hebt my een regt denkbeeld van myne plichten en van het waar geluk gegeeven. Gy hebt den allerverfoeijeiykften toeleg tot uwe glorie en voordeel gekeerd. Ik pluk'er zulk eene zoete vrucht van, dat ondanks de fchande, met welke dat geweld my bedekt, ik niet weet, of het my berouwen moet die begaan te hebben , zoo gy het my vergeeft, en de Hemel zich gewaardigen zal om het te vergeeten. Lucile, in eene ongemeene vcrbaastheid en blydfchap , kon geene woorden vinden , om den Marquis te antwoorden. Jliudeiyk, weder tot zich zelve gekomen, H 2 zei-  ÜlS ES-'. ' V* zeide zy: fchryf my niet toe, myn Heer ! deeze gelukkige wederkeering tot u z 1ven. De beginlels van het goed namen in uw hart hunnen wasdom, zonder dat gy het merkte. In den boezem der verblinding , gedompeld inde valtehe vermaakelykheden , geleidde u de rede met lang" zaame voetRappen naar de wysheid. Gy werd niet in den afgrond gefleept, dan door de onftuimigheid der Jeugd. Zoo de Hemel zich van my bediend heeft om 'er u uit te trekken, is het mogélyk o.n u te bewyzen, dat hy weet zyne eindenste bereiken , met de zWakfte werktuigen te doen beweegen. Ik ben al te gelukkig, myn Heer, dat zyne keuze op my gevallen is. Mag ik u geene misdaad vergeeven, die my eenig regt op uwe achting geeft, en u die der wyze mannen doet verkrygen'. Ik verzoek u alleenlyk om ééne gunst, dat is; dat gy u niet meer blootltelt om haar te verliezen , door eene zwakheid, onwaardig aan eene groote ziel. 't Is weinig de deugd te oeffeneU. Er zyn eerwaardige gebruiken en gewydè plichten voor alle btaatsn. Een kiesch man  man ontëert zich byna alzoo zeer, door hen te fchenden, dan deor zich blindelings aan eene onbefchofte wellust over te geeven. Gy treed in de famenleving door den weg der wysheid ; houdt u daarop ftaande, door eene ichrcomachtige waarneming der betaamelykheid. De Heer Bardan begreep Lucile! Hy ; zag haar tederlyk aan ; hy fidderde voor de hinderpaalen , die zy zelve door ftyfzinnigheid aan zyn geluk zou toebrengen. Ach! Me jufier, antwoordde hy, gy maakt my my zeiven waardig en ; gy verbiedt my , om my regens u voor zulk eenen gewichtigen dienst van my< nen plicht te kwyten. Gy doet myne dankbaarheid ge; ooren worden, en het ' zoetfte middel voor my om haar te'toonen, i is my verboden. Hoe zult gy zoo veel ' tegenftrydigheden vereenigen? Gy I zjt my niets fchuldig , myn Heer. Ik heb my gedraagen alsof ik alles voor my zelve gedaan heb, en niets voor u. Uwe ingetoogehheid was de eenigfte brlooning, i die ik wcnfchte. Ik heb haar verkreegen; gy zyt van my geheel ontïlaagen. H 3 Een  II» Een bediende kwam den Marquis zeggen , dat zyne tegenwoordigheid noodzaakehk in zyne kamer was, om te beveclen, al het gene hy begeerde dat achter op zyn rytuig geladen zou worden. Hy ftelde het antwoord aan Lucile tot een ander oogenblik uit. Wat haar belangt, haar hart was niet geruster. De vergenoeging van het grootfte gevaar ontkomen te zyn, en van haaren fchaker weder te zien tot zynen plicht treeden, werdt geftoord door de noodzaakelykheid, waar toe zy gebracht was, om zich van eenen man te verwyderen, dien zy in den grond van haar hart tederlyk beminde, om hem te vergeeten en alle maatregelen te neemen , van hem niet weer te zien. Zy verliet met leedwezen een huis, het welk de eigenliefde haar afmaalde als het veld, waarin de zeden over de verleidingen der zonde hadden gezegepraald, waarin eene eenvoudige Boerin als eene onafhankelyke Vorftin het bevel gevoerd en waarin de deugd uit eenen weelderigen Jongeling een'kiefchen minnaar gemaakt hadt. Zoo de dagen, voorgefchikt om haar met fchande te bedekken, de glorierykfte van haar  haar leven waren geworden; hadt zy op denzelfdeu tyd voor de eerftemaal nog eene veel rampzaliger hartstocht gevoeld, welke zy niet kon voldoen, dan met haar voorwerp verachtelyk te maaken. Hoe meer byftand zy van den Hemel ontfangen hadtin haare gevaarlykebeproevingen, hoe meer zy verplicht was om aich te verharden tegen eene blinde nei-. ging. Zy wapende zich met ftandvattigheid voor de laatfte party, Haar hart werdt 'er door verfeheurd; doch deszelfs zuchten konden haar niet doen wankelen. Alles was tot het vertrek gereed. De Marquis kwam Lucile afbaalen, die in haare kamer was gegaan, verwachtende het oogenblik, zoo fmertelyk als aangenaam, van'in de koets te klimmen. Gy hebt, zeide de Marquis tot haar, haar de hand geevende , door uwe tegenwoordigheid een huis gezuiverd, dat voor de ongebondenheid open ftondt. Het zal voor altoos het dierbaarfte deel myner goederen zyn; mogt het het toneel zyn der zuiverfte vermaakclykheden, die ik durf hoopen! H 4 De  7*0. ty> I —^ De Huisbedienden , die hunnen meester met zouden volgen, hadden zich in ryën op de voorplaats gefteld. Zoo dra zy hem met lucile zagen te vporfchyn komen, riepen zy uit eenen overvloed van gulheid des harten: Ach, Lucile [ ach, dierbaare Heer! dat de Hemel u met zyne zegeningen overftorte! De Marquis nam Agatha met zich , met een voornemen, cm zich van haare getuigenis te dienen, daar het nódig was. De reis wierdt zonder aanmerkelyke voorvallen volbragt. Lu,ik fprak weinig: de laatfte uitdrukkingen van den jongen £crdan haöóen haar getroffen. Zy hieldt zich geduurende de reis niet bezig, dan met maatregelen te beraamen , om haaren minnaat te fpaaren en berouw over haare zwakheid te hebben. By drong h..ar. aan roet traanen in de oogen, om aan het Kafteel af te flappen, Zy bezwoer hem om haar naar de Pachthoeve ie laaten gaan , hem zulke bondige redenen voorhoudende, dat hy'erzich aan overgaf. Dat men eens een oordeel veile over de verbaastheid en verrukkingen vairj den vroo-  , ■ 12! jffooiMfj Harmen ! Al te zwak om alJe de beweegingen, die hy op een oogenblik geroeide , te weerftaan , viel hy in zwym. Als hy weder tot zich zeiven gekomen was, zeide hy: ik vinden dan weder, Lucile l zyt gy uwen vader en u zelve waardig? Zy vliegt in zyne armen, zonder een woord te kunnen uitbrengen. De Marquis verhaalt aan Harmen Mes wat er gebeurd was. Hy weidt in den Lof van Lucile uit, op een* toon van verwondering en waarheid, die de vreeze van den Hovenier vcrdryft. Ajjitha bleef in geen gebreke, om de redenen van den Marquis te onderiteunen rnet loftuigingen op haare wyze : al het volk der Landhoeven was toegefchooten om het voorwerp van het hartzeer en het voorbeeld ran den boerfchen arbeid te zien. De verraaderes Machteld alleen hadt op het verhaal van de ftandvastig- . heid deezer bekoorlyke dochter de vlucht genomen, om haare woede en fchande te verbergen. De Marquis leidde in weinig woorden zyn ontwerp voor Harmen open, eischte dat hy geene fchikkir.gen omtrent zyne dochter zou maaken zonder hem 'er deel aan te doen hebben, en het H 5 ver-  ia* Sfe rermaak , van langer het voorwerp zyner wenfchen te zien opofferende aan het ongedult, van alles in 't werk te Hellen om het te bezitten, begaf hy zich naar *t Kafteel by zynen Vader. Harmen hadt niet eens acht geflaagen, em hem zyne begeerte te weiger»n. Er waren in die landftreek zaaken voorgevallen , die de uitvoering der beloften gemakkelyk maakten, welke hy aan den Marquis gegeeven hadt. Ik heb u zeer veel nieuws te vertellen, Me juffer , zeide hy tegen Lucile; maar ik heb op dit oogenblik niet meer tyd, dan om U te ontdekken, dat uwe geboorte bekend is, en dat het my niet meer geiiorloofd is u myne Dochter te noemen. Een dringende zaak roept my op 't Kafteel. Gyzult het overige op myne wederkomst weeten, Juffer. Lucile, buiten zich zelve door deeze weinige woorden, wachtte niet lang om eene verlichting in die zaak te krygen , waarna zy echter te vergeefsch het volk der Landhoeve vraagde. Al het gene zy 'er uit kon trekken , was , dat federt den  gy-i»"——*a '113 den voorigen avond, al de buurt bezig was, om haar te zoeken. Een koets Het zich op de voorplaats hooren. Harmen ftapt 'er uit met een' Heer en eene Mevrouw, baadende in traanen. Zie daar, zegt hy , zie daar uwe dochter. De Graaf en de Graavinne d'Armenon (dit Was de naam deezer twee perzonagien) drukken haar in hunne armen , befproeijen haar met hunne traanen en zygen op ftoelen neder, noch de een noch de andere Lucile loslaatende. Wat penceel zou zulk eene zielroerende gefteldheid kunnen afmaaien! Een Vader, die een kind vindt, dat hy nooit gezien heeft; eene Moeder, die het voor de tweedemaal herziet , federt achtien jaaren , dat zy 't zelve het licht heeft gegeeven, deeze vrucht eener Liefde, die al te langen tyd ongelukkig geweest was. Zy wordt hen weder gegeeven na lange en vergeeffche naarvorfchingen, op het oogenblik, dat zy alle hoop verlooren hadden. Zy drukken haar op hunnen boezem, als eene wyze en deugdzaame Dochter,toen zy geloofden, datzy aan de beestachtigheid van een' laffen fchaker was overgeleverd. O  ï24 ^.^s^rr^rsa O , waarlyk vaderlyke harten! het Haat nanu,o»n zoo veele gelukkige omftanriigheden op prys te geilen, en zoo veele verfcbiliende gevoelens te fchatten. Geduurende meer da» een haif uur drukten de Graaf en de Graavin hunne verrukkingen niet dan door zuchten en liefkoozingen uit. Lucile was niet min er ontroerd. Al het gene zy voor haaien aangenoomen Vader gevoeld hadt, kwam niet by de verrukkingen, die het gezigt van den Heer d'Ar menen en Mevreuw zyne Gemaalinne haar veroorzaakte. Zy Dochter van perfoonen van die waardigbeid! Ach! Marquis! met hoe veel opgetogenheid dagtzy, dat het haar geöorloofri was om u te beminnen ? En gy eerlooze Machteld , gy hieldt haar ook in deeze zoete oogenblikken bezig ! Zy fchepte behagen in uwe verfoeijejyke trouwloosheden te ftraffen, uwe oogen doende fchitteren door den glans haarer glorie , en de blyken van haar geluk, leeze denkbeelden en gevoelens volgden in haaren geest en hart op elkander met eene fnelheid als de blikfem. Zy kon hunne weerbarstige ftooting niet weêrfiaan. De kragten begeeven haar; zy valt  Valt voorde voeten van den Graaf en Graavinne , en heeft niet dan de m tgt om hen in haare armen te drukken, uitroepende: Ach! myn Vader! Ach! myn Moeder! Zy heffen haar op hunne knïeu , en beginnen ha ir weder te omhelzen en te weenen. Harmen fmolt zelf in traanen , hefte zyne handen al zuchtende naar den Hemel, floeg op Vader en Moeder een oog, waarin afge naaid werdt ik weet niet welk een verdriet ; daarna weder tot Lucile komende , befchouwde hy haar met deeze zoete vergenoeging, die een hart dronken maakt,( 't welke den prys zytier edelmoedige zorgen ontfangf. M}7'.! Heer en Mevrouw d'Armenon, een weinig van hunne ontroering bekomen zvnde , bedankten Harmen op de allerharflykfre én verplichtende wyze, voor al het gene hy aan hunne do :hter gedaan hadt Maakltaat, weldoend» Landman , op onze dankbaarheid en erkentenis. Terwyl wy de maatregelen genomen hebben, om 'er ublyken van te geeven , zoo kom met ons op het Kafteel eene blydfchap fmaaken, waaraan gy de werkmeefter zyt. De vriendfehap, welke de  i25 n& ." de Marquis de Bardan voor ons heeft 9 iïaat ons borg, dat uwe tegenwoordig, heid hem niet minder aangenaam zal zyn, danons. Zytaltoosde Vader van ons dierbaar kind, wy fcheppen behaagen, om 'er de rechten van met u te deelen. Wat zonden wy al traanen en zuchten gefpaard hebben, zoo wy geweeten hadden, dat zy in zulke goede handen was. Mejuffer d'Armer.on kuschte duizendmaal de handen van den Graaf en de Gravinne , omhen uittedrukken, hoe gevoelig zy over de goedheden was, cie zy betoonden aan een' man , dien zy tot haaren dood als haaren Vader wilde aanzien. De Graaf en de Gravin namen elk eene hand van hunne dochter en geleidden haar naar hunne koets, waarin zy den gelukkigen Landman met hen deedeu treeden , en begaven zich naar het Kasteel. Zy werden verzeld door al het Boeren-Volk, dat zich in het Dorp bevond. Bet gerucht der geboorte van Lucile; de aankomst van haaren Vader en Moeder; het gedrag, dat zy na haare ichaking gehouden hadt, en haare wederkomst, hadden zich alom verfpreid. Deeze goede Lieden deeden de lucht weergalmen ,  PJn SS is? men , door gejuich , lofzangen en zegeningen. Deeze toejuichingen verdubbelden, toen zy den jongen Marquis op eenen draf zagen komen aanryden , de koets te gemoet. Hy houdt zich aan de zyde van de koets, aan welker deur Lucile zat en zegt aan den Graaf en de Graavinne, dat de Marquis zyn Vader hem zoo even onderrigt halt van het gene voor zyne aankomst gebeurd was , «n dathy hem op zyn' beurt bekendgemaakt hadt alle de omstandigheden der fchaking van Lucile, en iiaare wysheid op zyn Landhuis, en de geweldige Liefde, die zy hem ingeboezemd hadt. Eindelyk, voegde hy 'er by, myn Vader wacht niet dan uwetoefterruning , om eene vereeniging te vieren , die het geluk van myn leven zal uitmaaken. Lucile ilaat de oogen neer, bloost, en heeft moeite om haare verrukkiugen te bedwingen; de Graaf en de Graavinne beginnen te glimlagchen. Zy treden uit hun rytuig, ziende den Marquis en de Marquifm de Bardan zyne gemalinne hen op de ophaalbrug afwa.hten. Deeze omhelsden Lucile. Hun Zoon geeft haar  liaar de hand. Men doet uitdeelinireft aan de Boeren, en men treedt in het adelyk verblyf. De Vader van den gelukkigen Bardan nam het woord op tegen den Graaf en de Gravinne, zoo dra zy gezeeten waren; die Jongeling, zeide hy tot hen, wyzende op zynen zoon , heeft u federt gifteren veel hartzeer veroorzaakt, myne waarde Vrienden; ik •weet hoe zeer hy 'er over bedroefd is. Zyn oprecht berouw is ce eerfte beweegreden , die my heeft doen befluiten , om genade voor hem te verzoeken. Daar is nog eeh tweede van een grooter gewigt: dat is, dat zyne misdaad niet heeft gediend, dan óm nog meerder de zedigheid , de ingetoogenhe eer en de rede te onderwerpen. Deeze bekentenis vervoerde haaren minnaar in liefde en achting. Geknield liggende voor de voeten van deeze beminnelyke Juffer, haare handen befproeijende met een' overvloed van traanen, dankte hy den Hemel van hem eene perfoon voorgefchikt te hebben, die met hem uit den afgrond te trekken, zyn geluk zoo benydenswaardig maakte. Eindelyk kwam de dag , die de twee Ondertrouwden met een' eeuwigen band moest vereenigen. Myne pen is veel te zwak, om de algemeene blydfchap aftemaalen. De bruidegom, meer opgefierd door het denkbeeld van zyn geluk en door het vuur en de beweeging, die hetzelve in zyne oagen en over zyn' gantfchen perfoon verfpreidde, dan door de rvkheid der kleederen, begaf zich naar het Altaar met eenen ftatigen tred. Een gelaat van ongedultfchynt aan eene zekere welvoegelykheid te verwyten, van eea doelwit te verfchuiven, waarna zyn hart met reuzeftappen loopt. De bruid verzelt hem, niet gelyk een Slagtoffer, toegewyd aan eene gedwonge offerhande, maar met de zedige vrolykheid van eene Ver-  '■3$ Verwinfter, die de kroone der gevoeligheid en der deugt zal ontfangen. Hunne bloedverwanten omringen hen met een greetig oog , waarin de blydfchap uitblinkt. De Marquis en Marquifinne rekenen van deezen dag af alle de gelukkige oogenblikken, die zy famen doorgebragt hebben. Myn Heer en Mevrouw d'Arme.non, brengen zich alle de rampen te binnen, die zy geleden hebben en de traanen die zy geftort hebben, om tot dit tydftip van hun geluk te geraaken. Zy zien malkander aan, en zeggen doorean* glimlach , dat hunne verëeniging hen weinig kost, in vergelyking der zoetheden, welke zy daar van genieten. De iuwoonders van de Parochie, die hunne Heeren beminnen, en die Lucile altoos onder hen gezien hadden, als eene gaave des Hemels, konden hun genoegen nitt bedwingen, van in haar eene Meeftreffe te vinden , die de eerfte oogenblikken van haare magt niet hadt doen uitmunten, dan door edelmoedigheden. Men keerde weder naar het Kafteel, ender het vreugdegejuich van wenfchen en zegeningen. Wat is deeze fleep waardiger, dan die drom van prachtige toerusI 3 tin.  •t84 cfe tingen, waar in de Grooten poogen taf begraaven de zwaare ketenen, van het voorüordeel, van het tegenfpreken der begeerte, van den dwang en de, geheime zuchten van het harte! De pracht maakt geene Hoogty len. De ziel is 'er de bron van, en de natuur om'er de kosten van goed te maaken. De vreugdebedryven, die eenige dagen in het Kasteel van Bardan duurden, waren haar werk. Zy werden door geene tuiïchengevallen geftoord. De jonge Marquis vondt op eiken dag het geheim , om dezelve te doen herleeven en te bezielen, door nieuwe heusheden eft welvoegende daaden. De Boeren zelfs gaven zich over aan de vervoeringen der blydfchap,, welke deeze hoogtyd hen inboezemde, zonder onftuimigheid en zonder wanorde. De vrolykheid, die uit eerbied en verwondering gebooren wordt, zou bloozen van oeeze paaien te overfchryden. Het gewoel en gerucht hielden op. De Dorpelingen keerden al zingende ert dansfende naar hunne ftulpen te rug , geduurig den lof der nieuw getrouwden opheffende en hervatten hunnen arbeid «net een' vrolyken geest. Deeze bruilofts da-  dagen waren langen tyd de ftoffe hunner gefprekken. De vermaakelykheden van den Marquis en zyne dierbaare Echtgenoote, werden niet geftoord. De altoos vernuftige Min verfchafte hen de kiefche behandelingen , en de geduurige onderlinge eerbiedige overeenkomingen, welke voor hen zoo zuiver als zielroerend waren. De Marquis ontdekte zonder ophouden nieuwe waardigheden in zyne Echtgenoote. Zy van haaren kant verWonderde zieh over de fnelle voortgangen, die de eerlykbeid en deugd in een hart maakten, reeds voorlange ten prooijeaan het verderf overgegeeven. De betaamer lykheid en kiesheid waren hem zoo gemeen , of hy er langen tyd de oeffening van bezeeten hadt. De Graaf d'Armenon hadt bevel naar Parys gezonden, om een verblyf en toerusting, met al het gene 'er nodig was tot het huishouden van zynen Schoonzoon en Dochter, in die Hoofdllad te doen bereiden. Men fchreef hem dat alles gereed was. De Vader en Moeder van den gelukkigen Bardan, die federt eenige jaren hunne wooning op het land gehouden hadden , Hemden toe om den I 4 Graaf,  I3< "-^ Graaf, de Graavinne en hunne kinderen naar de itad te verzeilen. De faam was hen vooruit gevloogen , bekend muakende de gefchiedenis der wyze Lucile , de verëeniging met haare Ouders en haar huwelyk. Verfcheidene weeken werden "er doorgebragt in nieuwe feesten, welke de beide gedachten en hnnne vrienden gaven. De jonge Bardan vergat niet om een prachtig feftyn te vieren op zyn Landhuis. De kamer, welke zyne Echtgenoote bezeeten hadt , werdt met ver-, iierzelen, overeenkomende met haar gedrag, verfierd. De groote zaal, waarin zy met den Marquis en zyne vrienden gegeeten hadt, herhaalde in haare verfiérzelen de heerfchappy, die zy over-hen verkregen hadt, en he't zielroerend tooneel der bedienden. Alle de plaatfen van den tuin waarin zy gewerkt hadt, waren onderfcheiden door overeenkomstige gedenktekenen van het gene er gebeurd was. In die, waarin haar Echtgenoot haar een' kus ontroofd hadt, zag men in een' groep , Mincrva met een ftreng gelaat met mededogen gemengd, de ontftelde Min aanziende, die in zyne hand het fnoeimes hadt, 't welk Lucile zich wilde in de borst drukken. Dit huis  huls werdt in 't vervolg het tooneel van eene wellust, al te zeldzaam in deeze eeuw. Myn Heer de Bardan de Vader en Mevrouw zyne Gemaalinne , door hunne tegenwoordigheid voldaan hebbende aan de plichten , die de wellevendheid van hen eifchte , keerden raar hun Landgoed terug; zy fchreeven weinig dagen na hunne aankomst, dat Harmen volftrekt geweigerd hadt alle de aanbiedingen, die 2y hem gedaan hadden ; dat hy niets wenschte , dan te volharden in zyne Landeryen te bebouwen, en het verlof van zomtyds zyne waarde Lucile te bezoeken ; en dat Machteld, overdekt met fchande, en misfehien meer aangezet door haare woede dan door het berouw, zich in een Klooster hadt begeeyen. De jonge Marquis geloofde haar genoeg geftraft te zyn door de omkeering, die de Hemel aan haare verraderyen gegeeven hadt. In den boezem van een geflacht, dat haar des te meer beminde^ naar maate het haar kende, onder de oogen van eenen Echtgenoot, die niet dan door haar adem haalde, genoot deeze I 5 ver-  is» e& 1 &a verliefde Heldin , in vrede , in de zorg voor haar huisgezin, en in de blydfchap der ziele , een geluk , waardig der Kdelheid van haare gevoelens. Het voorwerp der verwondering zynde van het meestendeel der Vrouwen van haaren rang, zoo haare verdienften haaren nyd verwekten , boezemde haar voorbeeld nog meer achting voor haar in. Zy was met één woord het fieraad van de allerfchoonife gezelfchappen , waarin zy altoos uitmuntte , zonier daar naar te ftaan , en waarin de oprechtheid en zedigheid haar opzochten tot haaren dood toe. EINDE. NB De Lezer heeft r°gt om eene breedvoerige verlichting te eifch-n «régens de geboorte van Lucile; wegens liet gene haar zoo lang onbekend voor haare Ouders gehouden heeft; en eindelyk . wagens de middelen , die dezelve in 't werk gefteH hi-bben, om haar weder te vinden. Alle deeze pointen zullen volkomen opgelost worden in de volgend* Gefchiedenis.  GESCHIEDENIS, VAN DIN GRAAF D'ARMENON, E N MEfUFF-. DE FELICOURT;   GESCHIEDENIS, van den Graaf d'A RMENON; en Mejuffrouw de FELICOURT. Jfdlet is maar al te gemeen, de Vaders der huisgezinnen beheerfcht te zien door de dwaasheid, koppighèid en heerschzucht in het uithuwelyken hunner kinderen. Zy hebben zonder twyfel eerwaardige rechten; maar door welk eer.e noodfchikking zyn de voorbeelden der misflagen, die zy 'er in begaan , gemeender, dan die van eene genegenheid, welke door de natuur zelve wordt ingeblaazen. Wy zullen ons wel Wachten, de Vaderlyké magt te doemen ; ondertuffchen zy zelfs, die haar misbruiken , kunnen niet ontkennen , dat zy dezelve niet ontfangen hebben, dan alleen om het geluk hunner kinderen te bevorderen , en dat hunne ingewikkelde voorzigtigheid , meer wanorders in de fkmenleeving veroorzaakt, en meerder ongelukkigen in dezelve maakt, dan de ongeregeldheid der harts- toch-  Ï4* 1 tochten en de onrechtvaardigheid van de fortuin, dikwyls verwekt. De Gevallen van den Graave d'Armenonen van Mejuffer de Felicourt, zullen 'er ons een' droevige proef van verfchaffen. De eerfte voegde by eenen zeer ouden Adel eene gelukkige oprechtheid , een' vei plichtenden en edelmoedigen aart , een vlug en vrolyk verftand ; hy was groot, zonder trotfchheid, beleefd, zonder vleyery, gevoelig voor de eer, en naauwgezet in zyne handelingen , verknogt aan zyne plichten, een verwonderaar over de verdienden , een aanhanger der zeden, beminnende die foort van vermaakelykheden die de zielraaken, zonder knagingen te verwekken, vuurig in zyne driften, en onbekwaam om voor zwaarigheden te zwichten, d'Armenon hadt alle de gaaven, die den menfch beminnelyk, den hoveling befchaafd, den vriend oprecht, en den minnaar gevaarlyk maaken. Het gefïacht van Mejuffer de Felicourt, was eertyds ryk, en hadt zich federt door verfcheide aanzienlyke bedieningen door- luch-  luchtig gemaakt. Haar Vader was door zyne bekwaamheid in de behandelingen van Staatszaaken , door de hulpmiddelen van zynen geest in tedere omihmdigheden, door zyne gezon'e inzigten, en zynen yver voor 't tiemeene best, tot den rang van Staatsdienaar opgeklommen. Hy hadt in zyn Graf het leedwezen van zynen Meester, en de achting des volks wegge 'raagen. Hy hadt niet dan éénen Zoon en ééne Dochter tot erfgenaamen van zyne onmeete'lyke fcbatten nagelr.aten. Zyne Weduwe , van een goed Huis , hadt voor haar aandeel niets dan eene hoogmoed en eene verwaandheid , die meerder verachting dan eerbied voor den Adel inboezemde. Mevrouw , de Felicourt hadt hen altyd onder het getal van haare grootfte vyanden gerekend ; niet alleen dat zy zich duur dtedt betaalen de eer, van haar geld in 't fpel te zetten, maar zy handelde a!3e de geen.en , die haar nodig hadden, zoo hard, als zy hen by ongeluk op haaren weg ontmoette , dat de achting die men voor haar hadt niet belettedë, haar verfcheidene klagten daar over te doen. Ka  >44 b«- . - Na den dood van haaren man werdt zy van al de waereld verlaaten. Naauwlyks verwaardigden zich eenige fchuimloopers om pla-.ts aan haare tafel te neemen- Zy bleeveh in geen gebreke, om' haar in 't openbaar den prys van het afgedwongen ontzag, 't welk zy geëifcht hadt, te geeven door vinnige fchimpdichten. Zy werdt 'er van onderregt en befloot niemand meer te zien, en de fpyt die haar knaagde, in de eenzaamheid te verbergen, onder het masker van fchynheiligheid, die men onbefchaamd godvruchtigheid noemt; zy hieldt zich bezig met het menfchelyk geilagt te verfcheuren , uit yver voor een' heiligen Godsdienst, die aan de menfchen niets dan den vrede en een onderling medelyden inboezemt. In dit nieuw fiag van leven, lag haare ziel eeuwig in de war met de uiterlyke fchynbaarheden , en kermde daarover, zoo dat zy om zich aan de waereld te wreeken, voor eene Godheid zelfs durfde fpeelen. Om de knaagingen van haar gemoed te dooven, of liever om haar te rechtvaardigen , werdt Mevrouw de Ftlicourt eigenzinniner, ongeblaazener en trotfcher. De  De booge verwantfchappen waren haare hoofddrift. Reeds hadt zy die gedeeltelyk voldaan met haaren Zoon, een' beminnelyk jongeling en van veel hosp, uittehuwelyken aan de Dochter van den Hertog de » #« van een gantsch tegenftrydig maakfel, en van een' aart, nog gedrochtelyker dan haare geftalte. Zy hadt nog verhevener gedachten wegens haare Dochter. De mannen brengen aan de vrouwen toe alle de voorrechten van hunnen rang. Haare heerszucht deedt haar de oogen liaan op al, wat het verhevenite in waardigheden was. Haar rykdom herhaalde haar onophoudèlyk, dat zy bekwaam was alle onvoorzie- ' ne toevallen goed te ma; ken. Zy vertoornde zich over een belagc.ielyk vooruitzicht, dat vermoogenc -enoeg was, om haar anders te doen befiuiten, Wat 'ervan zy, de waardigheden van 't Paleis waren de eerfte voorfpraken voor e genen, die naar de hand van Mejuffer deFélicourtdurfden ftaan. Zy, die recht hadden om zich aantebieden, verfchrikt zynde door den aart der Moeder, beef.dtn om de Dochter te naderen. Zy deeden recht aan haare fchoonheid, aan haaK re  j4g Vl>, 63 re natuurlyke zagtzinnigheid en deugden die reeds in haar veertiende jaar gerucht maakten, en hielden zich te vrede met haar lot te beklaagen. De Maarfchalk van *** oud , zwak en kuchende , waagde het om haar van haare Moeder te verzoeken, Mevrouw de Félicourt, hoopende dat een aanzoek van deeze aangelegenheid de beste partyen zou aanmoedigen, om zich als medeminnaars van den Maarfchalk te verklaaren , opende hem haar huis , zonder zich te haasten een belluit te neemen. Mevrouw de Félicourt was door fymelaatyen met de Gravinne d''Armenon verbonden , en zag weinig andere pérfoonen can haar. De Zoon van deeze Mevrouw . bykans van den ouderdom van J\ cjuiTer de Félicourt, hadt een' vryen toegang in dit huis, om zyns Moeders wü. Hv tradt zoo behendig in de inzigten , in re driften , en in de belangens van Mevrouw de Félicourt , dat hy al haarverttouwen tot zich getrokken hadt. Hy fprak  fprak met zoo veel ingetoogenheid tegen haare Dochter, en Helde zoo veel affiand tuffchen haar en hem , dat de Schynheilige niet vreesde, dat by front genoeg zou zyn om aan haare Dochter te denken , en derhalven geene eenige voorzorg tegen hem nam. Vry onderhoud, wandelingen inden tuin, lange bezoeken onder vier oogen, niets was hem verbooden. Als twee jonge eenvoudige harten malkander zoo vry hun verdriet en ongenuchtens medtdeelen, trekt de nood om vertroost te worden den een' by de andere; het mededoogen maakt hen voor malkander noodzaakehk; en de gewoonte verbindt hen 'er toe. De begeerte om van nut te zyn, doet die van te bthaagen gebooren worden ; en de min fluipt, om zoo te fpreeken, by vonkjes door de oogen t«t in 't binnenfte der ziele. I De Graaf beproefde deeze ongevoelige trapsgewyze opklimming; hy werdt wel ras droevig en mymerenri , als by Mejuffer de Félicourt moest verhaten , en baare tegenwoordigheid alleen kon hem behaaK 3 gen,  ®* gen. Hy verdubbelde als door eene heïmelyke drift, zyne beleefde gedienftigheden by de Moeder en de Dochter, en zynen yver en vlytige oppaffmgen by de jonge Juffer zelve. Hy verbergde voor haar niet lang de beweegingen van zyn hart; en vertoonde in deeze bekentenis de houding en de ongerufte neerfiagtigheid van den verlieftten Minnaar. Mejuffer de Félicourt hadt de kunst niet geleerd, om zich gehoond te houden over een gevoelen , 't welk zy hadt doen gebooren worden, en in 't geheim weder betaalde. Zy hoorde den Graaf zonder bitsheid aan, en antwoordde hem niet, dan door een medoogend gezigt, 'twelk hem deedt begrypen , dat hy gelukkig zyn zou, in dien zy niet dan van zich zelve afhing. De Graaf drukte zyne handen in de haare, die hy met traanen bevochtigt, en zweert haar in de tederfte bewoordingen, eene onfchendbaare ftandvaftigheid en getrouwheid. Helaas! hernam zy, wat verwacht gy 'er van, myn Heer? Gy kent de verwaandheid myner Moeder. Uw rang, die boven de myne is , zal haar nog niet verbeven genoeg fchynen. Haare heerszuchtige begeer- tens  fe^ 6S 149 tens zoeken meer de waardigheden, dan ons geluk. Myn Broeder is'er reeds het droevig flagtoffer > an , en ik zal niet lang toeven , om hetzelfde lot te ondergaan. Verberg voor haar uwe gevoelens met de grootfte zorgvuldigheid ; als zy dezelve kende, zou zy tot beleediging met u komen, zy zou my met ftrengheden overftelpen en my dwingen om den ouden Maarfchalk te trouwen. De alte gegronde ontftelteniffen van Mejuffer de Félicourt, verbaasden den Graaf. De genegenheden van haare Moeder waren hem niet onbewust ; doch zy waren ontzagchelyker geworden, komende uit den mond van zyne Minnareffe. Misfchien, voegde hy 'er by, zullen het belang varj eene Dochter die naar dierbaar is, de vriendfchap, die zy voor myne Moeder heeft, en het vertro»Wen, met welk zy my vereert, haar bewegen, om van haare grondftelling der Grootheid af te zien. Ik zal haar krachtiglyk afmaaien het lot der Juffers , in zulke huwelyken verbonden, dewyl men niet in gebreke blyft, om haar .. dezelve als genade giften te doen aanzien. Ik zal haar vernaaien de voorbeelden van die... en die... en die... die hunne vrouK 3 wen  I5o &5=^< wen met de uiterfte ftrengheid behandelen , en die , terwyl deeze zich in hartzeer en traanen verteeren, hun goed in overdaad en onkuisheid verllinden. Zoo gy my bemint , bekoorlyke Félicourt , is *er geen hinderpaal, die my verfchrikt. Detegenftand van eene Moeder, en haare hinderlagen, zullen de vervulling myner begeertens kunnen verfclrui. en ; maar de gedagte alleen van in uw hart te regeeren , zal my gelukkig maaken. Ik heb geene andere maatregelen te neemen, dan die van u niet bloot te ftellen. De tedere min, die my aanmoedigt, weet, of uwe rust en uw geluk my dierbaar zyn? Mejuffer ie Félicourt vreesdé , dat een langer onderhoud achterdogt aan haare Moeder mogt geeven. Zy ging uit haar vertrek met den Graaf, die na de gebruikelyke plichtplegingen , eene agterklappende Gefchiedenis verhaalde, welke aan de Schynheilige oneindig behaagde, en hem deedt beiluiten, om haar tot over het middagmaal op te houden. Zy hadt haare morgen-oeffeningen nog niet geëindigd, zy hadt haare bevelen nog niet afgevaardigd  dsgd. De kaptafel moest deeze ftaatige plichten volgen. De gewaande Fynen verzuimen niet, om zich optefchikken; hun geest is gefleepen op het keurigfte en het netfte. Om zich vryelyk aan deeze bezigheden over te geeven, zondt zy haare dochter met den Graaf naar den tuin. Zy gehoorzaamden , e» geloovende dit kwalyk verftaan te hebben, zagen zy malkanderen aan, zonder hunne blydfchapte kunnen uitdrukken. Zy veinsden zich ecnige oogenblikken met kleine fpelen optehouden , uit vrees dat die Argus hen door 't venfter mogt befpieden. Wat baart de min al vrees en agterdocht I Een glimlachje, een wenk met het oog, duizend aartige nietigheden , dienden tot tolken van hunne harten. Wel ras door den nood voortgelleept om zich van eenen moeijelyken dwang te ontilaan, vonden zy zich in een;5 prieeltje van latwerk met jasmyn belegt, zonder dat het hen moeite gekost hadt, om 'er zich in te begeeven. Gezigten vol vuur en zuchten die malkander beantwoordden, begonnen daar het onderhoud. ])e Graaf hieldt de oogen o p zyne Minnares gevestigd , en zyne ziel gantsch in zyne oogen zynde, K 4 ' hadt  152 £3 hadt geene kracht dan ©m te befpiegelenj De tedere Félicourt durfde het gezigt riet wenden. Een enkelde gebaarmaaking zou het vermaak van haaren minnaar ontrust hebben ; het fpreeken , één Woord zelfs zou de bekoorlykheid der liefde vernield hebben; de zuchten, ja een geblaas zou hem uit deeze zoete mymering getrokken hebben. De beweeging klom , om my dus uit te drukken . by trappen in hunne harten op. De Graaf wer pt zich op een' hand, die hy met duizend kuffen overlaad ; hy houdt zyne minnares vast , en merkt dat 'er traanen vloeijen uit twee oogen, die vlamrren uitfchieten. Er is maar één oogenblik van traanen van teerhartigheid ! Wat zyn dezelve dierbaar! hy wil ze met zyne lippen afwisfchen; men ftoot hem al bevende te rug, en men zoekt in den *wier van haar wezen, of men haar niet beledigd heeft. Hy brengt de hand op een hart, dat hem door de fnelheid der kloppingen beantwoordt. Her zyne fel.» nt zich los te maaken waarin hy zich thans be.indt, met dat, waarin zy naast z\ nc zydc zoetelyk lagchende voortging, vermengende zuchten met zuchten. Welk een droevig verfchil! Min! riep hy uit , wat zyn uwe zoetheden kort ! Wat worden zy door wreede fmerten gevolgd ! Ik ben de zaligfte en de ongelukkigfte der n enfchen op hetzelfde oogenblik. Félicourt deelt in myne verrukkingen , tvi zy maakt 'er my een mis-> daad van. Zv ziet met medelyden de indrukfelen , die haar gezigt in my verwekt , en hunne onwillige uitwerkingen zyn doemwaardig. Zy vlucht ; ik bedroef my, en zy verwaardigt zich niet om my te trootten. Zy ontneemt my alle middelen om my te regtiaan igen , of om myne vergiffenis te verdienen. Deeze :.anrre'kingen voerden hem in het roodlottig pnteirje. Hiei is't, vervolgde hy, dat ik voor ee eerftemaal ge\ocld heb de bUdfchap, door te zien en my te \eiwonderen in alle wyheid, over het vouiweip dat ik bemin. Wat is  ïs dit kort van duur geweest! De ontfteltenis , de droefheid en de wanhoop hebben haare plaats vervuld. Hy llaat een geemelyk gezigt rondom zich. Zyne oogen blyven ftaaren op de plaats, alwaar Mejuffrouw de Félicourt gezeeten heeft. Hy nadert, hy fchroomt haar te befchouwen, hy kan 'er het gezigt niet meer van verdraagen, en gaat in een perk van groene zooden, daar regt tegen over ftaande. Hy fc'iryft in zyn zakboekje het volgende Briefje : „ Gy ftraft my \f> met al te veel ftrengheid, Mejuffer, ,, over het gene, waaraan ik niet fchul«. dig ben. Ik verzoek u orn genade in „ den naam der tederfte Min. Ik zweer „ u, dat ik voortaan acht op my zal gee,, ven, om u niet meer te fnishaagen. Zoo *> gy de fmert kende , die ik gevoel, zoudt gy eenig mededoogen hebben met den „ ftaat , waar toe uwe gramfchap my „ gebragt heeft. Naauwlyks hadt hy deze woorden op papier gefteld, of de klók van het middagmaal luidde. Hy begaf zich in de zaal. Mevroifw de Félicourt en Mejuffer haare Dochter , met den Maarfchalk van  156 . T&S van ssa ■wachten hem daar af. Hoe zéér deeze Heer met den Graaf in ouderdom verfcheelde , w; s hy des niet te min een gevaarlyk medeminnaar: hv bezat (ytels, die waardigheden , zoo dierbaar aan de van hoogmoed barftende ziel eener Moede : zyne tegenwoordigheid deedt dien ongelukkiger, minnaar ftokftyf ftaan. Schoon hy zyn zakboekje behejidiglyk ïn de zak zytier mirmaresfe gefooken hadt, enzich geweld aandeedt; zyn mymerend en onachtzaam gelaat , zyn gedwonge glimlach, ik weet niet welke gedwongenheid in zyne houding, verraacen hem. Mevrouw de Félicourt boertte er mede , haare Dochter lachte 'erover. Hebt gy Graaf een ige onaangenaametydingontfangen, vraagde de eerfte aan hem? Behandelt uwe minnares u kwalyk? Gy vertoont het gelaat van een' ongelukkig minnaar. Vertroost u , de Min leeft , zegt men , in krakeel en gewoel ; het is dwars door de doornen, dat zy tot de roozen geleidt. Zou het de Graaf niet zyn, hernam de Maarfchalk, die zulk eene trouwloosheid begaan heeft? hy is in den ouderdom van te bebraagen cn nageloopen te worden. Kan eene Schoone, die  'SS 15/ ale eeh hart als het zyne bezit, gerust zyn? Zy heeft zoo veel Medevrysters , als 'er vrouwen van een' goeden fmaak zyn... Zoo het dekraat' was, die veranderd is, vervolgde Mevrouw de Félicourt, waarom zou hy dan bedroefd zyn? Zyne nieuwe keuze zou waarfchynlyk beeter zyn, dan de eerfte. Zoo het zyne Minnares was! duizend Schoonheden, ge* lyk myn Heer de Maarfchalk zegt, zou-, den zich haasten om hem te wreeken. Weetgy, myn kind, dat het gevaarlyk is , zoo bedroefd te fchynen op deeze eerfte toevallen ? Het fchynt dat 'er niet dan éérie Vrouw is, die u waardig is; de anderen , die door uwe verachting vernederd worden , zynx door haar belang genoopt, om u daar over te ftraffen. Zy. Hellen u de verongelykingen voor, welkó gy begaan hebt en brengen u in de war, om u weder aan haaren ihoer te krygen; en als gy voor haare kniën ligt, maaken zy op eene onmenfchelyke wyze gebruik van haare overwinning. Er zyn geene foorten van ltrengheden, die zy niet oettenen. Zucht gy ? Weent gy, omdat gy haar verliest, zoo gelooven zy, dat zy zeer nood^aakelyk voor u zyn, en voe-  voeren u van grilligheden tot griUighedea9 van uitpoorige zotheden tot nog uitfpooriger zotheden , en verzwaaren het juk op uwen nek. Barst gy uit in verwytingen? Gy dient haare eigenliefde, en doet haar haare aanloklykheden kennen; gy vermeerdert haaren lof en haare achting. Zy bedanken 'er u uit grom-1 van haar hart voor. Eén gefchil verbindt duizend aanbidders aan haar. Geloof my, waarde A'Armmsn ; zich gevoelig te toonen over dergel \ke f orten van trouwloosheden,is tot trouwloosheden te nodigen. Geduurénde deeze boerteryën, floeg de Graaf in 't heimelyk de oogen op Mejuffer de l'élicourt. Hy beefoe , omdat zy deeze zedekunde niet goedkeurde. De onverfchilligheid , met welke zy die aanhoorde, en eenige blikken zoo zagr als teder, ftelden hem gerust. Hy bekende aan Mevrouw de Félicourt, dat hy haar \oor haaie lesfen veel fchuldig was, en beloofde zyn vootdeel 'er n.êe te doen; en als of zy in eer daad de kalmte aan zyne ziel gegeeven hadden, maakte hy byna alleen de vrolykheid uit, den overigen tyd, dien men aan tafel bleef. Zoo dra  dra. dezelve opgenoomen was, nam de Maarfchalk de parcy op tegen de Schynheilige ; en d' Armenon fchikte zich , om de kaarten tegen hem te honden, zich wikkelende in het fpel van Mevrouw ie Fclicourt; maar haare Dochter begaf zich in haar vertrek onder verfcheidea voorwendfels. Haare eerlle zorg was, om het Gedenkboekje van den Graaf te openen. Zy las zyn briefje greetig,, zy werdt 'er door geraakt, en ftelde dit antwoord onder aan: „ Gy zyt fchuldig, wyl eene ,, ftem, die my altoos aandagtig en ge„ hoorzaam zal vinden, u gedoemd heeft. Ik wüuwe vermeetelhei i \v*ltoefchry,, ven aan eene overmaat van tederheid; „ zy is al te gevaarlyk, om 'er ons aan ,, bloot te ftellen. Zoogy «enige goedft aartigheid bezit om my te béhaagen, „ eisch ik, dat uwe gevoel-ns al zoo eer„ lyk zyn, als de myne. Schoon ikwei„ nig ondervinding heb, ben ik over-,, tuigd, dat het middel om de b keer,, lykheden der Min te vermeerderen, ,, is , haar zonder wroegingen en zon,, der verwytingen vau h*3t gemoed te » ge-  Ifjp ■ „ genieten. Als gy u aan deeze Wet onderw erpt. zal myn zwak hart niet „ dan te gevoelig zyn. Zy kwam vervolgens weder om htt fpeeien ie zien, en ging rondom de tafel, or.j naar het geluk der fpeelders te verneemen, laatende ondertuiïchen het Gedenkboekje ftilietjes in den zak van den Giaaf vallen. Gelyk een Hoveling , wien de Vorst iets heimelyk in het oor luistert , in het midden v;,n een talryk gezelfchap van mectdingers, het vermaak dier voorkeuze fmaakt , ontveinzer de met moeite zyne verrukkingen. en zi< h niet dan net de gunst bezig houdt; zulk eene aandoening \a: blydl'chaj beproefde de Graaf ook , in 't geheim fchreeuwende tegen de welvoegl ykheid en de order van 't geheim, die een gelukkig oogenblik voor hem verfchooven; hy vergeet bet fpel en zyne belangen, niet denkende dan op wat wyze hy aan zyne Min-, nares zal antwoorden. Zyne ontfteltenis, zyne ongerustheid, blonken ondanks zich zeiven uit. Mejuffer de Félicourt was 'er over ontftèld; ge-  gelukkig, dat het fpel haare Moeder en den Maarfchalk al te bezig hieldt, om deeze wanorde te merken. De Graaf vat dit oogenblik, gaat heen en brandt van verlangen om den Brief te leezen. Hy leest en herleest hem twintigmaal. Op eiken regel ontlook zyn hart; hy befluit alles in acht te neemen het gene men hem voorfchreef, en treedt weder in de zaal, vol van vernoeging en min. Zyne Meeftres merkt deeze blydfchap , die haar werk is, en bewyst aan haaren Minnaar , zoo veel de omftandigheid het haar toelaat, hoe zeer het haar behaagt daarin te deelen. Hunne harten, in onderling verftand zynde, vinden duizend middelen om malkander te fpreeken. De lonken, hetgeeven van tekenen , de ftoeijingen, de beweegingen van hoofd en lippen, zyn hunne tolken. Malkander te verftaan in tegenwoordigheid van eene Moeder en eenen Medeminnaar , voegt eene nieuwe bekoorlykheid by de uitdruk* kingen. De Graaf hadt ïn zyne ontroeringen de party zien beginnen en toen ging zy al te langzaam voort. Sedert zyn hart L ver-  ioV . .69 vertroost was, fpeelde men al te fchielyk. Blinde Minnaars ! het zelfde voorwerp maakt uwe fmerten en uwe rermaaken uit. In één eenig oogenblik gaat gy van de vrees tot de hoop over ; het gene voor u een bron van hartzeer was, wordt een bron van welluiten. Uwe dagen vloeijen in eene geduurige wiffeling voort. Het onweer voert u in de haven ; en in den boezem der kalmte itaatgy verfchrikkelyke ftormen uit. Eindelyk eindigde de fpeelparty. Mevrouw de Félicourt hadt veel gewonnen. De Graaf ftelde aan den Maarfchalk voor, om hem fchaverhaal te geeven ; maar zyne medeftanfter ging by haaren Zoon het avondmaal houden; zy ftelde het uit tot op eenen anderen dag, dies moest men van malkander fcheiden. De Graaf was met zyae Minnares in den tuin over één gekomen, dat hy haar niet dan ten einde van twéé dagen zou weder zien. Deeze tuffchentyd hadt haar noodzaakelyk geleheenen, om geene reden van agterdegt te geeven, en zich te verzekeren; alle de uitwendige fchyn- baar-  gaarheden der onverfchilligheid naboootzende, om de vryheid te hebben, van hunne harten uitteftorten. Hy hadt deeze voorzorgen zonder in beraad te ftaan 'ondertekend. Hy voelde daar van de bitterheid niet, dan met 'er zich naar te fchikken. Twee dagen! Welk een tyd ! Hy tradt in zyn huis, ingenomen met deeze droevige gedagten. Mevrouw d'Armcnon was alleen, zy deedt hem roepen. Hy hadt wel gewenscht om op zyn gemak te moogen mymeren, hy begaf zich met leedwezen by zyne Moeder. Zy beminde dien eenigen Zoon tederlyk , en zy werdt op gelyke wyze van denzelven bemind. Hy Hortte zyne geheimen in haare borst uit [als in die van eene vriendinne; zyn eerbied voor haar verminderde zyn vertrouwen niet. Zyn droefgeeftig en ftilzwygend wezen ontrustte deeze gevoelige Moeder. Wat fchort u , myn Zoon, vraagde zy hem? Van waar komt die droefheid ? Haast u, om 'er my de oorzaak van te doen hooren. Hebt gy een fpel verlooren? Dat zou een wisjewasje zyn. Zou men u beleedigd hebben? Antwoord my, myn Zoon , uw ftaat verfchrikt my. Hy L 2 wei-  104 fefa'l' weifelt een oogenblik. Zyne verlegenheid prikkelt de nieuwsgierigheid des te meer aan. Hy wordt gedrongen. Ben ik die tedere Vriendin niet meer, herneemt men, aan welke gy de verborgenfte plooijen van uw hart ontdekte? aan welke gy in moeijelyke omftandigheden om raad verzocht? Neem ik minder belang in het gene u aangaat? Ben ik niet altoos uw vertrouwen waardig? Ach ! myn Zoon ! zoudt gy zelf eenige daad begaan hebben, die u doet vreezen myne achting te bederven?.... Neen, Moeder, gy hebt my al te veel afgry* zen voor de misdaad ingeboezemd; myn hart is niet bekwaam, dan tot eerlyke gevoelens. Het zou zich fchaamen te ontaarden , het weet van niets dan medoogend te zyn. Ja, Moeder, ik bemin, fmoorlyk ; in twee dagen zal ik het voorwerp niet zien , voor 't welk ik blaak. Mevrouw d'Armenon kon zich niet onthouden van te glimlachen over den tooneeltoon, met welken hy deeze laatlte woorden uitfprak. Ik begryp , Zoon, dat deeze tyd lang voor eenen Minnaar is.  % Maar heeft uwe liefde zich verklaard? Heeft men -de bekentenis daar van zonder gramfchap aangehoord 2 Heeft men u toegedaan om haar te herhaalen en te hoopen? Ik Word bemind myne wenfchen zyn wel ontfangen, en ik heb minder hoop dan vrees. Dit is eene moeijelyke zaak om te begrype„2 Vertroost u ondertuffchen, myn Zoonin^de> min worden de tegenftrydigfte fchynbaarheden wel ras gunftig. Men verdeedigt zich, zonder te haaken naar den tytel van onöverwinneïyk. Wie is die fchoonheid, aan welke zich uw hart onderworpen heeft ? Mejuffer de Fehcourt Op deezen uaam blyft Zyn Moeder onbeweeglyk, zy flaat 0p hem een «edoogend, gezigt , zy zucht en wil fpreeken, maar haare tong ver- u-/^rigerfc h3ar den Mand. Ik aanbid Félicourt, Moeder; ik heb haar hart weeten te raaken. Ik heb haar myne Trouw toegewyd, zy beantwoord! aan myne min, door de tederfte Liefde en ik beef, als ik denk ^ ^ haar aan my kan ontrooven.... De Graa vin hadt zich herfteld; ach! myn Zoon hernam zy, wat brouwt gy al hartzeer* k 3 voor  166 ®* —ó* voor uWe Moeder en voor u! Is u debeleedigende hoogmoed van Mevrouw de Félicourt onbewust? Die vrouw, welkers geflacht zich vereerd zou achten met zich aan h«t onze te vermaagfchappen , veracht ons, federtzy ryk is. De plaats, welke haar Man bezeeten heeft , het aanzien , dat 'er aan verknogt is, het geheugen van een talryk hof , dat ten haaren huize vergaderde , Voeden haare heerfchzucht, en verheffen haare begeertens tot de eerfte Hoofden van den Staat. Haare Godsvrucht zelve is niet dan de uitwerking van haare hoogmoed. Zy heeft haar niet omhelsd, dan om door eenen anderen weg ftaande te houden de hoogheid , waarin de Staats-bediening haar gefteld hadt. Zou zy de Godvruchtige nabootzen , zonder hoop om de hulde der Hovelingen daar by te voegen , «iet de loftuitingen van eene ry niet minder aanzienlyke mannen? Heeft zy haaren Zoon niet aan haare ontwerpen van Grootheid opgeofferd ? Ziet gy niet, dat zy den ouden Maarfchak van.... by haare Dochter gedoogt, om de perfoonen van zynen rang te nodigen , zyne plaats té komen beflaan ? Zy is zonder twyfel neer-  neerflagtig van in hen zoo weinig yver te zien. Ik twyfel niet, of het geluk en de verdienfte van dit arme kind zouden reeds verfcheiden Minnaars tot haar getrokken hebben, maar de yermeetele. trotsheid , en eenigzins onbefchofte aart, der Moeder verkoelen hen : en zoo dit langer duurt , zal zy liever dan van grond-, ftelling te veranderen,-haare Dochter aanden Maarfchalk geeven, die niets voor uit heeft dan het recht, om in tegenwoor-, digheid des Konings op een zitbankje te zitten. Ik kan voor u alle deeze zwaarigheden niet ontveinzen. Gy kent ge-, noeg myne Liefde voor u. Waarom hangt het van my niet af, om uwe wen-, fchen te vervullen? De Hemel is myu borg , myn Zoon , dat uw geluk my dierbaarder is, dan het leven. Myn hart isgefiooten, door verplicht te zyn om u alle de onoverkomelyke zwaarigheden te doen befchouwen. Maar zoo gy eenig belang in myne rust en uw eigen geluk neemt, zult gy uwe poogingen in't werk ftellen, om u zei ven te geneezen van eene Liefde, die u niets dan hartzeer, vernederingen en ongelukken aanbiedt Ach, Me-, vrouw! wat eifcht gy ? Myne min is ai 1-4 te  1(58 £® «ft te hevig-, dan dat zy ooit zal ophouden* Ik vind 'er al te veele bekoorlykheden in, dan dat ik zou durven verzoeken om haar te overfchryden. De bondigheid uwer redenen verfchrikt my, zonder my alle hoop te beneemen. Ik word bemind. Men kan daar wel toe komen , om Mevrouw de Félicourt te winnen. Wat ook haare ontwerpen zyn, haare Dochter zal haare fmert doen fpreeken; zy zal 'er gevoelig door worden; zy zal zich zelve overtuigen, dat dè eerste plicht der Moeders in het uithuwelyken hunner kinderen is , met haare genegenheden en met haar geluk te raadpleegen. Zoo deeze onbuigbaare geest doof is voor 't gefchrei der natuur, zal ik beminnen en bemind worden. Haare ftaatkundige hoogmoed zal zich niet tot over onze zielen uitftrekken. Schoon zy ons eenigen tyd belet, onslotte verëenigen, zal echter onze ftandvastigheid haar mededogen verwekken, en onvoorziene voorvallen zullen haar doen befluiten. Ten anderen is 'er een ouderdom , waarin de ■wetten aan de kinderen het regt geeven om zich zelve te bellieren. Me-  Mevrouw d'Armenon t begrypende dat het onvoorzigtig zou zyn, langer hier op aantedringen, ftelde tot een' anderen tyd uit, om haaren Zoon te doen gevoelen, dat het wyzer was eene vlam te dooven , die pas uitfloeg, dan op onzekere omftandigheden ftaat te maaken , en dat het billyker ware het grootfte goed te verlaaten» dan het zelve fchuldig te zyn aan het voorregt der wet, die de menfchelyke zwakheid kan begunftigen , en de natuur van haare rechten niet berooven kan. Zy fcheen dan in de inzichten van haaren Zoon te treeden, en beloofde hem zelfs, om allengskens het belagchelyk vooroordeel, dathyte duchten hadt, te ondermynen. D» Graaf was hier over oneindig verblyd, en de eerfte der twee dagen, die hy zonder zyne Minnares te zien moest doorbrengen, werdt gefleeten, met aan haar te denken. Zyne Moeder ging des anderen daags na het gefprek, waarvan wy zoo even gemeld hebben, Mevrouw de Félicourt bezoeken. Zy vergat niet , om het lot der jonge Juffers te beklaagen, die aan grooter fteeren dan zy, getrouwd waren; zy bragt duizende voorbeelden by, die L s dee-  ifn m - -h-j deeze eeuw haar verfchafte. Haare vriendin keurde in fchyn goed, al het gene zy over deeze ftof zeide; zy merkte niet, dat het haar zwak was, dat men aantaste, noch het voorneemen dat men hadt. Mejuffer de Félicourt was 'er tegenwoordig. Verrukt, dat de redenen en de voorbeelden, welke Mevrouw d'Armenon bybragt, haar geraakt hadden , en ziende door dit gefprek, dat haar Zoon haar van hunne wederzydfche gevoelens onderrecht hadt, gaf zy zich over aan de zoete hoop, dat dezelve met den tyd aan haare Moedernietzouden mishaagen. Op het oogenblik, dat Mevrouw de Fé(icourt buiten de kamer geroepen werdt, vraagde zy , al bloozende aan Mevrouw d''Arr.tenon, wat haar Zoon deedt? Hy bemint u, en ik beklaag u niet minder dan hem. Geloof my, hou op van hem te zien. Gy zyt my alle beiden veel te dierbaar. Ik beef, door te denken aan de fmerten, die uwe Liefde U zal veroorzaaken. Zy kon niet meer zeggen; Mevrouw de Félicourt tradt weder binnen, en haare Dochter ging in haar vertrek wee- nen.  nen. Mevrouw d'Armtnon vreesde dit wel, en was bedroeft, van haar zulk eenen harden raad gegeven te hebben. Zy werdt gantfch droefgeestig, en vreezende dat haare droefheid eenige moeijelyke gevolgen mogt hebben, ging zy heen. De Graaf, die naar het oogenblik haakte, om haar weder te zien , was niet uitgegaan. Hy liep om haar te fpreeken van zyne dierbaare Félicourt : zy verhaalde hem getrouwelyk het gene er gebeurd was. Hy werdt verrukt, op het hooren dat zyne Minnares aan hem dagt, en omhelsde zyne Moeder Verfcheiden maaien; toen zy hem de ontroering en de fmert deedt hooren, di'e zy haar veroorzaakt hadt, werdt hyneerfiagtig. Wat hebt gy gedaan, Moeder? riep hy uit! Gy bevordert onze fmerten, in plaats van dezelve aftekeeren. Gy bedroeft Mejuffer de Félicourt, in plaats van haar door uwe zorgen en vriendfchap te helpen. Gy verfcheurt myn hart, en gy moest my geluk wenfchen van het haare geraakt te hebben. Als uw raad gevolgd wordt, als ik Félicourt verlies r waar-  waarom mag jk dan myn leven niet verhezen? Ik zal myne rampzalige dagen over de gantfche aarde mêeileepen, ik zal «et gantfche menfchelyk gellacht verfoeijen... Verblindt u uwe liefde zoo verre, om het belang te verzaaken, dat ik in uw geluk „eem? Gy gelooft, dat uwe wonden ongeneesfelyk zyn. Op welke gronden ? «ebt gy de minfte pooging gedaan, om die te fluiten? Gy verzekert, dat -y >er met in flaagen zoudt. De driften komen voort uit eene geweldige gisting der vochten. Zoo deeze voortduurde , zou zy het Ligchaam vernietigen, dat zy foltert. Haare eerfte aanvallen zyn, als die der koorts. Het evenwigt wordt herfteld, ea er blyft niet meer van de hitte over, dan 'er nodig i«, 0m de verloorene krachten te herftellen , van 't oogenblik van den ftilftand der ziekte. Er kan geene eeuwigdunrende Min zyn, om dat 'er geene hoe ook genaamde begeerte toe is. De meenigte der begeerten* volgen de eene op de andere en plaagen ons beurt om beurt. De fmaak kan haare plaats vervullen; een zekere bekoorlykheid, verknogt aan de gewoonte, kan -haar overleeven j maar welk een onder- fcheid  fcheid der driften! Dit is echter, myn Zoon, het onftuimigfte, dat in onze daaden overblyft. Het is naar dien ftaat der kwelling, waar heen een Minnaar loopt , als hy alles aan het voorwerp zyner wenfchen opoffert. Nog meer, myn waarde kind; gy ftelt er uw geluk in , u onfchendbaar te verbinden aan uwe Minnares. Ik wil zelfs , dat gy eenige zoetheid vindt in bemind te worden, in fpyt der hinderpaalen, ongevallen en vervolgingen. Maar llaa eens een oog op het gene uwe Minnares zal moeten lyden? Kwaade behandelingen, haat, gramfchap, het kloofter; dit zal de prys van haare ftandvastigheid zyn. Geduurige ontroeringen des harte , traanen en zuchten, zullen de fpelen van haare lente dagen zyn. Gy zyt al te edelmoedig, om niet te udderen op het denkbeeld van dergelyke ftraf, en geene knagingen te gevoelen , van in dit Jonge hart een vuur aangeftookt te hebben, dat de eerfte van de weldaaden des Hemels, in eene bron van bitterheid en traanen verandert. Hier ftont zy een oogenblik ftil, om acht te geeven op den indruk, welke dit ge-  *7+ 8*. gefprek op den geest van den Graaf zou doen. Hy ftont onbeweeglyk en overftelpt door droefheid ; hy durfde zyne oogen tegen zyne Moeder niet opflaan. Om hem ten fterkfte te beweegen, hernam zy dus het woord: gy zyt gevoelig, myn Zoon, over de rampen, welke uw gedrag over Mejuffer de Félicourt brengen kan. Hoe verheugd ben ik , van u te zien blcozen over een gevoelen , dat minder raadpleegt met het belang van die het heeft doen gebooren worden, dan met dat van u zeiven. Dus is het, dat een fchoone ziel zich zelve vergeet, om de rust te verzekeren van het gene zy bemint. Ja, myn waarde Graaf, die van uwe Meestres hangt van de opoffering uwer Liefde af. Ik voorönderftel, dat haare min voor u, de vervolging tegen•Ctaat; want, haar Moeder kan door duizend middelen beletten , dat zy geene toevlugt tot de wet heeft. Daar komt een ouderdom , myn Zoon , waarin de hartstochten fterven, waarin de rede de overhand neemt en waarin het gene men verlooren heeft, fchrik baart voor het gene waar naar men zoo langen tyd gehaakt heeft. Het is in dat wreede oo« gen-  genblik, waarin gy Mejuffrouw Félicourt moet befchouwen. De bloem der Jeugd verwelkt in traanen! het fcboonfte tydftip van zulk een kort leven verlooren , zonder wedertekeeren ! de voordeden van het geluk onder de voeten vertrapt, op den tyd, waarin men het kon genieten! veracht inde famenleeving, waar van men vyftien Jaaren vroeger de vermaakelykheden moest gefmaakt hebben ! de eerarapten, onaffcheidelyk van een'rang, waartoe men recht hadt, verdweenen! een toekomende, dat niet dan verlaating , eenzaamheid , en verdriet vertoont! dit zyn de verwyten, welke men zich doen zal, van naar eene blinde drift geluisterd te hebben. Een fmertelyk berouw , eene verfchrlkkelyke wanhoop, zullen 'er de gevolgen van zyn. Men zal u niet meer aanzien , dan als eenen trouweloozen, die een heerlyk leven vergiftigd heeft. Uwe nagedachtenis zal een onverdraaglyker last zyn. Men zal uwen naam niet dan met fidderen aanhooren. Uw gezigt zal fchrik en ontfteltenis verwekken. Men zal zelfs de plaatfen ontvluchten, alwaar gy geweest zyt, Zoudt gy kunnen, myn Zooa ! vergely- ken  ken deeze verfchrikkelyke gefteldheid f by de ligre fmert, welke uw Minnares zal ly en, door voor een ooge.blik het ftilzwygen aan uwen gloed op te leggen ? . . . . Het is te veel, ö wreede en lieve Moeder! gy verfcheurt myn hart... Ik geloof by voorraad , dat ik de fchandvlek der natuur ben. Gy zult gehoorzaamd worden. Van deezen avond zelfs, avond van een' dag , zoo vuuriglyk begeerd ! ik gaa heen, ik ontvlucht een voorwerp al te dierbaar aan myn hart. Ik zou liever het leven verliezen, dan haar de minfte der ongenuchtens veroorzaaken, die gy my afmaalt. Mevrouw d'Armmon ftak de armen naar hem uit, alzoo teerhartig als opgetoogen over eene onderwerping, die zy niet hoopte ; haare zuchten mengden zich met die van haaren Zoon. Een weinig tot zich zeiven gekomen zynde , beveelt hy , dat men zyne poftchaize zal klaar maken; fchryft met eene beevende hand zyn vertrek aan zyne Minnares, benevens de redenen die hem daar toe doen befluiten; en verzoekt zyne Moeder, om haar dat rampzalig briefje tebe- han-  handigeh. Alles was ras gereed. Zyn vaarwel was zoodanig, als de omftandigheid toeliet; en hy vertrok naar het Landgoed van eenen Oom, dat maar vyftien mylen van F drys aflag. Zyne Moeder weende bitterlyk, hem ziende op de Chaize ftygen. Zy hadt moeite om te gelooven, dat een Jongeling van zeventien jaaren, gehoorzaamheid en rede genoeg hadt , om eene woedende neiging aan een gevoelen van edelmoedigheid opteofferen. Zy begaf zich des anderen daags by Mevrouw de Félicourt. Gelukkiglyk was zy uitgegaan. Zy ging by de Dochter , maar gaf haar den brief niet; zy hieldt zich te vreden met haar te zeggen, dat 'avonds te vooren, een poftbode haar hadt komen bekend maaken , dat de Heer d'Armenon, haar Schoonbroeder, gevaarlyk ziek lag, en dat haar Zoon op ftaanden voet vertrokken was ; dat hy naauwlyks den tyd gehad hadt om de allernoodzaakelykfte behoef'tens tot deeze verhaafte reis te bezorgen, en dat hy niec toeven zou , met aan haar te fchryven, om eene gedwonge onbeleefiheid te herftellen. M ■ Me-  s>§ eis Mejuffer de Félicourtwas bedrotft ove? zulk een haaftig vertrek; maar ftellende èen volkomen vertrouwen in het openhartig gelaat van Mevrouw d'Armenon, es in de beloften , welke zy aan haar van wegens htaren Zoon deedt, waaraan zv niet twyffelde, befchuldigde zy alleen het lot, over dit ontydig geval. Mevrouw d'Armenon , die haar door de fpyt wilde leiden om haaren Zoon te vergeeten.lïethaarnietlang in deeze foort van geruftheid. Gy gelooft dan inderdaad , Mejuffer, dat d'Armenon 'u fchryven zal ? Gy kent weinig de jonge lieden van onze dagen ! zy zeggen ons, d*t zy beminnen , om dat zulks vermaakelyk is, en zy niet 'gelooven, dat wy voor een ernitiger gefprek gemaakt Zyn. Verre van ons, herhaalen zy haare ïiflafferyen aan anderen; zy befluiten altoos ten voordeele van het oogenblik. De min is by hen niet dan een aangenaame herffenfchim ; en elke dag heeft zyne herffenfchimmen. Standvaftigheid! daar lagchen zy mede. Zy beminnen niet dan de gemakkelyke wellusten. Het fchenden hunner eeden doet hen eer aan. Ik wil niet zeggen , dat myn Zoon naauwkeurig deeze gewoonte volgt; niet minéÊ ■ der,  &fft dan ik zou willen borg ftaan, dat hy 'er zich. verre van verwydert. Het voorbeeld is zoo verleidende!... Als het in de mode is, kan men 'er zich ook naar fchikken , en onverfchilligheid voor onverfchilligheid wedergeeven.- - Zoo ik my bedrogen heb, met op hem ftaat te maaken, de verachting en haat zouden my van hem en zynsgelyken wreeken.... Maar , Mevrouw, waarom ontftelt gy my ? Heeft hy u redenen gegeeven, om zyne wyze van denken verdagt te houden ? Ach ! zonder twyfel zoud gy het my niet vertoonen , zoo gy de zekerheid van myn ongeluk niet hadt. Helaas ! hoe ondankbaar de Graaf is, ik voel dat ik hem al myn leven zal beminnen. Wat zal dan dit leven voor my beklaagelyk zyn! Hemel! gewaardig u ten minsten om het te verkorten. Mevrouw d'Armenon , gevoelig over haare fmert , poogde dezelve te doen verdwynen. Zy verzekerde haar, datzy niet wist, of haar Zoon zoo weinig aan haar verbonden was ; dat zy niet oordeelde, dan volgens de algemeene zeden, die echter uitzonderingen dulden, M 3 0j*i  I to fty'——**^ Ondertusfchen zal ik u bekennen, be^ koorlyke Félicourt, dat ik niet weet, of ik wel mag wenfehen, dat de Graaf met u vereenigd wordt. Waarom is hy in der daad alle uwe verachting niet waardig ! Zoudtgy, niet een weinig geweld op u zelve daar toe niet kunnen komen, om hem te verachten en te vergeeten. Dan zoudt gy op eenen gelukkigen loopbaan ftreeven, waartoe u de fortuin en de ftem eener Moeder roepen. In tegendeel, hoe meer myn Zoon u zal weeten te behaagen, hoe meer ik voorzie, dat gy zult te beklaagen zyn.... Mejuffer de Félicourt ftondt gereed om te antwoorden, als 'er een knegt kwam, om Mevrouw d'Armenon te nodigen, by zyne Mevrouw te komen, die weder t'huis gekeerd was, en die men van haare aankomst verwittigt hadt. Mejuffer de Félicourt , hadt Hechts den tyd om haar te bezweeren geene hoep te verliezen, en te vervolgen, met in ftilte de grondftelling van haare Moeder aan 't waggelen te helpen, en haar van haare vriendfchap en byftand niet te berooven. Zy  Zy bleef eenigen Tyd alleen, om zich aan duizende aanmerkingen over te geeven, welke gebooren worden door hr t gene zy kwam te hooren. Was de Graaf een ondankbaare ? Wanhoopende om haare hand te verwerven, hieldt hy op dezelve te verdienen? Hoe ook zyn vertrek verhaast was geworden, zou hy niet hebben moeten komen om 'er haar van te onderrichten , of ten minlten haar een lettertje of twee fchryven ? Alle deeze gedachten baarden haar eene ongerustheid, die tot in alle haare zinnen doordrong, tot dat een bedroefder tyding dezelve ten hoogften top voerde. Omtrent hetmiddenvan den volgenden nacht, ontfing Mevrouw d'Armenon eenen Poft-bode, van wegens haaren fchoonbroeder, die haar berichtte, dat zyn Neef met eene zwaare koorts was aangekomen, en dat de onzekere en verwarde antwoorden van den Dokter deeden vreezes, dat hy niet buiten gevaar was. Zy vertrok op ftaanden voet, met haar veerende een' Dokter van Parus, en gaf order aan eenen Knecht, om des morgens aan Mevrouw de Félicourt en M 3 haa-  •tSa Lf&a haare Dochter, teboodfchappen, dat haar Broeder kranker was geworden, en dat zy'snachts de post genoomen hadt, om zich by hem te begeeven. Mejuffer de Félicourt trekt den Boodfchapbrenger ter zyde. Ongerust en achterdochtig, draait zy het zoo, en verzoekt hem zoo ernftig, tot hy haar de waarheid verklaart. Vernemende dat het haar minnaar zelf is , die in gevaar was, vergunt zy den Knecht zyn affcheid, en geeft zich over aan de allerbitterfte droefheid. Haar hart, verligt door eenen overvloed van traanen, hernam zy haare geesten niet, dan om het lot van den Graaf te beklaagen, en overpeinzende dat in het verhaal van den Knecht geen woord was , wegens de boodfchap, betreffende de ziekte des Heeren d'Armenon, riep zyuit; Ik ben bedrogen, myn Minnaar heeft die reis niet ondernomen, dan op aanhouding van zyne Moeder. Ongelukkige reis! Zyne Moeder heeft hem van my verwyderd, om hem te verplichten, vanmyte vergeeten. Zyne ziekte is het gevolg van het geweld, 't welk! hy zich aangedaan heeft, om te  te gehoorzaamen; zielroerend en rampzalig gevolg! 't gene my bewyst, dat hy my bemint, en dat men zyne dagen in gevaar ftelt, om de banden te verbreeken, die onze harten famenbinden. Men zal miffchien eindelyk daar in maar altewei llaagen. Blinde Moeder ! het is uw trek tot grootheid, die de eerfte traanen fier min doen vloeijen. Het zyn dezelve , die my berooven van het gene my het dierbaarst is, en die myne dagen dreigen. Maar! ik durfweerfpannigtegen eene Moeder zyn! Behoor ik my zelve toe ? Heeft my de Natuur niet van haar doen afhangen , als een goed , dat zy met gevaar van haar leven verkreegen heeft? Min! doet gy u niet gevoelen, dan om de ftem der heiligfte plichten te verdooven? De Graaf en zyne Moeder hebben 'er een' gruwel van. Zy ontvluchten den afgrond, waarin ik gereed ben neer te ftorten. Zy willen liever myn hart verfeheuren, dan my misdadig raaaken. Zy zien den poel der rampen, werwaarts eene neiging, afgekeurd door Bloedverwanten, my heen lleept. De Graaf offert zyne Liefde aan myne rust op. Laat ons dit teder gevoelen navolM 4 §eH  184 *aa gen. Laaten wy onze rast aan de moederlyke gehoorzaamheid opofferen. De Graaf zal my dan niet meer beminnen! Ik zal hem niet zien! Hy zd fterven, en ik zal hem in 't graf gedompeld hebben! Kan ik geene misdaad o;.twyken , dan door^eene andere te begaan? Neen, Waarde Graaf, indien 'er niets nodig is om u het leven te hergeeven, dan blyken myner Min , zult gy niet fterven. Kortom, ik wanhoop niet of myne Moeder zal van befluit veranderen. Ten anderen, zoo zy my verbiedt, dat ik Echt. gei,oote worde van den Graaf; zal ik haar gehoorzaam en. Haare rechten zouden tirannifch zyn, zoo zy zich tot onze gevoelens uitftrekten. Wy zullen dezelve deste dierbaarder achten, als zy ons eenigfte goed en onze eenigfte vertroosting zullen uitmaaken. Mejuffer hieldt zich aan deeze party, die volgens haare gedachten , wonderbaarlyk haare min met haaren plicht overeenbragten; zy fchreef den volgenden brief aan den Jongen d'Armenon. ,> De min ftraft TJ wel wreedelyk, waarde Graaf, van my verlaaten te ——,r- heb-  t, hebben. Tk beef voor uwe dagen. Ins> dien de myne u dierbaar zyn, zralt y> gy een ontwerp verlaaten , dat my », tot wanhoop brengt. Men kan my uw „ hart niet ontrooven, dan met myn le„ ven. Zoo gy van myne liefde zoo „ veel werk maakt , als gy fchuhiig zyt, zult gy dezelve voor eene per5, foon bewaaren, die nooit dan voor u „ zal adem haaien. Indien de hinderpaa,, len u doen fchrikken, de zoetheid van „ bemind te worden, moet u aanmoedi- gen en u vertroosten. Keer weder, „ dierbaare Minnaar, by eene ongeluk„ kige, welke door uwen ftaat met angst „ en fmert overftelpt wordt. Elk oogen,, blik ftoot my een' nieuwen dolk in 't hart. Al het gene ik rondom myne „ kamer hoor , verftyft my door fchrik. „ Elk oogenblik , dat men my nadert, „ fchynt my een ongeluk aan te kon„ digen, welks gedachte alleen my de „ kracht en kennis beneemt. Zy gaf deezen brief aan een vertrouwd man , hem voorfehryvende den zeiven ten minften aan Mevrouw d'Armenon te behandigen , en op het Landgoed van M 5 den  den Heere N. N... te blyven, zoo lang de Graaf zou ziek zyn , en niet in gebreke "te blyven, van haar alle dagen bericht wegens zynen ftaat te zenden. Mevrouw cV Armtnon hadt haaren Zoon gevonden in eene koorts en verzwakking, die alle geneesmiddelen niet kon en verdryven. De Dokter, die 'er de oorzaak van wist, verzekerde , dat de geneezing van het ligchaam alleenij'k afhing van die van den geest. Zy waren daar over in gefprek, toen de brief aankwam. Mevrouw a" Armtnon las hem. De Dokter, dien zy hem mededeelde, verwierf, door zyne herhaalde aanhoudingen, dat de Zieke hem leezen zou? hy werdt aan hem gebragt. De Jonge. (l'Armcnon ontfing zeer greetig dit bekoorlyk fchrift, kust het twintigmaal, bevochtigt het met zyne traanen; ziet zyne Moeder met een oog aan , dat haar verwyt , van hem geëischt te hebben, zich weg te maaken . en te zegepraalen over eene Liefde, bekroond door de tederfte Wedermin. Overgehaald door haare gevoeligheid en door de hoop van haaien Zoon te behouden: genees u , myn  myn kind, zeide zy tot hem ; ik beloof u, om u weder te Parijs te brengen» zoo dra gy de rosbaar zult kunnen verdraagen, en dat ik my niet meer tegen Uwe wenfchen zal ftellen. Deeze weinige woorden gaven de vertroosting en het leven aan zyn hart. Het opent zich voor de zoete verrukkingen der blydfchap ; deeze verfterkte zyne verzwakte zinnen. Zyne benevelde oogen glinfteren door het vuur der wellust. Gelyk een roos, getroffen door de brandende ftraalen der Zonne, door de frischheid van eenen fchoonen nacht herbooren wordt, haare bladeren uitfpreidt om eenen levendigmaakenden dauw te ontfangen , zich op haaren fteel verheft, en de weldoende Aurora fchynt te groeten; zoo ftrekt de Graaf zyne armen naar zyne tedere Moeder uit. Overftelpt door duizend kittelende beweegingen , kan zyne tong geen woord voortbrengen , hy drukt zich niet dan door zuchten uit. De Dokter, vernoegt door deeze gelukkige beginfelen , oordeelt van pas om zynen zieken in vryheid te laaten in zy-  zyne aangenaame overweegingen. Zy werkten beeter , dan de onfeilbaarfte geneesmiddelen. Des anderen daags ging hy al in het Park wandelen, en de volgende dag werdt vastgefteld, om weder na.ir Parys te keeren. ^ De beminnelyke Félicourt , hadt die dierbaare tydingontfangen. DeBoodfchapbrenger, die tegenwoordig geweest was by He leezing, die de Graaf van haaren Brief gedaan hadt, hadt niet gefeild, om haar te verbaalen de belofte, welke Mevrouw d'Armenon aan haaren Zoon gedaan hadt, en de uitwerking van deeze toegevenheid en van haaren Brief. Zy hadt 'er een onuitfpreekelyk genoegen over, en hieldt zich niet bezig, dan met de zorg, van haaren Minnaar aan haar te verbinden, en het boven hem in tederheid te haaien. De Graaf hadt op zyne wederkomst te pMrys moeite, om zich naar den raad van zyne Moeder te fchikken, die hem aandrong, zyne Minnares niet voor des anderendaags te bezoeken. Het belang Yan zyne min alleen, matigde een onge- dult  fluit, dat ongelukkige gevolgen zou kunnen hebben. Raad pleegen, hoe Mevrouw dl Félicourt te winnen , haaren aart naarvorfchen , om daarvan de zwakfte plaats te ontdekken , middelen voorftellen om haar aantetasten , die verwerpen, nieuwe maatregelen neemen, het voordeel en de moeijelykheid daarvan overweegen, verfcheiden beiluiten in de weegfchaal leggen, verleegen in de keuze fchynen; zoodanig waren de {taffen van het gefprek tusfchen de Moeder en den Zoon, tot het uur,'waarin men van malkander moest fcheiden, om eenige rust te neemen. De gedachte van zyne waarde Félicourt te herzien, de hoop van den bepaalden tyd daar toe in de armen van den flaap te verkorten, en een weinig vermoeidheid, deeden zonder geftoord te worden hem die zoetheden fmaaken, tot het dag was. Zoo dra de wellevendheid het hem toeliet, deedt hy zich by Mevrouw de Félicourt aandienen. Een zekere bleekheid over zyn aangezicht verfpreid, zyr.de een  een overblyfzel der zwakheid , ging in de oogen van deeze Mevrouw door, voor de uitwerking van het verdriet, 't welk hy over het lot van zynen oom gehad hadt, en van den yver , welken hy hem in zyne krenkte hadt getoond. Zy wenfchte den Neef geluk, dat de Hemel den Heer d'Armenon aan hunne begeertens weder gegeven hadt (want hy had haar gelukkiglyk wys gemaakt, dat zyn Oom buiten gevaar was) en verzocht hem, om voor eenige oogenblikken in het vertrek van haare Dochter te gaan. Welke pen zou de verrukkende blydfchap deezer twee Gelieven kunnen afmaai len ? Hereentgd na poogingen ora malkander nooit weder te zien , door het bevel eener Moeder, die de oorzaak deezer zelfsgeweldenaryen geweest was : wat al redenen tot verbaastheid en blydfchap! Hoe zeer deeden de bleekheid en zwakheid van den Graaf zyne Minnares met hem begaan zyn ! Zy zag 'er het teken van eene vruchtelooze verzoeking en van eene triümfeerende liefde in. De laatfte hadt de eerfte in zyn hart uitgewifcht. Hun*  Hunne eerfte gevoelens waren niet dan eene ftervende hitte , in vergelyking van de vlam, dnorwelke zy nu verteerd werden. Zy bleeven langen tyd onbeweeglyk; bunne oogen op malkander gevefligt zynde , drukten alleen de ongeregelde beweegingen uit, die hun het vermogen der fpraak benamen. Hunne geeften , byna verftyftdoor de kracht der genegenheden, fcheenen in eene uitgeputte vergeetelheid begraaven te zyn. Zoodra zy een weinig uit deeze aangenaame llaapziekte verkomen waren , zwoeren zy malkander eene verbinteni» en ftandvaftigheid , beftenriig tegen alle de fchichten van het lot. De Graaf bezegelde deezen eed door duizend kuïïchen, welke hy op de hand drukte , die hy op zyn hart leide. Félicourt zuchtte , hem aanziende, omdat deeze zoo gelukkige oogenblikken, niet bekrachtigd werden door eene heilige en volftrekte plechtigheid, en dat moogelyk de prys daarvan, niet dan een reeks v«n in traanen fmeltende jaaren vóórhaar zyn zou. Deeze wreede gedachten werden ras uitgewifchfc door de allerzoetfte denkbeelden. Zy  Zy hielden zich zoo niet be~ig, daï zy niet dachten zulk eene gema\kelyke. onderhandeling gaande te hou en , om malkander hunne ontwerpen en gevoelens ingeval van nood medetedetlen- De Kamenier van Mejuffer de Félicourt fcheen hen bekwaamer te zyn dan etn ander tot zulk eene lbort van geheime gemeenfchap. Zy was behendig en doorlleepen, en hieldt ongemeen veel van haare Meestresfe. Men maakte haar deelgenoot van het geheim : zy boodt alle diensten aa.i , Waartoe zy bekwaam was. De ecfte proeve, die zv meende van haare behendigheid te moeten toonen, was, dat zy oordeelde, dat de Graaf moest vertrekken, zonder aftewachten, dat Mevrouw de félicourt hem liet roepen. Mejuffer, gy zult aan haar zeggen , voegde zy daar hy, dat gy na een zeer kort bezoek uit uwe kamer gegaan zyt. Deeze haaltigheid, dit verdrietig en koel gelaat, leidt den archwaanigften om den tuin. Het is van belang te fchynen, het gene men niet is, om zonder bedrog te genieten, het gene men is. Men wilde antwoorden, doch zy bleef by het voorgeftelde. De noodzaakelykheid, waarin men was, om haare  haare hulp te moeten gebruiken, én de vrees van met haar overhoop te raaken,' deeden den Graaf beiluiten, om heen te gaan. Een weinig daarna zandt Mevrouw* de Félicourt, om den Graaf te verzoeken van zich by haar te begeeven. Haare Dochter antwoordde , dat hy reeds voor lang vertrokken was , en ging zelve in het vertrek van haare Moeder. d'Armenon heèft u wel ras begeeven; zeide de oude Mevrouw tot haar. Ik heb medelyden met dien armen Jongeling. Ik ben geraakt, door hem gevoelig over de rampen zyrier Bloedverwanten te zien. Hy heeft eene fchoone ziel, het is jammer, dat zy in de laagte kruipt en niet zoekt om zich te verheffen. Het is een groot gebrek, Dochter, als ons de heerfchzueht ontbreekt. Met dien prikkel der groote zielen geraakt men tot alles. Men ziet achtelooze Heeren voor zyne voeten, dis eenen rangbenyden, waaraan hunne luiheid hen onderworpen heeft. Het is tot dien hoogften rang, waartoe ik u zoek te verheffen, myn lieve kind. Ik wil, dat gy my zulk eene doorluchtige waarN dig-  *s>4 gfo ' ^ digheid fchuldig zyt, dat gy de andere menfchen niet aanmerkt, dan als kruipende diertjes onder uwe voeten. Ik eifch van u niet dan gehoorzaamheid; gy zyt ryk, gy zyt fchoon; de eenigfte uitmuntendheid , welke deeze zeldzaame voordeelen waardig is, is die der hoogheid. Myne ondervinding en de edelheid myner gevoelens ftaan 'er u borg voor. Is het niet zeer zoet, boven anderen verheven te zyn , en de hulde der aanzienlykfte lieden te ontfangen ? Is het niet zoet, hen met een opflag van 't oog in 't ftof te kunnen werpen? hun lot in de hand te hebben? van de Grootften aangezocht te worden, of met hen te leeven ? met pracht den drom van een gering volk te fplyten , en in de heerlykheid der Monarchen te deelen? in'hun gezelfchap en gemeenzaamen ommegang toegelaaten te zyn? Ja, myn dochter , de eerampten van de Louvre voor u, zyn het voorwerp van alle myne begeertens. Als ik u die zal zien genieten, zal ik vertroost zyn o ver ds eenzaamheid en verfmaading, waarin de dood van uwen Vader my gedompeld heeft. Ik zal met eene yolkoomen vernoeging fterven. Juf-  Juffrouw de Félicourt bedankte haar beleefdelyk met een' gedwongen glimlach, voor haaren yver, en deedt zich geweld aan, ondanks de ftem van haar hart, om aan haar erkentenis te toonen. Men oordeelt genoeg, welk een geweld zy zich aandeedt; hoe weinig haare gevoelens overeenkomende waren rfift du van haare Moeder, en hoe zeer dit gefprek haar verdriet en vree» vermeerderden. Zy hadt moeite om haare ost roering inte» houden, en tradt weder in haare kamer, wanhopig van 'er te zyfl uitgegaan. Zy gaf daar een'vryen loop aan haare traanen en zuchten, die haar verflikten. Daarna haare krachten herroepende : ydele eerampten! zeide zy by zich zelve , is het mogelyk, dat men u blindelings de vergenoeging en het geluk van het harte opoffert? Waarde Minnaar! uwe geboorte fielt u gelyk met de Grooten van het Koningryk; er zyn weinige onder hen, die uwe vermaagfehapping zouden waardig zyn; en myne Moeder, dwaasfelyk dronken van de grootfche pracht der waardigheden, waar toe het Fortuin dikwyla alleen verheft, verwyt u eene gematigdheid, die altoos achting waardig is. Moet N 3 zy  zy eisfchen, dat ik in haare ongerechtigheid deele , en dat ik de offerhande eener trotfchheid zy, zoo tegenftrydig tegen de Godsvrucht , die zy naboost ? Ach ! zonder twyfel, eifcht zy het! Wat zal van my worden? Wreed toekomende! Gy bied myne oogen niets dan eenen afgrond van rampen aan. Ik zal hen met moed verdraagen; ik zal 'er liever onder bezwyken, dan myne min verliezen. Haar Moeder was getroffen geworden door het koel gelaat , met welke zy haare beloften ontfangen hadt , en hadt een' archwaan opgevat, waarin zy beflooten hadt zich te verlichten. De ongemeene droefheid , waarin haar Dochter den gantfchen dag fcheen te zyn , diende niet. weinig , om haar in deeze gedachten te bevestigen. Acht op haar met den Graaf te geeven, was in haaren zin een al te langzaam en onzeker middel; zy zouden het kunnen merken en op hunne hoede zyn. Zy vondt een zekerder middel uit. Zy behandelde haare dochter met goedheid, zeide tot haar, dat zy in den ouderdom was, waarin de hartstochten haare volftrekte macht oef- fe-  197 fenen; dat de min de eerfte was, die zich aan de jonge harten deedt gevoelen; dat zekerlyk de oude Maarfchalk haar geene Liefde hadt ingeboezemd; doch zoo anderen gelukkiger waren geweest, dat zy met regt op haar vertrouwen mogt; en wat ook haare inzigten mogten zyn, dat haar geluk haar al te na aan 't harte lag, om niet alles opteofferen, om het haar te bezorgen, volgens haare eigen genegenheid. Juffrouw de Félicourt zag den ftrik , e» antwoordde met dezelfde geveinstheid , dat zy waarfchynlyk nog al te jong was, om de liefde te gevoelen, van welke zy haar fprak; dat zy geene genegenheid hadt, noch voor den Maarfchalk van**** noch voor iemand anders ; en zoo dit gebeurde, dat zy genoeg ftaat op haare tederheid maakte , om aan haar haare verborgenfte geheimenKe ontdekken. Ik ken uwe aankleeving aan uwe plichten, hernam haare Moeder, en ik twyfel niet, of gy zoudt my voor anderen uit. kiezen tot uwe Vertrouwde. Ook ben ik niet minder verzekert, dat gy nooit uw hart zult openen voor driften, die N 3 n.  uwer onwaardig zyn. Gy zult dan, waarde Dochter , van mynen kant niets te vreezen hebben, nochhinderpaalen, noch tegenftrevingen. By voorbeeld; ik heb mogelyk berouw van u van den Graaf d'Armenon afkeerig gemaakt te hebben; het is een beminnelyk Heer, van een' uitmuntenden aart, die door zyne geboor1te regt tot de eerfte Ampten heeft. Het gene ik flus achteloosheid in hem noemde , kan aangezien worden als eene grootheid der ziel. De waare verdienfte heeft reden , om waardigheden te verachten, die haar moesten voorkomen, en die door laffe kuiperyen haar ontroofd worden. Ik zou niet moeijeiyk zyn, dat gy de oogen op hem geflagen hadt. Ik denk, dathy eene Vrouw zeer gelukkig zou maaken. Zy zweeg, om te oordeelen over de ïndrükfelen , die dit gefprek op haare Dochter maaken zou. Deeze was in den beginne voornemens, om zich niets te laaten ontglippen , dat haar verraaden kon ; maar de Lof van den Graaf in den mond van haare Moeder, haar oprecht gelaat, eene flikkering van hoop, verleid-  leidden haar. Zy was geen messtres genoeg van zich zelve, om alle de bewegingen der blydfchap te verbergen. Haar Moeder fidderde van fchrik daar over; en vervolgende haare kunstftreek te gebruiken, nam zy haar beÜuit, na de verlichtingen die zy verkreegen hadt, en bedwong zich in zoo verre , dat zy haare Dochter met meer zagtheid en toegevenheid handelde , dan zy gewoon was. Deeze ongelukkige gaf zich den ganfchen avond aan de zoetfte en ftreelendfte hoop over. Zy zag niets , dan het beeldtenis van een aanftaand geluk. Zy bloosde, van gedacht te hebben , dat haar Moeder voornemens was, om haar te bedriegen, en ftelde zich voor , om haaren Minnaar te dringen, zyn voordeel met deeze gnnftige gefteldheden te doen, en om haar den tyd niet te laaten, van tot haare eerfte grondftellingen weder te keeren. Ydele beguichelingen'. zoo zy u eenen gerusten nacht en eene aangenaame verwachting veroorzaakt hebben, zal uw wakker worden integendeel vol bitterheid zyn. Het is van haar, dat het tydftip der achttien Jaaren van traanen en zuchten begon. N 4 Me.  'sou » ^fi* Mevrouw di Félicourt hadt de ftrengfte order gegeeven, om haare deur niet alleen voor den Graaf, maar ook voor deszelfe Moeder gefiooten te houden. De eerfte hadt er zich voor aangeboden, en den hoon van eene weigering verkropt. Hy fchreef het aan zyne minnares , door de hand van een' onbekenden boodfchapbrenger, en luidende aan haare kamenier. Deeze brief was een blikfemüag voor Juffrouw de Félicourt. Zy bleef sneer dan een uur, zonder kracht en zonder kennis , in eene fchrikkelyke beroerte. Zy kwam met geweld van hulpmiddelen weer tot haar zelve. Het is met geen fchreijen te doen , zeide zy tegen haare Vertrouwde , ik moet my gereed maaken om te lyden. Dit is nog maar het voorfpel der rampen, die ik voorzien heb. Van verre, hebben zy myne min riiet kunnen doen wankelen! Ik zal haaren aanval met'dezelfde ftandvastigheid yerdraagen. Ik zou ongelukkig zyn , door in de armen van eenen anderen te vallen. Ik wil het liever zyn door me,t myne min zonder ophouden onledig te ;zyn. Ik zal de vertroosting hebben , van myne rampen door haare oorzaak tè recht»  bchtvaardigen. Ik zal ten tnïnften de bekoorlykheden der getrouwheid genieten.... Zal myne Minnaar dezelfde getrouwheid hebben? Ik beef, dat de verfchillen hem zullen doen veranderen. Ach! Lizette , ik heb geene andere vrees. Zy berichtte den Graaf, in het antwoord dat zy hem gaf, het verraad, dat haar Moeder gebruikt hadt om het geheim van haar hart aan haar te ontrukken ; zy betuigde , dat zy de zyne tot in het graf zou zyn, en verplichtte hem van zich te vermommen , en zich in het huis te dringen, verzoekende om Lizette te fpreeken, en zondt hem dit antwoord door den zelfden, dienzy naar het Landgoed van***» afgezonden hadt. Zy tradt volgens haare gewoonte by haare Moeder in de kamer: deeze entfing haar koeltjes, en toefde niét om haar met verwytingen te overlaaden , en om haar met vervloeking te zweeren , dat zy nooit den Graaf zou wederzien; en dat, zoo zy merkte, dat zy de minne gemeenfehap met hem hieldt, zy haar dwingen zou, om op ftaanden voet met den Maarfchalk van*** te trouwen. Zy N 5 ant-  202 fefr, -SS woordde met eene moedigheid, die deeze hovaardige Schynheilige verbaasde. Gy zult geen' Schoonzoon hebben, Mevrouw, dan den genen, dien ik verkies , of gy zult wel haast geene Dochter meer hebben. Ik zal zonder uwe toeftemming niet trouwen, en gy zult van myn hart niet befchikken , zonder de myne. Gy zyt myn Moeder, en gy bereid my het allerbeklaaglykst lot! Gy bemint my , en gy handelt my als eene Vyandinne ! Keiaas! ik vergeet niet, dat jku het leven fchuldig ben. De Hemel is myn getuige, dat myne liefde, myne dankbaarheid en eerbied voor u, niet meerder kunnen aangroeïjen. Gewaardig u, myn dierbaare Moeder, om te bedenken , dat het geluk van een leven, 't welk ik u fchuldig ben, van u afhangt. Kan ik het als eene weldaad aanzien , indien alle deszelfs oogenblikken met bitterheid en fmerten overlaaden zyn! Eenige traanen vloeiden uit haare oogen. Haar Moeder, ontftookenin gram1'chap, voegde haar toe; dat zy haar tot gehoorzaamheid wel zou weeten te dwingen, en ging in haar Kabinet. Juffrouw de  VJk' 203 de Félicourt ging in haare Kamer, en met Lizette over de bekwaamfte maatregelen fpreeken, om de waakzaamheid van haare Moeder te bedriegen. Als ik in uwe plaats was, Mejuffer, zeide de kamenier tot haar , zou ik haar wel dwingen , om uwe begeertens te vervullen Hoe dat Lizette?.... Hoe! och! dat weet ik wel Leer het my Neen , neen! gy zyt befchroomt : gy zoudtmoeijelyk worden. Deeze raad zou nogthans een einde van uwe rampen maaken Welke is die, Lizette'? Ik wil volftrekt dat gy my die zegt Wel nu! Leef met uwen Minnaar, als of hy uw Echtgenoot was. Moet hy het ondanks uwe Moeder niet worden ? Zou zy u durven ontëeren voor de oogen van 't gemeen , liever dan u aan een' Man te geeven , die aiets anders wenscht, dan om u te trouwen Welke voorftelling? Ik! ik zou de rust door eene eerloosheid koopen. Zou ik de wetten van plicht en fehaamte fchenden? Ach! liever fterf ik honderdmaal. Wacht u, om ooit dergelyke taal tot my te voeren, en om my alleen met den Gr, af te laaten ; of verwacht myn' afkeer van u.... Laat 'er, ons  2o+ 1 "63 ons niet meer van fpreeken : zucht en \peent op uw gemak j gy zult nog tyd over hebben. Lizette ging met een gelaat vol fpyt heenen. Haare Meestres wierp zich op het bedde, beroerd door droevige nagedachten. De Graaf kwam tegens den avond verkleed als een knecht. Lizette bragt hem in de kamer van haare Meestresfe Félicourt, en was by hun gantfch gefprek tegenwoordig. Het gene de allerzielroerendfte fmert, de allertederfte Liefde , en de allerplechtigfte eeden in zich bevatten, werdt herhaald. Vervolgens befloot men, dat de Graaf den Heer Félicourt, die het Orakel zyner Moeder was, en alle de genen, die eenig vermoogen op haaren geest hadden , in deeze zaak zou inwikkelen-. Na deeze fchikkingen, waren de beloften , om malkander des anderen daags weder te zien op dezelfde wyze. Lizette deedt den Graaf vertrekken, uit vrees dat een al te lang bezoek mogt gemerkt worden. Men fcheidde van elkander met eenige hoop, dat de vermoogende verzoeken een' goeden ujtflag zouden hebben. Ge-  ." $3 a of Geduurende acht dagen werdt Mevrouw de Félicourt door haare Bloedverwanten en Vrienden daar toe aangedrongen. Zy gebruikten daartoe , al het gene de vertoogen, de traanen, en de fmeekingen het krachtigfte en zielroerendfte hebben. Zy bragten haar in geheugen de plichten van eene Moeder, haare voorledene zorgen voor eene Dochter, van welke zy gereed itosidt om de vruchten intezamelen; het belang 't welk de Natuur haar voorfchreef in het geluk van haare Dochterte neemen; de onbetaamelykheid en ftrengheid zelfs van eene koppigheid , die 'er zich tegen ftelde; de grondbeginzelen der liefde en van het niededoopen, en van eene regtvaardige toegevenheid, geput uit eenen Godsdienst, waarvan zy vol yver belydenis deedt; eindelyk , de gedachten, die zy van haaren aart aan de waereld geeven zou : niets bewoog dit onbuigzaam hart. Vermoeid door zoo lastig gevallen te worden, wilde zy niemand zien; zy verboodt aan haare Dochter om uit haare kamer te gaan, en vernieuwde haare frrengfte bevelen, om haar alle genie en fchap van buiten te beletten. ^ Dee.  £06 HSë Deeze oninaatige geftrengheid benam voor eenigen tyd den moed van haare beklaagelyke Dochter. Maar overweegende, dat al te veel droefheid den gloed van haaren Minnaar zou kunnen doen verflaauwen, en dat zy geen' ftaat dan op zyn'moed hadt te maaken , nam zy een gerust en vrolyk wezen aan. De Graaf kwam op 't mat, en was verbaast over de kracht van haaren geest. Laaten wy malkander beminnen, zeide hy tot haar, dierbaare Félicourt? Een barbaarfche Moeder zal de gevoelens niet kunnen uitblusfchen , die my bezielen zullen tot aan den laatften levensfnik; laat ons het overige aan de Voorzienigheid over laaten. Laaten wy malkander beminnen, hernam zy, de Hemel is rechtvaardig, hy zal ons mogelyk met mededoogen aanzien. Geduurende deeze uitftortingen van het hart, was Lizette heen gegaan. Haar Juffrouw fchelde , doch zy kwam niet dan lang daar na. Hoegemakkelyk openen zich twes harten , gevoed met bitterheden, voor de indrukfelen van het vermaak! Deeze tedere Gelieven zagen malkanderen aan. Juffrouw de Félicourt is ontfteld ea verdrietig: de Graaf  Graaf waagt het om haar een kusje te ontneemen. De vergetelheid van zich zelve dringt van zyne? Lippen tot in het binnenfte van haare ziel door. De fchaamte mort 'er te vergeefs tegen. De dronkenschap der zinnen verfmoord haare ftem, en eene vrolyke verrukking is 'er hetloon van. Toen zy tot zich zelve gekomen waren , zag Juffrouw de Félicourt haaren Minnaar met een gelaat vol kwyning en ontroering aan. Uw eer, myn Heer, zeide zy tot hem, is verplicht om de myne te herftellen. Gy zoudt een rampzalige zyn , zoo gy my verliet, Een haaftige dood zou my van uwe trouwloosheid wreeken ; en het geheugen van eene ongelukkige, altoos tegenwoordig voor uwe oogen, zou een onverbiddelyke razerny wezen, die u dag en nacht het hart zou verfcheuren Dierbaare Minnares, dat de Hemel my met al de ftrengheid van zyn vermoogen ftraffe, zoo gy ooit eene Schaduw van trouwloosheid aan my te verwyten hebt! Van dit oogenblik af, is myn hart en mya lot met het uwe verknogt; noch de vervol-  2o8 t^i-rrrTS^Së volgingen, noch de ongevallen , zulleii ooit daar toe geraaken, om dezelve van malkanderen te fcheiden. Tedere Félicourt, waarom mag ik niet, myn bloed uitftortende , uwen geest van de oprechtheid en ftandvaftigheid myner Liefde overtuigen! » IJztttc tradt binnen, zoo als hy deeze laatfte woorden uitfprak. Haare Juffrouw berispte haar zagtelyk over haar lang; achterblyven. Zy verfchoonde zich, aï glimlachgcnde , en waarfchouwde den Graaf nogmaals, dathy zich in deweegfchaal ftelde, zoo hy langer bleef. Het vaarwel, was het tederfte, dat men zich verbeelden kan. Félicourt ftont haaren Minnaar toe , dathy haar omhelsde, en haar hart volgde hem by gebrek der oogen. Er verliepen twee maanden in eene ongeftoorde gemeenfchaphouding. Juffrouw de Félicourt hadt zekere proeven, dat zy haast Moeder zou zyn, en hieldt zich bezig met de middelen, om de haare te doen belluiten, haar tot eene Echtgenoot te maaken. Deeze fcheen een weinig zagter geworden te zyn. Zy vergunde haar, eenige uuren met haar doortebren- gen  gen. Haare kamerdeur was niet meer gellooten. Zy hadt haare Dochter ten avondmaal by den Heer de Félicourt niêegebragt. Deeze hadt haar in den.Schouw, burg gebragt. De Maarfchalk van**-* hadt op nieuw zyne bezoeken begonnen. Schoon juffrouw de Félicourt hem zeer koelontfing, en zonder de minfte achterhouding van haare Liefde, die zy voor d'Armenóh hadt tegen haare Moeder fprak, zoo fcheen de oude Schynhëilige' daar op weinig acht te geeven. Op een' zekeren dag , kwam een der genen, dien zy last hadt gegeeven om op het gedrag van den Heer d'Armenon en haare Dochter te letten, haar zeggen, dat hy door het voorhuis gaande den Graaf als een' paruikmaker verkleed, ontmoet hadt. Zy werdt woedende, en deedt den Zwitzer komen , om te weeten , by wie de gewaande hairpoetzer kwam. Deeze bekende, dat hy naar de kamenier van de Juffrouw gevraagd hadt. Lizette werdt geroepen, en hieldt liaande datzy niemand gezien hadt, en dat zy haare Juffrouw niet veriaaten hadt. Mevrouw de Félicourt fcheen met dit antC woord  aio ftfo; —&3 woord te vrede , en zondt haar weder tf? rug. Verwoed doorrazemy, van door kinderen te zyn bedrogen geworden, ftont zy wel twintigmaal op het punt om haare Dochter binnen te fchellen. Maar de vrees van al te veel gerucht in het begin van haare gramfchap te maaken belettede het haar. Zy ftelde dit Tooneel tot na het avondmaal uit. Ondertusfchen peinsde zy over deeze geheime bezoeken, en het befluit van eene jonge Juffer van veertien Jaaren en eenige maanden, bragt haar verftand in verwarring. Den Graaf werdt verwittigd, dat de list ontdekt was, enhy werdt verzocht allen ommegang , zelfs het zenden der brieven optefchorten , tot op nader order. Men voegde daarby, dat de ftorm niet nalaaten zou , van dien avond op het hoofd te blikfemen , dat hem dierbaar was, doch dat de blikfem het eerder tot ftof zou vermaalen, dan haar hart veranderen ; men bezwoer hem om deezen flag met denzelfden moed te onffangen, en te gelooven , dat de ftandvastigheid de dwingelandy eindelyk moede maakt en haar overwint. Na dit Briefje weggezonden te hebben , dagt Juffrouw de Félicourt op de rol, die zy met haare Moeder  Efo ~6ë in" dei? nog hadt te fpeelen. Zy overpeinsde haare houding, zy overleide haare antwoorden , en verzamelde alle krachten byeen, waartoe zy bekwaam was; en toen het uur om zich aan tafel te zetten gekomen was, vertoonde zy zich met eene vrypostigheid, die haare Moeder ontzettede. Zy floeg van tyd tot tyd een grimmig en dreigend gezigt op haare Dochter. Half gebrooken woorden op een' onbefchoften toon met fpyt uitgefprooken, van den eenen kant; een gelaat om het medelyden aan de allorwoeste ziel in te boezemen, de allerrederfte achting en eerbied van den anderen kant, waren de bewegingen , die de maaltyd ten einde bragten. Toen ftont Mevrouw de Félicourt op , zy gebiedt haare Dochter om haar te volgen, fluit ▼erfcheidene deuren achter haar toe, en gaat in het agterfte kabinetje. Zy greep haare Dochter aanfionds aan! Gy zyt Let dan, zeide zyal woedende tegen haar„ die mynen naam en huis ontëert, door eene fchandelyke gemeenfchap ? die onder uwe veeten de fchaamte, den plicht en de gehoorzaamheid vertrapt! die u door eenen blinden gloed laat leiden! die O a n  0i« %rfi —69 'u Zonder ontroering, zonder knagingen aan de befcheidenheid van eenen verleider overgeeft, dien ik u verboden heb om te zien, 'op ftraffe van mynen haat'. Eelluit om met den Maarfcbalk van.... te trouwen, of een Klooster zal uw graf zyn. Haar ongelukkige Dochter valt voor haare voeten, wil eene hand van haar vatten, die zy fchielyk te rug trekt , fmelt in traanen, en bezweert haar by het gene het allerbekwaamtte is om haar te vermorwen, om haar het gebrek van eene onoverwinnelyke neiging te vergeeven, eerder dan haar eigen. Gy hebt my hot leven gegeeven, myn Moeder; herneem uw goed ; ik zal het u zonder morren wedergeeven. Ach ! uwe ingewanden fidderen op deeze oprechte aanbieding van mynen kant. Kunnen zy niet beroerd worden , door deeze weldaad in vergif veranderd te zien ? Gewaardig u, 6 myn Moeder, om een medoogend oog op uwe Dochter te Haan; zy is u dierbaarder dan de grootheid. Wilt gy, dat ik gelukkig ben ? Ach ! kan ik het onder een fchrikkelyk juk zyn?  zyn.? Misfchien misleidt myne liefde my. Ik zal 'er alleen het fiagtoflér van zyn. Nooit zal de minfte klagte uwe rustftooren. Het is zeker, dat myn keuze uwe wenfchen niet vervult. Het is nog gewiffer , dat de uwe de beul van n.yn Teven zyn zal. Zult gy de balans naar uwen kant doen overdaan Gy zyt tegen myne regten en bevelen wederfpannig geweest; gy zult my niet vermorwen, dan dooreen vaardig berouw. De Maarfchalk of het Klooster. Kiest: dit is de eenigfte genade, die gy verv krygen zult. Juffrouw de Félicourt, alle hoop verliezende om deeze wreede koppigheid te overwinnen , ftaat op , vervolgt op een* ftrenger toon : ik zal niet trachten , Me. vrouw, om uwe ziel te beweegen; ik zal haar met fchrik vervullen, door voor uwe oogen de rampzalige uitwerkingen uwer ongevoeligheid bloot te ftell«n 7a Mevrouw, ik heb den Graaf d'Armtmn ontfangen en ik heb geleefd met hema s zyne Echtgenoote. Ik beken u al bloezende , eene misdaad, die my de wannoop alleen heeft doen begaan." Ik ° 3 draaï  3i4 ,-n$a draag 'er de vrucht van onder myn hart. Ik verzoek u om geene genade, dan voor «en onnoozel fchepzel; doet met my het gene u behaagen zal. Ik zal de Hagen van uwe wraak ontfangen, als kastydingen, die uwe tederheid voor my gefpaard heeft, en die eindelyk den Hemel voor my gnnftig zullen doen worden... Vlucht rampzalige, vlucht uit myne oogen. Gaa deeze zoo welverdiende ftraf afwachten. Zy treedt weder in haar vertrek , meer verfchrikt over de gruwelykheid van haare feil, dan over de bedreigingen. De droefheid, van aan haare Moeder rechtvaardige redenen van verwyt en haat gegeeven te hebben, maalde haar de fchande af, waarmede zy zich bedekt hadt, met de afgrysfelykfte kleuren. Dit was, nieuwe wapenen aan haare natuurlyke hardheid verfchaffen. Dit denkbeeld verzwakte het genoegen, dat het gemoed beproeft , na eene moeijelyke bekentenis. De min , altoos gereed om haare dwaalingen te rechtvaardigen, blies haar yertroostender gedachten in. Is het niet, zeide zy tot haar, diezelfde Moeder, die t ; . ^«jre onbuiTzajrc; ho-g-noed tot ee.  Sfc, TZ&9 21S eene zwakheidj gedwongen heeft? Heeft zy meer recht om u die te verwyten , federt dat dezelve begaan is ? Hebt gy minder rede om dezelve haar in 't geheel toetefchryven? Het is haare misdaad en niet de uwe. Gy zyt het flagtoffer van haare ftrengheden, zy moet 'er de knagingen van gevoelen. Félicourt, gerust gefteld door deeze bedriegelyke redenen, hieldt zich niet bezig, dan om zich te verharden tegen de hardfte behandelingen. Haar Minnaar hadt allen byftand van eene tedere Moeder nodig gehad, en het voorbeeld van ftandvastigheid, dat zyne Minnares aan hem in haar laatfte briefje gaf, om niet te bezwyken, op het verhaal van hun ongeluk. Gelyk als of de ziel van Juffrouw de Félicourt in de zyne was overgegaan, droogde hy eensklaps zyne traanen af, en overlei met Mevrouw d'Armenon de middelen, om zyne Minnares weder te zien, en zelfs om haar aan den haat van eene barbaarfche Moeder te ontrukken. De allernadrukkelyk» fte vertoogen , over de moeijelykheden eener fchaking, uit het midden van een huis, dat zorgvuldig bewaard werdt, en O 4 over  over het gevaar , waaraan de achting vaiï Juffrouw de Félicourt onfeilbaar werdt blootgefteld ; de allertederfte fmeekingen, om de dagen eener Moeder niet te vergiftigen door eene onderneeming, waaruit niet dan hartzeer en ongelukken te verwachten waren , deeden den Graaf niet wankelen. Hy beloofde zyn ontwerp niet uittevoeren , dan van een' goeden uitflag verzekert zynde, en waar in zyne Minnares zou toeftemmen ; doch hy bleef by het voornemen om haar te zien, wat er ook van komen mogt. Hy won door geld den Poortier van eene Buitenplaats , naast gelegen aan die van Mevrouw de Félicourt, en die 'er niet van afgefcheiden was, dan door een' muur van eene middelmaatige hoogte; hy klom over deezen muur op dien tyd, wanneer hy wist dat de Bedienden des avonds aan tafel waren, en fluipt zonder gerucht naar de deur van Juffrouw de Félicourt. Hy vondt haar gedompeld in de verfchillende overwegingen, van welke wy gefproken hebben. Welk eene aangenaame verraffing! Welke blydfchap ! zy gaven 'er zich niet langer aan ever, dan het nodig was, om het gebruik hunner verzwakte zinnen We-  weder te krygen , door den aanval van duizend tegenftrydige indrukzelen. Juffrouw de Félicourt vertelde aan haaren Minnaar het gefprek , dat zy met haare Moeder gehad hadt ; de moeite welke zy genomen hadt om haar te beweegen : de bekentenis, die zy aanhaar van haare feilen en van haaren lïaat gedaan hadt , en dat zy haar niet geantwoord hadt dan met verwytingen en twyfelachtige bedreigingen. Maar wegens haare voornemens, geen woord, voegde zy 'er by • behaagde het den Hemel om ha t meerder rechtvaardigheid en zagtheid in te boezemen! Helaas! ik durf het niet hoopen. Haar hart is gantfch verftokt. De Graaf deelde haar zyne gedachten mede , en deedt haar in de allernadrukkelykïte en overtuigende bewoordingen gevoelen, de gemakkelykheid der uitvoering. Als al de waereld zal in flaap zyn , vervolgde hy driftig, zullen wy zonder gevaar uit het huis lluipen , wy «uilen in den naasten hof klimmen, met behulp van een' ladder , die men voor. O 5 my  218 63 my gereedhoudt, wy zullen op de grenspaaien zyn eer men onze vlucht zal gewaar worden , wy zullen malkanderen plechtig de hand geeven, en wy zullen eene onmagtige gramfchap brayeeren. Juffrouw de Félicourt hoorde hem bedaard aan; en toen hy geëindigd hadt , antwoordde zy hem, dat zy al te bedroeft was, om dat zy haare Moeder vat op haar gegeeven hadt, door haare eerfte feil; dat zy zoo lang zy leefde geene tweede begaan zou; dat het fauwelyk 't welk hy haar voorftelde alte onbetaamelyk was, om het gemoed gerust te nellen; dat het niets minder dan gemakkelyk was om weg te geraaken, zonder dat het gemerkt kon worden, uit een huis, waaraan zy niet twyfelde, of deszelfs toegangen^ werden naarftig bewaakt. Ach! waarde Minnaar , maak op niets ftaat. Kan men eenige gerustheid genieten, als men de gemeene order en alle betaamelyke wellevenheid fchendt. Ik heb eene misdaad begaan , ik moet die door myne verdraagzaamheid en door myne gehoorzaamheid herftellen. Zoo gy een man van eer zyt, zult gy my uwe trouw tot in het graf bewaaren. Ik vernieuw u den  Sfe- -69 219, den eed, van nooit dan de uwe te zyn. Zoo de Hemel tot het einde toe onze wederparty is , zal echter de oprechtheid onzer genegenheden ten minften voor ons in het toekomende leven by hem fpreeken; zoo gy tot dit edelmoedig geweld op u zeiven niet bekwaam zyt, zal ik uwen aart kennen; ik zal de gedachten die ik 'er van had ontleeden , en myn fmertelyk hartzeer zal myne dagen verkorten ; doch ik hoop op beetere dagen. Ik zal u mogelyk na langen tyd wederzien ; misfchien peinst myn Moeder, op dit oogenblik om een' imet uittewisfchen , die zy my gedwongen heeft haaren naam aantewryven. Wat ook het lot zy, dat zy voor my bewaart, ik zal 'er Zonder morren onder buigen. Gy alleen zult my dierbaar zyn; en zoo ik mogt gelooven, dat ik op dezelfde wyze in uw geheugen zou leeven, ik zou aangenaamheden in myne fmerten vinden. De Graaf zwoer by het gene het allerheiligfte is, dathy geen oogenblik zou ophouden van haar te beminnen, dat hy noeit zich zou vereeningen dan met haar, tn in eene volftrekte verzaaking van alle ver-  *2« —,™fN-c3 vermaak , zou afwachten , tot het de voorzienigheid, behaagen zoude , om zyne fmertenof zyn leven te ein digen. Deeze betuigingen , op den toon der waarheid uitgefptooken, gaven aan de ongelukkige Félicourt alle haare ftandvastigheid weder. Gerust op haaren Minnaar, fcheen het dat zy niets te fchroomen hadt. Het overige van deeze faraenkomst werdt gelleeten in uitftortingen des harte, en wederzydfche motdgevingen. Men nam alle mogelyke maatregelen om malkander te fchryven. Vruchtelooze fchikkingen ! De ftrenge waakzaamheid van eene vertoornde Moeder, flaagde maar al te wel, in de uitwerking daarvan te beletten. De tyd naderde; laat de gevoelige Lezer zich eens de fmert verbeelden Van twee verliefde harten , die moogelyk voor altoos van ten zullen gefcheiden Worden. Eene verflikte ftern.» verwilderde oogen, verbaastheid , half gebrookene zuehten en mikken * zyn de minfte tekenen der deernis, der ontroering, en der doodelyke droefheid van hunne harten. Zy omhelsden malkanderen zonder één woord te fpreeken. Hunne zielen fmolten op hsnne lippen. Het rampzaligst vaar-  KM —63 aaï vaarwel werdt door het gekerm en een* vloed van traanen verdoofd. 't Zy de aatvnauering van Aurora het wantrouwen hadt in flaap gefust 5 't zy de waakers door de vaak waren bevangen gewor en; de Graaf buken zich zeiven en kw-alyk op zyne knikkende beenen kunnende ftaan , was gelukkig ge,,oeg, door in 't heen gaan niet ontdekt te worden. Hy gaf het bewuste teeken , men werpt hem het laddertouw toe; en als hy boven op den muur is, ziet hy naar den ;;nderen kant om naar het huis, dat zyne .Minnares nog bewoont» hy heft de handen ten Hemel, en bidt vuuriglyk, dat zoo deszelfs wraak moet uitbarsten, zy toch Félicourt fpaare, en niet dan op hem nedervalle. Hy blyft in deeze geitalte. De Poortier doet hem vreezen, dat de dag hen allen beiden mogt verraden. Hy vertrekt, en fchikt zich , om den volgenden nacht weder te komen, zoo het nog tyd is, en keert weder ten zynen huize. Zyne Moeder verwachtte hem met het uiterfte ongeduit. Hy verhaalde haar het  424 fekrl het gene 'er voorgevallen was. Mevrouw cVArmtnon prees zyne Minnares over haare weigering en ftand vastigheid , en drong haaren Zoon aan, om de rust te neemen, die hy nodig hadt. Mevrouw de Félicourt, hadt na duizend overweegingen eindelyk de party gekoozen, die met haare woede en met het belang van haare achting overeen kwam. Zy behandelde des anderen daagé haare Dochter met een goedaartig en zagtzinnig gelaat, dat voor haar eene gelukkigfte voorfpelling fcheen. Zy zeide haar, dat zy zich moest gereed houden , om des avonds by haaren Broeder \e gaan fpyzen; dat zy nog eenige bezoeken hadt af te leggen, en dat zy haar vervolgens zou komen af haaien. Zy gaf eene boodfchap aan Lizette, als haar Juffrouw zon gekleed zyn; dit zeide Mevrouw dt Félicourt met zulk een bedaard gelaat en vriendely ken toon, dat de eene zoo wel als de andere daar door bedroogen wierdt. Doch het ferpent verborg zyn' Haart onder bloemen, om haare ilagtoffers tot zich te lokken , en  saa"-"*rrv.$a sas en om dezelve des te zekerder zyne fteeken toetebrengen. Deeze geveinsde Moeder kwam s'avonds weder t'huis', en reedt weder uit, neemende haare Dochter by haar in de koets , en begaf zich ten huize van den Heer de Félicourt. Men bragt den avond vrolyk door. De eendragt, die tufichen de Moeder en de Dochter fcheen te heerfchen , bekoorde haaren Zoon , en deedt hem verheugd over het gelukzyner Zuster zyn. Zyne Zufter zelve vleide zich, van een hart geraakt te hebben, dat zoo langen tyd verhard was geweest. Deezehoop verdreef allengskens de droefgeestigheid, die ondanks haar zelve in alle haare daaden en manieren uitblonk. Dus is het, dat de opeen gehoopte golven der Zee een aangenaam tooneel vertoonen, zelfs voor de genen welken zy gereed ftaan in haare afgronden in te zwelgen. Het uur om naar huis te gaan was gekomen. De Broeder en Zufter omhelsden malkander tederlyk. Zy waren wel verre van te denken, dat zy nooit elkander zouden wederzien. De Moeder en de Dochter traden i» haar rytuig. Naauw- lyks  a 24- £>P .'LJ 'Jr* lyks waren zy verfeheiden ftraaten doorgerecdsn, of Mevrouw de Félicourt deedt het (Hlhouden; zy gaat'er nit, zy neemt haare Dochter by de hand, en ftapt met dezelve in eene huurkoets : zy zendt haare koers te rug naar huis toe, en beveelt den koetzier zoo hard te ryden, als de paarden loopen kunnen. De huurkoets rydt uit Parijs, komt 'er weer in, en rydt met eene ongelooffelyke lnelheid verfcheidene gedeeltens der Had door. Mevrouw de Félicourt hadt deeze voorzorg noodzaakelyk geacht, om de zendelingen te vermyden, die zy niet twv* felde dat door den Graaf uitgezonden waren, om haare gangen na te fpooren. J)eeze vermoedens waren regt en zy hadt reden, om 'er zich over te bedanken, dat zy deeze maatregelen genomen hadt. Viermannen, die zich verbonden hadden om haar overal te volgen , hadden haar wel ras uit het gezigt verlooren , en de ongelukkige Minnaar kon nooit den weg, welken zyne Minnaeres was overgereeden , nafpooren. Deeze beklaagelyke Dochter was zonder tegenftand met haare Moeder in de koets getreeden. ' Zy zag dit keeren en herkee- ren  fêji met bedaarde oogen en een gerust gelaat aan. Zy verlangde zelfs met ongedult naar de plaats, welke men voor haar gefchikt hadt. Na twee uuren rydens; hield dt huurkoets ftil. Men tradt in een vry zindelyk huis; men geleidde Juffrouw de Félicourt in de kamer, die voor haar gefchikt was. Daar zag zy Lizette, die zich de hairen uit het hoofd trok en in traanen fmolt. Gy hebt, zeide Mevrouw de Félicourt tot haar, het fchandelyk gedrag van uwe Meestrefl'e begunftigd; het is ook regt, dat gy met haar in de flraf deelt. Zoo gy haar durft verlaaten , ziet hier een bevel, om u voor al uw leven in een kot optefluiten. Gy, ontaarde Dochter zonder fchaamte , ik heb zulke wyze fchikkjngen gemaakt, dat gy met wien he. ook wezen mag, geene gemeenfchap zult hebben. Zoo gy de minite list gebruikt om my te bedriegen, zal ik zonder mededoogen eene wraak over u oeffenen , die de nakomelingfchap ten voorbedde ftrekken zal. Hou daar, Me-, vrouw, vervolgde zy, het woord wendende tot de Meeftereffe van het huis, ik ftel u in handen de order, betrekkeP lyfc  a25 gy. jga lyk tot dit fchepzel; voer die zonder toeven uit op de minite ongehooizaamhei ; gedenk uwe beloften en ma-tk Haat op de myne. Toen zy deeze blikfemende woorden uitgefprooken hadt, vertrok zy. De Huiswaardin van Juffrouw de Félicourt hadt by haare Moeder gediend, die door haare weldaaden veel tot haare huishouding hadt toegebragt. Zy was eene beroemde Vroedvrouw. Zoo haare getrouwheid aan de verbintenisfen met de Moeder van Juffrouw de Félicourt eene proeve van haare dankbaarheid was, de achting die zy voor haare Dochter hadt, was een blyk van het deel, dat zy iri het lot van die ongelukkige nam. Zy bezorgde haar alle gemak , waartoe Zy In ftaat was, en gaf haar moed in haare omftandigheid. Als zy haar het hart verfcheurde, door haar te willen verplichten, om den Graaf te vergeeten, hieldt zy haare raadgevingen te rug, zoo dra zy de oorzaak van de onmoogelykheid daartoe wist. Eindelyk , geduurende byna een jaar , dat Juffrouw de Félicourt by deeze vrouw woonde, hadt zy daar een genuchlyk leven, indien 'er genttch- ter.  ieö zyn kunnen voor eene ziel, onbarmi hertig beroofd van het gene haar het allerdierbaarst is. Zy hadt in de kraam geleegen van eene Dochter; zy verzocht zeer vriendelyk , dat men dit kind naar deszelfs ftaat en geboorte zou opvoeden en optrekken. Dit werdt haar verzekerd , maar als de Vroedvrouw daarvan met Mevrouw ck Félicourt fprak, beval die ontaarde Grootmoeder, om het kind in het huis, voor bastaarden gefchikt. te beftellen ; en om aan de Moeder te zeggen?, dat men het by zekere minne befteed hadt4 en om boven al voor haar de plaats te verbergen, daar het was. Wat het eerfte punt belangt ; deeze vrouw, edelmoediger dan Mevrouw de Félicourt, meende hierin te moogen feilen ; zonder haaren eed te fchenden. Zy gaf op haare kosten eene voedfter aan het kind; en in geval van nood, behandigde zy aan de minne een koffertje van weinig waarde, waarvan zy de fleutel bewaarde en waarin een gefchrift lag, in 't welk de naam van dit kleine fchep^ fel en die zyner Bloedverwanten was aangetekend; wel uitdrukkelyk beveelende, P 2 van  van het niet te openen, dan voor dat het 'er op aankwam, om het kind te kennen. Wat het tweede Artykel betreft; noch gebeden, noch traanen, noch beloften, konden haar het geneim ontrukken Zy Ireld zi h te viede, met aan Juffrouw de Félicourt te belooven , van haar zekerlyk het geheim te ontdekken» als zy herfteld zou zyn. Zoo dra 'er geen gevaar voor haare gezondheid meer was, kwam haar Moeder haar 'smorgens ten twee uuren met Lizette af haaien, in eene andere huurkoets, en bragt haar zelve in een Klooster, dertig mylen van Parijs geleegen. De Kloostervoogd*, s was vooringenoomen. Deeze twee droevige flagtoffers werden vier ganfche Jaaren zeer ftreng opgeflooten: geduurende den overigen tyd van haare gevangenis, liet men haar niet toe om lucht te fcheppen, dan op een hoog terras buiten het gezigt ; en zy zelve hadden geenen ommegang met iemand „ dan met de Zuster, die haarde fpysbragt. Juffrouw de Félicourt verdrong deeze wreede behandeling met een' heldenmoed. Zy  . ^ aap Zy hieldt zich bezig met verfcheidsft Jufferlyk handgebaar, en bragt het grootfte gedeelte van den dag door, met op de wanden van haare kamer met eeh houtskool aan haaren Minnaar te fchryven , en dit fchrift uit te wistenen, om weder een ander te beginnen. Als ik> denk aan de fmerten, die deeze ongelukkige gevang-ne, geduurende den langen tyd van zeventen J .iaren • geleeden heeft, valt mv de pen uit de hand , myn verfcheuri hart fiddert van fchrik , myn gee?t verdwaalt , en ik vind geene uitdrukkingen , k'agtig genoeg om eene zoo ' fchrikkelyke ftraf aftemaalen. Ik haast my , om het gordyn te fchuiven voor eene kastyding, die tegen de natuur ftrydt, en tot een tydftip over te gaan , dat daarvan het loon aan den Le* zer vertoqnen zal. De hemelfche gramfchap verzwaarde op Mevrouw de Félicourt. Deeze hadt haar haaren eenigen Zoon, al haare hoop ontroofd. Hj' hadt geenen erfgenaam nagelaaten , zy zelve werdt door eené ziekte aangetast die haar Hechts weinige dagen levens toeliet; zy denkt eindelyk P 3 om  om haare Dochter. Verflonden door knagingen doet zy haar in aller yl haaien en laat Mevouw d'Armtnon met haaren Zoon ontbieden. Zy vliegen 'er naar toe. De Hemel ftraft my , zegt zy tot hen , hen doende by haar bed naderen; vergeeft het my, en bidt den Hemel, dat; hy my genadig zy ! Myn Dochter zal komen, Graaf, ik geef haar aan u. De voorwaarde is opgefteld en getekend• mogt ik zoo lang leeven , om ten minden een zwak gedeelte der rampen te herftellen, die ik u veroorzaakt heb, door \J mynen zegen te geeven. Want ik verdien niet, om getuigen van Uw geluk te zyn. De Graaf wierp zich op zyne' kniën , en toonde haar zyne dankbaarheid, door een' overvloed van traanen. Ik ben gevoelig over uwe goedheden, hernam zy, edelmoedige Graaf, maar gy houdt u te veel met my bezig ; vlieg myne Dochter te gemoet. Laat zy my de genuchten fchuldig zyn, van u eenige uuren eerder te zien. De  g3?r—-231 De Graaf gehoorzaamde; zyne Moeder verliet Mevrouw de Félicourt niet meer. Deeze liet al het gene nodig was koopen. De Priester van de Parochie Werdt genodigd, om tegens het uur, dat men meende, dat Juffrouw de Félicourt met den Graaf zouden aankomen , zich aan huis te laaten vinden. Na deeze fchikkingen, gevoelde eindelyk deezeverzagte Moeder zulk eene hevige beweging Tan blydfchap, dat zy in zwym viel. Zy verkwam uit dit gevaar, doch hadt de fpraak verlooren, die alle hulpmiddelen haar niet konden doen wederkrygen. De Graaf ontmoette zyne Minnaarefi eenige mylen van haare rampzalige gevangenis. Hy fpringt uit zyne chaize ; de verrukkingen der blydfchap , en de bitterheid der fmert, Haan in hunne oogen afgemaald. Waarde Graaf! Tedere , . Félicourt'...... zyt gy het die ik weder zie.... zult gy eindelyk myn Echtgenoot zyn?.... waren de eenigfte woorden , die hunne tong kon uitfpreeken den gantfchen weg over. Het voorhof interyden, uit de chaize te fpringen, naar het bed van de zieke te vliegen, zich voor haare voeP 4 tea  433 S»' 1 1 "ïf& ten neder te werpen, ronwklaehten met zuchten vermengd uitteboezemen, is het Werk van één oogenblik. Mevrouw de Félicourt verzamelt de weinige krachten, die zy nog ove* ig heeft, zy ftrekt haare hand naar hen uit! /y wasfchen dezelve met traanen. De Dokter, die zich bygeval aldaar bevondt, verzocht hen om hunne lief koozingen te maatigen, dewyl die haar onvermydelyk het leven zouden hosten. De Priester begint de huweïyks plechtigheden. De itervende Moeder wil de handen der Gelieven vasthouden, zy doet eenige poogingen om te fpreeken , opent de halfgeflootene oogen , bekrachtigt den zegen van den Priester door eene beweeging met haar hoofd en geeft den geest. Het bmiloftsgejuich wordt in rouwklachten veranderd. De getrouwden •vallen op hunne Moeder, cm haare laatfte fnakken te verneemen. Men trekt hen uit «ene kamer, waarin een zelfde oogenblik hen traanen deedt ftorten en hunne wenfehen vervulde ; De fmert, die zy over dit verlies gevoelen, is zo» oprecht als hunne ftandvastigheid geweest is  Jf-'X &Cza."''':etë ïuhkig paar zuchtede zonder ophöudeHj omdat zy van zulk eene dierbaare vrucht hunner minnaary beroofd waren. Uö Vroedvrouw was zeer fchielyk , even vóór Mevrouw de Félicourt, geftorven. JHaare familie was verftrooid , men kon niets ontdekken. De Graaf zondt in alle Dorpen dertig mylen in 't rond. De afgezondene die in het Kafteel van kwam , vondt eindelyk eenige waarfchynlyke blyken. De Marquis van**0 hadt hem naar den Priester van de Parochie gewezen, deeze hadt het geheim ontdekt, en de Minnev'ader verplicht , om het koffertje aan hem overttgeeven. De afgezondene was in aller yl, met dit bewys van den uitflag zyner reize, te Pdrys wedergekeerd. De Graaf en de Graavin waren zoo verheugd over deeze gelukkige ontdekking, als bedroeft Over eene ontfchaaking, die men voor hen niet hadt kunnen verbergen, en die van hen een kind verwyderde, dat zy met zoo veel moeite niet hervonden hadden, dan om haar ontëerd te zien. Zy yldcn naar het Kafteel van**** en ontveinsden hunne arhterdocht noch vrees voor den Marquis niet. Zy waren bezig met de middelen te  ^———