01 2124 3927 UB AMSTERDAM    VADERLYKE RAAD AAN MYNE DOCHTER.   VADERLYKE RAAD AAN MYNE DOCHTER, IN DEN SMAAK VAN THEOPHRON: AAK DB HUUWBAARE JUFFERSCHAP GEWYD, DOOK. J. B. C A M P E. Uit het Hoogduitsck vertaald. tweede en liATSTB deel. te AMSTERDAM,! by de Wed: J. DOLL.  mum.  J. H. CAMPE, VADERLYKE RAAD AAN ZYNE DOCHTER. Ik heb u, myn lieve kind! de bedoeün. gen van uw menfchelyk beftaan ontdekt; ik heb u het verheven en achtenswaardig doel getoond door uwen Schepper, voor u en uw zusters in 't byzonder gefield j ik heb u den weg aangewezen, die derwaards leidt, en ugetrouwelyk onderricht, hoe gy u daartoe voorbereiden , en wat gy mede neemen moet, zo gy den loop volbrengen; en de kroon, aan het doel hangende, behaalen wilt. Wat kan ik nu nog meer voor udoen? Het volgende : gy zult en moet den weg des levens niet alleen bewandelen. Veele millioenen menfchen , uwe tydgenooten , wandelen tevens met u op denzelven. Eenigen loopen vooruit, anderen volgen; ee- H. Deel. A ni"  1 CAMPE, VADERLYKE J1AAD nigen doorkruisfen den weg rechts, ande-en links, en gy zult met hen in 't gedrang komen; eenigen zullen u onmiddeïyk verzeilen , het zy voor eer.en korten of langeren tyd. Het is, myn kind! voor u van vee! belang, om nu reeds de geaardheid deezerreifgenooten te leeren kennen ; wat gy van hen te verwachten, te hoopen of te vreezen hebt; en hoe gy u daaromtrent mnet gedraagen , ten einde het minftc ongemak van hen te !yden. en daarentegen met huisne verkeering het hoogs-tmogelyke voordeel te doen. Dit is de zaak , waarby gy nog mynen raad noodig hebt. En ik ben ook zeer genecgen, om u den zei ven naar myn best vermogen te geeven. * * * liet talryk, over den geheelen aardbodem verfpreide manfchelyk geflacht , moet als ééne enkele familie befchouwd worden Hoe zeer derhalven ook deszeifs afzonderlyke Ie. den in gedaante , kleeding, zeden, nebbe, lykhedcn, verlichting en denkwyze van et kander verfchillen : hebben Zy nogthans al-  AAN ZYNE DOCH TEE. 3 allen — van den meest befchaafden Europeaan af tot den ruuwften Vuurlander toe-— zekere familie trekken met eikanderen ge. meen, die noch tyd, noch plaats, noch luchtgefteldheid , noch opvoeding , noch partygeest , noch regeeringsvorm , noch iets, hoe genoemd, dat anderszins fomtyds invloed heefc op de vorming der menfchen , by niet een geheellyk konden uitroeijen. Willen wy nu menfchenkennis opdoen, dan moeten wy vooral zorg draagen, om deeze trekken, die by ieder, die den naam van niensch draagt, plaats hebben , op te zoe. ken. Zyn wy hierïn geflaagd, dan moeë het vervolgens voor ons zeer gewigtig weezen , om het karakteriftieke van die klasfen van menfchen natefpooren , waaronder wy óf zeiven moeten gereekend worden, óf waar« mede wy ten minften in nadere betrekking ftaan , dan wel met anderen. Eindelyk moeten wy trachten het kleiner getal van de geenen te Ieeren kennen, die door buiten, gewoone eigenaartigheden uitmunten ; by welken alles fcherper geteekend ia, bepaalder uiifteekt en fterker in het oog valt, dan by gemeene menfchen. Hoe meer zich hierA 2 toe  4 CAMFE, VADERLYKE RAAD toe gelegenheid aanbond, hoe meerder otrfprongklyke menfchen ons voorkwamen , hoe nader wy by hen zyn , en hoe langer en oplet'tnder wy ons bevlytigden om hun eigtnaartig karakter te doorzoeken : dieste gemakkelyker moet het ons daarna vallen, de veel grooter menigte van gemeene menfchen. zielen te beöordeelen, die flegts in enkele luttel betekenende fchakeeringen van elkander afwyken. Nu zal ik de proeve neemen, of en in hoe verre ik u door middel van den geringen voorraad myner eigene menfchen-kennis, tot het één en ander de behulpzaame hand bieden kan. Echter moet uwe eigene opmerking in het vervolg daartoe het meeste doen Want gelyk men door landkaarten en boeken, zonder zeiven te reizen , geene aa> Tci.ouwende en volledige kennis van de landen verkrygt: kan men ook alleen door de be^chry-ingen van anderen geene menfchenkennis , die eenigzins voldoet, ver. werven Dit vereischt noodzakelyk eigens vt-rkeerinq, en eigene opmerkingen. Maar i- het, vóór dat men zeiven gaat reizen, noodziakelyk en nuttig, zich met de ligging  A 3 J' AAS ZT1E DOCRTII. 5 ging der landen en plaatfen . en met het eigenaartige van dezelven , me; opzicht tot derzelver natuurlyke en burger'yke gefteldheid , vooraf door een aardryks- en ftsatkundig onderwys hekend te maaken: het is niet min Ier noodzaakelyk en nuttig , dat een jonge burger en burgeresfe der waereld , eerst, vóór dat zy den hagchelyken flap in het grooter menfchelyke leven doen , gebruik maaken van die opmerkingen over menfchen, die anderen voor hen gelegenheid hadden te doen en te verzamelen. Zie hier de mynen.  $ CA MP E, VADERLYKE R A A« I. ALGEMEEHE SCHET! VA„ ^ M ENSC H, EERSTE OPMERKING. De mensch , zo ajs hy „;t de hand ^ den Schepper kwam en dagelyks nog komt, is indedaad een goed fchepfel. Deeze Helling, even zowaar als menschlievend, moet het grondbeginfel van alle menfchen' kennis zyn, die gy u wilt verwerven, gelyk dezelve de befliste flotfom van de' myne is De mensch is goed van natuur; dat is in de eerfte plaats: alle zyne oorfprongklyke vermogens, bekwaamheden, krachten en driften zyn in haar eerfte beginfei zuiver, en met geen zedelyk kwaad vermengd; zy'bedoelen veelmeer allen,zonder uitzondering, iets, dat wezenlyk goed is, het geluk naraelyk van hem - zeiven en van anderen met hem verknochte wezens. De  AAN ZÏNE DOCHTER. 1 De mensch is goed van natuur ; dit heet tlerbalven ook, in de tweede plaats: hy wil het kwaade nooit omdat het kwaad is ; maar wanneer hy het wil, dan gefchiedt zulks ten deele uit onkunde en bekrompenheid van oordeel, terwyl hy dat geene, wat kwaad is, als iets goeds befchouwd, uit hoofde dat hy 'er de gevolgen niet van kent; ten deele uit gebrek aan overleg en uit losheid , terwyl do rtrooai der dingen hem tot zekere daaden wegfleept, vóór dat hy nog tyd had om te overleggen, of dat geene. wat hy doen wilde, goe.l of kwaad was; ten deele uit vertroeteling, vermits hy in de jaaren der kindsheid en der jeugd , en dus eer hy in ftaat was te denken en te overleggen, zekere handelwyzen zich eigen maakte, die hy naderhand , wanneer hy haare fchadelyk. heid erkent, dikwerf vruchteloos poogt afteleggen. Be mensch is goed van natuur; dit heet derhalvert ook , in de derde plaats: hy behartigt alleenlyk zyn eigene welvaart en genoegen , en indien hy dit oogmerk naar zyn begrip kon bereiken door anderen gelukkig se maaken, zou men hem bereidvaardig vinA 4 dQn'  8 CAMPE, VADERLYKE RAAD den, om alles rondom zich gelukkig te maaken en niemand te grieven. Dat hy het laatfte evenwel menigmaal doet, dat hy niet omziet, om zyn eigen geneugte op de ongeneugte van anderen, zyn eigen geluk dik. wyls op de puinhoopen der welvaart van andere wezens te bouwen, komt niet daar van daan, dat hy genoegen vindt in anderen te grieven, te kwellen en te plaagen, maar alleenlyk daarvan, dat hy zyn oogmerk, en het genot van hetzelve, niet anders meent te kunnen bereiken; bygevolg daarvan, dat hy onberaaden en onnozel genoeg is, om niet te begrypen , dat zyne byzondere welvaart met het algemeen geluk door de fterkfte banden verknocht is, en dat elk mensch zyn eigen waar en duurzaam genoegen behartigt, naar maate hy het genoegen en de welvaart van anderen tracht te bevorderen. Deeze groote waarheid, zo klaarblykelyk vooreen opmerkend wys man —n de grondflag van zyne overtuiging, dat 'er een Iiefderyk God is — is voor het bekrompen verftand van een gewoon mensch te hoog; hy is buiten ftaat van dezelve te bevatten, en dus kan ze hem ook niet tot eenrigtfnoer van zyne daa- den  AAN ZYNE DOCHTER. 9 den verftrekken. Hy wordt derhaiven baatzuchtig , nydig , onrechtvaardig en boos, omdat hy te onnozel is, te kunnen befeffen , dat hy uit hoofde van zelfsliefde welmeenend, mild, rechtvaardig en weldaadig zyn moest. Gy vraagt my, vanwaar ik dan weet , dat de mensch oorfprongklyk zodanig is, als ik gezegd heb, en niet van dien aart, alsflegte opvoeders denzei ven, ter bewimpeling van hun onvermogen of van hunne traagheid, pleegen te fchetzen? Uit meer, dan éénen grond. Vooreerst uit menigvul. dige opmerkingen over de onbefmette menschheidin zodanige kinderen, by welken men de zuivere natuur nog niet door een kwalyk begreepen kunst uitgewischt , of door een onverftandige behandeling mismaakt had; vervolgens uit de oplosfwg van alle menfchelyke dwaasheden en ondeugden in haare eenvoudige, oorfprongklyke ftoffe,4ifl by een naauwkeurig onderzoek altoos goed bevonden wordt; eindelyk uit het geloof aan eenen even zo magtigen , als wyzen en goedertieren bewerker van ons beftaan, die de één of de andere van deeze goddelyke eigenfchappen eerst zou hebben moeten af. A 5 leS-  19 CAMPE, VADEHLYKE BAAD leggen of verzaken, wanneer hy den mensch, die tot zedelykheid verordend is, metzedelykkwaade hoedanigheden had willen begiftigen of ook flegts willen toelaaten , dat hy, by zyn ontftaan , door eenig ander wezen daarmede begiftigj wierd. Denk echter niet, myn kind ! dat de begrippen , die wy van 's menfchen oorfprongklyke natuur vormen , mede bebooren tot de onverfchillige wyzen van voordellen , welken men, zonder daarby te winnen of te verliezen, hebben of niet hebben, zich zodanig of anders vormen kan. Het is integendeel voor ons ■ zeiven en voor de geheele maatfehappy van het grootfte aanbelang, dat wy de zuiverheid en goede hoedanigheid der menfchfilyke natuur , zo als zy uit de hand des Scheppers komt, recht ieeren kennen , en ons volkomen daarvan trachten te overtuigen Voor ons-zei ven , zeg ik; want wat zou ons buiten deeze overtuiging, aandrang, kracht en moed tot onze eigene zedelyke volmaakirg byzetten ? Vanwaar zou het geloof aan de menschheidkomen, hetwelk ons by onze verkeering met menfchen, tot onze eigene gerustftelling en tot eiken ze. de-  AAN ZYNE DOCHTER. II delyken invloed op anderen zo onöntbeerelyk is? Voor de maatfchappy ,• want wie zou , indien hy waande , dat de mensch in zyne oorfpron^klyke geaartheid kwaad was, lust of roeping by zich befpeuren, om aan de verbetering en verëdeling van dit geflichc te werken? Wie zou dwaas genoeg zyn, om het in de gedachten te neemen , den kwaadgebooren mensch, in weerwil van zyne bedorven natuur, ja ik fchrik over de verbaazends gedachte, terwyl ik ze ter neder ftellen wii • in fpyt van den Schepper zeiven, weder goed te willen maaken? En wie zou een fchepfel, dat reeds by de wording kwaad wierd , en dus onherfleLhaar kwaad blyven moest, nog zyne genegenheid, zyne dienften, zyne opoffering waardig kunnen vinden ? Weg dan met de afzigtige gedaante, on-> der we'ke eena verbeeldingskracht, mis'eid door oppervlakkige opmerkingen , en dnor Oo;terf;he aan de Jooden eigene manieren van voortellen , zich gemeenlyk de aangebooren natuur der menfchen voorftelt! Desze natuur is goed , omdat zy het gewrocht is van een goed en wys Schepper; en dus kan  li CA MPE, VADERLYKE RAAD kan dezelve , wanneer zy door eenen na» deeligen inv'oed van omftandigheden , die niet wezenlyk zyn , misvormd en verergerd wierd, tot haare oorfprongklyke zuiverheid en goede geaartheid altpos weder terug gebragt worden. Deeze ft.l'ing moet dan, gelyk gezegd is , de grondflag van het gebouw van menfchen kennis worden , het welk gy oprichten zult, en waartoe ik nu vervolgens nog de eerfte noodzaakelyke ftoffe zal aan de hand geeven. TWEEDE OPMERKING. Onder de door menfchen en onder ze. „ kere omftandigheden opgevoede en ge. „ vormde menfcnen, zyn noch volkomen „ goede, noch voiflagen kwaade menfchen „ noch Fngelen , noch Duivelen —— „ maar by een ieder heeft eene vermenging „ plaats van licht en fcbaduw, van deug. „ delykheid en gebrek, van goede en flegte „ hoedanighe.ien ; en het geheele onder„ fcheid by hen , -beftaat alleen in de meer,, der of mindere hoeveelheid aan de ééne of „ de andere zyde." Du is mede eene Helling,  A4N ZYNE DOCHTER. »3 ling, die op de ondervinding fteunt, en aan geen twyfeling onderworpen is. De deugdzaamfte en edeifte menfchen hebben hunne gebreken, en het fnoodfte monfter onder de menfchen heeft ten minften eenige goede hoedanigheden. Doch men moet het één zowel als het ander weeten, wanneer men in de waereld en onder menfchen verkeert; het eerfte, om geen alte groote verwachtingen te hebben , die ons in den beginne bedriegen en daarna fmart veröorzaaken; het laatfte, om verdraagzaam, biüyk en rechtvaardig te zyn in de beöordeeling van anderen. Hoe droevig is het geval waarin een jonge menfchelyke ziel zich bevindt, die , na alvorens onder de handen van zachtzinnige en welmeenende perfoonen gevormd te zyn,en zonder de minfte kennis aan kwaade menfchen , haare verbeeldingskracht met bavennatuurlyke harsfenchimmen uit de didv terlyke herder - waereld gevoed te hebben, „u eensklaps door zeer gewoone WisfeWalligheden der menfchelyke lotgevallen, in een vreemde plaats, onder andere menfchen en in andere betrekkingen, en wel met een alta groo*  14 CAMPE, VADERLYKE RAAD groote verwachting van goede en edete menfchen, die zy dair hoopte te vinden geworpen wordt; en nu van alle haare fraaija' denkbeeldige wezens ztlfs nier één r* "i " aan- treft ; overal menfchen van de gewoone foort, nergens eenen Seraph Grandi. son, nergens eenen Hartenbroeder sïegwart, maar in praats van deeze overal menfchen , die gereden ?vn ~ , Beliegen zyn , om haar , flegts zo veel genoegen te geeven, als 2y hen geeft, en flegts zo veel dienst te doen, as zy hen doen kan! Met welk eenen fchrik ontwaakt nu op eenmaal de goede onberlreevene ziel uit haare zieledroomen I Hoe Tpalkt zy de oogen op, en kan in den eerften opflag volftrekt niet gelooven, dat dit dezelfde menfchen zyn, waarin zy'nog gisteren of eergisteren , onder de voor gereede munt aangenomen beleefdheden in de eerfte of tweede byêenkomst aan haar b3. weezen, de vrienden van haare jeugd, do wezens , in herdersdichten en romans' gefchilderd , werkelyk meende gevonden te hebben ! Koe ziet zy zich nu eensklaps te leur gefield , verdrukt en gemishandeld ■ «oeihac nu haare verbeel.lings - kracht op een-  AAN ZYNE DOCHTER. Ï5 eenmaal van het ééne uiterfle, waaruit zy verftooten is, tot het tegengeftelde over, nu zy in dezelfde menfchen, waarin zy halve goden meende te vinden , met ontzetting niets dan ongevoelige en ontmenschte barbaaren, zo niet zelfs furiën en duivels ontdekt! Hoe zinkt zy nu, in plaats van zich de genegenheid en vriendfchnp van deeze in 't geheel niet duivelf;he, maar zeer gewoone menfchen, te verwerven en haaren toeftand daardoor te verbeteren, eensklaps weg in eenen ftaat der vernietiging , die haar ten eenemaal onbekwaam maakt , met deeze menfchen overweg te komen, en dezei ven daardoor genegenheid voor haar ir,teboezemen! Hoe fchuuwt zy nu alle gezelfchap , fluit zich in haar eenzaam vertrek op, of zoekt andere eenzaame plaatfen, om het geringe overfchot van krachten, die zy misfehien nog bezit, niet geheel door zuchten en kermen te verliezen! Arme, zwakke , door harsfenfehimmen op het dwaalfpoor geleidde kwelfter van u-zelve! Keer weder , en voeg u by de geenen . die gy ontvlucht! Zie dezelven flegts met een onbevooroordeelde ziel, en zonder een bril, door  IÓ* CAMPE, VADERLYKE RAAD door dichterlyke romans geflepen , behoorlyk aan, en gy zult vinden, dat zy geene wangedrochten, maar wezenlyke menfchen zyn, even als gy en ik; menfchen , die zeherlyk hunne gebreken en zwakheden, maar ook hunne goede hoedanigheden hebben , even als gy en ik; menfchen, die, •ven als ik en gy, naar genoegen en genot reikhalzen , die echter mogelyk genoegen en genot in iets anders zoeken, dan wy. Spoor hunne neigingen na, tracht hen ter bereiking van hunne wenfehen , voor zo verre zulks zonder fchending van uwe plig.ten en laagheid gefchieden kan, de behulp, zaame hand te bieden : en ik fta 'er voor in, zy zullen u ter halve wege te gemoet komen, zy zullen u hunne genegenheid fchenken, en voor uw genoegen zorg draagen, als voor hun eigen. Dikwyls, zeer dikwyls heb ik ongelukkige jonge lieden van beide fekfen in deeze verwrongen zielsgeffeldheid ontmoet. Eenmaal was ik waarom zou ik het verbergen ? — Zelf mede onder dit getal : doch, ik dank God, dat ik myne afdwaaling vroeg genoeg bemerkte, om nog ten rechten  AAN ZYNE DOCHTER. 32 Vöorftelde, maar zo als de gewoonte hem noodzaakt te gevoelen , te denken en te handelen. Deeze geweldige ftroom fleept hem onwederftaanbaar mede weg; gemeen, lyk zyn zyne poogingen vruchteloos > wanneer hy de draaikolken en klippen, die hem tot zich trekken , reeds in de nabyheid ziende, de kiel zyner gelukzaligheid voor anker wil leggen, of den oever daarmede bereiken. Het is te laat; en 'er blyft niets meer voor hem over, dan de droevige verblinding te beklaagen , welke hem verhinderde, om de gevaaren van den ftroom, waaraan hy zich zo onbezonnen toevertrouwde, reeds te ontdekken, toen het nog in zynemagt was geweest, dezelven gelukkig te ontkomen. Ten vierden, eindelyk, uit den dwang dtr behoeften. Hoe minder behoeften de mensch zich-zei ven gemaakt heeft , deste vryer is hy, deste gemakkelyker valt 't hem om zyne reden tot eene beo' >rdeelaarfter van zyne daaden , tot de heerfcheresfe van zyne driften * tot eene beftierfter van het seheel ontwerp zyns levens te maaken. Maar integendeel hoe meerder behoeften, desté II. Dssi~ C gröo'.  34 CAMPE, VADERLYKE RAAD grooter flavemy, deste minder deugd, deste minder geluk. Zie hier, myn kind! de onuitputtelykfte bron van menfchelyke zedenloosheid, van menfchelyke ellende ■_ alleen de overmaat hunner behoeften! Dit is het groote onheil, het welk met degroo. ter befchaaving van landen en natiën onaffcheidelyk fchynt gepaard te gaan. Sedert dat de menfchen, gelyk ik elders reeds heb aangemerkt, zich by duizenden, en deeze duizenden by mülioenen, tot een enkel Staatsligchaam hebben famengevoegd; federt de Defpooten, om dit gedrochtelyk gevaarte naar hun welgevallen te bellieren en te re. geeren, het geweldige middel der ontzenuwing , de fchoone konden met derzelver getrouwe gezellin, de weelde, in trein wis. ten te brengen; en federt vervolgens door buitenfpoorige verfyning de weinige oorfprongklyke driften der mefischheid in ontallyke (voor deezen onbekende) begeerten genoegzaam gefplitst en vermenigvuldigd wierden: zyn ook de menfchelyke behoeften , en met deeze de gelegenheden tot menigvuldige regenflrydigheden {Collifions) ■te aanleidingen en verzoekingen tot weder- fcyd-  AAN ZYNE DOCHTER. 34 zydfche onrechtvaardigheden , bedrog en benadeel ingen , tot in het oneindige toe vermeerderd. De één dringt den anderen, gelyk als by eenen famenloop van volk in eene naauwe ftraat; de één trapt den anderen op de voeten, niet omdat hy trappen wil ', maar omdat hy-zelf getrapt wordt, en zich dus genoodzaakt vindt, den voet terug te trekken , ten einde denzelven op den voet van den naast hem (taanden te zetten. Slegts zeer weinige vaste zielen , met Herkules - krachten voorzien , en met eene uithardende onwrikbaare braaf held toegerust, bezitten het vermogen , van zich tegen den algemeenen drang te verzetten, pal te Haan, en liever te verdraagen dat de indringenden hem op den voet trappen, dan zei ven op anderen aantedringen en hen te trappen. Had dit indringen, dryven en aanfpooren van zo veele aangenomen en kunftige behoeften geen plaats: hoe menig nog niet geheel verhard ondeugend mensch, zou zo gaerne van het kwaad, 't welk hy thans als een middel ter bevrediging deezer behoeften verkiezen moet, afftand doen, en zich Ca d*  36 CAMPE, VADEBLTKE BAAD' de deugd, voor welker verhevener bevallig; heden hy nog al het gevoel niet verlooren heeft, zeer gaarne en zonder te aarzelen in de armen werpen ! Maar nu overfchreeuwt Je gulzige zwerm zyner menigvuldige begeerten , welke allen naar bevrediging reikhalzen, de zwakke item van zyn geweten; en het voortel der fchande want zelfs 20 verre is het met ons gekomen, dat het voor eene fchande gerekend wordt, zekere fyne behoeften niet te hebben, of zo mep ze beeft, niet te kunnen voldoen; h.t voorftel der fchande, dat men geoordeeld wordt minder behoeften te hebben dan an. deren, of buiten rtaat te zyn, zyne behoeften te bevredigen, geeft de w;.ukelende ziel den Iaatflen fchok, en dringt haar , om zich van de middelen tot de verëischte uitgaaven te voorzien, fpoort haar met geweld aan tot fyner of grover onrechtvaardigheden, benadeelingen en fchelmftukken. Ik kan van deeze ryke bron der menfchelyke verergering en ellende niet afftappen, zonder eenen, u myn kind I reeds elders gegeeven raad te herhaalen , dien ik gaar alle Jonge lieden diep in deziei wenschtc  AAN ZTNE DOCHTER. 37 te drukken, terwyl ik alle gelegenheid, die zich my aanbiedt, greetig omhelze om denxelven aantepryzen. Ik heb zorg gedraagen, dat uwe opvoeding zo eenvoudig en natuurlyk zyn mogt , als de invloed van veele zaaken, die niet in myne magt itonden, immer toeliet. Gy hebt geleerd veele dingen zonder misnoegen te misfen, die an. dere menfchen mede tot de noodwendighe. den deezes levens rekenen , en menig klein ongemak zonder morren te verdraagen, on der het welk andere menfchen zich allerrampzaligst rekenen zpuden. Gaarne zou ik hieromtrent nog itrenger, of beter gezegd, aog weldaadigerJegens u geweest zyn; gaarne zou ik uw geheel ligchaamelyk en geestelyk beftaan tot nog eenvoudiger behoeften vernederd hebben: doch dit kon ik niet > omdat ik geen middel wist, om myn huis tot een eiland te maaken, en u-zeiven tegen eiken fchadelyken invloed van buiten ge. noeg te beveiligen. Maar indien gy u-zeiven bemint, myn lieve kind! indien gy wenscht gemakkelyker , met minder zorg, gezonder en blygeestiger dan anderen door flit leven te wandelen; indien gy u tegen de C 3 droe-  38 CAMPE, VADERLYKE RAAD droevige noodzaakelykheiH, om veelvermo» gende zotten te vleijen , en voor roagtige menfehenvyanden te kruipen, voor altoos wilt beveiligen; indien gy u den pligt, om niemand te verongelyken, gemakkelyker maaken , de gelegenheden tot verdrietige tweedracht met anderen verminderen , en u-zei ven in ftaat wilt ftellen, by alle uwe onderneemingen den rechten weg en wel met vaste fchreden te bewandelen; in één woord , indien gy u de deugdsbetrachting en het ftreeven naar het waar geluk gemakkelyk maaken , en een gewenscht gevolg daarvan verwachten wilt; ó laat dan dit het eerfte en gewigtigfte voorwerp uwer zorg zyn, om uwe geheele leefwyze, alle uwe begeerten en behoeften nog eenvoudiger te maaken, van tyd tot tyd, nóg meer, zonder uw geluk te verliezen, te leeren misfen, en u meer en meer te bepaalen tot dat geene , waarmede de onbedorven menfchelyke natuur vergenoegd is, en 'tgeen ieder gezond en arbeidzaam mensch, in wat ftand ook, ligtelyk verwerven kan. Dan, ó myne Dochter! zult gy minder gevoelig zyn tegen beledigingen en verongelykingen; dan zult §7  AAN ZYNE DOCHTEB. JÖ gy op de dwaasheden der menfchen en op de kleine eindelooze oorlogen hunner hartstochten met bedaardheid al glimplagchende kunnen nederzien ; dan zult gy duizendmaal minder verzoekingen ten kwade, hoe ook genoemd, en duizendmaal meerder kracht der deugd ter overwinning deezer verzoekingen by u befpeuren. Zouden deeze groote voordeden niet de geringe moeite waardig zyn, welke in uwe jaaren het ontwennen van overtollige behoeften kost ? VYFDE OPMERKING. De menfchen pordeelen naar hunne be„ grippen, en handelen voorts wanneer zy ' nergens in belet worden, naar hunne beoordeelincen. Maar hunne begrippen , en bygevolg ook hunne beoordeeiingcn, „ neigingen, gewoonten, en handelwyzen „ hangen oorfprongkelyk en meestal niet „ van hunne eigene keus, maar van de om. „ Handigheden af, waarin zy zich, van hun„ ne geboorte af tot op het tegenwoordig „ oogenblik toe,bevonden hebben." Een gewigtige waarheid, welke wy, zo wy by , C * *  40 CAIOE, VADKRLTKE RAAD de beöordeeling van onze natuurgenooten. rechtvaardig en billyk willen zyn, nimmer uit het oog moeten verliezen. Wat is de reden, dat ik deezen en geen anderen voorraad van begrippen in myne ziel heb ? Ongetwyfeld deeze, dat ik in den geheelen loop inviné levens gelegenheid en aanleiding had, om deeze en geen andere denkbeelden te verzamelen ; dat de omftan. digheden , waarin ik my van myne jeugd af bevond, geene andere voorwerpen aan myn bevinding- en kennis-vermogen vertoonden. Was ik op Otaheïte of in Groenland gebooren en opgevoed; de voorraad van myne denkbeelden zou dan voorzeker ook van eenen geheel anderen aart geweest zyn. Dat ik de dingen, welke ik erken, juist zó en niet anders vind , juist zó en niet anders daarover oordeel , als ik indedaad doe , vanwaar komt zulks ? Buiten twyfel daar van daan , dat deeze dingen zich aan my in mynen (laat, onder myne omftandigheden, en by de byzondere gefteldheid myner werktuigen van gevoel en kennis, juist van deeze en geen andere zyden , juist in deese en geen andere gedaante vertoonden. Wa-  AAN ZYNE DOCHTER» 41 Ware ik doof en blind geboren, of waro fk met andere' dan menfchelyke zintuigen uitgerust: zekerlyk zou ik my de dingen, waarvan ik omringd ben , geheel anders voordellen, en geheel anders daarover oordeelen, dan nu. Bygevolg hangt niet alleen de bepaalde voorraad van onze begrippen., maar ook de graad van derzelver klaarhcid, duidelykheid , volftandigheid en levendigheid , dus ook derzelver meerder of minder waarheid en werkzaamheid, zo niet volkomen, nogthans voor het grootfte gedeelte , af van de perfoonlyke omftandigheden , waarin wy ons van onzen oorfprongk af tot het tegenwoordig oogenblik toe bevonden hebben. Hieruit vloeijen drie gevolgen , die voor de waare beöordeeling van menfchen, zo wel als voor ons gedrag jegens anderen , even gewigtig zyn. Het eerfte: wanneer, gelyk wy gezien hebben.de voorraad en de hoedanigheid van on. ze denkbeelden .meestal bepaald worden door den ftaat en de omftandigheden , waarin wy ons van onze kindschheid af bevonden hebben ; en wanneer, gelyk ieder nadenkend jaensch terftond van zeiven begrypen moet, C 5 011-  4* CAMPE, VADERLYKE RAAD onder alle menfchen van het begin der waereld af, nooit twee in juist dezelfde omftandigheden waren , of ooit zyn zullen: dan blykt immers.dat 'er, zo lang als de waereld geftaan heeft, nimmer twee menfchen geweest zyn, thans zyn, of in 't toekomende zyn zullen,' die zich volumen op dezelfde wyze hunne' denkbeelden vormen; en derhalven is het immers de grootfte dwaasheid; om zulk eene harsfenfchimmige gelykheid in het vormen van begrippen , waarin het ook zyn mag, by hen te onderftellen of van hen te begeeren en tot eenen pligt te willen maaken. Gy dwaas! die zulks begeert, hebt gy wel ooit bedacht, van waar gy-zeiven, gy die onderftaat uwe bekrompen maat van gedachten tot een algemeene meet/taf van het menfchelyk verftand te maaken, uw eigene begrippen ontvangen hebt? Hebt gy ooit overwogen, waarom gy, die fneeuw en ys gezien hebt, u het water niet flegts als een vloeibaar, maar ook als een los en vast ligchaam voorftellen kunt, en waarom de bewooneren van den warmen aardgordel zulks niet kunnen doen V Hebt gy nimmer een (oort van famengeftelde beelden gezien , wei-  AAN ZYNE DOCHTER. 4$. welke van den eenen kant befchouwd dit, en van een anderen ook een ander voorwerp vertoonen? Leer, dat alle voorwerpen van ons denkvermogen meer of min naar zodanig een gedrogtelyk beeld gdyken; en dat het by hen-allen op de ftandplaats van den befchouwer, of de meerder of minder kracht van zyn oordeel,en op de geheelegefield, heid en voorbereiding zyner ziel aankomt, hoe zy hem verfchynen zullen, als een berg of als een molhoop , als zonnen of als nachtlampjes! Gelyk het nu onmogelyk is, dat een ander mensch tevens met u op deffl zelfden plek liaan , door uwe oogen zien, met uwe vooroordeelen of voorafgaande begrippen en in uwe zielsgefleldheid op iets merkt: is 't ook volflrekt onmogelyk, dat een ander juist het zelfde te zienkrygt, wat gy ziet, en juist het zelfde daarby gevoelt, wat gy daarby gevoelt. Ga , onnoozele! en leer, eer gy zulke onmogelyke dingen van het menschdom vergt, leer eerst het A, B, C der zielkunde. Het tweede: wanneer de dingen, die wy ten allen tyde opmerken , en de manier, hoe wy dezelven opmerken, voor het groot- fte  44 CAVPE, VADERLYKE i A A O fte gedeelte niet van onze keus, maar van de omftandigheden , waarin wy ons van tyd tot tyd bevinden , van onze zinlyke werktuigen en onwiüekemige zielsgefteidheid afhangen ;en wanneer ons oordeel zich noodzaakelyk richten moet naar de wyze, hoe wy de dingen zien, en van welk een aart de indruk is, welken zy op ons maaken; dan is 't mede zeer onverflandig te begeeren , dat alle menfchen over de zelfde voorwerpen hetzelfde oordeel moeten vellen. Zou men het, indien de ondervinding ons niet dagelyks daarvan de voorbeelden opleverde, wel mogelyk oordeelen , dat 'er ooit menfchen geweest waren , die in hunne verbazende aanmatigingen jegens andere menfchen, zo verre konden gaan, hen te willen voorfchryven : gy moet het zelfde voor waar en hetzelfde voor onwaar houden, wat ik goedvind voor waar of onwaar te houden ! Welk een zinnelooze eisch! Geeft het wel iets anders te kennen, dan:gy zult juist in myne plaats ftaan', gy zult niet met uwe maar met myneoogen juist de zelfde dingen, en wel juist zó zien, als ik ze zie? 0f ook gy moet uwe zeJftieid verloogchenen, ve'rrie- ti-  ilS ZÏIE DOCHTS5. 45 tigen» gy m0et a"e indrukfelen, welke gy ontvangen , alle denkbeelden , weike gy tot hier toe opgedaan hebt, de eerden in uwe fpieren , de laatften in uwe ziel, uitroeijen en verdelgen; gy moet, in plaats van deeze, eensklaps alle de indrukfelen ontvangen, alle de denkbeelden omhelzen, welke ik van het oogenblik van myn beftaan af heb ontvangen gy moet derhalven in my en door my gevoelen , denken en oordeelen ; gy moet in alle opzichten en betrekkingen met my één worden. Ik herhaal het andermaal: welk een eisch ! Waar is de zinne'ooze, die weet wat dit te zeggen it , en hst nogthans waagen durft, deezen eisch te herhaaien ? Het derde : wanneer wy , fchoon bet mogelyk is tegen ons eigen oordeel te haHdeien , ons evenwel in alle de gevallen, waarin nog een innerlyke drift tot het tegeis. deel, noch een uiterlyk daartoe noodzaakend geweld plaats heeft, naar ons eigen oordeel tot daaden ons bepaakn en noodzaakelyk moeten bepaaler, : dan blykt, by het zichtbaar onwillekeurige van onze oordeelen , insgelyics, dat oek onze handeiwyze sneest.  45 CAMPE, VADEELTKB RAAD meestal afhangt van den ftaat en de omftandigheden , waarin wy ons eertyrfs bevonden hebben en thans nog bevinden. Maar is dit zo, dan moet men immers bekennen, dat ook by de daaden der menfchen, onaangezien alle hunne vryheid , veel minder verdienfte en fchuld \ en dus ook minder toerekening plaats heeft, dan wy gemeenJyk gelooven. Indien de menfchen hunne aangeboorene zielsvermogens , hunne ligchaamen , hunnen toeftand en lotgevallen, bygevolg alles wat ter bepaaling van hun individu iets aanbrengt, tegen elkander konden veruilen : zy zouden waarfchynelyk ook hunne eigenaartige karakters en handel, wyzen verruilen; socrates zou misfchien nero, en nero misfchien socrates iveezen. Dit meer dan waarfchynelyk ver. moeden moet zekerlyk de Overheid niet wederbouden, om de daaden der menfchen door wetten binnen de paaien te houden , en aan haare wetten door belooningen en ftraffen den beboorlyken nadruk te geeven, vermits deeze dingen mede behooren tot de Omftandigheden en beweegreden n , welke ons doen en laaten kunnen bepaalen: maar wy  AAN Z ï NB DOCHTER. 47 wy overigen, die geen wetgeevers zyn, moeten ons daardoor tot ootmoedigheid, by de bewustheid der voorrechten , welke wy misfchien boven anderen bezitten , alsmede tot infchikkelykheid en zachtmoedigheid by het beöordeelen der gebrekkige daaden van onze natuurgenooten laaten bewee* gen. Wy, zeg ik, die geroepen zyn , niet naar de ftrengfte rechtvaardigheid , maar naar de zachter wet der billykheid te oordeelen, handelen verftandig en goed, wanneer wy by de misftappen van onzen broeder tot ons-zeiven zeggen: Was deeze in myne en ik in zyne plaats, dan zoude hy mogo lyk even als ik , en ik als hy handelen. I ZESDE OPMERKING. „ Alle menfchen hebben eene zucht tot „ zinlykheid, dat is, eene neiging tot aan- genaame en eenen afkeer van onaange„ naame gewaarwordingen, zy verfchillen „ echter zeer van elkander met opzicht tot de voorwerpen deezer neiging en de ^ wyze , hoe zy dezelve trachten te vol„ doen."  48 CAMPE, VADERLYKE RAAD „ doen." Het is my onbekend, of 'er ooie menfchen geweest zyn, die, óf uit traagheid, óï uit wysheid alle sinlykheid als 't ware afgeilorven waren,- maar dit weet ik, dat ik zelf onder de duizenden van menfchen, die ik gelegenheid had van naby te leeren kennen , zulk eene uitzondering van den regel nimmer ontdekt heb; en dat, indien 'er ooit zulke menfchen aanweeziggeweest zyn, deeze uitzondering moest plaats hebben in iemand , die óf een doode klomp . óf een engel was, en derhalven niet meer tot ons geflacht behoorde. Want zo lang als wy menfchen zyn, hebben wy een gevoelig ligchaatn voor aangenaame en or.üangenaame indrukfelen vatbaar , en eene ziel die niet kan nalaaten , óm dé eerffen met welbehaagen en de laatiten met misnoegen te befchouwen, naar de eeiften te reikhalzen en de laatiten te fchuuwen. Dit was de wil van Hem, wiens wyze Scheppende hand 's menfchen ligchaam en zie! zo naauw te famen verëenigde, dat eene wederkeerige deelneeming aan de veranderingen, welke beiden ondergaan moesten , onvermydelyk Hier-  AAN ZYNE DOCHTER. 4.i Hieruit blykt dan ook , dat deeze neiging tot zinlykheid, vermits dezelve ons aangebooren is, op zich-zeiven befchouwd geen kwaad zyrt kan. De zucht tot aangenaams en de afkeer van onaangenaame zinlyke gewaarwordingen, behoort veelmeer zo wezenlyk tot onze ondermaanfche verordening, is zulk een onöntbeerelyk middel tot onze onderhouding, vorming en veredeling , dat wy geen reden hebben, om ons daarövet te fchaamen. Dan flegts begint zy voor ons en voor anderen fchadelyk te worden, wanneer zy hartstochtelyk wordt, wanneer zy over de reden den meester fpeelt, en ons vervolgens tot ongeregeldheden , onmaatigheid en buitenfpoorigheden wegfleept. En dit is, helaas! het geval van de meeste menfchen. Een zeer groot gedeelte van hen ftelt byna zyne geheele gelukzaligheid in de prikkeling van den mond en de tong, veroorzaakt door lekkere fpys en drank. Een ander gedeelte heeft tot een fyner genot, het welk de konften der weelde voor ieder zintuig bereiden, eenen alles te boven gaanden onwederftaanbaarefi trek, waarvan hy zich laat . II. Deei,. D  50 CAMPE, VADERLYKE RAAD beheerfchen. Een derde gedeelti geeft z"ch over aan den wellust , die hem voor elk edeler , eigenlyk menfchelyk genoegen ouvatbaar maakt , en hem eindelyk met een uitgemergeld , ziek ligchaam , met verzwakte ziels. vermogens , met een ontrust geweten en met eenen vroegeren dood, dan de natuur voor hem verordend had, beloont. Een vierde gedeelte der menfchen bemint bovenal het ligchaamelyk welbehaagen der rust, en een vyfde, het juiste tegendeel hier van, vindt hy zich een onóphoudelyke behoefte ter beweeging , ter verandering van plaats en verwisfcling van zinlyke voorwerpen, ten einde het leedige van zyn hoofd en hart, 't weik hem zo lastig valt, met nieuwe beelden en gewaarwordingen optevulien. Zo openbaart zich de drift tot zinlykheid by den eenen op deeze, by den anderen op .geene wyze. Zy is de grond van alle onze hartstochten , openbaart zich by alle onze neigingen en afkeer, bemoeit zich met alle onze bezigheden , met alle onze denkbeelden , zelfs met onze wysbegeerte en ons geloof. Zy is een van de il-erneenfte en mag-  AAN ZYNE DOCHTER.' §ï magtigfte dryfveêren in de menfchelyke natuur. Ook deeze opmerking is vruchtbaar in praktikaale gevolgen , wier toepasfing wy niet kunnen misfen , wanneer wy op de menfchen, en door de menfchen, met vrucht wenfchen te werken. Ik zal 'er hier flegts twee van aanflippen , die van allen ter beoefening de gewigtigften zyn, en waar. uit de overigen van zeiven voortvloeijen. Het eerfte: 's menfchen verftand ftaat nooit meer open voor overtuigende gronden, en zyn hart is nooit vatbaarer voor indrukfelen , nooit handelbaarer, dan in de oogenblikken , dat zyne zinlykheid geftreeld wordt. In deeze gelukkige oogenblikken, waarvan de menfchenkenner ter bereiking van goede oogmerken gebruik weet te maaken , kan men hem overtuigingen inboezemen, tegen welke zyne vooröordeelen zich in elk ander tydftip geweldig verzetten zouden, en kan men hem overhaalen tot daaden' welke zyne traagheid of zyne andere geliefkoosde neigingen in elk ander tydftip onöverwinnelyke hinderpaalen in den weg zouden gelegd hebben. Het tweede : in D 2 bfS'  52 CAMFE, VADERLYKE R A A D betrekking tot de zinlykheid , handelt geen mensch zonder alle beweegreden. Wanneer nu deeze ontbreeken, wanneer men buiten ftaat is , om dezelven te verkrygén, wan. neer zelfs tegenövergedelde zinlyke beweegredenen afleiden van 't geen door menfchen gefchieden zal: dan moet men niets van hen verwachten , ten minden niets, dat met moeite, infpanning, taai geduld en opofferingen gepaard gaat. De gegrondheid van beide deeze opmerkingen wordt van alle menfchenkenners aangenomen en bevestigd. ZEVENDE OPMERKING. ,, Alle menfchen hebben een gevoel voor „ eer en fchande, " dat is, niemand is 'er onder de menfchen, dien Het volkomen onverfchillig zyn zoude , wat anderen van hem denken, van hem fpreeken, en hoe zy zich jegens hem gedr.iagen ; niemand, die niet liever oplettendheid en achting ver. wekken zou, dan zich met minachtingen verachting behandeld zien. Ook deeze menfchelyke karaktertrek gedoogt geene uitzon.  AAN ZYNE D0CHT2S. 53 zondering, omdat het gemis van denzelven eene ongevoeligheid jegens wel- en kwalyk zyn , het welk zo zeer afhangt van da meening , die anderen van ons hebben , zou onderftellen ; welke ongevoeligheid onmogelyk kan plaats hebben, zonder de menfchelyke natuur ten eenernaal te fmooren. Deeze neiging openbaart zich wszenlyk overal waar menfchen zyn , zowel in onze armoedigfte boeren - hutten , als in de paleizen der Orooten ; zowel op Groen, lands ys- en fneeuwvelden , als in de ge. maatigde aardgordels en onder de brandende linie; zowel by den woesten Indiaan, die zyn ligchaam uit praalzucht rood verwt, prikt of openfnydt, als by de fyne Europeaanfche vrouw,die haar aangezicht met Karmyn befchüdert. Overal vindt men de zucht om te behaagen; overal den wensch, om opgemerkt, geacht en geëerd te worden. Ik vind het niet noodzaakelyk, om my over deeze algemeen bekende en aangenomen opmerking verder uittelaaten. Doch de volgende byzondere opmerkingen , de eerzucht der menfchen betreffende , ferrynen hier geopperd te moeten worden. D 3 Vw'  U CAMPE, VADEEL7KE RAAD Vooreerst: deeze zucht werkt by veele menfchen nog veel Öefkér, dan de drift zinïykheid , welke echter zekerlyk aitoos daarby tot een' grond/lag ligt of medewerkt. By veele menfchen kan men derhalven meer uitvoeren, wanneer men van de eerfte, dan wanneer men van de laatfte gebruik maakt; doch men moet, om den veiligften weg intefban , zynen man eerst recht kennen , om te weeten, hoe beide deeze neigingen in hem tot elkander ftaan, om gebruik te maaken van die, welke de iterkfte van betden is. Naar den gewoonen regel, en wanneer men geen tyd heeft, om de byzondere gemoedsgefteldheid van een mensch te befpieden , zou het mogelyk best weezen, by befchaafde en verfynde menfchen voornaamelyk op de eerzucht , maar by ruuwen en onbefchaafden bovenal op de zinïykheid te werken. Ten tweeden: van deeze zucht geldt even hetzelfde, wat wy tevooren over die der zinïykheid hebben aangemerkt; elke bevrediging van dezelve opent ons het verftand en het hart van den mensch , maakt hen genegen aan ons voorftel gehoor tegee- ven  AAN ZYNE DOCHTER. 55 ven en hetzelve goed te keuren , en dus overtegaan tot dat geene, wat wy van hen wenfchen. Hierom is 1 van het grootfte belang, om zo dikwerf als wy op 's menfchen verftand en hart willen werken, eerst de begeerten van hunne eerzucht of ydelheid te voldoen , ook geduurende de mderhandeling alles zorgvuldig te myden wat hen in de goede meening , welk. zy van zich.zeiven en van onze achting jegens hen hebben, ook maar het minue zou kunnen ftooren. Ten derden : deeze zucht heeft by verfchillende menfchen eene geheel v.rfcrutlende richting genomen , en deihalven « t om op hem te werken, niet genoeg, dezelve over '( algemeen tc onderftellen, maar men moet ook eerst de afzon lerlyke wyzigingen opfpooren, welke zy by een ieder in 't byzonder heeft aangenomen. De één wil door verftand, de ander door geestigheid , goede luimen en vroiykheid, de derde door taalkennis en geheugen uitblinken. De één zoekt de achting en eerbied der menfchen door invloed en geweld, en de ander door zwier en gddVerfrilIinS « D 4 be'  55 CAMPB, VADERLYKE RAAD bejaagen. De ééne ziet het liefst dat haare ligchaamelyke fcboonheid , de twee. de dat haare begaafdheden , de derde dat haar tooifel, de vierde dat de zwakheid van haare zenuwen en haar fentimenteel gevoel , de vyfde dat haare beleezenheid, of zelfs wel haare geleerdheid , of ook - ó wee ons! haare bekwaamheid in boeken te fchryven erkend en bewonderd wordt. De één bewyst u de rechtmaatigheid van Zyne aanfpraak op eer, door zyne gevulde geldbeurs, die hy geërfd, pf door eerlooze daaden verworven heeft; en de ander begeert , dat gy eene geheele rei van veEdiendelyke voorvaderen in hem zult eerbiedigen, waarvan hy flegts den naam en het familie-wapen, maar niets van hunne deugden en verdienden heeft geërfd. In 't vervolg zal ik toonen , in hoe verre een verHandiger en beter mensch deeze dwaasheden niet flechts duldenmaar ook ter bereiking van goede bedoelingen, mag gebrui. ken. Ten vierden: het gebeurt zeer dikwyls, dat menfchen , niet door de verdienden, welke zy wezenlyk bezitten en indedaad' ach-  AAN ZYNE POCH TER. 57 achtenswaardig zyn , maar óf door den fchyn van andere voorrechten, die zy werkelyk niet hebben, óf zelfs door nietswaardige bekwaamheden en volmaaktheden , die geen verdandig mensch by hen verwacht, ook geen verftandig mensch in hen hoogachten zoude, toejuiching en eer zoeken te Verwerven. En zeer aanmerkelyk is de waarneeming , dat de eerzucht of ydelheid deezer menfchen , juist met opzicht tot zodfnige gewaande voorrechten , welke zy of niet bezitten, maar evenwel fchynen te willen bezitten, of d(e van naby befchouwd van geene de minde waarde of nut kunnen geacht worden , gemeen'yk veel gevoeliger zyn , dan ten opzicht van alle de waare verdienden , die zy wezenlyk bezitten. Ik heb voonreffelyke Staatsmannen gekend, die de zwakheid hadden , liever broddelaars te zyn in de godgeleerdheid of opvoedingskunJe, of ook liever ellendige vaerzen te willen maaken , dan zich te bepaalen tot dat vak , waarin zy wezenlyke verdienden hadden en eerbied waardig waren. 'Er zyn legerhoofden geweest, die liever hunne bekwaamheid in dansfen of fpeelen, dan D 5 hun.  58 CAMFE, VADERLYKE RAAD bunne dapperheid en oorlogsdaaden hoorden roemen; en ik heb meer dan één wakker man gezien, die een komplimsnt over de welgekoozen kleur van zyn kleed of over andere diergelyke beuzelingen , met meerder danks aannam, dan eenigen lof van zyne braafheid en van zyne waare verdienften omtrent het vaderland. -— Ook van deeze opmerking zal ik in 't vervolg de toepasfing maaken. AGTSTE OPMEEKIKS. „ Alle menfchen hebben hunne grillig. „ heden , " de één meer , de ander minder. Dat is te zeggen : men vindt niemand, by wien ten allen tyde en onder alle omltandigheden, volkomen dezelfde gemoeds-gefteldheid — de zelfde graad van rust, kalmte en vrolykheid — de zelfde denkwyze over perfoonen en zaaken , het zelfde vuur en harte'ykheid in de vriendfchap plaats heeft; maar deeze gemoeds-gefteldheden zyn, geiyk de ftand van den kwik in het weêrglas, by ai'wisfeling, aan ryzen en daalen onder- wor-  AAN ZYNE DOCHTER. 50 v?orpen. Hoe zou dit ook anders kunnen weezen-, daar de gefteldheid onzer ziel, telkens afhangt ten deele van de gefteldheid des ligchaams, 't welk aan zo veele veranderingsn onderhevig is. ten deele van de veranderde denkbeelden , w Ike onze ziel niet altyd naar welbehaagen verkiezen kan, maar die zy fl-gts site dikwerf neemen moet,zo als dezelven zich, zonder haar toedoen , aan haar van alle zyden opdringen? Jtogthans verfchillen de menfchen, ook met opzicht totdeezen algemeenen karakter - trek, altoos nog zeer van elkander. Eenige menfchen, boven anderen gelukkig bewerktuigd, met gemaatigde driften begunftigd, die het geluk van eene blyde doorgeleefde jeugd deelachtig waren , en in eenvoudige betrekkingen onder gelukkig? omftandigheden mogen leeven , zyn aan de eb en vloed der gewaarwordingen , aan de ftormen en kalmte der hartstochten zo zelden, of in zulk eenen geringen graad onderworpen , dat men hen ge.neenlyk van alle grilligheden vry pleit , omdat men byna in 't geheel geene grfllighéden by hen befpeuren kan. Anderen daaréuugen, van een min gelukkig lig-  Ca CAMfE, VADERLYKE RAAD ligchaamsrgefteJ, van gevoeliger zenuwen ," van fterker driften en hartstochten, die daarenboven de jaareri der kindschheid en jeugd onder zwaare verdrukkingen en mishandelingen moesten doorzuchten , en zowel daardoor als door menigvuldige beledigingen en verdriet, waaraan zy by den voortgang van hun leven biootgefield waren, een alte groote vatbaarheid voer onaangenaame indrukfelen van allerleien aart ontvingen, zyn aan de fcbielykfte afwisfelingen van veeltyds geheel tegenftrydige gemoedsgefteUheden zp zeer onderworpen , dat men nimmer met zekerheid ftaat kan maaken, om ze in het volgend uur in even de zelfde geestgefteldheid te vinden , als waarin men ze thans aantreft. Tusfchen beide dee2e uirerften fiian de meeste der overige menfchen in het Kidden; wel allen voorzien van grilligheden , doch niet allen in eenen evengelyken graad. En begeert gy te weeten, welke foorten van menfchen, volgens myne waarneemingen, aan dit ongemak , zynde voor 't overige onder dezelfde omftandigheden , doorgaans het meest bloot liaan? Vooreerst, de praai- zie-  A'AN ZlYNE DOCHTER. 6\ Zieke menfchen van beide fek"en ; vervol gens de Smimenteelen ; dan de Geleerden, vooral die boeken fcbry ven ; eindelyk, en wel bovenal , de Virtuojen van allerleien aart. De gronden, waaruit deeze Opmerking kan verklaard worden, bied. n zich ons van zeiven aan. Alle deeze menfchen flel. ten zich meer dan anderen, b'oot aan de onaangenaame indrukfelen , welke hunne gemoedsrust ftooren kunnen ; zy moeten derhal ven daardoor ook meer maaien getroffen worden. De Praalzieke , die alles wat hy ziet en hoort altoos in betrekking tot zynen gewigtigen perfoon befchouwt , kan door honderd kleinigheden beleedigd worden , die een ander naauwlyks zyner oplettendheid waardig keurt. De Sentimenteele heeft zyn geheel zenuwgeftel door onnatuurlyke infpanningen zo gevoelig gemaakt, dat hetzelve noodzaakelyk aan gaduurige ongeregeldheid moet onderhevig zyn De Schryver eindelyk en de Virtuoos, die hun beftaan over een geheel Publiek verbreiden , en zich daardoor tot een voorwerp van opaierking en beöordeeling voor eene groote menigte van menfchen maaken-,-  62 CiMPE, VADERLYKE RAAD ken, zyn eensdeels insgelyks meer dan anren, in eenen toeftand van alte fterke infpanning, ten deele aan meerder berisping en verdrukking en — by de bekende onheuschheid, die in ons geleerd Gemeenebest, dat niet door wetten befh'erd wordt, zo gewoon is — aan menigvuldiger mis. handelingen bloot gefield. Dit en het ge. vols van ftiizitten en van het geleerde hoofdbreeken de lastige hypochon- drie maaken het dan , zo niet ver- gec-flyk , nogthans begrypelyk , wanneer wy zien, dat zodanige menfchen, by alle hunne wysheid en flerkte van geest, meer dan andere lieden, aan de heerfchappy der grilligheden onderworpen zyn. Hier verdient echter, als eene byzcnderheid, nog aangemerkt te worden , dat de menfchelyke luimen niet flegts in de menigvuldige en fnelle afwisfeüng van aangenaame en onaangenaame gewaarwordingen en in den overgang van welmeenendiieid en liefde tot misnoegen en afkeer beilaan , maar dat zy ook eenen zeer Herken eu merkely. ken invloed hebben in onze oordeelvellingen over de dingen en in de bepaaling van on-  AAN ZYNE DOCHTER. fj^ onze handelwyzen. 't Geen een gril'ïg mensch in het ééne uur , waar , fchoora en goed vindt, komt hem in het ander als onwaar, afzigtlg en kwaad voor; en 't geen hy heden dnenelyk , betaamelyk en nuttig oordeelde, fchynt hem morgen toe ondnenelyk, onbetaame'yk en onnut te weezen. Ivien kan deihalven op de duurzaamheid van zyne overtuiging en van zyne befluiten nooit met zekerheid ftaat maaken, maar moet menigvuld ge en fchielyke veranderingen van dezclven verwachten. Het vervolg zal ons mede onderrechten omtrent de regelen der omzichtigheid, welke wy met opzicht tol deeze menfchelyke zwakheid moeten opvolgen. NEGENDE OPMERK IN O. „ De menfchen komen in alle (tanden ,ïn „ veele dingen,onderling overeen met op„ zicht tot het uiterlyke, welks opvolging „ zy gemeenlyk ftrenger handhaven , daa „ de waarneeming der zedetyke wetten." Dseze overeenkomst noemen wy de gebnii- kcn  6+ CA1ÜPE, VADERLYKE RAAD ken en welvoeglykheid. Wie dezelven verwaarloost, wordt voor trotsch of zot en onnozel gehouden; hjalt zich de verachting van anderen op den bals, en benadeelt zyn geluk, voor zo verre hetzelve afhangt van de genegenheid en het vertrouwen der men« fchen, veelal meer , dan door eigenlyke zedenlooze daaden, — Hier toe behooren onder anderen de volgende ftukken: (t) De Meeding, waarvan in elk land zekere uiterIyke vorm, welke men de dragt noemt, is ingevoerd, en die naar het onderfcheid van Haat en bedoeling of men dezelve in huis gebruikt, dan of men daarmede buiten het huis by anderen, die minder zyn, dan wy, of met ons gelyk ftaan , of ook hooger in rang zyn, dan wy, wil verfchynen — verschilt: ■ 2) De xindeljkheid en netheid in de kleeding , in het linnegoed en aan het ligchaam, welke, behalven dat zy van anderen met genoegen befchouwd wordt, ook nog het wezenlyke voordeel aanbrengt, dat zy ter onderhouding der gezondheid dient: ( byzoBders , en dikwyls iets heeft, het welk tegen de zeden en gebruiken van andere volken en van andere Handen regelrecht aanloopt ; zo dat in de ééne plaats en by den éénen ftand niet zelden iets als beleefdheid en welvoeglykheid gehouden wordt, 't welk men in een andere plaats en by lieden van eenen anderen ftand als een beleedigende onbetaamelykheid befchouwen zou; ten derden.eindelyk,daarin, dat de menfchen ten opzicht van alle deeze dingen ftrenger zyn in hunne eifchen, naar maate zy meer bekrompen van oordeel, onkundiger zyn, en minder verdienften bezitten. Ket is der halven eene bekende les, door de ondervinding geftaafd, dat men by zwakke zielen , onnoozele en verwaande lieden, zich voor alle misgre'epen tegen de É 2 Öi"  08 CA11PE, VADERLYKE RAAI/ ingevoerde uiterlyke gebruiken en gewoonten veel zorgvuldiger wachten moet, dan by menfchen die de waereld kennen , en by lieden van een groot en gevormd verftand. 't Geen de laatften niet noemenswaardig of immers zeer vergeeflyk zouden vinden, wordt by de eerften als eene onvergeeflyke onkunde en onbeleefdheid befchouwd. TIENDE OPMERKING. „ Alle menfchen handelen min of meer „ naar vooröordeelen,'' dat is, naar gevoelens, om welke te onderzoeken men geen tyd en lust of geen vermogen en gelegenheid genoeg gehad heeft, en die men derhalven zonder eenen genoegzaamen grond als waarheid omhelst. Niemand, zelfs niet de wyze, is volkomen vry van dit gebrek. Hoe zou zulks ook mogelyk kunnen weezen, dewyl het aantal van gevoelens en begrippen onnoemelyk, en hy zelf, gelyk alle overige menfchen, ten aanzien van tyd en vermogen om te onderzoeken en te doorgronden, zo naauw bepaald is ? Ook by wordt door den firoora  AAN ZYNE DOCHTER. 69 ftroom des levens mede weggefleept; hy kan niet ftil ftaan zo dikwerf ais hy het goed vindt, om het grondbeginfel, naar 't welk hy handelen zal, eerst in overweeging te neemen; hy moet derhalven dikwerf befluiten, om het grondbeginfel al, of niet toe te üemmen , en daarnaar te handelen vóór dat hy zulks behoorlyk onderzocht heeft, dat is, hy moet naar een vooroordeel handelen. Alles wat den zot in dee, zen opzichte van hem onderfcheidt, is dit: dat den eerften altoos, zelfs in de gewigtigfte aangelegenheden des levens overkomt, 't geen by den laatiten flegts nu en dan, en meestal in kleinigheden plaats heeft. Het zyn de vooröordeelen aan de natie, aan den ftand en de fekfen eigen, die het meest uitgebreid en het moeijelykst uitte, rooijen zyn. Of men immer eenen Waereld. burger in de eigenlyke betekenis van het woord gevonden heeft, die zich van alle drie volkomen losgemaakt heeft, kan ik niet beflisfen ; althans my is nog nooit een zodanige voorgekomen. Uit kracht van de bovengenoemde voorpprdeden hebben wy-allen, de één meer , E 3 de  ?0 CAMPE, VADERLYKE RAAD de ander minder, zekere veeltyds op zwakke gronden gevestigde, uitfteekende liefde voor het land onzer geboorte, voor onzen ftand en voor de fekte, welke wy toegedaan zyn; en het aanmerkelykfte daarby is, dat; ons de verkleefdheid aan dezelven en de neiging ter bevordering van derzelver bloei, magt en luister, zelfs dan nog niet ge. heel verlaat , wanneer wy 'er misnoegd over zyn, en alle de banden , die ons daaraan boeiden, reeds verfcheurd hebben. Dit is zulk eene gewoone zaak, dat het my in 't geheel niet vreemd zoude voorkomen , Indien ik een' Atheist, in de Rooms - katholy. ke kerkgebooren de aanroeping der heiligen, en eenen Renegaat in Conftantinopolen de alleen-zaligmaakende kracht van het christelyk geloof hoorde verdeedigen. De grond daarvan is deeze , dat deeze voor. oordeelen ons, zoo niet met de moedermelk, toch reeds in eenen ouderdom ingeboezemd worden , waarin wy nog weinig vermogen om denkbeelden te vormen, en. weinige oefening in het nadenken hebben; en dat deeze gevoelens met de begrippen vsn onze belangen allengs zo na:auw veree- m'gd  AAN ZÏSI DOCH TE 8» jiigd worden, dat zy niet , dan met zeer veel moeite daarvan bunnen worden afgefcheiden. ELFDE OPMERKING. „ De menfchen" -— hoe zeer zy ook door opvoeding, klimaat, godsdienst en burgerlyke geftelnheid naarligcbaam en ziel, naar geest en hart .naar kundigheden, heb. belykheden, neigingen en afkeer , van elkanderen verfcbillen — „ bezitten nogthans allen , meer of min, iets van het ze,', delyk gevoel, dit dierbaar overfchot van " de edele en zuivere menschheid, 'twelk 1 hem werd ingefchapen." Om hiervan langs den kortften weg overtuigd te worden , moet men flegts het menschdom in deszelfs diepfte geestelyk en zedelyk veivsl befchouwen, waardoor hetzelve aan den éénen kant het redenlooze dier byna evenaart, en aan den anderen kant aan duivelfche boosheid grenst. De gJroötfte zedelyke gedrochten, die het geheele menschdom, ia de Voorzienigheid zelve, den oorlog E 4 fche(?-  72 campe, vaderlyke taiï) fcheenen aangekondigd te hebben , gaPen evenwel, midden onder de afgrysfelykfte grii. weldaaden, nog dikwyls genegenheid voor recht, orde, trouw, dankbaarheid , infchik. kelykheid en edelmoedigheid te kennen; en e y r o n vond, pp zyne reis rondom de waereld,by de armzaligfie menfchelyke fchepfelen, die de kusten der Magellaanfcbe zeeengte bewoonen, by lieden, wier ziel al het menfchelyke gevoel byna verlooren had, zelfs zo dat eene moeder haar kind van de borst rukte , om hetzelve tegen een paar glas-koraalen te verruilen , nog blyken van befcheidenheid, matiging, goedaartigheid en dankbaarheid, welke by hem en zyne reisgenooten de aangenaamfte aandoeningen verwekten f). De ondervinding leert der- hal- C*; „ De armoedigfte, maar goedaardige Wilden „ namen hem op bet ftand met veeie tekenen van „ vriendfchap aan, en vergastten hem op zekere „ wilde beziën, welke deeze lamirtreek voortbrengt, „ en die benevens de fchulpdieren en doode vis„ fchen, welke de zee aanfpoelc, zo niet hun ee» nigst, Dogthans hun voornaarnfre voedfel fchee» nen te zyn. - Na dat hy eenen tydlang by hen » geweest was, en zich .door tekenen met hen 0.1- „ der-  AAN ZYNE DOCHTER. 7'i halven, dat de ons aangebooren vatbaarheid voor de zedelykheid, nimmer geheel heeft kun* „ derhouden had, zond hy zyn volk nasr het fchip „ terug, om fcheeps-befchuk te haaien, en bleef „ middelerwyl alleen by hen. De befchuit wiecd „ gebragtt en byron begon dezelve onder hen „ te verdeelen. Zo dikwerf als 'er een ftuk van op „ d n grond viel, had hy altoos het genoegen te „ zien, dat niemand van hen hetzelve eerder wi! „ genblikkelyk alle groente , die zy flegts vinden „ konden, uitteplukken en naar de boot te draa', gen. Byron wierd door deeze blyk van hunnen £ goeden wil zeer aangedaan , en hy kon duidelyk „ merken , dat zy zich over het genoegen, 't welk hy daarover te kennen gaf, mede zeer verblyd' den. - Deeze goedaardige Wild n hadden zo K 5 » vee! é  74 CAM?e, ÏJDÏJIU'e Usb Jtonttert vernield worden, rniar zich in alle menCcfien, even gelyk de overige vvezenlyke be- „ veel liefde voor hem gekreegea, dat sy , toen „ hy wederom in de boot (tapte, alien terftond irj „ hunoe fchuitjes fprougen , en hem verzelden. Men sy Swani aan hetfchip. Maar hier lieten zy,op het gezicht van zulk een groot en verwonderenswaar. » dig gevaarte, door verbiasdheid en fchrik de „ riemen zinken, en bleeven een geheele poos a's „ roereloos. Eindelyk kon raen eenigen van hen, „ hoewel niet dan met zeer veel moeite, be weegen, „ aan boord te komen. Hier gaf men hen allerleia kleinigheden ten geühenkc, en het duurde verja volgens niet lang, of zy fcheenen volkomen ge3, rust en onbevreesd te weezen. On* hen te ver» maaktn ,begon-een van de matroozen op de fiool „ te fpeelen, en anderen dansten. Uit was voor „ hen een heerlyk vermaak I Zy wierden daardoor iodanig verrukt, en tevens begeerig om hunne » dankbaarheid daarvoor te betoonen, dat een van hen in de fchuit fprong, voorts eenen zsk van ,i robbevel, waarin roode verw was , haalde, en „ vervolgens het aangezicht van den fiool -fpee„ kr daarmede zeer deftig begon te befmeeren. „ Hy wilde zelfs den bevelhebber dezelfde eer aandoen; en deeze had alle moeite van de waereld s , om deeze zeldzaame beleefdheid van zich afte. »> weeien, omdat men zyne weigering als eene te o ver-  aa» zyne dochter. 73 „eginfelen der menschheid, ten minflen in zekeren graad, noodzaakelyk moeten ontwikkelen. Indien dit het geval niet was, indien de Schepper de wezenlyke grondbegin. felen van zedelyk gevoel niet zo diep in het waare wezen der menschheid had gedrukt, ten einde dezelven tegen eene volflagen vernieling te beveiligen: hoe ware ■t dan mogelyk, dat 'er by zo veele gezellige fchikkingen, welke regelrecht fchynen te bedoelen, om ons te verergeren , nog van goede menfchen gehoord wierd , en dat men nog wezenlyk zeer veele halfgoede menfchen vinden kon? Dit alleen, dat de menfchen nergens geheele duivels geworden zyn, die ahoos lyden en ellenden veroor. zaasen, daar ondertusfehen by alle onze gebrekkige inrichtingen zo veel daarop doelt om ZlTrke rampzalige en verfoeyelyke wezens «11 helAe maaken, is het zekerst bewy,, sfet de ttoffe, waaruit wy gevormd mé, •.-neemend goed, en nimmer aan een _ verregaande befcheidenheid aanmerkte." Zie camVe's Reisbe/chryvingeti voor èe Jeugd. Dertia Deel.  ?S CAMPE, VADERLYKE RAAD een volflagen bederf moet onderworpen zyn. Ingevolge deeze ondervinding, kan men gerust ftaat maaken, by alle menfchen zonder uitzondering, ten minden eenige overblyffelen van zedelyke neigingen te zullen aantreffen, waardoor zy, zelfs by het diepfte eigen bederf, zich genoodzaakt vinden, om dat geene wat zedelyk - goed , fchoon en edel is, zo geen liefde, ten minften achting toetedraagen. Hoe ongaarne ook ondeugende menfchen deeze tol van onwillekeurigen eerbied aan de deugd betaalen, moeten zy zulks evenwel doen ; hunne natuur noodzaakt 'er hen tpe. Maar dewyl hun trots en tevens het gevoel van hun eigen onwaardigheid daartegen aandruifchen, wenden zy alle mogelyke poogingen aan, om de hen drukkende deugden en verdienften van betere menfchen, door aantyging van valfche beweegredenen, door het veraetten van het oogpunt waaruit dezelven moeten befchouwd worden, door mi?maaking of verkeerde vertooning der gebeurde zaaken, eerst in hunne'eigene oogen, .dan in  ilH ZTBK DOCHTER. 77 In die van anderen te verkleinen en haare waardy te verminderen. Dit is de Wezenlyke oorfprong van alle achterklap. Hieruit ziet men, dat ook deeze ondeugd, gelyk alle overigen, wanneer men dezelve in haaren oorfprong opfpoort, uit een goede oron ■ ' - te weeten uit een overblyffel van zedelyk gevoel by zedelooze menfchen opwelt. Want indien deeze menfchen de neiging voor het zedelyk- felrode en goede ten eenemaal by zich gefnnord hadden , zy zouden 'er ook in 't geheel geen achting meer voor hebben; hunne zelfzucht (Egohmus) en nyd zoude daardoor ook niet meer gaande gemaakt worden ; zy zouden ook by de kwaadfpreekendheid geen belang meer hebben, en dezelve zoude ophouden. Men begrypt tevens hieruit even zo duidelyk, welke foort van menfchen de ondeugd der kwaadfpreekendheid het meest pleegen; namelyk dezulken , die by hunne eigene bedorvenheid echter nog zo veel gezond verftand en nog zo veel zedelyke neiging behouden hebben , ais verèïscht wordt, om de hen ontbreekende deugden hoog te ach- ten  78 CAMPE, VADERLYKE RAAD ten en aan anderen te benyden (*) ; eene opmerking, welke dus mede door de ondervinding, althans door de myne, bevestigd wordt. * * * Ik begryp, dat dit de algemeenite karafc. tertrekken zyn, die wel by den éénen minder, by den anderen fterker , echter by alle menfchen gevonden worden. Laat ons nu ook eenige van de fyner fchakeeringen opfpooren, waardoor de menfchen uit de zogenoemde befchaafde en hooger ftanden • zich van min -befchaafde volks- klasfen onderfcheiden. Doch ten einde hierby nie. mand te veröngelyken, en door niemand, ook van (*) By veelen komt 'er êekerlyk nog iieze reden by, dat zy uit hoofde van een alte bekrompen oordeel, niets van belang weetM te zeggen, en evenwel uit ydelheid, en om niet geheel als een nul in 't cyffer by het gezelfchap te zitten , gaarne iet: van belang willen inbrengen. Deezen neemen derfialven toevlucht tot de kwaadfpreekenheid, ais het benigfte middel, dat hun overblyft, óm üch eenige •Jlettèndheid te verkfeaffeh.  AAN ZYNE DOCHTER. 7J van u niet kwalyk begreepen te worden, aai ik vooraf de volgende drie bepaalïngen aanftippen, welke gy, by het leezen van da volgende afdeeling, altoos in het oog raoeE houden. i) Wanneer ik fpreek van de menfchen uit de befchaafde en hooger ftanden waardoor men gewoonlyk het gevormde gedeelte der burgerlyke waereld en den Adel, de Vorften mede ingeflooten, verftaat —; dan heb ik geenszins allen, die onder dit algemeen opfchrift begreepen zyn, maar aV leenlyk die geenen van hen in 't oog, welke in , met en naar de zogenoemde graote wasreld leeven; die zich de byzondere hoedanigheden van dezelve eigen gemaakt hebben , en aan haare wulpfche verfhooijingen en vermaaken, niet omdat hun ftaat hen daartoe noodzaakt, maar veelmeer uit geneegenheid en behoefte, volkomen deel neemen. Wacht u derhalven , om dat geene op ieder befchaafd mensch, of op elkea perfom van rang en aanzien over 't algemeen toe te pasfen, wat hier flegts van he£ bedorven gedeelte dérzelven , de verfy*'4t en wulpfehe waereidlingen gelden kan, 2}  83 CAMfE, VADERLYKE RAAD 2) Maar zelfs van deeze begeer ik bieï niet algemeen te fpreeken, of zonder, in veele opzichten, menige uitzondering te maaken • veelmeer beken ik gaarne en ronduit, dat ik zelfs in deezen kleineren kring van aanziend yke menfchen , meer dan ééne wezenlyk-goede en voortreffelyke ziel gekend en bemind heb, welker geestelyke en zedslyke gelaatzweem een aangenaame uitzondering maakte van verfcheidene trekken van het beeld , dat ik thans fchetzen zal ; en die nartel yk te beklaagen was , dat zy door een ongunftig noodlot in een klimaat verplant wierd , waarin zy haare edele beginfelen niet dan zeer bekrompen ontwikkelen kon. Wacht u derhal. ven , dat gy niet aan de mogelykheid twyfeit, om mede onder die geenen van hen, waarmede de goddelyke Voorzienigheid u misfchien in deeze of geene betrekking bren. gen zal, veele zodanige uitzonderingen te vinden. 3) Niettegenflaande —~ zo veel ik op. gemerkt heb — verre de meeste verfynde en vertroetelde menfchen, die naar den toon en op den voet der groote waerejd  aan zyne dochter. Si teveii , de meeste trekken van myn beeld bezitten : zo verfchillen zy echter merke. lyk van elkander door een Merker of zwakker fchakeering, door grover of fyner penfeel. trekken. By eenigen zyn de grondtrekken , waarmede ik deeze klasle van menfchen fchetzen zal, óf omdat zy by hen wezenlyk fyner dan by anderen zyn , óf omdat men ze bekwaamer wist te verbergen , zo zwak , dat het geoefende oog van den menfchen - kenner daartoe vereischt wordt, om dezelven by hen te ontdekken. By anderen daarentegen loopen zy, in weêrwil van alle poogingen , die men aanwendt om ze te verbergen , zo fterk en lomp in 't oog, dat zelfs een nieuwHng dezelven duidelyk kan ontdekken. *-* Wacht u derhalven, dat gy niet alle menfchen van deeze foort voor even bedorven houdt; doch wacht u ook, dat gy niet oo» genblikkelyk, by den eerften fchyn van af» wyking van den regel , een van de zeldzaame uitzonderingen meent gcvondén te hebben, die 'er wel, gelyk ik reeds toegeftemd heb, werklyk gevonden worden, die echter toch ■ eerst willen gezocht zyn. II. De Ei. F Ee»  82 CA MP £, VADERLTKE EAAB Een ongemak wierd veeltyds grooter en ongeneeslyker bevonden, naar maate het meer verborgen was. Zo veel ter voorkoming van misvattingen : en nu ter zaake.  Aan zyne döchtss. || i. schets eener karakterei) ndï van f y ne en vertroetelde waereldlingen. twaalfde opmerking. „ Alle de geenen, die ongelukkig genoeg „ waren door opvoeding en verkeering , roe ,, de konften, bezigheden, verftrooijingen er» „ verraaakelykheden der fyne en weeldrige „ levenswyze ingewyd te worden , zyn i, meer of min ontzenuwd naar ligchaam „ en ziel." Hoe kan dit anders zyn, dewyl by de genoemde opvoeding en by zodanige levenswyze byna alles op eene onnatuurlyke verwringing, fpanning en aanzet* ting onzer ziels- vermogens , byna alles op een even zo onnatuurlyke verfyning en be» fchaving onzer ligchaamelyke natuur, byna alles op een aanhoudende prikkeling onzef fpieren en op een geduurig wryven van ons y a  H CAMPE, VADEELTKE »AjJd' geheel wezen, ten einde hetzelve te polsten en te doen blinken , uitloopt? Alles fchier, wat de voedfterling der verfynde weelde dagelyks ziet, hoort, fmaakt, voelt en doet, het meeste van 't geen zyne bezigheiden zyne vermaakelykheden uitmaakt, knaagt, als een worm aan den wortel van zyne krachten, verflapt dezelven door alte fterke infpanning , en verlamt ze door ze alte buigzaam te maaken. Vandaar de ligchaamelyke en geestdyke magteloosheid , Hapheid, venvyfdheid en verval, welke by deeze klasfe van menfchen van jaar tot jaar uitgebreider, grooter en klaarblykelyker worden ! Van daar het gebrek aan moed' en oprechtheid, aan hartelykheid van gevoel en aan kracht van geest ! Vandaar hun klaarblykelyk onvermogen tot alle bezigheden, welke infpanning en uithardend geduld verëifchen ! Vandaar de kramptrekkingen en opflygingen der Dames uit deeze klasfe, gelyk mede alle de zeldzaame en treurige verfchynfelen , welke een onmaatig verfynd en daardoor vernield zenuw -geilel gemeenlyk veroorzaakt!fiet is inyns oordeels noodeloos, om by dit  AAN ZYNE DOCHTER; dit ongelukkig gevolg van deeze gemakke- Jyke., verwyfde , weeldrige in één woord , aanziene'yke leefvvyze , langer ta blyven (laan , dewyl de ophelderende en ftaavende voorbeelden daarvan zo menig? vuldig zyn, dat men dezelven met een en,-' kelen opflag van oog in de groote waereld in menigte ontdekken kan. Alleen zal ik hier nog byvotgen , dat de zeldzaame uitzonderingen, die hier plaats hebben, hun geluk dat zy aan de aigemeene ontzenuwing en verzwakking ontkomen zyn, alleen dank wee ten aan een uitmuntend gelukkig ligchaams - geitel en eenen onuitputtelyken voorraad van aangebooren natuurlyke krachten , of aan een phlegmatieke koelhartigheid van hun temperament, of ook aan eene verftandige maatiging in het genot der weeldrige vermaakelykheden van allerleien aart, en aan de even zo wyze zorgvuldigheid , om hun ligchaam , door dagelykfche be weeging in de vrye lucht, geduurig wederom te harden en op nieuws te ver?, fterken. F 3 J5EB-  8fJ CAMPE, VADERLYKE RAAS DERTIENDE OPMERKING. Alle deeze menfchen, die in de draai., jende kringen van den grooten maalftroom n der waereld rond gedreven worden, vin. „ den zich meer of min, naar maate hun ,, hoofd van natuur zwakker of fterker was, v door een zedelyke bedwelming van onbe„ dachtzaamheid aangetast, welke hen in „ eenen zeer hoogen graad onbekwaam „ maakt tot een waare beöordeeling van zedelyke onderwerpen, tot een gevoelig „ medelyden, en tot eene hartelyke deelnee„ ming in zodanige dingen , welke hun ,, eigen voerdeel of nadeel niet onmidde,, lyk betreffen.'' De zielen van deeze befchaafde lieden gelyken naar een troebel, draaijend water, waarin zich zelfs de naaste en klaarfte voorwerpen niet dan zeer duister en met mismaakte trekken fpiegelen. Zy gelyken ook daarin naar zulk een water, dat de indrukfelen , welke zy ontvangen, even zo oppervlakkig, zo onbeftendig en voorbyfnellend zyn , als de beelden der yoorwerpen, die door het water te rug  AAN ZÏNE DOCHTER.1 8? gekaatst worden. Alles is hier waggelend, fchemerend, onbepaald, en verdwynt fchie. lyk; niets heeft hier plaats, dat diep indringt,- niets 't welk vasten duurzaam zou kunnen weezen. Elke pooging , om hunne oplettendheid van het uiterlyke aftetrekken en op het innerlyke te doen vestigen, haar daarby te bepaalen , en haare verwarde denkbeelden, welke zy daarvan vormt, te verbeteren , is meestiil vruchteloos. Men moet den oprechten man , die in de welmeenende eenvoudigheid van het hart zo iets onderneemt, met de Dame, welke naast rousseau aan tafel zat, in het oor fluisteren: ,, Zwyg, Hans Jakob ! men begrypt „ u niet!" En, zo moet ik andermaal vraagen, hoe kan het ook anders weezen ? Elke ftand in de befchaafde waereld , elk beroep , het welk flegts van eenig belang is, gaat by de meer en meer toeneemende verwarring der menfchelyke betrekkingen, op zich-zeiven reeds met zo veele, onderfcheidene en vreemde bezigheden en verbindtenisfen gepaard , dat ons denkvermogen een foort van overaitegenwoordigheid moest bezitten , zo F 4 men  88 CAMPE, VADERLYKE RAAR men ze allen met eene evengelyke oplet-' tendheid wilde behartigen. En daarby komen nu nog zo onnoemelyk veele zwarigheden by de nietswaardigfte en echter als gewigtig befchouwde beuzelingen, en alle de onöphoudelyke beletfelen en aftrekkingen , welke dit waereldfche leven met zich brengt! Daarby komt vooral nog de hoedanigheid van deeze aftrekkingen , welke geenszins bedoelen , om den geest, door bezigheden vermoeid, eene heilzaame uitfpanning te bezorgen, maar denzelven veelmeer door een onafgebrooken oplettendheid op duizend armhartige kleinigheden , die in deeze kringen als voorwerpen van gewigt befchouwd worden , nog fterker intefpanïien, en tevens zynen aardfchen medgezel, liet ligchaam, door geduurigen onnatuur. ]yken dwang en door het genot van iierk prikkelende fpys en drank geheellyk te vernielen. En moet zulk eene gedeelde, her. waards en derwaards gefolde ziel, niet eindelyk een groot gedeelte van haare veêrkracht verliezen ? Kan ze by de eindelooze verwarring van denkbeelden , die elkander in haar doorkruisten, nog in ftaat weezen, het  AAN ZYN1I DOCHTER. 83 het één van het ander naar behooren ta onder fcheiden, en ieder naar maate van deszelfs gewigt , behor>rlyk te fchatten en te behartigen ? Kan zy wel voor een ernflig , aanhoudend en grondig overleg vatbaar zyn? Kan zy vooral over zedekundige onderwerpen , welke zo verre buiten haaren dagelykfchen kring liggen, een gezond en ryp oordeel vellen? Zou zy wel aan de algemeene belangen van het menschdom, zou zy aan 't geen my en u betreft, in zo verre wy niet fomwylen ftof tot lagchen geeven, wezenlyk en hartelyk deel kunnen neemen? Wie dit doen kan en mag, die verwachte en hoope zulks ook van haar ! ik voor my heb het tegendeel daarvan zo dikwerf ondervonden , dat ik geen lust heb, om my langer te misleiden. Hoe dikwyls, wanneer ik zaaken , die van haare zedelyke zyde moeien befchouwd worden , in het klaarile daglicht meende gefield te hebben , moest ik antwoorden en tegenbedenkingen hooren, die duidelyk beweezen , dat men van al het gezegde niets verdaan, niets begreepen hadi Hoe dikwyls, wanneer het 'er op aankwam, om iets van eene algemeene nuttigheid te F s he'-  SO CAMPE, VADERLYKE RAAD helpen bevorderen, of een werk van mensenIjevendheid te verrichten, moest ik tot myn verdriet ondervinden , dat ik fprak tegen menfchen, die reeds lang geen de minde zucht of geneegenheid voor iets van dien aart gehad hadden! Eene vluchtige oplettendheid, een fJaauwe, fchielyk voorby- fnellende deelneeming het fpreekt van zeiven in woorden zonder gevol2en . was in deeze gevallen gemeenlyk dê geheele armzalige fchatting, welke de tuimelgeest der groote waereld nog toeftond aan het menschdom, aan het vaderland, of aan de vriendfebap te betaalen. Hartelyke deelneeming en een waar menfcbelyk gevoel, het welk zich in daaden toont, vond ik onder deeze klasfe van menfchen zelden. VEERTIENDE OPMERKING, Alle deeze menfchen oordeelen in de „ meeste gevallen niet naar de innerlyke en „ wezenlyke merktekenen van het waare „ en goede, maar alleen naar den uiterly„ ken fchyn, naar de in het oog vallende » op-  AANZYNE DOCHTER. Qï " oppervlakte der dingen." De zucht tot gemak, deezen lieden meer eigen, dan anderen, en de loste en vluchtige denkwyze, by hen tot een gewoonte geworden , gepaard met de eindelooze verftrooijingen hunner levenswyze, ftellen hen in de onmogelykheid , om met hun oordeel in de natuur der dingen intedringen, iets met een bedaarde en aanhoudende opletten lheid natefpooren, en langs deezen weg de waarheid in haar eigenüartig licht te erkennen. Zy vergenoegen zich derhalven in de meeste gevallen, om dat geene, wat zy willen beoordeelen, flegts naar den uiterlyken fchyn onder het oog van hunne ziel te brengen, en dan fpoedig aan hunne vooröordeekrc of ook zekere gewaande grondbeginfelen te toetzen, dis , omdat het haar aan de be.' hoorlyke bepaalingen ontbreekt, óf maar half waar, óf volftrekt valsch , daarby flsgts opgeraapt, niet erkend, noch doorgrond zyn. Hierby komt ook dl: nog: dewyl de ge« heele konstder befchaafde levenswyze daarin bsftaat, om den inwendigen mensch, of den. waaren inborst met alle zyne kwaade neigingen , hartstochten en gebreken te verher-  9* CAMPE, VADERLTKE RAAD bergen, en daarentegen gewaarwordingen; neigingen en volmaaktheden te huichelen , welke men zelf niet gevoelt : heeft men zich door eene -onvermoeide beoefening deezer kon» van de eerfte jeuê af gewend, zyne geheele oplettendheid omtrent zich en anderen alleenlyk op het uiterlyke te vestigen . en by alles, wat men fpreekt en doet, flegts te zien op den indruk, welken de woorden er. daaden in alle gevallen op anderen kunnen ma-ken. Moet men zyn oordeel over iets zeggen, dan is de vraag, niet of dat geene wat men toeftemmeii of tegenfpreeken wil, waar of onwaar zyV maar: of deeze toeftemming of tegenfpraak de voordeeligile gedachten -van ons verwekken, en de tegenwoordige perfoonen , en onder deeze vooral den hoofdperfoon, meest behaagen zal ? Moet men befluiten om iets al of niet te doen ; men bekommert zich indedaad het minst over dat geene, wat pligt en geweeten van onseifchen; de eenige groote en alles beflisfende vraag is alleen .- wat de menfchen, in het een of ander geval, van ons denken en zeggen zouden ? Ook wor«i.en de woorden en daaden van andere men, kim  AAN ZÏNE DOCHTER. 91 fchen op de zelfde valfche weegfchaal- gelegd, en niet naar de innerlyke hoedanigheid', maar alleenlyk naar den uiterlyken fchyn, en naar dat geene wat men daarvan zeggen y , gewaardeerd. Verftandig en fchrander is niet hy, die een verlicht verftand met een welmeenend hart paart maar hy, die zyn gezelfchap op de geestigfte en aangenaamfte wyze weet te vermaaken, en zyne woorden en daaden altoos zodanig te fchikken , dat zy aan de heerfclv^nde gevoelens en vooröordeelen beantwoorden. Goed en edel wordt genoemd niet hy, die by alles wat hy doet, de grondbeginselen van een ftrenge braafheid in het oog houdt hy, die de menfchen op de fynfte manier zand weet in de oogen te ftrooijen, zyne baatzuchtige bedoelingen op de gefchiktfte wyze te bemantelen , door gladde en vleijende woorden iedereen aan zich verpligten en de gelegenheden best afpas fen kan , om met zodanige daaden te pronken, die voor edel gehouden worden, fchoon zy veeltyds niet eens rechtvaardig of pligtmaatig zyn. Het ergtte daarby is, dat elk van deeze lis-  94 CAKPE, VADERLYKE R A A lieden zyne eigene denk- en hindelwyze met het grootfte vertrouwen ook by anderen onderftelt. Dewyl nu elk van hen zeer wel bewust is, dat hy by alle zyr,e woorden en daaden niet de eertyds geleerde, doch weldra weder in den wind geflaagen grondbeginfelen van godsdienst en zedenleer, maar aileenlyk de handhaaving van den uiterlyken fchyn van braafheid, en een edel karakter by eene dikwerf recht tegenövei(laande gemoedsgefteldbeid in het oog houdt : zo fchroomt hy ook in 't minst niet, om van zich-zeiven tot anderen te befluiren en zyne eigene denk wyze voor de algemeens te houden. Dit is dan ook de reden, dat zulke naar geest en hart oppervlakkige menfchen , meer of min geloof en genegenheid verlooren hebben voor eene waare en wezenlyke braafheid , die haar oog geenszins vestigt op het : enkel wat zal men 'er van ^ggen ? maar integendeel allanlyk op '£ geen recht en pligrelyk is Eene harde, maar naar alle myne ondervindingen, helaas! meer dan alte gegronde befchuldiging! Wil men zich van de waarheid rieczer befchul* ^iging overtuigen, dan beproeve men flegts eg-  AAN ZYNE DOCHTER. 93 *er,e uit zuivere gemoedelykheid en zonder betrekking tot eigen voordeel of tot het oordeel der menfchen verrichte daad , welke tan de gewoone menfchelyke handelwyze afwykt, ter baan te brengen: en zie dan eens hoe men zich daarover zal uitlaaten! Bs wil alles verbeuren, en alle myne kundigheden wegens deeze fyne foort van menfchen verzaaken, indien men over zulk eene daad niet hartelyk zal lagchen en fpotten; indien men de zuivere zedelyke beweegredenen , waarop zy gevestigd was , zal willen begrypen en erkennen; indien men dezelve niet óf aan andere baatzuchtige en laage bedoelingen zal toefchryven, óf ten minften „ , voor een' dommen Jlreek verklaaren. Om deeze ondervinding oogenblikkelyk bewaarheid te zien , zie eens, by mangel van een andere nadere gelegenheid , hoe men de menigvuldige onheufche, niet zeer verpHg* tende ook niet zeer galante dingen , welke in dit boek moesten gezegd worden, in zo» danige gezelfchappen zal opvatten, en of men wel zal willen, dat een gemoedtlyke overtuiging van de noodzaakelykheid om zo«nheusch te fpreeken, den Schryver daartoe  $6 campe, vaderlyke r 4ad toe gedwongen heeft? Ik moest my zeer bedriegen , zo nie: het oordeel van verre de meesten uit deeze klasfe der menfchen daarop zou uitloopen, dat hy beter , te weeten omzichtiger, zou gehandeld hebben , van iets diergelyks niet te fchryven. Zekerlvk omzichtiger, —wie is daarvan meer over- tuigd dan ik-zelf? . maar dan ook ge trouwer jegens u . myn kind ! oprechter jegens de waarheid , welmeenender jegens de geenen, die hy door deezen arbeid wenschte van nut te weezen ? Doch ik zie het fpottend lagchen, waarmede men deeze vraagen beantwoordt, en ga verder! vyftiende opmerkino. ,, Nergens blykt het onvermogen deezer „ door verfyning en wedde verzwakte „ menfchen, om met hun oordeel door de oppervlakte tot in de innerlyke en we„ zenlyke hoedanigheid der dingen door „ te dringen, duide'yker, dan by hun oor» „ deel over het karakter, de waardy en de i, verdienden der menfchen." Hoe vreemd het-  a«m zyne dochter." 97 het ook fchynen. moge , moet ik evenwel volgens myn beftendige ondervinding be. weeren , dat een grondig kenner en beöordeelaar der menfchen .onder lieden van deeze klasfe een zeer zeldzaam verfchynfel is. Om deeze Helling minder, vreemd te vinden, dan zy in den beginne fchynen mag, moet men behalven de voorige opmerkingen, nog dit overweegen, dat de verkeering in de hoo. ger rangen zelden tot eene volmaakte vertrouwelykheid , gulheid en hartelykheid overgaat; dat dezelve alleenlyk tot lieden van den zelfden ftand, van de zelfde zeden , van dezelfde of foortgelyke opvoeding, bepaald is; dat de leden der hooger rangen fchier allen naar één model gevormd zyn, en dat onder hen fchier niets geduld wordt, 't welk oorfprongklyk is; en eindelyk dat deeze zeer befchaafde alleen voor de hooger kringen gevormde en daarin opgevoede menfchen , geen de minfte genegenheid meer hebben voor menige menfchelyke volmaaktheid, welke zich in deeze kringen niet vertoonea mag. Dit alles zyn hinderpaalen, die de verwerving van een gegronde en uitgeftrekte raenfchenkennis in zyne onëindjg» II, Deel. G  98 CAMPE, VAÖEELYKE RêAD menigvuldige veranderingen , onmogelyk maaken. Om deeze te verwerven moet men met lieden uit alle ftanden verkeeren; moet men met menfchen uit alle ftanden zelfs vertrouwelyk en hartelyk bekend geworden zyn ; moet men gelegenheid hebben , om derzelver onderfcheidene handelwyzen'dikwerf van naby en aanhoudend te befpieden; moet men het geluk hebben met veele ori'gineele menfchen in betrekking te komen, by welken alles meer uit/leekt, en dus alles beter kan onderfcheiden worden; moet men zelven met geen eenzydigheid voor zekeren ftand opgevoed , maar vatbaar gebleeven zyn , om dat geene, wat eiken ftand met op. zicht tot de daarin heerfchende gebruiken en levenswyze, eigen is, zonder vooroordeel te befchouwen ; moet men eindelyk veel gelegenheid en aanleiding gehad hebben , om over de menfchelyke natuur en over de gronden van de zedelykheid onzer daaden natedenken, en zyne denkbeelden in deezen opzichten te verbeteren. Dewyl nu dit alles by de leden van die klasfe der menfchen , waarvan wy thans fpreeken, geen Plaats heeft: zou men alleen daaruit reeds, zon-  AAN ZYNE DOCHTER. 99 zonder de ondervinding andermaal geraadpleegd te hebben , waarfchynelyk kunnen opmaaken, dat hunne menfchenkennis zeer bekrompen. , partydig en onvolkomen zyn moest. En dit is ook indëdaad het 'geval. In de zogenoemde grooce waereld bekommert men zich over 't algemeen zeer weinig- over de rechte waarde van den mensch, en is weinig in Haat om 'er behoorlyk over te oordeelen. Een fchoone , ten minften bevallige gedaante , gepaard met aangenaame uiterlyke zéden en een vermaakelyk gefnap - zyn de denkbeeldige éigenfchappen van een volmaakt man en een volmaakte vrouw naar de waereld, waaraan meR eiken nieuwen aankömeling toetst, om zyne waarde daarna te fchatten en te bebordeelen. Vindt men by hem deeze drie verëischten, dan is zyn geluk gemaakt , het moge voor 't overige met zyn karakter, met zyne nuttige kundigheden, met zyn gezond en beoefenend menfchen - verftand geleegen zyn zo als het wil. Hy is een charmant, lief, voortreffelyk man, en — honny foit qui mal y penfe.' Derft hy integendeel deeze drie we-  iOB CAMPE, VADEBL7KE RAAD zenlyke eigenfchappen; is hy onaangenaam van gefialte; heeft hy geene gelegenheid gehad of misfchien zelfs wel verfmaad, om zyne uiterlyke zeden op de bekende grootfche leest te fchoeijen; is hy daarenboven nog bedeesd en befchroomd, en by gevolg afgebrooken, benaauwd en onaangenaam in zyne gefprekken: dan, hy moge een nog zo waardig mensch, zyn verftand rroge njg zo verlicht, zyn zedelyk karakter nog zo eerwaardig, zyne verdienften nog zo klairblykelyk zyn , zyn vonnis is: li n'/fi pas notre homme, en wegl geveld. Ik zeg dit geenszins om de hooger ran. gen te berispen, en het den laager ftanden als een verdienst toeterekenen, dat hun toeftand in de maatfchappy in deezen opzichte gelukkiger is, dan die der Grooten. Dit zou zeer onredelyk weezen. Het is immers de fchuld der hooger rangen niet, dat zy de bovengenoemde gelegenheden en hulpmiddelen ter uitbreiding en verbetering hunner menfchenkennis moeten misfen; en wy overigen hebben ons-zeiven deeze gelegenheden en hulpmiddelen immers niet verfchaft. Zeifsdoen de Grooten alles wat zy kunnen, genot van dezelven , deeze zyn *, welke zelfs de onfchuldigften van haar J ^ veranderen; welke alle huisfelyke bezig he- .dg»  AAN ZYNE DOCHTER. Jij den beletten, alten fmaak in de geneugten der natuur en familie - geluk vernietigen, ziel en ligchaam ontzenuwen, allen lust en vermogen tot een eenvormige en uithardende werkzaamheid in ons fmooren , en in de woeste ziel niets dan afkeer van beroepspligten, en een geduurig-wederkeerenden trek naar nieuwe bedwelmende vermaakelykheden achterlaaten. Men begint zich ■ zeiven tot een last te worden, zodra men alleen of in gezelfchap van zyne gewoone huisgenooten is; de ziel eenmaal aan fterker infpanning gewoon, vindt zich als vernietigd, zodra deeze infpanning ophoudt; het gaat haar hieromtrent als het ligchaam der Dames , gewoon aan den onuatuurlyken dwang van het keurslyf, het welk ineenzakt , zodra het van de onderfteunende kracht der balynen beroofd wordt. Dan valt ook zy, beroofd van haare alleen door de konst onderhouden' veêrkracht, faraen ; weet niet, waar zy met zich-zeiven blyven zal, en alles rondom haar komt haar zo eenzaam, zo eenvormig, zo fchraal voor! Zy gevoelt, dat zy behoeften heeft, maar weet niet welke; neemt nu dit, dan een an* H i der  2iS CiHH, Vi0EatS3LE 3U&D der MpraiiMeï vi-n bezigheid en ©nderbon. ding «er foand, en tóet één daarvan fora. baar voldoen. Eindelyk wordt liet vrolyk isiur der sfflatige vergadering, ïiet mui van den fchouwburg, van net gemaskerd bal .of fiwMïgeh/ke foyêenkomst der foaaije waereld geosoren: en zy ontwaakt uit oen toeftand der vernietiging; baare veerkracht is fchieïyk wederom feerftekVen met felydfbhap fnefc zy derwaards ,gelyk een visch4 die na eenen «ydlang op het droogc geleegen te hebben, aicfe door eenen gelukkigen forong, etasMaps dn zya element bevindt. Deeze zucht tot verftrooijingen en deeze walging van alles, wat «envoudig, natuur8yk ea buisfelyfc is, is een •onvermydelyk gevolg van ihet groatfche leven Jiaar de waereld ^zodanig, dat wy volkomen bevoegd 2yc» •om dezelve, gelyk iik mu gedaan Ikeb «nedetot de hoofd.karaktertrekken .des balaafden mensch doms te ce&s&ea. Set ajsmm&et&baM skSi deeze Massfe  '„ vsn rrrenfcfrerr èmrr eerrerj hoagsn gjrasJ '„ van gemaskerde ydefheid." Wf feefe&ea jeerJs toegeftemd , dat alle ove?igeme«fcrjeE, irt alte andere ftanden , mede door jddhsïê en eerzucht tefrnet zyrr. Het onderfcoeid beftaat derhal'ven atleenlyk ten deeïe 'm de hoogte» tot welke deeze zucbf by die gee> jien , waarvan wy thans in 't byzonder fpreeken, gereezen is; ten deefe in de wyze hoe zy zich hier openbaart, en boe men dezelve tracht te verbergen. Wat den graad van dezelve betreft , zy is hier tot zulk eene hoogte gekomen,welke zy by perfoonen uit laager ftantfen gemsenJyk niet dan Irt buitengewoon© uitzonderingen bereikt. Te weeten, by de Jaatffien is haare werkzaamheid gewoonlyk fiegts tot zekere tyden en zekere omftandighedea bepaald; daarentegen is zy by de eerften on. ophoudelyk werkzaam. De dienstmaagd, de jonge boerin en de ambachtsknecht, vieren hunne ydelheid doorgaands fiegts op. zon- en feestdagen, wanneer zy niet werken en aan -zich-zeïven mogen denken, den teugel; en ds deftige burgervrouw, die by haar hutsfeSyfc leven eenvoudig en zonH 3 ***  713 CAMPE," VADERLYKE RAAD der zwier gekleed gaat, ook zich niet veel aanmaatigt, gevoelt het gewigt van haaren Klsmen perfoon, van haaren aanzienelyker rang en prachtig tooifel gemeenlyk eerst wanneer zy haaren kerkgang doet , een kind ten doop houdt en ter bruiloft gaat, want alsdan komtzy als eene Dame te voor. fchyn. Maar zodra deeze plegtigheden 0 geloopen zyn, en ieder tot zyne huisfelyke eenvoudigheid en beroeps - bezigheden wederkeert: wordt door de meesten, met het tooifd, de ydelheid tevens afgelegd , en in kisten en kasten geflooten , tot dat 'er zich zulk eene gelegenheid wederom opdoet. Aldus is het niet geleegen met perfoonen van hogeren rang. ny deezen is dat geene, wat by de eerstgenoemden flegts kortftondig en afwisfelend was , een aanhoudende toeftand, een voortduurend ziels - karakter, dat in alle haare gewaarwordingen en in alle haare daaden invloed heeft. By haar heerscht de ydelheid gemeenlyk over alle andere edele en onêdele driften, welke het menfchelyke hart aan den gang kunnen helpen. Alle overige hartstogten en begeer- *n zeIfs de begeerte naar rykdom en magt,  AAS ZYNE DOCHTER- TïO magt, zelfs de honger en dorst naar zinlyke vermaakelykheden, ja zelfs de liefde tot het Jeven Zyn hier gemeenlyk aan haar onderworpen. Want waar is het offer , hoe groot en bezwaarlyk het ook zyn moge, 't welk men nog aarzelen zou. deezen afgod te brengen ? Geld en goed ? Al is men 'er ook nog zo begeerig na, zodra de ydelheid zulks eischt, zal niet één van haare flaaven weigeren , hetzelve met volle handen uitte* ftrooijen. Gemak en rust ? Laat eene mode, indien dezelve Hechts fchoon geoordeeld wordt, nog zo lastig , zo pynigend zyn: de ydelheid begeert onderwerping, en men onderwerpt zich zonder te morren. Gezondheid en leven ? Deeze zyn ons dierbaar; maar tienmaal dierbaarer nog is de gaapende verwondering der menfchen voor onze fchoone en gelante mannen en vrouwen naar de waereld, en zy zyn derhalven bereidwillig, om ook van deeze goederen, die alle overigen in waardy overtreffen, zo veel te verfpillen, als de ydelheid telkens door het eigendunkelyk gezag der mode van haar begeert. Dit is de heldenmoed van onze tyden. 't Geen de Spartaanen en RomeiH 4 nen  X20 CAMPE, VADERLYKE EAAD nen aan hun vadetland , 't geen de oule wyzen aan de deugd opofferden, brengen wy,met eeneevengelyke zelfverloochening, op het altaar der ydelheid ten offer. Ik zeg te weinig; wy leggen 'er nog meer op4 Want zelfs de deugd, de braafheid en gods. vrucht liggen veelen van ons niet zo zeer aan het hart, dat zy van dezelve niet zou. den kunnen fcheiden, zodra de ydelheid zulks beveelt. Met opzicht tot de aantoonïng van deeze ziels-ziekte door blikken, gebaarden, woorden en daaden , heerscht tusfchen de laager en hooger rangen flegts dit onderfcheid , dat men dezelve in de laatften gefchikter en fyner, dan in de eerften weet te ontveinzen. Een ruuw onbefchaafd mensch valt ook hier', gelyk altoos, met de deur in het huis, en toont zich zo als hy is: daarentegen treeden fyne befchaafde waereldlingen ook hier, gelyk altoos, zo zachtjes op, en weeten hunnen inborst zo konflig te verbergen , dat een onbedreevene daardoor misleid wordt, en het fpel van hunne ydelheid voor geheel iets anders houdt, danket wezenlyk is. Hier verfchynt deeze on» m « • ii , dïugd  AAN ZYNE DOCIITEB. J2Ï deugd niet zelden in de gedaante en kleur Van het tegendeel, namelyk van ootmoe. digheid en befcheidenheid. In plaats van de lompe pracht, waardoor zy zich fiegts verraaden en haar oogmerk misfen zoude,, bedient zy zich hier, ten einde toejuiching ïnteöogften, veeltyds van eene eenvoudigheid , die zo wél uitgevonden is en zo gefchikt gebezigd wordt , dat men haar befchouwt als iets, dat geheel ongezocht en natuurlyk is. Wordt zy gepreezen , dan vloeit de mond over van zelf-berisping, en noemt twintig ondeugden op, die zy heeft.» welke echter by het licht befchouwt, allen deugden zyn. Zy heeft, by voorbeeld , de kwaade eigenfchap , van in 't geheel niei te kunnen veinzen, maar de waarheid altoos ronduit te zeggen. Zy-heeft de zwakheid;, dat zy ligtelyk tot médelyden bewoogen en aangedaan wordt. Zy heeft het groot gebrek van in alle opzichten zo ftiptelylt te zyn, en fchier tot belagchens toe geregeldheid in 't oog te houden, enz. Zy wil voiilrekt niet toeftemmen, dat zy het minde voorrecht, de minde verdiende bezit, en fielt ons daardoor op eene zeer gefchikte H 5 wy.  122 CAKPE, VADERLYKE RAAD ze in de noodzaakelykheid, om baar en den geenen, die tegenwoordig zyn , haare voorrechten en verdienden met ontegenfpreekelyke gronden te bewyzen. Dan bloost zy , gelyk de befcheidene onfchuld , be. fchuldigt ons van vleitaal, en wreekt haare beleedigde befcheidenheid door eenen zachten flag met den waaiër. Had de pryzende, om het gevaar van deeze kastyding te ontgaan, gezweegen: hy zou zekerlyk gee. nen dag met den waaiër, maar vast, zodra hy den rug gekeerd had, iets anders £L* een' deek met de tong gekreegen hebben. Men vindt in de groote en fyne waereld fiegts ééne foort van ydele lieden, die alle deeze omwegen verfmaaden, en voor dat geene wat zy zyn rondbordig uitkomen. Dit zyn de geenen, die ydel en óf trotsch, óf verwaand tevens zyn. Het onderfcheid,' 't welk uit deeze byzondere fchakeering ont! ftaat, is het volgende. De ydele, die alleen ydel, en niet tevens trotsch of verwaand is, kent zyn gebrek aan voorrechten zeer wét; hy weer, dat hy, nadat hem het bjanketfel afgèwasfchen is, iunerlyke noch' uiterlyke fchoonheid en voortrefFelykheid be-  AAN ZYNE DOCHTER. 123 bezit; hy draagt derhalven vooral zorg , te verhoeden, dat men hem niet in zyn nachtgewaad ziet, en niet ontdekt , welke natuurlyke en zedelyke mismaaktheid verborgen ligt onder het klatergoud , waarmede hy zich van binnen en van buiten weet te verderen. Daarentegen heeft de trotfche wel degelyk bewustheid van eenige uitmuntende hoedanigheden, die hem wezenlyk éigen zyn , en hy begeert, dat een ieder dezelven insgelyks opmerken en erkennen aal. De verwaande is eindelyk in de verbeelding, dat hy in zyne gellalte, houding, begaafdheden en bekwaamheden uitdeekende voor-rechten bezit , welke hy óf in 't geheel niet, óf althans niet in een graad heeft , als hy zich toefchryft; en het is hem niet genoeg, om onze verwondering door list te verkrygen, maar hy eischt de. zelve als een fchatting, als een eerbewyzing , welke wy aan zyne uitmuntende verdienden verfchuldigd zyn : waarlyk een foort van menfchen , die niet ligt kan voldaan worden ! Geene hen uit den weg, indien gy kunt; en kunt gy dit niet doen, draag dan ten minden 'V . _• zorg.  camvm, vampier e..y&e: awrg,. dke dfe rterr^Ih'rrg; rasccrVen U' era hen as oppwlakkig-zy/,. als: rnogelyk is. TWEKTIGSn OFMERlCIBTG:. „ Alle' deeze lieden zyn nu ook, imrrrenr doorgaands,, in alle opzichten zeer ver„ awderlyke; menfchen ; " veranderlyk* in lfwae zielsgerteldfreid , in hunnen fmaak ft* rrun ooTdeel, in hunne vriendfchap en in Bünne;bezigheden. Hun verzwakt en verêroetefd ligchaam gevoelt den invloed van etke verandering der lucht, en de toeftand van hun zenuwgefte! bepaalt altoos tegelyk,' «fat ook zeer natuuriyk is, den even zo-' vfiranderlyken' toeftand van hun gemoed» EMerom zyn zy blygeestig of hebben kwaadeItïirnen, naar maatede hemel klaar of betrokken is. Dit alleen veroorzaakt dan ook raetfs eenegroote wispekuurigheid in hunne oordeelvellingen , als mede in hunne neigingen en afkeerigheden. Dat geene wat hen gisteren, by een goede luim, fchoon „ of waar, of goed toefcheen, komt hun heden.  HhX ZYKE BO.CffTIÏ. J?$ fceden, by een kwaade luim, niet aslta afzigtig, onwaar en kwaad voor. iBy.dlta zy gifteren met hunne vriendfchap «tf jgara» geilheid begunftigden . .zal tol .nüsfetöam heden reeds ondraaglyk weezen, ©.oendte gevoeligheid en zwakheid van hun ligcaaar» is vooral de eenige oorzaak niet .van ie» in 't oog loopende wispelturigheid. Eau groot gedeelte daarvan moet «veetasar sm de beerfchende losheid., en .aan de t^pai" vlakkige manier van gevoelen,, dsriksn  125 CAMFE, VADEfiLYKE RAAD bedoel in betrekking te komen; hebt gy in uwe eerfte byëenkomften met hen het geluk, eenen voordeeügen indruk op hen te maaken , en overlaaden zy u. uit dien hoofde, met verzekeringen van hunne goed. keuring en welmeenendheid: dan raade ik u aan , om deeze, misfchien wel gemeende, maar misfchien ook geheel ongevoelig uit' gefprookene verzekeringen , vooral niec voor gereede munt aanteneemen , die gy aIs een kapitaal zoudt kunnen befchouwen waarvan gy de intresten genieten kunt. Laat' dezelven veelmeer by voorraad, en tot dat de ondervinding u nadere blyken gegeeven heeft, in haare waarde of onwaarde ; en wanneer gy ze met dankbetuigingen aio. neemt, vestig dan daaröp evenwel geen meerder en iterker hoop, dan op een lot in de lotery, 't welk u ten gefchenk gegee-* ven is, waarin twintig nieten tegen eenprys gevonden worden. Uwe aanrtaande eigene ondervindingen zullen, denk ik, ook dee. zen mynen raad volkomen bevestigen. * * *' Tot dus verre heb ik van het bedorveE  AAN ZYNE DOCHTER. 12? uitfchot der groote waereld gedronken : 't geen ik nu nog daarby voegen zal, betreft het beter gedeelte van deeze klasfe van menfchen, welke — het zy ter eer van onze tyden gezegd! — thans indedaad talryker en tevens, over 't geheel genomen, meer verlicht, verftandiger , zediger en edeler is, dan men haar mogelyk ooit gezien heeft. Onze Vorften en Vorftinnen zyn, naar maate zy aan de algemeene opklaaring deel genomen, en geest en hart door nuttige kundigheden gevormd hebben , zachtmoedig, vriendelyk , infchikkelyk en — 't geen nog veel meer is menfchelyk en goed geworden. Onze adel, door dit voorbeek! aangefpoord, en door den wensch, hen te behaagen aangefpoord, heeft mede als om lïryd begonnen te beproeven, wie den ander in algemeen - nuttige kundigheden en bekwaamheden, in billyke achting voor elke verdiende en door afftand van de vooti^e onbegrensde aanmaatigingen te deen, de loef zal kunnen affteeken. Sedert deeze gelukkige omwenteling hebben de toon ee geest, die daardoor in het bëfchaafder en  Ï28 CAMPE, VADERLYKE RAAD aanzienlyker gezelfchap in trein gebngt zyn ., zulk eert verandering ondergaan, en zyn zo. danig veredeld , dat man en vrouw van verftand en hart zich in veele opzichten zeer wel daarby bevinden, en de deelneeming aan diergelyke byëenkomften niet meer, gelyk weleer, als een Heerendiensc befchouwen , waarvan zy zo gaarse zou. den omflaagen geweest zyn. Doch hoe gaarne ik ook het voorrecht van onze ty. den in deezen, gelyk in veele andere opzichten , erken; en hoe veele hoogachting ik zo veele waardige en edele menfchen» die ik het geluk had in de hooger rangen te leeren kennen , toedraag ;. moet ik u echter, om meer dan ééne reden , aanraa. den, om u nimmer zelfs aan de vvaardigften en edelften onder hen optedringen, maar veelmeer hunne voorkomende iufchik» kelykheid wel met dankbaarheid, maar ook met eene befcheidene achterhoudendheid te erkennen. Want , vooreerst ,. zouden de Meden van uwen eigenen ftand , aan wier vriendfchap en genegenheid u altoos het nasest moet gïlegen liggen, dewyl gy deeze hst  aan zyne doch te r.' 120 het minst kunt misfen, u zodanige afzondering van hen en zulk opdringen in de kringen der Grooten, nimmer vergeevenj ten tweeden , zouden deeze Grooten zeiven, Zodra zy eenige opdringing van uwen kant ontdekten , hunne infchikkelykheid en vriendelykheid welhaast in fpotterny en minachting veranderen ; en eindelyk , ten derden , zou uw zedelyke en burgerlyke waardy, gelyk ook uw waar huisfelyk geluk, altoos daarby verliezen, omdat gy in dit geval niet' wel zoudt kunnen vermy. den , veel van de zeden en levenswyzer aan de Grooten byzonder eigen , overteneemen , welke wel voor de Grooten zeiven , genoegzaam , betaamelyk en goed kunnen zyn , maar daarentegen voor perfoonen uit den burger-ftand ongevoeglyk, belagchelyk en fchadelyk worden. Ieder ftand heeft iets, 't welk hem byzonder eigen is, en dit moet ook zo weezen. Zo lang 'er derhalven een onderfcheid van ftan- den plaats heeft en dit zal, denk ik, plaats hebben , zo lang de menfchen menfchen zyn zullen —• moet elk zich voeII. Deel. ! 8m.  Ijö CAMPE, VADEEL7KE RAAD gen naar dat geene , het welk naar het voot'. beeld en het oordeel der besten van zynen ftand voor hem betaarnelyk is. En gelyk wy het derhalven belagchelyk en verderffe. lyk zouden vinden, wanneer de vrouw en dochter van den Schoenmaaker, zich even als de vrouw en dochter van den Raadsheer kleeden , aanftellen en haare huishouding daarnaar inrichten wilden : zou elk verftandig opmerker het even zo belag. chelyk en verderfelyk vinden , wanneer deeze laatften de kleeding, zeden en levenswyze van de vrouw en dochter des Staats, dienaars wilden naaapen. Dit is op zichzeiven zo duidelyk en begrypelyk , dat ik niet noodig achte my langer daarby optefaouden. Eer dat ik nu de lesfen der omzichtig, heid opgeeve , welke uit deeze algemeene en byzondere opmerkingen over de men. fcheo gemakkelyk kunnen afgeleid worden, nwet ik, zo het my toefcbynt, u eerst. nog  AAW ZÏNE DOCHTER^ Ijl nog bekend maaken met eenige zonderlinge menfchelyke karakters , die wegens dal geene, wat hun byzonder eigen is, vooral oplettendheid verdienen. Doch, om hier niet in het onëindige uitteweiden, zal ik de befchryving van geheel oorfprongklyke menfchen, die nergens huns gelyken hebben, ter zyde Hellen, en my alleenlyk bepaalen moeten tot zodanige van anderen onderfcheiden karakters , die 'er altoos nog talryk genoeg zyn , om een byzondere klasfe van menfchen te kunnen uitmaaken. Maar zelfs ook met opzicht tot deezen behoeve ik u, volgens het bellek van dit boek , flegts met zodanigen bekend te maaken , die ons met hunne houding en gedrag misleiden, en waardoor de onbedreevene zeer gemakkelyk kan geblinddoekt en bedroogen worden. En om het getal der lesfen valt omzichtigheid , welke ik naderhand opteekenen zal , zonder noodzaakelykheid niet alte zeer te vermenigvuldigen , zal ik dat geene , wat reden en ondervinding ons nopens deeze byzondere klasfen I a va»  13? CAMPE, VADERL7KE RAAE van menfchen aanraaden , telkens by de be-7 fchryving, welke ik van elke deezer klas. fen van menfchen zal opgeeven , tevens mede aanftippen.  AAN ZYNE DOCHTER. 133 3- BEKNOPTE BESCHRYVING VAN EENIGE BYZONDERE SOORTEN VAN MENSCH EN. D- eerften, die hier een plaats fchynen te verdienen, zyn: ,, de uitneemend vrlen„ delyke, dienstvaardige, verpligtende en „ alte goedige menfchen," die zonder dat men de reden daarvan begrypen kan, en zonder de gewoone trappen der vriendfchap, van de eerfte onverfchiilige kennismaaking af tot de hartelykfte vertrouwelykheid toe, door te loopen, u terftond, by de eerfte of tweede byëenkomst, met een buitengemeene harteiykheid te gemoet komen, u met uitfpoorige loftuitingen overftelpen , in alles uwen zin trachten te doen, en uwe vriend, fchap zoeken met eene opdringing, welke dan zelfs nog vreemd moest fchynen, wanneer men ook het geval wildé (tellen, dat zeker famenftemrhend gevoel, waarvan men zeker'yk voorbeelden heeft, daarvan de reden was. Zo verre myne eigene onder-* 1 3 vin-  J34 CAMPE, TADEHTKi S41D vindingen nopens menfchen, die zich zodanig gedraagen, reiken, moet ik ze allen in drie klasfen rangfchikken. De eerfte be. ftaat uit menfchen van zeer bekrompen zielsvermogens , die by hunne buitenfpoorige vriendelykheid en gedienftigheid in 't geheel niets kwaads bedoelen , maar de bewyzingen van hunne welmeenendheid alleen daarom zo uitfpoorig maaken, dewyl zy indedaad niet in ftaat zyn om veel voor anderen te gevoelen, en evenwel, eensdeels uit goedaardigheid, anderdeels ook uit gebrek aan andere floffe tot gefprekken, gaarne willen fchynen, veel te gevoelen. Ëy deeze goede menfchen heeft men niet veel voorzichtigheid noodig ; men ontdekt ze op het eerfte gezicht, en weet het buitenfpoorige in hunne betuigingen naar de rechte waarde te fchatten. De tweede klasfe zyn een foort van dichterlyke zielen," die, gelyk in alles, zo ook by den mensch meer raeenen te vinden, dan 'er wezenlyk by plaats heeft; die uit hunne Romannen en Herdersdichten buïtengemeene denkbeelden van edele menfchen , alsmede van derzelver onderlinge niendfchap verzaameld hebben , en wier ver-  AAN ZYNE DOCHTER^ verbeeldingskracht en fantazy flegts een weinig behoeft gaande gemaakt te worden, om hen te overreeden, in het eerfte het beste gewoone mensch, den denkbeeldigen ziels, broeder of de harsfenfchimmigen zielszuster gevonden te hebben, nadat zy reeds lang een voorgevoel van deszei fs beftaan gehad . en naar welker vriendfchap zy in 't geheim reeds lang gereikhalsd hebben. Ook by deezen loopt men geen gevaar, omdat hier mede geen kwaad oogmerk, maar flegts een alte fterke infpanning, fentimenteel gevoel, en gebrek aan menfchenkennis gepaard gaat. De gloed van hunne aller, lieffte dweepachtige bevindingen verteert zich langzaamerhand in zich-zeiven ; en so men maar niet zot genoeg geweest is, om in hun dichterlyk verheven gevoel te deelen , of op dcszelfs aanhoudendheid ftaat te'maaken : dan wil dit ook weinig zeggen Ik zal evenwel van deeze klasfs naderhand nog byzonder moeten fpreeken. De derde klasfe beftaat eindelyk uit ftaatkundige waereldlingen, welken de onmaatige vriendelykheid en gedienftigheid of tot «ene gewoonte geworden is , waarby zy I 4 niets  130" cakpe, vadebl7ke raad Biets meer denken, óf die in byzondere gevallen eene bepaalde bedoeling daarby in het oo? henben , welke juist niet a'toos de onbaatzucbtigfte en beste is. En deezen zyn het eigenlyk die een byzondere oplettend, heid en voorzichtigheid vereifchen. „ Men kan glimp agchen en altoos glimp„ lagchen , zegt s h a k e s p e & r , en even„ wel een fchurk wetzen;" eene opmerking, welite in de menfchelyke famenleving zo dikwerf bewaarheid wordt, dat de menfchenkenner dezelve niet meer vreemd kan vinden. Over 't algemeen is het raadzaam, om by alle; , wat door eenen fprong gefchiedt, waarhy men de onderlinge betrekking tusfchen oorzaak en uitwerking mist, en het welk de grenzen der gewoone natuur te buiten fchynt te gaan , tot een nadere op. Josfir.g toe, wantrouwig te zyn Nu is't niet natuurlyk , dat iemand, zonder ophouden , byonverfchilligeof zelfs onaangenaame dingen giin.plagcht, hehalyen in het geval van groote onnooze.heid ; het is niet natuurlyk ten minden niet naar den gewonnen trant, dat men enthufiastisch van iemand i l ia-  AAN ZYNE DOCHTER. 13? ingenomen is , met wien men zo oogenblikkelyk eerst kennis heeft gemaakt, behalven in het i>eval van een fentimenteele en romaneske zielsgefteldbeid : derhalven vereischt de voorzichtigheid, zo dikwyls als ons onnatuurlyke verfchynfelen van dien aart voorkomen, dat men zyn oordeel daarover . ten minften opfchort, en den tusfcbentyd daartoe hefteed , om eerst de vraag af te doen : tot welke van de zo even befchreevene klasfen onze man eigsnlyk moet gereekend worden, tot die der onnozele halzen , tot de fentimemeelen, of tot de ftaatkuntiige waereldlingen ? Het kan niet zeer moeijelyk vallen, om deeze vraag te voldingen , dewyl elke deezer klasfen haare klaaihlykelyke onderfcheiden kenmerKen heeft. Wil nu het geval, dat de Heer of de Dame, waarvan de vraag is, tot de eerfte of tot de tweede klasfe behooren ; dan heeft men juist niet veel voorzichtigheid by hen noodig. Het is genoeg, om hunne goedaardigheid , die zo zoet als zuiker is , met vriendelykheid aanteneemsn, gelyk men fomtyjs een gefchonken bonb.on\ in de zak fteekt, niet alsof men daarin L 5 een  138 CAMPE, VADERLYKE SA AS een hartfterkend middel meent te bezitten, maar omdat men beleefd is, en den geever niet beleedigen wil. Blykt het integendeel, dat men te doen heeft met een fchepfel uit de derde klasfe : dan moet men wederom onderzoeken , of zyn uitneemend vriendelyk en verpligtend gedrag enkel eene gewoonte, hooffche beleefdheid en hoofsch ge. fnap is, dan of 'er bepaaldelyk iets mede bedoeld wordt, en waarin deeze bedoeling eigenlyk moge beflaan ? De flotfom van dit onderzoek moet ons eigen gedrag bepaalen. Heeft het eerfte plaats, dan loopt de geheele zaak wederom uit op een bon - bon , die men in de zak kan fteeken, al is men 'er juut geen liefhebber van. In het laatfte geval, wanneer men reden heeft van het waarfchynelyk te vinden , dat achter de Bon-bon nog iets anders fchuilt, het welk men ons op een heufche manier wil toevoegen: dan is men niet zot genoeg, om het terftond in den mond te fteeken; maar men onderzoekt het eerst, raadpleegt ook wel daarover met verftandige lieden , om eerst met zekerheid te weeten, wat bet eigenlyk is , en waarop het doelt. Eigen be.  AAN ZYNE DOCHTER. 139 beleid geeft dan het overige zelf aan de hand. „ Lieden van uwe jaaren, (zegt een zeer „ bekend Engelschman (*;, die de waereld „ kende, tegen zynen zoon,) zyn gemeen* „ lyk op een onvoorzichtige wyze open„ hartig en ligtgeloovig, waardoor zy lig. „ telyk een prooi en fpeelbal van listige en „ doorfleepen menfchen kunnen worden. Zy houden eiken bedrieger en zotskap, die hun zegt , hun vriend te weezen, indedaad voor een vriend; en beloonen „ de betuiging van geveinsde vriendfchap „ met een onbezonnen, onbepaald vertrou„' wen, altoos tot hun nadeel, veelal zelfs i, tot hun verderf. Wacht u voor zoda„ nige aangeboden vriendfchappen! Neem „ dezelven we! met beleefdheid, maar ook „ met veel ongeloof aan, en beantwoord „ aan dezelven alleen met beleefdheden , „ niet met vertrouwen. Laat uwe ydelheid „ en zelfliefde u de verbeelding niet inboe, zemen, alsof deeze lieden op het eerfte >. ge- (*) ClIESTSRFIEL».  Ï4° C AM P E, VADERLYKE RAAD „ gezicht of by een geringe kennis wezen.' „ iyk uwe vrienden waren : Wezenlyke „ vriendfchap groeit langzaamer op , en kan nimmer gedyën, indien zy niet ge. „ ent is op eenen voorraad van bekende „ wederzydfche verdienften." * * $ Ik heb in de voorige afdeeling een en andermaal moeten gewag maaken van aan. doenelyke en fentimenteele lieden, Dewyl di( flag van menfchen zich in de laatfte twintig Jaaren, ten nadeele van het menschdom, in Duitschland geweldig vermeerderd, en veele tevooren onbekende ellenden verbreid heeft, verdient hetzelve, fchoon het getal, God zy geloofd! thans zeer vermindert, hier een byzondere plaats. Doch ik 'heb zo dikwyls aanleiding gevonden, om myne opmerkingen daarover medetedeelen, dat ik by dat geene, wat ik 'erreeds meer! maaien overgefchreeven heb, niet veelmeer heb by te voegen. (•) ]n n., ne Reübejchry. vin. (*") In het Derde Deci van het Volledig Lecrjlelfcl ven  AAN ZYNE DOCHTER. I4I vingen voor de Jeugd, by voorbeeld, gaf ik in het eerfte Deel, de volgende merktekenen daarvan op. „ Aandoenelyke lieden noemt men zn„ danigen , die een alte teder en levendig „ gevoel hebben, en daardoor tot het ge„ not van een vergenoegd leven, als oolc „ ter vervulling van zodanige pligten , ,, welke bedaardheid, fomtyds zelfs onge„ voeligheid en ftrengheid verëifchen, in „ zekeren graad onbekwaam geworden zyn, „ Sentimenteelen noemt men ze alsdan , „ wanneer in de bewyzing van dit teler „ en levendig gevoel, iets gevonden wordt, *t welk' gezocht , gema,tkt , opgefmukt ,, en zot is. Dit gebrek ontdekt men —• „ en wel nu als wezenlyke aandoening , dan „ als een nageaapt femimentee! voorko- j. men . by zodanige perfoonen van bei- van Opvoeding heb ik van bladz. 394 tot 434. het breedvoerigst en zeer bepaald deeze Wi verhandeld, het welk ik verzoek , dat zy, dis denken eenig onderwys daarover nooriig te hebben, geli*> ven nateleczin.  14* camfe, vaderlyke raad » beide fekfen, maar voornamelyk van de „ vrouwelyke kunne, die door een ftfizfr. ,, tende , verwyfde levenswyze hun lig. j, chaam venroetelden ; daarby door het „ menigvuldig leezen van Dichters en van „ andere zogenoemde geestige fchriften „ hun bevindings-vermogen onmaatig ver„ fynden^en hunne verbeeldings - kracht en „ fantazy ten nadeele van hunne overige „ ziels - vermogens den ruimen teugel vier„ den; zich daardoor gelyk ook door het alte fterk gefpannen gevpel, waaraan zy n nu menigmaal onderhevig waren, allengs naar ligchaam en ziel verzwakten, van „ alle ligchaamelyke bezigheden, die eenige », infpanning vereischten , ontwenden, en „ tot de meeste verrichtingen des menfche„ lyken levens , welke niet door fraaija ,, woorden , zuchten en traanen , maar „ door het gebruik der krachten moeten „ te werk gefield worden , onbekwaam „ maakten. Ik zal u eenige merktekenen „ opgeeven, waaraan gy deeze foort van ,, lieden, die voorzeker altoos ongelukki. „ ge menfchen zyn, gemakkelyk zult kun„ nen kennen. Wanneer gy, by voorbeeld, „ hoort  AAN ZYNE DOCHTER. 143 '„ hoort, dat een vrouw van niets liever, „ dan van haar boeken-leezen , voorna„ melyk van dichters en romannen , praat; „ wanneer zy de eenzaamheid zoekt, om „ ydele gewaarwordingen , verbeeldingen „ en minnehandelingen ongeftoord en on„ gezien bot te vieren ; wanneer zy by „ fchoone natuurverfchynfelen , in een „ fraaije landsdouw , by een kabbelende „ beek, by het zien der maan, of by het „ gezang van den nachtegaal , niet gelyk „ wy, blygeestig en vrolyk wordt, maar in een diepe zwaarmoedigheid wegzinkt, „ en benaauwde zuchten uitboezemt of zilte „ traanen ftort; wanneer zy de keuken bc„ zorgen zal, en buiten ftaat is, om een „ hoen te flagten, of ook flegts te zien flag„ ten; wanneer zy, zonder wettige redenen , ,, en vooral dan begint werkeloos te zuch,, ten, te kermen, te weenen of in zwym „ te vallen, in plaats dat zy toefchieten, „ werkzaam zyn en helpen moest; en ein„ delyk, wanneer gy ziet, dat zy by haare „ huishouding alles in de war laat loopen, „ omdat zy liever haare fchoone boeken „ kezen, haare tedere en besoorlykebrief. „ wis-  144 CAMPE, VADERLVKE RAAD ,, wisfeling en haare grilligheden onder„ houden , dan de buisfèlyke bezigheden „ verrichten wil , welke zy behoorde „ te verrichten : geloof dan , dat zoda„ nig een perfoon tot die klasfe van. „ menfchen behoort , waarvan ik hier „ fpreek." Nog verdienen de volgende karaktertrek, ken van de denkwyze deezer menfchen by. zonder aangeteekend te worden : r.) Dat zy van de menfchelyke verörde* ning hier in de waereld, van de menfchelyke pligten, en van dat geene, wat fchoon r goed en edel verdient genoemd te worden, niet flegts éénzydige , maar zelfs dikwyls. geheel verkeerde denkbeelden vormen. Vermits zy naame'yk de waare bedoeling van ons beftaan, het oogmerk om alle onze lig. chaams - krachten en ziels - vermogens door een nuttige werkzaamheid te vormen, en daardoor ons en anderen gelukkig te maaken , volftrekt over het hoofd zien, en zich alleenlyk tot het gebruik en de b: oefening van hun bevindings. vermogen , van hunne, verbeeldingskracht en fantazy bepaaleri: zo overreeden zy zich , dat de verordening van  aan zyne dochter. '45 Va* den mensch, ten minften van betere en édeVr menfchen , niet zo zeer daaden . dan Veelmeer zeker gevoel vereischt dat welfynen fraai ,maar tevens ydel en nutteloos is; waaraan zy ter veredeling der menfchelyke natuur, zelfs wanneer zy ten eenemaal werkeloos blyven,eene alte groote uitwerking toefchryven. £y waanen dei hal ven het oogmerk van hun. beftaan hier in deeze waereld niet beter tekunnen bereiken, en zich tot de bovennatuurde volmaaktheid van hooger wezens niet fchielyker en zekerer te verheffen, dan wanneer zy de gewoone menfchelyke bezhheden, die oplettendheid, naarfbgherd en infpanning vereifchen , waarby echter niets te beuzelen en te verbeelden valt, aan de van hen zogenoemde groove zielen oveïlaaten-.terwylzy trachten zich - zeiven door ei.ene verbeelding en het leezen van enj menteele fchriften in eenen toeftand van ziels-befpiegeling en een alte fterk gefpan„en gevoel over te brengen. Zedelyk fchoon en goed is derhal ven in hunne po- Ren niet \ geen naar de wetten van orde en rechtvaardigheid gefchiedt — maar 't geen in eenen dkhterlyken trant befchreeII. Deel. K  1\6 CAMJE, VADKRLTKB R AAB ven wordende een fraai tafereel oplevert, aandoeningen verwekken, traanen uitlokken kan; en edel noemen zy niet den geene, die vóór dat hy iets verricht, eerst overlegt wat zyn pligt van hem eischt, en hoe zyne daaden op de meest algemeen-nuttige wyze kunnen ingericht worden; maar veelmeer hem, die zich door het eerfte het bes. te indrukfel Iaat bepaalen, of ook door Jouter aandrang en gewaarwording niet tot werkzaamheid komen kan,en zich alleen beperkt binnen den kring van hartstochtelyke tbeatraale vertooning van zyn overvloeiend gevoel. Uit dien hoofde kan men in de oogen van zodanige lieden een zeer edel mensch, en evenwel lui, ongeregeld, op. gebfaazen, krakkeelzuchtig en onrechtvaardig weezen. Het geheele denkbeeld, 't welk zy van de deugd over 't algemeen vormen is voor het grootfte gedeelte afgeleid uit dé enkele deugd van medelyden, waarin zy op eene onverflandige wyze zo verre pleegen te gaan , dat dezelve dikwerf op onrechtvaardigheid jegens anderen, of op zotheden uitloopt. 3° A,Ie dceze ¥fcn houden byna nimmer den  AAN ZYNE DOCHTER. I47 den middelweg. Alle hunne gewaarwordingen , oordeelvellingen , uitdrukkingen en daaden zyn meestal uitfpoorig. Alles wat op hun gevoelig zenuw -geitel óf een zacht óf een bitter indrukfel maakt; alles wat met hunne romaneske en harsfenfchimmige denkbeelden van de waereld en van het menfchelyke leven in de waereld ftrookt, of daarvan afwykt, is by hen óf heerlyk, hemelsch, goddelyk, óf onui'fpreekelyk verfoeijelyk en afzigtig. Zelfs de menfchen, naar maa'.e zy met hun verheven boven» aardsch gevoel overëenftemmen of niet, zyn in hunne oogen óf engelen óf gedrochten. En dewyl het Iaatfte geval, God zy dank; veel meer plaats heeft, dan het eerfte: is het zeer natuurlyk, dat zy 3.) Ook ineermaalen in een lydende dan vrolyke en gelukkige gemoedsgefteldheid zyn. Elk oogenblik ontmoeten zy in de wezenlyke waereld voorwerpen en gevallen, die zy in Arkadie, het vaderland van hunne fchoone zielen nimmer gevonden, nimmer bejeefd hadden. By eiken ftap in de menfchelyke maatfehappy komen hen menfchen dwars iti den weg, die met de menfchen hunner verSi' 2 beef-  148 CAMPS, VADESLY5E RAAD verbeelding niet de minfte gelykheid hebben. Wat wonder dat zy zich overal vetlaaten, overal mitleid, overal verdrukt en geplaagd vinden ! Wat wonder dat zy eindelyk zo verre komen , de waereld voor een jammerdal te houden , waarin mon niets béters dóen kan , dan kirren , zuchten , Wéenen én kermen! Wat nu ons gedrag omtrent deeze aandóenelyke en fert timen teele menfchen betreft: gy begrypt ügtelyk, myne lieve Dochter! zónder myne herinnering: 1) Dat het juist niet raadzaam is, z'rch met lieden van dien aart in een naauwe batrekking of vertrouwe'ykheid inte!aa:en. Want wat zou het gevolg daarvan weezen? Dit, dat men óf trachten móest, om hen gelykvormig te worden, en met alle hunne uitfpoorige denkbeelden en gewaarwordingen overëenteflemmen ; óf dat de betrekking fchielyk van zelve, en we! tot wederzydsch misnoegen , wederom eindigen zou En dan is gemeenlyk de haat deezer lieden even zo buitenfpoorig als hunne liefde was. 2) Dat vooral een jong perfoon van uwe kunne, zich voor de wezenlyke of geveinsde aan;  AAN ZYNE DOCHTER, 149 srandocnelykheid van onze rekte zorgvuldig wachten moet, omdat de gevolgen in beide gevallen, voornamelyk in het laatfte, zeer hagchelyk en ernltig voor dezelve zouden kunren worden. De wezenlyk-aandoenelyke jongeling zou ,, indien zyne aandoenelykheid niet in een zot en laf rentimenteel gevoel ontaardde, ten laatften waarfchynelyk eenigen indruk op haar maaken, dewyl zy na verloop van tyd niet in gebreke blyven zou, om het buitenfpoorige van zyne aandoenelyke gedragingen aan haare eigene beminnelykhcid en zyne ukfteekende hoogachting voor haar toetefchryven. Daar. entegen zou de geveinsde aandoenelyke — die men al mede in de waereld vindt ■ ?yn oogmerk, het welk dikwyls duivelsch -noeg is, en niets anders beoogt, dan een jong meisje van onfchuld , eer en geluk te berooven, nog gemakkelyker bereiken,omdat hy tevens doorfleepen genoeg zou zyn, de bewyzingen van zyn doortrapt gevo.et zodanig te maatigen en te regelen, dat het ?een betagchelyk of afzigtig indrukfel maakte. In beide^evallen, en voornaamelyk in het laatfte-, zouden derhalvcn het verftand, de K 3 zidï"  Ï50 CAMPE, VADERLYKE RAAD zielsrust en de onfchuld van een jong meisje, dat zulke lieden den miniten toegang en vertromvelykheid toeffiond , zeer vee! gevaar loopen. 3) Dat aandoenelyke lieden tot de meeste bezigheden van het menfchelyke en burgerlyke leven onbruikbaar zyn , en dat men dus, zo men 't vermyden kan, zich met niemand van hen moet verbinden, wanneer het 'er op aankomt, om.een belangryk en aanhoudend werk met veiëenigde krachten te verrichten. Want hoe fchierykjzou men ondervinden, dat hem elke eenigzins voortduwende infpanning te lastig, het aan hem opgedraagen gedeelte der bezigheden te eenvormig, te droog, te weinig voedzaam voor geest en hart zou voorkomen, en dat hy uit dien hoofde óf den op zich genomen pligt verwaarloosde, óf den hand , welke u tot gemeen fchappelyke werkzaamheid verëeni^ de, eensklaps en met geweld wederom ver(cheurde! By horten en ftooten zal de aandoenelyke zo goed als iemand , mogelyk zelfs nog met meerder kracht, werkzaam zyn; doch dan ook fchielyk de handen taten zinken, ftil ftaan, of ter zyde uitfpringen en het  AAN ZYNE DOCHTER. l$l het gemeenfchappelyke werk meer tegenhouden dan bevorderen. En evenwel zyn de meeste bezigheden des lévens een weg, 'die ftapvoets, en niet onder lucht- en zyfprongen moet afgelegd worden Men mag derhalven de fpringers, van wat foort ook, op het tooneeï, alwaar flegts by enkele bedryven gefpeeld wordt, zenden, en lieden, die eenen vasten tred houden, zoeken , om ons op den weg des levens en der bezigheden te verzeilen, 0. * * 's Menfchen volmaaktheid ontftaat , gelyk ik meermaalen gezegd heb , uit eene geëvenredigde omzwachteling , verfterking en verëdeling van alle zyne krachten. Elke éénzydige vorming en het daaruit ontftaande overwigt der ééne menfchelyke kracht boven de ander, fleept onvermydelyk de één of andere onvolmaaktheid en verergering van het geheel afzonderlyke wezen (Indivi. duw») na zich. Is 't het bevindings-vermogen , 't welk alleen geoefend en tot uitmunten toe- verfterkt wordt: dan ontftaan K 4 ^aar"  IJ* CAMPE, VADERLYKE BtAD daaruit, gelyk wy zo even gezien hebben, aandoeneiyke lieden ; is 't de verbeelding*, kracht en de fantazy , welke deeze uitfluitende oefening en verfterking ontvangt: dan ontftaan daaruit Dweepers, Beiden zyn oaamv aan elkander vermaagfchapt; beiden zyn dikwyls in één en denzelfden perfoon verSenigd ,• by den aandoenelyken altoos, by den dweeper fomwylen ; de gezonde reden en bet eenvou-iig menfchen - verftand worden by beiden verwaarloosd. Een dweeper is derbalven een mensch wiens verbeeldingskracht en fantazy een doorflaand overwigt boren alle zyne zielsvermogens, inzonderheid boven verftand en reden, verkreegen hebben De naam, dien men deeze menfchen in Duitschland geeft, te weeten Zwermer , is by uilftek wel gekoozen , omdat dezelve een zeer gepast afbeeldfel van den toeftand van hun hoofd opleevert. Zy is, gelyk men ziet, van het zogenoemde zwermen der byën ontleend. Wat gebeurt by deezen ? Er is één onder haar, om welke alle de overigen onrustig en ongeregeld rond zuizen en wemelen- j welke door alle de overigen blinde.'ing gevolgd  AAN ZYNE DOCHTER. IS3 vo'gJ wordt, terwyl zy dezelven uit den duisteren korf, die haar te naauw wordt, aan het daglicht en in de wyde waereld niet zich wegrukt, tot dat zy by toeval een plaats ontdekt, waar zy met alle haare mqdegenooten goed vindt zich va-t te hegten. Indedaad een treffend beeld van dat geene, wat in de ziel van den dweeper omgaat! Ook in haar is één vruchtbaar en uitfteekend hoofddenkbeeld , de moeder en koningin van dc overigen , waarvan deszen allen afhangen, aan welke alle de overigen zich zoeken vast te hegten , waarmede, alle de overigen trachten uittekomen en in de wyde waereld rond te zwerven Het kleine byën- verblyf, waarin flegts door de fmalle opening eene enkele fchemerende lichtftraal vak , is van binnen duister: en zo is het ook in het hoofd van den dweeper gefteld, waarin gemeenlyk flegts eenige afzonderlyke denkbeelden en voorftellingen, verlicht zyn, terwyl donkerheid en duisternis de overigen bedekken. Ongeregeld , wild en ontembaar zwermt het jonge byëngebroedfel uit het tq naauw geworden verblyf, en ongelukkig is de onvoorzichtige K s hand,  254 CAMPE, VADERLYKE RAAD hand, die hetzelve zou willen tegenhouden of beproeven de vlucht te maatigen en te regelen ! En zie , juist zo ongeregeld , wild en ontembaar vliegt het gebroedfel van denkbeelden 's dweepers hoofd uit; en wee dien bedaarden wysgeerigen aanfchouwer , die onderneemen wilde om dezelven tot liaan te brengen, te onderzoeken en te verbeteren! Hy zal hier, gelyk door de byën gevoelig geftooken worden. Een van de algemeenfle en onderfcheidenite trekken in het karakter des dweepers Is, dat hy aan alle de voorwerpen van zyne voorilellingen gemeenlyk flegts ééne , en wel die zyde ziet, die het meest met zyne geliefkoosde gevoelens en vooröordeelen ftrookt. Op deeze ééne zyde is het oog van zyne ziel alleen gevestigd; alle de ove. rige zyden van het zelfde voorwerp ziet of hoort hy van dit oogenblik af niet, Deeze bepaaling van zyne voorilellingen op een enkele plek, is de vuurflraal, die op het tontel van zyne verbeeldingskracht valt. Oogenblikke'yk vliegt dezelve in lichte vlammen, welke een valsch tooverlicht rondom zich verfpreiden. Nu is hy een ziender, eei  AAN ZYNE DOCIITEE. ï55 een l'hantas't, die de wezen'yke waereld ontrukt is, die zonder hulp van zinlyke werktuigen dingen hoort en ziet, of veelmeer waant te hooren en te zien, die geen ander oog gezien, geen ander oor gehoord heeft, en die in het hart van geen ander mensch gekomen zyn. Verwonderlyke beelden, harsfenfchimmen en beuzelingen wemelen in het fchemerlicht voor den fpiegel van zyn verbeeldingskracht ; hy meent dezelven met ligchaamlyke oogen te zien, met handen te grypen en vast te houden , en hy is van zyn eigen beftaan niet fterker, niet inniger overtuigd , dan van het hunne. Zyn bloed komt daarby in drift, zyne oogen fchitteren, zyne ftem verheft zich , hy fpreckt esnetaai, zo duister, zo verkeerd, zo hoogdraavend en hoog van toon , al:öf hy ingeevingen had. Met medelyden of verachting ziet hy neder op a'Ie de zwakke, koele en'laffe zielen, die niet in ftaat zyn om zyne godfpraaken te begrypen , zyne gezichten te zien , de hooge vlucht van zyne verbeeldings - kracht en fantazy te volgen, maar met looden voeten altoos nog aan de aarde gehegt zyn, terwyl hy-zelf reeds  tSS CAMÏE, VADERLYKE RAAD reecis lang de reis naar de hoogde vaste (Ier heeft afgelegd, en die zich zelfs wil ver. ftouten , om het voorwerp van zyne verrukte voorilellingen omtekeeren , ten einde ook de overige zyden van hetzelve nader te befchou'ven. Gemeenlyk is ieder dweeper ook een Geestchyvcr, dat; is, een dweeper in godsdienftig? onderwerpen. Geen wonder waarlyk ; want nergens vindt zyne wilde verbeeldingskracht een ruimer veld, dan juist hier, zodra zy maar eerst buiten de naau. we paaien van eenen verflandigen. en opgeklaarden gadsdienst in het or.överz;enelyke veld des bygeloofs is overgefprongcn. Hier is het rechte klimaat der dweepery ; hier grotijen harsfeufchimmen en denkbeeldige gedrochten, gelyk de paddeftcelen op voltige plaatfen , zeer fchielyk en in menigte op. Hier zyn onnoeme!yk veele Qosterfche leenfpreuken en beelden, die zich haten uitleggen zo als men goedvindt ; onpoemelyke duistere of verminkte fchriftuur. plaatfen, waaruit men verklaaren kan wat r.:en wil; bygevolg ook onnoemelyk veele aanleidingen tot dxoomen en fchynbaare be- wy-  AAN ZYNE DOCHTIJ. 15? wyzen ter ftaaving van de tegenftrydigfte fiemelaaryen. Zoude dan hy, die nu eenmaal lust en trek tot dweepery heeft, met liever hiér , waai eene eindcioóze ruimte voor hem openliet, dan binnen de grenen van natuurlyke di-gïn willen raaien, -alwaar reden en ondervinding zö onbefchetden zyn, om nu hier, dan diir, den llagbootn voor hem te fluiten ? Reden en ondervinding — dit zyn de twee erfvyanden der dweepery over 't algemeen, en der geestdryvery , of der gódsdienfbge dweepery in 't byzonder. Öp ondervinding fteunende en door de wysbegeerte verlichte reden — of met een woord: Opklaaring! . dit is de toets, WtlfW* sy den dweeper en geestdtyver zonder mis te tasten zult kunnen kennen. Zyt gy namelyk nog in twyfel, of iemand in mm klasfe al of niet verdient gefteid te worden . en hebt gy 'er belang by, om hie?önytrent zekerheid te hebben : laat u dan flegts éénmaal het onfchuldige woerd Opklaaring ontvallen , en zie uwen man dien gy voor u hebt, ftyfin de oogen. Bemerkt gy, dat het hem aanftootelyk is, terwyl hy rood ia 't  158 CAMPE, VADERLYKE RAAD 't aangezicht wordt, en zyne lippen zich famenfluiten: twyfel' dan niet langer., en vrees niet, dat gy hem veröngelykt. Want het is onmogelyk, dat hy, die een verachter en vyand van de opgeklaarde reden is, niet mede een Phantast en dweeper zoude weezen; ten zy dan, dat hy, *t geen ze. kerlyk ook wel famengaan kan, een volflagen domoor was(*;, die zich door anderen tegen dit woord had laaten voorinneemen, zonder te weeten, wat 'er volgens het algemeen taalgebruik door verilaan wordt. «Iet opzicht tot de dweepers, van welke foort ook , maar vooral met opzicht tot de godsdienftige dweepers, is myn welmeenende op veel ondervinding gegronde raad deeze: Hou u, myn kind ! zo verre van hen af als mogelyk is! Want vooreerst zoudt gy immers nooit eenftemmig met hen willen den- (•) Of — want ook dit derde geval is, helaas! meer dan alte wd mogeiyk — een geninsdt tooi. wgt, die, om zekere oogmerken te bereiken, ris rol van den verachter der reden en van den vyacd der opklaiiin* fpeilde , zonder het indedaac! te zyn.  aan ZYNE DOCHt'eR. 1%9 denken, en ik durf wel hoopen, nooit met hen overweg kunnen, fchoon het fpreekwoord zegt, dat dweepery befmettelyk is gelyk de verkouwdheid ; en ten tweeden leert de algemeene ondervinding. dat lieden van dien aart gemeenlyk ongeftadige, ia zelfs dikwyls gevaarlyke menfchen zyn. Het eerfte, omdat men van den éénen dag tot den anderen niet verzekerd zyn kan , dat hunne dweepery , welke heden deeze richting genomen heeft, morgen misfchien een andere, zelfs wel eens geheel tegengefleldc richting neemen zal ; het laatfte , omdat het niet alleen mogeiyk is , maar ook wezenlyk gebeurt , dat arglistige menfchen en guiten het masker van deeze of geene dweepery , vooral dat van geheime konften en rechtzinnigheid gebruiken, om achter hetzelve hunne menfehenhaatende, baatzuchtige en bedrieglyke oogmerken uittevoeren. Gy hebt federt eenige jaaren veel hooren fpreeken van het dolle en zotte wangedrag, het welk de zwEDENBOROEN.de schrof- pers, saintgermains, gasners, cagliostros, de zogenoemde Magnetijetrders en andere hoofden van dien aanhang in  160 CAMPE, VADERLYKE RAAD in de waereld bedreeven hebben: doch gy moet weeten , dat dteze a'gtmeen bekend geworden en openlyk ontmaskerde dweepers 'en bedriegers het niet alleen zyn, die in onze dagen getracht hebben de menfchen , (om ze deste eerder tot hun voordeel te bellieren en te plun leren,) tot domme langOórige dieren te maaken , en dit nog trachten , terWyl zy hun het gebruik der reden verbidden, hun verftand door bygeloovige beuzelingen verduisteren , "en hun hart door listige begoogcheüngen met verheven, geheime en bovennatuurlyke dingen , waarvan hun oplosfing beloofd wordt, Zodanig weeten te verftrikken en aan zich te ketenen, dat zy vervolgens met hen kunnen doen, wat zy willen. O, men vindt van zodarfge bedriegers, ook nadat den bövehgenoemden reeds het masker afgeligt is en zy opehlyk gebranJteeK.end zyn , nog een groote menigte , die nu onder deeze dan onder geene gedaante verfchynen , hunne bygeloovige zotternyen nu in deeze dan in geene nieuwe vorm gegooren hebben, en de eenvoudigen in alle fhmden, doch vooiïl in de hooger ran-  -aan zyne dochter, 16* rangen, nu op deeze dan op geene wyze fchandelyk weeten te bedriegen ! Houd, myn kind! ten einde voor zodanige bedriegers altoos veilig te weezen, de les in het oog, welke ik reeds elders (*) voor u en andere perfoonen van uwe jaaren optekende. „ Het geheime , wonderbaare en onbe» „ grypelyke in woorden en daaden , van ze„ kere menfchen, brengt henby verftandigen „ altoos in verdenking. Wie zich zoekt „ te verbergen, vreest ontdekt te worden ; „ en wie de ontdekking fchuuwt, heeft óf „ reeds kwaad gedaan, óf heeft het voor» neemen om het te doen. Braafheid en waare wysheid willen noch fchitteren, „ noch verborgen zyn ; zy gaan haaren „ (lillen gang recht door, op den klaarert „ dag, onbekommerd of men hen bemerkt „ of niet. Zy zoeken zich geenen aan„ hang, allerminst in 't geheim, te maaken ; ,, en zo zy al noodig vinden, om ter be> „ vordering van haare algemeen - nuttigs „ werkCO Zie cAmpe's Reisbefchryvingen voord» Jeugd; Ilde Deel, bladz.. 441. ! II. Deel, h  i6"2 CAHPE, VA D ER L YKE RAAD „ werkzaamheid verbindtenisfen aantegaan," „ dan verbergen zy toch niet het doel' „ waarnaar zy ftreeven, noch de middelen, „ waarvan zy zich tot dat einde willen bet, dienen. Zy leiden anderen niet in het „ duistere, en begeeren niet, dat men in „ haar gelooven zal; maar wenfchen liever, „ dat men haaren haare handel wyze onder. „ zoeken, en in het daglicht fiellen moge. „ Wie geloof in plaats van onderzoek begeert; „ wie wonderen in plaats van bewyzen, en „ in geheime byëenkomflen geheime dingen „ belooft; wie de waarheid, in plaats van „ dezelve meer en meer voor de oogen t, van zyne broederen te ontdekken, opzettelyk poogt te rug te houden en in een onbegrypelyke duisternis te verbergen, „ kan geen wys man, kan geen menfchen' „ vriend zyn ; maar geeft veelmeer daar» „ door duidelyk te kenneB, dat hy gehéi,. me , onzuivere oogmerken bedoelt; en » elk die niet van hem wil bedroogen worden, doet wel zo verre van hem af te t, blyven.als hy maar eenigzinskan. Deeze « raad geeft de gezonde reden, en de on„ dervinding bevestigt denzelven." N°g  AAN ZTNE DOCHTER. IÖ3 * * * Nog een byzonder foort van dweepers verdient bier in aanmerking genomen te worden, die ik, by gebrek van een eigen naam, de zedelyke noemen moet. Zy die hunne dienften begeeren , of op hunne beurs toeleggen , noemen ze wel eens Menfchenvrienden. Doch laat ik u eerst zeggen, welke foort van lieden ik hier eigenlyk op het oog heb. Het zyn zodanigen die den naam hebben , dat zy by uitftek menschlievend en weldaadig zyn, omdat zy zich by eike gelegenheid , waar wat te geeven en te helpen valt, gemeenlyk onder de toefchietendé dienstvaardigen, helpenden ën milddaadigert als de eerften en yverigften vertoonen. Moet een noodlydende onderfteund worden : zy zyn het, die hunne beurs het eerst en rykelyk openen. Ontftaat 'er brand of een ander ongemak: men ziet hen, het zy by dag of by nacht, de eerften op de piaats, om met raad en daad te helpen. Zal 'er een algemeen-nuttige, vaderlandlievende of ander diergelyke aeilzaame zaak uitgéh 7. 8e'r  ïtty CAMPB, VADERLYKE RAAS voerd worden: hunne ondertekening munf boven alle overigen, door eene buitengewoone milddadigheid en gulhartigheid uit. In 't kor', is 'er ergens, het zy naby of van verre, een openlyk werk van menschlievendheid, milddaadigheid en edelmoedigheid te oefenen: men kan (iaat maaken hen onder de geenen die zich daartoe aanbieden , altoos het eerst te vinden. Een groo. te, pryswaardige, der Godheid gelykende karaktertrek! Doch jammer, jammer is het, dat niet altoos ook al het overige in het karakter en in de handelwyze deezer zo edelfcbynende menfchenvrienden aan den eerbied be. antwoordt, weïken deeze pryswaardige trek ons noodzaakelyk jegens hen moet inboezemen. Jammer is het, dat het maar alte dikwyls gebeurt , dat gulle weldaadigheid en edelmoedige infpanning by openlyke gelegenheden , gemeenlyk de eeni-e , afzonderly. ke en dubbelzinnige deugd is, waarvan zy lof zoeken te behaalen. Want dezelfde menfchenvrienden zoudt gy het wel kun. nen gelooven , myn kind ! _ vervullen veeltyds niet eens de eet de, gemeende ea nood-  Jl&N ZYNE DOCHTER." I6"S nooflzaake'ykfte pligten der rechtvaardigheid en oprechtheid; borgen en betaa'en niet; baten ambachtslieden en kuniïenaars voor zich werken , en onttrekken of verkorten hen het welverdiend loon; leedigen de win. kels der kooplieden , en vergeeten, dat zy daardoor hunne fchuldenaars wierden; zyn dikwyls ongeregeld in hunne bezigheden, traag en achteloos in het waarnesmen van ' hunne dagtlykfche beroeps - pligten ; leggen tot vermaak van hunne vrienden gasjmaalen van het zweet en bloed van niet-betaalde, naar brood zuchtendearbeiders, of zelfs wel van de hen toevertrouwde penningen van arme weduwen en weezen aan. In één woord , deeze vuurige, werkzaame , onvermoeide menfchenvrienden.die elke gelegenheid van fchitterende werken der milddaadigheid en edelmoedigheid greetig omhelsden, waren niet zelden een geesfel voor het geheels overig gedevlte der maatfchappy, terwyl zy befcherm • engelen der noodlydenden fcheenen te zyn. Gy ftaat verbaasd, myn kind! Gy kunt niet begrypen . dat 'er zo veele fchoone en afzigtige trekken , zo veel zachtheid en L 3 wreed-  IB-fJ CAMPE, VADERLYKE RAAD wreedheid, zo vee! deugd en ondeugd in ééns ziel tevens kunnen huisvesten ! Zie hier den fieutel tot dit raadfel. Alle mentenen van deeze foort be- halven de wezenlyk-edelmoedigen, die ik hierna fchetzen zal kunnen gevoéglyk in twee klasfen gerangfehikt worden. °De eene klasfe van menfchen zyn dat reene, wat zy fchynen, wezenlyk, uit eenen°ianerIjken aandrang van een aandoenelyk en mededoogend hart ; de anderen zyn het uit ftaatkundige list en doortraptheid. De eerften zondigen daarby uit zwakheid of dwaahng van hun verftand, wanneer zy dwaas genoeg zyn van zich te overreden, afcöf * menfchen geheek deugd flegts in zodanige betooningen van medelyden en weldaadig. heid jegens ellendigen en noodlydenden be ftond } alsof men derhalven aan alle zyne pligten als mensch, als burger, als chris ten, volkomen voldeed, wanneer men flegts veele blinkende werken van milddaadighe'-d en barmhartigheid verrichtte; ffiaar de Jaat flen bedienen zich van zodanige werken als een lokaas, om de harten van goedaardige maar zwakke menfchen te vangen, 0Jn zich ec-  AAN ZYNE DOCHTER. IÖJf eenen aanhang te maaken, overal invloed te verkrygen, en zich overal gepreezen en bewonderd te zien. Beiden kunnen dus immers ,by al hun wezenlyk of geveinsd medelyden jegens armen, zieken, lydenden en behoefiigen, altyd nog zeer onreielyk , zeer pligtvergeeten en onrechtvaardig zyn jegens anderen , die niet mede behooren tot de voorwerpen hunner gewaande mcnschlievendheid, omdat zy niet arm, noch ziek zyn of nood lyden. Ook kunnen ds fchitterende uitftortingen hunner weldadigheid , waarover het onnoozeler gedeelte der menfchen hen bewondert en vergoodt , indedaad zeer berispelyke en ftrafwaardige daaden zyn , wanneer naamelyk daarby deeze of geene hooger of noodzaakelyker pligt verwaarloosd , en vooral de rechtvaardigheid uit het oog verlooren wordt. Verwonder u dan niet meer over het tegenftrydige in het karakter en de daaden deezer lieden ; en hoor nu, hoe cy 't moet aanleggen, om van hunne éérzydige of zelfs geveinsde deugd, niet geblinddoekt of misleid te worden. Zo dikwerf als u iemand voorkomt, die L 4 v»»  ÏÖ8 CAMPE, VADERLYKE RAAD van menslievendheid en van begeerte naar werken der mdddaadigheid fchynt te blaaken; tracht dan eerst , voor dat gy over hem oordeelt, wegens de volgende vraagen vol! komen zekerheid te ontvangen : Heeft de man, die zo milddaadig is, ook zyn eI hms bezorgd? Is 'er niemand onder zyne nabeftaan.ten, huisgenooten en vrienden welken dat geene op een onrechtvaardige wyze onttrokken wordt, wat zyne milddaa, digheid aan vreemden befteedt ? Is hy niemand iets fchuldig, en onthoudt hy den arbeider nimmer zyn verdiend loon ? Is hy niet flegts weldaadïg, maar ook rechtvaardig jegens iedereen; niet flegts mededoogend maar ook naarftig, geregeld en getrouw in zyne beroeps-bezigheden: niet flegts goedertieren jegens ellendigen en verdrukten, maar ook. billyk jegens zyne dienstboden' vnendelyk en zachtzinnig jegens alle de gee! «en, die van hem afhangen of met hem in eene naauwe betrekking ftaan? Doet hy het goede, 't welk by doet, zo veel mogeiyk in dille; ten minften altoos zonder Pharizeeuwfche grootschheid, zonder aanfpraak fe maaken op lof en verwondering, zonder zkk  AAN ZYNE DOCHTER. 1(5-3 zich daardoor tot ydelheid en hoogmoed te faaten verleiden? In 't kort, verricht hy nooit een waar of fchynbaar werk van welriaadigheid met verwaarlocïzing der rechtvaardigheid jegens anderen; en veroorlooft hy zich dus nooit, geweetenbos te zyn, ten einde weldaadig en edelmoedig te fchynen ? Kunnen alle deeze vraagen naar waarheid tot zynen lof b-antwoord worden : buig dan uwe knie, myn kind ! zo dikwyls gy zynen verëerenswaardigen naam hoort noemen ; want het is de naam van een der ödelfte ftervelirigen , van den alierbraafften onder de menfchen! Maar kan zulks niet gefchieden, en is 't derhalven klaarblyke. tyk , dat medelyden en weldaadigheid de eenige afgezonderde deugd of zelfs het geveinsd masker van zyn karakter zyn : verwonder u dan niet meer over hem; wys het van de hand, wanneer hy u iets wil op. dringen, en verkeer zo weinig met hem, als gy by mogelykheid kunt. Want hy is in dit geval voorzeker óf een zeer zwak mensch, die omtrent zyne pligten fbgt onderL s wee-  X70 CAMPE, VADERLYKE RAAD weezen is, óf — een opzetteiyke huichehul * * * Een ander nog veel flegter en tevens gevaarlyk foort van menfchen, aan de laatstgenoemden vermaagfchapt.zyn de zogenoemde Fynen of Godsdienftige huichelaars; lieden, d'eby een- hart, waarin in >p geheel geen' waare godsvrucht en gemoe lelykbeid huisvest,- de woorden : God , Christus en Godsdienst altoos in den mond hebben ; met huione gewaande in hunne oogen zeer verdienfteiyke rechtzinnigheid, dat is verkleefdheid aan zekere formulieren , veel op hebben j iedereen, die zich door zyne eigene gemoedelyke overtuiging genoodzaakt ziet, van deeze formulieren zelfs maar in 't minffe aftewykcn, terftond als een vyand van Gód en godsdienst haaten , in verdenking brengen en vervolgen,- alle uiterlyke go Isdienftige gebruiken met den grootften yver en ftiptheid verrichten, en in een gedachtenloos geklap van woordenryke gebeden en lio-  AAN ZYNE DOCHTER. liederen hunne vroomheid , hunne deugd, en hun christendom ftellen; die hierop hun voorrecht boven anderen en de hoop op een eeuwig geluk, dat hun eerlang zal ten deel vallen, gronden; maar voor het overige zich in 't minfte niet bekommeren over de opvolging der zedelyke voorfchriften van den godsdienst , noch over den geest des christendoms , welke beftaat in ootmoedigheid, vredelievendheid, verdraagzaamheid en oprechtheid van hart. Is 'er meer noodig, dan deeze korte fchets, welke ik warelyk niet van denkbeeldige harsfenfchimmen, maar van wezenlyke, niet zeldzaame origineelen ontleend heb, om u deeze haatelyke huichelaars in hunne geheele onwaard gheid ten toon te ftellen? Deeze Hukte, laars, zeg ik; want het is ontegenzeggelyk dat de zogenoemde Fynen in alle gezindhe» den en fektcn, die met hunne vroomheid pronken, naar den gewoonen loop, dit wezenlyk zyn. Een vat , dat klinkt, is zekeriyk ledig; en een mensch, die God en godsdienst onöphoudelyk in den mond heeft, heeft beiden voorzeker niet in het hart. Wie luiden in het hart heeft, "geeft zulks niet door  Ï?j CiMPS, vaderlyke raad door woorden , maar door daaden ts kennen j hy verheugt zich in ftilte over zynen fchat, en het is hem zeer onverCchillig. of anderen hetzelve opmerken of niet; even ge'yk gemeenlyk , niet een werkelyk gegoed mensch, maar alleenlyk hy, die voor ryk wenscht te boek te ftaan , zonder het wezenlyk te zyn , met de verworvene fchatten pronkt. Ik heb menfchen gektnd, die met een hart vol van welmeenendbeid en braaf, hti I, de ruuwite vloeken konden uitbraaken, vloeken, van weike s t e n ne zegt: ,, dat „ de boekhoudende Engel in de cancellary des hemels een traan daarop laat vaüen, „ om ze weder uittewisfchen:" doch ni nmer heb ik Fyne kweezeis gezien, lieden, die in hunne blikken, gelaatstrekken , gebaarden en woorden eenebuitengewoone vroomheid wilden te kennen geeven, die niet hy eike daad, waardoor zy eene proeve van hunne voorgevende vroomheid zouden afleggen, blyken gaven, dat zy vermomde fchyrheiligen waren, die hunne geheele godsdienftigheid fielden in het mengvuldig gebruik van vroom - klinkende woorden in het ge> duutige aanhaalen van fchrifiuurplaatfen, en in de  AAN ZYNE DOCHTER. I7i de naauw gezette waarneeming van godsdienftige gebruiken. Gy moet echter, myn kind ! daarby mg begry,ien, dat dit niet flegts onwaardige, maar zelfs gevaarlyke menfchen zyn. waarvoor men zich in alle opcenten zorgvuldig wachten moet. Want waartoe is hy niet in ftaat, die dat geene, wat «ooi den mensch het heiligde en eerwaardigfte is — den godsdienst —tot een dekmantel van zynsn Üegten inborst en van zyne boevenftukken maakt , en die den godlasterenden wam koestert, dat een godsdienst, die alleen In woorden, in bidden en zingen en in een angstvallige waarneeming van alle ple*tig. heden beflaat, welke men voor heilig houdt, een voldoenende losprys voor alle fchulden , hoe groot ook , zy, die hem van alle natuurlyke en burgeriyke pligten ontheft ? Jylyd deeze christelyke Pharizeeuwen , en keer liever , zo dikwerf de keus aan u ftaa', by tollenaaren en zonda.iren , dan by hen in, in de va^te overtuiging, dat openbaare roekeloosheid zo gevaarjyk niet is, als ge. veinsde vroomheid. Nog  '174 Cd MP E , VADEHL7KE RAAD * * * Nog vinden wy twee foorten van trieri. fchen, riie beiden tot iriferftcn overflaa-i, en die, uit hoofde van hunne eigenaartige hoedanigheden, hier mede een plaats verdiénen. Dit zyn de ÜUJkiknden, de Gronte» en Vermaarden van ailerieiën aart, aan den éénen , en de Minder dan middelmaatigen, Zwakken en Dommen aan den anderen kant.' Wy zulien met de eerstgenoeaden begin, nen. Door uitftc-ekende menfchen verfa ik hier aiie de geenen , die eensdeels door de verheven (randplaats, waarop zy in de menfchelyke maatfchappy ftaan , anderdeels door hunne buitengewoone begaafdheden en verdienden, boven den gemeenen hooP zeer uitmunten. Dat deeze, uit hoofde van den grooten invloed, welken zy op andere men. fchen hebben, en ook cp ons in 'tbyzonder kunnen hebben , onzer oplettendheid voomaamelyk waardig zyn; en dat wy hen, naar maate wy met hen in nadere betrekking komen, ook fcherper in 't oog houden en befpieden moeten, behoef ik niet te zeggen. Het  AAN ZTNE DOCHTER. I?J Het eerfte, 't welk ik hier noodig oordeel van hen aantemerken is : dat , hoe open'yk ook de levenswyze van deeze menfchen is, evenwel gemeenlyk niemand minder recht gekend, niemand daarentegen meer miskend wordt, dan zy. Dit fchynt ongelooflyk, zelfs tegenftrydig te weezen; en echter is het waarheid. Men zou denken , dat een reus, die door zyne grootte aller oogen tot zich trekt, die wegens zyne grootte hoven alle overigen moet gezien worden, en zich het minst verbergen kan, ook boven allen meest en best gekend , en naar alle zyne byzondere hoedanigheden , genoegzaam op de tong van ieder zyn moest. By ligchaamelyke reuzen is dit wezenlyk ook het geval: doch niet by reuzen in den gceste. lyken en zedelyken zin, wier grootte niet door het Iigch'aamelyke , maar alleen door het ziels-oog kan gemeeten worden. Deezen worden miskend , ten deele , dewyl de meeste menfchen geen vermogen genoeg hebben om derzelver waardy behoorlyk te meeten en te fchatten; ten deele , dewyl verre de meeste menfchen hen flegts door eenen duisteren en ongetrouwen verrekyker kun-  176 CAMPE, VADERLYKE RAAD kunnen waarneemen , waardoor zy noodzaakelyk grooter, of kleiner, of ten minften anders moeten verfchynen , dan zy indedaad zyn; ten deels, dewyl de meeste menfchen, v n welke zy opgemerkt en beoordeel.! worden, reeds door het gerucht voor of tegen hen met vooröordeeisn ingenomen waren en zich daarvan in hun oordeel laaten leiden en biii.ddoeken; ten deele einde'yk, dewyl de indr:;k , welken deeze reuzen in den zedelyken zin op den geene maaken , die Voor ce eerfte maal met hen verkeert, om redenen, die zeer begrypelyk zyn , gemeenlyk zo levendig en fterk is, dat onze opmerkende geest daardoor bedwelmd en onbekwaam wordt zyn werk te verrichten. Bierby komt nog een dubbele hoofdoorzaak, welke de waare beoordeeling van groote en vermaarde mannen ten eenemaai ondoenelyk maakt. Dit is de uitneemende goedaardigheid der menfchen aan de ééne, en hunne even zo uitneemende nydige jalouzy aan de andere zyde. De eerfte beweegt hen, om alles wat zy by uitmuntende menfchen zien blinken (in zoverre de glans hen niet te naby is en alte fterk in 't oog valt, en hun eigen licht  aan zyne dochter. 177 licht daardoor niet verduisterd wordt) terftond zonder nader onderzoek voor zuiver goud en echte diamanten te houden; de laatfte maakt het daarentegen , zodra hun licht daardoor, gelyk men zegt, betimmerd wordt, ook voor hen zeer gewigtig, zich en anderen te overreden , dat het zuivere goud indedaad niets dan pinsbek , en de echte diamanten flegts valfche fteenen zyn. Vandaar het waare fpreekwoord ; „ dat een pro„ feet nergens minder geldt, dan in zyn „ vaderland." By afweezigen is de genoemde goedaardigheid, maar by tegenwoordigen de voorbefchteven jaloezy werkzaam. Hierom zien de eerften alles grooteren beter,en de laatften alles kleiner en flegter , dan het wezenlyk is. De eerften pryzen, de laatften laaken, beiden onmaatig. Op de laatften alleen doelt derhalven 't geen een van onze beste Schryvers C) van den mensch * over 't algemeen, in de volgende plaats zegt: Hoe grooter rol wy fpeelen, hoe meer „ wy door de betrekking , welke onze „ ftand, beroep en begaafdheden ons inde maat;- (») Wie land. II. Deel. M  178 CAMPE, VADERLYKE RAAD „ maatfcbappy hebben aangeweezen , open„ lyk ons vertoonen, (en, voeg ik 'er by, ,, hoe grooter , nieuwer en ongemaklyker „ de indrukfelen zyn, welke wy op anderen „ maaken; : dieste meer mogen wy ftaat „ maaken, dat wy van den grooten hoop „ rechtvaardigheid noch infchikkelykheid „ te verwachten hebben. Duizend oogen „ zyn tot geen ander oogmerk op ons ge„ vestigd, dan om gebreken by ons te vin„ den; en wee hem, die niet verftandig „ genoeg is, om, gelyk alcibiades, „ fomtyds een zotheid te zeggen ofte doen, „ om den geest der lasterzucht door eene vrywilüge offerande te bevredigen! Wee „ hem, die hoopt hem door de zorgvul„ digfte pooging van in 't geheel niet mis te „ tasten, te vrede te ftellen ! De wyste, „ deugdzaamfte, onberispdykfte man, zegt „ plato, zou juist de geene zyn, tegen „ welken zich de geheeie waereld (*) ein„ delyk tot een famenzweering zou verbin. „ den en nimmer hebt gy, goddelyke „ pla' (*) D« is, de geheel* flad, op zyn best bet geheeie diftrikt.  aan zyne dochter» 179 j, plato ! (onder de onderftaande bepaa< Hrtg) grooter waarheid gezegd !" Hieruit, myn kind! vloeit nu, gelyk gy van zeiven begrypen zuil; , de algemeene itelregel: dat wy noch de loftuitingen, welke wy van verre, noch de berispingen, welke wy in de nabyheid van groote lieden hooren, ooit voor volkomen gegrond houden , maar een goed gedeelte van de eerften op het goedaardige enthufiasmus der menfchen , en een goed gedeelte van de laatften op hunne nydige jaloezy moeten aftrekken. * * * En hier is het dat ik ook gewag moet maaken van dat genootfchap, waaronder ikzelf behoor; te weeten van de Schryvers. Hun dagelyksch meer en meer toeneemend getal is byna reeds legio; en men vindt dezelven thans in alle plaatfen , in alle ftanden, van eiken ouderdom en onder beide fekfen. Het kan derhalven noch ongevoeglyk, noch overtollig fchynen, om van hen insgelyks iets te zeggen in een werk, het welk u mee de voornaamfte klasfen der meufchen zal M 2 &«:  \ Ï80 CAMPE, VADERLYKE RAAD bekend maaken. Doch om geen wespennest te roeren, zal ik u de volgende opmerking over dezelven , vonr welker waarheid ik borg fla, in het diepfte vertrouwen als 't ware in het oor fluisteren: „ Verre „ de meeste Schryvers zyn in hunnen aart „ geheel anders, dan zy in hunne fchrif„ ten verfcbynen." Wel is waar, een ieder van hen vertoont, dikwerf buiten zyn weeten, in zyne fchriften zekerlyk wel iets van zyn eigenaartig karakter; doch dit iets befiaat veelal in zulke fyne trekken, en is, voor zo verre hetzelve berispenswaardige hoedanigheden betreft, gemeenlyk zo overpleisterd en vernist, dat het voor 't oog van den gemeenen Leezer wel voor altoos zal verborgen blyven. Daarentegen draagt ieder van ons wyslyk zorg, om alles, wat hy van goede hoedanigheden en vermogens, voornaameiyk van befcheidene , biliyke, rechtvaardige, edele en menschhevende neigingen ten deele wezenlyk bezit , ten deele gaarne wil fchynen te bezitten , zyne handen- en harsfenvruchten blykbaar intelyven. De werken van zeer weinige Schryvers zyn getrouwe fpiegels van henzei-  AAN ZYNE DOCHTER. lSl zeiven ; dewyl zeer weinigen van hen over dat geene, wat zy fchryven willen, niet met hunne eigenliefde en roemzucht, maar met hun hart, met hunne zielsneigingen en met hunne wezenlyke overtuiging raadpleegen. Maar juist deeze weinigen zyn het, die, ter belooning van hunne oprechtheid, door hoogmoedige weetnieten , valfche beöordeelaars en zoJanigen die eenen ketter reeds van verre ruiken kunnen , op de onbamhartigfle wyze worden aangerand. Dit merken dan de vexftandige, Heeren op, die na hen op het tooneel treeden , en zyn niet d»vaas genoeg, om zich in eenen tyd, dat het parterre niets dan momaangezichten begeert te zien, met hun natuurlyfc gelaat te vertooijen. En dit is ook de reden, waar. om al het gefchryf thans byna een enkel groot vasteniivonds-vermaak geworden is, daarin de wyze dikwyls de rol van den vasteniivonds-gek, en de zot die van den wyze met baard en mantel fpeelt. Wees gy, myn kind! hieromtrent ook verftandiger, dan den grooten hoop, dat gy u door dit maskerfpel der Schryvers nie.t laat misleiden. Voeg uwe ftem nimmer mede M 3 b/  182 CAMPE, VADERLTEE RAAD by de gewoone onmaatige uitroepingen over alle de waardige en heerlyke mannen, nog minder by het licfdelooze veröordeelen van vrymoedige, zelfdenkende en uit dien hoof. de zekerlyk ook wonderfpreukige Schryvers, die men beiden nog niet anders, dan uit hunne fchriften kent; maar wacht met uwe goed- 0f afkeuring , voor zo verre het eerfte of het laatfte hunnen perfoon betreft , tot dat gy gelegenheid 'hebt gehad, in hen den Mensch even zo goed als den Schryver, en wel niet in ftaatfy-kleeieren, maar in den japon en het beddejak te leeren kennen. Dan zal de eerfte drift der verwondering of des tegenzins in de meeste gevallen merkelyk verflaauwen , omdat zy veeltyds het tegendeel vinden zult van~t geen de fchriften en het daarover gevelde oordeel van anderen u deeden verwachten. En een half douzyn van zodanige opmerkingen, die gy in 't vervo'g van tyd genoeg zult kunnen maaken, zullen voldoende weezen, u van de morelykheid te overtuigen, dat men aan den eenen kant eea Schryver, die in een kwaad gerucht is, en nogthsns een braaf man, gelyk aan den an- de-  AAN ZVNE DOCHTER. l8j deren kant ongemeen befcheiden, zachtzinnig , vredelievend , ingetoogen , mensch. lievend , vroom , rechtzinnig en oprecht cp het papier , en evenwel in eenen hoogen graad ydel, hoogmoedig, ruuw , krakkeelziek, buitenfpooriiï, baatzuchtig, ongeloo. vig, geweetenloos en een fielt in zyn leven zyn kan. Doch moet gy u over 't algemeen gewennen, by alle perfoonen, die vnor de oogen van een grooter of kleiner publiek werken Regenten , Staatsdienaren, Schryvers en Virtuüozen van allerleien aart , , den openlyk werkzaamen man van den mensch zorgvuldig te onderfcheiden , dewyl beiden , hoewel in één' perfoon verëenigd, dikwerf zeer van elkander verfchillen. Gy moet derhalven nooit denken: vermits deeze of die als Schryver, Konftenaar enz. befchouwd , uitmunt, en overal gepreezen wordt; derhalven moet hy ook een voortreffelyk karakter hebben, en zyn afzonderlyke levenswyze roemwaardig zyn. Dikwyls niet minder, dan dit. Ja menfchen van dien aart hebben, omgekeerd, by den menfehenkenner een niet onwaarfcbynelyk M 4 voor-  'lU CAMPE, VADERLYKE RAAD vooroordeel veeleer tegen zich, dan dat zy hetzelve voor zich hebben zouden. Want vooreerst is het maar alte gewoon, ik zou fchier zeggen alte natuurlyk , dat de opet> Jyke werkzaamheid van een mensch lang. zaamerhand eenen nadeeligen invloed heeft op de rondborftigheid, oprechtheid en braafheid van zyn karakter; want het moet inde' daad al eene fterke en groote ziel weezen, die zich door de dikwyls onbefcheidene blikken en oordeelvellingen van een geheel haar aangaapend Publiek, niet buiten haare natuur. Jyke bedaardheid brengen, van den rechten gang zonder aanmaatiging aftrekken , zich daardoor niet tot ydelheid en rcemzucht, en door deeze wederom tot geveinsdheid en onredelykheid, verleiden laat. Ten tweeden is het even zo zeldzaam , eenen dikwerf voor de oogen van het Publiek werkzaamen man te vinden, die door de geduurige infpanning , waaraan hy hierby onderworpen is, niet in zyn zenuwgefte!,en daardoor niet in de kalmte en gelykmaatigheid van ?e. moedsgefteldheid, veel geleeden heeft. En eindelyk, ten derden, is het geval, helaas! meer dan te gewoon, dat de waarheid over  AAN Z.YNE DOCHTER. 185 't algemeen , en de zedenleer in 't byzonder, voor de geenen , die dezelven meer voor het Publiek , dan voor zich.zeiven bewerken , allengs alle bekoorlykheid en alle kracht verliezen , en ten laatiten flegts als een onverfchilhge ftoffe tot roemruchtige konstwerken befchouwd en behandeld worden, Om deeze redenen is het beroep van eenen openlyken Zelenleeraar indedaad een gevaarlyk beroep; en de man , die in hetzelve niet alleen zonder zedelyke verergering, maar ook onder aanhoudende verbetering en volmaking van zich-zelven, voldoet, is een van de eerwaardigfle mannen , die ik ken. Doch het getal van deeze edelen is zeer klein I $ * * Nu moet ik nog trachten, u de klasfe van menfchen , die het tegengeftelde van de voorige uitmaaken, te weeten de minder dan middelmaatige, zwakke en domme lieden, voor zo verre zulks mede over 't algemeen gefchieden kan, te leeren kennen. Vermits deeze verre de grootfte en aanzienelykfte M 5 - lila3-  185 CJ1KPE, VADERLYKE RAAD klasfe der menfchen is; vermits dezelve van heden uit alle (tanden, zelfs van den eerden en hnogften rang , wemelt , en van dat geene, wat in de waereld gefchiedt, verre het meeste door hen en voor hen gefchiedt: zou ik aan het oogmerk van dit hoek geenszins voldaan hebben, indien ik door deeze talryk foort van menfchen overtefhan, in hetzelve een zeer groote gaaping overliet. Hoor dan, wat ik, geleid door myne on dervinding , ook daarover te zeggen heb. Vooreerst moet men zich wel wachten van deeze zeer groote menigte niet, gelyk men zegt, over éénen kam te fcheeren. JVlei) vindt veelmeer tusfchen dezelven meer dan één aahmerkèlyk onderfcheid, dat niet moet over het hoofd gezien worden. Het gewigtigile daarvan , welks opmerking aan het oogmerk van dit gefchrjfi fchynt te beantwoorden, is het volgende: Eenige eenvoudige arme menfchen zyn geboorene, anderen gemaakte domöoreu. De eerften zyn, met opzicht tot hunne innerlyke en uiterlyke werktuigen van het denk- en bevindings-vermogen, van natuur (lomp; het ontbreekt hen aan natuurlyke begaafd- he-  AAN ZYNE DOCHTER, 187 heden, en ik geloof, dat geen opvoeding in de waere'd in ftaat is, om iets meer van hen te maaken, dan zeer middelmaatige en op hst best voor de gewoone , byzonder werktuiglyke bezigheden des levens gebruik» baare menfchen. De laatften daarentegen had de natuur in 't geheel niet ftiefmoederlyk, fommigen van hen zelfs met een uilfteekenden voorraad van kracht en vermogen bedeeld: doch het ongeluk wilde i dat deeze beginfelen onöntzwachteid bleeven, of,'t geen nog veel erger is, door een verkeerde en valfche vorming verwrongen wierden. Laat ons de eerften Onnoozele menfchen, en de laatften Domöoren noemen. De domoor, in de zo even bepaalde betekenis van het woord befchouwd, behoort niet flegts tot de'onaangenaarnfte , lastig, fte, maar ook tot de algemeen - fchadslyke en gevaarlykfte foort van menfchen, die men niet verre genoeg van het lyf kan houden. Hy is onrustig en valt overal in, omdat hy krachten by zich befpeurt, die hy niet in eene regelmaatige en algemeen - nuttige werkzaamheid weet te brengen; by is ydel, verwaand en hoogmoedig , dewyl zyne flegt- ge-  188 CAMPE, VADERLYKE RAAD gevormde ziel zich geen denkbeeld van boagcr volmaaktheid voortrek, dan dat geene, het welk hy by en in zich-zeken meent te vinden; hy is eigenzinnig, ftyfhoofdig en twistziek, dewyl zyn hoogmoed zich tegen allen onderwys aankant, en in ieder terechtwyzing , hoe vriendelyk ook, een verwyt van onkunde ziet, het welk hem oogen- 1 blikkelyk in 't harnas jaagt ; ontembaar in den toorn en gloeijend van wraakzucht, dewyl hy noch verftand noch voorzichtigheid genoeg bezit, om dezelve te maatigen; ein. delyk achterdochtig, verheugd over het nadeel van een ander, en vuilaardig, dewyl zyn natuurlyke aanleg tot verftand door een gebrekkige en verkeerde vorming in arg. listigheid , zyne zelfliefde in nyd en in menfchenhaatende eigenliefde ontaard is. Dit is het voortbrengfel van fterke natuurvermogens en een flegte, ten deele gebrekkige, ten deele verkeerde vorming. Dit is de Domoor der opvoeding, niet die der natuur die hem tot iets beters gefchikt had. Veel onfchadelyker , in alle opzichten beter en beminnenswaardiger , zyn die men. fchen, welke wy Onnoozelen genoemd hebben,  AAN ZYNE DOCHTISi ï8» hen , en wier eenvoudigheid en domheid niet uit gebrek aan vorming, maar veelmeer uit gebrek aan ftofFe ter vorming, en dus uit eene natuurlyké flapheid en zwakheid der zielsvermogens, ontftaan. Deezen zyn goedaartig van natuur, en verdienen niet alleen infchikkelykheid , maar ook meerder liefdeen achting, dan hen gewoonlyk betoond wordt. Zy zyn zachtmoedig, geduldig, toegeevend en gezeggelyk jegens ieder, een, die zich vernedert om hun vertrouwen te winnen; vriendelyk en dienstvaardig, tot zelfverloogchening toe; getrouw en gelykmaatig in de vriendfchap; zonder veel aanmaatiging, en derhalven in alle opiichten gemakkelyk te voldoen ; uitneememl dankbaar voor elke hen beweezene weldaad en dienstbetoonihg; in één woord, zy be. zitten alle deugden , welke met zwakheid kunnen gepaard gaan, en zyn vry van alle ondeugden, welke een byzondere kracht en vermogen der ziel onderltellen. Bygevolg zyn(zy aan den éénen kant zeer onfchadelyke , en aan den anderen kant zodanige fchepfelen, waardoor veel goeds kan uitgevoerd  tgO CAMPE, VADERLYKE RAAD vnerd worden. Dit is de Onnoozele der natuur. Wat nu de omzichtigheid zowel, als ook de natuurlyké biilykheid nopens beide deeze foorten van menfchen, die niet dan in het enkele firuk van domheid elkander gelyk zyn, raaden, behoef ik hier naauwlyks bytevoegen. Wie bégtypt niet van zeiven , dat men de eerften, zo vee! men kan, ontwyken , maar de laaiften, uit hoofde van hunne menigvuldige goede hoedanigheden, geenszins verfmaaden of van zich ftooten moet? Het komt 'er alleen op aan , dat men zich jegens hen in eene betrekking weet te brengen , welke wederkeerige genegenheid en dienstbewyzingen toelaat, zonder dat zulks de verftanciger party alte lastig valt. En zulks is indedaad niet zeer bezwaarlyk, omdat deeze menfchen, gelyk ik boven reeds heb aangemerkt, zeer weinig eifchen en derhalven ligtelyk kunnen bevredigd worden. Doch wat betreft het geringe ongemak, 't welk door het aanhooren van ongezouten taal in de verkeering met deeze menfchen wordt veroorzaakt: wenscb>  AAN ZYNE DOCHTER. IQt wenschte ik wel, dat gy hetzelve niet alte hoog opneemen, maar u veelmeer gewennen moogt , om zulks , gelyk elke lastigheid , zo onaffcheidelyk aan het menfchelyke leven verknocht, met geduld en vriendelykheid te verdraagen ; het geen u in duizend onvermydelyke gevallen van zeer veel nut zal weezen. Wee het arm vertroeteld mensch , dat alte gevoelig is omtrent alle verveeling ; dat de verveeling niet in kortswyl weet te veranderen! In welke woeftyne zal hy vluchten , om de fchaare van verveélende menfchen te ontgaan ? Daarenboven is het der moeite wel waardig, om wegens de liefde en vriendfchap van deeze eenvoudige, maar goedaardige menfchen, een weinig ongemak te verdraagen. Uw eigen belang moet u daartoe beweegen. Want, myn kind! gy moet begrypen, dat zy juist de menfchen zyn, wier dienst wy in het menfchelyk leven het minst misfen, en op wier dienstvaardigheid in alles wat hen mogeiyk is, wy ons het meest verbeten kunnen. Wenscht gy, eene zaak voor u of voor anderen ter uitvoer gebragt te zien  Ï92 CAEIPE, VADERLYKE RAAD zien, waartoe r.iet zo zeer uitmuntende zielsvermogens , dan we! veelmeer ligchaaraelyke infpanning, oplettendbeid op kleinigheden en geduld vereischt worden, en waartoe gy noodzaakelyk de hulp van anderen norX dig hebt: verg zulks vooral niet van uwe fyne , befchaafde geestige en verfhndige vrienden! Ga veelmeer, zonder zulks met deeze eerst vruchteloos te beproeven, terftond by die geenen van uwe kennisfen, die.de eenvoudigften zyn, en wees verze. kerd van het goede gevolg, voor zo verre zulks door hunne krachten kan bewerkt worden. Terwyl deeze oogenblikkelyk en zonder te aarzelen met hun geheel hart hand aan het werkflaan, zouden de eersteenoemden vooraf nog zo veele tegenbedenkingen inbrengen ; nog zo menigen rammelenden blik op zich - zeiven en op hunne betrekkingen flaan , om te onderzoeken, of het ook met hun eigen voordeel mogt ftrooken, of niet de één of ander hen daarover zou berispen , en of 'er niet eenig ongemak voor hen mede zou gepaard gaan ! Terwyl de goedaardige onnoozele het niet in de gedachten neemt, om u zyne verdienden bo- ver»  AAS ZYSE DOCHTER. 193 Ten de waarde aanterekenen, maar zich veelmeer voor het vertrouwen, 't welk gy in hem fielt, en voor de gelegenheid, die gy hem aanbiedt, om u van dienst te kunnen zyn, als uwen fchuldenaar zal aanmerken: zouden de fyne, befchaafde, geestige en verftandige lieden ieder u beweezen dienst op woeker willen uitzetten, en binnen eenen korten tyd het kapitaal met meer dan Joodfche intresten terug eifchen. —- Verfmaad derhalven de genegenheid der onnoo. zelen niet, en heb — indien gy u niet misfchien door byzondere ondervindingen in byzondere gevallen , daartoe bevoegd mogt achten van de vriendfchaps- bewyzingen der geenen, die een meet dan gewoone maat van wysheid , geest.gheid en verftand bezitten , niet alte groote en te zekere verwachtingen. Het één en ander zou u daarna welëens kunnen berouwen. § $ f . Deeze beknopte handleiding tot het getvigtig onderzoek van den mensch, zal, l IL.Diu. ff M  «4 CAMPE, VADERLTKE Siiö hoop ik, voldoende zyn, om u tegen affe voorbaarigheid in uw oordeel over dezelve* te beveiligen, en u op den weg ter verwerving van eigen doorzicht in de onëindige verfcheidenheid der menfchelyke gemoedsgefteldheden te leiden. En meer heb ik daarmede niet bedoeld. Ik wilde flegts eenige merkpaalen en handwyzers voor u oprichten, waardoor gyu aityd kunt te recht helpen. Want wie zou durven ondernemen de menfchen met alle hunne volmaaktheden en gebreken op het papier te fchetzen? Dit zoude eene verbaazende en volffrekt onmogelyke onderneeming zyn , omdat onder duizend milliöenen menfchen geen twee getonden worden. die in alle opzichten volkomen naar eikanderen gelyken. Elk ftaat hierin op zich-zeiven; elk moet derhalven afzonderlyk nagefpoord worden. Leg u myn kind? op deeze nafpooringen toe* zy zyn zo nuttig als aangenaam. Doch ten einde uw eigen karakter noch uw eigene gemoeds- rust daardoor iyden mooge, zo hoüd by alle uwe toekomende waarneemingen over den mensch, de onverbreekefyke grondwet in het oog: ». Das  Aan zyse dochtés- ip§ £ Dat gy trachten moet meer hunne goe» „ de, dan hunne kwaade hoedanig-, 1 (, ,, heden en daaden optefpooren." Verblyd u over eiken trek van rechtvaar» digheid , billykheid , edelmoedigheid en menfchenliefde, welken gy in 't verborgen ontdekt, als een aanwas van familie-luister, als een vermeerdering der geheele fom van menfchelyke volmaaktheid en gelukzaligheid, Waarin gy , gelyk elk afzonderlyk lid der maatfchappy, zekerlyk naar evenredigheid zult deelen. Want alle daaden en lotgevallen der menfchen, zelfs der geenen, dia met opzicht tot den tyd door geheele eeu» wen, met betrekking tot de plaats door aard» gordels, van elkander gefcheiden worden t zyn, gelyk de droppelen van den Oceaan, en de fchakel van een enkele onmeetelyk keten t onaffcheidelyk vereenigd ; en het I gevolg van elke goede en kwaade daad, dia i op de aarde gefchiedt, loopt, als elektriek - vuur, door de geheele keten van den eer» ften fchakel tot den laatften. Wat betreft de kwaade hoedanigheden -en daaden der menfchen, zal het zekerlyk nimi ner ontbreeken aan lieden, die gaarne en  Ï9S CAMPE," VADEELTKE BJJA» ohgevergd de moeite neemen en u daarvan onderrechten willen ; daarentegen zal men u van de goeden flegts zo veel zeggen als noodig is, om een boosaardige lastering gevoeglyk aan den man te brengen, en haar den fchyn van rechtvaardigheid en billyk' heid te geeven. Maar dat het eensdeels edelmoediger op zich-zei ven , anderdeels weldaadiger voor ons eigen zedelyk karakter is, om de deugden der menfchen meer dan hunne gebreken natefpooren, zult gy van zeiven wel begrypen. Volg gy derhalven den opgegeeven ilelregel altoos, behalven dan alleenlyk , wanneer gy in het geval komt , om een nog niet genoeg beproefd mensch iets gewigtigs te vertrouwen, of u ter bereiking van een gewigtig oogmerk met denzelven te verbinden. In deeze gevallen is het niet alleen geoorloofd, maar ook de voorzichtigheid gebiedt het, om den geheelen mensch te onderzoeken , en het gebrekkige in zyn karakter even zo zorg. vuldig, als het goede, optefpooren. Want hier moet men trachten zich tegen fchade en ongenoegen te beveiligen, en dan ftaat de Tooraichtigheid altoos op haare rechte plaats.  AAST 2 VS E D0CI1TÏÉ3 If| Nu zal ik beproeven , u volgens de bovengenoemde algemeene en byzondere opmerkingen over de menfchen, de lesfen te ontvouwen, waarvan de ondervinding my geleerd heeft, dat het goed is dezelven in onze verkeering met andere menfchen altoos in 't oog te houden en optevolgen. Een groote en wydloopige ontleeding oordeel ik noch noodzaakelyk , noch nuttig. Het eerfte niet, omdat het een vernuft, dat flegts eenigzins gevormd is, gemakkelyk valt, de byzondere regelen, die uit eenen hoofdregel onmiddelyk voortvloeijen, van zeiven te ontdekken; het laatfte niet, omdat het menfchelyk verftand door elke opeenftapeling van voorfchriften te veel ver. doofd en verwart wordt, dan dat het elk op zich-zei ven behoorlyk overweegen , bevatten, in het geheugen prenten en in den tyd, dat 'er gebruik van zou moeten gemaakt worden, weder zou kunnen herinneren. Ik zal my derhalven meer bepaalen tot algemeene regelen van voorzichtig, heid, dan my tot byzondere voorfchrifte» NS 5»  358' CAMfE; VAD E B L fit JJ ü A & ft in afzonderlyke gevallen intelaaten. Her? latte zal ik op zyn best flegts dan doen. wanneer de afzonderlyke gevallen, omdat 2yd,kwyls voorkomen, als iets gewoons, en dus deregelen, die dezelven betreffen, als algemeen kunnen befchouwd worden. Ten einde nu alle onaangenaame herhaakagen hierby te vermyden , zal ik myne voorfchriften op de bovengenoemde opmerkingen bouwen, en in plaats van derzelver inhoud te herhaalen, alleenlyk het bovengaande nommer aanwyzen.  aan zyne dochter. - |$$ 4- voorschriften, hoe men zich in de verkeering met menschen moet oedraagen. J. in betrekking tot de eerste e.n. elfde opmerkc ng. Vermits alle menfchen van natuur in hunnen aart goed zyn; vermits hun allen , zelfs by het grootfte zedelyk verval, toch altoos nog eenige overblyffelen van een zedelyk gevoel zyn bygebleeven, en zy, om beide deeze redenen, de deugd, zelfs tegen hunnen wil, husne hoogachting volftrekt niet kunnen weigeren , en haar , ten minften door een onwillekeurig gevoel van eerbied, hulde moeten doen : heeft men alleen , reeds uit dien hoofde, geen algemeener en zekerer N 4 re-  Hl CAMP E, VADERLYKE RAAS regel der voorzichtigheid of ftaatkunde, dan deeze: » Om zich in zyne geaardheden en daa. „ den de zuiverfte en ftrengfte braaf„ heid te benaarfHgen." Deeze gouden regel der wysheid , bekleede dan ook, myne waarde! de eerfte plaats in uw hart, waarin ik wensch dat dezelve met onuitwischbaare letteren diep ingedrukt worde! Het is dezelfde, die in het oude goede fpreekwoord ligt:„ Doe recht, „ en ontzie niemand!'' Door deezen regel te volgen , verwerven wy niet alleen met zekerheid de genegend. heid van goede , en ten minften zekeren graad van achting by flechte menfchen; maar wy komen daardoor tevens oneindig veel misnoegen, oneindig veele zorgen en bekommeringen voor; ontwapenen daardoor de boosheid, die ons trachtte te kwetfen, of maaken ten minften haare dolken te ftomp , om diep te kunnen indringen; en verfchafFen daardoor tevens onze bezigheden en onderneem ingen den gelukkigflen voortgang. Want wat vermag , by voorbeeld, de lastertong tegen den geene, die ziek  AAN ZÏNE DOCHTER. W zich van geen kwaade bedoelingen of daaden bewust is? Zy kan en zal haare vergiftige pyïen op hem , gelyk op anderen los fchieten; doch vruchteloos! Zy fluiten af op het fchild , waarmede hem de deugd be, dekt,en vallen,bot geworden,op de aarde. Wat kunnen nyd, boosheid en arglistigheid tegen hem uitvoeren? Zy kunnen en zullen het 'er op toeleggen, hem van de hoogte zyns geluks, zo zeer door haarbenyd, in •t verderf neêr te ploffen ; doch vruchteloos! Zyn geluk is gegrond op een rots, die onbeweeglyk is, en ds bewustheid zy„er braafheid is een ftaf, die hem tot een veilige fleun verftrekt. Vryen onbefchroomd durft hy elk, die hem zoekt te benadeelen, onder de oogen zien, en gerust afwachten , welke openbaare aanvallen men op hem doen, of welke geheime kunstgreepen men tegen hem zal in het werk ftellen. Hy-zelf heeft, om zich daartegen te beveiligen, niet noo. dig tot eenige treeken zyn toevlucht te neemen j hy heeft niet noodig fchuilhoeken optezoeken om 'er zich in te verbergen; hy heeft niet noodig zich van konflige momaangezichten te bedienen, om zyne wezen- n s ]r  3é2 CAMfj; VADEfitTjg SAAO Ifke geSardheid en waare bedoelingen oni feennelyk te maaken; hy heeft „iet noodig te vreezen, dat het een of ander van hem «nooge bekend worden; veelmeer durft hy alles, wat'er komen zal, gerust verwachten, e„ zynen rechten weg y^ ^ ^ en met eenen goeden moed vervolgen. Voe;. daarby, dat zyne braafheid na verloop van tyd zekerlyk moet erkend worden, en dat hem dan niet alleen de genegenheid van alle menfchen, die gezind zyn gelyk hy ge2ind is, maar ook het algemeen vertrouwen der gehee/e maatfchappy, waarvan hy egn ^ », onmogelyk ontrtaan kan. Dan bloeit zyne handteering, waarin zy ook beitaan dan gelukken zyne onderneemmgen wél ' boedanig dezelven ook zyn mogen. Want tot elke handteering, hoe ook genoemd, en tot elke onderneeming, heeft men iet bieropwé,>mynkind;__degenegenhei(i en het vertrouwen der menfchen ev-n zo wel, en zelfs dikwyls nog meer nodig dan de daartoe vereischte bekwaamheid en' het onöntberelyk vermogen. Dit alles « zo gegrond en tevens zo begrypelyk , dat men 2ich tot verbaazens toe moet verwon, do-  AAN ZYNE DOCHTER. 4$$ deren, wanneer men ziet, dat 'er zo weinige menfchen zyn, die hun wezenlyk voor? deel kennen, en zo veelen, die alle mogelyke moeite, infpanning en zorg heffeeden, om zich door ondeugd en guiteftukken ongelukkig te maaken , daar het hun niet half zo veel moeite en bezwaarlykheden zou kosten, om door oprechte braafheid geluk?, kig ts worden. * * * De tweede hier toe behoorende even zo algemeene , en in verband met de eerfte, even zo onbedritglyke les, ter verwerving van de achting en genegenheid der men> fchen, is deeze : „ Tracht waare verdienden te verwer„ ven, gepast voor uwen ftand, voor ,, uw beroep en voor uwe fekfe." Waarin deeze voor u pasfende verdienden beftaan, is in het eerfte Deel van dit werk breedvoerig genoeg befchreeven; en gy zult, hoop ik, dit onderwys zo dikwerf en telkens met zo veel overleg leezen, dat het denk. beeld van elke u daarin aangepreezene vrouwe-  I&4 CAare; vaderlykï rak» welyke deugden bekwaamheid,u in het toe-' komende altoos voor het oog zweeven en tot een rigtfnoer van alle uwe oefeningen en daaden dienen zal. Gy zult ook, geloof ik, door uwe eigene opmerkingen reeds volkomen overtuigd zyn , dat dit een onbedrieglyk middel is, om genegenheid en liefde te verwerven. Gy moet echter wel begrypen, myn kind! dat verdienden en bekwaamheden zonder zedelyke deugden , niet dan koele verwondering, maar geen genegenheid, en daarentegen zedelyke deugden zonder verdienden en bekwaamheden, flegts een foort van gunst, maar geen achting voortbrengen. Indien gy derhalven beiden, genegenheid en achting, tevens wenscht te genieten, moet gy ook trachten beide daartoe vereischte mid. dtlen in u te verè'enigen. Tot dat einde moet gy alle poogingen aanwenden, omeven zo deugdzaam als bekwaam te worden. Het één buiten het ander zou u niet verder dan ter halver weg van het pad ter gelukzalig, heid brengen, en u daar voor altoos laaten liaan. Doch moet gy, verdienden bezittende, vooral zorg draagen, dat het u niet ont»  AAS ZÏNB DOCHTER. té'f •ntbreekt aan een volle maat van waare Befcheidenlieid: vermits buiten deeze, zelfs de uitmuntendfte begaafdheden en bekwaamheden , geen hoogachting maar zelfs haat ten gevolge hebben. Wy menfchen zyn nu zo gefield, dat wy het niemand ligt kunnen vergeeven meerder volmaaktheden en voortreffelyke hoedanigheden te bezitten, dan wy, indien hy niet door een befchaiden en menschlievend gedrag blyken geeft, dat hy zelf zyne voorrechten niet kent, en dat hy ons de hoogachting even zo waardig keurt, als zich - zeiven. Hiervan zal ik in 't vervolg nog uitvoeriger moeten fpreeken. * * * „ Wees in uw oordeel over de menfchen „ niet alleen zachtzinnig en toegeevend , „ maar reeken u ook verpligt, om de ver„ deedigfter der onfchuld, de ongevergde „ pleitfter voor aangerande en belasterde „ afweezigen te zyn." Dit verëischt niet alleen onze fchuldige menfchen- en broederpligt , maar het zal u ook in de liefde en het vertrouwen der menfchen verder bren-  -tóf? CAMPB, VJDEELTKE RA Au brengen , dan elke andere even zo dierbaare zedelyke eigenfchap. Ieder aanwee. ztge maakt uit dat geene, wat g am anderen doet, het hefluit op, dat «bereidvaardig zyn zult, om by ' ook hem denzelfden dienst tebewyz»n- en dat denkbeeld iaat hy hem altoos zeker'geVoel van genegenheid en vertrouwen, voor u achter blyven. Zelfs de kwaadp^ker hoe onaangenaam het hem ook in den be' g.nne zynmagj da£ gy ^ np ^ ^ fcheidene wyze fegenfpreekt, zal u vroeg of laat evenwel de voldoening geeven, dat hy, aangepord door het overblyffei van zvn 2ede,yK gevoel, een deugd in u moet eerbied,gen, waarvan hy-zeiyen afftand gedaan heeft. Doch om u deeze menschliever.de en beminnelyke gewoonte eigen te maaken, moe' g? zelfs buiten het gezelfchap en voor u. zeiven u bevlytigen, „ om in ieder ver„ waarioosd menfchelyk karakter, de „n* " ovefêet»leevene goede zyde in hetzelve" » en by elke flegte daad, die u ter ooren „ komen zal, die omftandigheden optezoe» Jien, we.ke den mistauenden zo met ter „ vry-  AA» ZÏNE DOCHTER. i6f vryfpreeking , nogthans tot eenige ont„ fchuldiging kunnen verftrekken." Want daar is geen mensch, wiens ziel zo door en door zou bedorven zyn, dat men var» hanre oorfprongklyk, zuivere en goede na» tuur niet nog ten minflen eenige eerwaardige overblyffelen zou kunnen ontdekken; en geen daad is zo flegt, dat men in den geheelen toeftand van hem, die dezelve be« dryft, niet altoos nog de één of andere verfchoonende omftandigheid zou kuntien vinden , welke onze berisping verzachten moetTracht deeze overblyffelen optedelven, en van deeze verfchoonende omftandigheden zo veelen te ontdekken, als gy kunt: dan zult gy eenen fchat van waare menfchenkennis en van goede menfchelyke neigingen verwerven, welken gy niet zoudt willen verruilen tegen alle de oudheden van Italië. Doch daarmede wordt, gelyk gy ligtelyk van zeiven begrypt , geenszins bedoeld, dat gy de dwaasheden der menfchen goed keuren, en by de wandaaden der ondeugenden onverfchillig blyven moet. Dit verhoede God! Wie het kwaad, hoe genoemd, Biet van harte haat, die kan ook het goede.  Ï68 C A M P E , VADERLYKE RAAS de, hoe genoemd, niet van harte beminnen. Betuig derhalven altoos uwe ernftige afkeuring, zo dikwerf als 'er van fcbadeJyke dwaasheden, en uwen erniTigen afkeer, zo dikwyls als 'er van wezenlyke ondeugden gtfprooken wordt; doch Iaat uwe afkeuring en uwen afkeer niet uit tegen de dwaazen en ondeugende.", maar tegen hunne daaden. Wanneer gy deeze laatften met eenen yver , die welopgevoede en deugdzaame zie:en in zodanige gevallen zekerlyk voegt, berispt en verfoeit; befchouw dan de eerften met medelyden, en verfchoon hun onverftand gaarne met alle de ontfchuldigingen, welke hunne opvoeding, hun ftaat en om. Handigheden kunnen aan de hand geeven. Op die wyze zult gy aan den éénen kant aan de rechtvaardigheid en waarheid , en aan den anderen kant ook aan de liefde en billykheid tevens voldoen. * * * „ Houd by elk , voornaamelyk by hen, „ waarover gy zult te gebieden hebben, elk overblyffel van zedelyk gevoel, hoe ge„ ring  ■ AAN zyne dochter.' 20J* j, ring hetzelve ook zyn mag, in het oog, „ en betoon daarby over het algemeen al„ toos meerder vertrouwen, dan gy wezen„ lyk hebben kunt." Menig een is een booswicht geworden , omdat hy zag, dat men hem daarvoor hield ; en menig een heeft den pligt van eerlykheid alleen daarom niet gekwetst, dewyl men hem te kennen gaf, dat men hem daartoe niet bekwaam oordeelde. Wantrouwen boezemt ligtelyk fchurkachtige, maar vertrouwen edele geneigdheden in. Betoon uit dien hoofde van het laatfte iedereen zo veel, als gy zonder gevaar eenigzins doen kunt , en van het eerfte zo weinig, als de omftandigheden eenigzins willen toelaaten. Laat zelfs den bekenden guit, indien uwe verpligting u niet tot het tegendeel oproept, in de gedachten, dat gy van zyne guiteftukken niets weet. Uwe ontydige openhartigheid zou hem toch niet verbeteren, en u-zei ven waarfchynelyk benadeelen, dewyl gy dan in hem eenen openbaaren vyand hebben zoudt. Integendeel kan de waan van uwe onkunde omtrent zyne wandaaden, nog wel eens een beweegreden voor hem worden, om zich eenigII. Deel. O zin*  filO CA1ÏPE, VADERI.7SE RAAD Eins binnen de perken te houden, *He hy zich niet ontzien zoute overtreeden, indien hy wist, dat hynu toch ontdekt was. Voor het overige fpreekt het van zeiven, dat uw vertrouwen in zodanige gevallen flegts een uiterlyk vertrouwen zyn moet; en dat uwe maatregelen altoos moeten ingericht weezen naar de waare overtuiging, welke gy van de geneigdheden en handelwyze van zodanige menfchen hebt. * * * Over 't algemeen moet ik u, hoe ongaarne ook, in deezen opzichte den volgenden algemeenen regel van voorzichtigheid aanpryzen: „ onderftel by alle menfchen, in „ alle ftanden, die gy met opzicht tot hun „ braafheid nog niet naauwkeurig genoeg „ hebt kunnen leeren kennen, dat zy, in„ dien zich de gelegenheid mogt opdoen 5, om zulks ongemerkt te kunnen doen, u „ misleiden, benadeelen en bedriegen kun- ntn; en neem, zonder te denken, dat ,> zy zulks ook willen doen, zodanige maat. », regelen, waardoor hun zulks, indien zy  AAN ZYNE DOCHTER. Ut „ 't al wilden beproeven, onmogeiyk gemaakt „ wierd." Dit is niet te zeggen: gy zult Tèen ieder, dien gy nog niet recht kent, Voor een' fchurk houden ; maar alleen: gy moet jegens iedereen , dien gy nog niet ge. noeg kent, zodanige fchikkingen beraamen, dat, indien hy al eens tegen verwachting zodanig een was, hy u dan niet zou kun« nen benadeelen. Wee het onbedreeven, goedaardig mensch, dat, zonder de nood. zaakelykheid van de bovengemelde onderHelling begreepen en erkend te hebben, met veele foorten van menfchen m nader betrekking,met opzicht tot zekere bezigheden; geraakt! Hy zal zich , indien hy zyne dwaa. ling niet vroeg genoeg erkent en verbetert, binnen korten tyd van alle deeze eerlyko lieden geplunderd en aan laager wal gebragt zien. Ik itel dit ter neder met tegenzin en met een weemoedige aandoening , gepaard met misnoegen, na duizend ongelooflyke ondervindingen daarvan beleefd te hebben. IMaak vooral, myn kind ! een onderfcheid tusfchen wantrouwen en voorzichtigheid. Voed zonder zeer gewigtige redenen, tegen niemand eenig wantrouwen, niaar wee* O 2 om.  ST2 CAMPE, VADEELTKE KAAS omzichtig jegens allen, wier braafheid gynog niet beproefd hebt, en u nog niet gebleken is. Doch houd deeze omzichtigheid voor u. zei ven, zonder ze te laaten bh/ken: want de ontdekte voorzichtigheid beleedigt even zo zeer, als wezenlyk wantrouwen, en wel niet alleen die geenen, waaromtrent dezelve indedaad noodzaakelyk is, maar ook die geenen, waarby men haar niet noodig heeft. De geheele waereld , zelfs de ergfie zakkenroller begeert in het ftuk van eerlykheid, vertrouwen; en wordt gebelgd, zodra men hem hetzelve niet, ten minden naar den fchyn, in eene volle maat toedeelt. Eetoon hem hetzelve dan uiterlyk, zo veel gy kunt:doch vergeet daarby niet, zo goed op uwe hoede te weezen, dat gy van hem niet kunt bedroogen worden. 2. IK BETREKKING TOT DE TWEE* DE OPMERKING. Dewyl men,gelyk wy boven gezien hebben , onder de menfchen noch Engelen, noch Duivelen vindt; ook zelfs de halve engelen aan  AAN ZYNE DOCHTER. 215 aan de ééne, en de halve duivelen aan de andere zyde, mede tot debuitengewoone zeldzaamheden der natuur behooren, en verre de meeste menfchen , een zonderling mengfel van wysheid en dwaasheid, van deugd en ondeugd zyn: zo vloeijen daaruit van zeiven de volgende lesfen. Vooreerst: „ Wees altoos in betrekking tot de menfchen, maatig in uwe verwach„ tingen en maatig in uw kwaad vermoe. „ den, en wacht u met opzicht tot heiden, „ voor alles, wat te verregaande en uit,, fpoorig is." Brengt uw gelukkig lot u in betrekking met goede , oprechte , edele menfchen; verblyd u dan over uw geluk, draag hen hoogachting en liefde toe, gelyk zy indedaad verdienen; doch wacht u, hen aanftonds voor denkbeeldig-volmaakte" en bovenmaate goedaardige wezens te houden. Denk veelmeer ; zy zyn ook menfchen , als ik; zy zullen derhalven ook even als ik, by alle hunne goede hoedanigheden, mede hunne gebreken en onvolmaaktheden, hebben. Van tyd tot tyd zal ik zekerlyk ook deeze leeren kennen ; maar dit zal my niet vreemd voorkomen, en zal my niet wederO 3 hou-;  214 CAMPE, VADERLYKE B A A J> houden, om ben ook in 't vervolg evenzo hartelyk te beminnen en hoog te achten, als thans. Zy beminnen my immers, fchoon ik ook myne gebreken en onvolmaaktheden heb. En hoe zou ik zo onredelyk kunnen zyn, eenen graad van volmaaktheid in ». deren te eifchen, welken ik by my-zeiven niet aantref? Brengt een ongelukkig lot u integendeel in betrekking met menfchen die indedaad flegter zyn, 0f flegter te zyn fchynen, dan gy: denk dan niet zo terftond gelyk gemeenlyk de jonge driftige lieden doen, dat de hel zich geopend, een ge. deelte van haare bewooners uitgeworpen heeft, en dat gy veroordeeld zyt, om van hen gefolterd te worden. Denk veelmeer ■ deeze menfchen hebben, gelyk ik zie, an. dere gebreken, dan ik; waarfchynelyk hebben zy ook andere deugden , dan ik : wie kan zeggen, aan welke zyde het goede de fchaai overhaalt? Dat ik nu alleen eerst hunne gebreken en ondeugden, maar nog niet alle hunne goede hoedanigheden zie, zal mogeiyk van de verblinding myner eigenliefde, zal mogeiyk daaruit ontflaan, dat fcunne gebreken en ondeugden betrekking tot  AAN ZYNE DOCHTER. 21$ tot my hebben, maar hunne goede hoedanigheden niet. Zy zyn met dit alles menfchen , dit kan ik niet ontkennen ; zy hebben derhalven by al het kwaade, 't welk ik in hen meen te ontdekken, ook hunne goede zyde. Ik zal geen moeite ontzien, om ook deeze te zoeken; en heb ik deeze ontdekt, dan zal ik myne oplettendheid al. toos meer ep deeze, dan op op hunne kwaade zyde vestigen. Dus zullen zy my van dag tot dag verdraaglyker worden; ik zal hen zelfs op 't laatst nog kunnen beminnen; en ook zy zullen nog liefde voor my verkrygen, wanneer zy zien, dat ik hen recht doe, en my uit alle krachten bevlytig, hunne goedkeuring te winnen. By zulk eene gemaatigde en billyke denk. wyze zult gy, waar de Voorzienigheid u ook brengen zal, overal menfchen vinden, waarmede gy niet alleen in rust en vrede, maar zelfs met vermaak en vriendfchap zult kunnen verkeeren. Men begeere flegts niet meer in hen te bezitten, dan men in zynen eigen perfoon wederom geeven kan: dan zal men overal zynen man vinden. Het is een even zo bekend, als op waarheid geO 4 Srond  *I6" CAMPE, VADERLVKE É AA 9 grond, zeggen: „ wie geen vriend heeft; „ verdient 'er ook geen te hebben! " * * * Ten tweeden : „ Leer want dit is i, tot uw geluk noodzaakelyk — ook de „ dwaazen, de zotten en de ondeugende menfchen voor zo verre verdraagen, dat „ gy, indien het weezen moet, met hen „ verkeeren en met hen te faamen iets doen kunt, zonder u daarby over hunne dwaas. „ heden, zotheden en ondeugden , voor „ zo verre dezelven niet tot de zaak be„ hooren, naar het fchynt te bekommeren." Dit heet niet, dat gy zulk fiag van menfchen tot uwe vrienden en vertrouwlingen, in den eigenlyken zin van het woord, verkiezen zult; ook niet, dat gy hen dan, wanneer het gevoeglyk kan gefchieden, niet wysfelyk uit den weg gaat, en u zo verre als mogeiyk, van hen verwyderen moogt; neen! het heet alleen, dat gy, by uwe eigene ingefpannen poogingen , om zo verftandig en goed te worden, als mogeiyk is, die geenen , welken den verkeerden weg in-  AAN ZYNE DOCHTER. ÏTf inflaan, ftil beklaagen, maar openlyk dulden moet, zonder hen door blyken van tegenzin den oorlog aantedoen. De gronden, waarop deeze les fteunt, zyn de volgende: i) omdat de fchaare der dwaazen, der zotten en ondeugenden te talryk en te magtig is, dan dat een afzonderlyk beter wezen tegen hen zou kunnen beftand zyn : 2) om. dat de leden deezer magtige fchaare zich door alle ftanden te zeer verfpreid hebben , dan dat het voor iemand , die geen lust heeft in de woeftyne te vluchten, mogeiyk zou weezen , om hen overal zowel in gezelfchappen als ook in bezighe- den altoos te ontgaan, en zich verre van hen te verwyderen; 3) omdat een wys man de grondftelling heeft, om alles, wat niet van zyne keus afhangt, en hy derhalven ook niet kan veranderen .zodanig aanteneemen , als het is , en daarmede het hoogstmogelyke voordeel voor zich-zeiven en voor de maatfchappy te doen ; en 4) omdat ook dit uitfchot der menfchelyke maatfchappy altoos nog het verheven, hoewel mismaakt en half - uitgewischt beeld der menschheid draagt, en dus ook altoos nog O 5 het  SI8 CA MPE, VADERLÏKE BAAS het een of ander menfchelyk vermogen ; hebbeiykheid, nuttigheid en deugd bezitten moet, welke verdient geacht en gebruikt te worden. Gelyk in de geheele ligchaame. Jyke waereld niets gevonden wordt dat vol. ftrekt fchadelyk of nutteloos zou weezen maar veelmeer elke zaak, elk wezen , van den olifant af tot het kleinfte infekt , van den cederboom af tot het verachtelykfte onkruid toe, voor hem.. die deszeifs eigenfchappen weet optefpooren, van veel nut ton zyn : z0 is 'er ook in de geheele geesten-waereld zekerlyk geen zo bedorven, verworpen en nutteloos fchepfel, dat niet nog deeze of geene goede hoedanigheid zoude bezitten, en waarvan een verftandig man, die dezelve weet te vinden, niet een goed gebruik zou kunnen maaken. De konst is alleen, om de goede en nuttige zyde der menfchen te ontdekken. Zeker is 't, dat een ieder dezelve wezenlyk heeft; dat zy ook kan gevonden worden , is aan geen twyfeling onderworpen; en dat het de moeite Aardig is , om haar optezoeken , zulks kan ik u uit zeer veele ondervindingen veraekeren. Dikwerf zyn de dienstbewyzingen, wel-  AAN ZYNE DOCHTER, flj» welke een mensch, die voor zot , onnozel of kwaad te boek ftaat, ons onder zekere omftandigheden toonen kan, gewigtiger en dierbaarer, idan alles , wat wy onder dezelfde omftandigheden van verftandiger en hooger geachte mannen zouden hebben kunnen ontvangen. Hieruit volgt dan Ten derden: ,, dat wy by niemands genegenheid onverfchillig moeten zyn; maar integendeel, wel verre van iemands „ genegenheid te verfmaaden of opzettelyk te verbeuren , veelmeer , voor zo verre „ zulks zonder laaghartigheid gefchieden „ kan, moeten trachten de genegenheid „ van eenieder, al is hy nog zo gering en „ van nog zo weinig gewigt, ja zelfs, is , 't mogeiyk, die van kwaade menfchen. te „ verwerven en te behouden." De gronden van deeze les zyn boven reeds opgegeeven; en de bekende fabel van de Muis en de Leeuw kan dezelve zeer ophelderen. Ik voeg 'er flegts het volgende by. Schoon het in af. zonderlyke gevallen nog onzeker is, of deeze of geene mensch, dien gy aan u verpligt, u ooit van dienst zal kunnen weezen; is 't echter nimmer onzeker, maar veeleer on-  2ÖÏ CAMPE, VADERLYKE BAAÖ teganzeggelyk, dat elk , zelfs de armoedigfte , ja de ondeugendfte mensch, dien gy u tot vyand maakt , u heden of morgen zal kunnen benadeelen. En gy moet weeten, myn kind! dat hy de meeste menfchen de wraakzucht veel lïerker en lan. ger werkt, dan de zucht tot dankbaarheid. Menig'; weldaad, en menige dienst, welken gy aan anderen bewyst, zal onvergolden vergeeten worden; doch elke beleediging, waaraan gy u, het zy met of zonder opzet fchuldig maakt, zal heden of morgen op de ééne of de andere wyze , waarfchynelyk dubbel, ja driedubbel gewroken worden. Neem ook dit op myn woord voor waarheid aan, tot dat eigene ondervinding en menfchenkennis u daarvan zullen overtuigen. 3. IN BETREKKING TOT DE DERDE SN ZEVENTIENDE OPMERKING. De algemeenfte les, welke uit deeze opmeiking voortvloeit, is de volgende: „ Verwacht niet, dat de menfchen uwe „ belangen, het zy met opzicht tot uw' ,, per-  AAN ZYNE DOCHTER.' 221 - perfoon of tot uwe aangelegenheden meer waarneemen of voor u fpreeken zullen, „ dan zy in uw' perfoon of in uwe aange„ legenheden, door de één of andere be„ trekking tot zich - zeiven, belang zullen „ hebben." Men doet niets zonder beweeg» redenen; en geen beweegreden heeft voor de menfchelyke ziel.eenig gewigt of kracht, dan die welke in eenig verband ftaat met dat geene, waartoe zy zich bepaalen zal en met haare eigene welvaart, 't Geen wy der» halven zullen beminnen moet ons eerst be» haagen, en in 't geen wy vrywillig voor anderen zullen doen, moeten wy eerst iets aangenaams of goeds ook voor ons-zeiven ontdekken. Hieruit kunnen de volgende lesfen afgeleid worden: i) „ Wenscht gy de liefde der menfchen „ te verwerven, dan moet gy hen trachten „ te behaagen." 't Geen hiertoe vereischt wordt, heb ik boven in 't algemeen reeds aangetoond , te weeten : zuivere zedelykheid, waare verdienden en groote befcheidenheid. Deeze drie ftukken behelzen indedaad alles, wat de konst om te behaagen vordert: doch iets van dat geene, *t welk de  2.2 CAMPE, VADEBLTKE RAAB «te algemeene woorden Zedelykheid en Ver. üenfte i„ zich bevatten, verdient hier by. zonder aangemerkt en aangepreezen te worden. Dit zyn naamelyk de volgende gezelJige deugden, die meer dan alle overigen medewerken, om iemand aangenaam en be. mind te maaken : Vooreerst: „ de wenscfe en zucht om „ te behaagen." Eehalven de onderlinge liefde van beide fekfen , bemint men nfemand, die ons niet te kennen geeft, dat hy wenscht van ons bemind te worden, en die geneegen is ons weder te beminnen. Slegts de deelneeming of de fcfeyn van deelneeming van anderen omtrent ons, kan ons beweegen om ook deel aan hun lot te neemen. Wie derhalven geen begeerte naar de genegenheid van anderen betoont, die heeft ook geen genegenheid te verwachten. Men wil zich aan niemand opdringen; men vindt zyne eigenliefde beleedigd door den geene, dien het niet der moeite waardig fchynt onze genegenheid te zoeken. Men Wyft dus niet alleen onverfchiliig jegens hem, maar men verkrygt zelfs een tegenzin tegen hem. Geef hierom alle menfchen , even-  AAN Z*NE DOCHTER. 42$ evenwel zonder u optedringen en zonder de paaien van betaamelyke befcheidenheid te buiten te gaan , gaarne te kennen , dat gy in hunne achting en welbehaagen zeer veel belang fielt. Dit zal in de meeste gevallen reeds voldoende zyn, om ben aan u te verpligten. Ten tweeden: „uiterlyke bevalligheden." Hiertoe behoort, dat men noch in zynen perfoon, noch in zyne kleeding, noch in zyn gedrag iets heeft, dat onaangenaam en afzigtig is , maar veelmeer het tegendeel. Dat daartoe juist geen ligchaamelyke fchoon» heid, maar alleenlyk Schoonheid welke goede en hraave menfchen kenfchetst, gelyk ik ze noemde , verëischt wordt , heb ik boven reeds beweezen. Ten derden : „een groote maat vanvrien'„ delykheid, blygeestigheid en goede lui„ men." Het is ongeloofiyk, hoe zeer deeze Uostelyke eigenfchap van een in haar - zeiven gelukkige ziel medewerkt, om de gene. genheid der menfchen te winnen. Wie deeze eigenfchap bezit, wordt overal vriendelyk ontvangen ; en wie dezelve derft, zal nimmer bemind worden. Men zal hem wel  224 CAMPE, VADERLYKE RAAfi wel om zyne overige verdienden met eert koele hoogachting bejegenen; doch nimmer een hartelyke genegenheid toedraagen. Ten vierden : „ voorkomende dienst„ vaardigheid en bchaaglykheid." Deeze werken regelrecht op de twee fterkfte dryfveêren in de menfchelyke natuur, naamelyfc op de eigenliefde en de ydelheid der menfchen. Op de eerfte, omdat onze dienstvaardigheid hun voordeel toebrengt; op de laatfte , omdat zy daaruit opmaaken, dat men hen hoogachting en liefde toedraagt, dat men derhalven iets gewigtigs, de één of andere volmaaktheid, de één of andere verdienfte in hen moet ontdekt hebben. Dit gevoel is zo aangenaam ; en om het te onderhouden , is men zo gaarne dankbaar je. gens hem, die het in ons verwekt heeft! Uit dien hoofde bewyst men den dienstvaardigen wederom dienften; men is jegens den gedienftigen insgelyks gedienftig; en dan is de band van wederkeerige genegenheid geftrengeld. Ik heb deeze voortreffelyke gezellige deugden hier flegts kunnen aanftippen, omdat ik boven daarvan reeds gefprooken heb, en  AAN ZYNE DOCHTER.' 22$ èn in hec vervolg nog eens daarvan moet gewag maaken. Ik ga voort tot de overige lesfen der omzichtigheid, welke onmiddeIyk uit den bovengenoemden hoofdregel yoortvloeijen. # 1 % # 2) „ Wenscht gy iemand overtehaalen tot iets, waarby zyn eigen voordeel niet „ terftond in 't oog valt: begin dan altoos „ met hem de zaak eerst en zo duidelyk „ als mogeiyk van die zyde voorteftellen, „ waarvan zy een aangenaame betrekking „ op hem-zei ven heeft; dat is, toon hem „ dat hy 'er zelf belang by heeft." Dit belang beftaat juist altyd niet in geld of wat geld waardig is; hoewel men niet ontkennen kan , dat zulks by verre de meeste menfchen het gewigtigst is. Alles komt hier aan op de heerfchende hartstogt van den man , welke men noodzaakelyk eerst moet ontdekt hebben. Is 't de gierigheid: dan moet men zekerlyk met geen fyner en edeler beweegredenen voor den dag komen. Is 't eerzucht en ydelheid; dan moet men II. D £ E L. P zich  Saö CAMPE; VADERLYKE BAAD zich zorgvuldig wachten , dat men de voor., deelen in geld onder de drangredenen, die op hem werken zullen niet de eerfte plaa:3 geeft, noch in het fterkfte daglicht fielt. Men moet dezelven in dit geval op zyn best n.egts als van verre laaten fcbitteren. Is *t de zinlykheid : dan moet men hem begrypelyk maaken.dat hy deééne of andere vermaake. lykheid daarvan te verwachten heeft. En zo met op2icht tot alle overige hartstochten, naar maate deeze of geene in iemands ziel de overhand heeft. Men kan hierby in de kennis van elk afzonderiyk mensch, en in het gebruik-maaken van deeze kennis by de keus der beweeg, redenen , waardoor men indruk op hem maaken wil, niet te veel zyne aandacht vestigen op byzonderheden. Het is naamelyk niet genoeg, de heerfchende hartstocht van een mensch over 't algemeen te kennen; men moet ook weeten , waartoe zy zich byzonder bepaalt, welke bepaalingen by onderfcheidene menfchen gemeenlyk zeer verfchillen. Zo is 't, by voorbeeld, met genoeg, om flegts te weeten, dat iemand eerzuchtig m mn moet 00k nagaan> wel.  AAN ZYNE DOCHTEB. 227 welke byzondere rigting deeze hartstocht by hem genomen heeft ? Of hy door geleerdheid , geestigheid, begaafdheden in boeken te fchryven, heldendaaden , naarftigheid in zyne bezigheden, zwier — of door iets anders zoekt uittemunten ? Het befluit van de gewoone bezigheid der menfchen of hun eigenlyk beroep, op eene daaraan beantwoordende wyziging hunner hartstochten , gaat niet altoos, maar alleeniyk dan door, wanneer men weet, dat zy genegenheid voor hun beroep hebben en hunne gewoone bezigheden gaarne verrichten, 't weik altoos zekerlyk het geval niet is. Anderszins gebeurt het zeer dikwyls , dat hunne geliefkoosde neigingen en hunne beroeps - bezigheden eene tegenovergeftelde iigting neemen. Men moet derhalven dat geene, waartoa men de menfchen wil overhaalen, hen zodanig aan 't verftand weeten te brengen, dat niet alleen hunne heerfchende hartstochten over 't algemeen , maar ook de daaruit voortvloeijende byzondere Troetel-neigin* gen, indien ik het zo noemen mag, daardoor voldaan worden. Ik wil echter, myn P a kind!  228 campe; vaderltke 'eaad kind! gaarne bekennen, dat de gevallen: waar.n een braaf man of een braave vrou J zich om zeer gewigtige en goede redenen mogten genoodzaakt vinden, om tot zoda«"ge list toevlucht te moeten neemen , in het gewoone menfchelyke leven, en voor perfoonen. die geen ftaatslieden zyn, niet zo dikwyls voorkomen, dat hy, die deeze ftaatkunde mist, deswegen bekommerd behoefde te weezen. In de meeste gevallen is voor heden van onzen ftand, de eenvou. dige burgerlyke ftaatkunde eener gemoede-' Iyke braafheid, gepaard met de algemeene grondbeginfelen der menfchenkennis, die ik boven ontvouwd heb, voldoende ; en 't geen men daardoor niet behaalen kan,moet men kunnen misfen, indien ons eene dieper en fyner kennis der afzonderlyke menfchelyke gemoederen ontbreekt. Dewyi ■„ echter menfchen genoeg zyn, die goed vinden, „m de fyner dryfveéren der ftaatkunde byons te bezigen: is 't noodzaakelyk dezel. ven eenigzins te leeren kennen, zelfs dan wanneer men zelf te braaf en te edel denkt, dan dat men zich zou kunnen veriaagen, om daarvan gebruik, te maaken. Ik  AAN ZYNE DOCHTER. 420 iïi i?i Vff TE? Ik kan u echter, myn lieve kind , niet dikwyls genoeg aanpryzen, dat gy 3) „ naar den gewoonen loop, nimmer „ iets van de menfchen , en wel het minst „ van den verfynden en weeldrigen hoop „ verwachten en begeeren moet, wat tegen „ hun eigen voordeel,en wel zo alszyhet„ zeiven waardeeren , aanloopt ; dat gy „ derhalven ook niets van hen hoopen of ,, begeeren moet, dan alleen dat geene, „ waarvan hun van zeiven blykt, dat het „ voordeel met de moeite of opoffering „ ten minften gelyk ftaat." Ik zeg: zo als zy-zei ven hun voordeel waardeeren; want hunne en niet uwe waardeering komt hier in aanmerking. Maar zo zeer de menfchen verfchillen in hunne neigingen en gewoonten , even zo verfchillen zy ook in hun oordeel over dat geene, wat voor hen goed en nuttig, of nutteloos en ontbeerelyk is. Dus zal de één iets als een groot voordeel, dat de infpanning van alle zyne krachten verdient, befchouwen , 't welk voor een ander zeer onverfchillig , of waarvan hy P 3 zelfs  233 C A M P E , VADEKI.YKE RAAD zelfs afkeerig is. Bygevo|g moet ^ wederom het perfoonlyk Karakter van eer, ft" fCT,Den ' 20 men met ^ waar. fchynelykheid vooraf weeten wil , boe veel of weinig men i„ het één of ^ van hem durft vergen. Wie derhalven geen moeite doet, om dit perfo™i7ke by een aederafzonderlykoptefpooren, die zal dikwerf int geval komen, nu van deezen dan van geenen iets te begeeren, -t welk deeze en geene óf in 't geheel niet óf althans niet goed verrichten zuilen; en dan zal hy telkens het misnoegen hebben van zich in zyne verwachtinge te leur gefield en de daarop gevestigde ontwerpen verydeld te zien. Verre de meeste klagten over de ongedienfKgheid, onvriendelykheid en liefdeloosheid der men. fehen ontftaan uit geen andere bron De zelfde ongedienftige en liefdelooze menfchen, die u nu eene kleinigheid weigeren omdat dezelve tegen hunne belangen dat' is, tegen de ilotfom van hunne gewoonten neigingen en bedoelingen aanloopt, zullen' indien gy deeze wél in 'toog houdt, en' 'er het rechte gebruik van weet te maaken 2icb. m veele gewigtiger gevallen, tot veel bs.  AAN ZYNE D OCH TEE.' 231 fcezwaarlyker dienstbewyzingen, gewillig en bereidvaardig toonen. 4. IN BETREKKING TOT DE VIERDE EN VYFDE OPMERKING. By de eerfte opmerking zyn wy overtuigd geworden , dat de menfchen zeer zelden door grondbeginfelen, maar veelmeer hunne handelwyzen gemeenlyk ten deele bepaald worden door de natuurs • gefteldheid , ten deele door traagheid, ten deele door de gewoonte, ten deele eindelyk, en wel voornaamelyk, door zodanige behoeften , welke door den ftaat en omftandigheden, waarin zy zich bevinden , dringend gemaakt worden. By de tweede hebben wy ontdekt, dat de menfchen naar de hoedanigheid hunner perfoonlyke denkbeelden oordeelen , en dat, aan den anderen kant,deeze hoedanig' heid hunner denkbeelden , en dus ook de daaruit voortkomende oordeelvellingen , neigingen , afkeerigheden en daaden , oorfprongklyk niet van hunne eigene keus, maar van hunnen ftaat en omftandigheden r 4 af-  ■232 CAMPE, VADERLYKE BAAD afhangen , waarin zy zich van hunne ge-" boorte af tot het tegenwoordig ocgenbük toe geplaatst vonden. Hieruit vloeijen van zeiven de volgende lesfen der wysheid welke, ingevolge van 't geen boven by de' opmerkingen zeiven reeds breedvoerig genoeg ontvouwd is, flegts behoeven aange. ft/pt, maar niet beweezen te worden: i) „ Wees infchikkelyk by de gebreken „ en dwaalingen van uwe Nataurgenooten " Ten einde u de beoefening van deezen zo menfchelyken pligt gemakkelyk te maaken moet gy dikwyls by u.zeiven zeggen • in! dien ik van dezelfde ouders en onder dezelfde omftandigheden gebooren was , als deeze; indien ik derhalven mede dezelfde ligchaams-gefteldheid, dezelfde opvoeding dezelfde lotgevallen, als hy, had gehad, en ik ingevolge van dien my nu ook volkomen in denzelfden toeftand gefteld vond : zou ik naar alle waarfchynelykheid volkomen even zo denken en handelen a's hy. Kan ik het my als een verdienfte aanreekenen, dat my met opzicht tot alle deeze genoemde omftandigheden een beter lot ten deel is geval/en, dan hem; of is het zyn fchuld, dat  AAN ZYNE DOCHTER» 233 dat het hem niet zowel als my heeft mogen gebeuren ? Deeze gegronde gedachte zal, zo dikwyls als gy dezelve recht levendig by u laat worden , even als een temperende medicyn de fchielyke opwellingen van uw misnoegen ter nederflaan, en u bedaarde, verfchoonende en zachte neigingen inboe» zemen. * * * 2) „ Wend alle uwe poogingen aan,om, „ wat u - zeiven betreft, meester te worden „ over uwe natuurs -gefteldbeid en over de „ magt der traagheid, welke aile menfchen „ eigen is; waak over u-zeiven, dat gy „ geene gewoonten aanneemt, die u kun» „ nen beletten overëenkomftig met uwe „ grondbeginfelen te handelen ; en maak „ u vooral, zo veel uwe medemenfchen „ en andere omftandigheden het eenigzins „ willen toelaaten, van alle behoeften los." Dat men in alle deeze deugdzaame poogingen eenen hoogen trap van volmaaktheid bereiken kan, zodra men zich vroegtydig genoeg en met eenen behoorlyken ernst P 5 daar.  534 CAMPE, VADERLYKE RAAD daarop toelegt, zulks leert de ondervinding, vermits men ten allen tyde menfchen, fchoon weinig in getal, gevonden heeft, die door een onvermoeide oplettendheid op' zich-zeiven, deezen graad van deugd en geluk bereikt hebben. Maar by u , myn kind! wenschte ik wel gaarne deezen edelen trots, of liever dit fchoone gevoel van u-zeiven te mogen onderftellen , dat gy • nimmer aan uwe krachten wanhoopt, wan. neer het 'er op aankomt, eenen trap van volmaaktheid te bereiken, welke door ge, woone menfchelyke krachten , alleenlyk aangefpoord door eenen ongewoonen wil, bereikbaar is. Schande is het voor de kleine bedeesde ziel , die wanhoopt aan 't geen voor haars gelyke mogeiyk was, eer dat zy het nog gewaagd heeft, eene kloekmoedige proeve ter naarvolging te neemen! * * * 3) „ Maak nooit uit dat geene, wat ie* „ mand voor zynegrondbeginfelenopgeeft, een befluit op, hoe hy zich by deeze ., of geene gelegenheid gedraagen zal; maar ,^raad-  AAN ZYNE DOCHTER. 23J '„ raadpleeg, daarby altoosten deele de alge. „ meene menfchelyke natuur', ten deele het „ byzonder karakter van dien mensch, ten „ deele ook de manier en wyze, hoe hy zich „ gemeenlyk by foortgelyke gelegenheden „ gedraagt." Op deeze laatstgenoemde op. merking moet gy altoos meer vertrouwen, dan op dat geene, wat iemand zelf goed vindt van zyne wyze van denken en gevoelen te zwetfen en te bekennen: gy zoudt u anders dikwerf geweldig bedroogen vinden. Zegt u , by voorbeeld , iemand: dat hy boert, befpotting en berisping, hoe genoemd, verdraagen kan , dewyl hy de grondftelling heeft , dat men iets van dien aart nooit kwaalyk moet neemen: wacht u van hem by zyn woord te houden , en hem oogen. blikkelyk tot een voorwerp van uwe befpot. ting te maaken ! Een belagchelyk mensch kan zekerlyk wel een fnaar hebben , welke gy zonder gevaar van hem te zullen vertoornen, roeren kunt; maar treft gy ongelukkig de rechte, te weeten die, waar hy indedaad befpotting en berisping verdient: dan wil ik 'er alles onder verwedden, dat zyn voorgewende grondftelling u geen oogenblik te-  235 CAMPE, VADERLYKE RAAD tegen zyn ongenoegen zal beveiligen. Zegt een ander: dat by gewoon is, meer voor zyne vrienden, dan voor zich - zeiven zorg te draagen, en hy de grondftelling heeft dat men zyn eigen belang aan het belang van zynen vriend moet opofferen: wacht u, van deeze fraai/e gemoedsgefteldheid oó goed geloof voor gegrond te houden, en by gelegenheid gebruik daarvan te willen maaken! Gy zoudt u ook hier zeer bedroogen vinden. Voornaamelyk Iet hierby op de volgende ondervinding, die, zonder uitzondering plaats heeft: Hoe grootfcher de geaardheden en „ hoe verhevener de grond/tellingen ,, zyn , die iemand voor de zynen » uitgeeft, dieste minder moet gy ze „ by hem onderftellen." Want geloof my, myne Dochter! hy die door grondbeginfclen en handelwyzen boven die gemeene foort van menfchen uitmunt, is zekerlyk de laatfte van allen , die daarvan fpreekt, ik zou zelfs liever zeggen, hy is de laatfte, die zulks in zich ontdekt. De waare edelmoedigheid is niet alleen al. tooi  AAN ZYNE DOCHTER. 337 toos befcheideri , maar gelooft ook nooit een uitmuntenden trap bereikt of iets voor» treffelyks gedaan te hebben, fchoon zyzeer wel bewust is, dat zy onvermoeid naar iets voortreffelyks ftreeft. By haar zal men derhalven nooit, indedaad nooit, waarneemen, dat zy fchoone of verhevene geaardheden ten toon fpreidt. Zy zal, en wel zonder eene geveinsde befcheidenheid, van zich afweeren, dat zy dezelven bezit, wanneer anderen die in haar meenen te ontdekken. Zo vreemd is zy van alle verwaandheid , zo vreemd van alles , wat grootfpreeken kan genoemd worden ! Bygevolg kunt gy overal, waar zodanige edele en verhevene grondbeginfeien openlyk ten toon gefield worden, waarfchynelyk, zo niet zelfs het tegendeel het welk dikwyls genoeg plaats heeft —— evenwel ten minften een armhartig ydel vermoeden. * * * 4) „ Maak by het grootfte gedeelte der „ menfchen het minst ftaat op de werk„ zaamheid van hunne godsdienltige en ze. ,» de-  238 CAMPE, VADERLYKE RAAD ,, dekundige grondbeginfelen." Dit oordeer is hard, ik beken het: nogthans fteunt het ontegenzeggelyk op de ondervinding. Hoe kan dit ook anders zyn ? Zolang als uit hoofde van een zeer gebrekkig onderwys, godsdienst en zedenleer in het verftand der menfchen van elkander zullen afgefcheiden bfyven; zolang men alleen den eerften voor iets goddelyks en onöntbeerelyks, maar de laatfte voor iets menfchelyks en iets, 't welk des noods zynde kan gemist worden, hou. den zal; zolang men zal voortgaan, m;t den eerften flegts in zekere onvruchtbaare, enkel befpiegelende, veelal niet eens be. greepen leerftellingen, en in ydele gebruiken zonder zin en kracht te zoeken; zolang men onverftandig genoeg zal zyn , het Gekoven van het Doen te fcheiden, en aan het eerfte eene zaligmaakende kracht toetefchryven , welke het immers eerst door het laatfte ontvangen kan; zolang godsdienst en zedenleer in eenen ouderdom, waarin de meeste woorden, welke niets zinlyks te kennen geeven, byna nog in 't geheel geene, of eene verkeerde betekenis voor ons hebben , niet door voorbeelden en door gepast onder. wys,  AAW ZYNE DOCHTER. 230 wys s ingeboezemd, maar gelyk de haatelyke latynfche woorden , en andere onverftandige kwellingen voor het geheugen, uit een ver. veelend boek, in bepaalde uuren, by dwang en tegenzin,het geheugen moeten als inge* ftampt worden ; zolang onverlichte en heerschzuchtige Geestelyken deeze geheele wanorde niet alleen begunftigen , maar ook met alle hun alsnog gebruikelyke wapenen daarvoor ftryden en worftelen; en zolang eindelyk de Regenten nu door de ftaatsgefteldheid , dan door Jefuïetfche bevorderaars van bygeloof en domheid nog zullen belet worden , om deeze wanorde door het verleenen eener onbepaalde vryheid van geloof en drukpers, te keer te gaan : zal het allerkrachtigile middel ter volmaaking en veredeling der menfchen , te weeten de Godsdienst , voor veelen een nuttelooze muggenziftery en ydele beuzeling, voor veelen zelfs een dekmantel van boosheid en menfchenhaatende gezindheden , en voor de meesten niet dan een verzachtend opiaat zyn, het welk zy bezigen zullen, om hun geweeten in flaap te fusfen en deszelfs na> tuurlyk gevoel voor goed en kwaad, voor recht  240 CAMPE, VADERLYKE RAAD recht en onrecht te verdooven. Deeze ver-1 keerde begrippen van het waare wezen en de bedoeling van den godsdienst, en dit openbaar en fchandelyk misbruik van denze!ven, "t welk, helaas! nog in alle landen en onder alle fekten heerscht, is de naarfteen vreesfelykfte kanker der menschheid , die onöphoudelyk aan haare zedelyke natuur knaagt, haare omzwachteling en wasdom belet, en alle overige verfterkende middelen hunne geneezende kracht en werkzaamheid beneemt. Was dit het geval niet; was men veelmeer reeds zo verre gekomen, om de onvruchtbaare , doch door oude' vooröordeelen geheiligde menigte van woor. den, van de zo eenvoudige, en in haare eenvoudigheid verhevene en door en door op oefening aandringende leer van Jefus afte. fcheiden; deeze leer niet, gelyk tot hier toe gefchied is, als een aangelegenheid van God en de Kerk, maar als de zaak van elk afzonderlyk mensch zeiven te befchouwen, en haar niet flegts in het geheugen , maar veelmeer in het hart, in de geaardheid en handelwyze der menfchen te prenten: ó hoe zeker zou men dan op-haare godsdienftige grond-  aan zyne dociitiü.' 241 grondftellingen en derzelver werkzaamheid ftaat kunnen maaken! Hoe veilig zou men dan dit gevolg kunnen trekken : Dee. ze is een Christen ; bygevolg is hy ook rechtvaardig, getrouw, oprecht, vredelievend , zachtmoedig, befcheiden , billyk, dienstvaardig , mededoogend en menschlievend! Deeze is een Christen; bygevolg is hy ook een geregeld, ftil, arbeidzaam burger van den ftaat, bezield met een zucht voor het algemeen welzyn! Deeze is een Christen; bygevolg is hy ook verdraagzaam, liefderyk , toegeevend jegens de geenen, die het geluk niet hebben van zyn geloof te omhelzen, omdat hy van pet kus'geleerd heeft, dat God den perjoon niet aanziet, of iemand van dit of een ander volk, en van deeze of geene fekte is, maar dat in allerlei volk, wie hem vreest en recht doet , wie uit liefde en eerbied voor hem zich op deugd en braafheid toelegt, hem aangenaam is. Tot dat zulks, plaats heeft, moet gy op de godsdienftige en zedekundige grondbeginfelen der menfchen niet meer rekenen, dan mét uwe opmerkingen over hunne handelwyze overëenftemt , en indien gy nog II, Deel. Q Seen  2i« CAHfE, VADERL7KB BAAD geen gelegenheid gehad hebt, om deeze waarteneemen, niets meer, dan met hun gemak en voordeel beftaan kan. Hunne voorgewende grondbeginfelen moet gy daarby, om den veiligften weg inteflaan, in 'f geheel niet in rekening brengen. 4) „ Behandel iedereen, zo veel als mo„ gelyk is, naar zyne eigene begrippen;" dat is: begeer niet, dat de menfchen, met welke gy in betrekking ftaan zult, tot uwe wyze van gevoelen, van denken en oordee. ten overgaan zullen; maar wend veelmeer alle poogingen aan, om , zo veel gy kunt, in hunne wyze van gevoelen, van denken en oordeelen te treeden, ten einde hun de zaak, welke het onderwerp van 't gefpreli zyn zal , juist in zodanige uitdrukkingen, onder zodanige beelden en van die zyderi voortefrellen, die verëischt worden, wanneer zy dat geene, wat gy hen zegt, begrypen , het begreepene goed keuren, en daarnaar hunne voorneemens vormen zullen. Dit verëischt zekerlyk zeer veel oplettend, heid op de verrchillende wyze van denken en zich uittedrukken , waarin niet alleen de hoofd - klasfen der menfchen, maar oofc hwa-  aan zyne dochter. 243 hunne menigvuldige onderverdeelingen , ja zelfs afzonderlyke menfchen uit dezelfde afzonderlyke klasfe dikwyls zeer verre van eikanderen afwyken; en vlei u vooral niet, dat gy dit gewigtig beoefenend onderzoek ooit geheel , laat ftaan dan binnen eenen korten tyd, voleindigen zult. Doch hoe meer gy daarin zult vorderen , dieste meer zult gy over de gemoederen der menfchen ver» mogen , dieste vreedzaamer en vriendely» ker met hen verkeeren, dies te meerder goeds en algemeen - nuttigs met hen en door hen uitvoeren en volbrengen kunnen. Ik zon u hier veel van myne eigene opmerkingen over dit onderwerp kunnen mededeelen: doch eensdeels zou my zulks verleiden tot een omflagtigheid, welke tegen myn beftek aanloopt; anderdeels zouden deeze opmerkingen , omdat zy op het fyner onderfcheid in de menfchelyke begrippen en derzelver aantooning uitloopen , voor u toch niet eerder recht verftaanbaar en begrypelyk kunnen worden, voor dat gy-zelve gelegenheid zoudt hebben, deeze opmerkingen te maaken. In plaats van dit zal ik u alleen den raad geeven, om elk mensch, die u Q a vooï  344 CAMP*,' VADBBLYR-E BAAD voorkomt, van wat ftaat of rang hy ook zyn moge, uwe ftrengfte oplettendheid waardig te keuren ; u gaarne met iedereen in gefprek intelaaten, en daarby niet flegts op zyne redenen, maar ook op het beloop van zyne voorftellingen en derzelver onderlinge verbindtenis naauwkeurig acht te flaan, om dat geene, wat elk daaromtrent eigen is, te keren kennen. Acht het ook niet beneden uwe waardigheid om zelfs in dit eigenaartige, zo goed gy kunt te treeden, en by voorbeeld, meteenen braaven landman, als een wakker boerenmeisje , met den ara. bachtsman, als een fatzoenelyke burgerdochter enz. te fpreeken. Hoe natuurlyker gy de taal, den toon, de denk wyze en houding van een ieder, voor zo verre daarin niets onbetaamlyks gevonden wordt, zult nabootzen: dieste meer zult gy bekwaam worden, om het karaktermaatige, hetwelk de byzondere klasfen, en in dezelven de af zonderlyke menfchen, in deezen opzichte eigen is, optemerken, en vervolgens daarvan gebruik te maaken. 5-  AAN ZYNE DOCHTER» 345 <. IN BETREKKING TOT DE ZESDE OPMERK ING. Deeze betrof de doorflaande zinnelykhsid der menfchen. Wy hebben aangemerkt , dat niemand , wie hy ook zyn mag, volko. men vry daarvan is ; dat zy zich by alle onze voorftellingen aan ons opdringt, met alle onze raadflagen gepaard gaat, op alle onze befluiteninvloed heeft, en dat dezelve, naar maate zy bevredigd of niet bevredigd wordt, gemeenlyk het verftand en het hart ▼an den mensch voor ons opent of toefluit. Hieruit vloeijen nu ook de volgende lesfen der wysheid : i „ Omtrent alles, wat gy van de men„ fchen vergt, vooral wanneer het van „ dien aart is, dat het infpanning en op„ offeringen verëischt, waartoe zy niet ei„ genlyk verpligt zyn, of niet kunnen ge„ noodzaakt worden, moet gy vooral zorg „ draagen, dat hunne zinnelykheid , dat is „ hunne begeerte naar aangenaame zinnelyke „ gewaarwordingen óf in de eerfte plaats M bevredigd wordt, óf dat zy de gewenscb,„ te bevrediging van verre zien mogen." Q 3 Br  34Ó- CAMFE, VADERLYKE RAAD By gemeene lieden kan in zodanige geva Jen, waarin zy hunne krachten op eene ongewoone wyze moeten infpannen, een glas genever, een kan bier en diergelyke, ten gepasten tyde gegeeven, wonderen doen i terwyl dit integendeel niet half zo veel zou uitwerken , wanneer men hen de waarde deezer verfnapering dubbel in geld wilde geeven. Befchaafde menfchen kan men zekerlyk geen genever aanbieden, noch hun over 't algemeen met aanbiedingen zo regelrecht op het lyf vallen : doch men heeft meer middelen en wyzen , om iemand zinlyk vermaak te bezorgen ; men moet flegts by derzelver keus verftandig genoeg zyn, om perfoonen en omftandigheden behoorlyk te onderfcheiden. Vermits ik met u, myn kind , dfe kent, en die ik ken, in dit boek fpreek • is het niet eerst noodig, de voorwaarde hier by te voegen, onder welke ik het gebruik van deeze, gelyk van alle foortgelyke leskn der wysheid, rechtmaatig oordeel en u aan. Prys. Ondertusfchen zal ik dezelve, om hen, die ons beiden niet zo goed als wy elfeander kennen, en dus een misbruik'daar- van  AAN Zï NE DOCHTER. J47 van kon rlen maaken, hier plaatzen. Ikon.' derftel hierby, „ dat men geene andere, „ dan rechtmaatige en goede bedoelingen, „ buiten iemands nadeel, hoe genoemd, „ bereiken wil." Onder deeze voorwaarde alleen is 't geoorloofd en verftandig , met de zwakheden der menfchen voordeel te doen; in elk ander geval zou het onedele arglistigheid en fchandelyk bedrog weezen. Dit zy eene waarfchouwing tegen het misbruik ; en nu keer ik weder tot ons onderwerp. * * * 2) „ Zo dikwerf als gy met iemand on„ aangenaame zaaken zult afjedoen hebben, „ verkies dan altoos daartoe, inzoverre het „ in uwe magt ftaat, zodanige oogenblik„ ken, waarin het gemoed van den ander „ wegens het één of ander aangenaam ziune„ lyk genot vergenoegd en wel te vrede is." By eene wandeling in aangenaam weder, of kort na het aanhooren van een verrukkelyk muzyk, of geduurende andere zinnelyke genietingen, die het hart vervrolyken, verQ 4 t0°*  248 C A MP E , VADERLVJCE RAAD toonen de zaaken zich in een geheel andere gedaante en in geheel andere kleuren, dan wanneer onaangenaame indrukfelen de ziel verduisteren en het hart beknellen. Het eerstgenoemde zyn derhalven de tyden die men wyslyk verkiezen moet, wanneer het 'er op aankomt, om mis verftand wegteneemen , vyandfehappen voortekomen of uit den weg te ruimen, eenen onSangenaamen raad te geeven, verdrietige dingen hoe genoemd,aan het verftand te brengen en aftedoen. Wie deeze voorzichtigheid niet gebruikt, niet de tyden onderfcheidt, waarin de menfchen meer of min bekwaam zyn, onaangenaame voorftellingen te verdraagen,' zal dikwyls het verdriet hebben van niet al' leen zyn oogmerk by hen te misfen, maar uit kleine fmeulende vonkjes van misverftand en onëenigheid eenen vreesfelyken brand zien ontftaan. Dit brengt my een andere wyze les te binnen, welke met deeze in een naauw verband ftaat. Zy is deeze; * * * '1 35 " Hebt§? het ongeluk, dattusfehen » u en anderen misverftand ontftaat , „ 't welk  AA» ZYNE DOCHTER. «4g ;', 't welk in het menfchelyke leven, zelfs „ onder de beste menfchen or.vermydelyk '„ is wacht u dan , indien gy het „ vermyden kunt , hetzelve fchriftclyk te ,, willen verklaaren en byleggen ; maar ver* „ kies daartoe, zo dikwyls het in uwe keuze „ ftaat, altoos eene perfoonlyke byëen,, komst en mondelinge famenfpraak." Met hem die deeze les, afgeleid uit menigvuldige Ondervindingen , verwaarloost , kan men tien tegen één wedden, dat hem zulks berouwen zal. De goede grond, waarop de. zelve berust, is de volgende. Uit hoofde van de zinnelyke denkwyze der menfchen , befchouwen zy een zaak nimmer alleen met het verftand, en beóV-rdeelen dezelve nooit naar zuivere redenmaatige gronden. Hun zinnelyk vermogen van voorftelling en vooral hunne altoos vlugge verbeeldingskracht mengen zich in alles. By het leezen van eenen brief denken wy derhalven nooit alleen aan deszelfs inhoud , maar de afweezige perfoon, die denzelven fchreef, zweeft ons daarby tevens, en wel in die gedaante voor den geest, welke telkens overösnkomftig is met het gevoel en de neigingen Q S wel.  2J0 CAMEE, VADERLTKE EAAD welke ons nu juist jegens denzelven bezielen. Is 'er nu misverftand tusfchen hem en ons gereezen, gevoelen wy derhalven by den ontvangst van zynen brief reeds iets onaangenaams: dan zal onze verbeeldings. kracht nimmer in gebreke blyven om dit onaangenaame op het beeld van den afweezi. gen perfoon, 't welk zy ons voor den geest brengt, overtebrengen. Hierom zien wy hem in den geest met een gelaatzweem, blikken en gebaarden, wy hooren in den geest hem in eenen toon fpreeken, waardoor dat geene wat wy van hem leezen, eenen geheel anderen zin en eenen geheel anderen nadruk ontvangt, en dus by ons ook van een geheel andere uitwerking is, aan de zelfde woorden , mondeling uitgeiprooken, zouden gehad hebben. Van daar is het dan ook , dat zodanige fchriftelyke verklaaringen het oogmerk gemeenlyk geheel misfen, in plaats van recht voorteiïelkn gemeenlyk nog meer verwarren, in plaats van te bevredigen doorgaands nog meer verbitteren. Hoe veel veiliger is in zodanige gevallen de weg der mondelinge onderbande-  -»AN ZYNE DOCHTER. 251 deling! Hoe veel voordeeliger is de indruk van onze voorilellingen, wanneer dezdven verzeld gaan niet een vriendelyk, goedaardig gelaat, met eenen zachten toon van ftera en een vriendelyk handendriikken ! wanneer wy daarby den anderen geen tyd laateu, om zyne aandacht op het één of ander onaangenaam zydelings denkbeeld te vestigen, of met zyne verbeeldingskracht van de gronden, welke wy hem onder het oog brengen , aftewyken ; wanneer wy deeze gronden zslven , door ons wezenlyk gevoel ongeveinsd te kennen te geeven, kracht en klem byzetten , het welk by den dooden letter geen plaats zou gehad hebben! Het is voor een ieder, die'er nog de proeve niet van genomen heeft, ongelooflyk, hoe veel meer men op deeze wyze ter bevrediging der menfchelyke gemoederen vermag, dan door de duidelykfle fchriftelyke verklaaringen. Laat ik hiermede de volgende nog algemeener les verbinden , welke mede zeer veel betrekking heeft tot de ïinnelykheii der menfchen. *)  85* CAMPE, VADERLYKE RAA» d) ,, Maak over 't algemeen , zo dikwyls r, gy de menfchen wenscht te overtuigen en „ ovenehaalen, meer gebruik van hunne „ zinnelyke, dan van hunne geestelyke na„ tuur , meer van hun zogenoemd hart, ,, bevindings-vermogen en verbeeldings» „ kracht, dan van derzelver hooger ziels. „ vermogens , verftand en reden ." De mensch is en blyft — hy moge voor het overige zyn wie hy wil, hy moge zich op zyn ingebeelde wysheid nog zo zeer verhovaardigen — een zinnelyk en gevoelend wezen, en als zodanig begeert hy ook behandeld te worden. Wie hem kent, rekent op alle hooger beweegredenen , waarvoor de reden flegts vatbaar is, in de meeste gevallen zo veel ais niets , en vestigt zvne fterkfie hoop veelmeer op zodanige begrippen, welke onmiddelyk op de gewaarwordingen en de verbeeldingskracht gegrond zyn. De eerften bezigt hy in de meeste gevallen alleenlyk, om de ydelheid der menfchen te ftreelen, en hen te doen gelooven , «at zy het goede , waartoe men hen tracht over-  AAN ZYNE DOCHTER» 2JS overtehaalen, niet uit laage, maar uit enkel verhevene en edele drangredenen begeeren. De mensch misleidt hieromtrent zich zeiven zo gaarne. Men laate hem dit genoegen; want het is weldaadig voor zyne zedelyke natuur: doch men dringe daarby dieper door in zyn hart, dan hy-zelf in ftaat is, en onderfcheide daarin de wezenlyk - werkzaame dryfveêren van de geenen , die 'er den naam toe moeten leenen. * * * 5) „ Vermyd in de verkeering met men„ fchen vooral uit de hooger en befchaaf„ der klasfen , zorgvuldig alles , wat op „ een onaangenaame of zelfs walgelyke wy„ ze de zintuigen aandoet." Want al is men ook nog zo beminnelyk naar geest en hart, en men heeft uiterlyk iets, 't welk ons tegenftaat: zal men ons vlieden, of onze tegenwoordigheid, gelyk alles, wat wy zeggen of doen, met tegenzin verdraagen. Ter opheldering zal ik hier flegts alleen eene al. lerönaangenaamfte flordigheid aanftippen , waaraan veele menfchen, zelfs in befchaafde  254 CAMPE, VADERLYKE RAAD de gezelfchappen, zich veelal fchuldig maa. ken, en waardoor zy ieder die hen naby komt, zeer lastig vallen. Dit is de verwaarloosde zuivering van den mond en de tanden. Ik kan u niet zeggen, hoe dikwyls my zulks, wanneer ik het niet ontgaan kon, en de wafgelyke uitwerking daarvan onder', vinden moest, het benaauwde zweet heeft uitgeperst 5 maar let, bid ik u . in zu[k eenen lastigen toeftand op uw eigen ge. voel, en wacht u dan, zo niet uit christelyke liefde en barmhartigheid , r.ogthans om uw eigen voordeel, dat anderen in dit ftuk het recht der vergelding van u toch niet behoeven te ondervinden! Doch genoeg van iets, waaraan men zelfs niet dan met tegenzin denken kan. 6. IN BETREKKING TOT DE ZEVEN" DE EN NEGENDE OPMERKING. Alle menfchen hebben een gevoel van eer en fchande, dat is , zy worden alltn door de eerzuchtr of door de ydelheid, of door beiden btftiard. Dus verëischt de vour-  AAN Z ¥ NB D O C H f E Ei i$$ voorzichtigheid, om deeze neiging in ons doorgaand gedrag jegens de menfchen by allen te voorönderftellen, en overeenkomftig deeze onderftelling te handelen , opdat deeze, gemeenlyk zeer fterk gefpannen en daarby zo tedere en gevoelige fnaar der menfchelyke natuur, nimmeronzagt, en elke andere fnaar nooit anders, dan in famenftemming met haar geroerd worde. De afzonderlyke waarnecmingen , welke ik by deeze algemeene opmerking boven reeds gevoegd heb, zyn even zo veele lesfen der voorzichtigheid , die wy met opzicht tot deezen nieuwen karaktertrek der menschheid , bovenal in de befchaafde (landen, zorgvuldig moeten in 't oog houden. Ik merkte naamelyk vooreerst aan, „ dat „ deeze neiging, naar het gewoon beloop ,, op ruuwe en onbefchaafde gemoederen „ geen zo fterken, maar daarentegen op „ verfynde en befchaafde een fterkeren in- druk maakt, dan de drift der zinnelykheid.* Daaruit volgt, dat wy by de eerften voornaamelyk van deeze, en by de laatften van geene gebruik moeten maaken, wanneer wy iets op hen willen vermogen ; het zy dan, dat  255 CAMPE, VADERLYKE BAAD dat in byzondere gevallen byzondere waarneemingen het tegendeel mogten aanraaden. Ik heb ten tweeden aangemerkt, dat van deeze neiging mede dat geene geldt, wat wy over de zinnelykheid hebben opgemerkt, „ dat dezelve naamelyk, zo dikwerf als zy „ bevredigd wordt, het hart van den eer„ zuchtigen en ydelen mensch opent,"en „ genegenheid inboezemt voor den geene, „ die deeze bevrediging bewerkt heeft." 'Hieruit volgt dan ook, en wel i) over 't algemeen , dat wy de eerzucht der menfchen, indien wyjn hunne genegenheid belang ftellen, niet Hlleen nimmer krenken, maar ook tot haare bevrediging , in z0' verre zulks zonder fchandelyke vleijery en laagheid gefchieden kan, gaarne medewerken moeten. 'Wat ik door fchandelyke vleijery en laagheid verita, zal ik hierna zeggen, a) Dat wy vooral dan niet moeten verzuimen de eerzucht of ydelhe'd der men. fchen aangenaamen wierook toe te brengen, wanneer wy ons genoodzaakt vinden,"' om hen iets onaangenaams te zeggen of aante. doen, of onaangenaame en lastige dingen van hen te begeeren of hun opteleggen. In zo-  aan zyne dochter. 257 zodanige gevallen moeten wy het onaangenaame van tegen fpraak , berisping of aanzoek daardoor zoeken te verzachten of te verzoeten , dat wy eerst al het waare, goede en bevallige in de gefprekken, daaden, bekwaamheden en karaktertrekken van den ander, het welk tot de zaak zelve betrekkelyk is, erkennen , goedkeuren en pryzen , en dan eerst tot het minder aangenaame met voorzichtigheid overgaan. Ik heb, ten derden, aangemerkt, ,, dat „ deeze, even gelyk elke andere neiging, „ by verfchillende menfchen zeer verfchil„, lende veranderingen, en by elk afzon„ derlyk mensch haare byzondere rigting „ ontvangen heeft; " zo dat dezelfde lof, die den eenen eerzuchtigen of praalzieken in verrukking wegfleept, een anderen dikwerf ten eenemaal onverfchillig is. Hieruit volgt, dat wy trachten moeten, de afzonderlyke eifchen der menfchen te leeren kennen , om daartegen niet alleen niet te mistasten, maar hun ook gelegenheid te geeven, om dezelven zo goed als zy kunnen en mogen te doen gelden. Het pryzen is hierby in 't geheel niet eens noodig; men II. Deel. R m  358 CAMPE, VADERLYKE BAAD behoeft flegts, gelyk gezegd is, gelegenheid egeeven, dat de eerzuchtige of praal2ie. f Zich "ze,ven P^en, of, * welk hetzelfde is, het pryzenswaardige, dat hy meent te bezitten, gevoeglyk ten toon kan fpreiden:en hy zal deeze gelegenheid met even zoveel dankbaarheid omhelzen, alsöfmen hem ronduit en onmiddelyk gepreezen had En verneem nu eerst, voor hoe verre ik geloof, dat het gebruik van deeze en elke andere menfchelyke drift kan gepaard gaan nietje oprechtheid en braafheid, welke ik hoop dat uenmybyde poogingen, om Ie genegenheid van onze medemenfchen te verwerven , altoos heilig 2llI!en bI . D eze verëenigingkan, ayaa O0Jeeh zeergoed plaats hebben, wanneer wy o van de eerzucht en de ydelheid der menfchen ««nmer tot andere dan goede en in alle op. -hten onfchadelyke bedoelingen gebtufk aken, en dus niemand daarby zoe]{en te beiden; 2) ons al/cenlyk durwe bepaa'en, om flegts dat geene te pryzen , wat wezenlyk pryzens waardig is, en het overige 20 'an^ nlet f<%nen te bemerken, als wy door niets verpligt zyn, om het optemerken en  ' AAN ZYNE DOCHTER. 256 en te berispen; en eindelyk 3) in alle gevallen , waarin wy indedaad daartoe verpligt zyn, geen oogenblik aarzelen, ons over de dwaasheden , gebreken en ondeugden der menfchen vrymoedig en zonder achterhoudendheid uittelaaten. Onder deeze omftandigheden kan het niet dan geoorloofd weezen } om die menfchen, wier leeraars wy niet zyn , zodanig te befchoüwen als zy zyn ; hen hunne ftreelende verbeeldingen van zich - zeiven en alle hunne uitmuntende hoedanigheden ; zo lang als zy niemand daardoor benadeelen, te laaten, en aftezien van de vruchtelooze moeite, hen tegen wil en dank te geneezen. Want wat toch zouden wy uitvoeren,zo wy de zwakheden , dwaasheden en ondeugden der menfchen den openbaaren oorlog wilden aandoen ? Zekerlyk niets anders, dan dat ze allen op ons aanvallen ; ons belagchen, befpotten en vervolgen zouden. Wy zouden daaronder moeten bezwyken, zonder dat 'er echter een enkele dwaasheid of een enkele ondeugd minder in de waereld weezen zou En dit was toch in geenerlei opzicht veiftandig gehandeld. ït 9 Dit  20O CA MP E, VADEBLYKE BAAD * * * Dit voorönderfteld zynde.kan ik u gerust de overige lesfen der voorzichtigheid opgeeven , welker waarneeming door de eerzucht en ydelheid der menfchen noodzaakelyk gemaakt wordt. Vermits geen andere menfchelyke drift zich van zo veele zyden vertoont, van welke zy kan beleedigd worden, als deeze: zal ik ook by deeze langer, dan by elke andere drift moeten blyven ftaan. om u in betrekking tot dezelve, ten minden de voornaamite lesfen der voorzichtigheid aan de hand te geeven. Hiertoe behooren nog de volgende: i)., Wees altoos zeer befcheiden en „ beleefd jegens iedereen; '* dat is , uw geheel gedrag zy vriendelyk, goedaardig en liefderyk jegens de minderen , eerbiedig jegens hoogeren , en jegens uws gelyken zodanig, al£öf zy al een'hoogen trap boven u Honden. Neem daarby m titeleeringen cn phgtpleegingen alles waar, wat het algemeen gebruik daaromtrent bepaald heeft; en maak het u over 't algemeen tot een wet om juist elk niet ftiptelyk zo veel eer als hem  AAN ZYNE DOCHTER. 2Ö1 hem wegens zynen rang en zyne verdienften toekomt, maar altoos nog iets meer te bewyzen. Want gy kunt 'er u op verlaaten, myn kind! dat de denkbeelden, welke een ieder van zynen perfoon, van zyne verdien, ften en van zynen ftand vormt, gemeenlyk altoos eenige graaden boven de waare betrekking, waarin hy met andere menfchen ftaat, ryzen; en dat gy hem derhalven zekerlyk zoud beleedigen , indien gy hem flegts de juiste maat van achting of eerbied, welke hem toekomt, en niet nog een kleine toegift wilden toemeeten. „ Vooral moet gy met uwe eerbewyzin„ gen niet zuinig weezen jegens domöojt ren gy herïnnert u toch nog, wat „ denkbeeld ik boven daarvan gegeeven H heb ? — uit alle ftanden, en elk foort „ van pligtpleeging en hooffche beleefdhe„ den jegens niemand met meerder naauw,, gezetheid waarneemen, dan jegens dee„ zen." Want niemand heeft hooger gedachten van zich.zeiven en zyne waarde, niemand meent derhalven ook meerder recht te hebben op achting en eerbewyzingenj niemand waakt zorgvuldiger om daarin voorR ^ al  302 campe' vadehl yke raad *R verkort te worden; „iemand „ ^ n'Ziï '"^V* IJe,d'cn»« reekent zich door d n T m'SgreeP geV°d1^ beëdigd, «uk wezenlyk-groote en edele menfchen Jen\ nen 2yindedaad2yn, nooit te vreezen hebben dat ™ worden i ! "S VerScht z,lllen worden. Jege„s dee2en kan d gedrag eenvoudiger, oprechter en natuUr ^erZy„, dan Jegens anderen, die in r 1 üd Te" Wy Waare beiden, hetd, en wezenlyke beleefdheid ook Jegens ^geenen nooit uit het oog verIieze^ telvenhe' -i^aanmaatigen. Wa t r2ichwda7 moeten wy evenwel noodzaakelyk in de goede gedachten, welke zy van'ons heÖ J , zeerdaalen. Want waare befcheiden- fi&nï Drheid - S ' n' het zyn veelmeer be- ge en noodzaken zedelyke deugden WeJker gebrek veroorzaakt, dat zelf! ee„* edel  AAN ZYNE DOCHTES. 2Ö3 edel en groot mensch ons met misnoegen moet befchouwen. Uit dien hoofde moeten wy trachten, dezelven, al is 't niet om zynentwil, nogthans om haarent- en onzentwil te bezitten en te betoonen. Voor. het overige behoef ik hier niet aantemerken , dat befcheidenheid en kruipen , beleefdheid en ftyve pligtpleegingen , zeer verfchillende dingen zyn; en ik meen op uw eigen gevoel en op uwen fmaak volkomen te durven vertrouwen , dat gy de verachtelyke grimasfenmaakers , die deeze edele deugden naaapen, van deeze deugden zeiven by den eerften opflag onderfcheiden en zo als billyk is, verachten zult. Dan ik ga verder: * * * 2) „ Vermyd alle onaangenaame tegenfpraak, en wacht u, dat het handhaaven. „ van uw gevoelen nimmer ontaarden mo„ ge in recht te willen hebben." Deeze les begeert, gelyk gy wél begrypt, geenszins, dat gy met alle menfchen van één gevoelen zyn zult; want hoe zou zulks moR 4 6^  204 CA MPE, VADERLYKE RAAD ge'yk weezen ? Zy begeert ook niet, dat ^ veinzen zult met hen één gevoelen te hebben: want waar zou dan de oprechtheid , waar het genoegen der verkeering en uwe ftandvastigheid blyven ? Gy kunt derhalven van de gevoelens van andere menfchen afwyken, het moge dan in jok of ernst ge- fChleden:aI,eenlvk^etgyu, ingevolge de bovengenoemde les, daarby wachten , dat «we tegenfpraaknietoverflaafa a,t0os recht te wdlen hebben; dat is, zy moet niet door hardnekkigheid noch door onaangenaame bewoordingen lastig en beledigend worden. Elketegenfpraakiseen boenende of ernftr. ge aanval op eens anders verftand , en de eigenliefde van den ander kan 'er onmoge, Jyk onverfchillig by ?yn, wie Van de overwinning behaalen zal. Zy ;s derhal. ven oogenblikkelyk in de weer , om het verftand te hulp te komen; en zy gevoelt elk voordeel, dat op het verftand behaald wordt, als zo veele wonden, welke haarzeiven worden toegebragt. De komt is M, om haar óf geheel buiten het fpel te houden, óf ten minften zodanig te bevre«•'genen te vertnaaken, dat zy daarby een be.  AAN ZYNE DOCHTER. 26S bedaarde aanfchouwfter blyft. En hiertoe wordt verëischt: Voorëerst: „ dat men zich voor zekere wyzen van tegenfpraak zorgvuldig wacht." Ieder mensch heeft met opzicht tot zekere dingen, zo ernftig en onveranderlyk party gekoozen, dat hy maar niets meer hooren wil van twyfelingen en zwaarigheden, die daartegen, zouden kunnen ingebragt worden. Deeze (tukken, welke by hem voldongen zyn, moet men weeten optefpooren , ten einde dezelven onaangeroerd te laaten. Daartoe behooren voornaamelyk de godsdienftige begrippen, waaruit ieder van ons zyn byzonder leerftelfel des geloofs heeft gevormd. Deeze zyn voor den mensch alte gewigtig, en hy is te fterk daartoe bepaald, dan dat hy zelfs daaromtrent de minfte tegenfpraak , hoeheusch , hoe befcheiden ook , zou kunnen verdraagen. Wie derhalven verftandig is, en geen byzonder beroep heeft, om de denkbeelden der menfchen in deeze gewigtige aangelegenheid, met gevaar van zyn eigene rust, van zynen goeden naam en van zyne burgerlyke welvaart te verbeteren: die ontduikt zodanige onderwerpen van het gefprek, R s wel-  266 CAMPE, VADERLYKE RAAD welke bovendien niet zeer gefchikt zyn, om in gemengde gezelfchappen verhandeld te wordenof by fpreekt, indien hy zich met geweld daartoe genoodzaakt vindt, daarvan op zulk eenen zachten en behoedzaamen toon , dat niemand der aanweezigen in zyn geweeten of ydel geloof menfchen- kenners weeten , dat 'er zulk een geloof plaats heeft getergd en gekrenkt kan worden. Geen mensch is in onze dagen verpligt naar de eer van het marteiaarfchap te dingen; want eensdeels heeft de waereld de voorbeelden der martelaaren niet meer nodig , vermits het haar thans niet ontbreekt aan andere overal verfpreide middelen tot onderwys en overtuiging; anderdeels maaken deeze voorbeelden in onze dagen den indruk niet meer op ons, welken zy eertyds konden maaken. Want in plaats van by den houtftapel eens vrywiiligen martelaars , gelyk in voorige tyden, te roepen: ziet hier een getuige der waarheid! zoude de geheele waereld nu met vingers op hem wyzen en zeggen: ziet hier een zot, die zich laat braaden, omdat hy niet wist te leeven! Ten  AAN ZYNE DOCHTER. 26? Ten tweeden : „ dat wy ons door den „ geest van tegenfpraak nimmer moeten „ laaten verleiden , om zodajji^e dwaalin. ,, gen te laaken of ten to.m te ftellen, dia „ zo ras zy aan het licht gcbragt worden, „ den dwaalende belagehelyk maaken of „ hem zelfs fchande berokkenen." Hiertoe behooren alle beoordeelingen en voordellen der menfchen , welke meer zwakheid van verftand, meer onkunde of een flegter ge. moedsgefteldheid te kennen geeven , dan elk in zynen toeftand gaarne zou willen hebben. Zodanige zwakheden , welke iemand tegen zynen wil te kennen geeft,moet men niet alleen in 't geheel niet fchynen optemerken, maar door eene fchielyke gepaste verandering van gefprek, dezelven terftond met den mantel der liefde trachten te bedekken, ten einde de aandacht van het gezelfchap daarvan aftetrekken, en den dwaa. lenden, is 't mogeiyk , tegen befchaaming te beveiligen. Daardoor ontgaan wy aaii den éénen kant zyn anderszins onvermydelyke verbittering, en aan den anderen kant kunnen wy, indien hy den dienst, welken, wy hem daardoor bewyzen, ontdekt, op zyn  288 CA MPE, VADERLYKE RAAD zyn hoogfte vertrouwen en genegenheid ftaat maaken. En zulks is immers altoos van meerder belang voor ons, dan het oo. genblikkelyk en niet zeer edelmoedig genoegen , het welk zyne befchaaming ons zou bezorgen. Ten derden: „ dat wy nimmer op eenen „ beflisfenden toon , noch met bitterheid ,, of zelfs met een verachtende verwerping „ tegenfpreeken." Deeze manier van tegenfpreeken kan zekerlyk niemand duiden, al is hy de zachtmoed igfie en infchikkelykfte mensch van de waereld, omdat dezelve een. willekeurig gezag over ons verftand en tevens eene verachting van hetzelve aantoont, het welk niemand, wiens ziel nog niet geheel onder het juk gebragt en in 't ftof getrapt is, lyden kan. Vermyd derhalven deezen misflag met de grootfte zorgvuldigheid; en zo dikwerf gy meent te moeten tegenfpreeken, draag dan vooral zorg, dat uw gelaat altyd vriendelyk, uwe ftem zacht, uwe tegenfpraak zelve befcheiden en befchroomd zy, en niet zo zeer naar eene terechtwyzing, als wel naar eene twyfeling, ontftaande uit een gebrekkige kennis van de zaak  AA» ZYNE DOCHTER. 2fjQ zaak en naar een verzoek om beter onderrechting, gelykt. Zeg, by voorbeeld, by u-zei ven volkomen overtuigd re zyn van uw onvermogen om over iets van dien aart te kunnen oordeelen; wel te begrypen, hoe belagchelyk het zyn zou , wanneer gy u zoudt willen veritouten; een man of een vrouw tegentefpreeken in eene zaak,waarin gy flegts een weetgraage leerling waart, maar zy daarentegen uitmuntten ; wel verre van u aan zulk een belagchelyk gedrag fchuldig te maaken, te wenfchen, ter verbetering van uwe eigene denkbeelden, van hen te mogen hooren, wat men wel antwoorden kon , indien iemand daartegen wilde inbrengen enz. Op deeze en foortgelyke wyze kan men in alle de gevallen, waarin een ronde tegenfpraak niet goedgekeurd zou wor. den, de waarheid, zich - zeiven en de eigenliefde der menfchen voldoen. Ten vierden: „ dat onze tegenfpraak „ nooit langer moet duuren, dan wy be„ merken kunnen, dat men dezelve gaarne ,, hoort." En zulks laat zich al Iigtelyk bemerken , wanneer wy flegts met oplettend., heid acht fiaan op de merktekenen van wel. be-  2?0 CiMPt, VADERLYKE RAAD behaagen, verftaaribaar voor alle menfchen, welke zich in oögen , wtzenstrekken , flem en gebaarden openbaaren. En tot wat einde wilden wy ook, voorönderfteld, dat ónze P»gt nocri de noodzaakelyk heid zulks van ons vergt, onze tegenfpraak Janger uitrekken, dan men dezelve begeert te hooren ? Waarom zouden wy opzettelyk de menfchen lastig willen vallen en afkeerig van ons maaken ? * * é 31» >> Bezit gy geestig vernuft, wacht u i, dan , om hetzelve ter befchaaming of belediging van anderen te bezigen." Gees. tigheid en verftand zyn , gelyk ik elders reeds gezegd heb, een mes, het welk ons gegeeven wierd, om den armen van geest ons brood tefnyden; niet om hen daarmede te kwetfcn, nog minder om hen hetzelve in het hart te ftooten. Wee den onvriendelyken bezitter van dezelven, die ze daartoe kan misbruiken! Nimmer zal hy den wellust van edele zielen zich bemind te via- den fmaaken. Hy zal niet eens waare ach-  AAN ZYNE DOCHTER. ijl achting door zyne geinjsbruikte geestigheid kunnen verwerven. Want al wierden zyne fnydende invallen en antwoorden ook nog zo hartelyk door gelagch of handen.geklap toegejuicht; hy zal 'er evenwel by flot van rekening niets meer van hebben, dan de baviaan , over wiens grynzend aapenfpel ook wel gelagchen wordt, voor wien ech« ter, zodra hy nader komt, iedereen te rug wykt. Hoe veel zaliger is 't, om door goedaardigheid, door een befcheiden en zachtzinnig gebruik van begaafdheden, en dooreen verpligtend , bevallig gedrag , allen , die ons leeren kennen, den wensch naar een nadere verkeering en naar een grooter vertrouwelykheid met ons inteboezemen! Deeze opmerkingen zouden voor ieder welmeenend mensch alleen reeds voldoende zyn , om de waarneeming van deeze les voor hem zeer belangryk te maaken: doch hoe veel gewigtiger nog moet zy voor ons worden, wanneer wy haar befchouwen in betrekking tot dien algemeenen karakter - trek der menfchen, welke wy hier byzonder in 't oog hebben! Elke meerderheid van ver- ftand  &7ï eSMrE, VADERLYKE RAAD* ftand en geestigheid is voor de ydelheid der menfenen, vooral der geenen, die zelven iets van dien aart meenen te bezitten, op zich zelve reeds eene belediging , welke riet ligt vergeeten wordt. Komt *er nu nog boosaardigheid by ,• wil men met zyne invallen niet flegrs fchitteren , maar kan men goedvinden ook anderen te grieven: dari is 't immers onvermydelyk, dat men daardoor tegenzin, haat en verbittering verwekt. Dit geldt, gelyk gy wel begrypen kunt, beide fekfen, maar vooral de uwe. Een vrouw moet een zeer groote maat van goedaurdigheid tevens bezitten, zo zy door eenen uitmuntenden graad van geestigheid niet by iedereen zal gehaat worden. Dit is zo algemeen waar, dat ik, zo lang als ik onder menfchen verkeerde , nog geen uitzondering daarvan beleefd heb. De zaak is ook zeer begrypelyk. Schitterende geestigheid tn waare vrouwelyke geaardheid, maar nóg meer ftekelige geestigheid en vrouwelyke zachtmoedigheid, kunnen niet famen gepaard gaan. Het één ftrydt tegen het ander; een van beiden kan derhalven flegts in denzelfden perfoon plaats hebben. Daarby komt, dat  Aan zyne dochter. 279 jat de uitfteekende geestigheid eener vrouw de mannelyke en de vrouwelyke eigenliefde tevens kwetst; de vrouwelyke, omdat niet één van haar een voorrecht in de zuster dulden kan, 't welk zy-zelve niet heeft; de mannelyke, omdat het den trots van de Heeren der Schepping hard valt, een zielsbekwaamheid in de vrouw hulde te moeten doen, die zy-zeiven niet in eenen nog hoogeren graad bezitten. — Hoe veel redenen voor een vrouw, om by het gebruik van haare geestigheid , indien zy dezelve heeft, daarmede zuinig en omzichtig te werk te gaan , en dezelve nooit anders dan op den grond van waare zachtmoedigheid , befcheidenheid en goedaardigheid te laaten fpeeleni * * * a) „Wanneer de nood en uw pligt zulks „ niet van u eifchen , moet gy fchynen „ van de zwakheden en gebreken uwer me„ demenfchen nimmer kennis te draagen." Ik zeg fchynen; want voor u-zei ven kunt en moet gy dezelven wel degelyk opmerken, zowel om uw zedelyk karakter te verbete- II. De ei.. S ren,  274 CAMPE, VADERLYKE RAAD ren, als ook om uw gedrag jegens de men. fchen te bepaalen : maar om een bediüaar der zeden van anderen te worden, daartoe wettigt u noch de voorzichtigheid, noch uwe roeping. Vooral wanneer iemand het on. geluk heeft, van iets in uwe tegenwoordig, heid te zeggen of te doen, 't welk hem belagchelyk maaken kan: wees dan, bid ik u, daarby doof en blind. Want nimmer za! de geene, die weet, dat gy iets belagche. lyks in hem hebt waargenomen, en dat het flegts aan u ftaat, om hem voor de menfchen ten toon te ftellen, uw vriend weezen.' Hy zal veelmeer wenfchen u uit de fchepping gebannen te zien,- en hoewel hy 't juist'niet waagt, om de handen aan uwen perfoon zeiven te flaan , zal hy nogthans, ten einde dat geene, wat gy van hem zeggen kunt, krachteloos te maaken, uw zedelyk beftaan.' dat is, de mening der menfchen van uwe* braafheid en geloofwaardigheid, zo veel in hem is , zoeken te vernietigen. Tracht derhalven, wilt gy vrede houden, iedereen i" het geloof te faaten , dat gy niets dan goeds en pryswaardigs van hem weet, zelfs *n, wanneer gy het in uwe magt hebt,  AAS ZYNE DOCHTER." 37$ om hem tot een voorwerp van gelagch eri verachting te maaken. Dit zal zyne eigenliefde flreelen, en hy zal nu even zo y verig aan de bevestiging van uwe geloofwaardigheid by anderen werken, als hy in het tegengeftelde geval zou getracht hebben, dezelve me: alle magt te ondermynen. * * é 5> „ In plaats van uwe ziels - vermogens, ,, voorrechten en volmaaktheden de men„ fchen onder het oog te brengen, tracht „ veelmeer dezelven voor hen te verber„ gen, en daarentegen hen - zeiven gelegen-' heid te verfchaffcn, hunne eigene ziels„ vermogens, voorrechten en volmaakt„ heden van de beste zyde te vertoonen.", Zulks zal u in hunne genegenheid en achting veel meer bevestigen, dan alles, wat gy hen van uwe perfoonlyke waarde zoudt kunnen doen opmerken. Want, geloof my, myn kind! de meeste menfchen achten en beminnen ons niet om onze eigene voorrechten, maar daarom, dat wy de hunnen «kennen , en om de gelegenheid, welke S a wy  276 CAMPE, VADERJLÏKE RAAD wy hen verfchaffen, om dezelven tetoonen. De befchaafdfte verkeering is derhalven geenszins deeze, dat men zich-zeiven en zyne eigene waarde in een bevallig licht zoekt te ftellen; maar die, waardoor men de geheele waereld aanleiding weet te geeven, om over zich-zeiven en haare eigene waarde voldaan te zyn, en medewerkt, dat zy het genoegen kan inöogften, dat ook anderen daarover voldaan zyn. Vrees dan vooral niet dat gy 'er ooit by verliezen zult, wanneer gy u overwint , om de goede hoedanigheden, die gy misfchien bezit, te verbergen , en daarentegen de voorrechten van andere menfchen ten toon te fpreiden: het zal veelmeer het veiligfte middel weezen, om uwe eigene waarde overal bekend te maaken, en dezelve zonder nyd en wangunst van allen te doen erkennen. Want vooreerst meet gy niet gelooven, dat een pryswaardige eigenfchap, welke men tracht te verbergen, daarom ook verborgen blyft; men vermoedt, men bemerkt dezelve , ik weetniet hoe; men Helt ze zich daarby zekerlyk aliyd grooter en glansryker voor," dan zy indedaad is; en, in plaats van belang  AAH ZÏNE DOCHTER.1 277 lang daarby te vinden , om dezelve by anderen te verkleinen en in minachting te brengen, ftelt men nu integendeel belang in dezelve, als iets 't welk men door zyne eigene fcherpzinnigheid ontdekt heeft, te handhaven en uittebazuinen. Ten tweeden kunt gy volkomen verzekerd zyn, dat een ieder, zo niet dezelfde goede hoedanigheden, welke hy door uw toedoen zal kunnen aan den dag leggen , nogthans iets foort.' gelyks, iets dat aan de verwachting beant» woordt, in u het zy uit dankbaarheid of by vergisfing . ontdekken en bewonderen zal. Zyt gy, by voorbeeld, iemand behulpzaam geweest, om zyn verftand en zyne geestigheid ten toon te fpreiden, terwyl gy hem daartoe gelegenheid gegeeven, of in zyne geestige invallen ongemerkt en op eene gepaste manier eenige korreltjes zout geftrooid hebt, welke hy zelf vergeeten had daarby te doen: wees dan verzekerd, dat hy niet in gebreken blyven zal, om uw eigen verftand te roemen, en u over 't algemeen voor een voortreffelyk mensch te verklaaren. Hebt gy gelegenheid gehad, in dat geene, wat hy zeide of deed, goedS 3 aar*  328 C4MPE, VADERLYKE RAAD aardigheid en edelmoedigheid te doen op. merken: wees dan verzekerd, dat hy , doordrongen van de goedaardigheid en voor^ Ueffelykheid van uw eigen karakter, hetzelve tegen alle de aanvallen van kwaadfpreekers edelmoedig verdedigen zal. Dit alles zyn uitwerkfelen der menfchelyke eigenliefde, die eenen ongelooflyken invloed hebben in alle onze gewaarwordingen, oor. deelvellingen en daaden. ^ * * 6) „ Geef by alle gezelfchappelyke by„ eenkomften, voor zo verre zulks van u » afhangt, een ieder, met welke gy in „ gefprek komt , gelegenheid te fpreeken „ van dat geene waarvan hy wezenlyk ken„ nis keeft , of althans kennis meent te „ hebben;maar niet van zodanige dingen , „ waarin gy misfchien meer bedreeven zyt „ dan hy." Deeze les is een onmiddeïyk gevolg van de voorige; en dezelfde gronden waarop die fteunde, pryzen deeze mede ten hoogden aan. Ik voeg hierby nog, dat gy, behalven het genoegen, 't welk an- dt-  AAN ZYNE DOCHTES. 270 deren ctaarby ondervinden zullen, ook nog het wezenlyk voordeel genieten zult, dat deeze gefprekken met hen op deeze wyze indedaad leerryk voor u kunnen worden. Want wanneer men elk in zyn vak laat fpreeken ; dan is het waarfchynelyk , dat men in veele gevallen iets hooren zal, 't welk men óf nog in 't geheel niet, óf althans niet zo goed en volkomen wist, als men het nu verneemt. Indien ook de ydelheid der menfchen ons niet noodzaakte deeze les te volgen, wy zouden zulks om ons eigen voordeel moeten doen. * * * Ik befluit deeze lesfen der wysheid, de menfchelyke ydelheid betreffende, met een hoofdvoorfchrift , waardoor , indien hetzelve naargekomen wordt, alle de overigen byna overtollig gemaakt worden. Het luidt aldus: 7) „ Wees zeiven zo weinig eerzuch„ tig en ydel, als de menfchelyke natuur „ eenigzins gedoogt," overtuigd, dat de eerzucht en de ydelheid van andere menS 4 fchen  flêo CAMfE, ViDERLYKK RAAD fchen niet beter door ons bevredigd en tevens niet onfchadelylter voor ons gemaakt kunnen worden, dan wanneer wy ons zeiven niet te veel aanmaatigen, en befcheiden trachten te weezen. Het is over 't algemeen een bekende ondervinding, die allezins bewaarheid wordt, dat van twee menfchen , waarvan de één naar zyne hartstochten handelt, de ander niet, deeze laatfte altyd het best daarby vaart. De toornige wordt, onder evengelyke omftandigheden, altoos door hem , die in koelen bloede blyft, overwonnen; en de bedaarde fpeeler ontneemt, naar het gewoon beloop, den drif. tigen altyd zyn geld. Zo heeft ook de be. fcheidene eq ootmoedige altoos boven een ydel en eerzuchtig mensch meer dan één wezenlyk voordeel. Hy leeft geruster en vergenoegder , dan deeze i omdat hy gemakkelyker te voldoen is; hy loopt andere menfchen zo dikwyls niet in den weg: omdat het hem niet zwaar valt, hen te ontwyken , met beleefdheid voortekomen, of toegeevendheid jegens hen. te gebruiken ;hy is meer bemind en geacht i omdat hy weinig eischt en veel geeft, omdat hy de men- fchen  AAN ZYNE DOCHTER. »8l fchen hunne achting nooit zoekt aftepersfen, en de glans van zyne voorrechten, gemaatigd door befcheiden heid, de menfchen op eene min lastige wyze in het oog fchittert. Het zou derhalven geen ydel woordenfpel zyn, maar eene goede en waare betekenis hebben, wanneer men hem, op wien edeler drangredenen geen indruk meer maaken kunnen, den raad gaf: om befcheiden uit ydelheid, en ootmoedig uit eerzucht te zyn. Want 'er is volftrekt geen heter middel, om het oogmerk deezer hartstochten te bereiken , dan — dezelven niet te hebben. 7. IN BETREKKING TOT DE AGTSTÏ £N TWINTIGSTE OPMERKING. Vermits alle , vooral zeer befchaafde menfchen, de één meer den ander minder, in hunne gewaarwordingen oordeelingen, neigingen en afkeerfgheden , van de veran. derlyke gefteldheid huns ligchaams en van de indrukfelen afhangen , die van buiten op hetzelve werken, maakt de wyze zich to,teen wet: S 5 , Nooit een van de eerften te zyn, die eene mode invoeren, maar ook nooit „ een van de laatften, die een ingevoerde „ mode aanneemt." De middelweg is ook hier, gelyk in alle dingen, de baste. Doch by alle de onderwerping aan het eigendunkelyk gezag der mode, laat ons 5) „ Altoos moeds genoeg hebben, haar „ en de berisping der geheele waereld te ,, trotfeeren, zo dikwyls zy het in de ge„ dachten neemt, om iets voortefchryven, ,» het welk voor de eerbaarheid of de ge» zondheid nadeelig is." De gezondheid des  Aan zvne dochter. a8o des ligchaams en der ziel moeten ons, zo wy verftandige menfchen willen zyn, bo' ven alles, zelfs boven de goekeuring en toejuiching der menfchen dierbaar zyn, zo weinig ook deeze om haar - zelve ons ooit onverfchillig mogen weezen. Kunnen wy de bereiking van beide deeze oogmerken met eikanderen verëenigen : goed ! Maar kunnen wy dit niet, en moet het één noodzaakelyk aan het ander opgeofferd worden: wel! dan moeten wy geen oogenblik aarzelen , om aan het gewigtiger de voorkeur te geeven, en van het min gewigtige aftezien. q. in betrekking tot de tiende opmerking. Deeze opmerking behelst den grond tot de volgende lesfen der wysheid : i) „ Men verfchoone de vooröordeelen „ der menfchen over 't algemeen , zo veel „ men kan;" dat is, zo lang wy niet als menfchen , noch als burgers van den Staat tot het tegendeel verpligt worden. Zulk eene verpligting kan alsdan flegts plaats hebII. Deel. T ben'  2Q0 CAMPE, VADERLYKE RAAD ben , wanneer i) een vooroordeel a'gemeeri fchadelyk is; 2) wanneer wy een uiterlyke en innerlyke roeping hebben, om hetzelve ilitteroeijen ; uiterlyk door de plaats, welke wy in de maatfchappy bekleeden ; innerlyk door de vermogens, welke God daartoe in onze ziel gelegd heeft; eh 3) wanneer het waarfchynelyk is, dat onze tegenkanting meer goeds dan kwaads uitwerken zal. In deeze gevallen is het niet alleen recht, maar ook pligtelyk , om den ftroom der vooroordeelen moedig tegen te houden, al zou men zelfs onder de edele poogingen, om denzelven te fluiten, verzinken. Wanneer integendeel deeze innerlyke en uiterlyke gronden der verpligting geen plaats hebben, dan is het voorbaarigheid en geen edelmoedigheid, zich ongevergd in eenen oorlog mtelaaten, die in dat geval niet anders dan tot onze fchande en ten nadeele van de goede zaak verftrekken kan. De vrouwelyke kunne is, naar het gewoon beloop, tot geenen oorlog in 't geheel, en dus ook niet tot deezen geroepen. Zy doet derhalven onder de gewoone omftandigheden wel, zicfi daarvan te onthouden, en zich tot de vreed.  A&N ZYNE DOCHTER. 20T vreedzaame én geruste bezigheden van haaré verordening te bepaalën. BnitengeWoone vrouwelyke zielen, dié juist daardoor, dat zy buitengewoon zyn, een uitzondering van den algemeënén regel maakèn, kunnen hier in gëen aanmerking komen. Zodanige uitzonderingen zyn echter zeer zeldzaam , en niet allen die het zich verbeelden te weezen, zyn 't indedaad. # * * 2) „ Men behandele de vooröordeelen , „ welke by veele menfchen de eenige ftèun „ van hunne zedëlykheid zyn, vooral met „ de uiterfte infchikkelykheid en omzich. 3, tigheid; eh wachte zich wel hen dezelve „ te beneemen voor dat men in hunne zie„ len andere gronden tot een goed gedrag „ bevestigd heeft, waarvan men verzekerd „ zyn kan, dat zy het gebouw van hunne „ zedëlykheid genoeg zullen onderfchraa„ gen." Het is hard en wreed, den arme ten tyde van eenen hongersnood zyn laatfte ftuk befchimmeld roggenbrood, uit de hand te rukken, zo men niet alvorens aan zyne T 2 drift-  S$2 CAMPE, VADERLYKE RAAS 1 dringende behoefte, doorgezonder en voedzamer kost, voldaan heeft: maar het is nog harderen onbarmhartiger, een behoeftige, alleen met vooröordeelen zich voedende en Herkende ziel, dit eenige middel ter gerustftelling en bevestiging te ontneemen, zolang men nog niet overlegd heeft, om haar van een beter te voorzien. Verre zy het derhal • ven van ons, ons daaraan fchuldig te maaken ! * * * 3) „ Wat de min • gewigtige en min„ fchadelyke vooröordeelen van geheele ,. natiën, Handen enz. betreft: de onzydi„ ge moet dezelve zekerlyk dikwerf zeer „ belagchelyk vinden; doch is hy verftan„ dig, dan zal hy zich wachten van hen, „• die daaraan ziek liggen,in het aangezicht „ uit te lagchen en 'er den fpot mede te „ dryven;" hy zal veelmeer met hunne zwakheid geduld hebben, hen hunne gelief, koosde harsfenfchimmen laaten, en wanneer hyzich genegen vindt dezelven tebefpotten, zich het lot van den armen sancho te binnen brengen, zo dikwyls als 't hem in de  AAN Z7NE DOCHTER. 29J de gedachten kwam , met de Reuzen en Dulcineaas van zynen Heer den fpot te dryven. Men kan gerust onderftellen, dat zelfs de verlichtfte en beste menfchen van dier. gelyke vooröordeelen niet volkomen vry zyn, en 'er niet mede willen laaten fpotten , ook dan niet, wanneer zy - zeiven daarover fchynen te boerten. Hiermede is het gelegen even als met veele andere dwaasheden, waarover zelfs de geene , die daarmede befmet is, fomwylen wel eens pleegt te lagchen , maar boos wordt, wanneer anderen willen medelagchen. Laat ons dan daarby ernftig blyven , en terwyl wy trachten ons-zei ven van diergelyke vooröordeelen los te maaken , dezelven in anderen niet alleen dulden, maar ook aan de eifchen, welke zy daarop gronden , overeenkomftig de ingevoerde gewoonten, gaarne voldoen.  29

mede te bemoeijen , liever geheel willen ontheffen. Wy overigen integendeel, die niet nodig hebben noch in ftaat zyn, van zulk eene list gebruik te maaken , moeten in alle gevallen, wanneer wy met de Grooten te doen hebben, juist net tegenövergeftelde in 't oog houden, en hun de zaaken altoos zo eenvoudig, zo klaar en verftaanbaar, als zy in haaren aart kunnen gemaakt worden, trachten voorteftellen, indien wy ons oogmerk, van dezelven door hen overwogen en behartigd te zien , niet geheel willen misfen. * * * Een onmiddelyk gevolg daarvan is, dat wy 5) „ De verzwakte menfchen uit de hoJ; ger rangen met alle zwarigheden, hoe „ genoemd, zo veel is ons is , moeten „ verfchoonen." Hangen wy van zodanige menfchen af, en draagen zy aan ons, hunne  302 CJHPE, VABEELTKE RAAD onderzaten, iets op, het welk we! met veele zwaarigheden gepaard gaat, maar evenwel uitgevoerd kan worden: dan moeten wy ons wachten van hen door tegenwerpingen te vermoeijen , of door geopperde zwaarigheden geeraelyk te maaken i maar veelmeer zonder uitftel tot de zaak overgaan, en de zwaarigheden liever ftil door geduld en moed trachten te boven te komen, dan hun met derzelver ontleeding lastig te valien. Men moet over 't algemeen begrypen, dat alle omflagtige ontleedingen , al het wikken en weegen der gronden vóór en tegen, alle behoedzaame vergelykingen van verfchillende maatregelen, die zich daarby opdoen, hier niet op de rechte plaats zyn, omdat zy aanhoudende oplettendheid en hoofdbreeken »erëifchen, waarvan men zich zeer gaarne ontflagen ziet. Dit alles moeten wy voor ons zeiven doen, en ons alleen bepaalen, om de flotfommen van ons onderzoek en overleg kortbondig , duidelyk en bevattelyk voorteftellen. Menig een flaat in de verbeelding , zich daardoor gewigtig te maaken, wanneer byby elke verrichting,die hem opgedraagen wordt, de waare en- ver-  AAN ZYNE DOCHTER. 303 verdichte zwaarigheden vermenigvuldigt, om zyne verdienden, in aile deeze hinderpaaien door beleid, moed en ftan Jvastigheid gelukkig overwonnen te hebben , daarna dies te meer te doen uitfchitteren: doch by bedriegt zich ; men haat de maakers van zwaarigheden, en bemint alleenlyk ds gee. nen, die door eene vlugge, gewillige en b'ymoedige werkzaamheid, den zoeten waaa ftreelen, dat men flegts behoeft te eifchen zynen wil volbragt te zien. * * * Nog verdienen de volgende lesfen der omsichtigheid , als onmiddelyke gevolgtrek» kingen uit de voorige drie opmerkingen, hier mede eene plaats : 6) „ Verwacht nimmer by deeze foort van lieden een waar menfchelyk gevoel, „ dat is, wezenlyke, hartelyke en werk- zaame deelneeming in dat geene te vin. „ den, 't welk óf het menschdom over 't „ algemeen, óf de welvaart van het vader„ land, óf ook flegts het welzyn van af. „ zonderlyke medeburgers in 't byzonder „ be-  SCH CAflPE, VAOERLYZE RAAD „ betreft, ten zy dan, dat hun eigenbelang „ onmiddelyk daarmede gepaard ging." Het groote en waare denkbeeld, dat de huisfelyke welvaart van eiken afzonderlyken burger van den Staat met de openlyke welvaart van den geheelen Staat onaffcheidelyk verknocht is, en de nog grooter, msar even zo waare gedachte, dat het welzyn van elk afzonderlyk menfchelyk wezen zeer veel invloed heeft op het welzyn van het geheele over den aardbodem verftrooide menschdom — liggen voor het armhartig , flap en zelfzuchtig voorftellings - vermogen van weeldrige en door weelde verzwakte menfchen veel te hoog, dan dat het flaauweoog van hun geest dezelven ooit zou kunnen bereiken Het bereikt ze ook nimmer, al wilde men ze hem van naby laaten zien; want in dit geval is het voorwerp te groot, dan dat het oog in ftaat zou wezen, om hetzelve te bevatten. Het is derhalven verlooren moeite, om zulke menfchen door zodanige drangredenen te willen aandoen en in de onbaatzuchtige bedoelingen van den patriot of waereldburger te ontfteeken. Spaar deeze moeite, en indien gy ooit in het ge- val  aa» zyne dochter. jjo-j Val mogt komen , hunne medewerking in dingen van dien aart niet te kunnen misfen; neem dan geen toevlucht tot hun menfchelyk gevoel , maar onmiddelyk tot hunne ydelheid en eigenliefde, en —— uw wewch zal voldaan worden. * $ * 7) „ Maak zodanige menfchen nimmer '„ deelgc-nooten van een geheim, indien gy 'er belang in fielt, dat hetzelve verbor,i gen blyve." Hier hebben naamelyk de.» zelfde redenen plaats, welke uwe fekfe de befchuldiging van klapachtigheid berokkend hebben zwakheid , losheid, ydelheid. Zwakheid veroorzaakt, dat men , al wildé men 't gaarne doen, de kracht niet heeft om iets geheim te houden, dat by ons wil uitberften; losheid , dat men, al kon men het doen, zulks niet wil ; en ydelheid, welke geen één middel , van hoe weinig belang ook, verzuimt, om de oplettendheid van anderen te trekken, vindt 'er op meer dan ééne wyze voordeel by , om geen geheim by zich te Iaaten verroesten. Men II. Deel. V wH  305 CAAfPE, VADERLYKE RAAD wil zo gaarne by andere menfchen van gewigt fchynen, en een geheim , het welk men ontdekt, is 'er een veilig middel toe. Het is een blyk, dat men zekere verbindtenisfen hebben moet, die geen ander heeft; het toont, dat deeze of geene perfoonen van gewigt, vertrouwen in ons moeten ftellen , omdat zy ons dit of dat in 't geheim gezegd hebben. Hoe zou men iets van dien aart by zich kunnen fmooren ? Hoe zou men zich niet veelmeer haasten, om zulks een ieder, die het al of niet begeert te weeten, wederom in 't geheim te zeg. gen? Over 't algemeen behoort 'er een zo hooge graad van fterkte van geest en braafheid toe , om de geheimen van anderen voor iedereen getrouwelyk te bewaaren, dat ik u moet aanraaden, in dit ftuk eenigzins wantrouwig jegens alle menfchen te zyn, wier vermogen van te zwygen gy niet reeds in meer dan één geval beproefd en flandvastig gevonden hebt. Gemeene fterkte van geest en gemeene braafheid kunnen daarvoor vooral geen zekere waarborgen weezen. Ook behoort 'er indedaad om zo te fpreeken ' een  AAN ZYNE DOCHTER. 307 een poëetisch geloof aan de menschheid toe, om verzekerd te zyn, dat iemand, dien men zyn geheim vertrouwt, in een vreemde aan. gelegenheid getrouwer en achterhoudender zyn zal, dan hy, die het hem vertrouwde, in zyne eigene aangelegenheid was. Kon hv zyn eigen geheim niet bewaaren, hoe kan hy verwachten , dat de ander een vreemd geheim bewaaren zal? Het best en veiligst is,om dat geene wat niemand weeten moet, ook aan niemand te zeggen ; maar zulks voor zich alleen te houden; want het is indedaad iets zeer zeldzaams, dat een zaak, welke reeds twee perfoonen weeten , door deeze twee niet den derden, en door deezen den vierden, en door den vierden de geheele waereld bekend wordt. Gelyk een beek ; die in haaren loop al breeder en breeder wordt, breidt zich het geheim, naar maate hetzelve verder van zynen oor. fprong voortloopt, al verder uit, tot dat het zich eindelyk in den oceaan van de open-, lyke gefprekken ontlast. ,, Dierhalven geen vertrouwelykheid in „ zodanige dingen , welke zonder gevaar niet kunnen bekend worden;" di; is de V 2 eer-  3°8 CAKPE, VADERLYKE RAAD eerfte regel der voorzichtigheid, welke hierby moet in acht genomen worden. En de tweede is: „ zyn geheim, 't welk van ga. „ wigt is , aan niemand te vertrouwen , „ dien men niet reeds in gevallen van min'. „ der gewigt beproefd en oprecht bevonden „ heeft." De derde: „ zwakke, Josfe „ ydele of ook zodanige menfchen nimmer „ tot vertrouwelingen te maaken, die zon„ der daartoe genoodzaakt te worden het ,, geheim van een derde aan ons verraaden " Het is ten minden altoos zeer waarfchyneIyk, dathy, die ten koste van een derden tegens ons praatte, ook niet zal nalaaten, om ten koste van ons tegens eenen vierden te praaten. By deeze lesfen moet ik nog drie andere voegen, welke even zo gewigtig zyn. De eerfte: „ bewaar uw geheim zorgvuldigdoch wacht u ook even zo zorgvuldig,' „ de menfchen te laaten merken, dat gy „ een geheim hebt, en tevens voorgeno„ men hetzelve voor u te behouden ■ " De tweede: „ maak omtrent zodanige din>, gen, welke niemand weeten moet, voor" aI de nieuwsgierigheid der menfchen niet „ gaan-  AAN ZYNE DOCHTER. Sop i", gaande " en dit is ontegenzeggelyk het veiligfte ■ of voldoe dezelve nim- „ mer ten halven , maar ten vollen." De derde eindelyk : „ fpeel zonder noodzaake„ lykheid nooit de rol van iemand , die „ veele geheimen heeft." De gronden van deeze lesfen behoeven niet verre gezocht te worden. Zeker is 't, dat de ydelheid der menfchen, welken men te kennen geeft, dat men hen niet vertrouwt, daardoor geweldig beleedigd wordt; dat de geene, welken men de helft van een geheim openbaart, maar het overige verzwygt, daardoor tot misnoegen aangezet en bewoogen wordt om de aan hem toevertrouwde helft dieste minder te bewaaren ; en eindelyk dat eene geheime houding met opzicht tot zodanige dingen, welke zo veel voorzichtigheid niet eens verëifchen, ons óf belagchelyk óf verdacht , althans in beide gevallen niet aange. naam en bemind maakt. Men bemint de openhartigheid, zy moge waar of gemaakt weezen, en haat de achterhoudendheid, omdat deeze ten deele onze ydelheid en nieuwsgierigheid beleedigt, ten deele zekere vrees V 3 by  3IO CAMPE, VADERLYKE RAAD 1 by ons verwekt, welke ons dieste lastiger, yalt, dewyl zy onbepaald en duister blyft. * * * 8) „ Wenscht gy de genegenheid van „ deeze menfchen te winnen, tracht dan „ door uwe goede luimen en vrolykheid hun gezellig vermaak zo veel te bevorde„ ren, als gy kunt." Zyt gy in ftaat van hen te vermaken, dan kunt gy alles op hen verkrygen., Die is , gelyk wy boven heb. ben aangemerkt, de groote algemeen-be. minde en algemeen-geachte verdienfle, welke byna de plaats van alle overige kan vervangen. Een goede luim is overal, maar grilligheid nergens aangenaam ; de eerfte opent ons de harten der menfchen , dat wy invloed op hen verkrygen, maar de laatfte fluit dezelven voor ons toe; de eerfte doet onze gebreken , de laatfte onze deugden over !t hoofd zien; de eerfte is het veiligfle middel, om misverftand en vyandfehap te weeren, of, zo ze eens ontflaan zyn, fchielyk wederom uitteroeij'en ; de laatfte is  AAN ZÏNE DOCHTER." 3If is een openliggende brandftoffe, welke by de minfle kleinigheid vuur vat en vonken verfpreidt, tot dat de harten van allen tegen ons, en het onze tegen allen in lichten laai je vlammen ftaan. Zekerlyk is deeze blyde-en vrolyke geestgefteldheid een gave van God , de dierbaarfte en wenfchelykfte van alle, welke een mensch in het ondermaanfche leven kan te deel vallen: maar moeten wy, omdat zy zulks is, de-handen in den fchoot leggen, en, zonder de minfle moeite te doen, afwachten , dat zy ons in den flaap zal verleend worden ? Zyn natuurlyké begaafdheden, gezondheid en aardfche goederen niet mede uitftortingen der goddelyke milddaadigheid ? maar wie zal zeggen, dat onze poogingen, om dezelven te verkrygen, te onderhouden en te vermeerderen daarom overtollig zyn? De Voorzienigheid deelt immers haare gaven niet door het rad van fortuin uit; zy begeert, dat wy 'er moeite om zullen doen, vermits zy wél weet, dat toegeworpen goederen , noch in ligchaamelyke noch geestelyke dingen , voor ons van geen nut zyn. Doch wilt gy weeten, hoe men 't in uwe jaaren y 4 (want  312 CAM.PE, VADEELTEE BAAD (want in eenen hoogeren ouderdom zal het ; vrees ik, te laat weezen) moet aanleggen, om onze geheele wyze van denken en gevoel in het bloeijende gewaad van een goeden en vrolyken luim te kleeden ? Welaan, verneem mynen goeden raad , waarvan gy zekerlyk eene goede uitwerking te wachten hebt: » Draag zorg, dat gy door matigheid, „ door een natuurlyké leefwyze, door. s, het vermyden van hevige harts„ tochten en door Iigchaamelyke werk„ zaamh eid, uwe gezondheid bewaart; „ waak onafgebrooken over uw hart „ en over uw geweten , dat geen „ ondeugd dezelve befmette,geen on„ zuivere begeerte aan de tedere wor„ telen van zelf - genoegen knaage; „ roei alle ydele en eerzuchtige be„ doelingen met wortel en tak by u. „ uit, en plantin derzelver plaats het », edeler gewas der befcheidenheid, „ der goedaardigheid, die gemakke„ lyk te bevreedigen is, en der zalige „ begeerte, om welvaarten vreugde » rondom u te verfpreiden ,• wacht u „ daar-  AAN ZYNE DOCHTER. 3U „ daarby voor alle buitenfpoorige in„ fpanningen van geest, hoe genoemd, „ en laat eiken arbeid door eene ge„ evenredigde rust, elke rust door eenen nieuwen arbeid , door ligchaamelyke beweeging en talpan» „ ning vervangen worden; eindelyk, ,, myn kind ! wederfta uit alle uwe „ krachten, die gy bezit, de eerfte „ aanvechtingen , waardoor de booze „ geest van mismoedigheid en kwaïs, de luimen uw hart tracht te bsmag„ tigen , dat het ook hier, gelyk by „ elk wanbedryf, plaats heeft, dat „ men den eerften ftap myden moet, „ wanneer men over den tweeden en ,, derden meester wil blyven." Door een getrouw en onvermoeid g3bruik deezer beproefde middelen zult gy—> ik fta 'er u borg /oor —— gewisfelyk het wenfchelyk oogmerk bereiken, om u een vrolyke en vreugdwekkende gemoedsgeftjldheid eigen te maaken. V s De-  8H CAMPE, VADERLYKE EAAQ * * * Dewyl echter zelfs de vrolykfle ziel fbmwyle haare duistere uuren heeft, en uit hoofde der menigvuldige beroeringen, waaraan het menfchelyke leven hier in de waereld bloot gefield is, noodzaakelyk moet hebben: hou, myn kind ! met opzicht tot gevallen van dien aart, zo gy dezelven niet kunt vermyden, nog deeze les in het oog: » dat gy u, zo dikwerf als de mismoedig„ heid uwe ziel bewolkt heeft, en gy niet „ verwachten kunt dezelve meester te kun. „ nen worden, zo veel mogeiyk van alle „ gezelfchappen onthoudt, welke alleen „ famengekomen zyn om zich te vermaa„ ken." Men zoude liever alles vergeeven, dan den misflag om in zulk een gezelfchap te verfchynen, zonder uw aandeel aan goede luimen en vrolykheid mede te brengen. Want een ilroeve, mismoedige en knorrige gezelfchaphouder brengt niet alleen niets aan ter vermeerdering van het gemeenfchappeFyk vermaak, maar vermindert hetzelve ook door den onvermydelyken invloed van zyne kwaade luim op de gefteldheid der overi- gen.  AAK ZYNE DOCHTER. 3'S gen. En gy zult ondervinden , dat de menfchen, voornaamelyk die geenen, welken wy hier in 't byzonder bedoelen, tegen elke benadeling, hoe genoemd , veel infchikkelyker zyn, dan tegen de verkorting van hun vermaak. II. IN BETREKKING TOT DE VEER» TIENDE EN VYFTIENDE OPM £ R K I N G. Beide deeze opmerkingen leiden ons eerst, en wel voornaamelyk, met opzicht tot de klasfen van verfynde menfchen, op tot de les, welke in het algemeen, en zonder de noodige verklaaringen en bepaalingen, aldus luidt: Gy moet by het ftreeven naar wezenlyjke innerlyke volmaaktheid, zelfs „ den uiterlyken fchyn van dezelve ,, niet verwaarioozen." Doch zo algemeen als dezelve hier uitgedrukt is, zou zy aan veel misverftand en een zeer verkeerd gebruik onderhevig zyn.  3IÖ CAMPE, VADE8LTKE RAAB Wy moeten haar derhalven nader trachtea te bepaaJen. Het is ontegenzeggelyk waar, dat verre de meeste menfchen meer op bet uiterlyke of den fchyn , dan op het inneriyke of het wezen der dingen zien, en zich in hunne beoordeelingen en neigingen meer van het eerfte dan van het laatfte laaten leiden: het is echter ooi; waar, dat hunne eigenliefde niets minder by ons dulden kan, dan in het oog loopende volmaaktheden, en dat men liever in de meeste gevallen de bezitting van wezenlyke deugden en waare verdi-n. ften, dan den fchyn of de bekendmaaking van dezelven, met goede ongen zal aanzien. Vervolgens is 't aJgemeen waar en ontegenzcggelyk, dat wy, zowel uit befcheidenheid ais uit voorzichtigheid , onze deugden en verdienften meer moeten trachten te verbergen, dan dezelven te doen gelden: het is echter ook waar en ontegenzeggeJyk, dat men ons, zo lang men niet weet, wat m ons fteekt, over de fchouders zal; aanzien cn met geen oplettendheid ver. waardigen. Eindelyk is het waar en uitgemaakt, dat waa-  AAN ZYNE DOCHTER. 31? •yaare deugden en wezen'yke volmaaktheden, zelfs wanneer onze befcheidenheid dezelve nog zo zeer tracht te verbergen, evenwel heden of morgen van zeiven zullen bekend worden : doch het is aan den anderen kant door menigvuldige ondervindingen mede uitgemaakt, dat veeltyds de beste en waardigfte menfchen van hunne tydgenoten byna algemeen verkeerd befchouwd wierden , en de achting en liefde, welke zy by hun leven verdiend hadden, eerst na hunnen dood by een rechtvaardige nakomelingfchap vonden. Dit alles zyn tegenftrydighcden, welke ons, indien wy meer van dezelven wilden opfpooren, zonder een voorafgaand overzicht der voc rhanden zynde voorwerpen, in eenen doolhof van befpiegelingen zouden verwarren , waaruit zelf het kluwen van Ariadne ons niet weder te recht zou kunnen, helpen! Laat ons dan een ftandplaats verkiezen, waaruit wy de betrekking vandeeze op de ondervin ding gevestigde fchynftrydige (tellingen en derzelver famenloop —want het is onmogelyk-, dat wezenlyke ondervindingen zich indedaad zouden tegenfpreeken - kunnen overzien. Neem dan in aanmerking:  3'8 CA MPS, VADERLYKE RAAD i) „ Dat "er eenige deugden , verdienden „ en volmaaktheden zyn , die onmiddelyk „ niet zo zeer den perfoon, die dezelve „ bezit, als wel veelmeer de menfchely„ ke maatfchappy over 't algemeen, en elk, ,, die met zndanigen perfoon in eenige be,, trekking ftaat, in 't byzonder, fchynen „ te bevoordeelen.'' Ik zeg fchynen; want men vindt indedaad geen éëne menfchelyke deugd, die, terwyl zy voor anderen nuttig is, niet tevens ook haaren bezitter zeiven voordeel zoude toebrengen. Doch by eenigen valt dit niet zo terftond in het oog, en de meeste menfchen oordeelen , rtelyk wy weeten, flegts naar dat geene, wat voor oogen is. Dit zyn, by voorbeeld , de deugden van oprechtheid , onbaatzuchtigheid, zachtmoedigheid, dienstvaardigheid, behoorlyke beleefdheid, vriendelykheid, befcheiden heid enz. Deeze begeeren derhalven onze medemenfchen niet alleen, dat wy ze bezitten, maar ook , dat wy hen daarvan by elke gelegenheid blyken geeven zullen : doch, dat men dit in 't ooge houde, niet door woorden en mondelinge verzekeringen — want daarop vertrouwt men, door en-  AAN ZÏNE DOCHTER. 310 ondervinding gewaarfchouwd zeer weinig ——• maar door de daad en door die tekenen , waaromtrent de menfchen onderling overeengekomen zyn, en welke men nu, volgens deeze overeenkomst, gelyk Dankbrieven en wisfelsj voor gereede munt aanneemt. Van deeze deugden moet men derhalven niet flegts het wezen , maar zo veel mogeiyk ook'den fchyn zoeken aanteneemen , en by ieder gelegenheid te doen blyken , overtuigd zynde , dat men de menfchen nooit te veel daarvan toonen kan, en dat zy ons wegens derzelver bezitting nimmer benyden zullen. 2) „ Dat, onder de overige deugden, dis „ onmiddelyk betrekkelyk fchynen tot den „ perfoon, die dezelven oefent, eenigen „ zyn, waarvan het tegendeel door alle de „ geenen, die hetzelve ontdekken, op zulk „ eene afzigtige wyze en met zo veel af„ keer befchouwd wordt, dat men ook by „ deeze niet flegts de zaak, maar ook den „ fchyn begeert." Daartoe behooren, by voorbeeld, de maatigheid, niet flegts in eeten en drinken, maar ook met opzicht tot elke andere begeerte en hartstocht, de zin- de-  323 CAMPE, VADEELTKE RAAD delykheid , geregeldheid j eerbaarheid , kuischheid enz. deugden, waarvan het tegendeel niet flegts het zedelyk gevoel van goede menfchen, maar ook hunnen fmaak of zucht voor de fchoonheid , ja zelfs hun oog en overige ligchaamelyke zintuigen te veel beleedigt, dan dat zy niet alles, wat hunne verbeeldingkracbt hun daarvan kari voorftellen , zouden verfoeijen. Ook deeze deugden moet men derhalven niet flegts trachten te bezitten, maar ook den fchyn van het tegendeel op alle mogelyke wyze te vermyden. 3) 5, Dat 'er echter ook andere deugden t verdienften en volmaaktheden zyn, welke i, haaren bezitter te veel doen uitmunten 4 „ en hem by de geenen, die dezelven wee„ ten te fchatten, te veel achting en eer „ verwerven, dan dat de ydelheid en eigen. „ liefde der geenen, die in deezen opzich„ te voor hem wyken moeten , onverfchil. „ lig daarby zouden kunnen blyven." Hiertoe behooren, by voorbeeld, alle foorten van begaafdheden en bekwaamheden , als mede zodanige trappen van zedelyke deugden , welke den bezitter boven gewoone men-  AAN ZYNE nOCHTEfij; iil menfchen verheffen. Deeze moet men, indien men de meeste menfchen niet mishaagen wil, meer zoeken te verbergen, dan aan den dag te leggen; echter zo, dat men juist niet iets zegt of doet, 't welk het tegendeel daarvan zou te kennen geeven. Het cenig geval, dat het raadzaam is, om volmaaktheden van dien aart , hoewel altoos met veel befcheidenheid te doen blyken , is dit, wanneer men te doen heeft met lieden van evengelyke of gróoter verdienflen, die 'er niet misnoegd over zyn kunnen, dSt zy iets van dat geene, 't welk zy in overvloed bezitten, ook by ons ontdekken. DocK vooral moeten wy deeze blyken niet geevert in gezelfchap van zodanige lieden, die op dezelfde uitmuntende hoedanigheden aanfpraak maaken, zonder dezelven wezenlyk te bezitten. Deezen zouden zich daardoor vernederd en in de oogen der aanweezenderi veracht vinden; een gevoel, het welk zeer grievend is, en hem , die daartoe aanleiding geeft, niet ligt vergeeven wordt. Deeze drie opmerkingen zyn myns oordeels voldoende, om het tegenftrydige by H. D EKL» X d*  34* campe, vaderlyke raa» de bovengenoemde ondervindingen optelosfen en te vergenigen; en wie dezelven in zyn geheel gedrag jegens anderen altoos in 't oog houdt, beeft niet ligt te vreezen, dat men hem geheel verkeerd befchouwen zal, noch dat hy de ydelheid en eigenliefde der menfchen door zyne deugden en volmaaktheden zeer tegen zich zal gaande maaken. Is nu het één zo wel als het ander voor eenen tydlaBg en by eenige foorten van menfchen onvermydelyk, gelyk zulks onder zekere omftandigheden zeer we! het geval kan weezen: welnu, dan is dit ook niet van veel belang, en wy moeten ons in zodanige gevallen eensdeels met onze innerlyke bewustheid , anderdeels met da dubbele ondervinding weeten te troosten, dat de geene, die alle menfchen voldoen, en de goedkeuring van allen wegdraagen kon, nog eerst zalgebooren worden; en dat een bron, die op zich-zei ven zuiver is, wel voor eenen tydlang, doch niet voor altoos troebel kan worden. Dit leidt my op tot de befchouwing van den prys, welken wy eP hst oordeel der menfchen over ons en pa-  AAN ZYNE DOCHTER» 323 onze daaden over 't algemeen moeten ftellen. Laaten wy deeze mede op de weegfchaal der reden leggen. Indien ik behaagen fchepte om eenvoudige gedachten op een zeldzaame wyze voorlettellen, dan zou ik zeggen: het oordeel der menfchen over ons en onze daaden is de gewigtigfte en tevens de nietswaardigfte zaak van de waereld; het hangt alleen van ons af, en ook hangt het in 't geheel niet van ons af; het is onze zorgvuldigfte op. lettendheid waardig , en verdient volftrekt niet, dat wy 'er ons over bekommeren. Maar dewyl ik meer tyd en woorden zou nodig hebben, om deeze zinryke tegenftrydigheden optelosfen, dan de geheele zaak in haare natuurlyké en eenvoudige gedaante onen te leggen, fla ik, naar myne gewoonte, liever den laatften weg in. Zekerlyk is het oordeel der menfchen over ons een zaak van zeer veel belang, dewyl ons voortkomen in de waereld, de gelukkige voortgang van onze bezigheden en over 't algemeen een groot gedeelte van ons uiterlyk geluk daarvan afhangt. Het verdient derhalven voorzeker onze groote X a opr  3*4 CAMPE," VADERLYKE RAAB oplettendheid, en men doet zeer verftandig ; dat men voorzichtig genoeg is om niets te fpreeken of te doen, wat met recht kan gelaakt worden. Ook hangt zekerlyk onze goede naam in zo verre van ons af, dat wy het door een verftandig gedrag en door braafheid kunnen bewerken , dat wy ten minften de goedkeuring van onze verftandigfte en braaffte medeburgers, over't geheel genomen, wegdraagen. Dit alles is van zeiven klaarblykelyk, en fteunt op ondervindingen , welke een ieder daarover kan «adpleegen. Doch laat ons de zaak nu ook van de andere zyde befchouwen. Is het recht ons door het oordeel der menfchen, hoe gewigtig hetzelve ook voor ons zyn mag, te laaten leiden, wanneer reden en gevoel van pligt, volgens duide. lyk erkende en doorflaande gronden, éénmaal witfpraak gedaan hebben? Hangt 't in alle gevallen van ons af, om ook de Ügtvaardige en dwaaze, nydige en kwaadfpreekende menfchen door ons gedrag te bevredigen? En is 't verftandig, de afkeuring van deeze menfchen ter harte te neemen, zich innerlyk daarover kwellen, of zich zelfs wel daardoor  *AN ZYNE DOCHTER.' 3»$ door in rechtmatige en verftandigo daaden te laaten ftooren ? Het (preekt wederom van zei ven, dat alle deeze vraagen met neen! moeten beantwoord worden. Laat ons nu, na deeze opheldering.de voorfchriften gadeflaan, welke daaruit kunnen afgeleid worden. i) „ Draag vooral zorg, dat uw gedrag '„ altoos de goedkeurig van wyze en goede „ menfchen wegdraagt." Zo verre zult gy !t zekerlyk in de meeste gevallen wel kun. nen brengen, wanneer uw gedrag altyd ver• ftandig, rechtmaatig en gemoedelyk tevens is. Ik zeg : in de meeste gevallen; want men komt zekerlyk wel eens in zodanige omftandigheden, die geen menfchelyke ziel, be* halven de onze, zo volkomen van alle zy. den overzien kan, en die eene manier van handelen verëifchen, welke van de gewoone verre afwykt, en uit dien hoofde gemeenlyk van alle menfchen , zelfs van de goeden en verftandigen,berispt wordt, omdat alle gronden waarop ons gedrag rust, niemand dan ons-zeiven en den Alweeteru de bekend zyn. Doch wees in zulke getallen niet ongerust, myn Hindi Want inX 3, dien.  32(S CAMPE, VADERLTKK RAAD dien ons geweten flegts onbevlekt is gebleeven; dan mogen wy vertrouwen, dat de rechtmaatigheid van ons gedrag vroeg of laat in een klaar daglicht verfchynen, en de kleine fmetten , welke de onverdiende berisping onzen goeden naam aanwreef, geheel weder zal doen verdwynen. 2) „ Wees echter in alle zodanige geval, len , waarin de uiterlyke fchyn tegen u'is, „ omdat de waare beweegredenen uwer daa„ den Gode en u alleen bekend zyn, niet „ zo trotsch op uwe deugd, dat gy de be„ risping der braven in 't geheel niet zoudt „ achten. Maak veelmeer, zo 't eenigzins „ mogeiyk is, ten minften eenïgen van hen „ de waare redenen bekend, welke u be„ wogen hebben, zó en niet anders te han„ delen, en verzoen hun verftand en hun hart „ daardoor wederom met u en uw gedrag." Deezen zullen dan, omdat zy goede menfchen en uwe vrienden tevens zyn, zeer veel belang ftellen in by anderen voor u te fpreeken, en, indien de gronden , welke nw gedrag wettigen, van dien aart zyn , daj zy niet mogen bekend gemaakt worden , zich snet hun geheel gezag daarvoor verpanden, dat  AAN ZTHI DOCHTII. 5*7 dat gy indedaad zodanige gronden gehad hebt. En meer is 'er zelden nodig, om de lastertongen te doen zwygen. 3) „ Doch zo gy evenwel in het geval „ mogt komen , dat reden en geweeten iets „ van u begeerden, waarvan gy wel voor. „ zag, dat het oordeel der geheele waereld „ daartegen zou zyn, en dat het u onmo„ gelyk zou vallen, om zelfs één mensch van de rechtmaatigheid van uw gedrag „ te' overtuigen : veracht dan edelmoe. „ diglyk en met ftandvastigheid het oordeel der geheele waereld, en doe kloekmoe. „ dig't geen reden en geweeten van ubegee» ren." Want daar moet geen mensch in de waereld zyn, wiens goede gedachten van u, u dierbaarer moeten weezen, dan de bewustheid voor God en uw geweeten wél gedaan te hebben, al zou uw geheel aardsch geluk daarmee te gronde gaan. Het gevoel van braaf gehandeld te hebben, zal zulks volkomen vergoeden. 4) „ Befchouw voor het overige, in de - bewustheid van uwe onfchuld en braaf„ heid, met hartelyke verachting het ge„ fchuifelen gekakel van lastertongen, als X. 4 » een  318" CAMPE, VADERLYKE RAAD « een zaak, die niemand , behalven mis), fchien een mensch, die hoe genoemd ». niets betekent, ontgaan kan, die uwen •> eigenlyken goeden naam volftrekt niet be» nadeelt, en derhalven ook in 't gehee! „ niet waardig is, dat een mensch van ver,, ftand en waereldkennis zich daaraan „ ftoort." Want hoe meer gy boven anderen zult uitmunten, hoe grooter uwe deug^ den en verdienften zyn zullen, hoe meer gy ppogen zult, alie uwe daaden op reden, maatige gronden te vestigen: dieste minder zal men u - zeiven doorgronden en uw ge* drag begrypen kunnen; dieste minder zal men kunnen goed keuren, dat gy niet zyt, gelyk andere menfchenkinderen; dieste yveriger zal men trachten , om u uit uwen hogeren kring in zynen eigenen neêr te trekken. En zulks zullen juist die geenen het meest doen, die u het meest in het aangezicht pryzen. Ook dit moet gy weeten, opdat gy niet, als eene onkundige, kopere penningen voor dukaaten houdt, en niet waant eenen rykdom te bezitten, waarvan, wanneer het op een verwisfelen aankomt, welhaast blyken zal, dat,  AAN ZYNE DOCHTER» 3aO dat dezelve in valfche munt befta. Doch dit is betrekkelyk tot de laatfte der bovengemelde opmerkingen , welker praktikaale gevolgen ik nu mede nog afzonderlyk moet aantoonen. 12. IN BETREKKING TOT DK ZE»] TIENDE OPMERKING. i) Beoordeel de menfchen nimmer naar dat geene,'t welk zybyden eerden opflag „ fchynen te zyn ; want doorgaands zyn „ zy geheel iets anders, zelfs wel het tegen,, deel daarvan." Ik zeg doorgaands; want men kan , Gode zy dank! niet ontkennen ,; dat men nu en dan ook nog wel eens zulke menfchen ontmoet, die zich op het eerfte gezicht zodanig toonen als zy indedaad zyn en den eerften indruk dien zy op ons maakten , in 't vervolg volkomen bevestigen. Doch deeze ongeblankette en onvermomde menfchen zyn, helaas! zeer zeldzaam; hierom doet men zeer wel, om niet elk, die zulk een uitzondering fchynt te zyn, ook terftond daarvoor te erkennen, maar veelX 5 neer  330 CAMFE, VADERLYKE RAAD meer zyn oordeel over denzelven zo lang optefchorten, tot dat de ondervinding ons eerst daartoe de nodige gronden heeft opgeleverd. * * $ 2) „ Ontvang de onder befchaafde lieden „ gewoone beleefdheden , plïgtpleegingen „ en vriendfchaps - betuigingen niet als iets, „ 't geen zy fchynen aantetoonen en te zeg». ,, gen; maar ten deele als bloote formulieren ,, en gebruiken, die niets beteekenen; ten ,, deele ook — doch in zeer weinige ge. vallen — als bemantelingen hunner on„ gunftige gedachten van u, bygevolg in ,, alle gevallen, als iets, waarop gy geen ,, ftaat maken, noch u verhovaardigen kunt." Verzekert iemand u eenvoudig van zyne achting en genegenheid; dan betekent zulks gemeenlyk nists anders, dan, dat gy hem volkomen onverfchillig zyt. Geeft een an« der u dezelfde verzekering, met een fchynbaare deelneeming en in vergrootende uit. drukkingen; dan is dit óf even zo veel als een betuiging van onverfchilligheid, óf zelfs  AAN ZYNE DOCHTER. 33Ï 2elfs wel: myn lieve kind! ik befpot u in myn hart, en ben gereed, om u om den tuin te leiden! Tryst iemand u wegens het één of ander met een fcbynbaare verrukking in het aangezicht: wees toch vooral zo onnozel niet, van u te verbeelden, dat hy hetwaarlykmeent! Men pryst in de groote waereld ten deele omdat men gewoon is, om een ieder te vleijen , ten einde van een ieder wederom gevleid te worden; ten deele omdat men juist niets anders weet te fpreeken ; ten deele om te befpotten, en ten deele eindelyk, omdat men tracht onze eigenliefde met het één of ander bepaald of onbepaald oogmerk te ftreelen. Zelden, zeer zelden is het hart de bron, waaruit de lof opwelt. * * * 3) „ Om menfchen over 't algemeen, en „ achterhoudende menfchen in't byzonder, „ te leeren kennen, moet men nooit uit „ enkele trekken, redeneeringen en daaden „ een befluit opmaaken, maar alles te famen „ vatten , wat men zelf of döor anderen „ van hem ontdekken kan, en flegts dat » gee».  33* CAMPE, VADERLYKE E A AD „ geene als iets karaktermaatigs van hen „ aanmerken, waarin niet alleen de meesten, maar ook de zekerde waarneemin„ gen over hen famenloopen." Een mensch uit enkele trekken, redeneeringen en daaden te willen beöordeelen, is even zo onzeker als onrechtvaardig. Want waar is de fnoodaard , by wien men niet nu en dan wel eens iets goeds zien, en waar is de volmaakte fterveling, die niet in eenigen gevallen altoos nog berispelyk zou weezen ? Ook moet men zich niet verbeelden , dat een in de konst te veinzen bedreeven hart, zich by de één of andere gelegenheid eensklaps geheel zal laaten betrappen. IVlaar tegen een aanhoudende oplettendheid op lonken , wezenstrekken, gebaarden, gang; houding, kleeding, ftem, fpreeken en handelen, doch vooral tegen eene zorgvuldige onderlinge vergelyking van alle deeze karakter-blyken , en wel in verfchillende tyden en onder verfchillende omftandigheden, kan zelfs het konftigfte momaangezicht niet lang beftand zyn j het valt af eer men zulks verwacht, en de ontmaskerde ziel ftaat in haare naaktheid ten toon. Want gelukkig heef? da  AAN ZYNE DOCHTER. 33$ de natuur zorg gedraagen, dat elke heerfchende karaktertrek in alle deeze uiterlyke dingen, welke ik zo even heb opgenoemd, voetfpooren van# deszelfs aanweezen moet indrukken, die wel gevernist, maar voor een oplettend menfchen-befchouwer nimmer geheel onkennelyk gemaakt kunnen worden. Oefen u naarfliglyk, om dit fchrift der natuur te Ieezen; maar overreed u niet eerder, den waaren zin daarvan begreepen te hebben, dan na dat hy, die waargenomen is, zelf by de medeklinkers, welke de gelaatkunde u aan de hand geeft, de klinkletters en de zinfnydingen . te weeten zyne daaden gevoegd heeft. Een enkele komma of flipje meer of minder, hier of elders geplaatst, kan menigmaal den zin zowel in het fchrift der gelaatkunde als der hoeken, merkelyk veranderen. * * * Ik gaf u den raad, om niet flegts op dat geene, waarin de meesten, maar ook voornamelyk op dat geene acht te flaan, waarin de «ekerjie blyken van het karakter der menfchen  334 CAMPE, VADERLYKE EAAO fchen famenloopen. En welke zyn die? Verneem 't geen eigen ondervinding my daarvan geleerd heeft, in de volgende lesfen. ^ 4) „ Onder de gelaatkundige karakter„ tekenen moet gy vooral letten op die van ,, het oog." Het oog liegt, wel is waar, by achterhoudende menfchen, even zowel, als elk ander gedeelte van hun ligchaam, maar echter van allen nog het minfte. Het kan flegts voor oogenblikken, en niet aanhoudend liegen, 's Menfchen beide oogen zyn als 't ware venfters tot het eenzaam vertrekje {Boudoir) der ziel, waar de geveinsdheid geen plaats meer heeft, en waar zy kan gezien worden gelyk zy is, met alle haare luimen, grilligheden en hartstochten. Gelyk men nu iemands perfoon, verrichtingen , gebruiken en leefwyze fcbielyker en beter leert kennen, wanneer men gelegenheid heeft, en het ons vergund wordt, nu en dan eens door het venfter in zyn kabinet te zien, dan wanneer men alleen zyne wooning van buiten kan befchouwen : zo kan men ook veel fchielyker en beter de z-iel van een mensch leeren kenuen, wanneer me»  AAN ZYNE DOCHTER. 335 men hem meermaalen en met meerder oplettendheid in de oogen ziet, dan wanneer men op de geheele buitenzyde zyns ligchaams en deszelfs huid, wezenstrekken, het geitel van zyne zenuwen en beenderen ftaart. Om meer dan ééne reden (chroom ik, myne opmerkingen, welke ik ook over het menfchelyk oog gelaatkundig befchouwd , verzameld heb , voor u en anderen hier open te leggen. Want gefteld eens, dat deeze opmerkingen op zich -zeiven volkomen bepaald en zonder uitzondering gegrond waren ; is echter onze gelaatkundige taal nog veel te nieuw, te arm en onbepaald, dan dat men kan hoopen, zich zo duidelyk, volledig en alleszins verftaanbaar daarover uittedrukken, dat het gezegde aan geen misvatting noch verkeerd gebruik zou on« derhevig blyven. Ik kan derhalven , wil ik naar myn geweeten luisteren, behalven den algemeenen raad , om bovenal de uit. drukking van het oog waar te neemen, en zelve van tyd tot tyd opmerkingen daarover te verzamelen, alleenlyk nog deeze les hier plaatfen: „ dat gy aan de volledigheid en „ waarheid van de opmerkingen, welke gy „ over  336" CASlPB, VADERLYKÉ RAAD ,, over eeri mensch gemaakt hebt, wel i, moogt twyfelen, zo lang als gy in zyn „ oog en de naastleggende wezenstrekken, „ iets vindt, het welk met deeze opmer. i, kingen niet recht overëenftemt, ofwel „ regelrecht fchynt tegentefpreeken." Wat dit iets is, durf ik om gemelde redenen niet waagen te befchryven; maar moet zulks aan uw eigen gelaatkundig gevoel, 't welk gy door eigene waarneemingen moet fcherpen en verbeteren, overlaaten. é * ê 5) „ Doch meer nog, dan op de' oogerr „ van een mensch , dien gy wilt doorgron. „ den , moet gy op zyne daaden acht flaan f „ en wel ook hier meer op de kleine, huisi „felyke, omvigtige, in één woord, meer op die daaden , welke men genoegzaam als „ ter loops en zonder een welberaaden oogmerk ,, daarby te hebben, verricht, dan op des„ zelfs groote, 'welberaaden en openlyke „ daaden." De eerften, niet de laatften, zyn waare blyken van het karakter ; want by de laatften vertoornt men zich zo als men wil, by  aan zyne dochter. 33? by de eerften zo als men indedaad is; by de laatfte is de ziel in ftaat (ie, by de eerften in haar nachtgewaad. Verzei derhalven den blinkenden tooneelfpeeler, zo gy den mensch in hem wilt leeren kennen , achter de (cher. men; geef acht, hoe hy hier zyne gebaarden, zyne lonken, zyne taal, zyn geheele wezen verandert ; zie hem in het aangezicht, wanneer hy het blanketfel afgewasfchen, de gefchilderde wenkbraauwen uitgewreeven, de fchitterende toor.eel- kleederen afgelegd heeft ; laat geen woord van dat geene, wat hy nu als mensch , niet meer als tooneelfpeeler, met zyne insgelyks afgetreeden mede - fpeelers, tegen de handlangers op het tooneel, tegen de kaarsfen. fnuiter enz. (preekt, ontfnappen; hoor hem hier over zyne rol, over het parterre en over de logens aanmerkingen maaken , en komt by geval zyn hond of zyne kat daarby, acht het niet te gering , om ook zyn gedrag jegens hond en kat waarteneemen. Zo. of nimmer , zultgy uwe bedoeling bereiken , om den man van den tooneelfpeeler behoorlyk te leeren onderfcheiden. Sla , gelyk gezegd is, hierby bovenal II. Deel. Y acht  338 CAMPE, VADERLYKE RAAD acht op alle de toevallige beöordeelingen ea handelwyzeu, welke zelfs den fyrften waereldlingen, wanneer hunne oplettendheid juist op iets anders gevestigd is, wel eens onc. glippen en den opieitenden hoorer gemeenlyk meer. ontdekken, dan den fpreeker lief is. Hiervan kan ik u in vertrouwelyke ge. fprekken eenige aanmerkelyke voorbeelden verhaalen. - * * * 6) ,, Tracht het zo verre te brengen; '„ dat een perfoon, dien gy om gegronde re„ denen gaarne nader wilt leeren kennen, ,, aanleiding ontvange, om veel, en wel veel van zich - zeiven te fpreeken , en over onderfcheiden gevallen zyn zedekundig oordeel te zeggen." De voordeden, wel. ke de opmerker daaruit trekken kan, zyn alte klaarblykelyk, dan dat ik nog eerst nodig zou hebben, om dezelven aantetoonen. * * * 7)» Wilt gy een" mensch, die zyn ka„ rak-  AAN ZYNE DOCHTER. 335 *„ rakter weet te verbergen, doorgronden, ,, maak dan gebruik van die oogenbiikken, waarin een gemeenfchappelyke aangele„ genheid, by welke uw wederzydsch be„ lang even fterk in elkander geweeven is, „ gemeenfchappelyk moet bezorgd worden, „ en laat hem daarby de daartoe dienende „ middelen zelf in voorflag brengen." Dit kan u op eenmaal den fleutel tot zyne denk, wyze geeven. Want in deeze oogenbiikken , terwyl uwe wederzydfche voordeden in elkander geweeven zyn, en 't 'er nu op aankomt,, om een gemeene zaak te maaken, zal hy voor een oogenblik vergeeten, dat gy twee verfchillende perfoonen zyt, en in dit netelig oogenblik zal hy fpreeken en handelen, alsöf hy alleen was. Maar dit is nu ook het oogenblik, waarin men oogen en ooren moet gebruiken, om zynen man fchielyk door zien en hooren te ontdekken; want een minuut daarna zal zyn beleid misfchien weder op fchildwacht ftaan , en de deur van zyn hart eenen langen tyd op nieuws geflooten houden. 1 2 9}  34* CAMP E , VADERLYKE RAAD 8) „ Doch niets kan aan onze poogin„ gen , om zodanig een mensch tot op den „ grond te leerden kennen , meer heant„ woorden, dan wanneer wy gelegenheid „ hebben. om hem in eenen hartstochtely„ ken toeftand te zien en hem dan waarte„ neemen." Vuur en koude, ftorm en bedaardheid, hartstocht en geveinsdheid kun. nen niet met eikanderen beftaan ; en ftaat een huis in brand, dan fpringt ook hy 'er uit, die de meeste reden had, om zich daarin te verfchuilen. Zo is 't ook geleegen met een achterhoudende ziel , wanneer haar woonhuis , het ligchaam, in een hartstochtelyken brand ftaat. Zy fpringt ongekleed , ongeblanket en onvermomd te voor* fchyn, en gy ziet haar, gelyk zy is, niet zo als zy zich anders in geleende, pronkende neigingen openlyk vertoonde. Dit is mede een oogenblik , het welk een verftandige opmerker niet ongebruikt laat verloopen. 9)  AAN Z1TNE DOCHTER. * * * 9) „ Maar wilt gy met zeer veel waar;i fchynelykheid ontdfkken, hoe zodanige „ menfchen in 't byzonder van u denken, „ en hoe zy in uwe afweezigheid gemeen. „ lyk van u fpreeken en over u oordeelen : „ Iet dan op, hoe zy zich in dit ftuk om„ trent anderen gedraagen, die byna in de„ zelfde betrekking met hen ftaan, als gy, „ en welken men, zo lang zy tegen woor„ dig zyn, even zo veel achting, vriend. ,, fchap en vertrouwen betoont , als u." Hebben deezen het gezelfchap vroeger ver. laaten, dan gy en ik raade u aan, om in zulke gevallen opzettelyk daarop toete- leggen, dat zulks gefchieden moge en ontdekt gy dan uit het fpytig gelagch, het fchouder-ophaalen en bittere aanmerkingen hunner gewaande vrienden , hoe alle de voorafgaande betuigingen van hartelyke genegenheid en overvloedige hoogachting ge. meend waren: dan weet gy ook, hoe gy de gewaande achting en genegenheid, welke dezelfde beleefde lieden ook u beweezen, moet befchouwen. Het is voor een ieder, Y 3 die  342 CiMPE, VADERLYKE RAAD die *er zelf nog geen acht op heeft geflagen, ongelooflyk, hoe verre de onvoorzichtigheid, zelfs by de fynfte waereldlingen, gemeenlyk gaat. Zy laaten meestal zonder fchroom het ééne masker na het ander vallen, naar maate de geenen aftreeden, om welke, zy hetzelve hadden voorgedaan, behalve» dat, 't welk voor ons, die nog tegenwoordig zyn , gefcbikt was. Armhanige googchelaars ! Zouden zy misfchien by ons óf volftrekt geen vermogen, om uit eens anders lot het onze optemaaken, óf zo onmeetelyk veel zelf behaagen en verwaandheid onderftellen, dat wy ons verbeelden mogten alleen buiten fchoots te zyn, terwyl de pylen van valschheid en lastering den goeden naam van alle de overigen, die het gezelfchap mede bywoonden , zonder barmhartigheid, links en rechts voor onze oogen ter neder fiaan? Deeze laatfte onderfteiüng wordt onderrusfchen by veelen maar alte veel bewaarheid. * * * io) „ Eindelyk, myn kind.' na, ten „ ein-  AAN ZYNE DOCHTEE. 343 '„ einde de laatfte en zekerfte oplosfing over „ de geneigdheden van zodanige menfchen „ met opzicht tot u te verkrygen, acht op „ elke merkelyke verandering in uwen en „ huDnen geluksftaat , waardoor de be. „ trekking, welke tot hier toe plaats heeft „ gehad tusfchen uwen en hunnen ftand, „ tusfchen uw en hun vermogen, tusfchen „ uwen en hunnen invloed op anderen, „ merkelyk verwrikt wordt." Vindt gy dan , dat hunne vriendfchap en achting jegens u, gelyk de actiën ryzen of daalen, naar maate de thermometer des geluks hooger of laager ftaat: dan weet gy immers, hoe gy 'er mede ftaat, en kunt in 't vervolg niet meer misleid worden. Hoe veele gewaande vriendfchappen zag ik , geduurende myne korte levens.dagen, aan deezen toetsfteen verbryzelen! En de wezenlyke deelen van dezelven, die als overgebleeven puinhoopen niet meer verborgen blyven konden, waren? Eigenbelang! #.# * Doch, myn lieve kind ! tot wat einde Y 4 geef  '34* CAMPE, VADERLYKE RAAD geef ik u nu aanleiding tot zulk een naauwkeurig onderzoek van de waare geaardheden, hartstochten en zwakheden uwer na» tuurgenooten ? Misfchien om bedrog door bedrog, list door list te overwinnen? Of opdat gy u op uwe eigene meerdere braafbeid verhovaardigen, en op uwe zwakker medemenfchen met een trotfche verachting zoudt nederzien ? Dit verhoede God! En tot welk einde dan? „ Daartoe, dat gy van „ niemand meer verwacht, dan hy waar» „ fchynelyk doen zal; dat gy u door den „ fchyn niet Iaat verblinden, den wolf niet „ voor een lam, den gier niet voor een „ duif houdt; en bygevolg opdat gy voor„ zichtiglyk onder menfchen moogt wandelen, en uwe welvaart niet toevertrouwt in zodanige handen , die 'er fomtyds ver„ maak in konden fcheppen, om dezelve „ te vernielen." Dit is alleen de wezenlyke bedoeling van het geheele tweede Deel van deezen mynen vaderlyken Raad, en van eik daarin gegeeven onderwys in 't byzonder ; gelyk dit ook alleen de wezenlyke bedoeling zyn moet, welke gy door op dit onderwys te merken en gebruik daar-  AAN ZYNE DOCHTER. 34; daarvan te maaken , zult trachten te be» reiken. * * * En nu is het tyd, om dit, met opzicht tot de verhevenheid en uitgeftrektheid van deszelfs onderwerp veel te beknopt, maar voor het naaste oogmerk misfchien reeds alte wydloopig en omflagtig opftel, te eindigen. Doch laat ik vooraf nog eens de voornaamfte flotfom van alle de opmerkingenen het middelpunt van alle de lesfen ter beftiering van uw gedrag, welke ik u in betrekking tot onze natuurgenooten , hier meende bekend te moeten maaken, herhaalen» „ Alle menfchen »-—> bygevolg ook wy, „ gy en ik zyn onvolmaakte wezens. „ Allen hebben hunne zwakheden en ge„ breken ; maar ook allen —» hunne goede „ zyde." Daar is geen reine onder de onreinen, onder de onvolmaakten geen volmaakte. Laat ons uit dien hoofde in eene onafgebrooken bewustheid van deeze vol» dongene waarheid, „ verdraagzaam en in., fchikkelyk weezen in den uitgeftrektflen ,, en  346 campe, vaderlyke raad „ en hesten zin van het woord;" en ter. wyl wy de zwakheden der zwakken beklaagen , over de dwaasheden der dwaazen meesmuilen, en 3e ondeugden der ondeugenden met geheel ons hart haaten en verfoeijen, nimmer ophouden, de menfchen zeiven te beminnen, hun meer naar hunne goede, dan r.ssx hunne gebrekkige hoedanigheden te beöordeelen , en nooit vergeeten, dat wy ook hoe oprecht en aanhoudend wy ook naar hogere volmaaktheid flreeven aan het algemeene lot der fter. velingen, te weeten van zwakheid en ge. brekkeiykheid. immers tot aan ons einde onderworpen blyven. „ Zelfs van het kleiner getal der gee- „ nen, die gy-zelve verkooren hebt- . „ fchoon deezen , gelyk ik van uw verftand „ en hart meen te mogen vertrouwen, al,, toos tot de beste en edelfte menfchen „ zullen behooren moet gy niets vol- „ maakts verwachten." Want ook deezen zyn menfchen; ook hun kleeft derhalven de onvolmaaktheid der menfchelyke natuur aan, en zy zullen dezelve even zo weinig, als gy en ik , ooit geheel kunnen verzaken. Ge.  AAW ZYNE DOCHTER. 347 Gelyk nu ;iiwe zwakheden en gebreken van hen liefderyk over 't hoofd gezien of verdraagen worden : moet ook gy even zo billyk en infchikkelyk jegens de hunnen zyn. Indien flegts de grond van hun zedelyk ka.' rakter ontegenzeggelyk goed is, en in alle hunne daaden gemoedelyke braafheid en een ernftig ftreeven naar zedelyke volmaaking doorftraalt : laat ons dan enkele overylingen en enkele eigene gebreken, welke wy by hen ontmoeten, met den grooten mantel der liefde, dien wy-allen zo zeer nodig hebben, gaarne bedekken , en niet dwaas genoeg zyn, uit den hof der vriendfchap , die nimmer te veel vruchtdraagende en fcba» duw-geevende hoornen hebben kan, eenen ftam uitteroeijen , welken onder de menigvuldige zoete en edele vruchten, die hy u oplevert, ook fomwylen wel eens een on-| ryp of aangeflooken gewas ontvalt. Eindelyk, myn beste kind! vergeet nooit 't geen ik u reeds boven met de volmaaktfte toetlemming van myne waare overtuiging gezegd heb en dit moet u tevens ge- rust ftellen, wanneer de menigte der hier gegeeven voorfchriften u misfchien bevreesd mogt  3{8 CAMPE, VADERLYKE KAAS enz.' mogt maken , hoe gy dezelven allen zult kunnen behouden en opvolgen „ dat „ een ftrenge en gemoedelyke braafheid in „ alle gevallen de verftandigfte en veiligfte „ ftaatkunde is," en dat de bovengemelde lesfen der voorzichtigheid, hoe groot haar getal ook weezen moge, zich eindelyk voor het grootfte gedeelte in de enkele, in alle opzichten veilige les der wysheid, die zon. der uitzondering kan gevolgd worden , en haare opvolgers nimmer verleegen laat, ver. eenigen: HANDEL RECHT EN ONTZIE NIEMAND.