JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3326 8524  HISTORISCHE e m GENEESKUNDIGE VERHANDELINGEN I. Over de Melaatsheid der Jooden. II- de Hinkhïg van Jacob. III. Jacobs Balfeming. IV. den Ouderdom van Koning Davïd. V- IX. . de Ziektens van Koning Hiskia , Asa , Joram, Saul, en Nebucadnezar, X. . de Ziekte van Job. XI. , —— des Ouderdoms. XII. • . de Lamheid. XIII. — de Bezetenen. XIV. de Maanzieken. XV. het Bloedvloejcn van een vrouw. XVI. de Zwakheid der Rugge , met een verltijf- de Rugge - graat. XVII. . het Bloedig zweeten van den Heiland. XVI[I. het Einde van Judas. XIX de Ziekte van Koning Herodes. door C. D. J. Med: Do&: Zs^LT*??. ECHT, j Bij l|j^^N E M E N E MDCCLXXX[.   VOORREDE. ooit dacht ik, waarde Leezer! deze verbande' lingen in de wereld te zenden; ecnige jaaren geleeden had ik dit kleine werkje voor my zelve opgefield, maar met geen voorneemen om het wereldkundig tf maaken, edoch op het verzoek en aanhouden van eenige goede vrienden, ben ik te raade geworden om het zelve te laten drukken. Tot den fchryfftyl heb ik weinig aandacht gebruikt , en althans niet gelet op een kiefchen fieraad van onze moedertaal, en eene naauwgezifte [peiling, dewyl ik alleen maar ten doel had, om myne gedachten over deze verhandelde ziekt ens, aan myne leezer en en. goede vrienden , op hun verzoek, mede te deelen. En dewyl 'ik zeer wel bewust ben van de geringheid mijner wetenfchap, in ver gelijking met hun, die zo in de Geneeskunde, als in de Geweidebladeren, tot een hooger trap van volmaaktheid gevordert zijn; zo wil ik dit werkje niet hooger hebben aangezien, dm als een geringe voldoening aan het bovengemelde verZoek ; word het den aandacht van verflandige, in. zonderheid Geneeskundige Leezer en waardig gekeurt, zulks zou den arbeid verzoeten. Wijl ik door het veraf zyn der drukparsfe geen oog over de Corre&iè heb kunnen hebben , verzoek ik vérfchooning over de ingejloopene drukfouten; waarom ik hier agter een kleine Errata van dezelven heb doen plaatzen, VAAR WEL.  % VAN DE MELAATSHEID. te behandelen , dewyl zy als zaad vcrfpreid word. Al fchynt de oppervkkte van de huid zagt en glad, nochtans is zy doorboord als een zeef, en mep zulke fyne Port of zweetgaatjes voorzien, dat wel 125000 dcrzelven door een enkele zandkorrel kunnen bedekt worden, gelyk de Heer Leeuwenhoek heeft waargenoomen; door welke Port hec zweet ende onzienelyke uitwaasfeming uitdampt, en ook alle cjuaadaard'ge dampen rondom ons inneemt; dus blykt hier uit klaar dat de befmetting lichtelyk kan worden overgebragt tot een gezond ligchaam. Alhoewel deeze ziekte by ons zeer zeldzaam en ongewoon is, nadien het climaat van onze lucht kouder is, nochtans zegt eenzeeker fchryver , eer) landman buiten Londen gezien te hebben, die met deeze ziekte elendig behebt was, zo dat zyn geheele huid zo wk was als fneeuw,. de wicte fchubben vielen geduurig af, onder welke men leevendig vleesch zag, deeze elendige heeft zyn geheele leeven doorgebragt in moerasfige plaatfen, voedende zyn ligchaam met een weinig geringe fpys, en bedorve water. Hier 'ontmoeten wy een moeielyker onderzoek nopens de befmetting der Melaatsheid aan de huizen, fteenen, en muuren, want men zou naauwelyks kunnen gelooven, dat dit uit de natuur gefchied zou zyn, dat in drooge muuren, en "uit har-  VAN DE MELAATSHE'D. 9 harde fubfhmtie gemaakt, zouden kunnen uitgebreid, en gebooren worden de melaatiche vlekken ; nochtans komt my in gedachten dat zulks zoude kunnen gefcieden wanneer de wanden der huizen uit verfcheide fpecien waren gemaakt, gelyk misfchien uit kalk, fleenen, lymachtige aarde en haïren van beesten en diergelyke meer onder een gemengd, uitzweetende, zou kunnen voortgebracht hebben groenachtige of roodachtige kuilkens binnen de oppervlakte (o)y dan kan gezegt worden, dat deeze vlekken gelyk zouden zyn aan fchurftachtigi Melaatsheid, en dus wierd dan gezegd de melaatsheid is in \ Huis, ( gelyk de Text zegt ). Want zeer gemakkelyk kunnen verfcheide ligchaamen, en van verfcheide natuur, onder een gemengd zynde, te zaamen opbruisfchen, gelyk de ftof-fcheikun. de ons leert. Dit vocljt dan allengskens uitkomende en yoortkruipende op de muuren, al hoewel het niet befmettelyk was, zyn 'er noch ans verscheidene van gedagten , dat deeze ongezonde en Hinkende uitwaasfeming, de inwoonders der Huizen veel nadeel en befmetting zoude hebben toegebragt; die uitwaasfeming ech.er is zeer verfchillende, van die welke men in fommige huizen vind op gepleisterde muuren, A 5 waar. Op Levit. c, 14; 37.  io VAN DE MELAATSHEID waar uit uitwaasfemd een witkalkachtig en falpetcrig zout, het welk nooit nadeel roebrengt aan de gezondheid. Aan de Priesteren was eertyds de macht gegeeven om de Hüjzéri te bezien •> en wanneei 'zy ondervonden dat deeze befmetting in dezelve was, wierden voor eerst de muuren afgefchrapt, daar na, indien de befmetting in dezelve voortliep of volhardde, wierden de huizen 'afgebroken, en de puinhoopen wierdèn gebragt buiten de ftad op een onreine plaats. Het is bekend, dat men hier uit wil bewyzen, als of God zelfs die huizen onmiddelyk met de pest zoude hebben befmet. Maar het is genoeg bekend uit de Joodfche gefchiedenis- ièn, dat die wyze van fpreeken hun gewoon was, gelyk in alle rampfpoeden en ongevallen, en wel die welke hun fchielyk overkwamen en vreeze aanjaagden, al hoewel zy uit natuurlyke oorzaaken voortkwamen. Ik voor my kan dit niet gelooven, al hoewel zommigen dit vasthouden, daar God zelfs zyn volk gelast heeft om zich van alle onreinigheden te onthouden, hun door wonderwerken heeft willen frraffen ; dit is buiten tvvyffel, dat de Mofaïfche wet zo gefield was, dat het volk moeste een afkeer hebben, van alle afgoderye en alle* onreinigheden, zo dat 'ze  VAN DE MELAATSHEID. n ze in hunne fpys geen bloed mogten eeten van de geflachte beesten, noch van zwynënvleesch, en van meer andere onreine dieren , deeze alle bragten een ongezond voedzel aan, en een dik vocht "t welk in deeze ziekte zeer fchadelyk was, en veele ongemakken aan hunne ligchaamen toebragt. Ten befluite van deeze verhandeling zal het niet onvoegzaam zyn , hier iets by te voegen dat de Geneeskunde betreft. Ik heb door dè ondervinding, dat in alle ziektens van diergelyke natuur, geen voortreffelyker middel kan gebruykt worden, dan de Tinei: : Cantharidis, volgens de Edenburgfche Apotheek gemaakt. Dit gekorve diertje, heeft een groote kracht om de pis af te dryven; men weet dat de nieren en de huidklicren een naauwe verbintenis hebben met malkanderen, en wanneer de pis lang in de nieren word opgehouden , dat ze dan door de pori van de huid, als zweet word uit gedreven. Nochtans moet men by tusfehenpoozing den lyderen geeven buikzuiverende middelen, waar door de taaije en fcherpe vochten naar buiten worden uitgedreeven. OVER  over dl HINKING van JACOB Wy zullen hier alleen melden, den twee ftryd van Jacob met God , (a) en yoornamentlyk aanmerken de uitwerking welke die op Jacobde Aardsvader gehad heeft, te .weeten de Hinking; de oude Kerkvaders hebben (a) Zommige uitleggers beweeren, dat die perfoon een engel geweest zy, enkel en alleen om dat Hofea c. 12. die naam geeft; Edoch 't geen in het naaste Vers van diezelfde Propheet volgt, wederlegt diers waan duidelyk; Te Btth.!Hvond hy hem, namcatlyk ^HELRE de God der hiirichaaren Dat God zeKe Jacob, te Beth-El ontmoette, zulks blvkt klaar uit het geen hy zegt, ik btn die God van %eih F.l Gen: 31: 13. Het algemeenit.e gevoelen der oude en hedendaagfche uitleggers is diensvolgens, dat deeze Engel Christus was, 1. om dat hy Jatob zezende, 2. om dat de Aardsvader zeide, tk hebbe God gezien •vanaanieZ'Chie tot aar.getichte, waarom hyookdeworstelp'aats Pnië noemde vers 3.0» Het was t en man doch inderdaad God, gelyk op te maaken is uit Jacobs begeert? om van h*em gezegent te worden, vers 26. en zyne meldi: g van hem by den naame van God vers 28. ,0 Dieby Hofea ii., eerst God. vers 3. en dan een Engel ver f genaamd word, deeze was dezelve Engel, dien Jacob in zyne zegening gedachtals de verlosfervan alle kwaad Gen. 48.-ié dat is, de Engel des verbqnds, Mal. 3; 1 Michaël deArchangeljud vs. 9 dat is Christus, geen gefchapenEngel, «och Jacobs befcberm-engel, gelyk zommige waanen.  HI^KÏNG VAN JACOB. 13 ben gewild dat deeze gantfche gebeurtenis niet in eene letterlyke, maar geestelyke zin moet verftaan worden. Zommige Jooden en Theodoretus zyn varï gevoelen, dat deeze worfteling in een droom gefchied is, en het verwringen van Jacobs heupe veroorzaakt zy door vermoeitheid, de kond* nachtlucht, of wel door de wonderlyke geftalte waar in hy was gaan flaapen. Edoch in den droom gaat het nooit zö verre, dat de heupe uit het lid word gezet, of dat iemand uit den Oaap opftaande mank word, die te vooren recht op zyn lyf ging, behalven dat ook de vreeze, die zyn broeder by hem verwekt had, hem naar alle waarfchynlykheid weinig lust gaf tot flaapen : dies wy befiuhcn dat het eert waare worfteling is geweest, die Jaeob met God heeft gehad, dir blykt ook om dat Jacob zeide: Ik hebbe God gezien van aangezichte tot aangezicht e, en myn ziele is gered geweest (b), Israël heeft in deeze worfteling God overmogt, edoch fchoon hy de overwinn lar was, heeft hy echter de fterk.e van zynen tegenftreever gevoelt ; dit aanroeren der' heupe gaf Jacob te kennen, dat de tegenparty een Goddclyk perfoon was, en dat dezelve flegts overwonnen wierd, om dat hy van Jacob wilde overwonnen weezen. Het (*) Gen. 31: 30,  iS OVER JACOBS verkoopen , doch als zy het vee zelfs op hut» eigen flal hebben geflacht, zo word er eenftemralg van al die geene die uit het Joodendom tot de Christenen zyn overgekomen getuigt, datze deeze agterbouten, eer zy dezelve verkoopen, dapper bezoedelen, ja dat ze 'er hunne kinderen oplaaien pisfen, zeggende: de Goy moeten daar aan Mi/a mefchuna eeten. dat is: de Heidenen of Christenen moeten daar aan de eeuwige dood eeten. Doch ik vertrouw dat ze overal niet even boos zyn, echter is't zeker dat ze uit de natuur de Christenen haaten en dezelve D'U Heidenen noemen. OVER JACOBS BALSEMING. Onder de Heidenfche volkeren hebben de Egyptenaars al van hunnen eerften oorfprong af, zich als liefhebbers der konften en wetenfchappen gedragen, en de naam van een der oudfte en wysfte volkeren te zyn , met recht verkreegen (a). Hierom fchryft men hun ook de («) i Kon. c. 4: 33. Handel, c. 7: iz,  BALSEMING. 19 de uitvinding der Artzenykunst toe, en wil dat de eerfte Artzen Egyptenaars zoude geweesk zyn. Cb) Er is dus geen twyffel aan, of de Egyptenaars hebben, gelyk in andere, zoo ook in de konst van Balfemen uitgemunt; waar van P.inius (c) en Cicero Qd) melding maaken zeggende , Het is der Egyptennaren gewoonte de Ligchaamen met fpecery'en bp te vallen, en fkuis Ie bewaaren. Wy hebbeh Ook daar van getuigenisfen uit Herddotus, Diodörus Siculus, Plato, Dioscorïdes, Strabö en meer anderen, en tot meerder bevestiging getuigd Mofes zelfs dat de balfeming van Jacob door de Medieynmeefters, vari zynenZóón Jofeph, Onderkoning van Egypten, gefchiedde; waar van uitdrukkélyk word gëfprokeri. ('i ) Daar zyri noch ten huidigen dage, na verloop van cenige duizend jaaren , gedenktekenen over van hunne doode Lyken, welke uit de Grafkelders en praalzuilen, en uit het zand , in Europa, zoo geheel, als met (lukken gemëenlyk worden overgebragt, onder den. naam van drooge of witte eu gebalfemde Mumia; ( ƒ) B 2 De (i) D. Ie Clerc Hist. med. pm.ij. Jofeph. Antiq. Jud. Lib.'c. 9 (r) Lib. 11: c 37. (d) Tufc. 'Quest $0. («) Gen. $0: 1, (ƒ) Ditiseen Ara- bifcfc  2© OVER JACOBS De drooge Mumia zyn die welke men fomryds vind op de kusten van Libien, lyken van menfchen, welke door de baaren opgeworpen, met zand doortrokken ; en verdroogt zyn door de groote hitte die in dat land heerfcht, men ontmoet 'er mede in de woestynen van Zara, in welke het zand zo fyn is, dat het alles doordringt; en in welke men geen water vind» om zyne dorst te lesfchen. De Reizigers welke de Karavanen niet volgen, verdoelen hier lichtelyk, en komen 1'er fomtyds door den honger en dorst, in om: hunne ligchaamen verdroögen 'er in diervoegen , dat zy het vierde gedeelte van de Zwaarte niet hebben, welke zy hebben moesten, Men' heeft in verfcheide warme landen, ge- lyk biTch woord dat een gébalfemt en verdroogt Lyk betekent. Men moet tn iet gelooven, dat d.e Mumiën, die menin den. koophandel aantreft, wezentlyk uit dc graven der oude Egyptenaar* zyn opgedolven; deze zyn zeldzaam, en men bewaard hen als zeldzaamheeden. Die geene welke men in de Drogistwinkcls vind, komen uit de Levant, en zyn Ligchaamen die door de Jooden en Chriitenen worden gébalfemt; nadat zy 'er de ingewanden uitgehaald hebben, zo vullen zy die op niet harstachtige fpeceryen en Joodelym; zy droogen deeze dus gebalfemde Ligchaamen in ovens, tot dat zy van alle vochtigheid ontbloot zyn. ziet verders hier over Woyt. Gazoph.Med. Phificp. 345;  BALSEMING. 21 lyk te Touloufe, zekere grafkelders gevonden, volgens het verhaal van de Heer Lemery, in welke de lyken verdroogen, en met hun hair, zonder eenige balfeming, twee hondert jaarert zonder bederf gaaf blyven. Het is dus met de gebalfemde Mumiën niet gelegen, want die wierden door balfemkonst en zalving toebereid; de Egyptenaaren hebben verfcheide middelen gezogt, om de lyken van hunne bloedverwanten voor het verderf te bewaaren , (g) wy moeten met verwondering B 3 be- (,£) Het balfemen der doode lyken by de Egyptenaars, fproot uit een foort van bygeloof; vermits zy zeer fterk dreeven de Mtttmffuchofis, of tvtrhuizing der menfchelyke zielen ( men zegt dat de Egyptenaaren de eerfte geweest zyn die de onuerfiykruid der zieleri ftaande gehouden hebben ) door de dood, uit het eene ligchaam in het, andere, ook wel in de ligchaamen der Beesten; voor vast geloovende, dat de ziel des overledenen, na in veele ligchaamen te zyn verhuist, eindelyk eens tot haar eerfie ligchaam ^ dat ze hier op aarde hid omgedraagen, zou wederkeeren, en dat het zelve uit den Doodfluap zou.opflaan; om deeze reden poogden zy door konst het ligchaam, zoo lang als het mogelyk was te bewaaren, ten einde de ziel als verplicht zoude worden, in 't zelve te blyven, en niet fchielyk in een ander ligchaam. over. te gaan, dus fpaarden zy geen moeite of kosten om de lyken te balfemen, noch ook graflieden op.te rechten, die zy derielver uuwigdmrmdt wcint/itdm noemden, en haare huji»  22 OVER JACOBS fchouwen de Egyptifche Mumiën welke reeds» meer als twee duizend jaaren, door de wyze op welke zy gebalfemd zyn, buiten bederf zyn, gehouden. Yeele Geleerden hebben getracht zedert geruime tyd het geheim der Egyptifche b:lfeming te ontdekken en deeze konst onder, ons te brengen , dog te vergeefs (A). De Heer Rouelle zegt, dat het hem toefchynt uit de gefchriften van Claudcrus , als. mede uit de. geheime handelwys van Debilis, dat deeze twee mannen voornamentlyk van de -uitdrooging gebruik maakten, die door de Alkalyne zouten of Natrum (f) uitgewerkt word, orn lyken te bereiden. Dog laaten, wy overgaan, en een korte befehryving geeven, van het balfemen en beweene:; der dooden, en andere plechtigheden by die geiegentlieden gebruiklyk, en van de rouw- kla- 'hnW.en noemden zy Herbergt» ■laar zy Hechts voor een kbfté tyd in woonden., in plaats dat zy in de graffte■den lange iaartn blyven moesten. ' (k) ZL-t rakende het Balfemen van Jonkheer Louis de mis, by Blankaart in zyn Hollandfche Jaar - Register p m, 5- op war manier zulks gedaan is. (i ■ Dit is een Alkalyn aardachtig zout, dat men fomtyds mede witte Egyptifche Souda) en Oosterfch Alkilyr. aaidzout noemt. Het is voor een gedeelte een tast zout, en altoos met aardachtige ligchaame» vermengt, dit foort van delf baar zont word in Egypten en Syrien gevonden.  BALSEMING. 23 klaginge, en andere byzonderheden der kinderen Jacobs omtrent de uitvaart van dien Aartsvader. Het beweenen der dooden , en de plechtigheden omtrent de uitvaart, wierden oudstyds in Egypten op de volgende wyze verricht: Wanneer een man van eenig aanzien overleed, zoo bc fineerden alle de vrouwsperfoonen van zyn gedacht, hare hoofden en aangezichten met üyk, daar na haare borden ontbloot en haare lendenen omgord hebbende, verheten zy het lyk, en gingen door de ftraaten van -d§ Stad, weenendeen haar zeiven flaande, waarin zy gevolgt wierden van alle haare bloedvriendinnen. Was een vrouwsperfoon overleeden, dan maakten de nabefhtande mansperfoonen zulk een rouwklagend gezelfchap uit. Dit duurde tot het lyk begraven was , terwyl men zich geduurende dien tyd onthield van het bad, den wyn en delekkerde fpyzen, als mede van den cierlyken opfchik of kleederdracht. Wanneer de eerde weening voor by was, wierd het ligchaam gebracht naar de geenen die de konst van balfemen verftonden, 't welk, gelyk ook de andere handwerken , zy van hunne voorouderen leerden; de zodanige waren ook de geneesmeesteren van Jofeph, die zynen vader jacob zalven en balfemen moesten. B 4 Wan-  *4 OVER j A C. O B tf Wanneer men het lyk- by de Polinaores, ci . inbalfemers gebragt had, zo toonden deeze, menfchen aan het gcflacht des overleeclenen ee-' nige (taaltjes of. raonfters in hout gefchildert, benevens een briefje van de onkosten van elke foort van toebereiding, om 'er een keus uit, te doen van de foort en wyze op welke zy die balszeming begeerden, en bedongen er den .prys van, want daar waren drie manieren op welke zy de dpode ligchaamen ter begravenis}e bereidden, de eeifte manier van_ balfeming .was kostbaar, en bedroeg een zilver talent, (k) . de tweede foort, was van een matiger prys, lopende de onkosten niet hooger dan op twintig Mina;, zyndehet vierde gedeelte van de bovengemelde fomme;. en de derde foort kostedc zeer weinig, Wanner nu de prys 'er van bedongen was, zo namen de (re^rcu). of anders Poll'wdores , inbalfemers, het lyk om hetzelve ,r,c,hereiden. De kostbaarfte manier van zalving ging dus in zyn werk; mep trok met een.kr.om yzer, de hersfenen djor de neusgaten uit het hoofd, en vulde de holligheid op met kruiden en Speceryen, dog ik zoude met G. ClauderusfV; liefst ' in- (<•) rkdngende ruim 1840 guldens hollands, vide pmr.- Joh. Leusden philog! mixt. pm. 100. . .(i) Manier om.de ligchaamen te balfemen. c. 4  BALSEMING. £5 Memmen, dat het naauwelyks geloof verdiend, dat zydoor een krom geboogen yzer de hersfenen door de neusgaten hebben uitgetrokken, maar dat de uitneeming van de hersfene,n gemakkelyker geweest is door de groote mond van het achterhoofd, mer het hoofd voor een groot gedeelte van achteren aan den hals af te fnyden tusfchenhet eerde wervelbeen; dog anderen geloovcn met Herodotus, dat het kraakbeen doorboord zynde, de uithaaling door de neusgaten zelve heeft kunnen gefchieden, doch dit is onmogelyk geweest wanneer men maar het hoofd befchouwd van een geraamte. Daar na kwam 'er een andere die men noemde Grammateus of aftekenaar, die het ligchaam aan de flinkerzyde van den buik af tekende, hoe ver de infnyding moest gedaan worden , en wat men van het vleesch had weg te ncemen. De derde heetten Parafchista ofinfnyders die de fneede met den Ethiopifchen fteen deed; en het ligchaam opüiced, zoo ver als de wet toeliet , en liep onmiddelyk weg, zoo ras als hy konde, alle aaruchouwers volgden hem , met fteenen werpende, vloekende en een afgryzen van hem toonende, wantzy meendeudat het eene zeer haatelyke zaak was een. dood ligchaam ce befchadigen, waaruit blykt, dat'«r weinig voorB 5 deel  26 OVER JACOBS deel by die bediening te haaien was, en dezel.ve derhalven niet aangemoedigt, is geworden. Dog óeTaricheutay inzouters of balfem- en ^Ifineesters, werden zeer geacht en ontzien, v ..eerende deeze met de Priesters, en wordende nevens dezelven in de heiligde gedeeltens van hunne tempelen toegelaaten , als heilige jperfoonen; wanneer deeze perfoonen kwamen om het opgefneden ligchaam te bereiden, zo Hak een van dezelve de hand door de opening ftï't ligchaam, en baalde het ingewand daar uir, uitgezonden het hart en de milt ; een ander ■zuiverde het ingewand, wasfehende het zelve met palmboomenwyn en welriekende kruiden, (m) Daar na vulden zy den buik op met gedampte Myrrhe, Casfia Lignea, en andere welrie» kende drogeryen, wierook alleen uitgezondert; en na dat zy de infnyding toegenaait hadden , wierd het ligchaam ruim dertig dagen lang zorgvuldig gezalft raet Cederolie , en andere dingen , of anders zeventig dagen lang in ■Natrum of Salpeter gelegt, zynde dit de langde - (*») PlDtarchus fchryft, dat wanneer de buik geopend was, zy het lyk eerst in de Zon lagen, en naderhand de darmen in de Nyl wierpen, als iets, waar door het ligchaan bedorven wierd.  KONING DAVID. 41 vroeger verzwakt zyn, en dat zyne natuulyke warmte eerder, dan by andere perioonen van zyne jaaren, verminderde, dus was hy een oud man geworden reeds voor den ouderdom. De aderen waren verftyfd, de omloop des bloeds was vertraagd, in zo verre, dat de knechten en de geneesmeesteren moesten denken op hulpmiddelen, door welke de koude en bejaarde Koning zoude konnen worden gekoesterd, zy dan bedekten hem met kleederen , doch hy kreeg geen warmte, het was vruchteloos; de reden is klaar, want de bedden en dekens dienen alleenlyk tot bewaring der warmte, die het ligchaam zelve reeds in zich heeft. En fchoon die bedden en dekens al gewarmt worden, zy worden echter weder koud, zo niet het ligchaam van hem, die daar in ftaapt, dezelve warm houde; zo dat een perfoon, die zelfs veel warmte had, het bekwaamde middel was, om te vergoeden de warmte die aan David ontbrak. Het is waarfchynlyk dat David na Bathfeba geen andere vrouw ten Huwelyk genomen heeft, en uit deeze gefchiedenis blykt klaar, dat hy zich zal hebben onthouden van zyne bywyven; Bathfeba nu niet meer jong zynde, en dus ook aan haaren gemaal niet meer kunnende toebrengen de warmte, die zyn yskoud geitel nodig had, zo fcheen tot C 5 dat  4a OVER DEN OUDERDOM VAN dat einde een nieuw huwelyk met een jonge maagd, welker fchoonheid een kenmerk van haare gezondheid was, niet ondienftig te zyn. , Derhal ven zeiden zyne knechtende) w; hetu : Laatze mynen heere de Koning een jongi ter een maagd zoeken, die voor hef aangt J< hit des Konings (la en hem koe stère, en zy flaape in uyten fchoot, dat mynen h-u-rc de Koning warm worde. Zo zochtenze een f 'c/toone jonge dochter in alle landpaaltr, /.■•;-.•.•.';'. , vonden Abifag eene Sunamïtifch-:-. •"/:'. deezf was geboortig vanSunem of Schuncm, een niet zeer aanzienlyk iteedje in de (tamme Isfafchar, ten zuiden van het gebergte Gilboa en ver van Jerufalem afgelegen. ( Zie daar eene natuurlyke warmte, van een bloeiende jeugd en van een uitmuntende fchoonheid, als een geneeskundige raad aan de hand gegeeven. Deeze fchoonheid moest den Koning koesteren , deeze koestering of verwarming is niet geweest, gelyk verfcheide fpotters zich daar mede hebben vermaakt als of David in zyn ouderdom zoo wellustig was dat hy een . jonge (c) Door het woord kr.tpen , moet hier veruaan worden zyne Ministers, Staatsdienaaren, Officiers en Hovelingen ziet Gen. 40: 2.0. c 41: 11. 37. 38. Exod, 3: 19. c. 9: zo. 1 Sam. 8: 14. c. 18: 5 : u. &c. (d) 1 Kon. 1:2, 3. (e) Vid. Reland. Palaest. t. 1. lib. 3.  KONING DAVID. 43 jonge en fchoone yrpuw heeft .doen zoeken, neen want de Koning bekende -ze niet, het wil zoo veel zyn als, hj wilde ze niet bekennen: hoedanige manier van fpreeken by de Hebreën niet ongemeen is. (ƒ) Derhalven was deeze koestering van Abifag niet ingericht ter voldoening van 'sKonings wellust, maar op dat door het gezicht en door koestering en het byleggen, zonder haar echter te bekennen, de kwynende geesten desKonings wierden opgewekt, en door de daadelykc warmte , de omloop des bloeds bevorderd , het welk door een onderwerp van hooger ouderdom niet konde verfchaft worden. Van Fredrik Barbarosfa word gemeld, dat hem op het aanraaden van Joodfche geneesheeren, in zynen ouderdom, om warm te worden en te blyven, kinderen zyn bygclegt. En by Damascenus vind men het zelfde middel dat de Koning David heeft gebruikt, voor de geenen die beroerd zyn voorgefchreeven, en Verulamius zegt, wanneer hy de Lyf-artz van den Koning was geweest, dat hy dan Abifag zoude hebben doen zalven met Myrrhe en verder met welriekende reukwerken en kostelyke balfemen, op dat de welriekende geur den Koning verkwikken, en de vlugge (g) geesten (ƒ) Vid Glaff. Phil. S. Lib. 3. Traft 3. Cao, 7. (^)Spiritus Volatiles.  44 OVERDE ZIEKTE VAN ten der Speceryen des te dieper in de bkinenftc deelen van het ligchaam mogten doordringen. Doch de warmte en uitwaasfeming uit een gezond en fchoon ligchaam voortkomende , is zeker aangenaamer en natuurlyker. OVER DE ZIEKTE VAN KONING HISKIA. Hiskia, een vroom en godvruchtig Vorst, en Gode in 't by zonder aangenaam, bleef ten zynen nutte niet zonder beproeving van des Heeren zyde, maar werd door de eene bezoeking voor en de andere na in zyn geloove getoetst, en ten laatften met eene doodelyke krankheid bezocht, zo dat Jefaias uit Gods naam aan den Koning aankondigt, Geef bevel aan wen huize , want gy zult fterven en niet leeven (a). Doch op zyne gebeden beloofde God hem een verlenging van leeven tot vyftien jaaren toe, als ook een fpoedige gezond wordinge ( b ). Aangaande deeze ziekte en geneezing van Ko- (4) 2 Kon. xo: 1 enz, (A) ibid. vs. 6.  OVER DE ZIEKTE VAN JOB. 65 wisfelinge me: wysheid voorgefteld. Het lust ons niet hier de oorfprong van het grondwoord m\X Job te verklaaren, want de oorfprong van verfcheide naamen in de H. Schrift is onzeker. De Godvreezende Job heeft gewoond in het landfchap UZ, gelegen, volgens het gevoelen van verfcheide geleerden onder andere van den geleerden F. Spanheim, in het noordelyk gedeelte van het woest Arabien, naar de Euphraat en .Mefopotamien; den naam van dit landfchap wil men toeëigenen aan een van Efaus zoonen , {a) van welke naam wy er nochtans in de H. Schrift drie vinden zo dat van een deezer drie, dat landfchap den naam kan verkreegen hebben, maar van wie in het byzonder kan men niet wel bepaalen, nochtans word het van veele liefst aan HUZ of UZ, Na.horsoudfte zoon, toegefchreeven (r). Aangaande Jobs leeftyd en geflachtrekening, oordeelcn zommigen, dathy zou afkomffig zyn van UZ bovengemeld (W), doch anderen willen dat Job uit Efaus geflacht zou voortgekomen zyn , en van Mozes genaamt worden Jobab, en deeze Jobab meenen zy dat Job is E ge. (a) Halma over de Hebr. twi.m-raagen. Gen 10: *3- c. 11: z c. 36: is. (,) Gen. zz.- 10, 11, {dj Gen. Loc. cit.  7o OVER DE ZIEKTE vrienden, en Elihu derhalven zegt Hugo Grotius, res veregefta fed Poetice tra&ata («). Het is bekend dat men in oude tyden de ge woontehad, alle vvaare gefchiedenisfen in dichtmaat te fchryven,zelfs by de Grieken, Romeinen, en ook by de Hebreen; lang na deeze tyd heeft Ezechiel de Hiftorie van den uittogt uit Egypten in dichtmaat gefchreeven, waarom hy ook genoemt word door Clemens Alexandrinus, Judaicarum tragoediaritm Poëta (o). Ju dat dit boek een waare historie is, blykt al verder uit het byzonder en naauwkeurig bericht van zyn land, van zyne kinderen, rykdommen voor zyn beproeving, en herftelling na dezelve , mitsgaders een befchryving van zyne Vrienden, hun land en afkomst, en de hoogdravende en zeer deftige ja krachtige ftyl, van dit boek; uit dit alles, zonder meer te noemen, moet men vast Hellen, dat dit B.oek,,eene waare Gefchiedenis behelst. Doch laat ik overgaan tot de ziekte van den Heiligen en Lydzaamen Ufiter, die roemruchtige en geleerde Wysgeer. De ziekte van Job word in het Hebreeuwfch genaamt yTW betekenende Ulcus of zweer , en wel boos; de 70 Taaismannen hebben «A-tcc, novripos of Kanos booze of kwaade, Zweeft»' in Loco (») 'Otw luSmmm ifnyuitni •xtkv»n ftiomat. Lib. 1 p.4»4.  V A N J O B. 71 zweeren, Hippocrates (p) gebruikt dit woord tAxocr voor een zweer, het is een Marteling van het vleesch, en een gevolg of zamenloop van alle foorten van ziekten (£); hoe veel te meer moest dit dan voor Job allerjammerlykst zyn, die van denfebedelaf tot aan devoetzoole toe, vol booze zweeren was; de oorzaak deezer ziekte is niet natuurlyk geweest, dewyl men niet kan aantoonendat er bederf of ongefteldheid in zyn ligchaam geweest is. Derhalven moet men veel eer het ro ®tiov, van Hippocrates, dat is iets hoogers en Goddelyks hier in opmerken, het welk Job ook erkende (V), de hand des Heeren heeft my ge/lagen, en dus zag Job alleen op God die zyne wonderdoende hand daar in getoond had. De Satan verlof gekreegen hebbende van God, om Job noch al verder te beproeven, nopens zyne oprechtheid en vroomheid; heeft als 't ware een vuur ontdoken in Jobs inge» wanden, hy ontftak zyn bloed, en verhittede de ligchaams vochten, waar uit de vuurige gezwellen en zweeren ontitonden. Verfcheide Geleerden hebben de langduurigheid van den E 4 tyd (/) Seft. 5. Aph. 4. (?) Lib. de vedic c 8: 11. jt»f«»a>» '$u itr^iM tm\ majorum fuiit morborum, et ry*4>*f*t ricpxo;. Tribulationes Carnis. (ryjob 19: 11.  7* OVER DE ZIEKTE tyd deezer ziekte of plaagen van Job willen bepaalen, doch hoelang zyn fmertelyke toeftand geduurd heeft kan men met geen zekerheid zeggen, hoewel de 70 Taaismannen een zeer lange tyd, Chryfostomus veele maanden, 0rigenesdrie en een halfjaar, en Suidas zeven Jaaren, bepaalen (*)• Cver de plaag van deezenTuchteling twisten veelen geleerden om de eigentlyke foort van 's Mans ziekte.te mogen weeten, of zy geweest de Scheurbuik, (/) een foort vanLazery, en Melaatsheid, of een zwaare vergiftige Schurft en kraauwte, of wel de fchandelyke ziekte die men de Spaanfche Pokken noemt , gelyk Pineda wil , doch dit laatste is het minfle van al het voorgaande te vermoeden, want L die vuile ziekte is noch niet bekend geweest by, de Hebreen, noch by de oude Geneesheeren zo Griekfche, Latynfche als Arabifche ; IL deeze ziekte is niet bekend geweest by de Europeaanen voor het einde van de vyftiende Eeuw, omtrent het Jaar 1494, welke ziekte by ons is overgebracht uit de West-Indien, en wel uit die Eilanden de Antilies genaamt, (u) die wy heeden Span- jola 00 Scheurz in|Job p. 817 Bartho!. de morb. biblic P- 37- 0) Barth. Loc. cit. p. 38. (»)1 Zynde eigentlyk gezegde Antilies, en worden ook Canbes genaamt, na derzelver oude inwooners die op zommige noch heden woonen.  v A N J Ó B. 73 jola en St. Domingo noemen. Maar veel eer mag men denken dat het geweest is, eene heete, pynelyke, en zeer ontfteekende verzvveering, welke in Egypten en ■Syrien aan de klieren van den hals gemeen was CO > Job had zulke zweeren niet alleen aan den hals, maar hy was over het geheele ligchaam geteisterd (w), het is bekend van alle eeuwen dat de ligchaamen der Hebreen meest met booze zweeren wierden geplaagd, waarom de geleerden van gedachten zyn, dat om die reden, het zwynenvleefch , en meer andere onreine dieren, hun verbooden is geweest te eeten, al hoewel men het Ceremonieelc dier Wet niet moet 'uitfluit , het is zeker dat het zwynenvleefch een taai en dik voedzel maakt, het welk de uitwaasfeming door de huid verhindert, dat in deeze huidziektens gelyk ook in alle veraveeringen en wonden zeer fchadelyk is , gelyk de da^elykiche ondervinding leert. Dat deeze zweeren ffrenger regeerden in heete landen , is buiten twyffel, gelyk in het woest Arabien en elders; weshalven de uitheemfche fchryreren ons overleveren (ter- wyl deeze ziekte zeer befmettelyk was ) 4at om die reeden de Israelitën uit Egyp. « v * _ E 5 ten l v) Aretsus de cauf. & fig. morb. acut. c. g. - (w) Job 21 j  74 OVER DE ZIEKTE ten zouden zyn verdreeven, op dat het Schurft of kwaad zeer, we.ke ziekte haar gemeen was, tot andereniet zoude worden overgebracht, (x) doch dit zyn alle wonderlyke verdichtzels door de Egyptenaaren verzonnen, wegens de uittocht der Kinderen Ifraëls; maar dat haar die ziekte gemeen was, is zeker. Daar is noch een andere ziekte in Egypten , welke boozer en kwaadaardiger is, die men voor een Landziekte houd , dewelke zeer fchielyk uitbreekt door de brandende hitte van die luchtflreek, en genaamt word van de Grieken ïAe DE ZIEKTEN DES OUDERDOMS Met recht raag men met Sanctorius zeggen Sene&us revera agritudo efl , dat is de ouderdom is zelfs eene ziekte. (V) Ja de hooge ouderdom is zelfs een langzaame dood, een levendig graf, een haven van kwaad en gevaarlyker dan de Siciliaanfche klippen, en volgens Bion by Laërtius is de ouderdom de winter der overige levenstyden, de droesfem des levens. De wyste aller Koningen Solomo,(£"i heeft dit in weinig woorden voortreffelyk befchreeven, het geen ik dikwils met het grootfte vermaak heb geleezen; het zal niet onvoegzaam zyn om dit zo klaar en duidelyk als hetmy mogelyk is voor te ftellen, 'er komen ons hier verfcheide zaaken voor, die zeer moeilyk zyn om wel te verftaan en uit te leggen, welke den welfpreekende Prediker ctWriycpiKvs of by Leenfpreuk heeft willen uitdrukken. Dus begint de Prediker gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer Jongelingfchap, eer dat de kwaade dagen komen en de Jaaren nais) Se&. i. Aph, 83. p. m. ijo. (*) Bcclef. c. 11:  8o DE ZIEKTEN DES naderen, van dewelke gy zeggen zult ik heb geen lust in dezelve. De Prediker vermaant alhier de jonge lieden, dat zy in hunne jeugd by tyds gedenken aan den Schepper , die des menfchen geest in zyn binnenlte formeert (c). Die hem in het verborgene heeft gemaakt, en als een borduur'el gewrocht, wiens oogen zynen ongeformeerden klomp gezien hebben , die in zyn boek alle die dingen heeft gefchreeven. (d) Gedenken aan den Schepper betekent zo veel ah' het Hooglte Weezen en deszelfs oneindige vol'naaktheden te kennen , door dagelykfe gedachte en overdenking, zich geheel aan hem en zyne wetten als Heer en Rechter te onderwerpen, naar den regel van Gods wil zyn gantfche leeven te fchikken, God te beminnen, te vreezen, te eerbiedigen, met waardige lofgalmen groot te maaken, een plicht welke de wet der natuur zelve de Heidenen heeft voorgefchreven (e). De Jongelingen moeten zulks betrachten in hunne jongheid, terwyl hunnen geest helder, hun verftand in volle kracht, hun oordeel redenmachtig. hun geheugen fterk, hun ligchaam frifch, welgelteld, en tot alle verrichtingen bekwaam («) Zach. ii: i. (d) Pf. 159: 14, 15, 16. («) Mare. Anton. Leg. 3: 13.  OUDÈRDOMS. 81 kwaam is; én in tegendeel wanneer de hoóge ouderdom nadert, zyn de vaste vezelen én de zénuwdra^den hard, iTroef en ftram, gevolgelyk vsrliezen zy hun drukkend vermogen, en't geene vloeibaar was word v.rd kt, zo dat hec vocht ten laatflen geheel ftyf wérd; de natuur, lyke warmte vergaat, de balfemieke krachten van de dierlyke vochten verminderen, het gezicht verilaauwt, de fpyze kunnen zy niet meer • naar behoorén vérteeren, zyn waggelende op de ftraat, zy worden dof, treurig, haargeeftig en verdrietig; worden kinds, en leiden een leeven vol zorgen en vol elende , en ai hunne lust vergaat. Hippocrates (ƒ) befchryft dit ook overdeftig, en meld noch van andere toevallen. Wat nu aanbelangt de moeielyke ongemakken van den ouderdom, de Wyze Prediker begint met de dooling van 't verlhnd, en zegt. Eerdat de Zvtoë, en het licht, en de Maa«5, en de Starren verduistert worden. Salomon wyst hier als met de vinger aan de trapswyze afneeming van de krachten des verftands, het welk in de Jeugd als de zonne had geblonken en afdaalt tot het flaauwë licht der rriaane, daar na tot dat der Starren, tot zoo ver dat het geheel verduistert is; het is waar dat de gewaarwordinge van de zielsvermogens in de F ou- (/) Sec! 3. Aph. \i.  86 DE ZIEKTEN DES nend hoornvlies, en achter het zelve die, vochten, door welke de flraalen, even als. door de ruiten der venflers, hoewel door een wonderlyke ombuiging, door gaan ; anderen verflaan door de venflers de Brillen, welke men ter te hulp koming en verilerking van het gezicht, gewoon is te gebruiken. Maar Salomo fpreekt alleen van de gebrekkclyke gefleldheid der oogen, en toen ter tyd is het gebruik der brillen noch niet bekend geweest, hier uiïkan men gemakkelyk opmaaken dat de gezicht zenuwen en vochten verdonkeren, by gebrek van den invloed der zinlyke Geesten. Daar is noch een ander ongemak des ouderdoms; de twee deuren naar de ftraate worden gejlooten, en *er is een nedrig geluid der maalinge. De oude lieden, by welke de eetlust vergaan en verzwakt is, de eerfle werkwinkel der fpysverdouwing, zyn met weinig fpys tevreden, en doen hunne lippen zeer zeldzaam open, ja minder als voorheen, ook worden de lippen gefloten by gebrek van tanden , zo dat de kevels en lippen zich onderlin. zcernaauwraaken, den ouden lieden valt ook moeielyk en verdrietig veel te fpreeken, wegens de moeieiyke ademhaalinge, en zyn min verflaanbaar door gebrek van tanden, de flem is fchor wegens de zinkingen op de keelfchietende, andere hébben die  OUDERDOMS. 87 dit in een ruimer zin willen verklaaren, te weéten, van de verftoppingen welke de oude lieden hinderlykzyn van de buik, pis, zweet, en maanftonden, ja alle affcheidingen. Een liefiëlyke verzachting van den arbeid, en herftelling van de verzwakte krachten is de flaap (/) de woorden die hier voorkoomen, en de hy op/laat op de ftemme des vogelkens", luiden in de Griekfche overzetting, zal op/laan op de ftemme der zwaluwen, en geeven te kennen , dat fchoon de flaaploosheid den ouden lieden zeer lastig is, en de zwakke ligchaamen der oude lieden meerder rust moesten hebben, hun flaap echter by tusfchenpoozinge word afgebrooken, dewyl zy ontwaaken op de ftem of 'e gepiep van alle vogelen, op het fnettercn van een mofch of fpreeuw, en wel aldermeest op het gekraai der Haanen, hier over klaagen zy met C. Gallus; Ipja etïam cunctis requies gratisftma, fomnus Abvelat, et ferd vix mihi notie redit. Vel ft lasfatos unquam dignabitur artus, Turbidus in quantis horret imaginibus. Hiervandaan het fpreekwoord, dat een flaapend oud man, en een wakend jong kind niets goeds voorfpellen. De Wysfte aller Koningen, keert weder tot F 4 de (i) Predik, j: u. sg,  OUDERDOMS. 91 het Latyn overgebragt heeft de Sprinkhaanen, zullen vet worden, gelyk ook de Vulgata, de Engelfche overzc t ng heeft , The grashopper [hall be a burden. Men weet dat de Hebrecuwfche taal altoos zediir is, en dat de HeiligeSchryvers, wanneer zy iets moeten uitdrukken, het geen tot de natuurlyke deelen behoord, zich altoos hebben onthouden van 'onkuisfche woorden, en ncemen daarom doorgaans een gelykenis van de eene of andere zaak , het welk men voornamentlyk moet opmerken in het Hooglied, de Prediker en Samuel. De Sprinkhaan is een wanftallig diertje, het heiraat byna alleen uit een onderbuik, en wanneer hy bezwaart is met zyne eieren, zo gelykt zyn buik na het balzakje bf na een breuk, en kan cenigermaate gezegt worden, te gelyken na de mannelyke teeldeelen. Deeze deelen dan dusdanig gefield'zynde, voegt den geleerden Prediker by deeze woorden , dat alle haare Lust zal vergaan, deeze Lust ziet zo zeer niet op de eetlust wyl die voorheen reeds'gemeld is, maar de teellust van de deelen der voortteeling, die in ftoköuden verzwakt zyn, welke in de bloeiende jaareh hunne kracht hebben, waar van-Ovidius CV) heeft gezegt, ïur- ' {«) Amor. lib. 1. Eleg. 9; 4.  oa DE ZIEKTEN DES Turpe Senilis Amor. dat is, Gerimpeld vel vryd niet wel. De ouderdom met zo veel last en ziektenb overlaaden, is 'er niets anders te verwachten, dan dat hy ten laatften gaat na zyn eeuwighuis, alwaar 1D"77 D*3 het eeuwig huis, de zitplaats der eeuwigheid kan beteekencn, zo dat hy dan het aardiche huis deezes Tabernakels verlaaten moet, waar op volgt dat de rouwklaagers in de flraaten zullen omgaan, dat is, dat zyne vrienden en bekenden hem beklaagen, wanneer zy zyn lyk ten grave volgen. Doch laaten wy verder zien, wat de wysfte aller Koningen in zyn reden voering vervolgt, wegens de laatfte moeielykheden van den ftervenden ouderdom, de toevallen der zieltogende zeiven, welk alles te kennen geeft, dat de Koning in de ontleedkunde zeer ervaaren is geweeft. Eer dat de zilver e koorde ontketend worde, de 70 Taaismannen hebben, tot dat het touw van het zilver niet verbrooken word. In de gematigde uitfpanning van de zenuwen beftaat het leeven en de gezondheid, maar in al te grooten uitflxekking of al te groote zamentrekking ontelbaare ziektens. De zenuwen welke zilververwig zyn, even als een koord, befkan uit veele draaden tezaamen geweeven, doprhet gant*  OUDERDOM S. 93 gantfche ligchaam tot beweeging en gevoel uitgeipannen, welke zenuwdraaden haaren oorfprong hebben uit de hersfenen, dat is, dat Mergachtige gedeelte dat van vooren uit de groote, en van achteren,uit de kleine hersfenen voortkomt, en in de grond van 't bekkeneel geplaatst is, endoor 'tgroote gat van 't achterhoofd, ftaartsgewys tot op het ruggemerg afdaald, waar van, als een gevolg, de ruggegraat beftaat uit verfcheide wervelbeenen, die op eikanderen geplaatst zyn, en doorboord met gaten , welke een weg of kanaal uitmaaken, waar in het ruggemerg teffens met zyn vliezen befloten legt, men vind noch andere gaten, die uit twee op den anderen fluitende groeven beftaan, waar door de zenuwen doorgaan 1 an het ruggemerg of rugge zenuwen en dus door het gantfche ligchaam verfpreid word, en hier vergeleken word by zilvere koorden. Daar komt ons noch voor een ander gedeelte van zilvere verwe, eb wel het alleredelfte, en ten allerhoogften noodzaakelyke; ook een touw, koorde, maar hol, de chyldraagende borstleiding, naar den uitvinder de Pecquetfiaanfche genaamt, ontdekt omtrent het jaar 1650, welke de chyl, melkachtig van verwe , uit de melkvaten van de eerfte en tweede zoort, in de Chylzak vergadert zynde ontvangt, en langs de lengte van  94 ■ DE ZIEKTEN'DES van de rug onder de groote flagader oplliiipmende,- br< ngt tot de fleutèlbeensi-aderen, en verder-tot het geheele bloed eirhet hart, op dat het door eene veelvoudige omloop in her purperachtig vocht des bloeds verandert worde. Feez'e leiding verdwynt het eerst in den iïervenden, 'en komt naauwlyks voor den dag, 'dan in de opfnydinge van leevendige dieren, en kan door haare fneeuwwitte blankheid boven alle andere deelen van het ligchaam by zilver vergeleekcn wordén, Het geen wy tot dus verre hebben gezegt, is van geen moeiclyke uitlegging, doch de driedie nu volgen, waar mede de Prediker zyn redenvoering eindigt, zyn waarlyk moeielyke raadfels, waar van ik den uitleg, zo veel ik heb nagegaan,' nergens klaar heb gevonden, ik zal alle pogingen aanwenden, om de zelve op te losfen. de wysfle aller Koningen zegt, dat de gulde droppel zal worden gefchud, en de krui' ke aan den /pr inkader zal gebroken worden, en het rad aan den bornput in jlukken geftooten worden. . , ,, De oude lieden zyn gemeenlyk daar mede gekweld j dat de vochten hun uit het hooid druipen , in de neusgaten, in de keel en in de long, welke vochten voortkomen uit de gefchudde -fles of droppel, en gelyk is als water, want we-  OUDERDOM S. 95, wegens de voortreffelykheid van het hoofd, word het genoemd de gulde droppel, andere hebben dit voor het brein, of het gulden balzem vaatje aangenomen, Witzius en Sol. Hol-, tinger voor de gal met het galblaasje , en Wedelius voor het hart, Deeze flymerige vochten vloeien niet alleen uit het hoofd, maar andere deelen gieten ook haare vochten in order uit, de vochten uit de Nieren hebben haare oorfprong uit het bloed, het welk in de blaas vloeit, welk vocht of pis zy op beftemde tyden niet kunnen ophouden door de verzwakte fluitfpier, zo dat een Hinkende droppel pis haar geduurig moeielyk valt, dus word hier zeer wel gezegd, als of de . kruik gebroken word aan de waterwel. 1 Witzius zoekt de kfuike in de lever, Wedelius in het waterig vocht, welkers gebrek het ligchaam een gebrek van voedzel aanbrengt , Hottingerus in de maag en de nabuurfchap, anderen inde darm vlies-aderen, anderen elders, de geleerden Praun zoekt de kruike in het hart, de fprinkader in de bak van het chylfap. En voorwaar deeze ongemakken drukken alle de deelen. Het laatfte dat in deeze redenvoering voorkomt, is de aldetverdrietigfle foltering van het, geheele ligchaam, het rad word aan den bom-, put in ftukkeiï gefiootefi. De  o6 DE ZIEKTE DES De hedendaagfche Ontleedkundigen zoeken de geheele verborgendheid van den omloop des bloeds, in die bornput, om dat in dat werk de longen de grootfte flagadcr en de holleader, het werk van een rad waarneemen. Het is zeker dat de omloop van het bloed by de oude lieden word belet, hier van daan komt de moeielyke ademhaling, geraaktheid en llaapkoorts, fyS-ap-ycc, genaamt, deeze alle te zamen genoomen overweldigen het ligchaam, want het hart, de bron en het begin van 't leeven, van zyn kracht beroofd zynde, bezwykt; de oude geneesheeren zyn onkundig geweest nopens den omloop van het bloed, en hebben maar gezegd , dat dit levendmakende vocht, dan eens hier dan eens daar, door het ligchaam wierd bewoogen, en door haare warmte de leden en ingewanden koesterde, eneindelyk wanneer men' fterf dit vocht te zamcn geftold word rondom de ingewanden. Nochtans willen zommigen dat de omloopvan het bloed reeds aan Koning Salomo zoude bekend geweest zyn, doch dit zyn maar gistingen; want de kringswyze omloop van het bloed is eerst in den Jaaren 1628 uitgevonden door den beroemden William Harvey die het zelve door alderhandc proeven, zo ontwyffelbaar getoond heeft, dat geen vcrftandig geneesheer of out-  OUDER-DOMS. 9? 'ónrlediger dezelve thans lochenen zal, fchoon 'deeze uitvinding in den beginne veele tegeriftanders ontmoet heeft. Het befltiit van Salomons natuur- en ontleedkundig betoog verdient verders onze opmerking: Het (lof'keen weder tot de aarde, als het geweest is; èn de Geest keert weder tot God die hem heeft gegeven. Deeze plaats van Salomo dient ter verdediging en betoging van de onfterffelykheid der ziele , tegens die onweetende tegenftreevers , waar van zommigen van gedachten waren, dat de ziel met het ligchaam verging, en zommigen dat ziel en ligchaam beide onfterlTelyk waren,- en regens de hedendaagfche Vrygeesten, dewelke uit onzen Prediker (p ) voorgeeven te bewyzen dat de allerwysfte Koning, onder de Epicuristen en verdedigers der itenTelyke zielen moet gefield worden. Maar de betekenis deezer w;oorden is klaar, 'het (lof de allerkonitigfte zamenvoeginge van het menfchelyk ligchaam, uit enkel ftof bedaande , keert weder gelyk het geweest is, en de Geest, de redelyke ziel van den menf. h, dat wezen door denken werkzaam, oordeel vellende bevestigende, ontkennende, willende, beminnende, vreezende, gevoelende, keert weder tot God die hem gegeeven heeft. O Der- (?) c. 3: 18.  p8 DE ZIEKTEN DES OUDERDOMS. . Derhalven moet men den menfch befchouwen mee een tweederlei aangezicht, het eene vertoont de ydelheid, bouwvalligheid, iets verachtelyks, het andere vertoont een weezen, dat ftandvastig, onverbreekbaar en onfterrfelyk is, het welk een eeuwig Licht boven het hoofd hangt, zullende nooit einde hebben, of eeuwige duisternisfen. Het oogmerk van den alderwysften Prediker is om den Jongelingen aan te pryzen, en in te fcherpen een geduurig aandenken aan den Schepper , het leiden van een Godvrtichtig leeven, en dat hy hier namaals aan den alderrechtveerdigilen Rechter zal moeten rekenfehap geeven. De Grvsaart daar en tegen, moe: den algoeden Godfmceken, dat hy hem in zyne oude Jaaren niet verwerpe, maar in zyne ouderdom en zwakheid onderfleune, gelyk hy ook belooft te zullen doen, (r) Hy moet zorg draagen, om zyne gryze hairen met ccre en in waare deugd en, Godzaligheid ten graave te brengen, op dat hy de jeugd door een voor. treffelyk voorbeeld voorga, (s) en bytyds zyn huis bezorge en zich dus tot een vrolyk en zalig uiteinde voorbereide, gelyk allen Chriltenen betaamd, dit voorbeeld na te volgen. VAN (3) Pf. 71: 9-18 éii 101: 2j. (r)Jef.4Ó:4 (1) Spreuk. 16: 31. Ut, 2: 3-5.  99 VAN DE L A M M I G H E I D. Het Griekfche woord napctAva-ig ftamd af van het woord Yi&pxK-a. refolvo, en betekend een krachteloosmaaking, een ontbinding en verlamming der fpieren en zenuwen, welke by geneesheeren eenpaarig voor de oorzaak der verzwakte zinnen en ver^aane krachten der beweeging gehouden word. De geleerde Luther heeft dit in't hoogduitfch vertaald door Jicht oï Jichtzuchtig, welk woord zyn oorfprong in die moederfpraak heeft van een onvermogen om te gaan, zo dat men geen een lid roeren of beweegen kan, de geneesheeren echter onderfcheiden de zoogenaamde ledenziekte, en Jicht van de Paralyfis zeer naauvvkeurig. Deeze ziekte HapaXva-ig of lamheid, is een toeval, welke den menfchen de beweeging en fomwylen ook alle gevoel beneemt, en deszelfs geheele of halve ligchaam of flegts eenige van deszelfs leeden aandoet, als de armen, voeten, tong, aangezicht en diergelyke: wanneer de deelen onder 't hoofd gelegen verlamd worden zo word het gehecten Paraplegia, zo de halve zyde van het ligchaam word aangeraakt, word het genoemd Hemiplegia of Hemïplexla, dit ongemak pleeg dikwils.op de beroerte te volgen. Ga De  ioo VAN DE LAMMIGHEID. De oorzaak deezer ziekte is, dat eene Extravafatio Sanguhüs of buitemréden van het bloed, en eene ophooping van het zelve in de vaten der hersfenen, zo dat deeze zo wel als de zenuwen gedrukt worden , en daar door flaapzucht, verlamming of verlies van zins- en beweegings vermogens veroorzaaken. De H. Evangelisten vernaaien ons, dat deHeiland der wereld, drie perfoonen, met deeze ziekte bezocht, door zyne Goddelykemacht heeft geneezen, een van deeze zieken, waarvan Jo hannes melding maakt, zal ik om dat'er in de befchreevene ziekte écnïge byzonderheden voorkomen, wat nader befchouwen. De Heilige Johannes verhaald ons dat te Jerufalem aan de fchaaps-poorte een badwater was, by dezelve lag een groote menigte van kranken , blinden , kreupelen , verdorden , wachtende op de rocringe des waters. En een Engel daalde neder op zekeren tyd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daar in kwam na de beroering van het water, die wierd gezond, van wat ziekte hy ook bevangen was. En aldaar was een zeker menfche, die acht en dertig jaaren krank gelegen hadde, Jej'us ziende deeze liggen, en weetendedat hy nu 'langen tyd gelegen hadde, zeide tot hem, wilt gy gezond worden? de kran-  VAN DE LAMMIGHEID. i*i kranke antwoorde hem; Heere ik hebbe niet een menfche om my te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd word: en terwyl ik kome , zo daald een ander voor my neder; Jefus zeide toHiem, ftaat op, neemt uw beddeke op en wandelt. En ter ftond wierd de menfche gezond, ende nam zyn beddeke op en wandelde, [d) Deeze Poel, of gelyk zeker is een ander in deszelfs plaats, word heden noch door de Geestelyken aan de Reizigers getoont ( b). Doch het welk nader komt, Eufebius (c) getuigt dat noch in zyn tyd de Vifchput in weezen was, met twee moerasfchen, welke beide, zo hy zegt, door jaarlykfche ftortregen wierde vervult , de eene bragt voort wonderlyk rood water. De oorzaak van de couleur zoude, volgens het gemeene gevoelen , veroorzaakt zyn door de offerhanden welke eertyds daar in wierden gezuivert. Het 'is by my zeker dat de oorzaak van die couleur is voortgekoomen doordenOker of het Berggeel, welke men doorgaans in de Baden vind , en die door den regen op verfcheide tyden uit de grond word opgeheven, en met het water vermengd. Verfchillende vraagen doen hier de uitlegge■ '■ <\l ^O-'g-1 • ■ ■ ren, («) c. 5: 1-9. (i> )CotoviciItiner. Hierofolym. lib. z c.z. («) Onomani%urb. in voc.  io2 VAN DE LAMMIGHEID. ren, want zy onderzoeken, ten eerden, hoedanig het water was? ten tweeden waarom dit water zyne kracht niet konde doen zonder dat het beroerd wierd'? tenlaatden, wat die beroering was, en wie die Engel mogt geweest zyn? het geen ik nopens deeze vraagen hebbe aantemerken, zal ik kortelvks voordellen. Ten eerden, wierden by de ouden zeer nuttig geacht, de wateren die met daaldeelen bezwangert waren, als diendig tot veele ziektens, zo wel innerlyke als uiterlyke, naar den aart der bergdoffen die het water in zich hield, Celfus ,(d) pryst in de geraaktheid en lammigheid de zwemmiag of bading aan, in zeewater, of dat door de konst is zout gemaakt, en Plinius(e) zegt, dat het zwavelwater dien-, ftig is voor de zenuwen, en het aluinigwater voor de lammigheid, of op dergelyke wyze gefmoltenin gemeen water, en dezelve Schryver bericht ons nopens den wonderlyken oorfprong van verfcheide Fonteinen, dat in Beotien twee bronnen zyn, waar van den eenen het geheugen aanbrengt, en de andere de vergetenheid. In Macedonien loopen twee rivieren 'm eikanderen , de eene zeer gezond om te drinken en de andere doodelyk; i och kan men hier byvoegen dit, waar van Lucianus (ƒ) ooggetuigen is \d) 3 «p. 27. («) Lib. 31 J 11/ 10 & 3a (/) DeDea.Syria. , . J . y 3  VAN DE LAMMIGHEID. 103 is geweest, van de Rivier Adonis in het land van Biblus, dat zy alle jaaren van couleur verandert, als of die zee met bloed was geverft, en het geen men- daar ingooit, krygt een purpere couleur, hy voegt 'er de oorzaak by, om dat de berg Libanon, waar van, dit water zyn oorfprong heeft, Vermillioenachti* ge aarde heeft. Noch zyn aanmerkelyk de wonderlyke oorfprongen van verfcheidene wateren in andere landltreeken, te Connaugt in Ierland, heeft men op den top van een hoogen berg, een bron van zoet water, die de Ebbe en Vloed der zee navolgd, tweemaal daags ontbreekt haar het water, en tweemaal daags overftroomt die bron (g). Daar is ook een bron in Hungaryen in het Graaffchap Saros, welke de maankrachten gevoeld, by wasfende maan vermeerdert zy, by afnecmcnde maan vermindert zy, en by nieuwe maan ontbreekt haar het water in't geheel (A). In Paleflina waren ook geneezende bronnen, waar over de geleerde A. Relandus kan geleezen worden (i) , van meer andere bronnen kan men de natuurkundige Schryvers nazien. Die geenen echter, die dit voor een wonderG 4 werk (g) OrteliïTh. Orb. Tenar. (b) Geo Vuernh, de admirand Hung aq. (») Falefl in. ex monument, vetr. illuftiat. p. 300.  ut VAN DE BEZETENEN; veel denken, hier op volgt, angstvalligheid;. benaauw.heid van het gemoed, wegens de uitj komst van veele toekomende zaaken, en van hoegrooter aangelegentheidde zaaken zyn, welke in de denkbeelden zig ophouden , zo veel te fterker word de menfch ontrust, gelyk wy zien in verfcheide omftandigheden, als in liefde, Godsdienst enz., waar op volgt* hoop, vrees, wanhoop, en alle andere tegenftrydige gemoeds beweegingen na eikanderen , die op verfchillende wyze met geweld word voortgezet. Dat deeze zaak zo is, daar aan zal niemand twyffelen, om dat de geene, die onzinnig zyn, dikwils het geheugen behouden, ten zy dat de ziel word onderdrukt door iedcle verbeeldingen, hier in moet men zich voorzichtig gedragen, en wel met behendigheid, en men zal ook gewaar worden, dat door de krachten van de geneesmiddelen , die onzinnige verbeeldingskracht kan- worden uitgeroeit, en dat zy dan een gerust leeven zullen leiden. Derhalven in deeze ziekte worden de merifchen gedrukt door vreeslyke denkbeelden, waar op volgt toorn, gepaart met benaauwtheden, waar door aannaderende menfehen worden'gedreigt met alle wreedheid, zo dat zy dikwils door angst de handen aan zich zelfs (laan, zy worden dan eens droevig, en dan weder raaN - '. ■ ■ • - - - ■ zend.  VAN DE BEZETENEN, ki$ /end, tusfehen beide neerflachtig, en wanneer de ziekte lang heeft geduurt, zo begeeven zy zich in woeste en eenzaame plaatzen, indien zy niet bewaard worden, en fchuuwen de menfchelyke verkeering, met recht mach men met Cicero (V) van deeze zeggen, ïpfe fuuiti cor edens hominum vestigia vifarif. Degecnen, welke door deeze ziekte worden aangetast, leeven zelden lang, nochtans is hei Bekend, fchoon te verwonderen, hoe zodanige menfehen dé ftrenghefd van de lucht, koude\ honger, en verders alle ongemakken, kunnen door (laan. Dikwils gebeurt het, wanneer deëzé ziekte lang duurt, dat daar op volgt, de vallende ziekte , en ten laatfle de Coma vigil of eert flaapziekte; in dit geval kan men weinig hoop hebben van herltelling, gelyk de ondervinding heeft geleerd, nochtans moet men wel acht geeven op de eene of andere geiteldheid des ligchaanis, vie het meeste vatbaar zyn aan deeze kwaaien, zo wel die in de uitzinnige als melancholifche kunnen vallen, om hun hulp toe te brengen. Het is grootdyks te verwonderen, dat 'er geleerden in onzen tyd in Nederland geweest zyn, die in twyffel hebben durven trekH ken, (<) Tuscul. Disp. Lib. 3: ló. qui ex üloHomeri ver- tlt nSvfttv KMiim 5t«tov «.vSfairuv «>.M'.r b.Z. VS. 10i.  H4 VAN DE BEZETENEN. ken, en ontkennen (behoudenis het gezag van de Heilige Schrift) de werkingen der duivelen of booze Geesten, op en omtrent de menfehen of menfehelyke daaden, welke ook gefield hebben dat de uitwerping van de onreine Geesten, alleen maar was eene uitdryving van onzinnigheid, en dat dit door de kracht van de natuur kan gefchieden, waarom zy de geenen die anders van gevoelen zyn aanmerken als ongeoeffende in de geneeskunde, of dat ze geen genoegzaame aandacht hebben genoomen èp de dingen welke in andere ziektensdagelyks voorkomen en niet minder verwonderenswaardig zyn, zeggende, word een menfch niet dikwils overvallen met hevige gemoedsbeweegingen, gelyk wy dagetyks ondervinden , zelf die door een fchielyke fchrik, of door bovenmatige blydfchap hun leeven hebben geeindigt? Die dingen, welke hier tegen konden worden ingebracht, laat ik gaarn voor andere over, op dat ik niet zoude fchynen buiten myne leest te fchoeien. Nochtans is het waar, dat de bovengemel- ' de ziekte is een van. de gevaarlykfle, die ogenblikkelyk in het een of ander gedeelte van het ligchaam zomwylen overgaat; 'door de beet van een dollen hond het vergift in de vochten gebracht zynde, houd zich eenigen tyd verhooien, ja  VAN DE BEZETENEN. tï$ jawel eenige weeken, maanden en jaarenjfW) eer zy haare uitwerkzelen vertoonen. Deeze toevallen zyn niet minder als in de ziekte der Bezetenen ; want het verwohderenswaardige het geen men altoos ziet en dagelyks ondervind by zwangere vrouwen, wanneer zy iets bygevaï begeeren, en zulks niet kunnen erlangen , zo word immers het begeerde door het aanflaan van eenig lid Van haar door haare handen het 'teken van het begeerde op de vrucht ingedrukt; ja ! het geen noch meer te verwonderen is. de moeder verfchrikt zynde door een fchielyke benadeeling of kwetzing van eenig deel van haar ligchaam , word immers de vrucht in dat deel de benadeeling gewaar; het zy dat deel door gebrek van voedzel word uitgeteerd, of door 'andere oorzaaken: men weet dat deeze gebeurtenisfen van veele geneesheeren in twyffel getrokken worden, om dat zy wel willen, doch. niet kunnen de oorzaak dier verbeeldinge, uit het zarrieniiel der ligchaamen aantoonen, maar by my is alle twyffelachtigheid weggenomen door de ondervinding en geloofwaardige Schryvers. H 2 Zo (d) Miscell. Curiofor. dec. i An. 9. p. 117. Joh. Faber Th. p. 491 Stalp. v. d. Wiele tom. 1 p 307. Galen. Commentar 1 iri lib. 1 pradict. Hippocrates Chart tom * P- 73 $•  116 VAN DE BEZETENEN. Zo groot is de hoedanigheid van de verbeeldingskracht , dat zy niet alleen word aangedaan door waare verbeelding , maar ook door valfche, wanneer zich de ziel daar geduurig op vestigd. Wonderlyk word ook de ziel op allerlei wyze geftoord in zwaarmoedige en droefgeestige menfehen Melancholici genaamt, zom mige immers hebben zich verbeeld een glazen hoofd te hebben en uit vrees dat het zelve zoude breeken, hielden zy zich in huis, en dorften niet op ftraat komen, andere hebben zich verbeeld dat ze dood waren, en dat zy derhalven zonder fpys konden leeven, en met de dooden moeften omgaan, diergelyke foort zyn 'er wel honden, het heugt my geleezen te hebben van een geleerd man, die zich verbeelde zwanger te zyn van een kind, en was zeer ongerust, op wat wyze hy het kind ter wereld zoude brengen, ook heeft de geleerde Mead gezien, twee perfoonen , die wanneer zy alleen waaren zich verbeelden of meenden, dat 'er iemand in hunne ooren fprak; van dit alles is niets anders naar myne gedachten als de ongefteldheid van haar ligchaam de oorzaak, door verbeelding meent men zomtyds momaangezichten en fpooken te zien, want de onzinnigheden zyn even gelyk aan waakende droomen, en ontrusten op verfcheide wy-  VAN DE BEZETENEN. 117 wyzen de ziel ep het ligchaam, naar de hoedanigheid van het voorwerp* Uit het geene wy gezegt hebben blyktklaar, hoe de denkbeelden op verfcheide wyzen worden beledigt, wanneer die denkbeelden in lange niet gewerkt hebben, worden de menfehen daar door zo aangedaan dat ze hen jammcrlyk kunnen ter nederflaan. Niemand zal ontkennen, dat geen gemoedsbeweeging de ziel der menfehen meer kan ontrusten dan de vrees, waar van de oorzaak is de liefde tot zich zelfs, die alle menfehen ingefchapen is, waarom Cicero (e) met recht zegt, NulIa gens tam.fera.nemo onmium-tam.fit immams, Gujus mentém non inbuerit Deorum opinio. Geen wonder den menfch is de vreeze Gods ingefchapen, zyn geweten overtuigt hem van zyne zonden , hy erkent dat de wereldlyke zaaken in zyn machtig beftier zyn, en dat hy alle goedheden en weldaaden des leevensvan God ontfangen heeft, en alle rampfpoeden hem. worden toegebragt tot ftraffen van zyne misdaaden. Want de Afgodery heeft (gelyk wy te- vooren hebben gezegt) haaren oorfprong van de, Chaldeers, welkers Godsdienst beiiondin eere tebewyzen aan Zon en Maan, en naderhand aan den Duivel of de booze geesten, zy geloofden. H 3 daC (O.Tllsc' tf hu/in»! £5 76» cv&iuirti tirtïtt, df Caus. morb. diuturn. Lib. 1 cap, 4,  jas VAN DE BEZETENEN. verfcheide Geneesheeren niet genoeg geler hdtoj ben; wanneer dit kan worden te weeg gebragt, worden zy zomtyds fchielyk geholpen, maar wanneer, door iangduurigheid eter ziekte of door eenige andere oorzaakén, de voorige denkbeelden 4 gedirurig tegenwoordig zyn, en noch fleeds ontrusten» moet.men op allerlei wyze die iedele vrees zoeken weg te neemen en die droevige gedachten te verdry.yen. De ftoutmoedigheid van anderen moet men beteugelen, ten welke einde niet noodig is al' te veel bekyving, die zelden te pas komt , de onverwachte fchrikken ontroeren de ziel op een vreeslyke wyze, het is echter nu en dan nuttig: de oude Geneesheeren hebben dit.willen voorkomen met een pymging gelyk kwetzuuren en banden («), het is noodzaakelyk zomwylen dat men die bind, die zich alsgeweldigen gedraagen, op dat zy zich zeiven of anderen geen fchaade kunnen toebrengen, want de pyniging en kwetfuuren zyn daarom minder noodzaakelyk, om dat de meeiïe onzinnigen zo kleinmoedig van geest zyn en zwak, gelyk ook de geenen die fchrikkelyk raazende zyn, of zy eens of meerder reizen gebonden worden, geeven zich evenwel over even of zy gebonden waren, en in 't vervolg zyn zy vreesachtig en qoufi?/ «awv o*ioov'jj - ver- {») Celf. Lib. 3 cap. 18 p.m, ijj.  128 VAN DE MAANZIEKEN; behebt zyn, dan eens de tong los hebben, voornamentlyk in den eerften aanval, zo dat zy luidkeels fchreeuwen, en de tongfpieren zeer fterk worden bewoogen; dan worden wederom gelyk de andere zenuwen van het geheele ligchaam, zo ook die van de tong dermaate zamèngedrongen, dat zy niet kunnen fpreeken , en ook niet doornikken, zodanige fchreeuwende ftuipen of kramptrekkingen zyn wy gewoon te noemen kinderwee, nu volgt na het fchreeuwen ftomheid, de zenuwen welken in den aanval ontfpannen waren zyn nu gebonden. En hy fcheurt hem. De woorden o-7ra,pArra:'v rvfMnrcLpctriv betekenen uitrooven, verfcheuren, van een ryten, in betharsfen vlies is fcheuring, in de andere zenuwen en vliezen van het ligchaam mede fcheuring, welke de naafte oorzaak van deeze ziekte is. , Hy fchuimt, het woord utppos is ook onder de kenmerken van de vallende ziekte, gelyk de alleroudfte geneesheer Hippocrates (F) meld, en zegt: de fchuim komt voor uit de mont, uit de tong, want wanneer dat "er geen wind in de zelve komt, fchuimt dezelve en zweld op even als in een Jlervende. De oorzaak, gelyk my voorkomt, is de krampachtige zamentrekking der fpeekzelklieren van de mond, keel, der zwelg- (*) De Morb. Sacr. J 8. iz.  VAN DE MAANZIËKÉN. 1^9 ?welgpyp en luchtader , uit welk het water uitgeperst, met lucht vermengt , ter monde uitloopt. En op de tanden knarsfeh rorpi^iv tovq o^vrctg dit toeval is niet alleen gewoon in dè vallende, maar ook in andere ziektens, welke door krampachtige fturpén en zenuwtrekkingen en door de iierke krimping der fpieren van het onderkaakbeen \ worden veroorzaakt. Nu volgt rripaivt-ai uitteeren, verdorren; hier ontbreekt aan de vezels van de fpieren, die zo dikwils met hevigheid zyn zaamengedrongen en daar door flapper geworden, haare kracht, zo dat zy niet meer in flaat zyn öm' het voedzel te fchikken, en dit is een bew\ steken van eene verouderde en ongeneeslyke vallende ziekte. De Jooden hebben geoordeelt dat er iet9 Goddelyks of duivels in dee/.e ziekte fchuilde, de Grieken heb. en dezelve genaamt Heilige ziekte zo als boven gemeld is ; en dat deeze ziekte natuurlykc oorzaakén heeft; zulks leerd ons de Vader van alle Geneesheeren (l) , "die zegt, My dunkt dat dezelve niet minder te geneezen is als cwdere ziektens, ten zy dan dat dezelve door lang vertoeven van tyd, fterk heeft toegenomen, zo dat dezelve krachtiger is als alle geneeesmiddelen, nochtans moet men echter I niet ti) DeMorb.Sacr, § 8, iz.  ï3o van de maanzieken. niet uit het oog verliezen, dat zy door de God'deiyke macht of hulpe kan worden weggenomen. In de oude tyden was ook den Geneesheeren niet zeer bekend, de innerlyke gefchapendheid van het dierlyk ligchaam, noch ook de eigenfchappen van het bloed en der zenuwvochten , en hoe dezelve door de vaten wierden gevoert, nochtans hebben zy door hun vernuft en ondervinding, van de eigenfchappen deezer zwaare ziekte en toevallen veel opgedolven, als ook middelen aan de hand gegeeven; deeze ziekte ontftaat uit de hersfenen door al te veel vocht daa;- by een vergadert, gelyk Hippocrates heek aangetoond, (m~) en geleerd dezelve te geneezen met uitdroogende middelen, waar door de overvloedige (toffe word weggenoomen. Maar na dat de Medicynen in voorige eeuwen meerder in gebruik kwamen, heeft men middelen uitgedacht tegens deeze verfchrikkelyke ziekte, evenwel eenige die al te affchuwelyk en eisfelyk -waren,te weten, versuitgegooten menfehen bloed, menfehen en paardenvleesch , de klooten en mannelykheid der dieren en diergelyke meer, welke middelen tegens de natuur niet alleen ftrydig waren, maar zelfs ook tegen deeze ziekte; nochtans gebeurt het, wanneer de re- de- (w)Lib.deMorb.Sacr.  VAN DE MAANZIEKEN ip denerende geneeskonst ontbreekt, dat 'er dari beproefd worden roekelooze en ongerymde middelen, maar diergelyke beproeving past beter aan kwakzalvers en oude wyven dan aan ervaaren Geneesheeren. Des niet te min fchynt het dat de geneeskonst in onze tyden geen genoegzaame afkeer heeft van de vuile middelen in deeze gevallen , want aan diergelyke zieken word dikwils ingegeeven, drek van eenige vogelen , en klaauwen van viervoetige dieren» Men moet zich grootelyks' verwonderen, terwyl de fcheikonst heeft geleerd èn noch leerd, om uit alle ligchaamen zouten te haaien die in haare eerde beginzelen zeer werkzaam zyn, dat dit zuivere niet liever word gebruikt, als dat men den zieken dikke en te gelyk ftinkende middelen geeft, die altoos walchelyk voor de maag en fchadelyk zyn voor de ziekten, doch deeze vreesfelyke ziekte vereischt andere voornaame middelen, doch by een ieder in'tbyzonder naar de verfcheide gefteldheid der ligchaamen, dan eens deeze middelen, dan eens weer een van een andere aard, ik zal voor 't meefte gedeelte de geneesmiddelen kortêlyk behandelen. Men moet- aderlaa en en wel dikwils na dat het de ligchaamskrachten toelaaten of bloedryk zyn, waar door men de heftigh -id van het bloed beteugeld, en dikwils purgeermiddelen geeven, Ia zo  132 VAN DE MAANZIEKEN, zoals her betaamt, voor al moet men de overvloedige ftoffe van het hoofd aftrekken, door blaartrekkende plaafters, deeze aftrekking der vochten zal noch gemakkelyker gefchieden wanneer men dicht by het achterhoofd een fontanel zet, waar door de fchadelyke vochten geduurig zullen voortkomen. Deeze middelen neemen wel dikwils de krachten van den aanval weg, maar om de oorzaak • van deeze ziekte weg te neemen behoorde men andere middelen te neemen, daar men niet-altoos in kan flaagen. De oorzaak van deeze ziekte heeft vooral zyn zetel in de hersfenen, en ook in die vochten, welke de zenuwen van het ligchaam beiproeien, welke gemeenlyk worden genaamt de dierlyke geeften, want deeze vochten beftaan uit fyne deelen, welke uit bloed worden voortgebracht, en naar de hersfenen gevoerd, en ontfangen het grootfte gedeelte van het vocht, en word geheel verfpreid; dit vocht nu belemmert zynde of opgehouden, word de werking van ziel en ligchaam in wanorder gefield, en minder bekwaam om den plicht te volvoeren van het leven, en dus kan de dierlyke beweeging niet volbracht worden volgens de natuurlyke order , maar word door een onbeteugelde heftigheid en onregelmatigheid gedaan. Die middelen dan zyn hier dienftig welke de kwaa-  134 VAN DE MAANZIEKEN. maakt (n\ als mede den Heer Hannes (o). Dit geneesmiddel is tot heden toe gegeeven inPoeders of met water gekookt, men neemt 30 gr. van deeze Poeder te gelyk ingegeeven, en wel vier maal daags, of men kan een hand vol versfche Orangebladeren, aan (tukken gefneeden zynde, laaten kooken in een pond water tot dat het water op de helft verkookt is, en dit in eene reis, en wel 'smorgens nuchteren gebruiken. De kracht van dit geneesmiddel word beweezen door menigvuldige proeven in deeze ziekte, welke men diende te geeven in alle ftuiptrekkende ziektens, en op andere plaatzen zyn zy beproeft, dat zy altoos voordeel hebben gedaan. (»; Ratio Medendi in Nofocom. ap. Didot & Locher Traite ment de l'Kpikpfie av.ec Ia feuille de Porangerj, (0) UilTertat. de fol. Aurant. in Epiiepf. &convnlfiou. OVER ÏI E T BLOE D VLOEIEN VAN EEN V R O U W. Het is uit de omftandigheden deezer gefchiedenis gemakkelyk te befluiten dat dee-  HET BLOEDVL. VAN EEN VR. 135 deeze vloed des bloeds ongeneezelyk is geweest; waar van de Heilige Mattheus gewag maakt, dat de Heiland der wereld eene vrouwe, welke het bloedvloeien twaalf jaaren gehad had, met een woord had geneezen. (a) Geen bloedvloed is zo algemeen als die, welke uit de gewoone bronwellen des bloeds, by de vrouwsperzoonen, gemeenlyk alle maanden , ontfpringt, en hierom met de naam van maandelykfche ontlasting en reiniging genoemt is, men noemd deeze maandftonden ook de maandelykfche bloemen , want gelyk de bloem der planten, kruiden en boomen toonen dat ze gefchikt zyn om vruchten te draagen, zo geeft deeze maandelykfche ontlasting by de vrouwelykfche Sexe te kennen dat ze mede in ftaat zyn om vruchten te draagen, en haar 's gelyken te helpen voortplanten. Nochtans vind men vrouwsperfoonen die nooit de maandbloemen hebben gehad en gezond bleeven, en evenwel kinderen hebben voortgebragt of gebaard; ik heb een vrouw buiten de Stad Utrecht gekent, die my betuigde dat ze nooit de maandftonden had gehad, en dat ze alreeds drie kinderen had gebaard , diergelyke voorbeelden toonen on;« ook Stalpart vander Wiele (&) en andere Schryvers meer. I 4 De («) Matth. 9 v. zo. (b) Obfervat. tom.i pra. 313.  Mo OVER HET BLOEDVLOEIEN veroorzaakt is uitzinnigheid en meer andere, kjvaade toevallen (h). Ten voorbeelde van eene gantsch tegennatuuriyke en buitengevvoone bloedvloed, {trekt ons die vrouwe waar van Mattheus fpreekt, bovengemeld; waar omtrent hier de vraag vair, wat voor een kwaal die vrouw mag gehad hebben, wanneer zy genaamt word ybyij a^cppoa tra. ik denke dat het geweest is een bloedvloejing Uit de natuurlyke deelen, welke Hippocrates noemd pccv aiua%h, (i) , en vermaand dat men op die ziekte voor al moet acht geven Deeze vrouw dan, bevond zich noch in dien ouderdom., dat het haar ging naar de wyze der. vrouwen, maar niet volgens de rechte maat en order der natuur, ook moet men zich verwonderen , hoe zy zo lang heeft kunnen leeven ; maar het behaagde God haar te fpaaren, op.dat ze werftrekfoèn mocht tot een voorwerp van des Hêilands wonder!yke geneeskracht, met die trooftelyke woorden; zyt wel gemoed dochter, uw geloov£ heeft u behouden , zyt geneezen van deeze. uwe kwaaie [k). Wy kunnen niet ontkennen dat de inbeelding dikwils wonderlyke dingen uitwerkt, gelyk de dagelykfche ondervinding ons leerd, zo als ook het vertrouwen op den Genees-Arts, maar even wel O) Stalpaït'v d Wiele, Obfervat. tom i pm. 120 (i) Hippocrat. Lib. 1 v , xx cuietfptpxsiv otQv ctv ciïppos ywipi to foixa,; dat is van deeze die verworgt worden en noch niet zyn geflorven, die komen niet weder by zich zelve, welke het broes tot op de mond is gekomen; Galenus legt dit uit van de geenen die door de ftrop geflikt zynde,'fterven, Hippocrates de morbis, daar hy handelt van xvvay^, de allergevaarlykfte foort van keel ontfteekinge, zegt dat een mensch verflikt word, de oogen zynde aangedaan en uitpuilende even als een verworgde \ en in Morb, Virgin, dat drocfgeeftige menfehen zich zeiven, nu en dan uit vreeze"ophangen, wegens zodanige fpookzels hebben zich veelen verhangen, d.7r'i tjjc ToicwTru alwaar voor buiten twyffel verftaan moet worden, die vplvrees zynde inbeeldingen, welke krankzinnige of droefgeeflige menfehen zich verzinnen. Dat de drocfgeeftige menfehen en verraaders zich zeiven nu en dan uit vreeze ophangen, daar van heeft men verfcheide voorbeelden , op deeze wys heeft de wanhoopige Judas zyn leeven gecindigt, heenen gaande. Nopens de dood van den verraader Judas, zyn 'er zo veel gevoelens, als 'er hoofden zyn, doch zom= {t) Aphor. Lib. z Aph. 43 & de Morb. Lib.3.0.10 de Morb. Virgin, c. 1. 18  HET EINDE VAN JUDAS. 151 zommige gevoelens zyn zeer belagchelyk, waar aan onze eeuw geen geloof geeft. Papias zegt dat hy, te weten Judas, zoude gehad hebben de vfyoxzOa-Xov, en de u<^<»7rv'er den Ouderdom van Koning David . 39 Over de Ziekte van Koning Hiskia . . 44 Over de Ziekte van Koning Afa . . 46 Over de Ziekte van Koning Juram . . 5^ Over de Ziekte van Koning Saul . . 56 Over de Ziekte van Koning Nebucadnezar . 59 Over de Ziekte van Job . . .64 Over de ziekten des Ouderdonis . 79 Van de Lamheid . . . . 99 Van de Bezetenen . . . I0§ Van de Maarj-ziekéfl . . .124 Over het Bloedvloeieri van een Vrouw . 134 Over de zwakheid van de Rugge, met een verftyfde Ruggegraat . . I4„ Over het Bloedig Zweetea van den Heiland 145 Het Einde van judas . . . l^ Over de Ziekte van Koning Herodes .  VERHANDELING OVER DE MELAATSHEID DER J O O D E N. Deeze ftrenge ziekte, die de ligchaamen der Jooden menigwerf aantastede, word de Melaatsheid genaamt, in 't Hebreeuwsch njn", in'c Grieksch Mm-p* iri 'rLatyn Lepra, Vitiligo, welke ziekte zeer affchuwelyk Was, wyl zy niet alleen de huid fchurftig en fchubbig, maar ook het bloed onzuiver ïiiaakte, en, na het doorvreeten van de ! uidkliertjes, dieper tot in de fpieren, ja tot op de beenen toe doordrong, zo dat een melaats menfch was als een hinkend aas, waar van elk een groote afkeer heeft; dit gaf Aiïron zelfs te kennen, wanneer hy voor zyne melaatfche zuster Mirjam bad (a), Ldaize dog niet zyiï, als een doode', van wiens vleefch, als hy Uit zyns moeders lyf uitgaat, de helft wel verteert is. , Nopens deeze ziekte veffchiilen niet alleen dé Geneesheeren, maar zêTft ook. de Godgeleerden , of de befmettclyke kracht van deeze ziekte, haar zo verre verfbreidde, dat zy niet A* 0 (*) Num, if tx.  2 VAN DE MELAATSHEID. alleen de Menfchen aantastede., maar ook de kleederen, en dat meer is, de wanden van de huizen: want de Arabifche noch Griekfche Gei eesheeren, die daar veel van" hebben gefchreeven, hebben daar van iets gemeld; de Hebreeuwfche Geleerden twisten onder elkandcren, oi de melaatsheid , die de Joodcn aantastede, niet van de gemeene melaatsheid verfchilde , en betuigen allen: dc:t de iMelaatsheid in de geheele .wereld, nooit is gevonden, in de kleederen en.wanden van huizen, dan alleen injudea, enby het volk )'Cra'e'Is (Jf). De natuur en eigentlyke geftcldhcid van dit foort van melaatsheid, is tot noch toe geheel onbekend. Want deeze beltond niet uit eene bloote onreinheid des bloeds, gelyk andere zicktens by veele volkeren, maar was een. buitengewoone ziekte, die tot eene byzondere ftrafte van de zonden diende. Waarfchynlyk heeft God deeze plaage voorcamentlyk over Ifraël laaten komen, om aan de geheele wereld te toonen, dat de Jooden zich zo weinig zyner byzondere voorzorge waardig gemaakt hadden, dat ze veeleer 5 meer clan ee. nig ander volk , om hunne groote en uitrekende zonden, zeer byzondere tuchtigingen en ftraffen verdiend hadden, om hen daar door des te be- (i) Leg. Critic. Sacr. ad Levit.c.is.  VAN DE MELAATSHEID/ * beter en eerder, te brengen tot de kennis en overtuiging hunner zonden, en.dat zy door. geen middelen te zuiveren waren , dan door hec bloed van den Meelas, gelyk David klaar aantoond (V). Doch laat ik deeze ziekte nader onderzoeken, ën het geen my waarlchynlyk is, voorftellen; te weeten, de eene befmetting is veel aandoenender als de andere, want het is enkel door inademinge dat Wy de befmetting in het ligchaam ontfangen, gelyk wy waarneemen in de pest , kinderziekte en andere kwaadaardigs koortfe.n. Daar zyn nochtans ziektens die door aanraaken befinctten, en ook- innerlyk , gelyk het vergift, defpaanfche pokken; en uiterlyk , de kvvaade fchurft, welke door wryving van wolle en linne kleederen kan.worden overgebragt. Zo kan' de melaatsheid, welke een foort is van fchurft, op die wyze worden overgebragt van den eenen menfeh tot den anderen, daar kan ook zeer veel toedoen de manier van leeven; 7Ya-, castorius (d) heeft ook opgemerkt dat teeringziekte zeer bcfmettelyk is, en zegt, Contagiofam csfe, et convi&u cum Phthifico contrahit corrupts putrefacthq:;c pitu'uis in pulmonem hotipnis farti delabentibus. A i Het (c) Pf. fl: 9. {d) de morbis contag. lil). 1. c. 9,  4 Van de melaatsheid. Het zelfde zegt ook Areieus (e), van de Elephantia welke van dezelfde loort is als dc melaatsheid, en drukt zig op deeze wyze uit: qui cum morbo hoe affe&is verfari atque iltam agere, non minus quam cum pestilentia contaminatis , metuendum esfe; contagionem enim per infpiratum aërem commünicari. Nopens de melaatsheid ontmoet men een moeielyke knoop tè ontwikkelen; Want Gods wet hier omtrent luid (f): Indien de Priester merken zal < dat, ziet een ge* zwel in het vel is ; V welk het hair in wit veranderd heeft: en gezondheid des leevendigelt vleefches in dat gezwel is ; dat is eens verouderde melaatsheid in het vel zy nes vleefches: en zo de melaatsheid in het vel gantfchelyk uitbot, en het geheele vel des geenen, die de flaage heeft van zyn hooft tot zyne voeten bedekt heeft; zo zal de priester hem, die de plaage heeft, rein verklaar en. Het is myns bedunkens klaar, dat men hier moet onderfcheiden tweec crlei foort van Melaatsheid, de eene foort w::s die, waar de huid ingevreetcn zynde zweerde, zo dat het leevendig vleefch w^erd gezien, de andere welke ah leen uitbottede op de opperhuid en met fchub- ben' (ê) de cauf. diuturn. rïiorb. lib. 2. cap, 13. (./) Levit. cap. 1310. &c.  VAN DE MELAATSHEID. ^ ben bezet wierd; de eerfte 'oort was befmcttelyk, maar de tweede niet; want de fchuLben die net als zemelen dropg en licht waren, dringen in d? huid niet, maar de etterachtige (toffe, ui' de zweeren uitvloeiende, bederft ten hoogile het geheele ligchaaam. Over de ondcrfcheidene ziektens welke de huid aantasten , is de moeite waardig dat men. lceze den_ geleerden J: Menardus (g). Ten allen tyJen is deeze ziekte bekend geweest, maarzy was flrenger in Syrien en JEgipten, gelyk ook in de heete gewesten, als 'n Griekenland en in alle Europafche lan "en , hoewel ?y hedendaags zeer gemeen is onder die volkeren. Ónder de oorzaaken van dei ze ziekte mag men wel tellen de onmatige hitte dier gewesten, d>e de waterdeelen, door de porï ran de huidt in menigte doed weg vliegen; en de zoute deelen derwyze fcherp maakt, dat ze, buiten een zonderlingen tegenftand, alles tot in de fcheidklieren der. huid doorvreeten. In Damascus zyn twee hospitaalen gebouwd, om alle melaatfchen daar in te geneezen; te Kdesfa (h~) heeft men een Bron , waar in zich de melaatfchen wasfchen, gelyk oudtyds de gewoonte was. A 3 De (j)Epistol. Medic lib 7 Epistol 2. (61 F.ciiStad van Mefopota rien, tegenwoordig Or. fa, ofRhoay, uf Oirhoay, in '1 Dearbeek gelegen.  6 VAN DE MELAATSHEID De voornaamfte tekenen, welke in de melaatsheid , door. Mozes befchreeven voorkomen, uitgezondert echter de befmetting der kleederen.en huizen, (waar van wy ftraks zullen handelen,) hebben, ons de Griekfche Geheesheererf opgegeeven; Hippocrates (f) zelfs noemt fovuyv (poivtxiriv vcvitom de phenicifche ziekte. Want dat (pcmücjmoetgeleezen worden voor doch tegenwoordig niet, en welke de andere volkeren eeten; is, onl dat aan JhcoB, fil de worfteling van den Engel, de fpieren zyner hetipe wierden verwrongen of Verlamt, en dus een'onrein deel is om tot fpyze te gebruiken, dog zy hebben in Italien, door de ontleedkunde,"bevonden, dat zy de achterfte bouten, door fubtiele ontadering en ontzenuwing, tot geoorloofde fpyze kunnen maaken, gelyk heden by de Jooden Kier te lande gefchiéd. Onder de Jooden vind men verftandige Art/ zen, die volmaakte flacliters zyn, om naarftig netgeflachte vee te onderzoeken of dezelve rein pf onrein zyri, doch zy moeten uit de ftumme L'evi zyil. _ Had men deeze komt in Moies tyd gemoeten, en was zulks geöorlöft, zo had dit verbod agter de bank geiegoti. Men verhaald dat zy dé achterbouten gemeenlyk aan de Chrifteneii B tVi vei  BALSEMING. 27 fie tyd, die daar toe gefield was; na verloop van welke tyd, zy het geheele ligchaam waschten, en het zelve van alle kanten met reepen fyn linnen omwonden, beftrykende die zwachtels met hars van Acacia of Cederenpek, wordende dit in Egypte in plaats ; -m lym of vernis gebezigt, welk alles gefchiedde zonder de gedaante van het ligchaam te beneemen, blyvende dehairen van de winkbraauwen aan de oogleeden, en de wezenstrekken ten eenemaal ongefcbonden, zodat men de lykengemakkelyk kennen konde, 't welk zeer aanmerkelyk is, als men gadeflaat hoe zeer het vleefch van hot aangezicht moet uitgedroogt gewees- zyn door de Natrum; doch zommigen verzekeren ons dat zy gebalfemde ligchaamen in Egypten gezien hebben, die hair, baa.den nagels hadden, zynde het linnen, waar mede het hoofd en de voeten omwonden geweest waren, verrot. Dus werd dan het toegebreide lyk, op een houten beeld, naar deszelfs gelykenis geformeerd, in een lykbusch of doodkist gelegt, ( waar in zy aanftonds den dooden doen, en dus ingefloten zynde hem Thezaurizeren dat is hem wegleggen.) of overeinde tegen de muur aan gezet.,- want zommige Egyptenaaren bewaarden hun.ie dooden in hunne huizen in prachtige vertrekken, hebbende door dat mid- dej  28 OVER JACOBS del het vermaak, de trekken vah hunne vootk ouderen te zien, die veele Eeuwen voor hunne geboorte geftorven waren, en zy brachten veeltyds het drooge ligchaam van een hunner vrienden als] een gast aan hunne maaltyden. Zo word verhaald dat men in Egypten gewoon was by de Gastmaalen een Sceleton of geraamte op tafel te ftellen, ten einde zich zyner fterflykheid te herfinneren, en met matigheid 'te vervrolyken. Dè bovengemelde wyze van Balfemen, was het kostbaarfte middel, om do dooden te bewaaren. De tweede inbalfeming wierd gebezigt voor de geenen die niet in ftaat, of onwillig waren , zulke groote onkosten te doen, zich vergenoegende met een veel gemeener toebereiding, welke op deeze wyze gefchiedde : men liet het Cederfap of olie, door middel van een Clisteerfpuit, zonder infnyding te doen, in het'ligchaam in fpuiten, en'her zelve als dan 70 dagen lahg in Salpeter of Natrum ftaan; na verloop van gemelden tyd tapte men het Cederfap of den olie weder af, welke gelyk men zegt het vermogen had, om alle de ingewanden te gelyk mede weg te neemen; en dewyl de Salpeter of Natrüm het vleefch verteert / zo zoude 'er niets dan huid en been ovefblyveh, waar na zy het ligchaam aan de vrierideri overgaven, zonder verders daa r iets  BALS /E; M I N" G. 29 iets aan te doen. De derde en laatfte wyze om de dooden te bewaaren, die alleenlyk onder de geringde menichen in zwang ging, was doof zuiverende artzeny in het lyk te fpuiten en het ligchaam af te wasfchen, en vervolgens 70 dagen in te ,zouten in Salpeter of Natrum, waar na het lyk .weggenomen wierd; De Vrouwen van aanzienlyke luiden, en alle vrouwsperfoonen, die fchoon, en van haare nabeftaande zeer bemind geweest waren, wierden aan de balfemmeefters overgegeven, en maar drie of vier dagen in huis bewaart, eer dezelve weggebracht wierden. Indien een Egyptenaar of een vreemdeling, door eenig wreed dier verflonden wierd, of in de rivier verdronken was, zoo waren de inwooners, volgens de wetten verplicht, daar het lyk kwam aart dryven, het zelve op hunne eigene koften te balfemen en onder de geheiligde gedenktekenen te plaatzen, alles op de kostbaarfte wyze, want aan niemand van de vrienden of naastbeftaanden of ook aan niemand anders was het geoorlooft zulk een lyk aan te raaken, dan alleen aan de Priesteren van den Nyl, die het zelve met hunne eigene handen begroeven, als iets dat meer dan menfehelyk was. Het zal myne leezeren niet onaangenaam zyn als ik verder eenige weinige aanmerkingen hier. by voege nopens deeze gebalfemde lyken, of mu-  gp OVER JACOBS mirnien in de Egyptifche begraafplaatzen niet de woorden van den vermaarden reiziger P: della Vaile, die z m werk gemaakt heeft van zulke gebalfemde Mumien zelfs te bezichtigen, en wel twee van de voornaamfte , de eene van de mannelyke en de andere van de vrouwelyke fexe, en zulks zeer naauwkeurig in dezer voege befchryft: „Op zeker gedeelte van een groot linne „laken of doodkleed, dat verguit was, en waar „op het ligchaam van de mumieglad uitgeftrekt „lag, ftond de gedaante van een Jongeling, „ (zeekerlyk de afbeelding van de dood) in éen „lang gewaad van fyn lynwaad, even gelyk de „oude Egyptenaaren pleegen gekleed te gaan; „konfiig afgemaalt, en zynde overal van het „hoofd'tot de . voeten met Hieroglyphifche „ Letteren befchrceven en konftig verguld, b et „hoofd wa^ met een optooifel tan Goud en „Edelgefteehtens' bedekt, waar uit zwart ge,, kruid hair kwam: insgelyks was ook zyn baard, „die niet lang was, zwart en gekruld, om zyn „hals had hy een goude keten, die op de borst „nederhing, met een penning daar aan, waar „op de vogel Ibis met verfcheide Karafters „ ftond afgebeeld, hoedaanige ketens met een „penning daar aan gehecht, de Egyptifche landvoogden eertyds pleegen te.draagen; in «ooi „de  BALSEMING. 3* „de rechterhand hield hy een goude fchaal met „roodvocht van wyn of bloed, ten teken van „het plengen des dranköners, en in de flinker „zekere vrucht, de dulappel niet ongelyk,met „een goude ring,aan de.agterfte en voorftevin„gers; aan de voeten had hy zwarte voetzoo„len, die alleen hef onderfte van de voeten be„ dekten, waar aan zy snetmoeren vastgemaakt „waren: aan de Gordel vertoonde zieh een -,windzel, waar op met zwarte Egyptifche let„ teren gefchreeven ftond Eutichie, 't welk in\ „Griekfch geluk betekent enz. De vrouw die irt „dezelve kelder, en volgens het zeggen der „Egyptifche gravers, naast de gemelde Jongeling gelegen had, ftcnd noch prachtiger op het „doodkleed afgefchildert, behalven verfcheide „Hieroglyphifche en andere tekens, ftonden „op vergulde plaaten twee Vogelen en twee „Leeuwen, met het agterlyf tegen malkande„ren, en op een andere wat laager een Os of „Koemisfchien het beeld van Apis of Ifis, op „een andere plaat die aan de laatfte keten „ ( want daar waren 'er veele ) op de borst „ hing, ftond de Zon afgebeeld. „Zy pronkte ook met edelgefteentens aan de „ooren, met riemen aan armen en beenen, en „met veele ringen aan de vingers, met d# „regterhand hield ze een goud watervat r eu „aan  3s OVER JACOBS aan de voorfte vinger der (linkerhand zag mén ,;een ring met zekere bundel van ander Cieraad; „?y had, even als de Jongeling, zwart gekruld ,-, hair dat haar tot over het aangezicht hing, „maar was zoo bruin van verwe niet, hoewel „ bruin en dik van wenkbraauwen, met zwarte „wyd opftaande oogen; beide deeze afbeeldin„gen waren'geenzihs net of kunftig gefchildert, „maar met eenruuwe hand getroffen, byna op' „dezelve wyze als de "afbeeldinge der aloude „Heiligen gemaakt zyn. In de cnderaardfche „kelder daar deeze tweemumien gevonden wer,jden, ftonden meer andere lyken die alle zonder „ ordening in het zand ( döor zyn droogte besi „ bequaam om de lyken voor bederving te be„waaren) begraven lagen, op eenerlei wy«,ze en met eenerlei dekkleedcn verciert waren, ,,bebalven de twee boven befchreeven mumicn „was in dezelve grafkelker nog een andere die „in een houte kist lag met het beeltenis van eeri „Jonkvrouw daar op gefneeden, en byna eveh„eens met een verguld doodkleed en andere „cieraaden<, als de vorige was uitgeftreeken, „in het gebroóke ligchaam van'deeze Jonk„vrouwe wierd niet anders gevonden, daii „een groote menigte van windzelen, en joo^denpek in deeze windzelen bewonden, want f, het gebeente, zoo als ook het vleefch was zoo „zeer  BALSEMING. 33 *,zeer uitgedroogt en verteert, dat het niet ^anders als zaagzel van hout fcheeu te wee„zen, de ftoffe derzelve mumie was ook zoo „ hard geworden, dat naauwlyks met een hamer iets daar van kon afgeflaagen worden, Wyj, ders lagen alle de andere lyken, die daar in groo„ten getale waren, in flegte windzelen gewon„den, en in gemeene Asphaltifche ofjodenlym „gébalfemt, zonder vergulde dekkleeden, „beelden of eenige andere vercieringen; waar „uit op te maaken is dat alle de cierlyk opgegooide lyken Luiden van ftaat of ten minsten „ hoofden van huisgezinnen, en de andere dienstboden geweest zyn; want alle de mumien, „met zoo menigerlei vergulde dekkleeden en „windzelen bewonden, en zoo prachtig met „veele kunst- en zinryke beeldletteren opge„cierc, zyn geen ligchaamen v. n gemeene lui„den, maar v.n Koningenen grooten des „Lands, of van hoog geleerde Luiden, die „hoope hadden, om aan het roer der regee„ring te komen; gelyk dan ook Herodotes, „Diodorus Siculus, en andere Historiefchry„vers getuigen, dat de Egyptenaars hunne „dooden na zyn ftaat, prachtig of flecht plee„gen te begraaven. Men vind in geen Hiftorie aangetckent, dat de Jooden de lyken gébalfemt hebben, maar C wel,  34 OVER JACOBS wel, dat zy gewoon waren de lyken van aanzienlyke lieden met fpeceryen en reukwerken van buiten te omleggen , en in gebalfemde doeken te omzwagtelen, zonder noch- ' tans het lyk te openen, of herfenen en ingewanden daar uit te haaien, gelyk Nicodemus en Jofeph van Arimathea aan het lyk van onzen 'Zaligmaaker deeden, (Jfj de Heiland prees ook de vrouwe, die zyn hoofd en voeten te Bethanien zalfde, tot een voorbereidinge van zyne begraavenifie, (b) doch in het vervolg van tyd was het grootfte gebruik de lyken te verbran- " den by de Jooden; (V) by de Romeinen bracht Scyll'a het verbranden der lyken in gebruik, ten einde andere niet aan hem zouden kunnen doen, het geen hy aan Marius gedaan had, wiens overblyfzels hy uit het graf gehaalt en veiftrooid had; (d) zommige volkeren wonden hunne dooden in doeken, en hingen dezelven aan boomen, 't welk de gewoonte der ' Colcbi was. (e ) Nü'zullen wy de redenen onderzoeken, waarom de Vorst Jofeph deeze Heidenfche plechtigheid aan het ligchaam van zynen Vader liet in het (a) Joh. 19: 39, 40. {b) Match. 26: ip-tt. (c 1 Sarh. i> . n, 13. (d) Cic. Lib. 1. pag. 340, PI in. Hift. Nat. Lib. 7. cap. 54. («) Aclian. var, Hiftor.. Lib. j. c. 1.  BALSEMING. 35 het werk ftellen, niec zoo zeer door het Egyptifche bygeloof, vermits zy zeer fterk dreeven de Metempfuchofy, maar ten eerften, om dathy zich fchikken wilde naar de gewoonte van het land waar in hy woonde, om den Egyptenaar geen aanftoot te geeven; behalven ook dat Vader Jacob een zeer aanzienlyk Man was, wien deze eere van Balfeming toekwam, om hem ook hier door van het gemeene volk te onderfcheiden. Ten tweeden, de natuur der zaake zelve vorderde dit balfemen , om dat dit lyk van den grooten Aardsvadereettige dagen lang moest boven aarde (laan, waar na men dan nog zulk eene lange rcize door een zandig en heet land doen moest, om hetzelve te begraaven en by te zetten in Kanaan in de Aardsvaderlyke begraafplaats. Het zal niet ongevoeglyk zyn, om hier achter te laaten volgen de tyd , welke by de Hebreen en Egyptenaaren, doorgaans wierd hefteed en doorgebracht in 't beweenen der overledenen. De Hebreen beweenden de dooden dertig dagen, (s) en de Egyptenaaren zeventig dagen ; en fcheenen dus mogelyk den Hebreen, ten aanzien van de üiterïyke rouwbebryven en de C 2 lang- [s) Num. 20: tg, Deuter. n: 13 en 34: 8.  36 OVER langheid van tyd, den loef te willen afïteeken; doch zonder twyffel overtroffen hen de Israëliten, voor zoo verre de inwendige fmerte betrof. Het is waarfchynlyk, dat omtrent het beweenen der dooden , de Egyptifche en Israëïïtifch" gebruiklykheden in een gefmolten zyn; de Israëliten k wamen met de Egyptenaaren over een, in opzichte van de lange en naauwkeurige plechtigheeden omtrent het balfemen der 'lyken veertig dagen lang, zynde de dagen der droefheid, dewelke doorgebracht wierden met het toebereiden der lyken; daarenboven kwamen de Egyptenaaren met de Hebreen overeen in het beweenen der dooden dertig daagen lang, volgens de aangehaalde Schriftuurplaatzen. Naderhand word inGeneSs (?) gefproken van eene rouwe van zeven dagen. Deze wierd gehouden in Canaan, omtrent den tyd van de begraavenis; of ditgefchied is eenigetyd te vooren, of kort daar na, is onzeker. Die dagen dan wierden in veel ernftigcr rouwe doorgebracht, zynde de voorige dertig dagen veel eer flechts plechtigheden der rouwe, beftaande meest in zich te onthouden van witte en kostbaare kleederen en verdere opfchik en optooyinge van het lichaam en hair, waar van boven is gefproken. Zom- /) c. 50: ic.  BALSEMING. 37 Zommigen denken, dat zeventig dagen een al te lange rouwtyd was; dog Cappellus (u) heeft in zyne befchryving ter hunner onderrigting aangemerkt, dat dewyl Jofeph de eerfte perfoon was naast den Koning, de Egyptenaaren zyn vader hebben willen veteeren met Koninglyke rouwe van zeventig dagen, het welk hy oordeelt, een vol getal te zyn, in plaats van twee en zeventig, want Diodorus Siculus meld, dat de dagen der rouwe over hunnen Koning twee en zeventig dagen waren, fchynende zulks gevoegelyk voor hen te zyn, ver» mits zy aan hunnen Koning geduurende deszelfs leven het vyfde gedeelte gegeeven hadden der vruchten van hun land, dat zy hem ook na deszelfs overlyden het vyfde gedeelte van 't Jaar gaven, om hem geduurende dien tyd te beweenen, zynde zulks juist twee en zeventig dagen, zonder de vyf ongelyke dagen te rekenen, die' in hunne optelling niet vervat zyn. Daar zyn 'er die hier tegen inbrengen, dat dit een onmaatige rouwe was, waar in meer eerzucht dan liefde doorftraalde, dezulke antwoorden wy: dat, veronderileld zynde, dat Jofeph die gewoonte ni'et ingevoerd, en byzondere redenen gehad hebbe, om de plechtigheden, daargebruikelyk, te volgen; de Egypte- C o v- o naa(*) ttiit Exot. et Sacra ad A. Mundi 131c.  38 OVER JACOBS BALSEMING naaren zoo veel te minder te verontfchuldigen zyn, dat zy naderhand vervolgt hebben de on~ fchuldige nakomelingen om dat zy wel eer aan hunnen voorvader door die balfeming Koninglyke eer beweezen hadden. Daar en boven is hetbetaamlyk, dat Koningen en vermaarde Mannen onderfcheiden worden van het gemeene volk. Wat ten laatften de rouwe betreft, die Jofeph bedreef zeven geheele dagen over den Aardsvader Jacob , deeze is het alleroudfte gedenkteken wegens den netten tyd van zeven dagen, doorgebracht om de dooden te beweencn , nochtans vind men verfcheide voorbeelden van die gewoonte in laatere tydeu. ' ■ De Schryver van het Apocryphc boek Ecclefiastes geeft ons te verftaan, dat dit de gewoone tyd der rouwbedryvinge was, over eenen doode,(>) Ammianus Marcellinus getuigt het zelve nopens zommige Heidenfche volkeren. ( w) (v) Eccleüas. ai: 13. O) "P- OVER  39 OVER DEN OUDERDOM VAN KONING D A VI D. Elke ouderdom der menfchen, en elkefexe heeft h aare byzondere en eigene toevallen en ziekten, waarom men met recht mag zeggen, fene&us ipfa morbus est: want hoe jonger en nader wy by onze oorfprong zyn, hoe zachter en leemiger wy zyn, dewyl de vaste vezelen aan de vloeibaare deelen toegeeven en volgen. In de mannelyke jaaren zyn de deelen, welke ons ligchaam uitmaaken als in een evenwicht, maar in den ouderdom verflyven de vaste deelen , worden hard, ftroefen ftram; de vloeibaare wyken en worden verdikt, waar uit gemakkelyk is te befluiten, waarom een Menfch tot een zekere hoogte opwast, en naderhand afneemt; waarom de Jeugd vlugger, vuuriger, lustiger en wakkerer is dan de afgeleefde jaartyd , die koud, traag en treurig is, om dat de omloop van het bloed en fappen in de Jongheid gelukkiger word volbracht, en in dehooge ouderdom afneemt, ja eindelyk gefluit word. (a) Ten voorbedde hebben wy den zcventigjaaC? ° rl r£3' (a) Kaav perspirat: difta Hippocrat p, m. 404.  40 OVER DEN OUDERDOM VAN rigen David, wiens uiterlyke. deelen koud wierden, (b) niet zo zeer uit een natuurlyk en noodwendig beginzel, om dat 'er menfchen van dien ouderdom, nog warm, ja tot de voortteeling bekwaam worden gevonden: maar mogelyk heeft hy een fchielyk toeval gekreegen , daar de ouderdom byzonderlyk vatbaar voor is, een fchielyke verftramming der vaten, en vertraaging der doorftraaling, waardoor de warmte tot een merkelyke graad vermindert was, en echter alle mogelykheid van herftelling niet weggenomen ^ dewyl anders het uitgedachte middel noodeloos zoude geweest zyn ; zo dat men zou kunnen vermoeden , dat de Koning David fchielyk is aangetast door een Beroerte, het welk de oude lieden wel het m eest onderhevig zyn. Maar als men ook overweegt het leeven van deeze groote Held, Koning en Profeet, en daar by zig herinnert, de ongemakken by zyne veelvuldige Oorlogen en voornamentlyk geduurende de vervolging van Saul geleeden, hoe hy ook door zo veele gempedsbezwaaren , zorgen en Godvruchtige overdenkingen als verzwakt is, en misfehien gekrenkt door een al te veelvuldig gebruik zyner bywyven, zo is het geen wonder, dat zyne leevensgeesten veel vroe», (i) iKs o-Qofya tot boven , tot aan boven, welke fpreekwys met de voeteuvel overeenkomt, en aan het Podagra kan worden toegeëigent, als het de voeten verlaat en tot aan het harte toe opklimt, of aan eenige edele deelen,* de Franfcheb noemen het bekwamelyk, une Goute remontée , dat is een weder opgeftegen voeteuvel , by deeze ziekte is geen leevens gevaar, zoo zy blyft in de min edele deelen, of uitwendige leden, maar als de lyders door de langduurige fmerte zyn uitgemergeld, en 't geheele zenuwgeftelten laatiten geheel verzwakt is, zo begint de kwaal ook den buik, de borst en het hoofd aan te tasten, en met leevensgevaar vergezeld te worden. Deeze verklaaring kan geduld worden, maar men moet ook andere voetkwaaien niet uit het oog  KONING A S A . 49 nog verliezen, gelyk het zwellen der voeten Oedema Pedum, zynde eene waterachtige en zuchtige zwelling , meer een toeval met andedere omftandigheeden verzeld, of dezelve volgende , dan een ziekte op zich zelve; welk toeval groote ongemakken kan veroorzaakeri, als (banning van den onderbuik, ongemakkelyke ademhaalihg, en in/ een Afiies waterzucht in borst, eri met de dood zelve eindigd. Eer ik deeze verhandeling fluite, zal het niet onvoegzaam zyn myne leezeren een korte befchryving tö'geeven van het Podagra: Deeze ziekte word op verfcheiden wyze benoemt, naar de verfchiilende deelen die zy aantast, iio'êaypa, t welke de voeten, %tip l8.  KONING A. SA. 5, De wyze der Genèezing van deeze ziekte is de flypfteen van de vernuften der Artzen, die zelden wecten wat zy hunne lyderen tot verkwikking en verzachting zulleri voorfchryven, en kunrienze in geenendeele genei-zen. Nochtans is het zeker dat dergclyke Iyders een goede leevenswys moeten houden, èhzich wachten van het byflapen, en van alle dranken die de vochten fcherp maaken , door welkers onthouding, de Ondervinding geleerd heeft, dat zy voor eenige Jaaren daar van bevryd zyn geweest; het gebruik van melk word, zoo wel van oude (e) ais hedendaagfche geneesheeren, zeer.gepreezen ( ƒ). Als de voeteuvel dwaald, dat is te zeggen als zy dan eens de eene, dan eens de andere deelcil aangrypt, of dat men ze gewoon is op zekere egden te krygen, of als ze ontbreekt, volgt daar op Slaapziekte, Beroerdheid, Pyn in de Keel\engbor]ligheid, fmoorende zinking, Pyn in de Maag, de Nieren , Kolyk; in deeze gevallen moét men zig haasten, om den lyderen middelen te geeven op dat de Edeler deelen geen groot gevaar te duchten hebben. Men moet ten i, indien 'er nog zo veel tyd D a is, (O Celf. lib. 4 c. z4 p m 140 (f) Hoffm ^ fert. De Laet. Afinin. ufo et disfctt. de Podagra prsfervand. Galen. lib. 3. c. 1 5.  52 DE ZIEKTE VAN KONING ASA is , de voeten in warm water zetten, en dikwijs op eenen dag, ten i. die dikwils vryven, ten 3. aderlaten op de voet, ten 4. moet men gebruiken een blaartrekkende mosterd-pap aan de holligheid van de voeten; indien men merkt dat de Materia Podagrïca van de Edele deelen is afgetrokken, moet men den lyder driemaal daags geeven een drachma Theriac met theewater gemengd, en zorg dragen dat de lyder van dekoudebevrydis en zich warm houd. Ondertusfchen geeven alle omftandigheden te kennen, van Koning Afa, dat deeze geen ziekte geweest is uit na uurlyke oorzaaken ontftaande, maar door God hem toegezonden, om zyne mishandeling aan dai Propheet, Hahanja aangedaan, wiens voeten hy onbarmhartig in den ftok had doen kluisteren (g). Weshalvert ook zyne voeten door het rechtvaardig oordcel Gods, door het voeteuvel als gekluifterd wierden. (g) aChion. 16: 10. DE  DE ZIEKTE 53 VAN KONING JORAM. Deeze jammervolle bezoeking had Elias al te vooren voorzegt, en aan den Koning verkondigt, op dat hy verzekert kon weezen, dat het een ziekte was niet by geval, maar van God hem toegezonden: Gy zult ook in groote krankheden zyn, door de krankheid uwer ingewanden, tot dat uwe ingewanden uitgaan van wegens de krankheid, jaar op jaar (a). Welk foort van ziekte het geweest zy, word niet duidelyk uitgedrukt, dewyl nopens dezelve , in de grondtext, flegts een gebrekkig en twyffelachtig denkbeeld word opgegeeven, zo dat het den vertaalders vry ftaat, deeze ziekte te omfchryven, als een ziekte in de ingewanden. De grondtext heeft D"^D en de 70 taaismannen xpiMa, viseera, welke benaaming aan alle ingewanden zoo edele als onedele gemeen is, dat is, het hart, de long, maag, en ingewanden; fchoon de laatste betekenis ook hier te verftaan is, of mochte zyn, zoo kunnen toch D 3 de O) iChron. c. u: ij. vergelek. vs. 18, 19.  54 DE ZIEKTE VAN de uitleggers het riiet eens worden wat dit eigentlyk voor een ziekte geweest zy, wy zullen derhalven hier eenige foorten van ziekten der ingewanden in het kort opgeeven, en elk zyne vryheid laaten om er over te oordeelen. Zommigen denken hier aan de Roodeloop, een pynelyke bloedloozinge die door de darmen gaat, anderen aan een Tenesmus een geduürige perfing ter afgang, en zo groot dat dezelve vergezeld gaat, of gevolgd word, door een Procidentïa J'ni, het uitvallen des Endêliarms\ anderen begrypen dat het geveest is FistulaJni, emJars-etterfistel, waar uit dan eens bloed dan weder etter zypelt, welke uit de blinde of verdopte gulden Ader ontftaat, welke metontflecking vergezeld word, en alle de darmen aantast', en wel in het koud vuur ja met de dood eindigt. _ Anderen verdaan 'er door een Breuk en wel byzonder een Hernia intestinalis of Darmbreuk het welk een langduurig maar niet altyd een fmertelyk ongemak is, 't welk zich echter ten laatften by'ecne ontfteeking der ingewanden bepaald , en wel eens met het Miferere of Darmkrinkel, en een elendige dood eindigt. Noch anderen meenen dat het geweest is de Colica of darmwee, zynde eene fmertelyke ziekte en plaag in de dikke darmen, en wel in  KONING JOR AM, 55 in 't byzonder in 'de Colon, rerwyl de Dolores Illiaci, in de dunne darmen zich bepaal en; waar door de Ketter Arius \ F) zoude zyn ommen , midden van een geborften zynde, zyn zyne ingewanden uitgejlort. De Geleerde Th. Bartholinus (c), is van gedachten dot de vochten der verbrande fcherpegal, in het ligchaam van dengodloozcn Koning Joram, de Darmen dermaate geprikkelt hebben, dat daar uit een gefïadige buikvloed met een hevige Colyk ontdaan is , en die kwaal van dag tot dag zo hevig is toegenomen , dat zyne ingewanden hem ten laat (ten ten lyve uitgefchooten, en hy dus elendiglyk om 'tleeven gekoomen zoude zyn; door welke ziekte ook de roemruchtige Antiochusen Agrippa hun leeven zouden gcëindigt hebben Deeze ziekte, zo het my voorkomt, is niets anders geweest, dan een zwaare Avo-tvn^* of roodeloop, want deeze is eene heftige ziekte, die de darmen doen ontfleeken en verzweeren, uit welke verzweering door de darmen het bloed uitvloeid, verzeld met etter en eenigen dunnen drek, met flymachtigheid vermengd, zomD 4 wy- (i) Zofomenus Hiflor. Ecclef. 6: 29, 30. (*) de# morb. Bibl, p ui. 31. (d) Grotii not. ad hunc Iccum & i Macc. c. 9: s, 6,  56 OVER DE; ZIEKTE VAN wylen ook met vleesachtige affchrapfels te gelyk, zo dat het byna fcheen, als of de ingewanden wierden uitgeworpen» OVER DE ZIEKTE VAN KONING SAUL Deeze ziekte van Saulis een zeldzaam voor- ■ beeld, David was hier een zeldzaam geneesheer, en de Zang- of Speel-konst een zeldzaam genees-middel. Want wanneer de Geest des Heeren week van Saul, en een booze geest van den Heere hem verfchrikte, zo raadden hem zyne knechten aan, eenen man te zoeken die op de harpe fpeekn kon, op dat het hem beter wierde ; hier op wierd David gehaald,, wanner nu de Geest Gods over Saul kwam, zo nam David de Harpe, en (peelde met zyn hand: zo verkwikte hem Saul, en het werd beter met hem, en de booze Geest week van hem. (a) My dunkt dat uit deeze befchryving klaar blykt dat de Koning de ziekte heeft gehad, die men noemd, Melancholici) - Maniacum , dat is de dol- (a) i Sara. c 16.  KONING SAUL. 5? dolle zwaar geestigheid (b), welke veroorzaakt wierd door de zwarte galle, gelyk de oude Geneesheeren hebben voorgegeeven, (c) deeze toevallen kwamen hem over by ongeftadige beurtwisfeling, gelyk dikwils in deeze en foortgelyke ziekten gebeurt. Men moet echter hier niet vergeeten de oorzaak van deeze kwelling, namentlyk, God had hem verworpen dat hy geen Koning zoude zyn over Israël (d). Hier was geen vjortreffelyker middel dan het Harpfpel, want eertyds hebben de oude geneesheeren aangeraaden het Snarenfpel en maatgezang, om alle droevige gedachten te verdryven; (e) welkers kracht, de geleerde Mead heeft uitgelegt volgens de wysgeerte en, tuigwerk-kundige geneedconst. Hiervan daan blyktzeer klaar dat deeze ziekte natuurlyke oorzaaken heeft gehad, anders zoude men dezelve niet kunnen verdryven, door Snarenfpel; want een menfch berooft zynde van Goddelyke raadgeving en van de wysheid van Gods Geest, betekent zo veel als een menfch die berooft is van zyne zinnen, volgens de kracht en het gebruik der Hebreeuwfche taaie. Het is my ook niet onbekend dat de Jooden D 5 een (}) Hippocr. Aph. Lib. 4, Seét. 13. (t) Hipp. Lib. de Natur. homin. (i) Sam. Loc. cit. (») Celf. Lib, 3- c. 18 Jofeph. Antiq. Judac. Lib. 6. c. 9.  5* OVER DE ZIEKTE VAN •een gewoone fpreekmanier hadden omtrent de Tjooze Geesten, dienaaren van God; dat zy de macht gaven aan dezelve om deeze ziekte te veroorzaaken, zelfs In deeze dagen zyn er eenige geleerden die dit gevoelen noch voorftaan. Indien he: my geoorlooft is, myn gevoelen hier terneder te (tellen, zo zeg ik, dat men niet wel de ziektens kan brengen tot Gods onmiddelyken toorn, als men kan aantooncn dat dezelve uit nattiurlyke oorzaaken voortfpruit, ten zy men duidelyk kan betoogen dat die ziekte is Veroorzaakt door Gods onmiddelyke bezoe"kmg. Verders komt het met de gezonde reden over een, wanneer de Almachtige Richter iemand (laat met rampen en ziehcn, en deeze ongeneeslyk zynde, alleen door zyn Almacht en goedertierenheid worden weggenomen, waar door men gewaar word, het onderfcheid dat er is tusfehen ziekten door wonderwerken , en tusfehen natuirlyke ziekten gelyk blykt aan Mirjam die door God onmiddelyk wierd geftraft met melaatsheid, doch door het gebed van Mofes in zeven dagen wierd herfteld (ƒ), de Melaatsheid van Gehafi heeft hem aangehangen en zynen zaade tot in der eeuwigheid, (g) de Koning Afaria wierd ook Melaats tot zyn dood toe, om dat hy de hoog- (/) Num. c. u: 14. (l) 1 Kon. c.$: 27  KONING SAUL. 56 hoogtens of Capellen, niet had laateh afbreeken (h). Annanias en zyn Vrouw Sapphira wierden immers door een wonderwerk van Petrus in een oogen'flik gedood (i). Elymas de tovenaar, vol van alle bedrog en arglistigheid, een vyand van alle gerechtigheid wierd door Paulus voor een tyd met blindheid geflagen.f£) Derhalven de bedreiging en kentekenen der ziektens, aan gebragt zynde door een ongewoone oorzaak, worden altoos openbaar, en waarom niet? maar die kentekenen ontbreekende, zeggen wy, dat die bezoeking niet gefchied is boven de natuur, en ook befluiten wy deeze redeneering, met deeze gevolgtrekking, dat het met alle ziektens in 't algemeen zo gelegen is. OVER DE ZIEKTE VAN KONING NEBUCADNEZAR. Hier ontmoeten wy iets, het geen vcrfchriklyker is, het oordeel namelyk, het welk God den Koning van Babel, den geweien z Kon. ij: j. (j) Aftor. c. 5. (*) c. 13:11,  6o OVER DE ZIEKTE VAN weldigften bedwinger van veele landfchappen, die zich had beroemd de (lichter te zyn van Ba-r bel, (lang voor heen of door Semiramis of door Nimrod gebouwd) liet overkomen, wegens zyne trotsheid, dien hem deed zeggen, ij dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd hebbe tot een /mis des Koninkryks , door de flerkte myner macht, en ter eere myner heerlykheid (a). Gelyk hy ook God zelve gehoont heeft, en deszelfs macht, door eene gruwelyke onderneeming heeft uitgetart, wie is de God die ulieden uit myne hand verlosfen zoude, (b) Schoon God nu aan Daniël en zyne Medgezellen een groot wonderwerk doet, zo verwaardigt hy echter deezen Godverzaaker met geen wonderwerk, maar deszelfs Godloosheid temt hy door werktuigen in de natuur zelve gelegt, hy verdwaast den verwaanden Koning, wyl hy dien waanwyzen tot een redeloos dier maakt, want hy wierd uit de menfchen verflooten , en at gras als de osfen, en. zyn ligchaam wierd van den daauw des hemels nat gemaakt, tot dat zyn hair wies als der arenden vederen, en zyn nagelen als der vogelen, (c) Zommige uitleggeren hebben gewild dat de Koning van Babel wezentlyk zoude verandert zyn t» Daniël c. 4: 30. (b) id. c. 3: 15. (0 id. cap. 4: 33-  KONING NEBUCADNEZAR. 6i zyn in een Os, of gelyk Comtantinus wil in een Varken, het geen wy overlaaten aan de beuzelachtige eeuwen; fchoon wy toeftemmen dat een menfch door een fterkte Phantafle bedrogen, zich zoude kunnen verbeelden dat hy een onredelyk beest is, en in die impreffie ook net blaffen als een hond, en loeien als een Os, gelyk de Melahcholifche ziekte mede brengt. Alle de tekenen van de ziekte van dezen Koning komen overeen met de onzinnige en zwaarmoedige ziekte, a,7ro Tijs ptAcuyrjc ^oArje , zo wierd deeze ziekte genaamd, om dat zy haaren oorfprong heeft van de ongefteldheid van het bloed en der vochten, welke de oude geneesheeren hebben genaamd de zwarte gal om dat de geenen die met deeze ziekte behebt waren, fomtyds zwarte gal van boven en beneden loosden Het fchynt my toe dat de Koning zekerlyk van zyn verfland berooft is geweest,(» en herfenloos door bosfchen en wildernisfen ginds en herwaarts liep, fchoon hy buiten twyffel van verre in het oog is gehouden, op dat hem niets nadeeligs wedervoer , zo dat hy zich heeft verbeeld, dat hy in een os was verandert, en by gevolg ook na de gewoonte der osfen gras heeft gegeeten; want wanneer de verbeeldingskracht (d) Aurel lib. i cap. 6 pag. jw, (,\ n,„ J?t~, de Kanttekening daar ovm. 1 ° ' 4 "34  8> OVER DE ZIEKTE VAN gefchondenis, dan worden de menfchen onzinnige met welke onzinnigheid de Koning zeven Jaaren lang ongelukkig zyn leeven heeft doorge. "bracht, daar nu de leeveiiswys en 't onderhoud des ligchaams verzuimt wierd moesten de hoofd 'en baard-hairen geduuriglyk wasfchen, zo dat hy ten eenemaal de gedaante van een wild of woud man aannam, en de nagelen, gelyk bekend is, wanneer die niet worden afgefneeden, groeijen geduurig aan , zo dat dezelve kunnen vergeleeken worden, by omgekromde vogel klaauWen, gelyk Bartholinus in een ftok oude man gezien heeft ( ƒ). Deeze onzinnigheid hebben de oude geneesheeren genoemt, hvxctvQpotTriss x.vva,v&pu>7nis welkers befchryving men kan leezen by Aetius (g) om dat deeze onzinnigen, nabootzende de ftem van een Wolf of Van een Hond, en dat zy graven openden van de geftorvenen, en dat haare beenen byna waren uitgezwooren , wegens gedurige rampfpoeden en Honde beeten. Op gelyke wyze werd de dochter van Proetus uitzinnig, gelyk door Virgilius word verhaald: (A) lm- if) Obfervat. Cent z- p. m. 7?o. (g) Lib. 4. cap h p. io4- (A) Eclog. 6V.48. p. 116,  KONING NEBUCADNEZAK. , «S3 Implerunt fal fis. mugitibus Agros. Gelyk ook Servius aanteekent , dat Juno haar die onzinnigheid, heeft in de denkbeelden gebracht, denkende dat zy als koeijen in de bosfchen gaan , en doorgaans bulken en de ploeg vreezen zoude ; gelyk Ovidius aanhaalt. Per Carmen et Herbas Eripuit funis. (It) Deeze ziekte is in onze tyden niet onbekend, van welke Schenkius (/) een voortreffelyk voorbeeld in geheugen brengt, van een Paduaafche Landman; welke zich verbeelde een wolf te zyn, zo dat hy er verfchtiden heeft aangevallen, en verwoord in het veld, ten laatflen wierd hy gevangen, en verbeelde zich noch dat hy een waare wolf was, het onderfcheid was alleen, dat de huid met omgekeerde hairen was bewasjen Het fchynt dat ons gevoelen nopens het voorafgebeelde ongeluk, van den Koning ftrydig is tegen het voorheen geftelde, nochtans kon hy door een Godvruchtige leevens manier dat hebben voorgekomen, en daarom is het niet waarfchynlyk dat dit gefchied is door natuurlyke oorzaaken, wy weeten eveuwel dat God zyn wraak willende oeffenen, dikwils hulpmiddelen neemt (*) Metamor. ij v. p. m.746. (j\ Obfervat. med. rar. de Lycantrop. obferv. 1,  64 DE ZIEKTE VAN NEBUCADNËZAR neemt vari natüurlykë zaaken, gelyk blykt wanneer hy den dood had bedreigt aan Hiskia, ( waar van wy in 't vervolg zullen handelen ) en zyne gebeden verhoort zynde, heeft hy hem het leeven gefchonken met een klomp vygen op zyn gezwel te laaten leggen, het geen een geneesmiddel geweest is tot zyne herftelling. Hy heeft immers Herodes door zyn almacht, door de wormen laaten verteeren, welke meri gemeehlyk gelyk ook de Pest tot de toom Gods brengt, maar moet niet ieder een bekennen, dat die veroorzaakt word door de bedorve lucht; gelyk als andere befmettelyke ziektens. OVER DE ZIEKTE VAN JOB, DES HEMELS TUCHTELING. Indien er een boek in het H. Bybelwoord aandacht verdiend, zo behoord ook daar toe het Boek Jobs, dewyl het niet alleen een kort begrip van de natuuikundige Godgeleerdheid behelst, maar ook een voornaame befchryvingvan alle natuurlyke zaaken, met een verheven en cierlyke ftyl, en eene deftige redenwis-  66 OVER DE ZIEKTE geweest (e), maar ik zie geen redenen van gewicht bygebracht, waarom den naam van Jobab verkort zoude zyn geworden in Job (ƒ). Anderen zyn van gevoelen dat hy zoude afkomftig zyn uit de tweede vrouw van Abraham, Keturah genaamt, dewyl er gezegt word dat Abraham by haar had verfcheide Zoonen, welken hy gefchenken gaf, en zondze weg oostwaards naar het land van oosten (g~); waar uit zy afleiden dat Job uit dit gedacht zou herkomftig zyn, en wel van Midian de vierde Zoone Abrahams uit dat tweede Huwelyk. Dit zy hier van genoeg, want om er naauwkeuriger na te onderzoeken, altans om er iets van vast te ftellen, vind ik geen andere bewysgrond, als gillingen. Het alleroudfte boek het welk wy vinden, moet met recht genaamt worden het boek Jobs, doch van den Schryver deezes boeks zwygt de H. Schrifti zommigen zyn van gedachten, dat het zelve al gefchreeven is in de tyden der Patriarchen, en verfcheiden bepaalen het omtrent den leeftyd van Mozes, of tusfehen de tyd van Abraham en Mozes, of dat het zelve gefchreeven is door eenlg ander Propheet, of door Koning Salomo; De Heer Ligtfoot is van gedachten («) Gen. 3«: 33. (/; Cocc. op. torn 1 lib. Jobi. (l) Gen. is : a-6.  van job. e? en dat het door Elihu zelfs gefchreeven is, andere zyn van oordeel dat Mozes het heeft gefchreeven , of dat hy dat boek in Midian heeft gevonden doe hy als een balling aldaar verkeerde, 't welk noodzaakelyk naar het gevoelen van de zulken moet volgen, die vastftellen dat het fchryven van God zelfs eerst begonnen is, doe hy de twee fteene tafelen der Wet op den Berg Sina'i gefchreeven heeft; het oordeel van den geleerden Beza in dit ftuk behaagt my zeer, en kan allen genoegen geeven, het is zeer onzeker, zegt hy, wie de fchryver deezes Boeks is, en al wat daar omtrent kan gezegt worden, P unt enkel cp zeer losfe gis fit?gen. Derhalven, als de Schrituür zwygt kan het voor ons geen groot nut zyn te fpreeken, byzonder als wy zien dat 'er zo veel gefprooken is, waar aan wy ons werk en gebruik vinden ; als wy maar verzekerd zyn dat de Geest Gods de ingeever zy, behoeven wy* ons niet zeer te bekommeren wie de penne gevoerd hebbe. Dat dit Boek van zeer oude tyd is kan nie« mand lochenen, ten bewyze hier van dient i, om dat men in dat boek nergens eenig blyk vind van den uittogt der Kinderen Israëls uit Egypten, noch van Mozes, of van de Mofaifche Wet. 2. om dat hy als een Aardsvader en opperhoofd van zyn huisgezin geofferd heeft voor E 2 de  68 OVER DE ZIEKTE s de zonden van zyne kinderen f h ); nu weet men dat het nergens geoorloft was te offeren, dan in den Tabernakel, of na den Tempelbouw in den Tempel, doch van die gebouwen word in Jobs Boek niets gemeld: derhalven ^heeft hy ivoor die tyden geleeft. ten 3 om dat Job fpreekt van gepleegde afgoderyen (/) , welke in die oude tyden was, de aanbiddinge van Zon en Maan, die eertyds by de nabuarige Chaldeërs en Phamiciers in gebruik was. Zommigen hebben zelfs de Jaaren van Jobs leeftyd willen bepaalen, en d at dezelve zouden overtreffen die Jaaren, welke in Mozes tyd doorgaans bereikt wierden, het geen voor de oudheid van Jobs Boek zou pleiten : zy onderftellen dat Job al zeer oud was toe hem de plaagen overkwamen, en dewyl by na zyne herftelling honderd en veertig jaaren geleeft heeft, zo leiden zy daar uit af dat Job meer dan twe-ehondert jaaren oud is geworden ; dog ik vinde het bewys te zwak voor zulk eene flipte bepaaling. Er is al overlang getwist onder de Geleerden, of dit Boek van Job wel een waare gefchiedenis is, dan of het, gelyk zommigen gewild hebben , veeleer een Parabel is, gelyk die van Nathan aan David (k) en van de Rykeman en Lazarus (l), welk gevoelen, of liever (i) ]ob n 5 ( i) 'ob 31: 16, 17 , 18. (*) i Sam u; i, 2,. (.0 Luc. 16: 19.  VAN JOB. 69 ver welke droom, door veele Jooden en Talmudisten, en vooral door de Jefuiten in de wereld is verfpreid, hebbende de Jefuiten ten onrechte dit gevoelen aan den geleerden Luther toegefchreeven. Indien ik, fchoon geen Godgeleerde zynde, myne gedachten hier mag byvoegen, zo zoude ik het hóuden met hun die willen, dat dit boek een waare gefchiedenis is, doch op een dichtkundige wys gefchreeven , in welke alleen de perfoonen handelen, zonder tusfehen fpraak van den fchryver zelfs, en mogelyk ten dien einde, op dat men uit het voorbeeld van die doorluchtige en Godvruchtige, nochtans zwaar bezogte, van al het kwade welke de kinderen Israëls in haare gevangenis van Egypten hadden geleeden, niet onbillyk daar uit zoude leeren; ook geeft ons de Heilige Schrift genoeg aan de hand om te gelooven, dat het door ingeevingvan Gods Geest gefchreeven is, gelyk hy als een uitmuntend Heilige en een voorbeeld der gelovigen befchreeven word (ni). ' Verder is het zeker dat dit een dichtkundig boek is, gelyk de Pfalmen Davids, de Spreuken, Prediker, en het Hooglied van Salomon; de'voorkomende perfoonen op dit Treurtoneel zyn,' God, de Satan, Job met zyn vrouw, zyn drie • 0») Ezech. 14: 14. Jacob. 5: tt.  VAN JOB. 75 men vlakken, die eerst rood , maar langzamerhand blaauw worden, het ligchaam verliest zyn gezondheid en aanzien, naar maate deeze ziekte toeneemt zwellen alle de deelen, wanneer een flaaf door deeze ziekte word aangetast woid hem een wooning in de bosfehen aangeweezen, waar hy verplicht is zyn leeven door te brengen en te eirdigen, zonder eenige gemeenfehap te hebben met andere flaaven; deeze ziekte kan duuren twintig ja dertig Jaaren, en als dezelve tot baar hoogde trap gekomen is, dan fcheiden de vingeren en toonen ongevoelig van malkander, zonder dat de ziekte daar van groote pyne gevoeld, (z) Laaten wy verder zien het werktuig waar mede Job zich krabde, het was ann de Grieken ogpccKcv een pot of potfeherve, dit woord betekend zomtyds een geheele aarde pot, zomtyds een gebroken duk daar van, een Scherve gelyk wy het noemen, zulke lyders kunnen met de nagels de fchubben hunner zweeren niet afrvten, ook was die ongedeldheid en plaage zo vuil en affchuwelyk dat hy zich zelve niet konde iaanraaken, het kan ook zyn dat de zweeren en builen zyne handen en vingeren tot de nagelen toe, zo verfpreiden vergiftigd hadden, dat hy daar van naauwlyks eenig gebruik had (a): hy r.d „ • had (*) P. Fermm maladies de Suriname pm. 117. (*) Celfus Jib. 3 c.xs. *  B2 DE ZIEKTE DES oude lieden, minder leevendig is, en de denkbeelden en verbeeldingen van alle zaaken worden verward , waar van daan ook de kracht van bet verftand allenskens vergaat. Wysheid en verftand word dikwils in de H. Schrift genaamt Licht, (g) daar en tegen word iemand gezegt met duisterheid overdekt te zyn , of blind te worden, als hem ontnomen is de kennis van alle zaaken, (h~) daarom zegt Cicero (f) met recht, dat het verft and en de redeneen zeker Licht is van het Leeven; hiervan daan word de almachtige genaamt de Vader der -Lichten, (k) derhalven, berooft te zyn van de Zielsvermogens, is als berooft te zyn van het licht der Wereld. Ik weet wel dat deeze verklaaring van verfcheide geleerden word tegengefproken, welke de woorden Verduistering der Lichten, willen uitleggen naar den eigentlyken zin der woorden , te weeten, van de verdonkering der ooger. j doch het verwondert my zeer dat zy niet alles hebben aangemerkt, dat in dit Hoofdftuk bevat is, en ook dat Salomon zulks overbrengt door leenfpreuken; want om de rampfpoeden des ouderdoms uit te fchilderen, moest daar de belediging of vermindering van het verftand > (g) Job 18: s, 6, 7, 06} Matth 6: 23. ijoh. i 11. (») Academ. 4: 8. (k) Jac. 1: 17.  OUDERDOM S. 83 'fond., dac in dén hoogen ouderdom, zo geméén is.,, niet voorafgaan ? en kon dit wel klaarder uitgedrukt worden dan door de verduistering van de lichtende ligchaamen des Hemels, die de Wereld regeeren, en de verwisfelingen van tyden inaaken? want hetgeen men hier voornamendyk moet aanmerken is, dat de Prediker ilraks de gebreken der oogen, onder het getal der kwaaien zal voortbrengen, en het niet is te denken, dat hy van een en dezelve zaak hier tweemaal zou ipreeken. Wy gaan voort tot het naastvolgende. Dat de wolken wederkomen na den regen. Dat wil zeggen, dat de eene kwelling niet ophoud of de andere begint weer, welke den ouderdom geduurig drukt, gelyk inde vochtige landdreeken, en die veelonderhcvigzynaan onweder, want hoewel het fchynt dat de wolken haren regen hebben uitgeftort , nochtans volgen weer andere wolken; deeze ongemakken worden zo veel te zwaarder dewyl de ligchaams krachten van dag tot dag vervallen, en de leevensgeesten verminderden worden; andere uitleggeren verdaan door deeze woorden, de zinkingachtige zwakheeden en ongedeldheden, die den oudert Lieden fchadelyk zyn. Na dat de wysde aller Koningen befchreeven heeft de zwakheid van het verdands vermogen, gaat hy voort tot de kwelling van het ligchaam, Fa en  84 DE ZIEKTEN DES en zegt dat de wachters des Huizes beeven, en de fterken mannen zich krommen, namentlyk de gewrichten van armen en beenen , den menfch gegeeven tot bewaarders en fteun* fels van het ligchaam< zidderen nu, zo wegens gebrek van invloed der diergelyken geeften , als \Vegens de opkrimping der zenuwen en trekpeezen zelve , dewelke het vloebaar zenuw vocht niet met die gemakkelykheid doorflraald in de Jongheid. Niet alleen beeven de wachters, maar dé fterke mannen krommen zich zelve. De 70 Taaismannen hebben: de mannen der fier kt e zufc len verkeert zyn, andere zich zullen omgebogen hebben; de fterke mannen zyn niet alleen de beenen en voeten, maar alle de wervelbcenen van den ruggegraat , het voornaamfte fteunfel van het ligchaam, die het lyf als fterke man* nen fchooren en draagen moeten, die door de Jaaren verflapt eri verzwakt geworden zynde, nu het ligchaam niet meer overeind kunnen houden, hier van daan komt het dat de ouderdom, die als drygt dat hy zal ter neer Horten of vallen, op een ftok leunt, en de aarde aanziet4 waar uit hy is voortgekomen, het welk C. Gallus fraai befchryft door zyn eigen voorbeeld. ■ Nee ccp-lum JpeStare licet, fed prona SeneStus Terram, a qua genita est, et reditara videt. T't triper, prorjüsquequadrupesutparvidus infant: Et per Jbrdentem fiebile ferpit bumuni. Ver-  OUDERDOM S. 85 Verders zegt Salomo, de Maalflers /laan ftille, de tanden worden eigenaardig door den Prediker maalflers genaamd, of molentanden, of anders kiefen, dewelke uitgevallen of verdorven en vergaan zynde , niet meer bekwaam zyn om harde fpyze te konnen vermaalen,, gelyk tot de verdouwing echter yereifcht word, waar by teffens de maag-en darmfmerte komen, ik heb hier het grondwoord overgezet in het meervoudig Molentanden, waar in ik verfcheide geleerden heb gevolgt, want het meervour dig word alhier door den Schryver gebruikt, die naderhand het eenvoudig getal, doch zeer, vcrfchciden in den zin,, gebruikt, waar hy handelt van het gevoel en van den fmaak, het welk wy flraks zullen toonen, als wy tot die plaats zullen gekomen zyn. Van de Tanden gaat de Prediker voort tot de O ogen, die door de ven/Iers zien, zullen verduisterd worden , de 73 Taaismannen hebben, Zy zullen verdonkert worden die door, de gaaten zien, Luther beter , die gefichten werden finfter durch die Fenfler; dat is het gezicht word duister. Door het woord oira-q venflers, kan men zeer gevoegelyk verflaan niet alleen oogleeden, welke men beter zoude kunnen vergelyken by valdeuren der venflers, maar ook het doorfchyF 3 nend  88 DE ZIEKTEN DES de zintuigen, en merkt in de dercie plaats aan het gehoor, en zegt, dat de Zanger esfen zullen nedergebogen worden, de hardhoorigheid is den ouden lieden gemeen, welkers gehoortrommel vol rimpelen word, gelyk. ook de andere vliezen en fpieren tot het gehoor dienende. De Zangeresfen zyn de ooren zelve, het geheele. werktuig van gehoor, 't we'.k ten eenemaal verzwakt wórd: de Schepper heeft ons het gebruik van de ooren gegeeven tot het gehoor, in de zamenleeving onder de menfehen, hier word de ouderdom beroofd van dit zintuig, dewyl hy maar een kleine buiging van het gezang en van de fpraak verneemt; hier over klaagt Barzillaï in de Joodfche Historiën (m ) toen hy tachtig jaar oud was, zoude ik meer kunnen hoor en naar.de. ftemme der Zangers en Zangeresfen ? Tot noch toe is 'er geen einde aan de ongemakken des ouderdom*, daar zyn noch anderen overig en wel de duizeling, de vrees voor de hoogten , en verfchrii kingen op den weg , de jo Taaismannen hebben zy zullen na de hoogte zien en verfchrikkinge op den weg, of gelyk Aquila, van beevbige zullen zy beeven op den weg. Het is voor een oud man ondoenlyk op roo- rens, (ra) i Sam. 19: 3j.  O U D E R D O M S. 89, rens,daken, bergm te klimmen: de ademhaalin r ontbreekt, en de duizeling bevangt hem, en fchoon de oude lieden al op een effen weg gaan, zyn doch hunne gangen wankelbaar, door de zwakheid van de leden en het zuizebollen; hoe veel te meer voelen zy niet zelden hunne traagheid op de fcherpe en hobbelachtige wegen, en zyn in gevaar om te ft uikelen of'te vallen, moeten zy van een hoogte ncderftappm, zo zyn zy in gevaar om te ftruikelen, moeten zy de hoogte op gaan, zy zyn altoos bcvreest, hunne beenen te flooten, niet zonder reden dan worden de oude lieden verfchrikt, temeer, wyl de fchrikverwekkende denkbeelden van het vallen, geftadig voor bunnen geest zwerven. Onder het getal der zintuigen blyft 'er noch een overig, genaamt de Reuk , welke de welfpreekende Prediker zeer fraai alhier befchryit, en zegt, de Amandelboom zal bloeien. Met welke woorden de Prediker zo veel zeggen wil, als of de oude lieden in een gefladigen Winter leefden, wyl zy niet meer gelyk in het voorjaar en in de zomet den aangenaamen reuk der bloemen en planten gewaar worden; wy leeren uit Plinius (n) dat deeze boom des winters bloeit, wanthyfchryfti^ de Amandelboom de eer[le van allen bloeid, en wel in de maand van January. , , r , F 5 Doch t») Lib. 16 $ 41 Harduin.  jo DE ZIEKTE DES Doch andere uitleggeren willen hier door , verdaan de gryzigheid der hairen, als een voorbode van den dood; doch ik kan niet begrypen, hoe men de grysheid door bloemen van Amandelen kan uitleggen; wie zou kunnen gelooven, dat de wyze Prediker, na dat hy de vier zintuigen duidelyk had afgemaalt, de vyfde zoude willen verzwygen? de gryzigheid der hairen is altoos geen teken van hoogen ouderdom , zyn 'er niet verfcheidene gelyk de onder vindinge leert, die in de kracht van hun leeven gryze hairen draagen, noch minder kan ik begrypen dat men den Amandelboom hier toe bybrengt, dewyl de Amandelbloemen niet wit zyn, maar rood purper van couleur; Tot dus 'verre van de zintuigen, laaten wy overgaan tot het volgende. In den hoogen ouderdom zyn de gemeene kwaaien de Breuken, als de zakbreuk, netbreuk en darmbreuk, deeze allen brengen een gezwel naar buiten voort, deeze fchadelyke toevallen wilde wysde aller Koningen, metdeSprinkhaanenvergelyken, en zegt, dat de Sprinkhaan zich zeiven een last zal weezen. De Sprinkhaan of Kreekel zich zeiven zal draagen, dus vertolken wy het Hebreeuwfch 3Jnn bUfiD^ de jo Taaismannen hebben naxwQii jj a.%tij , de Arabifche overzetting, in het  IQ4 VAN DE LAMMIGHEID. werk houden, zeggen, dat 'er geen baden gevonden worden, waar door eenige ziektens kuny nen geneezen worden , en dat zy zelfs t' eiken jaareta.K.ov, t welk Christus door zyn macht verfchafte aan de kranke, en op dien was het ook het bekwaamfte, om dat deeze ziekte zo veele jaaren was veroudert, en door natuurlyke middelen niet kon overwonnen worden, en hieruit blykt zonneklaar, dat de Goddelyke macht in deeze vereifcht wierd. De Lammigheid, is een eigenaardig zinbeeld .rs.v8.3uJ ,1.:'i., M • M v&*jer  io8 VAN DE LAMMIGHEID. der zielsverzvvakkende zonde, die ons altyd van alle kanten omringd, traag, flap, en ongeneigd maakt tot alle goed (/). Maar door de kracht van den Heiland der wereld kunnen en moeten wy onze eigene en onzes naalïens flappe handen en traage en lamme kniën'weder oprechten en verfterken, op dat wy vaste treeden met onze voeten maaken , en niet als lamme en gebrekkelyke ftruikelen, maar veel eer gezond en fterk mogen worden (W). {I) Hebr. 11 v, r-, vei gel. c 12. v. 13. (w) Jef. 35; v. 3. Ff. 17 v. 15. Jef. 40 v. 31. V A N D E BEZETENE R Aaiu,cvt ^cutvng, zyn Bezetenen van den duivel, waar van gewag gemaakt word in de Heilige Euangelien (a ). Die op omflandigheden van deeze elendehngen , door Chrilius geneezen, naauwkeurig acht geeft, die kan zeer licht vermoeden dat zy geweest zyn dolle menfchen, welke men in ziek- of byzonder daar toe gemaakte dolhuizen pleeg te'bewaaren en te onderhouden; zy zyn geweest zeer wreed, ongetemd en woedende, zy braken ketenen en boeien, <4) Matth. 8 v.28. Mare. 5 v.a. Luc.8v.27.  VAN DE BEZETENEN» 109 ?r«&»c kcu ahvrttg waar mede zy gebonden waren , zy onthielden zich in de graven, in fteenklippen. of heuvelen uitgehouwen , dewelke, gelyk bekend is, buiten de iïeden en dorpen geweest zyn, alle deeze dingen zyn aan krankzinnigen , maanzieken en droefgeeliigen eigen, nergens, ten zy zy met ketenen waren gebonden, was men veilig, zy waren bofch- en berg-zweevers, by aldien zy op zich zelve gelaaten worden, zy fchuwden menfehelyke verkeering en waren met zodanige fterkte voorzien , dat zy de boeien en ketenen verbraken, om dat de leevensgceften door een ziltige fcherpigheid tot onmaatige bcweeging aangedreeven zynde, onophoudelyk wierden aangeprikkeld. Omtrent de Bezetenen moeten wy hier in het byzonder aanmerken, dat zo'wel het vermogen der kwaade geesten, als de Goddelykheid en waarheid van 't N. Verbond te kort gedaan word, indien men in navolginge van verfcheide geleerden, alles wat van de aangevogtctcn en Bezetenen in de Heilige Schrift gemeld word voor enkel ziekten des gemoeds, voor milt en lyfmoeders kwaaien, ,of voor zwaarmoedige en zwartgallige verbeeldingen en droomen wilden gehouden hebben, of als men met anderen, wel niet de ligchaamelyke Bezetenen van den Satan loochend, maar die doch niet wil  iïó VAN DE BEZETENEN. wil toeftaan, als plaats hebbende onder de Christenheid. Want fchoon thans de meeste die voor bezetene menfchen, pleegen gehouden te worden, onder de zwartgallige zyn te tellen, en 'er veele fabelen zyn nopens 't geene men te voorcn van zommige duivelfche ziekten heeft voorgegeeven, zo is zulks nochtans geenfints op die der bezetenen te pasfen , van welken in her Euangelie gefproken word. Men kan den Satan de beweeging en werking op het ligchaam niet ontzeggen, als het met Gods toelaating is, wiens redenen van zyn beleid en voorneemen, fchoon verborgen, echter rechtveerdig zyn, dat genoegzaam blykt uit de hiftorie van Job, doch de Heere heeft deeze kranktens geneezen door het gebod van zyn wil alleen, waarover de aanfehouvvers verbaastftondcn. De Zaligmaaker heeft daar door getuigenis gegeeven, dat hy was de Mesfias, komende om zyn volk te verlosfen van deszelfs zonden, en zich barmhartig willende toonen tegen de elendelingen om die te geneezen, door wonderwerken. Wy ontkennen geenzints, dat 'er onder dat flag van ziekte, die niet minder hevig zyn, gevonden worden, die alleen van natuurlyke oor- zaa-  VAN DE BEZETENEN. in zaaken afhangen, welke wy noemen Mania, welkers oorzaak zyn zitplaats heeft in de hersfenen, het geen klaar blykt uit het openen van de ligchaamen aan deeze ziekte geftorven, dat de mensch door deeze ziekte aangetast zynde, daar door op een wonderlyke wyze worde geteifterd en met onzinnigheid gekweld, het geen zomtyds de krachten der natuur te boven gaat, welke zeer jammerlyk het ligchaam verwoest, niet alleen door fterke maar te gelyk door onvrywillige beweegingen, dewyl deeze ziekte voortkomt uit de kwaade gefteldheid des ligchaams, zo als andere ziektens, en op dat dit klaar blyke, zo zal het niet ongevoegelyk zyn, hier kortelyk iets te zeggen van de onzinnigheid, niet van die, welke de kwaade koortfen verzeilen, of met de tusfehen poozende koortfen eindigen, welke men noemd cppivn^a., en altoos kort van duur is; maar die welke in het ligchaam is, en een langduurige ziekte veroorzaakt en plaats heeft zonder koorts, 't welke Aretaeus ons fraai befchryft (b). Derhalven is alle ziekte van onzinnigheid een belediging der denkbeelden, welke denkbeelden van de ziel hun eerfte oorfprong hebben, om dat zy op 't een of andere voorwerp al te veel (b) De Caufis. & fïg. morb acut Lib. i, cap. 6. pag. 3i Celaturel. de morb. Chronic. i-ib. z cap. 5 pag. 316.  iso VAN DE BEZETENEN. is Heilig, nadien zy meenden , dac eenige kwaade geesten in de menfehen waren ingegaan, Want de ziektens die door kwaade Geleigeesten den menfehen wierden toegebracht, konden niet door geneeskunde worden weggenoomen, volgens het gemeene gevoelen en hunne hersfenfehimmen, maar dit moest door heilige gewoonten en plechtigheden gefchieden. Der: halven heeft Hippocrates , de Prins der geneesheeren , een allernuttigst boek gefchreeven, en geleerd, dat geen ziekte Goddelyk, dat is door God gefchiedde, en vermaant, die geenet\ te houden voor Guichelaars, welke dusdanige dingen uitflrooien onder het gemeene volk om haare onweetenheid te bedekken en onder, een dekmantel van Heiligheid dezelve blindhokken. Voorts wat betreft de macht, die de Duivel zoude hebben over het menfchelyk ligchaam, eertyds gelooft door de Jooden en andere volkeren , geld hier niet',' want waar natuurlyke oorzaakén zyn, kunnen evenwej door Goddelyke macht ziektens worden aangebracht, doch dit gedeelte moet men hier niet byhaalen, ten zy dat het kiaarblykelyk is, darde ziektens door Goddelyke macht gefchieden, gelyk wy te vooren hebben gezegt. Niets is 'er, waar door deeze elendige iterye- lin-  VAN DE BEZETENEN. 121 hngen meer worden gefoltert dan door deeze ziekte', die voor. het oog zeer wonderlyk en affchuwelyk is, het welk uit de ongeileldheid en gebreken hunner ligchaamen voortkomt, gelyk wy dagelyk ondervinden. Derhalven kan God zelfs door zyn macht en zo als hy wil natuurlyke oorzaakén, of ook goede Engelen gebruiken , om. aüerly foort van kwaad toe te brengen , aan alle gedachten der menfehen : en niemand denk ik zal gelooven, dat aan de kwaade geelten. zoude toegelaaten zyn, naar, hunnen vryen wil , den mensen te kwellen met razernyen. of andere ziektens, het is niet noodzaakelyk meer hier van te zeggen, dewyl daar over verfcheide Godgeleerden , zo hier als in Engeland, breedvoerig hebben gefchreeven. Op dat ik een einde maake van deeze Bezetene Ziekte, gaa ik over tot de wyze op welke deeze ziekte moet behandelt worden, welke wy kortelyk zullen aantoonen; voor eerst moet men vooral in 't oog houden, dat men hen van de angstvalligheid en fchrikverwekkende denkbeelden , die zy te vooren hebben gehad, zoeke af te trekken, want het eene denkbeeld baart het - andere, en de verandering dus gefchied zynde, word de ziel van die gefteldheicl afgetrokken in welke zy te vooren was, waarop H 5 ver-  VAN DE BEZETENEN. 123 vermyden alle gevaaren die hun zouden kunnen overkomen. Wat de geneezing aangaat en de geneesmiddelen zelve, men moet de kwaade vochten zoeken te verdunnen en te zuiveren, en de onregel maatige beweeging der dierlyke geeften zoeken te bedwingen, derhalven moet men zo als het behoord aderlaaten, fpuig, purgeer, blaartrekkende en fnocrtrekkende middelen aanwenden, en dikwils verkoeling van 't hoofd, hier kan noch bygevoegd worden alle fterke rieking , die de neus treft, voornaamelyk de Duivelsdrek, Myrr,hje en de Gum-galbanum. Noch is de Camphora , boven maate gebruikt, zelden van nut geweest, in uitzinnige beweegingen en flaapeloosheid, maar meer is van nut, voornaamelyk wanneer de hitte van de koorts prangt, dat men dikwils laat gebruiken, zo veel als de maag kan verdraagen, de falpeter. Einde! yk moet men zorg draagen, dat ze hebben een fchraale leevenswys en matige beweeging van het ligchaam, zo echter dat het ligchaam niet al zwak word, op dat zy niet in ziektens vallen die tegenftrydig zyn aan de uitzinnigheid, welke de oude Geneesheeren hebben genoemd Cardiacum (0), dat is, dat de zieke niet valle in verzwakking des ligchaams, want zo, dit gebeurd, en de krach- (») Celf. Lib. 3 cap. 10 pm. 156.  524 VAN DE BEZETENEN. krachten van tyd tot tyd verminderen, zo zyn. in 't vervolg de geneesmiddelen van geen nut > en den mensch brengt vervolgens droevig zyn leeven door, helaas! dikwils voor de mee&: al te lang. V A N D E MAANZIEKE N Zommige oude Geneesheeren hebben nopens de vallende ziekte, of de Cowitialis morbus (a) begreepen , als wierd dezelve onmiddelyk van de Goden toegezonden, en noemde die daarom de Heilige ziekte, Ilippocïates noemt dezelve ook zo in een geheel boek, maar nochtans heeft hy geleerd, "dat 'er niers in deeze ziekte meer als in andere tegen de natuur is, indien wy derhalven in andere ziektens Gods hand niet behoeven te erkennen, behoeven wy het in deeze Ook niet te doen, ziet ook Calhis Aurelian ("£), en verfcheide redenen van deé ze benaaming brengt Aretteus by (c)\ deeze ziekte word ook genaamd Heraileus morbus^ om dat Hercules deeze ziekte zoude zyn ondermtDÓDieJ Lrr.j >ns^ twddari v : wor(a) Deeze ziekte..word.aldns.genoemt, omdat de Romeinen hunne Staatsvergadering afbraken als 'er iemand door'deeze kwaal wierd overvallen, van het woord Comitiahs dat tot een Staatwyze vergadering behoord, {b) Lib. i cap 4 de Morb. Cron. (e) Lib. i cap. 4.  VAN DE MAANZIEKEN. 15.5 worpen geweest (^), of wegens de grootheid van deeze ziekte, ofmogelyk wegens de moeielyke geneezing, om dat men wel de krachten van Hercules daar toe nodig had, en meer andere naamen kan men by de Schryvers vinden, zy word ook genaamd Maanzuchtige of Lunatici, om dat deeze ziekte-afwisfeling van den invloed der nieuwe en volle Maan afhangt, doorgaans bemerken wy dit niet alleen in vallende ziektens, maar ook in de ftuip- en kramptrekkende beweeging (e). Deeze Elendigen worden a-'zXnyia, fyptveg Maanzieken genaamd, hoewel de Euangelisten nopens de benaaming dier bezoeking niet overeentremmen, Mattheus zegt (ƒ) hy is maanziek; Marcus(g) dat hy een flomme geest had, Lucas (h) eenvoudig een geest neemt hem, de Schryvers verfchillen ook in de omftandigheden, by Mattheus word gezegt, hy is in zwaar lyden, want menigmaal valt hy in V vuur en menigmaal in V water; by Marcus, waar hy hem ook aangrypt, fcheurt hy hem en fchuimt en knarst met zyn tanden en verdorret; by Lucas, een geest neemt hem, en van (tonden aan (d) Ariftoteles problem.fect. 30 queft. 1. Galenus cöm. mentar. in Lib. 4 Epidem Chart. tom 9 p. 550 («1 R. Mead. de imp. Sol. ac Lunae defertat. (/; Cip. 17 v. if-j.8. (j) Cap.9 v. I7&fcq. - («) Cap. 9 v. 39.  126 VAN DE MAANZIEKEN. aanroept hy, en hy fcheurt hem dathy fchüWt en wykt naauwlyks van hem, en verplettert hem. Het blykt nochtans zeer klaar uit de befchryving van onzen E.vangelifcheh Geneesheer Lucas, dat dit kind is behebt geweest met vallende ziekte (i). Wy zullen ter meerder opheldering verder zien en overweegen de 'ftukken die op de vallende ziekte haare betrekking hebben, welke ons de Geneeskunde leeraart. De vallende ziekte is een wötiderlyk eri eis felyk fchouwfpel, in het oogenblik dat deeze boosaardige ziekte haaren aanval doet, weetet. de elendige Lyders en Lyderesfen veel al niet wat hun overkomt, 'de kinderen met deeze gruwzaame toevallen behebt, raaken wel eens aan 'tfchreien, en deeze ongelukkigen weeten niets te zeggen , en gevoelen ook alvoorens niets, maar in het gemeen vallen zy plotzelings tegen den grond, verliezen hun gezicht en alle gevoel en gewaarwording, zy knypen de duimen ^gemeenlyk zeer fterk in de handen, de mond fchuimbekt als van een toornige, de oogen ftaan verdraaid, zy flaan met het hoofd, ftooten en trappen met de handen en voeten, op een vreeslyke wyze, zy hebben een zeerbezwaarlyke ademhaaling, knersfen fterk op de tan- (i) Loc. cft.  VAN DE MAANZIEKEN» 127 'tanctëh, byten zich zomtyds vreeslyk in de tong, en geeven zomtyds een verfchrikkelyk geluid, wanneer zy by zich zeiven komen en bedaart geworden zyn, weeten zy net zo veel yanhet toeval als of hun niets was wedervaaren, zyzyn ten eenemaal afgemat als door een zwaare arbeid. Laaten wy verder zien wat deeze maanzieke gebeurd is, zy vallen meenigmaal in het vuur meenigmaal in V water, de oorzaak meerendeels legt in een fcherp vocht buiten de vaten geraakt, en tusfehen het harde breinvlies of dura Mater gehegd, het welk Hippocrates heeft aangetoond; dus komt het dat die elendige, de -harsfens bezwaard zynde van fcharpe vochten, op de voeten niet liaan konnen maar ter aarde nedervallen, dus kan men gemakkelyk begrypen, wanneer deeze elendelingen by vuur of water die toevallen krygen, eirzy daar invallen, worden zy door het vuur verbrand of in het water 'verfmoord, en ook wanneer zy voorover op het aangezicht vallen op een zacht bed, worden zy zeer licht verflikt*, en dus is het noodzakelyk, dat men hen zorgvuldig bewaard, ja zo het mogelyk is, hun van geneesmiddelen voorziet om hen te herflellen. Deeze Maanzieke Geest is dan flom, dan roepende;'de dagelykfche ondervindinge heeft my en anderen geleerd, dat die met vallende ziekte be-  VAN DE MAANZIEKEN. 133 kwaade hoedanigheden van de dierlyke geelen kunnen verbeteren en herftellen, en wel die geene welke groote vermogens bezitten, om de vochten te verdunnen en door het zweet uit het ligchaam te verdryven, onder deezemuntenuit, de wortel van de kleine Valeriaan, mannekens Peone , Rusfifche Bevergeil, de natuurlyke Berg-Cinnaber, en de riekende gommen, deeze moeten niet fpaarzaam, maar alle dag gebruikt worden, nochtans moet men tusfehen beide een Purgeermiddel gebruiken waar van niets voortrelfelyker is dan van heilig bitter een aftrekzei gemaakt met witte wyn, men heeft ook al voor langen tyd gepreezen den Eiken Marentak , maar ik heb door ondervinding bevonden dat het een onnut hout is, en geen reuk. noch fmaak noch eenige deugdelyke kracht heeft om eenige hulp aan deeze ziekte te geeven , de aanpryzing van dit middel is door het bygeloof der Priefteren van de oude Franken of Druiden. in zwang gekomen. Men heefteenigen tyd geleeden waargenomen(waar 'van ik ook ondervinding hebbe ) dat bladen van orange-boomen een zeer goed middel is tegens de vallende ziekte, en andere ftuiptrekkingen. De Heeren M. de Haan en M. Locher , hebben daar van gelukkige uitwerkzelen gezien, en zulks wereldkundig geI 3 maakt,  136" OVER HET BLOEDVLOEDEN De oorzaak van deeze maandelyke zuivering is aan den overvloed van het bloed, en aan het maakzel van de baarmoeder toe te fchryven; het bloed, dat alle de aderen des ligchaams, eh in het byzonder die der lyfmoeder opzer en verwydcrt, en eindelyk door de uiterfie opening der moider-adertjes dr'ngt, welke ook geen klap-vliezen hebben gelyk andere aderen, dus geen tegenfland kunnen bieden, vloeit daar op zo lange af, tot dat alle de vaste en vloeibaare deelen weder in derzelver behoorlyk evenwicht herftcld- zyn. De goede Schepper heeft aan de vrouwen, meer 61oed bedeeld als aan de mannen, om dat de vrouwen tot de dracht en baaring der kinderen meer bloed noodig hebben, op dat de vrucht zonder nadeel van de moeder,' negen maanden lang in derzelver baarmoeder woonen mogt, en wel in zulk een behoorlyke maate, als met dat groote einde o'vcreenkomftig is. Op dat de bloedvaten, buiten de zwangerheid, door al te veel bloed met mogten bezwaard worden, heeft de Allerhoogfte , hier voor willende zorgen, aan de vrouwen eene maandelykfche ontlasting gegeeven van het overtollige bloed, welk hun anders veele ongemakken zoude veroorzaaken , gelvk de ondervinding dagelyks ieerd; wanneer deeze maandelyke ontlasting op .1 hfat  VAN EEN VROUW. 137 haar tyd niet komt of geheel ophoud, worden daar uit veele ziektens geboren, gelyk in de Schriften van de Geneesheeren kan gezien worden, of de natuur zoekt wonderlyke en ongewoone wegen om zich te ontlasten van dit overtollig bloed, het zy door de long, maag, borften, pisblaas, ooren, en meer andere wegen (c). Deeze maandelykfche ontlasting heeft de natuur niet alleen aan de vrouwsperfoonen gegeeven, maar ook, gelyk daar van verfcheide voorbeelden zyn , aan ( mansperfoonen , welke alle maanden het overtollige bloed door de mannelyke roede of door andere wegen loosden. Deeze Maandftonden krygen de vryfters in fommige landen vroeger, in andere laater; in heete Oosterfche landen zelfs al in haar twaalfde jaar en noch eerder, het welk de reden was dat ze by de Jooden in dien ouderdom eerryds al pleegen te trouwen, gelyk ook heden in de Oost- en West-Indien gefchied, men rekent anders hier te lande het begin dier maandftonden gemeenlykmet haar veertiende Jaar, nochtans kan men verfcheide voorbeelden van vrysters anntoonén van minder Jaaren, te weeten van éétl, vier, acht en negen Jaaren. De ophouding ■ I 5 van (e Stalpart v. d Wide Obfervat. tom 1 p. i_6, tom.i P- 342» 344 > üó4 TuJp üuiervat. pag. 243,  138 OVER HET BLOEDVLOEIEN van deeze maandelyke Hondenrekend men door-, gaans met haar 49 Jaar, ook wel eerder, dewyl als dan de vruchtbaarheid ophoud, en de natuur geen bezwangering meer toelaat. Nochtans vind men in de Heilige Schrift zeldzaame buitengewoone en wonderdaadige gevallen, gelyk van Sara enElifabeth, die in haaren hoogen ouderdom baarden, als het reeds by haar ophield te gaan naar de wyze der vrouwen, die, volgens beloften van God, echter noch zwanger zyn geworden, en kinderen ter wereld hebben voortgebracht (i). Deeze maandelyke ontlasting hebben zommige aan de maan toegefchreeven, als of de maan zelve met haaren invloed of door haar af en toeneemen dit te weeg brengen zoude, doch deeze gevoelens zyn van ouds geweest de leer van de. Fermentatie (e), maar de wyze Schepper heeft het*zo ingericht, dat zulk eene reiniging zich naar de veelerlei verandering van de maan fchikken moest, waarom ze ook niet by alle vrouwsperfoonen op een en dezelfde tyd voorkomt, want zommige hebben de ftonden omtrent de nieuwe maan, eerfte quartier en volle maan, andere wederom by het laatfte quartier, nochtans kan men niet ontkennen, dat de invloed van zon en maan op verfcheide ziektens werkt, (<<) Gen. i8v. 10. U. Luc. 1 v 13. ) Tract, de irop, fol ac Lun.  VAN EEN VROUW. 139. gelyk de geleerde Mead heeft aangetoond. De oude Geneesheeren hebben deeze bloedvloeden aan een kwaade gedeldheid des bloeds willen toefehryven, en eene vergiftige eigenfchap aan de Honden van de vrouwen, als ol liet maandelyke bloed een (lange vergift was, en de vrouwen, geduurende deszelfs loop, geheel als vergiftig zouden zyn, zo dat zy zelfs andere die haar aannaaien, als betoveren, befmetten en vergiftigen zouden (f) , ja zelfs boomen en planten zouden doen derven, wanneer het maandelyke bloed daar tegen wierd gedort; maar hedendaags zal geen Natuur- en Geneeskundige daar geloof aan geeven, terwyl het overbekend is dat het een rein , goed en gezond bloed is, en dat de vrouwen en vryders door deeze zuivering gezond blyven. Dit bloed kan toevalligerwyze een fchadely-' ke eigenfchap aanneemen, gelyk de ondervinding leerd, het zy door al te groote fcherpigheld of door eenige kwaade doffen uit het ligchaam mede gebracht, het zy ook door al te groote geilheid by zommige wellustige vrouwsperfoonen , waar van de byflaap de fpaanfche ziekte kan veroorzaaken (g) ; men heeft gevallen, dat door een listige ingeeving van het ftondebloed, ver- ~ (ƒ1 Plin. Hard. Lib. 7 c xj. (g) Oosteidyklnft. Med.  T44 DE ZWAKHEID by Hippocrates (&), tegen raïtrvLtTrJi»™ samengetrokken , vergezeld zonder twyffel rep fi'furcf (7x/^ot»j7i, meteendroogehardigheid des ligchaams (c )-, dus zyn bindzelen en fpieren uitgedroogd en flyf geworden van dë gantfche ruggegraat, men moet niet denken, dat het hoofd alleen is omgekromt gewéést wegens de fterke buigzaame zenuwen van het hoofd en den hals, want deeze kunnen ook naar om hoog zien, behouden-, dat den ruggegraat krom is, doch dit is deeze vrouw onmogelyk geweest, als welke haar ganfchelyk niet kónde oprechten, hier op flaat de gemelde ziekte by Hippocrates (w) waar door ojj.ira.\^.^cv t-yavpjov qnixcu de rug krom wt rd. Deeze geest der krankheid was den fatan zelfs, volgens een manier van fpreeken by de Jooden gelyk Leyfer van gevoelen is {e) dat deeze ziekte niet natuurlyk is geweest, nnar door boosaardigheid en macht van den duivel, of door betovering, welke'alle hersfcnfchimmen zyn der Jooden gelyk te vooren is aangetoond, in de verhandeling van de Bezetenen, en ook geheellyk in die zin ttv% noe.mt den Evangelist Marcus de geest die hem het vermogen heeft weggenomen om te fpreeken(ƒ). De on- (b) De Humorib c?p. 3. (c Hij pocrat Ep'd pui. II38. (d) Hippucrat. Lib. de Tier .aflectcjo: 13. («; Leig. p. 139. (J) Mare. 9 v. 17.  VAN DE RUGGE J45 ondervinding leert ons, dat by die geenen die met vallende ziekte gekweld zyn, waar van de Heilige Marcus fpreekt, door de kramptrekkingftuipen, in deeze ziekte gemeen, de beweegipiereh der tong zodanig worden zamengedrongen, dat zy niet met al kunnen fpretken, en dusftomzyn, en ook niets kunnen doornikken. Ook gebeurd deeze verftyving van den ruggegraat dikwils aan die geenen welke langen tyd zyn geplaagt geweest door een kwaal in de lcn denen, de vezeltjes van de fpieren worden in dat geval te zamengetrokken en verftyft, waarom het zeer waarfchynelyk is dat door deeze zelfde oorzaak van de kromte en langduurigheid der ziekte, die vrouw door niemand geneeslyk was, dan door de Goddelyke hulp. OVER HET BLOEDIG ZWEET EN VAN DEN HEILAND. Het bloed is de dicrbaarftè fchat van ons leeven, aan het welk de Schepper van het Heelal aderen en flagadëren, om het zelve binnen te houden, als fterke dyken heeft gelegt, op dat het niet zoude verfpreid worden* K Her  146 over het BLOEDIG ZWEETEN Het bloed is ook de bron van alle verfcheide vochten, die in ons ligchaam worden afgefchei'den; ook is ons geheele ligchaam met een huid overtrokken, het geen dient tot veidediging en befchutting van ons ligchaam, welke huid doorboord is als een zeef, zo, dat wel 125000 openingen door een enkele zandkorrel kunnen bedekt worden, gelyk de geleerde Leeuwenhoek door vergrootglazen heeft waargenomen en aangetoond, door welke zeef of pöri de onzienelyke uitwaasfeming cn het zweet uitdampt. Het is ook bekend van alle eeuwen, dat een gezond en levendig menfch altoos uitwaasfemd over het geheele ligchaam, zo dat hy als met dauw bevogtigt is Ca), het welk genoemt word onzienelyke doorwaasfeming, en wanneer deeze doorwaasfeniing in groote druppels uitbreekt, word zy genaamt zweet, aan welke zo veel geleegen is, dat de mensch zonder dezelve niet gezond blyven "kan, dit hebben Sanctorius Keil en de Gorter aangetoond, in hunne geleerde werken, over de perfpiratio infenfi bilis, weshalven het een zeer heilzaam woord is 't geene God na den val tot den menfch fprak: in het zweet uWes aanfehyns zult gy uw brood eeten (b), want hoewel dit den menfch ten deele als (4) A.Kaau perfpir, Hippoctat. p. 14. ( b ) Gen. 3 v. 19.  van den HEILAND. 147 als een ftraffe opgelegc wierdt, zo heeft echten de barmhartige Schepper, daar in zyne oneindige goedertierenheid en gunft aan den menfch willen toonen, dat hy, door den arbeid, en de 'beweeging des ligchaams, de inwendige warmte vermeerderende, dus de overtollige onreinheid des ligchaams wegneemt. Het zweet is een zoute en met veel water vermengde vochtigheid, die by eene fterke beweeging, en in heet weder, door de zweetgaten van den huid, uit het ligchaam van tyd tot tyd doordringt; het heeft vry veel gemeenfchapmet de pis, dewyl men , hoe meer men zweet, hoe minder men watert \ door het zweeten worden in ziektens verfcheide nadcelige ftoffen uitgewaasfemd, het zweet is ook verfchillendé van reuk, dan riekt het eens naar knoflook dan eens naar pis en drek enz.; van kleur is het zweet veri'cheiden naar den aart der ftoffe die ze medeneemt, dan faffraanachtigl, en na het vermillioen gelykende, en bloedachtig van couleur; wat haar zelfftandigheid aangaat zy is vettig doch wel eens luis- en wormachtig, zo dat men hier uit moet beiluiten, dat de zweetgaten zodanig kunnenverwydert worden, om deze ftoffen, en zelfs ook het bloed uit te laten. 't Was zekerlyk een ganfch buiten gewoon zweet van den Heiland der wereld toen hy in K '& den  Ï48 over het BLOEDIG ZWEETEN. den Hof van Gethfemane bedroefd en zeer beangfl wierd, en waar van de Heilige Lucas ons verhaald, En in zwaar e flryd zynde, bad hy ie ernfliger, en zyn zweet wierd gelyk groote droppelen bloeds die op de aarde af iepen {c). Gemeenlyk fielt men dat de Heiland deiwereld door dien zwaaren flryd we zentlyk bloed heeft gezweet, maar dit word niet gezegt in den text, het was alleenlyk zweet, h-enu S-p^Qu atfj.dTöi gelyk aan droppelen bloeds; dat is, dat de zweetdroppelen zo~groot waren, en zo dik en taai, dat zy gelyk droppelen bloeds gevallen zyn op de aarde; in dien zin hebben ook veele Oudvaders deeze woorden uitgelegt, als Justinus Martyr, Theophylactus, Euthymins en meer andere. Nochtans is het niet onmogelyk; dat het wezentlyk bloed, uit de zweetgaatjes kan uitgedreven worden, gelyk Galenus heeft waargenoomen, die zegt, dat het zomwyle gebeurt dat de zweetgaten zich uittermaaten kunnen verwyderen door veele krachtige geeflen, en dat het bloed daar uit komt, en dus een bloedig zweet veroorzaakt (d), gelyk zommige voorbeelden wegens zulk bloedzweeten by verfcheide Schryveren zyn aangetekend (e). HET (c) Luc. 12. v. 44, (d) Lib. de Utilita Rcfpirat. («) Barthól. Cent i Epistol. n pin. 440. Tulp. Ob' fervat. pm. 145.  H9~ HET EINDE VAN JUDAS. Ik brenge tot de Bybel ziektens ook de dood van Judas, de heiliooze verraader van den Zaligmaaker, die hemel en aarde onwaardig, tusfehen die beiden zich verhing en {Kerf, de gefcheurde ingewanden Horteden daar heenen, zonder begraafplaats te vinden. Deeze aller rampzaligfte dood-van den ongelukkigen verraader Judas, die naar den ftrop is geloopen, heeft aan de de geleerden van alle. eeuwen groote moeite gegeeven , trouwens het enkel woordje «.Tray^seröa* het welk Mattheus gebruikt (a) , heeft een openbaare twistverwekt tusfehen twee mannen van groote naam en geleerdheid, Jacobus Gronovius en Jacobus Perifonius (&). De meefte zetten het dus over, dat de verraader zich zelve aaneen ftrop heeft verhangen; dus befchryven de 70 Griekfche Taaismannen , het ongelukkig einde van den valfchen ftaatkundigen Achitophel (c) , hy verhing zich, a-n-iyxATo alzo ftierfhy (d); ditzelfde woord K 3 ge- («) Matth. vjv.f. (.b) Vid. Differt. de'Morte Judae, & Refponfiones duas ad Gronovium. («) 1 Sam, 177.13. (<*) Heinuus excercit. Sacx,,  i$ HET EINDE VAN JUDAS. gevoelens die meer aandacht verdienen; en wel Van die twee geleerde mannen boven gemeld, Perizonius en Grohovius, die echter met al te veel heethoofdigheid deeze verfchilftukken hébben behandeld. Perizonius had uitgegeeven, Mtiani Var'tas Historias met aanmerkingen 'van hem en van andere Geleerden, waar in hy, daar iElianus handeld over Polia'grus (gj, gebruikt vond de beduidinge van het woord etTrayx^Qai. met welk woord mede de Heilige Mattheus (h) de dood van Judas ons befchryft; dit woord heeft hy naauwkeurig uitgelegt, en zegt dat hetzelve niet alleen de verworging, welke door de ftrop gefchied betekent, maar ook een hooge fmerte der ziele , waar door iemand byna tot de dood word geperst, en overtuigd zynde van zyne misdaaden, zich zelve dikwils den dood aandoet. Gronovius dit niét willende toeftemmen, om dat hy te vooren een boek had uitgegeeven over de dood van Judas, had gezegd dat de elendeling door een vrywillige ophanging zyn leeven had geëindigt, en dat hy óver de bewoording 7rpvrisyé ijttW van Perizonius verfchilde, en zeide , - dat deeze woorden moeten verdaan worden, niet als van de ftervenden, maaralleenlyk van geftorvenen, of van de weggeworpéne doe- (£) Lib. f cap. 8 pm,4o8, O) cap. 17 v.f  HET EINDE VAN JUDAS. 153 ctoode ligchaamen: doch de Heilige Mattheus zegt eenvoudig «7r>jy|Wa («'), maar Lucas uitgebreider (&) -r^v^s yivóyAvog iXdnti DE ZIEKTE VAN jes voort, voorzien met angels; niet minder hebben veele ook hun leeven door eene grauw-, zaame en affehuwelyke luisziekte moeten eindigen, onder het uitflaan van de fehle pynen, en een ysfelyke ft .nk (2,). Diodorus Siculus (V), bericht ons van de Spr'nkhaan eeters % Acrido-Phagi, een zeker volk in Ethiopië, dat als zy oud worden, 'er dan gevleugelde Luizen , of veelerlei. iöorten van ongedierte in het ligchaam groeien, die van een affchuwelyk aanzien zyn, en die hun eerst den buik, daar na de borst, en eindelyk het overige van het ligchaam opvreeten en verteeren , terwyl ze in 't eerfle maar een weinig jeukte en knaaging, doch daar na als zy toeneemen, onuitfpreekelyke fmerte verwekken. De ondervinding leerd my dat de uitwerping van wormen, zo van boven als beneden, en vooral in langduurige heete koortfen een dodclyk teken is; wanc het geeft te kennen dat 'er alreeds een bederf en verrottinge in de ingewanden is. Schoon bovengemelde verhaalen wonderlyk fghyren, waarom zou men echter de waarheid, daar van lochenen? want de lucht is vervult, meer dan men zou geloven, met alle foortcn van diertjes die wy in ademen, de fpys die wy eeten, en ook de vochten die wy drinken, zyn over- («) Bartolin L. C p, 81. («, Lib. 3 cap. 3.  KONING HERODES, 163 overvloedig voorzien mee allerlei foorten van fchepzeltjes, hier van daan kan het gefchieden, dat bet zaad.of diertje zelfs, in de eene of andere plaats van ons ligchaam gebracht word, en daar kunnen zy groeien op de wyze van wormen, en in de ingewanden haare grootte verkrygen, dus de uiteindens van de kleine vaatjes der vochten veritopt zynde, kunnen veroorzaaken ge» zwellen, welke door warmte tot zweeren gebracht zynde, opbreeken, en dus voortbrengen een gelyk gedacht van diertjes of wormen. Geenzins kan, \k my voegen by die uitleggers der Heilige Schrift, welke meenen dat Herodes zoude verteert en gedorven zyn door de tpêtipiwris Luisziekte , trjcvA»?| is een ander diertje als £>&êtfi, de eerde is die de huid weiden, de anderen zyn die het binnende van hec ligchaam af eeten, daar is ook geen twyffel aan, of de Heilige Lucas, zelfs een Artz zynde, zal verdaan hebben de kracht der beide woorden en betekenis; nochtans weet ik, dat by de Grieken de ziekte rO^zipw en v-sro T:KvMy-'*v doorgaans het zelfde betekenen £), endoor degeleerden vermengt word; enKuhnius in zyne aantekeningen op ./Elianus (c) zegt, dathetwoor.d by Lucas s«A?;; onvree het zelfde is, als by Heychius ^êuo-Q^Tcs^d) ; misfehien La heb- (b) lifidor Orig Lib. H c 7. («,.Var. tfiftor. Lib. 4 c, 18. ^.Lib. in vit. Philos.