JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0 Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 3326 8524 HISTORISCHE e m GENEESKUNDIGE VERHANDELINGEN I. Over de Melaatsheid der Jooden. II- de Hinkhïg van Jacob. III. Jacobs Balfeming. IV. den Ouderdom van Koning Davïd. V- IX. . de Ziektens van Koning Hiskia , Asa , Joram, Saul, en Nebucadnezar, X. . de Ziekte van Job. XI. , —— des Ouderdoms. XII. • . de Lamheid. XIII. — de Bezetenen. XIV. de Maanzieken. XV. het Bloedvloejcn van een vrouw. XVI. de Zwakheid der Rugge , met een verltijf- de Rugge - graat. XVII. . het Bloedig zweeten van den Heiland. XVI[I. het Einde van Judas. XIX de Ziekte van Koning Herodes. door C. D. J. Med: Do&: Zs^LT*??. ECHT, j Bij l|j^^N E M E N E MDCCLXXX[. VOORREDE. ooit dacht ik, waarde Leezer! deze verbande' lingen in de wereld te zenden; ecnige jaaren geleeden had ik dit kleine werkje voor my zelve opgefield, maar met geen voorneemen om het wereldkundig tf maaken, edoch op het verzoek en aanhouden van eenige goede vrienden, ben ik te raade geworden om het zelve te laten drukken. Tot den fchryfftyl heb ik weinig aandacht gebruikt , en althans niet gelet op een kiefchen fieraad van onze moedertaal, en eene naauwgezifte [peiling, dewyl ik alleen maar ten doel had, om myne gedachten over deze verhandelde ziekt ens, aan myne leezer en en. goede vrienden , op hun verzoek, mede te deelen. En dewyl 'ik zeer wel bewust ben van de geringheid mijner wetenfchap, in ver gelijking met hun, die zo in de Geneeskunde, als in de Geweidebladeren, tot een hooger trap van volmaaktheid gevordert zijn; zo wil ik dit werkje niet hooger hebben aangezien, dm als een geringe voldoening aan het bovengemelde verZoek ; word het den aandacht van verflandige, in. zonderheid Geneeskundige Leezer en waardig gekeurt, zulks zou den arbeid verzoeten. Wijl ik door het veraf zyn der drukparsfe geen oog over de Corre&iè heb kunnen hebben , verzoek ik vérfchooning over de ingejloopene drukfouten; waarom ik hier agter een kleine Errata van dezelven heb doen plaatzen, VAAR WEL. % VAN DE MELAATSHEID. te behandelen , dewyl zy als zaad vcrfpreid word. Al fchynt de oppervkkte van de huid zagt en glad, nochtans is zy doorboord als een zeef, en mep zulke fyne Port of zweetgaatjes voorzien, dat wel 125000 dcrzelven door een enkele zandkorrel kunnen bedekt worden, gelyk de Heer Leeuwenhoek heeft waargenoomen; door welke Port hec zweet ende onzienelyke uitwaasfeming uitdampt, en ook alle cjuaadaard'ge dampen rondom ons inneemt; dus blykt hier uit klaar dat de befmetting lichtelyk kan worden overgebragt tot een gezond ligchaam. Alhoewel deeze ziekte by ons zeer zeldzaam en ongewoon is, nadien het climaat van onze lucht kouder is, nochtans zegt eenzeeker fchryver , eer) landman buiten Londen gezien te hebben, die met deeze ziekte elendig behebt was, zo dat zyn geheele huid zo wk was als fneeuw,. de wicte fchubben vielen geduurig af, onder welke men leevendig vleesch zag, deeze elendige heeft zyn geheele leeven doorgebragt in moerasfige plaatfen, voedende zyn ligchaam met een weinig geringe fpys, en bedorve water. Hier 'ontmoeten wy een moeielyker onderzoek nopens de befmetting der Melaatsheid aan de huizen, fteenen, en muuren, want men zou naauwelyks kunnen gelooven, dat dit uit de natuur gefchied zou zyn, dat in drooge muuren, en "uit har- VAN DE MELAATSHE'D. 9 harde fubfhmtie gemaakt, zouden kunnen uitgebreid, en gebooren worden de melaatiche vlekken ; nochtans komt my in gedachten dat zulks zoude kunnen gefcieden wanneer de wanden der huizen uit verfcheide fpecien waren gemaakt, gelyk misfchien uit kalk, fleenen, lymachtige aarde en haïren van beesten en diergelyke meer onder een gemengd, uitzweetende, zou kunnen voortgebracht hebben groenachtige of roodachtige kuilkens binnen de oppervlakte (o)y dan kan gezegt worden, dat deeze vlekken gelyk zouden zyn aan fchurftachtigi Melaatsheid, en dus wierd dan gezegd de melaatsheid is in \ Huis, ( gelyk de Text zegt ). Want zeer gemakkelyk kunnen verfcheide ligchaamen, en van verfcheide natuur, onder een gemengd zynde, te zaamen opbruisfchen, gelyk de ftof-fcheikun. de ons leert. Dit vocljt dan allengskens uitkomende en yoortkruipende op de muuren, al hoewel het niet befmettelyk was, zyn 'er noch ans verscheidene van gedagten , dat deeze ongezonde en Hinkende uitwaasfeming, de inwoonders der Huizen veel nadeel en befmetting zoude hebben toegebragt; die uitwaasfeming ech.er is zeer verfchillende, van die welke men in fommige huizen vind op gepleisterde muuren, A 5 waar. Op Levit. c, 14; 37. io VAN DE MELAATSHEID waar uit uitwaasfemd een witkalkachtig en falpetcrig zout, het welk nooit nadeel roebrengt aan de gezondheid. Aan de Priesteren was eertyds de macht gegeeven om de Hüjzéri te bezien •> en wanneei 'zy ondervonden dat deeze befmetting in dezelve was, wierden voor eerst de muuren afgefchrapt, daar na, indien de befmetting in dezelve voortliep of volhardde, wierden de huizen 'afgebroken, en de puinhoopen wierdèn gebragt buiten de ftad op een onreine plaats. Het is bekend, dat men hier uit wil bewyzen, als of God zelfs die huizen onmiddelyk met de pest zoude hebben befmet. Maar het is genoeg bekend uit de Joodfche gefchiedenis- ièn, dat die wyze van fpreeken hun gewoon was, gelyk in alle rampfpoeden en ongevallen, en wel die welke hun fchielyk overkwamen en vreeze aanjaagden, al hoewel zy uit natuurlyke oorzaaken voortkwamen. Ik voor my kan dit niet gelooven, al hoewel zommigen dit vasthouden, daar God zelfs zyn volk gelast heeft om zich van alle onreinigheden te onthouden, hun door wonderwerken heeft willen frraffen ; dit is buiten tvvyffel, dat de Mofaïfche wet zo gefield was, dat het volk moeste een afkeer hebben, van alle afgoderye en alle* onreinigheden, zo dat 'ze VAN DE MELAATSHEID. n ze in hunne fpys geen bloed mogten eeten van de geflachte beesten, noch van zwynënvleesch, en van meer andere onreine dieren , deeze alle bragten een ongezond voedzel aan, en een dik vocht "t welk in deeze ziekte zeer fchadelyk was, en veele ongemakken aan hunne ligchaamen toebragt. Ten befluite van deeze verhandeling zal het niet onvoegzaam zyn , hier iets by te voegen dat de Geneeskunde betreft. Ik heb door dè ondervinding, dat in alle ziektens van diergelyke natuur, geen voortreffelyker middel kan gebruykt worden, dan de Tinei: : Cantharidis, volgens de Edenburgfche Apotheek gemaakt. Dit gekorve diertje, heeft een groote kracht om de pis af te dryven; men weet dat de nieren en de huidklicren een naauwe verbintenis hebben met malkanderen, en wanneer de pis lang in de nieren word opgehouden , dat ze dan door de pori van de huid, als zweet word uit gedreven. Nochtans moet men by tusfehenpoozing den lyderen geeven buikzuiverende middelen, waar door de taaije en fcherpe vochten naar buiten worden uitgedreeven. OVER over dl HINKING van JACOB Wy zullen hier alleen melden, den twee ftryd van Jacob met God , (a) en yoornamentlyk aanmerken de uitwerking welke die op Jacobde Aardsvader gehad heeft, te .weeten de Hinking; de oude Kerkvaders hebben (a) Zommige uitleggers beweeren, dat die perfoon een engel geweest zy, enkel en alleen om dat Hofea c. 12. die naam geeft; Edoch 't geen in het naaste Vers van diezelfde Propheet volgt, wederlegt diers waan duidelyk; Te Btth.!Hvond hy hem, namcatlyk ^HELRE de God der hiirichaaren Dat God zeKe Jacob, te Beth-El ontmoette, zulks blvkt klaar uit het geen hy zegt, ik btn die God van %eih F.l Gen: 31: 13. Het algemeenit.e gevoelen der oude en hedendaagfche uitleggers is diensvolgens, dat deeze Engel Christus was, 1. om dat hy Jatob zezende, 2. om dat de Aardsvader zeide, tk hebbe God gezien •vanaanieZ'Chie tot aar.getichte, waarom hyookdeworstelp'aats Pnië noemde vers 3.0» Het was t en man doch inderdaad God, gelyk op te maaken is uit Jacobs begeert? om van h*em gezegent te worden, vers 26. en zyne meldi: g van hem by den naame van God vers 28. ,0 Dieby Hofea ii., eerst God. vers 3. en dan een Engel ver f genaamd word, deeze was dezelve Engel, dien Jacob in zyne zegening gedachtals de verlosfervan alle kwaad Gen. 48.-ié dat is, de Engel des verbqnds, Mal. 3; 1 Michaël deArchangeljud vs. 9 dat is Christus, geen gefchapenEngel, «och Jacobs befcberm-engel, gelyk zommige waanen. HI^KÏNG VAN JACOB. 13 ben gewild dat deeze gantfche gebeurtenis niet in eene letterlyke, maar geestelyke zin moet verftaan worden. Zommige Jooden en Theodoretus zyn varï gevoelen, dat deeze worfteling in een droom gefchied is, en het verwringen van Jacobs heupe veroorzaakt zy door vermoeitheid, de kond* nachtlucht, of wel door de wonderlyke geftalte waar in hy was gaan flaapen. Edoch in den droom gaat het nooit zö verre, dat de heupe uit het lid word gezet, of dat iemand uit den Oaap opftaande mank word, die te vooren recht op zyn lyf ging, behalven dat ook de vreeze, die zyn broeder by hem verwekt had, hem naar alle waarfchynlykheid weinig lust gaf tot flaapen : dies wy befiuhcn dat het eert waare worfteling is geweest, die Jaeob met God heeft gehad, dir blykt ook om dat Jacob zeide: Ik hebbe God gezien van aangezichte tot aangezicht e, en myn ziele is gered geweest (b), Israël heeft in deeze worfteling God overmogt, edoch fchoon hy de overwinn lar was, heeft hy echter de fterk.e van zynen tegenftreever gevoelt ; dit aanroeren der' heupe gaf Jacob te kennen, dat de tegenparty een Goddclyk perfoon was, en dat dezelve flegts overwonnen wierd, om dat hy van Jacob wilde overwonnen weezen. Het (*) Gen. 31: 30, iS OVER JACOBS verkoopen , doch als zy het vee zelfs op hut» eigen flal hebben geflacht, zo word er eenftemralg van al die geene die uit het Joodendom tot de Christenen zyn overgekomen getuigt, datze deeze agterbouten, eer zy dezelve verkoopen, dapper bezoedelen, ja dat ze 'er hunne kinderen oplaaien pisfen, zeggende: de Goy moeten daar aan Mi/a mefchuna eeten. dat is: de Heidenen of Christenen moeten daar aan de eeuwige dood eeten. Doch ik vertrouw dat ze overal niet even boos zyn, echter is't zeker dat ze uit de natuur de Christenen haaten en dezelve D'U Heidenen noemen. OVER JACOBS BALSEMING. Onder de Heidenfche volkeren hebben de Egyptenaars al van hunnen eerften oorfprong af, zich als liefhebbers der konften en wetenfchappen gedragen, en de naam van een der oudfte en wysfte volkeren te zyn , met recht verkreegen (a). Hierom fchryft men hun ook de («) i Kon. c. 4: 33. Handel, c. 7: iz, BALSEMING. 19 de uitvinding der Artzenykunst toe, en wil dat de eerfte Artzen Egyptenaars zoude geweesk zyn. Cb) Er is dus geen twyffel aan, of de Egyptenaars hebben, gelyk in andere, zoo ook in de konst van Balfemen uitgemunt; waar van P.inius (c) en Cicero Qd) melding maaken zeggende , Het is der Egyptennaren gewoonte de Ligchaamen met fpecery'en bp te vallen, en fkuis Ie bewaaren. Wy hebbeh Ook daar van getuigenisfen uit Herddotus, Diodörus Siculus, Plato, Dioscorïdes, Strabö en meer anderen, en tot meerder bevestiging getuigd Mofes zelfs dat de balfeming van Jacob door de Medieynmeefters, vari zynenZóón Jofeph, Onderkoning van Egypten, gefchiedde; waar van uitdrukkélyk word gëfprokeri. ('i ) Daar zyri noch ten huidigen dage, na verloop van cenige duizend jaaren , gedenktekenen over van hunne doode Lyken, welke uit de Grafkelders en praalzuilen, en uit het zand , in Europa, zoo geheel, als met (lukken gemëenlyk worden overgebragt, onder den. naam van drooge of witte eu gebalfemde Mumia; ( ƒ) B 2 De (i) D. Ie Clerc Hist. med. pm.ij. Jofeph. Antiq. Jud. Lib.'c. 9 (r) Lib. 11: c 37. (d) Tufc. 'Quest $0. («) Gen. $0: 1, (ƒ) Ditiseen Ara- bifcfc 2© OVER JACOBS De drooge Mumia zyn die welke men fomryds vind op de kusten van Libien, lyken van menfchen, welke door de baaren opgeworpen, met zand doortrokken ; en verdroogt zyn door de groote hitte die in dat land heerfcht, men ontmoet 'er mede in de woestynen van Zara, in welke het zand zo fyn is, dat het alles doordringt; en in welke men geen water vind» om zyne dorst te lesfchen. De Reizigers welke de Karavanen niet volgen, verdoelen hier lichtelyk, en komen 1'er fomtyds door den honger en dorst, in om: hunne ligchaamen verdroögen 'er in diervoegen , dat zy het vierde gedeelte van de Zwaarte niet hebben, welke zy hebben moesten, Men' heeft in verfcheide warme landen, ge- lyk biTch woord dat een gébalfemt en verdroogt Lyk betekent. Men moet tn iet gelooven, dat d.e Mumiën, die menin den. koophandel aantreft, wezentlyk uit dc graven der oude Egyptenaar* zyn opgedolven; deze zyn zeldzaam, en men bewaard hen als zeldzaamheeden. Die geene welke men in de Drogistwinkcls vind, komen uit de Levant, en zyn Ligchaamen die door de Jooden en Chriitenen worden gébalfemt; nadat zy 'er de ingewanden uitgehaald hebben, zo vullen zy die op niet harstachtige fpeceryen en Joodelym; zy droogen deeze dus gebalfemde Ligchaamen in ovens, tot dat zy van alle vochtigheid ontbloot zyn. ziet verders hier over Woyt. Gazoph.Med. Phificp. 345; BALSEMING. 21 lyk te Touloufe, zekere grafkelders gevonden, volgens het verhaal van de Heer Lemery, in welke de lyken verdroogen, en met hun hair, zonder eenige balfeming, twee hondert jaarert zonder bederf gaaf blyven. Het is dus met de gebalfemde Mumiën niet gelegen, want die wierden door balfemkonst en zalving toebereid; de Egyptenaaren hebben verfcheide middelen gezogt, om de lyken van hunne bloedverwanten voor het verderf te bewaaren , (g) wy moeten met verwondering B 3 be- (,£) Het balfemen der doode lyken by de Egyptenaars, fproot uit een foort van bygeloof; vermits zy zeer fterk dreeven de Mtttmffuchofis, of tvtrhuizing der menfchelyke zielen ( men zegt dat de Egyptenaaren de eerfte geweest zyn die de onuerfiykruid der zieleri ftaande gehouden hebben ) door de dood, uit het eene ligchaam in het, andere, ook wel in de ligchaamen der Beesten; voor vast geloovende, dat de ziel des overledenen, na in veele ligchaamen te zyn verhuist, eindelyk eens tot haar eerfie ligchaam ^ dat ze hier op aarde hid omgedraagen, zou wederkeeren, en dat het zelve uit den Doodfluap zou.opflaan; om deeze reden poogden zy door konst het ligchaam, zoo lang als het mogelyk was te bewaaren, ten einde de ziel als verplicht zoude worden, in 't zelve te blyven, en niet fchielyk in een ander ligchaam. over. te gaan, dus fpaarden zy geen moeite of kosten om de lyken te balfemen, noch ook graflieden op.te rechten, die zy derielver uuwigdmrmdt wcint/itdm noemden, en haare huji» 22 OVER JACOBS fchouwen de Egyptifche Mumiën welke reeds» meer als twee duizend jaaren, door de wyze op welke zy gebalfemd zyn, buiten bederf zyn, gehouden. Yeele Geleerden hebben getracht zedert geruime tyd het geheim der Egyptifche b:lfeming te ontdekken en deeze konst onder, ons te brengen , dog te vergeefs (A). De Heer Rouelle zegt, dat het hem toefchynt uit de gefchriften van Claudcrus , als. mede uit de. geheime handelwys van Debilis, dat deeze twee mannen voornamentlyk van de -uitdrooging gebruik maakten, die door de Alkalyne zouten of Natrum (f) uitgewerkt word, orn lyken te bereiden. Dog laaten, wy overgaan, en een korte befehryving geeven, van het balfemen en beweene:; der dooden, en andere plechtigheden by die geiegentlieden gebruiklyk, en van de rouw- kla- 'hnW.en noemden zy Herbergt» ■laar zy Hechts voor een kbfté tyd in woonden., in plaats dat zy in de graffte■den lange iaartn blyven moesten. ' (k) ZL-t rakende het Balfemen van Jonkheer Louis de mis, by Blankaart in zyn Hollandfche Jaar - Register p m, 5- op war manier zulks gedaan is. (i ■ Dit is een Alkalyn aardachtig zout, dat men fomtyds mede witte Egyptifche Souda) en Oosterfch Alkilyr. aaidzout noemt. Het is voor een gedeelte een tast zout, en altoos met aardachtige ligchaame» vermengt, dit foort van delf baar zont word in Egypten en Syrien gevonden. BALSEMING. 23 klaginge, en andere byzonderheden der kinderen Jacobs omtrent de uitvaart van dien Aartsvader. Het beweenen der dooden , en de plechtigheden omtrent de uitvaart, wierden oudstyds in Egypten op de volgende wyze verricht: Wanneer een man van eenig aanzien overleed, zoo bc fineerden alle de vrouwsperfoonen van zyn gedacht, hare hoofden en aangezichten met üyk, daar na haare borden ontbloot en haare lendenen omgord hebbende, verheten zy het lyk, en gingen door de ftraaten van -d§ Stad, weenendeen haar zeiven flaande, waarin zy gevolgt wierden van alle haare bloedvriendinnen. Was een vrouwsperfoon overleeden, dan maakten de nabefhtande mansperfoonen zulk een rouwklagend gezelfchap uit. Dit duurde tot het lyk begraven was , terwyl men zich geduurende dien tyd onthield van het bad, den wyn en delekkerde fpyzen, als mede van den cierlyken opfchik of kleederdracht. Wanneer de eerde weening voor by was, wierd het ligchaam gebracht naar de geenen die de konst van balfemen verftonden, 't welk, gelyk ook de andere handwerken , zy van hunne voorouderen leerden; de zodanige waren ook de geneesmeesteren van Jofeph, die zynen vader jacob zalven en balfemen moesten. B 4 Wan- *4 OVER j A C. O B tf Wanneer men het lyk- by de Polinaores, ci . inbalfemers gebragt had, zo toonden deeze, menfchen aan het gcflacht des overleeclenen ee-' nige (taaltjes of. raonfters in hout gefchildert, benevens een briefje van de onkosten van elke foort van toebereiding, om 'er een keus uit, te doen van de foort en wyze op welke zy die balszeming begeerden, en bedongen er den .prys van, want daar waren drie manieren op welke zy de dpode ligchaamen ter begravenis}e bereidden, de eeifte manier van_ balfeming .was kostbaar, en bedroeg een zilver talent, (k) . de tweede foort, was van een matiger prys, lopende de onkosten niet hooger dan op twintig Mina;, zyndehet vierde gedeelte van de bovengemelde fomme;. en de derde foort kostedc zeer weinig, Wanner nu de prys 'er van bedongen was, zo namen de (re^rcu). of anders Poll'wdores , inbalfemers, het lyk om hetzelve ,r,c,hereiden. De kostbaarfte manier van zalving ging dus in zyn werk; mep trok met een.kr.om yzer, de hersfenen djor de neusgaten uit het hoofd, en vulde de holligheid op met kruiden en Speceryen, dog ik zoude met G. ClauderusfV; liefst ' in- (<•) rkdngende ruim 1840 guldens hollands, vide pmr.- Joh. Leusden philog! mixt. pm. 100. . .(i) Manier om.de ligchaamen te balfemen. c. 4 BALSEMING. £5 Memmen, dat het naauwelyks geloof verdiend, dat zydoor een krom geboogen yzer de hersfenen door de neusgaten hebben uitgetrokken, maar dat de uitneeming van de hersfene,n gemakkelyker geweest is door de groote mond van het achterhoofd, mer het hoofd voor een groot gedeelte van achteren aan den hals af te fnyden tusfchenhet eerde wervelbeen; dog anderen geloovcn met Herodotus, dat het kraakbeen doorboord zynde, de uithaaling door de neusgaten zelve heeft kunnen gefchieden, doch dit is onmogelyk geweest wanneer men maar het hoofd befchouwd van een geraamte. Daar na kwam 'er een andere die men noemde Grammateus of aftekenaar, die het ligchaam aan de flinkerzyde van den buik af tekende, hoe ver de infnyding moest gedaan worden , en wat men van het vleesch had weg te ncemen. De derde heetten Parafchista ofinfnyders die de fneede met den Ethiopifchen fteen deed; en het ligchaam opüiced, zoo ver als de wet toeliet , en liep onmiddelyk weg, zoo ras als hy konde, alle aaruchouwers volgden hem , met fteenen werpende, vloekende en een afgryzen van hem toonende, wantzy meendeudat het eene zeer haatelyke zaak was een. dood ligchaam ce befchadigen, waaruit blykt, dat'«r weinig voorB 5 deel 26 OVER JACOBS deel by die bediening te haaien was, en dezel.ve derhalven niet aangemoedigt, is geworden. Dog óeTaricheutay inzouters of balfem- en ^Ifineesters, werden zeer geacht en ontzien, v ..eerende deeze met de Priesters, en wordende nevens dezelven in de heiligde gedeeltens van hunne tempelen toegelaaten , als heilige jperfoonen; wanneer deeze perfoonen kwamen om het opgefneden ligchaam te bereiden, zo Hak een van dezelve de hand door de opening ftï't ligchaam, en baalde het ingewand daar uir, uitgezonden het hart en de milt ; een ander ■zuiverde het ingewand, wasfehende het zelve met palmboomenwyn en welriekende kruiden, (m) Daar na vulden zy den buik op met gedampte Myrrhe, Casfia Lignea, en andere welrie» kende drogeryen, wierook alleen uitgezondert; en na dat zy de infnyding toegenaait hadden , wierd het ligchaam ruim dertig dagen lang zorgvuldig gezalft raet Cederolie , en andere dingen , of anders zeventig dagen lang in ■Natrum of Salpeter gelegt, zynde dit de langde - (*») PlDtarchus fchryft, dat wanneer de buik geopend was, zy het lyk eerst in de Zon lagen, en naderhand de darmen in de Nyl wierpen, als iets, waar door het ligchaan bedorven wierd. KONING DAVID. 41 vroeger verzwakt zyn, en dat zyne natuulyke warmte eerder, dan by andere perioonen van zyne jaaren, verminderde, dus was hy een oud man geworden reeds voor den ouderdom. De aderen waren verftyfd, de omloop des bloeds was vertraagd, in zo verre, dat de knechten en de geneesmeesteren moesten denken op hulpmiddelen, door welke de koude en bejaarde Koning zoude konnen worden gekoesterd, zy dan bedekten hem met kleederen , doch hy kreeg geen warmte, het was vruchteloos; de reden is klaar, want de bedden en dekens dienen alleenlyk tot bewaring der warmte, die het ligchaam zelve reeds in zich heeft. En fchoon die bedden en dekens al gewarmt worden, zy worden echter weder koud, zo niet het ligchaam van hem, die daar in ftaapt, dezelve warm houde; zo dat een perfoon, die zelfs veel warmte had, het bekwaamde middel was, om te vergoeden de warmte die aan David ontbrak. Het is waarfchynlyk dat David na Bathfeba geen andere vrouw ten Huwelyk genomen heeft, en uit deeze gefchiedenis blykt klaar, dat hy zich zal hebben onthouden van zyne bywyven; Bathfeba nu niet meer jong zynde, en dus ook aan haaren gemaal niet meer kunnende toebrengen de warmte, die zyn yskoud geitel nodig had, zo fcheen tot C 5 dat 4a OVER DEN OUDERDOM VAN dat einde een nieuw huwelyk met een jonge maagd, welker fchoonheid een kenmerk van haare gezondheid was, niet ondienftig te zyn. , Derhal ven zeiden zyne knechtende) w; hetu : Laatze mynen heere de Koning een jongi ter een maagd zoeken, die voor hef aangt J< hit des Konings (la en hem koe stère, en zy flaape in uyten fchoot, dat mynen h-u-rc de Koning warm worde. Zo zochtenze een f 'c/toone jonge dochter in alle landpaaltr, /.■•;-.•.•.';'. , vonden Abifag eene Sunamïtifch-:-. •"/:'. deezf was geboortig vanSunem of Schuncm, een niet zeer aanzienlyk iteedje in de (tamme Isfafchar, ten zuiden van het gebergte Gilboa en ver van Jerufalem afgelegen. ( Zie daar eene natuurlyke warmte, van een bloeiende jeugd en van een uitmuntende fchoonheid, als een geneeskundige raad aan de hand gegeeven. Deeze fchoonheid moest den Koning koesteren , deeze koestering of verwarming is niet geweest, gelyk verfcheide fpotters zich daar mede hebben vermaakt als of David in zyn ouderdom zoo wellustig was dat hy een . jonge (c) Door het woord kr.tpen , moet hier veruaan worden zyne Ministers, Staatsdienaaren, Officiers en Hovelingen ziet Gen. 40: 2.0. c 41: 11. 37. 38. Exod, 3: 19. c. 9: zo. 1 Sam. 8: 14. c. 18: 5 : u. &c. (d) 1 Kon. 1:2, 3. (e) Vid. Reland. Palaest. t. 1. lib. 3. KONING DAVID. 43 jonge en fchoone yrpuw heeft .doen zoeken, neen want de Koning bekende -ze niet, het wil zoo veel zyn als, hj wilde ze niet bekennen: hoedanige manier van fpreeken by de Hebreën niet ongemeen is. (ƒ) Derhalven was deeze koestering van Abifag niet ingericht ter voldoening van 'sKonings wellust, maar op dat door het gezicht en door koestering en het byleggen, zonder haar echter te bekennen, de kwynende geesten desKonings wierden opgewekt, en door de daadelykc warmte , de omloop des bloeds bevorderd , het welk door een onderwerp van hooger ouderdom niet konde verfchaft worden. Van Fredrik Barbarosfa word gemeld, dat hem op het aanraaden van Joodfche geneesheeren, in zynen ouderdom, om warm te worden en te blyven, kinderen zyn bygclegt. En by Damascenus vind men het zelfde middel dat de Koning David heeft gebruikt, voor de geenen die beroerd zyn voorgefchreeven, en Verulamius zegt, wanneer hy de Lyf-artz van den Koning was geweest, dat hy dan Abifag zoude hebben doen zalven met Myrrhe en verder met welriekende reukwerken en kostelyke balfemen, op dat de welriekende geur den Koning verkwikken, en de vlugge (g) geesten (ƒ) Vid Glaff. Phil. S. Lib. 3. Traft 3. Cao, 7. (^)Spiritus Volatiles. 44 OVERDE ZIEKTE VAN ten der Speceryen des te dieper in de bkinenftc deelen van het ligchaam mogten doordringen. Doch de warmte en uitwaasfeming uit een gezond en fchoon ligchaam voortkomende , is zeker aangenaamer en natuurlyker. OVER DE ZIEKTE VAN KONING HISKIA. Hiskia, een vroom en godvruchtig Vorst, en Gode in 't by zonder aangenaam, bleef ten zynen nutte niet zonder beproeving van des Heeren zyde, maar werd door de eene bezoeking voor en de andere na in zyn geloove getoetst, en ten laatften met eene doodelyke krankheid bezocht, zo dat Jefaias uit Gods naam aan den Koning aankondigt, Geef bevel aan wen huize , want gy zult fterven en niet leeven (a). Doch op zyne gebeden beloofde God hem een verlenging van leeven tot vyftien jaaren toe, als ook een fpoedige gezond wordinge ( b ). Aangaande deeze ziekte en geneezing van Ko- (4) 2 Kon. xo: 1 enz, (A) ibid. vs. 6. OVER DE ZIEKTE VAN JOB. 65 wisfelinge me: wysheid voorgefteld. Het lust ons niet hier de oorfprong van het grondwoord m\X Job te verklaaren, want de oorfprong van verfcheide naamen in de H. Schrift is onzeker. De Godvreezende Job heeft gewoond in het landfchap UZ, gelegen, volgens het gevoelen van verfcheide geleerden onder andere van den geleerden F. Spanheim, in het noordelyk gedeelte van het woest Arabien, naar de Euphraat en .Mefopotamien; den naam van dit landfchap wil men toeëigenen aan een van Efaus zoonen , {a) van welke naam wy er nochtans in de H. Schrift drie vinden zo dat van een deezer drie, dat landfchap den naam kan verkreegen hebben, maar van wie in het byzonder kan men niet wel bepaalen, nochtans word het van veele liefst aan HUZ of UZ, Na.horsoudfte zoon, toegefchreeven (r). Aangaande Jobs leeftyd en geflachtrekening, oordeelcn zommigen, dathy zou afkomffig zyn van UZ bovengemeld (W), doch anderen willen dat Job uit Efaus geflacht zou voortgekomen zyn , en van Mozes genaamt worden Jobab, en deeze Jobab meenen zy dat Job is E ge. (a) Halma over de Hebr. twi.m-raagen. Gen 10: *3- c. 11: z c. 36: is. (,) Gen. zz.- 10, 11, {dj Gen. Loc. cit. 7o OVER DE ZIEKTE vrienden, en Elihu derhalven zegt Hugo Grotius, res veregefta fed Poetice tra&ata («). Het is bekend dat men in oude tyden de ge woontehad, alle vvaare gefchiedenisfen in dichtmaat te fchryven,zelfs by de Grieken, Romeinen, en ook by de Hebreen; lang na deeze tyd heeft Ezechiel de Hiftorie van den uittogt uit Egypten in dichtmaat gefchreeven, waarom hy ook genoemt word door Clemens Alexandrinus, Judaicarum tragoediaritm Poëta (o). Ju dat dit boek een waare historie is, blykt al verder uit het byzonder en naauwkeurig bericht van zyn land, van zyne kinderen, rykdommen voor zyn beproeving, en herftelling na dezelve , mitsgaders een befchryving van zyne Vrienden, hun land en afkomst, en de hoogdravende en zeer deftige ja krachtige ftyl, van dit boek; uit dit alles, zonder meer te noemen, moet men vast Hellen, dat dit B.oek,,eene waare Gefchiedenis behelst. Doch laat ik overgaan tot de ziekte van den Heiligen en Lydzaamen Ufiter, die roemruchtige en geleerde Wysgeer. De ziekte van Job word in het Hebreeuwfch genaamt yTW betekenende Ulcus of zweer , en wel boos; de 70 Taaismannen hebben «A-tcc, novripos of Kanos booze of kwaade, Zweeft»' in Loco (») 'Otw luSmmm ifnyuitni •xtkv»n ftiomat. Lib. 1 p.4»4. V A N J O B. 71 zweeren, Hippocrates (p) gebruikt dit woord tAxocr voor een zweer, het is een Marteling van het vleesch, en een gevolg of zamenloop van alle foorten van ziekten (£); hoe veel te meer moest dit dan voor Job allerjammerlykst zyn, die van denfebedelaf tot aan devoetzoole toe, vol booze zweeren was; de oorzaak deezer ziekte is niet natuurlyk geweest, dewyl men niet kan aantoonendat er bederf of ongefteldheid in zyn ligchaam geweest is. Derhalven moet men veel eer het ro ®tiov, van Hippocrates, dat is iets hoogers en Goddelyks hier in opmerken, het welk Job ook erkende (V), de hand des Heeren heeft my ge/lagen, en dus zag Job alleen op God die zyne wonderdoende hand daar in getoond had. De Satan verlof gekreegen hebbende van God, om Job noch al verder te beproeven, nopens zyne oprechtheid en vroomheid; heeft als 't ware een vuur ontdoken in Jobs inge» wanden, hy ontftak zyn bloed, en verhittede de ligchaams vochten, waar uit de vuurige gezwellen en zweeren ontitonden. Verfcheide Geleerden hebben de langduurigheid van den E 4 tyd (/) Seft. 5. Aph. 4. (?) Lib. de vedic c 8: 11. jt»f«»a>» '$u itr^iM tm\ majorum fuiit morborum, et ry*4>*f*t ricpxo;. Tribulationes Carnis. (ryjob 19: 11. 7* OVER DE ZIEKTE tyd deezer ziekte of plaagen van Job willen bepaalen, doch hoelang zyn fmertelyke toeftand geduurd heeft kan men met geen zekerheid zeggen, hoewel de 70 Taaismannen een zeer lange tyd, Chryfostomus veele maanden, 0rigenesdrie en een halfjaar, en Suidas zeven Jaaren, bepaalen (*)• Cver de plaag van deezenTuchteling twisten veelen geleerden om de eigentlyke foort van 's Mans ziekte.te mogen weeten, of zy geweest de Scheurbuik, (/) een foort vanLazery, en Melaatsheid, of een zwaare vergiftige Schurft en kraauwte, of wel de fchandelyke ziekte die men de Spaanfche Pokken noemt , gelyk Pineda wil , doch dit laatste is het minfle van al het voorgaande te vermoeden, want L die vuile ziekte is noch niet bekend geweest by, de Hebreen, noch by de oude Geneesheeren zo Griekfche, Latynfche als Arabifche ; IL deeze ziekte is niet bekend geweest by de Europeaanen voor het einde van de vyftiende Eeuw, omtrent het Jaar 1494, welke ziekte by ons is overgebracht uit de West-Indien, en wel uit die Eilanden de Antilies genaamt, (u) die wy heeden Span- jola 00 Scheurz in|Job p. 817 Bartho!. de morb. biblic P- 37- 0) Barth. Loc. cit. p. 38. (»)1 Zynde eigentlyk gezegde Antilies, en worden ook Canbes genaamt, na derzelver oude inwooners die op zommige noch heden woonen. v A N J Ó B. 73 jola en St. Domingo noemen. Maar veel eer mag men denken dat het geweest is, eene heete, pynelyke, en zeer ontfteekende verzvveering, welke in Egypten en ■Syrien aan de klieren van den hals gemeen was CO > Job had zulke zweeren niet alleen aan den hals, maar hy was over het geheele ligchaam geteisterd (w), het is bekend van alle eeuwen dat de ligchaamen der Hebreen meest met booze zweeren wierden geplaagd, waarom de geleerden van gedachten zyn, dat om die reden, het zwynenvleefch , en meer andere onreine dieren, hun verbooden is geweest te eeten, al hoewel men het Ceremonieelc dier Wet niet moet 'uitfluit , het is zeker dat het zwynenvleefch een taai en dik voedzel maakt, het welk de uitwaasfeming door de huid verhindert, dat in deeze huidziektens gelyk ook in alle veraveeringen en wonden zeer fchadelyk is , gelyk de da^elykiche ondervinding leert. Dat deeze zweeren ffrenger regeerden in heete landen , is buiten twyffel, gelyk in het woest Arabien en elders; weshalven de uitheemfche fchryreren ons overleveren (ter- wyl deeze ziekte zeer befmettelyk was ) 4at om die reeden de Israelitën uit Egyp. « v * _ E 5 ten l v) Aretsus de cauf. & fig. morb. acut. c. g. - (w) Job 21 j 74 OVER DE ZIEKTE ten zouden zyn verdreeven, op dat het Schurft of kwaad zeer, we.ke ziekte haar gemeen was, tot andereniet zoude worden overgebracht, (x) doch dit zyn alle wonderlyke verdichtzels door de Egyptenaaren verzonnen, wegens de uittocht der Kinderen Ifraëls; maar dat haar die ziekte gemeen was, is zeker. Daar is noch een andere ziekte in Egypten , welke boozer en kwaadaardiger is, die men voor een Landziekte houd , dewelke zeer fchielyk uitbreekt door de brandende hitte van die luchtflreek, en genaamt word van de Grieken ïAe
DE ZIEKTEN
DES
OUDERDOMS
Met recht raag men met Sanctorius zeggen Sene&us revera agritudo efl , dat is de ouderdom is zelfs eene ziekte. (V) Ja de hooge ouderdom is zelfs een langzaame dood, een levendig graf, een haven van kwaad en gevaarlyker dan de Siciliaanfche klippen, en volgens Bion by Laërtius is de ouderdom de winter der overige levenstyden, de droesfem des levens. De wyste aller Koningen Solomo,(£"i heeft dit in weinig woorden voortreffelyk befchreeven, het geen ik dikwils met het grootfte vermaak heb geleezen; het zal niet onvoegzaam zyn om dit zo klaar en duidelyk als hetmy mogelyk is voor te ftellen, 'er komen ons hier verfcheide zaaken voor, die zeer moeilyk zyn om wel te verftaan en uit te leggen, welke den welfpreekende Prediker ctWriycpiKvs of by Leenfpreuk heeft willen uitdrukken.
Dus begint de Prediker gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer Jongelingfchap, eer dat de kwaade dagen komen en de Jaaren
nais) Se&. i. Aph, 83. p. m. ijo. (*) Bcclef. c. 11:
8o DE ZIEKTEN DES
naderen, van dewelke gy zeggen zult ik heb geen lust in dezelve.
De Prediker vermaant alhier de jonge lieden, dat zy in hunne jeugd by tyds gedenken aan den Schepper , die des menfchen geest in zyn binnenlte formeert (c). Die hem in het verborgene heeft gemaakt, en als een borduur'el gewrocht, wiens oogen zynen ongeformeerden klomp gezien hebben , die in zyn boek alle die dingen heeft gefchreeven. (d) Gedenken aan den Schepper betekent zo veel ah' het Hooglte Weezen en deszelfs oneindige vol'naaktheden te kennen , door dagelykfe gedachte en overdenking, zich geheel aan hem en zyne wetten als Heer en Rechter te onderwerpen, naar den regel van Gods wil zyn gantfche leeven te fchikken, God te beminnen, te vreezen, te eerbiedigen, met waardige lofgalmen groot te maaken, een plicht welke de wet der natuur zelve de Heidenen heeft voorgefchreven (e).
De Jongelingen moeten zulks betrachten in hunne jongheid, terwyl hunnen geest helder, hun verftand in volle kracht, hun oordeel redenmachtig. hun geheugen fterk, hun ligchaam frifch, welgelteld, en tot alle verrichtingen bekwaam
(«) Zach. ii: i. (d) Pf. 159: 14, 15, 16. («) Mare. Anton. Leg. 3: 13.
OUDÈRDOMS. 81
kwaam is; én in tegendeel wanneer de hoóge ouderdom nadert, zyn de vaste vezelen én de zénuwdra^den hard, iTroef en ftram, gevolgelyk vsrliezen zy hun drukkend vermogen, en't geene vloeibaar was word v.rd kt, zo dat hec vocht ten laatflen geheel ftyf wérd; de natuur, lyke warmte vergaat, de balfemieke krachten van de dierlyke vochten verminderen, het gezicht verilaauwt, de fpyze kunnen zy niet meer • naar behoorén vérteeren, zyn waggelende op de ftraat, zy worden dof, treurig, haargeeftig en verdrietig; worden kinds, en leiden een leeven vol zorgen en vol elende , en ai hunne lust vergaat. Hippocrates (ƒ) befchryft dit ook overdeftig, en meld noch van andere toevallen.
Wat nu aanbelangt de moeielyke ongemakken van den ouderdom, de Wyze Prediker begint met de dooling van 't verlhnd, en zegt. Eerdat de Zvtoë, en het licht, en de Maa«5, en de Starren verduistert worden.
Salomon wyst hier als met de vinger aan de trapswyze afneeming van de krachten des verftands, het welk in de Jeugd als de zonne had geblonken en afdaalt tot het flaauwë licht der rriaane, daar na tot dat der Starren, tot zoo ver dat het geheel verduistert is; het is waar dat de gewaarwordinge van de zielsvermogens in de F ou-
(/) Sec! 3. Aph. \i.
86 DE ZIEKTEN DES
nend hoornvlies, en achter het zelve die, vochten, door welke de flraalen, even als. door de ruiten der venflers, hoewel door een wonderlyke ombuiging, door gaan ; anderen verflaan door de venflers de Brillen, welke men ter te hulp koming en verilerking van het gezicht, gewoon is te gebruiken. Maar Salomo fpreekt alleen van de gebrekkclyke gefleldheid der oogen, en toen ter tyd is het gebruik der brillen noch niet bekend geweest, hier uiïkan men gemakkelyk opmaaken dat de gezicht zenuwen en vochten verdonkeren, by gebrek van den invloed der zinlyke Geesten.
Daar is noch een ander ongemak des ouderdoms; de twee deuren naar de ftraate worden gejlooten, en *er is een nedrig geluid der maalinge. De oude lieden, by welke de eetlust vergaan en verzwakt is, de eerfle werkwinkel der fpysverdouwing, zyn met weinig fpys tevreden, en doen hunne lippen zeer zeldzaam open, ja minder als voorheen, ook worden de lippen gefloten by gebrek van tanden , zo dat de kevels en lippen zich onderlin. zcernaauwraaken, den ouden lieden valt ook moeielyk en verdrietig veel te fpreeken, wegens de moeieiyke ademhaalinge, en zyn min verflaanbaar door gebrek van tanden, de flem is fchor wegens de zinkingen op de keelfchietende, andere hébben
die
OUDERDOMS. 87
dit in een ruimer zin willen verklaaren, te weéten, van de verftoppingen welke de oude lieden hinderlykzyn van de buik, pis, zweet, en maanftonden, ja alle affcheidingen.
Een liefiëlyke verzachting van den arbeid, en herftelling van de verzwakte krachten is de flaap (/) de woorden die hier voorkoomen, en de hy op/laat op de ftemme des vogelkens", luiden in de Griekfche overzetting, zal op/laan op de ftemme der zwaluwen, en geeven te kennen , dat fchoon de flaaploosheid den ouden lieden zeer lastig is, en de zwakke ligchaamen der oude lieden meerder rust moesten hebben, hun flaap echter by tusfchenpoozinge word afgebrooken, dewyl zy ontwaaken op de ftem of 'e gepiep van alle vogelen, op het fnettercn van een mofch of fpreeuw, en wel aldermeest op het gekraai der Haanen, hier over klaagen zy met C. Gallus;
Ipja etïam cunctis requies gratisftma, fomnus
Abvelat, et ferd vix mihi notie redit. Vel ft lasfatos unquam dignabitur artus, Turbidus in quantis horret imaginibus. Hiervandaan het fpreekwoord, dat een flaapend oud man, en een wakend jong kind niets goeds voorfpellen. De Wysfte aller Koningen, keert weder tot F 4 de (i) Predik, j: u. sg,
OUDERDOMS. 91
het Latyn overgebragt heeft de Sprinkhaanen, zullen vet worden, gelyk ook de Vulgata, de Engelfche overzc t ng heeft , The grashopper [hall be a burden.
Men weet dat de Hebrecuwfche taal altoos zediir is, en dat de HeiligeSchryvers, wanneer zy iets moeten uitdrukken, het geen tot de natuurlyke deelen behoord, zich altoos hebben onthouden van 'onkuisfche woorden, en ncemen daarom doorgaans een gelykenis van de eene of andere zaak , het welk men voornamentlyk moet opmerken in het Hooglied, de Prediker en Samuel.
De Sprinkhaan is een wanftallig diertje, het heiraat byna alleen uit een onderbuik, en wanneer hy bezwaart is met zyne eieren, zo gelykt zyn buik na het balzakje bf na een breuk, en kan cenigermaate gezegt worden, te gelyken na de mannelyke teeldeelen.
Deeze deelen dan dusdanig gefield'zynde, voegt den geleerden Prediker by deeze woorden , dat alle haare Lust zal vergaan, deeze Lust ziet zo zeer niet op de eetlust wyl die voorheen reeds'gemeld is, maar de teellust van de deelen der voortteeling, die in ftoköuden verzwakt zyn, welke in de bloeiende jaareh hunne kracht hebben, waar van-Ovidius CV) heeft gezegt, ïur-
' {«) Amor. lib. 1. Eleg. 9; 4.
oa DE ZIEKTEN DES
Turpe Senilis Amor. dat is,
Gerimpeld vel vryd niet wel.
De ouderdom met zo veel last en ziektenb overlaaden, is 'er niets anders te verwachten, dan dat hy ten laatften gaat na zyn eeuwighuis, alwaar 1D"77 D*3 het eeuwig huis, de zitplaats der eeuwigheid kan beteekencn, zo dat hy dan het aardiche huis deezes Tabernakels verlaaten moet, waar op volgt dat de rouwklaagers in de flraaten zullen omgaan, dat is, dat zyne vrienden en bekenden hem beklaagen, wanneer zy zyn lyk ten grave volgen.
Doch laaten wy verder zien, wat de wysfte aller Koningen in zyn reden voering vervolgt, wegens de laatfte moeielykheden van den ftervenden ouderdom, de toevallen der zieltogende zeiven, welk alles te kennen geeft, dat de Koning in de ontleedkunde zeer ervaaren is geweeft.
Eer dat de zilver e koorde ontketend worde, de 70 Taaismannen hebben, tot dat het touw van het zilver niet verbrooken word. In de gematigde uitfpanning van de zenuwen beftaat het leeven en de gezondheid, maar in al te grooten uitflxekking of al te groote zamentrekking ontelbaare ziektens. De zenuwen welke zilververwig zyn, even als een koord, befkan uit veele draaden tezaamen geweeven, doprhet
gant*
OUDERDOM S. 93
gantfche ligchaam tot beweeging en gevoel uitgeipannen, welke zenuwdraaden haaren oorfprong hebben uit de hersfenen, dat is, dat Mergachtige gedeelte dat van vooren uit de groote, en van achteren,uit de kleine hersfenen voortkomt, en in de grond van 't bekkeneel geplaatst is, endoor 'tgroote gat van 't achterhoofd, ftaartsgewys tot op het ruggemerg afdaald, waar van, als een gevolg, de ruggegraat beftaat uit verfcheide wervelbeenen, die op eikanderen geplaatst zyn, en doorboord met gaten , welke een weg of kanaal uitmaaken, waar in het ruggemerg teffens met zyn vliezen befloten legt, men vind noch andere gaten, die uit twee op den anderen fluitende groeven beftaan, waar door de zenuwen doorgaan 1 an het ruggemerg of rugge zenuwen en dus door het gantfche ligchaam verfpreid word, en hier vergeleken word by zilvere koorden.
Daar komt ons noch voor een ander gedeelte van zilvere verwe, eb wel het alleredelfte, en ten allerhoogften noodzaakelyke; ook een touw, koorde, maar hol, de chyldraagende borstleiding, naar den uitvinder de Pecquetfiaanfche genaamt, ontdekt omtrent het jaar 1650, welke de chyl, melkachtig van verwe , uit de melkvaten van de eerfte en tweede zoort, in de Chylzak vergadert zynde ontvangt, en langs de lengte
van
94 ■ DE ZIEKTEN'DES
van de rug onder de groote flagader oplliiipmende,- br< ngt tot de fleutèlbeensi-aderen, en verder-tot het geheele bloed eirhet hart, op dat het door eene veelvoudige omloop in her purperachtig vocht des bloeds verandert worde.
Feez'e leiding verdwynt het eerst in den iïervenden, 'en komt naauwlyks voor den dag, 'dan in de opfnydinge van leevendige dieren, en kan door haare fneeuwwitte blankheid boven alle andere deelen van het ligchaam by zilver vergeleekcn wordén,
Het geen wy tot dus verre hebben gezegt, is van geen moeiclyke uitlegging, doch de driedie nu volgen, waar mede de Prediker zyn redenvoering eindigt, zyn waarlyk moeielyke raadfels, waar van ik den uitleg, zo veel ik heb nagegaan,' nergens klaar heb gevonden, ik zal alle pogingen aanwenden, om de zelve op te losfen. de wysfle aller Koningen zegt, dat de gulde droppel zal worden gefchud, en de krui' ke aan den /pr inkader zal gebroken worden, en het rad aan den bornput in jlukken geftooten worden. . , ,,
De oude lieden zyn gemeenlyk daar mede gekweld j dat de vochten hun uit het hooid druipen , in de neusgaten, in de keel en in de long, welke vochten voortkomen uit de gefchudde -fles of droppel, en gelyk is als water, want
we-
OUDERDOM S. 95,
wegens de voortreffelykheid van het hoofd, word het genoemd de gulde droppel, andere hebben dit voor het brein, of het gulden balzem vaatje aangenomen, Witzius en Sol. Hol-, tinger voor de gal met het galblaasje , en Wedelius voor het hart,
Deeze flymerige vochten vloeien niet alleen uit het hoofd, maar andere deelen gieten ook haare vochten in order uit, de vochten uit de Nieren hebben haare oorfprong uit het bloed, het welk in de blaas vloeit, welk vocht of pis zy op beftemde tyden niet kunnen ophouden door de verzwakte fluitfpier, zo dat een Hinkende droppel pis haar geduurig moeielyk valt, dus word hier zeer wel gezegd, als of de . kruik gebroken word aan de waterwel. 1
Witzius zoekt de kfuike in de lever, Wedelius in het waterig vocht, welkers gebrek het ligchaam een gebrek van voedzel aanbrengt , Hottingerus in de maag en de nabuurfchap, anderen inde darm vlies-aderen, anderen elders, de geleerden Praun zoekt de kruike in het hart, de fprinkader in de bak van het chylfap. En voorwaar deeze ongemakken drukken alle de deelen.
Het laatfte dat in deeze redenvoering voorkomt, is de aldetverdrietigfle foltering van het, geheele ligchaam, het rad word aan den bom-, put in ftukkeiï gefiootefi. De
o6 DE ZIEKTE DES
De hedendaagfche Ontleedkundigen zoeken de geheele verborgendheid van den omloop des bloeds, in die bornput, om dat in dat werk de longen de grootfte flagadcr en de holleader, het werk van een rad waarneemen.
Het is zeker dat de omloop van het bloed by de oude lieden word belet, hier van daan komt de moeielyke ademhaling, geraaktheid en llaapkoorts, fyS-ap-ycc, genaamt, deeze alle te zamen genoomen overweldigen het ligchaam, want het hart, de bron en het begin van 't leeven, van zyn kracht beroofd zynde, bezwykt; de oude geneesheeren zyn onkundig geweest nopens den omloop van het bloed, en hebben maar gezegd , dat dit levendmakende vocht, dan eens hier dan eens daar, door het ligchaam wierd bewoogen, en door haare warmte de leden en ingewanden koesterde, eneindelyk wanneer men' fterf dit vocht te zamcn geftold word rondom de ingewanden.
Nochtans willen zommigen dat de omloopvan het bloed reeds aan Koning Salomo zoude bekend geweest zyn, doch dit zyn maar gistingen; want de kringswyze omloop van het bloed is eerst in den Jaaren 1628 uitgevonden door den beroemden William Harvey die het zelve door alderhandc proeven, zo ontwyffelbaar getoond heeft, dat geen vcrftandig geneesheer of
out-
OUDER-DOMS. 9? 'ónrlediger dezelve thans lochenen zal, fchoon 'deeze uitvinding in den beginne veele tegeriftanders ontmoet heeft.
Het befltiit van Salomons natuur- en ontleedkundig betoog verdient verders onze opmerking: Het (lof'keen weder tot de aarde, als het geweest is; èn de Geest keert weder tot God die hem heeft gegeven.
Deeze plaats van Salomo dient ter verdediging en betoging van de onfterffelykheid der ziele , tegens die onweetende tegenftreevers , waar van zommigen van gedachten waren, dat de ziel met het ligchaam verging, en zommigen dat ziel en ligchaam beide onfterlTelyk waren,- en regens de hedendaagfche Vrygeesten, dewelke uit onzen Prediker (p ) voorgeeven te bewyzen dat de allerwysfte Koning, onder de Epicuristen en verdedigers der itenTelyke zielen moet gefield worden.
Maar de betekenis deezer w;oorden is klaar, 'het (lof de allerkonitigfte zamenvoeginge van het menfchelyk ligchaam, uit enkel ftof bedaande , keert weder gelyk het geweest is, en de Geest, de redelyke ziel van den menf. h, dat wezen door denken werkzaam, oordeel vellende bevestigende, ontkennende, willende, beminnende, vreezende, gevoelende, keert weder tot God die hem gegeeven heeft.
O Der-
(?) c. 3: 18.
p8 DE ZIEKTEN DES OUDERDOMS.
. Derhalven moet men den menfch befchouwen mee een tweederlei aangezicht, het eene vertoont de ydelheid, bouwvalligheid, iets verachtelyks, het andere vertoont een weezen, dat ftandvastig, onverbreekbaar en onfterrfelyk is, het welk een eeuwig Licht boven het hoofd hangt, zullende nooit einde hebben, of eeuwige duisternisfen.
Het oogmerk van den alderwysften Prediker is om den Jongelingen aan te pryzen, en in te fcherpen een geduurig aandenken aan den Schepper , het leiden van een Godvrtichtig leeven, en dat hy hier namaals aan den alderrechtveerdigilen Rechter zal moeten rekenfehap geeven.
De Grvsaart daar en tegen, moe: den algoeden Godfmceken, dat hy hem in zyne oude Jaaren niet verwerpe, maar in zyne ouderdom en zwakheid onderfleune, gelyk hy ook belooft te zullen doen, (r) Hy moet zorg draagen, om zyne gryze hairen met ccre en in waare deugd en, Godzaligheid ten graave te brengen, op dat hy de jeugd door een voor. treffelyk voorbeeld voorga, (s) en bytyds zyn huis bezorge en zich dus tot een vrolyk en zalig uiteinde voorbereide, gelyk allen Chriltenen betaamd, dit voorbeeld na te volgen.
VAN
(3) Pf. 71: 9-18 éii 101: 2j. (r)Jef.4Ó:4 (1) Spreuk. 16: 31. Ut, 2: 3-5.
99
VAN DE L A M M I G H E I D.
Het Griekfche woord napctAva-ig ftamd af van het woord Yi&pxK-a. refolvo, en betekend een krachteloosmaaking, een ontbinding en verlamming der fpieren en zenuwen, welke by geneesheeren eenpaarig voor de oorzaak der verzwakte zinnen en ver^aane krachten der beweeging gehouden word. De geleerde Luther heeft dit in't hoogduitfch vertaald door Jicht oï Jichtzuchtig, welk woord zyn oorfprong in die moederfpraak heeft van een onvermogen om te gaan, zo dat men geen een lid roeren of beweegen kan, de geneesheeren echter onderfcheiden de zoogenaamde ledenziekte, en Jicht van de Paralyfis zeer naauvvkeurig.
Deeze ziekte HapaXva-ig of lamheid, is een toeval, welke den menfchen de beweeging en fomwylen ook alle gevoel beneemt, en deszelfs geheele of halve ligchaam of flegts eenige van deszelfs leeden aandoet, als de armen, voeten, tong, aangezicht en diergelyke: wanneer de deelen onder 't hoofd gelegen verlamd worden zo word het gehecten Paraplegia, zo de halve zyde van het ligchaam word aangeraakt, word het genoemd Hemiplegia of Hemïplexla, dit ongemak pleeg dikwils.op de beroerte te volgen.
Ga De
ioo VAN DE LAMMIGHEID.
De oorzaak deezer ziekte is, dat eene Extravafatio Sanguhüs of buitemréden van het bloed, en eene ophooping van het zelve in de vaten der hersfenen, zo dat deeze zo wel als de zenuwen gedrukt worden , en daar door flaapzucht, verlamming of verlies van zins- en beweegings vermogens veroorzaaken.
De H. Evangelisten vernaaien ons, dat deHeiland der wereld, drie perfoonen, met deeze ziekte bezocht, door zyne Goddelykemacht heeft geneezen, een van deeze zieken, waarvan Jo hannes melding maakt, zal ik om dat'er in de befchreevene ziekte écnïge byzonderheden voorkomen, wat nader befchouwen.
De Heilige Johannes verhaald ons dat te Jerufalem aan de fchaaps-poorte een badwater was, by dezelve lag een groote menigte van kranken , blinden , kreupelen , verdorden , wachtende op de rocringe des waters. En een Engel daalde neder op zekeren tyd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daar in kwam na de beroering van het water, die wierd gezond, van wat ziekte hy ook bevangen was. En aldaar was een zeker menfche, die acht en dertig jaaren krank gelegen hadde, Jej'us ziende deeze liggen, en weetendedat hy nu 'langen tyd gelegen hadde, zeide tot hem, wilt gy gezond worden? de
kran-
VAN DE LAMMIGHEID. i*i
kranke antwoorde hem; Heere ik hebbe niet een menfche om my te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd word: en terwyl ik kome , zo daald een ander voor my neder; Jefus zeide toHiem, ftaat op, neemt uw beddeke op en wandelt. En ter ftond wierd de menfche gezond, ende nam zyn beddeke op en wandelde, [d)
Deeze Poel, of gelyk zeker is een ander in deszelfs plaats, word heden noch door de Geestelyken aan de Reizigers getoont ( b). Doch het welk nader komt, Eufebius (c) getuigt dat noch in zyn tyd de Vifchput in weezen was, met twee moerasfchen, welke beide, zo hy zegt, door jaarlykfche ftortregen wierde vervult , de eene bragt voort wonderlyk rood water. De oorzaak van de couleur zoude, volgens het gemeene gevoelen , veroorzaakt zyn door de offerhanden welke eertyds daar in wierden gezuivert. Het 'is by my zeker dat de oorzaak van die couleur is voortgekoomen doordenOker of het Berggeel, welke men doorgaans in de Baden vind , en die door den regen op verfcheide tyden uit de grond word opgeheven, en met het water vermengd.
Verfchillende vraagen doen hier de uitlegge■ '■ <\l ^O-'g-1 • ■ ■ ren,
(«) c. 5: 1-9. (i> )CotoviciItiner. Hierofolym. lib. z c.z. («) Onomani%urb. in voc.
io2 VAN DE LAMMIGHEID.
ren, want zy onderzoeken, ten eerden, hoedanig het water was? ten tweeden waarom dit water zyne kracht niet konde doen zonder dat het beroerd wierd'? tenlaatden, wat die beroering was, en wie die Engel mogt geweest zyn? het geen ik nopens deeze vraagen hebbe aantemerken, zal ik kortelvks voordellen.
Ten eerden, wierden by de ouden zeer nuttig geacht, de wateren die met daaldeelen bezwangert waren, als diendig tot veele ziektens, zo wel innerlyke als uiterlyke, naar den aart der bergdoffen die het water in zich hield, Celfus ,(d) pryst in de geraaktheid en lammigheid de zwemmiag of bading aan, in zeewater, of dat door de konst is zout gemaakt, en Plinius(e) zegt, dat het zwavelwater dien-, ftig is voor de zenuwen, en het aluinigwater voor de lammigheid, of op dergelyke wyze gefmoltenin gemeen water, en dezelve Schryver bericht ons nopens den wonderlyken oorfprong van verfcheide Fonteinen, dat in Beotien twee bronnen zyn, waar van den eenen het geheugen aanbrengt, en de andere de vergetenheid. In Macedonien loopen twee rivieren 'm eikanderen , de eene zeer gezond om te drinken en de andere doodelyk; i och kan men hier byvoegen dit, waar van Lucianus (ƒ) ooggetuigen
is
\d) 3 «p. 27. («) Lib. 31 J 11/ 10 & 3a (/) DeDea.Syria. , . J . y 3
VAN DE LAMMIGHEID. 103
is geweest, van de Rivier Adonis in het land van Biblus, dat zy alle jaaren van couleur verandert, als of die zee met bloed was geverft, en het geen men- daar ingooit, krygt een purpere couleur, hy voegt 'er de oorzaak by, om dat de berg Libanon, waar van, dit water zyn oorfprong heeft, Vermillioenachti* ge aarde heeft. Noch zyn aanmerkelyk de wonderlyke oorfprongen van verfcheidene wateren in andere landltreeken, te Connaugt in Ierland, heeft men op den top van een hoogen berg, een bron van zoet water, die de Ebbe en Vloed der zee navolgd, tweemaal daags ontbreekt haar het water, en tweemaal daags overftroomt die bron (g). Daar is ook een bron in Hungaryen in het Graaffchap Saros, welke de maankrachten gevoeld, by wasfende maan vermeerdert zy, by afnecmcnde maan vermindert zy, en by nieuwe maan ontbreekt haar het water in't geheel (A). In Paleflina waren ook geneezende bronnen, waar over de geleerde A. Relandus kan geleezen worden (i) , van meer andere bronnen kan men de natuurkundige Schryvers nazien.
Die geenen echter, die dit voor een wonderG 4 werk
(g) OrteliïTh. Orb. Tenar. (b) Geo Vuernh, de admirand Hung aq. (») Falefl in. ex monument, vetr. illuftiat. p. 300.
ut VAN DE BEZETENEN;
veel denken, hier op volgt, angstvalligheid;. benaauw.heid van het gemoed, wegens de uitj komst van veele toekomende zaaken, en van hoegrooter aangelegentheidde zaaken zyn, welke in de denkbeelden zig ophouden , zo veel te fterker word de menfch ontrust, gelyk wy zien in verfcheide omftandigheden, als in liefde, Godsdienst enz., waar op volgt* hoop, vrees, wanhoop, en alle andere tegenftrydige gemoeds beweegingen na eikanderen , die op verfchillende wyze met geweld word voortgezet.
Dat deeze zaak zo is, daar aan zal niemand twyffelen, om dat de geene, die onzinnig zyn, dikwils het geheugen behouden, ten zy dat de ziel word onderdrukt door iedcle verbeeldingen, hier in moet men zich voorzichtig gedragen, en wel met behendigheid, en men zal ook gewaar worden, dat door de krachten van de geneesmiddelen , die onzinnige verbeeldingskracht kan- worden uitgeroeit, en dat zy dan een gerust leeven zullen leiden.
Derhalven in deeze ziekte worden de merifchen gedrukt door vreeslyke denkbeelden, waar op volgt toorn, gepaart met benaauwtheden, waar door aannaderende menfehen worden'gedreigt met alle wreedheid, zo dat zy dikwils door angst de handen aan zich zelfs (laan, zy worden dan eens droevig, en dan weder raaN - '. ■ ■ • - - - ■ zend.
VAN DE BEZETENEN, ki$
/end, tusfehen beide neerflachtig, en wanneer de ziekte lang heeft geduurt, zo begeeven zy zich in woeste en eenzaame plaatzen, indien zy niet bewaard worden, en fchuuwen de menfchelyke verkeering, met recht mach men met Cicero (V) van deeze zeggen, ïpfe fuuiti cor edens hominum vestigia vifarif.
Degecnen, welke door deeze ziekte worden aangetast, leeven zelden lang, nochtans is hei Bekend, fchoon te verwonderen, hoe zodanige menfehen dé ftrenghefd van de lucht, koude\ honger, en verders alle ongemakken, kunnen door (laan.
Dikwils gebeurt het, wanneer deëzé ziekte lang duurt, dat daar op volgt, de vallende ziekte , en ten laatfle de Coma vigil of eert flaapziekte; in dit geval kan men weinig hoop hebben van herltelling, gelyk de ondervinding heeft geleerd, nochtans moet men wel acht geeven op de eene of andere geiteldheid des ligchaanis, vie het meeste vatbaar zyn aan deeze kwaaien, zo wel die in de uitzinnige als melancholifche kunnen vallen, om hun hulp toe te brengen. Het is grootdyks te verwonderen, dat 'er geleerden in onzen tyd in Nederland geweest zyn, die in twyffel hebben durven trekH ken, (<) Tuscul. Disp. Lib. 3: ló. qui ex üloHomeri ver-
tlt nSvfttv KMiim 5t«tov «.vSfairuv «>.M'.r b.Z. VS. 10i.
H4 VAN DE BEZETENEN.
ken, en ontkennen (behoudenis het gezag van de Heilige Schrift) de werkingen der duivelen of booze Geesten, op en omtrent de menfehen of menfehelyke daaden, welke ook gefield hebben dat de uitwerping van de onreine Geesten, alleen maar was eene uitdryving van onzinnigheid, en dat dit door de kracht van de natuur kan gefchieden, waarom zy de geenen die anders van gevoelen zyn aanmerken als ongeoeffende in de geneeskunde, of dat ze geen genoegzaame aandacht hebben genoomen èp de dingen welke in andere ziektensdagelyks voorkomen en niet minder verwonderenswaardig zyn, zeggende, word een menfch niet dikwils overvallen met hevige gemoedsbeweegingen, gelyk wy dagetyks ondervinden , zelf die door een fchielyke fchrik, of door bovenmatige blydfchap hun leeven hebben geeindigt?
Die dingen, welke hier tegen konden worden ingebracht, laat ik gaarn voor andere over, op dat ik niet zoude fchynen buiten myne leest te fchoeien.
Nochtans is het waar, dat de bovengemel- ' de ziekte is een van. de gevaarlykfle, die ogenblikkelyk in het een of ander gedeelte van het ligchaam zomwylen overgaat; 'door de beet van een dollen hond het vergift in de vochten gebracht zynde, houd zich eenigen tyd verhooien,
ja
VAN DE BEZETENEN. tï$
jawel eenige weeken, maanden en jaarenjfW) eer zy haare uitwerkzelen vertoonen.
Deeze toevallen zyn niet minder als in de ziekte der Bezetenen ; want het verwohderenswaardige het geen men altoos ziet en dagelyks ondervind by zwangere vrouwen, wanneer zy iets bygevaï begeeren, en zulks niet kunnen erlangen , zo word immers het begeerde door het aanflaan van eenig lid Van haar door haare handen het 'teken van het begeerde op de vrucht ingedrukt; ja ! het geen noch meer te verwonderen is. de moeder verfchrikt zynde door een fchielyke benadeeling of kwetzing van eenig deel van haar ligchaam , word immers de vrucht in dat deel de benadeeling gewaar; het zy dat deel door gebrek van voedzel word uitgeteerd, of door 'andere oorzaaken: men weet dat deeze gebeurtenisfen van veele geneesheeren in twyffel getrokken worden, om dat zy wel willen, doch. niet kunnen de oorzaak dier verbeeldinge, uit het zarrieniiel der ligchaamen aantoonen, maar by my is alle twyffelachtigheid weggenomen door de ondervinding en geloofwaardige Schryvers.
H 2 Zo
(d) Miscell. Curiofor. dec. i An. 9. p. 117. Joh. Faber Th. p. 491 Stalp. v. d. Wiele tom. 1 p 307. Galen. Commentar 1 iri lib. 1 pradict. Hippocrates Chart tom * P- 73 $•
116 VAN DE BEZETENEN.
Zo groot is de hoedanigheid van de verbeeldingskracht , dat zy niet alleen word aangedaan door waare verbeelding , maar ook door valfche, wanneer zich de ziel daar geduurig op vestigd.
Wonderlyk word ook de ziel op allerlei wyze geftoord in zwaarmoedige en droefgeestige menfehen Melancholici genaamt, zom mige immers hebben zich verbeeld een glazen hoofd te hebben en uit vrees dat het zelve zoude breeken, hielden zy zich in huis, en dorften niet op ftraat komen, andere hebben zich verbeeld dat ze dood waren, en dat zy derhalven zonder fpys konden leeven, en met de dooden moeften omgaan, diergelyke foort zyn 'er wel honden, het heugt my geleezen te hebben van een geleerd man, die zich verbeelde zwanger te zyn van een kind, en was zeer ongerust, op wat wyze hy het kind ter wereld zoude brengen, ook heeft de geleerde Mead gezien, twee perfoonen , die wanneer zy alleen waaren zich verbeelden of meenden, dat 'er iemand in hunne ooren fprak; van dit alles is niets anders naar myne gedachten als de ongefteldheid van haar ligchaam de oorzaak, door verbeelding meent men zomtyds momaangezichten en fpooken te zien, want de onzinnigheden zyn even gelyk aan waakende droomen, en ontrusten op verfcheide
wy-
VAN DE BEZETENEN. 117
wyzen de ziel ep het ligchaam, naar de hoedanigheid van het voorwerp* Uit het geene wy gezegt hebben blyktklaar, hoe de denkbeelden op verfcheide wyzen worden beledigt, wanneer die denkbeelden in lange niet gewerkt hebben, worden de menfehen daar door zo aangedaan dat ze hen jammcrlyk kunnen ter nederflaan. Niemand zal ontkennen, dat geen gemoedsbeweeging de ziel der menfehen meer kan ontrusten dan de vrees, waar van de oorzaak is de liefde tot zich zelfs, die alle menfehen ingefchapen is, waarom Cicero (e) met recht zegt, NulIa gens tam.fera.nemo onmium-tam.fit immams, Gujus mentém non inbuerit Deorum opinio. Geen wonder den menfch is de vreeze Gods ingefchapen, zyn geweten overtuigt hem van zyne zonden , hy erkent dat de wereldlyke zaaken in zyn machtig beftier zyn, en dat hy alle goedheden en weldaaden des leevensvan God ontfangen heeft, en alle rampfpoeden hem. worden toegebragt tot ftraffen van zyne misdaaden.
Want de Afgodery heeft (gelyk wy te- vooren hebben gezegt) haaren oorfprong van de, Chaldeers, welkers Godsdienst beiiondin eere tebewyzen aan Zon en Maan, en naderhand aan den Duivel of de booze geesten, zy geloofden.
H 3 daC
(O.Tllsc' doch tegenwoordig niet, en welke de andere volkeren eeten; is, onl dat aan JhcoB, fil de worfteling van den Engel, de fpieren zyner hetipe wierden verwrongen of Verlamt, en dus een'onrein deel is om tot fpyze te gebruiken, dog zy hebben in Italien, door de ontleedkunde,"bevonden, dat zy de achterfte bouten, door fubtiele ontadering en ontzenuwing, tot geoorloofde fpyze kunnen maaken, gelyk heden by de Jooden Kier te lande gefchiéd.
Onder de Jooden vind men verftandige Art/ zen, die volmaakte flacliters zyn, om naarftig netgeflachte vee te onderzoeken of dezelve rein pf onrein zyri, doch zy moeten uit de ftumme L'evi zyil.
_ Had men deeze komt in Moies tyd gemoeten, en was zulks geöorlöft, zo had dit verbod agter de bank geiegoti. Men verhaald dat zy dé achterbouten gemeenlyk aan de Chrifteneii B tVi vei
BALSEMING. 27
fie tyd, die daar toe gefield was; na verloop van welke tyd, zy het geheele ligchaam waschten, en het zelve van alle kanten met reepen fyn linnen omwonden, beftrykende die zwachtels met hars van Acacia of Cederenpek, wordende dit in Egypte in plaats ; -m lym of vernis gebezigt, welk alles gefchiedde zonder de gedaante van het ligchaam te beneemen, blyvende dehairen van de winkbraauwen aan de oogleeden, en de wezenstrekken ten eenemaal ongefcbonden, zodat men de lykengemakkelyk kennen konde, 't welk zeer aanmerkelyk is, als men gadeflaat hoe zeer het vleefch van hot aangezicht moet uitgedroogt gewees- zyn door de Natrum; doch zommigen verzekeren ons dat zy gebalfemde ligchaamen in Egypten gezien hebben, die hair, baa.den nagels hadden, zynde het linnen, waar mede het hoofd en de voeten omwonden geweest waren, verrot.
Dus werd dan het toegebreide lyk, op een houten beeld, naar deszelfs gelykenis geformeerd, in een lykbusch of doodkist gelegt, ( waar in zy aanftonds den dooden doen, en dus ingefloten zynde hem Thezaurizeren dat is hem wegleggen.) of overeinde tegen de muur aan gezet.,- want zommige Egyptenaaren bewaarden hun.ie dooden in hunne huizen in prachtige vertrekken, hebbende door dat mid-
dej
28 OVER JACOBS
del het vermaak, de trekken vah hunne vootk ouderen te zien, die veele Eeuwen voor hunne geboorte geftorven waren, en zy brachten veeltyds het drooge ligchaam van een hunner vrienden als] een gast aan hunne maaltyden. Zo word verhaald dat men in Egypten gewoon was by de Gastmaalen een Sceleton of geraamte op tafel te ftellen, ten einde zich zyner fterflykheid te herfinneren, en met matigheid 'te vervrolyken. Dè bovengemelde wyze van Balfemen, was het kostbaarfte middel, om do dooden te bewaaren. De tweede inbalfeming wierd gebezigt voor de geenen die niet in ftaat, of onwillig waren , zulke groote onkosten te doen, zich vergenoegende met een veel gemeener toebereiding, welke op deeze wyze gefchiedde : men liet het Cederfap of olie, door middel van een Clisteerfpuit, zonder infnyding te doen, in het'ligchaam in fpuiten, en'her zelve als dan 70 dagen lahg in Salpeter of Natrum ftaan; na verloop van gemelden tyd tapte men het Cederfap of den olie weder af, welke gelyk men zegt het vermogen had, om alle de ingewanden te gelyk mede weg te neemen; en dewyl de Salpeter of Natrüm het vleefch verteert / zo zoude 'er niets dan huid en been ovefblyveh, waar na zy het ligchaam aan de vrierideri overgaven, zonder verders daa r
iets
BALS /E; M I N" G. 29
iets aan te doen. De derde en laatfte wyze om de dooden te bewaaren, die alleenlyk onder de geringde menichen in zwang ging, was doof zuiverende artzeny in het lyk te fpuiten en het ligchaam af te wasfchen, en vervolgens 70 dagen in te ,zouten in Salpeter of Natrum, waar na het lyk .weggenomen wierd; De Vrouwen van aanzienlyke luiden, en alle vrouwsperfoonen, die fchoon, en van haare nabeftaande zeer bemind geweest waren, wierden aan de balfemmeefters overgegeven, en maar drie of vier dagen in huis bewaart, eer dezelve weggebracht wierden.
Indien een Egyptenaar of een vreemdeling, door eenig wreed dier verflonden wierd, of in de rivier verdronken was, zoo waren de inwooners, volgens de wetten verplicht, daar het lyk kwam aart dryven, het zelve op hunne eigene koften te balfemen en onder de geheiligde gedenktekenen te plaatzen, alles op de kostbaarfte wyze, want aan niemand van de vrienden of naastbeftaanden of ook aan niemand anders was het geoorlooft zulk een lyk aan te raaken, dan alleen aan de Priesteren van den Nyl, die het zelve met hunne eigene handen begroeven, als iets dat meer dan menfehelyk was.
Het zal myne leezeren niet onaangenaam zyn als ik verder eenige weinige aanmerkingen hier. by voege nopens deeze gebalfemde lyken, of
mu-
gp OVER JACOBS
mirnien in de Egyptifche begraafplaatzen niet de woorden van den vermaarden reiziger P: della Vaile, die z m werk gemaakt heeft van zulke gebalfemde Mumien zelfs te bezichtigen, en wel twee van de voornaamfte , de eene van de mannelyke en de andere van de vrouwelyke fexe, en zulks zeer naauwkeurig in dezer voege befchryft:
„Op zeker gedeelte van een groot linne „laken of doodkleed, dat verguit was, en waar „op het ligchaam van de mumieglad uitgeftrekt „lag, ftond de gedaante van een Jongeling, „ (zeekerlyk de afbeelding van de dood) in éen „lang gewaad van fyn lynwaad, even gelyk de „oude Egyptenaaren pleegen gekleed te gaan; „konfiig afgemaalt, en zynde overal van het „hoofd'tot de . voeten met Hieroglyphifche „ Letteren befchrceven en konftig verguld, b et „hoofd wa^ met een optooifel tan Goud en „Edelgefteehtens' bedekt, waar uit zwart ge,, kruid hair kwam: insgelyks was ook zyn baard, „die niet lang was, zwart en gekruld, om zyn „hals had hy een goude keten, die op de borst „nederhing, met een penning daar aan, waar „op de vogel Ibis met verfcheide Karafters „ ftond afgebeeld, hoedaanige ketens met een „penning daar aan gehecht, de Egyptifche landvoogden eertyds pleegen te.draagen; in «ooi „de
BALSEMING. 3*
„de rechterhand hield hy een goude fchaal met „roodvocht van wyn of bloed, ten teken van „het plengen des dranköners, en in de flinker „zekere vrucht, de dulappel niet ongelyk,met „een goude ring,aan de.agterfte en voorftevin„gers; aan de voeten had hy zwarte voetzoo„len, die alleen hef onderfte van de voeten be„ dekten, waar aan zy snetmoeren vastgemaakt „waren: aan de Gordel vertoonde zieh een -,windzel, waar op met zwarte Egyptifche let„ teren gefchreeven ftond Eutichie, 't welk in\ „Griekfch geluk betekent enz. De vrouw die irt „dezelve kelder, en volgens het zeggen der „Egyptifche gravers, naast de gemelde Jongeling gelegen had, ftcnd noch prachtiger op het „doodkleed afgefchildert, behalven verfcheide „Hieroglyphifche en andere tekens, ftonden „op vergulde plaaten twee Vogelen en twee „Leeuwen, met het agterlyf tegen malkande„ren, en op een andere wat laager een Os of „Koemisfchien het beeld van Apis of Ifis, op „een andere plaat die aan de laatfte keten „ ( want daar waren 'er veele ) op de borst „ hing, ftond de Zon afgebeeld.
„Zy pronkte ook met edelgefteentens aan de „ooren, met riemen aan armen en beenen, en „met veele ringen aan de vingers, met d# „regterhand hield ze een goud watervat r eu
„aan
3s OVER JACOBS
aan de voorfte vinger der (linkerhand zag mén ,;een ring met zekere bundel van ander Cieraad; „?y had, even als de Jongeling, zwart gekruld ,-, hair dat haar tot over het aangezicht hing, „maar was zoo bruin van verwe niet, hoewel „ bruin en dik van wenkbraauwen, met zwarte „wyd opftaande oogen; beide deeze afbeeldin„gen waren'geenzihs net of kunftig gefchildert, „maar met eenruuwe hand getroffen, byna op' „dezelve wyze als de "afbeeldinge der aloude „Heiligen gemaakt zyn. In de cnderaardfche „kelder daar deeze tweemumien gevonden wer,jden, ftonden meer andere lyken die alle zonder „ ordening in het zand ( döor zyn droogte besi „ bequaam om de lyken voor bederving te be„waaren) begraven lagen, op eenerlei wy«,ze en met eenerlei dekkleedcn verciert waren, ,,bebalven de twee boven befchreeven mumicn „was in dezelve grafkelker nog een andere die „in een houte kist lag met het beeltenis van eeri „Jonkvrouw daar op gefneeden, en byna eveh„eens met een verguld doodkleed en andere „cieraaden<, als de vorige was uitgeftreeken, „in het gebroóke ligchaam van'deeze Jonk„vrouwe wierd niet anders gevonden, daii „een groote menigte van windzelen, en joo^denpek in deeze windzelen bewonden, want f, het gebeente, zoo als ook het vleefch was zoo
„zeer
BALSEMING. 33
*,zeer uitgedroogt en verteert, dat het niet ^anders als zaagzel van hout fcheeu te wee„zen, de ftoffe derzelve mumie was ook zoo „ hard geworden, dat naauwlyks met een hamer
iets daar van kon afgeflaagen worden, Wyj, ders lagen alle de andere lyken, die daar in groo„ten getale waren, in flegte windzelen gewon„den, en in gemeene Asphaltifche ofjodenlym „gébalfemt, zonder vergulde dekkleeden, „beelden of eenige andere vercieringen; waar „uit op te maaken is dat alle de cierlyk opgegooide lyken Luiden van ftaat of ten minsten „ hoofden van huisgezinnen, en de andere dienstboden geweest zyn; want alle de mumien, „met zoo menigerlei vergulde dekkleeden en „windzelen bewonden, en zoo prachtig met „veele kunst- en zinryke beeldletteren opge„cierc, zyn geen ligchaamen v. n gemeene lui„den, maar v.n Koningenen grooten des „Lands, of van hoog geleerde Luiden, die „hoope hadden, om aan het roer der regee„ring te komen; gelyk dan ook Herodotes, „Diodorus Siculus, en andere Historiefchry„vers getuigen, dat de Egyptenaars hunne „dooden na zyn ftaat, prachtig of flecht plee„gen te begraaven.
Men vind in geen Hiftorie aangetckent, dat de Jooden de lyken gébalfemt hebben, maar C wel,
34 OVER JACOBS
wel, dat zy gewoon waren de lyken van aanzienlyke lieden met fpeceryen en reukwerken van buiten te omleggen , en in gebalfemde doeken te omzwagtelen, zonder noch-
' tans het lyk te openen, of herfenen en ingewanden daar uit te haaien, gelyk Nicodemus en Jofeph van Arimathea aan het lyk van onzen
'Zaligmaaker deeden, (Jfj de Heiland prees ook de vrouwe, die zyn hoofd en voeten te Bethanien zalfde, tot een voorbereidinge van zyne begraavenifie, (b) doch in het vervolg van tyd was het grootfte gebruik de lyken te verbran-
" den by de Jooden; (V) by de Romeinen bracht Scyll'a het verbranden der lyken in gebruik, ten einde andere niet aan hem zouden kunnen doen, het geen hy aan Marius gedaan had, wiens overblyfzels hy uit het graf gehaalt en veiftrooid had; (d) zommige volkeren wonden hunne dooden in doeken, en hingen dezelven aan boomen, 't welk de gewoonte der
' Colcbi was. (e )
Nü'zullen wy de redenen onderzoeken, waarom de Vorst Jofeph deeze Heidenfche plechtigheid aan het ligchaam van zynen Vader liet in
het
(a) Joh. 19: 39, 40. {b) Match. 26: ip-tt.
(c 1 Sarh. i> . n, 13. (d) Cic. Lib. 1. pag. 340, PI in. Hift. Nat. Lib. 7. cap. 54. («) Aclian. var, Hiftor.. Lib. j. c. 1.
BALSEMING. 35
het werk ftellen, niec zoo zeer door het Egyptifche bygeloof, vermits zy zeer fterk dreeven de Metempfuchofy, maar ten eerften, om dathy zich fchikken wilde naar de gewoonte van het land waar in hy woonde, om den Egyptenaar geen aanftoot te geeven; behalven ook dat Vader Jacob een zeer aanzienlyk Man was, wien deze eere van Balfeming toekwam, om hem ook hier door van het gemeene volk te onderfcheiden. Ten tweeden, de natuur der zaake zelve vorderde dit balfemen , om dat dit lyk van den grooten Aardsvadereettige dagen lang moest boven aarde (laan, waar na men dan nog zulk eene lange rcize door een zandig en heet land doen moest, om hetzelve te begraaven en by te zetten in Kanaan in de Aardsvaderlyke begraafplaats.
Het zal niet ongevoeglyk zyn, om hier achter te laaten volgen de tyd , welke by de Hebreen en Egyptenaaren, doorgaans wierd hefteed en doorgebracht in 't beweenen der overledenen.
De Hebreen beweenden de dooden dertig dagen, (s) en de Egyptenaaren zeventig dagen ; en fcheenen dus mogelyk den Hebreen, ten aanzien van de üiterïyke rouwbebryven en de C 2 lang-
[s) Num. 20: tg, Deuter. n: 13 en 34: 8.
36 OVER
langheid van tyd, den loef te willen afïteeken; doch zonder twyffel overtroffen hen de Israëliten, voor zoo verre de inwendige fmerte betrof.
Het is waarfchynlyk, dat omtrent het beweenen der dooden , de Egyptifche en Israëïïtifch" gebruiklykheden in een gefmolten zyn; de Israëliten k wamen met de Egyptenaaren over een, in opzichte van de lange en naauwkeurige plechtigheeden omtrent het balfemen der 'lyken veertig dagen lang, zynde de dagen der droefheid, dewelke doorgebracht wierden met het toebereiden der lyken; daarenboven kwamen de Egyptenaaren met de Hebreen overeen in het beweenen der dooden dertig daagen lang, volgens de aangehaalde Schriftuurplaatzen.
Naderhand word inGeneSs (?) gefproken van eene rouwe van zeven dagen. Deze wierd gehouden in Canaan, omtrent den tyd van de begraavenis; of ditgefchied is eenigetyd te vooren, of kort daar na, is onzeker. Die dagen dan wierden in veel ernftigcr rouwe doorgebracht, zynde de voorige dertig dagen veel eer flechts plechtigheden der rouwe, beftaande meest in zich te onthouden van witte en kostbaare kleederen en verdere opfchik en optooyinge van het lichaam en hair, waar van boven is gefproken.
Zom-
/) c. 50: ic.
BALSEMING. 37
Zommigen denken, dat zeventig dagen een al te lange rouwtyd was; dog Cappellus (u) heeft in zyne befchryving ter hunner onderrigting aangemerkt, dat dewyl Jofeph de eerfte perfoon was naast den Koning, de Egyptenaaren zyn vader hebben willen veteeren met Koninglyke rouwe van zeventig dagen, het welk hy oordeelt, een vol getal te zyn, in plaats van twee en zeventig, want Diodorus Siculus meld, dat de dagen der rouwe over hunnen Koning twee en zeventig dagen waren, fchynende zulks gevoegelyk voor hen te zyn, ver» mits zy aan hunnen Koning geduurende deszelfs leven het vyfde gedeelte gegeeven hadden der vruchten van hun land, dat zy hem ook na deszelfs overlyden het vyfde gedeelte van 't Jaar gaven, om hem geduurende dien tyd te beweenen, zynde zulks juist twee en zeventig dagen, zonder de vyf ongelyke dagen te rekenen, die' in hunne optelling niet vervat zyn.
Daar zyn 'er die hier tegen inbrengen, dat dit een onmaatige rouwe was, waar in meer eerzucht dan liefde doorftraalde, dezulke antwoorden wy: dat, veronderileld zynde, dat Jofeph die gewoonte ni'et ingevoerd, en byzondere redenen gehad hebbe, om de plechtigheden, daargebruikelyk, te volgen; de Egypte-
C o
v- o naa(*) ttiit Exot. et Sacra ad A. Mundi 131c.
38 OVER JACOBS BALSEMING
naaren zoo veel te minder te verontfchuldigen zyn, dat zy naderhand vervolgt hebben de on~ fchuldige nakomelingen om dat zy wel eer aan hunnen voorvader door die balfeming Koninglyke eer beweezen hadden.
Daar en boven is hetbetaamlyk, dat Koningen en vermaarde Mannen onderfcheiden worden van het gemeene volk.
Wat ten laatften de rouwe betreft, die Jofeph bedreef zeven geheele dagen over den Aardsvader Jacob , deeze is het alleroudfte gedenkteken wegens den netten tyd van zeven dagen, doorgebracht om de dooden te beweencn , nochtans vind men verfcheide voorbeelden van die gewoonte in laatere tydeu. ' ■
De Schryver van het Apocryphc boek Ecclefiastes geeft ons te verftaan, dat dit de gewoone tyd der rouwbedryvinge was, over eenen doode,(>) Ammianus Marcellinus getuigt het zelve nopens zommige Heidenfche volkeren. ( w)
(v) Eccleüas. ai: 13. O) "P-
OVER
39
OVER DEN OUDERDOM VAN
KONING D A VI D.
Elke ouderdom der menfchen, en elkefexe heeft h aare byzondere en eigene toevallen en ziekten, waarom men met recht mag zeggen, fene&us ipfa morbus est: want hoe jonger en nader wy by onze oorfprong zyn, hoe zachter en leemiger wy zyn, dewyl de vaste vezelen aan de vloeibaare deelen toegeeven en volgen. In de mannelyke jaaren zyn de deelen, welke ons ligchaam uitmaaken als in een evenwicht, maar in den ouderdom verflyven de vaste deelen , worden hard, ftroefen ftram; de vloeibaare wyken en worden verdikt, waar uit gemakkelyk is te befluiten, waarom een Menfch tot een zekere hoogte opwast, en naderhand afneemt; waarom de Jeugd vlugger, vuuriger, lustiger en wakkerer is dan de afgeleefde jaartyd , die koud, traag en treurig is, om dat de omloop van het bloed en fappen in de Jongheid gelukkiger word volbracht, en in dehooge ouderdom afneemt, ja eindelyk gefluit word. (a) Ten voorbedde hebben wy den zcventigjaaC? ° rl r£3'
(a) Kaav perspirat: difta Hippocrat p, m. 404.
40 OVER DEN OUDERDOM VAN
rigen David, wiens uiterlyke. deelen koud wierden, (b) niet zo zeer uit een natuurlyk en noodwendig beginzel, om dat 'er menfchen van dien ouderdom, nog warm, ja tot de voortteeling bekwaam worden gevonden: maar mogelyk heeft hy een fchielyk toeval gekreegen , daar de ouderdom byzonderlyk vatbaar voor is, een fchielyke verftramming der vaten, en vertraaging der doorftraaling, waardoor de warmte tot een merkelyke graad vermindert was, en echter alle mogelykheid van herftelling niet weggenomen ^ dewyl anders het uitgedachte middel noodeloos zoude geweest zyn ; zo dat men zou kunnen vermoeden , dat de Koning David fchielyk is aangetast door een Beroerte, het welk de oude lieden wel het m eest onderhevig zyn.
Maar als men ook overweegt het leeven van deeze groote Held, Koning en Profeet, en daar by zig herinnert, de ongemakken by zyne veelvuldige Oorlogen en voornamentlyk geduurende de vervolging van Saul geleeden, hoe hy ook door zo veele gempedsbezwaaren , zorgen en Godvruchtige overdenkingen als verzwakt is, en misfehien gekrenkt door een al te veelvuldig gebruik zyner bywyven, zo is het geen wonder, dat zyne leevensgeesten veel
vroe»,
(i) iK