JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 3 4 7 0  D Ë ONTLEED- HEEL- E N VROED-KUNDE GEMAKLIJK GEMAAKT.   D E ONTLEED- HEEL- E N VROED- KUNDE GEMAKLIJK GEMAAKT; O F ALGEMEEN HANDBOEK VOOR ALLE WOND-ARTZEN, VROEDMEESTERS EN VROEDVROUWEN; BEVATTENDE EENE VOLKOMENE BESCHRIJVING VAN HET MENSCHLIJK LIGCHAAM, DE GEBREKEN WAAR AAN HET ONDERWORPEN IS, EN DE WIJZE WAAR OP DEZELVE MOETEN GENEZEN WORDEN; BENEVENS D^E U I T M U N T E N D S T E LESSEN IN DE VROEDKUNDE, E N EENE BREEDE LIJST VAN CHIRURGICAALE KUNSTWOORDEN, MET DERZELVER VERKLAARINGEN. S.^ Te Amfterdam, bij H. Keyzer en M de Bruyn; te Rotterdam, bij Dirk Vis en J. Meyer; te Dordrecht, bij B. J. Morks, P. Blusfé en N. van Eysden & Comp. MDCCXCIII.   VOORREDEN Aan den Goedgunftigen Lezer. B3^^^^ de voortrefelyke Geneeskonft op de m g Ontleed-, Kruid-, Meng- en ScheiÊ konfl ah op een vaft en zeker Fonda- sibissg^li ment Pufte, lydt geen tegenfpraak. In den Jaare MDCCXLVII. hebbe ik myne Pharmacopcea Galeno- Chemico- Medica, te Rotterdam by Phiiippus en Jacobus Lozel'gv?, drukt, in het licht gegeven, en de zaken, die in dat W?rk voorkomen, zoo behandelt, dat een Leergierig Leerling in/laat ge/lelt wordt, om met weinig moeite, en in korten tyd in de Kruid- Mengen Scheikonft eenen goeden voortgang te maken. ■ Heb ik den Liefhebberen der Pharmacie en der' Chymie geen ondienft gedaan, met dat Werk ten  VOORREDEN. gemeene nutte mede te deelen, niet tegenfiaande 'er zeer veel over de Kruid-, Meng- en Scheikonji is gefchreven : zoo vleye ik my, dat dit Kort Ontleedkundig Onderwys , by Vragen en Antwoorden,, met veel moeite, door my te zamcmeftelt , fchoon 'er zeer veel Ontleedkundige Schriften zuorden gevonden, met geen minder gemventheld zal ontfangen worden. De zaken, die in dit Werk voorkomen, hebbe ik zoo kort, zoo eenvoudig en zoo klaar behandelt, als my immers mogelyk was, en het geheele Onderwys is zoo gefchikt, dat het den Leerlingen Mn dienen tot aanleiding om naderhand andere Schryvers, die zeer breedvoerig over de Ontleedkunde hebben gefchreven, te verftaan. In het befchryven der Deelen en Ingewanden' hebbe ik het voetfpoor der voornaamfte fchryveren gevolgt: maar ontrent de wyze van dezelve voor te [lellen hebbe ik my aan niemant bepaalt. Myn oogmerk is niet geweeft, om eenomftandig herigt te geven, hoe men een Lichaam en alle deszelfs deelen volgens de Konft in order zal ontleeden, en een Beengeraamte vervaardigen ; die zulx begeert te weten, wyze ik na het Culter Anatomicus Mich. Lyferi: maar myn voorname doel is, dm Leerlingen eene naauwkeurige befchryving van-  VOORREDEN. van alle de deelen van het Menfchelyke Lichaam, benevens de wyze van derzelver beftaan en werking, mede te deelen, en te doen zien, dat de w er* hingen, die'er worden v er eifebt om ons Lichaam te doen zyn en beftaan, ook de oorzaak konnen zyn, zvaardoor ons Lichaam wordt vernietigt enbuiten gebruik geftelt. Edog, dewyl ons leven van eene gedurige levendige en natuurlyke werkzaamheid afhangt, en deze werkzaamheden door uitterlyk geweld konnen worden gejloort en vernietigt , waar door de Menfch van het dierbaarfte dat hy heeft, namentlyk het leven wordt berooft; zoo hebbe ik by elk voornaam Deel en Ingewand deszelfs wonden befchreven , opdat men van -derzelver doodelyh heid Qeen zaak van het uitterfte aanbelangd) zou konnen oor deelen, en als het 'er op aankomt, aan den Rechter eene rechtmatige verklaring geven. In het verhandelen van de Bevruchting, Voortteeling en Geboorte, hebbe ik myne gedachten eeni voudig ter neder geftelt: en in het onderzoeken en voorftellen der Teeldeelen my van alle fpreekwyzen geivagt, die aan iemand eenigen aanftoot zouden konnen geven. Kan nu dit Werk van eenige nuttigheid zyn, en zal het den Konft bemïnnaren behagen, zoo zal * * 2 't  VOORRE D E N: 'tmy aanmoedigen, om ook myne Redelyke en Ondervindelyke Geneeskundige Oeffeningen op de Ontleed- Kruid- Meng- en Scheikonft gebouwt , thans al in gereedheid leggende,. in V licht t& geven. Alzoo het my nog aan geene begunjligers ontbreekt , zoo vinde ik my des te meerder aangewak-^ kert, om na myn. vermogen in deze voortref "elyke Konjl te vorderen, en deze myne vorderingen ten nutte van andere te doen zyn. Terwyle ik dezen heugelyken naam van begunjligers gebruike, kan ik my niet onthouden by dezen te roemen de verplichtende bejegeningen en de heufche beleeftheid my aangedaan door ^/^Excellentie, den Heere ANDRIES AUGUST GRAAF VAN PRETORIUS, Generaal en Gouverneur van deze Stad en de onderhoorige Forten: als ook van den Wel Edelen Geftrengen Heere Generaal Major CHARLES WIL L JAM, STEWARD, Major Commandant van deze Stad en van deszelfs onderhoorige Forten; want,. wanneer het 'ys Lands en het Stads Docfors-ampt, opengevallen door den dood van den Heere J, MENNES Medicina? Doétor en Schepen dezer Stad., door my geambieert wierde, vonde ik niet alleen gemelden £jw Excellentie den Heere Gouverneur, en den  VOORREDEN. den Wel Edelen Geftrengen Heere Commandant zeer gereed om myne verzoeken te onderftewnen ter verkryging van 's Lands Do&ors-ampt, maar door de- veel vermogende aanpry zingen zuierdt aan dezelve zoo veel kragt bygezet, dat ik my zeer fpoedig met die Commijfte van de Edele Mog: Heeren RADEN VAN STA4TEN der Vereenigde Nederlandenveréért zag: waar toe ook de Wel Edele Agtb. en Hooggeleerde Heer THOMAS SCHWENKE Medicinse Doctor, Anatomie & Chirurgie Profefior en Vroedichap m 's Gravenhage my met zonderlinge preuven van genegenheid niet weinig geholpen heeft. Ikweetezuel, hoogft gemelte Heeren zyn verre boven mynen Lof, dog niemant zalV, ve-rtrouwe tk, ten quaade duiden, dat ik, dit hier meldende , daar door alleen myne waare en groote dankbaarheid in* t openbaar betuige, en my in dezer hooge gunft verder aanbeveele. Nog hebbe ik by dit Kort Ontleedkundig Onderwys een Aanhangsel gevoegt , behelzende de voornaam ft e woorden in deOntleedkunde gebruikelyk:.. het zelve kan dienen, als ^Lexicon Anatomicum, dat niet alleen de namen der deelen ' maar ook derzelver beduidingen kort en zakelvk aanwyft* J * * 3 De  VOORREDEN. De voornaamfle Fauten by het drukken van dit Werk ingeftoopen hebbe -ik aangetekent: die van minder aangelegenheid zyn , verzoeke ik dat de Goedgunflige Lezer zelfs verbetere. EL AD-  BLADWYZER D E R HOOFD DEELEN en ZAKEN. Bladz. d7.j-, I. HOOFDDEEL. lX. HOOFDDEEL Ontleedkunde in het gemeen, deszelfs Onderkaak beenderen : Tanden dereinde, nut en oogmerk. i -- 4 zetor verdeeling, gebruik en verwisli. HOOFDDEEL. ■ ^ 70 '" 73 rr . ,. , , X. HOOFDDEEL. trerdeeling van bel mtterlyke lichaam en deszelfs nut. 4-8 Wervelbeenderen van den Nek, Rug, I M HOOFDDFFT ? LeBdeBeB ? kraton- 0» tu. nuuiuuntL/, derfcheid, zamenvoeging, nut, ver- tz n 1 -l j 1 , wringing, wonden, verbreking enz. Vajle en vloeibare deelen , derzelver 74 o, werkingen en gebruik. 8 -- 20. IV. HOOFDDEEL. H°0FDDE£L' n , ,, . , , Ongenaamde beenderen. 82-83 Gemeene hekleedzelen van het lichaam 3 en derzelver gebruik. 20 - 2y XII. HOOFDDEEL. V. HOOFDDEEL. Borftbeen. 83-84 Geleeding der Beenderen in het gemeen. XIII. HOOFDDEEL VI. HOOFDDEEL. ^ 8« " 86 Geleeding der Beenderen inhetbyzonder HOOFDDEEL, «i dejzei/r ia§xfcefc». 30 -. So Sleutelbeenderen en Schouderbladen, ie- VII. HOOFDDEEL. nevens derzelver gebruik. 86-87. Bekkeneels beenderen, aanmerkingen, ^ V' HOOFDDEEL, ./ïgaar , operawg, wonden , zoo die ^ ~ , volkomen , door zich zeiven of door uPPer en Onderarmbeenderen. 88 - 91 ioeüaZ doodelyk zyn. 50 - 67 J J 5 7 XVI. HOOFDDEEL. VIII. HOOFDDEEL. _ ' J rr T)nc,„„h„„j, ij ^n Beenderen der Foor- en Nahand, van de- Bovenkaaks beenderen. 68 - 70 ^fgerai e» Zaadbeentjes. 91 - 9» XVII..  'BL AD WYZER ber Bladz, Bfodz. XVII. HOOFDDEEL. XXVII. HOOFDDEEL. BYëbeenderen. 93 -'94 Spieren van bet uit-en inwendig Oor en J van de Gehoorbeentjes. 110-- iü XVIII. HOOFDDEEL. AV XXVIII. HOOFDDEEL. Scheenbeen, Kuitbeen , en Kniefchyf. 95 - 97 Spieren van den Neus. 112 -- 113 XIX. HOOFDDEEL. XXIX. HOOFDDEEL. B»enderen van den Foorvoet, Navoet en Spieren van de' Oogen en derzelver wer■ :van de Temen. 97 " 99 kingen. 113 f *?* XX. HOOFDDEEL. XXX. HOOFDDEEL. Spieren van hét Strottenhoofd en derzei- Spieren van de Oogleden, der JVcnkvereebrwk 99- 1:1 braauwen, derzelver gebruiken wer- ö hing. 114 -- nf "XXI. HOOFDDEEL. AA1 XXXI. HOOFDDEEL. Spieren van de Lel en derzelver ge- " ' , n u 1 bruik. ' 101 - 10i Spieren van de huid yan het Bekkeneel en "derzelver gebruik. 116 XXII. HOOFDDEEL. HOOFDDEEL. Spieren van de Tong. 102 - 103 ^ ^ Hoq/V2 > CT ^rateer XXIII. HOOFDDEEL. tówg. 117 --«o tó^Wr^ e«^*r XXXIII. HOOFDDEEL. • -werking IC4 " 1ZS Spieren van den Hals en derzelver wer¬ king. '*i0 " 111 XXIV. HOOFDDEEL. XXXIV. HOOFDDEEL. Sözerw ««n den Slokdarm , d.rzeker ^ werédeh m van derzelver . gebruik en nut. ioy ~ iou ^ebryik en werking. 121 -- 124 XXV. HOOFDDEEL. ,xxxv. HOOFDDEEL. Spieren van de Lippen, van de Waig, spieren van het Scbouwderblad en deren derzelver werking, icó -- los zclver gebruik. 124—140 XXVI. HOOFDDEEL. XXXVI. HOOFDDEEL. ij n,„urhnnl>' m derzelver Spieren van het 'Schouwderbeen en der$p:eren van de Ondei kaak en frze ver o, t ^ ^ werking. «8 ~ ito MWerwwg. XXXVIL  HOOFDDEELEN en ZAKEN. Bladz. »7/>^ XXXVII. HOOFDDEEL. XLvi. HOOFDDEEL Spieren van den Onderarmen derzelver Spieren van de Waterblaas, Pis. " 'Sebrm- 130 - 133 weg, derzelver werking en gebruik. XXXVIII. HOOFDDEEL.* ij-8 - 160 *JS 1 Ér 1 * > XLVII HOOFDDEEL. Spieren van de Hand, derzelver gebruik en werking. , 33 ... , 3Ó Spieten van den Aars en derzelver wer, XXXIX. HOOFDDEEL. 160 - iói j 7^- XLVIII. HOOFDDEEL Spieren van de Vingeren en\ derzelver • ^m'^ 136-141 Spieren van de Roede, Kittelaar, Schee- XL. HOOFDDEEL. 2'fiÈp** Spieren van het Dyebeeu en derzelver XLIX. HOOFDDFPt werking. 141 - 144 Ai^l. nUUi DDEEL. den gevonden, en derzelver gebruik. Spieren van het Been en derzelver wer- l^ " 100 HnS- 144-147 L. HOOFDDEEL. X Lil. HOOFDDEEL. Klieren die in en aan den 'Hals gevonden Spieren van den Voet en derzelver wer- m king. 147 -- 141 107 XLIII. HOOFDDEEL. ^ HOOFDDEEL- Spureri van de Teenen en denver ge- ^iSgblel fe^^fe 49 "" XSZ 168 - 169 XLIV. HOOFDDEEL. Lil. HOOFDDEEL. Spieren die tot de Ademhaliug behoo- Klieren van de Borfl, Luchttwb der ren, derzelver werking en gebruik^ ^wr^feS^^^ XLV. HOOFDDEEL. K$ HOOFDDEEL. l1v.  B L AD W Y Z E R der Bladz. Bladz, LlV. HOOFDDEEL. LXII HOOFDDEEL. Klieren van de Mannelyke en Vrouwe- Neder gaande Holle ader, deszelfs taklyke Teeldeelen, benevens derzelver ken enz. zia — 214 s-ebruik. '74 " I7ir „ LXIII. HOOFDDEEL. LV. HOOFDDEE Poortader, deszelfs takken en wonden> Klieren die aan de Leeden worden ge- als mede de wonden van de op-en nevonden en derzelver gebruik, tfr. dergaande Holle ader, 21 f - 218 I?Ó LXIV. HOOFDDEEL. L V ï. HOOFDDEEL. Bovenfte holligheid van bet Lichaam. Watervaten, derzelver gebruik en koe de- 219 zelve beft worden vertoont. n6--177 LXV. HOOFDDEEL. LVII. HOOFDDEEL. Vliezen van het Bekkeneel, van de Herjfenen , derzelver vaten en geDe tien paar Zenuwen, die onmiddelyk bruik. 220 — zif. van de Herjfenen voortkomen, en van de wonden van bet agtftepaar enz. LXVI. HOOFDDEEL. 178 ■- 184 Groote en kleine Herjfenen; Rugmerg, LVIII. HOOFDDEEL. derzelver zelfflandigheid , hollighe¬ den, uitftekken, klieren, vaten , ze> De zes paar Zenuwen die tuffen de wer- ™iwen, gebruik en wonden: als me* velen uitkomen. i8j- - 188 & een befchryving der dierlyke be¬ wegingen enz. iif ■ - 244 LIX. HOOFDDEEL. LXm HOOFDDEEL. Opgaande groote Slagader, deszelfs tak- Q0„m ' far%elver uit- en inwendige deeken, en wonden. 189 ~ 19° len, vliezen, klieren, vochten, ge- LX. HOOFDDEEL. z^gf enz, 244-^ LXVII1. HOOFDDEEL. "IStSZ. *». *■*» •»-* f«<£ en gebruik. 25-2 — 25-4 LX1. HOOFDDEEL. LXIX. HOOFDDEEL. Otgaande Holle ader, deszelfs takken Ooren, derzelver uit- en inwendig^ enz. 103 - 210 deelen , gebruik 3 gehoor, ecbo enz, 2v°eging3 werking en gebruik te A ■ .g  | Van de Ontleedkunde in het Algemeen, V. Welk is het Onderwerp in de Ontleedkunde? A Doode lichaamen van Mcnfchen , en geftorve en levendige lichaamen van Dieren j in welke laatfte betrekking de Ontleedkunde Zootomia en Anatomia Comparativa genoemt wordt, behorende deze ook tot de Anatomia Theoretica en Trattka beide. V. Ds Zootomia, ontleeding der Bieren , die men ook Anatomia Comparativa vergeldende Ontleedkunde noemt, is die van eenig nut ? A. Ja, want by gebrek van verftorvelichaamen van Menfchen, kan men zeer veel uit de ontleeding van doode Dieren leeren; daarenboven is de ontleeding van levendige Dieren van een zeer groot nut, want daar door verkrygt men eene rechte kennis van de Vafa Lattea, melkvaten, van de Üufius Thoracicus, Chylbuis, van de Motus Periftalticus Inte/linorum, Wormswyze beweging der darmen, van de beweging der Long, des Middenrifts, van het Hart, en deszelfs Slagaderen, als mede van den omloop des Bloeds,. en der andere vochten, benevens de voortteeling der Dieren. V. Moe wordt de Anatomia beft verdeelt ? A. Men kan de Ontleedkunde bequamelyk verdeelen L i. In OJleologia\ een Verhandeling der Beenderen er* derzelver zamenftelling. 2. In Adenologia', een Verklaring van de zamenftelling der Klieren en haare werking, 3. In Angiologia ; een Verhandeling der Vaten of " Aders, en hunne verfpreiding door het geheele lichaam* 4. In Neurologiay een Aanwyzing van den loop deï Zenuwen. 5. In Myologia-y een Verhandeling der Spieren.  Vm de Ontleedkunde in bet Algemeen. j- 6. In Splancbnologia; een Verklaring van het maaksel der Ingewanden, en hunnen dienft: hier voegen zommige nog by Arteriologia, Befchryving der Slagaderen; Phlebologia, Verhandeling der Aderen ; IJchontologia , Befchryving van Pypen en Vaten benevens hunne Rokken, alsmede Ifchomenologia, Verhandeling van de vochten des Lichaams: echter behooren deze laaften tot de Angiologia t als welke den geheeien omloop der vochten, en alle de daartoe behorende vaten in zich befluit. F. Wat middelen heeft men, om in de Ontleedkunde ervaren te worden, noodig ? A. (i) Goede Ontleedkundige Boeken; (2) Een getrouw en duidelyk onderwys van een kundig Anatomicus, Ontleeder; (3) Eenige werktuigen, als een Tafel, verfcheide Mesfen, Haaken, Pypen, Priemen of Stiletten, Schaaren, Hamer, Zaag, Bytel, Naalden, Wafchligt, Spuit, Gaaren en Spongies. V. Welk is het einde in de Ontleedkunde? A. Het einde, nut en oogmerk in de Ontleedkunde is, voor eerft, om de natuurelyke gefchapenheit des lichaams te onderzoeken; ten anderen om de oorzaken der ziektens en des doods te ontdekken: want zoo een Geneesheer en Ileelmeefter in de Ontleedkunde niet ervaren is, gaat hy op enkelde giszingen te werk, en ftelt de hem toevertrouwde Lyders lichtveerdig in levensgevaar: want het is onmogelykeen Quaad gefield lichaam gezond te maken, ten zy men weete, wat deelen in \ lichaam lyden, welke werkingen geftoort zyn, waar in de Gezondheid beftaat, welke bewegingen in het lichaam de affcheidingen der Vochten bevorderen of ftooren kunnen, en hoe liet lichaam natuurlyk moet geftelt zyn r Daarenboven heeft de Ontleedkunde in alle Wetenfchappen j * A 2 " en  ^ Van de Verdeeling des uiterlyken Lichaams, en voor alle Menfchen haare nuttigheid,, alzoo men door de zelve, de wonderlyke en overeenkomftige samenvoeging en proportie der deelen, waar van niet een eenig, tot het kleinftetoe, te vergeefs gefchapen is, leert kennen, alles tot Verheerlyking van de onbegrypelyke Wysheid en Almacht des Scheppers. II. HOOFDDEEL Van de Verdeeling des uiterlyken Lichaams* V' T "I Oe wordt het Lichaam gemeenelyk Verdeelt ? A. JLi Men Verdeelt het Lichaamgemeenelyk in Truntus, Stam, of Romp, enArtus, Leedematen, V. Wat behoort tot den Stam, of Romp? A. Tot den Stam of Romp behooren drie voorname holligheden, waar van het Hoofd de eerfte en de bovenfte is; aan deze holligheid worden de Partes Animales dierelyke deelen toegeëigent. De tweede en middenfte holligheid is de Borft,, aan deze holligheid worden de Partes Vitales, deelen, die tot het leven behooren, toegeëigent. De derde en de enderfte holligheid is de Buik, en aan deze holligheid worden de Partes Naturales, de natuurlyke deelen toegeëigent. V Welk zyn de uitwendige deelen van de opper/te of boi ven/ie holligheid? A. Deze zyn het Pars Capillata, met Hair bezette deel! Facies, het Aangezigt, en Collum, de Hals. V. Hoe wordt het met Hair bezette deel afgedeelt ? A. Het wordt afgedeelt in vier deelen: (i) In Vertex} den Kruin of deatopdeshoofds. (z) In Sinciput oïBregmai Jbgt Opperhooft van voren boven het voorhooft. (3) In Oei ëput'j  Van de Verdeeiïng des uiterlyken Lichaams. \ aput, het Achterhoofd, ftrekkende van de kruin tot aan den nek. (4.) In Tempora, Slaapen van het hoofd, nevens de ooren voorwaards. V. Welke uitwendige deelen zyn omtrent het Aangezigt aan te merken ? A. Omtrent het Aangezigt zyn aan te merken r (1) Het Frons, Voorhoofd: (z) De Oculi, Oogen, met de oogleden en wenkbraauwen : (3) De Nafus , Neus r (4.) De Gena, Wangen ; deze opgeblazen zynde hieten Bucca, Kaaken: (?) Os, de Mond, met de lippen, en het groefje in het midden van de bovenfte lip, dat Lacuna en Fhiltrum wordr genaamt, terwyl men de twee zyden van 't gemelde groefie Myjlaces, Knevels noemt: (6) De Ment urn, Kin, en deszelfs groefie Gala/mum genaamt. V. Welk zyn de uitwendige deelen van den Hals? A. De Hals, waarop het Hoofd is geplaatft, heeft tot uitwendige deelen: (1) De Guttur , of Jugulum, Keel, zynde het voortfte deel van den hals. (r) De Fomum Adami, Adams-appel, zynde de verhevenheid, die in 't voorfte van de keel wordt gevonden. (3) de Cervix, Nek, zynde het agterfte deel van den Hals, met deszelfs Nucha, Groeve. (4.) De Humeri, Schouwders, op zyde van den Hals onderwaards. V. Welke uitwendige deelen zyn omtrent de middenfte holligheid aan te merken ? A. Daar omtrent kan men aanmerken de voorfte en de achterfte deelen. V. Welk zyn de voor(le deelen ? A Deze zyn: (1) De Peiïus, Borft, waarop aan beide SydenbovenwaardsdeC/^V^, Sleutelbeenderen zyn. (2) De Mamma., Borften , benevens haare Teepels, (3) Hefr A 3 Scr&i  6 Fan de Verdeeïïng des uiterlyken Lichaams. Scrobiculus cordis, Hartputje. (4) De Pleura of Latera, Zyden, weker vleefchige deelen tuifchen de ribben lfitercoJtalia heeten. V. Welk zyn de achterjle deelen ? A. Deze zyn: (1) De Dorfwn ofTergum ,Rugge. (x) De Spina Dorfi, Ruggegraad, en (3) de Scapula, Schouwderblaaden. V. Welk zyn de uitwendige deelen van de onderjle holligheid? A. De uitwendige deelen, die aan de onderfte holligheid zich vertoonen, zyn: O) Het Regio Epigafirica, Bovenbuiks geweft, zynde gelegen tuilchen de Rilden en den Navel: de deelen, dewelke zich ter zyden uitltrekken, zyn de Hypochondria, Bovenbuiks zyden. (2) Het Regio Umbilicalis, Navelgeweft, ftrekkende zich uit twee vingeren breed boven, en twee vingeren breed onder den Navel. (3) Het Regio Hypogajlrica, Onderbuiks geweft, onder den Navel; deszelfs zyden worden genaamt///"#. (4.) De Tubes, Schaamte : onder de Schaamte zyn de uiterlyke Teeldeelen en nevens de Schaamte de Inguina, Liefcn. (5) De Clunes ofiVötes, Billen, derzelver zyde deelen zyn de Ifihia, Heupen: tuflehen de Billen is de Anus, Aars, geplaatft en onder den Aars het Terinaum, de Bilnaad. V. Hoe worden de Artus, of de Leedemaaten gemeenelyk verdeelt ? A. In opperfte en onderfte Leedemaaten. V. Welk zyn de bovenjle of opperfte Leedemaaten ? A. De opperfte Leedemaaten zyn de Brachia, Armen, en de Manus, Handen. V. Wette deelen behooren uiterlyk tot de Armen? A. Daar toe behooren : (1) De Humerus , zynde het op-  Vm de Verdeeling des uiterlyken Lichaams. * ƒ/* Oxel makende de holligheid aan het boven deel van den Arm, tulTchen den Arm en de Borft. (3) De Cubitus LUeboog welkers- bmtenfte deel Gibber middenite deel Flexura, de Bogt is. ' *j Welke uitwendige deelen behooren ut de Randen ? ^ Tot de Handen behooren: (1) De C*?« , 2ynde dat dee waar aan men de Pols of Slagader voelt, gemeenelyk de Voorhand genaamt. (2) De Metacarpus, Nahand waar toe behooren de Dorfum mams, buitenfte verheven' beid! of de rug van de Hand, en de Vola manus, Palm van de Hand (3) De Digiti Vingeren, waar van aan yder Hand vyfzyn, de eerfte ImtFollex, de Duim: de tweede Index, dQ Wysvinger: de derde JNw of Jmpudicus, de middenite: de vivócAnnularis, de Ringvinger, en de vyfde Auricularis, de Oor-of kleine vinger. /F en deze twee deelen de ivezentlyke deelen des 'Lichaams uitmaken, boe worden derhalven de wezentiyke deelen des Lichaams verdeelt? A. Zy worden gemeenlyk vetdeelt in Partes Similares ,* en in Partes Bijfimilares, enkelde en zamengeftelde deelen. V Welk zyn de Partes Similares, enkelde deelen? A. In een engen zin, zyn de Fibrenr nogtans zyn 'er niet meer als twee voornaame Slagaders, nawnt yk de ArteriaPulmonalis, Long-flagader, endeJorta, groote Slagader, C ^  18 Van de vajle en vloeibare deelen des Lichaams. V. Wat zyn Vense, Aders ? A. Aders zyn vaten, die het bloed na het Hart voeren: zv hebben geen klopping, maar zyn inwendig met Valvula, Klapvliezen voorzien. V. Uit hoeveel rokken bejlaat een Ader ? A. Uit vier rokken, namentlyk een Tunica membranofa, een Tunica vafculofa, een Tunica glandulofa, en een Tunica mufculofa, een Vliesachtige-, Vaatachtige-, Klierachtige-en een Spierachtige rok. V. Roe veel Vense, Aders zyn Vr ? A. Niet meer als drie voornaame; namentlyk de VenapuU monalis, de Vena cava, en de Vena porta; de Long-ader, de Hol'ader, en de Poortader: van deze drie aders nemen al de andere haaren oorfpronk. V. Wat zyn de Arterise capillares, hairfyne Slagaders ? ' A. Het zyn niet anders als de uiteindens der Slagaderen; en als deze ten einde zyngeloopen, leggen zy haare bekleedzels af, en nemen de natuur van aders, water \ aten, vetblaasjes en verfcheide uitleidende pypjes aan; door dezelve wordt niet alleen eenig voedend zap afgefcheiden, maar veele onzuivere vochten uit het lichaam weggevoert. V. Wat zyn Vafa Lymphatica, Watervaten?_ A. De Watervaten zyn heele dunne heldere buisjes, welke een dun, byna waterachtig vocht uit de deelen met het bloed, na het Hart voeren. V. Wat zyn Vafa Laótea, Melkvaten) A. De Melkvaten zyn dunne doorfchynende vaten, die de Chyl uit de darmen in het receptaculum Chyli, ontfang bak der Chyl, en de Borftbuis brengen. V Wat is het Pmguedo, Vet, en het Medulla, Merg} A. Het Vet is eene olyachtige en dikke zelölandigheid;  Vm de vajle en vloeibare deelen des Lichaams. j 9 het wordt aan de meefte deelen des lichaams gevonden, en is byna een en dezelve ftof met het merg der beenderen, waar mede het ook in wezen ontrent overeenkomt. Wat liet merg aangaat , het wordt in vetblaasjes even als het Vet by een verzamelt, waar uit het, door langwerpige beene pypjcs , tot zyn verfcheide gebruik wordt opgenomen. V, Tot wat voor gebruik is het Vet, en het Merg dienjlig'? A. Het Vet en het Merg dient (1) om de banden en peezen aan de beenderen gedwee en buigzaam te houden, (x) om de beenderen te bevochtigen en taay te doen zyn, op datze niet te ligtbreeken offcheuren, (3) om de hoofden der beenderen ter beweging glad en fmeerig te doen blyven, (4.) om het bloed door deszelfs vetachtige ftof, welke door de aders te rug gevoert wordt, te bequamer tot de voeding te doen dienen. V, Welk zyn de vloeibare deelen ? A- De Partes fluida vloeibare deelen zyn voornamentlyk Sanguis, Bloed; Lympha, Water; Serum, Wey; Chylus, Chyl; Lac, Melk; Semen, Zaad; Saliva, Speekzei; SuccusPancreaticus, Klierbeddezap; Bilis, Gal; Sudor,Zweet; Urina, Pis; Fluidum Nervinum, Zenuwvogt; Lachryma, iraanen;Mucusnarium, Snot; Cerumen aurium, Oorfmeer, enz. V. Wat is Sanguis, Bloed? A. Bloed is eene roode vocht, die zich in de aders en Slagaders onthoudt: van het Bloed krygen alle deelen des lichaams hunne voeding en wasdom, en alle andere vochten worden door zekere werKtuigen daar van afgefcheiden, V. Wat is Lympha, Water? A. Het is eene klare voedzaame vocht, die uit alle doelen des lichaams met het bloed na het Hart gevoert wordt. V. Wat is Serum, Wey? A. Het is eene ziltige vocht, die van het bloed is afgeef 2 fcheiden,  :o Fan de vafle en vloeibare deelen des Lichaams. fcheiden, en voornamentlyk door de Nieren en de zweetgaatjesna buiten gedreven wordt. F. Wat is Chylus, Chyl? A. Chyl is eene melkachtige voedende vocht , die in de Maag en Darmen uit de ipys wordt bereidt, en door de Melkvaten en Chylbuis na het bloed wordt gevoert. F. Wat is Lac, Melk? A. Melk is eene witte voedende vocht, die in de Borften tot voedzel der kinderen bereidt wordt. F. Wat is Semen, Zaad) A. Het is eene witte vloeibare kleefachtige vocht, die in de ballen tot voortplanting des menfchelyken geflagts bereidt, en in de zaadblaasjes bewaart wordt. F. Wat is Saliva, Speekzei') A Speekzei is eene vocht , die door de quylvaten, van de klieren afeefeheiden, en bereid, in de mond tot bevochtiging en ontdoening der fpyzen, ontlaft: de vocht, die de klieren van den ïlokdarm en van de maag aficheiden, is byna van den zeiven aart. F. Wat is het Succus Pancreaticus, Klierbedde zap) A. Het Klierbedde zap, is eene vocht, die uit de druif> wyze klieren van het Klierbedde door eene byzondere buis in den twaalfvingeren darm, om de Gal te temperen, en de Chyl making te bevorderen, ontlaft. F. Wat «Bilis, Gal') A. Gal is eene geele bittere vocht, die de Lever en de Galblaas door den gemeenen Galleider tot ontbinding van de fpys en volmaking van de Chyl in den twaalfvingerigen darm geftort wordt. F. Wat is Sudor, Zweet) A. Zweet is eene ziltige vocht, die onder de huit af-  Fan de gemeene bekleed zei en des Lichaams. % i afgefcheiden, en door de Fori, zweetgaaten, uitgeworpen wordt: van den zeiven aart zyn de vochten, die door de onzigtbaare uitwazeming ontlaften» F. Wat is ürina, Pist A. Het is eene weyachtige zoute vocht, die van het bloed in de Nieren is afgefcheiden, en door de Pisleiders en de waterblaas ontlaft wordt. F. Wat is het Fluidum nervrnum, Zenuwvocht ? A. Het Zenuwvocht wordt in de herffenen bereidt, door deszelfs invloed zwellen de zenuwen: deze vocht wordt gehouden voor de zoogenaamde Spiritus animales, dieHyke geeften» F. Wat zyn Lachrymae, Traanen ? A. Traanen zyn eene vocht, die in een kleine quantiteit in de oogklieren tot bevochtiging der oogen wordt bereidt: maar in droefheid leveren deze klieren eene ongelooffelyke meenigte traanen uit. F. Wat is Mucus narium, Snot') A. Het Snot is eene dikke, weeke en onnutte ilymachtige vocht, die door veele klieren afgefcheiden , in de holligheden van de neus opgehouden , verdikt,. en door de neusgaten, en de openingen van het gehemelte ontlalk F. Wat is het Cerumen aurium. Oor/meer) A. Het is eene zalfachtige bittere onreinigheid , die zich in het oor, om het zelve inwendig te befchermen, ontlaft. IV. HOOFDDEEL. Van de gemeene bekleedzelen des Lichaams. F. WJElk zyn Tntegumenta communia, gemeene V V bekleedzelen des Lichaams,  22 Van de gemeene bekleedzelen des Lichaams. A. De gemeene bekleedzelen zyn het Epidermis, de Opperhuit; het Corpus reticulare, Huitsnet; deCutis, Huk; het Pinguedo, Vet, of de Membrana adipofa, het Vetvlies, en de Panniculus carnofus, het Vleezig vlies. V. Wat is de Opperhuit ? A. De Opperhuit is een. dun en gevoelig vlies, beftaande uit kleine fchubbetjes, weke van de zweetpypjes, en de zenuwachtige tepeltjes der huit voortkomen: de Opperhuit is met veele groefjes en gaatjes voorzien, waar uit het zweet ontlaft, en de hairen voortkomen: zy is met de huit of met het huitsnet verbonden, waar van zy in levendige door kokendwater, vuur of blaartrekkende middelen kan worden afgefcheiden : maar in doode lichaamen kan men zulks alleen met kokendwatei doen: zy is zeer dun; maar in de plant der voeten, en in de holligheden der handen dikker als op andere plaatzen van het lichaam: de fchubbetjes, daar de Opperhuit uit beftaat, vertoonen zich het alderklaarft op de lippen. Leeuwenhoek rekent dat 'er in een Opperhuits fchubbetje vyfhondert uitwazemende vaatjes zyn , en dat een zandkorrel twee-hondert en vyftig fchubben bedekt; zoo dat een korrel zant omvangen zal een hondert vyf- en twintig duizend mondjes, door welke wy dagelyks uitwazemen. V. Welk is het gebruik van de Opperhuit ? A. De zenuwen van de huit, welke de oorzaak zyn van het gevoel, te befchermen, en de uitwazemingen van de huit te matigen. T V. Wat is het Corpus reticulare, Huitsnet ? A. Het is een dun met ontelbare kleine gaatjes doorboort vlies, leggende zeer digt aan de opperhuit: men vindt het meelt, in de voetzooien, en in de holligheden van de handen, toppen der vingeren, en in de tong, waar in het beft kan gezien worden. V  Van de gemeene bekleedzelen des Lichaams. 23 V. Wirdt aan dit Corpus reticulare eenig gebruik toegefchreven ? A. Ja, want het houdt de tepelzenuwtjes, en de uitloozende buisjes van de huit, die door de gaatjes of .Pori gaan, in eene zekere en bepaalde fchikking: daarenboven bewaart het de zac/uigheid der tepeltjes, om ze zoo veel te bequamer tot het gevoel te maken. V. Wat is het Cutis, Vel, of de Huit? A. De Huit is een leerachtig bekleedzel, zy is uit pees- en zenuwachtige vezelen en zeer veel bloedvaatjes te zamengeweven, en wordt van boven met het Corpus reticulare, en met het Epidermis vereenigt, van onderen ruft zy op het vet,, of vetvlies: in haare oppervlakte vindt men de Papilla Pyramidales, Piramiedswyze tepeltjes, de Glandul* Jubcutane*, onderhuitfche klieren, endeSulci, groefjes. V. Welk is het gebruik van de Huit ? A. Deszelfs gebruik is de ondergelegen deelen te bekleeden , en te befchermen: ook is zy een werktuig van het gevoel, en is daarenboven de gemeene ontlafter van het zweet, door middel van de uitwazeming: en eindelyk ftrekt ze de hairen, welke hunnen oorfpronk onder de huit in 't vet uit de zenuwen hebben, tot eenen voedzamen grond. V Is het hair ook een bekleedzel van het lichaam ? A. Men zou liet hair ook onder de gemeene bekleedzelen kunnen tellen, om dat het op alle deelen van het lichaam „ uitgezondert de zooien van de voeten en de holtens van de handen wordt gevonden. V. Wat kan men omtrent de hairen aanmerken ? A. i >at ze niet op alle deelen van het lichaam even lang zyn; dat yder hair een ronde bolachtige wortel heeft; dat elk hair uit vyf of zes andere hairtjes, in eenen gemeene kakei'  2* Van de gemeene bekleedzelen des Lichaams. ker omwonden, beftaat; dat zy, als de nagels, by de wortel , door voortftuwing groejen ; en dat derzelver kokuren verfcheiden zyn. V Wat gebruik wordt aan het hair toegefchreven ? A. Het Hoofdhair dient om het hoofd te verwarmen en te verderen : dog het gebruik van het hair op de andere plaatzen van het lichaam is zoo klaar niet; nogtans zullen wy in het vervolg iets aangaande deszelfs gebruik zeggen. V. Zyn de Nagelen ook onder de bekleedzelen te Jlellen ? A. Men kan ze niet aanmerken als gemeene bekleedzelen, om dat ze alleen aan de uiteindens der vingeren en van de teenen worden gevonden, welkers bovenfte deelen zy bekleeden. V In hoe veel deelen wordt een Nagel verdeelt? A. In drie deelen, in het onderfte witte deel, dat men Lunella, maanring noemt, inden wortel, en in de punt. V. Van wat zclfflandigheid zyn de Nagels ? A. De Nagels beftaan uit verlangde, verharde, en zeer valt zamengevoegde hults tepeltjes: in den wortel, daar die tepeltjes nog teer en dun zyn, zyn zy zeer gevoelig, maar in de punt of top kunnen zy zonder pyn gefneden worden: de Nagels zyn aan de ondergelegen huit zeer vaft gehegt: nogtans kunnen zy in doode lichaamen lichtelyk met kokendwater afgefcheiden worden. V. Hoe worden de Nagels gevoedt ? A. De Nagelen hebben gelyk alle andere huits tepeltjes haare vaten, waardoor zy gevoedt worden, en groeijen dus gelyk het hair, en worden ook op dezelve wys gevoedt. V. Wat gebruik hebben de Nagels ? A. Zy befchermen de vingers en de teenen, op dat ze niet lichtelyk worden gequetft: zy maken voor de handen het op-  Van de gemeene bekleedzelen des Lichaams. £ f opligten van kleine dingen gemakkelyk, en dienen om de jeukerige partyen te klouwen, ook verhoeden zy in de gang der voeten de pynelyke aanftootingen. V Wat moet men aangaande de Membrana adipofa, het ■Vetvlies, aanmerken? • A. Men moet aanmerken, dat dit vlies hetgeheele lichaam onder de huit bedekt, en met de huit zeer naauw isvereenigt: daarenboven dat men het overal tuflchen de fpieren vindt, en dat in magere menfchen deszelfs blaasjes van vet zyn ontbloot. V. Waar uit is het Vet te zamcngejlelt ? A. Het Vet wordt van het Slagaderlyke bloed afgefcheiden; door het zelve loopen veel aderen en llagaderen, en wordt met een vlies, dat uit verfcheide blaasjes beftaat, omringt. V. Wat gebruik heeft het Vet, en het Vetvlies) A. Het Vet en deszelfs vlies befchermt het lichaam tegen de koude; het matigt de fcherpigheden; het houdt de huit end? fpieren, als ook de andere deelen buigzaam; het belet de pynelyke wryving of kneuzing; ook dient het, om de ledige plaatzen te vullen, en de fchoonheid van het aangezigt, van denhals, en van den boezem te'vermeerderen, en in tydt van gebrek en ziekte verftrekt het wederom eenigerwyze voor voedzel. V. Wat is de Panniculus carnofus, het Vleezig Vlies? A. Het is een vleefchachtige rok, en kan met recht onder de gemeene dekzelen niet worden getelt, om dat het in den menfch niet anders, als in het aangezigt, wordt gevonden, In de beeflen is hettuffchcndehuitenhetvetgeplaaft, en dient dezelve om de huit te bewegen. D Z\  * 6 Van de- Geleding der Beencèren in Bet gemeen. V. HOOFDDEEL. Van de Geleding der Beenderen in het gemeern V. TTXEwyl de Beenderen aan het lichaam zyne gejlaltr \Jf geven, en eenige voorname Ingewanden bejchut■ten; hoe worden de beenderen by malkander in hunne plaats ge^ teniden en te zamen gevoegt) A. Door Arihrofis, of Articulatio, Geleding. V. Eer wy tot de geleding zelfs overgaan; zeg my eens, wat' "men aangaande de Beenderen moet aanmerken) A. (i) Dat ze, gelyk alle andere deelen, worden gevoedt door het Slagaderlyke bloed; (2) dat zommige beentjes in }s moeders lichaam hunne volkomen groote hebben, 200 als tnen inde gehoorbeentjes gewaar wordt; (3) dat meeft alle andere beenderen in twintig jaaren hunne volkomentheid krygen; (4) dat de beenderen der kinderen week en buigzaam zyn„ daarenboven dat zy ook veel meer beenderen hebben, als de volwafibhenen; dewyl deaangroeizels, die in de kinderen byzondere beenderen zyn, met 'èr tydt aan de beenderen groei* ^en en een eenigbeen uitmaken, en (5) dat de tanden groeijen zoo lang de menfeh leeft. V. Wat kan men nog meeromtrent'deBeenderen aanmerken* A. Men kan nog aanmerken,dat ze het lichaam onderfteunen cnvaftigheid geven: datzedeHeriTenen, het Hart, en andere ingewanden opfluiten; dat de tanden de fpys afbyten en in kleine deeltjes maaien, dat de gehoorbeentjes het geluit aan de gehoorzenuw mededeelen; dat de veelheid der beenderenen hunne konftige fchikking maakt, dat wy op alle plaatzen gèleedingen hebben, zonder welke men het lichaam niet kan bewegen, nog geen eenen voet zoude kunnen verzetten.  fran de Geleding der Beenderen in hit gemeen. 2? V. Zou men omtrent de Beenderen nog eenige aanmerkingen kunnen maken} A. Men zou 'er nog zeer veele kunnen optellen: ikzal'er nog eenige weinige byvoegen, namentlyk dat het middenite deel der beenderen, 't geen in kinderen het eerfte verhardt, Diaphyjis wordt genaamt; dat de harde uitfteekzels der beenderen, Apophyfes, na hunne gedaante Caput, hoofd; Cervix, hals; Spina, doorn; Mucro, punt; Corona, kroon; Stykides, priem, enz. worden genaamt: daarenboven worden aan de kleine fpongieufe aangroeizels de naamen van Appendices, enEpiphyfes toegeëigent; deze aangroeizels waflchen aan de groote beenderen door tulTchen komende kraakbeenderen, en dezelve zyn in de kinderen geheel kraakbeenig, en na maten dat zy door den tydt veranderen en verharden, worden zy Apophyfes, harde uitfteekzels: voorts vindt men in de beenderen Cavitates, holligheden, als Foramina, openin* gen, tot doorgang van aders en zenuwen; Meatus, oeiloo,' te holligheden, voor het merg; Sinus, groeven, deze gaan niet door en zyn als kuilen, gelyk de holtens der oogen, of als Ouiveh, waar in zommige bloedvaten leggen ,eok dienen zy totgeledingen, en deze zyn diep en worden Cotyle, of Acetabuhtm, of ondiqj, en worden Glene, of Shms Glenoideus genaamt, V. Hoe zyn de Beenderen aan malkanderengehegt} A. De beenderen zyn aan malkander gehegt door Diar* tbrofis, loflc geleding; door Synchondrofis, kraakbsenige geleding; en Sinarthrq/is, vafte geleding. r. ti'oe ^aiiierley Diarthrofis, Loffe Geleding, is'er) A. Daar zyn drie zoorten, namentlyk Enarthrofis, diepe geleding; Arthredia, ondiepe geleding, mGinglymus, onderlinge ontfanging V. Op hoedanig een wyze gefchiedt de Enarthrofis, Diepe Geleding} D 4 A.  18 Van de Geleding der Beenderen in het gemeen. A De diepe geleding gefchiedt, wanneer een rond hoofd? van een been ontfangen wordt in eene ronde holligheid van een ander been; gelyk in de geleding van het Femur, dycbeen met het Jfchium3 heupbeen. V Wat is de Arthrodia, Ondiepe Geleding) A. De ondiepe geleding is, wanneer het hol ondiep, of vlak 'is, en het ontfangen hoofd daar maar op, of tegens aan legt, gelyk in de geleding van het opperarm been met het fchouwderblad. . V Hoe gefchiedt de Ginglymus, Onderlinge Ontfanging} A. De onderlinge ontfanging gefchiedt, als twee beende- ren malkander beurtelings of onderling ontfangen, zoo dathet hoofd van het eene been in de holligheid van het ander beide ontfangt, en ontfangen wordt, gelyk men ziet van het opperarmbeen met den elleboog: of zy gefchiedt , als een been aan het eene eind een ander been ontfangt, en aan het ander eind door het zelve been ontfangen wordt, zoo als iade vereeniging van het groote Ellebeen met de kleine elleboogspyp gefchiedt: of als een been aan het eene eind een ander been ontfangt, en aan het ander eind door een derde been ontfangen wordt, gelyk in de geleding der wervelbeenderen: nog kan men tot de onderlinge ontfanging brengen alle die geledingen, welke zich eigentlyk niet onderling vereenigen, als ze maar alleen een uittrekkende en buigende, doch geen zydewaartfche beweging kynnen maken , gelyk in het gewrigt van het dyëbeen met het fcheenbeen te zien is. V Hoe gefchiedt de Synchondroüs, Kraakbeenige Geleding) A. Zy gefchiedt, als de einden van twee beenen aanmalkander vereerïigt worden door middel van een tulTchen komend kraakbeen, en zoo worden de lichaamen van de Vertebr#i wervelbeenderen, en de einden van_.de Cofla, ribben 3  Van de Geleding der Beenderen m het gemeen. 5p ben, en het Sternwn , borftbeen , aaa malkander gehegt. V. Wat is dè Synarthrofis, Vajle Geleding) A. Het is een geleding zonder beweging: zy gefchiedt, of door Sutura, naden, of door Gomphofis, fpykervvyze geleding. V. Wat is de Geleding door naden) A. Zy is een zaag- of tandachtige invoeging van twee beenderen: daar zyn waare en valfche naden: de waare zyn (kSutura Coronalis, Sagïttalis, en Lambdoidea, de Kroon-, Pyl-, en Winkelnaad: de valfche zyn Sutura Spnria; men vindt ze aan de heupbeenderen: ook gefchiedt deze geleding door een ftreep of linie, en wordt dan genoemt Harmonia, en Coagmentatie. V. Wat mbet men omtrent de Naaden van de beenderen van het hoofdkiamnerken) A. Dat het harde herflenvlies aan dezelve is vaftgehegt, en dns a!s opgehouden wordt; dat 'er bloedvaten en zenuwen door gaan; dat men op de naaden geen trepaan moet ftellen: dat derzelver onvolmaaktheit in de geboorte grooten dienft doet, om dat de beenderen van het hoofd daardoor over malkander kunnen fchuyven; en dat in quetzingen van het' hoofd de fcheuren van het bekkeneel niet zouden doorgaan over het geheele hoofd. V. Hoe gefchiedt de Gomphofis, Spykerivyze Geleding} A. Deze gefchiedt, als het eene been in het ander hegt gelyk een fpyker in een link hout: en op deze wy ze gefchiedt de geleding der tanden in hunne kasjes. ■ V. Zyn "er ook Geledingen door zamenvoeging ? A. Ja, behalven de Synchondrofts, kraakbeenig« zamenvoeging , zyn 'er nog zamenvoegingen door banden, peezen, vliezen, en fpieren, en deze worden genaamt Syneurofis, Syntenofis, Synymenfis, en Syffarcofis,  go Van alle de Geledingen der Beenderen 'in hepbyzonder» VI. HOOFDDEEL. Van alle de Geledingen der Beenderen in het byzonder. y y f Qe wordt het Os Frontis, Voorhoofdsbeen, verse* XJ. nigt met de OiFa Sy ncipitis, Opperhoofds beenderen. A. In kinderen door vliezen, maar in volwaiTehenen door de Sutitra Coronalis, Kroönnaad. V. Hoe gefchiedt de vereenig'mg van het Voorhoofdsbeen met de neus-, de kaak-, en de traanbeenderen ? A. Door Sutura Tranfverfalcs, owarfche naaden. V. Hoe wordt het met de jukbeenderen, met het zeef been, en met het wiggebeen zamengevoegt ? A. Het voorhoofdbeen wordt met de jukbeenderen door Harmonia, een linie, met het zeef been door den zeefsbeensnaad, en met het wiggebeen door den wiggebeensnaad zamengevoegd. V. Hoe worden ^OtTaSyncipitis, Opperhoofdsbeenderen, met malkander vereenigt) A. Door de Sutura Sagittalis, Pylnaad. V. Hoe met het voorhoofdsbeen ? A. Door den Kroönnaad. V. Hoe met het Os Occipitis, Agterhoofdsbeen, metdeOih Temporalia, Slaapbeenderen, en met het wiggebeen} A. Zy worden met het achterhoofdsbeen door den winkelnaad, met de llaapbeenderen door de fchubwyze naaden, en met het wiggebeen door den wiggebeensnaad verecnigt. V. Hoe wordt het Os Occipitis, Achterhoofdsbeen, met de opperhoofds beenderen, met de flaapbeenderen, met het wiggebeen, en met den eerjlen wei vel van den hals te zamen gevoegt? Ai  Tan alle de Geledingen der Beenderen in het byzonder. j* A. Met de opperhoofds. en flaapbeenderen door den winkelnaad, met het wiggebeen door overeenkomft, enmetdea Sing ^ S d°°r Cene dubbelde ^diepe ge-- V. Hoe gefchiedtdevereenigingvan de O/Ta Triquetra DrJs tXeTJ£Sy ^ ^ acbterh0^ «>™ A. Deze vereenigen zich door hunne naaden . ^^^^^O^Temporalia, SI aapbeenderen, met de opperhoofds beenderen, met het wiggebeen, met het aclerhoofdsbeen met de jukbeenderen, en met de onderjle kaakL mengevoegt ? J a A. Met de opperhoofds beenderen , en met het wiggebeen door fchubwyze naaden; met het achterhoofdsbeen dofr den ^kelna^m^ en met de onderfte kaak door ecnedubl^oiKÏepe^S F. Hoe gefchiedt de vereenigingvan het Os Sphanoideum' Warnet het achterhoofdsbe^ foegbeen, verhemeltensbeenderen, kaakbeenderen, MblZl deren, voorhoofdsbeen, en met de opperhoofdsbeenderln " A. Deze vereeniging gefchiedt met het achterhoofdsbeen door overeenkomft met de flaapbeenderen door fdXv_e naaden met het zeefbeen door den naad van het S met het ploegbeen, de verhemeltensbeenderen, e^ met de kaakbeenderen door Harmonia, linie of overeenkomft met de jukbeenderen het voorhoofds-been, en met de JpoT hoofdbeenderen door den naad van het wjWebeen ?? V. HoewordthetOsLtmoióes, Zeef been, vereenm met het voorhoofdsbeen, met het wiggebeen, met hetplSen' Zt de neus- de traan- en met de kaakbeenderen > g ' A Het zeefbeen wordt vereenigt met hét-voorhoofdsbeen door  3i Vm alle de Geledingen der Beenderen m het byzonder. door d-n naad van het zeeten; met het wiggebeen, door den wiggebeensnaad, en met hetploegbeen, de neus-, traan-, in kaakbeenderen door overeenkomft. . K Hoe verbinden zich de OfTa Auditus, Gehoorbeentjes ) A De hamer verbindt zich met het aanbeeld door onder^ hW vafte geleding; het aanbeeld wordt met het ronde beente verbonden door ondiepe vafte geleding; het ronde beentje wordt vaftgehegt met den ftegelreep door kraakbeen; de voet met het ovale venfter door vliezen, en deze alle worden met het trommelvlies door vliezen te zamen vaftgemaakt. V. Hoe worden de OfTa Nafi, Neusbeenderen, te zamen ge- ^A* Zy worden te zamen gevoegt door Harmonia, overeenkomft, maar met het voorhoofdsbeen worden zy door een dwarichen naad vereenigt, en met de kaakbeenderen, en met het middenfehot van het zeefbeen door overeenkomft. V. i/^W^OffaLachrymalia, Traanbeenderen, met let voorhoofdsbeen, de kaakbeenderen, en met het zeefbeen ^7 De" vereeniging met het voorhoofdsbeen gefchiedt door cendwarfchen naad, maar de zamenvoeging met de kaakbeen, deren, en met het zeefbeen, door overeenkomft. , K Hoe wordende OfTaZygomatica, Jukbeenderen,vereemgU A Zv worden met het voorhoofdsbeen door overeenkomft, met de kaakbeenderen, en met de uitfteekzels der flaapbeenderen door overeenkomft, en met het wiggebeen door den wig, gebeens naad vereenigt. h V. D^OfTaMaxillana, Kaakbeenderen, wordendoot overeenkomft verbonden : maar hoe worden zy met het voorhoofdsbeen , met de neus- en de traanbeenderen ,jM■M ze^  Van alk de Geledingen der Beenderen in het byzonder. 33 heenderen, met het ploegbeen en tnet de tanden , vereenigt ) A. De kaakbeenderen worden met het voorhoofdsbeen door den dwarfchen naad verbonden; en met de neusbeenderen, met het zeefbeen, met de jukbeenderen , met liet wiggebeen, met de verhemeltens beenderen , en met het ploegbeen door overeenkomft te zamen gevoegt; maar de geleding der tanden gefchiedt door de fpykerwyze invoeging. V. Hoe gefchiedt de zamenvoeging van de OfTaPalati, Verhemeltensbeenderen ) A. De Verhemeltensbeenderen worden met malkander, als ook met dó kaakbeenderen, met de fpongieachtige beenderen, met het ploegbeen, en met het wiggebeen door Harmonia, overeenkomft, te zamen gevoegt. V. Hoe wordt het OsVomer, Ploegbeen, met de kaakbeenderen, met de verhemeltensbeenderen, met het wiggebeen, en met het zeefbeen vereenigt ) A. Door overeenkomft. V. Hoe wordt de Maxilla Inferior, Ondcrfle Kaak met dei Jlaapbeenderen te zamen gehegt ) A. Door ondiepe loüe geleding, en ten aanzien der banden, door Syndesmofis, ten opzicht van de tufTchen leggende kraakbeenderen, door Synchondrofis, en wegens defiaapfpier door Syffarcofis. V. Hoe worden de Dentes, Tanden, in hunne kasjes vajl gemaakt) A. Door de fpykerwyze invoeging en het tandvleefch. V. Op watmanier wordt hef OsHyoides, Tongbeen, aan de onderfte kaak, aan het priemswyze uitfteekzcl, en aan hei horftbeen vaft gehegt) A. Door vleefch. V. Hoe wordt de Atlas, Waerelddrager, aan de knokken E van  24- Van alle de Geledingen iet' Beenderen in het byzonder. van het achterhoofsdbeen, en aan den ommedraaijer vafl gfi* maakt) A. Aan de knokken of uitfteekzels van het achterhoofdsbeen door eene dubbelde ondiepe geleding, en aan denomraedraai» jer door onderlinge ontfanging. V. Hoe gefchiedt de zamenvoeging van de Vertebrat verse j Ware Wervelen} A. Dc ware wervelen worden voorwaarts met malkander gevoegt door kraakbeen, en achterwaars door onderlinge loffe geleding. V. Maar hoe wordende Vertebrae Spuri^e, Valfche Wervelen met malkander vereenigt) A. In kinderen gefchiedt deze vereeniging door kraakbeen f maar in oude menfchen door overeenkomft. V. Hoe wordt bet Os Sacrum, Heiligbeen, met denlaajlen lenden wervel, met de darmbeenderen, en met het Jlietbeent? zamen gevoegt) A. Door kraakbeen. V. Hoe gefchiedt de vereeniging van het Sternum, Bor/l* leen, met de ribbens, met de Jleutelbeenderen, en met het tmgebeen) A. Dc vereeniging van het borftbeen met de ribbens, en de fleutelbeenderen gefchiedt door kraakbeen; maar met het tongebeen door vleefch. V Hoe worden de Cofbe, Ribben, te zamengevoegtï A. Zy worden met malkander door vleefch te zamen gevoegt; maar met de wervelen van de rug gefchiedt de zamenvoeging door de rondom bewegende geleding, en met het borftbeen door kraakbeen. V. Hoe worden de Claviculae, Sleutelbeenderen, dan malr Ssmder gevoegt} M  Van alk de Geledingen der Beenderen in hei byzonder. 3 §■ A, Zy worden aan malkander gevoegt door banden. V. Hoe worden zy met het borftbeen, met defchouwderblaêen, én met de bovenfte ribben vereenigt) A. Met het borftbeen, en met de fchouwderbladen door kraakbeen, en met de feovenfte ribben door vleefch. V. Hoe worden de Scapulae, Schouw derbladen, met het opperarmbeen, met de Sleutelbeenderen , en met de wervelbeenderen te zamengevoegt) A. De Schouwderbladen worden met het opperarmbeen door ondiepe loffe geleding ; met dc fleutelbeendercn door kraakbeen en met de wervelbeenderen door vleefch te zamen gevoegt. V. Hoe worden de OfTa Innominata, Ongenaamde Beenderen, dan een gevoegt ? A. In kinderen worden zyaan een gevoegt door kraakbeen, en in oude menfchen door overeenkomft. V. Hoe gefchiedt derzelver geleding met het Dyëbeen) A. Door diepe lofle geleding. V. Hoe wordt bet Os llion, Darmbeen, met het heiligbeen verbonden) A. Door kraakbeen en vliezen. V. Hoe worden de OJOTa Pubis, Schaambeenderen, met malkander gehegt) A. In jonge menfchen door kraakbeen, en in ftokouden door overeenkomft. V. Hoe gefchiedt de geleding van het Os Humeri, Opperar mbeen, met hetfchouw derblad, met het el lebeen, en met het fpeekbeen) A. Met het fchouwderblad door ondiepe lolTe geleding, met het ellebeen door onderlinge' Me geleding, en met het ipeekbeen door ondiepe loflê geleding. E % K  gó Fan alle de Geledingen der Beenderen in Ut byzonder. F. Hoe wordt het Ellebeen met het opperarmbeen, met htt fpeekbeen en met de voorhand te zamen verbonden f A. Het Ellebeen verbindt zich met het opperarmbeen door onderlinge lolTe geleding, met het fpeekbeen onder en boven door rondom bewegende geleding% en met de voorhand door ©ndiepe lolTe geleding. F. Hoe wordt^föRadius, hef Speekbeen, methetopperarmbeen , met het ellebeen, en met de voorhand te zamenvoegt ?' A. Het fpeekbeen wordt met het opperarmbeen door ondiepe lolTe geleding, met het ellebeen aan beide de eindens door rondom bewegende geleding, en met de voorhand door ondiepe loffe geleding te zamengevoegt. F. Hoe worden de OlTa Carpi, Beenderen der FoorhandV ie zomen gevoegt l A. Zy worden in het byzonder met malkander door ondiepe vafte geleding te zamen gevoegt ; maar de zamenhech» ting der twee ryen gefchiedt door onderlinge vafte geleding;, •voorts worden de beenderen van de voorhand met hetelle- en fcet fpeekbeen door ondiepe loffe geleding, en met de beenderen van de nahand door onderlinge vafte geleding te zamen gehecht. F. Hoe worden de OfTa Metacarpi, Beenderen der Nahand, met malkander verbonden^ A. Het eerfte been van dë nahand wordt met het tweede door onderlinge vafte geleding verbonden, het tweede met het derde, en het derde met het vierde door ondiepe vafte geleding: voorts worden zy met de beenderen der voorhand door onderlinge vafte geleding, en met de eerfte geleding, der vingeren door ondiepe loffe geleding te zamen gevoegt. F. Hoe worden de Offa Digitorum, Beenderen der VingerS fe zamen gevoegt)  Fan alle de Geledingen der Beenderen h het jtyzonder. A. De eerfte ry dezer Beenderen hecht zich aan de heenderen der nahand door ondiepe loffe geleding, en de tweede ry wordt met de eerfte, en de derde met de tweede, en de «erfte met de tweede door onderlinge loffe geleding te zamen gevoegt» F. Hoe gefchiedt de geleding van het Os Femoris, Dyëbeen, met de ongenaamde beenderen , met het fcheenbeen, en met de kniefchyf ? A. Zy gefchiedt met de ongenaamde beenderen door diepe loffe geleding, met het fcheen been door onderlinge loffe geleding, en met de kniefchyf door vleefch en onderlinge ontfanging. F. Hoe wordt de Tibia , of het Scheenbeen, met het dyëheen, het kuitbeen,. de kniefchyf, en met het kootbeen te zamen gevoegt ï A. Het Scheenbeen wordt met het dyè'been door onderlinge loffe geleding, met het kuitbeen door ondiepe vaft© geleding, met de kniefchyf door banden en onderlinge ontfanging en met het kootbeen door onderlinge loffe geleding, te zamen gevoegt; V. Hoe wordt de Fibula, of het Kuitbeen vajl gehegt) A. Het Kuitbeen wordt vaft gehegt met het fcheenbeendoor ondiepe vafte geleding, en met het kootbeen door ondiepe loffe geleding. F. Hoe wordt de Aftragalus, of het Kootbeen met hef fcheen-, en kuitbeen, met hei fchipwyzebeen , en met het hielbeen te zamen gevoegt ? A. Met het fcheen-, enkuitbeen gefchiedt de samenvoeging door diepe loffe geleding, met het "chipwyzebeen door diepe vafte geleding, en met het hielbeen door onderlinge vafte geleding,. E 3- B  38 Van alle de Geledingen der Beenderen in het by zonder. V. Hoe gefchiedt de geleding van hst Os Calcis, Hielbeen ^ met htt kootbeen, en met het teerlingswyzel een) A. De geleeding van het hielbeen met net kootbeen gefchiedt door onderlinge vafle geleding, en met het Teerlings1wyzebeen door ondiepe vafte geleding. V Hoe wordt het Os Scaphoides, Schipwyzebeen, met het kootbeen, de drie bytelbeenderen, en met het teerlingswyzebeen te zamen gevoegt ) A. Het Schip wyzebeen wordt met liet kootbeen door diepe vafte geleding ; en met de drie bytelbeenderen, en het teerlingswyzebeen door ondiepe vafte geleding te zamen gevoegt. V. Hoe wordt het Os Polymorphon, Teerlingswyzebeen, met het hielbeen, met het fchipwyzebeen, met het buitenfte bytelbeen , en met de twee laafte beenderen van de navoet vaft gehegt) A. Door ondiepe vafte geleding. V, Hoe worden de drie Olïa Cuneiforma, Bytelbeenderen, vereenigt ) A. Zy worden met malkander aan het fchipwyzebeen, en aan het teerlingswyzebeen door ondiepe vafte geleding, en aan de drie eerfte beenderen der navoet door ondiepe loffe geleding vereenigt. V. Hoe gefchiedt de geleding van de OiTa Metatarfi, Beenderen van de Navoet, met de drie bytelbeenderen, het teerlingswyzebeen, , en met de eerfte ry beenderen der vyf teenen? A. De geleding van de beenderen van de navoet met de drie bytelbeenderen, en het teerlingswyzebeen gefchiedt door ondiepe geleding; en met de eerfte ry van de beenderen der vyf teenen door onderlinge ontfanging. V. Hoe worden de Beenderen van de Teenen en van de Nadoet met malka.Jer verbonden) A°  Fan alk de Geledingen der Beenderen in het byzonder. %f A. Door onderlinge ontfanging. F. Hoe worden de OiTa Sefamoidea, Zaadbeentjes, met andere beenderen te zamen gehegt) A. Deze zamenhechting gefchiedt mede door onderlinge ontfanging. F. Dewyl de kennis van de geleding der beenderen van de grootjle noodzaakelykheid in de Heelkonjl is, zoo om de ontledingen te her/lellen, als om de infny dingen, welke dikwils ontrent de geledingen moeten verrigt worden, zoo zullen wy nog onderzoeken de deelen, die de geledingen bevorderen: welke zyn die) A. Zy zyn of'Adjuvantia, hulpdeelen, welke de zamenhechting, beweging, en verfcheide zoorten van geledingen te weegbrengen; tot dezelve behooren de banden, het vet, of fmeer, het kraakbeen, en de gedaantens van de eindens der beenderen: ofzy zyn Coadjuvantia, meedehelpende deelen, en deze zyn, die de Banden verfterken, en de beweeging der leeden verligten, zoodanige zyn de Peezen der Spieren, wanneer ze de banden der geledingen vereenigen, of dezelve ten deelen omwinden: ook kunnen de Zaadbeentjes hier toe gebragt worden, F. Onder de Adjuvantia, Hulpdeelen, zyn onder anderen opgetelt de Ligamenta, Banden; door welk een band wordt het onderfte kaakbeen met de Jlaapbeenderen vaftgehegt ? A. Door het Ligamentum Clrculare, of den JRingswyzeband: deze band is fterk, dog niet heel vaft gefpannen: hy neemt zynen oorfpronk van de Sinus Glenoideus, vlakke groef des flaapbeens, en omvat de gantfche knok der onderfte kaak^ om welkers hals hy zich vervolgens vafthegt. F, Hoe gefchiedt de vafthegting van het hoofd met het eerJle wervelbeen, of den Atlasï  4ö- Van alle de Geledingen der Beenderen in het bizonder, A. Deze yafthegting gefchiedt rondom door een' breederï band', Ligamentum latum: hy neemt zyn begin aan het achterhoofdsbeen: deszelfs vliesachtige gedeelte bekleedt de wer, velbeenderen inwendig. V. Wordt deze Breede Band alleen aan het hoofd, en het eerüe wervelbeen, en niet aan het tweede wervelbeen vaflgehegt ? A. Hy wordt alleen aan het hoofd en het eerfte wervelbeen vaftg'ehegt: want het tweede wervelbeen wordt door eenen fmallen band, Ligamentum teres, die zeer fterk is, aan deszelfs tandwyze uitfteekzel, en het aditerhoöfdsbeen na by het groote gat vaft gemaakt. V. Heeft de Atlas, Waerelddrager, ook banden, waardoor hy wordt vajl gemaakt ? A. Ja, hy heeft niet alleen banden, maar ook peezen: hy heeft'een Ligamentum Semicirculare, fterke halfronde band aan de binnen zyde van voren: deze heeft een dwarfchenloop, om het tandwyze uitfteekzel der volgende wervelen te omvatten, en te hechten , op dat het Rugmerg niet zou befchadigt, of gedrukt worden: ook heeft hy een Ligamentum Membranaeeum, vliezige band; deze bindt de vier eerfte halswervelen in en uitwendig rondom aan malkanderen valt De peezen, die men als meedehelpende deelen moet aanmerken, komen van de in- en uitwendige, als mede van de fchuinfche fpieren. . V. Worden de Wervelbeenderen ook door banden verjterkt? A Ta, zy worden na de lengte des ruggegraats door fterke halfronde banden , die voor en zyde waarts over de lichaamen der wervelen uitgebreidt worden, gehegt: daarenboAa„ oiu^pwprup'pn nr>£r door eenen anderen vezel- en kraakbeenigen band te zamen je voegt; deze band ftamt af van -p «. , „„ .„Afrit tYlPf rloTO V» dedaar tuilchenleggenaeKraanDeenueiw.,cu wwuimu c om-  Van alk de Geledingen der Beenderen in het byzonder. 4^ omkleedt, opdat zy in het buigen niet van malkander zouden wyken: nog worden al hunne zydelyke uitlleekzelg en achterfte graaten door vliezige banden te zamen gehegt: inwendig gaat door den ganfchen Ruggegraat een andere vliesachtige band, die de binnenfte holligheid van boven tot beneden bekleedt, en de wervelen te zamen bindt: eindelyk worden de wervelbeenderen nog door mede helpende deelen vaftgehegt, namentlyk door Peezen van de daar aan vaft gehegte Spieren. V Worden aan de Ribben ook banden toegevoegt ? A. Ja, want zy zyn niet alleen aan de wervelbeenderen des rugs door fterke banden vaftgehegt, dewelke van de zydfche uitfteekzels voortkomen ; maar zy worden ook aan het Borftbeen met behulp van het tulTchenkomend kraakbeen door dunne banden vaftgemaakt; daarenboven worden zy aan wederzyden door-de Peezen van de boven- en onderribbige, als mede van de driehoekige borftlpieren vaftgehegt. V. Wordt het Heiligbeen ook door banden en meedehelpende deelen vaftgemaakt ? A. Het Heiligbeen wordt met de ongenaamde beenderen door twee fterke breede banden vaftgemaakt: daarenboven wordt het met Peezen, die van de byliggende ipieren voortkomen, vaftgehegt. V. Heeft het Schaambeen ook een band? A. Ja, want boven over het gat is een dunne band gefpannen, dewelke de Stopperlpieren van malkanderen onderfcheidt. V. Heeft het Opperarmbeen ook banden en peezen, waarmede het wordt vaftgehegt ? A. Het Opperarmbeen wordt aan het fchouwderbladt door een' grooten breeden band, Ligamentum Orbiculare, ofArti- F culatorium,  £?. Tan alk de Geledingen der Beenderen in het byzonder. culatorium, ronde of geledingsband, vaftgehegt; in dezeir band is de geheele knok van het Opperarmbeen beiloten: hy heeft zyn begin van den rand der fchouwderblads holte, en eindigt onder het hoofd des Opperarmsbeen : daarenboven worden de twee Broceffus Coracoideus, Ravenbeks uitfteekzels , en het Acromion, Schouwderbeens uitfteekzel, nog door een' breeden fterken band aan malkander vaftgemaakt: onder dezen band gaat de lange Pees van de tweehoofdige Spier, en maakt, als een meedehelpend deel, een fterken peesachtigen band: eindelyk vindt men hier nog vier medehelpende Peezen nevens malkanderen, die van de kleine ronde, boven-, en ondergratige , en onderfchouwderblads fpieren hunnenoorfpronk hebben. ft. Welke banden heeft het Ellebeen t A. Het Ellebeen heeft twee zydfche banden; de eerfte neemt zyn begin aan de binne zyde ter lengte van een duim Tan de inwendige en onderfte knok des Opperarmbeens3 Ontrent daar de binnenfte Speeksbeens fpieren benevens de Palms- en de hooge Spieren haaren oorfpronk nemen ; van daar loopt hy tot aan de verhevenheid van het Ellebeen, waar aan hy wordt vaft gehegt. De tweede is uitwendig en ontrent van de zelfde lengte, maar is breeder: deze neemtzyn begin van de buitenfte knok van het Opperarmbeen ; hy omvat het hoofd van het Speekbeen en ftrekt tot aan de buiten zyde van het Ellebeen. Onder deze twee banden legt nog een ronde band, dewelke het geheele lid omkleedt; hy neemt zyn begin onder aan het Opperarmbeen rondom boven de voorfte en achterfte holligheid T en omvat zöo wel het Elle- als liet Speekbeen: eindelyk, zyn tot meede helpende deelen aan het Ellebeen toegevoegt van voren de binaenfte Armfpier 5 en van achteren de oplichtende buitenfte  Fan alk de Geledingen der Beenderen in het byzmder. 45 fte Ar^pier, en de lange- en korte Ellebeens fpieren F Door welke banden wordt het Ellebeen met het Speel been nog zamen gehegt ? ™eK - >ermeamm, ot den tuffchen band, welke ook Membram LI gamentofa genaamt wordt, te zamen verbondenTlzTband itrekc z.ch over de geheele ti,ITchenwydte tuffeletóde de pypen: voorts drenen tot meede helpende deelen de Peezet van de aehteromkeerende korte-, vooromkeerende rondeen van de vierkante Spieren. ' V. Wat voor banden vindt men in de voorband* ,„ V ? ff ™or d vindt me« verfcheide banden: als daar ayn (i) het Ligamentum anmlare, of de rimjwvze banddeze band wordt uit twee banden té aanren geS-deït' atS 22£ oorrPronk «** *n duinf, en loopt tot mOjJuulumPtJiprme, en maakt een boog, waar inde vin- SS 'hd ^0^?'* « omvat de ren »l« ™ r j de b"'tenfte Elle" en Speekbeens fpieren als een fcheede, en (trekt zich uit tot aan de buiten!}* zyde des Speekbeens : (a) het tigameWm OhSLS? of lund, en het Ellebeen omvangt: (3) de twee zydfche banoen, de b.utenfte a de breedfte, en heeft zVn te m „X aan het Speekbeen, en eindigt in het Bytelwyz" Entje de bmnenfte, d,e zoo breed „iet is, komt van het Pr emwvze «mfteekze van het Ellebeen, en loopt langs de zyde v^den kiemen vmger, en eindigt aan het ojieAmutiZme haakswyze Beentje i (4) het Ligamen'um Genera of 2 algemeene band ; deze is zeer vtft en bedekt le1 beentS van de.voo.hand I hy neemt zyn begin boven ofde hand aï« l 2 de  44 Van alle de Geledingen der Beenderen m Ut byzonder. de eerfte ry dezer beentjes; onder den ronden band gaat hy m alle de beenderen van de nahand: (5) het Ligamentum "particulare , zynde de byzondere band, dewelke de twee ryen van de beenderen des voorhands aan malkander bind: (6) verfcheide Ligamenta individudlia, onverdeelde banden, waardoor yder beentje in het byzonder aan zyn naaft aangelegen deel gehegt wordt. B&alven deze Adjuvantia, hulpdeelen, 200 moet men nog den gemelden Ring wyzen band, als een meedehelper der andere banden, aanmerken. Watdemeenigvuldige peezen, dewelke in de voorhand worden gevonden, aanbelangt, zy komen van de Spieren voort, et doen zeer weinig tot de zamenhechting van de beenderen van de y°0pZÏBnor welke banden worden de Beenderen van de Naland te zamen gevoegt ? A Door korte ronde banden: zyzyn dubbeld, en leggen op malkander, de buitenfte is dik, maar de binnenfte zeer dun- nog worden de beenderen van de nahand door het Ligamentum transverfum, ofdendwarfchenband, welke over dwars aan het vlakke van de hand legt, te zamen gehegt V Zyn de Vingers ook door banden te zamen gehegt i A De beenderen der Vingeren worden niet alleen door banden, maar ook door peezen en zaadbeentjes te zamen gevoegt De banden zyn (1) de dwarfehe band, welke de vier vingers zonder den duim met de nahand- te zamen hegt: deze band neemt zyn begin van de pees der palmfpkr, en voegt zich met den bandachtigen koker der fpieren, die de Vingers buigen , en eindigt op de zyden der Vingeren. Wat de Duim aangaat, die heeft een band met de beenderen van de nahand gemeen: (2) de ronde geledings banden, Ligamenta Orbimlaria Artiestoria genaamt, deze  . Van alle de Geledingen der Beenderen in het byzmder. 4*5" pmtrekken alle de geledingen: (3) de Ligamenta Lateralid, zyden banden, deze leggen aan beide zyden der geleding boven op de voorgaande: nog worden de beenderen der Vingeren door Coadjuvantia, meede helpende deelen, te zamen gehegt, namentlyk door de volgende peezen, (1) van boven door de peezen van de fpieren, eigen en gemeene uitftrekkers genaamt, welke ook aan de bovenfte geleding der Vingeren den voornoemden koker of fcheede door breede banden van beide zyden vafthegten; (2) van onderen wordt deze bandachtige koker aan alle de geledingen in de lengte vaft gehegt, (3) aan de zyden zyn de peezen van de Ipieren, nahalende en afkeerende genaamt: eindelyk vindt men tuffchen de geleding der vingeren zaadbeentjes, die de beweeging der geledingen gemakkeiyk maken. V. Welke banden zyn het, die het Dyé'been met het Heu-pebeen vereenigen? A. Het Dyé'been wordt met het Heupebeen vereenigt' door eenen ronden band: deze neemt zyn begin aan den buitendien rand van het Acetabulum, diepe pannetje van het Heupebeen, en eindigt in den hals van het Dyëbeen: deze band is de fterkfte en de grootlte van alle banden: deszelfs Fibra, vezelen, die zeer duidelyk zyn te zien, loopen dwars, fcheef, en na de lengte over het hoofd des Dyëbeens: ontrent de bilfpieren en den grooten omdraaijer is dezelve het dikft, alwaar hy byna een quart van een duim dikte heeft : nog worden deze beenderen te zamen gevoegt door een' langwerpigen ronden band: deze is kort en fterk: hy heeft zyn begin in de holte van de pan van het Heupebeen, en hegt zich midden in den groef boven in het hoofd' des Dyëbeens : in de geleding van deze beenderen vindt men wel yeelen fpieren, welker peezen over den ronden band loopen r F 3 maar  46 Van alk de Geledingen der Beenderen in het bjzonder. maar alzoo zy niet aan den band zyn vaftgehegt, kunnen z« niet wel onder de meede helpende deelen gerekent wordan. V. Welke banden vindt men aan het Scheenbeen? A. De banden, welke men aan het Scheenbeen ontdekt, zyn veele: boven aan heeft het drie banden, namentlyk een boven, en twee ter zyden: de bovenfte, die ook de voorfte is, is breed en fterk; hy neemt zyn begin onder uit de Kniefchyf, en plant zich in de voorfte verheventheid aan het Scheenbeen: de band aan de buitenfte zyde is fmal, dog fterk: hy neemt zyn begin van de buitenfte verhevenheid van het Dyëbeen en plant zich in de bovenfte knok van het Kuitbeen, regt onder de pees van de Mufculus biceps, tweehoofdige Spier; de band aan de binnenlte zyde is zoo fmal niet, maar hy is zwakker; hy komt van het binnenfte uitfteekzel van hetDyëbeen, en loopt omtrent drie vingeren breed neder waards, en wordt in het Scheenbeen binnewaards bezyden de Kniefpier vaftgehegt. Boven deze banden zyn 'er nog drie binnen banden, twee fmalle, en een halfmaanswyze: de fmalle zyn kort en matig dik; zy hechten het Dyëbeen met het Scheenbeen vaft: zy nemen hun begin uit de holligheid van het Dyëbeen tusfchen beide de knokken aan de zyde, en gaan kruisgewyze tot aan het verheven deel des Scheenbeenshet welk zichtusfchen de twee ondiepe groeven vertoont. De halvemaanswyze band vereenigt aan beide zyde den Kraakbeenigen band met de Kniefchyf. Onder de drie eerft genoemde banden vindt men in't midden een' ronden band; deze omvar de geheele geleding en de Kniefchyf: hy begint rondom aan de onderfte knokken van het Dyëbeen, en eindigt in den rand van de groef van het Scheenbeen. „ V. Worden het Scheenbeen ook meede helpende deelen toe zevoegt? ? ^ t A.  Fan alk de Geledingen der Beenderen in het byzonder. A. Ja, want buitenwaarts ontrent de Kniefchyf vindt men de Peezen van de groote buiten en binnen Spieren als mede van de Dyêbeens fpier: achterwaarts worden gevonden de Peezen van de Kuit-,, Plant-, en Kniefpieren: buitenwaarts is de Pees. van de Knie fpier, en binnenwaarts de Pees van de halfzenuwachtige fpier. F. Welk zyn de banden van het Kuitbeen? A. Het Kuitbeen heeft een vliezigen band: hy hegt het Scheen- en Kuitbeen naar de lengte te zamen, en dient tot fteunzel van veele Spieren: daarenboven zyn aan het boven fte gedeelte vier korte dikke banden, namentlyk aan yderzyde twee, en een dunne ronde band: aan het onderfte deel zyn^ eeven dezelve zoort van banden in gedaante en in F. Worden de beenderen van de Foorvoet ook door banden te zamen gehecht ? A. De beenderen van de Voorvoet worden door verfcheide banden te zamen gehegt: (j) heeft de Voorvoet een ringband; deze heeft zyn begin van het Hielbeen van boven onder de Pees van de voorfte Spier van het Kuitbeen: hy loopt over de Pees van de groote üitftrekker fpier, en eindigt in het gemeene vlies der Spieren: (i) heeft de Voorvoet bfnnewaarts een zydelingfchen band: deze heeft zyn'oorfpronk van de binnenfte Knokkel onder de Kuitbeens fpier , en breidt zich fchuins over de geleding, en wordt ten deele in het ge meene vlies der Spieren, en ten deele in het Hiel- en Kootbeen vaftgehecht: (3') ontfangt de Voorvoet buitenwaards een zydehngsfehen band; deze heeft zyn begin van de buitenfte Knokkel, en loopt aan dezelfde zyde naa de Hiel Deze drie banden hebben gemeenfehap met de Kniefpier die Zich- tot hier toe uitftrekt, en maken byzondere kokers of ièhee»  48 Van alk de Geledingen der Beenderen in het h'zonder. fcheeden, waardoor de Peezen van verfcheide Spieren gaan: (4) heeft de Voorvoet aan de binnenfte zyde twee fterke banden, Ligamenta lateralia propria genaamt; zy leggen onder de pees van de achterfte Scheenbeens fpier, en hebben hunnen oorfpronk van de binnenfte Knokkel, en planten zich in het Kootbeen aan dezelfde zyde: (?) aan de buitenfte zyde heeft de Voorvoet drie banden, waar van 'er twee m het Kootbeen, en een aan het Hielbeen aan dezelve zyde gehegt worden : zy hebben hun begin aan de buitenfte Knokkel- (6) boven op de beenderen van de Voorvoet legt een breede band tulTchen het vet; hy beftaat uit veele dunne opeenfchikte Vezelen , die dezen band uitmaken: (7) omkleedt de beenderen van de Voorvoet een dunne ronde band, nemende zyn' oorfpronk uit de voorgenoemde eige en gemeene banden: zoo dat alle de beenderen van de Voorvoet door zeer veele banden in het byzonder aan malkander worden ge^ he K Met wat voor banden worden de Navoet en de Teenen aan malkanderen gehegt ? 1 J. Byna met dezelve banden, als die van de Nahand en van Krooanaad genaamt; d&j  Van de Beenderen van bei Bekkeneel ^ %t gaat van liet eene flaapbeen na het andere, en voegt het Os Frontis , Voorhoofdsbeen, met de O/Ja Parietalia, .Wandbeenderen, aaneen: de tweede ia de Sutura Lambdoidalis, Winkelnaad; deze vereenigt het achterhoofdsbeen San de wand- en fteenbeenderen: de derde [is de Sutura Sagittalis, Pylnaad; deze begint van den top van den winkelnaad, en loopt regt na liet midden van den Kroönnaad, en liegt de twee wandbeenderen te zamen: de vierde wordt SuturaSquammofa, Schubnaad, genaamt, omdat de deelen van deze beenderen door dezen naad te zamen gevoegt als fchubben ©ver malkander gelegen zyn: deze naad voegt den Jialfronden omtrek'van deflaapbeenderen aan het wiggebeen, en aan de wandbeenderen. V Worden de Beenderen van bet Bekkeneel ook aan de opi per kaak gevoegt? A. Ja, en dat wel door drie andere naaden: namentlyk door de Sutura Transverfalis, Dwarfche Naad; deze loopt dwars over het aangezigt; hy hegt het voorhoofdsbeen aan de beenderen van de opperkaak en' gaat van de kleine hoek van het oog om laag na den bodem van de Orbita, oogsronte, en gaat wederom op langs den grooten hoek van het oog, «ver het begin van de neus, en zoo na den kleinen hoek van het ander oog: de tweede is de Sutura Ethmoidalis, Zeefbéensnaad; hy omringt het zeefbeen, en hegt zich aan de omleggende beenderen: de derde is de Sutura Sphantidaüs, Wiggebeensnaad; hy loopt van het wiggebeen, en voegt het zelve aan het achterhoofdsbeen, aan de fteenbeenderen en aan het voorhoofdsbeen» V. Geef eens een nader befcbry ving van bei Os Frontis; Voorhoofdsbeen ? A. Het Voorhoofdsbeen is byna rond; het wordt gevoegt G % aan  Van de Beenderen van het Bekkemel aan de wand- en flaapbeenderen door den kroönnaad ; enaa& de opperkaakbeenderen door den dwarfchen naad , en aan het. wiggebeen door den wiggebeensnaad: het maakt het boven-fte van de Orbita r Oogsronde holligheden, en heeft vier Apophyfes Uitfteekzels, welke aan de vier hoeken van de tweeoogsronds holligheden zyn: het heeft twee gaaten boven de oogsronde hollighedeny door welke een ader, een flagader, en eenige takjes van de eerfte tak van het vyfde paar zenuwen gaan: ook heeft het een gat in ieder Orbita,. Oogsronde holligheid, even boven het Os Planumr Vlakkebeen, waardoor een tak f van het vyfde paar zenuwen, ( makende eentak van de gezicht zenuw) naar de neus gaat;. voorts heeft" het voorhoofdsbeen twee groeven boven de Super cilia, Wenkbraauwen, tuffchen de tafelfcheiding van dit been: deze groeven worden bekleedt met een dun vlies,, in het welk veel bloedvaten en klieren zyn, welke een flymige wey af* feheiden, die in de neusgaaten ontlaft: het binnenfte van het voorhoofdsbeen heeft veel oneffenheeden en twee breede kuylen; boven de Crijla Qdlir Haanekam,. is een blind gat,; waar in het eind van de Sinus Longitudinalis, Langegroef, is> geplaaft ; van dit blinde gat heeft het gemeenelyk een redelyk breeden doorn , die langs zyn midden omloopt r nogtans gebeurt het zomtyts, dat in plaats van dezen doorn een groef gevonden wordt,, waar in de lange groef is geplaaft. V. Kan men nog tets ontrent het Voorhoofdsbeen aan^ ?nerken ? . . . . , A. Ja, namentlyk dat Het dikker is als de beenderen vatf hztSinciput, Zydbovenhoofd, maar dunder als het Os Occipitis, Achterhoofdsbeen, en dat' het in kinderen altydt dooscsn waaren naad in het midden' is verdeelt^  Van de Beenderen van het Bekkemel 'éi V. Hoe zmdgy de OfTa Parietalia, Wandbeenderen, omflandig en kort befchryven ? A. De Wandbeenderen maken uit het Sineiput, Bovenhoofd; zy zyn de dunfte beenderen van liet Bekkeneel, haare gedaante is byna vierkant, en een weinig langwerpig; zy' zyn van buiten glad, maar van binnen hebbenze verfcheiüe groeven; zy hebben yder een klein gat by den pylnaad, waardoor eenige bloedvaten gaan: zy worden op de kruinvan het hoofd te zamen gevoegt door den pylnaad;■ aan het achterhoofd worden zy gehegt door den winkelnaad, aan hetvoorhoofd door den kroönnaad, en aan de flaapbeenderen door de fchubvvyze naaden. V Wat kan men al aangaande de OfTa Temporum-, Slaapbeenderen,, aanmerken? A. Datze zyn onder aan de zyden van het Bekkeneel ge-legen; dat derzelver bovenfte gedeelte, het welk dun is, een ronde figuur heeft, en maar uit eene tafel beftaat, enalleenlyk door den fchubwyzen naad aan de wandbeenderen is gehegt : derzelver onderfte gedeelte is hard, dik en ongelyk3 en wordt aan het achterhoofdsbeen en het wiggebeen gevoegt en wordt Ós Petrofum genaamt :• de flaapbeenderen hebben yder drie mterlyke en een innerlyke Apophyfes, Uitfteekzels;: het eerfte van de mterlyke is het Jukbeens uitfteekzel; ditlooot na voren en wordt vereenigt met het uitftek van het wangbeen ; onder dit uitfteekzel legt de pees 'van de llaapfpierhet tweede- buitenfte .uitfteekzel is de Procejfus Mafloideus, of Mammillaris,-. Mamwyze- uitfteekzel, het zelve is dik en kort, en is achter de Meatus Auditorius Oorgang 3 , geplaaft: het derde uiterlyke uitfteekzel is lang en fmal; het wordt aan de hoornen van het tongbeen-gehecht-, en. wordtgenaamt Proeeffus Styliformis. Het- binnenfte uitfteekzel -is'»- G ï re-.-  54 Van de Beetderen van het Bekkeneel. redelyk lang en groot, en wordt genaamt Pröceffus Petrêfus, Steenbeens uitfteekzel, het zelve begrypt in zich alle de holligheden van het.Oor, en de gehoorbeentjes. Voorts "moet men in de flaapbeenderen verfcheide gaten aanmerken, daar zyn 'er zes, namentlyk twee in- en vier uitwendige: door het eerfte binnenfte gat gaat de gehoorzenuw: het tweede gat is aan het zelve en aan het achterhoofdsbeen gemeen; door dit gat gaat de zydelingfche groef en het agtfte paar zenuwen. Wat de buitenfte gaaten aanbetreft, het eerfte is de uitwendige oorgang: het tweede is de weg, welke van het hol van het oor na den mond komt, en eindigt achter het verhemelte: het derde maakt den mond van de buis, waardoor de Kropflagader in het Bekkeneel komt: het vierde gat, (dat men zomtyts niet vindt) is achter het Mamwyze uitfteekzel; door het zelve loopt een bloedvat, waardoor het bloed van de buitenfte bekleedzelen na den zydboezem wordt gebragt. Nog hebben de flaapbeenderen yder een ander gat, tulTchen het mam- en het priemwyze uitfteekzel gelegen; door het zelve gaat het harde deel van de gehoorzenuw; zy hebben yder eene groef; het zelve is onder de Meatus Auditorius met kraakbeen bekleedt, het welk de knok van de beneden kaak ontfangt. V. Tot de eigen beenderen van het Bekkeneel behoort ook het Os Qccipitis Achterhoofdsbeen, boe zoud gy bet zelve kortelyk befchryven ? A. Het Achterhoofdsbeen maakt met zyn onderfte hoek binnenwaarts byna een fcheef vierkante figuur, van buiten is het ongelyk , en van binnen heeft het twee groeven voor de uitpuylingen- van liet Cerebellum of de kleine HerfTenen en nog- twee groeven, die breed zyn, waarin de Sinus Latera/;>,. Zydfche groef, is geplaatft: daarenboven heeft het ach-  r*n de Beenderen van het Bekkeneel 5> i senrerhoofdsbeen zeven v^^. . aan het 2elve en ^nd!7^I7 deM Saaten ielve loopen de zydfcheèlZr tndere,\Semeen> door iewen: het derde ^tt^oft ' Ei? *™ *en«- gonerg: het vierg én&dê « ^tr^"^ gang van het nesrenJ» g yn SefêhifcE tot door. ^^%3fiSLMm,WB,J en hetbennet pen: zo&yds^vorden de Jee iTj? ^ ^ lo<" en fmtyds zyn'er: het JSffiS^^00*?» fteekzes, aan vder zvdev™!^ neettook twee uit- *els ïyn^ ^SSS^TSl^i def "itfteeahet eerfte wervelbeen vanTen £, d^MaïX^f* ger, genaamt; het heeft nnt v Waerelddra- vandeleuftPuy'lin~ een ZmT^ L° ^ midde">' vervolgens in het Irfte wervbtn ^f^S™, die zich delyk wordt het acfioS„"Z de^wand'^T: '«* zamen gevoegt door den ™\rTT i , wandoeenderen te vaftgehegt door den »g*S& " met . 0 ^'bterboofaAeen dik of dun t beefderenlStehenee? "' ^ * «fa» f dC b*-lsbeenderen be-  ^5 Van de Beenderen van het Bekkeneel. behalven in het midden van de zyden, want daar gaat het voor na de fteenbeenderen: het wiggebeen heeftyyf Uit t ekS van buiten: de twee eerfte worden Pterygoides Yleii; gewyze genaamt; zy zyn breed en dun gelyk een vier.van fen Vleermuys: zy hebben yder een boezem , waaruit de vLgelwyze fpieren haar begin nemen; aan haar onderfte eind hebben zydk een. kleinen haak, gelyk een waarom de buitenfte vleugelwyze wiggebeensfpier zyn pees dShet derde en het vierde maken het binnenfte en het onderfte deel van de oogsronde hoogheid: het vyfde mtfteek zei is klein, het welk in het verfte eind van het ploegbeen. ontfangen wordt: in het midden van het wiggebeen is een Sefmalleuitpuyling, waar van de fr™™^^ 1 el beginnen: daarenboven heeft het wiggebeen binnewaarts vier uitfteekzels, dezelve worden Clinoidesgenaamt; zy malen in ' midden van dit been een holte, die genaamt wordt SellaTunkaZadel; in deze holte is de Glandula Pituttart Slymkl e , geplaaft: tulTchen de twee tafels ^an het wigSenoX den zadel is een Sinus, Groef die in zyn midden in tweën is verdeelt, welke holligheid of groef door u e ga ten in de neusgaaten eindigt: eindelyk vindt men.n het wiggebeen twaalf gaaten; door het eerfte en het tweede gaat dfgezicht zenuw; door het derde en het vierde foramifalacera, ongelyke gaaten gaat 1*^*^™$ en de eerfte tak van het vyfde en zesde paar, door het vyi de en zesde gat gaat de tweede tak van het vyfde paar ze nüwen dooAet zevende en het agtfte gat gaat de derde ^ van het vyfde paar zenuwen; in het negende en het dende gat komen de flagaderen van het dikke herflênvlies, en nï;tge de en twaalfde gat komen de Caroudes Intern*, binnenfte Kropllagaderen, en de tulTchenribbige zenuw uit  Van de Beenderen van het Bekkeneel 'fj • V. Hoe hopen de gaaten, waardoor de Carotides Intern* h, en de tuffchen rïbhige zenuw uit gaan ? A. Deze gaaten loopen fchuyns, en nemen hun begin in en de plat- H ~~~ heid  5$, Van de Beenderen van het Bekkeneel. heid van de zyden , om het gezicht en het gehoor te ve# breeden. V Waaruit bejlaan de Beenderen van het Bekkeneel? A. Zy beftaan uit twee tafelen, en een tafelfcheidzel. V. Wat is het Meditullium, Tafelfcheidizel, het welke ook Diploë wordt genaamt ? A. Het Tafelfcheidzel is een dunne fponsachtige ftoffedoor eenige beenige vezelen, welke van ydere tafel komen, gemaakt; in het zelve zyn veele aderen en flagaderen* Het Tafelfcheidzel is zacht, maar de tafelen zyn hard en vaft. V Heeft het Tafelfcheidzel eenige nuttigheid? A. Ja, want het maakt het Bekkeneel niet alleen lichter, maar het maakt ook, dat het minder • onderworpen is om te breeken. . V. Indien om eenige quetzing van de Herjfenen het Bek* keneel na de doodt moet worden geopent, hoe moet zulks ge~ fchieden ? A. Om het Bekkeneel te openen gebruikt men een ftevig mes: met het zelve maakt men een infhyding, beginnende aan den wortel van de neus, die men tot aan den nek toe vervolgt en door de huit en het panvlies tot op het been laat doorgaan: dan maakt men een tweede infnyding, namentlyk van het eene oor tot het andere , zoodat zy beiden boven op den kruin van het hoofd een kruis maken en het doorgefnedenen in vier deelen fcheiden; dan ligt men deze vier deelen een voor een op, en men fcheidze van het Bekkeneel af. Het Bekkeneel dus ontbloot, en het hoofd door een knegt wel vaftgehouden zynde, gaat men digt by de wenkbraauwen aan 't zaagen. Als het voorhoofdsbeen doorgezaagt is, brengt men de zaag allengskens op het eene flaapbeen en wvolgensop het ander, en zoo al, naagterenvoortgaande9 zaagt  Van de Beenderen van bet Bekkeneel $ g -£aagt men ook het-achterhoofdsbeeudoor, wel zorgdragende,' dat de mee van de zaag niet loope door de quetzuur van liet Bekkeneel, want om deze te myden moet men de zaag wat hooger of wat lager ftellen: ook moet men wel letten, dat met de zaag de Dura Mater, het harden herffenvlies, niet gequeiï worde, waarom men dikwyls moet onderzoeken, hoe ver men gekomen is, en hoe na het been al door is. De Pan in de rondte afgezaagt zynde, neemt men eenEkvatorium, een Hef-inftrument, waarmede men in de fneede van de zaag het dikke van het Bekkeneel, het welk de zaag niet heeft kunnen bereiken, zonder de Dura Mater te quetzen, afbreekt. Het Bekkeneel nu nergens ais aan de Dura Mater vaft zynde, zet men de vingers van beide de handen in de zaagfnee van het voorhoofdsbeen, en dus het Bekkeneel van voren na achteren toe los gemaakt hebbende, ligt men het doorgezaagde Bekkeneel af. Dit gedaan zynde, zoekt men de inwendige gedaante van de fcheur, breuk, enz. men ziet na fplinter s, of buitengevate vochten, en of dezelve door de Trepaan hadden konnen ontlaft en weggenomen worden. Zoo de Dura Mater beleedigt is, moet men die met een fmalle Ichaar, die aan de eene zyde een ftompe punt heeft, in de rondte langs het afgezaagde Bekkeneel doorfnyden en opligten; wanneer men de heriTenen zagtjes opligt om te zien, of'er op den grond van het Bekkeneel geen buitengevaat vocht is ge» Hort: ook ligt men de Procejfus Falciformis op, en men icheidt de twee halve bollen der heriTenen door een ftomp Inftrument of Spatul van een, om dus liet Corpus Callofum, Eeltachtige lichaam, door te fnyden, om in de FentricuH, holligheden, van de herffenen na eenig buitengevaat vocht te zoeken: daarenboven ziet men of en hoe ver de heriTenen zelfs feeleedigt zyn. Dit alles gedaan zynde, zet men de afgenomen « H z pan  $3 Van de Beenderen van het Bekkeneel pan op haar plaats, men brengt 'er de vier gedeeltens van de bekleedzelen over, en men naaid dezelve netjes aan malkande?. V. Op hoe veelderlei manieren kan het Bekkeneel beledigt voorden l A. Het Bekkeneel wordt gemeenelyk beledigt door een Fiffuur, Spleet, Fracluur, Breuk, Punüuwy Steek, en Contufie,. Kneuzing. V. Hoe moet men een Fiiïuur aanmerken ? • A.. Men moet ze aanmerken als zichbaar, en als verborgen.. V. Is de zichtbaare /pleet in het Bekkeneel doodelyk ?■ A. Men kan niet zeggen, dat dezelve een oorzaak van dé dood is, want zy geeft gelegenheid tot het uithalen van dat geen, het welk hinderlyk is T of men kan dezelve ten dien einde verwyderen, en met genoegzame geneesmiddelen verzorgen , en daarom als zoodanig een gewonden fterft, fterft. hy alleen, om dat de wonde doodelyk door toeval is geworden.. V. Wat moét men door een verborgen FifTuur vcrjlaan ? A. Men moet een verborgen fcheur of fpleet in. het Bekkeneel op tweederly wyze begrypen, of dat zy is op dezelve plaats, daar de wond is aangebragt, maar door deszelfs kleinheid voor het gezicht verborgen is, zoo een Fiffurs, wordt Hairfpleet genaamt: of zy is op dezelve plaats niet daar de bekleedzelen zyn gewondt, en zoo een fpleet of fcheur wordt Contra Fiffura, Tegenfpleet, genaamt. V. Wat moet men omtrent de Hairfpleet aanmerken ? A. Dat dezelve, wat middelen men ook aanwendt,, voor het oog verborgen kan blyven,. en dus een oorzaak des doods kan zyn, vooral wanneer dezelve in een Sutura , Naad, isc want de oneffenheden van de naad bedriegen het gezigt en het werktuig, om de fpleet te ontdekken en een geringe bloed- ftorting.  Van de Beenderen van het Bekkeneel öV gefchieden dat door een flag van een breed werktuig devlte^ vezelen en de vaten , die in den naad gele|n ^n SÖftWWfen gif1? bloelbydnip! pels ontlaften welk bloed na verloop van tydt bederft en e ter wordt: ,a de naaden kunnen door een flag of va wvken en zich terftont wederom herftellen. Jn zufkV^\ltZ' toonenzichgemeenelykde toevallen, door htIKen 5 . „ elIen ; wai>rt™ men hem niet lichtelvk »k de toevallen met groote bevoeld daar zyn, moSroïkenwant als dan ■ 'er doorg,ans a, eene lliZ^T^Trvmg^veroorzaakt, waar door men de Lyders m't kor? Jet der met kan ontdekt worden, en mL van ge™ Sa^nto behandelen van zoo een wonde kan hcCdnüdi^S ^ kan men nogtans met wel dezelve onder de volkZen dóode lïl' >°S<°,n dm de^toera' doodelyke won den Tellen 1 dat bu.ten ichuld van den geenen, aanwien de bcfe ™ de wonde was toevertrouwt, de oorzaak van de volSètoe vaflen en van de dood niet konden voorgekomen ™rd^ : daar nogtans, mdten het bmtengevaate bloïd tyX Zo den *^zyn. maar zoo bydcfcuouwmgblykt, dat de 11 J wel  $% Van de Beenderen van bet Bekkeneel* wel had kunnen ontdekt worden, zoo moet men zoo eene -wonde niet anders als door toeval doodelyk verklaaren, want dan moet ze voor een zigtbaare fpleet gerekent worden. r. Wat mm men in de Contra Fitfura, Tegen/pleet, m aanmerking nemen? » , A Dat dezelve kan gefchieden, wanneer ïemant aan de eene zyde van het hoofd gewond wordt, het zy meteenltok, iteen of eenig ander werktuig, met de andere zyde ergens egen met geweltvalt, offtoot, waardoor het Bekkenee komt te fcheuren, en dan moet men deze tegenfpleet aanmerken als toevallig, en niet door de wondende ftok, Iteen enz. veroorzaakt, maar door de val offtoot te weeg gebragt: want het is niet wel mogelyk , dat door een flag , die op het voorhoofd met geweld gefchiedt, het achterhoofdsbeen of andere beenderen van het Bekkeneel zullen worden gefcheurt, zelfs moet men het als eene zeldzame zaak ™"f*e°» als door een flag , op een van de beenderen van het bekkeneel gedaan, de bu.tenfte tafel ongefchonden, en de binnenfte gefcheurt wordt gevonden: indien nu de tegenfpleet «erft na de doodt wordt ontdekt op een plaats, die de Trepaan toelaat, en in welke de aang&rachte fchade by genoegzame kennifTe had kunnen verbetert worden, zoo moet men de wonde doodelyk door zicb zelfs noemen: maar zoo de plaats van de fpleet de Trepaan niet toelaat, als in het onderfte gedeelte van de Off* Temporum, Slaapbeenderen, in het wiggebeen, in de oogronden en in andere beenderen, die den grond van het Bekkeneel uitmaken , dan moet men d-zelve onder de volkomen doodelyke wonden ftellen, want zulke wonden konnen door geen konft, fchoon dat men ze kent, herftelt worden. .. n K Wat moet men omtrent de Fradura Cranu, Frattuur van het Bekkeneel, aanmerken? A*  Van de Beenderen van het Bekkemel * worden, 11133? van het hlrlfcLtnT m df' ^vonden » d- » detodfwtdt^rr°Peen^ ^n^bragtfenfcnL0 ^W^**W*»*Wt tón d,e n LtTktaïïir ,Kt 5ekkened' ***** geuren, ^SS^SZ^^jS^ « of™ etter, bmnen g »&2fó^ defuetz,ng,' 07de Ltn zfe**" * *** °P dat\r geef 'tydt ia h-ig' men belet worden ,n het 12™^^^*™'''» brek van genoeoaameblv£ * Tfpaan door ge¬ len in 't irt^K ^^^M,|B^ ""»»*• dat de q»etzuUr St 2%™£™k:rJ*\rkmÏF' flag, men zal bevinden dat dezflvê „w. tgewe,d Van *a v», want een groot SÜSZSSSSSSSZ  6± Van de Beenderen van het Bekkeneel. een klein geweld maakt zomtyts eene groote quetzing: let men op de toevallen deze zyn alzoo onzeker; want eene fdae* WkenSdervalÜngter aarde, bedwelmtheid, galbraken, rood. Slderoogen, fpraakeloosheid, en wat iets meer is, ziet menzomtyfin^.e^egm, maar verdwynenin/t kort end t vjpr Tindt 2ich wel: dus onderitelt men dat al de gemeiae ^S^A door *t^^%£^ en niet door verbreeking van bloedvaten , of buiten gevaat bloTof wev zyn ontftaan: als nu de toevallen op het on voorzenft mei geweld hervatten, gelyk meenigmaal ge®**, dan is het zetten van de Trepaan meeft vruchteloos: daarenteven kan na de quetzing de Lyder blyven ftaan, prefent zvn en geen gal braken, waaruit men zou kunne opmaken, dit het Bekkeneel onbefchadigt, en 'er geen bloed buiten gevaat zv maar de ondervinding heeft meenigmaal geleert, dat het Bekkeneel niet alleen ligt gekneuft, maar zwaar gedoken was, zonder in het begin eenig toeval van belang voorbrengen. Wat het bloeden uit den neus en de ooren aaneaa ftt ook niet zeker, want het zelve wel eene verbreking van de uitwendige vaten, maar niet van de inwendige binnen het Bekkeneel te kennen geeft. V Maar is de uitjlorting van de Lympha, Water me gemakkelykte kennen , om dus door de Trepaan den Lyder te ^houden?^ m .g m0^r & die ^bloedt kennen, want dezelve gefchiedt langzaam, en de tSlen zyn niet zwaar; als pyn en hgt.gheid in het ttdofheidderzinneii, en flaPerighe,d; dog met tuffchen .nozen en dus blyft het gebruik der 1 repaan buiten gebruik, de Lyder door de toevallen, die allengskens toenemen en daor bykomende koortfen vermeerdert worden, eindelyk komt te fterven.  Van de Beenderen van het Bekknecl V. Moet men in een verzameling van etter trepaneren * A. Behalvtn dat het onzeker is, of'er etter is verzamelt, (want dat 'er etter is, kan men alleenelyk vermoeden uit de voorafgegaane fcbudding der heriTenen, en het buiten gevaate Moed) zoo is de trepanering ook-meeft vruchteloos: want de etter kan met zonder verloop van tydt worden voortgebragti ' van de wang, en liegt zich aan het voorhoofdsbeen aan den kiemen hoek van het oog. V Hoe zoud gy het Os Maxillare befchryvm ?■ A. Dat het is dat been , waarin-alle de tanden van de boven-* kaak zyn geplaaft; het heeft eene zeer ongelyke gedaante- van buiten wordt het aan het jukbeen gevoegt; deszelfs bovenfte gedeelte formeert- het onderfte en het binnenfte van den krin-^ van de oogsronde holligheid., en hegt zich aan den grooten hoek van het oog aan liet nagel* en voorhoofdsbeen ; ook wordt de onderzyde van het neusbeen aan het zelve gelift Dit been maakt het voorfte en het grootfte gedeelte van den mond uit; het beftaat uit twee Lamina, die zeer dun zyn tulTchen dezelve is een groote holligheid, die door een klein gat in den neus eindigt. In deszelfs onderfte deel hee^t het gemeenelyk zeftien kuylen of kalfen,. waarin de tanden zy* gepiaalt: in dat deel. het welk ^ hni^n^ j„ - - . - j «v uuuuj!^. uu^iuiJUC /JUlllgr h.eid uitmaakt, heeft het een klein gat, waardoor de zenu, wen van het vyfde paar (welke van de tanden komen) gaan.eindelyk vindt men achter de fnytanden nog een gat,-'het welk m den neus uitkomt. "" V Wat is het NageibCcn / ' . A' Het Nagelbeen, dat ook Traanbeen wordt genaamt is een klein dun been ; het legt in den grooten höekvratt de oogsronde holligheid, ;en. heeft een gat, in hetwelk de Traan, klier is geplaaft. - Daar zyn 'er, die dit been niet als een ge» deelte aan de bovenkaak aanmerken s maar als een Bdminima het Os Spongwfum V Geeft eens eene befchryving van het Neusbeen ' A Het. Neusbeen is een dun, dog vaft.been; het mank het bovenfte gedeelte van den Neus uit; deszelfs boveafte deej •wordt „door. ,„een .dwaj-feben naad., aan, het, voorhoofdje* . 1 3 1 gfc -  7eigen werk «de :fpysete breeken.  Van de Beenderen van de Onderkaak en van deTanden. V Welk zyn de Maaltanden ? A. De Maaltanden zyn nevens de Oogtanden geplaaft: daar zyn 'er gemeenelyk "tien in yder- kaak, aan yder zyde vyf; zy zyn de dikfte en de groütfte van de tanden, en hebben twee , drie en ook wel vier wortels: de wortels van de Maaltanden van de bovenkaak zyn alle iets langer als die van de onderkaak: zy dienen als molefteenen, om de vafte fpys klein te maaien. V. Wat kan men mg ontrent de Tanden aanmerken ? A. Dat de Snytanden en voornamentlyk die van de bovenfte kaak het eerft uitkomen, omdat ze de fcherpfte zyn: dan volgende Oog- of Honds tanden, deze zyn minder fcherp als de Snytanden , maar fcherper als de Maaltanden; eindelyk komen de Maaltanden of Kiezen, omdat ze dik en ftomp zyn, voor den dag. Het dik, wit, lymig doorfchynend vocht, het welk de ftof van de tanden is, daar van zyn tweelaagen boven malkander; deze kagen worden door het zelve vlies van een gefcheiden, dat de holligheid van de kaak bekleedt. De tanden, die eerft komen, zyn van de eerfte of bovenfte laag; deze tanden worden los en vallen uit, wanneer de tanden van de tweede laag de plaats van de eerfte vervullen: als deze tanden verlooren zyn, komen 'er' geen andere in derzelver plaats: dog zoo 'er menfchen zyn, die voor de derdemaal nieuwe tanden krygen, dan hebbenze drie laagen 'van' dit lymig vocht gehadt: ontrent het een-en twintigfte jaar komen gemeenelyk de twee laafte Maaltanden voor den dag, en deze worden Lentes Sapientia, Wysheids Tanden genaamt. "  jff Vm de Beenderen van den Ruggraat, enz* X. HOOFDDEEL, Pan dc Beenderen van den Ruggraat en van de Wervelbeenderen. K \/\JAt wrftaat men door de Beenderen van den VV Rug? A. Die ketting van beenderen, welke van het eerfte Wervenbeen van den Nek tot aan het ftaartbeen reikt: zybeftaatuit rier-en-twintig wervelen, als zeven van den Nek, twaalf van den Rug, en vyf van de Lendenen: hier zyn nu het heiligbeen en het ftaartbeen niet by gerekent, omdat de wervelen van het Os Sacrumy Heiligbeen, in bejaarden zoo vaft aan malkander groeijen, dat 2e maar een vaft breed driekantigbeen uitmaken, welkers breedfte deel is gehegt aan het laafte werver been van de lendenen, en het bovenfte van zyne zyde aan de Darmbeenderen, en zyn punt aan het ftaartbeen. Het heiligbeen is hol, en van voren glad, maar vanachter is hes verheven en ongelyk: het heeft van voren en van achteren vyf gaaten , maar door de voorfte gaan alleen de zenuwen : deszelfs doornen zyn klemder en korter als die van de lendenen , en de onderfte is altydt korter als de bovenfte. Aan het eind van het heiligbeen is het Os Coccygis, Staartbeen, gehegt; het beftaat uit drie of vier beenderen, waar ^an het onderfte kleinder is als het bovenfte, en eindigen ophet laaft in een kraakbeen: deszelfs gedaante is als een na binnen gekeerde ftaart. V. Leggen al de Wervelbeenderen in eene rechte linie? A. Neen, want de wervelen van den Nek buigen zieff inwaards, die van den Rug buitenwaards om de holte van de borft ruymer te maken, die van de Lendenen buigen weer bir>-  Van de Beenderen van den Ruggraat, enz: ff feinnenwaards, en die van het heiligbeen, om de holte van het bekken te vergrooten, buitenwaards. V. Hebben al de wervelen, zoo van den Nek, Rug, als van de Lendenen een en dezelve figuur ? A. Neen, maar zy verfchillen van malkanderen, de zevert' wervelen van den Nek verfchillen niet alleen van de andere iri kleinte en hardigheid, en dat haare dwarfche doornachtige uitfteekzels doorboort zyn, om de wervelbeens vaten door te laaten, en dat haare fcherpe uitfteekzels regt en twee tandig zyn: maar de twee eerfte wervelbeenderen van den Nek hebben daarenboven yder iets aan haar zelve eigen. V Geef eens eene befthryving van de eerfte wervel van den Nek ? A. De eerfte wervel Atlas genaamt, daarop ruft het hoofden is aan het zelve gebonden; het beweegt halfrond over het tweede wervel met het hoofd: zyn fchuinsopgaande doornachtige uitfteekzels ontfangen de bulten van het achterhoofd; door deze geleding beweegt het hoofd alleen voor- en achterwaards: de neergaande uitfteekzels ontfangen de opgaande uitfteekzels van het tweede wervel. De Atlas heeft geen fcherp uitfteekzel, (om de rechte fpieren in haar werk niet te verhinderen) maar alleen een kleine mitpuyling, waaraan de kleine band van' het hoofd wt>rdt gehegt: deszelfs groote gat heeft vooraan een redelyk breede 'groef waar in het tandswyze uitfteekzel van het tweede wervel is geplaaft , en wordt door een band van yder zyde van het groot gat komende vaftgehegt, opdat het Medulla SpU nalis , Ruggemerg, niet gedrukt worde: daarenboven heeft de Atlas van boven twee kleine gaaten, waardoor de wervelbeens Aagaderen, en het tiende paar zenuwert gaan. K 4 V,  fctf Van dc Beenforen.van den Ruggraat, enz. I V. Wat moet men aarïgaande het tweede Wervelbeen m aanmerking nemen ? A. Het tweede Wervelbeen Epiftropbaus, of Vertebrat Bentata, Getandewervel, genaamt, heeft in't midden tusiéhen de twee fehuyns opgaande uitfteekzels een lang rond tandswyze uitfteekzel , het welk in het groote gat van den Atlas ontfangen wordt; op het zelve draait het hoofd en het eerfte wervel, als op een fpil, half rondom: het einde van dit tandswyze uitfteekzel wordt aan het achterhoofd gehegt door een kleinen , dog fterken band: wat nu het derde en de overige wervelbeenderen van den Nek aangaat, het derde wordt Axis, Spil, genaamt, en de vier volgende hebben geen eigen naam-, ook hebben ze niets byzonders, als datzy kleinder en harder zyn, als de wervelbeenderen van den Rug en van de Lendenen. V. Kan een ver/luiking van het tandswyze uitfteekzel vam het tweede Wervel een ongemak aanbrengen ? A. Ja, een verftuiking of verwringing van het tandswyze uitfteekzel van deze wervel is doodelyk, omdat daardoor hetr Ruggemerg noodzaakelyk moet worden gedrukt.. • V. Waar in verfchillen de twaalf Wervelbeenderen vam den Rug met die van den Nek ? A. Zy verfchillen hier in, datze grooter zyn, als die van den Nek : voorts zyn haare doornachtige uitfteekzels neerwaards over malkander geplaaft: zy hebben in yder zyde van haar lichaam een kleine indrukking, waarin zy het rond eind; van de ribben ontfangen , en eene gelyke indrukking in haare dwarfche uitfteekzels, waarin zy den kleinen bult naait dat eind van de ribben ontfangen. De geleding van het eerfte wervel van de Lendenen met het laafte van den Rug gefchiedt door eene ondiepe geleding. Vv  Van de Beenderen van den Ruggraat:, enz. *t V-Wat maakt het onderfcheidt tuffchen de wervelen van 4e Lendenen met die van den Rug en van den Nek f A. De vyf Wervelbeenderen van de Lendenen'verfchillen van de andere hier in, dat 2e de grootfte 2yn, en dat het laafte der ze ven het groofle van al de wervelen is: voorts zyn hunne fcherpe doornachtige uitfteekzels breeder, korter en wyder van malkander: en om de ingewanden en de fpieren van den Rug te onderfteunen , zyn derzelver dwarfche uitfteekzels langer Zy hebben geene indrukking, als die van den Rug; en de kraakbeenderen, welke tulTchen hunne lichaamen zyn, zyn dikker, als van de andere wervelbeenderen. V Welke zyn de byzondere deelen van de Wervelbeen-' deren? A. De deelen van yder wervel zyn twee, namentlyk een lichaam en uitfteekzels: de uitfteekzels zyn harder en vafter, als het lichaam , het welk zachter en fponsachtiger is: het voorfte van het lichaam is verheven en rond, het achterfte een wering hol van boven en van onderen is het plat, en met kraakbeen bekleedt, dit kraakbeen is dikker van voren als van achteren: door het kraakbeen, dat tuffchen de geleding der wervelen wordt gevonden, worden de wervelen als van den anderen gefcheiden, waardoor wy hét lichaam konnen bewegen en buigen : de wervelen hebben yder drie zoorten van uitftekken na achteren, en twee zydelingze of dwarfche aan yder zyde een ; deze zyn nader aan de lichaamen der* wervelen als de andere, en in yder van dezelve wordt een pees van de wervelbeens fpieren ingeplant. Door tweefchuynfe uitfteekzels van boven, en twee van onderen, en een ftherp uitfteekzel aan het achterfte van dc wervelbeenderen worden de wervelen te zamen geleedigt, en deze K 3 gpi  78 Van de Beenderen van den Ruggraat, enz. .geleding wordt Ginglymus, Onderlinge Ontfanging, genaamt. F. Is ''er nog iets byzonders wegens de geleding der Welverbeenderen in acht te nemen ? A. Men zou konnen aanmerken, dat de tweefchuynzenedergaande uitftekken van yder wervel van den ^ek en van den Rug twee kleine indrukken aan haar eindén hebben, waarin ze de einden van de twee opgaande uitfteekzels van het onderfte wervel ontfangen: dus dat de twee opgaande uitfteekzels van de wervelbeenderen van den Nek en van den Rug ontfangen worden, en de twee nedergaandeuitfteekzels ontfangen, uitgezondert de eerfte van den Nek en de laafte •van den Rug: maar heel anders is het met de uitfteekzels van de wervelbeenderen van de Lendenen gelegen, want de opgaande ontfangen, en de nedergaande worden ontfangen. F. Be Wervelbeenderen van den Nek of Hals, van den Rug, en van de Lendenen aan malkander met het heiligbeen gehegt zynde, wat maken deze Beenderen te zamen uit ? A. De uitftekken met het achterfte of holle deel van een wervel maken een groot gat in yder wervelbeen, en alle deze gaaten op malkander komende maken een kanaal voor het Ruggeraerg, het welk zyne zenuwen na verfcheide deelen vaa het lichaam by paren door twee kleine gaaten uitzendt. F. Hoe worden de Wervelbeenderen aan malkander gehegt ? A. Zy worden alle aan malkander gehegt door een vlies van fterke breede veezelen gemaakt: dit vlies bekleedt al de wervelbeenderen van voren, en reikt van het eerfte wervel van den Nek tot aan het heiligbeen: daar is nog een ander vlies, 't welk het kanaal van binnen van onderen tot boven bekleedt, en de wervelen ook aan malkander hegt: daarenboven  Van de denderen vm dm Ru^al, enz. ?p eerfie wervel L X d o/et t° "ede ^ * de andere wervelen van wit beweging van evenwel meer 2&Zni,XTc^rT d°S fteekzels kort en regt en der" li^' ™r. ' S"™6 rdiaï*'"tden dikker zvn & f cl'-!r„zelver kraaKbecndercn tufTclien bei- dikker, als die van rït.n tï * zyn, en de kraakbeenen -m l10eVerdewyLïïaatnde grooter rmmte 'er ïZ&SZ' £ *" onze hchaarnen meer na achteren konnen £S ' "y *" !* ^ *» * meende- ^ »erg |f fdSSr SD^'a£ lyk  Sd Van de Beenderen van den Ruggraat, M tfak klettert zyn geworden, en zou in het geheel zoo buïg>' X t^eef u nl uitfteekzelen van yder bovenfe en onten. Jervel de Wervelbeenderen niet in zulken Hand hiel datzenog voo, nog achterwaard* konden fchuiven, zoo ^T^r&^lo^e ***** m, •^TrewilTelvk ia, en dat niet aHeen, welke door haar W0^*^ * ***** dooMyh^onder, van den Kn? ^""j De volkomen doodelyke wonden konnen ontftaan door verbreeking, en eene volkomen ontleeding. V. Hoe door verbreekmg. wervelen J w,,,.», door verbreekmg de lichaamen der werve ren A- frhSnkken worden geWooken, want dan kan het «fiïC „Krworden mtgeLlt; beS^.^moet de 1*, ^ de^TXVondeS nge,nddyk moet door zoo queft worden.  Van de Beenderen van den Ruggraat, enz. fit V. Hoe door eene volkomen ontleeding ? A. Wanneer door een geweldigen val, flag of floot eenig wervelbeen 200 ver is afgeweken van het bovenfte en onderfte, daar het zelve tuffchen beide legt, dat zy malkanderen met die zyden, welke derzelver geleding maaken, niet meer raken, dan moeten door zulk geweld de kraakbeenige banden worden verbrooken, en het ruggemerg en deszelfs vliezen en vaten eene verplettering ondergaan, die onherftelbaar is, en van doodelyke gevolgen zyn moet: deze ontleeding maakt de zwaarfte toevallen, indien ze in den Rug of in den Nek ge-, fchiedt, en berooft den Lyder des te eerder van zyn leven. V. Welke quetzuuren van de Wervelhens Beenderen kon-i nen door zich zeiven doodelyk zyn ? A. Deze quetzuuren konnen ook door ontleeding en veri breeking ontftaan. V. Hoe door ontleeding? A. Door ontleeding, wanneer alleenlyk de fchuynfe uitfteekzels, het zy een alleen, of beide te gelyk uit haare plaatfen wyken: want, behalven dat deze ontleeding de doorvloejing der geeflen niet ten eenemaal belet, om datze zoo eene doodelyke drukking van het ruggemerg niet te weeg brengt, zoo is ze ook door de konft niet onherftelbaar, V. Hoe door verbreking? A> Indien de uitfteekzels van de wervelen alleenelyk zyn gebrooken, zoo kan zoo eene quetzuur niet volkomen doodeJyk zyn, omdat een breuk van de uitfteekzels het merg niet wezentlyk kan benadeelen. L XL  §2 Van de Ongenaamde Beenderen. XL HOOFDDEEL; Van de Ongenaamde Beenderen. V \}\7E?k ZW de offa Innominata, Ongenaamd$ VV Beenderen? A. De Ongenaamde Beenderen zyn twee breede beenen aan de zyden van het heiligbeen gelegen-; in kinderen konnen zy yder in drie Hukken gefcheiden worden, maar in bejaarden zyn zy gemeenelyk aaneengegroeit, en maken als dan maar een been uit. V. Hoe worden de Ongenaamde Beenderen afgedeelt ? A. Yder Os Innominatumy oWsCoxa, Darmbeen, wordt Sn drie deelenonderfcheiden: namentlyk ineen bovendeel, in liet onderfte en voorfte deel, en in het onderfte en achterfte deel. V, Wat is het bovenfte deel, en hoe wordt het genaamt? A. Het is breed, byna halfrond, een weinig verheven era ongelyk van buiten, maar hoi en glad van binnen: het buitenfte is de rug, en het binnenfte de rib. Dit gedeelte wordt Os Ilium, Darmbeen, genaamt, om dat de darm Ilium, Ivronkeldarm, tulTchen deze beenderen in het midden is geplaaft: de omtrek of opperfte rand wordt Crifta, Kam,, genaamt : het is met een waaren naad aan de drie bovenfte wervelen van het heiligbeen gevoegt. Dit been is in de Vrouwen gemeenelyk breeder, als in de Mans. V. Wat is het onderfte en voorfte deel, en hoe wordt hef'genaamt ? A. Het onderfte en voorfte deel van een van de ongenaamde Beenderen wordt Os Pubis, Sehaambeen, genaamt: het heeft een Paramen Ovale\ *;y-rond gat; het is met zyn makker van de andere zyde duur een kraakbeen vereenigt; hier - doof  Fan het Borftbeen. t% 3oór wordt liet voorfte van het Pelvis, Bekken, gemaakt, waarvan het Os Sacrum, Heiligbeen, het achterfte, en de Ilia, Darmbeenderen, de zyden maken. F. Welk is het onderfte en achterfte deel, en hoe wordt ^et genaamt? A. Het onderfte en achterfte deel van een van de ongenaamde Beenderen, Ifchion, of Coxendix, Heupbeen, genaamt, heeft eene groote holligheid, Acetabulum, welke het hoofd van het Dyëbeen ontfangt: de omtrek van het Acetabulum y Azyn pannetje of Heupsbeens holligheid, is aan het eind met een kraakbeen , Supercilium of Wenkbraauw genaamt, heilagen, en aldaar wordt het met het Schaambeerj gevoegt. Het heeft een groot gat Foramen Ifchii, en Fu~ bis, Heup-en Schaambeenshol, genaamt, van welkersomtrek de fpieren Obturator Internus, enExternus, binnenfte en buitenfte Stopper, haar begin nemen: aan zyn ander eind heeft het een breed uitfteekzel, waarop wy zitten, en van dit uitfteekzel beginnen de buigfpieren van het been: nog is 'er boven dit uitfteekzel na achteren een ander klein en fcherp uitftek, tuffchen cdeze twee uitfteekzels leidt de Sinus van het heupbeen, waardoor de pees van de binnenfte ftopperfpier gaat. XII. HOOFDDEEL. Van het Borftbeen. V. \ X TJt is bet Borftbeen ? A. V V Het Borftbeen is eenigzints van eene fponsachtige zelfsftandigheid: het is geplaaft in het midden van de Borftom het hart te bewaren, en de einden van de waare tibben te ontfangen: in kinderen is het uit zeven of agtoeen- L s deren  #4 Van de Ribben. deren gemaakt, die in het begin kraakbeenig Zyn, maar nS de zeven jaarèn vereenigen zy gemeenelyk, en worden drie beenderen. V. Geef eens eene befchr)ving van deze drie beenderen? die het Borftbeen uitmaken. A. Het eerfte en bovenfte been is het grootfte en het breedfte; van buiten is het ongelyk en ruw} maar van. binnen is het gladder: heel boven aan heeft het van binnen eene groef voor de luchtpyp: nog heeft het eene groef aan yder zyde van boven met kraakbeen bekleedt, waarin de hoofden van de fleutelbeenderen worden zamengevoegt: het tweede been is langer en fmalder als het eerfte; het heeft aan zyne zyden verfcheide groeven, in welke de kraakbeenige eindens van de ribben worden ontfangen: het derde is breeder en korter als het tweede , het ontfangt in de zydgroef de einden van de laafte waare ribben, en eindigt in een kraakbeen, het welk. zomtyts in een been verandert: dit kraakbeen wordt Cartilago JLnfiformis, en Cartilago Xiphoides, Zwaartwyze Kraakbeen genaamt, en heeft zomtyts twee punten; zomtyts is het binnenwaards gebogen, wanneer het niet zelden den bovenften mond van de maag drukt en groote pyn met. braaken veroorzaakt. XIII. HOOFDDEEL Van de Ribben. V. T TC TAt zyn Ribben ? A. VV De Ribben zyn geboogen Beenderen j gelyk ïtrooken van cirkels: zy worden plat en breed, als ze aan welke denarm< 7*1  8 8 Van de Beenderen van den Oppef- en van den Onder-Am. XV. HOODDEEL. Van de Beenderen van den Opper- en van den Onder-Arm. jr TjrOe worden de Beenderen van den Arm verdeelt}. A. JlJL In het Opperarms-of Schouwderbeen, en in het Onder-arms of Ellebeen; tot het laatfte behoort ook het Speek- V. Wat is bet Opperarmbeen, Humerus, Schouwderbeen, ^^Het is een lang, rond, redelyk hard, en vaft been; in zyn midden is liet hol, en met merg voorzien: van boven heeft het een rond met kraakbeen bekleedt hoofd, het welk in de holligheid van den hals van het Schouwderblad wordt ontfangen: het heeft in het voorfte van het hoofd eene groef, waarin de pees van de Mujculus Biceps, Tweehoofdige Spier, kêr. Maar bet hoofd van het Schouwderbeen is vee! groote^ ais de holligheid, daar het injluit, hoe kan dan deze geleding gefchieden? . , , , 1V , • i , A' Omdat dit hoofd veel grooter is als de holligheid , daarom is 'er een fterke band, die van den rand van de holligheid van het Schouwderblad komt, en deze band maakt rondom bet hoofd van het Schouwderblad een zak en wordt tot vafter geleding tuffchen het Epiphyfis, Aangroeizel, en het been ingeplant. V. Is deze geleding van bet Schouwderbeen met het Schouw* derblad van eenig nut? -au A. Ja, want door deze geledjng wordt de arm in itaat geftelt om alle bewegingen te verrichten, ^  'Fan de Beenderen van den Opper- en van den Onderarm. 89 F. Wat moet men aangaande het onderfte eind van het rArmbeen aanmerken ? .. A. Dat het dunder en breeder is, en twee Condyli of Knokken heeft: de buitenfte wordt in het eind van de klein® ellepyp, Radius, of Speekbeen, ontfangen: van de binnenfte knok ryzen de Ipieren, dewelke de hand en de vingers buigen ; tulTchen deze twee uitpuylingen of knokken zyn twee halfsringwyze uitftekken, Spin*, Doornen, genaamt, met een groef tulTchen yder in het midden, waardoor het fchouw derbeen met het ellebeen als een charnier geledigt wordt. Nog is aan den voorkant van deze uitpuylingen een kleine groef, -die het voorfte uitftek van het ellebeen ontfangt, en aan deszelfs achter zyde is een breede groef, welke de Elleboogsbult, Olecranon genaamt, ontfangt. F. Wat is de ÜJna, Cubitus, of het Ellebeen? A. Het is een lang, hard, en van binnen in zyn midden hol been, van boven is het breed, en wordt na onderenfmalder: het leidt aan de binnen zyde van den Voor-arm, en reikt van den Elleboog tot het gewrigt van de Voorhand; van boven heeft het twee uitfteekzels; deze worden in de voorfte en de achterfte groef van het eind van het fchouwderbeen ontfangen; het voorfte uitftek is klein, en kort; het achterfte, de Elleboogsbult genaamt, is grooter en langer: als het in eene regte linie met den Arm uitgeftrekt wordt, onderfteunt het den Voor-arm; tuffchen deze uitfteekzels heeft het een halfkringwyze groef; deze ontfangt de binnenfte uitpuyling van het onderfte eind van het fchouwderbeen, waar« door de Arm kan buigen, en zich uitftrekken; langs het midden loopt een kleine riggel, waardoor dit been, als met een Charnier, aan het fchouwderbeen geledigt wordt: de binnen zyde van dit boveneinde heeft een kleine groef, en deze M ont-  . Van de Beenderen van den Opper- en van den Onder-Arm ©ntfangt den omtrek van het ronde hoofd van het fpeekbeen, V. Befchryft eens bet onderfte eind van het Ellebeen? A. Het onderfte eind van het Ellebeen is rond en klein;, het wordt in een groef in het onderfte eind van het fpeekbeen ontfangen; aan dit eind heeft het een kort en klein uitftek;. van dit uitftek nemen de banden, welke het zelve aan de beenderen van het gewrigt hegten, hun begin; voorts dient dit uitftek om de geleding der beenderen in liaar plaats te houden. V. Wat is bet Speekbeen ? A. Het Speekbeen, ook Raderbeen genaamt, is het kleine been van den ünder-arra, het verzelt het ellebeen van den Elleboog tot het gewrigt': het heeft in zyn boveneind een kleine groef, die de buitenfte knok van het fchouwderbeen ontfangt: de omtrek van deze holligheid loopt in de kleine groef van het bovenfte eind van het ellebeen. V. Komt ook bet onderfte eind van bet Speekbeen in aantnerking ? A. Ja, namentlyk, dat het onderfte eind grooter is, als het bovenfte, dat het een kleine groef heeft, waarin het eind van het ellebeen wordt ontfangen, en dat het op het eind nog twee groeven heeft, welke de beenderen van de Voorhand ontfangen. V. Moe worden deze Beenderen te zamengevoegt ? A. Het Ellebeen en het Speekbeen vergezellen malkander, maar raken malkander niet aan als aan hun einden: in hun midden zynze van malkander geboogen, maar worden door een fterken breeden vliesachtigen band aan malkander gehegt. V Waarom is bet ondererad van] bet Speekbeen grooter, ah bet boveneind? Al*  Van de Beenderen van de Foor- en Nahand, enz. A. Omdat de hand aan dit Been voornamentjyk zyne geleding heeft: door deze geleding komt het, dat het Speekbeen na voren en na achteren over het ellebeen beweegt, zoo meenigmaal de palm van de hand, of na boven of na onder, gedraait wordt. XVI. HOOFDDEEL. Van de Beenderen van de Voor- en Nahand, en. van de Vingeren. V. 'WJd.t ^ Carpus, Voorhand? A. VV Het is dat gedeelte van de hand, het welkby de geleding van het fpeekbeen begint, en by de geleding van de vier beentjes, welke met die van de Vingeren overeenkomen, eindigt: de Voorhand beftaat uit agt kleine beenderen van verfcheide gedaante en grootte; zy zyn in twee ryen geftelt, in yder ry vier: de eerfte heeft zyne geleding met het fpeekbeen, de tweede met de beenderen van de Nahand: zy worden alle fterk aan malkander gebonden door banden, die van het fpeekbeen komen, en door een ringachtigen band, door welke de peezen, die de vingers bewegen, gaan: alhoewel deze band gemeenlyk voor eenen band gehouden wordt, zoo geeft hy nogtans aan ydere pees een byzonderen koker, waardoor de pees heen gaat. . V. Uit welke beenderen beftaat de Metacarpus, Nahand? A. De Nahand beftaat uit vier Beenderen: het groofte en fae t langfte van deze beenderen is, het welk de voorfte vingers onderfteunt; zy zyn rond en lang, na den rug van de hand een weinig verheven, en na den palm van de hand hol en plat, en zyn in 't midden van binnen met merg voor- M 2 zien:  f 2 Van de Beenderen van de Voor- en NahandT enz.- zien: ook raken zy malkander aan haar einden alleenlyk aan3, tuffchen beiden plaats latende,, waarin de tuffchenbeenige fpieren leggen: in derzelver boveneind is een groef, welke de beenderen van de Voorhand ontfangt; hun ondereind is rond, en wordt in de groeven van de eerfte beenderen van dc Vingeren ontfangen. V. Uit hoe veel beenderen worden de Vingers te zamen*gejldt? A, De Vingers van yder hand beftaan , nitgenoomen dezaadbeentjcs, uit vyftien beenderen: yder Vinger heeft 'er drie, zy zyn een weinig verheven, en rond van boven op den rug, maar hol en plat na den palm, behalven de laafte, daar de nagels aan zyn : zy zyn in drie ryen gefchaart: de eerfte is langer als de tweede,, en de tweede is langer als de derde. In het bovenfte eind van elk van deze beenderen, die de eerfte ry uitmaken, is een klein groefje , in deze worden de ronde hoofdjes van de beenderen van de Nahand ontfangen; het tweede en derde been van yder Vinger heeft twee kleine groeven, deze worden door eene kleine uitpuyling vaneen gefeheiden; daarentegen heeft het onderfte eind van het eerfte en van het tweede been van yder Vinger twee kleine uitpuylingen, door een kleine groef verdeelt, waardoor deze groeven en uitpuylingen met malkander worden geledigt. Het eerfte been van den Duim heeft de gedaante als een van de beenderen van de Nahand y en is aan de Voorhand en het tweede been van den Duim, gelyk de geleding van de eerfte beenderen van de Vingeren met de Nahand, geledigt ; het tweede been van den Duim is gelyk als het eerfte van de Vingeren, en wordt aan het eerfte en aan het derde been, gelyk de beenderen van de Vingeren, geledigt. V, Wat zyn de Offa Sefamoidaea, Zaa.dbe.entje sï Ao  Vm ie Dyèbeenderen. > ^-m*y?}ki™ tentjes, daar worden 'er gemeenelvk dln il\ S ,£deYa? J32 Vl^eren van yder &d gevonden, zy zyn aan de leden onder de peezen van de #«1 V C™5 Bu^ers^ de Vingeren, geplaaft Katli^ XVII. HOOFDDEEL. F%n de Dyëb eender en, V' XA/Lii Zyn de 0ffa Femoris, Dyebeenderen ? . , Dyëbeenderen zyn de twee lansfte been-, van e'en harde en IftezeSl itandigheic, en van binnen in het midden hol : aan hun ^oorfte zyde zyn ze een weinig verheven en rond, maar van vd rvTn7We,!mgingeb0°^n> ™teeniangenfcherpenkL" V. Welk is het eerfte aangroeïzel ? ^.Het eerfte Bpiphyfis , Aangroeizel, wordt yk breed, en komt van den fand van het Dyebeens hoi: de andere, die kort en rond is,, komt van ^n bodem van het Dyëbeenshol, en wordtin het mSvm het hoofd ingep ant: het gedeelte van het Dyëbeen, even on" Vix Nek°of Hak ^ ^ ^ 1S' ™dtX mx9 Nek of Hals, genaamt. Dit deel maakt een hoek met ■M 3 het  ^ Van de Bfébeenderen. het lichaam van het been, door welk middel de dyën en de voeten op eene zekere wydte van malkander ltaan. V. Hoe wordt bet tweede hpiphyüs, Aangroeizel, genaamt, en waartoe dient het ? J Het tweede aangroeizelhiet Tmto^^ör , Groote draaner: het is een redelyk groote knok, aan de buiten zyde van het Dyëbeen, recht aan het begin van deszelfshais, en is wegens de inplanting eeniger fpieren in het zelve ongdyk: aan zyn begin heeft het een kleine holligheid , waar. fn defpreTen^r^, en Obturatores, Vierdubbelde en Stoppers genaamt, ingeplant worden. r Welk is het derde hpiphyfis, Aangroeizel? A Het derde aangroeizel, het welke Trochanter Mno , Kleine draaijer, wordt genaamt, is een kleinder nok het zelve ftaat lager, als het ander, achter aan het Dyëbeen V. Zyn deze aangroeizels, of knokken van eemg nut aan zelve nog meer vermeerdert. r! te het onderfte emd van het Dje- *T D« htfvan onderen in het midden door een groef in twee' hooiden of knokken wordt verdeelt : deze hoofden of Ste worden in de groeven van het icheenbeen on S en maken eene onderlinge geledmg: de ™mt ce „ffcl.en het achterfte van deze hoofden ,s, gag van de groote vaten, en van een zenuw na het been. xvur.  Van het Scheen- en Kmtken, enz. - ^ XVIIL HOOFDDEEL. Van het Scheen- en Kuitbeen, en van de Kniefchyf. V' WJAt vtKfiaat mm gemeenlyk door de Schinkel, VV of het Been? A. Door het been verftaat men gemeenlyk de Tibia, en de Fibula, het Scheen- en het Kuitbeen , zy worden ook F mie Majus en Focile Minus genaamt. V. Wat is het Scheenbeen ? i ^'lH?fen lanS' hard> en vaft been; het heeft eene holligheid in het midden, en is byna driekantig, deszelfs voorfte en fcherpe kant wordt de fcheen genaamt: in zyn boven eind heeft het twee breede groeven, met kraakbeen bedekt, waarin de onderfte hoofden van het Dyëbeen worden ontfangen; het kraakbeen, dat de gemelde groeven bekleedt, is zacht en buigzaam, en wordt om zyn figuur Cartilago Lunata, Maansgelyk Kraakbeen genaamt; het loopt tuffchen de einden van de twee beenderen in, en wordt aan zyn rand zeer dun; ook dient dit kraakbeen om de kleine zydelindè beweging van de Knie gemakkelyker te maken. Aan de zyde van het boveneind heeft het een kleine knoes, die in een kleine groef van de Fibula, Kuitbeen, wordt ontfangen: onder de Kniefchyf, een weinig na voren, wordt nog een andere gevonden, waaraan de peezen van de uitftrekkers van het been worden ingeplant. V. Is het ondereind van het Scheenbeen van dezelve grootte als het boveneind. : A. Neen, maar het is veel kleinder, en heeft een groot ilitfteekzel,het welk den binnenften enklaauw maakt; ook maakt het  $6 'Van het Scheen- en Kuitbeen, enz. bet een breede groef, die in \ midden door eene kleine uitpuyUng wordrgefcheiden: deze groef ontfangt het verheven hoofd van het kootbeen, Aftragalus genaamt en deuitpuylmg wordt in de groef van het verheven hoofd van het Keen wederom ontfangen: van onderen aan de zyde heeft hefnog eene ondiepe groef, waarin het kuitbeen wordt »ngelaten. V, Wat is het Kuitbeen? .... . A Het Kuitbeen is een kleinder been, als het Scheenbeen, maar is niet korter; het is aan de buiten zyde van het been Slaaft• zyn bovenfte, het welk niet zoo hoog is, als de luie ontfangt de zydelingfe knoes van het boveneind van het Scheenbeen in eene kleine groef, welke aandeszelfs.binnen zyde is: het onderfte eind wordt in de kleine groef van ^Scheenbeen ontfangen ; voorder ftrekt het zich uit in een breed uitftek , het welk den buitenften enklaauw maakt, en omvat de buiten zyde van het Kootbeen. V. Is het Scheen- en Kuitbeen digt nevens malkander ge- *"5?Schoon deze Beenderen nevens malkander zyn geplaaft, nomns raken zy niet aan malkander, als aan haar eindens; de plaats, die tulTchen beiden open is, wordt door een fterk^vliesachtigenband, en eenige fpieren, diede voeten en de teenen uitftrekken, opgevult. V. Wat is ^ Patella, Kniejchyj? A Zv is in bejaarden een zeer hard, en in kinderen een zacht been, en is geplaaft op de geleding van het Dyëbeen mhet Scheenbeen! zy is rond, middelmatig breed, en redelvk dik, aan beide zyden een weinig verheven, en is voor 2een glad kraakbeen bekleedt: over dezelve gaan de peIri deTfpien, welke het been uitftrekken: zy dient om de  Van de Berderen van den Voet en van de Teenen. 07 geleding te verfterken, en de beweging gemakkelyker eri zekerder te maken. XIX. HOOFDDEEL. Van de Beenderen van den Voet en van de Teenen. V. \\JAt zyn de Voeten? i V» Het zyn de onderfte deelen van ons lichaam V waarop het geheele lichaam, als men ftaat, ruit. V. In hoe veel deelen wordt de Voet onderfcheiden ? A. In drie deelen, namentlyk., in den Voorvoet, in deft Navoet, en in de Teenen. V. Wat is de Voorvoet ? • A. De Voorvoet, TarfuS- genaamt, is dat gedeelte van den Voet, het welk tulTchen de beenderen van het fcheen- en kuitbeen, en den Navoet is geplaaft, en beftaat uitzeven beenderen. V. Geef eens eene befchryving van deze Beenderen ? . A. Het eerfte been van den Voorvoet, Aftragalus, Kootbeen, en Talus, bnkel, genaamt, heeft in zyn bovenfte deel een verheven hoofd, het welk met het fcheen- en kuitbeen door onderlinge ontfanging zyne geleding heeft: het voorfte van het kootbeen is ook verheven, en wordt in de groef van het Os Naviculare-, Schip wyzebeen, ontfangen: van onderen na het achterfte van zyne onderzyde heeft het eene groef, waarin het achterfte, en het bovenfte van het Os •€alcis, Hielbeen, wordt ingelaaten; maar na voren van deZélve zyde heeft het een uitfteekzel, en dat wordt in het bovenfte en voorfte van het hielbeen ontfangen. V Welk is het tweede been van den Voorvoet? N ±  98 Van de Beenderen van den Voet en van de Teenen* A. Het tweede been, CalcaneumY en @s Cakisr Hiefc been, genaamt, is het grootfte van de beenderen van den navoet; het is onder het kootbeen geplaaft, en heeft zyne geleding met het zelve door onderlinge ontfanging. V- Welk is het derde heen van den Voorvoet. A. Het derde been wordt Os Naviculare, dat is, Schipi Wyzebeen genaamt, het is tuffchen het kootbeen, en de drie OJJa Cuneiforma, Wiggebeenderen , geplaaft. Van achteren heeft het een groote groef, die het voorfte verheven hoofd van het eerfte been van den voorvoet ontfangt; van voren is het verheven, en in drie hoofden onderfcheiden, en deze worden in groeven van de wiggebeenderen ontfangen* V. Hoe wordt het vierde > het vyfde, en het zesde been van den Voorvoet genaamt ? A. Zy worden OJfa, Cuneiforma genaamt, omdat ze al£ wiggen boven breed',, en onder fmal zyn: dc drie wiggebeenderen leggen naaft malkander: zy zyn van boven verheven» maar van onder zyn ze hol : aan het een eind hebben ze yder een groef,, welke het fchipwyze been ontfangt; derzelver geleding gefchiedt aan. 't ander eind met de drie binnenfte been? deren van den navoet. V. Welk is het zevende been van den Voorvoet ? A» Het zevende is het Teerlingswyzebeen, Os CubifoT^ me genaamt:. het legt als de wigbeenderen' in dezelve ry, en heeft zyne geleding van achteren met het hielbeen , van woren met de twee buitenfte beenderen van den. navoet., en fan binnen aan het derde wiggebeen. V. Uit hoe veel beenderen beflaat de Navoet ? Af De Metacarpusy. Navoet, beftaat uit vyf beendérenï het dikfte van deze beenderen onderfteunt den grooten Teen» 4q volgende Teen wordt door. het tweede been 5 dat het langfte  Tan de Spieren van het Strottenhoofd. pp xs, onderfteunt; gelyk de volgende Teenen korter worden 9 ■zoo worden ook de andere beenderen korter: zy hebben byna dezelve figuur, als de beenderen van de nahand, en derzelver geleding aan de Teenen gefchiedt op dezelve manier, als de geleding van de nahand aan de vingeren: het vooraaamfte onderfcheid tulTchen deze beenderen, en die van de nahand is, dat de beenderen van den navoet langer zyn. V. Uit boe veel heenderen beftaan de Teenen vaneen Toef, en hoe wordenze aan malkander gevoegt f A. De groote Teen beftaat uit twee beenderen, en de andere vier Teenen zyn yder uit drie beenen te zamengeftelt, en dus beftaan de Teenen van yder Voet uit veertien beenen, behalven de zaadbeentjes, die zoo wel aan de geleding der Teenen, als aan die der vingeren worden gevonden; derzelver getal is niet wel te bepaalen; men vindt 'er gemeenelyk twaalf, en ook wel meer: de beenderen van de Teenen zyn korter als die van de vingeren, en derzelver geleding gefchiedt op dezelve wyze als die der vingeren. XX. HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Strottenhoofd* V* j\ Lvorens ivy aangaande de Spieren van bet Hoofd, IX den Hals, de Schouwderblaaden, den Rug, de Lendenen, de Borft, den Buik, enz. fpreken, znllenwy, om onverhindert voortegaan, eerft handelen van de Spieren wan het Strottenhoofd, den Slokdarm, de Lel, de Tong, het Tongbeen, de Onderkaak, de Lippen, den Neus, de Wenkbraauwen, de Oogleeden, de Oogen en de Oor en: zeg mj Mis, mik zyn de Spieren van het Strottenhoofd  'ï qo Van de Spieren van het Strottenhoofd'. A. Het Strottenhoofd, Larynx genaamt, heeft zeven paar Spieren; namentlyk-twee gemeene, en vyf eigen Spieren. V. Welk zyn de gemeene Spieren van het Strottenhoofd? A. Het eerfte paar Sternothyroides , Borftichildwyze* heeft zyn begin van boven aan de binnen zyde van het borftbeen , en langs de zyden van de luchtpyp opgaande wordt het onder aan de zyden van het fchildwyze kraakbeen ingeplant. V. Waartoe is dit paar Spieren gefchikt ? A. Öm het Strottenhoofd na beneden te trekken. . V. Welk is het tweede gemeene paar? A. Het tweede Hyo - thyroides , Tongbeens Schildwyv ze, begint van het laagfte deel van het tongbeen, en wordt nedergaande onder, aan .het fchildwyze kraakbeen by het eerfte paar ingeplant, V. Van wat gebruik is dit tweede paar gemeene fpieren van. het Strottenhoofd*. A. Deszelfs gebruik is, het Strottenhoofd, om hoog te. trekken. V. Welk, is het eerfle paar eigen. Spieren vanbet Strottenhoofd): A. De Crico-thyroides , Ringfchildwyze ,. dit paar heeft zyn begin voor van het Cricoides, Ringwyze kraakbeen, en, V. Welk is het gebruik van dit vyf paar eigen Spieren vam: het StrottenheofP. ■ - A. Het Ringfchildwyze, Ringfpleetmakendè achterfte, erv het Ringfpleetmakendè zydelingze paar openen de fpleet vanhet Strottenhoofd, en het fpleetmakende, als ook het Schild^ fpleetmakende paar fluiten de fpleet. XXL HOOFD D E E L. Van de Spieren van de Leh V. TT Eeft de Uvula, Lel, Spieren) _ é AA Ja, heeft twee paar Spieren; V. Welk is het eerfte paar) N a ■ m  Van de Spieren van de Tong. 'A. Het eerfte paar Pterygojlaphilinus Externus, bultenfté |Wiggebeens Vleugel genaamt, komt van eene kleine verhevenheid, op de onderfte 2yde van het wiggebeen, en loopt jecht, om in het achterfte van de Lel ingeplant te worden, V- Welk is het tweede paar Spieren van de Lel? A. Het tweede paar Pterygojlaphilinus Internus, binnenfte Wiggebeens Vleugel genaamt, komt van de zelve verhe-' venheid van het wiggebeen; met deszelfs peesachtig gedeelte gaat dit paar over een klein haaksgewyze uitftek van het vleugelswyze uitfteekzel, en wordt van daar wederkeerende in liet voorfte van de Uvula, Lel, ingeplant. V. Hebben de Spieren van de Lel een wezentlyk gebruik ? A. Ja, want als het eerfte paar Spieren werkt, wordt de Lel rug waards, en als het tweede werkt, wordt de Lel voorwaards getrokken: daarenboven wordt de beweging van het tweede paar gemakkelyker gemaakt, van wegen het katrols letje, waardoor deszelfs pees gaat. V. Waartoe dient bet* dat de Lel na voor, en na acty tier wordt bewogen? A. Beide deze bewegingen zynnoodzaakelyk, omdeftem recht te formeeren, en op dat niets, van het geen wy in de& mond nemen, door den neus uitgaa» XXIL HOOFDDEEL, T 'iT * T fï Ct fT *if * Fan de Spieren van de Tong* V. \\TAt voor Spieren werden aan de Tong toege\ V V eigent ? A. De Spieren, die de Tong worden toegeëigent, zya #5 paar. ^  Fm de Spieren van de Tong: |$g V. Welk is het eerfle paar ? Baamt, dit paar komt van- het priemswyze uitftek/en van ^nederdalende wordt het in den wortel van de ^g in" V. Wüh is het tweede paar Tongsfpieren ? dit paar komt van binnen van het voorfte deel van de onder* fraak, en wordt in den wortel van de tong ingepLt * V. Welk is het derde paar? •Jt ^ Zyn 'er'' die aan dit Paar SPieren van de Ton? ■ «wee namen geven , en dan noemen ze de vezelen weTkf rvezdendS 7^™ ^ * ™ oe vezelen y dewelke maft aan het breede gedeelte van het maar alzoo «V vermeenigvuldiging van namen vanS Spier zferi dmfterheid 318 in het kena™ ™ * de Ton5 y 2et' T 2C^en wy> d« het derde paar van dLlk^r^18' df Cer^ïïus, HoornstongbeensfiJer] deze komt breed en vleezig van de zyden van het Tone-heen en wordt in den wortel val, de Tong^Pte ^ Tongf Wh ™n dit ** ïaar v*» de \j£^Hiet£erfte P/ar trek\ de T°ngopwaards, hit tweede trekt de 1 ong uit den mond, en door het derde paar wordt de Tong recht in den mond getrokken P K. Wordt de Tong alleen door deze Spieren hewogen * sxu*.  Fan-de 'Spieren van het Tongbeen. XXIII. HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Tongbeen. V. A Lzoo de Tong niet alken door de Spieren van de j\. Tong , maar ook door die van het Tongbeen wordt bewogen; welk zyn de Spieren,, welke het Tongbeen, en te gelyk de Tong bewegen) A. Het Tongbeen, Os Hyoides genaamt, wordtbewogeu door vyf paar Spieren. . V. Welk is het eerfte paar) A. Het eerfte paar, Geniohyoideus, Kinstongfpier ge^ naamt, komt van het voorfte binnenfte gedeelte van de onderkaak, en wordt in de Bafis van het Tongbeen ingeplant. V. Welk is het tweede paar) A. Het tweede paar is de tegenftander van het eerfte paar^ en wordt Sternohyoides, Borfttongsbeens paar genaamt : dit paar Spieren komt van de binnen zyde van het fleutelbeen, en opgaande over de borltfchildwyze fpier, wordt dezelve in de Bafis van het Tongbeen ingeplant.. V. Welk is het derde paar van de Tongbeens fpieren \ A. Het derde paar, Mylohyoides, Kaaktongsbeens paar genaamt, komt van de binnen zyde van de onderkaak, ondier de Dentes Molares, Maaltanden, en wordt aan de zyden van de Bafis van het Tongbeen ingeplant. A. Welk is het vierde paar) A Het vierde paar is de tegenftander van het derde paar eo wordt Coracohyoides genaamt, dog ten onrechten, want dit paar komt niet van het Ravenbeks uitfteekzel, maar van den opperrand van het fchouwderblad by deszelfs hals, en fdiuins onder de Mufculus Maftoidaus} Mamwyzebeensfpier,  Van de Spieren van den Slokdarm. i df opgaande worden de Ipieren van dit paar in het tongbeen ingeplant : de buik van de Spieren van dit paar is in het midden een weinig peesachtig, opdat, als dezelve werkt, de vaten, •die na het hoofd gaan, niet Zouden geperft worden. V Welk is het vyfde paar) A. Het vyfde paar Stylohyoides, Priemstongsbeen paar genaamt , komt van het prlemswyze uitfteekzel , en wordt fchuins nedergaande in de hoornen van het tongbeen ingeplant : het breedfte gedeelte van dit paar Spieren is doorboort om de pees van & Mufculus Digaflricus, Tweebuikige Spier, doorgang te geven. V. W?lk is het werk van deze Spieren ? A. Het eerfte paar maakt de beweging van de tong en van het tongbeen op- en voorwaards: het tweede paar Trekt de tong en het tongbeen na beneden: door het derde paar wordt het tongbeen en de tong fchuins opwaards getrokken: het vierde paar beweegt de tong en het tongbeen fchuins na beneden ; en het vyfde paar beweegt de tong en het ïongbeen een weinig na de eene zyde opwaards. XXIV. HOOFDDEEL. Van de Spieren van den Slokdarm. ¥■ XjfcT^ Zyn de SP*eren ®an bet bovenfte gedeelte W V van het Keelgat Pharynx, Slokdarms hoofd genaamt ) A. De Slokdarm, of liever deszelfs hoofd heeft twee paar Spieren. V. Welk is het eerflepaar van deze 'Spieren) BA. Het eerfte paar maakt een kleine ronde Spier, Styïofluiryngcus genaamt;. met deszeifs vleezige .deel begint zy O aan  joó Van de Spieren van de Lippen. aan het priemswyze uitfteekzel , en fchuins nederdalende wordt dezelve aan de zyden van het Slokdarmshoofd ingeplant. V. Welk is het tweede paar ? A. Het tweede paar formeert de Mufculus Oefopbageus'> de vezelen van deze Spier hebben verfcheide fchikkingen; de bovenfte komen van het vleugel wyze uitfteekzel van het wiggebeen, en van de hoornen »an het tongbeen; zy loopen fchuins na den rug van het Slokdarmshoofd; de onderfte komen van de zyden van het fchildwyze kraakbeen; deze loopen dwars na het midden van het achterfte van het Slokdarmsdarmshoofd, alwaar de bovenfte en de onderfte vezelen van weerzyden vereenigen, en een peesachtigen band maken. V. Welk is het gebruik van de Spieren van het Slokdarmshoofd? A. Als het eerfte paar werkt, dan wordt het Slokdarmshoofd opwaards getrokken en verwydt : maar door de werking van het tweede paar wordt het achterfte van. het Slokdarmshoofd na voren getrokken en vcnaiuwt. V. Heeft deze werking van de Spieren van het Slokdarmshoofd eenige nuttigheid? A. Ja^ want zy dient niet alleen tot neerdrukking van de fpys, maar ook tot drukking van de Tonfilla, Amandelen,, op dat ze haar vogt, het welk de fpys m het zwelgen glibberig* maakt, te beter zouden ontlaften.. XXV. HOOFDDEEL, Van de Spieren van de Lippen. V. T TOf worden de Spieren van de Lippen verdeelt? A.. JfjL, In spieren van dg bovenfte en van de onderftê  Van de Spieren van de Lippen. Lip, en in Spieren, die aan beide de Lippen gemeen zyn. V. Welke Spieren zyn aan de bovenfte en de onderfte Lip van den mond eigen. A. De eigen Spieren der Lippen zyn vyf paar , als een paar, Elevatores Labii Superior is, bovenfte Lips Optrekkers; zy komen van bet bovenfte van het tweede gedeelte van de bovenkaak, en fchuins nedergaande wordenze in de boven Lip boven de fnytanden ingeplant, Een paar Deprejfores Labii Superioris, bovenfte Lips Nederdrukkers; deze komen van den onderrand van de onderkaak tuffchen dekaauw-ende vierkante fpier, en klimmen langs den hoek van den mond na de bovenkaak. Twee paar Elevatores Labii Jnferioris, onderfte Lips Optrekkers; het eerfte paar van deze Spieren komt van het tweede been van de bovenkaak onder den bovenfte Lips optrekker; zy gaan vervolgens onder de inplanting van de •jukfpier, en worden in de onderfte Lip ingeplant: het tweede paar van deze Spieren helpt de beweging van dat eerfte paar: deze Spieren zyn klein, dog fterk, en komen van het tandvleefch van de fnytanden, en recht nedergaande wordenze in het onderfte van de huid van de kin ingeplant: hets vyfde paar zyn de Mufculi Quadrati, ook Depreffbres LaUi Inferioris genaamt ; zy komen van den rand van het voorfte van dc onderkaak , en worden in de bovenlip ingeplant. V Welke Spieren zyn aan de bovenfte en onderfte Lip Van de Spieren van de Onderkaak. V. '1 ~\E Spieren van de Lippen afgehandelt hebbende 3. X-J1 zeg my eens, welke Spieren tot de. Onderkaak hémren ? A„ De Onderkaak, Maxillalnferior genaamt, heeft aan ydere zyde zes Spieren. V. Welk is de eêrfte Spiert 4a . De eerfte Mujculus Temporalis, Slaapfpier, komt door eea.'  Van de Spieren van § Onderkaak , 0p een halfrond begin van een gedeelte van het Os' Frontis Voorhoofdsbeen van bet ondSfe vanhetwardbeen en™ het bovenfte van bet flaapbeen, van daar gaat de2e foiS on mé Z^j^^ «? - F Welk is dc tweede Spier ? ADetweede Maffèter, Kaauwfpier, is dik en kort • de wlnpTa'tf ÏCZekn ^ W van h£^: r. JVelk h de derde Spier van de Onderkaak? Welk ?s de vierde Spier?A Ue Pterygoideus Extemus, buitenfte Vlpno^r ïi deze komt van het buitenfte van ^SO^^SL en ioopt rugwaarts, om tulTchen het Mam- er *' wy.e« aan he£ binneflfte yan ; ^ #^Z£ ?jr de vyfde Spier ? " ^4m^«^^,aS  rj j& Van de Spieren van loet Oor\ Clavicula, Sleutelbeenderen, en van het voortbrengsel vaa het Schouwderblad, Acromion genaamt: deze Spier bedekt den geheelen hals, en hegt haar >alt aan den onderrand van de Onderkaak: na boven gaande bedtótze liet onderfte van dp wang. V. Welk is de zesde of de laafte Spier van de Onderkaak ) A. De zesde is de Mufculus Digaftricus, Tweebuikige Spier: deze Spier komt vleezig van het bovenlte van het Mamwyze uitfteekzel, en neergaande formeertze eene ronde pees: deze pees gaat niet alleen door de Priemtongbeenslpier, fhaar ook door een ringachtigen band, welke aan het tongbeen gehegt is: dan wordt ze weer vleezig, en gaat op na den rand van de Onderkaak, alwaarze wordt ingeplant. V* Welk gebruik hebben deze Spieren ) A. De Mufculus Temporalis, en de Maffeter, Slaap- en Kaauwfpier, trekken de kaak op: de Mufculus Pterygoideus Inlernus, binnenfte Vleugelfpier, trekt de kaak na eene zyde : de Mufculus Pterygoideus Externus, buitenfte Vleugelfpier, trekt de kaak na vooren : de Mufculus Ouadralus, Vierkante, trekt de wangen en de kaak neder waards, en de Mufculus Digaftricus, Tweebuikige, trekt de kaak omlaag door hulp van het ronde katrol. XXVIL HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Oor. V. T TQg worden de Spieren van het Oor verdeelt) A. 11 in Spieren van het uiterlyke, en in Spieren van het inwendige Oor. V. Welk zyn de Spieren van het uitwendige Oor) T4k  Van de Spieren van het Oor. 11 z A. In een menfch zyn deze Snieren 7 eer ïün - v, wyls naauwiyks zigebaar- na iL 12 ?' dik' fte, opperfte, en SeS^fr^ £ ^««2 te Spieren} ™i : Der,zelver Sebruik> om h» Oor te bewaren i»,eer ™em.g, of mets: nochtans zouden 2y konnen dS tot nT ; £?! W ie SPierm ™» én hamer! '^er d"e> * «rfte word* ^ « & buitenfte Spier) A. De buitenfte, Mufculus Externm irnm* j . venfte en buitenfte zyde'van cg^Sj^^ hoor Weg, en wordt in de bovenfte en ancwZ u ^ ^i mJefi^JÉhe Spier vm den Warner) A. De 0%^, Schuinfche Spier ta in buitenfte van de goot, vveJke na her Jli V g ']eÉ den loop ingaancl Wordt t 11 VerJ]emeke ^t,-ea been aa, derfoppe^nd'van n,TQ ^roef van he£'  | l% Tan de Spieren van den Neus. V. Welk is de inwendige Spier) : • ^ De Mufculus Internus., Binnenfte Spier, komt va! het eind van bet beenig deel van de buis, die na dekeel raat en legt in eene groef van het fteenbeen, tot datze laat over een kleine heuvel van het been na het eyrond venfter? Feneflra Ovalis, om in het achterfte van den fteel ingeplant te worden. ' k Welk is de Spier -, die den Stegelreep of Stygbeugel wordt toegeëigent) A Deze Spier is klein, en komt uit een kleine goot m den bodem van den trommel, en wordt in het hoofd van den Stegelreep ingeplant. ■ .... F. Welk gebruik hebben deze inwendige Spieren van het "dor ^ A De buitenfte Spier van den hamer trekt den hamer Wnwaards, als de klanken te groot zyn, en het trommelvlies zouden konnen breeken ; en tot het zelfde gebruik is de fchuinfche Spier gefchikt; maar de binnenfte Spier trekt den hamer in waards, waardoor het trommelvlies fterker wordt uitgefpannen. Wat de Spier van den Stygbeugel betreft-, dezelve dient mede om het trommelvlies te fterker te Jpannen. XXVIII. HOOFDDEEL. Van de Spieren van den Neus. r \\JElke Spieren worden aan den Neus toegetv. VV gent) 'A De Spieren van den Neus zyn drie, namentlyk twee, die de neusgaaten verwyden en optrekken, en een, die de iieusgaaten te zamen trekt. ^  Van de Spieren van de Oögen. f1 f W". Welk zyn de Spieren, die den. Neus optrekken ? A. Deze zyn tweederiei, de eerfte Mufculus Pyramidd liientjyk twee voqrhoofds., en twee achterhoofds Spieren. V. Welk zyn de Spieren van het. Voorhoofd) A. De Mufculi Frontales. Voorhoof dsfpieren; zy komen voort uit de huid van het Voorhoofd; zy hebben yder,een beweeglyk einde , en worden aan beide de zyden van de, # \^enkbraauvven fchuins buitenwaards boven het .Voorhoofdsbeen uitgebreidt, en van daar. fpannen zy haar peezen beven, het opperfte deel van het Bekkeneel uit, en vereenigen te zamen met de Aponeurofis of breede vliesachtige pees van de ach* . ferhoofdsfpieren, die onbeweeglyk zyn. V* Welk zyn de Achterhoof dsfpieren) A* Zy zyn twee dunne Spieren , welke uit het achter*-. ipofdsbeen voortkomen, namentlyk, daar het achterhoofd aan wedetzyden aan de flaapbeenderen is.-gevoegt: deze Spieren, klimmen opwaards,. en, vereenigen zich door haare vliesachtige pees met de Spieren van het Voorhoofd., V. Hebben deze Spieren eeniggebruik) A. De Voorhoofdsfpieren.zyn beweegelyk, en dienen om. Wenkbraauwen op te haaien3 en het. Voorhoofd te fronfena en daartoe dienen ook de Spieren van het achterhoofd ^ v^por. zoo,verre zy door haare vliesachtige pees met de. Spieien Tan het Voorhoofd zich vereenigeh.  Vm de-Spieren van het Hoofd; m m XXXII. HOOFD D E E L VW de Spieren van het-Hoofd,- V' T^\E^P'erenvanhetboofdi vandeluchtpyp,vanhct ftrotteiéoofd, van de binnen/te deelen van den mond, van de ooren, en van de uitwendige deelen van het: aangezigt, enz. verhandelt hebbende, zoo zullen wy nu tot de overige Spieren van het Hoofd,, en.van alle andere deelen I7wgenï Z^ ^ 6em' d°°r mIk€ Spi6nn W°rdt bètH°°M A. De Spieren, welke het Hoofd opwaards bewegen, zyn vier paar: het eerfte paar zyn de Mufculi Splenit, Spalkfpïeren: het tweede paar de Mufculi Complexi, Zamengevlogtea fpieren : het derde paar de Mufculi Reüi Majores, de Groote Rechte Spieren: en het vierde paar zyn de Mufculi JLetti Mmores, de Kleine Rechte Spieren.. V. Welk zyn de'Spalkfpieren? A. De Spalkfpieren komen van de vier bovenfte. dooraen van de wervelbeenderen van den mg, en van detwee onderfte van, den nek of hak: zy gaan fchuins op,. en hechten zicf. aan de- bovenfte dwarfche uitfteekzels van den hals voorts ■Wi€rm ook■ gebfgen33 'Wan£ ^ Il0°fd W°rdt dQ°r de2eIve ?oorwaards F. Welk zyn de binnen/Ie kleine rechte Spieren* A, Deze leggen aan het voorfte aanhangzel van het eerfte wervelbeen, gelyk de kleine rechte Spiere/aan het adïïte van het -wervel en worden in het voorfte aanhangzel van .het achterhoofdsbeen. even onder de binnenfte groote rechte Spieren ingeplant. . 6 w-clCLUCfc F. Welk is het werk van deze Spieren ? A. Deze Spieren zyn de tegenftanders van de kleine rechte Spieren, en knikken het Hoofd voorwaarts. F. Welkzyn de laafte, of zydelingfche rechte Spierenl M  a i© Van de Spieren van den 'Mals. A Deze komen van de dwarfche uitfteekzels van het eerfte wervelbeen, en worden by hetmamwyzeuitftek ingeplant: derzelver gebruik is.het Hoofd een weinig zydewaarts te helpen bewegen. XXSIH. H Ö ÖFDDEËL. Van de Spieren van den Hals, tt 7 Elke Spieren worden den Hals toegeëigend A W Daar zyn 'er, die aan den Hals negen paar 'Snieren toeëigenen, waar van 'er vyf paar zyn, welke meer SSreST^Tde ongelyk-zydige Spieren fchynen te zyn, oT dat ze ten minften van dezelve niet veel ver c^. J*£ om is het gevoegelykft de Spieren van den Hals tot vier paar te bepalen. „ , V. Welk zyn deze vier paar Spieren} A-taA A Tweepaar van deze Spieren zyn de buigers, en twee paar zyn de uitftrekkers van den Hals. feÖlSS van den Halsingepiant: h^vveedepaat %ufiuU Ltn&iCoB, Lange r S£g en "in Abelen van den fla,S, uitgenomen inliet eerfte wervel, ingeplant. V Welk is het werk van deze Spieren. A Zy dienen niet alleen om den Hals te buigen, maa* ■onk om de borft ruimer te maken. K mk zjn de tme paar WJÏrekkers van den Hals) ^  Van de Spieren van de Wervelbeenderen. 121 A. Het eerfte paar , Mufculi Tramverfales , Dwarfche Spieren, en het tweede paar Mufculi Spinales, Doornachtige Spieren genaamt, worden gemeenelyk als spieren van den Hals aangemerkt, omdat ze behulpzaam zyn in het uitftrekken van den Hals: nogtans worden ze ten onrechte van de gemeene Uitftrekkers van den rug en lendenen onderfcheiden. XXXIV. HOOFDDEEL. Vm de Spieren van de Wervelbeenderen. v- \\E sP'ieren Van den Hals afgebandelt hebbende, J--/ zeg eens, welk zyn de Spieren van de Wervelen van den Rug, van de Lendenen, en van het Heiligbeen) A. Om, na den verfcheiden loop en neiging van een Spier, het getal der Spieren van de Wervelbeenderen niet te vermeerderen, zullen wy zealleenlyk tot deze volgende bepalen : namentlyk de Mufculus Sacrolwnbus, Heilige Lendenfpier: Mufculus Longifftmus Dorft, Langde Rugfpier: Mufculus Transverfalis Dorft, Dwarfche Rugfpier; Mufculus Inter fpinahs, 1 uffchengraatige Spier: Mufculus Spinatis Colli, Hals-graat Spier, en de Mufculus Quadratus Lumborumï Vierkante Lendenfpier. V, Welk is de Mufculus Sacrolumbus, Heilige Lendenfpier ) A. Deze Spier komt van het bovenfte van het Heiligbeen, van achteren van den doorn van het darmbeen, en van al de graaten en dwarfche uitfteekzels der Wervelbeenderen van delenden: zy geeft eene kleine pees aan het achterfte van yder rib, en met yder opgaande pees vereenigende, wordt 0. ze  .122 Van de Spieren van de .Wervelbeenderen. 2,0 aan het derde, vierde, vyfde en zesde Wervelbeen van den hals ingeplant. V Is deze Spier van ecnig gebruik ? yl. Ja, deszelfs voornaamfte gebruik is de beweging der ribben te bevorderen. V. Welk is de langfte Rugfpier ? A. Deze Spier heeft zyn begin aan de heilige Lendenfpier, daarze niet van kan gefcheiden worden; zy neemt met dezelve haar begin van het achterfte van den graad van het darmbeen, en van het bovenfte van het heiligbeen: als deze Spier opklimt, geeft ze aan yder dwars uitfteekzel van de Wervelbeenderen van de lendenen, rug, en hals, peezen. ■ T. Welk is het werk van deze Spier mei de heilige Lendenfpier ? A. Het lichaam recht over einde te houden* V. Welk is de dwarfche Rugfpier ? A. Deze Spier is onder de langfte Rugfpier gelegen: zommige maken van deze Spier drie Spieren, namentlyk Sater, Heilige, Semifpinatus, Halfgraatige , en Transverfaüs Colli, Dwarfche Halsfpier. De dwarfche Rugfpier komt van het heiligbeen, en van alle de dwarfche uitfteekzels van de Wervelbeenderen van de lendenen, van den rug, en van den hals, uitgezondert de twee voorfte, en wordt door zoo. veel onderfcheiden peezen in al haare bovenfte graaten ingeplant, V. Wat gebruik heeft deze Spier) A. Deze Spier beweegt den geheelen ruggegraad feftoins achterwaarts. V. Welk is de tuffchengraatige Spier) A. Deze Spier wordt in twee deelen aangemerkt : het voorfte deel wordt Semifpinalis, Halfgraatige Spier, en het an-  Vam de Spieren van de Wervelbeenderen. 123 ander deel Interfpinalis Colli, Hals TulTchen-graatige Spier genaamt: dog wy merken dezelve als ééne Spier aan, welker eene deel ten deele vleefchig, en ten deele peezig van de graaten van de Lenden en van het onderfte van den rug komt, en in de vyfde, zesde en zevende graaten van de borft wordt ingeplant; het ander deel van deze Spier komt van de bovenfte deelen van yder dubbeld graatachtig uitfteekzel van de wervelen van den hals, uitgezondert van het tweede wervelbeen, en wordt in de onderfte deelen van de gemelde graaten ingeplant. V. Van wat gebruik is deze. Spier ? A. Deze Spier , welker eerfte deel aan de langfte Rugfpier is gehegt, dient om de graaten der wervelbeenderen nader aan malkander te trekken. V. Welk is de Halsgraatfpier ? A. De Mufculus Spinalis Colli; zy komt van de vyfbo* venfte dwarfche uitfteekzels van de wervelbeenderen van den rug, en de onderfte van den hals, en wordt met haar meede fpier in het onderfte van het tweede wervelbeen van den hals ingeplant. V. Welk is het werk'van'deze Spier? A. Deze Spier trekt met zyne meede fpier den hals recht na achteren. V. Welk is de vierkante Spier ? A. De vierkante Lendenfpier komt van het achterfte van den graad van het darmbeen, en wordt aan de binnenzyde van alle de dwarfche uitfteekzels van de wervelbeenderen van de Lenden ingeplant. V. Van wat gebruik is deze Spier ? A. Deze Spier alleen werkende beweegt de lendenen aan eene zyde: maar als deze Spier met zyne meede fpier werkt, Q.2 'als  4 ^5w» de Spieren van het Schouwderblad. als dan helpenze de rechte Spieren van den buik,, om ons lichaam na vooren te buigen, V. Wat kan men nog aangaande de Spieren en de Buigers van de Wervelbeenderen , en van de geheele Kuggeftreng aanmerken ? A. Dat, zoo als wy reetsxhebhen gezegt, de wervelbeenderen van den hals door twee paar Spieren worden geboogen: vervolgens dat de wervelen van den rug geen buigers hebben , en dat de wervelen van de. Lenden door de Spieren van den Onderbuik , en door twee kleine. Spieren, Ffoas Farvi, kleine Lendenfpieren genaamt, worden bewoogen. V. Welk zyn deze kleine Lendenfpieren ; A. Deze Spieren komen vleezig van de binnenzyde van de bovenfte wervelbeenderen van de Lenden, en hebben eene. dunne breede pees, welke de Ffoas van.de Dyë omvat, en ■worden in'het ongenaamde been , daar het fchaam- en het darmbeen te zamenkomen, ingeplant. XXXV. HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Schouwderblad. V. \ 7i7 Fik zyn de Spieren van het Schouwderblad?A. VV Aan yder Schouwderblad worden, vier Spie* ren toegeëigent. V Welk zyn die? A. Deze Spieren zyn de Scrratus Minor Anticus, kleine voorfte Zaagfpier ; de Mufculus Cucullaris, Monnikskapsfpier; de derde Mufculus Rhomboides , Tarbotswyzefpier; en de Mufculus Levator Scapula, Schouwderblads Oplichter Spier. V. Welk,is de eerfte > of kleine voorfte Zaagfpier? * A.  Fan de Spieren van het Schouwderblad. \ 2 f A Deze Spier komt dun, dog vleezig, van de tweede, derde, vierde en de vyfde rib , en fchuins opgaande word etRavenbekS uitfteekieJ van het Schouwderblad F. Welk is het werk van deze Spier ? A. Men wil , dat deze Spier het Ravenbeks uitfteekzel na ^ooren trekt, en m de ademhaling behulpzaam is. /. Welk is de tweede of Monnikskapsfpier J **A\P*^ ,Spier !^akt met ,iaar mede W de figuur van eun Monnikskap: dezelve komt van het achterhoofd boven dc bpalkfpier van de doornen van de wervelbeenderen van den hals, en van de agt bovenfte van den rug, en wordt in den doorn van het Schouwderblad aan het Schouwderbeenshoofd en Jleutelbeen ingeplant. F. Welk is het gebruik van deze Spieren? A. Men wil, dat ze na den driederley loop. van hare vezelen het Schouwderblad fchuins opwaarts, recht achterwaarts en icmuns neerwaarts bewegen. F. WelUs de derde, of de Tarbotswyzefpier ? A. De lacbotswyzelpier, wegens deszelfs figuur dus genaamt, is onder de Monnikskap/pier geplaaft, enkomtvande twee onderfte doornen van de wervelbeenderen van denhals en van de vier bovenlte van den rug, en wordt in de gehS le Bafis van het Schouwderblad ingeplant. F. Welk gebruik wordt aan deze Spier toegeè'i^ent ? . A. Het Schouwderblad achterwaarts te trekken jifor 15 ^ Vïerde 9 °f Sémwderbla^ OplichterA De Schouwderblads Oplichter komt van het tweede derde , vierde en vyfde dwarfche uitfteekzel van den hals door zoo veele onderleidden beginzelen, welke zich vereeni' 0- 3 gen 5  i%b Van de Spieren van het Schouwder- of Armbeen. gen, en in. den bovenden hoek van het Schouwderblad worden'ingeplant: deze Spier wordt ook Mufculus Fatientia, Gedultsfpier genoemt, omdat de geenen, die het niet na den zin gaat, gewoon zyn door deze fpier de Schouwders, en te gelyk de Schouwderblaaden op te trekken. F. Welk is het voornaamfle gebruik van de Spieren van de Schouwderblaaden ? A. Derzelver voornaamfte gebruik is de Schouwderblaaden achterwaarts te trekken, of tot malkander te brengen; ook helpen zy in de ademhaling; en gelyk de Spieren van den Arm het Schouwderblad bewegen , alzoo dienen ook de Spieren van het Schouwderblad tot beweging van den Arm. XXXVI. HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Schouwder- of Armbeen. V. \ Lzoo het Schouwder- of Armbeen op meer als eene J\. manier wordt bewogen; zeg my eens, door welke Spieren deszelfs bewegingen worden verrigt ? A. Deze Spieren zyn verlcheiden, want daar zyn Spieren, welke den Arm na boven, na beneden, na voren, na achteren , en in het ronde bewegen. V- Geef eens eene befchryving van deze Spieren ? A De Arm wordt opgeligt door de Mufcuhs Deltoides, Driehoofdige fnier, door de SupraScapularis, Bovenfchouwderblads Graatfpier, en door de Mufculus Coracobrachiahs, 'Ravenbeks Armipier. V. Welk is de Driehoofdige fpier? 4 Deze Spier is driekantig, en komt van den geheelen doom en het hoofd van het Schouderblad, en van de buiten-  Fan de Speren van het Schouwder- of Armbeen j 2 f fte helft van het fieutelbeen: deszelfs vezelen loopen van alle deze plaatzen te zamen, en gaan over de geleding van he Schouwderbeen voorts wordenze door een korte pee! vier vin geren breedte onder het Schouwderbeenshoofd / vooral aan de bruten zyde ingeplant. Deze Spier beftaat uit twaalf byzondere Spieren , en trekt den Arm niet alleen na boven, maar ook een weinig na voren, en na achteren Sn Tf isden1}^1™ Suprafpinatus Scapularis. bovenfte Schouw derblads Graaifpier? A. Deze Spier heeft haar begin in de holligheid boven den doorn van het Schouwderblad, en vult dewimte tuffchen het bovenfte van het Schouwderblad en den doorn of g ad op : voorts looptze boven het hoofd over de geleding van het Schouwderbeen, en wordt in deszelfs hals ingeplant r-. TVelk ts de Ravenbeks Armjpier ? A Deze Spier komt van het Ravenbeks uitfteekzel van het Schonwderblad, en over de geleding gaande wordze m het midden van het Armbeen ingeplant. kei? ■ ^ ^ &pieren' dïe'dm Arm m benedm treh- a/m ?e///^ Tcres M«jor, Groote ronde Spier, en de Muftulus Lattffmms Borf^ Breedfte Rugfpier. V. JVelk is de groote ronde Spier ? ■ J' Pe/rooV°,nde oflanë^rpige Spier heeft haar beg.n onder den onderften hoek van het Schouderblad, en emdigtin het inwendige deel van het Opper-armbeen. V. Welk is de breedfle Rugfpier ? . A. De breedfte Rugfpier, ook Anifca/ptor, Aarskraauwer genaamt, bekleedt met haar meede fpier byna den ge.heden ~ zy heeft een dun en breed peesacht/begin, het Wk van het achterfte van den doorn van hef dafmbeen, van,  118 Van de Spieren van het Schouwder- of Armbeen. van de bovenfte doornen van het heiligbeen , van alle de doornen of graaten van de wervelbeenderen, van de lendenen en van de zeven onderfte van den rug komt: voorts eaat'zv langs den hoek van het fchouwderblad, en wordt met de groote ronde Spier door een fterke breede pees inge- ?l*v' Behoort ook de Mufculus Tnfrafcapularis, Onderfchomvderblads fpier tot de Spieren, welke den Arm na beneden trekken ? , , A. Ja, want deze Spier wordt ook met recht onder de neerdrukkende Spieren getelt. V. Welk is deze Spier ? . A De Onderfchouwderblads fpier heeft haar begin aan de geheele inwendige oppervlakte van het Schouwderblad, en eindigt in het inwendige deel van het hoofd van het Schouw- derbeen. . , V. Welke Spieren zyn het, die den Arm na moren be- ^gA Daar is maar eene Spier, namentlyk de Mufculus Feetora'lis, welke den Arm na vooren beweegt: deze Spier komt door een vleezig en halfrond beg.n van de binnenfte helft vanhetfleutelbeen, en van de zes bovenfte of waare ribben: zy bedekt een groot gedeelte van de borft, en wordt door een korte, fterke, breede pees in het bovenfte en het binnenfte van het Schouwderbeen tuffchen de twee en driehoofdige Spieren ingeplant: niet tegenftaande aan deze Son de Mujculus Longus, en de Mujculus Bre? yisAladii, de Lan;;e- en de Korte- Speekbeensfpier, 'V Welk is de lange Spier van het fpeekbeen* AU-  Van de Spieren van de Voorhand, enz. A Die Spier, welks deszelfi: begin heeft aan den uiterftera kant van het Armbeen, en eindigt in het onderfte hoofdje van het kleine ÈUebeen. V. Welk is de korte Spier van de kleine Ellepyp ? A. Deze Spier Komt voort van het opperfte deel van het Ellebeen , en wordt ingeplant in het opperfte deel van het ipeekbeen. XXXVIII. HOOFD DEE L, Van de Spieren van de Voorhand, en van de Palmfpieren. V* T "\Oe noodig en nuttig de beweging van den Opper** JL A en Onderarm is, nochtans zou een menfeh weinig voordeel daarvan hebben, indien de handen en de vingers onbeweeglyk waren: laat ons dan eens befchouwen de Spieren van deze deelen, waardoor zoo veele en onderfcheiden beweginggen gefchieden: maar op dat wy door btt meenigvuldig getal van deze Spieren geen verwarde denkbeelden maken, zuU Jen wy eerfl van de Spieren van de Hand, en dan van de Spieren van de Fingeren jpreken: zeg my eens, welk zyn de Spieren van.de Hand? _ A. De Spieren 5 welke aan dè Voorhand worden to^geëigent, zyn vier, namentlyk twee buigers, en tweeuitftrekkers: daarenboven heeft ieder hand nog twee Palmfpieren,, 200 dat yder hand zes Spieren heeft.. V. Welk zyn de twee jpieren, die de Hand buigen ? A. Deze zyn de Mujculus Cubitaus Internus, en de Mujculus Radiaus Internus, de Binnenfte Elle- en de.BinnenfteSpeekbeensfpier, R. £  ï3$ Van de Spieren Qan de Voorhand, enz. V. TVelke fpier wordt de binnenfte Ellebeensfpier genaamt? A. Die fpier, welke komt van de binnenfte uitpuilinge van het Schouwderbeen, en van het bovenfte deel van de groote Ellepyp , over deze loopze lang9 heen , tot datze door den ronden band heen gaat, en in het vierde been van de eerfte ry van de Voorhand door een korte fterke pees ingeplant wordt. V. Welk is de binnenfte Speekbeensfpier ? A. Deze fpier komt ook van de binnenfte uitpuyling van het Schouwderbeen, en van het bovenfte deel van het Ellebeen, en wordt in het eerfte been van de'nahand, dat den voorften vinger onderfteunt, ingeplant. V. Onder de Spieren, die tot de Hand behooren, hebt gy twee Uitftrekkers genoemt: welke zyn die? A. De fpieren, welke de Hand uitftrekken, zyn de Mufculus Cubitaus Externus, en de Mufculus Radiaus Ex ferms, de buitenfte Ellebeensfpier en de buitenfte Speekbeensfpier. V. Welk is de buitenfte Ellebeensfpier ? A. De eerfte van de Uitftrekkers van de Hand, komt van de buitenfte uitpuilinge van het Schouwderbeen; deszelfs pees gaat onder den ronden band heen, en wordt in liet vierde been van de nahand, dat den kleinen vinger onderfteunt, ingeplant. V. Welk is tweede Uitftrekker) A. De tweede van de Uicftrekker-fpieren van de Hand, weke ook Mufculus Bicornis, Twee Hoornige fpier wordt genaamt, maakt twee byzondere fpieren: de eerfte komt van boven het buitenfte uitfteekzel van het Schouwderbeen, en de tweede van onder het zelve uitfteekzel; zy gaan beide onder deo ronden band: de een wordt in de nahand. in het been 3  Vm de S;,krsn van de Verhand, enz. j 3 f ten dat den voortten vinger onderfteunt, en de andere aan it ton, te, wek den mrddeifcn vanger ondervraagt, 2 ït£rm>!k ^ * •*■*■** m *» -""nyder Hand 4. De Mufculus Fahnaris Longus, en de AMadm P„i ff. We In is de lange Palm fpier) «il °fC fpier k°mfVaD den inwen^igen knokkel of de birw nemteuitPu:l,ng van het Schouwderbeen, en gaat over hï Ligamentum stnnulare, of den ronden band met een Tan 4 tccre pees na den Palm van de Hand, alwaarz a in e?n breed peesachtig uitfPanzcI uitbreidt: dit uitfpanzel is vaft aan vingeren door te l*ten ' ™ * IPf^*" Van de V. Welk is de iorle Palm/pier•? ^. De korte Palralpier, die ook vierkante Vleezhrefoier tage iaimlpier: zy komt van het been van de nahand het wek over den k ernen vinger « geplaa,i,en van da been van de Voorhandt, het welk onder de andere legt: deze Sofa? loopt dwarfch, en wordt in het achfe heen vat de V^ortd fchoondeae^er ^^t^wST?' m,ar ^«ans altyt de , ^ ESfc3&Ê , . V. Welk is bet werk van de Palmfpieren l A  j 36 Van de Spieren der Vingeren. A. Het werk van de eerfte Spier is de hand toe te nypen,' en van de laafte Spier, of van het breede peesachtige uitfpaniel de Palm van de hand hol te maken. _ V. Zynder ook geen Spieren, waardoor de hand buiten en binnenwaarts wordt bewogen? . A Men moet weten, dat deze bewegingen worden verriet door de fpieren van het Elle- en van het Speekbeen: namentlyk, als de twee fpieren van het Speekbeen te gelyk werken , en de fpieren van het Ellebeen ruften, als dan gefchiedt de beweging van de hand binnenwaarts; maar zoo de fpieren van het Ellebeen te gelyk werken, en de fpieren van het Speekbeen ruften, als dan wordt de hand inwaarts. bewogen. V. Waartoe dient de Ringwyze band} A. Den Ringwyzen band, Ligamentum Anmlare genaamt j moet'men als een gemeen vlies aanmerken, het wek alle de fpieren van den Onderarm bevat: deze band is gefchikt, og dat de werking der fpieren des te beter gefchiede. XXXIX. HOOFDDEEL. Van de Spieren der Vingeren. V. TJOe worden de Spieren van de Vingeren gemeenelyk JL JL verdeelt? A. In gemeene, en in eigen Spieren. • V. Welk zyn de gemeene Spieren van de Vmgeren. A De Flexores Phalangarum , de Buigers der ryen ot Slagórdens, de Extenfor Omnium Trium Rhalangarum, de Aftrekker van alle de drie ryen, en de Tres Addufiores, ■drie Nahaalders. *r. Col  Van de Spieren Van de Vingeren. 137 V. Welk zyn de Spieren van de eerjle ry) A Deze zyn de vier Mufculi Lumbricales, Wormswyze Spieren, zy komen diep van de peezen voort, en worden ingeplant in de eerfte ry , aan haar binnen zyden by den Darror-  t4A Van de Spieren van de Dyë of van het Dyëbeen. Darmbeen en nedergaande voegtze zich aan de Lendenfpier,. met welke zy ook inden Trochanter Minor, kleinen draaijer, ingeplant wordt. V. Welk is de Schaambeensfpier? A. Deze fpier komt van het buitenfle van het Schaambeen j en wordt een weinig onder den kleinen draaijer inge- '^F. Door welke Spieren wordt het Dyëbeen uitgeftrekt ? ■ A.Doox de Glutaus Major, Medius, en Minor, de Groote , Middenfte, en de Kleine Bilfpier. ■ F. Welk is de groote Bil/pier? A. De groote Bilfpier komt met een halven cirkel van het ftaartbeen , van de doornen van het heiligbeen, van den doorn van het darmbeen, en van eenen fterken band, die in het midden van het heiligbeen, en de verhevenheid van het heupebeen is, en nedergaande wordt ze in een ruuwen ftreep of linie vier vingeren breed onder den grooten draaijer ÜBge plant. F. Welk is de middenfte Bilfpier) A Deze fpier komt 'van den geheelen graat van het darmbeen onder de groote Bilfpier, en wordt in het bovenfte en buitenfte van den grooten draaijer ingeplant. F -Welk is de kleine Bilfpier ? A De kleine Bilfpier komt van het onderfte van de buiten zyde van het darmbeen onder de middenfte Bilfpier, en wordt in het bovenfte van den Trochanter Major, grooten draaijer ingeplant. F. Welk zyn de afhalende , of buitenwaarts bewegende A De Spieren, waardoor de Dyë buitenwaarts wordt bewogen, zyn dsTyriformis3 oUliacus Extemus, ?eer|ge  Fan de Spieren van de Dyë of van het Dyëbeen. MM fpier,; de Gemini ïweding,a fpier, endt'Quadratus, Vier. kante fpier. ' F. Welk is de Peerwy ze, fpier ? A. ueze ipL-r kp^ ,an de zyde van onderen van het heiLgbeen en wordt iacc de tweelingen fpier aan den oorfpronk van den grooten draauer ingeplant. ! . F* Welk is de Tweelingen fpier ? A D* IweeJingeo fpier' komt van de uitpuiling van het. heupebeen, en wordt met de Peerwyze /pier inden deuk van .den ootfpronk van den grooten draaijer ingeplant F. Welk is dc vierkante- Spier, waardoor' het Dyëbeen buitenwaarts wordt bewogen* "jweenput A. De vierkante Spier heeft haar begin van de uitpuiling van het heupebeen, en wordt in de buitfn zyde van den grooten draaijer ingeplant. ö F Door welke- Spieren wordt het, tytbeen in het rond, en> het Jchuins bewoogen? *y-** vPf'A De,°yë wordtin het rond, en in het fchuins bewogen door de gemelde Peer offpitswyze, tweelingen en vierkante fpieren , namentlyk als zy vervolgens werken: maardeze bewegingen gefclneden voéraf: door den Öbhrator Intemus, en Extemus, Binnenfte en.Buitenfte. Stopper of Stopfpieren. L^ Vi_ F Welk is de binnenfte Stopper*- A Deze fpidf komt -van "deh • binnenftèn omtre4? van hef gat, het welk.tulTchen het heup.' en fch^0&-]% .gens gaatze door de holligheid van het wordt in den kuil of.deuk van den-grooten draaijer Ug£. F. Welk is de bultenftèSiopper fpier?:' ■ . A, Deze komt voort uü den ftiieofea Qmtrefcvatóhetg'aïa, dst-  344- ^an Spïeren Van het Been. dat tuffchen het heup- en fchaambeen is: zy'omvat den hals van het Dyëbeen, en gaat onder de vierkante Spier na de kleine holligheid van den grooten draaijer. V. Welk zyn de Spieren, die de Dyë na binnen bewegenï A De Dyë wordt alleenlyk door de Mufculus Triceps na binnen bewogen: deze fpier wordt de driehoofdige fpier genaamt, om datze drie beginzels en drie inplantingen heeft, en in drie fpieren kan verdeelt worden: de eerfte komt van het fchaambeen, en wordt boven de tweede in de Lima Afpera Ruwe Linie van het Dyëbeen ingeplant: de tweede komt van het onderfte van het fchaambeen, en wordt in het midden van de ruwe linie ingeplant: en de derde of laalte komt van het fchaambeen, daar liet zich aan het heupebeen voegt, en wordt een weinig onder het tweede of onderfte lutfteekzel van het Dyëbeen na binnen ingeplant, V. Wordt het Dyëbeen door deze Spier alleen na binnen hewozen) . . . • A. Neen, maar zy draait het zelve ook een weinig buitenwaarts. XLI. HOOFDDEEL. Van de Spieren van het Been, of van de Scheen. V, TTOe veel Spieren worden aan het Been toegeëiX JL zent. A. Aan het Been of de Scheen worden elf Spieren toegeëigent: namentlyk vier, die het Been buigen, vier die het Been uitftrekken, en drie, die het Been fchuins bewegen. V. Welk zyn de Spieren, waardoor het Been wordt gefyoogen ? 5 '. 4, De Mufculus Seminervojus, Semimembranojus, Bice^  Van de Spieren van het Been. 14,^ en Gracilis, de Halfzenuwachtige, de Halfvliezige, de Twee* hoofdige, en de fmalle of fchrale Spieren. V. Welk is de Half zenuwachtige fpier ? A. De Halfzenuwachtige lpier komt van het uitftek van het heupbeen, en wordt door een ronde pees aan het binnenfte aangroeizel van liet fcheenbeen ingeplant. V. Welk is de Half vliezige fpier van het Been ? A. Deze fpier komt peesachtig uit het uitftek van het heupbeen, even onder de Halfzenuwachtige fpier, en wordt door een breede pees in het bovenfte en achterfte van het fcheenbeen ingeplant. V. Welk is de Tweehoofdige fpier) A. Deze fpier heeft twee hoofden, het eene hoofd komt van het uitfteekzel van het heupbeen, en het andere van het midden van de ruwe linie: deze hoofden vereenigen te zamen, en worden door een pees in het bovenfte en buitenfte van het kuitbeen ingeplant. V. Welk is de fmalle of de fchrale fpier ? A. De fchrale of fmalle fpier komt van de kraakbeenigg vereeniging van het fchaambeen met het heupbeen, en langs het dyëbeen neergaande wordtze in het bovenfte en binnenftevan het fcheenbeen ingeplant. V. Door welh fpieren wordt het heen uitgeflrekt) A. Door de Mufculus Retlus, Rechte-, door de Mufculus Vaflus Exïernus, Groote Buitenfte, door de Mufculus Vaflus Internus , Groote Binnenfte , en door de Mufculus, Cruraus, Dyëbeens Spier. V. Welk is de rechte Spier, die het Been uitftrekt? A. Deze fpier komt van den onderften doorn van hefdarmJ been, en tuffchen de groote buitenfte en binnenfte fpier neergaande, wordt ze met dezelve ingeplant, T s  i$ Van de Spieren van let Beem V. Welk is de uitwendige groote Spier) A. Het is die Spier, welke haar begin van de geheele buitenfte zyde van het dyëbeen heeft. 'V. IPclk is de inwendige groote Spier van het Been) A. De inwendige groote Spier is, die haar begin van de geheele binnenfte zyde van het dyëbeen ontfangt. V. Welke Spier is de Crurseus, of Cruralis? A. De Mujculus Cruralis, Dyëbeensfpier, heeft haar begin van het voorfte van het Dyëbeen tulTchen den grooten en den kleinen draaijer; zy legt vaft aan het Been, en voegt deszelfs pees aan de rechte-, en de groote buitenfte Spier,, makende te zamen een breede pees uit: deze pees gaat over de Batella, Kniefchyf, en wordt in de kleine uitpuiling aan het opperfte en voorfte van het Scheenbeen ingeplant. V. Boor welke Spieren wordt het Been fchuins bewogen f A. Het Been ivordt fchuins bewoogen door de Mujculus^ Longus of Sartorius, Lange of Snydersfpier, door de Mujeulus Foplitaus, Kniefpier, en door de Mufculus Membranojus of Fafcia Latar Vliezige of Breede Zwagtelfpier. V. Welk is de Lange of de Snyders fpier ? A. De Snyders fpier komt van het onderfte gedeelte van den doorn van het darmbeen, en fchuins aan de binnen zyde van de Dyë loopende, wordt ze aan de binnenfte zyde van het fcheenbeen ter breedte van vier vingeren onder deszelfs bovenfte einde ingeplant. V. Waarom wordt deze Spier de Snydersfpier genaamt ? A. Omdat door de werking van deze Spier wy het eene Been en Dyë over het ander Been en Dyë, als de Snyder, konnen leggen. . - " V. Welk is de Kniefpier ? A* De Kniefpier heeft haar begin van de buitenfte en •V on-  Van de Spieren van den Voeh ~ï+f oifderlte uitpuiling van het Dyëbeen, en wordt in het bo-' venfte en binnenfte van het Scheenbeen ingeplant. V. Welk is de vliezige of breede Zwagtelfpier ? A. Deze ipier komt van het voorfte van den graat of doorn van het darmbeen: zy is van onder een weinig vliesen peesachtig, en bedekt byna al de Spieren van het Been en Dyë tot aan den voet. V* Worden door deze drie laafte Spieren het Been alleen fchuins bewogen? A. Neen, maar zy maken nog andere bewegingen, want de Snyderlpier ligt het Been en de Dyë niet alleen op, en leidt het eene Been kruizelings over het ander, zoo als wy reeds gezegt hebben; maar door de Kniefpier wordt het Been ook een weinig na binnen, en door de breede Zwagtehpier een weinig na buiten gedraait. XLII. HOOFDDEEL. Van de Spieren van den Voet. V. TI7£/& Spieren zyn het, waardoor de Voet wordt V V gebogen, uitgejirekt, en zydewaarts gedraait ? A. De buigers van den Voet zyn twee , namentlyk de Mufculus Tibialis Anticus, en de Peronaus Anticus, Voorfte Scheen- en Kuitfpier: deszelfs uitftrekkers zyn vier, na-; mentlyk de Gaftrocnemii of Gemelli, Kuitfpieren, de Mufculus Saleus , of Solaris , Zool (pier , en de Mufculus Plantaris , Plantfpier; en de Spieren, waardoor de Voet zydewaarts draait, zyn twee, als de Tibialis Pojlicus, en de Peron ^tl, het welk haar, en de rechte fpieren deict. V- Welk is de Mufculus Obliquus Adscendens, de Binnen* Jle Si'huinjche Opgaande fpier van den Buik: A. Deze fpier komt voort van de ongenaamde beenderen en.  Fan de Spieren van den Buik, \fh en van-de wervelbeenderen van de lendenen, en worde ten deele ingeplant in den onderften rand van de baftaard of valfche ribben, en ten deele in de Lhiea alb-a, Witte linie: de vezelen van deze fpier loopen recht, de vorige fchuins overdvvarfchende. , F, Welk is de Mufculus Transverfalis, Dwarfche Spier ) A. Deze Spier legt onder de vorige, en komt van het zwaardwyze kraakbeen van de einden van de valfche ribben «n van de dwarfche uitfteekzels van de wervelbeenderen van de lendenen: zy wordt gehegt aan de binnen zyde van den graat van het darmbeen, en ingeplant in liet fchaambeen, en ui de witte Linie» s F Wat moet men omtrent deze drie Spieren in azt nemen) * A. Men moet in agt nemen, dat derzelver peezen by de Linea pJba,, witte Linie, vereenigen: dat ze voor den weg van de navelvaaten in het midden van de witte Linie vvordên doorboort : dat ze daarenboven boven het fchaambeen worden doorboort voor den weg. der zaad vaten in de Mannen , en voor den weg van de ronde banden van de Lyf•moeder in de Vrouwen: dat deze gaaten niet recht over malkander komen , want het gat in de dwarfche fpier is het .hoogft, dat in de fchuiniche opgaande fpier is iets fagep :en dat in de fchuins neergaande fpier is het laag/te. * , F In. welke van deze Spieren gefchiedt. de operatie van de Jó u bonocele, Liejchbreuk ? >\, A. In de fchuins nedergaande fpier; deze fpier heeft een .dun vhes, het welk zeer net deszelfs kring of gat bedekt, door 4 we]k de vaaten uitgaan.. mk)Wdk i$ d€ M5CU!US RedUS 5 RechtefP«r van den  1^8 Van de Spieren van de Blaas, enz. J. Deze fpier wordt bedekt door het peesachtig uitfpari. zei van de fchuinfche fpieren: zy komt van het borftbeen, en van het einde van de twee laafte waare ribben, en gaat recht neer over het voorfte deel van den onderbuik, om in het fchaambeen ingeplant te worden : zy heeft drie of vier peesachtige toetrekkingen door derzelver vleezige vezelen, dewelke, den buik van deze fpier als in zoo veele onderfcheiden fpieren verdeelen. V. Welk is de Mufculus Pyramidalis, Byramiedswyze iSpier) A. Deze Spier is klein, en komt van het fchaambeen: zy loopt fpits, en wordt in de witte Linie, en zomtyts digt by den navel ingeplant. Zomtyts ontbreekt dit paar fpieren, en zomtyts wordt 'er alleenlyke ééne fpier gevonden. XLVI. HOOFDDEEL. Van de Spieren van de Waterblaas en van den Pisweg* y, (~\ Malle de Spieren van het lichaam achter volgens kJ te verhandelen, en geene van dezelve, welke van eenig aanbelang zyn, maangeroert voorby te gaan, zullen wy nog /preken van de Spieren van de Waterblaas, en van den Endeldarm, of Aars: en dan zullen wy "er nog by doen de Spiereu van de Mannelyke roedei en van den Kittelaar, als mede van de Scheede van de Ly/moeder, waar mede wy zullen van de be/chryving der Spieren een einde maken. Zeg my eens, of aan de Waterblaas ook Spieren wof% den toegeëigent) A, Aan de Waterblaas wordt eeQ Slyitfpier toegeëigent^  Van de Spieren van de Blaas, enz. Jsp V Welk is de Mufculus Spinfter , Sluit/pier van da Blaas ? A. Dc Sluitfpier van de Waterblaas beftaat uit eene Vergadering van dwarfche en omloopende vezelen. In de Man* nen is ze met de vezelen van den Endeldarm , en in do Vrouwen met die van de Scheede vaftgehegt: deze Spier maakt het einde, of den hals van de Waterblaas. V PVelk is het werk van deze Sluitfpier? A. Het werk van deze Sluitfpier is van de grootfte nuttigheid, want daardoor is het, dat men de pis voor een tydc kan ophouden , en wanneer de Waterblaas met dezelve is opgevult, kan ontlaften. V Wordt de Pis door de werking van deze Sluitfpier alleen opgehouden, en ontlafl, of zyn 'er nog andere Spieren, waardoor zulks wordt te weeg gebracht ? A. Daar zyn nog andere Spieren, welke meede werken y om de pis optehouden, en te ontlaften: namentlyk, de Spieren van den Pisweg. V. Welk zyn deze Spieren ?1 A. Deze Spieren worden genaamt Dilatatores, Verwydo? raars, en Conflrittores Zamentrekkers. F. Welk zyn de Dilatatores, Ver w yder aars? A. De spieren, die de Urethra, Pisweg verwyden, komen aan weerzyden uit het uitfteekzel van de heupbeenderen voort, en worden in het achterfte deel van den Pisweg ingeplant. & V. Behoort ook tot de Spieren, welke den Piswe^ verwyden, de Mufculus Dilatator Pofticus? A. Deze Spier kan gevoeglyk tot de Verwyderaars van den lisweg gebragt worden: maar vooral dient ze ais een tegenwerker van de oprechtere der Roede: want zy de Roede na feejt!  j 60 Van de Spieren van den Aars. het uitfchieten van het zaadt van het Schaambeen te rag trekt. Deze Spier komt voort van het voorfte deel van de Sluitfpier van den Aars, en wordt in het achterfte deel van den Pisweg ingeplant V. Welk zyn de Conftriclores Urethrse, Zamentrekkers van den Pisweg ? A. Deze Spieren worden ook Voorzetters en helpers van de pis genaamt: zy komen voort van de Verwyderaars en van het opperfte deel van den bol van den Pisweg: vervolgens loopenze rontom den bol en het onderfte deel van den Pisweg: in het voorfte deel zynze van malkander gefcheiden, en worden in het vlies , dat de holle lichaamen bekleedt 5 ingeplant. V. Welk is het werk van deze zamentrekkende Spieren ? A. Door de werking van deze Spieren, wordt het achterfte deel van den Pisweg toegetrokken, waardoor zy de pis uit den Pisweg doen ontlaften, en het zaad indebyllaaping met groote kragt uitdryven. V. Is "er eenig onderfcheid tuffchen den Pisweg der Mannen en die van de Vrouwen ? A. Het grootfte onderfcheid is, dat die van de Vrouwen korter en wyders is, en dat hy zich aan de vleesachtige vezelen van de Scheede van de Lyfmoeder hegt. XLVII. HOOFDDEEL. Van de Spieren van den Aars. V. f\Pdat de vuiligheden, welke zich in de Darmen V-/ onthouden, niet buiten ons weeten na buiten worden uitgeworpen, heeft het den alleenwjzenSchepper behaagt den  Fw de Spieren 'van den Aars. \ 6 *j den Endeldarm met een Sluitfpier te voorzien: opdat wy mt een recht denkbeeld mogen hebben van de werking van de Sphincler Ani, Sluitfpier van den Aars; zeg my eens , welke fpieren den endeldarm aan deszelfs uit-einde worden*toegeëigent ? & A. Aan de Sphincler Am worden drie fpieren toegeëigent: namentlyk , de Sphincler Sluitfpier zelfs, en twee Mufculi Elevatores, A arfoplichters. F Welk is de Sphincler Ani, Sluitfpier van den Aars? A. Zy is eene vleefige fpier, ontrent drie of vier vingeren breed, beftaande uit kringachtige Vezelen, dewelke het eind van den rechten of Endeldarm drie vingers hoogte omvangen, en de breedte van een vinger over malkander leggen : zy wordt van voren gehegt aan de Pis voortdry vers in de Mans, en aan den hals van de Lyfiuoeder inde Vrouwen, en van achteren is zy in de Mannen aan het Staartbeen gehegt. F. Welk is het werk van deze Spier ? A. Deszelfs werk is den aars te fluiten,en de vuylighederi voor een zekeren tydt op te houden. F. Welk zyn de Elevatores Ani Aarsoplichters? A. De Oplichters van den Aars komen van de binnenfte en zydehngfche zyde van het Heupbeen, en worden in dc Sluitfpier van den Aars ingeplant. F. Welk is het gebruik van deze Spier? A. Deze Spieren trekken den Aars na boven, en dienen om den zeiven tot ontlafting van de vuyligheden te openen XLVIIL  ï6*2 Van de Spieren van de Mannelyke Roede, enz. XL VIII. HOOFDDEEL. Van de Spieren van de Mannelyke Roede, van den Kittelaar en van de Scheede der Lyfmoedet\ V. "JT\E Mannelyke Roede worden drie pacr Spieren jLJ toegeëigent, namentlyk, de Mufculi Elevatores, Acceleratores, en Transverfales. Zeg my eens, welk zyn de Elevatores ? A. De Mufculi Elevatores, Opheffers,komen voort van de Heupbeenderen , een weinig onder de fpongieufe Beha men, en eindigen in de zeiven. Deze Spieren worden ook Eretlores genaamt. V. Welk zyn de Acceleratores, Voortftuwers) A. De Voortftuwers of helpende Spieren komen van het begin van de Pisfchaft, en eindigen wederzyds in de fpongieufe lichamen. V. Welk zyn de Transverfales, de dwarfche Spieren) A. De dwarfche Spieren hebben haar begin van de Heupbeenderen , en eindigen in den bol van de Pisfchaft, of waterweg. V. Welk is het gebruik van deze Spieren) A. De Opheffers'en Voortftuwers fluiten den Waterweg toe, en de dwarfche Spieren openen den zei ven. V. Welk zyn de Spieren van den Kittelaar? A. De Spieren van den Kittelaar zyn twee: zy komen van de uitpuilingen van het Heupebeen, en worden in de bolachtige lichamen ingeplant. V, Welk is het gebruik van den Kittelaar ? A. Hy dient niet alken tot luft, maar ook om de pis in de uitloozing te beflieren. V. Worden aan de Scheede van de Lyfmoeder cok eenige Spieren toegeëigent ?  Van de Klieren van het Hooft en£ iS% A, Aan de Scheede der Lyfmoeder wordt een Zamen. trekkende Spier toegeëigent; dezelve is zamengeftelt uit zeer. veel Vezelen , derzelver gedaente is breed, en omvat het onderfte gedeelte van den mond der Scheede, en wordt onr der den Kittelaar ingeplant? V. Welk is het werk van deze Spier ? A. Het werk van deze Spier is de Luft in de byilaping door deszelfs drukking te vermeerderen, XLIX. HOOFDDEEL. Van de Klieren, welke in en aan het Hooft worden gevonden. K A L eer wy van de Zenuwen, Slagaderen en Aderen) XX fpreken, zullen wy de voornaamjle Klieren en de de.Watervaten, welke in yder deel van het lichaam worden gevonden, na/peuren. Zeg my eens, welke Klieren worden van huiten in het hooft gevonden, A. Van buiten in het hooft worden Oorklieren, Kauwklieren, Ondertongsklieren, Tongklieren, Lipklieren , Verhemekenskiieren , Mondklieren, Neusklieren, en Oogklieren gevonden. V. Welk zyn de Oorklieren ? A. De Parotides, Oorklieren, zyn twee aanmerkelyke Klieren aan wederzyden tulTchen het Oor , en den hoek van de Onderkaak geplaatft: yder heeft een buis, drie vingeren lang, waar uit veel takjes fpruiten: deze buis is een ftroohalm dik, en loopt over de Kaauwfpier, door het midden van de wang, welke zy doorboort by den tweeden of derden Maaltand,en ontlaft aldaar kwyl in den mond: deze buis wordt genaamt X z Buc*  ?tÖ$ Fan de Klieren van het Hooft enz. ,Du[fas Sa/ivalis Stenonianus, Qiiylbuis van Steno: daarenboven worden aan de achterzyde van het Vlies,het welk het oorgat, van binnen bekleedt, veele kleine kliemes gevonden, ^velker uit-eindens in den gehoorweg een bitter geel uitwerpsel voortbrengen, door welkers lymigheid de infecten belet worden aan het Trommelvlies, Membrana Tympani, te komen : behalven dat door dit oorfmeer het "1 rommelvlies tegen de ongemakken van de lucht wordt bewaart. V. Welke Klieren zyn het, die ontrent de Kaak worden gevonden ? A. De Klieren, welke by de Kaak worden gevonden, Glandul herflenen zelfs-worden twee aanmerkelyke Klieren gevonden' namentlyk, deGlandula Pituitaria, en de Glandltla Pinealis, Slym- en Pynkher. V. Welk is de GMflddla Pituitaria, SMk&r'  i66 Van de Klieren van den Hals. A. Deze Klier is van eene harder zelfftandigheid, als de andere Klieren: zy is in de Sel/a Tnrcica, Turkze Zadel geplaatft, en wordt door het dikke en dunne herffenvlies bedekt : zy ontfangt het eind van den. Jnfundibulum, I rechter , welke een vocht uit de holligheden na deze Klier brengt. V. Welk is de Glandula Pinealis? A. De Pynklier, die de gedaante van een Pynnoot heeft, is van een week zamenftel: zy is in een klein gat by de Anus, Aars, het welk in het achterfte deel van de derde holligheid der heriTenen is, en na de vierde holligheid wyft, geplaatft : zy wordt door eenige veezelen aan de Nates, Billen vaft gehegt: welke vochten deze Klier aflcheidt, en waar toe dezelve dient, is onzeker. L. HOOFDDEEL. Van de Klieren van den Hals. V. \\JEtte Klieren worden in den Hals , en in de V V deelen, welke in den Hals zyn opgejiooten, gevonden ? A. Behalven verfcheide Klieren, die hier en daar in den I;'als, in de tuüchen-ruimtens der fpieren , en in het vet v irdeh gevonden , en die in het achterfte van den Hals, Nek- en in het voorfte van den Hals Kropklieren worden genaamt, en welker gebruik niet heel zeker is, worden 'er ook Klieren in het ftrotklapje, en by de fpleet en kraakbeenen y; den ftrot en luchtpyp, als mede in den flokdarm, en voornamentlyk in deszelfs opperfte deel gevonden: maar de voornaamfte Klieren van den Hals zyn de Amandelen en de fchildwyze Kraakbeenskiieren.  . Vm de Klieren van den Hals. j V. Welk zyn de Amandelen? A. Dé Amandelen, ÏÏnfïtla genaamt\ zyn twee ronde Klieren aan de zyden van den grond van de tong onder het gemeene vlies van de Fauces Rachen of Kou wen, met het welk zy bekleedt worden, boven aan den Hals of Keel geplaatft: yder heeft een breede groef, die in de Keel pntfeftin deze breede groef ontlaften zich wederom zeer veel andere Smus y Groefjes , welke te zamen door de groote of breede groef aan de Fauces Rachen of Kouwen, Larynx Strottenbooft, en den Oefopbagus, Slokdarm, tot b-vocL Sn 6n g maklng' een llJmiSQ en glibberige ftof mede V. Welk zyn de Scbildwyze Kraakbeensklieren? , A' Pff Klieren 2y° food en worden Glandula Thymi, ^ Schildspeerwyze Klieren genaamt :zy zyn onder aan het Strottenbooft,aan de zyde van het ringachtig Kraakbeen, en aan den eerften ring van de Luchtpyp geplaatft. V Wat moet men aangaande deze Klieren aanmerken? nt' f*01»0^ aanmerken, dat 'er meeft altydt maar eene fchj tgelykende Strotsklier in de menfehen wordt gevonden, hebhende de gedaante van een gehoornde Maan, welke hoornen na omhoog zyn uitgelekt, en aan het fchildgelykendenngswyze Kraakbeen, als mede aan den Slokdarm aan wederzyden zyn gevoegt, dog dat het middenite deel van deze Klier aan het onderfte van den ftrot en hét opperfte deel van de Luchtpyp js vereenigt. V. Welk is bet gebruik van deze Klier) A. Ofuit de alderfynfte buisjes van deze Klier een vort na dc maag en in den flokdarm wordt gezonden, om de &n te beter m Chyl te doen veranderen, % twyfelaktig,;S deze b«| zyn zoo klein,dat derzelver hollighede-not nog *ae .met zyn ontdekt geworden. " fff  168 Van de Klieren van den Rug, enz. LIL HOOFDDEEL.' Van Klieren van clen Rug, de Lendenen en van het Heiligbeen. VX7L 7 Elk zyn de voornaamfle Klieren, welke in den V V Rug, dc Lendenen, en het Heiligbeen worden gevonden) ' A. Ontrent het vyfde wervelbeen van den Rug wordt een, en zomtyts twee aanmerkelyke Klieren gevonden: deze Klier, of Klieren hangen aan het achterfte deel van den Slokdarm; de grootte van deze Klieren is, als die van een Amandel,, en zomtyds. zyn ze grooter; ook wordenze wel kléinder gevonden. V. Wat moet men aangaande deze Klier, of Klieren aanmerken? . , - . A. Dat ze zomtyts zoo klein zyn, dat men dezelve niet kan vinden: en zomtyts worden deze Klieren zoo groot, dat ze den Slokdarm te zamen drukken, zoo dat hy niets meer kan laaten door palieren, waardoor de Lyders van honger komen te fterven. V Welk gebruik heeft, of hebben deze Klieren ? A Men wil, dat deze Klier, of Klieren in den Slokdarm door'zekere buisjes een vogt ontlaften, om de fpys te doen verteeren: maar alzoo deze buisjes tot heden niet heel duidelyk zyn ontdekt geworden, zoo is ook derzelver gebruik twyfelachtig. , j7r. V. Welk zyn de Klieren van de Lendenen,en van het Hei* ]}S,heJn^ KIieren> welke ontrent de Lendenen, en het Heiligbeen, als mede ontrent het Darmbeen, worden gevon-  Fan de Klieren van de Borft. \6f den, zyn verfcheiden in getal en in gedaante: Zy werden ontrent de wervelbeenderen van de Lendenen, alwaar de Chylzak geplaatft is, en ontrent het Heiligbeen en de verdeeling van de Darmbeenvaten ontdekt: men noemt deze Klieren gemeenlyk Lenden-, Heiligbeen-en Darmbeen skiieren. F. Welk is het werk van deze Klieren) A. Alen wil, dat in deze Klieren veel watervaten worden ingeplant, welke een dun waterachtig vogt in den Chylzak ontlaften. LUI. HOOFDDEEL. Van dc Klieren van de Borft. F. \ *AJE&e voornaame Klieren {worden in de Borft V V gevonden ? A. Behalven de Borftklier worden'er nog andere voornaame Klieren in gevonden. F. Welk is de Borftklier ? A. De Borftklier is een opeengehoopte Klier: in Kinderen *s zy van een aanmerkelyke grootte, en bleekrood: zy neemt allenskens af, en in bejaarde en oude Menfchen verdwynt Ze by na geheel, en heeft als dan een donkerder koleur: zy is in het opperfte van de Borft even onder het Borftbeen geplaatft, en ruft op den tronk van de Aorta, groote Slagader, en van de bovenfte Fena Cava, Holle Ader. Deze Klier ftrekt zich in kinderen uit van den tronk van de groote flagader tot aan het begin van de groote kropilagaderen, waarmede zy is te zamengevoegt: deszelfs figuur is onzeker, om datze in alle lichaamen niet even eens is: in jonggebooren kinderen heeft ze zomtyts de lengte van drie vingeren, en de breedte van twee vingeren: zy wordt als de andere opeen- X ge^  <$jo 'Van de Klieren van de Borft. gehoopte Klieren met een eigen vlies bekleedt: zy heeft watervaten zonder klapvliezen, die na de, Borftbuis, en na de Vena Subclavia, Onderfleutelbeens Ader loopen: zy heeft bloedtvaten, of van de Onderfleutelbeens-, of van de Mamof van de Middenfchotsvaten, als mede van de Krop- en vart de Slaapvaten: daarenboven heeft ze zenuwen van het dooiende of tuffchenribbige paar. . V. Welk gebruik heeft deze Klier ? A. Alzoo men nog onzeker is aangaande de uitloozende buis van deze Klier, zoo kan men ook niets, als met giszingen, van deszelfs gebruik fpreken. Dit fchynt nochtans zeker, dat zy in ongebooren en kinderen van grooter gebruik en nuttigheid, als in de bejaarden is. V. Welk zyn de Klieren, die m de Luchtpyp worden gevonden ? ■ A. In de Luchtpyp worden verfcheide aanmerkelyke Klieren van verfcheide grootte gevonden: zy zyn zwart van koleur, en in de groote verdeelingen van de Luchtpyp enLongepypjes geplaatft. V. Welk is het gebruik van deze Klieren ) A. Daar zyn'er, die meenen, dat deze Klieren een zeker vogt affcheiden, het welk zoude dienen, omdelongpypjes te bevochtigen, en gladt te maken: andere daarentegen ftellen, dat ze een vocht dienende tot verteering van de fpys na den flokdarm en de maagh door zekere kleine buisjes zenden : zoo dat het beft is der zeiver gebruik niet zeker te bepaalen. V. Worden aan de Borften ook Klieren toegeëigent ? A. Niet tegenftaande de Borften uit eene Klierachtige Zelfstandigheid beftaan ; zoo worden 'er nogtans Kliertjes fontoia den tepel in den krans gevonden» Liir.  Van de Klieren van den Buik $f| LUI. HOOFDDEEL. Van de Klieren van den Buik. V. T17£/fe zyn de voornaamfte Klieren, welke in den V V Buik worden gevonden ? A. In den Buik worden zeer veele Klieren ontdekt, zoo in de bekleedzelen, als tuffchen de Ipieren: maar de voornaamfte Klieren zyn, die in het Darmfcheil, de darmen, by de milt, nieren, en voornamentlyk onder de maag worden gevonden. V. Welk is die voornaame Klier, die onder de Maag is gelegen ? A. Het Pancreas, Klierbedde, of de Alvleefchklier: hefc is eene opeengehoopte Klier, beftaande uit verfcheide Klieren , met een eigen vlies bekleedt: door dezelve loopen vaten en vezelen, waardoor ze aan malkanderen zyn gehegt, welke alle door een gemeen vlies, van hetPeritonaum,Buikvlies afkomftig, worden bekleedt : deze Kliertjes, op zich zelve genomen , hebben wel eenige hardigheid , maar by malkander gevoegt, zyn ze wegens derzelver wyde en lolfe aaneenhegting zacht. Het Pancreas dan of de Alvleefchklier is geplaatft onder de maag tuffchen den twaalfvingerigen darm en de milt , waar aan zy , als mede aan het Net en Darmfcheyl, is vaftgehegt: de gedaante van deze Klier gelykt na een hondstong: zy is gemeenlyk agt of negen dwarfche vingers lang, twee breed , en een dik: het breedfte deel van deze Klier is het naait aan de Lever gelegen, en van achteren is zy ontrent den eerften wervel yan Je lendenen geplaatft: zy heeft een gemeene buis, die gemeenlyk by den twaalfvingerigen darm met de Galbuis vereenigt; Y 2 hier  rlfz Van de 'Klieren van den Buik. hier ter plaatze is de buis het ruimft, en fpreidt zich hiervan daan na de milt, wordende allenkskens enger, maar wordt met de milt niet vereenigt. Het Klierbedde is bleekrood, en weegt in menichen, die hun groei] hebben, en waar in men dezelve wel geftelt heeft gevonden, gemeenlyk vier a vyf oneen: deze Klier heeft zenuwen, die zeer klein zyn, van het zesde paar,flagaderen van den linkertak van deArteria Car* tijaca, en ook wel van de Arteria Splenica: aan deze Klier worden veel watervaten toegeëigent: in het midden volgens haare lengte heeft ze een middelmatig ruim vat, Dutlus Wirtzungii genaamt, dit vat beftaat uit een dun en fterk. vlies, en uit dit vat fpruiten zeer veele kleine korte vaten, welke alle in dit vat of deze buis ontlaften: en wordt het vocht, dat in deze buis komt, in dén twaalfvïngerigcn darm ontlaft. V. Hoe wordt het-Vochtdat in deze Klier wordt afgefcheiden, genaamt, en waar toe dient het? ■ A. Dit Sap wordt Succus Panoreaticm genaamt: en» dient voornamentlyk om de gal te temperen, en om de bereiding van fpys tot verder volmaking van de Chyl te bevorderen, V Wat moet men aangaande de wonden van deze Klier aanmerken ? A. Dat de wonden van haare groote vaten alleenlyk doodelyk zyn,om dat dezelve eene doodelyke bloedftorting konne veroorzaken, die door geen konft kan worden tegengegaan. Maar indien de zelfstandigheid van. het Klierbedde alleenlyk is-gekwetft, als dan mag men deszelfs wende niet onder de volkomen doodelyke ftellen. V. Welk zyn de Klieren van. het Mefenterium, Darmfibeifl; Al  Van de Klieren van den Buik. -m* 'A. De Klieren van het Darmfeheil zyn zeer veele en worden door het geheele Darmfeheil verfpreidt. V Welk is bet gebruik van deze Klieren ? A. Derzelver gebruik is een voeht aftefcheiden, en daar* ftiede de Chyl, die door de Vafa Ladea, welke door het icheil loopen, te verdunnen. V, Worden "er ook Klieren by de Milt gevonden ? A. Buiten de Milt wordt dik wils, ontrent den ingang der vaten , een Klier gevonden, hebbende de grootte van een hazenoot of boon. V. Hoe wordt deze Klier genaamt, en welk is deszelfs get)i nik» ? A. Zy wordt GlandulaLympbatica, Waterklier genaamten dient om het bloedt van de Lever , waar uit de Gal worde algeicheiden, te verdunnen. V. Zyn'er ook Klieren by de Merengeplaaffiï A. Boven de Nieren aan wederzyden worden twee geelachtige ingedrukte Klieren gevonden: derzelver gedaante ia of driehoekig , of vierkant, of eyrond, in een ongebooren vrugt zyn zy zomtytsgrooter, als de Nieren zelfs .maar in Menfchen van jaren hebben zy de grootte van een-Kraenoog, zomtyts zyn zy grooter, en zomtyts zynze kleinder : zy worden met een dun vlies bekleedt a en zyn aan de Nieren va%ei,echtr deze Klieren Ijebben bloedvaten of van de groote fiagader, of van de holle ader,, en dikwite van de Vafa Emulgenïia:, Niervaten: de zenuwen komen van de Niervlechting, en derzelver Watervaten zyn-zeer ze genaamt} ** ***U^> *** KVm> en hoe A. Deze Klieren worden Renes Siiccenturiati, Nierdoos-  Van de Klieren der Teeldeelen. jes, Capjula Atrabiliaritf, zwarte Galdoosjes, en GlanduJa jRfwrf/WjNierklieien genaamt: wat derzelver gebruik aangaat , dat is onzeker: nogtans fchynen zy van grooter gebruik te zyn in de vrucht, als in oude menfehen. LIV. HOOFDDEEL. Van de Klieren, die in de Teel deelen der Mannen en van de Vrouwen 9 worden gevonden. V. \ 7iJ'Orden''er ook Klieren in de Penis, Roede geV V vonden ? A. Ja, men vindt zomtyts tulTchen de helpende fpieren en den bol van den waterweg, aan wederzyden van den pisweg , een klier, hebbende de grootte van een kleine witte boon: beide deze Klieren hebben yder een eigen uitlozende buis, ontrent twee vingeren lang, welke de rokken van den waterweg doorbooren. V. Welk is het gebruik van deze Klieren ? A. Derzelver gebruik is een flymig wit doorfchynend vocht te ontlaften, om den waterweg tegen de fcherpheid der pis te befchermen. V. Zyn "er behalven deze Klieren nog meer ? A. Ja, behalven deze twee is'er nog één: dezelve is geplaatft in den hoek van de kromte der waterweg, onder de Schaambeenderen, en het fpongieuze en holachtige lichaam van den waterweg, hebbende de gedaante van een Lintz. V. 'Worden 'er nog meer-Klieren aan de Roede toegeëigent ? A. Men fchryft dezelve nog een klier, gelegen tuffchen beide de vliezen van den waterweg, en het naafte onder de voorflanders, Parajïatx toe; deze klier is rood van koleur, heeft  Vm de Klieren der Leedematen. j f » heeft de dikte van tweeLinien, en is een duim breed- inwendig omvat zy als een kring het vlies van den Waterweg, en doorboort denzelven met veele kleine buisjes, waardoor in den waterweg tot deszelfs fmeering een lymig vocht wordt ingeftort. . V Heeft de Kroon of dc omtrek van den Aker van de Roede ook Klieren ? A. Daar zyn'er, die aan dé Kroon eenige kleine Klieren toeëigenen. V. Worden ook in de Zaadblaasjes, en in de Voorbuit Klieren gevonden. A De Klieren, welke in deze deelen worden gevonden, zyn klein, ook is derzelver gebruik geheel niet zeker, nog. tans zullen wy dezelve en haar gebruik in de befchryving der teeldeelen nader onderzoeken. V. Welke Klieren worden in de Teeldeelen der Vrouwen m vonden ? f\ /n dtleeldeelen der Vrouwen worden hier en daar ook kleine Klieren gevonden: zy hebben in den waterweg het zeifde gebruik, dat de Klieren,die in den waterweg vat de Mannen worden gevonden, hebben. LV. HOOFDDEE L. Van cle Klieren, zvclke in cle Leedematen zvorden gevonden. V' \AJElt ZJn ^ Klierm> dk m de Leedematen %uor▼ " den gevonden? A. In de bovenfte Leedematen worden ontrent het Schouw • derjk.d, deoxel, de buiging van den elleboog, en hand,  170* Van de Watervaten. en hier en daar in de tuffchenruimtens van de fpieren, klieren gevonden. V. Welk is het gebruik van deze Klieren? A. Derzelver voornaamfte gebruik is de gewrigten te bevochtigen , en door een lymig vocht glad te maken. V. Worden "er ook Klieren in de onderfte Leedematen ge* vonden ? A. Ja, namentlyk in de Lieflen, Dyën,Kniën, Voeten, en ook in andere plaatzen tuffchen de Spieren. V. Welk is het gebruik van deze Klieren ? A. Zy hebben het zelfde gebruik als de Klieren van de bovenfte Leedematen. V. Wat moet men nog aangaande deze Klieren aanmerken? A. Dat de Oxelklieren onder de armen gelegen met vee -zyn omwondeu: en dat de Liesklieren, aan beide zyden in de Lieffen geplaatft, in verfcheide ziektens zwellen, ontlteken, en in ettergezwellen veranderen. LVL HOOFDDEEL. Van cle Watervaten. V. 'XTTTat zyn Watervaten? A. VV Wy hebben de Watervaten in den beginne al befchrevcn, namentlyk, dat het zyn fyne, dunne en doorfchynende vaten, welke een dun byna waterachtig vocht met het bloed uit de deelen na het hart voeren. V. Is het altyt een waterachtig vocht, dat deze vaten in %ich beftuiten? A. De Watervaten, voornamentlyk in de dunne darmen, yoeren ten tyde van de ontbinding der ipys, ook Chyl, en dan  Van de Watervaten. x^f dani wordenze in plaats van Vafa Lympfratica, Watervaten>' VaJaLdctea> Melkvaten, genaamt. V Waar zyn de Watervaten voornamentlyk geplaatft ? A Zy zyn meelt ïn de oppervlakte der deelen geplaatft. V Geef eens een nader befebry ving van bet maakzel der Watervaten ? A. Der zeiver maakzel is een zeer dun vlies, hebbende Zeer veele klapvliezen, waarvan zommige dubbeld, en andere halfmaanswyze zyn, der zeiver begin is in de meefte deelen van het lichaam, en der zeiver einde of inplanting in verfcheide groote Vaten. ingcplantïeIke ***** worden de tatervaten voornamentlyZ A'^l WA°jden voorö!u»entlyk ingeplant in de Vena Ca* va, HoIeAder, m in de Vena Port*, Poortader; alsmede f lena Lof ZnepteMfom Cbyli, Chyl üntfanger, en in de Dutlus Thoracicus, Borflbuis zelve. V. Welk is bet gebruik van de Watervaten) A. Derzelver gebruik is het water van de voeding de* deelen overgebleven naar de Chylwegen, of na het bloed te voeren, om het bloed en de Chyl te verdunnen V Op wat manier worden de Watervaten beft vertoont i A. Met de borflbuis of de groote aderen in een levendig of verfchgeilagen dier te binden, en met wind in de aderen, flagaderen of uitloozende buizen der ingewanden fterk in tê 2 J^YUi  Hl Fan de Zenuwen-, ^ LVIL II O O F D D E E L. Van de Zenuwen, welke van de Her ff enen voortkomen. V. "fo\Ademaal de beweging en het gevoel van de Zenu* }S^* wen, en. de groey, en het leven van de bloedvaten , en die alle van de herjfenen en hel hart door zekere invloed en beweging gefchieden, en "er geen deel in hel geheele lichaam bekent is, of daar worden zenuwen en bloedvaten in gevonden, zoo zullen wy, alvoorens we van de Herjfenen,, derzelver verlengde merg,en van het hart, {welke als gronden konnen worden aangemerkt, waar in de Zenuwen, Slagaderen en Aderen zyn geplant en uit voortkomen) van de Zenuwen en van de Blocd.vaicn handelen, met de. Zenuwen een begin maken.. Komen al de Zenuwen uit de herjfenen voort ? A> Daar zyn Zenuwenwelke onmiddelyk uit de heriTenen voortkomen, en daar zyn Zenuwen, die uit het MedultytSpinafiSy Ruggemerg haar begin nemen: maar alzoo het ruggemerg een verlenging van de heriTenen is, zoo is het zekerdat al de Zenuwen haar begin aan de heriTenen verf^huldigt zyn. . V. Hoe worden de Zenuwen gemeenelyk verdeelt ? r A> De Zenuwen worden verdeelt na de plaats, waar van daan, zy voortkomen, en na haar getal: en dus. wordenze genaamt Zenuwen, welke uit het bekkeneel komen, en deZe zyn tien paar;en Zenuwen,, welke tulTchen de wervelbeenderen uitkomen, en deze zyn dertig paar. V. Welk. is het eerfle. paar Zenuwen,. die uit het kekke* ffëel/ komen l: Ai. Het eerfte paar zyn de Kërvi Olfaclorii, Reukze- •• nu-  Jran de Zenuwen. 179 rrawen. Deze komen voort van de Bafis van de Geftreepte lichamen, en door de gaten van het Zeefbeen gaande , wordenze door het vlies, dat het Os Spongiofum of Sponsbeen bekleedt, verfpreidt. V. Welk is het tweede paar ? A. Het tweede paar Zenuwen, welke uit het bekkeneel komen, zyn de Nervi Optici, Gezigt Zenuwen: zy komen van de einden van de geftreepte lichamen, en van de Thalami Nervorum Opticorum , Gezigts Zenuw-kameren, welke laatfte zy meeft al omringen; vervolgens komen zy nader aan malkander, en vereenigen zich boven den Turkfchen Zadel.1, dan wordenze weer van malkander gefcheiden, en wanneer zy door de voorfte gaaten van het Wiggebeen in den bol van het oog ingaan, en den bol doorboren, als dan verfpreiden zy over het glasachtig vocht haare mergachtige vezels. V- Welk h het derde paar ? A. Het derde paar van de Zenuwen wordt Oculorum motores, Oogbewegers genaamt. Zy komen van yder zyde van den trechter uit het verlengde merg , en de kropflagaders leggen tulTchen beide: zy gaan van daar door de ruwe gaa« ten van het Wiggebeen, en geven een tak uit, die met den tak van het vyfde paar eene aanzienelyke vlegting maakt, en verfcheide takken uitzendt, welke de Gezicht-zenuw omringen , en zich door de rokken van het oog veripreiden; ook geven zy een'tak aan de opheffende, neerdrukkende, en kleine fchuinfche fpieren van het Oog. V. Welk is het vierde paar ? A. Het vierde paar Zenuwen, die uit het bekkeneel voortfpruiten, zyn de Nervi Pathetici, Lydende Zenuwen: zy komen van achter de ballen uit de kleine mergachtige koord, en gaan langs de zyden van het Medulla Öblongata, Ver- Z z lengde  1 &o Fan de Zenuwen, lengde Merg heen, en onder het harde herJTenvlies heen loo pende, gaanze door de ruwe gaten van het wiggebeen uit f reidt 0VCraI d°°r ^ Sr°°te fchuinfdie °°Sfpier ver! V. Welk is het vyfde paar? A. Het vyfde paar van deze Zenuwen komt van het voorfte van het nngachtig uitfteekzel : dit paar, het welk het grootlte is van de Zenuwen, die onmiddelyk uit de herlTe nenvoortkomen, geeft aan het harde herffenvlies groote takken of zenuwen, en yder van deze zenuwen wordt in drie takken verdeelt. V Welk zyn deze drie takken ? A De eerfte tak is klein, en gaat nade klieren der oogen* pok loopt hy door de wenkbraauwen, en door de fpieren van den neus, en van het voorhoofd. De tweede tak zend zyne fpranken uit na het aangezigt, het gehemelte, tandvleefch en tanden, en met dezen tak wordt een fprank van een tak van het zesde paar voor dq tuffchenribbige zenuwen, en nog een ander tak van het zevende paar voor dkoord van het trommelvlies uitgezonden: de derde tak loopt door het wiggebeen na de onderfte kaak, en de naby gele gen fpieren, als daar zyn de kaauw- de üaap- en de gemee ne fpieren van de wangen en van de lippen: daarenboven worden van het vyfde paar eenige takken of fpranken lan-s de zyden van de tong verfpreidt, en aan de ipieren van de tong en van het tongbeen mede gedeelr. V. Wètk is het zesde paar ? ; A. Het zesde paar Zenuwen komt van de zyden van het nngachtig uitfteekzel: deze Zenuw is niet groot, en gaat recht door het ongelyke gat heen, en wordt door de aftrek .kende fpier van het oog verfpreidt: alvorens zy in de oogs- hoïïigheid  Van de Zenuwen. 181 holligheid komt, laatze een tak achter, die alleen den oorfpronk van de tuflchenribbige zenuw maakt: zoo dra zy builen het bekkeneel komt, maaktze met een tak van het laafte paar, en met de eerfte en tweede van de wervelbeenderen van den hals, de Plexus Cervicalis, Neksvlechting: wat lager vereenigtze met een fprankje van een tak van het laafte paar, en van het eerfte paar van den hals: neerdalende over de Scalenus, ongelyke halsbuigende fpier, en onder het achtfte paar ontfangtze een tak van yder wervelbeens zenuw : by het fleutelbeen wordtze in twee takken verdeelt, waarvan de een boven, en de ander onder de oxelader heen gaat; dan worden deze takken terftont wederom by malkander gevoegt, en maken met het eerfte paar van den rug een Plexus, Vlechting: vervolgens gaatze langs de holligheid van de borft neer onder het ribbenvlies langs de wervelbeenderen, en dus voortgaande ontfangtze een tak van yder paar van de Zenuwen van den rug, en wordt dus hoe langer hoe verder uitgefpreidt. Als deze Zenuw uit de borft gaat, wordt ze in* verfcheide takken verdeelt; waarvan de drie bovenfte in de rechterzyde de Levervlechting maken : deze vlechting geeft zenuwen aan het darmnet, het klierbedde, de milt, lever, darmen, het darmfeheil, het onderfte van de maag, en aan de nieren: daarenboven maken haare takken de Plexus Mejentericus, Darmfcheils vlechting: de onderfte takken, als ze over de wervelen der lendenen gaan, ontfangen een tak van het eerfte paar zenuwen van de lendenen; derzelver fpranken vereenigen met de bovenfte, die na de darmen gaan: v§rvolgens dalenze in het bekken, en maken boven den rechten darm eene vlechting, aan welke zy, als mede aan de blaas, zenuwen geven ; welke zenuwen in de mans aan de zaadgaxen en yoorftanders, en in de Vrcuwen aan de Lyf- Z, i moeder  JÖ2 Van de Zenuwen. moeder en derzelver fcheede worden mede gedeelt: V. Welk is het zevende paar van deze Zenuwen) A. Het zevende paar zyn de Gehoor Zenuwen: zy men van het achterfte van het ringachtig uitfteekzel, en gaan in het binnenfte uitftek van het fteenbeen: zy verdeden zich in twee takken , waarvan de een zacht is, en door den doolhof, het flakkenhuisje, en de vliezen, die de holligheden van de ooren bekleeden, wordt verfpreidt. De andere tak, die zoo zagt niet is, gaat uit het oor door het gat van het mam- en het priemswyze uitfteekzel, en verdeelt zich in twee fpranken: een van deze fpranken wordt door den neus, ooren, lippen, wangen, en het uitterlyke oor verfpreidt; en de andere gaat na de fpieren van de tong en van het tongbeen , en geeft aan het achtfte paar Zenuwen een kleinen tak. V. Welk is het achtjle paar ? A. Het achtfte paar van deze Zenuwen wordt Par Ta* gum , Dwalend paar genaamt: dit paar komt achter het nngswyze uitfteekzel van de zyden van het verlengde merg: de Zenuwen van dit paar gaan door het gat, daar de zydehngfche boezems zich in de kropaderen ontlaften : als dit paar uit het bekkeneel komt, zendt het terftondt een tak na het ftrottenhoofd : van daar loopt deze tak langs den hals over de tuflchenribbige Zenuwen, en daalt aan de zyden van de binnenfte kropflagader neder : by de oxelader geeft hy fpranken, Nervi Recurrentes genaamt, waarvan de rechter de oxelader, en de linker de groote flagader omvat: deze fpranken loopen aan beide zyden langs de luchtpyp na het ftrottenhoofd na boven , alwaar zy in de vliezen van de luchtpyp, en in de fpieren van het ftrottenhoofd verfpreidt worden. Als dit paar Zenuwen in de holligheid van de borft  Van de Zenuw en* rSj gekomen is , geeft het twee takken uit, welke met de takken van de twee tuffchenribbige Zenuwen , even boven het hart, tuffchen de luchtpyp en de groote flagader de Plexus Cardiacus, Hartsvlecht, maken ,. welke zeer veel kleine fpranken .aan het Pcricardium, Hartszakie en bet Cor , Hart, geeft , waarvan 'er ook zeer veel langs de Aorta. of. Groote Slagader na de linker holligheid gaan: nog geeft die paar Zenuwen- verfcheide takken aan de long;, zy worden langs den flókdarm gaande boven de maag heen verfpreidt „ en zenden, eenige fpranken na de holle zyde van de lever. V. Wanneer dit achtfte paar Zenuwen wordt gequeft, is zulk eene quetzing van eenige aangelegentheid) A. De wonden van dit achtfte paar Zenuwen zyn niet alleen gevaarlyk., maar moeten volkomen doodelyk wórdenaangemerkt. V. Waarom zyn de wonden van dit achtfte paar Zenuwen volkomen doodelyk ? A. Omdat de Zenuwen van dit achtfte paar de Nervi Gardiaci, Zenuwen van het hart, maken: deze Zenuwen nu gewondt of afgefrieden zynde, moet de functie van het hart geheel ophouden,. en- de Lyder fterven. V. Maar zoo deze Zenuwen niet afgefnedeny maaralleen* lykgequejl zyn: hoe moeten dan de wonden van^dit paar Zenuwen worden, aangemerkt ? A. Zy moeten, volkomen doodelyk worden geoordeeld, zoo om de toevallen,. als om de onmogelykheid. om geneesmiddelen ter genezing aantewenden. . V. Hoe. 077i de toevallen ? A. Omdat, ais deze. Zenuwen, gequeft zyn, ai is derzelver quetzing niet. heel zwaar ,."'er. niet< alleen oaftAffSli zwéaÊ  ï 84. Pan de Zsnuweal zwaare ftuiptrekkingen in het hart, maar ook in alle deelerT met welke deze Zenuwen gemeenfohap hebben, waardoor het leven haaft wordt uitgebluft. K Hoe wegens de onmogelykheid om dezelve te genezen i daar immers zeer dikwils Zenuwen gequeft zynde worden herjtelt ? A. Omdat, al wierden zy gequeft ter plaatze, daarïyaleruitterlykft gelegen zyn, namentlyk in de zyden van den hals, want daar loopen haare ftammen door, men echter geene hulpmiddelen met voordeel zou konnen aanwenden, want de hevigheid en de uitgebreidheid van de ftuiptrekkingen zul. len den Lyder van het leven bcrooven, eer dat de gewoone plaatsmiddelen van eenig nut zouden konnen zyn: en wat de aifnyding en het branden aangaat, om het gebruik van deze Zenuwen te vernietigen en de ftuiptrekkingen te doen ophouden, die konnen hier geen plaats hebben: want met het wegnemen van de beweging en het gevoel van die deelen , moet buiten alle tegenipraak te gelyk het leven van den .Lyder worden weggenomen. V Welk is het negende paar Zenuwen, het welk uit het Bekkeneel komt • A. Dit negende paar Zenuwen komt zydewaarts van het olyfachtig uitfteekzel van het Medulla Ohlongata, Verlangde Merg, en verdeelt zich in de zelfstandigheid en bovenfte tepeltjes van de tong. V. Welk is het tiende, of laafte paar van deze Zei duwen? A. Het laafte paar van deze Zenuwen loopt door' het groote gat van het achterhoofdsbeen na de fpieren van den hals, des achterhoofds, en derzelver bekleedzelen, enwordfi door de Puiniche fpieren van het hoofd verlpreidu Pm  ■Fan de Zenuwen'. ,'185» LVIIÏ. HOOFDDEEL. P'att de Zenuwen, welke tuffchen de Wervelbeen* dóren uitkomen. F. \%,JElk zyn de Zenuwen , die uit bet ruggemerg V V voortkomen ? A. Al de Zenuwen, die uit het ruggemerg voortkomen, Worden door liet dunne herficnvTies in twee lagen verdeelt, welke boven malkander zyn geplaaft, en zoo dra de Zenuwen tulTchen de wervelbeenderen uitkomen , zendenze aart malkander een tak, en maken een Ganglion, Knoop. Deze Zenuwen nu zyn dertig paar, namentlyk zeven van den hals, twaalf van den rug, vyf van de lendenen, en zes van het heiligbeen; al deze Zenuwen komen door de gaten varï de lichamen der wervelen. F. Welk is bet eerjle paar Zenuwen van den bals? A. Het eerfte paar Zenuwen van den hals voegt zich by een tak van het tiende paar Zenuwen, die uit het bekkeneel voortkomen, en na de Plexus Cervicalis, Halsvlechting gaat: deze tak geeft een anderen tak onder deze vlechting aan het tuflehenribbige paar; eer dit eerfte paar Zenuwen zich by den gemelden tak van het tiende paar voegt, wordt het door de Ipieren van het hoofd en van den hals verfpreidt. F. Welk is het tweede paar Zenuwen van den bals) A. Het tweede paar van deze Zenuwen is, het welk niet alleen Zenuwen aan het hoofd en aan den hals, maar ook aan het uitterlyke oor, en aan de huit van het aangezigt mededeelt. F. Welk is het derde paar? Aa A.  lSf5 Van de Zenuwen. A. Het zyn die Zenuwen, welke eenige takken aan den hals en aan het hoofd mededeeien: voorts gaat dit paar, met een tak van het vierde paar vereenigt zynde, recht door de holte van de borft, en wordt door het middenrift verfpreidt, en krygt aldaar den naam van Nervus Diaphragmaticus, Middenrifs Zenuw; V. W'elk is betvierde, vyfde, zesde en zevende paar van deze Zetmwen ? A. Zy zyn die Zenuwen , welke eenige takken aan de Ipieren van den hals en van het hoofd geven , en welker grootfte takken met een tak van het eerfte paar van den rug na den arm gaan: als dan worden zy alle vereenigt, en verdeden zich terftont in vyf takken : de eerfte en binnenfte gaat na de huit van het binnenfte en voorfte van den arm: de tweede gaat neer langs het binnenfte uitfteekzel van het fchouwderbeen door de buigers van de vingeren, en verdeelt zich in den palm van de hand' in vyf fpranken, waarvan na yder zyde van den kleinften of ringvinger één gaat, en de vyfde fprank loopt na de buitenzyde van den middenften vinger : de derde tak loopt langs de flagader tulTchen de doorborende en doorgeboorde fpier, en verdeelt zich mede in vyf fpranken, van welke na yder zyde van den duim en voorften vinger één gaat, en de vyfde loopt na de binnen zyde van den middenften vinger : de vierde tak gaat onder de tweehoofdige fpier na de buitenzyde van den arm en na den rug van de hand, om door de vingers, als de voorgaande, verfpreidt te worden: en de vyfde of de laafte tak gaat na dï fpieren van den binnen arm , en wordt door den zeiven verfpreidt. F. Welk zyn de twaalf paar Zenuwen van den rug ? A, Zy zyn die Zenuwen, welke zich tot het voorfte van den  Van dc Zenuwen. 387 de borft uitftrekken, en aan de naby gelegen fpieren takken geven: alle lopenze langs de groef aan de onderzyde van yder rib, en geven ook Zenuwen aan de fpieren, die op de ribben en op de wervelen leggen: het eerfte paar van deze Zenuwen geeft daarenboven een tak aan den arm, en liet laafte paar wordt door de fpieren van den onderbuik verfpreidt. V. Welk zyn de vyf paar Zenuwen van de lendenen? A. Het zyn die Zenuwen, welke door de fpieren van den onderbuik, de liezen, de roede, en de deelen, die in het bekken zyn beflooten, worden verfpreidt. V. Wat moet men nog aangaande dit vyf paar Zenuwen van de lendenen aanmerken? A. Dat het derde en vierde paar te zamen den Nervus Anterlor Femoris, Voorfte Dyë Zenuw maakt, welke door het voorfte van de Dyë wordt verfpreidt, en een rak door het gat van het heupebeen zendt, welke aan de driehoofdige fpier wordt medegedeelt: en eindelyk , dat het laafte paar der lendenen met een tak van het vierde paar na de dyë gaat. V. Welk zyn de zes paar Zenuwen van het heiligbeen) A. Zy zyn die Zenuwen, welke uit de achterfte gaten van het heiligbeen voortkomen: uitgenomen het laafte paar, het welk tulTchen het einde van het heilig- en van het ftaartbeen komt. Het eerfte paar van deze Zennwen geeft eenige takken aan de deelen in het bekken: derzelver grootfte takken en een tak van het vierde paar der lendenen maken de Nervus Sciaticus, Heupzenuw ; deze is de grootfte van het geheele lichaam : als de heupzenuw tulTchen de fmalle, achterfte, en de halfvliezige fpier gaat, geeftze een tak aan de huit j en alze onder de kniefchyf komt, wordtze in twee Aa 2 tak:  ISS Van de Zenuwen.. takken verdeelt , waarvan een langs het kuitbeen na bet bovenfte van den voet gaat, en aan beide zyden van yder teen een fprank geeft: de andere gaat onder de tweelingen, langs den binnen enkel, en wordt op dezelve wys door de teenen verfpreidt. • V. Wat moet men, aangaande de Zenuwen , zoo die uit het bekkencel, als die tuffchen de wervelbeenderen komen, aanmerken ? ' A. Dat zy gemeenelyk door het geheele lichaam van ëen flagader zyn verzelt : dat door haar'vliezen en merchachtige vezelen bloedvaatjes loopen, zoo als men duidelyk in de Zenuwvezelen van het oogs netvlies kan zien; en dat, als een Zenuw een tak uitzendt, of een tak van een andere Zenuw ontfangt, of als twee Zenuwen zich samenvoegen, 'er dan gemeenlyk een Plexus, Vlechting is, g-jyk op veele plaatzen van het lichaam, en ook aan het begin van alle Zenuwen van liet ruggemerg klaar te zien is. V. Welk is het werk der Zenuwen ? A. Het werk van de Zenuwen is het gevoel en alle bewegingen , die ooit van het lichaam voortkomen, te veroorzaken: en het is niet onwaarfchynelyk, dat yder Zenuwvezel met een byzonder deel der heriTenen aan het een eind, en aan het ander eind met een byzonder deel van het lichaamovereenkomt , opdat de Zenuwen dus werktuigen mogteo zyn, waardoor de Z'el zou konnen weeten, wanneer, en op wat wyze eenig deel van het lichaam aangedaan is. JL I jSls*  Van de Slagaderen. 180- LIX. HOOFDDEEL, Van de Slagaderen en wel voomamelyk van de groote Slagader. V. \KT^t zyn Slagaders? A. V V Slagaders zyn kegelswyze kanalen , welke het bloed van het hart na alle deelen van het lichaam brengen : zy beftaan uit vier rokken, de eerfte en tweede zyn een zamenweefzel van vezelen, fyne bloedvaatjes en zenuwen : de derde is gemaakt uit fterke bochtige vezelen, van welke min of meer lagen zyn, na dat de Slagader groot of klein is, én de vierde is een fyn, vaft, doorfchynend en zenuwachtig vlies. V. ÏVaar toe dienen deze vier rokken ? A. De eerfte en de tweede rok dienen om- de andere rokken te voeden: de derde rok, wiens vezels een zeer fterke veerkragt hebben , dient om de Slagaders met zekere kragt toetetrekken , als de kragt, waarmede zy opgefpannen worden , ophoudt: indien dit vlies of deze rok niet vaft en fterk was, als dan zouden rn de uitzetting van de Slagader de buitenfte rokken als mede de binnenfte rok lichtelyk van een fcheiden: de vierde rok is heel dun, en dient tot onderfteuning van de drie andere rokken en om. het bloedt te behouden. V. Waaruit ontjlaat de Pols of 'klopping der Slagaderen) A. Als de linker holligheid van het hart zich toetrekt, en het bloedt in de groote Slagader uitperft, dan wordfi het bloedt niet alleenlyk na de eindens voortgedreven y maa? de holligheid van de Slagader wordt ook wyder, omdat de zyden van de Slagader overal worden geperft,. en door Aa i d>  ipo Van de Slagaderen, deze perzing eenigzints konnen uitzetten: als nu de linker holligheid van het hart ophoudt toetetrekken , dan houdt de perzing op, en de bochtige vezelen van de Slagader keeren weer door haare natuurlyke toetrekkende kragt tot haar vorigen ftaat, en trekken de Slagader toe, tot datze door de toetrekking van de linker holligheid van het hart, en de uitperzing van liet bloedt in de groote Slagader wederom wordt opgefpannen : door deze opfpanning en toetrekking wordt de Pols of klopping der Slagaderen te weeg gebragt : en dus zyn'er twee oorzaken, welke by beurten werkende het bloedt in een gedurigen loop houden, namentlyk het hart, en de vezels der Slagaderen. V. Welk is de Aorta, Groote opgaande Slagader: A. De groote Slagader is dat groote Bloedvat, het welk uit de linker holligheid van het hart komt, zy is de Bafis van alle Slagaderen, en brengt als een ftam door haare groote en kleine takken het bloed tot alle deelen van het lichaam. V. Hoe wordt de groote Slagader verdeelt ? A. Zy wordt verdeelt in een opgaande, en in een nedergaande Slagader. V. Geef eens een nader befehry ving van de opgaande groote Slagader ? A. De groote Slagader'uit de linker holligheid van het hart opgeklommen zynde maakt eene kromte, en ontrent het vierde wervelbeen van den rug een boog na de linker zyde, waaruit drie groote takken voortkomen, namentlyk twee aan de linker, en één aan de rechter zyde: behalven deze drie takken zendt de Aorta, Groote Slagader , in zyn begin by de halvemaanswyze klapvliezen twee takken, Kroon Slagaders genaamt, en deze Arteria Coronaria, Kroon Slagaders , ftrekken haare fpranken over het geheele hart uit. s  Van de Slagaderen. ipl • V. Wat doen de drie takken, welke uit den gemelden boog van de groote opgaande Slagader fpruiten? A. Deze drie Lakken maken de Arteria Subclavia, Onderfleutelbeens Slagaders, en de Arteria Carotides, Krop Slagaders: namentlyk de eerfte tak verdeelt zich een vinger breed van zyn1 oorfpronk in de rechter krop- en in de onderfleutelbeenigeSlagaderen, de tweede is de linker Krop Slagader, en de derde maakt de linker onderfleutelbeens Slagader, V. Wat moet men aangaande de Carotides, Krop Slagaderen aanmerken ? A. Dat ze in haar begin recht op aan de zyden van den flokdarm en van de luchtpyp tot aan het ftrottenhoofd, zonder takken van zich te geven, opklimmen: en dat ze als dan eerft in Carotides Intcrnce en Exterme, Binnenfte en Buitenfte Krop Slagaders worden verdeelt. V, Hoe worden de takken en fpranken van -de Carotides Internse, inwendige Krop Slagaderen, verfpreidt ? A. Zy gaan van beide zyden met een bogt nevens den turkfehen zadel in de herflenen, en buigen zich om de achterfte vlakke uitfteekzels van vooren na achteren toe, en vervolgens van achteren wederom na vooren: dan dalenze nederwaarts , en keeren weder na boven, makende een bogt van een S, hier van daan gaan aan beide zyden eenige fpranken in het harde hertenvlies, en door het ongelyke gat gaande worden "derzelver fpranken in de Ipieren, het vet en de bekleedzelen der oogen ingeplant. V. Hebben de inwendige Krop Slagaders nog andere takken ? A. Behalven de opgetelde nog vier, op yder zyde twee: de eerfte loopen te zamen in het midden van de voorfte vlakke  jpr» Tan de Slagaderen. ke uitfteekzels, en langs de hanekam opwaarts overliet weerachtig lichaam na het voorfte gedeelte der heriTenen : de laafte fpreiden zich uit over het middenfte en achterfte gedeelte van de heriTenen, en helpen met de inwendige Krop Slagader de Plexus Choroides, Netwyze Vlechting zamenfteüen. V. Is 'er iets aangaande de inwendige Krop Slagaderen, alsze in de herjfenen komen, aantemerken > J. Ja, namentlyk, dat zoo ras zy in de heriTenen komen, zy haar buitenftcn rok afleggen. V. Hoe worden de takken van de Carotides Externe, Uitwendige Krop Slagaderen aan verfcheide deelen medegedeeld. J. De buitenfte Krop Slagaders hebben vyf takken: de eerfte gaat in de fpieren van het ftrottenhoofd, en loopt vervolgens in den flokdarm en in de borftklier: de tweede gaat over het tongbeen onder de tongbeens fpieren, en geeft aldaar twee fpranken; de kleinfte gaat na de fpieren van het ftrottenhoofd, en eenige fpieren van het tongebeen , als mede na de klieren onder de tong; de groote gaat in de tong zelfs, en- in deszelfs riemtje: de derde gaat door de tweebuikige fpier, en loopt na de oorklieren en na de fpieren van de Lel: dan verdeelt hy zich aan de onderkaak, en loopt aan de binnenfte zyde na de fpieren van de tong en het tongebeen, en aan de buitenfte zyde verfpreidt hy zich tulTchen de kaakfpier tot aan den hoek der lippen, en geeft eenige fpranken aan de naby gelegen fpieren , en de uiterlyke bekleedzelen: aan den hoek der lippen wordt hy wederom in twee fpranken verdeelt, waar van de onderfte langs de onderfte lip en deszelfs huit gaat, en de bovenfte loopt op dezelve wys na de bovenfte lm , beide loopen ze langs de vleugels van den neus na  Yan de Slagaderen. ipj fia boven: de vierde tak zendt een fprank in de oorklieren, in den buitenften kraakbeenigen gehoorgang, en in de tweebuikige fpier; eenige andere fpranken worden in het flok* darmshoofd en de hoofdbuigers fpieren ingeplant, vervolgens voortgaande geeft hy nog meer fpranken ; een van dezelve loopt na de fpieren van het wiggebeen, en door het wiggebeen gaande loopt hy na het harde herffenvlies; een ander fprank loopt na de tanden en de kinfpier; nog een fprank loopt langs 4 de kaauwfpieren onder de oorklieren na de flaapfpier, en verdeelt zich boven het jukwyze uitfteekzel in twee takken, waar van de voorfte na den top des hoofds gaat, en met een fprank ,van den vyfden tak vereenigende zendt hy eenige kleinder vaten naar de fpieren van het voorhoofd, en na de ronde fpieren , welke de oogleden fluiten: de achterfte tak verfpreidt zich door de lellen van de ooren, en loopt vervolgens tot boven aan den top des hoofds, en vereenigt zich mede met den vyfden of den laaften tak: de vyfde tak is in het achterhoofd geplaaft, en klimt fchuins over de inwendige hals flagader, voorts verfpreidt hy zyne fpranken in het achterfte deel van de tweebuikige fpieren, en inde fpieren, weike het hoofd buigen, en loopt in den kraakbeenigen gehoorgang onder het trommelvlies weg, terwyl één zyner fpranken zich in den binnenften gehoorgang verfpreidt: het overige gedeelte van dezen tak loopt met eenige fpranken van den vierden tak naden top des hoofds, en verfpreidt zich met dezelven, zoo als wy hebben gezegt. V. Welk zyn de Arterise Subclavia?, Onderjleuteïbeens Slagaders ? A. zy zyn die flagaders, welke aan yder zyde de middenfchots- de mam- en de wervelbeens Slagaders uitzenden: pj gaan onder het fleutelbeen heen, en geven aan de borft, B b klier,  jpj Van de Slagaderen. klier, aan het ftrottenhoofd , en het hertenzakje eenige fpranken. De takken, welke van de onderfleutelbeens Slagaderen in het middenfchot en in het middennft zich verfpreiden, worden Arteria Mediaflina, en Biaphragmatica Superiores, Opperfte Middenfchots, en Middennfts Slagaders genaamt. V. Dewyl de eene Slagader van de andere zyn oorfpronk heeft, en de eene maar een vervolg is van de andere, zeg my eens welke Slagaders komen uit de onderfleutelbeens Slagaderen voort ? A. De Arterite Cervicales, de Intercoflales Superiores, de Mammaria, en de Axillares de Neks Boven TulTchenribbige-, Mams, en de Oxels Slagaders. V. Welk zyn de Arteriae Cervicales, of Vertebrales, Neks Slagaders? A. Zy zyn twee Slagaders, welke aan wederzyden door de openingen van de zydfche uitfteekzels der hals wervelbeenderen opwaarts gaan: zy buigen zich over den Atlas van achteren na vooren door het groote gat van het achterhoofdsbeen , en door het harde herffenvlies onder het Medulla Oblongata, Verlengde Merg, alwaar zy zich vereenigen, en een tak uitmaken, die terftont eenige fpranken in het ruggemerg, en in de herlfens zendt. Deze tak gaat vervolgens by de ringwyze uitpuyling opwaarts na den turkfchen zadel, aldaar worden twee fpruiten van den zeiven met de takjes van de inwendige Krop Slagader in de gedaante van een vierhoek door Anaflomofis, Inmonding, vereenigt: de overige fpranken loopen na het achterfte deel der heriTenen: dezelve tak heeft nog twee fpranken, die gaan na de hersfenkameren, en maken met de achterfte takken van de inwendige Krop Slagaderen de Netwyze vlechting.  fyin de Slagaderen. i^f V. Welk zyn de Arteriae Intereoftales Superiores, Boven ^ujjchenribbige Slagaders ? A. Het zyn die takken van de onderfleutelbeens Slagaderen, die in hun begin eenige takken aan de lange en ongelyke halsfpier geven, en zich vervolgens verfpreiden door de tttlTchenribbige fpieren, het borllvltes, en bet ruggemerg. V. Welk zyn de Arteriac Mammarise Interna, Inwendige Mams Slagaders ? A. Het zyn zulke takken van de onderfleutelbeens Slagaderen, welke onder het borftbeen langs het kraakbeen der ribben op beidezyden nederwaarts loopen, en aan de tufTchenribbige fpieren, en het borftbeen fpranken mededeelen; een tak van deze Slagaderen loopt tuffchen de derde en de vierde rib door de tufTchenribbige fpieren na de borften, en een an~ dere tak loopt door het middenrif by de rechte fpier van den buik na de bovenbuiks Slagader. I. Welk zyn de Arteriae Axillares, Oxels Slagaders) A. Zy zyn takken van de onderfleutelbeens Slagader, die alsze de Scalenus, Ongelyke Halfbuygende fpier, doorboort hebben , eenige fpranken aan de naaft bygelegen fpieren geven : zy zenden uit zich de bovenfte en onderfte borft Slagader, de fchouwderblads Slagader, als mede een tak, welke onder het hoofd van het fchouwderbeen heen gaat, in de Muf€ulus Longus en Brevls, Lang- en Korte Spier van den Arm; de tronk van de Oxels Slagader gaat binnen langs den arm heen, en geeft aan de fpieren van het fchouwderbeen takken: boven den elleboog zendtze een tak uit, welke over het binnenfte uitfteekzel van het fchouwderbeen wordt verfpreidt. Aan den bogt van den elleboog verdeelt zich de tronk in een buitenften en een binnenften tak : de, buitenfte Bb 2 loopt  j ^5 Van de Slagaderen. loopt langs het fpeekbeen, en zendt een tak uit na de achteromkeerende fpier, en gaat voorts op na de binnenfte armfpier: in zyn verderen loop beneden aan de voorhand geeft hy takken aan de lange en ronde fpier, als mede aan de buigeren van de hand, en aan die van den duim, en van de vingers: aan de hand gekomen zynde, gaat hy onder de pees van den duimsbuiger, en geeft fpranken aan het buitenfte van de hand; en onder de peezen der fpieren heen gaande loopen deszelfs fpranken aan weerzyden langs den duim en de voorfte vingers. De binnenfte tak gaat langs het ellebeen, en wordt op dezelve wyze aan weerszyden van de vingeren medegedeelt. ,7^7 V. Wat moet men aangaande de wonden van deze Slagaderen aanmerken) A. Dat de wonden der Slagaderen van de uitwendige deelen, welke met de naaide konnen worden onderichept, geneeslyk zyn, en derhalven konnen zulke wonden alleenlyk door zich zei ven, of door toeval doodlyk worden aangemerkt: maar indien groote Slagaders in de holligheden des lichaams gelegen, als mede Slagaders, die onmiddelyk uit de groote ftammen Voortkomen, of in dezelve zich planten, zoo als daar zyn de Carotides, Subelavia, Vertebrale*, en Mammar'ne, gewondt worden, als dan zyn zulke wonden volkomen doodelyk, want het zy derzelver buiten gevaat bloed in de holligheid nederftort, of dat het buiten het lichaam ontlai't , zoo zullen of de werktuigen van de borft door de ophooping van het bloed doodelyke belemmeringen in haare levendige bewegingen krygen, of het geheele lichaam zal van den toevloed van bloed berooft worden, waardoor de omloop van het bloed en dus het leven zal ophouden. LX  Van de Slagaderen. i $f LX. HOOFDDEEL. Van de neergaande groote Slagader. T- "XX? Elk is de groote neergaande Slagader, Aorta V V Defcendens genaamt ? A. Zy is de neergaande ftam van de groote Slagader, waar uit zeer veele Slagaders fpruiten. V. Welk zyn de voornaamfle Slagaders, welke uit dezen neergaandenJlam voortkomen) , 4. De neergaande groote Slagader zendt eerft de Arteria Bronchialis, Longepyps Slagader uit, welke alle de takken van de longepyp verzeld; en als ze langs de wervelbeenderen van de borft neergaat, zendze aan yder zyde de ArterLe Jntercojlales Inferiores, Onder Tuffchenribbige Slagaders , vervolgens geeftze aan liet middenrift de ^Arteria Vhrenica, Middenrifts Slagader, dewelke ook wel van de Maags-Slagader afftamt, en Arteria Diaphragmatica Infermr, Onderfte Middenrifcs Slagader genaamt wordt: beneden de Middenrifcs Slagaders volgen de ArterU Cceliaca, Maags Slagaders, welke ook Vafa Coronaria Ventriculi, Xroonvaten der Maag worden genaamt: deze Slagaders zyn de eerlte, welke de groote neerdalende Slagader uitzendt, zoo dra zy in den buik komt : uit den rechter ftam van de Maags Slagaderen zyn afkomstig de Gajlriea Dextra, Rechter Maags Slagader , gaande" na de reebterzyde van de Maag; de Epiploïca Dextra, Rechter Darmsnets Slagader • óeranereatiea, Klierbeddes Slagader, gaande na hetKlierbedde; de Duodèna, Twaalfvingeren Dafms Slagader- de Cyflic* Gemelhe, Galblaas Slagaders , en de HePafic A. Ja, de eerfte tak wordt de Arteria Suralis genaamt; deze loopt langs het kuitbeen door de doorborende fpier en' de gemeene groote teensbuiger fpier, als mede door den tusfchen band tuuchen het fcheen- en kuitbeen , vervolgens gaat hy naar den voorvoet, en geeft aan de naby leggende fpieren takjes. De tweede tak hiet Arteria Tibialis, Scheenbeens Slagader ; hy loopt langs het fcheenbeen tulTchen de doorboorende- en de achterfte fcheenfpier tot in de voetzool1 deze tak en de derde, die meeft van de fcheenbeens Slagader voortkomt, verfpreiden zich verder door de overige deelen C c van  202 Fan de Slagaderen. van de fcheen en van den voet tot aan de uiteindens der teenen. F. Wat moet men ontrent de Slagaders nog in aanmerking nemen ? A. Dat alle de Slagaders, welke uit de groote Slagader na boven en na beneden gaan, en aan de ingewanden en deelen worden mede gedeelt,. in yder ingewand en deel, eerze het ingewand of deel ingaan, hetwydfte zyn, en in dat ingewand of deel, daarze toe behooren, alle in hair fyne takjes eindigen, en als overdekt en omringt worden: waar ontrent verder is aantemerken, dat de takjes, die op een kleinen afftant van den tronk van de Slagader afgaan, haare fpranken weer in een tronk vereenigen, welkers takken met malkander en met andere, als te voren, gemeenfchap hebben ; hier door wordt het bloed , als 'er een kleine Slagader verftoptis, door de takken, welke met dezelve gemeenfchap hebben, na de deelen onder de plaats, daar de verflopping is, gebragt: ten anderen moet men in aanmerking nemen, dat het getal van de monden van de takken van eenige Slagaderen grooter is, als de tronk, daarze van daan komen. V. Hoe moet men aangaande de wonden van de Slagaderen^ welke uit de groote nederdalende Slagader voortkomen, oordeelen ?. . A. Dat al de wonden van de Slagaderen, welke digtby de ingewanden ingaan, als daar zyn de Arteria Hepatica, Qk flica, en meer andere, als mede van de Slagaderen, die in de deelen zelfs gaan , en dtgt aan de groote nedergaande Slagader zyn geplaaft, of zoo d;ep leggen , dat men de. zelve niet kan bereiken; en dus nog dooronderfcheppingmet de naaide , nog door andere hulpmiddelen konnen herfielt worden, volkomen en alleen doodelyk zyn.  Van de Aderen. 203 LXI. HOOFDDEEL. ' Van de Aderen, en wel voornamentlyk van de opgaande Holle Ader. V. zyn de Aders? A. V V Zy zyn een vervolg van de uiterfte hairfyne flagaderen na het hart te rug geboogen, die haar vaten te zamen vereenigen en als ze het hart naderen, eindelyk drie groote Aders maken , namentlyk de Vena Cava Adfcew dens , Opgaande Holle Ader, de Vena Cava Defcendens, Neergaande Holle Ader, en de Vena Portee, Poort-Ader. De rokken der Aderen zyn dezelve als die van de flagaderen, alleenlyk zyn ze dunder: zy hebben geen klopping, om dat het bloed in dezelve van een naauwer na een wyder ruimte gevoert wordt ; derzelver hair fyne uiteindens vereenigen met malkander gelyk die van de flagaderen, men vindt in de zelve op veele plaatzen enkelde en dubbelde klapvliezen, die den doorgang van het bloed gemakkelyk maken, en verhinderen, dat hetzelve niet weder te rug kan vloeijen. V. Welk is de groote Jlam, waar aan'de Aders gehegt zyn ? A. De Vena Cava, Holle Ader; zy is een zeer wyd bloedvat, het welk van al de Aderen bloed ontfangt; deze Ader verdeelt zich in twee ftammen en eindigt in de rechter holligheid van het hart : aan het begin van de rechter holligheid van het hart ontrent het achtfte wervelbeen van den rug maakt ze een verwyderde holligheid, waarin een halfmaansgewys klapvlies is geplaaft, het welk belet, dat de toevloed van bloed uit beide de ftammen malkander niet hinderlyk zouden zyn :' de holle ader legt niet gelyk de groote üagader op de werve- Cc 2 kn  204- ^an de Aderen. len van den ruggegraat, maar wordt tuffchen de Longen door hulp van het Mèdiaft'mum, Middenfchot, in 1t midden van de borft eenigzints opgehouden: vervolgens klimt de bovenfte tak tuffchen de longen over de borftklier tot in den hals, blyvende aan het middenfchot vaftgehegt. V. Welke Aders worden by die verdeeling van die twee Jlammen na bet hart gezonden ? A De Vena Coronaria Cordisr de Kroonaders van het hart: deze konnen niet worden gezien, ten zy dat het Pericardium, Hartzakje , geopent is: deze Aders omringen rontom de bafis van het hart even als een kroon, en verfpreiden haare fpranken tot aan de punt van het hart. V. Welke Aders ontlaften zich in de Vena Cava Defcendens, Bovenfte ftam van.de Holle Ader, y of bovenfte nedergaande Holle Ader ? A. De Vena, Azygos , Ongepaarde. Ader , en de Vena: Bronchialis, Longepyps Ader. V. Welk is de ongepaarde Ader ? A, Zy is die Ader,, welke komt achter uit den bovenften. ftam van de holader: zy loopt met een geboogen bogt van, tuffchen den vierden en vyfden wervel van. den rug. eenigzints na de reehterzyde , en klimt aldaar over den rechter tak van de luchtpyp: vervolgens daalt zy aan de reehterzyde van de Aorta,. Groote Slagader, langs den ruggegraat ^ en gaat midden door de peezen van het middenrift in den buik, .alwaar zy. gemeenlyk fpranken uitzendt, dewelke omtrent de uitmelkende Aders geheel verdwynen. Deze Ader ontfangt. het bloed,, dat tuffchen de tien onderfte ribben aan beide zyden door, de, onderfte tuffchenribbige Aders te] rug., vloeit. K* Welk is de Longepyps Ader? A*  Vin de Aderen. 2p c A.. Zy is die Ader, welke het bloed van de Longepyps Slagader weder te rug voert. V. Welke Aders zyn bet, die boven de Azygos, Ongepaarde Ader, de Holle Ader in tween ver deelen? A. Zyzyn de Vena. Subclavia, Onderfleutelbeens Aders: zy zyn twee aanzienlyke takken van de holle ader na beide de zyden ontrent de fleutelbeenderen verdeelt. V. Worden "er tuffchen de ongepaarde Ader en de Sleutel* èeensaders geen andere aders gevonden? A. Ja, de middenfchots en de bovenfte middenrifts Ader, dewelke tuffchen de long en over het hart na* het middenrift' voortgaat.. V. Welke Aders zyn het, welke zich in de Onderjleuteikeensaders ontlajlen? A. De binnenfte en buitenfte Kropader , de Nekadérs, de bovenfte Tuffchenribbige aders, de Mamaders, deSpieraders, de Schouwder bladsaders en de Oxeladers. a deMiltSjef000^1"' de Leverader> de Middenfteader en V. Welk is de Vena Cephalica, Hoofd Ader) A. De Hoofdader is de buitenfte tak van de oxelader zv loopt van de fchouwder van buiten tuffchen de bekleedz'elen en de fpieren over den arm, den elleboog en de hand tot in de vingers: boven aan den arm verdeelt zy een of meer fpranken in de huit, en in de driehoofdige fpier: by den el kbooggeeftze ook veele fpranken aan de huit, en de nabv gelegen fpieren: eindelyk fplitft zich de Hoofd Ader aan .den bui-  203 Van de Aderen. buitenften knok van hec opperarmbeen in twee takken: de binnenfte tak gaat fchuins onder de huit, en vereenigt zich by den bogt van den elleboog met een tak van de Leverader, en uit deze vereeniging heeft de Vena Mediana, Middenfteader, haar begin: de buitenfte tak loopt fchuins buitenwaarts langs het ellebeen na beneden, en geeft over al aan de huit en de fpieren fprankjes: deze tak wordt in de voorhand ontrent het fpeekbeen met een tak van de Leverader vereenigt, en deze vereenigde takken worden genaamt de Salvatella, Mikader: deze Ader loopt van tuffchen den oor-en den ringvinger buitenwaarts na boven over de hand. V. Welk is de Vena Bafilica, Leverader* A. De Leverader is de binnenfte tak van de Oxelader: zy verdeelt zich in twee takken en veele fpranken, welke boven onder den arm na de fpieren van den arm en van de borft gaan: de grootfte tak is de onderfte Borftader, deze zendt zyne fpranken tuffchen de ribben, die zich met de 1 uffchenribbige aders vereenigen : één van deze takken gaat na de fpieren, en de andere is onder de huit geplaaft, waar van daan de eerfte de diepe en de andere de buitenfte Leverader wordt genaamt: de diepe loopt langs het opperarmbeen nevens de Oxelflagader, en deszelfs zenuw loopt neerwaarts en verdeelt zich by de geleding van den elleboog in twee takken, deze takken loopen over malkander, en itrekken zicli uit door den voorhands ringband na den palm van de hand en de binnenfte deelen van de vingeren -, deelende in hunnen loop verfcheide fprankjes aan de byleggende fpieren meede: de buitenfte.loopt langs het fpeekbeen, en geeft aan den duim en aan den wysvinger twee takjes , maar aan den middeniten vinger één. ', , V Spruiten uit de gemelde twee takken, waarvan de eene^  Van de Aderen. 203 de Vena Bafilica Profunda, en de andere de Vena Bafilica Subcutanea, Diepe- en Buiten/Ie- of Onderhuits Leverader, is genaamt, nog andere takken. A. Ja, want de diepe Leverader maakt, na datze met een tak van de hoofd ader is vereenigt, een tak, de Vena Communis Profunda genaamt; deze diepe gemeene Ader zendt wederom drie takken uit; de eerite is zomtyts dubbeld, en loopt nevens het ellebeen en omvat de flagader, voorts geeft hy aan de naaft gelegen fpieren en van binnen aan de vingeren (pranken: de tweede is langs het fpeekbeen geplaaft, en loopt onder de fpier, welke den duim buigt, binnewaarts na den duim, den wysvinger en de naaft bygelege fpieren: de derde legt by den tuffchenband onder de fpieren , welke de vingers buigen, alwaar hy zich verdeelt, en te gelyk de byleggende flagader omvat. De Vena Subcutanea, Onderhuits Leverader is onder de huit van den arm geplaaft: zy verdeelt zich in een voorften en in een aehterften tak by de binnenfte knok van het opperarmbeen : de voorfte loopt fchuins over den bogt van den elleboog in den tak van de hoofd ader, en maken te zamen de Vena Mediana, Middenfte Ader: wat den achterfte tak aangaat, hy wordt mede in zyn begin dubbeld gevonden, en heeft dus twee fpranken; de grootfte gaat buitenwaarts langs het elkbeen na de voorhand, en geeft een fprank tot het maken van de Salvatella, Milt-Ader: na dat de overige fpranken zich over al in de huit hebben verfpreidt, wordenze op verfcheide plaatzen weder met malkander vereenigt : van den tak van de middenfte ader komt ook een aanzienelyke tak of fprank voort; deze gaat meeft regt na de voorhand, en wordt op veele plaatzen met de naby gelegen aderen vereenigt. V. Welk is de Vena Mediana, Middenfte Ader? Dd &  Ui® Fan de Aderen. A. Deze Ader is geplaaft tuffchen de fena Cephalica^ en Hepatica, Hoofd en Leverader: zy loopt fchuins in het midden van den arm nederwaarts, en verdeelt zich in twee aanzienelyke takken over het ellebeen, welke veel fpranken aldaar uitzenden: de binnenfte tak gaat tulTchen denwys-en den middenften vinger, en ftrekt zich ook wel na den ringr vinger uit, hy maakt gemeenlyk de Salvatella, Milt Ader: de buitenfte zend een fprank na de binnenfte deelen van de voorhand by den duim, er? gaat verder buitenwaarts tuffchen den duim en den wysvinger: deze tak wordt ook van zommige de Milt Ader genaamt. LXIL HOOFD DEE L* Van de Neergaande Holle Ader., V. T 7Ï 7Elk *s de Vena Cava Defèendens, NeergaanVV de Holle Ader? A. Zy is de onderfte ftam van de Vena Cavar Holle Ader, die van het hart na beneden, of liever van beneden na het hart gaat. V. Welke Aders zyn het, die zich in. de neergaande holle ader ontlaften ? A. De Middenrifts- Lever- Galdoosjes- Uitmelkende* Zaad- Heiligbeens- Onderbuiks- en Darmbeens Aders, en wanneer de neergaande holle ader den naam van Cruralis, Dyëbeens Ader, aanneemt, als dan wordt het bloed van de Spier- Knie- Heup- Kuit en Moeder-ader na de Dyëbeens Ader gevoert, en vervolgens in de neergaande holle ader ontlaft. V. Welk zyn de Vense Diaphragmaticss, of Phrenicae?. Middenrifti Aders? \ • A<  Van de Aderen. Hi1 A. Zy zyn die Aders, welke aan het begin of bafis van, de neergaande ader zich ontlaften; en welker fpranken zich in het Middenrift, Middenfchot en Hartszakje verfpreidcn. V. Welk zyn de Vena; Hepaticse, Lever aders? A. Wanneer de neergaande holle ader het middenrift doorboort, wordt ze wyder en maakt als een boezem aan de reehterzyde van den ruggraad, alwaar zy aan de Lever vaft is; aan deze verwydering zyn de Leveraders, beftaan» de gemeenelyk in drie groote, en veel kleine takjes, die zich met een oneindig getal fprankjes door de geheele Lever uitbreiden , en over al door inmonding met de uiteindens van de poort-ader vereenigen. V. Welk zynde Vena; Atrabilariae, o/Adipofa, Zwarte, Galdoosjes, of Pet-aders? A. Deze Aders zyn niet anders als de vaten, welke van de zoogenaamde zwarte galdoosjes met de Vena Emulgentes, Uitmelkende Aderen, gemeenfchap hebben : nochtans gebeurt het zomtyts, dat eenige van haare fpranken met de Aderen van het Middenrift vereenigen. V Welk zyn de Vense Emulgentes, Uitmelkende Aders ? A. Deze Aders zyn zomtyts in haar begin of oorfprong dubbeld, en zyn by het eerfte wervel van de lendenen op beide zyden van de holle ader geplaaft: digt by de nieren verdeelen ze zich in twee, drie, vier of vyf takken; derzelver fpranken, die zeer veel zyn, worden door de geheele fcelfsftandigheid van de nieren verfpreidt. V. Welk zyn de Venae Spermaticse, Zaad Aders) „■ A. Daar zyn twee Zaad Aders een rechter- en een linker; de rechter Zaad Ader ontlaft zich in den tronk der holle ader, en de linker in de uitmelkende ader : zy loopen fchuins neerwaarts, in de Mannen over het fchaambeen door Dd % ^enfle DarmbeensA Dezelve is een tak van de Darmbeens ader: zy klimt van den buik na den navel, voorder verdeelt zv zich in da fpieren^ den buik, in het buikvlies, en in de"huk. & ^. w de Vena PopHtaea , A De Koie-ader neemt haar begin uit de twee takken Dd 3 van  5^ Van de Aderen. van de Dyëbeens ader: zy loopt onder de huit in de knie, cn ftrekt tot aan den hiel uit: zy fprcidt niet alleen haare fpranken aan de omleggende fpieren, maar ook aan de MaU leoli of knokken van beide de voeten utt. V. Welk is de vierde tak van de Dyëbeens ader? A De Vena Suralis, Kuit Ader: zy is in de fpieren van de kuit verfpreidt, en zendt haare fpranken uit tot over den rug van den voet, alwaar men ze duidelyk onder de huit ziet lQgfn'welk is de vyfde of laafte tak, namentlyk de Vena Saphsena, Moeder Ader? A Deze Ader loopt aan de binnenfte zyde van den voet, nevens de groote zenuw tuffchen de fpieren en de bekleedzelen na de buitenfte knok nedewaarts; zy is een aanzienlyk vat en geeft meenigvuldige fpranken van zich aan de naait by gelegen deelen: zy gaat over den rug van denvoetnaalle de teenen» V Alvorens -wy tot deVena Port*, P oort-ader, overgaan, moetik noz vragen, of 'er niet een ader is, welke zich onmiddelyk in de linker holligheid van het hart ontlqft > wordt Vr zoo een ader gevonden) A Ta, namentlyk, de Vena Pulmonahs, Long Ader. Geef eens eene korte befchryving van deze Ader . A Deze Ader wierdt eertyts Arteria Venofa, Aderachtiee 'Slagader genaamt: zy is aan de linker Ventriculus oi olligheid van het hart vaft, en heeft aldaar een boezem als de groote Slagader ; aan deszelfs uiteindens zyn twee driepuntige klapvliezen: by het hart wordt ze intweetakken verdeelt- deze takken verfpreiden zich even als de takken van de Longflagader door de geheele long, en loopen over-de takken van de Luchtpyp, en blyven dezelve by tot aan  Van de Aderen, %f j deszelfs blaasjes: aan de andere zyde loopen de takjes van de Longsflagader op zoodanig een wyze , dat de Longpypjes tulfchen de Aders en Slagaders in het midden zyn geplaaft: eindelyk maken de uiteindens van de Aderen en Slagaderen , ter plaatze daar de Luchtpypjes in zuivere blaasjes eindigen, een zeer dun net, waarmede deze kleine blaasjes overtrokken worden. LXIIL HOOFDDEEL. Van de Poort-Ader. v' \A7EIke ^ h het 3 die Vena Portó > F°ort~ V V ader, wordt genaamt ? A. De Poort-ader is een byzondere ader: zy is in den buik geplaaft, en heeft geen f'alvula, Klapvliezen: in dezelve wordt het bloed van alle ingewanden, welke in den buik worden gevonden, toegevoert: zy heeft de gedaante van een omgekeerden boom, wiens wortels in de Lever zyn verfpreidt, en deszelfs ftam uit de Lever nederwaarts zendt waar aan eenige zytakken worden gevonden , maar wiens* mterfte ftam in een meenigte van takken en fpranken door het geheele Me/ent eriumr Darmfeheil, en de darmen wordt uitgezonden. V Gy hebt de wortels en de Bafis van de Poort-ader in en by de Lever en uit dezelve nederdalende met de zy takken en andere takken, die uit het uiterjle van den Jlam voortkomen, befchreven, wordt dan van de Bafis van de Poortader het bloed na het uiterjle van den Jlam en na de takken gevoert? A. Neen,, maar de takken in den darmfeheil, Vena Mei Jeraicd^  2u$ Van de Aderen. Ceraica, Darmfcheels aders genaamt, en in de darmenbreriS .gen het bloed uit deze ingewanden in den ftam, en zoo doen ook de zytakken : want de onderfte zytak , Tem Epiploica Dextra, Rechter Darmnets A der genaamt, brengt het bloed uit het net in den ftam; de rechter zytak,, welke iets hoger is, brengt het bloed van de rechter zyde van het net by de maag na den ftam, en wordt Vena Gaflro-Epiploica Dextra Rechter maags en Darmnets Ader genaamt: aan dezelve zyde boven de Rechtermaags ader, wordt de twaalf vingeren darms ader ingeplant, nemende haar oorfpronk van den gemelden darm , en wordt genaamt Vma Duodena; nog hoger is een tak, welke zich mede in den ftam digte by de Bafis van den ftam ontlaft, komende voort van de rechter zyde van de maag., en deze biet de Vena Gajlrica Dextra, Rechter Maags Ader: aan de linker zyde gaat een tak na de milt, Ramus Splenicus, of Lienaris, Milttak genaamt: tuffchen de maag en de milt zyn de Vafa Brevia, Korte Vaten, deze ontlaften door den milttak het bloed in de Poort-ader: aan.de onderfte zyden van den tak het naaft na de milt toe is een tak , die uit den miltstak fpruit, deze verfpreidt zich in de maag en in het net, en wordt Vena Epiploica Siniflra , Linker Darmnets Ader genaamt: uit den miltstak fpruiten twee takken , een na boven na de maag, en een na het net en de maag, de eerfte is de Vena Gafir'm Simjlra, Linker Maag Ader., en de andere is de Vena Gaftro-Epiploica Siniflra., Linker Maag en Darmnets Ader; deze twee Aders zyn het naaft aan de korte vaten en de linker Darmnets Ader geplaaft: in den Milttak digte by den ftam van de Poort-ader ontlaft zich de Vena Pancreatica, Klierbeddens Ader, nemende haar oorfpronk van de gemelde klier: tegen aan den ftam ; daar de  Van de Aderen. 21T de Milttak zich ontlaft, is de Vena Hcemorrhoidalis Interna, inwendige Speenader, geplaaft ; zy komt van den rechten darm: het bovenfte, dat de Bafis van de Poort-ader uitmaakt, ismeteen boezem voorzien, waaraan twee Galblaasaders zyn te zien, die van de Galblaas voortkomen. ; V. Op-wat manier maken al dc genoemde vaten een vat', namentlyk de Poort-ader , en op wat wyze gaatze in de Lever ? A. Al deze vaten maken een vat, namentlyk de Poortader, door de vereeniging van de vaten met malkander: by voorbeeld, de Darmfeheil aders, de inwendige Speenader,de rechter Darmnets ader vereenigen te zamen, en worden een tak, Ramus Meferaicus, Darmfeheil - tak genaamt: de Maagaders, de korte vaten, de linker Darmnets ader, de linker Maag ader, de linker Maag- en Darm en Nets ader, en de Klkrbeddens ader maken ook een tak, namentlyk den Ramus Splenicus, Milttak: deze tot een vat vereenigt zynde' makeneen kort dik vat, het welk de VenaPorta, Poort-ader is; in de Poort-ader nu ontlaften zich onmiddelyk de Galblaasaders, de n.chter Maag ader, en de twaalf vingeren Darmsader, na datze al tot een vat geworden is: dit vat nu, of de Poort-ader gaat in de Lever, ontrent in het midden van deszelfs oppervlakte tuffchen de verhevenheden, welke de ouden Pulai, Poorten hebben genaamt: als de Poort-ader in de Lever is ingegaan , wordt dezelve met een fterk vlies bekleedt; ontrent een hal ven duim in de Lever gekomn zynde, wordt ze tot een grooten boezem uitgebreidt, waaruit vyf groote en wyde takken fpruiten, welke zich in een onnoemlyk getal kleine takjes verdeden, en door het geheele lichaam van de Lever worden verfpreidt. r* Wordt het bloed uit den boezem na de vyf takken, E e vei*  -21 5 Van de Aderem welke uit dezelve fpruiten, gezonden, of ontfangt de boezem bet bloed uit üeze takken van de Lever ? A. Het bloed wordt uit den boezem na de takken, en 200 door het geheele lichaam van de Lever gezonden; zoo dat de Poort-ader, die het bloed uit zoo veele ingewanden door kleine takjes had verzamelt, hier ter plaatze het werk van een flagader verrigt, namentlyk het bloed uit den boezem door de vyf gemelde takken na de Lever te zenden. V. Zyn de wonden van de op- en nedergaande bolle ader, van de bolle- en van de ongepaarde ader7 als mede van de Poort ader doodelyk ? A. Ja, al deze wonden, als mede van alle de aderen, die onmiddelyk de groote ftammen maken, zyn zoo wel volkomentlyk doodelyk, als de wonden van de flagaderen; aamentlyk indien de aders zoo diep zyn geplaaft, dat het on* mogelyk is dezelve te drukken, te binden, te onderfcheppen of door eenige plaatsmiddelen te bereiken. V. Alvorens wy een einde van de Aderen maken: zeg my eens, welk is bet werk van de Poort-ader) A. De Poort-ader doet het werk zoo als wy gezegt hebben van een Ader en van een Slagader: als een Ader wordt het bloed van de deelen, welke in den buik leggen, door deszelfs ftam na den boezem gevoert, en als een flagader brengt Zy het bloed in de Lever: maar alzoo de poort-ader geen klapvliezen en geen klopping heeft, en dezelve opwaarts klimt, zoo is het, dat de omloop van het bloed in de Lever langzaam gefchiedt, waar uit het niet moeijelyk is te begrypen, dat het bloed door deze trager beweging aan verdikkinge onderhevig is , waar uit zwaare ziektens konnen ontftaan 9 zoo als verfcheide geleerde Mannen zeer wel hebben aangemerkt, LX1V.  Van de bovenfte holligheid of van het Hoofd. 219 LXIV. HOOFDDEEL. Van de bovenfte holligheid of van het Hoofd. V. T 7t JT hebben reets gefproken aangaande de geV V daante van het Hoofd, namentlyk dat het rond en aan de zyden een weinig plat is: ook hebben wy de beenderen van het Bekkeneel en al de beenderen, welke het geheele Hoofd uitmaken , en derzelver geleding befchouwt: daarenboven hebben wy de huit, de fpieren, de zenuwen, de Jlagaders , de aders en de klieren , welke aan en in het hoofd worden gevonden, vertoont: welke deelen moet men nog aangaande het hoofd aanmerken ? A. De buitenfte en binnenfte vliezen van het Bekkeneel, de groote en de kleine heriTenen, en alzoo het rugmerg van de heriTenen voortkomt, zou men gevoegelyk ook liet rugmerg als een aanhangzel van de heriTenen konnen nabeuren» V. Zyn ''er geen andere deelen buiten het Bekkeneel in het Hoofd geplaaft, dewelke ook onze aandagt verdienen ? A. Ja, want al de zintuigen hebben in het hoofd haren voornamen zetel; als namentlyk het gevoel, het gezigt, de reuk, de fmaak, het gehoor: wy meinen derhal ven, dat niet alleen de heriTenen, als zintuigen van het gevoel, maar ook de oogen, de neus, de mond, en de ooren, als werktuigen van het gezigt, van den reuk, van den fmaak, en van het gehoor, waardig zyn naauwkeurig befchouwt te worden. Ee % LXV:  Van de vliezen van hef Bekkeneel LXV. HOOFDDEEL. Van de vliezen, welke het Bekkeneel van buiten en van binnen bekleeden. y T TJElk is het vlies, het welk het Bekkeneel van V V huiten bekleedt ? A. Het Fericranium, Pan vlies. V. Is''er eenig onderfcheid tuffchen ^ Perieranium, Fanvlies , en het Periolleum, Beenvlies ? A. Daar zyn 'er die zeggen, dat het Bekkeneel met een Pan-'en met een beenvlies wordt bekleedt; en dan hebben zy het peesachtig uitfpanzer van de voor- en achterhoofd fpieren voor het Panvlies genomen; of het breede peesachtig uitfoanzel, Aponeurofis, met het Panvlies vermengt: en deze deelen moet men wel van den anderen onderlcheiden, ze» dat het Fericranium niets anders is als het gemeene Feriofleum, wordende alleenlyk Panvlies genaamt, om dat het van buiten de beenderen van de herflenpan of van het Bekkeneel bekleedt. . . V. Wat moet men aangaande bet Pericranium, Fanvlies aanmerken? . ■ A. Dat het even als het gemeene Ferwfleum, Beenvlieseen zeer duo zenuwachtig en' zeer gevoelig vlies is: dat hec door eenige vezelen, welke door de naden van de pan heen* gaan aan het harde heriTenvlies Dura Mater, wordt gehegt, en dat-het aders, flagaders, en zenuwen ontfangt;- nament-: lyk aders van de Jugulares Extern* , buitenfte Krópaders, Slagaders van de Carotides , Kropflagaders, en zenuwen van het vyfde paar der heriTenen* en van het tweede paar van den Neck,  ym de Hersenvliezen. £ % f ■ Vi Welk zyn de vliezen, welke het Bekkeneel van binnen bekkeden ? A. De vliezen, welke het Cranium van binnen bekleeden» worden Meninges genaamt: zy zyn twee; namentlyk, een dik, en een dun herllenvlies. V. Welk is het dikke Herjfenvlies, Dura Mater naamt) f\ Het 19 een rterk dik vlies, bekleedende de geheele holligheid van het bekkeneel, en omvat te gelyk al de bedienen: het kleeft zeer vaft aan de Bafis van het bekkeneel, en aan de naden door de vezelen en vaten, welke het na het Panvlies zendt: ook is het aan het dunne herlTenvlies en aan de herstenen door wederzydfche vaten vaft: daarenboven geeft het een rok aan alle zenuwen, welke van de heriTenen haar begin hebben, en zulks doet het ook aan het Medulla Spinalis, Rugmerg, en deszelfs zenuwen: het is rouw na het bek- rU f j maar ^lad na de herffenen; eindelyk moet men het dubbeld aanmerken, want zulks is gemakkelyk aan deszelfs binnen zyde te zien , maar zeer bezwaarlykaan de buiten zyde naait het bekkeneel. V. Heeft het dikke Herjfenvlies, Dura Mater,, ook Sinus, Boezems ojgroeven? A. Ja, want aan het dikke HerlTenvlies ontdekt men de' Sinus Longitudinalis T Langwerpige boezem : deze begint aan het looze gat in het bovenfte deel van den Hanekam, en toopt langs het bovenfte deel van de zeyffen ; en eindigt daar de zeyffen eindigt: hy legt recht onder den pylnaad,en wordt daarom ook Sinus Sagittalis, Pylwyze Boezem genaamt Daarenboven zyn 'er nog twee zydelingfche Boezems, Laterales genaamt: deze gaan door een krommen veg over de zyden van het achterhoofd* heen, en gaan met Ee i heK  Fan de HerJJenvliezèn, het achterfte paar zenuwen door een en hetzelve gat uit, en ontlaften zich in de binnenfte Kropaders : eindelyk is 'er nog een boezem; deze loopt door het breede eind van de zeyffen, en eindigt, daar de zydelingfche boezems met de langwerpige vereenigen. . F. Zyn dit al dc Boezems \ A. De vier gemelde Boezems zyn de voornaamfte: maar behalven deze zyn 'er nog zes andere. F. Welk zyn die ? A. (0 De Sinus Superiores, Bovenfte Boezems genaamt, zyn twee, zy komen van de achterfte uitftekken van den turkfchen zadel, en loopen langs de bovenzyde van het binnenfte uitfteekzel van het fteenbeen, en nedergaande eindigen zy in de zydelingfche groeven. (2) De Sinus Inferiores, Onderfte Boezems, deze zyn ook twee, zy komen van dezelve plaats als de bovenfte, en loopen over de vereeniging van liet fteenbeen met het achterhoofds been, en eindigen in de zydelingfche groeven, daarze uit het bekkeneel gaan. (3) De vyfde groef is, die over het derde voortbrengzel, of voortgang van het dikke herlTenvlies loopt: dezelve verdeelt zich in twee takken, waarvan de.eene in de zydelingfche boezems, en de andere in de wervelbeens boezems eindige. (4) De laafte of de zesde is de kringachtige boezem; hy wordt dus genaamt, om dat hy de ilymklier omringt: deze boezem heeft gemeenfchap met de bovenfte en met de onderfte boezemen. Behalven deze opgemelde boezems van het dikke herlTenvlies worden 'er nog andere opgetelt, maar alzoo dezelve niet altydt worden gevonden, zoo zyn ze ook van weinig aangelegenheid. V. Zyn deze boezems van eenig vcezentlyk nut ? A. Ja, want zy het bloed van de aderen ontfangen, arn wel^  Van de Hefjfenvliezen, i2£ welke zy als zoo veel tronken verftrekken, waar door het bloed in de Vena Jugulares Interna, Binnenfte Kropaders, wordt ondalLj V. Heeft het dikke Herjfenvlies ook eenige voortgangen of voortbrenzels ? A. Ja, het heeft drie voortgangen, welke door de verdubbeling van hun binnenfte vlies worden gemaakt: de eerfte komt door een naauw beginzel van den hanekam, waaraan hy ook vaft is; als hy het achterhoofd nadert, wordt hy breedcr, en daar hy eindigt is hy alderbreedft, namentlyk, daar de langwerpige boezem een einde neemt: door dezen voortgang worden de heriTenen in twee halfrontens verdeelt : naby het Corpus Callojüm, Weerachtig Lichaam, maakt hy de figuur van een zeilfen, en wordt daarom Falx, Zeiflen genaamt. Dc tweede voortgang of voortbrengzel fcheidt de groote van de kleine heriTenen onder by het verlangde hersienmerg:'dit voortbrengzel is zeer dik en fterk, en dient op dat het gewigt van de groote heriTenen de kleine heriTenen, die 'er onderleggen , niet beiedige Het derde voortbrengzel is liet kleinfte, en fcheidt de uiterlyke ftoffe van de kleine heriTenen in twee uitpuylingen. V. Welke is het dunne Hersenvlies, Pia Mater genaamt ? A. Het is een dun dubbeld vlies, onder de Dura Mater geplaaft, het bedekt de heriTenen onmiddelyk: deszelfs binnenfte vlies is wyder als het buitenfte, om dat het tufkhen de kringen en plooyen van de herffenen om dezelve van een te Icheiden loopt: dit vlies is meeft uit een zamenwcefzel van bloedvaten te zamengeftelt. V. Is 'er nog een vlies tuffchen de Dura Mater, en de Pi» Mater gelegen ? A. Ja, maar het zelve is by uitftek dun* en wordt 71*- nim  * Tan de Herffenvliezen. nica Arachnoldea, Spinnewebbe Vlies genaamt: dit Vlies is op het duidelyklt by de kleine heriTenen en aan het rugmerg te zien. ■ V. Welke vaten worden aan de Herffenvliezen toegeëigent ? ■ a. In het Spinnewebbevlies worden geen zekere vaten ontdekt, hoewelze van zommigen worden afgetekent: maar door het dikke herlTenvlies worden de flagaders zierlyk verbreidt, even als of het takken van boomen waren. Een van deze takken komt van de Carotides , Kropllagaderen, en wordt door het voorfte en benedenfte deel van de Dura Mater verfpreidt. Een tweede tak komt door het gat van het 'bekkeneel Foramen Arteria Dura Matris, Dikke HelTenvlies Slagaders gat genaamt, en loopt tot aan den langwerpigen boezem, verfpreidende zich door de zyden van het harde herlTenvlies. Een derde en de laafte tak is eén fprank van de wervelbeens llagader en ader, welke laafte door het gat achter het uitfteekzel van het achterhoofd uitgaat: deze worden door het achterfte deel van de Dura Mater, of het dikke herlTenvlies verfpreidt ? V. Welke aders worden aan de Hersenvliezen toegeëigent* A. De aders, dewelke aan het harde Herlfenvlies worden toegeëigent, zyn van een dubbeld zoort: eenige zyn gemeene aders, en eenige zyn van een driehoekige figuur, en worden boezem hollen genaamt. V. Hebben de vliezen van de Herffenen ook zenuwen ? . A. Ja, namentlyk het harde HerlTenvlies heeft zenuwen van het vyfde paar; maar in de zelfsftandigheid van het dun-, ne HerlTenvlies zyn ze niet ligtelyk te ontdekken. V. Welke takken van flagaderen worden in het dunne Herjfenvlies eigentijk verfpriedtï  Van de Herjjenen. A Het zyn fpranken van de inwendige flaap- -en wervelfceens-flagaderen.V. Welk is bet.gebruik van de Herjjenvliezen) A. Zy dienen om de heriTenen te bekleeden en 'te befchermen, en om de bloedvaten te onderfleunen: -eneindelyk dient het harde herlTenvlies aan het bekkeneel van binnen in plaats van het beenvlies. LX VI. HOOFDDEEL. Van de Groote en Kleine Herjfenen, m van hét Ruggemerg. V. ~\f\Oe voorden de Herjjenen verdeelt ? A. li De heriTenen worden in tween gedeelt : dat gedeelte, het welk meeft na voren van het bekkencel legt»' is het Cerebrunit en het gedeelte, dat na achteren onder het achterfte deel van het bekkeneel legt, en door den tweeden voortgang van het harde herlTenvlies onderfteunt wordt, is het Cerebellum: beide de heriTenen, en derzelver vliezen worden door het bekkeneel als in een becne doos omvat, op dat niets derzelver zachte ftofte mogt beledigen. V. Wat figuur hebben de Herjfenen, Cerebrum, groote Herjfenen genaamt>. A. Derzelver gedaante is eyrond, en wordt door het eerfte voortbrengzel van het harde herlTenvlies in een rechter en in een linkerzyde verdeelt: van buiten vertoonen de hers« fenen een gedaante van te zamen gekronkelde darmen. V. Welk is de zelfsfiandigheidvanhetQzebmm, of grofc te Herjjenen ? '. A- Deszelfs zelfstandigheid is van buiten fchorsachtig* Ff et*  £g$ Fan de Ber-ffenem en wordt Subjlantia Cortkalis, Schorsachtige' Stoffe genaamt^ zy ziet graauwachtig, en wordt daarom ook wel: Subjlantia Cinericea,. Afchgraauwe genaamt: van binnen is deszelfs zelfsftandighied. mergachtigen wordt daarom SubJldntia Meduliaris genaamt: dit deel van de heriTenen ie wit,, en vader als hetrgraauwe gedeelte: van deze Subjlantia Medullar is zyn de zenuwen af kom (lig; zy reikt tot aan het einde van liet ruggemerg „ en verdeelt zich eindelyk in verfcheide vezelen. F. Is deSubftantia Córticalis , Schor s acht ïge Zelfsflandigbeid van de tïerffehen Klier- of Faatachtig ? A. Zy is alleen uit een oneindig getal bloedvaatjes te zamengeftelt, en uit dien hoofde vaatachtig. F. Wat moet men aangaande de buitenfte gedaante dergroot e herjfenen aanmerken P A. Dat fchoon de buitenfte gedaante van het Cerebruni door deszelfs kronkelingen kleine darmen vertoont, en van buiten graauw is,. dat nochtans in het midden van yder omkrinkeling het begin van de mergachtige ftoffe is; zoo dat de afchgraauwe zelfsftandigheid altydt buiten is. F.. Geef eens eene- korte befchryving van bet maakzel vaw de groote MérffenenCe'rebr urn ?■' At Dé binnenfte zelfsftandigheid van. de rechter en linkerzyde van de groote herffenen met malkander vereenigende laat een kléine ruimte tulTchen beide r welke het Centrum. Ovale'y Ëyronde Middelpunt maakt: het bovenfte van deze plaats is het Corpus Cdllofumr Weerachtig Lichaam, het onderfte van déze plaats ï$ de binnenfte fubftantie van de twee zyden dér heriTenen r welke als in twee böndels zyn te zamen; vergadert,, en de; Crura? Medulla Oblongata\ VerlingdtMérgsd^é'n worden-genaamt; boven dezelve zyn de C Verwelfzel r en wordt Septum LucJdum, Doorfchynend Middenfchot genaamt. ^. jfóA ajw ft uitftekken r welke inde tweezydbolhghe^ den worden gevonden ? A. Deze uitftekken- zyn vier', namentlyk de twee geftreepte lichaamen , en de twee gezigt zenuw kamers.. V. Welk zyn de geftreepte Lkhaamen ? A De Corpora Striata, Geftreepte Lichaamen, zynde punten van de verlengde mergsdyën : zy zyn lang, en komen van de zyden van de twee andere uitfteekzels nederwaarts; van buiten zyn. zy afchverwig, maar van binnen hebbenze veele witte ftreepen, zynde een mengzel van de merg- met de fchorsachtige zelfsftandigheidfc, voorts worden zy door een mergachtig voortbrengzel te zamen gevoegt. V. Welk zyn de twee andere uitjleekzelsy Gezigt zenuw hamers genaamt ? , A: Deze uitftekken; worden Thalami Nervorum Optiec* mm genaamt, om dat de gezigtzenuwen uit dezelve haar ©orfprong hebben: zy zyn. van buiten witachtig, maar van binnen een weinig graauw: men vindt dezelve aan het bovenfte van de Crura Medulla Ohlongat<£y Verlengde Mergsdyën;. tulTchen dezelve is- een mergachtige kring, 'Ltmhï Fèjfcrüre* Corporuni Striatorum , Achterfte Kringen van de geftreepte lichaamen genaamt: over dezelve legt de- Flixus; Choroides,. Vaatachtige. Vlegting, uit aderen en flagaderen te zamengeftelu deze vlegting. ftrektvan de eene holligheid tot de andere,, ter plaatze daarze over de derde holligheid: gaat,, zendze een tak, na', de vierde groef yan,het <èK.ke. herlTenvlies;.  yair de Herjjenen\ F. Welk is het verwelf zei 3 Fornix genaamt * . A. Het verwelfzei is een dun en- breed voortbrengzel ba*ven de geftreepte lichaamen en de gezigtzenuvv kamers geplaaft: het heeft zyn oorfprong van de mergachtige zelfftaiv digheid-: het komt door twee beginzelen van het- voorfte deel van de holligheden,, en ftrekt zich tot het achterfte deel, alwaar het by de uitpuylingen, Crura r Dyën genaamt, eindigt: dit voortbrengzel hiet het gewelfzel,, om dat het een bekleedzel voor de derde holligheid is. F. Welk is die derde holligheid, die door het gewelfzei bekleedt wordt? A Deze derde holligheid is een fpleet, tulTchen de verlengde mergsdyën gelegen, wanneer men deze fpleet van voren-een-weinig verwydt, dan vindt men een gat, dat rade Giandula Pituitaria, Slymklier- neergaat: en dit gat is> de ingang van den Infundibulum,, Trechter. F. Welk is de Trechter) A. De Infundibulum, Trechter ,, is een kleine goot door de mergachtige ftoffe gemaakt, met het dnnne herlTenvlies bedekt; ony deszelfs figuur trechter genaamt: deze goot doorboort het dikke herffenvlies op dc Bafis van het bekkeneel,, en daalt tot in de zelflkndighcid- van de Giandula Pituitaria, Slymklier. * F. Welk is de Slymklier?- A. De Giandula Pituitaria, Slymklier is van een'vafte zelfftandigheid r zy is geplaaft in de Sella Turciea-,- Turk~fche Zadel, en is bedekt door het dikke en dunne herïïeavlies: deze klier- ontfangt het eind van den trechter, en* wordt omringt doorliet Rete Mirabile,-. Wonderbare Net*" F. Wat is het wonderbare Net ? A. Uzt.P oorfpronk van het verlengde merg, zyn redelyk groot, en hebben een eyronde figuur: -evenachter dezelve zyn twee andere uitftekken Te/les, Ballen genaamt. V. Welk ^zyn de Teftes, Ballen ■ der Herjfenen ? A. Zy zyn de twee gemelde uitftekken even 'achter de "billen van de HeriTenen geplaaft , beide met een vlies vol bloedvaten bekleedt: achter de ballen is eene kleine dwarfche mergachtige uitpuyling., waarvan de Nervi Pat-hetici, Ly* iende Zenuwen, haar begin nemen. V. Hoe wordt de Buis, welke'van den Aars na de vierde Mligheid in dat deel van het verlengde merg, het welke tusfihen de voor en achter Herjfenen is, loopt, genaamt) A. Deze Buis wordt .genaamt JJibmus, Inham: het bovenfte van dezen Buis, dat tuffchen de ballen en het voorfte wormswyze uitfteekzel van de ^leine heriTenen, Cerebellum, is,  Fm dc Herjfenen.. %^ k, wordt genoemt Falvula Major, Groot* Vaivlies: dit Vaivjiesis van eenmergachtigezeifèlkndigheid: men meentL dat dit vlies dient om te beletten, dat de wey, die van dé Mem en zenuwen mogt nederdalen, niet op den grond? van het bekkeneel valie... & m mik zyn de kleine Herjjéne^ CzrMnm genaamt ? A. De kleine heriTenen ,. welke ook uit een fchors- en, mergachtige zelfsftandigheid als de herffenen beftaan , zyn kieinder al* de heriTenen r ook. maakt derzelver oppervlakte geen darmwyze kronkels; maar rechte plooyen,. gelyk ftroo. ken van cirkel* in malkander gefchikt;. zy zyn van voren envan achteren het fmalft, en maken de figuur van twee wormen.' waarom zy ook Proceffm Fermrformes, Wormswvze* witlteekzels worden genaamt. * , F' *2f ^et men aangaande deMergachtigezeïfsjlandigbad der kleine Herjfenen aanmerken) A Dat wanneer de Mergachtige zelfstandigheid der kleine heriTenen het verlengde merg nadert, dat ze dan in twee bondek wordt verdeelt, die aan de twee zyden van het verlengde merg worden vaftgehegt : ter plaatze daar deze bondels van een fcheiden, jatenze een kleine plaats aan de boven zyde van het merg open: deze opening nu wordt de vierde holhgheid genaamt , en het verfte eind van deze holligheidh et om deszelfs figuur Calamus Scriptorius r Sd3ryffehaftv Wat het bovenue van deze holheid aangaat,- het zdve is, als met een net van verfcheide bloedvaten door malkander geweven,, bekleedt: voorts moet men aanmerken, dat de klei- LVlnff^ 5Crirenc"-te wete" derzelver Mergachtigezelfsftandigheid. drie voortgangen,, of uitfteekzels. aan. wier zyde van het verlengde merg maakt,, waar van de twee vWm &™n m de Nlift* zoo dat het groote klapvlies is tuflehen bei*-  ^ fm de Herjfenen. K.i^n- de andere twee gaan .recht neer aan yder fteekwl- de derde gaat achterwaarts over de bovenden van, h.r mpri e-elvk twee koorden aan haare zyden. ^V»« andere.uitfleekzeh, mlke t*. betverleng- *7it1:TyLidifche, en de Olyfwyze uitfcekzela; de Pyram difche, Corpora Pjrmidalia genaamt zyn twee Kchalmen ontrent een duim lang: aan yder zyde van deze "en na beneden toe ^ ™ ombaar gedaante Corpora Olivarta, O.yfwyze licnaame , WtXT»U « bet Medulla Oblongata, ^^fe^m^d* uitpuilingen, welke aan de,- Sggfi ï£Ü2S& ï Ikke of harde hers- fenvlies is bekleedt. . V. Medulla Spinahs, Rugmerg A Het Rugmerg is een verlenging van het Medulla 0*"U Merg, en is J»*^ brein in de beenachtige pyp van de n eengevoegde^wer™beend ?en opgeflooten: het ftrekt zich n.t van het hoofd tot aan het einde van het heUigbeen, en » overal met even ?% Welk zyn ie helletalen, war wede bet Mmt ^ÏË^SL^W**, n-entlyk, de beenachtig.  Van de Herjfenen en het Ruggemerg. 233 pyp* van de vier-en-twintig wervelbeenderen en-het heiligbeen gemaakt: de fterke bandachtige rok, die de wervelbeenderen tezamen bind, en Tunica Ligamentofa wordt genaamt; de holle-of de fmeerachtige rok Tunica Cellulofa, of Adipofa; het harde Herflenvlies Dura Mater, zynde van boven dik, ker als beneden: (het rugmerg wordt door die vlies los bekleedt, maar is met het achterfte deel van de wervelen zeer vaft vereenigt): het fpinneweb vlies Membrana Arachnoidea, dit vlies is van achteren als los, maar van voren is 'taan het dunne herlTenvlies vaft.: en eindelyk het dunne herlTenvlies Pia Mater , het welk over al het Medulla Spinalis, Lendenmerg, zeer vaft bekleedt, en in deszelfs langachtige verdeeling V. Wat moet men aangaande het Rugmerg aanmerken'*. A. Dat het even als in twee pylaren wordt verdeelt, die tot haar midden niet doorgaan : dat het van het opperfte: deel tot aan de laafte wervelen van de borft de zelfde zelfftandigheid heeft als het verlengde merg, maar een weinig vafter en van buiten wit of mergachtig, en van binnen graauw of fchorsachtig is, op dat de zenuwen te lichter zou-4 den konnen uitkomen, dog dat de onderfte zelfltandigheid van het rugmerg namentlyk van de laafte wervelbeenderen van de borft tot aan het einde van het heiligbeen vezelachtig en zeer vaft is, waarom het Cauda Equina, Paarde Staart wordt genaamt. V. Alzoo wy van het tien paar Zenuwen, welke tilt de Herjfenen voortkomen, in het zeven-en-vyftigde Hoofddeel, ■en van het dertig paar Zenuwen, welke uit hetruggemere voortkomen, in het acht-en-vyftigffe Hoofddeel hebben gefprooken, zullen wy nog kort elyk den loop van de Slagaderen en van de Aderen 3 zoo als ze door de groote Herjjenen, de kleine Gg Hers*  Wan de Herjfenen en het Rugmerg. Herjfenen, het verlengde Merg, en het Ruggemerg worde;: verfpreidt, nafpeuren: zeg eens, door wat wegen de Slag: aders aan de Herjfenen in het gemeen worden mede gedeelt) - A. Aan de HeriTenen worden de twee binnenfte Carotides, Kropflagaders, welke door de twee fchuinfche groeven ki de. fteenbeenderen gaan, medegedeelt; want zy komen niet in het bekkeneel,, of zy geven yder een tak, welke gaat in de oogsronde holligheden: daarenboven geven zy verfcheide takken aan het Rete Mirabile, Wonderbaar Net: vervolgens doorbooren zy aan yder zyde van den trechter het dikke herlTenvlies: zy hebben gemeenfchap met de Neksflagaderen, en geven fpranken aan de Plexus Choroides, Vaatachtige Vlechting, en worden dus door de geheele heriTenen verfpreidt: derzelver takken of klemder fpranken maken verfcheide draayingen. en kronkels door het dunne herlTenvlies„ en zyn zoo meenigvuldig in de fchorsachtige zelfftandigheid: der heriTenen r dat het. niet anders is als een zamenweefzeï van bloedvaatjes. K Worden ook. de Arterise Vertebrales, aan de Herjfenenmedegedeelt ? A. Ja, en wel'op de volgende wyze: als-de twee wervelbeens ilagaders uit de gaten in de dwarfche uitftekken -tfan de wervelbeenderen komen, gaan zy door het groote gat van het. achterhoofdsbeen in het bekkeneel, en doorboren, liet dikke herlTenvlies,.' dan. loopen zy langs de beneden zyde van het verlengde merg, en geven als dan twee takken te rug voor de flagaderen van hetf Rugmerg: by het ringswyze uitfteekzel vereenigen deze takken, en worden als dan Nekflagader genaamt: deze flagader heeft gemeenfchap met de twee Kropflagaderen door de twee gemeenfchap hebbende tak-  Van de ■Herjfenen en het Rugmerg. a»* takken, en verdeelt zich weder in twee takken, die aan het, wonderbare net en aan de vatachtige vlechting fpranken mede deelen, en worden eindelyk door de geheele herffenen, en met derzelver eindens in de fchorsachtige zelfftandigheid 4 even als de Kropflagaders, verfpreidt. V. Hoe worden de Aders in de Herjfenen gezonden ? A. De aders dringen naauwlyks in de inwendige zelfftandigheid der herffenen: zy komen ook niet door dezelve gaten als de flagaders; nog zy loopen niet langs de flagaders door de herffenen, gelyk ze door het geheele lichaam doen, maar zy komen van de uiteindens der flagaderen in de' fchorsachtige zelfftandigheid., en foopen recht heen , om zich in de groeven van het dikke herffenvlies te ontlaften. V. Welke Bloedvaten worden voornamentlyk aan het Rugmerg toegeëigent) . A. De bloedvaten zyn de aders en flagaders van de wervelbeenderen , en die tuffchen de ribben en de lendenen voortkomen: zy komen de gaten in, waar door de zenuwen uitgaan. V. Welk is het gebruik van de Herjfenen in het gemeen ï A. De Herffenen zyn werktuigen, dewelke dienen om de ziel wel te doen werken in het lichaam: zy fcheiden zekere geeften of vochten af, die door de zenuwen het gevoel en de beweging aan alle deelen van het lichaam mede deelen: nochtans maakt men dit onderfcheid, dat de Voorherffenen, Cerebrum, zyn gefchikt tot affcheiding van zulke vochten, welke dienen tot de dierelyke werkzaamheden , en dat de achter- of kleine Herffenen, Cerebellum, dienen tot affcheiding van zulke vochten of geeften, waar door de levendige en de natuurlyke werkzaamheden worden verrigt* V. Welk is het gebruik van het Medulla Spinalis, Rugmerg) Gg 2 %  zl& Van de Herjfenen en het Rugmerg. A. Het Rugmerg dient, om het dertig paar Zenuwenr welke uit het zelve voortkomen,, en door de Leedematen en de uiterlyke deelen worden verfpreidt, haar begin te geven, en om de geeften of vochten tot het gebruik der zenuwen, en dus tot dienft van het gevoel en de beweging te bereiden. V. Bewyl de voor en achter Herjfenen , ah mede het Ruggemerg, de voornaamjle werktuigen zyn van alle onze bewegingen, welke bewegingen moeten ophouden, of geheel, $f ten deele, indien dezelve worden gequejl: laten wy derhalven eens de wonden van deze edele deelen onderzoeken, *uoor hoe ver dezelve doodelyk zyn, of niet: zyn de wonden *van het Cerubrum, de Voorherjfenen, doodelyk? A- Wanneer de Herffenen door een fèherpfh^dend werktuig zyn gequeft, en de wonde niet diep door de baftachtige zelfsftandigheid doorgaat, en de toevallen zeer gering zyn, zoo dat maar alleen de dierelyke en niet de levendige en natuurlyke werkingen zyn beledigt, als dan moet men deze wonden niet volkomen doodelyk ftellen, want de konft an zulke wonden het beledigde deel kan her ftellen» Maar, indien de Herffenen met een kneuzend werktuig geweldig zyn gequeft, met een groote fchudding van de herffenen, en eene verbreking van derzelver vaten , en eene geweldige blcedftorting: of dat door een fcherp werktuig het eeltachtige lichaam, het yerwelfzel en de geftreepte lichaamen, alsmede het verlengde merg met deszelfs dyën, ftaart en uitpuylingen zyn gequeft y als dan moet men al zulke wonden van de herffenen onder de volkomen doodelyke wonden ftellen: •want niet alleen zuilen de dierelyke werkingen daardoor worden verhindert, maar door de drukking van het uitgevaten fcloed zullen de levendige en natuurlyke werkingen worden ge-  Vm de Herffenen en bet Rugmerg: a 3 £ SSH' ^ !;et * kleine Herinnen,- te fa S^,M^ ^i"^ hevige toevallen van ftuiptrekkingen, wcf. ke er zullen ontftaan, waar door de Lyder nootzakelyl van «t leven moet worden berooft. r^,J^éyl * Vm deHerJJ™en, iniienze diep en ZJJ aan&ekora™> zoo gevaarlyk zyn; hoe is het met de wonden van het Cerebellum derhahen gelegen5 „*n 1 al de deelen' 20nder we]ke wy niec konnen leven , baar vermogen en werking van de kleine Herffenen ont- feSTln T m°et deLminfte S^ng van de kleine Hersfenen zoodm mbm]k ^ s dj het leven daar door moet worden weggenomen; en ui gevaa%lt ^ ?f?* Spinalis> ^BS*** d«frff?h 2ynrniGt ail£en Sevaarl'yk> ™ar de wonden van molt men°? ^ ^ d°0(felyk: la Zelft rna^ 1 W°n?en Van hGt ^S^erg, waar door de maag, darmen, milt, enz m hare werkingen worden-bete- TvnlL eJ1StJe,Vf met ^ kan ftaande b]Y^> onde.' de volkomen doodelyke wonden ftellen ^ 0nl met ml!e ^heid van de doodelykheid van een wo,nde n? oordeelen is voor al nodig, dat 'men welk de dierelyke, de levendige en de natuurlyke bewetrirgen zyn: zeg my eens, welke zyn ze, en hoe wordenze ïe meenlykgenaamt? "uraenze gc- ,P^?Q diercJykf ^wegingen worden vrywillige, de le. vendige en natuurlyke bewegingen wordea niet vrvwilfe bewegingen genaamt. vryviaige V. Welk zyn de vrywillige bewegingen^ G& 3. &  a5$ V-m de Herffenen en het Rugmerg. A. De vrywillige bewegingen zyn, welke door de ziel beftiert worden. r Welk zyn de niet vrywillige bewegingen? A. De niet vry willige bewegingen zyn, welke bultende fcewuftheid van de ziele gefchieden. ; V Roe gefchieden beide deze bewegingen? A Deze bewegingen, of zy vry willig zyn of niet,, dat is of ze met of zonder bewultheid van de ziek gefchieden wórd en alle door de fpieren uitgevoert, dewelke het vermo* Ten tot de beweging krygen door-de zenuwen , namen lyk foor d rzelver geeften of vochten. Maar alzoo deze gee en i^e^endeJlTC bron hebben, daar dezelve »^f*f men maar'er twee verfcheide bronnen zyn, namentlyk de voor- en d achter HeriTenen; alzoo zyn 'er ook tweederley Ceeingen. Wy merken dan de VoorherlTenen aan, als hi:Zn^ va/de ziele, waar in de geeften voor de werk, ?ni Jen van de vrywillige bewegingen worden bereidt, en de gSfaalsi winket waar in de geeften voor de ÏK£ , welke de niet vrywillige bewegingen moeten verrig ^ worden bewerkt. Want het Cerebrum gedrukt, bedden of op eenigerhande wyze ten onbruik gebragt houden alle vrywillige bewegingen op, maar zoo lang het ev^n dimt, gaan de niet vrywillige bewegingen haaren gang £ tonden nief op zoo lang het C^/^onb^^bly^ maar dat befchadigt zynde, '» het ook aanftonts met haar ge- 'dT.' Worden de niet vrywillige bewegingen ook onderfchei- Ja-, men onderfcheidze in levendige en natuurlyke be- we ei neen. * < i fa Welk zyn de levendige niet Vrywillige bedingen?  Van de Herffenen en het Rugmerg. A; Het zyn die bewegingen, in welke het leven eigen tlyk beftaat, en zonder weifes men niet een oogenblik kan leven: deze bewegingen zyn; de beweging van het hart,, van de long, van het bloed, en van de geeften van de kleine herffenen door de zenuwen; om dat deze bewegingen het leven doen beftaan, ja met malkander het leven zelfs zyn, wordenze ten rechte genoemt Funcïiones Vitales, Levendige Werkingen. F. Wtik zyn de natuurlyke niet vrywillige bewegingen* A. Het zyn die bewegingen,, welke het-leven onderhouden en duurzaam doen zyn, door geftadig te herftellen heigeen door de onafgebroken levendige bewegingen wordt ververloreni : want deze bewegingen Kranen niet gefchieden, zonder dat de deelen afllyten en verminderen: deze natuurlyke bewegingen nu zyn de verandering van fpys en drank m Chyl; de overbrenging van de Chyl in het bloed, de verdere bewerking van het bloed in het hart, de long,- en vaten: en eindelyk de toeëigening van liet zelve in de plaats van het verboren: om dat deze bewegingen het leven ondemouden , wordenze met recht genozmt.Fm ffioms Natura/es, Natuurlyke .Werkingen. F. Alzoo wy in het vervolg mg in het byzonder over de deelen, waar door de levendige bewegingen, als namentlyk het Hart, dc Long enz: .als mede vm die, waar door de' natuurlyke bewegingen, als daar zyn de darmen, de maas; enz. moeten verrigt worden, zullenfpreken, en wy 'er mogelyk ook al eenige aanmerkingen wegens derzelver wonden zullen byvoegen. Laat ons derhalven eens wat nader befchouwen, hoe de Funcïiones Vitales, en de Funcïione*Naturales gejcbieden: op wat manier gefchieden de Funcïiones Naturales, Natuurlyke Werkingen tot■ onderhouding van het leve>n? AL»  %0 fan de Herffenen en het Rugmerg. A. Dezelve worden in den mond door het kaauwen van de fpys, dewelke met fpeekzel, dat aan alle kanten toevloeit, vermengt wordt, begonnen: de fpys inden mond door de tanden klein gemalen , en met verfcheide vochten tot een pap bereidt, en door behulp van de tong en de fpieren, dewelke de doorflikking bevorderen, na den flokdarm gevoert, waar in al wederom vochten met de fpys vereenigen, wordt de tot hier toe bereide fpys door hulp van den flokdarm na de maag voortgeftuwt: de fpys in de maag «zynde wordt deszelfs bereiding door het Suecus Ga/trfcus, maagzap, de warmte van de plaats, de meenigvuldige Hagen en kloppingen enz. verder bereidt, en tot eene papachtige ftoffe van een gryze koleur gebragt: deze ftoffe wordt door de beweging van de maag voortgeftuwt, en door den Vylorus of bovenften mond van de maag van tydt tot tydt na den twaalfvingeren darm gezonden: in dezen darm wordt aan de Chyl medegedeelt het Suecus Pancreaticus, Klierbedde Zap, endeü7/«, Gal; welke twee vochten in dezen darm doordealvleesbuis en door de galbuizen gevoert den Chyl dusdanig bereiden, en verdunnen, dat ze in de voordere darmen door de warmte, de beweging der ingewanden, en door de vochten, die uit de kliertjes van de darmen gedurig worden afgefcheiden, en met den Chyl worden vermengt, haare volkomenheid krygt: in zoo verre, dat het dunfte en het wezentlykfte zoo in de dunne darmen als in het darmfcheil verforeidt, wordt voortgeftuwt, en in de melkvaten wordt opgenomen, terwyl het grovere van de Chyl, als onnut, na de dikke darmen wordt voortgeperft, en verder buiten het lichaam geworpen: de Chyl dus van alle vuyligheden gezuiveFt, wordt door hulp van de wormswyze beweging der in? zewanden, de klopping .der fcheyl flagaderen, endetoetrekö kende  Van de Herjjenen en het Rugmerg: z^t kende kragt der melk vaatjes na de klieren van het Darmfeheil, en eindelyk na het Receptaculum Cbyli, Ontfangbakje van de Chyl voortgeperft: in dit ontfangbakje van de Chyl word niet alleen de Chyl uit de melkvaten gebragt, maar in het zelve wordt ook zeel veelLympha van de onderfte deelen, welke onder de Chyl vermengt zyn, ontlaft: dat nu de Chyl uit haarenaau we buisjes in het Receptaculum na boven wordt gevoert, komt voornamentlyk door de beweging van het middenrift, en door de klopping van de groote ilagader, als mede door de groote wederftandt van de wervelbeenderen, waarop het Receptaculum onmiddelyk js geplaaft.: daarenboven wordt de Chyl genootzaakt op te klimmen door den gedurigen aandrang van nieuwe Chyl, en door de klapvliesjes, waar door de Chyl belet wordt neder te ftorten, dus dat de Chyl nootwendig na de bprftbuis moet worden gedreven: deze buis loopt dus na boven , en gaat al voort fteunende op de wervelen onder den flokdarm, en onder de bocht van de ongepaarde ader: dan wykt zy op de wervelen wat na de linker zydes en gaat voort onder de linker krop Ilagader tot aan het midden van liet laafte wervel van den hals, en eindelvk ftort zy haar vocht by druppen over in de linker onderfleutelbeens ader van achteren onder de klapvliezen van de linker ftrot-ader Dit is eene korte befchryving, waar uit men kan zien, dat de Chyl in den mond bereidt, in de maag gekneedt en 'tondergebragt , in de darmen voorder volmaakt, in de melkvaatjes afgefcheiden, in het Receptaculum geftort, en inde bprftbuis voort geftuwt, en aldaar met Lympha verdunt, en eindelyk, om het verlies te vergoeden, met druppen in het bloed wordt geftort. .; V Dewyl voor de geboorte geen Chylificatie gejehiedt, en :90k met noodig fa want de vrucht in de Lyfmoeder opgejlo- 11 h ten.  £|$ Van de Herjfenen en het Rugmerg. ten wordt door het moederlyk bloed gevoedt: derhalven zyn voor de geboorte de werking en. beweging der deelen , als mede de affcheiding der vochten, welke nootwendig tot de ChyMcatie behooren,, niet of zeer gering. Zeg my eensr wanneer beginnen de wezentlyke werkingen der deelen en ingewanden, welke tot onderhouding van het tevennoodigzyn, en Funcïiones Naturales worden genaamt ? A. De Funttiones. Naturales beginnen te gelyk met de Funltiones Vitales. ; V Wanneer beginnen de Funcïiones Vitales? • A. Zy beginnen terftont als de Vrucht geboren is. Want de Vrucht tot zyn volkomenheid komende en al deszelis deelen in ftaat zynde om de natuurlyke en de levendige werkingen te konnen verrichten, wordtgeboren,. dat is, zy verlaat de Lyfmoeder, en komt in deweereld: zoo ras komt de Vrucht niet in deweereld, of dezelve ontfangt de lucht, en te gelyk haar eigen leven, en kan door het moederlyke bloed niet meer worden gevoedt: op het oogenbhk nu dat de geboren Vrucht de lucht in en uit ademt, gefchiedt er op het zelve moment en tydtftip een affcheiding der geeften van de herffenen na de long, het hart, en alle andere deelen van het lichaam „ geene. uitgezondert, en yder deel krygt zyn eigenwerkzaamheid; en dat welzoo, dat zoo langde menlch leeft, de werkzaamheden, waar van het leven nootzakelyk afhangt, en zonder welke men niet een oogenbhk kan leven, als namentlyk de affcheiding van de geeften in de kleine hersfenen, de klopping van het hart, en van de flagaderen; de omloop van het bloed, de.in en uit ademing, de beweging van het middenrift enz. onafgebroken blyven. Al dezewerkzaamheden gefchieden in de Vrucht terftont als dezelve is geboren. Dewyl nu door deze levendige werkzaamheden eenige  Van de Herjfenen en het Rugmerg, 2,4.3 deeltjes worden geileten en te niet gemaakt, en dezelve in weinig tydt zouden ophouden, is het dat de natuurlyke werkingen in het oogenbhk van de geboorte met de levendige werkingen te gelyk worden in ftaat geftelt, om het verloren wederom te herftellen: want deze nu ook door den invloed der geeften bequaam zynde om te werken , zoo is het dat de Vrucht voedzel na zich neemt, en wel zulk een voedzel, (namentlyk melk) gefchikt na de teere en fyne vaten; en de werktuigen, waar door de Chylificatie wordt te weeggebragt, zoo dat daar door niet alleen het verloren wordt herftelt, maar de levendige werkzaamheden blyven volharden, dusp zoo lang de menfch leeft, de natuurlyke werkingen de levendige, en de levendige werkingen de natuurlyke niet konnen ontbeeren, want indien de levendige ophouden, alsdanftaan de natuurlyke ook ftil, en zoo de natuurlyke geheel buiten gebruik raken, moeten de levendige ophouden, zoo dat van het Wèi of qualyk werken van de levendige en natuurlyke werr kingen, het wel of qualyk leven, en van de. berooving van een van beiden, waardoor zy beiden moeten ophouden, het leven afhangt. V. Gezien hebbende de nootzakelykheid van de Funcïiones Naturales, en van de Funcïiones Vitales, en terwyl wy van eenige werktuigen, waar door deze werkingen worden verrigt, in het vervolg nog zullen /preken', zoo willen wy we* derkeeren tot de andere zinwerktuigen, hebbende die van het gevoel afgehandelt. Welk zyn de andere zinwerktuigen? 't A. De Oogen, de Neus, de Ooren, en de Mond. Hh ê ï-xyii  ^ Van de Oogen en het GezichtH LXVIL HOOFDDEE L. Van de Oogen en het Gezigt. TJtOe worden de werktuigen van het Gezicht ver' fl deelt) ■ 'J.. In twee deelen, namentlyk, in uitwendige en in inwendige deelen. . ^ _ ' V Welk zyn de uitwendige deelen van de Oogen f ■ A. De Wenkbraauwen, de Oogleden, en derzelver Spieren. V. Wat zyn de Wenkbraauwen) i A. De Supercilia, Wenkbraauwen, zyn eene vergadering >van korte hairen in de manier van een boog boven de Oogronde holligheid van yder oog ; zy dienen niet alleen, om te beletten , dat het zweet in de Oogen nederdaalt, maar ook om de lichtftraalen te breeken, op datze niet recht inhet Oog fchieten. Het gedeelte van de Wenkbraauwen na de Neus wordt Caputy Hoofd., en het gedeelte na de flapen Cauda, Staart genaamt. V. Welk zyn de Oogleden ? A De Falpebra, Oogleden, zyn aan yder Oog twee, namentlyk , een boven en een onder lid. Zy hebben twee randen, beftaande uit kleine zachte kraakbeenen, ftrooken van cirkels eelvk, deze worden Cilia genaamt: zy houden de Oogleden uitgefpannen , op dat yder deel gelykelyk bewogen worde- zy zyn meteen lïreek kleine kliertjes bezety welkers buisjes in de randen na buiten eindigen en een Gomachtige ftoffe ontlaften: op de randen zyn eenige hairen, als paliszaden om de Oogen te befchermen geplaaft, om de te iterke lichtWen aftekeeren, en opdat 'er geen vuyhgheden ofm-  Van de Oogenen het Gezicht.- x^ fe&en in de Oogen vallen of vliegen: van buiten Zyn Zy door de huidt, en van binnen door den zamen voegenden rok, Conjunftiva genaamt, bekleedt. Den Oogleden worden dris fpieren toegeëigent, waar door zy openen en fluiten. V. Welk zyn die Spieren? . A. Het boven lid, het welk zeer gezwind beweegt, wordt opgeligt door de Mufculus Reüus, Rechte Spier. Het onderfte hd heeft eene zeer geringe beweging, en wordt neer gedrukt, door de Mufculus Deprejfor Palpehra Inferioris, Nederdrukker , en beiden wordenze te zamengebragt, om het oog te fluiten door de Mufculus Orhicularisy Oogfluitipier. V. Welk-zyn de inwendige deelen van de Oogen) A. De deelen, welke in de Oogsronde holligheden zyn geplaaft, en door de Oogleden worden bedekt en gefloten, zyn de Oogen zelfs, de Traanklier en eenige vaten: waarby men zou konnen voegen de Puntta Lacbrymalia, en de zes fpieren, waar door de Oogen worden bewogen. , ƒ/ van de Spieren, Klieren, en eenige vaten' hebben gefproken, wanneer wy over de Oog fpieren en Klieren hebben gehandelt, zoo zullen wy de Oogen zelfs wat nader gaan bejehouwen , maar alvorens wy daar toe over vaanzeg my eens, wat zyn-de Puncla Lachrymalia , Traan/lil pen?' A. Zy zyn • twee kleine gaatjes, in yder grooten hoek van het Oog één , zy gaan na den Saccus Lachrymalis, Traanzak , welke in dezen hoek op het Os lachrymaïe, Traanbeen, leidt: van deszelfs grond gaat een kleine pyp, die dit been in den Neus doorboort, en eindigt in de bovenfte plaat van het Os Spongiofum, Sponsbeem V. . Wat zyn de Oogen ?. : H-» 3 ''A-  flfg Van de Oogen en het Gezicht. A. De Oogen zyn twee bollen in de oogsronde hollen aan de Gezicht-zenuwen vaftgehegt: yder oog wordt door zes fpieren bewogen, en heeft aes vliezen, tweekamers, en drie vochten. V. Welk zyn de vliezen, die tot yder Bulbus Oculi, Ooghol behooren ? A. Deze: het bindvlies, het harde vlies, het hoornvliesp het aderachtig v Het hoornvlies, zynde de derde rok van den oogbol, is doorfchynend, ter plaatze daar het van het wit van \ oog omringt wordt: men kan door het zelve van buiten den regenboog van bet oog zien: dit vlies is meer verheven, als de andere vliezen, en beftaat uit verfcheide parallele plaaten ot vliesjes, V. Welk is bet vierde-vlies, Membrana Choroidea, Ader* üèhtig vlies genaamt ? ï A, Dit vlies is onder het harde vlies geplaaft, maar is e . II " veel  Van de Oogen en het Gezicht. Hf vues komen , ook worden aan het zelve verfcheide kliert toegeëigent, die een- zwart vocht ^t^Tj^ kolT o?7nrwant buiten dat is vto « open, 0f heeft een gat, om de lichtftraalen door te laten 2 vi-ef int Pupm> een S van dit vlies , het welk den omtrek van den Oogappel maakt en op de zyden van het Cryftallyne vocht de vyf- ^ ^ ft fe/ Druyfswyze vlies-, Membrana TJvea? de etm middfn d°0rb00rt' enbe^ uit ronde en rechte vezelen, en trekt zich toe, en verwydt zich na de verfcheide indrukken van het licht, en ™ Tvoorwe? pen: aan het buitenfte van dit vlies is de TrT 2 J ? alw^ van het Druyfwyze vlies opdoen: van den omtrek weke ach aan het aderachtig vlies hegt,-komt det ige band Ligamentum Cillare, hy beftaat Sit korte veze enTdie ove? de voorzyde van het glasachtige vocht na de kamen van he Cryftallyne vocht Joopen, even relvk ftreenen V omtrek na hun-middenpunt gnf%s ïtl^J T ^ ianderen de Regenboog wordt verwydt. mmal' is  ê48 Van de Oogen en het Gezicht. is van de eindens van de Gezigtzenuw te zamen geftelt : is dit vlies worden alle voorwerpen, . Welk zyn de kamers van yder Oog ? A. De Camera Oculi zyn tweederley, een voor en een achterkamer: de voorfte, diedegroofte is,, wordt tuffchenhet hoorn-en het Druyfbeziën vlies, maar de achterfte tuffchen het Druyf beziën vlies en het Cryftallyne lichaam gevonden: beide deze kamers worden met het waterachtige vocht opge- VUlr. Be drie vochten der Oogen, welke derzelver binrwnfle holte vervullen, en.deinkomende lichtflraaien in het doorschieten zoodanig huigen, dat de af beeldingen der voorwerpen op het netvlies in een zeer klein begrip vertoont warden, hoe worden die genaamt ? . A. Deze vochten worden genaamt het waterachtige, het glasachtige., en het Cryftallyne vocht. V Wat Is het Humor Aqueus, Waterachtig Vocht ? A Hetiseendunengeeftrykvocht, hec welk in de ftrengfte vorft nooit bevneft. Het is even onder het hoornvlies geplaaft : indien het hoornvlies wordt doorgeftoken , en dit vocht uitgeperft wordt, groeit het binnen den tydt vantwaalf uuren wederom aan. V. Welk is het Humor Vitreus, Glasacfjtig Vocht? A Dit Vocht heeft eene groote overeenkomft met Albumen, Eyw'it, het is klaar en doorfchynend, en vervult de achterfte en groofte holligheid van het Oog; het wordt in een zeer dun vhes van den zeiven naam omvat, en geeft de ronde gedaante aan het Oog; over deszelfs achterzyde is het netvlies verfpreidt, die het van liet Cryftallyne vocht op zekere diltantie afhoudt, om deindrukzelen van de voorwerpen te klaarder te ontfangen, ,A . &  Yam de 'Oogen en het 'Gezicht. $gj V. Wat is het Humor Cryftallinus, Cryjlallyne 'Vocht ) A. Dit vocht is tulTchen het waterachtige en het glasachti■gegeplaalt: het leidt achter het druifwyze vlies tegen den Oogappel over , meer na vooren als na achteren van denhof; t is het mmfte der vochten, en gelykt zeer wel na een geHepen brandglas, -het is doorfchynende, en hard in het aanraken : aan weerkanten is het verheven, gelyk twee ongelyke ftrooken van bollen, van welke de meeft verhevenfte achter is, welke eene kleine holligheid in het glasachtige vocht, waarop het leidt, maakt: het wordt door de Procejfus Ciliaris , RegenboogsHairige Kring, aan het druyfwyze vlies vaftgehegt, en door het zeer dunne Membrana AracbnoideaV bpinnewebbe Vlies,, met het glasachtige vocht te zamen gebonden. ö V. Welk zyn de werktuigen , door welken de voorwerpen aan de Herjjenen, en vervolgens aan de ziel worden meedegedeelt ? A. De Gezigtszenuwen; want deze doorboren den bol van het oog aan de binnenzyde van de middenpunten van liet Gezigt; derzelver buitenfte rok, zynde een verlenging van het dikke herlTenvlies, loopt na het harde vlies van het Oog^. haar binnenfte rok komt van het dunne herlTenvlies, en gaat na het aderachtig Oogvlies: maar derzelver mergachtige vezelen loopen door al cle vliezen van het Oog heen, en worden door het netvlies verspreidt, waarin de figuren der voorwerpen worden ingeprent: al de ftralen, die op het middenpunt van dit uitfpanzel van het voorwerp, waar van -deze ftralen komen, vallen, gaan verlooren: zoo nu de Gezigtzenuwen den bol van het oog in het middenpunt van de andere vliezen van het gezigt hadden doorboort, zou het middenpunt van alle voorwerpen, en yder van dien in het by- 11 zonder  2$® Van de Oogen en het Gezicht. zonder onzigtbaar zyn geweeft; en zoo de Gezigtzenuwen aan de buitenzyde van het middenpunt van het Gezigt geplaaft waren, dan zouden wy een deel van het voorwerp gemift hebben, omdat een voorwerp kan geplaaft worden , dat alle ftralen, die van een punt komen, op de buitenzyde van beide oogen konnen vallen: maar dit kin niet gefchieden op. de binnenzyde van beide oogen,, en dus wordt dat punt, het welk in het een oog verloren wordt, in het ander oog zichtbaar. F. Geef eens, cem befchryving van het Gezicht in het gemeen?: A. Al de ftralen,. die van een punt van het voorwerp komen , worden door het hoornvlies en de vochten van het oog in een punt van het netvlies verzamelt; dit punt van het netvlies is in eene rechte linie van het zelve punt van het voorwerp door het middenpunt van het oog heen getrokken, en dus worden alle ftraalen,. die van alle punten van het voorwerp komen, in dezelve fdiikkihg,. als de punten van het voorwerp zyn, daarze van daan komen, in het netvlies vereenigt, en dus is de indruk, die de ftraalen op het netvlies maken, de beeltenis van het voorwerp. V. Fan wat gebruik, zyn de verfcheiden deelen, welke den oogbol uitmaken ? A. Het hoornvli.s , dat meer verheven is, als eenig ander deel van den oogbol, verzamelt al de ftraalen te zamen, om door den oogappel te gaan: het waterachtige vocht verandert ligtelyk van gedaante, namentlyk als de hairwyze band toetrekt, of dat het midden van den oogbol door de fchuinfche fpieren wordt gedrukt. Als 'er weinig licbtftraa-len zyn, wordt de oogappel door de rechte vezelen van het druyfwyze vlies verwydt j en deszelfs ronde vezelen trekken den  Van de Oogen en het Gezicht. £ •den oogappel toe, als 'er te veel zyn. Het glasachtige vocht houdt het Cryftallyne vocht, zoo ver van het netvlies, als nootzaakiyk is om de ftralen, welke van een punt van het voorwerp komen, in een punt van het netvlies op.hetnaauwkeurigft te vereenigen: het indrukzel of beeltenis gefchiedt op het netvlies; het aderachtig vlies is zwart, opdat de ftralen van het licht, die door het netvlies gaan, niet weer te rug Ttooten, waar door het beeltenis van het voorwerp zou verduiftert worden. Als de oogbol plat is, en de ftraalen door het netvlies gaan, eer datze vereenigen, als dan is het gezigt duifter: dieditgebrek door ouderdom hebben, worden Preshyt Blinden door ouderdom, genaamt: maar als de oogbol te verheven is, zoodat de ftraalen vereenigen , eer datze aan het netvlies komen, als dan kunnen de voorwerpen niet als van naby wel befchouwt worden, en die dit gebrek hebben, worden Myopes, Stikziende of Byzichtige genaamt. , V. Welk zyn de zenuwen van het Oog ? A. De Gezigtzenuwen zyn redelyk groot en rond: zy komen van het derde en vierde paar van de heriTenen, en van den eeften tak van het vyfde paar: het derde paar geeft de oogbewegers, het vierde paar de Lydendezenuwen, en de eerfte tak van het vyfde paar is de Gezigtzenuw; wat het zesde paar Zenuwen aangaat, het zelve wordt door de Ipieren van de oogen verfpreidt. V. Hebben de Oogen ook bloedvaten ? A. De bloedvaten der Oogen zyn de fpranken van de buitenfte krop- en ftrots-flagaderen, deze worden door de Mterlyke deelen der Oogen verfpreidt , en een ader , die in de bovenfte groef van het dikke herffenvlies op den grond van liet bekkeneel eindigt, als mede een fprank van de Orbimlus., en.de Nares* V. Welk zyn deze deelen ? A- De Dor/urn, Rug , is de verheven lengte van den Neus; deSpina is de Icherpte op. den rug van den Neus; de Orbiculus is het ronde einde van den Neus, endeA;tfm zyn de twee neusgaten, dewelke in bejaarde zomtyts met Vibris- J*>  den Nem en den Reuk. rB tsSSS^}1^ 'oet geen de Neusgaaten ™ vooren van een fcheidt, wordt Columna, Zuyl genaamt- 5 rüf m(*lmm, aan^amde & busgaten aanmerken? einfvS iTjfi br°yenftrf deNeusë^ten het hovende Sdf1?^^^ dG h0lJi'^eid aan zyde in been ? h!'7 V^h£t 66136 gededte §aat na W been en het ander na de keel en achter het verhemelte ein- ■ tg'^* ^ k kf **> W* d0ör de N-,gaten k0rl nen ademen. Onder, m deze holligheid worden twee ™ren F Welk .zyn de inwendige deelen van denNeus} vveif^wv'ir^r^ inwenc%e doelen van den Neus, dëbovenrry^ WQTk'mpn va» dcn>reuk aanmerken, en in het bovenfte deel van de holligheden der Neusgaten zvn rreoL ? worden gemaakt uit liet zeefbeen en d^SÖ' en van het fponsbeen en deszelfs Lamin LXIX. HOOFDDEEL, Vm de Ooren en het Gehoor. rj \A7E/J; zJn de werktuigen van het Gehoor} ^ Y ¥ De werktuigen van het Gehoor zyn de Ooren» algeTe^' " ^ M " i mik zyn de uitwendige deelen van het Oor > *P ?et, Ult?Jy*f 9" is aan het fteenbeen gehegt door eenen fterken band die van de achterzyde .an de of het pinwyze uitfteekzel komt :, deszelfs uitwendt% Auneula, genaamt, beftaat uit kraakbeen,, en is met de ^ meene bekleedzelen overtrokken ; deszelfs' 2 offi Vleugel is het opperfte halfronde deel, waar in zyn,unte" merken de Helix, en &Antbetix.r de Trams en de ^ tragus,. de Concba, en de Lohus. & ' " V: ^e/kJs/e. llf*°f^o\ns, Rand Van bet Oor? h/öo?. " Ulterlykeverlieven rand,, of omtrek van. # Wélk is de Anthelix Tegenrand?- A> Dc Anthelix is de binnenfte verheven rand É binnen dezen en den bmtenften rand is een langwerpige fLf 2 pba., Bootje genaamt; 6 h 6 9 ^ F. Welt is-de Hircus,, Rok van bet Oor> A Het is die plaats van het Oor, alwaar eemeenlvk ;n Mannen eenige hairen groejen, gemeenlyk in de, ^ Welk is de Antitragus van het Oor? A De Antitragus oï.Antihircus, Tegenbok is het toende deel het weljL aan het oorlapje faft is 5 * "** #W w gaande beweging van de uitterlyke lucht,, die van buiten door het Oor verzamelt, door den oorgang gaan, en op het trommelvlies kloppen, waar door de vier gehoorbeentjes in den trommel worden bewogen. Deze beentjes bewegen ds inwendige lucht, die in den trommel en het portaal is, op de. zelve vvyze,. als de uiterlyke lucht bewogen,is; de inwendige lucht dus even als de uitwendige bewogen zynde maakt m het doolhof en in.het flekkenhuisjc zulke indrukken op do gehoorzenuw, die na de verfcheide buigingen van de lucht verfcheide klanken aan de gehoorzenuw mededeelen. De gehoorzenuw deze indrukken ontfangen hebbende deelt dezelve terftont; aan de ziel mede. V. Wat is de Echo ? A  Vau den Mond, de Tong en den Smaak. 261 A. De Echo is eene wederom kaatzing van het geluit in de Ooren: het gefchiedt op deze wvze.^de plaftsf wel e de klanken of het geluit te rug kaart, moet zoo ver van ons afgelegen en zoodanig gefchikt zyn, dat als het eerfte geluit ophoudt, een tweede geluit door de lucht van het eerfte geluit door te rugkaatzing geformeert wordt: door dit te rugkaatzend gehiit wordt de inwendige lucht in den trommel, en het flekkenhuis door de vier beentjes van het gehoor wederom bewogen, en een tweede geluit van het eerfte aan de gehoorzenuw medegedeelt, het welk de Echo is- dus™ het ook met een veelvuldige^ 0f weeromklank gelegen wanneer verfcheide plaatzen van ongelyken ftand of afeele' gentheid het geluit na malkander te rug kaatzen LXX. H O OFDDEEL Van den-Mond,, de Tong en dm-Smaak. V. \ Lvoorens wy het werktuig van den Smaak onder. ~?ekm> zullm ™y eens zien, wat dat de Mond %> Wafrm hf wktuig van den Smaak, namentlyk de Tong, is opgejlooten. Wat is de Mond ? A De Mond beftaat uit verfcheide deelen, als daar zvn de Lippen het Tantvleefch, het Verhemelte, 'd ief, ede omleggende Klieren. 5 3 Cflae V. Wat zyn de Lippen ? A Zy zyn gemaakt uit verfcheide fpieren, waar van wv reets hebben gefproken : derzelver werk is den Mond Ie 017 nen en te fluiten, als mede om de ftem te formeren, ? V. Welk is het Tantv/ees > A. Het is een hard . vleefch rontom de tanden geplaaft-, 1U 3 om*  ::6% Tan den Mond, de Tong en den Smaak. om dezelve in hunne kasjes vaft te houden: het is door de vereeniging van twee vliezen te zamen geftelt, welkers eene een voortbrengzel is van het beenvlies, en. het andere van het binnenfte vlies , dat den Mond bekleedt. V Wat is het Verhemelte ? A. Het is byna van het zelfde maakzel als het Tantvleefch: het heeft veel klieren vooral na achteren by de Lel: deze klieren ontlaften een lymachtig vocht, het welk dient tot bevochtiging van den Mond en van de Keel, als mede tot deszelfs gladmaking. V. Welk is de Lel} A. De Lel is een zagt langwerpig kegelachtig ftukje vleejch, ■meeft uit de verdubbeling van het binnenfte vlies van den Mond, en eenige kliertjes gemaakt; zy heeft de gedaante als het laafte lid van den kleinen vinger; aan de Lel worden verfcheide fpieren toegeëigent; wy hebbenze alleenlyk in de befchryving van de fpieren tot twee paar bepaalt: zy hangt aan twéé vliezige bandjes boven het ftrottenhoofd tulTchen de Amandelen in het midden : zy is alleen in menfehen te vinden. ■V. Worden'er ook Klieren inden Mond gevonden ? A. De Klieren, welke in den Mond worden gevonden., zyn zeer veel, als daar zyn oneler anderen de Parotides, de Maxillares, de Sublinguales, en de TonfilU. V. Dewyl wy van deze Klieren in de verhandeling der Klieren hebben gejproken, zullen wy tot de Tong het werktuig van den Smaak, en van de Spraak overgaan: wat is xïe Tong ? A. De Tong is een groot beweeglyk fpierachtig lichaam, in den Mond onder het Verhemelte geplaaft: zy is langwerpig van voren en fmal, maar van achteren is zy breeder: r & het  Van den Mond, de Tong en den Smaak 2 » nog andere S vezelen X ê ™ £!"f!?f': daar ^ veng rand loSg^ tak™ S^S*^ van deze, JT^^ SJ&g*Sft*  2 fa. Van den Mond, de Tong en den Smaak. V. Wordt de Tong ook met vliezen bekleedt ? yj. ja; de vliezen, waarmede de Tong wordt bekleedt, zyn twee: het buitenfte vlies heeft aan zyne bovenzyde, voornamentlyk voor aan de Tong , veele Fapilla Pyramidales, Pyramidale Tepeltjes, welke in de beeften zeer zichtbaar zyn, zy ftaan niet recht over eind, maar neigen zich na den wortel van de Tong: yder tepeltje heeft een worteltje, het welk een klein bolletje tuffchen de twee vliezen maakt: men meent, dit deze tepeltjes de Fapilla Nervofa, Zenu wtepeltjes, bewaren, opdat ze niet (om datze van een zachter maakzel zyn) door de hardigheid van de fpys zouden beledigt worden: achter na den wortel van de Tong zyn in dit vlies verfcheide kliertjes geplaaft. Onder .dit vlies legt eene dunne lymige ftof, als de Tong gekookt is, wordt dezelve hard, en maakt door de menigvuldige gaatjes, door de worteltjes van de Pyramidale kliertjes gemaakt, de figuur van een teems. Het binnenfte vlies is zachten dun, in het zelve zyn verfcheide Zenuwtepeltjes geplaaft. V. Welk zyn deze Zenuwtepeltjes \ A. De Fapilla Merwfie, Zenuwtepeltjes van de Tong, of van het binnenfte Tongvlies , zyn de uiteindens van de Tongszenuwen. Zy gelyken kleine flakhoorntjes, want haare einden zyn rond, en grooter als haar lichaam; zy leggen na voren aan de zyden van de Tong, en het eind van yder Tepeltje doorboort het buitenfte vlies van de Tong: als liet buitenfte vlies opgeligt wordt-, verlaten zy deze gaten, en blyven in het binnenfte vlies. Deze Zenuwtepeltjes zyn het werktuig van den Smaak. Daar zyn 'er, die by de twee gemelde vliezen een derde voegen, het welk tttffchen het bultende en het binnenfte vlies is geplaaft, en dit vlies wordt genaamt het Membrana Reticularis Malpighn, hetNetwyze Vlies van Malpighius.  Van den Mond, de Tong en den Smaak. zdf V. Welk zyn de Vaten van de Tong'* A. De Vaten van de Tong zyn aders, flagaders, en zenuwen; de aders zyn de Vena Ranulares, Idkvorfch Aders ., en takken van de Jugulares, Kropaderen: de flagaders komen van de Carotides, Slaapflagaderen, en de zenuwen van het vyfde en van het negende paar. V Waar toe dient de Tong ? A De Tong dient tot den fmaak, tot de fpraak, tot het mtfpuwen, en tot 'c kaauwen en zwelgen der fpyzen. /. Op wat manier wordt de fpys doorgezwolgen? a ^' De,fPvs ^ de vochten, welke uit verfcheide klieren in fvn^°nd70'den ^inft, vermengt en fyn gemaalen zynde wordt door de werking van de fpieren van de lippen en wangen na de Tong gedreven, dan wordt de Tong door de Kintong- en de Kintongsbeenfpier eerft uitgeftoken, en vervolgens .door de Priemstong- en de Baktandens tongPier na boven en na achteren getrokken, waar toe de hoomt tong- en de grondstong fpier het hunne ook toebrengen: door de werking van deze fpieren wordt de fpys achter na het Verhemelte gedreven, en daar zynde wordt zy door de verdere beweging, en het bykomende flymige vocht na de keel eevoert, en glydt gemakkelyk na het flokdarms hoofd: wanneer door de.priem flokdarms hoofd/pier het flokdarms hoofd na den wortel der Tong is opgeligt,.en door de hoofds flokdarmsfpier is verwydert, als dan wordt de fpys in het flokdarmshoofd ontfangen, en door de flokdarmfpier in den fïok- rrm' fnDvefVelgeDS m de maaS voortgeflooten. Als de fyysmdzPbarynx, Slokdarmshoofd, ontfangen wordt, moet zy in den JEJophagus, Slokdarm, gaan, alzoo voor dezelve geen andere weg open is, en het te rug keeren na denMond haar is belet, want de Tong is door de Kaakstongsbeenfpier * op-  iê$ Fum-$m Mals m bet Qtoktoè én SMddrmsboofd. opgeligt , en na achteren getrokken: ook. kan zy in de Lar^iv,^ Strottenhoofd niet ingaan, want! die is door het nederdrukken v-ao het Mpighttis, Stroftenklapje gefloten: desgel yks kan zy na de openingen van den Neus niet opklimmen , want de Lei wordt van de aandringende Spys door de inwendige vleugelwyze Lelfpier achterwaarts getrokken, waardoor de openingen van den Neus worden toegeftopt. LXXI. HOOFD D E E L. i Van den Hals, en het Strottenhoofd en het Slokdarmshoofd. F. \]&7 T hebben reets van de fpieren der WervelbeenVV deren , en de voornaamfle vaten van den Hals gehandelt; welke deelen %yn Vr nog, die aangaande den Hals in aanmerking komen ? A. Dewyl niet alleen van de gemelde uitwendige deelen van den Hals, maar ook van het tongbeen en deszelfs fpieren , als mede van de Amandelen is gefproken , zoo komen voornamentlyk het Strottenhoofd en de Luchtpyp, als mede het Slokdarmshoofd en de Slokdarm, waar van de gemelde hoofden geheel, en de Luchtpyp en de Slokdarm gedeeltelyk in dert Hals zyn geplaaft, in aanmerking. F. Welk is het Strottenhoofd? A. Het Strottenhoofd is het bovenfte eind van de Trachea, Luchtpyp, en wordt Larynx genaamt: het is onder den wortel van de tong voor het Slokdarmshoofd geplaaft, en beftaat uit vyf kraakbeenderen. F. Hoe worden deze Kraakbeenderen genaamt ? A: Zy worden fchildwyze, ringwyze, fpleetwyze, en Strot-  Fm den Hals m ka Strotten* en Slokdarmshoofd. zó? Strottenhoofd klapjes Kraakbeenderen genaamt. F. Welk is het Cartilago 1 hyroides, ^Scuuformis, Schildwyze Kraakbeen ? A. Het is liet eerfte Kraakbeen van het Strottenhoofd, hebbende de gedaante van een fchild: het is dun, van buiten verheven, en van binnen hol, deszelfs vier hoeken hebben yder een klein voortbrengzel; de twee bovenfte, die de langfte zyn, worden aan de hoornen van het tongbeen, en de twee onderfte aan het ringwyze Kraakbeen gehegt. Dit Kraakbeen wordt ook Pomwn Adami, Adams Appel genaamt. r 6 F. Welk is het Cartilago Cricoides, ^Annularis, Ringwyze Kraakbeen? A. Het is het tweede Kraakbeen van het Strottenhoofd \ om deszelfs figuur zoo genaamt; het is achter redelyk dik en breed, en gelyk \ zeer wel na den fteen van een ring, maar na voren wordt het enger, het is geplaaft onder de andere Kraakbeenen , welke op dit Kraakbeen, als op hun Bafis fteunen , en worden door het zelve aan de Luchtpyp gehegt. ö F. Welk zyn de Cartilagines Arytenoides, of Guttales, Spleetmakende Kraakbeenderen? A. Het zyn twee Kraakbeenen, welke het derde en het vierde Kraakbeen van het Strottenhoofd uitmaken : zy reiken van het midden van de hollezyde van het fchildwyze Kraakbeen tot aan het bovenfte en achterfte deel van het ringwyze, en maken die fpleet, welke de mond van het Strottenhoofd is, en Glottis, btrottenhoofds fpleet wordt genaamt: tuffchen deze Kraakbeenen en het fchildwyze kraakbeen zyn aan yder zyde twee kleine holligheden door de fpieren en vliezen , welke haar te zamenhegten , gemaakt: als onder LI 2 het  26$ Van den Hals en het Strotten- en Slokdarmshoofd. heteeten, drinken, fpreken, of lacchen iets in dezelve komt,, ontftaat',er terftont eene geweldige hoeft-en eene feherpeprikkeling. V. Welk is het laafte• KraakbcenEpïgïottis, Strottenhoofds klapje genaamt ? A. Het is een zachter Kraakbeen als dè andere Kraakbeenderen , hebbende de figuur van een klein tongske, en is aan het bovenfte middenfte deel door zyn Bafis aan het bovenfte middenfte deel van de holle zyde van het. fchildwyze Kraakbeen vaftgehegt.- V. Hebben deze Kraakbeenderen eenige beweging)' Ai Ja, zy worden bewogen door zeven paar ipieren, als de borftfchildwyze , de tongbeenslchildwyze, de ringfchildwy> ze-,, de ringfpleetmakende achterfte, de ringfpleetmakende zydelingfche, de fpleetmakende, en de ichildfpleetmakende fpieren, waar van wy in de verhandeling der Ipieren hebben geiproken. V. Worden''er ook aan het Strottenhoofd .vutten toegeëigent?. A. Ja, als daar zyn aders, flagaders en zenuwen : aders heeft het Strottenhoofd van de Jugulares , Strotaderen; flagaders van de Carotides, Kropflagaderen en zenuwen van-de te rugloopende zenuwen. V. Welk-zyn de Klieren, die in het Strottenhoofd worden gevonden \ ■ A< De voornaamfte zyn , welke aan de zyden van het ringwyze kraakbeen, en. aan den eerften ring van de Luchtpyp worden gevonden: deze Klieren, zyn twee., hebbende de ge^ daante van een peer of ey; zy liebben aders en flagaders, en zenuwen, als het Strottenhoofd, en worden Giandula. Thy* roidea, Schiidpeerswyze Klieren genaamt? K.  Pan den Hals en het Strotten- en Slokdarmshoofd. % 69 P. Alzoo de Luchtpyp aan het Strottenhoofd is vaftvchevU mtn het middenfte en voorfte deel van den Hals voor den Slokdarm is geplaaft , maar van daar tot in de Longen nederdaalt, zoo zullen wy van de zelve Jpreken, als Wvan de Long zullen handelen; alleenlyk moeten wy alhier aanmerken, dat de Luchtpyp wordt verdeelt in een uitwendig en een inwendig deel: welk is het uitwendige deel van de Luchtpyp ? A Het is dat gedeelte van de Luchtpyp, het weikin den r) 5 ?/ m de borCt neerdaak > wordt gevonden. Lucht^P ? 15 W£rk ^ ^ Stmtenh00fd en ™n * A. Derzelver werk is de item voort te brengen, en door de opening van de fpleeten van het Strottenhoofd de lucht in ae Long te perffen. K Indien de fpieren van het Strottenhoofd door eene ontJteehng worden aangedaan, is zoo eene ontjleking gevaar- néZ&i fn indien dóór de zwelling van de fpieren de Glottis, Spleet van het Strottenhoofd, wordt toegedrukt, is dezelve doodelyk : in zoo een geval is de Bronchotomia, J-ucJitpyps- opening, het eenigfte hulpmiddel. r.nevyl de Bwnchotomh, Luchtpyps opening, niet Pan ffifden zonder dat 'er een opening wordt gtmaakt voor in den hals tujfchen de half kraakbeenige ringen van de Lucotpyp , zyn dan de wonden van de Luchtpyp niet ?e~ vaarlykl iJr & A. Het is een groot onderfcheid, of men van voren taskhen de ringen van het buitenfte deel van de Luchtpyp door ZehJiï g.C 7 ê' eeDC °pening maakt> of dat iemant de geiieele Luchtpyp met geweld wordt afgefneden, of dooreen zeer groote wonde, die na achteren tot in den flokdarm toe LI 3: ftreki;  270 Van den Hals en het Strotten- en Slokdarmshoofd. ftrekt, wordt gekweft. "Want de groote wonden van de Luchtpyp, zelfs van dat gedeelte, het welk in den hals is geplaaft,, en daar men by kan komen, moet men onder de volkomen doodelyke wonden ftellen, indien niet alleen het kraakbeenige , maar ook het achterfte na den ftokdarm grootelyks is gekweft. V. Maar indien het Kraakbeenig gedeelte van de Luchtpyp alleen een groote wonde wordt toegebragt, zoo dat ''er eene aanmerkelyke Jcheiding van de Kraakbeenderen is: hoe moet men zoo een wonde aanmerken) A. De voorbeelden zyn te veel en te meenigvuldig, dat zulke wonden zyn genezen, dan dat men dezelve onder de volkomen doodelyke zou ftellen: wel is waar, dat door de geftadige beweging der Kraakbeenderen de genezing zeer moejelyk gefchiedt, en'er niet zelden eene heesheid na de genezing overblyft. V. Maar indien de wonden van de Kraakbeenen van de Luchtpyp in deszelfs voorjle gedeelte, dat is in den hals geplaaft , niet volkomen doodelyk zyn ; is het dus ook met de Kraakbeenderen van het Strottenhoofd en van de Kraakbeenderen van de Luchtpyp, welke in de Borfl zyn geplaaft, gelegen ? A. Ganfchelyk niet; want indien de Kraakbeenderen van het Strottenhoofd, en voor al de ipleetmakende door eene geweldige corzaak zoodanig worden gekweft, of verzet, dat het Glottis, Strottenhoofds klepje of fpleetje wordt gefloten, als dan fchiet de Konft te kort, om het zelve wederom te openen, en dus wordt de in en uitademing geheel belet, en daarom zyn zulke wonden volkomen doodelyk; wat nu de wonden van het Kraakbeen van de Luchtpyp, in deszelfs inwendige of binnenfte deel, dat is in de Borft, aanbelangt, de^  Tan den Hals en bet Strotten- en Slokdarmshoofd. déze konnen in het geheel door geen Konft nog Middelen geholpen worden, en daarom zyn niet alleen deszelfs groote , maar ook zulke, welke maar eenigzints van aanzien zyn, onder de volkomen doodelyke wonden te rekenen. ■ V. Welk is bet andere deel, dat in den Hals is opge/loten, en onze opmerking waardig is ? ■ A. Het Slokdarmshoofd, en een gedeelte van den Slokdarm. V. Wat is bet Slokdarmshoofd? A. De Fharynx , zynde het bovenfte gedeelte van den Slokdarm. Dit deel heeft de gedaante van een trechter, en heeft twee paar fpieren met den Slokdarm gemeen, waarvan reets in de befchryving der fpieren van den Slokdarm is gefproken; aan het Slokdarmshoofd is de Slokdarm vaft, deze is een vliesachtige pyp, die zich van de Fauces, Keel of ftrot tot de maag uitftrekt: door het Slokdarmshoofd en den Slokdarm wordt de fpys en drank, als-door een trechter, in de maag gebragt. De Slokdarm met deszelfs hoofd is achter de Luchtpyp volgens de lengte der wervelbeenderen van den hals en van den rug geplaaft, maar in de borft is zy om de groote flagader een weinig gebogen: zy doorboort het middenrift, en eindigt aan den linker mond van de maag. V. Uit hoeveel rokken beftaat de Slokdarm ? A. De Slokdarm, maag, en darmen maken eene enkelde lange pyp uit, dog dezelve is na haar onderfcheiden gebruik over al met even wyd. Deze pyp, welke zich van het Keelgat tot aan den Aars uitftrekt, beftaat uit vier rokken, namentlyk uit een Tunica Membranofa, Mufculofa, Nervofa,. en Villofa, Vlies-, Spier-, Zenuw- en Wolachtige Rok. V. Worden aan den Slokdarm, en deszelfs Hoofd ook naten en klieren toegeëigent. A^ •  272 Van den Hals eh het Strotten- en Slokdarmshoofd. A. Ja, want de Slokdarm heeft aan deszelfs boveneinde een Iprank van de Aorta, groote Slagader, en zendt een fprank aan de ongepaarde ader: aan zyn beneden eind ontfangt hy een fprank van de Coeliaca, Maagsflagader, en zendt van daar een ader aan de Coronaria, Kroonader vaH de maag: de zenuwen, welke in den Slokdarm worden gevonden , komen van het achtfte paar. Wat de klieren betreft, de voornaamfte, welke in den Slokdarm worden gevonden , zyn twee water- of Waasachtige klieren, hebbende de gedaante van twee groote witte boonen, die te zamen zyn gebonden: zy zyn aan de rug zyde van den Slokdarm ontrent het vyfde wervelbeen van den rug geplaaft: deze klieren ontfangen aders en flagaders van de maagskroon vaten , zy hebben ook watervaten , welke zich in den Chylvoerder ontlaften. Deze klieren zwellen zomtyts tot eene ongemeene grootte, zoo datze de nederdaling van de fpys tot in.de maag verhinderen, waar door de Lyders van honger of gebrek van voedzel moeten fterven. V. Dewyl het leven niet, kan volduuren, ten zy het gedurig door fpys en drank wordt onderhouden, en geen fpys in de maag kan komen, als door den Slokdarm, hoe moet men derhalven de wonden van den Slokdarm aanmerken ? A. Men moet den Slokdarm, even als de Luchtpyp, in twee deelen verdeelen, namentlyk in een uit- en in een inwendig deel, en dan verftaan wy door het uitwendige deel, dat gedeelte., het welk in den hals tulfchen het keelgat en de fleutelbeenen is geplaaft: wat de wonden van het uitwendige deel van den Slokdarm aanbelangt, indien dezelve niet zeer .groot zyn, konnen zy genezen worden, want fchoon deszelfs werking eenigzints beledigt is, men kan echter zonder gevaar van het leven , als de toevallen weinig zyn., het eeni-  Van de Borften. eenige dagen uitharden: maar indien de wonden van het uitwendig deel van den Slokdarm zoo groot zyn , dat daar door deszelfs werking geheel wordt weggenomen, het welk gefchiedt , als hy geheel of byna geheel wordt afgeltoken, als dan moet men deze wonden, fchoon van deszelfs uitwendige deel, volkomen doodelyk verklaren. Wat nu de svonden van deszelfs inwendig deel, te weten, dat zich in de borft verbergt, aangaat, dewyl dezelve geen geneesmiddelen nog handgreep toelaten, en niet (ofze moeten zeer gering zyn) door de natuur zelfs konnen genezen, zoo kan men dezelve niet anders, vooral, zooze van eenig aanzien en dwars zyn , als onder de volkomen doodelyke wonden ftellen. LXXII. HOOFDDEEL. Van de Borften. V. \^\T^ hebben in de verhandeling der Beenderen, V V Spieren en Vaten, aangaande de Beenderen, Spieren, en Vaten, welke tot de uitwendige deelen van de Borft behoren, gefproken, nu zullen wy tot de Borft zelfs inzien, en de deelen, die in dezelve zyn opgeftoten, van naby be/chouwen; dog alvorens wy dit edel Kabinet ontfluiten, willen wy twee deelen voor op de Borft, aan beide zyden een, , geplaaft, onderzoeken: welke zyn deze deelen} A. De Borften, zynde twee ronde verheven klierachtige deelen op de Ipieren van de Borft, Mufculi Peclorales genaamt , geplaaft; zy zyn met de algemeene bekleedzelen bekleedt : in de Mannen zynze van geen belang , maar in Vrouwen dienenze niet alleen tot cieraad, maar ook tot be- M m reiding  274 Van de Borften. reiding van een wit voedend zap, Lac, Melk genaamtV. Waar uit zyn de Borften te zamengeftelt ? A. De zelfftandigheid van de Borften beftaat uit zeer veele eyronde klieren, die in veel vet leggen; derzelver uitbrengende buizen worden, als ze den tepel naderen, te zamen vereenigt, dog zoo, datze zes of agt kleine buisjes, Tuhulv Latliferi, Melkbuisjesgenaamt, formeren: aan de melkbuisies zyn wederom andere diverfche buisjes gevoegt, en alle deze buisjes te zamen hebben gemeenfchap met malkander, en eindigen alle in den tepel. V Wat is de Tepel*. A. De Papilla, Tepel, is de uitterlyke middenfte uitpuiling, waar aan de Kinderen zuigen; hy is zeer gevoelig* en heeft tot uitvloeing van de melk verfcheide gaatjes: rondom den Tepel is een ring. De zelfftandigheid van den Tepel is Iponsachtig, en beftaat uit twee zoorten van vezelen: deze vezelen maken een dun netwerk, waar door de melkbuisjes loopen, welke na hunne einden allengskens naauwer worden. V. Welk is de ring rontom den Tepel* A. De ring rontom den Tepel is niet anders als een krans, waar in de Tepel als befloten wordt, hy wordt Areola,, Tepelri'ng genaamt: in Maagden is ze van eene zachte, dog aangename roode koleur. . V. Worden de Borften ook aders, flagaders en zenuwen toegeëigent 1 A. Ja, als daar zyn de takken van de onderfleutelbeens tn tulfchenribbige aderen en flagaderen, en zenuwen van de wervelbeens paren , en van het zesde paar van de hersfeneiio V. Wat heeft men aangaande de Borften aantemerkm ? Ak  Van het Ribbenvlies, Middenfchot en Middenrift. 2 7 ? A. Datze in alle ouderdom niet even groot zyn: in dochterjes van 14. jaar beginnenze gemeenlyk te zwellen , en ftyf te worden, en na het vyfrigfte jaar wordenze gemeenlyk flap; in zwangere en zuigende Vrouwen zynze groot , en in Meisjes voor de jaren van Vryfterfcbap zynze klein; zy vericheelen ook in grootte na de Landfchappen: Borften van eene middelmatige groote, en behoorelyke afgelegentheid met een dunne witte huit en een roosrooden Tepel verziert, en welker zelfftandigheid hard, niet flap of hangende is, zyn dc fchoonfte. F. Wanneer men melk in de Borjlen vindt, is zulks een zeker teken van Bevrugt te zyn ? A. Schoon 'er gemeenlyk tegen den tydt van de verloffing melk in de Borften wordt gevonden, en in Vrouwen na de Bevruchting meeft al de Borften meer en meer beginnen te zwellen, nogtans is de melk in de Borften geen ontwyfelbaar kenmerk van Bevruchting; want men heeft niet alleen in de Borften van jonge Dochtertjes en van oude Vrouwen, maar zelfs van eerftgeboren Kinderen , en Mansperfoonen melk ontdekt. LXXIII. HOOFDDEEL. Van het Ribbenvlies, Middenfchot, en Middenrift. F. | ~\E Borjlen afgehandelt hebbende, komen wy in de JL/ Borft, waar in wy vinden het Hart, met deszelfs zak, en de Longen. Maar alzoo deze deelen gedeeltelyk met de inwendige bekleedzelen van de Borft worden bekleedt, zoo zullen wy eerft van de inwendige bekleedzelen van de Borft fpreken: zeg my eens, wat is het Ribbenvlies ? A. Het Ribbevlies 3 Rleura genaamt, is een glad, fterfc Mm 2 • ge-  276 Fan het Ribbenvlies, Middenfchot en Middenrift. gefpannen vlies bekleedende de geheele Borft van binnen: het komt van de wervelbeenderen van den Rug , en klimt van weerszyden langs de ribben op na het midden van het borftbeen, en wordt gehegt aan het beenvlies van de ribben, aan de binnenfte tufïchenribbige fpieren en het middenrift: na de zyde van de ribben is het ongelyk, maar na de zyde van de holligheid van de Borft is het zeer glad. F. Wat moet men ontrent het Ribben-, of Borft'vlies nog aanmerken ? A. Dat het met zeer veele vaten is doorweven, en dat wel met fpranken van detuiTchenribbige, mamachtige-en middenrifts flagaderen, en met aderen van denzelven naam, welke Zich in de ongepaarde ader, en in den opperften tronk van de holleader ontlaften: daarenboven heeft het zeer veel fpranken van dewervelbeens-borft- enmiddenriftszenuwen ^eindelyk moet men aanmerken, dat het Ribbenvlies uit twee rokken beftaat, waar van yder een zyde van de Borft bekleedt, en een quabbe van de Long befluit, en dat in 't midden van de Borft, door de zamenvoeging van deze rokken, het middenfchot wordt geformeert. F. Geef eens eene nader befchryving van het Middenfchot? , A. Het Middenfchot is een dubbeld vlies, door een vervolg van liet Ribbenvlies gemaakt: het komt van het borftbeen , en gaat door de holligheid van de Borft neerwaarts na de~ wervelbeenderen , en fcheidt de Borft in tween: het bevatlin zyn verdubbeling het hart met deszelfs zak, den flokdarm, de holleader, en de maagzenuwen :. de vliezen van het Mediaflinwm, Middenfchot, zyn wel zoo dun als het Rib• benvlies zelfs, en hebben eenig vet en eenige watervaten, die in den Chyl voerder eindigen: daarenboven ontfangt het Middenfchot  Van het Ribbenvlies, Middenfchot en Middenrift. 277 d'enfchot aders en flagaders van de Middenrifts en Borftvaten; ook heeft het een eigen vat: eindelyk wordt doorliet Middenfchot de Borft in twee deelen verdeelt, 200 dat de quabben van de Long van malkander door het Middenfchot zyn geilheiden, waar door dat ydere quab van de Long in eene byzondere holligheid is geplaaft. V. Is 'er niet eene aanmerkelyke klier in het bovenjle deel van de Rorfl onder de fleutelbeenderen geplaafl*. A. Ja, namentlyk de Thymus, Borftklier, waar van wy in het verhandelen van de Klieren hebben gelproken. V. Wat is het Middenrift? A. Het is een uitgebreidt fpierachtig gebogen deel, onderfcheidende de holligheid van de Borft van die van den buik. Het is gemaakt van twee fpieren, waar van in de verhandeling van de ipieren isgefproken, en is vaft gehegt aan het borftbeen, aan de valfche ribben, en aan de wervelbeenderen van de Lendenen: het heeft de figuur van een rog, en is van boven met het ribbe- en van onderen met het buikvlies bekleedt: in het zelve zyn drie gaaten, als een aan delinkerzyde tot doorgang van den flokdarm, en een aan de reehterzyde , waar door de onderfte holleader loopt, en eindelyk een tulTchen de twee hoofden van de onderfte fpier , waar door de groote flagader, de ongepaarde ader en de borftbuis gaat. Deszelfs vaten worden faja Phrenica, Middenrifts Vaten genaamt, dezelve zyn flagaders, aders, zenuwen en watervaten ; flagaders heeft het van de groote flagader, van de onderfleutelbeens- van de tulfchenribbige-en van de lendensflagaderenj aders van de holle-,, ongepaardeen onderfleutelbeens aderen: de zenuwen van het Liaphragma, Middenrift, zyn twee groote, die van de wervelbeens zenuwen- voortkomen , en takken van het dolende en tus- . Mn 3 fchenr  278 Van het Ribbenvlies, Middenfchot en Middenrift. fchenribbige paar. In zyne natuurlyke gefcalte is het na de bovenzyde van de Borft; verheven, en aan de onder zyde van den buik hol, en uit dien hoofde, als de vezelen van de fpieren van het Middenrift zwellen en toetrekken, moet het van weerzyden vlak worden, en dus wordt de holligheid van de Borft verwydt, en geeft aan de Long vryheid, om de lucht in de inademing te ontfangen, en de maag, darmen en andere deelen worden geperft om deChylteverdeelen, en de vuyligheden voort te duwen en te doen ontlaften: maar als het zyne natuurlyke geftalte wederom aanneemt, wordt de holligheid van de Borft kleinder, en de long geperft, om de lucht in de uitademing uit te dryven. V. Alzoo het Diaphragma, Middenrift in de in- en uitademing, als mede in de voortduwing van de Chyl, en de Voortflooting en de uitwerping der vuyligheden van den buik van zoo ten groot en nuttig gebruik is, hoe moet men derhalVen de wonden van het Middenrift aanmerken ? A. Men moet de wonden van het Middenrift, het zy dezelve het pees- of het vleesachtige gedeelte doorfnyden of kneuzen, indien dezelve groot zyn, onder de volkomen doodelyke wonden ftellen : want de diepe plaatzing van het Middenrift maakt eene onmogelykheid ora by de wonden te komen en geneesmiddelen aantewenden ; daarenboven maakt de werking en het bewegen van dit deel, indien de wonden van eenig aanbelang zyn, de genezing onmogelykj ja de zwaare ftuiptrekkingen, en de ruftelooze bewegingen maken de wonden grooter , ten minften zy worden meer opengetrokken; eindelyk of dit deel zwaar gewond ofgekneuft is, deszelfsonophoudelyke bewegingen maken de inflammatie of ontftekmggrooter, en het groot getal zenuwen maakt verfchrikkelyke zenuwtrekkingen, waardoor de ademhaling wordt verhindert, en de doodt aangebragt, V  Van het Middenfchot, Ribbenvlies en Middenrift. 270* V. Zyn ook de wondien van het Ligamentum Sufpenforium Hepatis, den Opfchortenden Leversband, waar mede bet Middenrijt aan de Lever is vaftgehegt, doodelyk ? A. Indien nog de zelfftandigheid van het Middenrift, nog eenige voorname vaten van de Lever te gelyk met dezen band zyn gequeft; als dan mag men deze wonden onder de volkomen doodelyke niet Hellen. V. Dewyl niet al/een hetDiaphragma, Middenrift, maar oor de tujjchenribhge Jpieren als werktuigen van de ademhaling moeten worden aangemerkt, hoe moet men derhalven de wonden van deze fpieren en van de Borft aanmerken* ■ f /"n-16!1 .yVvonden ™ de tuflchenribbige fpieren tot m de holligheid doorgaan, zonder de Long en het Middenfchot door te Heken, als dan moet men zulke wonden nooit onder de volkomen doodelyke ftellen : want zulke wonden konnen worden genezen: maar zoo verfcheide ribben te gelyk worden afgefheden of afgeftooken met derzelver tuffchennbbige fpieren en bloedvaten en zenuwen, als dan zal zoo een wonde, fchoon dat. de ademhaling alleen voor de helft belet wordt, wat middelen men ook mag aanwenden , de SjfT01|2aken: ™degr00^ ongedurigheden, en de ichrikkelyke benaauwtheden, en het uitgeftorte bloed, benevens de geweldige pogingen om adem te fcheppen, zullen de zamenbrenging en verbinding der wonden ondoenelyk maken, en dus zullen zulke wonden volkomentlyk doodelyk K Maar indien veifcheiden ribben te gelyk door een geweldige flag, ftoot of val zyn gebroken, zonder eene uitwendige opening van de Borft, hoe moet men Zoo een Breuk aanmerken? A Indien 'er vier, vyf .ofzes rihben te gelyk zyn gebroken r  28o Fan het Middenfchot, Ribbenvlies en Middenrift. ken, als dan moec de verwyding en vernaauwing van de Borft, die tot de ademhaling volftrekt noodzaaklyk is, belet worden, en de Lydersfchielyk doen ftikken, vooral zoo het na binnen wykende breuken zyn: en zoo de Lyders zoo fchielyk niet fterven, zullen 'er dog doodelyke toevallen ontftaan, die door geen konft zyn te genezen , en daarom moeten zulke beledigingen onder de volkomen doodelyke worden geftelt. V. Wat moet men van wonden, die aan de eene zyde van de Borft ingaan, het Middenfchot doorfteken, en aan de andere zyde van de Borft uitkomen, oor deelen t A. Al zulke wonden met toelating van de lucht in beide de holligheden, en ophouding van de ademhaling, die op dezelve nootzakelyk moeten volgen, moeten volkomen doodelyk worden geoordeelt. . V. In de bejchryving van het Middenrift hebt gy gefproken van den Borflbuis, en gezcgt , dat by met de groote flagader en de ongepaarde ader door het Middenrift gaat, en dus in de Borft is geplaaft: hoe moet men de wonden van dezen Buis aanmerken*. A. Indien deze Buis, welke een vervolg is van het Receptaculum Chyli, Chylbakje, en na boven gaat tot midden op de lichaamen van de wervelen der lendenen , recht in het midden tuffchen de ader zonder paar en de nederdalende groote ilagader, en voorder opklimt tot onder den ilokdarm altydt fteunende op de wervelen, tot datze eindelyk van onder den bogt van de ongepaarde ader linkswaarts op de zyden van.de wervelen onder de linker kropllagader tot op het midden van.de laafte halswervel komt, van boven, in het midden of by het Receptaculum Chyli, Chylbakje ,. of het Chylbakje zelfs grootelyks géwondt of afgeftoken wordt, als  Van de Long en van de Luchtpyp. ïBv .ais dan kan het niet anders zyn, of de Chyl zal worden uitgeftort, en de Lyder van gebrek fterven, hoe veel voedzel hy ook voor een korten tydt gebruiker en dus moeten de wonden van de Chylbuis, die niet in de holligheid van de Borft, maar eigentlyk tulTchen het ribbenvlies en de wervelen is geplaaft, indien dezelve aanmerkelyk zyn, volkomen doodelyk worden aangemerkt. LXXIV. HOOFDDEEL. Van de Long en de Luchtpyp, V* \X7Anneer wy van de deelen, welke in den hals V V zyn opgeftoten, fpraken, hebben wy het opper/Ie deel van de Luchtpyp onderzocht, namentlyk het Strottenhoofd, nu zullen wy eens nafpeuren, dewyl wy tot in de bolligheid van de Borft zyn gekomen, welke deelen aan hel Strottenhoofdgehegt zyn, namentlyk de Luchtpyp en de Long: wat is de Luchtpyp ? A. De Afpera Arteria, Luchtpyp, is een kraakbeenige buis in het voorfte deel van den hals voor den ilokdarm geplaaft; van boven is zy vereenigt met het ftrottenhoofd, en daalt van daar neer tot aan het vierde wervelbeen van dea rug: deze buis is gemaakt uit ringachtige kraakbeenderen, welke op een gelyke wydte van malkander zyn geplaaft, en hoe nader zy aan de Long naderen hoe kleinder zy worden: zoo als de Luchtpyp de Long zal ingaan, verdeelt zy zich in twee takken, Bronchia genaamt; de kraakbeenige ringen van de Bronchia zyn zoo na aan malkander, dat in de uitademing de tweede in den eerlten, en de derde in den tweeden % en voorts de volgende in de voorgaande fchuiven: de ringen van de Luchtpyp zyn tulTchen het ftrottenhoofd en de Long N n niec  4t2 Van de Long en van de Luchtpyp. niet volkomen kraakbeenig, want aan haar achterzyde, welke aan den ilokdarm komt, zyn zy vliesachtig: maar de Bronchia, Luchtpyps einden, zyn volkomen kraakbeenige ringen: als deze Luchtpyps eindens de Long zyn ingegaan, wordenze in plaats van kraakbeen kringachtige banden , of sakken, die redelyk wyd van malkander zyn geplaaft, en overal door de Long zyn verfpreidt, waar aan de blaasjes van de Long hangen. V. ïVaarom zyn de ringen van de Luchtpyp tuffchen het Strottenhoofd en de Bronchia niet volkomen toaakbeenigï A. Op datze te gemakkelyker zouden konnen uitzetten en toetrekken : daarenboven opdat de fpys in den ilokdarm door de hardigheid van. het kraakbeen van de ringen niet zou worden belet neder te zakken. V. Hoe zyn de ringen van de Luchtpyp aan malkander gehegt ? A-_ Zy zyn aan'malkander gehegt door een buitenfte en een binnenfte vlies: het eerfte vlies is gemaakt van ringachti ge vezelen, en bekleedt de geheele Luchtpyp van buiten: het andere vlies is zeer gevoelig, en bekleedt de Luchtpyp van binnen: dit vlies is zamengeftelt uk drie onderfcheiden vliezen ; het eerfte heeft lange en ronde vezelen; de lange maken de Luchtpyp korter , want door derzelver werking komen de kraakbeenderen nader aan malkander, en fchieten in een \ en door de ronde worden de kraakbeenderen toegetrokken; het tweede vlies is geheel klierachtig, en de buisjes van de klieren eindigen in de holligheid van de Luchtpyp: het derde vlies is niet anders als een zamenweefzel van flagaderen, aderen cn zenuwen, de flagaders komen van de Carotides, Kropflagaderen, de aders zyn takken van de Vena Cava, Holleader, en de zenuwen kotoen van de wederkeerende. K  Tan de Long en van de Luchtpyp. V. Welk is het gebruik van de binnenfte vliezen van dc Luchtpyp ? A. Als de twee zoorten van vezelen van het eerfte binnenfte vlies werken, helpenze het buitenfte vlies tot de uitademing, en het veranderen van de Item: wat het tweede vlies betreft, het dient om de Luchtpyp van binnen te bevochtigen, en om de lucht te temperen: het derde vlies dient to«de beweging en tot voeding van de Luchtpyp en van de andere vliezen. V. Wat is de Pulmo, Long? A. De Long is een groot fpongieachtig ingewandt, midden in de Borft gelegen, zy wordt in twee quabben verdtelc door middel van het Mediaftinum, Middenfchot; deze quabben hebben yder de gedaante van een koevoet; de linker quab verdeelt zich gemeenlyk in tween: na achteren, daarze op dc wervelbeenderen leggen, als mede daarze het hart omvangen zynze een weinig hol, maar na voren , daarze het borftbeen en de ribben aanraken, zynze verheven. V Welk is de zelfftandigheid van de Long ? ' A. De zelfftandigheid van de Long beftaat uit een oneindig getal kleine quabbetjes van verfcheide gedaante en grootte ■ deze quabbetjes zyn met haar oppervlakte digt aan malkander gevoegt, en laten zeer weinig tulTchenruimte over- zy hangen als druivetroflen over de zyden van de Bronchia Longepyps einden: yder quabbetje bevat binnen zyn eigen vlies een zeer groot getal van enge, kleine en roodachtige blaasjes, deze blaasjes laten kleine plaatzen open, welke vol kleine vljesjes zyn: de uiteindens der takken van de Luchtpyp eindigen in de holligheden van deze blaasjes, maar de hair fyne bloedvaten zyn als een net met veele inmondineen over de blaasjes verfpreidt. Nn » T.  2%% Van de Long en van de Luchtpyp: V. Welk zyn de bekleedzelen van de Longen ? A. De Longen zyn met een dubbeld vlies bekleedt: bet buitenfte komt van het Ribbevlies; het binnenfte bedekt niet alleen de zelfftandigheid van de Long, maar vervult ook de tuiTehenruimtens, welke 'er tulTchen de troffen van de kleine Lobi, Quabbetjes, zyn: dit vlies is niet anders als een zameweefzel van aderen en flagaderen. V. Welk zyn de vaten van de Long ? A. Behalven de Bronchia, Longepyps einden, waar door de lucht in de Long wordt gebragt, heeft de Long aanzieneiyke vaten, als daar zyn de Arteria Pulmonalis , Longsflagader, deze komt van de rechter holligheid van het hart: de Vena Pulmonalis, Longsader, welkers tronk in het linker oor van het hart eindigt: deze vaten verdeelen zich yder in twee takken voor de groote quabben van de Long, wanneerze in zoo veel takjes onderdeelt worden, als 'er kleine quabbetjes of blaasjes in de Long zyn: want daar is geen tak van de luchtpyp, of daar is ook een tak van een ader en van een flagader, en de tak van de Luchtpyp is altydt tuffchen de ader en de flagader geplaaft: over de Luchtpyps einden loopt een kleine Ilagader, Arteria Bronchialis, en een kleine ader, Vena Pneumonica genaamt; de flagader komt van de groote Ilagader, en de ader eindigt in de onderfleutelbeens ader: .daarenboven hebben de takken van de Luchtpyp , tot deszelfs kleinfte fpranken toe, zenuwen van het agtftepaar: eindelyk heeft de Long Vafa Lymphatica, Watervaten; zy zyn klein, maken zeer veele inmondingen en ontlaften zich in den Chylvoerder. V. Aan welke deelen wordt de Long vaflgehegt > A. De Long is niet alleen vaft aan de Luchtpyp, maar zy wordt ook door het middenfchot voor aan het borftbeen ge-  Van de Long en van de Luchtpyp. \ 8 ? gehegt, van achteren is zy door het ribbenvlies, zoo ak wy reets gezegt hebben, aarr de wervelen vaft, aan het hart is ty door de Longvaten verknogt, van onder leit de Long los; maar zomtyts zyn de quabben door zommige vliesjes in manier als draaden aan het ribbenvlies vaftgehegt. V Welk is het werk van de Long) A. Als de lucht in de inademing door de Luchtpyp en deszelfs takken in de blaasjes der Long dringt, als dan zee zich de Long geheel uit, en beftaat de geheele ruimte van de Borft: en als de ingedrongen lucht uit de blaasjes van de Long door de takken van de Luchtpyp en de Luchtpyp zelfs wordt uitgelaten, gelyk in de uitademing gefchiedt, als dan worden de blaasjes van de Long en de" Long zelfs te zamen getrokken : daarenboven wordt het bloedt door de longader en flagader uit de rechter holligheid van het hart in de linker holligheid gebragt. Eindelyk dient de Long tot de fpraak, en door deszelfs beweging meint men, dat het bloed wordt verkoelt, verdunt, en gezuivert. V. Wanneer wy van }m Strottenhoofd hebben gefproken, hebben wy niet alleen deszelfs wonden, maar ook die van de Luchtpyp onderzocht: hoe moet men de wonden van de Lowr onderfcheiden ? A. Men kan dezelve in wonden, die doodelyk zyn, en in wonden, die niet doodelyk zyn, onderfcheiden, alsmede in wonden, die fchielyk, en in wonden, die langzaam dooden, V. W?lk zyn de wonden van de Long, die volkomen doodelyk zyn, en die fchielyk dooden? A. Wonden van de Long, welke volkomen doodelyk zyn, en fchielyk dooden, zyn: als niet alleen de fubftantie vs*n de Long, en van de uiteindens van de Luchtpyp, maar ook aanzienelyke takken van de bloedvaten zyn gequeft, want Nn 3 de  z$6 Fan het Hart en deszelfs zakje. de groote bloedftortingen, en de belette ademhaling zullen terftont de dood aanbrengen. F Welk zyn de wonden van de Long, die volkomen doedel) 'k zyn, en zoo fchielyk niet dooden? A. De wonden van de takken van de Luchtpyp, en van de kleine takken der bloedvaten, welke dezelve vergezellen. Want ichoon deze wonden het leven niet terftont doen ophouden, om dat de ademhaling in het geheel niet wordt belet , en de bloedftorting niet groot is, nogtans zyn deze wonden volkomen doodelyk wegens de bederving van het bloed, en de belette uitbreiding van de lucht in de gewonde quabbe van de Long , want de circulatie van de vochten wordt niet alleen eenigzints belet, maar ftaat in het vervolg ftil, de Long bederft en verrot, en alzoo de Konft niet magtig is dit quaat te verbeteren, zoo fterven zulke Lyders langzaam, dog zeker. F Welke wonden van de Long zyn niet doodelyk) A. Alle kleine wonden van de Long, en van de takken van de Luchtpyp, waar door weinig, of geen bloedvaten worden gequeft, en de ademhaling geen of zeer weinig nadeel lydt. ö LXXV. HOOFDDEEL. Vm het Hart en deszelfs zakje. V. \ Lzoo het Hart als in een zak is opgejloten, zoo ■iA zuHm eerft Pericardium, Hartszak, en dan van het Cor 5 Hart, zelfs fpreken: wat is het Harts- zakje ? A. Het is een dik vlies, hebbende de gedaante van het Hart,  Fan het Hart en deszelfs zakje. xi? Hart m het zelve is het Hart als in een beurs opgefloten. Om de vaten, die het Hart in en uitgaan, is het op vyfpkarze van boven of aan zyn Bafis doorboort: het is in de verdubbeling van het Mediaftmuw, Middenfchot geplaaft, waar aan het zeer vaft is: deszelfs vaten zyn aders, flagaders, zenuwen, en watervaten: de aders en flagaders ontfangt be*van de Mam. en Middenrifts vaten , en zenuwen van de weeromkeerende en Middenrifts zenuwen. F. Fan wat gebruik is het Pericardium? A. Het gebruik van het Hartszakje is het Hart te befchermen» en te beletten, dat het door deszelfs gedurige beweging met droog worde. 6 6 F. Wat is bet Hart ? A. Het is een zamengeftelde fpier in het midden van de üorit tulTchen de twee quabben van de Long in het Hartszakje geplaaft, met een eigen vlies, gelyk alle andere fpieren bekleedt, en in en aan deszelfs bovenfte en breedfte gedeelte akvc met vet voorzien : deszelfs bovenfte eind, dat het breedfteï's, is de Bafis, en deszelfs onderfte eind, dat het fmalfte is, de slpex, Punt, die een weinig na de linkerzyde legt: de vezelen van dit fpierachtig lichaam zyn van verfcheide zoorten, en hebben verfcheide fchikkingen, en al derzelver peezen zyn in de Bafis van het Hart: twee peezen komen voort bV een van de kroons flagaderen, waar van de eerfte gaat tulTchen ae Longs flagader en het rechter oor, en de ander tuffchen beide de ooren, zy omringen den mond van de groote flasader, en de imker holligheid van het Hart: waf den mond van de rechter holligheid aangaat, deze is ook peesachtig; maar de vezelen, die rontom de Longs flagader eindden zyn jleezig. De vezelen, die van de "linker holligheid; en van d£ Longs flagader komen, namentlyk de buitenfte, die de  «83 Van bet Hart en deszelfs zakje. de fynfte zyn, gaan in eene rechte linie na de punt van het Hart: de andere, die naait de oppervlakte leggen , keeren ^ich linkswaarts, tot dat ze aan de punt komen , dan na omlaag omdraaijende onder de rechter holligheid, wenden zy zich over de linker holligheid rechtvvaarts na derzelver inplanting in de Bafis: nog gaan 'er onder de rechte vezelen eenige andere recht van den mond van de rechter holligheid na de Longs flagader; van de tegen over gelegen zyde van de flagader gaan andere vezelen na de tweede pees van de groote flagader, door beide deze vezelen wordt de mond van de Longs Ilagader in de toetrekking van het Hart verwydt; ©nder al deze vezelen zyn 'er eenige, welke zich van de eerfte pees van den groote flagaders mond draaijen, en alszc op het midden van de rechter holligheid gekomen zyn, keeren zy weer [opwaarts na het begin van de Longs Ilagader, of zy eindigen in de vleezige pilaren, en deze vezelen trekken de holligheden toe, en verwyden ter zei ver-tydt de flagaders : ook worden de monden van de holligheden met halfronde vezelen omringt, die de FalvuU, Valvliezen, in de toetrekking van het Hart behulpzaam zyn. Aan de zyde van het Septum Medium, Middenfchot, dat naaft de rechter holligheid is, loopen eenige vezelen recht van de Bafis na de punt, daar al de andere vezelen alleenlyk rontom de linker holligheid gaan; eenige van dezelve nogtans gaan halver weg, andere iets verder, en dan loopenze weer langs de overzyde na de Bafis; daar zyn 'er ook die in de vleezige pilaaren eindigen, en andere worden om de punt van het Hart gedraait: het getal der vezelen, welke de linker holligheid omringen, is grooter als van de vezelen van de rechter holligheid, waar van de rede deze is, dat door de rechter holligiieid het bloed alleen deor de Long, maar door de linker hol-  Van het Hart en deszelfs zakje. | %9 holligheid door alle deelen van het lichaam , zelfs tot ^tea^Tfperftrdt: en^ÏSe£ zei van het Hart te valter en de toetrekking der holüeheden te fterker zyn mogt, zoo loopen de vezelen niet fchuf of Parallel, maar de binnenlte overdvvarfchen aJtyt de bdtenftf en vermengen zich dikwils onder een. V üuitenitc, V Om een beter denkbeeld van het Hart te hehh™ het noodig zyn deszelfs vajlheehting, aders, !f miwen, watervaten, ooren, holligheden e*jffi'J' vliezen te onderzoeken: hoe wordt het Hartv^e^' fcd f W°rpdt>- °f iS 330 'iet Mediaflinum, Middenfchot, en aan het Pericardium, Hartzakje vaftgies ert gr°°te ^ ^ * blJ^ -^ngen! V Welk zyn de aders en flagaders van het Ka-t ? A Het Hart heeft twee aders; deze eindigen in de holleader eer datze zich in het oor ontlaften, en wordenmet twee flagaderenvandegroote flagaderen afkomlligTvergezeTd zy loopen door de geheele zelfftandigheid van hetffi^" en worden Kroonvaten genaamt: de takken van de aderen van de reehterzyde hebben gemeenfchap met die van d1£ kerzyde, en zoo doen ook de flagaders adenfFa' Ubbm fe ^'oonaders en flag. A. De flagaders brengen het bloed aan tot voeding en beweging van het Hart, en de aders brengen het overfchoc te rug. F Welke zenuwen worden het Hart toeeigent? APt Uet Hart worden een meenigte zenuwen van het aart ^omT^ ZY,TCrfpreiden zich ifl een g^t f ; tal rontom den mond van de groote flagader, en in de linker Oo ~" hol,'  Van het Hart en deszelfs zakje. holligheid: behalven de zenuwen worden aan het Hart ook eenige watervaten toegeëigent. V. Welk zyn de Auriculae Cordis, Ooren van bet Hart ? A. Aan de Bafis van het Hart zyn twee ooren, aan de rechter en aan de linkerzyde een. In het rechter oor eindigt de holleader, en in het linker de longader: liet rechter oor brengt het bloed, dat het van de holleader ontfangt, in de rechter holligheid, en het linker oor geeft het bloed uit, dat van de longader in de linker holligheid komt. Het linker oor is kleinder, maar dikker als het rechter oor. V. Van wat voor zelfftandigheid zyn de ooren van het Hart ? A. De ooren van het hart zyn zamengeftelt uit twee zoor» ten van fpierachtige vezelen, die in de pees in de Bafis van het hart eindigen: daar de holleader in het rechter oor eindigt , is een ronde peesachtige kring : derzelver uitwendige vlakte is glad, maar inwendig zynze ongelyk, en vol kleine vleezige pilaartjes, welke kleine vezelen uitzenden, die dwars en kruislings over malkander gaan : deze pilaartjes zyn tuflchen groefjes geftelt. De ooren hebben zenuwen van de takken van het achtfte paar, en hebben eene toetrekkende en eene openende beweging, gelyk het Hart. V. Welk zyn de Harts holligheden ? A. De Ventriculi Cordis, Harts holligheden zyn twee, en komen met de twee ooren van het Hart overeen: de zyden van deze holligheden zyn ongelyk, en vol kleine vleezige ronde lange voortbrengzels van eene verfcbillende gedaante, Columns, Pilaaren genaamt; tulTchen deze vezelen zyn verfcheide groeven; in de zyden van de holligheden, vooral in de linker, zynze dieper en breeder. De linker holligheid is naauwer, en langer als de rechter, ook zyn deszelfs zy-  Van het Mart en deszelfs zakje. 2^1 zyden fterker, en dikker, maar de rechter holligheid fchynt v.yder. V Waar door worden de twee holligheden van het Hart van malkander gefcheiden ? A. Zy worden van malkander gefcheiden door het Septum Medium, Middenfchot, het welk eigentlyk de binnenfte zyde van de linker holligheid is, want deszelfs vezelen zyn nieC anders als een vervolg van de vezelen van de overzyde van deze holligheid. V Wat moet men ontrent de rechter holligheid van het Hart aanmerken ? A. Men moet ontrent de rechter holligheid aanmerken, dat het door het rechter oor het bloed van de holleader ontfangt; en dat 'er aan den mond van deze holligheid drie driekantige valvliezen, Tricufpidales, Driepuntigegenaamt, zyn geplaaft , derzelver breedfte deel is vaft aan den mond van de holligheid, en haare punten en zyden zyn door kleine vezeltjes aan de vleezige pilaren gehegt, zoo dat als de holligheid toe wordt getrokken, en de overzyden malkander naderen , de punten van de klapvliezen aan een komen en fluiten: deze drie valvliezen dus vereenigt maken een hollen nus, Kegel, die de weerkering van het bloed na het oor belet, en dus wordt het bloed voortgeperft na de Arteria Pulwonalis, Longs Slagader. V. Is 'er ook iets ontrent de Longs flagader aantemerken t A Ja, dat de Longs flagader recht zyn begin neemt uit de rechter holligheid van het Hart; dat deszelfs mond kleinder is, als de mond van de holleader, datze drie valvliezen ' Semilunares, Halfmaanswyze genaamt, heeft, welker zelfftandigheid vliesachtig is; dat als deze klapvliezen van eer* fcheiden , Sat 'er dan aan het bloed doortogt, om uit de O 0 % hol.-  apa Van bet Hart en deszelfs zakje. holligheid ia de ilagader over te gaan, wordt gegeven: door deze halfmaanswyze klapvliezen nu wordt het bloed belet na de holligheid weder te keeren, want zoo het bloed zulks wilde doen, zoo zou deszelfs aandrang de klapvliezen op malkan^ der drukken en fchuiven, en de toegang na de holligheid geheel worden gefloten. Wanneer nu het bloed doordeLongsflagader door de geheele zelfftandigheid van de Longe is voortgeftuwt, als dan wordt het overfchot door de Longsader in de linker harts holligheid gebragt. V. Verdient de Long&der en de linker bolligheid van bet Hart eenige opierkv.ig ? _ j A. Ja , namentlyk dat het bloed uit de Long door de Lonc-sader door middel van het linker oor in de linker holligheidÖontlaft : aan den mond van deze holligheid zyn twee klapvliezen, die om derzelver figuur Mitrales, Myterswyze genaamt worden: deze klapvliezen zyn in deze holligheid op dezelve wyze geplaaft, en doen het zelfde werk als de Tricufpidales in de rechter holligheid, alleenlyk zyn de Myterswyze iets grooter: eindelyk moet men ontrent de linker holligheid aanmerken, dat uit dezelve de groote flagader voortkomt, en dat deze flagader, Aorta genaamt, drie halfmaanfc-he klapvliezen heeft, welke dezelve gedaante en het zelfde gebruik hebben, en op dezelve manier zyn geplaaft, als de halfmaanfche val- of klapvliezen in de Longs flagader. V. Welk zyn de voornaamjle bewegingen van het Hart ? A Deze zyn twee, namentlyk de Syflole, en de Diaflole' de Sy/lole, Zamentrekking of toenyping van de holligheden van het Hart gefchiedt, als de vezelen van het Hart zich verkorten, de zyden opzwellen, en de holligheden.aan alle kanten fterk geperft worden: de Diaflole gefchiedt, als de vezelen, welke in de toenyping van de holligheden verkol t  Va:i het Hart en deszelfs zakje. 29 3 Kort waren en ophouden te werken, langer worden, de zyden verflappen, en de holligheden wyd en ruim worden. V. Op wat manier gefchiedt de omloop van het bloed in heiHart? A. De omloop van het bloed gefchiedt door middel van het hart aldus: de op en neergaande holleader vereenigen in een, en eindigen in het rechter oor: ter plaatze daarze te zamenkomen is een uitpuiling; deze uitpuiling noemt men Ifths?:us, Inham, welke het bloed zoo van de op als van de neergaande holle ader na het oor voert, en belet, dat het een niet over het ander in het oor loope: als het rechter oor in Diajlole is, ontfangt dit oor het bloed uit de holleader, en als liet in Sy/lole is, wordt het bloed in de rechter holligheid geftort ; wanneer deze overftorting gefchiedt, is de rechter holligheid in Diajlole; het bloed in de rechter holligheid zynde 3 wordt het bloed uit de holligheid, om dat de holligheid in Syflole komt, in de Longs ilagader geperft, en het kan niet weer in het oor komen door de driehoekige valvliezen, dis met de longader gemeenfchap hebben, en het bloed in het linker oor te rug brengt; als nu het bloed in het linker oor wordt uitgeftort, is het oor in Diajlole, het oor nu toeknypende of in Syflole komende, wordt het bloed uit het oor in de linker holligheid, die dan in Diajlole is, uitgeftort; het bloed in de linker holligheid geftort- zynde, nypt de linker ixolligheid fterk toe, dat is, zy komt in Syflole, en door deze toenyping van de linker holligheid wordt het bloed uit dezelve in de Aorta of groote ilagader geftort, want het kan wegens de Myterswyze klapvliezen niet weer in het ooikomen , en dus wordt het bloed door het geheele lichaam gevoert. V; Uit het gezegde ziet men klaar, dat de twee ooren ook O o 3 als  204 Van'het Hart en deszelfs zakje- als twee holligheden konnen worden aangemerkt, welke konnen toenypen en verwyden, en dat als de ooren worden toegetrokken , dat als dan de holligheden opengaan,' en dat als de holligheden toetrekken, dat dan de ooren geopent, of verwydt worden; maar alzoo deze bewegingen over en weder, zoo lang een menjch leeft, onafgebroken volduuren, welke zyn de middelen , waar door deze bewegingen, zonder welke men niet een oogenblik kan leven, worden te weeg gebragt ? A. Deze middelen zyn de invloed van het bloed, en van geeften in de holligheden der vezelen, want als die ophoudt als dan houdt de werking van het. Hart ook op: zoo dat de gelyke en gedurige bewegingen van het Hart alleenlyk van een gedurigen en gelyken invloed van bloed en geeften afhangt. V. Gefchieden de bewegingen van het Hart traag of fneP. A. Zy gefchieden fnel en met groote kragt, voor al de toenyping van de linker holligheid, wanneer het bloed in de Aorta, groote flagader, wordt overgeftort. V. Waar uit blykt het, dat het Hart een radde beweging heeft, en dat het bloed met groote kragt en fnelheid door de Aorta, groote flagader, en voorts door al de bloedvaten na alle deelen van het lichaam bewogen en wederom te rug na het Hart gevoert wordt ? A. Zulk blykt uit de meenigvuldige toetrekkingen van het Hart en de hoeveelheid van bloed, die in ydere Diaflole, Verwyding , en in ydere Syflole, Zamentrekking van de holligheden van het Hart wordt ontfangen en uitgeftort: want het Hart wordt gemeenlyk in een uur vierduizend maal toegetrokken, en vierduizend maal verwydt: in ydere toenyping van het Hart wordt ontrent een once bloed in de groote flag-  Van het Hart en deszelfs zakje. flagader ontlaft, en dus gaan. 'er in een uur vier-duizend oneen bloed door het Hart, dat is dne-hondert drie-en-dertipond en vier oneen Medicinaal, en twee hondert en vvftil ponden ordinaifgewigt. Schoon het niet wel mogelyk is, de hoeveelheid van het bloed in het lichaam van een gezond menfeh net te bepalen, en de een menfeh ook veelmeer bloed als een ander heeft, zoo wordt nochtans de geheele quantteit van het bloed gemeenlyk op vyf-en-twintig ponden zerekent, en dus zoude in een uur de geheele maifa van het bloed twaalf of tien maal in een uur door het Hart gaan; dat is alle vyf minuten eens, indien het twaalf maal in een uur Of alle zes minuten eens, indien het tienmaal in een uurdooJ het Hart wordt gevoert. V. Dewyl het Hart vier-duizend maal in een uur re/loten en geopent wordt, en het zelve als in een kruik in een uur vierduizend oneen Moed ontfangt, en door deszelfs fprinkader namentlyk de Aorta, groote Slagader, vier-duizend oneen bloed als uit een bornput door het geheele lichaam verJpreidt, zoo moet men zich verwonderen over de aanbiddelyke wysheid en goedheid van den alleen wyzen Maker van dit aardfche vat. Wat zyn dog de heerlykfle vaten door menieben konjl gemaakt, indien zy dagelyks worden gebruikt met algevaren onderhevig van te zullen breken; endoor een kleinen floot wordenze zeer ligt onbruikbaar gemaakt: daar aanditin zich zelfs zwakke vat, uit fpieren, aderen, naraderen, en zenuwen te zamengeflelt, de alwyze God zoodanig een vermogen beef t gegeven, dat het zeventig, tachentt en meer jaren kanflaande blyven, niet tegenjlaande het da- ^ê?I§¥^®> myaer W*nblik%een verbazende wyze wordt bewogen. Indien nu het Hart van buiten e n! ge wonden wierden toegebragt, en het dus in zyne werken Wierdt  2pg Vin het Hart en deszelfs zakje. wier dl gejïoort, boe zou men zulke wonden moeten aar* marken ? A. Uit de befchryving, die wy van het Hart en deszelfs gebruik en werking hebben gegeven, blykt het, dat 't niet anders zyn kan, of alle wonden van het Hart, die deszelfs bewegingen beletten, en tot deszelfs zelfsftandigheid indringen , en dus een fcheiding van het geheel maken, zyn volkomen doodelyk. V. Maar indiende Kr oom aten, als daar zyn de aders, flagaders en zenuwen vdti dien naam alleenlyk wierden ge'queft, zonder dat de wonder, tot in de holligheden doorgingen, zou men ook zidke wonden van bet Hart onder de volkome:: doodelyke wonden ftellen) A. Dewyl door de quetzing van deze vaten, vooral zooze geheel zyn afgefneden, de dood terftont volgt, zoo moet men dezelve wel degelyk onder de volkomen doodelyke wonden ftellen : en zoo de kroonaders, flagaders en zenuwen niet geheel zyn afgefneden, zoo zal het Hart dog zyne werkzaamheid verliezen, alzoo de fpiervezelen niet genoegzaam zullen opzwellen door gebrek van bloed en geeften, want de zenuwen gequeft zynde zullen niet alleen de dierlyke gees. ten beginnen te ontbreken, maar daar zullen ook ftuiptrekkingen in het Hart, en in alle deelen, welke met het Hart gemeenfchap hebben, ontftaan, waar door het Hart geheel in zyne werkingen zal worden belet, en het leven zal worden uitgebluft, en dus zyn zelfs de wonden van de Vafa Coronaria, Kroonvaten van het Hart, volkomen doodelyk te achten. V. Maar zyn de wo-iden van het Pericardium, Ilarïs* %akje Van eenig aanbelang ? JL Dewyl alle wonden van het Hart door geen konft oi plaats*  Van het Hart en deszelfs zakje. ïyf plaatsmiddelen konnen worden genezen, zoo om deszelfa levendige werkzaamheden en bewegingen, als om de ortmogelykheid van de plaats om de wonden te konnen behandelen; en fchoon het wel waar is, dat het Hartzakje zich nog eerder als het Hart voordoet, nogtans laat de Kond niet toe om de wonden van het Hart of deszelfs zakje in levendigen te onderzoeken, en dewyl het Hartezakje niet wel kan worden gekweft, zonder dat liet Hart of andere deelen en vaten te gelyk worden beledigt, zoo zyn de wonden van het Hartezakje niet alleen van eenig aanbelang, maar men moetze Zelfs onder de volkomen doodelyke ftellen, fchoon dat de gekwefte eenige dagen na het ontfangen van de wonde had geleeft: want alhoewel de dood niet terftont op alle wonden van het Hartezakje volgt, nogtans fterven de Lyders weinig dagen daar na, of door de belette levendige werkingen van het Hart, of door eene ontfteeking van het zakje zelfs, of van de nabyleggende deelen, die aan het zelve vaft zyn, als daar is de Long, het Middenfchot, en het Middenrift. V, Maar dewyl het Pericardium met water is opgevult, zoo dat het Hart als in het water dry ft, zoo kan immers het Hartezakje worden gewondt, zonder dat het Hart wordt beledigt, en dus zou men de oorzaak van de dood eer aan het ontloopen van dit vocht, als aan de wonden van het zakje hebben toe te fehryven ? A. Het is wel waar dat mogelyk door eenige klieren eenig vocht tot bevochtiging van het Hart en van dit zakje wordt afgefcheiden, maar dit vocht is weinig, en indien iemant fchielyk, zonder dat hy van te voren is ziek geweeft, fterft, en men onderzoekt als dan het Hartezakje , als dan zal men in het zelve weinig en zomtyts geen vocht, zoo als ik meer als eens heb gezien, vinden: en dus kan men niet de oorzaak Pp van  >pS F m bet Hart en deszelfs zakje. van de dood op d© ontlaftiog van dit water leggen \ maar men moet dezelve in het gekwefte deel, en in de deelen, die 'er om en by gelegen zyn, zoeken. V. Hoe kan men weten,, als iemant aan een wonde in de Borft is geftorven, of het Hart, bet Hartszakje of eenig ander deel is gekweft ? üfi Mén moet om des aangaande wel kundig te zyn de Borft openen. • V. Op wat voor een manier wordt de Borft in zoo een geval geopent? A. Men legt het Lyk op den rug, en zoo de wonde niet jn den weg is, begint men van het bovenfte van het borftbeen de inlnyding, en men vervolgt dezelve tot een weinig beneden het zwaardwyze kraakbeen , fnydende de gemeene bedekzelen en de fpieren tot op het borftbeen door, dan fnydt men van de eerfte inlnyding van boven over het (leutelbeen tot op het gewrigt van de fchouder; deze fhee gedaan hebbende, maakt men een en dezelve inlnyding'over het fleutelbeen tot op het gewrigt van de andere fchouder, zoo dat deie drie infnydingen een T vertoonen, even zoo doet men aan het onderfte einde van de eerfte infnyding makende van het Zwaardwyze kraakbeen aan yder zyde een fnede, welke over dwars tot aan de beenige gedeeltens van de ribben ftrekt, Deze infnydingen gemaakt hebbende, fcheidt men de dekzelen en fpieren van de beenderen aan beide de zyden af, opdat het borftbeen en de kraakbeenige deelen van de ribben volkomen bloot leggen, wanneer men voorzichtig de zamen voeging van de kraakbeenderen van de ribben aan de ribben met een mesje los fnydt, wel zorgdragende, dat men niet dieperfnyde als de kraakbeenderen dik zyn: vooral moet men alle voorzigtigheid ontrent de bovenfte ribben, en het fleutelbeen gebruiken ,  Van het Hart en deszelfs zakje. £9£ bmiken, opdat men de onderfleutelbeens vaten niet kwe'.ze: de zamenvoegingen dus losgemaakt hebbende, fnydt mende tulTchenribbige fpieren en het ribbenvlies door, ook fcheidt men voorzichtig het middenrift van het uiterfte van het borftbeen , en van de baftaard ribben, men ligt het borftbeen op, en terwyl men het opligt, maakt men met een voorzichtige fnede het middenfchot van het zelve los, en men buigt het geheele borftbeen met de daaraan hangende kraakbeenige deelen der ribben na het hoofd: zoo men geen ruimte genoeg heeft, fcheidt men nog een gedeelte van de gemeene bekleedzelen en de fpieren aan wederzyden van de ribben, en men fnydt met een ribbefchaar aan wederzyden nog een ftuk van de beenige gedeeltens der ribben weg: dus de holligheid, in welke de wonde is, geopent hebbende, neemt men al het buiten gevaat bloed met een fpons voorzichtig op, latende de ingewanden in haaren natuurlyken ftand leggen. Als alles gereinigt is, fpeurt men met alle omzichtigheid de wonde na, want zommige wonden zyn door de punt van een fcherp werktuig gemaakt, en zommige wonden fluiten zoodanig, datze zomtyts zeer moeyelyk zyn te ontdekken: ook zyn de gefchoten wonden dikwils zeer moeyelyk na te gaan, vooral als de binnenfte met de buitenfte geen overeenkomft hebben: nogtans wordt veelal ter plaatze daar de wonde is een zwarte plek ontdekr, die door geftremt bloed en verbreking der vaten is ontftaan; deze plaats moet men ten einde toe met een blaaspypje, wafchligt, buigzame fonde , of ook wel met een mes nafpeuren, wel zorg dragende, dat men met het inftrument, dat men gebruikt, geen nieuwe wonde make, of iets kwetze: zoo de wonde hoog is, en men zeer veel buiten gevaat bloed vindt, zynde het Hart en de Long niet gekweft, dan moet men denken, dat 'er groote vaten zullen Pp z ge-  Van den Buik en bet Bmkvlies. gekweft zyn, waarom men alle zorgvuldigheid moet gebrutke, om dezelve, zonder eenige vaten te kwetzen, veel minder aftefnyden, te ontdekken; daarom zal men het Hartszakje met alle voorzichtigheid van onderen na boven Icheiden,, en vervolgens de vaten ontblooten : ook moet men verdagt zyn, dat onder de borftklier de boog van de groote flagader is geplaaft; opdat men dit aanzienlyk vat niet kwetze, moet men alle voorzichtigheid gebruiken, en de borftklier aficheiden, het welk in vette lichaamen zeer moeielyk gefchiedt LXXVI, HOOFDDEEL. Van den Buik en het Buikvlies. V. T TEt Hoofd, de Hals en de Borfl afgebandelt hebJL X bende, zullen wy tot in den Buik nederdalen, en daar in het Net, de Maag, de Darmen, het Darm-' fcheil, de Melkvaten, den Chylbak, de Chylbuis, de Lever, de Galblaas, de Milt, het Klierbedde, de Nieren, de Pisleiders, de Waterblaas, en de Teeldeelen befebouwen. PP at is de Buik ? A. De Buik maakt de derde grpöte holligheid van het lichaam uit: hy ftrekt zich van het zwaardwyze kraakbeen tot het fchaambeen uit: deszelfe voorfte deel wordt de onderbuik en het achterfte de rug genaamt. V. Wat de gemeene bekleedzelen, de fpieren, de vaten en de heenderen, welke tot den onderbuik en den rug bc~ boor en, aangaat , van dezelve hebben wy in het verhandelen van die deelen gefprooken. Welke deelen zyn het van de Partes Continentes, Begrypende of Bevattende deelen van den Buik, welke nog eenige aanmerking verdienen? A.  [Van den Buik en het Buikvlies. 3 o i 'A De Navel en deszelfs vaten, de witte ftreep, en het buikvlies of de Penszak. V. Wat is de Umbilicus, Navel) A, De Navel, in het midden van den buik geplaaft, is niet anders als een gering overblyfzel met het lidteeken van de afgefneden navelftreng. V. Welk zyn de Vafa Umbiliealia, Navelvaten? A. Het zyn die vaten, waar door de vrucht in's Moeders lichaam met het moederlyke bloed wordt gevoedt, en na de geboorte door de afbinding van de ftreng geheel buiten gebruik raaken, en door den tydt in banden veranderen, in zoo verre dat het iets zeldzaams is, wanneer deze vaten in bejaarden hol worden gevonden. V. Welk is de Linea Alba, Witte Linie? A. De witte Linie of ftreep beftaat uit te zamenkomende peezen van de fpieren van den buik; zy fcheidt den buik naar de lengte in twee gelyke deelen, en is onder de bekleedzelen. van den buik te zien. V. Wat is het Peritonseum, Buikvlies) A. Het is een dun en zacht vlies, even onder de fpieren van den Abdomen, Buik, geplaaft, en omvangt alle de ingewanden van den buik, de geheele binnenzyde van de buiks holligheid bekleedende: deszelfs vlakte, die aan de fpieren vaft is, is ongelyk, maar de inwendige vlakte is glad. Men vindt in het zelve zeer veel kleine klieren, welke dit vlies glad maken en bevochtigen : het kleeft aan de dwarfche fpieren van den buik, als mede aan de Linea Alba, Witte Streep, en bekleedt met deszelfs bovenfte deel het middenrift, waar aan het ook gehegt is: deszelfs onderfte deel is aan liet fchaambeen, en het achterfte van dit vlies is aan het heiligbeen en aau de wervelbeenderen van de lendenen vaft. Het beftaat Pp 3 uit  3oa Van den Buik en het Buikvlief, uit twee vliezen, waar tuffchen de ftammen der bloedvaten met eenige hunner takken, de Chyl ontfanger, de Nieren, Pisleiders en de Blaas gelegen zyn; en daarom zegt men, dat deze deelen in de Buplicatura Peritonai, Verdubbeling van het Buikvlies leggen: maar alzoo het onderfte gedeelte van dit vlies zeer dun is, voornamentlyk tuffchen de Blaas en de fchaambeenderen, zoo is het, dat zommigen willen, dat de Blaas niet in de verdubbeling van het Buikvlies is geplaaft. V. Heeft het Buikvlies ook Proceffus, Voortbrengzels? A. Ja, namentlyk deszelfs buitenfte vlies heeft tweevoortbrengzels, gelyk twee fcheeden ; zy gaan door de ringen van de dwarfche fpieren in de liezen , om de ronde banden der Lyfmoeder in de Vrouwen , en de ZaïdVaten in de Mans door te laten : als deze voortbrengzels tot de ballen in de Mans gekomen zyn, wordenze wyder: zy maken de Tunica Vaginalis, Scheede Rok, en het binnenfte vlies, dat by uitftek dun is. V. Welke vaten worden het Buikvlies toegeëigent) A. Het Buikvlies worden aders, flagaders, zenuwen, en watervaten toegeëigent. Aders en flagaders van de Middenrift, van de Mam-, van de Onderbuiksfpier, en van deZaadvaten: deszelfs zenuwen komen van de takken, weidoor de fpieren van den buik zyn verfpreidt; de watervaten zyn weinig en ontlaften zich in de Kronkeldarms klieren, Giandula Iliaca genaamt. V. Wat moet men aangaande het Buikvlies aanmerken ? Dat het door de Elafticiteit of veerkragt van zyne vezelen zich lichtelyk in en uitrekt, gelyk in de ademhaling en in het zwanger gaan der Vrouwen is te zien: en dat zoo het komt te breken , 'er een breuk ontftaat, of in de lies, of in den navel, of in het balzakje. V.  Fan bet Darmnet. 303, LXXVII. HOOFDDEEL. Vm het Darmnet. (i F. Wf^t k het Omentum, Darmnet ? ■ A. V V Het is een dubbeld met veel vet begroeidt vlies, hebbende de gedaante van een beurs, of zak: het bedekt het jjroofte gedeelte der darmen: aan de reehterzyde wordt het aan de holligheid van de Lever gehegt, in de linkerzyde aan de Milt', rugwaarts aan dat gedeelte van den Karteldarm,, het welk onder de Maag leidt, en voorwaarts van boven aan het voorfte gedeelte van de Maag en den twaalfvingeren darm: deszelfs onderfte deel leidt boven op de darmen los, F. Welk zyn de vaten van het Darmnet* A, De vaten van het Darmnet zyn zeer meenigvuldig: deszelfs aders komen, van de poort-, maagdarmsnets rechter en linker aderen; takken heeft het van de maags flagader , en zenuwen van de tulfchenribbige en het verfpreidende paar: al deze vaten met verfcheide kleine klieren vergezeldt loopen tulTchen twee linien vet, en verlpreiden zich niet onaardig over het geheele net uit: ter plaatze daar men weinig of geen vaten ziet, is het Darmnet zeer dun en doorfchynend. . F. Welk is het gebruik van het Darmnet ? A. Het befchermt de ingewanden, bevordert de beweging der darmen, en deszelfs vet ftrekt in tydt van nood het lichaam tot voeding. • F. Dewyl het net een zamenweefzel van aderen, Jlagaderen en zenuwen is, hoe moet men de wonden van bet Darmnet aanmerken ? A.  jo* Fan het Damnet* A. Alzoo deze vaten alleenlyk maar dunne fprankeii zyn; en geene groote bloedftorting veroorzaken , behalven dat men by de wonden kan komen, en hulpmiddelen door de konft ter genezing aanwenden, en men, een gedeelte van het net, het welk buiten de wonden hangt, en reets blaauw ziet, afgefneden, en het gezonde deel wederom binnen gebragt zynde, kan leven, zoo konnen de wonden van het net niet anders, zoo 'er de dood opvolgt, als wonden, die by toeval doodelyk zyn , worden aangemerkt; maar zoo met het net te gelyk de aders en ilagadere van de Lever en van de Milt, die 'er zeer digt voorby en heen loopen, of groote takken, die aan deze vaten eigen zyn, zyn gekweft, als dan moet men deze wonden onder de volkomen doodelyke wonden ftellen. F> Maar hoe kan men weeten of zulke vaten zyn gekweft of niet ? A. Om niet alleen van de wonden van het net, maar van alle wonden der ingewanden in den buik opgefloten, wel te konnen oordeelen, moet de buik na de dood, en dat niet lang na dezelve, beft is het twintig uuren na het overlyden, op dat men volkomen van de dood van den Lyder mag verzekert zyn, geopent worden; ten ware dat de wonden zoo groot en geweldig waren aangekomen, dat 'er aan de dood van den Lyder geen twyfel is, wanneer men, om alle bederf der ingewanden voor te komen, hoe eer hoe liever den buik moet openen. F. Op wat wyze wordt de Buikgevoegelykft geopent) A. Om den Buik te openen is het genoeg , indien het de wonde toelaat, van het zwaardwyze kraakbeen bezyden den navel heen tot op het fchaambeen de bekleedzelen, Ipieren en het buikvlies te doorfnyden, en dan van de eene zyde tot aan  Van de Maag en Darmen. 3oy -aan "de andere een gelyke fneede, welke over de eerfte kruift, te doen: want dan heeft men vier Jappen, en deze buitenwaarts gehaalt zynde, is 'er overvloedig ruimte • de Buik dus geopent zynde, moet men bet uitgevaate bloed met fpongien weg doen, en alle voorzichtigheid in het onderzoeken van de wonden gebruiken, zoo als wy reets in de wonden van de I^orft hebben aangetoont. LXXVIII. HOOFDDEEL. Van de Maag en Darmen. V' XATAmeerr wy van de deelen in den Hals opgefloV V ten fpraken, en het Slokdarmshoofd onderzochten, hebben wy te gelyk van den Slokdarm gefproken en gezien, dat dezelve door het Middenrift heen gaat relyk ook in het verhandelen van de gaaten van het Middenrift is gebleken, derhalven zullen wy, nu we in den Buik gekomen zyn , het vervolg van den Slokdarm nagaan, en dus de ■ Maag en de Darmen naauwkeurig onderzoeken: wat is de Maag ? a. De Maag, Ventriculusgenaamt, is een verwyderinz van den Ilokdarm in de gedaante van een zakpyp- zy lest even onder het Middenrift; aan deszelfs reehterzyde iszeeL deeltelyk door de Lever bedekt, aan haar linkerzyde raakze de Milt, en aan deszelfs bodem den karteldarm, waaraanhet xJmentum ook gehegt is. V. Hoe wordt de Maag verdeelt) a. Men kan de Maag verdeden in deszelfs mond, trrond. en ontlafter. 5 * V Wat is de mond van de Maag ? Q-q a  3p& Fan de Maag-m^amm* A. De Bapad van, de. Maag , Cardia genaamt» k dfc.bei-r, ventte ingang van de Maag; hy is een vervolg van den ilokdarm , en neemt zyn begin aan het Middenrift » waaraan hy is vaftgehegt. Dit gedeelte van de Maag/is wegens deszelfs meenigvuidige zenuwen by uitftek gevoelig» en is linkswaartsgöplaaft. V. Welk is de grond van de Maag ? A. De grond van de Maag is deszelfs wydfte onderfte deel: in het zelve vindt men veel rimpels en klieren, waar uitf het Liquor Gqftricus vloeit. « V. Wat is hel Liquor Gaftricus», Maagzap) A. Behalven het zap, dat uit de klieren van de Maag vloeit» behooren tot het zelve de vochten, welke uit de klieren, van den Ilokdarm en van de fpeekzelvaten doorr de keel en flokdarmv in de Maag nederdalen. Men mag deze vochten als een feheiyogt aanmerken» het welk, benevens de bewegingen van de Maag en van de omleggende ingewanden,. ' de fpys ontbindt, en in Chyl verandert. V. Welk is de ontlajler van de Maag ? A, De ontlafter van de Maag , Fyloms of Jmitor genaamt, is dat gedeelte van de Maag, waar in de ontbonden, fpys fchuins opklimt en waaraan de Dammen hun begin nemen;. by. dezen mond zyn de rokken van de Maag veel dikker als ergens : de binnenfte rok heeft alhier eene dikke en fterke verdubbeling in de manier van een ring, zy dient als een valdeur voor den Maags ontlafter, wanneer hy. zich toefluit. V. Uit hoeveel vliezen is de Maag zamengeftelt ? A De vliezen van de Maag zyn vier, namentlyk een vlies-,, fpier-,. zenuw-, en wol- of klierachtig vlies. V. Welk is de 1 unica Membranofa, Vliesachtige Rok of vlies ?. A.  Fan $e Mm% m Domen. %&f 2f. De vliesachtige rok van de Maag ie de boitenfte, en komt van het buik vlies. F. Welk is de Tunica Mufculófa, Spierachtige Rok) A. De fpierachtige rok is het tweede vlies, en is uitrechte en ronde vezelen gemaakt; de rechte loopen over het bovenfte deel van de Maag boven deszelfs lbovenften en onderften mond, en de ronde loopen fchuins van boven 'van de Maag na den bodem: van deze dalen de binnenfte aan de rechter, en de buitenfte aan de linkerzyde: door de werking van deze vezelen gefchiedt de wormswyze fee weging, dewelkegrootelyks de ontbinding ,van de fpys en deszelfs voortftuwisg bevordert. F. Welk is de Tunica Nervofa, Zenuwachtige Rok? A. Deze rok is het derde vlies van de Maag: 'hy is zeer dun en geheel zenuwachtig : daarenboven is hy zeer gevoelig. F. Welk is de Tunica Villofa tf/ -Glandülöfe -, *> doen. op- F. Welkis de InteCtmum Reclum., Rechte Darm? A De rechte darm js de laafte der. darmen, hy is omtrent dSSS^OT1^ ^ h* ^ de karteltZl g 'i TZd[t r°kken 2yn dMer als die ™ den karÏ2? et^ndf ^ T' f° WOTd^oorhetbuikvliesac^ Tv vnn ,n ƒ !t ^i0*60 in de Mannen is tm^^^t^—de *~ - F Worden, aan den, Rechten Damnfpimen. toegeëigend A. Ja, namentlyk ter plaatze daarze den aanmaakt- deze /pieren zyn drie, namentlyk twee Elevator-es Ani Aars optrekkende of oplichtende gieren , e„ Ad F.. Eer, wy, tot het Darmfeheil overman mv 1 wonden van de Maag g de DartTond^ke7 en zien voor hoe verre dezelve doodelyk zyn of niet ■ Tl ' den van de Maag volkomen,doodelyk? 1 ' W* A Daar ontbreken geen, voorbeelden, dat'er wonden van fefefj zynze zeldzaam, t ^ behoeft, derzelver genezingen aan de konft niet dank te w^- ten;:  312 Van de Maag en Darmen. ten: derhalven durven wy geruftelyk alle wonden , welke tot in de holligheid van de Maag doorgaan, ten zy dat de bovenfte mond, de bodem of de ontlafter gekweftzy, onder de volkomen doodelyke wonden ftellen; het is wel waar, dat de wonden van den Cardia, bovenfte mond van de Maag, de Lyders fchielyker dooden, om de meenigvuldige vaten en de gemeenfchap met het Middenrift; maar de wonden van den bodem en van den ontlafter-van de Maag, welke doorgaan, zullen niet minder doodelyk zyn, als die van den bovenden mond; want de toevallen als ftuipen, bloedftortingen, ontlading van chyl door de wonden, belette chylmaking, moeten den Lyder nootzakelyk het leven benemen: de wonden dan, die ooit van de Maag zyn genezen, moeten klein en in deszelfs buitenften rok zyn geweeft, en moeten als zeldzame genezingen door hulp van de natuur worden aangemerkt. V. Maar daar zyn voorbeelden van mejjen flikkers, en die, na dat het mes is uitgehaalt, zyn genezen, derhalven mag men de doorgaande wonden van de Maag niet onder de volkomen doodelyke wonden fteilen? A. Indien de exempelen van meffen flikkers waar zyn, en dat zy, na dat het mes is uitgefneden, zyn genezen , dan moet men zulke exempelen als ongewoone en gevallige genezingen aanmerken, dewelke tot geen algemeenen regel konnen ftrekken: en dus zeggen wy, dat alle wonden van de Maag, waar ontrent de konft geen magt heeft gehad om de doodelyke gevolgen, die 'er natuurlyk uit moeften voortkomen , te verhinderen, indien by de opening van het lichaam blykt, dat zulke wonden ongenezen zyn gebleven, al was het ook dat 'er gevallen waren, waarin de natuur meer hulpe had bewezen, volkomen doodelyk moeten worden geoordeelt.  Van de Maag en Darmen. % x % V. Hoe moeten de wonden van de Darmen worden aangemerkt) A. Dat alle groote wonden der Darmen, indien men dezelve niet kan bereiken, wegens derzelver gedurige Motus Periftalticus, Wormswyze beweging, en de uitftorting van de Chyl of vuiligheden in de holligheid van den buik, en derzelver fchielyke ontfteking en verfterving, en de verhindering om de konft- of plaatsmiddelen in het werk te ftellen, volkomen doodlyk moeten geoordeelt worden. V. Hoe komt het dan, dat zommige Darmwonden worden genezen ? A. Indien groote wonden der darmen, want kleine wonden van weinig aanbelang kan men niet onder de volkomen doodelyke wonden ftellen, worden genezen, gefchiedt zulks meer door geluk als konfl:: en daar genezen geen groote darm wonden, als door een gemeen lidteken met de wonden der bekleedzelen, en zulke genezingen vallen meeft voor in den karteldarm, omdat hy het naaft aan het buikvlies is geplaaft: ook kan een Darmwond genezen, als de wonde van de bekleedzelen van den buik zoo groot is, dat men de wonden van den darm kan vinden en hechten, daarenboven gebeurt liet, dat een Darmwonde geneeft, doordien een ftukje van het net de wonde ftopt, en met de wonde vereenigt; of dat de gewonde darm zich met den naaft gelegen darm ter plaatze daar de wonde is vereenigt, zoo nogtans, dat de holligheid in den darm blyft: nog kan de Lyder in het leven blyven niet tegenftaande de darm zelfs is afgefneden, indien men gelegenheid heeft om terftont het bovenfte eind van den darm te vatten , en aan de uiterlyke bekleedzelen van de wonde van den buik te hechten, wanneer ter plaatze van de wonde een aars wordt geformeert, waar door de vuiligheden gedurig Rr zon*  3r4 Fan het Dapttfcheil en de Melkvaten. ponder datze konnen worden opgehouden, ontlaften. J)at alle deze genezingen zeer gevallig en zeldzaam zyn , en meer aan de natuur en de goede gelegenheid, als aan de konft zyn dank te wyten, kan niemant tegenlpreken. LXXIX. HOOFDDEEL, Van hei Darmfeheil en de Melkvaten. V, % XJ 2" hebben de Maag en al de.Darmen onderzogt, V V en gezien, dat de pyp , die de Darmen uitmaakt, acht of. negen ellen lang is; welk is het deel, waar aan de Darmen in orden zyn gefchikt en vaftgehegt ? A. Het Mefenterium, Darmfeheil. . V. Wat is het Darmfeheil) A., Het Darmfeheil is een dubbelde, breede, ronde en vliesachtige zelfftandigheid; men vindt aan het zelve veel vet:, het is in het midden van den onderbuik geplaaft; deszelfs omtrek is vol ploojen en vouwen, en is ontrent drie elle lang3 aan dezen omtrek zyn de darmen gehegt: het Darmfeheil is vaftgehegt aan de drie eerfte wervelbeenderen van de lendenen: het beftaat uit drie vliezen, in het binnenfte vlies is het vet geplaaft, en door het zelve loopen een groot getal aderen en u"agaderen; wat de twee andere vliezen aangaat, deze komen van het Peritonaum, Buikvlies. V. Worden aan het Darmfeheil ook byzondere namen toegeëigent ? A. Ja, want het gedeelte van het Darmfeheil, het welk zich met de dunne darmen vereenigt, wordt Mefaraum; en het andere deel, waar aan de dikke darmen gehegt zyn, wordt Mefocolon genaamt..  • Fan het Darmfeheil en de Melkvaten. " 3 ï f F. Welk. zyn de aders en de flagaders, diedoor het Darmfeheil loopen ? A. Tuffchen de twee buitenfte vliezen van het Darmfeheil loopen takken van de bovenfte en onderfte Darmfcheils Ilagader, deze takken brengen het-bloed na de darmen; en takken van de Darmfcheils aderen , deze zyn takken van de poortader, en brengen het bloed van de darmen na de Lever te rug: de groote takken van de flagaderen en aderen maken te zamen gemeenfchap, en gaan recht na de darmen, aldaar verdeelen zy zich met de zenuwen van de Plexus Mefentericus, Darmfcheils Vlegting, in een oneindig getal kleinder takken, welke zich over de rokken der darmen - verfpreiden. V. Worden ''er ook Melk- en watervaten in het Darmfeheil gevonden ? A. Daar worden niet alleen in het Darmfeheil Melk en watervaten , die op dezelve manier als de aders en flagaders door het zelve loopen, gevonden, maar men ontdekt ook in ■het zelve een groot getal Waasachtige klieren, waar van de groofte in het midden van het Darmfeheil zyn geplaaft, en het Pancreas Afellii, Klierbedde van Afeïhus wordt genaamt. F. Welk zyn de Melkvaten ? 1 A. De Fafa Lattea, Melkvaten, zyn dunne witte vaatjes als draaden, zy leggen tuffchen de vliezen van het Darmfeheil, door deze pypjes gaat de Chyl uit de darmen na de 'klieren van het Reeeptaculum Cbyli, Chylbakje of den Chyl ontfanger: zoo dat deze vaatjes of pypjes van de darmen hun begin nemen, namentlyk van tuffchen derzelver rokken, en -dus wordt uit de darmen door de Melkvaten de Chyl in den < Ghyl'oritfanger gevoert. Rr j Fn  Van het Darmfeheil en de Melkvaten. V. Worden de Melkvaten in zoorten verdeelt ? A. Ja, men verdeelt de Melkvaten in Vafa Lattea Prh mi Generis, Melkvaten van de eerfte-, en in Vafa Lakea Secundi Generis, Melkvaten van de tweede Zoort. V. Welk zyn de Melkvaten van de eerfle Zoort ? A. De Melkvaten van de eerfte Zoort zyn, die van de darmen na de klieren gaan, en gedurig afwykingen en zamenloopingen maken. V Welk zyn de Melkvaten van de tweede Zoort) A. De Melkvaten van de tweede Zoort zyn, welke van de klieren na den ontfanger van de Chyl loopen , en deze zyn grooter als die van het eerfte Zoort. V. Wat moet men aangaande de Melkvaten aanmerken? A. Men moet aanmerken, dat de Melkvaten van beide Zoorten met Valvüla, Val- of Klapvliezen, zyn voozien, waar door de Chyl belet wordt te rug te loopen: als mede dat ze ook even als watervaten zyn aantemerken, die te gelyk met de Chyl het water uit de darmen, en het Darmfeheil na het hart weder te rug voeren. V. Welk is het Receptaculum Chyli, of Cifterna Laétea-., Chylbak of Chyl ontfanger ?. A. De Chylbak of Chyl ontfanger is een zak ofverwyderde holte van de zamenloopende Melkvaten, en ontfangt de geheele tweede Zoort, als ook watervaten van alle deelen van den buik: deze buis of bak kan een once vocht behouden, hy is tuffchen den neergaanden tronk van de groote flagader en de wervelbeenderen van de lendenen geplaaft, en wordt door verfcheide Waasachtige Giandula Lumhares , Lendenklieren, omcingelt, welke in dezelve haar vocht ontlaften: de bodem van den Chyl ontfanger trekt zich tot een klein vat te zamen ; zyn midden is zomtyts in twee of drie deelen ver-  Van het Darmfeheil en de Melkvaten. frf u^thhf ,dT6lfS b0VCnfte SedeeJte tot M *n een pyp uit hebbende de ruimte van een ganzen fchagt. PYP tv at is dit voor een Buis ? fim«f\D!? BU,SIJS de Duaus Gracieus, Chyl of Borflbuis: zy khmt op blnnen de Borft > £ otJöortt- ontrent het hart verdeelt zy zich gemeenlyk^^c^dS; takken, welke terftont wederom in een loopen en el d ! langs den üokd na de Qnder fleute|°^ e* S zich door een of twee monden ontlaft, welke met IZhzhï hltVnS ' CfayJvan beneden worde uitgeftort, en met het bloed vermenge: daarenboven heeft de Chylbui, verfchei ten"daÏSÏÏ^^ ^ ^'»£ gendeelen ïïfr ' d°°r d? ™érmS van de gelegen deelen, de klopping van de grooteflagader, en de oer* fing.van het middenrift en van de fpieren van d n buik eer* In , r,JSieV°ert' niet weder™ nederftorte- è ndelvk loop de borftbuis door de borft achter het zoo als wy van te voren al hebben aangemerkt * F Alzoo wyrcets hebben gefprokenvan het zebruik ,n merkt? ^ het D«™fcheil -worden aange- A Indien de groote bloedvaten van dit deel worden ««.  •'3i8 Van het Klierbedde, de Leveren de Galblaas. LXXX. HOOFDDEEL. Van het Alvleefch of"Klierbedde, en van ''de Levet\ en de Galblaas. : V. WJ^tis het Alvleefch of Klierbedde?, . A. 'YV Het Klierbedde, Pancreas genaamt, is een •zeer groote Giandula Conglomerata, Opgehoopte Klier, leggende tulfchen. de milt en den twaalfvingeren darm: het beftaat uit veele kleine klieren, buizen en bloedvaten: in het .zelve wordt het .Suecus Pancreaticus, Klierbedde Zap, afgefcheiden, en wordt door deszelfs groote buis, Duitus Pancreaticus, tot in den twaalfvingeren darm gebragt. » , V. Wy hebben breedvoerig in de verhandeling der Klie■ren van deze Klier , en deszelfs gebruik enz. gehandelt: ■derhalven zullen ivy tot de Léver overgaan. Wat is de .Lever) A. De Lever is een groot donker rood ingewand, haar bovenfte zyde is verheven, glad , en1 gelyk, maar aan haar onderfte gedeelte ongelyk en ingebogen: in deszelfs midden en voorfte deel is zy in tween verdeelt, en maakt aldaar een fpleet , in welke de navelvaten gaan: aan haar onderzyde is -de galblaas vaft, en aldaar zyn drie uitpuilingen, die men eertyts poorten noemde: wat de zelfftandigheid van de Lever aangaat, dezelve is geheel vaatachtig, V. Waar is de Lever geplaaft;? A. Zy is in de rechter onderbuiks bovenZyde Hypochondrium geplaaft: haare verheven en bovenfte zyde reikt tot een weinig onder het zwaardwyze kraakbeenen raakt' aan het .middenrift; haare holle èri onderfte zyde bedekt den maags ontlafter, een deel van den maag,- een-deel van den kartel- | w darm 5  Fan het Klierbedde., de-Lever en Je-Galblaas, darm den geneden twaalfvingeren darm, een p-edeelte ran den nuchteren darm en van het darmnet. F. Wordt de Lever met vliezen bekleedt* aftorn^.' ^ 13 VlieS bekleedc van ^ÜSM hegt? Heeft ^ ^ mde *y ™r C mm ZJU kU * in dë ^worden ge- F WeTz^nt^ ~ ' ^ « A. De aders van de Lever zyn de Fena Cava, Holleader, en de Fena Port*, Poortader: deze aders w^den vergezeld door zeer kleine takjes van de maags- enJS darm cheils flagaderen: de holle- en de poortlder gaan door de ho le of ingebogen zyde in de Lever, en worden door1 geheele Lever verfpreidt, en dat wel in deze manier dï  3-20 Van het Klierbedde, de Lever en de Galblaas. K Welk zyn de zenuwen en de watervaten) A. Zenuwen heeft de Lever van de tuffchenribbige, en deze maken de Plexus Hepaticus, Levervlechting: de watervaten zyn in de Lever zeer veele, en overal verfpreidt, en de meefte van dezelven eindigen by de poortader aan de ingebogen zyde. V. Welk is het werk van de Lever ? A. Het werk van de Lever is de Gal af te fcheiden, V. Wat is de Galblaas ? A. De Galblaas is een vliesachtig lichaam, beftaande uit vier vliezen, als namentlyk een gemeen of buitenfte vlies, dat ze met de Lever gemeen heeft, een vatachtig, een Ipierachtig , en een zenuwachtig vlies: zy is aan de hollezyde van de Lever vaft, en met dezelve vereenigt : haar gedaante is gelyk een peer, en haare grootte is niet wel te bepalen, om datze m yder voorwerp van een onderfcheiden grootte wordt gevonden , de grootfte is als een gemeen hoender ey: het achterfte gedeelte van de Galblaas maakt een kleinen indeuk in de Lever: als men overeind ftaat, of dat de Lever in haar natuurlyke plaats leidt, dan is haare bodem of breedfte deel onder, en de hals of naauwfte deel boven: zy raakt de maag en den karteldarm aan, en verwt deze deelen geel ter plaatze daarze worden aangeraakt. De gal komt in de Galblaas door kleine vaatjes, welke te zaam vereenigende een of twee buizen maken, die in den hals van de Galblaas eindigen. . V. Worden aan de Vefica Fellis, Galblaas, buizen toegeëigent) - . A. Ja, namentlyk de Duttus Cyjlicus, Galblaas Buis, de Duttus Hepaticus, Lever Buis, en de Duttus Cholidochus, gemeene Galbnis.  Van het Klierbedde, de Lever en de Galblaas. V. Welk is de Galblaasbuis ? A. Zy is een buis, die de gal uit de Galblaas aiTcheidtv deze buis gaat van de Lever niet met een rechte linie in de Galblaas: in dezelve eindigen eenige kleine pypjes, zy heeft verfcheide plooyen of fronzen» V. Welk is de Leverbuis'? A. De Leverbuis, die ook Torus Biliarius wordt genaamt, is een uitbrengend vat, aan de Galblaasbuis vaft: zy heeft zoo veel takken als de poortader, want daar een tak is van de poortader, daar is een tak van deze buis, en deze takken worden in een gemeen vlies befloten; alle deze takken dus vereenigende maken eenen ftam , die zich aan het eind van de Galblaasbuis, om de gal van de Lever door den gemeenen Gal voerder na de darmen te brengen, voegt. V. Welk is de gemeene Galvoerder ? A. De gemeene'Galvoerder is uit de Galblaasbuis en de Leverbuis te zamengeftelt : hy gaat fchuins na het onderfte einde van den twaalfvingeren- of na het begin van den nuchteren darm: na dat hy den eerften rok van den twaalfvingeren darm heeft doorboort, loopt hy byna twee vingeren breedte voort, eer hy in de holligheid van den darm eindigt : deze gemeene buis wordt met de Klierbeddens gemeene buis, als ze den twaalfvingeren darm ingaat, vereenigt. V. Welke vaten worden de Galblaas toegeëigent ? A. Zy heeft twee aders van de poortader, Cjflica Gemella, Galblaas Tweelingen genaamt, en eenige kleine flagaders van den rechter maagtak: daarenboven is ze van eenige watervaten voorzien ? V. Wat gebruik heeft de Galblaas, en de Gal) A. De Galblaas verzamelt de Gal, en voert dezelve over in den twaalfvingeren darm: wat de Gal aanbelangt, deze S f met  §M Van het Kliert'en vervoJgens door F; /Fn twee gekronkelde lichaamen, W yder bal een, van gedaante zyn zy halfrond, makende de hguur van catoen zaad: zy zyn door middel van het witte vhes met den bal en.het FasDeferens, uitfchietendevat vereenigt; zy nemen hun begin van het midden van den bal met vyi ot zes kleine buisjes, zaadvaatjes genaamt, en eindigen in het uitfchietende vat; zy.worden met een fterk vlies gemeen met het witte vlies, bekleedt. V. Vih wat zelfftandigheid zyn de Opperklootjes? a ^e fel""tandigheid van de Opperklootjes komt met die van de ballen overeen, maar derzelver vaatjes en holligheden zyn grooter, en worden eindelyk een buis, het Vas Lefems, Uitfchietend Vat, genaamt. 1 V. Wat gebruik hebben de Opperklootjes ? f.nl H? 23ad Uif de balien te ontfangen, en na het uitfchie- • tenqe vat ovei te brengen. V Welk is dit uitfchietende vat).  |3* Van de Mannelyke Teeldeelen. A. Het is een fterke witachtige buis, hebbende de dikte van een dunnen ftroohalm, yder Opperklootje heeft 'er een: zy klimmen beide van yder Opperklooge na den buik door de Proceffus Peritonai, Scheut van het Buikvlies, en Worden van daar wederom gebogen na den hals van de blaas, en eindigen ten deele in den waterweg, en ten deele in de Fejicula Seminales, Zaadblaasjes. F. Wat gebruik heeft dit uitfchietende Fat) A. Deszelfs gebruik is de zaadftoffe uit de Opperklootjes na de zaadvaatjes te voeren, en in den tyd van de vereeniging dezelve tot in den waterweg over te ftorten. F. Welk zyn de Zaadblaasjes? A. De Zaadblaasjes zyn tWee holle vliesachtige ontfangers, zy zyn aan het onderfte deel van den hals van de blaas, om het zaad uit de uitfchietende vaten te ontfangen, en in de vereeniging door den waterweg in de Lyfmoeder te fchietêfl, geplaaft: zy zyn drie vingers lang, en een vinger breed : zy beftaan uit een fterk vaatachtig vlies, hebbende verfcheide kleine holligheden, welke met malkander gemeenfchap hebben; de zaadblaasjes worden met een vlies, van het buikvlies afkomftig, bekleedt. F. Worden aan de Zaadblaasjes vaten toegeëigent ? A. ja , behalven een dubbelde uitlozende buis , welke zich in den waterweg ter tyd van de vereeniging ontlaft, wórden haar aders en flagaders van de blaas en rechteridarfns vaten, en zenuwen van de vlechtingen van het bekken toegeëigent. F. Welk zyn de Foorflanders i Ai De Proflata, Vöorftanders, zyn eigentlyk een eenig lichaam, makende byna de figuur van het hart, httisonmiddelyk voor den hals van de blaas geplaaft, en omringt voor een  Fm $ Mannelyke Teeldeelen* gg| een grpot gedeelte den waterweg, het is omtrent een okkernoot groot, is klierachtig, heeft verfcheide kleine holligheden, en is met een vlies bekleedt: daarenboven heeft het twee hoogtens en een uitfteekzel; de twee hoogtens zyn in derzelver onderfte gedeelte bil gedaantig, en het uitfteekzel, inippehoofd genaamt, heeft in deszelfs opperfte deel twee gaatjes,, welke met de uitfchietende buizen, en de zaadblaasjes gemeenfchap hebben. F Roe veel gaatjes vindt men gemeenlyk in de voor/landers,en welke vaten zyn den voorjlanders eigen, en wat is derzelver gebruik. A. De gaatjes, of uitlozende buizen van de voorftanders Zyn twaalf of dertien: derzelver vaten zyn gemeen met de vaten, der zaadblaasjes, en wat derzelver gebruik aangaat, zy fcheiden een wit lymig vocht af, het welk in de vereeniging tot gladmaking van den waterweg,, en overvoering van de zaadftoffe wordt uitgefchoten. F. Wat is de Roedel A. De Penis, Roede, heeft verfcheide benamingen, welke zoo bekent zyn, als de figuur van de roede zelfs: ontrent de roede merken wy alleenlyk aan deszelfs opperhuit , en huit, als a gemeene dekzelen, de voorbuit, het lichaam, de zelfltandigheid, den pisweg, het hoofdje, de fpieren en de vaten. * F Welk is de Foorbuit ? A De Voorbuit is een dubbelde huit, bedekkende het hoofd der roede, zynde voorzien met zenuwtepeltjes, en: klieren, aan deszelfs onderfte gedeelte is een band, Franu. turn, 1 oom genaamt. F. Wnar uit is deszelfs lichaam te zamengeflelt > A Behalven een fterken rok van een peesachtigen aardt,, die.'  33 ó Van de Mannelyke Teeldeelen. die hec lichaam van de roede bekleedt, en zomtyts dubbeld is, met een tulTchen gevoegt blaasachtig vlies, beftaat de roede uit twee holle of fpongiachtige lichaamen , 'Corpora Cavernofa genaamt: zy maken het grootfte gedeelte van de roede , en komen van de fchaambeenderen onderfcheiden voort, maar komen daar na te zamen en worden tot aan het hoofd uitgeftrekt. In de vereeniging worden dezen lichaamen opgezet, en maken de roede ITyf: tuffchen deze twee lichaamen is een fchot, Septitm genaamt, dit fchot is van voren dunder als na achteren , en is als een teems met kleine gaatjes doorboordt: daarenboven heeft de roede een kleinen band, deze komt van deszelfs rug een weinig van haar begin af, waardoor zy aan het bovenfte deel van het fchaam'been is vaftgehegt, op datze niet te laag nederdaale. V. Welk is de Tisivcg ? A. De Pisweg is onder de twee fpongieufe lichaamen geplaaft, hy is ontrent twaalf of dertien duim lang: hy begint aan den hals van de blaas, en buigt zich na de onderfte zyde van het fchaambeen, en opgaande na het begin van de ■fpongieufe lichaamen, loopt hy tot aan het einde van de roede. De zyde van den Pisweg beftaat uit twee vliezen, en uit een fponsachtige ftoffe, behalven aan het eind, daar hy aan den hals van de blaas vaft is , en aldaar is de wydte tulTchen de vliezen klein , en met eene roode klierachtige ftoffe. vervult, welkers uitbrengende buisjes het binnenfte vlies van den fisweg doorborende in den Pisweg een flymachtig vocht uitftorten, om het binnenfte vlies, dat de holligheid van den Pisweg bekleedt, en zeer zacht, dun en gevoelig is, tegen de fcherpheid van de pis te befchermen; wat het buitenfte vlies aangaat, het zelve is hard, vaft en wit. De einden van deze fponsachtige ftoffe zyn dikker als haar midden.  Fan de Mannelyke Teeldeelen. 33? 'den, en het eind naaft de Voorftanders wordt om zyn grootte de bol van den Pisweg genaamt, zynde een half duim dik, en in 't midden met een middenfchot, het welk mede met veel kleine gaatjes is doorboort, gefcheiden: het ander eind maakt op de einden van de fponsachtige lichaamen de Glans of Balanus, het Roede hoofdje. F. Worden ''er ook klieren in den Pisweg gevonden) A. Ja , men vindt aan yder zyde van den bol van den Pisweg eene kleine klier, die een lymig en klaar vogt mede tot befcherming van den Pisweg ftort; aan de over zyde van den Pisweg in deszelfs binnenfte vlies iets meer na het hoofdje vindt men eene andere klier van het zelfde gebruik: aan het ander eind van den Pisweg rontom de kroon van het hoofje zyn zeer veel kleine kliertjes, deze fcheiden een riekend vocht af, het welk 't hoofdje glibberig maakt, opdat de voorbuit gemakkelyk daar over ftroope. P. Wat moet men ontrent het Roeden hoofdje aanmerken? A. Ontrent het Roede hoofdje is aan te merken, dat deszelfs oppervlakte effen en glad is, dat het zelve met verfcheide zenuwtepeltjes is voorzien , waarom het zeer gevoelig is, en eindelyk dat het meteen zeer dun vlies of opperhuit is bekleedt, het welk met het vlies van den Pisweg gemeen is. V. Welke zyn de vaten van de Roede en van den Pisweg? A. Derzelver vaten zyn aders en flagaders van de onderbuiks vaten, en van die van de fchaamdeelen: de zenuwen , die twee zyn, komen van het heiligbeen, en de watervaten zyn verfcheiden, en deze ontlaften zich in de Liesklieren. : F. Welk zyn de fpieren van de Roede ? A. De Roede heeft drie paar fpieren, het eerfte paar zyn Vv de  $0 Van dc Teeldeelen der Vrouwen. de opre'chters, liet tweede zyn de voortftuwers, en het derde paar zyn de dwarfche fpieren: maar alzoo wy in de verhandeling van de fpieren van deze Ipieren hebben gefproken meineik, dat het voornaamfle van de Mannelyke teeldeelen zal zyn afgehandelt.. LXXXIV. HOOFDDEE L. Vau de Teeldeelen der Vrouwen* V. \ Lzoo ons voornemen niet is, om een naauwkeu-* XX rig onderzoek aangaande de uitwendige gedaantevan de Teeldeelen der Vrouwen te doen, zoo zullen wy terftont tot de wezentlyke deelen overgaan, en dus den Kittelaar, de vleugelswyze uitfteekzels, het Maagden vlies, de Lyfmoeder met deszelfs fcheede, banden en trompetten, alsmede de Eyerneften onderzoeken. Wat is de Kittelaar ? A.. De Kittelaar, Clitoris, heeft de gedaante van eene kleine roede, maar is niet doorboort; hy is in het voorfte deel van de Vulva, groote Spleet, geplaaft binnen de huit,.. en niets doet zich van denzelven voor als deszelfs eind, het welk door een frons van de huit, door de vereeniging van ü&Nymphee, Vleugelwyze uitfteekzels, of watergodinnen, gemaakt, wordt bekleedt: deze frons wordtPraputium Clitoridis, Voorbuit van den Kittelaar genaamt. V. Van wat zelfftandigheid is de Kittelaar ? A Hy is, gelyk de roede, uit twee fponsachtige deelen te zamengeftelt: van het onderfte van het fchaambeen komenze onderfcheidentlyk, vervolgens naderen zy malkander, en maken den Kittelaar: deszelfs eind is zeer gevoelig, en wordt Glans, Hoofje genaamt» De twee fponsachtige lichaamen  Van de Teeldelen der Vrouweïl. 33^ £yn tweemaal langer als de Kittelaar, en worden, eerze vereenigen en den Kittelaar maken, de Crura Clitoridis, Kittelaars Dyën genaamt. De Kittelaar heeft twee fpieren-, deze komen van de uitpuilingen van het heupebeen, en worden in de fponsachtige lichaamen van den Kittelaar ingeplant: in de vereeniging doen zy den Kittelaar opryzen, en ftyf Haan. p. Welke vaten worden aan den Kittelaar- toegeëigent ? A. De Kittelaar ontfangt aders, flagaders en zenuwen: aders en flagaders van de fpeenvaten, en zenuwen van de tuffchenribbige, en deze worden door al de deelen van de fpleet verfpreidt. V. Hebben de aders van de eene zyde van de fpleet ge-,. meenfcbap met de aderen van de andere zyde) A, Niet alleen hebben deze aders maar ook de flagaders gemeenfchap met malkanderen. V. Welk zyn de Nymphse, Vleugelswyze uitfteekzels? A. De Nympha zyn twee uitfteekzels in de manier van vleugels of quabbetjes nevens den pisweg : zy zyn grooter in getrouwde Vrouwen als in de Maagden; derzelver zelfftandigheid is fpongieus, en vol bloedvaten, in de vereeniging zwellen zy op, en dienen om de inwendige deelen tegen de uiterlyke ongemakken te befchermen. V. Hebben de Vleugelswyze uitfteekzels ook vaten ? A. Ja, zy hebben aders, flagaders en zenuwen, van den Kittelaar afkomftig. V. Wat is bet Hymen, Maagdenvlies ? A. Het Maagdenvlies is eene kringachtige vouwing van het binnenftè vlies van de fpleet, deszelfs gedaante maakt zomtyts een geheele cirkel, en zomtyts maakt het de figuur van een halve maan, en na deszelfs figuur is, is de doorgang na de Lyfmoeder min of meer gefloten. In de eerfte Vvi ver«  3

febe%  Van de Teeldeelen der Vrouwen. 'ggf fchen de blaas en den rechten darm geplaaft, waar in wy negenmaanden hebben huisgehouden, cn van kleine onzigtbaare beginzelen onze. volkomentbeid hebben gekregen , om als een kleine wereld in de groote voor een onzekeren tyd te verJchynen,, op dat wyuitde belchouwing van ons zelfs, en van al wat in de wereld is , onze nietigheid en afbankelykheid, en des Scheppers Almagt Wysbeid en Goedheid zouden leer en kennen : hoe wordt de Lyfmoeder verdeelt ? .A. De Lyfmoeder wordt verdeelt in een Lyfmoeders hals, de Lyfmoeder, endeszelfs banden, eyerneften, trompetten! en vaten. V. Welk is. de Vagina, Scheede van de Lyfmoeder ? A. \)e fcheede of hals van de Lyfmoeder. is een.lang rond kanaal , het reikt van het fchaamdeel tot den invvendigen mond van de Lyfmoeder, in Vrouwen en die zwanger zyn kan derzelver lengte en grootte niet wel bepaalt worden, maar in Maagden iszy gemeenlyk ontrent de breette van vyf vingeren lang, en de breette van anderhalven vinger wyd: zy legt tuffchen de blaas en den rechten darm , en is met deri rechten darm door. een gemeen vlits, van het buikvlies afkomftig, omwonden. V Welk is de zelfftandigheid van de Scheede, of van den bals van de Lyfmoeder} A. De Scheede is zamengeftelt uit vliezen, klieren, aderen, llagaderen, en zenuwen: de vliezen zyn twee een binnenfte en een buitenfte: het binnenfte is zenuwachtig, vol plooyen en groeven, byzonder. van vooren na de fplee't tcfc en bekleedt de holligheid: in het- zelve vindt, men drie klièv ren aan de zyde, die het naaft aan den rechten darm is: het voornaamfte gebruik van de fronfels of plooyen van dit'vlies is. in de vereeniging de roede wel te omvatten , en in de Vv 3. ver,.  §4* Van de Teeldeelen der Vrouwen, verloiïing tot doorgang van de vrugt zich te verwyden. Het buitenfte vlies is van fpierachtige vezelen gemaakt, door de werking van deze vezelen kan de fcheede zich verlangen , verkorten , uitzetten en toetrekken , öm dus haar holligheid na de lengte en grootte van de roede in de vereeniging te fchikken; aan het beneden eind van dit vlies is een fpier uit ronde vezelen, gelyk een fiultfpier, te zamengeftelt, en onder dezelve is aan yder zyde van de fcheede een netswyze vlechting van aderen en flagaderen: deze vlechting en fpier dienen om den mond van de fcheede te verengen, om des te zekerder de roede in de vereeniging te omvatten. V. Welk zyn 4e vaten vm de fcheede van de Lyfmoeder ? A. De fcheede of hals van de Lyfmoeder ontfangt aders en llagaders van de zyd onderbuiks en fpeenvaten, de zyd onderbuiks vaten verlpreiden zich door deszelfs bovenfte deel, en de fpeenvaten door deszelfs onderfte deel, en dat wel zoo, datze gemeenfchap met malkander hebben: daarenboven heeft de fcheede zenuwen van het heiligbeen. V. Wat is de Lyfimederl A. De Uterus, Lyfmoeder, begint met een mond, de inwendige mond genaamt, daar de fcheede eindigt: zy heeft de gedaante van een peer, zynde drie vingeren lang, twee breed, en byna twee dik, in Maagden is haare holte zoo wyd datze een amandel kan behouden: zy is in het benedenfte van den onderbuik tuffchen den rechten darm en de blaas geplaaft, het fchaambeen befchut haar van voren, het heiligbeen van achteaen, en het darmbeen aan de zyden, in den tydt van zwanger zyn is ze groote veranderingen onderhevig, zoo datze zich tegen den tydt van de verloffing'tot den navel toe uitftrekt, daarze op andere tyden niet boven het'heiligbeen komt. V,  Vm de Teeldeelen der Vrouwen, ff* V. TV?lk is de mond van de Lyfmoeder? A. De inwendige mond van de Lyfmoeder moet wel van die der fcheede onderfcheiden worden, zy vertoon z ch Ln het bovenfte eind van de fcheede , en maakt een klSVSi p uling, op de manier van lippen, vertoonendedei 3 an een klein hondje: de holligheid van de Lyfmoeder by den binnenften mond is ongelyk, en meer toe^Zu t 7 zelfq hnrfpm y . toegetrOkken ais des- zetfs bodem, en wordt van zommigen de kleine hals van de Lyfmoeder genaamt: in dezelve zyn veel plooyen en onder de plooyen zyn verfcheide kleine pypjes Y ' V Van wat voor eene zelfflandigheidis de Lyfmoeder* tomftur h^lTdCriS met £en Vl,eS' van ^ buikvlies afals eer^ne ! gemaakt llft Verachtige vezelen, die tó ÏÏ S?êven^ ln verfcheide bondels verdeelt, verfcheide fchikkingen hebben,, en dienen in ïtzvvTn ger gaan om de Lyfmoeder uit te zetten en tó^ tyKS verloffing tot u töerlling van de vrnw uacn c>atvan de noemt- tufn-h™ L c■ * , weik men ween nount. tuüUien de fpierachtige vezelen zyn zeer veel txrht* ctade kberen gevonden, dié een vocht, om fcfhofc ie d gbbberig te maken, aflcheidea De «heek lrimi5 F erd van de Lyfmoeder wordt gedurende8tf^ n.tgerekt en vertoont zich eer dikker als dtmde lfet weft daar van daan komt, dat al de vaten en klieren, m-c vochtïn zyn bezet, en opgezwollen, ja in de drie laaftebaanden van de dragt „ de bodem van de Lyfmoeder ruim ee„ d"t V. mrdénook aan é Ly/moeJer vaten toegeëigend tervlien' ' * ^ 2yn adws' flaSate> zenuwen en wa-'  Van.de Teeldeelen der Vrouwen, V. Welk zyn de aders en flagaders van de Lyfmoeder'? A. De Lyfmoeder heeft aders en ilagaders van de onderbuiks- en van de zaadvaten., al de takken van deze aderen en flagaderen maken overal inraondingen met malkander. Ter tydt van de maandelyke ontlaftingen, wordt het bloed , dat tot onderhoud of groei van het lichaam gewoonlyk befteedt wierdt, in deze vaten verzamelt, en wel zoo, dat de vaten uitzetten, en om dat deze vaten alleen van alle andere vaten, welke lynrecht aan den Honfont zyn, geen valvliezen hebben , zynze des te bequamer^ om eens ter maand haar bloed te ontlaften, en deze ontlaftingen zyn het, welke men Menflrua, Stonden, noemt. V Welk zyn de zenuwen en de Watervaten van de Lyfmoeder} A. De zenuwen, welke de Lyfmoeder heeft, komen van de tulTchenribbige zenuwen en van de zenuwen van liet heiligbeen; wat de watervaten aanbelangt, deze worden aan de buiten zyde van de Lyfmoeder gevonden. V. Hoe veel banden heeft de Lyfmoeder, en welk is derzelver gebruik ? A De Lyfmoeder heeft vier banden , namentlyk twee breede en twee ronde, het gebruik van deze banden is de Lyfmoeder vaft te hechten. V. Welk zyn de twee Ligamenta Lata, Breede Banden) A. De breede banden zyn alleenlyk een vervolg van het buikvlies, zy komen van de zyden van de Lyfmoeder, de eyerneften zyn aan het een eind vaft, en langs het ander eind loopen de trompetten van Fallopius: wegens derzelver gedaante wordenze gemeenlyk met de vlerken van een Vleermuis vergeleken, en Vleermuisvleugelswyze banden genaamt*  Van de Teeldeekn dér Vrouwen. 3^ ■ V. Welk zyn de Li&mentaRotunün, RondeBandenvan de Lyfmoeder ? ^. Deze banden hebben haar begin van vooren en ter Zyde van den bodem van de Lyfmoeder, en gaan in de voortbrengzels van het buikvlies door dc ringen van de fchuinfche en dwarfche fpieren van den buik na het fchaambeen, alwaar zy zich in de gedaante van een ganzevoec uitfpreiden, en gedeeltelyk aan het fchaambeen, en gedeeltelyk aan de Mufeulus Membranofus, Vleefige Spier, die ook Fajcia Lata, Breede Zwachtelfpier genaamt wordt, en aan het bovenfte van de binnen zyde van de Dyë worden ingeplant. De zelfltandigheid van deze breede banden is hard, en met zeer veele bloedvaten voorzien, waar van de takken aan den boöem van de Lyfmoeder het grootfte zyn, want hoe nader zy aan het fchaambeen naderen, hoe Jdeinder en platter zy wor~ V. Worden aan de Vrouwen ooi zaadvaten toereëkenf> A. ja, en dat op dezelve manier als in de Mans, namentlyk vier; derzelver onderfcheid beftaat voornamentlyk hier in, datze korter zyn en dat -derzelver flagader, alsze na tnt ff\ VeffdQ ?ae«en maakt> e» & twee takken verdeelt: de kieinfte tak.gaat na het eyerneft, en de grootfte verdeelt zich wederom in drie takken , waar van'er een tot de Lyfmoeder , een tot de fcheede , en een tot de trompet en de banden van de Lyfmoeder verzonden zonden ^ °P * WyM WOrdt de adsr verde*> en ver- - V Welk zyn de Ovaria, Eyerneflen* - A. De Eyerneften zyn veel kleinder ah de ballen in de Mans^ derze ver vlakte is rouw en gefronft in bejaarde Vronen , maar.in-Maa,den -elfen en^glad , zy-zynTa, 1 Xx  ■y^S Zm de Teeideekn der Fmmm. eyronde gedaante) en van boven daar de zaadvaten ingaan een weinig plat: zy zyn met een eigen vlies, het welk hun zeer vaft bekleedt, overtrokken, en met een gemeen vlies,, vaa het. buikvlies afkomftig,, het welk al.de zaadvaten bedekt, omgangen: derzelver zelfftandigheid is vezel- en vliesachtig,: tulTchen de vezelen en vliezen zyn verfcheide kleine tulTchen ruimtens,, waar in verfcheide kleine blaasjes- zyn, welke als ze gekookt zyn, gelyk het wit van een ey hardt worden:: deze blaasjes zyn van verfcheide grootte en getal, en worder yder met. twee zeer dunne vliezen bekleedt, waar door verfcheide takjes van aderen, flagaderen, en zenuwen loopen : deze blaasjes met derzelver. vliezen worden eyeren ge» naamt K Worden ook behalven de zaadvaten andere vaten aan dc eyemejïen toegeëigent ? A> Ja„ want behalven de vaten van de zaadvaten, en de zaadvaten zelfs, vindt men in de eyerneften zenuwen van de tulfchenribbige, en.verfcheide watervaten,. Y~. Op mik een manier zyn de Eyemejïen vajlgehegt % A* De Eyerneften zyn ontrent twee vingeren breed van den bodem van de Lyfmoeder door de breede banden vaftgehegt, en zyn aan het buikvlies by de darmbeenderen door de zaadvaten vaftgemaakt. V. Welk %ynrde. Tubse Fallopianx, Trompetten van- FaU lopius ? A* Deze Trompetten zyn t wee buizen aan yder zyde van de Lyfmoeder een, zy komen door een eng beginzel in den bodem van de Lyfmoeder,. en zetten zich aan derzelver einden als een trompet uit, alwaar zy zich dan wederom tot een klein mondje of opening toetrekken; aan den omtrek ^an dit mondje breiden zy zich in een breed vlies uit, het wjslls  Tm de 'Teeldeelen der Vrouwen, o 'it we&'fchynt als of het aan den rand gefcheurt was, eh eenige franjes vertoont, die fflorfm Diaboli, Duivels Beet, genaamt worden. Deze trompetten zynte zamengeftelt uit twee vliezen, zy zyn ontrent vyf vingers breedte lang, en worden van het binnenfte vlies vaft de Lyfmoeder geformeertf daarenboven hebbenze aders , flagaders , zenuwen, en watervaten , genieën met de eyerneften ; da opening aan yder zyde van de Lyfmoeder, die in de Lyfmoeder eindigt^ laat naauwlyks een Verkens borftel in, maar in haar breedfte deel, of in haar midden hebbenze de ruimte van den kleinen vinger. . V. 'Dewyl de Lyfmoeder een werktuig meer tot de voortteling , als tot het leven, is gefchikt, hoe moet men derhalven de wonden van de Lyfmoeder aanmerken ? A. De Lyfmoeder in Maagden en onvrugtbaren is zoo wel door het fchaambeen van voren, het heiligbeen van achteren en de Darmbeenderen ter zyden bewaart, en derzelver vaten zyn zoo klein, dat men aan dezelve geen volkomen doode'lyke wonden kan toeè'igenen, ten ware dat dezelve zoo geweldig was gewöndt, dat haar bloed door de wonden van buiten wierdt uitgeftort, of in den buik tot nadeel der ingewanden wierdt verzamelt, en den dood veroorzaakte. Maar geheel anders is het met de wonden van de Lyfmoeder van eene bevruchte Vrouw gelegen: want de Lyfmoeder is dan niet meer vaft en in eengedrongen, maar haare zelfftandigheid is fponsachtig, en overal met zeer veele en groote bloedvaten doorweven. en daarze van te vorèn de grootte van een peer had, zoo isze nu tot een verbazende grootte uitgezet, en ftrekt zich tot den navel, en zomtyts verder uit: indien nu de Lyfmoeder van een bevruchte Vrouw wordt gewond, al is de wonde klein, en anders van weinig aangelegenheid, Xx 2 voor*  Van de Bevruchting en Veortteeling. vöoral op het einde van haar dragt, dat is in de drie laafte maanden, 200 moeten al de wonden van de Lyfmoeder volkomen doodelyk worden geoordeelt, want de geweldige bloedftorting zal niet alleen de Lyderes het leven benemen , maar de vrucht het moederlyke bloed mhTende zal te gelyk moeten ftervea, LXXXV. HO OFDDEEL Van de Bevruchting en Voortteeling*. ys \lilT zouden een einde konnen maken met onze OntVV ieedkundige verhandelingen, alzoo wy alle deelen van tet menfchelyke lichaam , geene uitgezonden , ah mede derzelver werkingen » zoo veel ons kort bejiek heeft toegelaten, hebben onderzocht: maar is het maakzel van ons lichaam, en deszelfs werkingen zoo wonderbaar, voor zoo verre wy het met eenige opmerkinge hebben befchouwt, hoe verbazende en wonderbaar zullen ons de eer/ie beginzelen van ons lichaam, en derzelver eerfle werkingen niet voorkomen, tn wy in de Almagt, Wysheid, en Goedheid Gods, ons zeiven niet verliezen , wanneer wy dezelve eenigzints zullen nafpeuren! zytgfin ftaat, om van de Bevruchting of Voortieeling eene bejchryving te geven ? A. Alzoo dit een ftuk is, het welk tot de Ontleedkunde niet behoort, en op geen zekere gronden kan worden bewezen, zoo zal het nochtans niet onaangenaam, nog onnut zyn, de mogelykheid en de onmogelykheid daar van aan te toonen, en te zien , ui6 welke teedere beginzelen ons lichaam zynen eerften oorfpronk ontfangt. V. Wanneer kan de bevruchting, of de voortteeling gc~ ■fchieden.7 Vu r> A*  Van de Bevruchting en Voariteelmg. A De bevruchting en de voortteeling kan gefchieden als in de vereeniging de Mannelyke en de Vrouwelyke teeldeelen natuurlyk en wel geftelt zyn, V. Nogtans worden 'er Genitalia Virorum & Femina. rum, Mannelyke en Vrouwelyke teeldeelen gevonden, waav aan men geen onnatuurlyke en quaade gejleltheid uitwendig kan ontdekken , en evenwel gefchiedt 'er in de vereeniging geene bevruchting. Wat mag in zoo een geval dc rede. van de onvruchtbaarheid zyn ? A. Al de oorzaken van de onvruchtbaarheid der Mannen en der Vrouwen op te tellen zou van eene zeer groote uitgebreidheid zyn : de voornaamfte rede van. onvrugtbaarheïd, wanneer voor het uiterlyke de teeldeelen natuurlyk en weigeftelt zyn, moet men in het zaad der Mannen, en in de eyeren der Vrouwen zoeken. V. Wat Mmnelykzaad is tot de bevruchting en voort teerling bequaam ? A. Dat zaad, het welk gezond, geeftryk , en met een onnoemelyk getal gezonde kleine diertjes is opgevult, en voorzien: want het zaad, dat deze hoedanigheden niet beeft,, is onbequaam tot de bevruchting en voortteeling.. V. Hoedanig moeten de eyeren der Vrouwen zyn, zulknze. bevrucht worden ? A De eyeren der Vrouwen, welke bequaam. zullen zva om bevrucht te worden^ moeten in zich befluiren al de bV ginzelen, die tot de volmaking van eene Mannelyke of Vrouwe! yke vrucht behooren, ja zelfs moeten de beginzelen van net zaad, en van,de eytjes in de eyeren der Vrouwen zelfs zyn opgefoten. V. Indien het zaad wsl en de eyeren qualyk., of de e& ven wel en het zaad qualyk gefield zyn, wat gefchiedt V 3, ian  3^0 Van de Bevruchting en Voort teeling. dan in de vereeniging , de teeldeelen anders wel gefield zynde ? A. Eene vruchtelooze arbeid. V. Maar zoo de Teeldeelen natuurlyk welgefielt, en het zaad en de eyeren de gemelde goede hoedanigheden hebben ? wat gefchied kr dan gemeenlyk bi de vereeniging ? A. Als dan gefchied gemeenlyk de bevruchting. V. Op wat manier gefchied de bevruchting en voort teeling ? A. In de vereeniging worden de teeldeelen, die van te voren ftil en zonder beweging waren, werkzaam en zwellen , de binnenfte mond van de Lyfmoeder wordt geopent, de voorftanders en de Vrouwelyke zaadvaten, benevens verfcheide buisjes en klieren van de naby gelegen deelen van beide de teeldeelen geven een vocht uit, om de roede en de fcheede te bevochtigen e« glad te maken, op dat het Mannelyke zaad uitfchietende de eyeren zou konnen bereiken: alle deelen , die tot de voorteeling dienen, werkzaam zynde, wordt het ey door het Mannelyke zaad bevrucht, dat is de werkende deelen, die tot de beginzelen van een Mannelyke., of Vrouwelyke vrucht behooren., en in het ey zyn opgefloten, worden door hulp van het gezonde, geeftryke, en met een oneinding getal gezonde diertjes opgevulde zaad in beweging gebragt, en blyven door den aanvoer van geeften en vochten, welke door de meer als hair fyne aders, flagaders en zenuwen van den bodem van de Lyfmoeder door de vliezen van de Trompetten., Eyemefïen, en 'van het ey zelfs tot het hart van de vrucht, nu nog ruw en in zyn eerfte beginzelen van fatzoenering zynde, gebragt, en wederom te rug gevoert, in beweging: het ey met de daar inopgefloten vrucht zwellende verlaat het eyerneft, en komt vervolgens  Vm dè Bevruchting en Voormeting. 3 s t door de vaten, die het ey gemeen met den bodem van de Lyfmoeder heeft, in de buis van een van de trompetten, en deze vaatjes, zich in den, bodem van de Lyfmoeder verbreidende maken het begin, van de Placenta-, Moederkoek, en zwellen op, en worden korter, zoo dat het ey met 'tdaar inopgefloten vruchtje, het welk nu nog met deszelfs vliezen week, en eer een vocht als een vruchtje fchynt, door de opening van de naauwe buis van de trompet in de Lyfmoeder 'komt Het ey met de ingefloten vrucht in de Lyfmoeder zynde en de vaten, die het ey met den bodem van de Lyfmoeder heeft, nu vry j en door geen vliezen of wegen tegen gehouden worut geheel ingetrokken, zoo dat het ey zich aan den bodem van de Lyfmoeder met deszelfs buitenfte vlies, Chorion genaamt, vaft zet: het vlies, Chorion, omvangt het binnenfte vlies, Amnion, het welk dunder is als het buitenfte vlies, en is vervult met een klaar vocht, waar in de vrucht zwemt. F. Maar hoe kan het eytje, dat nu meer als een erwt groot is, door de opening van de trompet, welke by de Lyfmoeder zoo naauw is, datze niet meer als een varkensborstel doorlaat, in de Lyfmoeder zelfs komen} A. Het geheele werk van de voortteeting ijronbegrypelyk* paar met onmogelyk. Wy zeggen derhalven, dat het ey m de Lyfmoeder komt door de naauwe opening van de trompet, even als de vrucht na negen maanden binnen de vliezen in de Lyfmoeder opgeflóten, en tot zyn volkomenheid door het moederlyke bloed, gevoedt, de vliezen gebroken zynde door den bmnenften mond van de Lyfmoeder in de wereldt komt, die niet wyder is, als datze een dikke ganze fchagt doorlaat: namentlyk door eene wonderbare werking van de natuur,, of liever 3 door eene byzondere werking, die de alleen.  5 2 Van de BevrtÉldting en Voortieeling. leen wyze Schepper aan die deelen heeft medegedeeld om in tydt van ontfanging en verloffing zoo te konnen werken» V. Doen de meenigvuldège diertjes, die in het gezonden geeflryk Mannelyk zaad zyn, niet anders, als het ey vruchthaar maken, gaanze niet zelfs tot in het ey in, en makenzc ■aldaar niet het wezentlyk beginzel van de vrucht ? A. Wy ftellen vaft, dat de beginzelen van de vrucht in het ey zyn opgeflóten , en dat deze diertjes door de vliezen van het ey niet tot in het ey zelfs indringen , en dus dat hun voornaamfte werk alleenlyk is, de konftige Machine van ons lichaam in het ey opgeflóten aan beweging te helpen, maar niet om een gedeelte veel minder het geheel van de Machine zelfs te zyn. V. Maar worden 'er altyd diertjes in het Mannelyke zaad ontdekt) A. Ja-, ten vare dat het zaad onbequaam was, want in onvruchtbaar zaad wordenze niet gevonden. V. Maar waar komt zoo een onnoemelyk getal diertjes in het zaad van daan ? A. Wy hebben gezegt, dat in het ey niet alleen al de Liniamenten en beginzelen van de vrucht, maar ook de beginzelen van de teeldeelen zyn opgeflóten, zoo dat men de beginzelen van deze diertjes ook in het ey moet zoeken: de beginzelen van deze diertjes na veertien (minder of meer jaren) tot volmaaktheid gekomen zynde, worden werkzaam, en beginnen te leven, en alzoo deze diertjes van tweederlei zoort zyn, zoo wereenigen zy en teelen dus een oneindig getal diertjes in de gedaante van flangetjes, die onbegrypelyk vlug van beweging zyn, voort. V. Maar hoe kan deze voort teeling gefchieden) Ai De manier van voortteeling van deze diertjes is voor ons  Van de Bevruchting en Voortteeling. 3 j 3 ons ZOO onbegrypelyk, als wy konnen begrypen derzelver beftaan en leven. Wat moeten de werktuigen , waar door deze diertjes een voedzel overeenkomende hunne vaten om te beftaan na zich nemen, onbegrypelyk eo onbepaaldelyk klein zyn, daar zelfs 3000000x300. diertjes niet tegen een zand korrel, welkers diameter ,S„ van een duim is, kan ophalen. ■ V. Maar opdat wy in het befchouwen van de geheimen der natuur ons zeiven niet blind zien, zullen wy liever, in verwondering opgetogen, wederom tot de vrucht keeren, die nu in de Lyfmoeder wordende gevoedt eerft de beginzelen van den ruggraat vertoont, een weinig daarna openbaren zich de groote en de kleine herffenen in de gedaante van twee kleine blaasjes, vervolgens vertoonen zich de oogen in het hoofd uitpuilende, en dan is het Punctum Saliens, de klopping van het hart, klaar te zien; wat de uiterlyke deelen aangaat, deze vertoonen zich het laaft. Wat moet men aangaande de vrucht aanmerken ? A. Dat zoo lang de vrucht in de Lyfmoeder zich ophoudt, Embryo wordt genaamt: dat een vrucht, die te vroeg, dat is voor de zeven maanden in de werelt komt, een Abortus, Misdragt is, en dat de vrucht, die ter beftemder tyt volkomen geboren wordt, de naam van Foetus, Vrucht, wordt toegeëigent. . V Hoe wordt de Vrucht Embryo gevoedt ? A. De Vrucht wordt gedurende deszelfs verblyf in de Lyfmoeder gevoedt door de Navelvaten. ' V. Welk zyn de Navelvaten ? j A. Tot de Navelvaten behooren de twee flagaders, welke komen van het einde van de Aorta , groote Slagader, of van het begin van de darmbeens flagaderen van de vrucht , Yy 2y  35f 4. ^an ^e Bevruchting en Voortteeling. zy gaan langs de zyden van de blaasna den navel; deze dén na» vel uitgaande geven aan de vliezen Amnion en Ghorion eenige takken, welke zich in een meenigte van fpranken in de Placenta, Moederkoek, verfpreiden: tot de navelvaten behoort ook een ader, deze komt van verfcheide takken van de aderen, welke door de moederkoek verfpreidt zyn; van de moederkoek gaan deze takken in de vliezen Chorion en Amnion, maar de vliezen doorgaande vereenigenze zich en maken een ader; deze ader is zeer wydt en loopt door den navel van de vrucht, en vereenigt zich met de Vena Porta, Poort-ader : daar van daan wordt het bloed door een lange ronde buis, de aderlyke buis genaamt r na. de holle ader,, en voorder na het hart gevoert: eindelyk behoort tot de navelvaten het watervat,, dit vat is zelden doorgaat , het komt van den bodem van de blaas na den navel, en doorboort den zeiven, in de dieren eindigt het in een derde vlies, waar in het jong is opgeflóten namentlyk het Alantois, Pisvlies; dit vlies wordt zelden in de vliezen van de vrucht gevonden. V, Welk is den Navelftreng ? A. De Funiculus Umbilicalis, Navelftreng, beftaat uit de: twee gemelde flagaderen , en de groote navel ader, deze vaten zyn als een touw gedraait, en vertoonen dus een losgedraaide koord, hebbende de dikte van een duim; deze koord of ftreng is met een dik,. doch zagt vlies, van het Amnion^ Lamvlies, afkomftig, bekleedt; de navelftreng is aan de navelvaten van de vrucht en aan de vaten van de moederkoek vaft; en in de laafte maanden van de dragt is deze ftreng byna vier fpannen lang. V Waarom is de Navelftreng als een touw gedraait, en zoo lang. td* Opdat ze te fterker zou zyn, en opdat de vrucht zon*  Van de Bevruchting ên Voortteeling. § ? f der fèheuring van de moederkoek zich vry zou konnen bewegen, alsmede, opdat na de geboorte, fchoon de vaten op het oogenblik niet wierden gebonden, zoo ligt geen doodelyke bloedftortingen zouden ontftaan, en eindelyk opdat de Placenta, Moederkoek, te gemakkelyker zou konnen worden afgehaalt. V. JVelk gebruik hebben de Navelvaten en de Navelftreng ? A. Derzelver voornaamfte gebruik is het bloed tot voeding van de vrucht door de ader in de vrucht en het overtollige door de flagaders van de vrucht na de moederkoek te voeren. ?'. Op wat voor een manier wordt de vrucht in de Lyfmoeder gevoedt ? A. De voeding van de vrucht in de Lyfmoeder gefchiedt door het moederlyke bloed op deze wyze: dit bloed door de fponsachtige zelfftandigheid der Lyfmoeder in de moederkoek -door verfcheide vaten in de belchryving van de Lyfmoeder gemelt, gebragt zynde, wordt door de nayelader der navelftreng na de lever van de vrucht gevoert, en daar van daar vloeit het, zoo als wygezien hebben, na het hart, en hiervan daan na alle deelen van het lichaam, om het zelve te voeden: maar alzoo maar eenige deelen van het bloed tot de voeding dienen , zoo wordt de reft van het bloed door de llagaders van de navelftreng na de Lyfmoeder te rug gebragt. V. Maar wordt de Vrucht alleenlyk zoo lang zy in de Lyfmoeder is door het moederlyke bloed ^ en niet door den ■mond gevoedt ? A. Daar zyn vericheide voorname Schryvers, die willen," «lat de vrucht ook door den mond met het water, dat in de Yy a vlie-  '3) # Van de Bevruchting en Voortteeling. vliezen van de vrucht, is opgeflóten, en waar in de vrucht zwemt, wordt gevoedt, en brengen verfcheide redenen by namentlyk de perszing van dat water door den mond tot in de maag; om dat men in den ilokdarm en de maag van een vrucht zeker vocht vindt, het welk overeenkomt met het vocht, dat in het vlies Amnion wordt gevonden: dat door deze voeding de melkvaten en de Chylbuis als noodige werktuigen voor de vrucht na de geboorte reets zouden geopent en bequaam gemaakt worden i om dat in de eerfte maanden meer vocht in het Amnion , Lamvlies,. als in de laafte maanden wordt ontdekt: als mede om dat dit vocht in het Lamvlies opgefloten niet van de pis komt, om dat het dan zout zou moeten zyn en bederven, en om dat men in de darmen een zwarten drek, Meconium genaamt, vindt: nogtans niet tegenftaande alle deze bygebragte redenen oordeelen wy, dat de vrucht alleenlyk door het moederlyke bloed, en niet door den mond gevoedt wordt, en wel om deze redenen, om dat de vrucht, zoo lang zy in de Lyfmoeder is, niet ademhaalt, en dus niet kan flikken; want zoo 't vocht door perszing in den Ilokdarm en maag wordt gebragt, zoo zouden ook de darmen eenigzints met dit vocht moeten zyn opgevult, het welk nooit gefchiedt; daarenboven zou dit vocht zoo wel in de luchtpyp en in de long als in de maag geperft worden, zoo dat dit vocht alleenlyk door uitwazeming of affcheiding door eenige buisjes, maar niet- door flikking nog perszing in den ilokdarm en in de maag gebragt wordt: ten anderen worden de melkvaten en de Chylbuis door een vocht, dat van de klieren van de maag en darmen affcheidt, genoegzaam geopent en bequaam gemaakt, om na de geboorte haar werk te konnen verrigten: ten derden, dat het vocht in het lamvlies in de eerfte maanden meerder als in de. laafte maanden is, is zeer  Van de Bevruchting 'en Voortteeling, 3 &g zeer 'twyfelachtig: het ftrekt ook tot geen bewys, dat dë vrucht in de Lyfmoeder door dit vocht zou worden gevoedt om dat de vrucht geen pis in het lamvlies ontlaft, want het tegendeel is veel waarfchynelyker, namentlyk dat 'er eenig vocht door den pisweg in dit vlies wordt ontlaft, om dat de pisweg in een vrucht wydt is, en eindelyk wat het Mecomum, of den zwarten drek aangaat, die in de darmen van een voldragen vrucht wordt gevonden, is zeer gering" endeze komt nergens anders van daan, als uit de klieren van de maag en darmen : maar zoo de vrucht door den mond wierdt gevoedt, wat zouden 'er niet eene meenigte van vul-' hgheden in den tydt van negen maanden in de darmen zynvergadert, en door den aars in het lamvlies zyn ontlaft. V. Wel maar toe dient dan het vocht, dat in het Lam.' vlies wordt gevonden, indien het niet is gefchikt om de vrucht te voeden? A, Dit vocht dient voornamentlyk in den beginne van de bevruchting , op dat de teedere grondbeginzelen van de vrucht meer zouden volmaakt worden, en "in het vervoldient het, op dat de vrucht zagt zou leggen, en door de toetrekkingenvan.de Lyfmoeder niet zou gedrukt of beledig worden. 6. V. Waar uit kan-mm weeten, dat de vrucht in de Lyfmoeder opgeflóten niet heeft ademgehaalt, en vervokenp niet heeft konnen flikken of zwelgen, en dus door het vocht ■ m het Lamvlies opgeflóten, door den mond niet is gevoedt** A. Om dat de long in een ongeboren vrucht zwaar is, en in het water geworpen na beneden zinkt, want deszelfs. Diaasjes eggen op malkander ineengetrokken, en zyn met' geen lucht vervult. * V Dewyl de long van de vrucht inde Lyfmoeder opgeflóten Yy 3 zwaar  35S Van de Bevruchting en Voortteeling. zwaar is, en tn het water geworpen na den grond zinkt ï en de Maasjes van de Jong op malkander leggen, en digt in een zyn gefloten; kan men dan iemant van Kindermoord befchuldigen, en veroor deelen, wanneer men de long van een doode vrucht op het water ziet dryven ? Jt. Het is wel een bewys, dat de vrucht in de geboorte heeft adem gehaalt, maar niet dat de vrucht is vermoordt: want de vrucht kan in de geboorte zomtyts ademhalen, en eer zy geheel geboren is , natuurlyker wyze komen te ftei ven. Daarenboven alhoewel de proefneming, om te zien of de vrucht heeft adem gehaalt of niet, de befte is, die op het water wordt in 't werk geftelt, zoo moet men nogtans aanmerken , dat deze proefneming terftont na de verloffing dient te gefchieden, vooral in den zomer, op dat ?er geen bederf in de long en in de naaftgelegen deelen komen, alzoo door het minfte bederf eenige lucht in de -longblaasjes kan worden gebragt, waar door de proefneming niet zou konnen beftaan , want het weinigje lucht, dat in de blaasjes door dit bederf is gekomen, is in ftaat om de long, in het water geworpen zynde, te doen dryven. V. Op wat een manier gefchiedt de Circulatio Sanguinis, omloop van het bloed, zoo lang de vrucht niet is geboren ? . A. De omloop des bloeds in de vrucht, zoo lang zy in de Lyfmoeder is, gefchiedt niet uit de rechter holligheid van het hart door de Long, maar door het Foramen Ovale, Eyronde Gat, dat beide de holligheden van het hart vereenigt: e.n door de Canalis Arteriofus, Slagaderlyke Buis, die met de long-flagader en de groote Ilagader gemeenfchap heeftj Zoo dat het bloed door de navelader, die van de Lyfmoeder komt, door den navel in de poortader, en van daar na de holle ader en het hart gebragt zynde, door het eyronde gat, en  Van de Bevruchting en Voortteeling. B j-p en .de Jlagaderlyke buis na de Jong, en al de deden van de vrucht wordt gevoert, 200 dat eindelyk het overfchot van het bloed ,n de twee navels flagaders opgenomen en S derzelver.takken, door de vliezen, ChorlfTn2n)oTl medeboer de moederkoek verfpreidt, wordt^voert' en V Wat is eigentlyk de Placenta, Moederkoek ? *Ti 7 5 Cn Van deszeLrs ^ginzelen reets gefproken • derhalven zullen wy maar iets zegg?n van de Moede S' zoo als ze in de laafte maanden van het zwange gaan wordï gevonden en dan zeggen wy, dat dezelve iJplafen mnd achtig, hebbende de middenlyn ontrent van acht dSm en t dtran/enen,duim: d£SZdfs *dighed is vaata^ fg, beftaande uit de navelader, en de navel flagaderen d e m een oneindig getal takjes en rankjes door de koekTyn ver fp eidt: deze vaten en takjes dienen om het voedzame zao uit de Lyfmoeder te ontfangen, even als de melkvat de darmen ontrent de Chyl doen, enhet zelve doorde na vel der na de vrucht over te voeren • en daarenboven om h t bloed van de vrucht na de Lyfmoeder door te la'en S « boggelde deel van de Moederkoek- is door mS'van £ zeer dun vlies, het welk met het vlies Chorll ÏlnZ enTt tmvli leedl wÊ^^Ê^ê ismetdenavelftrenfve^nigt is geplaafl: • V Indien een Vrouw van tweelingen is bevrucht «w* men dan ook twee Moederkoeken ?■ Sticht, vmdt A. Indien een-Vrouw van tweelingen is bevrucht vlnrh S S ? " ^ e-e Moede" oek, n g! tans zal men, als men 'er naauwkeurig oplet, bevinden, dft  %6o Van de Bevruchting en Voortteeling.. eene koek uit twee koeken (namentlyk als 'er tweelingen zyn) is te zamen geftelt. V. Op wat voor een manier groeit de vrucht tot zyn volkomen grootte, en hoe wordt deszelfs groei, geboren zynde, verder voltooit ? A. Wy zullen alleenlyk zeggen, hoe de groei in het algemeen gefchiedt; en hier uit zal het genoeg blyken, dat de groei van een ongeboren vrucht byna op dezelve wyze gefchiedt , als die van een geboren Kint. . V. Geef dan eens een befchryving van de Groei ? A. Zoo haaft zyn de eerfte beginzelen van ons lichaam in het ey niet geformeert geworden, of daar is leven, dat is eene werkende beweging. Deze werkende beweging of werkzaamheden gaan, zoo lang wy leven, haren geftadigen en onophoudelyken gang. Maar alzoo de werktuigen, waar door. deze werkzaamheden onophoudelyk gefchieden, door derzelver geftadige beweging en gebruik zouden moeten afllyten, en eindelyk tot gebruik onbequaam worden; en het met dit leven haaft zou zyn gedaan, indien de alleenwyze Schepper daarin niet hadt voorzien, en gemaakt, dat het verloren geftadig wierdt vergoedt. Dewyl ons lichaam nu uit vafte en uit vloeibare deelen beftaat, zoo moeft 'er ook een verlies en eene vergoeding van die beide deelen zyn : het geen nu door de beweging der vochten wordt verloren, wordt wederom, of door het moederlyke bloed in de vrucht, of door de Chyl in onvolwaffen door verfcheide bewerkingen , verdeelingen en vereifchte hoedanigheden vergoedt, en dus gaat het ook met het verlies der vaftere of vafte deelen, want deze worden herftelt door de herftelde vochten, narnentlyk als die door eene herhaalde bewerking en verdeeling tot haare vereifchte volmaaktheid toebereidt en verdeelt zyn, want  Van de bevruchting en Voortteeling. jsj want de voeding der vafter en vafte deelen moet gefchie. den a derzelver aiderkleinfte vaatjes, uit de welke d™ S,T ft fmaak;' en duS mo« <* whe, dat dof dë -aHertafte begmzelen van vaatjes en de vaatjes zelfs vloeit Èetaldermeeft bewerkt zyn, en dus kan de voedinVen aan' v^dXen'T^ gf'lieden' te° ^ aIte ^wèrlngenTn verdeemgen, die dezelve moeten voorafgaan, eerft wel e„ behoorlyk zyn gefchiedt, en dus wordt 'e?, om wél menu?" ? ,tó gTei'en' vereiÊht h" tonpunt vlgvolko me„he.d ,n de evemhge en natuurlyke werkingen van de deelen van onshcbaam, of wy in of buiten deLyfmoeder e I M geBu°ren VrUcl!t m alle veei volmaakter a s m een ongeboren vrucht gefchiedt. vaftt dÏÏTen „ * ?l ™' m0eten ^ ™e"> ** ™ze weinig zyn, en datze, als ware het, uit de vloeibare ™ ^STnr,/enT,Ve ™< ™ » tot een vf/> J i, gUUf' want om «»-vloeibaar deeltje tot een vaft deeltje te maken wordt niet anders ak «.„ „ii mogen vereifcht, dat het vloeibare deeltje aantt vafte doet aanhangen en aankleven: wy konnen geen ander vermo«n waar door dit gefchiedt, vinden, alselne voortpe ff 3"/ Ta' Vhaï™ dee,ea • «"« *>« deze bewtit worden de daartoe bequame deeltjes der vochten eerSf™ gedrongen ,„ de Tori, Gaatjes'der vafte deeKe dê bu.gzame deelen, die met een veerkragt zyn voo zien noot zakelyk moeten hebben, want indienzl dfe nktüdJ l ie M^hWg^m Z*a: °P datnu devloeiba'e d'ee ! jes, weke beguaam zyn om in de Pori der »fte deelen in te ^z - drin«  0m Fan om met alle "voorzichtigheid zonder de vliezen tebreeken, de figuur van het deel, dat zich aanbiedt, te onderfcheiden: en zoo men als dan de figuur van het deel, dat zich aanbiedt* nog de legging van het kind niet duidelyk genoeg kan onderfcheiden, als dan moet men de vingers niet weghaalen, maar wagten, tot dat een rechte of goede wéé komt, wanneer het water de vliezen zal opfpannen, en na het deel dat zich aanbiedt zal fchikken, terwyl het deel zelfs, door dezamentrekkendc beweging van de fpieren van den buik, en van de vezelen van de Lyfmoeder en derzelver drukkingen, voor of tegen den mond van de Lyfmoeder geperft, zeer lichtelyk zal zyn te onderkennen. V. Als het kind met het hoofd, de kin na de borft gekeert* met de kruin zich aanbiedt, het water plat en brcedt formeert, en de wéén goed zyn, wat is 'er dan te wagten) A. Eene voorfpoedige en natuurlyke geboorte, waar in de natuur alles zal verrigten, en waar in niet anders is té doen, als het kind te ontfangen. V. Als het kind geboren is, wat moet 'er dan gedaan worden ? A. De Navelftreng moet worden afgebonden, de Nageboorte afgehaalt, het kind gereinigt en van het noodige bezorgt. V. Wat de reiniging en de bezorging van het kind aangaat, het zelve is buiten ons beftek, nogtans moet men aanmerken , dat als het kind na de geboorte niet wel is gerei* nigt, dat zulks zeer veel nadeel aan de gezondheid van het kind kan doen, en verfcheide gebreken van de huit kan vervonzaken: als mede dat zoo het nieuw geboren kind niet Aa a 2 zorg-  32-2 Van de natuurlyke Geboorte. zorgvuldig voor koude en togt wordt bewaart, dat het dan .niet alleen aan gevarelyke maar zelfs doodelyke toevallen wordt blood geftelt. Het kind nu geboren zynde, en door bet moederlyke bloed niet meer konnende leven, wat moet 'er dan gedaan worden ? A. Het kind geboren zynde, en nu op zich zelfs levende, moet van de Navelftreng worden los gemaakt. V. Hoe moet zulks gefchieden ? A. Ontrent het losmaken of aflhyden en het binden van de Navelftreng is niets byzonders aantemerken, en fchoon de eene daar ontrent anders te werk gaat, als de andere, zoo gefchiedt het dog meeft op deze wyze; namentlyk, men neemt een vier of zes dubbelden draad ftop gaaren, en men bindt daar mede de Navelftreng een duim of twee vingeren breedte van den buik van het kind, nogtans met die voorzichtigheid, dat men de knoop van den draadt niet te digt toehaalc, en zoo de Navelftreng kwetzc of doorfnyde: het is genoeg dat de Navelftreng door den draadt zoo wordt bezorgt, dat hy geen bloed doorlate. Het is niet quaat, de Navelftreng tweemaal te binden , en dan tulTchen de twee bindingen dc Navelftreng af te fnyden , want dan wordt 'er weinig bloed geftort. De Navelftreng door den draadt wel gebonden zynde , fnydt men dezelve een weinig van den band, of tulTchen de bindzelen met een fchaar af: indien men ziet, dat 'er eenig bloed door de afgebonden flagaderen van de Navelftreng komt, moet men op dezelve plaats daar de band leidt, de Navelftreng een weinig vafter toebinden, en daarom is het beft, dat men in het affnyden van den draad de eindens zoo lang laat, dat, zoo het noodig is, men met dezelve eene tweede binding kan doen. V. Js bet vm eenig nut, eer dat men de Navelftreng hm-  Van de natuurlyke Geboorte. hinde, het bloed uit de ftreng in den buik van het kind te flryken, zoo als zommige de gewoonte hebben, of met het binden te wagten, tot dat het kind heeft gefchreeuwt) A. Wat het eerfte aanbelangt, het zelve is onnut en nadeelig, want zoo het bloed in de vaten van de Navelftreng is verdikt, en het wordt in den buik van het kind geperft, zoo kan het niet anders als fchade doen. Wat het fchreeuwen aangaat, zulks kan niet fchaden, zoo men niet te Janr wagte, en daarom moet men, als het kind flaauw is, en onmagtig om te fchreeuwen, de ilreng terftont binden, het kind onder de voeten borftelen en wyn onder den neus houden, en in het aangezigt,. oogen en ooren fprengen. V Maar als het overgebleven deel van de Navel/lrergna het binden met wind wordt opgevult, gelyk zomtyts gefchiedt, wai moet men dan doen) A. Als dan moet men den draad losmaken, de wind uitlaten , en de ftreng wederom binden. V De Navelftreng afgefneden zynde, moet men dan het einde van de ftreng, dat overig is , maar blood op den buik, van het kind leggen,, opdat het afrotte en het overige den Navel formere. A Neen, maar men moet het tuffchen twee of vier dubbelde doekjes op den buik van het kind leggen. V. De Navelftreng gebonden en afgefneden zynde, wat iser dan te verrigten ? A. Als dan is liet eerfte en het voornaamfte werk met alle voorzichtigheid de Nageboorte aftehalen : ten dien einde houdt men de afgefneden ftreng in de eene hand, en menilaat dezelve eens of tweemaal om den voorften vinger; zomtyts volgt de Nageboorte op de geringfte trekking, die men aan de rtreng doet; maar zomtyts zit ze vaft, en dan moet men* Aa a 3, voor.-  374 Van de natuurlyke Geboorte> voorzichtig te werk gaan, en niet aan de ftreng trekkenJ maar de andere hand en arm langs de ftreng in de Lyfmoe» der brengen, want de opening dan ruim genoeg is, om de* ze deelen in de Lyfmoeder in te laten: als de Nageboorte geheel of ten deele aan de Lyfmoeder vaft is, dan reikt men met de hand na de Nageboorte, en men onderzoekt, waar dezelve meeft los is, dan ftrykt men met de vingeren tusfchen deze lolTe plaats van de Nageboorte en de Lyfmoeder zagt heen en weder; zoo de Nageboorte niet heel vaft zit, dan kan men rontom ftrykende, en de vingers al hoger en hoger opwaarts na het middenpunt van de Nageboorte of moederkoek voerende, de Nageboorte gemakkelyk losmaken, want zoo haaft men aan het middenpunt van de moederkoek of Nageboorte komt, valtze van zelfs op of in de hand* Maar zit de Nageboorte aan alle kanten in het ronde vaft,' als dan moet men de twee achterfte vingers van de hand met haar buiten zyde of rugge tegen de Lyfmoeder houden, en met de twee voorfte vingeren de Nageboorte van de Lyfmoeder zacht zoeken af te drukken, en zoo rontom de moederkoek of Nageboorte gaan, totdat dezelve geheel los is, wanneer men dezelve zal af of uithalen, de Vrouw gebiedende in het uithalen na beneden te drukken, even als of zy nogmaal haar kind wilde doorzetten , en te gelyk zachtjes trekkende, wanneer zy terftont zal volgen. V. Maar was het niet beter de Nageboorte te 'laten zitten , als dezelve niet gemakkelyk wil volgen, op dat men door het affcheuren van de moederkoek van den bodem van de Lyfmoeder, de Lyfmoeder niet quetze, en gévaarlyke bloedflortingen, ontjlekingen en verflervingen veroorzake? A. Indien een kundige hand de Nageboorte in de Lyfmoeder  Van de natuurlyke Geboorte, ^7S moeder bereikt en bevindt dat de Nageboorte vaft zit, als dan ^l zyop de voorzigtigfte wys de Nageboorte, zoo als wy hebben gezegt trachten los te maken, want indien zulks kan gefchieden zonder nadeel van de Moeder, dan is het beter de Nageboorte kort op de verloffing aftehalen, als dezelve te laten zitten : maar zoo een kundige hand Bemerkt, tlïkF^7tQTkmW°iCn Josgem^t, zonder dat defiLnl hyfTder 20U W°rden ëekweft> ** welk zonder groote bloedftortingen niet kan gefchieden, en waarop niet anders als ontftekmg en verfterving van de Lyfmoeder^ en de dood van de Moeder j, te wagten: en Godt weelhoe meenig blyde Moeder van een gezonde vruchtjed len ZlT^ rUWe behandeIinS ™ ^ Nageboorte alleen, met dezelve op eene geweide wyze, alsze vaft zit, Itl T611/ m dG ee"W1^heid wordt gezonden! Ais de Nageboorte dan zoo vaft zit, datze zonder gevaar van de i^te^^™?»*^' 3,Sdan' -andJsniet }ZkMnLalZ0° d€ Wmeders «** na de geboorte van Lï ^ /' **5 %ül mn' ***** Verband buiten (laat Zhetg£f %* mgehrU m Mten te hengen, endus l M etJT Jr/' geboorte zoo gevaar/yk voor de Moeder, als het afjeheuren van dezelve zyn, is het dan Zl dZelT *"t km de rteÏaleZ een vr?ent ^T'rT to Bld ** * merk> 1 ^ m * L^moed^ *W ™rden aangemerkt, waar van zy moet worden verloJl> en deïvf ^f°™e mec ^eld wordt afgefcheurt, en de Lyfmoeder daardoor wordt gekweft, en 'er groote bloed-  3^5 Van de natuurlyke Gehorte. bloedftortingen met ontfteeking en verfterving ontftaan? als dan moet de Moeder nootzakelyk fterven: maar zoo men genootzaakt is de Nageboorte te laten zitten, als dan laat men wel een vreemt lichaam in de Lyfmoeder: maar dewyl de mond van de Lyfmoeder zoo fchielyk niet wordt gefloten als men zich gemeenelyk laat wys maken, vooral wanneer 'er nog iets vreemts in dezelve is: want men ziet meenigmaal , dat eenige dagen na de geboorte van het kind en de uithaling van de Nageboorte 'er ftukken geronnen bloed ter grootte van een vuift en grooter door den mond van de Lyfmoeder worden ontlaft, en met geen minder wéén of pyn, als wanneer de Moeder haar kind baarde, worden uitgeworpen : derhalven kan men met minder gevaar de nageboorte aan de natuur aanbevelen; en de voorbeelden zyn meenivuldig, dat een te vaft gehegte moederkoek of Nageboorte aan den bodem van de Lyfmoeder gelaten zynde, eenige uuren, ja dagen daarna zeer gelukkig met een wéé of twee door de natuur alleen zonder hulp van iemant is na buiten geperft en ontlaft. V. Maar is het wel noodig de Nageboorte aftehalen ,• devjyl aan den bodem van de Lyfmoeder een fpier wordt toegefchreven, die het vermogen heeft om de Nageboorte na buiten te dry ven? A. "Niet tegenftaande aan den bodem van de Lyfmoeder zoo een fpier wordt toegefchreven, nogtans meinen wy, dat men de Nageboorte, als het mogelyk is zonder gevaar van de Moeder, kort na de geboorte moet afhalen: ook onderftellen wy, dat als men de Nageboorte wegens de vafte vereeniging met den bodem van de Lyfmoeder aan de Lyfmoeder heeft laten zitten, en dat dezelve eenige uuren of dagen  Van de natuurlyke 'Geboorte. fff gen da* na met een wéé of twee zonder hulp van iéfnant na buiten wordt geworpen, dat zulks voornamentlyk door de zamentrekking van de fpieren van den buik en van de vezelen van de Lyfmoeder, even als de verloffing van de vrucht, gefchiedt: eindelyk zyn wy van die gedachten, dat, wanneer de moederkoek , die het grootfte gedeelte van de Nageboorte uitmaakt, na de geboorte van het kind zeer vaft me den bodem van de Lyfmoeder is vereenigt, zulks nergens anders van daan komt, dan dat 'er nog een te groote gemeenfchap is met de inmondingen van de vaatjes van de Lyfmoeder met die van de moederkoek, even gelyk men ziet in zommige vruchten, welke ryp zynde, als men ze affchudde, niet ter plaatze, daar de fteel met het takje is vereenigt, afvallen, maar een gedeelte van den fteel aan het takje laten, welk gedeelte van den fteel zomtyts zoodanig met hét takje is vereenigt , dat men eer het takje zou breeken, als het ftukje van den fteel van het takje fcheiden: maar hoe vaft het ftukje van den fteel met het takje ook fchynt vereenigt te zyn, zoo zal men eenige dagen daarna bevinden, of dat het van zelfs is afgevallan, of dat het zelve door de minfte aanraking van het takje zal fcheiden. Deze vafte vereeniging van het afgebroken Heekje met het takje komt nergens anders van daan, als door de inmondingen van het takje met den fteel en van den fteel met het takje, en dus begrypen wy het ook mét de Lyfmoeder en de moederkoek. Het kind dan geboren zynde, en de moederkoek te vaft aan de Lyfmoeder klevende wordt zulks door de inmondingen der vaten veroorzaakt; maar het kind geen gemeenfchap met de moederkoek nog mét de sLyfmoeder meer hebbende, zoo begint de moederkoek zich allengsjes in te trekken, en wordt, daarze voor de geboorte Bb b plas  378 Van de natuurlyke Gehorte. plat en breed was, langwerpig en final, even als een toegetrokken beurs, en de vaatjes, welke van te voren inmondingen maakten, houden op malkander dienft te doen, en dus wordt de moederkoek ter plaatze, daar deze inmondingen waren , loffer , en raakt eindelyk door haare inkrimping en zwaarte aan alle kanten los, en valt dus van zelfs af, en wordt vervolgens door de zamentrekkende bewegingen van de fpieren van den buik, van het middenrift, en van de vezelen van de Lyfmoeder even als de vrucht na buiten gebragt: derhalven zeggen wy, dat het veel veiliger is, als men anders niet kan nog mag, de Nageboorte aan de natuur aan te beveelen , als dezelve met geweldt af te fcheuren en uit te halen. V Is het van eenige nootzaalykheld, na de geboorte van het kind, de hand in de Lyfmoeder te brengen? A. Ja , en dat niet alleen om te onderzoeken , of de Nageboorte los, of valt is j maar ook om te weten , of 'er meer kinderen levendig, of dood, of iets anders in de Lyfmoeder is, opdat men dezelve, benevens eenige ftukken van de Nageboorte en klonters bloed, zoo dezelve waren achtergebleven, zou konnen uithalen; en eindelyk is het noodig om de Lyfmoeder in zyne natuurelyke plaats te laten, lluiten. V. Maar zyn het blazen in de vuifl, en het in de keel fleken met een kaars geen goede hulpmiddelen om de Nageboorte gemakkelyk te doen ontlaflen ? A. Wat het blazen in de vuift aangaat, zulks doet nog goed nog quaat: maar wat het fteken van een kaars in de keel van de Kraamvrouw betreft} om ze tot braken te tergen, is geheel af te keuren. . i V.  Van de natuurlyke Geboorte. V. Het Kind geboren, de Nageboorte af gel aalt, en de Lyfmoeder van alle vreemde lichaamen gezuivert en behoorelyk gefloten zynde f blyft '\r dan nog iets ter bezorging overig) * A. Ja , men moet niet alleen het kind , maar ook de Moeder van dat geen, het welknoodigis, bezorgen, vooral moet men de Teeldeelen van tydt tot tydt met zuivere warme doeken befchermen, en meenigmaal reinigen: ook bindt men een doek of riem boven de heupen van de Kraamvrouw, en men maakt, dat het in de Kraamkamer donker en ftil zy. V. Maar zoo de Kr aamzuiveringen te veel of te weinig ontlaften, of dat de Kraamvrouw door geweldige pynen of naween wordt aangetaft , wat moet men dan in het werk Jlellen ? A. Bell: is het in zulke gevallen met een voorzichtig en bequaam Doétor raad te plegen: voor al moet de Kraamvrouw met gereed zyn, om op den raad van eene Vroedvrouw, Minne, of van de eene of de andere bekende, al meende zy de bequaamfte in het behandelen van Kraamvrouwen te zyn, Anys, Lavas, Oranje, ofdierlyke mid. delen te gebruiken: want deze middelen ontydig of qualyk gebruikt konnen den weg baanen, (daar anders geen gevaar was), dat een Kraamvrouw zeer ongelukkig kan komen aan haare doodt. Sbb i LXXXVU  380 Van de tegennatuurjyke of moejelyke^. Geboorte. LXXXVII. HOOF DDE E U Van de Tegennatuurlyke of moejelyke Geboorte, ■ V, ~WN het. voorgaande Hoofddeel hebben wy als in. het jl. voorbygaan gezien, op wat wyze de natuurlyke gehorte gefchiedt, en wat. 'er na de geboorte zoo ontrent de Navelftreng, de Geboorte, het Kind, en de Kraamvrouw moet worden verrigt, maar dewyl bet de .in arbeidt zynde Vrouwen meenigmaal, zeer maat hebben, en zonder de hulp van een kundige hand niet konnen verlojfen: hoe worden zult ke geboortens genaamt ? A. De Geboortens, die niet anders als door de hulp van eene kundige hand konnen gefchieden , worden tegen natuure.lyke, moejelyke en zwaare geboortens genaamt. V. Welk .zyn de oorzaken van eene moejelyke of tegennatuurelyke geboorte ?. A. De oorzaken van eene moejelyke geboorte zyn zeer veel: de,voornaamfte zyn te vinden (i) in het bekken, de Lyfmoeder , en derzelver.r omleggende, deelen ; (x) in de vrucht t)f het kind en (3) in de Vroedvrouw,. V. Gy .zegt , dat. de oorzaken van. moejelyke geboortens voor namentlyk zyn te.vinden in het bekken, in de Lyfmoeder,. in de by leggende deelen, in.de. vrucht, of het kind en in de Vroedvrouw: laat ons derhalven de opgetelde oorzaken eens kortelyks nafpeuren: zeg eens, hoe dat het bekken een oorzaak van een moejelyke verloffing of geboorte kan zyn ? A. Alzoo het bekken uit verfcheide beenderen is te zamengeftelt, en dat gedeelte van het bekken, het welk het heili;;;. èeen met het daar aangeveegde ftaartbeen uitmaakt, zomtyts te*.-  *5w de 'tegennatuurlyke of moejelyke' Geboorte". 3gr teveel binnenwaarts is gebogen, of dat het door de verharding van de kraakbeenige banden niet na achteren kan wyken, ge yk meenigmaal in Vrouwtjes, die laat zyn «trouwt en van haar eerfte kind in barensnood zyn, gebiedt: a dan kan het te veel na binnen wyken van liet heiligbeen m het daar aangevoegde ftaartbeen, of de verharding van de kraakbeenige banden-oorzaken van eene moejelyke verloffin* *jn: daarenboven zyn een te plat, een te groot en een te klein ofeentenaauw bekken oorzaken van eene moejelyke geboorte ™ jij " 6 Lyfmoedcr' zomtydts een oorzaak van eene moejelyke geboorte? , mond ei\WeI ?°^nam€ntIyk deplaatzing van haaren mond, te weeten, als dezelve of te hoog na vooren na de fchaambeenderen, of te hoog na achteren na het heiligbeen' , of te hoog na de zyden van hec rechter of linker darmbeen rVlnde', 13hetee^eken, datdebodemvan de Lyfmoeder ofte veel na achteren, ofte veel na vooren ofte veel na de eene of de andere zyde van den buiH« 1^™^"* datd?]'^-Ik het aanbid, . tegen een van de beenderen, waarheen de mond van de Lvf botte zyn. 7 ™ °°™*k ™ ee«^oejelykegehZ»Gj heh1t'ooh on^r demrzaken van eene moejelyke ge- - ^ e^^,^,°^J h°e £ oorzaak van eene moejelyke geboorte zyn > moeder, de blaas de rechte darm en de andere deelen van de. Vrouwelykheid konnen een oorzaak van eene moejelyke , Bi) b 3 , g^--  §|£ Van de tegennatuurlyke of moejelyke Geboy7lè- geboorte zyn, namentlyk als aan, of in de gemelde deelérï eenige tegennatuurlyke gezwellen, of verzweringen worden gevonden, of dat dezelve deelen door een ontfteking geweldig gezwollen en pynelyk zyn, want daar door wordt de doortogt voor bet kind zoodanig belet, dat 'er niet anders als een moejelyke geboorte moet volgen. V. Maar hoe kan de vrucht of het kind een oorzaak van eene moejelyke geboorte zyn) _ A> De verfcheide tegennatuurlyke leggingen en aanbiedingen van het kind konnen niet alleen eene meenigte vaa oorzaken uitleveren, waarom de geboorte van het kind modjelyk zal zyn: maar daarenboven kan het kind te groot zyn, of het kan wanfchapen zyn , of het kan dood zyn , éii alle deze gefteldheden van het kind maken de geboorte moejelyk. V, Behahen de oorzaken van eene moejelyke geboorte, welke gy hebt opgetelt, zou men 'er nog verfcheide konnen noêmen, als verkeerde Wéén, het ontydig breken van de vliezen, en de uitflorting van het water, te dikkevliezen, groote bloedflorlingen voor de geboorte van het kind, hetaffchetiren van de moederkoek voor de verloffing , opflopping van het water, verharden drek in den rechten darm enz. Maar al zoo wy niet hebben voorgenomen in dit kort Ontleedkundig Onderwys breedvoerig te handelen over de Kraam-, Verlos- of Vroedkunde, zoo zal het genoeg zyn, dat wy aantoonen, zoo als wy reeds hebben gedaan, dat de Ontleedkunde in alle Konflen en Wetenfchappen haar nut en gebruik heeft; dit nu zoo zynde, wie kan "er dan aan twyffelen of de Vroedvrouwen dienen aangaande de figuur, hét maakzel, zamenjlel en de werking van de teeldeelen der Vrou-  Van de tegennmuurlyke of moejelyke Geboorte. 3 e3 mmm en ontrent a} het geen, het welk eene meielyke verloffing kan veroorzaken, ervaren te zyn; ja T/teer ÏAZ mT m geboorte weiig f Z hulp van de natuur wagten, maar met alle oplettl2 voorzichtigheid zelfs werken, en maken, dat deVZdt zynde Vrouw fpoedig van haar kind worde verlof opdat dus Moeder en kind in het leven mogen worde behouden 2s&srFroedvrouw ~mn eenl jL Meei moet de fchuld op de Vroedvrouw niet le^en dat het kind qualyk in de Lyfmoeder is geplaaft, of dltlet ach met natuurlyk in de geboorte aanbie'd fof dat e g oot of wanfehapen *, want zulks is geheel buiten de fchZ van de \roedvrouw: maar een Vroedvrouw maakt de ré Jeven van de Moeder en vanhet kind, als zy geen genoerzamkennis heeft van de Vrouwelyke teeldeelen ƒ en van dl de^ n, welke m de natuurlyke geboorte het meefte werk moe ten doen: daarenboven maakt zy de geboorte nog moeï fete en zomtyts doodelyk vooï de Vrouw en het tet MO«K*r zy by het onderftaan van de Vrouw iet Zen natuurlyke aan de Vrouwelyke deelen gewaar wo dt zon der zu]ks te ke geven? Qf ^ ™rd zon- derfiaan bevind, dat het kind qualyk is «keert nf zoodanig aanbied dat het zonder ^kfnïg^U ^ kan worden verloft, wanneer dan een Vroedvrouw het re vaar niet te. kennen geeft, daar de Vrouw en het 2£ zyn, en zich zelve onbekwaam vindt om de Vrouw tl veüoifen en geen hulp van een Doctor, of Vcoedme fter of kundiger Vroedvrouw om de in den arbeid zynde Vrouw te  Fan de tegennatuurlyke of moejelyke Geboorte: te verlolfen vraagt, alsdan zal zoo een Vroedvrouw niet alleen moeten worden aangemerkt als eene oorzaak van een zeer moejelyke geboorte, maar als een moordenares van de Moeder en van 't Kind. V Maar is het mogelykde Vrouwen in alle moejelyke geboortens te verlojfen ? A. Daar zyn zeer weinig moejelyke , zwaare of tegen natuurlyke geboortens, of de in noodt zynde Vrouwen konnen door eene kundige hand , indien zy niet reeds door de onkundige behandeling van een Vroedvrouw zyn mishandelt, of afgemat, verloft wordeu. V. Is "er eenig middel om te konnen weten, als een Vrouw mverloftis geflorven, of de oorzaak van de doodt van de Vrouw en van het kind aan de onvoorzigtige behandeling van de Vroedvrouw is toe te fchryven ? A. Ja, daar zyn twee middelen, namentlyk de Anatomie van alle de deelen , welke in het verloffen van eene Vrouw van haar kind in aanmerking komen, en eene naauwkeurige befchouwing van de gemelde deelen en van de vrucht en deszelfs plaatzing en aanbieding. f. Maar zouden deze middelen van eenig nut konnen zyn) A. Deze middelen zouden niet minder nuttig en noodig zyn, als defchouwing van een gewonden of gekweften, die aan zyne toegebragte wonde of kwetZuur is overleden, om te zien of de wonde of quetzuur volkomen doodelyk, doodelyk door verzuim, of doodelyk by toeval is : want zoo het blykt, dat de Vroedvrouw alles heeft gedaan, dat zy moeft doen, en dat nog de doodt van de Vrouw, of van het-kind op de Vroedvrouw kan geleidt worden, zoo zal de Vroed»  Vtn de tegennatuurlyke of moejelyke Geboorte. 58 ^ Vroedvrouw daar door te grooter reputatie bekomen: maar zoo het blykt, dat de Vrouw en het kind door verzuim, of door eene quade behandeling van het leven zyn berooft , en dat de Vrouw en liet kind op eene deerelyke wyze zyn mishandelt, en dat zoo by tyds eene bequame hand hadt gewerkt, en dat de Vrouw van haar kind had konnen worden verloft, en dus Moeder en kind, of de Moeder alleen in het leven zou hebben konnen bly ven, zoo zal men zich in het vervolg voor zulke onvoorzichtige, onkundige, onbarmhartige en wreede Vroedvrouwen, die te hoovaardig en te eigenzinnig zyn , om het gevaar, daar de Vrouw en het kind in zyn, te kennen te geven, en by tyds een Doclor , Vroedmeefter of mede Vroedvrouw tot hulp te roepen , zorgvuldig wagten. En eindelyk zouden deze middelen de Vroedvrouwen en de geenen, die hun werk maken om de in arbeid zynde Vrou wen te verlolfen, konnen flrekken , om haar meer en meer optewekken tot het naarftig onderzoek ontrent de gefteldheid van die deelen , welke in het verlolfen of in de geboorte in aanmerking komen, waartoe behalven de gemelde middelen goede Boeken, en de onderrigting van Doctoren, Lectoren, en Vroedmeefters van groot nut zouden konnen zyn: zoo dat door deze middelen een Vroedvrouw genootzaakt zou worden om in alle moejelyke geboortens aan haar phgt te gedenken , en wanneer zy zich in moejelyke gevallen onbequaam oordeelde om de Vrouw te konnen verlosten, zou het haar tot lof en eer flrekken, als zy-het gevaar, daar de Vrouw en het kind in zyn, te kennen gaf, en het werk aan een kundiger om de Vrouw te verlofTen toevertrouwde; want dus zal zy een geruft gewiffe behouden , dat zy nog door onkunde , nog door verzuim,, nog Cc c door  3*6 Van de tegennatuurlyke of moejelyke Geboorte door mishandeling van de Vrouw en het kind, Vrouw e® kind of een van beide op eene Godt vergeeten en moorddadige wyze heeft gebracht aan haar EINDE.  AANHANGZEL VAN HET KORT ONTLEEDKUNDIG O N D E R W Y S, Behelzende de voomaamfte Ontleedkundige woorden, zoo die in dit Werk, alsby andere Ontleedkundige Schryvers worden gevonden: benevens een korte verklaring derzelven. A. AlBarticulatio. Inlichting der beenderen, zamenvosging der been. deren, Geleding. Abdomen. De onderfte holligheid van bet Lichaam, waarin de Lever. de Milt, de Maag, de Nieren,, de Darmen, de 'Blaas en de Lyfmoeder zyn opgeJlot.cn. Abdu&ores Mufculi. De afhalende fpieren van de Oogen, als mede van de Armen en Beenen. Abomafus. De vierde maag in de Dieren die herkeauwen , de achter- pens genaamt. Abortus. Een Miskraam: een Misdracht : een Vrucht die voor de zevende maand wordt geboren. Acantha. De Doornachtige uitfieekzels der wervelbeenderen van den ruggraat. Acetabulum. De holligheid van het heupebeen. Het Azynpannetje. Acini Glandulofi. Zeer kleine en byna het gezicht ontwykendf klieren. Aciniformis Tunica. Bet DruifswyzeOogvlies. Acrornium. Een groot hoofd aan een been. Acrorqphalum , Acromphalium. Het middenpunt van den buik , d& plaats daar de Naveljireng mede is vereenigt geweeji. C-c c 2 Acror  388 ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. Acros. De uitterjie eindens der beenderen. De toppen der vingeren. Aéïiones Animales. De dierlyke werkingen. Acliones Naturales. De natuurlyke werkingen. Acliones Spontaneae. Wirkingen die buiten onzen wil gefchieden. Aciiones Vitales. Levendige werkingen. Aétiones Vqluntariee. Werkingen die van onzen wil afhangen. Adduclores Mufculi. De nahalende fpieren van de Oogen ; als mede van de Armen en de Beenen. Aden. Een Klier. Adenologia. Een verhandeling der Klieren. Een befchryving der Klieren. Adeps. De olieachtige deelen van het bloed: vet: fmeer. Adipofi Duclus, Lobuli, Sacculi, en Adipofe. Veficula;. Vetbuis* jes, zakjes en blaasjes. Adjutorium Os. Het Schomvderbeen. Adjuvantia, Coadjuvantia. Hulpdeelen, Medehelpendedeelen. AduaCa Tunica. Hej aangeivajfen Oogvlies: het gemeene Oogvlies r hes Bindvlies. Adna'a. Aangroeizels der beenderen enz. Agnata Tunica. Het zelfde dat Adnata Tunica. Agonia. Onbequaamheid om te konnen voortteelen. Agrippa. Een geboorte waar in het kind met de- voeten voorkomt. Aiftheterium. Senforium Commune. De gemeene zin-of verhlyfplaats:., Ala. De binnen/Ie bolligheid onder den arm. De Oxel. Als. Vleugels, Lippen, en Randen: als aan den Neus, de Ooren, de Vrowwelykheid, en aan zommige beenderen, vleugelwyze uitfteekzels. genaamt. Alares Mufculi. Fleugelwyze fpieren. Alaria Offa. Vleugelvoyze beenachtige uitfieekzels. Alantoides-, Allantoides. Het Pisvlies. Albuginea Tunica. Het witte Oogvlies. Aliformes Mufculi. Zie Alares Mufculi. Alvearium. Het beenig oorkasje: bet gat van het Oor waarin het oor* fmeer wordt vergadert: het oorgat. Alveoli Dentiuro. De kaffen der Tanden. Alvus. Het zelfde dat Abdomen. Ambe, Ambonse. De uitterfie uitftekken der beenderen. Amblofis. Het zelfde dat Abortus. Amnion. Het binnenfig vlies van de nagebofrte, het lamvlies* Ame*  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 389 Amoris Dulcedo. De Kittelaar; de onckorhoerde roede der Vrouwen Ampnibleitroides. Het Netvlies. Arnp.iibranchia. De plaatzen ontrent de Amandelen , by het bezin of het bo mfte gedeelte van de Luchtpyp, ' 1 Amphidaeum. Het hoofd, of het begin van den binnenfien mond van de Lyfmoeder^ Amygdalae. De Amandelen. Anadofis^ Al dat na boven wordt bewogen en voortgeperft, ah de Chyl Analyüs. Een Ontleedkundige aantooning van het lichaam, by deelen Anaftomofis. Inmonding: en ontfluiting of opening der vaten Anacotma,-Anatomia Comparativa, Prachca en Theoretica. Sm- konft. Vergelykende, oefenende en befihuwende Ontleedkontl Anatonucus. Een Ontleedkundige: een Ontleeder. ' Anchyle. Het achterfte gedeelte van de Knie. Ancon Dit woordt beteekent eigentlyk het achterfte groote uitfiek of , hoofd van de groote ellepyp: oneigentlyk wordt 'er de Elleboog door ver- jtaan. . Anconsus Mufculus. De Elleboogfpier: de uitftrekker van het Ellebeen Ancorahs Proceifus Het Ankergelyke uitfteekzel van het Schouwderblad' Androgynus. Een Mmmtf: een die van zyn teeldeelen is beroofd : een Verwyjde. J Angiologia. Een-verhandeling der vaten. Animalis Facultas. De dkrlyke werking van de ziel; als de inbeelding, het reaenkavelen en het geheugen. Anifcalptor Mufculus. De Aar skmbber fpier y de breedfte of de driehoenige rugfpier genaamt. f Annularis Cartilago. Het ringswysk kraakbeen, behoêrende tot de ringen van het Strottenhoofd. Annularis Digitus. De vinger tuffchen den, middenften vinger en den ping. De Ringvinger. Annularis Protuberantia, Hep Ringswyze uhfteekzelzynde een gedeelte van de groote Herjfenen tuffchen de kkine herffenen en. de Telles Cerebri, Ballen geplaaft. Anomeomeres. Jets , of deelm, die utt verfchilTende deelen beftaan-, Meerdaantige deelen.. * Antagoniftcfi Mufculi. Tegenwerkende fpieren. Tegenftandersr AntheJix. De inwendige rand van het uitterlyke oor.  323 ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN Anthropologia. Een befchryving van den menfeh en deszelfs deelen. Arrtiades. Het zelfde dat Amygdalae. A :i• icardium. Het Hartspuntjr. Anticnenemium. Het voorfle deel van het fchaambeen. Antithenar. Een van de uvflrekkende fpieren van den duim. Antitragus. De Tegenbek, zynde een gedeelte van de uitwendige Oor, rand. AntrumTSucclnoïum. Het jlekbeen: bet fiekfmisje: de inwendige holligheid van het Oor. Anus. De Aars. Aorta. De groots Slagader. Apagma. Een afwyking van eenig deel uit deszelfs natuurlyke plaats. Apanthismus. Vergroeijing .van eenig deel zoo dat het zyn natuurlyke gedaante verliefi. Apex Cordis., Mucro Cordis. De punt van het hart. Apophthora. Het zelfde dat Abortus, Apophyfis. Een uitfieekzel. .Apopleótica Vena. De Kropader. Apofpasma. Een van een febeuring der deelen. Appendices. Aangroeizels der beenderen. Appendicula Vermiformis. Het wormwyze aanhangzel aan den blm■den darm. Aqua Pericardii, Humor Pericardii. Het water of ie vocht in het Hartzakje. Aqualiculus. Het zelfde dat Abdomen. Aqueus Humor. Het waterachtig OogvocH. Aquulss. Waterblaasjes, Watervaatjes. Arachnoides Tunica. Het Spinnewebbevlies. Dit vlies is zeer dun en ■wordt om deszelfs gedaante dus genaamt: zoodanig een vlie: -jeerdt aan de herjfenen, het rugmerg en aan de oogen toegeëigent. Area. De tuffchenruimtms tuffchen de dellen. Areola Papillaris. De kring rondom den Tepel. Armilla Membranola. De Armband. Arteria Magna. Het zelfde dat Aorta. Arteria Coeliaca. De Maag flagader. Arteria Trachea,, Afpera Arteria. Dc Luchtpyp. J\rteria Venofa. De Longader. .Acteriologia. Verhandeling of'bejehyving der jlagadeim. Ar-  ©NTLEEDKUNDrGE 'WOORDEN. m Arthron. jfcVa Zii; bet gewrigt Articulatio. Het zelfde dat Abamcalatio Artroös. Het zelfde dat Articulatie, ' Arms, De Lsedsn van de holligheden tmderfckrid™ Aures. Ite Oore^ AunumSordes. Het Oorfmeer. Automatos. De bewegingen dk van zelfs gefchieden- Azyges. Hep wiggebeen. M Azygos*. De. ongepaarde aéer. K Bafilica Vena. Eeverader. .Safiogloffi Mufculi. De twee netirdmWmSktt^r^  3os ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. voornaam ingewand of deel. Het breed/ie, de voet, de grond, hetfon* dament. Belemnoides Proceflus; Beloides Proceflus. Een priemwys uitfteekzel. Bibitorius Mufculus. De Spier , die het oog binnenwaart! na den neus beweegt: de nabalende fpier: de drinkfpier. Biceps Mufculus. De eerfte van de fpieren, die den elleboog , en den knie buigt. De tweehoofdige fpier. Bicaudalis Müfculus. Een fpier van hei uitwendige oor, de tweeftaar- tige genaamt. Deze fpier wordt zeer verfchillende gevonden: zomtyds heefize een , zomtyds twee en zomtyds drie Jlaarten, waaromze van zommigen de verwarde fpier wordt genaamt. Bicorneos. Het Tongbeen. Bifurcatus. Dit woordt wordt gebruikt als een vat of deel dubbelt wordt gevonden. Bilis. De Gal. Biolychnion. De ingeboren warmte. Blena, Blenna. Snot. Blepharides. De hairen van de oogranden Cilia genaamt. Blepharon. De Oogleden. Bothrion. De kajfen der Tanden. Brachia. De Armen. Brachiale. De Voorhand. © Brachiaeus Mufculus. De fpier die den elleboog buigt en onder de tweê* hoofdige fpier is geplaaft. Brachium. Zomtyds beieekent dit woordt al de bovenfte ledematen, namentlyk den opper- en onderarm, de voor- en de nahand met de vingeren: maar in eenen engen zin beteekent het alleen den opperarm, die zich van den fchouwder tot den elleboog uitftrekt. Bregma. Het middenfte en voorfte gedeelte boven het voorhoofd , het welk zich tot de flapen van het hoofd uitftrekt. Breve Vas. Het korte aderlyke vat. Brevis Cubiti Mufculus. De korte Elleboogfpier: de tweede uitftrekkende Elleboogfpier. Eronchia. De takken van de Luchtpyp, die zich in de longen verfpreiden, Bronchus. Het zelfde dat Afpera Arteria.. Bucca. Het weeke deel der wangen, het welk men kan opblazen. Buccinator Mufculus. De Kaakfpier. Buccula. De Onderkin. Bur-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN, m Burfa Teftium. De Balzak. Bujüis Mufculus. De Beurs/pier: * innige Stopper; de Dyëbeen, C. . y^Adaver. Een dood lichaam van een menfeh of dier genaTmt! *" Vm dm V00rvost > bytelbeenderen Calidum Innatunv Het zelfde dat Biolychnion. Callicreas: Pancreas. Het Klierbedde. Callofitas. Eeltachtigheid der deelen Callus. Het zelfde dat Callofitas. Calva, Calvaria Het Bekkeneel: de Herjfenpan. Calx. Het zelfde dat Calcaneus. De Hiel: de verzenen Camara: Formx; Teftudo. Het verwelf zei. Camifia Foetus. Het buitenfte vlies van de Nageboorte Canales; Duótus. Buizen, Riolen; Gooten g Canahculus Arteriofus. De Jlagaderlyke buis. r^Sr3-^- Se panden, de Oogtanden. Canna Major. Het Scheenbeen. Canna Minor. Het Kuitbeen. Canthus. De Ooghoek: de Oogwinkel Capillaria Vafa. De Hair fyne vaten ^^aJ^^t \ f ;*T' üï° d* ™4e wenmaauwen tn s Moeders lichaam groeit, en de vrucht 'er eemeen ren t t77e 2?' ^ Q°^' *« d< P liPoLe^ririJ " lVerwlS êroejen, aangaan, deze worden mev^Sn^bT^'k fZ'- WWf Mn het bah ***** namén foofd k^l t achTh°°fd'hieten de h™en Crines: aan het voorPn ? P ,ic ^^«SUpercilia: aan de oogleden CihV aan en ovethetlyfm ' " MB **»R»PP««: Capreolaria Vafa. ^„ > opgeflóten. Foliaceum Ornamentum. Het zelfde dat Fimbrise. Folliculus Fëilis. De Galblaas. Fontanella; Fonriculus. De opening in het hoofd van een vrucht en van een kind, tuffchen het voorhoofdsbeen en de twee opperhoofds beender Pn De Fontenel. J Fornix. Het welfzel. Zie Camera. FoiTa. Onder verfcheide beduidingen, die dit woord heeft, zeeft-het Je opening der Vrouwelykheid te kennen. Foflae; Foveae. Kuilen. Fovea Cordis. Het zelfde dat Anticardium. Frsenulum. De vliesachtige band onder de tong: de fpanader ie ton^ riem.- 1 ' •-» Frsennm ; Frenum. Het zelfde dat Cynodefmion, Frons. Het Voorhoofd. Fünftio,- Aótfo. Werking; Beweging; Bediening. Fundamentum. Het zelfde dat Bafis. Funiculus; Laqueus; Iateftinulum. De Navelftreng Furculsu Het zelfde dan Clavicula.  \oS ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN G. G Ala. Melk. Galactophoros: Vafa Laftea. Melkvaten. Galafinum. Het putje, of groefje in de kin. Galea. De Helm:' hy is niet anders als een gedeelte van het Lamvlies, het welk in de geboorte affcheurt en aan bet hoofd van het kind blyft hangen. De Knegtjes die zoo ter wereld komen, zegt men, dat met den helm worden geboren. Als Meisjes op deze manier ter wereld ko* men, als dan wordt dit vlies Vitta genaamt. Gallinaginis Caput. Ziet Caput Gallinaginis. Gamphele. Het zelfde dat Maxilla. Gangamon. Het zelfde dat Epiploon. Het Darmne Ganglion. Een Peesknoop: een Zenuwknoop. Galler Dit woord heeft verfcheide beduidingen: onder andere betekent het de Maag; den Buik; de Lyfmoeder enz. ■Gaflricus Suecus. Het Maagzap. Gaftrocnemium. De Kuit. Gaftrocnemii Mufculi. De Kuitfpieren. Gaftroepiploica. De Maag en Netvaten. Gelafinos De vier voorfte en middenfte tanden: de fnytanden. •Gena. De Wang: de Koon. Generatio. DeVoorteeling. Genio^loffi Mufculi. De Kintongs fpieren. Geniohyoides Mufculi. De Kintongsbeen fpieren. Genu. De Knie. Geftatio. De tydt waar in de vrucht gedurende het zwanger -zyn in de Lyfmoeder wordt gedragen. Gibber. De Knok van den Elleboog. Gingiva. Het Tandvleefch. Ginglymus; Cardinoformis Articulatie Onderlinge geleding. Glacialis Humor. Het zelfde dat Gryftallinus Humor. Giandula. Een Klier. Giandula Conglobata-en Conglomerata. Een ronde, en een op een gehoopte klier. Giandula Pinealis. Het zelfde dat Conarium, Giandula Pituitaria. De Slymklier. GlanduJofa Corpora. De Voorftanders. Glans.  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 4of Glans. Het hoofdt van de Mannelyke roede. Glaftear. ' Het zelfde dat Mts. Glene. Dit woord betekent eigentijk den Oogappel of de holligheid van betoog Zomtyds geeft het de bolligheid, waar in een beenwordt ingslaten of ontfangen', te kennen. 6 Glenoides. De twee bolligheden in het onderfte gedeelte van den eerden wervel van den half. J Globulus Nafi. Het onderfte kraakbeenige enbeweeglyke deelvan den Neus riet Jpits van den Neus. Glofia; Glotta. De Tong: Glottis. De fpleet van het Strottenhoofd'. Gluttei Mufculi. De fpieren van den Aars. Gluttos; Glueos. De Billen: de hoof den der Dyë of heupbeenderen. Glutia De twee uitfteekzels van de herffenen, billen genaamt. bomphios. De maal-, de baktanden: de Kiezen. Gomphofis. De fpykerwyze geleding. Gonu. Het zelfde dat Genu. Gracilis Mufculus. De fmalle fcheenfpier. Gramme. De rand om den Tepel. Grandinofum Os. Het zelfde dat Cuboides Os. Graphoides; Dit woord beteekent niet alleen hét uitftek oritrent 1?» u dem van het bekkeneel, het welk zieh na achteren ut^retlnat ook de Mufculus Digaftricus, Tweebuikige Spier. Bk Greffiira, De Bilnaad. Gu!a. Het bovenfte deel van den JlokdarW; de keel. Guftatoni Nervi. De Smaak zenuwen. Guttur; Larynx. Deze woorden beteekenenzomtyds het ftrottenhoofd eri Gutturmformts Cartilago. Het zelfde dat Arytaenoides ^wtss^ssst*^ * *» ***** Gyon. Dumord teleekm tagOnl, lichaam, ef dtsz.lfipn.t&tlm. TT Al^ma. Bloed. Haemorrhoidis Vena. De Speenader: dé Gulde ader. Hal.  +ö8 ontleedkundige woorden, Hallus: Hallux. De groote Teen. Halo. Het zelfde dat Gramme. De Tepelkring: dering om den Tepef. Harmonia. Een overeenkomft der deelen of der Geledingen. . ■ Hederaceus. Het zelfde dat Capreolaria Vafa. Helix. Hetzelfde dat Capreolus. Hepar. Het zelfde dat Epar. Hepar Ucerinum. De Moederkoek i de Nageboorte. Hepar Vena Het zelfde dat Bafilica. Hermaphroditus. Een Menfeh die voor het uitterlyke Mannelyke en Vrouwelyke teeldeelen heeft. Een Manwyf. Hieros: Sacer. Dit woord wordt aan zommigt fpieren, vaten en been- deren toegeëigent: hier van daan Os Sacrum, Arceria Sacra, Vena Sacra,-Mufculus Dorfi Sacer. Heilig. Hirciis. De rand van het oor, de Bock genaamt. Hirguus. Het zelfde dat Canchus. Homeeomeres. Gelyke deelen: een daantige deelen; onvermengde deelen. Homogenese. Het zelfde dat Hnmccuiueres. Homoplata. Het Schouwderblad, Humerus. De Schouwder. Humidum Primogeneum. Het eerfte vocht. Humilis Mufculus. De nederige of de neerdrukkende oogfpier. Humor. Vocht. Hydatides. Het zelfde dat Aquulae. Hydragogia Vafa. De Watervaten. Hymen. Dit woord beteekent in het gemeen een vlies; en in 't byzondc? het Maagden vlies. Hyoides-Os. Het Tongbeen. I-fyothyroides Mufculi. De fchildwyze kraakbeen fpieren. Hypercoryphofis. Een uitfteekzel: een uitpuiling. Hyperoa. Het bovenfte van den mond. Het Verhemelte. Hyperoon. De twee gaten in het achterfte gedeelte van het verhemelte. Hypezocos. Vliezen dië eenige deelen bekleeden, zoo als het ribbevlies. Hypochondrium: Subcartilagineum. De bovenbuiks zyde. Hypogaftrion. Het zelfde dat Abdomen. Hypoglutis. Het vleezig gedeelte dat onder de Billen na de Dyën loopt{ Hypopleurios. Het vlies dat de ribben en de zyden van de borft bekleedt. Het ribbevlies. Hypothenar. Dit^porJ betekent niet alten de Palmfpier: maar ook dé tus-  PNTLEEDICUtfDIGE WOORDEN. ?b* 4uffenruimte, die 'er is van den voor (len vinger tot den kleinflen of Hypozoma. Een vlies, dat als een middenfchot dient, als het middenfchot in de borfl: en het middenrift tuffen den buik en de borft. Hypfiloides. Het zelfde dat Hyoides Os. Hyftera: Uterus. De Lyfmoeder. Hyfterotomia. Een konftige ontleding der Lyfmoeder. I. JArator; Pylorus. _ De rechter mond van dc maag, waar door de on* volmaakte Chyl uit de maag in den twaalf vinger en darm komt. De Poort ier. Tecur. Het zelfde dat Epar en Hepar. De Lever. Jecur Uterinum. Het zelfde dat Hepar Uterinum. Jejunum Inteftinum. De tweede dunne darm. Deze darm wordt meeft leeg gevonden , waarom hy de Nuchtere darm wordt genaamt. Ignys. Het achterfte gedeelte van de knie. 11e. De ingewanden der heeften. Ook geeft dit woord de holligheid van de borft tot het darmbeen te kennen. ïïia. De zyden, bet weeke van den buik. Iliaca Vafa. De ftammen van de groote flagader en van de holle ader, daar ze zich verdeelen en na de onderfte ledematen beginnen te loopen. De onderbuiks vaten. Hium. Het zelfde dat flia: daarenboven geeft dit woord den derden dunnen darm te kennen. Deze darm begint daar de Nuchtere darm eindigt, en tvordt de omgewonden darm genaamt. Ilium Os. Het darmbeen. Illos. Een Oog. Immerfus Mufculus. De onderfchouwderblads fpier. Impudicus Digitus. De middenfte vinger. Imus. Het zelfde dat Abdomen. Incifores, lnciforii en Primofes Dentes. De Snytanden. Incus. Een van de Gehoorbeentjes Janbeeld genaamt. Index, Indicator, Demonflrativus en Salutaris Digitus. De wys-l of de voorfte vinger. Indicator Mufculus. Een van de uit/trekkende fpieren van den vjys'vinger. Fff In-  '4io ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN, ïndignatorius Mufcalus.* Mufculus Oculum Abdücens. De fpier dis het oog na den kleinen hoek beweegt. De verontwaardigende fpier. Indufium. He! zelfde dat Amnios. Infimus. Het zelfde dat Imus. Intrafcapularis Mufculus. Het zefde dat Immerfus Mufculus. Infrafpinatus Mufculus: Mufculus Suprafcapularis. De boven fchowm* derblads fpier; zy wordt de onderfte genaamt, om dat een fpier boven, dezelve wordt geplaaft, en deze is Je Mufculus Suprafcapularis Superior. Infundibulum Cerebri. Het zelfde dat Choana. Infundibulum Renum. Het Bekken. Inguen: Inguina. De Lieffen. Inium: Initiura Medulla? Oblongata?: Senforium Commune. Her begin van het verlangde merg: daarenboven geeft Inium of Inion het achterhoofd te kennen. ïnnominata Olïicula. Het zelfde dat Cuneiformia OfTa. Innominatse Giandula? Oculi. Het zelfde dat Carunculse. ïnnominata Tunica Oculi. Het uitfpanzcl van de peezen die het oog bewegen. Het zelfde dat Adnata Tunica. Innominatum Os. Het zelfde dat Ilium. Infertiones Tunica?. De oogvliezen, wegens derzelver inplantingen en onderlinge vereeniging dus genaamt. Integumenta. De bekleedzelen; als de opperhuid, de huid enz. Intercoftalia. De vleezige deelen tuffen de ribben. Intercoftalis Nervus. De hy gevoegde zenuw van het dwalende paar van het rugmerg, die zich door al de ingewanden van den buik verfpreid. De tuffenribbiee zenuw: ook worden de binnenfte en de buitenfte fpieren , die tuffen de waare ribben zyn geplaaft Intercoftales Mufculi tuffenribbige Spieren genaamt. Interfcemineum. De Bilnaad. Internodium. Het onderlinge verband van de beenderen der vingeren, tusfenknooping genaamt. InteroiTei Mufculi. De fpieren die de vingers en de teenen afwyzen. De tuffenbeenige of de afwyzende fpieren. Interfcapularia. De holligheden die tuffen de fchouwderbladen en de wervelen worden gevonden. Interfcapulium. Het bultige gedeelte of de fcherpe hoek van het fchouw* derblad. In-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 4ïï loteitinum. tiet zelf at aat n-nteron. Involucrum. Een vlies, het welk eenig deel bekleed, als het hartszak' •' je, het beenvlies enz. 'Iris. De Regenboog van 't oog: de zwarte ring om den oogappel, 'Ifchion. Het zelfde dat Coxae Os. Ifchia. De Heupen. ïfchontologia. Een befebryving der Vaten. Ifthmion: Ifthmos. Deze woorden beteekenen niet alleen dat deel, hit welk tuffen den mond en de keel is geplaaft, waar door de fpys en drank, als door een engte of inham gaat: maar ook dat geen, het ivelk de neusgaten van malkander fcheid. Jugale Os. Het Jukbeen. 'Jugalis Sutura. De Kroönnaad; als ook de naad die in het jukbeen wordt gevonden, welke bet eerfte uitfteekzel van het jukbeen met het eerfte uitfteekzel van de bovenfte kaak vereenigt of te zamen voegt. Jugularis Vena. De Kropader. Jugulum; Furcula. Beide deze woorden geven de keel te kennin; maait - het laafte beteekent nu en dan bet fleutelbeen. Junótura. Het zelfde dat Diarthrofis. L. LAbia. De uitwendige vleesachtige zelfftandigheid van de deelen, die den mond openen en fluiten, Lippen genaamt. Labia Pudendi Muliebris. De lippen der Vrouwelykheid: deze maken eigentlyk de fchaamte: in derzelver midden is de uitwendige fpleet, ter zyden de fpleet zyn twee uitpuilingen Monticuli Veneris Venus heu' veltjes genaamt, deze zyn gemeenlyk met hair begroeit: in de Maagden zyn ze glad en van eene vafle zelfftandigheid, maar in die dikwyls byflapen of meenigmaal hebben gebaart, zyn ze flap en van eene loffe zelfftandigheid.Labra. Ziet Labia. Labyririthus. Het doolhof van het oor. Lac. Het zelfde dat Gala. Melk. Lacertus. Het zelfde dat Brachium. Lachrymale Punctum : Punóta Lachrymalia. Het zelfde dat Col* liciae. Lachrym». De Traanen. Ff f 2 L3-  lf& ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN Lachrymalis Ductus. Zie Ductus Lachrymalis. La£ïea Vafa. De Melkvaten. Laéïes. Door dit woord wordt zomtyds de Borftklier; zomtyds het darm* net en zomtyds het darmfeheil verfiaan: tegenwoordig wordt het meeft gebruikt om 'er de melkvaten, die door het darmfeheil loopen, doorleken' nen te geven. Lacuna. Dit woord geeft zomtyds een trechter, maar meeft het groefje in het midden van de bovenfte lip te kennen. Lacunse. De kleine doorgangen of wegen in de fcheede van de Lyfmoeder , en in het onderfte gedeelte van den pisweg. Gootjes: Buisjes. Lambdoides. De winkelnaad. Het Tongbeen* Laqueus. De Navelftreng. Larynx. Dit woord beteekent de Gorgel; het ftrottenhoofd; en zomtyds het heele voorfte gedeelte van de keel. Latera. De Zyden. Latiffimus Dorfi Mufculus. Het zelfde dat Ani Scalptor. Leno; Lfnon; Torcular Herophili. De Pers van Herophïlus, zynde de plaats alwaar het derde boezem hol met het tweede, eerfte en vierde vereenigt. Lepidoides: Sutura Squammofa : Sutura Mendofa. De fchubwyze naad. Levator Mufculus; Mufculus Patientiaa. Een van de opligtende fpieren van de Schouwden, of van het fchouw der blad. Lien; Splen. De Milt. Ligamenta. Banden. Ligamentum Ciüare. De ooghair gelykende band: hy wordt ook Interw - ftitium Cdiare genaamt. -Ligamenta Uteri; Alae Vefpertilionum. De banden van de Lyfmoei der. ■'Ligula. Het zelfde dat Clavicula. Linea Alba; Galaxia. De witte Linie. Lingua. Het zelfde dat GloiTa. De Tong. Lithoides. Dit woord betekent het fteenbeen of de flaapbeenderen. Lividus Mufculus; Peétinseus Mufculus. Een van de fpieren waar*. door het Dyëbeen wordt bewogen, de hotverwige genaamt. LobuM Adipofi. Het zelfde dat Adipofi Sacculi. Lobuli Pulmonum. De uiteindens van de Luchtpyp, welke in deblaasjef van de Long eindigen, en de Longdruiven worden genaamt*  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 413 Lobus Auris; Auricula. Het oorlapje-, de Lel van 't oor. Lobus Hepatis. De Lever quabbe. Lobus Pulmonis. De Long quabbe. Loei Muhebres. De Lyfmoeder. Loganon. De laafte of de rechte darm. Longilïimus üoril Mufculus. De langfte rugfpier: Lumbalis Vena en Arteria, De Ader en ^de flagader die zich na de lendenen uitftrekken. Lurnbricales Mufculi: Vermicafes Mufculi. De zeer fmalle .en dunne fpieren die aan de handen en aan de voeten ivorden gevonden,. om derzelver gedaante wormwyze fpieren genaamt. Lumbus. Dat deel van het lichaam, bet welk tuffen den rug, en het heiligbeen in het midden is geplaaft, de lenden of de lendenen genaamt. Luz. Zeker beentje onder aan het heiligbeen gevoegt. De Joodfche Meesters beuzelen, dat dit beentje door geen gewelt nog door eenige middelen kan bederven of verloren gaan , maar dat het is en blyft het begin, waar uit in de op/tanding, als uit een zaad, het lichaam wederom op nieuw) zal hervoort komen. Daar zyn 'er ook, die door Luz een van de Zaadbeentjes, die in de banden of in de voeten tuffen de vingers of teenen worden gevonden, verfiaan. Lympha. Een helder waerachtig vecht.Lymphatica Vafa. De watervaten. M. lYLgna Arteria. Het zefde dat Aorta. Ma!a. Het zelfde dat Gena. De Wang; de Koon. Maleolus. De Enkel: de Knok. Malleus. Een van de vier Gehoorbeentjes, de Hamet genaamt. Malogranaturn. Schoon dit woord eigentlyk een Granaat appel beteekent zoo geeft het nogtans by eenige Schryvers het zwaardwyze kraakbeen t$ kennen. Mamma?; Mammilla?; Ubera. De Mammen: de Borften. Mammiformis Proceflus. De Mamwyze uitfteekzels. Mandibula?; Maxilla?. De Kaaken: de Kinnebakken. Mandibulares Mufculi; Manducatorii Mufculi- De Kaamvfpieren. Manforii Mufculi. Het zelfde dat Mandibulares Mufculi. Marmorata Aurium. Hef zelfde dat Cerumen. Ff f 3 Mar.-  4H ONTLEEDKUNDIGE WOORDE^ Marfupialis Mufculus. Het zelfde dat Burfalis Mufculus. Mafleteres Mufculi. Zie Mandibulares Mufculi. Maftoidei Proceilus. Het zelfde dat Mammiformes Proceflus. Maftos. Het zelfde dat Mamma;. Mater: Matrix: Uterus. De Lyfmoeder. Mater Dura. Het zelfde dat Dura Mater. J/Jater Tenuis. Het dunne berffenvlies, bet welk onmiddelyk de berfft» nen bekleedt. •Matrix. Zie Mater. Maxillse. Het zelfde dat Mandibulae. Meatus. Een wegh; een doorgang; een befloten holligheid. Meatus Auditorius. De Gehoorwegh. Meatus Urinarius. De Piswegh. Mediana Vena. De middenfte ader, tuffen de, hoofd en de Lever aderin de binnenfk buiging van den elleboog geplaaft. Mediaftin um. De verdubbeling van bet ribbevlies midden in de borft, het middenfchot. Meditullium. Het zelfde dat Diploe. Medius Digitus. De middenfte vinger. Medius Venter. De Borft. Medulla. De vette olieachtige flqffe in de bolligheden der beenderen opgei floten: Mergh. Medulla Cerebri. Het herffen mergh. Medulla Oblongata. Het verlangde mergh. Medulla Spinalis. Het zelfde dat Dorfalis. Membrana. Een vlies. Membrana Adipofa. \ Het vetvlies. Membrana Carnofa. Het vleezigvlies. Membranofus Mufculus: Fafcialis Mufculus. De vliesfpier. De breede windelfpier. Membrum. Dit woord beteekent niet alleen ten lit in het gemeen; maar ook het Mannelyk lit of de 'Mannelyke roede in 't byzonder. Mendofa Sutura. Het zalfde dat Lepidoides Sutura. Meninx. Dit woord geeft meeft een van de hersenvliezen te kennen; en zomtyds beteekent het 't Maagdevlies. Mentula. Dit woord beteekent zoo welde Kittelaar der Vrouwen, alsdt Mannelyke roede. Mentum. De Kin. Me-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 4rj Mefenterium; Mefaraeum. Het Darmfeheil Mefenteriaca Vafa: Mefaraica Vafa. Defcheilvaten. Meferaeum. Het zelfde dat Mefenterium. Mefocolon. Het gedeelte van het Darmfeheil, waar aan de dikke darmen zyn gehegt. Het kleine fcheil. Mefogloffi Mufculi. Het zelfde dat Geniogloffi Mufculi. Mefopleurii Mufculi. Het zelfde dat Intercoftales Mufculi. Metacarpion: Metacarpus. De Nahand, Metacondyli. De voorfte leeden der vingeren. Metaphrenum. Het zelfde dat Dorfum. Metatarfium; Metatarfus. De Navoet. Metopon. Het zelfde dat Frons. Het Voorhoofd. Metra. Het zelfde dat Matrix. Zie Mater. Microcofmus. De Menfeh; de kleine Waereld. Mirach. Het zelfde dat Abdomen. Mitrales Valvula;. Het zelfde dat Epifcopales Valvulae. Mola; Patella; Rotula. De Kniefchyve. Molares Dentes. Zie Dentes. Monocolon. Het zelfde dat Intefünum Caecum. Mons Veneris. De met hair begroeide verhevenheid bover de Urnen na* de Vrouwelykheid. De Venusberg. Mortariola. Het ze'fde dat Alveoli Dentium. Motus Periftalticus. Wormswyze, neerdrukkende bewesins Muccus: Mucus.. Snot. 6 6' Mucro Cordis. De punt van het Hart. Mucro Offis. Een puntig uitfteekzel van een been. Muliebria. Het zelfde dat Cunnus. Mufculus. Een Spier. Mufculofa Expanfio. Een breed fpierachtig uitfpanzeh Myèteres. De fnot ontfangers; de Neusgaten. MYmg°graa!1et '"^ *" als van de h*rfPn™, en van den' Mylogloffi Mufculi; Mylohyodei Mufculi. Dê tongfpieren. Myodes Platysma. Het zelfde dat Mufculofa Expanlio. Myologia. Een befebryving der fpieren. Myrach. Het zelfde dat Epjgaftrium.- Myftaces. De Knevels. Myxa. Het zelfde dat Mucus. Snot. N  4tG ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN, ^^Ares. De Neusgaten. Nafus. De Neus. Nates. Het zelfde dat Clunes. Nates Cerebri. De twee ronde uitfteekzels der herffenen, Billen genaamt, In de Beejten zynze grooter als in een menfeh. Naviforme Os: Naviculare Os. Het zelfde dat, Gymbiforme Os. Nephros. Een Nier. Nervalia Oïïa: Sincipicis OlTa. De opperhoofds beenderen. Nervus. Een Zenuw. Neurologia. Een befchryving der Zenuwen. Neuron. Het zelfde dat Nervus. Nodus: Nodulus. Het zelfde dat Ganglion. Nothse Coftce; Coflae Spünae. Baftaard- of valfche ribben. Nothus; Tergum. Het zelfde dat Dorfum. Nucha. De Nek; het Nekputje. Nymphse. De watergodinnen der Vrouwelykheid* O. Ofieleea Sutura. Dc rechte of de Pylnaad. Obturatores Mufculi. De flop of flopper fpier en. Occiput. Het Achterhoofd. Oculus. Een Oog. Oefophagus. De Jlokdarm. Zomtyds beteekent dit woord de toefluitende flokdarms fpier. Oeftrum Veneris. Het zelfde dat Clitoris. Olecranum. Het zelfde dat Ancon. Olecranus Mufculus. Het zelfde dat Anconaeus Mufculus. Olene. De groote Ellepyp. De Elleboog. Olfatlus; Odoratus. De Reuk. Omentum; Reticulum. Het zelfde dat Epiploon. Omoplata. Het zelfde dat Homoplata. Omphalos: Umbilicus. De Navel. Onyx: Unguis. Een Nagel. Opticus Nervus. De Gezigtzenuw. Orchea. Het Balzakje. Orchis. Een bal, een klootje. .. . Or-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 4.17 Organum. Een werktuigig deel, Ornamemum Foliaceura. Het zelfde dat Fimbriae. Os Dit woord beteekent zomtyds een mond en zomtyds een been. Oicula. De uitterfte openingen; de monden der va'en. Ofculum Uteri. De binnenfte mond van de Lyfmoeder; de mond, de kroon en de Roos genaamt. Oïïa. De Beenderen. Ofteologia. Een befcbryving der beenderen. Ova. Eyeren. Ovaria De Eyerneften. Ovi Duétus i Tubae Fallopianas. De Trompetten der Lyfmoeder. P. pAlatum. Het verhemelte van den mond. Palma. Het binnen/te gedeelte van de band. De Handpalm. Palmaris Mufculus. De Palmfpier. Palpebrae. De Oogleden: de Oogfcbelen. Pampiniforme Corpus. Zie Corpus Pampiniforme. Pancreas: Pancreon; Pancration: Callicreon. Het zelfde dat CaHicreas. Panniculus Carnofus. De vleesachtige rok: bet vleezig vlies. Papillae. Tepels. Papillae. Tepelwyze kleine kliertjes. Papillae Nervofae. Tepelwyze uitfieekzels der zenuwen. Papillare Os; Sphenoides Os. Het Wiggebeen. Paraftatae. Het zelfde dat Epididymus. Parencephalos. Het zelfde dat Cerebellum. Parenchymata. De ingewanden en voor al die uit zeer veel bloedvaten zyn te zamengeftelt: als het Hart, de Lever, de Milt f de Long, de Nieren enz. Parietale Os. Het Wandbeen. Parifthmia. Het zelfde dat Amygdalae. Parupiae. De kleine ooghoeken: de kleine oogwinkels. Parotides. De oorklieren. Patella. Zie Mola. Patheticus Nervus. De lydende zenwco. Patjentiae Mufculus. H$t zelfde dat Levator Mufculus, Gg g Peo  4i$ ONTLEEDKUNDIGE "WOORDEN. Peétinis Os. Het Scbaambeen. Peétoralis Mufculus. De Borftfpier. Peelens Os: Os Sternum- Het Borftbeen. Pcclus: Thorax. De Borft. Pedium, Planta Pedis. De Voetzool: het hol van den Voet, Pellicula; Tunica: Membrana. Een vlies. Pellis. De huid, het vel der Dieren. Peltalis Cartilago. Het zelfde dat Enfiformis Cartilago. Pelvis. De onderfte holligheid van den onderbuik, waar inde blaas en de Lyfmoeder zyn opgeflóten. Het bekken. Pelvis Auriurh. Het zelfde dat Cochlea. Pelvis Cerebri. Het zelfde dat Choana. Pelvis Renum. Het Nier bekken. Penis; Coles; Bolis; Muto; Veratrum; Faffinus Virilis; Cercolipa; Scapus; Caulus; Nervus; Mentula ; Membrum Genitale; Membrum Virile. De Mannelykbeid: de Mannelyke roede. Penis Cerebri. Het zelfde dat Conarium. Penis Muliebris. Het zelfde dat Clitoris. Perforans Mufculus. De doorborende fpier. Perforatus Mufculus. De doorgeboorde fpier. Pericardium. Het zelfde dat Burfa Cordis. Het bartzakje, Pericranium. Het Panvlies: het Bekkeneel vlies. Perineeum. Het zelfde dat Interfcemineum. De Bilnaad. Periodus Sanguinis. Het zelfde dat Circulatio Sanguinis. Periofteum. Het Beenvlies. Peripheria. De omtrek van eenig deel of ingewand. Periftalticus Motus. Zie Motus Periltalticus. Peritonaeum. Het Buikvlies. Perona.1 Het zelfde dat Fibula. Peronseus Mufculus. De Kuitfpier. Pes. Dit woord beteekent meeft al den Voet; maar zomtyds geeft het.ook de Dyë met de Scheen en den Voet te gelyk te kennen. Petrofum Os. Het Steenbeen. Peza. De Enkel van den Voet. Phalanx. Eenry: een order. Pharyngetrum. Dit woord beteekent zomtyds het flntt-enhoofd; en Zomtyds het Tongbeen. PharyöX. Het bovenfte^ van de Luchtpyp; het ftrottenhoofd. Phil-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN, A\9 Philtrum. Het zelfde dat Lacuna. Phlebölogia. Een befchryving der Aderm. Phlegma; Pituita. Slym; Snot. Phrenes. Dit woord beteekent de borfi ingewanden in bet gemeen, en hst Middenrift in het byzonder. Phrenitici Nervi. Zenuwen die tot het Middenrift bekoor m. Pia Mater. Het zelfde dat Mater Tenuis. Pili. Zie Capillus. Pinealis Giandula. Het zelfde dat Conarium. Pinguedo. Zie Adeps. Pinna Auris. Het bovenfte en breedfte gedeelte van 'i oor. Pinna Nafi. Zie Alae. Pituita. Zie Phlegma. Pituitaria Giandula. De Jlymklier. Placenta Uterina. Het zelfde dat Hepar Uterinum: Planta Pedis. De voetzool. Het hol van den voet. Plantaris Mufculus. De Plantfpier. Platyfma. Zie Myodes. Plectrum. Het zelfde dat Cion. Pleura. Het Ribbevlies. Plexus Choroides. De Netwyze vlechting. Plexus Ganglioformis. De zenuw vlechtknoop. Plexus Auricularis: Plexus Retiformis. Het zelfde dat Plexus Choroides.Pneumon. De Long. Podex. Het zelfde dat Anus. Pollex. De Duim. Polymorphon Os. Het zelfde dat Cubiförme Os. Pomum Adami. De Adams Appel. Pons Varolii. De ronde uitfteekzels van de kleine herjfenen , by het wormwyze uitfteekzel. De Brug van Varolius. Popliteeus Mufculus. De Haaze fpier. Poplitaea Vafa. De Haaze vaten. Poros: Pori. De zweetgaatjes. Porta. De Leverpoort. Portas Vena- De Poortader. Porus Biliarius: Porus Hepaticus. Het zelfde dat Choledoehus. Poft Brachiale- Het zelfde dat Metacarpus. Gg g 2 Prae-  M2o ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. Praecordia. De Borft ingewanden. Praeparantia Vafa: Vafa 'I efticularia. De Zaadbereidende vaten. Prseputium. De Voorhuid. Praefepiae: Praefepiolas. De Tandberdels. De holligheden in beidt de Kaakbeenderen. Pregma. Het zelfde dat Bregma, Priapus: Penis. De fchagt: de Mannelyke Roede. Primores Dentes: Anteriores Dentes. De voorfte-, de fny-, de Beterlanden. Probole. Het zelfde dat Apophyfis. ProcelTus. Het zelfde dat Probole. ProcelTus Ciliaris. De Regenboogwyze hairige oogkring, zynde een Zamenweefzel van fpierachtige vezelen, waar door de oogappel wordt verwya* en te zamengetrokken. Piocondyli. Het zelfde dat Metacondyli. Profundus Mufculus. Het zelfde dat Perforans Mufculus. Prolabia. De buitenfte uitftekende deelen der Lippen. Pronatores Mufculi. De vooromkeerende fpieren : daar zyn 'er twee een ronde en een vierkante. Proras Os. Het zelfde dat Bafilare Os. Proftatae: Adftantes. De Voorftanders. Proftethis. Het onderfte deel van de borft: als mede de holligheid derhanden en voeten. Protuberantia. Zie Apophyfis. Pfoas. De Lende fpieren. Pterygium. Dit woord geeft niet alleen Alae en Pinna." maar ook Unguis een nagel te kennen. Pterygoides Mufculi. Vleugelwyzefpieren. Pterygoides ProcelTus. Vleugelwyze uitfteekzels. Pieryftaphylini Mufculi. De Lel fpieren. Pubes. Het gedeelte van den onderbuik, dat aan de fchaamte bet naaft is gelegen en met hair bezet is. Pubis Os. Het Schaambeen. Pulmo. Het zelfde dat Pneujnon. De Long. Pulfus: Pulfatio. De Pols: de klopping van de flagaderen en van bet Hart. Pun&a Lachrymalia. Het zelfde dat Colliciae, Punc-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 4ZI Pun&um Saliens. Het klein wit flipje of zuolkje in bet wit van een bevrucht ey in bet Lamvlies opgeflóten, het welk allengskens grooter wordt en een flymachtige zelfftandigheid aanneemt: zynde het eerfte waar in men leven en de Liniamcnten van het lichaam befpeurt. Puppis Os. Het Voorhoofd-, het Opperhoofdbeen en deszelfs naden. Pupulse. De toppen der vingeren. Pylorus. Zie Janitor. Pyramidales Mufculi. De Pyram.ieds13.yze fpieren. Paramidalia Corpora. De Zaadbereidende vaten : de fpieren van de Neusgaten: de fpieren van den buik de piramiedswyze genaamt: als mede de twee mergachtige koorden of lichaamen ontrent het verlangde mergh. Pyrenoides Proceflus. Het uitfteekzel van bet tvjeede wervel van den bals, het Tandwyze uitfteekzel genaamt. Pyriformis Mufculus: Quadngeminus Mufculus. De vier dubbelde fpier. Pyxis. Het zelfde dat Acetabulum. Pyxidis Os. Zie Bafilare Os. Q- Uadratus Mufculus. De vierkante fpier. Ojjadrigeminus Mufculus: Mufculus Iiiacus Externus. Het zelfde dat Pyriformis Mufculus. Quadrilatera Ofla. Beenderen die een vierkante gedaante hebben. Quatrio: Talus. De Enkel. R. RAchitae: Rachisei Mufculi. De fpieren die tot de Lendenen behooren: zy worden ook Rugfpieren genaamt. Radiaeus Mufculus. De fpeekbeens of de kleine ellepyps fpier. Radius Os. Het zelfde dat Focile Minus. Ramus. Een Tak. Raninae Venae. De aders onder de tong: de Kikvorfch aders. Raphe: Sutura. Een Naad. Rafceta. Het zelfde dat Carpus. Rationis Os. Ha voorde en bovenfte deel van het voorboofdbeen* Gg g 3 fte-  4i2 ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. Receptaculum Chyli. De omfangbak van de Chyl: de Chylzak. Recti Mufculi. De rechte /pieren -van den buik. Reótum Inteftinum. De laafte van de Darmen : de Aarsdarm: de Rechte darm. Regio Epigaftrica. Het bovenbuiks geweft. Regio Hypochondriaca. De bovenbuiks zyde». Regio Hypogaflrica. Het onderbuiks geweft. Regio Umbilicalis. Het Navel geweft. Remulus Het fmalfte deel der Ribben. Renes. De Nieren. Renes Succenturiati. Het zelfde dat Capfula? Atrabilariae. Refpiratio. Ademhaling. Rete Mirabile. Het wondernet. Reticularis Plexus. Het zelfde dat Choroides. Reticulum: Omentum. Het zelfde dat Epiploon. Retiformis Plexus. Zie Plexus Retiformis. Retina Tunica; Retiformis Tunica. Ha zelfde dat .Amprnblefixoides. Rhabdoides Sutura: Sutura Sagittalis. De rechte naad: de Pylnaad Rhachis: Spina Dorfi.. De Ruggraat. Rhachitae Mufculi: Mufculi Dorfales. De fpieren van den Ruggraat Rhachitis. Het zelfde dat Medulla Spinalis. Rhagoides: Tunica Uvea. Het Druifwyze vlies. Rhanteres: Fontes Lachrymarum. De binnenfte ooghoeken. Rhaphe: Sutura. Een Naad. Rhomboides Mufculi. De Tarbotswyze fpieren. Rima Pudendi: FiiTura Magna. De fchamelheids fpleet; de groote fpleet genaamt: zy ftrekt van het onderfte deel van het fchaambeen tot by den aars, wordende alleen door de Bilnaad van den Aars afgefcheiden. J6 Rimula Laryngis. Het fpleetje van het ftrottehoofd; de ftrottenboofds Jpleet. Roriferus Duólus. Het zelfde dat Duólus Chyliferus. Roftriformis ProcefTus. Het zelfde dat Coracoides. Rotator Major en Minor. De groote en de kleine Draaijer. Rotula. Het zelfde dat Mola. Rotundus Mufculus Major en Minor De groote en kleine ronde Arm- fpier ■ S.  ONTLEEDKUNDIGE W OORDEN. 423 Saccuü Adipofl. Zie Adipofi Ducèus. Saccus. Dit woord beteekent zomtyds den blinden darm, omdat hy ah een zak afhangt. s •> 1 SaCliftri?yliferUS: SaCCUlUS Chyliferus- Iht zelfde *** Duólus Chy- Saccus Cordis: Sacculus Cordis. Het zelfde dat Pericardium Sacra Fiftula. Zie Medulla Spinalis. «-arawra. Sacrum Os. Het Heiligbeen. Sagittalis Sutura. De Pylnaad. Saliva: Salivum: Sputum. Het fpeekzel Salvatella. De Pingader. Sanguis. Het Bloed. . Saphaena. De Moeder Ader. Sapientiae Dentes. Wysheids tanden. SZlTlf^Cü]üS: FafCialiS L°nêUS Mufcukls- Dejnyer Spier: de Scalenos. De fchuinfche en de ongelykzydige fpieren Scapha. De binnenfte oorrand. Scaphoides Os. Het zelfde dat Naviculare Os Scapula. Het zelfde dat Homoplata. Sceletum. Een Beengeraamte. Sclerotica. Het zelfde dat Cornea Oculi Tunica Scoptula. Het zelfde dat Scapula. Scortum: Scrotum. Het Balzakje. Scrobiculus Cordis. Het zelfde dat Anticardium Scrotum Cordis. Het zelfde dat Pericardium Scutahs Cartilago. Het zelfde dat Enfiformis Cartilago bcutum. Het zwaardwyze kraakbeen: de Kniefcbvf ' Secundina;. Zie Deuterion. Sella Equina: Sella Turcica. Het zadelbeen: de Turkze zadel Semen. Het Zaad. RZ& ZaüeL Semilunares Valvulae. Halvemaanswyze Klapvliezen 7ezt>}ptr MüfCUlUS: Semimerabrano^ Mufculus. De half Seminervofus Mufculus. De halfzenuwachtige fpier, Semifpinatus Mufculus. De halfgraatige fpier  424 ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN Senforium Commune. 7Ae Aiftheterium. Septum Auris. Het Trommelvlies. Septum Cordis. Het fpierachtige middenfchot van bet hart, dat de rechter bolligheid van de linker fcheid. Septum Lucidum. Het dm doorfchynendvlies, bet welk de bolligheden der herjjenen van malkander fcheid. Septum Narium. Het Neus fcheidzel. Septum Transverfum. Het zelfde dat Diaphragma. Serrati Mufculi. De Zaagfpieren. Serum. De Wey. Sefamoidca OfTa. De Zaadbeentjes. Sigmoides. De Figuur van deze Griekfche letter, die een halve cirkel vertoont, wordt aan verfcheide uitfieekzels van beenderen en aan verfcheide klapiliezen toegeëigent, en worden uit dien hoofden öermiunares, Halfmaanswyze genaamt. Si nilares Partes Enkelde, eendaantige deelen. SincipUt. Het bOVenfle voor/Ie deel van het tooofd. Smus. Dit woord beteekent holligheden en boezems: dus zegt men Sinus Meningis, Boezemhollen van het herjfenvlies, en binus Offiu n groeven of holligheden der beenderen, zynde zulke dieptens, die de hoofden van andere beenderen inlaten of ontfangen. Soleus Mufculus. De Ziolfpier. Solidae Partes. De vafle deelen. Soplironeltres. Het zelfde dat Dentes Sapientiae. Speculum Lucidum. Het zelfde dat Septum Lucidum. Speculum Oculi: Aranea Ocuh Tunica. Het zelfde dat Arachnoides Tunica. Spermaticae Partes. Zaad deelen. Sphagiudes Venae. De Kropa iers. Sphenoidea Oflicula. Zie Cuneiformia Officula. Sphenoides Os Het zelfde dat Cuneiforme Os. Sphenopharyngaeus. het paar wiggebeens Jtrotjp'men. Sphincler. De Sluit/pier. Sphygmus. Het zelfde dat Pulfus. Spina Het zelfde dat. Acantha. Een doorn. Spina Dorfi. De Ruggraat. Spinalis Medulla. Zie Medulla Spinalis. Spinati Mufculi. De Graatjpieren. Spi.  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN, Spiritus. De Geeften. Splanchnologia» Een verhandeling der Ingewanden. Spiert. Het zelfde dat Lien. Splenii Mufculi.; Triangulares Mufculi. De Spalk/pieren. Spondyli: Verticilli: Vertebrae. De werverbeenderen. Spongiofum Os. Het zelfde dat Cribriforme Os. Sputum; Saliva. Speekzel. Squammofa Sutura. Het zelfde dat Lepidoides. Stapes. Een van de Gehoorbeentjes. De ftiegbeugel en de ftegelreep ge* ' naamt. Staphyle. Het zelfde dat Cion. Sterilitas. Zie Agonia. Sternohyoides Mufculi De Tongbeens borft fpieren. Sternoidei Mufculi; Triangulares Mufculi. De borft fpieren: dc driekantige fpieren. Sternothyroides Mufculi. De fchildwyze kraakbeens borft fpieren. Sternum. Het Borftbeen, Stoma: Os: De mond, zynde de bolligheid, waar in de tong, de tanden en bet verhemelte is geplaaft. Stomata: Ora. De open mondetjes der vaten. Stomachus. Dit woordt beteekent zomtyds de geheele maag. Eigentlyk wordt 'er de linker opening, de krop of de mond van de maag door verfiaan. Striétor, Conftriclor. Het zelfde dat Sphin&er. Styloceratohyoides Mufculi. De Priemswyze tongbeens hoorn fpieren. Stylogloffum. Het "paar priemswyze Tongfpieren. Stylohyoides. Het zelfde dat Styloceratohyoides. Stylopharyngasus Mufculus. De Priemswyze ftrottenhoofds fpier. Subcartilagineilm. Zie Hypochondrium. Subclavia Vafa. De onderfleutelbeens vaten. Subclavius Mufculus. De onderfleutelbeens fpier. Sublimis Mufculus. Het zelfde dat Perforatus Mufculus. , Subfcapularis Mufculus. Het zelfde dat Infrafcapularis Mufculus. Subvola. Zie Hypothenar. Saccenturiati Renes. Het zelfde dat Capfula; Atrabilarise. Suecus Cerebralis. Het zelfde dat Spiritus. Suecus Nervofus. , Het zelfde dat Suecus Cerebralis. Suecus Pancreaticus.' Het Klierbedde zap. Hh h Suc-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN^ Suecus Nutritius, i Ket zelfde dat Chylus. Superbus Mufculus,\ Mufculus Atcollens. De hoovaardige of verontwaardigende. Supercilia. De wenkbraauwen: ook worden de randen die de bolligheden der beenderen grooter maken aldus genaamt. Supergeminalis. Het zelfde dat Lpididymis. Superligula. Het zelfde dat Epiglottis. Superfcapularis Superior Mufculus.. De bovenfte boven fchouwderbladst fpier. Superfcapularis Inferior Mufculus. Het zelfde dat Infrafpinatus Muf*" culus. Supinatores Mufculi. De achteromkeerende fpieren. Suprafcapularis Mufculus. Het zelfde dat Superfcapularis Mufculus. Suprafpinatus Mufculus. Het zelfde dat Superfcapularis Superior Mufculus. Sura, De Kuit; Suturse Offium. De naaden J»r n»»*J&*.i. Sympijyfis. zie Harmonia: Gomphofis en Rhaphè. Synarthrofis. Vafte geleeding. Syncampe. Dit woord beteekent de bocht of de plaats, alwaar is boven' arm met den onderarm wordt te zamen gevoegt. Synchondrofis, De Kraakbeenige geleeding. Synciput. Zie Sinciput. Syndesmus.. Het zelfde dat Ligamentum.-; Synneurofis. Een geleeding door banden. Synnymenfis. Een geleeding door vliezen. Synovia. Leedewater. Syntenofis. Het zelfde dat Synneurofis. Syflarcofis. Een zamenvoeging door vleesachtige deèkha. ' Syftole. Dt toenyping of de toefluiting van het hart. T. JL Alus. Het zelfde dat Aftragalüs. Tarfiis. Dit woord beteekent niet alleen den Voorvoet, maar ook de uktèH'- fte toaakbeenige randen der oogfchelen. Tempora. De Tydbeenderen: de Jlapen van het. hoofd* Temporalis Mufculus. De Slaapfpier. Tèrn-  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. 427 tempus. Het Tydbeen ; het Slaapheen. Tendo. 'Eenpees, zynde het boven/ie en het onderfte einde van een fpier hoofd of fiaart genaamt. Teres Radii Mufculus. Zie Pronatores Mufculi. Tergum. Het zelfde dat Dorfum. Teftes Cerebri. De twee achterfte ronde uitfteekzels van de kleine hm% fenen, om derzelver figuur Ballen genaamt. Teftes Muliebres; Ovaria. Zie Orchis. Teftes Viriles. De Mannelyke klooten of ballen. Tefticuli. Zie Didymi. Teftudo Cerebri. Zie Fornix. Thalami Nervorum. Het zelfde dat Crura Medulla; Oblongat®. Thenar. Dit tnoord wordt aan de aftoyzende fpieren van den duim toe- geëigent: voorts geeft het de holligheden der handen en voeten te kennen. In een bepaalder zin wordt 'er de handpalm door verfiaan: en in eenen zeer bepaalden zin moet men 'er het vleesachtige deel tuffen den duim en den voorften vinger alleen door verfiaan. ^Thorax, Venter Medius. De holligheid van de borft : de middenfts holligheid. "Thrombus. Geronnen bloed. Thymus. De Borftklier. Thyroidaea; Giandula;. De twee klieren van de Luchtpyp, hebbende een ovaalronde gedaante: zy zyn boven by het ftrottenhoofd, aan wederzyden een geplaaft. Thyroarytsenoidei Mufculi. De fluitende fpieren van het ftrottenhoofd. Thyroides. Het zelfde dat Scutiformis Cartilago. Tibia. De Scheen. Tibiaeus Mufculus: Tibialis Mufculus Anticus en Poflicus. Dj voorfte en de achterfte Scheenfpier. Tomici Dentes. De vier voorfte tanden: de fnytanden. Tonfilla;. Zie Parifthmia. Torcular: Torculum: Prelum Herophili. De kerffen persbak; de Pers van Herophilus. Trachea. Zie Afpera Arteria. Tragos. Het zelfde dat Phrcus. Transverfales Mufculi. De dwarfche fpieren. ïiapefius Mufculus. Het aeifde dat Cucullaris Mufculus. •Hh h -3 Trian*  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN Triangularia Officula. De driehoekige beentjes tuffen dm winkel, en de* pylnaad geplaaft. Triangulares Mufculi. De driehoekige of de driekantige fpieren. Tricufpides Valvula?. De driehoekige, driepuntige y en drietandigs klapvliezen. Txiquétra QiTa< Het zelfde dat Triangularia Officula... Trochanter. Zie Rotator. Trochlearis Mufculus; Trochlea. De Katrolfpier. Truncus. Dit woordt beteekent niet alleen den romp 'of ftam van het lichaam r maar ook den ftam der groote bloedvaten. Tuboe Uteri: Tubae. Fallopianae. De holle banden of de Trompetten der Lyfmoeder. Tunica. Het zelfde dat Membrana. Tunica Retiformis. Zie Retina Tunica. Tympanum, Het Trommelvlies. De Trommel van't Oor. v.. t_jLna. De Elleboog: de Elfepyp. Umbilicus. De Navel. Unguis. Een Nagel: de Nagel. UrachuSi De Maasband: het watervat" Ureter. De Pisbuis:, de Pisleider. Urethra. De Piswegb: zy wordt ook Urinaria genaamt. Uteri Ligamenta. Zie Ligamenta Uteri. Uteri Officulum. De binnen mond van de Lyfmoeder. Uterus. De Lyfmoeder. Uva. Het zelfde dat Cion. •Uvea Tunica. Het zelfde, dat Choroides Tunica. Uvula. De Lel. V. \?%/LSrri : Uteri 0nium: U^i Cervix. De fcheede-van é Vagina Portse. Het zelfde dat Capfula Communis.GluTonii. Vagina Hepatica. Het zelfde dat Vagina Portse Vaginalis Tunica. Het zelfde dat Elythroides j Valvulae. Klapvliezen: Schotdeuren: Valvliezen.  ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN; 4^ Variciformes Paraftatae. De geboogen vaten die met de opperballen ge* meenfchap hebben. Varicofum Corpus. Het zelfde dat Corpus Pampiniforme. Vafa. VMn, of bolligheden in de manier van buizen, waardoor het bloed en de andere vochten loopen. Vas breve. Het korte aderlyke vat. Vafa Capillaria. De hair fyne, vaten. Vafa Deferentia. De Zaad aanbrengende vaten. Vafa Laétea. De Melkvaten. Vafa Lymphatica. De Watervaten. Vafa Prasparantia. Zie Praeparantia Vafa. Vafti Mufculi. De groote fpieren. Velamentum Bombycinum. De binnenfte wolachtige offtuweele rok der darmen. VenekArteriofa. Het zelfde dat Arteria Pulmonaüs. Vena Cava. De Holle Ader. Venae Laóteae. Het zelfde dat Vafa Laclea. Venae Lymphaticas. Het zelfde daf Vafa Lymphatica. Vena Portas. De Poortader. Veneris Oeftrurn. Het zelfde dat Clitoris,. Venter. De buik; een holligheid. Venter Infimus. Zie Hypogaftrium. Ventres. Zoo worden by uitftek de drie voorname holligheden van bet hoofd, van de borft en van den buik genaamt. ' Ventriculus. De Maag:, daar zyn ook bolligheden, die Ventriculi worgden genaamt: als de rechter en de.linker holligheid van het hart enz. Veretrunvr Het zelfde dat Penis. Vermicularis Crufla. Het zelfde dat Velamentum Bombycinum.. Verricularis Tunica. Het zelfde dat Amphjbleftroid.es. Vertebrae. Zie Spondyli. Wervelen. Vertex. De kruin; de top des hoofds. Verticilli. Het zelfde dat Cotyledones. Velica Biliaria. Het zelfde dat Folliculus Fellis. • Vefica Urinaria. De Pisblaas. Veficulae. Blaasjes. Vefpertilionum Alae. Vleermuis gelykende banden.Vibriffae. De Neushaken. Virga. Het zelfde dat Penis. Hh fa 33 VIr*--  430 ONTLEEDKUNDIGE WOORDEN. Virginale Clauftrum. Het zelfde dat Hymen. Vifcera; Exta; Interrauea. De Ingewanden. Vifus. Het Gezigt. Vitrea Tabula: Cranü Tabula. De Tafelfcheidzels van het Bekkeneel of liever de Tafelen van de beenderen van bet Bekkeneel, waar tuffen bet Diploe is geplaaft. M 'Vitreus Humor. Het glasachtig oogvocht. Vitta. Zie Galea. Vola: Palma. De Palm van de hand. Vulva. Het zelf de dat Cunnus. '.Vulva Cerebri. De langwerpige groeven tuffen ie uitfieekzels der hert» Jenen. X, Arphoides; Cartilago Mucronata. Het zwaardwyze kraakbeen. Y. Ypfiloides. Het zelfde dat Hyoides. Ypfiloidei Mufculi. Het zelfde dat Bafioglofli Mufculi Z. 2jlrbus. Het zelfde dat Epiploon. Zootomia. Een konjtige Ontleeding der Dieren. Zygoma. Het zelfde dat Jugale Os. F I N I S, DRUK-  DRUKFOUTEN. Bhdz, 4, Rgg. if: LeeSi dierlyke 16, —— 28. . weefzel 18. i3. holleader ' ' 2Ó- die van de-Lever in 4?>. 12. opeengefchikte 04. 17- in been '87* 13, r 7. fchouwderbladshoofd 106. i2, hoofd 117. ~ 3- bekkeneel li7n ' ' Z' van de wervelbeenderen van de lendenen1 129. - 17; vervolgens I3r* f. geplaaft lóf. f. deli0' . I2« 'n ongeborenen en in kinderen ' I2' Neks, Boventulfenribbige 209. — jy, 1 ' ' iich 212. 1, 0f 214« t;« — nederwaarts 241, S • —— zeer 2)~o. —— 24. — hoornvlies 2yi. ~ ï8- ——<- Oogzenuwen 2f2. 4- van de Neus 25-6. 21,22, — richels 293- 17' en het kan niet 293. 19. die het bloed in het 31a. ■ 29. • van de maag 330. ïö, de 335". 30. V. Wamuit- is het lichaam van rode ti zamen geftelt? 349. 21. Voortteling 35T- — 20. en daar van daasj 377. 7. niet -