JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM -W. TELEFOON 8 3 4 7 0  "beschouwing van den STAAT en de VERMOOGENS van den MENSCH, vergeleeken met die van eb DÏERLYKE WAERELIX DOOR john: gregory, Lid van het Koniuglyke genoodfcbap der fFeeten- fchapfctt, Hoogleer aar in de Geneeskunde op de Hoogc Schoole van Edinburg, en eerft» Geneesheer van zyn Majejleit in Schotland. Naar den zesden druk uit het Engélfch vertaald; door ANNA ELIZABET BUMA. T$ LEEUWARDEN, By ABELUS SICCAMA. 178.^   VOORREDE VAN DEN SCHRYVER; een bericht voor de eer/ie uitgave van dit Boek geplaatst, heeft men den leezer onderricht, dat het* zelve befiaat uit' eenige verhandeling gen, die oorfprongelyk zyn voorgele^ zen in een byzonder letterlievend'ge* noodfchap, zonder het minfle oogmerk^ om dezelve uit te geeveiu. De* hf& en zovgkoze wyze> mar og zy ge?; fibreeven zyn,. h een. at te duïdgtyi  VOORREDE bewys, dat men niet voor hadt* de- f \ : f zelve ooit onder de oogen van het pitblyk te brengen. Maar ten welken einde zy oovjprongelyk opge/Ie/d zynt en hoe zy in de waereld kwamen, zyn vraagen% die een kezer nooit doen zal: Hy heeft een onbetwistbaar recht, om ze met alle gefit.engheid die haare gebreeken verdienen, te gispen, zoo wel als haar en fchyver9 ten zy beweer en kondè, dat m %onder zyne kemiisfe uiêgegceven zyn. De-onverwachte gunst die hy by het 'fublyk gevonden heeft, heeft hem aan«  van den SCHR YVER. aangemoedigd om deeze uitgaave ta verbeteren en te vermeerderen, maat toen hy ondernam om zyn onderwerp, met die volledigheid en nauwkeurige heid, die deszelfs gewigi vereifthte9 te behandelen, bevondt hy dat het zoo uitgebreid wierdt, dat hy ge« noodzaakt was 'er van af te te zien > dewyl hy in bezigheden en ftudien. vaneene ganfch verftbillende natuurt gewikkeld is. Hy zoudegeerne firnmige gevoelens, die hy zorglooslyk onder het vertrouwen eener byzondere vriendfthap uite, en die vom - 3 mts-  VOORREDE misduiding bloot Jlaan, te rug ge* houden hebben', maar hy vreesde dat hy, door met te veel bekommermsfe te letten op alles wat aan tegenspraak onderhevig is, zyn boek van die ongedwongenheid en vryheid bevooven zoude, waar in deszelfs eenige verdienfie gelegen is. Wanneer wy ons voor onze vrienden over een onderwerp uitlaatcn, dat ons ter harte gaat, hebben wy fomwylen eene mdruklykheid van gevoel en eene kracht van uitdrukkhge, die be~ haagelyk is, fchoon 'er niets by- zon-  vaM den SC H RVV ER. 'zonder verjlandigs of nieuws infeei ke. De tytelvan het boek, drukt des* zelfs inhoud niet genoeg/aam uit: en iet publyk is te wel gewend aan boe* ken die niet veel met hnnne tytels o~ verêênflemmen, om zich hier over te verwonderen. Maar het zou een bedrog van een ergere foorte geweest zyn, zoo men den tytel in deeze nieur we uitgaave veranderd hadt. En inderdaad, de onderwerpen die hier verhandeld worden, zyn zoo verfchiU lende, dat het onmoogelyk was', ee^ * 4 nigen  VOORREDE vigen tytel uit te vinden, waar in zy allen volkomenlyk vervat waren* Nogthans hoe weinig zy ook met elkander en verbonden fehynen, 'er was •zekere leiding van denkbeelden, die -aanleiding tot dezelve gaf , en die het ons niet ongevoegelyk voorkoomt iiier nader bloot te leggen. Wanneer wy achtgeeven op de veel* huidige voordeelen, welke het menfcb4om boven de mindere dieren bezit , 'is het nattmrlyk dat wy onderzoeken nvat gebruik wy van deeze voordeelen -inaaken. Dit leidt ons tot de bef hou* ving  van. den SCHRYVER, *w'mg van den menfih in zynen/Iaat van woestheid, en in de /leeds vorderende toneelen der menfehelyketnaaifchappyen. De menfeh is in %yn fiaat van wildheid, in fommige opzichten 'er erger aan dan alle andere dieren. Hy heeft inderdaad verhevenere vermoogenst maar dewylhy het inwendig beginfèldes infincls om deeze vermoogens tot zyn grootfie nut te hefier en, in verre na In zulk eene groote maate niet bezit als de andere dieren, ver aarten zy dikwyls zoodaanig, dat hy 'er zelf * S onge.  VOORREDE ongelukkiger door worde. Hy bezit 'üghaamelyhe fterkte, vaardigheid, gezondheid, en het geen men dierlyke vermoogens noemt, in grootere vol* maaktheid, dan de menfeh in den meer gevorderden ftaat der maatfchappye; maar de edelere en. eigenaartigere beginfels der menjihelyke watuure blyven groot endeek bedolven. Als een roofdier brengt hy gemeenlyh zynen tyd door in voedfel te zoeken, of lui en ledig te liggen. Dikwyls geeft hy btyken van den ingeJvhaapen moed eens tygers, of van de loos*  van den SCHRYVER. losheidvan eenen vos, fchoon zeldèn gemaatigd door dien geest van billykheid edelmoedigheid, en vergeevelykheid waar. door alken dapperheid eene deugd wordt. Daar is een zeker tydperk in dè vorderinge der maatfchappye, waar in het menfchdom het voordeeligst voorkomt. In dit tydperh bezit het dè lighaamelyke krachten, en alle dieriyke werkfaamheden in haare volte kracht. Demenfchenzynftout, werkfaam, ftandvastig, vuurig in hunne liefde voor de vryhei-d en hun vader- lanch  VOORREDE land: Hunne zeden zyn eenvouwig, hunne gezellige aandoeningen keven-dig, en fchoon de banden van bloedverwandfchap krachtig op hen wer* ken, zyn zy nogthans edelmoedig en herberg faam omtrent vreemdelingen. De Godsdienst is in eene algemeene achting h hen , fchoon door eene menigte van bygeloovigheden misvormd. Deeze flaat der maatfehappye waar in de natuur zich wild en onbedwongen vertoont, moedigt de verheve poogingen der vwbeeldinge en driften aan, en is derhalve byzonder gunflig  wn den SCHR YVE R. gunftig voor de konften die van dezelve'afhangen; maar om dezelfde, reden fluit bj den voortgang van de. redelyke vermoogens, die bedaardheid , nauwkeurigheid, en eene verbeelding vorderen,. die volmaakt tê onder gehragt is, en onder de heer- • Jchappy der rede Jtaat. De behoeftens der natuure insgelyks weinig, en ras voldaan zynde, vereisfchen maar weinig byfland van het vernuft; al hoe wel de voornaamfle beletfelen voor de vordering der kennisfe, by zulk een volk, geboren worden uit de zwaa-  VOORREDE zwaarigheid, om dezelve van den eenen perjoon tot den anderen over te brengen en voort te planten. Een zeer fchoon tafereel van dee%en flaat der maatjchappye Jchetfen ons de woorden van Osfian. Daar • ontmoeten wy menfchen, bezield met dien verheven geest van onaf bangelyhheid, met die grootheid en waardigheid van ziele, die verachting van den dood, die gehechtheid aan hunne vrienden en vaderland, waar door alle in de gedachtenis der Griehfche en Romemfche Helden onflerflyk is. Maar  van den SCHRYVER. Maar waar zullen wy hunne gelyken in de oude of nieuwe gefihiedenisfèn, onder de woestfte of hefchaaffle volken vinden, in die befihaafdere deugden van het harte, die hunnen Heldenaart vergezelden en maatigdenè Daar zien wy den grootfien krygsmoed ten toon gejpreid, en alleen tot verdediging van vrienden en vader* land te werk gefield. Daar zienwy waardigheid zonder verwaandheid^ moed zonder wreedheid, en gevoelig-] heid zonder zwakheid. En dit zeldfaam volk, dat alle gevoelens van recht*  VOORREDE Rechtvaardigheid en menfchlyhheid t>ezat, maakte nooit gebruik van die "voordeelen, welke hunne groot ere 'dapperheid of de kans des oor logs hun op hunne vyanden gaf In plaatfe van hunne vyanden in koelen bloede 'te vennoorden, behandelden zy hen inet vriendfclmp en herbergfaamheid', zy onthaalden hen, en met eene kiesheid die ieder en lecftyd eer zoude aan doen, trachten zy hun op alle moogelyke wyzen, het gevoel van hun ongeluk te verzachten, en her/lelden hen edelmoedig in hunne vryheid. Viel  van 'den SCHRYVE R. Viel 'er een vyand in den flag, zyn lighaam wierd geenzins finaadlyk behandeld, of aan de raden van des o* verw'mnaars wagen voortgc/leept. Hy ontfing de laatfle eere een's krygsmans. De dichters lieten zich hooren. Deeze zoonen der vryheid waren te rechtvaardig om inbreuk op de rechten hunner na buur en te maaken, en hadden edelmoedigheids genoeg om de zwakken en weer kozen te bef her men, in plaatfe van ze te onderdrukken en tot flaverny te brengen. En gelyk zy geene flaaven be• . • geer*  VOORREDE geerden, om de moeijelyke en flaaf fche dienflen des leevens te doen, waren zy nog veel minder genegen om hunne vrouwen tot zulk eenen laagen en ongelukkigen toe/land te vernederen. Hoe menfchelyk hoe edel moet mis dit gedrag voorkomen, als men het vergelekt met de onedele behandeling, die de vrouwen hy alle barbaar fche volken ontmoeten, en die zy ook fomwylen ondervonden hebben by een volk, dat der waereld altoos als een voorbeeld van wysheid en deugd vsorgefield is! Daar zyn ze veroor*  van den SCHRYVER. oordeeld tot de elendigfle flavemyl tot bezigheden onvoegfaam voor de tederheid van haar geftel, niet geëvenredigt naar haare krachten, en die de natuur lykevrolykheid van haare geeflen geheel en al hebben moeten uitblusfchen. Dus hebben de mannen de. orde der natuure omgekeerd, en op eene laage en onedelmoedige wyze hun voordeel gedaan met die zwakheid, waarvan zy de natuurlykebefchermers waren, met oogmerk om zich aan de ver acht elykfle luiheid over te ge even, of een' dommen hoogmoed * * 2 te  VOORREDE te koe fier en, die de bezigheden ver* fmaade, dewelke de natuur hoodzaa* helyk gemaakt heeft ter onderhoudinge en onderfleuninge des menfehelyken leevens; en dus doende hebben zy zich zelve, tot hunne natuurfykt firaffe, van de voornaamfle verma®* ken des gczelligcn en huifèlyken leevens beroofd. De vrouwen door Osfian befchreeven hebben een even hyzonder karakter als zjne Helden. Zy bezitten den verheven geest en de waardigheid der Romeinfeke matroonen, gepaard met alle die zachtheid en  van den SC HR YV E R. en tederheid, die men ooit in de he~ dendaagfche Romans gefchildert vindt. De gefchiedenis van dit volk fchynt te recht tot .een af gelegener tydpcrk dan dat der Ridderfchap te moeten verfchooven worden: en al dingen wynoch zo veel af op de fchets van den verhevenfienpoëtifchen geesti moeten wy nochtans veronderf ellen dat de zeden en gevoelens door hem befchreeven, zo wel van het kevenontleend zyn, als die welken Homerus befchreeven heft. Een dichter kan de trekken en kleuren van zyn onderZ • 3 werp  VOORREDE werp Jlerker maaken, maar verlaat hy de natuur, en befchryft hygevoe^ Uns en zeden zynen leezeren onbe" kend, en die hunne harten niet herkennen, zoo zal hy voorzeker noch bewonderd noch ver/laan worden, liet beftaan van zulk een volk, in zulk eenen leeftyd en land, en van zulkeenen dichter om het te bejchryven, is een van de buitengewoonjle gcbeurtenisfen in de gefchiedenis des menfchdoms, en de aandacht beide van Wysgeeren en Geletterden waardig , voornamelyk dewylbet misfchien nu  van den SCHUWER. iiu het eenig/le tydjlip is waar in het niet alleen mogelyk, maar zelfs gemakke lyk isdeweezendlykheid der zaak {waar aan fommige nog voorwen* den te twyfelen ) te Jlaaven of af te keuren. Maar ik keer weder tot ons onderwerp. Zulk een flaat der maatfchappyc als ik nu befchreeven hek, duurt zelden lang. Het gezag, dat noodzaakelyk, ten algemeenen nutte en veiligheid, in de. handen van weinigen, berust, wordt dra misbruikt. De eerzucht met alle haare yfelyke gevol** 4 gen  VOORREDE 'gen koomt te voorfchyn Naar dat de menfchelyke vermoogeus zich uitbreiden , openbaar en 'er zich nieuwe wegenvan vergenoegingen. De handel met vreemde natiën brengt in het by„ zonder eenen toevloed van nieuwe vermaaken, en gevolgelyk van nieuwe behoeftem aan. De voordeelen die 'er met eene verkeering en handel met vreemde natiën gepaard gaan, zyn op het ecrfte aanzien, zeer fchoonfihynende en verlokkende. Op deeze wyze worden de byzonderc voorrechten van het eene land cenigermaa- h  van den SC HRYVE R> te aan een ander medegedeeld. Et word eene vrye en gezellige verkeering onder het menfchdom te wege gebragt, de kennisfe wordt 'er uitgebreider door, en de vooroordeelen verbannen. Van den anderen kant $ kan men zeggen, dat ieder land door ny ver beid geholpen , in/laat is, alles wat zyn eigen bewooners nodig hebben, voort te brengen, dat de vereifchtem der natuure gemakkelyk te voldoen, 'maar de lusten eener valfihe begeerlykheid, en begochelde verbeelding, eindeloos en onverzadelyk zyn9 ** 5 dat  VOORREDE dat zoo dra de menfchen den eenvouwigen wech der natuur verhaten, eene verhevener kennisfe en vernuft, -in plaatfe van eenen hedorvenen finaak en entflooke driften te heflryden, aangelegd worden om die te rechtvaardigen en aan te zetten: en mndelyk dat het handeldryven f hade lyk is voor de gezondheid en het keven des menjchelyhen gejlachts: en dat de werkfaamfte, ver nu f tig fte en hmdigfle 'er wel het jneefe dogr lyden Maar een van de zeherfe gevolgen  van den S CHRYVER. gen van eenen zeer uitgebreiden ban-* del, en van bet geen tnen den gevorderJlen en befcbaafften flaat der maatfchappye noemt, h eene algemeene drift mar rykdommen, waar door alle gevoelens van fmaak, natuur en deugd verflikt worden: en dit brengt dè menfihelyke natuur eïndelyk tot den ongelukkigflen flaat waar in men baav zien kan. Het geflel beide vam lighaam en ziele wordt ziekelyk en zwak, onbekwaam om de gewoone. wisfelvallighcden des leevens door te flaan, zonder rer onder ' te bezwy- keu,  VOORREDE hen, en even onbekwaam om des* zelfs nattwrlyke vermaaken te genieten, om dat de bronnen daar van afgefneeden of verkeerd zyn* In deezen ftaat wordt het geld deaJgemcene afgod, daar zich alle knie voor buigt, daar elk begufèl van deugd en Godsdienst voor zwicht, en daar de geznnabeiden leevens van het groot/Ie gedeelte des menfchdpjsns dagelyks aan op geofferdvjorden,. Zoo geheellyk verkeert deezs di ïjt het menfchelyk hart, dat zy de n&ïutvrlyke genegenheid tusfchen de fexen uitblaf ht  van den SCHR WE R: hlnfcht of teonder brengt, en in fpyt van alle natuuriyk gevoel en der gezonde ftaatkunde, den menfchen hunneeigen hinderen als eene bezwaarenis-, fe en last doet voorkomen, En noch verfchaft het geld tot vergoedingej van dit alles geen geluk, of welver-: maak in den bepaalden zin van het woofd: maar verleent f echts voedfel aan eene rustelooze, kommervolle en onverzadelyke verwaandheid, en levert de menfchen over aan verf rooijing, kwyning, wanfmaakenelende. In zulk eenen toef and is de vaderlands  VOORRE DE lands liefde niet alleen uitgeblufcht, maar de enkele voorwending daar van wordt befpot. De zogenaamde algemeene inzichten, flre kken zich niet vit tot de bemoediging der bevolking, de bevordering van deugd, of de beveiliging der vryheid; maar betrejfen alleenljk de uitbreiding des koophandels , en den aanwas der overwinningen. Als eene natie tot deezen top des verderf gejleigerd is, zal haare hefaanlykheidals vrye ftaat zeer kort duur en, en kan alleen voortgefeept worden, door de toevallige omfian- dig~  van den SCHRYVER. digheden eener dergelyke verbastering ge haar er tiabuuren, of dat 'er ver» fchïllende ongefleldheden in den flaat zyn die de eene tegen de andere aan werken, en eikanderen opweegen* Maar verliest een vry ryk en wellustig volk eens zyne vryheid, zoo wordt het het alter(laafatfnigfte laagfle en elen* digfle. Wy flemmen ookgeredelyk toedat de menfehelyke natuur in een' zeer gevorderden en befchaafden flaat der, maatf happye, in veele opzichten zich uer voordeelig vertoont. Detalloo* Zé  VOORREDE ze behoeftens die de overdaad her* Voortbrengt, oefenen de vermoogens der uitvinding om aan dezelve te vol* doen, Dit jlrekt ter aanmoediging van verfcheide fraaije konflen, en worden 'er door derzelver vordering, fommige natuurlylte beginfelen der finaak, welke in eenvouwiger leefty* den in der menfchen zielen verholen bleeven, opgewekt, en eigenaartige en onfihuldige bronnen van vermaak. En dus is het ook met het verf and gelegen, dat zich zoo dra het zyn eigen krachten begint te gevoelen, uit zety  van den SC H RVV ER. zet, en zyne naarvorfchingen der natuur voortzet met eenen uit/lag, die onweetender natiën ongeloofelyk voorkoomt. Ook is deeze flaat der maatfehappye gun/lig voor het uitwendige der zeden, die dan beleefd, fraai en hef haafd zyn; f hoon het waar is dat deeze verbeteringen dikwyls derwyze misbruikt worden, dat het menfchdom 'er niet gelukkiger door wordt. In f ukken van fmaaky wordt het groote, het verhevene en het hartstochtelyke, eerst aan regelmatigheid enfraaiheid ondergefchikt, ff ■¥ -V  VOORREDE m eindelyk opgeofferd aan de kinderachtig/Ie drift naar iets nieuws, of de buitenjporigfe grilligheid. En in ftede dat de uitgebreide vermoogens van het ver ft and, op de nuttige konften des leevens te werk gefield worden, ver/pilt men ze in beuzelingen, of verflyt ze in onmoogelykepoogingen door te trachten naar voorwerpen die boven hun bereik zyn \ en hefchaafdheid van zeden word de dekmantel der geveinsdheid. Nochtans fchynen ook deeze misbruiken eniger maat e alleenlyk toevallig te, zyn. Het  van den SC ÏÏRYVER. Het was dan deeze befchouwing dei menfchdoms in de meer gevorderde toneelen der maatfchappye, die my tot het denkbeeld bragt, (dat mis» fchien zeer romanesk is) om de by* zondere voorrechten deezer verfcheidene toneelen te vereenigen, en op zidk eene wyze aan te kweeken, dat het menfchelyk leeven 'er draachelyker en gelukkiger door wierd. Hoe mimoogelyk het ook zy, om dit denkbeeld onder groote ?naatfchappyen van menfchen werk/lellig te maaken, voor hyzondere perfoonen is het voor ze*** 2 her  VOORREDE her uitvoer lyk. lemant kan, zonder een enkel weezen dlyk vermaak \ dat 'er in den gevorderften flaat der maatfchappye gevonden wordt, te verliezen, maar in tegendeel met eene groot ere vatbaarheid om ze alle te fmaaken; eem volkomene kracht van gezondheid en geest genieten; hy kan het uitgebre'ulfie verf and hebben, en het tot de nuttigfle oogmerken gebrui-ken; hy kan alle beginfelen van een zuiveren fnaak bezitten, en ze in hunne gefchikte rangen houden; hy kan teder van gevoel, en een gevoelig  van den SCHR YVERl \ dg herte hebben , zonder een flaaf van valfche verfyning of grilligheid te zyn. Eenvouwigheid kan met be* fchaafde zeden gepaard gaan; een beleefd en vriendelyk gedrag is be-* f aanhaar met den flandvastigften en onverfchrokkenflen inborst, en de Godsdienst kan zonder bygeloovigheid en fymelary ge'êerbiedigdt worden. Zulk eene algemeene leiding van denkbeelden, gaven my aanleiding tot de volgende verhandelinge, Maar de leezer zal het op eene zeer onvolmaakte en oppervlakkige wyze uit'** 3 ge-  VOORREDE gevoerd vinden. By de eerjfe aftelling dacht de fchryver dat bet hem vry fond., zyne denkbeelden voort te brengen zonder veel acht op regelmatigheid of orde te geeven, en meer of minder breedvoerig te zyn in byzondere deelen yan zyn onderwerp, niet naar gelange van derzelver waardy, maar naar dat hy het op dien tyd goed vond. Hy zou deeze onvolmaaktheden, waar over hy zich billyk behoort te fchaamen in een werk dat httpublyk aangeboden wordt, gaarne  van den SCHRVVER: ne hebben willen verbeteren, maatl de omflandigheden waar van hy voor* been meldinge maakte , fielden dit, geheel buiten zyn vermoogen. 4 BE-   Pag. I BESCHOUWING van den STAAT en de VERMOOGENS van den MENSCH, vergeleeken met die van de DIERLYKE WAERELD. EERSTE AFDEEL ING. Fan de Menfchelyke Natuur in het algemeens itaan, en hoe zy te verhelpen zyn. Daar is één beginfel dat algemeenlyk de o* verhand heeft onder de redelooze fehepfels* en de onmiddelyke bron van alle hunne bewee* gingen is. Dit beginfel , dat men inüinóï noemt, bepaalt hen om de op kortfte en krachrda* digfte wyze te trachten, naar alles wat huil naar hunne onderfcheide gefteldheden noocit zaakelyk is. Het fchynt heü algemeen gevoelen geweest te zyn, dat dit beginfel des inftin&s byzonderlyk tot de redelooze fchepfels behoort; eri dat het menfchdom doof de Voorzienigheid be» ftemd was, om door het verhevener beginfel B ddj  t8 BESCHOUWING der rede bedierd te worden, dat geheel on> af hankelyk is van het inftincT:. Maar een weinig oplettenheids zal toonen, dat het inftinét iets is, dat wy met de geheele dierlyke waereld gelyk hebben, en dat het zoo ver het zich uitftrekt een zekere en onveilbaare geleider is; fchoon door den verdorvenen en onnatuurlyken ftaat, waar in het menfchdom gedompelt leid, zyn ftem dikvvyls verdikt, of het onmoogelyk wordt, om dezelve van andere en onze natuur vreemde aandrangen te onderfcheiden. De rede is inderdaad maar een zwak beginfel in den menfch in vcrgelyking van het inftincT:, en is in het algemeen een onveiliger geleidder. De eigenlyke post der rede is de oorzaak der dingen naar te gaan, ons aan te wyzen wat gevolgen het hebben zal, indien wy zulk of zulk eenen wech in flaan, de middels  van den" M E ft S C ti. ig clels aan de hand te geeven dm eenig oogmerfc te bereikeri, en ingevolge hier van tot een beteugeling voor ons inftincT:, onze neigingen» driften en begeertens te (trekken: Maar het inftincT: behoorde altyd het onimiddelyk aan» dryvend beginfel onzer werkzaamheid te zyn, En inderdaad, zonder dat zou het leeverj niet alléén zonder vermaak en laf, maar wel dra kwynend en uitgeblust zyn. Eenige van de voordeelen, die de redeloo, Ée dieren boven ons hebben, genieten ïn eetf saumerkelyke maate de zulke van ons geflach.' te, die maar pas boven hen zynde, en eeniger maate geheel door het inftincT: geleid wordende , tevens onbewust zyn en van de edeld" vorderingen waar voor hunne natuuren vatbaar Zyn, en van de menigvuldige elenden, waar onder hunne meer verlichte mede menfchen zuchten. B s Het  20 BESCHOUWING Het is derhalven van het grootfte belang; onderzoek te doen naar het inftincT: dat den menfchen natuurlyk is, het zelve af te zonderen van die eifchen wélke kwaade gewoontens veroorzaakt hebben; en daar noch eenig© twyffelirig aangaande dit (tuk overblyft , het gelykfoortige inftincT: van andere dieren op te fpooren, en in het byzonder dat van het wilde gedeelte van ons eigen gefiachte. > Maar dit is een zeer moeylyk onderzoek. Men heeft noch nimmer eene foort van menfchen gevonden die geheel door inftincT:, natuur of gezond verftand beftierd wierden. De barbaarfte natiën verfchillen zeer veel van elkander in hunne zeden, en dwaalen in verIcheide omltandigheden even ver van de natuur af als de befchaafdfte en wulpfte. Zy worden alle beheerfcht door de rede, op onderfcheidene wyzen door vooroordeel, gewoonte,  van den MENSCH; «t woonte, en bygeloof verdorven. Evenwel zal een nauwkeurig oog dikwyls in ftaat zyn om de hand der natuure op te fpooren ook in de ftrydigfte fchetfen, en zich fomwylen verwonderen over blyken van zulke rechtmaatige en ichrandere redeneeiingen by wilde natien , als de verlichtte eer aan doen zoudem In dit opzicht wordt de burgerlyke en natuurlyke hiftory des menfchdoms niet alleen een ftlldie van enkel tydkorting en nieuwsgierigheid , maar een ftudie die tot de edelfte eindens, de aankweeking en verbetering des menfchdoms, ftrekt. Het is klaar, dat zoo men de menfch met andere dieren vergelykt, de analogy in veele opzichten misfen moet, dewyl deeze alleen door het onveilbaar beginfel des inftinfts beheerfcht worden, terwyl de menfch door andere beginfels gezamenlyk met het zelve geB 3 leid  êê beschouwing leid wordt, en, byzonderlyk door dat zwakk© en onbeftendige der rede. Maar alhoewel het in veele byzondere gevallen onmoogelyl? zy te bepaalen, wat de natuurlyke of wat de konilelyke (laat des menfchen is, onderfcheid te maaken tusfchen de ftemme der natuure en de voorfchiiften der grilligheid, en de nette grenzen tusfchen het gebied des inftinéts en da^ der rede vast te (lellen, komen evenwel alle nienfchen overeen, om in het algemeen zulke pnderfcheidmgen toe te (temmen, en zekere d.aaden als overtredingen der natuur zoo we\ als afdwaalingen der rede te veroordeelen. Da> ïnenfchen meugen twisten of 't voegfaam is, hunne baarden en nagelen te laaten groeijen, aangemerkt zulks natuurlyk is; maar ieder een zou geërgerd $yn over de onvoegfaamheid om, §en kind met brandewyn, in (lede van me| lyns moeders melk £e voeden, uit een oogen, blikkelyka  van den MENSCE 23 blikkelyke gewaarwording dat dit der natuureene belediging aan gedaan ware.. Üm allet twist en dubbelzinnigheid in dit ftuk evenwei voor te komen, willen wy geredelyk toeftem» men dat het ons werk in dit leeven is, om el« ke leidsman die ons tot het volmaakfte erj duurzaamfte geluk leiden kan, te volgen. Wy houden het voor afgedaan, dat de ftem deg aatuure en des inftinéts klaar en duidely.kzy rde, zy de veiligfte leidsvrouw zyn zal, en daar zy zwygt'of twyffelagtig is, meenen wy dat het voegfaam zyn zou acht te geeven opde analogy der natuur onder de andere Dieren, niet op dat zulks een volftrekteregel voor ons gedrag zynmogt, maar als een middel om ons licht te geeven ter onzer beftieringe; en wy ftemmen toe, dat wyomonstébepaalentotdat geen dat weezendlyk best voor ons is, ons eindelyk tot de koele en oryartydige- ondervinding wenden moeten, B 4  '»4 BESCHOUWING Wy meugen insgelyks ons voordeel doen met de waarnemingen die men op tamme dieren gemaakt heeft, in die omftandigheden waar in de konst in fommige opzichten de natuur verbeterd heeft. Dus kunnen wy door behoorlyke achtgeeviug de rasfen van paarden, honden, klein vee, ja zelf van alle andere dieren bewaaren en verbeteren. En nochtans 't geen te verwonderen is, is deeze aanmerking nooit op het Menfchelyk gedachte overgebracht, daar zy even toepasfelyk Was, Het is zeker, dat niet tegenftaande onze vermengde huiwelyken, verfcheide familïen zich door byzondere omftandigheden in hunne karakters onderfcheiden, dit familie karakter, gelyk een familie gelaat, kan dikwyfe ïn édn gedachte verloren gaan en in het volgende weer te voorfchyn komen. Zonder twyfiè'l, kan de opvoeding, gewoonte, en de naas  VAN DEN M E N S C H. 45 naar- yver in verfcheide gevallen veel toebrengen om hetzelve in ftand te houden, maar men zal in het algemeen bevinden, dat zonder opzicht op dezelve, de natuur, een oorfpronkelyke indruk in zekere zielen gedrukt heeft, dat de opvoeding grotelyks veranderen of uitwisfen kan, maar zelden zoo volkomen of een, naukeurige waarnemer zal 'er de fpooren van zien. Hoe een zeker karakter of geftcldheii der ziele van een ouder op een kind kan O- vergebragt worden, is een vraag van grooter moeijelykheid dan gewicht. Het is inderdaad even bezwaarlyk, reden te geeven van de uitwendige gelykheid der trekken, of van de lighaamelyke ongemakken, die van de ouders tot de kinders overgaan. — Maar wy droomen nooit van zwarigheid in het verklaaren van eenig verfchynzel der Natuur, dat wy alle dagen voor oogen hebben. Een B 5 gepaste  Sö BESCHOUWING gepaste aandacht op dit onderwerp, zou onfr bekwaam maaken om niet alleen de geitellen, maar zelf de karakters onzer nakomelingfchap te verbeteren. Evenwel zien wy all& dagen , zeer gevoelige Lieden , die zorgvuldiglyk acht geeven, om de rasfen hunner paarden te bewaaren of te verbeteren, het bloed hunner kinderen befmetten, en op hen over planten, niet alleen de lastig. fte ongemakken des lighaams , maar fot- heid , dwaasheid, en de onwaardigfte ge. aartheden, en dit noch wanneer zy niet voorwenden kunnen door de noodzaakelykheid aangezet, of door de drift geprikkelt te worden. Wy zullen nu overgaan om meer byzonder? lyk de gelykende ftaat des menfchdoms en des? mindere dieren te befchouwen. Volgens de naukeurigfte berekening, Sterft de helft van het menfchdom onder de acht {aar'  tAN DEN MENSCE if jaar. Daar deeze ftrefte nu grootst is onder het weeldrigfle gedeelte des menfchdoms, eii trapsgewyze afneemt naar dat de leefregel een» vouwiger, de oefening menigvuldiger en d^ algemeene leevenswyze harder wordt, endaar hetgeen plaats heeft onder, de wilde dieren, zyn de algemeene oorzaaken hier van blykbaaj genoeg. De buitengewoone vernieling die de ziektens onder de kinderen aanrechten, koomt van de onnatuuilyke behandeling die men hun aandoet, en die geheel niet ftrook» met de byzondere tederheid van hunne maak. fels, Men let nooit op hua eigen inflincl:, eri de handelwyze der natuure in het opbrengen van andere dieren, en zy zyn onbekwaam om zich zeiven te helpen. Als zy verder in keven gevordert zyn, wordt de ftem der natuur te luid om verflikt te kunnen worden, en wil dan in fpyt van den invloed eenes bedor-  fcS BESCHOUWING bedotvenen en grilligen fmaaks, gehoorzaamd *yn. Schoon het een algemeene aangenome ftelregel is, dat een menigte Inwooners de fterfcfte fteun van den Staat is, hebben mannen die zich het algemeen belang ter harte nemen, nochtans weinig acht geflaagen op de buitengewoone fterfte der kinderen. Men denkt dat het een natunrlyk kwaad is, en daar men Zich derhalve zonder onderzoek aan behoort te onderwerpen. Maar het gewicht der zaake, kan een meer byzonder onderzoek, of het kwaad wezenlyk natuuilyk en onvermydelyk is billyken (f). Het ft) Zoo word de algemeene smidacht gaande, wanneer'er duizend Menfchen in een gevecht gelncuveld zyn, en de oorzaak daar van wordt ftrengelyk onderzocht, letwyl het verlies van dries maal zoo veel door ziekte ongemerkt doorgaat: evenwel is het hatfte geval verre wech. het fmettelykfte, het zy Wy den to«ftand, of het naaie lot dei ongelukkige Lydeis in aanmerking nemen,  VAN "DEN M E N S C H. 25» Het is een ongewoone onderneming, vooroordeelen die door den tyd en de gewoonte bevestigd zyn, en hunne zekerheid in de verdorvenheid eenes wellustigen Leevens hebben, aan te tasten. Even onaangenaam is het ook de verbetering van misbruiken te ondernemen > zonder het minlre vooruitzicht van eenen goeden uitflag. Ondertusfchen wordt men ook een geheim vermaak gewaar, in het voorftaan Van de zaak der Menfchheid en hulpelooze on- fchuld. Men heeft veele redenen bygebracht, waarom de nemen, en fchreeuwd dit dus veel luider om een openbaar onderzoek. Waarfchynlyk was in he eerfte geval het verlies onvermydelyk, en kon een overwinning ie wege brengen, de Mannen trorsfeei-den het gevaar met onverfchrokkenheid, vol van hoop op de overwinning zoo zy in het leeven bleeven, of van «en heerlyke dood ten beste van hun l*nd. Mislchien had men in het ander geval het kwaad, door een goede directie kunnen voorkomen: de Lieden ftieiven zonder dal zy eenige pooging voor hun eigebehoudenis aanwenden konden; zy zagen de langfcame aanmdering des doods in alle deszelfs ysfelykheid, en vielen onbefchreid, en niet onderfteund door die krygsdrift en zucht naai roem die kun ia het veld den dood twtsleeien ioci.  go BESCHOUWING de ftaat der kindsheid de ziekelykfte is; era waarom zoo groot een gedeelte van het men> fchelyke gedachte in dien vroegen leeftyd afgefneden wordt. De geneesmeesters hebber) zeer hoog opgegeeven van de onvermydelyke gevaaren uit de fchielyke en volkome verandering van de dierlyke huishouding der kinderen , onmiddelyk naar de geboorte, en uit de vrye toegang der buite lucht op hunne lighaaben ten dien tyde, ontiTaande. Zy hebben 'uitgeweid in de verre gaande aandoenlykheid van hun zenuwgeftel, de tederheid van hun ganfche maakzel, en de verandering van hun voedzel. Een geringe oplettenheid, evenwel, kan ons toonen, dat deeze redenen hoe aannemelyk zy in den eerden opflag fchynen mengen , de zaak niet afdoen. Deeze eene aanmerking wederleidze : Dat alle deeze bygebrachte oorzaaken van de ziekelykheid der kinde-  VAN DEN M E N S C H. si kinderen niet byzonder zyn aan het menfchelyk gedachte, maar by veele andere dieren plaats hebben, zonder dat zy met zulke uitwerkzels vergezeld gaan; dat de doodelykfte ongemakken der kinderen niet by de wilderr gevonden worden: en dat zy volkomen ge* eevenredigd zyn, naar de vordering der verwyfdheid en overdaad, en toenemen naar maa* te dat een volk de eenvouwige voorfchriften der natuure en des inftinéts vaaren laat, om het licht der zogenaamde rede te volgen. Men vindt inderdaad een overvloediger lee* ven en gezondheid in de kindsheid, dan in eenig ander leevens perk. Kinderen wy bekennen het, zyn teergevoeliger voor ongemakken , dan de meer gevorderden in het Leeven; maar tot vergoeding hier voor, zyn hunne veezeis en vaaten bekwaamer tot uitzetting , hun geheel geftel is buigfaamer, hunes  32 BESCHOUWING ne vochten zyn minder fcherp, en minder tot verrotting overhellende,- zy kunnen alle ontlastingen, behalven die van bloed, gemakkelyker verdraagen, en het geen een gewichtig ding tot hun voordeel is, zy lyden nooit van de fchrikken eener afgetrokke verbeelding. Hunne geesten zyn leevendig en gelykmaatig; zy vergeeten fehielyk hunne voorledene ongemakken, en vervroegen nooit de toekomende. Ingevolge van deeze voorrechten, herftellen de kinderen van veel zwaarder ziektens, als de volwasfene. Vervallen zy rasfer door een ziekte, zy herftellen 'er even fehielyk van, en doorgaans volkomener als ouder Lieden, wyl de ziektens zeUen zulke doodelyke uitwerkzels op hunne geftellen hebben, als men zoo dikwyls in volwasfenen ziet. En om kort te gaan een geneesheer behoeft zelden ooit aan een kinds keven te wanhoopen, zoo lang'er adv min is. Alle  van ben M E N S C li. 33 Alle andere dieren, brengen hunne jongen zonder eenige hulp voort; maar wy achten da natuur niet voldoenende tot dit werk; en den* ken dat een vroedwyf het beter verftoat.——* Hoe groot een menigte moeders en kihiers door de verkeerde behandelingen deezer kort* flenaresfen omgebragt zyn, is genoeg bekend aan allen die deeze zaak onderzocht hebben* De kundigde en gelukkigde praéticyns, zullen , zoo zy openhartig zyn, bekennen, dat de natuur, in gemeene en natuurlyke gevallen 4 alleen genoeg is, en dat zy niets te doen hebben als haar te hulpe te komen, in gevalle van zwakheid der-moeder, of een onnatuurlyke ligging des kinds. Zoo dra een kind in de waereld koomt, ia onze eerde zorg om het met geneesmiddelen op te proppen. De ingewanden der kinderen en van verfcheide andere dieren zyn by C de  34 BESCHOUWING de geboorte vervuld met een glibberig vocht, dat noodzaakelyk moet worden afgedreeven. Het middel dat de natuur ten dien einde bereid heeft, is de eerde melk der moeder. Dit beantwoord wel is waar volkomelyk aan het oogmerk, maar wy denken dat het veel beter is, het kind het een of ander geneeskruid door den hals te duuven. Waarvan het famendel onderfcheiden is naar den zin van de goede vrouw, die het opzicht over de geboorte heeft. • . Het verdient onze opmerking, by deeze gelegenheid, dat de kalveren, die de eenigde dieren zyn die wy in deeze omftandigheden onder ons byzonder opzicht nemen, op dezelfde wyze behandeld worden: Men dient hun dezelfde foort van middelen toe , en dikwy/s met denzelfden uitflag; dervende veele onder de bewerking, of van deszelfs gevolgen, ert wy hebben de grootde reden om te geloven dat  van oen MENSC H, 3^ dat *er meer van dit foort van dieren in dag tydllip derft, als van alle anderen te famen, ons eigen gedachte alleen uitgezonderd. Het is, niet tegenilaande de veelvuldige) ziebtbaare poogingen des natuurlyken indincts van het kind om zyns moeders borden te zuigen , gewoonlyks het gebruik het deeze gunsë halderiglyk tot den derden dag naar de geboorte te weigeren. De opdopping van de na- tUUrlyke ontlasting der melk ter de.ezer tyd ; ge- meenlyks een koorts verwekkende, wordt het gevolg dikwyls doodelyk voor de moeder, of brengt! het buiten haar vermoogen om haar kind dan te zoogen. Het fehielyk zwellen der borden s dat gemeenlyks omtrent den derden dag voorvalt, is een ander kwaad gevolg van dit uitftel. Wanneer de borden dus fehielyk en geweldig opgefpannen zyn, is een kind niet alken geheel niet in daat om te zuigen, mair C 2 ver.  2,6 BESCHOUWING vermoeit en verhit door zyn gefchreeuw en gefpartel, beide zich zelfs en zyn Moeder. Dit is ook dikwyls oorzaak dat het zoogen geen voortgang heeft. Wy moeten hier aanmerken , tot eer van de heeren die zorg droegen voor het kraam-hospitaal te Londen, dat zy de eerde waren, die ons in deeze zaak tot de natuur en het gezond verftand, te rug brachten: en daar door het leeven van duizenden hunner natuurgenooten behouden hébben. Zy bevalen dat men de kinderen aan des moeders borften leggen zou, zo dra zy 'er begeerte naar toonden, dat gewoonlyks binnen de tien of twaalf uuren naar de geboorte voor viel. Dit maakte de gewoone hoeveelheid der geneesmiddelen onnodig, het kwam de melkkoorts voor, de melk vloeide trapsgewyze en gemakkeiyk in de borften, die te voorenzichtbaar ledig waren, en de dingen gingen gere- reld  van den MENSCH. 3? geld op den natuurlyken wech voort. Het fpyt ons evenwel dat wy aanmerken moeten., dat het niet waarfchynlyk is, dat deeze prak» tyk ras algemeen worden zal. De geneesheeren bemoeijen zich niet met dergelyke dingen, noch met de leevenswyze der menfchen, dan wanneer men hun byzonder naar hunne meeninge vraagt. Deeze zaaken zyn op vaste gewoontens en vooroordeeten gegrond, die moeijelyk te overwinnen, en gevaarlyk om aan te tasten zyn; en zal zulks nooit ondernomen worden van lieden welker beftaan van de gunst en grilligheid der waareld afhangt, en welker belang het eerder is cte vooroordeelen te koefteren, als 'er zich regens te verzetten. Zoo eene moeder derhalven voorgenomen heeft haar eigen kind niet te zoogen, moest zy om haar eigen zelfs wille, het ten minften voor een week drie- vfci doen % C 3 en  38 BESCHOUWING en het dan trapsgewyze fpeenen. Dus doende wordt het onmiddelyk gevaar dat uit het te rug dryven der melk ontftaat, voorgekomen. Zoo eene moeder haar eigen kindt niet zoogt, doet zy der natuur een openlyk geweld aan; een geweld onbekend aan alle mindere foorten van dieren, die de natuur fchikte om hunne jongen te zoogen: niet bekend by de woeste natiën: goo min als by de befchaafdften, in de zuiverfte leeftyden der Grieken en Romeinen. De plotfelyke opftopping der natuurlyke ontlasting van de melk, op een tyd als de zwakke flaat van eene vrouw haar onbekwaam maakt om zulk een heftige fchok door te ftaan , is dikwyis van het ergfte gevolg voor haar zelf; en de fchaade die het kind 'er by lyd, is veel grooter als men gemeenlyks denkt. De vrouw waagt in dit geval onmiddelyk haar leeven wegens  VAN BEN M E N S C E gens de melkkoorts, behalven het gevaar daö zy loopt van het fpannen en zweeren dep borften, en van zulke verftoppingen in dezel» ve als dikwyls den grondflag leit tot een toe„ komende kanker. Sommige vrouwen hebben het inderdaad niet in hun vermoogen om hunne kinderen te zoogen, by gebrek aan melk, en fomwylen is het even ongevoegelyk voor moeder en kind beide ter oorzaake van eenig byzonder ongemak van de eerfte. Maar dit is een zeer zeldzaam geval: Daar de vrouwen in tegendeel verfcheide ongemakken hebben , daar het zoogen het krachtdaadigfte geneesmiddel voor is; en tedere geitellen worden 'er doorgaans fterker door. Tot een bewys hier voor, moeten wy aanmerken , dat het geitel van eene vrouw frisfer en bloeiender wordt, terwyl zy zoogt, haare geeesten zyn meesten tyds bedaarder, haare C 4 eetlust  p BESCHOUWING eetlust beter, en haar lighaam over het geheel Vaster en lterker. En het is byzonderlyk aanmerkens waardig, dat minder vrouwen Hervest geduurende den tyd dat zy zoogen, dan op eenigen anderen leevens tyd, indien wy de tyd der zwangerheid uitzonderen, wanneer een vrouw zelden van eenig ongemak, ten zy het door het een of ander uitwendig geweldig toeVal veroorzaakt is, ilerft. Een ander groot ongemak dat op het verwaarloozen van het zoogen volgt, is, dat het eene vrouw beroofd van die tusfchenpoofing van rust en gemak die de natuur haar tusfchen het kinderdraagen in, toegefchikt had. Een vrouw die niet zoogt, heeft natuurlyk alle jaaten een kind; dit put het geitel wel dra uit, en brengt de ongemakken des ouderdoms'voor den tyd aan, en daar dit meest het geval is by üpri^n <-->n f»^«rien , zyn zy wegens de teder-  VAN DEN M E N S C H. 4ï derheid van haare geitellen, noch het minst in (laat om zuik eene verkrachting der natuure uit te {taan. Eene vrouw die haar kind zoo^t, heeft een tusfchenpoozïng van anderhalf of twee jaar tusfchen haar kinderen, geduurende welken tyd het geitel zyn krachten herltellen kan. Wy kunnen noch onder de nadeelen die uit het verzuim van het zoogen volgen, tellen, de beroving die de moeder lyd van een uitlleekend aller teederst en hertelykst vermaak, en waar door haare gehechtheid aan het kind merkelyk gefterkt wordt. Het is niet nodig dat wy hier byzonderlyk onderzoek doen naar de oorzaak van die byzondere gehechtheid die een moeder gevoelt voor een kind dat zy gezoogd heeft, en welke die, die zy voor haar kind dat van eene vreemde gezoogd is te boven gaat; maar de zaak zelfs is onbetwisbaar. C 5 Het  4& BESCHOUWING Het valt niet gemakkelyk eene begrooting te doen, van het ongelyk dat den kinderen aangedaan wordt door hen van hun natuurlyk voedzel te berooven, en in plaats van dat te ,zoogen met melk van vrouwen welker jaaren en geitellen verfchillen van die van hunne moeders. Dit is zeker, dat 'er een grooter getal van zulke kinderen die van vreemden gezoogd zyn nerven, dan van die, die van hun eige moeders gezoogd zyn. Dit is evenwei gedeeltelyk toe te fchry ven aan het gebrek van die zorg en aandacht welke de hulpelooze {laat der kindsheid zoo zeer vordeit, en die de kommervolle genegenheid van eene moeder alleen vervullen kan. En inderdaad zoo de minnen niet natuurlyker wyze een grootgedeelte van de ingelchape moederlyke tederheid voor hunne zuigelingen opvatten, zouden 'er noch veel meer by gebrek aan zorg omkomen. Maar men  van den M E N S C II. 43 men moet aanmerken dat deeze opgevatte genegenheid rederlyker wyze niet kan verwacht worden van minnen, in de groote fleedem Dezelfde omkeering der natuure en zeden die daar onder de vrouwen van aanzien heerfcht, en die haar zich deezen plicht ontrekken doet, ftrekt zich insgelyks tot de gemeene vrouwen uit: en het flaat niet te denken, dat men in eene huurling die voor een weinig gelds haar eigen kint uit de deur zet, dat geen vinden zal, dat de flemme der natuur, om niet te fpreken van de liefde tot den man, niet in flaat is in eene moeder te verwekken. Maar fchoon het waar is dat eene minne by trappen de bekommering en tederheid van eene moeder verkrygen kan, evenwel daar dit langfaam Hand grypt, en alleen naar maate de gewoonte de plaats der natuure inneemt, "kan het verwaarloosde kind onder des flerven. Daar fpruit ook  44 BESCHOUWING ook uit dit mogelyk voorrecht eene ongelegenheid , die op zich zeiven genoeg is, ora eene vrouw van de minite gevoeligheid af te fchrikken van haar kind door eene andere te laaten zoogen: en dit is dat zy eene vreemde met zich in de rechten eener moeder deelen, of liever zich dezelve geheel door haar ontvreemden laat: dat zy zien moet dat haar kind eene andere vrouw zoo lief of liever dan haar Zelfs heeft: en befpeurt dat de genegenheid die het voor zyne natuurlyke moeder behoudt, eene foort van gunst is, en dat het die welk het voor zyne aangenomene heeft, als zyn plicht aanmerkt : want is niet de gehechtheid van een kind aan zyne moeder, de beloning die het haar voor haare tedere zorgen verfchuldigd is (*). De menigvuldige vuile ongemakken waar aan het gcmeene flag van vrouwen in groote {*) E.OUSSEAU.  van den M E N S C H. 45 groote deeden onderhevig is, is een andere reden waarom men haar zulk eene bediening niet toevertrouwen kan, ongemakken die dikwyls doodlyk zyn voor hunne kleine toevertrouwden , of die hun bloed zoo bennetten, dat zy en hun nagedachte het gevoelig gewaar Worden. Kinderen moeten van neegen tot twaalf maanden gezoogd worden. Daar zyn verfchei- de zaaken die de voeslaamheid om hen omtrent dien tyd te fpeenen aanwyzen kunnen: in verfcheide deelen van Europa en in het geheele Ooden, proeven de kinderen niets als huns moeders melk tot op den ouderdom van een jaar, het welk in het algemeen een goede regel is. Men moet de dem der natuur afwachten eer men hen met iets vasters voedt. Men haalt den kinderen veel ongemakken op tien hals, door hun ander voedzel als de melk hunner  4S BESCHOUWING hunner zoogvrouwen op te dringen. Als wy hier van de eenvouwige voorfchiften des initinéts afgaan, kunnen wy geen voet verzetten zonder gevaar te loopen van te dwaalen, zoo ten opzichte van de hoeveelheid of hoedaanigheid des voedzels, als ook van de gefchikfte tyden om het hun te geeven. Jonggeboren kinren kunnen in het byzonder veel te lyden hebben van het voeden met water-gort, melk en water, ligte wynpap, en andere dergelykedingen , die voor volmaakt zacht en onfcbadelyk gehouden worden. Maar het is 'er zoo mee gelegen, dat de natuur omtrent deezen tyd zeer weinig voedzel vereifcht, en zeer veel rust, gelyk de kleine kinderen meest altoos, geduurende verfcheide weeken; naar hunne geboorte ilaapen: als 'er nu geduurig het een of ander door hun keel loopt, wordt hunne natuurlyke rust geboord, en daar volgen winden,  VAN BEN M E N S C H. 4/1 den, koliken en alle andere uitwerkzelen eener kwaade fpysverteering op. Het is best dat men de kinderen trapsgewyze fpeent, en dat men deeze en alle andere veranderingen in hunnen leefregel zoo langfaam maakt als maar mogelyk is, om dat te fchielyke overgangen irj deeze zaaken dikwyls zeer kwaade gevolgen hebben. Zoo lang een kind alleen door zyns moeders melk gevoed wordt, mag men het zuigen laaten zoo dikwyls als het wil, het is dan onder het byzonder opzicht der natuure , die haar post niet verzuimen zal, en in dit geval wyfelyk in alle ongemak dat uit eene tegroote overlaading der maag met melkontftaanmogt, voorzien heeft, door het kind het overtollige te laaten overgeeven; het welk het zonder ziekte of ongemak doet. Zoo eene moeder haar eigen kind niet kan of  48 BESCHOUWING t>f wil zoogen, moet het gegeeven worden aan een minne die onlangs gekraamd heeft, welker geftel van lighaam en ziel zoo veel mogelyk gelyk is aan dat van de moeder, wel te weeten zoo dat een goed geftel is. De minne moet in alle opzichten Vöortvaaren te leeven \ zoo als zy gewoon was. De overgang van eene eenvoudige diëet die meest uit moeskruiden beftond, van een zuivere lucht en dagelykze beweeging, 700 niet zwaaren arbeid, tot een voedzaame leevenswyze van dierlyk voedzel en verhittende dranken, tot de dikke ftads lucht, en een volkomen gebrek aan oefening , kan niet misfen van op de gezondheid beide der minne en des kinds invloed te hebben. Een kind geheel met de lepel te willen opbrengen , is der natuure zulk een geweld aangedaan , dat niets dan de alleruiterfte noodzaa- kelyfc  van drn M E N S C H, 49 kelykheid zulks rechtveeivligen kan. Al wierd een kind maar alleen met zyns moeders melk op deeze wyze gevoed, was het niet gé, noeg. Het zuigen veroorzaakt even als het kaauwen het aficheiden van zeker vocht in des kinds mond , welk vocht geheellyk met de melk vermengd zynde , maakt dat dezelve ligt in de maag legt, en gemakkelyk verteerd wordt. Behalven deeze, zyn 'er andere dingen in hét Opbrengen der kinderen, waarin wy vreezet! dat noch genoeg acht op het inftincl: noch op de analogy der natuur gegeeven wordt. Alle jonge dieren icheppen natuurlyk vertnaak in de opene lucht, en in een geduuriga beweeging. Maar wy geeven onze afkeuring van deeze infteliing der natuur te kennen, door onze kinderen meestentyds binnen de deur op te fluiten, en hen van dat zy ter waereld koD men»  go BESCHOUWING men, zoo digt toe te floppen als niogelyk is. Dit natnuiiyk inllincr, ftraalt ten klaar- ften door, als wy een kind los zien, in de korte tusfchenpoozing dat hem zyn daags lueiren uitgedaan, en hy weder, eer men hem tot flaapen legt, toegepakt wordt. De zichtbaare tekens van vreugde die het kleine fchepzel vertoont, door het herkrygen van het vrygebruik zyner ledematen, en de fterke tegenzin die het blyken laat om weder opgezwachtelt te worden, moest zou men zeggen, do domfte der menfchen zelfs overtuigen hoe wreed en ongerymd deeze handelwyze is. De jongens worden in het algemeen vroeger van deeze banden ontllaagen; maar de fchoone fexe moet ze in zekeren zin al haar leeven lyden. , Sommige natiën hebben zich verbeeld, dat de natuur geen goede geftalte aan het hoofd gaf*  van öèh Men sch, 5j gaf, en dachten dat het beter was, dat men het op de wyze van een zuikerbrood fatfoeneerde. De Chineefen oordeelen dat een vrouwen voet veel fraaijer is, zoo hy tot op een derde van zyn natuurlyke groote ingedrongen word. Sommige Afrikaanfche natiën hebben iets diergelyks met de gedaante van de neus uit te ftaan r Welke zy denken dat men zoo plat als moge* lyk is op het gezicht moet uitleggen. Wy ïagchen om de dwaasheid en zyn gebelgd over de wreedheid deezer barbaaren; maar geloven met dezelfde ongerymdheid, dat de natuurlyke gedaante van de leest eener vrouwe zoo fraay niet is, als wy dezelve met een keurslyf maaken kunnen. De gewoone gevolgen van deeze gewoonte, zyn ongefteldheden in de maag en verfloppingen in de longen, by gebrek aan genoegfaame fpeeling, het well; Jjehalven dat het de ademhaaling belemmert, D 2 een  52 BESCHOUWING een menigte jonge vrouwsperfoonen in den bloei hunnes leevens, door de teering wechrukt. Maar de natuur heeft haare ge¬ voeligheid over deeze handelwyze op de treffendste wyze getoond, door de mismaaktheid van genoegfaam de helft van alle vrouwen van aanzien. Wanftalligheid is iets dat byzonderlyk eigen is aan het befchaafde gedeelte des menfchdoms, en is meest altyd ons eigen werk. De Turkfche en Aiiatifche vrouwen die wegens hunne fraaije geftaltens en bevallige dragt uitm unten, worden van der jeugd af aan gewend , om niets als dat geheel los hangt te draagen. De grootere maate van fterkte, nette evenredigheid en vaardigheid der wilden, zyn enkele uitwerkzelen van hunne harde opvoeding, hun geduurig leeven buiten in de opene lucht, en van het vry gebruik dat zy altoos van hunne ledemaaten hebben meugen maa- ken,  tan den M E N S C H. 53 ken. ■ De Siamers, Japonefers, Indianen , Negers, alle de wilden van Canada, Virginia, Brazil, en het meerendeel der inwooneren van Zuid-America , doen hunne kinderen niet in luieren, maar leggen ze in eene foort van ruime wieg, met vellen of bonten toegedekt of gevoerd. Hier hebben zy het vry gebruik hunner ledemaaten; dat zy zoo wel in het werk weeten te Hellen, dat zy met de twee of'drie maanden op handen en kniën voort kruipen, en in minder dan een jaar zonder eenige hulp loopen kunnen. Daar de kinderen in luieren, of zoo vast in hunne wiegen gedopt zyn, dat zy zich niet beweegen kunnen , vindt het aanzettend vermoogen van de inwendige deelen deslighaams, tot den groei gefchikt, een onoverkomelyke hinderpaal voor de beweegingen die 'er nodig zyn orn hunnen groei te bevorderen. Het kind wen.lt D 3 geduu-  54 BESCHOUWING geduurig vruchtelooze poogingen aan , waar door zyne krachten verfpild of derzelver aanwas verhindert wordt. Het is naauwelyks moo. gelyk de kinderen zoodanig te zwagtelen, dat ty 'er geheel geen verdriet door lyden, en da geduurlge poogingen die zy aanwenden om Zich zeiven uit een moeijelyke polluur te vcr» loszen, is dikwyls oorzaak van mismaaktheid. Zoo een kind ftyf in de luieren zit, wordt de tidcmhaaling en de vrye omloop van het bloed belemmerd, de natuurlyke affcheidingen geftoqrd, en de conflitutie op verfcheidene wy«en bedorven. Zoo men een kind in diervoegen in de wieg flopt, dat het overtollige vocht dat zich in den mond affcheid, zich niet vry ontlasten kan, moet het op de maag vallen, daar het een menigte wanorders veroorzaakt, by, zonderlyk ten tyde van het tand krygen, wan» neer 'er altoos een groote affcheiding van dit vocht  van den M E N S C H, 55 vocht plaats heeft. Een ander ongemak ,daï met deeze onnatuurlyke kluiftering der kinderen vergezeld gaat, is dat zy 'er door te rug gehouden worden van hunne natuurlyke beweeging en oefening, dat tevens hunnen groei verhindert, en de fterkte hunner lighaamen vermindert. Men geeft voor dat kinderen dus in vryheid gelaaten, zich zeiven dikwyls in poiluuren verderfelyk voor de volmaaking van hunne lighaamen, zetten zouden. Maar zoo een kind ooit in een verkeerd pofluur geraakt, leert hem het ongemak dat het dan gevoelt, zich ras van gedaante veranderen. Behalven dat zyn de kinderen, in de landen daar men geen voorzorg hier omtrent gebruikt, alle fterk en welgefchaapen. Men heeft ook gezegd, dat zoo men den kinderen het vry gebruik hunner ledematen toeftond, hunne woeligheid hun aan verfcheide uitwendige ongemakken bloot D 4 ftel-  $6 BESCHOUWING ftellen zou; maar fchoon zy levendig zyn, Zyn ze naar evenredigheid zwak, en kunnen Zich met geen genoegfaame kracht om zich, zeiven te befchadigen, beweegen. De waare bron nochtans van deeze ongeluk kige flaverny, waar toe de kinderen veroordeeld zyn, is deeze; een kind dat zyn lede-* Inaaten vry heeft, moet geduurig opgepast xvorden, maar als het vast gebonden is, be-, hoeft de oppasftei- 'er zich weinig mee op te houden, en het kan in den eenen of anderen hoek geflopt worden. Het is van het uiterfle belang veor de gezpndheid der kinderen, dat men ze volmaakt fchoon pn fris houdt. De inwooners van het Oyüen, voornamelyk van Turkyen, en de inboorlingen van Ainerica, zyn zeer zorgvuldig pmtrent dit punt. De enge dragt van onze kmde, ren nraakt een groote piaate van oplettenhéid op  van den M E N S C H. m op de zindelykheid hoogst noodzaakelyk. De vaste kleeving van iets fcherps aan de tedere en gevoelige huid van een kind, veroorzaakt een fpoedige prikkeling, en is een van de mt> nigvuldiglle oorzaaken dat een kind fchreeuwt. Als de kinderen noch heel jong zyn, fchreeuwen zy nooit als wegens fmerte of ziekte, en derhalven moet men naauwkeurig naar de oor.zaak hunner kwelling zoeken. Zoo men het laat voortgaan, worden alle dierlyk^ werkingen geftoord , en byzonderlyk die der fpysverteering; en uit de ongeregelheid hier van ontdaan de meeste onpasfelykheden der kinderen. Het gefchreeuw van een klein kind, is de item der natuur fmeekende om hulp, het kan zyn behoeften met geen andere taal uitdi ukken. In ftede van naar deeze ilemtehooren, verfmoorcn wy dezelve dikwyls, door de IUeine ongel kkige in eene wieg te leggen, D 5 welker  $3 BESCHOUWING welker geraas en geweldige beweeging alle zy. üe gevoelens verdooven, en alle fmertelyke gewaarwordingen in een gedwonge en cnnatuurlyke flaap uitblusfchen. Somwylen laat men hen fchreeuwen tot dat hunne krachten tiitgeput zyn. Maar de geweldige poogingen die zy aanwenden om verlichting te bekomen, en de onftuimigheid hunner driften onftellen te gader hun geftel; en als de eerfte gevoelens van een kind zoo vol van verdriet en kommer yyn, en de onftuimige driften zoo vroeg opgewekt en te werk gefteld worden, is 'er reden om te denken, dat zulks invloed op het toekomend geftel hebben zal. De kinderen zyn zeer veel flaap nodig, byzonderlyk in hunne eerfte jeugd, en moet men hun zulks nooit weigeren. Zoo men ze zoo lang zy uakker zyn in geduurige bewecging laat, geïyk i»y altoos verkiezen te zyn, zal men  VAN BEN M E N S C H. rnen geen gelegenheid hebben om ze in de wieg te flingeren: maar een flaap die gedwongen is, door de uitgeputheid der natuure die naar geweldige vlaagen van gefchreeuw in rust wech zinkt, is dikwyls te lang en te diep. Het fchudden in de wieg is in alle opzichten ongeschikt, en wegens de drukking die het veroorzaakt, en om dat het de kinders verhit, en Om dat het hunne ipys-verteering in wanorde brengt , en eïndelyk om dat het een onnatuurlyke en gedwonge flaap te wege brengt. Dewyl de kinders natuurlyker wys, hunne oogen naar het licht draaijen, moeten hunne leegerfteden of wiegen, aan het voeten einde zoo verlicht zyn, dat hun beide oogen gely* kelyk voor het licht bloot ftaan. Zoo het licht aan de eene kant is , zal het oog dat meest recht ftreeks naar het zelve is, fterkst WOi-  oo BESCHOUWING worden. Dit is ook zeer dikwyl een oorzaak van het het fcheel zien (f). De kwaade behandeling der kinderen beftaat hoofdzaakelyk, in hun te veel voedzel te geeven , te warm te kleeden, en gebrek te laaten lyden aan beweeging en verfche lucht. Schoon gelyk wy voor heen aangemerkt hebben, een jong kind nooit dan wegens pyn en ziekte fchreeuwt, is nochtans het algemeene geneesmiddel dat men dwaaslyk voor alle zyne ongemakken te werk ftelt, het iets te eeten of te drinken te geeven, of het in de wieg te fchudden. Zoo men let op de behoefcens en beweegingen van een kind, zal men bevinden dat het verfchcide tekens geeft, dat het voedzel begeert, eer het 'er om fc'ireeuwt, dewyl de eerfte gewaarwordingen das hongers nooit fmertelyk zyn. Ha is waar dat men deeze tekens zelden (f) BUFFO.W  van den MENSCH. 6i zelden waarneemt, dewyl men den kinderen zelden honger krygeq laat. Zoo men ze regelmatig Hechts driemaal 's daags, op gezette tyden naar dat zy gefpeend zyn, voedzel gaf, zouden de tekens van den wederkomenden honger zoo verftaanbaar zyn als of zy fpraaken; maar daar men ze alle oógenblikken met het een of ander vol propt, kan de ilcra der natuurlyke eetlust nooit gehoord worden. Hun voedzel moet eenvoudig en ligt te verteeren zyn, en nooit heet genomen worden: van dat zy gefpeend, tot dat zy drie jaaren oud zyn, moest het enkel beftaan in melk, brood podding, wel gerezen brood, gierst foupe, en 's middags eenvoudige dunne bouillon met gierst of rys. Alle foorten van paftey, poidmgen en taarten enz., die hoofdzaakelyk uit ongereze , blom , eieren en boter beftaan, fchoon in het algemeen voor ligte fpys gehouden  m BESCHOUWING houden» leggen veel zwaarder in de maag als veele foorten van dierlyk voedzeh Gegifte dranken van evenveel wat foort, en allerlei kruiderijen, zyn ongepast. Zy prikkelen de vermoogens der fpysverteeringe meer aan als nodig is, en zyn door het verwekken van een valfche eetlust, dikwyls oorzaak van overlaading. De kinderen moeten niets dan zuiver water drinken, de hoeveelheid van hun voedzel moet naar hunnen eetlust geëvenredigd zyn; en daar zy altoos met zekere roppigheid Zoo veel eeten als zy hebben moeten, moer men hun voedzel zoo dra deeze graagte ophoud, onmiddelyk wechncemen. De manier van de kinderen veel kleederen aan te doen, hen by het vier te doen zitten, in kleine en warme vertrekken te laaten flaapen, en zorg te draagen dat zy niet bloot •ftaan voor de verfchillende geftrengheden van het  van den MENSCE 63 fi€t weder, verflapt hunne lighaamen en ontfenuwd hunne geesten. Zoo men de kinderen toegelyk met zulk eene verwyfde opvoeding, tnet dierlyk voedzel, zwaare fauzen, en andece diergelyke kost, waar door de vermoogena "der fpysverteering overlaaden worden, oppropt, worden zy zoo wel ziekelyk air zwak. ; Het is eene algemeene dwaaling, dat een long gebooren kind niet te warm kan gehou-. den worden: wegens dit ongelukkig vooroordeel, maakt men een gezond kind ras zoo te. der, dat het geen frisfe lucht inademen kan, zonder verkouden te worden. Een kind kan niet te koel noch te los in zyne kleeding gehouden worden. Het is in evenredigheid minder kleeren nodig als een volwasfen menfch, om dat het natuurlyk warmer is, ten minnen algemeener en gelykmaatiger warm. Dit heeft plaats  :©4 BESCHOUWING plaats by alle dieren. Daar zyn oneindig veeï .voorbeelden van verlaatene en te vondeling gelegde kinderen, die verfcheide dagen gebeefd hebben, in zulk ruuvv weder als,waar in de meeste volwaslene zouden zyn omgekomen. Verfcheide ongemakken der jonggeboren kinderen , en kraamvrouwen , ontdaan uit de heete leefregel waar aan men ze onderwerpt rïvlen heeft het in het algemeen nodig geacht, de kraamvrouwen in een geduurig uitgeperst zweet te houden, door haar ge.uurende verfcheide dagen in warme vertrekken, daar men de frisfe lucht zorgvuldig buiten keert, digt in het bed te houden, en geduurig warm drinken te geeven, haar noodzaakende 'er meer Van te nemen als de dorst vordert. En zoo alle deeze middelen niet genoegfaam zyn om het begeerde zweet uit te dryven, neemt men zyn toevlucht tot de zwcetverwekkende, dikwyls  Van den MENSGH, 64 ttyls van het verhittende foort van geneesmiddelen. Het is zeer waarfchynlyk, dat deezg geheele konftelyke manier van behandelen al* lerverderfelykst is. Hy ftrydt tegen de analo'gy der natuur van alle andere dieren, en van, het onbefchaafde gedeelte des menfehelyken geflaehts, die behalven in fommige zeer buitengewoone gevallen, gemakkelyk en fpoedig herftellen, naar dat zy hunne jongen ter wae* feld gebragt hebben, zonder dat zy warme? dan naar gewoonte behoeven gehouden te worden. De menigvuldige fterfgevallen, en d$ langfaame en moeijelyke herftelling onzer vrouwen naar het kraamen, bewyst genoegfaanj, dat 'er ergens eene dwaaling fehuilt. Het is de toevlucht der onkunde, of de blintheid van het vooroordeel, te zeggen dat deeze kwaaien natuurlyk en onvermydelyk zyn. De totfland van een kraamvrouw is inderdaad aandoenlyE kec  '66 BESCHOUWING ker als an:'érs, maar deeze aandoenlykheïc! neemt ïtèrk toe door een heete leefregel, en hair gedÜaiig in het zweet te houden: waar door zy zoodanig verzwakt, dat de minfte aandoeniig der uitwendige koude dikwyls de gevaailyklte gevolgen heeft. En dit merkt men als een bykomende reden aan, om de ongelukkige vrouw noch warmer te houden. Het gebeurd gemeenlyks, dat eene vrouw geduurende verfcheide dagen naar haare verlosfing, een beftendige vochtigheid over haar lighaam heeft: dit natuurlyk vocht wordt krachtdaadigst bevordert door haar zoo koel als by gezonden doen te houden. Zoo de hitte meerder gemaakt Wordt, verwekt men in plaats van deeze heilzaame uïtwaafeming een koorts, waar door het of geheel ophoud, of in een overvloedig colliquatif zweet verandert, en dikwyls in gevolge van dit zweet, in een uitflag: En door  VAN DEN MENSCH. é> door een andere verderfelyke dwaaling, met het uitwerkzel voor een oorzaak te nemen - l merkt men deeze uitflag als een noodzaakelyke en zeer heilzaame uitzetting van fommige ingebeelde fcherpe ftoffe des huids aan, die dooi? een warme leefregel en zweetverwekkende middelen behoort voortgezet te worden. Zoo wikkelt men zich, door het verlaaten van de een* voudige wech der natuur en het gezond verftand , in een doolhof van dwaalingen in, en verheelt zich ongemakken te geneezen, daar men ze inderdaad veroorzaakt. Het is een afgedaane zaak, hoe vreemd het ook fchynen moge, dat de vrouwen in een wel beftierd kraam hospitaal, fchielyker herftellen , en aan minder toevallen naar de kraam, niet tegenftaande de onvermydelyke blootftellinge aan meer lucht en geraas, onderhevig zyn, als vrouwen van aanzien , die alle mogelyke gerief en gemak aan haar E 3 eigene  63 BESCHOUWING eigene huizen, veronderfteld worden te hebben. De reden is klaar: in zulk een hospitaal leggen de vrouwen in een ruim kwartier, dat koel gehouden en wel gelucht wordt, en flaan onder het opzicht en voldrekt bellier van een Geneesmeefter, die door geen andere liedens vooroordeelen gebonden is, maar zich volkomen vry bevindt om volgens de uitfpraak van zyn eigen verftand en ondervinding te werk te gaan. Maar wy keeren weder tot ons onderwerp; de kinderen behoorden geen fchoenen of ko'ufen te hebben, ten minden voor dat zy in ftaat waren om uit te loopen. Zy zouden vader daan, eerder gaan leeren, en geëvenredigder ledemaaten hebben, zoo zy nooit met eenigerlei bind zeis gekneld wierden , behalven dat zyn koufen een zeer onzindelyk ftuk kleeding, en houden een kinds been altoos  VAN DEN M E N S C H. 69 toos koud en vochtig, zoo men ze niet ten minden geduurig verandert. Het werkzaam beginfel is zoo fterk en overvloedig in een kind, dat het zelf geduurig in beweeging zyn wil, en alles wat hem omringt in beweeging tracht te brengen. Deeze overmaat van werkzaamheid is hem om de wyste oogmerken gegeeven, dewyl hy meer in de eerfte drie jaaren van zyn leeven te doen en te leeren heeft, als in dertig van zyn volgende leevensperk. Maar die leevendige en rustelooze geest, die in de kindsheid alles wat hem voorkomt fchynt te bezielen, krimpt trapsgewyze in, naar dat een kind in jaaren toeneemt, dewyl de natuur geen meer leeven vordert als tot zyne behoudenis noodzaakelyk is, en daalt eindelyk tot die bedaartheid en ftilte, waar mee de laatfte dagen des menfchelyken leevens beflooten worden. E 3 Wy  fó BESCHOUWING Wy meugen deezen bezigen geest en ruste-.1 looze nieuwsgierigheid der kinderen vry toe-geeven. Deeze beweeging geeft fterkte en vaardigheid aan hunne lendenen, en kracht aan hunne geitellen. Men moet hun toeltaan en zelf aanmoedigen om van jongs af aan alle voorwerpen te betasten, en 'er digt by te komen, zoo dra zy Zich op hunne handen en knien beweegen kunnen. Wy verkrygen alleen door sanraaken de rechte denkbeelden van de gedaante ën gelegenheid der lighaamen, en daarom kunnen wy niet te vroeg gewend worden, om door dit zintuig elk zichtbaar lighaam daï onder ons bereik is, te onderzoeken. Men berooft de kinderen nochtans van alle deeze oogmerken , door hen tot het dragen op den arm te verwyzen, tot dat zy in ftaat zyn om alleen te gaan. Dit is ook een gefchikt middel om dc kinderen fcheef te maaken, (fchoon deeze fcheef-  van den M E N S C H, ?\ fcheef beid eerst jaaren daar na zichtbaar wordt,) ten zy de oppasfter byzonder zorg draagt, on> ze beurtelings op beide armen te dragen. Maat men kan hun op deeze wyze, die zoo zeer by lieden van rang in zwang gaat, noch groo, ter belediging aandoen; hier in befiaande, dat rnen hun te veel of te weinig beweeging geeft 9 of wel op een ongelegen tyd. Zoo men een kind zich naar zyn eigen goedvinden beweegen Iaat, gelyk alle andere jonge dieren, zal het onveilbaar inftincT: hem van dat hy twee of drie maanden oud is, beltieren dat hy de nette hoeveelheid van beweeging , en den gefchikften tyd daar toe nemen zal. Maar zoo het altyd op den arm gedraagen wordt, worden deeze gewichtige dingen altoos naar den zin of .aart des oppaslteis geregeld. Men kan gemakkelyk befpeuren welke talleloofe ongemakken hier uit ontltaan moeten. E 4 Men  fla BESCHOUWING Men behoorde den kinderen ook geen gaan fcail leibanden te leeren. Het gebruik daar van ia alleen goed, om de oppasflers moeite te befpaaren,\velke dikwyls de geitalte der kinderen befchadïgen, en hunne vordering in het gaan te rug Zetten, door hen aan dezelve te laaten ilingeren. Zy zyn minder aan vallen onderhevig als zy niet op zulk een bylland iteunen kunïien: en men kan hun niet te vroeg gevoelen jaaten, dat zy nooit eenigen (leun of hulp te eerwachten hebben, om iets te doen waar toe 'Zy van zich zeiven bekwaam zyn. Als de kinderen de handen hunner oppastters ontkomen, 'en in ftaat zyn om uit te loopen , en hun eigen zin te doen, doen zy in het algemeen wel. Men denkt gemeenlyk dat men zwakke kinderen niet op de beenen zetten moet, byzonderlyk zoo die eenigzins fcheef of gedraaid zyn; maar de ondervinding leert dat kromme beenen  van den M E N S C H. 73 beenen met 'er tyd fterk en recht worden, door 'er geduurig op te gaan, terwyl ze door niet gebruikt te worden, van dag tot dag erger worden (§). De fteeden zyn de graaven des menfchdoms Het zou in weinig genachten uitfterven, zoo het niet geduurig door het land aangevuld wierd (*). De befloote en Hinkende lucht, die de meeste fteedelingen inademen, het flechte voedzel, het gebrek aan natuurlyke beweeging, en boven al de overdaad, verkorten hun leeven, bederven hunne geitellen, en verwekken een zwak en ziekelyk geflachta van kinderen. Alles wyst het land als de eigenlyke plaats om kinderen op te voeden aan; de zuiverheid der lucht, de verfcheidenheid der landvermaaken, de eenvoudigheid der fpys, de onnozelE 5 heid ($) CADOGAN. C) KOUSSEAU.  P4. BESCHOUWI NO beid en ongemaaktheid der zeden, alles loopt famen om het aan te pryzen. De kinderen in menigten in hospitaalen by een te zetten, is ten uiterften verderfelyk voor hunne gezondheid , zoo wegens de beflootenheid waar aan zy onderhevig zyn, als wegens de ongezondheid der lucht, uit de menigte des volks dat 'er in één huis woont, ontftaande. Maar het is noch fchaadelyder, hen voor dat zy hunne volkomene wasdom en fterkte hebben, tot zittende bezigheden te bepaalen, daar zy een Hinkende lucht inademen, en het vry gebruik hunner ledemaaten hun benomen wordt. Het gewoone gevolg van dergelyke opfluitingen is, of een vroege dood, of zwakke en ziekelyke gefteldheden te veroorzaaken. De onverzaadelyke dorst naar geld, verhard het herte niet alleen tegen alle gevoel van menfchelykheid, maar maakt de lieden zelfs blind voor dat  VAN DEN M E N S C H. dat belang, dat zy zoo angstvallig ter harte* nemen. Dezelfde beginfcls van gezonde ïtaatkunde, waar door zy aangezet worden oni hun paarden en vee te fpaaren, tot zy hunne volle groote en kracht gekregen hebben, moest hun natuurlyker wyze leeren hunnen kinderen een dergelyke rust toe te Haan. Schoon men zeer zorgvuldig op den leefregel in zwakke geitellen letten moet, kan moa hier omtrent met kinderen die door oefening gehard zyn, en dagelyks aan de verwisfeHngert des weeders bloot Haan , zeer ruim leeveij. Het is onmoogelyk te bepaalen wat hec menfehelyk lighaam kan gewend worden uit te ftaan, zoo het trapsgewyze door de ongelykheid der faifoenen en elementen, door honger, dorst en vermoeijenisfen gehard wordt, voor dat het hebbelyke gewoontens aangenomen heeft, meugen wy zonder gevaar al wat ons  76 BESCHOUWING ons goed dunkt-in voeren, als het eens zyfi volle wasdom en beflag gekreegen heeft, is alle weezenlyke verandering gevaarlyk. Maar de tederheid en verwyfdheid der hedendaagfche opvoeding roeit den grondilach van deeze Batuurlyke kracht en buigfaamheid uit. Niet tegengaande de menigte ongerymde en onnatuurlyke gebruiken, die by de wilde natiën in zwang gaan, zyn de wilden niet ziekelyk gelyk wy, om dat de hardigheid hunner geftel. len, hen in ftaat fielt alle buitenfpoorigheden uit te itaan. De vrouwen die de landengte van America bewoonen, dompelen zich toegelyk met hunne kinderen, onmiddelyk naar de verlosfing in koud water, zonder eenig kwaad gevolg. Alle ongemakken die uit verkoudheid , of een fchielyke belemmering der doorwaazeming ontftaan, worden maar alleen onder het befchaafde gedeelte des menfehdoms gevon-  van den M E N S C H. 7; gevonden. Een oude Romein of een Indiaan zou zich in het voortzetten des oorlogs of der jagt, tervvyl hy fterk bezweet was in een rivier dompelen, zonder vrees of gevaar. Een diërgelykè harde opvoeding zoude ons alle in«gelyks beftand maaken, tegens de kwaade uit- werkzels van dergelyke voorvallen. Hoe meer zorg wy draagen om een verkoudheid voor te komen, door de menigvuldige uitvindingen der hedendaagfche weelde, hoe meer wy 'er aan onderhevig worden. Wy kunnen alleen tegens de koude op ons hoede zyn, door ons boven zynen invloed te verheffen. Men ziet de klaarfte bewyzen hier van in de fterke geftellen der kinderen, die aan het dagelyks gebruik van het koude bad gewend worden: en noch fterker in de zulke die dun gekleed zyn, en geduurende al de jaargetyden zonder koufen of fchoenen loopcn- • De  78 BESCHOUWING De natuur maakte geen gewest ooit te koud voor deszelfs' bewooners. In koude lan¬ den heeft zy oefening en zelfs vermoeijng, hebbelyk voor hen gemaakt, niet alleen uit noodzaakelykheid van hunne gelegenheid , maar zelf uit verkiezing, zynde hunne natuurlyke vermaaken, altyd van een worftelenden en geweldigen aart. Maar de zachtheid en verwyfdheid der hedendaagfche zeden, heeft ons beroofd en van onzeriatuurlyke beveiliging tegens de gewoonlykfte ongemakken van onze landsdouw, en ons onderhewig gemaakt aan alle ongelegenheden van een warme, byzonderlyk aan die zwakheid en ziekelyke aandoenlykheid van het zenuwgeilel, de grondflag van meest alle onze ziektens, en dat ons teffens den geest en moed beneemt, om ze uit te liaan. Het meerendeel der kinderen die onder de twee jaaren iterven, worden door het krygen der  VAH DEN M E N S C H. ff der tanden wechgerukt. Men acht dit een natuurlyk en onvermydelyk kwaad te zyn; maar* daar alle andere dieren, en het onbefchualde gedeelte des menfchdoms, hunne tanden zonder gevaar krygen, heeft men reden om die kwaad niet als natuurlyk aan te merken. De natuur gaat in het voortbrengen der tanden af van haare gewoone wyze van werken in het menfchelyk lighaam, welke niet met fmertegepaard, en meest al zonder eenige byzondere gewaarwording is. Maar fchoon de tanden door te fnyden, natuurlyker wyze wat pyn veroorzaakt, en een weinigje koorts verwekt * zal, indien een kinds geftel volmaakt wel en fterk is, het een en ander nochtans waarfchynr lyk geen het minde kwaal gevolg hebben. De ftandoenlykheid van het zenuwgeflel, en de geneigheid des gette's tot o. tfteking omtrent deezen tyd, koomt waarfchynlyk grootthk* van Ir r  «o BESCHOUWING van eene te voedzaame leevenswyze, en om dat het geitel by gebrek aan genoegfaame beweeging , aan vrye buiten lucht, en door tah looze andere verwyfdheden der hedendaagfche opvoeding verzwakt is. Andere dieren bevorderen het doorbreeken hunner tanden door het knabbelen, van zulke lighaamen als hun tandvlecfch eenigfins beweegen kan. Een klein kindt begint zeer vroeg , wegens het zelfde Werktuigelyke inlHnct, alles naar zynen mond te brengen: zoo ras men deeze aanduiding det natuur befpeurt, moet men dezelve naarftig opvolgen, door het kind iets onfchaadelyks, verkoelends, en iets dat een weinigje voor de drukking van het tandvleefch wykt, als fappige wortel, harde befchu.it, wasfe kaars, of iets diergelyks te knabbelen te geeven. Een zeer hard lighaam als koraal, beantwoord niet aan het oogmerk, en zal een kind het ook niet  van bttN M ÉNSC H, 8f rflet gebruiken, als het maar de mirifte pyn iri het tandvleefch heeft. Wy kunnen niet voor by hier aan te merken, wat groot nadeel kinderen van rang veel* tyds, door eene te vroege oefening in de ver-* fchillende takken der opvoeding, lyden. De gewichtigfte fchat die men een kind bezorgen, kan, is een gezond en fterk geftel, een vro* lykeinborst, en een goed hert. Ziekelyke kitt. . deren fterven meest zeer jong, of fleepen een) ongelukkig leeven voort, dat voor hün zeiven een last, en onnut voor het algemeen is. Niets inderdaad verhindert ons, waarom wy een kind niet alle nuttige kennis, en fraaije befchaaving met zyn jaaren overeenkomftig, zoudén doen verkrygen, zoo het zonder zyn geftel te bc* derven gefchieden kan ; maar men moet darj wel acht geeven op de vermoogeris » beide vast lighaam en ziel, op dat men dezelve niet of F by  8a BESCHOUWING by gebrek aan oefening kvvynen laat, of boven de krachten uitzet. De natuur brengt alle haare werken trapsgewyze voort, de menfch het laatfte en beste haarer werken, koomt met zeer langfaame fchreeden tot zyne volmaaking. In het eerfte leevensperk, fchynt de natuur byzonderlyk bezig, om de lighaamelyke vermoogéns voort te zetten en te verfterken. Een van de" voornaamfte werktuigen waar van zy zich ten dien einde bedient, is die rustelooze werkzaamheid, waar door een kind vermaak fchepfom in eene geduurige beweeging te zyn. De ve:moogens der ziel ontwikkelen zich in een zekere regelmaatige opvolging. De vermoo'gens der verbeelding vertoonen zich eerst, door eene onmaatige nieuwsgierigheid 9 een liefde voor al wat groot, wonderbaar, verwonderlyk, en dikwyls voor al wat belagchelyk is. Het begrip van het fraaije dat 'er in de . . natuur  van dèn M Ë N S G H* 83 natuur is koomt zoo vroeg niet. De Voortgang der hertstochten is langfaamer: eerst zyn ze meest van het ikkelyke foort, maar by trap* pen, vvort het hert uitgebreider, en vertoonen zich de gezellige en algemeene hartstochten» De vordering der rede is uitermaaten traag,, In de kindsheid kan de ziel nergens acht op flaan, als op dat geen dat zyne werkzaame vermoogens geduurig in beweeging houd, noch kan hy alle de onderfcheidmaakende kleine omftandigheden/die 'er nodig zyn» om een recht oordeel over perfoonen of zaaken te vellen, bevatten. Om die reden is een menfch zeer zelden in ftaat» in eenigerhande afgetrob ke foort van redeneeringe te treeden, voor dat hy de manlyke jaaren bereikt heeft, En eerst lang daar na verkrygt hy eenige nauwkeu* righeid van finaak, om dat verbeterde gebruilS der hertstochten, desredeneerendvermoogens, Fa en  §4 BESCHOUWING en der verbeelding hier toe vereifcht worden. Daar dit dan de order en het plan der natuur is, in het volmaaken des menfchen, moet het het werk der opvoeding zyn, hetzelve heilig op te volgen, en de op eenvolgende ontwikkelingen der menfchelyke vermoogens te hulp te komen, haar gefchikt te oefenen, maar zorg te draagen dat zy nooit overlaaden' worden. Zoo wy op deezen regel niet letten , kunnen wy inderdaad de rypheid onzer vermoogens fchynen te verhaasten, gelyk men een plant in een trekkas ftookt, maar wy zullen nooit in ftaat zyn, haar tot die volkomenheid te brengen, daar zy door een nauwkeuriger acht geeven op de natuur toe zouden gekomen zyn. Hier let men ondertusfchen in de opvoeding van kinderen van aanzien zoo weinig op, dat de natuur meest altyd van het begin af aan gedvversboomd word: dagelyks fpilt men eenige uuren in  VAN DEN M'ENSCH. 8g In oefeningen die fmertelyk en onaangenaam zyn, die niets als het geheugen oefenen, en het flechts bezwaaren, met iets dat waarfchynlykr nooit noeh vermaak , noch nut aanbrengenzal. Sommige van de vermoogens worden ontzenuwd, door ze boven derzelver krachten te werk te ftellen; andere kwynen om datze geheel niet geoefend worden. Hier ver» feygt men generlei kennis of befchaaving dooide vrye en gewillige pooging. der natuurlyke vermoogens: alles is gedwongen en door* konst verwekt. De gezondheid word dus dikwyls, door dien het lighaam zyn vereifchte beweeging misfen moet opgeofferd; de imborst door geduurige berisping bedorven , en d& fterkte der ziel door onnatuurlyke en overmaatige oefeningen vermindert. Het gelukkigfietydperk des menfehelyken leevens, de dagen der gezondheid , vrolykheid- en onfchuld \ F % waas  $6 BESCHOUWING waar aan wy altoos met vermaak, niet zonder een inmengzel van hartzeer gedenken , verfpilt men in traanen, kaftydingen, en fiaaverry; en dat om geen andere reden, als om een kind ettelyke jaaren eerder, als de natuur het gewild heeft, tot een man te maaken. Wy meenen hier niet aan te duiden, dat men de kinderen aan zich zeiven overlaaten moest, zonder eenig bellier of hulp. In tegendeel zy vorderen, de zorgvuldigtte oplettendheid van hun vroegfte jeugd af aan, en zetten dikwyls zulke ongemakken, zulke kwaade humeuren en gewoontens, voor dat men ze voorde opvoeding vatbaar oordeelt, als welken hen voor al hun leeven by blyven. Wy hadden maar alleen voor om de ongefchiktheid aan te toopen, die 'er in fteekt om de opvoeding te overhaalden , door de order op welke de natuur de menfchelyke vermoogens ontwikkeld, vaaren te  van den MEN SCH. te laaten, en het tegenwoordig geluk aan een onzeker toek oomend op te offeren. Daar is een foort van befchaawing, waar door iemant met vyftien jaar een man wordt, in zyn karakter en zeden geheel beveiligd: maar dan is hy een manneke, zyn vermoogens zyn geforceerd , en hy is onbekwaam om verders toe t& nemen. Door een verfchillende opvoeding zal hy misfchien met zyn vyf-en-twintigfte jaar noch niet tot volkomene rypheid gekomen zyn; maaar dan zal hy veel voortreffelyker man zyn, Hout, werkzaarp, en flerk, terwyl al zyne vermoogens voor een verdere uitbreiding gefchikt zyn. Het werk der opvoeding is zekerlyk in allen opzichten, een zeer zwaare taak. Het vereifcht zoo wel een nauwkeurige kennis van de natuur, als een groote behendigheid , om een kind te beltieren, voor dat het in ftaat is zich zeiven te bellieren, omhent F 4 te  SS BESCHOUWING te leiden zonder dat hy het weet, en zich de ingewikkelde gehoorzaamheid te vetkryge», zpnder dat het gevoelt dat het eene (laaf is. Behalven dat wordt 'er zulk een beftendige. Waakzaamheid, zuik een onbuigfaame ftandvastigheid, en tevens zoo veel geduld, teder-; heid en genegenheid toe vereiicht, als nauwe-, lyks behalven aileen v?,n het hart eenes ouders, k^p verwacht worden. Deeze wéinige aanmerkingen hebben wy uit. een groote menigte die wy opnoemen konden » gekoosen, om te bewyzen dat veele des rampfpoeden die men klaagt dat het menfche^ p;k geflacht in het byzonder- treffen, geen© noodzaakelyke gevolgen van onze omlhudigheden zyn, maar alleeulyk vcoitfpruiten uit, ons eigen grilligheid qn dwaasheid,, door meerder acht te geeveu op ydele en heifenfchinv mige tedekaavelingen, als op de eenvoudig voor-  VAN BEN M E N S C H. 89 voorfchriften der natuur, en de gelykende omstandigheden der andere dieren. ■ Wy. hebben ze getrokken uit dat leevensperk, waar in het in (tinei: het eenig werkzaam beginfel van onze natuur is, en waar in byge-. volg de analogy tusfchen ons en de andere dieren het volkomenst is. ■ Zoo dra onze verhevenere en meer onderfcheideue vermoogens zich beginnen te ontwikkelen, word de analogy zekerlyk minder volmaakt: maar zoo wy de oorzaak van onze zwakke en ziekelyke geitellen willen naar gaan: moeten wy tot de. kindsheid te rug gaan; daar word de grondflag van het kwaad gelegd. De gewoonte koomt ras in de plaats der natuur, en wat onwaardige opvolger zy ook is, men moet haar dezelfde achting betoonen. Naar dat de jaaren toenemen, grypen de bykomende oorzaaken deezer kwaaien geduurig Hand, en de ongeF 5 fteld--  90 BESCHOUWING luidheden van de ziel en het lighaam, ftee- ken elkander beurtelings aan. Maar dit opent een veld, dat hier te uitgefterkt is. Wy willen maar alleen aanmerken dat het verval van het menfchelyk leeven in het algemeen een tafereel vertoont dat geheel byzonder in de natuur is. Het langzaam verval van de Wenfchelyker en edeler gevoelens des herten , zoo wel als van al onze geroemde verhevener vermoogens, der verbeelding en des verflands, tot dat zy eindelyk geheel verftompt zyn, en ons in hulpeloozer en ongelukkiger omftandigheden laaten, als die van evenveel wat dier, is zekerlyk boven alles de verneederenfte aanmerking voor de menfchelyke hoogmoed. — ■ Ondertusfchen heeft men groote reden om te gelooven, dat deeze naare uitgang ons niet natuurlyk is, maar uit bykomende en onzer natuure vreemde oorzaiken ontftaat. ——- Daar is  VAN DEN M E N S C H. 91 is ten minften zeer groote waarfchynlykheid, dat zoo wy volgens de natuur leeven, wy tot het laatfte toe, de volle oefening onzer zintuigen behouden zullen, zoo wel als het volle bezit van die verhevener vermoogens, die wy in een toekomenden en volmaakten ftaat van beftaan hoopen te behouden. Daar is geen reden om te twyffelen, of het is in het vermoogen van de konst, om het menfchelyk leeven zelf boven de bepaalde tyd der natuure uit te rekken. Maar hoe gewichtig dit onderzoek ook is, het is beuzelagtig in vergelyking van dat geen, dat ons de'middelen aanwyst om het ons zoo lang wy leeven, aangenaam te maaken. TWEEDE  Pag. 9» TWEEDE AFDEELING. r<7« die Vermoogens, waar door de Menfch Zich van de andere Dieren onderfcheid: de Redey het Verftand en de Gezelligheid. X3^ voordeelen welke het menfchdom. boven het overig gedeelte der dierlyke Schepping bezit, fpruiten voornamelyk uit de Rede , het Gezellig beginfel, de Smaak, en den Godsdienst. Wy zullen overgaan om te be-» tchouwen hoe veel elk deezer toebrengen, om het leeven draachelyker ea gelukkiger te piaaken. De rede kan op zich zeiven, even weinig als de rykdommen, als een onmiddelyke zegen voor  BESCHOUWING van den MENSCH. 93 voor het menfchdom gefcbat worden. Zy verdient dien naam maar alleen, in zoo verre zy te werk geftelt wordt, om het zelve gelukkiger te maaken. De natuur heeft ons met eene verfcheidenheid van inwendige gewaarwordingen en fmaaken voorzien, die den anderen dieren onbekend zyn. Deeze zyn alle zoo. ze wel geoefend worden, zoo veele bronnen van vermaak, maar zonder aankweeking, zyn de meeste zoo flauw en zwak, dat zy der ziele geenerlei genoegen aanbrengen. Het is de byzondere taak der rede om dezelve aan te kweeken, zy moet onze fmaaken en vermaaken fchikken, en naar een gepaste fchikking der zeiven, volgens hunne verfchillende trappen van waardigheid, aan elk hunner de maate van oefening en aankweeking die hy wegens zyn waardy verdient, toewyzen. Maar indien derede, in ftede van op deeze wyze recht te  94 BESCHOUWING te doen aan de verfchillende gaaven der Voorzienigheid, niet op haar post past, of haar geheele aandacht, over één ding met verachteJoozing van alle overige, gaan laat, en 'er ingevolge hier van weinig geluk in het leeven genooten wordt, kan zy zoo doende niet zeer eigenlyk een zegen genaamd worden. Laat ons dan haare uitwerkzels, by de zulken die haar in ds uitfteekenfte maate genieten, naar gaan. De natuurlyke voordeelen van Genie, in een verhevener verftand, zyn zeer kennelyk. Iemant die geen kennis aan den waaren ftaat der menfchelyke zaaken had, zou in het minst niet twyffelen, of een groot verftand moest zynen bezitter zekerlyk den aanzienlykften en gewichtigften ftand onder de menfchen bezorgen; en denken dat het niet misfen konde , of het moest hem- aan het hoofd van alle nuttige kon- ftcn  van den M E N S C H, 95 ften en beroepen plaatzen. Zoo men hem zeide dat het 'er zoo niet mee gelegen was 9 zoude hy befluiten dat het van de dwaasheid of ondeugenheid der menfchen, of van eenen ongelukkigen faraenloop van geheurtenisfen kwam, dat zulke lieden van hun natautlyken ftand en rang in dit leeven beroofd wier ien. Maar het komt inderdaad van niet een van deeze oorzaaken. Eene grootere maate van rede en verftand maakt een menfch niet altoos een nuttiger lid voor de famenleeving, of gelukkiger voor zich zeiven. Deeze talenten worden gemeenlyks op zulk eene wyze ververfpild, dat zy van weinig aanbelang of voor het algemeen, of voor den bezitter worden. Deeze kwistigheid desverftands, maakt een zeer verwonderlyke en naare vertooning; een groote boekery geeft 'er een volkomene afbeelding van; hoe weinige van de menigte boeken  $5 BESCHOUWING boeken waar uit hy beftaat, wekken iemanrs aandacht op ? Men leest en bewondert Hechts de zulke die tot het heite en de verbeeldinge fpreeken, zulke die het leeven en de zeden met rechtmaatige kleuren, en ih aanmerkelyke omftandighen fchetzen, en de weinige die eigenaartige befchryvingen der natuur in «enige van haare gedaantens, of van de nutte en fraaije konften geeven' maar de oneindig talryker boekdeelen, de vooitbrengfelen det verftandelyke vermoogens, diep doorwrogte ftelzels en verhandelingen der Wysbegeerte en Godgeleertheid, worden verwaarloosd en veracht , en blyven Hechts over als gedenkzuilen van den hoogmoed, fchranderheid, en het onvermoogen des menfchelyken verftands. Ondertusfchen laaten veele van de uitvinders van deeze ftelzels; de grootfte fcherpheid en diep. te van verftand bly ken, waar van de helft, zoO'  **an den MENSCR 07 toó het op eenige van de nutte of fraaije koutten des Ieevens te koste gelegd was, hunne naamen onfterfelyk had kunnen nmken. Maar het is altoos het ongeluk van een philofophifch verftand geweest, naar voorwerpen te ftreeven, die de Voorzienigheid boven zyn bereik geplaatst heeft, en tot algemeene beginfels op te klimmen en ftelzels teftichten, zonder eene voorafgaande genoegfaame verzameling en gefchikte plaatzing van daaden, waar door zy alleen een vasten grondflag bekomen kunnen. ^ Niet tegenftaande Lord Bacon dit op de klaarfte wyze aangetoond heeft, zyn 'er nochtans geen poogingen aangewend om een eenige tak der nuttige Wysbegeerte volgens dit uitmuntend plan te beoefenen, dan door Jfaac Newton, Mr. Boyk9 en eenige zeer wej. nige andere. Het verftand is in het algemeen ongeduldig voor beteugeling, driftig en gewei» Q dig  & BESCHOUWING dig in zyne vervolgingen: het fchept derhalve vermaak in te bouwen met ftoffen die de ziel in zich zeiven bevat, of die de verbeelding naar zyn genoegen fcheppen kan. Maar de ftoffen die 'er nodig zyn ter verbetering van eenige nuttige konst of weetenfehap, moeten alle van buiten in verzameld worden, door zulk eene langfaame en geduldige waarneming , als weinig ftrookt met de leevendigheid des verftands, en in het algemeen meer ligimmelyke werkfaamheid vordert, als men in het algemeen by de Wysgeeren vindt. De eenige enkele voortbrengfels van het verftand, die lleeds eerbied bly ven inboezemen , zyn meest al die van de afgetrokke wiskonst. Deeze zullen altoos van waarde zyn, ook zonder haare betrekking op de nuttige konften. De oefenig die zy aan de uitvinding geeven, en de aangenaame verrasfing die zy in de ziele te weeg  van den M E N S C H. 99 weeg brengen, door onverwachte gelykheden van gedaantens en hoeveelheid te vertoonen, zyn uit zich zeiven natuurlyke bronnen van vermaak. Dit is de eenige weetenfchap, waar van de Wysgeer de beginfels in zyn eigen© ziel heeft; onveilbaare beginfels waar op hy zich veilig verhaten mag. Schoon mannen van verftand de kluifters van methoden en fystema's niet verdraagen kunnen, zyn zy evenwel juist de lieden die ze voor den dag brengen. Het verftand om in de wysbegeerte te leiden en te ftieren is onderfcheiden van, en meest altoos onbeftaanbaar met het verftand om uit te voeren. Lord Bacon was hier een aanmerkelyk voorbeeld van, hy bragt de fystematifche methode der Schoolgeleerden , die op boven natuurkundige en dikwyls woorden ziftende fynigheden fteunde, in welverdiende kleinachting, en ftelde eene wyQ 3 zs  k>o BESCHOUWING ze van nafpooringevoor, die op de rechtmatigfte en uitgebreidfte befchouwingen der natuur deunde, maar om welke te werk te ftellen noch hy zelf, noch de op hem volgende Wysgeeren geduld genoeg gehad hebben. Om de bovengemelde reden, zal men gewaar worden, dat nauwelyks eene van de nuttige konden des leevens haare verbetering den Wysgeeren verfchuldigd is. Zy hebben het meest aan toevallige ontdekkingen, of de gelukkige natuurlyke fchranderheid van menfchen te danken, die zulke konden in het byzonder oefenden, en die geen kennisfe aan de wysbegeerte hadden, noch door dezelve verleid waren. Dit is in het byzonder het lot der Geneeskunde, de nuttigde allerkonden geweest. Zoo men door Geneeskunde , de konst om de gezondheid te bewaaren, en verloeren zynde te herdellen, verdaat, aal ieder ver-  VAW BEN MENSCR 10* verftandig en oprecht man, die opdfr gewoone wyze in de zelve opgeleid is, bekennen dat zyn meefte tyd te koste geleid is aan onderzoekingen in zulke takken van geleerdheid, als welke hy eindelyk bevindt dat geheel niets toebrengen tot het eigenlyk doeleinde van zyn beroep, of verkwist is in het leezen van nutte-' looze befchouwingen en langdraadige verklaa, ringen en uitbreidingen over deeze befchouwingen: zoo dat hy openhartig erkennen moet» dat al het nuttige, dathy in het geheel geduurende de verfcheide jaaren zyner ftudie uit de boeken leerde , aan iemand die zyn gezond verftand had en oplettend was, in even zo veel maanden konde geleerd worden, en dat eenige weinige jaaren van ondervindingzoo veel waard? zyn als zyn ganfche bibliootheek. De- Geneeskunde is inderdaad meer aan dien ongeïetterden geestdryver Paracelfus verfchuldigd, G 3 ons  to% BESCHOUWING om dat dié verfcheide van de nuttigde geneesmiddelen ingevoerd heeft, als aan eenig geneesmeefter die zedert de dagen van Hippocrates gefchreeven heeft, zoo wy Dr. Sydmham uitzonderen , die zyn ganfehe beroemdheid verfchuldigd is aan een groote natuurlyke vernuftigheid in het maaken van waarnemingen, en in een noch ongewooner oprechtheid in ze te vernaaien. De weinige medicinale ■ wysbegeerte die hy had, en die zo goed was als zyn tyd het mee bragt, diende flechts om zyn verftand te yerwerren, en zyn fchriften ingewikkelder en vervelender te maaken. . Maar het duidelykfte bewys, van de vreezelyke afftand, waar op de Wysgeeren zich gewoonlyks van de nafpooringen die van een algemeene nuttigheid voor het menfchdom zyn , gehouden hebben, is; dat de akkerbouw als een wetenfchap aangemerkt, noch maar in zyn kindsheid  VAN BEN M E N S C H. 103 kindsheid is. Een Wiskonftenaar of Wysgeer by geval een hoeve bezittende, ver* ftaat het maakfel van zyn kar of ploeg zoo goed niet als de knaap die zedryft, zoo min als de wyze om zyn grond op het voordeeligst te bebouwen. Wy hebben wel is waar verfcheidefystema's van akkerbouw, dat is te zeggen > groote verzamelingen van algemeene regels en beginfels, toegelyk met eene zoogenaamde wys■geerige beredeneering over het onderwerp. Maar de hoofdzaak daar het de boerdery aan ontbreekt, is een overvloedige verzameling van byzondere waarnemingen en proeven, die naukeurig en duidelyk verhaald, wel bewaarheid, en in een goede orde gefchikt zyn. Deeze alleen kunnen den algemeenen ftelregelen eenig gezag by zetten. En zonder de zelve moeten wy alle zulke ftelregels mistrouwen, die wy weeten dat meerendeels op zaaken gegrond G 4 zyn.  104 BESCHOUWING *yn, die of geheel valfch, of zeer onvolkomen verhaald zyn, terwyl andere (leunen op teer verkeerde redeneeringen Over zaaken die Ztkerlyk onbetwistbaar zyn. Wy zien evenwel met genoegen den geest eener uitgebreider wysbegeerte opryzen, eener wysbegeerte die het leeven en algemeen belang ten diende daat. Zedert dat de kennisfe algemeener geworden is, begint die geest van vry onderzoek, die voorheen in de godgeleerdheid en daatkunde te werk gedeld wierd, in de andere weetenüèhappen door te dringen. Men flaat minder acht op het gezag der oudheid en op groote naamen, in ftukken van geloof. De menfchen beginnen moede te worden van befchouwingen die van. geen nuttigen gevolgen, en alleen op de verbeeldingen van verdandige lieden gegrond zyn. Men begint de zwaarte der geleerde puinhoopen, waar  VAN DEN M E N S C H. 105 waar onder de weetenfchappen zoo lang verborgen gelegd hebben, dikwyls wegens de geringde en laagde bedoelingen, wech te ruimen, en het menfchdom fchynt in het algemeen genegen te zyn om die kwakzalveryen en ■onwaardige konden, die de letterkunde en haare beoefenaaren zoo dikwyls onteerd hebben, aan een welverdiende wanachting bloot te dellen. De rechte en eenige wyze om eene weetenfehap te bevorderen, is de zelve klaar en naukeurig mede te deelen, en in een taal die zoo wel van konstwoorden gezuiverd is, als de natuur van het onderwerp het toelaat. Dit is in het byzonder noodzaakelyk, dewyl befchouwende lieden, die verdandhebben om te fchikken, en nuttige onderzoeken te ontwerpen, zeer dikwyls, om bovengemelde redenen, gebrekkelyk zyn in het uitoefenende gedeelte. Zy moeten derhalven de beginfels C 5 van  ioS BESCHOUWING Van elke weetenfchap met alle moogelyke klaarheid verklaaren, om ze voor het algemeen ver. ftaanbaarder, en derzelver toepasfing op de nuttige konden gemakkelyker te maaken. Wy hebben een treffend voorbeeld van de goede gevolgen van zulk eene handelwyze , in de fcheikunde. Deeze weetenfchap lag voor vee* le jaaren in de diepfte donkerheid, onder een wartaal die maar alleen voor de weinige ingewyden in de konstverftaanbaarwas, bedolven, en was door eene vreemde vereeniging, dikwyls met de woefte godsdienftige dweeperyen doorvlochten. Boerhaave had de zeer groote verdiende van haar uit deeze duidernis te verlosfen, en in een taal die voor ieder menfch die zyn gezond verdand heeft verdaanbaar is, voor den dag te brengen. Zedert dien tyd heeft de fcheikunde zeer fnelle vorderingen gemaakt. De franfche Philofophen hebben in het byzon-  VAN DEN M É N S C H. 10? byzonder, Wel by het menfchdom gedaan doof hunne poogingen om deeze weetenfchap, zoo wel. als alle takken der natuurlyke wysbegeerte, van dienst voor. de nutte en fraaie konften te maaken: en hebben noch de bykomende verdiende, dat zy hunne kennisfe op de gemakkelykfte en aangenaamfte wyze meede deelen. Mr. Bujfon heeft ons niet alleen de beste natuurlyke hiftory gegeeven maar daar en boven door de fchoonheid van opftel en netheid van zyn ftyl, iets, dat in veeier handen zeer droog zou geworden zyn , tot een aangenaam en uitlokkend onderwerp ge. maakt. Dezelfde edele en vrye geest van onderzoek die in de andere takken der kennisfe doorbreekt , begint ook in de geneeskunde op te dagen. Men begint meer op proeven en de ondervindinge te letten ; de onge. nocg-  ïoS BESCHOUWING noegfaamheid eener ledige befchouwing wordt men fchielyker gewaar, en -è& pedantery des beroeps erlangt zyne verdiende uitjouwing. Wy kunnen niet voorby hier ter eeren van ons land te melden, dat de Apotheekery onlangs uit een ftaat die der geneeskunde en den gezonden verftande tot ergernisfe was, herfteldzynde nu tot een verftandig beknopt, en tamelyk fraai fystema gebragt is. De akkerbouw zelfs, de ratuurlykfte, de nuttigde, en een van deeerwaardigfte bezigheden, om dat hy een van de onafhangelykfte is, die zedert veele jaaren de oplettenheid van aanzienlyke lieden opwekte, begint nu als een onderwerp dat de aandacht der wysgeeren niet onwaardig is aangemerkt te worden. Mr. du Hamel, die de franfche Dr, Ila.'cs is., ftrekt hier tot een edel voorbeeld in, gelykhyookis, in het bevorderen van alle ai> andere  van den MENSCH. 103 sndere takken der kennisfe, daar het algemeane nut aan verbonden is Niets brengt er meer toe om de waereldvan de vruchten van een groot verftand te berooven, als de drift naar een algemeene kennisfe; waar mede die geene die veel verftand hebben meest altoos beheexfcht zyn. Hier door wordt de kracht des vernufts verfpild op de eindelooze pooging om vermengde of noodelooze dingen op een te ftapelen, daar het de nuttigfte konften had kunnen toelichten, door zyn vermoogen op één onderwerp te vereenen. Deeze verftrooijing van het verftand, kan het krachtdadigst beteugeld worden door een eerlyke liefde voor een beroemden naam, waar door iemand (*) Zyn voorbeeldis naargevolgd geworden van fommige and«re in zyn Vaderland en in Zw-iizerland: maar in Engeland begint de eigenlyke geest der ondervindelyke landbouw zich met een yvet-en fnelheid nit te breiden, waai van men ichielyk de jcgiondfte ftandgryping deezer Weetenfchap verwachten raag: Het algemeen leit ten deezen opiichte onder da byzonder© v«« plichting van het vernuft, de fshiandetheid cn openhartigheid ttn Mr. ïounq.  fio BESCHOUWING iemand aangefpoord wort om als Aütheur in de waereld te verfchynen: dan worden zyne onv zwerwingen in getrokken, en de kracht van zyn verftand tot één punt bepaald; en hier door vermyd hy ook die gewoone verleiding der fraaije geesten, de verfpilling van het grootfte gedeelte van zyn tyd met leezen, dat inderdaad een uitwerkzel der luiheid is, en de geest dan meerendeels lydelyk zynde, word overlaaden met een kennisfe die hy nooit verteert: het geheugen wordt bezwaard meteen ballast van ongerymdheid en gekheid, terwyl de vermoogens van het verftand en de vinding by gebrek aan oefening kwynen. Aangemerkt hebbende van hoe weinig belang een 'groot verftand meerendeels voor het algemeen is, willen wy verders befchouwen wat het vermag om het geluk van den bezitter te bevorderen. Het is zeer klaar, dat zy die hun  VAN 1>EN M E N S C H. ÏIX Suin meeftentydaan.de oefeningen des verftands toe wyden, 'er verre af zyn van de gelukkigfte menfchen te zyn. Zy genieten zekerlyk het vermaak dat uit de nafpooring en ontdekking der waarheid fpruit; misfchien brengt de hoogmoed die uit eene bewustheid van de meerderheid hunner talenten fpruit, ook niet weinig tot hun geluk toe: maar daar zyn veele natuurlyke bronnen van vermaak die hun meest geheel afgefneeden zyn. Al de algemeene en gezellige hartstochten, als mede alle fmaak die der menfchen ziele natuurlyk is, verkwynen, zoo zy niet behoorlyk geoefend worden. Lieden nu die hunnen meeften tyd aan de befchaaving van hunne verftanden te koste leg» gen, beginnen met 'er tyd afgezondert en van de waereld afgefcheiden te leeven: de gezellige hartstochten (die onuitputtelyke bronnen izn gelukzaligheid) dus doende geen fpeeling heb-  lis BESCHOUWING hebbende, verliezen bygevolge hunne natuurlyke warmte en kracht: ondertusfchen worden de perfooneele en byzondere hartstochten naar evenredigheid niet te onder gebragt. Nyd en Jaloersheid , de onedelde en kwellende aller driften, heerfchen by uitdek onder deeze foort van lieden. Daarom is 'er misfchien minder vriendfchap onder de Geleerden en byzonder onder Autheuren, als onder eenig ander fooit van menfchen. Onaf hangelyke lieden, die geen bedoelingen van belang of eerzucht te voldoen hebben , verbinden zich natuurlyker wyze met de zulken die in fmaak en gevoelens met hen overeendemmen, en daar hunne bedoelingen zich niet ontmoeten, kan hunne vriendfchap oprecht en duurfaam zyn. Ook ziet men wel dat de menfchen zich hertclyk met elkandere vereenigen in zulke bedieningen, daar belang het  van Den MENSCH, 113 het onmiddelyk voorwerp is , zoo het veld. flechts ruim genoeg is om alle toe te laaten. Maar in het ftreeven naar roem en aanzien, is het geval zeer ongelyk. Hier heerfcht een jaloersheid die geen mede dinger duit, en hier denken de lieden dat al wat een ander gegeeven wordt, hen als 't ware ontnomen wordt: daarvan daan die verftaanbaare ftilzwy. genheid, of koele, afgcdronge, bepaalde goedkeuring, die mede dingende Autheurengeeven aan zulke werken van verftand, die onpartydiger en belangelooze rechters met de gevoelig, fte en overbodigfte toejuiching ontfangen. Zulk een edelmoedigheid, en groote van ziel, waar door iemant boven deeze laage jaloufxa verheven is, zyn misfehien deugden die men het zeldzaamst onder de menfchen vindt. Deeze ftaat van oneenigheid onder de verftandige en geleerde lieden, verhindert niet aiH leen  154 BESCHOUWING leen elk hunner eenigmaate om dat deel van vermaardheid dat hem rechtveerdig toekwam te ontfangen, maar is ook een van de voorfiaamfte oorzaaken waarom zy van die invloed cn dat vermoogen op de verfchillende beroe* pen en zaaken des leevens, dat hunne grootere talenten hun anderzins gemakkelyk verkrygen zouden, verftooken worden. Schoon onveï Handige lieden de geleerden niet verftaan, hebben zy'er een fchrik voor, en fpannen tegen hen t' fiimen, en de onderlinge jaloursheden cn twisten der zeiven , verfchaffen hun alle voorrechten die zy begeeren kunnen. Daar da gezellige hertstochten by lieden die al hun tyd aan befchouwende weetenfehappen toewyden , by gebrek aan oefening, beginnen te kvvynen, wordt de liefde voor de vryheid en het vaderland om die zelfde reden ook zwak. Daarzyo misfehien geen 'menfchen die de gevoelens vart vader'  VAN DEN MENSCH. n$ vaderlands liefde en openbaare vryheid vieriger omhelzen, als de zulke die juist in de waereld komen, en een edele en geregelde opvoeding; gehad hebben: de jeugd is zekerlyk de ty4 waar op ieder edel en verheven gevoelen het gemakelykst tot het hertegeraaken kan: op dit gelukkig tyd flip, deelt die verheve geest van onafhangelykheid, die yver voor het gemeens best, waar mee het Romeinfche en Griekfche volk bezielt was, zich met eene byzondere kracht en drift aan de ziel mee. Maar deeze hitte verflauwt te ras. Worden jonge lieden in een openbaar en bezig leeven ingewikkeld, dan is ieder manlyk en belangeloos voornemen in gevaar van verboren te gaan, in het midden van de algemeene verftrooijing en het be. derf der zeden, waar door zy omringd worden; een bederf dat nu zoo ysfelyk geworden is, dat alle ftreeving naar algemeene deugd of H * als  M6 beschouwing als geveinsdheid of als dwaasheid aangemerkt wordt. Wyden zy zich van den anderen kantaan een befchouwend en zittend leeven toe, zoo worden alle werkfaame deugden en vermoogens, door de afzondering van de maatfchappy, noch zekerder uitgebluiéhr. De bekwaamheid tot krachtige en ftevige oefeningen blyft maar alleen door de regelmaatige gewoonte van bezig te zyn in ftand. Liefde voor het vaderland en het algemeen kan geen plaats vinden by lieden, die de enkele perfoonen waar uit het zelve beftaat noch kennen noch beminnen. Zoo iemandt een huisgezin en vrienden heeft, neemt hy om dier wille belang in de maatfchappy, en is aan dezelve gehecht om dat hun eet en geluk, daar hy zoo veel belang inftelt als io zyn eigen , weezenlyk aan deszelfs welzyn verknogt zyn. Maar een op zich zeiven eenzaam leevend fchepzel, aan gezin noch vrienden  VAN DEN MENSCH. llf den verbonden, beeft niets dat hem aan hel eene land meer gehecht zou maaken als aan een ander, zoo zyne perfoonlyke vryheid of goederen eenig hinder ontmoeten, zal het hem verkiefelyker voor komen, zich naar een ander land te begeeven, daar hy ongemoeid leeven kan, als t'huis in leevens gevaar, tegen diergelyke zwaarigheden te worftelen. Behalven dat ziet men, dat afgezonderde eenzaame lieden , die zich zeiven wegens hunne letterkundige vorderingen hoogachten, doorgaans zeer weinig over de waereld te vreden zyn, zoo die hen niet volgens de denkbeelden die zy zelfs van hunne waardy hebben, het geen zelden moogelyk is, beloond heeft. Styf van hoogmoed en nyd, verdeelen ze het ganfehc menfchdom in twee foorten, in fchurken ea gekken. Hoe zal men nu kunnen veronderftellen dat iemaad een vaderland of ftaat bemkiH 3 me©  «13 BESCHOUWING. jien zal dat hy uit zulke onwaardige leden denk^ te beftaan. Etne voldrekte afzondering van gezelfchap, Veroorzaakt groove onkunde van de waereld en manieren, en berooft iemant noodwendig van ai die kleine begaafdheden en bevalligheden die in eene fraeije en befchaafde t'famenleeving noodzaakelyk zyn, en die alleen door verkeering met de waereld kunnen verkreegen worden: het gebrek hier aan is dikwyls een oncverkomelyke hinderpaal voor de bevordering van lieden van weezenlyke verdiende, en is daar door dikwyls de oorzaak van hunne te onvredenheid over de waereld en zich Zeiven; want niemant kan gelukkig by zi«h zei ven z* i die ilcgte gedachten heeft, van alle die hem on> ringen. F»e algemeneklagte over het verwaarloozen der verdiende fchynt niet zeer gegrond te zyn. Het  VA.N- DEN M E N S C H. 115 Het is onredelyk, dat iemand die niet in de t'famenleeving verkeert, klaagt dat zyn ver* dienfte verachteloosd wordt, zoo hy ze nooit? bekend gemaakt heeft. De natnurlyke belooning van het verftand alleen, is de achting vas hun die het merken en 'er over oordeelen, deeze belooning word nooit te rug gehouden. Hetisinsgelyks eene onredelyke klacht, dat *er in het algemeen weinig gelet wordt op de goede hoedanigheden des herten. Men moet im. mers aanmerken, dat de waereld niet in het herte zien kan, en derhalven alleen oveE de$zelfs voortreffelykheid oordeelen kan uit de zichtbaare uitwerkzels. Daar is een natuurlyke en eigenlyke uitdrukking van de goede hoedanigheden die altoos met dezelve gepaard gaat» en daar de waare beleeftheid voornamenlyk in beftaat. Deeze uitdrukking kan nagebootst worden, en dus doende de loon die de echte H 4 deBge$  *20 BESCHOUWING deugd toekwam, erlangen; maar als dit natuurlyk bewys van een waardig karakter ontbreekt, of'er zelfs eene .uitwendige vertooning van kwaade geneigdheden plaats heeft, kan teen het der waereld niet k.waalyk nemen dat Zy volgens die uitwendigheden oordeelt. Ongezondheid is ook een vergezeller van groote vermoogens, als men dezelve gelyk gewoonlyks gefchied, eerder in een befchouwenA als in een werkfaamleeven te koste leid. Men ziet gei..eenlyks dat groote vlugheid en leevzndigheid van veriacd met een merkelyke tederheid v*n geftel, en eene byzondere aandoenlykheid van het zenuwgeftel, gepaard ga*t, en dat diergelyke lieden zelden oud worden Een zittend, ftudeerend keven zet deeze mtuu^y ke zwakheid des geftels grootelyks aan , en fleept die menigte zenuwkwaaien en verflagenheden des geestes mee, waar door het leeven een last  van ben MENSCR is* last voor den bezitter, en nutteloos voor het gemeen wort. Niets kan dit zoo krachtdadig voorkomen als bezigheid, regelmaatige oefening, en menigvuldige uitfpanningen der ziele, van die driftige nafpooringen daar zy gewoonlyks mee bezig is. Een te aanhoudende ingefpannenheid der ziele op één onderwerp, vernielt niet alleen de gezondheid, maar vermindert het verftand zelf; immers zoo de ziel dikwyls ontfpannen wordt, keert zy altoos met dubbele kracht tot haar geliefd voorwerp we» der. Maar een van de voornaamfte ongelukken van een groot verftand dat meer in een belchouwenden dan werkfaamen kring bezig is, is dat het ftrekt om de ziel een te diep gevoel van zyn eigen zwakheid en bepaaldheid te geeven. Het ziet de r atuur met een te doordringend oog in, ondektover al zwaarheden die een ge- H 5 meen  f25 BESCHOUWING éieen verftand niet merkt, en ziet zyne vorde* ringen door onoverkomelyke hinderpaalen gefluit. Dit brengt natuurlyk een fombere en ydele twyfFelary teweeg, die devrolykheidder ïmborft vergalt, en de kennisfe en werkfaamheid door de hoopelooze uitzichten diezyopleevert, vergiftigt. Deeze geest van twyffelary op het leeven over gebragt, maakt lieden van het groötfte verftand onbekwaam om te werken. Als zy met de groötfte nauwkeurigheid alle mogelyke gevolgen van eenen flap die zy doen zullen, overwegen , ontdekken zy zoo veel zwaarigheden en kanfèn tegen zich, wat wech, zy ook inflaan, dat zy flauw en dobberend in hunne beiluiten, en onbepaald in hun gedrag worden. Maar daar het leeven inderdaad maar ëen konst van waagen is, waar in men niet tegen alle mogelyke gebeurtenisfen op zyn hoede zyn kan, moet iemant die nuttig voor het ge-  Van den MENSCH. 123 gemeen x>f zich zeiven zyn zal, tenens bellis. fende in zyn overleggingen, en ftandvastig eg onvertfaagd in de uitvoeringe zyn. In de laatfte plaats, moeten wy onder de onge* makken van een groot verftand die eenzaamheid ftellen waar in hy iemand die 'er mede begaafd is, Zelfs midden in de t'famenleeving, plaatst; Verweezen zich in bezigheden en konftenaf flaaven, Zonder dat 'er iemant is die hem mee hJpt of recht doet (§). Hy is een voorwerp van jaloufie en nyd voor de weinigen die over zyne bekwaamheden oordelen kunnen, en het groofte gedeelte van het menfchdom ziet hem met zulk eene vrees en op zulk eenen afftand aan, als waar door alle vertrouwen en vriendfchap uitgeftooten wordt. Zy durven nooit hunne harten uit- fchud- (§) Pope: Cemdemned in BuSneiT or !n Arts to drudge,. Without a Sccond, and Wiihout a judge.  ïa* BESCHOUWING fchudden, voor iemant daar zy bevreesd voor 3yn, of hunne zwakheden bloot leggen voor iemant die zy denken dat 'er geene heeft. Daar om ziet men gemeenlyks dat zeer verftandige lieden de groötfte weezendlyke genegenheid en vriendfchap hebben voor de zulke die in dit opzicht verre beneden hun zyn, voor tnenfchen die goedhartig, en niet zeer doorzichtig zyn, waar by zy zonder achterhoudentieid zich in alle hunne byzonderheden en zwakheden den vryen teugel vieren kunnen. Lieden van jjroote bekwaamheden dan, die de zoetigheden des gezelligen leevens en der vriendfchap , boven de verwaandheid van bewondert te worden , fchatten, moeten hunne meerder"Tieid zorgvuldig verbergen, en zich op de zelf. de hoogte brengen met de lieden waar mee zy verkeeien, zorg draagende dat deeze infehik. kelykheid niet gemerkt worde; om dat zulks de  VAN DEN MENSCH. Tzf de menfchelyke hoogmoed ten uiterften beledigt. Dus hebben wy de uitwerkzeïs die het vermoogen der rede, dat geroemde en eigenlyke voorrecht des menfchelyken geflachts, onder de zulken die het in de uitfteekenfte maate bezitten voortbrengt, aan den dag getragt te leggen; en uit de geringe invloed die het op de bevordering zo wel des algemeenen als by2onderen geluks fchynt te hebben, hellen wy over tot het vermoeden, dat de Voorzienigheid ons van de vruchten die wy'er natuurlyk vanverwachten mogen, beroofd, om een zeket evenwicht en gelykheid onder het menfchdom te bewaren. Zeker is het dat Deugd, Verftand, Schoonheid, Rykdommen, Vermcxfc' gen en elk natuurlyk voorrecht dat iemant genieten kan, gewoonlyks met zeker inmengfel vergezeld gaat, waar door de gegronde hoop dat  f26 BESCHOUWING ■dat het den bezitter tot eene ongemeene trap van uitfteekenheid verheffen zoude, verydeld wordt, en hy zelf in zekere maate tot de ge* woone hoogte van zyn geflachte needer daalt. Het volgende beginfel van ons opgenoemd, als eigenaartig aan het menfchdom, is dat waar door het in maatfehappyen vereenigd wordt, en zich onderling aan elkander uit genegenheid én Sympathie verbint. Dit beginfel is de bron Van de hertelykfte genoegens die wy immer gewaar worden. Het blykt niet dat het eenig natuurlyk Verband met het verftand heeft. Wy hebben voorheen aangemerkt dat de verftandigfte lieden het dikwyls in een veel geringere maate als andere menfchen bezitten, maar wy bebben teffens gezegd dat dit niet van een mindere natuurlyke gevoeligheid des herten kwam, maar Van een verkwyning des gezelligen beginfels by  Van den M E N S C H. 12? by gebrek aan behoorlyke oefening. Door dier* ledige en verftrooide menfchen het meer oefenen, trekken zy 'er om die reden meer vermaak uit; want niet alleen hunne vermaaken, maar hunne ondeugden zelf zyn dikwyls van een f ezelligen aart; en daar om is het gezellig beginfel vierig en krachtig onder hen. Drinken zelfs zoo het niet tot overdaad overflaat, is gunftig voor dit beginfel bevonden , byzonder in onze noordfche gewesten, daar de hartstochten natuurlyk koud zyn, Want daar het eene doorkonst verwekte warmte aan het geftel geeft, maakt het het hert open en ruim, en verdxyft de ingetoogenheid, den wyzen misfchien natuurlyk, maar niet beftaanbaar met de banden der Sympathie en gene» genheid. Alle die heete en verhevene befchryvingeo sran de vriendfchap, die d» zielen van jonge ttfe  Ï28 BESCHOUWING lieden zoo machtig bekooren, en hun het toppunt der menfchelyke gelukzaligheid voorkomen , zyn 'voor óns weezenlyk Romanesk. «Als wy rondsom ons in de waereld zien, ontmoeten wy niets dat daar naar gelykt, behalven by eenige gelukkige weinigen in de afge•zonderde leevens toneelen, die verre van de inzichten des belangs en der eerzucht verwyderd zyn. Deeze gevoelens van vriendfchap zyn oorfprongelyke en eigenlyke voortbrengfels van •warmer en gelukkiger ftreeken, en by ons enkel uit verwaandheid over genomen. En dit is ook op de tederder en aanlokkender genegenheid van de beide fexen toepasfelyk. Veeje van onze fex, die zich, om dat ze wat geleerdheid hebben, den toon van een meerdere Wysheid aanmaatigen, fpreeken met zeer veel verachting van deeze gehechtheid, als van een zwakheid die beneden de waardigheid van een man  van oen M E N S C H. 129 man is, en meeuen dat 'er niets diergelyks onder ons plaats heeft, als die liefde die wy met de ganfche dierlyke fchepping gemeen hebben. Zy erkennen, dat wy de fchoone fexe van noden hebben, en eenige zeer weinige zullen fommige uit dezelve als redelyke en aangenaame gezellinnen verwaardigen aan te merken. Maar het is de vraag, of dit niet veel eer de taal is van een hart dat ongevoelig is voor de tederfteenuitgezochste vermaaken die het menfchelyk hart genieten kan, of van te leur gefielde hoogmoed, dan de taal der wysheid eri natuur. Geen man die by dezelve in gunfte was, verachte ooit de fexe, noch heeft immer iemand die een vrouw van verdiende beminde en van haar weder bemind wierd verachtelyk van de liefde gefprooken. De onderlinge genegenheid der fexen is een natuurlyk beginfel, dat opeen «itfteckende wyze de gelukzaligheid des men- ï fcbe.  t$o BESCHOUWING fchelyken leevens in alle oorden der waereld bevordert. Dewyl het vermoogen der fchoonheid in de Oofterfche landen ten uiterften volftrekt is, denkt men daar, dat de vrouwen geen andere begaafd heden, als die enkel perioneel zyn, van noden hebben, haar worden derhalven, door de wreedfte dwingelan*dy, alle gelegenheden tot vorderinge afgefneden, en zy brengen haar leeven in de verve^enite en fchandelykfte opQuiting door van alle vrye verkeering der t'famenleeying verbroken. Het geval is ganfch verfchillend in dit gewest, daar het vermoogen der fchoonheid zeer bepaald is. De liefde is by ons maar een zwakke drift en wykt in het algemeen zeer ligt voor het belang, de eerzucht of zelfs voor de verwaandheid , die drift van kleine zielen en kille harten; daar de weelde dan onder ons toeneemt, wordt de liefde onder lieden van rang ten ee- nemaal  van den M E N S C H, i3r nemaal uitgeblufcht om dezelve van eenigej kracht en duurzaamheid te maaken, moet hy met gevoel en achting gepaard gaan. Maar zulks kan niet gelchieden, zoo wy de vrouwen als kinderen behandelen. Indien wy haaren zielen het denkbeeld indrukken dat zy maaralleen huifdyke flaavinnen, en dienaresfen onzer vermaaken zyn, verlaagen wy dezelve en rooien alle edele naar yver om uit te munten , Uit; daar in tegendeel, zo wy haar op een edeler en vryer wyze behandelen, een betaamelyke moed, eene bewustheid haarer waardy, en het gevoel van haare eigene waardigheid, haar natuurlyk aanzetten zal, om te trachten dat geen te worden dat zy wenfchen zouden ta zyn, en daar zy toe gerechtigd zyn, onze met gezellinnen en vriendinnen. Hier toe kunnen zy evenwel nooit geraaken, door haare eige karakters te laaten vaaren en de onze aan te I 2' nemen,  S.32 BESCHOUWING Hemen. Dewyl de beide fexen zeer ongelyke posten in dit leeven te bekleeden hebben, heeft de natuur hunne karakters zeer verfchillend gekenmerkt, op zulk eene wyze als waardoor zy best bevoegd zyn, om hunne byzondere plichten in de t'famenleeving te volbrengen. De natuur fchikte ons om de vrouwen te verdedigen , voor haar en het huisgezin te zorgen. *Ons werk is buiten huis. Al het ruuwer en werkelyker gedeelte der menfchelyke bezigheden op het groote toneel der waereld, valt ons ten deele. Hier in hebben wy gelegenheid om onze grootere lighaamelyke fterkte, perfoonJyke moed, en uitgebreider verftandelyke vermoogens te werk te ftellen. De groötfte roem van een vrouw is in een byzonder en huisfelyk leeven gelegen , als vriendin huisvrouw en Moeder Zy moet de ganfche huishouding beflieren j en haar is een noch veel gewichtiger post  VAN DEN M E N S C H. post toevertrouwd. De opvoeding van de jeugd van beide fèxen koomt voornamelyk op de vrouwen aan, niet alleen in de kindsheid» maar ook in dat tydperk, waar in de gefteltheid beide van ziel en lighaam, de aart en gsj. neigdheden van het herte, grootendeels geformeerd worden. Zy zyn gefchikt om onze herten te verzachten en onze zeden te befchaaven* Het uitwendige van de macht en .het gezach , om de zaaken der openbaare maatfchappyen en byzondere huishoudingen te fchikken, hebben wy wel is waar in handen. Maar zy hebben een natuurlyke verdediging tegens het misbruik van deeze macht, door die zachte en indrin. gende toon, waar door zy bekwaam zyn om den zeiven af te wenden, en dikwyls op zich> zeiven over te brengen. In dit opzicht, is het deel dat de vrouwen i» het leeven te beurt valtgewichtig en eerI 3 waar-  ï34 BESCHOUWING waardig; en de natuur heeft haar alle nodige vereifchtens om het uit te voeren gegeeven. Zy bezitten eene veel grootere maate van gevoeligheid des herten, zachtheid van aart en bevalligheid van zeden als wy. Zy zyn tasd* ger en vrolyker. Schielyker ,van bevatting. Hebben een leevendiger verbeelding, en kiefer «fnaak en gevoel; zy kunnen beter over fraaiheid bevalligheid en gefchiktheid oordeelen, en overtreffen ons derhalven in zulke werken van fmaak daar het hier voornamelyk op aan koomt. Zoo wy de vrouwen niet uit dit eerweerdig oogpunt befchouwen, verliezen wy voor een groot gedeelte het vermaak dat uit de t'famenleeving der beide fexen fpruit, en teffens de genoegens en bekoorlykheden des huifelyken leevens. Behalven dat, moeten wy uit gezonde ftaatkunde, der vrouwen macht of vermeerderen of inkorten; zullen wy haar : ÏCtS  VAN DEN MEN S CE I3£ ïets gewichtigs toevertrouwen, zoo moeten wyi haar de waardigheid geeven om het behoorlyli te kunnen uit voeren; zullen wy haar vryheid geeven, zoo moeten wy zorg draagen dat, zy 'er geen misbruik van maaken; en niet zoo volkomelyk gelyk fommige onzer doen, op haare ongevoeligheid en Godsvrucht vertrouwen. Zoo eene vrouw van een edelmoediger geest als een vriendin en gelyke behandeld Word, zal zy haare verplichting gevoelen en dankbaarlyk beantwoorden; en een edelaartig man zal oneindig meer genoegen nemen in de genegenheid van een vrouw van verdiende, als in de gehoorzaamheid van een af hangelyke en flaavin. Zoo wy de andere vermaaken die wy als ge: zellige fchepzelen genieten, naar gaan, zullen wy verfcheide tederheden en verfynigen ontdekken , daar fommige hoog van opgeeven P 14 en  X3g te ontvouwen, en dat zu'ks gefchied is, zyn wy geheel daar aan verfehaWigd, dat twee Uitnemende konftenaaren, de eene in deScbilderkonst en de andere in de Aluzyk by geval, een philofophifchen geest hauden, en die op. hunne byzondere beroepen toepasten. Het was voor hen buiten twyfiU een byzonder voorrecht in het fchryven over deeze onderWerpen, dat zy uitfleekende meefters en uitvoerders derzelve waren, maar op verre na zoo weezendlyk niet als men in het algemeen gelooft, Mr. IIWj, die geen fchilder was, heeft de beginfekn der fmaak in het fchilderen zoo nauwkeurig en duidelyk ontvouwd, dat zulks  VAN DEN M E N S C II. IJ» Zulks de groötfte meefters eer aan doen kon. Hj? I jont insgelyks dat wy ons eigen zinnen niet meer vertrouwen, zoo wy ons geheel door voor* Oordeelen voor naamen bellieren laaten; dat wy een verdiende die wy niet zien, roemen j en die wy zien verachten moeten, en dat wy door gezach en overtuiging geperst, een wani Cmaak krygen in een konst, die raisfchieit de gemakkelykde van allen te verdaan is, dewyl zy het regelrechtde op de zinnen werkt. Het is insgelyks maar zter kort geleden dat de hedendaagfche wysbegeerte zich vernedert heeft, om eenigen acht op de poëfy of dusdanige opdeden te daan. De eigenaartige geest van criticeeren begint zich maar juist te ver» toonen. Alle deeze konden hebben bygevolg onder het voldrekt gebied der mode en grilligheid gedaan, en derhalve dat vei heven K 4 en  *$ü BESCHOUWING, en duurzaam vermaak aan de ziel niet gegeeven, dat zy hadden kunne» doen, zoo zy epecnen voor natuur en den goeden fmaak aangenaame wyze ware» beoefend geworden. , ,JS ■■-,};; Dus is in de fchil derkorist, het onderwerpzeer zelden zoodanig dat het eenigen aangenaamen indruk op den geest maakt Het ontwerpen de uitvoering is dikwyls in zoo verre het enkel den fchpder betreft, uitfteekend, en da fmaak der navolging ten hoogden geftreeld /naar bet ontbreekt liet fluk over het geheel genomen aan meening en uitdatkking, of dia. het heeft is beuzelachtig, en dikw yjs ten uitcnften onaangenaam. Maar zelden zien wy de natuur in haare aangenaamfte en bevaüjgfle ggdaante afgefchildert zoo dat het hert 'er door kan ingenomen of verbeterd worden. In tegendeel vinden wy haar dikwyls in de voorden geest  van den M E N S C H. 153 geest onbehaachelykiïe omftandigbeden, in ou> derdora, mismaaktheid, ziekte en krankzinnigheid. De Duitsfchers en veele Flamingen vertoonen haar gewoonlyks in de laagfle en vernederenfte houdingen, en in Italien verkwist men het vernuft van fchilderen dikwyls in onderwerpen van de verachtelykfte byge'oovigheid. Dus wordt de ziel te leur gefteld in het vermaak, dat deeze fraaije konst zoo wondei* haarlyk aanbrengen koude; wordende het aangenaam uitwerkzel der navolging door de on-, . gelukkige verkiezing van het onderwerp tegen gewerkt en uitgewist. . De muzyk vermag misfehien meer op den geest dan eenige andere fraaije konst. Zy is in ftaat om elke driften beweeging der ziel te verheffen en te verzachten; evenwel zyn de weezenlyke oitwerkzels die zy voortgebragt heeft onaanmerkelyk, en dit komt grootendeels daar K 5 van,  154 BESCHOUWING van, dat zy in handen van praföcaale muzykan* ten gelaaten wordt, en niet onder het bellier der fmaak en wysbegeerte flaat: want zoo de rnuzyk eenigen uitgeftrekten invloed op dtn geest hebben zal, moet de opfleller en uitvoerder het menfchelyk hert recht kennen, als ook de verfchillende vereenigingder driften, en de natuurlyke overgangen van de 'eene tot de andere , op dat zy in ftaat zyn dezelve te bellieren, ingevo'ge hunner vaardigheid inde muzycale uitdrukking. Geene wetenfchap bloeide ooit zoo lang zy tot ' een flag van menfchen bepaald bleef, die haar als een kostwinning aanmerkten, zulke lieden hebben bedoelingen die ganfch v. rvreemd zyn van het einde en oogmerk hunner korst, De belangzoekende inzichten van een koop, handel, verfchiilen hemelsbreed van de uitgebreide en edelmoedige uitzichten des vernufts en  van den M E N S C H. 15^ en der weetenfchap. Wanneer de kennisfe eener konst dus bepaald is, moet ieder byzonder oefenaar daar van, op de algemeene beginfels zynes bedryfs letten, of gebrek lyden. Zoo hy uit degemeene wech treedt, loopt hy gevaar het voorwerp derjaloulk en befpotting zyner broederen te worden, en onder andere menfchen kan hji noch rechters noch befchermers vinden. Dit ïs in het byzonder het geval van de vermaakelyke konst daar wy van fpreeken, zynde di© thans eene weetenfchap, welke nauwelyks van iemant behalven eenige weinige opftellers en> uitvoerers verftaan wordt: die alleen bellieren d* algemeene fmaak, of liever fchryven der wae.* reld voor waar over zy zich moet verwonde* ren en door bewoogen worden: en de verwaand* heid van de meefte menfchen doet hen in di$aangenome gezach berusten, op dat zy anders niet mogten verdacht worden, dat het hen aan fmaak  ;55 BESCHOUWING fmaak en kennis van het onderwerp mangel!. Menfchen van verftand en oprechtheid ondeitusfchen die boven het veinzen verheven zyn; dat vermaak in de muzyk niet vindende dat zy zich voorgefteld hadden, geeven alle recht tot de minfte kennis van het onderwerp op, zelfs zyn ze zedig genoeg om hunne ongevoeligheid voor de bekoorlykheden van de muzyk, aan het gebrek van een goed gehoor, of natuurlyke fmaak voor dezelve toe te fchryven, en bekennen dat zy de weetenfchap zoo ingewikkeld vinden, dat zy haar de moeite die het hun kosten zou om een door koiut verwekten fmaak in dezelve te vcrkrygen, niet waardig achten. Zy betruiten dan eene konst te laaten vaaren. waar in zy wanhoopen ooit zulke vorderingen 'te zullen kunnen maaken, dat zy'er of voor zich zeiven door konden vermaakt worden, of bekwaam zyn om zulks aan anderen mede te dee-  va* fcEN M E N S C H. 157 deelen, ten minften niet ten zy zy hunne hoofdbezigheid maakten van dat geen, dat alleenlyk eene uitfpanning in een ledig, of eene vertroosting in een droefgeestig uur behoorde te zyn. Maar het zou niet ongefchikt zyn, dat deeze lieden, eer zy van een van de onnozelfte uitfpanningen desleevens, om'er niet in een hoogeren ftyi van te fpreeken, afzagen, het ftuk een weinig byzonderer onderzochten. Wy verzoeken deihalven verlof om hier fommige van de eerfte beginfels van den fmaak in de muzyk met de uiterfte vryheid te mogen naar gaan. De muzyk is de kennis der klanken in zoo verre die den geest aandoen. De natuur niet van de gewoonte afhangelyk, heeft zekere kianken of toonen met zekere gewaarwordingen des geestes verbonden. Maat en evenredigheid iji klanken hebben insgelyks haaren grondflag ia  T5« BESCHOUWING in de natuur. Dus zyn zekere toonen natuur» Jyk voor plechtige, treurige en klagende onderwerpen gefchikt, en hunne beweeging is langfaam, andere drukken hetvrolyke en verhevene uit, en hunne beweeging is fiiel. Klanken doen den geest ook aan naar dat zy luid of zacht, ruif of teder, en onderfcheiden zyn uit hoofde ,van hunne zwaarte of fcherpheid. Dus zyn op de /Eolifche harp de toonen aangenaam en verzachtende , fchoon 'er geen achtereenvolging van noocen is die ia fcherpheid verfchillen, maaralleen in luidheid. Het uitwerkzel van de gemeene trom in het doen zwellen en verheffen van den geest, is zeer fterk, evenwel heeft hy geen verfcheidenheid van nooten, fchoon het uitwerkzel hier inderdaad zeer veel afhangt van de evenredigheid en maat der nooten. Melody beftaat ir* de aangenaame opvolging van enkele klanken. De  van den M E N S C H. 155 —— De melodydie in het eeneland behaagt, doet zulks niet gelykelykin een ander, fchoon 'er zekere algemeene beginfels zyn, die haat over het geheel fchikken, dewyl de trap der muzyk, in alle landen'de zelfde is. Harmony beftaat in het aangenaam uitwerkzel, dat klanken van onderfcheidene fcherpheid toegelyk voortgebragt verwekken, haare algemeene beginfels zyn ook bepaald. Een oogmerk van de muzyk is enkel vermaak aan te brengen, door het oor ligtelyk en als in het voorbygaan tï ftreelen, maar haar veel edeler en gewichtiger is de hartstochten te bellieren en het herte te roeren. Iti het eerfte opzicht is zy een onfchuldig vermaak, dat zeer gefchikt is om den geest een aangenaame uitfpanning te geeven, naar dat hy door ftudien en bezigheden afgemat is. In het ander is zy een van de nuttigde konften des leevens. De  'Ifo BESCHOUWING i De muzyk was altoos een konst van meerder gewicht by de onbefchaafde dan by de gemanierde natiën. Onder de eerfte vinden wy haar altoos ten nauwften met de poefy en dans vereertigd, enhetb'ykt uiteet getuigenis vanverfcheide (*) oude Autheuren, dat het woord muzyk in deszelf oorfprongelyke zin, melody fians en zang betekent. Door haar hebben bynaar alle barbaarfche natiën ten allen tyde en iiv alle landen, alle fterke beweegingen des geestes uitgedrukt. Door deeze aantrekkelyke en veel vermoogende konften vieren zy hunne openbaare plechtigheden, door deeze betreuren zy hunne byzondere en algemeene rampen , de dood van vrienden of het verlies van krygshelden; door deeze drukken zy hunne vereenigde vreugd by hunne huuwelyken, oogften, jachtpartyen en overwinningen uit, pryzen de groote <(*) Zie PtA'ro en Athex.ïus.  VAN DEN M E N S C H. i6i te daaden hunner gooden en lulden, moedigen eikanderen aan tot den oorlog en dappere daa« den, of tot het met onwrikbraare ftandvastig. heid ondergaan des doods en der pynigingen. In de eerfte tydperken der Griekfche ftaaten, waren hunne oudfte ftehingen, veimaningen, en wetten, ja zelfs hunne hilloritn in vaarzen befchreeven, hunne Godsdienftige plechtigheden gingen met zang en dans vergezeld, en hunne vroegfte orakels wierden in veerzen overgeleeverd, en door de priefter of priefterin des veronderftelden Gods gezongen, Dewyl melody derhalven met de poêfy ven bonden, fteeds het vaftgeftelde beweegrad was van alle voornaame beginfels des Godsdienst, zede en ftaatkunde, zoo was zy het eigenlyfe en natuurlyk vooorwerp der openbaare aandacht , en befloeg een voornaam en weezend- L lyfef  %ê2 BESCHOUWING •lyk gedeelte in de opvoeding der kinderen (i). Hier uit zien wy waarom de muzyk als eene tioodzaakelyke vereifchte befchouwd wierd in een menfch van opvoeding, en waarom men de onkunde van deeze konst voor een hoofdgebrek hield. Dus verweet men Tbemistoiks zyne onweetenheid in de muzyk (a). En zoo fchreeven de nabuurige {laaten de menigvuldige yfelyke misdaaden, die 'er in het land van Cynethen bedreeven waren aan de verwaarloozinge der muzyk toe (3). Ook was in die dagen het verwyt dat men den zulken die onkundig in die konst waren, deed, niet ongegrond, dewyl deeze onkunde'een algemeen gebrek in de drie groote artikels der opvoedinge , de godsdienst, zede en flaatkunde, infloot. (4) Zodanig uitgebreid was de natuur der oude f 1) PltitArchds de mus1ca. (1) cicero. (t) Athe■SMS Pouuiiis. (+) Zie Pi-a/ro de legiüus.  van den M E N S C H. 163 de muzyk, toen men ze als het voorwerp der opvoedinge aanmerkte, en niet gelyk men zeer algemeen veronderfleld heeft, een enkele vordering in de konst van fpeelen en zingen. De meefte fchryvers zyn door ArijloteUs tot •dit misverftand gebragt, die van de muzyk; ais van een konst die van de poëfy onderfcheiden is fpreekt. Maar de reden hier van is, dat 'er ten tyde van Arljlotelcs eene icheidïng dermelody en zang ftand gegreepep had , de eerfte behield den naam van muzyk, en de laatfte nam die van poëfy aan. In de alleroudfte tyden, was het karacTrer van Dichter zeer eerwaardig en gewichtig, Eynde een Dichter gemeenlyks ook een Wetgeever en eerfte Magiftraats perfoon. Zelfs behield hy naar dat de fcheiding eerst gemaakt was, nog geduürende eenigen tyd de tweede rang in de gemeentens, als een byftanL 2 de*  1^4 BESCHOUWING der van den Magiftraat in het bellieren des volks. Zoo gewichtig en eerweerdig was de ftaat der muzyk in de vroegfte tyden niet alleen in het oud Griekenland, maar ook onder alle de befchaafde natiën in alle deelen der waereld. Onder al de Celtiiche natiën en byzonder in Groot Brittannien waren de dichters outyds in het groötfte aanzien en achting. De waardigheid van Generaal, Dichter en Muzykant waren in Fingaï en Osfian vereenigd. (f) De vordering van Eduart de eerftes wapenen wierdt zoo vertraagd door den invloed van de Welfche dichters, welker zangen den verhe- venen . (t) Zoo was het gezang van Firigal in de dagen zyrer vreugd. £yn duizend Poëten leenden voor over van hunne ftoelen om de fiemrae des Konings te hooren; zy was gelyk als de muzyk der Harp in de lente windjes. Schoon waren uwe gedachten 6 Fin. gal! waarom heeft niet Osfian de fterkte van uwe ziel.' maat gy ftond alleen myn Vader.' en wie km den Koning v.nMoivcn creKar.cn* Carthon.  van den MENS C U. i6ê venen geest der vryheid en des oorlogs adem. dem, dat hy hen lafhartiglyk ter dood liet brengen; aan welke gebeurtenis, eene van dt fraaifte en verhevenfle odes die ooit een taal voortgebragt heeft, haaren oorfprongverfchuidigd is. I Naar maate de eenvoudigheid en zuiverheid der oude zeden in Griekenland afnamen, lieten zich deeze zusterkonften, wel eer de dienstmaagden der deugd , trapsgewyze tot der» dienst der ondeugd of van enkel tydverdryf misbruiken. Het bederf der zeden, verlaagde deeze konften, die zoo zy eens bedorven zyn, de voornaamfte werktuigen tot volkomene uittoeijinge van Godsdienst en deugd worden i Evenwel bragt die zelfde oorzaak, die haar van haar oorfprongelyk gebruik afleiden, veel toe ter haarer verbeteringe als byzondere konften. Wanneer de muzyk, dans en poëfy al*. L 3 teen?  t66 BESCHOUWING leerrijk befchouwd werden als aanbrertgfters van vermaak, was 'er een hogere trap van vordering in, en dus ook ernftiger toelegging cp ieder derzelver nodig. Dit voltooide haare van een fcheiding, en bragt te wege, dat zy geheel in handen van zulke lieden, die hun geheelen tyd aan derzelver beoefening toewyden, vervielen. Dus wierd het gemengde ka* rafter van wetgeever, dichter, afteur en muzykant, dat wel eer een perfoon uitmaakte, in onderfcheidene bedieningen verdeeld, en de Onwaardige eindens inzonderheid waar toe de muzyk gebruikt wierd, maakte eene bedrevenheid in dezelve (§) onbegaanbaar met het karafter van een man van rang en waerdig■heid. Doftor Brown heeft dit fiuk in een zeer ge- leer- 15) Axistot: Politic:. rxtTAR: de Musica,  VAN DEN MBNSG», l6>, leerde dilTertatie in het breede verhandeld,, waar in hy met veel oprechtheid en de klaarfle bewyzen uit daaden aangetoond heeft*, hoe de melody, dans en zang in de vordering der befchaafde maatfchappyen onder ver» fchillende natiën afzonderlyk is begonnen beoe* fend te worden: en op welk een wyze, het» vermoogen, de nuttigheid en waardigheid des muzyk naar haare volkomene verdeeling in een algemeen verderf en wanachting verzonken is. Het uitwerkzel der welfpreekenheid hangt grootelyks van de muzyk af. Wy nemen, muzyk hier in de uitgeftrekte en eigelyke meening van het woord, voor de konst om. den geest door het vermoogen der klanken verfcheidenlyk aan te doen. In deezen zin. zyn alle menfchen zonder opzicht op de nauwkeurigheid des gehoors min of meer «echtere L 4 q*j$&  :63 BESCHOUWING over dezelve, leder een merkt het onderfcheid dat 'er tusfchen een zoete en welklinkende, en een harde en mistoonige ftem is. Ieder aangename fpreeker klimt en daalt, zonder opzicht op de zoetheid van zyn toon, met zyn ftem in ftrict muzycale tusfchenpooZingen, en zyn redevoering is deswegens zoo gefchikt om in muzycale kara&ers gebragt te kunnen worden als evenveel wat zang. Maar hoe muzycaal een ftem ook zy, indien zy altoos gelyke tu:fchenpoozingen gebruikt, zal zy mishagen : om dat het oor door de geduurige wederkeering van dezelfde klanken, hoe aangenaam zy ook zyn mogen, vermoeid wordt; en zoo wy op het ftuk letten, mishaagt het ons insgelyks ook, om dat wy dezelfde muzycale pasfages hooren ge, bruikt worden, om gevoelens van de onderfcheidenfte en ftrydigfte natuur uit te drukken  ¥an den M E N S C H. 1S9 ken en te verwekken, diar zy altoos verfcbillend en aan deeze gevoelens onder gel'chikt behaorden te zyn. Dit heeft te recht het zingen van een redevoerng belagchefyk gemaakt, fchoon of de flofdigheid des gezanas, of deszelfs vervelinge by gehitk aan verfcheidenheid, eigenlyk dat geen is dat ons tegen ftaat. Indien men acht geeft op de uitwerkzelen der welfpreekenheid door alle eeuwen heen, moet; men ze grootendeels aan de vermoogens de? klanken toefchryven, fchoon wy ook toeftem» men dat hetopftel, de gebaaren, houding, en) verfcheidene andere omftandigheden, het haare fchoon in veel geringer maate, er aan toebren» gen. Het hartstochtelykfle o'pftel kan zoo uit. gefprooken worden dat het geen den minden indruk maakt: redevoeringen die de zielen der groötfte mannen geftierd, en het lot der Natiën L § be-  IfO BESCHOUWING beilist hebben, wierden met onverfchiiligheid cn verveelinge in de cabinetten geleezen. Dewyl men weinig gelet heeft op de gefchikte toepasfinge van de ftem op de onderwerpen der welfpreekenheid, zoo heeft men gedacht dat dit een konst was daar geen regels op te maaken zyn, en die alleen van den natuurlyken fmaak en genie afhangt. Dit is ook in zekeren zin waar, maar zy is toch gemakkelyker onder regels te brengen, en gefchikter om geleerd te worden dan men zich gemeenlyks verbeeld. En het is zeker geen wonder dat een konst moeijelyk te verkrygen is, zoo lang de Wysbegeerte de denkbeelden en beginfels daar zy van afhangt niet bepaald en gefchikt heeftDe taal zelve waar in zy moet medegedeeld worden, moet dan nog gemaakt worden, en het houdt lang aan eer deeze taal verllaan cn aangenomen wordt. Een aamnerkelyk voorbeeld  VAN DEN MENSCH, £N| beeld hebben wy hier van in hi t ti.uk der muzycale uitdrukking, of in het uitvoeren van een muzyk ftuk met fmaak en gefchiktheid, De menfchen wierden gewaar dat de cigentie mvf zyk door verfchillende fpeelers uitgevoerd, zeer onderfcheidene uitwerkzelen had: onderwylen lpeelden zy alle dezelfde nooten, en hielden de maat en wyze gelykkelyk wel, en evenwel Was 'er iets onbekends, dat het ftuk van den eenen kant kracht en nadruk gaf, terwyl alles van den anderen kant laf en leeveuloos was; men vergenoegde zich met dit aan eene uitvoe. ring met of zonder fmaak toe te fchryven» dat men geheel voor een gefchenk der natuure aanzag. Gem'miani die toegelyk een opfteller en uitvoerer van den eerften rang was, wierd 'er het eerft op bedacht om het met fmaak op de Viool fpeelen onder regels te brengen, zyn* de hy ten dien einde verplicht, om veel by de muzy-  f 7& BESCHOUWING. muzycale taal en caraéters te voegen, hy heeft zyn plan met veel fchranderheids uitgevoerd; maar het heeft de verdiende aandacht niet vervorwen. De muzyk moet even als de welfpreekenheïd Zich ten oogmerke voorftellen, om een zeker Uitwerkzel op haare hoorders voort te brengen, brengt zy zulk een uitwerking voort zy is goede, maar mist zy daar in zoo is zy flegte muzyk. Geene muzyk kan men op zich zeiven goed of kwaad noemen, zy is Hechts zoo naar haare betrekking: ieder land heeft een melody hem byzonder iegen, dat zyne verfchillend® driften weet uit te drukken: hier op moet een opfteller byzonderlyk acht geeven, zoo hy de driften gaande maaken wil. . Dus is 'er in Schotland eene vrolyke muzyk volmaakt gefchikt om die luchtige vrolykheid by den dans voegende, te verwekken, en een klagende muzyk  VAN DEN MENSCH, i?3 zyk welke op eene byzondere wyze die teder* heid en zachte melanchöly weet uit te drukken, die by moeijelykheden in de liefde plaats heeft, beide eenig in haar foort, en van alle andere muzyk door geheel Europa onderfcheiden (*). Het {*) Daar is een eenvouwigheid, tederheid, en krachtige nt' tlruk in de Schotfche arias, waarom zy altoos bewonderd zyn van lieden die een zuivere fmaak in de muzyk hebben. Men gelooft Jemeenlyk» dar zy door David Rizzio opgefteld zyn : maat zulks is zeer onwaarfchynlyk. Daar is eene byzonderheid in den üyl der schotfche melody, welke vreemdelingen, zelf fommige) die zeer in de kennisfe der muzyk bedreeven waren, en zicfi lang in Schotland ophielden, dikwyls getracht hebben naar te volgen, maar nimmer met een gelukkigen uitflag. Het is derbalven niet waarfchynlyk, dat een vreemdeling in het verval va» zyn leeven, en die Hechts drie of vier jaaren zyn verblyf ir» Schotland hield, zoo volmaaktelyk in den fmaak der nationaale muzyk zou kunnen indringen, om arias te kunnen opftellen, welke de kuerigfte ooren niet onde.fcheiden kunnen van die, dia men zeker weet dat van veel ouder datum zyn dan die van Rizzio. De oreileveringe aangaande deeze zaak is zeer los, endaar is geen fchaduw van bewys om ee» enkele byzondere Schotfche aria aan Rizzio toe te fchtyven. Zoo hy eenig musyk opgefteld had terwyl hy in Schotland was, zou het zeer Waarfchynlyk gefmaakt hebben naar dat flag van melody, daat fcy .aan gewoon was. Maar de flyl der Schotfche en italiaanfche arias van Rjzzio's tyd, draagen g?en de minde kenmerk van Bïlykheid. Hy kan misfchien fommige dei Schotfche arias ia een  ï74 BESCHOUWING Het is van weinig belang waar zy van af konaGig is, ofzy enkelvoudig of famengefteld, aangenaam is volgens de regelen vaneen regelmaaüg opftel, of ftrydig met dezelve, zy is de beste muzyk dewyl zy haar voorgellelde uitwerkzel bovenalle andere voortbrengt, endaar iemant zulks gevoelt, moet het hem aan fmaak en verftand zooniet aan opréchtheid gebreken 9 Indien hy ze veracht. De Schotten zullen waarfchynlyk deeze eigenaartige muzyk, de bron van zoo veele vermaaken hunner voorouderen, wel haast verliezen, zonder dat zy eenige andere in haare plaats weder krygen. De meeste Muzikanten in Schotland verwaarloozen dezelve geheel en al, of berovenze van die eenvou- Wïg- «n regelmatiger gedaante gebragt hebben, maar zoo hy het rechsn heeft was het geen weezenlyke verbetetmg; daar de vildfte, die alle regels der hedendaagse opftellen in den fl-in, doorgaans de tieffenfte zyn.  van den M E N S C H. 17$ 'wigheid, daar haare uitwerking zoo geheellyk van afhangt, door een willekeurige en ongerymde byvoeging van fraaijigheden niet oveueenkoomflig met den aart van hunne melody. De verachting, welke de zulken, die wegens hunne grootere bedreevenheid in de konst, geacht worden gerechtigd te zyn om de publyke ïmaak te leiden, voor de Schotfe muzyk in haare eerfte en zielroerende eenvoudigheid \ hebben laaten blyken, heeft haar bynaar geheel in wanachting gebragt; zoodanig is de tyranny der mode, en zoodanig zyn de ufcwerkzels der verwaandheid, dat wy om haar te gehoorzaamen van evenveel wat vermaak afeien, en ons aan evenveel wat moejelykheid onderwerpen. Die zich veel op de muzyk toeleggen, verkrygen behalven de nationaale nog nieuwe fmaaken, cn ontdekken in de oneindige ver- fchie:  176 BESCHOUWING ftheidenheid daar de melody en harmony toe in ftaat zyn, nieuwe bronnen van vermaak, welke bun te vooren o ibekend waren. Maar de keurigfte natuurlyke fmaak neemt nimmer een nieuwen aan, dan wanneer het oor lang aan denzelven gewend is, en dringt naar dat alles nog zelden met die yver en gevoeligheid in denzelven in, als die geene doen aan welken hy nationaal is. De algemeene bewondering welke men in Brittanie voor vreemde muzyk voorwend, is voor het meerendeel verachtelyke gemaaktheid. Wy zien fomwylen. dat in Italien de inboorlingen in de opera verrukt worden door al die verfcheidenheid van vermaak en drift, welke de opfteller bedoelde voort te brengen; daar tnen die zelfde opera in Engeland met de uiterfte lusteloosheid en onoplettenheid aanfchouwd, zy kan geenerhande drift in de toehoor-  van den MENSCH. 17^ hoorders opwekken, om dat de taal waar in zy gefchreeven is niet verftaan wordt. Zy is dan van zoo weinig betekenis als een ftuk inftrumentaale muzyk; het oor mag in het voorbygaan door de wyze van een eang geftreeld worden, maar dit is de geringde uitwerking der muzyk. Den weinigen die de taal verftaan, en de Italiaanfche muzyk met vermaak vólgen, koomt de behandeling van het dramatike gedeelte zoo belagchelyk voor, dat zy niets van die vervoering van drift gewaar worden, welke de vereende kracht der muzyk en poè'zy inftaat zyntrapsgewyzedoorde ontwikkeling van eene konftig famengeftelde dramatike hiftory te ver- oorzaaken. Zoo veel vermag nogthans de verwaandheid ook meer dan het gevoel van vermaak zelfs, dat lieden van rang in Engeland de kaliaanfcbe opera meer frequenteeren dan eenige andere openbaare vütfpanning, en zich M zei-  r.78 BESCHOUWING celven veroordeelen, om het verwyt van gebrek aan fmaak te vermyden, tot eenige moeijelyke uuren ieder week in het bywoonen van dezelve, trachtende'er met verrukkingen die hunne harten lochenen van te fpreeken. Niets kan zulk eene onbetwisbaar bewys opleveren van de volftrekte onbekwaamheid onzer hedendaagfche muzyk om eenig duurfaam uitwerkzel op de driften der menfchen te veroorzaaken, dan de aanmerking wat uitwerkzel eene opera zoo wel op lieden van fmaak in de muzyk, als op de onkundigften In die weetenfchap heeft. Men zou natuurlyker wyze veronderftellen, dat een interresiante hiftorie, in dier voegen door de genie van een Metaftafio opgefteld, dat zy van ieder menfch van fmaak en gevoeligheid me§ het uiterfte genoegen kan geleezen worden, Heg meer nadruk door de muzyk verkrygen moest 9  van den M E N S C H. «noest; maar in plaats van dat, wordt het daar door geheel vernietigd. Veele mogen van een opera te rug keeren; ten hoogften voldaan over fommige byzondere zangen of tokken van zangen, waar door hunne ooren geft-reeld zyn, maar niemand ging ooit naar huis aangedaan door de ontwikkeling van het ftuk, of met die hertelyke ontroering die Othsllo of Koning Lear te wege bragt. Eenvoudigheid in de melody is een volftrek. te vereifchte in alle muzyk die het herte raaken, of zelfs het oor grootelyks vermaaken zal, het uitwerkzel moet hier terllond, of in het ge. heel niet voortgebragt worden; het onderwerp van de muzyk moet derhalven eenvoudig zyn, en gemakkelyk om te kunnen worden naar ge. gaan, en men moet geen een enkele noot of bekooring toelaaten, die niet tot het bedoelde einde mede werkt. En indien de een- M 2 vou-  •&8o beschouwing veuwigheid zoo hoogst nodig is in de melody , die de driften zoekt gaande te maaken, hoe veel noodzaakelyker moet dan de eenvoudigheid in de Harmony wel niet zyn, daar deeze altoos aan geene behoort ondergefchikt ïe-zyn. Eenige van de tederfte trekken der hartstochtelyke muzyk kunnen in het geheel geen accorrrpagmefen veden. De tmde muzyk bragt zekerlyk veel grooter er; 'algemcener uitwerksels te weeg dan de hedendaaglche, alftemt men fchoon toe, dat de verhaalen die wy des aangaande hebben veel vejrgroflt-zyn; endertusfchen was de konst der muzyk by de ouden in een zeer eenvoudigen ftaat.: Zy waren waarfchynlyk onkundig van de harmony, ten minften zoo zy haar al kenden » verwaarloosden zy ze, dewyl al de ftemmen en inftrumenten in een concert accoorten waren , en de fpeeltuigen die zy gebruikten fcby- nen  VAN BEN M.E N S C tl t$f; nen zoo wel in derzelver omtrek, als uitdrufö king en verfcheidenheid verre beneden de on» ze geweest te zyn. Evenwel konden deeze. gebreeken zelfs hunne muzyk nadrukkelyker eti vermoogender maaken, de eenige bedoeling der opftelleren was het hert en de driften te toeren; hier toe was de eenvoudige meloly genoegfaam, om dat het ganfche vojk ze ge. tnakkelyk begrypen en gevoelen konde. Daaswaren onder hen geen twee foorten van rrra» zyk gelyk onder ons, een voor degeoefendeo ïn de konst en een voor het gemeen. Schoon wy,onkundig,zyn van het byzonder lamenltel der oude muzyk, weeten wy nog» thans dat het volmaakt eenvoudig moet geweest zyn: Zoo dat. Regenten,. Ktygsheldea *. Poëten die andere bezigheden hadden fier op», ftellen, en dat lieden van allerïey rang, kinderen zoo wel als mannen die voor de fcpst  v8$ BESCHOUWING Snerkten, bet verftaan en uitoefenen konden 2 Wy zyn ook onkundig van het byzonder maak-jfel hunner fpeeltuigen, maar hebben alle rede£je,n om te geloven-dat zy zeer eenvoudig waren. De lier (f) bad oorfprongelyk maai- vier fnaaren, naderhand kreeg zy zeeven , tot welk getal zy door de wetten van Spana bepaald ïvas (*), en Timothcus wierd vertonnen, orn dat hy 'er vier nLu.we fnaaren toevoegde, men is onzeker in wat tyden de fnaaren der lier Vermeerderd zyn. De zu ke die de vordering der muzyk enkel als een weetenfchap befchouwen, behandelen de wetten van Spana over dit onderwerp zeer befpottelyk: maar zy die dezelve aanmerken als een konst die innerlyk verbonden was met het geheele ftelzel hunner Godsdienst, '2ede en Staatkunde, zullen die zelfde wetten 'm ft) PAVSANUJ, (*) De konst det mnzyk was voorheen in Creta cn Egyp* -en bepaald en onveranderiyk gemaakt, Plaïo di Iegjbus.  «AN DEN MENSCH. ï&f fa een ganfch verfchillend licht inzien, e& ontwaar worden hoe noodzaakelyk het was» dat zy. hunne muzyk ten uiterften eenvoudig, hielden: en inderdaad zoo dra de lier in het vervolg van tyd veertig fnaaren kreeg, en de» muzyk een ingewikkelde konst, en alleenlyfe van zulke lieden , die al hunnen tyd aan haare. verbetering te koste leiden beoefend werd, raak» te haar edelst oogmerk verlooren. In (§) ttarchus tyden was zy enkel tot eene uitfpanning voor den Schouburg verzonken* De zelfde oorzaaken hebben in laatere tyden dezelfde uit* werkzels gehad, naar maate dat de muzyk konftiger en moeijelyker in de uitvoering geworden is, heeft zy meer van haar macht en invloed, verloren. Wy hebben voorheen reeds aangemerkt da&. het vermoogen der. oude melody veel. afhing.- (9) De McstC^  $4 BESCHOUWING van haar vereeniging met de poëfy. Daar zytr «og andere omftandigheden die tot dit vermoogen hebben kunnen mede werken. De verfchillende driften drukken zich natuurlykst door bnderfcheidene klanken uit, maardeeze uitdrukking fchynt zeer uitgebreid te zyn, en kan grootelyks door een vroege gewoonte en Iktnenvoeging verandert worden. Wanneer byzondere klanken, en een zekere toon der melody , jonge zielen altoos toegelyk met zekere driften die in een zang uitgedrukt worden, ingeprent worden, zoo zal deeze ftevaste famenvoeging in het vervolg van tyd een foort van natuurlyke en uitdrukkende taal dier driften worden. (*) De melody moet derlialven in zekere tnaate aangemerkt worden als een opzichtelyk 'jding, dat in de byzondere fam en voegingen en gewoontensder onderfcueidgiie volken gegrond, en f*) BKÖW.  VAN BEN M E N S C H. f8j, tn gelyk de taal door de gewoonte aan hunne gevoelens en driften gehecht is. Wy hooretï in het algemeen met vermaak de muzyk daar wy in onze jeugd aan gewend zyn, om dat zulks de herrinnering onzer onnozelheid en ge* lukkige dagen- weder in ons opwekt, Wy worden insgelyks fomwylen wonderbaar getroffen door airs die noch ons noch anderen eenige byzondere betekenis fchynen te hebben. De re* den hier van is, dat wy deeze airtjes voor heü eerst hoorden op een tyd dat onze zielen zoo diep door een zekere drift waren aangedaan, dat zulks invloed had op alles wat zich toen aan ons voordeed, en fchoon de drift en haare oorzaak geheel vergeeten is, zal nogthans een voorwerp dat eens met dezelve verbonden was, de beweeging weder opwekken, fchoon niet inltaat zynde om de oorfpron|>elyke oorzaak weder voor den geest te brengen. M 5 Dier-  i8mp'im■■: t of voor het opHel zelf, of voor de goede uitvoering van het Zelve influiten. Zy drukken flechts öhzse verwondering uit, over des uitvoerers fraai je rrembleering of rekking van een noot, over zyn vermoogen om een noot tweemaal zoo lang als een ander te kunnen uithalen, zonder achter adem te bly ven , of over de verfcheidenheid zyner cadence, die door de vreemde modulaües loopt, en dan kondig tot het eigenJyke (lot des fleutels gedierd wordt. Maar hoe beter alle deeze fraaijigheden der konst uitgevoerd worden en hoe grooter verwondering zy veroorzaaken, dies te krachtdadiger vernieu>.-n zv den indruk der voorgaande mzuyk, zoo het anders eenigen konde te wege brengen: zy behooren in het algemeen al «oo weinig tot de goede muzyk, als de fpron- gcn  van den MENS CR big gen een's Harlequin's tot die bevallige fraaije er» Waardige beweeging waar in de volmaaktheid van het danzen beftaat. De echte toejuiching aan de muzyk, moet in de diepe fiilzwygenheid s de veel betekenende gezichten en traanen des toehoorders gezocht worden. ünze Oratorio's zyn met twee gebreken belemmerd , waar van het eene is dat zy van ac,tes en fcenes beroofd zyn, en het ander dat zy geen eenheid, of oogmerk als een geheel hebben: zy zyn weinig anders dan verzamelingen van gezangen geheel onaf hangelyk van elkanderen. Het uitwerkzel nu van een toneel» ftuk hangt niet van het uitwerkzel van byzondere pasfages op zich zeiven befehouwd af^ rnaar van de konftigheid des famenftels, waardoor het eene deel het andere nadruk gee&, en de ziel trapsgewyze tot zulke gevoelens cn hartstochten bewerkt wordt, als de Autheur bedoelde .voortra brengen. O 4 ©ft  fcitf BESCHOUWING De uitwerkzelen der muzyk hangen behalven van hun verband met de poëfy nog van vei* fcheidene andere omflandigheden af.. De invloed, der kerk muzyk by voorbeeld hangt "er veel van af, of zy ingericht is raas den byzonderen dienst des daags, en de redevoering van den Predikant, en 'er wordt veel fmaak en oordeel vereifcht tot zuik eene inrichting. En men let 'er nogthans zelden op, maar Iaat de ganfche befiiering hier van over aan de grilligheid van een Organist, die bet naar zyn eigen goeddunken luchtig of deftig, vrolyk of treurig maakt, en de plechtigheid en ernst des openbaren Godsdiensts dikw-yls door de ligfte en gemeende airtjes ontf-eidr. Een dergelyk gebrek aan algemeene fmaafc in de muzyk ontmoeten wy ia de intcrmedes der tragediën, waar iq dikwyls inbreuk op-de loop des hartstochts gemaakt, of de zelve ook wel  VAN DEN M E N S C H. fil? tvel geheel door lugtige en inpertinente airtjes vernietigd wordt. Ook kan de uitwerking der muzyk fomwylen verloren raaken, door dien de denkbeelden zich ongelukkiglyk hechten aan den perfoon en het karakter des uitvoerders. Dus zal het ons zekerlyk ftooten, als wy in een Oratorio eene vrolyke en luchtige hoer de klachten van een diep verflagen en getroffen hert hooren uit boe*, zemen. : Deeze aanmerkingen betreffen voornamelyJc de algemeene fmaak voor de muzyk in Brittan» nien, zoo het gemeen hier kan gezegd wordetï eenige fmaak voor dezelve te hebben. . Ik wil geredelyk toeftemmen dat de muzyk enkel befchouwd als een konst om het oor door kracht van klanken aangenaam aan te doen, tegenwoordig in hooger ftaat van volmaaktheid is, als zy misfchien ooit te vooren was, dat de beO 5 gin-  si8 BESCHOUWING ginfels der harmony nimmer zoo wel bepaald waren, en dat'er nooit te voren zulk een groot getal muzykanten was, zoo uitmuntende in ieder tak deezer wetenfchap, in geefligheid keuligheid en fraaiheid van uitvoering. Maar niet tegenftaande alle deeze voordeelen, blykt het eene afgedane zaak te zyn, waar in alle lieden Van gezond verfland, het zy zy in de konst ervaren zyn of niet, geredelyk toeftemmen9 dat de muzyk aangemeikt als een konst om de herten inwendig te roeren, en de hartstochten door kracht van klanken te bellieren, in een ,zeer flegma üaas is, en dat de beginfelen daar deeze groote en gewigtige uïtwerkfelen van afhangen of onbekend of geheel vcrwaailoosd Zyn. Zedert eenige paren, fchynen eenige opflellers van de eerfte fooit, dit hoofd gebrek onzer hedendaagfehc mïizyk klaaryk befpeurd te hebben. In Italien voor al, die kweekfchool van.  VAN CES MENSCrt 51$ van alle fraaije konften, hebben fommige uit* muntende meefters zich op een zuiverheid , eenvoudigheid en verhevenheid van ftyl beginnen toe te leggen, die men gelukkiglyk in ver* fcheide deelen van Europa heeft zoeken naar te volgen. Maar het kwaad daar ik over klaag» fchynt zoo ingewikkeld, en zulke diepe wortelen gefchooten te hebben, dat het tot nog toe ongeneezelyk is. De woede voor verfcheidenheid is zoo heftig, en de fmaak daar door zoo weinig keurig, dat opftellers en uitvoerers, diè hun beftaan van het gemeen hebben moeten, genoodzaakt zyn het zelve met even veel wat; te voorzien, al had het anders niets als zyn nieuwheid om zich door aan te pryzen. De losfe voortbrengfelen eener onbeteugelde verbeelding, vereert men dikwyls met de tytelé van uitvinding, geest en genie: en fmaak fchynt in het algemeen niets te betekenen als een  *2o BESCHOUWING «en gehechtheid aan al wat nieuw, en eene verachting voor al wat oud in de muzyk is. Hies uit nu kan men gemakkelyk afnemen, dat 'er geen vaftgeftelde beginfelen van fmaak in de muzyk zyn, gelyk in de andere fraaije konften, maar dat zy enkel op grilligheid en de mode gegrondvest is. Maar ik begryp dat de beginfelen eener rechtaartige fmaak in deeze konst, even Weezenlyk in de waarheid en menfchelyke na. bint berusten, als die van alle andere weeten' fchappen en konften, en dat men ze met dezelfde zekerheid uit de verzameling en fchikking van de eigenlyke gewaarwordingen der natuur op maaken kan. De beginftls die de meefte oplettenheid verdienen, als de eerfte in waardy en nuttigheid zynde, zyn de zulke die betrekkelyk zyn totdat vermoogen der muzyk x waar door de hartstochten geregeerd worden j daar op volgen die, die de. konst enkel uit het B39 ' OCg*  VAN DEN M E N S C H. 22Ï oogpunt van tydkoitinge befchouwd zynde, door eene voorbygaande ftreeling van het oor, onderzoeken en bepaalen, en in de laatfte plaats kunnen die welke de enkele vermoogens eener zodanige uitvoering waar door Hechts verwondering en loffpraak over des uitvoerders bekwaamheid bedoeld wordt, in aanmerkinge komen. Ik kon dit onderwerp niet verder achtervolgen zonder my diep in het konftige gedeelte der muzyk in te wikkelen, het welk ik zorgvuldiglyk heb getracht te vermyden. Myn oog* merk was enkel maar aan te toonen, dat de muzycale fmaak zyn grondflag in de natuur en het gezond verftand heeft: dat haare edelfte oogmerken verwaarloosd zyn, en dat lieden van Verftand en genie zich niet behooren te verbeelden, dat zygeen gehoor of muzycale fmaak Èiebben, om dat de hedendaagfche muzyk hen niet  c22 BESCHOUWING van den ME,NSCH. niet veel fmaakt, zynde dit in veele gevallen veel eer een bewys van de juistheid dier beiden. Naar alles ftaat het niet te denken, dat of 'de muzyk, of eenige andere fraaije konst ooit zoo zal beoefend worden, dat zy nuttig en dienftig voor den menfch worden, ten zy het natuurlyk verband dat 'er outyds zoo gelukkig tusfchen haar en de Wysbegeerte plaats had, weder herfteld worde. Toen de Wysbegeerte der waereld niet alleen de bekwaamde Generaals en Overheden gaf, maar ook met den uitterften roem en waardigheid invloed had op de welfpreekenheid poëfy, muzyk en alle andere iraaije konften die het menfchdom befchaven «n verderen. VIERDE  Pag. 223 VIERDE AFDEELING, hebben voorheen aangemerkt, dat dé vermaaken die- uit werken van fmaak en verbeelding fp ruiten tot een klein gedeeke van hét menfchdom bepaald zyn , en dat fchoon de grondflagvan een goeden fmaak in de naenfchelyke natuur leid, hy nogthans zonder oefening nimmer een aanmerkelyke bron van vei maak worden kan. Ge yk wy voorheen eenige wei. nige aanmerkingen over de weezenlykeuitwerkfelen van een beoefende fmaak op de fraaije •konften, maakten; zoo zullen wy nu verders fan den finaak in de Geleerdheid en fraaije Letteren. zyn  BESCHOUWING eyn invloed op het vermaak dat uit zulke werken van genie fpruit, welke op een byzondere ■wyze de verbeelding en het herte raaken, naar gaan. Dit vermaak is in het vroegere gedeelte des leevcns dikwyls zeer groot, de jeugd heeft waarlyk byzondere voorrechten ten deezen opzichte. De verbeelding is dan leevendig en fterk, het ^berte warm en gevoelig, altoos open voor de yrolyke indrukzelen van geest en vreugde, voor de kracht van het verhevene, en yder zachter en tederder gevoel van menfchelykheid. Het is een ftuk van weezendlyk belang, het trapsgewyze verval van deeze onfchuldige en ryke bron van genietingen waar te nemen, toegelyk met verfcheide andere even zuivere en natuurlyke. De natuur heeft wel is waar verschillende genoegens aan de verfchillende leevens vakken toegefchikt: maar wy hebben geen reden om te denken, datzy eenig tydperk van de  VAN DEN MENSCH. 225 de vermaaken waar van wy nu fpreeken uitge» Houten heeft. Wy hebben het reeds betreurd, dat veele van de nuttige weetenfchappen, zoo wel als de fraaije konften geheel in handen van lieden zonder geleerdheid en Wysbegeerte gelaaten wierden, maar men heeft redenen om te vermoeden , dat deeze hulpmiddelen gemeenlyks omtrent werken van fmaak en verbeelding zoo in het werk gefteld zyn, dat derzelver kracht en invloed 'er eerder door verzwakt dan ver- iterkt zyn geworden. Dit onderwerp is van belang en verdient een byzondere. ontle. ding. De verbeelding isgelyk alles in de natuur aan algemeene en vastgeftelde wetten onderworpen, die men alleen door de ondervinding ontdekken kan. Maar het is geen gemakkelyk werk, deeze wetten nauwkeuring te bepaalen. Het onderP werp  226 BESCHOUWING werp is zoo dobberend, zoo verfcheiden in onderfcheidene landen, in de verfchillende gefieldheden der menfchen, en zelfs in den zelfden perfoon in de verfchillende tydperken en Handen des leevens, dat een man van de uitgebreidfle kennis des menfchdoms, maar alleen in flaat is haare wetten tot eenig foort van fystema te brengen; en nog moest deeze menfch ook het tederfle en gevoeliglte hert en verbeelding hebben, want anders was .hy niet inftaat zyn ondernomen werk wel te bevatten. Sommige groote mannen der oudheid hebben zulk een fyctema van wetten afzonderlyk voor de Dramatique en Epiqne poëfy gemaakt, en dat is zedert zeer algemeen aangenomen geworden. Hier door is licht over eenige van de voornaamfle beginfels van de konst van criticeeren gefpreid, en zyn 'er regels vastgefleld, die op de ondervinding van zulke fchoonh^en, welke  DEN M E N S C H. 22? welke men ontdekt had dat het algemeenst be* haagden , gegrondvest waren. Maar zonderde verdiende der oude Critici te bekorten, kan, men aanmerken, dat niets meer drekt om da verbetering van eenige konst of weetenfchap te duiten, dan dat men haare beginfels te fehielyk onder een regelmatig de'zel brenge. Het gros des menfehdoms is onbekwaam om voor zich zeiven over eenig onderwerp te denken ofte oordeelen. Daar zyn eenige weinige lei» dende geeden die de overige volgen moeten» dit maakt dat fystemas zoo algemeen aangeno. men worden: kunnen zy de lieden niet leeren te denken of te gevoelen , zy leeren hen wat zy zeggen moeten, en dit beantwoord aan alles wat de verwaandheid, een drift die het menfchdom het algemeenst beheerfcht, zich voordel» Jen kan. Deeze aanmerkingen kunnen byzonderlyk op P s de  ta8 ÉESCHOUWIN U de (lelzels en regels der ciiticeerkunde toegepast worden. Als men deeze als enkele hulpmiddelen van de werkingen der fmaak aanmerkt, die gefchikt zyn om het fchoone te leeren op merken, door dien zy de gewaarwordingen der natuure verzamelen en fchikken, zoo bevorderen zy de verbetering der fraaije konften. Maar als men ze als vaste en opgerechte ftandaaren befchouwd, van waar 'er geen verder appel is, als zy ons met het gewigt van gezag bekaden, en binnen een vaste en enge band, waar in werken van verbeelding niet kunnen' gehouden worden , ■fluiten willen , zoo* doen zy oneindig meer fchaade als goedj Smaak is van alle de vermoogens des. geeftes, het minst gefchikt voor, en het ongeduldigst onder zulk een nauwe bepaaling.' Men kan fommige algemeene beginfels aan* üippen, maar altyd het paslood en diagonaal voor  VAN DEN MENSCHi a«§ voor zulke dunne en tedere gewaarwordingen; als die der verbeelding zyn, te willen gebruiken, is een ydele pooging. Voeg hier by dat al de criticeerkunde in zekere maate, tydlyk en, plaatslyk zyn moet. Sommige geitellen, en fommige natiën zelfs;: houden meest van de natuur in haar fchoonlie; en regelmaatigfle gedaantens, terwyl andere, haar in het groote, wonderbaare en wilde be^ wonderen. Dus let men in Fiankryk hoofdzaa> kelyk op fraaiheid, regelmaatigheid en fenti-. ment, en deeze vallen voornamelyk onder de. Franfche konst van criticeeren, maar men kar* haare regels in Engeland geenzins toepasfèlyls maaken, daar de natuurlyke genie of fmaak van het volk zeer verfchillend is. Men ziet daar voornamelyk op het groote , verhevene, won> derbaare, en al wat de verbeelding krachtig treft: daar deeze ontbreken.,, zal de uitericp • 5 % 4aJ4>  ftjo BESCHOUWING fraaiheid en netheid koud en laf fchynen: en daar ze gevonden worden zal men het grootèndeels zonder de fraaiheid en netheid kunnen iifdoen. Zoo dra dat geen dat een zr-er verbeterd© fmaak genoemd wordt algemeen de overhand krygt, verflauwen de vermoogens des verftands en der uitvinding trapsgewyze: en de geduurige oplettenheid om het aan floot gewen aan weinigen te voorkomen, maakt het onmoogeïyk om veel vermaak aan iemant te geeven. Verfyning en kiefchheid van fmaak is een Zeer gevaarlyke en bedriegelyke gave. Zy vleit onze hoogmoed, naar dien zy ons een meerderheid over het overige menfchdom geeft \ en 'door fchoonfchynende beloften van genietingen die gemeene zielen niet kennen, beroofd zy ons dikwyls van die vermaaken, die ieder een ftoot. Wy hebben een fterk bewys van de gemakkelykheid om de verbeelding te kunnen bedriegen, in de uitwerkzels die eene tragedie die wel uitgevoerd wordt voortbrengt. De verbeelding wordt hier veel te ras verhit, en de driften nemen 'er te veel deel in, om de rede toe te laaten dat('zy achtgeeve dat wyons over het geveinsd verdriet van lieden die volkomen op hun gemak zyn, ontrusten. Wy laaten ons zeiven van plaats tot plaats vervoeren, en denken dat wy de afgezonderde alleenfpraak hooren, van iemandt die in zyn eige kamer is, terwyl hy op een toneel ftaat daar duizenden hem hooren. De misleiding is iu onze hedendaagfche Novellen  S4o BESCHOUWING vellen nauwkeuriger als in de oude Romans; maar daar zy de natuur en karakters fchilderen willen, gelyk zy natuurlyk zyn, is het klaar dat de vermoogens der verbeelding hunne rol zoo wel niet fpeelen, noch ook de opvolging der gevallen zoo ras en verwonderlyk zyn kunnen. Daar wordt derhalven een genie van den «erften rang vereifcht om hun die geestigheid en verfcheidenheid te geeven die zoo noodzaakelyk is, om de verbeelding in te nemen, en voor te komen, dat zy niet tot drooge, langdraadige en verveelende vertellingen veraarten. Niet tegenflaande de belagchelyke buiten. ipoorigheid der oude Romans in verfchcide. byzonderheden, fchynen zy gefchikt om gunfiiger uitwerking op de menfchelyke zeden te kunnen maaken, dan onze hedendaagfche. Vertoonden de eerfte de menfchen niet zoo als ze zyr, zy vertoonden hen immers zoo als  VAN DEN M E N S C H. 241 als zy zyn moeiten, hunne Helden waren voorbeelden van moed, edelmoedigheid, eerlykheid, rnenfchelykheid, en de verhevenfte deugden. Hunne Heldinnen onderfcheiden zich door zedigheid, kiesheid, en de uitterfte waardigheid haarer zeden. De laatfte vertoonen de menfchen te veel zoo als zy zyn, fchïlderen zulke bedryven van vermaak en ondeugd als nooit het licht behoorden te zien, en fteepen de jeugd dus eeniger wyze op de wegen der Godloosheid, eer zy nog recht in de waereld ingeleid zyn: ftellen de fchoon© fexe op de ongebondenfte en fchandelykfte wyze voorde oogen der waereld bloot, door haar van die zedige ingetoogenheid te berooven, die de grondflag haarer bevalligheid en waarde is, de fluier waar door de natuur haar voorhet al te gemeenzaame oog befchermen wilde, en met eencn het krachtigfte middel tot opwekQ king  w& BESCHOUWING fcing der liefde, zoo wel als de groötfte beveiliging haarer deugd van bedoelde te maaken. In het kort de eene kunnen de verbeelding bedriegen; maar de andere flrekken om de driften te ontlieeken en het herte te bederven. Het vermaak dat wy in de Gefchiedkunde fcheppen, fpruit grootendeels uit de zelfde bron, als dat het welk de Romans ons geeven. Het enkel verhaal van daaden geeft ons geen vermaak, het moeten daaden zyn die het gemoed door derzelver belang, gewigt of verwonderlykheid in beweeging brengen. Maar diergelyke daaden komen zelden in eene gefchiedenisvoor, ook vernedert zy zich niet, om die kleine trekken van byzondere perfoonen te -fchetfen , waar in wy noj;thans meer belang ftellen en die ons meer ter harten gaan dan het iet der natiën. liet is derhalven niet te verwon-  van den MENSCH. 243 wonderen dat het ons zoo bezwaarlyk valt ohZe aandacht onder het leezen van eene gefchiedenis wakker te houden, en dat veele minder ki dit foort van opftellen geflaagd hebben als in eenige andere. Het is niet genoeg om eene gefchiedenis aangenaam en interrefant te maaken , dat zy ftricl onpartydig, of in de uiterfte fraaiheid van taal gefchreeven zy, en overvloeije van de verftandigfte en ongemeende aanmerkingen. Wy nemen nooit met genoegen deel in eene gefchiedenis, ten zy wy eene genegenheid voor zekere algemeene en gewigtige zaak, of fommige uitmuntende karakters die zy ons affchetst, opvatten: het lot van de zulken wekt de aandacht op, en houdt de ziel in een bekommerende en nogthans aangenaame afwach-1 ting. Wy eifchen evenwel niet dat de autheur de waarheid te kort doe, om onze zaak of Held als volmaakt te vertoonen, wy daan hem toe Q 2 alle  &44 BESCHOUWING ïille hunne zwakheden en onvolmaaktheden te vertoonen, mits het met zulk een tedere en irïefche hand gefchiede, dat onze genegenheid "er niet door uitgeroeid worde. Daar is een foort van eenheid en beftendigheid van karakter dat wy zelfs in eene gefchiedenis verwachten , een eerlyk autheur kan deeze verwachting indien hy wil gemakkelyk te leur ftellen, zonder van de waarheid af te gaan, daar zyn fommige trekken in de groötfte en waardigfte menfchen die men zoo affchilderen kan, dat hunne karakters 'er klein en belagchelyk door voorkomen. Dus is het in de macht van een hiftotie-fchryver, de verwondering zoo hy 'er op iet fteeds te keer te gaan \ maar daar de ziel dus geduurig te leur gefteld wordt, en nooit een voorwerp ontmoet dat zy met vermaak befchouwen kan, zoo zal de fchryver, of fchoon men zyn verftand bewondert, en leering  VAN DEN MENSCft ring uit zyn verhaal treknooit een vermaake* Iyke en aangenaame indruk op den geest naarlaaten. Als- dit de heerfchende geesc en aart van een gefchied verhaal is, beroofd het ons niet alleen van een groot deel van vermaak; dat wy daar uit verwachten, maar laat zelfs onaangenaame uitwerkzels op het gemoed na, dewyl het die edele vervoeringen van geest, die de grondflag van alle groote daaden is.k verdoofd, en een doodelyke twyffelary, koelt heid en onverfchilligheid omtrent alle karakter* en beginfels voortbrengt. Men moet nogthans toeftemmen dat deeze manier van fchryvea zeer dienftig zyn kan, om de bekrompe voor* oordeelen van partydigheid en verdeeldheid t» verbeteren; om dat de vernaaien wan iemant die geheel geen party fchynt. te kiezen , meer,* der ingang vinden zullen, dan alles.wat-vs* een partydige mag bygebragt worden*  $\6 BESCHOUWING. Maai' het voornaamfte en gewigtigfte oog^ werk van eene gefchiedenis is, dat ?.y de bevangens der vryheid en deuga bevordere, eï> tiïet enkel der nieuwsgierigheid voldoe. Een Onpartydig gefchied-verhaal zal altoos voegdeeze belangens gunfig zyn, De fraaiheid des. ftyis en opftels kan men hooi '--akelyk daar aan toetfen, zoo het des leezevs aandacht gaande houdt. Maar zoo een gefchied-fchryver geen acht geeft op dit hier van ons ter neergetelde hoofdoogmerk der gefchiedenis, maar haar enkel als eene oefening en tydkorting van de Ziel aanmerkt, zoo kan hy buiten twyffel zyn werk aan een ganfch verfchillend oogmerk doen beantwoorden. De omftandigheden die met at -Ie groote gebeurtenisfen vergezeld gaan zyn zoe ingewikkeld, en de zwakheden en ongelykheden van ieder memchelyk karakter, hoe verheden en beminnelyk anders, -zyn zoo verfchrl% lend s  ÏAN DEN MENSCH «l\f lend, dat een vernuftig fchryver gelegenheid heeft,'om het zoo te vertoonen, als besé flrookt met die zaak die hy verkiest te omhelzen. Onder het fchoonfehynend voor» Wendzel van de waarheid te ontzien, en de gemeene vooroordeelen te boven t& zyn, kan hy de beste zaak verdacht, eik het eerwaardigfte karakter twyffelachtig maa-ken. Dit kan gemakkelyk zonder eenigè regelrechte afvvyking van de waarheid ge* fchieden, enkel door fommige omftandigheden te verzwygen, en een fterke kleur-aan andere te geeven; door zyn voordeel met de beuzelachtige en ongebonde leeftyd te makken , die vermaak vond in de geheiligde en gewigtigfte dingen befpottelyk te maaken, en doos aanduidingen aan te voeren, die ten Iterkftea denkbeelden uitdrukken, welke de autheur, uil; voorgewende vrees voor de wetten 3, of een ge% <$ trsakfe.  *,,e BESCHOUWING maakt kiefch ontzag voor aangenome gevoelens,' onwillig fchynt om volkomen en klaarlyk uitte drukken. Van alle middelen die men in het werk gefield heeft, om die beginfels waar van de deugd, vryheden en gelukzaligheid des menfchdoms afhangen, te ondermynen, is dit het gevaarlykfïe, zoo wel als onedelile en yalfchte. Het is oumoogelyk een bericht tegen te gaan, of een tegenwerping te wederleggen , £ie niet volkomen en duidelyk voorgcfteld is. Daar is een zeeker foort van onpartydigheid Waar mee niemand, die goede beginfels of een goed harte heefc, zich aan het fchryven van een hiftory begeven zal: die onpartydigheid namelyk die iemand volftrekt onyerfchillig maakt wat gevolgen zyn werk ook op de gemoederen zyner leezeren hebben mag. Zulk eene onverfchilligheid is, ten opzichte van het uitwerkzel onzer natpooringen iu de afgetiokkene weeten. fchap.  van den MENSCH. £4y fchappen, en die phylofophyfche oefeningen, welker eenigfte en uiterfte doeleinde waarheid is, zonder dat zy aan ietsdatde genegenheden winnen kan of de belangens des menfchdoms weezendlyk betreffen, verbonden zyn, natuurlyk en eigenlyk. Maar een oprecht hiftoiy fchryver, die een vriend van het menfchdom is, zal deeze koelheid en onverfchilligheid lo« chenen; hy zal openlyk voor zyne gehechtheid aan de zaak der vryheid en deugt uitkomen, en zal de dienstbaarheid zyner gefchiedenis aan derzelver belangens, als haare groorlte verdien* fte en roem befchouwen. Hy zal overtuigd Zyn dat de waarheid, en de onpartydigheid des verhaals, deeze geheiligde belangens niet zullen kunnen befchadigen maar nooit zal hy zoo verre willen komen, dat hy de menfchelyke gevoeligheid uitfchuddende, onverfchillig worde, of Zy zulks doen of niet. Q 5 Een  ■5» BESCHOUWING Een leevendige en boven al een poëtifche verbeelding, kan nergens zoo min bepaaling veelen, als in het gebruik van overbrengingen verfiering. Dit is in het byzonder de gerechtig, heid der verbeelding. Het gezondfte hoofd kan hier noch van dienst zyn noch over oordeelen. Het oog een's dichters, (*) dat als t ware met één opflag van den hemel tot op de aarde, en van de aarde tot den hemel gaat, wordt door tallooze gelykenitfen en analogien getroffen , die het overig gedeelte des menfchdoms niet alleen over het hoofd ziet, maar zelfs niet eens als zy hun voorgehouden worden be» grypen kan. Daar is een zeker verband tas? fchen zekere uiterlyke gedaantens der natuur, en zekere aandoeningen des gemoeds, die men Wel bemerken , maar altoos niet verklaaren kan. Somtyds kan de vereeniging toevallig, maar dïk- (*; SiJAxrsPEAx,  VAN BEN MENSCH. G$t dikwyls fchynt zy ingefchapen te zyn. Hie* van daan de groote zwaarigheid om het waare verhevene te bepaalen. En inderdaad het kanj niet bepaald worden, het is geheel opzicht.! y k , hangende van de hitte en leevendigheid der ver-, beelding af, en is derhalven ondcrfcheiden in onderfcheidene landen. Om de zelfde reden , worden 'er altoos in het algemeen klachten over donkerheid gehoord, daar een groote overvloed en rykdom van verbeelding, dat in fommig foort van poëfy een voornaame fchoonheid is, gevonden wordt, welke donkerheid nog toeneemt door die fchielyke overgangen, die een gemeene leezer verbyfteren, maar gemakkelyfe van een poëtifche kunnen worden naargegaan. Een nauwkeurig onderzoek naar de gefchiktheid der beelden of overbrengingen is vrugteloos i zoo het terftond niet' gevoeld wordt, kan het Zelden mede gedeeld worden: terwyl men het zoekt  ,"t5* BESCHOUWING zoekt te ontleeden, verdwynt de indruk. De zelfde aanmerking kan men op het verftand toepasfen, dat in een fcbielyke en onverwachte verzameling van denkbeelden, die de ziel op eene aangenaame wyze of door haare gelykheid of ongelykheid treffen, geleegen is. Ook i9 het eigenaartige van het vrolyke niet iets dat men beredeneeren kan: het beftaat in een leevendige fchetfing vani zulke zwakheden in een karakter, die niet gewigtig genoeg zyn om medelyden of verontwaardiging voort te brengen , maar enkel vrolykheid en lagchen gaande maaken: men moet of een denkbeeld van hes orgineele hebben, of door de vertooning aangedaan worden, en zoo men het- eigenaartige niet met den eerften opflag ziet, zal men het nooit zien. Om dec-ze reden verliezen de meefle grappige, boertige en hekélfchriften, die de byzondere trekken en zeden der tyden fcbü, de-  van den M E N S C H. 253 tieren, zoo fehielyk hunne lïeekelykheid, want plaatfelyk en voorbygaande zynde, worden zy donker en laf. Elk voorwerp der verbeelding en fmaak kan maar alleen, op een zekere afiland en in een zeker licht, gunftig voorkomen: Zoo men het te dicht aan het oog brengt, verwelkt de fchoonheid die ons eerst bekoorde en wordt dikwyls leelyk. Het is derhalven het werk van het oordeel om dit gezicht punt te bepaalen, en het voorwerp zoo aan de ziel te vertoonen als het haar het meefte vermaak geeven kan, zorg draagende dat zy het in geene andere gedaante ziet. Dit hebben wy in het algemeen zeer wel in ons eigen macht, en is een konst die wy alle in het gemeene leeven in het werk {tellen: wy leeren door de gewoonte de aangenaame kant van iets dat ons vermaak geeft naar het oog te keeren, en de leelyke uit het  254 BESCHOUWING het gezicht te houden. En zoo men dit maat binnen behoorlyke paaien doet, zal het gezondfte oordeel het niet alleen door de vingeren zien * tnaar zelfs goedkeuren. Alles het zy ook wat het zy, dat wy als groot, fchoon of beminneiyk achten of beminnen, heeft zekere omftandigheden die aan het zelve eigen zyn, op welke te letten, ons genot verbitteren zou. Wy worden aangenaam door de grootheid en pracht der natuur in haare ruuwfle gedaante getroffen, en het gezicht der groote en yfelyke bergen behaagt ons; maar waarom zouden wy toegelyk acht op derzelver grysheid, koude, en onvruchtbaarheid geeven ? Moet een minnaar als hy met verrukking de bekoorlykheden der fchoonheiden bevalligheid die zyn hert geboeid houden befchouwd, juist ten zeiven tyde aanmerken, hoe onbeftendig en voorbygaande het Voorwerp zyner genegenheid is, en dat een tyd van  van den MENSCH. 055 Vin weinige jaaren het tot iTof verbryzelen zal? En niet alleen dat wy het onnodig achten om altoos de geheele waarheid te zien, maar wy laaten ons zeiven dikwyls toe om de dingen boven de waarheid te vergrooten. Wy zynbaarblykelyk partydig voor onze vrienden, kinderen en geboorte land. Wy verbergen niet alleen zoo veel als de rechtvaardigheid het toelaat hunne gebreeken, maar vergrooten ook in onze verbeelding alle hunne goede hoedanigheden boven derzelver waarde. Ook veroordeeld het algemeene gevoelen des menfchdoms deeze toe.geevenheid niet, om deeze gewigtige reden, dat zy natuurlyk is, en wy 'er ons niet vaü ontdaan konden, zonder toegelyk alle gevoelens j^an vriendfchap , natuurlyke genegenheid en vaderlands liefde te verliezen. Daar is geen gefioegfaame reden waarom wy dit gedrag datwy |n het gemeene leeven houden, ook niet in onze  256 BESCHOUWING ze nafpooringen in de werken der verbeelding volgen mogen: iemand van een geoefende fmaak kan, terwyl hy zich in de eerfte indrukzelen van vermaak die hy uit de weezendlyke voortreffelykheid fchept, toegeeft , aanftonds •met een opflagvan het oog vatten, of het werk een nadere befchouwing lyden kan: en zoo het dit kan, geniet hy een bykomend vermaak, dat uit deeze verborge fchoonheden die de verbeelding minder treffend roeren fpruit: maar ■wordt hy gewaar dat het werk zulk een nauwkeurig onderzoek niet veelenkan, zoo moet hy •zyn aandacht aanftonds van daar wenden, en met genoegen de vermaaken die hy reeds ontfangen heeft genieten. Een verbeterde fmaak ftaan de nacht-gedachten vanDr. Tuung fterk tegen: hy bemerkt dat de daar voorgeftelde fchets van het menfchelyk leeven valfch en fomber is, dat de poëfydikvvyls in  vam den M E N S C H. 257 in kinderachtige begrypen of platte onrym nederzinkt, en nog dikwylser tot het opgeblaazene van het valfche verhevene opzwelt: dat zy verwerd en donker is; dat de redenecring dikwyls zwak, en het algemeen ontwerp van het werk kwaalyk genomen, en ongelukkig uitgevoerd is. Evenwel kan dit werk met zeer verfchillende gevoelens geleezen worden. Men kan 'er fommige trekken van de verlievenfte poëfy, die eenige taal ooit voortgebragt heeft, in vinden, en zal gewaar worden dat het vol van die aandoenlyke trekken van natuur en drift is, die het herte op de tedcrfta en aandoenelyklte wyze treffen. Behalven dat is de ziel fomwylen zoo gefield dat zy enkel vermaak fchept om het menfchelyk leeven van den donkeren kant te zien. R Som»  a58 BESCHOUWING Sommige droefheden zyn te diep, om or sedeneeren of tydverdryf te kunnen veelen, men zal ze kunnen verzachten maar niet verdry ven ; de fomberheid der nacht-gedachten beantwoord volkomen aan deeze gefteldheid der ziele: zyftreelten voegt de heerfchende drift, cn biedt toe gelyk zulke beweegredenen tot «roost aan, die alleen inftaat zyn om fommige moejelykheden verdraachelyk te maaken. Hier kunnen wy dat geheim en wonderbaar genoegen gadeflaan, dat de natuur aan alle onze meelydende gevoelens gehecht heeft. Wy nemen met een aandoenlyke tederheid des herten deel, in de groötfte vertooningen van druk en rouw, en worden hier door raeerder genoegen gewaar als de luidruchiigfte en loste vreugde ons immer fchenken kan. Dr.  van den M E N S C H, 259 O Dr. Ak:nfide befchïyfc dit zeer aar> doenlyk, • Vraag den getrouwen Jongeling,' - Waarom de koude lykbus van haar die hy voorheen beminde, zoo dikwyls Sn zyn arm is, zoo dikwyls zyne lang* faame fchreeden in de iïilte leid, omde treurige fchatring zyner traanen te betalen ? ach! hy zal u zeggen dat de Schatten van waerelden zyn gemoed nooit zouden kunnen verlokken, om dat geheiligd uur voorby te gaan, wanneer hy zicli het gedruis der zorgen en nyd onttrekkende , zyn doorgriefd hart door een zoete herrinnering en de tederfte opzichv ten der deugd gelïreeld wordt, en zyne traanen in verrukkingen verkeeren. Vervolgens gaat hy voort om met alle de ver« R a vce- (*} Veimaaken der veibcelding,  26© BESCHOUWING •voeringen van een vryen en poëtifchen geest, 200 wel als de zoetheid en harmony der maat, die hart veradelende treurigheid af tefchetzen, Welke 'er in de ziel ontitaat op het zien van de tegenwoordige ongelukkige gefteldheid van zulke landen, die eens de gelukkige zeetels waren, van het verftand, de vryheid, en die groote •deugden die de menfchheid zoo zeer tot fieraad zyn. Men moet 'er in de beoefening der fmaak •Voornamelyk öp uit zyn, om zulke fchoonheden ih de werken der natuur en konst uit te vinden, die anders onze kennis ontfnappen zouden : Tbomfom behaagt, in zyn fraai omftandig gedicht de faïfoenen, om de netheid zyner fchilderyen: maar zyn groötfte verdienfte is daar in geleegen, dat hy een oneindig getal fchoonheden der natuur, in haare verfchillende en achtervolgende gedaantens aan de ziel vertoont ,  VAN DEN MENS C H. *S| toond , die voorheen ongemerkt doorgingen. Dit is het aangenaamst en nuttigst uitwerkzel der criticeerkunde, om namelyk nieuwe bronnen van vermaak die aan het gros des menfchdoms onbekend waren, open te leggen: en fmaak kan maar alleen in zoo verre hy zulke ontdekkingen doet voor een zegen gehouden worden. Men heeft dikwyls aangemerkt dat een goede fmaak en een goed hert gemeenlyks t'famen gaan. Maar die foort van fmaak die. geduurig naar gebreken en mismaaktheden fnuffeld, kan geen goede uitwerking noch op het geftel noch op het herte hebben. De ziel wordt natuurlyk doordrongen met de voorwerpen en nafpoo» ringen die haar het meest bezig houden. Het ongenoegen dikwyls weder komende,. hedeifï het geftel: en zoo de gewoonte van zeer nauwkeurig te. onderfcheiden, in de famenleeving R 3 fiand  «5a BESCHOUWING (tand grypt, word het hert bekrompener, en daar zy de gebreeken en zwakheden die vara alle karakters onaffcheidelyk zyn fteedsten toon fielt, ftremt zy niet alleen alle weldadige en edelmoedige geneigtheden, maar blufcht ook ah"e aangenaame aandoeningen van liefde en verwondering uit. De gewoonte van zich te veel op te houden met het belagchelyke in ftukken van fmaak, heeft insgelyks. zoo zy op het leeven te huis gebragt wordt, een kwaade uitwerking op het karakter, tenzy het door zeer veel beleefdheid *n een goed humeur verzacht wordt, want daar fcet enkel de Hechtte en kwellende gewaarwordingen van het menfchelyk herte, nyd en kwaadwilligheid voedzel geeft, brengt het flechts een ruuw en donker vermaak aan. Maar een gron. dige kennis van de werken der natuur, in haate fchoonfte en beminnelvklte geftattens, be- fchaafd  VAN DEN MENSCH. 26$ fdiaafd en verzacht het geftel, breidde vex> beeldings-krachtuit, en leit in, m de bekoorlyk» fle inzichten des menfchdoms en der voorzie» oigheid. Door de natuur in dit bevallig ge* zicht-punt te zien, wordt het hert uitgebreid% en met de weldadigfte gevoelens vervuld ; ea, dan vertoont zich inderdaad de geheime fympa» thy en het verband dat 'er tusfchen natuurlyke. en zedelyke fchoonheid, tusfchen een goede fmaak en een goed hert plaats heeft, op helluifterrykftea  Pag. 264 VYFDE AFDEEL ING. Vzn den invloed welken da Godsdienst op let geluk des menfchelyken Ice~ vens beeft. gaan nu over om dat beginfel det menfchelyke natuure, waar door zy zich op eene byzondere wyze van alle andere geflachten fchynt te onderfcheiden, het bezef van den Godsdienst namelyk te befchouwen. Het is myn voornemen niet, om hier de klaarblykelykheid van den Godsdienst als op. de waarheid gegrondvest te onderzoeken; ik wil herrj maar alleen in aanmerkinge nemen, als een beginfel dat in de menfchelyke natuur gegrond1 vest  BESCHOUWING van den MENSCH. 265 vest is, en naar gaan welk een invloed hy daadelyk heeft, of op de gelukzaligheid des menfchdoms hebben kan. De gundige gevolgen nu die natuurlyk uit dit beginfel fpruiten vertoonen zich ten klaarden. Daar is iets byzonderlyk verzachtends, en troostryks in een vast geloof dat de ganfche machine der natuur, door een eeuwig en almagtig Wezen van oneindige goedheid onderhouden en bedierd wordt, die door den geheelen loop zyner voorzienigheid het hoogde goed van alle zyne fchepzelen bedoelt te bevorderen: in een geloof dat de middelen om der Goddelyke gunst deelachtig te worden ons bekend zyn, en wy het derhalven in ons eige macht hebben om denzelven te verkiygen: in een geloof dat dit leeven Hechts de ki idsheid van ons beftaan k, dat wy de zichtbare vernieling van onze tegenwoordige gedaante overleeven zul- R 5 len,  166 BESCHOUWING len, en het in ons vermoogen hebben, om ons van onzen ingang in eenen nieuwen ftaat van eeuwigduurende gelukzaligheid te vergewisfen. Zoo wy geloven dat de Godheid juist dat geen van eifcht, dat ons tegenwoordig geluk het krachtdaadigst bevordert toegelyk met de vrede en gelukzaligheid der maatfchappye, moeten wy daar uit befluiten dat deeze denkbeelden hertelyk van alle verftandige en goede menfchen bemind en aangenomen zullen worden , het zy men veronderftelt dat zy uit zekere natuurlyke ingsfchapenheid der menfchelyke natuure, uit de kracht der rede, of eene onmiddelyke openbaringe des Opperwezens voortkomen. Maar fchoon het geloof in een God en toekomenden ftaat van beftaan, in het algemeen in alle eeuwen en geflachten de overhand gehad heeft, is dit geloof nogthans zodanig verwerd  VAN DEN MENSCH. £6> werd en doorvlochten geworden met eene vericheidenheid van bygeloovigheden , dat het daar door dikwyls nutteloos, ja fomwylen fchaadelyk geworden is voor de algemeene belangens des menfchdoms. Men heeft het Opperwezen fomwylen in zulk een licht voorgefteld, dat het eerder een voorwerp van affchrik dan van liefde werd, daar men het deed voorkomen als beide tydelyke en eeuwige wraak oefenende, over het groötfte gedeelde der menfchen, wegens misdaaden die zy nimmer begingen, en het niet geloof Haan aan leerftukken daar zy nimmer van hoorden, t Men heeft den menfchen geleerd dat zy Gode eenen aangenamen dienst deeden, door zich aan alle plichten der famenleeving verfchuldigd te onttrekken, door zich alle vermaaken des leevens te ontzeggen, en zelf door gewillig te verduuren, en zitsh zeiven de wreedlle folteringen die de natuur  ü63 B E S C H O U W I N G natuur verdraagen kan, aan te doen: dat het hun plicht was hunne mede-fchepzelen op de wreedfte wyze te vervolgen ten einde hen tot gelyke gevoelens in Godgeleerde pointen te brengen; een plan dat even wreed als onuitvoerlyk is. Men heeft eindelyk den Godsdienst dikwyls gebruikt als een werktuig om de menfchen van hunne dierbaarfte voorrechten te berooven, en hen aan de willekeurigfte overheer. fching te onderwerpen. Deeze verderfelyke gevolgen hebben aan fommige verftandige lieden gelegenheid gegeeven om te vraagen, welk van beiden of Godlochenary of bygeloovigheid het verderfelykfte voor het geluk der maatfchappye was: terwyl andere 'er zulk een indruk van hadden, dat zy in het geheel niet meer fcheenen te twyf. felen, of het was veiliger, den menfchen van alk hoe genaamde Godsdienftige gevoelens en be-  van iben M E N S C H. 269 beteugelingen te ontblooten dan gevaar te loepen van de misbruiken die hun daar van altoos onaffcheidelyk dachten. Dit fchynt de gunftigfte reden die men van het gedrag der Godlochenaren geeven kan. Maar hoefchoonfchynend dit voorwendfel eenige eeuwen geleeden ook geweest zy, daar kan nu geen den minften grond voor het zelve gevonden worden. De ondervinding heeft nu getoond , dat de Godsdienst beitaan kan in eene openbaare in* richtinge, bevryd van die verderfelyke en ongerymde bygeloovigheid, die alleen toevallig was, en allérbaarblykelykst tegens zyn eigenaartige en oorfprongelyke natuur {treed. Dè Godsdienst in ieder byzonder perfoon geheel vry van bygeloovigheid te maaken, is misfehien in der daad onmoogelyk, dewyl het onmoogelyk is alle menfchen wys en wel te doen denken over even veel wat onderwerp, ook zelfs ■ ) daar  C70 BESCHOUWING daar het verftand alleen in te pas koomt, ik laat dan ftaan over zulk iets daar de verbeelding en driften zoo veel mee in te zeggen hebben. Maar indien de ftellige voordeelen van den Godsdienst voor het menfchdom baarblykelyk .zyn, behoorde zulks eene genoegfaame reden .voor ieder waardig menfch te zyn om zyn zaak te onderfteunen, en hem teffens vry te houden van die bykomende omftandigheden die hem zoo grootelyk onteerd hebben. Het menfchdom heeft zekerlyk een gevoel van goed en kwaad, dat onaf hangelyk is van een Godsdienflig geloof: maar de "ondervin» .dinge toont, dat de verlokzelen van een tegenwoordig vermaak, en de onftuimigheid de» •driften genoegfaam zyn om de menfchen te beletten, om overeenkomflig met dit zedelyk .gevoel te werk gaan, zoo het niet door den Godsdienst onderfteund wordt, welks invloed op  VAN DEN M E N S C H. £7X op de verbeelding en driften, zoo hy wel be* fïierd word, aller krachtdaadigst is. Wy ftemmen geredelyk toe, dat verfcheL de van de groötfte vyanden van den Godsdienst, in eerlykheid, oprechtheid en goedwilligheid uitgemunt hebben. Maar men behoort in aanmerkinge te nemen, dat veele deugden zoo wel als ondeugden van het geftel afhangen. Een koel en gelykmatig geftel, een doffe verbeelding, en een onaandoenlyk herte, zyn waarborgen voor verfcheide deugden , of liever beveiligingen tegens verfcheide ondeugden. Zy zyn in ftaat maatigheid, kuifchheid, eerlykheid, voorzichtigheid en eer* onfchaadelyk en onfchuldig gedrag hervoort te brengen. Daar integendeel ziedende driften», eene leevendige verbeelding, en eene groote gevoeligheid des herten, de grondOag zyn tot' verkwisting, losbandigheid en eerzucht, fchoon de  272 BESCHOUWING. de zaaden van alle gezellige en heldhaftige deugden daar in opgeflooten liggen. Zulk eene gemoedsgefteltenis brengt eene beteugeling voor haar eigen ondeugden mee, door haare byzondere vatbaarheid voor Godsdienftige indrukken. Menfchen van dien aart fchynen inderdaad dikwyls de groötfte vyanden van den Godsdienst te zyn, maar zulks moet enkel toegefchreeven worden aan hun ongeduld om zyne beteugelingen te verdraagen. Zyne gevaarlykfte vyanden zyn altoos onder de maatige en kuifche Wysgeeren geweest, die zonder driften en aandoeningen, of kwaade begeerlykheden die behoefden beteugeld te worden, onvatbaar waren beide voor zyne verfchikkingen en geneugtens. Volftrekte ongeloovigheid of opzettelyke twyftelary in den Godsdienst, is, wy bekennen het geen bewys van gebrek  van den M E N S C H. 275 gebrek aan verftand, of van eene ondeugende geaartheid, maar geeft zekerlyk een fterk. vermoeden van gebrek aan verbeelding en gevoeligheid des herten, zoo wel als van een bedorven verftand. Sommige wysgeeren , weinig lieden van fmaak en gevoel, zyn ongodisten ge« weest. Ondertusfchen zyn de voorbeelden van Lord Bacon, Mï.Lockt, en den Heer Ifaak Nevi» ton, onder veele andere eerfte naamen in de Wysbegeerte, genoegfaame bewyzen, dat een Goasdienftig geloof volkomen beftaanbaar is met het opgehelderfte en uitgebreidfte verftand. Veele der zulken die zelve de Godsdienftige vooroordeelen zoo als zy ze noemen te boven zyn, matigen zich het recht aan om hen, die Zich niet fchaamen hunnen eerbied voor denGodsdienstte belyden als klein verftandige liedenen zwakke geesten te behandelen. Maar zulks verS raa{jt  *74 BESCHOUWING, raadt of gebrek aan oprechtheid of groote onkunde van de menfchelyke natuur. De grondwaarheden van den Godsdienst zyn in het algemeen altoos erkend geweest van lieden die het meest uitmuntteden in fchranderheid en nauwkeurigheid van oordeel. Ja het is onbillyk iemand bekrompenheid van begrip in andere onderwerpen toe te fchryven, zelfs wegens zyne gehechtheid aan de dwaasheden der bygeloovigheid. De ondervindinge toont, dat •zoo wanneer de verbeelding verhit geworden is, en de hertstochten derk gaande gemaakt zyn, zy alle onderfcheidingen des verftands over liet hoofd zien; maar daarom is het niet te vermoeden dat het oordeel insgelyks verkeerd zyn zal, in onderwerpen daar de verbeelding en driften geen invloed op hebben. Men verwyt den zulken, die een gevoel van ■Godsdienst hebben niet alleen dat zy zwakke geeften  van den MENSCH. £75 geeften zyn, maar dikwyls allen, die van een vierige, aandoenlyke en viiendelyke geaartheid zyn, en herten hebben, die in het byzonder voor liefde en vriendfchap gefchikt zyn. Maar dit verwyt is zonder grond. Sterkte van geest beftaat niet in eene norfche geaartheid, in een hard onbuigfaam herte, en in een tarting van God Almachtig zelfs. Zy vertoont zich in ee» nen werkfaame vaardige geestgefteltenis , in eene geestgefteltenisfe die iemant inftaat fielt om zyne roepinge behoorlyk waar te nemen» en de ongelukken deezes leevens met een een. parigen moed en waardigheid te verduuren* Dit is een fterkte van geest die noch Godloche» rary noch een volkome Twyffelary ooit inüaat is in te boezemen. Integendeel ftrekken deeze om alle vermoogens der verbeelding te verdoe* ven, den geest zoo wel als het vernuft te on» derdukken, het geftel ftuurs en het herte be" S 2. krom'  BESCHOUWING 'krompen te maaken. De fchriften der oude 'Stoici ademen den verhevenften Godsdienftigen geest, en eerbied voor de Voorzienigheid, en deeze fecte munte uit in het voortbrengen van de werkfaamfte, onvertzaagfte en vroomfte mannen die ooit der menfchelyke natuur totileraad Waren. Is liet te verwachten dat Godlochenary of algemeene Twyffelary, eenige aanleiding geeven zullen om zulke karakters te maaken ? ftrekken zy om die grootmoedigheid en edelmoedigheid van -eiel, zulk eene overwinning over eigenbatige en ziranelyke genoegens, zulk eene verachting der geyaaren en des doods in te boezemen, wanneer het belang der deugd, der vryheid of des vaderlands het vereifchen, als waar door de karakters der Patriotten en Helden uitfchitteren? of is hun invloed gunftiger op de nederiger en zachtere deugden des byzonderenen huize.  f AN DEN MENSCE »72 huizelyken leevens ? verzachten zy het herte eo maaken zy het teergevoeliger voor de duizend naaraelooze plichten en zoetigheden van Man, Vader of Vriend ? veroorzaaken zy die beften* dige gelatenheid en vrolykheid des geftels, die gulhertigheid, waar door iemant zich zoo bemind in de famenleevinge maakt? of breiden zy het herte uit door die edelmoedige gevoelens en liefde voor het menfchdom, waar door iemant zich geëerbiedigd en gezeegend maakt , als de befchermer der verdrukte verdienfte, de vriend der weduwe en weeze, de toevlucht en fteun der arr'men en ongelukkige^ Het blykt uit de wanachting die ieder voor hetongeloof in de fchoonefexe heeft, dat het ganfche menfchdom 'er. in overeenkoom*, dat 'er een eng verband is tusfchen eene Godsdjenftige gefteldheid en een gevoelig hert. Wy S 3 me*  Ij* BESCHOUWING merken het ongeloof in de fchoone fexe nieï fclleen aan, als iets waar door de voornaamfte beveiliging voor haar deugd om ver geftooten wordt, maar ook als htt fterkfte bewys van 'gebrek aan die zachtheid en teergevoeligheid des herten, waar door zy ons in het bizonder lief zyn , en veel meer op ons vermoogen, dan door eenige andere hoedanigheid. Daar worden inderdaad menfchen gevonden, 'die zich zei ven overreden kunnen, dat'er geen Opperst Verftand is dat de loop der natuur be^ ftierd: die hen aan wien zy door de fterkfte banden der natuur en vriendfchap verbonden waren, trapsgewyze kunnen zien verdwynen; die zich overtuigd houden dat deeze fcheidinge volilrekt en eeuwig is, en verwachten dat zy zelve ook eerlang hunne vrienden in deeze vernietiging volgen moeten; en dan fchynen deeze  van den M E N S C H. 'ö7£ ze menfchen nog vrolyk en wel te vreeden te zyn. Maar zulke denkbeelden vervullen een gevoelig herte, en boven al een herte dat dooi? Voorafgegaane tederlreden der liefde of vriendfchap verzacht is, met onuitfprekelyke akeligheid , en verfpreiden een damp over alle genietingen des leevens, daar zy alle die uitzichten affnyden, waar door de ziel onder fommige.verdrukkingen, als alle andere hulp zwak en onvermoogend is, alleen kan opgebeurd wqr* .den. „ ■ j| i q .? ctófi Twyffelary of onbepaaldheid van oordeel omtrent de waarheid van de hoofd-artykels des Godsdiensts, gaat met de zelfde wanhopige uitwerkzels vergezeld. In iets waar in onze hartstochten fterk bemoeyd zyn, is een ftaat van onzekerheid onverdraachelyker en prangender voor de ziel, dan de droevige verzeekeringvan. .het gevreesde kwaad zelfs. § 4. f egle  $ScT BESCHOUWING Veele zyn 'er die de jaaren der jeugd en (bhoonbeid voorby zyn, en zich der vermaaken deezes lagchenden faifoens onttrokken hebben % welke de valeie des ouderdoms, met een wankelende gezondheid, verminderd fortuin, beroofd van hunne vrienden en kinderen en tnoogelyk nog liever en tederer banden, intreeden. Wat toevlucht is 'er voor hen in deeze waereld ? die vertoont zich als een donkere en drooge woelïyn, waar in geen een enkele flraal van trooost doorbreekt. Ieder begochelend uitzicht der eerzucht is nu ten einde: eene lange ondervinding van de waereld", eene ondervinding die zeer veel vei fchilt van dat geen dat de blyde en onbekrompe ziel des jöngelings 'er zich gulhertigvan voortitelde, heeft het herte ten eenemaale voor nieuwe vriendfchappen. ontoegankelyk gemaakt. De voorname beweegredenen tot werkzaamheid zyn wech genomen T  van den MENSCH. a8i men, zoo die geene waar voor wy werkten ons ontrukt zyn, die geene die alle onze poogin* gen bezielden en veraangenaamden. Waar kan de ziel dan anders een toevlucht vinden, als in den fchoot van den Godsdienst? daar krygtzy inzien van zulke uitzichten der Voorzienighett en van het toekomende, als alleen inftaat zyn het herte op te wekken en te vrede te {lellen. Ik fpreek hier van menfchen die de gevoelens van menfchelykheid behouden hebben, en diq door de rampen verzacht, en misfchien teergevoeliger geworden zyn, niet van zulken die die domme ongevoeligheid aangenomen hebben, welke fommige met den naam van Wysbegeerte gelieven te vereeren. Men mogt derhalve van zulke Wysgeeren, die zelve den byftandvan den Godsdienst niet van noden hebben, om hunne deugd te onderfchraagen, of ooit deszelfs vertroosüngen beS 5 hoef-  BESCHOUWING hoefden, evenwel nog verwachten, dat zy de bermhertigheid hebben zouden, om de ganfcb verfchillende omftandigheden van het overige menfchdom in aanmerkinge te nemen; en gee* rie poogingen zouden aanwenden om het te betooven van dat geen dat door de gewoonte ten minften, zoo zy niet willen toeftemmen dat het door de natuur is, voor deszelfs zedelykheid en geluk noodzaakelyk geworden is- De menfchlykheid zou men zeggen moest hen te rug houden van inbreuk te maaken op den laatften toevlucht des ongelukkigen, en om hem die niet langer het voorwerp hunner haat of partydiglieid zyn kan, zyn eenigfte overgefchoote troost te ontrukke n. De pooging om den Godsdienst belagchelyk te maaken mag fommigen aangenaam zyn, om dat zy daar door alle beteugeling hunnër vermaaken kwyt raaken, terwyl andef re 'er zeer' ongelukkig door worden , beginnende  van dén MENSCH. 283 de zy daar door te twyftelen aan waarheden daar zy zeer veel belang in Helden; maar tveezend'.yk goed of geluk kan 'er voor geen een' enkele perfoon uit geraapt worden; Het openlyk llaande houden en belyden van de zaak des ongeloofs, kan in fommigen toegcfohreeven worden, aan de verwaandheid om wyzer dan het gros der menfchen te fchynen: aan verwaandheid die halfflachtige drift die niet alleen voedzel zo:kt in de nabootfing van alle fchoonheden en deugden die der menfehheid verfieren, maar ook in alle ondeugden en verkeerdheden des verftands die haar fchande aari. doen. Ook kan de yver om prozelyten des ongeloofs te maaken, dikwyls voort fpmiten uit esn dergelyke ydele zucht om een gezag en meerderheid over de herten der menfchen te bekomen, dat een zeer ftreelende foort van oppermacht is. Maar daar fchynt eene andere oor-  *84 BESCHOUWING oorzaak te zyn, die heimelyk werkt op het gedrag van Ibmmigen die allen Godsdienst verwer" ten, uit welker karakters in het algemeen men geene verdenking van diergelyke verwaandheid» of dinging naar zulk eene oppermacht opvatten kan. Dit zullen wy trachten op te héldeten. Het enkel verfchillen in eenig ftuk van belang van allen die ons omringen, veroorzaakt eene onaangename gewaarwordinge. Hoe veel te treffender moet het dan wel zyn in het geval dat wy voor ons hebben, daar het gevoel, dat bet ongeloof of detwyffelary in den Godsdienst verzelt, zoo troosteloos is, indien iemant flechts de minfte trap van gevoeligheid heeft. Eene ongelukkige ziel is veel meer op mee- . gevoeligheid gefteld, dan eene vrolyke en wel te vredene. Iu het eene geval zoeken wy troost, . die wy in het ander niet van noden hebben. Dus  van ben MENSCH. 285 Dus bevindt zich iemant zondef Godsdienst als bet ware alleen in het midden der maatfchappye: en fchoon hy voorzichtigheids halve by fommige gelegenheden zyne gevoelens verkiest te verbergen, en zich naar fommige Godsdienst plechtigheden fchikke: zal dit nogthans een eerlyk en oprecht gemoed altoos zeer hard valfcn, noch de onaangename gewaarwording wechnemen , die een gezellige geest ondervindt, als hy zich alleen bevindt zonder een vriend om zyne ongemakken te verzachten of in dezelve te deelen. Hier uit fchynt grootendeels die bekommering te fpruiten, om profely ten te maaken die vrydenkers doorgaans blyken laaten, eène bekommering die veel verder gaat, dan de zulke vertoonen, welker geeften in het genot van gelukkiger uitzichten gerust zyn. De verfchooning die deeze Heeren voor hun gedrag by brengen, is datzy de .zaak der waar- Md  sS6 BESCHOUWING heid voordaan. Maar dat voldoet niet. Niemand hunner gaat volgens dit beginfel in deszelfs volde uitgedrektheid en betekenis in het gemeene leeven te werk. Noch konde iemand • zoo doende in de waereld leeven. In het trachten naar geluk, (f) het eenigfte doeleinde omes lefiaans, is het ontdekken der waarheid'er verte af van het gewigtigfte voorwerp te zyn. De ziel fchept wel is waar zeer veel vermaak in het nafpooren en ontdekken der waarheid in de afgetrokke weetenfchappen, in de werken der natuur en konst, maar in alle onderwerpen daar de verbeelding en hartstochten veel in te zeggen hebben, komt zy ons flechts zoo verre te pas als ze daar meede beftaanbaar- is. Het is een van de eerfte beginfels der maatfchappye, betamelykheid en goede zeden, dat niemand recht - (t) fOPfc  van den M E N S C H. «287 techt heeft om alles te zeggen wat hem dunkt waarheid te zyn, indien het beledigend of befchadigend voor zyn naasten zy. En indien dit zoo niet was , zou het ganfche menfchdom in een ftaat van vyandelykheid leeven. Veronderftel eens dat iemant een eenig kind verliest, dat de eenigfte fteun en vreugde van zyn leeven was. Naar dat de natuur eerst zyn loop gehad heeft; herrinnert zulk een zich de oneindige goedheid en onnafpoorlyke wysheid des beftierders van alle lotgevallen, en is overtuigd dat hy naar verloop van maar weinige Jaaren, wederom zonder immer te zullen gefcheiden, worden, met zyn kind zal vereenigd worden: In deéze gevoelens berust hy met eene aandoenlyke en nogthans aangename onderwerping in den Goddelyken wil. Nu veronderfteld zynde dat dit alles eene begocheling en aangename droom is, zoude evenwel niet het ganfche menfch-.  *88 BESCHOUWING menfchdom uit eénen monde dien Wysgeet 'die hem hier uit zoude trachten op te wekken , een barbaar en ontmenfchte noemen? ——Ondertusfchen vermag de verwaandheid zoo veel meer als de goedaartigheid, dat men dikwyls ziet, dat menfchen die anders van eenen zeer goedwilligen inborst zyn, hun best doen om die hope aftefnyden, die alleen in ftaat is het herte onder alle verdrukkingen en moeylykheden deezes leevenste ftreelen, en ons bekwaam te maaken cm met bedaardheid en waar* diglyk uit het zelve te fcheiden. Men kan den Godsdienst uit drie verfchillende oogpunten befchouwen. Eerftelyk als leerftukken behelzende die opzicht hebben op het wezen en de volmaaktheden van God, zyne zedelyke beftiering van de waereld, een toekomenden ftaat van beftaan, en de byzondere ontdekkingen die Hy door eene onmiddelyke  van bBN M E N S C H. a8j en boven natuurlyke openbaaringen aan het menfchdom doet. Ten tweeden als den regel voor ons leeven en gedrag. En ten derden als de bron van zekere byzondere aandoeningen des gemoeds , die of vreugde of fmerte veroorzaaken, overeenkom (lig den by* zonderen aart of geest van den Godsdienst waai uit zy geboren worden. In het eerfte deezer inzichten, dat de grondflag tot alle Godsdienftig geloof legt, en waar van de twee andere afhangen, koomt de rede voornamelyk te pas. Aan dit onderwerp zyn de .groötfte poogingen van het verftand en den vlyt der menfchen te koste geleid; en wel met den wenfchelykften uitflag in die groote en gewigtige artikelen, waar door de belangens en het geluk des menfchdoms het onmiddelykst fchynen bevordert te worden. Maar zoo ras zyn onze navorfchingen hier niet tot zekere T hoogte  ©90 BESCHOUWING Jioogte gefteegen, of wy worden gewaar dat de Voorzienigheid onzer rede ja zelfs de vermoogens onzer bevattinge paaien gezet heeft Dit is in het byzonder het geval ten opzichte van de oneindigheid en zedelyke huishoudinge der Godheid: hier gaan de voorwerpen het beteik van ons begrip grootelyks te boven; en wy kunnen de ondervinding, waar op alle onze andere redeneeringen ITeunen, niet toepasfen op een onderwerp dat volftrekt ongelyk is aan dies waar mede wy bekend zyn. Veele van de grondartikels des Godsdiensts zyn van dien aart, dat men 'er in zyn gemoed ten volden van overtuigd zyn kan, maar men moet ze op zekeren afftand befchouwen, en zy zyn eerder voorwerpen eener ftille en Godsdienflige eerbiediginge, dan eener boven -natuurkundige ontlediginge. Zoo de ziel ze van naarder by befchouwen wil, wordt zy door der- zel-  van den M E N S C H. 29I ïelver vreemdheid en onmeetlykheid verby* fterd. Als wy onze onderzoeken in eenig gedeelte der natuur, buiten zekere paaien voortzetten, zoo vinden wy ons met verwerringe en donker* heid omgeeven. Maar dit aanmerkelyk ver* fchil is 'er tusfchen deeze en de Godgeleerde naarfpooringen: in het onderzoeken der natuur kunnen wy altoos in kennisfe toenemen, en door eene gepaste te werkftellinge van het verftand en de waarnemingen, nader by de waarheid komen : maar onze naarvorfchingen omtrent Godsdienftige onderwerpen, zyn binnen zeer enge paaien beperkt: en kan geen kracht van rede of oefening de ziel eenen enkelen flap verder brengen door die ondoordringbare ruimte y die de zichtbare waereld van de onzichtbare affcheid. Schoon de artykels van het Godsdienftig geT o- loof,  BESCHOUWING loof, in zoo verre zyin het menfchelyk begrip vallen, en voor hun 'geluk noodzaakelyk en weezendlyk fchynen , weinig en eenvouwig zyn, hebben verftandige mannen 'er nogthans yfelyke ftelzels van boven natuurkundige fynigheden van getracht te maaken, die lang als gedenkzuilen beide van de uitgebreidheid en zwakheid des menfchelyken vernufts in wezen zyn zullen. De verderfelyke gevolgen van zulke ftelzels zyn veelerlei geweest. Door al te veel te willen oprechten, hebben zy den grondflag van degewigtigfte beginfels van den Godsdienst doen wankelen. De meeste menfchen worden onderweezen in het geloof van de byzondere en onderfcheidene gevoelens van" de eene of andere Godsdienftige gezindheid. Men heeft hen geleerd dat die alle even zeer op het Goddelyk gezag of de rede fteunen. En hier door hangt hun ftelzelzoo aaneen, dat'er geen eea  van den M E N S C E S95 een (luk van losgemaakt kan worden, of het geheele wordt 'êr door in gevaar gebragt, en zoo men Hechts eenige vryheid van onderzoek toelaat, kan de ongerymdheid van fommige deezer gevoelens, en den onvasten grond van andere niet bedekt blyven. Hier uit wordt darr natuuriyker wyze eene algemeene mistrouwing van het geheele ftelzel geboren, en die dodelyke lauwheid in den Godsdienst die 'er het ge» volg van is. De gewoonte maar alleen van dikwyls over Godsdienftige onderwerpen te redeneeren ente twisten, vermindert het ontzag waarmee de* ziel ze anders befchouwen zou. Dit- fehynt wel byzonderlyk het geval te zyn, als de menfchen zich in eene nauwkeurige fnuifeling inlaaten naar de oogmerken , en de huishouding des Voorzienigheid , in het beftier der waereM v waas om het Opperwezen het maakte, zoo. a5$ 1 &  §94 BESCHOUWING liet is, in hoe verve deszelfs handelingen vry zyn, en veele andere diergelyke vraagen , die oneindig boven ons bereik zyn. Dit alles ftrekt naiuailyk om dat dfep ontzag waar mee wy altoos naar de Godheid opzien moeiten,.te verminderen , dewyl het nooit in acht genomen kan worden, als men zyne wegen met zulk eene onrechtmatige vryheid uitpluist. Men ziet ook dat ingevolge hier van, het Opperwezen van zulke lieden by welke dergelyke navorfchingen Voornamelyk in zwang gaan, met de onbetaamelyklte en aanitootelykfte gemeenzaamheid genoemd en zelfs aangebeden wordt. De rechte Godvrugtige geest, welks voorname grondflag en kenmerk oprechte en diepe ootmoed is, zal men te vergeefs by zulke lieden zoeken. Een ander kwaad uitwerkzel van deeze be» ichouwende Godgeleerdheid, is dat des volk* aan-  VAN DEN M E N S C tt aandacht daar door van deszelfs beoefenende plichten afgeleid geworden is. Men ziet gemeenlyks, dat zy die het meest uitmunten door eenen onmaatigen yver in gevoelens van den Godsdienst, zeer veel gemaatigheid en ott» verfchilligheid voor zyne geboden blyken laaten : en zy oefenen hunne groötfte geftrengheid ten deezen opzichte gewoonlyks tegen die ondeugden , waar aan het herte het minfte deel heeft, en voor welker verzoekingen zy wegens hunne eigene gefteldheden bevrycl zyn. Maar de ergfte uitwerkzels der befchouwen» de en betwist-wordende Godgeleerdheid, zyn die welke zy op het geftel en de hartstochten heeft. Als de ziel geduurig op eenen on> zekeren en harden wech verwerd blyft, daac zy geen beftendig licht ter wechwyzinge. noch grond vindt om op te rusten, verliest het gés-  l9<5 BESCHOUWING {lel zyne natuurlyke vroiy'Aheid, en verkrygS eene bitterheid en geftrengheid, die gedeeltelyk uit het hertzeer der teleurftelling, en gedeeltelyk ook daar uit ontitaat, dat de gezellige en goede genegenheden by gebrek aan oe» feninge verdooven. Als dit kwaad door tegenkanting en twist getergd wordt, zyn deszelfs gevolgen aller fchaadelykst voor de vrede der maatfehappye: voornamelyk zoo iemant denkt dat het {taande houden van zekere gevoelens hem een recht geeft bp de Goddelyke gunst, en dat alle die van hem verfchillen tot een eeu^ wige verdoemenis gefchikt zyn. Deeze waan yerbr-eekt op eenmaal alle banden der famenleeving. Men denkt dat verdraagfaam te zyn omtrent menfchen van dwaalende gevoelens, zoo veel is als niet alleen toe te laaten dat zy zich zeiven verdoemen, maar ook allen die onder hun bereik of invloed komen. Dit veroorzaakt die  VAN DEN M E N S C H. 20** diewreeden en onverzoenbaren geest, die den Godsdienst zoo dikwyls haatelyk gemaakt, en de menfchheid onteerd heefc. Met'dat al zyn de Godgeleerde gefchillent evenwel fomwylen nog gunftig voor het menfchdom geweest. Die geest van vry onderzoek, die de eerfte Hervormers tot het affchudden der kerkelyke heerfchappye aanzette, bragt natuurlyk rechtmaatige denkbeelden van burgerlyke vryheid voort,, voornamelyk toen hy door de vervolging getergd wierd. Toen zulke denkbeelden zich met die ftoute geest-drift, die ftrengheid van zeden en gedrag, waardoor verfcheide der gereformeerde fecten uitblonken, vereenigden, bragten zy die gerefolveerde en onbuigfaame menfchen voort, die alleen in ftaat waren om de zaak der vryheid te ftaaven, in een eeuw waar in de Christen waereld door overdaad en bygeloof ontzenuwd was: en aan T 5 z«V  fiS>3 BESCHOUWING zulke lieden zyn wy die vryheid en gelukkige inrichting die wy thans genieten verfchuldigd. Maar deeze voorrechten eener Godsdienftige geestdryvery zyn flechts toevallig ge, weest. Het is over het algemeen blykbaar, dat de Godsdienst als eene weetenfchap befchouvvd 9 op de wyze waar op hy gewoon Jyks verhandelt wordt, flechts weinig gunftig voor het menfchdom is, (trekkende noch tot uitbreiding van het verftand, noch tot verzachting van het geftel, noch tot verbetering des herten. Ondertusfchen zyn de moeitens van verftandige mannen, terverklaringe van donkere en zwaare plaatzen der Heilige Schriften aangewend, van veel nut en voordeel geweest. En fchoon het den menfchen eigen is hunne befchouwingen over een onderwerp, dat zoo nauw met hun tegenwoordig en eeuwig geluk verknocht is» ver-  van oen MENS CH. 299 verder uit te (trekken, als de rede vermag, of hun duklelyk en uitdrukkelyk geopenbaard ist; kan zulks echter.zonder kwaade gevolgen ge» fchieden, indien ze flechts met die zedigheid en éerbied , welken het onderwerp vordert voorgedraagen worden. Zy worden maar alleen fchaadelyk als 'er ftelzels van gemaakt worden , waar voor men de zelfde achting en onderwerping vordert, als voor de Heilige Schrift zelfs. Nu zullen wy overgaan om den Godsdienst als den regel van ons leeven en gedrag te befchouwen. In dit opzicht nu is zyn invloed zeer uitgeftrekt en gunftryk, al is hy ookdoot de woestfte bygeloovigheid mismaakt, dewyl hy in ftaat is om die driften, waar op de rede en wysbegeerte geen vermoogen altoos hebben , te beteugelen en te vermeefteren. Maar het is zeer te beklagen dat men het voordeel van  Söo BESCHOUWING van den Godsdienst ten deezen opzichte niet «iet die zorgvuldigheid, die het belang derzaake vereifchte, befchouwd heeft. Het befchouwend gedeelte fchynt in het algemeen al de aandacht van lieden van verftand tot zich getrokken te hebben. En dit is het lot van alle prafticale en nuttige konften des leevens geweest , want de Godsdienst in zoo verre dezelve een regel voor ons leeven is, moet volkomen voor een practkale konst gehouden worden. De oorzaaken van dit verzuim, fchy- nen de volgende te zyn. Mannen van een philofophifchen geest hebben een afkeer van alle werkfaamheid, zoo de dadelyke vermoogens hunner eigene zielen 'er niet onmiddelyk toe te ftade komen. Maar om een werkdadige konst te verkrygen, is een wysgeer genö 1 aakt veel van zyn tyd door te brengen in bezigheden waar in zyn geest ei; verftand zich.  VAN DEN M E N S C H. 3öf zich niet oefenen kunnen. Het lot der Geneeskunde en van denGodsdienst isvry gelyk geweest. Het voorwerp der eene is de ongefteldheden des lighaams, en dat des anderen die der ziele te geneezen. De vordering en trap van volmaaktheid van beide deeze konften moet men uit geen ander kentekenen afnemen, dan uit haar gelukkig flaagenin het geneezen der ongefteldheden, waartoe elk haarer in het werk gefteld wordt. Inde Geneeskunde, zyn de daaden daar de konst van afhangt, zoo talloos en ingewikkeld, of uit fchurkery, ligtgeloovigheid, of eene verhitte verbeeldings-kracht zoo verkeerd voorgefteld, *dat men bynaar nooit eenen recht wysgeerigen geest gevonden heeft, die het werkdadig gedeelte derzelve op zich genomen heeft. Daar zyn inderdaad verfcheide hinderpaalen van verfcheidenerley aart, die famen loopen om de verbetering van de prak- tyk  *§oa BESCHOUWING tyk der medicynen zeer bezwaarlyk te maaken, ten minften zoo lang derzelver beroep zoo eng zal bepaald blyven. Meest alle Genee&eeren die lieden van vernuft geweest zyn % hebben zich zeiven bezig gehouden in het maaken van befchouwingen, waar door hunne vindingen geoefend wierden,en hunne achting tevens toenam. In plaats van zich de moeyte te geeven van zelfs waarnemingen te maaken 9 zochten zy uit de groote menigte die 'er reeds gedaan waren", zulke als best met hun voorneemen ftrookten, dezelve opfierende naar dat hun ftelzel het vereifchte. In gevolge • hier van is de hiftorie der geneeskunde, niet zoo zeer de hiftorie van een toenemende konst, als wel van gevoelens, die misfchien voor twintig of dertig jaar in zwang waren, en vervolgen» in verachting en vergetelheid geraakten- Het geval is ten naaften by het zelfde in de werfe  van den M E fï S C H. 303 Werkdaadige Godgeleerdheid. Maar het gaat hier met veel grooter zwaarigheden vergezeld, als in het pra&icale der medicynen. In het laatfte wordt 'er niets vereifcht, dan eene nauw-; keurige en behendige oplettenheid, en een goed verftand, om dusdanige waarnemingen wel toe te pasfen. Maar om de ziektens der ziele te kunnen geneezen, wordt'er die innerlyke kennisfe van het menfchelyke hert vereifcht, die men uit den omgang met de menfchen alleen leeren kan, en nooit uit de boeken haaien zal: door omgang alleen zal men de verfchillende vermommingen, waar onder de ondeugd zien aan de verbeelding voordoet, en de konftige famenvoegingen van denkbeelden die zy daar te wege brengt, zoo wel als de menigte namelooze omftandigheden, die het herte vertederen en voor de verleidinge toegankelyk maaken, leeren opmerken. Boven dien moet men ook  34 BESCHOUWING, ook nog ervaaren zyn in de konften van in» fdringing en overreding, in de konst om de val„fche of onnatuurlyke famenvoegingen der denkbeelden te verbreeken, of tegenftrydige aan te voeren, en de eene hartstocht tegen de andere in het werk te (lellen; en na dat men al deeze kennis verkreegen heeft, hangt de gelukkige te werkftelling derzelve, grootendeels van zulke vermoogens af, die het uitgebreidfte verftand niet inftaat is te verfchaffen. De ondeugd hangt zoo veel niet van de dwaalinge des verftands af, als wel van de verkeerd* heid der verbeeldinge en hartstochten, en zulk: driften die oorfprongelyk uit dezelve voort'fpruiten. Een ondeugend menfch weet doorgaans zeer wel dat zyn gedrag (legt is; hy weet dat de ondeugd beide tegen zyn plicht en belang ftrydt, en daarom is alle bewerkte redeneering om zyn verftand omtrent deeze waarheden  van den M E N S G H. 305 heden te voldoen, nutteloos, dewyl de dwaaEnge niet in het verftand geleegen is. Het kwaad fchuilt in het herte, de verbeelding en driften zyn in deszelfs belangens overgehaald, en deeze moet men zoeken te geneezen. Hier in is het algemeen gebrek van fchriften en predicatien, die de verbetering des menfehdoms ten doel hebben, geleegen. Zeer veele vetftandige en treffende aanmerkingen zyn 'er gemaakt over de ondefcheidene plichten van den Godsdienst, en men heeft ze met de ooTdeelkundigfte bewyzen geftaafd: maar fchoon zulke ftukken van vroome en welgeftelde lieden met vermaak geleezen worden, en zy 'er ook nwttige onderrichtingen voor hun gedrag uit haaien kunnen; zullen dergelyke boeken echter geen duurzaamen indruk op de ondeugenden en godloozen maaken, fchoon zy ook gerede, lyk bekennen mogen dat 'er groote en eeuwige V waas*  5ö5 BESCHOUWING waarheden in vervat zyn. Zoo iets in ftaat is om hen te treffen, is het alken een leevendig •en aandoenlyk voorftel, dat hunne herten met alle derzelver omweegen en vermommingen fchetst en open legt, hun hunne eige karakters in al derzelver ieelykheid en yfelykheid vertoont en ondekt, hunne herten roert, en dat hunne driften door alle beweegredenen van liefde, dankbaarheid en vrees, de vooruitzichten van 'belooningen en ftraffen, en alle andere drangredenen die de Godsdienst of Natuur vefchaft, ©verhaalen kan. Maar om dit krachtdadiglyk te doen, worden 'er ganfch verfchillende vermoogens dan die des verftands vereifcht: het komt meest op eene ieevendige en wel ingerichte verbeelding aan. In openbaare redevoeringen kan het groot oogmerk van te (lichten allerkrachtdadigst besdkt worden, om dat alle vermoogens der ftem en  VAN DEN MENSCH. 30? en gebaaren, alle de konstgreependerwelfpreefcenheid het hunne'er dan mee toebrengen kunnen. Maar fommige deezer konften hangen van de gaaven der natuur af, en kunnen door geenerlei fterkte van Geest of Verftand verkreegen worden. En daar de natuur deeze nodige vereifchtens mildelyk befteed heeft, moeten Jty nog door veel oefening befchaawd worden , voor dat zy gepastelyk in het werk kunnen gefteld worden. Dus kan iemant die in het openbaar fpreekt eene muzycale en krachtige ftem hebben, maar het vordert veel tyds en arbeids, om dezelve in de rechte maat te brengen, en zoo verfcheiden en buigfaam ia toon te maaken, als ze voor eene krachtige redevoering vereifcht wordt. Het is even bezwaarlyk om die gefchiktheid van gebaaren ,dat vermoogen over de uitdrukkelyke trekken des gelaats, en wel voornamelyk der oogen te verkrygen, dat zoo V a nood*  ao8 BESCHOUWING noodzaakelyk is ter beftieringe van de herten en driften der toehoorers. Men denkt gemeenlyks dat een Predikant die zelfs gevoelt wat hy zegt, natuurlyker wyze met zulk eenen toon van ftem en uitdrukkinge fpreeken zal, als best met zyn onderwerp ftrookt, en niet misfen kan zyne hoorers te treffen. Dus zegt men zal iemant die bevreesd, toornig of bedroefd is, zien en fpreeken op eene wyze waar door deeze aandoeningen natuurlyk uitgedrukt worden. Dit is in zekeren zin waar; maar het is niet te veronderftellen, dat ooit een Predikant inüaat zyn zal om by alle gelegenheden met zoo veel ernst in zyne onderwerpen dooi je dringen. Behalven dat, zal ieder voorzichtig menfch ^er een affchrik van hebben om zka ^oo geheel aan eiken indruk over te geeven, als hy doen moest om iets diergelyks te wege #c brengen. De meefte menfchen , hebben, wan-  van den M E N S C H. " 303 wanneer zy fterk door eenige drift of aandoeninge getroffen zyn , iets byzonders in hun voorkomen, dat niets tot de natuurlyke uitdrukking van zulk eene hertstocht doet. Zoo dit niet behoorlyk verbeterd wordt, kan een openbaar fpreeker, die weezendlyk door zyn onderwerp bezield en verhit is, desniettegenftaande een zeer belagchelyke en verachtelyke figuur maaken. Het is het werk van de konst om de natuur in haare bemtnnelykfte en aangenaamfte gedaantens te vertoouen, en niec in die byzonderheden, waar in zy by fommrge gelegenheden voorkomt: en deeze moeye* lykheid om de natuur gefchikt te vertoonen , maakt de welfpreekenheid en gebaaren, beide op den kanzei en het toneel, tot zulke bezwaar*. lyk veikrygbaare gaaven. Maar behalven deeze talenten dié in den Prediker zelfs-berusten, zal eone nauwkeurige kerrV $ nisfè  gio BESCHOUWING nisfe der natuur aanwyzen hoe n(Kx4zaakclyfe het is, acht te geeven op zekere uiteriy ke oah ftandigheden, die krachtig op het gemoed werken , om het ter ontvangirge der indrukken die men bedoelt te maaken, voor te bereiden. Hier toe behoort in het byzonder de gefchikte regeling der Kerk- muzyk, en de plechtigheid en ihrtie des openbaaren Godsdiensts. Het was te verwachten, dat het gevoel van betamelykheid en gefchikt* heid alleen, zonder opzicht op het uitwerkzel dat deeze byzonderheden op de verbeelding hebben , haar van grooter aanbelang zouden doen Voorkomen , als men befpeurt dat zy zyn. Wy erkennen dat 'er een misbruik van gemaakt is, en dat zy aanleiding gegeeven hebben tot de groffte bygeloovigheden, maar deeze algemeene geneigdheid om ze tot uiterftens te brengen, is het fterkfte bewys, dat de verkleefdheid aan dezelve diep in de menfchelyke natuur ge-  vax den M E N S C E 3w geworteld is, en dat het bygevolg het werk van het gezond verftand is, haar te beftieren9 en niet verwaandelyk te trachten om ze te vernietigen. Verfcheidere G jdsdienftige gezind» heden hebben zich in haaren opkomst, zonder eenige van deeze uiterlyke hulpmiddelen flaancfe gehouden; maar naar dat de tyd de hitte de» eerften yvers verkoeld had, beipeuren wy altoos dat de openbaare Godsdienst-oefening met de zichtbaarfte koelheid en achteloosheid uitgeoefend wierd, ten zy men ze door welbeftierde plechtigheden onderfchraagde. En men zril met der daad bevinden, dat die gezindheden, die in derzelver opkomst, met zulk eene Gods*dienftige geestdrift bezield waren, die alle plechtigheden verachte, en de aart van wel1» ker inftellinge geenerley toeliet, of van korten duur geweest, of in ongeloof geëindigd: zyn- V 4 13e  3ts BESCHOUWING De veelvuldige zwaarïgheden die 'er gelegen zyn in de practicale konst orn den Godsdienst van invloed op de zeden en het leeven des fnenfchdoms te maaken, door hem het bewind over de verbeelding en driften te laaten nemen, zyn oorzaak dat dezelve te dikwyls verachteloosd geworden is, zelfs van de voortreffelykfte en verflandigfte Geeflelyken. Deeze veikoozen veel eer zich te btpaalen tot eene taak waar in zy verzekerd waren door de kracht van hun eigen verftand te zullen uitmunten, dan eetaen wech in teflaan daar zynoch niet wisten of zy in flaagen zouden, en waar in zy konden overtroffen worden van mannen anders verre beneden hen. Lieden van eene leevendige ver» beelding, begaafd met de natuurlyke voorrechten van ftem en uitwendigheden, hebben'er Zich dus meest al op toegelegd. Maar daar geenerlei konst het menfchdom ooit zeer voor- dee-  VAN DEN M E N S C H. 3I£ deelig worden kan, zoo lang zy niet onder het beltier van het verftand en gezond oordeel ftaat, is het te dikwyls gebeurd, dat de konst daar wy nu van fpreeken tot de buitenfpoorigfte geestdryvery gebruikt geworden is, fom* wyien tot voldoening der verwaandheid» en fomwylen tot nog onwaardiger oogroer; ken. In de derde plaats befchouwen wy den Godsdienst als zich meefter maakende van de hartstochten en dezelve overhaalende : en dit is het devoote of bevindelyk gedeelte van den zeiven,. Eene devoote geestgefteldheid hangt eenigermaate van het geftel af, dewyl zy voortlpruit! uit eene leevendigheid der verbeelding en gevoeligheid des herten, en wordt gelyk deeze hoedaanigheden meer in warmer gewesten gevonden als in de onze. Hoe zeer zy van de verbeelding afhangt, blykt uit haare fterkeverV 5 Ideefd-  3t4 BESCHOUWING kkefdheid aan de poëfy en muzyk, welkeSh* tejpear het voedzel der liefde noemt, en men} met het zelfde recht het voedzel der devoti» doemen mag. De muzyk dringt door tot in bet toekomend Paradys der devoote van elke fecte en natie. De Godheid met het oog der bezadigde rede befchonwd, kan te recht gezegd Worden een ontoegankelyk licht te bewoonen. De ziel getroffen door de oneindigheid van het wezen derzelve en het gevoel haarer eige geringheid en onwaardigheid, befchouwd haar op dien afftand met zulk eene vrees en eerbied als waar door de liefde veeltyds buiten geflooten wordt. Maar zy wordt, met het oog der verbeelding befchouwd, het voorwerp der vierig- fte, ja zelfs der driftigfte genegenheid. • De Wysgeer befchouwd de Godheid in alle die kentekens van Wysheid en Goedertierenheid, die zy in dc verfchillende werken der natuure ten  ;van den M E N S C H. 3-13 ten toon gefpreid heeft. De devoote bepaalt liever zyn gezicht tot zyn eigene byzondere betrekking met de Godheid, tot de meenigvuldigè blyken haarer goedheid, diehy zelfs ondervonden heeft, en de noch grootere waar op hy fteeds hoopt. Dit veroorzaakt dikwyls een foort van vereeniging, waar in het hart en de driften zeer veel deel nemen. De devoote fmaak heeft gelyk alle andere1 fmaaken, het harde lot gehadt, dat hy van alle die zyne geneugtens en invloed niet kennen, als eene zwakheid is veroordeeld geworden. Daar is te veel en te dikwyls geleegenheid gegeeven om dit onderwerp befpottelyk te maaken. Als eene verhitte en devoote verbeelding niet onder het beltier van een zeer gezond verftand ftaat, kan zy zeer uit fpoorig worden , en is tevens onverduldig om alle haare gekheden aan de waereld mee te deelen. ——— De  Sttf BESCHOUWING De bevindingen van een Godvruchtig herte be* tloorden met veel omzichtigheid en kiesheid vermeld te worden, dewyl zy van eene byzondere ondervinding, en zekere ómfbndigheden der •tiele en des leevens afhangen, die de waereld Boch weeten noch over oordeelen kan. Maar devoote fchriften, zoo zy met oordeel en fmaals opgefteld zyn , zyn niet alleen zeer nuttig, maar ook byzonder opwekkende voor allen die een recht gevoel van Godsdienst hebben. De devoote geest gevoegd by een gezond Verftand cn vriendelyk geftel, geeft die ftandvastigheid aan de deugd, waar aan het haar air toos ontbreekt, zoo zy alleen uit goede natuur, lyke neigingen voortfpmit en onderfteund wordt. Hy verbeterd en verzacht zulke ondeugden des geftels, die hy niet geheel te onder brengen kan, en fchoon hy te dikwyls te kort fchietora de  VAN DEN M E N S C H. gt? de menfchen volmaakt deugdzaam te maaken, bewaart hy hen nogthans voor volflagene lo» handigheid. Ook heeft hy nog daarenboven den gunftigften invloed op alle de hartstochtely» ke deugden; geeft eene zachtheid en gevoeligheid aan het herte, en eene innemenheid en fraaiheid aan de zeden: maar veroorzaakt bo-, ▼en al een algemeene liefde tot de menfchen 9' hoe verfchillende ook van ftaat, volk of Godsdienst. Daar is eene verhevene en tevens te» dere droefgeeftigheid, meest altoos de gewoone vergezelfter van een groot verftand, die te dikwyls tot norschheid en wanfmaak in de waereld overflaat. De Godsvrucht nu is wonder* baar gefchikt om deeze neiging te verzachten, naar dien zy de ziel ongevoelig, onder fchyo van haar toe te geeven tot zulke uitzichten leid, die alle gedruis van onvergenoegdheid ftillen., en eene aangenaamheid over de donkerfte ua* (fit)  %ï8 BESCHOUWING, jren des raenfchelyken leevens fpreien. JVIenlchen die in den top der gezondheid en «voorfpoed zyn, yverig in het bejaagen van vermaaken, voordeel of eer, hebl>en of geer» denkbeeld van dit onderwerp, of merken het aan als eene vervoering van een zwakke ziel. Doch dit is inderdaad een bewys van groote bekrompenheid des verflands \ eene zeer geringe oplettenheid en kennisfe der natuur konde hen leeren, op wat onvaste gronden hunne onafhangelykheid van den Godsdienst fteunt; hoe veel duizend namelooze toevallen die omverre werpen kunnen, en of fchoon zy die voor fommige jaaren al ontfnappen meugen» de tyd nochthans den besten bloei der gezondheid en vrolykheid afrukken, en hen berooven zal van alle die voorwerpen, waar om zy thans alleen het leeven der genietinge waardig achten. ——- Het blykt dus hoe ten uiterften nood-  van den M E N S C H. sr$ fioodzaakelyk het is, dat men zich een duurzaam voorwerp, een weezendlyk fteunzel voo? de ziel bezorge, om haar als alle andere dingen hunnen invloed zullen verloren hebben, met op te beuren. < De groötfte ongele, genheid die met de devotie vergezeld gaat, is zekerlyk, dat zy zich al te zeer meeftermaakt van de hartstochten, en dus fomwylen ftrekt om alle andere werkzaame beginfels der ziele te verdooven. Immers zoo de devoote geest in een droefgeeftig geftel valt, is hy maar al te gefchikt om de ziel geheel te verdrukken, in de laagfte bygeloovigheid neer te ftoiten, en. eene volftrekte fcheiding en ontrekking van de waereld en alle plichten des leevens te veroorzaaken. Hier eindige ik deeze losfe aanmerkingen ove{ de voordeelen die het menfchdom uit de vermoogens, waar door het van de overige dier- lyk#  frao BESCHOUWING ïyke waereld onderfcheiden is, trekt; voordeelen die niet fchynen te beantwoorden aan het geen men redelyker wyze van de gepaste uitoefening deezer vermoogens verwachten mogt * byzonderlyk by de weinigen die de groötfte verftandelyke bekwaamheden bezitten, en volkomen tyd hebben om dezelve te verbeteren. De hoofddwaaling fchynt daar in gelegen te zyn, dat zulke lieden hunne naarfpooringen voornamelyk fchynen te bepaalen of tot dingen die van weinig' belang zyn, of wel tot zulke waar toe zy de ftoffen in hunne eigene zielen hebben. Het gros van het menfchdom is tot doen, en niet tot redeneeren gemaakt, daar het nog vermoogens nog tyd toe heeft. Die zulk een doordringend , klaar en bevatbaar verftand hebben, dat den echten wysgeerigen geest uitmaakt, fchynen, met eene meerderheid en macht over de zielen en zaaken der  van den M E N S C H. 321 der menfchen, zoo zy het zich flechts wilden aanmatigen, geboren te zyn. Men moet van hen niet verwachten, dat zy alle die vermoogens en gaaven bezitten zullen, die 'er tot de verfchillende nuttige en fraaie konften des leevens vereifcht worden, maar zy alleen zyn in ftaat om derzelver gebruik teregelen entefchikken. EINDE, BLAD'   BLADWYZER en INHOUD DER AFDEELINGEN. EERSTE AFDEELING. V* de menfchelyke natuur in het algemeen, en -waarin dezelve met die der andere dieren over eenflemt of verfchilt. Geboorte, Voedzel, Groey en Opvoeding der Kinderen. pag. l __ 02. TWEEDE AFDEELING. Van die vermoogens waar door de menfch zich van de andere dieren ond&jfchdd^ De Rede, het Ver/land en de Gezelligheid. Pag. 92 — 14S; DERDE AFDEELING. Van den fmaak in de fraaije Konften, en byzonderlyk in de Muzyk. Pag. 146 — 22 2 VIERDE AFDEELING. Van- den . fmaak in de Geleerdheid en fraai/bLetteren. pag. 223 — 263' V Y F D E AFDEELING. Van den invloed welken de GddsdiensT op het geluk des, mevfdchken leevens leeft. Pag. 264 tot san. bes eindgl X a DRUK-  DRUE-FE YLEN. iladt.. Reg. Staat 3 * verdorwenheid 18 bekrompen ê t de zelfde 7 6 wederzydfche 17 naukeurig ls> de t < Toch zyn Tvdgenood Stalh en Mededinger 9 4 redeloofe Jo. 1 7O0tt 1+ 1 verfcheinenerley J ï 19 hun '7 duifend nameloofe *7 * natuuren 11 om de op *S i algemeene S<< II des moeder» 39 7 hun 44 1» zelfs *S 10 dagelykze 51 z hunnes IJ hunne 54 7 moeijelyke 5$ 1 gedwonge en onnituurlyke • t I| ongerezc, blom <7 t de eemoudige i« zyne 18 pro dat verbeterde 71 17 des oppasiteri 54. 11 in 95 3 zelvcn 4 zyn loi 14 de ïreezelyke 111 7 hen 120 7 een vcrgezellet 111 19 zwaarheden 12$ « hy 8 af flaaven IJl I oitgeblueht oen 13} 1$ (jen zeiven 149 7 natuurlyk rj2 j eenen Ji52 o zelf* zelve gal 7 ande; jndctt  Ter BOEK-DRUKKERIJE VAN