01 1888 8184 UB AMSTERDAM  KUNST OM HET MENSCHEL IJ K LEVEN TE VERLENGEN..   KUNST OM HET MENSCHELIJK LEVEN TE VERLENGEN: DOOR C. W. HUFELAND, HOOGLERAAR IN DE GENEESKUXÖE TE JËjfA. OIT HET HOOGDUITSCH. EERSTE DEEL. te AMSTERDAM, bij JOHANNES ALLART, MDCCXCVIIII.  Süsfes Leien! Schone freundliche Gemhnheit V des Dafeyns uni Wirkens! — Van air Jolt Vhjcheiden? 4ÖTHE- •rot mimwu tb KyowiftiNQ m  VOORREDEN VAN DEN S C H R IJ V B Oet menfchelijk leven is, m een' hatuöh kundigen zin, eene eigenaaftige dierlijk* fcheikundige werking, een verfchijnfeï5 dat door de zamenwerking van alle de kratlrten der Natuur, en van gêduurig afwMe* lende (loffelijke deelen voortgebragt Wordt-. Deze werking moet, zo wel als 'alle $fe> 'deren, die tot het rijk der Natuur beb/óö*. jen* haare bepaalde wetten-, rgrenfen ea duurzaamheid hebben, voor zo Veïrê 'Éè van de hoeveelheid der verleende krscheê& ,  VI VOORREDEN tuur, bevorderd of geftremd, verhaast of vertraagd worden. De verëischten, volgens welke deze werking verhaast en verkort, of vertraagd, en bij gevolg verlengd kan worden, kan men, door juiste en zekere grondflellingen omtrend haar wezen en haare behoeften vast te Hellen, en door de ondervinding te raadpJeegen , genoegzaam bepaalen; — hier op nu laaten zich zekere regelen bouwen omtrend de behandeling van het leven, in zo verre hetzelve namelijk door eene geregelde levenswijze of diëet en door de Geneeskunde kan verlengd worden, en daar uit ontftaat eene bijzondere en eigene wetenfchap, de Ma. crobiotica of de kunst om het leven te verlengen , die den inhoud van dit werk uitmaakt. Men moet deze kunst niet met de gewoone Geneeskunde of Geneeskundige leef. wijze (dn-etetica) verwisfelen, ze heeft een ander doeleinde, andere middelen, andere grenfen. Het doeleinde der Geneeskunde is gezondheid, maar dat der Macrobiotica lang leven; de middelen der Geneeskunde zijn  van,den SCHRIJVER. Vil zijn alleen naar den tegenwoordigen toeftand en de veranderingen, waar aan dezelve onderworpen is, ingerigt, doch die der Macrobiotica, naar den geheelen omvang van alles wat dezelve bevorderen kan^ in de Geneeskunde voldoet het, als men in ftaat is, de verlorene gezondheid weder te herftellen, doch men is 'er niet over bezorgd, of de wijze, waar op men de gezondheid weder herftelt, het leven over het geheel verlengt of verkort; welk laat» fte bij meer dan ééne geneeswijze plaats heeft; de Geneeskunde moet iedere ziekte als een kwaad aanzien, dat men apet fchielijk genoeg verwijderen kan ; -de Macrobiotica toont aan , dat menig «en® ziekte een middel worden kan ter verleaging van het leven; de Geneeskunde tracht, •door verfterkende en andere middelen* lederen mensen tot den hoogilen trap vm zijne lichaamelijke volkomenheid en kerkte te verheffen; doch de Macralioms leert , dat hier ook zekere bepr^imgm plaats hebben-, die men niet -over,'../ I moet, en dat een te ver gedreven van verfterking het middel km  VIII VOORREDEN om het leven fneller te doen voortgaan, en bij gevolg te verkorten; men moet dus de beoeffenende Geneeskunst in betrekking tot de kunst om het leven te verlengen, flechts als eene hulp-wetenfchap aanmerken, die een gedeelte van de vijanden des levens, de ziekten namelijk, leert kennen, vermijden en verwijderen, maar die zelve aan de hoogere wetten der Macrobiotica moet ondergefchikt zijn. Lang te léven was van alle tijden af de voornaamlie wensch , het hoofddoel van het menschdom; maar hoe verward, hoe tegenftrijdig waren fteeds, en zijn nog te. genwoordig, de denkbeelden, die men aangenomen heeft om het leven te behouden en te verlengen! De ftijve Godgeleerde glimlacht over zulk eene onderneming en vraagt: is niet voor ieder fchepfel deszelfs levensperk afgetekend, en wie is in ftaat een hair breed tot zijne lengte of een minuut tot zijnen levensduur toe te voegen? De beoeffenende Arts (*) roept ons toe: (*) Men verfta hier onder zuUj eenen, die zonder ver-  Van ben SCHRIJVER. IX toe: wat zoekt gij naar bijzondere middelen om het leven te verlengen, maakt van mijne kunst gebruik, bewaart u bij de gezondheid, laat geene ziekte ontdaan, en zo 'er zich deze of gene mogt vertoonen, laat die genezen; deze weg is de eenige om lang te leven. De Goudzoeker vertoont ons zijn levens-elixir, en verzekert, dat zij alleen, die dezen verlichaamelijkten levensgeest trouw inneemen, de hoop kunnen voeden van oud te zullen worden. De Wijsgeer zoekt die voorftel op deze wijze te verklaaren, dat hij namelijk leert den dood te verachten, en het leven, door 'er een dubbeld gebruik van te maken, ook dubbeld te genieten. Het tallooze heir van Kwakzalvers daarentegen , die zich van den grooten hoop hebben meester gemaakt, houdt de menigte in het denkbeeld , dat 'er geen beter middel zij om oud te worden, dan ten rechten tijde ader te laten, koppen te zet- vereischte kennis der befchouwende wetenfehappen, alleen op de ondervinding af, de kunst uitoeffent. AwA. v. d. Fert. '5  X VOORREDEN zetten, buikzuiverende middelen te ne« men, enz. Het kwam mij dus voor , dat het van belang en noodzaakelijk was, de denkbeelden omtrent dit gewigtig onderwerp op te helderen en te verbeteren , en dezelvea tot zekere, vaste en eenvouwige grondftellingen te rug te brengen , waar door deze wetenfchap dien zamenhang, en die fijsthematifcne orde verkrijgen mogt, welke haar tot nog toe ontbrak, Zedert agt jaaren is dit onderwerp mijne geliefkoosde bezigheid in mijne vrije uuren geweest, en ik zou mij zeer verblijden, als het zelve voor anderen flechts half zo veel vergenoegen en nut mogt aanbrengen, als ik 'er uit getrokken heb. — Ja in deze treurige en menfchen-verflindende tijden, vond ik mijnen besten troost en opbeuring in mij onledig te houden met het opfpooren der middelen, die dienen kun" nen om het leven te verlengen. Het was wel vooral mijn hoofddoel, om de  VAN DEN SCHRIJVER. XI de wetenfchap van de kunst om het leven te verlengen op eene fijsthematifche leerwijze te gronden, en de middelen daar toe aan de hand te geven. Maar ongemerkt kwamen hier nog eenige bij-oogmerken bij, die ik dien op te geven, om mijne lezers in ftaat te Hellen, van het geheele werk wel te kunnen beöordeelen. Vooreerst, fcheen mij die leerwijze den besten weg te openen, om aan verfcheidene regelen omtrend het geregeld leven, een grooter belang en meer waarde bij te zet. ten , dewijl ik altijd bevonden heb, dat het veel minder indruk maakt, als men zeide, deze of gene zaak, deze of gene levenswijze is gezond of ongezond (want zulks is betrekkelijk, hangt van de fterkere of zwakkere lichaamsgefteldheid, en andere bijkomende omftandigheden af, cn ziet op de onmiddelbaare gevolgen, die dikwijls wegblijven , waar door de ongeoeffende de geheele zaak begint te verwerpen ,) dan wanneer men den frelregel dus opgaf: dit of dat, deze levenswijze, verlengt of verkort het leven: want dan koïnen de omftandigheden minder in aanmerking 3  XII VOORREDEN king, en men kan de zaak niet naar de om middelbaare gevolgen beöordeelen. » Ten anderen, wierd dit werk allengs een© verzamelplaats , waar in ik verfcheidene mijner meest geliefde denkbeelden nederiag; ook kon ik mij zomwijlen niet wederfaouden meenig eenen uitflap te doen, die het geluk van het geheele menschdom toC voorwerp hadden , en ik verheugde mij deze denkbeelden aan eenen zo fchoonen en alles verbindenden draad, als de levensdraad is, te kunnen aanknoopen. Volgens het oogpunt, dat ik bij de befchouwing van mijn onderwerp nemen moest, was het natuurlijk, dat ik het zelve niet alleen in zo verre het de Genees* ■kunde betreft, maar ook in betrekking tot de Zedekunde behandelde. Wie toch kan omtrend het menfchelijk leven fchrijven, zonder de zedekundige wereld in te tre* den, waar toe het zo bijzonder behoort? Ik heb veel eer bij dezen arbeid meer dan ooit gevoeld, dat 'er ook tusfchen het li. chaamelijk welzijn van den mensch, en zijne meer verhevene zedelijke beftemiaing een <öh>  van öen SCHRIJVER. XIH ©naffcheidelijk verband plaats heeft, en misfcbien mag ik het dit werk tot eenige verdienire rekenen , dat het niet alleen de wezenlijkheid en de waarde der zedelij. ke wetten daar door in zijne oogen ver. hoogt, dat het hem aantoont, boe zeer dezelve ook tot de phijfieke inftandhouding en verlenging van het leven onont. heerlijk zijn, maar dat het ook op onwederfprekelijke bewijsgronden leert, dat al het geen , dat bij den mensch op zijn lichaam betrekking heeft , reeds ingerigt en beftemd is naar zijnen hoogeren zedelij. ken aanleg, dat dit een wezenlijk onder, fcheid tusfehen de menfchelijke natuur, en die dar dieren uitmaakt, en dat de mensch, zo dikwijls hij verwaarloost zich in goede zeden te oeffenen, in eenen onophoudelijken ftaat van tegenftrijdigheid met zijne eigene natuur leeft, gelijk hij ook eerst integendeel door zich op zedelijke volkomenheid toe te leggen, in opzicht tot zijn lichaam, en deszelfs hoedanigheden een volkomen mensch wordt. Mogt ik nu zo gelukkig zijn, van langs dezen weg een dubbeld doelwit te bereiken,  XIV VOORREDEN ken, mogt ik niet alleen iets toegebragt hebben, dat de menfchen gezonder en langer leefden, maar'ook beter en zedelijker wierden! Dit kan ik althans verzekeren, dat men te vergeefsch het ééne buiten het andere zal trachten te vinden, en dat 'er zulk een naauw verband tusfchen de lichaamelijke en zedelijke gezondheid plaats heeft, als tusfchen lichaam en ziel. Zij vloeijen uit eene en de zelvde bronwel voort, vereenigen zich te zamen tot één, en leveren niet, dan dus veréénd , het heerlijkst gewrogt op der veredelde en meest volkomene menfcheiijke natuur. Ik moet hier ook nog aanmerken, dat dit boek niet voor Artfen alleen, maar ook voor het gantfche publiek beftemd was, het geen mij in de noodzaakelijkheid bragt, van in fommige ftukken wijdloopiger en in anderen korter te moeten zijn, dan het voor den Arts nodig zou geweest zijn. — Ik bedoelde voornamelijk voor jonge lieden te fchrijven , dewijl ik overtuigd ben, dat men vooral in het levensvak der jeugd zich kan en behoort toe te leggen, om  van den SCHRIJVER. XV ©ra de gronden van een lang en gezond leven te leggen , en dat het een onvergeeflijk verzuim is, dat men nog fteeds bij de opvoeding der jeugd dit zo belangrijk onderwijs omtrend hun lichaamelijk welzijn uic het oog verliest. Ik heb 'er daarom mijn werk van gemaakt, om vooral dié ftukk n in het licht te Hellen, die voor dat levensperk van het meeste gewigt zijn, en heb mijn gefchiifr. zodanig ingerigt, dit men het veilig aan jonge Heden in handen geven kan; en het zou mij toe een onbefchrijvehjk genoegen verftrekken, als men het zelve der jeugd niet alleen ter kzing aanbeval, maar 'er ook in de "fchoolen gébruik van maakte ter onderrigting aangaande de belangrijkfte onderwerpen van ons lichaamelijk welzijn, welk onderwijs, ik herhaal het, op de laagere fchoo» len behoort gegeven te worden, want de» zelve koomt (zoals ik ongelukkig door eens al té groote ondervinding weet) op de hooget fchoolen meest al te laat. • Dit werk kreeg de form van Voorlezingen, dewijl ik, geduurende drie zomers., wer-  XVI VOORREDEN werkelijk openbaare voorlezingen offitren4 dit onderwerp gehouden heb, en ik meende, dat ik het des te minder dit bekleed, fel ontnemen moest, daar het mij voorkwam , aat het geheel daar door wat meer toepasfelijks, wat meer nadrukkelijks, in één woord, wat meer van de mondelinge; voordragt verkreeg. Men zal het mij, hoop ik, vergeven, dat ik niet alle voorbeelden en daadzaaken met aanhaaüngen geftaafd en bewezen heb; ik vreesde het boek daar door te zeer uit te breiden, en het dus te duur in prijs te doen worden. Ik moet hier echter bij voegen, dat ik bij de voorbeelden van den menfchelijken ouderdom, uit de gefchiedenis ontleend , uoornamelijk gebruik gemaakt heb van Baco Hifioria y.U tae & mortis. Voor 't overige wil ik zeer gaarne toeftaan, dat zommige zaaken anders, zommige meer volledig, zommige beter hadden kunnen behandeld worden. Ik vergenoeg mij met de aangenaame overtuiging»  van den SCHRIJVER. XVII ging, die mij niemand ontnemen zal, dat ten minften dat geen, wat ik gefchreven heb, nut kan — ja zeer zeker zal ftichten. Jena in de maand Julij 1796. Voorberigt-. tot de. Tweede, Uitgaaf. Het publiek heeft dit werk met eene goedheid en deelneming ontfangen, die mijne hoogfte verwachtingen verre overtroffen hebben, en die voor mij des te aangenaamer waren, dewijl ik mij daar door met meer grond meende te mogen vleijen, van mijnen wensch, om nut te (lichten , en de fom van geluk op aarde te vermeerderen, ecnigzins te bereiken. IIc leg daar voor mijnen dank openlijk aan den dag , en lever met des te meer vertrouwen deze tweede uitgaaf van dit werk, omtrent welke ik mij alle moeite gegeven, heb, om door verfchcidene bijvoegfelen en * * eeni-  XVilï VOORREDEN eenige nieuwe artikelen , als „ de huisVen reis-Apotheek, en, over de kleding £ met flanel" het zelve al meer en meer tot de volkomenheid en het waare doeieinde te doen genaken. Jena. den 29 November 1797. VOOR-  VOORREDE^ r A N DEN VERTAALER. Voor de behoudenis van zijn leven te zorgen, en die zo verre uit te rekken, als maar doenlijk is, fchijnt eene algemeene Natuur-wet te zijn, eene zucht allen menfchen, ja zelfs allen dieren ingefchapen, en voor de Maatfchappij van het uiterile belang. De mensch, die jaaren lang de folterendHe fmarten en de grootfle ellende lijdt, koestert nogthans de hoop van nog oud te kunnen worden; zelfs dan, wanneer hem zijn verfland dien wensch als iedel voorHelt, en hij genoegzaam van de onmogelijkheid, om zijn leven verlengd te zien, overtuigd is; wanneer hij geene uitkomst van zijne rampen en wederwaardigheden ziet, en niets dan de dood alleen in Haat fchijnt te zijn hem 'er van te bevrijden, dan ** a zelfs  XX VOORREDEN zelfs grijpt bij alles aan, wat hem maar eenig.'uidiel fchijnt te'kunnen geven, en het veege doods-uur eenige oogenblikken te rug te zetten. Zo Uüd fpreekt de natuur ih den mensch; zo fterk is zijne gefetei* aan bet leven! De Zelfmoorder. miakt ook hier gecne uitzondering: hij, die geweldige handen aan zich zeiven flaat, (s in dat oogenblik ten prooi van dezen, of. genen óngerégëlden hartstocht, die aan kraubannigheid grenst. D„r nu deze natuurdrift zo algemeen en tte'rk is, zó worde ook elk middel, dat. fenén kan om het leven te behouden en tot een' hoogen ouderdom uit te rekken, belangrijk in het oog van ieder mensch , ,n hij'befchouwt het als eenen heiligen Sïtt, alles wat 'in zijn vermogen is, m het perk te Hellen, om dat doeleinde te bereiken. Dan hier toe wordt eene kennis vereischt, die op zekere grondbeginfelen m0ct fleunen; wil men niet, zoo als toch *° '.IW• XLK^r. door verkeerde denk- te. QlKWijlö gwuwuy,, T- , ,  vaïï den VER TA AL ER. XXr beelden omtrent den mensch en zijné waare béftemming op deze aarde, in plaats van het leven lang, gezond en gelukkig te doeri voortduuren, het leveh al meer en meer 'zien verzwakken en verkorten'. Zulk eene gebrekkige kennis, aangaande dit belangrijk onderwérp', zou men', wel is waar-, niet verwagten in een' tijd, waar in het zekerlijk aan geene nuttige. boeken in dit vak ontbreekt (*), en waar in iéder op zijne wijze van. verlichting fpreekt; want 'hoort men niet thans onder 'allé klasfen van Burgeren over de aangelegenHe Onderwerpen het woord Voeren-, op een' tóón-, welke zo.u doen geloven, dat ook 's menfchen verftand op eene wonderdaadige wijze eene Revolutie ondergaan had? Doch, men behoeft flechts het oog te vestigen op de dagelijks voorkomende tegenftrijdigé handelingen der meijfchen, 'op het gering verband dat bij veelén te Lê- (*) Waar toé vooral behóoreh : G CfHEijira, 'Proeven van Leefregelen'; Mackensie", over de Gezondheid en 'haare bewaaring; Kruge'rs, LevensregelIng; Ukzeb* 'de Uns', en Gbllért's. Zedekmi&ge 'Letjm,  XXII VOORREDEN befpeuren is, tusfchen hunne zoogenaamde grondbeginfelen en hunne daaden, om zich van het maar al te groot gebrek aan waare verlichting te overreden. Van daar om flechts iets te zeggen van 't gene betrekking heeft op leven en gezondheid — van daar de vrij algemeene vooroordeelen aangaande de middelen, 't zij ter verkorting, 't zij ter verlenging des levens, en waar van de begrippen aangaande de opvoeding der kinderen fpreekende voorbeelden opleveren. — Van daar de verwaandheid van fommigen, die eene welbeoeffende Geneeskunst verachtende, waanen, hun eigen Arts te kunnen zijn, of de dwaasheid van anderen, die in tegendeel alles van de Geneeskunst verwagten, zelfs de Onflerflijkheid. — Van daar de menigvuldige hinderpaalen, die de eerlijke en kundige Arts in de beoeffening zijner Icuns' zoo dikwijls ontmoet, en die hem dwinren voor de dwaasheden en vooroordeelen te wijken , meesttijds ten nadeele van zijnen lijder. - Van daar het gnevend wantrouwen, de zichtbaare onoplettenheid, waarmede men den naauwgezetten  van den VERTAALER. XXIII Arts fomtijds behandelt, en het onbepaalj vertrouwen en de wijfclie lof, die men aan doorflepene Kwakzalvers van alle kla-fen fchenbt, zo wel aan den'eigenlijk zbógenaamden, als aan hem, die met minder praal en openbaar gezwets, doch met geen meer recht en geen min nadeelig gevolg zich van het vertrouwen der menigte weet meester te maken; het is toch zoo, als ZiMMERMAN-N O zegt: „ de menigte der „ dwaazen maake eene menigte bedrie„ gers." — Van daar dan ook de thans heerfchende Bemoei-al-zucht , van onzen Schrijver in. dit werk bijzonder 'met den naam van Vidgefchdftigkeü (Poïypragmofyw) benoemd, die niet alleen in het Pojjrijke , maar ook in de Geneesoeffening zoo veele dwaazen maakt, die niet alleen voor de ongelukkige lijderen zelve, maar ook voor de gantfche Maatfchappij zeer verdernijk is. — En van daar daii zoo Veele Sarkasten, waar van Gsllert (j) eene (*) v. d. F.rfahrung in der 'Mishejjk. Ê. 2(5. (f) ZedeL.nd. Les/en. 'l8 hun gezin zien fterven, hun vrienden „ gebrek lijden, hun vaderland te gronde „ gaan,  van den VERTAALÉR. XXV 5, gaan. Men brenge in tegendeel bun iè„ ven, hunne gezondheid in gevaar, eh zij zullen geen oogenblik aarzeien, om „ zich door de fchreeuwenfte laagheden „ te ontëeren. Meinëedigheid en verradè„ rij zelfs , indien het anders voldoende „ middelen zijn, om hun het leven te be„ houden, zuüen hun ónfchuldig en gë., oorlofd fchijnen." 1—• Van daar ook het wanbegrip der génen, die waanen, ih een overmaatig genot der vreugden en geneugten van dit leven het waar geluk te vinden, en aan hunne beflemming te voldoen. — Van daar eindelijk — om niet alles op te tellen — de zoo geringe uitwerking van de deugd en haare gelukkige gevolgen op den lichaamlijken weiftand, die overal, waar haare wetten geëerbiedigd en gevolgd worden , over het geheele aanwezen , gezondheid, welvaaren en genoegen verfpreiden. Zulke zijn de beklaaglijke gevolgen van onkunde, of liever, (dewijl men toch in onze dagen voorgeeft, in alles zijne denkbeelden en daaden naar grondregelen in te ** 5 rich-  XXVI VOORREDEN richten, en men de grootfte ongerijmdheden 'en fchadelijke verrigtingen met de fchconfte naamen verüert) van die föort van verlichting, welke den mensch Hechts de ooren vult, en hem tevens in den waan brengt, dat hij de zaak zelve verftaat en 5er met kennis over oordeelen en bellisfen kan. En wie befpedrt niet dagelijks, hoe ?eer' deze jammerlijke verlichting haaren Schadelijken invloed verfpreidt over alle rangen'en ftanden? Iedere klasfe heeft in alle andere gevallen haare eigene vooroordeelen , doch in opzicht tot ons lichaamïijk welzijn en het in acht nemen van al, wat de gezondheid bevorderen kan, heerscht bij den befchaafden en onbefchaafden, bij den geletterden en ongeletterden man over het algemeen bijna een en het zelfde vooroordeel. Men meent 'er op aan te kunnen leven, zonder de huishouding van zijn dierlijk famenftelfel eenigzins te kennen, zonder te vermijden het geen nadeeiig is, en achtzaam te zijn op 't geen de gezondbeid bevorderen kan. Wordt men werkelijk ziek of ongefteld, of krijgt men on«makken* dan openbaart zich bij den zooge-  van den VERTAALER. XXVII genaamden gemeenen en aanzienlijken man dezelfde denk- en handelwijze, flechts wac anders gewijzigd. De gemeene man klaagt zijne ongefteldheid aan zijn buurman, die 'er altijd raad voor weet, hij loopt dan bij voorkeur naar den eerften, den besten onbevoegden kunstoeffenaar, en verergert niet zelden zijne kwaal door flegte of ten ontij de aangewende Geneesmiddelen. De aanzienlijke man heeft misfchien het een of ander geneeskundig handboek gelezen, maar oppervlakk g, en zonder eenige ziektekennis daaruit te kunnen opma. ken, weet hij dus zelden zijne kennis toe te pasfen , waar door veelal het kwaad meer verergert dan verbetert, of hij zich, ielijk de Letterzetter van den Arts (*), door menig eene ongegronde vrees kwelt. Oordeelt men nu eindelijk bij de ziekte van belang eenen Geneesheer te moeten raadplegen, zo komt en de een en de ander hier in weder maar al te dikwijls overéén, dat zij beiden, ieder op zijne wijze, de voorfchriften van den ontbodenen Arts meenen te kunnen bevitten, verbeteren, de Jfö Unzer, de Arts. 6. D. bl. 1S9.  XX VIII VOORREDEN de aanbevolen Geneesmiddelen ter zijde te zetten, of anderzins ten hunnen eigenen nadeele te gebruiken. . Het boek, mijne waarde Landgenóoten'l dat ik de vrijheid neem UL. hier mede aantebieden, is, meen ik, niet alleen ge. fchikt om zulke klippen te doen vermijden , maar ook is het in veele andere opzichten uwer aandacht overwaardig. Het ontvouwt vooreerst de waare kennis omtrent al het geen, wat op uw leven, op de beftemming van hetzelve, op de verpligting, om het zo lang mogelijk te behouden , betrekking heeft. Het leert u vervolgens deze kennis, door de opgave van een aantal leefregelen , op dagelijks voorkomende voorvallen en omftandigheden, en op uwe eigene lichaams'- en zielsgefteldheid toe te pasfen. De weldaadige invloed, dien dit werk voor uw wezenlijk welzijn kan, en zeer zeker , gelijk ik vertrouw , in de grootfte uitgeftrektheid zal hebben, zal het u nimmer doen berouwen hetzelve bij herhaling gelezen te hebben. Het biedt.u de hulpmiddelen aan, om eene gegronde ken-  van den VERTAALER. XXI^ kennis te erlangen in eene der gewichtigfte aangelegenheden van het leven, die. niet a'leen voor U zelve, maar ook voor. uwe Kinderen , voor uwe Medeburgeren van het grootfte nut zijn kan. Het behelst toch alles, wat. u onder alle de. goederen het liefst, het dierbaarst zijn moet, de kennis, om uw eigen en uwer natuurgenooten leven, lang en gezond te. behouden ; zekerlijk in geenc nieuw uitgevondene waarheden , in geene nieuwe, middelen, om dit heilgoed te verkrijgen, maar in oude, doch miskende en zeer verzuimde waarheden, enten deele reeds gegevene, maar koel opgenomene en nooit wel opgevolgde leefregelen ; niet in den vorm der gewoone geneeskundige leefrecreling (diateticd), maar in een verband en famenhang van alle denkbeelden en middelen, die op het algemeen gewenschte doeleinde, eenen. langen levensduur, uitloopen. De Hoogleeraar Hufeland noemt deze wetenfchap Macrobiotica, of de kunst om het menfchelijk leven te verlengen. Daar  XXX VOORREDEN Daar nu de verkorting zoo wel als de verlenging van des menfehen leven meer van zijne moreele, dan van zijne phijfieke gefteldheid afhangt, zoo is het een aannjerklijk voordeel van dit werk, dat alle de denkbeelien en regelen, die het ter verkrijging van eenen hoogen ouderdom en een gelukkig leven geeft, op zedekundige gronden gevestigd zijn. Men zal toch te vergeefsch trachten dezen zegen te erlangen, zonder 'er zich tevens op toe te leggen, om in de zedelijke volkomenheid te vorderen, en zich de deugden, waarop het algemeen en bijzonder weizijn gegrond is, eigen te maken. Onze gehegtheid aan het leven moet dus zedelijk zijn, en overeenkomftig met onze betrekkingen en verpligtingen. Gellert (*) fchetst zulk eenen zedelijken vriend van zijn leven in het karakter van Amijnt. „ Hij h< eft „ liefde voor zijn leven, dewijl hij het „ befchouwt als een gefchenk der Voor„ zienigheid, met oogmerk dat hij het zal „ genieten en ten nutte aanleggen. Hij. „ vlied de onmaatigheid en alle onftuimige ,, drif- £*) Zsdek'Mid. Lesfen. 18de Les.  van den VERTAAL ER. XXXI 3, driften, als vijanden der gezondheid en, „ des levens. Hij houd zich op een nut„ tige wijze bezig, en vermeerdert hier „ door zijn krachten. De gelatenheid , „ die de Artfenij is voor zijnen geest, „ word ook de Artfenij voor zijn ligchaam. „ Hij wenscht niet om den dood, maac „ hij is 'er ook niet angftig voor bevreesd. „ Hij oordeelt zijn leven loffelijk te ge„ bruiken, wanneer hij het naar het be3, vel van zijnen pHgt, dat is, van zijnen „ God, gebruikt; zijn vlijt en ijver om „ goed te doen, beloont hem met een , innerlijke goedkeuring, die hem boven „ alle verlies des levens verheft. Ver„ liest hij hetzelve, in loffelijke, bedoelin„ gen, in edele en belanglooze daaden, „ in zorgen en arbeid voor de zijnen, ,, voor zijne vrienden, voor zijn vader„ land , voor zijn' nazaat; dan heeft hij „ het, in zijn eigenlijke roepinge, geluk„ kiglijk verloren." Was dit onderwerp de geliefkoosde bezigheid in de vrije uuren van den Schrijver, welken hem in de laatfte akelige tijden,  XXXII VOORREDEN den, waar in het menfchenbioed zo over- vloedig geftroomd heeft, den besten troost en opbeuring verfchaften. Ook voor mij verftrekte de lezing en overdenking van dit gcfchrift tot genoegen, troost en opbeuring in mijne vrije uuren , die maar al te dikwijls verftoord wierden, niet alleen door de zorgen of moedbeneemende. gewaarwordingen, welken voor een gevoelig hart met onze kunstoeffening te vaak, gepaard gaan ; maar nog meer door de verderflijke , en voor den waaren vaderlander en menfehenvriend grievende Moeif al-zucht, die gelijk over het geheele land, zo ook hier ter ftede, zoo deerlijk gewoed, heeft; en terwijl ik bij de herhaalde doorlezing van dit werk telkens den leven-, digften dank gevoelde , welken ik hier openlijk aan den Menfehenvriend en Schrijver van deze, voor het wezenlijk welzijn, van den mensch zoo, veel goeds bevattende Lesfen, betuig , voelde ik in mij de. begeerte, om door de vertaaling van dit voortreflijk werk aan mijne Medeburgeren nuttig te zijn, en dien taak, waartoe ik als Geneeskundige mij eenigzins be-  vaü den.VERTAALER. XXXIII bevoegd mogt achten , op mij. te nemen. Erkent de Brit, die anders met zulk eene minachting op de Lettervruchten van een' vreemden grond pleegt neder te zien, de waarde van dit boek van eenen Hoogduitfchen Schrijver, daar 'er eene fchoone uitgaaf in de Engelfche taal van verfcheenen is, terwijl het werk van alle Voorftaanders van wetenfchappen, op het gunftigst beoordeeld is geworden, zo is het ook te verwagten , dat mijne Landgenooten , die toch fteeds getoond hebben , de waare verdienden van buitenlandfche Schrijveren op den rechten prijs te Hellen , het beste gebruik van dit boek zullen maken. Ik durf toch, mijne Mede. burgers, gerustlijk UL. hier van het grootHe nut beloven, en mij vleijen met uwe bevinding , dat ik niet ten onrechte u hetzelve heb. aangeprezen, als een werk, dat waare verlichting omtrent 's menfchen leven en zijne beflemming verfpreidt; dat de waare middelen bevat, om hetzelve gezond en lang te. behouden. Gebruikt dan > *** de>  XXXIV V O O R R EDEN deze raadgevingen van onzen Duitfchea r.Ijnfchenv'riend; leest en herleest het met aandacht 1 Gij zult 'er ook dit voordeel uittrekken, dat Gij den waaren Arts, die den weg der natuur zoekt te volgen en ih de beoeffening zijner kunst naar beproefde regelen te werk gaat, terwijl hij de ondervinding fieeds raadpleegt, zult leeren onderfcheiden van den onkundigen bedrieger en eigenbelangzuchtigen Kwakzalver, die zich onder alle gedaanten voordoet. Gij zult u voor dezen leeren wagten, en deszelfs fchadelijken invloed, uit bezef uwer verpligting omtrent uwen medemensch, op alle billijke wijzen helpen te keer gaan; terwijl Gij genen, die zijn gemak, rust, vermaak, gezondheid, ja, hetgeen den mensch het dierbaarst is, zijn leven voor u opoffert, uw vertrouwen en uwe achting zult leeren fchenken, en hem hier door aanmoedigen, om zijnen moeilijken post, niet met verdriet, tegenzin en hartzeer, maar welgemoed en met liefde en ijver te vervullen , en om zijne kunst allengs meer en meer tot volmaaktheid te brengen. — En 9  vau den VERTAAL ER. XXXV En, wie toch zal hier het meeste bij winnen? Zeer zoude ik mij verheugen iets toe-t gebragt te hebben, om de vooroordeelen en wanbegrippen omtrent deze gewigtige onderwerpen zoo veel mogelijk uit te roeijen, en de maat van gezondheid, of hetgeen het zelfde is, van gelukzaligheid en aardsch genoegen te vermeerderen. En moet 'er zich dan ook in dit opzicht veel, ja zeer veel flechts bij een' weimenenden wensch bepaalen, zo zal mij toch fteeds de overtuiging ftreelen, dat geene gedachte, op waarheid gegrond, immer geheel verloren gaat, maar gelijk een zaadkorrel in het ftille onbemerkt voortkiemt, en toch eindelijk, al zouden 'er ook jaaren toe noodig zijn, zal opgaan en vruchten draagen. Het oogmerk van den Hoogleraar was, Zö als wij in zijne Voorreden zien , om voornamelijk aan de jeugd een gegrond onderricht te geven , aangaande haare phijfieke gefteldheid en beftemming, en *** 2 haar  XXXVI VOORREDEN haar tevens aan te fpooren, om op deze kennis haar aardsch geluk te vestigen, door zich al vroegtijdig toe te leggeh , om een gezonden eh gezegenden ouderdom te verkrijgen, en ten dien einde heeft hij ook voor de Jeugd in eenige noofdftukken, vooral het groot belang der deugden van matigheid en kuischheid , en de fehrikkelijke gevolgen van de vroegtijdige ontwikkeling der voortteehngsIrrachc. en het misbruik derzelve., recht gevoelig op het hart gebonden, begeer f'ende, dat dit werk niet alleen door hun te huis gelezen, maar ook door de Leer, meesters' op de fehoojen gebruikt mogt worden. Hoe noodzaakiijk trouwens dit onderricht in de jongere jaaren is., Ml ieder bejaard Lezer met mij inzien, tn zekerlijk zuilen veelen met mij wenfchen, dat zulk onderwijs ons reeds in de jaaren der ontwikkeling der lichaam- en Zielvermogens had mogen te beurt vallen. Van hoe veele onheilen, verzwakkingen eri ziekten zou. men bevrijd gebleven zijn, mi men nu, maar al te laat ziet, hoe roekeloos men veelal zijne nutuur-krach- ten  Van dén VERTA A LER. XXXVII teri verfpild, hoe veele onherftelbaaré gebreken men zich op den hals gehaald; en dus zijne dagen verkort heeft! ——. Gevoelen wij waare liefde voor onze kinderen ; begeeren ünj hun waar heil eö weteijn; wenfchen wij hen haar Hchaarii en ziel gelukkig te zien? ö laat dan onze eigene ondervinding ons aanzetten , ora hun alle middelen en drangredenen aan de hand te geven , die hen kunnen in Haat ftelien, om hunne ziels- en lichaarrrskrachten recht en verftandelijk te leeren hefteden, en langs dien weg tót het heilgoed van een gezond en lang leven re ge, Jaaken. Het geluk immers van onze kin» deren en dat onzer medemenfchen zal en moet ons eigen geluk vermeerderen , voor. al als wij bezeffen, dat zulk een gélukkig leven, als waar van Hufèland ons deel", genooten Wenscht te maken-, ook tevens den weg baant tot eenen vreedzaamen en gelukkigen dood. Wanneer wij onze kin» deren naar deze leefregelen, die toch op de eeuwige grondbeginfelen dér Zedekunde en des Godsdiensts gebouwd 'zijn,' inm •gedrag en leven leeren mrichcen^ dan zai *•* 4j iïuij  XXXVIII VOORREDEN hun ock de gedachte des doods niet vreeslijk zijn. En wat ons betreft, volkomen overreed van onze beftemming voor twee werelden, en overtuigd, dat dit leven flechts een ftaat van ontwikkeling en voorbereiding voor een meer volkomen leven is, dat 'er geen volftrekte dood in de Natuur kan plaats hebben, maar dat alles eene groote verandering moet ondergaan, die op het geluk en de volmaking der zedelijke wereld moet uitloopen, zullen wij te famen den dood gerust en blijde zien naderen, en van de Almagt en Algoedheid van het hoogfte Wezen, dat ons als een vrijmagtig en weldaadig Heer van zijne Schepfelen tot ons geluk op deze aarde plaatfte, de verdere ontwikkeling onzer lotgevallen en hoogere beftemming rustig afwagten. „ Hij toch, „ die in den fchoot zijns Vaders ont> „ flaapt, behoeft voor het ontwaaken niet „ bevreest te zijn." Het is van uwe vaderlijke voorzorg , geëerde Medeburgers, die in het Staatsbeftuur geptoatst zijt, dat wij zulke wetten, zul-  van den VERTAAL ER; XXXIX Ëulke inrichtingen , zulke middelen verwagten daargefteld te zien , die in Haat zijn, om niet alleen de gezondheid, maar tevens ook een lang en gelukkig leven aan uwe Medeburgeren te verzekeren. Het Bataaffche Volk Haart met ongeduld op de maatregelen, die Gij beraamen zult, om eene verbeterde Nationaale Opvoeding in te voeren \ en wij mogen uit de wijze famenvoeging der onaffcheidelijke posten van het nationaal onderwijs met het geneeskundig beftuur befluiten, dat het ook uw toeleg en heilrijk voorneemen is, om het phijliek met het moreel belang van üwe jonge Medeburgeren te paaren, en beide deze tedere en gewigtige voorwerpen Uwer zorg, onderling te doen famenwerken ter vestiging van den natienaaien welvaart. Deze uwe poögingen, die wij reikhalzend te gemoet ziert, zullen zekerlijk, wanneer ze wijslijk beraamd en met naaüwgezetheid uitgevoerd worden \ waare verlichting en deugd over de Bataaffche Jeugd verfpreideh, en de ALregeerder zal ze zegenen ! Zal de Jongeling ooit een góed Burger woirdeü, zal hij  f& VOORREDEN ooit zijne ziels- en lichaamskrachten 'toC zijn eigen nut en tot voordeel van zijne Medeburgeren en van zijn Vaderland hefteden , dan moet hij voor fchadelijke Vooroordeelen en grondbeginfelen bewaard of 'er van bevrijd worden; dan moet hij zijne natuur, zijne beftemming als mensch, zijne rechten niet alleen, maar ook zijne pligten als lid der famenleving leeren kennen; dan moet hij het genot van waare vrijheid , van verftand, hart en wil en krachten, 't geen in de ziels- en lichaamsoeffening gelegen is, leeren waardeeren. En wie zou niet vuurig wenfchen, dat zulk een licht eens meer algemeen over het Vaderland mogt opgaan, dat het getal van zulke Burgers door een verftandig Onderwijs eens rijkelijk mogt vermeerderd worden ? Gij, eerwaardige Medeburgers! die in den aangelegen post gefteld zijt, om uwen evenmensch in de Christelijke Zedekunde te onderwijzen, en die het naauw verband, 't welk 'er is tusfchen de phijfieke en mo reële gefteldheid en hoedanigheden van den  van den VERTAAL ER. XLI Ken mensch, kent, ten minften kënnert moet, Gij zult dit boek gefchikt vinden, om de zoo hoognoodige zelfkennis ten opzichte van de phijfieke natuur van den mensch, en de daaruit voortvloeiende pligten, om de natuurkrachten ten meesten nutte aantewenden, onder uwe toehoorderen en leerlingen voort te planten, enGij zult 'er — dit vertrouwen wij — ter bevordering van deze voor den mensch zoo onontbeerlijke verlichting, het recht gebruik van weten te maken; En Gij , geachte Kunstbroeders! die het met ons gewigtig ambt oprecht meent, en u niet alleen toelegt om aan uwe Medemenfchen, door het wederherftelJen van hunne verlorene gezondheid , nuttig te zijn; maar tevens ook tracht door goede raadgevingen bij het daadeh'jk bezit van dien fchat te bewaaren , en de ziekten voor te komen en af te wenden: Gij, die met onzen geëerden Hufeland en alle andere braave Artfen hartelijk wenscht i zoo veele dwaalingen te verbeteren, die onze zoo edele kunst te dikwerf beletten, *** 5" haa-  %Llï VOORREDEN haaren weldaadigen invloed onder ónze Medemenfchen te verbreiden; laat ons, fchoon vaak daarom miskend en onderdrukt van laage zielen, van vleijers en bedriegers, niet moede worden in het goede te doen: laat ons met verëende krachten werken, Om meerder licht onder onze Medemenfchen te doen opgaan, waardoor eindlijk de magt der duisternis, dat is der onkunde en van bedrog, verwijderd, 'en 's menfchen welvaart in het genot van een gezond lichaam en eene gezonde ziel bevestigd mag worden. Laten wij ons beijveren, om, door het verbreiden van eenvouwige en nuttige waarheden, te toonen i dat onze edele kunst het waare heil ónzer Medemenfchen ten doel heeft. Dan zal, wanneer het menschdom eens wijzer geworden zal zijn, de Geneeskunde in die achting herfteld worden, welke ze waarlijk verdient; dan zal onze anders zoo moeilijke kunstoeffening veel aangenaamer en gemaklijker worden; dan zal hij, die zich, hoe zeer onbevoegd, langs allerleije laage wegen in het vertrouwen van zijne Medeburgeren weet in te dringen, geen' in.  van den VERTAALER. XLIU gang, geen geloof, geene achting .meet vinden; — dan zullen waare verdienfteu erkend en beloond worden. O dan —? Maar mogen wij ons vleijen die gelukkige dagen nog te zullen zien aanbreken? — Schijnt de zon der verlichting reeds zoo nabij ? — Worden haare ftraalen niet nog dagelijks door veele ondoordringbare wolken verduisterd? — Hoe het zij, het licht zal eindlijk doorbreeken , en al be. leven wij dien heildag niet, genoeg, wattneer flechts ons nageflacht de zaalige vruchten van onze welmeenende poogingen plukken mag! Ik voeg hier nog een enkeld woord bij wegens de vertaaling : om dit boek zo veel mogelijk algemeen nuttig , en dus niet alleen voor Geneeskundigen en Geletterden, maar ook voor min geoeflënden van gebruik te doen zijn, zijn de veelvuldige latijnfche kunstwoorden, die in het oorfpronglijk werk voorkomen, meest al in eene beknopte oml'chrijving in het nederduitsch overgebragt; hier en daar was het echter noodig j om de denk- beel»  XLIV VOORREDEN beelden hièt te verwarren , het knnst. woord te behouden. Een oordeelkundig Lezer zal die plaatfen geraaklijk onderi fcheiden. Campen den ï$ Februari} 1799. J. W. HEPPE. Stads Mtd. DoSer en Letter Botanices, IN-  INHOUD VAN BET EERSTE DEEL. EERSTE VOORLEZING. LOTGEVALLEN VAN DEZE WETENSCHAP, Bij1 de Egijptenaaren en Grieken. — GerocomlCm — Gijmnastiek. — Hermippus. —■ • Toefiani derzelve in de midden-eeuw. -— Theophrastus Paracelfus. — JJtrologifche methode. — Talismans. — Thiirneisfen. — ■ Comaro en zijne firenge levenswijze. — Wijze van overfiorten van het Hoed. — SckoI— St. Germain. — Mesmer. — Cagliostro. — Graham Bladz. i. TWEE-  XLVI INHOUD. TWEEDE VOORLEZING. 0NDÉRZOEK WEGENS DE LEVENSKRACHT EN DE DUURZAAMHEID DES LEVENS IN HET GEMEEN. Eigen/chippen en wetten der levenskracht. —■ De natuur van het leven. — De vertering van het leven, een onaffcheidelijk gevolg van ■ de werkir.g des levens zelve. -— Levensperk. — Oorzaaken van de duurzaamheid des levens. —- Vertraging van de vertering van het leven. — Mogelijkheid om het leven te. verlengen. — Schielijk en langzaam leven. — Intenjief en extenfief leven. — De Jlaap Bladz. 35. DERDE VOORLEZING. LEVENSDUURZAAMHEID DER PLASTEN. Verscheidenheid derzelven. Eênjaarige, tweejaarige, veeljaarige. — Proefondervindelijk onderzoek naar de omftandigheden, welken dit bepaalen. — Wat hier uit is op te,, maken. — Toepasfing op de hoofdgronden , waar de verlenging van het leven op berust. — Ge-  INHOUD. XLVH . Gevr.gtige invloed der voortteeling en van den houw of der cultuur op de levensduurzaamheid der planten Bladz. 73.' VIERDE VOORLEZING. J.EVENSDUURZAAMHEID VAN HET DIERENRIJK. Aanmerkin'g wegens de Plantdieren. — Wormen. — Infeften. — Gedaanteverandering, (metamorphofe) een gewigtig middel ter verlenging van het leven. — Amphibïèn. — Visfchen. — Vogelen. — Zoogdieren. — Gevolgtrekkingen. — Invloed der manbaarheid en van den wasdom op de lengte van. liet leven. —1 De volkomenheid of onvolkomenheid der bewerktuiging. — De meer fchielijke of langzaame levensvertering. ■—■ De her/lelling Qreftauratio). . . BI. 93- VIJFDE VOORLEZING. 1,EVENSDUURZAAMHEID DER MENSCH E N. Opheldering omtrent den in fchijn ongelooflijken  XLYÏII I Iv H O. ü D, . ken ouderdom der Aartsvaderen. — De oud. heid der v/ereld kan geenen invloed op den levens ouder dom der Menfchen hebben. . Voorbeelden van ouderdom bij de Jooden, — Grieken, — Romeinen. Tafelen. der Volkstelling onder. Vespafmnus. — Voorbeelden van een' hoogen ouderdom bij Keije:s, Koningen en Pausfin. — Erederik II. — bij Kluifenaars en Kloosterlingen, — Wijsgeeren en Geleerden , Schoolmeesters, Dichters en Kunftenaars. — Den hoogften ouderdom vindt men flechts onder Landlieden, Jagers, Hoveniers, Soldaaten en Matroozen. — Voorbeelden. — Minder bij Artsen. — Het kortfte leven. — Onderfcheid des ouderdoms naar de luchtjlreek. BI. 117. ZESDE VOORLEZING. GEVOLGTREKKINGEN UIT DE WAARNEMINGEN. EE PAALING VAN DES MENSCHEN LEVENSPERK. De tijd. van des. menfchen dood is niet te berekenen naar den hoogen ouderdom van eenige. bijzondere perfoonen. — Invloed van de ligging j van het klimaat en van de luchtge- Jic'id-  INHOUD. XLIX fleïdheid, en behendigheid derzelvs s op de duurzaamheid van het leven. — Eilanden en Schier■-eilanden, — Landen in Eu* ropa, die de 'meeste oude Heden opleveren. — Het nut van eeli met de Natuur overeenjlemmend leven. — De twee verfchrikkelijkfie uiterften der Jlerfelijkheid in laats-, re tijden. — Levensverlengend vermogen van den middeljlaat in alle opzichten, —1 van het huwelijk, — der fexe, — der werkzaamheid, — der foberheid , — der befchaavhig, — van het landleven. — Verjonging ook bij den mensch mogelijk. — Bepaaling van des menfchen levensperk. -— Eigenlijke en betrekkelijke duurzaam'heid van het zelve. —■ Tafelen 'omtrent 'de "betrekkelijke dutirzaamheid des levens, : 1 : : '. ' ; . . BI. 158. ZEVENDE VOORLEZING; KADER ONDERZOEK WEGENS HÉT MEN SCHEL IJK LEVEN EN DESZELFS HOOFDVEREISCHTEN, EN WEGENS DEN INVLOED VAN DES MENSCHEN HOOGERE EN VERSTANDELIJKE VOLKOMENHEID OP DE DUURZAAMHEID ZIJNES LEVENè. **** Met  L ï N H O ü D. Het menfchelijk leven is het yolkomeast , hc* intenjief fterkst, en ook het langst run aüe. op gelijke wijze bewerktuigde wezens. — Waar in dit leven eigenlijk bejlaat. — Des. zelfs hoofdvereischten. — Toegang van builm_m — Eigenfclidp der ftof, 'waar door zekere deelen, uit hoofde van derzcl^er evereenkomst met andere deden, in dezen overgaan, en zich met dezelve» verteniger., ('asfimilatie) en werking der Natuur, die vochten, planten enz. zodanig wijzigt en verandert, dat die deelen den aart van liet dierenrijk aannemen en in de zelfflanrighcid van het dierlijk lichaam opgenomen worden (animalifatie). — Voeding en volmaking der bewerktuigde ftof. — Vertering en verflijiing der kv er. skr achten en werktuigen door hei leven zelve. — Affcheiding en ontbinding der deelen , die uitgediend hebben. De werktuigen , die tot het leven, vereischi worden. — Gefchiedenis des levens. — Oorzaak van den zo bijzonderen langen levensduur der menfchen. — Invloed, dien het denkvermogen en het verftand hier op hebben. Hoe komt het, dat onder de menfchen, hit welken de gmotffe aanleg is tot een lang leven , desnititcgenflaande de jterfte in den fyotgften graad plaats heeft ? . . BI. 18a. AGT.  ï N H O Ü P, LI A GTS TE VOORLEZING. SIJ70NDERE EN NATUURLIJKE AA»-, t ,/EN KENTEKENEN VAN DE LAiVGE LEVENSD UU RZAAMHEID TAN1 ENKLLuE MENSCH EN. reischten tot, en aanleg voor een lang leven — Goede maag en werktuigen der fpijsverteririg, gezonde tanden, — eene goed bewerktuigde borst, — een niet al te prikkdbaar hart, - goede hertelling van krachten, en geneeskracht der Natuur. — Een behoorlijke graad en verdeeling der levenskracht , een goed temperament. —- Een wel overêinstemmend en volkomen lichaamsiiftel. — Eene 'middelfhaatige gejleldheid in het zamenftel der deelen van het lichaam, — geen één bijzonder zwak deel. — Volkomene.t, bewerktuiging der roortteelingskracht. — Schets van eenen tot een lang leven heftenden mensch. ..... BI. 21 NE-  Lil INHOUD, NEGENDE VOORLEZING. ONDERZOEK NAAR VERSCHEIDENE NIEUWE WIJZEN, D O OR WELKEN MEN HET LEVEN TRACHT TE VERLENGEN, EN BEPAALING VAN DE ËENIG MOGELIJKE, EN MET HET MENSCHEL IJK LEVEN OVEREENSTEMMENDE WIJZE. Verlenging door levens - elixirs , goudtintluuren , wonder - esfenfen enz. — Door het lichaam te harden. — Door ledigheid en in rust brengen der levenswerkzaamheid. — J)oor het vermijden van alle oorzaaken van ziekten en levensvertering van buiten. ■ Door fchielijk en met verhaasting te leven. — De eenig mogelijke wijze om -het menfchelijk leven te verlengen. — Behoorlijk verband tusfchen de vier hoofdvereischten. — Ver' meerdering der levenskracht. — Verwerking der werktuigen. — Maatiging der levensvertering. — Bevordering der wederherftellingskracht. — Wijziging van dit alles naar de verfchillende gefteldheid der lichaamen , — naar het temperament, — den ouderdom, — het klimaat, . BI. 237^ D E  DE KUNST OM HET MENSCHEL IJ K LEVEN te verlengen. EERSTE VOORLEZING. lotgevallen van deze wetenschap, Bij de Egijptenaaren en Grieken — Gerocomit — Gijmnastiek — TLermippus — Toejland derzelve in de middeneeuw — Theophrastus Paracelfus — yljlwlogifche methode — Talismans — Thurneisfen — Cornaro en zijne ftrenge levenswijze —• Wijze van overftorten van het bloed — Baco — St. Germain — Mesnier — Cogliostro. Door de geheele Natuur regeert en werkt dezelfde onbegrijpelijke kracht, dezelfde onrniddelijke invloed der Godheid, welke wij de levenskracht noemen. Overal treffen wij verfehijningen en werkingen aan, welken van haare tegenwoordigheid, fchoon in oneindig I. Deel. A ver*  % DE KUNST om het MENSCHELIJK verfchillende wijzingen en gedaanten, ontc genxeggelijk getuigen, en leven is de ftem det t.heele ons omringende Natuur. Leven is W waar door de plant groeit, het dier gevoelt en werkt; doch met den fchoonften luister van volmaaktheid, volheid en voortrefteliikheid, blinkt het zelve bij den mensch, dat uUuntendst deel der zichtbaare fcheppmg Wij mogen vrij al de rijen der wezens dóórgaan, nergens vinden wij eene zo volkome vereeniging van bijna alle de krachten L levende Natuur, nergens zo veel werk^mheid (energie) des levens, met zo veel duurzaamheid gepaard, als hier. GeenraSr dus, dat de volkomenfte bezitter van dit „oed 'er ook zulk eer-en hoogen prijs op I it 'en dat reeds de enkele gedachte van Ieven''en aanzijn, zo veel ftreelends voor ons , ft Elk lichaam wordt ons beiargnjker, n!,r 'maate wij in het zelve een zeker zoort v~n leven en levensgevoel voorondernellen kunnen: Niets is in ftaat zo fterk op ons te we-ken, niets noopt ors tot zulke opofferingen, n^ets vermag zo zeer de buitengewoon|e ontwikkeling en infpanning van onze verbo-erfte krachten voorttebrengen, als de drift om het zelve te behouden, en in het veege oogenblik te redden. Zelfs zonder genot, zonder vreugd van het leven, voor hem  LEVEN te VERLEGGEN. 3 zelfs, die ongeneeslijke fmerten verduurt, of in den donkeren kerker voor altijd zijne vrijheid beweent, blijft nog de gedachte van te zijn en te leven, bekoorlijk, en 'er behoort niets minder toe, dan eene geheele, bij den mensch alleen mogelijke verwrikking der rrjnfte werktuigen (organen) der zinnen, eene geheele .verduistering en verfterving van het inwendig levensgevoel, om het leven onverfchillig of' geheel gehaat te maken. Zo wijs en nauw wierd de lievde tot het leven, deze een denkend wezen zo betamende drift, dit fteunpunt der bijzondere zo wel als algemeene gelukzaligheid, in ons btftaan ingtwevenJ Het was dus zeer natuurlijk, dat de gedachte bij den mensch ontilaan moest: zou het niet mogelijic zijn ons beilaan op deze wereld te verlengen, en het maar al te vluchtig genot van dit bezit te rekken en uit te breiden ? en in de daad, van oudsher af was het menschdom op verfchiilende wijzen met dit voorree] bezig. Het was een geh'efdkoosd onderwerp der fchranderfte breinen, een maalftroom voer dweepers, en het lokaas der kwakzalvers en bedriegers, welken raen bevinden zal, het 'er immer op toegelegd te hebben , om, of door verkeering met geesten, of door goudmakerij, of door het leven te verlengen, de gunst van het gemeen te winnen. — fiec is van beA 2 lang  a de KUNST om het MENSCHELIJK Imn en het kan tot eene bijdrage tot de gefchiedcnis van het menfchelijk verftand verft-ekkcn, te zien , op hoe menigvuldige en aiïfwrifc geheel tegerftrijdige wegen, men dit goed hoopte te verkrijgen; en daar zelfs in onze dagen de Cogliostros en Mesmem gewittige bijdragen daar toe geleverd hebben, zo meen ik op verfchoning te mogen rekenen, alc ik eer dat ik tot mijn hoofdonderwerp overga', eene korte fchets der allengs ontftaaBe proefonderneming om het leven te verlengen, voorafzende. R°eds in de vroegfte tijder was dit denkbeeld in zwang bij de Egijptenaann, Grieken en Romeinen, en toen reeds verviel men in E'gijpten, die moeder van zoveel wonderlijke denkbeelden , op kundige" en onnatuurlijke middelen om dat oogmerk te bereiken, waar toe vermoedelijk het door hitte en ove.ftromingenfchadelijk luchtsgeftel, aanleiding zal ge-even hebben. Men meende, het behoud van het leven in braken en zweten gevonden te hebben , en het wierd een algemeen gebruik maandelijks, ten minfte twee braakmiddelen te nemen, én in plaats van te zeggen: hoe vaart vroeg men elkander: hoe zweet gij geheel anders was deze natuurdrift bij de Grieken, onder den invloed eener zuivere enfehoo-  LEVEN te VERLENGEN. 5 ne Natuur gewijzigd: men overreedde zich 81 vroeg , dat een verftandig genot der Natuur en eene beflendige oeffening onzer natuurlijke vermogens, juist het zekerfte middel zij, om de levenskrachten te vei Herken, en om ons leven te verlengen. Hippocrates en alle de Wijsgeeren en Artzen van dien tijd, kfnnen daar toe geen ander middel, als matigheid , het genot van de vrije en zuivere lucht, hec bad, en vooral het dagelijks wrijven van het Jichaarri, en de licnaamsoeffening. Op diC laatfte middel hadden zij het meeste vertrou. yven, 'er wierden bijzondere wijzen en regelen bepaald, volgens welken men het lichaam veelvuldige, fterke of zachte beweging moest, geven ; daar uit ontftond eene bijzondere kunst van lichaamsoeffening, de Gijmnastieky en de grootfte Wijsgeer en Geleerde vergat nooit dat lichaamsoefFening en zjelsoeffeningi altijd in een onderling verband behoorden té blijven. Men bragt het werkelijk tot eene buitengewoone volkomenheid, deze voor ons bijna verloorene kunst, op de onderfcheidene geaartheden, gefteldheden en behoeften der menfchen toe te pasfen, en ze in 't bijzonder tot een middel te gebruiken, om de inwendige natuurkracht van den mensch in eene behoorlijke werkzaamheid te houden, en daar door niet llechtshecbeginfel van ziekten krachA 3 te-  6 de KUNST om het MENSCHELIJK teloos te maken, maar zelfs ook reeds uitgebrookene krankheden te genezen. Een zeker Heuodicds ging zo verre, dat hij zijne lijderen nodigde om te gaan wandelen, zich te laten wrijven, en om, hoe meer de ziekte hen afmattede, des te derker door alle infpanmng der fpierkrachten deze vermoeienis te overwinnen; en hij had het geluk door zijne geneeswijze, zo veel zwakkelijke menfchen het leven te verleen, dat Plato hem zelfs verweet, dat hij zeer onbillijk jegens deze arme lieden gehandeld had, met hun immer dervend leven, door zijne kunst tot inden ouderdom uitterekken. De klaarde en met de Natuur meest overeenkomdige denkbeelden over de wijze van het leven te behouden en te verlengen, vinden wij bij Plutarchus, die doof den gezegendften ouderdom, de juistheid van zijne voorfchïiften bevestigde. Reeds befluit hij zijn onderricht me't de volgende regelen, die ook op onzen tijd pasfen: „ houd het hoofd koud en de voeten warm, en in plaats " van bij iedere ongedeldheid terdond ge„ neesmiddelen te gebruiken , vast liever „ eerst een dag, en veronagtzaam nooit het . j, lichaam om den geest." • Eene zonderlinge wijze om het leven in den ouderdom te verlengen, welke reeds uit de vroeg-  LEVEN te VERLENGEN. 7 vroegfle eeuwen aangetekend is, was de Gerocomie, of het gebruik om een oud afgeleefd lichaam door de nabijheid der uitwazeming eener frisfche ontluikende jeugd , te verjongen en te behouden. De gefchiedenis van den Koning David , yervat daar van het meest algemeen bekend voorbeeld , maar men vindt in de fchriften der Artzen meer fpooren, dat het toen een zeer gewoon en gezocht hulpmiddel tegen den ouderdom was: zelfs in laaitere tijden, heeft men dezen raad met nut en voordeel gevolgd : de grooce Boerhave liet eenen ouden Burgemeester van Amfterdam tusfchen twee jonge lieden flapen, en verzekert, dat de oude man daar door zichtbaar in vrolijkheid en krachten had aangenomen. En in de daad, als men bedankt, watdeuitwazeming van versch opgefnedene dieren op verlamde leden, wat het opleggen van levendige dieren op pijnlijke kwaaien vermag, dan fchijnt deze geneeswijze niet te verwerpen te zijn. Allerwaarschijnlijkst was op dit denkbeeld de hooge prijs gegrond, welken men bij de Romeinen en Grieken 'er op ftelde, om door eenen zuiveren en gezonden adem aangeblazen te worden. Hier toe behoort een oud opfchrift, het welk men in de voorige eeuw te Rome vond, en dus luidt: A 4 Aescu.  S de KUNST om het MENSCHELIJK Aescuxapio et Sanitati L. Clodiüs Hermippus Qui vixit Annos CXV. Dies V. Pdellarum anhelitu Quod etiam post mortem ejus Non parüm mirantur Physici Jam posteri sic vitam dücite. Aan Aesculapius en der Gezondheid toegeweid Door L. Clodius Hermippus, Welke 115 jaaren en 5 dagen heeft geleefd Door den adem van jonge meisjes enz. Dit opfchrift mag nu egt of onegt zijn, genoeg dat het in het begin van deze eeuw aanleiding gaf tot een gefchrift, waar in een zeker Doctor Cohausen zeer geleerd bewijst, dat deze Hermippus een Opzichter in een weeshuis of een Schoolmeester van meisjes zal geweest zijn, die beftendig in den kring van kleine meisjes geleefd, en juist daar door zijn leven zo verlengd hadr. Hij geeft daarom denwelmenenden raad, van zich flechts allen morgen en avond van kleine onfchuldige meisjes te laten beademen, om verzekerd te kunnen zijn, dat men daar door ongelooflijk veel tot verfterking en inftandhouding der levenskrachten zal toebrengen, dewijl zelfs volgende  LEVEN te VERLENGEN. de uitfpraak der Adepten, in den adem der onfchuld, de eerde of hoofdftof op het zuiverst te verkrijgen zou zijn. Doch het was de duizendjaarige nacht der middeneeuw, die het vruchtbaarst in nieuwe en zonderlinge denkbeelden over dit onderwerp was, wanneer dweepzucht en ongeloof alle zuivere en met de Natuur overeen (temmende begrippen, Verbanden; en waar in het eerst de peinzende lediggang der Kloosterlingen, tot deze en gene fchei- en natuurkundige ontdekkingen gelegenheid gaf, dochwelken dezelven meer gebruikten om het vei (tand te verwarren, dan het zelve te verlichten; meer om het bijgeloof te voeden, dan om de wetenfchappen te volmaken: het is deze nacht, waar in de gedrochtelijkfte voortbrengzels des menfchelijken geests zijn uitgebroeid, en die wanfchaapene denkbeelden van betovering, van (ijmpathie der lichaamen, van den (teen der wijzen, van geheime krachten, van chiromantie, kabala, algemeene hulpmiddelen enz., in de wereld geplaatst of ten minden aangekweekt wierden, welke ongelukkig nog niet buiten zwang zijn, en in Hechts veranderde en nieuwerwetfche gedaanten, nog immer dienen ter verleiding van het menfchelijk gedacht. In deze geestverduistering, vond nu A 5 ook  to de KUNST om het MENSCHELIJK ook deze meening haave geboorte, dat namenlijk het behoud en de verlenging van het leven , die men zedert dien tijd als een gefche'nk der Natuur, en dus ook door de natuurlijkfte middelen gezocht heeft, doorfcheikundige . veranderingen ; door behulp der hoofdftoffpn, welken men in destileerglaazcn meende opgevangen te hebben; door ontwijking det kwaade gefternten, en diergelijke buitenfpooorigheden,kon verkregen worden. Men veroorlove mij eenige dezer aan het mensendom opgedraagené uitventingen, die onaangezien hunne ongereimdheid geloof vonden, bij naame te noemen. Een der onbefchaamfle Kwakzalvers en zwetzende levensverlengers, wasTHEOPHRAstus PaRACELSüs, of gelijk zijn geheele hem kenfehetzende naam was, Philippus Adreotos Theophrastus Paracelsus Bombastds ab Hohenheim: Hij had de halve wereld doorgereisd, had uit alle plaatzen en oorden recepten en geheimen zamengefchraapt, en bijzonder had hij, het geen toen nog iets zeldzaams was, in de bergwerken eenige kennis en behandeling der metaalen opgedaan. Hij begon zijne loopbaan, met alles om ver te werpen wat tot hier toe geleerd was; met alle hoogefchoolen met de grootfte verachting  LEVEN te VERLENGEN. » ring te bejegenen; met zich als den eerftrn Philofooph en Artz van de wereld voor te doen, en heilig te verzekeren, dat 'er geene ziekte ware, die hij niet genezen, geen leven , het welk hij niet verlengen kon. Tot eene proef van zijne onbefchaamdheid en van den toon, waar mede de Kwakzalvers van de vijftiende eeuw het publiek aanfpraken, zal ik alleenlijk het begin van zijn voornaamst Werk aanhalen. j, Gij moet agter m;j, ik niet aster u , gij „ agter mij, Amcenna, Rhases, Galeen4 2, Mesue, agter mij en ik niet agter u, gij „ van Parijs, gij van Montpellur, eij van „ Zwaben, gij van Meisfen, gij van Keulen, sj gij van Weenen en al wat aan den Dtinauw „ en den Rhijnftroom ligt, gij eilanden in de „ Zee, gij Italien, Dalmatlr.e, gij Athene, s, gij Griek, gij Arabier, gij Israëliet, agter „ mij en ik niet agter u: mijne is de oppcr„ heerfchappij!" Men ziet dat hij geen ongelijk heeft als hij van zich zehen zegt: „ Van deNituur ben ik niet fijn gefponnen, „ zo is ook onze landaart, daar wij onder den. „ nen takken opgroeien;" doch hij had de gave zijne wartaal, in eene zo duistereenmijstieke fpraak voor te dragen, dat men 'er de diepfte geheimen in vermoedde, (die men 'er nog  de KONST m het MENSCHELIJK nog hier eri daar ïri zoekt) en dat het althans geheel onmogelijk was, hem te wederleggen: Door dit alles, en door de nieuwe en in het oogvallende uitwerking van eenige i'cheikundige middelen, die hij het eerst in de geneeskunde invoerde, maakte hij een verbazend groot opzien, en zijn roep wierd zodanig verbreid , dat uit geheel Europa leerlingen en lijders naar hem toeftroomden* en dat een Erasmus zelf kon befluken om hem raad te plegen. Hij ftierf in zijn vijftigfte jaar, fchoon hij den fteen der onfterflijkheid bezat; als men deze uit plantgewasfen getrokkene zwavel nauwkeurig onderzoekt,- dan bevindt men, dat dezelve niets meer was, dan een zeer heet, naar de Hofmans droppels gelijkend middel. Het was echter niet genoeg , dat men de fcheikunde en de geheimen van het geestenrijk naarvorschte om onze dagen te verlengen, zelfs moesten de hemeltekens daar toe gebezigd worden. Het denkbeeld wierd toen algemeen, dat de invloed der fterren (die men zich tog niet als geheel onledig en onnut vöoiftellen kon) het  LEVEN te VERLENGEN. 13 /leven en de lotgevallen der menfchen regeerde, dat iedere planeet met de hemeltekenen, die zij doorloopt, het geheel beftaan der daar in voortgebragte wezens, eenezekere richting ten kwaade of ten goede geven kon, en dat dus een Sterrenkijker alleen, het uur en het ogenblik der geboorte behoeft te weten, om het temperament, de geestvermogens, de •lotgevallen, de ziekten, het zoort van dood en ook den dag deszelven te kunnen bepalen. Deze was de mening niet flechts van den grooten hoop , maar ook der aanzienlijklTe, der verftandigfte en fcherpzichtigfte menfchen van dien tijd; en het is te bewonderen, hoe lang en hoe fterk men daar aan vasthield, niettegenftaande het niet ontbreken kon aan voorbeelden, dat die voorzeggingen verkeerd uitkwamen. Bisfehoppen, hooge Geestelijken, vermaarde Wijsgeeren en Artzen, bemoeiden zich met het horescooptrekken; zelfs wierden 'er lesfen op de hoogefchoolen over voorgelezen , zo wel als over de punteerkunst en de Kabala (*), tot ftaving hier van zij (*) Men moet door de Kabala, hier niet verdaan, die overlevering van zekere verborgenheden aangaande het Opperwezen en deszelfs volmaaktheden, de geheimen der Natuur en het vermogen om wonderwel'-  i4 de KUNST om het MENSCHELIJK zij hec mij geoorloofd een paar woorden tê zeggen van den beroemden Thurneissen , dat werken te kunnen verrig'en, welke zommige Joodeti geaieend hebben, dat het eerst dooi God aan Moses zou medege 'eeid zijn, en die de Rabbijnen onder den naam van Kabala altijd voor heilig gehouJer hebben; noch ook dat boek der hemelfche wetenfchap, dat Adam, volgens andeJen , van eenen Engel op Godde'ijken last zou gpjgsgq» hebben. Het is die dweepagtige en geheimzinnige wijsbegeerte, (zo anders een zaingnweefzel van de grootfte ongeieïmdheden, dien waardigen naam niet ontheiligt), die eerst in het Oosten ontdaan, en door de Jooden na hunnen omgang 'met de Sijriers en Egijpcenaaren in hunne Godgeleerdheid opgenomen en op de verklaring van hunne '£eweidé fchrifen toegepast is, en welke naderhand ook maar al te veel opgang gemaakt heeft bij de Christenen. Bijzondër verdient, voor zo veel hier te pas koomt, dat gedeelte derzelve onze opmerking, het welk leerde, hoe men wonderen verrigten kon door eene kunffige zamenvoeging van fpreuken en enkele woorden der heilige Schrift: de voorftanders van die denkbeelden, zeiden name. ijk, dat men door zekere woorden in eene zekere orde teplaatfen , wonderdadige uitwerkzels kon voortbrengen; en die uitwerksels waien fterker, naar maate de taal, waar in men zulks deed, heiliger was. Het Hebreuws kwam dus vooral in aanmerking, cn was daar toe bijzonder ge-  LEVEN te VERLENGEN. ï5 dat in zijn foort uitmuntend verfchijnzel, ca ' dien in de daad uitflekenden man. Hij leefde in gefehikt, om dat men door de puntten of voeden, welke ïn die taal in gebruik zijn, te yerfchikken, de woor. den gemakkelijk veranderen, en derzelver betekenis verwisfelen kan. De woorden, die den naam van God of deze of ge? e zijner volmaaktheden uitdrukten , waven van de meeste kracht en uitwerking, en als zij in die orde, welke de kunst vooifchteéf, gerangfc'nïkt waren, dan kon niets die toverkracht weerftaan. Zo dat even gelijk bij Ovidius: Carraine l-sfa C/res Jlerikm vanescit in herbmn Veficiuit hcfa camine fontis aquce, liicibus glaudes, caiiletatpne vitibus nva Decidit, mdlo poma movente fluunt. de enkele klank of figuur derzelven het alvermogen bezat, om de wetten der Natuur te verbreken, en naar willekeur van hem, die in die geheimen was ingeweid, goed of kwaad te ftigten; — het kon ook niet anders, of zulk eene hcilzaame cn onfeiibaare kunst moest tegen de kwaaien en ziekïen der lijdende menschheid beproefd worden. Dus meende men bij voorbeeld, dat, zo iemand bij nacht dronk, hij dan zeer zeker duizelingen in het hoofd en pijn pp de oogen krijgen moest. Om zich nu tegen die ongemakken te beveiligen of zich 'er van te herftellen, als men 'er eens van aangetast was, had men alleen het He-  ié de KUNST om het MENSCHELIJK in de voorige eeuw aan het KeurvorftelijkHof _ te Berlijn, en wasLijfartz, Scheikundige, Horoscooptrekker, Almanachmaker, Boekdrukker en Boekverkoper, alles in één perfoon. Zijne vermaardheid als Scerrenkijker cn Waarzegger was zo groot, dat 'er bijna in geen aanzienlijk huis in Duitschland, Polen, Hongarijen, Denemarken ja zelfs in Engeland, een kind gebooren wierd, of men zond terftond eenen bode tot hem af, met de juiste opgave van het uur der geboorte. 'Er kwamen dikwijls 8, io tot 12 zulke geboorte-uuren ten zeiven tijde bij hem aan, en hij wierd 'er op het laatst zodanig mede overkropt, dat hij zich tot die bezigheid van hulp voorzien moest. 'Er zijn nog veel boekdeelen van zulke horoscoopvragen op de Bibliotheek te Berlijn, waar in zelfs brieven van de Koningin Eli-abeth te vinden zijn. Daar te boven fchreef hij nog jaarlijks eenen astrologifchen Almanach, waar in niet alleen de gefteldheid des jaais in 't algemeen, maar tevens ook de voornaamfte gebeurtenisfen en de dagen, waar op ze voorvielen, met korte woor- Hebreuwsch woord Sanweeriim (blindheid) in de gedaante van eenen winkelhaak te fchrijven, en terftond verminderde de pijn en verdween weidia geheel. Jant. v. d. Fert.  LEVEN te VERLENGEN. : r? woorden opgegeven worden : de uitlegging, leverde hij'zeker gewoonlijk eerst het jaar. daar na. Men vindt evenwel ook voorbeelden, dat hij zich door geld en goede woorden bewegen liet, dezelve vooruit mede te delen: en het is verwonderlijk, wat de kunst van die raadzeiagtige voorzeggingswijze, en het geluk van het toeval, al niet vermogen: de Almanach hield meer dan 20 jaaren ftand, had groot vertier, en bezorgde nevens andere kwakzalverijen, aan den opfteller, een vermogen van eenige tonnen gouds. : Doch hoe kon men in eene kunst, die het leven der menfchen zo zeer bepaalde, en 'er een onoverkomelijk perk aan ftelde, het middel vinden om het zelve te verlengen? Dit gefchiedde op de volgende vernuftige wijze: men Helde vast, dat even gelijk ieder mensch onder den invloed van een zeker gefternte itond, zo ook ieder ander lichaam, als planten, dieren, geheelelanden zelfs, en bijzondere huizen , een ieder zijn eigen gefternte had, waar door het geregeerd wierd, en vooral was 'er tusfchen de planten en metaalen een naauw verband en lijmpathie; zo dra men nu wist, van welk gefternte het ongeluk en de ziekten van iemand ontftonden, dan had hij verder niets nodig, als zich alleen van zulke I. Deel. B fpij-  jS de KUNST om het MENSCHELIJK fni'ze, drank en woningen te bedienen, als * k van de ^genovergeftelde planeet beu*. ^iprd^n Dit maakte eene geheel nieuwe Grie*erc. Kwam er 3°i:::";,d e oo-ij» eigen onge,ukkig Ser«e eö; zwaare ziekte, of ie.s die*8 j^r, Kpaaf men zich naar U-tks d-ed vrezen, dan begat men 3 fLs welke onder een vriendehjk geeene plaats ,^weL ^"^Ike°- nee mTddefen, als onder de be^erntg^engoed^^i^van het boze konden vernietigen (*) , op de£n zelfden grond hoopte men het levende ft tftffluri Fictnüs raadde ter dier tijd, in zijne ■ HPlir,2 over de wijze om het leven te vertenX^-^ lieden aan, om de zeven jaaren een n Sterrenkijker om raad te vragen om dus wegen» rievaaven, die hen in de volgende «ven jaaren 7piSn moeien, onderricht te bekomen, en vermaan"vooral de middelen van de H. Drie Kon rge , goud, wierook en mijrrhe hoog te fchatten ên zorgvuldig te gebruiken. M- Pensa droeg m het iaar uvo aan den Raad te Le'pzig een boek op, de Zlal *« ««reus libellus, waar in M Hee^efnadtukbjk aanraadt, om vooral onderzoek » Sparde gunftige en ongunftige omuand.ghea t hun te .agten nonden, en hen waarfchuwt a  LEVEN te VERLENGEN. i9 verlengen door tover-ringen (talismans) en kwaadafwerende omhangfels (amzdettcs). Dewijl de metaalen met de planeeten in het naauwst zeven jaaren op hunne hoede te zijn, dew.^!c?.r, Satur. JFff; eene booze en vijandelijke planeet, heërschte. Aam. v. d. Schrift. (*) (*) Dit zoort van bijgeloof is in ons VaJeiland nog rnaar al te zeer in zwang. Men weet, welk gezach een Ludemak en zijne opvolgers zich hebben weten te verwerven, door hunne waarzeggingen en geheimzinnige geneeswijze; Kwakzalvers en Landlopers verdringen nog overal den kundigften AtW: het volk gaapt hen iederen marktdag in groote menigte bewonderend aan, het neemt hunne zinnelcoze fnc rkerijeli aan voor even zo veele or.feilbaare waarheden; en hoe veelen worden niet jammerlijk de flagtofrers van hunne ligtgelovigheid, verkwijnen na het gebruik' van fchadelijke middelen, en maken door hun kwalijk geplaatst; vertrouwen hunne kwaaien ongeneeslijk. *Er is bijna geen dorp zo klein of het heeft eene Waarzegger, die aan-de nieuwsgierige en ligtzinnige jeugd haar toekomftig-lot vooifpelt, uit fpeelkaarten, theekopjes en diergelijke kunftenaiijen, alleen uitgedagt om aan de fnoode bedriegfter eenen fchandelijken winst te verfchaffen. Doch dit 20011 van dieverij, hoe ftrafbaar ook, is wel het minile kwaad, dat Biet dat laag bedrijf gepaard gaat: het is- onberekenB 2 baar  ge, de KUNST oM het MENSCHELIJK nasuwst verband ftonden, zo was het genoeg eenen toyer-ring bij zich te dragen, die onder zeker hemelteken uit gepaste metaalen gefmqlten, gegoten en geftempeld was, om dus de. eeheels kracht en befcherrhing der daar mede verbondene planeeten te gewinnen. Men had zo niet alieen tover-ringen, die de ziekten, weikeu aan eene planeet eigen waren, afwendden, maar ook tover-ringen tegen alle ziekten, waarop de'fterren gengt wierden invloed te hebben, zulken zelfs, die door eene bijbaar gakelig in deszelfs gevolgen : het verlaagt den leVeüjken ecest; het maakt dezen verniel op zrjn vermeend aanftaand geluk, en doet genen door dq xjdele' vrees voor rampen of voor den naderencen dood, in eene droefgeestigheid wegzinken , die dikwijls de ellendigfte gevolgen heeft voortgebragt; en hoe dikwijls zyn niet di* holen, waar dit bijgeloof wordt voortgeplant , de rampzalige kweekfchoolen van ontucht en alle ondeugd? Wanneer zal toch de regeerkunde in dit opzicht eens worden, het geenzij "immer en in alle gevallen behoorde te zijn, de Weldadige en tedere verzorgder van het pbijfek en rncreel belang van allen, maar vooral van de minkundige ingezetenen? Wanneer zal zij zich eens met ernst bemoeien om alle die gezondheid, welvaart en zeden verwoestende misbruiken , krachtdaadig te keer te gaan en zo veel mpgeUjk uit te roeien?. Jont. v. i- VerX.  LEVEN te VERLENGEN. aj bijzondere vermenging van verfchèideflê metaalen, en door eene bijzondere kunst bij hëE fmelten dèrzetven aan te wenden, de Wöndërbaare kracht verkregen , van den gantfehen invloed van een ongelukkig geboorte-uur weg te némen, tot eerambten te bevorderen, én in handel en huwelijks zaaken goede dienden te bewijzen. Was Mars in het teken van het fcorpioen 'er op geftempeld, en de tovc-.fing onder dat hemelteken gegoten, dan deed hij overwinnen eb maakte onverwondbnar in den oorlog; ën de Buitfclie Soldaaten hadden Zq veel met dat denkbeeld op, dat volgens een' Franfchen Schrijver, ra eene nederlaag,' die zij in Frankrijk geleden hadden, bij alle döOden en gevangenen amukttes aan dèn hals hangende gevonden wierden. Doch de beehkenis der planeetgoden moest tot dat einde vooral geen antique ouderwetfche gedaante,' maar eene geheimzinnige vreemde geftalte en klederdragt hebben: men bezit 'er nog é£ne mét het beeld van Ji'piter, die dienen moest tegen de krankheden, welken aan de planeetJupiter eigen zijn'. Hier gelijkt Jupiter volkomen naar een' ouden ÏVittenberger of Bazeler Pro-.* fésfor: het is een man met eenen grooten baard en eenen wijden met bont gevoerden overrokj houdende met de eene hand een opengtflagflu boek, en onderwijzende' met de regter.' Ik B 3 zoy  22 de KUNST om het MENSCHELIJK zou mij niet zo lang bij deze ftof opgehouden hebben, ware het niet, dat deze dwaasheden der voorige eeuwen, nog voor weinige jaaren, weder door Cogliostro in omloop gebragt zijn geworden, en nog in het laatfte vierendeel der agttiende eeuw hitr en daar bijval gevonden hebben. Hoe ongereimder en verwarder de begrippen van dien tijd waren, des te aangenaamer moet het ons zijn, ons aan eenen Man te herinneren , die zich gelukkig van dezelven heeft weten los te maken, ën die de kunst van het leven te verlengen , op den weg der natuur en der matigheid gevonden heeft. Het was CorKARo de Italiaan, die door de eenvoudigfte en ftrengfte levenswijze, en door eene voorbeelddelooze ftandvastigheid in dezelve, zich een' gelukkigen en hoogen ouderdom verworven heeft, welke hem rijkelijk voor zijne onthouding beloonde, en aan de nakomelingfchap een leerrijk voorbeeld gaf. Niet zonder deelneming en eene vrolijke belangftelling, kan men den drieëntagtigjaarigen grijsaard de gefchiedenis zijns levens en zijner herftelling befchrijven, en al die vrolijkheid en te vredenheid prijzen horen, welken hij aan zijne levenswijze toefchreef. Hij had tot in zijn 4ofte jaar een zeer lekker en overdaadig leven ge-  LEVEN te VERLENGEN. 23 geleid, was geftadig krank aan kolijken, jicht en koortfen, en geraakte door dezen eindelijk zo verre heen , dat zijne Artzen hem verzekerden, dat hij het niet verre over de twee maanden halen zou; dat voorts alle geneesmiddelen vergeefsch waren , en dat het eenig middel, dat hém nog redden kon, een flrikt dieet was. Hij volgde dezen raad, befpeurde na eenige dagen reeds beterfchap, en na verloop van een jaar, was hij niet alleen volkomen herfteld, maar ook gezonder dan hij ooit te vooren in zijn leven geweest was. Hij befloot dus zich neg naauwer in agt te nemen, en niets meer te nuttigen dan hetgeen tot aijn onderhoud volftrekt nodig was : en zo gebruikte hij gedurende de 60 jaaren van zijn volgend leven , dagelijks niet meer dan 24 lood fpijs (alles daar onder begrepen,) en 26 lood drank; tevens vermijdde hij verhittingen, tefterke verkoelingen en hartstogten, en door deze immer evenredig gemaatigde levenswijze, behield niet alleen zijn lichaam, maar ook zijne ziel een zo vast evenwigt, dat niets hem verwrikken kon. In zijn hoogen ouderdom verloor hij een zwaar proces, waar over zich twee van zijne broeders dood ergerden, maar hij bleef gelaten en gezond: hij wierd met een wagen omgeworpen en van de paarden voortgefleept, zo dat hem een B 4 arm  j>4 de KUNST om het MENSCHELIJK arm en Voet uit het gelid geraakten , hij liet ze weder zetten, en zonder iets anders te gebruiken , was hij in korten tijd weder herfteld. Maar het merkwaardigst en overtuigendst bewijs, hoe gevaarlijk de geringfte afwijking van eene lange gewoonte worden kan, was het volgende: toen hij tagtig jaar oud was, hielden zijne vrienden bij hem aan, dat hij toch nu, daar zijn ouderdom meer onderfteuning nodig had, zijn voedlél eenigermaate vermeerderen mogt. Hij zag wel door, dat met de algemeene vermindering der krachten, tevens ook het vermogen der fpijsvertering afneemt, en dat men dus in den ouderdom het voedfel eerder verminderen dan vermeerderen moet, doch hij gaf toe, en vermeerderde zijne fpijs op 28, en zijnen drank op 32 lood. „ Nauwlijks had ik," zegt hij zelf, „ deze levenswijze tien dagen volgehouden, of J3 ik begon inplaatsvan mijne vorige lustigheid „ en vrolijkheid, kleinmoedig, verdrietig, en „ mij zeiven en anderen tot last te worden; den „ twaalfden dag kreeg ik pijn in de zijde, die „ 24 uuren aanhield, en nu volgde eene koorts, ,, die 35 dagen in zulke hevigheid voortduur„ de, dat men aan mijn leven twijfelde: maar „ door Gods gunst en mijn vorig dieet-, kwam „ ik weder bij, en geniet nu, in mijn drieën„ tagtigfte jaar, de vlugfte lichaams- en ziels- » ge-  Leven te verlengen. sy i, gefteldheid ; ik ftijg van den grond af op mijn „ paard, klauter fteile hoogten op, en htbnog t, onlangs een bhjfpcl vol van ohfcbuldig ver„ maak en fcherts gefchreven ; wanneer ik van mijne eigene bezighëden of uit den Raad te huis koom, dan vind ik elf kleinkinderen, „ wier opvoeding ,■ fpel cnzang, de vreugd van „ mijnen ouderdom uitmaken; ikzing dikwijls „ zelf met hun, want mijne flem is nu zuiveret „ en iterker, dan ze ooit te voren in mijne jeugd was, en ik weet niets van die zwaar„ moedige, knorrige en verveelende luimen, „ die zo dikwijls het lot van den ouderdom ,, zijn." Dus gelukkig geflemd, bereikte hij het honderdlte jaar, maar zijn voorbeeld is zonder navolging gebleven (*). 'Er is een tijd geweest, dat men in Frankrijk de waarde van het bloed zo weinig fcheen te kennen, dat men Koning Lodewijk een XIII in de laatfte tien maanden van zijn leven, zevenënveertigmaal aderlatede, en hem nog ba- (*) Ik zou ook ieder zeer fterk aanraden eerst zijn' Artz te raadplegen, voor dat men dit diëet in cien ftrengften zin mogt willen beginnen; want het is niet voor een' ieder heilzaam, de onthouding zo verre 'uft te ftrekken. Aant. v. d. Schrijv. 8 5  U de KUNST om ket MENSCHELIJK bovendien tweehonderd vijftien purgeermiddelen en twee honderd en tien lavementen toediende \ en het was juist ook daar, dat mep langs eene geheel tegenftrijdige geneeswijze,'name, yjk door de aderen op te vullen met versch jong bloed, het leven der menfchen zocht te verengen en te verlengen, en ongeneeslijke ziekten te genezen. Men noemde dit trans, fufion; en de manier van behandelen was de'ze: 'er wierden twee bloedaderen geopend, en' door behulp van een pijpje voerde men in de ééne' het bloed uit de flagader van een -nder levendig dier, terwijl men door de andr-ï-e o-oening het oude blced aftapte. In En. geland heeft men eenige gelukkige proeven aan dieren genomen, en werkelijk aan eenige oude, lamme en doove fchepfels, als fchaapen kalveren en paarden, door hun bet bloed van een jong dier in te brengen, gehoor, beweging en vlugheid, vooreenigen tijd althans, weder bezor2d. Men ondernam zelfs vreesaetige dieren , met het bloed van een wild en JreJd dier, ftoutmoedig te maken. Hier door aangezet, maakte men geene zwaarigheid , om ook aan menfchen op deze wijze hunne krachten te herftellen: De Doftoren Denis en Riva te Parijs, waren werkelijk zo gelukkig, van een jong mensch, die aan eene ongeneeslijke üaapziekte zukkelde, (men had hem ook 1 * twin*  LEVEN te VERLENGEN. e? twintigmaal adergelaten) geheel te herftelien, door zijn bloed met dat van een lam aan te vullen ; en eenen krankzinnigen door het tegen Jv-alfs bloed te verruilen; dan, daar men alleen de ongeneeslijkfte en ellendiglte menfchen daar toe gebruikte, zo gebeurde het dikwijls, dat eenigen onder de operatie ftierven, en zeden heeft het niemand weer gewaagd. Aan dieren heeft men het echter te Jena ook met een goed gevolg beproefd : en in de daad verdient deze behandeling niet geheel verworpen te worden , want offchoon het vreemde ingebragte bloed in korten tijd in het onze overgaat, en 'er dus niet veel tot verjonging of verlenging van het leven van te hopen mogt zijn, zo is het toch natuurlijk, dat in zekere ziekten, bijzonder in die der ziel en van het zenuwgeftel, de plotslijke ongewoone indruk van het nieuwe bloed op de voornaamfte deelen van ons dierlijk zamenftel, dat het leven in ons onderhoudt, eene groote en heilzaame revolutie bewerken kan. Ook de groote Baco, wiens Genie alle wetenfchappen omvattede, en welke den zo lang verbijsterden menfchelijken geest het eerst het regte fpoor om de waarheid weder te vinden, aanduidde: die groote man, vond het voordel, hoe men best zijn leven verlengen  $| DE KUNST om hst MENSCHELIJK gen kan, zijne opmerkzaamheid eh onderzoek v/aardig. Zijné denkbeelden zijn ftout en nieuw. Hij kelt zich het leven als eene vlam voor, die geduurig van de omringende lucht Verteerd wordt : ieder, zelfs het hardfte lichaarh wordt eindelijk door deze aanhoudende fijne uitdamping ontbonden en vernietigd.^ Hij trekt daar het befluit uit, dat door deze Vermindering voor te komen, en door van tijd tot tijd onze fappeu te vernieuwen, het leven kan verlengd worden. Cm de vertering van buiten voor te komen, raadt hij de koele baden, en het bij de Ouden zo zeer geacht inwrijven met olie en zalven na het bad, bijzonder aan; en om die vertering van binnen te verminderen , gemoedsrust, een verkoelend dieet, en het gebruik van opium en opiaten, op dat daar door de al te groote inwendige bewegingen gemaatigd, en de daar mede verbondene fchuuring vertraagd worde"1-. En ten einde de bij het toenemen der jaaren onvermijdelijke uitdroöging voor te komen, en het bederf der fappen te verbeteren, houdt hij voor het beste middel alle twee of drie jaaren eene, om zo te fpreeken, vernieuwings proef (proces) te ondernemen, hier in beftaande, dat men door een fchraal diëét en ontlastende middelen eerst het lichaam van alle oude en bedorvene vochten zuivere,- ea dar:  LEVEN te VERLENGEN. 29, dan door een uitgezocht, yerfrisfend en voedend dieet, en door verwerkende baden, de dörïitge vaten weder met leven.geeven.de fap* pen aan vuile, en men zich dus van tijd tot tijd in den eigenlijkften zin vernieuwe en verjonge. 'Het waare, dat in deze denkbeelden ligt opgeflooten, is niet te miskennen , eu met eenige wijzingen en bepalingen, waren ze wel aan te wenden. In de laatfle tijden, heeft men, helaas 1 meer vorderingen gemaakt in de kunst van het leven te verkorten, dan in die om het zelve te verlengen: 'er zijn Kwakzalvers genoeg voor den dag gekomen, en verfchijnen nog dagelijks, die door Astraiifche zouten, goudtinftuuren, wonder- en luchtzout-csfencen',' hemelfche bedden en mag.netifche toverkrachten,'den loop der Natuur beleven-te ftrem-> men: men vond toch maar al te Miielijk, dat de beroemde thee om lang te leven van den Graaf St. Germain, niets anders was, als een zeer gemeen mengfcl van Zandelhout, Zennebladen en Venkel; het aangebeden levenselixir van Cogliostro een gantsch gewoon, doch zeer heet maagelixir; dat de wonderkracht van het magnetismus , uit verbeelding, zenuwprikkeling en zinnelijkheid zamengefteld was; en dat de zozeer geprezene lucht- zou-  3o de KUNST om het MENSCHELIJK zouten en goudtindtuuren, meer voor het le. ven van den uitvinder, dan voor dat van hun, die ze gebruikten, van nut waren. Bijzonder verdient de opkomst van het magnetismus nog eenig gewag in deze verhandeling. Een Bankrottier, daarbij een veracht en dweepachtig Artz, die niet zo zeer door een onzichtbaar vermogen, als wel waarschijnlijk door onzichtbaare Grooten beflierd wierd, Mesmer, viel eindelijk op de gedachte, om door kunst vervaardigde magneeten te maken, en dezen als een fouverain middel tegen eene menigte ziekten, verlammingen, jicht, tanden hoofdpijn enz. te verkopen. Toen hij merkte, dat hem dit gelukte, ging hij verder, en verzekerde, dat hij nu in 't geheel eeen door kunst gemaakte magneeten meerbehoefde, maar dat hij zelf de groote magneet was , die de wereld magnetiferen zou. Hij gaf voor , dat zijn eigen perfoon zodanig met magnetifche kracht opgevuld was, dat hij door aanraking, door zijnen vinger uit te fteken, ja zelfs door het bloot aankijken, dezelve aan anderen kon mededelen. Hij bragt in de daad voorbeelden van perfoonen bij, die verzekerden door zijn aanraken, door een enkelopflag van zijn oog zelfs, gewaarwordingen ondervonden te hebben, als of men hen  LEVEN TE VERLENGEN. 3i met een ftok of ijzer geflagcn had. Deze zonderlinge kracht noemde hij htt dierlijk magnetismus, en hij vereenigde onder deze zeldzaame benoeming, alles wat den mensen, bet meest ter harte gaat, wijsheid, leven en gezondheid, welken hij daar door , naar willekeur, mededeelen en veifpreiden kon. Dewijl men dien weetniet niet langer te. Weenen dulden wilde, ging hij naar Parijs, en hier was het, dat dat lpel eerst regt een aanvang nam*! Pi ij had eenen verbazenden toeloop, ieder een wilde van hem genezen zijn, ieder wilde zich een deel van zijne kracht laten mededeelen, om ook wonderen te kunnen verrichten. Hij rigtte daar bijzondere geheime gezcffchappen op , waar toe ieder nieuweling 100 löuis d'or moest inleggen; hij gaf eindelijk openlijk te kennen, dat hij de Man was, wien de Voorzienigheid tot bet groote vernieuwingswerk der zo zichtbaar verwelkende menfchelijke natuur beftemd had. Tot een bewijs zal ik flechts de volgende bekendmaking mededeelen, die hij door eenen zijner zendelingen onder het publiek verfpreiden liet. „ Ziet hier eene ontdekking, „ die onfehatbaare voordeden aan hetmensch- ,, dom , en aan derzelver uitvinder eenen eeuwigen roem zal aanbrengen. Ziet hier „ eene  32 de KUNST om het MENSCHELIJK „ eene algemeene omkeering! geheel andere menfchen zullen voortaan de aarde bewonen. Zij zullen door geene zwakheden in „ hunne loopbaan geftremd worden, en zul„ len onze kwaaien flechts van horen zeggen „ kennen! de moeders zullen minder lijden „ van de gevaaren der zwangerheid en van de „ finerten der verlosfing; zij zullen fterkere „ kinderen ter wereld brengen , die de werkzaamheid, veerkracht en bevalligheid der ,] eerfie wereld bezitten zuilen. Dieren en 3, planten, even vatbaar voor de magnetifche ', kracht, zullen van ziekten bevrijd blijven; de kudden zullen zich gemakkelijker verme„ nigvuldigen, de gewasfen in onze hoven zullen meer kracht Lebben , en de boomen „ fchooner vruchten geven. Des menfchen geest, eens in bezit van dat goed zijnde, zal welligt aan de Natuur nog wonderbaars }, wetten en werkingen voorfchrijven. Wie kan weten, hoe verre zich deszelfs invloed nog zal uitftrekken ?" Men zou meenen eenen droom uit het duizendjaarig ri:k te horen: doch deze grootfche beloften tn uitzichten verdweenen plotslijk, zo dra 'er eene commisfie, aan wier hoofd Franklin geplaatst was, den aart en het wezen van het magnetismus nauwkeurig onderzocht: de nevel verdween, en 'er is van dit gantfche go- chel-  LEVEN te VERLENGE2J. 5:> ■chelfpel niets meer overgebleven als de dierlijke elektriciteit , en deze overtuiging, dat dezelve wel door eene zekere wijze van het lichaam te ftrjjken en te betasten, in beweging kan gebragt worden; maar dat zij zeer zeker zonder de medewerking van zenuwzwakte en dweperij , nooit eenig wonderdaadig verfchijnfel zal voortbrengen , en nog minder ooit iets bijdragen tot verlenging van des menfchen leven (*). Het fcheen bijna, als wilde men (*) Ten zelfden tijde kwam Dr. Graiiam met zijn hemelsch (cclestialj bed voor den dag, het welk de wonderbaare eigenfehap zou hebben, om hen, die daar in lagen, met eene nieuwe levenskracht te doordringen , en voornamelijk het vermogen der voorttecIing te verftérken. Maar dit wondei baar hemelschbed, heeft zelf zo weinig vooi tduuring gehad, dat het weldra onder de handen van onbarmhartige fchuldeisfchers, deszelfs einde vond, cn ftuksgewijze in publieke veiling verkocht wierd ; bij welke gelegenheid, men dan gewaar wierd, dat het geheel geheim in de vereentgde werkingen van eleétrfeke Hollen, zinnelijke prikkelingen, welriekende geuren, en \tfelft.üdejade klanken der Harmonica enz. bellond, waar door zeer wel een nacht vol van ten top gedrevene zinnelijkheid en levensgenot kon daargefteld worden, maar die ook tevens uitputting van levenskrachten en verkorting des levens, noodwendig moest ten gevolge hebben. I. DïEE. | C  „. DE KUNST QM HET MENSCHELIJK men dat denkbeeld geheel aan de Kwakzalvers overlaten; te meer, daar het verlichter deel der menfchen zich voor de onmogelijkheid dezer'uitvinding vergoeding verfchafte, door de lengte van het leven niet zo zeer in het'getal der dagen, als-wel in derzelver gebruik en genot te ftellcn. Maar dewijl dit toch onmogelijk voor een en het zelyde kan doorgaan', en onze begrippen over den aart van het dierlijk leven, en de tot het zelve nodige vereischten, in later tijden zo zeer vollediger geworden en verbeterd zijn, is het wel de moeite waard, deze verbeterde kennis aan te wenden, ter ontwikkeling vaneenzogewigL onderwerp, en de wijze om het leven te verlengen , zodanig op de grondbeginfelen der dierlijke natuurkunde te vestigen, dat met alleen'een meer bepaald rigtfnoer, naar het welk men behoort te leven, daar uit ontfta, maar dat tevens ook (het welk geen gering toevoegfel van nut en voordeel zijn zal) dit onderwerp voor het vervolg voor dweepers en bedriegers van geen gebruik meer zxy. In weet toch dat zij hun beftaan in het rijk eener wetenfchap, waar het op kennis en vaste regelen aankoomt, flechts zo lang bewaren kunnen, als dezelve nog niet door het licht van een gegronder onderzoek is beftraald geworden. TWEE-  LEVEN te VERLENGEN. 35 TWEEDE VOORLEZING. onderzoek wegens de levenskracht en de duurzaamheid des levens in het gemeen. Eigsnfchappen en wetten der levenskracht —de natuur van het leven — de vertering van het leven, een onaffeheidelijk gevolg van de werking des levens zelve — levensperk — oorzaaken van de duurzaamheid des levens — vertraging van de vertering van het leven — mogelijkheid om het leven te verlengen — fchielijk en langzaam leven — intenfief en extenfief leven — de flaap. Het eerfte, waar op wij in opzicht tot de verlenging van het leven opmerkzaam zijn moeten , kan natuurlijk niet anders zijn als eene beitemde kennis van de natuur van het leven, en bijzonder va» de levenskracht, die hoofd-oorzaak van al wat leeft. Zou het dan in het geheel niet mogelijk zijn de inwendige natuur dier heilige vlam eenigzins naauwkeuriger op te fpooren en daar uit op te maken, wat het eigenlijk zij , dat haar voeden of C 2 ver-  gé de JiL'xNST om het MENSCHELIJK yerzwakken kan? — Ik gevoel geheel, wat jk .bij dat onderzoek wage. Het is het heijigB der heiligen van de Natuur, tot het welk ik nader, en 'ei; zijn maar al te veel gevalleu }n dit vak, waarbij de al te vermetele naarvOTfcher', verblind en befchaamd terug moest keren , en waar haar vertrouwdfte vriend 3 JIaller, uitroepen moest: Ja 't bmnenst der muur dringt geen gefcha. pen geest. Des niettemin, behoort ons dit niet af te •ichrikken. De Natuur blijft altijd eene weldadige moeder, zij bemint en beloont hem, die haar zoekt te leren kennen, en is het ons niet in alle opzichten mogelijk, hetmisfehien te hoog geplaatïte doel van ons pogen te bereiken, zo kunnen wij toch zeker zijn, op den fveg zo veel nieuws en belangrijks te vinden, daiTons de moeite om het zelve nader bij te komen, voorzeker rijkelijk beloond zal worden. Men wagtte zich flechts met al te rasfche en ftoute fchreden 'er op in te dringen: ons •verfland zij open, zuiver en leerzaam, onze gang voorzichtig en altijd opmerkzaam om de verleidingen der verbeelding- en der zinnen te vermijden , en onze weg de eenig zekere, hoewel niet de gemafckelijkjte, de wég der  LEVEN te VERLENGEN; 37 ervaring en van bedaard onderzoek niet de vlucht van ftoute voöronderitellingen } die gewoonlijk 'er op neerkoomt, om de we« reld te tonen, dat wij flechts vleugelen vari vvasch hadden*. — Op dezen weg kunnen wij het best verzekerd zijn, het lot dier Wijsgeer ren te ontgaan, van welken Baco zeer gepasg zegt: ,5 zij worden niets als Nacht-uilen, die ,, hunne droomerijen flechts in het dui'scef zien, maar bij het licht dèr ervaring blind „ worden, en juist dat gcene, dac het hel„ derst is, het minst kunnen waarnemen," Langs dezen weg en met zulk eene1 geestgefteldheid zijn , zedert den tijd van dieri grooten Man , de vrienden der Natuur haar naderbij gekomen , dan ooit te vorerf, eri men heeft ontdekkingen van haare diepfte geheimen gedaan, en nut uit haare vevborgenfte' krachten getrokken, d.ie onzen tijd verbazen,' en welken de nakomelingfchap nog bewonderen zak Op dezen weg is het mogelijk geworden, om door onvermoeid naarfpoorenV zelfs zonder den inwendigen aart der dingen' te kennen, des niettegenllaande haare eigent" fchappen en krachten zo naauwkeurig af tcï' weegen en te doorgronden , dat wij ze teil minften beoeffenender wijze kennen, en tofT ens voordeel weten aan te wenden. Zo is hes C 3 üeï  2B oe KUNST om het MENSCHELIJK des menfchen geest gelukt, ook onbekende1 wezens te beheerfchen, en dezelven naar zijnen wil en tot zijn gebruik te leiden. De magneetifche en electrieke kracht zijn beide dmeen, die zich geheel aan onze zinnen onttrekken, en wier natuur ons welligf voor eeuwig ondoorgrondbaar blijven zal: en niettemin hebben wij ze ons zo zeer dienstbaar gemaakt, dat de eene ons den weg op «e aan"ijst, en de andere ors den nachtlamp voor het bed aanfteken moet. Misfchien gelukt het mij , haar ook in het ftuk van ons tegenwoordig onderzoek naderbij te komen, en ik geloof, dat de vol"de behandeling, daar toedegefchiktftezijn L- door namelijk, vooreerst de denkbeelden van leven en levenskracht naauwkeuriger te bepaalen, en haare eigenfchappen vast te nellen • vervolgens de natuur wegens de duurzaamheid van het leven in het gemeen, en in betrekking tot verfcheidene bewerktuigde lichaamen in het bijzonder, te ondervraagen; voorbeelden te verzamelen, dezelven met elkander te vergelijken, en uit de onhandigheden en gefteldheden, naar welken het leven van een fchepfel een langeren of korteren duur heeft , gevolgtrekkingen in opzicht tot de ^eest waarfchijnlijke oorzaaken van een lang  Leven te verlengen, 3$ bf kort leven hoofdzaaklijk af te leiden. Dit voorafgegaan zijnde, zal zich het voorftel^ of en hoe des menfchen leven te verlengen zij, op de voldoenendfte en verftaridigfte wijze laten verklaren. Wat is leven en levenskracht? — Dezevraïgen behoren tot die menigte foortgelijken,' die ons voorkomen, als wij de Natuur onderzoeken. Ze fchijnen ligt, betreffen de meest gewoone dagelijks voorkomende verichijnfels^ en niettemin zijn ze zeer zwaar te beantwoorden. Zo dikwijls de Wijsgeer het woord kracht gebruikt, kan men altoos ftaat maken i dat hij in verlegenheid is, want hij verklaart eene zaak door een woord, dat zelf nog een raadfél is ; wie toch heeft nog ooit aan het woord kracht, een duidelijk denkbeeld kunnen hegten? Üp deze wijze is 'er eenetalloozemenigte krachten , de zwaartekracht, de aantrekkingskracht , de electneke en magneetifche kracht enz. in de Natuurkun ie gekomen," die alle in den grond niets meer beduiden; dan de X in de Algebra, de onbekende grootheid , die wij zoeken. Intusfchen moeten wij toch betekenisPm voor dingen hebben, wier aanwezen onloochenbaar, doch wier beftaan onbegrijpelijk is; men veroorlove mij dus dit ^oord ook hier te bezigen, fchcoa ik het daarC 4 ons  4o de KUNST om het MENSCHELIJK om niet eens M beflist hebben, of het eene eigenlijke ftof, of flechts eene eigenfchap der ftoffe zij, waar van wij hier fpreken. "Onbetwistbaar behoort de levenskracht om der de algemeenfte, onbegrijpelijkfte en verraogendfte krachten der Natuur: zij brengt alles in beweging, zij is hoogstwaarfchnnlij. de bronwel, waar uit alle overige krachten der Hoffelijke, althans der bewerktuigde wereld, voortvloeijen ; zij i» het, die alles voortbrengt, onderhoudt, vernieuwt; door wie de fchepping na zo veele duizenden van jaaren, nog lederen lente-tijd met de zelvde pracht en jeugdigheid te voorfchijn treedt, als toen zij de eerfte maal uit dehand vanhaaren Schepper voortkwam. Zij is onuitputlijk, oneindig — een waare eeuwige adem -der Godheid : eindelijk zij is het ook, die verfijnd, en door eene meer volkomene bewerktuigingverhoogd, de denk- en zielskracht ontvlamt, en aan het redelijk wezen, te gelijk met het leven, ook het gevoel en het geluk van het leven fchenkt: want ik heb fteeds opgemerkt , dat het gevoel van de waarde en het Luk van te beftaan , zich zeer duidelijk naar den meerderen of minderen rijkdom aan levenskracht bepaalt, en dat, gelijk een zekere overvloed derzelve om tot allen genot en at-  LEVEN te VERLENGEN. 41 Jerlcie ondernemingen gefchikter maakt , en het leven veraangenaamt, ook niets zo zeer, als gebrek aan dezelve, in ftaat is, dien tegenzin en dat verdriet in het leven te verwekken, die onze tijden maar al te zeer kenmerken; Door eene naauwkeurige betragting van de verfchijnfels , die zij te weeg brengt in de" bewerktuigde wereld, laten zich de volgende eigenfchappen en wetten derzelve bepalen. ■ 1) De Levenskracht is de fijnfte, doordringendfte, onzichtbaarfte werk-oorzaak der Natuur, die wij tot nog toe Jccnnen. Zij overtreft daar in zelfs de lichtftof, de eleétrieke en magneetifche kracht, aan welken zij voor het overige het naaste fchijnt verwant te zijn. 2) Schoon zij alles doordringt, zo zijn 'er toch zekere wijzingen der ftofFe, met welken zij eene naauwere verwantichap dan met anderen, fchijnt te hebben. Daar van daan koomt het, dat zij zich inniger en in grootere maate met dezelven vereenigt, en 'er, als 't ware, een deel van uitmaakt. Deze wijziging der ftorre noemen wij het werktuiglijk verband en zamenftel der beftanddeelen, en de lichaamen , die dezelven bezitten, bewerktuigde lichaamen — planten en dieren. Dit bewerktuigd zamenftel fchijnt in eene zekere C 5 ge-  4* de KUNST oh het MENSCHELIJK gelteldheid der fijnfte deeltjes tebeftaan, en wij treffen hier eene merkwaardige overeenkomst aan tusfchen de levenskracht en de magneetifche kracht, dewijl ook deze , door eenen flag, die, in eene zekere rigting op een ftuk ijzer geleid zijnde, de inwendige gefteldheid der fijnfte beftanddeelen verandert, terftond kan verwekt worden, en door eene= tesenfttijdige fchok weder opgeheven. Dat ten S h« Werktuiglijk zamenftel niet in het Achtbaar vezelagtig weeffel hgge, ziet men aan het ei, daarin geen ipoor daar van is te vinden, fchoon het werktuiglijk leven daar in aanwezig is. „■) Zij kan in een' vrijen of in een' gebonden ftaat beftaan, en heeft in dat opzicht ; veel overeenkomst met de warmteftoffe en de •eleftrieke kracht. Gelijk dezen in een lichaam aanwezig zijn kunnen, zonder zich op eenige wijze te openbaaten, tot dat zij door eenen, met hunnen aart, overéénkomenden prikkel in werking gebragt worden, even zo kan de Ievenskracht in een bewerktuigd lichaam lang in een' gebonden ftaat blijven, zonder dat. zij door iets anders kennelijk.zij, als enkeld daar door, dat ze aa.wtzig is, en dat^«zelver ontbinding nog verhinderd wordt. Men heeft daar verwonderlijke voorbeelden van: een  LEVEN te VERLENGEN. 43 Zaadkorrel kan op deze wijze jaaren lang, een ei, geduurende verfcheidene maanden een gebonden leven behouden, hetverwaazemt noch bederft; de prikkel der warmee alleen kan het gebondene leven vrij maken, en een ontwikkel dwerkdaadig leven voortbrengen; ja zelfs kan het reeds ontwikkeld, werktuiglijk leven op deze wijze opgefchort en weder gebonden worden, en evenwel in dezen toeftand eenigen tijd lang voortduuren, en de haar medegedeelde werktuiglijkheid behouden, waarvan ons de polijpen en plant-dieren voornamelijk zeer merkwaardige voorbeelden opleveren. 4) Gelijk zij (de Levenskracht) tot onderfcheidene bewerktuigde lichaamen eeneonderfcheidene verwantfehap fchijnt te hebben, en zommigen in eene meerdere, zommigen in eene mindere maate vervult, zo is ook haare verbinding met eenigen vaster, met anderen losfer. En het is merkwaardig, dat zij juist daar, waar zij bij uitnemenhtid in hoeveelheid en volkomenheid aanwezig is, als 't ware losfer fchijnt aan te kleven. Ze hegt zich bij voorbeeld vaster aan den onvolkomen polijpus, dan aan een volmaakter dier uit eenen hogeren rang van wezens. — Deze opmerking is voor ons tegenwoordig onderzoek van een bijzonder gewigt,  44 de KUNST om het MENSCHELIJK <) Zij geeft aan ieder lichaam, dat zij vervult, een geheel bijzondere eigenaanigheid, eene geheel eigene betrekking tot de overige ftoffdijke wereld. Zij maakt namelijk het-, zelve vooreerst bekwaam om indruklelen even als prikkels te gevoelen, en op dezelven wederkerig te werken; en in de tweede plaats,, ontrukt zij hetzelve aan die algemeene we • tPn- der Hoffelijke wereld, en aan uien ftaat van ontbinding, waar de doode natuur aan onderworpen is: zo dat men dus met recht zegeen kan: door het bijkomen van levenskracht wordt een lichaam uit de werktu,gl.fke;(^ chanifche) en fcheiknndige (chemtjche) wereld vllaatst in eene nieuwe, de bewerktuigde of met leven begaafde wereld. Hier vinden de al-emeene natuurwetten der Hoffelijke wereld "flechts ten deele en met zeekere bepaalingen plaats. Alle indrukfelen ontfangen eene "andere wijziging, en hebben eene andere tegenwerking in een levend als in een dood lichaam. Om die rede is ook in een levend lichaam geene werking mogelijk enkeld en alleen bepaald naar de wetten der werktuig- en natuurlijke fcheikunde; alles draagt het kenteken van leven. Eenftoot, eene prikkeling, koude en hitte, werken op een levend wezen volgens geheel eigene wetten; en iedere wetkin-, die'eruit ontftaat, moet men aanzien als a za-  LEVEN te VERLENGEN. 4-5 zamengefteld uit den uitwendigen indruk, dien een voorwerp ontfangt, en uit de tegenwerking der levenskracht. Juist hier in ligt ook de grond der eigenaartighejd van bijzondere foorten 3 ja zelfs van ieder afzonderlijk lichaam. Wij zien dagelijks, dat planten, die in dezelfde aarde en naast elkander groeien, en volmaakt het zelfde voedfel genieten, desniettegenftaande in haare gedaante, fappcn en krachten onderling hemelbreed verfchillen, Even het zelfde vinden wij ook in het Dieren-rijk, en het is eigenlijk dat geen, waar men van zegt; iedere zaak heeft haare eigene natuur. 6) De Levenskracht is het grootfie behoudmiddel van het lichaam, dat ze bewoont: niet genoeg, dat zij de geheele bewerktuiging verbindt en tc zamen lioudt, maar zij wederftaat ook ten fterkften den vernielenden invloed der overige natuurkrachten , in zo verre die op wetten der fcheikunde berusten, welken zij in ftaat is op te heffen, althans te wijzigen. Hier toe breng ik hoofdzaaklijk de werkingen der verrotting , vertering door den invloed van het weder, en de vorst. — Geen levendig wezen verrot; 'er moet altijd verzwakking of vernietiging der Levenskracht voorafgaan, eer'er verrotting plaats kan hebü-m. Zelfs  46- de KUNST om het MENSCHELIJK Zelfs in haaren gebondenen onwerkzaamen ftaat, heeft zij het vermogen de verrotting te verhoeden. Geen ei, zo lang 'er nog levenskracht in is, geen zaadkorrel, geen ingefponnen runs, geen fchijndoode , rot; en het is waarlijk te bewonderen , hoe zij hchaamen, die eene zo fterke neiging tot rotten hebben, als de menfchelijke, 60, 80, ja 100 jaaren daar tegen beveiligen kan. Maar ook aan het tweede foort van vernietiging, de vertering door den invloed van het weder, die eindelijk-zelfs de hardfte lichaamen ontbindt en doet vervallen, weèrftaat ze door haar bindend vermogen; en op gelijke wijze aan de zo gevaarlijke beroving der warmte-ftoffe, of aan de vorst. Geen levendig lichaam bevriest, dat is te zeggen, zo lang deszelfs levenskracht nog werkzaam is, kan deftrengfte koude aan het zelve niets fchaden. In het midden van de ijsbergen der zuid- en noordpool, waar de geheele Natuur fchijnt verftijfd te zijn, ziet men levendige fchepfelen, zelfs menfchen, die niets van de algemeene ftrenge koude lijden (*), en dit geldt niet alleen in haa-- (*) BeGalanthus mrdis drijft zelfs zijne bloem door de fneeuw uit de bevrozene aarde : ook blijft de bloem onbefchadigd, onaangezien het des nachts fterk vnest Hun-  LEVEN te VERLENGEN. 47 haaren ftaat van werkzaamheid, mqar ook van gebondenheid. Een ei, een zaadkorrel, die nog leven bezit, bevriest veel laater, dan dood zijnde; de beer brengt den gantfehen winter half verftijfd in de fheeuw, de doodfehijnende zwaluw, de pop van het infekt onder het ijs door, en bevriezen niet. Dan eerst, wanneer de vorst zo hoog ftijgt, dat zij de levenskracht verzwakt of onderdrukt, kan zij dezelve overweldigen, en de als dan levenlooze lichaamen doordringen. Dit verfchijnfel rust voornamelijk op de eigenfehap der Levenskracht om warmte te verwekken, zo als wij terftond zien zullen. 7) Een geheel verlies der Levenskracht heeft dus ten gevolge de fcheiding van het bewerktuigde verband, dat de deelen van een lichaam te voren vereenigde ; deszelfs ftof gehoorzaamt nu de wetten en verwantfehappen der doode (chemifche) Natuuf, tot welke ze nu behoort, zij ontbindt en lost zich op in Hunter Het visfehen in het water bevriezen; zo lang zij leefden, bleef het water, dat voor het overige bevrozen was, altijd vloeibaar om hun heen , en vormde eene holte: op het oogenblik, dat ze ftiervea vroren ze eerst vast. AavX. v. d. Sclwijv.  48 de KUNST om het MENSCHELIJK in haare grondftoffen, en onder de gewoone omllandigheden volgt de verrotting, welke alleen ons overtuigen kan, dat de levenskracht geheel uit een bewerktuigd lichaam geweken is. Doch 'er is iets groots , iets troostrijks in de waarneming, dat de verrotting, die al het leven fchijnt te vernietigen, het middel worden moet, om weder nieuw leven te ontwikkelen, en dat dezelve eigenlijk niets anders is, dan eene allerbelangrijkftewerkmgder Natuur, waar door de beftanddeelen, die in derzelver ftaat van bederf voor geen leven vatbaar zijn, op het fpoedigfte vrij en tot nieuwe bewerktuigde vereenigingen, dat is voor een nieuw leven, moeten bekwaam gemaakt worden: naauwlijks is een lichaam op deze wijze opgelost, of terftond beginnen deszelfs deeltjes in duizend kleine wormtjes weder te herleven , of zij vieren hunne opftanding in de gedaante van het fchoonfte gras, van de lieflijkfte bloemen; beginnen dus weder van nieuw den grooten levenskring der bewerktuigde wezens, en zijn na eenige gedaanteverwisfelingen misfchien een jaar daar na, weder beftanddeelen van een even zo volkomen menfchelijk wezen , als dat geene was, met het welk zij voormaals fcheenen te ver^aan ; hun fchijnbaare dood was dus flechts een overgang tot een nieuw leven, en het blijkt,  LEVEN rs VERLENGEN. 43 blijkt, dat de levenskracht een lichaam alleenlijk verlaat om zich weldra daar na met een diergelijk lichaam weder te kunnen ver? eenigen. 8) De Levenskracht kan door dezen of genen invloed van buiten verzwakt, zelfs geheel opgeheven, door anderen daarentegen opgewekt, verfterkt en gevoed worden. Tot de eerfte foort behoort vooral de koude, de doodvijandin van al wat leeft: 't is waar een maatige graad van koude kan tot verfterking ftrekfcen, in zo verre als die de leverskracht, als het ware, meer in één middenpunt te zamen dringt en derzelver verfpilling verhoedt; maar dat is geene Heilige (pofitive) maar ontkennende (iiegative) verfterking, en een hooge graad van koude verdringt haar geheel. In de koude kan geene ontwikkeling van leven plaats hebben, geen ei uitgebroed worden, geene zaadkorrel kiemen. Tot deze foort behoren verder zekere fchokken, die, het zij door de levenskracht plotfeling te vernietigen, het zij ook door eene nadeeüge verandering, in de inwendige bewerktuiglijke gefteldheid der deeltjes te veroorzaken , fchijnen te werken. Zo beneemt een hevige elect.rieke flag, of de blixem,, in I. Dekl. D één  5o de KUNST om het MENSCHELIJK éón oogenblik aan planten endieren de levenskracht, zonder dat men dikwijls de geringde kwetfing der deelen ontwaar kan worden. Zo kunnen ook, vooral bij meer volkomener wezens, gemoedsaandoeningen, b.v. hevige fchr ik of vreugd, dezelve oogenblikkelijkverflindcn. Eindelijk zijn 'er nog in de Hoffelijke wereld zekere krachten, die allerfterkst op de levenskracht werken en haar verzwakken, ja zelfs geheel vernietigen; wij noemen ze ook daarom gewoonlijk vergif: Bij voorbeeld, de rottende fmetftof, het water van de Laurocerafus, de wezenlijke olie van bittere Amandelen enz. 'Er beftaan echter ook dingen van eenen tegenovergeftelden aart, welken eene zekere vriendfchappelijke betrekking en verwantfchap tot de levenskracht hebben, dezelve doen opluiken, en haar zeer waarfchijnlijk tot een fijn voedfel verftrekken kunnen. Deze zijn voornamelijk licht, warmte, lucht, (of liever de zuurftofj en water, vier gefchenken van den Hemel, welken men met recht de vrienden en befcherm-engelen van al wat leven heeft, noemen mag. Boven aan ftaat het licht, zonder tegen- fpraak  LEVEN te VERLENGEN. jr fpraak de naaste vriend en verwant des levens, en in opzicht tot hetzelve van een' oneindig uitgeflrekteren invloed, dan men zulks gewoonlijk meent. Ieder voortbrengfel der Natuur heeft een meer volkomen leven , naar maate het den invloed van het licht geniet. Men beneme aan eene plant, aan een dier, het licht, hoe zorgvuldig men zevoede, veriorge en oppasfe, eerst zullen zij hunne kleur verliezen, daar na in krachten afnemen, agterlijk zijn in hun' wasdom , en eindelijk v.-anftaltig worden. De mensch zelf wordt, door een leven van licht beroofd te leiden, bleek, flap en fuf, en verliest ten laatften al de veerkracht van het leven , gelijk zo veele treurige voorbeelden van menfchen, die lang in een' donkeren kerker zijn opgefloten g'.weest, maar al te zeer bewijzen. — Ja ik meert niet te veel te zeggen, met te beweeren, dat het leven in bewerktuigde voorwerpen alleen mogelijk is, wanneer die den invloed van.het licht genieten kunnen, en dat het zelve dus waarfchijnlijk zonder dien invloed' niet belïaankan; in de ingewanden der aarde toch, in de diepfte holen, waar eene eeuwige nacht woont, is eigenlijk flechts te vinden wat wij het onbewerktuigd leven noemen. Hier ademt niets, hier gevoelt niets, al wat men 'er nog min of meer aantreft, zijn eenige foorD 2 ten  £ de KUNST om het MENSCHELIJK ten van fchimmel of fteenmosch, de eerfte en onvolkomehfte trap van groeijihg. — En fcet is zelfs zeker, dat deze gewasfen meestal alleenlijk aan of. bij verrot hout ontftaan. Dus bHjkt het, dat de kiem van bewerktuigd léven, eerst door hout en water in de diepte moet aangevoerd, of door eene levenverwêkkende verrotting voortgebragt worden, daar ie buiten dien iu deze afgronden niet te vinden is» De andere en niet minder weldaadige vriendin der Levenskracht is: de warmte Deze alleen is in ftaat de eerfte kiem van het leven te ontwikkelen. Na dat de winter de geheele '• Natuur, zo het fchijnt, tof den ftaat van levenloosheid gebragt heeft, is het genoeg, dat de warme lentelucht haar aanblaaze, en alle Oaapende krachten ontluiken weldra. Hoe meer wij de aardpooi.en naderen, hoe levenloozer alles wordt, en men vindt ten laatften geheele ftreeken , waar zelfs volftrekt geen eene plant, geen infeót, geen klein dier beftaat, maar waar alleen groote vleeschklompen, als walvisfehen, beeren en diergelijken, den tot het leven noodigen graad van warmte behouden kunnen. — In één woord, waar leven is, daar is ook warmte in meer of minder graad, en 'er is een zeer innig en onaf- fcheid-  LEVEN te VERLENGEN. 53 fcheidlijk verband tusfchen het eene en tus« fchen hèt 'andere. Warmte geeft leven, en' leven ontwikkelt ook weder warmte, en het' is moeilijk te bepalen, welk van beiden oór= zaak, èn welk gevolg zij. Het volgend geheel nieuw en beflisfend voorbeeld van de bijzonder fterke kracht der warmte, om hét leven te vpeden, en op te wekken, verdient hier bijgebragt te worden i den tweeden augustus 1700 wierp zich een' Carabinier, met naame Petit, te Straatsburg geheel nakend uit een venftèr van het militair hosp'taal in den Rhijn. Ten drie uüfen de^ na'demiddags wierd hij eerst vermist,: en hij had waarfchijnlijk over een half .uur Jn het; water gelegen, toen men.hém ophaalde. Hi| feheeh geheel dood te zijn. 'Er wierd niet anders aan hem gedaan » als dat men hem in een fterk verwarmd bed lag, het hoofd hoog,? dé. armen digt aan het lijf, én de beenen na bij elkander; en dat men telkens warme doeken voornamelijk op zijn maag en op.zijne' beenen ranbragt. Nog wierden o'p v.erfcheiden'e plaatfen van zijn bed h'eete fteenen,"* in doeken ■ gèwonden , gelegd. Na, 7 óf 8 rninuüteri wierd rrien eene ligte beweging* atfn de bovenfte oogleden gewaar.' .Eenigen tijd daal- na geraakte de onderkaak, diè tot nu D 3 toer  y4 DE KUNST om het MENSCHELIJK toa vast aan de bovenfte geklemd bM^ liep bruiseh uit den mond, en Prnr kon in klepelen wijn naaf zich nemen. De " inkwam weder, en een uur daar na kon h fn-eben — Het is zeker, dat de warmte bi]. InThijndooden, even zo fterk, als bij 4e ^^HceHog van het leven werkt -J 'ft voedfel aan het kleinfte vonkje van IeS I Mt 'er nog overig is, blaast het aan, r^rhe^llengs tot eene vlam ontgloei- . jen. Het derde gewigüg levensvoedfel, is de Jf Wij vinden geen wezen, dat geheel innder lucht zou kunnen beïtaan, en bij de .esten vo'-t zeer fpoedig, dikwijls oogenml"» ^dood, zo dra zij dezelve Tin een' volkomener graad bezitten, dan t <*-n welken niet ademhalen. Voord ? Winti «dephlogistifeerde of warmtelucht  LEVEN te VERLENGEN. 55 door ze in te ademen, over het geheel lichaam een algemeen gevoel van verfterking ] en verkwikking ontwaar wordt. De hoofdftof dezer warmte of levenslucht, noemen de Scheikundigen de zuurftof (oxygene), en het is eigen^ lijk dit beftanddeeldat het levenwekkend vermogen van de lucht uitmaakt, en het welk bij het ademhalen in het bloed overgaat » het water behoort ook in zo verre tot de vrienden van het leven, als het ook zuurftoffe hevat, en ten minften in zo verre tot de ncodzaakclijke vereischten om te kunnen leven, als 'er zonder vloeibaarheid geene aanwending der levenskracht mogelijk is." ïk geloof dus met recht te kunnen beweren, dat licht, warmte, zuivere lucht en water', de waare en eigenlijke middelen zijn , waar door de levenskracht gevoed en onderhouden wordt. Het meer grove voedfel (het aandeel van zuur- en warmteftoffe,' dat het bevat, 'er niet onder begrepen^ fchijnt meer te dienen •tot inftandhouding der werktuigen,' om, het geen verloren is, te herftellen. Op eene andere wijze is het niet te verklaren , hoe zommige fchepfelen zo lang zonder eigenlijk zo genaamd vöedfel het leven behouden kunnen.' Men lette op het kuikentje in het ei; zonder dat het van buiten eenig voedfel kan krijD 4 gen/  56 de KUNST om het MENSCHELIjfc gen i leeft het, ontwikkelt zich, en wordt een volkomen dier. Een hijacijnth- of andere bol kan zonder eenig ander voedfel, als de uitdamping van water, zich ontwikkelen, en zijnen fteel, en de fehoonfte bladeren , en bloemen fchieten, en uitdrijven. Zelis bij volkomen dieren zien wij verfchijmngen, die buiten dien niet te verklaren zouden zijn, De Engelfche Geleerde Fordyce bewaarde bij voorbeeld Goudvisfchen in vaten , met bronwater gevuld, liet ze in het begin alle t uuren, doch naderhand Hechts om de drie dagen versch .water geven, en zo leefden ze zonder eenig voedfel 15 maanden lang, en, het geen nog verwonderlijker is, zij waren Dog eens zo groot geworden. Dewijl men echter .vermoeden kon, dat 'er toch in het Water eene menigte onzichtbaare voedfeldceltjes Zijn mogten, zo haalde h:j het ze ve over ftelde het weder bloot aan de lucht, maar'om alle iniecten 'er af te houden, maakte hij het vat zorgvuldig toe, en desmette-enftaande bleeven de visfchen langen tijd in het leven ,~ namen in wasdom toe , en hadden ontlastingen. Hoe ware het mogehjk, dat ook menfchen zo lang honger l.jden, en toch bij het leven blijven kunnen, indien de onmiddelbaare voeding der levenskracht zelve, uit het voedfel moest getrokken worden Een I-ransch  LEVEN te VERLENGEN. 57 Fransch Officier (*) verviel na veel geleden verdriet in eene zwaarmoedigheid, die hem het beiluit deed nemen, om zich uit te hongeren, en bleef zo getrouw bij zijn beiluit, dat hij geduurende 46 dagen niet het minfte voedfel nuttigde; den vijfden dag eischte hij eenigen Herken drank, en toen men hem eene halve pint Anijsbrandewijn gaf, gebruikte hij het in drie dagen. Wanneer men hem echter deed opmerken, dat zulks te veel «vas , deed hij in ieder glas water, dat hij dronk, niet meer dan 35 droppels, en kwrm met die vies tot den sollen dag toe. Nu hield hij ook op te drinken, en gebruikte geduurende de laatfte 8 dagen in het geheel niets meer. Van den 361ten dag af moest hij blijven liggen, en het was opmerkenswaardig, dat deze, voor het overige, zeer zindelijke man den geheelen tijd van zijn vasten een zeer kwaade reuk van zich gaf, (een gevolg van het bederf zijner fappen, veroorzaakt door gebrek aan nieuwe toevoer derzelven door behoorlijk voedfel) en dat zijne oogen zwak wierden. Alle drangredenen waren tevergeefsch, en men hield hem reeds geheel voor verloren, wanneer de ftem der Natuur weder fn (*) Hifi. de VAcademie R. des fciïnces A. 1769. D s  5s de KUNST öm het MENSCHEL-IJK in ééns toevallig in hem ontwaakte. Hij^zag een kind met een boterham binnen komen. Dit gezicht wekte terftond zijnen eetlust dermaafe op J dat hij met ^.^^ verzogt. Men gaf hem, van dat oogenohk ar aan aHe twee uuren eenige lepels rijstfoup, T^ngs meer en meer fterk voedfel me, dit gelukkig gevolg, dat zijne gezondheid, hoe wel langzaam, weder herfteld me*.- — Doch het verdient onze opmerking, dat, zo lang hij vastte en zwak was, zijne ingebeelde toeftand en zijne krankzinnigheid verdwee«n waren, en hij zich bij zijnen gewoonen n am noemen liet, maar zo dra had hrj door het eeten zijne krachten niet weder bekomen, of de voormaalige geheele reije van ongerijmde denkbeelden keerde ook weder te rüg. 0, 'Er is nog een middel, dat werkt om de levenskracht te verzwakken en te verminderen, en waar van het beginfel in haar zelve m, namelijk het verlies' aan levenskracht dat veroorzaakt wordt door de werking zei e dier kracht. Telkens wanneer eenige kracht zich uit, heeft 'er ook tevens verlies aan kracht plaats, en wanneer die werking te fterk of te aanhoudend wordt voortgezet, zo kan 'er eene geheele uitputting !&f!gïffi zijn. Dit blijkt reeds door de daaglijkfche  LEVEN te VERLENGEN, j ondervinding: door onze kracht bij het gaan, het denken enz. aan te wenden, worden wij moede. Maar nog duidelijker is dit blijkbaar in de proeven van Gax/vani , hier in bcftaande, dat men na den dood eene nog levende fpier en zenuw prikkelt, door 'er eenig metaal op te leggen. Herhaalt men den prikkel dikwijls en fterk, zo wordt de kracht fpoedig, gefchiedt het langzaam, zo wordt ze minder fchielijk uitgeput, en dan zelfs wanneer ze uitgeput fchijnt, kan men door de prikkelingen eenigen tijd na te laten, teweegbrengen, dat de kracht zich weder verzamelt, en op' nieuw in beweging gebragt wordt. Daar door ontftaat dus een nieuw verfterkingsmidde], namelijk de rust, of de afgebrokcne werking. Door dezelve kan de kracht zich herftellen, en daadelijk toenemen. 10) Het voornaamst vermogen der Levenskracht beftaat niet blotelijk in indrukfelen van buiten als prikkelingen gewaar te worden, en om op dezelven wederkerig te werken, maar tevens pleegt hetzelve de beftanddeelen, die, het zij door voedfel, het zij door eenig ander middel, in eenig voorwerp, met leven begaafd,, overgaan, te veranderen en over te brengen in de bewerktuigde natuur , (dat wil zeggen,, volgens de wetten, die in de bewerk-  of gelijk eene lichdtof in gedephlogistifeerde lucht gewis tienmaal fneller verteerd zal zijn, dan eene andere, die, voor het overige volkomen aan de eerfte gelijk, in gewoone lucht branat, dewijl door dit medium de werking , welke die vertering veroorzaakt, wel tienmaal verhaast en vermeerderd wordt. Dit maakt den derden grond van de verfcheidenheid_ der levensduurzaamheid uit. 4) En daar eindelijk de wederherflelling van het verloorene, ot de geduurige vernieuwing het voornaamst middel is, om tot een evenwigt te dienen tegen de vertering, zo zal een lichaam, dat in en buiten zich de meest gefchikte middelen heeft om zich op de gemakhjkfte^en bes-  LEVEN TE VERLENGEN. • $5 beste wijze te vernieuwen, ook van eene langere duurzaamheid zijn, dan een ander, aaa bet welk die middelen ontbreken, In één woord, de levensduurzaamheid zal bepaald zijn naar de ibm der aangeboorene levenskrachten, naar de meerdere of mindere vastheid of fterkte der werktuigen, naar de tragere of fnellere vertering, naar de meer of min vclkomene of onvolkomene vernieuwing, en alle begrippen van levensverlenging , gelijk ook alle tot dat doelwit voorgeflaagene, en nog voor te ftellen middelen, kan men onder deze vier klasfen brengen, en volgens de opgegeveq grondltellingen beoordeelen. Hier uit laten zich meer leerrijke gevolgtrekkingen afleiden, en anders duistere vraagen beantwoorden, van welken ik hier Hechts yoorloopig eenigen zal aanhalen. Is het levensperk al of niet bepaald? Deze vraag is reeds veelmaalen een: twistappel geweest, waar over de Wijsgeeren en Godgeleerden met elkander onééns waren, en heeft reeds dikwijls de arme geneeskunst in de engte gebragt. Volgens de te voren opgegeven begrippen is deze vraag gernaklijk • I. Deel. op  0.m KUNST om het MENSCHELIJK , r « Tn een' zekeren zin hebbeS PP * riienrecht. Zekerlijk heeft ieder ^dedepartuenr^eclt. „Pnacht van ichcpieien , ja ' W wezen, even zo zeer een bepaald Ie- ?onder wezen de VerlTvctelh id van levenskracht, beften, werktuigen, cn deze en gene ^vertering^ dan krachten en werkturgen'er toe toe- -reikende zijn. Maar deze vertering kan verhaast of vertik worden, dit hangt af van zekere gunft .e° of ongunftige, nadeelige of voordeehge handigheden, die 'er.fa** «P ^nr'd:%rN:;^t:^;nnx ^l ^ot^bepaalde loopbaan heeft at perkt, het eindperk toch, dat elk fchep^fin het bijzonder bereiken moet, als t ware kan verzet worden. Nu laat zich ook reeds in 't vraag beantwoorden: is het mogelijk het Ieven te verlengen? ja, buiten allen twijffeH «nzinsdoor tovermiddelen en goud-  LEVEN te VERLENGEN. 67 tinöuuren, ook niet in die maate , dat men de ons toegedeelde fom van, en vatbaarheid Voor levenskrachten met reden zou meenen te kunnen vermeerderen, noch de grenslijn, Waar mede de Natuur ons levensperk heeft afgetekend, in het minfle overfchreden , maar alleen in zo verre wij in aanmerking nemen, en behoorlijk in werking brengen de vier opgegevene hoofdvereischten, waar d* duurzaamheid des levens eigenlijk van af. hangt: verfterking der levenskracht en der werktuigen, verhindering eener te groote vertering, en bekwaame bevordering van de vernieuwing of wederherflelling van het verlooTene. — Hoe meer dus het voedfel, de kieeding, de levenswijze, de luchtflreek, ja zelfs kunstmiddelen, gefchikt zijn om aan die vereischten te voldoen, hoe meer ze ook tot verlenging van het leven behulpzaam zijn; hoe meer daarentegen dezen genen tegenwerken, des te meer zullen ze den duur van ons beftaan verkorten. Hier verdient voornamelijk hetgeen ik vertraging der levensvertering noem, als zijnde naar mijn oordeel het belangrijkst middel ter verlenging van het leven, nog eenige overweging. Als wij ons eene zekere hoeveelheid van levenskrachten en werktuigen, die als 't ware E 2 os-  ös D? KUNST om het MENSCHELIJK onzen levensvoorraad uitmaken, voorftellen, het leven zelf als de vertering of yerilij&ng" van "die krachten en werktuigen, dan kunnen wij ons verbeelden , hoe dat, door. eene'fterkere aanftrenging der werktuigen, en 'de daar mede'verbondene fnellere vermindeiing van krachten, die voorraad fchielijker, en door een meer'gematigd gebruik daarentegen natuurlijk langzaamer moet verteerd worden. Sic geen, 'die in één dag eens zo veel meer levenskracht verteert dan een ander, zal ook in de helft" van'tijd zijnen voorraad van levenskracht ophebben, en de werktu;gen zullen' in evenredigheid van het gebruik, dat men 'er van maakt, meer of min fpoedig verfleten zijn en onbruikbaar worden. De veerkracht (energie) des levens ftaat dus met deszelfs duurzaamheid in eene om* kekeerde betrekking, of naar maate een wezen Lenfief leeft, zal deszelfs leven aan extenfie verliezen, dat is, naar maate het min ot meer fterk leeft, zal het korter of langer duuren. — De uitdrukking fchiehjk leven, is dus zeer gepast. Men kan buiten twijfel den gang der levensvermindering, het zij die daadelijk zij of lijdelijk, fneller of langzaamer maken , en dus fnel of langzaam leven. Ik zal in het vervolg, het een door iet woord ■ ■ ,4b-  LEVEN ik VERLENGEN. & intenfief leven, en het ander door het woori extenfief leven uitdrukken. W~i Deze waarheid wordt niet flechts bij den menschl maar ook door de geheele Natuur bevestigd»* Hoe minder intenfief het leven van èen voorwerp is, des te langer duurt het. . Men vermeerdere; door warmte , mesting'.' kunstmiddelen het intenfief leven eener plant, zij zal zich met meer fpoed volkomen ontwik" kelen, maar ook zeer fpoedig vergaan, —• Een voorwerp, dat uit zijnen aart een' gïooten rijkdom van levenskracht, bezit , zal 3 wanneer zijn leven flerk intenfief werkzaam is, van korteren duur zijn^ dan een ander,' dat aan zich zelf armer aan levenskracht is,' doch van zich zelve een minder intenfief leven heeft. Zo .is het bij' voorbeeld zeker,* dat de hoogere klasfen van dieren, over het geheel genomen, ongelijk veel meer rijkdom, aan levenskracht, en zulks in een' hoger graad* van volkomenheid, bezitten, dan de planten , en desniettegenftaande leeft een boom wel honderdmaal langer, dan het levenvolle paard, dewijl het leven van den boom intenfief zwakker is. —- Op deze wijze kunnen dus zekere omftandigheden, die verzwakking veroorzaken, als zij alleen de intenfieve werkzaamheid des lévens verminderen, tot een E 5 mid'-"  7o du KUNST om het MENSCHELIJK middel worden om hetzelve te verlengen; integendeel kunnen levenfterkende en opwekkende middelen, als ze de inwendige werking te zeer vermeerderen, zeer fchadehjke gevolgen hebben , en het leven verkorten: hier uit is het reeds zichtbaar, dat eene al te fterke gezondheid het leven voor deszelfs duurzaamheid nadeelig zijn kan; dat een zeker zoort van zwakheid het beste middel kan worden, om het lang leven te bevorderen; en dat men eene geregelde levenswijze en eigenlijke middelen om het leven te verlengen , niet bij uitfluiting verjlerkende behoort te noemen. De Natuur zelve geeft ons in dit opzicht het beste bewijs, daar zij met het beftaan van de meest volkomen bewerktuigde wezens eene zekere eigenfchap vereenigd heeft, welke in ftaat is , den ftroom, waar mede het leven voortrukt en zich verteert, te beperken, en daar door de al te foelie vermindering te verhoeden: ik meen den (laap , eene hoogstwijze verordening , wier hoofdbedoeling, om namelijk de levensvertering te regelen en te vertragen, ten naasten bij overeenkoomt met het geen de flinger » in een uurwerk. ■ De tijd des flaaps is niets anders als eene tusfchenpozing van het intenfieve leven, een fchijnbaar verlies van leven, doch in even deze tusfchenpoozing, in  LEVEN te VERLENGEN, %k iri deze opheffing vaö deszelfs werkzaamheid l is het grootfte middel gelegen om het te verlengen: Eene onafgebrokene vorirtduüring van het intenfieve leven geduuirende 12-iÖ" uuren veroorzaakt bij den mensch een' zd Herken ftroom van vertering der levenskracht^ dat 'er een fneller pols , een Zoort van aigemeene koorts (de zogenaamde dagelijkfche avondköorts) uit ontftaat, Nu koomt de flaa^ hem hulp bieden , verplaatst heiil in een' meet lijdelijken ftaat, en na zulk eene tusfchenpozing van 7 of 8 uuren is de loop deü levensvertering zo zeer geftremd, en het ver* Ioörene weder Zo wel herfteld , dat nu de polsflag en alle bewegingen weder langzaam* én geregeld worden , en alles weder rustig voortgaat (*); — Van daar ook dat niets iri ftaat is ons zo fchielijk af te matten en uit te putten, als lang aanhoudende flaapelooshèid: de grijsaards van het plantenrijk, de hoornen zouden, zonder den jaarlijkfchen wintel* flaap j '(*) De oude lieden flaapen minder, om dat bij hun het intenfief leven , de lévénsvertering, zwak en gering is, en dus minder herftelling van krachten nodig heeft. Amt. y. d: Schrijvl E 4  t2 ds KUNST om het MENSCHÈLIJK flaap, hun leven tot zulk eert' hoogen trap niet brengen (*). (*) Men treft in vèelë planten eene bijzonderheid aan die men volkómen vergelijken kan met den flaap der menfchen. Ze fluiten alle avonden hunne bladen aan elkander of laten ze neder vallen, de bloemen fluiten zich, en het geheel uiterlijk aanzien verraadt een> ftaat van rust. Men heeft dit verfclüjnfel aan de koel* en vogtigheid van de avondlucht toegefchreven maar het zelfde heeft ook in broeikasten plaats Anderen hebben het voor een gevolg van de duisterheid aangezien , doch veifcheidenen fluiten^ch m den zomer reeds ten 6 uuren na den middag. De Zomon Me*» fluit zich zelfs reeds des voormiddag ten 9 «uren. Men kan dus deze plant vergeir,ken met de nachtdieren en vogelen, die bxj nacht waken, en over dag flaapen. Ja zelfs zrm er op ieder uur van den dag planten, die zich dan fluiten; en daar op' rust de vinding van den planten-, tijdwijzer; Amtü. v. d. Sckijv. DER-  LEVEN ti VERLENGEN: DERDE VOORLEZING. £Ê VENSDTJTJRZAAMHEID BÈR PLANTEN. Verfcheidenheid derzelven — Eenjaarige s tweejaarige, veeljaarige •— Proefondervindelijk onderzoek naar de omjlandigheden, •welken dit bepaalen — Wat hier uit is ep te maken — Toepasfvng op de hoofd, gronden, waar de verlenging van het leven op berust — Gewigtige invloed der voort, teeling en van den bouw of der cultuur op de levens duurzaamheid der planten. Het zij mij nu veroorloofd, ter bekrachtiging of tot bewiji van al het te voren aangevoerde , eenen blik op al de klasfen van wezens der bewerktuigde wereld te werpen, en de gronden voor mijne vooronderftellingen op te fpooren. Wij zullen hier ter gelijker tijd gelegenheid vinden, om de meest belangrijkfte bijkoomende omftandigheden en werkingen te leren kennen, die invloed hebben op de verlenging of verkorting van het leven. % 5 On-  ?4 de KUNST om het MENSCHELIJK Oneindig verfchillend en veelvuldig 'k de duurzaamheid der onderfcheidene bewerktuig- * wezens' ■ Van de fchimmel af, die flechts een paar Uuren keft, tot aan den c* Ïr die duizend jaaren bereiken kan; welk «i a hm* veel ontelbaare tusfchenC^t» «Menigvuldigheid van IetnTen dan nog moet de grond van dezen weren of korteren duur in de eigenaarnge gS dheid van ieder wezen en in deszelfs flardpunt in de fchepping liggen en doot SSenrig opfpoöreh te vinden zip; Zeker ripf2e*igtigeö belangrijk, maar tevens /erhalven moeten vergenoegen, om flechts Iehoofdzaaken voor te dragen , en dezelve Uit ons tegenwoordig gezichtpunt te befchouwen. tn de eerfte plaats komen ons de planten T die onoverzienlijke wereld van fchepX\ de-eerfle trap der bewerktuigd, we[eI S die door de voedende deelen en fappen r buiten in haare beftanddeelen over te T n en zich met dezelven te vereenibl'eRgetot' een ze fftandig wezen worden, zich gen, tot een zei i s voortpianten:  LEVEN të VERLENGEN. 75 ' zaamheid: naar de nieuwfte ontdekkingen en berekeningen ten minften 40000 onderfcheidene geilachten en loorten! Evenwel kan men dezelven allen tot drie hoofdfoorten brengen naar derzelver meer of minderen levenstijd: eenjaarige, of eigenlijk flechts halfjaarige, die in het voorjaar voortkomen, en in het najaar fterven; tweejaarige , die na twee jaaren geleefd te hebben s lierven, en eindelijk voortduurende, welker duurzaamheid zich van 4 tot icoo jaaren uitftrekt. Alle planten, die van een' fappig wateragtigen inhoud zijn, en zeer fijne tengere werktuigen hebben, hebben een kort leven, en duuren Hechts één, ten hoogften twee jaaren. Die alleen leven langer, welken meer vaste werktuigen en taajere fappen hebben; en om het hoogde plantleven te bereiken , wordt hout vereischt. Zelfs bij die geenen, die maar één of twee jaaren leven , vinden wij een aanmerkelijk onderfcheid : zij , die van eene koude, reuk- en fmaaklooze natuur zijn, leven onder gelijke omftandigheden niet zo lang, als de irerkriekende, balfamieke en die meer wezenlijke olie en geest in zich bevatten: bij voorbeeld, latouw, weke, rogge, gerst  ?6 de KÜNSÏ om het MËNSCHELIJK- éérst ën alle graanvruchten leven nooit lanter dkn êên jaar; daarentegen thijm, polei, ffcp, melisfe, alst, marjolijn , falie enz., kunnen twee en meer jaaren voortduuren. Struik- eri h'eestergewasfen kunnen hun leven tot 66, fommigen-zelfs tot uog eens zo vee jaaren brengen. De wijnftok bereikt een leeftijd van 60, ja van 100 jaaren, en blijft vruchtbaar tot in zijn' hoogften ouderdom, dus ook de rosmarijn. De acanthus en klimop kunnen over de jöo jaaren oud worden. Pij zommigen, bij voorbeeld Bij eenige foorten van braamboozen is het moeilijk haareö ouderdom te bepaalen, dewijl de dunne takjes irï de èarde dringen en dan weer nieuwe heesters vormen , zo dat het moeilijk wordt de jongen van de ouden te onderkennen, en zij,; als 'tware,- haar aanwezen daar door vereeuwigen. Dén hoogften ouderdom bereiken de hoógfte, de ftcrkfte en meest vaste boomen, dé eik, de linde, de beuk, de kastahjen, de olm, de ahorn,' de platanus, de ceder, de olie-, de palm- en de moerbeziënboom, de feoabac (*). — Men kan met zekerheid be- we- (*) Dezs onlangs ontdekte boom (Jdanfonia 'digU J Ma)  LEVEN te VERLENGEN. 77 weren, dat eenige cederen van den Libanon, de beroemde kastanjenboom di centi cavalli in Siciliën, en verfcheidene heilige eiken, onr der welken de oude Duitfchers reeds hunne godsdienffige plegtigheden yerrigt hebben, hunnen ouderdom tot op 1000 en meer jaaren gebragt hebben: zij zijn d,e eerwaardigste, de eenigfte nog in leven zijnde getuigen der voortijd, en vervullen ons met eene hei?, lige rilling, wanneer de wind hun zilverhair doorruischt, dat weleer eens aan de Druïden en aan den wilden Duitfcher in het beerenvel tot lommer yerftrekte'. Alle fchiclijk wasfende boomen, als eenige foorten van dennen, berken, wilde kastanjen enz., hebben altijd een minder Vast en duurzaam hout, en een korter levensperk. — De eik, die het langzaamst van allen wast, heeft het vastfte hout en leeft het langst. Klei- tata) fchijnt een der ondile te kunnen worden. Hij krijgt eenen flam van de dikte van 25 voet, en Adan,-son- vond in het midden van deze eeuw aan boomerjj die toen eerst 6 voet dik waren, de naamen van fcheepslieden uit de 15de en 16de eeuw ingefreden, en deze infneden hadden zig toen nog niet zeer vcr- Vr-jjd. . ; 0 Aant. v. d. Sclirijv.  7S dk KUNST oM het MENSCHELIJK Kleinere plantgewasfen hebben doorgaans een korter leven, dan groote, hooge en veeltakkige. Het zijn ook niet altijd die boomen, welken het duurzaamfte en hardfte hout hebben , die ook het langfte leven, bij voorbeeld, de palmboom, de cijpres, de jenever-, nooten- en peerenboom, leven nut zo. lang, als de lindeboom, die toch eene weeker foort van hout heeft. Over het algemepn zijn die geenen, vreft ken zeer fmaakelijke, fijne en vol rijpe vruchten dragen , van korteren levensduur , daa die, welken in het geheel geene of eene onbruikbaare vrucht geven ; en onder drzen worden de zulken, die nooten en eikels dragen, ouder, dan die, welken beziën en fieeuvruchten voortbrengen. Zelfs kunnen deze korter levenden, de appel-, de peer-,- de abricoos-, de perfik-, de kersTenboom enz., onder zeer gunftige omHandigheden hun leven tot op 60 jaaren brengen, vooral als ze nu en dan van het mosch, dat 'er op groeit, gezuiverd worden. Over het geheel gerekend, kan men vast.  LEVEN të VERLENGEN.' "7i> Hellen , dat de bóomcn, die hun loof en vruchten langzaam krijgen en ook langzaam verliezen, ouder worden, dan die, bij welken cn het een en het ander zeer fcbieb'jk gefchiedt. — Voorts hebben de door kunst aangekweekten doorgaans een korter leven, dan de wilden, en die, welke zuure en wrange vruchten dragen, een langer leven, dan die geenen, welken zoete vruchten geven. Het is zeer merkwaardig , dat, als men jaarlijks de aarde rondom de boomen omgraaft, zulks derzelver groei wel is waar vermeerdert, en ze vruehtbaarer maakt, maar ook te gelijk den duur van hun leven verkort. Gefchiedt het daarentegen flechts om de 5 of 10 jaaren, zo leven ze langer. — Even zo bevordert het dikwijls begieten en mesten de vruchtbaarheid, maar is fchadelijk voor de duurzaamheid van het leven. Eindelijk kan men ook, door een gewas dikwijls te fnoeijen, en door 'er de ranke rakken en knoppen uit te fnijden, zeer veel toebrengen om hetzelve langer te doen leven, met dat gevolg , dat zelfs kleine en kortlevende planten, als lavendel, ifop en dergelijke, als ze jaarlijks gefnoeid worden, hun leven tot 40 jaaren brengen kunnen. Ook  «o de KUNST om het MEN3CHELIJK Ook heeft men opgemerkt, dat, als men bij oude hoornen, die lang onaangeroerd, en op de zelfde plaats geftaan hebben, de aarde rondom den wortel omgraaft en losfer maakt, zij dan frisfcher en levendiger loof bekomen, en zich als 't ware verjongen. Wanneer wij deze op ondervinding gegronde {tellingen met een opmerkzaam oog be,fchouwen , dan is het in de daad allertreffendst, hoe zeer zij de boven aangenomene grondftellingen, omtrent het leven en den levensduur, bekrachtigen en hoe volkomen ze met die denkbeelden overeenftemmen. Onze eerde grondftelling was: hoe grooter de fom van levenskracht en vastheid der werktuigen is, des te langer is de duur van het leven, en nu vinden wij in de Natuur., 'dat juist de grootfte, volkomenfte en meest ontwikkelde gewasfen, (welken wij dus vastzeilen moeten den grootften rijkdom van levenskracht te bezitten) en die, welken de vastfte en duurzaamfte werktuigen hebben , ook het langst leven, bij voorbeeld, de eik, de ceder. Blijkbaar fchijnt hier de veelheid (volume') van ftof en de uitgebreidheid derzelve medé tot  LEVEN te VERLENGEN. 8r tot de verlenging van het leven iets toe ta brengen, en wel op deze drie gronden. 1) De grootte toont reeds eenen grooteren Voorraad van levenskracht of vormende kracht. 2) De grootte geeft meer vatbaarheid voor I leven, meer oppervlakte, meer toegang van buiten. 3) Hoe meer inhoud en omtrek een lichaam heeft, des te meer tijd is 'er nodig, voor dat ,: de in- en uitwendige verterings- en vernietij gings-krachten hetzelve kunnen yerilijten. Wij bevinden, dat een gewas zeer duurzaa; me en vaste werktuigen hebben kan, en dat 1 het evenwel niet zo lang leeft, als een yan i m'nder vaste werktuigen; bij voorbeeld, de i lindeboom leeft veel langer, dan de palm» : boom en de cijpres. Dit leidt ons nu tot eene, voor het be<\ werktuigd leven, en ons volgend onderzoek i zeer gewigtige Wet, namelijk, dat het inde 1 bewerktuigde wereld Hechts een zekere graad ■ van vastheid en inwendige fterkte is, die de levensduurzaamheid bevordert, en dat integendeel een te hooge graad van taaiheid deL D l el. F zei-  p de KUNST om het MENSCHELIjK ze\ve verkort, In het algemeen, en bij'we» 7.ens zonder werktuigen begaafd, is het zeker, dat hoe vaster een lichaam is, hoe veel meer duurzaamheid hetzelve ook bezit; maar jd bewerktuigde wezens , welker voortduuring van beftaan grootendeels afhangt van de meerdere of mindere infpanning bij het gebruik der werktuigen, en in den omloop der Jappen, heeft dit zijne bepaalingen, en een te hooge graad van vastheid der werktuigen èn taaiheid der vogten ftremt dezen in haar' omloop en maakt genen minder tot beweging gefchikt, veroorzaakt verftoppingen, en verhaast den ouderdom, en bij gevolg ook den dood. Doch het is niet alleen de hoeveelheid van kracht, noch de gefteldheid der werktuigen, u-aar de levenskracht van afhangt. Wij hebben reeds gezien, dat het voornamelijk veel op de fnellere of langzaamere vertering der levensgeesten, en op de meer of min volkomene wederherftelling derzelven aankomt. Wordt dit nu ook in het plantenrijk bevestigd? Ten volle! ook hier vinden wij deze alg^meene wet: hoe meer intenfief leven een gewas heeft, hoe fterker en fneller deszelfs inwendige vertering is, des te fpoediger versaat het ook, des te korter is deszelfs duur. s — Ver-  LEVEN te VERLENGEN. 83 Vervolgens hoe meer uit- en inwendige gefchiktheid een gewas heeft om weder nieuwe deelen aan te nemen, des te langer is deszelfs duurzaamheid. Vooreerst de wet der Vertering. Over het geheel genomen hebben de plasten een bijzonder zwak intenfief leven; voeding , wasdom , voortplanting van haar geflacht, zijn de cenigfte bezigheden, die haar intenfief leven uitmaken. Geene willekeurige verandering van plaats , geene regelmaatige omloop der fappen, geene fpier-, geene zenuw beweging. —— Onbetwistbaar is de hoogfte graad van haare inwendige vertering, het hoogde toppunt van haar intenfief leven, het werk der voortteeling. Maar hoe fpoedig wordt deze ook van ontbinding en vernietiging agtervolgd ! De Natuur fchijnt hier, om zo te fpreken, het rijkst en overvloedigst gebruik van haare fcheppende krachten te ma• ken, en het non plus ultra der volkomenfle volmaking en voleinding daar te ftellefi. Welk eene tederheid en fijnheid in het maakfel van de bloefem ; welke pracht en glans van verwen verrascht hier dikwijls ons oog bij de minst aanzienlijke gewasfen, bij F 2 wei-  Sj eg KUNST om het MKNSCHELIJK welken wij zulk eene ontwikkeling van Schoonheid en luister nimmer zouden veriwagt hebben. Het is als 't ware het praalgewaad waar mede de plant haar hoogfte feest viert, maar tot het welk zij ook dikwijls haar geheelen voorraad van levenskracht' befteedt , en'voor het welk zij zich, 't zij voor altoos, ',t zij ten minften voor een' langen tijd, uitput» Alle gewasfen, geen uitgezonderd, ondervinden terftond na dit ongeval verflapping en ftremrning in derzelver groei, zij beginnen ilil te ftaan en af te nemen , en hier is he,Ê begin van het verfterven der planten. Bij alle eenjaarige planten volgt fpoedig eene geheele verfterving, bij grootere gewasfen en bij hoornen heeft 'er ten minften voor een' tijd een döodftaaf plaats, een halfjaarige rust, tot dat zij door den invloed van hunne vernieuwingskracht weder in ftaat gefteld worden, om nieuwe bladeren en bloéfems voort te brengen* Het laat zich op even dien grond verklaasen, hoe alle gewasfen, die vroegtijdig het" vermogen verkrijgen om hun gellacht voort te planten, ook vroegtijdig fterven:' en de be-  LEVEN te VERLENGEN. g£ bedendigfte wet in het plantenrijk, waarnaar, de levensduurzaamheid beftemd is3 is,deze; hoe vroeger en fchielijker de plant aan het' bloeijen komt, van des te korteren duur Is haar leven; en dus omgekeerd,, hoe. hater» van hoe.een' te langeren duur. Alle die foorten, welken reeds in het eerde jaar bloeijen , iierven ook , in het zelfde.jaar; die eerst, iri het tweede jaar bloeijen, derven ook in hèfi' tweede; die bppmen en houtgewasfen alleen»* die eerst in het zesde, negende of twaalfde jaar beginnen, voort te teelen, worden oud* en zelfs worden onder dezen die foorten .het oudde, welken eerst laat tot de voortteeling' geraken. Eene bijzonder belang]ijke waarneming, die eensdeels onze ppgegevene denkbeelden omtrent de levensy er tering volkomen bekrachtigt, en anderdeels ons reed^ een' leerrijken wenk geeft voor ons volgend"' onderzoek. Nu laat zich ook de gewigtige vraag beantT woorden: welk eenen invloed heeft de cultuur ; op het langer of korter leven der plan» ten? ,. Cultuur en kunst verkort over het geheel het leven, en men kan het als eene hoofd* uelling aannemen, d_at doorgaans alle wilde F 3 én  80 de KUNST oji het MENSCHELIJK en aan zich zeiven overgelaten planten langer leven, dan de gecultiveerde. Evenwel verkort niet ieder aart van cultuur het leven, want wij kunnen bij voorbeeld eene plant, die in het wild flechts één. of twee jaaren zou duuren, door dezelve zorgvuldig m agttc nemen, en te verzorgen, veel langer behouden En dit nu is een zeer merkwaardig bewijs, dat ook in het plantenrijk verlenging van het leven door eene zekere behandeling mogelijk is. — Maar nu is de vraag: waar in is het onderfcheid tusfchen cultuur die het leven verlengt, en cultuur die hetzelve verkort, eigenlijk gelegen? dit kan voor ons in het volgend onderzoek van belang zijn te weÉtn- men kan die vraag tot onze eerde hoofdgronden te rug brengen: hoe meer de cultuur het intenfief leven, en de innerlijke levensvertering, vermeerdert en tevens het zamenftel der werktuigen vertedert en verzwakt, des te nadeeliger wordt ze voor de duurzaamheid van het leven. Dit zien wij bij alle planten die in broeikasten gekweekt worden, en waarin door eene geftadige warmte, door mesting en andere kunstmiddelen, eene aanhoudende innige werkzaamheid en veerkracht worde aangezet, dat ze namelijk vroeger en dikwijler vruchten dragen, en dat dezen ook, om Jee zeggen, meer bewerkt en volkome: er z'jn,  LEVEN te VERLENGEN»' fef zijn, daü haare natuur het medebragto Het zelfde geval heeft plaats, wanneer zelfs zonder uitzettende en uitwendig aangebragtc hulpmiddelen , alleen door eene zekere bewerking en kunst, aan de innerlijke Bewerk-, tui^ing der gewasfen een veel hooger graad van volkomenheid en fijnheid wordt medegedeeld dan haar natuurlijk eigen was; bij voorbeeldl door oculeren, inenten, en de kunst om zwaare en gevulde bloemen te krijs gem — Ook deze cultuur verkort de levehs-^ duurzaamheid^ Daarentegen kan de tulcuur het dienftigfte middel worden, om het leveri te verlengen, wanneer ze in plaats van het intenfief leven van een gewas te verfterken," de gewcone vertering eenigzins verhindert en maatigt; voorts, wanneer ze de van na tuur e te grootte taaiheid en hardheid der werktuigen (de materie of ftoffe) tot op dien graad vermindert, dat ze langer bruikbaar en beweegbaar blijven ; wanneer ze al het geeri eenige ftrekking heeft, om het levensbegin'fel te verkorten, afweert en telkens beetere middelen tot vernieuwing en hcrftelling aan de hand geeft.' Zo kan door behulp der cuh tuur eene plant een hooger levensperk bereiken, dan het volgens haare natuurlijke ge= fteldheid en beftemming zou' verkregen hebben.' " ;. - M E4 Wtf  88 de KUNST om het MENSGHELIJK Wij kunnen dus de verlenging van het leven bij planten op de volgende wijze bewerken: 1) Als wij , door dikwijls de takken te fnoeijen , de al te fhelle vertering beletten: wij benemen haar daar door een gedeelte der werktuigen, waar door ze haare levenskracht te fpoedig verfpild zouden hebben, en dringen en bepaalen dus als 't ware de kracht naar binnen. 2) Als wij door fnoeijen het bloeijen en de voortteelings-krachten verhinderen, of ten minften vertragen: wij weten, dat dit vermogen bij de planten de hoogde graad van inwendige levensvertering is: wij brengen hier dus dubbeld toe ter verlenging van het leven, eensdeels, door de verfpilling dier kracht voor te komen, anderdeels door dezelve te noodzaken op eene tegenovergeftelde wijze te werken, en als een middel tot levensonderhoud te dienen. 3) Als wij den vernielenden invloed der vorst, van het gebrek aan voedfel, van de ongelijke wedersgefteldheid afweren , en de planten dus door kunst in eenen gehjkvormigen en gematigden middelftand houden. Ge-  LEVEN te VERLENGEN. field ook, dat wij hier door het intenfief leven eenigzins vermeerderen , zo levert dit echter ook weder eene des te rijkere bron op, waar uit het verloorene kan herfteld worden. 4) Het vierde hoofdpnnt eindelijk , waar op de voortduuring van elk wezen , en dus ook van een gewas rust, is de meerdere of mindere gefchiktheid om zijne krachten te herftellenj en zich op nieuw voort te brengen. Hier verdeelt z;ch nu het plantenrijk in twee voornaame hoofdfoorten: de eene b°zit deze gefchiktheid in het geheel niet, endezen zijn het, die fiechts één jaar leven (de éénjaarige gewasfen,) die terftond, na het voortteelingswerk volbragt te hebbenfterven, De andere hoofdfoort daarentegen, die de groote gefchiktheid heeft van zich jaarlijks op nieuw te kunnen voortbrengen, van zich nieuwe bladen, takken en bloefems te kunnen fcheppen, kan den verbazend hoogen ouderdom van 1000 en meer jaaren bereiken. Zodanig een gewas kan men ten laatften zelf aanmerken als een' bewerktuigdcn grond, waar uit jaarlijks ontelbaare planten voortfpruiten, die echter met den grond zeiven de F 5 vol-  9o de KUNST om het MENSCHELIJK volmaakte overeenkomst hebben: — En ook in deze inrigting vertoont de wijsheid der Natuur zich groot en goddelijk. Als wij overwegen, dat, gelijk de onder-, vinding ons leert, 'er een tijdperk van 8 of 10 jaaren toe behoort om dien graad van voltooijin? in het werktuiglijk zamenftel , en van verfijning in de fappen van een' boom voort te brengen, die 'er vereischt wordt, om te kunnen bloeijen en vruchten te dragen" en gefield nu, het ging met den boom als met andere gewasfen, en hij ftierf terftond na de volbragte voortteeling ; hoe fchaars belooncnd zou dan de cultuur van die gewasfen zijn, hoe onevenredig waren dan niet de kosten van voorbereiding en tijd met het voordeel? hoe zeldzaam zouden wij boft en vruchten hebben! Om dit mi te verhoeden, heeft de Natuur deze wijze inrigting gemaakt, dat de plant in het eerfte zodaanig eene lijvigheid en vastheid verkrijgt, dat de ftam ten laatften de plaats van den aardgrond bekleedt, uit welken nu alle jaaren, onder de gedaante van oogen en knoppen , ontallijke nieuwe planten kiemen en uitfprüiten: . . Hier  LEVEN te VERLENGEN. os Hier uit ontftaat een dubbeld voordeel; vooreerst, dewijl deze planten uit eenen reeds bewerktuigden grónd ontfpruiten, krijgen ze ook reeds voor haare natuur gefchikte en goed bereidde fappen, en kunnen dezelven dus aanftonds hefteden tot de bloefem en de vrucht, het geen met fappen, die ze onmiddelijk uit de aarde verkregen, onmooglijk kijn zou; Ten tweeden, kunnen deze fijnere planten, die wij eigenlijk als even zo veele éénjaarige moeten aanzien , na haare vrucht voortgebragt te hebben, weder fterven, en desniettemin kan de moederplant zelve, de ftam, blijven voortduurcn. — De Natuur blijft alzo ook hier aan haare Grondwet getrouw cj de voortplanting van geilacht put de levenskracht uit van de enkelde voorwerpen, en desniettegenftaande, blijft het geheel in wezen. Met één woord: de uitkomst van alle deze waarnemingen is: Zal een Gewas een' hoogen ouderdom bereiken, dan moeten de volgende vereischten zich vereenigen.  gi de KUNST om het MENSCHELÏJK. j) Het trioet langzaam wasfem 2) Het moet deszelfs geflacht langzaam en laat voortplanten. 3) Het moet eénen zekeren è«ad van vastÜPid en duurzaamheid der werktuigen en genoeg hout hebben, ên de fappen mogen met al te waterig zijn! 4) Het moet groot zijn eö eene aanzienlijke uitgebreidheid hebben. 5) Het moet zich in de lucht verheffen. Het tegenovergeftelde van dit alles verkort het leven. VIER-  LEVEN te VERLENGEN. 93 VIERDE VOORLEZING. JtEVE NS DUURZAAM HEID VAN het, dierenrijk. Aanmerking wegens de plantdieren — Wormen — Infecten — Gedaanteverandering (Metamorphofc) een gewigtig middel ter verlenging van bet leven — Apiphibiën — Visjchen — Vogelen — Zoogdieren — Gevolgtrekkingen — Invloed der manbaarheid tn van den wasdom op de lengte van het leven — De volkomenheid of onvolkomenheid der bewerktuiging — De meer fchielijke of langzaame levensvertering — De hertelling (reflauration), Het dierenrijk is de tweede hoofdklasfe, het tweede en meer volkomen gellacht der bewerktuigde wereld, oneindig rijk aan wezens, menigvuldig in verfcheidenheid, en onderfcheiden in trappen van volkomenheid en duurzaamheid. — Van het Haft of Oeveraas af aan, dat klein verganglijk infect, datflechts bijna éénen dag leeft, en in het twintigfte uur van zijn leven reeds als een oude grijsaard onder zijne talrijke nakomelingfchap ftaat, tot  ,pA de KUNST om het MENSCHEL-IJK tot aan den twee honderd jaarigen Olifant, zijn 'erontallijke tusfchenfoorten en graaden van duurzaamheid en natuurlijke aanleg tot , en vatbaarheid voor het leven; ook zal ik mij 'bij dezen onafmeetlijken rijkdom vergenoegen, flechts eenige daadzaaken op te zamelen die onze hoofdvraag: waar op is de lengte van het leven gegrond? kunnen ophelderen. Om nu met de onvolkomenfte, en zeer nabij aan de planten grenfende, klasfe, de mr■men een begin te maken, merk ik aan, dat dezelven wegens hun teder en week zamenftel buitengemeen ligt te befchadigen en te kweVen zijn; maar zij hebben gelijk de planten de beste beveiliging in hun buitengewoon vermogen om zich weder op nieuw voort te kunnen brengen, waar door zich geheele deelen weder herftellen; ja zelfs in twee of drie ftukken gedeeld, kunnen ze voortleven ; hunne levensduurzaamheid is bij gevolg bezwaarlijk te bepaalen. Tot deze klasfe behoren die diertjes , die bijna fchijnen niet te kunnen vernietigd worden, en met welken Fontaha en Gótzezo veele merkwaardige proeven genomen hebben De eerstgenoemde liet raderdiertjes en draad-  LEVEN te VERLENGEN. 55 draadwormen in de brand heette zon verfchrocijen, en in eenen bak-oven uitdroogen, en na verloop van een half jaar was hij echter in flaat, met een weinig laauw water de uitgedroogde diertjes in het leven te rug te brengen. Deze proefondervindingen bevestigen onze Helling, dat, hoe onvolkomener de bewerktuiging is, het leven des te taaijer is. Hier heeft het zelfde plaats als met het zaad van planten, cn men zou kunnen zeggen, dat deze eerfte flippen der dierlijke fchepping, in een zeker opzicht, flechts de kiemen, de zaaden voor het meer volkomen dierenrijk zijn. Bij de infetlen, die reeds meer van het dier hebben , en eene meer uitgewerkte bewerktuiging bezitten, kan de hernieuwingskracht geene zulke wonderen doen. Maar hier heeft de Natuur eene andere wijze inrigting gemaakt, die hun aanwezen aanmerkelijk verlengt: de gedaante-verwisfeling. — Het infecl beftaat misfehien 2, 3, 4 jaaren als masker, als worm: dan wordt het tot eene poppe, en duurt nu weder eenen geruimen tijd voort in dezen ftaat van oogenfchijulijke levenloosheid, en daar na komt het  $6 de KUNST om het MENSCHELIJK bet eerst te voorfchijn als een voltooid dier. Nu eerst heeft het oogen, nu eerst dat gevleugeld en vaak zo prachtig lichaam, en, wat deszelfs vqlrrtaking als dier het meeste kenmerk:;, is, dat hef nu eerst bekwaam is om deszelfs gedacht voort te planten. Doch deze ftaat, dien men deszelfs bloei-tijd zou tunnen noemen, is de kortfte, het fterft nu weldra, want het heeft deszelfs beftemming bereikt. Ik kan hier niet voorbij aan te merken, hoe zeer deze waarnemingen overeenftemmen , met de denkbeelden, die wij tot een grond gelegd hebben, in opzicht tot al het geen oorzaak is van de duurzaamheid van het Ie- ven- Hoe onvolkomen is het leven in de éerfte wijze van beftaan, aks worm, hoe gering is daar de beweging; 'er is in het geheel nog geene voortteeling mogelijk : het gantfche fchepfeltje fchijnt alleen te beftaan om te eeten en te verteren — gelijk 'er dan ook veel rupfen zijn, die daar toe eene zo buitengewoone gefchiktheid hebben , dat ze in 24 uuren driemaal meer verteren, dan haar geheel gewigt bedraagt. — 'Er heeft dus bij die diertjes een zeer gering verlies, maar een verbazend groot herftel van levenskrachten plaats. liet is dus geen wonder, dat ze r m  LEVEN te VERLENGEN. s>7 in dezen ftaat, ongeagt derzelyer klein- en onvolkomenheid zo lang leven kunnen. Even zo is het ook gelegen met den tusfcbenftaat, waar in het fchepfeltje als poppe geheel zonder eenig voedfel leeft, maar ook noch door in- noch door uitwendigen invloed eenige vermindering of levensvertering ondergaat.-—r Doch nu volgt het laatfte tijdvak van deszelfs ■beftaan, de ftaat van volkomene ontwikkeling • als een gevleugeld in de lucht zwevend we•zen. Hier fchijnt deszelfs geheel aanwezen bijna in onophoudelijke beweging en in voortteeling te beftaan, bij gevolg in eene onophoudelijke vertering van zich zeiven, en aan voeding en wederherftelling van levenskrachten is hier fchier niet te denken, want veele foorten van kapellen komen in dezen ftaat zonder mond ter wereld. Bij zulk eene verfijning der bewerktuiging, bij zulk eene , onevenredigheid van oiufangst en uitgave, is ■ geene duurzaamheid mogelijk, en de ondervinding bevestigt het; het infedt fterft zeer fchielijk. Hier fielt ons dus een en het zelfb de diertje den ftaat van het volkomenst en van het onvolkomenst leven, en de daar aan verknogte langere of kortere duurzaamheid van hetzelve, zeer klaar voor oogen. De Amphibiën, deze koude, tweefoortige l. Deel. G die»  '98 de KUNST om het MENSCHELIJK dieren kunnen hun leven buitengemeen ver brengen; een voorrecht, dat zij voornamelijk aan de taaiheid van hun leven, dat is aan het zeer innig en moeilijk te fcheiden verband, dat 'er is tastenen de levenskracht en de ftoffe, en aan hun zwak intenfief leven, te danken hebben. Hoe taaij hun leven zij , blijkt uit eenige verbazende voorbeelden. Men heeft fchildpadden een geruimen tijd zien leven zonder kop en kikvorfchen nog zien voortfpringen , na dat hun het hart uit het lijf gefcheurd was, en, zo als wij boven gezien hebben, kon eene fchildpadde zes weeken lang buiten eenig voedfel leven; hetwelk genoegzaam aantoont, hoe gering hun intenfief leven zij, en bij gevolg ook de behoefte om hunne levenskrachten te vernieuwen. Het is zelfs bewezen , dat men levendige padden in fteenen, zelfs in groote ftukken marmer, gevonden heeft (*). Zij mogen nu als eieren of als ieeds . ü) in het jaar i733 vond men nog in Zweden eer.e padde 7 ellen dien in eene fteengroef, midden m het hardfte gefleoatetot het Wefe men zich eerst met iel moeite met hamers en breekijzers eenen toegarg heef: moeten maken. Zij leefde nog, maar was zeer zwak,  LEVEN te VERLENGEN. g5 fecds uitgebroeide dieren, daar in zijn befloten geworden, bet een is toch zo verwonderlijk als het ander. Want welk eene lange reeks van jaaren wierd 'er toe vereischt, om dit marmer te vormen, en om het deszelfs vast- en hardheid te doen verkrijgen. Niet minder groot is de invh e:l , dien de wedervoortbrengings kracht heeft , ter verlenging van hun leven. ■ Zeer veele gevaaren en oorzaaken van dood , worden daar door verhinderd te fchaden , ja zelfs geheel verlorene deelen weder Hp nieuw voortgebragt. Hier toe behoort ook de verwisfeling van huid, die wij bij de meeste dieren van deze klasfe aantreffen. Slangen, kikvorfchen, hagedisfen en anderen, leggen ieder jaar .zwak, haare huid was gerimpeld, en bier en daai met eene fteenagtige korst omgeven. Zie ïflj. 0anMung« 3 23an& p. 285. Het waarfchijnlijkst is, dat de padde nog zeer klein zijnde, in eene kleine fp'eet van dit geileente geraakte, zich aldaar van de vogtigheid, gelijk ook met infecten, die daar in .kropen, gevoed hebbe, en dat eindelijk deze fpleet 'door gruis van fteen opgevuld, en de in tusfchen' groot geworden paddê met eene ftepn-k'orsi ovei trokken zij. Au*, v. d. Sthrijv. G 2  joo ra KUNST öm het MENSCHELIJK jaar hunne huid af, en het fchijnt, dat deze wijze van zich te verjongen in de daad tot de jnftandhouding van hunne levenskrachten en tot de verlenging van hun leven behoort. Iets diergelijks vinden wij in het gantfche dierenTijk: de vogelen verwisfelen hunne vederen, zommigen zelfs den bek, (het geen wij ruijen jioemen,) de infedten wórden tot poppen,-de meeste viervoetige dieren verwisfelen hun hair en klauwen. ■ Den hoogflcn ouderdom bereiken, voor zo verre thans onze waarnemingen zich ukilrekken, de fchildpadden en krokodillen. Dc fchildpadde een zeer traag, in alle zijne bewegingen langzaam en phlegmatiek dier, groeit zó bijzonder langzaam , dat men op 20'jaaren naauwPjks een' aanwas van weinige duimen rekenen'kan, en leeft echter 100 en meer jaaren.' Dc krokodil, een groot fterk en levenvol dier', iri eén hard harnas befloten, ongelooflijk Veel vretend, en met een buitengewoon vermogen om fpijze'te verteren begaafd, leeft bok zeer lang, en volgens getuigenis van veele reizigers, is die het eenigst dier, dat, zo lang akhef leeft, in wasdom toeneemt. , . • ■ Het  LÉVEN te VERLENGEN: ioi , Het is te bewonderen, hoe veele grijsaards 'er onder de .koudbloedige Water-bewonersa namelijk de Visfchen, gevonden worden. Misfchien bereiken ze, in vergelijk van hun» ne grootte, onder alle de fchepfelen, den hoogden leeftijd van allen. Men weet uit de Romeinfche gefchiedenis, dat 'er in de vijvers van den Keizer dikwijls Lampreijen of Mureenen waren, die hun 6cde jaar bereikten, en die ten laatften zo bekend en zo gemeenzaam met .de menfchen wierden, dat Crassus Or«I tor unam ex illis de'fleverit. . De fnoek, een drooge en buiten maate guitige visch, en de karper, kunnen naar het ge» tuigenis, van. geloofwaardige .menfchen hun, leven tot op 150 jaaren brengen. De zalm wast fchielijk, maar derft ook fpoedig; daar-, eutegen leeft de langzaam groeijende baar; langer. Hier komt mij de volgende aanmerking! voor eene plaats te verdienen : in het rijk der l Visfchen heeft de natuurlijke dood veel zeld? ï zaamer plaats, dan in de overige rijken der Natuur. Hier geldt de wet, die het eene on. ophoudelijk doet overgaan in het andere, voL gens.het recht des flerkeren, veel meer algemeen; de eene verflirjdtden anderen, de der-, G 3 ker'e  102 de KUNST om het MENSCHELIJK kere den zwakkeren, en men kan beweren, dat in het water minder dood plaats heelt, dewijl dat geen, dat fterft, onmiddelijk weder in het wezen van een ander levend fchepiel overgaat, en dat bij gevolg daar de tusfchenftaat van dood zeldzaamer, dan cp de aarde, beftaan kan. De oplosiing der deelen gefchiedt hier in dc maag der fterkeren. — Deze inrigting getuigt van eene hoogere Goddelijke wijsheid. Men overwege flechts, dat de ontallijke millioenen waterbewoners, die dagelijks fterven , maar cénen dag onbegraven (of, het geen hier op het zelfde nederkomt, niet verflonden) bleven liggen ,'zij zouden terftond verrotten, en de vreeslijkfte en allerfchadelijkfte uitwazeming verfpreiden. In het water , waar het voorbehoudmiddel tegen het ichadelijke van het verrotten der dieren, namelijk de plantgroeijing (vegetalie-) in veel geringer maate te vinden is, hier moest gezorgd worden, dat 'er niets verrotten kon, en daarom moest 'er een beftendig leven heerfchen. Qnder de Vogelen zijn 'er ook veele foorten, die lang 'leven kunnen. De volgende omftandigheden hebben hier op ongetwijfeld veel invloed; O  LEVEN te VERLENGEN. zeg 1) Zij zijn buitengemeen goed gedekt;,' want 'er is geen volkomener dekkleed} noch dat de warmte meer te zamenhoudt, dan de vederen. 2) Zij ondergaan jaarlijks eene zekere foort van hernieuwing en verjonging, die wij hei ruijen noemen. De vogel fchijnt als dan êe~ nigzins ziek te worden, laat zijne oude vede^ ren vallen, en bekomt weder nieuwe.) Veeleh laten ook hunnen bek vallen en bekomen weder eenen nieuwen , een gewigtig deel hunner verjonging, dewijl ze daar door in «aas geHeld worden van zich beter te kunnen voeden» 3) Onder alle de Dieren zijn het de voge* lens die de meeste en dezuiverfte lucht ge« nieten. . 4) Zij bewegen zich veel. Doch hünnë beweging is de allergezondftc, zij is uit de" daadelijke (aaive) en lijdelijke (pasjïvi») té zamen gefield, dat wil zeggen, ze worden gedragen , en behoeven zich flechts in zo verre in te fpannen, als nodig is om eene bs= weging voorwaards te doen ; die beweging gelijkt aan die van het rijden, welke laatfte daarom ook de voorkeur boven alle andere bewegingen verdient» G 4 fj  icfi de KUNST om hét MÈNSCHELTJK 5) Door eerie bijzondere inrigting wordt bij hun' met de pis eene groote menigte aardfiof naar buiten gevoerd, en dus eene der hoofdoorzaaken weggenomen, die bij andere Dieren uitdrooging, vroegtijdigen ouderdom, en den dood te weeg brengt. De fteenadelaar, een fterk, groot en fterk gefpierd dier, wordt zeer oüd. Men heeft verfcheiden'i voorbeelden van zulken , die over de honderd jaaren in menageïiën geleefd hebben. Zo ook de gier en de valk, beide vleeschvretende dieren. De Heer Selwand in Londen kreeg voor eenige jaaren een' valk van de Kaap de Goede Hoop, die met eenen gouden halsband gevangen was, waar op in het Engelsen ü-ond: Z. Majefteit, K. Jacob van En. «eland. An. 1610. 'Er waren dus zedert den. tijd "van zijne gevangenis 182 jaaren vervlogen. Hoe oud mag hij wel geweest zijn,; toen hij ontvluchtte? Hij was van de grootfte foort dezer vogelen , en bezat nog eene . aanmerkelijke vlugheid en fterkte, evenwel befpeurde men, dat zijne oogen eenigzins duister en blind , en de vederen aan zijnen hals wit geworden waren. De  LEVEN té VERLENGEN. 105 De rave, een vleeschvretende vogel, van een hard en zwartagtig vleesch, kan ook zijn leven tot op 100 jaaren brengen: op gelijke wijze dè zwaan, een dier, dat zeer veel vederen heeft, van visch leeft, en dromend water verkiest. Hier munt vooral de papegaai uit. Men heeft voorbeelden, dat hij zelfs als gevangene Co jaaren geleefd heeft, en hoe oud was hij misfchien reeds , wanneer hij gevangen wierd? Het is een dier, dat bijna alle foorten van fpijze nuttigt en verteert, den bek vérwisfelt, en een donker vast vleesch heeft. De pauw leeft tot zijn 20de jaar. — Daarentegen de haan, een heet , twistziek en' wulpsch dier, veel korter. Nog korter leeft de musch, de ligtmis onder de vogelen. Die vogeltjes leven doorgaans ook korter. De meerei en putter ten langden tot het 20de jaar. Keren wij ons nu tot de volkomende, den mensch het naast nabijkomende viervoetige Zoogdieren, dan vinden wij ook hier eene in het oog vallende verfcheidenheid van ouderdom. Q < De  jo6 de KUNST om het MENSCHELIJK De olifant brengt het wel het hoogst van allen; hij heeft 'er ook, wegens zijne grootte, langzaafnen groei, (hij wast tot in. het 3oOV jaar,) zeer vaste huid en tanden, de meeste aanfpraak op. Men rekent, dat hij 20c jaaren oud kan worden. De ouderdom der leeuwen laat zich niet juist bepaalen, hij fchijnt het echter vrij yer in, iaaren te kunnen brengen, dewijl meu er wel eens gevonden heeft, die tandeloos waren. Nu volgt de heer, die fterke flaaper, en niet minder traag, als hij wakker is, en evenWel leeft hij niet bijzonder lang. In de daad een flegte troost voor hun, die het geheim om lang te leven in ledig te zijn menen gevonden te hebben. De kameel daarentegen, een mager, droog, werkzaam, zeer onvermoeid dier, wordt oud, gewoonlijk bereikt het 50, ook dikwijls 100 jaaren. Het paard brengt het niet hooger dan tot op omftreeks 40 jaaren, een wel is waar groot en fterk dier, doch hetwelk weinig met hair bedekt en van een ligt aandoenlijk geftel is, «n fcherpe, ligt tot bederf overhellende fappen  LEVEN te VERLENGEN. 107. pen heeft. Het kan echter zijn, dat het ten deele deszelfs korten levensduur aan hetplaagen , dat de menfchen het doen, te wijten hehbe, -want wij weten nog. niet met zekerbeid hoe oud het in het wild levende worden kan. Even zo is het met den ezel gefteld. De muilezel, beider voortbrengfel heeft meer levensduurzaarnheid en wordt ouder. Het geen men van den hoogen ouderdom van het hert verhaald heeft, is niets als eene fabel. Zij worden omtrent 30 jaaren of iets ouder. De Jlier met al zijne grootte en fterkte leeft flechts eenen korten tijd, 15, ten hoogften 20 jaaren. Het grootfte deel der kleinere dieren, fchaapen, geiten, vosfen, haazen, leven ten langden van 7 tot 10 jaaren, de honden-'en zwijnen 'er niet onder begrepen, die het tct op 15 en 20 jaaren brengen. Uit deze menigvuldige waarnemingen kan men nu de volgende gevolgtrekkingen afleiden. Het  fó8 de KUNST óm hét MENSCHELIJÏ? Het dierenrijk heeft over het geheel genomen meer in- en uitwendige beweging, een veel meer te zamengefteld en volkomener intenfief leven , en bij gevolg meer vertering en verfliiting van krachten, dan het planten-. jjj^, Verder zijn de werktuigen in dit rijk veel tederer, uitvoeriger en menigvuldiger. Bij gevolg moesten de dieren .eigenlijk, een korter leven hebben, dan de planten. Doch daarentegen hebbën.ze ook meer overvloed en werking van levenskrachten, ze worden meer door de hen omringende Natuur, aangedaan, en dus vinden ze meer gelegenheid om hunne, levenskrachten door van buiten aankomende middelen te herftellen.' — Het moet gevolgelijk in deze klasfcn aan den eenen kant moeilijker zijn eenen bijzonder hoogen ouderdom te bereiken, doch tevens zal aan den anderen kant een zeer kort leven zeldzaam plaats vinden. En dit bevestigt de ondervinding ook. — een middelbaare ouderdom van 5 tot 40 jaaren is de meest gewoone. Hoe fchielijker een dier ontftaat, hoe rasfer het rijpt en volkomen wordt, des te fpoediger is het ook met deszelfs leven gedaan.' Dit fchijnt eene der algemeenfre Natuurwetten te zijn, die door alle klasfen ftand houdt; men moet flechts de ontwikkeling niet alleen-  LEVEN te VERLENGEN. 109 leenlijk van den wasdom verdaan en de zaak daar naar berekenen. Want 'er zijn dieren, die, zo lang als ze leven, fchijnen te wasfen, en bij wie de wasdom een gedeelte uitmaakt van derzelver voeding, maar het komt voornamelijk op de twee volgende bijzonderheden aan: 1) Op den tijd der eerde ontwikkeling in het ei, het zij die in of buiten het lichaam gefchiede. 2) Op het tijddip der manbaarheid , die men als het hoogde perk der phijfieke voleinding en als het bewijs aanzien kan, dat het dier den hoogden trap van volkomenheid, waar voor deszelfs dierlijke natuur vatbaar was, bereikt heeft. De regel moet deshalven dus bepaald worden: hoe korteren tijd een dier nodig heeft om zich in het lijf van deszelfs moeder of in het ei te vormen, des te fpoediger neemt het af. De olifant, die tot in het derdejaar draagt, leeft ook het langst; herten, dieren, honden enz. welker dragt flechts van 3 tot 6 maanden is, bereiken een veel korter le.vensperk. — Qiiod cit» fit, cito perit. . \ . hw»g sib fff ff ' Doch  tió de KUNST om het MENSCHELIJK " Doch vooral komt deze wet in aanmerking: hoe vroeger een dier tot deszelfs manbaarheid komt, hoe vroegtijdiger het zich voortplant, van des te korteren duur is deszelfs beftaan. Deze wet, die wij reeds in het plantenrijk zo volkomen bevestigd vinden, heerscht ook zonder uitzondering in het dierenrijk. De infeüen geven ons hier van het aanmerkelïjkst bewijs. Het eerfte tijdperk van hun leven tot de manbaarheid, dat is, hun leven in den ftaat van poppe, kan zeer lang, zelf* verfcheidene jaaren duuren: doch zo dra ze hunne groote verandering ondergaan hebben, dat is, hunne manbaarheid bereikt hebben, zo is het ook met hun leven gedaan. Bij de viervoetige dieren gaat dit zo vast door, :dat men de levenslengte van zo een dier. bijna zeker bepaalen kan, wanneer men het tijdpunt, dat het manbaar wordt, als het vijfde gedeelte van deszelfs geheelen levenstijd aanneemt. Paarden, ezels, ftieren zijn in hun derde of vierde jaar manbaar, en leven 15—20 jaaren ; fchaapen in hun tweede, en leven 8—10 jaaren. Alle gehoornde dieren leven over het algemeen "korter, dan die geen hoornen hebben. ■ De  LEVEN te VERLENGEV n- ' De dieren, met donker zwartagtig vleesch zijn doorgaans van een langer leven, dan die, welken wit vleesch hebben. Zo zijn ook de itille, vreesagtige diereu van eenen korteren levensduur, dan die geenen, die van eene tegenftrijdige geaarthcid zijn, Voornamelijk fchijnt het van eenen grootcn invloed op de duurzaamheid van het leven te zijn, of de lichaamen al of niet, veel of weinig gedekt zijn. — Zo leven de vogelen, die zeker de duurzaarnfte en beste dekking hebben, bijzonder lang, zo ook de oli■ fant, de rhenoceros , de krokodil, die de vastfte huid hebben. Ook heeft de wijze van beweging haarea invloed. Het loopen fchijnt voor de levensduurzaamheid het minst, daarentegen hec zwemmen het meest voordeelig te zijn ; in 'één woord die beweging, welke uit de daadelijke en lijdelijke is zamengefteld, is daar toe de bekwaamde. Ook wordt"deze grondftelling bewaarheid: hoe minder intenfief het leven van een fchepfel j en hoe geringer deszelfs in- en uitwendigs  %iz de KUNST om het. MENSCHEL!JK ge vertering van levenskrachten is, dat is te zeggen, volgens het gewoone fpraakgebxuik, hoe onvolkqmener het leven is, hoe duurzaamer het ook is. — In tegendeel, hoe tederer, fijner en meer te zamengefteld de bewerktuiging , en hoe volkomener het leven is, des te yerganglijker is het ook. Dit duiden ons de volgende waarnemingeE ten duidelijkfljen aan: 1) De zcophijten of plantdieren, welkqr gantfche bewerktuiging in maag, mond en •weg ter ontlasting beftaat, hebben een zeer taai en onverdelgbaar leven, 2) Alle koudbloedige dieren hebben over het geheel genomen een langer en taaijer leven , dan de warmbloedige , of, het geen hier het zelfde is, die dieren, die niet ademhalen , hebben hier in een voorrecht boven de ademhalende. En waarom? het ademhalen is de bron van de inwendige warmte, en warmte verhaast de levensverterïng. De werking der ademhaling draagt over het algemeen wel zeer veel toe, om het dier meer te volmaaken, maar tevens ook tot deszelfs levensvertering. Een ademhalend dier heeft, als 't ware eenen dubbelden omloop van bloed, den  LEVEN te VERLENGEN. i13 den algemeenen, en den kleineren door de 'longen; voorts eene dubbelde oppervlakte, waar de lucht beftendig op werkt, namelijjj de huid, en de oppervlakte der longen; en eindelijk nog eene veel fterkere prikkeling, en bij gevolg ook eene veel fterkere levensvertering, zo wel inwendig als uitwendig. 3) De dieren, die in het water leven, le: : yen over het geheel langer, dan die, welken in de lucht leven; en wel uit hoofde ; van de zelvde oorzaaken, dewijl het dier in 1 het water minder uitwaasfemt, en het water ji op verre na de levenskrachten zo veel niet Yerteert, als de lucht, 4) Het fterkite bewijs eindelijk, welk eenen verbazenden invloed de vermindering der uitwendige vertering hebbe om het le- ■ ven te verlengen , leveren die voorbeelden op, waar die uitwendige vertering geheel 1 onmogelijk gemaakt wordt, de voorbeelden 1 van padden, die in harde fteenen Lcfloten waren, en die daar in, alleenlijk door dat haare uitwendige vertering ophield, haar leven zo veel langer bewaard hebben. Hier kon niets uitwaasfemen, niets ontbonden worden, want de weinige lucht, die meer of min mede in den Reen befloten wierd, moest J. Deel, H in  IT4 pe KUNST om het MENSCHELIJK in korten tijd zo zeer verzadigd worden, dat ^er niets meer van kon worden overgenomen. Even daarom kon het dier ook zo lang zonder eenig voedfel beftaan, want de behoefte van voedfel ontftaat eerst uit het verlies, hei welk wij door de uitwaasfeming en^ de vertering der levenskrachten ondergaan. Hier, waar alles bijeen blijft, is geene vernieuwing hö'dig. Op die wijze kon dus de levens¬ kracht en de bewerktuiging mogelijk honderdmaal langer , dan in den natuurlijken ftaat bewaard worden. Ook de laatfte hoofdvereischtc ter verlenging van het leven, de meer volkomene wederherfteiling wordt ook in dit rijk der Natuur volkomen bekrachtigd. De hoogfte trap van wederherftelling is de vorming van geheel nieuwe werktuigen. Deze kracht ontmoeten wij in eenen bewonderingswaardigen graad in de klasfe der plantdieren , der wormen en amphibiën, van die dieren in een woord, die koud bloed, en geene of flechts kraakbeenige beenderen hebben. En bij alle deze dieren heeft 'er eene buitengtmeene levensduurzaamheid plaats. Het  LEVEN te VERLENGEN. 115 Het afleggen der fchobben 1 ij de visfchen , der huid bij de (langen, kro'odillen, kikvorfchcn enz., der vederen en van den bek bij de vogelen , heef? hier mede veel overeenkomst, en altoos zien wij, dat, hoe volkomener deze vernieuwing gefchiedt, het leven ook naar evenredigheid des te langer duurt. Doch een der gewigtigfte omftandigheden in opzicht tot de wederherftelling is de voeding. Hier openbaart zich het wezenlijk onderfcheid, djt 'er is, tusfchen het plantenen dierenrijk. In plaats dat alle planten, geene uitgezonderd, onmiddelijk haar voedfel van buiten tot zich nemen, heefc in tegendeel bij de dieren deze onveranderlijke wet plaats, dat het voedfel eerst in eene eigene daar toe beftemde holte of buis (gewoonlijk de maag genaamd) komen moet, eer dat hetzelve in de fappen kan opgenomen worden, en een deel van het dier uitmaken; en de bijna niet te onderkennen polijptis heeft even zo wel, als de olifant, deze kenfchetfende kenmerken des diers, eenen mond, en eenen maag. Dit is het, het geen de grondflag van het dierenrijk, het kenmerkend onderfcheid tusfchen het dier en de plant uitmaakt, en waar H 2 op  iió db KUNST, om het MENSCIIELIJK op tevens ook het voorrecht van afzonderlijk te beftaan 3 cn van een inwendig volkomeneï en meer ontwikkeld leven eigenlijk gegrond is. Van daar, dat bij de dieren de van buiten aangenomene ftoffe een' veel hooger' «raad van volkomenheid verkrijgt dan bij de planten; de wortelen (de melkvaten) liggen als 't vare van binnen, cn die ontvangen het ■vocdfel-fap ; als het reeds door de darmen voor de natuur van het dier bekwaam gemaakt, en meer toebereid is. Van daar  iso de KUNST om het MENSCHELIJK ; verbeelding alles, wat hem op de wezenlijke reis voorkwam : op den brug genoot hij de reuk van hst verfche hooi; hij beurde zijne voeten hoger op , wanneer hij meende aan den heuvel gekomen te zijn; in het a^terfte gedeelte der kamer wierden twee ftoelen naast elkander geplaatst, die hij overklom, wanneer hem een hek voorkwam. Hij verluchtte zich, als hij aan zijne herberg aankwam, en opende zijne vies ; uit een van zijne venfters ftelde hij zich in zijne geestsverbeelding het gantfche uitzicht van den heuvel voor: en na een uur uitgerust en zich verfrist te hebben , nam hij even bedagtzaam den terugtocht aan, fteeg weder over ieder 'hek, en herhaalde weder van plaats tot plaat-s zijne groete." „ Gij die dezen fonderlingen ouden man befpot, laat denkende ernst over uw gelaat komen, en volgt hem na! Door deze dagelijkfche oeffening, bragt hij zijn leven tot op p6 jaaren. Hij ff rek te den bedroefden tot eenen vader, den lijdenden tot een' trooster, den behoeftigen tot een' ftaf. — Hij was de beste goedaartigfte mensch uit de geheele Jandftreek. Altijd bij zich zeiven wel gemoed , zocht hij ook weltevredenheid en vreugd over anderen te verlpreiden, en achtte  LEVEN te VERLENGEN. s5i te daar toe geene opoffering tè groot; Hij befteedde aan ongelukkigen die gaven, Welken anderen in iedele vermaaken verfpilieij, en bekwam hun zegenend vrolijk gelaat eü huri gebed ten loon. Dé florm moge zijne asch veifhóoijen , maar de nagedachtenis Van zijn hért, zal eeuwij, onder deze menfchen leven." „ Die geenen, die hem flechts zagen, beminden den man om zijne zonderlingheden$ zij, die zijnen bij (tand nódig hadden, vereerden h'.m om zijne deugd en milddaadigheid ïi den geheelen loop van 'zo een lang leven kon niemand tegen hem opftaan en zeggen: dat Noes hem ook maar in gedachte be» ledigd had; Met een zeer middelmaatig inkomen behield hij, 60 jiaren lang, den eerhaam van weldaadig, en bij zijnen dood liet hij aan zijne naastbeftaanden weinig 'overigj (doch hij (lelde hen in bezit Van eene onichatbaar'e erfenis — van alle die zegeningen: welken de beloonende Hemel fchenkt aan dè kinderen der barmhartigen." Het nieuwftê voorbeeld is het vólgende i ïn een klein Dorp nabij Bergen in Noorse* gen, ftiérf in September des jaars 17975 Jö'ssph Süringtow in zijn ïöofte jaar. Hij fe'ê* k 4 hield  ij2 de KUNST om het MENSCHELIJK hield zijne zintuigen en zijn verftand volkomen tot aan zijne laatfte oogenblikken. Daags voor zijnen dood verzamelde hij zijne naasr> beftaanden en deelde zijn vermogen onder hen: hij was verfcheidene msalen gehuwd geweest , en liet eene jonge weduwe en verfcheidene kinderen na. Zijn oudfte zoon is 103, en de jongfte 9 jaaren oud. Dit zijn nu de voorbeelden van hoogen ouderdom in laatere tijden, die mij bekend zijn geworden. — Lieden van ico jaaren reken ik hier niet bij, want deze komen meermaalen voor. —— Voor weinig jaaren ftierf nog in Burgel niet ver van Jena, een Timmerman in zijn 104de jaar. Hij was nog gewoon dagelijks te arbeiden ; zijne lieffte bezigheid was in zijne laatfte dagen garen te fpinnen. Eens zat hij agter zijn fpinnewiel, zijne dogter merkte, dat hij niet meer fpon, zij onderzocht wat 'er van was, en — hij was dood. Billijk zouden nu de Artfen, die de middelen, welken tot het leven en de gezondheid dienen, zo overvloediglijk aan anderen mededeelen , ook hier eene voornaame plaats bejflaan moeten. Doch helaas! dit is hun lot niet. — Op hun mag men met recht toepas- feu;  LEVEN te VERLENGEN. 153 fen : alüs inferviendo confinnuntur: aliis meden* ! do moriuntuT. Een vroege dood ïs voornamelijk bij dtf pracliferende Artfen zeer algemeen, en misfchien meer algemeen, dan bij eenig ander" I beroep. Zij kunnen zelve de gezondheids. : en voorzichtigheids-regelen, die ze aan ande: ren voorfchrijven, het minfte opvolgen, en 'er zijn weinig beroeps-bezigheden , waar door tevens de lichaams- en ziels-krachten zo > zeer verlieten worden, als in deze. Hoofd ! en voeten moeten altoos gemeenfchappelijk arbeiden.— Evenwel kan deze vroegltondige dood inzonderheid maar op de 10 eerfte jaaren ! der pracïijk toepasfelijk gemaakt worden. Een Arts, die dezen gelukkiglijk heeft overleefd, verkrijgt eene zekere gehardheid , eene zekere ongevoeligheid voor de ongemakken, en wordt niet zo ligt door de ziekten aangedaan; I door de gewoonte, worden zelfs de fchadelij: ke uitwaasfemingen en de befmetting der '• ziekte minder nadeelig, hij bekomt meer bedaardheid bij de dagelijkfche hartbrekende toneelen van jammer en ellende, en wordt meer gehard tegen de menigvuldige ongerechtigheden, en moreele mishandelingen , die met dat beroep gepaard gaan ; en dus kan een Arts, die zijnen proeftijd gelukK § ki£  l?u du KUNST om het MENSCHELIJK kig heeft: uitgehouden, een oud man worden. Onze Oudvader Hippocrates geeft ons hier van een goed bewijs. Hij wierd-104. jaaren oud. Zijn leven belfond in het waarnemen der Natuur, in reizen, en in het bezoeken van zieken; hij bragt zijn leven meer op kleine plaatfen en op het land, dan in groote Heden door. — Galenos, Crato, Forks- tus , plater , HotfMANN , haller , van Swieten en Eoerhave, bereikten allen eenen aanzienlijken ouderdom; In opzicht tot een kort leven onderfcheiden zich bijzonderde berg- en mijnwerkers, dus die menfchen, welken onder de aarde, of ge- /1„J,%. frïr, 'Ion ^nm^fl'lii Invpn 'Pr -/ün miinen. die veel art enk um en c'obalt bevatten . en waar üe werKiieuen niet over de 30 jaaren oud worden* Laat ons nu nog een vluchtig oog werpen op het onderfcheid van den leeftijd, in betrekking tot het klimaat, of liever tot deri landaart. De eerfte plaats verdienen Zweeden, Noor. wegens Denemarken en Engeland: Die landen  LEVEN te. VERLENGEN. 155 hebben ongetwijfeld de oudfte menfchen in laatere tijden voortgebragt. De voorbeelden van menfchen, die 130, 140, 150 jaaren oud geworden zijn, behoren tot deze landen. Hoe zeer de noordelijke ligging den ouderdom gunftig is, zo is toch ten al te hooge graad van koude, nadeel ig voorde ievensduurzaamheid. In Yslar.d, en in de nooi deli jkfte deelen van Afiïn (Sibe.ün) bereikt' men ten hoogften een' leertijd van 60 tot 70 Jaaren. Behalven Engeland en Schotland, heeft ook Triand den roem van eenen hoogen ouderdom. In eene enkelde middelmatige plaats (Dunsford) telde men 80 perfoonen var, over ce 80 jaaren. — En Eaco zegt: ,, ik ge3, loof, dat 'er naauwli ks in het gantfche „ land een Dorpje biftaat , waar niet een „ mensch van 80 jaaren zou te vinden zijn." In Vrankrijk is een hooge ouderdom niet zo menigvuldig te vinden; in het jaar 1757 ftierf 'er toch nog een man van 121 jaaren. Even zo in Italië; echter heeft men in de noordliike provmtien , in Lombardijs, voorbeelden van een' hoogen ouderdom. Ook  156 di KUNST óm het MENSCHELIJK Ook zijn 'er in Spanje voorbeelden van menfchen, die hun leven tot op no jaaren gebragt hebben, — doch dit is zeldzaam. Het fchoon en gezond Griekenland heeft nog altijd dén roem van den hoogen ouderdom , dien het eertijds had. Tournefort vond nog te Athene, eenen ouden Conful van ii 8 jaaren. Bijzonder munt hier in het Eiland Naxos uit. Zelfs in Egijpten en in de Indien heeft men voorbeelden van een zrer lang leven, vooral onder de fedten der Braminen, Anachoreten fen Kluizenaars, die de overdaad en luiheid der overige bewoners dier landen niet beminnen. JEtiopiën had eertijds den naam, dat men 'er zeer oud wierd; doch Bruce getuigt hier van het tegendeel. Eenige landftreeken vati Hongarij'en zijn voornamelijk door den hoogen ouderdom der inwoneren beroemd. Duitschland bevat wel veel oude lieden, maar 'er zijn weinig voorbeelden van een' buitengewoon uitgerekten leeftijd. Zelft  LEVEN te VERLENGEN. ij7 Zelfs in de Nederlanden kan men oud worden; maar zulks gebeurt niet dikwijls, en de leeftijd ftrekt zich daar zelden tot aan het honderdfte jaar uit. (*) (*) Binnen de ftad Campen is nog voor weinig . jaaren eene, arme Vrouw van 105 jaaren overleden, en nog onlangs te Wiljem, een uur van daar gelegen, een Boer van 104 jaaren; tot kort voor zijnen dood ging hij wekelijks met zijne vrouw naar de Stad, en haalde zijn brood langs de huizen op. Jont. v. d. Vem ZES-  ■?j8 de KUNST om het MENSCHELIJK ZESDE VOORLEZING. gevolgtrekkingen uit de waarneming en. bepaaling van des menschen levensperk. De tijd van des menfchen dood is niet te berekenen naar den hoogen ouderdom van eenige bijzondere ptrfoonen — Invloed van de ligging , van het klimaat en van de luchtgesteldheid, en behendigheid derzelvë, op de duurzaamheid van het leven — Eilanden en Schiereilanden — Landen in Europa, die de meeste oude lieden opleveren — Het nut van een met de Natuur ovenenfiemmend leven — De twee verfclirikkelijkjle uitersten der Jlerflijkheid in laatere tijden — Le^enverlengend vermogen van den middelftaat in alle opzichten — van het huwelijk der fexe — der werkzaamheid — der foberheid — der befchaaving —- Van het landleven — Verjonging ook bij den mensch mogelijk — Bepaaling van des menfchen levensperk — Eigenlijke en betrekk'lijke duurzaamheid van hetzelve — Tafelen omtrent de betrekkelijke duurzaamheid des levens. Om niet te veel voorbeelden bij te brengen „  LEVEN te VERLENGEN. 159 gen , breek ik hier van af, en zal de overigen in het vervolg ter gelegener plaatfe aanvoeren. Voor het overige zal ik de gewigtigfte algemeene gevolgtrekkingen en befluicen , die uit deze waarnemingen voörtvloeijen, opmaken. I. De ouderdom der wereld, heeft tot hier toe nog geenen aanmerkelijken invloed op den ouderdom der menfchen gehad. Men kan nog even zo oud worden, als ten tijde van Abraham , en nog vroeger. Zekerlijk zijn *er tijdvakken , waarin in een en het zelfde land de menfchen dan eens langer dan eens korter geleefd hebben, doch dit komt niet van de wereld , maar van de menfchen zelve voort. Waren dezen nog in den natuurftaat, nog eenvouwig, arbeidzaam, kinderen der lucht en der natuur, Herders, Jagers en Landlieden, zo wierden zij ook gewoonlijk en doorgaans oud; doch wierden ze allengs ontrouw aan de Natuur, leefden ze in weelde en dartelheid, zo had zulks ten gevolge, dat hun leven ook korter duurde. — Maar een volk, eens door deze of gene omwenteling weder in eenen meer een vcuwigen, meer met de Natuur overéénkomenden Hand verplaatst zijnde, kan * ook  X6o de KUNST om bet MENSGHELIJK ook weder tot het oorfpronkelijk levensperk naderen. — Bjj gevolg zijn dit Hechts tijdvakken, die gaan en komen: het menfchelijfc gedacht, over het geheel gerekend, lijdt 'er niet onder, en behoudt deszelfs bepaald, en door de Natyur afgetekend levensperk. II. De mensch kan, zo als wij gezien hebben, bijna onder alle hemelltreeken, in het brandend Zuiden, en in het kille Noorden, een' hoogen ouderdom bereiken. Het onderfcheid fchijnt alleen hier in gelegen te zijn, dat zulks in zommige landen meerder, in anderen minder voorvalt, en dat, fchoon men overal een' hoogen , toch niet den hoogften ouderdom bereiken kan. III. Zelfs in die landen, waar de flerfte over het geheel zeer groot is, kunnen enkelde bijzondere menfchen eenen hoogen ouderdom bereiken , zo wel als in die landen, waar dezelve over het algemeen minder is. Laten wij bij voorbeeld de heete ftreeken va» het Oosten nemen. Hier is de fterfce over. het geheel zeer gering; van daar die buitengewoone bevolking ; vooral heeft het tijdvak der kindsheid daar veel minder te lijden wegens de beftendige, gelijkmaatige en zuivere luchtgefteldheid, die 'er heerscht. Desniet-  LEVEN te VERLENGEN. J6.i piettegenftaande zijn hier naar evenredigheid veel minder oude lieden, dan in de noordelijke landftreeken , waar de fterfte over hef geheel grooter is. IV. Hoogliggende oorden hebben over heigeheel meer en oudere Grijsaards, dan die, welken in de laagte liggen. Evenwel is dit ook flechts onder zekere bepaalingen waar, en men kan den regel niet dus opgeven: hoe hooger, hoe beter. - De hoogftegraad van hoogte, de hoogte der Ijsbergen, is nadeelig voor den ouderdom, en Zwitfirlandzonder tegenfpraak het hoogfle land in Europa, kan minder oude lieden tellen, dan de gebergten van Schotland. — De oorzaak hier van is tweeledig: vooreerst, eene te hooge lucht is te droog, te fijn en te zuiver, en verteert dus de levenskracht veel ichielijker , en ten an- i deren , is de luchtgefteldheid te ongeftadig, warmte en koude wisielen te fchielijk af, en niets is fchadelijker voor de duurzaamheid van het leven, dan eene te fpoedige verandering. V. In koudere luchtftreeken, wordt de mensch over het geheel ouder, dan in heete, en wel uit hoofde van deze twee oorzaaken: vooreerst, dewijl in eene heete luchtflreek de levensvertering fterker is, enten anderen, de' I. Deel. L wij'  x&z de KUNST om het MENSCHELIJK wijl het koude klimaat het klimaat der maat-igheid is, waar door de yercerinj» van levenskrachten ook geftremd wordt. Maar dit heeft flechts tot op zekere graaden. plaats, want de fterkfte koude in Groenland, NoyaZembla enz. verkort in tegendeel het leven. VI. Ter verlenging van het leven is eene, gelijkmaatige luchtgefteldheid bij uitftefc voordeelig , vooral ten opzichte van haare warmte en koude, zwaarte en ligtheid. Van daar dat die landen, waar men gewoonlijk fchielijke en fterke veranderingen aan den Barrometer en Thermometer waarneemt, nooit gunftig zijn voor de duurzaamheid van het leven. — Zulk een land tan voor het p.verige gezond zijn, veele menfchen kunnen 'er oud worden, doch ze bereiken geen buitengemeenen hoogen ouderdom ; want die iheüe afwbfelingen der luchtgefteldheid bewerken even zo veele veranderingen in de gefteldheid van het lichaam, en zulks moet de krachten zo wel als de werktuigen fterk verteren en doen verflijten. Dit heeft vooral in Duitschland plaats, welks ligging aldaar eene gednnrige afwisfeling van warme en koude luchtgefteldheid , en eene geftaadige overgang van het noorden tot het zuiden, en weder van het zuiden tot het noorden doet ont- flaan,  LEVEN te VERLENGEN. 163 Rian, waar men dikwijls op een' en den zelfden dag verst en de grootfle hitte ontwaar j wordt, en waar men in de maand van Maart groote warmte, en in die van Maij fneeuw" hebben kan (*). Dit van het eene uiterfte tot het andere overgaande klimaat van Dmtschland, is zeker de voornaamfte oorzaak, dat, niettegenftaande deszelfs ligging voor het overige gezond is, de menfchen over het geheel 'er wel een' tamelijk hoogen ouderdom bereiken, maar dat de voorbeelden van een bijzonder lang leven 'er toch veel zeldzaamer zijn, dan in andere nabuurige landen, die bijna op de zelvde breedte liggen, VII. Een te groote graad van droogte , gelijk ook van vochtigheid is fchadeiijk voor de duurzaamheid des levens. Daarom is die lucht, die met fijne vochtdeelen vermengd is, de beste om een' hoogen ouderdom te verkrijgen, en zulks om de volgende redenen:: Eene vochtige lucht is reeds ten deele ver- za- (*) Dit is ook op ons land toepasfelijk: — niet zelden heb ik op den Thermometer van Fakrekiieit een verfchil van 15 of 20 graaden op één' en denïelfden dag waargenomen. Aant. v. d. Vtrt. L 2  1(54 de KUNST om het MENSCHELIJK zadigd, en dus minder dorftig, dac wil zeggen, ze ontneemt aan het lichaam minder, ze verteert het zelve minder; voorts, in eene vochtige lucht is altoos evenredig meer beftendig'heid in de gefteldheid van het weder; eene fchielijke afwisfeling van hitte en koude kan 'er zo gemakkelijk geen plaats hebben; en eindelijk t houdt een enigzins vochtige dampkring de werktuigen hanger leenig en jeugdig, daar in tegendeel eene al te drooge luchtgefteldheid de vezelen veel fchielijker uitdroogt, en de kentekenen des ouderdoms aanbrengt. Het fterkfte bewijs geven ons hier van de eilanden : het is zeker, dat reeds van oudshei" af, gelijk thans nog, de Eilanden en Schiereilanden de fetcl des ouderdoms waren. De menfchen worden op de eilanden altijd ouder, dan op het vaste land, dat op de zelfde breedte ligt. — Zo leven de menfchen op de eilanden van den Archipel langer, dan in het daar bij gelegen Afiën; op het eiland Cijpreii langer, dan in Sijriën, op Formofa en Japan langer, dan in China; in Engeland en in Denemarken langer, dan in Duitschland. Het zeewater heeft deze uitwerking veel fterker, dan het zoete water; van daar dat de Zee-  LEVEN te VERLENGEN» » hen 'toefland', in welken het menfchelijk gèflacht zich ooit in vroegere óf laatere tijden (*) Men vergelijke verder hier over Franks 'Getutsk. Ss-atreg. 2de Deel 4de Hoofddeel. Vertaafd SJór Lk. Dak*:. Aarts. Ik Sr Vérti L 4  168 dï KUNST om het MENSCHELIJK bevonden heeft, waar bij de ftcrfte tot die hoogte, als wij dezelve in de Vondelinghuizen aantreffen , geftegen is. Daar toe behoorde eene befchaaving van verftand en zeden, die flechts voor deze jongfte dagen was voorbehouden; Daar toe waren die ellendige politieke berekenaars alleen in ftaat, die beweren konden, dat de Staat de beste moeder zij, en dat 'er, om de bevolking fterk te bevorderen, niets anders behoefde, als de kinderen voor een eigendom van den Staat te verklaren, ze in bewaring te nemen, en een' algemeenen afgrond te openen, om ze te verflinden. Men ziet thans maar al te Iaat de fchrikbaarende gevolgen van dtze onnatuurlijke moederfchap , van deze fchandelijke minagting voorde eerfïe grondzuilen der menfchelijke maatfchappij, Huwelijk en Ouderlijken plicht. — Zoo vreeslijk wreekt de Natuur de overtreding van haare heilige wetten! XII. Alle waarnemingen komen hier op neder, en het is één der grondflagen van dekunst om het menfchelijk leven te verlengen: Omnia mediocria ad vitam prolongandam Junt uitlia. De middelweg in alle opzichten , de aurea Mediocritas, die Horatii's zo fchoon bezongen heeft, en waar van Hvmk zegt, „ dat zij het hoogfte goed op aarde zij," if  LEVEN te VERLENGEN. 169 is ook ter verlenging van het leven het meest gefchikt. In eene zekere middelmaat van Rand, van klimaat , van gezondheid , van temperament, van lichaamsgefteldheid, van bezigheid, van zielsvermogens, van levenswijze enz. is het grootfte geheim gelegen, om oud te worden. Alle uiterften , zo wel het te veel, als het te weinig , zo wel het te hoog, als het te laag, zijn voor de verlenging van het leven hinderlijk. XIII. De volgende bijzonderheid verdient ook onze opmerking: alle die menfchen, die wij gezien hebben, dat zeer oud geworden zijn, waren gehuwd, en zelfs meer dan eens, en doorgaans nog in hun' hoogen ouderdom». "Er beftaat geen een voorbeeld, dat een ongehuwd perfoon een zeer hoogen ouderdom (te weten vanboven de 100 jaaren) bereikt heeft. Deze regel gaat door, zo wel in opzicht tot de vrouwelijke, als tot de manlijke kunne. Hier uit zou men mogen opmaken, dat een rijke voorraad van voorttelingskracht zeer dienftig zijn moet, om het leven te verlengen. Het is een toevoegfel tot de fom der levenskracht, en het vermogen om anderen voort te brengen, fchijnt met hefvermogen, om zich zei ven weder te vernieuwen-, en zijne krachten te herftellen, in het naauwst verL 5 band  i7o de KUNST om het MENSCHSLIJK band te Haan. — Doch orde en maatigheid zijn alkronómbeerlijklte vereischten, die hec gebruik van decze kracht moeten regelen; —■ h't huwelijk is dus het eenigsc middel, óm dac oogmerk te bereiken: Het ft- rkst bewijs hier van geeft ors een Franserman , Longueville genaamd ; hij wieid no jaaren oud, en had tien vrouwen gehad; de laatfte, die hij in zijn ogfte jaar trouwde, bragt hem nog in zijn icifte jaar een' zoon ter wereld-. XIV. 'Er worden meer vrouwen oud, dan mannen, doch het hoogfte levensperk bereiken toch alleen de mannen. — Het evenWigt tusfchen de vaste en vloeibaare deelen, en de buigzaamheid van het vrouwelijk lichaam fchijnen aan hetzelve voor een' zekeren tijd meer duurzaamheid, en minder vatbaarheid te geven voor de nadeelige oorzaaken, die van buiten op het lichaam werken , en het leven verkorten. Doch óm een' zeer hoogen ouderdom te bereiken, is 'er vooral mannenkracht nodig. Daarom worden veele vrouwen oud, doch weinige zeer oud. XV. In de eerfte heFt des levens is een werkzaam, ja zelfs arbeidzaam leven, in de Iaat-  LEVEN te VERLENGEN. 171 laatfte helft daarentegen eene ftille en eenvormige levenswijze voor den ouderdom zeer voordeelig. Men vindt geen één voorbeeld, dat een Iedigganger tot een' bij uittrek hoogen ouderdom gekomen is. XVI. Övefdaadig en al re voedzaam voedfel, een overmaat van wijn en vleesch, verlengt het leven geer.zms. De voorbeelden van een zeer hoogen ouJerdom zijn onder zulke menfchen , die van der jeugd af aan voornamelijk van groenten geleefd hebben, of zelfs hun geheel leven door geen vleesch nuttigden. XVII. Een zekere graad van befchaaving is voor het lichaam.^* frel van den roenseh ook dienftig , en gefchikt om het leven te verlengen. De woeste Wiide leeft niet lang. XVIII. Het landleven, gelijk ook het verblijf in kleine fteden, bevordert het lang leven, maar de groote fteden zijn 'er nadeelig voor. In groote fteden fterft gewoonlijk jaarlijks de 25!te of 3ofte, op het land de 4ofte of 5ofte. Vooral wordt, de fterfte onder de kinderen door het ftads leven zeer vermeerderd, zo dat 'er doorgaans de helft van alle de kinderen, die geboren worden, reeds voor het  r?2 bis KUNST om het MENSCHËLIjK het derde jaar fterft, daar men integendeel rek'nen kan, dat op het land de helft eerst met het softe of 3ofte jaar overleden is. De minfte graad van fterfte onder de menfchen is dip van een' van de 60 ieder jaar, en deze kin flechts hier en daar onder de Landlieden voor (*). XIX. Bij zömmige menfchen fchijnt wezenlijk eene foort van verjonging mogelijk té zijn. M -n nam bij veele voorbeelden van den boógftén buderjd'ora waar, dat in h't 6ofte en 7oft ' jnr, winneer andere menfchen ophouden te ieven , nog nieuwe tanden en nieuw hair voor den da? kwamen, en zij nu nog als 't ware een nieuw levensperk intraden, dat nog 20 of 30 jaaren kon voortduurem Eene foort van nieuwe fchepping, die eenige overeenkomst heeft met die , welke .wij anders flechts bij min volkomene wezens aantreffens Het merkwaardigst mij bekend voorbeeld hier van is dat van zekeren grijsaard , dié te (*) Niet ver van J.ena (alwaar ook de geringe fterfte van een' op de 40 plaats vindt) ligt in een hoog gezond oord het Dorp Remda, waar gewoonlijk flechts de 6ofte mensch jaarlijks fterft. Amt. v. 4- Schrtjv,  LEVEN te VERLENGEN. 173 te Rechtrigem in het Richter-ambt Bamberg in de Palts leefde, en in het jaar 1791 in zijn i2olte jaar ftierf. Deze man kreeg in liet jaar 1787. na dat hij lang geene tanden meer gehad had, op éénmaal 8 nieuwe tanden. Na verloop van 6 maanden vielen zo weder uit, dan dit verlies wierd door nieuwe kiezen van bóven en onder weder herfteld, en zo werkte de Natuur vier jaaren lang, en nog tot vier weeken voor zijnen dood, voort. — Na dat de nieuwe tanden hem eenigen tijd goeden dienst bewezen hadden, vielen ze, de een vroeger de ander laater, weder uit, en weldra kwamm 'er uit die of andere gaten weder anderen te voorfchijn. Hij kreeg ze alle zonder pijn , en hun getal beliep ten minften op vijftig. De tot hier toe opgegevene waarnemingen kunnen ons nu ook op deze aangelegene vraag onderrigt geven: Ho.'danig is het eigenlijk levensperk der menfchen? Men zou tochmeenen, dat men nu daaromtrent eenige zekerheid diende te hebben; doch men kan naauwlijks geloven , hoe veel de denkbeelden der Natuurkundigen over dat ftuk uit elkander loopen; zommigen kennen den mensch een zeer groot, anderen een zeer gering levensperk $oe. Eenigen meenden, dat men flechts behoef-  174 de KUNST om het MENSCHELIJK hoefde te onderzoeken, hoe hoog de Wilden hun leven bragten; want in dezen natuurftaat moest toch wel, naar hunnegedachten, het door de Naruur beftemd levensperk, het zekerst te vinden zijn. Doch dit is zeer ten onrechte: wij moeten hier in het oog houden, dat deze natuurilaat ook veelal de ftaat van armoede en ellende is, waar in het gebrek aan gezelligheid en beichaaving den mensch noopt, zijne krachten ver boven zijne vermorrens in te fpannen en te verteren, en waar in hij bovendien, door een natuurlijk gevolg van de omftandigheden , waar in hij verkeert, veel meer nadeelige en de krachten ondermijnende werkingen van buiten ondervindt, dan hij miidelen heeft om zijne levenskrachten weder te herftellen. Dus moeten wij onze voorbeelden niet nemen uit die klasfe van menfchen, die tot den ftaat der dieren afdaalen, (want in dien ftaat verwaarloost de mensch zijne natuurlijke hoedanigheden,) maar uit die klasfe, waar de mensch, door de ontwikkeling zijner vermogens en door befchaaving, tot een vernuftig, waarlijk menfeheiijk wezen geworden is; dan eerst heeft hij ook in zijne lichaamsgefteldheid zijne beftemming en den trap van zijne natuurlijke meerderheid bereikt, en heeft zich door zijn verftand in ftaat gefteld, om ook die middelen tot zijn be-  LEVEN te VERLENGEN. 175' behoud, die buiten hem zijn, met voordeel aan te wenden, en om zien in de gelukkig» fte gefteldheid, die voor hem berekend is, te plaatfen; nu eerst kunnen wij hem als mensch betrapten, en voorbeelden uit zijnen kring ontleenen. Men zou ook wel op de gedachte komen kunnen, dat die foort van dood, die door uitdroging der fappen en verdoving der levensgeesten, of door den eigenlijken ouderdom veroorzaakt wordt, als het waare levensperk des menfchen moet aangezien worden. Doch deze berekening wordt in onze dapen vooral hier door zeer onjuist bevonden, dewijl namelijk, gelijk Lichtenberg zegt, de menfchen de kunst uitgevonden hebben, om zich den ouderdom vóór den tijd te laten inenten, en het tegenwoordig niet moeilijk is afgeleefde menfchen van 30 of 40 jaaren te vinden, bij welken zich alle de tekenen van den hoogen ouderdom opdoen, als ftijfhcid, dorheid, zwakheid, grijze hairen, verharde gelederen der ribben, die anders eerst aan een' ouderdom van 80 of po jaaren eigen zijn. Doch dit is een door kunst te weeg gebraste en betrekkelijke ouderdom, en dezen maatllaf kan men gevolgelijk niet bezigen in eene berekening, die het levensperk van het men-  176 de KUNST om het MENSCHELIJK menfchelijk- geflacht over het geheel genomen betref^. Om de opgegevene vraag te beantwoorden, heeft men zeifs de zonderlingfte vooronderHellingen aangenomen: Zo meenden de oude Egijptenaartn bij voorbeeld, dat bet hart geduurende 50. jaaren jaarlijks twee dr&chmen in gewicht toenam, en dan weder 50 jaaren in de zelfde evenredigheid afnam. Volgens deze berekening zou 'er in het ioofte jaar in het geheel niets meer van het hart overig zijn, en dus motst het ioofte jaar het eindperk des menfchelijken leeftijds zijn. Ik geloof, dat men , om deze vraag op eene gepaste wijze te beantwoorden, de volgende wezenlijke onderfcheiding in het oog moet houden. 1. Hoe lang kan de mensch in het algemeen (als genacht) voortduuren? welke is de. volftrekt mogelijke duurzaamheid van het menfchelijk genacht ? — Wij weten reeds, dat elke foort van dieren haare eigene bepaalde levensduurzaamheid heeft. Zo is het ook met den mensch gelegen. 2. Hoe  LEVEN te VERLENGEN. tJJ «. Hoe lang kan ieder mensch in het bij* ' zonder, als een wezen op zich zelve, le« ven, of hoedanig is de betrekkelijke les vensduurzaamheid der menfchen?' Wat de eerde vraag belangt, namelijk hoe Verre de volltrekt bepaalde levensduurzaamlieid van het menfchelijk geflacht in het ge-r meen zich uitftrekt, zo belet ons niets, in dien zin het levensperk te bepaalen op de uiterfte grenfen der levensduurzaamheid, die de ondervinding aanwijst. Hier toe is het ge» noeg te weten, voor welk een' graad van ouderdom de menfchelijke natuur vatbaar is, en wij kunnen zulk eenen mensch, die het hoog» Re toppunt van het menfchelijk leven bereikt heeft, befchouwen als een denkbeeldig voorwerp der volkomenire menfchelijke natuur, als een ftaal en voorbeeld van die levensduurzaamheid, waar voor de mensch onder gunftige omftandigheden berekend is. Nu leert ons de ondervinding onbetwistbaar, dat de mensch tegenwoordig nog een' leeftijd van 150 of 160 jaaren bereiken kan, en, waar het hier vooral op aankomt, het voorbeeld van Th. Parre, wiens lijk in zijn ijsfte jaar geopend wierd, bewijst, dat in dien hoogen cuderdom de ftaat der ingewanden nog volkomen en gaaf zijn kan, zo dat hij I. Deel. M  |^ de KUNST om het MENSCHEL IJK zekerlijk nog langer had kunnen leven , .-o hem niet eene ongewoons levenswijze eene doodelijke volbloedigheid veroorzaakt had.—• Bij gevolg kan men met de hoogde waarfcb^nlijkheid beweren, dat de bewerktuiging van het menfchelijk lichaam en de levenskracht in ftaat zijn, 200 jaaren voort te duuren, en inwerking te blijven. De gefchiktheid, om zo lang te beftaan, ligt in de menfchelijke natuur, te weten in eenen algemeenen zin, Dit gevoelen nu verkrijgt hier door nog meer gewigt, doordien wij namelijk bevinden , dat het verband , het geen 'er is tusfchen den tijd des wasdoms en der levensduurzaamheid, 'er mede overeenftemt. Mea kan als bewezen aannemen, dat een dier agtmaal langer leeft, dan het in wasdom toe. neemt. Nu heeft de mensch , volgens de» natuurlijken, en niet door kunstmiddelen verhaasten loop der natuur, 25 volle jaaren nodig, om tot zijn' volkomen wasdom en vorming te geraken, dus kan de mensch ook volgens deze brrekening een' leeftijd van 200 jaaren bereiken, Men brenge hier niet tegen in , dat zulk een hooge ouderdom, onnatuurlijk en eene uit-  LEVEN" te VERLENGEN. rfr uitzondering op den regel, doch een korter leven eigenlijk meer overeenkomftig de natuur zij. — Wij zullen in 't vervolg zien, dac bijna alle fterfgevallen , die vóór het ioofte jaar plaats hebben , door kunst, dat wil zeggen door ziekten of toevaiien veroorzaakt zijn. Het is zeker , dat ver hec groctfie gedeelte van het menschdom een' onuatuurlijken dood fterft: van de ioooq Wordt naauwlijks één ico jaaren oud. Wat nu de betrekkelijke levensduurzaamheid van den mensch betreft: deze is in de daad zeer veranderlijk, en zo onderfcheiden, als ieder bijzonder perfoon van den anderen. Zij bepaalt zich naar maate, dat de beftanddeelen , waar uit het lichaam zamengefteld is, van een' beteren of flegteren inhoud zijn;' naar de levenswijze; naar de iangzaamere of fnellere vertering der levenskrachten, en naar alle die duizenderleije omftandigheden , die in- en uitwendig op het leven van een' s mensch invloed ku nnen hebben. Men moet niet denken, dat nog tegenwoordig ieder bijzonder mensch een' levensvoorraad voor 150 of 200 jaaren op de wereld medebrengt. Het is ongelukkig het noodlot van het tegenwoordig gedacht, dat dikwijls de zonden der Ouderen aan hunne vrucht reeds bij haare eerM 2 ft*  |Scj d« KUNST om het MENSCHELTJK #e. ontwikkeling, een veel korter ftamen vit* mededeelen. Als wij nu nog in aanmerking nemen dat tallcoze heir van ziekten en andere wederwaardigheden, die thans bedekt en openlijk aan ons leven knagen, dan ziet men duidelijk, dat het nu moeijelijker dan voortnials zijn moet, dat levensperk te bereiken, waar voor de menfchelijke natuur oorfpronkeiijk berekend is. — Niettemin moeten wij dat levensperk toch altijd tot een' grondflag' leggen, en in het vervolg zullen wij zien, in hoe verre het in onze magt ftaat, de hinderpaalen uit den weg te ruimen, die ons nu beletten hec zelve te bereiken. De volgende, op ondervinding gegronde, ^a.fel ftrekke tot eene proef van het betrekkelijk leven van het tegenwoordig menfchelijk geflacht; Y&n de ico menfchen, die geboren worden,, fterven 50 voor het 10de jaar, —; 20 tusfchen de 10 en 20 10 ——— 20 en 30 " 6 ■ 00 en 40 — ■ 5 40 en 50 -—-— 3 —— 50 en 60 Dus komen 'er maar 6 boven de 60 jaaren. Hax>  LEVEN tb VERLENGEN. xSt Hallek , die de meeste voorbeelden omtrend den ouderdom der menfchen verZamela heeft, bevond den ftaat van de betrekkelijke ïevensduurzaambeid dus 'té zijn: Voorbeelden van roo tot iió jaareri oveS de roco Voo; beelden van i i'o tot 120 jaar er. 'ó"d • — — ï3° — 140 ——- k| "——— — 140 — 150 —— 6 M i  ■182 dk KUNST om het MENSCFIELIJK ZEVENDE VOORLEZING. NADER ONDERZOEK WEGENS HET MENSCHELIJK LEVEN £N DESZELFS - HOOFDVERE1SCHTEN, EN WEGENS DEN INVLOED VAN DES JIENSCHEï HOOGERE EN VERSTANDELIJKE VOLKOMENHEID OP DE DUURZAAMHEID ZIJNES LEVENS. Htt nmftkelijk leven is liet volkomenst, het intenftef fterkst, en ook het langst van al. Ie op geiijke wijze bewerktuigde wezens —. Waarin dit leven eigenlijk beftaat — Des. zelfs hoofdver'èischten — Toegar.g van bui. ten — Eigenfchap der ftof, waar door ze. kere deelen, uit hoofde van derzelver overeenkomst met andere deelen, in dezen over. gn-an, en zich met dezelven vereenigen, (asfimilacie) en werking der natuur, die vochten, planten enz. zodanig wijzigt en ver. andert, dat die deelen den aart van het dierenrijk aannemen en in de zelfjiandigheid van het dierlijk lichaam opgenomen worden (animalifaiie) — Voeding en volmaking der bewerktuigde ftof — Vertering en verftij. ting der levenskrachten en werktuigen door hetleven zelve —Affcheidng en ontbinding der  LEVEN te VERLENGEN: i8| der deelen, die uit gedimd hebben — Dl w r'-tuigen, dié tot het leven verUschi Worden — Oef h édents des levens — Oorzaak van den zo bij zonderen iahaen ïevnsdüüt der mèrtfêhi t — hvio.-a , dien het denk' verniog'n en het verf and hier op hebben —Hot. komi het , dat ouder de menfchen, hij welken d grÖotfiè aanleg is rot eer, lang UVen', desniett.g njlaande de Jl.rfte in den ■hoogfieri graad plaats heeft? Wij komen nu tot ons hoofd-oogmèrk, o:Ü namelijk de tot hi~r toe opgègéVene ftellih» gen ter verlenging van het menfchelijk lëveft toe 'te pasfen. D >ch voor dat wij in 'ftaa'f. zijn zulks te doen, Is het van belang, dat wij vooraf dé volgends zaakeh bndeizoekén \ Waar in beftaat eigenlijk Menfchelijk teven P welke 'werktuigen, krachten en 'verngting'eft zijn het; waar op deze belangrijke 'werking 'en haare duuizaamhtid gegrond is? waar irlt is hetzelve wezénli k onderfcheidf'n Van hei leven van andere fchepfelen en wezens? De mensch i buiten tègenfpraak 'de eérïrl 'in rang, de kVoon der 7;chtbaare fchepping* 'het vo:k( me st , het i.iterst* het Volmaak'sl jjèwrogt vin haare we kende kracht *, Van al 'het geen zij ï » Raat I voort té bi'eögeh-, h'el M '4 BtG&k»  i84 de KUNST om het MENSCHELIJK pronkftuk van al wat onze oogen zien , en onze zintuigen bereiken en bevatten kunnen. — Met hem eindigt onze ondermaanfche gezichtkreits; hij is de uiterfte Hip, met welke en in welke de zinnelijke, (tofFelijke wereld aan eene hoogere wereld, aan het rijk der geesten grenst. De menfchelijke bewerktuiging is als 'c ware een toverband , door welken twee werelden van geheel tegenflrij. dige natuur met elkander verknocht, cn te zamen geweven zijn; — een eeuwig onbegrijplijk wonder, dat den mensch ten gelijken tijde tot een' bewoner van twee werelden maakt, — der verftandelijke en der zinnelijke wereld. Men kan den mensch met recht als den korten inhoud van de gantfche natuur aanmerken, als een meesterftuk van verbinding en te zamenftelling, in het welk alle, door de overige natuur verftrooid werkende, krachten, alle foorten van levenswerktuigen en levensformen tot één geheel verëenigd zijn, verëenigd werken , en op deezc wïjze den mensch in den eigenüjkiten zin tot eene kleine wereld (het afbeeldfel en den inhoud van de grootere) maken, gelijk de oude Wijsgee* ren hem zo dikwijls noemden. Zijn  LEVEN te VERLENGEN. 185 Zijn leven is het meest ontwikkelde; zijne bewerktuiging de fijnfte , en meest uitgewerkfte; zijne vochten en beftanddeelen de vohomenfte en best bewerktuigde; zijn intenfief leven , de vertering zijner levenskrachten , even daarom ook de fterkfte. Hij ftaat dus ook in een naauwer verband met, en hangt meer af van de hem omringende natuur, hij heeft meer behoeften; maar tevens daar door ook eene grootere en meer volkomene kracht om zijne levensgeesten te vernieuwen, dan eenig ander fchepfel. De doode (mechanifche en dieraijihe) krachten der natuur, de bewerktuigd.; of levende krachten, en die vonk der Goddelijke kracht, het denkvermogen, zijn hier op de wonderbaarfte wijze met elkander veróénigd en inééngefmolten, om dat groot Goddelijk voortbrengfel, 't welk wij het menfchelijk leven noemen, daar te Hellen. Laat ons nu het oóg vestigen op dat gewrogt zelve en op het werktuiglijk lanvnftelfel, dat het leven in werking brengt en houdt, voor zo veel wij daarvan ontdekken kunnen. Het menfchelijk leven, wat het dierlijke. Van hetzelve betreft, is niets anders, ais een M $ Qll-  136 de KUNST om hzt MENSCHEL IJK onophoudelijk en altijd voortdurend ophouden te zijn, en worden, eene ge.'radi-'e afwisfeüng van vernietiging en wederherfteiling, een geduurige ftrijd tusfchen de ontbindende krachten der doode natuur, en dé alles vernieuwende en herfcheppende levenskracht. Onophoudelijk worden nieuwe beftanddeelen, uit de geheele ons omringende Natuur, bpgènórhëfl, uit den ftaat des doods tot hec leven geroepen, uit eene wereld, waar alles werkJocs cn ontbóndèrj ligt in eene bewerktuigde, levende wereld overgébragt, en uit deze, in aart en hoedanigheid bnaerfcheidene deelen , ohtïfeat door het fcheppend vermogen der levenskracht een nieuw gelijkvormig wezen , op het welk in alle deszelfs deelen het kenmerkend teken van leven is ingeprent. Doch even zo cr.cphoudelijk fcheiden deze gebruikte, nu onnutte en bedorvene beftanddeelen zich weder vaa deze vereeniging af, gehoorzaamen aan dé krachten der docde natuur , die met de levende in eenen beftendigen ftiïjj is, treden ze) weder uit de bewerktuigde in de onbewerktuigde wereld over , en worden weder het eigendom van de algemeene levenlooze hatuur, die ze voor een' korten tijd verlaten hadden. Deze onafgebrokene werking is het werk der fteeds werkzaame levenskracht, en k  leven te verlengen. ï8? is dus met eene geduurde kracl toeffening verbonden; en die is een nieuw gewillig deel van de wijze , waar op hec leven in ons werkt. Het leven beftaac dus in een akoosöuuiefad nemen, toeëigenen e, wedergeven, het is een onophoudelijk zamenmengfei van dood en nieuwe ichepping. Dat geen dus, het welk wij in den gewoonen zin, namelijk in zo verre het zich naar buittoa vertoont , leven noemen , is niet3 meer, dan eene bloote vertoning, die in de daad zelve in het geheel geene wezenlijkheid heeft, noch geen' anderen grond, als die werkende onftoffelijke levenskracht , die alles verbindt en in evenredigheid brengt. Al het overige is enkel een 'veri'chijnfel , een groot voortduurend toneel, alwaar, al wat 'er op verfchijnt geen oogenWik het zelfde blijft, maar geftadig van gedaante verandert; alwaar de geheele inhoud, de u eerlijke gedaante, de duur der vertoning voornamelijk afhangt van de daar toe gebezigde en beftendig afwisfelende ftoffen, en de wijze van haar gebruik; en alwaar de geheele vertoning geen oogenblik langer duuren kan, dan de geftadige toevloed van buiten aanhoudt , die de levenskracht onderhouden en hm voedfel geven moet; — hier heeft dus de  188 de KUNST oir het MENSCrlELIjK de aanmerkeifjlcfte overéénkomt plaats met de vlam , met dit onderfcheid echter, dac deze enkel en alleen voortgebragt wordt volgens de wetten der doode, ontbindende natuur, daar het leven in tegendeel werkt volgens wetten , niet alleen der ontbindende, maar ook der bewerktuigde, levende, dierlijke natuur,. het leven is eene ontbindend dierlijke vlam. Het menfchelijk leven, in opzicht tot deszelfs aart en natuur, is dus gegrond op de volgende hoofd-verëischcea: I. Dat'er toevloed van levensled/el van buiten zij, en dat hetzelve opgenomen worde. Hier toe behoort niet alleen dat geen, het welk wij volgens het gewoon fpraakgebruik voedfel noemen, fpijs en drank, maar vooral die genadige toevloed van eleer fijn en geestrijk levensvoedfel uit de lucht, die bijzonder ter onderhouding der levenskracht fchijnt gefchifct te zijn , terwijl dat grover voedfel meer tot inftandhouding en «reder, hervoortbrenging van de (loffelijke deelen Van het lichaam en van deszelfs werktuigen dient. Ook niet alleen dat voedfel, het welk door den mond en de maag ia het lichaam ge-  LEVEN te VERLENGEN. i** gebragt wordt, want onze longen en huid nemen eene menigte levensvoedfel op , en dezen zijn voor de inftandhouding der levensgeesten van veel meer belang, dan de maag. II. Dat het voedfel in de beftanddeelen van het lichaam overga, dat het de natuur van die beftanddeelen, en van het dierlijk lichaam aanncme. Dat er een overgang uit de onbewerktuigde in de bewerktuigde wereld door den invloed der levenskracht plaats hebbe. Al het geen wat van buiten in ons lichaam aangevoerd wordt, moet eerst de eigenfchappen van het leven verkrijgen, eer men zeggen kan, dat het tot ons behoort. Alle beftanddeelen, ja zelfs de fijnfte middeloorzaaken, waar van de natuur zich tot inftandhouding van ons aanwezen bedient, en die van buiten op ons lichaam werken, moeten verdierlijkt, dat wil zeggen, door den invloed der levenskracht zoo gewijzigd en op eene geheele nieuwe wijze verbonden worden, dat dezelven in hec geheel niet meer naar de wetten der doode en onbewerkcuigde natuur, maar volgens de wetten, die aan het bewerktuigd leven bijzonder eigen zijn, werken, en onderling ia verband ftaaa, in één woord, dac men  190 de KUNST om hit MENSCHELIJK men ze zich als beftanddeelen van een levend lichaam nooit afzonderlijk, maar altijd als te zamengefteld (uit derzelver éigene natuur en de wetten der levenskracht) moet kunnen voorftellen. In het kort, al wat in ons is, de chemifche en mechanifche krachten zelfs niet uitgezonderd, zijn verdierlijkt. Nemen wij bij voorbeeld de electriciteit en warmteftof: zo dra ze beftanddeelen van een levend lichaam worden, zijn ze van eene te zamengeftelde natuur (verdierlijkte elektriciteit, Verdierlijkte warmteftof) en zij zijn niet meer volgens de wetten en betrekkingen, die ze hadden tot den gantfchen omvang der geheele natuur, te beoordeelen, maar Zijn naar de bijzondere , aan de bewerktuigde ftoffe eigene wetten bepaald en werkzaam. Zo is het ook met het oxigene (de zumftof,) en de andere nieuw ontdekte chemifche ftoffen, gelegen. Men wagtte zich wel, van zich dezelven in haaren ftaat van verbinding met ons lichaam op die wijze voor teftellen, als wij ze waarnemen in de proeven, die wij 0p de lucht maken: ook zij werken naar bijzondere en met de natuur des lichaams overeenkomende wetten. Ik ben van oordeel, dat deze aanmerking thans niet genoeg kan overwogen worden, en zij alleen kan ons op den regten weg leiden, om, 't geen van het uiterst be-  LEVEN te VERLENGEN. ïsh belang is, de overige grondftellingen der fcheikunde, op het beweikcuigd leven op de juiste wijze toe te pasfen. Ongetwijfeld hebben wij die zelfde chemifche werkmiddelen en krachten in ons, en hec is voor ons onontbeerlijk dezelven te kennen. Maar de wijze, waar op zij werken, is in ons anders gewijzigd, want zij bevinden zich in eene gantsch andere wereld. Deze belangrijke werking, die de onderfcheidene beftanddeelen vereenigt, en uit het plantenrijk in het dierenrijk overbrengt, is in de eerfte plaats het werk of bezigheid der inzuigende vaten en derzelver klieren, (namelijk in al derzelver omvang en uitgeftrektheid, niet alleen in zo verre het de melkvaten, maar ook de inzuigende vaten der huid en der longen bevat) die men , ais het ware hec voorhof noemen kan, waar door alles gaan moet, wat zich met ons vereenigen wil; en vervolgens van den omloop van liet bloed, door welks bearbeiding de bewerktuigde voltooijing der beftanddeelen voleind wordt. * III. Dat 'er voeding ontjla — vorming der thans verdierlijkte beftanddeelen — en verdere verfijning dezelven plaats hehhe. .De  m de KUNST oh het MENSCHELIJK De thans geheel verdierlijkte beftanddeelen beginnen nu eigenlijk tot het lichaam zelve te behoren, en worden in werktuigen ver, anderd (het werk der vormende kracht). —Door de bearbeiding der nog fijnere en meet volkomene affcheidingwerkcuigen worden do bewerktuigde beftanddeelen tot den hoogften graad van volmaking en volkomenheid ge. bragt; door de hersenen tot vochten , dis aan de zenuwen kracht en leven geven, en door de teeldeeien tot zaadftofrén, — beide verbindingen van eene hoogst mogelijk verfijnde bewerktuigde ftoffe mee een groot aandeel levenskracht. IV. Dat 'er verwijting en vertering der werk. tuigen en krachten door de werking van het leven zelve plaats hebbe. Het daadelijk leven is eene onophoudelij. ke krachtoefening en werking, en is bij gevolg met een onophoudelijk verlies van krachten en met eene geduurige verfliiting der werktuigen verbonden. Al het geen , waar door de kracht zich als handelend en werkzaam betoont, is krachtoefening want 'er gefchiedt geene, zelfs niet de geringde levenswerking , zonder prikkel en tegenwerking der kracht. Ditjs eene vaste wet in de be.  LEVEN te VERLENGEN. i8 jde KUNST oir het MENSCHELIJK - Doch het geen wij verliezen wordt geduung,en niet minder wonderbaarlijk, vergoed. Menkanzulksreeds hier uit befluiten, dewijl namelijk in weerwil van zo een geftadig verlies de omtrek en inhoud van ons lichaam tog dezelfde blijven. — De vloeibaare deelen herftelien zig weder hec fpoedigst, en de ondervinding heeft geleerd, dat fomwijlen hec flerkst verlies van bloed in 14 dagen weder aangevuld wordr. De vaste deelen brengen zkh weder v oort door de zelfde krachten en wetten der werktuigkunde, als bij derzelver eeriïe wording plaats hadden. De lijmige voedende Hof wordt door den omloop des bloeds naar alle de deelen aangevoerd, en wordt volgens de vormende wetten van ieder bijzonder deel bewerktuigd. Deallervascfte deelen, zelfs de beenderen, worden vernieuwd, gelijk men door proefnemingen met meekrap bewijzen kan, door welker gebruik de beenderen in korten tijd geheel rood worden. Insgelijks komen 'er voor geheel verlorene beenderen weder nieuwe in de plaats, en men moet zich verwonderen, van in ivoor (de hardfte ftof uit het dierenrijk) fomtijds kogels van lood, die 'er weleer in gefchocen waren, rondom met eene vaste ivoor-ftof begroeid te viuden. De gewoone voortgang, of de gefchiedenis van  LEVEN te VERLENGEN. *S» van het menfcheli jk leven bcftaatmet weinige ■ woorden in het volgende; Het Hart (de bronwel, waaruit alle bewe» gingen van het leven omfpringen, en het le! ven zich verfpreidt, en de zetel der kracht, die < het werk der affcheiding zo wel, als dat deï i Vederherftelling uitvoert) wordt naar maate, j der. Bij gevolg nemen de krachten, die het 'leven doen voortduuren, van jaar tot jaar af,' en die geenen,die 'er wederftand aan bieden, in tegendeel geftadig toe. F, ven dat zelfde heeft ook plaats in het geheel geftel der vaten,-en in lallë de werktuigen, die tot de beweging dienen. Alle de vaten worden allengsmeerenmeer hards ehg, tezamen getrokken , en onbruikbaar,'flag* i aderen worden beenagtig, en -eene menig* , te der fijnfte vatjes verwasfen geheel. Dit heeft natuurlijk deze gevolgen. ' i. Door dit verwasfen en inkrimpen, woïdem ée voornaamfte en fijnfte werktuigen 2 die#e* N 4  eoo de KUNST om het MENSCHELIJK nen ter wederherftelling der levenskrachten, de wegen van den toegang van buiten, en die, waar door de beftanddeelen, die buiten ons zijn, zich met de onze vereenigen (de iong, de huid, de inzuigende en melkvaten)hoe langer hoe meer onbruikbaar, gevolglijk moet de toevloed van voedende en levenverwekkende beftanddeelen van buiten ook geduurig verminderen. Het voedfel kan noch zo goed meer opgenomen, noch zo goed toebereid en verdeeld worden, als te vooren. 2. Door deze toenemende hard-en droogheid der vezelen, verliezen ze geftadig meer van haar vermogen, om zich te bewegen en gevoelig tezijn. De prikkelbaarheid en gevoeligheid, nemen iteeds in de zelvde evenredigheid af, als die hardheid toeneemt, en dus maken de werkende en uit een eigen beginfel werkzaame krachten in ons al meer en meer plaats voor de vernietigende mechanifche en chemifche krachten. 3. Door deze vermindering van bewegingkracht, door deze zamengroeijing van ontallij>>e vatjes, lijden nu voornamelijk de af-' fcheidingen , die het onontbeerh'jkfte hulpmiddel daarftellen, om ons lichaam geduurig te reinigen, en. het onnutte uit te drijven. Het  LËVEN te VERLENGEN. aci Het voornaamst werktuig derzelvn, de huid, wordt met de jaaren geftadig m< er hard, ondoordringbaar en van onbruik. Zo ook de nieren, de uitwaaslemingvaten van ht t gedarmte en van de iongen. De vochten moeten dus in den ouderdom geftadig meer onzuiver, fcherper, taajer en aardSgciger worden! De aarddeelen, die alle levensbewegingen den meesten tegenftand bieden , bekomen daar door in ons lichaam meer en meer de overhand en dus naderen wij reeds in ons volle leven ongemerkt tot het eindperk onzer beftemming: wordt weder tot aarde, waar uit gij genomen zijt! Op deze wijze leidt ons leven zelf tot des* zelfs einde, tot den natuurlijken dood, en het gaat hier mede dus toe: ïn het eerst nemen de krachten, die aan den wil onderworpen zijn, daar na ook de onwillekeurige en eigenlijk zogenaamde levens bewegingen af. Het hart is niet meer in ftaat het bloed tot de verst afgelegene deelen voort te drijven. Pols en warmte wijken uit de handen en voeten; echter word het bloed nog door het hart en de guöote vaten in beweging gehouden, en zo flikkert het levensvlammetjej hoewel zwak, nog eenigen tijd voort. N j Te»  rg2 de KUNST om het MENSCHELÏJK Tenlaatften kan het hart het bloed niet eensmeer door dc longen persfen, en nu doet de Natuur nog eene uitcerfte poging, ora de ademhaling te verfterken, en daardoor aan het bloed eenigen doortocht te verzorgen. Eindelijk is ook deze kracht uitgeput. De linker holte van hec hare krijgt bij gevolg geen toeyoer van bloed meer, wordt niet meer geprikkeld, eD geraakt in rust, terwijl de regter nog min of meer ■bloed uit de reeds half verftorvene deelen erlangt. Maar nu verdij ven ook deze deelen geheel, de vochten ftollen, hec hart bekomt in het geheel geen bloed meer, alle beweging houdt op, en de dood is nu volkomen. Eer ik verderga, moetik nog eenige ïn'toög vallende en raadfelagtige omftandigheden aanroeren, dieaan eenenieder, die de duurzaamheid van het menfchelijk leven naarfpoort, natuurlijkmoeten voorkomen, en eene bijzondere opmerkzaamheid verdienen. De eerfte vraag is deze: hoe is het mogelijk, dat de mensch, wiens bewerktuiging de tederjte en meest zamengeftelde, wiens vertering vanlevenskrachten ■defneljie is, en wiens levensduur bij gevolgde aller, l-nrtfle zou moeten wezen, desniettegenftaande alle  LEVEN tz VERLENGEN. 203 ■alle klasfen van volkomens dieren, dié met hem eene gdijke grootte, gelijke bewerktuiging , gelijke jlandplaats in de Jlhepping hebben, zo aan. merkelijk in levens duurzaamheid oveitnjt? Men weet, dat, waar eene mi voikomene bewerktuiging plaats meft, aldaar c • d>: mees* te duurzaamheid, ten minften de m. -te taaiheid van leven te vinden is. De mensch moes* dus, als het allervolkomenst fchepfel op dt.ze aarde, in dit opzicht ver beneden hen Haan. Verder is het klaar uit het hier vooren betoogde, dat de levensduurzaamheid van een dier meer onzeker en korter is, naar maate het meer levensbehoeften heeft: de mensch heeft deze zonder tegenfpraak in den hoogften graad,——- eene nieuwe oorzaak vaneen', korterenvèuur!— Voorts is boven reeds aangetoond, dat bij de dieren de hoogfte graad van vertering der levenskrachten verbonden is met de voortteeling, en dat deze derzelver levensduurzaamheid zeer blijkbaar verkort. Ook in dit opzicht heeft de mensch eene boven andere dieren bij uitftek groote volkomenheid, en bij hem komt 'er nog eene nieuwe foort. van fcheppende kracht, het verftand of het denkvermogen bij : zijne duurzaamheid eou ook daar door nog meer moeten lijden. ï>e  so4 de KUNST om het MENSCHELIJK De vraag is dus: waar door gebeurt het, dat de meusch ook met betrekking tot ue duurzaamheid van zijn leven zodanig een voorrecht heefc, boven andere dieren. Ik meen den grond hier van in het geen vólgt gevonden te hebben. I. Het geheel celweeffel van den mensch of de grondvezel is van een veel fijner en weeker zamenweeffel, dan bij de dieren van de zelfde klasfe: zelfs is de zogenaamde zenuwhuid der darmen bij eenen hond veel harder, en laat zich zo ligt niet opblazen, als bij den mensch. Ook zijn de aderen, de beenderen en zelfs de herfenen bij de dieren veel vaster en hebben meer aardftorFen. — Nu hebben wij reeds te vooren gezien, dat een al te groo^ te graad van hardheid en droogheid der werktuigen nadeelig is voor de duurzaamheid van het leven , om dat ze daar door des te vroeger derzelver buigzaamheid en bruikbaarheid verliezen, en dewijl de droogheid en ftijfheid, die den ouderdom, en eindelijk een' volkx> men ftilftand veroorzaaken, daar door ver» haast worden: bij gevolg moet de mensch reeds uit hoofde van deze rede eenen hoogeren ouderdom, en een langer levensperk bereiken. II. De mensch wast langzaamer, wordt laater huwbaar^ alle zijne ontwikkelingen hebben  LEVEN te VERLENGEN. ao; ben een langer tijdvak: — nu heb ik reeds aangetoond, dat, hoe langzaamer een fchepfel zich ontwikkelt, deszelfs duurzaamheid zich ook des te langer uitftrekt. ■ III. Den flaap, (het grootfte vertraagen behoudmiddel des levens) geniet de mensch het geregeldst enbeftendigst. IV. De volkomene ziehbewerktnigivg (*) hei denk- (*) Ik verzoek, dat rhen mij bier wSÏ gelieve te Verdaan. Niet als of ik de ziel zelve aanmeike als een deel, of voortbrengfel , of hoedanigheid , of blocfera des lichaams, in geenen desle! de ziel is in mijn oog iets, dat geheel en al van het lichaam onderfcheiden is, een wezen nit eene geheel andere, meer verhevene, geestelijke wereld: maar in deze haare ondermaanfche betrekking en verbinding, en om teti* menfchelijke ziel te kunnen zijn, moet ze werktuigen hebben, en dat wel niet alleen, om werkzaam te kunnen 2ijn,maar ook om gewaarwordingen te kunnen ontfan* gen, ja zelfs heeft ze die nodig \oor haare meer verhevene verrigtingen, waar door zij eigenlijk denkt en haare denkbeelden verbindt, en aanéé-nfchakelt. De oorzaak -;an fat denken is dus een geestelijk, onftoffelijk beginfel, maar de daad van denken zelve, (de aanwending van het denkvermogen) is, (zo als ze i» de-  «ptf de KUNST om itet MENSCHELIJK denkvemogen van den mensch — het verftand* fielt ten zijnen vcordeele een zeer voornaam onder* fitheid daa~t\ De verhevene en goddelijke kracht, die in den rnensch alleen werkt, heeft den oogenfchijnlijkften invloed,niet alleen cp het geen hem in het gemeen als mensch kenmerkt, maar ook in het bijzonder op de volkomenheid en duurzaamheid van zijn leeven, .en züiks op de volgende wijze: i.) Even daar door, dat hem deze voortref- deze inenfchcüjke gefleldhcid, in deze vcieeniging van ziel en lichaam, uitgeocfFcnd wordt) werktuiglijk. . Op deze wijze alleen Iaat zich de zo zicht- baare mechanieke invloed, welken men in veele gevallen in de wetten , die het denkvermogen volgt,, pnt. waar wordt, de invloed van pbijriel e oorzaaken, die op de ziel werken, 't zij eer verhetej ing, 't zij ter verwarring der denkbeelden, veiklaiaen, en men kan de werking zelve, die bij het. denken voonge bragt wojdc,aIs ietsflofFelijks aanzien en als zodanig genezen (een geval, waar toe wij in ons beroep als Artfen dikwijls gcioepen worden,) zonder een materialist te zijn, dat is zonder de eerlie .oorzaak van die werking, de ziei namelijk, voor Hoffelijk te houden, het geen mij althans ongerijmd toe. fchijnt.. Aa:\t. v. d. Schrijv.  LEVEN te VERLENGEN. 20.7 fcreffclijkfte en goddelijke kracht boven zijne begaafdhedén, die hij met de dieren gemeen heeft, toegevoegd is , moet ook natuurlijk de hoeveelheid der werkende levende krachten, die in ons werken ^ vermeerderd worden. ?,) Door de allerkeurigst uitgewerkte, en verfijnde bewerktuiging van zijne herfenen verkrijgt de mensch een geheel nieuw, hem bij uitfluiting alken toebehoorend werktuig ter vernieuwing zijner krachten , of om beter tc zeggen, de geheele aanleg,dien hij heeft cm te kunnen leven, wordt daar door vermeerderd. Dit bewijst het volgende. Hoe .meer werktuigen een lichaam heeft om veelvuldige invloeden en. krachten te ontfangen , te ontwikkelen,. en tot onderfcheidene einden toetebereiden, hoe rijker en volkomener deszelfs beftaan ook is. Hier in is eigenlijk de aanleg tot- of gefchiktheid voor het leven gelegen. Dat alleen beftaat voor ons, het geen wij met onze zin en werktuigen ons toeëigenen en gebruiken kunnen, en hoe grooter het getal dier zin-en werktuigen is, hoe meer wij leven. Het dier, dat geen longen heeft, zal, dan zelfs wanneer het in de zui-  «o_8 de KUNST oir het MENSCHELIJÏ zaïverfte lucht leeft, geene warmte , geen Ie- vensbeginfel 'er uittrekken, alleenlijk om dat het geen werktuig daar toe heeft. De gefnedene geniet het zelfde voedfel, leeft onder denzelfden invloed der lucht, der warmte enz. heeft het zelfde bloed, als hij, die niet ge. fneden is, cn des niet te min ontbreekt herrt zo wel de kracht, als de ftof ter voortplanting van zijn geflacht, zo wel de phijfieke als moreele mannenkracht , dewijl hij geene werktuigen heeft, die dezelven ontwikkelen kunrten. Met één woord, wij kunnen eene menigte krachten om ons heen, ja zelfs flaapende kiemen derzei v<ïn in ons hebben, die zonder een gepast werktuig, en dat ter haarer ontwikkeling gefchikt is, voor ons verloren zijn. — Uit dit gezichtpunt moeten wij ook de bewerktuiging van de herfenen van den mensch befchouwen. Ze is ongetwïjfteld de hoogfte graad van verfijning, die in bewerktuigde ftof vallen kan. Het is door alle waarnemingen, die men hier omtrend gemaakt heeft, bewezen, dat de mensch van al de dieren de tederfte, en naar evenredigheid van de zenuwen, ook de grootfte herfenen heeft. In dit werktuig worden (gelijk in den helm van een' destilleerketel, waar in alles onder elkander gedaan wordt) de fijnfte en geestrijkfte deelen der krachten, die ons door het voed>  LEVEN te VERLENGEN. at* voedfel en de ademhaling aangtbragt worden,, opgezameld, overgehaald, toe den hoogden : graad van zuivernei.d gebragt, en van daar i dor middel van de zenuwen aan het gantfche i lichaam in al deszelfs deeltjes medegedeeld., Het wordt werkelijk eene nieuwe bronwel van leven. 3. Door deze allervoorfïeffeiijkfte ziels-, kracht treedt de mensch in verbintenis met eene gantsch nieuwe, voor de geheele overi, ge fchepping ver. Qfg«ng3 wereld — met het geestenrijk. Zij geeft bera geheel, nieuwe betrekkingen, geheel nieuwe gewaaiwordimI gen, een nieuw element. Zou men den ■-mensch in dezen zin niet een tweefcortig ' wezen van eenen hoogeren rang (als ik mij zoo mag uitdrukken) noemen kunnen; U — want hij is een wezen, dat in twee werelden, de Hoffelijke en de onhoffelijke, ■raven s leeft; — en op hem toepasfelijk maIken het geen ik te vooren uit de ondervinding |:omtrend de tweefoortige dieren aangetoond 1,heb, dat het beftaan ,in twee werelden te gelijk, het leven verlengt? welk eene onafmete* lijke zee van geestrijk voedfel, en geestrijke, ; levenwekkende middelen , opent deze meer veredelde en volkomene bewerktuiging ons niet? Eene geheel nieuwe, en den mensch I. Deel, O ai-  03. r>s KUNST om eet MENSCHELIJK gllecn eigene foort van middelen, die de levenskracht voeden en aanprikkelen, doet zich hier voor ons op, die namelijk van, het meer verfijnd zinnelijk en het meer verheven zedelijk gevoel mét deszelfs gewaar* ■wordingen.. Ik zal hier Hecht» gewag maken van het genet en devcrfterkings-middelen, die Ia de mufiek, de fchoone kunften, de geneugten der dichtkunst en der verbeelding liggen; van dat ftrelend genoegen, hetgeen wij fmaaken bij het fiaarvorfchen der waarheid, of als het ons gebeuren mag, eenige nieuwe ondekking in haar rijk te doe-; via die overvloedige bron van kracht, di" in het aandenken aan de'toekomst gelegen is, en ih het vermogen , om ons hair als tegenwoordig voor te Hellen, en door de hoop te leven, wanneer het tegenwoordige ons verlaat. Welk eene verfterking, welk eene onwri banre Hevigheid kan de enkelde gedachte en geloof aan dc cnfterflijkfv id niet geven! in één woord, de inhoud en omvang van 'smenfchen leven verkrijgen hier door eene verbaazende uitgebreidheid: hij trekt nu werkelijk zijn levens-onderhouduittweewerelden tegelijk, uit dc lichaamelijke en geestelijke, uit de tegenwoordige en toekomftige. — Zijne levensduurzaamheid moet noodzakelijk daar door gewinnen, 4. Eia-  LEVEN te VERLENGEN. ?u 4. Eindelijk brengt de zielskracht ook in zo verre het haare toe, ter onderhouding en verI lenging van het leven, als de mensch daar door het verftand deelagtig wordt, het welk alles in hem regelt, het enkeld dierlijke, het inftinct., het woeden der hartstochten, en de daar mede verbondene fpoedige vertering , matigt, en in ftaat is, hem in dien midd^ftaac te houden, die gelijk te vooren reeds betoogd is, zo onontbeerlijk is om Lng te leven, In 't kort , de mensch heeft ongetwijiTeld 1 meer aandeel aan de gemeenfchap met het geestenrijk, dan hem als dier voor deze wereld eigenlijk nodig was, en deze overmaat van geestrijke kracht dient ook om het lichaam, ais 't ware, op te houden en te onderkhraagen. Het lichaamlijk aandeel alleen ; veroorzaakt de verfiijcing,. en voert den dood : met zich. (_*) Ik kan hier niet nalaten aan te merken, I hoe zichtbaarlijk ook in dit opzicht het ze» deiijk eind-oogmerk, de hoogere beftemming van (*) Niet geheel ten onrechte dftikte zich daarom een ze',-er Franschman dus uit: La mort-efi la plus grondt iitife, Aam. v. d. Scfirnv. O t  txt de KUNST om het MENSCHELIJK van den mensch met zijn lichaamlijk aanwezen verknogt, en als in één geweven is, en hoe dus dat geen, dat hem eigenlijk tot een' mensch maakt, verftand en verftandelijk denkvermogen ,. niet Hechts zijn zedelijk, maar ook zijn lichaamlijk welzijn bevordert; en dat bijgevolg eene behoorlijke befchavingvan zijne zielsvermogens , en in 't bijzonder van zijne zedelijke krachten , hem zeer zeker niet alleen zedelijk , maar tevens ook in betrekking tot de geiieldheid van zijn lichaam, volkomener maakt, en zijne vatbaarheid' voor, en duurzaamheid van het leven (gelijk wij in het vervolg meer in bijzonderheden zien zullen) vermeerdert, ■— Als enkeld dier-mensch daalt hij , ook in opzicht tot de levensduurzaamheid, tot de dieren, met welken hij in grootte en fterkte gelijk ftaat, zelfs nog tot beneden hen af; (zo als ik. aarftonds t n en zal) daar integendeel de zwakftemensch voornamelijk door dit geestig onderhoud en levensmiddel zijn leven dikwijls veel verder kan uitftrekken,, dan het fterkfte dier. Uit dezelfde grondbeginfelen Iaat zich nu ook deze tweede vraag oplosfen: waar van daan komt het, dat juist bij het menfchelijk geJlacht, welks levensduurzaamheid die der dieren ze ver overtreft, en, gelijk voorbeelden ons gr- hui  LEVEN te VERLENGEN. 213 lecrd hebben, tot eene buitengewoone hoogte klimmen kan, met dat al, zo weinigen hun waar levensperk bereiken, en de meesten vroegtijdig ft erven? of met andere woorden, dat juist daar-•waar het langst leven kan plaats hebben, defterfte het aanmerkelijkst is.? Even die meerdere graad van weekheid en têerheid der werktuigen, die den menschvoor een lang leven vatbaar maakt, ftelt hem ook voor meer gevaaren bloot, en maakt, dat hij | ligter in zijnen levensloop kan opgehouden,, ^verhinderd en geftoord worden. Voorts, de uitgeftréktere'betrekking, die hrj : tot de hem omgevende wereld heeft, maakt i hem ook meer vatbaar voor eene meriïgjj te fchadelijke gewaarwordingen , die eene I grovere bewerktuiging niet gevoelt .; zijne imeer talrijke behoeften vermenigvuldigen jj'de gevaaren, wanneer hij aan alle dezelve ajjjiet voldoen kan. » Zelfs is het leven van den mensch juist uit hoofde zijner zielsvermogens aan geheel bijzondere vergiften en gevaaren 'blootgeftéld. l 'Wat weet het dier van verijdelde hoop;; 1 wat van onbevredigde eergierigheid,,verftaan- I de liefde; wat van verdriet-, berouw,, 'wan© 2 Ihoqpl?  2r4 de KUNST om het MENSCHELIJK hoop? en hoe doodelijk zijn deze zielsvergii:ten voor den mensch, hoe zeer verteren zc zijn leven! Eindelijk is 'er nog eene voornaame rede daar van in deze bijzonderheid gelegen; de mensch namelijk, fchoon hij allen aanleg heefc om een verflandelijk wezen te worden, en hem. tot dat einde de nodige bewerktuiging niet ontbreekt, heeft echter de Vrijheid om zijn verftand al of niet te gebruiken. — Het dier heeft in plaats van verftand inftinct, en daar door is het ook minder vatbaar voor, en meer gehard tegen fchadelijke, van buiten aankomende, omftandigheden. Het inftinct leert het dat geene te genieten, dat voor het zelve goed, dat geene te vermijden, dat nadee* lig is: het zegt hem wanneer het genoeg heeft, wanneer het rust nodig heeft, wanneer het ziek is. Het inftinct bewaart het voor overdaad en buitenfpoorigheden, zonder dieet-regelen. —— Bij den mensch daarentegen is alles, ook zelfs het geen tot zijn lichaam behoort, naar zijne verftandelijke vermogens ingerigt: hij heeft noch inftinct om die misflagen te vermijden, noch fterkte genoeg om 'er de gevolgen van te kunnen doorftaan: het verftand is gefchikt, om bij hem de plaats van die alles te vervullen. Ontbreekt hem dat,  LEVEN te VERLENGEN. 215 dat, of verzuimt hij raar deszelfs Item ts horen, zo verliest hij zijnen eenigen gids» hec beste middel ter zijner inftandhouding* en daalt, ook in opzicht tot zijne lichaamelij* ke hoedanigheden, niet alleen tot aan het dier> maar zelfs tot onder het dier neder, daar dè redelooze dieren in alles, wat derzelver le* vensbehoefcen aangaat* door de natuur, vooï hec gemis van verftand fchadeloos gefteld zijn* r)e mensch integendeel is zonder ver* ftand blootgefteld aan alle gevaaren, en he* vergankelijks! en broosfte fchepfel, dat ron* der de zon is. H-t natuurlijk gebrek aait 'verftand is, voor de duurzaamheid en in» ftandhouding van het leven, veel minder naak deelig, dan wanneer dat edel voorrecht ver* waarloost wordt, waar het door de natuur ge* fchonken is. Doch gelijk Ualler met zo veel waarheid zegt: Rampzalig middelding van Engel en van dier'ï God gaf u het verftand. doch gij gebruikt -he% nooit* Hier in is de voornaamfte rede gelegen-, waarom bij den mensch, met al den 'aanlegs dien hij heeft, *om eenen hoogen ouderdom te bereiken, toch de grootftegraad van 'fterf* te plaats heeft, O 4 MtS  »i5 de KUNST om het MENSCHELIJK Men brenge hier niet tegen in, dat deze ftelling niet doorgaat, dewijl 'er zo veele krankzinnigen tot eenen hoogen ouderdom komen. — Het komt hier voornamelijk op de foort van krankzinnigheid aan. Is het woede en razernij, dan verkort dezelve het leven zeer zeker veel, dewijl ze den hoogften graad van krachtoeffening en levensvertering ten gevolge heeft. Zo is het ook gefteld met eene -zeer grootte maat van zwaarmoedigheid én zielsangst, dewijl deze de voortreifelijkfte werktuigen verlamt, en de krachten verteert. Doch in eenen middelftaat, waar het verftand niet geheel ontbreekt, maar flechts dit cf dat verkeerd denkbeeld, deze of gene valfche, doch dikwijls zeer behaaglijke wijze van zich iets voor te fïellen, plaats gevat heeft, daar kan het nut en voordeel, dat 'eruit het verftand voor ons lichaamelijk welzijn voortfpruit, ftand houden , dan zelfs, wanneer het ze. delijk en verftandelijk deel 'er veel bij lijdt. Zulk eenen mensch moet men in de daad dikwijls befchouwen als iemand, die in eenen aangenaamen droom ligt, op wien eene menigte behoeften, zorgen, onaangenaamheden en 5even verkortende omftandigheden, (zelfs phijfleke oorzaaken van ziekten, gelijk de ondervinding leert) in het geheel geen vat hebben, als iemand, die in zijne denkbeeldige wereld  LEVEN te VERLENGEN. - «17 xeld, die hij zich zeiven gefchapen heeft, ge. lukkig heen leeft, en dus veel minder aanleiding heeft, om in krachten af te nemen en zijne levensgeesten te verteren. Eindelijk komt hier nog bij, dat, fchoon ook de krankzinnige zelf geen verftand heeft, de menfchen evenwel, die met hem verkeren, en hem oppasfen, dan voor hem denken, en hem hun verftand, om zo te fprtken, lenen. Hij wordt dus in allen gevalle door verftand beveiligd en bij het leven behouden, het mag dan zijn eigen of ontleend verftand zijn. O 5 ACT-  2i8 de .KUNST om ,het MENSCHEL! Jï£ AGTSTE VOORLEZING. ïijzondere én natuurlijke aanleg, en kentekenen van de lance levensduurzaamheid van e nk e l d e men sc hen» Jloofdvereischten tot, en aanleg voor een lang le. ven — goede maag en werktuigen derfpipver. tering, gezonde tanden, — £4722 goed bewerktuigde borst, — een niet al te prikkelbaar hart, — goede hertelling van krachten, en geneeskracht der natuur. — Een behoorlijke graad en verdeeling der levenskracht, een goed temperament — Een wel overéénftemmend en volkomen lichaamsgeftel — Eene middelmaatige gefteldkeid in het zamenftel der deelen van het lichaam, — geen één bijzonder zwak deel. — Volkomene bewerktuiging der voortteelingskracht. — Schets van eenen tot een lang leven beftemden mensch. Na deze algemeene denkbeelden kan ik nu overgaan, om de bijzondere en bij iederen mensch afzonderlijk nodigehoofdvereischten, en die in den mensch zeiven liggen moeten , te bepaalen. Ik zal de eigenfehappen en dennatntir. ■lijken aanleg opgeven, die, volgens de te'vooren  LEVEN Ti VERLENGEN. ai9 ren opgegevene grondftellingen en de ondervinding, een mensch over 't geheel hebben moet, om op een lang leven te kunnen rekenen. Deze fchets kan tevens tot eene tekenleer (femioiica) van een lang leven dienen, De eigenfchappen en hoedanigheden, die men de grondbeginfelen van een lang leven noemen kan, zijn de volgende. I. Vooral is het nodig, dat de Maag en alle de werktuigen, die ter fpijsvertering dienen, ; oed gefield zijn. Het is bijna niet te be¬ grijpen, welk eenen grooten invloed deze opperheerfcheres in het dierenrijk , in opzicht tot de fpijsvertering heeft, en men kan op goede gronden beweren, dat het zonder eene goede maag onmogelijk is eenen hoogen ouderdom te bereiken. De maag is in tweeërlei opzicht de grondflag van een lang leven: voor eerst, dewijl ze het voornaamst en belangrijkst werktuig onzer natuur is, waar door wij onze krachten vernieuwen; de poort, waar door alles, wat ons toebehoren zal, moet ingaan; de eerfte werking, van welker goeden of flegten Raat &et afhangt? niet alleen in welk eene maat het  220 de KUNST om fltr MENSCHELIJlv het verlorene weder bij ons herfteld wordt, maar ook in hoe verre zulks met een goed of kwaad gevoig gefchiedt. — Ten anderen, dewijl door de gefteldheid der maag het werkend vermogen der driften,en van al hetgeen ziekte kan doen ontftaan, en verder eenen fchadelijken invloed opons lichaam heeft, gewijzigd wordt. Hij heeft eene goede maag, is het fp;-eekwoord, wanneer men iemand aanduiden wil,wien verdriet, zorg, noch hartzeer niet ia ftaat zijn te krenken , en 'er is zeker veel van aan. — Alle deze driften moeten voornamelijk de maag aandoen, en door haar als 'c ware gevoeld en doorgelaten worden, als ze in ons Jichaamsgeftel overgaan, en voor het zelve nadeelig worden zullen. Eene goede en fterke maag weet daar niets van. Daarentegen eene zwakke, ligt aandoenli,ke maag Wordt ieder oogen blik door zo iets in haare werking geftoord, en gevolgelijk het-zo belangrijk werk van de wederherftelling van het verlorene, geduurig afgebroken en kwalijk uitgevoerd. Dus is het ook ge-fteJd met de meeste phijfieke oorzaakeu van ziekten: de meeste werken het eerst op de ■maag; van daar, dat eene ongeregelde fpijsvertering altijd onder de eerfte toevallen der ziekten is. In de maag heeft ook de eerfte ipoging plaats, door welke ze qp ons lichaam wer-  LEVEN te VERLENGEN. b*x werken, en dus de geheele huishouding ftoien. Boven dien is ze een der aanzieniijkfte werktuigen, van het welk het evenwigc in de bewegingen van het zenuwgeftel, en vooral van de levenskracht naar de oppervlakte des lichaams afhangt. Is ze nu fterk, en vol. brengt ze haar werking goed, dan kunnen de oorzaaken van ziekten , die van buiten 'er inkomen, zich zo licht niet vast hegten-} ze worden verwijderd en door de huid verjaagd, eer ze nog alle de deelen ia wanorde brengen, of ziekten veroorzaaken kunnen. Men kent eene goede maag aan twee tekenen: niet alleen aan een' goeden eetlust, want xleze kan ook het gevolg van eene of andere prikkeling zijn, maar vooral aan eene gemakkelijke en volkomene vertering der fpijzen» Wie zijne maag ooit gevoeld heeft, die heeft reeds geene volmaakt goede maag meer. Men moet in het geheel niet voelen, dat men gegeten heeft, na den maaltijd niet ilaaperig, verdrietig of ongemakkelijk worden, des morgens geen' ilijm in de keel, en behoorlijke en goed verteerde ontlastingen hebben. De ondervinding leert ons ook, dat al die geenen , vs eiken eenen hoogen ouderdom bereikt  s22 de KUNST ou het MENSCHELIJK reikt hebben, ook eenen zeer goeden eetlust hadden, en tot in hunne hoogfte jaaren behielden. Tot eene goede fpijsvertering zijn goede tanden ook zeer onontbeerlijk, en men kan ze daarom als een zeer wezenlijk vereis chte voor een lang leven aanmerken, en wel iri tweeërlei opzicht: in de eerfte plaats, zijn goede en vaste tanden altijd een voornaam kenteken van een gezond en vast lichaam en van goede vochten. Hij, die zijne tanden zeer vroeg verliest, heeft reeds met een gedeelte van zijn lichaam, om zo tc fpreken, op deand-re wereld ingetekend. — Ten tweeden, zijnde tanden een der voornaamiTe middelen , die dienen, om de fPijs volkomen te verteren, en bij gevolg om het verlorene weder te herftellea. II. Eene goed bewerktuigde borst, goedé werktuigen tot de ademhaling. Dezen zijn te kennen aan eene breede, gewelfde borst, aan het Vermogen om den adem lang te kunnen inhouden, aan eene fterke ftem, en zcldzaamen hoest. Het ademhalen is eene der onafgebrokenfte en meest noodwendige levensverrigtingen, de middeloorzaak van de zo onontbeerlijke onderhouding derfjnere voedfel- dc*  LEVEN te VERLENGEN. deelen, en tevens het middel, waar door het bloed geduuriglijk van 'eene menigte bcdorvene deeltjes gezuiverd moet worden. Zo dus do/e werktuigen bij iemand in een'goeden ffoat zijn, bezit hij eenen hoogen graid van zekerheid, dat hij lang leven zal, te meer d jwij! d.iar door aan de oörzaaken van ziekten en ongemakken, en aan dén dood een ruime toegang, waar door ze kunnen inflm'pen, benomen wordt, \v«nt de borst behoort tot de voornaamfte atria mortis (voorpoorten des doods.) IU. Een niet ai te priï-Wbaar hart. Wij hebben te vooren gezien , dat eene der voornaamfte oörzaaken van onze inwendige vertering of verflijting van onze krachten, (dooide aanwending van die krachten zelve) in den beftendigen omloop des bioeds to vinden is. Die geene, die in eene mrftoüt 100 pols flagen heeft, moet veel fchjelijker verflijten, dan hij,' die 'er maar 50 heeft. Dus hebben die menfchen, welken geftadig eenen conigzins verfneldén pols hebben, bij welken iedere geringe gemoedsaandoening , ieder droppel wijns, terftond de beweging van het hart vermeerdert, weinig aanfpraak op een lang leven, want hun geheel leven is eene geduurige koorts j en zulks is dubbeld fcha-  224 dk KUNST 011 het MENSCHELIJK fchadelijk voor den langen duur des levens, deels, om dat eene fnellere affliju'ng der levenskrachten daar mede natuurlijk verbonden is, deels, dewijl het verlorene door niets zq zeer verhinderd wordt, zich weder te herftellen, als dooreenen geftadig verhaasten omloop des bloeds. 'Er moet altijd een zekere ftaat van rust plaats hebben , zullen de voedende deeltjes blijven aankleven, en in ons wezen overgaan. Van daar, dat zulke lieden ook nooit vet worden. Dus is een langzaame, gelijkfnaatige pols een der voornaamfte middeloorzaaken , en een kenteken van een lang leven, IV. Een behoorlijke graai, en eene evenredigs verdeeling der levenskracht, een goed temp°ament. Rust, regelmatigheid en ovtreenfttmning in alle inwendige verrigtinëen en bewegingen is een hoofdvereischte om het leven ce onderhouden en te verlengen: dit nu hangt vooral van eene behoorlijke gefteidheid der algemeene prikkelbaarheid en gevoeligheid van het lichaam af, en dezelve moet wel zodanig ingerigt zijn, dat ze over het geheel noch te groot noch te gering, en boven dien gelijkmaatig verdeeld is, en dat geen deel naar evenredigheid te veel of te weinig- heeft. Eeq  LEVEN te VERLENGEN. 22? Een zekere graad van ongevoeligheid, eene kleine gift koelbloedigheid is dus zeer dienftig, om hec leven te verlengen. Hierdoor wordt de inwendige vertering der levenskrachten gemaatigd, en tevens eene veel volkomenere vernieuwing van krachten daarge-. fteld, en dus werkt deze gefteidheid ten fterktlen mede ter verlenging van het leven. Hier uic is hec voordeel van een goed temperament op te maken, het welk op die wijze eeu voornaame grondftag van een lang leven worden kan. Tot dat einde is het fanguinisch, met een weinig van het phlegmatïeke ge* temper d, het meest gefchikt. Die maakt eene heldere , vrolijke gemoeds-gefteldhcid , maatigt de hartstochten, geeft goeden moed, ftemt in één woord de ziel allervoortreffelijkst voor een lang leven. Zelfs is de oorzaak van deze zielsgefteldheid gewoonlijk te vinden in eenen grooten voorraad van levenskracht. En daar nu Kant ook bewezen heeft, dar zulk eene vermenging van temperament de meest gepastfte is, om zedelijke volmaaktheid te verkrijgen, zo ben ik van oordeel, dat men dezelve met recht onder de uitmuntendtte gaven van den Hemel mag rangfehikken. V. Eene goede wederherftellings- en geneesI. DïïL.. P kracht  226 de KUNST om het MENSCHELIJIC kracht der Natuur, waar door al het verlies, dat wij geduurig lijden, niet Hechts herfteld, maar ook goed herfteld wordt. Dezelve is, zo als te vooren aangetoond is, op eene goede fpijsvertering en op eenen rustigen en geregeklcn omloop des bloeds gegrond. 'Er behoort echter buiten dien nog toe, dat de inzuigende vaten (het ftelfel der watervaten) in eene volkomene en levendige werkzaam, heid zijn , en dat 'er eene gcede gefteldheid en regelmaatige werking in de werktuigen, die ter affcheiding dienen, plaats hebb'e. Het één veroorzaakt, dat de voedende deelen gemakkelijk in ons overgaan, en aan de plaats van derzelver beftemming geraken kunnen ; het ander, dat ze geheel onver, roéngd, en van fchadelijke deelen bevrijd, en volkomen gezuiverd in ons komen. Daar in nu is eigenlijk de hoofdzaak van eene vol. komene wederherftelling der levenskrachten gelegen. Het is ongelooflijk, van welk eenen invloed dit verraögfh is, cm het leven te onderhouden. De levensvertering kan in de daad bij eenen mensch, die dit heeft, buitengemeen fterk zijn, zonder dat hij daar door iets verliest, dewijl hij zijne levenskrachten ook bijzonder fpoedig wederkrijgt. Van daar, dat 'er voor-  LEVEN te VERLENGEN. 22? voorbeelden van menfchen zijn , die zelfs met eene buicenfpoorige levenswijze, cn onder zwaaren arbeid zeer oud worden. Zo ion bij voorbeeld een Hertog van KicHEeieu, een Lodewyk XV. eenen hoogen ouderdom bereiken. Even zo moet eene goede geneeskracht tier ï dert en verfterkt ze 'toch de doode zamenhaö* gings- óf fpankracht, en belet zelfs, dat'dè levenskracht niet al te fterk werkzaam is en zich uitput •, en kan 'op zodanig eene wi^ze 'een voornaam ontkennend middel worden tèï Verfterking der levenskracht zelve. Warmte 'daarentegen verzwakt, door dat ze deels dè fpankracht verflapt, deels de levenskracïrt Verteert. Doch ik herhaal het : 'met alle deze m\ó?~ 'delen , als koude, vaste en fterkvoedendè fpijs, beweging enz. moet men het niet 'ïè Ver drijven, op dat 'ér in plaats van de bè= hoorlijke vastheid', geene al te groote ftij'fe heid en ftramheid der vezelen ontfta'o De gefchiktfte 'wijze 'óm het gevoel 'tegei •de 'oörzaaken en 'den invloed Va'i riekte, tê % fcfe  2ó4 DE KUNST om het MENSCIIELIJk harden, is zich aan veelerleije zulke aanleidende oörzaaken, en aan fchielijke afwisfeliagen van hitte en koude enz. te gewennen. Het derde middel is: Men vermindere of maatigs de levensvertering, op dat 'er geene tt fpoedige verüijting der krachten en werktuigen plaats hebie. De geheele levenswerking (gelijk te vooren reeds aangetoond is) beftaat in bezig te zijn, in het aanwenden der levenskracht, en is dus onvermijdelijk met vertering en verlies dier kracht verbonden. Dit is het ge. val niet alleen bij de vrijwillige, maar ook bij de onwillekeurige verrigtingen, niet alleen bij de uiterlijke, maar ook bij de inwendige levensbezigheden, want zij worden beiden door een' geduurigen prikkel en eene geftadige tegenwerking in werking gehouden, ze mogen dus geene van beiden al te zeer aangezet worden, als wij onze levensvertering vertragen willen. Ik reken hier toe voornamelijk de volgende prikkelingen en krachtoeffeningen : i) Vermeerderde . en aangezette werking van hec hare en van de bloedvaten., en al te aan-  LEVEN te VERLENGEN. 265 aanhoudende verhaasting van den omloop des bloeds, bij voorbeeld, door al te fterk prikkelend heet voedfel, gemoedsaandoeningen, koortsagtige ziekten. Die geenen, die veel wijn, en andere fterke dranken gebruiken, menfchen , die aan hevige driften onderhevig zijn , hebben geftadig eenen verhaasten, fnellen pois, en houden zich in eene beftendige onnatuurlijke koorts", waar door zij zich even zo zeer verteren en verflnten, als of het eene wezenlijke koorts was. 2) Al te fterke of aanhoudende infpannlng van het denkvermogen, (wat daar onder verftaan moet worden , zal in het vervolg duidelijker blijken,) waar door niet alleen de levenskracht uitgeput, maar dezelve ook tevens aan de maag en de verdere werktuigen der fpijsvertering ontnomen , en gevolglijk ook het belangrijkst middel ter wederherftelHng van het verlorene, bedorven wordt. 3) Te dikwijls herhaalde en te fterke prik» keling en bevrediging der drift, om het geflacht voort te planten : zulks werkt bijna even zo fterk en even nadeelig ter verhaasting van de levensvertering , als de infpan•ningen van het denkvermogen, R 5 4)  £66 de KUNST om eet MENSCILiLij K 4) Al te fterke en zonder tusfchenpoozen doorgezette beweging der fpieren. Doch om te kunnen fchaden, moet ze al buitengemeen overmaatig zijn. 5) Alle fterke en bij aanhoudenheid voort, duurende ontlastingen; bij voorbeeld, zweeten, buikloopen, verkoudheden, hoesten, bloed vloei jingen enz. Dezen putten niet flechts de krachten uit, maar verflinden ook vleesch en bloed, en bederven dezelven. 6) Alle te hevige of te langduurig op ons Werkende prikkels, waar door de kracht ook altijd verminderd wordt. Hoe meer het leven aangezet wordt, hoe fneller het verloopt. Hier toe kan men brengen, al te fterke of te lang aanhoudende prikkelingen op de werktuigen der zinnen en van het gevoel, hevige driften, overdaad van wijn, fterke dranken, fpecerijen, aangezette fpijzen. Zelfs behoort hier toe ook het overladen van de maag, als het wat te dikwijls gebeurt, en Wel vooral , om dat zulks daarenboven het nog doorgaans noodzaakelijk maakt , buikzuiverende- en braak-middelen te nemen, die mede nadeelig zijn , in zo verre als ze het lichaam verzwakken. 5)  LEVEN te VERLENGEN. 267 7) Ziekten, die de prikkeling vermecide. ïen, voornamelijk koortsagtige. 8) Warmte, wanneer ze te fterk en te lang op ons werkt; van daar, dat van der jeugd af aan het lichaam aan te veel warmte te gewennen, een derfterkfte middelen is, die de vertering der levenskrachten, verhaasten, en het leven verkorten. 9) Eindelijk behoort zelfs een te hooge graad van prikkelbaarheid (irritabiliteit, en Jmfibiiinit) der vezelen tot deze klasfe. Hoe fterker dezelve is , des te ligter kan elke, zelfs de geringfte, prikkel eene hevige prikkeling, aanwending van krachten, en bij ge. volg verlies van krachten te weeg brengen. Iemand, die dit gebrek heeft, is aan eene menigte gewaarwordingen blootgefteld, die op andere gewoone menfchen ia het geheel geene werking hebben, en wordt door alles zelfs door de meest algemeene, levensprikkelingen dubbeld aangedaan: zijn leven is dus oneindig intenfief fterker, maar het kan ook niet anderszijn, of de levensvertering moet nog eens zo fchielijk voortgaan. Bij gevolg behoort alles , wat de prikkelbaarheid, zo Wel in het zedelijke, als in het lichaamelijke, te yeel kan aanzetten en vermeerderen ^ on-  268 de KUNST om het MENSCHELIJK der de middelen, die den loop der levensvertering verlhellen. In de vierde plaats: De wederherftelling der verlorene krachten en fteffdijke deelen meet gemaklijk en goed volbragt worden. Daar toe behoort ï 1) Eene gezonde, brjikbaare en bekwaams ftaat der werktuigen , door welken de nieuwe kracht en leven herftellende deelen tot ons moeten ingian. De wederherftelling van het verlorene gefchiedt deels aachoudend en altoosduurend , zo als bij voorbeeld door de longen , deels op zekere tijden , gelijk bij voorbeeld door de maag. Men kan hier toe brengen de longen, de huid, de maag en het gedarmte. Deze werktuigen moeten over het geheel gezond, bruikbaar en werkzaam zijn, als de wederherftelling behoorlijk zal volbragt worden, en ze zijn daarom voor de verlenging van hec leven van het grootst belang. 2) Een gezonde, bruikbaare en bekwaame ftaac der oncallijke vaten , waar door de in ons opgenomene beftanddeelen in onze beftanddeelen moeten overgaan, derzelver natuur  LEVEN te VERLENGEN. 265 ftror aannemen en meer volkomen en toebereid gemaakt worden. Hier in beftaat in de eerfte plaats, en wel voornamelijk de werking van de inzuigende of watervaten (van het' fysthema lymphaticum) en derzelver ontelbaare klieren, en vervolgens ook van al de deelen, die tot den omloop des bloeds medewerken , waar door de bewerktuigde volmaking voltooid wordt. Ik houde daarom de inzuigende vaten voor de voornaamfte werktuigen, waar door de wederherftelling van het verlorene voortgebragt wordt. — Men moet hier op voornamelijk geduurende de kindfehc jaaren letten, want van het eerfte voedfel in de tederfte kindsheid, van de wijze van behandelen in de'eerfte jaaren des levens, hangt veelal de goede of kwaade gefteldheid van die vaten af, en zeer dikwijls worden dezen reeds in den aanvang van het leven, door krachteloos, liegt, kleiagtig voedfel en onreinheid bedorven , en daar door een der voornaamfte oörzaaken gelegd van een kort. Rondig leven, ;ftiï a^uivft ' • , • 7) Genoeglijke zielsgefteldheid, vrolijke en maatige gemoedsdriften, nieuwe, aanlokkelijke, verhevene, denkbeelden, derzelver fchepping, uhvöeiing en afwisfelïng'. .Ook jdeze hoogere , de.n mensch bij uirfluiting eigene, vreugden behoren tot de. zo even .Vermelde lijst der middelen , die medewerken om het leven te verlengen, Hoop'S lHde, vreugd zijn gemoedsdriften , 'die 'den mensch zo zeer gelukkig maken,.en 'er, is geen zekerer en meer algemeen behoudnvicfdel des levens, en der gezondheid, dan :Pr'o~. lijkheid, Blijdfchap der ziel. , Deze zielcge» Reidneid houdt de levenskracht .iri e.e's'e "gel lijkmaatige werkzaamheid, bevorderde fi ij;" vertering en den omloop des bloecis ) er. yoorl namelijk wordt het werk der ,onzichtbaar^ uitwaasfeming der huid door .niets zo. jgoeq onderhouden. Geiukkig dus dje ^lenfcheb* pok naar hunne lichaamsgefteldheid', welken de Hemel deze. gaven van eene.fteeds yergejt noegde. en vrolijke ziel gefchonkei. heeft 1 of 'die zich dezelven door hefchaavina van nel verftand, en. zedelijke volmaking verworven kebben "1 Zij hebben den vóómerRlriKuea & 2 en 5 2 en  «S7&- de KUNST om het MENSCHELIJK cn zuiverften levens-balfem in zich zelve! De voorgedragene grondftellingen bevatten het algemeen ontwerp, en de grondregelen, volgens welken alle verftandige levensverlenging te zoeken is. Doch hier geldt ook het geen omtrend iederen diëet-regel, ea elk geneeskundig vooifchrift geldt, dat men namelijk in dezelven toe te pasfen, den bijzonderen aart , en de omftandigheden van het geval voorhanden , vooral in aan* merking nemen, en daar naar derzelver naauwkeurige bepaaling en wijziging inrigten moet. De volgende omftandigheden zijn het voor* namelijk, waar op men, bij het gebruik der* zelven, dient te letten. De verschillende licliaamsgefleldheid van ieder1 bijzonderen perjoon, in opzicht tot zijne en. kelde beftanddeelen en vezelen. Hoe droo. ger, vaster en ftijver de gefteldheid van het lichaam van natuur is, des te minder behoeven de middelen der tweede aanwijzing (eener bekwaame harding des liehaams) aangewend te worden : hoe flapper de vezelen in hunnen natuurlijken ftaat zijn, hoe veel te meer zulks nodig is» Voorts,  LEVEN te VERLENGEN. 277 Voorts, het verfchillend aangeboren tempévament (waar onder ik fteeds den verfcheidenen graad van prikkelbaarheid en haar verband met de zielskracht verrta). Naar ma*, te dat iemand meer tot het phlegmatiek temperament overhelt, moeten meerdere en fterJcere prikkelingen aangewend worden. Een graad van prikkeling, die bij eenen bloedrijken verflijting en uitputting veroorzaaken zou, is hier weldaadig, noodwendig, om eenen behoorlijken trap van levenswerking te verwekken, het is een middel ter Wederherfteïïing der levenskrachten. Even zo is het gefteld met het melan'olisch temperament: het heeft o< k meerdere prikkeling nodig, maar van eene aangenaamere foort, geduurig afwisfelende en niet te hevige geneugten. Hoe meer daarentegen het ■ Janguinisch temperament de overhand heeft, met hoe veel meer voorzichtigheid en maatigheid alle, zo wel phijficke als moreele, prikkels moeten aangewend worden; en het choloriek temperament vordert hier omtrend nog meerdere opmerkzaamheid, daar de geringde prikkel dikwijls de hevigfte krachtoeffening en uitputting kan voortbrengen^ Verder, de tijdvakken des levens. Het kind> de jonge mensch heeft naar evenredigheid S 3 meer  E7« Di KUNST om het MENSCHELIJK meer levenskracht , prikkelbaarheid , iqsfer zamenhang der beftan Jdeelen en fpoedigere verwisfeling derzelven. Hier komc veel minder prikkel te pas , dewijl een geringe prikkel reeds eene fte.ke tegenwerking veroorzaak; ; men moet hier naar evenredigheid meer werken,- om de verlorene deelen en krachten weder te herftellen en het lichaam te harden. In den. ouderdom integendeel is all.es, wat prikkel heet, in een' hoogen graad gebruikbaar: hier is levensvernieuwing het geen in de kindsheid levensvertering zou geweest zijn. Melk is wijn voor kinderen ; wijn is melk voor oude lieden'. Ook verëischt de ouderdom ; wegens de meerdere ftijfheid, die 'er het gevolg van is , niet vermeerdering derzelve , door het middel in den tweeden regel aangewezenj maar veeleer vermindering, door weekmakende, bevochtigende middelen: vleeschnatï krachtige ioupen, lauwe baden'. Eindelijk maakt het klimaat ook eenig ondrrfcheid. Hoe zuidelijker het is, hoegroo> ter de prikkelbaarheid, hoe fterker de geftadige prikkeling, hoe fneller de levensftroom, en hoe korter deszelfs duur is. Hier moet men dus vooral bedachtzaam zijn, dat m'ea door te fterke prikkelingen de krachten niet nog  LEVEN te VERLENGEN. 279 nog meer uitputte en verfpille. In het noordelijk klimaat daarentegen, waar de koudere luchtgefteldheid op zich zelve de krachten reeds meer vereenigt en te zamenhoudt, is zulks minder te vreezen. EINDE van HET EERSTE DEEt.   ^^^^^^^^