R E I Z E DOOR ï T A L I E N.   R E I Z E DOOR I T A L I E Nj IN DEN JAARE MDCCLXXXV. CEDAANi / * ' ^ DOOR WILHELM. XAVERIUS JANSEN. MED IC INA E DOCTOR TE DUSSELDORP , EN KE URfORS TELIJKE PALTSISCHE MEDICIWAAL-RAAD BIJ HET CONSILIUM MEDICUM DER LANDEN GULIK EN BERG. BESCHREEVEN IN EEN REEKS VAN BRIEVEN, AAN DEN HOOGGELEERDEN HEERE EDUARD SANDIFORT, MED. DOCT. IIOOCLEERAAR IN DE ONTLEED- GENEES- EN HEELKUNDE AAN 'S LANDS II0 O^GE SCIIOOLE TE IETDEN, ENZ. ENZ. EERSTE DEEL. TE.LEYDEN, BIJ A. en J. H 0 N K 0 O P. MDCCXCIIU |   VOORBERICHT UITGEEVER. JQ)e Schrijver deezer brieven, de Heer Wilhelmus Xayerius Janfen, geboortig van Rees in Cleefsland, zich verfcheide jaaren aan deeze Hooge Schoole op alle takken der Geneeskunde met eene bijzondere naarftigheid toegelegd hebbende, befloot, ook anderen-Landen te bezoeken, om zijne, alhier verkreege, kundigheden verder uittebreiden. Zoodra hij dan zijne uitmuntende Verhandeling over het dierlijk vet, den 24 Jufiy 1784. in het Openbaar verdedigd (*) had, en door mij tot- VAN DEN (*) De tijtel van deeze Disfertatio is; Pinguedinü animalis tenjideratio Phifiologka £ƒ Pathologica. * 4  vin VOORBERICHT. tot Leeraar in de Geneeskunde bevorderd Was , vertrok hij door Cleefsland naar Keulen, om zich bij zijne Familie aldaar zoo lang optehouden , tot dat de Heer van den Heuvel, met wien hij afgefprookenhad, zijne reis te onderneemen, bij hem tot dit oogmerk zoude gekomen zijn,' Van hier begaven zij zich over Bonn, Coblentz , Swalbach , Wisheiden , naar Mentz, in het doorreizen deezer Plaatfen de Baden en Gezondbronnen bezigtigende. Te Mentz hielden zij zich drie dagen op, deels om het gezelfchap van hunnen Vriend , den Hoogleeraar Weidtnann, te genieten, deels om de inrigtinge der nieuwe Academie, waar mede men toen bezig was, te zien. Naar Frankfort vertrokken zijnde, onderzogten zij aldaar het merkwaardigfte , en reisden naar JJesfen Casfel, in het doorreizen de  VOORBERICHT, i* de Academiën van Giesfen en Marburg bezoekende, In Hesfen-Casfel bleeven zij drie maanden, om zich in het aldaar opgerichte Vondelingshuis in de Vroedkunde te oefenen, waar bij zij gebruik maakten van de uitmuntende Lesfén van den beroemden Stein, die hun dezelven in het bijzonder wel wilde geeven; terwijl de Hooggeleerde Raldinger hun alle vriendfchap bewees, en het gebruik van zijne geheele Bibliotheek toeftond, zoodat hen niets ontbrak in deeze heerlijke Plaats, die in eene der fchoonfte ftreeken van Duitschland gelegen is. Zij leerden hier den Hr. Stegman, thans Profesfor te Marburg kennen , en genooten ook veel vriendfchap bij den Hoogleeraar Som mering, wiens verzameling van Ontleedkundige Preparaten zij dikwils met nut bezagen. Terwijl zij zich alhier ophiel* 5 den,  x Voorbericht. den , deeden zij bijna weekelijks Mijne reisjes naar den Weisfenjiein, en andere omleggende plaatfen , befteedende ook eene week , om Gottingen, en al het geen aldaar in onze Wetenfchap aanmerkelijk is, te leeren kennen. Van hier begaven zij zich ook na den Flartz, om de Bergwerken te bezigtigen, en de veelvuldige onderaardfche zeldzaamheden te bewonderen. Van Casfel namen zij hunnen weg op Weenen door Saxen, en wel eerst over Eifenach, Gotha, Weimar, op Jena, alwaar zij eenige dagen vertoefden, om ook deeze Hooge School te leeren kennen, waartoe de Profesfor Löder hun zeer behulpzaam was , verder naar Balie, alwaar de Heer Meckel hun zijne Preparaten, en de Heer Forfter eene uitmuntende verzameling van Naturalia vertoonden , terwijl hun verder geene gelegen-  VOORBERICHT. » genheid ontbrak, om al het merkwaardige alhier te bezigtigen. Jn Leipfig maakten zij vriendfchap met de Profesforen Ludmg, Haafe, Wem er , doch hielden zich flegts twee dagen aldaar op, en vertrokken naar Bres den; hier bezagen zij ook in twee dagen het merkwaardigfte, kwamen toen te Praag, alwaar de Heer Prochaska zelve hun alles liet zien, en reisden in vier dagen van Praag naar Westien, welk gedeelte der Reis, het faifoen reeds verre verlopen zijnde, niet van het aangenaamfte was. In Weenen was hunne voornaamfte bezigheid het bezoeken van het groote Hospitaal, en het aanhooren der Lesfen van den voortreffelijken Stoll, wiens dood elk weldenkende met mij betreurd. Zich hier in voldaan hebbende , befloot de Heer Janfen eene Reis door Italten te doen. Gelijk hij nu gedurende  xii VOORBERICHT. de den tijd, welken hij zich te JVeenen ophield, mij van het een en ander, dat Hem aanmerkelijk voorkwam , verflag deed, gaf hij mij ook in het reizen door Italiën, van tijd tot tijd, bericht van alles, dat Hij der oplettenheid waardig oordeelde. Te rug gekomen zijnde, en mij met een bezoek vereerende, gingen wij op mijne Bibliotheek, in een aantal van Schrijveren, na zijne gedane reizen, en zulks gaf gelegenheid', dat Hij, te Dusfeldorp zich ter beoefening der Geneeskunde neder gezet hebbende, befloot, zijne brieven en aenteekeningen te overzien , en mij veel nauwkeuriger van zijne geheele yeize verflag te doen, in een aanmerkelijk getal van brieven, die Hij mij van tijd tot tijd toezond. Ik ontviög deeze niet genoegen, las die met nut, en oordeelde dezelven van dien aart te zijn, dat  VOORBERICHT, xm dat zij ook door anderen met fmaak zouden kunnen doorbladerd worden. Ik Helde dan mijn oogmerk, om deeze brieven door den druk gemeen te maaken, den Geleerden Schrijver voor, die zulks met genoegen vernam, en zeer gaarne zijne toeItemming daar toe gaf: ook twijfel ik geen oogenblik, of veeleLeezers zullen, nu zij in het licht gegeeven worden, den inhoud van dien aart oordeelen te zijn, dat zij de volgende brieven met verlangen kunnen te gemoet zien. Deeze zullen een tweede ftukje, waarfchijnelijk van dezelfde grootte, uitmaaken, en van geen minder belang dan deeze geoordeeld worden, aJzoo de Heer Janfen daar in zijne Reize van Napels over Monte Casfino na Rome; het klimaat, de ligging, groote , bevolking, gebouwen, oudheden, van deeze Stad, de zeden en gebruiken der Inwoo- ners.  *iv VOORBERICHT. ners, de Hospitaalen, Academiën , Geleerden, befchrijft, en verder over de llree* ten om Romen, Tivoli en Frescati, over Siena , Florence , Pifa , Livorno , G*pua, Milaan , en alles , dat op deeze plaatfen merkwaardig is, op eene aangenaame en nuttige wijze handeld. Ik oordeelde het niet ondienltig , dit omtrent den oorfprong deezer brieven te melden, zullende, met het uitgeven der volgende, allen mogelijken fpoed laaten maaken. EDUARD SANDIFORT. 15. ïebr. 1750.- IN-  INHOUD. I. Brief. Inleiding. ; , . pag. t II. , - Betreffende de reis van ÏVee- nen tot Trieste, en van daar naar Venetien. . . <$ III. Over Venetien. . . . ^ IV. —:— Reize van Venetien op Padoa, en aanmerkingen omtrent dee~ ze Stad. . . , è 2^ V. . Reize van Padoa op Modena over Ferrara. . . .40 VI. QVer Modena. . . . 46 VII. Over Bologna. $x VIn- '• "' ;■>' Ojw fof , Kruid- turnen en Hospitaalen , ■ • Bologna. . ... 73 IX. Reize van Bologna op Loretto. 101 'X. >vz/; Loretto op Rome. na XI. — .Re/ze jvsr/? Aowe tot Fondi , £w/ bericht van de Pomptinifche Moerasfen. . . I2j XII. Rtize van Fondi over Capua en Caferta tot Napels. . .144 XIII. »m«0000^XXVOOO >000C^00C-C>C:X EERSTE BRIEF." Inleiding. 1\^"an mijne vroege jeugd af heb ik altijd een begeerte gehad om Italien te zien, en het is meer toevallig, dan wel met een bepaald voorneemen , daL mijn wensch is vervuld geworden; want reeds had ik een geheel ander plan ontworpen, en vastgerteld om in de maand julij van 'cjaar 1785. Wee' nen te verlaaten, en mij naar Parijs te begeeven; maar onverwacht wierdt mij, door mijnen vriend Dr. Rollenhagen, een Courlander van geboorte, voorgefteld, om met hem een reis door Italien te doen. Deeze gelegenheid, zoo gefchikc ter voldoening van mijn verlangen, wilde ik mij niet laaten ontglippen, waarom ik in den aan» neemlijken voorlhg daadlijk toellemde. A Wij  % BRIEVEN over ITALIEN Wij beflooten dan om in de maand may van Weenen te zullen vertrekken, en onze reis door Italiaz te neemen. Doclor Drijf fel, geboortig uit Munfter in Westphalen, die met ons in Weenen het Hospitaal bezogt, en de voortreffelijke lesfen van den beroemden Stoll ook daaglijks aanhoorde, ons ontwerp vernomen hebbende, ftelde voor om zich met ons op reize te begeeven. De Heer van den Heuvel, uit Vlaardingeti, die met mij door Duitscliland gereist heeft, en Dr, Imijof, dieU mooglijk uit zijn fchoone Disfertatie (*) bekend zal zijn, namen voor, om ons tot Padoa te vergezellen: gaarne hadden wij de geheele reis met die Heeren gedaan, doch daar toe konden wij hen niet overhaalen. Op den 7. may van het jaar 1785. vertrokken wij van Weenen, en namen onzen Aveg op Triefte, om van daar, over de Adrïatifche Zee, ons naar Venetien te begeeven, en zoo vervolgens op Padoa. Aldaar gekoomen zijnde verlieten wij onze beide vrienden van den Heuvel en Imhok, die hunnen weg over Verona naar Milanen namen , om van daar Zwitzerland te gaan bezien; terwijl wij onze reis over Ferrara en Modena op Bo- C*) Zes Maijdis morbus. Argentor. 1784.  EERSTE BRIEF. Bologna vervolgden: en omdat wij het voornaamfte gedeelte van Italien, zoo wel aan de oostals westelijke zijde, bezien wilden, moeiten wij onzen weg, in plaats van den kortften op Rome, nog aan deeze zijde neemen , en van hier ons over Rimini, Senegalia, en Ancona op Loretto begeeven ; verder verlieten wij de Adriatifche Zee, om over Macerata, Spoleto, Terni, Narni enz. naar Rome te koomen. Zonder ons hier voor ditmaal lang optehouden, zetteden wij onzen weg voort naar Napels. Hier hebben wij de grenspaalen onzer reis gefield: zeker verdienden Sicilien, Malta, en het verwoeflé Calabrien, ook van ons bezogt te worden, ook waaren onze begeerten daartoe wel uitgeflrekt; maar tijd en omftandigheden laaten niet altijd toe 'zijne wenfchen te vervullen, en het is beter weinige plaatfen wel te bezichtigen, als veelen zonder vereischte opmerking door te trekken; waarom wij, na in en om Napels alles, wat merkwaerdig was, bezichtigd te hebben, weer terug keerden naar Rome, alwaar wij zoo lang vertoefden als de grootte en voortrefFeli]ke 'fchoonheid deezer Stad, met alle derzelvermerkwaerdigheden, van ons vercischten. Nu bleven ons voornaafnelijk nog drie der fchoonfte declen van Italien over. Het groot Hertogdom Tofcana, de Republicq Genua, en het grootfte gedeelte van Lombardijen. A a Van  BRIEVEN over ITALIEN. Van Rome dan vertrekkende , waaren Siena, Florence, Fijn, en Livorno de eerde voorwerpen, welken wij op onze vervolgende reize befchouwden. In Livorno gingen wij weder fcheep, om de ongemakkelijke wegen over het gebergte, naar Genua, te vermijden. Wij verlieten dan de Middelandfche Zee, en vertrokken van Genua, landwaards, op Pavia, en Mlanen, waar ik van mijne twee vrienden, die over Turin naar Lion hunnen weg voordzetteden, affcheid nam , en mij, over den Gothardberg en voorder door Zwitzerland naar Straatsburg begaf, om aldaar mijn vriend Dr. van den Heuvel weêr aantetreffen, en hem naar Parys te begeleiden. Zie daar, mijn Heer! den geheelen inhoud van onze gedaane reis. Zeker zijn 'er nog verfcheiden deelen van Italien, welken zeer aanzienlijk zijn, als Savojen, Piemont, Parma. enz., in overgeflagen ; maar ons voorneemen was alleen om de voornaamfte deelen van dit Land te bezoeken. Zeer veel merkwaerdigs heb ik gezien, geduurende deeze reis: ook zeer veel aangeteekend, waarvan ik U het voornaamüe in vervolg bij brieven denk meedetedeelen. Ik weet zeer wel, dat 'er weinig Landen meer bezogt en befchreven zijn dan Italien, ook ben ik niet onbewust, dat aanU, uit de beste Werken, dit Land niet geheel onbekend is, en ik herinner mij met het grootfte genoegen den tijd, op welken  EERSTE BRIEF. 5 ken ik aan U een kort verflag van mijne reis deed, en wij op uwe uitgeftrekte Bibliotheek, in een aantal kostbaare Werken, onderzogten, wat ik met de waarheid overeenkoomende, of van dezelve afwijkende, bevonden had; dan, offchoon dit zoo zij, worden brieven van een' vriend, al is het dat zij niet veel nieuws bevatten, met genoegen geleezen. Ik vleije mij derhalven dat het aan U niet onaangenaam zal zijn, wanneer ik het voornaamfte van verfcheidcn plaatfen, en berichten, door mij aangeteekend, aan U meededeele; niet zoo zeer de fchoonheden van het Land, Bouw- Schilderkonst en Oudheden betreffende, als wel de Natuurlijke Hiflorie, tegenwoordigen toeftand der Medicijnen, Geleerden en Hospitaalen van Italien, 't welk de meefte Reisbefchrijvers zijn voorbijgegaan, of ten minften met weinige woorden hebben aangeroerd. Tevens zal het mij dikwijls onvermijdelijk, ja foms, om een goede famenhang te hebben, nodig zijn, zaaken te herhaalen, welke reeds voor lang door andere Reizenden befchreven zijn; ook zullen veele Hukken, bijzonder van die plaatfen, waarin wij ons niet lang konden ophouden, onvolkoomen zijn; doch ik vertrouwe, dat zulks bij U verfchocning vinden zal. >^ A 3 TWEE-  6 BRIEVEN over ITALIEN. TWEEDE BRIEF. Betreffende de reis van Weenen tot Triefle, en van daar naar Venetien. C3m niets, van het geene mij merkvvaerdig, geduurende mijne reis, is voorgekoomen, overteflaan, zal het noodzaakelijk zijn, U dezelve van den beginne tot het einde te verhaalen. fVeenen dan verlaaten hebbende, namen wij onzen weg, gelijk ik reeds gezegd heb, door Steirmark en Carniola of Krain, op Triefie; niet onaangenaam was deeze reis, om de veelvuldige afwisfelingen, zoo van Landsdouwen als van taal en kleeding der Volken: dan zagen wij op de hoogte der bergen de bloemvernielende Winter zich nog vertoonen; de kruiden en planten diep onder de glinfterende fneeuw bedolven: dan weer in de dalen het oogftreelend bloeijen der liefdeteelende Lente: dan deedt zich weer voor ons oog een huilende woeftenij op, die van de Natuur geheel verlaaten fcheen; — doch ik wil mij niet te lang ophouden met U deeze landftreeken wijdloopig te befchrijven , ook heb ik dezelve flechts met een vlugtig oog befchouwd. Be-  TWEEDE BRIEF. 7 Betreffende de Kropgezwellen {flrumx}, kar» ik niet nalaaten U eenige aanmerkingen meedete-» deelen. Men ftelt gemeenlijk zeer zeker, dat deeze in Steirmark zoo algemeen zijn, dat 'er weinig gegevonden worden, welke door deeze ziekte niet zijn aangetast; ja men verhaald zelfs fabelen daar van, waarbij men wil dat de zulken voor fchoonheden worden aangezien: en dat een mensch, wel-r ke geen Kropgezwel heeft, voor mismaakt wordt gehouden. Dit voorgeeven evenwel heeft geen fchijn van waarheid; en ik kan U verzekeren, dat zelfs in het bergachtige gedeelte van Steir-* mark ongelijk meer menfchen zonder Kropgezwellen zijn, als wel die onder deeze kwaal lijden. In de plaatfen van dat Land, die niet bergachtig zijn, vindt men deeze Gezwellen maar zeldfaam; ik zelve heb onder de menigte menfchen, welke mij, in de volkrijke Stad Gr'dtz, ontmoet zijn, flechts vier a vijf met Kropgezwellen gezien. Veel menigvuldi.^er zijn de verbaazende groote borflen der vrouwen, die men in Nederfleirmark, waar de Kropgezwellen weinig of zeldfaam zijn, aantreft , welke de meefte meisjens meer wanftalligdan fchoonheid bijzetten. In Laubach, de Hoofdftad van Krain, bezogten wij Doblor P a u l i n i , die zoo wel in Weenen, als in veele andere plaatfen van Duitschland, zeer vermaard is, wegens zijn Arcanum antivenereum A 4 mi-  9 BRIEVEN over ITALTÈtt. Univerfale, welk Geneesmiddel hij voor vierentwintig ducaaten gemeenlijk verkoopt: hij verhaalde ons veele wonderen van dat Hulpmiddel, "t welk uit de uitgeperfle fappen van verfcheidene Amerikaanfche Planten beftaan zou; maar toonde bij zijn verhaal, in veel opzichten, omtrent deer ze ziekte, dikwijls zijne onkunde. Hij -is een bejaard Man, en heeft zijnen Zoon naar Weenen, en van daar naar Parijs gezonden, om te beproeven, of een of andere Mogenheid mogt bewoogen worden , om hem het Arcanum aftekoopen. Het Kwikzilver Bergwerk, te Idria, 't welk omtrent tien uuren van Laubach gelegen is, lokte ons meede'aan, om, gelijk andere Reizigers, welken beminnaars van de Natuurlijke Hiflorie zijn, een' kleenen omweg te maaken ter befchouwing van hetzelve; doch ik zal 'er U niets van melden, terwijl de Heeren Scopoli (*)■> Ferber (**) en Mucha (f) daarover breedvoerig gehandeld hebben. De (*) De Hydrargyro Idrienji, waarin ook over de ziektens van hun, die in deeze Kwikmijnen werken, gefpn>ken wordt. (**) Befchreibung des Queckfilberbergwerks zu Idria im Mittelcrain. Berlin 1774. mit kupf. (t) Anleitung zur Mineralogifchen Kenntnisz desQueckfilberbergwerks zu Idria im Herzogtum 'Kram. Wien. 178*,  TWEEDE BRIEF.' 9 De fchoone Grotten, die in de Kalkbergen om Planina en Adehberg gevonden worden, zijn, om hunne fchoonheid en grootte, alle oplettenheid derReizenden waerdig. Verdienden weleer de Labyrinthen der ouden zulken ophef, als de Schrijvers daarvan gemaakt-hebben, hoe veel meer zijn het deeze waerdig, welke niet door de handen van een' beroemden Konftenaar, maar door het Alvermogen des Scheppers van 't Heelal onverbeterlijk gevormd zijn. Bij Adehberg bezagen wij, begeleid door zes mannen met brandende fakkelen, de onderaardfche Grotten. De ingang van den Berg is fchoon en gemakkelijk; het eerfte vertrek vertoont'zich gelijk een fchoone voorzaal, van eene aanzienlijke hoogte; men gaat van het eene vertrek in het andere, die alle van binnen met de fchoonfte St-alacliten bekleed zijn, deeze zijn in verfcheiden grootte, eenige ftellen geheele pijlaaren voor van ongemeene dikte, andere bereiken den grond niet, en fchijnen te zullen neêrftorten; wederom verfcheidene klèenere verbeelden allerhande flguuren, en zoo loopen deeze onderaardfche wegen, op eenige plaatfen, uuren voord. De wanden en pijlaaren zijn overal met zwarte vlakken befmet, veroorzaakt door den rook der fakkelen. Hoe verder men van den ingang des Bergs afwijkt, hoe akeliger deeze fpelonken worden; en de Rivier Poig, welke zich bij Adehberg in dezelve A 5 neer-.  jo BRIEVEN over ITALIEN. neêrflort, vermeerdert door haar onophoudelijk gedruis deszelfs aakligheid ; want deeze loopt flingerende door denzclven voord , tot dat zij daarna weêr, uit den Berg ten voorfchijn koomende, haaren weg door het Land vervoordert. — Hetzelve doen op andere plaatfen ook andere Beeken, als bij voorbeeld de Cirknitzer Meir, welke wij twee uuren van Planina pasfeerden. Men geeft van deeze Zee dit wonder voor: dat zij in één jaar bevaaren wordt, en dan eene menigte van goede visch oplevert, en, na het water afgeloopen is, bezaaid en gemaaid wordt: het is mooglijk dat zulks gefchied zij, evenwel in dat jaar, toen wij 'er geweest zijn, zijn 'er geene fikkels Homp gemaakt; want in de maand may was alles nog overliroomd. Van de Planten, welke ik in het Hertogdom Krain gevonden heb, zal ik geheel zwijgen; de Heer A S co po li heeft reeds daarvan eene beschrijving gegeeven (*), en na hem heeft de Heer B. Haquet daar niet weinig nieuwe foorten bij ontdekt en afgebeeld (**). Ik zoude nog iets over de Gronden, Bergen en Steenen deezer Landen kunnen zeggen; maar dewijl ik dezelven flechtsdoorgetrokken ben, kan ik (*) Flora Carniolica. Vindob. 1772. 8vo. (**) Planta: Alpina? Carnioiic». Wienn. 1782. 4to.  .TWEEDE BRIEF. n ik U hier van geen vollediger bericht geeven, dan de Heer Fe rb er in zijn eerften brief aan den Baron van Born gedaan heeft; waarom ik liever aanftonds tot Trlefte overga, welke een Zeehaven heeft, die zeker niet onder de gemeende van Europa moet gereekend worden, die ook den Venetiaanfchen koophandel niet weinig af. breuk doet. De ligging is in een aangenaam dal, aan de Adriatifche Zee. Het voornaamfte dat ik U van hier melden kan, betreft het Lazaretto Sporco, of die plaats, waarin de vreemden, die uit de Levant koomen, de Quarantaine houden moeten , dat is te zeggen, veertig of tweeënveertig dagen ftil blijven, eer zij de Stad of het Land verder moogen in treeden, uit voorzorge, dat,, zoo dezelve met de Pest befmet mogtenzijn, zij deeze niet verder zouden uitbreiden. Ik wil U hier geene wijdloopige befchrijving van den oorfprong der Quarantaines, in Italien, geeven, de Heer Haller heeft zulks voor mij gedaan (*> Het is nu zestien jaaren geleeden dat •hier dit Lazaretto Sporco is opgericht, hetzelve Jkrt zeer goed, niet verre buiten de Stad, aan de noordzijde tegen aan den boezem der Zee vast, en heeft een gezonde en frisfche lucht. De vreem- (*) Vorlefungen uber die Gericllffiché'ArzTÉüeiwisfcnfcl.aft T. 2. i. Sftfëk 'p- 102.  tft BRIEVEN over ITALIEN. vreemden , welke hier den bovengemelden tijd moeten uithouden, hebben ieder drie ongemeubileerde vertrekken, waar onder eene keuken is, in welke zij hunne fpijze kunnen gereed maaken; en voor deeze verblijfplaats behoeven zij niets te betaalen. Dit Hospitaal bevat, benevens het Gebouw dat bewoond wordt, nog eene Kerk, waarin de aankoomenden, zoo zij zulks verkiezen, hunnen Godsdienst kunnen oeffenen; ja zelfs een Kerkhof, opdat, als iemand van hun aan de Pest, of andere ziekte ftierf, hij aldaar, zonder vrees voor verdere aanfteeking deezer ziekte , zou kunnen begraven worden. In deeze Stad is ook een groot Magazijn, waarin de koopwaaren, zoo wel als de menfchen, haare Quarantaine houden moeten; ook eene reedelijk ruime Haven, opdat de fchepen, uit andere plaatfen koomende, niet daadiijk met diegeenen, welke 'er liggen, verëenigd zouden worden; daar te boven is 'er een groote fchoone wandelplaats, gefchikt voor die geenen, welke daar opgeflooten zijn. Offchoon 'er, zoo lang als dit Gebouw hier geftaan heeft, geen voorbeeld te vinden is, dat 'er één daarin gevonden is, welke met deeze ziekte befmet was; zoo worden evenwel alle de geenen, welken daarin zijn, niet anders als of zij door deeze ziekte befmet waaren, bewaard, en van de anderen gefchuuwd. Belagchelijk kwam tet ons voor, als de Oppaifer ons waarfchouw- de,  TWEEDE BRIEF. 13 de , mee geenen deczer te fpreeken: zelfs moeften wij, als zij ons op deeze wandelplaats tegenkwamen, eenen kleenen omweg maaken, opdat zij. altoos eenige fchreeden van ons afbleven: zoo zeer vreest men hier van door de Pest befmet te worden. Niemand mag deeze plaats bezien, zonder alvoorens daartoe vrijheid van de Overheid bekoomen te hebben; echter wordt dit niet zoo Hipt in acht genomen. In alle Havens, zoo wel in die van Italien, als in deeze Landflreek, vindt men zulke Quarantaines: en als men daarin niet wil gehouden worden, moet men, van de plaats, van waar men koomt, een getuigfehrift van den Haat zijner gezondheid bij zich hebben; zulk een bewijs is zeer noodzaakelijk, als men over de Adriatifche Zee naar Venetien reist, om niet genoodzaakt . te worden eene Quarantaine uittehouden. In dit getuigfehrift moet niet alleen de gezondheid van den aankoomenden vreemdeling, maar ook van het Land, waaruit hij gekoomen is, verzekerd worden; men heeft ons, toen wij uit Weenen zouden vertrekken, ook verzekerd, dat het noodzaakelijk ware, ons van zodanig een getuigfehrift te verzien; want dat men óns anders te Triefte zon aanhouden: doch met die geenen, welke te land koomen, wordt het zoo naauwkeurig niet onderzogt: ons is 'er ook niet na gevraagd, fchoon wij hetzelve, om zeker te' zijn, bij ons hadden. Dat  ' BRIEVEN over ITALIEN. Dat deeze langduurige Quarantaines door eeri welmeenende Politicq zijn opgericht, is welzeker; maar of dezelve onder de goede of Hechte, inrichtingen behooren , en of die nuttigheid of fchade aan het Menschdom hebben veroorzaakt, dit is, mijn's oordeels, bezwaarlijk te bepaalen;" evenwel, om mijne gedachten roncboriïig te zeggen, zoude ik durven vastftellen, dat deeze dezelfde nuttigheid zouden kunnen hebben, indien zij maar eenige weinige dagen duurden ; want wat is toch anders de bedoeling der Quarantaines, dan de Landen voor de befmettende Pest te bewaaren? — Zou nu dit oogmerk niet zoowel in een korter tijd als in veertig dagen bereikt kunnen warden'? ■— En verfpillen de reizende kooplieden daar door niet nutteloos veel tijd? —. Naar mijn inzien ware het genoeg, als men verzekerd ware, dat onder de aangekoomene vreemdelingen geene van de Pest aangelf okene zich bevonden; en tot zodanig een onderzoek worden zeker geen veertig dagen vereischt. — Het is Waar, zij kunnen het fenijn in kleederen, of ergens elders in, met zich voeren, en hetzelve, daar het niet door de lucht wordt voordgeplant, en, zoo als thans genoegzaam bewezèn is, niet, dan door onmiddeiijke aanraaking, gezonden belmet, lang met zich voeren; maar'wie heeft nog ooit bewezen, dat hetzelve na veertig dagen zijne kracht verliest en onbefmettelijk wordt? — Ik ge-  TWEEDE BRIEF. 15 'geloof het tegendeel, en meen dit te kunnen betoogen uit de Pokftof, daar zoo veele ondervindingen leeren, dat deeze, fchoon een geruimeh tijd bewaard zijnde, echter inftaatzij, om, door inenting, deeze ziekte v-oordteplanten. Diemerbroek beweert wel tegen andere Schrijvers^ dat het Pestfmet, oud wordende, zijne kracht verliest, en na verloop van één jaar onfchadelijk wordt (*): toch verhaalt hij zelve een geval, dat hetzelve zeven maanden in de opene lucht geftaaia hebbende, zijn kracht nog niet verlooren hadde (f). Dit alles overweegende, koomt mij voor, genoegzaam te blijken, dat het veel nuttiger voor de famenleeving zoude zijn, als een veel korter tijd tot deeze Quarantaine bepaald wierde; veel voordeel zoude hier uit kunnen voordkoomen voor den koophandel, en gemak voor den reizenden. ■ Dit heeft men thans ook in Italien beginnen intezien, waarom' ook tegenwoordig de Quarantaine aldaar dikwijls verkort wordt, als men verzekerd is, dat de fchepen uit Landen koo-: men, welke van de Pest, of aanfteekende ziekten, geheel vrij zijn. Doch ik heb mij langer, dan ik voorgenomen hadde, hier bij opgehouden. De wandelingen aan het ftrand te Trïefte zijn zeer verrukkelijk: de bijzondere fraaije ligging der (*) De Pefte annot. TL. ad Cap. 10. UB. t (t) Ibid. Lib. 4. Hiftor. irp.  i6 BRIEVEN over ITALIEN. der Stad, de menigte koopvaardijfchepen , en de in het verfchiet liggende bergen geeven een allerfchoonst gezicht; bij dit alles vindt een beminnaar der Natuurkunde veel oplettenswaerdige voorwerpen. De menigte hier aanfpoelende Plantdieren kunnen hem een' geruimen tijd bezig houden. Men vindt daar verfcheidene foorten van Blaascoralyn (Sertnlaria), en ook veele fchoone Sponfen. Mooglijk zijn 'er weinig Steden in Eurcpa, waar het ftrand zoo rijk van deeze zaaken verzien is, en waar men dit alles met zoo veel gemak bij een kan verzamelen. — Van de Geleerden in Triepe heb ik 'er geenen gefproken; echter ben ik zeker, dat 'er aldaar onder de Ge. neesheeren nog veele Mannen zijn, welken in hunne Practijk een eeuw ten achteren zijn; men behoeve, om zulks ontwaar te worden, Hechts in eene of andere Apotheek te gaan, om de voorfchriften der Doctorenrintezien, en men zal daadlijk bevinden, uit de ouderwetfche middelen niet alleen, maar ook uit de ongerijmde famenvoeging, hoedanig 't met hunne Practijk gelegen zij. Betreffende onze reis, van hier over de Adriatifche Zee naar Venetiai, kan ik U niets bijzonders melden, als alleen, dat dezelve zeer voorfpoedig is geweest, daar wij deeze in minder dar»; twintig uuren hebben afgelegd. Dewijl deeze brief, tegen mijn voorneemen, lang geworden is, zal ik het geene, 't welk ik U van Venetien berichten kan, voor een' volgenden fpaaren. DER-  DERDE BRIEF. 17 DERDE BRIEF. Over Venetien. 21 eer zeldzaam en oplettenswaerdig is de eerfte befchouwing van Vevetïcn : men ziet eene Stad uit het midden der Zee zich verheffen , welke door gcene muuren ingeflóoten of door poorten beveiligd is; maar bij na van alle zijden aan de baaren der rustelooze Zee ten prooije gegeeven wordt; echter heeft deeze Stad meer dan duizend jaaren, tegen de woede der golven, het hoofd gebooden. Het is mijn voorneemen niet, U de magt en vermaardheid, welke Venetien, in voorige eeuwen, gehad heeft, door de gefchiedenisfen bekend, te verhaalen; doch wat dit Volk;, tot verbetering der Konsten en Weetenfchappen heeft toegebragt, wil ik niet geheel met ftilzwijgen voorbijgaan. Toen de barbaarfche tijden ten einde liepen, en Konsten en Weetenfchappen begonnen te bloeijen, waaren de Ve.ietiaanen de eerften, welken zich iri dezelvcn oeffenderi. In de Bouwkunde waaren zij de eerften* welken eenigziqts van de Gottifche wijze zijn afgeweeken, alhoewel men tegenin woor*  18 BRIEVEN over ITALIEN. woordig de fchoonfte Gebouwen van Italien, op verre na, in Venetien niet zoeken moet. De Venetiaanen hebben ons het gebruik der Schoorfteenen geleerd; voorzeker eene der nuttigde uitvindingen in de Bouwkonst, en de eerfte Schoorfteen, zoo als de Heer Beckman zegt, wierdt in het jaar 1347. opgericht. In de Schilderkunst hebben de Venetiaanen altijd beroemde meesters gehad, en zelfs in geen gering getal: de Heer V*lkmann geeft hier van een goed bericht (*). Hunne Boekdrukkerij is altijd zeer vermaard geweest, en wel bijzonde in onze Weetenfchap, reeds in denjaare 1469. wierden in Venetien Boeken gedrukt, zoo als de uitgave van C. Plinii fecundi Hifloria mundi bewijst: en het zal U genoegzaam bekend zijn, dat mooglijk op geene Drukkerijen, meerder Medifche Boeken gedrukt zijn, dan wel te Venetien; ik behoeve U flechts te herinneren, dat zij de Werken der Ouden, zoo wel die der Grieken als Latijnen en Arabieren, ons meestendeels het eerfte gedrukt in handen leverden, en zelfs nog, eenige weinigen uitgezonderd, voor het einde der vijftiende eeuw; maar in onzen tijd zijn de Venetiaanfche Boekdrukkerijen al vrij wat tot laager ftand (*) Historisch-Critifche Nachriehten ven Italien T. 1. p. 133.  DERDE BRIEF. j.9 ftand gekoomen, wij ontvangen van daar thans Ineer nadrukken, als wel echte dukken; daarbij zeer Hecht papier en vol drukfouten. Of de Vehetiaanen de eerden geweest zijn^ welke eene openlijke Bibliotheek gehad hebben, wil ik niet onderzoeken, men kan hier over de Brieven van den Heer Jagemans nazien Thans is de Marcus Bibliotheek zeer aanzienlijk eri wordt daaglijks nog vergroot, dewijl van alle Boeken, welken in Venetien gedrukt worden, een Exemplaar Op de Bibliotheek inoet geleverd worden. De Hidorie van deeze Bibliotheek heeft Morelli (|) befchreven. Onder de andere Bibliotheeken van Venetien, verdient die van de Abtdije St. Giorgb Maggiore den eerden rang : ik vond in dezelve verfcheiden zeldzaame Boeken, voornaamelijk van de Natuurlijke Hidorie ; de Zaal, waarin dezelve daat, is wel niet heel groot, maar met veel fmaak gebouwd. Van de fchoonheid van Venetisn, zoo als ook van de Marcus plaats, de Marcus Kerk, het Arfenaal, 't welk door geheel Europa beroemd is, van het Paleis van den Doge, en de Bonte del rio tilto, zoo wel als veele andere merkwaerdigheden dee- (*) Briefe ubsr Italien von C. J. ƒ. * * Weimar 1785. T. 3- P- 104. (t) Delia Pubüca Ubraria di S. Marco, Vir,t%. 1774. B %  20 BRIEVEN over ITALIEN. deezer Stad , wil ik U geene breedvoerige beschrijving geeven , dit alles is van verfcheiden Reizigers zoo wel behandeld, dat ik 'er niets meer bij kan doen ; daar te boven bezit Gij zoo veele heerlijke afbeeldingen van alle deeze plaatfen, dat zulks voor U ook volkoomen overtollig zoude zijn. Alleen kan ik 'er dit volgende neg van melden : dat de ouderwetfche aart van Gebouwen , die men zoo wel bij verfcheidene Paleizen als Burgerhuizen aantreft, veel van den ficraad wegneemt, waar meede deeze Stad anders zoude praaien , indien dezelven meer naar den nieuwen fmaak waaren aangelegd. Dat de ligging van Venetan voor de gezondheid der Inwooners de beste niet is, kan men ligt opmaaken, als men de omftandigheden na gaat; want vooreerst ontbreekt daar het zoete water geheel, zoo wel als in Ardjlerdam , 'er wordt geen ander dan regenwater gebruikt, en als dit in den zomer, bij een langduurige droogte, ontbreekt, worden geheele tonnen met water uit de Br3nta herwaards aangevoerd. Ten anderen is de lucht daar altijd vochtig, en dikwijls bij groote hitte vervuld met kwaade dampen; veele Canaa-> len geeven als dan een zeer ongezonde Hinkende lucht van zich , niet tegenüaande de Raad alle zorg en middelen aanwendt, om dit ongemak voor te koomen; daar bij vindt men op verre na die zindelijkheid niec, welke men meestal in de  DERDE BRIEF. de Hollandfche plaatfen aantreft. Hoe zindelijk het Paleis van den Doge 'er uitdet, is genoeg bekend; voorheen heb ik voor fabelen gehouden, het geene mij daar van bericht is; maar nu heb ik, door het zelve te befghouwen, de waarheid daar van ondervonden. i Ten derden geeft het gebrek aan Land en behoorlijke Wandelplaatfen , veel al gelegenheid tot een zittend leeven, waar toe de Venetiaanen toch eene bijzondere neiging fchijnen te hebben. De 'Marcus plaats is de eenige in deeze volkrijke Stad, die eenigzints een Wandelplaats kan genaamd worden. De-ftraaten geeven door haare naauwte, bij de wandeling een onaangenaam gezicht, waarom ook de Venetiaanen veel liever in Gondelen vaaren , waar door de weg gemeenlijk verkort wordt, daarom is de menigte van deeze Gondelen zoo ongel oovelijk groot, dat niet ligt een Stad in ' Europa met zoo veel Koetszen zal pronken, als Venetien met Gondelen; want het getal der Gondeliers [zoo noemt men de Bootslieden die deeze Gondelen voeren] wordt van eenigen op veernoduizend opgegeeven: offchoon dit getal zekerlijk wel wat vergroot zal zijn, terwijl men het getal der Inwooneren niet boven de tweemaal hondert duizend bereekenen kan; zoo is het echter zeker dat de menigte der Gondelen al eenige duizenden bedraagt, waar bij te verwonderen is, dat men nooit hoort, dat 'erGondelen ten gronde zijn geB 3 gaan,  sa BRIEVEN over ITALIEN. gaan, en daar door menfchen zijn verdronken, h welk deels van de ervaarenheid der Gondelieren, en deels van de zonderlinge bouwing deezer Vaartuigen afhangt. Wanneer nu de Venetiaanen zich beweeging verfchaffen willen, en verfche lucht fcheppen , blijft hun niets anders over dan aan het vaste Land te vaaren, 't welk des zomers daar zeer gebruiklijk is, waar zij ook in verfcheidene Tuinen, daar toe aangelegd, zich kunnen verlustigen. Onder de zaaken, die voor de gezondheid der Venetiaanen niet ten voordeele zijn kunnen, behoort zeker ook het veel visch eeten; want het is ongeloovelijk, welk een menigte visch hier gevangen en gebruikt wordt. Bij dit alles leeven echter de Venetiaanen zeer gezond, en men vindt onder hen veel oude lier den, 't welk men aan het houden van eene maadge leevenswijze toefchrijft. Gastmaalen zijn hier minder in gebruik als in andere plaatfen. De wijn wordt 'er in het algemeen maatig gedronken; algemeener zijn daar Confituuren van ijs , deeze worden zeer veel, van elk een, zoo wel Dames als Heeren, in de Koffijhuizen, aan de Marcus plaats, voornaamelijk des avonds, gebruikt. Het is te verwonderen, dat in eene Stad, welke geheel in het water ligt, en wier bruggen zonder leuningen zijn, het getal der jaarlijks verdronkenen zoo gering is; de maatige leevenswijze moet hier aan zeer  DERDE BRIEF. 23 zeer veel toebrengen ; en het is dus niet waarfchijnlijk, dat bij de Venetiaanen het te veel gebruik van den wijn de Aarnbeijen [HaeTnorr/ioïdes~\ veroorzaakt, gelijk F. hoffmann meent (*); want dan zou in andere Landen dit veel gemeener zijn als in deeze plaats. Het zittend leeven fchijnt daar van meer oorzaak te zijn, dan het wijndrinken. 't Is tevens waar dat deeze ziekte, met alle de daar bij koomende toevallen , bij de Venetiaanen zeer menigvuldig is, en 'er zullen weinige plaatfen in Europa zijn, waar zoo veele Bloedzuigers gebruikt worden, als hier, ook weinige, waar zoo veele Fistelen aan het Fondement gegevonden worden. Ik zelve zag hier in het Hospitaal een Jongeling van omtrent twaalf jaaren oud, aan wien men reeds Bloedzuigers hadt aangelegd, om, langs deezen weg, de Aambcijen te doen bloeden. Aangaande de leevenswijze der Venetiaanen kan ik nog aanmerken, dat zij een groot gedeelte van den nacht aan den dag verbinden; en ten bewijze daar van, behoeft men Hechts te weeten, dat de Opera niet eerder dan tien of elf uuren des avonds een' aanvang neemt, waaruit men ligt befluiten kan, hoe laat in den nacht zij zigh ter rust begeeven j (*) De Morbis certis region. & popul. propriis oper. Tom. 6. p. 203,. B 4  24 BRIEVEN over. ITALIEN. ven; daar tegen flaapen zij in den namiddag weer eenige uuren. Wat de kleederdragt betreft, deeze is bij de Venetiaanen niet geheel willekeurig: de Dames draagen niet zulke hooge kapfels als bij ons; ook is daar bij de Dames de gewoonte, om het aangegezicht te blanketten, nog niet aangenomen; maar zij draagen daar tegen weer zeer ftijve Keurslijven ; zoo dat het verbod van geene Keurslijven te draagen,'t welk de Keizer in zijne Landen gegeeven heeft, hier een der nuttigde bevelen, voor de gezondheid, zijn zoude. De Burgervrouwen draagen hier Sluiers over het hoofd, die bij de deftigfte gemeenlijk zwart zijn, bij gemeene van bonte Katoen. De jonge Meisjens draagen het hair gevlochten, of afhangende : en de Boerendochters vlechten allerlei leevendige Bloemen in het zelve, datgantsch niet onaartig ftaat. — Wanneer het Vastenavond, ofKermis is, die hier een groot gedeelte van het jaar uitmaaken , zijn hier de Masques zoo algemeen, dat men de meeste aanzienlijke Lieden met dezelven ziet over ftraat gaan; als dan draagen de Dames driekantige hoeden, even gelijk de Heeren, en kunnen van deeze niet anders als door den rok, die van onder den mantel ten voorfchijn koomt, onderfcheiden worden. De kleederdragt der Heeren is alleen hierin van de onze onderfcheiden , dat zij eenen langen rooden cf graauwen man-  DERDE BRIEF. t$ mantel, die de andere kleederen bedekt, draagen. Hoe vreemd een Vcnetiaanfche Eedele , met zijn lange alonge paruik en zwarte flaaprok 'er uit ziet, bijzonder als hij zelve, bij gebrek van een' knecht of meid, met een nettjen in de hand, naar de markt gaat, om visch te koopen, kunt gij U ligt verbeelden. — - Ons verblijf in Venctkn was te kort om alle de Hospiiaalen naauwkeurig te bezoeken, en de berichten, welke de Heer Pyl daar van geeft, (*) heb ik ook niet geleezen; evenwel ben ik verzekerd , dat daar voor zieken zoö wel als vóór weezen en vondelingen , behoorlijk zórg gedraagen wordt: 'er zijn verfcheidene Hospitaalen, waarin deeze aangenomen worden, als La Piëta, J.Mendicante, VÖfpitaletto, en Incurablli: het zonderlingfte is, dat men in deeze Hospitaalen de meisjens meestal tot de muzijk opleidt, en 'er worden, onder dezelve gevonden, 'die verfcheidene Inftrumenten zeer fraai befpeelen; men kan alle faturdagen en zondagen de fchoonfte Concerten daar hooren, welke alleen door meisjens uitgevoerd worden, waar voor men niets behoeft te betaalen. Zij kunnen in deeze Hospitaalen zoo lang blijven, tot zij de jaaren der huuwbaarheid bereikt (*) Magazin fur die gerichtliche Arzneikunde und Mc(dizujiftlis Polizei, Stendal 1784- 2 Bandes 3 St. B 5  t6 BRIEVEN over ITALIEN, reikt hebben , dan moogen zij trouwen ; doch alvoorens moet hij, welke haar ten huuwlijk vraagt, een reedlijk kapitaal tot onderpand gefield hebben , ten einde zijne vrouw eerlijk en wel te onderhouden. De voornoemde Hospitaalen zijn echter niet alleen voor arme kinderen gefchikt, 'er worden ook, zoo niet in alle, ten minften in een of andere oude en zieke menfchen ingenomen. Van dien aart is het geene ik bezien hebbe, alles was reedelijk wel en zindelijk ingericht, en de zieken fchijnen 'er zeer wel behandeld te worden. Ook waaren de voorfchriften der Doftoren, welke ik ingezien heb, van diea aart, dat op dezelven niet6 was aantemerken. VIERt  y IERDE BRIEF. n VIERDE BRIEF. Reize van Venetien op Padoa, en aanmerkingen omtrent deeze Stad. Nooit is mij de fchoonheid der mïldaadige Nat ïuur verrukkelijker voorgekoomen als op den weg van Venetien naar Padoa. Zagen wij om Triests de beginfelen der beminnelijke Lente ontfpruiten , boomen, kruiden en planten als met een nieuw leven bezield, hier zagen wij de alvoedendeZomer zijne Schoonheid ten toone Spreiden; de boomen hadden reeds hunne bloesSems laaten vallen, en droegen een last van jong zwellend ooft, terwijl om dezelven de wijnftok zijne veelbelovende ranken geflingerd hadt, en de voedende koornhalmen (tonden , bij grasrijke weilanden, voor de feisfen der maaijeren gereed. Het is ongeloovelijk, welk vermogen zodanige verwisSeUng op het gemoed heeft: te meer daar ik mij op* deeze vaart den aangenaamen tijd herinnerde, dien ik, geduurende mijn verblijf, in Holland, heb doorgebragt; want nooit heb ik een Landftreek gezien, waar in de Vaarten met die in Hol-  s8 BRIEVEN over ITALIEN. Holland meer overeenkoomsc hebben, als die van. Venetien op Padoa. Men reist deezen weg het beste en aangenaamst in een foort van een Trekfchuit, over het Canaal, de Brenta genaamd, en dus kan men gemaklijk in één dag de vijfentwintig Italiaanfche mijlen, die men van Venetien tot Padoa reekent, afleggen, en daarbij nog tijd genoeg overhouden, om het merkwaerdigite van 't geene hier voorkoomt te bezichtigen. Men houdt deezen weg voor den fchoonflen van Italien, om de menigvuldige afwisfelingen: hier hebben de voornaame Venetiaanen hunne Buitenplaatfen , en fchoone Tuinen, welke dan weer door de grasrijkfte Weigronden verwisfeld worden. Het fchoone Dorp Mira draagt niet weinig tot het verrukkelijke van deeze Vaart toe; waarbij nog koomt eene zeer maatige luchtsgefteldsheid,welke toelaat dat men in de Tuinen fchoone heggen van Citroenen, Oranje,Lauwrier en dergelij-, keboomen vindt,die bij ons niet dan in verwarmde plaatfen kunnen overwinteren. De Boomen langs den wal der Vaart zijn overal met wijngaardsranken op de fchoonfïe wijze -omflingerd, % welk deezen weg een' ongemeenen luifter bijzet. Wat echter de fchoonheid eenigzints vermindert is, dat onder deeze Buitenhuizen en Paleizen veelen zijn die zeer ouderwets en daarom onaanzienlijk zijn: deeze vertoonen zich in de aft  VIERDE BRIEF. 29 afbeelding van den Heer Costa (*) beter als wel in de eigenlijke befchouwing zelve. Het Paleis Pifani is het fchoonfte van alle die f en op den weg aantreft, bijzonder wegens de aangenaamheid der Tuinen. Doch laat ik mij niet langer ophouden met U deeze Plaatfen te befchrijven; maar tot de omftandigheden onzer Weetenfchap, betreffende iJadoa, overgaan. De Academie van Padoa was weleer eene der voornaamfte in geheel Europa, en in vroegere dagen kon men op dezelve achttienduizend 'Studenten tellen; maar hoe zeer is thans dat getal verminderd, daar men 'er tegenwoordig niet bo* ven de vijfhondert vindt. Zij overtreft in oudheid de meeste Academiën, daar zij reeds in den jaare 1222. in ftand was. Zij is niet alleen ver> maard wegens haare oudheid; maar ook door beroemde Geleerden ftreefde Padoa andere Academiën te boven : ik behoeve U ftec' ts deeze te herinneren, welke in onze Weeter fchap de hooge School van Padoa eenen grooten luifter hebben bijgezet, als: A. Vesalius, Fabiucius ab Aqua pendente, Sanct. Sanctorius, Jo. Vesijngius , Hier. Mercuriaus , Bern. Ramazzi- ni, {*) Le Delizie della Brenu in Vtnez. 175*  3® BRIEVEN over ITALIEN. ta, Jul. Pontedera, Antoni Valisnerius, en de groote Morgagni, allen Profesfooren in Padoa; en het ontbreekt daar thans nog aan geen geleerde Mannen, die met roem de Geneeskunde oeffenen en leeren. ■— Zeer gaarne had ik den beroemden Caldani, met wien Gij zederd jaaren briefwisfeling houdt, en wiens Injiitutiones Phyfiologica en Pathologie^, door U zijn in het Jicht gegeeven, leeren kennen, doch deeze Hooggeleerde opvolger van den grooten Morgagni was naar het Landgoed van den Graave Colöred o vertrokken j zelfs moesten wij ons getroosten, dat wij zijne verzameling van IFaschprapGraten, welke zeer geprezen worden , niet zien konden. De Graaf Marcus C arburi is Profesfor der Chimie; Hij is een' Griek van geboorte , en heeft voor reekening van de Republicq de Bergwerken in Sachfen, op den Hartz, en in Zweeden bezogt: men liet, hem ter eere, in 't jaar 1772. een Monument oprichten. Hij toonde ons zelve het Theatrum en Laboratorium voor' de Scheikunde, welke nog maar federt weinige jaaren zijn opgericht. Het Laboratorium is zeer" goed ingericht, en met alle, tot de experiment ten nodige, Ovens en Inftrumenten rijkelijk verzien. Het Theatrum Chemicum is rondom met kaszen omgeeven, waar in de , tot de Chemie ' nodige, Preparaten en Naturalien bewaard worden; deeze maaken wel geen volkoomen Naturalien  VIERDE BRIEF. 3? lien Kabinet uit; maar zijn echter voldoende voor het geene waar toe zij dienen moeten. Zoo ik afneemen kon is de Liefhebberij van den Heer C arb uri voornaamelijk voor de Chemie van het Mineraale Rijk. — Het geene mij niet behaagt, is, dat het Laboratorium en het Ajditoriumxm elkander gefcheiden zijn, het welk bij het leeren van de Chemie, bijzonder voor de Toehoorde, ren, veele zwaarigheid moet veroorzaaken, ter* wijl het ongelijk veel nuttiger en ligter te begrijpen is, als in deeze Weetenfchap de Theorie met de handgreepen verbonden wordt, zoo als in Leijden, Weenen en elders gefchiedt. De Profesfor der Botanie is Jon. Marsili, die, op zijne reizen door Frankrijk en Engeland, in deeze Weetenfchap, veele kundigheid verzameld heeft, en door zijne Verhandeling: De fango Carrarienfi, bekend is, deeze heeft bij den ingang des Tuins zijne wooning. — De Kruid-Tuin is rond, en omringd met een' aanzienelijken muur, die door pijlaaren verfierd is, waarop de Borstbeelden van salomon , dioscorIdes , Fabius Columna , Prosper Alpinüs , en Pontedera zich bevinden: de Rabatten zijn zeer fraai ver^ -deeld in allerhande figuuren ; de twee laanen, die den Tuin kruiswijze verdeelen , eindigen aan de vier deuren. Over het geheel is de Tuin waerdig bezichtigd te worden. Hij is van vreemde- en inlandfche Planten reedlijk wel verzien , en  |t BRIEVEN over ITALIEN. en heeft in her midden een zeer aanzienlijke FW tein, met een BasGn of Kom dienftig tot het onderhoud der Waterplanten. Men vindt ook nog op andere plaatzen des Tuins water, 't welk deels tot onderhoud der planten,..deels tot fieraad dient. Broeibakken en Drijf huizen zijn, zoo veel als nodig is, hier aantetreffen: daar bij heeft men eene zeer goede uitvinding bedacht, om naamelijk de Planten, welke den winter niet verduuren kunnen, niet te verplaatfen; men maakt over dpzelven een foort van Dak uit planken beftaande, met openingen, die men fluiten kan, 't welk op paaien rust, omtrent zes voeten hoog. Aan de eene zijde des Tuins is een kleen Boschjen van boomen enheeftergewasfen, ditisvoornaamelijkmerkwaerdig, om dat men daar in verfcheiden boomen vindt, die men zeldzaam tot zodanig een hoogte in de Kruid-tuinen zal aantreffen. De Heer Ma rsili volgt in zijne voorleezingen het Systhema van LiNNEUs, naar het welke de Tuin ook eenigzints gefchikt is. Men heeft ook in Padoa, voor weinige jaaren, een Oeconomifche Tuin aangelegd, dienende om de Oeconomifche Planten en Boomen in menigte aantekweeken, om met dezelven proeven, ten nutte van den Akkerbouw , Oeconomie , en Verwkonst, in het werk te ftellen. — De Opzichter van deezen Tuin is Profesfor Arduino, die door verfcheidene zijner Werken bekend is. De A&rï*  VIERDE BRIEF. 33 'Agricultuur en Metallurgie zijn Weetenfchappen, waarop de Venetiaanen zich thans met veel ijver toeleggen; waarom zich ook in Venetien een Magiflrato cTAgricoltura en Magiflrato dellé Minere bevindt, waarbij de broeder van den genoemden Profesfor J. Arduino, die Sopraintendeme d"1 Agricoltura is, het meeste verricht. De Profesfor der Meteorologie en Aflronomie Toalbo heeft een voortreflijk Werk, onder den tijtel : La Meteorologia applicata aW agritoltura, uirgegeeven, Het Obfervatorium, waarop hij zijne Obfervatien doet, is geheel van fteen gebouwd en in de beste omftandigheid. Het Academie-Gebouw te Padoa, ilBogenaamd; is welop eene verhevene wijs, doordenBouwmeefter iS^;?/o}'iw,gebouwd,bijzonder van binnen op de middenplaats , waar het een fchoone Golonade vertoont; echter heeft het van buiten een vrij Hecht aanzien; en de kameren, waarin de Lesfen gegeeven worden, zien 'er niet zeer vermaakelijk uit, zelfs het Theatrum Anatomicum, dat Albinus Aniplum & Splendidum noemt (*), is zeer klein en donker, zoo dat men daaruit'ligt kan befluiten, dat in het jaar 1594., toen het zelve gebouwd is; hec getal (*) Zie B S. Aleini Pmfat. de' H. Fabriciö AS AquafendeUTï ejus ojiemn editloni prafixa, L:B; ÏF-37-M _ e  34 BRIEVEN over ITALIEN. getal der Studenten niet heel groot heeft kunnen zijn , offchoon omtrent deezen tijd Padoa met twee der beroemde Mannen, in de Geneeskunde, verzien was, naamelijk Alpinus en Fabricius ab Aquapendente, welke de eerde'was, die in dit Theatrum ontleed heeft, en door wiens beleid de oprichting van het zeive grootendeels is uitgevoerd, waarom men ook boven de deur leest: Theatrum Anatcmlcum Jufliniano Jufliniano Pratore, Nicolao GuJJbns Prafeélo Joanne Sitperantio Equite Marino Grimano Eq. & D. M. Proc. Leonardo Donato Eq. & D. M. Proc. Gymna/ii Modcratoribus EDXGII1L Hieronimo Fabriek ab Aquapendente XXX jam annos . Anatomiae ProfeJJbre. In een kleine kamer is een Borstbeeld vanMoRgagni, uit Marmer vervaerdigd, in de muur, ter eere van dien grooten Profesfor opgericht. Voords ziet men, bij den ingang van het Academifche Gebouw, eenige hondert Wapens van Profesforen deezer Academie , waar meede alle muuren en pijlaaren behangen zi^n; want men vindt  VIERDE BRIEF. 35 vindt geene Academiën, waar zoo veele Adelijken onder de Profesforen gevonden worden als hier, die het zich tot eer reekenen, als Profesfor in Pa* doa aangefteld te zijn. In het Academifche Gebouw bevindt zich ook het Natuuralien Kabinet van Valisneri, het welk deeze groote Natuurkundige aan de Academie vereerd heeft; hoewel dit van minder aanbelang is als men verwachten zou, gelijk ook de Heer Ferber zegt, welke 'er eenig bericht van meededeelt. Veel aanzienlijker is het Kabinet van Phijfïfche Inftrumenten, waaromtrent veel onkosten gemaakt worden. Ook heeft deeze Academie een Nofocomium Pra&icum, waar van ik echter niet met veel roem fpreeken kan. Voor eerst is het Gebouw ouderwets, Hecht en onaanzienlijk , en van binnen ongemeen morsfig ; offchoon 'er vengfteren genoeg zijn, waar door de verfche lucht kan koomen, zoo is het daar meede echter zeer flecht gefield: de beddens fchijnen nog reedlijk , indien maar het linnen , en het geene 'er verder toebehoort, 'er wat zindelijker uitzag; zij hebben geene gordijnen, het welk ik in groote Ziekenhuizen altoos voor goed gehouden heb, terwijl achter dezelven zich altoos eenige vuiligheden ophouden, en die ook aan de zieken de verfche lucht beneemen, waarom men in het groote Hospitaal te Weenen die ook niet ziet. De kameren, waarin die geenen, welke door de C a Ve-  36 BRIEVEN over ITALIEN. Venusziekte zijn aangetast, bewaard worden ? zijn zoo donker en morsfig,dat men dezelven veeleer voor eenen beestenftal zou aanzien, als voor een verblijfplaats der zieken; ook fchijnt het met de pra&ijk van het Hospitaal 'er nog niet te voordeelig uit te zien; wanc, zoo als mij een van de Geneesheeren verhaalde , veele der werkzaam-* fte geneesmiddelen zijn daar zelden gebruiklijk, en de nieuwe, zoo als de .Amica, Aconitum enz. in 't geheel niet. IWercurius dulch is voor de geenen, die de-Venusziekte hebben, het Remedium univerfale, waarvan zij zoo lang gebruiken moeten, totdat de Salivatie hun geneest. Zoo dat men, zoo veel mij Voorkoorat, wel zeggen kan, dat men in Padoa met de Praclijk nog wat ten achteren is, offchoon de Theorie der Medicijnen, zoo als de Injlitutiones van Caldani bewijzen, op een goeden voet ftaat. De Profesfor, welke in dit Hospitaal de Collegien geeft, is de Heer Sograffi. — Ik was zeer begeerig om hier het Vertrek te zien, waarin Morgagni zijne voortreffelijke Obfervatien bij Lijken gemaakt heeft, bijzonder terwijl de Heer Stole in Weenen dikwijls., wensGhte eene zoo goede inrichting te hebben, bij het openen der Lijken, als Morgagni in Padoa had gehad.- Men bragt ons dan in het •Vertrek, maar ik vond het tegen alle verwachting Hecht; want fchoon de tafel, om de Lijken op te leggen', kort aan de vengfters geplaatst was, en daar-  VIERDE BRIEF. 37 daarom genoeg lichts hadde, zoo ontbraken egter hier alle overige gemaklijkheden, tot zulke waarneemingen nodig, zoo wel als in het groote Hosr pitaal te PFeenen, zelfs zijn in dit Auditorium, niet eens banken voor de aanfchouwers; zoo dat 'er in dit Hospitaal niets aantetreffen was, 't welk eenigzints prijzenswaerdig is. Men heeft dit in Padoa thans ook beginnen optemerken , en 'er wordt, aan het einde van de Stad, een geheel nieuw Gebouw vervaerdigd , waarvan men zich zeer veel goeds belooft; en dat mooglijk onder de fchoonfte van Italien zal moeten gereekend worden: ik heb het ook bezien: het uiterlijke Gebouw was bijna gereed en heeft een fchoon aanzien, en voor zoo verre het van binnen klaar is, kon ik niet anders zien, als dat het voor de zieken zeer wel fcheen ingericht te zijn. Benevens de verandering van het Hospitaal, zou de verkorting der Vacantie een der nuttigde verbeteringen voor deeze Academie zijn; de groote Vacantie begint hier den 13 Junij, en eindigt den 3 November. De Kersmis Vacantie duurt negen of tien dagen: om Vastenavond zijn weer tien of elf dagen vrij en zoo ook op Paafchen; zoo dat alleen de> Vacantietijd, buiten de andere dagen, waarop geen Collegien gegeeven worden , omtrent zes maanden uitmaakt. De Heer Caldani begint zijn Anatomie den 14. november; maar op den 2 may wordt eerst de BotarJfche C 3 Tuin  3« BRIEVEN over ITALIEN. Tuingeöpend. De Bibliotheek is dagelijks, uitgenomen des zondags en donderdags, twee uuren voor en na den middag open, en 's avonds van 2i tot 23 uuren, naar de Italiaanfche klokken: zij wordt geopend den 3. November, en den laatften Augustus gefloten. Dit is het voornaamfte wat ik u van deeze Academie melden kan. De Curatoren deezer Academie zijn Venetiaanfche Edelen, en voeren den tijtel Reformatori dello jludio di Padova. Padoa is voor het overige meer eene groote als wel aangenaame Stad: zij heeft zeven Italiaanfche mijlen in haar' omtrek; maar de huizen zijn veelal ouderwetfche Gebouwen, daar bij is de eerfte verdieping boven den grond meestal op pijlaaren (leunende gebouwd, zoo dat men onder dezelven het grootfte gedeelte van Padoa doorwandelen kan, zonder door het vallen van den regen nat te worden, echter beneemt dit veel van de fchoonheid der ftraaten. Voor biet overige is de lucht hier gezond, en de landftreeken om Padoa zijn de fchoonfte dien men zien kan. Alles is voortreflijk aangelegd : de Weigronden praaien met heerlijk gras, zoo dat het Vee 'er hier fchoon uitziet. De Boter heb ik ook zeer goed van imaak gevonden, zelfs zoo, dat ik twijfelen zoude, of die in Holland beter is. Het Land rondom is cflen , en men ziet geene bergen als in het verfchiet, welke meestal uitgebluschteVulkaanen zijn. Aan-  VIERDE BRIEF. 39 Aangaande de leevenswijze, kleeding en fpijzen, der Padoaanen heb ik niets merkwaerdigs gevonden; de leevenswijze fchijnr. mij veel met die der Venetiaanen overeen te koomen: over de fpijs en drank der Landlieden om Padoa, heeft de Graaf Ant. Pimbiolo de Gli Engelfreddi, die Profesfor in Padoa is , eene Verhandeling uitgegeeven (*), waarin Hij onder anderen handelt over het Turks Koorn QZea mays~), 't welk zeer veel in deeze plaatfen gebruikt wordt. (*) Esame intorno le qualita del vitto dei Contadini del territorio di Padova. ia Padova 1783. 4.0. C 4 VIJF-  4 BRIEVEN over. ITALIEN. V IJ F D E BRIEF. Reize van Padoa op Modena over Ferrara. ' 3SIa dat wij in Padoa van onze vrienden Dr* Imhof en van den Heuvel affcheid genomen hadden, vertrokken wij van daar op Ferrara. Deeze reis deeden wij te land door de alleraangenaamfte {treeken, rijk van Koorn en Wijngaarden ; want de meeste landen draagen hier wel driemaal zoo veel vrugten als elders, naamelijk Koorn, Druiven, en Hout: de Koornlanden zijn niet alleen met Ipen- en Olme- boomen omplant \ maar de Wijnftok heeft ook om dezelven zijne, ranken gevlochten, en onder hunne fchaduw groeit het koorn weelig en overvloedig, zoo goed, ja zelfs beter , als bij ons op de open velden; want. op het einde der maand May zagen wij , dat het reeds begon te rijpen. De Wijnftok wordt hier geheel anders behandeld als in andere plaatfen: men fnijdt hem niet jaarlijks kort boven den grond af, zoo als in Oostenrijk en Hongarijen , noch beneemt hem het pude. hout, hem op de hoogte laatende van Boon^nftaaken, gelijk aan tenRhijn, in Frankrijk.  VIJFDE BRIEF. 4* en elders gebruikelijk is; maar men laat het uicfchietende hout aan de (lammen der boomen opfchieten en oud worden, zoo als men bij ons gewoon is met de ranken der Wijnftokken aan. onze muuren te doen, dan bindt men de ranken.van verfcheiden Wijnftokken aan elkander, die-vervolgens van den eenen tot den anderen boom gekleid worden en dus een zeer fchoone Guirlande •tr.aaken , 't welk den weg voor reizendcn zoo verrukkelijk maakt, dat men zich verbeelden kan door fraaije Tuinen te reizen; tevens ziet men nog verfcheidene Steedjens, Dorpen en Lusthuizen, met Tuinen, die met Heggen en Alieën van verfchiliende foorten van hout, 't welk bij ons zeer zelden gevonden wordt, vérfierd zijn; onder anderen zag ik 'er een foortgelijke, welke air leraangenaamst op eenen heuvel gelegen .was, verzien met de fchoonfte Alieën van altijd groe-; nende Cijprésfen boomen , die hier tot zulk een grootte en dikte groeijen, even of het inlandfche boomen zijn. • De weg is op de meeste plaatfen aan beide de kanten met witte Moerbeiboomen bezet, die toe onderhoud der Zijwormen dienen, welke men hier in groote menigte heeft; voor dezelven heeft men een foort van een Schuur vervaerdigd, waarin zij op zolders liggen, voor.den noorden en noordooften wind beveiligd door muuren, en zoo geplaatst dat de draaien der zon daar genoegzaam C 5 bin-  4a BRIEVEN over ITALIEN. binnen fchieten, benevens een dak, 't welk haar tegen den regen befchut. Tot de aangenaame veranderingen die op deezen weg voorkoomen , behoorenvoornaamlijkdetwee fchoone Rievieren, welke men pasfeeren moet, naamelijk eerst de Rievier de Podifca, waar over wij met een vliegende brug gezet wierden , en daar na de Poi De Oeveren der Po zijn alleraangenaamst, maar| het is echter dikwijls niet zonder gevaar bij dezelve te woonen , door de overftroomingen, die zij veroorzaakt, waarom men dezelve, op gelijke wijze als den Rhijn in Cleefs- en Gelderland, door dijken heeft ingefloten, die echter dikwijls gevaarlijke breuken lijden; men plaatst uic voorzorg, zoo dra dit water begint te wasfen, overal wachten, die, bij het naderend gevaar, op de meest te lijden hebbende plaatfen, door verbetering der dijken, wederftand moeten bieden. Van de kleeding der Boerenmeisjens in deeze ftreeken heb ik ü reeds gezegt, dat zij het hair op eene aartige wijze gevlochten draagen, en in het zelve aan beide zijden roozen of andere bloemen , zoo als het jaargetij meedebrengt : voorders hebben zij niets op het hoofd , dan alleen als zij uirgaan ronde gevlochten ftroohoeden. Ferrara is een reedlijk groote Stad en geeft, door haar breede zeer gefchikte ilraaten, die ook tevens vrij lang zijn, aan den inkoomenden Vreemdeling een beter denkbeeld, dan verfcheide andere  VIJFDE BRIEF. 43 ■andere Steden; echter is het Hecht bevolkt, daar te boven kan men reekenen, dat het tiende gedeelte uit Jooden beftaat: doch, zoo veel ik heb kunnen afneemen, koomt mij voor de ontvolking zoo groot niet te zijn, als dezelve van eenige Reisbefchrijvers opgegeeven wordt. De lucht is hier niet meer zoo gezond en zuiver, als wel in de ftreeken van Padoa, uit hoofde van de Moerasfen, welke hier omftreeks zijn. Het zou te wijdloopigen tegen mijn voorneemen zijn, U den oorfpronk deezer Moerasfen, en de plannen, die, totuitdroogingvan dezelven, ontworpen zijn, tebefchrijven, te meer daar de Heer Volkman n hier over een genoegzaam bericht gegeeven heeft. Voor het overige zijn de Velden zoo wel hieromtrent, als ook bij Bologna, en verder naar beneeden , zoo heerlijk en voortreflijk aangebouwd, dat zij met de beste van die in Italien kunnen evenaaren. De Heer Ferber merkt daarom met recht aan (*), dat veele Reisbcfchrijvers, door de magere en onbebouwde gronden om Rome, zich. hebben laaten verleiden, om te melden, dat het met den Akkerbouw in alle Landen, die totjden Kerkenftaat behooren, 'erzeer ellendig uit ziet; waar door zij de Inwooners deezer ftreeken veel te kort doen. Zelfs de Heer Volkmann, wiens • (*) 6de Brief pag. 72,  44 BRIEVEN over ITALIEN. wiens berichten van Italien voor het overige zeer naauwkeurig en waar zijn , is eenigzints in dit denkbeeld gevallen; daar hij meldt, dat, zoo dra men, over de Verietiaanfche grenzen, in het Roomfche gebied koomt, men eene merkelijke afneeming der bevolking en aanbouwing der landerijen bemerkt/ Had ik ter onderzoeking meer tijd gehad, dan zonde ik U eenige nadere bijzonderheden over de gereedfchappen, die men daar omtrent bij den Akkerbouw gebruikt, kunnen meededeelen; deeze verfchillen merklijk veel met die, welke bij ons gebruikt worden: geheel vreemd kwamen mij hunne buitengemeen zwaare karren en wagens voor, waarvan de wielen een dikte hebben even als of op dezelven zwaare kaBonnen, of andere dergelijke vrachten moesten gelaaden worden , waarvan de reden mij onbekend is. De Academie in Ferrara, welke reeds in den jaare 1391. door Paus Bokefacius IX. gevestigd werdt, is thans zoo merkwaerdig niet, dat wij nodig vonden, om ons langer dan eenen halven dag optehouden, waarom wij den volgenden morgen met zonnen opgang naar Modena vertrokken ; terwijl mijne reisgenooten zich naar Bologna begaven, om vervolgens mij daar weêr aftewachten. De weg op Modena ligt door het Steedjen Can* te, waarin, uitgezonderd eenige fchoone Schilde-  V IJ F D E BRIEF. 45 derijen van J. F. Barbieri, anders GuercirJ o genaamd, welke hier gebooren is, niet veel merkwaerdigs te zien is. Vervolgens was de weg naar Modena reedlijk wel om te bereizen, hoe zeer eenige Reisbefchrijvers daar van voorgeeven, dat hij fomtijds zoó flecht is, dat men een' geheelen dag nodig heeft, om een gewoone reize met de Postwagen afteleggen. Ik hield mij nog eenige uuren te Canto op , en kwam echter vroeg in den avond in Modena, het welk in de dertig Italiaanfche mijlen van Ferrara gelegen is. De weg is aangenaam ; deels bezet met Moerbeiboomen en Alieën van Populieren , voor het overige is de landbouw, kleeding en leevenswijze nog dezelfde. De Hennipte-elt fchijnt hier zeer voornaam te zijn \ want men treft hier veele groote velden aan, welke daarmeede bezaaidzijn. ZES-  46 BRIEVEN over ITALIEN. ZESDE BRIEF. Over Modena. "^j\odena behoort meede ook onder de fraaije Steden van Italien geteld te worden, en men is tegenwoordig nog bezig om den luifter dier Stad te vergrooten; van jaar tot jaar worden de ouderwetfe ftraaten , waarin onaanzienlijke Boogen (Arcaden), gelijk in Padoa, gevonden worden, afgebroken, en, de ftraaten regtgetrokken zijnde, nieuwe huizen aangebouwd. Veele der huizen zijn hier van buiten befchilderd , en waar de fchoonheid van een ftraat of huis een deur of vengfter vereischt, wordt 'er die op gefchildert, 't welk bij de intreede der Stad zich zonderlhag voor den Reiziger vertoont, zoo dat hij, onder de poort koomende , zich verbeelden kan een tooneel te zien. De ligging der Stad is zeer aangenaam en effen: zij is reedlijk groot, zoo dat men het getal der Inwooners op twintig duizend , of zoo anderen willen, op dertig duizend berekent. In dezelve Zijn verfcheidene Fonteinen, die, op de ftraaten en openbaare plaatfen ftaande, aan de Inwooners zeer  ZESDE BRIEF. 47 zeer goed water leveren. Zij is rijk in fchoone Gebouwen; en telt over de vijftig Kerken. Zoo wel de laadle overleedene Hertog Franciscds de lilde als ook de thans regeerende Hercules de IIIde hebben, ter verbetering en verfraaijing dier Stad, wel het meeste toegebragt. Onder de fchoone Gebouwen is het Paleis van den Hertog hec voornaamfte, hoewel dit tot nog toe niet geheel voltooid is: de trap van het zelve is bijzonder fchoon en met veel pracht vervaerdigd. In dit Paleis bevinden zich, benevens verfcheidene fchoone gemeubileerde Kamers, een menigte Schilderijen, zeer veele Oudheden, een Kabinet van Penningen, een Bibliotheek, benevens een verzameling van Tcekeningen, vervaerdigd door de beroemfie meefters, waar van hec getal wel op vijf a zesduizend fluks begroot wordt ; ook een aanzienlijk aantal van over de twaalfduizend Plaaten , en een verzameling van drie tot vierduizend fraai befneeden Steenen. Offchoon de verzameling der Schilderijen, waarmeede dit Paleis in Modena weleer praalde, door het verlies der voornaamfte flukken van Corregg i o, welke zich thans in de Gallerij van Dresden bevinden, waar ik dezelven in den jaare 1784. met verwondering gezien hebbe , zeer veel van haare waarde verlooren heeft, zoo is echter dit -Kabinet nog zeer aanzienlijk. De Bibliotheek is in eene voortreflijke zaal geplaatst,  4* BRIEVEN over ITALIEN. plaatst, waarin geen arbeid, ter verfraaijing van Neirtenboomhoute kaszen , bij derzelver vervaerdiging, ontzien is, 't welk aan dezelve een ongemeen fchoon aanzien geeft. Het getal der Boeken is echter niet toereikende voor een openbaare Bibliotheek, terwijl het zelve niet boven de dertig duizend Werken bedraagen zal; echter koomen hier nog bij veertien tot vijftien hondert Manufcripten, die, ir:ét meer dart twee hondert oude Editien ,van de vijftiende Eeuw, in een afzonlijk vertrek bewaard worden, 't welk de voornaamfte fieraard der Bibliotheek uitmaakt. Deeze Bibliotheek, gelijk ook het Kabinet mee Oudheden, wierden reeds door den Hertog Fra nc i s c u s de lilden zeer veel vermeerderd en ten algemeencnutte voor iedergeöpend. DeHeerVoLKmann verhaalt dat drie Jefuiten, Zaccaria ,Troiti, die een Werkje heeft uitgegeeven over eenen uit de lucht gevallen Steen ( * ), en Gabardi , ( die door Tiraboschi vervangen is) , welke-Opzichters deezer Bibliotheek zijn, een Catalogus van dezelve zullen uitgeeven; dan of zulks waarheid zij durf ik met geene zekerheid bepaalen, evenwel koomt mij voor, dat, indien zulks het voorneeincn ware , de Bibliotheek in een beter en gefehikter ftaat zoude zijn; want alle Boeken ftaan zeer (*) Deiia Gaduta di un fasfo dall'aiia, 176&  ZESDE BRIEF. 49 zeer verward door eikanderen. Of deeze Jéfuiten alle nog in leven zijn, is mij onbekend: voor 200 veel ik weer is Hieronimus Baron van Tin abos ciii, Hofraad en Profesfor Honorarius, tegenwoordig nog Opzichter over deeze Bibliotheek. Wat de Academie deezer Stad betreft, is mij de oorfprong en voordgang van vroeger jaaren onbekend: in denjaare 1751. wiérdt daar, onder de Medïci, een foort van eene Sociëteit opgericht, die den naam van Accademici Conghieituranti, of Gisfende voerde, welke door den Hertog Franciscus de lilden bevestigd Werdt. Tót Praefes in dezelve verkoos men de Heer Mörando, die echter dit ambt niet lang heeft waargenomen, terwijl hij nog in dat zelfde jaar overleedt. Door de Leden van deeze Academie werden jaarlijks twaalf Verhandelingen geleezén, waarvan dé vier voornaamfte door den druk algemeen géinaakt werden (*). In het jaar 1772. heeft dezelfde Hertog Franciscus de geheélé Hoogë School van Modena vernieuwd, en op eenen béteren voet gebragt, zoo dat dezelve thans iri éért; veel aanzienlijker ftaat en met een ruim getal Profesforen verzien is. Dé Profesforen wofdèri ver • , (*) Sa^gi di Medicina degü Accademici ConghietturiiU èx Modéria 175$. 4to.  5o BRIEVEN over. ITALIEN. verdeeld in Honoraria*, Emeritos, Ordinarios erï Exrraordinarios, waarbij nog, als eene vijfde Clasfe , die geenen koomen, welke in Reggio hunne voorleezingen houden, en ook behooren tot de Academie te Modena. De Profesfores Honorarii geeven geene Collegien. In de Medicijnen Zijn het thans, de eerfte Hofmedicus Bsrnardinus Vandelli, zijnde een Modenezer van geboorte, en de Hofmedicus Joh. Bapt. Garini. Emeriti zijn de Lijfmedicus en Medicinaalraad Cajetanus Araldi , een Modenezer, Robertus Laugier, een Lotharinger, en Anton. Scarpa uit Friaul, welke, fchoon thans Profesfor te Paria, echter nog onder de Emeriti aangcteckend wordt. Onder de Profesfores Ordinarii verdient de Ridder MlciiAëL Rosa de eerste genoemd te worden, als de waare Erafiftratus van onze Eeuw. Deeze heeft vijf Brieven in twee Boekdeelen uitgegeeven , waarin hij beweert, dat de Polsaderen, bij leevendige menfchen en alle gediertens, zeer weinig bloed in zich hebben; maar dat dezelven gevuld zijn met een Spiritus of geestig -wezen, 't welk geenzints eenvoudig is, maar vooraaamelijk uit twee deelen beftaat: het eene, zegt hij, wordt (*) Lettera Eftcrnporanea fopra alcune cunofiti fifiologiche, 1782.  ZESDE BRIEF. 51 wordt door middel der Longen uit de lucht ingezoogen, en dit noemt hij vapore efpanple animale, of eene dierelijke, met veerkracht verziene, uirwaasfeming. Het andere geeft hij den naam van materia animalizzata , of dierelijke ftoffe, en zegt dat het defijnfle uitwaasfeming des bloeds zij. Deeze geest houdt hij voor het Principium vitte & caloris, hetbeginzel vanleeven en warmte, en voor den uitwerker van alle afzonderingen en werkingen des dierlijken wezens. Dit Principium vitte, of beter, deeze vapor ex^ panplis, is , volgens de waarneeming van dert Heer Rosa, niet alleen in dieren en planten; maar bevindt zich ook in de aarde, lucht en water, en wordt uit deezen in de georganizeerde ligchaamen overgevoerd. In de dieren is het bloed het vehiculum van dit principium vitcs , waaruit ook klaar blijkt, waarom een verlies van fappen minder van de dieren kan verdraagen worden * als dat van het bloed; maar zoude deeze laatlle Helling wel geheel met de ondervinding overeen* koomen? Zouden 'er geene andere fappen in on* ze ligchaamen zijn, wier verlies meer fchade aan het dierlijk leven, als die van het bloed, toebrengt? Ik wil dit zoo min als de waarheid van het geheele ftclfel van Ros a onderzoeken, veel minder bevestigen; offchoon hij, door eene menigte redeneeringen en proeven ons, in zijne Jkieven, daarvan tracht te overtuigen: en daarin D a v«r-  5a BRIEVEN óver ITALIEN. verfcheiden verfthijnfels, zoo uic de Phyfiologié als Pathologie met veel fcherpzinnigheid verklaard heeft. Hoe zeer hij zelve van zijne (tellingen overtuigd is, kan uit zijnen eerden Brief blijken, waarin hij zegt: Ji Sottili argomenti e le difpute di Galeno contro Erafi/lrato tutte le prove accumulate dal Boerhaave e daW Halier, e da tutti i moderni contro i pneumatici non bafleranno O. diflruggeré quefla terribile verita. Deeze meening heeft echter daadlijk tegenftand gevonden , en zoo veel ik weet was P. Moscati in Milanen de eerde, die zich tegen deezen Schrijver verzet heeft (*); maar de Heer Rosa zogt^ in zijnen vijfden Brief, de tegenwerpingen op te losfen en te niete te doen. Landriani, en Profesfor Carminati in Pavia, waagden het daarna om de delling van den Heer Rosa tegen fprceken; evenwel zijn 'er verfcheidene andere Geleerden , welken de Experimenten van den Heer Rosa niet gering achten, zoo als ik zelve van den Heer A. Se ar pa vernam, welke ik in Gcttingen aantrof, die met zeer veel genoegen dezclven niet weinig verhefte. ' Ik zoude de dellingen van den Heer Rosa nog (*) Osfervazioni ed Efperïenze ful fangue fluido, e raprefo fopra i'azione delie arterie &c. Mil. 17S3.  ZESDE BRIEF. 53 nog breedvoeriger befchrijven, daar zijn werkje bij ons zeer weinig bekend, en zelfs in Modena zoo zeldzaam is, dat ik aldaar met zeer veel moeite een exemplaar heb gekreegen , wist ik ■niet, dat Uwe Bibliotheek hetzelve ook bezit, en U het voornaamfte daar uit bekend is. De Heer Rosa is geen Profesfor in de Phyfwlogie, zoo als men fomtijds uit deeze Brieven gisfen zoude; maar hij is Profesfor in de Pra&yk, en gaf dit jaar over de koortfen en koortsachtige ziektens lesfen. Michaöl Arlandi, een Modenezer, Profesfor der Anatomie, leert, benevens de Infiitutiones medicas, waar over ook Joh. Savani Collegie houdt, de Chymie en Botanie. Paulus Cuzoni, die Lijfmedicus is van den Hertog, leert de Pra&yk in. hec Hospitaal. Men vindt in Modena twee Hospitaalen , het eene gefchikt ten behoeve der arme zieken , en het andere voor de foldaaten; van geen van beiden kan ik U eene befchrijving geeven; want door dat mijne Vrienden reeds naar Bologna vertrokken waaren , en ik mij daarom fpoedde bij hen te koomen, na alvoorens het merkwaerdigfte deezer Stad bezichtigd, te hebben, viel mij de tijd in Modena zeer kort, en ik heb veele dii> gen moeten verzuimen, die ik gaarne naau.vkeurig zou bezien hebben, waaronder dan ook de Hospitaalen behooren. Welligt zal iemand mij D 3 toe-  54 BRIEVEN over ITALIEN, toevoegen, dat deeze zaaken voor alle anderen van mij hadden behooren gezien te zijn geworden: ik zwijge, maar ik ben verzekerd, dat elk, in mijne plaats geweest zijnde, de aangenaamfte voorwerpen niet zoude verzuimd hebben te bezien, om den tijd in de Hospitaalen doortebrengen. Paulus Spezzani, welke Hofchirurgus en Medicus is, die den tijtel voert van: Magni Nofacamii Medicus & Chirurgus & Lithotomia Profesfor-, leert niet alleen de Chirurgie, maar geeft ook lesfen in de Vroedkunde. Marianus Moreni, uit Parma, en Joh. Bapt. Vandelli, zijn Profesforen der Phyfica en Mechanie. Het Theatrum Anatomicum, heb ik, gelijk de Hospitaalen verzuimd te bezien : de Botanifche Tuin, die in den Hoftuin, eene der fchoonfte wandelplaatfen van Modena, is aangelegd, is driehoekig en vrij wel met Planten verzien ; doch hij koomt op verre na bij die van Padoa in geen vergelijking; en daar hij zelve nog in alles naar het Tournefortfche fyftema is ingericht, zijn 'er overvloedige blijken, dat men hier in deeze Weetenfchap nog zeer verre ten achteren is. Een zeer aartig Lusthuisjen, aan de eene zijde des Tuins aangelegd, is gefchikt ter voorleezing der Lesfen en bewaaring der zaaden. Het ontbreekt het Hertogdom Modena aan geene Gezondbronnen, 'er zijn aldaar bitterachtige, zoute, ftaalrijke, als meede ook warme Baden. Daar  ZESDE BRIEF. 55 Daar bij vindt men te Bagnonero, niet verre van Modena, ook Waterwellen , waarop Bergölie drijft. Indien ik wist U met eene naauwkcuriger befchrijving van de Gezondbronnen te kunnen behaagen, zoude ik daarover zeer breedvoerig kunnen handelen; maar terwijl de Heer D. Vandelli reeds in den jaare 1760. dezelven uitvoerig befchreven heeft (*), wil ik daar van verder liefst niets zeggen; gelijk meede van de zonderlinge onderaardfche Waterwellen, waaruit de Fonteinen, pompen en putten, in en om Modena zeer overvloedig met water verzien worden, zoo dat dezelve nimmer droog zijn; terwijl de beroemde Bern. Ramazzini (f) hier over eene fchoone Verhandeling heeft uitgegeeven, achter welke hij ook geplaatst heeft een Vertoog over de Bergölie, die omtrent Modena op het water gevonden wordt; benevens een brief van Franciscus Ariostus over dezelve Hof. •—— Dit koomt mij voor genoegzaame reden te zijn, waarom ik deeze zaaken met ftilzwijgen voorbij ga. De Landflreeken om Modena zijn vrugtbaar in Koorn en Wijngaarden, welken op de bovenbe- fchre- (*) Analifi d'alcune acque medicinali del Modonefe di Doininico Vandelli. in Padoa 1760. 8vo. (t) De i'ontium Mutincnlium admiranda ftaturigine, D 4  50" BRIEVEN over ITALIEN. fchreven wijze worden aangelegd, 't Geen voor de Inwooners hier onaangenaam moet zijn, is dat 'er zoo verbaazend veel regen valt; hetwelk, zoo als men mij verhaalt heeft; door geheel Lombardijen algemeen is. Eer ik deezen brief eindige, moet ik U nog kort de gewoonlijke levenswijze der Inwooneren van dit Land vernaaien, terwijl dezelve met die van Holland en Diiitschland zeer veel verfchild. In Modena had ik de gefchikfte gelegenheid om op alles naauwkeurig acht te geeven , terwijl ik in geen Logement, maar bij aanzienlijke lieden logeerde ," waar ik de volgende wijze van leven gadeftoeg. ' Men ftaat des morgens om zeven uure op , neemt dan in de flaapkamer het ontbijt, 't welk beftaat in één of twee koppen Koffij of Chocolade, daarna, gekleed zijnde, gaat elk, naar verkiezing, zijne zaaken verrichten. Om twee uure gaat men aan tafel, waarop het eerfte Geregt gemeenlijk alleen in Soupe beftaat, die van rijst of groente zoo ftijf gekookt is, dat men dezelve met vorken eeten kan; de meeste doen 'er ook fijn gewreven parmezaankaas in; op de Soupe wordt zoeten wijn voorgediend , waar van men één of twee glazen drinkt, eer men tot het gebruik van anderen fpijzen overgaat. Groentens worden niet opgedischt, en de voornaamfte fpijs beftaat in Rundvieesch, waarbij men verfcheiden foort van Ge-  ZESDE BRIEF. 5? Geregten voegt, zoo als van tam en wild vleesch, op verfchillende wijze gereed gemaakt, ragouts ook veelerlei gebak, eijeren, enz. Salami [een foort van Worsten of Soucyfen, welke omtrent de dikte van een' arm hebben , die zeer goed van fmaak zijn] worden hier, en in alle de hier om liggende Landen, daaglijks op tafel gezet, en dienen niet alleen op de tafelen van aanzienlijken, maar ook bij gemeenen, voor daaglijkze fpijze. — In de gemeene Herbergen, waar wij ons dikwijls op, in boomolie gebakken, eijeren, en lever, een der gewoonlijkfte fpijze hier te Land, zagen onthaalen, Rilden wij menigmaal onzen honger met Salami en wittebrood. De Salami van Bofygtta heeft den roem boven alle andere, en zoo men mij verhaalt heeft, worden daar de beste in de Francifcaner Kloosters gemaakt. Bij deezq fpijzen koomen nog deMacaroni, eene meelfpijs, welke gemeenlijk de dikte van een'kleenen vinger heeft, en met parmazaankaas gedoofd wordt. Dit is meede eene der gemeende fpijze, die door geheel Italien, zoo van voornaamen als gemeenen, zeer bemind wordt, en die zeer veel naar andere Landen wordt verzonden ; doch zoo als Bohgna beroemd ia wegens de Salami, even zoo is Napels vermaard omtrent de Macaroni, weika men daar in foorten vindt , waarvan elke foort een' bijzondere naam heeft. In Napels woonde tegen over ons Logement een Koopman in MaD 5 ca-  58 BRIEVEN over ITALIEN. caroni, en ik heb met de grootfte verwondering gezien, welk eene groote menigte daar kwamen, om Macaroni te koopen, zelfs zoo dat vier perfoonen werks genoeg hadden met weegen tot laat na den middag, en foortgelijke winkels zijn 'er hier veel; zoo dat men zeker Hellen mag, dat de Macaroni, onder het voed fel der gemeenen, even zoo te reekenen zij, als bij ons de Aardappelen. Het meel, waarvan dezelve gemaakt worden, koomt uit Skiiien en de Levant, het wordt met water, zonder gist, gemengd, vervolgens in een pers gezet, en dus de deeg met veel kragt door de daar toe gemaakte gaaten gedrukt, waardoor het zijne gedaante krijgt. De Afpergies, die ik in Modena overvloedig gevonden heb, worden daar niet op die wijze, gelijk bij ons, gegeeten; men fteekt dezelve niet eerder, voor dat zij tusfehen de één en twee handbreedte boven den grond zijn, dan worden zij, afgekookt zijnde, met peper, olie en azijn, koud gegeeten. Op de Aartichokken, welke hier ook in menigte zijn, gieten zij meede olie en azijn, waarna zij dezelve braaden op heete asch. Mijne verwondering was zeer groot, wanneer ik zag dat Erwten en Groote- of Boerenboonen \yicia faba Linn. fni£lus~] met hunne fchillen, raauw, bij het nagerecht, werden op tafel gezet; doch dit is, zoo het fchijnt, niet door geheel Ita.-  ZESDE BRIEF, 59 Jtalten gebruikelijk; want in Rome en Napels heb ik verfcheiden maaien gelïoofde Doperwten gegeeten , welke zoo goed als bij ons gereed gemaakt waaren. Groote - of Boerenboonen heb ik in Italien niet gekookt gezien, mooglijk worden deeze , gelijk in veele plaatfen van Didtschland, als een flecht voedfel verworpen, daar bij anderen dezelven als een lekkernij daaglijks gegeetea worden. Onder de zonderlinge nageregten der Italiaanen behooren ook nog de raauwe Venkelftengels [Fenochio dolce~], waarop men hier gewoonlijk in alle herbergen onthaald wordt. In het algemeen genomen kan men met zekerheid zeggen, dat de 1 Italiaanfche tafel de beste niet is, en datDuitschfand, dit betreffende, daarin veel voorheeft. Na den ecten drinkt men, gelijk in Frankryk en Duitschland gebruiklijk is, voord koffij zonder melk, 't welk in Italien zoo gemeen is, dat men zelfs in de Koffijhuizen, na den middag, zelden melk bij de koffij bekoomen kan: daar na worden eene of andere Liqueurs gedronken , en dan legt men zich tot omtrent zes uuren gerust te flaapen. Aan vreemden koomt dit in den beginne zeer ongewoon voor; maar ik geloof dat 'er niets is, waartoe men zich fpoediger fchikken kan, als tot een'nadenmiddagilaap, bijzonder in den zomer; echter verfpilt dit voor den reizenden yeel tijd, en deeze gewoonte is ook dikwerf oorzaak  6o BRIEVEN over ITALIEN. zaak geweest, dat ik beroemde Mannen , met welken ik gaarne kennis zoude gemaakt hebben, niet heb kunnen fpreeken, terwijl zij den geheelen namiddag met flaapen doorbragten. Deeze flaaptijd voorbij zijnde, doet men een wandeling, elk naar zijn gewoonte of goedvinden. In de groote lieden, zoo als in Rome, Napels, Florence, Mtianen enz. begint om dien tijd de Corfo of Koetsrijden, waarvan ik in eenen volgenden brief U meer denk te melden. Om negen , of half tien uure beginnen de Opera of andere Tooneelfpelen, waarop de Italiaanen zeer verzot zijn, deeze eindigen om twaalf uure, tegen welken tijd het avondeeten gereed is, waarbij men zelden langer dan tot één of half twee uure aan tafel zit. Deeze is de levenswijze, welke bij de meesten door geheel Italien algemeen is; echter met eenige verwisfeling , in bijzondere gebruiken, naar den aart der plaatfen en rangen der menfchen. ZE-  ZEVENDE BRIEF. 6Ï. ZEVENDE BRIEF. Over Bologna. D e weg van Modena op Bologtia is aangenaam ; maar heeft, in vergelijking met de andere wegen, niets bijzonders, als dat men verfcheidene kleenë Rievieren pasfeert. Ik heb deeze reize, met een buitengewoone post, binnen de vier uuren afgelegd , fchoon men dezelve op zesendertig Italiaanfche mijlen reekent. Voor een bemin¬ naar der Hiftorien zijn deeze Landftreeken merk* waerdig, om verfcheidene; in de Roomfche gefchiedenisfen , beruchte veldflagen, hieromtrent voorgevallen; dan mij omtrent deeze niet ophoudende, zal ik voortgaan om U het raerkwaerdige van Bologna meedetedeelen. • Bologna is eene der aanzienlijkfte Steden van Italien, en men wil, dat het getal der Inwooneren tachtig duizend bedraagen zoude. Zij heeft zes Italiaanfche mijlen in haaren omtrek; maar bij dit alles is dezelve in het geheel niet fchoon voor het oog^ en de Arcaden, ofboogen, voor de huizen, geeven haar een flecht aanzien, waarbij ook de ftraaten vrij morsfig zijn.- Men vindt 'er  H BRIEVEN over ITALIEN. 'er zeker een menigte fchoone Gebouwen en Paleizen ; maar deeze worden weer te zeer ontluisterd door onaanzienlijke huizen, die onder dezelVeij vermengd zijn: en als men de fchoonfte Gebouwen van binnen beziet, vindt men dezelven wei met kostbaare Schilderijen , van de beste meesters, rijkelijk verzien; maar voor het overige zijn n ee a alle kamers zeer ouderwets en flecht semeubileerd: waarbij nog koomt, dat niet alleen in de burgerhuizen, maar ook in de aanzienlij kfte Paleizen, de fchoonfte kamers en zaaien, zoo wel boven als beneden, met gemeene bakfieenen, of als dit nog te kostbaar koomt, met roode estrikken bevloerd zijn. Houte vloeren zijn in Italien zeer weinig in gebruik; maar de gewoonte, welke men in Venetièn heeft, beviel mij beter, Waar men de vloeren met gekleurde Gijps of Plijfter overdekt, 't welk dan een gelijkenis van Marmerfteen heeft , waar door de kameren zoo veel niet van haare fchoonheid verliezen. Dat deeze foort van vloeren de gezondfle niet ^ijn, is ligt te begrijpen; -want zij vcroorzaaken, bij koud en regenachtig weer, altoos koude voeten : en ik wil wel bekennen , dat mij zulks , wanneer ik des avonds laat van de reis kwam, bijzonder in kleine Dorpjens, waar nog de glazen vengfteren ontbreeken, zelfs in deezen tijd, dikwijls om een goed vuur heeft doen wenfehen; hoedanig moet het dan in den winter gefield zijn? —  ZEVENDE BRIEF. 6y 'zijn? De Inwooners zijn daar aan, van hunne jeugd af, gewoon, en kunnen daarom zulks beter verdraagen, als vreemdelingen, welke meestal aan houte vloeren gewoon zijn. Eene der fchoonheden van Bologna is de Piazza maggiore, die hondert en negentig fchreeden lang en hondert en vijftig breed is, deeze heeft in het midden eene fchoone Fontein, waaraan alle beelden uit Bronz vervaerdigd zijn: de Nepthunus , die zich op dezelve bevindt, wordt voor een der grootfïe meesterftukken gehouden. De overige fchoonheden der Stad, de Schilderijen der Paleizen, benevens de fchoone Kerken, zullen de onderwerpen mijner Brieven niet zijn: van de laatiïcn zal ik 'er Hechts twee noemen : de Sint Petronio, in welke de Middaglijn van Cassini zich bevindt, die twee hondert en zes Parijfche voeten lang is, en Giovanni inMonte, welke door alle reizende bezogt wordt, wegens de fchoone Cecilia, vanRAPHAëL gefchilderd, en zoo veel te meer van een Medicus- verdient gezien te worden , terwijl men hier de Grafflede van den beroemden Valsalva vindt. Ik zal dan tot de befchrijving der Academie overgaan. Veelen leiden den aanleg der Academie van Bologna reeds af van den jaare 425., als wanneer dezelve door Keizer Theodosius den jongen, na dat de Stad door plundering, onder Theodosius den grooten, veel geleeden hadde ,  64 BRIEVEN over ITALIEN, de* zou opgericht zijn, welke ook daar te boveri veele nieuwe huizen in de Stad liet aanbouwen; 't geen ook door Volkmann, in zijne reisbefchrijving verhaalt werdt (*); maar anderen fpreeken dit tegen, zeggende dat de Bologneezers dit door bedrog hebben zoeken te bewijzen (f). Het blijft dan nog onzeker, van wat jaar, of welke eeuw, de aanleg deezer Academie moet gereekend worden. Alle de Faculteiten hebben ook daar niet op een en den zelfden tijd haaren aanvang genomen. De vrije konden zijn wel de eerden geweest, die te Bologna, zoo wel als op verfcheide andere Academiën, voor andere Weetenfchappen, geleerd werden; evenwel kan men 'er met zekerheid van zeggen, dat de Medicynfche Faculteit reeds in de dertiende eeuW, te Bologna, in een goeden ftaat was, als wanneer Thaddeus Alderottus, Pe- (*) Tom. L P. 435- (f) Quemadmodum non Lutetiae forum, féd & Ticini, Jta & fuis in urbibus Conditas a Carolo Scolas cum Bo» nonienfes tumPatayini jadtitant; fed non tam annalium fidc, quam vana fortasfis antiquitatis affactatione. Qua eene olim rudibus adhuc feculis laboratum eft iflic , ut Bononienfes non dubitarint fingere literas Theodofii Imperatóris nomine de Academia Bononiae inftituenda, at tam ineptas & barbaras , ut vel puero hodie fubbleat fraus, zegt Cohkikcius de Antin. Acad. JDirf. 3. §. 10.  ZEVENDE BRIEF. 65 Petrus de Apono , en kort daarna Gentius Fülginas, benevens den beroemden Möndikus, aldaar deeze Weetenfchap aan een groot getal toehoorderen hebben voorgedraagen. Van deezen tijd af heeft zich deeze Academie, dan min, dan meerder, door geleerde Mannen beroemd gemaakt; In haaren bloeijenden ftaat telde men daar wel acht duizend vreemdelingen; maar het noodlot, 't welk zoo veele Academiën in Europa, ondergingen , heeft ook deeze moeten treffen, daar men tegenwoordig omtrent maar drie hondert vreemdelingen onder de Studenten tellen kan. Hoe groot het getal der Profesforen is, zult gij ligt kunnen afleiden, wanneer ik Ualleen zegge , dat 'er in de Medicijnen dertig gevonden worden, wier naamen ik U, hier na, zal melden, Conringius zegt, in de bovenaangehaalde Disfertatie (*), dat in het geheel hondert zes en twintig Profesforen op dien tijd geweest zijn, en dat jaarlijks aan dezelven, door den Senaat, veertig duizend Kroonen betaald werden. Dit is zeker eene groote fomme ; maar als men dezelve onder het groot getal verdeeld, blijkt het, dat zij Hechts maatig betaald worden, en hierin van de Padoaanfche Profesforen, waaronder eenige twee a drie duizend gulden jaarlijks hebben, veel ver- fchee- Ê  66 BRIEVEN over ITALIEN. icheelen; doch in Bologna is hec ook niet egaal verdeeld ; want men vindt 'er Profesforen die niet meer dan vijftig of zestig Scudi (Rijksdalers) hebben. Het Academie-gebouw [le Scuole of lo Studio] is aanzienlijk, en Haat op eene fchoone plaats, tegens over de bovengenoemde Kerk S. Petronio. De lengte van hetzelve bedraagt twee hondert en dertien fchreeden. Dit gebouw is naar het plan van den Bouwrneefter Vignola aangelegd, en gefchikt tot het voorleezen der Lesfen. De Profesforen zijn verpligt zich op zekeren tijd daarin te laaten vinden; maar terwijl meest alle Studenten private Collegien hooren, wordt deeze plaats van hen zelden bezogt. De Binnenplaats is met fchoone Colonaden verfierd, waar men ook verfcheiden gedenkteekens van de Bolognezer Profesforen aantreft; waaronder ook veele gevonden worden, welke in andere Landen geheel onbekend zijn gebleven, 't welk men insgelijks van veele thans nog leevende Profesforen zeggen mag. De Auditoria zien van binnen 'er zeer Hecht uit; maar het Theatrum Anatomicum moet voor een der fchoonfte in Europa gehouden worden, hoe zeer het zelve, was de grootte betreft , voor verfcheidene anderen wijken moet. De tafel, om de Lijken op te leggen , is van marmerfteen, en door een zeer fraai ijzeren hek omringd. De fchoone Beeldhouwkunde verdient hier  ZEVENDE BRIEF. €f hier allen lof ; uitmuntend fraai zijn dë twee groote hóuté beelden, welke , van het vel Ontblootte, menfchelijke ligchaamen vertoohen: deeze ftaan op den Catheder ,• en houden den1 Troon met hunne handen vast; dezelven zijn vervaerdigd door Hercules Lelï. — Vari den zelfden arbeid zijn de Beelden der geleerden; aan de rechte hand ziet men Hippocrates en aan de linke Galenus, rondom ftaan, AranTius, MalpIghius, Taliacotius, en andere beroemde Ontleedkundigen' van Bologna^ allen met veel konst en fchoonheid vervaerdigd. Men heeft deeze in haare natuurlijke houtverw gelaaten , om door het opleggen van goud of verwen de konst niet te verbergen. Dë Academie - kerk , welke zich ook in dat Gebouw bevindt, verdient, om de fchoone Fresco fchilderijen, gezien te worden: onder anderen is hier dé Godsdienst van Cefi gefchilderd, een ftnk dat niet alleen kenneren, maar aan elk verrukkelijk fchoon voörkoomt; zij is naakend voorgefteld? maar met eenen zeer doorzichtigen fluiër overdekt, 't welk eene bijzondere uitwerking doet. Voor in het Academie-gebouw hangt een groote tafel, waarop de naamen der Profesforen , en dé Collegia, die zij leezen, zeer fchoon gefchrëven zijn, deeze wordt alle jaaren vernieuwd , en na dezelve zal ik u de naamen der tegenwoordige Profesforen opgceven. E 2 De  63 BRIEVEN over ITALIEN. De Anatomie leert Marcvs Antok. Cald ttti u s, welke ook een Collegie de Pulfbus houdt; hij is dezelfde, die zich reeds in den jaare 1756. door een' verheven , en met veele proeven Verzienen, brief, betreffende de InfenfibUiteit en Irritabiliteit, aan den Heer Haller bekend maakte (*). Benevens deezen zijn 'er nog drie andere Leeraaren der Ontleedkunde, naamelijk, Cajetanus Fatorinus, Carolus Mos* sinus, en Caspar. Linguerius. Profesfores Theorics Medicus ordinarii, en Artis parvcc Galeni zijn : Caspar Retinus en Aloysius Laghius , ook leezen nog over de Theoria Medicina, Lucas Sartorius en Germanus Azzoguidi, die zeker onder de Profesforen van Bologna een der beroemden is, welke zich niet alleen door zijne Olfervationes ad uteri Confrruclionem pertinentes Bon. 1773. door U zelve daarom te regt wederom uirgegeeven , maar naderhand ook door zijne Inflitutiones Me~ dicas en andere Werkjens heeft beroemd gemaakt. De Theorie der Chirurgie leert Ferdin. M arc he si mus; maar de Pratlifche Chirurgie of (*) Deeze Brief bevindt zich ook in de Verzameling van {lukken, deeze materie betreffende, van den Heer Fabb i jij.Ua i'ifenfoivita ed Irritzlilita Halleriana tpofcoli di vari Aiêtori racclti da G. B. F*bïi£»I. i7S7-  ZEVENDE BRIEF. 69 of Operatien , Bartholomeus Riverius, en Joseph Altiu s. De Chemie worde geleerd door Vincentius P ozzi, die in het Vide deel der Continent. Bonen, de analijfis van de Boomolie befchrijft. De Pra&yk geeven Alexand. Bontius cn Carolus Rus,conus. De Aphorismen van Hippocrates worden uitgelegd door de vier volgende Profesforen: Joseph Fabuius, Hu go Beuhetus, Joseph Mareschinus , en Vincentius Menghini , een Man, aan wien de Geneeskunde veel verpligting heeft, welke door zijne kundigheid veelen van de Waterzucht geneczen heeft, die , zonder hulp , oogfchijnelijk , den dood zouden hebben ondergaan. Menghini heeft, in het IVde deel der Comm. Bor.cn. de nuttigheid van de Cremor tartari in deeze ziekte aangeprezen , en daar door aanleiding gegeeven, dat men thans in eenige Hospitaalen eenen drank uit Cremor tartari toebereid, welken de zieken, in de plaats van andere dranken, met een gewenscht gevolg gebruiken (*) ; hoe zeer ook wel eer de beroemde Hoogleraar van Doeveren Menghinï, en zijne manier om de Watei> zucht (*) Franc. Mi lm ast Animadverfiones de Natura ïlydropis ejusque curatione Vien. et Lmd. 1779. 8vo. p. 118, E 3  fo BRIEVEN over ITALIEN. zucht te geneezen, aanprees, en met welken uitflag wij deeze in zijn Collegium Cafuale aangewend hebben, weeten met mij allen, die het geluk gehad hebben van zijne Lesfen bijtewoonen. De Heer Stoll in Weenen verzekerde ons de Cremor tartari bijna het eenigfte middel te zijn in Hydrope acuta ; maar deeze bovengemelde Verhandeling is de eenigfte niet, die Menghini in de Act. Bonon. ingeleverd heeft, men vindt van hem nog andere , welken even den zelfden lof verdienen, als de Vi aquarum nannullarum in folyendis calculis, waarin hij beweert, dat alle wateren meer of min eenige kracht hebben, om den Steen optelosfen, echter die, welke middelzouten in zich hebben, meer ; en onder deeze het llcrkfte, in welke Tartarus tartarifatus , of Terra foliata tartari opgelost is. In een andere handelt hij over de Campher, waar meede hij yerfcheiden proeven in dieren gedaan heeft. Nu behooren nog onder de Profesfores ordir.crios de volgende : Alovsius Galvanus, die over het gehoor der vogelen in 't Vide deel der Act. Bonon. gehandeld heeft. Ignati u's E ach in ü's , Spargus Bartholus, Caspar Rittinus , en Paulus Onufrius.— Vervolgens koomen de Profesfores ad letliones Supra o-dinariasdeeze zijn Joh. Bapt. Morandus, en Cajetanus Monti, een goed Kruid- en Natuurkundige, welke bekend is door zijne'  ZEVENDE BRIEF. 71 zijne Verhandeling , behelzende: de befchrijving yan een nieuw InfeB , onder de Phalenas Bombijces behoorende, in de AB. Bonon., in welke hij ook melde, dar hij de Ammannia Baccifera Linn., die in China groeit, ook overvloedig bij Bologna gevonden heeft. Hij heeft ook de vreemde Planten uit het beroemde Natuuraalien Kabinet des Apothecars Zannoni in Plaaten laaten brengen, en met aanmerkingen in folio uitgegeeven. Ook koomen nog in aanmerking twee LeBores Honorarli, Hercules Tacconius, en Au- CüSTlNU S FaNTINUS. De Lesfen over de Phyfica worden door Bekedict. Do nellus gegeeven. Ik vertrouwe aan U een genoegzaam voldoend bericht, omtrent de Profesforen van Bologna,, gegeeven te hebben. Ik vond goed om U eene volkoomene lijst van alle de Profesforen, die thans de Geneeskunde onderwijzen , medetedeelen, terwijl deeze het meest ontbreekt; wij hebben Registers van alle Duitfche Profesforen; maar van de Italiaanfche heb ik 'er nog geen gezien, waarom ik bij andere Academiën, zoo veel mij mooglijk is, in het zelfde fpoor zal voordgaan. Het beroemde Inflitut van Bologna is een der merkwaerdigfle fl-ukken deezer Stad, ja eene der voortreffelijkfte inrichtingen ten nutte der Weetenfchappen voor geheel Italien; maar opdat ik U door de langte mijner brieven niet verveele, E 4 vin de  7* BRIEVEN ovsr ITALIEN. vinde ik beter hier aftebreeken, en de befchrijving van het InftUüt, met nog eenige aanmerkingen over de Kruid-tuinen en Hospitaalen van Bologna, voor een volgenden te fpaaren. ACHT-  ACHTSTE BRIEF. 73 ACHTSTE BRIEF. Over het Inftitut, de Kruid-tuinen en Hospitaalen , van Bologna. IVÏet regt kunt ge eene breedvoerige befehrijving, omtrent het Inftitut der Weetenfchappen, te Bologna, van mij vorderen. Offchoon men weinig reisbefcbrijvingen heeft, die van hetzelve geene melding maaken, en 'er een goed Werkjen in Bologna te vinden is, waar* in de befchrijving van het Inflitut breedvoerig genoeg gemaakt is , onder den Tijtel: Notizie deW Origine e ProgreJJi deW Inflituto delleScienze di Bologna 1751. 8vo. • welk werkjen in den jaare 1780. in het Latijn, vermeerderd, is herdrukt geworden, zoo vinde ik echter nodig, al wat ik in hetzelve merkwaardig , betrekkelijk onze weetenfchap , gevonden heb , U , zoo wel als een korte Hiftorie van hetzelve, te melden; terwijl het voornoemde Werkjen, deels veele zaaken tot de Medicijnen niet betreklijk, deels andere veel te kort, behandeld heeft ; daarbij is het E 5 zelve  TA BRIEVEN over ITALIEN. zelve bij ons zeer zelden re vinden. (*). Dit zoo nuttig als beroemd, Inftitut is een werk van onze eeuw. De vermaarde Generaal Lodewyk Ferdinand M a r s i g l i , in den jaare 1650. gebooren, kwam, na dat hem-, wegens zijn gedrag in Brifach , de degen voor de voeten gebroken werdt, naar Bologna, en liet niet alleen zijne Boeken, maar ook zijne verzameling van Naturalien, PhyüTche, Aftronomifche en Geometrifche Werktuigen, allen op eigen kosten herwaards voeren: en tot het doen der Obfervatien , liet hij in zijn eigen huis een Obfervatoïhm bouwen. De Geleerden verzamelden zich bij hem , zoo dat zijn huis wel haast een zitplaats der Weetenfchappen werdt: maar ziende, dat voor zoo veele takken van geleerdheid, om nuttig voor het algemeen te zijn, een privaat huis te kleen was, viel hem de gelukkige gedachte in, om een Inftitut der Kunften en Weetenfchappen op te richten. Hij deedt daar toe eene pooging bij den Raad van Bologna, aan wien het voorflel van Marsigli bijzonder wel beviel, en die in 'tjaar 1709. befloot, hem daartoe (*) Men vindt ook voor het Eerfte Deel van de Werken dezer Sociteit (rfe Bononienfi Scientiarun & artium ;nJlimo atque Acadtmia Commsntarii) een verhaal van de Oplichting van hetzelve.  ■ACHTSTE BRIEF. 75 toe met alle moogelijke hulp bevoorderlijk te zijn> Men ging dan een verbindtenis met Marsigli aan, die alles wat hij bezat, ten nutte van het algemeen , afflond. Tot Adminiftrateurs werden zes Raadsheeren verkooren, zijnde Ercolaki, Signi, Albergati, Bargellini, Marescalschi en Bovio; maar de onkosten, ter uitvoering van dit voorneemen, zeer groot zijnde, kon men geen middel uitvinden, om hetzelve naar den eisch te voltooijen; ja zonder de hulp van Paus Clemens den IWen ware de oprichting daarvan onuitvocrlijk. De zaak werdt dan voorgedraagen aan P e t r. Jacob. Martelli, welke het ambt als Secretaris der Ambasfade bekleedde. De Paus vondt goed het begonnen werk zijnen voordgang te helpen geeven, en beftemde verfcheiden lommen ten nutte van dit Inflitut, welke deels uit de Tollen en deels uit de Geestelijke goederen genomen werden; waar door, gelijk elk befeffen kan , Marsigli zich veelen ten vijand maakte. Nu was niets meer over, dan de oprichting van een goed Gebouw , 't welk ter bewaaring van alle zaaken dienen zoude. De Raad van Bologna kogt tot dat einde een Paleis van de Familie van Ce les i, welk Gebouw volgens het plan van den Bouwmeefler Dominico Tïbai» di werdt ingericht. In dit vervaerdigde Gebouw y werdt  f6 BRIEVEN over ITALIEN. Werdt de geheele verzameling van Marsigli gebragt, en in verfcheidene kameren geplaatst; maar de groote vermeerdering, welke dit Kabinet in weinig tijd werdt toegevoegd, veroorzaakte wel haast, dat men , om meerder plaats te winnen, eene verfchikking maaken moest. Dit Gebónw ligt aan de groote ftraat van St. Donatus, welke het ongemeen verfïert, doch de ftraat is veel te eng voor dit fchoone Gebouw, 't welk verdiende op een open plein te ftaan, waar het nog fchooner voorkoomen en het oo<*'er meer op vallen zoade. Vooraan het Gebouw ftaat in het midden het Wapen van Clemens den ïïden: ter zijden die van dg Kardinaalen Casoni en Paolucci in marmerfteen gehouwen , benevens de WTapenen des Raads van Bologna; en midden voor den grooten ingang leest men: Bononlenfe Srientiarum et artium Inpltutum ad publicum Totius orbis Üjfum. Bij den ingang geeft het groote Standbeeld van Benedictus den XlVden een voortreffelijk aanzien , dat van Angelo Pio vervaerdigd is, en waar bij men dit opfchrift leest; Re*  ACHTSTE B;R I E F. 77 Rejlauratori Atque Ampliftcatori. S. P. Q. B. Voords heeft men bij den ingang, aan de linke zijde , de Kapel , waarin men eene fchoone fchilderij van M. A. Franceschini zien kan, zij werdt gebouwd in den jaare 1718. Voor den ingang van dezelve ftaat: Jus AftjH nemini efto\ want Clemens de XlIIde wilde deeze Kapel niet als eene Vrijheidsplaats hebben aangezien. In den Voorhof ziet men nog verfcheiden Antiquen, en oude Roomfche Infcriptien. Dan, alvoorens ik overga met U de voortreffelijke {lukken, in dit Inftitut, op te noemen, is het noodzaakelijk dat ik eerst van de Academie der Weetenfchappen, die, of fchoon thans met het Inftitut veréénigd, in haaren oorfprong daar van echter onderfcheiden is, als meede van de Schilder Academie en andere vrije konften, eenig gewag maake. De Academie der Weetenfchappen van Bologna , welke door geheel Europa, wegens de ABa Bononienfta, genoeg bekend is, reekent haaren eerften oorfpronk veele jaaren vroeger als het /«ftitut. Eustachius Manfredi, welke toen niet meer als zestien jaaren oud was, gaf hiertoe in den jaare 1690. de eerfte gelegenheij. Daar bij  f8 BRIEVEN over ITALIEN. hij veel ijver voor de Wijsgeerte en andere Weetenfchappen hadde , zogt hij zich in de vriendfchap van veele noeste Jongelingen, van zijnen rang, intewikkelen, waarfneede het hem gelukte gemeenfchap te maaken, in zoo verre, dat zij onderling, naar zekere door hen opgeirelde wetten , op gezette dagen hunne bijeenkomften hielden, in welke dan over yerfcheiden nukken der Weetenfchappen gehandeld werdt. Hunne zinfpreuk was : Mens agitat, en zij noemden zich de Inquieti; dit duurde vier jaaren, waarna Giacomo Sandri, een geleerd Geneesheer, om aan de Vergadering beter plaats te verfchaffen , dezelve in zijn huis overnam. J. B. Morgagni hernieuwde deeze Academie, en in den jaare 1705. nam Marsigli dezelve in zijn Paleis: zij was toen reeds zoo verre gekoomen , dat verfcheiden aanzienlijke Mannen zich daar onder bevonden; op deeze wijze werdt zij daar na met het Inftitut verbonden, zoo dat zij thans hier onder geen anderen naam als Academie, des Inftituts bekend , en even daarom zoo. beroemd is, dat zij zelfs de aanzienlijkfte Vorften van Europa onder haare Leden telt, Met deeze Academie der Weetenfchappen is het Inftitut der vrije Konften verbonden, als der Schilder- Beeldhouw- en Bouwkonst. Marsigli liet alle Schilders, Beeldhouwers , Bouwmeesters en Meetkonftenaars * welken op dien tijd beroemd waa-  ACHTSTE BRIEF. f? waaren, tot zich roepen, en vermaande hen ernftig, dat zich elk van hun ijverig op zijne konst zou toeleggen; daar te boven wees hij hen een plaats in zijn huis aan, gefchikt voor hunne oeffeningen , en gaf hen daartoe de behoorende Boeken. Hieruit kwam dan een foort van Acamie voord , waarin den tweeden January 171 o. in het huis van Marsigli de Leerlingen verzamelden. Hij verkreeg dan naderhand zeer ligt van den Raad, dat deeze Academie met het Inftitut veréénigd werde. Clemens de IWe bevestigde dezelve , waarom zij ook de Academia Ckmentina genaamd wordt. Dit koomt mij voor genoeg en voldoende te zijn, omtrent de Hiftorie en beginfelen des Inftituts. Marsigli had nog het vergenoegen, het zelve bij zijnen leeftijd volkoomen in flaat te zien ; want hij overleedt eerst in den jaare 1730. Het zelve geluk had ook Manfredi, die het werk, dat hij in zijne kfndfche jaaren begonnen hadde, met hem zag opwasfen, tot hij, door den fteen geplaagd zijnde , in den jaare 1739. aan deeze ziekte ftierf. Nu ontbrak nog aan het Inftitut een Boekdrukdrukkerij , daarom verkreegen zij onder Bene» dictus den XlVden , dat alle Werken van de Academie, in eene Boekdrukkerij van het Inftitut, moesten gedrukt worden. De Boekdrukkerij , della volpe genaamd , verkreeg dan dit' recht,  8o BRIEVEN over ITALIEN. recht, en heeft het zelve tot in de regeering vari deezen Paus behouden; maar onder Pius den VIden verkreeg de Academie weêr een reedelijke fomme uit de inkoniften van de Tollen , waardoor in het Inftitut zelve een Boekdrukkerij werdt aangelegd. ■ Deeze en alle veranderingen, welke het Inftitut in de laatfte tijden ondergaan heeft, bevinden zich in het Vide deel van deszelfs Commentarien, dat in den jaare 1783. uitgekoomen is. De Beftuurderen van dit Inftitut zijn zeven Raaden, die door den Raad van Bologna verkooren worden, waarvan 'er altoos een in Rome zijne woonplaats heeft, en de overige zes woonen hier in deeze Stad. Dit Collegie wordt genoemd de Ajfunteria, waarbij nog een Secretaris en een Custos koomt. Ook heeft het Inftitut zijn Prefident, Secretaris en Profesforen, welken weer hunne Subftituten hebben, in alle Weetenfchappen, welken hier geöeffend worden, beftaande in de Krijgskunde, Natuurlijke Hiftorie, Phijfica, Aftr anomie, Geögraphie , Stuurmanskunst, Chemie , Vroedkunde , Anatomie , Chirurgie en Oudheidskunde: daar op de Academie of Univerfiteit, die geheel van het Inftitut onderfcheiden is, alleen de Taalkunde, Redeneerkunde, Wijsbegeerte , Godgeleerdheid , Rechtsgeleerdheid , en de Geneeskunde, voorgedraagen worden.  ACHTSTE BRIEF. 81 • In dit Inftitut is het vrouwelijk gedacht van het Profesforaat niet uitgefloten. Eerst in den jaare 1778. overleedt de vrouw van den Heer Veratti, gebooren Lalra Bassi, welke in het Inftitut de Proefondervindenlijke Wijsbegeerte met veel lof voordroeg: men kan over haar het Vide deel der Cömment. Bonon, nazien. Even zoo had eene plaats in het Inftitut Anna Man zo li ni , gebooren Mo rand , welke groote liefhebberij voor de Ontleedkunde had. De Profesforen van het Inftitut worden reedJijk wel betaald , naar maate dat de jaarlijkfche Inkoomften dit zoo bezwaarlijk kunnen lijden , - 3, Cap. 3. pag. 725.  •ACH TSTE B R I E F. 91 ken, gelijken. Of dezelven alle van Wasch vervaerdigd zijn , daaraan zoude ik zeer twijfelen ; veelen hebben 't aanzien, alsof zij van aarde of plijfier gebakken waaren (*). De afbeeldingen der daarin liggende kinderen zijn, waarfehijnlijk, naar de natuur vervaerdigd; ten minflen fchijnen dezelven beter gelukt te zijn. Dat gevolgelijk de Reizenden van deeze Baarmoederen te veel opgegeeven hebben, en dat dezelven meer tot fieraad als nut dienen , is, naar mijn inzien, zeer ligt te begrijpen; want alle de hier voorgeflelde liggingen kan men zeer ügt in een Fantome namaaken. Voor nieuwsgierigen, die alle liggingen der kinderen gaarne met een opflag van het oog bij elkander befchouwen willen, en om tevens , in een kort bellek , alle Operatien der Vroedkunde ha te denken , kan deeze verzameling van nuttigheid wezen: en men moet de vlijt van den Heer Galli, welke buiten dit, door zijne goede onderrichtingen in de Vroedkunde , zeer veel ten algemeenen nutte heeft bijgebragt, in het minfte niet verachten. In de tweede deezer kameren vindt men ook een zeer goed Fantome. Van (*) De Heer Ferbêk heeft dezelven voor Leer aange zien, pag. n<  fz BRIEVEN over ITALIEN. Van hier gaa ik tot het Chemifche Laboratorium over , 't welk reedlijk uitgeftrekt is. Eene adelijke Dame Vittoria Maria Caprara fchonk eene menigte retorten , kolven en andere Chemifche Inftrumenten, benevens verfcheiden, tot deeze Weetenfchap behoorende, boeken , aan het Inftitut; welke laatften in de Bibliotheek zijn overgebragt. Veele anderen volgden dit voorbeeld : men richtte de Ovens op , en zoo werdt dit Laboratorium van langzaamerhand van het nodige verzien. Voorheen werdt hier eens in de week Collegie gegeeven, maar thans heeft men deeze weeklijkze in daaglijkze Lesfen veranderd, zoo dat bij de uitleggingen te gelijk ook de Operatien verricht worden, en in diervoegen^dat de reeds bovengenoemde Profesfor Pozzi , in twee jaaren, zijnen Curfum Chemicum door alle drie de Rijken der Natuur afdoet. Zijn Subftitut is de bovengemelde Profesfor.Lois. Laghi. Men vindt in de vertrekken, tot de Chemie, behoorende, eene menigte Chemifche Preparaten. Eene der voornaamfte ftukken van het Inftitut, is het Naturalien Kabinet;, waartoe den grondflag gelegd heeft de verzameling der Naturalien van den Grave Marsigli. Het zoude veel te lang zijn, indien ik alle de geenen, welken dit Kabinet daarna vermeerderd hebben-, wilde op. noe-  A C 'H"t S T E BRIEF. 9$ noemen (*). 'De voornaamfte en merkwaerdigfte vermeerdering heeft het zelve verkreegen inden jaare 1742. toen de Verzameling van Aldrovandus",: uit het Stadhuis herwaards gebragt werdt ('t7: ook'was de vermeerdering het volgende jaar zeer aanmerkelijk, wanneer de Naiu* ralten van Cospi benevens zijne Munten en de andere Verzameling , waarvan -ik boven gefproken heb, hier gebragt werden. . . ; " Toe (*) De meesten, welken deeze Verzameling vermeerderd hebben , zijn genoemd in het bovengemelde Werk' jen : Notizie dell' origine e progresfi dell' Inftituto. (f) Ulïsse.s Aldrovandus werdt iu den jaar* 1522 gebooren. Na dat hij zich zeven jaaren in de Rechten geoefend hadde, begaf hij zich aan de Natuurlijke Hiftorie en Phjfica, en bragt het binnen een' korten tijd zot), verre, dat men hem daarin Profesfor maakte. Hij verzamelde eene groote Bibliotheek , en veeJe zeer fchoone Naturalien met groote onkosten, welke hij tot het einde, van zijn le'even vermeerderde. Offchoon hij een groot vermogen bezat, zoo zoude echter zulks,, tot deeze verZameling, niet toereikende zijn geweest, hadde niet de Raad van Bologna, Paus Gregorius de XlIIde u-lt wiens familie hij was, benevens Sixtus de Vde , en anderen, hem bijgedaan. ' Door hunne hulp nu gefterkt zijnde, konde hij reizen., en al wat tot de Natuur behoorde verzamelen, en de kosten 'goed maak en , om Planten en Dieren te laaten affchilderen. Hoe veel vlijt hij altoos beeft aangewend; bewijzen zijne «jenigte varj Manuscripten,  £4 BRIEVEN over ITALIEtN* Tot bewaaring der Naturalien zijn- zes ver? trekken gefchikt, de Opzichter over het zelve is de boven, met lof vermelde, Profesfor-Monti: alles is in de beste order, zegt Volkmann in jïijne Reisbefchrijving ; dan dit koomt mij voor moet niet in den volftreklten zin verftaan worden; het is waar, dat men getracht heeft de Dieren van de Planten, en deeze weder van de. Steenen aftezonderen, benevens de Clasfen, zoo na mooglijk , te verdeelen; maar hoe oneindig prachtiger en nuttiger zoude deeze Verzameling zich vertoonen, als ieder foort onder zijn gedacht, naar eender beste Syftema's, gerangfchikt ware, en zich allen door gefchreven naamen leerden kennen; dan zoude men kunnen zeggen: het is in de beste order: gelijk men van het Kabinet der Hollandfche Maatfchappij te Haarlem , en eenige anderen in Holland, met recht zeggen kan. Dat deeze Verzameling in het Inftitut onder de aan- ten, welke in de Bibliotheek van het Inflïtut bewaard worden. Hij overleedt In het 83ftejaar zijnes ouderdoms, en werdt in de kerk S. Stephano met veel pracht begraven. Onwaar is gevolgelijk de mening van anderen, die voorgee-. ven, dat deeze beroemde Geleerde uit armoede in een Hospitaal geftorven is. — Hij vermaakte zijne geheele Verzameling, met alle Manufcripten, aan den Raad. De Hortus Botanicus, bij het Stadhuis, is ook van hem gefticht. "  ACHTSTE BRIEF. 95 aanzienlijkfte van Italien behoort, is ligt afteleitien , wanneer men in overweeging neemt de plaats, die dezelve beflaat,en de Verzamelaars, die het grootfle gedeelte vereerd hebben. In Mineraalen is zij, in vergelijking der overige deelen, arm, gelijk de Heer Ferber zelve aanmerkt; doch de Verzameling van. eedele Gefleentens koomt mij voor zeer aanzienlijk te zijn. In die .van de Planten vond ik verfcheiden vrugten, die zekér in kabinetten niet algemeen zijn. De verzameling van tweeslachtige Dieren in Liquor bévat in zich eene menigte fchoone flukken : onder anderen vond ik hier onder de Hangen'de witte Naja , of witte Briljlang. In het Mufeum van 'den Heer Profesfor van Doeveren bevondt zich eene Slang, onder den naam van witte Naja; maar de Heer Brugmans bevondt wel baast,: bij het vervaerdigen van den Catalogus, dat de breede hals door konst gémaakt was, en ik flemde zulks met hem toe , waarom hij dan ook deezen naam uit de Catalogus weg liet, opdat niemand verder daar meede mogt bedrogen worden. Als ik naderhand het voortrefiijke Naturalien Kabinet te Dresden bezag , vond ik daar'dezelfde witte Slang, gelijk,dié, welke ik van den Heer van Doeveren gezien had, meede met den naam van witte Naja pronken, waardoor ik eenigzints twijfelachtig wierd , rot dat ik in Bologna leerde, dat beide de voorigen zeer  BRIEVEN över ITALIEN. zeer veel'van de witte Najaverfcheelden; want die in het Inftitut heeft alle teekenen van de gcmeene Naja , zelfs de bril op den hals , en verfchilt van deeze niet dan alleen door haare witte kleur. Verdere narichten van dit Naturalien Kabinet zijn te vinden in Voyage en France en Italië & aux Iftes de VArchipel, welk werk in Parys 1763. uitgegeeven is. De Bibliotheek in het Inftitut word tegenwoordig begroot op hondert duizend banden. De Boeken , die Benedictus de XlVde gefchonken heeft, bedraagen alleen twintigduizend deelen. De bijfchriften, Standbeelden, en andere eereteekens , ter nagedachtenisfe der Weldoeneren van deeze Bibliotheek, opgericht, zijn menigvuldig, en om niet breedvoerig te worden zal ik hier niets van zeggen. Terwijl de plaats, die bij de opkomst des Inftituts voor de Bibliotheek gefchikt was , naderhand te klein wierdt, zoo heeft men in den jaare 1741. nodig gevonden drie zaaien tot dezelve aanteleggen. De Advokaat Lodow. Montifani Caprara heeft van deeze Bibliotheek een zes dubbelde Catalogus vervaerdigd. Men vindt hier eene fchoone verzameling der zeldzaamue Werken, en verfcheiden Manufcripten, zoo wel in de Hebreeuwfche als Griekfcheen andere Ooflerfche taaien, als Latynfche, Italiaanfche , en andere. De Manufcripten van Ulysses Aldrovandus maaken alleen over de  achtste brief. 97 de drie hondert en vijftig banden uit, waaronder veertien folianten met gefchilderde Dieren en Planten zijn aangevuld. Niet minder merkwaerdig is de groote verzameling van in koper gefneeden Teekeningen. Ook zoekt men de nieuwe Auéteuren, zoo veel mooglijk is, magtig te worden ; echter kan men ligt nagaan , dat hierin nog veele nodige ontbreeken , terwijl jaarlijks niet meer als hondert ducaaten , ter verzorging der nieuwe uitgekoomen Boeken, worden aangelegd. Wat de goede order deezer Bibliotheek betreft, daaromtrent zoude ik kunnen zeggen , 't geen ik te vooren van het Natuur alten Kabinet hebbe aangemerkt. Alle morgens , uitgezonderd des woensdags , is deeze Bibliotheek voor ieder, zonder onderfcheid, open en te zien. De inrichting der Zaaien, waarin de Boeken geplaatst zijn, is zeer fchoon; maar de trap, langs welke men naar de Bibliotheek gaat, kon veel lichter eri beter gemaakt zijn. Tot de voorleezingen van het Inftitut, behooren ook nog Chirurgie en Botanie, alhoewel deeze in het Inftitut zelve niet geleezen worden. De eerfte, welke door Benedictus den XI Vden tot Profesfor der Chirurgie, in het Inftitut be ■ rioemd werdt, was de vermaarde Molineüli^ die, door verfcheiden Verhandelingen, in de Comment.Bonon. geplaatst, békend is, en bijzonder door die , waarin hij zijne proeven , die hij G oru-  pS BRIEVEN over ITALIEN. omtrent het achtfte paar zenuwen inleevendedieren gedaan heeft , verhaalt. Hij overleedt aan eene beroerte in den jaare 1764. Maar terwijl de gelegenheid niet gefchikt ware, om de Lijken , waaraan de Chirurgifche Operatien gedaan wierden, hier naar toe te brengen, vondt men beter, dat deeze Collegien in de Hospitaalen zelve gehouden wierden, dewijl men aldaar Lijken bij de hand heeft. De Kruid-tuin is meede niet bij het Inftitut, echter niet verre van de poort S. Stepliano gelegen, alhoewel hij tot het Inftitut behoort. Deeze Tuin is vooreerst veel te klein, ten anderen in een' flechcen ftaat: en ik weet niet hoe Reisbefchrijvers kunnen zeggen, dat dit klein Tuintje, in fchoonheid, voor de Kruid-tuin in Padoa niet behoeft te wijken. Op het zeggen van den Heer Volkmann , dat men in deezen .Tuin veele zeldzaamheden aantreft , ons verharende , viel het half uur, 't welk wij moesten wandelen, om denzelven te bezichtigen, ons niet te lang , terwijl wij niet anders verwachteden, dan dat wij daar veelen der zeldzaamfte en nog weinig o£ nooit geziene Planten zouden aantreffen ; maar hoe vonden wij ons in onze verwachting bedrogen ! Het kan zijn, dat hier in vroegere tijden veele zeldzaamheden waaren aan te treffen; maar thans was 'er niets bijzonders, buiten een of ander uithndseh Phntjen, te zien, en geene ande-0 0 ren.  ACHTSTE BRIEF. 99 ren, dan die men meest in alle Kruid - tuinen vindt, welken nog daar te boven zonder orde geplaatst waaren; en dit was alles, benevens nog eenige ledige Broeibakken, wat hier te befchouwas. Bologna heeft nog eenen anderen Kruid-tuin, gefchikt voor de Inlandfche Planten , die iets grooter is als de bovengemelde , welke reeds door Ulyssis Aldrovandus, gelijk te vooren gezegd is, aan het Stadhuis was aangelegd; maar deeze is in waarde niet aanmerkelijker dan de andere. Alvoorens ik af breeke, moet ik U nog iets van de Hospitaalen deezer Stad melden. De twee voornaamfte van Bologna zijn , Maria della vita en Maria della morte, genaamd ; beiden deeze verdienen gezien te worden ; het eerfte is het fchoonfte, en, zoo hetfchijnt, het rijkfte. De Zaaien zijn groot en luchtig, bevloerd met fteenen; de bedden zeer goed ingericht, en met behangzels verzien, die echter den gcheelen dag open ftaan, opdat aan de zieken de verfche lucht niet benoomen zoude worden : voor de zindelijkheid word ook zeer wel gezorgd, en de bediening is zoo wel ingericht als men in een Hospitaal verwachten kan. Wij waaren juist in het Hospitaal tegenwoordig , toen de Medicus de zieken des morgens kwam bezoeken , 't welk met •yeel zorg gefchiedde: en de voorfchriften , die Q 9 men,  ioo BRIEVEN over ITALIEN. ffiert 'er vondt, zijn, voor zoo verre ik die gezien hebbe, zeer gefehikt, en na dé omftandigheid der lijderen ingerichr. Het Hospitaal heeft zijn éigene Apotheek; en terwijl veele inkoomflen van het zelve in wijn beftaan, is onder het zelve een zeer groote kelder, die reedlijk met wijn feheen verzien te zijn. Het getal der zieken is niet zeer groot, en zal niet meer dan een groote hondert bedraagem IletHospitaal della morte is wel niet zoo Drachtig , echter is de inrichting van het zelve niet minder, en men vindt in dit, zoowel als in het andere j vrouw- en mansperibonen. De eerfte liggen boven, en de anderen in een zaal beneem den. Zindelijkheid en goede order heerfchen hier zoo wel , als in het eersrgemelde* NE-  NEGENDE BRIEF, 101 NEGENDE BRIEF, Reize van Bologna op Loretto. an Bologna namen wij onzen weg, zoo als ik in mijnen eerden brief gezegt hebbe, nog langs de Adriatifche Zee tot Loretto. Het merkwaerdigfte, wat ik omtrent deeze Landureeken heb aangeteekend, ben ik thans voorneemensU meedetedeelen. Hoewel deeze weg in den beginne door de voordduurende vlakte zeer eenvormig fchijnt, zoo geeven echter de fchoone Landsdouwen een verrukkelijk aanzien, 't welk, door het in 't verfchiet zich verheffende Apenninifche gebergte, ongemeen veraangenaamd wordt. Wij pasfeerden Imola , een flecht plaatsjen , waarin , buiten de Domkerk, die nog niet zeer merkwaerdig is, geene bijzonderheden te zien zijn. Beter voldoet mij Eaenza, 't welk door de menigte Aardewerk , dat aldaar gemaakt wordt , en waar van dc franfche naam Faijance koomt, beroemd is. Wij bleeven dien nacht in Forti [Forum Livii], de geboorteplaats van twee der G 3 be-  102 BRIEVEN over ITALIEN. beroemfte Mannen in onze weetenfchap, naamelijk Hier. Mercurialis en Morgagni, eene reedlijke groote Stad, welke een fchoone markt heeft en een Theater ; maar verder niets merkwaerdigs. Niet verre van hier is de Meekrap, Vlas, en Annijsteelt zeer aanmerklijk. In Forli is eene der voornaamfte zaaken het vervaerdigen van gewascht Linnen , waarvan jaarlijks eenige duizenden Parapluis gemaakt worden. De Zwavel, die hieromtrent ook gewonnen wordt , behoort voorzeker onder de minfte producten van deeze Landftreeken niet gereekend te worden. Cefena, de geboorteplaats van den tegenwoordigen Paus Pius den VIden0 of fchoon eene Academie - S tad , welke tien Profesforen heeft, en een openbaare Bibliotheek , die in den jaare 1777. met de Bibliotheek van den tegenwoordigen Paus zeer vermeerderd is, verdient nogthans weinig oplettenheid; alhoewel men in deeze Stad ook een Hospitaal vindt. Het flecht aanzien deezer Stad deedt ons niet veel goeds van derzelver Academie vermoeden, waarom wij niet raadzaam vonden ons daar lang optehouden. Het Hospitaal hebbe ik ter loops bezien ; het is klein en reedlijk wel ingericht. Meer kan ik U van deeze Academie-plaats niet melden, welke aan den voet van een' berg , waarop de vesting gelegen ïs, ligt. Wij pasfeerden vervolgens den Pïfateiïo, of be* roem-  NEGENDE BRIEF. 103 roemden Rubicon der ouden, die Gallia Cisalpina van hec eigentlijke Italien affcheidde ; dit Riviertje vonden wij zoo klein, dat wij bijna droog door hetzelve gaan konden. Niet veel aanzienlijker zijn de Riviertjes Riginosfa en Fiumicino. Naardien onzen tijd, tot de Icaliaanfche reize bepaalt, niet zeer groot was, vonden wij beter voord te reizen, dan eenen omweg te maaken , ten einde Ravenna en de Republicq San Marino te bezichtigen: dus kan ik U van deeze plaatfen niets zeggen. Savignano, voorheen Compita , heeft niets merkwaerdigs, zelfs Rimini behoort, zoo wel als alle andere kleine Italiaanfche plaatfen, in deeze Landftreeken onder die, welke aan het Land een treurig aanzien geeven. Als men geloof geeft aan veele Reisbefchrijvingen , welke, en niet geheel ten onrecht, zeggen, dat Italien de Tuin van Europa is, dan kan men diergelijke plaatfen gevoeglijk gelijk Hellen, met de thans, in Engelfche Tuinen , in zwang zijnde Ruïnen: en waar toch kan men die beter bij vergelijken ? Veele flechte morsfige ftraaten , die zich ongeregeld vertoonen , met ouderwetfche en veelal met vervallen huizen bezet, door weinig menfchen bewoond, welke nog grootendeels van het gemeenfte foort zijn , kunnen zeker geen voordeelig denkbeeld van dit Land geeven; doch zoo Hecht de fteedjens 'er uitzien, zoo veel te G 4 fchoo-  io4 BRIEVEN over ITALIEN. fchooner vertoonen zich de velden , welke, hier overal nog treflijk zijn bebouwd , en met een fchoonen overvloed van koorn praaien. Boomen en Planten zijn hier nog grootendeels de zelfde, als in Duitscdland en Holland, eenige weinige foorten uitgezonderd. Witte Moerbeiboomen verderen ook nog hier meest overal de wegen aan wederzijden; want de zijwormen brengen in deeze Landftreeken geen geringe winst aan den Landman toe. Onder de overige boomen is de Olmboom [Ulmus Campestris'] wel de menigvuldigfte. De Heggen zijn grootendeels van Hagedoornen [Crataegus Oxyacantlw ]. Men ontdekt ook hier en daar een Plant, welke bij ons niet in het wild gevonden wordt, als de Tamarix. Gallica, Gladiolus Communis , Hyacinthus Comofus, verfcheiden Allia en Orchides met eenige anderen. Het geene mij verwondert, is, dat men hier op het aankweeken der Fruitboomen zich niet of zeer weinig toelegt; alle foorten van Fruitboomen,zijn hier nieL dan in zeer geringe hoeveelheid. Bij den Landman vindt men hier zeer weinig Paerden , hij verricht zijnen arbeid met Osfen, die zeer veel gelijkheid hebben mee die geenen, welken uit Hongarysn koomen, zoo wel door hun witachtige huid als geitel, en hoornen. Plet is daarom eene dwaalende meening , die, zoo als uit Pliniüs blijkt, de Ouden hadden, naameiijk dat het vee, door het drinken uit de.  NEGENDE BRIEF, leg de Rivier Clitumnus , zijn witte kleur verkreeg; want in de meeste plaatfen walt alten is het vee van deezen aart. De Varkens in tegendeel zijn door geheel Italien zwart, en ik meen opgemerkt te hebben, dat hoe meer men na het zuidachtige ge-r deelte van dit land koomt, dezelven dunner van borstelen worden , zoo dat in het Neapolitaanfchc de Varkens met eene zwarte huid veel kaallerzijn: het heete climaat fchijnt echter hiervan de oorzaak niet te zijn; want men vindt Landen, die in het geheel niet, ten mfnften zeer weinig, in hitte,, Duitschland overtreffen zullen, en daar vindt men geene andere dan zwarte varkens. Zoo vond ik, om een voorbeeld bij te brengen, in Bohemen, dezelven niet alleen zwart, maar ook, wat hun gewas aanging, zoo zeer verfchillende van de onzen, dat zij zeer veel gelijkenis op de wilde Varkens hadden. Even zoo hebben ook in Bohèmen de Schaapen iets, waardoor zij kenlijk worden: alle zijn dezelven daar wit, met bruine koppen, ten minflen ik herinner mij niet bij mijne doorreize anderen gezien te hebben. In Italien zijn de fchaapen meest overal geelachtig wit, en hebben voortreffelijke wol. De oorzaaken van deezé veranderingen, welke de beesten door het verfchillende climaat krijgen , verdienen zeker door een Natuurkundigen naauwkeuriger nagefpoord te worden , hierdoor zoude men mooglijk op eenen anderen weg geraaken, om te bcG 5 Paa'  to6 BRIEVEN over ITALIEN. paaien , welk vermogen de verfchillende luchtftreeken op hec menfchelijk geflacht hebben. Benevens de Osfen vindt men ook, in de ftreeken van Italien , de Ezelen zeer menigvuldig, die niec alleen voor last-dieren , maar ook In plaacfen van rijd-paerden gebruikt worden, en zulks niet flechcs van boeren, maar zelfs van aanzienlijke lieden ; zulks koomt aan reizenden zeker vreemd voor, gelijk ik zelve zeer verwonderd was, wanneer mij voor het eerst een Heer, in een fchoon blaauw, met goud gegallonneerd, kleed, op een Ezel zittende, te gemoete kwam. Muilezelen vindt men door geheel Italien zeer veel, en bijzonder in de bergachcige plaacfen , waar zij zekerer en becer coc hec gebruik zijn dan de paerden , en men bediend zich van dezeken toe allerlei dienften, om lasten te draagen, om die voorttefleepen, als ook om daar op te rijden. Nu zal ik met het verhaal mijner reize voordgaan. Catolica, Pesaro, en Fano hebben niets merkwaerdigs; bij Pefaro wordt de weg zeer verrukkelijk : aan de regte zijde heeft men het Apenninifche Gebergte , en aan de linker de Adriatifche-Zee. Alles is vrugtbaar, en tot aan het ftrand bebouwd. De vijgen, welke men in Pefaro heeft, hebben den roem, dat zij de besten in Italien zijn. Het ftrand is merkwaerdig , niet zoo zeer om de Zeegewasfen, die hier zeer zelden zijn aantetreffen, als wel om de verfchei- deq  NEGENDE BRIEF. 107 den foorten vanfteeneii, welke de Zee uit Dalmarien, Griekenland, en mooglijk zelfs wel uit lAfrica, hier aanfpoelt. Eer men van Fano na Sinigaglia koomt, trekt men over den Metauro, eene Rivier, welke door de nederlaag van Asdrubal beroemd is. Sinigaglia , hoe zeer ook een kleen Stadjen , behoord echter niet onder het getal van die geenen, welken het Land een flecht aanzien geeven ; maar verdient, zoo wel om de aangenaame ligging, als regelmaatige ftraaten , en aanzienlijke gebouwen, bijzonder om derzelver haven, allen lof. De koophandel fchijnt hier van de ooreaak te zijn; want de Mis van Sinigaglia , welke in july gehouden wordt, is in Italien even zoo beroemd, als bij ons die van Frankfort of Leipzig. Ancona is zeker eene veel grooter en volkrijkere Stad als Sinigaglia; maar moet evenwel onder de fchoone Steden niet gereekend worden. De afloopende, en niet breede, ftraaten, maaken het gaan onaangenaam ; daarbij vindt men veele Ouderwetfche gebouwen. Het is waar, dat door de koophandel de Stad hier veel levendiger is, dan de overige, hieromtrent gelegen, Steden; echter is die, met andere Zeehavens, in andere Landen niet te vergelijken: en het verwondert mij, dat veele reizigers het gedruis en de werkzaamheid des volks in Ancona zoo zeer kunnen opheffen,  *e8 BRIEVEN over. ITALIEN. feu, daar zij zeggen, als men uit andere plaatfen m dit gebied koomt, dat het fchijnt als of men in eene andere waereld wordt overgezet. Ik voor mij heb echter zulks niet kunnen bemerken. Ook vinde ik niet, dat hier de menfchen, bijzonder de \ rouwsperfoonen , fchooner zijn als in andere plaatfen van halten. - Men vangt om Ancona eene menigte visfchen van allerhande foorten : onder de mosfeien heeft men hier bijzonder de Myttlus Luhophagus Linn. , welke de Icaliaanen Battili del mare noemen , in groote menigte. Men houdt hem voor een der fijnfte fpijzen, en men verzendt dezelve niet zelden, als eene lekkernij, van hier \mx Rome en elders; de meefte echter koomen uit den berg Ccnaro niet verre van hier gelegen; de flukken Heen, waarin deeze mosfeien zitten , worden hervvaards aangebra-t en h.er in zee gelegd, opdat, 0p deeze wijze' het dier, door den flijrn der havens een beter voedfel bekoome , en fmaakelijker worde. . De fleenen, waarin zij zitten, worden Sasfi del Bel. laro genaamd. De ligging der Stad is zeer aangenaam , aan eenen berg, en het gezicht over de Adriatifchc-Zee geeft aan de Stad de voornaamfte fchoonheid. De reis van Ancona tot Loretto, langs den bem Conaro, is niet meer dan vijftien Italiaanfcne mijJen. Hier begint men de Olijfboomen te zien Loretto is een zeer kleen Stadjen , gelegen op eenen  NEGENDE BRIEF. ft# eenen berg * in eene landftreek zoo fchoon als men zich immer verbeelden kan , en maar drie Italiaanfche mijlen van de Adriat'ifche - Zee afj Om het fchoone van dit gezicht volkoomen te genieten, moet men zich, bij het aangenaamfre Weer, op den tooren der kerk begeeven , dan ziet men volmaakt het heerlijk dal, 't welk Loretto omringt , deels met vrngcbaare landen , deels met witte Moerbeiboomen , Wyngaarden enOlyven, pronkende, aan dë eene zijde, opeen verren aflland, bepaald aan bergen, aan de andere zijde aani de Adriatifche - Zee, en over dézelve ziet men de toppen der bergen van Dalmanen ; zeker een der verrukkelijkfte tooneelen , welke de Natuur in Italien oplevert. De vrugtbaarheid deezer Landftreek bewijzen verfcheiden planten, die ik hier veel grooter als gewoonlijk aantrof, en bijzonder féhijnt dit Aardrijk gefchikt te zijn voor die planten, welke onder de natuurlijke ord^r der Umbettifcrce gefield worden. Zoo zag ik hier de Scheerling [ Conium macnla' turn Linn. ] tot tien , twaalf en meerder voeten hoog , opgefchooten. De Fenckél [Anethum foenicidum Linn.'] die, zoo als ik boven gemeld hebbe , raaüw bij het nageregt op tafel gezet wordt, heeft den roem van alle liefhebbers, dat dezelve nergens aangenaamer gevonden wordt, dan te Loretto. Zoo is ook de Seldery van Resanati, drie mijlen van Loretto gelegen, beroemd bo«-  jïo BRIEVEN over ITALIEN. boven alle andere. Het zijn niet alleen de Planten van dit foort, die hier bij uitneemenheid weelig groeijen ; maar ook andere wasfen tot eene ongewoone grootte. Artifchokken vindt men in deeze ff reeken, bijzonder naar den kant van Macerata, welken eenige ponden weegen. De wijn is, in Loretto, de besteniet; maar zeer voortreflijk is die van Cirolo, niet verre van hier gelegen, en denkelijk de geene, waarvan Plinius, onder den naam van Anconifche, fpreekt (*). Van de fchatten, zilver, goud, eedle geffeenten, enz., die menigvuldig in de Kerk te Loretto gevonden worden, zal ik niet fpreeken, terwijl dezelven door anderen reeds befchreven zijn, en ook tot ons oogmerk niet behooren. De Apotheek van Loretto is zeker de beroemdfte van allen , om de fchoone befchilderde Potten: men vindt daar drie hondert Medicijnpotten, welke, voor dat gebruik, allervoortreflijkst befchilderd zijn; men geeft voor, dat dit het werk van den beroemden Raphacl zou zijn, echter twijfelen de Kunstkenners daar zeer fterk aan, en gelooven veeleer dat deeze Potten , naar de teekeningen van Raphacl, door andere be^ roemde Meesters befchildcrd zijn. De Hertog van (*) Hift. Nat. lib. 14. Cap. 6.  NEGEN DüE BRIEF, im van Urbino heeft dezelve hier gefchonken. Hoe het met dezelven ook zijn mooge, zij blijven echter zeer merkwaerdig, en verdienen een beter plaats te hebben, waar zij wat netter, en in order , gefchikt waaren. Het Stadjen heeft niets bijzonders om 'er iets van te zeggen. De menigte vreemdelingen, en pelgrimmen , welke jaarlijks hier naar toe koomen, maaken het levendig, en van deeze hebben de meeste Inwooneren hun onderhoud; wij hebben ons daar Hechts eenen dag opgehouden, en onzen weg op Rome voordgezet ; maar opdat deeze brief niet, gelijk de voorige , al te lang valle, wil ik deezen befluiten, en het geene mij "op den weg van Loretto naar Rome merkwaerdig is voorgekoomen, U in een volgenden melden. TlENr  •na BRIEVEN oKÉr ITALIEN. TIENDE BRIEF; Reize van Loretto op Rome. l^orelto verlaaten hebbende, was Macerata de' ■eerfte plaats, waarin wij ons nachtverblijf hielden, eene Stad, die, zoo wel wat de gebouwen betreft, als de ligging derzelve, niet onder de minfte in deeze Landftreeken behoort; zij is reedlijk bevolkt; en telt onder haare Inwooners verscheiden aanzienlijke lieden. Zij behoort onder de Academiën van Italien, waartoe zij in den jaare 1540. door Paus Paulüs den lilden verheven werdt (*), hoewel men zelden van de Academie te Macerata hoort fpreeken. Van hier begaven wij ons over Tolentino op Fo- ligno. INu opende zich voor ons weer een nieuw tooneel der Natuur; want wij kwamen langzaam er hand in het Apenninijche Gebergte , Strui- (*) Hermanki Biblioth. H:fv. Acad. Edit. Conringii Aatiquit. Academ. anueaca, pag. ng.  TIENDE BRIEF. 113 Struiken en Planten waaren niét meer dézelfde r de wegen niet meer met Moerbeiboomen bezet: de velden ook niet meer zoo vrugtbaar , die tot hier toe zoo fchoon aangebouwd waaren ; maar daar tegen zagen wij meer Bosfchen, deels met Olijven, deels mét verfcheiden , in het wild groeijende, foorten van hout enftruiken, waar* onder 'er niet weinig waaren j die men bij ons niet, dan door 'konst gekweekt, aantreft; als de Cercis Siliquaftrum zeer menigvuldig, Cmtagus Aria , Sorbus Domefüca : en verder , naar dan kant van Rome, bij Terni, Jasminum Officinale, in de haagen aan de wegen zoo menigvuldig , dat ik niet denken kan, dat dit gewas daar geplant, zoude zijn, hoe zeer ik het zelve op geene andere plaatfen, in Italien, in het wild, gevonden heb. Onder eene menigte van andere Planten biociden hier voornaamelijk zeer menigvuldig het Onosma Echioides Linn. en eene zeer fchoone Cistus, die ik niet kan bepaalen, tot welke foort dezelve behoort, . terwijl dit gedacht, zoo als Linnaus zelve bekent, nóg zeer duister is. De Steedjens en Dorpen worden hier ongemeen Hecht, en nog Hechter zijn de Herbergen , zoo dat wij hier de verandering der fpijze eerst regc gewaar wierden. Het is te verwonderen dat daaromtrent geene betere inrichting gemaakt wordt, daar men tot de verbetering der wegen, H welke  ii4 BRIEVEN over ITALIEN. welke hier door het geheele gebergte voortreflijk zijn, zoo eene zwaare onkoste heeft aangewend, waarom de Heer Volkwann met recht zegt; dat de geenen, welke iets tot de verbetering der Herbergen mogten toebrengen, even zoo wel verdienden , in Metaal, of Marmer vereeuwigd te worden, als die geenen , welken de wegen verbeterd hebben, en wier naamen op de gezegde wijze der onfterflijkheid zijn toegewijd. Het is niet alleen dat in deeze Herbergen de fpijze flecht is; maar ook de kamers, bedden, en verdere toebehooren is alles van een Hechten aart. Van de raorsfigheid zal ik niet fpreeken; doch een' kiefchen Reiziger raade ik niet aan om de keukens te bezoeken; want de lust tot eeten zoude hem ontnoomen worden, wanneer hij zag , hoe de fmeerige kok een Huk ongewasfehen lever , of mager rund of geitenvleeseh , 't welk dikwijls acht dagen gelegen heeft, op de bank neer fmijt, dat hem de Hof in de oogen vliegt, in Hukken houwt, en in een pan gooit, welke 'er zeer onzienlijk uitziet, waarbij hij dan , om de fp'jze regt lekker te maaken, uit eene vuile kruik wat boom-oly giet, en het dus laat braaden. Deeze en meer dergelijke geregten gereed zijnde, brengt hij dezelve op tafel, en wanneer men naauwlijks half gegeeten heefc, koomt deeze toebereider der fpijze binnen , vraagende om zijne fooi: deeze ©ntvarigen hebbende, begint hij, ofte klaagen of  TIENDE BRIEF. rf$ of ijsfelijk te vloeken en te raazen,met oogmerk; om daar door meerder te krijgen; want nooit, ten minften zeer zelden, is hij vergenoegd. Ziet hij in 't einde, dat dit alles niet helpen kan, en de gasten zich niet laaten beweegen, dan neemt hij zijne vriendiijkheid weêr aan , en {leekt de fooi dankbaar in zijn zak. Dit vindt men niet flechts in eene, maar in de meeste Herbergen , op die plaatfen. Vrouwsperfoonen ziet men in noch omtrent de Herbergen ten voorfchijn koomen , manspersonen verrichten allen arbeid zelve: bed maaken , doffen , veegen enz. is het werk voor den huisknecht ü Cameriere. Niet zelden maaken deeze Cameriere en de Waard één perfoon uit; maar dit wordt men niet eerder ontwaar,voor dat hij zijn fooi in zijn zak heeft. Hoezeer men gemeenlijk tot het reizen in Italien de winter verkiest, zoude ik dit echter in den zomer beter vinden; want de kamers, die, gelijk ik reeds gezegt heb, meest overal door geheel Italien met fteenen vloeren zijn, zijn zeer zelden met glazen vengfteren verzien , maar alleen met houten , waar door de tocht ons, zelfs in de maand Juny, dikwijls zeêr hinderlijk was; daarbij is het in't gebergte zeer koud, zoo dat wij fomtijds des avonds wel een goed vuur zouden hebben kunnen verdraagen. Foligno is eene flecht gebouwde Stad, die nog hondert Italiaanfcke mijlen van Roms ligt, men H 2 ree-  u6 BRIEVEN ov2r ITALIEN. reckent het getal der Inwooneren op zeven duizend. Dit getal fchat men dat zich ook in de Stad Spoletto bevindt, welke twaalf mijlen verder als Foligno, op eenen berg , gelegen is, echter is die aanzienlijker dan deeze. Beide hebben , wat onze wetenfchap betrefc, voor zoo veel mij bekend is , niets merkwaerdigs. De Waterleiding, welke het water van de monte luco, zes mijlen ver, naar Spoktto brengt, en, door een zés hondert voeten lange en drie hondert voeten hooge brugge, het water van den eenen tot den anderen berg voert, verdient van ieder Reiziger bezien te worden. Voor een' Antiquarius is Spoktto eene zeer merkwaerdige Stad. Wij verlieten des morgens met zonnen opgang deeze Stad, om nog voor den middag in Term te zijn: niet om deeze , bij de ouden zoo beroemde, Stad, die de geboorteplaats van Tacitus is, of de daar overgeblevene ruïnen des te naauwkeuriger te kunnen bezien ; maar opdat ■wij tijds genoeg mogten overig hebben, om den beroemden Waterval , welke vier Italiaanfche mijlen van Terni gelegen is, te kunnen bezichtigen \ want deeze is zeker onder de merkwaerdige voorwerpen , waarmeede de Natuur Italien befchonken heeft, de minne niet. Kan de Rhijnval in Zwitzerland, bij Schafhaufen , den Engelschman uit London lokken, wat verdient dan jiiet de Waterval van Terni, .waarvan in geheel Eu-  TIENDE BRIE-F. 117 ■fluropa geen gelijkenis te vinden is ! Deeze Waterval wordt gemaakt door de Rivier Felino, die zich meer dan twee hondert voeten hoog van den berg, perpendiculair, in de Nera ftort. Of deeze Waterval reeds in oude tijden zoo geweest zij , of dezelve aan de oude Romeinen bekend ware, en of Virgilius deeze plaats bedoeld hebbe, daar hij zegt: ( *) Eft locus Italië m medio fub montibus altis Nobilis, & fama multis memoratus in oris Amfancli valles. Denfis hinc frondibus atrum' JJrget utrimque latus nemoris, medioque fragofus Dat foaitum Saxis, & torto vertice torrens. Dit alles wil ik zeer gaarne aan anderen ter onderzoeking , overlaaten ; veel liever wil ik U eene korte befchrijving van den Waterval geeven, Den weg van Terni tot hier is alleraangenaamst; maar de gemaklijkite niet om te bereizen, terwijl men niet anders dan te paerdof te voet tot dit heerlijk tooneel der Natuur koomen kan, daarbij is de weg aan de bergen dikwijls zeer fmal, en om de diepe afgronden fchrikverwekkend. De Rivier Velino heeft haaren oorfpronk op het Apenpïnifche gebergte, veertien mijlen van Terni, en loopt5 (*) Lib. 7. .fëneid. v. 5Ö3- H 3  n8 BRIEVEN over ITALIEN. loopt, in vergelijking met deeze Stad , zeet hoog, alhoewel zij nog van alle zijden door veeie hoogerer bergen omringd is; na dat verfcheiden Beeken zich in haar hebben uitgeftort, loopt zij door de Zee Belle marmore, waar van ook deez» Waterval den naam van Caduta delle marmore bekoomen heeft: zoo dra de Rivier uit deeze Zee weer ten voorfchijn koomt, wordt de loop, door de afdaalende ftreeken , veel fneller, tot dat zij eindelijk aan de plaats koomt, waar zij neêr ftort. De Waterval beftaat eigentlijk uit drie, digt bij elkander gelegene , Cascaden, waar van de laatfte de voornaamfte is. De kracht des waters heeft den rand der fteenen geheel afgefleeten, waar door dezelve een witte gedaante verkregen hebben. De ontzachlijke hoogte veroorzaakt , dat het water, in deszelfs valling, door den tegenftand der lucht, verdeeld , ten deele in regen en fchuim veranderd, en daar na, door de kracht der fteenrotszen terug gekaatst, als een' rook in de hoogte gedreven wordt. Onvergelijkelijk fchoon zijn de Regenboogen, welke zich hier daaglijks bij den opgang der zonne vertoonen. De geheele lucht is boven de hoogte des Bergs met eenen fijnen ftofregen vervuld , die, wanneer de wind derwaards is, de aanfchouwers geheel nat maakt. De beste plaats, ter befchouwing van deere overheerlijke vertooning, die niet alleen het gezicht , maar ook het gehoor,  TIENDE BRIEF. 119 hoor , door een alleraangenaamst gedruisch vermaakt, is op een ftuk des Bergs aan de linke zijde , waar men bijna tegen over de valling des waters ftaat, waar van de eerfte befchouwing zoo verrukkelijk is, dat men zich eenige uuren zoude kunnen ophouden, zonder van plaats te veranderen; maar het is ook der moeite waerdig de valling van onderen op, uit de diepte, te befchouwen. Nog een ander wpnder der Natuur leveren de landftreeken van Terni op , dat niet minder merkwaardig is als de Waterval, naamelijk: // mans* EoZo, of het ^olifche Gebergte , 't welk door de Natuur, zeer konftig , van groote flukken Steenrots is daar gefleld, van binnen met groote Spelonken: uit de barften of fcheuren deezer Bergen koomt des zomers, vier uuren voor en vier uuren na den middag, een vrij fterke en koude wind, ondcnusfehen hoort men van binnen een ijslijk gedruis en gebrom , van dien aart als of men bij ons ftormwinden in de fchoorftecncn hoorde loeijen. De bewooners van deeze ftreeken weeten van deezen wind een zeer voordeelig gebruik te maaken; zij leiden looden pijpen van hec binnenfte deezer Bergen af tot in de kamers , kelders enz. waar dezelven aan hec einde met een kraan geflooten en geopend worden: is 'er nu iets te verkoelen , of worden de kamers door de brandende ftraalen der zonne zoo zeer H 4 ver-  %so BRIEVEN over ITALIEN, verbic , dat de warmte niet te verdraagen is, dan opent men eene deezer kraanen , en daadlijk wordt het vertrek met een alleraangenaamfte koele wind vervuld , die wel haast de hitte geheel verdrijft. In de Lusthuizen worden deeze kraanen gemeenlijk achter Koppen, met groote opene monden , verborgen. De Heer Knol'l geeft van deeze Bergen een fchoone en beredeneerde befchrijving (*), welke zeer aangenaam is om te Jeezen , werwaards ik dén leezer wijze, terwijl ik hier van afftappe , en met het verhaal mijner reize voordga. Van Terni zetteden wij onzen 'weg over Nami nür Rome voord: hoe voortreflijk is dit Dal tusfchen deeze "twee plaatfen , zoo in fchoon- als vrugtbaarheid f allés wat hier groeit', is meer dnn van eene natuurlijke grootte;' en zoo men aan het verhaal der Reizenden geloof mag geeven , ■ heb ik het niet gezien, vermits het let w:.?) vindt men hier Perfikken, 'i '.voegen, en Raapen van twintig '..inil's heeft reeds gemeld, dat in ïnd eken het Gras vier maaien gemaaid worut. Ook is hier omtrent alles zeer voortreflijk aangebouwd , zoo dat die Dal eene der ge • ■ " luk- (*) Uf.irkalter.de Nüunvunder. Erfurt 1786. 8vo,  TIENDE BRIEF. 121 lukkigfte plaatfen van dit gedeelte van Italien uitmaakt, hoe zeer 't ook rondom met veele woeste Bergen omringd is. Van de Ruïne der fchoone Brug, welke Augustus bij Narni hèeft 'laaten bouwen (*) , wil ik niets melden, dewijl zulks tot mijn voorneemen niet behoort , offchoon de bezichtiging derzelve, door het op en afklimmen der ongebaande Bergen, op het heete van den dag mij meenigen droppel zweets gekost heeft. Narni heeft op zich zelve niets het geen eenige opmerking waerdig is: derzelver fchoone ligging is op eenen Berg, welk een onverbctelBjk uitzicht opleverten het Stadjen aangenaam maakt. (*) Martialis zegt daar van in het 93^ Epigr. lib. 7- Narnia Ju'lpHure» quam gurgite candidus amnis Circuit, aiicipiti vix adeunda jugo. Quid tam fcepe meum nobis abducere QuinUum Te jmat &f leyta detipuijfe tnora? Quid Nomentani caufam mihi perdis agelli, Propter vicinum qui pretiojus erat ? Scd jam paree mihi, nee abutere, Narnia, QsAifti Perpeme Ikeai ftc tibi ponte frui. H 5  i?2 BRIEVEN over ITALIEN. - Nu pasfeerden wij, door fteenachtige en veelal flechte wegen,,, hec Gebergte van Sabinien. Dee~ ze Bergen zijn oude uicgebiuschte Vulkaanen, en verzorgen, tot het bouwen, eene zeer goede Lava, waarvan ook de hier omliggende plaatfen en de geheele Stad Castellane, waarin wij ons middagmaal hielden, gebouwd zijn. Ik heb hier Lava gevonden, waarvan ik nog een Huk bewaard heb, die van binnen geheel met witte Granaaten aangevuld is, en zoo veel ik zien kan in alle op, zichte overeenkoomt met die, waarvan de huizen in het ongelukkige Pompejum, bij Napels, voorheen gebouwd zijn geweest. Cafidlano, of Ciyita Castellana, is nog yier-en-dertig Italiaanfche mijlen van Rome, die men zeer bekwaam op eenen dag kan afleggen. Van deezen weg koomt men op de overblijffelen der Via Flaminia. Terwijl wij eerst na den middag van- Castellana vertrokken waaren, moesten wij nog in een zeer fiechte Herberg te Castel nuovo ons nachtverblijf houden, en kwamen eerst den anderen dag dea morgens den zevenden juny in Rome aan. ELF-  ELFDE BRIEF, m ELFDE BRIEF. Reize van Rome tot Fondi, en kort bericht yan de Pomptinifche Moerasfen. ^/[ooglijk zult gij eene breedvoerige befchrijving van het uitgebreide Rome, en wat ik daarin merkwaerdigs gezien heb, in. deezen brief van mij verwachten ; maar ik moet dit nog wat uit. Hellen ; want ditmaal bleven wij Hechts éénen dag in deeze Stad, terwijl ons voorneemen was om alvoorens Napels te bezien, en dan bij onze terugkomst eenige weeken in Rome te vertoeven. In deezen brief zal ik U een kort verhaal doen yan het geene ons op den weg van Rome tot Fondi merkwaerdig is voorgekoomen : en in den volgende dat geene melden, wat ik.van Fondi tot Na* pels toe hebbe aangeteekend: de geheele reis in eenen brief te befchrijven, vinde ik niet zeer raadzaam ; want dan zoude ik , door de langte des briefs, U mooglijk verveelen, vooral daar ik in deeze', over het uitdroogen der Pomptinifche Moerasfen, waardoor wij voor ditmaal onzen weg na-  ia* BRIEVEN over ITALIEN. namen , om over Monte Casfino te rug te koomen, wat breedvoeriger fpreeken zal. Men reekent deezen weg van Rome tot Napels op hondert acht-en-twintig Italiaanfche mijlen. Zoodra heeft men de muuren van Rome niet verlaaten , of men ontdekt eene menigte Ruïnen van het oude Rome , welke eene ontroering in de harten der reizendên verwekken moeten, wanneer men nadenkt, dat van alle de heerlijkheden, waarmeede deeze Gebiedfter der waereld weleer praelde, niets dan deeze oude muuren en puinhoopen, ais zoo veele getuigen der verganglijkheid van alle aardfche zaaken, overgebleven zijn. - Wel haast echter fteeken. de in hét verfchiet liggende;Bergen, die aardfche Paradijzen vertoonen, hunne toppen op, en verdrijven zeer fnel alle zwaarmoedige gedachten. Deeze Bergen beftaan uit een keten van uitgebluchte vulkaanen, en zijn van alle kanten met de fchoonfte Buitenplaatfen en Tuinen van den Roomfchen Adel verfierd , -.die dan weêr met klcene Steedjens en Dorpen, als Frafcati, Marino, Allano, die meest door fchoone Alieën met elkanderen veréénigd. zijn , afwisfelen; hoe meer men nadert, hoe aangenaamer deeze ftreeken worden, tot dat men op de hoogte gekoomen is, waar Albano en het Pauslijke Lusthuis Castel Gandalfo gelegen zijn : hier vermeerdert het fchoone gezicht, 'c welk zich over geheel Rome en  ELFDE BRIEF. 125 en de omliggende plaacfen'uitbreidt; en de klein* Zeeën, die denkelijk uit de Kraters deezer vulkaanenzijn voordgekoomen, vergrooten het verrukkelijke deezer Bergen. Dan laat ik mij niet langer ophouden met ü deeze plaatfen te befchrijven , maar met het verhaal mijner reize voordgaari. Den eerften avond bleven wij te Velletri, drie* en - twintig-Italiaanfche mijlen van Rome, welke Stad voorheen de Hoofdftad der Folfcer was, die Camillus onder het gebied der Romeinen bragt. De Stad is thans klein en op eenen Berg gelegen; de Inwooners, zoo veel ik heb kunnen afneemen, zoeken meestal hun onderhoud in deri Landbouw. Wij vërtrokken den volgenden morgen met het aanbreeken van den dag, om nog des avonds in Fondi te koomen. Hier namen wij den nieuwen weg door de Pomptinifche Moerasfen , die zeer goed is, en aan ieder reizenden zoude aanteraaden zijn, indien men 'er maar goede Herbergen kon aantreffen; dan deeze ontbreeken hier nog geheel. Wij pasfeerden geen Stadjen den geheelen dag voor des avonds, waarom wij onzen honger moesten Rillen met een Huk flecht brood en Salami, die op verre na niec overeen kwam met die , welke ik bij Bologna befchreven hebbe ; maar zoo fterk met Knoflook vervuld was, dat wij dezelve fchier niet konden gebruiken. Posthuizen  126" BRIEVEN ©ver ITALIEN. huizen vindt men daar ook ; maar veelal is 'er zeer weinig te haaien, bijzonder voor reizenden, die geen Post gebruiken. Deeze Pemptinifche Moerasfen behooren onder de beroemde van Europa , ten minften weet ik 'er geen, waarover meer zoo wel van de Geneeskundigen, als andere Geleerden, gefchreven is, als deeze. Zij waaren reeds bij de oude Romeinen ten kwaade bekend, en deeze hebben al onder de regeering der Burgemeefteren, als ook daar na onder Julius Cesar en Augustus derzelver uitdrooging getracht te bevoorderen ; echter, zoo het fchijnt, is dit werk nooit volbragt geworden, of ten minften de bewerkftelliging van eenen korten duur geweest, gelijk uit Strabo duidlijk blijken kan; want deze, die ten tijde van Tiberius leefde, zegt: dat deeze Landftreeken moerasfig en ongezond zijn. Trajanus greep dit werk weêr van nieuws af aan, toen hij de ftraaten in Via Appia geheel deedt verleggen: toen , zegt men, zijn deeze Moerasfen drie hondert jaaren droog gebleven, door datgeduurende dien tijd de Romeinen alle zorg aanwendden , om dezelven droog te houden; maar zoo haast als deeze zorg begon te verminderen, nam het water weêr de overhand, tot dat kort daar op C^cilius Decius, onder der GotthenKoningTHEoooRicus , omtrent het jaar 480. het werk weêr van nieuw* af begon en tot ftand  ELFDE BRIEF. 127 ftand bragr. Maar nu begonnen die rampzalige tijden , waarin de Italiaanen door oorlogen en verwoestingen in voordduurende onrust leefden: men vernietigde en plunderde de Steden, en be* nevens dit werden ook de Waterleidingen en Dijken geheel verbroken , waar door deeze Moerasfen wel haast in haaren voorigen Haat gebragt werden, in welken zij ook meer dan duizend jaaren gebleven zijn; ja zij namen nog jaarlijks in grootte toe, tot dat eindelijk de Pausfen de nuttigheid der uitdrooging inzagen, en deeze verderfelijke Moerasfen weêr in vrugtbaare landen poogden te veranderen: onder deeze was Bonifacius de VlIIfte de eerfte , alhoewel zijne poogingen van weinig nut waren, door haaren korten duur; want in de zeventig jaaren, dat de Pausfen te Avignon hunnen zetel hielden , verviel het geheele werk. Martinus de Vde floeg in het jaar 1417. op nieuw weêr hand aan het werk, en zoudè het zelve door het graven van een Canaal Rio Martino tot ftand gebragt hebben , zoo niet door zijnen dood het werk , dat toen bijna voltooid was , geftaakt was geworden (*). Nicolaus de Vde, Calistus de (*) Men vindt Schrijvers welke geheel tegenfpreeken, dat Bonifacius de VIII^ en Martinus de -Vde iets tot de uitdrooging det Moerasfen hebben toegebragt,' ter-  taB BRIEVEN over ITALIEN. delllde, Prus de Ildé , en Sixtus de IY'de, hebben deels aan de ukdrooging begonnen, ook deels.veele Plannen gemaakt; maar dié onuitgevoerd gebleven zijn , en dus waren hunne poogingen geheel vrugteloös. Leo de Xde fchonk het geheele Moerasfige Land aan Julianus dé Medicis, met die bepaaling, dat hij het zoude uitdroogen. Laurentius de Medicis begon dit werk niet verre van de Zee, omtrent het Landgoed Gavotti, welke ftreek tot heden toe droog gebleven is; maar nu bezat de genoemde Famillié dit Moerasfige Land een reeks Van negen-en-festig jaaren, zonder zich in al dien tijd met de opdrooging te bemoeijen. Sixtus de Vde nam het Land weêr aan zich, en begaf zich zelve in de maand october van het jaar 1589. naar deeze Moerasfen , om het werk des te beter te kunnen volvoeren : hij bragt het ook zoo verre , dat een ftreek land , twintig Italiaanfche mijlen lang en zeven breed, tot het bebouwen in gereedheid was, waaraan Hij twee maal hondert duizend Scudi hadde te kosten gelegd (*). Ongelukkig was het, dat dit werk niet bij aanhou- den- terwijl daarvan niets in de ABen, of' Levensbefchrijvingen, te vinden is. (*) Een-Scudi bedraagt omtrent een Hollandfche Rijksdaal er.  ELFDE BRIEF. isj> Eenheid wierd voordgezet, en na den dood van Sixtus weêr fpoedig , door de hevigheid des watervloeds, vernietigd is geworden. De Dijken braken door, en het fchoone Land werdt, gelijk tevooren , weer geheel oVerftroomd. Buiten alle twijfel zoude het werk, onder de Regeering van Urb anus de VjPM, volkoomen tot ftand gebragt zijn geworden door Cornelis de Witt, een_Nederlander , met zijne reisgezellen, en van wien toch zoude mende volvoering van'zoo een gewigtig ontwerp beter hebben kunnen verwachten ? Dan de dood van de Witt ftaakce de uitvoering van deeze nuttige onderneeming. Daarna hebben nog versheide andere alle poogingen aangewend om deeze Moerasfen uittedroogen, als: PaoloMarucelli, onder de Regeering van I n n o c e n t i u s de Xde. Klaas van der Pellen, een Nederlander, onder Alexander de Vilde. Cornelis Meyer, meede een Nederlander , onder Innocentius de Xlde, en Innocentiu s de Xllde, benevens zijn zoon Otto Meyer, onder Clemens de Xlde , waar bij de Vorst Odescalchi de koste draagen zoude: deeze hebben allen de uitvoering van dit nuttig werk ondernomen; maar daar alle hunne poogingen vrugteloos geweest zijn, wil ik van de verdere onhandigheden zwijgen, om niet al te wijdloopig worden. - Benedictus de XIU* werdt l door  i3° BRIEVEN over ITALIEN. door den dood verhindert, en Benedictus de XlVde fcfiijnt niet veel lust gehad te hebben om dit werk voordtezetten. Gevolgelijk wierdt nooit iets, dat merkelijk nuttig was voor de uitdrooging, tot ftand gebragt. 'Er zijn 'er zelfs geweest, die het werk voor onmocglijk hebben opgegeeven: en men moet zich in Rome de onuitvoerlijkheid van dit werk, tot nog toe, laaten vernaaien; niet tegenftaande Emericus Bolognini , welke door Clemens de XlIIde gevolmagtigd was, een overflag gemaakt, en duidlijk betoogt heeft, dat het werk met vijf hondert arbeiders, binnen één jaar, met vijfmaal hondert duizend Sctidi zoude kunnen volvoerd worden. Hoe gering zijn niet deeze onkosten in vergelijking der voordeden, welke uit zulk een fchoon werk het geheele Roomfche gebied genieten zoude! - Om niet te fpreeken van de verbetering der lucht, die nu zoo veele ziektens veroorzaakt, ja zoo menig het leven kost' zoude zeer zeker het nieuw aangewonnen land ! het zoo menigwerf gebrek aan koorn , waarvan dit Gewest de droevige ondervinding heeft, voor altijd zijn voorgekoomen ; het werk zoude ook reeds lang voltooid zijn , indien de uitdrooging deezer Moerasfen niet tegen de intresfen van eenige aanzienlijke familien ftreedt, die de'uitvoering der beraamde plannen altijd weeten tegen te werken en te doen ftaaken ; echter fchijnen de In-  ELFDE BRIE F. 13* Inwooners hoop te hebben , eerlang van deeze .Moerasfen voor altijd verlost te zullen worden , indien deeze tegenwoordige Paus Pius de Vide het werk, dat Hij in den jaare 1777. met een zeer loflijk oogmerk begonnen heeft, en geduurende de volgende jaaren tot heden toe heefc voordgezet, niet vaaren laat. Eerst zogc hij alle hindernisfen uit den weg te ruimen , en zonde daarom den Abt Sperandini naar deeze plaatfen, om een vergelijk te treffen met die geenen, welke eenige bezittingen in de Moerasfen hadden, opdat daar door in het vervolg geene zwaarigheden mogten ontftaan : vervolgens wierden overleggingen gemaakt, op welk eene wijze het werk moest aangevangen worden. Veele raadden, dat men het Carml-Rio Marüno moest vernieuwen en vergrooten; maar door anderen werdt deezeri ■voorflag verklaard van een twijfelachtig gevolg te zijn: men vondt beter een geheel nieuw Canaal^ midden door de Moerasfen , te doen graven ; want bij het waterpasfen deezer Moerasfen bevoadt men dat de waterval, van Tre Ponti af, tot aan den Tooren van Badini bij Terracina toe, acht-en-veertig palmen bedroeg, en vervolgens dus voor elke Italiaanfche mijl , twee palmen fchuinte. Dit Canaal werdt dan bij Tre Ponti aangevangen te graaven , en twee? en-twintig mijlen lang voordgezet tot in de I 2 Zee?  i3i BRIEVEN over ITALIEN. Zee (*). Aan het begin is die Canaal zestig païmen wijd en zal aan de Zee, waar het uitloopt, hondert-en. vijftig palmen hebben. Dit Canaal ontvangt alle kieene Rivieren en Beeken in zich, die> voorheen het Land overftroomden , en voert dezeken in de Middelandfche - Zee: het wordt de Linea Pia genaamd. Langs hetzelve loopt de nieuwe weg op Terracina , dien wij ook voor ons verkoozen hebben , deeze wordt nog heden de Via Appia genaamd, omdat de oude Via Appia daar onder gelegen is; en men thans deezen weg drie voeten verhoogd heeft: voorheen moest men van Sermoneta eenen grooten omweg, door het gebergte van Terracina, maaken; maarthans fiaat men, van Sermoneta, voord de regte hand om, naar de Moerasfen, en neemt deezen nieuwen veel korteren weg. Om het werk voordtezetten deedt de Paus zelve driemaal eene reize derwaards, de eerfte in den jaare 1780. de tweede in 178r. en in 1783. de derde, waarom het dan ook aan geene Gedenkfchriften, waarin van deeze reize melding gemaakt word, naar de gewoonte der Romeinen, ontbreekt; zoo leest men bij (*) Gevolgelijk nog twee mijlen langer als de Moerasfen zelve zijn; want de lengte der zeiver reekent men op twintig, en de breedte, naar de verfcheiden plaatfen, op vier, acht, tot tien Italiaanfche mijlen.  ELFDE BRIEF. 133 bij voorbeeld op hec Landgoed van de Famillie van Aeterius de volgende regelen: Anno Salutis mdcclxxx. xii. Calendas Majas. Pomptina e regione Sextus urbem Dum redit P 1 u s, [ hac enim amulatus Augujlum quoque parte, ferre aratrum, Qua remos tuierant prius, paludes Cogit Maximus Optimusque Princeps ] JDignatus mihi Villula pufilla eft Honori dare, tantus ipfe cum fit, Ut diverteret huc meridiatum Parca ad lautia, ruflicumque te&um, Pro quo Villula honore ego pufilla Post hac pluris ero mihi, atque Villas Omnes vel minimo una provocabo. Aemilius, Hyeron. F. Alcerius Familhe Princeps nomine fuo et fuorum p. Dergelijke Opfchrifren zijn 'er meer voor handen ; maar ik wil mij daar niet langer bij ophouden. Het was tegen ons voorneemen , om de Moerasfen geheel in de breedte en de lengte te doorreizen; daarbij bekenne ik zeer gaarne mijne onkunde, in het beöordeelen van deezen arbeid; en kan derhalven niet beflisfchen , of dit werk der uitdrooging behoorlijk aangevangen en voordgezet is; en of het getal der arbeiders toereiI 3 kende  ■134 BRIEVEN over ITALIEN. kende zij of niet; évenwei dit is zeker dat het meer is dan een Kamtralistifcher Puppenfpiel, gelijk de Heer Archenholz [die in het verachten der Italiaanen overal re verre gaat] deezen arbeid noemt (*). De overtuigende bewijzen van het tegengeftelde ontdekken zich genoegzaam, in de voortreffljke fchoone Tarwvelden en edelfte'zaaden, die men begeerén kan, welke het drooggemaakte Land opleveren (f) : zodanige velden hébben wij in geen kleen getal aangetroffen, op die plaatfen zelfs, waarvan men ons verzekerde, dat voor weinig jaaren, niets dan Moerasfen en water te zien was. Andere Hukken Lands zijn met een foort van Riet, IIolcus forgum Linn. genaamd , beplant, dat hier omtrent veel tot het maaken van yerfcheidën zaaken gebruikt wordt. Weer andere deelen deezer Moerasfen praalden met- goed Gras,- waarin veel fchoone Koeijen-,- Osfen en Buffel-Osfen weidden. Deeze Buffel-Osfen [Bos Bubaüs Linn.] behooren efgentlijk. , of .zijn afkoornftig , uit Afien\ maar worden bijzonder in deeze Land- fïree- (*) England und Italien, Leipz. 17S7. torn. 5. p. II7. (f) Als men van het Kocrn, 't welk in de Poinntinifclie Moerasfen gegroeid was, de proeve aan den Paus bragt, werdt het zelve zwaarer en grooter van airen bevonden als het andere.  ELFDE BRIEF. 135 ftreeken van Italien aangeteeld: De hoorns zijn zwart, van vooren plat en boven achterwaard* naar den kop terug geboogen: zij hebben weinige hairen; maar veel grover als die der gemeene Osfen: en offchóon zij in grootte voor de Italiaanfchc Osfen moeten onderdoen, zoo overtreffen zij deeze zeer verre in krachten: ze zijn hier tam en worden tot den arbeid gebruikt; waarom ook de meesten ijzere ringen door den fnuit draagen, opdat men dezelven des te beter zou kunnen regeeren. Het vleesch van deeze dieron wordt gebeten, en van de melk wordt zeer goede kaas gemaakt, die onder den naam van Farmaggio dt Cavallo bekend is. - Dan ik zie, dat ik nu* de befchrijving van deeze Buffel-Osfen iets van.üer» weg ben afreweeken ; waarom ik weder tot de uitdrooging'der Pomfthif®* Moerasfen te rug keere. Veele rei igers fchrijven daar tegen, alleen daarom , dat men hen de zaak in Rome zelve zoo verhaald heeft; maar op het geene. Ié Romeinen van deeze uitdrooging zeggen , kan men zeer weinig Haat maaken: de mecsten, bijzonder van het gemeen, zijn 'ertegen, en geen wonder, het kost aan het Land zeer veel geld, waaruit ligt te verdeden is, dat het papieren«red 't welk, buiten dit bezwaar, zeer algemeen in Rome is, waarfchijnlijk nog zal vermenigvuldigd worden ; ten zij men daar voor bijzondere fondfen weece uittevinden. De onkosI 4 ten  i35 BRIEVEN over ITALIEN. ten loopen ongemeen hoog, want reeds in den jaare 1783. beliepen dezelven omtrent zevenmaalhonden-duizend Scudi. De Arbeiders worden goed betaald; want hun daaglijks loon is vijf - enttfifitïg ÈajeccHi, die rijklijk twaalf Huivers hollands bedraagen, dat zeker veel geld is voor een arbeidsman in deeze Landen , waar alles zoo goed kcop is(*), waarom ook veele Neapolitaanen hier koomen, om werk te zoeken. Betreffenden de ongezondheid der lucht van deeze Moerasfen, en in hoe verre zij de lucht der Stad Rome zelve bederven kunnen, vinde ik onnodig breedvoerig te zijn , terwijl zulks reeds door de oudlfe Schrijvers behandeld is. Plinies zegt: oh putridas exhalationes harum paIttdum vetitum fyrophamcum Rom* fummopers nox'utm voluut nonnulli. Echter moet ik herinneren, dat de meeste Reisbefchrijvers, die meer uit vooroordeel en van hooren zeggen, als bijeige ondervinding, verhaalen, dathieralle menfchen, door hunne bleeke kleur, meer na fpooken als na leevende fehepfelen gelijken, veel te verre gaan; ik zelve heb 'er zeer veelen gezien, die (*) De Heer Ar c.henholz heeft dit zekerlijk nietgev.eeten, anders zoude hij niét zeggen: £)ie geringe SlrjKlitf fcr $lrt»c;tcr — ertyalrcrt cin tkndts «gclofm, jïir roelens fiè in Dtq'en Sümpftn tag m Racty «egetinn rausfea.  ELFDE BRIEF. *3? die 'er zeer wel uitzagen, en naar den uiterlijken fchijn zich zeer gezond bevonden. L ancisius, die zoo voortreflijk over deeze zaak gefchreven heeft, en als Inwooner van Rome zulks het beste weeten kon, bevestigt mijne aanmerking (*) als hij zegt: dat men deeze lucht niet voor gezond moet houden , of fchoon de Inwooners 'er wel uitzien en een zeer gezonde kleur hebben. Betreffende de Planten, welke hier omtrent groeijen , heb ik niets bijzonders opgemerkt, terwijl die grootendeels dezelfde waaren, welke men bij ons op dergelijke plaatfen ook aantreft, en ik heb buiten de Cerinthe minor, die hier in menigte groeit, 'er geene opgeteekend ; maar zoo dra koomt men niet bij Terracina [Anxur der oude Romeinen] of het is als of men in een geheel ander Land wordt overgezet. Hier vindt men niet alleen Orange-, Citroenen-en Vijgenboomen in het wild groeijen; maar ook verfcheiden anderen, bij ons niet, als in Tuinen en Trekkasfen voordkoomende, gewasfen: als de Myrtus Communis, zoo wel de variëteit met brcede bladen Myrtus latifolia Romana; als die met fmalle , Myrtus angufiifolia Italica. Waar van C. Bauhinus , Tournefort en anderen twee (*) De Noxiis Paludum effluvils. Colon. Allobr. 1718. 4to. pag. igo. ^  «3» BRIEVEN over ITALIEN. twee onderfcheiden foorten inaaken. De Heer Nollet zege, dac de Neapolicaanen de-bladen van deezen boom gebruiken om hec leer te looi* jen , even gelijk wij de hastv.van Eikeboomen Zoo groeit hier ook in menigte de Pistacia Lentiscus, de Boom die ons de Mastix levert, offchoon hier te lande dezelve ., om .de weinige vrugcen die hij geefc, niet zeer wordt vermenig, vuldigd; daar bij is deeze Mastix niet zoo goed, als die, welke wij van het Eiland'Oia krijgen. De Pijlacia vera^ die men fomtijds in de Tuinen hier vindt, kan de open luchteden winter door verdraagen. -De Arbutus Unedn.Tzez men veeb in de Tuinen, voord bij ATaps7sr en. geeft eena zeer fmaakelijke vrugr'. De Granaatappel f_Punica Grar.atus] en-Kurkeboorn (Qusrcus SuberX verfieren hier de velden ; zeiFsi.teeiï men van deeze hieromtre«r::geheek-~fiosfehèff , welke geen gering voordeel aanbrengen ; zoo dra de Kurkeboonv het twaalfde ja3r bereikt heeft , wordt hij voor het eerst van zijnen bast ontbloot:; en deeze affchiliimp kan alle negen . of tien jaaren. herhaald worden men vindt boomen wélke" meer dan vijftien maaien gefchild zijn. Men vermijdt zeer zorgvuldig, bij de afilhilling, dat dei nieuwe bast, welke kort op het hout zie, niet be- (*) Hijioire d; VAcademie Regale des Sciences Anr.a 1745.  ELFDE BRIEF. 13? befchadigd worde: en neemt den tijd van droogte daar toe waar,-terwijl regenachtig weêr, kort na de affchiliing, den boom dóodlijk zijn kan. Wij zagen van verre eenige , met Kurk belaadene, Ezelen ons te gemoete koomen, en, niet aan de Kurkeboomen denkende,- konden wij niet befeffen, hoe het mooglijk ware; dat-deeze dieren in ftaat waaren om eenMast te kunnen draagen, die zoo hoog ofgeiïapeld was, dat hij'in grootte het geheele "dier zeer verre overtrof. Dit is niet alleen het voordeel, 't welk" de Kurkeboom oplevert; maar zijne vrugten dienen zoo wel tot voedfel voor het vee, als bij ons de gemeene akers: daarbij is het hout ook niet te verachten, effchoon de Kurkeboom gemeenlijk zoo eer* goede ftam niet maakt, als onze Eike, en meer na dien van een Peerenboom gelijkt. Een andere foort van Eikeboom is hier -zeer gemeen, de Ouercus Ilex; en niet alleen hier, -maar ook om Rome, Florence en elders in Italien: de ïtaliaanen noemen deeze Eiken Lecini. De bladen deezer boomen- zijn verfcheiden', eenigen zijn langwerpig - ovaal en getand , [ Ovato - oblonqa Serrata~] andere weêr ovaal Lancettenvormig en ongerand [Ovato-lanceolata iniegerr-ima,] zoo; dat men deeze twee fomtijds voor verfcheiden foorten zou houden , indien men niet dikwijls deeze beide foorten van bladen op een en den" zelfden boom aantrof. Het onderfcheid deftspr j„ anm WïPt maakt, als'onze Elke, en meer  Ho BRIEVEN over ITALIEN. bladen, dat de eene getand en de andere ongetand zijn , is reeds lang , door Kruidkundigen , opgemerkt, zoo als uit de Plaat van Dodox^us (*) te zien is; maar het verdere onderfcheid , de Figuur betreffende , is niet afgebeeld. Ik meene opgemerkt te hebben, dat hoe beter deeze boomen geplaatst zijn , en weeliger dezelven groeijen, zij desteminder zaagvormige of getande bladen hebben; want aan die geenen, welke ik baU ten Italie?j, als bij voorbeeld in den Kruid-Tuin te Parys, heb aangetroffen , waaren de meeste bladen getand : daarmen in tegendeel, in Italien, bijzonder op goede gronden, meer ongetande dan andere bladen aan deeze boomen aantreft. — Verder ziet men hier de Vitex Agnus ca flus, Smilax afpera , Pforalia bituminofa, Acanthus mollis, in groote menigte; ja zelfs de CaBus Opuntia, en Agave Americana, groeijen hier onder de wilde Planten. De Dadelboomen, Phcenix Dactylifera, ziet men niet alleen in de Tuinen; maar ook hier en daar op de velden en in de lustboschjes geplaatst. De Rotszen en oude muuren ftaan vol met Kappers , Capparis fpinofa , welker fchoone bloemen eenen aangenaamen reuk van zich geeven: ik heb aan deeze Plant nooit doornen (*) Cru-jdt Ëae\ Antw. 1044. PaS- i2$8.  ELFDE BRIEF. 141 nen kunnen vinden, en dezelve, niet alleen hier, maar ook daarna in Rome en Florence onderzogt, doch alle, welke ik gevonden heb, waaren zonder doornen. Deeze Plant voldoet gevolglijk niet aan den naam en chara&er van L1 n n m v s. A. Turra geeft in zijne Flora Italkce Prodrotnus, achter eene lijst van Italiaanfche Planten , die bij Linnaus niet gevonden worden, onder deeze ook op , de Capparis incrmit pedunculis foütdrüs unijloris, foliis annuis, capfulis ovalibus, caule inermi, welke befchrijving volmaakt met de gemeene Kappers , die in Italien groeijen , overeen koomt. Of nu dit eene bijzondere foort, of alleen eene variëteit is, van de Capparis Spinofa, wil ik niet beflisfen. Deeze en andere bij ons onbekende Planten kunnen de reizende befchouwen, van hier af tot Napels toe, echter niet altijd op eenerlei wijze: deeze worden verwisfeld door bosfchen van Olyvboomen , fchoone Graanlanden , VVyngaarden, kleene Boschjens of Boomgaarden van Granaaten, Oranje- Citroen- en Kurkeboomen, 't welk voor de reizenden het aangenaamfte gezicht oplevert, dat in eenig Land op den Aardbodem te vinden is. Ik heb hier opgemerkt, dat hoe verder men van de Bergen afwijkt, hoe meer altoos de Planten met onze inlandfche overeenkoomen, 't welk niet te verwonderen is, wanneer men in aan-  142 BRIEVEN over ITALIEN. aanmerking neemt, welk een vermogen deeze Bergen hebben, in het terug kaatszen der heete zonneftraalen. Het is even als of men in een ander elin-.aat koomt, wanneer men de Planten , welke men aan de noordzijde vindt, vergelijkt met die, welke aan de zuidzijde der Bergen gevonden worden : en ik heb bevonden, dat dit onderfcheid nog yeel grooter is , als de zuidzijde ces Bergs aande Zee gelegen is. De aan het bovenile einde van Italien, in de Lago majere gelegene, Ifola tella bevestigt dit volkoomen: deeze brengt even zoo wel rijpe Citroenen, Cranje- en Granaatappelen , in de open lucht , voord , ajs de heete lüchtüreek van Napcis, Zelfs zag ik cp de Ber^ gen, aan ceeze Zee, de Agave Air.ericana evca zoo weelig groeijen, als om de landen en op de lot.szen bij Napels. Bij Terracir.a , waar de Pcnipiiuifclie Moerasfen een einde neemen, liep de oude- en nieuweweg weêr tot een. Hier ziet men den EergOrcello in Zee liggen , waarop voorheen de , bij Virgilius vermaarde, Tovcresfe Circe $ baar verblijf gehad heeft. Wij bleven te Terrat'wa niet langer als een uur, en fpoedden ons van daar, om dien avond in Fcndi , de eerfte Stad in het Napolitaanfche gebied, te koomen, waarin wij overnachten zouden. Hoe vocrtrenijk en vrugtbaar de ureeken om . deeze  E L F DE BRIEF. 143 deeze plaats ook zijn, zoo is echter het Stadjen in Hechte omitandigheden , 't welk men aan de verwoefting, die - hetzelve in den jaare 1534. door de Turken ondergaan heeft, toefchrijft. TWAALF-  Ui brieven ovêr italien* T WA ALFDE BRIEF. Reize yan Fondi over Capua en Caferta tot Napels. Op den volgenden morgen zetteden wij onzen weg voord over Itri , een kleen plaatsjen, naar Mola , waarin wij eenige uuren bleven , deels om ons wat uitterusten en het middagmaal te houden; maar allerbijzonderst om ook deeze Landftreeken met oplettenheid gade te flaan; want de fchoonheid en het verrukkelijke van deeze ligging, gaat alles, wat wij tot dus verre, in de beminnelijkheid der Natuur, gezien hadden, zeer verre te boven. Zelfs heb ik van reizenden, die ook, in andere waerelddeelen, de fchoonfte Landen en Steden bezogt hadden, mij doen verzekeren , dat, noch in Afia , noch in Africa, plaatfen waaren aantetreffen, welke met deeze ftreeken, en die der Stad Napels, in fchoonheid konden evenaaren. De Italiaanen noemen zelfs deeze plaatfen, hec Paradijs van hun land. Mola.  TWAALFDE BRIEF. 145 Mola is een Hecht Stadjen , gebouwd op de ruïnen van het oude Formia , zoo dat hier de kunst, ter verfraaijing van de fchoonheden der Watuur, weinig of niets heeft toegebragt; maar zulks was hier ook geheel onnodig; want de Natuur heeft hier een vooftreflijk meesterftuk ten toone gefpreid ! Een fchrander Dichter zoude zich verliezen, wen hij den lof der fchoone gezichten van Mola bezong : en daar ik derzelver •uitmuntenheid niet naar den eisch kan afmaaien, zal ik aan deeze fchilderij niet beginnen ; maar flechtsdat geene, 't welk ik, in weinige uuren, met zoo veel genoegen befchouwen mogt, mij herinneren en aanllippen. Men ftelle zich eene Zee-kust, in eene der aangenaamfle en als 't ware hemelfche ftreeken, voor : de lucht met den allerverkwikkelijkften reuk van Oranje-, Citroenen- en andere boomen, welke rondom zoo wel de Velden als Tuinen verfieren , maatig vervuld ; voor zich eene opene Zee , welke van kleine visfchers fcheepjens wemelt; aan de regtehand een ftuk Lands , zich zèer verre in zee uitflrekkende , 't welk zich eerst als een der fchoonfte Tuinen vertoont, door de Natuur zelve aangelegd , en zich vervolgens met eene kromming eindigt, aan wiens einde de Stad Gasta, op eenen kleinen Berg gelegen, de fchoonheid desgezichts volkoomen maakt. Aan de linkezijde vertoonen zich de zeer verre K in  H6 BRIEVEN over ITALIEN. in zee gelegene Eilanden Procida en Ifchia. Ruifchende Beeken , die flingerend van de omliggende Bergen en Heuvels rollen, gieten hun blinkende wateren in de zee uit. De omliggende Landen praaien niet alleen met Oranje-, Citroenboomen en andere vreemde , in mijn voorigen brief befchreven , boomen en planten ; maar geeven ook eenen milden overvloed van Koorn. De Heuvels en Bergen zijn rijk met Wijngaarden verzien; want niet verre van Mola groeijen die Wijnen , die bij de oude Romeinen zoo zeer geprezen werden , de Falernum en Formïanum ; waarover Horatius zich beklaagt, dat hij zijnen vriend Mecenas deeze niet kon voorzetten ( * ). Met recht zegt dan M a r t i alis van deeze heerlijke Zee-kust : O temper at ae dulce Formue Uttus ! — Zoo voortreflijk deeze ftreeken zijn , zoo flecht ftaan de Inwooners in naam, niet alleen bij de reizenden , maar zelfs bij de Italiaanen; want deeze zeggen van Mola, dat het een aardsch Paradijs is, 't welk door duivelen bewoond wordt. Mola is ook de plaats, waar de goederen gevifiteerd worden, of 'er ook con- (*) Csecubnm & prslo domitam caleno Tu bibes uvarn: rnea nee Falerns Temperant vites, neque Formiani Pocula colles. Lib. I. Od. 20,  TWAALFDE BRIEF. Ut contrabande onder dezelven zijn; waarbij men zich veel moeite kan uitwinnen met een goedé fooi te geeven. Wij verlieten deeze plaats na den middag, om nog dien avond in Capua te koomen. Het wierdt réeds avond en donker, eer wij de ftad naderden : en het vuur van den Berg Vefuvius verlichtte ons op onzen weg , echter was dezelve twaalf uuren van ons af gelegen ; dit ongewoon verfchijnfel kenden wij in den beginne niet, en meenden dat het aelve in de lucht te zien ware. Op deezen weg moet men de Rivier GarigUano pasfeeren , waar men de Via Appia verlaat, welke op Brindifi uit loopt. Capua is eene middelmaatig groote, maar in het geheel geen fchoone, ftad, gelegen aan de Rivier Voltumo, tien mijlen van de zee af, welke niet dan kromme Hechte ftraaten heeft, 't geen een onvermaaklijk aanzien geeft; zoo dat het 'er verre van af is , dat men het tegenwoordige Capua; met dat der ouden, 't welk niet verder dan ééne mijl van daar gelegen is geweest , en waar van men thans niets meer als eenige oude ruïnen befchouwen kan , zou kunnen vergelijken. Zelfs kon ik in de ftreeken van Capua, die door de oude Schrijvers zoo zeer verheven zijn , en welke door haare aantreklijkheid het vermogen hadden; om van een' Held, die geheel Rome deedt beeven , een' wellusteling te maaken , niets dat waarlijk fchoon was vinden. Het is waar de veilt 2 deri  ï48 BRIEVEN over ÏTALIËN. den zijn daar overal ongemeen vrugtbaar, en de vlakte, die eindelijk door Bergen wordt ingeflooten, is aangenaam ; maar veel te gelijkvormig en geheel zonder de overheerlijke afwisfelingen , welke bij Gaëta en Mola de grootste fchoonheid uicmaaken. Het fchijnt dan, dat, ten tijde van Hannibal, Capua, met haare omliggende ftreeken, geheel anders 'er heeft uitgezien, dan wel tegenwoordig. Wij vonden hec daarom onnodig lang hier te vertoeven , en verlieten den anderen dag deeze ftad; maar maakten eenen kleenen omweg , om het Koninglijk Lusthuis, Caferta en de beroemde Waterleiding r« zien en te bewonderen ; want deeze twee uitmuntende ftukker; der Bouwkunde zijn eenig in haar foort. Het Hof van Caferta overtreft, zoo wel in grootte als in kostbaarheden , alle andere Italiaanfche Paleizen. Het front heeft zeven hondert een -en- dertig , en de diepte vijf hondert negen-en-zestig voeten. Offchoon dit gebouw van bakfteenen is opgericht, zoo zal men echter nergens een Paleis aantreffen, waaraan zoo veel en verfcheelende foorten van Marmer gebruikt is; alleen van inlandsch Marmer kan men drie - envijftig onderfcheidene foorten vinden. Wat dit Gebouw, naar mijn oordeel , veel van deszelfo fchoonheid berooft, zijn de glazen, welke alle klein, en, gelijk bij ons in de burgerhuizen, in het lood gezet zijn : daarbij is het zelve , bij zijne  TWAALFDE BRIEF. 149 zijne grootte , veel te eenvormig , en 'er ontbreeken de nodige afwisfelingen , welke aan de lange facaden de meeste fieraad geeven moeten. Thans is het zelve van buiten bijna in gereedheid ; maar van binnen ontbreekt 'er nog zeer veel, eer het naar vereisch zal ingericht zijn ; want als men het Bad, en het geheim vertrek van de Koninginne , 'er uit neemt , welk met de grootfte fmaak en op het prachtigite zijn aangelegd, dan is 'er in de kamers nog weinig te vinden, dat met de fchoonheid van het Gebouw overeenkoomt ; veele derzelven zijn ouderwets andere nog geheel ongemeubileerd. De Kapel is bijna in volkoomenheid, en de verfcheiden foorten van Marmer, aan dezelve blinkende, ftreeven alle pracht te boven. Even zoo geeft ook de hoofdingang, die in het midden van het Gebouw is, waar alle vier de binnenplaatfen uidoopen , de fchoone Marmere Trap , beftaande uit hondert treeden , ieder uit een geheel ftuk Marmer van achttien voeten lang , een koninglijk aanzien. Tegen over deeze Trap Haat het beeld van Hercules, dat van de deugd gekroond wordt, met dit opfchrift: Virtus poft fortia facla coronat, 't welk op de verrovering des Rijks, van Don Carlos , in den jaare 1734. gezegd word te zien. Het plan van dit Gebouw is door Vanvitelli ontworpen. In den jaare 1760, toen de Koning naar Spanje reisde , arbeidden hier K 3 twee  150 BRIEVEN over ITALIEN. twee duizend menfchen aan , welk getal naderhand nog is vermeerderd geworden. Veel arbeid wordt door Turkfche flaaven en andere gevangenen verricht. De Tuinen zijn, zoo wel wat de grootheid betreft, met het gebouw des Paleis evenreedig ,• bijzonder is de groote Waterval, die aan het einde des Tuins een ongelooflijk fchoon uitzicht geeft, zeer merkwaerdig : "deeze heeft boven andere konftige Watervallen dit voor, dat hij onophoudlijk het water uitftort, en niet nu en dan flechts eens wordt losgelaaten. In den beginne gefchiedde dit alleen bij zeldzaame feeften; maar toen de Keizer dit Lustflot bezogt x bewonderde Hij ook deezen Waterval ; doch merkte daarbij aan, dat dezelve nog meer te bewonderen zijn zoude, indien het water niet opgeflooten ware , maar altijd eenen vrijen loop hadde ; 't geene dan ook van dien tijd af werkheilig gemaakt is. Even als in het Paleis zijn ook de Tuinen rijk met Marmer verzien: en ik zou durven vastfTellen , dat het getal der Marmere Beelden , alle meer dan leevensgrootte , die meest Copijen van antiquen zijn-, reeds verre over de hondert beloopt , echter waaren 'er nog maar weinige opgericht. De Grotten en Waterwerken, welke in groote menigte hier vervaerdigd worden, zijn ook op verre na nog niet voltooid. De lengte des grooten Tuins wordt gereekend op drie duizend voeten; maar daar  TWAALFDE BRIEF. 151 daar benevens zijn 'er nog verfcheidene, daar toe behoorende , kleinere Tuinen, Lustwouden van Lauwrier , Lecini , en andere dergelijke hoornen, groote Vijvers enz. Het eenigfte,'t welk, aan den Tuin misftaat , is , dat daarin nog op veele plaatfen de ouderwetfche fmaak zich voordoet • zoo dat hierin de Tuinen in Duitschland verre' deeze overtreffen, in welke men thans al het gedwongene tracht te verbannen, en aan de Natuur meer haaren vrijen loop laat. Echter valt dit ouderwetfche., in de Tuinen van Caferta, om de groote en menigvuldige afwisfelingen , niet zoo zeer in het oog, als wel in de andere Italiaanfche Tuinen. Maar die de fchoone aanlegging van den Landgraaf van Hesfenkasjel, op den Weisfenfein gezien heeft, die behoeft niet naar Caferta te reizen om Tuinen te bezichtigen; met uitzondering van de Marmere Beelden, overtreft JVeisfenflein, zoo wel wat de Waterval, de Grotten, de Lustboschjens , de Fonteinen en Tuinen aangaan, zoo verre Caferta, als die van Caferta alle de overige Tuinen van Italien overtreffen. Een gedeelte in Caferta heeft mij bijzonder wel aangeftaan, naamelijk, een kleen Eilandjen, in het midden van een vijver gelegen, "t welk tot het houden van verfcheiden vreemde vogelen dient; men vindt daarop in het midden een fchoon Lusthuisjen, dat van binnen, op eene zeer aartige wijze, met ftroo verfierd is: om het K 4 zelve  BRIEVEN over ITALIEN. zelve zijn vier kleenere huisjens, van den zelfdeft aart, zoo voor de keuken, als tot andere kleene noodwendigheden dienflig. Dit Eilandjen ftelt eene geheele koninglijke wooning, in het kleene, voor. Dan, ik wil mij niet langer bij het befchrijven der Tuinen ophouden , terwijl ik , zonder dat, vreeze ü lastig gevallen te zijn; daar doch deeze niets als befchrijvingen van Landftreeken , Gebouwen enz. in zich bevat ; en gevolglijk meest alles wat tegen mijn voorneemen aan was; echter moet ik, alvoorens ik Caferta verlaate, nog iets van dergelijke zaaken melden. De groote Waterleiding kan ik niet wel met ftilzwijgen voorbij gaan , zijnde een werk van onze eeuw, waar voor toch alle Waterleidingen der oude Romeinen , hoe kostbaar die ook moogen ingericht zijn geweest, wijken moeten. Ongelooflijk is het, welk een moeite het gekost- heeft, om dit werk tot ftand te brengen. Aan vijf verfcheiden plaatfen moesten Bergen en Steenrotszen doorgraaven worden i de lengte deezer Waterleiding bedraagt- over de hondert-en-twintrg duizend voeten ; het water loopt door dezelven , in eene breedte van drie voeten. Het merkwaerdigfle en voor ieder reizenden het wonderbaarfte , is de leiding, waar door het water van den Berg Longano, op de Tifata, geleid wordt, omtrent vier mijlen van Caferta; deeze twee Bergen zijn door eene  TWAALFDE ER IE F. t$| eene brugge , waar door hec water van binnen loopt, veréénigd, deeze wordt gemaakt doof drie rijen boogen boven malkanderen, die te faamen eene hoogte van hondert acht-en-zeventig voeten uitmaaken : in de onderiïe jijen zijn negentien, in de middelde zeven - en - twintig , en in de bovenfte drie-en-veertig boogen. Deeze Waterleiding wordt Jquedotto Carolino genaamd, en brengt het water van den Berg Taburno , twaalf Italiaanfche mijlen ver, na Caferta. Dan , dit zij genoeg van dit voortreflijk fluitwerk , 't welk door anderen, meer bouwkundige, reizenden zoo breedvoerig befchreven is, dat het onnodig is, mij hier langer bij optehouden; te meer daar Gij uit deeze een duidelijker bericht daar van bekoomen kunt, dan uit mijne brieven. Het was omtrent des avonds vijf uuren , toen wij Caferta verlieten, en kwamen eerst om negen uuren in Napels aan, waarvan ik de befchrijving voor eenen volgenden brief fpaare. K 5 DER-  J54 BRIEVEN over ITALIEN. DERTIENDE BRIEF. Over de Luchtsgefleldheid en de Ligging yan Napels. O nder de voornaamfte voorwerpen , die ik, geduurende mijne reize, gezien hebbe, verdient Napels vooral den eerften rang te hebben. Alles wat Italien, merkwaerdigs , op kan leveren , vindt men hier, als 't ware , in eenen kleenen omtrek bij malkander. Geene ftad kan, wat de fchoone ligging betreft, met deeze vergeleeken worden; geene is met zoo heerlijke ftreeken omringd ; geene kan met zoo veele wonderen der Natuur den Wijsgeerigen reizenden bezig houden , als Napels; daarom zeggen ook de NapoIitaanen, ftout op alle deeze voorrechten, en niet zonder reden: Vedi napoli epoi mort. Om U het geene ik van deeze plaats merkwaerdigs te melden hebbe , met eenige orde te verhaaien, moet ik met de Luehtftreek en de Ligging der Stad beginnen. Aan-  DERTIENDE BRIEF. 155 Aangaande de Luchtsgefteldheid zijn de Schrijvers zeer verfchillende : eenige maaken 'er zeer groote loffpraaken van, daar in tegendeel andere dezelve ten laagften verachten. Onder de laatften behoort voornaamelijk de beroemde Brydone (*) , wiens verhaal, zoo als zich het-, zelve in de Natuurkundige Verhandelingen bevindt (f), ik oordeele hier niet onvoegzaam te kunnen plaatfen; om U des te beter, het geene daar van is, te kunnen verklaaren; terwijl in hetzelve veele waarheden, maar ook veele te verre gedrevene zaaken, verhaald worden. „ Ik „ houde mij verzekerd, " zegt de Heer Brydone, „ dat beiden, onze Geneesheeren en ziekelijke reizigers, zich grootclijks vergisfen , met betrekking tot dit climaat. Het is zeker een van de warmde van Italien; maar ook tevens een der onbeftendigfte: en de lucht daar, naar alles wat mij mijne waarneemingen hieromtrent geleerd hebben, ftrijdig met de gezondheid onzer fukkelaaren: en bijzonder nadeelig voor die geenen, die 'de jigt hebben , wijl die zich allen beter te Rome bevinden , welke Stad , fchoon veel kouder in den winter, echter in een veel gezonder climaat $gt. Napels is zeker verkieslijk in den zomer, ais (*) Tour through Sicily and Malta. Lond. 1773. (■f) '4de Deels 3de Stuk, pag. 3?S.  ÏS6 BRIEVEN over ITALIEN. als wanneer hier de lucht eene ftandvastige verfrisfing krijgt, door de Zeekoelte, terwijf Rome, dcor de onverdraaglijke hitte, gefchroeid wordt. Den laatuen zomer klom de Thermometer van Fahrenheit nooit hooger te Napels dan 76; te Rome ftondt hij op 89. Het verichil is dikwijls nog grooter. In den winter is bet niet minder opmerkelijk. Hier was de hoogde graad van koude, op het eisde van January : de Thermometer flond toen op 36: te Rome viel bij tot 27. Zoo dat het verfchil der twee uiterftens , van hitte en koude in het voorleeden jaar, te Napels, flechts van 40 graaden was , en te Rome niet minder dan van 62 graaden. Des niet tegenftaande was hunne winter veel aangenaamer en gezonder dan de onze; want zij hadden helder vriezend weder, terwijl wij overftroomd wierden met geduurige regens > van uitermaaten Herken wind vergezeld. Het volk verzekerd ons hier, dat het in lommige jaargetijden beftendig alle dag geregend heeft, en dat zes of zeven weeken lang. Maar het geene *t alleronaangenaamst in het climaat van Napels voorkomt, is de Siroco, of zuidoosten-wind, die zeer gemeen is in dit jaargetijde. Hij is oneindig meer verflappende, en voert oneindig meer dampen aan, dan de allerergffe van onze November maanden : hij heeft nu, terwijl ik dit fchrijf, deeze zeven dagen , opvolglijk zonder tusfchepoozing, gewaaid, en in de daad alle.  DERTIENDE BRIEF. 157 alle onze vrolijkheid en geest wechgewaaid, en zoo hij nog langer aanhoudt, weet ik niet, wat 'er eindelijk van ons worden zal. Hij verwekt een trap varl vermoeidheid , zoo wel voor het ligchaam als voor den geest, die beiden volftrekt onbekwaam maakt, om hunne gewoone verrichtingen waarteneemen. Gij zult mij tegenwerpen , dat dit vreeslijk uitwerkfel zich naar alle gedachten alleenlijk in de zwaarmoedige phlegmatieke gefteldheid der Engelfchen laat befpeuren. Bedrieg Ü niet, mijn vriend ! De oorzaak is algemeen en de uitwerkfels zijn het insgelijks, wij hebben hier juist een treffend voorbeeld , dat alle het franfche Kwikzilver moet nederzinken onder de drukking van deezen zwaarbelaaden en lastigen dampkring. Een zeker lustig fpringleevend Marquis is hier voor tien dagen van Paiys gekoomen. Hij is jong en was zoo vol van levensgeesten , dat men hem fomtijds voor krankzinnig hieldt. Hij bleef nooit een oogenblik op de zelfde plaats; maar hadt de gewoonte, om uit de deftige Italiaanfche gezelfchappen met zulk eene vaerdigheid te ontfnappen, en met zulk eene verwonderlijke gezwindheid , van het eene vertrek naar 't ander, of van de eene plaats, in de zelfde zaal, naar eene andere te wippen, dat de Italiaanen zwoeren, dat Hij ftaale veeren in zijne fchoenen hadt. Ik vond hem deezen morgen, met een Philofophifchen flap, doorzijn kamerwandelende, met een  Ï58 BRIEVEN over ITALIEN; een reukflesjen in zijne hand , en alle zijne leevendigheid uitgebluschc. Ik vroeg 'er hem de reden van! Ah mon Ami! dit was zijn kwijnend antwoord, je m'ennuye a la mort, mol, qui tiai jamais fgu fennuy ; mais eet execrahle vent vi'accable; deux jours de plus; & je me pend. De Inboorelingen zelf lijden niet minder , dan de vreemdelingen , en de geheele Natuur kwijnt geduurende deeze afgrijslijken wind. Een Napels minnaar vermijdt zijne minnares zorgvuldig, zoo lang de Siroco aanhoudt, en de werkeloosheid, dien hij inboezemt, is doorgaands genoeg , om alle drift , voor dien tijd, te verdooven. Alle werken van geest en vernuft worden ter zijde gelegd, zoo lang hij waait; en de Italiaanen hebben, om hunne fterkfte afkeuring uittedrukken , van eenig fchrift, dat ten uiterllen laf, fmaakeloos en dat niet leesbaar is, eene aangenome fpreekwijs: Era fcritto in tempo del Siroco. " Dus verre de woorden van Brvdone. Ik heb hier voor eerst aantemerken, dat het fchijnt, dat 'er in dat jaar geen bijzondere hitte geweest is; want over het'"algemeen genomen koomt mij voor, dat de hcogfte rijzing des Thermometers laag was, daar zelden bij ons zomers voorbijgaan , dat de Thermometer niet op tachtig graaden komt; ja het is niet ongewoon, dat in Holland, reeds in de maand April, de Thermometer over de zes-en-zeventig graaden gekoo- men ï *  DERTIENDE BRIEF. 159 men is. Wie zoude nu Willen beweeren, dat de grootfte zomerhitte te Napels nooit fterker was, als bij ons de warme Aprilsdagen ? Wij hebben het tegendeel ondervonden; want op verfcheiden dagen van die , welke wij in Napels doorgebragt hebben , was de Thermometer over de tachtig graaden, en de Heer Vairo verzekerde mij, dat hij ondervonden hadt, dat bij de grootfte zomerhitte, op het heetfte van den dag, gemeenlijk de Thermometer tusfchen de achten-tachtig en twee - en - negentig graaden bleef, het welk zeker nog niet veel is voor dit climaat; maar ik wil daarom niet befluiten, dat de opgaave van den Heer Br yd one valsch is: men kan op het wijzen des Thermometers dikwijls te weinig ftaat maaken , terwijl zulks veelal van de goedheid des Thermometers zelve, en niet minder van de plaats , waar men den zeiven plaatst, afhangt. Aangaande de bereekening der koude , heeft de Heer Brydone volkoomen gelijk ; want het is waar , dat bij de grootfte koude te Napels, veele winters, de Thermometer niet eens op het vriespunt komt: en, volgens het zeggen van den Heer Vairo, blijft dezelve de meeste dagen tusfchen vijf-en-veertig en zestig graaden; waarom het dan ook in den winter zelden nodig is om vuur aan te leggen : en , zoo men mij verhaald heeft, hebben de gemeene menfchen, die half naakend loopen, zelden nodig  i6o BRIEVEN over ITALIEN. dig zich te kleden. Wat aanbelangt de Siroco of zuidoosten-wind, daaromtrent heeft de Schrijver zijn verhaal zeer vergroot. Ik heb verfcheiden •dagen in Napels doorgebragt bij het waaijen van deezen wind: wij befpeurden zeker wel eene onaangenaame zoele lucht; maar wij gingen echter uit, ter verrichting van onze zaaken, gelijk op andere tijden. Wij behoeven niet naar Napels te reizen, om zoo iets te ondervinden ; Want wie is'er, die bij ons te land niet dikwerf in de hitte der hondsdagen eene loomheid , en onlust om iets te doen , ontwaar geworden is ? Even 200 gaat het ook in den Siroco tijd in Napels. Het zijn de Italiaanen, welke daar zoo veel ophef vanmaaken; en de ligtgeloovende reizenden neemen alles voor waarheid aan , wat men hun verhaalt; want een ieder gelooft gaarne bijzonderheden : Het zoude daarom zeer ten onrechte zijn, als men het aangenaame van het Napelfche climaat, dat des zomers veelen uit Rome derwaards lokt, om het onaangenaame van de Sire* co, verachten wilde. Van den wintertijd wil ik niet fpreeken; want het is niet te loochenen, dat Napels in den winter aan zeer veel regen , wind en veranderlijk weèr, onderworpen is; echter is de menigte regen, die in Napels valt, niet te vergelijken met die in Lombardyen. In mijn voorigen brief hebbe ik U de Ligging. van  DERTIENDE BRIEF* 161 van Mola wat breedvoerig befchreven; maar dié van de Stad Napels verdient niet minder, dat ik -mij, bij dezelve te befchrijven, iets langer opboude, als bij andere Steden. Men mag deeze heerlijke Zeeftad befchouwen * van welke zijde men wil, zij fielt altoos een voorwerp daar, dat moogelijk op den geheelen Aardboden, in verrukkelijke fchoonheid, geen gelijkenis heeft. De Ligging van Napels verfchilt daarin van Mola,dat hier de kunst, om de fchoonheid der Natuur nog meerder luister bij te zetten , niet nagelaaten heeft het haare toetebrengen. Om het fchoone van Napels, en de omliggende ftreeken, op eenmaal van de voordeeligfte zijde te befchouwen, kan men niet beter doen j als zich in een kleen fchuitjen , dat men daar. voor een paar fchellingen huuren kan ; in deri boezem der zee te begeeven. Dan vertoont zich de Stad, tegen de Bergen gelegen, als een heerlijk Amphitheater, door eene menigte van Kerken , Paleizen en andere Gebouwen verfierd : voor dezelve vormt de fchoone breede Zee-boezem eenen hal ven cirkel, waarop men eene menigte fcheepen van verfcheide foorten ziet. Rondom de Stad ziet men alles met Wijngaarden j Lustwouden en Tuinen, op het aangenaamfte verfierd, die dan weêr met Buitenplaatfen, Kloosters , prachtige Huizen enz; worden verwisfeld* Aan de eene zijde ziet men de Vefuvius zijnen. Li ïöö»  \6i BRIEVEN over ITALIEN. rookenden top in de hoogte verheffen , met het heerlijke Portici, dat op de ruïnen van het oude Herculanum gebouwd, zoo wel onder de aarde als boven op dezelve , de merkwaerdigfte flukken der Ouden vertoont, aan zijnen voet. Aan deeze zijde eindigt zich de Baai, met de Capo Ut Maffa, daar aan den anderen kant door de Pofilippo een onverbeterlijk uitzicht vertoond wordt, waar eindelijk het Mifenifche voorgebergte, waar van ons Virgilius zoo veel verhaalt , een einde neemt. Dan achter zich omziende , valt het Eiland Capri ongemeen fchoon in de oogen, hetwelk deeze Baai zoo fchijnt te fluiten, dat van beide de zijden een weg in de opene zee overblijft, waar men het uitzicht in eene grenslooze verte verliest. Het fchijnt, dat Natuur en Kunst zich veréénigd hebben , om hier een aardsch Pa ■ radijs te vertoonen. Het is daarom dan ook niet te bewonderen, dat deeze plaats flerker bewoond wordt, dan andere plaatfen van Italien. Het getal der Inwooneren willen eenigen begrooten op viermaal hondert en vijftig duizend ; maar de Schrijvers koomen daarin niet overeen, daar anderen willen, dat, offchoon men de Macroozen , Soldaaten en Vreemdelingen meede telt, echter het getal op niet meer dan driemaal hondert en vijftig duizend menfchen kan gereekend worden. Van de fchoone Gebouwen, Paleizen, Kloosters, Kerken, enz. wil ik U geene breedvoerige be-  DERTIENDE BRIEF. Ï63 .befchrijving geeven: alleen heb ik dit te melden, dat, wat het fchoone der Bouwkunst aangaat, dezelven voor die van Rome verre wijken moeten; offchoon men onder de huizen der Adelijken in Napels ongemeene prachtige Gebouwen vindt. Het binnenfte der Kerken hier in Napels is veel aanzienlijker als in Rome, om de menigte én verfcheidenheid van Marmer. Men vindt hier niet weinig Kerken, die van binnen geheel met verfcheiden foorten gefleepen Marmer, van allerhande kleuren, bekleedt zijn, hetwelk eèn ongemeen fchoon aanzien geeft; maar de fmaak is niet zoo edel dan in Rome, waar men meer op hét eenvoudige valt, daar in Napels het bonte, mét onnodige verfieringè; té veel bemind wordt: zelfs vindt men deeze fout in het Goud en Zilver* waar meede de Kerken in Napels, over 't algemeen, rijker verfierd zijn dan in Rome zelve; De wijze van bouwing der huizen is ook geheel bijzonder: in de plaats van daken hebben1 dezelven platte verdekken, waarop men wattdelen kan. Deeze zijn met een bijzonder foorfc eftrikken gevloerd* welke hier gemaakt wórden van kalk en Puzzolaan aarde: en zoo zij goed gemaakt zijn, kunnen dezelve tegen allé" veranderingen van weer, zoo wel regen als zomerhitte, ongemeen lang duuren; maar terwijl het mengen van de kalk met de Puzzolana veel moeite in zich heeft, gëfchiedt het niet zelden* L 2 dat  164 BRIEVEN over ITALIEN. dat hec aan de goede bewerking ontbreekt: en daarom is hec, dac deeze efïrikken, op de nieuwe huizen, niec zoo duurzaam gevonden worden, als voorheen De vengfters aan de huizen zijn allen als deuren met kleene uituekken [Balcons] gebouwd, het welk een ongewoon, echter te gelijk geen fierlijk, aanzien geeft; doch des Zondags, ofvoornaamelijk als 'er iets merkwaerdigs te zien is, geeven deeze uitftekken eene bijzondere vertooning, wanneer dezelven allen met menfchen opgepropt vol liaan, dan fchijnt het als of de huizen, van boven tot bcneeden, met beelden bezet zijn, bijzonder als men deeze-vercooning van verre befchouwt, gelijk ik eens op eenen feestdag, (*) Tarra Pozzolana, of Pozzcrlaan Aarde, heeft veel overeenkoomst met den Tras, die men van fijngeklopte Duffteen maakt, en in Holland zoo wel als elders menigvuldig gebruikt, bij. het metfelen van muuren, die de vochtigheid tegenftand moeten bieden ,' en is zoo wel als deeze een Vulcaans product. Het is niet anders als losfe asch, welke op de Vukaanen van Napels, overar, van verfcheidene kleuren, gevonden wordt. De beste zwarte wordt bij' Torre- dell' Annunziata; de graauwe om Puzzuoli, en de geel-hruine op andere plaatfen gegraaven. Ds graauwe is zoo fi)n, als het fijnfte meel. Zie Ferbers Brieven rag. 147,  DERTIENDE BRIEF. 1*5 dag, vaarende met een fchuitje naar de Pofiüppo, gedaan hebbe. De hoogte der huizen maakt dit nog zonderlinger. Nog op het einde der zeventiende eeuw waaren in Napels geene glazen vengfleren te vinden, doch alle mee papier toegeplakt: en het is pas veertig jaaren, dat het gebruik der vengfleren hier algemeen is geworden; dat echter in dien tijd zoo heeft toegenomen, dat men thans bijna niet an« ders dan glazen vengfleren aantreft. De ftraaten in Napels zijn, om te bewandelen, ongemeen fchoon; want dezelven zijn in 't geheel met groote vierkante fteenen, die allen uit Lavet gehouwen zijn, belegd: hoe zeer dit ook voor de paerden gevaarlijk fchijnt,'zoo rijdt men echter in de huurchaizen, die men in menigte aan alle hoeken der ftraaten vindt, over dezelven zoo fncl, als in Holland met een' harddraaver over de beste wegen. Indien het waarheid zij, 't geene men m'j verhaald heefc, naamelijk, dat deeze fteenen, door de menigte rijd tuigen en menfchen, zoo zeer verflijten, dat dezelven doorgaans alle tien of twaalf jaaren moeten vernieuwd worden ; dan is dit voor de ftad een zeer kostbaar onderhoud. Hoe gelijk de ftraaten ook zijn moogen, zoo zijn dezelven, bij regenachtig weer, echter zeer morsfig, waar yan gebrek aap goede voorborg der Politie de oorzaak is. l 3 Hef  166 BRIEVEN over ITALIEN. Het ontbreekt in de ftad ook niet aan Markten en Pleinen ; maar naar de grootte derzelve te reekenen , konden die wel wat ruimer zijn: de meefte ftraaten zijn ook veel te fmal, en worden door de hoogte der huizen donker, waardoor óo% veel de gezondheid der lucht benomen wordt; echter is de Strada di Tokdo, welke midden door de ftad ligt, breed, en de fchoonfte ftraat van geheel Napels. De ftad is des avonds niet met lantaarnen verlicht, ook is zulks in het geheel niet nodig , dan alleen in de naauwe fteegen en afgelegene ftraaten ; want in de andere worden de onderhuizen meest alle door winkeldoende lieden, of die koffijhuizen en dergelijken houden, bewoond; deeze zetten, aan alle vengfleren, zoo veel licht, dat men de geheele ftraat over genoegzaam, zien kan. Daarbij koomen nog de Limonade en Ysverkoopers, welke op alle hoeken hunne kraamen verlichten, waardoor de ftraaten in Napels zoo licht zijn, als in eene andere ftad, die met lantaarnen verzien is: en het is hier geen gebruik, gelijk bij ons, dat deeze winkelen om tien of elf uuren geflooten worden, dezelve blijven alle tot één of twee uuren des nachts open, terwijl het gewoel des volks tot deezen tijd duurt; ja zelfs de geheele nacht door niet ophoudt. Het  DERTIENDE BRIEF. 167 Het was hier de plaats wel, om u nog iets over de leevenswijze en gebruiken der Napolitaanen te melden; maar liefst wilde ik zulks nog wat uitftellen, en eerst in de twee volgende brieven U van de Academie, Geleerden, en Hospitaalen van Napels eenig bericht meededeelen. L 4 VEER-  ?68 BRIEVEN over ITALIEN. VEERTIENDE BRIEF, Over de Academie en Geleerden in Napets\ Üet is eene) waarheid, dat Napels, wat de Weetenfchappen betreft, eenen geruimen tijd van onze eeuw, om zoo te fpreeken, geflaapen heeft, bij gebrek van Geleerden; echter is het tevens waar, dat, ten onzen tijde, weinig of geene Steden van Italien zoo veele voortreflijke Ge-leerde Mannen, in de Medicijne en Natuurlijke Hiftorie, kunnen opleveren, als deeze ftad. Sarcone, Vairo, Cirillo, Cotunni, Della Torre, Hamilton, en meerandere, zijn door geheel Europa beroemd. De Academie van Napels behoort zeker meede onder de oudften van Europa gereekend te worden; evenwel is het zeerbelachlijk, derzelver oorfpronk met den ouderdom van Napels gelijk te ftellen, Ulysses, als een Student deezer Academie te noemen, en TiTysvoor herfteller der Wee.  VEERTIENDE BRIEF. 169 Weetenfchappen in deeze ftad aan te prijzen, zoo als het opfchrift van eenen zekeren Pater Orso te kennen geeft. De oorzaak hier van fchijnt te zijn, dat men de Cymnafien, waarin de fpeelen der ouden, onder de Roomfche Keizers, en vroeger, zoo wel in Napels, als in Rome en andere plaatfen, gehouden wierden, met Academiën verwisfeld Q*). Beter reekenen anderen den oorfprong der Napelfche Academie van den jaare 1239; want het is zeker, dat daar, omtrent dien tijd, eene Academie beftondt, zoo als uit de voorrechten, door den Keizer Franciscüs den II**, die in den jaare 1250. overleedt, aan deeze Academie verleend, ten klaarften blijken kan. De Academie heeft van dien tijd af aan, door verfcheidene oorlogen, veranderingen van Vorften enz. zeer veele verwisfelingen moeten ondergaan; dan bevondt zij zich in eenen bloeijenden ftaat, dan was het verval van dezelve weêr merkelijk groot. In het begin van de voorige eeuw verkreeg zij van den toen regee-. renden Vice-Koning een openlijk Gebouw, 't welk in den jaare 1616 als eene Academie is ingewijd geworden; maar zulks was van eenen zeer korten duur; want de volgende Vice-Ko- nin- (*) Pietro la Sina dell' Antico Ginnafio Neapolitano., B-oma 1641. 410.  17a BRIEVEN over ITALIEN. ningen, weinig frnaak in de Weetenfchappen hebbende, namen hetzelve Gebouw weêr tot zich, en lieten het gebruiken tot een wooning voor de foidaaten; tot dat de Koning, Don Carlos, die in den jaare 1734. als Koning van Napels zijne intree deedt, hetzelve voor altijd aan de Academie fchonk. Thans is men bezig met het Academisch Gebouw van den grond af geheel nieuw opterichten: het is, wat het buitenwerk betrefc, bijna in gereedheid, en op een zeer goede wijze gebouwd. Offchoon het Gebouw geheel van Bakfteenen is opgetrokken, ontbreekt het echter van binnen aan geen Marmer en fchoone verkeringen ; waaronder de voortreffelijke pylaaren, die in Pompeja uitgegraaven zijn, met eene menigte Anrike Standbeelden, die ten deele bij Pozzuolo en Baja gevonden zijn, behooren. De pracht, waarmeede de Trap vervaerdigd is, geeft aan het Gebouw, van binnen, een voortreflijk aanzien., Voor de Bibliotheek is eene zeer groote zaal gefchikt, die niet alleen door de fraaije Neuteboomhoute Kasfen, maar ook door de andere, met veel fmaak aangebragte, fieraaden, zich ongemeen fchoon vertoont, en ons, daar de andere zaaien nog ongemaakt waaren , een zeer goed denkbeeld van de toekoomende inrichting deezes Gebouws gaf. De Boeken waaren nog niet geplaatst, waarom ik U daarvan niets kan melden: zoo ik vernomen heb, bereekent men  VEERTIENDE BRIEF. 171 men het getal derzelven op twee - en - twintig duizend, dat zeker voor een openbaare Bibliotheek, van zulk eene Academie, nog niet veel is; echter door het goedbefluur der Opzienderen laat het zich wel aanzien, dat deeze voorraad nog binnen weinig tijd zal vermeerderd worden; daarbij worden alle Boeken, uit de Collegien der afgezette Jefuiten, ook derwaards gebragt; waar door dee-.ze verzaameling op eenmaal ongelooflijk zal vergroot worden, zoo wel met zeldzaame, als met aanzienlijke, Werken. Offchoon de Academie van Napels niet zoo eene groote menigte van Profesforen onderhoudt, als die van Bologna, zoo zijn 'er echter, naar mijn gedachten, meer, in de Medicijne dan 'er behoeven; maar niet alle Profesforen behooren tot de Academie; want ieder Hospitaal heeft zijn eigene: en de Profesforen der Academie geeven zelfs meest hunne Collegien in de Hospitaalen, terwijl zij ook niet zelden, als Profesforen van het Hospitaal, te gelijk zijn aangefleld. De voornaamfte Profesforen, aan deeze Academie , in de Medicijne, zijn: de Heeren Cotunni,Vairo, Cirillo en Petagna. Antonius Semmentini is Profesfor honorarius. Daar benevens zijn nog Sarcone, Baldini, en eene menigte anderen, welke mij meest alle, alleen bij hunne naamen, bekend zijn, die eigentlijk tot de Academie niet behooren: maar in  I7a BRIEVEN over ITALIEN. in de Hospitaalen hunne voorleezingen houden, waarom ik U dezelven ook eerst in den volgenden, bij de Hospitaalen, zal opnoemen; waarbij ik echter niet verzekeren durf, dat 'er geene overgeflagen zullen worden; want daar men in Napels, noch gedrukte, noch gefchrevene, Colkgie - lijften heeft; valt het zeer moeilijk de geheele menigte opteteekenen. Dominicus Cotunni (Cotugno fchrijven de Italiaanen) is honoraire Koninglijke Kamermedicus en Profesfor Primarius van de Academie, een' Man van groote kundigheid, waar voor Hij bij U, zoo wel als bij andere Geleerden, in Europa, bekend ftaac: en het was te wenfchen, dat Hij meerder van zijne voortreflijke Werken, door den druk, algemeen maakte; want buiten zijne Verhandelingen: De Aquae du&ibus euris humanae, Delfchiade Nervofa (welke door U zeer hoog en waerdig geacht zijn, in den Thejaurus Dijfertationum aangenomen te worden (*)), en de Sede Variolarum, is Hij de eerfte uitvinder van verfcheidene Ontleedkundige nieuwigheden, als bij voorheeld, van de Nervus. Nafo-palatinus van Scarpa, waarvan Hij ons eene heerlijke afbeelding toonde, welke Hij reeds voor veele jaaren hadt laaten vervaerdigen. Zelfs Tojri. i. pag. 389. Tom. 2. pag. 403.  VEERTIENDE BRIEF. 173 Zelfs durft Scarpa zulks niet ontkennen, en verhaalt het in 't tweede deel zijner Annot. Ana~ 'torn. (*), offchoon Hij de uitdrukking gebruikt: in qua huk' nervo fimik quidpiam exprejjum er at. Waarom men dan deeze Zenuw met zoo veel recht Nervus Cotunnianus noemen kan, als het vocht, dat zich in het oorlabyrinth bevindt, Aquula Cotunnii genoemd wordt. Hij hadt met betrekking deezer Zenuw nog eene aanmerking gemaakt, welke Hij ons meededeelde, en die wel verdient gemeld te worden: zijn gevoelen is; dat deeze Zenuw, bij het niesfen, eene nodige werking heeft; want als men de uiterile einden daar van in den mond met den vinger drukt, zijn alle poogïngen tot het niesfen vergeefsch. Ik heb deeze proeven verfcheiden maaien herhaald; maar nooit kunnen niesfen. Echter blijft het, naar mijn gedachten, nog onzeker, of dit van den druk deezer Zenuw voordkoomt: het niesfen kan alleen door de opletcenheid verhinderd worden; want zoo iemand juist niesfen wil, en men herinnert hem dan daaraan, zal hij gemeenlijk daadlijk geftoord worden; en, niet ïegenilaande hij eene fterke prikkeling in den neus gewaarwordt, is hij echter niet in Haat, dezelve door het niesfen wegteneemen. / De (*) Cap. 5. pag. 72.  174 BRIEVEN over ITALIEN. De Heer Cotunni toonde ons nog andere afbeeldingen, alle van nieuwe Ontleedkundige Ontdekkingen, door Hem gedaan, waaronder eene nog zeer merkwaerdig was, en de Zenuwen om de Arteria Carotis betrof. De fterke Practijk is oorzaak* dat wij niet meerder Werken van Hem gedrukt zien; want hoe groot deeze is, zagen wij, bij gelegenheid, dat wij hem een bezoek gaven, wanneer de voorkamer met menfchen als opgepropt was, om met Hem over den fiaat hunner gezondheid te raadpleegen. Zijne voornaamfte Collegien zijn over de Ontleedkunde; want deeze Weetenfchap is zijne geliefkoosde ftudie. Hij is niet alleen lid van verfcheiden buitenlandfche geleerde Maatfchappijen ; maar daarbij zijn Hem ook de Geleerden uit andere Landen zeer wel bekend, dat in Italien gemeenlijk zelden is. Zijn omgang met vreemden is zeer inneemend en leerrijk, zoo dat ik Hem gaarne veele bezoeken gegeeven hadde, indien zijne uitgebreide Praftijk zulks had kunnen gehengen , welke oorzaak is, dat Hij zelden thuis is aantetreffen. Gioseppe Vairo is in de Chemie, zoowel als in de Natuurkunde, zeer ervaaren. Wat de kennis van de Vulkaanen, die om Napels liggen , betreft, is 'er mooglijk niemand, die dezelven grondiger kent, en meerdere proeven met .der-, zeiver Produóten gemaakt heeft* als Vairo. Had-  VEERTIENDE BRIEF. 175 Hadde HamIlton Vairo niet tot Leermeefter gehad, wie weet of wij zijn voortreflijk Werk Campi Phlegrai ooit zouden gezien hebben. Een -vreemde, die de natuur van de Vulkaanfche Producten uit den Vejuvius, Solfata fa en omliggende ftreeken naauwkeurig wil leeren kennen, dient vooreerst zich met deezen beminnenswaerdigen Man bekend te maaken; bijzonder daar Hij, in vriendelijkheid en behulpzaamheid omtrent vreemdelingen, alle andere Profesforen, die ik in Italien heb aangetroffen, overcrefc. Hij bezie geene verzameling van Natuuralien: en ontvangt Hij eenige nieuwigheid, om te onderzoeken, wordt deeze welhaast, door zijne ongemeene goedheid, het deel zijner vrienden. Zoo zag ik bij Hem eenige ftukken Kalkaarde, waarin zich fchoone Salpeter kryftallen, zoo rein als zij voor het gebruik nodig zijn, in menigte vertoonden; hier van deelde Hij mij daadlijk meede. Deeze Salpeter kryftallen zijn voor weinige jaaren door den Abt Fortis, in slpulien, ontdekt. De Heer Andria maakt daar melding van, in het eerfte deel van zijn voortreflijk Werk: Trattato della acque minerali Nap. 1783. spart, op die plaats, waar Hij tracht te bewijzen, dat nooit Salpeter in mineraale wateren ontdekt wordt, terwijl dit een zout is, dar op de oppervlakte der aarde, en niet in dezelve, gevonden wordt. Indien ik mij niet vergis, heeft men eene breed- voe-  176 BRIEVEN over ITALIEN. voerige Verhandeling over deeze Salpeter, van VlNZENZO PECORARI ( *). De wooning van den Heer Vairo verdient.ook in aanmerking genomen te worden; deeze is eigentlijk niet in het beste gedeelte der Stad; maar veel meer iets afgelegen: echter wordt dit, door het aangenaam uitzicht, weêr dubbeld vergoedHij ziet niet alleen over een goed gedeelte der Stad; maar heeft ook den rookenden top van den Vefuvius altijd voor oogen: en de Lava, welke zich thans aan den eenen kant vertoonde, fpreide het licht des avonds in zijne vertrekken,uit. Zijne Mineralogifche opmerkingen, bijzonder over de voordbrengfelen en uitwerkingen der Vulkaanen en nabij gelegene ftreeken, zijn menigvuldig, en van een groot aanbelang, waarom het te wemfchen is, dat wij dezelven eerlang, door den druk, zullen algemeen gemaakt zien. Een begin daar van vindt men reeds-in de twee eerfte deelen der uitgaave van de Italiaanfche overzetting van Macquers Scheikundig IVoov-denhoek: en op die wijs zouden deeze Aanmerkingen het geheele Werk zijn doorgeloopen; maar men haastte zich te zeer met de uitgaave deezes Werks, en de fterke Pra&ijk, die, benevens de ziekte van een der Koninglijke Kinderen, Hem zeer veel tijd weg nam, (*) MemiriafuUa r:gia Sslina diSarhtta, Nap. 1784. 8vu»  VEERTIENDE BRIEF. 177 nam, verhinderde Hem, om deezen arbeid zoo fpoedig voordtezetten; waarom Hij dan befioot, de overige zes deelen zonder zijne Aanmerkingen re hiaten afdrukken, en dezelven, in een afzonderlijk deel, als een Aanhangfel van die Werk, uittegeeven; 't geene echcer, zoo veel ik weet, tot heden toe niet gefchied is. 't Is zeker, dat op deeze wijs het Werk eerder zal bekend worden ; want een duicsch leezer, welke van de overzetting door Leonardi verzien is, zal niet ligt overgaan', alleen om deeze Aanmerkingen, het geheele Werk, in de Italiaanfche taal, zich duur aan te fchaffen. De Heer Nicol. Andria, dien de Heer Ferber zegt bij Vairo gezien te hebben, en die zich door het bovengenoemde Werk reeds eenen onfterflijken naam verworven heeft, was thans in Suften. De Heer Vairo hadt nu weer eenen anderen Jongeling in deszelfs plaats, met naame CarmeloPrisco, waar van men zich, in vervolg van tijd, veel goeds voorfpellen kan. Dominico Cirillo, een Zoon, en vlijtig naarvolger van den , door veele Medicijnfche Werken, ten zijnen tijde beroemden Profesfor, geeft niet alleen onderrichting in de Natuurlijke Hiftorie en Kruidkunde; maar ook andere Collegia. Hij is in de Engellche en Franfche taaien zeer kundig, en heeft niet alleen deeze twee Landen doorreisd; maar ook Sicilien en Dalmatien M be-  178 DRIEVEN over ITALIEN. bezien. Benevens het Herbarium van Fer- rantis Imperantiy bezit Hij nog eene ongemeen fchoone verzameling van Planten, meest door Hem zelve, op zijne reizen, en in het Napolitaanfche Rijk verzameld. Nog onlangs heeft Hij zich door geheel Italien zeer beroemd gemaakt, door eene Verhandeling over de Venusziekte (*) ; waarin hij leert de bijtende Sublimaat, bij deeze Ziekte, in eene zalf te mengen, welke manier thans in veele plaatfen van Italien met een zeer goed gevolg ftand grijpt. Het is zeer zelden, dat door deeze wijze de Kwijling voorkomt; maar gemeenlijk wordt de zieke ftoffe, door den pisweg, uitgedreeven. Deeze manier beftaat daarin, dat onder het gebruik van laauwe Baden, en verdunnende Dranken, die -men gemeenlijk bij de Kwikmiddelen laat gebruiken, drie achter elkander volgende dagen, een half drachma van deeze Kwikzalf onder de voeten wordt ingewreeven: dan eenen dag overgeflagen, en vervolgens op dezelve wijze voordgegaan. De Zalf wordt toebereid op de volgende wijze: fy>. Merc. Subl. Corros. 3j. Pingued. porcin 3j. M. Ttrantur in mortario vitreo per horant ut mercurius rite fubigatur. Men (*) Osfervazioni pratichs intorno allo, Lue Venerea. Nap. 1783- 8vo.  VEERTIENDE BRIEF. 179 Men twijfelde in Napels zeer, of zijn voorneeinen, om een Flora Neapolhana, die zeker, om de menigte Planten, welke in dit fchoone Climaat in het wild groeijen, een der voornaamfte van Europa worden moet, ooit wel zal volbragt worden, terwijl Hij, even als de andere bovengenoemde Profesforen, door de fterke Praótijk, in dergelijke onderneemingen, zeer veel verhinderd wordt; echter zie ik thans uit de geleerde Nieuwspapieren , met zeer veel vergenoegen, dat hier van reeds het eerfte ftukjen, en wel met Plaaten, in het licht gekoomen is, onder den tijtel : Icones Plantarum Neapoütanarum: en dat daar benevens de Heer' Cirillo nog een ander foortgelijk Werk , over de gekorven Diertjens van dat Land, onderden tijtel: Icones Infetlorum Neapolitanorum, werkelijk bezig is uittegeeven; een Werk dat den Bcminnaaren der Natuurlijke Hiflorie niet minder aangenaam zijn kan, dan het eerfte; bijzonder daar men van een' Man, als Cir.illo is, met reden iets keurigs verwachten mag. Het is zeer te wenfchen, dat Hij, bij het opftellen van zulke gewigtige Hukken, door de Letterminnende Mecenaaten onderiteund zal worden; daar Hij, in dat Land fchrijvende, genoodzaakt is, alles op eigene kosten te doen drukken; anders zoude men, en niet ongegrond, aan het vervolg der uitvoering dcezes Werks twijfelen. Benevens deeze Werken heeft zich M 2 Ci-  180 BRIEVEN over ITALIEN. Cirielo reeds door verfcheidene anderen bekend gemaakt, hoe zeer 'er maar weinige Exemplaaren van buiten 's Lands gezonden zijn. Uit de Phikfophia Botanica van Linnaelts heeft Hij een kort, maar nuttig, uittrekfelgegeeven, onderden tijtel: Bom. Cirillo ad Bot ank as Inflitutiones Introduclio Neap. 1771. 410. Ook heeft men van Hem: Nofologite methodiek rudiment a. Eene Oratio Pro ftudiorum Introdutlione • en eene Verhandeling over de Hospitaalen en Gevangenisfen, die, in een Land, waar men de gevangenen een reeks van jaaren laat zitten, eer het vonnis.des doods over hen wordt uitgefproken, en waar men zelfs zodanig een vonnis tegen een misdaadiger in gereedheid brengt , welke reeds eenige maanden te vooren in zijne boeijen overleeden was, ten hoogden nuttig zijn moet. — Benevens deeze Werkjens , is zijn Brief, over de Fraxinus Ormus Lin. die de Manna oplevert, en over de uitwerking der fteeken van de Apulifche fpinnèn, Aranea Tarantula Lin. aan den Heer M a t y , door de Philofophical Transaclions, ons bekend geworden (*). Van de Manna zegt Hij in deezen Brief: dat dezelve alleen door infnijdingen des booms verzameld wordt. Indien men een (*) Phü. Tranf. vol. t'o. for the yeari77o. Lond. 1771, pag. 233.  VEERTIENDE BRIEF. 181 een flrohalm aan deeze infnijdingen plaatst, zal dezelve met een korst van Manna overtrokken worden: en deeze noemt men: Manna in Cannulis, welke reiner dan de andere is. Verder getuigt Hij, dat de Manna uit het Napelfche, welke men naar andere Landen zendt, nooit gereinigd wordt. Van de Tarantula bericht Hij: dat de Ziekte, welke door het gif van deeze Spinne veroorzaakt wordt, een foort van Melancholie is, en dat dezelve nooit, zoo als het algemeen gevoelen is, door de Muzijk geneezen wordt. De voor weinige jaaren overleedenen Hofmedicus Serrao heeft breedvoerig over deeze Spinnen gehandeld, bij welke gelegenheid Hij de fabelen, ons, door onze Voorouderen, van het dansfen en de Muzijk, welke tot geneezing van den beet der Tarantula dienen moest, opgedrongen, ten vollen wedèrlegt; maar dit Werk is bij ons ongemeen fchaars, zelfs in Napels, bij de Gebroeders Terres , die daar de voornaamfte Boekhandelaars zijn, kon ik hetzelve niet dan defeft bekoomen: of het Werk onvoltooid gebleven is, zoude ik niet kunnen bepaalen. De Heer Terres zeide mij, dat het nooit verder was uitgekoomen, echter zijn de andere Werken van Serrao, als over den Vefuvius, den Oliphant, den Leeuw en het wilde Varken, volleedig bij hun te bekoomen. Michel Sarcone is, zoo als Hij bij de M 3 ge-  18a BRIEVEN over ITALIEN. geleerde waereld bekend ftaat, een goeden Practicus, zeer bekwaam om Praclifche Waarneemingen te doen, zoo als uit zijn Werk, over de Ziektens, welke in den jaare 1764. in Napels geheerscht hebben, duidlijk blijken kan(*): en bezit, daar benevens, de nodige Charletanerie, om zich boven anderen beroemd te maaken. Hij heeft eene bijzondere goede bekwaamheid, om de vreemden zijne Werken aanteprijzen, en was niet zeer vergenoegd, dat wij zijn duur Werk, over de verwoefting van Calabrien, 't welk Hij met veele Plaaten onlangs hadt uitgegeeven, en dat ik naderhand ook in uwe Bibliotheek vond, niet van Hem wilden koopen. Dat het niet goed is, iets met Hem te doen te hebben, heeft de Proto Medicus, Filipani, te Rome ondervonden, met wien Hij, door Rome reizende, over de ziekte van een voornaam Geeiïelijke, met naame, Bernardus ab Aquino, in confult geroepen werdt: die zieke overleedt; en de twee Geneesheeren raakten met eikanderen in eenen zeer hevigen twist; waarop Sarcone een Werkjen liet drukken, onder den tijtel: // Café, of: Samenfpraak tusfchen een'' Graaf, een Abt, en, Dotlor Filipani, in "t Koffij huis, waarin de (*) Iftoria ragionata de' mali Offervati in Napoli nell' iatero corfo dell Anno 1764. in Nap. 1765. 8vo.  VEERTIENDE BRIEF. 183 de kundigheid van deezen niet weinig gegispt wordt. Het Werkjen is in de Italiaanfche taal gefchreven; maar achter de famenfpraak bevindt zich het geheele beloop der ziekte in de Latijnfche taal. Het Werk van Sarcone, over het Pok[met ( * ), dat Hij aan de Keizerinne van Rusland heeft opgedraagen, is nog onvoltooid: en het is zeer twijfelachtig, of het tweede deel daar van wel ooit ten voorfchijn koome. Filip. Bald'ini heeft zich door zijn Werk, over het opvoeden der Kinderen, zonder hen de borst te geeven, bekend gemaakt; waarin veele merkwaerdige opmerkingen zijn aangeteekend (**). Vincent Petagna is eigentlijk Profesfor der Botanie; maar houdt ook Collegien over de Praétijk. Dat Hij ook een beminnaar der overige deelen der Natuur is, blijkt uit den Brief van Giulio Candida aan Hem, over de Molibdena (f). De (*) Del Contagio del vajuolo e dalla neceffita di tentare 1'eftirpazione in Nap. 177& 8vo. (**) Metodo di allattare a mano i Bambini. Np. 1784- 8vo. (•f) Sulla formazione del molibdeno lettera di Giulio Candida al fignor vincenzo Fetagno Napol. 1785. 8vo.- M 4  184 BRIEVEN over ITALIEN. De Lijfmedicus Giovanni Vivenzio was op dien tijd niet in Napels, zoo dat ik deezen niet heb kunnen leeren kennen. Hij is Directeur der Hospitaalen, als ook eerfte Genees- en Heelmeeder der Koninglijke Troepen. Ik was zeer begeerig om den Heer Mich. Trota te leeren kennen; dan, mijn wensch is niet vervuld geworden; daar Hij met de Koninglijke Familie op reis was: Hij is een groot, beroemd, Man, bijzonder in de Heelkunde , die zich, door zijn Werk, over het hergroeijen der Beenderen , 't welk Hij in den jaare 177,5-. te Parijs liet drukken, daarna te Napels in hec Italiaansch heeft overgezet, en doen herdrukken (*) , ongemeen veel verdienden verworven heeft. Hij is Chirurgijn in de Hospitaalen de Gl''' Incurabili en 5' Giacomo, benevens Profesfor in de ziektens der Oogen , en in die der Pisblaas. De beroemde Profesfor der Phifïca, Padre Giammaria Della Torre, die door zijne Werken over de Pkifica, den Vefuylus, en bijzonder door zijne aanmerkingen over de figuur der Bloedbolletjes, welke Hij als ringen voordele, be- (*) Efperienze intorno alla rigenerazione della offa Napol. 1779. 8vo,  VEERTIENDE BRIEF. 185 bekend is, was in den voorleeden Zomer 1784. overleeden. In geleerde en ongeleerde Verzamelaars van Nacuuralien, is 'er mooglijk geen Stad rijker als Napels, '1 welk, om derzelver fraaije ligging, niet te verwonderen is. Het fchoone Climaat levert eene menigte Planten, deeze weer eene ontelbaare menigte Infeéten, die in andere deelen van Europa en zelfs Italien niet gevonden worden: wij durven daarom vertrouwen, in het bovengenoemde Werk van Cirillo veele nieuwigheden te zullen vinden. De Middelandfche Zee geeft niet alleen eene menigte Visfchen, tweeflachtige Dieren en Schulpen óp; maar ook de fchoonfte Koraalgewasfen, in verfcheidene geflachten en foorten. — Daar bij verkrijgt, door deeze Zee, de naerftige Verzamelaar gelegenheid om de zeldzaamfte ftukken, uit het nabij gelegene Africa, de Levant en andere Gewesten, zonder groote kosten te verzamelen; welke gelegenheid, op de meefte andere plaatfen, ontbreekt. Het Land zelve is rijker in Mineraalen als bekend is: en om de voordbrengfelen der vuurfpuuwende Bergen te vergaaren, is Napels,, om zoo te fpreeken, de eenigfte plaats in Europa. Hec is waar, uitgebluschte Vulkaanen vindt men bij na in alle Landen; maar weinige zijn 'er, welke zoo veele verfcheidenheden opleveren, als die, welke deeze Stad omringen, M 5 Daay  186 BRIEVEN over ITALIEN. Daar bij vaaren daaglijks fcheepen naar Sicilieni veele Geleerde Natuurkundigen doen zelve derwaards reizen; zoo dat de voordbrengfelen van den Berg Etna nergens beter en menigvuldiger te vinden zijn als hier, voor iemand welke geene gelegenheid heeft om deeze zelve te haaien. Echter bij alle deeze fchoone gelegenheden, en bij deeze menigte Verzamelaars, vindt men hier nog geene Colleétien, die zoo voortreflijk, uit alle Rijken der Natuur en zoo wel geregeld zijn, als men bij verfcheidenen in Holland aantreft. ■ — Men vindt, wel is waar, verzamelingen van Inlandfche Produéten, waar voor alle Vorftelijke Kabinetten, in dit xtpzicht, wijken moeten; maar koomt men aan Uitlandfche, Indiaanfche, zaaken, dan kunnen geene der Napelfche, met die der HollandfcheenFranfche, verzamelingen vergeleeken worden. De oorzaak daar van is ligt te gisfen: groote onkosten aan te leggen, is, voorde meefte Verzamelaars, in Napels, onmooglijk: en daarom zijn die Colledtien, voor eenen Vreemdeling, in Napels, het allermeefte beziens waerdig, welke voornaamelijk Inlandfche Produélen bevatten: en onder deeze bijzonder die, welke uit verfcheidene foorten van Steenen en voordbrengfelen der Vulkaanen, befiaan. Deeze zijn ook zoo gemeen, dat 'er zelden een Steenhouwer gevonden wordt, welke zodanig eene Colledtie niet heeft, en daar van aan de vreemden tracht te verkoopen. On- K  VEERTIENDE BRIEF. 18? Onder de geenen die den voornaamften handel mee de Producten uit vuur touwende Bergen drijven, is dé beroemdfte Mattias Valenziani; deeze heeft de meefte en aanzienlijkfte Colleétien verzameld, en verzonden aan den Keizer, aan den Keurvorst van Keulen, aan den Hertog van Brunswijk enz. Hij heeft daar van een Catalogus uitgegeeven (*): en men kan bij hem de geheele Colleétie, zoo als zij in deeze Catalogus benoemd ftaat, koopen; de prijs is 'er verfcheiden van , en geregeld naar de fchoonheid, grootte of kleinte der flukken; voor die geenen, welke hij mij toonde, toen ik bij hem was, vroeg hij mij de waerde van' tachtig ducaaten, Hollands; maar het is niet nodig de geheele verzameling, die met zoo veele kleine Variëteiten verwisfeit , te neemen: hij verkoopt ook enkelde flukken, zoo als ik 'er zelve verfcheiden bij hem gekocht heb. Ook heeft hij fchoone Doozen, Rottingknoppen, Kokers? en dergelijken, uit Lava en andere fteenen vervaerdigd , te koop. Hij woont thans niet meer \nPortici, waar hem de Heer Ferber gevonden (*) Indice Spiegato di tutte le Produzioni del Vefuvis, della Solfatara, e d'Ifchia, raccolta da Mattia Valenziani Romano Napol. 1783- vo. voor hetzelve ftaat een Brief van J. B. Basso Bas si, deeze Vulkaanea be-' treffende.  i88 BRIEVEN over ITALIEN. den heeft; maar in de Stad Napels zelve. Eer inen bij deeze lieden gaat om te koopen, is het altoos dienftig, dat men alvoorens bij Geleerden in deeze Stad de Verzamelingen deezer Producten gezien heeft, opdat men, door hen onderricht, over de waerde derzelven een beter oordcel vellen kan. Geleerden, dievoortreflijke Colleftien hebben, zijn 'er verfcheiden in Napels. De voornaamfte zijn door den Heer Ferber, in zijn negenden Brief, opgenoemd, en deeze wil ik hier niet herhaaien; maar U daar voor eene korte befchrijving van het Kabinet van den Abt Minervino geeven, dat, zonder uitzondering, wac aangaat de Producten uit vuurbraakende Bergen, het fchoonfte en rijkfte is, onder allen, die ik ooit gezien heb: en dat nog te meer daarom van alle" reizende verdient gezien te worden, dewijl de Bezitter een allervriendlijkst Man is, welke zichgaarne eenige uuren bezig houdt, om de Vreemdelingen de ftukken zelve te toonen en breedvoerig te verklaaren. Terwijl wij nog, in geene der Reisbefchrijvingen, eenige melding gemaakt vinden, van dit voortreflijk fchoone Kabinet, zoo zoude het zelve nimmer in onze gedachten hebben kunnen opkoomen , indien niet de Heer Vairo ons het zelve, als ten hoogften en voor alle andere bezienswaerdig, hadde opgenoemd ; die zei-  VEERTIENDE BRIEF. i8j> zelve de goedheid hadt van aan ons den Heer Pr is co toe te zenden, om ons naar deezen beminnenswaerdigen Man te geleiden. Men vindt bij Hem niet alleen eene vollcedige Collectie van al het geene ooit door den Vefuvius', Solfatara en Ifchia opgeleverd is, met nog ontelbaar veele der fchoonfte Producten, uit den Etna, en ande* re vreemde Vulkaanen; maar daarbij onder deezen, eene menigte der leerrijkfte ftukken; welke * dikwijls, bij den eerften opflag duidlijk verklaaren dat geene, 't welk menige Natuurkundigen en Chemisten, ter uitlegging veele jaaren ftudie zou gekost hebben. Zoo zag ik, bij voorbeeld, bij Hem een ftuk, waaruit klaar bleek, dat de Natuur, door middel van het onderaardfche vuur, in ftaat is, uit Mica, Schörl te maaken. Zoo hadt Hij ook een ftuk Kalk-fteen, 't welk rondom met een korst van Lava was ingeflooten: en weêr integendeel, een ftuk Lava, met een korst van Kalk-fteen omgeeven. Wie is in ftaat, omtrent zulke ftukken , de wijze te verklaaren welke de Natuur volgt om dezelven voordtebren- gen? Of welke Chemist kan, door al zijne konst, zoo een voordbrengfel namaaken? — Twee gekrijstallizeerde Bafalten, uit den Vefuvius , van ongemeene grootte en fchoonheid, verdienen alle ve.wondering der Natuurkenners. Peirefa&en, van verfcheidene foorten, door vuur- fpuu-  j9o BRIEVEN over ITALIEN. fpuuwende Bergen, doch meest door den Vefuvius uitgeworpen, ziet men bij Hem in menigte. Even zoo ziet men ook verfcheidene flukken, welke rijk van Ijzer zijn ; zelfs eenigen die Koper in zich hebben, benevens eenige weinige met andere Metaalen en half Metaalen, die blijken geeven, dat in het binnenlle der Vuurbraakende Bergen, om Napels, hier en daar, aderen van verfcheiden Metaalen, zich bevinden. Daarbij heeft Hij eene zeer aanzienlijke Verzameling van ver< fcheiden zouten, die uit den Vefuvius, Solfatara, en anderen uitgebluschte VuurfpuuwendeBergen, met veel vlijt verzameld zijn; waar van echter de mee'flen nog niet behoorlijk onderzogt zijn; bij welker meer naauwkeurige onderzoeking waarfchijnelijk nog veele verborgenheden ontdekt zullen worden. Het fchoonfle in dit Kabinet is, dat van alles, wat zich in het zelve bevindt, altoos de beste ftukken die te bekoomen waaren, zijn uitgezogt. De Verzameling van andere Naturalien, niet tot deeze behoorende, is van minder aanbelang. Echter vindt men bij den'Heer Mihervino eenige Schulpen, Roraalen enz. die zeker niet algemeen en in onze Nederlandfche Kabinetten nog geheel onbekend zijn. Zoo zag ik bij Hem, onder de Schulpen , een nieuwe foort van Nautilus en andere nieuwe Schulpen, welke pas door den vlijtigen Natuuronderzoeker Filip- po  VEERTIENDE BRIEF. ioi po Cavolini (*), (die, zoo als ik onlangs uit de geleerde Nieuwspapieren vernomen hebbe, nog onvermoeid voordgaac, met het befchrijven der Wurmen, die ons nog het meefte onbekend zijn, en onder de order der Molufcce van Linnaus behooren ) befchreven waaren. (*) Memorie per fervire alla Storia de Polipi Marini. Napol. 1785. 4to. con fig. V IJ F-  ipa BRIEVEN over ITALIEN. VIJFTIENDE BRIEF. Over de Hospitaalen en Ziektens van Napels, Daar ik U in mijn voorigen Brief, zoo veel het mij doenlijk was, de Geleerden van Napels in onze Weetenfchap heb opgenoemd , denke ik niet onvoegzaam te zijn, om U in deeze dat geene meedetedeelen, wat ik van de Hospitaalen heb aangeteekend; waarbij ik echter vooraf U verfchooning vraage, indien mijne berichten hieromtrent niet naauwkeurig genoeg zijn. Ons verblijf in Napels was nog ten vollen geen veertien dagen: een tijd, welke veel te kort is, om eene Stad, waarin zoo veele merkwaerdigheden zijn, als in deeze, naar behooren te bezien : daarbij is het zeer ligt moogelijk, dat men, door de veele, nooit te vooren befchouwde, voorwerpen , bij het aantëekenen des avonds iets van de geziene zaaken vergeet, die echter wel deeglijk verdienden aangemerkt te worden; ook dikwijls  V Ij F T I E N D E BRIEF. 193 Wijls dingen, welke men, om dë kortheid te betrachten, met halve woorden aanteekent, zich op het geheugen verlaatende, die men zelve verftaan noch herinneren kan, 't geene mij niet zelden is overgekoomen , waar van ik thans met leedwezen ondervinding hebbe. Mier door ben ik menigmaal, in de noodzaakelijkheid geweest U minder te melden, dan ik wel zelve had aangeteekend; óm dat ik het beter dicht een volleedig bericht te geeven, van welks echtheid ik overtuigd was, dan twijfelachtige zaaken voor zeker optegeevcn. De voornaamfte Hospitiaaléri\ in Napels, zijrl Glidncurabili, DeW Annunziata, en S'' Giacomoi Het eerfte is het grootfte; het tweede het rijkfte; en het derde het beste voor de Zieken* Men zoude uit den naam Incurabiü ligtelijk verftaan kunnen , als of dit Hospitaal alleen voor de Zieken {ware ingericht, welke voor ongeneeslijk worden opgegeeven; maar het fchijnt dat deeze naam daar van voordgekoomen is, dat in dit Hospitaal voornaamelijk die geenen worden gebragt, welke aan lange fleepende ziektens kwijnen; echter zijn de andere geenzints uitgeflooten. Men vindt hier alle foorten van Zieken: ook die alleen uiterlijke gebreken hebben, Krankzinnigen, zwangere Meisjens , zoo wel als gehuuwde Vrouwen, welke onvermogende zijn. Dit Hospitaal is een ongemeen groot Gebouw* N ffiid-  IP4 BRIEVEN over ITALIEN. midden in de Stad, echter niet op de aanzienlijkfte plaats derzelve gelegen; het zelve is op eene plaats gebouwd, waar de ftraaten fmal, de huizen hoog zijn, en veel al door gemeene lieden bewoond worden, welke de zindelijkheid gantsch niet behoorlijk in acht neemen: waaruit blijken kan, dat men, tot aanlegging van dit Gebouw, de bekwaamfte plaats, in Napels, niet heeit uitgedacht. Het getal der Zieken (Krankzinnigen en Kinderen die het kwaad Zeer hebben {TineaCapitis^ uitgezonderd) bereekent men gemeenlijk over de vijfhcndert. De Kameren verbeelden, gelijk in de meefte andere Hospitaalen , van Italien, lange breede gangen, die met fteenen bevloerd zijn; deeze zijn dikwijls vol met menfchen, welke in het Hospitaal niets te doen hebben, als alleen toe te zien, of aan den een of ander een onnodig bezoek te geeven. Het is niet gelijk iri het groote Ziekenhuis te Weenen, waar niemand, zondereen billet van den Doftor te hebben, toe de Zieken wordt toegelaaten: en het is ligt te begrijpen, dat zulks altoos voor de Zieken een nadeelig gedruis moet maaken ; heen en weêr loopen, lagchen, fpreeken, zelfs roepen, is zoo gemeen, dat de Oppasfer aan het bed des Zieken niet zelden het ftilzwijgen gebieden moet, opdat de Zieken niet in hunnen flaap geftoord worden, of, opdat hij, wanneer de Zieken iets begeeren, zulks  VIJFTIENDE BRIEF. 195 zulks zoude kunnen verftaan; zelfs heb ik gezien, dat Kramers langs de bedden rondliepen, om hunne Koopwaaren den Zieken aantebiedén; voornaamelijk gefchiedt zulks in die Zaaien, welke nabij den ingang gelegen zijn, waarom men genoodzaakt is die Zieken, welke de rust hoognodig hebben, in andere vertrekken, die verderaf gelegen zijn, te plaatfen. De Slaapplaatfen hebben geen Voorhangfels: en de Bedfteeden beftaan, gelijk in de Burgerhuizen in Italien doorgaans gebruikelijk is, uit losfe planken, die over twee banken gelegd worden. Elke Zieke heeft zijn eigen bed; en men legt nooit twee Zieken in een bed, ten zij eene heerfchende Ziekte het getal te veel vergroot. Boven de bedden is eene Gallerij, waarop die geenen, welke door eene befmettelijke Ziekte zijn aangetast, geplaatst worden, waaronder ook die gereekend worden, welke de Longteering hebben; want dat deeze Ziekte befmettelijk is, daar aan twijfelt hier niemand, éven zoo min als ik, wat ook andere Italiaanen daar tegen moogen inbrengen : en mooglijk is deeze Ziekte, in dit warme climaat, in eenen hoogeren graad aanfteekende dan in koude Gewesten (*> De (*) Alhoewel ik, in onze koudere Gewesten, een Geneesheer ken, welke wil, dat de Longteering zoo aanfteeN 2 kend  io6 BRIEVEN over ITALIEN. De Zaaien, waarin de Vrouwsperfoonen liggen, zijn op dezelve wijze ingericht, als die der Mansperfoonen. De Zwangere zijn boven geplaatst, en worden, zoo de Verlosfing natuurlijk is, door Vroedvrouwen geholpen; maar in de tegennatuurlijke geboortens door den, daar toe benoemden, Vroedmeefter. Voor fiervende is een bijzonder vertrek, waarin de Zieken, als men het einde hunnes levens ziet naderen, gebragt worden, om daar in ftilte hunne laatfte uuren met godvruchtige gebeden doortebrengen. Zodanige Vertrekken zijn in veele Hospitaalen van Italien; een gebruik, 't welk mijne goedkeuring niet geheel kan wegdraagen; men kan voor itervenden wel op eene andere en betere wijze rust verzorgen. Het is wel eene onloochenbaare waarheid , dat 'er geene aandoenlijker en fchadelijker ver- too- kendis, dat men na den dood eenes Longteerigen, niet alleen de kleederen en het linnen van den overlesdenen, maar zelfs het bed, waarop hij gelegen heeft, genoodzaakt is te verbranden; omdat het Teeringfmet hierin zoo zeer verkleefd is, dat het zelve noch door herhaald wasfchen met zeep, noch lang bleeken in de open lucht, daarvan gezuiverd kan worden. Dit Stelfel koomt mij voor de Voorzichtigheid wat te verre geoefend : en menig man zoude, uit vreeze voor de Longteering, genoodzaakt zijn op firoo te flaapen.  VIJFTIENDE BRIEF. 197 tooning kan uitgedacht worden, voor de daaromtrent liggende Zieken, dan een ander, welke aan de zelfde Ziekte lijdt, onder zuchten en kermen den geest te zien geeven; waarom mij dit gebruik altoos nog beter dan in het Hotel Bleu, te Parijs, voorkoomt, waar men niet-zelden eenen zieken, eenen itervenden en dooden op één bed aantreft; maar hoe moet ook eene Zieke te moede zijn, als dezelve in het vertrek der itervenden wordt overgebragt: is dit niet even als een misdaadiger den dood aan te zeggen? De Mansperfoonen worden door jonge Mansperfoonen opgepast, gelijk in de meefte Hospitaalen van Italien gebruiklijk is, deeze hebben den naam van Giovani, en van deeze worden naderhand meest Geneesheeren of Heelmeeflers. Deeze woonen in het Ziekenhuis, en hebben een groot vertrek, waarin zij alle flaapen en ftudeeren. Dit is weer eene flechte inrichting; want men kan ligt naargaan, hoe daar de ftudie voordgaat. Voor de oppasfing der Vrouwsperfoonen zijn een groot getal Vrouwsperfoonen gefield, die, even als de Giovani, haar eigen vertrek hebben, waarin zij niet alleen flaapen, maar elk voor zich zei ven, op groote konvoorden, haar eetcn en drinken gereed maaken. ,Ecn geluk dat de Vertrekken van groote vengfleren verzien zijn , en dat het Climaat zoo zacht is, dat dezelve den meeften tijd kunnen open ftaan, N 3 w.  toS BRIEVEN over ITALIEN. anders zoude het wegens den rook en flank niet te houden zijn. De Kinderen, welke het kwaad zeer hebben, worden ook in dit Hospitaal aangenomen , en voor dezelven is een bijzonder vertrek gefchikt, of, om beter te fpreeken, een Kelder, zoo als ik dit vertrek zou durven noemen, welke onder het Hospitaal ligt; waarin men dikwijls bij de driebonden van deeze arme fchepfels vindt. Het is zeker, dat zulk eene Hechte inrichting nog afkomflig is van die tijden, waarin men van den invloed der kwaade lucht en vochtigheid der woor ningen op de zieke ligchaamen weinig kennis hadt; waarom het te hoopen is, dat in eene Stad als deeze, waarin zoo veele geleerde Mannen zijn, en waar thans zoo veele inrichtingen, ten nutte vanhetGemeenebest, gemaakt worden, ook voor deeze zieke Perfoonen eerlang beter voorzorge zal aangewend worden; want dat deeze plaats vochtig en voor een verblijf van zieke Kinderen geheel ongefchikt is, is ligt te begrijpen. Met betrekking tot de geneezing deezer Ziekte, is meede niet minder eene groote verbetering hoognoodzaakelijk; want zoo het waarheid is, 't geen mij een der Giovani openhartig verhaalde, worden deeze algemeen niet anders als door Pikplaatlrers geneezen; eene geneeswijze, die, zoo zij anders ook de beste ware, zeker, om de groote fmert, dient verworpen te worden: en zoo veel  V IJ F T IE N D E BRIEF. 199 veel te meer hier, indien het waarheid zij, 'tgeen de Heer Koehler aan Profesfor Murray, in Gottingen verhaald heeft, dat omtrent twee derdedeelen deezer Kinderen van Ouders zijn, waar van een van beiden, het zij Vader of Moeder, door inwrijvingen van Kwikzalven in vroeger tijd van de Venusziekte geneezen is (*). Voor het overige is de behandeling der Zieken, in dit Hospitaal, in zoo verre als die van den Medicus ofChirurgus afhangt, reedlijk wel. Men onderzoekt de Ziekte naauwkeurig, en de voorfchriften zijn zeer toepaslijk, voor zooveel ik in dien korten tijd heb kunnen gadeflaan. Daar bij heeft het Hospitaal eene goede Apotheek, welke in de beste order was. De zindelijkheid wordt 'er zeker beter in acht genomen, dan in het Hotel Bieu, te Parijs, waar men dikwijls, na het verband, acht moet geeven, dat men de op den grond geworpen Plaatfiers, in het heenen gaan, niet met zich aan de fchoenen draagt; echter was hier in dit Hospitaal ook nog eene groote verbetering noodzaakelijk, eer het zelve met dat van'Florence, Siena, of Weenen, in zindelijkheid kan evenaaren. Voor (*) Zie M. Stoll Briefe über die pflicht der Mutter ihre kinder zu ftillen. Wkn 1788. pag. 12. N 4  aoo BRIEVEN over ITALIEN. Voor de Krankzinnigen zijn twee bijzondere vertrekken, welke van het eigentlijke Hospitaal afgezonderd zijn, een voor die geenen, welke niet kwaadaartig zijn, en waarvan niette duchten is, dat zij anderen of zich zeiven fchaden zullen; deeze loopen vrij en los; hen wordt, na dat hunne omllandigheden zijn, ook wel vrijheid gegeeven, om hun vertrek te verlaaten. Het andere vertrek is rondom met hokken verzien, die ijzeren traliën hebben , waar in de razenden geflooten worden. Of men in dit Hospitaal ook, gelijk in IVeenen, proeven doet , om deeze Krankzinnigen, indien het mooglijk zij, van hunne kwaal te geneezen, zoude ik met geene zeker^ heid kunnen bepaalen. — De bezorging der Zie-r ken van het Hospitaal DegV Incurabili hebben Profesfor A. Semmentini, J. Pollio, M, Troja en meer anderen, wier naamen ik vergeeten heb aanteteekenen. Deeze geeven lesfen aan de Giovani, waar toe een kleen Anatomisch Theater opgericht is. Ook vindt men daar een Bibliotheek, welke reedlijk groot, en tot gebruik deezer Giovani beftemd is; opdat deeze, zonder veele kosten, die bezwaarlijk voor hun uittevoeren zouden zijn, gelegenheid zouden hebben, om zich in hunne weetenfchappen te kunnen oeffenen. Het Hospitaal, DeW Annunziata, wordt voor het rijkfte van geheel Europa gehouden; en men ree-  VIJFTIENDE BRIEF. aoi reekent, dat het zelve jaarlijks meer als een millioen Rijksdaalers inkoomlïen heeft; niet tegen{taande maakte het zelve, in het begin van deeze eeuw, een bankrot van vijf Millioenen, dat bij de groote inkoomften, door vermindering der uitgaave, in eenige jaaren weêr heriteld werdt. Men neemt in dit Hospitaal niet alleen Zieken van allerlei aart, maar ook Vondelingen worden derwaards gebragt, en in eene rol of Tumo gelegd; zoo dat ieder, zonder bekend te worden, zijn kind, ter opvoeding, daar brengen kan. Men heefc altijd Minnen in voorraad, welke tot het zoogen deezer Kinderen dienen. De Kinderen tot hunne jaaren koomende, kunnen Ambachten naar hun welgevallen leeren , en wat bijzonder is, zij hebben het zelfde voorrecht, als de Kinderen, die uit wettige Huuwlijken geteeld zijn: en kunnen daarom tot Geefcelijke en Waereldlijke Ambten, even gelijk de anderen, worden aangenomen. De Meisjens moeten het nodige Werk in hec Hospitaal verrichten, als Zieken oppasfen, de Kinderen onderrichten enz., en kunnen, volwasfen zijnde, trouwen, of in Kloofters gaan, en men geeft hun dan eene goede huuwlijksgifc, die wel hondert of twee hondert Ducaaten bedraagt. Niet alleen de hier ingenomene Weezen, of Vondelingen worden met eene huuwlijksgift befchonken; maar ook andere Meisjens uit de Stad, welN 5 ker  tos BRIEVEN over ITALIEN. ker Ouders door armoede buiten ftaat zijn gefield, óm dezelven iets te kunnen geeven , en onder deeze bevinden zich niet zelden Freulens van een zeer goeden en ouden Adel, welke rijk in Wapens, maar arm in Inkoomften zijn, en daarom wel ligt lang vergeefsch na een' man zouden moeten zuchten, indien zij niet op deeze wijze geholpen wierden. Boven den ingang van dit Hospitaal ftaan daarom ook deeze regelen: LacPueris, Dotem innuptis, yelumque Pudicis Datqv.e medelam agris, hac opulenta Domus. Hinc vierito facra est illi, qua mipta, pudica Et La&ans orbis yera medela fint. De menigte der Zieken, die men hier vindt, is op verre na zoo groot niet, als in het Hospitaal DegP Incurabill, en bedroeg, zoo als men ons verhaalde, op dien tijd Hechts hondert en vijftig; maar men moet in aanmerking neemen, dat dit Hospitaal veel Zieken onderhoud, welke zich in het zelve niet bevinden. Die geenen, bij voorbeeld, welken, uit hoofde hunner ziekte, de buitenlucht nodig hebben, of die van zwaare ziektens herfteld, maar nog niet volkoomen geneezen zijnde, uit gemis van krachten het Ziekenhuis verlaaten kunnen, deeze worden buiten de Stad gebragt, om daar, door middel der aan-  VIJFTIENDE BRIEF. ec3 genaame buitenluchc nieuwe krachten te herwinnen. Zeker is dit eene voortreflijke inrichting, welke de Stichters der Hospitaalen zich ten voorbedde moogen nellen; want het is ligt te begrijpen, en de Geneesheeren, welke groote Ziekenhuizen onder hun opzicht hebben, of dezelven bezoeken, hebben het met mij zeker dikwijls moeten ondervinden, welke fchadelijke gevolgen 'er niet zelden ontftaan, wanneer de ten halve geneezenen, tusfchen andere gevaarlijke Zieken, tusfchen raazenden en itervenden, moeten rondzwerven. — Ik herinnere mij nog met welke eene vreugde ons, op eenen morgen, de groote Stoll, bij zijne Praftifche lesfen, verkondigde, dat Hij van den Keizer, die daags te vooren Hem bezogt hadde, en langer als een uur met Hem in gefprek geweest was, over de nuttigheid en inrichting der Ziekenhuizen, verkreegen hadt, dat eene Kamer, voor die Zieken, welke in de Praétifche Schoele, ter verdere herftelling, waaren overgegaan, zoude ingericht worden. Ten dien einde zendt het Hospitaal DeW Atmunziata zijne bcterwordende Zieken buiten de Stad, waar het zelve nog vier andere Hospitaalen onderhoudt, waar van een te Pozzuolo te vinden is, dat eigenlijk uit die oorzaak onderhouden wordt; opdat de Zieken, die het nodig hebben, de Dampbaden, welke men daaromtrent, aan de Zee Agna-  204 BRIEVEN over ITALIEN. tio, en bij Baja, zoo menigvuldig, door de Natuur voordgebragc, aantreft, gebruiken kunnen. Wat de inrichting, en de zindelijkheid, welke ik in dit zoo rijke Ziekenhuis hebbe gadegefiagen, aangaat, moet ik bekennen, dat daaraan nog zeer veel te verbeteren is. Onder de morsfige en flecht ingerichte , kan men het zelve eigentlijk niet reekenen; maar 'er ontbreekt echter nog zeer veel, eer het die voordeelen heeft, welke de beroemde Stoll, in een wel ingericht Hospitaal, eischt (*); zelfs koomt het in zindelijkheid en goede order dat van 5. Giacomo, waar van ik flraks nader melding maaken zal, nog niet nabij. Ider bed heeft een foort van Alcove, die door een verwclffel gemaakt wordt, waar voor de gordijnen hangen. De eerfte Medicus van het Hospitaal, DeW Annunziata, is de Profesfor Cirillo: de andere zijn Francisc. Pepe en Tiberio Cammajoli. De Heelmeefters zijn Nicolaus Frongilli en Fontais; a. Dit Hospitaal heeft, gelijk het voorige, zijn eigene Apotheek. — Het heeft zijn grootfte rijkdom aan de Koninginne Johanna de 11de, die (*) Uber die Einrichtung der Offentlichen Krankenhaeufer, heraufgegeeben von G. A. vok Beukhek Wien 1788. 8vo.  VIJFTIENDE BRIEF. 205 die ook in de Kerk van het zelve haare grafplaats heeft, te danken. Het Hospitaal S. Giacomo degli Spagnuoli is in het kleine dat geene, 't welk de nieuwe Militaire Academie te Weenen in het groot voorftelt; een Hospitaal, dat voor zieke Officieren en Soldaaten is ingericht, en tevens voor eene fchool dient; waarin jonge Geneesheeren, zoo wel als Heelmeefters, onderweezen worden. De inrichting is zoo, dat daaraan weinig te verbeteren is: de zindelijkheid wordt in alles 'zoo wel in acht genomen, dat, als dit Hospitaal in Holland llondt, het niet anders zoude kunnen gedaan worden. De Keuken was van het nodige verzien; alles hadde een' glans, ten blijke der zuiverheid; daarbij waaren de fpijzen zoo naar den eisch gereed gemaakt, dat men zulks in een der beste Logementen niet anders zou kunnen verwachten. De Bedden zijn ruim en goed, echter zoo ingericht, dat niet meer als eene Zieke op één Bed kan gelegd worden, het welk ook in de andere Hospitaalen van Napels te prijzen is. De Bedden zijn zoo gefchikt, dat men Gordijnen voor dezelven hangen kan, welke echter op dien tijd, vermits het zomer was, waaren afgenomen. Voor de zieke Officieren, of anderen, welke daar voor betaalen willen, zijn bijzondere vertrekken met fchoone Bedden, waarin alle moogelijke gemaklij kheden aan de daarin ziek liggende wordt toege-  so6 BRIEVEN over ITALIEN. gebragt; waarin dezelven beter opgepast worden, dan in hunne eigen huizen. Voor de behandeling der Zieken, dat het voornaamfte ftuk van een Hospitaal uitmaakt, is bijzonder wel gezorgd, terwijl zij door de ervaarenfte Mannen van Napels behandeld worden. In grootte koomt dit Hospitaal niet bij het eerfte, BegV Incurabili: De oppasfing wordt in dit, zoo wel als in de anderen, door Studenten, of zogenaamde Giovani, verricht; deeze Giovani zijn in Bologna, in Rome, Napels, Florence, Pifa enz. in de meefte Hospitaalen, en moeten daar de Zieken niet anders bedienen, als gemeene Oppasfers. Zij moeten hen de medicamenten ingeeven: het drinken en eeten verzorgen, klisteeren enz. De meefte Doctoren worden uit deeze Giovani gemaakt; de voornaamfte dikwijls niet uitgezonderd. De Lijfmedïcus Saliceti te Rome, welken thans altijd zijne fpijzen in zilveren fchotels ter tafel gebragt worden , en wiens voeten het te zeer vermoeijen zoude, indien Hij zonder koets een paar Zieken moest bezoeken, heeft zelve in het Hospitaal van den Heiligen Geest, te Rome, in vroegeren tijd, zes jaaren lang, als Giovani, geklisteerd. Dit is eene zaak, welke de Geneeskunde in Italien verachtelijk maakt, en die oorzaak is, dat zelden lieden van geboorte, die middelen in de waereld hebben, zich op onze Weetenfchap toeleggen. Het zijn meestal arme Studenten, die ^  VIJFTIENDE BRIEF. 207 die, na dat zij de Schooien zijn afgegaan, een onderhoud voor zich zoeken, waarbij zij tevens iets leeren kunnen, 't welk hun daarna ten beftand verftrekken kan. De Hospitaalen geeven hier toe de beste gelegenheid, zij krijgen daar niet alleen vrije wooning, maar ook gemeenlijk de kost, of anders wat geld, waar voor zij zich de kost moeten aanfchaffen. Daarbij krijgen zij ook overal een foort van kleeding, welke ineenen bijzonderen Overrok of Tabaar beftaat, die toe op de fchoenen hangt, en in ieder Hospitaal van eene bijzondere kleur is; maar meest van het flechtfte laken, dat men vinden kan; deeze draagen zij bij het oppasfen der Zieken, en den geheelen dag door, in het Hospitaal, ter beveiliging van hunne kleederen; dikwijls is deeze zoo fraeerig, zoo gelapt en gefcheurd, dat men zoo een Giovani veel eer voor een' beedelaar zou aanzien, als voor een' Man van Weetenfchap, aan wien binnen weinig jaaren de eerfte en grootfte van het land zijn gezondheid en leven zal toevertrouwen. Indien men een deezer Giovani op de ftraat ontmoet, gekleed in zijne beste kleederen, dan moet men zich verwonderen, een Man in deezen ftaat te befchouwen, aan wien men een uur te vooren een aalmoes zou hebben willen geeven. Buiten de voordeelen van kost en inwooning, is het voornaamfte, dat zij in die Hospitaalen overvloedige gelegenheid hebben, om zich in  eo8 BRIEVEN over ITALIÉN. in alle takken der Genees- en Heelkunde te kunnen oeffenen; zij zien niet alleen het beloop der ziektens dén geheelen dag; maar in de meelte Hospitaalen worden daarbij nog Collegien voorgeleezen: wat zijn echter deeze voordeden, wanneer men bedenkt, dat zij zich daar voor tot den verachtelijkfïen dienst der Hospitaalen moeten laaten gebruiken, die bij het oppasfen der Zieken nodig is? Hier van koomt ook, dat zij alle fchaamte verliezen. Ik kan U dienaangaande een ftukjen verhaalen, dat mij zelve in Rome is voorgekoomen. Een der Giovani, uit het Hospitaal Del S. Splrito, een kundig Man, die zelfs reeds, door zijne kundigheid, eene premie gekreegen heeft, hadt lust om van daarnaar Duiischland te reizen, om daar, door het uitoeffenen der Geneeskonst, zijn geluk te zoeken; maar het mangelde hem aan geld, om de reiskosten te kunnen goedmaaken. Wij raadden hem, dat hij moest trachten om in het gezelfchap te koomen van eenen Weenfchen Vorst, welke op dien tijd door Italien reisde, die hem gaarne, als Medicus van zijn gevolg, zou willen met zich neemen: wij gaven hem een' brief, aan den Lijfmedicus van deezen Vorst meede, die een vriend van ons was. De Giovani verblijd, dat hij hoope hadde om op deeze wijs naar Duitschland te kunnen koomen, zeide, dat hij zeer gaarne als Kamerdienaar van den Vorst reizen wilde: en dat wij  VIJFTIENDE BRIEF. 209 wij niet moeiten vergeeten in den brief van aanbeveeling melding te maaken, dat hij, benevens de Medicijnen, ook het Baardfcheeren, en hair- opmaaken zeer goed verltondt. Kan 'er nu wel iets laager van een' Doftor uitgedacht worden , als dat Hij zich zelve voor Paruikmaaker en Baardfchrapper laat gebruiken: en dat nog wei in een Land, waarin zelfs de Heelkunde niet zoo zeer met het Baardfcheeren verbonden is, als wel in Holland en het grootfte gedeelte van Duitschland. Hier uit blijkt dan, dat, hoe dienftig ook dit gebruik van onderrichting, in de Hospitaalen, zij, om eenen goeden Pra&icus te worden, het zelve, om de vernedering, welke de konst daar door ondergaat, en verachtelijk maakt, naar mijne gedachten, te verwerpen is. Hierbij koomt nog, dat het in veele Hospitaalen den Giovani ontbreekt, om zich in de Theorie der Weetenfchappen behoorlijk te kunnen oeffenen; zij hooren wel de Collegien; maar de tijd, om dezelven behoorlijk te beftudeeren , ontbreekt hun, terwijl zij, door het oppasfen der Zieken daarin verhinderd worden; zonder daarteboven nog in aanmerking te neemen, dat zij daar toe, in veele Hospitaalen, niet eens een vrije kamer hebben; maar allen bij elkander in een vertrek hun verblijf houden. Wat volgt daar nu anders uit, als dat zij goede Empirici worden, die op de oorzaaken der Ziektens, en op den grond derzelven Q wei-  aio BRIEVEN over ITALIEN. weinig letten? Maar ik merk, dat ik wat te verre ben van den weg geweeken, waarom ik tot de Giovani, van het Hospitaal S Giacomo, terug zal keeren. In dit Hospitaal is de gelegenheid, om iets te leeren, beter als in andere; want voor eerst zijn de lesfen op een bepaald uur ingericht; daagüjks worden twee Collegien gegeeven, een des morgens om acht uure, in den zomer, en om negen uure in den winter: het andere na den middag, altijd ten twee-en - twintig uure, naar de Italiaanfche klok gereekend, 'e welk twee uuren voor den ondergang der zonne is, waarvan alleen de Zondag en Donderdag uitgezonderd is; gevolgelijk zijn dit tien Collegien inde week, waar toe de vijf volgende Profesforen beftemd zijn, welke ieder twee Collegien in de week geeven: Profesfor Cotunni de Anatomie, Anton. Sementini de Phijfiologie, Ludov. de Clarellis de Antipraxis, V i nee-nt. Pet agn a de Praxis enJuLiAN. Polli o de Heelkunde. Daar benevens is nog een fubalterne voor de Anatomie, die niet alleen Praeceptor is, maar ook het opzicht over het Theatrum Anatomicum, over de Bibliotheek en Inftrumenten, heeft. Dit Ambt bekleede Doétor Oronzo Oronzini. Deeze lesfen zijn eigentlijk alleen voor de Giovani van dit Hospitaal, en als anderen, die daar niet toe behooren, dezelven willen bijwoonen, moeten zij alvoorens, van  Vijftiende brief. $tt van den Governatorevnn het Hospitaal, daar toe vrijheid verkreegen hebben , en maandelijks daar voor drie Napelfche ducaaten betaalen. De Piofesforen zijn verbonden, om met de Studenten aan de bedden der Zieken te gaan, om daar het geene zij op de Cathcder voorgedraagen hebben, daadlijk aan te toonen, even gelijk de Profesforen der Anatomie en Phy/iologie verbonden zijn hunne uitleggingen, deels door Preparaten op te helderen, deels ook in doode ligchaamen zelve hunne Toehoorers de deelen, waarover gehandeld wordt, aan te toonen. Benevens het voordeel van deeze voortreflijke lesfen, hebben de Giovani, in dit Hospitaal, tot hun gebruik eene fchoone Bibliotheek, die veele zeldzaame en vreemde Werken in zich bevat; welke meest binnen kort hier gebragt zijn. Zoo rijk da voorraad deezer Boeken is, zoo rijk is ook die der Werktuigen, tot de Heelkunde behoorende: wij ftonden verwonderd toen men ons dezelve toonde, niet alleen over de menigte, maar voornaamelijk daar over, dat wij hier zelfs de allernieuwfle Inilrumenten in een Hospitaal vonden, welke men dikwijls inDuitschland en op de beste Academiën vergeefsch zoeken zou. Alle deeze waaren nog dit zelfde jaar uit Parijs, waar zij gemaakt zijn, herwaards gebragt. Benevens deeze heeft het Gouvernement van dit Hospitaal, nog eene zeer fchoone Collectie «van PFaschpt\eparaten zich aangefchaft, O 2 wel-  sia BRIEVEN over ITALIEN. welke allen door den Heer Francisc. Ma ijer vervaerdigd zijn. Ofichoon zij in pracht en fchoonheid voor die, welken te Weenen en te Florence zijn, verre wijken moeten, verdienen dezelven echter allen lof, en zijn met veel accuratesfe gemaakt. Onder deeze bevindt zich ook een Hermaphrodiet, in wasch nagemaakt, volgens eene, welke zich voor eenige jaaren in Napels liet zien, het was niet anders dan eene Vrouw, die alleen door eene mismaakte Clitoris van andere onderfcheiden was; want het Scrotum ontbrak geheel, en de wanftallige Clitoris was niet doorboord; gevolgelijk alleen tot bewijs dienfiig, dat men die geenen, welken zich voor Hermaphroditen uitgeeven, voor niets minder dan zulken houden moet. Met deeze fchoone IFaschpraparaten is het Anatomifche Theater, dat zeer wel ingericht is, en van boven door een glazen Koepel, die veel aanzien geeft, verlicht wordt, rondom verfiert. Benevens het Theatrum Anatomicum is eene kamer, welke alleen gefchikt is voor de Chirurgifche Operatien : deeze is met alle gemaklijkheden, die hier bij vereischt worden, verzien, en zoo ingericht, dat alle de aanfchouwers genoegzaame plaats hebben om naauwkeurig op den Operateur acht te geeven, zonder Hem nogthans in den weg te zijn. — Buiten deeze voordeden hebben de Giovani hier nog, gelijk in de andere Hospitaalen, vrije wooning en bed:  VIJFTIENDE BRIEF. .213 bed; en dagelijks eene Palata brood; ook ontvangen zij maandelijks hun geld, 't geen echter zoo weinig is, dat zij, welke niets van zich zelve hebben, daar niet ver meede koomen kunnen, offchoon de levensmiddelen , in Napels, zeer goedkoop zijn; want die onder den eerften rang deezer Giovani behooren, krijgen niet meer als tien Carolini, 't geen omtrent zoo veel is als twee Hollandfche gulden , in de maand. De Giovani van den tweeden rang, moeten met zes Carolini zich vergenoegen: en die van den derden rang hebben, bij de wooning en bed, alleen het bovengenoemde brood vrij. — Dit Hospitaal onderhoud vierentwintig deezer Giovani, acht van eiken rang; maar daar benevens worden nog zestien Supranumerarü aangenomen, die, na hunnen ouderdom, als 'er een van deezen afgaat, in de plaats creeden. Deeze Supranumerarü hebben in het Hospitaal hunne wooning, bed en lesfen, even gelijk de andere; maar moeten daar voor maandelijks tien Carolini betaalen, en in het oppasfen der Zieken dezelfde dienden doen, als de voorige. Daar boven kunnen nog twintig andere als extraordinarii aangenomen worden, op dezelve voorwaarde als de Supranumerarü; maar deeze moeten dan vijftien Carolini in de maand betaalen, en treeden, naar hunnen ouderdom, in de plaats der Supranumerarü, Hoe lang moet het niet wel duuren, als het getal comO 3 pleet.  *i4 BRIEVEN over ITALIEN. pleet is, eer de laatfte der Extraordinarii, ia den eer/ten rang, waarin hij tien Carolini verdient, geplaatst kan worden. Hier worden geene als Giovani aangenomen, welke zich te vooren niet hebben laaten examineeren, en een Tes-. pmonium van den Examinator verroonen, waarbij blijken kan, dat zij in|de vereischte Weetenfchappen kundig bevonden zijn; want het wordt vereischt, dat een ieder, eer hij in den dienst van dit Hospitaal treedt, in de Natuurkunde en Mqthefis wel onderricht, en daarbij de Latijnfche taal kundig zij. Hij is ook verbonden om twee jaaren vast te blijven, en de Collegien te hooren. De inrichting van dit Hospitaal is niet altijd zoo voordeelig geweest; eerst in den jaare 1785. is het zoo verre gekoomen. De Preparaten, Boeken, en Inflrumenten, zijn eerst binnen kort aangefchaft: het Theatrum Anatomicum is eerst opnieuw gebouwd, cn den achtentwintigHen April geopend, waarbij de Profesfor Ant. Sementini eene Italiaanfche Gratie gedaan heefc (*), welke door den druk algemeen gemaakt is- Ik (*) Orazione letta in occafïone dell' apertura del' nuo.vo Theatro Anatomico eretto nel Regio fpedale di s'Giasomo daA. Simehtini. Napol.  VIJFTIENDE BRIEF. «15 Ik heb mij in deezen Brief wat langer bij de Giovani der Hospitaalen opgehouden, om U daar van eene volkoomene fchilikring te geeven, die, om met den toeftand der Medicijnen in Italien bekend te zijn, ten hoogften noodzaakelijk is. In het vervolg zal ik daar van bij de Hospitaalen zwijgen, of met weinig woorden daarvan alleen flechts melding maaken; terwijl Gij uit dit gezegde genoeg, van deeze wijs van leeven en ftudeeren, een denkbeeld zult kunnen maaken en kleine veranderingen, die daarin voorkoomen, ook niet veel ter zaakc doen. Ik heb nu, over de inrichting der Napelfche Hospitaalen, alles gemeld, wat mij daarvan bekend is. Nu wenschte ik U tevens een ordentlijk bericht te kunnen geeven van de Ziektens, welke voornaamlijk hier heerfchen ; maar daar men in deeze Stad, voor zoo veel ik heb kunnen ontwaar worden, nog geene behoorlijke fterflijsten ingevoerd heeft, ben ik hier door buiten die moogiijkheid gefield; bijzonder daar mijn verblijf hier alleen zeer kort geweest is. Evenwel het geene ik daarvan opgemerkt hebbe, zal ik U meededeelen. In de Hospitaalen vond ik nog menige Borstziekte met ontfteeking vergezeld, offchoon deeze bij ons op dien tijd zeer zelden zijn: en verfcheide Teeringen, welke deels uit de eerfte voordfpruiten, en deels door aanfteekingen meedegeO 4 deeld  ti6 BRIEVEN over ITALIEN. deeld fchijnen te zijn. Deeze Borstziekten zijn echter niet alle waare ontfleekingen ; maar meestal van een rheumatiken aart, en bevangen meer de gemeenen en foldaaten, die aan de koude en nattigheid onderhevig zijn, dan wel de zindelijke lieden. Eene vliegende Roos is hier zeer gemeen, het welk ik reeds door Th. Barthoeinus opgemerkt (_*)■> en door Moxa bevestigd vinde; echter worden hier toe zelden middelen gebruikt. De gemeene man laat zijne geneezing aan de Natuur over. Bartholinus zegt niet te onrecht: de hoogte der huizen, het veel eeten van Rundvleesch en Kool met Spek, daarvan de oorzaak te zijn. Hijfterifche Ziektens onder de Vrouwen, en Hypochondrie onder de Mannen, zijn in Napels zoo gemeen als ergens. Ook worden de Inwooners deezer Stad niet zelden met Epidemifche Ziektens overvallen. Rotkoortsfen met Petechien heerfchen hier zeer veel. Dikwijls ook een foort van Koortsfen met verheffingen [Febres remittentes~\ met hoest, ongemakkelijke ademhaaling en met Longontfleekingen vergezeld. Pokken en Mazelen regeeren jaarlijks in Napels, (*) De Peregrinatione Medica pag. 26.  VIJFTIENDE BRIEF. ai? pels, en zijn dikwijls doodelijk, even zoo wel als bij ons; daarbij verzekert de Heer Sarcone, dat het in Napels niet zelden is, dat één mensch tweemaal door de Pokken wordt aangetast; ja wat nog meer is, tweemaal van famenvloeijende Pokken. Zoude ook de Heer Sarcone door die foort van onechte Pokken bedrogen zijn, welke zoo zeer met de echte overeenkoomen, dat zij, door het uiterlijk aanzien, daarvan niet te onderfcherden zijn, waarvan ons eene duidelijke befchrijving, door den Heer Profesfor Ëlsner, te Koningsbergen, belooft wordt, die ik zelve eens bij een kind van omtrent acht jaaren gezien heb, en, bij den eerften op-, flag, voor waare Pokken, welke in volle zweer ftonden, aanzag? — Maar kunnen die van dat foort ook te famen vloeijen? De inënting der Kinderpokjes worde in Napels wel nu of dan eens ondernomen; maar is tot nog toe zoo algemeen niet als wel in Holland en daaromtrent. Veele Schrijvers willen dat de Vefuvius dikwerf invloed heeft op de Epidemifche Ziektens deezer Stad: en dat, na fterke vuurbraakingen, Epidemien volgen. De Heer Sarcone fpreekt dit tegen, en verzekert, dat de opmerkingen daaromtrent geenzints voldoende zijn, om iets zekers tebepaalen; hoe wel het echter zeker is, dat de dampen der gloeijende Lava doodlijk zijn, O 5 voor  ai8 BRIEVEN over ITALIEN. voor die geenen., welke zich al te na daarbij bc geeven. De Scheurbuik is in Napels zeer zelden: en zoo die daar al gevonden wordt, is zij geenzints hardnekkig. De Heer Cirillo verzekerde mij, dat Hij bij de geneezing deezer Ziekte niets als Citroenenfap nodig hadde: en daarmeede d« Zieken binnen een' korten tijd herftelde. Daar tegen vindt men verfcheidene, welke met het Graveel en den Steen geplaagd zijn, en 'er worden jaarlijks in het Hospitaal DegT lncurabili veelen van den Steen gefneeden. Aan den weg zag ik daaglijks een' beedelaar .zitten, wiens gezwollen been mijn aandacht trok; zijn gezwel was hard, en van eene bijzondere figuur, het zelve hadde, naar hec uiterlijk aanzien te oordeelen, alle overeenkoomst met de Klierziekte of Elephantiafis van Barbados, die ons Hillarij in zijn voortreflijk Werk het eerfte bcfchre ven heeft C*): en daar na door Henbij is in het licht gegeeven (f); denkelijk was het (*) Obferv. on the Changes of the air, and the Concomitant Difeafes in the Island of Barbadoes, .bij W. Hillarij. (f) A Treatifc on the Glandular difeafe of Barbados% proving it to be feated in the Lymphatie Syftem. bij J." Hemdij Land. 1784.  VIJFTIENDE BRIEF. 119 | het eene foortgelijke Ziekte, offchoon door eene andere oorzaak voordgekoomen; want hem vraagende, van waar hij deeze kwaal bekoomen hadde, verhaalde hij mij, dat het de uitwerking eener giftige flangebeet was, welke hem, beneden Napels, naar den kant vair Apulien, .was 1 aangevallen. Ik heb na dien tijd dit foort van i kwaaien nog op andere plaatfen van Italien aangetroffen, zonder echter te weeten of het altijd f door flangen veroorzaakt was. De Waard in ons Logiment hadde een Aneurysma Aorta,, en de Heer Vairo verzekerde 1 mij, dat het eene Ziekte ware, welke men, in Napels, niet zelden aantreft, en die menig een het leven kost. Men hadt hem alle prikkelende fpijzen en dranken, gelijk ook alle beweeging, verbooden, en gelast om het gezwel, dat zich reeds tot de grootte van een duiven ei, uitwendig, vertoonde, altijd met in Wijngeest gedoopte doekjens vochtig te houden. Dit is alles wat ik U , betreffende de Ziektens in Napels, melden kan; waarmeede ik deeze eindige. ZES-  aao BRIEVEN over ITALIEN. ZESTIENDE BRIEF. Over het Chara&er, de manier van leeven, Venusziekte \ Leevensmiddelen, Konften en Weetenfchappen, Koffij- en Tshuizen, toe ftand der Apotheeken enz, in Napels. JT)e voornaamfte flukken , in Napels, onze Weetenfchap betreffende, in de voorige Brieven afgehandeld hebbende, blijft mij nog veelover, 't geen ik waerdig vinde opgemerkt te worden, waarom ik het zelve niet met flilzwijgen kan voorbijgaan, denkende dat het bericht daarvan aan U niet onaangenaam zijn zal. Vooreerst, wat het chara&er en manier van leeven der Napolitaanen aangaat, hierover is niets te zeggen, ten zij men alvoorens het Volk in zijn clasfen verdeeld heeft; want anders is deeze bij den voornaamert of Adelfland: anders bij den middel of Burgerftand: en wederom anders bij het Gemeen. De  ZESTIENDE BRIEF- mï De voornaamen , welke hier een ongemeen groot getal uitmaaken (want nergens vindt men zoo eene/menigte van Vorsten, Graaven, Marquizen enz. als in deeze Stad) leeven omtrent zoo gemeenfchappelijk en ongedwongen als in Vrankryk; de Cicisbeen zijn niet meer zoo in gebruik als wel voor eenige jaaren, of als nog wel in andere Steden van Italien; ten minften binden zich de Napelfche Dames daar niet aan, dat zij altoos den zeiven houden; maar gaan met iedec vriendlijk om; geeven zelve bezoeken aan ongehuuwde mansperfoonen, die in aanzien zijn. In de gezelfchappen koomen Heeren en Dames bij malkanderen, hoewel deeze, onder zich, elkaêr ook wel onderhouden, terwijl de Heeren in een' anderen hoek des vertrcks hun gefprek hebben. De kleeding der Dames is geheel naar den Franfchen fmaak, gelijk thans in de meefte Landen van Europa: zij gaan in fchoonheid de overige Italiaanfche vrouwen niet te boven, echter vindt men 'er niet weinig onder haar, welke 'er zeer wel uitzien, en haare verw is natuurlijk; want de moode, om de aangezichten te blanketten, is in Napels nog niet aangenomen. In hunne fpraak zijn de Napolitaanen ongemeen beleefd, tot den gemeenen man toe. Een vreemde wordt niet minder als Esfellenza getituleerd : en wanneer een Napolitaaner een oud wijf aanroept, noemt hij haar, fchoone Vrouw. Onder de dagelijkze ver-  Saa BRIEVEN oVer ITALIEN. vermaakén der voörnaamen behoort bijzonder , zoo wei in Napels als in andere plaatfen van Italien, het Koetsrijden, de Corfo genaamd. Alle koetszen verzamelen zich op dé Wandelplaats des avonds één of twee uuren voor zonnen ondergang, en rijden dan langfaam, alle achter eikanderen , op en af, 't welk voor vreemden eend bijzondere vertooning maakt, en wel voornaamelijk hier, waar men eenige hondert koetzen bij malkander kan aantreffen. Ik moet hier bij opmerken dat wel meer dan de helft deezer koetszen nog ouderwets zijn: en die van den beroemden Ha milt on muntte zoo wel in fchoonheid als nieuwen fmaak verre boven alle anderen uit; waaruit ten klaarden blijken kan, hoe verre de Italiaanen, in hunnen arbeid en goeden fmaak, nog van de Engelfche Natie afwijken. Deeze Corfo gefchiedt in Chiaia, eene voorftad, of beter eene lange, met fchoone Paleizen en Kerken verfierde, ftraat, langs den oever der zee, naar de PoJilippo- toe. Kort aan de zee is thans, benevens de Corfo, eene fchoone Wandelplaats, voor de voetgangers aangelegd, welke rondom door eeri hek is afgeflooten, waar binnen geen rijdtuigen koomen mogen; deeze Wandelplaats is met fchoone Alieën verfierd , tusfchen welken kleene Bloem-rabatten en ftruikjens van oranje en andere bloemen den wandelaar verkwikken: waar bij het uitzicht over de ruime zee , met de koele avond-  Z E S T I E N D E BRIEF. 223 avondlucht, deeze plaats, boven alle andere, merkelijk veraangenaamt. Van hier kan men, zonder gevaar van overreeden te worden, de pracht belchouwen , welke de Napolitaanen bij hunnen Cor/b maaken. Alle koetszen zijn met Laqueijen, die hier met een degen op zijde gaan, rijkelijk verzien: veelen worden door de fchoonfte Napelfche paerden getrokken, en de meesten hebben hunne Hardloopers vooraf; maar deeze moet men niet als daartoe opgeleid' befchouwen, hec is het gebruik zoo, en hij, wie de onkosten niet draagen kan, om voor altijd een Hardlooper te onderhouden, huurc voor zich den een of ander voor een paar uuren , bij voorbeeld zijn Paruikmaaker, en of deeze dan de Leverij wat te lang of te kort, te naauw of te wijd is, dit wordt zoo oplettend niet in acht genomen. Ik heb 'er onder die Loopers gezien, welke niet verre beneden de zeventig jaaren oud waaren, en die veel meer tot zitten dan tot gaan, veel minder tot loopen , fcheenen geneigd te zijn; heibeste is, dat bij de Cor/b de koecszen zeer langfaam rijden, anders zoude ik U wel durven verzekeren , dat veelen deezer Hardloopers zouden moeten achterblijven. Het is niet te bewonderen, dat dit zoo gaan moet, een elk wil in zijnen ftand voldoen, 't geen dikwijls de beurs niec kan uithouden; want offchoon men rijke Edelen in Napk heeft, zoo vindt men 'er echter geen ge-  a=4 BRIEVEN ovïr ITALIEN. gering getal, welke genoegzaam gebrek lijden; het aantal is te groot, men vindt in deeze Stad over de hondert Princen, hier na kan men het getal der Hertogen, Graaven, Edelen enz. afneenien. Indien nu eene van deezen, welke niet veel vermogen heeft, met veel kinderen gezegend wordt, dan is de nood zeer hoog: en om deeae met onadelijken te laaten trouwen, dit was eene onuitwischbre fchande voor de Familie. Wat nu in dit geval te doen? De Kloos¬ ters zijn de toevlugtplaatfen, welke daarom hier ook zoo opgepropt zijn met adelijke Nonnen van de voornaamfte Familiën. Het gaat uit dien hoofde in Napels al niet beter, als in Venetien, waarvan ik te vooren gezegd hebbe , dat ik de Nobili op de markt zag visch koopen; hier zag ik ook wel eens een Gedégend Heer in een fchoon kleed, die men vbor iets bijzonders zoude gehouden hebben, van den flagter koomen, met een paar pond vleesch in zijn zakdoek , dier hij in de hand droeg. De levenswijze van die van den minderen rang is meer ftijf: voor eene ordentlijke Burgervrouw past het in "t geheel niet, dat zij alleen te voet gaat; wanneer zij naar de kerk gaat, wordt zij gemeenlijk door den man begeleid, of ten minften van een ander uit de Familie. Dit gebruik fchijnt uit wantrouwen der mannen voord te koomen ; want fchoon men in veele ftreejien van Jta-  ZESTIENDE BRIEF. 225 Italien de ijverzucht fterker aantreft dan in andere Landen, zoo heerscht deeze doch ongelijk meer in Napels: en men kan eene jonge Vrouw niet wel met een vriendelijk gelaat aanzien, zonder den man te beledigen. Het is mij zelfs overgekoomen, dat ik, in eene der Kerken ce^ zeer fchoone jonge Vrouw ziende, dezelve, zonder de minfte erg, wat lang aanzag; maar daadlijk ftondt haar man, achter aan in de Kerk gezeten, uit een bank op, en ffelde zich tusfchen ons beide, zoo dat ik haar niet meer zien kon, 't geen mij zeer zonderling voorkwam. Dit gefchiedt hier zeer dikwijls, maar daar bij blijft het ook: hunne wantrouwigheid gaat zelden zoo ver, dat daar door doodflagen gcfchieden. Dit is in andere plaatfen van Italien veel mehigvuldiger. Geduurende ik in Rome was, gebeurde het, dat een Paruikmaaker zijne vrouw doodftak , omdat zij eenen anderen toegelagchen hadde. Men kan daarom met rede zeggen, dat de wantrouwigheid in Napels menigvuldiger is, dan in andere plaatfen; maar men.moet daarbij toeflaan, dat dezelve daar zelden den hoogften top beklimt ; zij fchelden en vloeken zeer gaarne daarbij, en overtreffen hierin, met hunne uitdrukkingen, de beste matroozen; doch dit gedaan zijnde , is de zaak afgedaan, en ieder keert vreedzaam naar zijn huis, of, zoo het lieden zijn, die geld hebben, zoeken zij door de Juftitie hun recht; want men vindt P wei-  as>6 BRIEVEN over ITALIEN. weinig plaatfen waar het volk zoo genegen is tot twisten en Procedeeren, en dit is ook de oorzaak, dat het getal der Advocaaten en Notarisfen in deeze Stad zoo ongeloovelijk groot is, dat men voorgeeft, dat hier bij de vijftien duizend menfchen door de Procesfen leeven. Nu koome ik tot de gemeenfte clasfe van menfchen; waaronder voornaamelijk de Lazaroni behooren, waardoor men dat foort van menfchen verflaat, welke eigentlijk niets hebben, en daarbij ook niets doen, als den geheelen dag over ftraat loopen, en op een of ander, om iets te verdienen, pasfen , als boodfehappen loopen, pakjens draagen, en diergelijken. Het getal deezer luibakken, reekent men, alleen in deeze Stad, bij de veertig duizend; deeze hebben meest alle geene wooningen; maar flaapen des nachts, in den zomer bij goed weèr, op de ftraat, gemeenlijk ook op de tr?.ppen en banken der huizen: en grootendeels ook in de onderaardfche holen , die men hieromtrent aantreft, als in de Pofiiippifche Grot, of in de Catacomben. Daar dikwijls in één huis verfcheiden huishoudingen woonen, blijft de gemeene huisdeur veelal epen, en ieder fluit Hechts zijn eigen verblijf in het zelve. Van deeze geleegenhid bedienen' zich nu deeze Lazaroni des nachts om hun verblijfplaats te houden. Ik heb dezelve wel op de trap , in het huis waarin wij logeerden, in eenen vasten flaap liggende ,  ZESTIENDE BRIEF. zz? gende, gevonden. Dit volk wordt tot allerlei geringen arbeid gebruikt; en is zeer wel te vreeden , wanneer het daags twee Huivers te verteeren heeft. Zij eeten dikwijls in veele dagen niets, als flechts vrugten of visch, welke hier voor eenen zeer maatigc-n prijs te bekoomen zijn. Hunne kleeding is zoo gering als met mogelijkheid zijn kan, veeltijds beihat dezelve fiechts in een grove linnen broek, terwijl het geheele bovenlijf naakt blijft. De naakte deelen , bijzonder armen, handen en borst, verderen zij met naamen, kruisfen, afbeeldingen van Heiligen enz. Deeze fieraad heeft met het tattueeren der wilde volken veel overeenkoomst; want deeze afbeeldingen of naamen worden eerst met naalden in de huid geprikkeld; en daarna met geftooten kruid of zwartfel zoo ingewreeven , dat die teekenen, geduurendc hun leeven, 'er inblijven. Dit tattueeren wordt in de meeste Zeehavens van Italien gedaan; echter het allermeeste in Napels; op het vaste Land, van de zee afgelegen,'vindt men het zelden. Voorbeelden van op zodanige wijze befchilderde Hukken huid, zult Gij meer gezien hebben; want ik herinner mij dat daar van een en ander op de Ontleedkamer, te Amflerdam, in liquor bewaard wordt. Ik vraagde aan verfcheidene Schippers na de oorzaak, waarom zij zulks lieten doen, daar zodanige onderneeming niet dan zeer pijnelijk konde zijn, en dezelve dikwijls P 2. eene  228 BRIEVEN over ITALIEN. eene koorts ten gevolge hadde, wanneer de naam lang was, of meerdere beeldjens op eenmaal geprikt wierden. Zij antwoorden mij, dat het gefchiedde om als Christen erkend te worden , wanneer zij fomwijl op zee van Africaanfche of Turkfche Zeerovers genomen zijn, en daar door des te eerder vrij gekogt te worden. Het is wel waarfchijuelijk , dat deeze oorzaak hier toe den eerden grond gelegd heeft, bijzonder daar men in Rome, Florence, en andere Steden, verre van de zee afgelegen, deeze fieraaden zelden vindt, en zelfs in Napels de Vrouwsperfoonen daar niet meede pronken ; maar, volgens mijne gedachten, is dit alleen de oorzaak niet: het koomt mij voor eene foort van galanterie te zijn, waardoor de jongelingen zich bij de meisjes behaaglijk zoeken te maaken; want deeze operatie wordt meestal, door jonge meisjens, aan haare vreijers gedaan. De reden, waarom men in Napels deeze Lazaroni in zoo groote menigte aantreft, is geene andere , als die men , van de menigte luiaarts in Rome en andere groote plaatfen van Italien, geeven kan, naamelijk de hitte van het Climaat, welke den zwaaren arbeid moeilijk maakt; waar bij koomt, dat men daar brand en kleederen bijna geheel ontbeeren kan , 't geen voor de fchaamele gemeente , bij ons te Laude , eene groote zorg baart, gevolgelijk hebben zij alleen maar  ZESTIENDE BRIEF. 229 maar voor de kost te zorgen, en veelligt verdienen zij zoo veel om hunnen honger te ftillen. 'Er zijn zeker nog andere oorzaaken , waarom men hier zoo veel luiaarts vindt; maar de hitte, koomt mij voor, moet wel als de voornaamfte aangemerkt worden. Bij dit groot getal van flecht Volk, zou men bijna befluiten, dat Napels niet anders ware, als een verblijf van roovers en moordenaar, waartoe het ook van eenige Schrijvers gemaakt wordt; men behoeve Hechts te leezen 't geen de Heer van Ar.chenhol.tz, van de Bandieten in Napels fpreekende , verhaalt , dan zal men afgefchrikc worden om ooit naar deeze plaats te reizen. Ik ontken dit alles niet; maar ben in tegendeel verzekerd dat 'er daar, onder de menigte van hec Hechte foort van menfchen, gevonden worden, welke voor eenige weinige ducaaten zich zouden laaten overhaalen om een' ander, in koelen moede, om het leeven te brengen; evenwel dat zulks zoo vrijelijk en ongeftrafc gefchieden zoude,- dat 'er een groot getal menfchen zoude zijn, welke hier meede hun onderhoud winnen; en, wat nog meer is, de moord voor geen misdaad houden, is ten eenemaal valsch, en met hec characTer der Inwooners van de Stad Napels geheel ftrijdig. Ik houde het daar voor, dat die Schrijvers nader bij de waarheid koomen, welke zich verwonderen, dar, bij die menigte van gemeen Volk, de P 3 roQ-  23o BRIEVEN over ITALIEN. rooverijen en hec moorden zoo zelden zijn ; 't welk mij ook in Napels verzekerd is. Hec kan zijn, dac in vroegere tijden deeze Scad zoo vol van deeze Banditen geweest zij: en ik wil ook niet tegenfpreeken, dac hec binnen in hec Land, bijzonder naar den kanc van Calabrien en Apulien, 'er nog niec veel beter uitziet, waar het volk nog in de diepfte domheid en ruuwheid leefc. Daar zege men, dac deeze Banditen nog gevonden worden, en veele moorden worden door hun met fnaphaanen gepleegd; maar dit moet met de Stad Napels niet verwisfeld worden : en hier is het zoo erg niet als het van reizende , welke gaarne groote gevaaren willen ondergaan hebben, gemaakt worde. Men befluic gemeenlijk van het gecal der gevangenen op de menigte der moordenaars en roovers, en volgens deeze redenering zoude in die Rijk een zeer grooc aancal van kwaad Volk zijn, terwijl men zegt, dat men onder de vier en een halve millioen Inwooners twaalf duizend gevangenen reekenen kan; maar deeze reekening gaat hier zoo niet door, als in andere Landen: de crimineele juititie gaat met veele omwegen gepaard, en is daarom zoo traag, dat de gevangenen een' ongcloovelijken tijd moeten blijven zitten, eer zij hun vonnis bekoomen, wanneer men dit in aanmerking neemt, vindt men eene geheel andere reekening. Daar bij is nog piet bewezen, dat alle, welke gevangen zitten, on-  ZESTIENDE BRIEF. 23* onder de roovers of moordenaaren behooren gereekend te worden. De Sblrren, welke des nachts de Stad rond gaan , zorgen wel voor de zekerheid, en de Politie weet wel wegen om de Lazaroni in order te houden; hoe zeer zij, omtrent het overige, nog eene menigte verbeteringen ondergaan konde ; waaronder wel voornaamelijk eene betere inrichting omtrent de beede. laars zoude behooren, die, in eene Stad als Napels, waarin zoo veele rijke {lichtingen te vinden zijn, eene jammerlijke vertooning maaken, daar men dezelven overal, als een treurig fpectakel, aan de wegen leggen vindt: en dikwijls zien 'er deeze zoo verfchriklijk uit, dat men hen naauwlijks zonder ijzen befchouwen kan. Eenigen zijn zonder beenen: veelen zonder neus, zonder lippen, met affchuuwelijke zweeren, welke ongemakken, bij verfcheiden , door gebrek aan behoorlijk onderhoud veroorzaakt zijn; maar bij andere ook dikwijls gevolgen hunner ongeregelde levenswijze; want wat de wellusten aanbelangen, zijn 'er mooglijk weinige plaatfen, welke daarin Napels overtreffen, waarom ook de Venusziekte daar zoo algemeen is, dat eenigen willen beweeren , dat dezelve nergens menigvuldiger aangetroffen wordt. Het is waar dat, door het heete climaat, deeze ziekte daar zoo gevaarlijk niet is, als wel in koudere Landen: en dat zich de gemeene man daar van dikwijls door de Zweet. P 4 ba-  fi3a BRIEVEN over ITALIEN. baden, bij Pozzuoli, alleen, zonder andere middelen te gebruiken , bevrijden kan ; maar dit is alleen in die gevallen, waar in deeze ziekte nog maar in eenen geringen graad , en plaatslij k is , zonder in de overige fappen te zijn overgegaan; dan, indien dezelve zich verfpreid heeft, is zij de eigen kwaade gevolgen onderworpen welke wij in onze Landen ook daar van zien : en vereischt ook dezelve behandeling en middelen. Daarbij is nog optemerken, dat zich hier het Venerifche gif, zeer dikwijls naar de huid begeeft, en aldaar venerifche zweeren verwekt, of, onder den fchijn van fchurft, zich vertoont, zonder dac de fchaamdeelen daar van het minde letfel lijden; *t welk men gemeenlijk bij de allerflechtde vrouwsperfoonen , foldaaten enz. aantreft. Het fchijnt mij toe, dat de heete luchtdreek genegeneris als onze koude , om deeze verandering, in die ziekte, voord te brengen; want op dien tijd, toen dezelve eerst pas uit America overgebragt, nog alleen in Spanje, Italien, en hcetere plaatfen heerschte, vertoonde zij zich gemeenlijk als eene Huidziekte, zoo als ook in Atnerica.zelve; en van daar koomt het ten deele, dat de befchrijving, welke ons de Schrijvers van dien tijd, als Fracastorius, Tokella, en andere, daar van geeven , niet ten vollen overeenkoomt met de toevallen, die, bij onzen tijd, deeze ziekte vergezellen ; hoewel cit onderfchcid toch groo- tei>  ZESTIENDE BRIEF. 233 tendeels daar van afhangt, dac die gif, in onze dagen , ik weet niet door welke oorzaak, veel milder werkt als in dien tijd. Ik heb mij in Napels, bij een der HospitaalChirurgijns, om over de behandeling der Venerifche ziekte met hem te fpreeken, begeeven; deeze verzekerde mij, dat dezelve ook daar zeer dikwijls gevaarlijk was; maar ook gemeenlijk door weinige kwikmiddelen kon geneezen worden, indien dezelve ter regter tijd, en gepaard met eene behoorlijke levenswijze, gebruikt wierden, dac men 'er dan zelden zoo veel van gaf, dat daarop eene kwijling volgde, en dat alleen in het Hospitaal die geenen tot de kwijling gebragt wierden, welke over pijn in de beenderen klaagden , of Exostofes hadden. Bij Venerifche Builen is, zoo als men mij verhaald heeft, bij eenige HospitaalChirurgiens , hec gloeijend ijzer nog zeer gebruikelijk. De oorzaak , waarom de wellusten in Napels zoo zeer ongeteugeld bedreeven worden is, buiten die geene , welke deeze Stad met andere groote Steden en Zeehavens gemeen heeft-, deels het heete climaat, en deels aan de bijzondere levenswijze toetefchrijven; want, door dat de Stad zoo zeer bewoond wordt, vindt men niet zelden, d-at eene geheele huishouding op ééne kamer flaapt en woont. De Heer Volkman prijst de Politie , welke zorgt, dat men in Napels door P 5 ®&  *34 BRIEVEN over ITALIEN. geene flechte vrouwsperfoonen , op de ftraat, wordt aangeroepen, gelijk in Parys, Amfïerdam, en andere groote Steden gefchiedt. Dit is veelal van de groote bevolkte ftraaten waar; maar koomt men in kleinere , bijzonder bij Ponte Ofcuro , waar de openbaare Bordeelen voor het gemeenfte volk zijn, dan is het in Napels erger , dan in eene andere Stad van Europa. Op den helderen dag koomen zij bij menigte uit haare huizen ; trekken de vreemdelingen bij hunne armen, terwijl andere hoed en rotting hebben weeten in handen te krijgen, en daar meede in haare huizen loopen, om op deeze wijze de vreemdelingen te noodzanken binnen te koomen; dit flechte volk is zoo onbefchaamd, dat het zich zelve midden op de ftraat ontbloot; maar , opdat men , zonder gevaar te loopen van iets ontnomen te worden, deeze ftraaten veilig zou kunnen pasfeeren , heeft de Politie gezorgd,dat men altijd door een Wacht achtervolgd wordt, welke men flechts behoeft te roepen, om van dat flechte volk bevrijd te zijn; echter wil ik geene vreemdelingen aanraaden, om bij een avond op deeze plaatfen te koomen, of in een deezer huizen te gaan. Dit volkje ziet 'er op verre na niet zoo deftig uit, als in Frank* ryk: zij zijn niet gekapt, maar gekleed gelijk het gemeene volk. Daarbij is de kleeding van het gemeene vrouwvolk, zoo wel in als om Napels, niet behaaglijk. In de plaats van een ordentelijke rok,  ZESTIENDE BRIEF. 235 rok, hebben zij veelal een ftuk doek ot laken om hec lijf gewonden; bij de armen dikwijls een deken, die zij des nachts weêr op haar bed gebruiken. Om hec hoofd hebben zij , wanneer zij uicgaan, veelcijds een foorc van falie, welke bij de Burgervrouwen meescal zware is, maar bij de gemeene van flechce bonce kacoen. Haar oorringen zijn zoo grooc, dac men , zonder moeite , door dezelven alle vijf de vingeren fteeken kan: en veeltijds hebben zij 'er drie of vier door één gaatjen hangen. —■ In hec vlechten en oprollen van heur hairen, volgen, zoo wel de Burgermeisjens als gemeenen, nog veel de gebruiken haarer voorouderen ,• wanc men vindc de meesce , zoo wel vrouwen als meisjens, nog even zoo gekapt gelijk men de hoofden der vrouwsperfoonen op de oudfte Munten, en gelleepen eedle fteenen deezer Landen aantreft. De leevensmiddelen zijn in Napels,meest alle, ongemeen goedkoop : voor de waerde van achcen- twintig, of ten hoogften dertig Hollandfche ftuivers, kan men,in de Logementen, een geheelen dag toekoomen, het middag- en avond ceten, flaapen en wijn, daaronder begreepen. Een pond rund vleesch kost omtrent ééne Huiver: en twee pond best wittebrood anderhalve ftuiver Hollands. Hier na kan men het overige opmaaken. Hec fiuit is daarbij zeer overvloedig, en zoo goedkoop,  236 BRIEVEN over ITALIEN. koop, dat ik naauwlijks in ftaat was, om voor twee ftuivers kersfen, of aardbeziën, in eens op te eeten, of fchoon ik daarvan eene reedlijke portie verdraagen kan. De vrugtbaarheid van het Land, en het weinige geld dat 'er in is, is de oorzaak hiervan; daarbij levert de Zee zoo veel visch en fchulpdieren op, dat de prijs daarvan ongemeen gering is. Het is voor een Natuurkundige waerdig, hier dagelijks de Vischmarkt te bezoeken : men vindt 'er nog veel meer verfcheidenheden als in Venetien. Een foort van zee-appelen [ Echinus Efculentus, ] en de mosfel, Solen Cultellus bij Lin neus genaamd, worden hier zeer veel gegceten. Men reekent de visch, welke jaarlijks alleen in deeze Stad gegeeten wordt, verre over de veertigmaal honden duizend rotulen (*). Aangaande de meeste vrije Konsten en Wetenfchappen, moet Napels voor de andere groote Steden van Italien wijken. Zoo wel in voorige Eeuwen als ook in deeze, heeft zij maar enkelde beroemde Schilders, Bouwmeesters en Beeldhouwers kunnen tellen. Alleen in de Muzijk heeft zij weêr den rang voor de andere; want uit deeze Stad koomen de meeste beroemde Virtuozen van (*) Eene mula is een Napels gewigt van hondert occen.  ZESTIENDE BRIEF. 237 van Italien, waartoe de Confervatorien, een foort van Weeshuizen, gelijk die van Venetien, waarin de kinderen in de Muzijk onderricht worden, ingericht zijn. Verfcheiden zijn reeds Vertuozen als zij uit deeze huizen koomen, en maaken zich vervolgensfdaarna in die konst verder bekwaam. In Napels vindt men drie zulke Confervatorien, als: Di S. Maria di Loretto, het andere S. Onofrio, en het derde, Della Piëta, welke alle drie voor de Muzijk zijn ingericht. De reizende verhaaien, dat de meeste Castraaten uit deeze Confervatorien koomen. Het is zeker, dat bij de menigte van ilecht volk in deeze Stad , 'er veelen zijn, welke, door het verwachtende gewin verblind zijnde, tot de onmenfchelijke daad van hunne zoonen, wanneer zij een goede ilera heb- ben, te laaten ontmannen, overgaan, en dus uit Napels veele Castraaten getrokken worden; maar zulks is op het ftreng.vt verboden: en ik kan U daarom verzeken, dac deeze gruuwelijke operatie in de Confervatorien zeer zelden , of nooit, verricht wordt. Zoo als deeze Confervatorien ingericht zijn voor de Muzijk, zijn 'er ook dergelijken, voor andere Konsten of handen arbeid geregeld , als bij voorbeeld : een waarin gefponnen wordt, welk ConfcrvatorioDell''arte della Lana geheeten wordt. Andere zijn vvcèr voor armen enz. ingericht: en wan-  s38 BRIEVEN over ITALIEN. wanneer men allen deezen bij elkander reekent, worden 'er over de dertig gevonden. In de Weetenfchappen heeft Napels, federt eenige jaaren, zeer beroemde Mannen gehad, 'waarvan ik reeds , in een der voorige brieven, voor zoo verre zulks tot mijn oogmerk behoorde, melding gemaakt heb. Ik wil mij bij het optellen der overigen niet ophouden. Onder de Fabrijken, of Konstwerken, welke in Napels, of alleen geöeffend worden, of waarin deeze Stad den roem boven andere plaatfen heeft, verdienen 'er vijf opgemerkt te worden. "Vooreerst de Macaroni Fabrijk : ten tweeden, de Diavolini: ten derden het Napelfche Geel: ten vierden, de Darm}'haaren, voor de Viool, Harp en andere Inftrumenten, en ten vijfden, de Leerlooijerijen. Ik zoude hier, ten zesden, het Aqua Tofana nog kunnen bijvoegen, het gevaarlijkfte en kwaadaartigfte van alle vergiften, 't welk ook nergens als in Napels egt vervaerdigt wordt, en wel alleen om 'er moorden meede te pleegen; doch wat het beste is, 'er zijn maar zeer weinig menfchen in Napels, welken het geheim daarvan weeten: en alles wat van deszelfs bereiding gezegd of gefchreven1 wordt, zijn niet dan Hechts gisfingen. Hoe zeker ook eenige meenen te wecten, dat de Spaanfche Vliegen, met het Opium verëenird, de voornaamfte deelen van het zelve uic-  ZESTIENDE BRIEF. 239 uicmaaken ; zoo geloof ik , om zekere reden, dat zij dwaalen : en zoude eerder overeenftemmen met die geenen, welke het Rottenkruid, als •het werkzaamfte deel van het Aqua Tofana, gelooven te zijn; want offchoon, zoo als men verzekerd, de Azijn een goed tegengif is, tegen dit Aqua Tofana, daar 't zelve bij Rottenkruid genomen weinig nuttigheid zoude hebben, zoo kan men daaruit geenzins befluiten, dat het Rottenkruid geen beftanddeel deezes vergifts uitmaakt. De menigte van Macaroni, welke in Napels vervaardigd wordt, is ongeloovelijk: het Gemeen leeft bijna daar van, zoo als ikUaleens, in eenen der voorige brieven, meen gemeld te hebben. Diavolini, welke wij ook dikwerf in Holland bij de Suikerbakkers aantreffen, wordt nergens beter, als in Napels, gemaakt. De Caneel-olij en de Suiker zijn de voornaamfte deelen, waaruit deeze kleine korreltjens beftaan. Zij wordt vanhier, met geheele ponden, naar andere plaatfen verzonden , en door veelen gezogt, omdat zij de, door wellusten, verzwakte zenuwen tot verfterking en nieuwe prikkeling dient. De toebereiding van het Napelfche Geel, 't welk uit Lood, en Antimonium gemaakt wordt, wordt zoo wel als de vervaerdiging der Darmjhaaren, in Napels, zeer geheim gehouden. De Heer la Lande is echter achter het geheim gekoomen; en heeft zoo wel de toebereiding van het  £4o BRIEVEN over ITALIEN. het Napelfche Geel, welke hem de geleerde Prins, San Severo, bekend maakte, als meede de vervaerdiging der Darmfnaaren, zoo als hij zelve die van den voornaamften Fabrijkant, Angelo Angelucci, geleerd heeft, in zijn Weik: Voyage dhm Francais en Italië, befchreven. De Leerloijerijen in Napels maaken geenen geringen tak van koopmanfchap uit; voornaamelijk worden de bereide Vellen naar de markten van Salerno en Gravina gebragt, en van daar verder vervoerd. Bij de groote Vellen, als die van Osfen en Buffelen, worden de bladen van de Myrtusboom, en wel van die variëteit , die Bauhinus Mirtus Latifolia Romana heet, gebruikt. Bij het looijen der kleine Vellen, als die van Kalveren, Bokken en Geiten gebruikt men de Sumach, Rhus coriaria Linn. Buiten deeze Fabrijken, waarin Napels, boven andere plaatfen van Italien, den rang heeft, heeft zij nog verfcheiden andere, met veele Steden gemeen. Tot deeze behoort voornaamelijk de Zijdefabrijk, alhoewel men niet ontkennen kan, dat de Zijde Koop waaren , welke in Florence en Turin gemaakt worden, boven de Napelfche in achting zijn; wat hiervan de oorzaak zij, weet ik niet; want het blijft toch zeker, dat de Zijwormen, welke hier geteeld worden, de beste Zijde van Italien opleveren. Ook wordt hier nog eene foort  ZESTIENDE BRIEF. 24* foort van Zijde bewerkt , die niet van de Zijwormen voordkoomt ; maar van Schulpdieren, tot het gedacht der Pïnnce Linn. behoorende, Waarvan verfcheidene foorten in de Mïddelandfche Zee gevonden worden, en voornaamelijk in de Haven van Turento. De zijde, weike van daar koomt, is duurder als die der Zijwormen-, om derzelvef zeldzaamheid , men maakt Kousfen, Handfchoenen , Kamizoolen enz. daar vam DeeZe Zijde hangt, gelijk U bekend zal zijn, als eenen langen baard, aan het fpitfe einden deezer Schulpen. Eer ik deezen brief eindige, moet ik ü nog iets over de Koffij- en Yshuizen , en voornaamelijk over de Apotheeken, deezer Stad melden. * De Koffij-en Yshuizen zijn hier bijzonder prach* tig , en met eene ongelóovelijke menigte zilver verfierd: een ieder wordt daar meede bediend. De Koffijhuizen lubben niets als koffij, thee en chocolade; en diergelijke dranken worden meest des morgens of daadlijk na den middag gébruikt-. Daar tegen vindt men, in de Yshuizen, niets als allerlei confituuren van Ijs; deeze huizen worden eerst tegen den avond, twee of drie uuren voor zonnen ondergang , bezogt. Het Ijs maakt int ■Napels, gelijk ook in verfcheiden andere plaatfen van Italien , een voornaame tak der Koopmanfchap uit: en men kan reekenen, dat daarvan jaarlijks, in deeze Stad alleen, voor vierentwintig maal honderd duizend Rotulen gebruikt wordti Q Daar-  242 BRIEVEN over ITALIEN. Daarom zegt een zeker Reizende, dat gebrek aan Koorn voor de Napolitaanen niet zoo hard zoude vallen, als gebrek aan Ijs. Het Ijs is hier onder die middelen begreepen, waarvan men Impost betaalen moet. 'Er is geen Herberg zoo gering hieromtrent , waar men in den zomer geen ftuk Ijs kan vinden, om den Wijn te verkoelen, 't welk hier zoo algemeen gebruiklijk is, dat men het zelve ongevraagd met den Wijn daadlijk binnen brengt; zelfs ook de Confituuren van Ijs worden niet alleen van voornaamen en Burgerlieden, maar ook van gemeenen, gewoonlijk gebruikt; tot zelf een Lazaroni toe, wanneer die twee fhiivers op een dag, meer dan gewoonlijk, verdient heeft, eet hij zijn Gelato des avonds; maar wijl het voor deeze in de Gelatohuizen te voornaam en duur is, zoo vindt men op verfcheiden ftraaten lieden zitten, welken zulk Ijs te koop hebben, 't welk gemeenlijk van uitgeperste Citroenfap cn Suiker gemaakt is. In de IJshuizen vindt men dikwijls tien en meerder foorten van Ijs, als van Appelfina's, Citroenen, Amandelen, Kersfen, Aardbeziën, in't kort van alle foorten vanvrugten, welke de tijd van 't jaar oplevert. Het aangenaamfte van fmaak, of 't geene mij het meeste behaagen zou, is dat, 't welk uit kleine zwarte Kersfen, met fap van onrijpe Druiven, gemaakt wordt, de prijs daarvan is zeer gering: men betaalt voor een vol £XOOt  ZESTIENDE BRIEF. 243 groot glas nog geen twee Huivers Hollands geld. Met de Apotheeken is het in Napels nog zeer flecht gefield. De kundigheid der Apotheekeren is zeer gering, 't geen bij eenigen zelfs zoo verre gaat, dat, daar de meeste Recepten der Doctoren in het Italiaansch gefchreven worden, zij de Latijnfche naamen der Medicamenten niet eens verftaan; 't geene ik zelve bij ondervinding weete. Bij eene zekere gelegenheid begeerden wij hec Aqua vegeto - mineralis Goulardi; maar de Apotheeker liet ons ten antwoord geeven: ., dat hij „ dit Medicament niet. hadde, ook niet kende." Daarna vroegen wij 'er een Chirurgein na, welke het op zijne wijs opfchreef, en daadlijk ontvingen wij het geen wij begeerden, zelfs van den eigen Apothecar. Het getal der Apotheeken is groot: ten tijde van Bartholinus telde men 'er reeds hondert en twintig, zonder die, welke tot de Kloosters behooren (*) ; of dit getal, van dien tijd af, vermeerderd of verminderd is, zoude ik niet durven bepaalen. De kloosters hebben meest alle haar eigene Apotheeken: en zodanigen kan men 'er wel bij de hondert optel* len, welke ook de voornaamfie zijn, die in Na* pels gevonden worden; onder welke ook bijzonder (*) De Peregrinatione Mcdka, pag. 24» Q *  244 BRIEVEN over ITALIEN. der verdient bezien te worden die geene, welke tot het Klooster S. Luifi di Palazzo behoort. Onder het goede, 'twelk deeze Klooster-Apotheeken hebben, is, dat de armen hunne Medicamenten daar voor niets kunnen krijgen; maar zeer zonderling is hec, dat men in de meeste deezer altijd cen^rcamm vindt: zoo hebben bij voorbeeld de Cartheufer een poeder tegen het Bloedlpuwen : in een andere kregen wij eene groote gedrukte lijst, waarin de nuttigheid en het vermogen van zijn Arcanum bekend gemaakt wordt : en zoo gaat het in de meeste deezer; zoo dat de Hamburg? fche onpartijdige Correspondent voor meer dan een geheel jaar ftof, voor zijrte Coüranf, zoude hebben, indien hij alle 'Arcana der Stad Napels, zoo breedvoerig, en met zoo veele loffpraaken wilde befchrijven, als hij het Pulvis- reftaurans, tonicum nervinum, EjJ'entia Pretiofa proeft antijfima confortativa, Ejfentia miraculofa coronata, en hoe die dingen al meer genaamd worden , gedaan heeft. De voornaamfte fieraaden der Napelfche Apotheeken maaken twee groote Potten uit, van Marmer of Porcelein vervaerdigd, welke naarmaate, dat de Apotheek veel of weinig afcrek heeft, grooter of kleiner, zelfs bij eenige zoo overtollig groot, gemaakt zijn , dat dezelven meer als een anker vocht bevatten kunnen. Op de eene deezer ftaat, met groote, dikwijls vergulde, letteren: Theriaca Andromachi ; op de andere: Mithridatium Ba-  Q 3 ZE- ZESTIENDE BRIEF. -45 tnocratis. Ik denk dat het groot vertier deezer twee Medicamenten, door de ingewortelde denkbeelden, welke het Gemeen daarvan heeft, hiervan de oorzaak is. Van de Napelfche Medici heb ik te goed vertrouwen, dan dat ik vermoeden zoude, dat men, om hunner Voorfchrifieri wille , zodanige groote Potten met deeze ongerijmde Medicamenten zou benodigd hebben. Ik meen nu alles, wat ik van de Stad Napels heb aangeteekend, U gemeld te hebben, waarom ik deezen brief fluite. — In den volgenden zal ik U van de omliggende ftreeken eene korte befchrijving geeven, zoo goed als ik die, in den korten tijd van mijn verblijf, heb leeren kennen.  a^rS BRIEVEN over ITALIEN. ZEVENTIENDE BRIEF. Over de merkwaerdigheden van Portici, Her* culanum, en onze reize naar Pompeja en den Vefuvius. | wee dagen befteedden wij om , buiten Napels, de merkwaerdige ftreeken van den Berg Vefuvius naauwkeurig te bezien. Ik kan U hier van weinig melden, buiten dat geene 't welk U reeds lang uit Reisbefchrijvingen , en voornaamelijk viit de fchoone Plaaten, welke de beroemde Hamilton, in zijne Campi Phlegrai, van deeze plaatfen gegeeven heeft, bekend is; maar die klein gedeelte mijner reize voor mij een der aangenaamfte,en tevens het merkwaerdigste, van alle geweest zijnde, kon ik niet wel befluiten,om hetzelve geheel met ftilzwijgen voorbij te gaan; bijzonder , daar ik overtuigd ben , dat ge U gaarne één uur met leezen zult willen bezig houden ; te meer daar deeze plaatfen zoo merkwaerdig zijn , dat  ZEVENTIENDE BRIEF. 247 dat men, fchoon daarvan tien Befchrijvingen geleezen hebbende, nogthans met een vernieuwden lust aan de elfde beginnen zal. De weg van Napels naar Portici is aanftonds in den beginne al zeer verrukkelijk. Aan de linkehand heeft men fchoone Huizen en Paleizen, terwijl men aan de regte zijde de opene zee voor zich ziet. Het plaatsje Portici is aangenaam en wel bewoond , gelegen aan den voet van den vuurfpuwenden Berg; maar heeft voor het overige geene bijzonderheden , welke merkwaerdig zijn. Zelfs het Koninglijk Lustpaleis is uiterlijk van geene bijzondere bouwaart; maar des te meer opmerkingen verdienen de fchatten, die in het zelve, of beter, in een daaraan gezet Gebouw, bewaard worden; want het voornaamfte van 't geene men, bij het ontdekken der onderaardfche Steden Pompeja, Stabia, en Herculanum , welke door de asche van den Vefuvius bedekt, en meer dan vijftien hondert jaaren in den afgrond verborgen lagen, gevonden heeft, is derwaards gebragt, en wordt in verfcheiden kameren met zorgvuldigheid bewaard. Men vindt daar niet alleen eene groote verzameling zoo wel van Metaalen als Marmere Stand- en Borstbeelden, levensgroote, en zelfs nog grooter, met alles wat', ten tijde der Romeinen , tot hunnen Tempel en Offeraltaaren behoorde ; maar ook het geene in elke huishouding gebruiklijkwas: Kleederftukken Q 4 van  £48 BRIEVEN over ITALIEN. van allerlei aart, Gouden en Zilveren fi eraaden , Keukenmeubilen , en zelfs Ectwr.aren, welke nog volkoomen in zodanig een tceftand fchijnen te zijn, dat men dezelven vootvversch zoude aanzien. Brooden , die hunne gedaante behouden hebben, zoo dat men nog de daarop gezette letters volkoomen leezen kan; offchoon het brood op zich zeiven, door de groote hitte, geheel verdroogd of als' verkoold is. Wijnfiesfcn zijn 'errog voorhanden; maar de Wijn is geheel opge-. droogd, en heeft niets als een dik zetfel overgelaacen. Op de zelfde wijze is ook de Olie uitge-. droogd. Verfcheidene Muficaale Inftrumenten,, Schrijfwerktuigen , Wapenen enz. worden hiergcvonden; zelfs ook eene kleine verzameling van Chirurgifcke Inftrumenten, welke echter grootendeels, gelijk alles wat van ijzer is, zoo verroest en befchadigd zijn, dat uit veelen niet ligt kennelijk is, waartoe dezelven eigentlijk gebruikt zijn, ten minften vond ik deeze wel het flechtfte geconferveerd , echter hadde ik gaarne daar van iets naders aangeteekend ; maar het is aan ieder verboden , bij het bezichtigen deezer heerlijke Oudheden, iets op te fchrijven; offchoon 'er weinig in dit geheel Antiquiteiten Kabinet gevonden wordt, 't welk niet reeds door reizenden en andere Geleerden volkoomen befchreven is en De Koning van Napds heeft deeze verzameling van. Oud-  ZEVENTIENDE BRIEF. 245* en dit is ook de oorzaak, dat ik mij niet lang wil Ophouden, om van alles eene naauwkeurige befchrijving te geeven. Het heeft ons zeer veel moeite gekost, eer wij de vrijheid kreegen, om het Mufeum van Portici te mogen bezichtigen; want zulks wordt aan niemand, welke daar toe geene Koninglijke pcrmisfie bekoomen heeft, toegelaaten , daarom is niet beter, als dezelve van den eenen of anderen Ambasfadeur te verzoeken, hetgeen wij ook deeden, cn dan is niet te vreezen, dat het afgeflagen zal worden : de meeste belemmering daarin worde veroorzaakt door de Bediendens deezer Heeren, terwijl de eene aan den anderen de fooi niet gunt, welke daarvan te haaien is, en daarom houdt hij de permisfie zoo lang op, tot hij tijd en gelegenheid heefc, om de vreemden ter plaatfe der bezichtiging te brengen , vreezende dat een ander hem in de fooi te kort zal doen. Onze Oudheden zelve in het koper doen fnijden, in folioformaat, waarvan Hij eenige Exemplaaren aan de voornaamfte Hoven van Europa prezent gezonden heeft. •—. Onder de andere Befchrijvingen, welke men daarvan heeft, verdient voornaamelijk die van den Heer Fougeronx de Bonda r o y geprezen te worden, voerende den Tijtel: Retherchesfur les Ruïnes d'Herculanum, cjf fur les lumières, qui pewent enrefulter relativement a l'ttat prèfent des Sciences des Artis,avec un Traitèfur la Fdbrique desMofaïques, a Paris 1770. Q5  550 BRIEVEN over ITALIEN. Onze reis naar Pompeja deeden wij op eenen anderen dag. Wij verlieten Napels zeer vroeg, in den morgenftond , om nog dien morgen deeze oude Stad te bezichtigen, en na den middag den Berg Vefuvius te beklimmen. De weg naar Pompeja namen wij over Portici, alwaar de landweg onder door het Koninglijk Paleis heen gaat. De weg is van daar af zeer ftoffig, terwijl men niet als door zuivere asch, van den Berg Vefuvius uitgeworpen, rijden kan: voor het overige is dezelve ongemeen aangenaam , door de menigte Buitenplaatfen; want hieromtrent heeft de Napelfche Adel zijne voornaamfte Lusthuizen. Het is onbegrijpelijk voor iemand, welke deeze plaatfen nooit heeft doorgereisd, hoe men daar toe plaatfen verkiezen kan, waar men alle oogenblikken in gevaar ftaat, en gedreigt wordt, om onder een gloeijende Lava begraven te worden ; maar de menfchelijke aandoeningen zijn van dien aart, dat zij door langduurige, en altoos voor oogen zweevende, voorwerpen,verminderd worden: zoo gaat het ook met het vergenoegen, en even zoo met de vrees. Bij het annaderen der gevaaren is deeze aandoening op den hoogften trap; maar blijft het gevaar eenigen tijd voordduuren , de vrees zal van langzaamerhand verminderen , en in het einde geheel verdwijnen. De Inwooners van deeze Landen bevestigen dit op de allerfterkfte wijze, zij leeven daar zoo gerust, kweeken de fchoonfte Wijn-  ZEVENTIENDE BRIEF. 251 Wijngaarden met veele moeite aan; bouwen Huizen en Paleizen, waaraan zij ontzachlijkc lommen beiteeden, en vreezen den Berg Vefuvius even zoo min als wij, die 'er honderde uuren van af woonen; als dit niet zoo ware , hoe zoude men dan op de roekelooze gedachten kunnen gevallen zijn, om de voortreffelijke overblijf-felen der Oudheden, die uit Herculanum , Pompeja enz. met veele moeite en kosten zijn uitgegraven, welke met geene fchatten te betaalen zijn, in het Lustkasteel van Portici te durven bewaaren, 't welk aan den voet van den gevaarlijken Berg ftaat; een plaats, welke al meer het droevig noodlot ondergaan heeft van met heete asch en gloeijende Lava overdekt te worden : en nog daaglijks in gevaar ftaat, van het zelve te zullen moeten ondergaan? — Maar dit valt de Napolitaanen niet in, en veel minder de Inwooners van den Berg Vefuvius: al worden zij zelfs eens door het woeden des Bergs uit hunne wooningen gedreeven, 't geen nog in den jaare 1779 gefchiedde, wanneer verfcheiden door de vrees zoo aangedaan wierden, dat zij ijlings hunne wooningen verlieten, en hunne bezittingen aan de verwoestingen, welke zij duchteden, ten prooije lieten; zoeken zij echter, na dat de woede des Bergs bedaard is , wel haast hunne wooningen weêr op, en denken zeer wei* nig aan de toekoomende onheilen. De liefde voor het Vaderland, welke de wijze Schepper in elk  552 BRIEVEN over ITALIEN. elk reedlijk Schepfel zoo diep heeft ingeboezemd, is daar alleen de reden van , deeze liefde maakt dat men alle vreeze verbant: allen arbeid en kommer ligt ftelt: en alle ellende liever draagen wil, dan zijn Vaderland , of die Plaats te verlaaten , waarin onze Ouders en Voorouders gebooren en opgevoed zijn ; ja zelfs hun goed en bloed voor hebben opgeofferd. Een Laplander verkiest zijne, met ijs bedekte, Kusten, en denkt weinig om een warmer en vrugbaarer Land te zoeken. Wanneer wij dit overweegen, en de heerlijkheid der ftreeken van den Vefuvius in aanmerking neemen , zal het aan ons niet meer vreemd voorkoomen, dat 'er op plaatfen, welke zoo na aan de gevaaren zijn bloot gefield , nog menfchen woonen. — De vrugtbaarheid, benevens de fchoonheid der landflieeken, hebben hec vermogen om , bijzonder bij een Inbooreling, alle viees te verbannen. — Zoo wel de Wijngaarden alshet Koorn groeien hier inovervloed: en de Akkerman verdient met minder moeite en zweec meer loon, dan hij op andere Landen , na eenen zwaaren arbeid , verwachten kan. De Wijn overtrefc dien van andere Bergen: het zoutachtige, dat zich in de asch der Vulkaancn bevindt, brengc zeer veel, zoo tot den groei der ranken, als tot den fmaak der druiven toe; waarom men aan den Vefuvius dien voortreflijken wijn vindt groeijen, welke door geheel Europa , onder den naam van La*  ZEVENTIENDE ËRIEF: 253 Lachryma Christi , algemeen bekend is; het is die wijn, welke.in Napels het algemeenste gebruikt wordt, en daar zeer goedkoop is , offchoon men denzelvcn in onze Landen zeer duur betaalen moet. Pompeja is omtrent twaalf Italiaanfche mijlen van Napels afgelegen. Deeze Stad fchijnt in oude tijden onder de minste niet behoord te hebben. Toen de Berg Vefuvius, in den jaare 79, na Christus geboorte, ongemeen woedde, wierdt deeze Stad, wel niet door eigentlijke Lava , maar met heete asch zoo onverwachts overdekt , dat 'er niet alleen geen tijd tot redding der zaaken over was , maar zelfs veele menfchen , deels onbekwaam tot vlugten, en deels te zeer bevreesd om hunne huizen , waarin zij veilig dachten te zijn, te verlaaten, hun leven fmartelijk moesten verliezen. Hunne wooningen wierden onder de asfche begraven , en zijn, van dien tijd af, tot in den jaare 1755. verborgen gebleven. Dio Cas- sius geefevan deeze verwoesting een naauwkeurige befchrijving : en de jongere Plinius verhaalt ons hoe zijn' Oom onder de asfche verflikt is (*). Voor iemand welke nooit zoo eene vuurbraaking gezien heeft, fchijnt het on- moo- (*) Zie deszelfs <5de Boek iöde en 20fts Brief.  S54 BRIEVEN over ITALIEN. moogelijk , dac Pompeja, meer als achc mijlen van den Vefuvius gelegen, en Stabia, 't geen nog verder ligc, door deszelfs asfche heeft kunnen ten gronde gaan. De Inwooners, of ten minften eenigen derzelver, fchijnen zulks op dien tijd niet vermoed te hebben, anders hadde zich Plinius zoo na aan het gevaar niet bloot gefteld; dan voor de asch is dit nog maar een korte ftreek; in Mifenum, 't welk nog eens zoo ver,' aan de andere zijde der Napelfche Baai, gelegen is, maakte dezelve eene volkoomen duisternis; ja , indien wij de Schrijvers gelooven kunnen, heeft deeze Berg, door den wind geholpen, zijne asch zelfs tot Conjlaminopel voordgedreeven ; gevolgelijk is het niet meer te bewonderen , dat Pompeja daar onder kon bedolven worden. Niet alleen kan de asch zoo ver worden voordgedreeven; maar ook de Lava heeft zich tot Pompeja uitgebreid ; want of fchoon deeze Stad alleen door de asch is bedekt geworden, zoo vindt men echter bij het graven onder dezelve , drie verfcheidene ftroomcn van Lava boven eikanderen; zeker van eenen ongemeen hoogen ouderdom : evenwel , wie kan verzekeren , dat deeze van den Vefuvius zijn uicgeftort? — Mooglijk was hier voor duizende jaaren nog eene andere Vulkaan, waarvan men thans geen fpoor meer gewaar wordt ; of nog waarfchijnlijker is de gisling van den Heer Ferber, dat de Monte Somma en Ottajano, in aloudctj tijd, ï  ZEVENTIENDE BRIEF. 255 tijd, met den Vefuvius eenen Berg hebben uitgemaakt (*). De ontdekking van Pompeja, op welke Stad men meestal Wijngaarden geplant hadde, gefchiedde door de daaromtrent woonende boeren geheel toevallig. In den jaare 1755. begon men opzettelijk te graven, en men zet dit werk nog bij aanhoudenheid voord , echter met geenen behoorlijken ijver; want ik kan U verzekeren, dat ik niet meer dan zes mannen in den arbeid heb aangetroffen. Men gaat in het opdelven dus te werk, dat men alle huizen en ftraaten van de asfche ontbloot, zoo dat men deeze Stad, als of het eene nieuwaangebouwde ware , kan doorwandelen. Op deeze wijze kan men zich hier een duidlijk denkbeeld van de Steden der Ouden maaken, van de wijze hunner bouwing , inrichting der huizen enz. Pompeja is gevolgelijk de allerbeste School voor een Antiquarius, welke op éénen dag hier meer kan leeren , dan bij het onderzoeken der oude fchriften, in veele jaaren: en waaraan heeft hij zulks toch anders te danken, als aan de asch van den Vefuvius, welke deeze Stad veel meer voor derzei ver ondergang behoed heeft, dan ten gronde <*) p^s. 153.  B5Ö" BRIEVEN over. ITALIEN. de doen gaan? Het is ontegenfpreekelijk , dat indien dezelve niet door deeze asfche ware bedekt geworden , zij het zelve noodlot zoude hebben moeten ondergaan , 't welk alle andere Steden getroffen heeft ; ik bedoele de verwoest ting, in de verfchriklijke tijden der Barbaaren , voorgevallen! Van hét geené men thans daar ziet, zal ik U alleen flechts een kort bericht geeven , terwijl dit reeds door veele anderen zeer breedvoerig befchievcn is. Voor eerst vertoont zich een Poort der Stad , benevens eenige grachten : en niet verre van daar vindt men ook kleine huisjens, of kameren, die voor Wachthuizen of wooningen der Soldaaten fchijnen gedient te hebben. In dezelve heelt men Helmen en andere Krijgstoerustinaen gevonden, benevens eene menigte Geraamten van menfchen, waarvan eenigen nog in ijzeren boeijen zaten, welke waarfchijnelijk gevangenen geweestzijn. — lk verwonderde mij zeer,datmen van deeze Geraamten geenen in Portici gebragt heeft; het koomt mij voor, dat zulks wel der moeite waerdig geweest ware , om dezelve met de tegenwoordige te vergelijken. Alle overige kostbaarheden zijn uit Pompeja weggevoerd,- maar Doodshoofden en Menfchcnbeenderen zijn 'er nog in menigte te vinden. Gaarne hadde ik een dier Doodshoofden meede genoomen; maar die geene, welke ons alles aantoonde , weigerde mij zulks,  ZEVENTIENDE BRIEF. 257 zulks, terwijl aan hem zeer flipt verboden was, iets, van het geringste zelfs, weg te geeven, of te laaten meede necmen. Een Voorhoofdsbeen ftak ik echter met zijnen wille bij mij; maar het zelve is op de reis , door den ouderdom vermurwd zijnde , geheel verbreizeld. Onder hec voornaamfte , wat men van de Gebouwen, in Pompeja, ontdekt heeft, behooren twee Tooneelen, waarvan het eene grooter is, dan dat in Herculanum, en een kleine Tempel van I/is, waarin men nog twee Offeraltaaren vindt, waarvan Migliacci eene befchrijving gegeeven heeft. Men vindt 'er verfcheiden huizen, waarvan echter de meesten met eene verdieping zijn: deeze zijn alle vierkantig gebouwd, en hebben in het midden eene opene Plaats, waar alle vertrekken rondom liggen; deeze zijn, in vergelijking mee onze tegenwoordige vertrekken, ongemeen klein, en veelen zeer onregelmaatig gebouwd: de deuren zijn groot en wijd, terwijl door dezelven meestal het licht moet koomen; want vengfleren waaren op dien tijd niet in gebruik: in één huis heb ik flechts, in een klein vertrekjen , één glazen vengfter gezien. De daken der huizen zijn alle ingeftort, waarvan niets meer te vinden is, zoo dat de kamers van boven alle open zijn. De muuren zijn over het algemeen meest befchilderd geweest, waarop men veelal Gebouwen , Tuinen, Fonteinen enz. voorftelde, waaruit men den R fmaak  25S BRIEVEN over ITALIEN. fmaak der Ouden ligt kan opmaaken ; maar de meesten deezer fchilderijen zijn 'er thans uitgebroken, en naar het Mufeum van Portici gevoerd. De vloeren zijn meest in alle huizen met Mofaik ingelegd, welken men daar gelaaten heeft: en in een der huizen ziet men deezen al vrij net, waar men hét hoofd van Meduza in het midden geplaatst ziet; maar daar de kameren in het Mufeum te Portici allen met oude Mofaik gevloerd zijn, welke deeze verre overtreft, behoeft men om dit te zien niet naar Pompeja te reizen. Een der huizen is met een tuin verzien, die rondom door feen gedekte laan is ingeflooten, welke thans weêr ZOo verre in order gebragt is, dat men daaruit een reedlijk denkbeeld kan maaken, welk een' fmaak de Ouden, bij het aanleggen hunner tuinen, gehad hebben. Dit huis is het fchoonfte van die geenen, welke men tot nog toe ontdekt heeft; hetzelve heeft, met de kelder , vier verdiepingen. Een der huizen , dat waarfchijnlijk een Bordeel geweest is, getuigt in hoe verre de wellusten in die Stad ten top gefteegen zijn, daar men boven de deur van hetzelve, aan de ftraat, eenen grootenPriapus, in fteen gehouwen, geplaatst heeft. De huizen zijn van verfcheidene foorten \znLava opgebouwd, die meest zwartachtig is , en van binnen veele witte granaatvormige crijftallen in zich bevat. Deeze Lava koomt overeen met die, welke men bij het graven onder Pompeja vindt. In  ZEVENTIENDE BRIEF* 259 In Sabinien heb ik foortgelijken gevonden; maar die der huizen in Pompeja heeft haare vastigheid verlooren, en kan bijna met de vingeren in ftukken gebroken worden. De wegen door de Stad zijn met Lava beftraat, waarin men nog op verfcheiden plaatfen de voegen , door de wielen der rijdtuigen daar in gedrukt, duidelijk zien kan. Wij begaven ons van Pompeja naar Torre del? Annunzlata, alwaar wij het middagmaal hielden, en daarna terug naar Portici voeren, om het beroemde Herculanum te bezichtigen. Herculanum behoorde weleer onder de aanzienlijkfte Steden deezer Landftreek; maar moest, door haare nabuurfchap van den Vefuvius, hetzelve noodlot met Pompeja ondergaan. Of echter deeze twee plaatfen op den zelfden tijd ten gronde zijn gegaan , of dat Herculanum in laateren tijd de verwoesting eerst ondergaan hebbe , is tot heden nog een verfchil bij de Geleerden, hoewel de eerste meening wel de waarfchijnlijltfte is. Grootendeels wierdt Herculanum, gelijk Pompeja, door heete asch overdekt, welke daarna, door den daarop vallende regen, of moogelijk wel door de , van den Vefuvius uitgeworpene waterftroomen , verhard , eene zwarte Vulkaanfche Tuff uitmaakte. Men vindt ook eenige fpooren van Lava, welke fchijnen te bewijzen, dat deeze ondergang , ten deele ook door eene vloeijende R 2 Lava  ióo BRIEVEN over ITALIEN. Lava veroorzaakt is ; maar deeze ondergang fchijnt niet zoo ijlings gefchied te zijn : men kan gisfen , dat de Inwooners nog tijd tot vlugten , en zelfs om hunne voornaamfte kostbaarheden te redden, hebben overgehad; want men heeft'er zoo veele Geraamten van menfchen niet gevonden , als in Pompeja: ook was de menigte van kleine kostbaarheden, als gefneedene Steenen, Munten enz. hier zoo groot niet, als men wel zoude verwacht hebben. Het kan zijn, dat hier in den beginne de angst grooter was, en de Inwooners vroeger en met meer indruk het gevaar voor ©ogen zagen, dan die van Pompeja. — De Asch en Lava heeft zich hier zoo opgehoopt, dat deeze Stad, op fommige plaatfen, meer dan hondert voeten diep onder de aarde begraven ligt. Voor derzelver ontdekking was ook niemand in ftaat, de plaats, waar Herculanum gelegen hadde, aan te wijzen; de eene meende op deeze, de andere aan geene zijde van den Berg Vefuvius, en allen mischten in hunne gisfingen. De eerste oorzaak der ontdekking is de Prins Elboeuk geweest; deeze, in het begin deezer eeuw, te Portici een Lustflot aanleggende, liet eenen put graven: onder deezen arbeid ftietten de arbeiders op eene harde korst van Lava: deeze werdt doorgebroken, en men vondt onder dezelve drie vrouwelijke beelden. De Prins zettede deezen aibeid met opgraven verder voord: liet nog eenige zaa- •ken  ZEVENTIENDE BRIEF. 261 ken bij het opdelven uit den grond haaien, tot dat men daarna Hem zulks verbood. Hec verder onderzoek gefchiedde op Koninglijken last en onkosten , onder de beftiering van eenige daar toe aangebelde perfoonen, en heefc dan een goeden en dan een flechcen voordgang gehad; echcer is die werk nooic mee dien ijver voordgezec, als de merkwaerdigheid der gevondene ftukken vereischce. Hec voornaamfte van hec geene men oncdekt heefc, is hec Forum, en hec Theater; bijzonder is dit merkwaerdig, om dac men zich daar uic een volkoomen denkbeeld maaken kan, van welk een aarc de Theateren bij de Ouden geweesc zijn; daar men zich eoc hier coe, wanneer men de Schriften der Ouden, over hunne Theateren , leest, alle deszelfs deelen niet volledig kan verbeelden. Het was daarom wel der moeite waerdig, dat men dit Theater geheel van de daar op liggende aarde en asfche ontblootte, en op deeze wijze voor den nieuwsgierigen reizenden ten toon ftelde, gelijk men bij Pompeja doet. Het ware te wenfehen,. dat zulks over het geheel bij Herculanum gefchieden konde; maar in de eerste plaats ligt het zelve te diep begraven, en ten anderen is het geheele Portici op Herculanum gebouwd , 'c welk dan eersc uic den weg zou moecen geruimd worden. Thans kan men zich geene beeere verbeelding van Herculanum maaken, dan het zelve bij een BergR 3 werk  *6ü BRIEVEN over ITALIEN. werk te vergelijken , waarin men met nappen naar beneeden gaat, en door een Leidsman , met brandende fakkelen, de wegen worden aangewezen. Het is maar te beklaagen, dat deeze Leidslieden zoo weinig kundigheid van de zaaken hebben , hierin behoorde wel eene andere inrichting plaats te hebben, opdat de vreemdelingen beter onderrichting zouden kunnen bekoomen, en hunne'vraagen niet onbeantwoord gelaaten wierden; dan, dit ontbreekt veel bij het bezien der zeldzaamheden in, en om Napels. Hierna namen wij onzen weg op den Berg VeJuvius aan: wij huurden eenen Ezel en twee Muilezelen, om zoo ver als het mooglijk ware te kunnen rijden; voor dezelve moesten wij twintig Ca* rolim, [ omtrent vier gulden Hollandsch ] betaalen; want het volk is hier omtrent zeer brutaal, en zoo men te vooren geen beding maakt, is het zeker, dat men bedrogen is. Ik wil U hier geene befchrijving geeven, of het aantal der verfcheidene vuurbraakingen van deezen Berg, uit andere Schrijvers ontleend, optellen (*): ook niet de verfcheiden meningen over de r (* ) Het beste bericht hier van geeft de Pater Giovanre -Maria della Torre in zijne Staria e fenomeni del Fefuvio Nap. 1755- Eene verbeterde uitgave hiervan is in het'fransch in I771- uitgekoomen.  ZEVENTIENDE BRIEF. 263 de oorzaak deezes wonderwerks der Natuur ophaalen, en onderzoeken; ik zoude hier toe eenige bladen nodig hebben; maar ik wil U alleen eene korte befchrijving van den Berg zelve en van het geene ik bij deeze gelegenheid aangeteekend heb, meededeelen. De gedaante des Bergs is piramidsch-gewijs en eenigen reekenen zijne perpendiculaire hoogte op negen hondert a duizend ellen; anderen willen dat hij nog hooger is (*). Men moet niet reekenen als of hij eene volmaakte Piramide voorilelde: in den beginne is hij op verre na niet zoo fteil, als wanneer men op die hoogte koomt, waar men niet anders dan asch en Lava gewaar wordt. Wij hadden over de anderhalf uur nodig eer wij, van Iierculanuvt af, den top des Bergs bereikt hadden. In den beginne is deezen weg niet onaangenaam : men gaat , of rijdt meest dóór de vrugtbaarfte Wijngaarden, welke op het laatste van langzaamerhand afneemen. Dik-, wijls ziet men een itroom Lava, van over de hondert voeten breed, midden door de Wijngaarden heen loopen, welke tot de bouwing nog geheel onbekwaam is , en die, zonder door de kleinite plant begroeid te zijn , geheel bloot ligt. Waar de, {*) Ha milt omgeeft de hoogte op 37000 voeten, op.  s64 BRIEVEN over ITALIEN. de Wijngaarden beginnen afteneemen , vindt men verfcheiden Planten en Struiken, en onder deeze ongemeen veel ftruiken van de Colutea Arborea Linn. Hier moesten wij van onze Ezelen afklimmen , en het overige van den weg, welken niet anders dan met groote moeite te begaan is, te voet afleggen. Wij hadden van hier nog ruim drie vierde uur nodig, eer wij boven aan den Crater kwamen. Onze Ezelen lieten wij intusfchen hier weiden, die, hongerig zijnde, de bladeren van de Colutea met een ongemeene graagte aten. Hier begonnen alle Planten langzaamerhand te verminderen: hier en daar zag men nog een fchraal Plantjen , het aanzien hebbende van een Galium, in de asch kwijnen, en de laatste , die ik nog gevonden heb, was van eenen grasachtigen aart, waarom ik de naam en het foort niet kan bepaalen. Hoe moeijlijk het is, om deezen Berg opteklimmen, is ongelooflijk. Men kan den top des Bergs niet onaartig bij een fuikerbrood, waarvan het bovenfte einde afgeflagen is, met betrekking der fchuinfte , vergelijken. Men moet tot over de fchoenen door de asch gaan, 't welk veroorzaakt, dat men uaauwlijke de eene voet heeft vast gezet, of den anderen glijt weêr naar beneden. Ik heb nooit, onder alle de Bergen die ik beklommen heb, een gevonden, welke mij zoo zeer vermoeide; zelfs hebben mij reizenden verzekerd , welke de  ZEVENTIENDE BRIEF. 365 Ae bezwaarlijkfte der Alpen beklommen hadden , dat zij veel liever deeze reize willen herhaalen, dan andermaal den top van den Vefuvius beklimmen. De meeste reizigers laaten zich daarom ook door de wegwijzers, welke dit klimmen meer gewoon zijn, helpen. Ten dien einde laaten zich de reizigers, welke vermoeid zijn, een' riem of zakdoek om het lijf binden, waaraan zij naar boven getrokken worden. Wij bedienden ons echter van dit hulpmiddel niet ; maar deeden ons best, om alleen naar boven te klimmen, 't geen wij ook , met dikwijls te rusten, hebben volbragt; echter wil ik wel bekennen, dat ik zoo vermoeid ben geweest, dat mij meer dan eenmaal in den zin kwam om weêr te rug te keeren. Mijn vriend Hollenhagen, welke het eerste boven was, riep ons toe, en boezemde ons eenen' nieuwen moed in. Het ergste wat ons kwelde, was een' onuitfpreekelijke dorst. Ik raade daarom aan elk , wie deezen weg voorneemens is té bewandelen, een paar citroenen bij zich te fteeken, welke dit gebrek ongemeen kunnen verligten *, maar boven gekoomen zijnde , wierden wij wel haast door de fchoonheid en pracht der Natuur zoo verkwikt, dat wij noch dorst hadden, noch vermoeid waaren, en al het geleedene ongemak geheel vergaten. Wij bewonderden de Natuur, en niemand fprak van vermoeidheid. Het bovenüe des Bergs is even gelijk een' bak R 5 uic-  s6 alleen des winters , maar zelfs tot laat in het voorjaar met fheeuw bedekt is (*). Om dan niet te rasch te bekoelen, fielden wij ons boven deeze fcheuren, om door den damp warm te blijven. Deeze dampen zijn wel van eenen zwavelachtigen reuk, echter niet zeer hinderlijk voor de ademhaaling. De uitwaasfeming van eene gloeijende Lava is veel erger, en veroorzaakt doodlijke benaauwdheden, maar deeze is ook niet altijd van eenerlei benaauwden reuk. Onder onze voeten befpeurden wij eene warmte, welke zoo llerk was, dat men niet wel de bloote hand op den grond zou hebben kunnen houden , zonder zich te branden. Wij hadden een geluk, waarom veele reizigers dikwijls te vergeefsch wenfchen , naamelijk: het was reeds, fints eenige maanden, dat deeze Berg kleene vuurbraakingen deedt, die echter niet zeer flerk waaren (f), en zonder ge- (*) Denkelijk moet dit niet van rietbovenfte einde, of. den rand verftaan worden, waar de'fneeuw wel haast fmelten zou door de hitte. (|) Deeze Vuurbraakingen waaren omtrent van dien aart, als 'er in het eerste ftuk van het Cöttingfche Magazin wb'lichtehberg ünd Forster, eene befchreven ' wordt, welke de Broeder van den beroemden de Luc waargenomen heeft; die zelfs zoo ftout was, om bij deeze uitbraaking het kleine, in het midden gelegen Bergjen te bi-  £68 BRIEVEN over ITALIEN. gevaar vergezeld; evenwel voldoende, om ons in het kleine te vertoonen, op welk eene wijze die verfchijnfel der Natuur zich toedraagt bij groote vuurbraakingen : het is alleen hierom de moeite dubbeld waerdig, om den Berg Vefuvius te beklimmen. Geen door konst vervaerdigd vuurwerk heeft die pracht, waar meede zich dit natuurlijke vertoont,- ik zal U daarvan eene korte befchrijving geeven. De kleine heuvel, in het midden des Craters gelegen, gaf den geheelen tijd eenen Herken rook op, welke zich tot aan de wolken verfpreide, en dien men niet alleen hier, maar ook op eenen verren aflland tot Napels toe duidlijk. zien konde ; vervolgens hoorden wij een flerk gedruis in het binnenfte des Bergs , dat ik niet beter vergelijken kan, als met dat, 't welk veroorzaakt wordt, wanneer men ijzeren latten op elkanderen gooit; dit gedruis hieidt eenige fecunden aan, en eindigde dan met een gefis, even of men gloeijend ijzer in koud water fleekt, evenwel befpeurden wij daarbij geene beweeging of beeving op het boveniTe des Bergs onder onze voeten. Zoo haast wij het geils vernamen, zagen wij in den rook , die uit den mond van het klein beklimmen, om de oorfprong des vuurs In de diepte tezien. Wij hielden dit voor overbodig en te gevaarlijk, om welke reden wij op den rand bleeven ftaan.  ZEVENTIENDE BRIEF. 269 klein Bergjen , dat zich in het midden van den Crater vertoont, opklom, als 't ware een klaare vlam, die echter niet zeer hoog opiïeeg; maar vergezeld werdt met eenige hondert, meest gloeijende, fteenen, welke lijnregt, naar mijne gisfing, wel hondert, of hondert en vijftig voeten in de hoogte geworpen wierden, en daarna mee een groot gedruis, niet verre van de opening van dit Bergjen, eenigzints naar de noordelijke zijde , neêr vielen. Dan was weer alles ftil, en deeze ftilte duurde menigmaal vier of zes, ook wel acht minuuten, en langer; dan wierdt het befchrevene Verfchijnfel op dezelfde wijze weêr herhaald ; maar de uitwerping was niet altoos even fterk : dan was het getal der fteenen en de kracht, waarmeede zij opgeworpen wierden , grooter, dan kleiner, echter altijd met het voorgenoemde gedruis vergezeld. De aan deezen Berg grenzende bewooners zien liever, dat de Berg zulke kleine uitwerpingen doet, dan dat hij geheel in rust is; want, volgens hunne gedachten , heeft men dart minder gevaarlijke vuurbraakingen te vreczen. Of deeze veronderftelling op de ondervinding gegrond zij, kan ik niet beilisfen. Wij ftonden, ter befchouwing , zeer veilig daarbij: en konden deeze heerlijke vertooning recht van nabij bewonr deren: en om de fchoonheid derzelve ten vollen te kunnen opmerken, bleven wij tot na zonnen ondergang op den bovenften rand des Bergs ftaan. Wij  &7o BRIEVEN over ITALIEN. Wij genooten hier nog het vermaak van het heerlijk uitzicht, dat zich op deeze hoogte, over het onvergelijkelijk fchoon dal, zoo vertoont, dat geen beter, door de hand van den konftigftcn Schilder, kan voorgefteld worden, en dat ik bij U, in het werk van Hamilton, zoo keurig afgebeeld gezien heb. Aan den noordelijken kant des Bergs vloeide eene gloeijende Lava, die wel maar eenige fchreeden breed , echter reedlijk lang was j maar welke zich niet zoo ver naar beneden ftrekte, dat zij tot aan die plaatfen reikte, waar zich planten of ftruiken bevonden, en gevolgelijk niet de minste fchade veroorzaaken konde. Deeze Lava was het vuur, dat wij al, voor dat wij in Capua kwamen, bij den avond, waarnamen, en dat men in Napels, zoo dra het donker wordt, duidlijk kennen kan, echter was dit fchijnfel niet zoo fterk, dat hetzelve op den dag bij het heldere zonlicht ver af kon gezien worden. Ik had gaarne deeze Lava wat meerder van nabij willen befchouwen en onderzoeken; maar de plaats, waar dezelve zich bevondt, was door de ongelijkheid des Bergs zoo gelegen, dat men zonder de grootste moeite, en zelfs zonder gevaar, daar niet nabij koomen konde. Ik heb op den top des Vefuvius nog eene opmerking gemaakt, welke de oplettenheid der liefhebberen van de Infecten wel waerdig is. Het was op den 16 junij dat wij deezen Berg beklommen,  ZEVENTIENDE BRIEF. 271 men, en wij vonden hier zoo eene menigte Meikevers [ Scarabaus Melolontka Linn. ] rond vliegen , als men in Duitscland , in de maand van Maij, gemeenlijk des avonds, om de bloeijende 'karsfenboomen gewaar wordt. Men vindt deeze diertjens bij ons zelden laater, dan tot op het einde van maij , of het begin van junij; gevolgelijk zoude ik denken, dat dezelvan, om Napels, waar alle boomen en planten zoo veel vroeger uitbotten, het bloeifel zoo veel vroeger afvalt, en de bladen vast en harder worden, ook zoo veel vroeger moeten uitgevloogen zijn : en ik heb ook, noch aan den voet des Vefuvius, noch in de andere ftreeken van Napels, één enkelde ontmoet. Wat lokte deeze diertjens derwaards, op eene •hoogte, waar men niet het minste vindt, dat haar 'tot voedfel ftrekken kan ? Waar zij zich op niets anders dan drooge asch en fteenen kunnen neder- laaten? Denkelijk is, het om hunne eijeren hier te plaatfen, waartoe zij door de warmte der asch, die ook des nachts, door het onderaardfche vuur verwarmd, niet koud wordt, aangefpoord worden; ten minsten weet ik geene betere reden daarvan te geeven. Het afklimmen van den Berg is veel ligter als het opklimmen, en gaat ongemeen fnel; wij hadden daar toe niet meer dan een vierde uur nodig, in welken tijd wij weêr op die plaats kwamen, waar wij onze Ezelen gelaaten hadden. Lang- faam  s7a BRIEVEN over ITALIEN. faam naar beneeden gaan is volflrekt onmooglijk, men kan nier. anders als loopen, waarbij men nog , door hec afvallen van de asch geholpen worde; want dikwerf koomt men , met eens de voet te verzetten , tien en meerder voeten naar beneeden; echter behoeft men voor het vallen niet de minste vrees te hebben, om dat men door de asch , waarin men altoos tot omtrent aan de kniejen ftaat, voor den val befchut wordt. Het eenige, dat het onaangenaam maakt, is de ftof, .welke zoo erg is, dat bij het afklimmen de eene den anderen niet zien kan. Zoo dra men naar beneeden begint te loopen, geeft zich de asch zodanig in de hoogte, dat men daarin, als 't ware, in eene wolk bedekt is. Van onze reize te rug naar Portici koomende, zetteden wij ons weder in ons Rijdtuig, om naar Napels te keeren, waar wij des avonds zeer laat aankwamen. ACHT-  ACHTTIENDE BRIEF. »73 ACHTTIENDE BRIEF. Over Pofilippo, Lago Agnano, Grotta del Cqne. H oe merkwaerdig ook de plaatfen zijn, waar van ik in mijnen voorigen brief U verflag gedaan heb, zoo zijn echter die, welke aan de andere zijde van Napels, naar den kant van Baja, gelegen zijn, niet minder beziens waerdig, en voor een beminnaar der Natuurlijke Historie mooglijk nog leerrijker dan de voorige. Daarbij zijn deeze ftreeken zoo overheerlijk, dat een Napelsch Dichter daar van zegt, dat dit Land is unpezzo di Ciel caduta in terra, een ftuk van den Hemel, dat op de aarde is neergevallen. Ik zal daarom, in deezen en den volgenden brief, alles wat ik daaromtrent aangeteekend hebbe U meededeelen. Zoo dra men de fchoone voorftad Chiala ten einde is, is de Paufilippifche Berg het eerste van het geen zich merkwaerdig vertoont. Boven op deezen Berg heefc men een heerlijk uitzicht over de zee; en over de, van de menigte des volks wemelende, Werf van Napels. Aan de eene zijde vertoont zich het Graf van den ouden beroemden Dichter Virgiliüs Maro ; dat een kleen S rond  a;4 BRIEVEN over ITALIEN. rond verwelf uitmaakt, van Heen gebouwd , en boven met aarde bedekt; waarin verder niets merkwaerdigs te zien is. Men zegt, dat al daar in vroeger tijd eene Urne met de asch des Dichters te vinden was; maar niemand weet, waar thans dezelve gebleven is. Of het zeker zij, dat dit de begraafplaats van Virgilius is, wordt betwist ; ik voor mij kan het niet wel beflisfen. Boven op dit verwelf groeijen die beroemde Lauwrierboomen, welke hier uit zich zelve, ten bewijze dat hier de voornaamfte der Dichteren rust, voordkoomen , en door geen vlijt uit te roeijen zijn. Dat dit eene fabel is, behoeve ik U niet te zeggen. Maar indien de lof van Virgilius zoo na verwelkt ware, als deeze ftruiken,dan zou het met deDichtkonst 'er droevig uitzien. Het zal niet lang meer duuren, of deeze Lauwrieren zullen, indien dezelven niet weêr op nieuw geplant worden, wel zonder opzettelijken arbeid verderven; want het eenigfte Plantjen, dat men ons daar van nog aanwijzen kon, ftondtzoo fchraal, dat men naauwlijks één blad aan het zelve kon vinden Het voornaamfte, wat deeze Berg heeft, is de, van de oudfte tijden af vermaarde, Spelonke , welke (*) Ik ben naderhand ontwaar geworden, dat de wegwijzers altijd kleine takken van Lauwrierboomen bij dit Graf planten, .om van de Reizigers, die altijd graag een takje daar van bezitten, eenig drinkgeld te bekomen.  ACHTTIENDE BRIEF. 275 ke eenen regten weg van meer dan eene Italiaanfche mijl onder door den Berg uitmaakt, en La Grotta di Pvfïlippo genaamd wordt. Deeze is ongetwijfeld , voor de tijden der Romeinen , niet door de Natuur,maar door menfchen handen,om den moeilijken weg over dén Berg te kunnen mijden, vervaerdigd; en heeft gevolgelijk meer dan twee duizend jaaren, zelfs bij de verfchrikkelijkfte aardbeevingen en verwoestingen, ftand gebooden. Wie eigentlijk de eerste aanlegger van deeze Spelonke geweest zij, blijft zoo dutster, als de gefchiedenisfen van dien tijd zijn. Eenigen houden het voor een' arbeid der Reuzen , of Cimmerier. Anderen zijn van gedachten, dac Coccejus, een Bouwmeester van Augustus, voor den meester van dit werk moet gehouden worden; dat echter deeze dwaalen is duidlijk genoeg bewezen. Deeze Spelonke was niet ten allen tijden van eene grootte; want ten rijde van Seneca konden 'er alleen voetgangers door gaan; zij is naderhand verfcheiden maaien vergroot en hooger gemaakr: de hoogte is echter nog niet overal even eens: dezelve is op fommige plaatfen niet meer als vier-eh-twintig, en op andere tachtig voeten. De breedte is twee-en-twintig voeten: zoo dat twee rijdtuigen daarin zeer gemakkelijk nevens elkander rijden kunnen ; maar men hoort daarbij onophoudelijk roepen, om elkander te beduiden S 2 aan  *7°" BRIEVEN over ITALÏEN. aan wat kant elk zich houden moet, opdat zij in den donker niet tegen elkacr zouden ftooten. Des avonds, of ook als het weer donker is, neemt men brandende fakkelen meede, om alle ongelukken , zoo veel moogelijk , voortekoomen ; maar op heldere dagen is zulks onnodig; want de luchtgaten, boven in het verwelf gemaakt, verfchaffen zoo veel licht, bijzonder als men 'er eenigen tijd in geweest is, dat men, zoo veel als nodig is, zien kan; offchoon 'er Schrijvers zijn, die zeggen, dat men zonder licht deezen weg niet kan pasfeeren ; evenwel hebben wij den zeiven driemaal zonder fakkelen afgelegd. Diergelijke luchtgaten zijn 'er reeds in den oudflen tijd geweest; maar fchijnen naderhand weêr, door den daarin vallenden drek , verftopt te zijn geweest; want Seneca zegt: Nihil Ulo Carcere longius, nihil illis faucihis obfcurius. De Koning Alfhonsus de Ifte Het dezelve weêr op nieuw aanleer gen: en naderhand werden ze door den ViceKoning Petrus de Toledo vergroot. De weg is in deeze Spelonk zeer ftoffig, door de menigte rijdtuigen , die bijna onophoudelijk daarin heên en weêr rijden. In het midden der zelve vindt men eene kleine Kapel. Daar is een tijd van het jaar, dat zich de ondergaande zon , voor eene opening deezer Spelonke zoo plaatst, als of deeze opening daarvan, als door een vuurige deur, gefloten wordt. Die zich deeze donkere plaats rechï  ACHTTIENDE BRIEF. 277 recht weet voorteftellen, kan ligt afleiden, welk eene heerlijke vertooning dit maaken moet. Pas heeft men den weg door deezen Berg afgelegd, of men koomt weêr in de heerlijkfte velden, welke ten deele met de fchoonfte Wijngaarden pronken , die men hier, zoo als ik in een mijner eerste brieven van het Venetiaanfche gebied gemeld heb, ook aan de Hammen der boomen laat opklimmen, alleen met dat onderfcheid, dat men aldaar meest Ipenboomen daar toe gebruikt, daar men hier de Wijngaardranken gemeenlijk om de Populieren geflingerd ziet, zoo als in de aloude tijden gebruiklijk was. 1 Ergo aut adulta vitium propagim Altas maritat populos. Zegt Horatius. Men neemt hier den weg ter rechter zijde, om naar den Lago Agnano en Grotta del Cane te koomen. Op den weg vindt men de overblijffelen van den beroemden Visch- Vijver van Pollio , die door oudheidkenneren wel verdient met oplettenheid bezien te worden, veel meer dan de ruïnen der oude Stad Agnano, waarvan niet veel merkwaardigs meer overgebleven is. De Lago Agnano is buiten twijfel een Crater van een uitgebluschte Vulkaan. Het is merkwaerdig , dat het water in dezelve dikwijls borrelt en fchijnt te kooken. Of dit borrelen door S § eene  1*78 BRIEVEN over ITALIEN. eene lucht, welke uit den grond van het water opkoomt, of door het fpringen van zekere visfchen, of waterdieren veroorzaakt wordt, heb ik geene gelegenheid gehad nader te onderzoeken. Wanneer men de plaats , en de omliggende ftreeken van deeze Zee in aanmerking neemt, valt het niet moeilijk eene grondige oorzaak, van dit borrelen in de onderaardfche lucht te zoeken. Men vindt diergelijke borrelende wateren op meerdere plaatfen, bijzonder omtrent uitgebluschte Vulkaanen. De berichten, door den Heer Knoll daar van gegeeven (*_), zijn, naar mijne gedachten, zoo wel vermaakelijk als grondig. Aan deeze Zee vindt men twee voorwerpen, welke voor een' Natuurkundigen ongemeen merkwaerdig zijn, deeze zijn de Baden van S. Germano, Stuffe di S. Germano, en de Honds Spelonke Grotta del Cane. De Dampbaden van S. Germano zijn kleene verwelfde vertrekjens , die niets dan een fteenen bank in zich hebben; deeze zijn alleen met eenen warmen damp vervuld, welken zich uit den grond opdoet. Zoo dra men zich in dezelven begeeft, befpeurt men eene fterke hitte, even als of men in een zeer warm gcftookt, enigzints met waas- fcm (*) F. Knqll Naturmnder.'E.ïS. 1786. LD.pag. 341.  ACHTTIENDE BRIEF. 579 fem van kookend water aangevuld, vertrek kwam; en wel haast breekt het zweet, over het geheele ligchaam uit. Men houdt deeze dampen voor zwavelachtig, en zegt , het zout, dat daar van aangezet wordt , aluinaartig te zijn; het is niet onwaarfchijnlijk, alhoewel dezelven niet zeer fterk met zwavel of vitriool zuure deelen zijn vervuld; want ik hebbe bij het ademhaalen in dezelven , geene onaangenaame , de borst bezwaarende , zwavelreuk vernomen. Deeze Baden worden veel door zieken bezogt, en men wil dat zij niet alleen in Jicht en Rheumatike ziektens, maar zelve in de Venusziekte , zonder andere middelen, tot geneezing verftrekt hebben. De zieken leggen zich op de banken, dekken zich weinig toe , en blijven gemeelijk anderhalf uur daarin. De hitte is niet in alle even eens, het eene deezer vertrekken is warmer dan het andere. In eenige koomt de hitte op hondert en dertig graden volgens Fahrenheit, en meer. De Grotta del Cane is een klein, in een der Bergen van Lava, welke de Lago Agnano omringen, uitgehouwen gat, niet ongelijk aan die gaten, welke men in de Bergen maakt, om fteenen uit dezelven te breeken, alleen drie, of ten hoogden vier fchreeden diep, en half zoo breed, ook wat meer dan een mans lengte hoog , en word met een deur gefloten. In deeze plaats kan men dus regt op ftaan, zonder eenige aandoeningen; ■ S 4 maar  «So BRIEVEN over ITALIEN. maar op den grond vertoond zich een damp , welke niet hooger , dan eene voet, boven den grond ftijgt: deeze is doodlijk voor alles,wat hem te na koomt. Men heeft verfcheiden proeven gedaan met allerlei dieren, groote zoo wel als kleine, zelfs menfchen in vroeger tijd niet gefpaard , om zich van de doodlijkheid van deezen damp te verzekeren. Gemeenlijk is thans een hond het voorwerp, die het gevaar van deezen damp ondervinden moet, vanwaar het ook koomt, dat men deeze Spelonke den naam van HondsSpelonke gegeeven heeft. De Oppasfer, welke aan de vreemden aanwijzing deezer Grot doet , bewaart ten dien einde altijd een hond, welken hij meede brengt. Men houdt deezen Hechts eenige feconden met den fnuit kort boven den grond, en daadlijk ziet men hem als leevenloos nederliggen; maar om het dier niet onnodig te dooden, brengt men hem rasch buiten deeze plaats, en legt hem in het zand: na eenige minuten is hij weêr geheel herfteld ; ook werpt men hem menigmaal in de Zee Agnano , opdat de werking der zenuwen , door de prikkeling des waters , daar door eerder wederkeeren zou; waarom eenigen gemeent hebben, dat dit water daar toe een bijzonder vermogen hadde; ja noodzaaklijk ware, om het beest weêr tot zich zelve te brengen. Dat deeze proeve voor het beest zeer onaangenaam ware, gaf hij ons daadlijk te kennen; want zoo dra  ACHTTIENDE BRIEF. 281 dra hij van verre de deur van deeze Grot maar zag, welke hij nog uit de voorige proeve kende, begon hij vreeslijk te huilen, en moest met alle geweld derwaards gedreeven worden. De damp , welken men op den bodem deezer Grot ziet, maakt de Lakmoes rood, offchoon hij op de Syroop van Vioolen geen vermogen heeft. De fakkelen worden door den zeiven , zoo dra zij op deeze diepte gebragt worden , uitgebluscht. Wanneer deeze damp in de melk gepompt wordt, wordt dezelve zuur; maar loopt niet te faamen. De kalk wordt door den zeiven uit het kalkwater naar beneeden geflagen. Om kort te zijn, alles ondergaat hier dezelfde verandering, die men in de vaste lucht gebeuren ziet. Men heeft lang onderzogt , en nog voor weinige jaaren zeer getwijfeld , van welken aart deeze uitwaasfeming zijn mogt: eenige zijn van gedachten dat zij Arfenicaal , anderen zwavelachtig zij: en;wederom anderen hadden verfchillende meeningen ; maar thans, nu men de verfcheidene luchtlloffen wat grondiger heeft leeren kennen , blijft 'er geen twijfel over , of deeze uitwaasfeming is van dien aart, die onder den naam van vaste lucht, of beter Lucht-zuur thans genoeg bekend is. De voortreffelijke proeven, door den Heer Profesfor Adolph Murray hier zelve genomen, en aan de Koninglijke Zweedfche Academie der Weetenfchappen meedegedeeld , bewijzen dit ten S 5 vol-  *8a BRIEVEN over ITALIEN. vollen (*); echter wil ik niet bepaalen dat het alleen vaste lucht is, zonder eenig ander mengzel; hier over zijn nog te weinig proeven genomen, om iets met zekerheid vast te ftellen. Ik heb deeze lucht zelve ingeademd, en op de tong de zuurte kennelijk genoeg befpeurd: men kan tweemaal achter malkander, zonder veel ongemak , op den grond deezer Spelonke, ademhaalen ; maar reeds bij de derde inademing befpeurde ik eenige benaauwdheid, welke, bij eene kleine prikkeling in de Luchtpijp, niet anders is, als of men iets op neus en mond drukt, dat aan het ademhaalen hinderlijk is. Deeze benaauwdheid befpeurende, richtte ik daadlijk mijn hoofd wéér op; want ik had geen lust om de verdere werking daar van te ondervinden. . Of deeze Spelonke reeds bij de Ouden is bekend geweest, wordt in twijfel getrokken: althans het is uit geene plaatfen der Schrijvers van dien tijd te bewijzen. Het is niet alleen in deeze kleine Spelonke, dat men die lucht vindt; maar de Heer Vairo verzekerde mij, dat men flechts één voet diep behoefde te graven, op alie plaatfen , van de Lago Agnano af tot aan de zee toe (dat (*) De Heer Crell heeft dezelve daaruit overgenomen in zijne Neuejlen untdekkungen in der Chemie, Tom. 3. pag. 118.  ACHTTIENDE BRIEF. 283 (dat meer dan ééne Italiaanfche mijl ver is) en altoos deeze lucht vindt. Daarbij befpeurt men dikwijls om Napels, in kelders, putten, hollen enz. doodlijke dampen, die de Napolitaanen Mofette noemen, en waarfchijnelijk met die der Grotta del Cane overeenkoomen; maar deeze blijven niet zoo op eene plaats; waar men thans zulk een Mofette vindt, kan men binnen korten tijd weêr de zuiverde lucht aantreffen. ' Hierom zal mij mooglijk door U gevraagd worden: waarom dan deeze dampen, in de Grotta del Cane, zoo vast blijven hangen , of altoos weêr van nieuws af aan opftijgen ? Ik bekenne hieromtrent zeer gaarne mijne onweetenheid: en dit zal waarfchijnlijk niet eerder kunnen beantwoord worden, dan na dat men den grond, op deeze plaatfen, wat diep zal doorboord hebben, en in den zeiven de oorzaak, waaruit deeze dampen voordkoomen , ontdekt heeft; want alles wat men hieromtrent, tot dus verre, heefc voorgegeeven, zijn nog niet anders als onvoldoende gisfingen, terwijl men alles, wat men ook op andere omliggende plaatfen vindt, waar echter deeze dampen niet gevonden worden, daar op kan toepasfen. De Heer Vairo heefc ook over den aart deezer lucht in de Grotta del Cane verfcheiden proeven in het werk gefield, die ten uiterflen merkwaerdig zijn ; Hij vondt dat de Zeilffeen hier zijn gewoone werking op hec ijzer niet deedt; maar dat  284 BRIEVEN over ITALIEN. dat de Compasnaald veel verder van het noorden afweek, als in de gewoone lucht: dat de Electriciceit zich hier niet toonde enz. Alle proeven, die niet alleen verdienen herhaald te worden, maar daarbij van dien aart zijn , dat zij den Wijsgeerigen Onderzoeker der Natuur aanfpooren , om verder te beproeven , wat de verfcheidene foorten van lucht voor werking op de Electrike ftoffe, en voornaamelijk op den Zeilfteen hebben , waaruit Ongetwijfeld de leeritellingen over deeze iloffe ongemeen veel licht ontvangen kunnen. Ons voorneemen was, om in deeze Spelonke ook nog verfcheiden proeven te neemen ; maar een ongeluk dat ons overkwam, belette ons zulks, endeedt ons zeer fpoedig naar Napels terug keeren. Wij hadden , om ons naar deeze plaats te laaten rijden , twee Sedic, of Calesfen, zijnde zeer fmalle rijdtuigen, voor één of ten hoogden twee perfoonen gefchikt, aangenomen : eene Kar , welke ons te gemoet kwam, wierp onze Sedia om ver, zoo dat het wiel der Karre, welke gelaaden was , over het been van onzen vriend Druffel liep ; dit veroorzaakte , dat wij deeze plaatfen flechts ter loop bezagen, in den tusfehentijd dac onze gebrokene Sedic gemaakt wierd. NE-  NEGENTIENDE BRIEF. 285 NEGENTIENDE BRIEF. Over Solfat ara, Pozzitelo, Baja, Cuma, enz. Jk heb in mijn voorige een aanvang gemaakt', met de Landftreeken van Napels, naar den kant van Pofilippo, U te befchrijven: in deeze zal ik denzelfden weg, tot aan het einde van Capo Mifeno, vervolgen. Wij namen hiertoe eenen bijzonderen dag , waarop wij ons, zoo vroeg mooglijkware, naar Pozzuoli begaven. Het is waar, dat één dag wat kort is, om alles hier met naauwkeurigheid te bezien ; maar als men zich bij de befchouwing en het aanteekenen der Oudheden niet al te lang ophoudt , en in den zomer wat vroeg een begin maakt, met alles rond te gaan, kan men gevoeglijk het merkwaerdigfte bezichtigen. De weg van Napels tot Pozzuoli maakt omtrent acht Italiaanfche mijlen uit , en gaat veel langs het ftrand der Zee. Benevens de Pasferina Hir- ' futa  286 BRIEVEN over ITALIEN. futa Linn. die de Heer Ferber hier aantrof, zagen wij zeer menigvuldig de Scolymus Hispanicm, die reeds op deezen tijd met haar fchoone bloemen begon te praaien. In en om Pozzuoli bezagen wij in het kort alle Oudheden, welke men daar aantreft, als hetAmphitheater, dat nog zeer merkwaerdig is: het Labyrinth , dat denkelijk ter bewaaring van versch water gediend heeft, en niets dan verfcheiden verwelfde kameren en gangen vertoont ; maar door den gemeenen man voor het Labyrinth van Daedalus gehouden wordt. Het oude beroemde Piedeftal, dat op de markt van Pozzuoli thans geplaatst is, en voornaamelijk den Tempel, welken men meent van jfupiter Serapis geweest te zijn, die, offchoon meest verwoest, echter nog genoegzaam is, om een denkbeeld van eenen prachtigen Tempel der Ouden te geeven. Men ontdekte hem eerst in den jaare 1750. Tot dien tijd lag hij onder de aarde begraven : men vondt in denzelven nog verfcheiden Beelden en Vaazen,benevens eenige fchoone Colommen, die meest naar Caferta gebragt zijn. Vier van dezelven zijn 'er hier nog te vinden: en men kan, uit de daarin gevonden gaten van Pholaden of Da&yliten zeker befluiten, dat dezelven tot over de helft in de zee gedaan hebben , daar deeze plaats thans negen voeten boven de Zee verheven is. Hier over denken de Geleerden zeer verfchillende, om dit te  NEGENTIENDE BRIEF. 287 te verklaaren ; maar zoude het niet kunnen zijn, dat deeze Colommen , voor dat zij naar deezen Tempel gevoerd wierden , op eene andere plaats geftaan hadden, waar dezelven door de Zee overfpoeld zijn geworden ? Dit is zeer mooglijk, en zij bewijzen, naar mijne gedachten, geenzints , dat de Zee deezen Tempel overftroomd heeft; bijzonder daar deeze overflrooming niet gemaklijk te verklaaren is. De vloer van den Tempel is van wit marmer, en nog in eenen zeer goeden ftaat: men vindt in dezelve nog de ringen, waaraan het vee, ter flagting beftemd, werdt vastgebonden. Van de twee-en-veertig kameren, die den Tempel omringden, vindt men nog duidelijke fpooren. Van Pozzuoli begaven wij ons naar de Solfatara , een' der allermerkwaerdigfte onder de uitgebluschte vuurfpuwende Bergen. Deeze is zoo ingeftort, dat de Crater een ketel verbeeldt, wiens rand de overgebleven ftukken des Bergs uitmaaken. Dit ketelvormige deel reekent men op duizend voeten lang, en zes hondert en vijftig breed, en verdient, voornaamelijk door Natuurkundigen, bezien te worden. De omftaande ftukken van den Berg vertoonen zich geheel wit, als of zij met krijt overftreeken waaren. De bodem fchijnt niet zeer dik, en is van onderen hol, zoo dat een, op den grond geworpen, fteen, eenen hollen weerklank geeft, niet anders als of dezelve op  288 BRIEVEN over ITALIEN. op een leege ton.geworpen wordt; echter kan men hetzelve, zonder fchroom van doortezakken, doorwandelen; maar te paerd, of met een rijdtuig zich daarop te begeeven , zoude niet raadzaam zijn; en wordt, zoo men mij verhaald heeft, ook nooit gewaagd. Door de reeten en gaten, welke deels door de konst, om Salmiak te verzamelen , daarin gemaakt zijn, koomt geen vlam ten voorfchijn; maar alleen eenen fterken, naar zwavellever ruikenden, damp, welken ik fterker van lucht vond, dan op den Vefuvius ; maar die voor het overige met dien eene volmaakte overeenkoomst hadde ; ook meede rijk in vitrioolzuur. Op verfcheiden plaatfen is de grond zeer heet, en als men dieper graaft, vindt men de hitte nog veel fterker; ja zelfs zoo, dat men niet kan uithouden, om langer te arbeiden. Dit is ook buiten twijfel de oorzaak dat men niet tracht, om dieper te graven, ten einde het binnenlte des Bergs nader te leeren kennen. De rand des Bergs is niet anders als Lava, en Vulkaanfche asch, die echter meestal thans in klei-aarde veranderd is. De Heer Be au.Mé in Parys heefc door veele proeven getracht te bewijzen, dat uit de naauvve verééniging van Glas-aarde met Vitrioolzuur, Klei - aarde voordkoomt. Het geen de Heer BEAUMé door Scheikundige proeven, in hec klein gemaakt, bewijst , toont hier de Natuur ten vollen in het groote aan. De Heer Fekber heeft  NEGENTIENDE BRIEF. aSd- heeft dit in zijne Brieven ( *) duidelijk befchreven: en wat Profesfor Vairo daaromtrent heeft aangemerkt, heeft Hij , in zijne Aantekeningen op Macquers Scheikundig Woordenboek, meedegedeeld ; uit welk de Heer Leonardi , in zijn tweede uitgaave van dat Woordenboek, ons hetzelve in het Hoogduitsch vertaald heeft (f). Men vindt hier ftukken Lava, waarvan verfcheiden foorten in de verzameling van den Abt MikeRvino te zien zijn, die nog half uit Lava 'beftaan , terwijl de overige helft reeds in Kleiaarde is overgegaan, in welken men kan nagaan, hoe de Nacuur, trapsgewijze, deeze Lava in Klei verandert. Het is daarom te verwonderen, hoe 'er nog, zelf onder de beroemdde Natuurkundigen , zijn kunnen, welke dit loochenen,- onder welke' zelfs de zoo beroemde Abt Fontana in Florence behoort. Ik heb hier over breedvoerig met hem gefproken. Hij zegt, dat zich Vairo zeer vergist heeft, en tracht zulks te bewijzen door ftukken Hoornfteén [Petrofüex,] die Hij in eenen anderen Vulkaanfchen Crater langentijd aan Vitrioolzuure uitwaasfemingen blootge- fteld (*) Xlde Brief; (f) In het Artijkel Alaun, waarbij veel mérkwa»rdrgê ever de voerdbrengfelén der Solfatara & vinder, is. T  aoo BRIEVEN over ITALIEN, field hadde , waar door dezelven opgelost waaren,' Hij heeft dan deeze aarde onderzogt, en bevonden , dat wel klei aarde daar meede vermengd was; maar grootendeels was echter de Terra Silicea onveranderd gebleeven; en het kleeven, daf deeze aarde aan de lippen deedt, was zeer gering.Nu zegt de Heer Fontana , dat deeze Kleiaarde , welke zich hier vertoont, altoos in dezelfde hoeveelheid in de Hoornfleen gevonden wordt : en niet door het daarbij koomende Vitrioolzuur gemaakt is. Hieruit is nu zeer ligt mooglijk, dat iemand, die alleen deeze aarde oppervlakkig beziet, misleid wordt, om te gelooven, dat zij een voordbrengfel van het Vitrioolzuur is ; en in deeze fout, zegt Hij, de Heer Vairo gevallen te zijn; die niet bij zijne proeven , op het geene wat reeds in de Lava tegenwoordig was, gelet heeft. In alle Lava, en Vulkaanfchc asch , vindt men , volgens het zeggen van den Heer Fontana, eene groote menigte van Klei-aarde, welke daarin met de glasachtige-aarde zeer naauw verbonden is, en door de Vitrioolzuure dampen daarvan losgemaakt wordt. Het koomt mij voor, dat, ten eerften , de proeven van Beaumó , en ten anderen die van den Heer Vairo, boven de redeneering van Fontana, deeze verandering bewijzen; maar in het Sijflema, dat zich Fontana maakt, over de onveranderlijkheid der deelen in alle Rijken der  NEGENTIENDE BRIEF. api der Natuur, kan Hij deeze verandering niet aanneemen. Hij zegt, alles blijft, wat het van den beginne der Waereld geweest zij. Geene ftoffe, Uit het Rijk der Delfftoffen, kan eene ftoffe des Dieren of Plantenrijks worden. Ieder Rijk heefc zijne eigene ftoffen, welke altoos onveranderlijk blijven: en zoo, bij voorbeeld, een mensen of beest Planten eet, kan men niet zeggen, dat deeze Planten nu in dierlijke ftoffen veranderd zijn; zij blijven altoos dat geene, wat zij te vooren waaren ; maar daar de Planten uit veelèrlei deelen beftaan, zoo is het niet te verwonderen, dat 'ef onder deeze gevonden worden, die in ftaat zijn^ öm zich met de dierlijke te vereenigen ; maar Zij' blijven niet tegenftaande Plantftoffen. Zoo is het 'in het Dier- en Delfftoffenrijk enz. en daarom, dus vervolgd de Heer Fontana , wordt dat geene, wat eens Glas-aarde was, nooit Klei; Gelijkt deeze redeneering niet veel na eene woordentwist, welke de zaak niet bewijst ? — Ik wil mij niet langer daarbij ophouden; maar weer tot de Solfat ara wederkeeren. Aan veele ftukken deezer, door de Natuur gemaakte, Klei, vindt men ftukken Aluin , waarvan de oorzaak, volgens de proeven van den bovengenoemden Beaumó^ zeer ligt is optegeeven, terwijl uic dezelve glasachcige aarde, die door hec Vicriooizuur in Kleiaarde veranderd is, door eene groote menigte van ■dat zelve zuur Aluin ontftaat. Eene zaak , welké T s dé  £92 BRIEVEN over ITALIEN. de eigenaars deezes Bergs geen gering voordeel aanbrengt. Men mankt zich deeze werking der Natuur ten natte, om door dezelve eene menigte Aluin te winnen, door dien da: men, of van deeze Klei-aarde, of andere Bakfteenen, die meest van het nabij gelegene oude Athphitheatér'lósgebroken worden, of oude ftukken dakpannen, op die plaatfen der Solfatara neerwerpt, waar zich deeze dampen allermeest opdoen. De lieer Vaip.o heefc, docr zijne goede voorflagen, deeze Aluinmaaker'ij nog ongemeen verbeterd ; want ziende, dat veelen deezer fteenen, niet rijk genoeg in Aluin zijnde , moesten weggeworpen worden, deedt Hij reeds in den jaare 1767. een vooïflag, o;n deeze fteenen weêr op andere plaatfen, welke zeer heet zijn, en na weinige gravens veele heete zwaveldampen opgecven (*) neêr te werpen, tot dat dezelven, fterker doordrongen, meer Alain opleveren. Zijn na deeze ftukken Klei-aarde of fteen genoegzaam doorgedrongen, 't welk men ligt aan ce , boven op de oppervlakte , aangefchootcn Aluinkrijftallecjes kennen kan, dan wordt deeze Klei in de daar toe opgerichte kleene hutten , welke boven gedekt zijn, in houte bakken gebr_gt, en water, van de kort daar- (*) Men noemt deeze plaatfen Ctardmettu-  NEGENTIENDE BRIEF. 293 daarbij liggende Ptfcrarette , 'er opgegooten. Deeze Pifciarelle is een tnineraale Bronwel, niet verre van de Zee Agnano, achter den Solfatara gelegen, welke na allen aanzien, door den, op den Solfatara gevallen, regen, ontftaat, en door dat dezelve door den grond deezes Bergs dringt,, niet alleen eenen Aluinfmaak , maar ook eene merkelijke hitte , die op hondert - en - tachtig graaden, naar den Thermometer van Fahrenheit, koomt, en eene zwavelreuk aanneemt. Het koomt met een merkelijk borrelen ten voorfchijn. Dit water wordt in verfcheidene ziekten met veel nut gebruikt. De Heer Vairo heeft hetzelve in de Scheurbuik,in de Longteering, bi] Zweeren , bij Wonden, bij zwakheid der Ingewanden, en der Piswegen , in een verouderden Druiper, met den besten uitflag gebeezigd: en daar is geen twijfel, of hetzelfde moet in de Engelfchc Ziekte der kinderen, in de witte Vloed, in Oogontftcekingen, en andere diergelijke ziekten, van groote nuttigheid zijn. De Heer Vairo geeft daar van eenige oneen daags, met melk of wijn gemengd. Voorheen goot men op de Aluinrijke fteenen het eerfte beste water, dat men in de Solfatara bij de hand hadt; maar, daardoor de proeven van Vairo gebleeken is, dat deeze Steenen meer Aluin aanbrengen, indien men het water uit de Pifciarelle gebruikt, worde thans geen ander daar toe aangewend. Men giet van T 3 het-  294 BRIEVEN over ITALIEN, hetzelven zoo veel daarop, tot dat de aarde drie of vier duimen met dit water bedekt is. Zoo dra nu de Aluin uit deeze Sceenen, door het water , is opgelost, wordt hetzelve in vierkantige looden potten gefchept, die omtrent twee en een half voet breed, en ook zoo diep zijn, en deeze worden vervolgens tot aan het bovenfte des rands in den-heeten grond der Solfatara begraven; men werpt in deeze ook nog Aluinrijke Keiiieenen. oor de onderaardfche warmte begint het waterte dampen: dit genoegzaam zijnde, wordt deeze Loog klaar afgefchcpt, en zonder het verder door een teems te doen loopen, in kleine ronde houte bakken gedaan , en in de koelte 'gezet, opdat zich de Aluin krijfiallizeeren zoude. Men deedt 'er, volgens de berichten van den Heer Ferber, weleer Potasch en Pis bij, om de overvloedige zuurte weg te neemen ,* maar thans gefchiedt zulks niet meer. Bij deeze wijze van Akiinmaaken wordt veel hout gcfpaard , terwijl de natuurlijke warmte der Solfatara voldoende of genoegzaam is, om het overvloedige door den damp te doen vervliegen. Dat nu deeze Aluin nog met veele onreinigheden vermengd is, kan men ligt afleiden uit de wijze van derzelver bereiding: men tracht, door nieuwe kfijftallizatië, dezelve daarvan te zuiveren, waartoe een gebouw aan den ingang der Solfatara gefchikt is, waarin groote geenen, trechtervormige, bakken geplaatst zijn, in  NEGENTIENDE BRIEF. 295 in welke deeze Aluin, door het opgegooten warme water , weêr opgelost, daarna op nieuw aan het dampen gebragt, en gekrijrtallizeerd wordt; waardoor dezelve dan een veel zuiverer aanzien krijgt, hoe zeer evenwel deeze de Roomfche in reinheid niet evenaart, en zelve niet, dan na eene tweede reiniging, in de Medicijnen kan gebruikt worden. Hoe veel Aluin hondert pond deezer aarde oplevert, is niet wel te bepaalen, terwijl de hoeveelheid daar van, van veele toevallen, kan afhangen. De beroemde Bergmann heeft, deeze aarde onderzoekende, bevonden, dat hondert pond derzelve acht ponden Aluin in zich bevat; maar Hij heeft ook opgemerkt, dat daarop geen vaste reekening te maaken is. Ijzer-vitriool vindt men in de Solfatara alleen zeer fpaarzaam; maar de Heer Ferber leert in zijne Brieven, hoe ligt het zoude zijn, dit daar in groote menigte aan te winnen , door het inbrengen van het hamerflag uit de fmeedcrijen , of ijzerzand genaamd, op die zelfde wijze, als men met de fteenen, om den Aluin te winnen, doet. Met dezelve moeite kon men daar ook de blaauwe Vitriool voordbrengen. Selenit, in verfcheiden gedaante, en Arfenik Crijftallen zijn hier en daar ook aantetreffen. Zwavel vindt men op veele plaatfen der Solfatara , en reeds ten tijde van Plinius heeft men dezelve verzameld ; maar daar het niet zeer T 4 der  êq6 brieven over italien, der moeite waerdig was, heeft men deezen arbeid, genaakt. Ammoniak zout wordt nog op ééae plaats*verzameld, aan eene merkwaerdige opening, waar altijd eenen heeten damp opgaat , die fomtijds vijftig eilen boven den grond opftijgr: en , zoo men verhaalt, in den donker eenigen fchijn van zich geeft. Men legt aan deeze opening fteenen of dakpannen los op eikanderen, en dan zetten zich deCrijftalien van dit zout daar aan vast. in vroeger tijden heefc men op meerder plaatfen der Solfa-r tara zulke gaten [Fumqtok~\ gehad, waar men dit zout'verzamelde; maar dergelijken kan men niet overal naar willekeur maaken, terwijl op de mees-: te plaatfen Vitrioolzuure, en alleen op zeer weinige dampen rijk van Ammoniak zout opklimmen. Het isopmerkenswaerdig, dat hier dit zout altoos geelachtig, en dat van den Vefuvius wit is. De Heer Ferber merkt aan , dat op de Solfatara geene andere Planten dan de Arbut::s Umdo, en Erica Carnsa Linn., welke menigvuldig hier te vinden zijn, voordkoomen. Het was in february , dat hij deeze plaatfen bezocht, wanneer de boomen en ftruiken nog bladerloos waaren, anders zoude deeze vlijtige Onderzoeker der Natuur de veele Kastanje ftruiken [FagusCasta■ttea~\ die ik hier zoo menigvuldig gevonden heb, piet voorbij gezien hebben. Ik meene van den Solfatara reed? genoeg gezegd te hebben: en hebbe ik mij hitrumtrent wat n  NEGENTIENDE BRIEF, zo? te lang opgehouden , ik zal hec overige deezer Landftreeken , zoo kort mij mooglijk zij , afdoen. Wij keerden van den Solfatara naar Pozzuoli terug, om van daar, na dat wij een korre maaltijd in alle haast gehouden hadden, de beroemde ftreeken van Baja en Cuma te bezien, waar toe Wij een kleen Vaartuig , om de zeeboezem van Pozzuoli te bevaaren, aannamen. Onze Cicerone , die wij te Pozzuoli aangenomen hadden, moest ons ook hier hec merkvvaerdigfte aanwijzen, offchoon hij zoo ervaaren daarin niec was, als de door Ferber geroemde M. Pacileo, 300 moescen wij ons echcer daar meede vergenoegen, dewijl deeze overlecden is. De fchoonheid deezer ftreeken is zoo, dac dezelve alle befchrijving te boven gaat: en de Natuur Hechts befchouwende, overtreft zij bijna de ligging van Napels. Wat moet dezelve niet in. vroeger tijden geweest zijn, toen de rijke Romeinen geene kosten fpaarden om elkander in pracht der Lusthuizen en Tuinen voorbij te ftreeven ? Hoe zeer deeze thans niets meer dan ruïnen vertoonen, zijn 'er echcer nog onder, welke voor de voorcreffelijkfte van den Aardbodem gehouden worden. Hec is dan ligc ce begrijpen , dac Horatius 'er mee lof van zege in zijnen brief aan MECENAS. f § Nté  spS BRIEVEN over ITALIEN. Nullis in orbe finus Bajis prazlucet amoenis. f *) en Mar ti al is niet meer dan de waarheid fpreekt , als hij in zijnen 8©ften Epigr. van het XIde Boek Bajas dus verheft: Littas beatce Vencris aureum Bajas Bajas juperbcs blanda dona Natura, Ut mille laudem Flacce, verfibus Bajas: Laudabo digue non Jatis tarnen Bajas. Daarbij zijn deeze ftreeken eene fchoone herin' nering van de gefchiedenisfen der Ouden, en het geene hunne fchrijvers verhaalen. Hoe dikwijls v;r.den wij dezelven niet genoemd in de Werken van Virgilius , van Senejca, Strabo, Cicero, Plinius, en voords allen, welke in den bloeijenden ftaat der Romeinen gefchreven hebben? Ik zal daarom ook alles, wat hier nog merkwaerdig is aan te treffen , ten minften met een enkel woord noemen ; offchoon alles eigentlijk niet tot onze Weetenfchap behoort. Het eerfte, wat wij opmerkten, was de beroemde Brug van Caligiila, waarvan in de Haven van Pozzuoli in de Zee nog overblijffelen gevonden worden, hoewel het naar alle waarfchijnlijk- heid (*) In den eerften Brief des eerften Boeks.  NEGENTIENDE BRIEF. 299 beid valsch is, dat dit de overblijffelen zijn zouden van de Brug , die de Zotte Caligiila, om over de Zee te zegepraalen , liet aanleggen. Oudheidkundigen gelooven eerder, dat het een werk Is om de fchepen voor het geweld der baaren te befchutten. Van hier voeren wij aan het ftrand van Baja, waar wij het eerste, de overblijffelen der drie Tempelen, bezochten; naamelijk die van Venus, Mercürius en Diana. De eerste is een rond gebouw , achter welk men nog eenige kameren [ Stanze di Fenere~] aantreft, in eene van deeze vindt men aartige Stallacliten. Die van Mercürius koomt in de bouwaart eenigzins met het Pantheon te Rome over een, terwijl hij op dezelfde wijze, door eene opening van' boven, zijn licht ontvangt. Eer men in den zeiven koomt, moet men door eene der drie kameren gaan, welker verwelffels meest ingeftort, en zeer met mosch begroeid zijn, 't welk een regt antiek aanzien geeft. Het merkwaerdigfte van deezen Tempel is, dat men daarin eene bijzondere terugkaatfing van den klank aantreft. Wanneer men aan de eene zijde van den muur des Tempels zacht fpreekt, verftaat het een ander, welke aan den anderen kant, tegen over den muur geplaatst is, en hij, die in het midden des Tempels zich tusfchen beiden bevind, verftaat daarvan niet het minfte^ De  Sod BRIEVEN over ITALIEN. De Tempel van Diana Lucifera kent men aan de in fteen uitgehouwen honden- en hartenkoppen. Hij is, gelijk de andere , van bakiteenen gebouwd, en niet meer dan een paar hondert fchrecden van de voorige afgelegen. Men was hier bezig eene nieuwe Haven te maaken, waaraan wij eenige hondert menfchen vonden arbeiden, en, na het zich laat aanzien , zal het een zeer prachtig en duurzaam werk worden. Van Baja der ouden is niets meer overig, als eenige oude Muuren en Puinhoopen , en niets dan het, door Peter van Toledo, op eene hoogte gebouwde Kasteel , wordt bewoond. Daar, zegt men , dat nog veele Soldaaten fterven , dewijl de lucht hieromtrent, door het vlas dat in de rotten of rooten legt, zoo zeer bedorven wordt. Van Baja , naar de zeekant, vertoonen zich de ruïnen van hec Buitengoed van den vermaarden Horten si us , en andere ruïnen , die men voor het graf van Agrippa houdt; hoewel andere, en niet zonder reden, deeze voor iets anders aanzien. Wij begaven ons weêr in ons Vaartuig, en landden aan die plaats, waar men de Baden van Nero aantreft; van waar wij ons eerst naar de vermaarde Spelonke, Grotta della Sibylla Cumara genaamt, begaven. Niet verre van den ingang deezer Spelonke ligt een kleen boerenhutten;»  NEGENTIENDE BMËF. tjen, welks tuin zich tot aan den ingang deezer* Spelonke uitftrekt. Wij namen licht meede, ora in de donkere Spelonk niet te ftruikelen. Deeze Spelonke beftaat uit eenen langen , onder den Berg doorloopenden, gang, die zich tot aan de Lago Averho uitftrekt , ter lengte van omtrent hondert- en - vijftig fchreeden; op eenige plaatfen niet meer dan een mans hoogte. Van deezen weg koomt men weêr op eenen anderen zeer fmallen, welke naar die plaats leidt, waar de Sibylle haare Orakelen zou gegeeven hebben. Om deezen te pasfeeren moesten wij ons laaten draagen, terwijl altijd in dien donkeren gang eenige voeten water ftaat; op deeze wijze maakten wij al een aartige vertooning, onze fcheepsknechcen deeden hunne fch oenen en kousfen uit, en wij zetteden ons op hunne ruggen , ieder met een brandende fakkel in de hand, en zoo kwamen wij aan die beroemde plaatfen, welke uit twee donkere vertrekken beftaan , waarin niets te zien is, dan eenig oui Mofaïkwerk aan den wand. Een deezer vertrekken is een Badkamer geweest, waarin men nog twee fteenen bakken, welke tot het baaderj gediend hebben, aantreft. Of dit waarlijk eene wooning der Sibylle geweest zij, of iets anders, kan ik niet beflis/en; evenwel zoude ik liever gelooven, dat bet wooningen der Priesters geweest zijn, die hier aan de Zee Avertw hunne offerhande verrichteden, en Orakelen gaven, het welk uk het V^ Boek  géi BRIEVEN over ITALIEN. Boek van Strabo genoegzaam fchijnt te blH> ken. Virgilius befchrijft deeze plaats ongemeen fchoon, waar hij het bezoek vafl:/ëneas$ bij deeze Waarzegfter, verhaalt: Spelunca aha fuit, vastoque immanis hiatu Scrupea, tuta lacu nigro, nemorumque temhrisi &c. (*) Na dat wij uit deeze vertrekken terug gekeerd Waaren, vervolgden wij den langen gang door den Berg, om naar de Lago Avemo , bij de Montè PJuovo, te koomen. Deeze Zee is niets anders, als een Crater van een' uitgebluschte Vulkaan , welke een ongemeen treurig aanzien heeft, door de daaromtrent liggende bergen , die thans mee ftruiken begroeid zijn ; weleer waaren dezelven met donkere wouden bezet, waar van de breede takken het licht afkeerden, en de lucht ten deelé nog meer bedorven. De Zee zelve gaf doodlijks dampen op, die, zoo wij de oude Poëeten, als Lucreïius, en Virgilius, gelooven, zoo kwaadaartig waaren, dat zij de daarover vliegende voogelen dooden ; waarom ook de Grieken deeze plaats 'a«§vo;, dat is, zonder voogelen, genaamd (*) .fënead. Lib. &  NEGENTIENDE BRIEF. 3*3 Haamd hebben; waarvan de Zee nog rot heden toe haaren naam heefc. Op deeze ijslijke plaats offerden de Romeinen , aan de onderaardfche Godheden , en aan de zielen der overleedcnen* Vreeslijk waaren de helfche Priesters, welke hier Orakelen vernamen, en de zielen der afgeftorvenen terug riepen, gelijk ons de Dichters vernaaien; maar die bijgeloof duurde niec een allen rijden , men wisc naderhand die plaatfen wel een ander aanzien te geeven; ten tijde van Strabo fchijnt deeze Zee reeds veeleer eene fchoone wandelplaats dan een fchrikkelijk verblijf der helfche Priesteren gevveesc ce zijn : wanc hij zegt daarvan: Hoe qutdem tempore amoenis cuha modïs. De Zee geefc een onzen tijde geene doodlijke dampen meer op , en men vindt hier zelfs meer voogelen, 'dan op andere plaatfen , bijzonder van die foorten , welke gaarne aan de Moerasfen of het water zich ophouden; men kan daarom nies meer met Lucretius zeggen: Non nomen id ahsre Impojïtum efi, quiafmt avibus contraria cunBis. Ook is het water in de Zee niet doodlijk voor de visfehen , die men in dezelve menigvuldig aantreft. Wij gingen van hier, door denzelven donkeren gang, weêr terug, en bezagen hierna de zoge- naam-  -304 BRIEVEN over ITALIEN. naam de Baden van Nero, die ook Sudatori di Tritoli genaamd worden , welken naam van hec Griekiche woord Tpirxio; fchijnt aftekoomen, terwijl men gewoon was, bij de anderendaagfche koortfen , diergelijke Baden te gebruiken , zoo als uit de voorfchriften, die Cel sus over de Baden geeft, genoegzaam blijkt (*); waar hij zelfs ook deeze noemt, die, volgens zijne gedachten, in een woud van Myrthen ftruiken gelegen waa^ ren (f)- Anderen gelooven, met minder reden, dat het woud Tritola van Trittola koomt, terwijl men de zieken, tot vermeerdering des zweets, geWoon ware te wrijven. Deeze Baden beftaan, uit eenige lange fmalle , ten hoogften drie voeten breede , gangen , die in eenen heuvel van Vulkaanfche asfche zijn uitgehouwen. Aan het einde derzelven bevind zich, omtrent eene fpan hoog, heet water, dat eenen aluinachtigen fmaak heeft, en zoo warm is, dat men in een oogenblik eijeren in hetzelve kan hard kooken. De hitte in deeze wegen is onverdraaglijk: ik begaf mij in dezelven reedüjk ver, om te beproeven, welke werking ik daarvan zoude befpeuren. De warmte was on- ge- (.*) Lib. II. Cap. XVII. de Sudore. (}) Want offchoon van der Linden en Al.viet o v e e n hier Batas leezen, koorn mij echter duidelijk voor , dat het Bajas moet zajn.  NEGENTIENDE BRIEF. 30$ gemeen veel fterker, dan in de Baden van S. Germano; eenige fchreeden daar in zijnde, wierdt hec ademen bezwaarlijk door de groote hitte, niet tegenftaande dit konde ik het eenige minuuten uithouden; het zweet brak mij zoo fterkuit, dat ik hetzelve met de hand van mijn ligchaam fcheppen kon, de pols wierdt fneller, en hadt die eigenfchap, welke men waarneemt bij het opkoomcïi eener koorts ; de oogen branden ; en het aangezicht was vuurrood, wanneer ik uit dezelven weêr ten voorfchijn kwam, offchoon ik nog zoo verre niet geweest was, tot daar men het heete water aantreft. De Heer Ferber heeft, door gebrek van ademliaaling, niet verder als dertig fchreeden in dezelven kunnen koomen. Men moer bij het ingaan zich geheel ontkleeden, om dat anders alle kleederen door het zweet geheel zouden doordrongen worden. Terwijl de gangen fchuins naar beneeden loopen, is het moeilijk om in deeze Baden zonder fakkelen te gaan. Deeze Dampbaden, zoo wel als ook het water dat men daarin vindt, wierden van aloude tijden af in verfcheiden ziekten gebruikt; daarom zegt de Poët Eustasiu$ daarvan : H BRIEF*, SIt offchoon men zeer twist, wat het eigentlijkgeweest zij. Het Strand van Capo Mijeno is voor een liefhebber der Kruidkunde zeer aangenaam. Nergens vond ik de Cablus Opuntïa Linn. zoo groot en menigvuldig, als op dit'voorgebergte aan de zee, waar dezelve tien en meerder voeten hoog met haare fchoone goudgeele bloemen praalde. Ook vindt men hier de Agave Americana, en andere Planten , welke veel warmte vereifchenj in menigte. ■ Van hier gingen wij weêr te rug naar de Centb Camerelle , • of hondert kameren , die niet verre van de Zee gelegen zijn ; wij begaven ons met' fakkelen naar beneeden , waar men verfcheiden verwelfde kameren, in eenen langen gang, vindt. De geleerde Oudheidskundigen zijn het niet eens , waartoe deeze eigentlijk gediend hebben. Eenigen geeven voor, dat het gevangenisfen geweest zijn, die Nero, bij de vervolging der Kristenen, zou hebben laaten oprichten. Anderen fpreeken dit, niet zonder reden, tegen: eh houden het eer voor een watermagazijn. Wat het ook zij, is het evenwel zeer fchandelijk, dat men dit werk zoo zeer laat vervallen. De Boeren, in deeze Landftreeken, zijn m*est alle arm , en zoeken daarom van de reizenden iets te krijgen. Zij hebben daarbij eene zonder- . linge manier, doordien zij deeze, bij het voorV 4- bij-  3rs BRIEVEN óver ITALIEN bijgaari hunner hutten, van het beste dat zij 'w eeten hebben , aanbieden. Een deezer arme boerèn ftondt , zoo dra hij Ons van verre vernam, aan den weg, met een bord met fruit, dat uit Vijgen Pruimen en Apricoozen beftondt , die om deezen tijd al rijp worden (het was op den aiften Juny,) hoewel wij dezelven in Napels nog niet gezien hadden. Dit is wel eene bedelarij , evenwel gefchiedt zij op eene wijze, die zeer bevallig is, en vooral hier, waar de plaatfen zelfde reizenden tot het geeven van aalmoesfenbeweegen, terwijl zij, boven alle anderen, de onbeflendigheid der aardfche goederen, de vergankelijkheid der tijden ten duidelijkflen vertoonen ; men behoeve zich Hechts te binnen te brengen , dat deeze plaatfen , waar weleer Romeinfche Tijrannen hunne fchatten verkwisteden , zich baadden in alle wellusten, en met de kostbaarlte fpijzen en gasterijen hunne ligchaamtn opvulden, thans door arme hongerige boeren , die aan voorbijreizenden om onderftand vraagen, bewoond worden. Wij gingen eindelijk weêr in ons Vaartuig, om naar Pozzuoli terug te keeren ; waarbij wij den Berg Gaurus, en MonteNuovo, van verre weêr in in opmerking namen. De Berg Gaurus was, in vroeger tijd, door zijnen wijn zeer beroemd. Galenus prijst hem zeer: en P l i n i u s zegt: Csrtant Masfica aque ex  NEGENTIENDE BRIEF. 313 ex monte Gauro Puteolos Bajasque prospeclantia. Thans ligt hij geheel onvrugtbaar , en wordt II Monte Barbaró genaamd. De nieuwe Berg , // Monte nuovoy is nevens deezen gelegen , meer naar den kant van Baja , en is ten deelen aangenaam bebouwd , en ten deelen met wilde Planten begroeid, voornaamelijk met Spartium Scoparium Linn. Hij wordt daarom den nieuwen Berg genaamd, terwijl hij in 't jaar 1538. binnen twee dagen , door een onderaardsch vuur , zich verhefte, en wel op den 2gften en 3often September; (niet 19 en 20. zoo als Volkmann fchrijft) men reekent zijnen omtrek drie Italiaanfche mijlen; en zijne hoogte Wordt van Ferber op twee duizend en vier hondert voeten opgegeeven; waarom ik geloove, dat bij Hamilton een drukfout moet ingeflopen zijn, daar hij deszelfs hoogte op honderten-vijftig voeten opgeeft. Welke verwoestingen daarbij moeten voorafgegaan zijn, is ligt te denken. Ongemeen veele Velden en Tuinen werden verwoest, en het Dorp, Tripergole genaamd, "-werd geheel geruïneerd. Deeze gefchiedenis geeft echter veel licht over den oorfprong der vuurfpuuwende Bergen ; want offchoon de overige Vulkanen denkelijk niet in een zoo korten tijd ontftaan zijn, zoo is toch de wijze, op welken zij ontftaan zijn , waarfchijnlijk met deeze èenerlei. In Pozzuoli koomende zetteden wij ons V < weêr  3^4 BRIEVEN over ITALIEN. weêr in- onze Se dien , en reeden naar Napels terug , waar wij zoo Iaat aankwamen , dat wij in den donker de PqfiHpïfche Grotten pasfeerdcn. Zie daar siles, wat ik bij Napels en haare om%j nd<= plaatfen aangeteekend hebbe. In verwachting, dat mijne berichten U niet onaangenaam zullen zijn, heb ik de eer, mij met bijzondere hoogachting te noemen. Hooggeleerde Heer! Uw H. G. L. Dienaar W. J. JANSEN.   ra