01 0101 6921 UB AMSTERDAM  t. c. ~ri;: vrs. WAARNEEMINGEN 0VJR DE AARDR YKSKUNDE DE NATUURKU ND E, DE NAAKT EN DE ZEDEN DER MENSCHEN; «. DOOR 30HAN REINHOLD FORSTER, lt ER.AAR IN DE RECHTEN, GENEFSKUNDE EN VVYSGE ER TE, HOOGLEER. AAR IN DE NATUURKUNDE TE HALLE, LID VAN VERSCHEIDENE GELEERDE GENOOTSCHAPPEN TE PETERSBURG, LONDEN, MADRID &c. &C. VERZAMELD OP ZYNE REIZE OM DE WAERELD; Naar de Hoogduitfche Vertaaling, en met de Aanmerkingen van zynen Zoon en Reisgenoot GEORG FORSTE R Hoogleeraar aan het Carolinum te CasfeL EERSTE STUK, ' TE HAARLEM, By A. LOOSJES M D C C L X X X V I I I,   VOORBERICHT van den HOLLANDSCHEN VERTAALER. tlit werk van den beroemden Förster, waar van ik thans mynen Landgenooten een gedeelte aanbiede, is voor alle Liefhebberen der Natuurkunde zeer gewichtige en behelst tenen rykdom van zaakeny die ter voldoeninge der weetgierigheid van eenen Menschy die gewoon is deezen Aardbol met deszelven bewoone* 2 ren  ïi VOORBERICHT van dek ren met een wysgeerig cog te befchcuwen, /trekken kunnen. Ik heb daarom gemeend, de weinige oogenblikken, die my van myne gewoone bezigheden overblyven, zeer nuttig te befteeden, wanneer ik 'er gebruik van maakte , om dii Werk , het welk nu reeds in drie Taaien het licht ziet, ook in een Hollandsch gewaad te Jleeken, en het dus ook den geenen onder myne Landgenooten, die noch hei oorfpronglyke noch de buitenland/die Vertaalingen kunnen leezen , medetedeelen. ï)e bekromp-nheid intwfchenvm mynen tyd, en de natuur van het Werk zelf, het welk men ras zien zal, dat geene waare is voor onze gewoone Vertaalingfabryken, beletten myi met hetzelve dien fpoed te maaken, dien ik in zoo veelen onzer Nederlandfche Schryveren en Vertaaleren bewondere. Ik ben daarom  HOLLANDSCHEN VERTAALER. iï1 »m ie rifiade géworden, om liet in' drie byzon* dere Stukken uittegeeven, waarvan dit eerjté door dé natuur der onderwerpen , die 'er iH verhanddd worden , wel het minst aanloklyk is , terwyl de twee volgenden gewislyk eeri Veel grooter' getal van Leezeren , te weeteii zoodanigen, die by het nuttige ook het dan' genaame zoeken , btkooren zullen. Mefi zal 'er eehigszins over kunnen eordeelen Uit ie Schetze van den Inhoud, die ik hier op zal laaten yolgen , met aanwyzinge van dé verdeelinge, die van de twee volgende Stukken zal gemaakt worden. Ik heb 'er niets by> te voegen, dan dat ik den Uitgeever verzocht hebbe t de cyferletters der hladzyden te laateri voortgaan, dewyl men dan, op het einde $ de byzondere Tytels Jlechts heeft weg té * 3 ifet-  iv BERICHT enz; verpen, cm het gcheele werk wederom tot één Boikdeel , zoo als het in het Oorfpronglyke uitgegteven is , te verêétiigen. SC HET.  S C FRE T S E VAN DEN i n h o u :d. HOOFDSTUK I. OVER. DEN AARDBODEM EN HET LAND, DESZELFS VERH*VENHEDEN,LA AGEN EN GRONDSTOFFEN. Eer/ie Af deeling. Groote landen. Tweede Afdeeling. Eilanden. Derde Afdeeling. Laagen van den Grond. Vierde Afdeeling. Bergen. Vyfde Afdeeling. Geboorte van het Aardryk. HOOFDSTUK II. OVER HET WATER EN DEN OCEAAN. Eerfte Afdeeling. Bronnen. * 4 Twee-  viu INHOUD. Tweede Afdeeling. Beeken. Derde Afdeeling. Oceaan. 1) Diepte van den Oceaan. 2) Kleur van den Oceaan. 3) Zout van den Oceaan. 4) Warmte of getemperdheid van den Oceaan. 5) Phosphoriek licht van her Water. ó) Over het aanwezen van ce» vast Zuidland. Fier Je Afdeeling. Ys, en deszelfs oorfprougHOOFDSTUK III. OVEKDENDAMPKlfclNG, DRSZEL VENVERA N BERINGEN EN VÏRSCHYNSEEEN. Èerfie Afdeeling* Waterige Verfchynfelen. 1) Dauw. 2) Regen. 3) Mist of nevel. 4) Sreeuw en hagel. 5) Waterhoozen. Tzvee*  INHOUD. ix Tweede Afdeeling. LuchtveiTchynfeleri. i) Kleur der Wolken. a) Regenboog. 3) Kring om Zonne of Maan. Derde Afdeeling. Vuurige Verfchynfelen. 1) Onweder. a) Vuurballen. 3) Zuiderlicht. Vierde Afdeeling. Winden. 1) Standvastige Winden. 2) Veranderlyke Winden. 3) Storm. HOOFDSTUK IV. OVER DE VERANDERINGEN VAN DBN AARDBOL. Eerfte Afdeeling. Regelmaatige Veranderingen. Tweede A/deeling. Toevallige Veranderingen. Derde Afdeeling. Vermindering van de Zee, en van het Water in het algemeen. * 5 Vier-  x INHOUD. Vierde Afdeeling. Leerftelfel omtrent den Oorfprong der Eilanden. HOOFDSTUK V. VAN BEWERKTUIGDE ^ORGANISCHE) LICHAAM EN. Eerfe Afdeeling. Ryk der Planten. 1) Getal der foorten. 2) Plaatze. 3) Speelingen. 4) Kweeking. 5) Klasfen en geOachten. Tweide Afdeeling. Ryk der Dieren. 1) Getal der foorten. a) Woonplaatze. 3) Verfcheidenheid. 4) Stelfel (Sy/lema) Dit alles maakt den Inhoud van dit eerjlt Stuk uit. Het zesde Hoofdftuk zal in de twee volgende Stukken gegeeven worden; en wel zoo dat de zeven eerfie Af deelingen van hetzelve het tweede, en de vier laatften het derde Stuk zul-  INHOUD. xi zullen uitmaaken. Door welke verdeeling alle drie Stukken genoegfaam even groot worden, HOOFDSTUK VI. OVER HET MENSCHLYK GESLACHT. Ec-rfte Afdeeling. Toeftand der bevollunge van de Eilanden ia de Zuidzee. Tweede JjdceUn». Verfcheidenheid , met betrekkinge tot de kleur, grootte, liet maakfel, de getemperdheid, en het ze- delyk karakter, onder dce- ze Eilanders. Derde Afdeeling. Oorzaaken deezer verfcheidenheid onder de bewooneren van de Eilanden der Zuidzee; derzelver afkomst, hunne verhuizingen. Vier-  xii INHOUD. Vierde Afdeeling, Voortgang van den ftaat der Wildheid tot dien der beberchaavinge , onder de verfchiïlende Volken, die wy bezocht hebben, Vyfde Afdeeling. Onderhoud ; middelen , om het zelve te verkrygen: Visfchery , Jacht, wilde vrucht ■ -- Wüde of barbaarfche gefteldheid van kleine Maatfchappyen. — i Oorfprong van het eeten van menfchenvleesch. Gang der Voorzienigheid om de menschlyke Maatfchappyen volkomen te maaken. Zesde Afdeeling. Algemeene denkbeelden van Volksgeluk. — Toeneemende Völkrykheid. — Aanleiding tot Verééniging. — Aankweeking van planten en boomen. — Eigendom. — Maatfchappy. — Staatsgefleldheid. Ze-  I NIH O U D. xtn Zevende Afdeeling. Grondftellingen, Zcde'Iyke begrippen, Zeden , Ver fyning, Weelde, lot der Vrouwen onder de Volken in de Zuidzee. Acht/la Afdeeling. Openbaar en 'byzonder ondcrwys. Oorfprong en voortgang der Manufiictuinen, Konsten en Wetenfchappen. Negende Afdeeling. Godsdienst, Fabelleerc, Kosmogenie, Oorfprong van het menschlyk genacht, toekomend leeven, — Plechtigheden by de geboorte van kinderen, by het trouwen en begraaven. Tiende Afdeeling. Korte herhaaling. AJgemeene befchouwing van het geluk der bewooneren van de Eilanden in de Zuidzee. Korte vergelyking van derzei*  **v INHOUD. zeiver zeden engewoontens met die van andere Volken. Elfde Afceeling. Middelen, om de gezondheid op lange Zeereizen te bewaaren. Bericht van de ziektens, die vvy op onze reizen gehad hebben, mitsgaders van de behoed - en geneesmiddelen, door ons daar tegen gebruikt. EER.  EERSTE HOOFDSTUK OVER DEN AARDBODEM EN HET 1ANDJ DES ZELFS VERHEVENHEDEN, L A ACEN, EN GRONDSTOFFEN. Inter crimina ingrati animi&hocduxerim, üuod naturam ejus (fc: terra") ignoramus. ïlinius Hifi: Nat: L: II, c: 64. EERSTE AFDEELING. liKOOïij LANDE N". C3p den Aardbol zyn ons drie groote Landen bekend. Het eerfte is de zoogenaamde Oude Waereld, in het Oostlyk Halfrond gelegen, waarin de drie vaste Landen, Europa, Afia en Afrika, gevonden worden. Op dit vnlgt, zoo in grootte, als volgens den tyd der ontdekkinge, Amerika, het weikin het Westlyk Hilfrond gelegen is. Een derde ligt in het Zuid-Oostlyk gedeelte van het eerfte. Reeds in den aanvang der zeventiende Eeuw, (in den jaare itfró enz.> toen de Bevelhebberen der Holfandfche bezittingen in Oost-Indien nog lust betoonden, om ontdekkingen te maake-n, werden de Westlyke en Noordlyke kusten van dit Land door de HolA land-  2 HOOFDST: I, Eerjle Afdeeling. landfche Schepen ontdekt, en kort daarnaa, nu eens door de Engelfchen, dan eens door deHoI» Ianders bezocht, tot dat cook, die groote en onvermoeide Zeeman, eerst in den jaare iZfo, nadere kennis nam van de Oostlyke kusten va» dit Land, het welk, ter eere van deszelf» eerfte ontdekkeren, reeds in den jaare 1644, den naam van Nieuw - Holland verkreegen hadt. -Zoude men wel zwaarigheid kunnen maaken, om het met my een vast Land te noemen, daar het in grootte weinig, of in het geheel niet, voo* ons Europa wykt, waar aan niemand deezen naam betwist? Wel is waar, geefi vast Land is 'er zoo weinig bevolkt, en vE VF-KTAALER,  12 HOOFDST: I, Derde Afdeeling. zy bleekgeel, en fomtyds eenigszins groenachtig van gedaante. Eenige witte Quartzaderen (_quarzum lacleum linn:) doorlhyden deezen Steen, meestal in eene loodrechte ftrekking- Maar fomtyds vindt men daar in ook eenen groenen,fchilferachtigen, Steen, van eenen Talkfteenigen aart. Op het ftrand, onder de fchilfers van Leyfteen, vondt ik, hoewel zeer zelden, eenige zwarte, gladde, Vuurfteenen, en groote Hukken van eene harde, zwaare, graauwgefpikkelde of ook zwartgroene Lava, waar van de Inboorlingen hunne Imittis, of korte ftrydbylen, maaken. Ook werden in Nieuw-Zeeland eenige Hukken puimfteen {pumex vulcani linn:) ingezameld; maar of de Vulkaan, waar uit zy hunnen oorfprong hebben, daar na by gelegen geweest zy, dan of zy uit verder afgelegene Landen hier aan gefpoeld zyn, kan ik niet zeggen. Nog behoort onder de Delfftouen van dit Eiland een groene , nu eens doorfchynende, dan eens ondoorfchynendeSteen, dien ik onder het gedacht der Nierfteenen {talcum nephrilicum linn:) plaatze. De Inwooners maaken 'er Bylen, Bytels en allerleië cieraadiën van, en haaien hem uit de plaatzen, die aan de over/yde der binnenfte dieptens van Charloitezond (*), ten Zuidwesten liggen; waar heen zy ook (*) Eene Zseëngte, das genaamd. DE VIRTAALERj  Laagen van den Grond. 15 ook altoos weezen, zoo dikwerf wy 'er hen na vroegen. Zy noemden deezen Steen Poenammu, en waarfchynlyk heeft de geheele ftreek, daar men hem vindt, daar van daan den naam Tavaïpoenammu bekomen. Op het kleine Eiland, het welk met Motu-aro (*) verbonden is, en waar op wel eer eene Hippa, of Nieuw - Zeelandfche Vesting gebouwd was, vondt ik deezen St.en, ten deele in loodrechte, ten deele in eenigszins fchuinfe brokken, omtrent twee duimen in de doorfneede-, in een gebergte, beftaande uit den bovengemelden grauwen Talkfteen. Zelden vindt men den üNier'fteen hard en in groote Hukken; de grootften, die my zyn voorgekomen, waren niet boven de vyftien duimen breed, en omtrent twee duimen dik. Aan het ftrand vondt men nog gemeenlyk een blauwachtig graauwe, fchilferaehtige Leyiteen, die door de lucht zeer ligt verteerd werdti fomtyds was hy van eene donkere kleur, vaster, en alsdan,waarfchynlyk door de Yzerdecltjes, die 'er in waren, ook zwaarer. Op het Norfollëiland vonden wy genoegzaam dezelfde delfftoffen , als op Nieuw- Zeeland; en daarenboven eenige foorten van roode en geele Lava. Over het algemeen vindt men ook op dit Eiland dezelfde Vogelen en Planten, die aan Nieuw - Zeeland eigen zyn. Op (*) Zie cook *yne Kaart van Cha'lottnomt, in de v#«f ofieocolla linn:) De grondftofFen der hooge: e Bergen is, aan de buitenzyde, eene harde, dichte, taaije foort van kley, die, in de onderfte. •laagen, tot welke geene zonne, lucht of regen kan doordringen, tot Heen verhard is. In de -v'aleijcn , die zich, tusfchcn de bergen, diep in het land uitftrekken, vindt men, langs de boeken, groote brokken Graniet (Saxum,) van onderfcheidene, hoewel grove, fchakeeringen.Maar niet verre van eenen waterval, die in de rivier Matavai Hort, Haan, in dezelfde (trekking, eene menigte grauwe, vaste, Bazalt zuilen QnitriLin bazaltinum linn:) Een fchoone, zwarte, dichte Bazalt of Toetfteen wordt daar insgelyks, fchoon flechts in afgebroken e ftukken, gevondenh en het is hier van, dat de inboorlingen hunne bylen, bytels, ftampers en allerleiè' foorten van meswerk maaken. Op O-Aitepiha brachten da inwooners mij een ftuk Pyriet of Zwavelkey, het welk volmaakt de gedaante van Drupftecii, of eene andere zelfftandigheid hadt, die £ers.t vloeibaar geweest, maar in het vallen geftolt ■was; maar dat men ook zuivere Zwavel op Ta~ heiti gevonden heeft, heeft my de Heer j. ,ca.simir gomez ortega, een vermaardSti^id? kundige en Opziener van den Koninglyken Kruidentuin te Madrid, verzekerd. Men heeft een aanzienjyk ftuk van de fchoonfte, kryssal* 3 J1f>  i S HOOFDST: I, Derde Afdeeling. lyne, doorfchynende Zwavel, die men daar ge vonden hadt, op een der Spaanfche Oorlogfchepen na Europa gebracht, het welk nog in het Koninglyk kabinet van natuurlyke zeldzaamheden bewaard wordt. Aan het einde van de verstafgelegene valeijen, die deeze bergachtige Eilanden doorfnyden, vindt men groote wanftaltige brokken, van zwarte, doorboorde klippen, vol witte en anders gekleurde verglaasde fchorlen, met één woord, echte Lava. Ook worden aldaar grauwe, naar Drupfteen gelykende , en fponsachtige foorten van Lava gevonden, in welke men zwarte fchorlen vindt, en eindelyk nog ee» fchilferende kleyiichtige Yzerfteen van eene vuile donkerbruine kleur. De Vriendlyke Eilanden fchynen my toe, genoegzaam den zelfden grond te hebben als de ■Societeits'èilanden; evenwel met dat onderfcheid, dat de laatstgemclden veel hooger en fteenachtiger zyn. In den jaare 1774, toen wy by het Eiland Namocka voor anker lagen , konden wy des morgens op het nabuurig Eiland Tofua rook zien opklimmen, die des nachts door vuur verlicht was. Toen wy kort daarnaa tusfehen dit Eiland en O-Gako door zeilden, zagen wy,midden uit Tofua, groote wolken van rook uitbarsten, waar by wy iets rooken, dat naar brandende Turf geleek; de lucht was vol fyne .deeltjes» die op ons fchip nedervielen, en in onze oogen  Laagen van den Grond. 19 •ogen eene pynlyke gewaarwording veroorzaakten. Ook ontdekten wy aan de Noordlyke Kust van dit Eiland eene groote uitgeftrektheid, die men klaar zien konde, dat fedért korten tyd eerst .was afgebrand. Op A-Namocka vonden wy Puimftecnen, die aldaar door de zee in groote menigte, worden aangefpoeld. De Inwooneren van alle de Vriendlyke Eilanden bezitten insgelyks, gelyk die van de Societeitsëilanden, bylen en andere gerecdfchappen van eenen zwarten 5 fynen, Bazalt of Tbetsfteen. Onder hun visfchers gereedfchap vondt men dikwyls een ftuk Kalkfteen van eene kegelachtige gedaante, hét welk ik wel voor eene foort van fpath houde,s maar zonder evenwel te kunnen bepaalen,of het. uit wezenlyke kalkfpath, dan uit eene foort van koraal, gefneeden worde. Ook in de nieuwe Hebriden fchynt de grond vry naauvvkeurig met de bergfoorten der twee voorige groepen van Eilanden overcéntekomen. Op.Malticollo beftondt dezelve, naar het my toefcheen, voor het grootfte gedeelte uit een! geelachtige kley met zand vermengd. Langs het ftrand lagen Madreporeu en andere foorten va» koraal; en dieper landwaarts in vondt men kley, die hard geworden was. . Het Eiland Ambrrym heeft buiten twyfel „eenen, en misfehien wel twee brandende .bergen,» gelyk wy dan ook, tegen over het zeïve/qp B 2 het  2o HOOFDST: I, Derde Afdeeling. het ftrand van Mallicollo, puimfteenen of dryffteenen vonden. Irromanga zagen wy Hechts van verre, intusfchen fcheen de grond na genoeg even zoo gefield te zyn, als op de voorige Eilanden. De kusten van het Eiland Tanna zyn met Madreporen en koraalklippen bezet. Het ftrand is met zwart zand, een mengzel van zeer fyne verglaasde ftoffen en puimfteen deeltjes, bezet, het welk eigenlyk de afche der brandende bergen (pumex cinerarius linn:) is. De wind verfpreidt dezelve over het geheele Eiland, zoo dat deszelfs oppervlakte overal uit zulk een puimfteen zand beftaat, die met eene vette, zwarte, tuinaarde, uit verteerde planten gebooren, vermengd is. De brandende berg werpt dergelyke afche in zulk eene menigte uit, dat dikwyls, in den omtrek van verfcheidene C^ngelfche) mylen, rondom den Vulkaan,ieder blad aan de boomen en planten , en elk grasfeheutje, hoe klein het ook zyn mooge, daar mede bedekt is. Maar deeze zelfde afche maakt den grond ook zoo vet, dat alle foorten van gewasfen daar in op eene verwonderenswaardige wyze groeijen en voortkomen. Ook vonden wy hier nog eenige afgebrokene ftukken klipfteen, een mengzel van Quartz en zwarten glimmer, en ten laatften ook nog >een ftukje ontbonde of door het weder verteerde Graniet, waar op een kop van zwart glas gegroeid  Laagen van den Grond, 2. 3 groeid was. De grondftoffe der meeste bergen op dit Eiland beftaat, voor zooverre wy uit de befchouwing van dat gedeelte, het welk by de haven lag, konden oordeelen, uit laagen van kley, die met aluinaarde vermengd zyn, en geheele brokken zuiver kryt in zich bevatten. Deeze laagen zyn zes duimen, meer of minder, dik, en liggen byna waterpas. Op eenige weinige plaatzen vondt ik nog eenen zwarten, wceken, zandfteen,die uit kley en afche, door den brandenden berg uitgeworpen, zamengcfteld was. Hier en daar ontdekt men eene kleyachtige tripelaarde (A/ana,) van die foort, die men in Engeland rottenjlone, of rottefteen, noemt (*). Tusfchen deezen en den bovengemelden zandfteen vindt men eene laag, die uit een mcngfel van beiden beftaat. Op de bergen, tusfchen de haven en den Vulkaan, wordt op veele plaatzen eene foort van witte kley gevonden, uit welke, door de nabyheid van den brandenden berg,geduurig waterige en zwavelachtige dampen opklimmen. Deeze plaatzen worden door die dampen (*) Deeze rotleufione ziet, door het Joodenlym, waarmede het doortrokken is, byna zoo donkerbruin, als Omber. Men gebruikt hem tot het polysten van metaalen. Maar hy moet niet met den Jlinijione der Engelfchen verwisfeld worden, dien deHoogduitfchersSauftein noemen, en die eene 'foort van Hlkfpath, is met fteenölie of een brandbaat zuur yermengd, B 3  32 HOOFDST: I, Derde Afdeeling. pen onverdraaglyk heet gemaakt. De kley heeft eenen famentrekkenden, en, naar het my voorkomt, 'aluin achtigen fmaak, en men bemerkt 'er zuivere zwavelvlokken in, die 'er op gevallen zyn, benellens eenige groene kopervlekken (*% ■ ■ - f ■ * - - ' On- (*) Voortbreti 're'pn van den Valkaan zyn in de nabuurfchap van deeze Solfatarra niet zeldfaam. De fteenen, die men daaroraftreeks vindt, zyn Laven; het zand is eene Vulkaan"R;he,en de kleygrond met een dergelyk zand vermengd. Dé witte kley is derhalven buiten twyfel insgelyks een voortbren'gfel van den Vulkaan, het welk eene nieuwe verandering ondergaan heeft. — Ba u me is de eerfte geweest, die gedacht heeft, dat dergelyke foorren van kley door de w«rkins van een Vitrioolzuur op glasachtige, of verglaasde, ffioffen gebooren worden. Maar de Heer FE RB ER was de eerfte, die deeze-gedachte op de groote werken der Natuur in de' Solfatarrm wist toetcpasfen, gelyk men in den negenden brief (van den 17 Febr. 1772) in de leerryke Reize van deezen groótenOelfftofkenner door Italien, breedvoeriger kan leezen. De' Ridder WILLIAM HAKILTON hadt, wel is waar, reeds' in den jaare 1771 de Solfatarra by den fefuvius bezocht, maar van' het verwonderenswaardig werk der Natuure , het welk aldaar voorvalt, fchynt geen het minde denkbeeJd in hem opgekomen te zyn, wanthy noemt het, in zynen brief aan den , reeds Overleeden, Dcctor 'm a t v , ( van den 5 Maart 1771) eene verkalking, en verhaalt, „dat hy aan een groot ,V ftuk Lava, waar van de ééne helft niet door de dampen s> getroffen, en bygevolg onveranderd gebleeven was, de an,, dere helft volkomen verkalkt gezien heeft; ja zelfs, dat, „ bp fommige plaatzen, het hart of middelpunt reeds in écht Marmer veranderd was." Vergelykt men met deeze aitdrukkingen de aanmerking vanFERBER, dat de witte kley ui Y3n  Laagen van den Grond, 25 Onder deeze Solfatarren, uit welke, zoo dikwerf de Vulkaan doffen uitwerpt, de dampen derker voortdringen, worden , beneden aan het flrand (op dezelfde hoogte als het hoogde water ten tyde van den vloed) eenige heete Wellen gevonden, die evenwel niet het minst gezwaveld fchynen. In de nabuurfchap van deeze Solfatarren of dampgaten, vindt men nog eene roode Oker- of Vitrioolaarde, die xazxColcothar Vitrioli geïykt, en door de Inwooncren als blanketfel gebruikt wordt, waar mede zy het aangezicht befmeeren. Viollette, zwarte en witte puin- of dryfdeenen, van verfchillende zwaarte, liggen overal op het geheele Eiland verfpreid. Aan de Zuidzyde ligt een fteenklip, in welke ik ran de Solfatarra, naar haar uiterlyk voorkomen beoordeeld , ligt voor kalkfteen zoude kunnen gehouden worden, dan kan men begrypen, hoe de Ridder op de gedachte gekomen zy, om zich hier verkalking en marmer te verbeelden. In de Campi pblegrai, die in den jaare 1776 te Napeli zyn uitgekomen, wordt niet meer van marmer en verkalking gelproken, maar de Ridder hamtlton eigent zich zeiven daar zelfs de ontdekking van ferber, op eene niet zeervriendJyke wyze, toe. In hoe verre zyne klachte tegen den Heer f e r b e r gegrond zy, zal thans een ieder, die kalk van kley weet te onderfcheiden, kunnen beöordeelen. Ook is het zekerlyk niet zonder rede, dat de bovengemelde brief van HAMILTONj van den ï Maart 1771 in de Campi pblegrai ontbreekt, daar anders alle de overigen,die tevooren in 8vo. gedrukt zyn, op het nieuw in dit fraaije Werk voorkomen. B 4  24 HOOFDST: I, Derde Afdeeling. ik verfcheidene ftukken Lava vondt, fommige zwart en dicht, andere met gaten en met groene en witte ichorlkryftallen, en nog andere gfaamv en fponsachtig, met geele en zwarte fchorlen. Behalven deeze foorten was 'er nog een roodachtige Lava of Tras, die-zoo ligt was als puimfteén. Een kalkachtige Tuffteen, waarin eene menigte nesten van Pholaden zyn, vindt men langs het ftrand. Waarfchynlyk behelst het nabygelegen Eiland Andttom insgelyks voortbrengfelen van brandende bergen; ten minften de inwooneren van Wanna verzekerden ons, dat zy hunne bylen, die uit vast* zwart, Paragon, of Bazalt, gemaakt waren, daar van daan haalden. Zy noemden deeze foort. van bylen Paha-Bittaf, om ze van Pabè-Bu* fchan, eene andere foort, tc ondcrfcheiden, die uit een ftuk van eene witte, fchulp, van het Eiland Immer, gemankt worden. Den eerften van deeze twee naamen gaven zy ook" aan onze yzere bylen. Nieuw- Kalcdonien, benclTens de aangrenzende Eilanden , worden door madreporen en koraalriffen ingeflooten. Schulpzand, met quartzdeeltjes vermengd, bedekt het ftrand. In de vlakte vindt men het zelfde zand, met zwarte tuinaarde gemengd, die, door ze te mesten en te begieten, vruchtbaar gemaakt wordt. De hoogtens beftaan, voor zoo verre ik ze onderzocht heb-  Laagen van den Grond. 25 nebbe, uit geele Okerachtige kley, met eene groote menigte glimmer, en katten zilver (mïc% ar genten.") Dc höogere plaatzen beftaan 'geheel en al uit eene foort van rotsftcen, die een mengfel van quartz en groote brokken kattenzilvcr is, (Jaxttm quartzo & mica argëntea compofitum.t) Het kattenzilvcr is fomtyds hoog rood of oranje geel, het welk aan Yzer-oker moet toegefchreeven worden. Ten Westen van onze ankerplaatze liggen, naby het ftrand, eenige groote klompen yan eenen zeer harden, donkergroenen, hoornfteen (tafenm corncum linn-) vol kleine granaaten, van de grootte als fpeldenkoppen, (faxum comeum, granatïs mixtum.) Op verfcheidene plaatzen vindt men groote ftukken witte doorfchynendc quartz, waar van de reeteffTomtyds rood van kleur zyn. Deeze quartz bekomt, by het opdelven, zulk eenen fchérpèh kant, dat de Inwooneren 'er zich het liair mede fnyden. Deeze menfehen draagen ook altoos eene foort van flingerfteenen in kleine zakjes by zich. De gedaante van deeze fteenen is langwerpig rond, en aan beide einden wat puntig. Zy worden uit eene foort van zeepfteen (fmectites) gemaakt. Ten Jaatften vindt men hier ook nog eene foort van veczelachtig, groen, fteenvlas of asbest. Zoo men de koraalen en madreporen niet wil rekenen, die dc kusten van zoo veele Eilanden influiten, heb ik in alle Landen, B 5 die  26 HOOFDST: I, Derde Afdeeling. die wy op deeze groote Rejze bezochten, niet ééne -uerfteening gevonden (*). Uit al het bovengemelde blykt nu, dunkt my, zeer duidelyk, dat alle hooge bergachtige Eilanden in de Zuidzee, tusfchen de keerkringen, door brandende bergen eenige verandering ondergaan hebben; en deVulkaanen, die nog vuur fpuwen, op Tofua, Ambrrym en Tanna, bevestigen dit nog meer. Keyfteenen en zwavelachtige ftoffen, mitsgaders eenige yzer- en koperdeeltjes, worden bui,ten twyfcl op vecle deezer Eilanden gevonden; maar ryke Ertzen kan men met de meeste waarfchynlykheid in dc bergen van Nieuw - Kaledonien, en dcnklyk ook in die van Nieuw- Zeeland, verwachten; daar in tegendeel op alle de Eilanden, daar men brandende bergen heeft, de metaaldeelen reeds lange door het geweld van het onderaardfehc vuur verteerd en uitgebrand Zyn. In Nieuw - Kajedanien en Nieuw - Zeeland rusten zy nog ongeftoord in foorten van bergen, die men altoos tot de oorfpronglykften «ewoon is te rekenen, en waarin alleen men ten allen tyde Ertz gevonden Tieeft (f). By deeze, zeer waar - (*) Zekerlyk moet men Madreporen tn Madreporiten oncierfcheiden. G. F. (f) Ik fpreek hier alleen van Gangen, en niet van Ade- ren,  Laagen enz. Vierde Afd. Bergen. 2j\ waarfchynlyk?, maar algemeene gisjing, kan ik. niets voegen, dewyl het ons onmoogiyk was,by de kortheid van tyd, welken wy op ééne plaatze bleeven, by de meenigte en verfcheidenheid onzer bezigheden , en het gebrek aan noodige hulpmiddelen, tot eene volledige kennis der delfftofkunde van ieder Land doortedringen. VIERDE AFDEELING. BERGEN. Alle Eilanden in de onderfcheidene Zeeën, iic wy bevaaren hebben, kunnen gcvoeglyk' als onder water liggende bergen, welker toppen uitfteeken, befchouwd worden. De grootite diepte der zee is de vlakte, op welke deeze bergen, ten deele afzonderlyk, ten deele aan één gefchakeld, en dikwyls in dezelfde richting, liggen. Ik vergenoege my voor bet tegenwoordige, vcrfcheidene deezer door de zee omringde ketenen van bergen aan te wyzen- Aan de Kaap der Goede Hoop verhaalde men ons in November 1772, dat eenige Franfche Zeelieden in den Indiaanfchen Zuider - Oceaan, ten ren, die, wel is waar, insgelyk Ertz bevatten, maar van eenen gehee! anderen oorfprong, als de oude oorfpronglyke bergen zyn.  28 HOOFDST: ï, Vierde Afdeeling. ten naasten by op den meridiaan van ïsle de France, en op den 48° der Zuidïyke breedte, een nieuw Land ontdekt hadden. Ingevolge van dit verhaal zochten wy, toen wy de eerllemaal over den Zuider keerkring been gezeild waren, in dat gedeelte der zee, na zulk een Land;ma:'r wy waren, in weerwil van verfcheidene kenmerken, die het ons waarfchynlyk maakten, dat wy 'er niet verre meer af waren, niet zoo gelukkig, van het te vinden. By onze te ruggckomst aan de Kaap, in de maand Maart 1775, vonden wy aldaar eenen Franfchen Kapitein, crozet genaamd, die, met zynéri ongelukkigen vriend mariox, eene reize tot ontdekkingvan nieuwe Landen gedaan- en insgelyks in den Indiaanfchen Zuider - Oceaan eenige kleine Eilanden, mitsgaders één, dat grooter was, gevonden hadt. Deeze Eilanden, die allen in dezelfde richting, van het Westen na het Oosten, liggen, en de te vooren gemelde, die de Heer van kerguelen gezien heeft, vindt men het eerst op dc Kaart van het Zuidelyk halfrond van r.obert de vaugondy, welke onder het opzicht van den Hertog van croy is uitgekomen. Waarfchynlyk zal Kapitein cook, op zyne tegenwoordige reize (*) 'er meer van ont- ( * ) Het verhaal van de laatfte reize van den ongelukkigen cook heeft dit vermoeden ten vollen bevestigt. Hy heeft dee-  Bergen. 29 ontdekken, en daardoor onze mislukte pooging, om deeze Eilanden te vinden, vergoeden. Zy vormen derhalven eene, van het Westen na het Oosten loopende, keten van bergen, onder hst water. Byna in dezelfde ftrekking ligt die andere keten van bergen, in de Zuider Atlantifchen Oceaan, welke uit het Sandwicheiland, Zuidgeorgien, de Valklandsmlanden, het Staatenland tt\ de menigvulde Eilanden van het Vuurland beftaat, en ten deele door ons, ten deele door andere Reizigers , bezocht is. — Eene derde keten maaken de laage Eilanden ten Oosten van Taheiti, de Sociëteitsetlanden, de Vriendlyke Eilanden, de Nieuwe Hebridcn, Nieuw - Kaledonicn , en de daar tusfchen liggende Eilanden,(,Scilly,Howe, \ Pallifer, Palmerflohe, Savas>e en Turtlc Eiland') vervolgens de Eilanden der l/oope, en de A"o« koseilandcn, de Charlotteneilanden van Kapitein CAR.TER.ET, beneffens veele anderen, die, tot aan Nieuw-2'rland, Nieuw-Brittannien en NieuwCuinea, de ontzagelyke ruimte van meer dan ,twee derden van den grooten Zuider Oceaan vervullen. Als een tak van deeze groote bergketen fchynt Norfolkeiland en Nieuw - Zeeland van het Noorden «ieeze groep van Eilanden, op zyne vaart van de Kaap n» Nieuw - Zeeland , bezocht.  3 o HOOFDST: I, Vierde Afdeeling. den na het Zuiden te Ioopen; en zoo ftrekt dc verfchillende loop der bergen onder den Oceaan, gelyk het famenftel der beenderen in het menschlyk lichaam, misfchien, om meer vastheid en fterkte aan onzen Aarbol te gceven. Het geen vervolgens in aanmerkinge komt, is de hoogte van deeze bergen. De berg Egmond in het Koorden van Nieuw- Zeeland is, naar myn oordeel, de hoogfte, dien wy op deeze reize gezien hebben. Zyn top was, nog zeer verre na beneden, met fneeuw bedekt, en genoegfaam altoos in dc wolken verborgen, zoo dat wy diea maar zelden duidelyk hebben kunnen zien. In liet Zuidelyk Frankryk, onder den 46® Noorder breedte, fmelt de fneeuw niet meer op eene hoogte van 3280 tot 34.°°EngelfcheYards, (ieder van 3 voeten) boven de oppervlakte deizee (*). Onder den 280 Noorder breedte, op de piek de Teydc, op het Eiland Teneriffe, vindt men geenen blyvenden fneeuw, dan op eene hoogte van 4472 Engelfche Yards (13416 Engelfche voeten) boven de oppervlakte der zee. Nu ligt, wel is waar, de Egmond op den 39» Zui- (*) Dc Abt GIRAUD SOULAVIE, ftelt T500 Toifen {3194 Yards) als de hoogte van den ongefmolten fneeuwhu, in het Zuidelyk gedteke van Frankryk. Zie Geograpbig dt la Ncttnrs s pag. 12. G. F.  Bergen. gi Zuider breedte; maar daar wy doorgaans het Zuidelyk halfrond op dezelfde graaden van breedte ongelyk veel kouder, dan het Noordlyke, gevonden hebben, ben ik van oordeel, dat de getemperdheid van lucht op den Egmond volmaakt dezelfde als die in Frankryk'is, en bygevoig dat de lyn , waar op de fneeuw blyft liggen, op 3280 Yards, of 9840 voeten, moet gefield worden. Het gedeelte van deezen berg, het welk in het midden van Oclober met fneeuw bedekt was, fcheen ten naasten by een derde gedeelte der geheele hoogte te bedraagen; en dus beloopt deszelfs geheele hoogte 4920 Engelfche Yards, of 14720 Eng. voeten. Volgens de meeting van DoBor heber.den, is bygevolg de piek van Tenerife maar weinig hooger dan de bsvg Egmond. (*) — De toppen van andere hooge ber- (*) Volgens zyne rekening heeft de piek eene hoogte va» 15396 voeten. Zie Pbiles: TranfaS: Val: XLVII. p: 35Ö. Hy bemerkt verder, dat het Suikerbrood, boven op den piek, of de zoogenaamde Periofa, een achtfle gedelte tener groote zeemyle (league) tot den hoogden top bedraagt, en byna. jaar uit jaar in met fneeuw bedekt is. Het achtll; gedeelte eener zeemyle, of 1980 voeten, van de bovengezegde 15396, die de geheele hoogte van den piek ukmaaken, afgetrokken zynde, blyven 'er, volgens deeze rekening, i34t6 voeten, cf (zoo als ik boven het reeds hebbe opgegeeven) 447aYards, als de waare hoogte van den fneeuwlyn boven de zee. Maar de Ridder VAN BORDA, die den piek van Tentrift, i» Augustus 1776 met den Bareaeter gemeecen heeft, geeft hem flechts  32 HOOFDST: I, Vierde Afdeeling. bergen in* het binnenfte van Nieuw - Zeeland, zoo wel op de hoogte van Cbarlottcnfond als van' de Baay van Dusl-y, zyn insgelyks, tot op eene taamelyke laagte, met eeuwigen fneeuw bedekt. In de maand May van 1773 zagen wy deeze fneeuwkoppcn tusfchen de beide gemelde havens; en nog in October van het zelfde jaar, toen wy door eenen ftorm na de Zuid-Oostlyke kust, byna tot op de hoogte van Bankseiland, gedreeven wierden, zagen wy ze wederom aan de Zuidzyde van het Eiland. Het is herhalven vry zeker, dat een >anééngefchakelde keten van ber- flechts eene hoogte van 1931 Franfche Toifen, of 12340 Eng: voeten; en volgens zyne driehoeksmeeting kwam 'er ten naasten by dezelfde hoogte uit. Bygevolg, 19S0 voeten, als de hoogte van het gedeelte dat met fneeuw bedekt is, van 12340 afgetrokken, blyven 'er maar 10360 voeten, of 3454 Yards, als de hoogte van den beftendigen fneeuwlyn boven de zee, op eene Noordlyke breedte van 28graaden en eenige minuuten. F. ** Deeze berekening komt wederom met den fneeuwlyn van Frankryk , van 1500 (volgens den Aht gisadd soulavïe) of 3194 Yards,meer overéén, dewyl als dan deeze fneeuwlyn zich, in eene zelfde, voortgaande, evenredigheid, na de poolen toe, der vlakte van de aarde of van de zee nadert. Alieenlyk zoude, in zu'k een geval, de berg Egmond, volgens het klimaat door vivarais berekend , niet meer dsn 2250 Toijen (4791 Yards) of 14373 Engelfche voeten boog, en nochtans 2033 voeten hooger zyn, dan, volgens de rekening van b 0 r d a, 6e piek van Tenerijfe is, G. F,  Bergen. 33 'bergen het geheele Zuidelyke gedeelte van het Eiland doorloopt; en dat derzelver toppen tusfchen de twaalf en veertien duizend voeten hoog zyn. In zulk eene lange keten van bergen kan men, met veel waarfchynlykheid, de rykde en nuttigde metaaladeren vermoeden. De bergen in het Vuurland\. Staatenland, in Zuidgeorgien en op het Eiland Sandwich, zyn altoos met fneeuw bedekt; met dat onderfcheid alleen, dat op de twee eet den alieenlyk de toppen , maar op de laatden de geheele bergen, tot aan het waterpas der zee toe, en wel midden in den Zomer, altoos vol fneeuw zyn. Hier loopt derhalven dc lyn van ongedooiden fneeuw zeer laag tot de oppervlakte der zee toe» en levert een genoegzaam bewys van de ruwheid van deeze luchtftreek. Het is ten uiterften merkwaardig, dat, zoo wel Zuidgeorgien als Sandwich, Eilanden zyn, die door de vochtige en zachtere zeelucht beftrecken worden; en dus zoude men denken, dat daar altoos nog iets tot vermindering van de koude en ruwheid van dc lucht gedaan wierdt. Onder d.e Eilanden van de Zuidzee ,. binnen de keerkringen, heeft O-Tabeiii^ zoo veel ik wecte, den hoogden berg; en wel is het die, welke in het midden van het groot half Eiland, of Tobrconu, ligt. Eene groote menigte van zeer .(iiepe dalen doorfnydt hem aan alle kanten; det> C " zsj»  34 HOOFDST: 1, Pierde Afdeeling. fcelver (trekking loopt juist van het middenpunt af, daar de hooglte top uitfleekt, byna gelyk de flraalen van eenen Cirkel, na de kust heen. Op veel e plaatzen kan men, langs eenen langfaam opgaanden weg, den hoogden top gemaklyk beklimmen, die, volgens eene vry nauwkeurige berekening, omtrent zeven Engelfche mylen van de landtonge Venus, of den Noordlykden vlak. ken uithoek van het Eiland, gelegen is. De kaart van cook (*) (telt, wel is waar den af* ftand op 9 mylen (drie uuren gaans;) dan, naa twee onderfcheidene reizen na deezen berg gedaan te hebben, vinde ik deeze opgaave van den aflland te fterk begroot; en dit te meer, daar het dal, in het welk de rivier Matavat loopt, het welk zes mylen lang, en nochtans byna even zoo verre, als de top van deezen berg, van de zee afgelegen is, landwaarts inloopt. De Heer wAles, die als Aftronomist met ons aan boord gegaan was, mat den hoek, dien de berg met de oppervlakte der zee maakt, op zyn obfervatorium op den uithoek Venus, en vondt juist 150. Zo men nu op deeze beide gegeevene groottens met zekerheid kan rekenen, bekomt de berg,volgens de gewoone driehoeksrekening, eene hoogte van 9565 Engelfche voe. ten. (*) Zie de verzameling van bawkeswoeth in 4to., tweede Deel.  Bergen. '35 ten-C*) Ook het kleiner Taheitisch Schiereiland óf Tiarraba, is in het midden een groote berg1, maar welks toppen zoo ftyl, zoo iteena'chtig,en' óp fommige plaatzen zoo zonderling op één geftapeld zyn, dat men niet kan nalaaten, té bemerken, dat zy eenen hevigen fchok of eene merkwaardige verandering, het zy door het vuur, of door eenig ander geweldig wérkend middel, óndergaan hebben. Op alle de overige Eilanden der Zuidzee,tusfchen de keerkringen, zyn de bergen van eene maatige hoogte, en ten minften een derde laager dan op Tóbreonu; hoog genoeg, om wolken aan te trekken, maar nochtans verre beneden den fneeuwlyn, die in Peru, onder den Evenaar, gelyk bekend is, eerst op de hoogte van 16020 Engelfche voeten boven de oppervlakte der zêe valt. Het is hier de plaatze, om iets over de verfchillende hoogte van den fneeuwlyn te zeggen, die aan de Poolen met de oppervlakte der zee gelyk ligt, en van daar tot den Evenaar geduurig hooger in den dampkring loopt; ten einde, Ware het mooglyk, volgens de bovengemelde be- (*) Het uitv/erkfel der ftraalbreekinge afgerekend, ïs de hoogte maar 9530 voeten. Maar, by aldien de grondlyh g' Engelfche mylen bedraagt, dan zoude de berg X22J2 voete'aó boog zyn, C 2,  %6 HOOFDST: I, Vierde Afdeeling. bemerkingen, de waarfchynlyke oorzaak van deeze verfcheidenheid te ontdekken. Vooreerst moeten de zonneftraalen, daarzy loodrecht nedervallen, eene grootere hitte veroorzaaken, dan op zulke plaatzen, daar zy fchuinfer vallen, waar door derzelver kracht verminderd wordt. 7'en tweeden verhitten de draaien, die van de or.ë'venheden van den Aardbodem te rugge gekaatst worden, en zich op verfchillende wyzen doorkruisfen, den dampkring, na by de vlakte van den Aardbodem veel meer, dan in de hoogte. En eindelyk ten derden is de lucht,volgens de wetten der zwaarte, hoe nader by den Aardbodem, zoo veel te dikker, bygevolg met dampen meer belaaden, die de medegedeelde hitte langer bewaaren kunnen. (*) Het tegendeel moet in eene hoogere lucht plaats hebben, als welke dunner, en minder bekwaam is, om warmte te bewaaren. (f) Uit deeze grondftellingen kunnen (*) Inferiora quoque tepent , primum terrarum balitu, qui multum fecum calidi offert, deinde quia radii falis replicaniur& quoasque redire potuerunt, replicato lahrè Benigniui fovtnt. S ikeca Nat: Quafi: l: 2. c: 10. (f) Indien de nieuwe leere van crawford doorgaat, zoude men dit ook dus kunnen verklaaren, dat de lucht, hoe dunner, ook zoo veel te zuiverer is, in welke grootere Vuurruimteni zyn, (als men zich zoo mag uitdrukken) dus ook meer vuur of warmte fleeken kan , zonder evenwel voelbaar ee worden, Men zie het CÜttingftb Magazyti, eerflt jaart: G. F.  Bergen. 37 nen de verfchynfelen van den fneeuwlyn verklaard worden. Tusfchen de keerkringen is de aarde, zoo wel als de lucht, meer verhit, dan by de poolen, dewyl de zon daar meer loodlynig, maar by de poolen meer in fchuinfche hoeken,'en bygevolg niet zoo fterk, werkt; In de heete luchtftreeken derhalven fteeken de bergen in eenen meer verhitten dampkring hunne kruinen op, en de lyn, boven welken de fneeuw niet meer fmelt, moet aldaar buiten twyfel hooger boven het waterpas der aarde verheven zyn, dan by de poolen, alwaar de kracht der zonne zoo min fterk als duurzaam is. De lucht als eene vloeiftoffe befehouwd, die het geheele lichaam der aarde omringt, is, met dezelve, aan dezelfde natuurwetten onderworpen. De zwaarte, die, gelyk men weet, onder den Evenaar geringer, dan by de aspunten is, oefent ook tusfchen de keerkringen eene geringere kracht op den dampkring , dan buiten dezelve. Is nu de lucht,ten deele door de warmte der zonne, ten deele door de verminderde aantrekkingskracht, onder eenen heeten luchtftreek meer uitgezet, en hooger boven de vlakte der aarde geklommen, dan volgt 'er uit, dat de lyn, boven welken de fneeuw niet meer fmelt, zich daar hooger boven het waterpas van den Aardbodem verheffen moet. Maar waarom het in het Zuidelyk halfrond, onder dezelfde graaden vanbreedC 3 te,  $8 HOOFDST:I, Vyfde Afdeeling. te, kouder dan in het Noordlyke zy, zal ik in eene der volgende Afdeelingen , waar in van den oorfprong van het ys zal gefproken worden, trachten te verklaaren. VYFDE AFDEELING. GEBOORTE VAN HET AARDRYK. Men kan het de Eilanden in den warmen luchtftreek van de Zuidzee aanzien, dat zy reeds eenen geruimen tyd hunne tegenwoordige vruchtbaarheid gehad hebben. Daarentegen zyn de Zuidelyke punten van Nieuw - Zeeland, mitsgaders het Vuurland., Staatenland, Zuidgeorgien en het Eiland Sandwich , nog in dien ruwen toeftand, waar in zy denklyk oorfpronglyk uit den mengelkiomp Chet Chaos) ten voorfchyn gyn gekomen; evenwel met dat onderfcheid, dat derzelver verbetering en vruchtbaarheid, om zoo te fpreeken, met eiken (lap, dien men van het aspunt na de gemaatigdere luchtftreek doet, alwaar de zonne weldaadiger in haare werkingen is, aanmerklyker vvorden. Alle verfchillende deeltjes van mineraalen,van welke natuur zy ook zyn moogen, zyn dood; alleen de bewerktuigde lichaamen uit het ryk der planten en dieren zyn voor leven vatbaar. Doodftilte, onvruchtbaarheid en fchrik van verwoes- tin»  Geboorte van het Aardryk, 39 tinge heerfchen, daar men niet dan delfftoffen naakt en onbekleed vindt. De minfte kruiden, die 'er bykomen, maaken reeds eene landftreek levendig- Logge Zeehonden, hoe traag en flaaperig zy ook zyn, en Pinguins, hoe loom en waggelend ook van gang, zyn nochtans beweeglyke beelden, die den aanfchouwer reeds eenigszins door hun leeven vervrolyken. Maar daar de grond met een bont kleed van onderfcheidene planten prykt, daar alles van vogelen en andere foorten van dieren wemelt, daar verwon, dert zich een verftandig befchouwer over de levenskrachten der natuure, en zyn geest verheft zich tot haaren Almachtigen Heer! Geen Hofje aarde fchynt op de wilde klippen van het Eiland Sandwich te rusten, geen het minfte fpoor van eenig gewas is daar te vinden. Een onbefchryflyke last van eeuwigen fneeuw drukt zyne woeste toppen als met den vloek der natuure, en alles is door altoosduurende nevelen in donkerheid begraaven (*). Aan den Noordwestlyken uithoek van Zuidgeorgien ziet men reeds een klein Eiland, met zooden bedekt;twee klippen in de Posfesfeebaay, met dunne aarde overdekt,en met planten fpaarzaam bekleed, toonden ons daar de eerfte wer* king (*) Part mundi dam-ata a rerum natura, & aterna merfa ealigine. plin: Hij!: Nat: L: 4. C 4  40 HOOFDST: ï, P'yfde Afdeeling. king der fcheppende natuure. Haare gefchenken, met eene kaarige hand uitgedeeld, beftonden aldaar flechts in twee foorten van planten, waar van de eene QDaclylis) naar gras, de andere (Jncyflrum) ( *) naar pimpernel geleek. Het Staaten- en Vuurland, die 'er ten Westen het naast aan liggen, kunnen, wegens derzelver overéénkomst, gevoeglyk by eikanderen gevoegd worden. In de fcheuren en fpleetcn' van deeze opgehoopte fteenbrokken — op zulke plaatzen, alwaar eenige vochtigheid, en een zeer fyn (lof of zand, door het geduurig rollen van kleine ftukjes, die van de fteile klippen afgefpoeld, of door ftormwinden los geflaagen worden, blyft liggen— ontdaan van langfaamerhand eenige weinige kleine planten, van een gelykfoortig geflacht als de alg gelykheden van den grond der zee met dien „ der aangrenzende kusten overéénkomen." Hy beroept zich daar by op het getuigenis-van den vermaarden en kundigen dampier. Dan,al is het, dat deeze regel, ten opzichte van groote Iari* demming in het geheel niet gedaan worden; dewyl 'er nog iets meer, dan een dieplood en een lang touw, vereischt wordt, om de diepte van den Oceaan te meeten. Het fchip zelf moet in zynen loop gefluit, en, zoo als de Zeelieden het noemen, in den wind gelegd worden; en de halve manfchap moet by zulke gelegenheden op het dek zyn, ten deele om de zeilen te ftellen, ten deele, om het lood weder op te haaien, het welk toch altoos 40 of 50 ponden zwaar is, g. F. (*) Hifloire naturelle Tome ii: p. 199, 200, Edit: in 12. ïk kan niet nalaaten, bier aan de waarheidsliefde en uitgebreide kundigheden van deezen geleerden man, den verdienden lof te geeven. Zyn voortreflyk werk draagt, wel is waar, hier en daar kenmerken van menschlyke onvolmaaktheid, dewyl het te zeer op verkeerde berichten der reizigers gegrond is; maar de Schryver tracht aan het zelve, door byvoegfels en verbeteringen, geduurig eene grootere volmaakt* heid te geeven, en hy heeft ookmy, met dat oogmerk, uitgenoodigd, om daar toe alles, het geen in »yn vermoogen was, toetebrengen.  62 HOOFDST: II, Derde Afdeeling. landen, doorgaat, vindt men nochtans in den Zuider Oceaan, en op meer andere plaatzen, verfcheidene uitzonderingen. Zoo past, by voorbeeld , zyne aanmetking op Nieuw - Zeeland, Nieuw - Kaledonien, de nieuwe Hebriden en het Vuurland, aan welker fteile kusten de diepte der zee, tot dicht by het land, zeer aanmerldyk is. Maar desniettegenltaande vonden wy buiten, voor den Zuidelyken mond van den Duskyèaay, met 45 vademen, grond, dien wy in den baay zeiven, met 80 vademen niet hadden kunnen peilen. Op dezelfde wyze hadden wy langs de Zuidelyke kusten van het Vuurland, tusfchen Kaap Noir en Kcrsmisbaay, eerst 40 tot 50, naderhand 60 tot 70 vademen water, en op het laatst, in den ingang van deeze haven, vonden wy op 80 vademen geenen grond. Ook aan de kusten van Zuidgeorgien bemerkten wy, dat de diepte van langzaamerhand verminderde, en nochtans konden wy, in den mond van den Baay van Posfesfie, op 54 vademen, geenen grond vinden. Hoe vlak en ondiep zoude niet, volgens de bovengemelde regel, de zee moeten ,worden, in de nabuurfchap van alle de laage Eilanden in den Zuider Oceaan, en by de koraal riffen, die de Societeitseilanden omringen , daar zy nochtans, na by deezen ring van klippen, onpeilbaar diep is. Het rif, het welk, op eenigen afftand der Oeveren van de vlakte van Ta-  Diepte van den Oceaan. Kleur enz. 63 Tapeiif, het Eiland omringt, ftaat insgelyks, als eene muur van fteenrotzen, in eene onpeilbaare diepte. Het langwerpig rond rif, in de nabyheid van Torteleiland, het welk zoo vlak is> dat het genoegfaam overal door de zee bedekt wordt, ftaat even zoo loodrecht, als het voorgaande, in eene diepte, waar van de grond onpeilbaar is. En alle deeze bemerkingen zyn dus even zoo veele uitzonderingen, die 'er van de regel van buffon moeten gemaakt worden. 2) KLEUR VAN DEN OCEAAN. Het zeewater heeft op groote zandbanken en ondieptens eene ongewoone kleur, maar die,naar de verfcheidenheid van omftandigheden, zeer onderfcheiden is. Zoo ziet men fomtyds zekere plaatzen, daar het water zeer klaar is, zoo dat men 'er den grond, op eene diepte van verfcheidene vademen, zoo duidelyk kan zien, als of het water maar eenige weinige ellen diep was. Maar fomtyds heeft de zee ook een troebel, grauwachtig voorkomen, waar door zy geheel ophoudt, doorfchynende te zyn. In deeze gevallen brengt de ftand der wolken,of de geheele gedaante der lucht, zeer veel toe, om het oog te misleiden. Een donkere, bewolkte, hemel, geeft ook den geheelen Oceaan een donker, grauwachtig, voorkomen; en het helder blaauw van  64 HOOFDST: II, Derde Afdeeling. van het Firmament wordt, in den fpiegel deï baaren, het fraaifte groen. Eene voorby dryvende wolk geeft dikwyls eenen ftreek der zee eene affteekende kleur , en doet den Zeeman', als hy 'er niet nauwkeurig op let, voor zandbanken en ondieptens vreezen. 'Er behoort een ongemeen geoefend oog toe, om in zulke gevallen den fchyn van de zaak te onderfcheiden , daarom kan men eenen Stuurman nooit fterk genoeg aanraaden, zich in alle twyfela'chtige gevallen, vooral in zeeën, die men nog niet bevaaren heeft, van het dieplood te bedienen (*). 3) ZOUT VAN DEN OCEAAN. Men is gemeenlyk van oordeel, dat de Oceaan niet op alle plaatzen even zout is. Nu eens denkt men, dat hy onder de Linie zouter is, dan by deAspunten Cf), dan eens, dat het water in groote zeeën meer zout heeft, dan in kleine, die (gelyk de Oostzee, de Middelandfche, en, by Archangel, de Wittezee, de Arabifche en Perfifche Meirboezem) genoegfaam geheel door land ingeflooten zyn; nu eens wederom is men van oordeel, dat de zoutheid met de (*) Zie DALRïMPLE Memoir of a Cbart of tbs Jamben Otean p. 7. (t) buffon Hifi: Nat: Tome ii, p. 7?. Ei: in ij.  \Zout van den Oceaan. dc diepte toeneemt; en eindelyk dan eens vvgronderftelt men, dat de open zee, verre van jhgt land, zouter is, dan by de kusten, inzonderheid, daar 'er zich groote rivieren in uitftorten. Daar ik, om zoo te lpreeken, maar vveinige .oogenblikken , voor ons vertrek , het befluit moest neemen, om ,een reisgenoot op deezen tocht te worden, was het yolftre.kt onmooglyk., de noodige gereedfchappcn en werktuigen te bekomen, van welke ik my zoude hebben moeten bedienen, om proeven te neemen, die, of .tqt bevestiging of tot wederlegging van deeze yeronderftellingen, hadden kunnen ftrekken. J;k maakc'er dus hier alieenlyk gewag van, om aan de Zeelieden .eenen wenk te geeven, wat pyer dit onderwerp in het vervolg nog verdiene onderzocht te worden. Ik zoude tot dat ,ei,nde raaden, van het werktuig van den Heer wiljc^ gebruik te maaken , waar mede hy het water,, uit zulk eene diepte, als men begeert, kan op,■haalen (*). Men heeft ook eene zeer nauw.keurige waterweegkundige fchaal noodig:; nochtans kan men, in de plaatze van deeze, .va^i eenen zoutproever, of Haloscoop, gebruik .mjgiJ 3 ? i_ der _ S _ § i^o = §^ proef- a ^c3 —-^^ nee- o. £° o- 2 3 £ g a S o mors »ar; »» 1772 5 Sept. )00.52' N. 75|?. 74°. 66°. 85. 30'. 27!'. 27Sept 24° 44'Z. 7a|°. 70°. 68°. 80. 15'. 7'. 12 0ct. 34°. 48' Z.6o°. 590. 580. ioo.[ aó'. 6'. i5Dec 55°. 00' Z. jo§0. 50°: 34^. 100.| 17'. jf'. 23 Dec. 550. 26' Z. S3°- |.3^°- 34è°jioo.| i£\ 61'. 1773- I i 13 Jan. 64°. 00' Z.37°- '33s° 3a°- 100. 20'■ 7-' Volgens deeze waarneemingen zoude men moeten 120 perfoonen bedroeg, maakte dit voor ieder hoofd flecht» E 3 een.  JÖ HOOFDST: Ü, Derde Afdeeling. ten befluiten, dat de zee onder de Linie, of tusfchen de keerkringen, in de dieptcr koeler, dari aan de oppervlakte, daarentegen op hoogere breedtens nu eens warmer, dan eens kouder, dan eens van dezelfde getemperdheid is. Eene, kort voorafgaande verandering in de getemperdheid van de lucht, of eene verfchillende iirekking en hevigheid van den wind, kan misfchien dergelyke verfcheidenheden veroorzaaken. Het verdient ten minften te worden aangemerkt, dat wy onze proeven altoos namen, wanneer wind er. weder ftil waren, het welk in eene boot niet ;rel anders mooglyk Was. Ook heeft het ys •waarfchynlyk geenen" geringen invloed op de verfchillende getemperdheid der zee, op hooge breedtens 5) phos- iórt vierendeel in den tyd van twee dagen, het welk op verre ria niet genoeg is. Zo men eene genoegfaame hoeveelheid water om te drinken wil deftilleeren, moet men den geheelen iïg, en fomtyds ook wel den geheelen nacht door werken, wairtoe geen fchip, op eene lange reize, brandhout of an_ jere brandftoffe genoeg kan medeneemen. ïn een geval van „coJ zoude men zekerlyk geene zwaarigheid maaken, ont :> oten, planken, en alles, het geen niet tot behoud van hee fihip noodzaaklyk is, op te offeren , om zulk een verfchrikfyil kwaad, als gebrek aan water is, weg te neemen. Dan ëtik alleen in geval van nood kan de mct>""J~ "ïfl *j»yfv« ^an wezenlyken dierst zyn. C ?.  7* 5) PHOSPHORÏEK LICHT VAN HET WATER. Men heeft op menigvuldige -wyzen getracht, het bekend phosphoriek licht te verklaaren, het welk' men op fommige tyden in het zeewater ontdekt (*). Sommige Geleerden beweeren, dat het alleen aan eene foort van lichtgecvende garnaalen moet worden toegefchrecven; anderen vinden den zetel van dit merkwaardig verfchynfel in eene foort van Weeke zeewurmen (t) Cmpuuïcah Zy kunnen beiden in zoo verre'gelyk hebben, dat de garnaalen} zoo wel als deeze wurmen, een dergelyk licht veroorzaaken; alieenlyk zoude ik alle phosphoricke verfchynfelen in de zee niet aan eene van deeze twee foorten van dieren willen toefchryven, dewyl zy waarfchynlyk niet allen van dezelfde natuure zyn. Eene zekere foort van licht in de zee ftrekt zich (*) De beste Schryveren over dit onderwerp zyn, Vader BOURZES, in de Lettres edifiantes, Tem. IX, Paris 1730; ên de Heer c A N T O N in het LIX Deel van de Philof: Tran. Jact: p. 446. (t) Gentlemans Magazine 1771 -* BAS TER Opera fubfet; I» P"g- 31. Tab: IV, — OZANAN fur les Phospboret — VITALIANO DONATI EJJais d'biftoire naturelle de la Mer Adriatiqtse. — BARTHOLINI Ditf: de luce animalium, — VIANELLI nttuve Jcaforte interna alle luci notturne dell' atjue ,»wi«* E 4  fS ÖOOFDST: II, Derde Afdeeling. zich nooit tot op eènigen afftand van het fchip1 üit; het water, het welk onmiddelyk tegen het fchip' flaat, alleen wordt verlicht, en op zyn hoogst wordt dit licht aan de golven , die daar het naast by zyn, en zich fchuins tegen bet zélve' breeken, medegedeeld. Wy hadden gefteenlyk eene frisfche koelte, wanneer wy dit verfchynfel waarnamen. De tweede foort werdt of ten tyde van eene langdüürende ftilté, en by heet weder, ontdekt, of zy volgde daar onmiddelyk op. Het licht van deezen aart was meer over de geheele zee ve'ripreid, en icheen zich met bet water tot ia dé' diepte, om zoo te fpreeken, te vermengen. Wanneer men een vat met dit water vulde, werdt hét zelve geheel donker, zoo ras de beweeging van het zjlve ophieldt. Maar zoo ras men het maar wat fterk fchudde, gaf het weder licht ; eri als meri het met den vinger omroerde, fcheea riet licht zelfs eenige oogenblikken aan den vinger te blyven hangen; en verdween dan tca ëénenmaale; Dé derde foort van phosphoriek licht in de zee, wordt buiten twyfel door flymachtige wurmen (mollusca) veroorzaakt, welker gedaante nleh in het water, door haar eige licht, kan ontdekken ( * > Zelden heb ik die zelfde eïgen- fchap '») Het ceflicht der Caltnar» èf Inktyisfchsn (Stpia) en v der  Phosphoriek licht van het water. 7* fchap aan visfchen en fchulpdieren (*) waargenomen; maar licht geevende garnaalen en andere infekten, die zich misfchien in de zee ophouden, zyn my nog niet voorgekomen (f). Het merkwaardigst verfchynfel van dien aart, namen wy waar, in den nacht tusfchen den 29 en 30 Oélob. 1772, by eene frhféhe koelte,.op den afftand van. eenige mylen van de Kaap de Goede Hoop. Nauwlyks was het donker geworden, of de zee feheen overal in een vo! vuur te ftaan. leder golf, die. brak, hadt eenen glinllerenden zoom, en overal daar het fchip doorgegaan was, zag men ftreepen van phosphoriek licht. Zoo verre men zien konde, ontdekten wy overal het zelfde verfchynfel, en zelfs de afgronden van den onpeilbaaren Oceaan fcheenen met «er Zeenetelen (Medufa) geeft licht, als het donker is. Zie linn: Syft: N: ed: XII, p. 1095. Hawke sworth verzameling van Reisbefchryvingen in 4to. D. II, bl. is, en in 8vo., D. II, bl. 244. (*) Dactyli (pholades) HU naiura in tenebris rtmato lamine, aliofulgere claro. Plin: Hift: Nat: I: g. c: 87. f61) (t) Eenige Skolopenders, by voorbeeld de S: electriea, en de S: photpborea linn: geeven des nachts licht. De laatstgemelde foört viel, eenige honderde mylen van het land, op het verdek van een fchip, en heeft misfchien vleugelen, gelyk de watertorren (Dytisei,) die van tyd tot tyd in de lucht vliegen, en hun gewoon element, zoo als hier denklyk het geval zal geweest zyn, verlaaten. *iNN! Syfi: N«: ed: XII, f. 10Ö4. E5  74 HOOFDST: II, Derde Afdeeling. met licht bezwangerd te zyn. Groote lichtgeevende lichaamen, die wy, aan de gedaante, zagen, dat visfchen waren, zwommen rondom ons fchip; fommigen naderden het zelve, en hielden den zelfden ftreek, anderen keerden zich-, met eene ongelooflyke fnelheid, zydwaarts af. Somtyds naderden zy eikanderen, en, wanneer het gebeurde, dat een kleine op eenen grooten ftiet-, keerde de eerfte fpoedig te rugge,- en poogde op alle mooglyke wyzen te ontkomen. Ik liet eenen emmer vol van dit lichtgeevend water fcheppen,om het nader te onderzoeken,en vondt daar in ontelbaar veele, zeer kleine, lichtgeevende bolletjes, die zich ongemeen fnel bewoogen. Naa dat het water eenen tydlang ftü geftaan hadt, feheen het getal deezer lichtgeevende lichaampjes merklyk verminderd; maar nauwlyks hadt men wederom in het water geroerd, of het zelve op eene andere wyze in beweeging gebracht, of het werdt wederom lichtend, en de kleine vonken fchooten daar in, zeer leevendig, na alle kanten heen; zelfs nog, naa dat het water reeds van Iangfaamerhand wederom in rust geraakt was. Wy hadden den emmer aan een touw opgehangen, om de beweeging van het fchip te myden, en het water volkomen ftil te doen worden. Maar desriiettegenftaande fchooten de lichtdeeltjes ginds en herwaards; het geen ny van derzelver willekeurige beweeging overtuig-  Phosphoriek licht van het water. 75" tuigde. Maar de flikkering nam' toe, 200 dikwerf men, het zy met de hand, of met eenen ftok, in het water roerde. In het eerde geval bleef fomtyds zulk een phosphorieke vonk aan de hand zitten. Dezelve was nauwlyks zoo £root als de kleinfte fpeldenkop (*). liet minfte' (*) Ik geloove niet, dat het hier geheel te onpasfa zal komen, als ik 'er eene foortgelyke waarneeraing by voege, doormy, voor Veele jaaren, gedaan. Op eenen koelen en duisteren avond te Harlingen op het Bordes van het Admiraliteitshuis ftaande, het welk door het water van de zeehaven befpoeld wordt, zag ik, met verwondering, om dat ik toen nog niets over dit onderwerp geleezen hadt, dat het water, tegen de paaien of eenig ander vast lichaam aauflaande, een helder licht gaf. Ik wierp 'er van tyd tot tyd eenen fteen in, en zag dit zelfde verfchynfel, met dat onderfcheid alieenlyk, dat nu het licht eenen kring vormde, die eenen tyd lang grooter en grooter wierdt, tot dat hy eindelyk , door tusfchen inkomende baaren gebroken, zyn licht verloor. Ik was begeerig, om de oorzaak van dit verfchynfel te onderzoeken , en liet eenen emmer vol van dit water fcheppen, en in eene donkere kamer brengen. Daar zag ik het zelfde , het geen onze Schryver, ten aanzien van zyne proefneeminge, verhaalt. Dat is, naar maate de beweeging van het water verminderde, verminderde ook deszelfs licht;omgeroerd, nam het weder toe, en verfcheidene maaien bleeven my één' of meer vonken aan den vinger zitten. Ik deedt eene kaars krengen, en goot het water door eenen fchoonen handdoek in eenen anderen emmer over. De kaars weder weggenomen zynde, hervatte ik myne proefneeming met het doorgegoote water; maar al het licht was zoo geheel verdweenen, dat de fterkfte roering in het water niet in ftait was,om het minfte licht  76 HOOFDST: II, Derde Afdeeling, fte vergrootglas ontdekte ons de bolronde gedaante en eenigszins bruine kleur van deeze lilachtige doorfchynende flipjes. Door middel van het Mikroskoop zag men een zeer fyn buisje , het welk met eenen ronden mond aan de huid begon, en tot in het vleesch, of Kever tot de inwendige zelfftandigheid van dit kogelrond fchepfel, liep. De ingewanden beftonden uit vier of vyf zeer kleine ftukken, die met het bovengemeld buisje fcheencn verbonden te zyn. Het fterkst vergrootglas vertoonde my niets meer, maar alleen het gezegde in grootere klaarheid. Nu wenschtte ik ook nog één van deeze diertjes in eenen waterdroppel onder het Mikroskoop te brengen; dan,ik konde 'er niet één meer leevendig bekomen. Eer ik ze van mynen vinger konde af doen, waren zy, door de verbaazende fyn- licht voorttebrengen. Hier op onderzocht ik den handdoek, die, aan de zyde,'daar het water 'er was opgegooten, geheel vuur feheen, maar aan de andere zyde ten eenenmaale donker was. Ik vondt op denzelven eene geheele laag van ftoffe, gelyk een bezinkfel van eene flymerige zelfftandigheid; die ik toen reeds geen oogenblik twyfelde, of zy beftondt nit eene verzameling van Infekten. Het ontbrak my daar aan de noodige gereedfehappen, en ik was dus buiten ftaat, om dezelve nader te onderzoeken; alieenlyk vondt ik, dat zy geheel fiymHchtig waren, en tusfchen de vingers gedrukt, genoegfaam geheel geenen tegenftand booden. VERTAALEH.  Phosphoriek licht van het water. 77 fynheid van hun maakfel, geftorven. Op den aa Nov., toen wy de Kaap de Goede Hoop verlieten, zagen wy het zelfde verfchynfel, by eenen zeer Herken wind. Waarlyk, het gezicht van den onmeetbaaren Oceaan, met millioenen van kleine itofjes vervuld, aan welke de Schepper leeven, beweeging, en het vermogen om zich van plaatze te veranderen, beneffens de Hgenfchap gefchonken heeft, om, in het donker, of licht te geeven, of hun licht, naar hun goeddunken, in te houden, en willekeurig alle lichaamcn, die zy aanraaken, te verlichten,— dit gezicht moet meer verwondering en eerbied verwekken, dan ik in ftaat ben, om te befchryven. Het geen ik van den oorfprong deezer verfchillende foorten van phosphoriek licht kan zeggen, komt uit op enkele gisfingen, waar van ik vooraf moet aanmerken, dat zy, om 'er met zekerheid op aan te kunnen gaan, nog eerst nader dienen bevestigd te worden. Het licht van de eer fte foort fchynt my toe, van eenen geheel anderen oorfprong te zyn,dan dat van de twee anderen, en moet, naar myn oordeel, aan de Elektriciteit worden toegefchreeven. De fnelle beweeging van het fchip door het water, wanneer het hard waait, veroorzaakt eene fterke wryving, en zelfs de bev/eeging der golven, door middel van den wind , verwarmt dezelve meer, dan de lucht, die 'er over i  7 8 HOOFDST: ü, Derde Afdeeling. over hangt (*). Dewyl nu de huid van een fchip met harst, pik en teer beftreeken is, en . teffens vol fpykers fteekt, en het water een goede afleider is, kan men gemaklyk begrypen, dat een Elektriek verfchynfel hier zeer wel mooglyk is. De tweede, foort fchynt, in den eigenlykflen zin, een phosphoriek licht te zyn. In de zee gaan verfcheide dierlyke deelen in verrottingtt over, en worden volkomen ontbonden, bygevolg ook derzelver grondftoffcn, en wel voornaamlyk het phosphoriek zuur, het welk 'er in is, ontwikkeld (t> Een byvoegfel van^brandbaare flofle maakt,met dit zuur,juist dat mengfel uit,het welk onder den naam van phosphorus bekend is. Dus worden fommige visfchen, als men ze in de lucht droogt, phosphoriek,en zoo wordt ook de Oceaan zelf, wanneer het langen tyd ftil weder geweest is, met flank en verrotringe vervuld, nademaal de hitte en ftilte der lucht het haare toebrengt, om de dierlyke zelf- ftan- (*) Zie de reize van Kapitein phipp, thans Lord MUlg R a V E, na den Noordpool; in het byvoegfel van de Engelfche uitgaave, bl. 147- (t) Element de Mineralogie docimafiiqme, par Mr. SAGE, Parit t772 8vo, prfface p: XI, Tom: I, p. 376, 377, 378 » alwaar dit zuur zoo wel aan het ryk der dieren als ook aai» verfcheidene delfttoffen wordt toegefchreeven.  Phosphoriek enz. Vast Zuidiand, 79 handigheden te fpoediger te ontbinden (*> Want visfchen zoo wel als lilachtige dieren hebben olieachtige en brandbaare deelen, waar mede het phosphoriek zuur, wanneer het losgelaaten wordt, zich licht kan vermengen, en een' phosphorus op de oppervlakte der zee veroorzaaken, waar uit zulk een verwonderenswaardig licht kan gebooren worden (f). De derde foort van dit licht ontftaat buiten twyfel uit leevendige dieren, die in de zee zwemmen; en moet aan derzelver byzondere bewerktuiginge, of liever, aan de natuur van derzelver beftanddeelen , worden toegefchreeven, die, door fcheikundige proefneemingen , nader verdienen onderzocht te worden (4> 6) OVER HET AANWEEZEN VAN een VAST ZUIDLAND. De Schryvers van de algemeene Waereldlyke Gefchiedenisfen, en de Geleerde Prafident des B R O S- {*) Boylk verhaalt, Tom: III, p. ss2, dat zekere Zeelieden de zee, door eene ftüte van dertien dagen, hebben zien Hinkende worden. (f) Zie Philof: Tratifact: Vol: LIX, p. 44«. en BA JON Memoire posr fervir a l'Hifloire Naturelle de Cafttine, Tom: II, Memoire XII, Paris 8vo. 1778. (4) De Heer DA gelet, een fterrenknndige, heeft aan de Kaap de Goede Hoopy en in de bocht Atitm Gil, op M«da-  80 HOOFDST: II, Derde Afdeeling. brosses (*), hebben reeds lange vermoed, dat 'er in het Zuiden nog een vast lang gevonden wordt. De voornaame grond, waar op zy fteunden, was, dat de reeds bekende landen in het Zuidlyk halfrond, naar hun oordeel, niet genoegfaam waren, om voor die van het Noordlyke tot evenwicht te (trekken. Zeker Schryver, wiens yver, om Geographifche kundigheden uit te breiden, de zeevaart te bevorderen, en nieuwe ontdekkingen te maaken, van eenen zeer gunstigen kant bekend is(f).» heeft de bewyzen, die daar toe behooren, onlangs in een fterker licht geplaatst. Dan deeze onze reize om de waereld heeft ontegenzeglyk beweezen , dat in het Zuidlyk halfrond, aan deeze zyde van den 6o° Zuiderbreedte, buiten de door ons ontdekte Eilanden in den Zuider Oceaan, geen ander land te vinden is. Al wilde men nu beweeren, dat op eene breedte, tot welke wy niet zyn doorgedrongen, en dus aan 4e gaskar, kleine polypen en kuit van visfehen aien licht geeven. De Heer rigaud befchryft een foortgelyk verfohynfel. door hem waargenomen, tusfchen Br est en de AntM», in het Journal des Savaus, Maart 1770. (*) Modern univerfat tiijlory, Folio, Vol: V, p. ». Note C of 8. Vol: XI, p. 27$. - dbs brosse s Voyages auxTtf res Jujirales, Vol: I, p. 13- (t)DALRTMPLE's Collection of Voyages to tbe Sotrii fea? Voh II i Appendix p. 12.  Vierde Afd. Oorfprong van liet Fs, 81 de andere zyde van den 6o°, vast land gevoaden woidt, zoude men evenwel moeten toeftemïnen, dat deeze brok lands, in vergelykinge met de landen van het Noordlyk halfrond, veel te klein is. Maar zoude men, in de veronderilellinge, dat het ftelfel van het evenwicht tusfchen beide de halfronden noodzaaklyk is,niet kunnen beweeren, dat het gebrek aan een grooter land daar door vergoed wordt, dat op den grond van den Zuider Oceaan (*) zulke lichaamen liggen, door welker grootere betreklyke zwaarte het evenwicht weder herfteld wordt? En hoe veele andere middelen, om deeze zwaarigheid weg te neemen, kunnen 'er niet nog plaats hebben, die voor onze bekrompene kundigheden nog verborgen zyn. VIERDE AFDEELING. YS, EN DESZELFS OORSPRONG. De ontzaglyke ysbergen, die in de nabuurfchap der aspunten in zee dry ven, maaken eenen onbefchryfbaaren indruk op den Zeeman. Ik hadt te voor en reeds zeer veel over derzei ver gedaante, grootte en oorfprong geleezen, en noch- (*) Fn in het algemeen in de landen van het Zuidelyk halfrond. G. F. F  S2 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. nochtans vondt ik my volkomen verrast, toen ik ze voor de eerfte maale zag. De grootschheid van dit gezicht gaat alle verwachting te boven. Geheele Eilanden van ys, ééne of twee mylen lang, en meer dan honderd voeten boven het water uitfteekende, zyn ons dikwyls voorgekomen. Men ftelle eens, dat een ftuk ys met paralelle zyden een tiende gedeelte van deszelfs inhoud boven het water vertoont (*),dan behelst het, ingevalle het maar ééne Engelfche myl .lang, een vierde gedeelte eener zoodanige myle breed, en honderd voeten boven het water hoog is, 696, 960, oco kubieke voeten vast ys, boven het water, en negenmaalen zoo veel onder het water, of te famengenomen , eenen teerling van 6', 969' 6oo;ooo voeten. Dan niet alleen de grootte, maar ook de verbaazende menigte van deeze ysklompen verbaast den aanfchouwer. In den jaare 1773, op den 23 December, telde men van de mars, 186 zulke ysbergen, onder welken 'er niet één kleiner (*) BoïtB, in de Pbilof: Tranfact: No. 62. Deeze veronderftelling is nog veel te maatig. MAIEAN in zyne Verhandeling fur la Glaee,p. 264, zegt, dat in versch water flechts 4? van het ys zich boven de oppervlakte vertoont; en D. IRVING (in Capl: Phipps (Lord MüLGRAVES) Voyage towards tbe Nortbpole, Appendix, 141) meldt, dat een (tuk van het dichtfte ys tot op van deszelfs grootte in fneeuwwater zonk.  Oorfprong van het Ys, %% ner dan ons fchip was. Dikwyls omringden zy ons van alle kanten, en dikwyls waren wy in dg noodzaaklykheid, om van koers te veranderen., dewyl deeze ysbergen ons vlak in den weg lagen. Zy waren alroos van buiten met kleine brokken fponsachtig ys, vol gaten, bezet, het ■welk door de (lerke beweeging der golven reeds in zoo verre verteerd was. Daar op volgden vlaktens, die men niet ten einde konde zien, van vast ys, en daar tusfchen ftonden, of daar in waren vast gcvrooren, ontzaglyk hooge Eila»? den van ys, van allerleië zeldfaame gedaantens, fommigen als kcrktoorens, fömmigen als fteearotzen, enz. De plaatze , daar men dit ys vindt, is verfchillende, naar maate van de onderfcheidene ty. den van het jaar, en de ftreeken van den Oceaan. Op den 10 Dec. 177a vonden wy hef tusfchen den 50 en 5iften graad Zuiderbreedte,. Op den 12 Dcc. 1773. daarentegen zagen wy het eerfte ys op den 62 graad dier breedte, en op den 27 Jan. 1775 op den 60°. Op den 24 Febr. van het zelfde jaar kwamen wy op dezelfde plaatze, daar wy, 26 maanden te vooren^ door de menigte van ys niet verder Zuidwaarts, hadden kunnen komen., maar genoodzaakt geweest waren, om naa het Oosten te wenden4 maar toen wy 'er nu kwamen, was 'er geen het jainfte fpoor meer van te vinden. Even 2Q& F 3 tm*  84 HOOFDST: II, Vierde Afdeelin g. weinig vonden wy ys op die plaatze, daar de Heer bouvet zyne kaap de la Circoncifion meent gezien te hebben. Wy zeilden over den geheelen (treek, daar hy vermoedde, dat land was, en hadden dikwyls gelegenheid, om de poolshoogte te ontdekken; zoo dat het land,by aldien het 'er geweest was, ons gezicht onmooglyk hadt kunnen ontgaan. Al het ys, het welk op zee dryft, geeft versch water. zoo men maar zorge draagt, om geene fponsachtige (lukken, waar in, door het aanfpoelen van het zeewater, gaten gekomen zyn, mede te fmelten; dewyl het zeewater tusfchen deeze openingen in dringt, en 'er nooit geheel weder af druipt, al laat men dit ys ook nog zoo lange op het dek liggen. De plaatze, daar men deeze foort van ys ontmoet, (te weeten in de nabyheid van groote ysvelden) en deszelfs uiterlyke gedaante, geeven het genoeg te kennen. Daarentegen vindt men onder den wind van groote ysvelden gemeenlyk eene menigte zoogenaamd dryfys, in kleine, maar vaste, ftukken, die een goed, drinkbaar, water geeven. Men verkiest, het geen het naast by den grooten ysberg ligt, inzonderheid zulke ftukken, die men gevoeglyk in de boot kan tillen, en legt dezelve op het dek van het fchip op eikanderen, en wel zoo, dat de droppelen zeewater, die 'er uiterlyk aanhangen, 'er kunnen afdruipen. Zoo ras het  Oorfprong van het Ys. 85 het ys, door de warmere lucht op het fchip, en inzonderheid door de warmte van het dek, begint te ontdooijen, wordt het in de groote ketel gedaan, en daar verder gefmolten. Het overige flaat men in kleine ftukken, ftopt het door het fpondgat in vaten, en vult de tusfchen ruimtens met het geen reeds gefmolten is; en binnen korten tyd is alles gefmolten. Onder den wind van groote vlaktens dryfys ( * ), vonden wy altoos eene ongemeen ftille zee (f). Dit bemerkten wy, onder anderen,op den 17 Jan. 1773, op 67° 15' Zuiderbreedte, toen wy in het looze ys kwamen, daar op dien zelfden tyd, aan die zyde van het ys, die aan den wind was blootgefteld , hooge brandingen gingen , cn de zee zeer hol ftondt. Het geen de GroenlandsvaarderS Tsblink noemen, naamlyk een' witten weêrfchyn aan den Horizont, bemerkten wy, zoo dikwerf wy in de nabyheid van groote ysvelden kwamen; ja ' wy <*) De Groenlantisvaarders noemen het gepah ys, dewyl de baaren fomtyds de kleine ftukken op eikanderen ftapelen, (t) Eene ftille zee, in de betekenisfe, waar in een Zeeman dit woord neemt, zoude menig eenen Landman nog vreeslyk genoeg voorkomen. Wanneer by eenen hevigen wind de baaren niet hoog gaan . om dat nabygelegen land, of ysvelden, dit beletten, en den loop der golven fluiten noemt men dit eene Jlitte zee, al flormt het ook zoo hard ' dat men geen zeil meer voeren kan. G. F, F 3  HOOFDST: II , Tierde Afdeeling. wy konden, wanneer wy dit verfchynfel zagen* altoos verzekerd zyn, dat wy maar weinige zeemylen van het ys af waren. Gemeenlyk zagen wy, op den zelfden tyd, ook eene menigte fnëeüwwitte Stormvogels (procellaria nivea,) van de grootte als duiven, die wy insgelyks als zekere voortekenen, dat wy na by het ys waren, konden aanmerken. Groote ysbergen of ysvelden verkoelen de lucht fterk genoeg,om het onderfcheid voelbaar te maaken. Op den n Dec. 1772, by helder, zacht, weder, ftondt de Thermometer, die aan hqt ankerfpil op het dek (*) vast gemaakt was, op 410 eer wy by een groot ysveld gekomen waren. Nauwlyks bevonden wy ons onder den wind van dit ys, of de kwik viel op 37*°, en omtrent ten vyf uuren des namiddags, toen wy bet ys achter ons hadden, klom de kwik weder tot op 41°. Deeze ysberg zal denklyk omtrent ééne myi lang, en honderd voeten hoog geweest zyn. Op den 13 Dcc. des morgens vroeg,ftondt de Thermometer op 320, terwyl het geduurende den geheelen nacht gefneeuwd hadt. Tusfchen zeven en acht uuren naderden wy eene menigte van Yseilanden, waar van fommigen Van eene verbaazende grootte waren. Ten acht uuren (*) By gevolg in de Vrye Incht. Men moet, eefii voor tl) i&tï den Thermometer van Fahrenheit denken. G. F.  Oorfprong van het Ys. 87 uuren wees de Thermometer reeds óp 3i|c, terwyl wy ons op dat oogenblik onder den wind van het grootfte ysveid bevonden. Maar de kwik klom naderhand niet wederom hooger, ten deele, dewyl het dek, door de menigte van fneeuw nat was, en de dampen, daar door uitgewaasfemd, de koude onderhielden, ten deele ook, dewyl de geheele lucht rondom ons, door de menigte van ysvelden, verkoeld was. Des Zomers fmelt het ys van langfaamerhand, dewyl de getemperdheid van het zeewater,waar in het dryft, in dien tyd van het jaar, eenige graaden zachter,dan het vriespunt, is. Reeds in versch water (welks fpecilieke zwaarte tot die der lucht ftaat, als 1,000 tot 0,001,of 0,00025, wanneer beide even warm zyn) fmelt het ys ligter, dan in de lucht, wegens de grootere zwaarte der waterdeeltjes, die het ys drukken; en bygevolg moet het zeewater, het welk nog zwaarder is, als ftaande tot het verfche water, gelyk 1,030 tot 1,000, daar op nog fterker werken (*> Dikwyls zyn wy ooggetuigen geweest van (*) Desniettegenftaande vorderen groote ysbrokken eenen langen tyd, en eene warme luchtftreek, eer zy geheel fraelten. In de Atlantifche zee, heeft men tot op den 40= N. B. Yseilanden gezien, en in de zeeëngte van Belle Iste heeft een Officier, die zich verfcheidene jairen in Nieuw■ Fumilani heeft opgehouden, een dergelyk groot Kiland van y» waarge- F 4 no*  8 3 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. van de kracht, met welke het zeewater op het ys werkt: groote ysbergen, die onder het water van langlaamerhand verteerd waren, ftortten met een vreeslyk gekraak in, en vielen in kleine brokken, of -floegen om, en verkreegen, door het verlies van een gedeelte van derzelver zelfftandigheid, een ander zwaartepunt. Somtyds gebeurde dit omflaan zoo na by ons fchip, dat wy gevaar liepen, om 'er door befchadigd te Worden. Het ys, het welk men op den 500 — 67° of zelfs op den 710 Z. B. in den Oceaan vindt, Moet, dunkt my, buiten twyfel nog verder Zuidwaarts , het zy in de nabyheid van eenig land v of in de zee zelve, ontftaan. In het eerfte geval zoude het land nog verder, dan wy op onze vaart gekomen zyn, moeten liggen; nadcmaal wy op den 6o° — 710 Z. B. nog geen land gevonden hebben, het welk groot genoeg konde zyn, Bomen, het welk aldaar op den grond der zee was blyven Bitten, en het welk 'er den geheelen Zomer door gelegen Beeft, zynde eerst dtn volgende Zomer geheel gefmolten. F. Het is bekend, dat het ys in een' vollen yskelder langer duurt, dan in eenen anderen, die maar halfvol is. De hoeveelheid van ys, het welk voor de werkingen der lucht bewaard blyft, en bygevolg in deszelfs binnenst gedeelte de. koude altoos onderhoudt, moet hier de juiste bepaaling va« 4en tyd, die 'er tot deszelfs fmeltirig noodig is, van zelf aaa s4 heeft my wylen de Hoogleer-ar thunmann in IWe, door den Heer BUSching, iaaten mededeelen. In den jaare 1269 was de Oostzee, van Goibland af tot Zweeden toe, bevrooren. (Incerti aueicris Annalet Denor. m V'ESTPHAr, Monument. Cimbr. Tom. I, p. 1392.) 1396 lag 'er veertien weeken lang ys in de Oostzee, jojfchen alle Deenfche en Zweedfche Eilanden. (LSJpwi* rtliquite M. S. Stor. Tom. IX, p. 170. 1323 was 'er voor Voetgangers en Ruiters zes wecken ïajig gelegenheid , om over de Oostzee te reizen (Mem ibidem,) O  98 HOOFDST: II • Vierde Afdeeling: De bygebrachte voorbeelden zyn genoeg, om eiken onbevooroordeelden Leezer te overtuigen, dat, niet alleen de zwarte, maar ook andere zeeën in den Winter toe vriezen. Ook heeft het zekerlyk geen bewys noodig,dat,toen deNoordzee tusfchenNooizvegen en Denemarken bevroor, dit niet enkel aan het ys, het welk 'er door de rivieren was in gebracht, konde worden toegefchrceven; dewyl alle de rivieren, die men daar heeft, 1394 8'nS men over ys, van Strooizand na Denemarten. (Incert. auct. cit. apud LUDWIG Tom. IX, p. 171.) 1408 was de geheele zee, tusfchen Gotbland en Oeland, ook tusfchen Roitot en Gezör, bevrooren, (ibidem.) 1423 konde men, te Paard, uit Pruisjcn na Lubet reizen. (CRANZII Vandal. L, X. Cap. 40.) Van Meklenburg tot Denemarken was de geheele zee met ys bedekt. (LUDWIG Tom. IX, p- 125.) 1461, zegt NICOt,. MARESCKALLTjs in Annal. Berul' optil WESTPHAL Tom. I, p. 26r. tanta erat byems, at concreto gelu cceano platiflris millia pasfuum fupra CCC merces ad ultimam Thylcn (Ysland) d Qrcades veberentur e Germania, tota pene Iruma. IS4S was de zee tusfchen Rostoi en Denemarken, gelyk mede tusfchen Funen en Zeeland zoo bevrooren, dat 'er niet alleen Voetgangers, maar ook fleeden met Osfen en Paarden befpannen, over het ys gingen. (Anon. apad LUDWIG, Tom. IX, p. 176.) 1594 was net Kattegat tusfchen Noorwegen en Denetnarien bevrooren, en men reisde op het zelve, over het ys, van Qxlo in Noorwegen na Jutland. (STRELOW Giro». Jut Mand, 148.)  Oorfprong van het JTs. 99 heeft, in vergelykinge met dien grooten Oceaan» klein en van geen belang zyn. Hier mede (temmen ook de Zoutvveegkundige (Halofratifche) proefneemingen van den Heere wilkens overéén, volgens welke de Noordzee, zelfs in de haven van Landskroon, na by het land, zeer zout is. (*) De uitdrukking, dat de zee, verre van de kusten , niet toe vriest, is zekerlyk, met betrekkinge tot den afftand, dien men op het oog heeft, zeer onbepaald. Echter fchynt het my toe, dat de reize van markof, op welke hy zich zes of zeven graaden breedte verre (dat ic 560 of 420 Engelfche mylen) van het land verwyderdc, en van den ysberg, dien hy beklommen hadt, ten naasten by nog 60 zulke mylen verder zien konde, — het fchynt my toe, zeg ik, dat deeze reize zelfs dc allervcrftc uitbreiding van die (telling wederlcgt, en het ten hoogftcn waarfchynlyk maakt, dat de Noordzee in den winter tot den pool toe bevriest, — En hier .door, gelyk door meer andere aangehaalde voorbeelden, is het dan beweezen, dat dq breedte der zee het bevriezen niet belet. Maar zouden wy aan den Heere de buffon *>ok onze tocttemming moeten geeven, wanneer hy (*) Verhandelingen van de Academie der Weetenfcbappetl te SiDtbolm, Hoogduitfche Vertaalinj, P. XXXIII, bj. e$, G 3  ioo HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. hy die ontzaglykc gevaartens van ys, die den Oceaan by de poolen vervullen, alieenlyk op de 'rivieren laat afdryven? Het is der moeite wei waardig, hem zeiven te hooren. „Gefteld, zegt „ hy, dat wy, tegen alle waarfchynlykheid (*), „ by de poolen zulk eenen graad van koude „ veronderftelden , waar door de oppervlakte ,, der zee bevriezen konde, het blyft evenwel „ altoos nog onbegryplyk, hoe die ontzaglyke „ ysklompen hebben kunnen ontftaan, zoo 'er „ geen land was, aan het welk zy zich het eerst „ hebben kunnen zetten, en waar van zy in den „ Zomer, door de warmte der zonne, hebben „ kunnen afgezonderd worden. De twee fche„ pen, die de Oost-Indifche Maatfchappy (t) ,, in den jaare 1739, op ontdekkingen uitzondt, „ vonden op den 470 of 480 Z. B. ys , maar ook „ niet verre daar van daan reeds land, by het „ welk zy (alieenlyk door het ys) niet konden „ komen. Dit ys moet derhalven, uit het bin„ nenjle van het na by den pool gelegen land, „ op des zelfs groote rivieren afgedreeven zyn'; „ zoo als het op den O ebt en Jenefaïa, en an„ dere groote rivieren, in den Noorder Oceaan „ dryft, (*) Tom. I; p. 313. Het onwaarfchynlyke zie ik hier niet. g. f. (t) Onder bevel van den Heere des loziers BOV- 'vet.  Oorfprong van het Ys. ioi dryft, byna het geheele jaar door de zce„ engte het waaigat toeftopt, en- den toegang „ tot de Tartarifche zee van deezen kant be„ let." Veronderfteld zynde, dat 'er een vast land in het Zuiden is, (*) zouden wy eerst deszelfs flrekking, ten opzichte der kusten van Siberië?}, 'moeten kennen, en met eikanderen kunnen vergelyken, eer wy het konden waagen, over de overeenkomst der rivieren van dat onbekende land met den Oobi en Jenefaïa ,en andere Noordfche wateren, te oordeelen. De laatstgemelde hebben, gelyk alle hoofdrivieren van Siberië», die in de Noordzee uitloopen, hunnen oorfprong onder den 480 en 50°- N. B., onder eene gemaatigde luchtftreek, in welke allerleiè' aardvruchten kunnen gekweekt worden. Met dezelven verè'enigen zich geene andere rivieren, dan zulken, die insgelyks uit zachtere luchtftreeken voortkomen. Derzelver loop blyft vry nauwkeurig in de ftrekking van het Zuiden na den Pool, gelyk de kusten van Siberië» (de bochten 'er afgerekend) van het Oosten na het Wes- (*) Ten minften dat land is 'er niet, waar van hier in den Text gefproken wordt; want de Heer BOUVET hadt zich zeer bedroogen , en ysbergen voor land aangezien ; gelyk zoo uit onze reize, als uit die van het fchip de Adven* turn, gebleeken is. G. F. G 3  102 H00FDST:ll,VierdeAfdeeling. Westen loopen. De kleinere beeken, die hooger in het Noorden ontdaan, hebben geene eigenlyke Wellen, waar uit zy voortkomen,maar bedaan in het voorjaar alieenlyk uit gefmolte fneeuw, en in den Zomer uit eenig regenwater; Zynde zy in den Herfst voor het grootde gedeelte verdweenen. Ook is het zeer wel te begrypen, dat in eenen grond , die altoos hard bevrooren is, geene eigenlyke Wellen kunnen ontfpringen. Reeds op den 61 graad N. B. te -fakutsch is de grond, midden in den Zomer, 'twee of drie voeten diep onder de oppervlakte, -ten eenenmaale bevrooren. Men poogde aldaar 'in den jaare 1685 en 1686 eenen put te graaven, ook kwam men, met groote moeite en arbeid, in twee Zomeren, tot op eene diepte van 91 voeten; dan ook hier was de grond nog bevrooren, en volftrekt geen water te vinden, zoo dat men zich genoodzaakt zag,om dien vruchtloozen arbeid te daaken (*). Indien 'er een Zuidland is, dan moeten deszclfs kusten zich insgelyks van het Oosten na het Westen, hoewel nog Zuidelyker, dan wy op onze vaart geweest zyn, by gevolg misfchien aan de andere zyde van den 60, en op fommige plaatzen zelfs "boven den 71° uitdrekk'en. De rivieren, die'er In (*) Gmïlin (den ouden) Reize na Siberiè'tt, V.ll, W. 520, 523.  Oorfprong van het Ys. ipj in zyn, zouden uit deszelfs binnenst gedeelte, by gevolg van het Zuiden na het Noorden, moeten ftroomen, om in de zee te loopen. Daar wy nu reeds onder den 540, op het Eiland Zuidgeorgicn, het welk nauwlyks zestig Duitfche mylen in den omtrek groot is, midden in den Zomer, eene koude vonden, waar by de Thermometer op 300, 3a°' of ten hoogten op 34° ftondt, het geheele land met diepe fneeuw bedekt, alle de havens met ysklompen, die 60 ja 80 voeten boven het water uitftaken, gevuld, en geen het minfte fpoor van wellen of rivieren ; hoe weinig rede is 'er dan,om te verwachten, dat men boven den 71°, of zelfs by het aspunt, rivieren zal aantreffen; en hier zouden zy toch moeten ontftaan, zo het mooglyk was, dat zy op het veronderftelde Zuidland konden plaats hebben. Hier mede vervalt het voorgeeven van zelf, dat door de rivieren van het Zuidland het ys in zee zoude gedreeven worden. Er is nog ééne omftandigheid, die gewislyk middagklaar bewyst, dat ten minften onder die luchtftreek, onder welke nog eenige groei van planten of gewasfen mooglyk is, geen Zuidland moet gezocht worden. Alle Noordfche zeeën werpen zulk eene aanzienlyke hoeveelheid van hout op de kusten van Nova Zembla, Spitsbergen, Groenland enz. dat de ongelukkigen, die G 4 zich  ï 04 HÖOFDST: II, Vierde Afdeeling. zich in dè noodzaaklykheid bevinden, om aldaar te moeten overwinteren, eenen genoegfaamen voorraad van brandhout kunnen vinden, alhoewel 'cr op deeze kusten niet één boom groeije. Maar in alle Zuidelyke zeeën ziet men geen het minst bewys van eenig dryfhout. De Pranfche» vonden op de Falklandu Eilanden nauwlyks een paar Itukies, die 'er waren aangefpoeld, alhoewel Zy 'er, tot op eenen taamlyken afftand, nauwkeurig na gezocht hadden. En wy vonden het ook even zoo min op de kusten van Zuidge orgiën, Naa dé menigvuldige voorbeelden, die ik van het bevriezen der zee heb bygebracht, f'chiet 'er nog voor my over, de waarheid der ttellinge te onderzoeken: „dat de zee ,wanneer zy bevriest, j5 niet dan een zout ys kan geeven." ( * ) Intusfehen kan ik niet nalaaten, vooraf nog van een paar beflisfende gebcurtenisfen gewag te maaken, die het bevriezen der zee'buiten allen tWyfel ltellen. — In den jaare 1596 bemerkte sarentz (f), op den ió September, dat de zee tWee vingeren dik bevrooren was; en den vol- (*) Wanneer CRANTZ, bl. $t. zegt, dat het vlakke ys zout is, dewyl het uit zeewater ontfiaat; Hemt hy ten rainften toe, dat zeewater bevriezen kan. - (f) Rctutil des Voyages qui ont ferti d Velabtisfement de I* Compagnie des Jndes Orientales. Vol. I.  Oorfprong van het JTs. 105 volgenden nacht werdt het ys nog ééns zoo dik. Gefchiedde dit in de maand September, wat moet niet de veel meer doordringende koude van eenen Winternacht in January veroorzaaken? In het midden van December 1631, toen de Kapitein ja mes op Cbètktént Eiland overwinteren moest, bevroor insgélyks de geheele Hudfonsbaay (*). Dit derhalven als cenc onbetwistbaare waarheid ten gronde gelegd' zynde, dat de zee bevriezen kan , blyft de vraage nog maar alleen over, of ys, op deeze wyze ontftaan, zoutdeeltjes behelzen moete of niet? De zwaarigheid by deeze vraage wordt daar door vergroot, dat, in de fcherpe koude van het jaar r776, twee verfchillende proeven met het zeewater genomen zyn, die eikanderen,genoegfaam in ieder gewichtig punt, tegenfpreeken. De Heer edward nairne, een bekwaam Opticus, en lid van de KoninglykeMaatfchappye derWectenfehappen te Londen, een man, wiens fchranderheid en nauwkeurigheid in het waarneemen bekend zyn,nam de ééne proeve;de Heer higgins, die in Lotidën Schei- en Natuurkundige Lesfen geeft, de andere (t> Dan (*) Hijloire des Voyages. Vol. LVII. (In izmo) p. 4%t. (t) De Heer nairne befchryft zyne proefneeming in het 66fle Deel der Pbilof. Tranfact. de Heer higgins de zyne in BARRingtons Second Supplement to the probabiUty of reacbing the Nordpole. p. 121 tot 143. G5  i o6 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. Dan het is bekend in de Werktuig- Schei- en Natuurkunde , dat waarneemingen, werktuigen enz. dikwyls in het klein de toetfe doorilaan, maar naderhand in het groot geheel anders uitvallen ; en zoo ook, omgekeerd, dat zy dikwyls in het klein mislukken, terwyl zy in het groot altoos zeker de bedoelde uitwerking doen. Zoude dit niet ook by de proefneemingen met zeewater, waar van wy thans fpreeken, het geval zyn, en men dus geen recht hebben om te beweeren, dat de weinige proeven van den Heer higgins, in eene groote en volkryke Stad {Londen j genomen, die een los, fponsachtig , met zoutdeeltjes gevuld ys leeverden, de mooglykheid niet wegneemen, dat in den grootcn Oceaan, diep in het Noorden,en by eene ftrengere koude, een vast ys, zonder eenige zoutdeeltje-;, zoude kunnen gebooren worden? De Heer nairne verkreeg uit het zeewater een zeer hard ftuk ys, vierdehalf duim lang, en twee duim dik, het welk hy in versch water afwasfehen, en de deeltjes zeewater, die 'er uiterlyk aan hingen, daar van afzonderen konde , zonder in deszelfs inwendig famenftel de minde verandering te veroorzaaken. Het water, het welk hy verkreeg, naa dat hy dit ys hadt laaten fmelten, was zuiver en versch, ligter dan een mengfel van fneeuw en regenwater, en,wat 'deszelfs foortlijke zwaarte betreft, het naast met ge-  Oorfprong van het Ys. ioj gedefinieerd water overeenkomstig. Maar het overgebleeven zeewater was foortlijk zwaarer dan ander zeewater geworden — een zeker bewys, dat in het ys geene zoutdeeltjes konden gcblceven zyn, dewyl zy zich in het overgebleeven zeewater in eene grootere hoeveelheid en meet cp één gepakt, dan te vooren, bevonden. Een merkwaardig geval, waar van adanson (*) gewag maakt, bevestigt deeze procfneeming. Hy hadt, op twee verfchillende plaatzcn op zee, twee flesfen met zeewater gevuld, en beide na Frankryk gebracht, met oogmerk, om, wanneer hy wat meer tyds hadt, de hoeveelheid van zout, daar in te vinden, te onderzoeken. Op den weg van Brest na Parys, dien hy in den Winter doen moest, fprongen beide de flesfen, door de flrcnge koude, aan Hukken, en hetys, het welk 'er uit kwam, fmolt tot geheel versch -water (t)« De (*) Voyage au Senegal. Paris 17J7. 4to p, 190. (f) Men zal moeite hebben , om te kunnen begrypen, dat 'men een geval, het welk zoo duidelyk verhaald wordt, uit liefde tot zyne Hypothefe heeft kunnen verdraaijen. Intua» fchen wordt in the feconi fupplement to the probability ofteaching the North - pole, p. 119, zonder grond beweerd: „dat de flesfen of misfchien verruild zyn, of toch, dat de Heer „ adanson vergeeten heeft te melden, waar door hst „ zeewater (of liever het ys van het zeewater) by het ont- dooijen, zulk eene groote verandering ondergaan hebbe." Se  roS HOOFDST: HyVterde Afdeeling. De Heer higgins kreeg uit het zeewater fiechts dunne vliesjes ys, dia zeer zwak aan elkanderen hingen. Deeze nam hy terftond uit het vat, waar in hy het zeewater aan de vorst bloot/lelde, en voer daar mede zoo lang voort, tot dat de overgebieeve pekel foryftalieiJ van keukenzout begon te fchieten. Eik Scheikundige zal hier uit reeds zien, dat de bevinding zelve dat niet bewyst, het geen de Heer higgins daar uit befluiten wil. In ftede van, met zoo veele verhaastinge, de dunne,nauwlyks opgekomen, ysvliesjes uit het water te neemen, hadt hy wat meer geduld moeten oefenen, om te wachten, tot dat dezelve volkomen bevrooren waren, in welk geval hy ook zekerlyk, zoowel als de Heer nairne, een vast ftuk ys, waar in geen het minfte zout was , zoude bekomen hebben, dewyl 'er tusfchen de eeifte vliesjes anderen zouden gegroeid zyn, en aan dezelve eene grootere vastheid gegeeven hebben. In een ander vat bleef, weLJs waar, op het laatst, een ys, het welk wat dikker en vaster was; maar naa dat hy den pekel reeds zoo fterk gemaakt, en De zaak fchynt, zeer natuuriyk, op deeze wyze toegegaan te lyn: het water in de flesfen bevroor, en deedt dezelve barsten, by gevolg liep de nog onbevrooze pekel weg, en liet het zuiver ys over, het welk dus ook niet anders, dan versch •water geeven konde. F.  Oorfprong van het Y's. 109 en de zoutdeeltjes daar in zoo op één gepakt hadt, was het geen wonder, dat het ys zelf daar van ten laatften moest doordrongen worden. Zoo weinig ftaat kan men op deeze proeven maakcn. (*) Men heeft getracht, de geboorte van het ys in den Oceaan nog door de volgende twee tegenwerpingen te doen in twyfel trekken. De eerfte betreft de ontzaglyke grootte der ysklompen zelve, in den Oceaan, of, gelyk de Heer higgins zich uitdrukt, in het diep fte van alle bekende wateren (f}, waar aan hy eene zachtere getemperdheid, dan tot het bevriezen noodzaaklyk is, toefchryft. Dan ik behoeve my alleen op de boven medegedeelde tafel te beroepen, waar uit klaar blykt, dat de Thermometer, midden in den Zomer, in de Zuidelyke breedtens van 550, 5a0 26', en 640, op eene diepte van 100 vademen, op den 34, 3^2 en 3aft«i graad ftondt. (*) Eene zeer bekende manier, om ontbindingen van zouten te verdikken, om derzelver kryflalfchietingen te bevorderen, is, dat men ze des Winters aan de koude biootftelt, en het zoogenaamd IVilJ, of overtollig, water laat bevriezen. Van het zout zelf gaat daar door niets verlooren. De gemaklyke wyze, op welke men van zeewater versch water kan dejiilleeren, kan ten overvloede toonen, hoe weinig het zeewater in ftaat is, om deszelfs zoutdeeltjes te behouden. g. f. (f) Secondfupplement I. 4.  11 o HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. ftondt. In alle deeze gevallen bedroeg het onderfcheid tusfchen de warmte aan de oppervlakte, en in de diepte der zee, nooit meer dan 4 graaden; en de tempering der lucht verfchilde insgelyks van die der diepte van 100 vademen nauwlyks 5 graaden. Boven den 710 Zuiderbreedte moet natuurlykerwyze de koude nog grooter, en, inzonderheid in den Winter,fcherp genoeg zyn, om de zee tot den 280 te verkoelen, het welk het vriespunt voor het zeewater is. De koude houdt daar zeven of acht maanden lange, met onafgebroke hevigheid, aan,zoo dat 'er tot het bevriezen van groote brokken ys tyds genoeg is. — Dan 'er zyn nog meer andere wyzen , op welke" deeze ysklompen ontftaan. Men ftelle eens, dat het ys, het welk, by ftil weder, in de zee gebooren wordt, niet boven de 12 voeten dik konde worden (*); nochtans breekt een ftorm naderhand dergelyke ysvelden, waaronder 'er, volgens het verhaal van crantz, gevonden worden, die honderd en vyftig Duitfche mylen lang, en zestig breed zyn ; de ftukken drukken eikanderen neder, worden op elkanderen geworpen, vriezen wel haast wederom vast, (*) Crantz, bi. 31. En waarom zoude het niet 30 Ellen dik kunnen worden, gelyk de Byzancynd.he Schry'ver, dien de Heer db bwffon heeft aangehaald,het opgeeft$■ G. F.  Oorfprong van het Y's. xn vast, en ftapelen zich ten laatften tot bergen, die eenige mylen lang,en van twintig tot zestig vademen dik zyn. Martens (*) zegt, in zyne befchryving van Spitsbergen, dat het tegen elkanderen ftooten der ysfchotfen, zulk een geraas veroorzaakt, dat men moeite hebbe, om elkanderen te kunnen hooren fprceken, en hy voegt 'er 'by, dat ysbergen uit ftukken ys beftaan,die op elkanderen gefmeeten zyn. Zichtbaare blyken van eenen zoodanigen oorfprong, naamlyk laagen, waar van ieder verfcheidene voeten dik was, bemerkte ik in den jaare 1772 en 1773 aan veele ysbergen. Het geen de kosak markof, meer dan 100 Duitfche mylen verre van de Siberifche kust, ten opzichte van het ys van den Noorder Oceaau bemerkt, begunstigt die zelfde Flypothcfe over de wyze, waarop het gebooren wordt (f). De fneeuw, die dikwyls verfcheidene ellen hoog valt, en, door tien regen ontdooit, op het nieuw bevriest, en geduurig vaster wordt, brengt veel toe, om de ysbergen op het laatst tot eene ongelooflyke hoogte te doen klimmen. Eene (*) martens, Póyage am Nord. Tameïl,p. 6i. (f) Hy vondt de hooge ysbergen niet na by het land, onder de klippen van de kust, zoo als de Schryver van het Jeeond fupplement to ibe probability of rcathing tbi Noribpole , p. 143 en 145 zonder grond denkt; maar hy ontdekte ze eerst diep in zee, en, toen hy 'er op klom, was niets dan ys, «naar in het geheel gaen land te zien.  112 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. Eene tweede tegenwerping tegen het bevriezen der zee wordt daar uit ontleend, dat het ys, het welk de Heer higgins uit zeewater verkreeg, dof en ondoorfchynend was, terwyl integendeel dc groote ysklonrpen, voor het grootfte gedeelte helder als kryftal zyn, en van eene fraaije blaauwe kleur, het welk van den wederfehyn van het water ontftaat. Hoe veel fchyns dit bewys ook hebbe, het heeft nochtans weinig gewichts by lieden, welken de uitwerkfelen eener hevige, en langduurende koude bekend zyn. Wanneer de vorst met jachtfnecuw een begin neemt, is het ys op zeeën en rivieren doorgaans ondoorfchynend, gelykende, vóór deszelfs volkomen verharding, niet kwaalyk naar een wit deeg. Jn het voorjaar kunnen een paar dagen dooiwedcr, waar op wederom koude nachten volgen, de kleur en geftcldhcid van het ys zoodanig veranderen, dat het doorfchynend, als ongekleurd kryftal, worde. Is het dooiweder van langeren duur, zoo, dat het van den Winter een einde maake, dan wordt het doorfchynend ys week en fponsachtig, en, eer het geheel gefmolten is, wederom ondoorfchynend (*). Ten laatften beweert men nog tegen het ontftaan van ys in zee, dat het land, ten minften als {*) Ma stens, Kernei! des Vayages ast Nord. T.ll,p.6i,  Oorfprong van het JFs. uj' als een fteunpunt (*), waar aan het ys zich vast kan hechten, onontbeerlyk is. Intusfchen ontftondt evenwel, in de proefneemingen van den Heer nairne, het ys aan de oppervlakte van het zeewater, en fchoot zyne kryftallen benedenwaarts. Buiten twyfel ontftaat derhalven het ys daar het eerst, daar de koude het grootst is; dewyl nu de lucht het eerst op de oppervlakte der zee werkt, moet het ys van boven na beneden gevormd worden, aan het water, hoe langer hoe dieper, zyne koude medcdeelen, en het voor eenen fterkeren graad van bevriezinge bekwaam maakcn. Ik veronderftcllc, dat de eerfte rimpeling en bevriezing altoos by ftil weder gefchiedt, welk laatfte op hooge Zuidelyke breedtens, ingevolge van onze eigene waarneemingen, niet .ongewoon is. Misfchien zoude men, met veel waarfchynlykheid, kunnen bcweeren, dat de geheele ftrekking van den Zuidpool tot den 3o° Zuiderbreedte, geheele Eeuwen lang door één enkelen, ongedeelden, vasten ysbank bedekt is. In dit geval zoude de rand alleen van deeze ontzaglykc ysvlakte aan eenige verandering onderhevig zyn, dewyl dezelve, des Winters, door aangroeijing in omtrek zoude toeneemen, maat. by het wederkeeren van zachtere jaarfaizoenen door de winden befchadigd worden, en gedeel- tens» , (,♦) Buffon, Tome I, p 34. h' '1 \  114 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. tens, die 'ervan tyd tot tyd afhreeken, aan de zecitroomen, die dezelve verder Noordwaarts voeren, moeten prys geeven. Hoe gemaklyk kunnen niet groote ysvelden en bergen, (tusfchen welke de zee met ontelbaar veele kleine y=fchotfen bezaaid is, en alwaar de wind niet in ftsfit is, om eene hooge- zee te maaken ) by het wederkeeren van den Winter,-aan elkanderen vast vriezen, zonder dat men in het minst noodig hebbe, aan dezelve eenig land tot een vast punt te geeven, om 'er zich aan te hechten? Zelfs de ouden hébben hier iets van geweeten ; Galliërs en Britten , of andere 'Noordfche volken, die fomtyds lange'zeereizen deeden, zullen het hun misfchien gezegd hebben. By hén droeg de Noordfche yszee den naam van, de bevroore, docde, traage, onbezceeglyke zee; nu eens noemden zy dezelve mare cronium, (de geftjlde zee) dan eens morimarufa (de doode zee) (*). Het geen deeze benaaming nog merk- (♦) DlONYS: Peiiegem. V. 32, 33. Htjtqv y.sv zzXeusri nsKsyoTU is, y.pmcv rrsi 'AXfat oJai y.zi vsy.pov ipsyjcav,ëivsk dtpavpx Orpheus Argonau!: v. 1079, 10e0. Ey~£vs c'D.yjzM apoviov cs èyjyjyeyvc-i Uovtov '■jTrspfiofsip y.£pzsg> vsy.p.v t£ Sz?.afftroat. STEA.  Oorfprong van het JTs. 115 merkwaardiger maakt, is, dat de vorst in de Noordfche landen fomtyds zoo ftreng begint, dat StrABO, Lib. II, p. m. 7T, fchryfc, in navolginge van ïttheas van Marfeille, dat de zee, tegen het Noorden, by Tbu'e, noch land, noch water, noch lucht, maar een mengfel van alle drie is; het welk ten minden bewyst, dat de beroemde Marfeiller Reiziger iets van het bevriezen der zee moet gehoord hebben Als men zyne befohryving met anderen berichten vergelykt, die by oude Schryveren vooriomen, en met de naamen, die zy aan den Noorder Oceaan fiaven, dan wordt het zoo veel te onbetwistbaarer, dat zy deeze kundigheden van Gallifche en Celtifche volken verkreegen hebben, in welker taaie de betekenis rieezer benaamingen nog bewaard wordt. Zoo betékent, by voorbeeld MORIMARüsa de diode zeè, dewyl, mor by de Franfchen (in het Vorstendom IVales, ) de zee, en m a R w dood; byge» volg mor ■ mara (het welk zy mor-marie uitfpreeken ) nog heden ten dage de doode zee betekent. In het Yrsch betekent muir-croinn de dikke, geftolde zee. (Zie tol and Biftory of tbe Druids, in tbe Colleciion of feverti! p.eces I.ondin 1726, Svo Vol. I, p. 149) Mare tranium was dus eene benaaming, die niet van kronos of saturnus, maar van den dikken, geftolden ftaat der zee afkcrastig was. taciTBS de Moribus Germanorum Cup. 45. Trans Suhnas aliui mare pigrum ac prope immotum — quod extremus cademis /atis fulgir in ertus eiurat, aJeo darm, utjidera bebetet, PLtNIüs, Bijl. Nat. I. IV, c. 13. Septentrionalis Oeeanusy Amalchium eum appellat Becatceus, a Parapamifo amne, qua Jiylbiar» alluit, quod nomen ejus genlis hngua ftgnifcat congelatum. Pbilemin morimarufam a Cimbris vocft'ri, boe ejl mortuum mare utque ad promomorium Rubeas; ultra deinde CYoni80). — Et Cap. 16. ui Tbale unius Jiei navigationt mare con- li Z «rc  i 16 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. dat al het water fpoedig tot eene foort van deeg of pap ftolt, en op éénmaal bévriest (*). In de luchtftreek by den Zuidpool doet de koude, waarfchynlyk, dezelfde uitwerking, daar buiten dien het Zuidelyk halfrond, op dezelfde graaden van breedte, buiten twyfel kouder is dan het Noordlyke. De Heer van buffon verwerpt deeze laatfte ftelling, als' ongegrond, (f) en is van oordeel, dat de Zeelieden het Zuidland, om geene andere redenen, voor kouder dan de landen om den Noordpool gehouden hebben, dan, om dat zy daar het ys, verder van den pool af, ontmoet hebben, het welk nochtans misfchien aan deeze of geene byzondere oorzaaken moet worden toegefchreeven. Dan wanneer men de weerkundige waarneemingen, op de Falklands Eilanden, onder den 510 Zuiderbreedte (4.), met die vergelykt, welke in verfcheidene deelen van Eu- cretum a nonnullis Cronium adpellatur, Deeze laatfte plaatze doet my denken, dat men ook in de eerfte leezen moet: ultra (Tbulen) deinde Cronium. Misfchien moet ook: quoi nomen ejus gentis lingua figniftcat congelatum, terftond achter het woord Cronium geleezen worden, en ftaat thans op de verkeerde plaatze. F, ( *) Reize van G m E lI n, ( den Ouden ) na Siberien. (f) Hifi. Nat. Tams i, p. 312. (\.) A Collection ef Voyages tbiefly in the foutbern Atlantici Ocean,by alexander D Al rym Pl K. Esq._ 4to mj«  Oorfprong van het Ys. 117 Europa, onder dezelfde (maar Noordlyke) pools hoogte, gemaakt zyn, zal elk onpartydig Leezér moeten toeftemmen, dat de warmte in het Zuidelyk halfrond werklyk geringer is, dan onder dezelfde graaden in het Noordlyke. De bergen van het Vuurland, het Staatenland, het Eiland Zuidgeorgien, en het Zandwichciland, tusfchen den 540 en 590 Zuiderbreedte, die in den Zomer (*) zelfs, altoos met fneeuw en ys bedekt zyn,geeven daar van een verder bewys, en laaten, ten opzichte van deeze merkwaardige byzonderheid, in de natuurlyke Gefchiedenisfe Van den Aardbol, geenen twyfel over. De oorzaak van dat groot onderfcheid in de getemperdheid der beide halfronden,moet, naar myn oordeel, onbetwistbaar, in de afweezendheid van een groot land in het Zuiden gezocht worden. Zonder my te kunnen vleijen, dat ik dit in het vervolg op eene overtuigende wyze zal kunnen aantoonen, zullen nochtans veele zaaken daardoor in een duidelyker licht gefteld worden. Om den Noordpool, van den 6o° tot boven den 66°, liggen veele landen, zoo als by voorb, Tsland, Spitsbergen, het Noordlyke gedeelte van Sweeden en Noorwegen, geheel Lapland, het geheele Noordlyke gedeelte van Europeesch en Afia- (*) Dat is, in December en January, die met onze maan* den Juny en July overéénkomen. H 3  118 HOOFDST: II, Vierde Afdeeling, .Afiatisch Rusland, en verder Noordwaarts, boven Kamfchatka, de talryke Eilanden, die onlangs door de Rusfen ontdekt zyn, het vaste land van Noord - Amerika in de ftreek van Hudr fons- en Baffinsbaay, en eindelyk nieuw en oud Groenland. Deeze landen zyn bewoond, ten deele zelfs worden zy gebouwd, en brengen koorn en verfcheidene andere vruchten voort. In den korten Zdmier, dien men aldaar heeft, wordt de hette fomtyds zoo hevig, dat zy maar weinig geringer is, dan die men in de heete luchtftreeken ontwaar wordt. — In het Zuidelyk halfrond daarentegen vonden wy omtrent den 6o° der breedte en verder Zuidwaarts, buiten de beide onaanzienlyke Eilanden, in de Zuider Atlantifche zee, nergens land (*); en midden in den Zomer ftondt, in deeze koude luchtftreck, de Thermometer nooit vyf graaden boven het vriespunt, maar wel dikwyls beneden hetzelye. Dikwyls viel 'er fneeuw en hagel, en dikwyls bevroor des nachts het water, het welk in open vaten op het dek ftondt. Daar men zulke Zomernachten heeft, kan men ligtlyk begrypem, hoe het in den Winter moete gefteld zyn. De Spaan- (*) En deeze Eilanden komen, nit hoofde van derzelver ligging, tnsfehen den 540 en 590 Zuiderbreedte, buitendien skiet binnen die bepaaling.  Oorfprong van het Y's. 119. Spaanfche, (*) Hollandfche, (f) Franfche (j) en Engelfche (§) Zeelieden bevestigen deeze onze waarneeming. Op de Falklandseilanden bemerkte men, het geheele jaar door, geene. twintig graaden onderfcheid in de tempering der lucht, gelyk uit de waarneemingen met den Thermometer blykt (**). Niets is derhalven gewisfer, dan dat tusfchen den 6o° en 710 Zuiderbreedte geen groot land gevonden wordt, en dat de Eilanden, die het naast by deeze breedte komen, ongelyk veel kouder zyn, dan alle landen, die op den zelfden graad van Noordlyke breedte liggen. De zonneftraalen dringen, wel is waar, in da zee, als eene doorfchynende vloeiftoffe; dan de tegenfrand van dit zwaare water breekt derzelver kracht, en laat ze niet dieper, dan tot 271 voeten (of 45 vademen) komen, zoo dat al het zee- (*) amerigo vespucci derde Reize. GaeciA KODAt) - sarmiento. (f) roggewein, Reeueil des Voyages pour l'etablissement de la Compagnie des ïndes Orientales. Tome 4. (4-) de bougainville, du gennes, frkzier, beauchesne gouin, bouvet. (§) drake.cavendish, sharp, Sir john n arïl o r o u g h , w o o d , w o o d e s rogers, halley, A n s o n, &C. (**) dalrymple ter aangeweeze plaatze, en Pbilof. Tranfact. Pol. 6t. H4  i2o HOOFDST: II, Vierde Afdeeling. zeewater, het welk laager dan deeze diepte is, volkomen duister moet zyn (*), en geene zonneftraalen te rugge kaatst, maar dezelve, om zoo te fpreeken, inzwelgt of abforbecrt. Maar dë warmte der lucht ontftaat hoofdzaaklyk uit de terugkaatzing of het breeken eh kruisfen der zonneftraalen; bygevolg kan het op de ruime zee, die byna overal dieper dan 45 vademen is, nooit zoo warm zyn,als het op die zelfde hoogte op het land is; ja men kan, volgens deeze grondftelling, verklaaren, waarom het op kleine Eilanden niet zoo heet, als op groote vaste landen is. Men kan hier nog by voegen de bekende proeve met den brandfpiegel, wiens brandpunt, cp het water gericht, geene de minrte warmte veroorzaakte, en nochtans, buiten het zelve, binnen een oogenblik, alle metaalen deedt fmeltcn, in glas veranderde, cf door uitdamping vernietigde. £n dat de zon eigenlyk acht dagen langer in de Noordlyke tekenen van den Dierkring, dan in de Zuidelyke vertoeft, maakt insgelyks den Winter in het Zuidelyk halfrond acht dagen langer, en den Zomer even zoo veel korter, waar door de koude een of byna |5 grooter, dan op de Noordlyke helft van onzen Aardbol worden kan. Cunc- (*) BOüGGOER Esfai d'Oplieus, ftr la Gradatkn dg la ÏMtnitrt.  Oorfprong van het Ys. 121 CunBa gelu, canaque aternum grandine tetia Atque cevi glaciem cohibent, riget ardua montis Aetherii facits, furgentique obvia Pèmbo, Duratas nescis flammis mollire pruinas. SIL. ital. Lib. IH, V. 480. H5 DERr  322 HOOFDST: Hl, Eerfle Afdeeling. DERDE HOOFDSTUK OVER DEN DAMPKRING, DESZELVEtf VERANDERINGEN EN VERSCHYNSELEN. Mundi pars est aer,& quidem necesfaria O p het geen wy tot dus verre verhandeld hebben volgt, natuurlyk, de befchouwing der waterige verfchynfelen, in de fynere grondftoffe, de lucht, als met die van het water het naast vermaagfchapt. In de warme luchtltreeken, tusfchen de keerkringen, viel op ons fchip dikwyls een overvloedige dauw. De hette der zonne trekt daar, over dag, eene groote menigte van dampen op, en de langte der nachten geeft aan dezelve tyds genoeg, om wederom SENECA. EERSTE AFDEELING. WATERIGE VERSCHYNSEÏ.EN. i) DAUW. ne-  Waterige Verfchynfelen. 123 neder te vallen. Ook midden in de Atlantifche zee, verre van de kusten, hebben wy verfcheidene maaien dauw gehad. Op hoogere breedtens gebeurt dit, wel is waar, zejdfaamerj intusfehen werdt,onder anderen,den 8ft«i January 1775, des avonds ten tien uuren, tusfchen den 50 cn 60 graad Zuiderbreedte, verre van eenig land, ons dek en want door een Herken dauw bevochtigd; en bygevoïg kan men den dauw niet meer als een zeker bewys, dat men na by land is, aanzien. 2) REGEN. Uit de beide korte bezoeken , die wy op de Eilanden van den heeten luchtftreek (van Augustus tot Oclober 1773 en van Maart tot September 1774) afleiden, kunnen de verwisfclingc» der jaarfaizoenen aldaar zekerlyk niet nauwkeurig bepaald worden. Hoe het weder aldaar gefield zy, wanneer de zon in het Zuidelyk halfrond is, hebben wy niet ondervonden. Maar om uit het onderfchcid te oordeelen, het welk op Taheiti, in het uiteiiyk voorkomen van het ryk der planten, tusfchen het einde van Augustus, en, de maanden April en May, te bemerken was, moet, ingevolge der wetten der natuure, die binnen de. keerkringen zoo gelykvormig en bepaald zyn, in de onderfcheidene jaar- fai-  124 HOOFDST: III, Eerfte Afdeeling, faizoenen het weder aldaar ook zeer verfchillend zyn. In Augustus zagen wy de voorfte bergen van Taheiü met droog en verdord gras bedekt, het welk voor een gedeelte door de Inwooneren in brand geftoken werdt; en daar door verkreeg dit gedeelte van het land een woest en onvruchtbaar voorkomen. Broodvrucht, Appelen Qfpondias') en Pifangs waren zeer zeldfaam, alle andere leevensmiddelen uit het ryk der planten, de Yamswortelen (igr.ames) alleen uitgezonderd, flechts in eene kleine hoeveelheid, en Varkens byna in het geheel niet te bekomen. Daarentegen acht maanden laater, in de volgende maand April, vonden wy het geheele Eiland, tot aan de toppen der hoogtte bergen, met een bekoorlyk groen bedekt. ' Beueden in de vlakte, zag men de takken van den Broodboom gekromt onder zyne vruchten; in de valeijen pronkte de myrabolaan (Jpondias) met zyne fraaije, goudgeele Appelen; de oeveren, met palmen omkranst, droegen eenen last van kokosnooten; de fpleeten in de bergen, hooger op het Eiland, waren met wilde pifangjlammen begroeit, en rondom elke hut zag men een klein bosch van tamme pïfangs, die eene menigte van allerleiè" finaaklyke vruchten opleverden. Ook vonden wy het ryk der dieren in den besten toeftand, en wy konden in weinige dagen eene menigte van  Waterige Verfchynfelen. 123 ■van vette Varkens inruilen, zonder dat daar door eenige vermindering befpeurd wierdt. De tyd des jaars was de oorzaak van deezen rykdom. Slechts federt korten tyd hadt de zon het Zuidelyk halfrond verlaaten, federt weinige weeken Hechts hadt zy, op het toppunt van deeze luchtilreek, door haare krachtig werkende ftraalen de uitwaasfeming bevorderd, en waarfchynlyk menigvuldige ftortregens veroorzaakt. Door deeze bevruchtende vochtigheid, en den invloed der weldaadige zonne, moest het ryk der planten en dieren verkwikt, aan hetzelve een nieuw leeven gefchonken, en alles, als uit den hoorn van amalthea, met overvloed overftort worden. O - Taheiti en de bergachtige Eilanden van den heeten luchtftreek in het algemeen, zyn vruchtbaarer en gelukkiger, dan vlakke of minder verhevene Eilanden. Aldaar trekken de hooge bergen alle voorby dryvende wolken en dampen aan zich, zoo dat men derzelver toppen genoegfaam dagelyks daarmede bedekt ziet. Hier doof blyft 'er, zonder dat het juist by aanhoudendheid behoeve te regenen, op de hoogte eene genoegfaame vochtigheid, dewelke ten deele op de bovenfte toppen der bergen de dikfle bosfchen, en op de ïfeilfte plaatzen de heesters en planten, het geheele jaar door, ryklyk drenkt, ten deele, onder begunstiging van een ondoordringbaar lommer, in de valeijen nederdruipt, en  JC2SÖ HOOFDST:III, Eerfte Afdeeling. en overal bronnen maakt, die zich tot beeken vcréénigen. Hier leiden de lnwooncren, door dammen van fteenen, die zy 'er in leggen, zoo als wy te voören gezegd hebben, het water op 'hunne Aronsvelden. Ontelbaare vruchtboomen brddcn hunne takken over de beek, en bewaaren zyne aangenaame koelte , tot dat hy in de vlakte komt, en, zich tusfchen de plantagien Hinderende, aan den Broodboom, Appelboom, Moerbezienboom, en Pifang,het vereischte voedfel geeft, terwyl de rmvooncren zich op meer dan ééne wyze door haare zilvere (troomcn verkwikken. Op de vlakke Eilanden daarentegen omringen maar alleen Kokosboomen de hutten der arme Inwooneren , dewyl in den zandigen grond naby het zeeitrand, waar over de baaren dikwyls fpoelen,niets anders wil groeijen. De eenige drank, waarmede deeze menfehen hunnen dorst lesfehen, naa dat zy zich op de koraalbanken, by hunne visfeheryen, aan de hette der zonne, en de fchroeijende zeegolven hebben blootgefteld, is gemeen regenwater, het welk zy in vuile kommen, die vofvan flymachtige planten zyn, vinden, en het welk meestal een Hechten reuk heeft. Zoo onderfcheiden is, naar de onderfcheide gefteldheid der Eilanden, de wr.ardy van dit gefchenk der natuure. Het regenfaizoen was, gelyk ik gezegd heb- be,  Waterige Verfchynfelen. 127 be, nauwlyks voorby, toen wy ten tweedenmaale Taheiti bezochten; want, alhoewel de bergen,het geheele jaar door vocht aantrekken, nochtans is de tyd, wanneer de zon in het toppunt ftaat, boven anderen regenachtig; en daar aan moet men het toefchryven, dat op Taheiti alle rivieren en beeken, die wy in Augustus zeer arm aan water gevonden hadden , in April zeer gezwollen waren. Door de dampen en wolken,die daor de bergen worden aangetrokken, worden, met betrekkinge tot de warmte der lucht, dikwyls, en fomtyds eensklaps, veranderingen veroorzaakt; 'er ontftaan dan rukwinden met hevige ftortregens, die voor den Zeeman, gelyk wy dit menigmaalen by ondervinding gezien hebben, een zeker voorteken van nabuurig land zyn. Zoo werdt de ontdekking der Harveys Eilanden, op den 23 Sept. 1773,onmiddelyk voorgegaan door eene donderbui met hevige rukwinden; en een foortgelyk weder hadden wy op den 7 Juny 1774, naa dat wy van Howeseiland waren afgezeild. By de ontdekking van O-Taheiti cn de Marquefen Eilanden, zoo ook toen wy voorby Tofua, één van de Vriendelyke Eilanden, zeilden; by het naderen van het Piniflereiland, en eenige dagen daarnaa onder de nieuwe Hebriden; gelyk mede in de nabyheid van Norfolkeifand en de kusten van Nieuw- Zeeland, werdén wy ins-  128 HOOFDST:III,£s-r/?* Afdeeling. ïpsgelyks met hevige rukwinden en ftortreger.? geklaagd. Den opmerkfaamen Zeeman, den Heere de bougainville, is deeze byzonderheid insgelyks niet ontfnapt. C *) 3) mist of nevel. Gelyk de lucht op hooge breedtens van het Noordlyk halfrond vochtig, en met veele nevelen vervuld is, zoo vonden wy het ook in de zeeën, die aan den Zuidpool grenfen. Zonder op deeze byzonderheid de aandacht myner Leezeren verder te willen vestigen, zal ik 'er alieenlyk aanleiding uit ontkenen, om hier van eene waarneeming gewag te maaken, die het eerst door den beroemden cook gemaakt is, en van welker waarheid ik naderhand dikwyls gelegenheid gehad hebbe, om my, door myn eige gezicht, te overtuigen. Wanneer naamlyk op eenen hevigen flora, die eene holle zee en hooge golven veroorzaakt hadt, flilte met mist volgde, bemerkten wy, dat de baaren nog geduurig meer zwollen en ho< ger gingen,in plaatze van, van langfaamerhand, te bedaaren en tot derzelver evenwicht weder te keeren, gelyk men, naa dat de wind was gaan leggen, natuur- ly- (•) Bougainville, Reiae, bl. ut ut '.14. van dea Eng?lfehen druk.  Waterige Verfchynfeieri. t2$f lyker wyze zoude hebben kunnen verwachten. Misfchien is de perfing van den mist, dat is* van een lucht,die met zwaare waterdeelen overlaaden is, de oorzaak van dit verfchynfeL 4.) SNEEUW ÉN H A G Ë ti Zoo dikwerf wy den Zuider poolskring m* derden, werden wy met fneeuw en hagel verwelkomd. De eerftemaal gefchiedde dit , zoo ten opzichte van den tyd des jaars, als van da Zuidelyke breedte, vroeger, dan in het vervolg; Want de eerfte fneeuw viel reecis op den 51° Zuiderbreedte, en wel op den 11 Deccmb. i772* Maar in de volgende jaaren hadden wy zelderi fneeuw, voor dat wy na by den poolskring gekomen waren. Ik denke thans dikwyls, dat wy ons gelukkig kunnen achten, dat wy geen Zuidland gevonden hebben; anders zouden wy misfchien genoodzaakt geweest zyn, om eenen Zutderpools Winter doortebrengen , waar van ons de Zomers in die luehtftreek de flechtfte gedachten gavem 5.) WATERHOOZEN, Op den 17 May 1773, tusfchen 3 en 4 uuren des namiddags, bevonden uy ons in de Meerengte van cook, tusfchen dé twee Eilanden l van  ,130 HOOFDST: UI, Eerfte Afdeeling. van Nieuw - Zeeland, vlak tegen over Kaap Stepbens. De wind ging van langfaamerhand liggen, zoo dat het bykans geheel ftil wierdt. Den dag te'vooren hadt het fterk geregend, en geduurende' den geheelen nacht de wind zeer gewoed; des morgens was het, by eene frisfe koelte, helder zacht weder; en de Thermometer ftondt op 56I graaden. Omtrent vyftien minuuten over vieren, zagen wy eenige dikke wolken in het Zuid-Westen, en op het Zuidelykst gedeelte van Kaap Stepbens feheen het te regenen. Onmiddelyk daarnaa ontftondt op de oppervlakte der zee een witachtige vlek, waar uit iets, als een draad, of kolom, opklom, en zich met eene andere veréénigde, die terftond daarop uit de wolken nederdaalde. Kort daarnaa ontftonden drie andere foortgelyke, kolommen, waar van ik denke, dat de naaste omtrent drie Engelfche mylen (waar van 'er zestig op eenen graad van den Evenaar gaan) van ons fchip af zal geweest zyn. Deeze laatstgemelde kolom, hadt aan haaren voet, aan de oppervlakte der zee, haare grootfte breedte, die ons,van verre, toefcheen wel op 70 of Co vademen te kunnen begroot worden. In den kring, waar van dit de Diameter was, zagen wy de zee in eene hevige beweeging, en 'er klommen dampen, ais een ftofregen, om,hoog,, die, door de zon befcheenen, ,glinsterend en goudkleurig op de zwar-  'Waterige VerfchynfeUn, 13I'. zwarte wolken afftaken, maar 'er anders wit uitzagen. Naarmaate deeze kolommen ons nader kwamen, terwyl zy naar de Meerëngte afzakten, konden wy ze duidelyker waarneemen. Boven, na de wolken toe, was derzelver Diameter insgelyks grooter dan in liet midden, alwaar dezelve nauwlyks meer dan twee of drie voeten feheen te bedraagen. Het water werdt in eenen fpiraallyn opgetrokken, en dikwerf feheen het flechts eenen hollen Cylinder te vormen, en binnen in de kolom eene ledige ruimte te laaten; want de kleur was in het midden anders, als aan de kanten, en de geheele kolom vertoonde zich aan het oog als een ledige glaze buis. De wolken fchooven niet altoos met dezelfde fnelheid voort, als het onderst gedeelte der kolommen op de zee, waar door dezelve eene fcheeve richting kreegen, en fomtyds zelfs eene kromme gedaante aannamen. Ook hadden zy, onder elkanderen, zoo min dezelfde fnelheid, als dezelfde richting; want zy raakten elkanderen voorby , zoo dat wy ze fomtyds, door derzelver fcheeve richting, kruisfelings zagen. Hoe nader zy on« kwamen, zoo veel te meer beweeginge befpéurden wy in de zee, die kleine kort afbreekende golven maakte. Ook woei 'er een klein koeltje, maar zoo onbeftendig van aait, dat het, in den tyd van vyftien minuuten, het geheel kompas rond liep. De eerfte kolom, die het Zuidelykst I a ftondt.  132 HOOFDST:III, Eerfte Afdeeling. ft-.ndt, duurde het langst. De Noordlykfte waÉ het naast by onc, en feheen, daar zy zich na het Zuiden bewoog, ons nog meer te willen naderen- Dan het reeds gemelde verfchil in fnelheid der beweegi.nge, tusfchen het bovenst en onderst gedeelte,veroorzaakte eindelyk haare ganschlyke vèrhietiging, dewyl zy, door al te groote rekking, ten laatften moest barsten. Wy waren nog bezig met deeze vertooning te befchouwen, toen eensklaps, op eenen aftband van omtrent vyfbonderd vademen,aan bakboordszyde van het fchip, op de oppervlakte der zee, eene ruimte van 50 tot 60 vademen in de Diameter, in eene hevige beweeging geraakte. De kort afbreakende golven ftortten met groote fnelheid na het middenpunt van deeze ruimte, ftooven daar toteenen fynen damp,en klommen, in eene fpiraale beweeging, na de wolken op. Buiten twyfel moet het aan onzen kleinen arftand van deezen damp toegefchreeven worden, dat wy de kolom, die in deeze Waterhoos ontftaan was, niet te zien kreegen. Wy hoorden daarby een geraas, als het ruifchen van watervallen, die in groote dieptens nederftorten. De ruinte, die in zulk eene geweldige beweeging was, kwam thans hoe langer hoe nader by ons, en ftondt eindelyk vlak tegen over het fchip, op eenen afftand van niet meer dan twee houöerd vademen. Gp denzclfden tyd vielen 'er eeni-  Waterige Verfchynfelen. 133 eenige hagelkorrels op het dek, en wy ontdekten, achter deeze Waterhoos, nog eene tweede. Er ontftondt naamlyk, gelyk te vooren, een nevel van witte ftofregen, die flangswyze ha (in hoog draaide, en eene gedaante aannam, die, na boven toe,van langzamerhand fmaller.wierdt. Eene lange dunne wolk, die na beneden toe het dunst was, feheen' na de opklimmende kolom neder te daalen, en haar te gemoet te komen. Wel ras veréénigden zy zich, en vormden eenen langen rechten cylinder, die, door zyne beweeging na het Zuid-Oosten, wel ras eene kromme gedaante aannam. Eindelyk brak hy weder 'en op hetzelfde öogenblik zag men het van naby weerlichten, zonder dat 'er een donderdag gehoord wierdt. De eerfte Waterhoos, die nader by ons ftondt, was maar kort te vooren vcrdweenen. Thans was het juist vyf uuren, en de Thermometer ftondt op 54°. Geduurende dit verfchynfel regende het verfcheidene maaien, en wy hadden, uit voorzorg, alle onze groote zeilen geftrceken. Naa eenen ftorm, die van den 22 tot den 29 October van hetzelfde jaar duurde, betuigden eenige van onze Officieren,' by eenen nog aanhoudenden fterken wind,en eene onftuimige zee, in de nabyheid van Kaap Pa///fer,des morgens, eenige Waterhoozen gezien te hebben. Ten 8 uuren des morgens kwam 'er een kleine regen* 3 buy,  ï54 HOOFDST: 111, Eerjie Afmeting. buy, en terftond daarop fprong de wind om. De Thermometer ftondt op 51^. Volgens- deeze waarneemingen denke ik het yolgend befluit te moogen trekken: 1.) Oe ontmoeting van twee ftrydige winden fchynt ééne der oorzaaken te zyn, waaruit Waterhoozen gebooren worden. Daar door wordt /eene dwarrelende beweeging in de lucht veroorzaakt , die het haare toebrengt, om het water om hoog te dryven, en tot eenen fynen damp te verdeden. De luchtledige ruimte, of •ten minften, de zeer fterk verdunde lucht midden in de kolom, fchynt de wolken benedenwaarts te trekken, en aan dezelve de gedaar.ta van eene omgekeerde kegel te geeven. 2.) Dat de wolken op dien tyd elektriek waren, fchynt het weêrlicht te bewyzen, het weik wy toen zagen. Men zoude by gevolg de vereeniging van de kolom, die uit de zee opkwam , met die, welke uit de wolken nederdaalde, ook aan de elektrieke aantrekkenskracht kunnen toefchryven. (*) 3 ) De (♦) In de VbVof. Tran'act: PW. XLVTI, ». 9. P. 478,wor.!e Terha.lJ, dat in Lincolnshire eens eene We:erboos cp htt laatst in een vuurftraal veranie'd is. Die Waterhoos, weike BOSCOVica hectt waargenomen, en oie den 11 jnny 17-9 te Rome, groote fchade veroo-ziakte, gaf oncrhoucclyk, en van aüe kanten wcêr'ichtj nit. Zro kiao eek ce Waterhoos, van welke dampier, D. III. b.\ 182.  Waterige Verfchynfeten. 135 3.) De Waterheozen ontftaan gemeenlyk niet verre van het land, alwaar zich groote voorgebergtens tot in zee uitftrekken, of in zeeëngtens, in kleine zeeën, met één woord op zulke plaatzen , alwaar de winden door de ligging der landhoeken op onderfcheidene wyzen gebroken en tegen elkanderen gedreeven worden, en dus in de lucht dergelyke dwarrelingen moeten veroorzaaken. Thevenot befchryft Waterhoozen, die in den Perfifchen Meirboezem, tusfchen de Eilanden Güefotno , Larecka en Ormus gezien zyn. De Heer sparrmann zag dezelve verfcheidene maaien" op de overftroomde rystvelden, aan de rivier Kanton in Stna. D. shau nam 'er eenige in de Middellandfche zee waar tusfchen de voorgebergtens Carmel, Grecgo en Laodicea. De onzen werden gezien tusfchen de beide Eilanden van Nisuzv-Zeeland, in de Zeeengte van co0k, of (de tweede maal) aan den ingang van dezelve, alwaar zich veele voorge- , berg- gewa? maakt, uit eene zwarte wolk, die hevigen regen, blikfem en dónder uit gaf. (Zie frAnklin Expcrimenti and Obfervations on Electricity, s tb Ediiion, Londan qto 1774, p. 229, 280) De Heer ADAMS on nam insgelyks eene Waterhoos waar, die op een onweder volgde, en zeer heet was, misfchien dewyl zy met den Oosten wind de heete lucht nit het binnenst van Afrika hadt medegebracht. (Zie A d ambo n Voyage au Senegal-) 14  r|3t? HOOFPST: III, Eerfte Afdeeling, bergtens tot in de.zee uitftrekken, en veele diepe bochten landwaarts ijftoopen (*), 4.) De Waterhoozen volgen, by fial weder, op ftorra, of op zacht warm weder, inzonden, hdd daar de hoogere gewesten der lucht merk/ lyk koeler zyn. Zoo hadden wy, by voorbeeld, op dien dag, toen wy de waterhoos» zagen, zacht pn zoel weder gekrcegen, naa dat de wind geduurende den geheelen nacht hevig gewoed hadt, en de voorgaande dag onder geweldige ftortregens ten einde gelpopen was. By de eer-? fte ontdekking der Waterhoozen ftond de kwik |n den Thermometer op 560, den dag-te vooren hadt dezelve geftaan op 51^. By de aannadering van ééne deezer Waterhoozen vielen 'er hagelkorrels; by gevolg moet de lucht om hoog ten minftcn .20 graaden koeler, dan de beneden lucht, in welke wy ons bevonden, geweest zyn, Toen alle dc Waterhoozen verdweenen waren, viel de Thermometer tot pp 54°; en by gevolg was ook, binnen den tyd van drie quartiers uurs, £ welken tyd dit verfchynzel duurde) .de benedenlucht merklyk koeler geworden. Pe Heer de b ufeujj kan alle de verfchyn- fe- (*} Meer voorbeelden van Waterhoozen, na by land, tttt&ben twee winden ortftar.n, kan men vinden in de Fbilofepkica! TtoMSaeti pn in het reed» aangehaald voortreflyk-werfc yan B. FRANKLIN.  Waterige Verfehynfelen. 137 felen, die by de Waterhoozen voorkomen-, rriet anders verklaaren, dan door te veronderftel3en (*), dat zy alleen op. zulke plaatzen in de zee ontftaan , alwaar een onderüardsch vuur de opgepakte lucht in eene groote hoeveelheid ontbindt., die als dan de zee om hoog dryft, ijbhuim en rook veroorzaakt, en zich ten laatften, door middel van de kolom, aan de wolken hangt. Dan de damp, dien wy by de Waterhoozen bemerkten, was niets anders, dan, water, door het geweld van den wind verdeeld, by gevolg eigenhke damp, en geenszins rook, door vuur veroorzaakt. Daarenboven, by aldien hier een ondcraardsch vuur werkzaam geweest was, zoude men dit niet aan den Thermometer hebben moeten hefpeuren? Maar, in plaatze van te klimmen, viel dezelve; ten hewyze, dat de lucht koeler geworden was. De fchielyke verdjnning der lucht, en de Elektriciteit, zyn zekertyk meer dan genoeg toereikende, om alle verfchynfelen by de Waterhoozen te verklaaren. Vocatur & columna, quum fpisfatus humor rigensque ipfe fe fuftinet. Ex eodem gtriere & m Iongum, veluti fislula, nubes aqutim trahit. PLIN: Hifi: Natttr: L: 11, c:49. 'T*W£;£: (♦) Zie D. II, bl. 187. van de «itgaave in Jitno. 15  x38 HOOFDST; UltTioeede Afdeeling. TWEED E AFDEELING. lucht-verschynselen. i.) Frezier zag eens, onder de heete luchtftreek,by zonnen ondergang, eene groene wolk, waar van hy grooten ophef maakte. Die met de mengeling van kleuren bekend is, behoeft niet eerst onderricht te worden, dat, uit geel en blaauw, groen gemaakt wordt. Wanneer dan, by het ondergaan der zonne, de llraalen derwyze gebroken worden, dat het natuurlyk blaauw van het Firmament en de dunne wolken als met goud en vuurkleuren overgooten worden, is het verfchynfel van eene groene wolk niet zoo buitengewoon eene zaak, dat dezelve niet ook wel in Europa zoude kunnen voorvallen (*). Tusfchen de keerkringen verwt de morgen en a-ond zon den hemel meermaalen met levendigere kleuren, by gevolg worden ook die kleurraengelingen fterker, en vallen meer in het oog. In den jaare 1772, op den 2 April, toen wy ons op 90, 30' Zuiderbreedte bevonden, bemerkte ik, by het ondergaan der zonne, eene zeer (*) Ik heb dit verfchynfel, met allen luister van kleuren, dien men lich maar kan voorftellen, reeds in Kasfel waar. genomen. C. F,  Lucht Verfchynfelen. 139 zeer fraaije groene wolk; op eenigen afftand waren de wolken olyf kleurig, en het Firmament zelf hadt een ieevendig heldergroen voorkomen. 2.) De Regenboog, of het verwonderenswaardig verfchynfel van zonneftraalen, die in tegenoverftaar.de wolken en regendroppelen gebroken worden, is zoo gemeen, en de wyze, waar op hy ontftaat, zoo .bekend, dat het hier de plaat-, ze niet zoude zyn , om 'er gewag van te maaken, by aldien niet het zonderling geval, dat wy, op onze eerfte reize van Nieuw-Zeeland na Taheiti, vyf dagen achteréén, te weeten van den 7 tot 12 Juny 1773, eiken morgen, eenen Regenboog, of toch een ftuk daar van zagen, verdiende aangemerkt te worden. Het weder, gelyk uit deeze waarneemingen reeds blykt, wisfelde in deezen tyd des jaars af met hevige regen vlaagen. Het bleeke maanlicht veroorzaakte insgelyks regenboogen, fchoon die, door hunne minder affteekende kleuren , minder bemerkt wierden. Op den 29 Juny 1773, op den 6JuIy van het zelve jaar, en op den 19 Maart 1775, in de nabyheid van de Kaap de Goede Hoop, zagen wy iets dergelyks. De eerfte van deeze drie hadt inzonderheid zeer leevendige kleuren. Zoo ik my niet bedriege, is Ariftoteles de eerfte, die van dit verfchynfel gewag maakt. 3O Men ziet dikwyls eenen kring {Halo) om de zon of maan, waaneer de lucht met dikke dam-  Ï40 HOOFDST: III, Derde Afdeeling. dampen, inzonderheid wanneer zy met fneeuw en hagel vervuld is. Dit, voor het overige geheel bekend, verfchynfel is men gewoon, als eenen voorbode van ftjrm, regen en fneeuw aan te merken. Ik bekenne ook, dat ik deeze voorfpelling zeer dikwyls door de uitkomst heb bewaarheid gevonden. Maar in myn dagboek heb ik alleen het volgende aangetekend, üp den 25 Febr. 1774, verfcheen een groote kring om de maan, en dien zelfden nacht nog volgden 'er hevige rukwinden op met regen, die den volgenden morgen met een' zwaaren donderbui vergezeld gingen. Op den 5 January 1775 vertoonde zich een kring om de zon,die zoo groot was, dat hy meer dan 44 graaden aan den Hemel infloot. Het binnenfte veld van denzelven was duister, maar de omtrek helder en witacliT tig, met eenige kleuren van den regenboog. Op den zelfden tyd hadden wy regen met eenige sfvvisfelende rukwinden. DERDE AFDEELING. VUURIGE VERSC HYN SELEK. 1.) Niet alleen waterdeeltjes, die allerleië veranderingen van het weder veroorzaaken, maar pog veele andere, ons dikwerf nog onbekende deeltjes van onderfcheidene natuure, zyn overal door  Vuurige Verfchynfel èn. 141 door den dampkring verfpreid. De fchranderheid der Waarneemers ontdekt "in denzelven van tyd tot tyd nieuwe mengfels, zoo wel als derzelver uitwerkfelen. Maar boven alle anderen behoudt de Elektrieke ftoffe, die wonderbaarë én krachtige oorzaak van de zeldfaamfte verfchynfelen , en inzonderheid van het onweder, het welk in alle deelen der -waereld bekend is, den voorrang. By de algemeenheid van dit verfchynfel , is het ten hooglten merkwaardig, dat de oudfte Inwooneren van het Eiland St. Hekna, op dien gelukkigen hoek van den Aardbodem, nooit een onweder beleefd hebben. De hoogfte bergen op dit Eiland, en alle klippen rondfomme het zelve beftaan uit eene foort van Lava, of verglaasde Ertsftoffen, die waarfchynlyk, gelyk alle glasachtige lichaamen, Elektriek en geene afleiders zyn. Zy planten derhalven, denklyk, de Elektriciteit der lucht niet voort, en op deeze wyze komt 'er nooit eene uitbarsting. Op de Eilanden in den Zuider Oceaan zyn de onweders niet zeldfliam; wy hebben ze, op verfcheidene plaatzen, en op onderfcheidene tyden van het jaar beleefd, en zyn dikwyls genoodzaakt geweest, om eene kopere ketting aan den top van de mast vast te maaken, om ongelukken voor te komen. Het gebeurde eens, toen wy te Taheiti voor anker lagen, dat, Zoo ras' deeze ketting aan de mast was vast gemaakt, een Ma-  ï42 HOOFDST: III, Derde Afdeeling. Matroos, die het andere eind aan de zyde van het fchip in het water wilde werpen, eenen Elektrieken flag kreeg, waar by men eene vlam, langs de ketting, tot in zee zag loopen, zonder eenige fchade te veroorzaaken. 2.) Op den 17 Augustus 1772, naa dat wy het Eiland St. Jago verlaaten hadden, werdt des avonds tegen 8 uuren een vuurig verfchynfel van eene langwerpige gedaante gezien, het welk een blaauwachtig licht gaf, en tusfchen het Noorden en Westen fchuins na den Horizond afdaalde. Maar het duurde Hechts één oogenblik. Vóór en naa dit verfchynfel hadden wy fchielyke rukwinden, met hevige ftortregens vergezeld. Op den 30 Sept. 1774, des avonds ten half 8 uuren, naadat wy den Zuid-Oostlyken punt van Nieuzvkaledonien en Pineëiland verlaaten hadden, zagen allen, die op het dek waren, eenen grooten vuurbal, helder fchynende, als de zon, die, zeer fnel, na den Horizont heen liep. Dezelve verfpreidde een bleek licht, en barstte,zonder eenigen flag; men hoorde alieenlyk een duidelyk lisfen, gelyk van werk, dat in brand gelloken wordt. Naadat de vuurbal gebarsten was, bléeven 'er nog eenige vonken over, waar van de laagfte, van een peerwyze gedaante, zich door een blaauwachtig licht onderfcheidde. Geduurende ait verfchynfel was de  Vuurige Verfchynfelen. M3 de wind ftil; maar des nachts volgde 'er ftorm op, met regen en hevige rukwinden. Deeze waarneeming dient dus wederom tot bevestiging van het gevoelen, dat dergelyke vuurballen enz. voorboden van ftorm zyn. Ik ben 'er verre af, dat, ik, uit zoo weinig voorbeelden, een algemeen befluit zoude willen trekken; maar nochtans doen my dezelve wenfchen, dat men, door vermenigvuldiging der waarneemingen van deezen aart-* mooge trachten, algemeenere en zekere regelen, waar naar men over het weder zoude kunnen oordeelen, op te maaken. 3.) Op de hooge breedtens van ons halfrond is de verfchyning van het Noorderlicht (Aurora borealis) thans eene gewoone zaak. In Zweeden, Noorwegen, Tsland en Rusland, ziet men het des Winters genoegfaam eiken helderen nacht. Van het Zuiderhcht {Aurora aujlraüs) daarentegen, weet ik niet, dat iemand vóór ons iets heeft waargenomen ; en, niettegenftaande wy drie jaaren achteréén in de nabyheid van, of zelfs binnen den Zuiderpools kring, den Zomer hebben doorgebracht, hebben wy dit verfchynfel echter eerst in den jaare i?73 waargenomen. Wy bevonden . ons toen tusfchen den 58 en 6o-> Zuiderbreedte, en de Thermometer ftondt, op het dek, in de vrye lucht, op 31° tot 33°. Voor het overige geleek dit verfchynfel in alle op-  144 HOOFDST: III, Vierde Afdeeling. opzichten naar het Noorderlicht. Er klommen zuilen of (Iroomen van een bleek licht, uit een d"nker gedeelte van den Horizont, tot den Zenith. Somwylen was dit licht zoo doorfchynende, dat, men 'er de Herren door heen zag flikkeren; maar fomtyds fdheen deeze hchtflroom witter, fterker, en ondoorfchynender. Wy zagen dit Zuiderlicht den i3, 19, 20, 21 en 26 February, en den 15 en 16 Maart 1773. VIERDE AFDEELING. WINDEN. Tot de merkwaardigfte veranderingen van den dampkring belmoren de winden, welker gefchiedenis, hoe algemeen zy ook zyn moogen, nog zeer onvolledig is, en, door gebrek aan waarneemingen, op welke men Haat kan maakeny onvolledig blyven moet. Wy fpoeden ons dikwyls dan het meest met onzen arbeid, en met de gevolgtrekkingen uit onze waarneemingen, wanneer, wy de grootfte redenen hadden, om eerst twee of drie Eeuwen lang alleen ftoffe te verzamelen, en het voor de nakomelingfchap overtelaaten, om 'er een geb .uw uit op te maaken. Met eene kleine hoeveelheid van data uitgerust, gaat men fluks aan het maakcn van een ftelfel, het welk op twyfeiachtige waarneemingen fteunt,  lleunt, met gisfingen opgetooid wordt, en wel ras van zelf inftort, of ten minften deszelfs beftryderen de Overwinning niet moeylyk kan maaken. Om dit lot te ontgaan, zullen wy öfts hier alieenlyk by gebeurtenisfen bepaaleh, de beflisfing aan anderen overlaaten, en onze be11 uittrekkingen voor niets meer, dan zy waarlyk zyn, dat is, voor enkele gisfingen uit geeven. I.) STANDVASTIGE WTNDËN* Tusfchen de keerkringen vondert wy de aldaar gewoonlyke bepaalde winden. In den jaare 177a Verlieten wy Engeland in het midden van July'3 en vonden reeds by de Kaap Finisterre in Spanten eenen Noord-Oost wind, die ons, tot naaby den Evenaar, by bleef. Aldaar kreegcn wy' (op het einde van Augustus, jeenen Zuid-ZuidWestlyken of Zuid - Westlykcn wind * met regen vergezeld, waar mede wy onzen koers na het Zuid-Oosten, of Zuid-Oost ten Oosten moes ten neemen. Op den 8 September, nog by den Evenaar> ging de wind na het Zuiden, en, naa verloop van twee dagen, na het Zuid-ZuidOosten, zoo dat wy het Zuid-West konden aanleggen. Hoe nader Wy by den Zuider keerkring van den Steenbok kwamen, zoo veel te Oostlyker vonden wy den wind, tot Oost teil Noorden en Noord-Oost toe, zoo dat wy, op K hef  i4ö HOOFDST:m,VierdeAfdeeling. het einde van September,reeds, aan geene zyde van den keerkring, na het Zuid-Oosten konden ftuuren. Den n October zeilden wy Oost ten Zuiden, en den 16 vlak Oost, terwyl de wind reeds uit het Noorden, en ook uit het Noorden ten Westen woey. Op den 25 October ging hy wel wederom een weinig na het Oosten te rugge, dan de Westlyke winden, die tusfchen beiden, hoe wel Hechts by korle poozen, woeijen, brachten ons aan de Kaap de Goede Hoop, alwaar wy, naa eenen zeer onrustigen nacht, in de Tafelbaay voor anker kwamen. Uit deeze waarnccmingen kan men de ftreek» waar in de pasfaatwinden heerfchen, nauwkeurig bepaalen, en derzelver verfchillende ftrekking beüordeelen. Aan de grenfen der tegenovergefteldc winden, ging maar een zeer flauw luchtje,of 'er heerschte ook,eenen korten poos* eene volilrekte ftilte. Op de vaart van Nieuw - Zeeland na Taheiti, kreegen wy, den 20 July 1773, omtrent den 300 Zuiderbreedte, eenen Zuid-Oostwind, dien wy in den beginne voor den rechten pasfaatwind hielden. Maar de menigvuldige veranderingen van ftreek, die 'er fpoedig op volgden, overtuigden ons van onze dwaaling; ook vonden wy den echten pasfaatwind niet, voor den 7 Augustus, toen wy op 19 graaden Zuiderbreedte waren. De kracht van deezen wind was niet al-  tVinden. 147 altoos dezelfde, en veranderde inzonderheid doorgaans in de nabyheid van Eilanden. Hy bracht ons op den 16 Augustus te O-Taheiti. Dezelfde Zuid-Oost *pasfaat bracht ons j van de Sociëteitseilanden na Eauhive en Tongatabu (de Eilanden Middelburg ert Amfterdam) verfcheidenemaalen fchoot hy, by het naderen van regen en donderbuijen,eenige (treeken uit, maar kromp wederom in zynen ouden hoek, zoo ras deeze buijen voorby waren. Misfchien konden deeze veranderingen ook wel door een naby gelegen land veroorzaakt worden, want, fchoon wy op'deeze vaart Hechts één laag Eiland ontdekten, is het evenwel niet 011 waarfchynlyk, dat wy, op eenen kleinen afftand, verfcheidene anderen voorbygcvaaren zyn, die wy, of door derzelver geringe hoogte boven het water, of door de duisternis van den nacht, niet gezien hebben, Een, maar een weinig Noordlyker > koers, dien wy het volgend jaar hielden, dcedt ons terftond meer ontdekkingen maaken. Van Tongatabu tot buiten den keerkring, op den 32° Zuiderbreedte, behielden wy nog altoos denzelfden pasfaatwind. In den jaare 1774, toen wy van de Zuider Yszee te rugge kwamen, vonden wy reeds op den 6den Maart, op 29 graaden Zuiderbreedte, den Zuid-Oosten wind, die ons, tot het Paasei* eiland bybleef, en zelfs nog tot voorby hetzelve K a ver=  148 HOOFDST:ÏII,^Vr^ Afdeeling, vergezelde. Maar op den 21 Maart, des namiddags ten 3 uuren, omtrent op 'de hoogte van 22°, 45' Zuiderbreedte, kwam ons onverhoeds een rukwind vlak uit het Noord-Wésten te gemoet , waarop een fterke ftortregen volgde. Nauwlyks was deeze regen over, of onze pasfaat wind kwam te ru'gge;die ook,eenige oogenblikken, waar in het regende, 'er afgerekend» wakker aanhieldt, tot dat wy de Marquefeneilanden bereikten, alwaar wy door regenvlaagen en harde rukwinden verwelkomt werden. Met deezen Zuid-Oost pasfaat liepen wy van de Marquefas Zuid - Zuid - West, naderhand Zuid-West, en ten laatften, West, half Zuiden. Eenige laage Eilanden, die in onzen weg lagen, noodzaakten ons nog eenige maaien, vaft koers te veranderen, eer wy ten tweedenmaale té Taheiti het anker deeden vallen. Op onze tweede vaart van de Sociëteits, na de Vriendlykt Eilanden, diende ons insgelyks de Zuid-Oost wind, die alieenlyk in de nabyheid van het één of ander Eiland, of als 'er zwaare regenwolken aankwamen, na het Westen liep. Somtyds ging de wind ook voor eenen tyd lang geheel liggen. Van het Eiland Namocka (Rotterdam') ging onze reize tusfchen de Eilanden Oghao en Tofua, hoewel, door den nog geduurig aanhoudende^ Zuid-Oost wind, niet na Tongatabu, gelyk wy «Serst bedoelden, maar na de nieuwe Hebriden erj  Winden. 149 en Nieuwkaledonien , alwaar wy veele hevige rukwinden, regen , en fomtyds eene volftrekte ftilte vonden. De Zuidenwind, met welken wy Nieuivkaledonien verlieten, draaide van tyd tot . tyd na het Zuid-Zuid-Westen, en West ten Zuiden, bleef eindelyk geheel in het Westen ftaan, en bracht ons, voor de derde maal, in de Cbarlottezond in Nieuw - Zeeland. In den Jaare 1775 verlieten wy de Kaap d& Goede Hoop met eene frisfe koelte uit den ZuidOosten, die dikwyls nog meer na het Oosten liep, en eindelyk zoo geheel verdween, dat het, van den ioden tot in den nacht van den May, ten éénenmaale ftil wierdt. Daar op kreegen wy den echten Zuid-Oost pasfaat, die ons na de Eilanden St. Helena, Ascenfion, Fernando de Noronha, en tot op den vierden graad Noorderbreedte bracht. Tusfchen St. Helena en de Linie hadden wy fomtyds hevige rukwinden, met regen vergezeld, die aldaar niet zeldfaam zyn. Qp den 4dei» graad Noorderbreedte volgde eene ganschlyke ftilte van den 15de» tot den I0,den Juny, die met donderbuijen begon, en veel regen medebracht. Daar op woey eene kleine koelte uit den Noorden, die des nachts na het Noord-Noord- Oosten , en eindelyk 113 het Noord.Oosten liep, en geduurig meer aanhieldt, naar maate wy verder na het Noorden, Jswamea. Boven den keerkring van der; Kreeft,  ï 50 HOOFDST: III, Vierde Afdeeling. vonden wy Oost-Noord-Oost-Winden , die dikwyls maar 5^ graad Noordlyk bleeven, tot dat wy op den 27 of 28° Noorderbreedte weder veranderlyke winden kreegen. Uit dit omftandig bericht kunnen wy deeze gevolgen trekken. 1. ) De Pasfaatwinden ftrekken zich fomtyds ook buiten de keerkringen uit, tot in de gemaatigde luchtftreeken. Dan dit gefchiedt voornaamlyk in dat zelfde halfrond, in het welk de Zon Haat. Ja de grenzen der Pasfaatwinden fchynen zelfs, naa de verwydering of aannadering der Zonne, zich van langfaamerhand aan den eenen kant uittebreiden, aan den anderen intekrimpen. 2. ) De Pasfaatwinden in den Zuider Oceaan worden fomtyds door ganschlyke ftiltens, of tegenovergeftelde Weste - winden , afgebroken, waar by regen en danderbuijen niet zeldzaam zyn- 3. ) Een na by gelegen Land verandert of fluit wel eens den Pasfaatwind, vooral, wanneer het van eene aanmerk!yke hoogte is. 4. ) Niet zelden heeft men ftilte, met regen yergezeld, , op de grenfen, alwaar het gebied van den éénen wind ophoudt, en dat van den anderen begint. Dc Zon, die, in de heete luchtftreek, des mjkjdags, byna altoos ylft boven het hoofd ftaat, en.  Winden, 151 en de lucht op eene verbaazende wyze verdunt, wordt voor de oorzaak der Oostlyke winden gehouden, die in de groote zeeën tusfchen de keerkringen heerfchen. Door haaren voortgang op den Zonneweg (Zodiacus) komt zy ieder oogenblik boven een ander pnnt van den aardbodem; de ftreek van verdunde lucht gaat bygevolg insgelyks geduurig verder van het Oosten na het Westen, en, op het zelfde oogenblik, dat de oorzaak dier verdunninge (de Zonne) voortgaat en op ééne plaatze ophoudt te werken , ftort de aengrenzende dikkere lucht in de verdunde ruimte , om het evenwicht te herflellen. Door deeze ftrooming der lucht ontflaat derhalVen dc Pasfaatwind, en blaast geduurig voort in en by de keerkringen. De nabyheid van een land, of de tegenwoordigheid van elcktricke wolken, zyn nochtans in Haat, om deezen geduungen toevloed voor eenen tydlang te fluiten. De Eilanden in den Zuider Oceaan genieten, niet tegenflaande derzelver grootte zoo weinig aanmerklyk is, de aangenaame afwisfeling van zee en landwinden. De heerfchende Pasfaat waayt meestal alieenlyk by dag, en voornaamlyk niet dan aan de Oostzyde van het Eiland; dan volgt hy den omtrek van de Kust, zoo dat hy zich genoegfaam overal, nauwkeurig, naar het land richt, en fomtyds aan de Westzyde van K 4 M  Ï52 HOOFDST: III, Flerde Afdeeling. het Eiland, tot op eenen kleinen afftand in zee, uit eenen hoek blaast, die tegen den gewoonen Pasfaat vlak overitaat. Des nachts keert dezelfde wind, om zoo tefpreeken, wederom van het land na de zee te rugge. Echter zyn de grenfen van dezen landwind zeer bepaald, en naar maate der omfirandigheden, by voorbeeld, de? grootte van het land, merkelyk verfchillende. De Westewinden hecrfchen wel voornaamlyk buiten de keerkringen, maar nochtans kan derzelver beftendigheid, zoo in kracht als in ftrekkinge, in geenen deele met den Oostlyken Pasfaatwind in de heete luchtftreek, die zich zeiven in kracht byna altoos gelyk blyft, vergeleeken worden. Zoo dikwerf wy zeer verre na den Zuidpool toe itevenden, en ons nu eens in de nabyheid van den Zuiderpools cirkel, dan eens binnen denzelven bevonden, vonden wy daar wederom heerfchende Qjstwinden. (*} lis (•) Bergelyke Oostwinden hebben ook andere Zeereizigers, in de nabyheid vun beide de poolen, gevonden. Men zie tetutil dis Voyages, qui om fervi a l'eioblisfement de la CohH' pagnie des I. O. Vol. I. (In de derde reize van Barsnis) _ pALlYMPLés CalleSion of Voyages in tbe Soutbera Atlantici Ocean. — Capt. HALLEY's Journal, p. 3?. _ BilJ,JJIGTo.,'{s probatility *f na.hing tbe ffortbpole p. 104. — Sum-  Winden. «li Ik verklaare nu, voor my zei ven, den algémeenen famenhang der winden, volgens de bovenftaande bemerkingen, op de volgende wyze: De Oostpasfaat ontftaat tusfchen de keerkringen, uit de verdunning der lucht, door de Zonne veroorzaakt, die daar vlak boven het hoofd Haat. De daar door bewerkte geduurige ftroöming der lucht moet aan de grenfen der gemaatigde luchtftreeken eenen teruggeloop (Èddy) veroorzaaken, waar door Noordlyke of Zuidlyke, en eindelyk, verder op, Westlyke winden ontftaan, die in deeze gemaatigde luchtftreeken heerfchen. Het evenwicht van deezen luchtftroom, die zich hier na het Oosten toe beweegt, wordt vervolgens in de koude luchtftreeken door eenen nieuwen tegenwind gemaakt, die uit het Oosten komt. 2.) VERANDERLYKE WINDEN. Het geen wy tot dus verre van heerfchende winden der gemaatigde en koude luchtftreeken gezegd hebben, moet zoo niet verftaan worden, als of dezelve aan geene afwisfeling hoe genaamd on- mary Obfervations and faSs, by Mr, vaivtrAvers p. 20, De gewoone ftroom in die zeeën komt van het Oosten, ei) ig zser fnel «n fterk, '5  I|4 HOOFDST:III, Vierde Afdeeling. onderworpen waren. Het tegendeel toch kan geer geraak lyk door voorbeelden getoond worden. Tusfchen den 400 en 46° Zuiderbreedte in de Zuidzee, vonden wy, in den Jaare 1773, zeer onverwacht üostwinden, die ons op onze ïoenmaalige reize 'zeer hinderlyk waren. Het was daar by merkwaardig', dat, zoo dikwyls de \yind veranderde, het welk tusfchen den 5 Juny en den 5 July viermaalen gefchiedde, hy het halve kompas rpnd liep, en wel altoos tegen de zonne in. In de nabuurfchap van Nieuw - Zeeland waai|en meestal Westlyke winden, die in den winter dikwyls ten uiterften hevig zyn. In het Jaar 1774 heerschte de Westewind in November en December, van Nieuw - Zeeland |Qt het Vuurland tusfchen den 420 en 54° duider breedte. Andere Zeereizigers hebben p,p de hoogte van het Vuurland met eene onftuimige zee moeten worftelen. Wy vonden dezelve hier ftil, en het weder bedaard. Eenige rukwinden, die wy hier ondervonden, waren niet fterker, dan wy ze reeds in andere Zeeën dcjorgeitaan hadden. 30 STORM  IVinden. i.55 3.) STORM. Het weder was, geduurende onze geheclè reize, zoo bedaard, dat wy niet meer dan tweemaalen eigenlyken ftorm gehad hebben. Op den 23 November 177a, toen wy de Kaap de Goede Hoop verlieten, en onzen koets naliet Zuiden namen, hielden de Stormwinden, met hooggaande golven, by na drie weeken lang aan. • * In October 1773, toen wy ons aan de Oostkust van Nicuzu-Zeeland bevonden, groeyde de wind, die reeds hevig was, van tyd tot tyd tot eenen voldagen ftorm. Wy moesten alle onze zeilen bergen, en ons met onze bloote masten, aan de genade der baaren, die zeer lang waren, overgeeven. De ftorm, die met geweld van het gebergte afkwam, huilde in ons touwwerk, en gaf aan ons Schip dc hevigfte fchokken. De zee floeg over onze boorden, en over het geheele dek. Door hooggaande golven opgeheven zagen wy de zee, tot op eenen grooten afftand, woeden , en aan beide zyden van ons Schip eenen afgrond, door den wind opgehaald; maar een oogenblik daarnaa als in pene groote diepte nedergeftort, werden wy door de baaren by na ingezwolgen. Geduurende den ftorm wordt het fchuim van elke golf, die gebroken wordt,  f ^POOFDST: III, Vierde Afd. Winden, tvordt, terftond in ondeeltjes van damp verdeeld, dje zich, gelyk een nevel, dicht aan de Oppervlakte der zee verfpreiden. — Deeze onaangenaame en gevaarlyke toeftand duurde eenige dagen achter één, tot dat wy eindelyk het gek::, hadden, om, naa verfcheidene mislukte poogingen, geduurende eene tusfchenpoozing, waar in de wind eenigszins minder hevig was, de geTtyen3chte haven te vinden. VIER-  HÖOFDST: IV, Eerjle Afd. enz, i Jfl VIERDE HOOFDSTUK OVER DE VERANDERINGEN VA$ DEN AARDBOL. In nova fei t animus mutatas dicere formdi Corpora Öviüi EERSTE AFDEELING, REGELMATIGE VERANDERINGEN*'- D e afrvisfeling der jaartyden, der hette én koude, die over het algemeen onder den gemadtigden luchtftreek merkbaarer zyn, dan onder defi heeten^ wordt buiten kyf op de Eilanden de'i: Zuidzee, die tusfchen de keerkringen liggeri? ' het minst gevoeld, dewyl zy, door hunne gé*  158 HOOFDST.-IV, Eerfte Afdeeling. lukkige laage, midden in eene ontzaglyke zee , daar de zee en landwinden elkanderen aflosfert en de hette der zonne maatigen, byna geduurig eene zelfde tempering van warmte hebben. Ini\icu-jj-Zeeland is, volgens hetgeenKaptein cook my verhaald heeft, het onderfcheid tusfchen de faïzoenen reeds aanmerklykeri Deeze vermaarde Zeeman konde, naa een verblyf van ?es maanden lang op de kusten van Nieuw Zeeland, van de gefteldheid des weders aldaar zeer voldoende berichten geeven. (*) Wy lieten by deeze Eilanden het" anker vallen in'de maand Maart, wanneer het daar Herfst is; en bleeven 'er tot in Juny. Naderhand bezochten wy ze nog twee jaaren achter een in October en November. Uit de waarneemingen op beide die reizen, tezamen genomen, kan men dus met vry wat zekerheid het weder in Nieuw - Zeeland opmaaken. Op het einde van Maart, en in het begin van April, was het weder in het Zuidelykst gedeelte van Nieuw- Zeeland (tusfchen den 460 en 47° Zuiderbreedte) nog zacht; maar in May volgden 'er ftormwinden, zwaare regen, met ha- (*) Ik fpreeke hier van zyne reize met het Schip de Enieavour; by welke gelegenheid hy de zomermaanden in enbjr Kieuw - Zeeland doorbracht.  Toevallige- Verandaringen, ijij hagel, fneeuw, en eenige hevige donderbuijeh; De groene gedaante van het Eiland verbleekte; een groot gedeelte der boomen werdt van zyne bla-den beroofd, alle de bergen werden ten laatften met fneeuw bedekt, en de winter nam zyn begin met eene fnerpende koude. Iets meer noordwaarts (op dén 41° Zuiderbreedte) in Charloïtcnzond, vonden wy zelfs in Juny nog veêl zachter weder, het welk 'evenwelin den tyd van drie weeken, die wy daar vertoefdenj eenigszins ruwer wierdt. Des zomers is het hier niet alleen warms maar zelfs fomwylen heet, en het ryk der plarrten ftaat als dan in zynen fehoonften bloey. ZoÖ vondt cook het, op zyne reize met het Schip de Endeavour, in den jaare 1770. Het geluk* van eenen vrolyken zomer aan den ival doof tê brengen, viel ons* op onze geheele reizé, niet ten deele. Wy bezochten de Eilanden van de heete luchtftreek altoos in het Najaar en in den Winter, Nieuw- Zeelandin het Voorjaar, en aileenlyk het bevroote Vuurland en Zuidgcorgien in den zomer, die daar niets minder dan aangènaam is. Dan de vrolyke dans der jaartyden in den heêten en gemaatigde luchtftreek onderhoudt dé geheele natuur in eene veel leevendiger beweeging* en veroorzaakt meer afwisfeling en verandering* dan in den kouden aardrietn. Aldaar gaat de was=  ifio HOOFDST: IV, Eerfte Afdeeling. wasdom der planten, met alle zyne verfchynfelen, onafgebroken voort, verfpreidt, het geheele jaar door, een nieuw leeven, en voedt millioenen van dieren, en talryke volken. Schielyk op elkanderen volgen de groote veranderingen der natuure; de voorraad van het vruchtbaar aardryk neemt zichtbaar toe, geeft aan het ryk der planten nieuwe krachten, en vermeerdert het getal van allerleie bewerktuigde lichaamen , als het rechte cieraad van het nog onbezield en ongeordend gedeelte der aarde. Hoe woest, hoe dood, daarentegen is alles op de bevroor e klippen van het Vuurland! Hoe kort de tyd van het jaar, in welken aldaar nog eenige leevenskracht befpeurd wordt! wat is de traage beweeging der weinige fchepfelen, die men daar vindt, der Walvisfchen, der Robben en der Pinguins, in vergelykinge met de Veerkracht en het Vuur, het welk, onder eenen meer weldaadigen hemel, in alle foorten van dieren werkt! Dan ik heb hier over reeds. op eene andere plaatze gefproken; en het is my genoeg, het hier Hechts, nog éénmaal, als met den vinger aan te roeren. TWEE-  Toevallige Veranderingen. iöj TWEEDE AFDEELING, TOEVALLIGE VERANDERINGEN. De fcheppende konst van den mensch heeft geenszins de onaanzienlykfte veranderingen op de oppervlakte van den aardbodem te wege gebracht. Overal, daarhy, als de Heer der Scheppinge, deeze zyne konst niet tracht te oefenen, overal, daar hy niet werkfaam geweest is, verfmacht de natuur, houdt flechts de gedaante van het leeven, en wordt, door verwildering, hoe langer zoo wanftïltiger. (*) In de ondoordringbaare wildernisfen ftaan eene menigte verdorde; boomen, en nog een grooter getal ligt op den grond, aan de verrottinge overgegeeven. Derzelver val heeft aan nabuurige boomen den bast afgeftroopt, en de'toppen woeden door ftormwinden afgeflagen. Een doolhof van doornftruiken en zich overal vasthechtende heesters bedekt het aardryk, en verhindert den reiziger overal den doortocht; het geen- nog in ftaat zoude zyn om te bloeijen, wordt onder paddeftoelen en allerleië foorten van mos begraaven, en verflikt. Overal blyft het water ftaan, overal ziet; (*) Buffon première vue de la Nature, Bijl, Natarettt Jsm. XXVI, de l'Edit. in lïmo. L  162 HOOFDST: WtTw ede Af deeling. ziet men moerasfen, welker grcfvezelige gewasfen aan de land en waterdieren even weinig voedfel geeven. • Maar nauwlyks vertoont zich de mensch met zyne vormende vermogens, of alles verkrygt eene andere, en bevallige gedaante. Hy verdelgt die grove moerasplanten, die voor hem en andere fchepfelen van even weinig dienst zyn. Hy maakt voor zich en zyne medgezellen ruimte. Planten, die hem tot voedfel, of tof*andere nuttige eindens, dienen kunnen, vermenigvuldigen zich onder zyne hand. De Hompen en verrotte overblyffels van ge-knakte of verdorde boomen worden zorgvuldig uit den weg geruimd , en reeds daardoor de lucht van kwaade dampen gezuiverd. Voor de ftilftaande wateren opent hy eenen uitgang, en geeft aan dezelve beweeging, leeven en klaarheid. Zy worden aan eene geheele waereld van fchepfelen, voor welke zy in den beginne beltemd waren, wedergefchonken. Thans wordt de aarde van langzaamerhand droog, en op haaren vetten korst ziet men het fchoonfte grastapyt ten voorfchyn komen, beftroeid met de welriekendlte bloemen. Op die lachende velden, die het werk alieenlyk van zynen vlyt zyn, huppelen reeds talryke kudden. Begint eindelyk het nieuwe Elyfium te kwynen, door de brandende ftraalen der middagzonne, dan leidt de eigenaar ruifchende beeken over het dor-  Toevallige Veranderingen. i6g dorftig land, en drenkt elke plant met haare verkwikkende ftroomen. Hier verfpreidt de broodboom zyne fchaduwryke takken , met vruchten belaaden, rondom zich. De trotfche Myrabolaan (Spondias') dingt met hem om den voorrang, en prykt met guldene hesperifche appelen. Jonge moerbeziën boomen fchieten hier weelig op, derzelver fyne binnenfchors (liber~) zal in het vervolg het kleed van den eigenaar opleveren. Schoon en ryk wordt de natuur, wanneer de vlytige hand des menfchen ze bearbeidt en veredelt. De geringde arbeid van het denkend fchepfel werkt in haar de gelukkigfte veranderingen. Wie ontdekt niet in deeze tegen elkanderen overft aande fchilderyen van het aardryk, zoo als het zelve in zynen ftaat van woestheid, en naa deszelfs bebouwinge zich vertoont, aan den éénen kant de ruuwe toneelen, van Nieuw - Zeeland, aan den anderen het cie*aad der Zuidzee, het gelukkig Taheiti? Natuuriyke oorzaaken van eenige toevallige veranderingen op onzen Aardbodem, zyn winden , regen, overftroorningen, de vloed en ftroomen der zee, onderaardsch vuur en aardbeevingen. Dan de kortheid van ons verblyf in de verfchillende plaatzen van de Zuidzee veroorloofde ons niet, daaromtrent aanmerkingen te maaken, uit welke wy genoegfaame gevolgen trekken konden. Ik zal 'er daarom alleen nog L 2 eenige  tè*4 HOOFDST: IV, Tweede Afdeeling. eenige weinige woorden, ten opzichte van dé drie Vulkannen, die wy in den jaare 1774 gezien hebben, byvoegen. Wy hadden reeds twee dagen by Namokn (het Eiland Wiürdam') voor anker gelegen, toen wy voor de eerftemaal, by het aanbreeken van den dag, dertien vlakke en twee bergachtige Eilanden ontdekten, van het Westlykfte van welke een dikke rook opging. De bewooneren Van Nanioka noemden dit Eiland Tofua. Naa verloop van twee dagen zeilden wy tusfchen dit en het tweede, zeer na by gelegen, hooger, Eiland , O ghao door. Tofua was tot aan den top van den berg met Cafüarttfa equifetifolia begroeid; maar langs het ftrand, aan den voet der hoogte, ftonden kokospalmen en pifangftamrhéh. De Inwooneren gaven ons ook te verftaan, dat aldaar broodvruchtboomen en Yamswortelen (Dioscoreo) geplant worden , en dat op het Eiland eenë wel van versch water is. Dé oever beftaat rondsomme uit zwarte,' byna als zuilen gevormde, en teffens zeer fponsachtigé klippen, die, naar allen fchyn, door het vuur veranderd zyn. Aan het ftrand ligt een zwart zand, en aan de oeveren van het nabygeleger. Eiland Namoka hadden wy reeds aangefpoelde dryffteenen gevonden. Van den top des bergs golfde eene wolk van rook nederwaarts. Toen wy ons onder den wind van dit Eiland bevorr- den  Toevallige Veranderingen. 165, den, begon het te regenen, en veelen der Scheeplingen klaagden , wanneer de droppelen hun in het oog vielen, over eene pynlyke gewaarwording. Teffens verfpreidde zich een reuk" van turf, varenkruid en andere gewasfen. Alhoewel ik den geheelen tyd op het dek was, befpeurde ik evenwel noch deezen reuk, noch ook dit uitwerkfel van den regen. Maar met den regen viel 'er eenige afche, die uit zeer fyne puimfteendeeltjes feheen te beftaan. Een taamlyk groot deel van den rookenden Berg , aan de Noordwestlyke zyde, feheen eerst onlangs uitgebrand te zyn. Deszelfs zwarte gedaante, en ontbladerde boomen, die alieenlyk op fchuins hellende plaatzen, of in de klooven der rotze, eenig groen vertoonden, dienden ten bewyze. Wy vonden by dit Eiland geenen ankergrond, en zagen ons daarom genoodzaakt, om onze reize voorttezetten , zonder verdere waarneemingen omtrent deezen brandenden Berg te hebben kunnen doen. Onder de nieuwe Hebriden ontdekten wy Zuidwaarts en aan de andere zyde van het Pinkftereiland, een fchoon groot Eiland, het welk zeer vruchtbaar, en zeer fterk bebouwd feheen. Niet verre'van den top van deszelfs Bergen zagen wy op twee verfchillende plaatzen eenen rook opgaan, die veel graauwer van kleur was, dan de rook der gewoone vu.ur.en, L. 3, (He,  166 HOOFDST:F7,Tweede Afdeeling. die wy des avonds dikwyls ontdekten, en waar by de Inwooneren naar alle gedachten hunne fpyzen gereed maakten. De bewooneren van het naby gelegen Eiland Mallikollo, daar wy kort daar naa het anker lieten vallen, noemden het Eiland, waar op die Vulkaan was, Ambrym, en verhaalden ons, dat 'er wel eens op het bovenfte van deszelfs Bergen vuur uitbarstte. Aan den Zuid-Oostkant van dit Eiland, die zacht hellende, en, naar het uiterlyk aanzien te oordeelen, zeer ryk en vruchtbaar is, golfden witte rookkolommen, met groote hevigheid van éénen der binnenfte Bergen, die echter de hoogfte niet feheen, neder. Puiinfteenen van verfchillende grootte bedekten het tegen over liggend ftrand van Mallikollo, alwaar wy Hechts twee dagen vertoefden, en dus geene gelegenheid hadden tot het maaken van verdere aanmerkingen. Het Eiland Tanna, het welk wy terftond naa Jrromanga ontdekten, heeft insgelyks eenen Vulkaan. Des nachts, eer wy 'er te land kwamen, werden wy aldaar een groot vuur gewaar, het welk, van tyd tot tyd, met geweld, na de hoogte ging. By het aanbreeken ven den dag, nog maar eenige Engelfche mylen van den oever af, vertoonde zich de Vulkaan zeer duidelyk aan het einde eener aaneenschakeling van kleine heuvelen, op de Zuid-Oostzyde van het Ei{and, achter welke eene keten van Bergen lag, die  Toevallige Verandaringen. 167 die ten minden nog eenmaal zoo hoog waren. De kruin van den Vulkaan zal denklyk niet over de 360 tot 450 Engelfche voeten boven de oppervlakte van de zee verheven, en niet meer dan vier Engelfche mylen van het ftrand af, geweest zyn. Hy hadt de gedaante van een ftompen kegel, was volkomen ontbloot van planten, en rosachtig van kleur, gelyk die van roode afche, puimfteen en lava onder één gemengd. Alle vier of vyf minuuten klom 'er eene wolk van rook, die ook roodachtig grauw van kleur was, met groote fnelheid en geweld, recht op om hoog, en onmiddelyk daar op hoorde men een donderend gedruis in den Vulkaan. Als de kolom van rook, of liever van gloeijende afche, taamlyk hoog geklommen was, viel zy door de perfing der lucht en haare eige zwaarte, verloor haare loodrechte gedaante, en verfpreidde zich in verfcheidene ronde gedeeltens, die, te zamen genomen, in den omtrek, eenige overeenkomst met een' groote bloemkool hadden (*). Dit verfchynfel was fomtyds witachtig, (*) Kubes (incerfum protul intaemibut, ex qu* montt; Vefa* mium fuisfe, postea eognitum est) oriebatur, cujut fimUitudinem et forman non alia magis arbor quam pinus exprejferit. Kan longiijimo velut trtm;o elatain altum, quibuidam ramii dijfundg' batur. Credo qma recenti fpiriiu eveJa, deinde feneieente eo deJK* tuta, out ttiatn poudert fuo niaa , i» latitudmest vatfcebat; L 4  T 68 HOOFDST: IV, Tweede Afdeeling. tig, fomtyds vuilgraauw, en ook wel eens roodachtig; het laatfte zal misfchien door de gloeijende afche, of door den wederfchyn van het vuur, beneden in den crater van den Vulkaan, veroorzaakt worden. Van de haven , in welke wy ankerden, lag deeze brandende Berg zeven of acht Engelfche mylen verre. De uitbarftingen hielden nog eenige dagen aan, en elke vuurbraaking, met haaar donderend geraas, duurde byna eene halve minuut. Geduurende dien geheelen tyd viel 'er een fyn ftof vzn afche en kooien op ons dek , het welk ons groote pyn veroorzaakte, als het ons in de oogen woey. Plier op volgde een ftilltand van eenige dagen, en hierop, naa dat het des nachts geregend hadt, eene nieuwe uitbariHng. Het was des morgens vroeg, ten vier uuren , toen ik deeze nieuwe uitbarfting het eerst bemerkte. De rookwolken hadden toen alle verfchillende fchakeeringen van geel, orange, rood en donkerpaars, die zich in een roodachtig graauw en eenige andere kleurmengelingen , die nog donkerer waren, verlooren. Zoo dikwerf 'er eene nieuwe vuurbraaking gefchiedde, was de rook van onderen op verlicht, en in het fchyn- tandida interdum, interdum fordida, prout ttrram citeremet {ujiulerat. plin. Epifi. Ub. VI, Ep. XV,  Toevallige Veranderingen. 169" fchynfel van dit licht werden alle naby gelegene voorwerpen met geele, orange, fcharlakenroode en paarsfe randen geverwd. Deeze tweede uitbarfting duurde wederom acht dagen, naa verloop van welke alles bedaarde, zoo datwy, zoo lang wy daar waren, geen verder geraas hoorden. De rookwolken vertoonden zich hoe langer zoo zeldzaamer; alieenlyk waren zy des nachts altoos nog van onderen verlicht. — Van de Solfaterra, en de heete ' wellen, die waarfchynlyk aan deezen Vulkaan baaren oorfprong te danken hebben, hebben wy reeds, in de derde Afdeeli ng van het eerfte, en in de eerfte van het tweede Hoofdftuk, het noodige gezegd. De gloeijende fteencn, die de brandende Berg om hoog fmeet, hadden fomtyds eene verbaazende grootte. Zy moesten al vry groot zvn, om op eenen aftand van zeven of acht Engelfche mylen te kunnen gezien worden. By ons vertrek van Tcnna ontdekten wy aan den Vulkaan eenen rookenden ftreek, dien wy te vooren, by onze aankomst, niet gezien hadden. De ftukken lava, die ik hier op eene klip, niet verre van het ftrand, vondt, geeven rede genoeg, om te vermoeden, dat die ftreek eenen ftroom van uitgebrande gloeijende ftoffen aanwees , die naderhand, koud geworden, eene lava uitmaaken. Rondom den brandenden Berg was alles met afche bedekt, het zand aan het ftrand beftondt 'eruit, L 5 en  170 H00FDST: IV, Tweede Afdeeling. en de grond der naby gelegene heuvelen was 'er mede vermengd. Deeze afche is eigenlyk een mengfel van zeer kleine puirodeendeeltjes , van kleine, glinlierende, onregelmaatige, verglaasde, half of geheel doorfchynende deeltjes, van witte doorfchynende fchorlen, van vezelachtige, fcherpgepunte, naar Araiant gelykende, deelen, en eindelyk van zwarte ondoorfchynende dofjes. Zy viel 8 of 10 Engelfche mylen verre in het rond, na die zyde, die beneden den wind was. Uit bet geen wy tot dus verre hebben opgegeeven, kan men het volgende met grond befiuiten: fO -De Berg, waar in een Vulkaan ontftaat, behoeft niet tot de hoogden te behooren , vuurfpuwingen kunnen ook uit eene laage keten van heuvelen voortkomen. Wy ontkennen hier mede niet, dat 'er ook Vulkaanen op hooge bergen kunnen ontdaan, maar merken dit alieenlyk aan tot wederlegging van den Heer de. buffon, die, in zyne Theorie van de aarde, de Vulkaanen nergens anders, dan op hooge Bergen plaatst. De Vulkaan op Tanna was een heuvel van 150 Engelfche Ellen (Yards van 3 voeten; by gevolg 450 voeten) hoog; die op Tofua en Ambrym waren niet veel hooger. 3.) Veele, zo niet de meeste, Vulkaanen liggen op Eilanden, immers niet verre van de Zee. Tot  Toevallige Veranderingen. 171 Tot de eerfte klasfe behooren , de Aetna9 Stromboli, Lipari en Vulcano, Fuogo, de piek van Tenerife, en het Azorisch Eiland P1C05 vervolgens het Vulkaan-Eiland onder de Charlotte - Eilanden, de brandende Bergen na by nieuw Gi/inea, in de Molukfche en Philippynfche Eilanden, in Japan, op Tsldnd, en in de nieuwe Rusiifche ontdekkingen tusfchen Afia en Amerika. Van de tweede foort zyn de Vefuvws , de Vulkaanen in Kamfchatka, Kaiifornien, deMexikaanfche en Zuid-Araerikaanfche Andes. De laatften fchynen eenigszins eene uitzondering op de algemeene regel te maaken; intusfchen ligt geene van dezelven verder dan twintig duitfche mylen, in eenen rechten lyn gemeeten, van dc Zee af. 3.) De Vulkaanen ontftaan alieenlyk op plaatzen , daar men eene menigte van keizand en zwavelachtige ftoffen vindt. Men vindt daarom in de nabuurfchap doorgaans roode, okerachtige laagen. De roode oker, die wy op Tanna, niet verre van de lolfaterren ontdekten, geleek volkomen naar eenen in eenen fterk vuur geroosterden en uitgebranden keifteen, die men weet, dat voornaamlyk uit zwavel en yzergruis beftaat. 40 De  172 HOOFDST:IV, Tweede Afdeeling, 4- ) De brandende Berg op Tanna woedde altoos heviger, naa dat het geregend hadt, dan te Vooren (•). Misfchien valt het regenwater, terwyl het door fcheuren en fpleeten tot in het bjnnenfte van den Vulkaan dringt, op laagen van keigruis, en veroorzaakt eene nieuwe gisting j| op welke dan nieuwe uitbarftingen volgen. 5- ) Door de Vulkaanen worden dikwyls aanzienlyke veranderingen op de oppervlakte van den aardbodem te wege gebracht. De afche en puimiteenen, die zy uitwerpen, hoogen zich geduurig op; de Lavaflroomen verwoesten alles, wat zy in hunnen loop ontmoeten. Buiten twyr fel heeft de vuurfpuwende Berg op Tanna insgelyks in grootte gewonnen, federt op denzel- ven (*) Dit fchynt, zo niet algemeen, ten minfien a:n meer andere brandende Bergen, eigen te zyn. Ten minften in het Woordenboek der Natuurtje Historie van den Heer de BOMARB bl. 160 leest men: „ het zou te wenfehen zyn, dat de mon„ den deezer Vnurkolken voor den regen bevryd waren; „ want men heeft brandende Bergen gezien, die, na dat zy ., geduurende een' hngen tyd opgehouden hadden, vaar uitj5 tewerpen, weder verfchriklyke uitbraakingen begonnen te „ doen; 't geen door het water veroorzaakt wierdt, dat 'er „ in gevallen was: Dit is mooglyk de reden, waarom de „ Berg Fefi , in Japan, die voormaals vuur uitwierp, zolki „ niet meer doet, federt "er eene opening in de zyde van deezen Berg ontftaan is." TERTAALB8,  Toev. Ver and. Derde Afd. Verm. enz. i7 % ven zulk eene verdikking van afche puimlteeii en lava gekomen is. De afche heeft zelfs detl grond van het geheele Eiland veranderd. Ook lag omtrent 10 Engelfche mylen ten Oosten Van den Vulkaan een klip, die uit laagen van zwarten zandlteen, vol puimfteenén, roode okerigë ïleenen en (lukken lava, beftondt, en by gevolg duidelyke bewyzen van eene merkwaardige vérandering opleverde. DERDE AFDEELING. VERMINDERING VAN DE ZEE, ËÜ VAN HET WATER IN HET ALGEMEEN. Het tydftip fchynt nog niet gekomen te zyn-, waar op deeze gewichtige vraage kan beflist; worden. Hoe veele verdedigers het gevoelen * dat de Zee van tyd tot tyd, minder wordt, ook onder-de laatere, inzonderheid de Zweedfché * Geleerden gevonden hebbe; hoe nauwkeurig de Heer dalin, volgens zyne verondjrdelling van eene geregelde vermindering van 45 Zweed, fche duimen (*) in den tyd van honderd jaa- rcn, (*) 4? Zweedfche duimen maaken 37t53 Engelfche; völ> i«m de bovengemelde berekesin^ bygevolg zonde her. watëï kb  * 7 4 HOOFDST; IV, Derde Afdeeling. ren, ook meene te kunnen uitrekenen, wanneer Zweeden het eerst bewoonbaar geworden is, fchoon hy zich zekerlyk overeile, wanneer hy 'er uit befluit, dat dit ook het tydftip is, waar op dit land daadlyk is bewoond geworden — nochtans kan daar tegen aan den anderen kant even veel ingebracht worden. Men kan eene menigte van plaatzen opgeeven, alwaar de Zee aan het land afbreuk doet, en misfchien zoude, wanneer men alles nauwkeurig onderzocht, by de uitkomst blyken, dat aan den éénen kant flechts gewonnen wordt, het geen men aan den anderen kant verlooren heeft. Daarenboven zouden, in gevalle de Zee werklyk afnam, toch maar alleen de zuivere waterdeeltjes kunnen verminderen, en de zoutdeelen, die niet vlug zyn, moeten te rugge blyven; waar door de Oceaan van jaar tot jaar zouter zoude moeten worden. Vifchen en andere Zeedieren zouden zich wel haast in eene zoo dikke vloeyltoffe bevinden, dat dezelve voor hunne behoeftens niet meer konde dienen, dat hunne beweegingen geftremd, en eerlang hunne geheele verdelging daar door zoude moeten veroorzaakt worden. Op het laatst zoude de Zee tot zout moeten kryflallizeeren; re- al'e jaaren 0,45, of 0,37 van eenen doim , dat is, niet volkomen eenen halven duim bsdraagen.  Vermindering van de Zee, enz. 175 regen, dauw, en dampen zouden hoe langer hoe zeldfaamer worden, en eindelyk geheel ophouden; het ryk der dieren en planten zoude geen voedfel kunnen bekomen, en hierdoor zoude de geheele aardbodem woest en onbewoond worden. Op onze groote reize heb ik flechts op ééne eenige plaatze bemerkt, dat de grond, ten aanziene der oppervlakte van het water, werklyk ie:s feheen gewonnen te hebben. Men kent reeds de wurmen in de Lithophyten ( *), die byna overal in de Zee, maar inzonderheid inde Zuiderzee, haare wonderbaare cellen van eene fteenachtige zelfftandigheid bouwen. Deezezor> genaamde koraal klippen zyn gemeenlyk beneden op den bodem der Zee fmal, en ftaan als op een fteel, maar fpreiden zich na boven denvyze uit, dat boomen, die tot vyftien voeten hoog, en aan den ftam nauwlyks drie voeten dik zyn* aan den top achttien voeten in den diameier hadden. Maar buiten het water kunnen deeze diertjes, die zulk een gebouw maaken, niet leeven? (*) In het Hollandsch Zeeplanten, om dat men ze van ouds voor Zeegewasfen hieldt; fchoon men thans weete, dat zy voortbrengfelen van eene foort van warmen zyn. Me* kan 'er breeder over leezen by CHCMEL, WaordenUtk, o* het woord Viihapbpa. t!RTAALEb  i-6 HOOFDST:IV, Derde Afdeeling. ven; het vvelk^de reden is, waarom u\ niet altooa, en dus ook ten tyde der Ebbe, tenminftea i>sn tyde Van der. vloed. o«d«r water ftaan. VBKf A**XA.  Oorfprong der Eilanden. 17$ een floep of boot in Zee zoude kunnen kcmen, maar voor Schepen zyn deeze kanaalen niet diep genoeg. Het rif, of het eerfte begin fel van deeze Vlakke Eilanden, wordt dan door de Lithophytenwurmen, tot op eenen kleinen afftand van de oppervlakte der Zee, opgebouwd. De baaren fpoelen van tyd tot tyd allerleië foorten van fchulpen, zeegras, ftukken koraal, zand, en wat van dien aart meer is, op deeze pas gebouwde muur, die, door deeze byvoegfelen verhoogd, ten laatften uit het water ten voorfchyn komt; De Zee vaart nog voort 'er nieuwe vaste deelen op te werpen, en brengt 'er de zaaden van waterplanten op, zo dit niet misfchien door den eenen of anderen vogel gedaan wordt. De wasdom, de voortplanting, het vergaan van deeze bewerktuigde lichaamen geeft eindelyk eenen voorraad van tuinaarde; en nu ontbreekt 'er nog maar een gelukkig geval aan, waar door 'er een kokosnoot aanfpoelt, die, gelyk men weet, haar groeyfaam vermogen eenen langen tyd behoudt, en in alle foorten van grond wortelen fchiet. Op deeze wyze kunnen wy ons voorftellen, hoe de fchoonfte bosfchen van Kokospalmen, op alle laage Eilanden, van tyd tot tyd ontftaan zyn. De wurmen, die het rif opbouwen, fchynen een inftikt te hebben, om haare wooningen teAl % gen  *8o HOOFD38MV\Vierde Afdeeling. gen het geweld van den wind en de onftuimige zee te beveiligen ; daarom leggen zy haare koraalklippen, in de warme ianden, alwaar de wind meestal altoos uit denzelfden hoek waayt, op die wyze aan, dat zy om zoo te fpreeken, eenen cirkelronden muur uitmaaken, en een gedeelte van de zee van het overige van den Oceaan afzonderen; in welk afgezonderd gedeelte by gevolg geene hevige beweeging van het wa*er kan plaats hebben, en de wurm dus eene ftille wooning vindt. Dit fchynt my ten minften de waarfchynlykfte gedachte te zyn, om de wy2e te verklaaren , op welke de laage Eilanden in de heete gewesten van de Zuidzee ontftaan zyn. Onder de hoogere Eilanden zal 'er nauwlyks één zyn, het welk geene duidelyke fpooren van eene, wel eer door vuur, of eigenlyk door brandende Bergen , veroorzaakte geweldige verandering van deszelfs oppervlakte, kanaanwyzen. Dat verfcheidene Eilanden, alleen door de kracht van onderaardsch vuur , uit de zee zyn opgekomen, {*) is bekend genoeg; en de Eilanden (•) Plïnius Bijt. Nat. L. II, e. 88. 89. L. IV, t. Sï. «bneca Nat. Qftaefl. L. VI, /. 21 tot 26, & L. \l,c. 56.— * tra B o ( Ed. Almeloven) p, 94 , 100. — plutarchu f * Pytbite Oraculii, ex Editione Xylundr.Fravcf.i6lo p. 399. ~, »ao«'Nli» L, VIII, e. jj _ jus TjKUf L. XXX, c. 4-  Oorfprong der Eilanden. iSi den Santorini, mitsgaders de beide Kamenis (*} in den Archipel, zoo wel als het Eiland, hel welk in den jaare 1720 midden onder deAzorea ontdondt (f), zyn hier van Ipreekende bewy» zen. Zy fchynen, als Vulkaanen, uit den grond der zee opgekoomen te zyn. Op onze reize rondom de waereld bezochten wy, zoo wel Eilanden, waar op nog Vulkaanen brandden, als anderen, op welke onbetwistbaare blyken van eenen zoodanigen oorfprong uit Vulkaanen te zien waren, en eindelyk zoodanigen, op welke onderaardfche vuuren, Vulkaanen en Aardbevingen, ten minden eene geweldige verandering, of ook wel eene voldrekte verwoesting veroorzaakt 4.- NICEPH. PATRIARCHI breo, Bifl. Paris ,16+8. p, 37. ad num. 27, ad eundem. IHEOPHAL. Cbronogr. refeti, ~" CEDREN. (f PAUL. DIACON. Coronelli Ifolario , p. 24J. Edit. Vertel. 1096 Fol. ~ Phil. Tranfact. Vol. XXVII, ». 332. „ DIO CASSIUS L. IX, c, 2). _ AUREL- VICTQR ia Claudio — AMMIAN. VARCELLIN. Ed. Valcs. Paris 1681, Fo/. L. XVII,(.7. - Pindas. 0;.(Wm. - diod. 5 1C u L. L. V, e- 5ï. — HBRACLID. PONT» de polit. grif larum ad calcem. CRAGII de Rep. Laced. ~ PUIL. Jud. dé mandi ineorruptibilitate. ( *) Xouveaux Memoires des Mhjions, Torr. I, Pbil. Tranfaei, Vol. XXVII, ij. 332. (|) GASSEN Dl de Vita Epicuri, Vol. II, p. iojo,Bifl. de VAtaiem.de Paris, de 17*1, p. stf. fJ 1722, p. ia.Pbil, Tranftut, ahridged, Vol. V,p, IJ4, ~ Comm, Botte», TimP 1? p. ioj.  18 2 HOOFDST: IV, Vierde Afdeeling. zaakt hadden. Tofua* Ambrymi, Tanna, en het Azorisch Eiland /v^, behooren tot de eerfte klasfe; Maaien, O-Tahciti, Huabeine, O Rajctea, O Taba, Bola-Bola, Maurna, Waitabu of St. Christina, beneffens de overige Marquefen Eilanden, eenige nieuwe Heboden, en hetAzorisch Eiland f a y a l tot de tweede; eindelyk de Paasch Eilanden, beneffens St. Helena en de Afcenfion in de Atlantifche Zee, tot de derde. (♦) Het Eiland Afccnfion in de Atlantifche Zee, het welk wy op onze terugreize bezochten, gaf gelegenheid tot verfcheidene gewichtige bemerkingen. De hoogfte Berg op dit Eiland, die ten naasten by vyf Engelfche mylen van de ankerplaats in de Kruisbaay {Crosbay) ligt, beftaat uit kalkachtigen duiffteen met zand en mergel vermengd. Een weinig damaarde, die men, op de oppervlakte van deezen Berg, onder de evengemelde ftoffen vindt, geeft aan eenige foorten van gras en postelein' rportulaca) voedfel. Het geheele overige Eiland, en inzonderheid het ge-> deel- (•) Ik zeg niet, dat Aardbevingen of Vulkaanen de bove». gemelde Eilanden voortgebracht, maar alieenlyk, dat zy dezelve veranderd, en ten deele verwoest hebben. Desniettegenflaande, zoude men van verfcheidene deezer Eilanden kunnen beweeren, dat zy werklyk, op zulk eene geweldig» wyze, eensklaps uit de Bêe ten Voorfchyn gekomen zyn.  Oorfprong der Eilanden, 183 deelte om de kruisbaay, verfchilt, ten aanziene van den grond, zeer wezenlyk van deezen Berg. Tusfchen de Baay naamïy"k en dien Berg ligt eene verheve vlakte van een paar Engelfche mylen in de doorfneJe, die met eene zwarte« zandige, naar uitgebrande delfftoffen gelykenda afche, en ook hier en daar met eenen bruingeelen Oker, bedekt is. Op dezelve vindt men, 40 of 50 fchreeden van elkanderen , ontelbaare kleine bulten, van 10 tot 10 voeten hoog, die Uit wanftaltige ruwe (lakken, of uitgebrande fponsachtige (leenen, met één woord, uit verfcheidene laagen Lava, beftaan. Rondom deeze vlakte ziet men, als waren het grensfcheidingen* eenige kegelvormige heuvelen van roodbruine of roestkleurige flofafche, en kleine, door het weder verteerde (lakken, waar van fominigen zwart, anderen okerachtig, en nog anderen geel of roodachtig zyn. Aan ééne zyde wordt deeze vlakte door eene grensfcheiding van hooge klippen bepaald, welker wanflaltige rotfen een ruw, vreesïyk , voorkomen hebben , en altoos in vreemd gevormde fcherpe punten, en om hoog uitrekende klippen eindigen. Een gedeelte van deezen Berg van rotfen loopt tot aan de Zee „ verkrygt aldaar eene nog woeftere gedaante, en wordt door ontelbaar veele diepe fpleeten doorfneeden, zoo dat de kust van dien kant volkoM 4 men  i84 HOOFDST-.IV, Pierde Afdeeling. men ontoeganglyk worde. De Aak, uit welke deeze fteenhoopen beftaan, heeft den klank van metaal, zoo dat eenige ftukken, die wy na beneden wierpen, een doordringend helder geluid gaven. Men ziet terftond met den eerften opflag, dat, waarfchynlyk, de oppervlakte van het geheele Eiland' wel eer uit dezelfde foort van fteenen beftond, die nog in het binnenfte gedeelte van het zelve,op den hoogen berg, gevonden wordt. De hoogliggende vlakte fchynt de mond of de opening van den Vulkaan geweest, en de kegelvormige bergen,van de afche en gebrande fteenen, die dezelve uitwierp, ontftaan te zyn. De bergen, uit klompen van Makken beftaande, zyn overblyffelen van den Lava/Ir oom, die zich ten deele in de zee heeft uitgeftort. De bulten op de vlakte zyn insgeIyks opftapelingen van Lava, die, naa dat de Vulkaan opgehouden heeft met branden, in die zelfde gedaante, in welke men ze thans ziet, gebleeven zyn. Door de van tyd tot tyd verweerde deelen, uit welke zy beftaan, als mede door de afche, die door den regen is afgefpoeld, is, van langfaamerhand de mond van denCratcr derwyze gevuld, dat dezelve thans eene vlakte uitmaake. Zoo vertoont dit, te vooren misfchien geheel anders gefielde,Eiland thans niets alg  Oorfprong der Eilanden. 185 als puinhoopen, en kentekenen der uiterfte verwoestinge: Nee rejlat in illa Quod repetas; tantum cittis &> fine femtne terra efi. CORN. SEVERUS. Het Eiland St. Helena vertoont zich , van de ree, byna nog • verfchriklyker dan het Eiland Ascenfion; dan verder op wordt het voorkomen fraaijer, en binnen in het Eiland wordt het oog bekoord door de fchoonfte bosfehen en grasvelden. DesniettegenfTaande zyn de blyken eener genoegfaam ganschlyke verandering van dit Ei•and, door brandende bergen en aardbecvingen, die misfchien het grootfte gedeelte van hetzelve in zee geftort hebben, zoo zichtbaar, dat men daaromtrent in geenen tvvyfel ftaan kan. Het Paascèei/and, of, gelyk de fnwooneren het noemen, Waibu, is van denzelfden aart. Alle klippen zyn daar zwart, verbrand, eu, als honigzeem, vol gaten. Sommigen hebben ten vollen de gedaante van uitgebrande metaal/lakken. Het aardryk zelf beftaat alleen uit een» aeer dun geftrooiden donkergeelen Oker. De zwarte glasachtige fteénen, die men onder den naam van Yslandsch glas.-agaat (*) kent,liggen hier, < ) E€« Toortbrenfel der vuurrpuwende bergen, het «ik M 5 M  x85 HOOFDST: IV", Vierde Afdeeling. hier, in eene groote menigte,op den grond verfpreid. Van plantgewasfen telt men hier nauwlyks twintig verfchillende foorten,die nog daarenboven zeer fpaarfaam voorkomen, en waar onder, die, welke men aankweekt, insgelyks begreepcn zyn. Ten minften heb ik, op eene wandeling, over het grootfte gedeelte van het Eiland, 'er niet meer gevonden, en onder deiclve niet eenen boom aangetroffen. Op zulk een Eiland, het welk evenwel 25 Engelfche mylen in den omtrek groot is, is deeze omftandigheid gewislyk zeer merkwaardig. Roggewé in, de eerfte ontdekker van dit Eiland, vondt op hetzelve reeds de groote fteene ftandbeelden, die wy 'er ook gezien hebben, en die ons toefcheenen het werk van vroegere Eeuwen te zyn. Een der Schryveren, die de reize van roggewein befchreeven hebben (*),fpreekt van bosfchadien, die hy op het Paaschciland zegt gezien te hebben. Het zoude derhalven wel kunnen zyn, dat, federt dien tyd, de bosfehen door het één of ander ongelukkig toeval, eene aardbeeving, of eenig onderaardsch uitbarstend vuur^ in Ysland, Italien, Sicilien, en op het Eiland Asttnfion, in menigte gevonden wordt. F. (*) Tweejaarlge Reizs rotidom di watrtld. Dordrecht 1728. 4to,  Oorfprong der Eilanden. 187 Vuur, verwoest, en de ftandbeelden, die wy ten deele op den grond vonden liggen, om verre geworpen waren. De hevige uitwerkfelcn der verfchriklyke a:vrdbeevinge,die in den jaare 1746 de Steden Lima en Callao in Peru verwoest heeft, kunnen zich gemaklyk tot hiertoe uirgeftrekt hebben, daar davis, in den jaare 1687, op eene affland van meer dan drie honderd Hoogduitfche mylen van het vaste Land van Amerika, die vroegere, niet minder verfchriklyke Aardheeving gevoelde, waar door Lima en Callao toén reeds verwoest werden. Dan het getuigenis van bovengemelden Schryver is te verdacht, dan dat wy het beftaan vanboschadiè'n op het Paascheiland, alleen op zyn woord, zouden kunnen aanneemen. Daar hy zelf verhaald , dat de Kanoe , in welke de eerfte man van het Eiland aan boord kwam, geheel uit, kleine ftukken hout was te zamen gefteld, waar van geen de lengte van een' halve voet te boven ging, kan men uit deeze byzonderheid, die onze eige bevinding naderhand bevestigde, veel eer beOuiten, dat men op dit Eiland gebrek aan hout heeft, dan dat 'er boschadié'n op zouden te vinden zyn. Hoe veel geloofs deeze Scliryver voor het overige verdiene •>. kan men uit zyn verhaal, van de reuzen van twaalf voeten lang, afneemen, die, vo'gens zyn voorgeeveru dit Eiland bevvoonen. — De fteene ftandbeelden,  i SS HOOFDST: iy, Vierde Afdeeling. den, die, zoo als wy gezegd hebben, reedsten tyde van roggewei n, dat is, in het Jaar 1722, aanwezig waren, zyn uit een' fponsachtigen tuffteen gehouwen, die buiten twyfel door een hevig vuur geleeden heeft. Het is derhalven ontegenfpreeklyk , dat de tegenwoordige veranderde toeftand van het Eiland, reeds zoo geweest is, toen het door roggew«in het eerst ontdekt wierdt, en dat, by gevolg, de zichtbaare kenmerken van eenen Vulkaan , die wel eer gebrand heeft, en waar door het geheele Eiland gene egzaam in een' puinhoop veranderd is, al van eenen vroegeren tyd afkomftig zyn. " • Op de Eilanden der heete luchtftreek in de Zuidzee, worden de fpooren der voormaalige hevige veranderingen en omkeeringen, die Vulkaanen en Aardbeevingen aldaar veroorzaakt hebben , reeds ten deele door derzelver tegenwoordigen bloeijenden toeftand bedekt, en 'er wordt een geoefend oog vereischt, om, onder de laagen vruchtbaare aarde, die met zoo veele foorten van gewasfen pronkt, de overblyffelen van den ouden brand te ontdekken. Intusfchen laaten de uitgeholde toppen der fpitsbergen of pieken, op Maaica, Bola^ola en Maurua* de opëengeftapelde, naar puinhoopen gelykende, klippen op Te-Arrabu (het kleine half Eiland van O Taheiti}, en de zwarte doorboorde Bergen  Oorfprong der Eilanden- 189 gen en Laven op Tobreonu* (het grootfte half Eiland van O-Taheiti) zoo wel als de Marquéfen Eilanden geenen twyfel over, of alle deeze Eilanden zyn onbetwistbaar door vuurfruwende Bergen ontftaan. Men ziet zelfs op alle de nieuwe Hebriden , Marquefen - Societeits - en Azorifche Eilanden, kenmerken van foortgeljjke veranderingen , die in vroegere tyden gefchied zyn. Met hoe vee! waarfchynlykheid zoude men hier niet kunnen gisfen, dat eenige (ik zeg niet, alle) van deeze bergachtige Eilanden, door de kracht van eenen, onder de zee uirbarftenden, Vulkaan, op dezelfde wyze ontftaan zyn, als de reeds gemelde Eilanden Thcrefia, Tliera, of Santerini, Volkcnclh, de beide Kamenis, en het Eiland onder de Azoren, tusfchen Terctira en St. MichaiH De overeenkomst tusfchen derzelver deifftoffen, zoo wel als van de geheele gefteldheid deezer Eilanden, insgelvks de Vulkaanen, die op fommige van dezelve nog branden, en de Aardbeevingen, die 'er nog dikwyls befpeurd worden, geeven buiten twvfel aan deeze gedachte eenig gewicht. Aardbeevingen zyn voor het overige op Taheiti , en over het algemeen by de hewooneren der Societeitseilanden, niet onbekend. fiunne Godenleere noemt ons eenen God en Schepper der Zonne, O-Mauzve, die, zy zeggen, dal ;:i zynen toorn de Aarde fchudt, en op die r. u; Aaid-  loo HOOFDST: IV, Vierde Afdeeling. Aardbeevingen veroorzaakt. (_*") Nochtans, hoe groote waarfchynlykheid de boven gemelde veronderftelling {Hypotbefe) uit dien hoofde ook hebbe, ben ik evenwel in geenen deele genegen, om dezelve als eene onbëuvistbaare waarheid uittegeeven, of ook, om ze op alle bergachtige Eilanden der ftille Zuidzee toetepasfen. In tegendeel ben ik veelmeer overtuigd, datveelen van dezelve van eenen veel vroegeren oorfprong zyn, en zelfs wel, dat zy niet, dan als overblyflelen van 'eene 'groote uitgeftrektheid van Land, die 'er wel eer geweest is, moeten aangemerkt worden. Wy hebben het reeds éénmaal gewaagd in het gebied der fabelleere overtegaan ; het zy ons by deeze gelegenheid nog éénmaal vergund. De bewooneren der Societeitseifanden zeggen, dat hun God Mauwe eens een groot Land, van het Westen na het Oosten, door den Oceaan gelleept heeft, en dat'er zich, door die hevige beweeging, hier en daar eenige brokken van afgefcheurd hebben , die, als Eilanden, zyn overgebleeven. En dit groote Land, voegen zy 'er by, is werklyk nog in het Oosten te vinden. Schynt dit oude fprookje niet (*) De eige uitdrukking in hunne taaie is: O-Mauwe furore te Hwennua, dat is, de (God) Mauwefckudt de Aarde. Het welk, dunkt my, genoeg is, ora te bewyzen, dat hun dit vetfehriklyk verfchynfel niet onbekend kan zyn.  Oorfprong der Eilanden. 191 niet ten minften zoo veel te kennen te geeven } dat deeze mcnlchen zelve nog een duider denkbeeld van eene gewichtige gcbeurtenisfc in d^ natuur hebben, die in dat gedeelte der Waereld» het welk zy bewoonen, groote veranderingen veroorzaakt heeft ? Misfchien zoude men deeze hunne overlevering zoo kunnen verklaaren, dac daar in van eene hevige Aardbeevinge gefproken wordt, die, met behulp der, daar door ingedrongene, golven (zoo als het fleepen door de Zee te kennen geeft) het vaste Land, wel eer de woonplaats van hunne Voorouderen, derwyze verwoest en verzwolgen heeft, dat hunne Eilanden alleen, als kleine ftukken of overblyffelen, van dc a!geme,ene verwoesting zyn overgebleeven. V Y F  ip2 HOOFDST: V, Eerjie Afdeeling. VYFDE HOOFDSTUK va n bewerktuigde (organische) lichaamen. Omnis naturq vult esfe confcrvatrix lui, ut fcV in genet e confervelur fuo- m. t. cicero de fin. bon. 6? mal. L. IV. EERSTE AFDEELING. ryk der planten. AY-Jsz bewerktuigde lichaamen bedekken ten deele de buit-entte oppervlakte van den Aardbodem, ten deele woonen zy op dezelve, en bebooren, ingevolge van deeze verdeelinge, of tot het ryk der planten, of tot dat der dieren, aan welke laatften n-og daarenboven het vermogen van gewaarwordinge of het gevoel, als eene by- zon-  Ryk der Planten. 193 zondere eigenfchap , moet worden toegefchreeven. De foorten van gewasfen, die wy, geduurende onze reize, in zoo veele Landen verzamelden , zyn merkiyk verfchillende, nieuw, en zeldfaam, zoo als hetdegelleldheid van elkdcezer Landen medebrengt, en zelfs, uit hoofde van derzelver uiterlyke gedaante, te verwachten is. Van de laage Eilanden der . heete luchtftreek, die wy te vooren befchreeven hebben, alieenlyk uit koraalklippen beftaan , en Hechts met een weinig zand bedekt zyn, tot de Societeits Eilanden, die eene aanzienlyke hoogte, en, vruchtbaare vlaktens hebben , en met koraalriffen omringd zyn — en van deeze tot de overige groepen van Eilanden, die wel bergachtig, maar noch met riffen noch met vlaktens omcingeld zyn; is de afftand reeds aanmerklyk. Hoe veel bekoorlyker, zelfs de onaanzienlykft.cn onder deeze Eilanden, zyn, dan de ruwe gebergtens van NieuwZeeland, hoe veel treuriger nog dan deeze de Zuidlyke uithoeken van Amerikanen eindelyk hoe woest de Zuidlyke Kusten, die wy pas ontdekt hebben—hebben wy te vooren reeds duidelyk genoeg doen zien. In dezelfde evenredigheid is nu ook het ryk der planten in deeze Landen onderfcheiden, ten opzichte van derzelver getal, gedaante en fchoonheid , zoo wel, als van het meer of minder gebruik, het welk van dezelve kan gemaakt worden. N De  ?94 HOOFDST: V,Eerfle Afdeeling. De geringe uitgeftrektheid der vlakke Eilanden , die in den (lillen Oceaan verftrooyd liggen, kan maar aan weinige foorten van gewasfen voedfel geeven. Intusfchen geeft hun de menigte van Kokosboomen, die 'er op groeijen, van verre, een zeer bekoorlyk voorkomen. Op het ftrand vindt men buiten dien nog eenige andere boomen en heesters; maar deeze raaaken ook, met en benevens eenige weinige kruiden, die tegen den Scorbut dienen, en zulke planten, die de Eigenschap bezitten, om de Vifchen te bedwelmd, de geheele Flora van die Eilanden uit (*> Heerlyke uitzichten , bekoorlyke gedaantens en fchakeeringen van kleuren, die alle denkbeelden van fchoonheid verwekken, zyn, op de Societeits Eilanden, het gemeenfchaplyk werk van natuur en konst. Men vindt aldaar in de vlaktens, op fchuinfe hoogtens, en op de hooge bergen, overal andere foorten van planten. De vlaktens , die ieder van deeze Eilanden omringen, zyn by uitftek bekwaam, om bebouwd te wor- (*) Ondar de middelen tegen den Scorbut kan men d» Cardamina Sarmentofa en het Lepidium Piscidium tellen, welk laatfte kruid zoo wel als de Gallego. Littoralis linn: door de ïnwooneren by hunne Vifchery gebruikt wordt, voor zoo verre het, onder eenig lokaas gemengd, in het water geworden srordt, en tot bedwelming van de Vifchen dient. G. p-  Ryk der Planten. 195 worden, in haare geheele uitgeftrektheid, en in de verfte verdiepingen der dalen, die zich tot in het gebergte uitftrekken, is alles met plantenen gewasfen bedekt. Een talryk volkje, aan het welk het gelukt is , zich tot eenen hoogeren trap van befchaaving te verheffen, dan deszelfs nabuuren bereikt hebben, heeft hier de ruwe paden der natuure opgecierd, en overal de verfcheidenheid van planten, die men in eenen bloeijenden tuin vindt, veroorzaakt. In plaatze van met doode takken en rottende boombladen , waar in anders welig groeijende doornftnnken, varen, en andere van vreemd vet teerende (fchmarotzende) planten voedfel vinden, is hier de grond met een veld van grasfoorten bedekt, die, zonder aankweeking, daar niet zouden gevonden worden. Op eenen maatigen afftand van elkanderen wordt dit veld door vruchtboomen befchaduwd, het welk, hier door, tegen de brandende zonneftraalen gedekt, op den duur met een leevendig groen blyft pronken. Ook geniet de hut van den Landman een zelfde weldaadig befchutfel van de boomen en heesters, die men rondom dezelve geplant heeft. De eerfte hoogtens, in welke de vlakte eindigt, zyn dikwyls ten eenenmaale van boomen ontbloot. De zon werkt aldaar ongehinderd voort, en laat voor geen grasfcheutje, voor geene andere tedere plant, eenig voedfel over. Een by uitftek N a fyrjg  io6" HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. fyne varen (pohpodiumfurcatum') (*), en een paar even zo harde heesters (f), bedekken deezen, anders geheel woesten heuvel, en fchynen het geweld der zonne, die 'er,vlak boven ftaat, te trotfeeren. Iets hooger vindt men in deglooijmg der bergen, bofchadien, die geduurig toeneemen, tot dat eindelyk de hoogfte toppen overal met boomen begroeyd zyn. Op deeze dikwyls bewolkte hoogtens is de lucht reeds zeer gemaatigd, zoo dat 'er allerleië planten weJ'g °P groeyden; foorten van mosch, varen , Epidcndrum , ■ en andere foortgelyke gewasfen, die eenen vochtigen grond beminnen, worden hier het meest gevonden, en bedekken zoo wel het aardryk als ook de Hammen en takken der meeste boomen. Misfchien zal het mynen Leezeren niet onaangenaam zyn, hier telfens eene lyst der voornaamfte planten te vinden CD» die door de Inwooneren der Societeits Eilanden, op de vlaktens gebouwd worden. Tot een onmiddelyk gebruik dienen. i«) De Kokospalmboom. aODePifang of (*) dcrouiebtm furcatum. linn: (t) Dodonaa weleer (Ptelea) viicofa linn: en ons Lt» ptoipermum collinum, het welk deHeeren banks en sol am* DER meirojiderot fpeSabilis noemen. (§) Ik heb deeze lyst by myne Overzetting gevoegd) ia bet Enge^fch* werk worde dm van niet gelprokcn Q. F.  Ryk der Planten. igf of Bananenboom. 3.) De Broodvruchtboom. 4.) De Taheitifche Mirabolaan, of, gelyk men hem ten onrechte noemt, de Appelboom. 5.) De Papiermoerbeziè'nboom, van wiens binner.de bast of fplint men kleederen maakt. 6.) De Jamboezenboom. 7.) De Aron met fluweele bladen. 8 ) De gewoone eetbaare Aron. 9.) De Igname of Yamswortel, ie.) De zoete Batatten. ir.) Het Suikerriet. 13.) De Kleefwortel. 13.) De veelbladige Speerwortel. 14..) De Tuimelpeper, en 15.) De zoogenaamde Taheitifche Kastanjeboom, eigenlyk een nieuw gedacht. Tot cieraad wordt geplant 16.) De Chineefche Heemst. 17.) de Gaidenie, 'wegens haare welriekende bloemen in Engeland ten onrechte Kaapfche Jasmyn genaamd, en 18.) De fiaaije Guettardenboom. Ook worden zekere boomen, heesters of planten, waarfchynlyk uit Godsdiendige grondbeginfelen, rondom de begraafplaatzen gebouwd; by voorbeeld 19.) De Indiaanfehe Draakenboom, wiens bladen de Inwooneren ook als Vredenstekenen in de handen houden. 20.) Het Schoonblad, waar van men zegt, dat het hout aan de Kokosolie eenen aangenaamen reuk mededeelt, ai.) Eene foort van Cratsven. 22.) De Populierbladige Heemst 9welker Bloemenknoppen aan de ftcffen, die op Taheiti gewerkt worden, eene droogeele kleur mededeelen. 23.) Het Knotshout, het welk N 3 meest-  ïqS hoofdst: v, Eerjls Afdeeling. meestal gebruikt wordt, om 'er wapenen en huisraad van te maaken, en 24.) De wilde Palmnootenboom, wiens vruchten geofferd worden. (*) Ten Noord-Oosten van de Societeits Eilanden, (*) Hier zyn de Latynfche naamen van deeze gewaslen s X.) Cocos nucifera. linn: ï.) Mufa paradifiaea et Sapientum. linn: 3. ) Artoearpus Communis fokster. Sitodium altile BANKS. 4. ) Spondias du'.tis forst, et banks. 5. ) Morus Papyrifera. linn: 6. ) Eugenia Mataccerfis. linn: 7. ) Arum eseulentum. linn: 8. ) . . . . Macrorhizon linn: q. ) Dioicorea alata. linn: 10. ) Convolvu'us Batatas. linn: 11. ) Sacilarum Officinarum. linn: 12. ) Taeca pinnatijida forst: Chaitea Tacca. Banks-, 13. ) Dracontium pr)/ypby''um. linn: 14. ) Piper Metbysticum. forst. 15. ) Inocarpus eduis. forst. Amotum fagifenm. BANKS, 16. ) Hibiuus rofa Jinenfn. LINN1 17. ) Gardenia floridal linn: 18. ) Guettarda Speciofa. linn: 19. ) Draeaena terminalis. LI nn : 30.) Calopbyllum lnopbyllum, LINNr stl.) Cratepva retigiofa. forst. 92. ) Hibiteus popu'.neus. linn: is eigenlyk een nieuw geflachfe Tbesptpa popu nea. bancks. 32 ) Cafuarina equifetifalia. rumph. forst. banks. 94.) AtbndaSylit indica. FORST. Paudanw. rumph, banks.  Ryk der Planten, i pp den liggen de Eilanden, door den Admiraal mendam a genaamd Marquèfas de Menöoza, die, uitgezonderd de vlaktens en riffen, welke hun ontbreeken, aan de zoo even befchreevenen volkomen gelyk zyn. Derzelver bofchen loopen tot op het ftrand uit, en midden in dezelve vindt men de plantfoenen verfpreid. De verfcheidenheid der foorten van kruiden is hier dus minder aanmerklyk. (*) Onmiddelyk op de Societeits Eilanden behoorde met recht, uit hoofde van den rykdom van planten, en de fraaije uitzichten, die groep van Volkryke Eilanden te volgen , die het eerst door den Hollandfchen reiziger tasman ontdekt zyn, ed aan welke cook, wegens de zaehtaartige gemoedsgefteldheid van derzelverbewooneren, den naam van Vriendlyke Eilanden gegeeven heeft. Zy fteeken te hoog boven de Zee uit, om tot de laage Eilanden geteld te worden, maar zyn evenwel ook nier bergachtig genoeg, om met de overige hooge Eilanden van de Zuidzee in ééne klasfe te kunnen ftaan. Op derzelver, meestal effe, vlakte , ziet men overal gebaande paden , «n ontelbaar veele plantfoenen, met fraaije heggen (*) Intaifchen vonden wy hier de Schermpalm (Corypba um^raculifera LINN') die ons op geen ander Eiland der Zuidte? ia voorgekomen. C. F. N4  200 H00FDST: V, Eerfte'Afdeeling. gen omgeoven. Des niet tegenftaande is het getal der Inlandfche, in het wild groei jende, planten, die met en benevens die, welke men aankweekt, in de onregelmaatige fchoonheid van eenen Engelfchcn tuin voortkomen, vry aanzien iyk. (*) De meer Westlyk gelegene nieuwe Hebriden pronken met eenen zeer verfchillenden voorraad van planten. Wel is waar , zy hebben geene vlaktens en riffen, gelyk de Societeits Eilanden, maar in plaatze van dezelve groote dalen, zacht opgaande hoogtens en hooge bergen. Overal ziet men byna niets als bofchen , in welke de plantfoenen der Inwooneren, gelyk Eilanden in de Zee, verfpreid en van elkanderen afgezonderd liggen. Ook is de bevolking van die Eilanden nog zeer gering, en daarentegen het getal der foorten van wilde planten aanmerklyk- (O In (») De tamme planten zyn meestal dezelfde, die men op de Societeits Eilanden vindt. Buiten deeze vindt men hier nog eene menigte van Pompelmoezen ( Chtus decumanushmn:) Uit hoofde van de fraaije of welriekende bloemen plant men hier ook eene foort van Koortsbast, (Ontbind corimbifera ïorst.) eens foort van Jasmyn (Jaiminumjimplicifoliam fosst.) de Pronklelie {Crinum afmiicum linn:) en, om de geel» wortelen de Curcuma ianga linn:, rondom de huizen. G. F. (t) De ligging yan deeze Eilanden veroorzaakt evenwel ook,  Ryk der Planten. 201 In den dorren grond van Nieuivkahdoniên, het welk van alle de overige Eilanden der ftille Zee zoo aanmerklyk vélrfchilt , komt evenwel eene menigte van planten ten voorfchyn, maar die voor het grootfte gedeelte tot nieuwe, en wel tot by uitftek nieuwe gedachten behooren. Een rif van koraalklippen omringt hier de kust, hoewel op eenen taamlyken afftand van dezelve. Ook zyn eenige fmalle ftreeken Lands, langs het ftrand, gelyk op de Societeits Eilanden, de eenige bebouwde plaatzen, fchoon derzelver voortbrengfelen, in weerwil van den uiterften vlyt der Inwooneren, zoo weinig zyn, dat zy nauwlyks het noodzaaklykst onderhoud voor hun opleveren, en dit misfchien aan de bevolking ook, in het getal en de natunr der gekweekte planten, eene afwyking van de te vooren gemelde, meer Oostwaards gelegene. Dus ontbreeken hier de Miraboiaan , de Kleefwortel, de Speerwortel, de Chineefche Heemst, de Guettarde, het Schoonblad, de Cratseve, en eenige andere meer. Daarentegen wordt dit gemis door anderen vergoed , by voorbeeld, door den Oranje appel (Citrus aurantium LINN:; deKoolpalm (Artca oletacea LINN:) de Sterculia foet,da en St. Ba angas LINN: den Kuischboom (Xitex trifolia LINN:) den Katapnootenboom (Terminalia Catappa LINN:) een paar nieuwe genachten, te weeten: Euodia bortenftt en pometia pinna'a, en eindelyk vyf foorten van Vygenboomen met eetbaare bladen en Truchten, ( Ficus Septica, aspera, Jcabra en Cranatum) c p. N'5 •  202 HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. king nadeelig is, Onder onze reisgenooten verzekerden my allen, die wel eer, op het Schip de Endeavour, met Kapitein cooït, NieuwHolland bezocht hadden, dat de voortbrengfelen uit het ryk der planten van die na by gelege Kust, met die van Nieuwkaledoniin op eene merkwaardige wyze overeenkomen. Het byzondere of eigenaartige in het uitêrlyk voorkomen der heete Landen gaat buiten de keerkringen terftond verlooren. Jn Nienzu-Zeeland mist men het reeds. Het Noordlykfte van deeze twee Eilanden is, wel is waar, bergachtig; maar de hoogtens hebben eene zachte glooijing, van eene aanmerklyke uitgeftrektheid, en worden voor een gedeelte zelfs bebouwd. Intusichen moeten wy onze 'bemerkingen by het Zuidelyke van deeze twee Eilanden bepaalen, dewyl wy het Noordlyke niet bezocht hebben. Het Land beftaat hier uit verfcheidene boven elkanderen liggende ryen van bergen, waarvan de binnenfte en hoogfte met altoosduurende fneeuw bedekt is. Steile, ontoeganglyke hoogtens van klippen, nauwe dalen, alles wordt door dikke bofchadiën verborgen. Hoe verder men na den Zuidelyken uithoek komt, zoo veel te fteiler worden de klippen, en zoo veel te zeldzaamer de vrye plaatzen, zoo als men ze in het Noordlyke gedeelte nog vindt, die met gras, bieden enz. begroeyd zyn. De lucht is op dit Eiland  Ryk der Planten. 203 land zoo zacht, dat allerleiëEuropeefchezaaden, die wy in de nabuurfchap van Charlottenzond gezaayd hadden, zelfs midden in den Winter, fterk opkwamen. De Inlandfche foorten zyn talryk en in eenen hoogen trap vruchtbaar. Dan, federt deeze wildernisfen bet eerst ontftaan zyn, heeft geene menschiyke konst'er iets aan gedaan; het Woud is daaromtrent in een ontoeganglyk doolhof veranderd, alwaar doornen, flingerplanten en heesters, zonder getal, onder elkanderen verward, alle tedere kruiden (planta. herbacece') beletten optekomen, en voor dezelve alieenlyk aan het ftrand, langs den buitenften rand van het bosch, plaats overlaaten. Onder deeze kan men de meesten, of als toefpyze, of als een geneesmiddel tegen den Scorbut, gebruiken (*) De (*) In het Nocrdlyk Eiland van Nieuw-Zee'ar.d worden, volgens het bericht van voorige Reizigers, de zoete Batatten , (Conv Ivulus Batatai linn: Var. Chriforrbitus) er, de Papiermoerbeziënboom geplant. De Scorbutweerftaande planten daarentegen, die men ook alstoefpyze gebruiken kan, beftaan dit de volgende foorten T.) eene foort van Seldery , ( Jlptum Sapidum BiNcxs) eene foort van Kers, die onze Matroozen ten onrechte Lepelblad noemden, (Lepidium Oleraceum forst.) de Varkensdistel (Soncbus Oeraceus linn:; eene foort van Vierhoek (Tetragonia eornuta forst.) en een Tandkraid(Den. taria _ .—• BAnks et f,) De verfcbe bladen van eene foort van Myrthen konde men als Thee gebruiken, en de jonge  204 HCOFDST:V, Eerjle Afdeeling. De Westlyke Kust van het Vuurland, aan den Zuidpunt van Amerika, is een woeste en naakte klip, welker toppen met fneeuw bedekt zyn. In eene groote Haven van dit Eiland, ten ÏS'oordwesten van Kaap Hoorn, alwaar wy eenige dagen doorbrachten, vondt men nergenseenige fpooren van planten, uitgezonderd op eenige vlakke, fteenachtige, banken, die met een moerasfig en mosachtig kleed bedekt waren, en in de laagfte dalen of klooven der rotzen hier en daar eenen kleinen heester, waar onder men zeer zelden eenen boom vondt, vertoonden. Alle hoogere plaatzen zyn doorgaans zwarte, geheel van planten ontbloote, klippen. De armhartige lyst der planten van dat Eiland levert evenwel eene foort van Scldery op (Apium decumbens bancks) die door de voorzienigheid genoegfaam overal, als een beproefd middel tegen den Scorbut, geplant is. Op de Noordoostkust van het Vuurland, diezachtopgaandehoogtens, jonge fprniten van zekeren boom, (Daeridium euprespnum banks) die veel overeenkomst met de Malva heeft, met wat Gest en Syroop vermengd, gaven een gezond bier. Onze Matroozen noemden deezen boom Spruitboom (fpruee tree). De fraaije plant, waar van men het Nieuw - Zeelandscb Vlas maakt ( Pbormium tenax forst. ) behoort onder het gedacht derLe» liën* G. F.  Ryk der Planten. 205 tens, en, aan den voet der bergen, eene ruime vlakte heeft, alwaar alles eenen grooteren rykdom van planten doet vermoeden, zyn wy niet geweest. Het Eiland Nieuwgeorgien, het welk onder dezelve poolshoogte ligt, als het Vuurland, is nog veel woester, en feheen veelen onder ons, eer wy na by genoeg waren, om het Land duidelyk te onderfcheiden, een enkele Ysberg te zyn. Men zal moeyte hebben, om ergens anders bergen, met zulke takken, en zulke fteile punten te vinden. Midden in den Zomer zyn zy met fneeuw belaaden, die zich tot aan het ftrand uitftrekt. Alieenlyk op uithoeken van het Land, daar de Zon nog eenigszins kan werken, fmelt eindelyk dit ivinterkleed, en doet de zwarte klip volkomen naakt ten voorfchyn komen. Wy vonden, ter plaatze, daar^wy landden, in den Posfesiiebaay, niet meer dan twee foorten van planten, te weeten: het haakkruid (Anciftrum decumbens forst.) en eene foort van gras, (Daclylis cctspitofa} beiden zoo klein en fchraal, dat men daar aan derzelver Vaderland konde kennen. Het Eiland Sandwich, het welk nog vier graaden Zuidelyker ligt, is waarfchynlyk ten eenenmaale onbekwaam, om aan eenige plant voedfel te geeven. Het is nog hooger, dan Nieuwgeorgiën, maar, uitgezonderd op enkele klip-  , > HOOFDST:V, Eerfte Afdeeling. .-•pen, overal met ys en fneeuw bedekt, en t byna geftadig in eenen dikken nevel, die tis hechts nu en dan toeliet, de laagfte deelen •ah de Kust te zien, even als of geen fterve'.ng het gezicht van deeze woestenye zoude hebben kunnen verdraagen. i.) getal der soorten. Alhoewel uit het voorgaande blykt, dat, in de Landen van den Zuidpool, de groote koude het ryk der planten, om zoo te fpreeken, inde geboorte verftikt, dat, bygevolg, alleen in de Landen, die onder eene meer gemaatigde luchtftreek liggen, eene groote verfchcidenheid van foorten moet gezocht worden, aan welke niets, dan de hulp van menfehen ontbreekt, om ze aan den rykdom van planten, dien men in den hee- ten gordel vindt, te doen evenaaren blyft evenwel het getal der verfchillende foorten altoos in eenige evenredigheid met de uitgeftrektheid der Landen. Groote, vaste, Landen bieden grootere fchatten aan , dan Eilanden, en hieraan heeft men het toetefchryven, dat de Heer banks, met zynen reisgenoot sol ander, op de Oostkust van Nieuw- Holland zulk eenen ryken Oogst gevonden heeft, dat zekere Ha-  Ryk der Planten, scj Haven aldaar, ter gedachtenisfe van deeze zaak, den naam Botany - bay bekomen hebbe (*) Volgens deeze bepaaling kan men wezenlyk, zoo wel aan Nieuzu - Zeeland, als aan de Eilanden der heete luchtftreek in den Zuider Oceaan, eenen betreklyken rykdom aan planten toefchryven. Ten opzichte van derzelver getal kan men, met geene mooglykheid, iets met zekerheid zeggen, doordien men zoo weinig gelegenheid gehad heeft, om de fchatten van deeze Eilanden volledig te leeren kennen. Wy bezitten uit Nieuzv-Zeeland iets meer dan honderd en vyftig nieuwe foorten (f), en maar tien, dieby linnteu s bekend waren; zoo verfchillende, en zoo weinig gelyk met de onzen, zyn aldaar de gedaantens, in welke het ryk der planten zich vertoont. Maar onze Kruidkundige Üogften vielen alieenlyk vroeg in het voorjaar, en maar éénmaal in het begin van den Winter, en bepaalden zich ook buiten dien Hechts by twee ver- (*} Binnen den tyd van 3 weeken vonden die twee groote natuurkundigen aldaar byna 400 nieuwe foorten van planten. G. F. (t) Het getal der planten in deeze overzettinge verfchilt meestal van het geen in 't oorfpronglyke is opgegeeven; de rede daar van is, om dat onze verzameling van kruiden federt dien tyd nauwkeuriger is nagezien, waardoor zulk eene juistere opgaave mooglyk geworden is. g. f.  208 HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. verfchillende plaatzen van het Zuidelykst Eiland. Hier uit kan men gemaklyk begrypen, dat de kruid- en bloemtuin van dit Land, in zyn geheel genomen, ongelyk aanzienlyker zyn moet. Dan om dien geheel te leeren kennen, zouden wy zeker!yk een beter fayzoen, en een langer verblyf noodig gehad hebben. De evenredigheid tusfchen de bekende en onbekende foorten op de Eilanden van de heete luchtftreek, verfchilt merklyk van die van Nieuw- Zeeland. Onze aldaar ontdekte, en te vooren 'onbekende foorten van planten beloopen een getal van twee honderd en veertig; daarentegen die, welke de beroemde linn^eus reeds befchreeven heeft, één honderd en veertig. Zy maaken dus meer dan een derde gedeelte van de geheele verzameling uit. De aankweeking is hier van wel de voornaamfte oorzaak, dewyl de geplante foorten waarfchynlyk, door de Inwoooners, uit hunne voorige Oostïndifche woonplaatzen , herwaarts zullen gebracht zyn. Deeze waren dus den Kruidkenner reeds van elders bekend geworden. Dan met deeze zouden ook de zaaden van allerleië wilde Oostïndifche planten hebben kunnen overgebracht worden, en van daar de overige bekende foorten op de Eilanden der ftille Zee ontfprooten zyn. De nieuwe, of tot hier toe onbekende planten, die men daar vindt, zouden, in dit geval, of de eigenly- ke  Ryk der Planten: '20§ ke binnenlahdfche moeten zyn, of zoodanigen, die de opmerkfaamheid van onze Kruidkundigen in Indien tot hier toe ontfnapt waren. De bovengemelde fomme van 380 foorten van planten , die wy op de Eilanden der Zuidzee in den heeten aardriemgevonden hebben, maakt, gelyk ieder een ziet, op verre na derzelver geheelen rykdom niet uit. Misfchien zouden zoo veele maanden, als wy thans dagen op deeze Eilanden doorgebracht hebben , nauwlyks genoeg zyn, om 'er eene geheel volkome verzameling van te maaken. Uit de onbebouwde ftreeken, die op de Nieuwe Hebriden zoo menigvuldig zyn, kan men nog veel nieuws verwachten, dewyl deeze Eilanden van aanzienlyke grootte zyn, en eenen ongemeen vruchtbaaren grond hebben. Wy konden aldaar flechts weinige ontdekkingen maaken, dewyl de wantrouwende geaartheid der inwooneren alle onze voorneemens, om dieper in het Land te dringen, verydelde, en 'er dus voor ons .niets anders over bleef, dan, uit hei geen wy na by het ftrand zagen, den rykdom van planten, binnen in het Land, te belluiten. Dikwerf zagen wy fpooren van planten, zonder die planten zelve te kunnen vinden. Zoo vonden wy, by voorbeeld, op bet Eiland Tanna, inden krop van;eene duif (*), eenen'wilden Muskaatnoot, (*) Columba ghbicera fctst: Het is de zelfde foort van  21 o HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. noot, die nog met de foelie (mach) omwonden was. De noot hadt de bruine kleur en den fcherpen aromatieken fmaak van eenen echten Muskaatnoot, dezelve was alieenlyk wat langwerpiger, en zonder reuk. Van de inwooneren kreegen tvy naderhand meer dergelyke nooten, die waarfchynlyk dezelfde zyn, op welke de Spaanfche Bevelhebber quiros doelt, wanneer hy, onder de voortbrengfelen van zyn II. Geestland, (Tien-a del Espiritir farao") ook de Mus* kaatnooten telt. Door deeze en dergelyke omftandigheden verkrygt het verhaal van deezen ftouten Zeeman dien trap van geloofwaardigheid* dien men aan het zelve anders gewoon was te betwisten; en men zal nauwlyks meer kunnen twyfelen, of de overige voortbrengfelen, die hy aan deeze Eilanden toefchryft, zo als Ebbenhout, Peper, Kaneel en Zilver, zullen 'er insgelyks gevonden worden. Hoe klein ook, zoo wel de uitgefrrektheid der laage Eilanden , als het getal der foorten van planten zy, die men aldaar vindt, nochtans, ik bekenne het, is het merkwaardig, dat wy nooit op duiven, die op de Molukfche Eilanden, volgens het verhaal van rumpp , de Muskaatnooten helpen zaaijen , dewyl ty dezelve inflokken, en onverteerd wederom van zich geeven.  Ryk der Planten. 2It op één van dezelve aan Land geweest zyn, zonder 'er de ééne of andere ontdekking te doen. Het Savage Eiland (Eiland der Wilden) het welk, fchoen eenige voeten hoog, nochtans, gelyk de overige laage Eilanden, uit koraalklippen beftaat, vertoonde ons, terftond aan het ftrand, reeds verfcheidene nieuwe planten, die, in de holligheden van het koraal, genoegfaara zonder eenige aarde, reeds wortelen gefchooten hadden. Het binnenfte van dit Eiland feheen den Natuuronderzoeker veel te belooven, dan deszelfs onvriendlyke bewooneren noodzaakten ons, het fpoedig wederom te verlaaten. Het Paascb Eiland ligt op n?° Zuiderbreedte, en by gevolg zoo na by den Keerkring, dat men het gevoegelyk onder de Eilanden der heete luchtftreek kan tellen ; hoe zeer ook deszelfs gefteldheid van die der voorgaanden afwyke. De Hollanders, die dit Eiland ontdekt hebben, hebben hetzelve of weinig overeenkomftig met de waarheid (Zie Hoofd: IV. Vierde Afd:) befchreeven, of het is, federt dien tyd, tot den grond toe, verwoest geworden. De elendige grond is overal met fteenen bezaayd, en brengt over het algemeen niet meer dan twintig foorten van planten, waar onder nog tien zyn, die gekweekt moeten worden, voort, waar van 'er geene tot etnen boom groeyt, en die doorgaans een O 2 dwerg.  zis HOOFDST: V, EerJle Afdeeling. dwergachtig en verdord}voorkomen hebben. In het Westlyk gedeelte der Zuidzee, tegen het Paasch Eiland over, ligt het kleine Eiland Norfolk, het welk, niettegenftaande deszelfs geringe Zuid- (») Zie hier den naamlyst van deeze armoedige Flora. tamme (by gevolg waarfchynlyk van elders hier gc> brachte) soorten. 1. ) Mufa fapientum. linn: 2. ) Arum macrorbizon. linn: 3. ) Arum escutentnm. linn' 4. ) Cowolvulat Bat at as. linn: 5. ) Saciharum officinarum. linn: 6. ) Dioseorea alata. linn: 7. ) C«r*«»ja /o«^a, linn: 8. ) Morut papyrifera. linn' 9. ) Cucurbita lagenaria, linn: 10. ) Solanum nigrum, linn: 11. ) Hibiscus populneus linn: ( Tbespefia popu'nea.) banks. ) wilde soorten. 12. ) Cyperus fquarrofus. linn: 13. ) Avena fliformis. forst. 14. ) Paspalum undu'atum. forst, ij.) Boerhavia ereSa. linn: 16. ) Convolvulus pes capra, linn? 17. ) Scbejfieldia repent. forst. 18. ) Apium decumbens. banks. 19. ) Sapindus faponaria. linn: 30. ) Mimofa t'-W Spee.i) hier van komt het hoot, waar van zy hann« booten maaken, fjo-i 2ittsj»t(;ob sib tra , iy^otscftoodi . e.». : .ï-j <  Ryk 3er Planten, 213 Zuidlyke breedte van 290, byna niets dan Nieuw-Zeelandfche planten voortbrengt , met dat onderfcheid alleen, dat hier eene zachtere luchtgefteldheid veel doet, om dezelve fchielyker en fterker te deen groeijen. Intusfchen is ook de Noordlyke punt van Nieuw-Zeeland niet zeer verre van dit kleine Eiland afgelegen. Eene foort van Naaldhout, die, om naar de zaadhuisjes te oordeelen , tot het genacht der Cypresfen behoort, heeft dit Eiland met de Oostlyke gedeeltens van Nieuwkaledonien gemeen. Deeze Cypresfen groeijen tot eene aanzienlyke hoogte en fterkte, derzelver hout is zwaar , maar desniettegenftaande zeer dienftig voor den Scheepsbouw. 2) PLAATZE. Amerika en Afia fluiten de Zuidzee van twee kanten in, en, hoe nader de Eilanden van deezen Oceaan by het één of ander dier twee vaste landen liggen, zoo veel te meer gelykfoortige of ook gemeenfehaplyke planten, vindt men aldaar. Op de Oostlyke Eilanden vindt men dus een grooter aantal van planten, die in Amerika, op de Westlyke daarentegen eene grootere menigte van die in Oost-Indien te huis behooren. Intusfchen is deeze algeraeene regel niet geheel zonder uitzonderingen. Zco vindt men, by O 3 voor-  214 HOOFDST: V,Eerfte Afdeeling. voorbeeld, de Gardenia florida, en de papiermoerbezienboom, niettegenftaande zy beiden Oost - Indifche foorten zyn, flechts op de Oostlyke Eilandgroepen van de Vriendlyke en Societeitseilanden. Dc fmeerwortel, (Tacca pinnatifida forst:) insgelyks eeneMolukfche plant, die het eerst door rumph befchreeven is,hebben wy ook alieenlyk op de Sociëteitseilanden gevonden. Daarentegen ziet men ook, op de nieuwe Hebriden en in Nieuw- Kaltdonien, Eilanden, die het verst van Amerika afliggen, eenige Amerikaanfche planten (*)• De verhuizingen der tegenivoordige Bewooneren van deeze Eilanden kunnen aan deeze uitzonderingen eenig deel hebben. Het is niet geheel onwaarfchynlyk, dat de meer befchaafde volken, die zich na de Oostlykfte Eilanden ter woon begeeven hebben, eene menigte van planten van hunne voorige Oost - Indifche woonplaatzen mede genomen hebben, die de woestere bewooneren der nieuwe Hebriden verwaarloosd of vergeeten hebben. Met het zaad van Afiatifche tuingewasfen kunnen bygevolg ook de zaaden van die wilde Indiaanfche gewasfen uitgellrooid zyn, (*) Met naarae, een Pasfiebloem 'patfiftora Juratstia JfGKSï.J eene Ximnia, en de Amerikaanfche Waltberia. g. t.  Ryk der Planten. 215 ryn, waarvan ik te vooren reeds gewag gemaakt hebbe. Het geen aan dit vei moeden nog meer waarfchynlykheid geeft, is, dat op de Societeits* eilanden de planten van Afiatifche afkomst doorgaans op de bebouwde vlaktens, en daarentegen de wilde Amerikaanfchen op de bergen gevonden worden. Eenige planten worden byna op alle plaatzcn van de Zuidzee, en onder alle luchtftreeken, gevonden. Van deezen aart zyn een paar foorten van Seldery, die zoo wel onderling als ook met .de onzen zeer naauw vermaagfehapt zyn, en eenige foorten van kersfe, die binnen de keerkringen op de laage Eilanden, in NieuwZeeland, en op de kleine moerasfige banken van het Vuurland groeijen. Andere foorten beminnen, onder verfchillende luchtftreeken, hier eenen hoogen, daar eenen laagen grond. Zoo is, by voorbeeld de Pimelea Gnidea (*) in (•) Voor deezen noemden wy dit geflacht vtn planten Sanifa, (forst. Nov. Ge», pl. 4, pag. 7, 8.) Dan daar den Heer banks een ongelyk aanzienlyker Nieuw- Hollandsch geflacht, het welk hy zelf ontdekt heeft, in het fupplemeutum plamariim, door den Leeraar Limksds in Bronswyk uitgegeeven, wordt toegeëigend, neemen wy deeze benaaming te rugge, en noemen deeze plant, die mee de paiferitia vermaagfehapt is, pimelea. fi. v. O 4  '216 HOOFDST.-V, Eerfte Afdeeling. in Dusbybaay, een fraai ie kicii.e boom, en groeit aldaar op de klippen, na by het ftrand; in Cbarlottenzond daarentegen, aan de NoordIykfte zyde van het zelfde Eiland, vindt men dit gewas alieenlyk op de hoogfte toppen der bergen, in de gedaante van een' kromgegroeide heester. Gelyke liggingen en luchtftreeken brengen dikwyls gelykfoortige planten voort; daarom ziet men ook op de koude gebergtens van het Vuurland zulke kruiden, die, in Europa, op de Alpen groeijen Cf). g.) SPEET,' INGE N. De verfcheidenheid van grond, en van getemperdheid der lucht, veroorzaakt, op de Ei» landen der ftille zee, nergens meer fpeelingen in de planten,dan binnen de keerkringen. Drie, vier, en meer verfcheidenhqden van de zelfde foort van planten zyn niets ongewoons; ja men zoude de verfte afwykingen ligtlyk voor onderfcheidene foorten kunnen houden, zo men de tusfchenfoorten niet kende, die het verband en de langfaam voortgaande afwyking van de oorfpronglyke foort aantooncn. De gedaante der bla- (*) Pingtticula alpina. Vtoa pa listris* Daar by ook nog Galjtumaparine, en Smitt Armeria, G. F.  Ryk der Planten. 217 bladen, het getal der blocmfteelen, en de menigte der hairen zyn het meest aan verfcheidenheid onderhevig,terwyl in tegendeel de gedaante en de werktuigen ter bevruchting (partes fru&ificationis') der bloemen de minfte veranderingen opleveren. Deeze regel heeft maar zelden eenige uitzondering, en ook dan nog is dezelve niet zeer aanmerklyk. Het geen in zachtere gewesten, of op laage plaatzen, tot eenen boom opgegroeit, blyft onder eene koudere luchtftreek, of op hooge. bergen, Hechts een heester. Planten, die in eenen vetten grond een dun blad hebben, verkrygen op zandige of fteenachtige plaatzen dikke vleescha'chtige bladen. Een gewas, het welk in eenen dorren grond volkomen ruig met haairen begroeid is, wordt in eenen vochtigen, moerasfigen, grond,glad en zonder hair gevonden. Verscheidenheden van deeze laatfte foort maaken voornaamlyk het onderfcbeid tusfchen de planten der VHendljke en der Sociëteit seilatulen uit, . nademaal de bergen der laatstgenoemde Eilanden dikwyls met wolken bedekt,en dus veel vochtiger,dan de eerstgenoemde, vlakke, Eilanden zyn. 4) KWEEKING. Dat de aankweeking een middel is, om de verfcheidenheden in het ryk der planten te verO 5 me-  2i8 HOOFDST:V, Eerfte Afdeeling. menigvuldigen,i8 eene reeds lang bekende zaak. Ook op de Eilanden der ftille zee, vindt men hier van verfcheidene voorbeelden. De Broodvrucht (Artocarpus communis forst:) heeft alleen vier of vyf verfcheidenheden, de Indiaanfche Draakenboom ( Dracana terminalis linn:) heeft 'er twee; en de pifang (Mufa fapientum*) gaat,gelyk onze Appelboom,met zyne verfcheidenheden, byna in het oneindige. De fpyze, kleederen, wooningen en het huisraad der Bewooneren van deeze Eilanden, komen byna geheel uit het ryk der planten. De Nieuw - Zeelander daarëntegen leeft voor het grootfte gedeelte van visch; en eenige in het wild groeijende planten, van welker aankweeking hy nog geen werk maakt, geeven hem de ftoffe,om'er zyne kleederen van te maaken (*). Een nieuw geflacht van planten, naar Leliën zweemende, Qphormium tenax forst.) levert eene foort van vlas, waar van men touw, vischlynen, en als matten gevlochtene kleederen, van eene voortreflyke deugd, maakt. Deluchts* getleldheid tusfchen de Keerkringen fchynt zelfs de (*) Intusfchen honden de bewooneren van het Noordlyk gedeelte van Nieuw - Zeeland sich reeds bezig met het planten van Batatien en den Papiermoerbeziénboom. ff. V.  JRyk der Planten. 2ig de ruwe natuur der Wilden te temperen en hen tot zachtere zeden te brengen; verJfcheidenheid van voedfel, huislykc gemakken, kleederen, die niet flechts voor de noodzaaklykheid 2yn, maar ook tot cieraad dienen, — dit alles is daar een gevolg van dien invloed. Door elkanderen gerekend worden op ieder van deeze Eilanden meer dan vyftig verfchillende foorten van planten gebouwd, en daarenboven maakt men 'er nog gebruik van verfcheidene wilde planten. Op de Societeits en de Vriendlyke Eilanden is het getal der foorten van planten, die men aankweekt, grooter, dan ergens anders in den ft.illen Oceaan; dewyl de Landbouw aldaar flechts weinig moeyte vordert, en men 'er de voordtelen van begint te ontdekken. Op de, meer westlyk gelegene, nieuwe Hebriden, is de Landbouw reeds veel moeylyker, dewyl de bevolking aldaar gering is, en de bofchen nog nergens uitgeroeyd zyn. Daarom kweekt men aldaar flechts de allernoodzaaklykfte gewasfen, en de Inwooneren dier Eilanden blyven nog by hunne ruuwe zeden. Nieuzvkaledonien fchynt een onvruchtbaar Land te zyn, het welk aan dc weinige menfchen, die 'er op woonen, in weerwil van eenen zwaaren arbeid, waar toe zy genoodzaakt zyn, nauwlyks het nooddruftig onderhoud .oplevert. 50 klas-  220 HOOFDST: V, Eerfle Afdeeling. 5.) KLASSEN EN GESLACHTEN. De oude aanmerking, dat, door middel van de kweekinge, de bekwaamheid, om zich door zaad voortteplanten, verlooren gaat , wordt op de Eilanden der ftille Zee bevestigd. Dit verlies is aan de Broodvrucht inzonderheid zichtbaar ; haare zaaden zyn verdroogd, en in de meelige vrucht, als 't ware, verdweenen (*). Het zelfde gefchiedt met de vrucht van den pifang, waar 'n men maar zelden eenig bewys van zaad vinden kan (f ). De Myrobalaan van Taheiti (fpondias dufcfs forst.) of, gelyk men hem ten onrecht noemt, de Taheitifche Appel, heeft wel een hard zaadhuisje, maar de vakjes in het zelve zyn doorgaans ledig. De Gardenia geeft insgelyks geen ryp zaad, zoo min als de ( *) Sonnerat befchryft de wilde Broodvruchtboomen op de Philippynfche Eilanden, die geheel met groote pitten, als nooten, gevuld zyn; en hy geeft 'er, in zyne Reisbefchryvinge na de Kust van Nieuw - Guinee, eene afbeelding van. De Heer thunberg befchryft deezen boom insgelyks volgens kruidkundige regelen, in de Pbiiof. TransaSions Vól LXIX, part- 2. pag. 462, onder den naam, Silodium incijum; dien banks 'er aan gegeeven heeft. g. F. ff) -Men vei haalt, dat de Heer BANKS in Nieuw Holland eene foort van pifang {mufa) in het wild gevonden heeft, ifc welker vrachten volkomen* zaadkorlen waren.  Ryk der Planten. 22ï de Chineefche Althrea , die altoos dubbelde bloemen draagt. De Papiermoerbeziënboom bloeyt nooit op deeze Eilanden, dewyl men hem niet langer dan twee of drie jaaren laat groeijen, en dan kapt, om 'er de binnenfte bast van af te fchillen. Zo men deezen boom ouder liet worden, zoude de bast niet meer kunnen dienen, om 'er ftoffe tot kleederen van te maaken. Op de Eilanden der heete Luchtftreek behoort een aanzieulyk getal van planten in do klasfen der van één gefcheidene geflachten, die by linn^eus Monoecia, Dioccia en Poligamia genoemd worden. Misfchien kan men dit als een gevolg der uitftekende vruchtbaarheid van den grond, en, om zoo te fpreeken, als eene weelderigheid der natuure, aanmerken. Planten, die men in Amerika met tweeflachtige bloemen CFL hermaphroaitis) gevonden heeft, draagen op de Eilanden der ftille Zee manlyke en vrouwlyke bloemen, aan twee onderfcheidene ftruiken (*). Sommige natuurkundigen zyn reeds lange voorneemens geweest, om de klasfe der gemengde \ geflachten (polygamia) geheel aftefchaffen, dewyl het hun waarfchynlyk voorkomt, dat alle planten, die of bloemen met één (*) Van deeze foorte is deDodoncea (weleer ptelea) vittofa U X N N»  «2 2 HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. of met twee zaadhuisjes (Fl. monoicos et dloicos') draagen, ook in het één of ander Land tweefiachtige bloemen kunnen voortbrengen. Dan dit zoude rechtftreeksch aanleiding geeven, om op dezelfde wyze de twee andere klasfen (monoecia en dioecia) te verwerpen, waar door by de overige afdeelingen, die naar het getal der helmflyltjes gemaakt zyn , zulk eene menigte zoude moeten gevoegd worden , dat dit eer tot verzwaaring der kruidkundige weetenfchap, dan om dezelve gemaklyker te maaken, zoude (trekken. Met recht heeft de groote linnzeus, in zyne philofophie der Kruidkunde , aangemerkt, dat het Vyftal in de natuur het meest voorkomt. Daarom was de klasfe der Vyfmannige bloemen te vooren reeds zoo ryk aan geflachten, en des niettegehftaande zyn 'er, door onze ontdekkingen, nog veelen bygekomen. Dan deeze vergrooting eencr klasfe, die reeds buiten gemeen talryk was, is voor de bruikbaarheid van het geflachtflelfel van linn/tjus juist niet zeer voordeelig, 'en leert den kruidkundigen met het dellen van nieuwe geflachten zuinig te zyn. (*) De (*) By meer ledigen tyd, en naa dat wy gelegenheid gehad hadden, om verfcheidene zeldfaam voorkomende kruidkundige Werken, inzonderheid die over buiteniandfcbe gewasfen handelen, te raadpleegen , kunnen wy thans ook het getal onzer  Ryk der Planten. 223 De in Europa gewoonlykfte natuurlyke plantenfoorten, by voorbeeld, de Papilionace*, Bicornes, Siliquofce, Perfonattt en Verticillatct zyn op de Eilanden der ftille Zee zeldfaam, zoo ook de fraaybloeijende, Enfata, Coronaria en Sarmentacect. Ook zyn de grasfoorten aldaar niet zeeer menigvuldig, en die men 'er vindt bloeijen meest met vermengde geflachten (Flor. polyga?n.) De grootfte rykdom in dit vak der natuurlyke Historie beftaat in de, by ons onbekende, foorten: Pipenta, Scitaminea., Hesperidece, Lurida, Contort*, Columnifertt en Tricocas. De Orchidca, en onder deeze voornaamlyk eene groote menigte van flinger planten (parafyüfche bloemen) 'Epidendrum) worden in alle wildernisfen in menigte gevonden. De meeste foorten van het laatstgenoemd geflacht, die wy ontmoet hebben , waren te vooren onbekend , onzer nieuwe geflachten, van 75, zoo als wy ze, terftond naa onze terugkomst, inde, reeds op Zee vervaardigde, Charaa. Generum plantarum iu itinert ad infutas maris auflr. colt. descr. deliit. Lond. 1770 4*0, cum 78 tab. atn. bepaalden, tot op 60 verminderen. Intusfchen komen hier wederom 4 andere, toen nog niet genoeg bepaalde, nieuwe geflachten by , zoo dat het getal thans op 64 moete gefteld worden. Wy wyzen hier onze Leezeren naa de uitvoerige befchryvinge van alle onze nieuw ontdekte Dieren en Planten, aan welker uitgaave wy thans werken. G. F.  224 HOOFDST: V, Eerfte Afdeeling. kend, en hadden, door haare menigvuldige afw\ kingen in de gedaante der bloemen, ligt in meer nieuwe geflachten kunnen verdeeld worden , indien wy die grondregelen aangenomen hadden, ingevolge van welke men zulke geflachten, als de Spotnoea en Convolvulas, of als de Ny&anthes en Jasminum, gefcheiden heeft. De Klok winden (*) zyn op.de nieuw ontdekte Eilanden talryk, en derzelver veifchillende foorten zoo na raet elkanderen vermaagfehapt, dat zy niet gemaklyk onder onderfcheidene klasfen kunnen gebracht worden. Wy hebben insgelyks verfcheidene foorten van Peper onderzocht. Dit geflacht, waar van linn^eus de meeste foorten uit plumier ontleende, ftaat nog in de klasfe der tweemannige planten (Diandria), en nochtans vonden wy byna in elke foort het getal der helmftyltjes onbepaald en onregelmaatig tusfchen de vrouwlyke bloemen verftrooyd ; maar het getal der ftof buisjes , en het maakfel van het fleufje (f; zeet ver- v .; . :•.- .!• tn-iTlsi l.a Vtt»'.f. »: d.i-.oïwöv-, mmvtifc) ... 'nVJ {*) Convo'vti'us of Smilox. VERTAALER. {t) InhetHoogduitschflaatn- of Ton gat abbii (een der Vriendlyke Eiland,en~) eene grootemenigte van deeze veeren in. Zy waren op ftukken van zekere, daar .gebruiklyke, ftoife, gereegen. Op O-Taheiti fneeden wy deeze ftdffe in kleine vierkante ftukken van twee duimen; voor één van welke de Inwooneren ons met blydfchap een Varken gaven. Op het Paascheüand, de Marqucfas en andere Eilanden der heete luchtftreek, maaken de Inwooneren insgelyks hoofdvercierfelen,waaijers en allerleiè' tooifels, van veeren. De Taheiters naayen honden hair rondom hunne fchilden, en. de BeR 3 woo-  ï6z HOOFDST: V, Tweede Afdeeling, wooneren der Marquefeneilandcn binden menfchen hair, in groote bosfen en kwasten, om hunne knieën, en klaauwen enz. Een der beenderen van het Zeevarken of denDoIphyn wordt by de Inwooneren van het Paaschciïand gebezigd, om 'er een borstvereierfel van te maaken, en op Taheiti maakt men zaagen, en allerleië andere werktuigen uit Haaijentanten, beenderen enz. Overal wordt de Haart van den Pylftaart (*) voor aan den punt der fpeeren en lanfen vastgemaakt. De Mallikoleezen maaken eene fcherpe punt, van een been gemaakt, aan hunne pylon, en zelfs de Vuurlanders hebben ftaven, in welke zy uitgetande beenderen fteekcn, om daar mede mosfelen en flakken op te haaien, als mede om Zeehonden te dooden. Schulpdieren zyn ten deele eene algemeene fpyze, ten deele maakt men 'er halscieraadien, armbanden,vischhaaken, en gewichten van, om den vischhaak te doen zinken. Paarlen, maar die gemeenlyk klein en van eene flechte gedaante zyn, hangen de Inwooneren in hunne ooren. Ook het harde koraal, waaruit de riffen en klippen beftaan, blyft niet ongebczigd; men polyst 'er de vaartuigen mede.- Visch (*) Eene foort van Boch, Raja pastinaca genaamd.  Ryk der Dieren. 263 Visch is by de Nieuw-Zeelanders hunne dagelykfehe fpyze, weshalven Vogelen of Hondenvleesch by hen als groote lekkernyen worden aangemerkt. De vellen der Honden, waarvan zy kleederen maaken, doen hun, by hunne reeds eenigszins barre luchtgefteldheid, goede diensten. Hunne kammen van Walvischbeenderen dienen alieenlyk tot cieraad; zoo ook de veeren van Meeuwen en Papegaaijen, waarvan zy de eerden, op het hoofd draagen, de andere tót verciering van hunne wapenen gebruiken. Buiten dien levert hun ook het Ryk der Delfftoffen eenige vercierfels op. By het bereiden der fpyze gaan de Eilanders, tusfchen de keerkringen, byna met eene zindelykheid, zoo als men in Europa gewoon is, te werk. Wy lieten ons daarom niet lange noodigen, wanneer de gastvrye Inwooneren ons in hunne hutten riepen, om in hunnen eenvouwigen maaltyd te deelen. De Nieuw-Zeelanders zyn noch zoo gastvry, noch ook zoo zindelyk, intusfchen gaat het, by het toebereiden van hunne visfchen nog al zoo ordentlyk toe, dat men, by eenigen maatigen honger, geene zwaarigheid zoude maaken, om hun dischgenoot te zyn. De ellendige Vuurlanders daarentegen, die naauwlyks eenige lappen van Zeehondenvellen om het r 4 ]yf  s64 H00FDSTW,7W^ Afdeeling. lyf hebben hangen, vreeten, op de walgelykftewyze, raauvv, halfverrot Zeehondenvleesch, welks traanachtig vet het meest naar hunnen fmaak is. Daar de Zeehonden zeldfaamer zyn, voeden zy zich met Zeemosfeïen, d;e in eene zeer groote menigte aan de klippen gevonden worden. Ons dienden de onderfcheidene foortcn van Dieren, overal, daar wy ons bevonden, tor eene groote ververfching. Slechts een paar maaien moesten wy voor het eeten van vergiftige vifchen, door het uitftaan van hevige fmarten, boeten. De ééne was een Zcebraafein (fparm,) omtrent vyftien duimen lang, hpedamgëri 'er drie in de haven van Matlïkollo gevangen werden. Zestien perfoonen, die 'er van aten, werden allen, zonder uitzondering, door zulk eene hevige bedwelming overvallen, dat zy op hunne beenen niet ftaan konden, en als dronkene menfehen tuimelden. Hieiop volgden de hevigfte fmerten in het gebeente, die meer dan tien dagen lang aanhielden, en eindelyk niet, dan door braakmiddelen en zweetdryvende artfényen, van langzamerhand verdreeven wierden. Een Varken, aan het welk men een .gedeelte van de ingewanden gegeeven hadt, zwol 'er van op, en ftjerf eenige uuren naderhand.  Ryk der Dieren. 265 hand. Eenige Honden, die het overige verteerd hadden, waren veertien dagen lang dol, huilden jamtnerlyk, terwyl hun het fchuim op den bek ftondt, en zy op hunne pooten niet ftaan konden. Ook een kleine tamme Papegaay, die van zynen eigenaar, aan de tafel, een klein ftukje van deezen visch bekomen hadt, moest het met den dood bekoopen. Eenigen tyd daarnaa vong een Matroos eenen vis-ch van dezelfde foort, dien hy met zyne makkers at, zonder 'er het minfte nadeel van te befpeuren. Het is dus waarfchynlyk, dat deeze visch niet in zich zeiven vergiftig is , maar het toevallig wordt, door het een of ander voedfel, het welk hy genooten heeft; gelyk zoo in de West - Indien visfchen, die anders onfchadelyk en zelfs aangenaam van fmaak zyn, vergiftig worden, wanneer zy Manchenille vruchten gegeeten hebben. De andere vergiftige visch was een Tttrodon (linn:), wiens uiterlyke voorkomen hem by ons reeds verdacht zoude gemaakt hebben, zoo wy nog maar eenigszins kostverachters geweest waren; dan onze lange Zeereize hadt ons de rechte waardye van verfche leevensmiddelen leeren kennen, en dus ftoorden wy ons niet aan zyne vreeslyke gedaante. By geluk werdt R 5 de  ê66 hoofdst:v, Tweede Afdeeling, de lever des avonds te vooren gebraaden, en maar drie van ons proefden 'er van. Des morgens vóór twee uuren waren wy alle drie reeds ten bedde uit, en klaagden elkanderen, wat wy leeden. Het venyu werkte juist zoo als by den Zeebraafem; wy namen teritond een braakmiddel in, en ontkwaamen het gevaar dus met eene duizeling , die flechts eenige dagen duurde, zonder dat 'er de hevige fmarten in de leden op volgden. Een Varken hadt wederom het ongeluk, van de ingewanden in te zwelgen, waar van het opzwol en ftierf. Men vong naderhand nog eenen visch van deeze foort, van wiens darmen flechts een hond iets at, die, naa dat hy veertien dagen lang jaminerlyk gekermd hadt, niet te helpen was, en over boord moest geworpen worden. De eerstgemelde Zeebraafem (/parus") fchynt dezelfde, waar van Quiros reeds, onder den naame pargos (pagrus) gewag maakt; hy verhaalt 'er van, dat de helft van zyn fchcepsvolk 'er door vergeeven wierdt. De Tetrodon is na vermaagfehapt met de Tetrodon occllatus, waar van k a m p f e r. fpreekt, en waarmede de Japaneezen zich zelve vergeeven, naa dat zy hem, om het vergift te fterker te doen werken,  Ryk der Dieren. Z6f ken, met Her anys, (lllicium anizatum) het welk op zich zelf zeer gezond is, gekookt hebben. (♦) Ten befluite van dit onderwerp moet ik nog een paar woorden over die dieren zeggen, welker verfchyning men op zee als een voorboode van naby gelegen land gewoon is aan te merken. By Vogelen van deezen aart komt alles daar op aan, of het onbetwistbaar landvogelen, dat is, zoodanigen zyn, die zich, uit hoofde van hunne natuurfyke gefteldheid, nooit verre van het land yerwyderen; zyn zy dit niet, dan kan men zich op derzelver verfchyning even zoo weinig, als op het dryvend wier en zeegras, verlaaten. Robben of Zeehonden, (pinguïns,") Stormvogelen en Albatrosfen, ziet men zes ja zeven honderd zeemylen (leagues) verre van land, midden op de Zuidzee. Tusfchen de keerkringen gaat de Fregatvogel (P. Aquilus) insgelyks over de honderd mylen verre in de open zee. Hoe zoude men zich op zulke getuigen van naby gelegen land kunnen verlaaten. De Gek (P. pis* i*) Zie KaMFFERS gefchiedenis van Japan.  S6"8 HOOFDST: V, Tweede Afdeeling. piscator) en Zeeraaf verliest het land zeldfaamer uit zyn gezicht; intusfchen kunnen ook deeze Vogelen, door een toeval, van dfc kust verwyderd worden. -