HEDENDAAGSCHE HISTORIE O F TEGENWOORDIGE STAAT V A N ALLE VOLKEREN; XXXIIIfte DEEL. Behelzende de Befchryving der VEREENIGDE NEDERLANDEN, En wel in 'c byzonder van DRENTHE. Met eene Kaait en twee Piintverbeeldin- gen verfierd. 7e utMSTBRDjIM, LEIDEN, DORD. 'e»'ÏL^$fa ) Bekend zyn vooral de flenen bylen en zogenaamde Donderbeitels, in den jare 175Ö, uit de Eexter Grafkelder opgegraven, waar van eene; uitvoerige befchryving te vinden is in van Lier Oudheidkundige Brieven. Deze Grafkelder, van Veldvlinten famen gezet, en met een heuveltja overdekt, is, zo veel ik weet, de eenigfte in zyne foort, die hier ooit gevonden is. Men heeft, in eenige andere heuveltjes, wel eene ftraat van kleine ftenen ontdekt, waarop de lykbusfen waren neer gezet, met eene gelyke ftraat, die dezelven van boven befchutte; hoedanigen ook in den ftraksgemelden grafkelder geweest zyn : doch nergens met zulk  4Ï Tegenwoordige Staat AtOE- M EENE Beschry- VJNÜ. westen, in groten getale gevonden worden, en die inzonderheid waardig zyn , door een liefhebber der Oudheid , met opmerking , befchouwd te worden : terwyl de befchryving , die wy 'er van geven zullen , den Lezer alleen dienen kan, om 'er zig een flaauw denkbeeld van te maken. Men ziet dan gemeenlyk twee ryen digt aaneengevoegde ftenen, zig ftrekkende Oost en West, ter lengte van zestien of meer treden, en dienen» de ter onderfteuning van geweldig zware , ruwe en onbehouwen Steenklompen, die, op de eerften rustende, eene tusfchenruimte van twee of drie treden, in de breette, overdekken, makende aan de oostzyde van het gebouw eene opening van omtrent de drie voeten hoog, waar langs men, bukkende, onder hetzelve kan kruipen : terwyl nog eene andere ry van ftenen , op eenigen afftand van de eerften, doorgaans twee of drie treden van eikanderen, overeind ftaande, het gehele gevaarte omringt, en aan hetzelve tot een affchutzel van buiten verftrekt. Hoewel deze ftenen nu niet overal meer , op die wyze , gevonden worden , zynde dezelven , op vele plaatzen, door de Landlieden weggehaald, en, tot hun byzonder gebruik , naar elders vervoerd geworden. Een lot, dat waarfchynlyk de meesten dezer grafgevaarten zelve reeds zouden ondergaan hebben; indien de zwaarte der bovenfte ftenen, gene vervoering toelatende , en eindelyk een Befluit van de Staten van dit Landfchap, waarby bet fchenden dezer gedenktekenen verboden is, zulks niet vw-  van DRENTHE. 49 verhinderd, en ze tot een ftoffe van verwondering en nadenking voor de Nakomeling, fchap hadden bewaard. Wat nu den oorfprong en de eerfle op« fiapelaars dezer woeste gedenkitukken betreft; niet zonder reden heeft men al voorlang in de oudheid hier onderzoek naar gedaan. Eenigen, by Tacitus gelezen hebbende dat, volgens een gerugt, in 't Noorden nog gedenkzuilen van Hercules zouden overig zyn, en niet wetende, wat denkbeeld van onze Steenhopen te maken, hebben ze daarvoor willen gehouden hebben. Doch Picardt, die, wat den perzoon van Hercules, als oprigter dezer gedenktekenen, aangaat , dit beuzelpraat noemt, onwaardig om te wederleggen, houdtze daarentegen voor begraafplaatzen van Huinen, dat is, Reuzen, die, volgens zyn gevoelen, uit Gotland , Zweden , Noorwegen , Denemarken en andere Noordfche Landen herwaard zouden zyn overgekomen. De redenen van zyn gevoelen zyn de grootte der ftenen, waaruit deze grafgevaarten beftaan, die door gene gewone kragten van menfchen fchynen op een geftapeld te hebben kunnen worden; en dat 'er ook in de Noordfche Landen diergelyke opeenitapelingen van ftenen gevonden worden, welke door de Reuzen , waarvan, volgens het getuigenis der oude Landhistorien, Vaarzen en Liederen, die landen gekrield hebben, zouden opgeregc zyn. Anderen, hoe weinig moeite het hun ook koste, deze gevoelens te wederleggen, hebben egter, in den waren oorfprong 'es. * * * * van meene Beschrt- VING.  5 Tegenwoordige Staat Aloë- MEENE Beschrtvijrc. van te ontdekken, niet minder verlegen ge-s ftaan. Datze tot bewaarplaarzen voor de asch van overledenen zyn gebruikt geweest, was, ter oorzake van de Lykbusfen, die 'er onder opgegraven zyn, wel gene twyfeling onderhevig; doch, aan welk volk zy daartoe gediend hadden, bleef even onzeker. Dieze voor werken der Romeinen aanzagen, vonden nog in de historiën, nog in de gewoonten van dat volk, eenigen fteun voor hun gevoelen ; en dieze, daarentegen, voor begraafplaatzen der Inboorlingen hielden, ontmoetten in het getuigenis van Tacitus, fchryvende, dat pragtige graven, en daar veel voerks aan vast was, by de Germanen als lastig voor de doden, ver[maad mierden, eene zwarigheid, die niet gemaklyk uit den weg te ruimen was. Men viel derhalven natuurlyk wederom in 't gevoelen, dat de opftapelaars dezer ftenen uit verder opgelegen Noordfche Landen moesten afgekomen zyn. Tacitus had, in vele andere opzigten, het verfchil tusfchen de gewoonten dezer Noordfche Volken en der overige Germanen reeds aangewezen, en uit de Landhistorien van latere tyden, zo wel als uit de overblyfzelen der oudheid, blykt, in 't byzonder, dat de gewoonte om zware ftenen grafgevaarten voor de aanzienlykften onder hen op te rigten daartoe mede moet gebragt worden; de overeenkomst wyders, tusfchen de Noordfche en onze Inlandfche gedenktekenen, zet aan dat gevoelen al het nodige gewigt by. Alleen blyft 'er nog eenige twyfel over, tot welk eenen trap van oudheid men de eerfle  van DRENf H E; 5r fte oprigting dezer gevaarten te brengen hebbe. En hierby komen ons voornamelyk twee tydperken in aanmerking. Men vindt vooreerst van eenen overtogt gewaagd, die door eenige Noordfche Volken, onder den naam van Cimbren en Teutonen, in het zeshonderd en veertigfte jaar, na de ftigting van Rome, dat is, naar onze tydrekening, omtrent honderd en veertien jaren voor de Geboorte van Christus, over deze landen ondernomen is. Ook fchynen zommigen, vooral Picardt, die overal het oude en wonderbare zoekt, niet vreemd geweest te zyn, van den oorfprong onzer grafgevaarten in zo vroeg een tydperk te zoeken. Doch het verblyf dier volken, in deze oorden, fchynt te kort van duur geweest te zyn, om daaraan de oprigting dezer gedenktekenen toe te fchryven. Ook vindt men, behalven het gerugt aangaande de Pilaren van Hercules, 'c welk onzes oordeels op geheel iets anders ziet, en die ook hier nier kunnen gezogt worden, niets by de Ouden,dat, met eenigen fchyn, daartoe kan getrokken worden. Veel waarfchynlyker is derhalven het gevoelen van die geenen, welke de oprigting onzer gedenktekenen tot latere tyden brengen; en, wel inzonderheid, de invallen der Noormannen , onder Karei den Groten en zyne Opvolgeren , hier op het oog hebben (§). Men vindc ($) Via*. Cl. de Rhoer Orat. de Fructu, qui ex Antiq. patr. Studio in omne Doctrinarum genus redit. pag. 17. & feq. Collat. Keysler Antiq* Sept. *.Celt. Sect. II. C. 8. p. 230. & feqq. * * * » 2 AlgemeensBeschut^ vuns,  AlgemeensBeschbV- HISTORIE. 52 Tegenwoordige Staat vindt namelyk, dat deze Volken, in de negende en de volgende eeuwe, in Friesland, niet alleen menigvuldige ftroperyen gedaan, maar zelfs jaren agter een een vast verblyf gehouden hebben. En gelyk men wil, dat zy, geduurende dien tyd, verfcheiden plaatzen en dorpen in deze gewesten, met namen, uit hun Vaderland ontleend, benoemd hebben: zo mag men ook met reden aannemen, datzy hier, volgens hun landgebruik geleefd, en van de zware ftenen, die zy hier vonden , praalgraven voor hunne doden opgerigt hebben: waarvan de overblyfzels, tot op dezen tyd , in onze Hunnebedden zyn bewaard gebleven.  Histo* RI£. 58 Tegenwoordige Staat men heeft, in de elfde Eeuw , wanneer Drenthe, door gifte van Keizer Hendrik II, aan den Bisfchoppelyken Stoel van Utrecht overging. Hier uit kan men , ter nadere bevestiging van het geen wy omtrent den naam van Drenthe, welke omtrent dezen tyd , ten minnen voor het midden der tiende Eeuwe, fchynt opgekomen te zyn, reeds gezegd hebben, nog aanmerken, dat het dien onmogelyk uit het bewind der Utrechtfche Bisfchoppen kan ontleend hebben. Ondertusfchen fchynt Karei , by deze verandering in den Godsdienst , ook te gelyk het Wereldlyk bellier over dit landfchap hervormd , en op eenen geheel anderen voet gebragt te hebben ; zo door een gedeelte daar van aan de Bisfchoppen en andere Geestelyke opzienderen toe te wyzen, als voornamelyk door het aanftellen van zekere hoge Amptenaren , die onder den naam van Graven, over de byzondere delen van dezelve, gebied voeren, en 's Konings regten handhaven zouden: geevende dus een begin aan de Graaflyke regering, onder welke wy dit Landfchap in de volgende tiende Eeuwe aantreffen. De invallen der Noormannen, waar door, niet lang na Ludgers dood, zelfs nog by het leven van Karei den Groten, en gedurende de gehele negende en tiende Eeuwen , zulke ontzagiyke verwoestingen in Friesland en de omleggende landen zyn aangeregc geworden, hebben buiten twyffel de inwoneren van dit landfchap mede getroffen; doch de  van DRENTHE. 50 de byzondere gebeurtenisfen, die daar by alhier zouden voorgevallen zyn, gelyk men die by Picardt en eenige andere geboekt vindt, durven wy niet hoger dan verdigt» zelen aanmerken, die, ten besten genomen ( § ), al den grond hunner waarfchynlykheid hebben in eenige erfgerugten of overleveringen, en vergezogte naamsafleidingen eeniger dorpen, die men in dit landfchap ontmoet; waarop in zaken van dezen aart, doorgaans weinig te bouwen is. Voor zodanige houden wy in 't byzonder de verhalen aangaande het vermaarde vlek Hunzouw, dat omtrent den oorfprong der rivier de Hunze zoude geflaan hebben; en door den inval der Deenen, onder hunnen Koning Godefried, in het jaar 808, ( of liever 810, wanneer eigenlyk die inval geichied is ) zoude verwoest zyn geworden; gelyk ook mede het geen men by denzelfden Picardt, met opzigt tot den inval in Drenthe, onder den Noorman Rollo, van welken het dorp Rolde zynen naam zoude ontleend hebben, op het jaar 900, vindt aangetekend, en wat 'er van dien aart meer is. ■ Zekerer is het, dat de fchade, welke deze invallen der Noormannen aan het Bisdom van Utrecht, welks Hoofdftad zelfs, een en andermaal , daar voor bukken moest, toebrag» ten, naderhand, by het keren der kans, wanneer het Bisfchop Baldrik gelukt was die Stad, en het omleggende land, wederom in zyne magt te krygen, den Duitfche Kei- Dus werd dit Landfchap, door eene reeks van Keizerlyke Giftbrieven, die, gedurende eene geheele Eeuw, ten aanzien van hetzelve ver- (t) Zie Idfinga Staatsr. I D. bladz. 43. En dft Schryvers, aangehaald by Conring. de Finibuslmp. Ger. lib. 1. cap. 7. p. Mihi 57. & feq. f §■) Dein den Giftbrief genoemde goederen waren Uphelte, Withelte, Pithilo. Thans Uffelte, Wittelte en Peels, zynde de beide eerften gelegen in het Dieverder Dingfpil, en het laatfte in het Dingfpil Rolde.  van DRENTH E, der eenen groten toevloed van Edelen en Gemenen, gerabraakt is, en hunne lichamen op raden ten toon gefteld zyn geworden ; tot grote blydfchap van alle Stichtenaren, uitgenomen de Bisfchop, die over het gevangen nemen van Rudolf al even geftoord bleef. Doch het blykt uit denzelven ongenoemden Schryver, dat de Bisfchop mee dit alles, al ten dien tyde, de blaam niet heeft kunnen ontgaan, van de oorzaak van Rudolfs dood geweest te zyn. Anderen verhalen zelfs, dat het volk van Utrecht daar over zo misnoegd was, dat het alom aan 't muiten floeg, en de Bisfchop, cm een openbaren opftand voor te komen, zig genoodzaakt vond, ten aanhoren van allen, openlyk betuigingen van zyne onfchuld te doen; ja dat niet, dan door tusfchenkomst des Graven van Holland, de eendragt onder de Amptluiden der Kerke herfteld werd. Ook is het zeker, dat die van Utrecht geweigerd hebben, zig met den oorlog te bemoeien. Ondertusfchen de hoop op een verdrag, door den dood van Rudolf, te eenemaal afgefneden zynde, zogt de Bisfchop, ter voortzetting van den oorlog, op nieuw hulp by de Friefen, die hy zelf in perzoon ging bezoeken, en , door het verkondigen van Aflaten, by menigten, tot zynen dienst overhaalde. De Drenthers daar en tegen ******** fterk- HtSTO. BIK-  HUT0> BIB, 100 Tegenwoordige Staat fterkteti zig met die van Langewold, Vredewold en Fivelingo, met welken zy ook een verbond van onderlinge verdediging aangingen. Terwyl de Groningers die van Hunfingo en andere hunner Naburen in hunne belangen wisten in re wikkelen. Waartoe te beter gelegenheid was, alzo dezen, destyds met de Fivelingoé'rs in oorlog waren, waarin zy der Stedelingen hulp behoefden. De dag tot den optogt bepaald zynde , kwamen de Friefen in zulk eene menigte opdagen, dat de Bisfchop goedvond dezelven in twee legers te verdelen. Van welken hy een, onder de Dekens van Staveren en Westergo, over Bakkeveen zond; terwyl hy zelf, met het andere, over Groningen op den Vyand aftrok. Drie legers met grote kosten in het Overftieht aangeworven, waren daar en boven gelast de Drenthers op drie onderfcheidene plaatzen aan te tasten. Doch met alle deze toerustingen werd niets van enig belang uitgevoerd. De drie legers uit het Overftieht hielden zig op met den voorraad der Drenthers, en de Veldvrugten, die toen juist ingezameld waren, te verteren, en lieten alles op de Friefen aankomen. Dezen Haagden ook ongelukkig in hunne ondernemingen. Het leger by Bakkeveen, door eenigen van de zynen verraden zynde, werdt, daags, voor dat het in de wapenen zoude komen, door de Drenthers onverwagt overvallen, en met agterlating van 50 doden te eenemaal verftrooid. Het ander leger , waarover de Bisfchop zelf het bevel voerde, op den beftemden dag»  can DRENTHE. ïoi dag, omtrent Mitzpete, in ilagorde gefield zynde, werd, door eenen zwaren regen, belet tot het gevegt te komen. Ook was de magt der Drenthers, door die van Fivelingo en derzelver medeftanders , federt de overwinning by Bakkeveen, den vorigen dag behaald , hier zodanig aangegroeid en vermeerderd , dat men, met reden, ongeraden oordeelde hen aan te tasten. De vyf legers trokken dan af, zonder verder iets te ondernemen , latende de ftad Groningen, in het uiterfte gevaar van, door de vyanden, overvallen te worden, en niet minder den Bisfchop, voor wien.naauwlyks een weg open fcheen , om, zonder levensgevaar , hunne handen te ontkomen. Hy zelf liet egter den moed geenzins vallen ; maar een hoop volks, in den barren winter, te fcheep, uit Overysfel, opontboden hebbende, voorzag hy niet alleen de ftad Groningen van manfchap, maar joeg ook den Drenthers daar door zulk eenen fchrik aan , dat zy , om hun eigen land te beveiligen, nodig oordeelden, omtrent Mitzpete een nieuw Slot op te werpen, en daarin eene aanzienlyke bezetting te leggen; waartoe de kosten gevonden werden uit de opkomften der Bisfchoplyke goederen, die zy , volgens gewoonte, wederom aangeflagen hadden. Ondertusfchen vielen 'er , gedurende den winter, met deze bezetting, gedurige fchermutzelingen voor, waarin de Groningers, doorgaans, de overhand behielden. In een derzelver , werd het Slot zelve door hen veroverd : by welke gelegenheid, eenigen ******* 3 des Hrsro» [dB.  ïoz Tegenwoordige Staat HlSTO- mg. 133*. der bezettelingen óm 't leven, en eenigen gevangen, raakten. De Fivelingoërs hadden ook , den meesten tyd , ongelukkiglyk geoorloogd : 't welk de Bisfchop, om de zynen te bemoedigen, niet naliet, met vergroting, naar Utrecht en elders, over te fchiyven. Hy zelf onthield zig, ten dezen tyde, in Friesland, alwaar hy, door het verkondigen van Aflaten, wederom eene grote menigte bewoog, om , op zyn eerfte opontbod, in de wapenen te verfchynen. Het liep egter aan tot in Sprokkelmaand des volgenden jaars, eer hy gelegenheid vond, om iets, tegen de Drenthers, te ondernemen. . Thans fcheen een vorst die omtrent Lichtmis inviel, en waardoor de moerasfen nu hard en toegangbaar geworden waren, hem hiertoe gunftig. Ook kwamen de Friefen, en andere hulpbenden, van zyn voornemen verftendigd, terftond in de wapenen; en troffen de Drenthers met zo diep een fchnk , dat zy, hoewel een fchielyke dooi het gevaar, voor een tyd, afwendde, egter het befluit namen om zig, op alle mogelyke wyzen, met den Bisfchop ie verzoenen. Het verfchil werd, na veel handelens over en weder, verbleven aan alle de Abten uit Friesland, nevens eenige andere goede mannen, die door den Bisfchop, en Friefen en Groningers, zouden verkoren worden. Doch alzo deze menigte het niet eens konde worden, werd eindelyk befloten de gehele zaak aan den Abt van Ludingakerk, en twee andere Geestlyken, te begeven; die dan ook vervolgens, in eene byeenkomst, by  van DRENTHE. 103 by Mitzpete, ten aanhoren van de partyen, over de onderlinge verfchillen, eene uitfpraak deden, waar van de inhoud hierop uitkwam. De Gevangenen ter wederzyden zouden terftond ontflagen, en op vrye voeten gefteld worden. Een ieder zou herfteld worden in 't geen hy voor den oorlog bezeten had : de Bisfchop zou in het gerust bezit blyven van het (lot den Hardenberg: Coevorden zou aan Fredrik, broeder van Rudolf, ter leen gegeven worden, met gelyk regt, als zyne Voorzaten, ten tyde van Bisfchop Diederik, daarop hadden gehad. De Bisfchop zou in zyne Regtsoeffening en Landgebied, over Drenthe , door niemand, gehinderd mogen worden: hy en zyne Afgevaardigden zouden veilig af en aan mogen reizen, en hun in alles de behoorlyke eer moeten bewezen worden. Tot boete voor de ge« fneuvelden en verder geleden fchaden, zouden aan den Bisfchop en de Friefen , op onderfcheiden tyden, betaald worden tien duizend ponden Groninger munt; en hier mede zouden alle verfchillen dood en gefleten zyn. Aan alle deze punten, uitgezonderd alleen de betaling der Boet-Penningen, werd terftond voldaan, en voorts, voor 't onderhouden van het verdrag, door het ftellen van verfcheiden boeten, de nodige zorg gedragen. Ook werd de oude twist, tusfchen die van Coevorden, en den Stedevoogd Egbert, met de zynen, by deze gelegenheid, plegtig verzoend: zo dat 'er hoop fcheen, dat de oorlog, die nu reeds vyf volle jaren geduurd had, hier mede, op eenmaal zoude ten ein Hl ITO* 1UÜ.  104 Tegenwoordige Staat Histo. de gebragt zyn. Alleen was nog in den weg het verfchil, tusfchen die van Hunfingo en Fivelingo,tot welks beflisfingdeZegsluidenniet gemagtigd geweest waren, en 'er was alleen een wapenltilftand , voor eenige maanden, getroffen. Doch de Stedevoogd Egbert, en Frederik van Coevorden, beloofden nu hun best te zullen doen, om te bewerken, dat ook de vrede , tusfchen dezen, herfteld werd. Dan hierin hielden zy, naderhand , kwalyk hun woord , 't welk oorzaak was, dat ook het gefloten verdrag , tusfchen hen beiden, eerlang, geheel en al, wederom verr broken wierd. Het Beftand was zo dra niet ten einde gelopen , of de Hunfingoërs vatteden de wapenen wederom op, en bragten, door de Groningers bygeftaan, den Fivelingoëïs eene zware nederlage toe. Dezen zogten, daarentegen , op nieuw, hulp by de Drenthers, die terftond hierop, hun Slot by Mitzpete weder opwierpen, en met bezetting voorzagen , dezelve wederom, als te voren, uit de opkomsten der Bisfchoppelyke goederen onderhoudende. Ook weigerden zy nu de Bisfchoppelyke afgevaardigden te ontvangen, en bleven , daarenboven, in gebreke, het gedeelte der boete, welk reeds verfchenen was, te betalen, 't Welk eerlang gevolgd werd door een daadelyken byftand der Fivelingoërs, met weiken zy , in het volgende jaar, de ftad Groningen belegerden : die zy egter, na verloop van drie dagen, wederom verlieten, tot groot nadeel der Bondgenoten, die daarop, door de Stedelingen en Hunfm- goënr  io8 Tegenwoordige Staat Historie. zouden verrïgt hebben; waarvan men , ieder ogenblik, eene aangename tyding te gemoet zag. Doch, den derden dag hier na , verftond men , tegen alle verwagting , dat het leger by Bakkeveen, door de Drenthers, verflagen , en op de vlugc gedreven was, en dat, fchoon 'er weinig doden gebleven waren, de vyand egter een* aanzienlyken buit bekomen had. Ook kwamen de Drenthers, die de overwinning behaald hadden, den volgenden dag, in zulk eene menigte opdagen, omtrent Coevorden, dat de Bisfchop, om niet door hen overvallen te worden , zig genoodzaakt vond, naar den Hardenberg af te trekken ; alwaar hy zyn leger afdankte. Het leger te Groningen, dat het talrykfle van allen was, en mede uit de hulpbenden der Hunfingoè'rs en andere Bondgenoten belfond, was ook grotendeels ongelukkig geilaagd. Ten beftemden dage, den 15 van Herfstmaand, te Mitzpete aangekomen, had het, in den beginne , het geluk gehad de vyandelyke verfehanfingen aldaar te veroveren , waarop reeds eenige honderden over de grenzen getrokken waren, met voornemen, om het geheele land af te lopen, en nog vrouwen nog kinderen in 't leven te fparen. Doch hier werden zy, des daags daar aan, zo dapperlyk ontvangen door de Drenthers, dat, na een hevig gevegt , waarin ter wederzyden een menigte volks fneuvelde , zy eindelyk de vlugt namen, en met groot verlies over de grenzen te rug trekken moesten. De volgende dag werd befteed om eenen  van DRENTHE. 105 eenen inval in Fivelingo te doen. De Hun fingoërs,met de Groningers en eenige Friefen verfterkt, reeds in den morgen op weg geflagen zynde, bi-haalden, in den beginne,eenige voordelen, en waren, hier door aangemoedigd, diep in 't land voortgerukt. Doch een dikke mist, die omtrent den avond viel, en het luiden der klokken, om het Landvolk tegen hen op de been te brengen, joeg hun hier zulk een fchrik aan, dat zy, met agterlating van al den buit, behalven eene grote menigte van gevangenen, doden en gekwetften, aan het vlugten floegen. Dit alles belette hen egter niet, om, op den derden dag daar na, wederom in de wapenen te verfchynen, by Mitzpete. Doch de Drenthers, na de overwinning by Bakkeveen , hier, uit alle oorden zaamgevloeid, en daarenboven nog verfterkt met de gehele magt van Fivelingo , Langewold en Vredewold; behalven eene grote menigte van versch Krygsvolk uit Westfalen, dat, door Hendrik van Borkulo, die, door zyn huwelyk met de Dogter van den Slotvoogd Rudolf, de Slotvoogdy van Coevorden en het Regtsgebied over Drenthe, bekomen had, tot derzelver hulp, aangevoerd was , kwamen hun hier, in zulk eene dikke wolk, onder de ogen, dat zy op het eerfte gezigt 'er van, hals over hoofd, aan 't vlugten floegen. 'c Welk de Drenthers ziende, 'er terftond op invielen, doodflaande en vangende allen, die zy agterhalen konden; terwyl de overigen, die 't, ter naauwernood, met de vlugt ontkwamen, zig binnen Groningen bergden. Het getal der, 3lSTOU3.  Tegenwoordige Staat HlSTO. der gefneuvelden wordt egter op niet meer dan zestig man begroot. Doch het is waarfchynlyk , dat men alleen de voornaamften opgeteld hebbe, onder welken, aan de zyde der Friefen, in 't byzonder genoemd wordt Hesfel van Leeuwarden, Deken van geheel Oostergo , die met elf Priesters , van de zynen, hier ongelukkiglyk het leven liet. Met den uitflag van dit gevegt, eindigt de ongenoemde Schryver der Utrechtfche zaken zyn verhaal, waar uit wy de Gefchiedenis van Drenthe, van den jare 1)38 af, tot op dezen tyd , grotendeels ontleend hebben. Hy was, van geboorte een Fries, en had den oorlog, dien hy befchryft, onder Bisfchop Willebrand , voor een gedeelte, zelf in perfoon bygewoond, en van 't geen voor zynen tyd gebeurd was, uit de verhalen van deskundigen , eene genoegzame kennis bekomen; gelyk hy zelf aan 't hoofd van zyn werk te kennen geeft. Doch, waarom hy den draad der gefchiedenis hier afbreekt, is onzeker: want de vrede met de Drenthers was, door dezen laatlten togt, geenzins bevorderd. Doch het is waarfchynlyk, dat de Bisfchop, zedert, van zyne pogingen, om hen tot onderwerping te brengen, heeft moeten afzien. De Graven van Holland en Gelder hadden reeds, van den beginne , fchoon tegen hunne beloften, zig aan den oorlog onttrokken. Het beneden Stigt weigerde ook zedert zig langer daarmede te bemoeien. De Twentenaren rekenden zig ongehouden, op eigen kosten , te dienen, en waren daarom reeds, in den laatlten togt, te  vat) DRENTHE. Ifi te huis gelaten. De Friefen waren 'er, buiten allen twyfel, niet toe verpligt, en hadden, tot dus verre, alleen ter liefde van de Kerk, de wapenen aangefchoren. Doch zy hadden ook, in de twee laatfte togten, zo veel geleden, dat 'er weinig kans fcheen om hen, op nieuw, tot het opvatten der wapenen te bewegen. Al de last des oorlogs moest derhalven op de ftad Deventer, de Ingezetenen van Zalland, en de landen langs de Vegt, aankomen. Waardoor 'er weinig hoop was, dat veel van belang zoude kunnen Worden uitgevoerd. De Bisfchop was derhalven wel genoodzaakt de Drenthers in rust te laten. Ook leefde hy niet lang hier na, maar overleed, in 't volgende jaar, te Zwol, op den 24 van Hooimaand. Zynen opvolger Otto, den derden van dien naam, zoude waarfchynlyk de oorlog beter gelukt zyn, zo hy dien had moeten ondernemen. Hy was Broeder van Floris den IV, Grave van Holland, zelf ryk in vermogen, en had daarenboven den Hertog van Braband, en de Graven van Gelder en Kleve, te eenemaal op zyne zyde; zo dat het hem nog aan eigen middelen , nog aan nodigen byiland daartoe , zoude ontbroken hebben. Maar de Drenthers den oorlog moede, en ligtelyk voorziende wat hun te wagten ftond, kwamen nu van zelfs aan de hand, en boden, by herhaalde bezendingen, zulke ruime voorwaarden aan, dat hy, zonder het geluk der wapenen te beproeven, zig met hun verzoenen liet. Onder de voorwaarden van den zoen, wierd door den Bisfchop nu mede bei FIisto- me.  Histo" me. 1241. n> Tegenwoordige Staat bedongen, dat de ftigting van het Klooster, waar van, reeds in het Vrede,-Verdrag met zynen Voorzaat, melding gemaakt was, nu, met der daad, werkftellig zoude gemaakt worden ; gelyk ook zedert gefchied is: zynde dit Klooster eerst by Coevorden begonnen, doch van daar naar Duirze, onder het Kerfpel Rolde , en eindelyk naar Asfen verplaatst, alwaar het ten laatlten voltooid is. De overige punten van den Zoen vind ik nergens aangetekend. Men mag egter vermoeden dat, by die gelegenheid, de naaste erfgenaam van den vorigen Slotvoogd, op nieuw, met de Slotvoogdy van Coevorden, en het Regtsgebied over Drenthe, is beleend geworden : alzo men nog , jaren hier na, afftammelingen van dat geflagt, in 't bezit daar van, ontmoet. Na dezen tyd fchynt Drenthe, gedurende eene reeks van jaren, eene tamelyke rust genoten te hebben ; welke egter zomwylen, op de grenzen, eenigzins gefloord werd, door de Partyfchappen der Groningers, die hier haren aanhang hadden, en waardoor de Ingezetenen van dit Landfchap zomtyds mede in 't verderf gefleept werden. Van dezen aart waren de onlusten, die hier, in den jare 1241 en vervolgens, voorvielen. De Stedevoogd Egbert van Groenenberg, omtrent dezen tyd overleden zynde (f), nalaten* (t) Emm. Hist. Rer. Fr. fol. ift. Menco iti Chron. ad aiuium 1241, apud Manlusum Analecc. Tom. c. p. 137.  van DRENTHE. .713 latende drie Zonen, van welken dé oudftei Rudolf genaamd, zyn'Vader in de Stevoogdy opgevolgd was, begonden zyne vyanden, de Gelekingen, die zig nu een tyd lang ftil gehouden hadden, het hoofd wederom op te Heken. Hun aanhang werd thans, onder de Stedelingen, voornamelyk gefterkt door de Papingen, in Drenthe door den Schout Rut ger van Eelde, en deszelfs broeders; en had tot zyne aanvoerders zekeren Ridder, Thetze genaamd, en Rudolf, Neef van den overleden Stedevoogd , die voor hadden deszelfs Zonen van kant te helpen, Rudolf de jonge Stedevoogd , werd ook, met der daad, door hen overvallen, en ongelukkiglyk van 't leven beroofd : doch zyne Broeders , Egbert en Godefchalk, ontkwamen het met de vlugt, en kregen eerlang zo veel onderftand van hunne Neven Rudolf van Norgh, en Menzo ter Aa, die zig, onder anderen, verbonden hadden met de Ridders van Peize, dat zy zig in ftaat bevonden om hunne tegenparty het hoofd te bieden. Thetze en de zynen zagen zig eerlang genoodzaakt de Stad te ruimen. Hunne huizen werden hier» op overweldigd, en om ver gehaald, of door den brand vernield, waar van de vlam, tot andere huizen overflaande, het grootst ge» deelte der Stad aan kolen lei. Het Slot Denerdewinkel, de voornaamfie wykplaats der Gelekingen, werd vervolgens aangetast, ingenomen , en tot den grond toe afgebro. ken. Rutger, en zyne medepligtigen, werden ook niet verfchoond. Het Dorp Eelde, •welks Ingezetenen waarfchynlyk, onder hun* ******* % Historie.  ÏÏ4 Tegenwoordige Staat Hwïo- tU£> 1248. 1*50. nen Sehoat, tot byftand der Gelekingen, opgetrokken waren, werd overvallen en ge. heel plat gebrand ( § )• Doch de Groenenbergers, met de hunnen, leden niets minder van hunne Tegenparty. Hun Slot Groenenberg, 't welk een Schryver, die ten dezen tyde leefde, de oorzaak van al den twedragt noemt ( t ), werd door Thetze en de zynen overweldigd en ten gronde toe vernield. Het huis der Ridderen van Peize, dat met eenen fterken ftenen Toren voorzien was, met nog een ander huis, derzelver Neven toebehorende , onderging hetzelfde lot. Ook werd een menigte van huizen en erven, daaromtrent gelegen, uitgeplonderd en door den brand vernield. Dit alles viel voor in het jaar 1241; waarna men zig, eenigen tyd, in rust hield. Doch in het jaar 1248 begon de twist wederom heviger te ontbranden. Rudolf van Peize, die de Groenenberger party toegedaan was, overviel, tegen 't einde van Wynmaand dezes jaars, den Ridder Thetze, en bragt hem om 't leven (ft> Hy , zyn Broeder Adolf, en Koenraad van Groenenberg, pleegden zedert zo veel moedwil, tegen de Landlieden, die zy, onder anderen, in 't jaar 1250, van hun Vee en Waren, welken dezen, naar Groningen ter Markt bragten, beroofden, dat de Ommelanders, der (§) Ernra. loc. cit. (t) Menco ad Annum 1241. (tt) Emm. Fol. 150. Menco ad Annuin 1248* & I»5o ■— 1355»  'van DRENTHE. 115 der kwelling moede, eindelyk hec befluit namen om hen hunne roofzugt betaald te zetten. Die van Hunfingo en Fivelingo, kort te voren hunne onderlinge verfchillen bygelegd hebbende, kwamen nu met vereenigde magt tegen den gemenen vyand op. Hun eerfte werk was het belegeren van het Slot Groenenberg, dat, nog naauwlyks uit zyne puinhopen herbouwd, nu andermaal veroverd, en ten gronde toe geflegt werd. Toen werd de ftad Groningen aangetast, doch eerlang wederom verlaten, en niet eerder, dan in 't volgende jaar, na eene herhaalde belegering , by verdrag ingenomen. Waarop de Steenhuizen, tot op de Kelders toe, afgebroken, en de muren der Stad om ver gehaald werden : terwyl de Groenenberger Aanhang, volgens het verdrag, de Stad ruimen moest. Een gedeelte van het leger trok van hier naar Peize, en veroverde het Ridderlyk Slot aldaar, welk, op gelyke wyze als het Slot Groenenberg, ten gronde toe afgebroken werd. Het verdrag, by deze gelegenheid, met de Stad ingegaan, moest volgens een byzonder pand, mede door den Bisfchop van Utrecht, die, ten dezen tyde Hendrik van Vianden was , goedgekeurd worden : ook liet dees zig hiertoe ligtelyk bewegen, en bragt zelfs te wege, dat het met eede bevestigd werd : waardoor de Groenenberger Aanhang nu wettiglyk verbannen zynde, de party der Gelekingen alom boven dreef, en ook de rust te Groningen en op de grenzen van Drenthe herfteld werd. •*»*****» De- FlrsTfl-' ue,  iï6" Tegenwoordige Staat HisTO' T'.IE» , -255- Dezelve was egter van geen langen duur : want de Ballingen, zig weinig meer dan een jaar, buiten de palen van dit Landfchap onthouden hebbende, kwamen in den Herfst des volgenden jaars, wederom binnen Groningen, en overvielen de Hoofden hunner Tegenparty, van welken zy eenen Henrik Butel genaamd, in den eerften aanval, van 't leven beroofden; en voorts de Gelekingen, in hunne perfonen en goederen, allen moedwil aandeden, 'c Welk zo hoog liep, dat de Bondgenoten de wapenen wederom opvatteden , hen, een en andermaal, bedwongen, en tot het aannemen van harde voorwaarden noodzaakten; die zy egter telkens wederom verbraken, en de Stad met het omliggende land, nog jaren agter een, in eene gedurige onrust hielden (f): tot dat in het jaar 1255, door tusfchenkomst vaneenigen uit den naburigen Adel, wanneer de Ommelanders al wederom ter wapenen gereed waren, op redelyke voorwaarden, een Zoen en Verdrag gefloten werd : waarby, na eene algemene vergiffenis van het geleden ongelyk, de Ballingen, in hunne goederen en waardigheden herfteld werden. Dit had eindelyk het gewenscht gevolg, ter herftelling van de gemene rust. Egbert van Groenenberg , by deze gelegenheid, in de Steevoogdy van Groningen herfteld, fchynt zedert diep in de gunst van den Bisfchop geftaan, en die ook voor zynen aanhang gewonnen te hebben. Hoewel dees Kerkvoogd, zig ook tevens zeer wel, Ct) Emmius flist. lib. 10. fol. 155.  van DRENT H E. fff wel ^ van de hulp der Drenthers wist te be« dienen, wanneer zyne belangen zulks fchenen te vereifchen: gelyk onder anderen, uit de volgende gebeurtenis, hier in het jaar 1259 voorgevallen, afgenomen kan worden. Die van Drentherwolde, een Landfchapje, van ouds, onder Drenthe, gerekend , doch vervolgens daarvan afgefcheurd; en federt meest onder den naam van het Gorecht bekend C),fchynen, ten dezen tyde, gelyk nog lang hierna, hunne fchattingen, inzonderheid de zogenaamde Beden , aan den Landheer , te gelyk met de Drenthenaren , betaald te hebben ( § ). Deze beden , by haren oorfprong, alleen eene buitengewone belasting zynde, beftaande in vrywillige Giften, welken, op verzoek van den Landheer, opgebragt werden , is het niet vreemd, dat 'er zelfs in latere tyden, wanneerze, onder den naam van gewone beden , allengs de gedaante van eene vaste fchatting hadden aangenomen , twyffeling ontftaan kon , hoe dikwyls ze, door den Landheer mogten ingevorderd worden. En van dezen aart fchynt het verfchil geweest te zyn, waarin de Bisfchop, ten dezen tyde, de Drenthers, 'tegen zyne onderdanen in Drentherwolde ingewikkeld had. Hoewel niet alle deze omftandigheden naauwkeurig aangetekend zyn; dit alleen vindt men 'er van , dat de Bisfchop, ter invordering van zekere buiten- ge- (*) Alting Not. Germ. Inf. p. II. pag. 183 &184; (§) Reken van Prascarien van 't Landfchap Dr«a« «ie van den jare 1596. M. S. Histo» ! ie.  ïiS> Tegenwoordige Staat HlSTOi HIE. gewone belasting, de Drenthers bewoog oiïï vier Keripels van Drentherwolde, die, zo 't fchynt, de betaling daarvan geweigerd hadden, vyandiglyk aan te tasten: dat de Drenthers hierop , met een hoop gewapenden, in 't Land vielen, en, zig van de toegangen van hetzelve meester gemaakt hebbende, den brand ftaken in vier der naastgelegen huizen; niet anders, dan of ze reeds de overwinning ïn hunne handen hadden. Doch dat de naburige Friefen, tot hulp der Drentherwoldfters toefchietende, hen zo onverhoeds op 't iyf vielen, dat 'er twintig van hun, in den eerften aanval, fneuvelden, en honderd, die zig met de vlugt zogten te bergen, in de Hunze verdronken: terwyl nog velen van de overigen gewond, ontwapend en uitgefchud, of gevangen genomen werden. Voorts vindt men niet, welke verdere gevolgen dit verfchil gehad hebbe: hoewel uit het ftilzwygen des Schryvers, die hetzelve verhaalt, met veel waarfchynlykheid te vermoeden is , dat de Bisfchop zyne zaak niet verder vervolgd zal hebben. Wy hebben, hier boven, onder de voornaamfte aanhangers der Gelekingen, in Drenthe, gezien den Schout Rutger van Eelde, en deszelfs Broeders. Hunne kinderen, nog dezelfde party toegedaan, hadden, omtrent dezen tyd, ter hunner beveiliging, te Eelde, een tterk Slot begonnen te ftigten. Doch Bisfchop Hendrik van Utrecht, 't zy hy dit tegen zyne regten hield te ftryden, 't zy hy de Groenenbergers meer genegen was, noodzaakte hen, dit werk te ftaken, en deed in het  van DRENTHE. 119 Bet jaar 1266 (f), door de Zonen van Adolï van Peize , en Gerard Kling , die van de Groenenberger party waren, de fterkte omver werpen. De Zonen van Rutger, tegen de overmagt des Bisfchops niet beftand, verhaalden hun leed op zyne medeftanders, die allen, niet lang hier na, door hun toedoen, van kant geholpen werden. Bisfchop Hendrik van Vianden overleed in 't volgende jaar, fchoon eenige Schryvers verkeerdelyk zyn overly-, den eenige jaren vroeger ftellen ( §). Onder zynen Opvolger, Jan van Nasfau; fchynt, in dit Landfchap, weinig byzonders voorgevallen te zyn. Alleen vindt men aangetekend, dat, in het jaar 127a, hier en in de naburige gewesten, een zeer grote fchaarsheid van koorn, en andere levensmiddelen, heerschte, voornamelyk veroorzaakt,dooreen al te overvloedigen regen; waardoor hier, in vier agtereenvolgende jaren , weinig koorn geoogst en ingezameld was. In de Woud» ftreken, waar anders overvloed plag te zyn, inzonderheid ook in Drenthe, was defchaarsheid nu groter dan elders: zo dat vele Ingezetenen , die te voren hun eigen land bebouwden , nu langs de ftratengingen bedelen, of alleen om de kost dienden; velen ook hun Vaderland verlieten, om elders een beter onderhoud te zoeken. Deze fchaarsheid werd, gelyk meermalen, nog in den Herfst des zelfden jaars gevolgd door eene buitengewone fterf- (i) Menco ad Annum 1266. Emmius Hist. lib. 11. fol. 165. {5) Vid. Bachel. in notis ad Bekaai, p. 92. & ad! Eledain. p. 210. Historie. I2- Dogters. ^edu- JonS- _ PW j K M j ! | 1 kt dl 5. WCu. mans. j I j Christenen l8o l8o p? - 22 ^ n J ^ ^ ^ j00dei1 8 8 _8 - 1 _ | _ 2 5 _ 5_ - T°taal 188 188 |S55 22 49 n 24 3r I I9 34 92. - - »1 j u ' 1 Onder welke Burgeren en Ingezetenen zich bevinden een getal van tusfchen de zestig en zeventig Perzonen, die van zeventig tot by de honderd Jaaren oud zyn.  B. Lyst van het getal der Oude Lieden, Gehuwde Perzonen, Bejaarde Ongehuwde Tongmans Jonge Dogters en Kinderen, die gedurende den tyd van de laatfte twintig Jaaren, beginnende met den Jaare 1763 tot en met den Jaare 1782, binnen de Stad Coevorden zVn Uverleden. Insgelyks van het getal der Perzonen, die in de gemelde Jaaren aldaar zvn iaehuwd en cler Kinderen daar in gedoopt, alles volgens de Dood, Trouw en DoonRegisters opgemaakt. F jj overledenen. IgeHüWDEN gedoopten. j Oude Lieden van Gehuwde Ongehuwde Kinderen! 1 7° tot 100 Jaal- Perzonen. Étjaarcien. zo Gedoopten. 1 I J*1611, i j j : Jor'fns Totaal I Geh«vde Paren. j ManS' Vr0UWen! Mans- |V™n ( mant j I^ter, jMe^je, J Jongen, Mesjes. : ?tSO_±_ » EZZZiZZl_Z|IHIZ^ZlZII£ZZ ■■ I>7Ó4, ___ _ 4 4 i i__ __4 i6_ 1 5 _______ ~9 _7 I IZ65 3 4 8 3 1 — _j 22 j 8 16 ~Ï_T j I"66 l \ l 4 j| lJ^\j^JL_\\__T___ 10 ______ IZ&___4 5 4 5 ;_________ l___5 _____ 4 14 ~Ï8 _2~ ! [ 1 4 ______ __2__ i___4 i6_ I 5 _i5 "TT" ~2_T L_I__9 r_ _3 4 6 I -__J 24_ 1 4 ~7s cT^T I—!ZZ2 3__ _____ __4 i_ ____________1 9 \jL\jL ~^~\ l-JZZL^-i ?L__3 4 4 i____ 22 7 I 7 I2 I9 Ul?Z? L._JL_5 ________ - 19 9 \~i 6~~tt I *?f3 : 3 _____ 2 6 [ 2__ I _8___2Ó_ 7 j~r6 _T ~2I~ !—1ZZ4____I 3 5_____2 _J__=J___i__ _.2 | 15 ~CZZZ^_L^£_ I l?Z__j_jl. 4 _____ ______! ___2 1 3 ~7~1 24_ _____4___j__6_ 10 26 ; _.3 I 4 _r 1 ~ 1 ^- ___5_l___9_ |___ 6 { r__~_tr ~lf . 'OT ■! 1 UL__l_ _j _!.______(____ 4 / 20 ) 5 J_£4_rF"aa" 7?rs 1—5 2 f __LLiLL___,' 3 | 17 2 f___^_( ï8 2j~ l779 I 3 1 2 __J________ ______ 1 1 11 6 \ 6 ~~~4 i^T ^0 I 3 4 _____ 4_|___L 10 "~9~~Ï2 JT 17Sl 1 —" 4 4 6 — _2 5 I 21 ' 10 13 ■J^__J_J_ Zil__4__ _____ 1 3 i___ 3 ^_~2^~~35~ Christenen.) 44 _____ _6o Sg_ J__J_l8_ jrog_ J04_ 123 248 _^f 483- joden- 2 l_ __________ - ___4 - ~nr ir~_6~1 =-___^ 46 61 i 89 113,! l8 I123 422 123 260 2~^r\^r{i   C>» Lyst van het getal der Woningen, Inwoonders, Geftorvenen en Geboornen, gedurende 11 jaaren, te Schonenbeek. In dit Karfpel bevinden zich 53 Woningen, waar in 407 Perzonen huisvesten. Jaaren -OVERLEDENEN, j GEBOORNEN. Manlyk Vrouwlyk Totaal j Jongens Meysjes Totaal 1761 1 4 5 | 4 4 8. 1762 4 2 6 j 7 3 10 17^3_ 4__ ______| 4 _____________ 1764 5 2 7 _4 3___7__ 1765 2 5 7 1 4 2 6 1766; 12 6 18 | 4 3 7 1767; 8 4 I "ia 4 1 5 ___öS_. 3 __________ 4 4 ____, ___: 4 3 ! 7 \ _____ 4 10 1770' ______ 5 i 10,11 8 __2_ 10 17711 3 3 j 6 !j 6 6 12 ___] ______ 3 i 6 j __3~ ______ 1773 '; ___4 6_ _____ 17/4 j 4 3 j 7 1 ______ 3 _____ 1775 3 9_| _____ ___3 7_ 1776 3 __5_ 8 j 3 6 9 T777 5 6 11 ] 10 6 ió 1778 6 4 10 5 6 11 1779 4 5 _9 2 3__ 5 1780 4 5 9 448 1781 2 3 5 9 2 n 1782 9 5 14 8 3 11 22 97 92 189 ïi2 82 194 Jsaren.   u *' 8 _ K*^ (o 3 'if V ft fL _ 1 s. Sn 5 5 o " 3 c- o o o w ?j o. vo (15 2 j_j _. fB (T> , ■ £ • a 8 ^ 5' 5 3 § ET Es ?d 2 o 2. 3' O 1760 9 11 1761 14 6 1762 19 io 1763 14 10 1764 19 18 ____?_ J__ 1766 23 11 1767 14 10 1768 16 14 1769 12 9 1770 15 10 1771 14 14 1772 12 | 11 1773 17 8 _774 15 5 1775 14 ^ 1776 12 10 _7_7 J5_ _J__ 1778 9 10 r^ZP _____ _____ 1780 12 13 TtpTT 4 15 1782 9 4 1783 13 ~~5 1'4 Jaar. 320 244   __. ö' 2 W Ei 5 » O _ o r? £ < t_ »t 2 »-> t—H B. R' O _ = cr 3. O N O 2 ^ o 3 ra N Ei ra 3 v» O <; ft i-i Jaartal. Jongens. I Meysjes. Totaal. 1764 17 9 26 *765 15 ~kT~25_ 1766 12 II 23 1767 14 ~^____ 1768 II 9 20 T769 16 8 24 1770 16 12 28 j77i ... 3 4 _}__ 1772 II 14 _2_^ J773 n 8 ig_ 1774 12 13 _2_5 £7?___J_ 8 __f 1776 13 6_ 19 1777 8 9 ~ï_ i778_ 11 8 19 1779 IQ iö 26 1780 11 8 19 Ï7SÏ 7 ^"IjT 1782 11 7 18 1783 4 18 22 'O Jaar. 221 I99 142O  r < ^ erq ro r_ ts> r-t ro <3 ff § O 3 Cn a- Q £5. ^ 5 2 ro _ 3 ro" E3. 1:3 o' ro 3 5* O 3* t3 o cr ro 5 U 3 f» ro £ 3 &o h_. co 3 Oo t-i ON 13 _ V 3 po n' r» ro 3 3 vT o 3* ro r-t K o ffq ro < ro ro 3 GEDOOPTE N. I GESTORVENEN, jaartal. Jongens.. Meysjes. Totaal. | Mans. jVrouwen. Kinderen., Totaal. 1780 68 63 131 28 16 26 | 70 1781 54 67 121 30 22 36 88 1782 53 62 115 29 24 69 122 1783 71 63 134 23 27 44 94 1784 62 54 116 28 33 37 98 I**85 79 70 149 20 22 43 85 1786 75 75 150 19 24 29 72 '1787 68 61 129 25 20 39 84 ; L_ I1788 69 49 118 31 28 43 102 1 J1789 70 64 134 29 23 58 110 1790 63 68 131 31 22 27 80 1791 66 63 129 21 25 36 82 ja"e„. 798 759 |W'jSM [286 487 1087 j|A°. I788e« 1789 ts de kinderziekte tn tilt Kar]pel geweest. \ |   1 Fd £h 3 « « o. n' m ra n> _r ?n »i er* re 3 O 2 '— ro 3 5 ^J3 5' o <_ « rjq 3 3- 3 3 5:14 „ " y -_hC« _ £ï. _> ro o o _ N (o • 3 Ot ro 03 3 I £ 3. er 3 O ffra" 3 3 3 » 3 & o ro 3 Cu O O o ra * 3i _ s £> „ GEDOOPTEN. DODEN. Jaartal. Jongen». Meysjc» iouai. 1773 17 *4 31 24 1774 20 16 36 53 lat 1775 J4 *5 29 24 1776 21 14 35 16 jl777 16 21 37 20 1778 15 IT j 32 24 1779 11 *3 24 33 1780 20 14 34 | 20 1781 15 10 25 29 1782 17 14 31 57 sr ! Jaa°en. IÓ6 I48 3J4 3°°   • I tr1 f"1 £ I' ^ _ Q ** JM ft" 2. I— r-t 3 2. ra _ 3^3 t_. sa ra O fa N P* S3 ra ra r-t to 3 ra oo • te i-i ra 3 ! o 3 ra 3 Cu ra O 3 ra ra 3 CS m 2 l-l 3 | s £ i Ef 8 i 3 <; i Ê? 3 I ra ra ! ? S 3' 3* ra r-t ft ii ra | GEBOORNEN. | OVERLEDENEN. Kinderen Jaartal. Zoons. Dogters. Totaal. Mans. Vrouwen, onder Totaal, ia Jaar. 1773 9 10 19 16 7 6 29 1774 16 17 33 20 13 17 5o r775 24 7 3*i 7 6 5 18 1776 16 9 25 I 5 5 11 21 1777 11 T9 30 10 7 7 24 1778 17 19 36 63 12 21 1779 12 17 29 10 7 11 28 1780 17 19 36 12 5 I 3 20 1781 9 13 22 10 8 12 30 1782 13 17 30 9 12 3 24 jaaren. 144 147 29l I05 73 87 265 A°. 1774 heeft de Kinderziekte in dit Kar/pel gewoed.   _? r & CL 3 M " 3 $ - 2 a 3. crci 5 0 Cfq N re "4 3 o o cr 3 ro 3 s O I § O Cu _-' Cu O ° 3 ft "xf 3 O *M 3 I * 3 ■—I po 3^ •-» P j5 5' Cr* Jaaren. Jongens. Meysjes. Totaal. Jaaren. Jongens. Meysjes. | Totaal. 1744 7 11 _i8 1764 11 10 | 21 i?45 8 7 15 ______ __3 ~4~| 1746 11 5 16 _i__56 7__ 12 | 19 1747 10 9 19 IJ67 9_ 10 19 1748 8 7 15 1768 10 4 14 1749 8 8 16 1769 9 6 | 15 9 9 _J8 1770 13 8 21 1751 13 8 21 1771 7 I 5 12 1752 12 9 21 1772 7! 9 16 1753 ~tt 8" 25 ________ Pt" 18 _______ __ _2_ 1774 9 10 19 __5_5 ____________ J775 12 __________ T75ö 13 6 19 1776 10 [ 10 20 J757 ~7 9~ ~^ *777 , 11 \~~7~ 18 ___8___5 9 14 I778 " I 13 24 1759 10 9 19 1779 10 1 8 18 1760 10 12 22 1780 10 I 12 22 1761 6 8 14 1781 11 I 7 18 1762 11 11 22 1782 8 11 19 _____ 5 10 15 *783 Jo Jaaien. I191 170 361 ______ ___9'168 367 .191 170 361 ,0^, 390" 338~ 728"     REGISTER DER LYSTEN. I. Lyst van Koeverden Letter A en B. 2. — Schonebeek C. 3. —Roswinkel D. 4. — Emmen E. 5. — Gieten F. 6. — Zuidlaren ——' G. 7. ■ ■ — Norch H. 8. — Asfen I. 9. • — Beylen K. 10. — Hogeveen L. 11. — Ruinen ■ M. 12. — Ruinerwold N. , , — Koekangen O. 14. 1 _ De Wyk P. 15. — Meppel Q. 16. over elf Karfpellen R.   De Koopers worden verzogt dit Ifte Stuk der Befchryvinge van Drenthe nog niet te laaten inbinden; dewyl de Plaaten, de Kaart, enz. die te gelyk in het vervolg zullen uitgegeven worden , nog niet gereed zyn: hebbende men aan het verlangen van het Publiek niet willen onthouden deeze eerfte afgifte, die in een volgend Jaar van de rest deezes Wefks onfeilbaar zal worden gevolgd , dewyl alles in gefchrift zo goed als gereed is. En vermits, door de afgelegenheid van de woonplaats des Autheurs van de Drukpers, in de eigennaamen vooral, eenige drukfeilen zyn ingefloopen, zal men ook daarvan in het vervolg de Lyst mededeelen.  BERIGT van de UITGEEVERS. C3m de befchryving der Vereenigde Nederlanden den Vaderlandfchen Leezer aan te bieden , in zulk eene gedaante, als wy best gefchikt oordeelen , om hem een gegrond], en op ware berigten ileunend denkbeeld van de tegenwoordige gefteldheid der onderfcheidene, doch naauw verbondene. Gewesten te doen vormen, hebben wy geene moeite gefpaard, om des kundigen optezoeken, die tyd en gelegenheid hadden, om ons, ter voldoe* ninge aan ons verlangen , behulpzaam te zyn. Wy verheugden ons, dat, ten opzigte van het Landfchap Drenthe, de Heer en Mr. j. tonkens die taak wel op zig wilde neemen. Dan, helaas i door een ontydigen dood werd hy der geleerde waereld, en zyn Vaderland, ontrukt, enwy daar door in onze bedoeling te leur gefield. In de hoop op een goeden uitflag, vervoegden wy ons hier op by den * 3 Heejf  VOORREDE. Van dwaasheid zal men iemand bezwaarlyk vry pleiten, wanneer hy zynen tyd be. fteedt, om de gewoonten , zeden en oefeningen van andere, dikwerf verre afgelegene, Volkeren , te leeren kennen, en intusfchen, omtrent deeze kundigheden, zyn eigen Vaderland betreffende , geheel onweetend blyft. Menigvuldige voorbeelden van deeze foort van dwaasheid zyn overal voorhanden; men ontmoet ze ook by onze Medeburgeren. Niets tog is zekerder, dan dat zommige gedeelten van ons klein Gemeenebest zo weinig bekend zyn, dat de meeste Inwooners van andereProvintiënzelfs geene kennis draagen,of dezelve met 'er daad aanwezig zyn , immers niet hoe verre ze tot de Republiek behoren, en nog veel minder van derzelver Betrekkingen, Regering, Wetten, Gebruikelykheden en Voortbrengzelen eenige kundigheid bezitten. Niet zelden is men eeniglyk bedagt op de * 4 vol-  yin VOORREDE. voldoening eener bloote nieuwsgierigheid, me? geheel of ten deele verdichte vernaaien, die geen het geringde nut kunnen uitwerken, of voorbeelden ter navolging aan de hand geven. Hoe 't ook hjer mede gelegen zy, niemand zal de poging kunnen afkeuren, dat men, ter verfpreidinge eener meer algemeene en naauw keuriger kennisfe van ons Gewest, iets helpe bydragen , en den weetgragen Vaderlander eene Befchryving in de hand geve , van dat gedeelte der Republiek, het welk den naam draagt van het landschap of graaf» schap drenthe. Deeze Befchryving tog zal, onder andere, voldoende bewyzcn opleveren, hoe een wel ingerigte Regeeringsvorm, gefchraagd doorbillyke Wetten, de Ingezetenen van dit Graaffchap, voor allen overlast beveiligd, vry en gelukkig kan doen leven. Tevens zal zy verflag doen van veele byzonderheden, die niet alleen de nieuwsgierigheid voldoening kunnen verfchaffen , maar ook te gelyk nuttig en leerzaam zyn. De Ingezetenen van dat Landfchap , die van alles, het geen hun Gewest betreft, nog niet genoegzaam onderrigt mogten zyn, kunnen van deeze befchryving gebruik maken, er. zullen daar in voldoende redenen vinden, niet al-  van DRENTHE. 3 Dit heeft ook plaats omtrent het foortgelyke Karfpel van de Wyk, onder de Thorst, in Overysfel, behorende. Het vierde Dingfpil bevat ilegts één Karfpel, Rolde genaamd, behalven Asfen, den zetel der Regering; 't welk, ech* ter, in het burgerlyke , geene Karfpelrechten heeft. In het vyfde Dingfpil telt men zes Karfpels: namentlyk, Vries , Eelde, Norch, Rhoden, Rhoderwolde en Peyfe. In het zesde Dingfpil heeft men zes Karfpelen : Zuidlaren, Anlo, Gieten, Gas feit, Borger en Gasfelter Nyveen. Behalven de opgemelde Karfpelen, leggen nog, in het Landfchap, de Stad en Heerlykheid Koevorden , in Zuidenveld. De beide Karfpelen Ruinen en Ruinerwold, in de Heerlykheid van dien naam ; Echtens Hogeveen, in de Jurisdirflie van Echten, en de Heerlykheid Hoger/milde, zonder Kerk, en, ten dien opzichte, onder Diever behorende , zyn alle in het Dingfpil van Dieveren gelegen. De nieuwe Kolonie, het Kloosterenveen (4) genaamd , met een fraye en ruime Kerk , behoort gedeeltelyk onder Beyler, en anderdeels onder Rolder Dingfpil. Ieder dezer Karfpelen bevat wederom een meerder of minder getal thterium, de plaats alwaar gedoopt word; zie pitiscus Lex. /Intiq. op dit woord. Andere leiden dit woord af van Keer en Paal, wanneer het zal betekenen een byzonder regtsgebied. (4) Deze naam is aan die plaats gegeven, om dat de geheele uitgeftreluheid van derzelver gronden, iu Veenen beftaande, oorfpronkelyk tot de goederen van de Kloosters /tsfen en Dikkeningen heefc behoord. Ia het jaar 1771 wierd aldaar het eerfte huis gebouwd. A a Staatsge- stelte- nis, enz.  Staats ge- STELTE. Nis, enz. Verdeeling in Scholtainpcen. 4 Tegenwoordige Staat tal gehugten , welke de Landlieden Loegen noemen (5). Volgens nog eene andere onderfcheiding, kan die Landfchap ook in Schuit of Scholtambten (6) verdeeld worden ; ieder van welke uit één of meerder Karfpelen beflaat. Deze verdeling wordt in dezer voege ingerigt: 1. Het Schuit- ampt van Koevorden en Schoone~ beek; 1. Dalen en Oosterhes/el; 3. Sleen; 4. Van Zwelo; 5. Emmen, Odoren en Roswinkel; 6. Beylen, met een gedeelte van 't Kloos- {$) Loogh is een oud Saxisch woord, betekenende een Dorp, Pagus. Zie kiliaan, op loogh. Onder deze gehugten of Loegen ontmoet men eenigen, welker namen, even als die der Karfpelen Zwelo, Dmngelo, Anlo, met het woord is eindigen; als daar zyn het Loo, Exelo, Schoonlo, ten Arlo, Banlo ert ïtthlo, (waarfchynlyk Bidlo; dat is, een hoogte, waarop men gebeden en andere godsdienftüe verrichtingen ocffende gelyk men elders een dorp, Beedberg , dat is, Hidberg genaamd , aantreft; zie e. hop , Befchryving van Cleve , bladz. 150.) tegenwoordig Peelo, Taarlo, Tinaarlo, enz. Het woord Lo of Loo, heeft, in de oude taal, twee geheel ftrydende betekenisfen. Het drukt uit, iets, het geen laag of nederig is; kiliaan vertaalt het door de woorden depresfas, humilis, infernus. Van den anderen kant betekent het iets , het welk verheven, en , ten aanzien van andere.plaatfen, hoog is, locus altus, adjacens flagnis, torrentibus aut paludibus ; zie kiliaan, op Loo. De eerfte betekenis van dit woord is op de legging dezer plaatfen niet toepasfelyk, vermits dezelve, overeenkomftig de tweede betekenis, of aan lage moerige landen,hier en daar Pennen genoemd , of aan uitgeftrekte moerasfen gelegen zyn. Om deze reden draagt het laatfte Dingfpil den naam van Oostermoer, om dat een groot gedeelte daar van uit moeren en Veenen beftaat. (6) Over de Richters, Schultesfen genoemd, zal, in 't vervolg, breder gehandeld worden.  van DRENTHE. 5 Kloosterenveen; 7 Wes:erbork ; 8. Zuiderwolde; 9. Diever en IVupfterveen; 10 Zfoen Pledder; \u Dwingelo^ 12. Koekange, de IVyk, Pesfe, Echten en Anjen; 13. Meppel, Kolderveen en Nyveen; 14. Rolde, Asfen, en het grootfte gedeelte van het A7cwterenveen; 15. Z'r/ej," 16.Eelde; \y.Norch\ 18. Rhocten . en Rhoderwolde ; 19. Peyfe; 20. ^«/ö, Gieten en Zuidlaren; 21. Gas feite ea Borger; 22. Gasfelter Nyveen, en, in de Heerlykheden, de Sehultampten van 2£«£«e« , Ruinerwold, Echtens Hogeveen en de Hoger/milde. Wat aanbelangt de buiten- en binnenlandfche grensfcheidingen van ieder Dingfpil afzonderlyk genomen; wanneer men den fchynbaren loop der Zonne volgt, kunnen dezelve aldus bepaald worden. Zuideveld grenst aan het Oostermoer, Westwoldingerland, 'c Stift Munfter, het Graaffchap Bentheim, Overysfel, Beylen en Rolder Dingfpil. Beyler Dingfpil, aan Zuideveld, Overys fel, Diever Dingfpil , Vriesland en Rolder Dingfpil. Dieverder Ding/pil, aan Beyler Dingfpil, Overysfel, Vriesland en Rolder Dingfpil. Rolder Dingfpil,, aan het Oostermoer, Zui. develd, Beyler Dingfpil, Vriesland en Noordeveld. Noordeveld, aan de Provintie van Stad en Lande , Oostermoer, Rolder Dingfpil en Vriesland. Het Oostermoer, aan Stad en Lande, WestA 3 wol- Staatsgb. stelte- nis, enz. Legging e» Grenzen der Dingfpillen.  van DRENTHE. 11 en Landdrost genoemd vind. Deze aanzienlyke Amptenaar vervulde alleen de plaats van de voormaals zogenaamde Graven en Goograyen, over de onderfcheiden Dingfpillen (e). De Bisfchoplyke regering geëindigd zynde , in den jaare 1521, na omtrent een tyd van vyf eeuwen, niet zonder merkelyke onlusten, geduurd te nebben , namen de Stenden, in dat zelfde jaar, Hertog karel van Gelder voor hunnen Heer aan (O; doch deze regering duurde niet langer, dan tot in den jare 1536, wanneer Keizer karel de V. tot Heer over dit Landfchap wierd ingehuldigd. Het is, uit de gefchiedenisfen, overvloedig bekend , hoe, onder de regering van dezen Keizer, en van deszelfs Zoon philip, Koning van Spanje, de onderdanen, door geweldenaryen getergd, zich van dit juk hebben vrygevochten; en dat, na de afzwering van philip , in den jare 1581 , aanvanglyk, en na de Vrede van Munfter, in den jare 1648, ten vollen, de regering en Souvereiniteit ook aan de Staten dazes Landfchaps is overgegaan en gebleven. Drenthe komt, onder de Bisfchoppelyke en Burgundifche Regering , in oude Staats- ftuk- ook Satrapes of Prafeiïus provintite. Het woord aet betekent, in de onde taal, zo veel als Pater,die, ingevolge van zyn ampt, als huisbezorger, den naam van Oeconomus voert. Dit zélfde is ook de Dros-aec ïen opzichte van zyne onderhorigen , en word daarom ook Triclinarchës genoemd, in het Hoogduits Turches, ÖpfchafTer, iemand die voor eten zorgt. En het is in de ■ zen Staatkundigen zin,'dat men, dik wils, by oude Schryvers, de Overheden Patres en Patres pat/ia genoemd vind. Staatsg*. strlts- nis, enz. CO Zie picart, Chron. bladz. 264 CO Zie b r o u ?- RiüsvaN n i d e k , Ann. Med. JEv. 1 p. pag. 361.  12 Tegenwoordige Staat Staatsgb- STJfLTiï- nis, enz. ftukken, meermalen voor, als een vierde gedeelte (15) van Overysfel, destyds een gedeel. te van het Overftifc, doch 't geen, als een afzonderlyk Staatslichaam aangemerkt, zyne eigen onderfcheidene Voorregten,,Regering en Rechtsoeffeningen hadt. Vermoedelyk moet de reden dezer vereeniginge alleen gezocht worden, in het vermogen, 'c geen deze beide gewesten daar door verkregen, om alle aanvallen, ftroperyen en geweldige beledigingen, ten dien tyde , om de geringde oorzaken , zeer in gebruik , af teweeren , hunne rechten en belangen met vereende magt te verdedigen, en de kosten, ten dien einde befteed, of de geledene fchaden, te zamen te dragen. Immers leest men in den aangehaalden brief van Bis- (15) In een brief van Bisfchop Frederik van Baden, gedagtekend 8 Aug. 1498 ter Secretarye van het Landfchap , leest men: „ onfe gemeineRidderfchap onfes Lands Zalland, Twenthe, Vollenhove, Drenthe" &c. En in de eerfte bylagen van hef eerfte deel der Overrysfelfche gedenkftukken, door den Heer racer uitgegeven ; „ IVy gemene Ridderfchap dezer Landen van „ Salland , van Vollenhove , van Twenthe en van „ Drenthe" &c. Voeg hier alleen nog by, het begin eener Afte.waar by de voorrechten van het Landfchap, door Keyzer karel, in 1537, bevestigt worden; en welke aldus luidt, „ Allen den geenen des dellen „ openen brief fullen fien fallut. Alfo de van de Rid„ derfchap en de gemeine ingezetenen van onfen „ Lande van Drenthe, die een tyth van jaaren van on„ fen Landen van Overysfel (N8.) gefcheiden ende vervremdt fyn geweest" &c. Deze Afle berust ter Secretarye van het Landfchap. Hier uit blykt tevens-, dat het geen hier voor in de aant. (7) bl. 6 tegen het gevoelen van alting gezegd U , met de waarheid «vereenftemt.  van DRENTHE. 13 Bisfchop Frederik van Baden (g). „ Alfoe Henrick Zoon tot Wysth, onver» „ waert an ons fine eere, en buite enige oer,, fake tot ons, onfe Landfchappen, Steden „ ende onierfaten te hebben,fich mit egaarde „ in onfen Lande alhyr gelegen heeft, onfe „ Onderfaten daer mede uyt zene name brand, „ ende brandfchattinge overvallende, en tot „ merkelyken ende onverwinnelyken fchade „ dringende, omme dan zulks to wederltaane „ merkelyk geld behoevich was en derhalven „ by ons , onze gemeine Ridderfchap onzer „ Lands Zalland , Twenthe , Vollenhove , „ Drenthe ende onze Heerlykheid van de kuen„ re, ende de Gedeputeerde Raadsvorwanten ,, onfer Steden, Deventer, Campen en Zwol,, le eendrechtelyk een gemeene fchatting of „ uithfettinge in onfe Lande Voerfch: uithge„ fadt en overgegeven is nae lude eenre cedee,, le daer af gemaikt dat vermits deze fchattinge „ ofte uithzettinge onfe Landfchappen, onder„ faten en heerlykheden Voerfch: in alle hoe„ re rechtigheden Olde privilegiën en heerco,, men onverbroken blyven en daar by vaste„ lyke onderholden fullen worden ende fulks „ in toecomende tyden nyt voorrecht geholden „ fal worden verder dan onfe Landen en on„ derfaten Voerfch: dat fchuldig fyn te doene." Gelyk nu het Landfchap Drenthe, al van ouds, een byzonder gewest heeft uitgemaakt, zo heeft het ook zyne eigene Regering, Jura Majeftatis (16), Hoogheden, Gerechtigheden, Hoo- Cj6) Onder anderen is de Wetgevende Magt deezes Land» STA ATS GESTELTENIS , enz. e (g) Zie Aantekening C'5)  14 Tegenwoordige Staat STMT'GE- s'i kl tenis, e;iz. Hooge en Laage Jurisdictiën , Schatkist, Wetten en Coftumen, Naam, Wapen en Zegel, van andere Landen en Provintien onderfcheiden; gelyk het dan ook, als zodanig een ge» west, zo wel by de Bisfchoppen van Utrecht, als door het Huis van Bourgonje, erkend en gehouden is. Uit blykt overvloedig, ter gelegenheid van Vorstelyke huldigingen, wederzydfche beloften, 'beden en petitiën, welke de Landfchapsregering , naar goedvinden, ingewilligd of afgeflagen , bepaald of verminderd heeft ; als mede uit de dankbetuigingen daar voor gedaan. Van hoe veel gewigt, in de belangrykfte zaken, de medewerking en toeftemming dezes Landfchaps, in de XVI Eeuw, geoordeeld wierdt, blykt uit de brieven, aan hetzelve gefchreven , en waar by het zeer ernstig verzocht wierdt, „ om de deliberatien over den Vredehandel te Keulen te komen bywonen , en mede te „ adviferen , en refolveren op het ftuk van „ den oorlog, op dat NB. de vergadering an-, „ derzints door gebrek harer advys en refolu- » tie, Latidfchaps , in het byzonder, erkend en bevestigt, door de Landsheeren , Hertog karel van Gelder, by een A£ts van isjuly 1527, en door Keyzer k aREl V, by Aéte van den 4 Dec. 1537, ter Secretarie berustende. Men kan zig niet genoeg verwonderen, hoe, anderzints, naauwkeurige fchryvers, ten dezen opzigte, zeer verkeerde berigten wegens het Landfchap hebben opgegeven. De Eerwaarde martinet, in zyn Vereenigt Nederland, getuigt, „ dat de Raad van ,, Staten de inkomsten van Drenthe beftiert," Evenzo m n «rookt dit met de waarheid, als dat hun Ed. Mog. zu k een re?t over de andere provintien zouden oefeoen. Zie pag. 465.  van DRENTHE. 15 „ tie, niet genoodzaakt zoude worden zon» „ der afdoening van zaken te vertrekken." Daarenboven is het Landfchap, op herhaalde aanzoeken en ernftig aanhouden van de Heeren Staten Generaal, op den 11 April 1580, tot de Unie toegetreden, en heeft dezelve, door zyne afgezondenen, doen tekenen, ter vergadering van Hun Hoog Mogenden; welke afgezondenen het, vervolgens, zitting heeft doen nemen. Onafgebroken heeft dit ftand gehouden , tot den tyd toe , dat, ongelukkiglyk , die gewest , benevens de Provintie van Stad en Lande, door de Spanjaards wierdt overheerd. Waar uit, derhal ven, volgt, dat het Landfchap Drenthe, voor een wezenlyk lid van de Republiek , aan het welk het Jus Provincie cif Suff'ragii toebehoort, is erkend, en, folem» niter aquo Jure, als Bondgenoot in de Unie is aangenomen. Maar behalven dat aan het Landfchap die regt ,jure proprio & Sociëtatis, onwederfprekelyk toebehoort, is ook hetzelve,exContractu, of volgens verdrag, daar toe ten vollen geregtigt. Immers men leest, in het derde Art. der Pacificatie van Gent, deze byzondere bepaling : „ Dat de conventie der algemeene Staten „ gefchieden moeste in zulker manieren en forma als wanneer Keyzer Karei de overdragr. „ dezer Landen aan zynen zoon Koning Phi„ lippus hadde gedaan"; by welke gelegenheid, by brieven van den 4 February 1550, de Staten dezes Landfchaps mede zyn genodigd, en ook daar by tegenwoordig geweest zyn. Voeg hier nog by dat Drenthe, zo wel als de andere Provintien, voor een vryen en Sou- Vö- Staatsck» stel1e- nis, enz.  Staatsge- s i ei.t2- vii euz. fg") Zie hugo, ghottos, de Jure Heil. ac Poe. Lib. 3- Cap. 9. h01tomannus , in quaji, iü. 5. en bynkers- hofi! , in Jur. puil. L. l.C.iö. De Staten, Pidderfchap en 16 Tegenwoordige Staat vereinen Staat, by de Munfterfche Vrede, in 1648 , door Spanje erkend is geworden. Jn weerwil van dit alles, is het Landfchap, ze* 3ert voorgemelde overheerfching , tot heden toe, verdoken gebleeven, van het geen aan het zelve, jure proprio & Societatis, toebehoort; terwyl, intusfchen , Groningen en andere gewesten, jure poft liminii (g), en overeenkomftig de billykheid, wederom zyn aangenomen. Daar evenwel dit gewest, in de aller hachelyklte en kommervolle tyden en oniitandighe* den, en wanneer het gantfche Landfchap van alle hulp ontbloot, door Spaanfche of door Munsterfche krj'gsbenden, wierd afgelopen en uitgeplunderd, nimmer, egter,de Staaten,van het zelve, ncch expres/è, noch tacité, iets van hun regt afgedaan of hunnen pligt, als bondgenoot, verzuimd of verwaarloosd hebben, 7.0 is het dan ook niet vreemd, dat de grote bynkershoek zig daar over verwonderd toont. „ Nescio igitur (zyn 's mans woorden ^ „ quid obftet, quo minus Drenthanis jus poft „ liminii fuerit falvum." Voeg hier nog by, dat twee Stadhouders, Prins m au rits en Graaf willem van nassau, van de gegrondheid van dit recht overtuigd, des Landfchaps belangen aan de Provintien gunstig aanbevolen, en geadvifeerd hebben, om by voor. raad, aan het zelve de zitting in den Raad van Staten toe te ftaan ; als mede, dat. hst Hof van Gelderland het Landfchap volkomen getegtigd heeft verklaard , om zitting in de Ver« gadering der Staten Generaal te hebben. De Staten van het Landfchap Drenthe, worden verbeeld door de Heeren Ridderfchap en  van DRENTHE. en eigenërfden; reeds onder de vorige, en byzonderlyk onder de Spaanfche Regering, waren zy, door de Koningen zelve, daar voor erkend, en dus genoemd geworden. Gemeenlyk vergaderen de Staaten, eenige dagen,in de Maand Maart, en, by fpoed vereifchende en buitengewoone voorvallen , zo dikwyls als zulks vereischt wordt. In beide gevallen worden zy, door hetKollegie van Drost en Gedeputeerden, befchreeven. In deze Vergadering, by den naam van Landsdag bekend, wordt, volgens de orde, in den jaare 1603, op het Huk van Regering, gemaakt, met drie ftemmen gevoteert, en, het zy eenparig of met de meerderheid, een Staatsbefluit uitgebragt; ten ware men goedvond, in een of ander geval, geene overftemming te gedoogen (17). Van de drie ftemmen brengt de Ridderfchap ééne, en de Eigenërfden of de Dingfpillen twee ftemmen uit. Geniakshalven, en om dat de zaak op het zelfde uitkomt, rekent men, gemeenlyk, als of'er negen ftemmen plaats hadden (i8_); van wei- (17) Om maar één voorbeeld hier van aantetekenen j op den Landsdag,den 20 Maart i7o8,wierd met eenpaarige Hemmen hec befluit genomen, „ dat nooit een ,, Stadhouder zoude mogen of kunnen worden verko • „ ren, als met eenparige ftemmen; en dat diensvolgens „ een Riddermaatig Edelman, een Dingfpil, ja een „ Karfpel Ceen invidueel lid van een Dingfpil ) dat „ met effeft zal kunnen beletten en tegenfpreeken." (18} Dit vind men ruimfchotig betoogd,en door verfchillende voorbeelden ontwikkeld, in een zogenaamd tegenbetoog over de Staats- Stemming in Drenthe, £ 35 en 2t>. 9 0 STAATSGK' STELTÉ-. nis . enz. Eigen-erfden genaamd. Vergadering der Staaten.  18 Tegenwoordige Staat Staatjge- STELTE- ms, enz. Verciscliten der Riddermatiger!. Havezaten. welke het Lid van de Ridderfchap drie ondeelbaare ftemmen, en de Eigenërfden zes ftemmen , of ieder Dingfpil céne ftem heeft. Ingevaile van verdeeling of fteking der ftemmen, zo by de Ridderfchap , als by de Eigeriërfden, of in ieder Dingfpil afzonderlyk, wordt de ftem van zulk een Lid of Dingfpil ntet geteld. Dit heeft ook plaats ten opzigte van zulk een Lid of Dingfpil, 't welk zig, in de Vergadering, niet tegenwoordig bevind. Om voor Ridder erkend te worden, zyn deze vereischten nodig: het bewys van eene goede, Adeiyke geboorte, zo van Vaders als Moeders zyde; het bezit van een der agtien Havezaten; de betaling van twee guldens, in ieder Pay Grondfchatting, van goederen , in écn Karfpel gelegen; de ouderdom van Vyfentwintig jaaren; het Lidmaatfchap van de Gereformeerde Kerk ; de inwoning binnen het Landfchap ; de goedkeuring door den Heer Erfftadhouder; dat iemand geen Krygsampt of Politieke bediening , buiten het Landfchap, bekleede, en, een Vreemdeling zynde, geboren te zyn in een Gewest,alwaar de Drentfche Riddermatigen insgel\ks worden toegelaten. Het getal der Havezaten (19), in het Landfchap (19) Havezaat, of Havezate, zo als het elders wordt uitgedrukt, door Ridderzaal, Ridderzeet, Ridder Hofftad, Ridderftede. Hove en Hof betekent een Paleis of aanzienelyke Landhoeve (FüHdtis;) en Have, waar voor men wel eens, volgens eene lomper uitfpraak, Hove zegt, betekent eigenlyk reppeiyke Goederen of Haveticke Goederen, dat is Bona mobilia: Diensvolgens geeft dit woord zo veel te keunen, als de We-  van DRENTHE. 19 fchap Drenthe, bepaalt zig tot agtien. Derzelver naamen , volgens Staatsbefluit van den 8 Maart 1698, zyn, in maniere als volgt, ten Prothocolle aangetekend. De Klencke. Echten. Ansfen. Rhebruggen. Havixhorsc. Oldengaarden. Batinge. Entinge. 't Huis te Ruinen of den OldenhoE Peyfe. Menfinge tot Roden. D'Helle. Oosterbroek. Eelde, (nu Vennebroek.) Ter Borgh. Westrup. Vleddinge, (nu Laarwout.) Dunninge. By het gemelde Staatsbefluit wierd tevens verftaan, „ dat geen meerdere Havezaten „ zullen worden gemaakt of aangenomen, dan „ de hier boven gefpecificeerde, zonder dat ,, ook de eene of andere Havezate van de „ eene plaatfe in of op een andere plaats zal „ mogen worden verlegt." Intusfchen is , van her. verbod, om Havezaten te mogen verleggen , op verzoek der Eigenaren, meermaalen, ontflag verleend; onder voorwaarde dat zulks ge- Wqaing of Standplaats van een gegoed Heer; den Zetel van een Ridder, of een Kalteel. B 2 Staatsce» STliLTE- nis, ens.  so Tegenwoordige Staat Staatsge- STELTE- nis, enz. VerfcnWvene Ridders. Voorregtet «UrEdelui gefchieden moest, buiten nadeel der Karfpellen of gehuchten, waar in de Havezate word overgebragt of verlegt; dat is, zonder de vrydommen, die genoten worden door Haveza*. ten, ter plaatfe, alwaar dezelve oorfpronkelyk behoren. Vermits het Landfchap, thans, door koop, eigenaar is geworden van de Heerlvkheid en het Huis te Ruinen, den Oldenhoff", ook wel Bellinkhaven genoemd , kan het aantal van verfchrevene Jonkers niet hooger dan op zeventien gefteld worden. Voor zo veel, daarenboven, eenigen dier Havezaten aanVriefche, Ovcrysl'elfche , Groninger en andere Edellieden behooren, of meer dan ééne Havezate by eenen en den zelfden Eigenaar, of ook wel by Krygslieden of andere onbevoegde perfonen, bezeeten worden,gebeurt het,veeltyds,dat men, in Drenthe, niet meer dan zes of zeven verfchrevene Edelen aantreft. Tegenwoordig, in den jaare 1790, zyn alleen de nagenoetnde Heeren, in de Ridderfchap, befchreven. S. P. A. GRAVE VAN HEYDEN, wegens Laarwout. Z. C. BARON VAN SCHWARTZ, wegens Anzen. R. BARON VAN ECHTEN, wegens Echten. F. O. BARON VAN DÖRNBURG, wegens ter Borch. J. BARON VAN DONGEN, wegens Westdorp. De byzondere Voorregten der verfchreven Ridders, zyn de navolgende: voorrang en eerfte ftemming op de Lands- en Rekendagen; het  van DRENTHE. 41 het regt om Belyingen in te nemen en met hun voorouderlyk Adelyk Zegel te bekragcigen : dat is, Testamenten, Procuratien, Contraflen en diergelyke Aften te pasferen en wettig te maken: waar by men, evenwel, heeft aan te merken, dat het regt, om Belyingen intenemen en te verzegelen, insgelyks bezeten word by drie Eigenërfde familiën , te weeten , die van de hiddings, schuterup en selbach (20), en voor hec overige by de Schultesfen. Wyders behoort nog tot de Ridderlyke voorregten, de begeeving van eene Prebende, ten voordeele van eene Juffer, wegens de Havezaten, van welke zy befchreven zyn; zulk eene Prebende geeft een jaarlyksch inkomen van honderd en vyftig guldens, te betalen uit de inkomsten van het Stift Dikkeningen, zo lange de benoemde ongehuwd blyft. Indien het gebeurt, zo als dikmaals het geval zyn zal, dat, ten tyde als een Jonker verichreven wordt, de Prebende, uit hoofde eener vorige benoeming , wegens zyne Havezate, nog getrokken word , kan 'er , over zulk eene Prebende, geene befchikking gemaakt worden, zo lang, tot dat de benoemde in den echt treed, van de Prebende afltand doet, of den algemeenen Tol aan de natuur betaalt. Voor £20) Het is waarfchytilyk, dat, oudtyds, alle ingf tiui (Vrygeborenen) bezitters van Erfgoederen zynde, dit regt geoefend hebben ; dog dat alleen de genoemde familiën het zelve hebben in waarde gehouden, gelyk zulks blykt uit een kort begrip van 's Landfchaps Privilegiën, aan den Hertog van alba overgegeven. JDan het zoude vry bedenkelyk zyn, of men thans de Zegels van deeze Familiën behoore in waarde te houden. B 3 Staats gb." stelteer is, enz;  22 Tegenwoordige Staat Staatsge STKLTE- Nis, enz. i ■ Voor 't overige kan een verfchreven Jonker over de Prebende befchikken, zo dikmaais als dezelve openvalt. Behalven deze perfoneele Voorregten, genieten de £delen,'t zy dezelve verfchreven zyn of niet, wegens hunne Havezaten, den vrydom van Boerlasten (21), van Inquartiering van Krygsvolk en van Schattingen, voor eene bepaalde hoeveelheid Landeryen, onder de Havezate behorende (22). Intusfchen moeten deze Vrydommen als zuiver Landhoorig befchouwd worden , overmits dezelve insgelyks door een Eigenërfden , bezitter van een Havezate zynde, genoten xvorden. Zommigen dezer Havezaten z\n Leenhorig: en onder dezen zyn 'er, die wederom Onderkenen, zo binnen als buiten het Landfchap, hebben. Te voren hebben wy reeds aangetekend,dat het Landfchap Drenthe , in overoude Staatsfchriften, als een gedeelte van Overysfel voorkomt. Immers leest men in dezelve, meermalen : „ de gemeene Ridderfchap van SalJand, „ Twenthe, Vollenhoven en Drenthe", zonder dat men daar by iets van de Eigenërfden dezes Landfchaps gemeld vind, terwyl de Steden, en fommige Heerlykheden in Overysfel, uitdrukkelyk genoemd worden. Hier uit te befluiten, dat de Ridderfchap van dit Gewest, dch , afzondeiJyk, met de Ridderfchap van Over- (2i> Boerlasten beftaan in het maken en onderhoulen van Wegen, Stegen, Waterlozingen en diergelyke. rot het verzorgen van dit alles , zyn de Inwoonders in iïuftcn verdeeld. (22) In de Grondfchatting en Omflagcn bepaalt zig eze Vryheid tot dertig mudden Zaayland.  van DRENTHE. 23 Overysfel hadt verbonden, en niet het geheele Landfchap, of dat de Ridderfchap alleen, des tyds, de Regering zoude hebben uitgemaakt, zoude tegen de waarheid aanlopen. Want, betreffende het eerfte, leest men, onder anderen , in de te voren aangehaalde Acte van k arel den V, deze woorden : „ A!fo de „ van de Ridderfchap en de Gemeine Ingeze„ tenen van onfen Lande Drenthe, de een „ tyth van jaren van onfe Lande van Over„ ysfel gefcheyde en vervreemd zyn." Uit welke woorden duidelyk genoeg blykt, dat het geheele Land aan de affcheiding heeft deel genomen; als mede, op dat ik 'er dit ter loops byvoege, dat het Landfchap Drenthe, in deze Oirconde,als een afzonderlyk Land of Gewest vermeld wordt. Wat het tweede aanbelangt , als of, namelyk , de Ridderfchap alleen de Regering zoude hebben uitgemaakt, men vind, veelmalen , in oude Staacsftukken, Ridderfchap en Eigenërfden , als de Staten des Lands genoemd. Inzonderheid begint de Volmagtsbrief, van den 20 Maart 1580, ter tekening van de Unie afgegeven, met deze woorden: ,,Wy „ Ridderfchap en Eigenërfden , reprefonte„ rende de Staten des Graaffchaps Drenthe." De reden, om welke men de Ridderfchap, ibmtyds, alleen en afzonderlyk, genoemd vindt, kan dan geweest zyn, derzelver voorrang , of ook wel de, 't zy dan met regt of onregt onderftelde, meerdere kundigheden, door opvoeding en oeffening verkregen, die men aan de Edelen toekende. Uit welken hoofde men dan ook zal gedoogd hebben, dat B 4 de Staatsge. STELTE- dis, enz.  STAATSGEr STE1TE- nis , enz, Veceiscliten der Eigenerfden. 24 Tegenwoordige Staat de Ridderfchap het voornaamfte bewind , over des Landfchaps aangelegenheden , in handen hadt, buitenlands het Gewest verbeeldde, en deszelfs belangen zal hebben voorgedaan. Inmiddels fchynt de Ridderfchap , van zulk een voorregt, door verloop van tyd, een misbruik gemaakt te hebben; 't welk men mag afleiden uit een oud ftuk, nog voorhanden (23), waar uit blykt , dat de Dingfpillen van Rolde , Oostermoer en Noordeveld zich daar tegen verzet, en voorts befloten hebben, „ dat voort„ aan de Ridderfchap en Eigenërfden niets „ buiten Wille of Weten van den anderen zou„ den befluiten. Om als Eigenërfde te worden aangemerkt, wordt niets anders vereischt, dan alleen het bezit van zo veele goederen , onder één Karfpel gelegen , als nodig zyn, om, in iedere Pay Grondfchatting , twee guldens te betalen; zynde de tweehonderdlte penning van de waardy dier goederen , of liever van den prys , op welken zy , in de Cohieren , gewaardeerd zyn: hoewel , uit hoofde der verbeteringen, van tyd tot tyd, aan dezelve gefchied, als mede om de tegenwoordige mindere waarde van het geld, de bedoelde eigendommen , heden ten dage, voor een groter fomme verkogt worden. In de zelfde uitgeftrekcheid, als de verfchrevene en onverfchrevene Edelen, kunnen alle de Eigenërfden gebruik maken van de Rechten enVryheden, aan hun- C23) Dit Stuk is gedagtekend den 8 Jamiary 1579. tho Oldermolkn under de Moeite, en berust ter Seeretarye.  van DRENTHE. 25 hunne goederen verknocht ; hoedanige zyn : het regt van de Jagt, door het geheele Landfchap , de Heerly kneden van Ruinen en Ruinerwold , en de Hogerfmilden uitgezonderd, als aan welker Heeren dit Regt in byzonderen eigendom toekomt. Daarenboven zyn nog , van dit Recht van vrye Jacht, uitgefloten de Predikanten (24), mitsgaders de Eigenaars van Goederen, buiten het Landfchap wonende , ingeval zy zich niet in perfoon op hunne Goederen bevinden. Wyders behoren, tot deVoorregten der Eigenërfden, de Visfcherye in de Markten (25), in welke hunne Goederen gelegen zyn; de Stemming in Karfpels aangelegenheden, en benoeming van eenen Volmagt ten Landsdage. Om als zodanig een Volmagt te kunnen verkozen worden, en, in die hoedanigheid, op den Landsdag te mogen verfchynen, word vereischt, niet alleen de voorgemelde betaling van twee guldens, in ieder Pay Grondfchatting; maar ook de blyken van vyfëntwintigjarigen ouderdom, van het Lidmaatfcbap der Gereformeerde Kerk, en de vaste inwoning binnen het Landfchap; behalven nog , dat dezelven geene Kerkelyke of Krygsbedieningen mogen bekleden, noch Schultesfen, Panders of Pagters zyn. Insgelyks kunnen geene Eigenërfden , op Geoctroijeerde Koloniën wonende , ten Landsdage veifchy- nen, f24) By Refolutie van den 22 Maart 1791. is aar de Predikanten, mits gegoed zynde, vryheid gegeeven. twee dagen ter Week te mogen jagen. > (25)Markten worden genoemd, al hetLand, t geer .onder ieder Dorp of Gehugt behoort. B5 Staatsgesteltenis , enz.  2f5 Tegenwoordige Staat Staatsge- stelte- nis, enz, Kirtpelen , die ten Landsdage verfchynen. i nen, ten ware zy van de Voorregten, by Ociroi verleend , geen dadelyk gebruik maken. Het onderzoek der voorgemelde Qualificatien, of vereischten, zo van de Riddermatigen als van Eiger.ërfden, gefchied door de Staren zelve; en ieder, welke voor Admisfibel, of bevoegd en toelatelyk word verklaard, moet den Eed van trouwe aan het Landfchap afleggen. Uit deze Eigenërfden kunnen zeven en dertig Karfpelen ieder een Volmagt ten Landsdage zenden: als uit het Dingfpil Zuidenveld, de Karfpelen Odoren, Emrcen, Roswinkel, Schonebeek, Dalen, Oosterhesfelen, Zwelo en Sleen. Uit Beyler Dingfpil, de Karfpelen Beylen, Zuidwolde en Westerbork. Uit Dieverder Dingfpil, de Karfpelen Diever, Wapfterveen, Vledder, Üwirgelo, Pesfen Echten en Anzen, Havelte, Meppel en Oosterboer C26}, Kolderen Nyveen Cu?} de Wyk. / f Uit Rolder Dingfpil, Rolde, Anzeep, Banlo en Grollo. Uit (26") Meppel en het Gehucht Oosterboer zenden , indedaad, ieder, één Volmagt; doch zy brengen, te zamen, niet meer dan ééne Stem uit, waar van Meppel f en Ooiterboer \ heeft. (27) Deze beide Karfpelen zenden maar éénen Volmagt ten Landsdage, en hebben te zamen maar ééne Stem. Elk dezer Karfpelen zend, om het andere Taar, eenen Cevolmagtigde , als hebbende zy, vryw'illig, ran het regt , 0111 ieder een Volmagt te zenden, afitand gedaan, om de kosten, die ieder Karfpel daar oe betaalt, pittewinnen. Volgens Befluit der Staten, n den Jaare iépö, is deze fchikk'mg bekrachtigd.  van DRENT H E. 17 Uit het Dingfpil Noordeveld, Vries,Eelde, Norch, Rhoden, Rhoderwolde, Peyfe. Uit het Dingfpil Oostermoer , Zuidhren , Anlo, Gieten Borger, Gasfelte. Wanneer men nu de gezamentlyke Karfpelen , in het Landfchap gelegen , te vooren, by naamen, opgeteld, met de zo evengemelde vergelykt, zal men bevinden , dat, van het regt van verfchyning en ftemming op de Landsdagen, zyn uitgefloten , de Karfpelen, in de Heerlykheid Ruinen en Ruinerwold, de Heerlykheid Koevorden , mede tot het Landfchap behorende, de Heerlykheid Hogerfmilde, de Koloniën Ecbtens Hogeveen, Gasfelter Nyveen, Kloosterenveen en Asfen; onder welke laatstgenoemde plaats alle Goederen , door het Landfchap, in Erfpagt zyn uitgegeven, en die, jaarlyks, een zeker Canon betalen. Tegen eiken gewonen Landsdag, word, in elk beregtigt Karfpel, een Gemagtigde gekozen; en deeze alleen heeft het regt yan Stemming op den Landsdag, wegens zyn Karfpel , in het Dingfpil, waar in het gelegen is. Intusfchen kunnen ook de overige ten Landsdage bevoegde Eigenërfden, ad Av.diendum & Videndum , dat is , om te hooren en te zien , in de Staatsvergadering tegenwoordig zyn; in dewelke ook het volle Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten zitting neemt, en verflag doet van alles, 'c geen 's Lands aangelegenheden vorderen,en ter kennis der Staten behoort gebragt te worden. Het gemelde Kollegie neemt zitting aan zyne gewone Tafd, midden in de Vergaderplaats, aan welker boven einde het Stadhou- der- Sl7l.Vr?OE. STELT F.NIS, enz.. Zitting op den Lands. dag.  a8 Tegenwoordige Staat Staat soïstklteKis, enz. Vergadering in Grollerhout, en over de HagenIpraken. derlyk Geftoelte, ter rechterzyde, naast dat van den Heere Landdrost, geplaatst is. Aan de zelfde tafel zitten insgelyks de Secretaris van het Kollegie, en de Landfchryver, die by de Staten den post van Griffier of Secretaris waarneemt. Rontsom zitten de Heeren van de Ridderfchap en de Dingfpillen , ieder by de hunnen, en in rang, reeds boven gemeld. In het algemeen worden de Buitengewone Landsdagen , door de zelfde Gemagtigden , waargenomen , die tot den voorgaanden Gewonen Landsdag, door de byzondere Karfpelen, zyn verkozen. De Heer Erfttadhouder, zulks goedvindende, kan de Staatsvergaderingen bywonen. De Heer Landdrost bekleed op dezelve de plaats van Prefident, of Voorzittend Lid. In gevalle van afwezigheid, wordt hy vervangen door den Prefident van de Heeren Drost en Gedeputeerde Staten, het zy dezelve een Ridder, of een Eigenërfde is. Weleer plagt deze Vergadering, op onderfcheidene plaatfen, in Kerken of Bosfchen , gehouden te worden. En , vermoedelyk, is 'er geen Gewest, alwaar.de gewoonte, om in Bosfchen, of onder den blauwen Hemel, de Staatsvergaderingen te houden , zo lang heeft ftand gehouden, als in het Landfchap Drenthe. De Staatsregisters zyn getuigen, dat, nog in de zeventiende Eeuw, meermalen, 's Lands Staten in het Grollerhout, by het Gehucht Grollo, onder Rolder Dingfpil gelegen, vergaderden. Dezelfde aloude ge. woonte had insgelyks in de Dingfpillen en Karfpelen plaats, wanneer derzelver Ingezetenen , om over zaken, het Gemeene Land betref-  van DRENTHE. ao treffende, of over byzondere belangen , in het berichten hunner Markten, het maken van Wegen, Bruggen, Waterleidingen , of over de verkiezing van Gemagtigden ten Landsdage en derzelver verrigtingen, en om over meer andere aangelegenheden te raadplegen en te befluiten, afzonderlyke byeenkomften hielden. Aan deze byzondere Vergaderingen gaf men den naam van Hagenfpraken (28) , om dat dezelve agter of tusfchen Hagen, Struiken of in Bosfchen gehouden wierden (29). Niet zelden gebeurde het,dat, tot deze Landsdagen en Hagenfpraken , alle Inwoonders, Geestelyken niet uitgezonderd, te zamen vloeiden, en hunne gevoelens, over de verhandelde zaken, door woorden of tekenen (30), te kennen (28) In het oude Landrecht van Drenthe, door Bisfchop F REDE RIK VAN BLANKENHEIM bekragtigd , leest men. „Dat, indien het Gemeene Land met elkan„ deren te fpreken had van zaken die het Land raakten, „ het Gemeene Land verwillekeuren mag , op eene „ zekere boete, by malkanderen te komen en Haag' „ fpraak te houden : zo als ook elk Dingfpil, Karfpel „ en Buurfchap onderling mogten te zamen komen om „ hunne Zaken te beftellen , als by voorbeeld den „ Esch, (dus word het algemeen Zayland genoemd 0 „ ende Zaad en Hooi ende Hout te bereyden en alles te „ doen, wat Lands en der Marken nood vereyschte." (29) In den Jaare 1579, den 8 January, verbonden zich de Dingfpillen Oostermoer, Rolde en Noordeveld, om zekere Puncten onverbreeklyk te houden; zy waren, ten dien einde , naar luid dier Acte, welke ter Secretarye berust; „ tho Older-Moellen under d« ,, Moelle" vergaderd. (30) Men leest in de Vüderlandfche Gefchriften dat het, in de Vergaderingen der Oude Batavieren, di gewoonte was ,door een algemeen gemor de Voorftellei afte keuren, en, door het fchudden der Speeren, toi te ftemmen. Staatss* stelte* nis , enz. I  STAAT5GEST1ÏLTE- «is, enz. ] Bedienden der Verga- ] deriuge. , ] ] 30 Tegenwoordige Staat nen gaven; aan welke gevoelens, dikwyls, meef uit eerbied voor den ouderdom, verdienden, kunde of ondervinding, gehoor wierdt gegeven , dan uit erkentenis van hun gezag. En, voor zo veel men, in die onbefchaafde tyden , en in nooddringende omftandigheden, zich dikwerf genoodzaakt vond , veel toegevendheid te gebruiken, kan men daar uit de reden afleiden , om welke, meermalen , de oude Staatsgefchriften met deze woorden beginnen : „ Wy Gemeine Ingezetenen ; Wy „ Ridderfchap , Gevolmagtigde Eigenërf„ den, en Gemeine Ingezetenen"; of ook wel: „ de Geestelykheid, de Etten,de Schul„ tesfen." enz. Een minder rustverflorend tydsgewricht, heeft, door geregelder fchikkingen en inrichtingen , gelukkiglyk, deze ongeregeldheden eene einde doeu nemen, en aan het Staatsbeftuur een zekerder en meer regelmaatige gedaante gegeven. Thans vergaderen de Landftenden in een der Vertrekken van het oude Klooster te Asfen, 't geen daar toe behoorlyk is ingericht, en vaar boven men de Griffie of Secretary gedaatst heefc. Deze Vergadering, gelyk ook die der Heeen Drost en Gedeputeerden Staten , wordt >ediend door een Deur- of Kamerbewaarder; velke, in bediening zynde, met een blauwen Vïantel, met gouden Galonnen geboord, is >mhangen ; voorts door vier Buschdragende 3oden. Ook moet de Kapitein Geweldiger en ieszelfs Dienaar, in hun byzonder gewaat geileed, geduurende de Vergadering, voor de Deur  van DRENTHE. 3i Deur zig tegenwoordig bevinden. Eindelyk kan men, met opzigt tot deze Staatsvergadering, hier nog by voegen, dat by dezelve be» rust de volkomene Wetgevende Magt, de bevoegdheid om Schattingen, Lasten en Pagten intewilligen en te bepalen, Pardon, Dispenfatien en Vryheden te verlenen, en alles, \ geen verder onder de Jura Majestatis kan begreepen worden. Het eerfte Lands-Kollegie , naast dat der Staten, op den Landsdag vergaderd, draagt den naam van Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten. Het beftaat uk den Heer Landdrost, twee verfchreve Edelen en twee ten Landsdage gequaliflceerde Eigenërfden , benevens den Griffier, die Raad en Secretaris word genoemd. De Raad en Landfchryver heeft het regt om deze Vergadering bytewonen, en aan de Tafel van Drost en Gedeputeerden, tegen over den Secretaris, plaats te nemen. Aan deze Vergadering, wanneer dezelve zitting heeft, word de naam van Rechtdag gegeeven. De Leden daar van voeren den Titel van Edele Mogende Heeren. Hoewel dit Kollegie in den Jaare 1600 wierd opgerigt, fchynt het, egter , in den Jaare 1603, eerst op een vasten voet gebragt, immers aan eene Inftructie onderworpen te zyn geworden. De Heer Landdrost is en blyft een altydduurend Lid van dit Kollegie; doch alle Jaren, in de maand Maart, eindigen de Commisfien, (die, gewoonlyk, voor twee Jaren, door den Heer Erfrtadhouder, begeven worden) van één Lid uit de Ridderftand, en één uit de Staats ge» STELTE- nis 3 enz. Kollegie van Drost en GedeputeerdeStaten.  3* Tegenwoordige Staat Staatsge- STELTi- ttts, enz. de Eigenërfden: wanneer dezelve, zo als men her noemt, uit den Eed gaan (31). Gemeenlyk worden dezelven, na verloop van twee Jaren, wederom in Commisfie gefield. De Heeren Ridders, terwyl zy in den Eed zyn, genieten, ieder, twaalfhonderd Guldens, jaarlyks , doch de Eigenërfden niet meer dan duizend Guldens , en, daarenboven nog, zo wel de laatstgenoemden, als de Ridders, voor het by wonen der Rekendagen of Synoden, vyftig Guldens. Wanneer zy, de eerrtemaal, eene Commisfie bekomen, moeten zy, ten voordele van 's Lands Kas , by wyze van amptgeld , betalen, die van de Ridderfchap zes honderd, en de Eigenërfden vierhonderd Guldens. De volgende orde van ftemmen word, in dit Kollegie, in acht genomen. De Heer Land' drost heeft de eerfte Stem. Daarna volgt die van den Heer Prefident, hy zy Riddermatig of Eigenërfde, welke, op eiken Regtdag, elkanderen beurtlings vervangen. Na den Voorzitter ftemt de oudfte in Commisfie zynde Ridder, of, wanneer deze Prefident is, de oudfte in Commisfie zynde Eigenërfde; waar op da Stem van den jongften in Eed zynde Jonker, en eindelyk die van de overigen Eigenërfde volgt. Aan dit Kollegie is de behandeling der Staatszaken, voor zo verre deze, aan het zelve, door de Staten, overgelaten worden , als mede het ganfche beftuur der Fi- (30 Vóór het Jaar 1748 , wierden de CommisGeti by de Staten afgegeven, en de twee afgaande Leden bleven als Raden in dat Kollegie, voor een jaar, zitting behouden.  van DRENTHE. 33 Finantien, met al het geen daar toe betrekking heeft, toevertrouwd. Het oeffent rechtfprake over Diaconie-, Kerkelyke , Finantiële, Domein- en andere openbaare zaken. Met dit alles, kan, van de uitfpraken van dit Kollegie , aan de Staten geappelleerd worden. De Pleydoijën gefchieden, voor dit Kollegie, in 't openbaar en by monde, door Advokaten voor de Balie. Nadat dezelven zyn afgeloopen, word , op ftaanden voet, zittende Vergadering, by nonconparitie, met effect, als naar Rechten, twee aan eenvolgende Rechtdagen, default verleend, of Vonnis gefproken. Het Kollegie befchikt , wyders, over de Vacante Pastoryën , van welke het jus patronatus aan het Landfchap behoort, en heeft het Recht van goedkeuringe van alle beroepene Predikanten, door het geheele Landfchap. Het begeeft de Deurwaarders- en Bodenplaatfen , als mede die der beide Executeurs, of Panders, Commisfarisfen der Veeren van Meppel en elders; voorts de bediening van Landmeeter, van Opzigters der Veenen, Vaarten, Sluizen en Bosfchen ; van Kapitein Geweldiger en van zynen Dienaar, van Cipier, en meer andere dergelyke. Het neemt de Bevelhebbers van 'het Krygsvolk , op de Repartitie van het Landfchap fïaande, en de andere Amptenaren, de Schultesfen uitgezonderd, in den Eed. Wyders behoort tot de verrigtingen van dit Kollegie , de Landsdagen, de Rekendagen , de "Verpagtingen en de Synoden uittefchryven eti bytewoonen; het doet de vereischte Rapport ten en Voordellen op de Landsdagen, en kan * ten behoeve van die het goedvind, jaarlyks, C ovér Staatsca- stelte- nü , enz.  34 Tegenwoordige Staat Staatsge- STELTE- Wis, enz. Etrtoel, Lotring en Etten. over drie honderd Guldens beftelling maken. Eindelyk berust nog op dit Kollegie, het aanneemen' en fluiten der Rekenir.gen van de Rendatuen van het Landfchap. Het meer genoemde Kollegie, welk, gemeenlyk, vergadert in de maanden December of january, is te zamen gefield, uit Drost en Gedeputeerde Sta» ten, benevens twee Leden van de Ridderfchap, en, uit ieder Dingfpil, twee Leden van de Eigenërfden, welke, op den Landsdag, door de Staten, voor den tyd van zes jaren, uit de Volmagten, worden gekozen. Het heeft den Landfchryver en Secretaris tot Ministers, en de voorgemelde Landsbedienden tot Oppasfers. Aan de Vergadering word de naam van Rekendag gegeven. Het Kollegie, welk het hoogde resfort, of de uitoefening der Lyfftraffelyke en BurgerJyke Rechtspleginge, wegens de Hoogheid van den Lande, onafhangelyk, waarneemt, voert den naam van Loff'dyken Eiftoel. Deszelfs Leden worden Etten (32) , en de zitting van het Kol. f32-) Het woord Etten word verfchillende verklaard; picart wil 'er dezelfde kracht aan gebegt hebben , als aan het Griekfche woord Atta, Vader. Grotius meent dat de woorden Azen, Aten, Etten zo veel als Richters betekenen. Anderen zyn van gedagten, dat Etten zoo veel zoude uitdrukken als beëdigden, en dus overèVnftemmen met het woord Gezworen; welken naam de Richters van het aangrenzende Goe of Goorrecht, in vroeger tyd Drentherwolden genaamd, thans nog dragen. Het is geen twyiFel onderhevig, of grotius heeft den waaren zin van dit woord opgegeven. Insgelyks vind men daar in de betekenis van de woorden Azingedhoem, dat is, Richterlyke Uitfpraak, Vonnis: want Doemen, Dhoemen, is tondemnare, judicare; en  van DRENTHE. 35 Kollegie Loding (33) genoemd. De Léden voeren den titel van Edel Mogende Heeren; het heeft den Raad en Landfch^yver tot Griffier, en twee afzonderlyke Deurwaarders, die den en van Etigethoge, (Actus judicialts) of Eitetuigen. Zo leest men ook van Boeretuigen. En zu'ike oiikon* den der Oude Rechtspleging zyn nog voorhanden. In zommige Streken van Noordholland plagten de Richters Azen, en elders Schepenen g-noemd te worden. Hier van daan het Acesdonis en Schependoms verfterfrecht ; zynde dat Recht, 't geen, ingevolge de Oude Aes en Sckepensdoemen , Oordelen of Cewysdens , genoemd wierd , en nog in Holland ftand grypt. Men kan, over het verfchil dezer Rechten, onder anderen, raadplegen, s. van leeuwen, in Jur. Novisf. P. III. C. 4., Voeg hier hy kiliaan, welke leert, dat Aete een oud Germanisch woord is, en zo veel betekent als Teite, Tata, Vader. Het woord Etjloel wil dus uitdrukken den Gerichtsftoel cf den Rechtbank. (33) Het kan aan dezulken,weike eenige oplettendheid omtrend de taal oefenen, niet onbekend zyn, hoe, ook in de Nederlanden , onderfcheide fpraakttitingen of tongvallen (dialecten) al van ouds, in gebiuik geweest zyn en nog zyn. Men zegt, in zommige Gewesten, of gedeelten van dezelven, by voorbeeld, Pool, Ilook, dortig , in anderen, Peel, Heek, dartig of diertig j waar voor men, met eene befchaafder Uitfpraak, zoude zeggen Paal, Haak en dertig. liet gebruik maken van verfchillende Vocalen is de eenige oorzaak van deze verfcheidenheid. Deze opmerking leid o, enz. bank, door Bisfchop bernoldus, in hee midden der elfde Eeuwe, zoude opgericht zyn. Dan wat hier ook van zyn moge, zeker is het dat 'er nog Ordelboeken (35) van dezen Rechtbank, van de veertiende Eeuwe, voor handen zyn; en dat, in het Landrecht, door Bisfchop frederik van blanken heim, in den jare ï395, gezegeld en bevestigd, van Lottingen, Etten en meer anderezaken, tot de^en Rechtbank beirekkelyk, als van zaken, lang voor dien tyd aan een iegelyk genoegzaam bekend, melding wordt gemaakt. Reeds in vroeger tyd, befchouwden het de Drenthenaars als hun Palladium, dat men niemand huneer, wyder dan van Hulstvoorde (36) tot aan Bhfchopsberg (37), dat is, niet buiten de paaien van het Landlchap, dagen, noch voor eenigen anderen Rechtbank mogt terecht ftellen; 00 Ordelboek zegt zo veel als Oordeelboek, of een frothocol van gewysden: thans zegt men hier, het battings Prothocol. Het oude woord Ordel, is van Saxifche herkomst,en heeft dezelfde betekenis, als het elders in gebruik geweest zynde woord Dhoem of Doem, dat is, Jus, Judicium,Sententiam dicere, ook Condemnare. Deze Ordels dienden ter onderrigting, zo al tot geen richtfnoer, voor latere Richters; zeker is het immers dat dezelven daar na voor een troot gedeelte wierden by een gezameld, om de oudfte Land-, (gchten of Wetboeken te zamen te ftellen. (36J) Een Kapel, die niet verre van Koevoet den plagt gevonden te worden, en als buitengewoon heilig gengt wierd. (37_> Een heuvel, aan de grenzen van dit Landfchap, in het Karfp;i van tlavette, niet verre van Steen•w-jk gelegen. De Bisfchoppen lieten zich, door het Landfchap en Koevoerden, hier ea te Huisvoorde, huldigen,  van DRENTHE. 39 len; als mede, dat zy op geene buitenlandfche Vorlten , in eenige manieren, zig beroepen i Iconden. In den volftrektflen zin genomen, heeft dit alles nog heden ten dage plaats: alleenlyk met deze uitzondering, dat een iegelyk Ingezeten, welke door den Heer Drost, amptshalven, gerecbtelyk vervolgd wordt, het recht heeft om zich of op de uitfpraak van de Staten van het Landfchap, of op die van den Etdoel te mogen beroepen. Van de gewysdcn diens hogen Rechtbanks, kan of mag niet geappelleerd, maar alleen revifie of herziening verzogt worden: evenwel door geenen anderen Rechtbank dan aan dien zelfden Etftoel, en alleen in geval van zaken, één honderd Goud-Guldens of meer bedraagende; mids vooraf in zekerheid gefield worde eene fomme van vyftig Goud-Guldens (38), welke, indien het vonnis bekrachtigd worde, ten behoeve van den Landfchryver verbeurd zyn (39;. In ieder Dingfpil zyn zes, en, derhalven, in allen te zamen genomen, zes-en dertig Etten. Vier-en-twintig van dezelve hebben te gelyk zitting. Alle jaren, met het eindigen der Winter- Lotting, gaan twaalf van C38) De Goud-Gulden word tegen agt-en-twintig Huivers gerekend. (39J De bepaling van eenhonderd Goud-Guldens, betreft, ongetwyffeld, voornamelyk, penningfchulden ; vermits veele andere in gefchil hangende zaken 4 of fchoon gering fchynende, niet wel op een zekeren bepaalden prys gefchat kunnen worden. Ook kan van geene zaken, die pro deo bediend worden, in geen criminele zaken, in civile, geen vim dejinitivam hebbende, gerevideerd worden. C 4 STAATSGIITELTE- «s, enz.  Staat^os- STEi.TE- njs s enz. r 40 Tegenwoordige Staat van deielve, dat is twee uit ieder Dingfpil, en alzo de helft van die zitting hebben, uir den eed. Nog zittende de Vergadering, worden, alvorens, de twaalf Leden, die het vorige jaar afgegaan waren, wederom, tegen de volgende Zomer-Lotcing, voor twee aan een volgende jaren, ingekozen; zo dat ieder der Etten, van de drie jaren, twee jaren in den eed is. Door deze inrichting worden de Procesfen, die in cafu revifionis, of in ftaat van herzieninge zyn, door twaalf nieuwe Rechters, benevens de twaalf, die in den eed zyn gebleven, op nieuws gehoord, en over dezelve uitfpraken gedaan, zonder dat, wyders, van dezelven , eenige revifie, reauditie of interpretatie, hier of elders, kan of mag verzogt of verleend worden. Daarenboven moet ik nog aanmerken, dat een Pleidoy in het Landfchap Drenthe, uit hoofde der onherroepelyke bepalingen der tydperken, die daaromtrent gemaakt zyn, en welke ook ftiptelyk gevolgd worden, niet langer dan ruim een jaar kan duuren, genomen zelf, dat daar over, langs den weg van herzieninge, uitfpraak moet gedaan worden. De bepleiting, zo als hier agter nader blyken zal, gefchiedt, gemeenlyk,in Maart of in April; en de uitfpraak ter eerder inflantie valt op de daarop volgende ZomerLotting, gewoonlyk in Juny, en, in geval van herzieninge, een jaar daarna: 't en ware het gebeurde, dat een, zogenaamd, interlocutoir vonnis geveld wierd; of dat parthyen, vermoedelyk, door tusfchenfpraak konden overeen gebragt worden, of, ten dien einde, pogingen dienden te gefchieden: hoedanige pogingen  van DRENTHE. 4i gen aan Commisfarisfen uit den Etftoel worden opgedragen, en zulks, veeltyds, met de magt, om, zonder deswegen berigt aan de Vergadering te doen, by mangel van verëeniging, parthyen door hunne uitfpraak te ontfcheiden; in welk geval het den verweezenen geöorlofd is, van zulk een uitfpraak, zich op de volgende Lotting te beroepen, gefchiedende zulks tegen de Zomer-Lotting. Voor zo veel, evenwel, deze uitfpraak, zo als boven is gemeld, wederom in herziening kan getrokken worden, moet, in dit geval, het Pleidoy een jaar langer duuren. In zaken, die, zonder infpe&ie of onderzoek, op de plaats zelve, by den zittenden Etftoel, niet kunnen worden afgedaan, heeft het gebruik plaats, dat 'er, op de Lotting, Gelastigden worden benoemd, om Parthyen ter gelegener tyd en plaats, by gebrek van minnelyke vergelyking, door vonnis cum plena te ontfcheiden: van welke gewysden alleen kan worden gerevideerd. Ingevalle men eenige verwylende uitzonderingen wil aanvoeren, moeten dezelve alle te gelyk voortgebragt, en, by afwyzinr. van dezelve, een nieuw Ordel gewonnen o betaald worden. Ook veröorzaaken de ver fchillende wyzen van procederen, in panding en naarkoop, als mede differenten in contradiq tien, of ook zaken van den Heer Drost ratio ne officii, geene verandering omtrent de duu ring van een Proces. Ten einde de twistgedingen, in allen opzi<2 te, in den kortst mogelyken tyd zouden a ioopen: een voorregt, dat, waarlyk, nii C 5 hoe Sta.vtsge STELTE- Ni3, enz. ( tr :t S  Staatsge- STELTE. nis , enz. 42 Tegenwoordige Staat hoog genoeg gewaardeerd kan worden, is aan den Heere Drosfaard alleen overgelaten, de eindelyke uitfpraak over alle gefchillen, de' opzegging van gehuurde goederen betreffende, en die de Richterlyke ontfcheiding vorderen. De reden hier van is, om dat, tusfchen den tyd, op welken de opzegging, door huurder of verhuurder, gefchieden moet, en tusfchen den eerften Mey, den tyd, wanneer de huurcontracten ingaan en eindigen, geene Vergadering van den Etftoel plaats heeft. Deze hoge Rechtbank, namelyk , vergadert, op uitfchryving van den Heere Landdrost, gewoonlyk , tweemaalen in het Jaar (40): eens in den Zomer, en andermaal in den Winter. Alle zaken , welke, zedert de voorgaande Lotting, twisthangig gemaakt zyn, moeten aldaar door Advokaten mondeling bepleit worden: (want zeldzaam word eene zaak by gefchriften geweezen;) om voorts, overeenkomftig 'sLands Wetten, of, daar die ontbreken, naar de beste rechten, redenen en billykheid, zon- (40) In oude Landrechten leest men dat zulks driemaal gefchieden moest, en wel „ eerst to Banlo (by verbastering ook Ballo genoemd,}des anderen Maan„ dags na Paesfchen; dat andere des Dinxcdages na „ Pinxteren toe Rolde, dat derde Sunte Magnus dage „ toe Anloe." By Banlo , een gehucht tot Bolder Karfpel behorende, bevind zig, op eene veihevene plaats, eene vlakte van eene ronde gedaante, die men Balier Cule plagt te noemen, en waar in oude lieden verzekeren , nog de onderfcheide zitplaatfen der Etten uit groene zoden gemaakt, gezien te hebben. Banlo geeft waarfchynlyk die hoogte te kennen, alwaar de Banner (Nuntius publicus~) de vonnisfen afkondigde. Baunea zegt zo veel alspubiiee denuntiare, Edicere.  van DRENTHE. 43 zonder zich aan voorige gewysden te verbinden, een vonnis te vellen. Voorts moeten alle andere, tot deze Vergadering behorende zaken, hier worden afgedaan: als daar zynde Ctiminalia; het verleenen van Veniam aiaiis, of het recht van Meerderjarigheid ; roeltem. ming of goedkeuring op de Contraéten van kindfchappen, en van verkopingen van goederen van min'detjarigen; het opmaken van Preferentie oordeeien; het innen der Rekeningen van Giasvellige boedels C4O Belangende de bepaling van Pleidoy-kosten, en de tusfchen de Lottingen voorvallende Criminalia, heeft de volgende inrigting plaats. Na het eindigen van ieder Lotting, word door eenen Ette uit ieder Dingfpil, benevens den Drost, Asfesfor en Landichryver , de gemelde bepaling opgemaakt. Öm de Criminalia af te doen , ra dat, door den Landfchryver, r.cmine Fisci, een gevangene , préparatoir, of by voomad, ondervraagd is, de vereischte narigten ingewonnen, de getuigen geboord zyn, en dus de zaak in daat van v\ yzen gebragt is, wordt, door den Drost, uit ieder Dingfpil één Ette, benevens den Asièsfc* en Landfchryver , by opene brieven, opgeroepen. om, op een zekeren bepaalden dag, met d^n Drosr, te (4O Grasvellig zegt zo veel als Caducm, en betekent hier een infolvente, of een om fchulden gecedeerde of verlaten boedel. In het oude Oostvriefehe Landrecht word het gebruikt van een Lid. 't geen ter gelegentheid van Vechteryen geheel word afgefneden, zodanig, (dus leest men daar} dat Jtót.aejve C. us„ veilig dat is, q» het G:m of den Gioud heüurievalleu en ónherftelbaai ls. Staats'gb- STF-LTü- .ms, entt  Staatsge» STFLTI5-1 i nis, enz. 44 Tegenwoordige Staat te Asfen, in Collegio , te vergaderen, en in de zaak recht te doen. In deze Vergadering is de Heer Drost mede Voorzitter, en heeft de eerfte ftem. Na hem volgen de Etten , in rang , als by den Etftoel plaats heeft Dit niettegenftaande, word het vonnis, alleen op naam van den Drost, afgekondigd; met inlasfching, egter, van deze woorden: Na ingenomen advys van geconvoceerde Etten. De dadelyke uitvoering van het vonnis gefchied, door des Landfchaps Scherprechter, op de algemeene Gerichtsplaats, buiten Asfen; in welk Vlek ook, agter de Vergaderplaats, de Gevangenhuizen , boven den grond , meestal luchtige vertrekken , gevonden worden. De Heer Drosfaard is Prefident van den Etftoel, of, by diens afwezigheid, of ook indien hy zelve by de zaak belang hebbe, de Heer Asfesfor. Indien zy beide te gelyk zich in een der opgenoemde gevallen bevinden, word het Voorzit, tersampt by het Dingfpil Zuideveld, en vervolgens, op ieder zitting, in rang, by de andere Dingfpillen waargenomen. Intusfchen heeft noch de Heer Landdrost, noch de Asfesfor, het recht van ftemgeving, niettegenftaande de vonnisfen, op naam van Drost of Asfesfor en van vier-en-twintig Etten, worden uitgefproken, uitgezonderd alleen in geval de ftemmen mogten fteken: by welke gelegenheid aan dezelven de beflisfende ftem toekomt. Ieder Dingfpil heeft ééne ftem; zo dat 'er met zes ftemmen, of derzelver meerderheid, de ftem word uitge. bragt. Dit laaste heeft insgelyks in de Dingfpillen plaats. De Etten, ten ware zy weetige redenen van verhinderinge kunnen voort. bren-  van DRENTHE. 45 brengen, moeten, op den bepaalden tyd, in den Etftoel verfchynen, op verbeurte van dertig Goud - Guldens, de eene helft voor den Heer Landdrost, de andere voor den Etftoel, en casfatie. Ook mogen zy niet vóór het eindigen der Vergadering vertrekken ; niets van de raadplegingen rugtbaar maken; geene gefchenken aannemen, of over zaken van bloed» verwanten, tot halve neven en nichten ingefloten , oordeelen ; voorts malkander niet beftaan in de op- en nedergaande Linie, en in de zydlinie, tot in den derden graad, en in het Zwagerfchap, in den tweeden graad, zo lang het Zwagerfchap duurt. Ieder Dingfpil is, afzonderlyk, aan eene tafel geplaatst; alle welke tafels ftaan rondom de grote tafel, die midden in de Vergaderplaats ftaat, en aan welke de Heer Drost, zyn Asfesfor en de Landfchryver zitten. De rangfchikking der Dingfpillen, in deze Vergade» ring, verfchilt eenigzins van die, welke op de Landsdagen wordt in agt genomen; zy is in dezer voegen ingerigt: Zuideveld, Beyler-. Dingfpil, Rolder-Dingfpil,Noordeveld, Diever- Dingfpil en Oostermoer. Aanzienlyke geboorte, of hooge waardigheden, geven, in deze Vergadering, genen voorrang, ongeagc de Leden dezer Vergadering zo wel Edelen als Eigenërfden zyn. De posten van Gedeputeerde Staten, van Raad en Secretaris, van Ontfanger-Generaal, van Rentmeester,of Ontfanger van het Collateraal, en eerften Klerk, beletten niet, dat de genen, die daar mede bekleed zyn, ook tevens Etten zyn kunnen ; indien Hechts dezelven tot den Landsdag be- Staatsgb-' i felte- mis , enz.  Staatsge- 1TEI.TE- Ks, enz. De eene helft van alle Ettensplaatfen, welke een getal van agttien uitmaken, wanneer in dezelve eene plaats open valt, wordt op eene benoeming van den Heere Drost, en de andere helft op die der Etten, ieder in hun Dingfpil, door den Etftoel aangedeld en in den eed genomen. Voor deze aanftellingen, wordt, of aan den Heere Drost, of aan de Etten, gewoonlvk, eene erkentenis betaald. Gering zyn de voordeden der Leden dezes Rechtbanks. Voor ieder Lotting, die, gemeenlyk, veertien dagen of drie weeken duurt, genieten de Asfesfor en de Heeren van de Regering en Minister, (uitgezonderd den Heer Drost, die niets geniet; gerekend tegen vyfentwintig dagen vacatie, gefchat op vyf guldens daags, ieder een honderd vyfëntwintig guldens. De overige Etten, voor gelyke vyfëntwintig dagen, gefchat op drie guldens daags, ontvangen elk vyfënzeventig guldens. Waar boven de Asfesfor en de Landfchryver ieder twee, en de Etten ieder een Ordel, dat is Oordeelgeld, tegen vier en een halven gulden, en een Ryksdaler, voor zogenaamde Belleciere of Verteergeld, genieten. De Gecommitteerden ter moderatie, of beraming vaa 46 Tegenwoordigs Staat bevoegde Eigenërfden zyn: gelyk inderdaad alle de Etten deze bevoegdheid moeten bezitten. Uitgenomen de Zondagen, Feest- en Bededagen , vergadert deze Rechtbank tweemaal des daags: des morgens van tien tot twaalf of eenuuren,en des avonds van vyf tot agt uuren; waar na nog de Commisfien, die, ftaande Lotting, benoemd zyn, afzonderlyk byeen komen.  van DRENTHE. 47 van kosten, genieten daar voor, tien en zes guldens, en voor de criminele Vergadering, gemeenlyk tien en vyftien guldens ieder. Eenige weken vóór de Vergadering van den Etftoel, wordt, in ieder Dingfpel, op uirfchryving van den Heere Drost, een Regtdag gehouden , dien men Goorfpraak (42) noemt. In deze zamenkomst gefchied de Litisconteftatie der zaken, die, by een klagte, of klaaglibel, geinftituëerd worden. Ook moeten de Schultesfen, ieder uit het Dingfpil, waar toe zy behoren , in deze Vergadering verfchynen. Wyders moeten hier de afgezondenen, uit ieder dorp en gehucht, fchriftelyke opgave doen, van alle vechteryen, in dezelve voorgevallen; als mede van de fcheldingen, het misbruiken van Zondagen, Feest- en Bededagen, Blasphemie, onwettige zamenleving, het kramen van ongehuwde Vrouwsperfonen, en het te vroeg kramen na het trouwen; onvoorzigtige behandeling van vuur en licht; het tabak roken op ongeöorlofde plaatfen; het jagen en visfchen in geflotene tyden, en door daar toe ongerechtigde perfonen; wyders van al hec geen, waar aan de Jufïitie gelegen legt, of waar voor eenige Heerenbreuken of boeten be- (42) Naar de oude oorfpronkelyke uitfpraak, eigentlyk, Go- of Gocfpraak, dat is, zamenkomst van een diftrifl, hier Dingfpil genoemd, waar over van ouds, Go- of Goegraven, als Rechters, fchynen gefield te zyn geweest. Goe, Ga enz. betekent een ftreek Land, en Ga, Goe en goeding, een gericht over eene bepaalde Landftreek, of eigentlyk over Landeryen en Akkers; ter onderfcheiding van Holtding, of Waldgtricht, een Rechtbank over de Bosfchen. STAATSGEi STIiLTE- nis , enz. GoorfpraaUen.  Staatsge- STIiLTE- m>, en/» 48 Tegenwoordige Staat betaald moeten worden. In gevalle van dit alles iets voorbedagtelyk, of door onoplettenheid, mogt worden verzweegen, moet ieder huis, van zodanig een dorp of gehucht, een Goud-Gulden boete betalen; voorbehoudens, daarënboven, het verhaal op de zuimagtigen: alzo een ieder der Ingezetenen verpligt is, al het geen in hunne behuizing voorvalt, waar op eenige boeten zyn gefteld, op de Boerenzamenkomst,vóór de Goorfpraakaantebrengen. Behalven de reeds gemelde, hebben nog drie byzonderheden, met betrekking tot de Vergadering van den Etftoel, plaats. De eerfte is, dat, des avonds vóór het begin der Vergaderinge, na het kleppen der Kerkklok, de Landvrede (43), door den Landfchryver, openlyk, voor den buitenften ingang van het Kollegie, moet worden afgekondigd. Deze afkondiging behelst eene ernftige waarfchuwing, dat alle vechteryen, fcheldingen, en andere foortgelyke onbetaamelykheden, geduurende de Lotting voorvallende, met dubbele boeten zullen geftraft worden. Deze gewoonte ftrekt tot eene plegtige herinnering van eene welverordende Landwet, waar by alle vechteryen en andere misdaden , welke op Goorfpraken, Rechten, dat wil zeggen, Rechtdagen der Nedergerichten, Lottingen, Lands- en Rechtdagen van Drost en Gedeputeerden Staten, voorts op vrye jaarmarkten ,"aan perfonen in hunnen arbeid zynde, op algemeene wolven- jag- (43) Oulings Ludevrede. Zie boven, Aantekening (33J. De eigenlyke uitdrukking diens vvoords is; Lude-Dingvrede, nu Lottings-Vrede.  van DRENTHE. 49 jachten, of om Lands nood opontboden, gepleegd worden, alle welke met betaling van boete kunne afgemaakt worden, nu met dubbelde boeten zullen worden geftraft. De tweede byzonderheid is, dat, des morgens, vóór de eerfte zitting, alle Leden van den Etftoel. benevens de Advokaten, in de Kerk vergaderen, om aldaar eene toepasfelyke Predikatie, Gebeden en Aanfpraken aantehoren; tot welker uitvoering de Predikant van Asfen verbonden is. De derde en laatfte byzonderheid is hier in gelegen, dat, voor en aleer eene zaak mag voorgedragen en gehoord worden, door den Aanlegger, of door den Contradicent, of Pandweerder, een Ordel, tot vier guldens en tien ftuivers, moet gewonnen, dat is, een Oordeelgeld, betaald worden. Welke Ordels, invoegen reeds gemeld is, gedeeltelyk by de Leden der Vergadering genoten, gedeeltelyk ten voordeele van het Land verrekend worden. Van de betaling dezer Ordels zyn, echter juitgezonderd, de zaken, die door den Heer Drost, ex officio, aangeleid worden; als mede de verzoekfchriften van Minderjarigen. Daarenboven worden de zulken, die toegelaten zyn pro Deo te mogen pleiten, gelyk ook de zodanigen, die zulks uit hoofde van onvermogen verzoeken , door den Etftoel, van deze betaling ontheven. Meest altoos worden de fuccumberende Gerequireerden , de Gecontradiceerd^n en de Pand winners, tot de vergoeding van het Ordelgcld verweezen. ■ Alle de voorfchrevene Landsvergaderingen gebruiken tot een Zegel, het Wapen van het D Land- Staatsgï; stelte- nis, enz. Wapen van bet Landl'chap.  STAATSflESTELTK- ms, enz. 50 Tegenwoordige Slaat Landfchap. Het zelve beftaat in een gekroond Mariabeeld, in het blaauw gekleed, zittende tusfchen twee Zuilen, met een naakt Kind, welks hoofd met dralen omringd is, op de rechter knie. Ter wederzyden wordt het Wapen, 't welk met een Kroon gedekt is, van twee ftaande Leeuwen vastgehouden. Alle deze Sieraden, benevens het Schild of Veld, zyn verguld. Beneden, op den voorgrond, ziet men de Letters C. T. D. Indien dit Wapen, oorfpronkelyk, dat van het Landfchap zy, zullen de gemelde Letters, uit vergelyking van oude oirconden, deze woorden te kennen geven : Communitas Terra Drentia. Intusfchen is het niet onwaarfchynlyk, dat dit Wapen, door het Landfchap, is overgenomen van het Stift Dikkeningen. Immers, men vind onder de Zegels, aan oude perkamenten hangende, dit zelfde Wapen, by den Abt of Overfte van dit Stift, wegens het zelve gebruikt. Ook fchynt 'er meerder reden te zyn, om te vermoeden, dat dusdanig een Wapen, door oude Roomsch - Katholyke Landheeren of Bisfchoppen, aan een Geestelyk geftigt, dan aan een Politiek Staatslichaam, zal gegeven zyn. De Letters C. T. D. kunnen tot geene tegenwerping dienen , om deze onderftelling te wettigen, vermits deze Letters ook kunnen uitdrukken: Sigillum Terra Dikkeninga. Want het is bekend, dat men, meermalen, in oude Latynfche boeken, het woord Sigillum met een C ziet beginnen; en zeer ligt kunnen de Affchryvers verzuimd hebben, den circumflex, onder de C daar by te voegen. De  van DRENTHE. Si De verzameling van Wetten, die voor de Rechters, in hunne hoedanigheid, en voor alle de Ingezetenen,tot een richtfnoer verftrekken, en hen tot gehoorzaamheid verbinden, wordt het Landrecht genoemd. De eerfte bekende verzameling van zulk een Wetboek, in dit Landfchap, gefchiede inden jare 1394, ten tyde van Bisfchop fredrik van blankenheim, en, vervolgens,door roelof van diepholt, in I447; Zy wierden by een gebragt,uit de oude Conftitutien, Ordelboeken, Willekeuren, Plakaten en andere ftukken. Dit zamenftel wierd, door de twee Bisfchoppen ,verklaard, de oude Rechten van de Drenthenaars te bevatten, en als zodanig bevestigd en bezegeld (44). De veranderingen, in zommige omftandig- he* .(44) Bisfchop fredrik van blankenheim, wierd, in 1394, door het Gemeene Land van Drenthe, tot Landheer aangenomen en gehuldigd, na dat hy alvorens, voor Hemen Zyne Opvolgers, beloofd hadt: „ Dat fie de Drenthenaars iönder verkorten, „ fullen holden ende befchermen in all ore olde Land„ rechten, Wylkoren, Vrybeiden ende Gewoonten, „ als fie van oldes heyr gehad hadden". Aan 't hoofd van de naderhand daar bygevoegde Itrafdreigende Wetten, van Bisfchop roelof van diepholt, leest men, „ dat zulks gefchiede met willen des Gemene Landes van Drenthe." Volgens de Schryvers der Groninger Oudheden , zouden deze Landrechten, aan de Drenthenaars zelve, niet zyn bekend geweest, voor dat dezelve, door matth^eus, uitgegeven waren. Doch dit is ongegrond, vermits het oorfprocklyke daar van ter Secretarie van het Landfchap berust, en vele oude Affchriften van hetzelve, zommigen op perkament gefchreven, in onderfcheidene handen zich bevinden. D a Staatsoe» stelte- nis, enz: Landrecht» Wetten en Reglementen.  5* Tegenwoordigs Staat Staatsge- 5TELTE- ms, enz. heden, in zeden, in gebruiken, in betrekkingen en in gebeunenisfen, door verloop van tyd, ook in dit Landfchap, voorgevallen, waren oorzaak, dat, van tyd tot tyd, eenige nieuwe Wetten by de oude gevoegd, of de laatfte veranderd wierden. Deze byvoegfelen en veranderingen bewoogen de Staten, na verloop van ruim twee eeuwen, in den jare 1641, alle dezelven in één Wetboek, gemakshal ven, te verzamelen, in welke, vervolgens, in 't jaar 1629, nog eenige veranderingen gemaakt wierden. 't Geen elders voorvalt, gebeurde ook in Drenthe. De Inwoonders van het Landfchap verbasterden van de aloude voorvaderlyke eenvoudigheid. Sedert de jongde vezameling, wierden, van tyd tot tyd, eenige nieuwe Wetten en inrigtingen vastgefteld. Redenen, drin» gende genoeg, waren deze, voor de Regeering, in den jare 1712, om tot eene nieuwe herziening van het Landrecht te befluiten, en daar uit, met de verëischte verbeteringen , een nieuw Wetboek te doen zamenftellen; met dat gevolg, dat het opftel daar van, in 't jaar 1713, algemeen goedgekeurd, als een Wetboek aangenomen, en tevens befloten wierd, het zelve, door den druk, voor een iegelyk verkrygbaar te doen worden (45}. Het laastgemelde Landrecht is in vier Boeken verdeeld: het eerfte Boek wederom in twintig, het (45) Niettegenftaande de herhaalde veranderingen, heerscht nog, in veele Wetten van dit Gewest,de zelfde geest, welken men in de oude niet duister ontdekken kan.  van DRENTHE. 53 het tweede in negen en zeventig, het derde in honderd en negen, en het vierde in zeven en zeventig Artikelen gefmaldeeld. Het eerfte Boek behelst eene korte befchryving dar verëischten en Amptsbezigheden van den Heet Landdrost , den Landfchryver , de Etten, Schultesfen, Keurnoten (46), Advokaten en Volmagten, mitsgaders van hec geen de Goorfpraken en Lottingen betreft. Daarenboven bevat het de Reglementen op de Salarisfen en Jura der Schultesfen en Advokaten. Het tweede Boek bepaalt den form en de manier van regtspleegen ih Burgerlyke zaken, zo in het vorderen van Penningfchulden (47), als in perfoneele en reëele Aétien; en insgelyks het Recht van Prasferentie. Het derde Boek bevat de Burgerlyke Wetten , waar van de voorwerpen zyn: het Huwelyk; Momber- of Voogdyfchappen; een Kindfchappen; het Recht van Verderf en Erföp^olginge ab inteftato (48); Uiterfte Willen; Lyf- (46") Keumoten, zyn de Gerigts-/Isfesforen van de Schultesfen, en moeten ten Landsdage gequalificeerde Eigenërfden zyn. (47) Op den Landsdag, in den jare 1772, is, by Ridderfchap en Eigenerfden, een nieuw Reglement vastgefteld, en voorts afgekondigd, om in Pandingen en Contradidten te procederen. (48) Over vaste goederen kan, by uiterften wille, geene befchikking gemaakt worden, dan alleen over de opkomften, by wyze van Lyfrecht,en insgelyks over een gedeelte, by wyze van een pura donatio inter vivos; het Erfgoed blyft by de Zoons, en niet by de Dochters, welke daar van, door Vader of Moeder, by hun leven, afgeboedeld mogen worden. Het zelfde km ook, na den dood der Ouders, door de Broeders, by D 3 wy- Staatsge- STELTE- nis, enz.  54 Tegenwoordige Staat Staatsge- STELTn- kisj enz. Lyftocht; Overgang (49); Koop; Naarkoop, of naasting van Vaste Goederen (50); Stoklegging of O verdragten (51); Huur; Dienstboden; Recht van Prescriptie; van Mandeeligheid of Gemeenfchap ; Landfcheiding ; het Recht om op de gemeene Markten te poten, en om Boere-Willekeuren te maken, en al het geen opzichtelyk de Byën plaats heeft. Het wyze van afkoop, gefchieden. Welk recht zig insgelyks tot de Broeders Zoons uitflrekt. (49) Oulings plagt men Oevelgang te fchryven. Het betekent een overdragt zyner goederen ,of van een gedeelte van dezelve, om daar voor, geduurende zyn leeven, onderhouden te worden. Tot het aanneemen daar van, heeft de Erfgenaam, ab intefiato, de voorkeur. (50) Hieromtrent heeft deze regel plaats, dat Sibbe, dat is verwanifchap, gaat voor mandeeligheid; mandeeligheid voor zwette, dat is aangeland; zwette voor binnenbuur of boer; en binnenbuur voor buitenbuur. De Oosterzwette heeft den voorrang; welke rang, vervólgens, met den loop der Zonne omgaat. (51) De gerichtelyke overdragt van vaste goederen gefchied, door op den grond eenen ftok te leggen, door den Verkoper, weke door den Aankoper wederom wordt opgenomen. Om deze gewoonte draagt die handeling den naam van Stoklegging. Om diezelfde raden wordt de tegenkanting of het weeren van verkopingen van zulke goederen, Stokftraffinggenoemd, gelyk ook de zwarigheden, welke ingebract worden tegen Donatien, Lyftocht, overgangen en Testamenten, offchoon, by het belyè'n van uiterfte willen, geene Stoklegging behoeve te gefchieden. By het maken van Schultbrieven, of Obligatien, wordt ook de Stok gelegt, en bekomen dezelve daar door den voorrang, Qpraferentie) boven de zodanige, waar van de Stok niet gelegd is. Ook kan men geene renten verderen, ten zy 'er Stoklegging gefchied is; mits, daarenboven, dat deeze Stokleggingsbrieven binnens Lands gemaakt zyn. Slokleggings- mannen worden genoemd, de Keurnoten, die aan den Schultes, by deze plegtige verrigi ling, de hand leenen.  van DRENTHE. 55 Het vierde Boek handelt over de Lyfftraffelyke Misdaaden en Straffen ; insgelyks over de Geldboeten en mindere overtreedingen; het bepaalt de wyze van Rechtspleging, die de Heer Landdrost, by het invorderen der Boeten en 't nemen der informatien, volgen moet; wyders, hoedanig de Landspanders, by het doen van Executie, zich te gedragen hebben. Eindelyk doet het aanwyzing van de manier van procedeeren, in zaken, ftraffen aan den Ly ve medebrengende1, en hoe men tegen eenen Voortvluchtigen zal handelen. Men kan hier nog byvoegen, dat, opzichtelyk het Civile, in het einde van het derde, en betrekkelyk tot het Criminele, in het einde van het vierde Boek, aan de Rechters overgelaten wordt, om in gevallen , op welke geene gefchreeyene Wetten van het Landfchap kunnen toegepast worden, naar reden en bilfykheid, zonder zich aan vorige gewysden te binden, te oordeelen en te richten. Ook wordt, in den Eed der Etten, alleen gevorderd, dat zy naar Landrechten en volgens hunne beste kennis, Sententie zullen helpen vinden. Agter dit Landrecht vind men thans eenige Befluiten, welke of nieuwe Wetten, of veranderingen van voorgaande behelzen. Onder de afzonderlyke Reglementen, het algemeen betreffende, zyn de volgende de voornaamfte: de Kerkenorder, waar van, hier agter, in de Befchryving der Kerkelyke befliering, iets nader zal gezegd worden. Het Reglement op de Jagc en Visfcheryen, van den 22 Maart 1791. Het Reglement op het ^vatten en in verzekering neemen van Misdadigen. D 4 Het StaaTsge5 stelte- nis, enz.  5 6 Tegenwoordige Staal Sta.vtsge- stelte- ïjis, enz. Het Reglement op de Executoriale, of de Panding. Het Reglement op den octfang der zydlynige Erfopvolgingen (Collaterale SuccesJienj, en vrywillige Verkopingen (52). Het Reglement op den Yk. De Ordonnantie op en over de Gemeene Middelen, bevattende ééne algemeene en zestien byzondere Ordonnantiën ; benevens dè order van pleiten in pagten andere zaken, welke voor het Kollegie van de Heeren Drost en Gedeputeerde Staten moet waargenomen worden. Eindelyk zal ik hier byvoegen, de Poinclen van verbeteringe (Redres,) door Wylen Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Willem karel hendrik friso, Prins Van Oranje en Nasfau , als Erfftadhouder dezes Landfchaps, overgegeven, en door de Staten, op den 4 November des jaars 1749, aangenomen, om als eene fundamenteele Staatswet onderhouden en naargekomen te worden. Deze Poinéten ftrekken, hoofdzakelyk, tot wegneming van eenig misbruiken, in zaken van de Regering, de Juftitie, de Politie, 't Finantiewezen en 't Kerkelyke, vóór dien tyd, ingeflopen (53). De (52) Huur gaat in het Landfchap voor Koop, uiige* zonderd wanneer de goederen, door's Lands Rendau^ ten, by executie verkogt zyn. (53) Votg hier by,de Refolutie van den 22 Maart, 1791, uaar by, binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden , het Drentfche Landrecht, inet eenige uitzondering, is ingevoeid; als mede de Ordonnantie en de Inftru&ie voor de Raaden, in den toermaals veranderden Etftoel, of Hove van Juftitie; beide onder de letters A. en B. hier agier gevoegd,,  van DRENTHE. 57 DeBuitenlandfche Rechten of Privilegiën der Landfchaps-Ingezetenen, behalven het Recht de non evocando, zyn deze; dat de Drem'dienaars, binnen Groningen, niet in eigen petl'oon in verzekering mogen genomen worden. Dit zelfde Voorrecht genieten ook de Groningers in Drenthe. Ook kunnen de Drenthenaars, wanneer zy, twee jaren, het groot en klein Burgerrecht genoten hebben, in de Regering toegelaten worden. Wyders genieten de Drenthenaars ingevolge van een Privilegie van Bisfchop fredrik van blank enheim , van den jare 1395, den Vrydom van alle Bisfchoppelyke Tollen; gelyk, daarentegen, die van Utrecht, Campen, Deventer en Zwol, den zelfden Vrydom in het Landfchap genieten. Zyne Doorluchtige Hoogheid,willem de V. Prins van Oranje en Nas/au, ingevolge de Staatsbefluiten dezes Landfchaps, van de jaren 1748, 1749 en 1765, bekleedt thans de waardigheid van Gouverneur, Erfitadhouder en Kapitein-Generaal van dit Gewest, om in dezelve hooge Ampten en Bedieningen te worden opgevolgd, van de Mannelyké, en, by ontftentenisfe van deze, van de Vrouwelyke Afdam melingen, zo lang dezelve van de ware Gereformeerde Religie be'.yJenis doen. De Heer Erfftadhouder is verpligt, het Landfchap tegen alle geweld zyner Vyanden te befchermen; de Staten, het Kollegie van Drost en Gedeputeerden, en dat van Drost en vierentwintig Etten, als opperde Richters, nevens het Landfchap zelve, in alle derzelver HoogD s he- ktaatsge- STELTh- nis, enz. Privilegiën* Etffbidhou.  Staatsce- STELTE- kis, enz. 58 Tegenwoordige Staat heden, Recht en Gerechtigheden, Privilegiën en welherbragte Coftumen en Ufantiën, te bewaren, en, naar vermogen, de hand te hou. den, dat dezelve,by hunne Bondgenoten, niet anders worden behandeld, dan als overëenftemt met den inhoud van de Utrechtfche Unie, en de beloften , by het oprichten van dezelve gedaan; voorts, de ware Gereformeerde Religie te handhaven, zonder daar in eenige verandering te gedogen. Ten welken einde zyne Hoogheid een bekwaam perfoon, in het Landfchap wonende, zal kunnen magtigen, om de Acla Synodi bytewonen, en ten beste te helpen regelen. Zyne Hoogheid kan in de Vergadering van Ridderfchap en Eigenërfden verfchynen, en in het Kollegie van Drost en Gedeputeerden mede ftemmen, zo dikwyls dezelve zulks zal geraden vinden. Voor het overige kan zyne Hoogheid alle Vergaderingen bywonen. De Heer Erfftadhouder heeft de begeving van alle Politieke Ampten: namenilyk, de aanftelling van den Landdrost, wanneer de beurt aan het Landfchap, en de verkiezing, wanneer de benoeming aan de Provincie van Overysfel ftaat; wyders van den Byzitter (AsfesJor), Gedeputeerden, Landfchryver, Secretaris, Ontfanger-Generaal, Rentmeesters en Schultesfen (54), welke laastgenoemden hunnen C54-) Volgens de nieuwe inrichting van het Hof van Juititie, ftaat aan den Erfftadhouder de keuze der Raaden, uit een Nominatie van drie perfonen, by de Kollegien van Drost en Gedeputeerde Staten, en Drost en Raden, gezamentlyk gemaakt; zynde de post van Adfesfor daar door vernietigd.  van DRENTHE. .59 nen Amptsëed in handen van zyne Hoogheid moeten afleggen; de aggreatie of bewilliging op de befchryving der Edelen, en de befchikking over alle Militaire bedieningen, ter repartitie van het Landfchap ftaande; eindelyk, de beflisfing, in gevalle van oneenigheid onder de Leden van Staat, in het gemeen, of van ieder Lid in het byzonder. De Jaarwedde van den Erflladhouder is tweeduizend guldens, en, voor deszelfs Helbaardiers, tweehonderd en vyftig guldens, jaarlyks. De Heer Landdrost is, na den Heer Erfftadhouder, de aanzienlykfte en vermogendfte Amptenaar in het geheele Landfchap. Hy heeft zitting in alle Kollegiën van Politie, Juftitie en Finantie, en is Voorzitter ten Landsdage en van den Etftoel; als mede Hoofdofficier van de Criminele en Civile Juftitie. Hy moet een Landzaat, dat is, geboorenDrent henaar, of een Sallandfche Edelman zyn (55). De Heeren Drosten moeten binnen het Landfchap hun fixum domicilïum, of vaste woonplaats houden; zy mogen geene Krygsampten be- die- ^55) Ingevolge van een verdrag, tusfchen het Landfchap Drenthe en de Provintie van Overysfel, na langduurige en hevige gefchillen, ut Litium haberet finem, om een einde aan den twist te maken, den 18 Oétober des jaars 1668 gefloten, moeten, van zeven Drentfche Drosten, twee Sallandfche Jonkers en vyf Drentjche Landzaten zyn. Ingevolgen dit verdrag, verkiest het Landfchap, of,zo als thans plaats heeft, de Heer Erfftadhouder, den derden en den zevenden Drost, uit eene Nominatie van twee Sallandfche Edelen, die door dc Provintie van Overysfel geformeerd wordt, / Staatsge- STELTE- kis, enz. Drostampt.  6o Tegenwoordige Staat Staatsge- stelte- ïus, enz. dienen, noch van het Landfchap eenige Jurisdictiën, ColJatien, Havezaten, Oétroyen en diergelyke, verzoeken of aannemen. Zy zyn gehouden, des Landsfchaps Rechten , Privilegiën en Vryheden te handhaven, en aan een iegelyk goed Recht te doen wedervaren. Zy mogen geene Vonnisfen van veröordeelinge of kwytfcheldinge verlenen, zonder, alvorens, daar over de Etten te hebben beroepen; ook niet, by Apposdilen of anders, hertelling maken over eenige zaken, die by manier van aanen uitpanding, of Stokftraffing, of met klagten op de Goorfpraken, of by volle Rechten, moeten dienen; en insgelyks niet over Geestelyke Pagten en andere zaken, die tot het Kollegie van Drost en Gedeputeerden behoren. Aüeenlyk kunnen en mogen zy noodwendige voorzieningen (provi/ïen) verlenen, in geval van^ handhouding (maintenue) of in /ummarisfimis posfesjbriis, mits pathyen, ten fummair posfesfoir, verzendende aan het gewone Landrecht. Wyders is het de pligt van den Drosfaard, de volvoeringe van Lottings-vonnisfen te helpen bevorderen, zonder dezelve wederom in gei'chil te mogen trekken, of ruggefpraken (interlocutiën) daaromtrent te verleenen. Voorts de verontfchuldigingen van aangeftelde Mombers of Voormombers te horen, en daar over uitfpraak te doen; gelyk ook over Arresten, de hoofdzaken in haar geheel latende. Voorts verleent de Drost Decreten van Grasvelligheid, in Infolvente Boedels; als mede Lastgeevingen (authorifatien) op Schultesfen, in geval van vacaturen, ziekten, of indien 'er wet- ti-  van DRENTHE. 6t tige redenen van vermoeden of weigeringe op den Schulces plaats hadden: insgelyks ter zake van Lichaamsongefteldheid van den Landfchryver, en daar uit ontftaane onmagt, om wegen en waterleidingen te fchouwen. Hy verleent conftringente en poenale Or» dres, in fchriftelyke Procesfen, om termynen te waren, gecuigenisfen te geven, en meer andere zaken, die geen uitftel kunnen Iyden; verwyzende, voor het overige, de beöordeeling en recbtfpraak van alle andere gefchillen , tot de gewone Rechtbanken, waar aan dezelven behoren. De Heer Drost doet eene beflisfende uit* fpraak in de Pleitgedingen by Verbalen, (óus worden de Schrifcuuren, in deze Pleitgedingen ingeleverd, genoemd;) als mede in geval van opzegging van Huis- en Landhuuren; gelyk ook ter zake van beroepinge van den Schultenbank te Koevorden: doch van deze uitfpraak kan herziening door de Staten verzocht worden (56). Aan een Doodflager, van buiten het Landfchap inkomende, kan de Heer Landdrost, voor den tyd van zes weeken, vrygeleide verleenen. Daarentegen geeft hy de nodige bevelen, tot het vatten van de'Misdadigen, en tot het nemen van Criminele informatien. Ook moet hy goede toeverzigt dragen, dat de Schultesfen en Landpanders hunne Ampten zonder eenige partydigheid, omkoping en kneve- la- f56*) Sedert de invoering van het Drentfche Landrecht te Koevorden, kan dit appèl nu geene plaats • hebben. Staatsce- stelte- nis, enz.  Staatsgb STELTE- Nis, enz. 6i Tegenwoordige Staat laryen bedienen; en inzonderheid, dat dezel. ven, gelyk ook alle andere perfonen , tegen de goede Ingezetenen, geeEerhanden overlast, dreigementen of geweld plegen. De Drosfaard is gehouden, alle jaren tweemaal , eene Goorfprake in ieder Dingfpil uittefchryven, en door den Landfchryver te doen houden; behoudende voor zich zeiven de vryheid, om daar by tegenwoordig te zyn; en verleenende wyders last en magt, tot het houden van buitengewone Goorfpraken (57). Behalven de gewoonlyke Goorfpraken, moet de Heer Drost, met zynen Byzitter en vierentwintig Etten, twee Lottingen houden: de eene in den Zomer, en de andere in den Winter. Deze Vergaderingen moeten door den Drost beleid worden; gelyk ook de Vergaderingen, over Lyfftraffelyke zaken, Vonnisfen op zynen naam uitgeven, doch die door hem moeten getekend worden. Hoewel dit een en ander reeds te voren is aangetekend, vonden wy, echter, geraden, hetzelve hier te herhalen, om alles, 't geen tot het Drostampt behoort, onafgebroken aan een te fchakelen. Vervolgens heeft de Drosfaard het recht, om de maten , gewichten , wagenfporen, Smederyën, Bakkeryën, Brouweryën, Geneverftokeryën en Mouteryën te laten onderzoeken ; (57) Buitengewone ^Goorfpraken , worden zulke Rechtdagen genoemd , op welke de Pleidoyen aangevangen worden, die na de gewone Goorfpraken zyn opgekomen of verzuimd mogten zyn, aanhangende ge» maakt te worden.  van DRENTHE. 6"3 ken; ontflag, om zekere Artikelen, door Moeders van onëchte Kinderen, by den Doop te beantwoorden, te verleenen, en 't geen verder , door byzondere Staatsbefluiten, aan hem opgedragen en toevertrouwd mogt wezen. Deeze hooge Amptenaar mag geene byzondere briefwisfeling met eenige Dingfpillen of Karfpellen houden, noch eenige giften, by Keizerlijke rechten verboden, genieten. Insgelyks mag hy geene boeten, by panding, invorderen , dan na dat dezelve by den Etftoel gewezen en op de Goorfpraken, of anderzins, genoegzaam beweezen zyn; gelyk ook niet, wanneer zich iemand op den Landsdag of eene Lotting heeft beroepen, en van dezelve vonnis begeert. De Heer Drosfaard vertegenwoordigt het Landfchap , als Heer, in de Heerlykheden van Koevorden en Ruinen. Ten aanzien van de laatstgenoemde Heerlykheid, is hij, by de Provincie van Overysfel, als Leendrager beleend , en oeffent aldaar,even als in het Landfchap Drenthe, de civile en criminele Juftitie, en de onderhorige Leenkamer. Ook geniet hy in deze zelfde Heerlykheid het uitfluitend recht om te mogen jagen. Te Koevorden ftelt hy de Regering, den Secretaris en den Ontfanger aan; herziet de Stads rekeningen; en wordt, by zyne aankomst en vertrek, in en uit die Stad, met het losfen van het kanon begroet: geeft voorts het Wagtwoord, en ontvangt, by zyne aankomst, de Sleutels van het Stadhuis en de Archiven. Ingeval de Heeren Drosten niet in de Ridderfchap van het Landfchap befchreven zyn, kun- Staatsge- STELTE- C4is, enz.  Staats gesteltenis, enz. 64 Tegenwoordige Staat kunnen dezelven ook geene Stem in dat Lid uitbrengen. In vorige tyden, gelyk reeds gemeld is, wierden de Heeren Drosten ook wel Burchgraven, Ambt lieden, Kasteleinen, Heerfchappen van den Lande van Drenthe genoemd. Aldus leest men , in het Register van Bisfchop adelbold, van den jare 1029, van dezelven : „ Als houdende van den Bisfchop , het „ Kasteleinfchap van Koevorden en het Maar„ lchalks ampt van de Landfchap Drenthe „ ter Lheen (58). De vaste jaarwedde der Heeren Drosten bedraagt vierduizend vyf honderd guldens, behalven nog driehonderd guldens, in vergoeding van vóór het jaar 1748 genotene, doch federt afgefchafte emolumenten. Hier by komen nog de boeten en breuken, aan den Heer toekomende , zonder gehouden te zyn, gelyk elders plaars heeft, iets in de kosten der Criminele Juftitie te dragen, als wordende deze geheel door het Landfchap vergoed. By dit alles moeten nog gevoegd worden de Erfpagren van vier Boer der jen , op IVyers* wolt, (58) Bisfchop adelbolt was de eerfte Geestelyke Landsheer van dit Gewest. Keizer hendrik de II fchonk dit Graaffchap, met voorweren, wille en toeftemming der Ingezetenen, in den jare 1024, aan denzelven, en aan de Kerke van St. Maften te Utrecht; zie heda, Hiflor. Episc. pag. 112 en 13. en matth ad Anon. de Rebus Ultr. pag. 70. En d'aze Bisfcnop fchynt dit Ampt Leenhorig gemaakt te hebben; waar omtrent men,echter, heeft aan te merken', dat niet :->et Landfchap zelve, maar alleen het Kasteleinen Maarfchalks-ampt, als Leenpligtig gemeld wordt} en hier van zyn meer voorbeelden voorhanden..  van DRENT H Ë. 65 fooh, by Koevorden, te zamen honderd en zeventig guldens", in het jaar, belopende; als mede de Huuren van eenige Landéryen, by Koevorden gelegen; behalven de irttresfen vari elfhonderd en Vyfëntwintig guldens, door het Landfchap Drenthe, van den Raad van Staten! der Verëenigde Nederlanden, genoten, voor eenige Landéryen, tot de werken van Koe'* vorden vergrave'n. Schonebeek moet eenige Turf aan het Huis te Koevorden leveren, en Dalen twaalf en een halve mudden Schultenhaver, ieder mudde tot veertien fpinten (59); oude Drenth/che maat, gerekend. Koevorden moet twee vette varkens leveren, welke, van dorp tot dorp, door de Bóerlieden, tot aan de verblyfplaats van den Heer Drost, vervoerd worden; waar voor de Bode van die ftad, welke de varkens overbrengt, een ducaton vart den Drosfaard geniet. Alle deze Erfpagten , huuren, renten, turf en varkens, worden, by den Heer Drost, als Kastelein van Koevorden, genoten. ■ Boven dit alles, geniét nog de Landdrost de Amptgelden, of Equivalenten, by de vervulling van agtien openvallende Ettensplaac^ fen. Wyders is aan hem de begeeving van dé open vallende Landspanders-plaatfèn opgedra» gen; welke dan ook aan hem het Equivalent of Amptgeld betaalen. Aan de Weduwen van de Heeren Drosteri wordt, gemeenlyk, by het overlyden van h'aare Echtgenooten, één jaar TracTrement voldaan. Birf. £50) De gewoonlyke maat is zestien fpinten,, E StaatsgbstelteBis, enz. '  Staatsge- stelte- nis, enz. Aslesl'ofaat. (56 Tegenwoordige Staat Binnen het Landfchap Drenthe telt men drie Landshuizen, ten diende van den Heere Drost: als te Koevorden, te Asfen en te Ruinen, onder welke dat van Asfen uitmunt. Alle deze Gebouwen worden, op kosten van het Gemeene Land, onderhouden. Van den anderen kant mag de Drosfaard geene vacatiën, aan het Landfchap, in rekening brengen, behalven, alleenlyk, wanneer hy buiten het Landfchap wordt afgevaardigd. In dat geval geniet hy twaalf guldens daags, boven de reiskosten. Voor het bywonen van de Crimineele Vergaderingen, trekt hy drie guldens voor eiken dag; waar by gerekend worden, één dag voor de uit-,en één dag voor de te rug reize. Van deze aanzienlyke waardigheid, gelyk ook omtrent andere Ampten plaats heeft, wordt geen Amptgeld betaald. Men telt, zedert het jaar 1050, drieëntwintig Kasteleins of Drosten van Koevorden. In den jare 1592 wierd, federt de afzweering van Koning philips van Spanje, de eerfte Drost van wegen de; Staten aangefteld. Tegenswoordig,in den jare 1791, wordt dit hoogwichtig Ampt bekleed, door zyne Excellentie sigismund pierre alex ander, GrU' ve van Heiden. By afwezigheid van den Heere Landdrost, bekleed de Asfesfor, of Byzitter, den post van Voorzitter in den Etftoel, gelyk ook in de Crimineele Vergaderingen. Ook geeft hy bevelen uit, het Lyfftraffelyke (Crimineele) betreffende, wanneer de Heer Drost zich buiten het Landfchap bevind; in welk geval ook de  van DRENTHE. *7 de Asfesfor, op de Verzoekfchrifcen,antwoord geeft (apostilkert)é Voorts word deze Amptenaar, door den Heer Drost,tot de Vergaderingen van den Etftoel, als mede toe de Crimineele Vergaderingen,befchreven,ongeacht hy zelve daar by tegenwoordig zy. Van ieder Lotting geniet hy vyfëntwintig dagen Vacatiegeld, bedragende eenhonderd vyfëntwintig guldens; voorts, tien guldens voor de Moderatie- befoignes; twee Ordels en Belleciere: zonder iets anders, wat naam het ook zoude mogen hebben, te kunnen in rekening brengen, behalven alleen vyfrien Huivers voor het uitgeven van ieder Verzoekfchrift. Ook van deze bediening wordt geen Amptgeld betaald (60). De Raad- en Landfchryver is Minister van de Heeren Staten. Op de Landsdagen bekleed hy den post van Secretaris, gelyk ook in die Vergaderingen, waar by eenige Gecommitteerden van dezelven tegenwoordig zyn. Dan deze Amprenaar heeft, als Minister, byzonder tot zyn Departement, de civile en crimineele Juftitie. Als zodanig is hy gehouden, op de Goorfpraken en Lottingen te verfchy nen, en aldaar naaüwkeurige aantekeningen te houden van alle zaken, welke in deze Vergaderingen voorkomen en verhandeld worden; en van welke hy, buiten last en voorkennis van den Etftoel, niets aan anderen mag openbaren. De Landfchryver neemt den post waar van Cara- ( ven, by Eede belooven, aan de tegenwoordige Conftitutie te zullen getrouw zyn, en de-? zelve helpen handhaven. Het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten heeft, ten zynen diende, eenen Raad en Secretaris, welke, diensvolgens, de zaaken waarneemt, de Geldmiddelen en de Regeering betreffende. Hy moet de Privilegiën en Gerechtigheden van het Landfchap helpen handhaven, en met den Landdrost goede gemeenfehap houden, Deze Aroptenaar heefc een Landshuis, binnen Asfen, tot zyn gebruik, en wordt onderfteld aldaar te woonen. De Secretatis is ook tevens betaalder van s Landfchaps Losfe- en Lyfrenten; waar we hy, van de byzondere Karspelen, twee paijen Grondfchatting ontfangt: hy geniet dienswegens den honderden penning. Zyne vaste Jaarwedde bedraagt twaalf honderd guldens; doch geniet hy. daarënboven, Jura van de Krygs-ordonnantiën en de Aétengelden, en wyders de. fportulen en andere voordeden , tot dit Ampt behorende. By het aanvaarden van zyne bediening, moet hy achtien honderd guldens Amptgeld betalen. De oudfte, in den dienst, va»  van DRENTHE. 71 van de twee laatstgemelde Amptenaaren, bekleed den voorrang. Ingevolge der beftellinge, op de Executorialen gemaakt, of nog te maken, vordert de Ontfanger-Generaal des Landfchaps Grondfchattingen, voor zo verre deze niet aan den Secretaris worden betaald; voorts de omtlagen, de haardlledegelden, de Pachten, de Amptgelden, en meer diergelyke penningen; waar toe hy, des noods, den fterken arm van de Heeren Drost en Gedeputeerden mag verzoeken: zonder het eene Karfpel boven het andere te mogen begunftigen of fparen. Hy mag geene uitgaven doen, dan op ordonnantiën, door drie Leden van 't Kollegie, benevens den Secretaris, getekend, met aanwyzing van de bladzyden der Registratuure. Insgelyks doet hy betaling op apodillen, by Prefident en Secretaris getekend, van posten, geene honderd guldens bedragende; alsmede, op quitantien, aan geappoin&eerde Soldaten, en de premiën, die, voor het vangen van Wolven, Otters, Vosfenen Musfchen, betaald worden. ' Hy geniet eene Jaarwedde van twaalf honderd guldens, en, daar boven, twee honderd guldens tot fchaévergoedinge; voorts, Jura der Krygsordonnantien en Adminiftratie - gelden :_wyders nog eenige andere voordeden, tot dit Ampt behorende. Deze Amptenaar moet binnen Asfen wonen ; ten welken einde , van Landfchaps wegen , aldaar een huis voor den Ontfanger gebouwd is; voor't welk hy, echter, by het aanvaarden van zyn Ampt, moet betalen eene E 4 fom- Staatsge» steltb- nis, enz»  j 2 Tegenwoordige Staat Staatsge- STEI.TE- i«s, enz. fomme van tienduizend en ruim tweehonderd guldens; welke fomme, door den opvolger in de bediening, aan zynen Voorzaat, of aan diens Erven, moet vergoed worden. Eindelyk, moet de Ontfanger - Generaal vyftienhonderd guldens Amptgeld betalen, en eenen Borgtogt dellen van vyftigduizend guldens. De Rentmeester der Dominiën, of van de Da* meynen, moet op en over de Domeyngoederen goede opzigc houden, en dezelve beftuuren. Hy geniet zeshonderd guldens tot eene vaste Jaarwedde, doch mag zyne woonplaats nemen, naar zyne verkiezing. De Rentmeester van Dikkeningen heeft het opzigt en beduur over de goederen, tot dat Stift behorende; en betaalt, voorts, de prebenden, aan de benoemde Juffers, wegens de Havezaten der verfchrevene Jonkers. Zyne Jaarwedde is zeshonderd guldens; waar benevens hy, in het overgeblevene gedeelte van het oude Klooster, vrye woning heeft. Even gelyk de twee andere Rentmeesters, moet hy negenhonderd guldens Amptgeld betalen. Aan den Rentmeester van Asfen is het opzigt der goederen van het gewezen Klooster aanbevolen. Hy geniet mede, daar voor, eene Wedde van zeshonderd guldens. Voor dezen plagt hy een vry huis te Asfen te hebben; doch tegenwoordig is het zelve niet meer in wezen. Tot fchaêvergoedinge. geniet hy honderd en vyftig guldens Jaarlyks. - De Ontfanger van het Collateraal, en van de vrywiHïge Verkopingen, geniet vier ten honderd van zynen ontfangst, en een derde der " • • boe-  van DRENTHE. ?s boeten, die, wegens begaane frauden, betaald worden; de twee overige derde deelen worden aan het Landfchap verrekend. De Rentmeester van en over de Veenen, Sluizen en Vaarten, geniet mede zeshonderd guldens jaarlyks, en is gehouden in derzelver nabyheid te wonen. De eerfte Klerk, wiens post is, de zaken op de Secretary in orde te houden en aftevaardigen, heeft eene Wedde van duizend guldens, en geniet vyftig guldens voor de beftuuring van der Predikanten Weduwenkas, behalven zyne verdere voordeden. Hy betaalt vyfhonderd guldens aan Amptgeld,, en vyfëntwintig honderd guldens voor zyn huis, op den zelfden voet, als boven, van dat van den Ontfanger-Generaal, is aangetekend. De Agent en Commis in 's Hage, welk Ampt thans by een en den zelfden perfoon waargenomen wordt, geniet eene jaarwedde van zeshonderd guldens. Zyn werk is, als Agent, by Hun Hoog Mogende de Heeren Staten Generaal, by den Raad van State, by den Erft ftadhouder, by de Generaliteits Rekenkamer, en elders, daar de nood en gelegenheid zulks verder verëifchen, des Landfchaps zaken en aangelegenheden, in zulker voegen , als hem, by de Heeren Drost en Gedeputeerden, zal worden aanbevolen, waartenemen. Wyders moet hy, van alle voorzieningen, fchadelyk en nadelig voor het Landfchap, die by Hun Hoog Mogenden, of den Raad van State, vastgedeld mogten worden, met allen fpoed en getrouwheid, kennis geven, ponder eenige Landfchaps zaken propria auE 5 tho; "TAATSGBq iTFLTit>J1S, U1Z.J  74 Tegenwoordige Staat Staatsge- stelte- jnis, enz. (62) Het getal der Schultesfen, ook Scholtesfen genoemd , is dus twee minder dan de Schultampten, hier voren opgeteld. De reden hier van is, dat de Schuk tes van Dalen ook te gelyk Schulies van Koevorden, en die van Borger en Gaffelt e, het met een van G<«jfelter-Nieuwveen is, Deze Schuiten wierden, by ouds , Schuit• aefen, of Schult~aeten genoemd; 't geen zoo veel betekent als Schuldrichters, of zulke Beampten, die de twistgedingen, over fchulden, berichtten, of fchulden, door gerechtelyke middelen, invorderden. Ia thoritate, of op eigen gezag, en naar eigen goedvinden, te mogen behandelen: ten ware zulks, by voorraad, gefchieden moest, om alle nadeelige uitkomften te verhoeden, die, propter moram, of door verwyling, het Landfchap tot merkelyk nadeel zouden kunnen verftrekken; in welk geval hy het gevoelen van kundige en het Landfchap toegedane perfonen zal moeten innemen. In hoedanigheid als Commis, moet hy den Staat van Oorlog en de Petitiën, het Landfchap rakende, naauwkeurig bezorgen, en de Befluiten van Hun Hoog Mogenden, mits* gaders de Nouvelles, overzenden. De Groninger Postmeester trekt, 's jaarlyks, van het Landfchap, honderd Ryksdaalders. Hier voor moet dezelve alle Landfchaps narigten, of die het Kollegie van Drost en Gedeputeerden betreffen, vice verfa, of heen en weder, verzenden, als mede de brieven van en aan de Heeren van Regering, en van en aan de Ministers , voor zo verre de posteryen van •* Ha» ge en Groningen aanbelangt. In het Landfchap heeft men thans twintig Schuiten, of Schultesfen (62), behalven die in do  van DRENTHE. 7$ de afzonderlyke Rechtsgebieden van Ruinen, Ruinerwold, Hogerfmïlden en Echtens -Ho gtveen zich bevinden» Het eene Schukiimpt heeft een grooter getal van dorpen , onder zich , dan het andere, invoegen, zo als hier voren reeds meer byzonderlyk is opgegeven. Ook zyn de inkomften op verre na niet even groot. Het Schuhampt van Anlo, Gieten en Zuidlaren, is, naast dat van Meppel, het voordeeligfte. Het Ampt en de Bedienig der Schultesfen, welke, weleer, door de Heeren Stadhouders , met de Friefche Grietslieden (63) vergeleken zyn, brengr, hoofdzakelyk, mede, om, op verzoek van parthyen, alle Ge¬ in oude Uitlandfche Archiven leest men het woord Schiolding, dat is, Schulte of Schoutegerichten. Dit woord is, blykbaar, van Noordfche herkomst, lm» mers Schiolt en Schiult betekent, in de Noordfche taal, een Richter, ern Regeerder. In andere Provinciën zegt men Schout, Richter enz. Kiliaan verklaart de woorden SchJhteis en Schoutheet, in dezer voegen: Praior noxia debitive e*a?.or,qui poenas irrogat & muleta! txboscit ab tfs qui ddiquerunt, Voortyds waren hier ook Onderfehulu-n. l.i latere tyden leest men van Verwalten, dat is, Subltituiten. (6-0 Het ondetfeheid tusfchen een Grietman , en een Schufres.is waailyk van weinig belang,als zynde,voornaamelyk, daar in gelegen, dat de G:ietsluuen ten Provintiaien Landdage, als Geraagtigden, verfchynea, ingevallezy de ftemmen der Grieter.yen daar toeh-bbenj en van deze zyn zy, meestal, meester, wegens hunne eigene goederen, of door die hunner vrienden. Hierdoor hebben zy veel invloed op de Provintiale Regering en het begeeven der Staatscommisfien, op de Grietenyen, by beurten, vallende, of aan zich zelve of aan anderen. Kiliaan noemt een Grietman Prafectus Pagorum,Pr fangen derzelver rekeningen. Over de maten en gewigten moeten zy goede toezigt houden, ten einde, daaromtrent, geene bedriegelyke handelingen gepleegd worden. Zy zyn verpligt, met den Heer Landdrost, goede briefwisfeling te houden, en bericht te geven van al het geene 'er mogt voorvallen, waar aan de Juftitie, of eenige Heerebreuken, gelegen legt, en van al wat, deswegen, by de Buren of Boeren verzwegen mogt worden. Zy moeten, by eede, beloven, eenen iegelyk, in zyn recht, te zullen voorftaan, de vyanden van den Staat te helpen weeren, en geene Vergaderingen van gereprobeerds SeSlen en Ketteryè'n te zullen gedogen. Alle fchulden, beneden de fomme van tien Arendsguldens (65), tot zeven ftuivers en agt penningen gerekend, moeten, zonder Pandke» ring te mogen doen, by Schults- en Keurnoten , by Keur en Tol, volgens Landrechten, afgedaan worden; dat is, dat de Schuldenaar de aanfpraak by eede ontgaan, of de Schuldëifcher die bevestigen kan. Doch wy moeten hier aanmerken, dat, volgens befluit van den jare 1772, dit Rechtsgebied groter uitgebreidheid heeft ontfangen, en daar by vastgefteld is, dat alle Uitpandingen, voor een iomme van tien guldens, door Schults- en Keurnoten, in- (65) De Arends-Gulden is een Bisfchoppelyke Munr, te Groningen geflagen; men geeft daar aan den naam van agtftuiversftuk. Aan de eene zyde is dezelve mei fieue Bisfchoppelyk Beeltenis, en, aan de andere zyde, inet een dubbelden Arend, het Wapen der Stad Gram tingen, beftempeld. STAATSGBg 8tklte- nis , enz.  Staatsge- STKLTE- NiS, enz. ?8 Tegenwoordigs Staat ingevolge Landrechten, by Keur en Tol, of in zaken ^ waar in zulks geen plaats kan hebben, onmiddelyk en beflisfende, naar de re. gels der billykheid, ten dage der Uitpanding, zullen worden afgedaan. De Schultesfen genieten, van de vrywillige verkopingen, die door hen gehouden worden * éénen duiver van eiken daalder der Kooppenningen , en vyf ten honderd van die der tilbare goederen. Doch zy zyn daar voor gehouden *. de Kooppenningen, ten hunnen laste, intevorderen. Voorts moeten zy de Misdadigers en Landlopers doen in verzekering neemen; waar toe zy, volgers 's Lands Wetten, onder bedreiging van ftraffe aan de weigeraars, de hulp der Ingezetenen mogen inroepen, en de Armjagers gebruiken. Wyders doen de Schultesfen, in geval van ziekte of afwezigheid van den Landfchryver, op fchriftelyken last van den Drosfard, den fchouw over de Wegen en Waterloozingen. Zv gebruiken, als een klein en groot Ampts* zegel, hun eigen Familie - wapen. Zy doen den eed van trouwe aan den Heere Erfdadhou* der, en dien tot handhaavinge der Conftitutie en van zuivering, aan het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten. Het begin hunner Aden luidt aldus: Ik N» N. wegens Hoger Overheid, Schultes van enz. De Schultesfen moeten Ledematen van de heerfchende Kerk zyn; doch de bevoegdheid van Eigenërfde wordt, tot het bekleden dezes Ampts, niet verëischt, Vier van deze Schultesfen voeren den titel van Bander- of liever Banner - Schuiten. Die van  van DRENTHE. 79 van Sleen is Barnier - Schultes van het Dingfpil Zuideveld; die van Diever, is Banner - Schul- , tes van Diever - Dingfpil, en, waarfchynlyk, ook van Beyler - Dingfpil', die van Vries, is Banner-Schultes over het Dingfpil van Noorderveld; en die van Anlo, Gieten en Zuidlaren, is Banner-Schultes van de Dingfpillen Oostermoer en Rolde. Alle deze genieten eenige zogenaamde Banner garven, uit de genoemde Dingfpillen. De oorfpronkelyke hoedanigheid van deze Banner- Schuiten is thans niet meer bekend. Niet onwaarfchynlyk is het, dat zy een zeker oppergezag, in de Dingfpillen , hebben uitgeöeffend, en de plaatsvervullers der oude, zogenaamde, Go- of Goe- Graven geweest zyn (66). De Amptgelden, voor de' Schultampten, (gelyk mede die voor alle andere Staats- en Krygsampten, uitgezonderd die van Etten) worden, ingevolge der daar op geftelde fchatting, ten behoeve van het Landfchap betaald, naar de volgende evenredigheid : Emmen, betaalt negenhonderd guldens; Sleen, vyf honderd en vyftig guldens; Da- (66) Banner, Bander, betekende, in vorige tyden , Richter. In het Specul: Saxon. worden zy Banviti, dat is, Scabini, Senatores, genoemd. Ook heeft men Bander- of Baner-Heeren. Hier door verftond men, Satrapes, Baronnes, Dynaflcs , welke men ook Banderoltfen, Banrots-heer en, Bandophori., genoemd vind. D« saelyks plagt men, by ouds, den algemenen Banier- {Signum Militare) drager, Bander of Banner te noemen. Daarenboven betekende het oude woord Bander of Banner, zo veel als Nuntius fublicus, wiens post het was, de bevelen en vonnisfen van den Rechter aftekondigen, en openbaar bekend te maken. StaatscE* 5TELTE- mis , enz.  STAATS GE-' STl.I.TENIS, tui. 80 Tegenwoordige Staat Dalen, regenhonderd guldens; Zwelo, vierhonderd guldens; PVesterbork, zeshonderd guldens; Reylen, negenhonderd guldens;Zuidwolde, achthonderd guldens; Diever, negenhonderdguldens; Dwingelo, vierhonderd vy£ tig guldens; deWyk, negenhonderd guldens; Meppel, elfhonderd guldens; Havette, zevenhonderd vyftig guldens;Rolder, negenhonderd guldens; Vries, zevenhonderd vyftig guldens; Norch, vierhonderd guldens; Pey/èr, vyfhonderd guldens; Elder, driehonderd vyftig guldens; Anlo, negenhonderd guldens, GasJ'elte, vierhonderd guldens; Gas/èlter - Nieuw» veen, niets; Ruinen, driehonderd guldens; Ruinerwolt, vierhonderd guldens. Behalven de opgenoemde Amptenaren, heeft het Landfchap Drenthe een Archiater; een Lands-Churirgyn; twee Executeurs van dé Rendanten; twee Ykers: om niet te fpreeken van meer- andere mindere bedienden. Elk; Karfpel moeteen gewapend Karfpel-Soldaat,• ook Armjager genoemd, ten diende der Juftitie , onderhouden. Alle deze Soldaten ftaan onder den Kapitein-Geweldiger. En vermits in Drenthe geene bedelaars geduld wordén-, moeten deze Soldaten , ieder in zyn Karfpel, dezelven verdry ven: uit welken hoofde zy ook Armjagers worden genoemd. Ingeval eenige bedelaars of vreemde armemenfchen, in hunne reize,door ziekte of onmagt, belet wierden, worden dezelven,met wagens, buiten het Landfchap gevoerd. Ieder Karfpel fielt ook een Ontfanger, Schat» beurder genaamd, van de grondfchatting^ haardftede-geiden en omilagen; zy genieten  van DRENTHE. 81 tenen Huiver van ieder gulden, of vyf ten honderd, van 't geen zy ontfangen. Om deze befolding. te vinden, wordt de gulden, aan net Land, met eenentwintig duivers betaald. Daar voor is hy ook gehouden, de ontfangene penningen , op de uitgefchrevené termynen , aan de Comptoiren van den Ontfanger - Generaal en van den Secretaris te bezorgen. Deeze Schatbeurders, ten Landsdage vérfchynende,moeten buiten daan, wanneer over zaaken van Finantie gehandeld wordt. De Keurnoten en Zetteren (67), die, door de Schultesfen, als Byzitters in het Gericht gebruikt worden, en, in ieder zaak, ter zyner keuze daan, moeten ten Landsdage gequalificeerde Eigenërfden zyn, uit het Karspel of de Markte, daar het Gericht werkzaam is, en lofwaardige mannen, in de zaak onpartydig,en niet verwant. De Advokaten moéten perfonen zyn, in Rechten ervaren, èn zonder opfpraak ten aanzien van hunne eere of goeden naam. Omtrent het berekenen van hun Salaris, moeten zy zich naar hét Reglement,daar op gemaakt, gedragen. Zy doen den eed voor het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten. Wegens de Admiraliteit, onthouden zich, te Balen en Koevorden, als mede te Meppel, Commifen ter recherge. Ook heeft men 'er eenen Conducleur -Militair, die op den Staat van (67) Zetteren zyn de Asfesforen of Byzitters, die by het inwinnen van Erfgoed moeten tegenwoordig zyn. F Staatsge STELTE- «ïs, enz. Keurnuten.' Advokaten.' Ccmmifèri ter Admiraliteit 3 cn Conducti'Ui-Milïtair.  Staatsoe- STELTE- jsws, en z. Accynfcn enfjicluen. Voor 82 Tegsmvoordige Staat van Oorlog en ter repartitie van hetLaudfchap ftaat. De algemene lasten, welke de Ingezetenen verpligt zyn, ten behoeve van 's Lands Kas, op te brengen, beftaan, hoofdzakelyk, in de betaling van Accynfen, op zommige koopwaren en benodigheden gefteld; in Haardftedegeld; in Grondfchatting, of Verponding, en in Omllagen. Voor Accyns , Pacht of Impost, moet betaald worden, van een Anker Brandewyn, by bet inkomen, 't geen men Havencyns noemt. . . . ƒ 1 - 10 - o By verzending buiten het Landfchap wordt deze Impost, gelyk ook omtrent den * Wyn plaats heeft, wederom afgefchreven. De Tappers betalen, daarenboven , van ieder anker Brandewyn . • #4-0-0 En van Voorloop . s 5 - 5 - 0 Een anker Havenpacht . c 1 • o - o De Tappers, van een oxhooft s 14 • 8-0 Voor ieder Geneverflookersketel, een Aam houdende, jaarlyks, en de groter naar evenredigheid • . s 10 . o - o Voor een Ketelcyns ieder tonne Bier , • 50-12-0 Ieder ton Bier, van buiten inkomende . . ; 0-18-0 Tappers Biercyns, de ton s 1 - 4-0 Tabak ieder pond . * o - a - o  w» DRENTHE. 83 Voor Beestiaal of Slagtpachc, van ieder Schaap . . . ƒ o - 2 - 4 Van een Lam . . i ö - \ "- 8 Van Osfen, Koeijen, Kalveren en Varkens, word de lode penning der waarde betaald. Wegens Hoorngeld, van ieder beest, drie jaren oud in de maand . . 5 o - 1 - o De tweejarigen . . 0 o - o > 8 Voor den uitdrift buiten het Landfchap, van tweejarige Osfen . . . 5 0-15-0 Voor ieder Varken,jong of oud . . . 5 o - 3 - o leder Mars- of Pakkendrager, wiens koopwaren meer dan veertig guldens waardig zyn, betaak 's jaars . 58-0-0 Dog in gevalle hoofd- cf Haarftede - geld betalen . 56-0-0 De Impost op het Gemaal, welke alleen te Koevorden, om het afwisfelend Garnifoen , plaats heeft, wordt betaald op den volgenden voet. Van een mudde Tarwe, tegen drieëndertig op een last gerekend . . . 50-9.0 Voor Boekweit, Garst, en Bonen, als boven . $0-3-0 Van Rogge . . 50-4-0 Het inkomende Brood en Bifcuit de igde penning. F 2 De Staatso*. stelte- ms, enzj  Staatsgc- stelte- nis, enz.- 84 Tegenwoordige Staat De Tarwe, die tot brouwen gebruikt word . . . ƒ ó ■ iü o Dé Rogge, Garst of Boekweit . . 5 o • 12 ■ o De Havermolt . 5 o - 6 - © Van buiten ingebragte' Boekweitemeel, het müd . 50-4-0 Tarwe . . 5 o - 11 - ó B ogge . é 5 o • 4 - & Van dit alles wórdt de zevende penning gekort, om reden, dat, in het overige van het Landfchap, by Re- t demtie, het Gemaal, by wyze van Hoofdgeld, betaald . ' " wordt; en daar van zyn vry gefteld, de kinderen' beneden de twaalf jaaren oud, welke, by raming, op het zevende deel der Inwoonders gerekend Zyn; voor welke Redemtie ieder Perfoon moet betalen in het jaar . . . 5' 1 - 12 - ó Dan, van deze betaling zyn nog, behalven de kinderen beneden de twaalf jaaren oud, ontheven, de trekkende Leden der Diaconiën; de Bewoonders van de nieuwe Coloriën, of Geocfroieerde plaatfen, Ruiters, Soldaten, *s Lai dfchaps Rode Roeden (68j,en de Geit} poin citeerden. Van f"6S0 In Ket Landfchap Drenthe plagt rfien de Karspel-Soldaten of Armjagers Rode Roeden te noemen. Een Hoede of gan'e, in het gemeen, beantwoord aan tiet Latynl'che Ptrga} doch duidde ook meer byzonder- lyk  van DRENTHE. 85 Van ieder korf met Byën in het jaar . . • ƒ o - 4 - o En insgelyks van uitheemfche Byën, geduurende den tyd, dat dezelve in het Landfchap zyn, de korf . s o - 4 o Wyders, Turftollen,zwygende Tollen, naar de lysten daar van zynde. Boven de pachtpenningen, moeten,door de Pachters, van ieder gulden, tien duiten Rantfoenpenningen betaald worden. Van deze worden acht duiten aan het Land verrekend, en de twee overige, Oortjesgeld genoemd, aan de Diaconiën der byzondere Karspelen uiige* keerd. Over de Slagtpacht en Tabakpacht, en over de Tap- en Ketelcyns, mogen de Pachters accorderen, doch over geene andere pachen. Geene Amptenaars, in dienst van het Landfchap lyk aan , het Signum Jufliti*. Een rode Roede was het zinnebeeld d-.-r waardigheid van eenen Rechter over Lyfltraffelyke zaken, waar door het bloedëifchende Strafgerigt wierd voorgefteld. Vermoedelyk hebben des Landfchaps Rode Roeden of Dienaars van het Gerigte, culings, dit teken voor de Richt, rs gedragen, en, uïc dien hoofde, dezen naam bekomen. In Groningen heeft nog de gewoonte plaats, dat de Heer Praelidenï van den Hove, en de Heer Prasfident Burgemeester, naar en uit de Vergadering, wordt voorgegaan van een Bode, welige een zilveren Scepter draagt. Volgens Kiliaan betekent het woord Roede ook Sceptruru impei ti. Het is ook genoeg bekend, om geene andere voorbeelden aantevoeren, dat zekere Gerichtsdienaars, in het oude Rome, Liftores genoemd, dragende een Byl, met Roeden omwonden, de voornaamfte Overhe^ den overal plagten te verzeilen. f 3 Staatjgh. STELTE- nis, enz,  86* Tegenwoordige Staat Staat? ge- stelte- kisi ene. fchap (taande, insgelyks geene Kooplieden of Fabrikeurs, mogen Pachters zyn , of deel nemen in zulke pachten, die eenigzints betrekking hebben met de neering, welke zy doen. Ook mogen de Pachters zich niet verbinden, de pachten tot zekere bepaalde pryzen te laten lopen. Dit alles moet , na ieder verpachting, door alle de Pachters, onder eede, worden bevestigd. Ieder Pachter is gehouden, voor zodanige fomme, als het Kollegie van Drost en Gedeputeerden, benevens den Ontfanger-Generaal, genoegzaam keuren, borg te moeten ftellen; zonder dat het nodig is, ten aanzien der Borgtogten, door Vrouwen afgegeven, van vrouwelyke beneficiën, Senatus Confuhi Vellejani & Authentkas Si qua Muiier, eenig gewag te maken. De Pachters kunnen, by wanbetding, de pachtpenningen , by infinuatie of aanzegging van executie, of by zogenaamde parate executie , invorderen. Dit zelfde recht heeft de Ontfanger - Generaal, ten opzichte vun de Pach- tenaren. ■ Alle deze pachten worden,alie jaren tweemaal, (eenige weinigen uitgezonderd, die over een geheel'jaar lopen,) door het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten , ip het Kollegie te Asfen verpacht. Geene monopoliën hebben in het Landfchap Drcntlie. plaats. Na het aflopen van iedere Landfchaps-verpachting, volgt die over de Heerlykheid van Koevorden, ten overftaan van den Ontfan-;tr van Wedde en Westwoldingerland, wegens den Raad van State der Verenigde Nederlanden,  van DRENTHE. 87 den, welke drie vyfdedeelen van deze pachten, tot onderhoud der werken van die Vesting, geniet (69). De tweede belasting draagt den naam van Haardfledegeld, hoewel zeer oneigen, overmits dezelve van een geheel anderen aart is, dan dit woord fchynt te kennen te geven. Het is, namelyk, eene fchatting, waar by ieder buisgezin, van welk eenen ftand het ook zyn moge, die van trekkende Leden der Diaconiën en der Soldaten alleen uitgezonderd, jaarlyks, ten minden éénen gulden betalen moet, namelyk in ieder pay, die de Staten doen uitfchryven, welke men den naam van Keutergulden geeft. Dan de huisgezinnen, welke een (69) Uit de gedane optelling van de Speciën der verpacht worden.ie Accynfen, wordt lichtelyk opge» merkt, dat 'tr, in het Landfchap Drenthe, van de KofFy, Thee en Zuiker, geenerhande Impost betaald wordt, en dat over den Accyns van den Tabak kan worden geaccordeert: uit welken hoofde dezelve ook weinig van belang opbrengt. In 't voorby gaan zal ik hier eene bedenking in 't midden brengen, te weeten, dat indien eene geringe belasting, by voorbeeld, op het pond Koffy van twee ftuivers , op de Thee van drie Huivers, op de Zuiker en Tabak van éénen ftuiver, fe# xvyze van Havencyns, of inkomende recht, gevordert wierd, de Heeren Staten daar door, genoegzaam, in ftaat zouden gefteld worden, zonder eenige krenking hunner Finantiën, om den drukkendften last voor het 'gemeen, namelyk het hoofdgeld, tot op de helft te verminderen. Het gebruik van Koffy, Thee, Zuiker cn Tabak, offchoon, door gewoonte, maar al te veel noodzakelyk geworden, is en biyft, echter, ten eenemaal eene vrywillige daad;die een ieder, zulks goedvindende, kan nalaten; daar, integendeel, het hoofdgeld, jof de Redemtie van 't Gemaal, zonder keuze, vol'firekt noodzaakelyk moet betaald worden.. F4 Staats gesteltenis, enz. < HaardftedegUd.  S3 Tegen woo rdige Staat Staatsce- 6ÏKLTE- Mis, enz. een vol boeren bedryf hebben, of met vier. paarden ter Esch varen, zyn op vier guldens, die drie paarden tot hun werk nodig hebben, pp drie guldens, en die met twee paarden arbeiden, op twee guldens gefchat. Insgelyks worden alle Amptenaren, Ambagtslieden en Fabrikeurs, (welke hatften ook byzonder, invoegen als boven gemeld is, voor hunne paarden moeten betalen,) op twee guldens gedeld. Alleen worden de Predikanten en Schoolmeesters of Kosters niet hoger dan met den Keutergulden bezwaard. Intusfchen wierd, reeds zints verfcheiden jaren, deze belasting, door de Staten, verdubbeld: invoegen 'er, zo als boven is gemeld, acht, zes, vier en twee guldens, van ieder huisgezin gevorderd worden. Alle tien jaren worden, door Heeren Drost en Gedeputeerden, volgens de opgaven van de onderfcheiden Schultesfen, Schatbeurders en Volinagten, ieder in zyn Karspel, en daar toe voordagtelyk beëdigd, nieuwe Registers en Cohieren gemaakt, naar welke de Karspelen de betaling aan het Comptoir • generaal /noeten doen. Maar gemerkt de menfchelyke zaken, door fterfgevallen, verarming of verbetering van ftaat, verhuizing en diergelyke gebeurtenisfen, van tyd tot tyd, aan veele vei anderingen onderworpen zyn, hebben, diensvolgens, de onderfcheidene Karspelen de vryheid, om alle jaren, in de hunne, doch overëenkomftig's Lands Refolutiën, een nieuw Haardftede-Register te tnaaken, of zodanige andere fchikkingeh te beramen, als zy zullen oordeelen dienftig te zyn,  van DRENTHE. 89 ■ zyn, mits, echter, dat de fomme, volgens 's Lands Quotifarie, aan het Comptoir betaald worde. De reële lasten dragen den naam van Grondfchatting en Om/lagen. ' De Grondfchatting is die belasting, welke men elders gewoon is Verponding te noemen. Zy wordt betaald van Landéryen, Waardelen (70), en van Gebouwen, tegen den negenhonderdden penning van derzelver waarde; zo als dezelve, in den jare 1654, en die, welke na dien tyd zyn bebouwd en aangetimmerd, in 't jaar I75°» gemeten en gewaardeerd zyn. Invoegen, dat een ftuk Land, of een Gebouw, 'c welk achtien honderd guldens waardig gekeurd is, twee guldens, in ieder pay der Grondfchattingen, jaarlyks, moet betalen. Van deze Grondfchatting worden, gemeenlyk, drie payen uitgefchreven. De tweede reële belasting, Omflagen genoemd, is een Schatting,welke van de gezaaide Landéryen wordt gevorderd: in dien zin, dat ieder mudde Lands, honderd en zestig vierkante Roeden groot, jaarlyks, in ieder pay Omflagen, drie ftuivers moet betalen. Drie zodanige payen worden 'er, zedert eenige jaren, uitgefchreven. Te Meppel, alwaar de Ingezetenen gelegenheid hebben, om door Burgerneringen, Scheepvaart en Koophandel, hun beftaan te vinden, en zich met de Graanteelt niet ophou' ' den, (70) {Paardelen zyn zekere aandelen in het nog ongefcheiden Veld en Landéryen, welke, in het gemeen, by ieder, naar zyn recht, gebruikt worden. F 5 StaatsgbI stelt k- Nis, enz. Grondfchatupgl Oruflagea»'  .ÜTAATSGESTÏLTE- ms, eng. Collateraal en vetrtigfie PenHing. 90 Tegenwoordige Staat den, worden, om eene bilJyke gelykheid, in het dragen der Jasten, onder 's Lands lnwoonders, in agt te nemen, van de Huizen mede Omflagen betaald. Zy worden op de helft der Grondfchatting berekend; 'c geen, met de betaling dezer belasting, in andere Karspelen, door malkanderen genomen, na genoeg in evenredigheid ftaat. Van deze belasting zyn, echter, ontheven, de Venen en Moerasfen, waar op Boekweit gezaaid wordt; als mede, de geöclroieerde Koloniën. Insgelyks genieten de nieuws aangewonnene Landen en Akkers een vrydom van twintig jaren. Van de aangelegde Bosfchen wordt niets betaald, ten ware, dat de grond, waar op men plant, reeds te voren inde Cohieren was aangeflagen. Ook zyn de nieuw aangelegde Veen-Koloniën, voor eenige bepaalde jaren , bevoorrecht met den vrydom van Schattingen, Omflagen, Haardftedegeld, Hoofden Hoorngeld; en deze OcTxoiën worden, veeltyds, verlengd, of, by voorfpoedige omftandigheden der Kolonisten, op de helft geiteld. Van Erffenisfen, in de Collaterale of zylingfche Linie, wordt de dertigfte, en van vry. willige Verkopingen van vaste Goederen, de veertigfte penning gevorderd. Behalven deze openbaare inkomften, geniet het Landfchap de opkomften zyner Domeinen, cn insgelyks van de goederen, tot het Stift Dikkeningen en het Convent Asfen behorende ; voorts Amptgelden van de Krygsampten, en van de bedieningen in den Staat, hier boven befchreven; en dan nog de helft der Imposten van de Lula, een Veen-Kolonie, op de  w« DRENTHE. 91 de grensfcheiding van het Landfchap Drenthe en de Provincie Groningen gelegen: volgens eene overeenkomst, voormaals gefloten, oef» fentde gemelde Provincie aldaar Rechtsgebied, geniet de wederhelft der Accynfen, en laat dezelven invorderen. By dit alles voege ik nog, eindelyk, dat het geftempelde papier, in bet Landfchap, buiten gebruik is; als mede, dat geeneint mout of molt gebrande wateren, vaa buiten het Landfchap, mogen ingebragt worden. Uit de voorheen gemelde Inkomften, moet het Landfchap, tot de algemeene Uitgaven van de Republiek, beialen, één ten honderd, en, in de buitengewoone Petitiën, één gulden boven de honderd guldens (71)/ Op den Staat van Oorlog is, ter Repartitie van het Landichap Drenthe, gebragt, één Bitaillon Voetvolk, waar van Zyne Hoogheid, de Heer Prins Erfitadhouder, Colonel is; 't welk, uit dien hoofde, den naam van Ora-ige Drenthe draagt, en een der Vaandelen met deszelfs Wapen heeft befchilderd; op het andere ftaat het Wapen van het Landfchap. Wyders ftaan nog, ter gemelde Repartitie, eene O/O Dïrhalven betaalt, in de algemene behoeften van het Gemenebest, dit Landfchap, na genoeg, zo veel als het Graaffchap Zutphen, 't welk, by de Pro ■ vinciale verdeeling, ruim een vyfde deel, of eenentwintig guldens van de honderd, in de generale Quote van Gelderland, moet opbrengen. De Quota van deze Provintie, in de lasten der Unie, bedraagt ƒ 5-12-13 waar toe het Graaffchap Zutphen ruim een vyfde deel, zynde iets meer dan één gulden, betaalt; 'e geen met ëe Quota dezes Lindfchaps, na genoeg, gelyk ftaat. SïAATSOESTKITK- nis , enz. Militis op. de rctJKtl-. tie v;.n net Landlchap.  Staatsce- 8TÏLTE- His, enz. Begrooting van het getal der Ingezetenen. 92 Tegenwoordige Staat eene Compagnie Artilleristen, en verfcheidene andere hoger en lager Militaire Traktementen, Penfioenen en Gagementen. Voor het overige beftaan de gewoonlyke Binnenlandfche lasten, in het betalen van de Los- en Lyfrenten van Genegotiëerde penningen; van de Folitike, Finantiëele en Judiciëele Kollegiën; van de Traftementen en Subfidien aan de Amptenaren, Bedienden en Kerkelyke perfonen, benevens de kosten , aan 's Landfchaps goederen verëischt wordende. Het getal der Ingezetenen, van beide Sexen, jong en oud, kan men niet hooger dan op agtendertig duizend begroten. Waarlyk, een zeer gering getal, in vergelyking van de uirgedrektbeid der Landftreek. Het toelaten van andere Gezindheden f72) zoude, onder meer anderen huishoudelyke fchikkingen, dit aantal zeer aanmerkelyk doen toeneemen (73). Men £72) Men vind, in het Landfchap, geene andere Kerken, dan de zulke, waar in de Hervormde Leere gepredikt wordt. Alleen heeft men te Koevorden, onlangs, ten behoeve van't Garnifoen, de oefening van den Roomsch Catholyken Godsdienst toegedaan. Ook hebben .;e Joden, in die Stad, en te Meppel, eene kleine Synagoge. (73) Om maar één voorbeeld van de mogelykheid daar van op' te geven, dient de volgende Gebeurtenis. Ruim een halve Eeuw geleden, wierden eenihe Emigranten, die men gemeenlyk Paltfers noemt, in het voortzetten hunner reize naar Noord-America, door onvoorziene omftandigheden, op den Rhyn verhindert; waar door deze, meestal behoeftige menfehen, in geene geringe verlegenheid wierden gebragr. Dit c?f aanleiding dat de Regering van het Hertogdom Cleve, aan deze Vreemdelingen , een uitgeftrekt Heideveld, tusfchen Coch en Cteve gelegen, ter bebouwing en bewo-  'van DRENTHE. 93 Men kan de Ingezetenen, over het algemeen, in vier hoofófoorten verdelen; te wee* ten: Edellieden, Eigenërfden, Meyërs (7'4), en Keuters (75). In eene afzonderlyke befchryving van ieder Dorp of Gehugt, zal het meerendeel der Lezeren, geen zeer groot belang ftellen. In t algemeen mogen wy dit aanmerken, dat de hui* ning aanwees, en hun, ten dien einde, van de vereischte noodwendigheden voorzag. Het geen ten gevolge heeft gehad, dat, tegenwoordig, die gantfche ftreek bewoond, en, met een goeden nitflag, bezaaid wordt. Ook heeft men aldaar eene Gereformeerde en eene Luiherfche Kerk. Het Dorp, alwaar deze Kerken ftaan, voert den naam van Paltsdorp. Dan, vermits de omftandigheden dezer Stigtingè tot een nuttig en leerzaam voorbeeld kunnen vertrekken, voor zodanige Provintien en Landfchappen alwaar nog veele woeste en onbebouwde Heidvelden gevonden worden, zal men hier agter, in het Aanhangzel, eene meer nauwkeurige befchryving van deze Volk» planting laten volgen. (74) Meyërs, volgens kiliaan, Colonus, Fillicus, agricola qui agrum colit, frugum tarnen partetii domino dat; dat is, „ een Hoevenaar, Land» „ bouwer, die het Land bebouwt, doch aan den Ei,, genaar een gedeelte der vruchten levert". Elders noemt men dezelve, Pachters, Huurders. Zommigen dezer Meyërs bearbeiden volle, andere drie vierde deelen , en eenigen flegts halve Plaatzen of' BoerJeiyerf. (75) Keuteren zoude, volgens kiliaan, betekenen Fodicare, dat is , knypen , knellen. Men kan niec tegenfpreken,dat dit wooMokueztbetekenis heeft.— Dan het betekent ook FoJere, dat is, delven, gra» ven. Diensvolgens zegt het woord Keuter zo veel als Graver, Delver, Arbeider; en dit is juist, in't algemeen, het werk der Keuters. Hunne wo d. gen worden Keuteryën gei oemd, dat is, Arbeiders huisjes Onder deze Klasfe behoren, in't algemeen, ook de Ambachtslieden. Staats^ stelte- Nis, enz.' Standverdeeling der Ingejetenen. A'gemeene Befchryving der Dorpen.  94 Tegenwoordige Staat Staatshe- STELTü- fiis, enz. huizen, naar het boerenbedryf meest al ingericht, eenvoudig en niet aan een gehecht, maar, min of meer, verftrooid zyn; dat in ieder Dorp, uitgezonderd de Hoger" [milde, eene Kerk is, zommigen van welke met Orgels voorzien zyn: voorts eene Pastory, eene Kostery en een Schoolhuis. Ook mogen in de Gehugten, die afgelegen zyn, Byfcholen gehouden worden. By zommige Dorpen ontmoet men een Eek- of Run-windmolen, welke ook, te gelyk, het eigen gerede Py-laken, als ook Dekens en andere Stoffen vult. Wyders heeft elk Dorp, en ook zommige Gehuchten, een of meer Windkoornmolens; geen van welke, echter, het dwangrecht heeft: een iegelyk kan koorn laten malen , alwaar hy goed vind (76). Opgaande hoge bomen mogen, binnen den afdand van veertig roeden van deze Molens, niet geplant worden. In het midden der meeste Dorpen en Gehuchten legt een ruime plek gronds, met gras bewasfen, en, langs de huizen, met bomen beplant. Deze opene ruimten of Pleinen noemt men de Brink: gemeenlyk worden op dezelve de Jaarmarkten gehouden. In meest alle Dorpen, en in eenige Gehuchten, brouwt men Bier (77), en ftooktmen Genever. By ee- (76) Het maalloon, op de meeste van deze IVlolens, wordt, met een zekere hoeveelheid koorn, betaald; dit gebruik noemt men kuchten. Elders zegt men fcheppen, om dat het koorn, het geen voor maalloon dienen moet, met een zeker maatvat, uit den zak gefchept wordt. (77) De Bieren, die te Meppel en op het Hogeveeu gebrouwen worden, zyn, wegens derzelver deugd,beroemd, byzonder het Jopenbier van het Hogeveen.  van DRENT H E. 95 eenige dezer Dorpen leggen aanzienlyke Ridder -Hoflieden en Landhuizen. De meeste van deze zyn, min of meer, met Bosch beplant, en hebben een goed Jagtveld en Visfchery. Rondom de Dorpen leggen de Zaailanden, die men Es/en oïEsfchen enEschlandnoemt(yZ). Een £78) Deze Esfen, of Zaailanden, zyn aan elkander gelegen. Een Steen of Ploeg dient ter aanwyzinge van eens ieders aandeel of eigendom. De Heer van hasselt fchynt de betekenis van het woord Es of Esch niet geweten te hebben. Immers, hy begaatgeen geringen feil, wanneer hy door dit woord (in het oude Landrecht door hem gevonden]) zyn gevoelen meent bevestigd te vinden, dat, namentlyk, de betekenis van dit woord, per excellentiam pro cujuscunque generis arboribus moest gehouden worden. Zie 's Mans aantekeningen op kiliaan, by het woord Esch. Omtrent deze Eschlanden heeft de volgende byzon< derheid plaats; dat namentlyk dezelve niet worden gemaait of het gewas daar van t'huis gehaald, voor en aleer het geheele Boerfchap, tot deze verrichüng, den tyd bepaald heefr. Na dat men het, omtrent den tyd, eens is geworden, heefc men de gewoonte, den Maijers en Vervoerders, dagelyk, geduurende den Oogst, wanneer het weêr tot dit werk gunstig is, door het blazen op een hoorn, den aanvang en het eindigen van dezen arbeid aantekondigen; dit alles noemt men den Esch berichten, (adminiftrare, gubernare &c. vid kiliaan, op Berechtend) Volgens dit gedeelte van het Landrecht, door Bisfchop f. van blankenhei m bevestigd, is, in de volgende Landrechten dezes Landfchaps, aan de Boerlieden vergund, over deze berichting te zamen te komen en te willekeuren. Zeer noodzakelyk is deze inrichring, vermits veele Akkers, in het midden der Esfen gelegen, niet te naderen zijn, dan over andere, daar voor of rondom liggende Akkers. Het onde woord Efen, het Hoogduitfche Esfen, het Latynfche Esca, welker klanken met het woord Esfen of Esfehen veele overeenkomst hebben, betekenen Feedm -Staatsg?-; STELTEnis, CU5t  JWrilATSGEITELTE- ms, enz. Befchry ving van eenige Heerlyk heden , Dorpen enVee. ten. Pbedfel, Aas. Vermids nu de voornaamfte fpyze of voedzel der Landlieden, uit de voorbrengzelen van den Akker, dat is, uit Koorn, bereid wordt, geeft, over zulks, het woord Es of Esch zeer eigenaartig dusdanige Landéryen te kennen , waarop het voornaamfte voedfel geteeld wordt. Even eens is het geleegen omtrent het gebruik van het woord Crafe, hét geen oorfprongelyk Gras betekent, doch heden ten dage dient ter aanwyzinge van een zeker Aandeel in zulk Land, het: geen gras voortbrengt en voedfel aan het Vee bezorgt. Deze verkorte benamingen vind men meermaalen gebruikt: by voorbeeld; door Brood verftaat men ook alle levens-noodwendigheden; door Mudde, Schepel, Schat of Spint, wanneer het voor eene bepaalde hoeveelheid Lands genomen wordt, zodanig eene uitgeflrektheid, waar in zo veel Koorn kan gezaaid worden, als men nodig heeft om deze Maatvaten te vullen. By dit alles zal ik alleen noch voegen het woord Rodè Roede, waar door men ook wil te kennen geven eenRode-Roededrager, gelyk boven reeds getoond is. 9 6 Tegenwoordige Staat Eëii weinig verder ontmoet men de Groenlanden; zommigen van welke,gemeenfchappelyk, naar eens ieders aandeel, met Paarden en Runderen worden beflagen. Dit zelfde gebruik heeft, opzichtelyk de Heidevelden, met Schapen, en, in de gemeene Bosfchen, met Zwynen, plaats. De grensfcheidirigen van ieder Dorp en Gehucht, als mede die der byzondere Karspelen, zyn kenbaar aan zekere Steenen, of ook wel aan Gruppels of kleine Slootjes. Op de Wegen zyn, daar zulks verëischt wordt, Handwyzers geplaatst, ten diende van den onbekenden Reiziger. Koevorden is eene Heerlykheid, gelyk reeds gemeld is, aan het Landfchap toebehorende; zy beftaatin eene kleine, welbevestigde Stad, ongeveer een kwartier uur gaans van de grenzen  van DRENTHE. 97 zen van het Graaffchap Benthem, op een Zandhaar gelegen. Weleer had deze Vesting drie Poorten, de Twentfche, de Zwolfche en de Drentfche Poort. Thans zyn 'er flegts twee; zy dragen den naam van de Vriejche en de Benthemer Poort. In de zestiende Eeuw ftonden, in deze Stad, twee Kerken, de Oude en de Nieuwe Kerk. Thans is 'er niet meer dan één ; zy is ruim en luchtig, van een goed Orgel voorzien, en in 1641 gebouwd. De Straten zouden aldaar van de zelfde deenéri gemaakt zyn, die welëer in de oude Stad Hunfe gelegen hebben;gelyk,door ficart, in zyn Kronyxken der Stad en Heerlykheid van Koevorden, wordt aangetekend. In deze gewigtige Vesting telt men, behalven twe3 nieuwe en ruime Brakken, flegts honderd zesennegentig Muizen en tweeënnegentig Kamers, welke door tusfchen de negenhonderd en duizend Menfchen bewoond worden. Buiten de Stad is een Wind- Oliemolen. De Stad wordt omringd van lage Landeryën, Welke, door het fluiten der Sluizen, onder water kunnen gezet worden. Niet verre van deze plaats droomt de Rivier de Vecht, welke, by Zwol, in het Zwarte IVater valt, 't geen zich in de Zuider Zee ontlast. Deze Vesting heeft een Gouverneur, Commandeur en Groot-Major, en is van een goed Arfenaal voorzien. De Heer Landdrost van Drenthe is rê'prefenterend Heer dezer Heerlykheid. Als Zodanig heeft hy de aanftelling van de Wêthouderfchap; beftaande uit vier Burgemeesters eti agt Gemeenslieden, benevens een Secretaris; als mede den Stads Ontfanger, Gasthuis- en G Keilt* Staatsge* STELTE- ms, enz.  15TAATSGBSIlïLTE- rus, enz. 98 Tegenwoordige Staat Kerkvoogden. Alle gemeene Rekeningen worden door hem nagezien en gefloten. De Heerlykheid Koevorden heeft haaren eigen Schultes of Richter, welke, in Burgerlyke zaken, ten eerden aanleg, na ingenomen Advys van Rechtsgeleerden, overëenkomftig het Landrecht van Overysfel, uitfpraak doet; van welke uitfpraken,echter, aan den Heere Landdrost, en van dezen wederom aan de Heeren Ridderfchap en Eigenërfden, revifie wordt verleend. De Lyfftraffelyke zaaken worden door den loffelyken Etftoel, naar 's Landfchaps wetten , behandeld. Wanneer de Heer Landdrost in Koevorden vernacht, wordt, aan denselven, de gewoone Krygseere bewezen. By zyne aankomst, zo wel als by zyn vertrek, wordt hy uit het grof gefchut begroet, en geeft, geduurende zyn verblyf, het Wachtwoord. De Magiftraat geeft, in dat geval, de fleutels van het Stadshuis aan hem over, en wordt dezelve, vervolgens, benevens de Gasthuisen Kerkvoogden, uit den Eed omflagen, en van andere perfonen opgevolgd, of, van nieuws , in den eed genomen. By dit alles, gelyk mede by het nazien der Stads Rekeningen, bekleed de Landfchryver den post van Minister. In deze Stad heeft de Heer Drosfard eene wooning, op het zogenaamde Kasteel; een huis, ftaande naast hetzelve, wierd, eertyds, door den Landfchryver bewoond; doch is, zedert, verkogt. Het Slot of Kasteel te Koevorden was, in vroegere eeuwen, zeer aanzienlyk en gewig«te; doch de overblyffelen daar van zyn zeer  van D R E N T II E. 99 ■zeer gering. In den jare 1402 wierd dit Slot, door REYNI6R VAN KOEVORDEN, aan Bisfchop FREDRIK VAN BLANK ENHEIM, voor vyfrien duizend oude Frankifche Schilden, verkogt (79). Deze en andere overdrachten en gebeurtenisfen, gelyk uit de Nederlandfche gefchiedenisfen genoeg bekend is, hebben deze Stad, in de Bisfchoppelyke, Spaanfche, Gelderfche, Munfterfche en andere Oorlogen, tot een noodlottigen twistappel doen flrekken, met veelvuldige plunderingen geteisterd,en aandeerlyke verwoestingen blootgedeld. ö De Heerlykheid Ruinen en Ruinerwold bedaat uit twee Kerkdorpen, die deze zelfde namen dragen. Zy is in 't Westen van het Landfchap, in Diverder-Dingfpil, gelegeri. •Haare lengte is drie uuren, de doorgaande breedte by na één uur. Deze Heerlykheid is aan de Provintie van Overysfel leenroerig, en heeft eene onderhorige Leenkamer van veertien Onderleenen; de voornaamfïe derzelven is de Havezaat IVelvdden, in het Overysfel/che kwartier van Twente gelegen. De Heerlykheid heeft hoog, middelbaar en laag Rechtsgebied. Ieder Dorp heeft eenen byzonderen Schultes, nevens een Rechtbank, uit den Heer en twaalf Ingezeetenen beftaande; welke Rechtbank, naar dit getal, Twaalven wordt genar-md; benevens eenen Gerechtfchryver of Griffier. Van de C7S>) Zie schrassert, in Cod. CHr. Z Het Gedicht was met goede inkomsten voorzien. Onder deszelfs bezittingen behoorde eene groote uitgedrektheid Veenen, die niet verre van Asfen hun begin namen, Het een en ander is, bv de Reformatie, aan het Landfchap vervallen. Niet verre van Asfen, aan de Vaart, ftaat een Pel- en Zaagmolen. Door de Plaats loopt de algemeene Postweg, van Groningen naar Zwol, Meppel en meer andere Steden en Dorpen. Ook vaart, alle weeken, een Beurtfchip, van Meppel, naar dit Vlek en te rug. Het Stift 'Dikkeninge is gelegen aan het Riviertje de Rees, 't geen aldaar de fcheiding tusfchen het Landfchap en de Provintie van Overysfel uitmaakt. Rondom hetzelve ziet men veel Houtgewas en Groenlanden. Het Stift was, weleer, een Mannen Klooster, in Ruinen gevestigd. Naderhand is hetzelve niet alleen verplaatst, maar te gelyk in een Stift van Kanunnikesfen veranderd, welker Abt, in oude oirkonden, als een zeer aanzienlyke Perfonaadje voorkomt. Hy voerde hetzelfde Wapen, 't welk nog tegenwoordig by het Landfchap ($ó) Zie picart, Chronyk, in 410. bladz. ïtf. G 5 ÏTAATSGHTELTE- ;is, enz.  STAATS GESTELTENIS, eilZ» 106 Tegenwoordige Staat fchap gebruikt wordt, en, voorheen, reeds befchreven is. Uit de inkomsten der goederen, welke nu ook aan het Landfchap behoren , worden, aan ieder der Juffers, door verfchreven Jonkers benoemd, alle jaren, honderd en vyftig 1 lens betaald, onder beding als te voren is aang tekend. Dit Stift heeft het Recht van de Jacht in de Provintie van Overysfel. Benevens het Boerfchap de Wyk, waar onder Dikketiinge behoort, ftaat het, in 't Kerkelyke, onder de Gemeente van de lhorst, een Dorp in zo even gemelde Provintie gelegen (81). Van de oude Stifts-gebouwen, ziet men, tegenwoordig, geen ander overblyfzel, dan eenen nog zeer wel onderhouden ftaaijen Toren, met een ftuk van den Kerkmuur, benevens het Brouwhuis, het geen thans tot een bekwame Wooning voor den Rentmeester ingericht is. Even als tot hetKonvent te Asfen, behoren ook tot dit Stift eenige Veenen, welke zy beiden, als Grond - Eigenaresfen der Boerfchap» pen Witten en Halen, bezitten, en door welke de Vaart, meermaalen gemeld, tot den afvoer van Turf, gegraven is. Langs deeze Vaart wordt een geheel nieuw Dorp aangelegd, Kloosterveen genaamd, om dat het, op den Eigendom der gewezene Kloosters gebouwd is. In den jare 1772, wierd aldaar, door het Landfchap, een Steenen Wind• Koornmolen, en,in 1780,eene ftaaije ruime Kerk en Pafto- rie (81) Deze zelfde fchikking heeft, omgekeerd, mede plaats, te Kolderveen, een Dorp in het Landfchap, tot welks Gemeente behoort Dlnkfterveen, een Boeifchap in Overysfel.  van DRENTHE. 107 rie geftigr. Deze en verfcheide aangetimmerde Huizen, welker getal, jaarlyks, vermeerdert, vermits de Kopers der Veenplaatzen verpligt zyn, op ieder derzelven eene Wooning te bouwen, geven reeds aan deze nog jeugdige Kolonie, het aanzien van geen gering Dorp. Ter wederzyden der Kerke vind men fraaye Woonhuizen voor den Predikant en den Koster. De Inwyding van dit Gebouw is, ten overdaan van de Regeering, met eene keurige Redenvoering, door den Heer h. krull, destyds Predikant te Asfen, gefchied, en aldaar, in 1788, tot eerften Predikant,bevestigd de Heer j. a. erkenswyk, Gil. Fil. Behalven de Hoofdvaart, wordt deze aanleg van vele Dwarsvaarten doorfneden, over welke Ophaal-Bruggen gelegd zyn. Langs de Hoofdvaart lopen, ter wederzyden, breede Wegen, die, aan den binnenkant, met een dubbelde ry Bomen moeten beplant worden. Ook is men werkelyk bezig, uit deeze Kolonie, een Kanaal naar de Provintie Vriesland te vervaardigen, terwyl een Dwarsvaart, naar het Dorp Beylen, reeds in 1790 is voltooid. Aan deze Kolonie is, by Oficoy, de ontheffing van 's Lands Lasten vergund. Ik voeg hier eindelyk bv, dat, voor weinige jaren, door byzondere Perfonen, een Vaart gegraven is, die een begin neemt niet verre van de Oostermoerfche Vaart, of Hunfe (82), by de Spykerboor, onder het Karspel van Ank ba (82) Deze Stroom wordt ook Hunfe A genoemd Veele Riviertjes, binnen en buiten het Landfchap, dra gen den toenaam van A. . 5TAATSOE- 5telte- nis , enz. .  S?MATS.GJ STEL TENIS j enz. Naatnreden van Koiyorden. 108 Tegenwoordige Staat " behorende; en welke Vaart, door de Sems, Linie (83), in de Kyl/ler Veenvaart loopt f84) Dan, binnen de Sems-Linie, fchiet, uit deze nieuwe Vaart, rechts af, een Dwars vaart, door de Veenen, om den afvoer der Turf te bevorderen. Langs deze Kanalen zyn reeds eenige Huizen gebouwd, die als het beginzel van eene nieuwe Kolonie kunnen worden aangemerkc Zy draagt den naam van Annerveen/ene Heeren Compagnie, De Naamredenen van alle de onderfcheiden Dorpen en Gehuchten, tot het Landfchap Drenthe behorende, op te fpeuren, zoude, vermoedelyk, eene ydeie poging zyn. Intusfchen is die van fommigen, als by voorbeeld het Hogeveen, Ny- of Nieuwveen, Zuidwol* deen andere, niet moeilyk te ontdekken. Van andere is de Naamsoorfprong meer ingewikkeld, en van de overige zeer duister. Men yeroorlove my, den Beminnaaren hunner Vaderlandiche oorfpronkelykheden een fpoorflag te geven, en hen op te wekken om hunne naar voricbmgen, ook met betrekking tot deze veeltyds omzwagtelde naamgevingen, meer vven> werkzaam te doen zyn. b Ik verkieze, tot dit oogmerk, de benamingen van Koevorden, Asfen en Dikkeningen (85), en fchïSn r ™J' ,'S f" Scheidlinie tusfchen het Land, fchap en Groninger and, en aldus genoemd, om dat de- IA°rL? v^^T' SEM ^«««nd.getrokken l», nitL? 7im beh00rt tot de Provintie van Stad Tingel,, ' Pt' UK d£ Vtfenen» naar de Stad Gro- (?5) Zie de Naamreden van Banlo, in de Oudheidkundige Brieven van j. van lier, blad" 55  van DRENTHE. 109 en vleie' tnv, dat men myne oplosfingen ten minden niet"geheel onwaarfchynlyk zal keuren. Koevorden vind men, volgens eene veranderde taaluiting, ook Koevoorde en Koevoerde gefpeld. Onnodig is het, de betekenis van \ woord Koe toe te ligten. Het woord Ford, Voord of Voerd, betekent, volgens kiliaan, Alveus & Vadum, dat is, eene Waadbare plaats. Nog heden ten dage gebruikt men, in het Landfchap, het woord Voord,, ter aanduidinge van eenen weg, welke indiervoegen door water bedekt is, dat de doortocht van Wagens, Paarden of Koeijen, daar door niet wordt belemmerd. En juist zulk een Weg plagt, weleer, van Koevorden, naar het Loo, een hoger gelegen grond, 't geen het oude woord Loo ook uitdrukt, te loopen; dezelve wierd ook gebruikt, om de Koebeesten, langs denzelven, naar het Weiland te dryven. Het is, derhalven, te vermoeden, dat de benaming van Koevorden daar van herkomdig is. Dat men 't woord Koevorden ook met een C gefpeld vind, kan gene bedenking tegen myne oplosfing aan de hand gevent als zynde dit gebruik veroorzaakt, door den verlatynden naam Coevordia, ■welken men, in oude Latynfche oirkonden, aantreft. Immers weet men dat de Letter C, by onze Voorouders, even zo wel in gebruik was om de K uitte.drukken, als de Letter K, by de Latynen, voor de Letter C gebruikt wierd. Heda noemt Koevorden Vacca Forum, dat is. Koemarkt. Doch picart berispt dezen Utrechtfchen Kanunik deswegens,en is terecht van oordeel, dat hy beter door Vacca- Trafa" Staatsge- stelte- nis, enz.  Sr.aatsgb*ï i'.l'I e- Nis > enz. iio Tegenwoordigs Staat jcSlum, zo veel als Koetrecht, overtocht of Voord van Koeijen, zou vertaald hebben. Met dit alles is hy van meening, dat Koevorden de Villa Cruptoricis, waar van tacitus, in Annalium Lib. 5. melding maakt, zoude geweest zyn, en waar van hy, zeer gezogt en jnet groten omflag, de benaming van Koevorden afleid; niettegenftaande hy zelve tevens erkent, dat het fluitwoord Voord aanduid, dat aldaar zulk een Weg, als wy boven vermeld hebben,eertyds geweest is. Wyders kan men, met betrekking tot het woord Voord, nog aanmerken, dat, van voeren en varen, elders door ryden uitgedrukt, afkomftig zyn de zamengeftelde woorden Voerman, Voertuig, Voer- en Vaarweg, en, met opzicht tot de Scheepvaart, Veerman, Veer/chip, Veergeld, Vaarglas (Kompas) en meer anderen: om Jat, door alle deze benamingen, de middelen worden uitgedrukt, om Menfchen , Vee en Goederen, van de eene plaats naar de andere, ginds en herwaarts te vervoeren. Asfen is, oorfpronkelyk, een Roomsch Katholyk Geestelyk Geftigt; hoedanige Stigtingen, veelal, den naam van zekere Heiligen, of ook van plegtige Hoogtyden, ontleend hebben; by de . viering van welke deze Fundatiën c-f Stigtingen, meestal, plagren ingewyd, en, om my dus uit te drukken, met een naam gedoopt te worden. Nu is het bekend, dat, onder de plegtige Kerkdagen der Pausgezinden , de As of Aschdag geen geringe plaats bekleed; als zynde dezelve, oorfpronkelyk, een dag van Boete en Vernedering, op welken de Kerkleden, ieder, met een Kruis van nat- ge-  van DRENTHE. ut gemaakren asch, door den Priester, aan het \ voorhoofd getekend worden. Deze dag valt, , jaarlyks, in op den eerften dag van den Bedo. ten tyd of Vasten, zynde zeven weeken vóór Paafchen. Wie zal, derhalven, de onderftelling geheel vreemd vinden, dat ditKonventof Klooster, op dien plegtigen dag, is ingewyd, en, uit dien hoofde, den naam van Asfen heeft bekomen? Picart, in zyne Antiquit. bladz. 4. leid de benaming van Asfen af, van askena2een, Kleinzoon van japhet; naar welken ook een oudeVriefchePrins azinga ascom znude genoemd zyn geweest. Dan, in zyn Kronyck, bladz. 298, fchryft hy, óm Asfen, voortyds, alleen een Klooster der Zusteren van de Cisterfiënfer Orde geweest is, 't welk, ingevolge eener overéénkomst, met Bisfchop otto,°om een Kryg te vermyden, in den jare 1214, door de Stenden, gebouwd en met goederen begiftigd was. Heeft nu Asfen, in den aanvang, maar alleen in een Klooster beftaan, om het welke, van tyd tot tyd, Huizen gebouwd wierden, zo is het buiten alle bedenking, dat, vóór deze Stichting, deze Kloostergrond geen byzonderen naam zal gehad hebben. Het woord Azinga, 't geen picart voor een eigen naam houd , betekent een Richter', en over zulks drukt Azinga de hoedanigheid van a s c o n uit. Betreffende den oorfprong van den naam Dikkeningen; het oude woord Dikken betekent, volgens kiliaan, Crasfescere, Den[are, zo veel als aanwasfen, dikker, grooter en uitgebreider worden. Nyghen, inclinare, telte- iis , enz.  H2 Tegenwoordige Staat Staatsgestel-i enis, enz, Produclen, betekent voor iets vatbaar zyn, overhellen,neigen. De zamenftelling Dikkenygken, hoedanig men den naam van dit Stift, in oude Giftbrieven van het Huis Oldenhaven, wel eens gefpeld vindt, zal dus te kennen geven, iets het geen vatbaar, gefchikt en geneigd is om zich uittebreiden en in vermogen toe te neemen.. En dit plagt, inderdaad, het groote doelwit van veele Kloosterlingen te zyn. De middelen, waar uit de Ingezetenen dezes Landfchaps hun beftaan vinden, zyn, hoofdzakelyk, de Akkerbouw en de Veeteelt, waar onder Paarden, Osfen, Koeijen, Schapenen Zwynen begrepen worden; als mede de Turfgravery, zo van lange of gegravene Turf, als zogenaamde Spon- en Baggekurf, het houden van Byen, en het poten en bewerken van Brandhoud. Te Meppel, alwaar men van geene der opgemelde middelen eenig gebruik kan maken, wordt dit gemis wederom ver* goed, door de voordelen , die de Scheepvaart, de Koophandel en de Fabriken kunnen opleveren. Koevorden wordt, hier omtrent, fchadeloos gefteld, door de winsten, welke de verteeringen van het Garnifoen, eenige Handel en Burgernering aanbrengen. Hoe weinig bebouwd en onvruchtbaar dit Gewest, over het geheel genomen, in vergelyking van anderen, ook zyn moge, het kan , echter, uit zynen overvloed eenige Koopwaren en noodwendigheden buiten het Landfchap verzenden. Deze verzendingen bedaan m Paarden, Osfen, Koeijen, Schapen, Zwynen, Hoenders, Boter, Lijeren, Wol, Vlasch, Honing, Rogge, Boekweit, Hop, Brand-, Scheeps-  van DRENTHE. 113 Seheeps- en ander Hout, verfchülende foorten van Turf, Heide, Steenen om de glooijing der Zeedyken te dekken, Canefas, Beddetyken , Berlyns - blaauw en meer andere van minder belang; De ge'bruiklyke Maten verfchillen van malkander. Die in het Westlyk gedeelte van het Landfchap gebruikt worden, zyn groter, dan die, waar mede de bewooners van de Oost- „• Zuid- en Noordzyde in- en uitmeten. Op eenige plaatzen bedient men zich van den Groninger Zak of Mudde, waar van 'er drieëndertig op een Last gaan; op eenige andere van den Steenwyker, welke maar vierentwintig Zakken, of zesennegentig Schepels, in een Last heeft; elders wederom van de Zwolfche Maat; van welke een Last vyfëntwintig Zakken* of honderd Schepels houd. 't Geen men, in de Steenwyker en Zwolfche Maat, Schepels noemt, draagt, in de Groninger Maat, den naam van Schatten. De oude Drentfche Maat j waar mede nog heden zommige Tienden en Koornpachten ontfangen worden, bevat flegis veertien Groninger Spinten, daar de Mudde anders zestien Spinten houd. In de Krónyk van picart, bladz. 354, leest men van Molder Rogge. Welk eene Maat dit geweest zy, is my onbekend. In Cleefsland worde een Molder genoemd, een Zak, veertien van Welke een last Koorn uitmaaken. De gewone Roede houd, volgens de bepaling van het Landrecht, veertien voeten Groninger Maat. Dan hier omtrent moet een misdag ingedopen zyn, overmits de yzeren Maat # die tot een Richtfnoer dient, en in den Ingang H naa* Staatsc»; 6teltk- nj5, enz; Maten eü Gewichten.  li4 Tegenwoordige Staat Staatsoe- STC.I.TE- Wis, enz. naar de Vergaderplaats, te Asfen, hangt, iets groter is. De Veen-Roeden worden op zestien Voeten gerekend. Behalven deze is 'er nog eene Veenrnaat, die men Stok noemt; dezelve is negen Voeten lang Veertig zulke Stokken maken een Dagwerk. Op eenige plaatzen wordt de Groninger Voetmaat, op andedere de Amfterdamjche gebruikt. En op de zelfde wyze is het met de Ellen gelegen. In zommige Dorpen maakt men gebruik van de Groninger, en elders van de Meppelder Elle. Na genoeg heeft, hier omtrent, deze evenredigheid plaats, dat achtënnegentig Amflerdamfclie Ellen, honderd Ellen te Meppel, en honderd en twee Ellen te Groningen uitmaken. De natte Waaren worden gemeecen met Kroezen, van de welken honderd en twintig, of met Westerfche Kannen, waar van negentig op een Ton of Aam gaan. Een Morgen Land houd zeshonderd vierkante Roeden. Een Dagwerk, de gewoone Maat, waar in men de Hooi- en Weilanden verdeelt, houd vierhonderd vierkante Roeden. Op eenige plaatzcn geeft men aan eene ititgeftrektheid Lands van tweehonderd en veertig vierkante Roeden, den naam van Grafe, eertyds ook Groefe, 'c welk kiliaan vertaalt door Zes* pes Graminens. Een Mudde, zynde de naam van de Maat, wsar mede de Zaayianden gemeten en afgedeeld worden, bedraagt, aan de Westzyde van het Landfchap, tweehonderd twaalf en een derde vierkante Roeden, en elders honderd en zestig : zo dat de laatde een vierendeel kleiner is. Sehaaren en Waardeelen hebben geene bepaal»  van DRENTHE. "5 paalde Maat. Schaar wordt genoemd een zeker aandeel in gemeenfchappelyke Landen of Bosfchen. Met opzigt tot de Landéryen, is ieder aandeel zo groot, dat op het zelve een Koe kan geweid worden; waarom het, op eenige plaatzen, den naam van Koe- of Paardeweide draagt. De meerdere of mindere vruchtbaarheid kan, derhalven, in de grootte van zulk een Schaar, geen gering verfchil veroorzaken. Naar mate nu iemand meer of weinimger Scharen, in eenig gemeenfchappelyk Land, heeft, kan hy ook Koeijen of Paarden op het zelve weiden. 'Betreffende de Bosfchen; hier wordt een Schaar genoemd, niet alleen de evenredige Eigendom aan het Houtgewas en grond, maar insgelyks het recht, ciri daar in Zwynen, met Akers of Eikels, te voeden ; naar de mindere of meerdere veelvuldigheid van dit gewas, wordt ook het getal derzei ven meer of minder op een Schaar be* paald. PVaardeel wordt genaamd , eene zekere bepaalde hoeveelheid van een gehele Markt, of het recht van eigendom aan zekere AandeeJen van een Markt, welke, in de Grondfchatting-Registers, op de waarde van 1500 gulder s zyn berekend. Naar mate deze Waardeelen onder meer of minder onderfcheide Groenlanden, Veenen of gemeene Bosfchen behoren, hebben dezelve ook minder of meerder uitgeftrektfeeid, vermits de Heide-Velden minder waardig zyn dan Weide - Landen, Veenen of Bosfchen. De Houtvaam houd zes voeten, in de hoogte en breedte, zynde één hout diep. H s Dé STAAT'GE STELTE- cis, enz.  Staatsge- stelte- Nis, enz. De Jacht. 116 Tegenwoordige Staat De Sta?» houd zes ponden. Een Stieg, of, zo ais men weleer fchreef, een Styche, is een twintigtal. De Gewichten betreffende; daar omtrent is geen onderfcheid, met de geene, die elders in gebruik zyn. De Wagenfporen hebben, ingevolge eener algemene overéénkomst of verdrag, de zelfde wyte of breete, als in de andere Provintien. Tot de Jacht is, in het Landfchap, eeri iegelyk gerechtigt, dewelke,naar 's Lands Quotifatie, voor achttien honderd guldens aan vaste goederen, in een Karspel gelegen, bezit; of, in iedere Pay Grondfchatting van dezelven, twee guldens jaarlyks betaalt. Doch van dit Voorrecht mogen de uitheemfcnen, wanneer dezelven zich niet op hunne goederen, binnen het Landfchap gelegen, bevinden, en de Predikanten, niettegenftaande dezelven, anderlints, Gequalificeerde Eigenërfden mogten wezenleen gebruik maken (86). Ook zyn de Eigenërfden , op Geoélroijeerde plaatzen wonende, daar van uitgefloten, ten ware dezelven, van de Vrydommen, by het Oélroy vergund, voor hunne huisgezinnen, geen gebruik maakten, en alle de Lasten, gelyk de Ingezetenen van het Landfchap, op zulke plaatzen niet wo- nen- (86) ïn het Jaar i?qi is eene geheele nieuwe order op de Jachten Visfchery gea'rresteert, waar by, onder andere, het aan de Predikanten, geregtigd zynde, ver* oorloofd is, twee dagen ter week te jagen; en daar dit Reglement op eene geheel andere wyze is ingerigt, als in eenige andere Provintie, is het zelve,in zyn geheel , hier achter bygevoegd.  van DRENTHE. 117 nende, betaalden. De Woonplaats veroorzaakt, in dat geval, omtrent het genot van deze of andere voorrechten, gene beletzelen. Voor en alëer iemand gebruik van de Jacht maken mag, is hy verplicht, zyne bevoegd, heid, door het Kolegie van Heeren Drosten Gedeputeerden, te laten onderzoeken. By het Jacht-Reglement wordt de Jacht op Hazen, van den eerften September tot den laatften February, en de Jacht op de Korhoenderen en Patryzen, van den vyftienden September tot den laatften December, vrygefteld. Doch de Jacht op de Korhoenderen is, om het vierde jaar, geheel verboden of gefloten. Op het vernielen en vangen van Wolven, Otters, Vosfen, Valken en Musfchen, zyn Premiën gefteld. Voor een Wolf betaalt het Landfchap honderd guldens; voor een ouden Otter drie guldens; voor eene oude Moervos drie guldens, en voor een Rekel twee guldens; voor een jongen Otter een gulden en tien ftuivers; voor een jongca Vos een gulden; voor ieder Valk zes duivers; en voor een Musch twee duiten. Da Nesten van Kraaijen en andere fchadelyke Vogelen moeten, op verbeurte van zekere boeten, vernield worden. Jachtgeweer, Jachthonden en Duiven, mogen alleen by de Gequalificeerden gehouden worden. Hazen moeten met Honden gevangen, en mogen niet gefchoten worden. Het gebruik van het Schild (87), en van ander Jachr- Wig> (87) Het Schild is een foort van Scherm, een Koe af Paard verbeeldende, van Papier of Doek zamengeH 3 fteld, Staatsge- STELTE- nis, enz.  f TAATSCH- f< n tj> N1S, RllZ. Visfcliery. Leencn. Tienden. nS Tegenwoordige Staat tuig, om op Patryzen en Korhoenders te jagen , is verboden. Niemand mag meer dart éénen Jnger houden, aan weiken men huisvesting, kost en loon geeft. Le Visfchery, die zich binnen de grenzen van ieder Markte', in welke de bevoorrechte goederen gelegen zyn, bepaalt, en alleen aan de Eigenërfden behoort, is, alle jaren, zes weken, namentlyk drie weken vóór en drie weken na den eerden Mey, gefloten. In het Landfchap Drenthe bevinden zich verfcheide Vastigheden, dewelke Leenhoorig zyn. Zy zyn, meest Lil, de Stichtfche Leenrechten onderworpen. In zommigen van dezelve heeft men wederom eene ondergeschikte Leenkamer. Onder andere behooren tot het huis'/e Ruinen, Oldenhof, ook wel Aldenhaven genoemd, veertien Onderkenen. Eenige Landeryën zyn met Tentpacht,Tienden en Tintzen bezwaard; welke met Koorn, Boter, Hoenders of Eijercn betaald moeten worden. Deze belastingen behoren, of aan byzondere Perfonen, of aan Genootfchappen, Kerken en foortgelyken. Het Kapittel van Smt Manen, te Utrecht, bezit wel de meesten,* het onderhoudt, in het Landfchap, een Rentmeester , die den naam van Amptman draagt, om dezelven intewinnen en te ontfangen. Het is bekend, dat deze Tienden en Tint-» f.eld, en zo ligt gemarkt, dat men hetzelve, genrckkelyk, met éêne hand kan "bellieren. Achter zulk een Schild verbergt zich de Jager, om het Wild, 't peen daar voor niet bevreesd is, te kunnen nadirèn ei fchieten. '  van DRENTHE. 119 Tintzen, meestal, herkomftig zyn van Giften, vóór cle Reformatie, aan Geestehke Gedichten, Kloosters, Kapellen en Altaren gedaan; waar van veelvuldige oude Giftbrieven en verzegelde Overdragten, als zo veele bewyzen, nog heden, voorhanden zyn. Eenige Landéryen, io het Dingfpil Noor* develd gelegen, moeten, daarenboven, tot onderhoud der Buiten-Sluizen, in de Provintie van Stad en Lande, Zylfchot (88) betalen, om reden dat derzelver Wateren, door deze Sluizen, zich ontlasten. Deze belasting beloopt twee duivers voor ieder Graze. De goederen, die, in het Landfchap, voor im'mobel, of onreppelyk en onroerlyk, worden gehouden, „ zyn", om de. woorden van het Landrecht te volgen, „ Land, 'Zand, Hof, „ Huis op eigen grond (taande, alle verzegelde „ en onverzegelde Stokleggins-brieven; van „ gelyken, verzegelde Brieven over de Land„ fchap, fchoon daar van geen Stok getegt of ,, gerenuntiëert is; als ook Tinfen, Tenden, Meulens, Schepen ter Zee varende, Bomen op „ haare Stammen ftaande, ende Koorn onge„ maait wezende; mitsgaders de Veeaen, waar „ van (88) Het woord Zyl, in den bo.venftaan.den zin genomen, wierd, oulings, Syle of &'ƒ/* gefpeld, en betekent, incile, aquagium, Cataratla^ zie kiliaan; en in het Nederduitfche een Grift, een Waterlozing, Uitwatering, Schotdeuren of Sluizen. Schot is zoveel als Cenfus, Vectigal, Tributum &c. dat is, Tol, Cyns, Schatting, Belasting. Zylfchot drukt, over zulks, uit, eene belasting, die tot onderhoud der Waterlozingen en Sluizen geheven wordt. H 4 Staatsge- STCLTE- nis, cnzt Zylfchot.  I2a Tegenwoordige Staat Staatsge- STKI.TE- WlS, enz. Qf 'er thans minder Inwoners , dan ccvcyds , 'zyu. C*1 Ann. Lib. IV. pap. 72. „ van een ander de Ondergrond toebehoord, zo lange de Veenen niec vergraven zyn, en „ voorts alle reële Servituten, ook zyn de „ Hui?en en Kampen te Asfen, ongeacht de „ Gronden aan de Landfchap behoren, voor „ vast goed verklaard". De reden, waarom zich, in het Landfchap, thans minder menfchen zouden bevinden, dan eertyds, is niet moeijelyk te ontdekken, in gevalle het met de waarheid indemr, dat dit Gewest, niet alleen in overoude tyden, maar zelfs nog onder de Bisfchoppelyke regering, meerder uitgebreidheid heeft gehad, dan tegenswoordig. De voordanders van dit gevoelen, om het zelve te ftaven, bedienen zich van de volgende bewyzen. 1. Dat drusus, volgens tacitus (*), de Friefen t' ondergebracht hebbende, zich met eenige Schepen naar het Land der Chaucquers, nu de Oost -Friezen, begaf, en, by die gelegenheid, de Bru&eren, welke men voor de Drentkers (89) houd, in den Mond der Eems, in een Scheepftryd, had overwonnen. Doch deze gebeurtenis kan op het Landfchap Drenthe, binnen 'c welk men, tegenwoordig, geene Rivieren aantreft, n|et 'toe« pasfeJyk gemaakt worden. 2. Dat in den Giftbrief, waar by het Jus Forejlenfe, door Keizer otto, in den jare 943. y(Öp) Cluverius, in zyne Verhandeling van de irte Monden des lihyns, boud de Bruüeren insgelyks Voor de Drenthers.  van DRENTHE. 121 943, aan Bisfchop baldrich óf w-alrich XV gefchonken worde (90),het Woud Tulnaho, het welke de oude naam van Volknhoven, nu in Overysfel gelegen, zyn zou* de, als onder het Landfchap Drenthe behorende, gemeld wordt. 3. Dat uit oude oirkonden, als daar zyn de gulde Bullen van Keizer henricus en der Koningen coenraad en hendrik III; als mede uit een Zoenbrief, tusfchen Bisfchop fredrik van 8lankenheim én de Stad Groningen, gedagtekend 15 Mey 1419, blyken zoude, dat een aanzienlyk gedeelte van die Landdreek, en zelfs de Stad Groningen, onder Drenthe behoord heeft (91). 4. Dat de Landftreek, welke hedendaags den naam draagt van het Go- of Goorrecht, en een gedeelte van de Provintie van Groningen uitmaakt, eertyds Drentherwoldèn, dat is, het Drentfche Bosch, genoemd wierd, en welker Wetten en Gebruiken geene geringe overeenkomst met die yan het Landfchap zouden hebben. 5. Dat, by de oude Aardryksbefchryvers, Sieenwyk, Vollenhoven, Blokziel en ZwarteSluis, als onder Drenthe behorende, gefteld worden (92,). An- (*oo) Dezen Giftbrief vind men by w. heda, in Hiftor. Episcoporum Ultraie&en/ium, onder de Afdeeling, Regale Preceptum Ottonis de Foreflo in Trente fub Balderico. (91) Deze Zoenbrief is, onder anderen, te vinden by a. m atthteus, in zyn Werk de Rebus UitrajeSinis ad Anonymum not. pag. 59. (9a) Zie, onder anderen, de la croix, GcograH 5 pkie 1 Staatsoe- iTELTE- nis , enz.  Staatsge- STëLTE- mis, enz. fhie, en de Aantekeningen van duellius en de triïs, /. Deel, bladz. 90 en 91. 1. mn de V eenwording, als welke ver» eeuwde. gebeurtenis een groot gedeelte van het Landfchap onbewoonbaar heeft gemaakt. 2. Aan de Verwoestingen, welke de moord* zucht, wraak, ftrydende belangen en onrechtvaardige afvorderingen, door geweld en wapenen onderfteund, veroorzaakt hebben, en waar door de Ingezetenen van dit Gewest, verfcheiden malen, in de kommerlykfte omftandigheden gebracht, en genoodzaakt wierden, elders hun beftaan en veiligheid te zoeken. Voegt bier nevens, de rampzalige uitwerking van pest en hongersnood, die de moedeloze Ingezetenen, meermalen, aan den akelfgen oever hunner vernietiginge en ondergang gebracht hebben. Men kan niet tegenfpreken, dat de rampen, welke de Oorlog met zich fleept,zommigen der Ingezetenen, meer dan eens, genoopt zullen hebben, naar andere minder ontruste Oorden zich te begeven. Doch deze wonden fchynen, door tydsverloop en gunstiger omftandigheden , herfteld te zyn, vermits men geene onbebouwde Zaailanden van belaug aantreft, en de onbebouwde Heidevelden niet alleen geene de geringde tekenen doen befpeuren, dat dezelve eertyds zyn bewoond én bebouwd geweest, maar door hunne Oer- en Leem banken, 122 Tegenwoordige Staat Anderen, daarentegen, willen de reden der verminderinge. van Inwoonders toegefchreven hebben:  van DRENTHE. U% ken, of natuurlyke ongerepte Grondlagen, zelfs het tegendeel bewyzen. Alleen is het niet onwaarfchynlyk, dat, in de duistere oudheid , vóór de Veen wording, de Veens - ondergronden zyn bewoond geweest. Voor het overige kan ook niet tegengefproken worden, dat het Landfchap, wel eens, in latere tyden, eenige Gronden, welke het als zynen eigendom aanmerkte, als de zwakde zynde, genoodzaakt is geworden, afteftaan, en aan anderen over te laten. Intusfchen is het zeker, dat, door het toenemen van Meppel, 't geen, eertyds, flegts uit weinige Boerenhuizen of Erven beftond, en door het aanleggen van nieuwe Koloniën , ook het getal der lnwoonders van dit Gewest, zedert, merkelyk is vermeerderd. De zwarigheid, dat zulk een gering aantal van weerbare Ingezetenen, als men thans in het Landfchap telt, niet genoegzaam in ftaat zoude geweest zyn, om, gedurende zo veele Oorlogen, zich re doen gelden, gelyk uit de gefchiedenisfen kenbaar is, kan men, grotendeels, uit den weg ruimen, door de overweging, dat men, destyds, hier te Lande, zulke machtige Heirlegers niet te Velde bracht, als heden ten dage; en, diensvolgens, 'er ook een minder aantal van menfchen nodig was, om deze Legers aanvallender of verweerender wyze te bevechten. De tegenwoordige legging van het Land* fchap, tusfchen de Provintiën van Friesland, Overysfel en Stad en Lande, belet den Inwoonderen den vryen doortochtnaar de Buitenwateren en Zeën. Dit plagt, nu en dan, de on* Staatsge- i tri.trmis , enz. De tegenwoordigelegging niet voordeelig.  Staatsge- STELTE- Nis, enz. Aantal der Inwoners met de uitgetlrektheid des Lands vergeleken. 124 Tegenwoordige Staat ongelukkige gelegentheid te zyn van onaangenaame verfchillen, van welke men, onder Bontgenoten, geene voorbeelden behoorde te ontmoeten. _ Meermalen is, in het beloop dezer Befchryvinge, aangemerkt, dat het aantal van Inwoonders, in vergelyking van de uitgeftrektheid des Landfchaps, gering is. Ik zal, ter gemoedkoming van de zodanigen, die zulks nog niet berekend mochten hebben, het berigt, wegens de Staats- en Burgerlyke gefteltenis van dit Gewest, eindigen, met de berekening der hoegrootheid van dit getal, en in welke evenredigheid dit tegen het getal der Inwoonders ftaat: waarop ik, na iets, de Geflachtnamen betreffende, aangemerkt te hebben, eene Befchryving van het geen het Kerkelyke betreft, en wyders eenig verflag wegens de Oudheden, en eene Schets der INatuurlyke Hiftorie, zal laten volgen. De waarfchynelykfte beraming tot een grondflag gelegd zynde, is dit Gewest zestien uuren lang, en, door een genomen, acht uuren breed; en heeft, over zulks, achtenveertig uuren in den omtrek. Indien men nu de breedte door delengte vermenigvuldigt,bevind men, dat de oppervlakte dezes Landfchaps, honderd acht en twintig vierkante of quadiaatuuren beflaat. Daar nu ieder uur, by de Aardrykskundigen, op 1500 Rhynlandfche Roeden in de lengte en even zo veele in de breedte svordt gerekend, zo bevat ieder vierkant uur 2250000, dat is, twee miliioen twee maal bonderd en vyftig duizend vierkante Rhynland- ■ fche  van DRENTHE. 125 fche Roeden; en, gevolglyk, honderd achtentwintig quadraat-uuren, 288000000 vierkante Rhynlandfche Roeden, welke 48J000 vierkante Morgens uitmaken; zynde 720000 Dagwerken of 1800000 Mudden Lands. Wanneer men nu twee honderd achtëntachtig millioenen vierkante Rhynlandfche Roeden, zynde den inhoud van het Landfchap, over veer* tig duizend Menfchen, waarop, na genoeg, het getal der Inwoonders begroot wordt, verdeelt, dan ftaat het getal der Menfchen tot de vierkante Rhynlandfche Roeden, als één tot zeven duizend twee honderd; of, om my eenvoudiger uit te drukken, dan bevinden zich in dit Gewest zeven duizend twee honderd vierkante Rhynlandfche Roeden tegen maar één Mensch; en het gemelde getal Roeden bedraagt twaalf Morgens, of achtien Dagwerken: 't geen overeenkomt met vyfenveertig Oosterfche Mudden Lands. Waarlyk, een verbazend onderfcheid! En vermits althans zommige Heidevelden voor verbetering vatbaar zy° (93)' 20 volgc °°k> dat riet Landfchap vatbaar is, om een aanmerkelyk groter getal van Menfchen aan een beftaan te kunnen helpen. Aanmoedigende middelen dagen, veelal, gelukkig boven verwagting, en kunnen verwonderenswaardige zaken uitwerken. (93) Men herrinnere zich het geen hier voren, in de Aantekening (73),van de Cleverheide gemeld is;en insgelyks dat al het Zaayland, in het Landfchap, 'i geen men Esfen noemt, oorfpronkelyk Heid-Velden geweest zyn. Staatsge- STELTEN1S, enz. i  Staatsge- STELTEnis, enz. Aaldring. Abbing. Abbring. Aling. AJting. Banning. Baving. Bebing. Bierling. Boeling. Boeting. Bolding. Bronsting. Buting. Cla. 126 Tegenwoordige Staat Gelyk vele oude Friefche namen op de Letter a uitgaan, even zo eindigen de oude Drenthfche Geflachtnamen op ing. Doch hier omtrent heeft nog deze byzonderheid plaats, dat ze alle uit maar twee Lettergrepen of Syllaben beftaan. Picart wil, dat de uitgang ingy eigendyk, inck gefpeld moet worden. Doch, myns achtens,moet men inch fchryven. Voor eerst, om dat, in de oude Teutonifche Schriften, doorgaans, ch voor eeng, welker klank, in de uitfpraak, met malkander overeenftemt, gebruikt wordt; en ten andere, om dat hedendaags die oude Geflachtnamen met een g gefpeld worden. Vermoedelyk zyn deze oude Familienamen, oorfpronglyk, Huisnamen. Immers dit vermoeden kan, door 't gebruik van latere tyden, en door hedendaagfche voorbeelden, bevestigd worden. Men noemt, by voorbeeld, de Eigenaars van de Wetering, Schiphorst, Schoon» velde, Robaar d, enz. naar de namen dezer Erven. De volgende Geflacht- of Huisnamen, die men, m oude Landsdags-Prothocollen, als Eigenërfden, vind aangetekend, verftrekken tot een proeve myner opmerking.  van DRENTHE. Cluving. Meyring. Denting. Mosfing. Dilling. Nering. Dunning. Nietring. Ebbing. Nyfing. Eefting. Oosting. Elcing. Otting. Epling. Paping, Epping. Peling. Efing. Roeling. Fryling. Rofing. Geking. Santing. Greving. Scheuning. Hamming. Schokking. Heling. Schuling. Hemfing. Schuring. Hidding. Seubring. Hilbing. Sikking. Homming. Sinning. Hoving. Sifing. Huiting. Sisfing. Huizing. Strating. Humling. Tabing. Jobing. Tamming. Joling. Teding. Julfing. Teling. Koenring. Teling. Koning. Titfing. Kruiming. Uding. Lenfing. Uerfing. Luning. Volkring. Lunfing. Willing. Lunting. Winfing. Manting. Woldring. Meurfing. Zeegring. 127 Staatsce* STELTE- Nis, enz. Wy  128 Tegenwoordige Staat Staatsge- S I PLT"MKi, C1I7. Kerkenordeningen. Wy gaan over tot een berigt wegens de Kef. kelyke gefteltenis van het Landfchap Drenthe. In dezen opzichte is hec verdeeld in Klasfen, welke\den naam dragen naar de plaatzen, in welke dezelve, eertyds, gehouden wierden; namentlyk, het Klasfis van Emmen, van Meppel en van Rolden. Het eerfte heeft het Geloof, het tweede de Hoop, en het derde de Liefde tot eene Zinfpreuk, en voert de beeltenisfen dezer gemoedsgefteldheden in hunne Klasficale Zegels. Tot het Klasfis van Emmen behoren tien Kerken:als die van Koevorden, Dalen, Sleen, Schonebeek, Emmen, Odoren, Oosterhes/èl, Roswinkel, Zwelo,in het Dingfpil Zuideveld, en Burger, in het Dingfpil Oostermoer. Tot het Klasfis van Meppel, behoren vyftien Kerken: als die van Meppel, Diever, Dwingelo, Wapfterveen, Vledder, Havelte, Kolderveen, Nyveen, Koekange, Ruinen, Rui" nerwold, in Diever-Ding/pil, Beylen, Westerbork, Zuidwolden, en van het Hogeveen, in Beyler • Dingfpil. Tot het Klasfls van Rolde behoren veertien Kerken: als, van Rolde, Asfen, het Klooste» renveen, in Rolder Dingfpil, Fries, Eelde, Norch, Koden, Roden, Roderwolde, Peyfe, in het Dingfpil. Noor develd, Anlo. Gieten, Zuidlaren, Gas feit, en Gasfelter* Nyveen, in het Dingfpil Oostermoer. Deze negenendertig Kerken worden bediend door tweeënveertig Predikanten, vermits men te Koevorden, Meppel en op het Hogeveen twee Leeraars heeft. De Synodale Vergadering wordt, om de drie  van DRENTHE. 129 drie jaren, op uitfchryving van den Heere Drost en Gedeputeerde Staten, te Asfen, in de ge- NiS, enz. wone vergaderzaal der Regering gehouden. Zy beftaat uit drie Predikanten, benevens den Vifitacor, of Deputaties Synodi, van ieder Klasfis, en, derhalven, uit twaalf Predikan* ten. De Synoden worden bygewoond door een Reprefentant van den Heer Erfdadhouder, en het volle Kollegie van de Heeren Drost en Gedeputeerden Staten, als Commisfarisfen Politiek, benevens den Raad en Landfchryver en den Raad en Secretaris. In buitengewoone gevallen , die eene fpoedige afdoening vereifchen, wordt een, dus genoemd, Synodus ContraBa uitgefchreven; het beftaat uit de drie Deputaten Synodi, den Reprefentant zyner Doorluchtige Hoogheid, en Gecommitteerden uit het Kollegie van Drost en Gedeputeerden, benevens den Secretaris en Landfchryver. De Deputaten Synodi blyven, van het eene Synode tot het volgende, en alzo driejaren, in 't bewind. Zy worden, door de Commisfarisfen Politiek, uit de Leden der Synodale Vergadering, benoemd. Eén der afgaande Deputaten bekleed den post van Prefes, in deze hoge Kerkvergadering, een ander dien van Asfesfor, en een derde dien van Scriba. De Deputaten Synodi, worden ook Vifitatoren genoemd: om dat de Kerkelyke vifitatie* door het geheele Landfchap, op byzonderen lasc van de Heeren Drost en Gedeputeerde Staten, alle twee jaren ,door hen verricht wordt; voor dezen dienst wordt een honorarium, uit des Lands Comptoir, betaald. 1 D®  Staatsge» STELTI1- niSj enz. i$ö 'Tegenwoordige Staat De Klasfen hebben, onderling, geenen voorrang. Om, diens wegens, zelfs allen fchyn te weeren , veranderen de Leden, ieder zitting der Synodale Vergadering, van plaats. De Drenthfche Synode heeft, even als die der Kerken in de Provintie Zeeland, met geene andere Kerkvergadering eenige gemeenfchap. Alleenlyk zend zy, benevens de Synoden van alle de overige verëenigde Gewesten, alle drie jaren, een Deputatus ad Authographa, naar 'i Hage en Leiden; welke Commisfie insgelyks door H. H. Drost en Gedeputeerde Staten benoemd wordt, en voor 't waarnenx n van welke de afgezonden e een gefchenk van tweehonderd guldens geniet. Ook heeft een Leeraar van de Drenthfche Kerk de zamenkomst, tot verbetering der Pfalmberyming, in den jare 1773, in V Hage gehouden, niet zonder roem, bygewoond. De Synode wordt, door een der Leden, uit de Klasfis, waar onder hij behoort, verkoren, met een Predikatie geopend en gefloten. Deze Predikbeurten gaan by de Klasfen rond. Voor 'c overige mogen alle Landfchaps - Predikanten, ad audiendum & videndum, „ te „ zien en te horen", deze Vergadering by wonen. Alle nieuwe Predikanten., zedert de laatfte Synode bevestigd, moeten, voor de Vergadering, in de AsferKerk, over een Schriftuurtext, by hen zelve verkozen, als Novitii prediken, en na deze verrichting de Kerkelyke Formulieren van eenigheid ondertekenen, en beloven , alle gevoelens, niet met de Gereformeerde Leer inftemmende,te zullen tegengaan. Alle beroepene Predikanten moeten, door het  van DRENTHE. 13! het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten , worden goedgekeurd. Op eenige Dorpen worden , by de Begrafefiisfen, nog Lykpreken gedaan: eene gewoonte , die, vermoedelyk, van de Zielmisfen der Roomsch - Catholyken afkomftig is. De Kerkenorde, thans in gebruik, is in den jare 1730 vasrgefteld. en voorts door den druk gemeen gemaakt. Dezelve beftaat uit vier Hoofdftukken; die wederom in vyfennegentig Artikelen verdeeld zyn. Het eerfte Hoofdftuk handelt over de Kerkelyke Bedieningen; het tweede, over de Kerkelyke Vergaderingen; het derde, over de Leere des Woords, de Bediening der Sacramenten, de Confesfiën, Ceremoniën, enz. hec vierde, eindelyk, over de Kerkelyke Tucht, Vermaningen en diergelyke onderwerpen. Het Jus Patronatus, of het recht der bcgeevinge van opengevallen Beroepen, wordt^ ten opzichte van eenige Kerken, uirgeoeffend door het Kollegie der Heeren Drost en Gedeputeerden Staten, van anderen, doof byzondere Heeren, en van de overigen door de Eigenërfden van het Karfpel. De Beroepen, die door het Landfchap begeeven worden, zyn die van Koevorden, Zwelo, Schonenbeek, Beylen, Westerbork, Hogeveen, ten opzigte van éénen der Predikanten; Meppel gelyk; voorts, Ruinen± Ruiverwolt, Asfen, Kloosterenveen en Borger. De plaat* zen, alwaar de vervulling van het Leeraarampt aan byzondere Heeren ftaat, zyn Dalen, Ent' tnen, Odoren, Oosterhesfel, Zuidwolde, Dwin* gefoj Koekange m Eelde. De Karspels- Ei* I 2 gen-s >taatsceSTELtE- mis , enz»  132 Tegenwoordige Staat Sta'at'ge- STELTE- Kis, enz. genërfden, eindelyk, hebben de beftelling over de Beroepen van Roswinkel, Sleen, Diever, Wapflerveen, Vledder, Havelte, Meppel, één der Predikanten, Kolderveen, Nyveen, Hogeveen, één der Predikanten, Rdde, Vries, Noren, Pei[en, Roderwolde, Roden, Anlo, Gieten, Zuidlaren, Gasfelte en GasfelterNyveen. Ingevalle de vervulling van het Leeraaiampt aan eenen Heer ftaat, die van den Roomfehen Godsdienstbelydenis doet,gefcbied de beroeping van eenen Leeraar door de Heeren Drost en Gedeputeerde Staten. Alle Predikanten hebben eene vrye Woning, of Pastorie, die men den naam van Weeme geeft (94), uitgezonderd de tweede Predikanten van Koevorden en Meppel; doch deze worden, op eene andere wyze, hier omtrent,fchadeloos gefteld. By de meeste Padoriën behoren insgelyks eenige Landéryen, welker opkomften een gedeelte , of het geheele Tracïement der Predikanten uitmaken. Anderen bekomen het zelve van de renten der Capitalen, uit den opbrengst der voorheen verkogte Pastory-goederen gefproten. Veelen genieten, van het Landfchap, fubfidiën. De beide Predikanten van Koevorden worden, ieder met drie honderd guldens, op den flaat van Oorloge, ter repartitie van het Landfchap, gebragt. Deze ver1'chillende wyzen,op welke de Kerkleeraars hun Traétement bekoomen, veröorzaaken een mer- ke- f94) Weeme is een oud Saxisch woord, en betekent het zelfde ais Priefleratie, dat is, Domus Part* ski, Aedes curionis. Zie kiliaan op Weeme.  van DRENTHE. 133 kelyk onderfcheid in de hoeveelheid van hec zelve. Alle Publicacien van Landsdagen, Lottingen, Goorfpraken, Placaten, Refolutien,enz. moeten , door de Predikanten, van de Predikftoelen afgelezen worden. De rustende Predikanten genieten, uit des Landfchaps Kas, tweehonderd en vyftig guldens jaarlyks (95). De Weduwen, gelyk ook de Wezen, tot dat zy den ouderdom van twintig jaren bereikt hebben, trekken, uit de Inlagen der byzondere Predikanten, en uit het geen door de Regering daar wordt bygevoegd, een jaarlykichen onderftand , van honderd guldens. De Weduw van den Reétor der Latynfche Scholen te Meppel is mede hier onder begrepen. De opengevallene Predikantsplaatfen worden bediend door de Klasfis, waar onder dezelven behoren, gedurende het zogenaamde Annus Gratia, of Genade - jaar, ten behoeve der Weduwen of Wezen, by overledene Pre • dikanten nagelaten, om de veertien dagen; en vervolgens, tot dat de plaats vervuld is, alle agt dagen; mids genietende, daar voor, het volle Tra&ement. Wy hebben reeds aangemerkt, dat, in het Landfchap Drenthe, geene andere Kerken worden gevonden, dan de zulken, welke door Leeraars van de Gezirite der Hervormden bediend worden. Aileenlyk heeft men, zedert viei (95) Dit is het gewone Salaris; dan, om byzonde re redenen, wordt ook deze fomme wel eens verhoogd: voor eenige jaren werden, aan den Predikant alting, te Eelde, vyf honderd guldens toegeftaan. I 3 Staatsge- STELTE. Nis, enz.  4t vvrsoEVb i.rsJ->3 enz. Ko'ters en School- meisters. 134 Tegenwoordige Staat vier jatert, eene Statie van Roomschgezinden, te Koeborden, en, zo wel hier, als te Meppel en op het Hogeveen , eene kleine Joodr fehe Synagoge (o6_). Een algemeen erfgegerucbt, of overlevering, als of'er, namentr Jyk, geen Roomsch Priester binnen het Landfchap, zonder verlof, zou mogen vernachten, wordt,meestal,als een ftaalen wet befchouwd. Intusfchen is my niet bekend, dat 'er zulk een verbod voorhanden is; zeker alchans gaat het, dat deze Wet niet gehandhaafd wordt en buiten gebruik is. Intusfchen is het mogelyk, dat men, ten tyde der Reformatie, hetneemenvan zulk een Gefluit noodig heeft geoordeeld, om alle pogingen, tegen hec opgang maken van den Hervormden Godsdienst, voortekomen (97> Ieder Dorp heeft eenen Schoolmeester, die tevens den Kerkdienst, als Voorlezer en Voorzanger, moet waarnemen; zy zyn verplicht, eer zy worden aangedeld, zich door de Klasficale Vergadering, aangaande hunne Godsdienftige gezintheiden begrippen, te laten ondervragen. Behalven dezen, mogen, in de Gehuchten, een vierde uur van een Dorp gelegen, Byfchool- mees- (96") Omtrent den jare 1530, begon men, in het I.anödr! ;p Drenthe, eenen grooten tegenzin, zelfs by peestelyk.'n, te befpeuren, tegen de ftlis, en andere pódsdie^.rlije gebruiken en gevoelens der Roomfche Kerk. in den jare 1566, hoorde men den Gereformeerden Godsdienst, door Roomsch-Katholyke Priefters, verkondigen. (97) L. F. kraijenhof, in zyne Geographie, bladz. 372. geeft deze overlevering op, als ware het «en fteliige Wit.  van DRENTHE. 135 meesters, ten kosten van dezelven, gehouden worden. De gewone Schoolmeesters, in de Dorpen, hebben, in het algemeen, by deKostery, eenig Land, welks opkomften een gedeelte van hunne Wedde uitmaken. Bykans overal,, alwaar men een Orgel in de Kerk heeft, zyn zy tevens Organisten (98). De Kerken, welke thans van Orgels zyn voorzien, zyn die van Koevorden, Meppel, Dwingelo, Rhoden, Eelde, Zuidlaren en Anlo. Over het algemeen worden, m Drenthe, weinige Lyken in de Kerken begraven. De Kerkhoven zyn, overal, rondom of naast de Kerken geplaatst, behalven te Asfen, alwaar men hetzelve, in den jare 1760, buiten het Vlek heeft overgebracht. De Oudheden, die men, in het Landfchap Drenthe, aantreft, zyn van een vreemden en byzonderen aart. De Beitel, door de afgerichte hand. en 't kloek vernuft eens Kunftenaars bertuurd, heeft 'er geen het minfte deel in gehad;geene Corinthifche bouwpracht heeft 'er haare regelmatigheden of fteraaden aan geleend. Oude Beeltenisfen, Opfchriften, of gegroefde Zuilen zoude men, in dit Gewest, te vergeefs zoeken. In myn berigt, wegens de Gedenkftukken van vroegere dagen, make ik een begin met de Befchryving der overblyfzelen van di gry- ze (98) Uit's Lands Kas worden, ten behoevevan ieder Organist, jaarlyks, zestig guldeus betaak. I 4 Staatsgk- stelte- sis, enz. Orgels. Keikbovcn. Oudheden;  gTAATSGESTELTE- ms, enz. Hunnebei. den, Scrydhstners en fo'kbusfen. f"*) Dt Mo- ribus GermarioTum,£ap. VI. 0 Satyr. l. I. Sac. 3- VS, 136 Tegenwoordige Staat ze Oudheid, aan welke men den naam van Hunnebedden geeft (99}. De zamendelling of bouwing der oude Graflieden, die dezen naam dragen, behoort tot het tydvak, waar in de Bewoonders dezer Landiireek het gebruik van yzeren gereedfchappen of werktuigen nog niet kenden, immers zuike gereedfchappen ontbraken. Dit tydvak moet, onbetwistbaar, een geruimen tyd vóór den leeftyd van julius c^sar, en, diensvolgens, nog vroeger dan de aanvang van de jaartelling der Christenen gefteld worden. Deze doorluchtige Romein maakt, in zyne Krygsverhalen, geen het minde gewag van eenig fteenen Wapentuig, by de hierlandfche Volkeren in gebruik; en tacitus fchryft, uitdrukkelyk, dat dezelve Wapenen, met gefcherpt yzer voorzien, gebruikten (*), Hoedanig de mensch, allengskens, de middelen , om andere menfchen of dieren te beledigen of zich te verdedigen, heeft uitgevonden, wordt niet onbevallig door horatius en LücitETius befchreven. Cum prorepferunt primis amimalia terris, Mutum ci? turpe pecus, glandem atque cubiliapropter, Unguibus & pugnis, dein fuftibus atque ita porro , Pugnabant armis, qua post fabrkaverat ufus (*). Wel- (99) Mogelyk is het woord Hunnebedden eene verbastering of veranderde taaluiting van Heenebedden dat is, Lykbedden of Begraafplaatzen. Zie J. G. keisleR, Antiquitates felecta feptentrionales &cl SeBt. 2. Cap. '6. IV. pag, 103. tg üamconii Frilia, fel. 76, 1 '  van DRENTHE. J37 Welke Vaarzen, door den Heern,uiDEKOper, dus zyn overgezet: Wanneer het menfchelyk gedacht, Een ftora en plomp gedierte,eerst vers was voortgebracht, Uit's Aardryks vrnchtb're fchoot, op eene nieuwe wyze, Befchermden zy hun hol, en de Eikels hunne fpyze, Terftond met Nagels, voorts met Vuisten, naderhand Met Stokken, eindelyk met Wapens, die 't verftand, Door ondervindinge gefcherpt, hun leerde maken. De befchryving van den Wysgerigen Dichter lucretius is nog naauwkeurigerj dus luid dezelve: Ar ma antiqua, manus, ungues, dentesque fuerunt, Et lapides & idem, filvarum fragmina, ramt: Et flammae, atque ig nes, poftquam funt cognitaprimum , Pofterius ferri vis eft , cerisque reperta: Et prior aris erat, quant ferri, cogr.itus ufas. (*) - Dat is: ,, De Oudfte Wapenen waren de handen, „ nagels, tanden, flemen, knodzen of takken „ van de bomen afgerukt, en vlam en vuur: „ na dat deze alle lang bekend waren geweest, „ heeft men de kragt van het yzer en koper ontdekt: doch het koper is eerder, dan het „ yzer, in gebruik geweest. Hoedanig de Volkeren, na verloop van zo veele Eeuwen, van yzer ontbloot, of van 't bearbeiden daar van onkundig, echter Wapenen en ander werktuigen, van fteen gemaakt, gewoon waren te gebruiken, vinden wy by de I 5 Schry- Staatsoh- STELTE- tus, enz (*) Rit. Nat. Lib. V. vs.  Staatsge stelte- ws, enz. 138 Tegenwoordige Staat ■ Schryvers, die de Zeden en Gewoonten van onlangs ontdekte Landen hebben aangetekend. Zie hier over, onder anderen, de Reisbefchryvingen van dampier, fresier, cooK en f o r s t e r. ( Alvorens wy dit bewys, voor den hogen ouderdom der Hunnebedden, doen gelden, zullen wy, van deze oude Begraafplaatfen, en van het geen in en by dezelve gevonden is, eene korte befchryving mededeeien. Eenige groóte en zwaare fteenbrokken (loo), naast eikanderen geplaatst, vormen een langwerpig rond; zodanig dat de binnenfte ruimte acht en meer Voeten breedte heeft. Deze Gronddeenen, vier of vyf Voeten (101) boven den grond uitdekende,ftrekken tot zo veele fteunzels, om andere nog grooter fteenen, die dwars over dezelve heen liggen, te onder» fchragen; en deze llrekken, eenigermate, tot een dekzel voor deze gevaarten. Zommigen zyn (100) Zommigen dezer fteenen zyn meer dan veertigduizend ponden zwaar. Immers de middeifte dekfteenen van het groote Hunnebed, by Eext, zyn dertien voeten lang, negen breed en vyf dik; en dus is by gisfing, aangemerkt derzelver onregelmaatige gedaante, de inhoud vierhouderd cubicq voeten: de fteenfoort, tot welke deze fteenen behooren, en die veelvuldig in het Landfchap gevouden worden, noemt men Saxum fimplex, grifeum mixtum, en vermengde Granit, en fchynen ftukken van Rotzen tezyn. Picart fchryft, dat men in Drenthe weinig fteenen vind, of ze zyn tot de Hunnebedden gebruikt. Vid. Antiq. bladz. 48 in 8vo. Dan dit is volllrekt onwaarheid. (101) Het gewicht dezer fteenen heeft dezelven eene aanmerkclyke zakking, in den grond, doen ou» dergaan.  van DRENTHE. 139 zyn, op een zekeren afftand, nog van een rye andere fteenen omringd. Deze bouworde heeft een zeer woest, doch tevens oogtreffende voorkomen, en verdient bewonderd te worden, van wegens de manier, op welke deze onhandelbare groote fteenbrokken, zonder genoegzame werktuigen, (want deze kan men, by zulke onbefchaafde Bouwers, niet vermoeden ,) op den anderen heb. ben kunnen geftapeld worden. Om nu niet aan te merken, dat men deze bouwftoffen, ten minften nog tot op eenigen afftand, heeft moeten vervoeren. Daar is 'er, die, om alle zwarigheden,hier omtrent, gemakkelyk weg te ruimen, de oude Inwoonders van dit Gewest in dusdanige Reuzen herfcheppen, welker krachten toereikende genoeg waren, om deze fteenklompen op hunne fchouders te kunnen vervoeren (*). By deze algemeene, zal ik de byzondere befchryving van het Hunnebed, niet verre van den Eextermolen gelegen, kortelyk voegen. Zie de Afbeelding hier tegen over ingevoegd. Deze Begraafplaats beltaat uit zeven Dekfteenen, die op tweeëndertig anderen rusten, en bevat eene lengte van achtënzcstig voeten. De middelde bovenfteenen zyn dertien voeten lang, negen breed en vyf dik, en zyn van onderen platachtig (102). De grootfte uitge- ftrekt- 0°O Om aan deze fteenen eene platte oppervlakte te geven , en dezelve kantig te houwen, beichouwt men thans, in het Landfchap, als byna ondoenlyk, ongeacht de Kerkmuur van O dor en, in het Dingfpel Zuidenveld, van dusdanige fteenen is opgetrokken. Ie Hamburg jTVVTSGÏ* ITKLTB- 113, enz. CO Zie Pi" car r Ant. bladz. 46. ia üvo.  140 Tegenwoordige Slaat Staats gesteltenis , enz. ftrektheid van die Hunnebed is van hec Oosten mar het Westen. Meestal zyn deze Hunhebedden op eenen eenigerraate verhevenen grond,of kleine Heuveltjes geplaatst. Het eene is uitgebreider dan het andere. De fieenbrokken, die dezelven uitmaken , zyn ook van ongelyke zwaarte. Die van het Hunnebed by Banen, onder Borger behorende, gelegen, houdc men voor de grootfte. Men vind deze oude Gedenktekens op gene andere plaatfen in de Republiek , dan alleen in het Landfchap Drenthe, en derzelver byleggende plaatzen, by eenige Dorpen of Gehuchten. En, vermoedelyk, zouden 'er geene meer voor handen zyn, ware niet het vernielen derzelven,by de Staten van dit Gewest, onder bedreiging van ftraffe aan de Schenders, by tyds verboden geworden. Intusfchen hebben het eigenbelang en de onkunde eenigen dezer overblyffelen vernietigd (103),en naar de Zee- burg zyn de Wallen, die de Stad omringen, met plat en kantig gemaakte foortgelyke fteenen bezet. Van hoe veel nut de bewerking dezer fteenen, in dit Landfchap, zoude kunnen zyn, is niet moeijelyk te bevroeden. Immers konden dezelve tot onvergankelyke Fundamenten, geregelde affchutzelen, en tot wanden van Huizen gebruikt worden. Dat het werkloon niet zeer bezwaarende zyn kan, blykt genoegzaam uit het gebruik, het geen men elders daar van maakt. Om het gemis der vereischfte werktuigen, (waar van men dikwils het beftaau niet kent) om zekere dingen te bearbeiden, plagten, meermalen, anders nuttige voorwerpen, verwaarloosd te worden. (103) Men laat door hulp van Buskruid, waar mede men een gemaakt gac vult, de groote fteenen van sen fpringen, en maakt ze door dit middel vervoerbaar.  van DRENTHE. 141 Zeedyken vervoerd, om, door middel van de- ■ zeiven, het woedende geweld der watergolven, ; door Orkanen aangezweept, aftekeeren. Diergelyk foort van oude Graflieden worden ook in Engeland, Saxen, Noorwegen, en in Mekelenburg gevonden; in welk laatstgenoemde Gewest"" dezelven den naam van der Wenden Kerkhoven dragen. Onder het Dekzel dezer Hunnebedden, in de ruimte, hier voor gemeld, en ook wel rondom dezelven, heeft men, niet zeer diep onder den grond, Lykbusfen, met nog half verbrande Beenderen gevuld, benevens fteenen Strydhamers en Beitels, gevonden; welke veel gelykheids hebben, met die door Kapitein cook en andere Reizigers, op de ontdekte Edanden, in de Zuidzee en elders, by Volkeren, die geene yzeren Werktuigen bezaten, gevonden zyn. Aan den Wysgeer verfchaft deze gelykformigheid ftoffe tot vele overdenkingen. De Lykbusfen (urna) zyn ongelyk van groote, uit zandachtig Leem gevormd, en door de Zon of Wind gedroogd; eenigen zyn met een Dekzel voorzien. De Strydhamers of Bylen zyn van een buitengewoone harde fteenfoort (104), en de Beitels, uit de gemeene foort van Vuurfteen (/?k*r), onbetwistbaar, met veel geduld en moeite gemaakt (105). Het (104) Het verdient opmerking,, dat men deze zwartachtige gekleurde fteenfoort in het Landfchap niet vind; ten ware men dezelve voor een foort van Lïafalt wilde houden, van welken men foorten in het Landfchap ontdekt heeft. fioO De befchryving der Oudheden, en t geenwy. v ders >TA.\TSOE« TELTR- ui , enz. ■  142 Tegenwoordige Staat Staatsge- stelte- ius, enz. Oude Gtaf. kelder. Het zal niet nodig zyn, omflagtig te bewyzen, hoe het vinden dezer fteenen Wapenen, in de gemelde Graflieden, zonder eenig yzeren Werktuig daar by te ontdekken, als een genoegzaam blyk van den hogen ouderdom der Hunnebedden moet aangemerkt worden. Dat de gevondene fteenen Bylen en Beitels tot Krygswapenen gediend hebben, lyd geen twyfel, als wy het getuigenis van taciius (106) voor waarheid aanneemen, dat, namentlyk , de oude Germanen niets anders aan de Lyken mede gaven, dan alleen hunne Wapenen, en by zommigen het Paard. Eene Begraafplaats, van geene minder oudheid dan de Hunnebedden, doch van een verfchillenden Bouwiiart, wierd,in den jare 1756, by bet Boerfchap Eext, onder Anloër Karspel gelegen, gevallig ontdekt. Zy beftaat in een Kelder, van welken acht platte, en voor 't overige ruwe fteenen, de vier Zyd wanden uitmaken. Tusfchen twee dezer fteenen is een Ingang, in de gedaante van een Trap,uit kleine Keifteenen te zamen gefteld. In dezen Kei* der lag, ten tyde der ontdekkinge, een dubbelde Vloer, de een boven den anderen, met eenige tusfchenwydten, beide van kleine Kei- ftee- ders volgen zal, is, by verkorting, ontleend uit de Oudheidkundige Brieven van t. van Lier, in 's Hage Ao. 1760, by p. van tol gedrukt; in welke Brieven men yeelvuldige ophelderingen, bedenkingen en vergelykingen, de Drentfche Oudheden betreffende, en de afbeeldingen van dezelve, vinden kan. (106) De Moribus Germanorum, Capi 27. Zié hier over ook de aangehselde Oudheidkundige Brie* ven, bladzê 133.  van DRENT H E. 143 fleenen gemaakt. Tusfchen dezen dubbelden Vloer vond men eenige Lykbusfen en fteenen Beitels, nevens een fteenen Pylpunt. Deze Grafkelder was met drie groote platte fteenen bedekt. De binnenruimte was van twaalf voeten in de lengte, van het Oosten naar het Westen, zeven voeten in de breedte, en vyf voeten diep. De opening van den Trap of Ingang is tegen het Zuiden. Rondom dezen Kelder is een Heuvel opgeworpen, die, rechtdandig, agt voeten hoog is, en op den grond een omtrek van tweehonderd voeten heeft; zynde, voorts, uitwendig aan de Grafheuvels (Tumuli) gelyk in gedaante. Deze Heuvel legt niet verre van het befchreven Eexter Hunnebed (107). Op veele gemeene Heidevelden, in het Landf.hap Drenthe , ziet men een aantal cirkelronde opgeworpene Heuvels, van verfchillende hoogte en omtrek. Een groot aantal van dezelve, by eikanderen gelegen, ontmoet men in het Banloer-Veld, tusfchen Asfen en Rolde. De oude Romeinen noemden deze Heuvels Tumuli, dat is, Lyk- of Grafheuvels. Uit bet midden dezer Heuvels, omtrent met den ondergrond gelyk, heeft men Urna of Lykbusfen, als die in den Grafkelder en in de Hunnebedden gevonden zyn, opgedolven; benevens fmalle yzeren Spiespunten, ftukken van Borstwapenen, met yzeren Kettingjes, en ko- pe. (107) Deze Grafkelder, en het daar in gevondene, is in plaat afgebeeld, agter de opgemelde Oudhcidkun' dige Brieven. Staatsgz. steltenis, enz. Lykh euvels.. Wapen-1 fdiyvea.'  Staatsge- stelte- ms, enz» - O De tier. Germ. Cap. 6. Oude Penningen. 144 Tegenwoordige Staat peren Armringen (ic8); doch in zórnmigeri alleen Hourskolen, waarfchynlyk de overblyffels van den Brandftapel; doch, in geen van allen, eenig Werktuig of Wapenen, uit deen gemaakt; alle 't welk niet duister bewyst, dat deze Tumuli tot jonger tydvak behoren, dan de Hunnebedden en de Grafkelder. Vermoedelyk zyn dezelve opgeworpen in die Eeuw, van welke tacitus (*) fchryfe, dat de Germanen zo weinig yzer hadden, dat hen Zwaarden ontbraken, en zy alleen Speeren gebruikten, met een korte fmalle, doch fcherpe yzeren punt voorzien. En dit was de Eeuw, in welke tacitus leefde. Behalven het gevondene, in de nu befchrcvene Begraafplaatzen, heeft men, hier en daar, uit den Grond opgegraven, zelfs uit de Ondergronden der Veenen, ronde fteenen Schyiren ; zommige van welke met een kruisje, andere met twee en meer ronde gaatjes gemerkt zyn. Deze fteenen zyn van hard gedroogd, en, mogelyk, van gebakken Leem gemaakt, en hebben, vermoedelyk, tot Speeltuigen en Wapenen, in de onbefchaafde Eeuwen, gediend (109), Romeinfche Penningen worden zeldzaam m het Landfchap Drenthe gevonden. Niet meer dan twee van dezelve zyn ter myner kennis gekomen: een van den Drieman antonius, met het Randfchrift ANTONIUS AUGUR; de andere van den derden gordiaan. Wy- (108) Zie deze alle afgebeeld achter de Oudheid, kundige Brieven. (109 Zie Oudheidkundige Brieven, pag. 173. en aldaar de afbeelding.  van DRENTHE. 145 Wyders kan men, in de befchryving der Drenthfche Oudheden j geene plaats weigeren aan de Banloër Kule, in welke eertyds, gelyk reeds aangetekend is (uo)* de Richters vergaderden en Vonnis fpraken; en ook niet aan het GroZlerhout, waar in de Staten van het Landfchap plagten te zamen te komen, om over 's Lands aangelegenbeden te raad» plegen, en de verëischte befluiten te nemen. Waarfchynlyk is dit Hout C111) een der Bosfchen geweest, welke de Romeinen gewoon waren Lucus te noemen, en die nimmer mochten omgehouwen worden. Die uit Eikenhout bedonden, wierden voor de heiligde gehouden , en dienden, by de Heidenfche Duit' fehers, Baviers en andere Volkeren ^ om daar in over Vrede en Oorlog te handelen, doch voornamelyk, om 'er de geheimde plechtigheden van hunnen Godsdienst te verrichten (112). Met is, uit dien hoofde, dat wy by servius (*) lezen, JSunquam eft Lucus fine religione „ dat 'er, oudtyds, geen Bosch zon„ der Godsdienst was." Pliniüs, van deze Bosfchen fprekende, zegt: Haec fuëre Numi- num Ci 10) Zie hier voor in de Aantekening (33). (111) Men zegt doorgaans Grollerholt; en door Hólt wórdt ook een Wold of Woud en Bosch verdaan. (112) Zie tacitüs,^ Morib. German. Cap. IX, in fine; en p, corinitüs, de Honeft. Diciplina. Lib: XII, Cap. 8. herodotus Hifi. Lib. IF. welke verzekeren, dat, noen de Scythen, noch de oude Duit* fehers, Beelden of* Tempels hadden, om dat de Godheid tusfchen geene muuren befloten ,noch door gelykeiiisfen konde afgebeeld worden. K Staatsge» steltE- nis , enz. Banloër Kule. Grollerhout. CO In //eneid.Lib. ix.  Staatsge- stelte- ais, enz. f*) mm. Kat. Lib. 'XII. Cap. i. Cap. XX. vs. 33- ft) öf»f. XXVI. vs. si. Cap. VII, vs. 5. en Cap. XII. ■vs. 2. Romeinfche Legerjihiatlen. 146 Tegenwoordige Staat num Teinpla, „ deze waren de Tempels der „ Goden". En hy voegt 'er nog by, dat men geen meerder Godsdiendigheid bewees, aan ds rykfte Beelden, ,, quant Lucos & in iis fikhtia ipfa", dan aan de gewyde Bosfchaamd,op dit Veld zouden geftroopt en geroofd, en z woonders der Veen - Koloniën, geen ander water hebbende, bedienen zich van het zelve tot dagelyksch gebruik, en zyn, in het algemeen, gezonde en fterke menfchen. Opgevangen regenwater wordt "zeldzaam, en alleen van de meest vermogende Inwoonders van het Landfchap gebruikt. Wyders heeft men ook Meiren, die of geheel of ten deele in het Landfchap gelegen zyn ; de voornaamden zyn het Zuidlaarder en het Leek/Ier Meir. Zommigen der binnenlandfche Meiren hebben geene uitwatering, en worden rondom ingefloten van hogere gronden, van welke het regenwater afloopende , deze laagten aanvult. In alle Dorpen en Gehuchten ontmoet men meer of minder Putten, naar mate het graven van dezelve minder of meerder moeite kost, of de grond hoger of lager gelegen is. Eenige dezer Putten, fchoon in het zelfde Dorp of Gehucht gelegen, zyn merkelyk dieper dan anderen. Men vind ze van vyf tot veertig voeten diep. ' Het water dezer Putten is zeer verfchillende in fmaak en helderheid. Het eene water doet de zeep fchuimen, en is tot het wasfchen van lynwaat gebruikbaar; het andei ontbind de zeep niet. Nevelen worden in dit Gewest, mindet dan in zommige andere Provintien, waargeno K 5 mer Staatsgp- stelte- nis, enz.  f>TAAT?GI STELTE- tas, enz. '54 Tegenwoordige Staat ■ men (118). Jaarlyks, in de Lente, of in het begin van den Zomer, naar mate het failben droger of vochtiger is, befpeurt men hier een verlchynfel, over welks oorzaak en uitwerking men elders in geene geringe dwaling verkeert; iets, 't welk re meer te bewonderen is, vermits de waare oorzaak niet verre behoeft gezogt te worden. Ik heb het oog op dien Rook of Damp, welke, naar dat de windftreek zich uitllrekt, meer dan zestig uuren verre (119) zich verfpreid, en, in 't algemeen, elders by den naam van Meer- of Moer» damp bekendis, om dat men onderdek, dat dezelve uit de Zee, of uit Moerasfen opflygr (120); zynde men voorts van begrip, dat dezelve aan de gezonrheid der menfchen groot nadeel toebrengt. Dan, men dwaalt omtrent het een en ander. Geenen ondank zal ik, hierom ,by den waarheidzoekenden Leezer, behaalen, indien ik hier de oorzaak van dit verL-hynfel, overeenkomftig met de waarheid, voordrage. Alle voorjaren wordt een groot aantal Morgéns Veenland (121), in de Provintien van Fries» (118) Men zal hier achter, in een Aanhangfel, de befchryving van een zonderlingen Nevel, en diens uitwerkfelen in het Landfchap, vinden. Cup) Het is zeker, dat men dezen Damp of Rook nog veel verder waarneemt. Doch hier wordt alleen de afiland aangewezen, welken ik zelve meermalen heb waargejomen. (120) M. er en Maar betekent, in de oude, ea »og heden, in de Hoogduitfche taal, de Zee*, en Moer of Moeras, in het byzonder, de hooge Veenen. (121) Niet onwairfchynlyk, mag hetzelve wel op vierduizend Morgens bepaald worden. *  van DRENTHE. 155 Friesland, Groningen en Overysfel, als mede in het Landfchap Drenthe en in Munfterland, tot de Boekweitteelt, op de volgende wyze, toebereid. De hooge Veenen, om het overtollige warer, 't geets deze ipongieufe gronden influrpen, afceleiden, worden, in 't gemelde faifoen, begrijpt; waar door de oppei vlakte eene genoegzame droogte bekoomc \ om met een Hak (12a) te kunnen omgefpit en in kiuiten verdeeld worden, 'r. Zyn de^ce kluiten, welke, na eenigen tyd, wanneer ze droog g-noeg zyn, in brand gedoken worden. De dikke rook, welken deze verbranding doet opryzen, en die zich door den wind verfprt-id, veroorzaakt dien Moer- of Meerdamp, waar omtrent men zich zulk een verkeerd denkbeeld gevormd heeft. En dat deze rook geene nadelige uitwerking op de gezonrheid te weeg brengt, leert de ondervinding in deze Gewesten, alwaar die Rookdamp het eerfte en dikfte wordt waargenomen. Deze Damp is, veehyds, zo dik, dat men, in eenige dagen, de Zon daar door niet kan ontdekken, of dat dezelve zich bloedrood vertoonden dezelve is van langer of korter duurzaamheid, naar mate de Veennerf droger, het faifoen gunftiger of de wind fterker is. Op* merkelyk is het, dat gedurende den tyd, waar in deze Veenrook plaatsheeft, zeer zeldzaam -pmveder befpeuid wordt. Intusfchen fchryft men ■ (122) De Hak is een pinnige Schop of Spade, die naar binnen krom omgebogen is. Men flaat dezelve iu den Grond, en haalt ze dan naar zich, met een kluit van den Veengrond. Staatsqe- STELTE- nis, enz.  i$6 Tegenwoordige Staat Staatsge- STKLTB- sOt; enz. men aan dezen rook toe, dat dezelve veele Infeclen, welke den bloemknop of bloezem der Vruchtbomen befchadigen, zoude veroorzaken, en alzo de hoop op eene ryke inzameling te leur ftelt Na de verbranding der Veennerf wordt de asch ingeëgt, en de Boekweit gezaaid, waar van veeltyds een goede Oogst wordt ingezameld. Volgens eene doorgaande gewoonte, moet de Bearbeider een vierde gedeelte, aan den Eigenaar der Veenen, voor het gebruik daar van , betaalen. Deze verbranding van de oppervlakte der Moerasfen heeft een tweederlei nut; eerftelyk, om de Veenen, die tot de Turfgravery zullen dienen, van de ruwe Veennerf of Bonkaarde te o.tbloter; en ten anderen, om door de Boekweitteelt geen gering voordeel te genieten. Met dit laatde oogmerk alleen worden [ook Veenen gebrand, die tot het graven van Turf, by gebrek aan Vaarten om deze brandfloffe aftevoeren, niet gebruikt kunnen worden. Na dat deze verbranding twee of drie jaren achter een gefchied is, worden eenige jaren verëischr, om de Veennerf, andermaal , de verëischte vastigheid te doen ver-» krygen, om deze bewerking te hervatten. Intusfchen ontbreekt het nimmer aan gronden, waarop dezelve gefchieden kan. Hier en elders vind men, op de Heidevel.den, Zandjiuivingen, welke, in weinige jaren ■ eene wyde uitgedrektheid gronds met zand bedekken. Het beginfel daar van is, dikwyls, niets meer dan een klein gat of holle weg. waar uit, door den wind, het zand gedreven, verfpreid en van tyd tot tyd op een ger  van DRENTHE. 157 gehoopt wordt; 't en zy men in tyds den verderfelyken voortgang i door de belegging met ; Plaggen of Zoden, te keer gaa en belette, en vooral Schapen daar in of over dryve. Het beplanten met Dennen, en hier en daar eene betuining door te vlegten^ is insgelyks een beproefd middel, om dit kwaad voortekomen. „ De legging of het Klimaat dezes Land„ fchaps", om de woorden van den Hoogleeraar en Artz van doeveren (*) te gebruiken, „ is doorgaans aan geene bovenmatige „ hitte of koude blootgefteld, en wordt 'zeer „ nuttig voor de gezontheid gekeurd. Even„ wel helt de Luchtgeftekenis meer naar kou„ de dan naar hitte over; en over zulks nade„ ren ook de Drenthenaars aan de Noordfche „ Volkeren ; van dewelken" (vervolgt de Hoogleeraar) ik u niet behoeve te betogen, „ hoe veele voordelen zy voor hunne gezont„ heid, kloekheid en langen leeftyd van de „ koude hebben afteleiden". Meerandere voordelige getuigenisfen, des Landfchaps Klimaat betreffende, leest men in de Redevoering van dien kundigen Geneesheer: als by voorbeeld, ex [aluberrima Drenthina regione, „ de zeer „ gezonde Drenthjche lucht"; en ficcum & pufisfimum aëretn ex Drenthia ad nos delabentem (123), „ de drooa;e en zeer zuivere „ lucht, weJke uit Drenthe herwaards vloeit". Eii delyk leest men , by den Hoogleeraar , de volgende merkwaardige woorden. „ Indien ,5hip- (123) Men zal hierachter, in het Aanhnngfel, eenige Geboorte- en Sterflysten byvoet;en , waar door de» ze getuigenisfen bewysbaar bevestigd worden. Staatsgè- itelte- as, enz. "*) Semo Academicus de Sanitate Groningi  StAATSGfe. STELTE- KiSj enz. 158 Tegenwoordige Staat l „ hippocrates te recht gefchreven hebbe, „ dat de geftalte, zo wel als de inborst der 4, menfchen, zich gemeenf, k naar den aart „ van het Land fchibken, en dat de lucht aan „ het herfengeftel de gefchiktheid van denken „ verfchaft, en dat het geheele lichaam hier „ aan deel heeft, voor zo verre het gemeen„ fchap met de lucht hebbe, dan moet men „ befluiten, dat de Inwoonders dezes Land„ fchaps gefchikt genoeg zyn, om uitmun„ tende mannen te kunnen worden." En, waarlyk, de Drenthenaars zyn vatbaar genoeg, mids behoorlyk onderwys genietende, om in de Wetenfchappen en Kunsten uit te munten. Hunnen moed en heldendeugd hebben zy meermalen doen blyken. Ëerlykheid en fpaarzaamheid zyn* in het algemeen, hoofdtrekken van het Karakter der Drenthenaaren (124). Beminnaars zynde van hun vry Vaderland, zyn ze, mogelyk, al te veel gehecht aan oude gewoonten, niet zeer genegen tot nieuwe ondernemingen, en al te zeer vooringenomen tegen belyders van andere Godsdienften, buiten den Hervormden. Laten deze weinige hoofdtrekken hier genoeg zyn. Wien Cl24") Voor eenige jaren had, ter gelegenheid van Bruiloften en Begfaveniffcn, hier nog het overdadig gebruik plaats, om, dikwiis eenye daaen, aan menigvuldige Verwanten en Mede-Karspellieden. maaltyden te geven, waaróp niet mwder dan een geheele Os of Koe, twee of drie Kalveren en Schapen, eene menigte van Hammen, Stokvis, Ryst, Erwten, Melk, Bier en zomwylen Wyn, ten beste gegeeven wierden. Dan deze uitfpatting is thans, wyslyk, door een ftrafdreiïend verbod, door de Regering afgefchaft*  van DRENTHE. 159 Wien is onbekend, hoe moeijelyk het zy, den juisten omtrek van een Volks - karakter aftemalen(i25)? De geftalte der Landzaaten is middelmatig, welgefpierd en fterk. Weinige gebrekkigen vind men onder dezelven; in het algemeen hebben zy fraaije en witte tanden (126); en veelen bereiken een hogen ouderdom. Hunne levenswyze is eenvoudig; men legt zich vroeg te flapen en ftaat wederom vroeg 's morgens op. Hun voedfel beftaat meest uit Meel- en Melkfpyzen, Aardappelen en veel eigen gebakken Roggenbrood. Hun drank is, d oor- O25) De Volkeren hebben zo wel hun byzonder Karakter, als de byzondere Petfonen. Men ontdekt manieren van denken en werken, heerfchende beweegredenen van fiedrag, die, over het geheel, aangenomen zyn door eene geheele Natie, terwyl dezelven elders verworpen worden. Om reden van deze verfeheidenheid te geven, moet men alles gade flaan, wat op dezelve invloed kan hebben; by voorbeeld, op de gedaante der Redering, de vooroordelen der opvoeding, den Godsdienst, de Luchtftreek, de bezigheden, verfehilIende behoeften, minder of meerder omgang meten betrekking tot andere Volkeren, en diergelyke. Alle de« ze omftandigheden moeten in het oog gehouden worden, om een Nationaal Karakter aftemalen. Zie carrard over de kunst van JVaarnemen , in de Vcrhandelingen der IIoll. Maatfch. der JVetenfch. D. XII. bl. 132. Men kan hier nog byvoegen, dat men met de gebruiken zyner eigen Natie niet moet vooringenomen zyn. Veele voorbeelden leren tog, dat men alles naar dien maatftok goed of kwaad keurt. (126) Daar is 'er, die het veelvuldig gebruik van Roggenbrood voor de oorzaak van dit natuurlyk fieraad houden. Immers de ondervinding leert, dat geroost en fyn geftooten Roggenbrood , met beter gevolg en onfchadclyker tot een tandpoeder gebruikt wordt, dan de meeste kunfti^ bereide Opiaten. Staatsge- STELTE- ms , enz.  Stavtsge- STliLTR- Njs, enz; 160 Tegenwoordige Staat doorgaan?, Putwater of gekarnde Melk. Nogthans wordt thans de Koffy zeer misbruikt, en ftrekt, waarfchynlyk, tot even zo veel nadeel voor het lichaam als voor de belangen van de huishouding (127). Immers oude lieden vermoe» (127) Weinigen, vermoedelyk, zullen berekend hebben, welk eene verbazende verkwisting het misbruik der Koffy zy, voor een Gewest, het geen wel zeer uitgebreid , doch weinig bevolkt is, en alleen uit zyne eigen voortbrengzelen zyn byzonder bellaan en nodige kosten vinden moét. Men vérgunne ons, de Rekening eens optemaken, om te tonen dat dit misbruik 4 niet zonder reden, eene verbazende verkwisting genoemd kan worden. Men begrote het getal der Inwoonders, om de Rekening gemakkelyk te maken, op veertig duizend menfchen. fiier van zal men agt duizend, voor kleine kinderen en die geen Koffy drinken, aftrekken; dus blyven dan nog tweeëndertig duizend over. Wanneer men deze, door een genomen, des daags ieder op'drie vierde loot.gebrande Koify, 't geen met een loot ongebrande overeenkomt, fielt, dan gebruiken deze tweeëndertig duizend perfonen, ieder dag, tweeëndertig duizend looden ongebrande Koffy, 't geen duizend ponden bedraagt. Laat nu ieder pond tien fiuivèrs kosten, dan' kosten deze duizend ponden vyfhonderd guldens dagelyksj en, gevolglyk, in het geheele jaar, of in driehonderd vyfenzestig dagen, honderd tweeëntachtig duizend en vyfhonderd guldens. Voegt men hier nu nog by, het tydverzutm, de Zuiker, de Thee en den hoger prys der Koffy, dan wy dien gefteld hebben, wie zal dan een oogenblik twyffelen, of de algemeene fomme moet verre over de tweemaal honderd duizend guldens, alle jaren, belopen? Laat ons vervolgens onderftellen, dat men altoos ieder mudde Rogge tegen vier guldens verkopen kan; dan zullen 'er vyftig duizend mudden Rogge moeten verkogt en uitgevoerd worden, om de benodigde Koffy te betalen. Ik weet wel dat 'er, in de Artzenywinkels, geene middelen, om dezen, kanker te genezen, te koop zyn. Doch, moeëlyk, zoude de Regering huishcudelyke fchlkkingerf kuiv  van DRENTHË. 161 moeden, dat teringachtige ziekten, bloedfpuwingen, zenuwtrekkingen en Rheumaticque pynen, die men hedendaags meer dan te vooren zoude befpeuren, aan dit misbruik zyn toe te fchryven. De kleding is warm en beftaat meest uit grove wollen doffen, die men van de wolle van eigen Schapen bereid (128). Zeldzaam dragen de Vrouwsperfonen keurslyven. Hunne Huizen zyn eenvoudig, en naar hun Boeren bedryf ingericht (129). Meestal zyn kunnen maken, om ten minften dit kwaad eenigermate te verminderen. Althans, ieder Huisvader moet tot vermindering van deze verkwisting medewerken, en van een gunstig oogenblik, by zyne Echtgenoote,gebruik maken,omhaar van defchadelykheid dezes dratiks, voor' lichaam en beurs, te overtuigen; waar toe deze berekening van dienst kan zyn. (128) Men begrypt lichtelyk, dat, in deze befchryving, alleen van de gebruiken van het gros der Ingezetenen melding wordt gemaakt. (329) De oude Boerenhuizen zyn gelyk aan een' Schuur g-'bouwd, en bevatten maar een enkel ruim, zonder Schoorfteen. . Vau binnen, langs de Wanden, die meest van leem gemaakt zyn, ziet men de Koeijenen Paardcnltaüen, uitgezonden illeen de plaats, dié de Bed- of Slaaplieden beflaan. Midden in deze Gebouwen, ziet mert de Haaruftede, waarop men altoos een turf- of houtvuur gewoon is te (loken, zonder dat de rook veel hinder veroorzaakt. Op de Balken, die' om de agt of negen voeten van den grond af zyn, leggen dwarshouten, die men'Sleten noemt; op dezelven is het nog onuitgedorste koorn gevaat, dat is, op een gepakt. Men moet zich verwonderen, dat," in deze foort van Huizen, het graan den rookfmaak niet aanneemt. Integendeel wordt het, om deszelfs volmaakte droogte, altoos duurder dan ander graan verkogt. Intusfchen bouwt men hedendaags, aan de meeste Boerenhuizen, eert afzonderlyke kamer, met een Schoorlteen ,voorzierr. Nogthans vind men ook Huizen vati JL, tsadv Staatsgé- STEl.ïÈ- Mia, enz.  Tegenwoordige Staat Utaatsge» «telte- tii$, enz. zyn de Landlieden hunne eigen Genees- en Heelmeesters, vermits men flegts, op weinige Dorpen, een Wondheeler, en, Meppel uitgezonden, 'er in 't geheel geen Doctor O 30) 'heeft. Men gebruikt eenvoudige middelen, die de ondervinding geleerd heeft, een goede uitwerking te doen; immers men fchryft de genezing aan dezelve toe: als, by voorbeeld, voor Borstkwalen, het Longerach, Mucus pul* monarius, als thee gedronken; voor de Geel» zugt,hennepzaat in afgeroomde melk gekookt; voor de Koorts, het kruid Zonnedauw, Ros Solis, in de Zon gedroogd en met gebrande Oester- of Mosfelfchelpen, en, indien deze ontbreken, met zuiver Zand gemengd; voor de Vyt, Hazegarven,* voor het Bloeden, uijen of Zwam, het geen men aan den Schors van Eikenbomen vind, en ook wel Spinnerag. Men is over de opvoeding der Kinderen, in 't algemeen, niet zeer bezorgt. Zy kruipen veel in het zand of op het gras, en leren doorgaans zonder Leideband lopen. Ouder geworden zynde, laat men hun lezen en fchryven leren en in den Godsdienst onderwyzen. Zy moeten al vroeg , naar mate hunne kragten toelaten, het boerenwerk helpen verrichten. Ook bekommert men zich niet veel over den toeftand van Zwangere- en Kraamvrouwen, die, meestal, weinige dagen na de Verlosfing haar dagelyksch werk wederom waarnemen. Ik kan, Landlieden, die beter en ruimer zyn, dan de voorgeHieüe. (130) Te Koevorden gebruikt men den Doctor vaa bet Regiment, aldaar garnifoen houdende.  van DRENTHE. 103 kan, zo van de opvoeding der Kinderen, als van de zorgeloosheid der Vrouwen , geen volmaakter afbeeldlèl fchilderen, dan 't geen men vind by tissot en bicker, in de Raadgeving voor de Gezontheid der Groote en Ryke lieden, en verwyze, uit dien hoofde, den Lezer tot dit nuttig boek. In 't algemeen gebruikt men zeldzaam Paarden, zelfs om een geruimen weg afteleggen. Niettegendaande eenige Gehugten een of twee uuren gaans van de Kerk af gelegen zyn, verzuimt men, echter, zeldzaam, immers des voordemiddags, den Godsdienst by te wonen, en naar en van denzelven, den weg te voet af te leggen (131). De Paarden, die in dit Gewest vallen, zyn doorgaans zwart van kleur, van middelmatige grootte; ilerk en van goeddeden voorzien. De Boerelieden moeten verfcheiden dezer nuttige dieren tot hun Akkerwerk houden, doch gebruiken zelden andere dan Merriën, om daar uit Veulens te kunnen trekken. Nog jong worden deze op de binnenlandfche Markten verkogt. en naar Vriesland en Groningerland vervoerd; alwaar men dezelve, tot ze drie of vier jaren oud zyn, opvoed, om ze vervolgens wederom te verkopen. Doch daar is 'er ook in het Landfchap, die hun werk daar van maken, en drie en vierjarige Paarden afleveren. Op eenige Dorpen onderhoud men Springhengs- ten. fi3i) De reden , waarom ik de levenswyze der Dreninenaren in deze Schets heb ingelascht, is geen ande* re, dan om dat dezelve betrekking tot de gezondheid, een voorwerp dezer weten fchappen, beefs. L 2 STI-LTE- nis, enz.  Staatsgb. S I'KLTE- Nii, enz. 164 Tegenwoordige Staat ten. Des Zomers laat men de Paarden in de Weide lopen, en des Winters voert men dezelve op de Stallen, meest met onuirgedorste Garven , die men tot hak fel ihyd. Man geeft dezelven Putwater te drinken. De Koeijen zyn 'er ongelyk van grootte, doch, over het geheel genomen, fynder dan in andere vetter Landsdouwen. Zy worden even eens als de Paarden gevoed. Aan beiden geeft men ook eenig Hooi, naar mate men daar van voorzien is. De Schapen zyn kleinder van foort dan el* ders in de Republiek. De Rammen hebben fcherp gefpitste hoorns, die, met twee of drie bogten, binnenwaards omgekrult zyn. Zy worden éins, en zomwylen tweemaal in het jaar, gefchoren; doch de Wolle is grover dan die van andere Gewesten, alwaar men beter voedfel voor deze dieren heeft. Men zoude, ongetwyfeld , de hoedanigheid der Vachten kunnen verbeteren, indien men, alk jaren, Rammen uit andere Oorden komen liet. Intusfchen houdt men derzelver Vleesch, en byzonder dat der Lammeren, voor fmakelyker dan van elders. Opzichtelyk het Rundvleesch en Wildbraad, heeft ook dit zelfde plaats. Deze Dieren worden, in alle faifoenen, door Schaapherders, op de Heidevelden, om hun voedfel te zoeken gedurende den dag, geweid, en des nachts in Schuren, Schapefchotten genoemd , opgefloten, waar in Heideplaggen leggen, om de Mest te vermeerderen. De Zwynen worden 'er zwaar, wanneer ze behoorlyk gemest en opgepast worden. Men heeft 'er tweederlei foorten; zommigen hebben  van DRENTHE. 16*5 ben recht opttaande Ooren: en aan deze geeft men den naam van Staggen ; de andere laten de Ooren nederhangen, en worden Vlodöoren genaamd. De Wind- en andere Jachthonden, zyn, in het Landfchap, van verfchiilende foorcen; doorgaans vlug en afgericht, en elders zeer be. roemd. In vroegere Eeuwen heeft het, in dit Gewest, niet ontbroken aan Beeren, Herten, Wilde Zwynen, Wilde Geiten en veele andere foorrgelyke wilde Dieren (132)1 nog heden ziet men 'er, nu en dan, Wilde Zwynen, Rheën en Wolven (133). Niet lang, nog» thans, (132) Zie den reeds, inde Aantekening (9), aangehaalde!) Giftbrief van Keizer otto I, in den jare 943 afgegeten, door de Koningen hendrik den 11 en coenraad den II, in to25 bevestigd, en by heda, in Hijtor. Episc. Ultr. pag. 33, 101 en 113, te vinden. C133) Omtrent de algemene Wolvenjachten is eene afzonderlyke gedrukte OrMonantie voorhanden; en dien aangaande heeft het vo'gende gebruik plaats. Wanneer de Regering onderricht wordt, dat zich een Wolf binnen het Landfchap ophoud, wordt een algemeene Jacht afgekondigd ; waar by aan verfcheiden Dorpen en 'Gehuchten wordt bevolen, om op een zekeren bepaaW den dag en uur, met Schietgeweer, Spiezen, Hooivorken, Greppen en ander tuig gewapend, en met Trommelen voorzien, behoorlyk verdeeld, naar een bepaald Heidenveld, alwaar, tot een kenteken, een lange paal is opgerigt, op te trekken, en, midlerwyl, de Struwel!en en Bosfchen te doorzoeken en afïèjagntl. Hier door gebeurt het, dat, op zekere hoogte, de jagende Karspelen aan eikanderen fluiten, en eindelyk een uitge» lïrekten kring formeeren; welke kring , onder het optrekken, hoe langer hoe kleinder en verdubbelt wordt, au waar van de opgerichte paal het middenpunt is. InL 3 ge- 5TAATSCZ- iTELTE- nis, enz.  Stkitge. JTELTE- MS, enz. 166 Tegenwoordige Staat thans, laat men 'er deze fchadelyke fchepfelen ongemoeid. Zo ras men ze ontdekt heeft, wordt 'er Jacht op gemaakt, en men velt ze neder. iNu en dan, doch echter zeldzaam, treft men 'er Dasfen en Marters aan. Het gemeenzaam (te Wild, het geen 'er zich altoos ophoud, zyn Vosfen, Hazen, hier en daar Konynen, fCorhoerders (Tetrices feu urogalli minores), Patryïen, Hout- en Waterfneppen, Hout- en Tortelduiven , Wilde Ganzen, Eendvogels, Zwanen, Arenden, Valken, Reigers, Uilen, Oijevaars, Kieviten, Ravens, Kraaijen, Spechten, nu en dan een enkelde Trapgans, en meer ander Gevogelte. Onder het kleindere foort ontbreekt geer.lints de vrolyke Leeuwrik, de flaande Quartel, de fmakelyke Lyster, de fraai gekleurde Goudvink en Putter, en de oorftrelende Nachtegaal. Wyders vind men 'er Otters, Bonfems, ook> Ulken genoemd, Wezels, Eekhorens, Egels en foortgelyken ; voorts drie foorten van Slangen, den RingQang, den Adder en den Hazelworm (134); als mede Hagedisfen, Mollen, Wa- geval nu de Wolf opgejaagt is, en zich in den kring bevind, wordt dezelve gemeenlyk gefchoten. Die zq gelukkig is van het Dier te treffen, brengt het naar zyne Woonplaats, en hangt het aan een paal ten toon;en dese triumph is al het loon, het peen hy 'er voor arctfangt. Gedurende dezen Wolvenjacht, is het volftrekt verboden, eenig ander Wild te dood«n. Cl34) Zie over deze Dieren j. van lieu, Verhandeling over de Drcnthfche Slangen ; met gekleurde af beeldingen, in 't Fransch en Nederciuitsch gedrukt, by huising, te Groningen, en by houttuin, te Amflerdam, 178*..  van DRENTHE. 16*7 Water- en Huisrótten en meer adderen. Doch den Veenmol vind men in dit Gewest niet. Infeften zyn 'er van veele foorten, die meestal ook in de andere Provintien worden aangetroffen. Onder dezelven is, buiten tegenfpraak, de Bye-, hier Tme genoemd, de nuttigde; tot welker kunftigen arbeid en voedfel, de Bloeferii der Heide en Boekweit de hoofdftofte verfchaft. ... j De Vischfoorten zyn hrgelyks niet onderfcheiden, van die men in andere Oorden der Nederlanden vind. De Snoek is 'er by uitftek goéd en fmakelyk; dan, men keurt de Baars, in Holland gevangen, beter. In de Riviertjes wordt zomwylen Zalm, ook wel eens Steur, gevangen. ïn het Zuidlaarder Meir heeft men, na hooge Zeevloeden, Schelvisch en Bot gevangen; \zn de laatstgenoemde heeft men 'er altoos, doch die klein vallen. Voor eenige jaren heeft men by Meppel een Zee* hond doodgelhgen. De Kwabaal wordt, m het winterfaifoen, zeer veel in {bomende Beeken gevangen. Dezelve wordt voor een zeer goede fpyze, doch byzonder derzelvér kuit, hom en lever, voor een kkkeffiy gehouden. Merkwaardig is het, dat men, in eenige Meirtjes, welke geene de mïnile gemeenfenap met andere Wateren hebben, en tusfchen hoogten gelegen en ingefloten zyn, Snoek, Baars, Aal Paling en andere foortén van Visch vangt. Beuken-, Ypen-en Esfchenbomen, ontbreken in het Landfchap niet; evenwel fchynen dezelven, in het algemeen, een anderen grondaart te verkiezen. Daarëntegen groeijen er de Eiken-, en alle foorten van Spane- ot DenneL 4 oo- Staatsge* stelte- nis , enz.  Staatsge- stklteNis, etK. 168 Tegenwoordige Staat bomen zeer goed. De onvruchtbaarfle Gronr den, wanneer ze behoorlyk bearbeid, en de nodige voorzorgen omtrent het Piantfoen genomen worden , hinderen den wasdom niet. De oude Bosfchen fchynen, in het wilde, .uit de afgevallen Eikels of Akers, opgegroeid te zyn. Het Eikenhout is fterk en taai gtvcfeld, en wordt, in het by.onder, tot zwaare Werken, als Sluizen, Bruggen en diergelyke, boven het vreemde verkozen. . Inden jare 1783, vond^men, in het Anreper Bosch, onder eenige omgehouwen lange en zware Boomen, éénen Eikenboom ^ welke, vier voeten over het kruis dik, en by de zestig voeten lang was. Het Sparre- of Dennenhout is hier mede goed in zyn foort. Voorts vind men 'er den Larix, of Larkenboom ; de Pynaster,oi Noordfche Ceder; de Wymouts Pinus, of Stobus; de Noordfche Pyn; de gewone en grove Denne, of het Greynenhout; de fyne Denne, of het Vuurenhout; en meer andere foorten. De Italiaanfche en andere Populieren groeijen 'er welig genoeg; doch zyn in veel minder waarde en achting, dan de Berk en den Eist, Waarvan men Brandhout klooft; 't geen ook, hier en daar, van Eike Akkermaal of Kaphout gemaakt wordt. Willigenhout wordt '.er in geen groote hoeveelheid gevonden. De Liriodendron Tulipifera, of zogenaamde Tulpenhoom, en de witte en geele Acacia, zyn insgelyks hier endaar geplant, en groeijen tamelyk voordelig. Vrucht- of Ooftbomen heeft men 'er van alle foorten; insgelyks Heestergewasfen: waar gnder de Juniperus communis, of Jeneverbes- fen,  van DRENTjHE. i6> fen-Struik, de Juniperus Sabina of Zevenboom , Arbor vitolida, en die der hooge Veenen Turfa Fohata, om dat derzelver masfa, even als graauwpapiere bladen, laags wyze op een legt. In het Dingfpil Oostermoer heeft men ftreeken in de hooge Veenen, die een buitengemeen harde, zware en zwart gekleurde furl seven, zodanig dat dezelve in het water ah |en fteen zinkt. Deze foort laat, na de ver branding, een roode Asch over, welke veel. vzerdelen bevat,- daar anders de Turf, van d nooge Veenen geftoken, meest ligt m ge Staatsge- stelte- nis , enz. C  Sta.atsge- STELTEKil, ,-cl.Z. ( I I 1 i 2 f t 2 1/4 Tegenwoordige Staat wicht en bruin van kleur is, en , verbrand zynde , een witte of graauwe Asch nalaat. Omtrent Fredeveld, niet verre van Asfen wordt een foort van Turf gegraven , die zeer zwavelachtig is, en, door haare glanzige zwarte verf, aan Pik niet ongelyk fchynt. De beftanddeelen dezer Turf zvn niets anders, dan zeer fyne wortels, met eenige grovere houtdeien vermengt. Deze geeft, by de verbranding, een dikke en vette rook. In het ge. melde Veen worden ook nog overblyffels van Dennebomen gevonden. _ De Turf uit de hooge Veenen gegraven, is zeer zeldzaam zwavelachtig; doch die uit lager Landen bereid, en Spon- of Baggelturf naar dat zy platachtig of vierkant is, fencemd' wordt, geeft veeltyds, by de verbranding, een zwavelreuk van zich. Na de vergraving der hooge Veenen, leg. ?en de Ondergronden nog verre bo^en het Water verheven: zo dat men genootzaakt is, 3m, door veele Sluizen, het aflopen van het *ater te beletten. Deze Ondergronden vvoricn, door vermenging van eenige Ton kaarde n Mest met Zand, tot Koorn- en Weilanden oeberod: waardoor men, in de plaats van de •ruïne Heide en byna onroegandvke Moerasat, de goudgeele Koornairen ziet golven, en uivelgevend Vee op grasryke Weiden grazen. De Zandgronden, waarop de?e wyduirgerekte Veenen, van tyd tot tvd,ontdaan zvn, geen niet dan in den afloop van veelvuldige Jdkrmgen heeft kunnen gebeuren, vertonen ich,even als de andere oppervlakte des Landfchaps?  van DRENTHE. 175 fchaps, cp eenige plaatfen, heuvelachtig^, en fchynen, in vroeger Eeuwen, vóór de Veenwording, zeer Boschryk, en door Vee en Menfchen bewoond te zyn geweest. Want, van waar anders zo veele overblyffelen? als, by voorbeeld, lederen Kolders, ruige Mutzen, Schoenen, Potten, geplaveide Vuuifteden, Heggen, Sloten, Wegen, Hoorns van Osfen en Herten, Tanden van Dieren en andere zaaken, welke men onder de Veenen vind. Ook vind men, ginds en elders, geheele of gedeelten van bomen, en ckwyls eene menigte van Stronken, één, twee of drie voeten hoog, en met de wortels in den grond, zo als dezelve aldaar gegroeid zyn. Deze Bomen behoren, meest allen, tot de Abiës en Pinus; men noemt het hier Keen- of Kienhout. Het brand zeer luchtig, geeft veel licht, doch een zwarte en vette rook 035)- In hec Landfchap Drenthe, gelyk in veele andere Landen, worden vrfchillende rborten van Steenen, onder en boven de oppervlakte, gevonden; meest evenwel op den Leembank of Oerlaag. Op eenige plaatzen zyn zy talrykerdan op andere. Zy zyn ongelyk van grootte. Zommigen behoren tot het Gruis; en hier van heeft men uitgeftrekte lagen, veeltyds een voet en meer dik. Andere Steenen wegen eenige duizenden, ja zelfs meer dan honderd duizend ponden. „ De Ci35) Men zal in het Aanhangfel nog eenige Bydragen, tot de Natuurlyke Hiftorie der Veenen, hier byvoeger., welke in deze Schets nies gevoeglyk konden ingelascht \vord:n. Staatsgf» stel teku , eoz.'  Staatsce stel te. ms, enz. i"6 Tegenwoordige Staat De foorten van Steenen die men hier aantrek, dragen, by de JVJineralogisten, de volgende namen: Mica, Glimmer; Silex, Vuur-of Hoorndeen; Spatum , Spaat; Quarjüm, Quarz; Lapis arenarius, Zatiddeen; Saxum Simplex & Mixtum, Kei- ofKlipfteen; Jaspis rudis, ruwe jaspis; Porphyrites rudes, bastert Porphyren; Lapides Aggregati, zamengevoegde Steenen: als de zogenaamde Poddingdeen en andere; qua Partibus Lapideis diverfi Gene* ris nuda aggregatione componuntur, „ uit de „ deelen van verfchillende Steen foorten, door ,v blote zamenvoeging, gevormd"; Bafaltes, Zuillteen en andere. Alle deze verfchillende Steenen kunnen tot deze drie hoofdfoorten gebragt worden : Lapides C^m,Kalkfteenen; Lapides Vitrescentes, Steenen, die tot Glas overgaan; Lapides Apyri, Steenen, die het Vu ar wederftaan. De kenmerken en eigenfchappen dezer Steenfoorten kan men, uitvoerig, by de Steenbefchryvers, aangetekend vinden. De meesten dezer Steenen hebben, buiten tegenfpraak, een ander Vaderland, en zyn dus in het Landfchap als Vreemdelingen aantemerken. Het zyn, veelal, ftukken van oorfpronglyke, of na de Schepping van den Aardbol, onrtaane Rotzen. Behalven de opgetelde Steenfoorten, vind men, in het Landfchap, insgelyks PetrefaBa, Verfteeningen, welker foorten zyn, Conchylii, Schaaldieren, en Corallü, Koraal. Ook vind men er Aetites, of zogenaamde Adelaarfteenen. Voornaamelyk, echter, en in de grootfte menigte, vmd men 'er de verfteende Zee - Eegels, Echmi petrefacli Marini. Oorfpronglyk be- hoo-  'van DRENTHE. ï?? hooren dezelve tot het ryk der Dieren. De landlieden noemen ze Donderfteenen, om dat zy,volgens een gemeen volksbegrip,onderdeldworden,gedurende den Donder,uitdeluchttevallen(i36). Alle deze Verdeeningen zyn in de hardde foort van Vuurfteenen (Jilices'), van onder* fcheidene kleuren, en minder of meer doorfchy* nende, verwandeld. Dikwiis vind men dezelven in brokken van deze Steenaarde ingefloten; welke brokken, veeltyds, eene Krytaartige omkorfting hebben. Wanneer, en op welk eene wyze , deze overblyffelen van weleer levende Schepfelen die heifchepping ondergaan hebben, zal, veellicht, nimmer kunnen ontdekt worden. Uit de befchryving, welke wy dus, van dit el* ders weinig bekend gedeelte der Veréenigde Nederlanden, ten einde gebracht hebben, heeft de oplettende Lezer kunnen afleiden, dat, hoe zeer ook, in vorige tyden, door Krygsrampen, en derzelver onaffcheidbare gevolgen gefolterd, nogthans de tegenwoordige Ingezetenen van het Landfchap Drenthe het onwaardeerbaar voordeel genieten , van te leeven onder het zachte beduur eener welverordende Regeringe, eigene en billyke Wetten te hebben, en, tegen de betaling eener matige Schatting, die, 'om 's Lands behoeften te vervullen, verèischr. wordt, voor allen overlast beveiligd, zulk eene yolkomenevryheid genieten, als voor welke eenige geregelde Maatfchnppy vatbaar is; als me- C13O In bet Aanhangfel zal men, om tot eene bydrage van de Natuurlyke Hiftorie te kunnen dienen, de gedachten over de herkomst der opgetelde Steenen , enz. met eenige Aanmerkingen daar over, aan het oordeel van den Lezer voordragen. M Staatsgö* stelte- nis, enz.  Tegenwoordige Staat Staatsgesteltenis , enz. mede, dat hoewel hun Moederland het minst vruchtbaie der Verëenigde Gewesten is, zy, echter, niets ontberen, om dit ondermaanfche leven vergenoegd door te brengen , en zonder dat eenige omflandigheid hen noodzaake, om over nutteloze behoeften, welke eene prachtiger levenswyze vordert, zich te bekommeren. Hun ontbreken gene middelen, om, van al het geen hun nodig is te weten, de vereischte kundigheden te bekomen. Het Koorn levert hun brood, en dranken, die daar uit bereid worden. Hun ontbreekt geen Rund-, Schapen- of Varkensvleesch ; geen Wildbraad , Hoenders , Duiven , Eendvogels , noch eenige foort van Riviervisch; geen Honig of Melk; geen Wol tot klederen en dekfel, of Leder tot fchoeyfel; geene verkwikkelyke Boom- of fmakelyke Tuinvruchten; geen Hout tot bouwing; geene Brandftof, of verfrischend Welwater. Wyders hebben wy gezien , hoe bevaarbare Kanalen, in dit Gewest, ook den af- en aanvoer van het geen men naar elders verzend, of herwaards aanbrengt, begunstigen ; terw)l weigebaande Wegen den Reiziger zynen weg zonder hindernis doen vervolgen, en voor den nuttigen Postloop bevor* deiïyk zyn; hoe men aldaar eene gezonde Lucht inademe, en de eenvoudige levenswyze de Inwoonders voor veele fmartelyke krankheden beveiiige; hoe by hen gryze Gedenktekenen befchouwd kunnen worden, die men elders te vergeefs zoude trachten te ontdekken, en die het geweld der Eeuwen tarten; en eindelyk, hoe de Drenthenaars, uit hunnen oveivloed, vele behoeften hunner elders wonende medemenfchen kunnen vervullen. TWEE?  van DRENTHE. 179 TWEEDE HOOFDSTUK. byvoegsels. A. Betrekkelyk de oprichting van het hof van justitie, in plaatje van den etstoel, volbragt den 30 September \ 791. In de inlichting van den Etftoel, zo als in de Befchryving gemelt is, waren, zedert lang, vele aanmerkelyke gebreken opgemerkt. Oudheid der inftellingen, gehegtheid aan Voorouderlyke gebruiken, invloed van Regeringsleden , die te gelyk Leden van den Etftoel waren ; deze en meer andere . oorzaken hadden Zamen gefpannen, om de dadelyke verbetering van dien Rechtbank te verhinderen, tot dat, in den jare 1788,eene Staats- Commisfie wierd benoemd, om de nadere Refolutien in het Landrecht intevoegen, en op nieuw door den druk gemeen te maken. De zelfde Commisr fié kreeg last, de gebreken, in het Juftitie - wezen ingeflopen, nategaan, en, ten opzichte van de verbeteringen, de Stanen te dienen van Confideratien en Advys. Het gevolg hier van was, dat deze Commisfie, gedurende den loop harer Raadplegingen,welhaast ontwaar wierd, dat de manier van Procederen, en de Drenthfche Wetten, over het algemeen, waren inge? richt , overeenkomftig de gelegendheid des Lands, het bedryf der Ingezetenen en de gronden van het algemeen Recht, en dat men de plaatshebbende gebreken niet daar in, maar in M s de Staatsgs- STELTE- cus, enz.  iTAATSCE- STELTE- nis, enz. 180 Tegenwoordige Staat de gefteldheid van den Rechtbank had te zoeken. Na langdurige overwegingen vond men zich in ftaat, een Rapport uittebrengen, op den gewonen Landsdag van den 22 Maart 1791. Om een ieder van de noodzakelykheid der ingevoerde veranderingen te overtuigen, hebben wy dienftig geoordeeld, het eerde gedeelte van dat Rapport hier in zyn geheel te laten volgen , als waar in de gronden en redenen van de daar op gevolgde Refolutie te vinden zyn: Het luid woordelyk aldus. Edele Mogende Heeren! „ Het Collegie van Drost en Gedeputeerde Staten, mitsgaders de verdere Heeren door U Ed. Mog. by Refolutie van den 24 Maart 1789. gecommitteert tot Revifie van het Landrecht; als mede om te onderzoeken, of en welke gebreken 'er ten aanzien van het Juftitie-Wezen, in deze Landfchap plaats mogten hebben, en door welke gepaste middelen het gebrekkige zoude kunnen worden geredresfeert, zullen thans de eer hebben U Ed. Mog. te rapporte» ren, hoe zy by de eerfte préparatoire Befognes reeds aanftonds hebben begreepen, dat aan het laatfte gedeelte dezer tweeledige Commisfie diende te worden beantwoord, alvorents aan hec eerfte, de Revifie van het Landrecht , met vrugt konde worden gearbeid. Dat ze, om dit belangryk ftuk, met alle mogelyke voorzichtigheid te behandelen, uit derzelver midden, drie Leden hebben benoemt (1), ten f CO MfS. HOFSTEDE, VAN UER, en ERKENSWTK.  van DRENTHE. 181 ten einde, in meer byzondere Conferentien, een Plan te projecteren, *t geen vervolgens voor de Commitie, tot een grond van nauwkeuriger onderzoek zoude verftrekken. Dat uit het Projeft, by deze Sub-Commiciie opgemaakt , door alle Leden afgefchreven, en gedurende eenige weken in overweging genomen zynde, eindelyk is geboren een geheel, 't geen wy thans voor U Ed. Mog. nader zullen openleggen; flegts nog premitterende, dat wy ter volledige beandwoordinge van de vraag, of, en welke gebreken 'er ten opzichte van hec Juftitie-Wezen,in deze Landfchap,plaats hebben? onderfcheidcntlyk hebben nagegaan; de gefteldheid van de hoogde en lage Rechtbanken dezer Landfchap, en de manier van Procederen , daar by gebruikelyk. „ En hier mede nader ter zaak toetredende , zullen wy, om met fundament te kunnen befluiten, in hoe verre de Etftoel, de opperde Vierfchaar decer Landfchap, voor het JuftitieWezen gefchikt of ongefchikt moet geoordeeld worden, in de eerde plaats bepalen de voornaamfte en noodzakelykfte verè'ischtens in een Rechtbank, gefchikt om de Juftitie in een Gewest te oefenen. „ Voor eerst en wel voornamentlyk, wordtin de perfoon des Richters verëischt kunde van de Wet, en ervaring om het ware van het valfche behoorlyk te kunnen onderfcheiden. Het Vonnis des Richters is niet anders, dan de toepasfiug van den Text der Wet, of den wil van de Wetgever op een byzondere zaak. Hy moet, derhalven, in ftaat zyn, om de ware mening der Wetten, uit derzelver aart, M 3 en Staatsos- iTELTR- nis, enü<  182 Tegenwoordige Staat STAATSGE- STELTE- Htdgeftelde Rechtbank het getal der Leden géfchikt zyn, naar de hoeveelheid der bezigheden, en naar evenredigheid van de mogelykheid, om kundige voorwerpen daar toe te kunnen bekomen, zo dat hier in geen vaste bepaling te maken is; nogrhans zyn wy op goede gronden van oordeel , dat men het hoogfte getal op twaalf, en het kleinfte op zes, buiten de Voorzitter, mag begroten, aangezien een groter getal de Deliberatien min vruchtbaar zoude maken, en een : ;I M 4 klein- ÏTAATSGE- iTr.LTEC112.  184 Tegenwoordige Staat Staatsge. STELTE- ïus, enz. i 1 i 1 kleinder, by ziekte of verwandfchap, telkens incompleetheid veroorzaken. „ Ten vyfde ,daar veele goede zaken bedorven worden, wanneer de zelve met overhaasting worden behandelt, zo is het zeker, dat mat de beste Wetten, de uitvoering jammerlyk zyn kan, als, namentlyk, de perfoon des Richters, uit hoofde van geringe bezolding, of dat met andere beroepsbezigheden te veel bezwaart is, zig geen genoegzame behoorlyke tyd vergunt, om de zaak, hem voorgefteld, aan alle zyden en uk alle oogpunten te befchouwen; het fchynbare van het ware genoegzaam te onderfcheiden, en zelfs op de kleinile omftandigheden acht te geven, het welk veel nadeeliger s in de Richter, als in de Wetgever: om dat le laatfte verrast zynde, zyne misverklaring da*elyks kan veranderen, maar de eerfte eenmaal verkeert gevonnist hebbende, kan het zelve niet herfteld worden. Hoe zeer nodig is het derhalven, dat voornamelyk de vonnisvellende Magt in een Land zodanig is ingericht, dat ze lene reden en hebbe, om zich in 't wigtigfte van alle zaken, waar van het geluk en voorfpoed, ja zelfs de eer Cr het leven hunner Medemenfchen afhangt, tt! overylen. „ Ten zesden moeten in de hoogfte Vierfchaar die Politike inrichtingen vermyd worden, dus moet de rang en bezolding van alk Leden , de prefident ui-genomen,gelyk zyn, en de Stem* ning by hoofden gefchieden, en niet by cor* ?ora; eene zodanige inrichting is misfehien jnfchadelyk in de wetgevende, maar geheel ïbfurd in de rechterlyke Magt, alwaar geen bejangens van byzondere corpora, maar alleen  van DRENTHE. 185 leen het verband tusfchen de Wet en de voorgedelde zaak, het byzondere onderwerp der Deliberatien uitmaakt. „ Ten zevenden wordt in de Leden van de hoogde Rechtbank niet alleen verëischt, bet nodige verdand der ftatuaire Wetten, maar dezelve zullen ze in alle hare relatiën voldoen, dienen, daarënboven, ten minden Hiftoriele kunde te bezitten, van het Keizerlyke, en de Rechten der naburige Landen, immers van de zulken,waar mede 's Lands Ingezetenen Commercie dry ven, of andere betrekkingen hebben. „ Deze verëisehtens, Ed. Mog. Heeren! in den perfoon des Richters, de hoogfte Vierfchaar bekledende, waar aan alle mindere Requifiten ondergefchikt zyn, zullen, zo wy vertrouwen, door niemand worden ontkent, wy kunnen, derhalven, de hoogfte Rechtbank dezer Landfchap. de Etftoel namentlyk, hier by als een onfeilbare toetfteen beproeven, , om te ervaren, of'er ten dien opzichte gebreken nopens het Juftitie- Wezen plaats hebban. „ Wy bepalen ons ten dien einde, „ 1 o. Cy vie beweegredenen van de Keure van een nieuw Lid by afftand of vacature en de gevolgen daar uit voortvloeiende; dezelve gefchied voor de eene helft by de Heer Drost, en de andere helfte by de Leden der Etftoel, uit de perfonen genoegzaam gegoed, en wonende in het Dingfpil alwaar de vacature is, niet naar mate van de kunde en gefchiktheid, maar naar mare van het hoogfte bod, zo dat hy, die het meeste geld bied, offchoon an. ders nog zo ongefchikt, de voorkeur heeft, boven zodanig een, die meer Kunde en erN M 5 v»' Staatsgk. STELTEN1S, fiU2.  Staatsok- STELTE- ws, enz. I { I J C 1 ï j f ï86" Tegenwoordige Staat ■ varenheid bezie, doch het niet convenieert, zo veel te betalen: zy die de aanftelling hebben, geven alleenlyk acht, of de aantedellene perfoon is meerderjarig. Eigenërfde , onbefproken, Lidmaat der Kerke, kunnende leezen en fchryven; bezit hy deze qualiteiten , en daar en boven geld om te betalen, dan is hy eligibel, offchoon gene dezer vereischtens, hoe nuttig ook en goed in het afgetrokr kene, in zig fluit de hoogstnodige kennis van de wet, veel min de kundigheid, om dezelve overeenkomftig haar aart en oogmerk beihoorlyk toe te pasfen. „ In hoe verre het kopen en verkopen der Ampten in 't algemeen voor of nadeelig is, behoeven wy hier niet angstvallig te onderzoeken, nademaal het nadelige, ja fchandelyke in dezen van zelfs in de oogen ftraalt, en ieder onbevooroordeelde zal erkennen, dat deze handel nergens minder te pas komt, als in de keuze des hoogden Rigters, van wiens Dordeel en befluit de bezittingen, de Eer en tiet leven der Ingezetenen afhangen. Immers den wy niet den alhoewel eerlyken, nochtans ïenvoudigen Landman, dienimmer gelegendaeid gehad heeft, zig in de wetenfehappen e oefenen , zonder welke men de aart der kVetten, en de ware betrekking, waar in ze ot de daden en handelingen der Ingezetenen ban, onmogelyk kan opfporen en beoorelen , van agter de ploeg weggenomen en ;eplaatst in de Rigterftoel, om te beoordelen iy voorbeeld, of en in hoe verre een mutueel "escament na regten revocabel is? Of en in oe verre een aangegaan Contract van koop of  van DRENTHE. 187 of andere handelingen kan vernietigd worden, s en of het geen iemand, tilulo legati, aut % donationls vervreemd is geworden , onder aangewonnen goed behoort , en wat diergelyke veelal intricate, en problemarique quasstien telkens meer voorkomen? en zoude het nu niet ten hoogden onredelyk zyn, om van zo iemand te eifchen, zelfs maar de fpreekwyzen en kunsttermen in die zaken gebruikelyk in hare ware betekenis te verdaan? En kan hy dat! hoe gegrond zal dan het oordeel over de zaak zelve zyn? Niets anders , dan het raden van een blinde na de koleur, en evenwel hangt dikwils van dit ongewis en ongegrond oordeel de welvaart van een geheel geflagt, het bedaan van Weduwen en Weezen, de Eer en het leven der Ingezetenen af- Het fchynt ons niet te fterk uit de overweging hier van te beiluiten, dat de keuze by het hoogfte bod, het naar de gewone loop der zaken, niet alleen bezwaarlyk maar zelfs onmogelyk maakt, om den Etftoel met Leden te voorzien , die de nodige kunde bezitten: Trouwens Ed. Mog. Heeren! leert dit de gedurige ondervinding, de beste leermeesteresfe, maar al te zeer, en hebben wy niet meenigvuldige bewyzen daar van gezien! om ze te byzonderen, zoude min of meer hatelyk kunnen fchynen. Hoe kan het dan anders zyn, of het moet, buiten wonderwerk, veeltydigen beuren, dat 'er verkeerdelyk gevonnist wordt, en byna altoos, zonder genoegzame grond, wanneer het toevallig rechtmatig zyn kan. Zodanig Richter oordeelt niet ex Aclis & Pro- ba- Staatsge-" TELTB- «S, eiiZ.  Staatsg& ïteltb- nis, euz. 188 Tegenwoordige Staat batisy maar naar dat hy voor zich zelve over voorkomende zaken en Feiten gevoelt. Uic allen dezen, zal het door U Ed. Mog. worden toegeftemc, dat, ten opzichte der Keure der Leden in den Etftoel, een fchadelyk gebrek plaats heeft. fa „ Belangende het tweede vereischte, te weten de hoogstnodige Achtbaarheid des Richters, noiiden Raportanren zich verzekert, dat het gebrekkige, 'c geen ten dezen plaats heeft, voor iemand welke de gefteldheid van den fctltoel gade flaat, niet kan verborgen zyn, en zouden het derhalven overtollig achten de attentie van U Ed. Mog. op dat point nader te bepalen; dit defect meerendeels een gevolg van het eerfte zynde,zal met diens verbetering te gelyk verdwynen; het Redres,hier omtrent! befchouwen wy als een zaak gantsch niet on* yerfchilhg, wyl daar door ongeoorloofde verbintenis met de twistende partvën wordt voorgekomen, die thans, uit hoofde van de ftand der meeste Leden, maar al te gemakkeJyk kan plaats hebben. Wy hebben in de derde plaats, als nadelig belchouwt, dat ftrydig met de regels van gezonde Staatkunde, het beuier der" Politie en de Juftitie, in de zelfde perfonen verëenigt is hoe is hec hier mede, ten opzichte der Ë> ftoel, gelegen? De voornaamfte Leden, door welkers kunde en beleid aan de onkunde van het merendeel, nog eenigzints kan worden te gemoet gekomen, zyn immers byna alle Le. d*n,met alleen van de Wetgevende magt, maar ook de ziuken, aan wien het beftuur der Politic  van DRENT H E. 1P9 rie is toevertrouwt, een gebrek in de Etftoel waar van een ieder, by indenking, de nadelige gevolgen moet bezeilen. „ Ten vierden zouden wy van oordeel zyn, dat het getal der Leden van eenCollegie, meer in evenredigheid behoorde te daan, tot de bekwame voorwerpen, hier toe eligibel. De Etftoel beftaat behalven den Drost, Adfesfor en Ministers, uit 36 Leden; een getal, gefchiede anders de keuze naar behoren, veel te groot voor deze Landfchap, waar in men zo veel bekwamen perfonen, aan eikanderen niet te na verwand, en met de verdere qualiteiten voorzien, niet zal kunnen vinden, veel min, de mogelykheid hier van gefupponeert,dezelve overhalen, om zig op dien voet ten dienfte der Juftitie te verbinden, behalven dat ook her. getal van 26 zittende Leden te fterk zoude voorkomen, om behoorlyk te Delibereren, en eikanderen de redenen en gronden van Advys mede te deelen, ten einde met rypen berade, en na de zaak nauwkeurig overwogen van alle zyden befchouwt te hebben, een befluit te kunnen opmaken; derhalven moeten wy hier uit vastftellen, dat de Inrichting der btftoel, uit aanmerking van het getal der Leden, gebrekkig is. „ Daar,ten vyfden,de bezolding der Leden ao hoog behoorde te zyn, dat dezelve zich geheel aan de Juftitie kunnen toewyën, zonder door finantiele redenen tot overhaasting, of tot het waarnemen van een ander Beroep te worden bepaalt, zyn de vacatiën voor den Etftoel nauwelyks toereikende, om de verteringen en reiskosten goed te maken, 'c welk voos 5TAATSGK 5tei.tb- nis, enz.  Staatsoï iTELTB. Kis, enz. 190 Tegenwoordige Staat • voor geen der minlre redenen kan gehouden worden, waarom anderzints bekwame voorwerpen, by voóibeeld Advocaten, die lange gepraétifeert hebben, en weina eenige meerdere ruste zouden verlangen, zich thans onttrekken den Etdoel te bekleden. „ Terwyl, daarenboven, in de zesde plaats nog ook een hatelyk onderfcheid in de betaling der Etftoel-Leden, op den tegenswoordigen voer, plaats heeft, 't geen ons toefchync te zeer na Politike inrichtinge te fmaaken, om in een Rechtbank, alwaar de Leden, de Prefi» dent exempt,van gelyke rang moeten zyn, en zonder onderfcheid alle tot een en de "zelfde verrichtingen worden geroepen, verder gedult te worden; even zo als wy zouden meenen, dat het ftemmen in den Etftoel, by Corpora °f Dingfpillen, en niet by hoofden, plaats hebbende, in een Rechtbank de ongerymdheid zelve is, en de nadeligfte gevolgen na zich fleept; daar het immers gebeurlyk is, dat by abfentie van zommige Leden, het minder getal het meerdere overftemme, behalven dat hier door de invloed wordt vermindert, welke anderzints de kundigfte hebben kunnen, terwyl het ook nu zeer mogelyk wordt, dat in één Dingfpil de bekwaamfte Leden by elkander zyn, en in een ander Dingfpil minder bekwamen, daar de eerfte waren zy verfpreid, en ftemde men by hoofden, van uitgeftrekter nuttigheid zyn; U Ed. Mog. zullen derhalven niet haefiteren, of ten dezen opzichte Redres irerëischt wordt. „ Wy hadden ten zevenden vastgefteld, dat jet niet genoeg is, kundig te zyn in de fta- tu-  van DRENT H E. 191 tuaire Wet, maar' dat een Richter ten minden ' een Hiftorielekunde van hetKeizerlyke Recht, j zo wel als van de Rechten der naburige Landen, en der zulken , waar mede de Ingezetenen veel omgang hebben moeten, bezitte; en nogthans is het zeker, dat volgens de thans plaats hebbende inrichting der Etdoel, dezelve in maar weinige Leden met grond kan worden verönderfteld: wy zouden derhalven ook, in dit opzicht, de Etdoel als gebrekkig befchouwen. „ Het gevolg van alle deze defecten, is een nafleep van meer andere gebreken,als by voorbeeld, dat by de Advyzen geen redenen of gronden worden opgegeven; dat de Richter zich overhaast, en geen genoegzame tyd van overweging gunt; dat in het geval, wanneer een zaak commisforiaal wordt gemaakt, en de Minister der Vergadering, om redenen, de Commisfie declineert, het veelligt gebeuren kan, dat de decifie alleen afhangt van de onbekwaamfte, om dat in de benoeming der Gecommitteerdens eerst op het Dingfpil, cn dan op de tourbeurt in het zelve, uit hoofde van het voordeel daar aan gehegt, en niet op de gefchiktheid der perfonen wordt gelet. Eene inrichting, die men ook wederom met alie grond, als ftrydig met de ware belangens van een goede Juftitie mag befchouwen. „ Dit zy genoeg,Ed.Mog. Heeren'omaan te tonen, dat 'er, ja waarlyk,ten opzichte der Etdoel, zeer aanmerkelyke gebreken plaats hebben, en dat het, over zulks, voor den Lande wenfchelyk zyn zoude, dat daar in verbetering gefchiede. „ Men- heeft, wel is waar, van tyd tot tyd ge- ;taitsgis«" iTELTE- - sis, euz.  Staatsge- STSLTE- Köj enz. / ips Tegenwoordige Staat getragt aan zommige der opgegevene gebreken te remediëren, doch de kwaal niet in de grond aangetasr, blykbaar uit de fuccesfive inrichtingen, waar door, aan de Conftitutie der Etftoel, wel eenige verandering is toegebragt, doch,welke by de uitkomst, aan het oogmerk niet hebben beandwoord, of een nafleep van nieuwe gebreken ten gevolge gehad enz." Hier op, door Heeren Gecommitteerden, een voorflag tot het oprichten van een nieuw Hof, en fchadeloosftelling der tegenwoordige Leden gedaan, en, op approbatie van zyn Hoogheid, den Erfftadhouder der Landfchap, zynde goedgekeurt, is dien conform, na dat dezelve, met eenige weinige verandering, door zyn Hoogheid was geagreëert, de oprichting van dat nieuwe Collegie werkelyk daar gefield, op een Ordonnantie en Inftructie, van dezen inhoud: Generale Ordonantie en Inftriiclie voor den Etftoel der Landjchap Drenthe. Art. i. De Etftoel zal, buiten den Heer Drost, beftaan uit agt Raden, en Minister onder den naam van Raad en Landfchryver, waarvan de oudfte der agt Raden, by abfentie van den Drost, als Prefident zal fungeren, onderden titul van Dros/ard en Raden in den Etftoel f2). Zul. C2) By de Afle van aanftalling is deze tituJe veranderd m dien van Drosfard en Raden in de Hove van Jujtttte; welke ook aHeen door dit Collegie wc*dt gebruikt.  van DRENTHE. 193 Zullende de Heer Erfftadhouder in der tyd, prajfent zynde, zo als in alle de Hoven van Juftitie binnen de Provinciën plaatfe heeft, in dit Collegie kunnen prtefideren. 2. Deze Raden en Minister zullen moeten zyn ingeboorne Landfaten, of door dadelyke admisfie ten Landage genaturalifeerde Ingezetenen dezer Landfchap, zynde gepromoveerde Rechts Doétoren, (aan welk laatstgemelde requifit men nogthans by de eerfte oprichting niet zal zyn verbonden) zonder onderfcheid van Adel of Onadel, boven de 25 jaren oud, Ledematen der Hervormde Kerk, welke noch in noch buiten de Landfchap, eenig ander Ampt mogen bekleden, of ten Landsdage verfchynen. O' In den Etftoel zullen geen Raden mogen verkoren worden, die in de op en neergaande linie in infinitum, in de zydlinie tot in den derden graad, in de zwagerfchap tot in den tweeden graad, inclufive, eikanderen beftaan, zo lange de zwagerfchap continueert. 4- De Raden zullen voor de eerftemaal door den Heere Erfftadhouder worden aangeftelt, en vervolgens by vacature door afftand of fteifgeval mede by Hoogstdezelve, uit een nominatie van drie perfonen, door de Collegien N van Staatsqü- STELTI- Nw, enz.  Staatsgesteltenis , enz. 194 Tegenwoordige Staat van Drost en Gedeputeerde Staten en den Etftoel conjun&im, binnen zes weken na de vacature, op uitfchryving van Drost en Gedeputeerden , te formeren en overtezenden in volgende manier: „ Doorluchtigfte, Hoog Geboren Vorst en Heer! „ De Ordinaris Raad in den Etftoel Mr. „ N. N. op den , dezes jaars zynde „ overleden, (afftand gedaan hebbende) zo „ hebben wy ons verpligt gevonden Uwe Doorluchtigfte Hoogheid kennisfe te geven, „ dat wy ingevolge Art. 4. der Ordonnantie ', op den Etftoel vergadert zynde, na rype en „ ernftige overweging, op onzen Ampt Eed, „ zonder in aanmerkinge te nemen eenige re„ commandatien, follicitatie, betrekkinge van „ vriendfchap en gunfte, of eenige andere be„ weegreden, alleenlyk de gefchiktheid der „ perfonen voor oogen houdende, tot vervul„ linge dezer vacature hebben genomineert, „ Mr. M> „ Die wy, als tot dezen post de bekwaamde, en van de nodige qualiteiten voorzien, de „ Eer hebben Uwe Doorl. Hoogheid te pre„ fenteren, met gedienftig verzoek daar uit, „ ten dienfte der Juftitie, ten fpoedigften keu„ ze te willen doen. „ Waar mede &c." 5- De Raden door den Heere Erfftadhouder, in-  van DRENTHE. 195 invoegen voorfchr., zynde aangefteld, zullen hunne Aften van aanftelling aan de Heeren Scaten, of Drost en Gedeputeerden, moeten exhiberen, omme aldaar geregiftreert te worden, en voorts aan handen van dezelven, de Eed van zuivering en getrouwheid moeten afleggen en ondertekenen. Forma van de Eed der Raden in de Etftoel. „ Gy looft en zweert, dat gy als Raad in „ den Etftoel, over alle zaken en procesfen, „ die aldaar zullen dienen, recht oordelen en „ Sententien zult helpen vinden, en wyzen „ na des Landfchaps wetten en Uwe beste ken„ nisfe, altoos God en de Juftitie voor oogen „ hebbende, en zulks niet te laten om lief of „ leet, giften of gaven, vriendfchap of vyand„ fchap, of om eenige zaken wille, dat gy „ verders, U in allen deelen, naar de Ordon* „ nantie en Inftrudïie op den Etftoel gearres» „ lieert, of nog te arresteren, zuk gedragen, „ en in 't byzonder, U niet zult bemoeijen en „ aantrekken, zaken de Politieke Regering „ dezer Landfchap betreffende, ofdejudica„ ture over dezelve, en andere geprivilifeerde „ zaken, maar zulks overlaten , en des voork^„ mende, te renvojeeren, daar het behoord; n dat gy ook met alle yver en naarfiigheid, „ zult helpen voorftaan en befchermen, de „ Ware Christelyke Gereformeerde Religie, „ dewelke in deze Landfchap, als in de andere „ verëenigde Provinciën zal onderhouden wor„ den; Zweere voorts, de Souverainiteic van „ de Staten in de tegenswoordige RegeringsN a „ fotm, 5TAATSGB" 5tfxte- nis, enz.  Staatsge- SIELTB. nis, enz. 196 Tegenwoordige Staat „ form, onder het Stadhouderlyke beftier, zo „ als het zelve in de Poinften van Redres, en „ verdere plechtige opdragc, aan Zyne Hoog. „ heid willem de vierde, in het jaar n 1749.eenparig is gedaan,en nader in 1766, „ aan Prins willem de vyfde, op den„ zeiven voet is gedefereert, in ade hare delert „ te zullen helpen cooferveren en maintine„ ren, en zo U mogte voorkomen, dat daar „ tegens opzettelyk iets ondernomen wierde, „ daar van aan de Heeren Staten, den Heere „ Erfïladhouder of Vrouwe Gouvernate in der „ tyd, of aan den tydigen Heere Drosfard, ten „ eerden kennisfe zullen geven". Zo waarlyk helpe my God Almagtig. 6. Vervolgens zullen de Aften van Aanftelling en Eedftaving aan den Etftoel worden vertoond, om daarop, na regiftratie derzeive, Sesfie te nemen. 7- De Ordinaris Vergaderingen van dit Collegie, onder den naam van Lottingen, zullen tweemaal des jaars gehouden worden, als de laatfte Dingsdag in Juny, en de derde Dingsdag in November. 8. De Raden zullen over de aldaar voorkomen» de zaken hunne vota, met goede redenen bekleed, uitbrengen, en zal in cas van egaliteit der  van DRENTHE. 197 der ftemmen den Heer Drost, en by abfentie s de Minister, concluderen, zo evenswei dat, J in gevallen van geen eenftemmigheid, de Landfchryver andermaal omvrage zal moeten doen, ten einde, zo veel mogelyk, eendragtelyk en op goede gronden befloten werde. 9; Ingevalle 'er Criminele gevangenen zyn, waar over de informatien volledig zyn ingewonnen , zullen dezelve het eerst worden geexpedieert, en vervolgens, naar order van het Landrecht, de ter Rolle gebragte procedures; wel verftaande, dat, om een definityf vonnis te vellen, niet minder dan vyf Ordiuaris Ra-, den moeten prsefent zyn. 10. De Raden zullen niet vermogen hunne functien waartenemen of adviferen, in zaken waarin bevorents als Advocaten gedient, of eenig confult gegeven hebben, nog ook in zaken van hunne Bloedverwanten in de op- en neergaande linie, nog ook over hunnen Broeder of Zuster, derzelver Kinderen , Omen of Moeijen, volle Nichten of Neven, 't zy van volle of halve Sibbe, aangehuwlykt of aangeboren. En zal om verdere verwandfchap, niemand mogen gefufpe&eert worden. 11. In 't vervolg zullen alle Requesten des DonN 3 der- TAATSGB. iTELTE- us, enz.  Staatsct. steltemis.| enz. i ] i : i ' '" • f i ( i < i ip8 Tegenwoordige Staat derdags avonds, in de eerfte week der Lotting, moeten zyn ingelevert, om op een byzondere Rolle gebragt, in de Collegie - gang opgehangen, en in order, naar vervolg, te worden afgedaan, ten ware de aanleiding tot het prefenteren van eenige andere Requesten, na die tyd, flaande de Lotting, mogte geboren zyn. is. Op deze Vergaderingen, die tweemaal des daags, 's morgens van io tot 12, en 's avonds van 5 tot 8 uur, na voorafgaand Gebed, moeren gehouden worden, zullen zo veel immers mogelyk, alle zaken worden getermineert. 13* In cas 'er noodzakelyk eenige Commisfien rerëischt worden, zullen de Gecommitteerdens, :en laste van parthyen, niet meer mogen declameren , dan agt Guldens vacatie des daags, en der Guldens voor vertering, en dus twaalf CJuldens des daags, voor. de heen en terüg reize nede te rekenen ; zonder dat hoe genaamt ee» dge vertering, ten koste van parthyen, zal nogen gebragt worden; zullende de Advocaen, by gelegenheid van zodanige Commisfien , mnne eigene vertering moeten betalen, en daar mot vier Guldens des daags, op dezelve wy:e als van de Gecommitteerdens gezegt is, en iaarënboven reditutie van de uirgefchotene verering, op de heen en terug reize, als van >uds, in rekening mogen brengen. Welverbande dat voor de Commisfien, welke daan-  van DRENTHE. 199 de Lotdng in loco gehouden worden, zo als van ouds, niet meer zal mogen worden gedeclareerc,dan voor ieder Commisfaris één Gulden, en dat ook ieder Advocaat, dienswegens, niet meer dan één Gulden zal mogen declareren. 14. Het zal evenswei den Etdoel niet vrydaan, eenige commisfien cum plena te decreteren, wordende dezelve ten eenemaal by deze verboden. Zo het mogte voorvallen, dat, buiten de Ordinaris Vergadering, eenige misdadigers, op order van den Heere Drost, ofte by Deszelfs abfentie van den prafiderenden Raad, wierden gedetineert, zo zal de Drost, of by abfentie de praafiderende, na dat de informatien zyn ingewonnen, de Raden buitengewoon befchryven, welke als dan op den Eed zullen moeten compareren. 16. Insgelyks, zal het verlenen van nodige provifien, in zaken van civile Juditie, by ontdentenis van Vergadering, en abfentie van den Heer Drost, gefchieden door ééne der Leden of Minister, op voordel van den Heer Drost, daartoe door de Heeren Staten fpeciaal te authoriferen. N 4 Staatso» SlïLTE- ms, enz.  Staatsge. steltems., c11z, Indien parthyen by Sententien (in civilibus) zich bezwaart bevinden, zullen dezelve daar van, ex lisdem aclis, revifie comform Landrecht by Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens, of by ontftencenis van Staatsvergadering, by Drosc en Gedeputeerden, met opgave van de Advocaten hinc inde in de zaak gediend hebbende, mogen verzoeken, welke als dan drie Inlandfche onpartydige Rechtsgeleerden, dezelve qualiteiten hebbende als van de Raden gezegd is, uitgenomen dat mede uit de Amptenaren worden gekoren, zullen benoemen, -om op verfchryving van den Raad, de zaak, met en nevens drie Gecommitteerdens uit derzelver midden, te refumeren, en eindetyk te termineren. Zullende de Raad gehouden zyn, ingeval rer eerlier inftantie, dispariteit van ftemmen mogte hebben plaats gehad, tot de revifie te committeren twee Leden welke voor, en één Lid welke tegen de Sententie a qua gevoteert hebben; ten welken einde ter eerfter inftantie, in alle zaken revifibel zynde, van de uitgebragte vota een fecreet protbocol zal moeten worden gehouden, ter kennisfe des Raads. 18, By abfentie van den Heere Drost, zal de oudfte der Ordinaris Raden, tot de rivifie Geeommitteert, aldaar rer Vergadering prafide- ren, *oo Tegenwoordige Staat 17. VAN REVYSEN.  van DRENTHE. 201 ren, doch zullen de toegevoegde Revifeurs, raar rang van jaren hunne Advifen her. eerst: voor de Ordinaris Raden, en mede met goede redenen bekieed moeten uitbrengen, en zal in gevallen van evenwicht van ftemmen, by abfentie van den Drost, overëenkomdig het Advys van de Minister geconcludeert worden. 19. De Revifeurs van hunne benoeming, door aanfchryving van de Heeren Staten, of het Collegie van Drost en Gedeputeerden, verwittigt zynde, zullen gehouden zyn, wanneer bevorends in de zaak geadvifeert of geconfuleett hebben, of uit eenigen andere hoofde die commisfie mogten willen declineren, als dan daarvan, ten fpoedigften, ter Secretarie kennis te geven; ten einde anderen in derzelver plaats zo vroegtydig kunnen worden benoemt, dat van die benoeming, in den beginne van den Lotting, aan den Etdoel kennis kan worden gegeven. 20. Voor en aleer tot de revifie van eenige procedure wordt getreden, zullen de toegevoegde Revifeurs gehouden zyn, aan handen van de Gecommitteerde Ordinaris Raden, deze navolgende Eed te ftaven en ondertekenen: Forma van de Eed der toegevoegde Revifeurs. „ Gy looft en zweert, dat gy in de zaak N 5 van STAATSGESTEL rE- tus , enz.  Staat sce- STELTE- nis, enz. N < 202 Tegenwoordige Staat „ van N. N., die voor U Lieden als toege„ voegde Revifeurs zal dienen , bevorents niet „ hebt geadvifeert, en in dezelve rechte oor„ delen en Sententien zult helpen vinden en „ wyzen , naar des Landfchaps Wetten en ,, Uwe beste kennis, altoos God en de Juftitie „ voor oogen hebbende, en zulks niet te la„ ten om lief of leed, giften of gaven, vriend„ fchap of vyandfchap, of om eenige zaken „ wille. „ Zo waar helpe U God Almachtig. 21. Aan ieder toegevoegde Revifeur zal voor ieder revifie door de Landfchap worden betaald veertig Guldens, zonder iets ten laste van par* thyen te mogen brengen. 22. Het zal in 't byzonder den Etftoel incumberen nauwkeurige toezicht te nemen, dat de pupillaire zaken, conform Landrechte, en het belang der minderjarigen, worden behartigd, en de orders daar op gefteld, of nog te ftellen , EXLclelyk worden nagekomen. 23- Zal ook goede opzicht hebben op de Officieren der Juftitie, en derzelver Suppoosten, foor zo verre de Juftitie betreft, en dat de gerangenen, conform Landfchaps orders, worlen getraéteerr. 24.  van DRENTHE. 203 24. En generalyk zich nauwkeurig moeren ge. dragen, naar den inhoud der lnltruótie hier na geinfereert. Voor het waarnemen dezer funclien zal ieder Raad een jaarlyks Traélement genieten van Een Duizend Guldens, en daarenboven ieder, nevens de Minister, ééne Gulden pralende geld telken Sesfie. 2fJ. En zal, boven dien, niets ten laste van de Landfchap mogen worden gebragt, als alleen in gevalle van buitengewone Criminele Vergadering, wanneer des daags vyf Guldens zuliera mogen declareren, zonder eenig praïfentie geld. 27. By inkomdige vacature van het LandfcfHyvers-ampt, zal de Minister van den Etdoel, tot een jaarlyks Traftement genieten, Twaaif Honderd Guldens, en de gewone emolumenten, uitgenomen, nogthans , die gene, welke aan de tegenswoordige Raad en Landfchryver, Mr. IV. H. Erkenswyk, Speciaal, by Refolutie van heden, zyn toegelegd, welke in 't vervolg zullen cesferen. 28. Waarëntegens Raden en Minister, ten behoeve van 'c Comptoir - Generaal dezer Landfchap, iTAATSr.E- TELTE- s'is, enz.  204 Tegenwoordige Staat Staatsgï- STIiLTE- m:->, erz. 29. De Minister der Vergadering zal gehouden zyn, telken halve jaar een exacte notul der gehoudene Sesfien, en ontfangene Ordels (die ten voordele der Landfchap zullen komen) ter Secretarie te bezorgen, ten einde, ter betalinge der prafentie gelden, Ordonnantie kan worden geflagen. 3°- Insgelyks zal de Minister, telken jare, mede opgeven de Criminele Vergaderingen, zo in dat jaar gehouden zyn, met expresfie hoe veel vacatiën voor de Raden, Minister en Landspanders zyn gedeclareert, ten einde, voor het beloop dier fummen, by Drost en Gedeputeerden Ordonnantie kan worden gedepecheert. INSTRUCTIE. Art. 1. Drosfard en Raden zullen, in name van Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens, en dus van wegens de hoge Overigheid dezer Landfchaps, de Criminele en Civile Juditie, in het hoogfte resforc, uitoefenen , naar Landrechte en zodanige Wetten en Ordonnantiën, als thans existeren, ofte door de Heeren Staten naderhand fchap, ieder zullen moeten betalen een equivalent van Een Duizend en vyfhonderd Guldens, in drie jaren, telkens een derde te voldoen.  vm DRENTHE. 205 hand mogten worden gemaakt, beraamt en vastgefteld. 2. Alle Sententien zullen op naam van Drosfard en Raden, doch in cas van Revys, op naam van Drosfard en Revifeurs, gepronuntieert, en de depêches ter Ordonnantie van dezelve getekend worden. 3- Vermits voor de acht Raden en Minister, boven derzelver vaste Traclementen, ieder Sesfie, voor prsefentie geld, betaald wordt negen Guldens, om dezelve te verdelen, als by de Generale Ordonnantie is bepaald, zo zal door den Minister annotitie worden gehouden van de Leden, welke van 10 tot 12, en van 5 tot 8 uur, in den Raad tegenswoordig zyn, waar uit hy vervolgens een notul zal opmaken, en nevens de Prefident vertekenen, houdende het getal der Sesfien, welke ten laste van den Lande kunnen gebragt worden, ten fine Art. 29. van de Ordonnantie vermeld. 4- By abfentie van den Heere Drost, zal in dit Collegie telkens de oudite in bediening zynde Raad prxfideren. 5. De Raad en Landfchryver zal de Leden der Vergadering, naar rang, hunne ftemmen afvragen, Staatsge- stelte- nis, enz.  Staatsgï- stelte- mis , enz. Edoch wanneer evenwicht van ftemmen plaats mogte hebben, zal met die van den Drosfard, en by deszelfs abfentie, met de ftemme van den Minister worden geconcludeert. sv. . De Drosfard, Raden en Minister, zullen by hunne Ampts-eed zyn verbonden, ten aanzien hunner eigene Advylèn, en die van hunne Me» deleden, de nauwkeurigfte geheimhouding in agt te nemen. ö . 9* - - «sflopfcTO & aw Gelyk mede, om zich te onthouden van het buiten de Vergadering adviferen, in zaken reeds aanhangig, of die, waarfchynlyk, eerlang in questie komen, en voor hun een onderwerp van decifie worden kunnen, direct of indirect. 10. Alle Rauwatfien, Pandingen, CantradiéHen, en sof5 Tegenwoordige Staat gen, die dezelve, in Civile en Criminele zaken, met goede redenen bekleed zullen moeten uitbrengen. 6. ; Wanneer de Advyfen niet eenftemming mog. ten vallen, zal de Minister andermaal de zaak in omvraag moeten brengen, doch zal als dan by de meerderheid geconcludeert worden.  van DRENTHE. 207 en zodanige verdere zaken, als naar Landrecht daartoe behoren, zullen ter decifie van den Etftoel daan, doch, in allen opzichte, onvermindert blyven de Judicature van de Heeren Drost en Gedeputeerde Staten, hun Edele Mogende, volgens Order van Regeringen Inftructie van den 13 Sept. 1003, of eenige nadere S caatsrefoluden competerende. 11. En op dat hieromtrent, langzamerhand, geen inbreuk moge gefchieden, is de Etftoel vcrptfgt alle zaken tot derzelver forum niet behorende, direct te renvojeren, of van de hand te wyzen. , .12. jfc jbiow OS 100 Generalyk zal de Etftoel in genen opzichte aan zich trekken, nog de Leden zich bemoejen en inwikkelen, in zaken de Politie of Finantien van het Landfchap rakende, doch niet te min gehouden zyn, om zo veel hunne Recbterlyke qualiteit betreft, zorge te dragen, dat de tegenswoordige vastgeftelde Conftitutie van Regering blyve geconierveert, en, ten dien einde, de ondernemingen daar tegens ter hunner Judicature wordende gebragt, ftiptelyk, conform de Placaten, worden gecorrigeert, zonder eenige conniventie, disfimulatie of nalatigheid. En ten einde aan het grote oogmerk van den Souverein des te beter werde voldaan , zal de Et- Staatsge STELTK- NI3, enz.  Staatsgz. STELTP.- ws, enz. ao8 Tegenwoordige Staat Etftoel generalyk, in alle deszelfs Amptverrichtingen, aan de ééne zyde op het oog moeten houden, dat ter bevordering van het wezendJyk geluk der Ingezetenen, de handhaving der vastgeftelde Wetten, de adminiftratie van prompte Juftitie, order en ondergefchiktheid, volftrekt noodzakelyk zyn, terwyl, aan den anderen kant, de admisfie van fpeculative fubtiliteiten, captien en chicanes nuttelofe kosten veroorzaken, de procedures in longeur trekken en dus het tegenövergeftelde effect zoude doen geboren worden. En vermits geen menfchelvke voorzichtige beid alle chicanes op ieder byzonder point, by mogelykheid, kan vooruit zien, nog welke zwarigheden zich in de Executie kunnen opdoen, zo wordt de voorfchr. Ordonnantie en Inftruéhe, provifioneel, voor den tyd van twee jaren vastgefteld, met authorifatie op het Hof of Etftoel, om tegens den Ordinaris Landsdage van den jare 1793, aan de Heeren Staten te berichten, of en welke zwarigheden in de naleving van dezelve zyn voorgekomen, ten einde, na ingenomene Coniieratien en Advys van den Heere Erfftadhouder, daarin zodanige veranderingen te maken, als bevonden zal worden te behoren. Aldus, ingevolge Refolutie van de Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens, Staten der Landfchap Drenthe van den jongst gehoudenen Ordinaris Landdag van den 21 Maart 179,, door Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prince Erfftadhouder, by Misilve van den 24 September 1791, nader geaggreëert (3),door (3) Men heeft niet ongepast geoordeelc, dezen Brief  van DRENTHE. 209 de Heeren Drost en Gedeputeerden, mitsgaders verdere Heeren uit Ridderfchap en Eigenerfdens, op voorfchr. Landdag hiertoe fpeciaal Gecommitteert, gearredeert en vastgerteld. Actum in Collegio te Asfen den 30 Sepcember 1791. Ter Ordonnantie van de Heeren voorfchreven W. H. ERKENSWYK. Edele Mogende Heeren! Byzondere goede Vrienden I Wy hebben in February jongstleden, ontfangen het Rapport, rakende de te makene veranderingen en verbeteringen in de formatie van den Etftoel, en de manier van Procederen voor het zelve Collegie, het welke den Heere Drost ons overhandigt heeft. doch tot ons leedwezen zyn wy, door menigvuldige occupaden, belet, om, zo als wy wel gawenscht hadden, eerder daarop aan Uwe Ed. Mog. onze Confideratien en Advys te kunnen doen toekomen: — wy hebben geoordeeld, dat het veel confideratie meriteerde, om te adviferen over een Rapport, waar by voorgedragen wordt, eene totale veranderinge van het hoog- -zyn geheel, m«t i$ daarop gevolgde Publicatie, hier by se voegen. O Staatsoï- STELTF- ms, enz.  èrAATSGESTELTE- ms, enz. .gio Tegenwoordige Staat hoogfte Gerechtshof, dat binnen het Landfchap Drenthe, zedert Eeuwen heeft geëxteerd, en dat zulks zo zeer de ware belangens der goede Ingezetenen interesfeerde, dat wy daar niet op aan Uwe Ed. Mog. ons Advys behoorden te doen toekomen, alvorens op alles, waar op in dezen te reflecteren was, acht te geven, en waar toe ons cot hier toe de tyd ontbroken heeft; thans vinden wy ons in ftaat, om onbezwaard, aan Uwe Ed. Mog. te adviferen, dat, volgens ons begrip, de voorgeflagene veranderinge van den, tot hier toe in wezen geweest zynde, Etftoel in een Hof van Juftitie, om redenen by het bovengem: Rapport gealleguëert, voor het Landfchap nuttig zal zyn, en dienen tot betere adminiftratie der Juftitie binnen het zelve, waar door het welzyn der goede Ingezetenen merkelyk zal zyn bevordert; dan wat aangaat de articulen van de Concept - Ordonnantie, zouden wy oordelen, dat by het eerfte articul van de generale Ordonnantie zoude behoren te worden gevoegt, de Heer Erfftadhouder in den tyd prefent zyn* de, zal, zo als in alle de Hoven van Juftitie , binnen de Provintien plaat[e heejt, in dit Collegie kunnen praftder en. En by het 10de articul, als mede dat gene Commisfarisfen zullen mogen zyn, of adviferen in zaken waar in bevorens als Advocaten gedient, of eenig confult gegeven hebben. Dat het ude articul in dezer voege werde geamplieert, ten ware de aanleidingen tot het prajenteren van eenige andere Requesten na die tyd, ftaande de Lot' ting, geboren mogten zyn. Dat nog by het 13de articul zoude behoren te worden bygevoegd:  van DRENTHE. aii voegd: wel verftaande, dat voor de Commisftén, welke, (taande Lotting, in loco gehouden worden, zo als van ouds, niet meer zal mogen worden gedeclareert, dan één Gulden daags voor ieder Commisfaris, en dat ook ieder Advocaat niet meer dan één Gulden daags zal mogen declareren, en dat, eindelyk, het 25fte articul op de volgende wyze zoude behoren re worden geamplieerr. Zullende der afwezende portie, in het prefentiegeld aan de aanwezcnde accresceren, zonder dat eenige redenen van abfentie, hoe wettig die ook anders mogten zyn, hier omtrent zullen worden aangenomen. Voorts amplefteren wy volkomen de by» voegfelen, gemaakt omtrent de voorz Ordonnantie , by de Refolutie der Heeren Staten des Landfchaps, van den 22 Maart jongstleden, en welke de Heer Drost, aan Hunne Ed. Mog , uit onzen naam heeft voorgedragen, terwyl Wy begrypen, dat de intentie van Hunne Ed. Mog. is, om alvorens eene finale Refolutie te nemen, zo over de veranderingen, die in de nu gearreiteerde Ordonnantie, door het aan» teltellene Hof van Juftitie,zouden kunnen worden voorgedragen, als over de veranderingen in het Landrecht te maken , de Confi ieratien en het Advys van den Heere Erfihdhouder, in der tyd te vragen, Wy geven Uwe Ed. Mog, in b-'denking, om, nopens de rangfchikkirge der articulen van de Concept - Inftp étic en generale Ordonnantie, de gevoeglyki. ordre ifi het oog te houden, en wat betreft Het changement omtrent den Landfchryver, Mr. W. li. Erkenswyk, O 2 plaat- Staat.«ge- stelteNiS, UIZ.  SïAATSGE9 tklte* nis, enz. 212 Tegenwoordige Staat plaatfe zullende hebben, zo nopens zyn Tractement als verdere dedomagementen, tot gemis zyner emolumenten, verwagten wy, dat daaromtrent de billykde fchikkingen plaatfe zullen hebben, en wyl de Heer Drost, hieromtrent van onze Intentie byzonder is geinformeert, kunnen wy met te meer gerustheid aan Uwe Ed. Mog., mitsgaders aan de Heeren Gecomm., door Hunne Edele Mog. de Heeren Staten, benoemt, by derzelver Refolutie van den 22 Maart, jongstleden, overlaten, om met fpeciaal overleg van den Heere Drost, deze zaken finaal te reguleren. Eindelyk hebben wy niet willen afzyn, aan Uwe Ed. Mog. te communiceren, dat wy hebben aangefteld, ingevolge de delatie van de Heeren Staten des Landfchaps, om, voor deze reize, van die plaatfen zonder Nominatie te disponeren, den Raad en Landfchryver, Mr. W. H. Erkenswyk, tot eerfte Raad in den Hove van Juftitie of Etftoel van het Landfchap Drenthe, met behoud van den Titul van Raad en Landfchryver honorair, zullende hy in die qualiteit de Politieke Fun&ien van het Landfchryvers-ampt, zo ter Staatsvergaderinge, als elders in den Landfchappe blyven bekleden , en verders tot Raden, Mr. J. H. P. van Lier, Mr. W. Keymmel, Mr. H. Vos, Mr. M. Dasfen, Mr. E. J. Witzenburg, Mr. L, Oortwyn en Mr. M. Alting, en dat wy tot Raad en Landfchryver, doch, om alleen in die qualiteit in Juftitiëele zaken te fungeren, en als Minister by het Hof van Juftitie of Etftoel te dienen, hebben aangefteld, Mr. J. L. Homan, en verzoeken Uwe Ed. Mog., dezelve  van DRENTHE. 213 ve de daar toe ftaande Eeden aftenemen, en de nodige arrangementen temaken, teneinde dat Gerechcshof in functie kan treden, terwyl wy de nodige Adtens voor alle bovengem. Raden en Minister, hebben doen expediëeren. Waar mede, Edele Mogende Heeren! Byzondere goede Vrienden, Wy Uwe Ed. Mog. bevelen in Gods heilige Proteclie. Uwer Ed. Mog. Dienstwillige goede Vriend, Groningen den (get0 £4 September 1791. W. Pr. v. Orange, Ter Ordonn. van Zyne Hoogheid. By abfèntie van den geheim Secretaris. (get0 J. W. BOEJENK. O s PU- Staats cmS STELTE- nis, «nz»  2i4 Tegenwoordige Staat Staatsge- stki.tk- ms, enz. i j PUBLICATIE. Drost en Gedeputeerden, mitsgaders verdere Gecommitteerdens van de Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens, Staten der Landfchap Drenthe, doen te weten: - Dat nademaal de Heeren Staten dezer Landfchap, by Refolutie van den 22 Maart 1791, onder de nadere aggreatie van Zyne Doorluchtigfle Hoogheid., den Heere Prrace ' Erfftadhouder, ten aanzien van de uitoefening van de Juftitie, in het hoogde resfort-, tot- dus lange door het Collegie van Droslard en-vierentwintig Etten, in name van de Heeren Ridderfchap en. Eigenërfdèris gcëxerceert, dienftig gevonden .hebben, eenige verandering te introduceren , en, in plaats van het voormelde, een Collegie van Drosfard en acht Raden, in den Etftoel te erigeren en conftituëren, om, inkomftig van. wegens de hoge Overigheid dezer Landfchap, de Criminele en Civile Juftitie, in het hoogfte resfort, op een daar toe vastgeftelde of nog vast te ftellene Ordonnantie en Inftructie, uit te oefenen; en vervolgens ons gecommitteert .hebbende, om na ingekomene aggreatie van Zyne Doorluchtigfte Hoogheid, deze Refolutie .,-zq fpoedig doenlyk, en op de convenabelfte wyze, ter effeét te ftellen. Zo it her, dat wy als nu, uit kracht van de voorfchr. Commisfie, en ter voldoening van ie meer fpeciale authorifatie van de Heeren Staten, alle de Heeren Leden, tot dus verre len Etftoel dezer Landfchap hebbende bekleed, n 't Generaal, en ieder van dezelven in 't by1 zon-  van DRENTHE. 215 zonder, in naam en wegens de Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens,voor den yver en moeite, ten diende der Juftitie aangewend, hier mede, by het ontflag van derzelver funftien, openbaren dank betuigen, met by gevoegde verklaring , dat deze ingevoerde verandering niets zal verminderen, aan den titel en rang hun competerende, en dat ook fpeciaal, ten aanzien'der Zitting in de Kerk binnen Asfen, alles zal blvven op den ouden voet, terwyl de bepaalde Per,fioe'nen, welke ter fchadelooshouding aan dezelven, ingevolge Staats-Refolutie van den 22 Maart 1791, jaarlyks zullen worden betaald, gerekent zullen worden, te wezen ingegaan, met den 12 September 1790. Zullende deze Refolutie aan ieder der Leden, van den vorigen Etftoel, worden ter hand gefteld , en voorts tot ieders naricht, door den druk gemeen gemaakt zynde, alomme gepubliceert en geaffigeert worden, ter plaatfe alwaar men gewoon is, zodanige Publicatie en Affixie te doen. Accordeert &c. i De namen van de Edel Mogende Heeren Drosfard en Raden zyn deze: Sigismond Pierre Alexander, Grave van Heiden , Heer van Laarwoud, Entinge en Reinertein, Drosfard van Coevorden en de Landfchap Drenthe, enz. enz. enz. Mr. Warner Hendrik Erkenswyk, eerfte Raad Mr. Johannes Henricus Petrus van Lier. Mr. Wolter Kymmell. O 4 Ml Staatss!" STELTE- wis, enz.  staat50e' STELTfi- kis, enz. B. Byvoegfel betrekkelyk de invoering van het Drëntbiche Landrecht, binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden. Of fchoon de Stad en Heerlykheid Koevorden ftaat onder de Souverainiteit des Landfchaps Drenthe, had men aldaar, volgens een oude gewoonte, ten opzichte der Rechtspleging in civile zaken, zich te gedragen naar het Landrecht van Overysfel, zo wel ten opzichte van de form als manier van procederen, tot aanmerkelyk nadeel van de Ingezetenen, alzo de Pleitmanier in Overysfel, volgens ondervinding en het getuigenis van voorname Rechtsgeleerden dier Provintie, geheel niet gefchikt is, om aan de pleitenden onvertogen en min kostbaar Recht te doen wedervaren. Reeds meer dan eens had men hier om getragt, daar in verandering te erlangen; dan telkens met kwaden uitfiag, tot dat door de directie en invloed van den vermaarden Overysfeljchen Rechtsgeleerde Racee, de invoering van het Drenthjche Landrecht, by Refolutie van den 22 Maart j 791 , op eenüemmig verzoek der Ingezetenen, dadelyk is, vastgefteid, by Staats-Refolutie van dezen inhoud: Ex- 216 Tegenwoordige Staat Mr. Hendrik Vos. Mr. Michiel Dasfen. Mr. Evert Jan IVitfenborg. Mr. Lambertus Oortwyn. Mr. Menfo Alting. Mr. Jan Linthorst Homan, Raad en Land• fch'yver.  van DRENTHE. 317 Extratt uit het Register der Refolutien van de Ed. Hee ren Ridderfchap en Eigenerf dens, Staten der Landfchap Drenthe, genomen op den Landsdag,den 22 Maart 1791. De Heeren Drost en Gedeputeerden, mitsgaders verdere Gecommitteerdens, uit Ridderfchap en Eigenërfdens , traande deze Landsdag gefteld, tot de examinatie van de Requesten van Burgemeesteren en Gemeentslieden der Stad Koevorden, houdende verzoek, dat, om redenen in het breede ter Requeste vermeld, het Landrecht van Drenthe, onder zekere voorbehoudingen en bepalingen, te Koevorden mogte worden ingevoerd, en, 0111 voortaan aldaar te obferveren, vastgefteld; en om de Heeren Staten by Rapport van derzelver Confideratien en Advis te dienen; hebben ter Vergadering het navolgende Rapport en Advis uitgebragt, dat van gedagten waren,dat thans alhier diende te worden befloten. Dat in 't vervolg alle zaken van Juftitie, binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden voorvallende , na Drenthfche Landrechte zullen worden aangevangen en vervolgt. Uitgezonden, nogthans, dat de Magiftraat aldaar zal bly ven in haar oud bezit, van zodane zaken de plano kennis te nemen, en daar in te dccide. ren, als waar van tot heden toe in bezit is; gelyk mede zal gefchieden in alle overige zaken , die het huishoudelyk beftier der voorfchr. Stad betreffen, en waar van door de Magiftraat O 5 kea- Staatsc* stelte- nis, enz.  Staatsge- STELTB- ms, enz. si8 , Tegenwoordige Staat kennis wordt genomen, en de plano gedecideert, waar van als van ouds, binnen tien dagen by den Heer Drost reformatie zal mogen worden verzogt. Dat, ten opzichte van het recht der zaken zelve insgelyks het voorf. Drenth/che Landrechte alleen zal worden gevolgt en geobferveerd , en naar het zelve gevonnist worden, echter met deze uitzondering en bepaling. Dat, in het gemeen, alle de goederen binnen de Stad en Heerlykheid van Koevorden zich bevindende, zonder onderfcheid van vaste of tilbare, Erfgoed of aangewonnen, ten opzichte van de Succesfie ab intejiato, en de vryheid van daar over by Uiterfte Wille en onder de levende te disponeren, in allen delen gelyk zullen daan met tilbare goederen, zo en in dier voegen als by Landrechte van Drenthe de Succesfie in dezelve gefchied, en daar over vryelyk gedisporieert wordt, met dien verftande nogthans, dat, hoe genaamt, geen recht van afkoop aldaar zal plaats hebben, maar de opvolging gefchieden, zonder onderfcheid van mannelyke of vrouwelyke Erfgenamen. — En zal wyders, overcenkomftig dit vastgeftelde in de Heerlykheid Koevorden, tot de form van Huwelykfche Voorwaarden, in plaatfe van by Arc- 5- 3.i 3- Landrechtens, gerequireerde Bloedvrienden alleen verëischt worden, asfiftentie en ondertekening van vier eerlyke Getuigen , waar toe, echter, ook Naverwanten mogen dienen, by wederzydfe Contrahen ten van ieder zyde, twee daar toe te verzoeken, en in cas van overgang, alleen de verklaring voor de Magiftraat of Schultes en Keurnoten. — Terwyl in al-  van DRENTHE. 219 alle andere dispofuien vanUiterfte Wille, Do- j natie of andere befcbikking onder de levende, de forra by Drentkfclie Landrechte voorgefchreven, zal worden opgevolgt, zullende, echter, het recht van Naarkoop, als van ouds, aldaar geen plaats grypen. Dat wyders, ten opzichte van de ftem ten Landsdage, de Staten zulks behoorden te houden in Advis, en ten Regarde vah het eerfte, het Collegie te worden geauthonfeert, het bezit van de Magiftraat nauwkeurig na te gaan , de verdere nodige fchikkingen te beramen, alles met fpeciaal overleg van den Heer Drost, en daar van ter eerstkomftige Landdag Rapport te doen. Authoriferende niet te min de Bureemeestered van Koevorden, om, hangende deze deliberatien, de plano kennis te nemen en te decideren, in zodane zaken, als waar van dezelve in behoorlyk bezit bevonden worden (4), voorbehoudens aan parthyen, het recht om van die plenaire Vonnisfen der gezeide Burgemeesteren, naar Landrechte dezer Landfchap,.te mogen appelleren aan den Etftoeh zullende in alle overige zaken, die het huishoudelyk beftier betreffen, van de dealie der Burgemeesteren, by klagte aan den Heer Droslard, binnen tien dagen na uitfpraak mogen worden geprovoceert. Alles onder espresfe Referve, om in cas in t vervolg mogte geblyken, dat door de introductie van het Drenthfchs Landrecht, in de Stad en Heerlykheid van Koevorden, by deze oi ' (4) De Conftitutie-brief, waar in het recht der Ma giltiaat gegrond is, kan men hier achtef nazien. iTAATSOB* • TTI.TE■ilS, 811Z.  22o Tegenwoordige Staag Staat soe- STELTE- Nis, enz. Copia, Frederic van blanckenheim , bi der genaden Goits Bisfcop to Utrecht, maken kond allen luden, dat ons mit fekere konden aangecomen ende bygebracht is, van onfen Vrienden ende van onfen Heven Borgeren ende Onderlaten onfer Stat van Coevorden, dat diefelve onfe Borgeren ende Onderfaten bynnen onfe Stat van Coevorden, van older alfulke Vryheid, Recht ende Privilegyen gehad hebben als hier na befcreven ftaen, daer lii hoere Brieve, die fy daer op gehadt hebben, verloren hebben. In den ierden, wie den anderen bynnen on* fer Stat van Coevorden doit fleyt, dat is lyff omme lyff off des Heren genade. Item, wie den anderen daer bynnen wondet ledes diep, dat is die hant, daer dat mede gedaen is, off des Heren genade. Item, wie den anderen daer bynnen wondet dat gheens ledes diep en is, dat is drie pond. Defe voorsf. drie pun- of gene eenig pecuniëel nadeelwierde geleden, de Requestranten mede met een geëvenredigd dedomagement, naar billykheid te bezwaren. Waar over gedelibereert zynde, hebben de Heeren Ridderfchap en Eigenërfdens zich eenparig, mer het voorfchr. Kapport en Advis, in alle delen geconformeert, en het zelve in een Staats-Refolutie gecon verteert , en de Heeren Drost en Gedeputeerden, invoegen, aldaar gemeld, geauthorifeert. Accordeert &c.  van DRENTHE. aai punten ende broeken ("al die Drofïïue berichten , van onfer wegen. Item, off yemant den anderen floege myt ftaeken off mit anderen dingen , ende niet en wonde dat waer twe pont tot onfer voord: Stat behoeff. Item, off yemant den anderen floege mit vuyften, off een miflè toege offte lochende, die breke een pont der Stat. Item, off yemant daer bynnen wapen gerucht makede, die breke vyf pont der Stat. Item, wie fchelde woirde hedde, breke een pont der Stat. Voert fo fullen die Scepene die waeke befetten, by des Amptmans Rade, nadien dat, dat gelegen is, ende die broken daer van mede, mer die broeken foelen wefen ter Stat behoeff. Item, fo moegen die Scepene die Broitwage ende Byermate befetten, by des Droffiten Rade, ende die broeken foelen wefen ter Stat behoeff. Item, fo moegen die Scepene die Marcke befetten, by des Droffaten Rade, ende die broeken ter Stat behoeff wefen , wanneer dat die Borgers gaen torten meynen wercke, die boeten fal die Stat berichten, voert enighe redelyke Bode, die die Scepen Boden by der Droffaten Rade, bj eine boette die breecket, die fal die Stat berichten. Item, weert dat die Scepene in defen faken eenig dryfachtig lieten, ende niet en berichten bynnen achte dagen daer na,dat hem die Amptman des vermaenden, foo folde dat tot der tyt onfe Droffate berichten. Ende want wy frederjk Biscop to Utrecht voerge aengefien hebben, ende aenfien menigen truwen dienft den uns onfe lieve getruwer Borgers ende Onderfaten, bynnen onfen Sta vat Staatsoe stei.tb- His, enz. i  Staatsge. " stelte- Kjs, enz. 222 Tegenwoordige Staat van Coevorden gedaen hebben, ende off Got wil hernamails meer doen lullen, ende mede aenfien fwaren laft ende arbeic, den onfe Borgers ende Onderfaten van Coevorden voerff. hebben, die wege die daer toe gaen to maken. So hebben wy voer ons ende voer onfe Nacomelingen, BilTcopen to Utrecht, defe voerff punten voer een Recht ende voer hoer Privilegyen ende Fryheit derfelver onfer Stat van Coevorden, gegeven gevest ende confirmert geven veften ende coniirmeren tot ewelike dagen toe, valt ende ftede te blyven, beholdelic den. felven onfen Borgeren van Coevorden, off fy enige ander olde Privilegyen ende Vryheiden, van ons ende van onfen gedicht hadden, die in defen Brieff niet begrepen ftaan, dat die mit defen Brieve niet gekrencket mer gevertiget fullen wefen, in hore volcomene macht ervelic te blyven , fonder argelift. Ende hebben des tot enen orkonde \ ur uns ende voer onfe Nacomelingen, Biffcopen to ' Utrecht, onfe Segel mit onfen rechten wetenheid doen hangen. Gegeven tot Vdlenho, daer over ende an waeren onfe Vrienden ende lieve getruwen van orden Rade, die eerbaren Her Willem van Ronen, Proiü onfer Kercken tot Embric, onfe Vicarius Her Godert, Deken onfer Kerken Sent Johun to Utrecht, Rutger van Dootnick, onfe Hoiffmeyder, Jokan van Buchorft, onfe Droffate onfer Lande van Coevorden ende van Drenthe, Steven van Roir, onfe Maerfcalc, Herman Stail Coenman van Furbach, Gysbert van Loe, onfe Kokemeyfter, Wtihsm van Wye, onfe Secretarius, ea- an»  van DRENT I I E. 223 andere goeder lude genoech. Gegeven in t jaer ons Heren, dufent vierhonderc en acht, op Sente Sylvefters avont. (Onder ftont) S. P. M. WILHEM de WYE, Secretarium. Hier aan hangt het fifa traje&em de ipfim Zegel van den Bisfchop mandat0 fpeciali. aan eenFrancyne ftaart, waar op de originele ook gefchreven was. Pro vera Copia. H. SLANGENBERG. Secret. Staitsge» STELTEN1S, SI*.  Tegenwoordige Staat Extracl uit het Prothocol van In/lru&ien en Eeden. Inftruttie voor het Collegie der Gedeputeerden van de Landfchap Drenthe, waar by het zelve ^ beft aan, en waar na dat die Gedeputeerden hun fullen hebben te reguleren,in faken die Landtfchap aangaande, ter meeste eeren, dienst, eenigheyt, oorbaar en profyt van defelve Landtfchap. Art. i. Sal voor eerst het Collegie geforrneert worden, en beftaan in Conformite van de Refolutie van de Heeren Staten Generaal, genomen op heden den 13 September 1603, ende fullen de Gedeputeerden in het Collegie beloven ende fweeren, d'Heeren Staten Generaal der Verëenigde Nederlanden, ende die voorfeyde Landtfchap Drenthe, houw en getrouw te wefen, ende hen volgende defe Indruétie te zullen reguleren, naar haar luyder uyteifte vermogen. 2. In 't voorfchr. Collegie fal d'Heer Stadthouder van de Drenthe mogen compareren , ende Sesfie nemen, fo dickmaals als Synen E. fal gelieven, ende zullen die voorfchr. Gedeputeerden met denfelven Heer Stadthouder, en in .224 Staatsge- C» STELTE- nm, enz.  van DRENT tl E. 225 in Syner L. abfentie, moeten houden alle goede Correspondentie. 3» In voorfchr. Collegie zullen, by provifie* dienen als Secretarisfen, de Landtfchryver ende Hubertus tVeïnigman, die beyde tot allé Befoignen prefent zullen mogen compareren, wel verflaande j dat die Landtfchryver blyvende evenwel by zyne bedieninge, fal wefen den principalen Secretaris, ende hebbende de fignature van Aften ende depefchen, ende fal een tweeden Secretaris alleene teeckenen en fignature hebben, in de abfentie van den voor. fehreven Landtfchryver; 4- De Gedeputeerden fullen ftellen en committeren mogen, tot dienst van 'c voorfchr. Collegie, eenen Deurwaarder, die mede zal zyri Exploicleur van Executien, die by het Collegie fullen worden gedecerneert , tegens de Pachters van de Gemeene Middelen, en andere des Gemeene Landts Contributien, ende twee Boden , mits dat die zullen dienen fonder Ordinaris Gagie, maar hen moeten contenteren met Reys ofte Daghgelden, die hen,i Reyfende,' fullen worden toegeleght,. wel verftaande, dsc generalyk al de oude Officieren van de Landtfchap, als, namentlyk,den ontfanger van Contributien , ende Domainen in haar luyder bedieninge fullen blyven. STAATSGBi» STELTlï- tus, enzi  220* Tegenwoordige Staat Staatsce. STELTE- kis , enz. 5- De Convocatie ende Befchryvinge van Landtsdagen, fal gefchieden in Conforraite van voorfchreven Refolutie. 6. De Gedeputeerden fullen alle veerthyn dagen drie dagen feeckerlyk moeten vergaderen, en voorts meer foo dickwyls als des Landfchaps faaken dat zullen vereyfehen, te weeten, by provifie tot Asfen, en voorts tot fulcken plaatfen, als die Gedeputeerden, met de meeste ftemmen, ten dienst van de Ingezetenen, bequaamst zullen achten, ofte daar dat by de Landtfchap anders geordonneert fal worden, daar van de Ingezetenen van d'Lande, ende de Pachters van de Gemeene Middelen, fullen worden verwittigt. 7* 'T voorfchr. Collegie zal, voor eerst, forge dragen, dat de waare Christelyke Religie ende geen andere, vooral in de Landtfchap, ingevoert ende geëxerceert werde, ende dat tot dien einde in de Carspelen, daar dien dienst ledigh ftaat, bequame goede Mannen tot Pre» dicanten, Schoolmeefters ende Costers beroepen ende geftelt worden. 8. Sullen voorts bezorgen, dat de voorfchr. Predikanten, Schoolmeefters en Costers, verfien worden ende moogen genieten, nootdruf- tigh  van DRENTHE. 227 tigh onderholt, ende tot dien einde vorderen, foo dikwyls nodigh weefen fal, de Rekeninge van Kerkvoogden, voor foo veele als aangaat de goederen, gedestineert tot onderholt van defelve Predicanten, Schoolmeefters ende Costers , nemende voorts ook opfichte dat de Geestelyke goederen, tot Godcfalige faaken, ende geenlints tot private nut misbruikt werden, behoudende nochtans, in beyde voorfchr. poincten, een iegelyk fyn recht van Collatie, ende, wel verdaande, dat beyde Jufferen Stiften fullen blyven, ende gehouden werden, in weefen , ende dat uyt die voorfchr. Geeftelyke goe«' deren betaalt fullen moeten worden, de Alimentatie van die Conventualen. 9- Sullen, voorts, met alle mogelyke vlyt ende neerftigheid hanthaven en onderholden^ de" olde Privilegiën, Ordonnantiën, Conftumen, Rechten ende Gerechtigheden der Landtfchap Drenthe, fonder hen te bemoeijen met de Civile ende Criminele Juftitie, maar zullen dié felve Adminiftreeren na older gewoonte. 10. Sullen ook alle goede Correspondentie houden met d' Mog. Heeren Staten Generaal en Raadt van State, ten einde derfelver Refolutiën, Placcaten en Ordonnantiën geachtervolgt mogen werden naar behooren, ende vooral forge dragen,dat de Contributien van de Landtfchap, tot behoefte van de Generaliteit, tydeP a lyk Staatsg*- STELTEN1S, CS*  228 Tegenwoordige Staat StAVTSGE- itsltetus, enz. lyk opgebracht, ende in handen van den Ont* fanger - Generaal der Verëenigde Nederlanden, ofte desfelvs Commyfen, van tyt tot tyt, betaalt werden. 11. Ende dat, tót dien einde, de Generale Middelen , van tyt tot tyt, behoorlyk (naar voorgaande affixie van Bilietten, inhoudende den dagh van de aanftaande verpachtinge), ten hoochften verpacht ende gebeneficeert werden. 12. Sullen, ten felven einde, de voorfchr. Gedeputeerden , alle queftien, die tusfchen d' Ingezetenen ende Pachtenaars, der voorfchr. Generale Middelen, gerifen , in goeder Confcientie, nae den teneur van de Placcaten, Ordonnantiën ende Conditiën, van die verpachtinge deciderende, beflichten, fonder gunst ofte faveur, ende fullen haere Sententiën, by provifie, forteren effecT: ende geëxecuteert worden, is t' noot referveert partye, die haar befwaart vint, haar beklach aan de Landfchap, conform die voorfchr. Refolutie. »|- De voorfchr. Gedeputeerden fullen hebben 't beleit, directie ende dispofitie over de Penningen, die by de Landfchap Drenthe, foo tot de goede Regieringe ende welftant van defel ve, als ook tot ftuer van Oorloge, ende de befcherminge van de Verëenigde Provintien, by  van DRENT H E. 219 by Generale Middelen van Confumtiën, Ommeflagen, ende anderfints airede geaccordeert zyn, ende voortaan, van tydt toe tydt, noch geconfenteert fullen worden; mitsgaders van de Domainen, Geedelyke goederen, ende andere Inkomften van de Landfchap, mits dat de Rekeningen daar van gedaan fullen werden van jaar tot jaar. voor zulke Gedeputeerden als de Landfchap daar toe fal Committeren, ende fal d'Ontfanger van de Gemeene Middelen, beneevens de principale Penningen van de verpachtinge van die felve Middelen, oock gehouden fyn te verantwoorden, van de Rantfoenpenningen. 14. Sullen ook alle Refoludën, by de Landfchap genomen, ende noch te nemen,'t zyvan Confenten, Generale Middelen, Contributiën, ofte anderfints, de gemeene Regeringe ende welftant van de Landtfchap betreffende, in 't werk ftellen, effe&uëren ende doen executeren, 15- Zullen ook fonderlinge daar op Ietten, dat de nodige doortochten van het Krygsvolk, met de minfte quetfinge der Onderfaten mogen gefchieden, ende daar in foo veel mogelyk ge Oock fullen geen Officieren mogen worden gedeporteert, fonder groote en fufficiante reden, tot kennisfe van de Landtfchap, ofte van den Etftoel, in 't ftuck van die Ampten, die by den Etftoel worden vergeven. 3* Den Dro«fardt fal ook nauwe ende goede toelicht draegen, dat de Officieren, ende met een de Schuiten, Onderfchulten en de Landts* Q pan. StAATSO»! STELT E- nis, enz.  STA^T'GB ÏT.iLTB- nu', enz. 342 Tegenwoordige Slaat panders, haar Ampten getrouwelyk, fonder eenige partydigheyt, corruptien ende onbehoorlycke Exaétien, bedienen, ende infonderheydt dat defelve, gelyck ook alle andere Private perfonen, tegens. de goede Ingefetenen niet en plegen eenige Concusfien, denfelven met dreygertienten, onder pra^ext van haar Bedieninge ofte anderfints vre^fe aanjaegende, om hun door fodanigb raiddel yets afteperfen. ofte anderfi.its tot haren wille te krygen, diereételyk of indirefttelyk, ende dat hier en tegens doen, na voorgaande informatien op de klachten van de geledeerden, by de Landtfchap , na gelegentheyc van faecken fullen worden gecorrigeert ende gedraft. 33- ' De Ingefetenen fullen oock met geene Wagenvrachten mogen bef^aart worden, als alleene die ten diende van de Landichap worden gerequireert. 34- Dat binnen Coevorden alle faecken eerst voor 't Schuiten • Gerichte fullen moeten dienen, énde daer nae, in cas d' Appél. voor den Heer Drost, ende voorts van faecken over de vyftien Gulden, van des Heeren Drosten Sententie, mogen worden gerevideert aen de Heeren Ridderfchap en Eygenërfden , mits binnen drie weecken na Pronuntiatie van de Sententie, 't •Revys van de Heeren Drost ende Gedeputeerden fal worden verfochc, en ten dien fae tot ■Sportden geconfigneerc t*vaelf .Caroliguiden, ' in  van DRENTHE. 243 in fulker voegen als van Sententien van de Heeren Drost en Gedeputeerden gefcbiet. 35- Laaftelyk fal deDrosfardt gehouden wefen, te achtervolgen ende natekomen, fodaene naedere Inftruétie, als van tydt tot tydt, aangaande het Drostampt, ende de bediemnge van dien, by Ridderfchap ende Eygenërfden fal worden geformeert, fonder dat den Drosfardt over het formeren van fodane nadere Inflructie fal vermogen te daan,oock in fulcker voegen, dat fodane nadere Inflructie of verandennge, in defe niet lal mogen gefchieden of gemaeckt worden, als met eenparigheyt van Stemmen, foo dat een Dingfpil, of een Riddermatige perfoon, fulks fal konnen beletten. Alfoo voormaal: by £ Landtfchap meede vaer opgeftelt feker Artykel, inhoudende: Als wanneer de Drost een Riddermatigh perfoon is, die van de Ridderfchap drie ftemmen, in het Collegie van Drost ende Gedeputeerden, tegen de Eygenërfden twee foude hebben, ende mitsdien de Eygenërfden konnen overftemmen, dat daaromme fodane overftemminge geen plaatfe fal konnen grypen, in faecken van enige importantie, maar dat defelve tot den naeften Landtsdagh fullen worden gediffereert, foo is 'c felve alhier fodanig gemfereert. Accordeert &c. Staatsos- STELTE- ms, enz.   TEGENWOORDIGE STAAT VAN HET LANDSCHAP DRENTHE» Met Printverbeeldingen verfierd. .TWEEDE STUK, Tt yUifSTERDAil, LElbEX, DCJtD. en IIJRLINGElf, By j. de Groot, G. Wakmars, S. en j. Lucht* mans, A. en P. Blussé, en V. van der Plaats. M D C C X C I I„ Met Privilegie.  De Binder moet alle de Lysten genommerd A—R agter eikanderen laaten volgen, en die, waar aan een ftrook wit papier is, invouwen»  TEGENWOORDIGE STAAT DER VER E ENIG DE NEDERLANDEN; Behelzende her. Vervolg der Befchryving van het Landfchap DRENTHE. TWEEDE STUK. Ti AMSTERDAM, LEIDEN, DORD. « HARLINGEN, By J. de Groot, G. Warnars, S. en J Lcchtmans, A. en P. Blussé, en V. van uer Plaats. MDCCXCII. Met Privilegie*   TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE. DERDE HOOFDSTUK. EERSTE AFDEELING. Befchryving van Gocherheyde; tot een voorbeeld voor zulke Gewesten , byzonder voor het Landfchap drenthe, waar in nog Heydevelden of Ongehavende Gronden gevonden worden Elders hebben wy reeds een kort en alge- i meen denkbeeld van de Gocherheyde gegeven; ingevolge der belofte, daar by ge- , daan, zullen wy thans, in deze Afdeeling, een meer uirgebreid en nauwkeuriger bericht van de Volkplanting j op die Heyde gefticht * mededelen. En wie zal eene pooging wraken , welke diendig kan zyn, niet alleen, om de befchouwende kundigheden der Oeconomistert nieuwe ftoffe tot ernftige overweging te verfchaffen , maar tevens ook om de yverzuchc' aantevuuren, door het voordragen van treffende voorbeelden, hunner navolging overwaardig f \ Landfchap Drenthe ontbreekt het aan gene eronden, om proeven ter verbetering te nerrieri; R W .YKE HlS- rop.iE.enK fan onge-, iavende . Landen of Heydevev leri.  Natuur- 1YKE HISTORIE, enz, 246 Tegenwoordige ) en_ kezel laag is daar van een onwraakbaare getuige, lntus fchen is het der opmerkinge waardig, dat men gene verfteeride voortbrengzelen , taf het plant- en dierenryk, elders byna overal te vin, den, in dezen grond aantreft (ƒ> ^ O) Oer of Ochra, word, by de Mineralogen, Mt* „era ferri Subaquofa, of, Ferrum argilla Minera. Wtum, &c. genaamd; zie wallek 103 en anderen, t Deventer vindt men zeer veel van deze doffe; zy wordt aldaar verarbeid , en daar u.t platen , kaggel1, r^otea. Wyders zal ook het vuur, tot de zamênlteUing van dezen grond, het zyne hebben bygedragen Het is tog deze hoofduoffe, d.e de leera doet ontdaan. De Heer ham.lton fchryfc. in zya Kösbaar werk over de Vulcaans in beide Staken, dat de kegelvormige uitdampingen van Sal va T.rre in Argilla veranderen ; Tom. II. Explic. van de 43 p!afn Men heeft zich meermalen verwonderd, dac omftreeks Cleve, alwaar men anders buitengemeen veel Stoa ziet, gene verleningen , van eertyds georS&karnen, worden gevonden. Pg^ fchyr.t het hier voofmaals aan geen Bakkes (deze bp Jing heeft men gege?» aan de rifaRfip Lava STATUUR- :hke Hisfo a E,enz>  Natuur- lykr HlS- 1 l I 1 r n 256* Tegenwoordige Staat Zeldzaam ziet men m deze Landftreek grote fteenklompen, insgelyks zeer weinig gemene vuurftenen (Pyrromachus), en op de Gocherheyde gese de geringfte- veenftoffen, hoewel deze den akkerbouweren niet geheel ten onpas zouden komen. Het is toch elders door herhaalde proeven bewezen, dat een mengzel van lichte veenmollem, of zogenaamde bonkaarde (g), met zand of aarde, tot de Rogge-, Boekweit- en Haverteelt bevorderlyk is. De oorfpronglykegefteltenis van deze fchrale grondplek fchynt genen twyfel over te laten, of de Natuur dezelve meer tot een woonplaats voor wdde dieren , dan voor menfchen veror- dend van uitgedoofde vuurbergen; zie de aantekeningen van den Abt g.raud soulavie, achter hamilton 'w de VK$triergen, bladz. 440.) ontbroken te hebben , vermits de Zuidwestelyke muur van het oude kasteel in de Stad Cleve, recht tegen over de Franiche kerk, van Kolommen dezer zuilfteenen is opgemetzeld, waarvan de meesten een voet middellyns hebber en vier, vyf en meer kantig zyn; en dus juist gelykrormig aan die, welke , in verfcheide fteden aan den ÏNederrhyn, tot verfchillende gebruiken verwerkt en te ïien zyn; zie hamilton ever de uitgebluste vuurbergen, omjlreeks den Rhyn. De beruchte Giants Caufeway , m Ierland, in twee fraai gefneden platen uitgegeven, ,s van dezelfde foort. Alleen heeft de Baalt aldaar regelmatige geledingen. Plinius noemt ;rauwe marmerfteen , Bafaltes. Zie wyders hier tchter, in Af deeling V. y (g) Bonkaarde word, in de Veengraveryen, de Veenjerf genaamd, welke afgeftoken of afgebonkt wordt, on t tZrY°lm/rien "0g te "« rtn geworden. 14°. Dat de Pinus Silvefirh en vele Abiësr mectegenftaande Zy, des winters, altoos groen blyven , hiar dor en iömber aanzien hebben blyven behouden , tot in de volgende lente; waartegen de Larix, die des winters bladeloos is, voor den volgenden herfst met haar geworie licht groen loof wederom-verfierd wierd^ Doch nadat de uitbotting uit den.knop, die eerst in de volgende Jente de bladeren moest voortbrengen , gefchied was , wierdt dit loot, als ontydig geboren, vroegtydig wederom ver-, fienschr. Dat, na het verdwynen van den damp, de  van DRENTHE. 269 de bladeren en vruchten van vele bomen, die in het begin onbeledigd fchenen, te vroegtydig zyn afgevallen ; terwyl andere buitengewoon laat in den herfst het loof behouden hebben. i6°- Dat de lnfeclen, niet door de kwaadaartigheid des damps , maar door gebrek aan voedzel, op de beledigde planten fchenen geftorven tezjn: om reden, dat anderzints hunne foortgelyken, op de onbeledigde gewasfen, het zelfde lot zouden ondergaan hebben; 't geen echter niet gebeurd is. Dat 'er eenige heeftergewas^en , by voorbeeld, aalbefiën- en kruidbelïën- boompjes, die allen door den damp zeer befchadigd waren, naderhand, de eene vroeger, de an *• Tot de fchetzende befchryving van de Natuurlyke Hiftorie van het Landfchap Drenthe, behoren ook de Lysten, waar door men in daat gedeld kan worden, om de evenredigheid der jaarlykfche fterfgevallen en geboorten , tegen het getal der levende inwoonders van dit Gewest, te berekenen. Deze bedenking, vertrouwe ik, zal de mededeling van eenige dier Lysten , in deze Afdeeling, billyken. i *. Niemand, die door de ondervinding geleerd heeft, hoe moeijelyk het doorgaans zy r om zodanige Lysten te bekomen, welke eenigermate gefchikt zyn , otn dezelve aan het gemelde oogmerk dienstbaar te maken, zal zich verwonderen, dat men alleenlyk van vyfcien der veertig Karfpelen, die men in het Landfchap vind, dezelven heeft kunnen machtig wor- Natuur- LYKS HlS. ruBiü, ent  Natuorltke Histükie, enz, S. 3- Dit niettegenftaande ben ik in ftaat gefteld, om van eenige der voornaamfte Karfpelen, die of in het midden van dit Gewest , of rondom aan deszelfs grenzen zijn gelegen , en alzo van de gehele uirgeftrektheid des Landfchaps, min of meerder voldoende Lysten te kunnen mededelen; uit welke men zal kunnen oordelen, wat 'er, betrek kelyk dit onderwerp, in het Landfchap plaats hebbe. §• 4. (2) Dat dertien van deze vyftlen lysten met de jaren 1782 en 1783 eindigen, en niet verder vervolgd zyn, moet aan de tydsomftandigheden worden toegefchreven} ook maken de latere berichten , van eene en andere plaats ontvangen, of in het geheel geen verandering in myne berekende uitkomften, of de veranderingen zyn van zo weinig aanbelang, dat ik het der moeite niet waardig gekeurd heb, om myn reeds gereed leggend opftel te veranderen. Alleenlyk heb ik gebruik gemaakt van de uysten der aanzienlyke vlekken het Hogeveen en Meppel, die zich tot het einde van het jaar 1791 uittrekken, om dat deze beide plaatfen voor vermeerdering meer vatbaar zyn, dan de overige Karfpelen. 274 Tegenwoordige Staat worden ; en dat deze vyftien nog niet in afieö opzichte voldoende zyn (2), om 'er de gevolgen uit afteleiden, die zy moesten aan de hand geven. Gebrek aan de vereischte oplettendheid , of aan yver om iets ten algemeenen nutte by te dragen, als mede nalatigheid, om behoorlyke Doop- en Sterfregisters te houden , hoe gering anders de moeite, daar aan verknocht, ook zyn moge, zyn de oorzaken van dit gemis.  van DRENTHE. 275 S- 4- Alvorens ik ter befchouwing van alle de Lylten in het gemeen overgaa, zal ik, om aanleiding tot andere aanmerkingen en berekeningen te geeven, over ieder derzei ven in het by» zonder eenige aanmerkingen Jaten voorafgaan , en de gevolgen, welke daar in leggen opgefloten, voordragen. S- 5- Ik begin met de Lyst van Koevorden, welke met de Letters A en B getekend is, en merke op dezelve aan : 1. Dat gedurende twintig jaren , namelyk van 1763 tot 1782 ingefloten, in deze Vesting overleden zyn , 422 perfonen; waar van het gemiddelde getal , over dit tydvak, meer of min , 21 voor ieder jaar uitlevert. Vergelykfmen dit met 927, het getal der inwoonders, dan blykt, dat in deze plaats, jaarlyks, van ruim 44 menfchen flechts één derft. 20. Dat in de gemelde Vesting, gedurende deze 20 jaren, geboren zyn 509 kinderen » en dus 87 meer dan 'er perfonen gedorven zyn; 't geen , door een genomen, alle jaren, ongeveer, meer geboorenen dan geftorvenen geeft: en dat, derhalven, de jaarlyks geboorenen tegon de levende inwoonders ftaan, als 1 tot ten naasten by 36I-. 30. Dat het getal der Weduwen en jonge Dochters over de helft meer is, dan dat der Wedu wenaars en Jongmans, onaangezien, inde 20 voorgemelde jaren, meer jongens dan meisjes geboren, en meer vrouwen dan mans gedorven zyn. 4°. Natocr. LYKE HlS- roiuB, enz.  Natuur- lyke historie, s11z. 27 S Tegenwoordigs Staat 4°. Dat in den jare 1779 de minde, en in 17*12 de meefte kinderen geboren zyn. 5°. Dat 'er meer vrouwen oud worden dan mans; zo als men uit het getal der gedorvene oude Lieden kan opmaken. 6°. Dat, naar gelange van de plaats, zeer Vele oude lieden in Koevorden gevonden worden ; iets , 't geen insgelyks door het gehele Landfchap plaats heefc. 70. Dat op den eerden January des jaars 1783, in Koevorden 188 paren gehuwde perfonen gevonden wierden, en dat bet gemiddelde getal der geborenen, ten naasten by, 25 bedraagt; en, gevolgelyk, dat de geboorte van een kind tot het getal der gehuwde paren ftaat als I tot 7!: dat is, dat uit zeven en een half paar gehuwden in het jaar één kind geboren is. 8°. Dat de Krygslieden, die in deze Lyst niet begrepen zyn, vele huizen en kamers bewonen , van de welken ook eenigen tot andere gebruiken dienen: zo dat 'er weinig meer dan twee honderd burger huisgezinnen zich binnen deze Vesting bevinden ; 'c geen omtrent vyf perfonen, door een genomen, in ieder huis. gezin beloopr. Wyders kan men hier by aanmerken , dat deze Vesting gelegen is op de grenzen van Overyzel en het Graaffchap Ben* them, aan den Zuidoostlyken hoek van het Landfchap ; dat dezelve met hoge veftingwerken en ruime grachten omringd is, en de ftadswallen met bomen zyn beplant. HeE water in de grachten wordt, door een Beek, van de hogef gelegen Drentjche heydevelden aangevoerd., en ontlast zich, door een Sluis , in de Rivier de Vecht. Rondom deze plaats leggen lage mof-.  van DRENTHE. 277 rrioerige weiden en hooilanden, en achter deze hoge veenen of moerasfen (3). Des winters hebben veel Burgers vee op hunne Hallen. ï 6. De twee» en-twintigjarige Lyst, met de Letter C getekend, is van Schonebeek ; een dorp , aan het Graaffchap Benthem grenzende, omtrent drie uuren, ooftelyk, van Koevorden ; midden in lage landéryen en hoge veenmoeren gelegen. Onder hetzelve behóren drie - en • vyftig woningen, van vierhonderd en zeven perfonen bewoond. Men kan, ten opzichte van deze Lyst, aanmerken : i°. Dat het gemiddelde getal der geborenen , jaarlyks , ongeveer, oj is, en dat der gedorvenen iets minder. 20 Dat hec getal der dooden tot dat der levenden, nagenoeg, daat, als 1 tot 48. 30 Dat het getal der geborenen, in deze twee-en- twintig jaren , flechts vyf meer is , dan dat der gedorvenen. 40. Dat 'er, in dit tydvak, 30 jongens meer dan meisjes geboren , en flechts 5 mannen meer dan vrouwen zyn overleden. 50, Dati in het vruchtbaarfte jaar 1777, if> kinderen, en daar tegen, in de jaren 1767 eh 1779, flechts 5 gebooren zyn. 6°. Dat in het jaar 1766 de meefte, en in 1761 (3) Men herleze, by deze aanmerkingen, dé voorafgaande Befchryving , betrekkelyk de gefteltenis ert legging van het Landfchap. Natuur-' lyks Historie, eitó.  N/1tuur- lyke Historie, enz. 278 Tegenwoordige Staat. 17CT1 en 1781 de minde menfchen geftorve» zyn. 70. Dat in ieder huis, door een genomen, zich bevinden, ruim 7\ perfonen. Van gene andere menfchen, dan die zich met den Landbouw en de Veefokkery bezig houden, wordt die Dorp bewoond. Des winters, wanneer het aardryk door de vorst niet verhard is, is het, wegens de lage en moerasfige gronden, die het omringen, byna onge» naakbaar. In de nabyheid vind men eene dromende beek. %7- De Lyst, met de letter D gemerkt, is die van Roswinkel; welk Karfpel uir J6 huisgezinnen bedaat, die 439 menfchen bevatten. Uit deze Lyst blykt: i°. Dat in dit Karfpel, gedurende 24 jaren, 320 menfchen geboren, ei daar tegens 244 geftorven zyn; des het getal der geborenen 76 meer dan dat der geftorvenen is; maakende alzo, de jaren door een genomen zynde, voor ieder jaar. 2°. Dat het gemiddelde getal der geborenen, ieder jaar, 13J, en dat der geftorvenen 10% beloopt. 30. Dat het getal der geftorvenen tot dat der levenden ftaat, als 1 tot ongeveer 44, en dat der geborenen , als 1 tot 33. 40. Dat het vruchtbaarfte jaar, van dit tydvak, ftaat tot het on vruchtbaarfte, als, ten naasten by, 1 tot 6. Het eerst bedoelde was her jaar 1766, het ander het jaar 1781. 50. Dat in den jaare 1764 de meeste, en in 1782  i>an DRENTHE. 279 1782 de minde fterfgevallen plaats hadden; ftaande die verfchil als ti tot 4§. 6°. Dat ieder huisgezin ruim 5I perfonen bevat. Deze plaats word van Landbouwers en Veefokkers bewoond; is twee uuren van Schone* beek, tegen de Munfterfche grenzen, in het zuiden van het Landfchap, gelegen, en van veenmoeren omringd. Zy heeft een beek irt de nabyheid» S. 8» De letter E is een zevenjarige Lyst van het Karfpel Emmen, omtrent drie uuren noordelyker dan Roswinkel, op een tamelyk hogen zandgrond, in de nabyheid van een klein Meer en van een Beek, gelegen. Het Karfpel bevat 185 huisgezinnen» waar in zich 836 menfchen bevinden. Uit deze Lyst kan men berekenen: 19. Dat het gemiddelde getal der jaarlyks geborenen i8£, en dat der geftorvenen 22^bedraagt. 2°. Dat het getal der geftorvenen tot dat der levende inwoonders ftaat, als 1 tot 37, en dat der geborenen, als 1 tot 46J. 3P. Dat ieder huisgezin, door elkander geno* men, 4I perfonen bevat. De bewoonders zyn Landbouwers* §• 9> De zes-en-twintigjarige Lyst van Gieten 4 onder de Letter F, behelst alleen de gedoopte jongens en meisjes , en moet, derhalven, met opzicht tot de ftetfgevallen, uit hetgeen in de naastby gelegene dorpen gebeurt, worT 3 dea Natuüülyke Historie, eii;  &8o Tegenwoordige Staat Natuur. LYKE HISTORIE, enz. den aangevuld. Toe die Dorp behoren honderd vierendertig huizen. Het gemiddelde getal der geborenen is, jaarlyks, 20J. Indien men nu, om niet te veel te nemen, de overledenen op i8| dek, en ieder huis op 5 perfonen berekene, dan zal het getal der jaarlyks geftorvenen ftaan tot dat der levenden, als i tot 36. Het getal der geborene jongens, in die tydvak , is 37 meer dan dat der meisjes. Het grootfte getal der jaarlyks geborenen, is 27, en het kleinfte 12. Deze plaats is in het ooften van het Landfchap , op een tamelyk hogen en vruchtbaren zandgrond, gelegen. Een klein uur ten ooften van dit Dorp loopt de Hunze- A, een riviertje in de Drenthfche veenen oorfpronglyk, 't geen zich, door het Zuidlaarder Meer, en door de Stad Groningen , langs het Reydiep , in de Noordzee ontlast. IVJen vind hier veel houtge* was. De Inwoonders zyn Akkerlieden. §■ 10. Betreffende de twintigjarige Lyst van Zuidlaren , mee de letter G getekend, moet het zelfde, als omtrent de naastvoorgaande, worden aangemerkt, vermits dezelve, by gebrek van aantekeningen der fterfgevallen, insgelyks, alleen de gedoopte kinderen behelst. In dit Karfpel bevinden zich 164 huizen. Wanneer men nu 5 perfonen in elk huis ftelt, dan bedragen de bewoonders 820 perfonen; Het jaarlyks getal der geborenen, in twintig jaren, dooreen genomen, bedraagt 21 kinderen. Wanneer men nu het getal der geftorvenen  van DRENTHE. 281 nen op 20 bepaalt, dan ftaan deze tot de levenden, als 1 tot 41. Het getal der geborene jongens bedraagt, in 20 jaaren, 22 meer dan dat der meisjes. Het vruchtbaarfte jaar is 1767 , wanneer hier 27 kinderen geboren wierden; waar tegen men, in 1771, flechts 7 telde. Dit Karfpel legt, ten noordooften, naast aan de Provincie, en drie uuren van de Stad Gro* rimgen, naby een groot Meer, 't welk zich, door ftraks genoemde Stad, in de Noordzee ontlast. De Inwoonders zyn meest alle Veehoeders en Landbouwers. S- *»■ De Lyst, onder letter H, bevat insgelyks alleen het getal der gedoopte kinderen, gedurende 20 jaaren, over het Karfpel Norch. Daar in bevinden zich 150 huizen , die van 753 menfchen bewoond worden. Uit deze Lyst blykt: iQ. Dat, in dit tydvak, 19 meer zoonen dan dochters geboren zyn. 2°. Dar het gemiddelde getal der gedoopten ruim 17, in ieder jaar, bedraagt. 3Q. Dat wanneer men het getal der overledenen aan dat der geborenen gelyk ftelt, 't geen, echter, op diergelyke dorpen, altoos minder is , de overledene alsdan tot de levende bewoonders ftaan, als 1 tot ruim 44. 4Q. Dat, in het vruchtbaarfte jaar, 25, en in het onvruchtbaarfte, flechts 5 kinderen zyn geboren. 5Q. Dat in ieder huisgezin , door malkander genomen, zich 5 perfonen bevinden. T 3 Dii Natuurlyke Historie, enz.'  S82 Tegenwoordige Staat Natuur- LVKE HIS- ioriEj enz. Dit Karfpel is, in het noordwesten, aan da Friefche Landfcbeyding gelegen. Het heefc, doorgaands, een hogen goeden zandgrond. Wyders bevat het eenige hoge veenmoeren, ei\ is van bosfchadien niet geheel ontbloot. De Inwoonders zyn Akkerlieden. « §• 12. De Lyst, met de letter Igemerkt, bevat het getal der geftorvenen en geborenen, geduu. rende 27 jaren, te Asfen; in welk Vlek zich 500 inwoonders bevinden, die over 112 huisgezinnen verdeeld zyn. Het gemiddelde getal der jaarlykfche fterfgevallen, is 13 : zodat hetzelve tot dat der levenden ftaat, als 1 tot 38. Het getal der geborenen, door een genomen, is jaarlyks 14, en dus een meer dan dat der geftorvenen. Het getal der geborene meisjes overtreft, in dit tydvak, dat der jongens, twintig; dit verfchynzel is zeer zeldzaam. Het getal der overledene vrouwen beloopt19 meer dan dat der mannen. De geftorvene kinderen bedragen twee vyfde deelen van het geheel. In de onvruchtbaarfte jaren , te weeten, 1757 en 1767, wierden'er 6,en in de vruchtbaarften, naamlyk de jaaren 1769 , 1772 en 1779i 19 kinderen geboren. In het jaar 1764 ftorven 'er 6, en in 1775, 29 menfchen. Wyders blykt uit het Doop - Register van dit Vlek, dat, van hec begin des jaars 1712, tot aan het einde van 1754, en dus in een tydyerloop van 44 jaren, geboren zyn, 594 kinde-  van D R EN TH E. 283 deren; makende, de jaren door elkander genomen, ten naasten by, 14 jaarlyks; 't geen met het boven berekende tydvak overeenkomt. Dit vlek, 't welk 5J uuren bezuiden de Stad Groningen legt, is van zeer veel bosch omringd. In de nabyheid zyn vele hoge veenmoeren. De grond beftaat uit een mengzel van zand en leem. De Ingezetenen ftallen eenig vee , en beftaan, voor 'c overige, uit amptenaren en dagloners. §• x3- De Lyst K bevat het getal der overledenen en geborenen, gedurende zestien jaren, in het Karfpel Beylen. Men mag uic deze Lyst afleiden: lv. Dat men in dit Karfpel 305 woningen telt, welke aan 1573 perfonen huisvesting geeven; makende een gemiddeld getal van ruim 5 perfonen in ieder huisgezin. 2°. Dat de overledenen, in den tyd van 16 jaren, een gemiddeld getal van 4 1 | 's jaars uitleveren, en de geborenen , ten naasten by- 45- 3Q. Dat het gemiddelde ge?al der jaarlyks geftorvenen tot dat der levenden ftaat als omtrent 1 tot 38, en dat der geborenen, als 1 tot 35. 40. Dat, in dit tydperk van 16 jaren, 61 perfonen minder geftorven dan geboren zyn; 't geen, door elkander, omtrent 4 in ieder jaar beloopt. 50. Dat het on vruchtbaarfte is geweest, het jaar 1768 , en het vruchtbaarfte , het jaar T 4 i?6y, Natuür- i.yke HlS- .tuoib, enz»  NatuurIYke Historie, enz 284 Tegenwoordige Staat 1769 ; en dat de minde menfchen in hef jaar 1773 gedorven zyn. Dit Karfpel is, aan de westzyde , omtrent middenin het Landfchap, en overzulks op een verheven grond gelegen. Het heeft een vruchtbaren zandigen grond. Men vind 'et vele weyen hooilanden, door welke een Riviertje droomt. Het bevat ook eenige hooge veenen. De Ingezetenen zyn meesral Landbouwers. §• 14. De twaalfjarige Lyst van het Hogeveen is gerekend met de Jet>er L. Uit dezelve blykt: 10. Dat dit Karfpel bedaat uit 836 woningen. 2P. Dat hei getal der geborene jongens, in dit ty vak 30 meer is dan dar der meisjes ; 't geen, ten naasten by, 3J jaarlyks uitlevert. 30. Dat het getal der geboorten dat der fterfgevallen , in dit tydvak, 470 te boven gaat; zynde omtrent 40 jaarlyks. 40. Dat hec gemiddeld getal der geborenen, in dit tydvak, bedraagc, ten naasren by, 130, en dat.der overledenen, 90-J jaarlyks. 50. Dat, onder het getal van 1087 overledenen, 600 bejaarden , en 487 kinderen zich bevonden ; welke laatften, gevolglyk , meer dan twee vyfdeh van het geheele getal bedragen. 6°. Dat wanneer men voor iedere woning 5 perfonen ftelt, gelyk zulks elders doorgaans plaats heeft, dit Vlek 4180 inwoonders zal bevatten, (4); als mede dat het getal der jaar- (4) Onder het getal der woningen zyn niet begree- pen  van DRENTHE. 285 iaarlykfche fterfgevallen, door een gerekend, alsdan ftaan zal, als 1 tot ten naasn-n hy 46, en dac der geborenen als 1 tot 32. 70 üat in het jaar 178a de meeste, en in de minde menfchen zyn geftorven; t geen een verfchil van 50 uitlevert: zynde dit onderfcheid voornamelyk door de meerder geftorvene kinderen veroorzaakt. 80. üat, in dit tydvak, 28 meer mannen dan vrouwen zyn geftorven. Omtrent de gedachten der kinderen vindt men niets aange- tekend. , u Het in 't oogvallend onderfcheid, t welk, in deze Lyst, tusfchen het getal der fterfgevallen en dat der gtb >orten, zich doet opmer* ken, kan men vereffenen, wanneer men m rekening brengt, de veelvuldige dienstmeiden, die, uit dit Vlek, na Holland en elders zich begeeven , en veelal niet wederkeeren ; ten opzichte van veele Schippers knegts heefc het zelfde aldaar plaats. Dit uitgeftrekt Vlek is ten zuiden van Beylen , en rondom in afgeveende koorn en weylanden gelegen, en wordt, van veele wyken of vaarten doorfneden, die zich na de daar by gelegen hooge Veenen uitftreKken. De inwoonders zyn meestal arbeiders, winkeliers of fchippers. $. 15. De Lyst, met M getekend, betreft degebo re pen eenige bewoonde hutten in het veld. En 'er i grond om te denken, dat het getal der Inwoonders d onderfteide fomme te boven gaat. Natuur. LYKB HisroRUi, enz.' I  NatüdrtYKE HisTorie, euz, $. 16. Letter N behelst eene tienjarige Lyst der geborenen en geftorvenen., ,m het Karfpel Ruinerwold, 'c weik 231 woningen bevat, waar in zich 1110 menfchen bevinden. Wyders kan men door deze Lyst onderricht worden: l°. Dat, door malkander gerekend, ieder huisgezin , na genoeg , uit 5 perfonen bellaar. 20. Dat het gemiddeld getal der geftorvenen, ie- 286 Tegenwoordige Staat rene.en afgeftorvenen, gedurende tien jaren,in het Karfpel van Ruinen , 't welk 253 woningen en 1185 inwoonders bevat. Uit deze Lyst blykt: 1°. Dat.in iedere woning van dit Karfpel, door een genomen , 4» perfonen zich bevinden. 2°, Dat, in den tyd van 10 jaren, 18 jongens meer dan meisjes geboren zyn. 30. Dat 'er, gedurende dezen tyd, 14 meer geboorten dan fterfgevallen hebben plaats gehad. 4°. Dat het gemiddelde getal der geborenen, ten naasten by, 31-J, en dat der overledenen 30 is. 50. Dat dus het getal der afgeftorvenen, jaarhyiks, tot dat der levenden ftaat, als 1 tot 3lA« onaangezien de kinderziekte , in de jaren hg£4 en '782. het getal der gewone . fterfgevallen na genoeg verdubbeld heeft. Dit Karfpel legt. Zuid - wef elyk van Beylen, op een hoogen .zandgrond. De opgezetenen zyn Landbouwers.  van DRENTHE. 287 ieder jaar, beloopt a6i, en dat der gebo. i renen, ten naasten by, 29. • 3°. Dat jaarlyks, door elkander genomen, het getal der levenden tot dat der overledenen itaat, als, meer of min, 1 tot 42, niettegenftaan de, in den jaare 1774, de kinderziekte 50 fterfgevallen hadt veroorzaakt; daar anderzints dit getal, door een genomen, jaarlyks flechts omtrent de helft daar van beloopt. 4.0. Dat het getal der geftorvene mansperfonen grooter is, dan dat der vrouwen? iets, 'c geen anders zeldzaam plaats heeft. Intusfchen ontbreekt de aantekening van de Sexe der kinderen, die in dit tydvak overleden zyn. 50. Dat het getal der kinderen, beneden de ia jaren geftorven, ten naasten by het derde gedeelte van alle overledenen te zamen genomen uitmaakt. 6°. Dat 'er, in deze tien jaaren, drie dochters meer dan zoonen geboren zyn. Deze plaats legt zuidwestelyk van, en lager dan 'Ruinen. Men plant aldaar veel hakhout. De grond is , veelal, moerig, van welken een klein riviertje het water afleid. De in- wooners ftallen veel vee, en bezaaijen eenige landéryen. §■ 17- In het Karfpel Kokangen, volgens de Lyst O, telt men 75 huizen en 381 opgezetenen. Deze Lyst onderricht ons: Dat in ieder huis, door malkanderen gerekend, ruim 5 perfonen huisvesten. 20. Dat, in 40 jaaren, 96 menfchen meer ge. boren dan geftorven zyn; 't geen, door el kander, ten naasten by, aj 'sjaars beloopt 30. La ■Jat uur. A'KK HiS. ioiuE,en; t  288 Tegenwoordige Staat Natuurlykr Historie, enz, §• 18. De Lyst P, van het Karfpel de tVyk, behelst insgelyks den tyd van 40 jaren. Vooraf moet men aanmerken, dat dezelve alleenlyk eene opgave behelst van de geborenen, welke, in dit tydvak, 390 jongens, en 338 meisjes, te zamen 728 kinderen, bedragen. In dit Karfpel telt men 163 woningen, die door 707 menfchen bewoond worden; maakende dus, voor ieder woning, door een genomen, 4I perfonen. Het gemiddeld getal der jaarlyks geborenen, ïn dit tydvak, is omtrent 18. Wanneer men nu de fterfgevallen op 16 ftelt, dan ftaat het gemiddeld getal der jaarlyks geftorvenen tot dat der levenden, als 1 tot 44. In deze 40 jaren zyn 52 jongens meer dan meisjes geboren. Dit Karfpel legt aan den zuidwestelyken hoek 3°. Dat het gemiddelde getal der dooden, jaarlyks, beloopt 7}, en dat der geborenen, na genoeg, 10. 4°. Dat het getal der dooden, jaarlyks, door een genomen, ftaat tot dat der levenden, als 1 tot na genoeg 52, en tot dat der gehorenen, als 1 tot 38. 5°. Dat, inde eerfte 20 jaren van dit tydvak, de overledenen omtrent gelyk ftaan met die der laatfte 20 jaaren. De landéryen, over welke de boerenwoningen van dit Dorp verfpreid leggen, zyn laag en moerig, en aan de kanten met hakhout bepoot. Het legt ten ooften van Ruinerwold. De ingezetenen zyn Landbouwers.  van DRENTHE. 289 hoek van het Landfchap, tegen de Provincie van Overyzel, waar van het door de Rivier de Kets geicheiden word ; aan de andere zyde loopt de Hogeveenfche vaart. De grond is zandig. Men poot 'er veel hakhout. De inwoonders zyn akkerlieden en dagloners. §. 19. De Lyst, welke ik, onder letter Q, hier eindelyk zal nevens voegen, bevat eene opgave der geborenen en overledenen te Meppel, in het tydverloop van twaalf jaren. In dit aanzienlyk Vlek telt men ruim 800 huisgezinnen. Het gemiddeld getal der geborenen bedraagt, over de jaren 1780 tot 1791 ingefloten, \o\\ jaarlyks, en dat der overledenen, ten naasten by, 109. Wanneer men ieder dezer 800 huisgezinnen, even als in andere volkryke Vlekken plaats heeft, op 5 perfonen begroot , dan bedraagt het getal der inwoonders 4000. Indien men nu deze fomme, door het gemiddelde getal der jaarlykfche fterfgevallen, zynde 109, deele, dan zal men bevinden , dat het getal der jaarlyks overledenen tot dat der levenden ftaat, als 1 tot ruim 36J, en dat der jaarlyks geborenen, als 1 tot ruim Wyders blykt uit deze Lyst: 10. Dat 'er, in dit tydvak, 67 jongens meei dan meisjes zyn geboren. 2e. Dat 'er 47 meer mannen dan vrouwei zyn geftorven. Men moet hier by op merken, dat het gedacht der kinderen nie uitgedrukt is. • Natüur-1 lyke his- TORiE,enz» 1 t  ff.vruup.- IYKE H;s- 290 Tegenwoordige Staat 3°. Dat ohder het getal der overledenen, bedragende 1304, 563 kinderen geteld zyn, die nog zo jong waren, dat zy door een enkelen mansperfoon ten grave konden gedraagen worden: en welke dus ruim twee vyfden van het geheele getal uitmaakten. 40. Dat'er, in deze twaalf jaren, 89, en dus < volgens een gemiddeld getal, jaarlyks "f\ meer menfchen geftorven dan geboren zyn. * 50. Dat in de jaren 1788 en 1789 de meeste, enin 1787 de minfte menfchen geftorven zyn. Wyders is men onderricht, dat in de jaren 1785, 1788, 1789 en 1791, de kinderziekte te Meppel heeft geheerscht. Betreffende deze Ljst kunnen wy nog doen opmerken, dat wanneer men dezelve vergelykt met die van het Hogeveen [gemerkt L] onaangezien deze beide Vlekken in getal van bewooners omtrent gelyk ftaan, een wydgapend verfchil zal worden waargenomen. Op het Hogeveen zyn, in de laatfte 12 jaren, 1557 kinderen geboren, en te Meppel flegts IS15; 't geen een onderfcheid van 342 kinderen uitlevert. Hier tegen zyn te Meppel, in dit tydvak , 1304 Rlenlchen geftorven, en op het Hogeveen flechts 1087; makende een verfchil van 217. Zodat op het Hogeveen aanmerkelyk meer geboorten dan fterfgevallen , en te Meppel meer fterfgevallen dan geboorten hebben plaats gehad. Uit dit verfchynzel, dus in het afgetrokkene befchouwd , zoude men mogen befluiten, dat het getal der bewoners van het Hogeveen aanmerklyk moest toenemen * en dat van Meppel daar en tegen verminderen. Intusfchen zoude zulk een befluit met de waarheid  van DRENTHE 291 heid niet inftemmen. Met opzicht tot het #0veveen, hebben wy reeds in §. 14. aangetekend, dar 'er zeer vele dienstboden en fchippers van daar na elders vertrekken, die, veelal, niet wederkeeren; waardoor de evenredigheid, die anderzints, meer of min , tusfchen de geboorten en de fterfievallen word waargenomen, niet weinig verbroken wordt. Te Meppel, daar en tegen, komen van elders veelvuldige dienstboden, fdiippers, wevers en Eabrikeurskneaten wonen, en veroorzaken natuuriyk, dat het 'getal der jaarlykfche fterfgevallen groter moet zyn, dan dat der geborenen. Eene omgekeerde reden fchynt dus de oorzaak te zyn van het plaats hebbende verfchil in deze beide Vlekken. Dan, of deze reden alleen genoegzaam moet gekeurd worden, om dit verfchynzel re verklaren, wil ik niet beoordelen. Het is meermalen opgemerkt, dat rieuwe Koloniën, onder welke het Higeveen nog geteld kan worden, buitengewoon vruchtbaar-zyn, omtrent de voortplanting van het menfchelyk gedacht: misfchicn , om dat men 'er vroeger , en meer algemeen zich door den echt verbind. Meppel is aan het laagfte gedeelte, en aan den Zuidwesthoek van het uandfchap, tegen de Provintie van Overhel, ruim drie uuren, in een rechte lyn, van de Zuiderzee gelegen. Door en langs dit Vlek lopen de Hogeveenfche en Smiidit'ger vacrten. Het wordt van goe.ie wey- en hooilanden omringd. Voorts is het Vlek naauw betimmerd, en in de gedaarte van eene ftad aangeleid. Men heeft 'er weinig bosch. De meeste inwoonders zyn NAttJÜftLYKE HlS. iOEUE,enz.  Natuurlyke Historie, enz. $. iO. Niemand, denk ik, zal durven tegenftpreken , dat zulk een gewest den naam van gezond verdient, alwaar het getal der jaarlykfche fterfgevallen, vergeleken met dat der "levenden, over eenige achtereenvolgende jaren door elkarder berekend, kleiner wordt bevonden, dan in het algemeen elders plaats heeft. De Heer haller moge onze gewesten Batavia in/alubris et brevis cevi, dat is, het ongezond en kort leeverd Batavie, en een Fransenman, dezelve un Pais Jterile et mal fata, of, een onvruchtbaar en ongezond land noemen. De hier bygevoegde Lysren zullen genoegzaam kunnen beflisfen, welk eenen naam het Landfehap, in dit opzicht, verdiene. S. 21* Intusfchen ontbreekt het, onder de inwoonders van het Landfchap Drenthe, even min als onder de zulken, die in andere Landen wonen, aan gene menigvuldige kwade gefteldheden en verfchillende ziekten, het rampzalig erfgoed der ftervelingen. Doch, gelukkig , ?.yn de meefte dier ziekten, in hare foort, niet kwaadaartig, noch moeijelyk door ge» paste hulpmiddelen te genezen. De ondervinding heeft dit aan kundige Geneesheeren geleerd* 292 Tegenwoordige Staat fabrikeurs , wevers, fchippers , winkeliers eri dagloners*  van DRENTHE. $. 22. 293 Natuur, lyke Historie, sub ik heb §. 5. reeds aangetekend , dat meti Veele oude menfchen in het Landfchap aantreft. Nogthans is, volgens het eenparig getuigenis van bejaarde lieden , hun getal niet meer zo groot, als voor vyftig of zestig jaren. Eene andere aanmerking, van veel belang* kan ik by de voorgaande voegen , dat namelyk uit de vergelyking van voorhanden zyndé oude lysten, met die van lateren tyd, my geblee* ken is, dat ook de voortteeling minder is, dan eertyds. Laat één voorbeeld ten bewyze ftrekken. Volgens het Doopboek van Asfen, zyn aldaar , van het jaar 1712 tot het jaar 1738 , beiden ingefloten, en dus in 27 jaren , gedoopt 374 kinderen, en in de daarop volgende 27 jaren, eindigende met den laatden dag van 1782, 376 kinderen: invoegen dat deze beide tydvakken, ten naasten by, gelyk daan. Intusfchen is het waarachtig, dat dit Vlek zedert het eerde tydperk, van tyd tot tyd, in bevolking heeft toegenomen. Van diergelyke aanwinften konde ik meer voorbeelden opgeeven. Uit deeze waarneemingen zoude men oogenfchynlyk moeten afleiden * dat 'er meer kinderen moesten geboren worden; 't geen echter' blykt, niet gefchied te zyn. Maar welke redenen dan zouden dit verfchynzel veroorzaa. ken ? Zoude het veelvuldig misbruik van warme dranken, 't geen verzwakking veroorzaaktj ook in dit geval , zyne fchadelyke gevolgen doeri gevoelen ? Immers, dat het drinken van koffy V eil §• 23.  Natuur- LYKË HlS- ,toiue, enz. Dat op de eene plaats, naar evenredigheid der bewoners , meer fterfgevallen voorvallen , of minder kinderen geboren worden, dan op andere , niettegenftaande dezelye op geen grooten afftand van elkander leggen, en in andere omftandigheden overeenkomen , kan uit de vergelyking der Lysten overtuigende blyken. Veelligt zoude men de natuurlyke redenen van dit verfchynzel, door plaatzelyke opmerkingen , die ons ontglippen, meer of min kunnen ont» dekken. S- 25. Het verfchil, ten aanzien van het getal der kinderen, die, jaar tegen jaar vergeleken, in het zelfde Karfpel geboren worden , is dikwils opmerkelyk. Zoude dit verfchynzel ook uit de geftelrenis van den Dampkring kunnen worden afgeleid? Met betrekking tot de fterfgevallen fchynt dit te kunnen gefchieden. Immers Epidemifche en aanftekende krankheden veroorzaken hier omtrent geen gering onderfcheid. De mindere of meerdere boschrykheid; veel of weinig water; de uitwazeming der verrotte planten in de moerasfen, en in laag gelegene landeryën, en meer andere plaatzelyke omitacdig» heden: dit alles fchynt, in het Landfchap , geene byzondere veranderingen omtrent de ge? 294 Tegenwoordige Staat en thee zo overdadig niet gefchiedde, in het eerfte als in het laatfte tydvak, lydt geen tegenfpiaak. % 24.  van DRENTHE. 295 gezondheid uittewerken. De gewoonte zal, onbetwistbaar, ten dezen opzichte, zeer veel toebrengen. De waarneeming, dat 'er, in het algemeen, meer jongens dan meisjes worden geboren , word ook door myne Lysten bevestigd. Doch hier uit fchynt te moeten volgen, dat 'er ook meer Mannen dan Vrouwen in leven zyn, en derven. En evenwel is, over het algemeen, het tegengeftelde waarachtig. Laaten wy onze eerfte en tweede Lyst (Letter A en B) ten voorbedde gebruiken; uit dezelve blykt: i°. Dat in Koevorden, gedurende 20 jaren, geboren zyn , 260 jongens , en flechts 249 meisjes ; welk verfchil , in andere plaatzen , nog veel groter is. 2°. Dat 'er, onder de inwoonders, 49 weduwen, en flechts 22 weduwenaren; 24 jonge dochters, en niet meer dan 11 jongmans; 34 dienstmeiden, en flechts 14 knegten geteld worden , en dus 55 meer vrouwen dan mansperfonen. 3°. Dat 'er 72 oude vrouwen, en flechts 46 oude mannen (5), 89 gehuwde vrouwen, en al- CjO Hier uit ziet men, dat 'er te Koevorden meer vrouwen dan mansperfonen oud worden, zo als elders mede plaats heeft; zie Verhandelingen van het Zweedfche Genootfchap, III. Deel bladz, 381. Suszmilch, Godd: Ord: §. 477. leidt zulks ook af uit de Lysten Van den kundigen struik; zie insgelyks Verzameling van Haagfche Lysten 01 er XIX jaren, bladz. 24. §. 67; uit welke mede blykt dat 'er meer vrouwen dan mannen fterven; zie §. 70. En hier uit fchynt te moeten volgen, dat 'ér meer vrouwen dan mannen leven. Va Natuürlyke Historie, en2.  Natburlyke Historie, enz. S96 Tegenwoordige Staat alleen 61 mansperfonen, 18 jonge dochters en flechts 13 jongmans, en dus 50 meer vrouwen dan mannen overleden zyn. $. 28. Om de wonderfpreuk, in de voorgaande §. vermeld, optehelderen, moet men gadeflaan, dat 'er veei meer jongens dan meisjes in de kindsheid fterven. In meest alle voorhanden zynde Lysten vindt men inderdaad geene aantekening van de Sexe der overledene kinderen. Intusfchen mangelt het aan geene bewyzen voor deze waarheid ; zie , by voorbeeld, de Lyst van V Bosch (6). Volgens de berichten, in de Verhandelingen van het Zweedsch Cenoolfchap te vinden, fterven 129a jongens regens 1000 meisjes, in het eerfte jaar van hun* nen leeftyd (7). §. 29. Myn oogmerk in deze Afdeeling zich alleen bepalende, om de Lysten der fterfgevallen, en die der geboorten, in het Landfchap Drenthe ,raad te plegen, en geenzins om de onderftellinge'en geleerde berekeningen van anderen , die dikwyls, by vergelyking , in het algemeen, van weinig toepasfing gevonden worden (8), tot gronden) Zie Verhandelingen der Haagfche Correfpond. Societ. 1. Deel Hl. Stuk. (7) Verhandel, van het Zweedsch Genootfchap, III, Deel bladz. 374. (8) Ik zoude het beflek van dit Vertoog uit het oog verliezen , indien ik de onderftellingen en regels, door de Heeren struik, kerzeboom, halley, es  van DRENTHE. 297 grondflag myner berekeningen aantenemen, zal ik, om de evenredigheid tusfchen de fterfgevallen en de levende inwoonders, over het algemeen in dit Landfchap plaats hebbende, te vinden, eerst het getal der levende inwoonders , en vervolgens het gemiddelde getal der fterf- en vele andere vernuftige rekenaars voorgedragen , om het getal der levende menfchen, door vergelyking met het gemiddeld getal der jaarlykfche fterfgevallen , te ontdekken , aan onze Sterflysten wilde toetzen , en daar uit aantonen, dat dezelven overal van geen toepasflng zyn. En dit kan niemand vreemd dunken, daar men, tusfchen het een cn ander gewest, zulk een aanmerkelyk verfchil waarneemt. Het zy my alleen vergund aantetonen, dat de berekening van den Heer suszmilch, welke aan den Heere dierkens als aanneemelyk is voorgekomen, om dat de uitkomst zyner berekeninge van de Haagfche Lysten, toevallig , daar mede, ten naasten by , overeenftemde , in die Gewest niet doorgaaf. Hy wil , namelyk , dat men het gemiddelde getal der overledenen met 36, en dat der geborenen met 27 moet vermenigvuldigen ; voorts de produden dinr beide getallen by elkander optellen , en eindelyk deeze hoofdfomme halveeren : wanneer de uitkomst het getal der inwoonderen, ten naasten by, zoude aanwyzen. Laten wy, by voorbeeld , dezen re^el op Koeyorden toepasfen, alwaar het gemiddelde getal der fterfgevallen is 21, en dat der geborenen 25Ï: en de uitkomst zal met de waarheid niet overeenftemmen; zie hier de berekening asj * 27 — 68 8|. Te zamen 1444^. Waar van de helft iTJTzj. Dus zouden de levende inwoonders een getal van 723 perfonen moeten uitmaken. Nu bevinden zich binnen Koevorden 927 menfchen, en, derhalven, 205 meer, 03Q het produft van dezen regel uidevert. V3 Natüühlykk Historie, enz.  Nvorri LYKP. ÜI-- türie, erg. sq8 Tegenwoordige Staag fterfgevallen, uit de Lysten, welke byzonderlyk door telling by hoofden zyn opgemaakt, nabeuren ; en eindelyk dezelve vergeleken met de aan my best voorkomende Lysten, van eenige plaatzen, in andereNederlandfche Piovircj&v gelegen; ten einde om aldus een iegelyk in ftaat te ftellen, om te beoordelen , welke Lysten , in dit opzicht, den voorrang verdienen. §. 3°« Eene Lyst der levende perfonen, die in elf Karfpelen , hoofd voor hoofd , geteld zyn ; insgelyks eene Lyst van het gemiddelde getal der overledenen en van dat der geborenen, uit de byzondere Lysten der Karfpelen getrokken ; mitsgaders de berekening , hoedanig het getal der afgeftorvenen en dat der geborenen, jaarlyks , ftaat tot dat der levende inwoonders van het Landfchap, zyn, onder Letter R, hier achter bygevoegd. Uit deze Lyst zal blyken, dat het gecal der jaarlykfche fterfgevallen tot het getal der levenden, door een genomen, ftaat, als , na genoeg, i tot 41 § : zodat van ieder duizend inwoonders , door malkander, over het geheele Landfchap genomen , jaarï>ks, ten naasten by, flechts 24 fterven; en het getal der jaarlykfche geboorten zal men, over deze elf Karfpelen, door malkander berekend , tot dat der bewoonders vinden te ftaan, als 1 tot 38!. §• 31- Dat ik van flechts elf der zestien hier bygevoegde Lysten gebruik heb gemaakt, om de be-  van DRENTHE. 299 berekening', in de vorige §. nedergefteld, optemaken, daar van is alleen de reden, om dat ik geene andere Lysten van Karfpelen bekomea heb, waar in de bewoonders hoofd voor hoofd gereld waren, dan alleen die ik tot myn oogmerk gebruikt heb. Men moet hier by opmerken , dat deze elf Karfpelen, van het eene einde tot het tegenovergeftelde, en in het midden van het Landfchap, en over zulks over de gehele uitgeftrektheid van dit Gewest, gelegen zyn. Ook mag de Lezer zieh verzekerd houden, dat eene algemene berekening, over alle de Karfpelen, die zich in het Landfchap bevinden, de uitkomst niet minder gunftig zoude doen uitvallen. 5» 32- De Karfpelen , die hieromtrent eenig verfchil zouden kunnen doen vermoeden. gemerkt derzelver onderfcheid in omftandigheden , met opzicht tot andere dorpen, zyn Meppel en het Hogeveen. Doch laten wy beproeven , welke uitkomften de berekening over déze beide Vlekken zal uideveren. Men begroot het aantal der inwoonders van deze beide plaatfen op 4000. Nu zyn , volgens §. 14, de gemiddelde jaarlykfche fterfgevallen, op het Hogeveen, 90J. Derhalven fterven aldaar, van iedere loco inwoonders, nog geen 23. Te Meppel beloopen de gemiddelde jaarlykfche fterfgevallen, volgens §. 19, 109; en, overzulks, fterven aldaar, jaarlyks, van ieder icoo, ten naasten by, 16 menfchen. Wanneer men nu beide deze Vlekken door malkander berekent, dan bekomen wy, na genoeg, 24 fterfgevalV 4 len, IAKE HlS- ' torje, enz.  Natjjur- lyke MlS- (o) £ Dtel, 3 Siui, bladz. 548, 5S4. 300 Tegenwoordige Staat len, van ieder 1000 ingezetenen; 't geen met de berekening, over elf Karfpelen, in §. 30, voorgedragen, overeenfterac. §■ 33- ■ Eer ik verder gaa, moet ik , omtrent de Lyst O, over het Karfpel Koekangen, doen opmerken, dat, volgens §. 17, de fterfgevallen aldaar tot de levenden ftaan, als 1 tot 52 ; zodat in die plaats, nog geen 20 van de 1000 jaarlyks fterven: een verfchynzel, waar van men weinige voorbeelden zal vinden. Ik zelve vermoedde , by de eerde lezing der opgave, eenen misdag: waarom ik eene herhaalde telling verzocht. Na dat deze gefchied was, is my dezelve , door geregeelyke ondertekening geftaafd, toegezonden, en volkomen overeenkomdig de vorige bevonden ; invoegen, ten dien opzichte , alle twyfeling wierd weggenomen. $• 34- Laten wy nu nog kortelyk nafporen , hoedanig het, omtrent deze evenredigheid, elders in ons Vaderland gelegen zy. Ik zal, ten dien einde, gebruik maken van eenige verfterflysten , die men vinden kan in de Verhandelingen der Natuur- en Geneeskundige Correfpondentie in 's Dage, en beginnen met die van Elburg op de Veluwe, alwaar de fterfgevallen, volgens eene achtjarige aantekening, tot de levenden ftaan, als 1 tot 46. (9). Does*  van DRENTHE. » 301 Doesburg, volgens eene Lyst over twee jaren, als ï toe 43 (10). Gouda, volgens een twintigjarige Lyst, als 1 tot na genoeg aiJ (11). Schiedam, volgens een achttienjarige Lyst, als 1 tot 34 (12). Ter Veere, ingevolge eener tienjarige Lyst, als 1 tot 25 (13). Ter Goes, volgens een Lyst over tien jaren, als 1 tot 28I (14). Sommelsdyk, als 1 tot 26 (15). Sneek, volgens een Lyst over twintig jaren, als 1 tot 29 (16). Utrecht, volgens een Lyst over twintig jaren, als 1 tot 27 (17). Amersfoort, als 1 tot 27 (18). Appingadam, in Groningerland, uit een tienjarige Lyst, als 1 tot 32 (19). 's Bosch , als 1 tot 34 (20). Bergen op den Zoom, volgens een tienjarige Lyst, als 1 tot 2i£ C20* Sluis in Vlaanderen, in gevolge eener tienjarige Lyst der Burgeren, als 1 tot 24 (22) ; welk, (10) Verhandelingen, enz. bladz. 335. (119 Bladz. 540. (iaj I. Deel,4 Stak, bladz. 577. (17,) I. Deel, 2 Stuk, bladz, 143. (14) Bladz. 150. » C159 Bladz. 17,6. (16) Bladz. 8Ó9. C17) /. Deel, 3 Stuk, bladz. 503. Ci8) Bladz. 531, 35. C19) Bladz. 540. £20) I. Deel, 3 Stuk, bladz. 288. f219 /. Deel, a Stuk, bladz. 180. C22J I. Deel, 1 Stuk, bladz. 30.. v5 Natuor- lyke HlS- TOKiE,en2.  Natuur- IYKE HlSaoRlfi, SDZ 302 Tegenwoordige Staat ■ welk laatfre met Haarlem , Leeuwarden en i eenige Vlekken in Noord-Holland, enz. over een zoude komen C23)- Ingevolgen der negentienjarige Lvsten van wylen den Heere Burgemeester dierkens, ftaat het getal der fterfgevallen toe dat der inwoonders in V Hags, als 1 tot 32 (24). $• 55- Wanneer men het getelde getal van menfchen, over de elf Karfpelen , op Lyst R gemeld, door een genomen, berekenr, dan zal men bevinden , dac ieder huisgezin ten minften vyf perfonen bevat; zie hier het bewys daar van. Te Koevorden zyn door een genomen , in ieder huisgezin , volgens § 5 ruim 4J perfoon. Te Schonenbeek § 6 ruim j\ ■ Te Roswinkel § 7 ruim 5§ . Te Emmen § 8 ruim 4* - Te Norch, § 11 IU\m 5 . Te Asfen § i2 iuim 4J . Te Beylen § 13 ruim 5 Te Ruinen § 15 by kans ,'5 Te Ruinerwold § 16 bykans I5 Te Koekangen § 17 ruim 5 Te Indewyk § 18 bykans 4.1 Dus in deze elf Karfpellen 56~përfonen. Zynde dus, over het geheel, nog één meer dan 5 menfchen in ieder huisgezin; welke uitkomst myne ondetftelling, betreffende het WaarfY'O bladz. 31. §• lxxxvi.  van DRENTHE. 303 waarfchynlyk getal der inwoonders van Gieten, Zuidlaren, Hogeveen && Meppel. wettige. Eindelyk worden wy, door deze Lysten , onderricht, dat, over het algemeen , in het Landfchap meer menfchen geboren worden dan fterven; ten opzichte waarvan de evenredigheid, over de Karfpels, in de Lyst R uicgedrukt, en in §. 30. berekend, ftaat als 213 tot 230. Zo dat 'er , in deze elf Karfpelen , door een genomen , jaarlyks , na genoeg, 17 meer geboren worden dan fterven; 't geen, voor ieder Karfpel, door malkander genomen, il geboorten meer dan fterfgevallen geeft. Wanneer nu dit produft op de 40 Karfpelen, welke in het Landfchap zich bevinden, over het algemeen toegepast word,. dan zal, alle jaren, een aanwas van 60 menfchen daar io plaats hebben (25). Niemand, intusfchen, vermoede ik, zal dit getal als toereikende befchouwén, om een aanmerkelyken aanwinst, omtrent de bevolking , waar voor het Landfchap vatbaar is, fpoedig te bevorderen. Uitlokkende maatregelen kunnen, om dit oogmerk te bereiken, meer uitwerken, dan men, veelligt, in 't algemeen zal vermoeden. S- 37» (25) Wy bouwen hier onze berekening alleen op het getal der geboorten onder de Landzaten, zonder daar onder de vreemdelingen, die zich in de nieuwe Kolonie het K'oofterenveen , en elders nederzetten , te bevatten. Wyders hebben wy de onderftelling gemaakt, dat het getal der na buitenslands vertrekkende perfonen, met het getal der inkoraenden, gelyk ftaat. Natuur- LYKE HlS' iORf&,enz.  Natuurlyke Historie, enz. 304 Tegenwoordige Staat S- 37- Indien ik my niet bedriege, zal de Lezer, uit de gemaakte aanmerkingen en berekende gevolgen, van de nuttigheid der vervaardiginge en ontzyferinge van Sterf- en Geboortelysten ten vollen overtuigd zyn. Van hier dan ook, dat elk Regent, elk Bedienaar van het Hei» ligdom, elk Geneesheer en elk Wysgeer, het niet beneden zyne waardigheid behoorde te fchatten, om dienaangaande onderrichtingen te zoeken en zich yverig onledig te houden. Intusfchen kan het niet ontkend worden, dat de graad van volkomenheid, die aan den vorm dezer Lysten gegeven kan worden, gelvk ftaat met het nut, 't geen zy kunnen te weeg brengen. Vergunt my, derhalven , dat ik, ten befluite dezer Afdeeling, een algemeen voorfchrift fchetze, hoedanig volledige Sterf- en Geboortelysten behoorden ingericht te worden, en wat men in het byzonder daaromtrent diene in acht te nemen, ten einde daar van zo veel gebruik te kunnen maken, als de omftandigheden der plaatzen en der opftellers zullen gedogen. Voorfchrift van Geboorte- en Sterfloten ,die, ma verloop van eenige achtereenvolgende jaarlykfche waarnemingen, het bedoelde nut zouden kunnen uitleveren. De Geboortelysten behoorden nauwkeurig te behelzen: 10. De Sexe der geborenen. ao. Den tyd en de plaats hunner geboorte. 30. Of de kinderen voldragen zyn geweest. 40. Deq §• 38.  van DRENTHE. 305 40, Den ouderdom der ouderen, en hoe vele kinderen dezelven gehad hebben. 50. Handtering, of amptbediening der ouderen. 6°. Tydelyke omftandigheden der ouderen. 70. De levenswyze der ouderen. Gezondheidsgeftehenis der ouderen. 90. De Religie der ouderen. io°. Hoe lange dezelven zyn gehuwd geweest. ïi°. Hoe dikwyls de Moeder gekraamd hebbe. ia°. Of zy ook miskramen hebbe gehad. 13°. Of de Vader of Moeder vele Zusters en Broeders hebbe. 14°. De legging, luchtsgefteldheid, grootteen voornaamfte omftandigheden der plaats, alwaar de ouders wonen. In de Sterflysten dienden aangetekend te worden: i°. De Sexe der overledenen. a°. De ouderdom der overledenen. 3°. De ouderdom der kinderen beneden één jaar oud, by den dag , en vervolgens van één tot tien jaren, by de maand. 40, De ziekte , waaraan de geftorvenen over- leden zyn. 50. De tyd en plaats van 't fterfgeval. 6°. Of zy gehuwd zyn geweest, en hoe veele malen. 70. Indien een vrouw, of zy kinderen heef gehad. 8°. Of, en hoe vele miskramen. 90. De tydelyke omftandigheden van de over ledenen. io°. De handtering of amptsverrichting. 11°. Het temperament. 12°. Of zy wanftallig zyn geweest. NATUUR' LYKE HlS. rosiE,eriz. e  Natuur, lyke Hisiorië, enz» S- 39- De vergelyking , die wy, door hulp dezer Lysten, zouden kunnen maken, en het nut, dac dezelven konden aanbrengen, vallen kundigen gemakkelyk en overtuigende in het oog. Laten wy echter, ter handleiding van minkundigen, en om dezelve op den weg te brengen, hier het een en ander daal byvoegen. S. 4°- Men vraagt, misfchien, om welke reden men den juisten dag des ouderdoms, by verderf van kinderen, beneden het jaar oud, naauwkeurig wil aangetekend hebben ? De reden is deze, om dat het eerfte jaar des levens van een mensch het hagchelykfte is, en wel in zulk eenen $>raad, ^at, ten raasten by, het vierde gedeelte van alle kinderen , vóór • hun* 306 Tegenwoordige Staat 13". De levenswyze, in 't byzonder of zy vela warme , of fterke dranken gewoon waren te gebrniken. 140. Of zy ruim of bekrompen, in kelders of boven in huis, en met vele of weinige menfchen gewoond hebben, en in welk gedeelte van de ftad of dorp. 150. Of zy aanmerklyke ongelukken of ziekten in hun leven gehad hebben. l6°. De wyze van hunne opvoeding. 170. De ligging, luchtsgeftekenis, grootteen voornaamfte bedryf der ingezetenen van de ftad of het dorp , waar in de overledenen woonachtig zyn geweest.  van DRENTHE. 307 hunnen twaalfmaandigen ouderdom , den tol aan de natuur betalen (26) ; zo dat reeds het fterfverfcbil, tusfchen het eerfte en het tweede jaar des ouderdoms, ftaat als 5 tot 1, en tusfchen kinderen beneden één jaar tot die van negen of tien jaren, trapswyze vermeerde, rende, als 50 tot 1 (27). Welk een ontzachlyk tydperk is dan het eerfte levensjaar! Doch men zal, door nauwkeuriger aantekeningen van den juiften ouderdom der kinderen, welke binnen het eerfte jaar overlyden, bepaalder het tydftip kunnen leren kennen, wanneer het leven der menfchen het gevaarlykfte moet geacht worden. §• 4i- Wyders zullen wy insgelyks, uit nauwkeuriger Lysten, kunnen leren, dat niet het drieën zestigfte, of het eenëntachtigfte jaar des ouderdoms gevaarlyker kunnen geagt worden, dan, by voorbeeld, het tweeënzestigfte of vierënzestigfte, of het tweeëntachtigfte of vierëntachtigfte jaar, gelyk veelal vermoed word ; maar dat juist in de Trapjaren QAnni clima&erici), zynde het dertigfte, veertigfte, vyftigfte, tot het honderdfte toe, verre de meefte menfchen fterven; eene byzonderheid, die door den Heer dierken s opzettelyk nagefpeurd, en by de ftukken aangewezen is (28}. §. 4*' (26) Volgens de negentienjarige lysten, flierven, in dien tyd, in 's Hage, plus minus, 25000 menfchen; en onder deze waren ruim 6000 kindereu beneden het jaar oud. Zie §. XVIII. en §. XXIV. van die Lysten. (a7~) Zie negentienjarige Haag/cue Lysten. ^. xxiv. (28) Aldaar. §. XXVI. enz. Natuurlyke Historie, enz.  Natutjr- lykb HlS- 'ïorie, enz. 308 Tegenwoordige Staat S-42. Vraagt men naar de reden, waarom de Re. ligie moet aangetekend worden? Het is, om* dat de eene Godsdienst meer zielsrust * een andere meer werkzaamheid of meerder zorgen vordert dan een derde; omftandigheden, welke invloed op de gezondheid kunnen hebben^ Ten aanzien van de Geboortelysten, zoude ik verlangen, eene nauwkeurige aantekening van de tydelyke omftandigheden , de levenswyze, de handtering, het temperament en verdere byzonderheden, de Ouderen betreffende : om reden, dat indien men van dezelven, over een aantal jaren, toereikende voorbeelden verzameld heeft, men daar door zoude kunnen opmaken , of een minder of meerder werkzaame, een matige of onmatige, een bekrompene of" zorgvolle levenswyze, de een of andere hantering, en meerandere omftandigheden, omtrent de voortteeling eenige verandering veroorzaaken. Eindelyk zou een nauwkeurig verflag, aangaande de hoeveelheid der zusters en broeders der ouderen, eenig licht verfpreiden over het vermoeden van zommigen, als of de zulken i welker ouders een talryk kroost geteeld hadden, minder vruchtbaar zyn dan anderen. §• 43' VIER»  van DRENTHE. 300 VIERDE AFDEELING. Over de Veenwordïng. Die de bovenfte oppervlakte van onzen aardbol, zedert dezelve gevormd wierd , veele ert Verbazende veranderingen ondergaan heeft, is eene waarheid, die by alle geoefende wereldbefchouwers erkend word. Het is hierom Onnodig, en het zoude ook metmyn oogmerk, in deze Afdeèling, geenfints itroken, om de verfehynzelen, die deze waarheid middagklaar bewyzen, by malkander te zamelen. Pythagöras," door övidius fpreken de ingevoerd, drukt zich, over deze herfchepping,' Op de volgende wyze uit (#). Vidi ego , quod fuerat quondam folidiffima tellus, Ejfe fretum: vidi f atlas ex aquore terras: Et procul a pelago concha jacuëre marine : Ut vetus inventa eft in tnontihus anchora Jummis. Qjiodque fuit campus, vallem decurfus aquarum tecit: et eluvie mons eft deduüus in aquor; Eque paludofa ficcis humus ar et arenis; Qu.eque fitim tulerdnt, ftagnata puludibus humenti Ih c font es Ndturd novbs emifit, at illic Claufit; et antiquis tam multa iremonbus orbis Flumina profiliunt; aut exjiccata refidunt.' Onze Nedêrlandfche ovidiüs heeft, in zyne taal, den Romein dus nagezongen. ,VK zag dikwyls 't vaste land verkeerd in baare zee; i, De zee in 't vaste land i' en verre van de rèê „ Eb' (vtf) OviDiUS. Mttdmorph. Lib. 15. vs. 2r5a—=72.* X Matuur- I.YKS HlS-, rURIE, Éfif«  Natuur. lvke historie, ci1z. 310 Tegenwoordige Staat „En 't water, fchulpen;en men vond, zo veele zeggen, „ Oude ankers- op de. kruin. van.hoge bergen leggen. De Waterval vemeert de Velden tot een dal5 ,,De berg, van 't water en den fterken waterval „ Bifpoei J, weid vlak. De poel verüroogd in zinden gronden, „ De grond verkeerde in moer, van eenen poel verflonden. „ Hier teelt Nawut een bron , en ginder flopt ze een aar. „Van oudsher fproten zo veel ftromèn, door gevaar „ Van een Aardbeving, of hun loop van groot vermogen „ Verging allenks zo dra de kil begon te drogen (7>). Ik zal my, in deze Afdeeling, alken tot de Veenwording bepalen. Welk eene verbazende omkeering, en verandering van natuurlyke verfchynzelen, heefc deze Veenwording niet al te weeg gebragt! Weleer vruchtbare koornakkers, ■fchaduwryke bosfchen en veeryke weiden, zyn in akelige en ontoegangbare moerasfen veranderd. De bruine beyde heeft de plaats van de goudgeele koornairen ingenomen. Het lbeelende geluid der nagtegaalen is door een treurige flike afgewisfeld, en de woelende gezelligheid van menfchen en beeften door een fombere eenzaamheid opgevolgd. Van den Tanaïs tot aan den Euphraat , worden Veenen gevonden; ook ontbreekt het de nieuwe wereld aan deze delfftoife niet. In Europa ontmoet men dezelve, in grote menigte, 'mltaliën, Zwitzerland, Vrankryk, GrootBrittannïèn. de Noordfche Vorftendommen, in Germaniën, doch byzonder ook in onze Nederlanden , en voornaamelyk in het daartoe behorende Landfchap Drenthe. De laatstgenoemde zullen, in deze Verhandeling, het onderwerp myner bedenkingen uitmaken. Dat (b) Vondel, Herfchepp. Boek XV. Vs. 350-61.  van DRENTHE. 311 Dat aan de Veenen geene évengelyktydige wording met onzen Aardbol kan worden toege•fchreven, hoewel m. schokius (V) en anderen het regengewelde gevoelen beweeren, is reeds in vorige eeuwen, als een onlochenbare waarheid, aangemerkt. Vroegere en latere Schryvers , die aan de verhalen van dryvende Eilanden (d), of van zwemmende Bosfchen (e), geen geloof geven , of de zulken, die zich , door foortgelyke verdichtzelen , niet hebben laten misleiden (f)r zyn van oordcel, dar geweldige watervloeden en flormwinden aHeen voor de ware middeloorzaken der Veenwordinge moeten gehouden worden. Intusichen is 'er ook geene reden voorhan* den, om, met zommigeti, aan den algemenen zondvloed, of aan eene der beruchte Cimberfche overftromingen , den oorfprong der Veenen bepaaldelyk toetefchryven; naardien men , ten aanzien van veele plaatfen , het tegenovergeftelde kan aantonen. Men kan inderdaad niet ontkennen, dat err öog bet verwoeftende geweld der zeebaren, door hoge dyken , of andere waterkeringen, beteugeld wierd, de laag gelegene landdreken dikmaals aan overrtromingen bloot gedeld geweest zyn. Schoor, gabbe51 a en oudenhoven hebben een aantal van ruim vyftig overstromingen opgeteld, die de Nederlandfche Gewesten; in het byzonder getroffen en geteisterd hebben, lm- fO In Uelgio Fo e Jerat0 Lib. VIU. Cap. 13. (V) Sëneca Qu.eil. Nat. Lib. ///. Cftp. 25. fO Pi.mius.Hifi. JVatiw.Ub. XVI. Cap. 'u (f) Schotanus Chronyk, Cip, Hl. X 2 Natuitr- L\ K K h'tST ORIEj SH2i  Natudr- LVKB hisTORIE, eHZ. 3is Tegenwoordige Staat Immers befchouwt men de Boomftortingefi, of de verwoesting der wyd uitgeftrekte bosfehadien, de vetftopping van den middelden Rhyn* mond, en de inlcheuring van den Dollart, (om van meer diergelyke noodlottige voorvallen niet te fpreeken,) als zichtbare overblyfzels van deze treffende gebeurtenLfen (g). Het is ook , inderdaad, onwaar , dat de veelvuldige Denne- , Sparre- en andere boomfoorten , die men , onder' het Veen , in dit Landfchap en elders, met eene legging, van het noordwesten naar het zuidoosten ftrekkende , aantrefc , niet in deze Landftreek , uit hoofde van derzelver lage en natte gefteltenis, maar op hoger landen, in Duitschland of Noorwegen , zouden gegroeid, en, door geweldige ftormwinden om verre geflagen of uit tien grond gerukt zynde, door daarop volgende watervloeden herwaards overgedreven, en vervolgens , door het dunne moer, tot op den vasten bodem nedergezonken zyn (/z). Zommigen fchryveu deze Boomftorting en vervoering toe, aan den Cimberfchen vloed, die, volgens f irO rus (JF), in het honderd en- tien- Or) Men kan, over deze ftoffe, de Chronyk-en Jasrboekfchryvers, gabbema , schook, merula wachtehdorp , sligtekiiorst , oudenhoven, boxhorn, vossius en sjoerts nalezen. Ik teken alleen uit de Friefche Jaarboeken van den laatstgenoemden aan, dat 'er, door een van deze vloeden, alleen in Friesland honderd duizend menfchen verdronken zyn; zie Deel 1. HoofJit. ie. $. 26. Voeg hier by, 't geen oudenhoven uit schafnaburgen>is aantekent, dat 'er, door een anderen vloed, aldaar rachtig duizend menfchen zyn omgekomen. Vid. Anti-luit. CimbriCie renov. pag. 94. (h) Antiquitates Belgica, pag. 19. {i) Lib. lil. Cap. 3.  van DRENTHE. 313 tiende jaar, doch volgens p. merula en i DioNisius mutzarda, in het achthon-1 derd- zeven• en• vyftigfte jaar voor Christus geboorte zoude gebeurd zyn; 't welk van den hoogen vloed, welken de Schryvers op het jaar b'60 brengen, weinig verfchilt (£), Niet minder onbeltaanbaar met de waarheid is het gevoelen, dac deze Bomen , in die horifontale legging, onder de Veenftoffe, waardoor ze bedekt worden, zouden gegroeid zyn; even als of de fpeelende Natuur de geftalte en beltanddelen dezer bomen [gelyk zommigen omtrent de verdeningen onderftellen] beneden de oppervlakte of in den veengrond, nagebootst zou hebben. De vlytige onderzoeker van Neerlands Oulheden, a. mattheus f/), de kundige eindius()b), en de beroemde Groninger Hoogleeraar M. schokius («) , waren dit fpoorbyfter gevoelen toegedaan. Het zou, buiten twyfel, moeite en tydverfpilling wezen, indien ik ondernam, deze ongerymde begrippen wydlopig te wederleggen. Eenieder, die onze Veengraveryen der bezichtiginge waardig keurt, zal, ogenblikkelyk, van de regelmatige en gewone natuurlyke groeijing dezer bomen, op den grond, in welken men dezelve aantreft, overtuigd worden , vermits men, op verfcheiden plaatzen, in de ontblote meergronden, behalven de leggende dammen, een menigte afgebrokene en nog in den grond vast gewortelde dammen, drie en meer voeten hoog (*) Nederl. Oudhed. bl. 18. (7) De Nobilitate, Lib. /. Cap. 12. (m) Chron. Zelatidi,e, Lib. 1. Cap. 3. (u) De Turfis, feu Cefpitibus bUumimfts. Cap. IA, X 3 ■ÏATUun-YKI< HlS- roiuE,enz»  fJATinjRi.ykb [fj* tukiEj enz. 314 Tegenwoordige Staat hoog en reebtdandig ftaande, aantreft. In *t byzonder vindt men veele dezer ingewortelde dammen in de Oojlermosrfche en de daar aan grenzende Groningeriandfche Veenen. Het hout, welk uit de voorgenoemde Veenen gegraven wordt, heeft een bruine kleur, en is van een harst- ofpikachtige olie doordrongen ; men geeft het den naam van Kien/zout (0), Eenige iVlineralogisten achten de zwarte Barnlteen, of Git, waarvan men in het Landfchap een foort gevonden heefc, van deze delfflofhouten afkomftig te wezen. De boeren en werkluiden, die omftreeks de Veenen wonen, gebruiken veelal dit Kienhout voor haardbrand. De vlam daarvan verfpreid zo veel lichts, dat men geen kaars of lamp nodig heefc; doch de rook is zeer vet en dik. Eindius, boxuorn , pars en meer anderen, hebben aangetekend, hoe onzebygelovige voorouders in het begrip ftonden , alsof deze Boomftortingen, op het gebed van Bis* fchop willebroud , gefchied waren, ten einde daar door deze heidenfebe bedeplaatzen vernield mogten worden. Doch dit begrip, 't welk aan dezen Bisfchop meer onbezonnen yver dan Chriltelyke bedaardheid toefchryfe , verdient geene wederlegging. J o a n n. b a p t. g r a m a V e noemt het Veen Majja fub terra e marcidis putridisque lignis coacia. Johann. gorocopius biscanus geeft daar aan den naam van Syiva* tym farraginem. Volgens de buffon, zyn de (0) Kienboom, Kienhour. Cerm. Sex. Sicamb. Pinus, leda Kietirook ger, Sex. Sic. Swartzel. Fu* li go. Zie kiliaan op deze woorden.  van DRENTHE. 315 de Veenlagen voortgekomen, door eene lteeds toenemende opeenhoping van half verrotte boombladeren, en andere gewasfen, alleenlyk bewaard gebleven door de zwavelachcigheid van den grond, die de volkomene verrotting verhinderde. Ik wil geenzins ontkennen, dat 'er, onder zommige Veenen, eenige deelen van verrotte bladeren en andere lichamen vermengd zyn; doch die kan, in het algemeen, niec tot een grondflag dienen van dusdanig eene befchryving; die, daarenboven, over het geheel genomen, onwaarachtig is. Immers, in eenigzins opgedroogde en weeke moeren, kunnen geene bomen groeien , om bladeren, tot het vormen van veendolfe, te verfcharfen. Ook is de grond , op welken zich de Veenen geplaatst hebben, niet zwavelachtig; en konde, derhalven , de volkomene verrotting der bladeren niet verhinderen. Intusfchen is het eene gisfing, we!ke het aan geene waarfchynlykheid ontbreekt, dat de takken en het loof der nedergeftorte bomen , met verfchillende foorten van plantgewasfen vermengd , en door verrotting ontbonden , op veele plaatfen, de eerde laag der Veenftoffe hebben uitgeleverd; welke laag wederom tot een grond gediend heeft, waar uit andere planten zyn voorrgefproten ; die, op haare beurt, nadat deze gronden, door het gevallen regenwater, 't geen , door verftopping der waterleidingen , belet wierd zich te ontlasten, dras en vochtig geworden waren, ontbonden zyn. In dezer voegen is, door eene geftadige afwisfeling van bevochtiging en opdroging der oppervlakte , en de daar door te weeg gebragte groeijiog en verrotting der planten, de VeenX 4. ftof Natuur- tYkÈ lil'- iorie.cüz.  3r<5 Tegenwoordige Staat Natour- Lvke His- fcoflè , op eenige plaatfen in het Landfchap, tot de hoogte van byna twintig voeten gerezen. Nog jaarlyks ryst dezelve, wanneet het Veen dras eri vochtig genoeg kan blyven leggen , en door geene afleidingen van het water droger word; terwyl in het regengewelde geval, hetzelve merkelyk nederzakt, en, door uitdroging en ineenpakking , hoe langer hoe meer vastigheid vetkiygt ; welke vastigheid of ineer.pakking , trapswyze, naar beneden , door de drukking toeneemt : invpegen de Veenfloffe, naast aan den vasten bodem, (die meestal uit zind aileen, of uit zand met leem vermengd, beflaat ) veel zwarter en zwaarder is, en, ab lergskens, naar boven , ligt in gewicht en bleker van kleur word. Zo verre gaat dit, dat de bovende veennerf zeer fponsachtig, hol en vaal grauw of vuilgeel zich vertoont, gelyk de turf, die men in de Kalkbranderyën gewoon is te gebruiken, uitwyst. Dit verfchil van meerder of minder vas;;gheid word alleen veroorzaakt , door de meerdere of mindere verrotting, welke de planten, die de grondflofte der 'moeren hebben uitgeleverd, ondergaan hebben, of min of meer in de beginzelen der Veenltoiïe veranderd zyn. De ondervinding leert, dat de week- en flymachtige planten, die veelal in uitgedampte en verdikte poelen groeijen , door verrotting , ligt in Veenfloffe verwandelen; 't geen voornamelyk ook de reden is, waarom de Veenen, in 'c begin van hunr.e wording, fpoediger toenemen, (gehk de weleer uitgegravene, eri wederom toegroeiende kuilen en greppen in de moerasfen , middagklaar betogen,) dan wanneer de Veenen, door den tyd. "en meerde»  van DRENTHE. 3*7 dere hoogte verkregen hebben, en overzulks | mindere vochdgheid bevatten , die teffens de verrotting en de vruchtbaarheid b?gunihgc. Onder de planten, door my bedoeld, en die, op draste gronden, ligt in Veenftoffe veranderen beiiaan voornamelyk de eerde plaats, de Conferva paluflris , Bombycina , Mufctupalulris, oï Mufcus aquaticus, enJlga vtridis; maar wel in 't byzonder, het zogenaamde i'lap of Dekenvlag; zynde het Conferva van pliNIUS waarvan men dit bericht by hem vind: Peculiaris tfl Alpinis maxime fluminibus conferva, appeilata a conferruminando, Spongia aquarum dulcium verius, quam mufcus aut 'herba , viüofcs denfitaiis atque fistuloj* (p). By linneus word deze plant genaamd Conferva filamemis fimplicijjimis aqualibus longisftmis (#). Menigvuldig vindt men deze plant, hier te lande, in dildaande wateren en elders. Men kan 'er de Flora Belgica van den Heer de gorter, en de Flora Frifica van den Heer meese , over nazien: de laatstgenoemde Kruidkenner heeft eenige nuttige hoedanigheden en voordelige gebruiken van dit ge» was ontdekt en algemeen gemaakc (r), ' De heyde en mosch, waarmede men thans in het algemeen de oppervlakte van onze hoge moerasfen bedekt vind, en die aldaar niet eerder begonnen zyn te groeijen, dan nadat het zaad dezer gewasfen, van de nabygelegene zandheuvels door den wind vervoerd , de op- ge- (p) Hijlor. Natur. Lib. XXVII. Cap. 8. in fine. (q) Specim. Plant. Spec. 1633. No. 1. Cr) Verhand, der Holt. Maatfch. der IVetenjchap-, ten, Deel X. Stuk 2. bladz- 158. x5 «JaTUUR.YliE HlS- [ür;e, snz.  Natuurlyke Historie, enz 318 Tegenwoordige Staat gerezene Veenftoffe beftaanbaar en vast genoeg , neef£ bevonden , om zyne wortels daar in te kunnen vast hechten en verfpreiden ; deze planten , zeg ik, zyn van een droge en niet ligt tot verrotting neigende natuur: zy ontbinden zich, op droge gronden, in een zwart zand of aarde. De veelvuldige uirgeftrekte heyde-velden, die hier en elders gevonden worden, en op welke men geene Veenftoffe befpeurt, kunnen dit genoeg bewyzen. Maar deze aarde is veel minder vruchtbaar, dan die van verrotte boombladeren overbiyft. Derhalven levert noch de heyde, noch de mosch, zo min als andere planten, op zich zeiven aangemerkt , door ontbinding , geene eigenlyke Veenaarde uit. Van hier ook, dat de bovenfte Veennerf, die met de meer of minder ontbondene deelen dezer planten vermengd is, of daar uit geheel geboren word, minder vet en meer aardachtig word bevonden , dan de laagst gelegene Veenlagen , welker klomp altoos fmeriger en meer zamenhangende is. Met dit alles is het zeker, dat de heyde wortels, welke, door hunne houtachtige zelfftandigheid, ligtelyk vuur vatten, van de lage heydevelden zynde afgeplagd, aan veele landlieden hunne gewone en nodige brandftoffen verfchaffen , welker asch de vruchtbaarheid van de daarmede bemeste akkers bevordert. Uit het geen reeds gezegd is , valt nietmoeyelyk optemaken , dat , tot de formering van Veenaarde, iets anders dan alleen de ontbinding en verrotting van gewasfen vereischt word : overmits, in 't algemeen, op de landéryen, in de bosfchen en in de hoven, de beftanddeelen der Vegetabilia in onverbrandbare teelaarde (Hu-  van DRENTHE. 319 (Humus atra of Terra fertiUs nigra , terra ruralis) verwandelen (f). Ook is het eene waarneeming, die gereedelyk in 'c oog vak, dat zekere plaatfelyke gedeltenis tot de Veenwording medewerkt. Niet in dien zin evenwel, alsof de hoedanigheid der gronden, waarop zich de Veenen zetten, anders dan die van andere gronden zoude moeten gefteld zyn: want dit begrip zoude mee de ondervinding geenzins inftemmen; maar zulk eene gedeltenis , die het ontfangen water geheel of ten deele belet , zich behoorlyk te ontlasten ; waar door de grond, gedurende natte faifoenen, dras word, en dus een fpoediger verrotting der planten bevordert. Eene waarfchynlyke oorzaak, wyders, van de verfchillende bewerking, of wording der aardfoorten, is , dat de wortels en ftengels der gewasfen, op natte gronden groeyende , fppediger tot verrotting en gisting overgaan , de ontbinding der harstachtige en olieachtige deelen, die dezelven bevatten , verhaast, en de bitumineufe eigenfehap aan de Veenftoffe wordt medegedeeld; terwyl, op droger gronden , de gisting en ontbinding van de harst- en oliedelen der gewasfen, door de droogte, meer tegendand ontmoet; waardoor dezelven, vermoedelyk, langzamer in den dampkring opftygen, en vervliegen. Intusfchen kan, na de eerfte Veenzetting , het water , met Veenftoffen bezwangerd , het geen veel brandbare lucht Cs) Wallerius, Minerologia Genus \.Sp. i. in not. vum. 1. en vogel, Mineraal Syftem. hl. 95. fchryven dat deze aarde op ongeroerde plaatfen , nergens meer dan een halven voet dikte heeft. STATUUR' LYKH HIS- roiuE, enz.  NatuurtYKi: Historie, enz. 1 t S»o Tegenwoordige Staat lucht bevat, naderhand tot eene fpoediger Veenwording me lege werkt hebben. B a u me r fchryft: „ Der Torf ifteine vege„ tabilifche erde, die zumtheil mit einen Erd„ hardze durchdrungen ift (/)". Lechman noemt ze ; „ ein mit Erdolh durchdrungenes „ gemenge von gemeiner gartener erde, und „ wurzeln verfcheidener krauter" («). „ Der „ Pflanzantorf (volgens cancrin) is ein „ mit einer bergölig und bergpechigten Erde „ mineralifirtes gewurzel von grafern , und „ fumph gewachfen (v)." Vogel meent dat men alle Turf niet onder de bitumineufe lichamen rekenen moet ^w) ; en degner (x) ontkent hec bitumineufe van alle Veenitoffe. Wyders verzekeren ook andere Scheikundil gen, dat de Turf geen zuren geest, maar een alcalinum bevat; daar , integendeel , andere, niet minder kundige mannen, verklaren, daarin een acidum gevonden te hebben. Merkwaardig is het, ondertiiifchen, dat de empyreumatifche olie der Turf in de koude niet ftremt of verdikt 0y> De verklaring , die ik van de gewone wyze der Veenwording gegeven heb , is zo biyk?aar in 't oog lopende, dat by eene oppervlakkige befchouwing , gepaard met een beïoorlyk onderzoek, daaromtrent geene de gering- CO Naturgefckichte der Mineralrekh. i Th. i . 2. §. 20. (u) Mineralogie- §. 20. CO slbhandlung von 1'orf. §. 7. _) l'raü. Mineral System, bi, 368, CO Dijfert. Phyf. de Turfis. (yj Vogel, PraS. Mineral Syfiem. bl. 39$.  van DRENTHE. 321 ringde twyfelachüge bedenking kan overblyVen. Trouwens , reeds voor twee eeuwen heeft men niet verzuimd , dezelve aantetekehen; lemmius (z) , piccart f», ert meer anderen zyn myne getuigen, üe beroemde Dichter dirk s mits laat ook zyne Stroomnymph deze Veenwording, in zoetvioeyënde verzen, opzingen (b). De gewone werking der Natuur, ten aanzien der Veenwordinge , door eenige nieuwe aanmerkingen hebbende toegelicht , moet ik wyders verfiag doen van een en andere afwykinge, die deze vruchtbare moeder onzer befchouwinge aanbiedc, en van welke de oorzaken niet zo gemakkelyk kunnen ontdekt worden. Te Weten, op zommige plaatzen in onze Veenen4 vindt men, tusfchen de benedenfte zwarte lagen of beddingen der Veenftoffe, een grauwe of vale laag, golfswyze doorlopen. Dit verfchynzel , aan de onderfcheidene foonen van planten, wier verrotte deelen deze verfchillende Veenftoffen voortgebragt zouden hebben, toetefchryven, gelyk door zommige Veenkundigen gefehied, kan ik van my zeiven niet verkrygen. Gaarne befchouwe ik het getuigenis en de opmerkzaamheid dezer lieden als van alle verdenking van dwaling ontheven, wanneer zy verzekeren, dat een zekere plant; die hier en elders in moerige gronden veelvuldig groeit,na derzelver verrotting, een veel zwarter Veenduffe , dan andere planten , uitlevert. Doch dit (z) De occulth natttra miraculis. Lib. /. Cap. 17. "'(^Drentfche Antiquiteiten, bladz. 36. Edit. in 4?.' (è) Rotte'ftroom, bladï. 59. tot 61. Natüubj LYKE H1S- ïORiE,enz*  n.ATUÜtl- LYKE HisTomi;, enz. O) Zie de gorter, Flora Belgica, pag. 15 en óuppl. I. pag. 10. Linneus /. c. Spec. 76. N. 2. Insgelyks d. mee se, Flora Frifica pag. 4. Ik kan piet nalaten, omtrent dit gewas , by deze gelegenheid iets wetenswaardigs te herinneren ; dat namelvk de Heer meese reeds voor eenige jaren , door proefnemingen ondervonden heeft, dat de wollige oluisjes dezer plant op zich zelve wel te bros zyn, om ;er et n draad van te fpinnen; doch dat zulks gelukt, wanneer men er eemg vlas ondennengt. Tot vuizels in dekens, kusfens, rokken en diergelvke zaken, welke droos gehouden kunnen worden , zvn ze van dienst, en zvn zacht en warm. Papier van deze plant gemaakt,"is aan dat, t geen van katoen bereid word, niet ongelyk; doch wanneer het met lianen of wollen lompen gemengd word , levert het eea bekwaam pakpapier uit. 3-2 Tegenwoordige Staat dit dunkt my niet genoeg te zvn, om die verfchynzel volledig te verklaren. "Men moest het ten minden waarfchynlyk kunnen maken, dat, in een reeks van veele aaneenvolgende jaren, geen andere dan alleen deze planten, en daarna , gedurende insgelyks een aantal van achtereenvolgende jaren , geene andere dan alleen een andere foort, ter dezer plaatze, gegroeid waren, en deze onderfcheidene lagen, in zommige veenftreken, voortgebragt hadden; iets, 'c geen my tcefchynt, zelfs tegen de waarfchvnlykheid aan te lopen. De plantfoort, door my bcöogd, word in het Kruidboek van lob el , -junens Bombycinus of Zyde biezen, en by d o d o n e v s , Gramen Eriophorum, of de ÏVolledrager genoemd : waarfchynlyk, om dat dezelve wollige pluisjes draagt, die veele overeenkomst met het katoen hebben. In het Nederduksch draagt deze plant den naam van Wollegras, Mattevlas, Katoen, bloem, Veenhamels en Woldrager (c). Maar  van DRENTHE. 323 Maar, 'veelligt, heefc een buitengewone vruchtbaarheid van planten, gedurende eenige jaarkringen, de Veenftoffe raenigvuldiger gemaakt. Deze en andere oorzaken , by voorbeeld, eene opvolging van droge zomers, kunnen de bcnedenite lage van het nodige vocht, en van den onmiddelyken invloed van de dampkringslucht , ter verrotting nodig, beroofd , en dezelve alzo ontydig verfmoord hebben. Meermalen vind men mosch, of andere planten , onder in de zwarte Veengronden , die geene of weinig verrotting hebben ondergaan. De beroving van den invloed der lucht befchouw ik hier van als de oorzaak. De golfswyze beddingen kunnen door ongelykmatige zakking, op heuvelachtige onder* gronden, veroorzaakt worden. De zwarte kleur, als mede de meerdere hardigheid en zwaarte der turf, uic de lage landen gedoken , moet, ongetwyfeld, aan den hoger ouderdom, en, misfchien, ook aan de meerdere yzerdelen , befloten in de planten , uit welke deze Turf geboren is, worden toegefchreven ; en de zwavelachtige reuk , welke deze turffoorc, by de verbranding, doet bemerken , als mede haare brakke eigenfchap , doen vermoeden, dat het zeewater, waardoor ze, ten eenigen tyde, zyn overftroomdgeworden, dezelve aan de moerftoffe heefc medegedeeld. Daar is 'er, die de iteenkoolbedden voor aloude Veenlagen houden. Dat, in de eene Veenftreek , de bovenfte grauwe en lichte Veenlaag veel dikker, dan elders, gevonden word , kan, of door een meerdere vruchtbaarheid, of dooreen andere foort van plantgewasfen, die de plaats der VO" N.ituitr- LYKE HISTORIE; ene.  Natuürlyke Historie, enZi Het komt my zeer waarfchynlyk voor, dat de uirgeftrekte en zeer dichte bosfchadiëo, van Denne., Sparre- en foorrgelyke bomen, die weleer deze dreken bedekten , nadat het natte en meer of min verdikte moer, door verftopping der afwatering , eenige voeten hoog opgerezen was, en de dammen omringde, eindelyk gedorven zyn ; en dat de verdorde kruinen dezer bomen, boven het moer uitftekende,' vervolgens door den blixem of eenig ander toeval, in brand zyn gezet; waardoor het vuur,' alomme eene hardige doffe aantreffende, wyd en zyd gewoed en eene algemene verbranding te weeg gebracht heeft. Dat wyders de brandende takken op het moer nedergevallen, en zonder tot asch overtegaan , daar in als ver- fmeuhf §24 Tegenwoordige Staat vorige, natunrlyk of toevallig, hebben ingenomen , of door een natter of droger legging van het moer, veroorzaakt zyn. Eene langdurige oplettendheid, en veelvuldige waarnemingen,' zouden nauwkeuriger , dan myne gisfiogen i dit ftuk kunnen bepalen. Nóg een ander verfchynzel is 'er , 't geen opmerking verdient. iVlen ziet, in zommige onzer Veettdreken, eenige voeten boven de ondergronden , in eene 'horizontale ftrekking , een zogenaamde brandlage, die, op eenige plaatfen, omen by de twee duimen dikte heeft, en hier en daar golfachtig voortloopt. . Deze brandlage beftaat uit een harde vaste doffe, die het naast fchynt overeentekomen met de overblyfzelen van verbrand hout, voordat hetzelve tot asch is overgegaan, en hetwelk vergruist en ineengepakt is. Maar, van waar zulk een grote hoeveelheid van houtskolen ,■ in deze moerasfen ?  van DRENTHE. 325 fmeuld zyn , en in dezervoegen eene doffe, aan onze brandlage gelyk, nagelaten hebben : op welke lage wederom , door de gemeene wyze van wordinge , bet Veen , welk men thans daar boven ontmoet , ontdaan isi Deze gedachte ontvangt, myns oordeels, zeer veel krachts, wanneer men in aanmerking neemt, dat op veele plaatfen, onder deze Veenen, nog heden zeer vele Dennen- en Sparrebomen gevonden worden, die aan de afgebrokene einden, en zomwyJen langs den geheeien itam , als zwart verbrand zich vertonen» Op fredeveldi, een Landgoed niet verre van Asjèn gelegen , word een foort van Turf ge* graven , die van onze andere foorren onderfchei* den is. Dezelve heefc een glanzige en naar pik gelykende kleur, en fchynt uit niets an* ders te beitaan of zamen?efteld te zyn , dan uit eenige dooreengegroeide fyne wortels met dennenhout vermengd; van welke boomfoorc veele overblyfzels, min of meer vergaan , in dac Veen gevonden worden. De rook van dezen Turf is vee en dik. Blumenbach noemt deze Turffoorr Turva t'ujca , radiculofa tenax. Ik heb reeds met een woord aangetekend* hoe de uitgegraven greppen, laagten en kuilen < in het Veen, door de verrotting van de daal opgrocijendeplantgewasfen, met moer, fchoon in het begin van geringe vastigheid, wederorr aangevuld worden. Maar deze aanwas gefchiec fpoediger, dan op de hoge en minder vochtig* Veenen. IntUi-fchen leverc dezelve een klem mend bewys uic, tegen den wyd uitgeftrektei Ouderdom, welken zommigen aan alie Veene» in 't gemeen toefchryven ; hoewel het teven Y at NlTUUE- lyice Historie, enzi i t t t  Natude- LYKE HlS- toiue, enz Immers de proefondervinding van den Heer le francq van bsrkhry (d) kan geenzins als een algemeene waarheid, welke op de Veenwording in het algemeen toepaifelyk is, aangenomen worden; althans de ondervinding leert ons hier niets, 'c geen zelfs een zweem van overeenkomst met die proeven heeft. Ik behoeve van geen ftelkunfiige betoging gebruik te maken, om een ieder, die het der moeite waardig keurt, om hier en ginds de diepte onzer moerasfen te peilen, van de waarheid myns zeggens te overtuigen. Men zal tog zeer weinige plaatfen aantreffen, daar de diepte twintig voeten haalt. De gemelde Schryver bepaalt den aanwas der Veenen op zes duimen in vochtige, en op vier duimen , in droge plaatfen, in den tyd van vyf jaren; welke bepaling, door malkander genomen , een gemiddeld getal van vyf duimen in vyf jaren, of alle jaren één duim aanwas uitlevert. Voorts verzekert hy, dat het aangegroeide Veen, in dien tyd, tot zulk eene vastigheid gekomen was, dat men'er N13. droog over gaan konde. Hoewel nu, volgens deze berekening, onze diepde en hoogde Veenen in tweehonderd jaren zouden hebben kunnen ontdaan zyn, houde ik het echter voor onbetwistbaar, dat dezelve een veel hoger ouderdom kunnen berekenen. En (d) Zie zyne bekroonde Prysverhandeling, in de Verhandelingen der Uoll. Maatfch. der fVeicnfchap* pen; Deel VIII. Stuks, bladz. 48. 320* Tegenwoordigs Staat zeker is, dat deze aanwas zo fpoedig niet gebeurt , als anderen fchynen te onderdellen. Men moet, ook in deze, tusfchen Scilla en Charybdis doorzeilen.  van DRENTHE. 327 En dit, meen ik-, kan door vereeuwde getuigenisfen , waarfchynlykheden en gebeurtenisfen bewezen worden. Eer ik evenwei deze bewyzen te berde brenge, moet ik, omtrent de proefondervindingen van den Heere berkiiey, nog aanmerken; Vooreerst, hoe uit dezelve volgt, dat dezelfde müdeloorzaaken , ook omtrent het onderwerp myner overweging , zeer verfchillende uitwerkzels voortbrengen. Want in onze bosfchen, gelyk zyn wel Ed. verhaalt, in de Hollandfche ondervonden te hebben, word geene Veenwording befpeurd , en ook aldaar, op droge plaatzen, geen moer geboren, vermits daar toe een fpoedige verrotting vereischt word, die op een drasfen grond alleen plagt plaats te hebben. De Natuur werkt inderdaad, meermalen, door verfehillende middelen, dezelfde, en door één enkel middel onderfcheidene uitkomden. Nogthans vermoede ik een dwaling, om dat, (en deze is myne andere aanmerking) de ge« volgen, die men rechtftreeks en onbefchroomd uit deze proefneming kan afleiden, voldrekt aantonen , dat dezelve met de vereischte nauwkeu» righeid niet genomen zyn. Want ingevalle het zeker ware, dat door het afgevallen en verrocte loof, alle jaren, een duim dik Veeniiarde in de bosfchen geboren wierd, dan moesten de dammen der bomen, die honderd jaaren oud zyn, hoedanigen hier geene zeldzaamheden zyn, honderd duimen, of ruim achc voeten, boven de wortels, rondom in het moer ftaan; iets, waar van geen voorbeeld zal kunnen aangewezen worden: om thans te zwygin van de onmogelykheid , dat eerig geboomten, in zulk een toeftand, in het levan zouden kunnen blyY 2 ven. fJATttnn-' [ORIE, CtlZ»  ï?atiwr- lyke Historie, enz. 328 Tegenwoordige Staat ven. En wien is onbekend, dat de wortels der bomen, zelfs in onze allerlaagdebosfchen, flechts mee zeer weinig aarde bedekt zyn? Ik heb reeds , uit geachte Mineralogisten, aangetekend , dat , over den gehelen aardbodem , op ongerepte gronden , de niet brandende teelaarde nauwJyks een halven voet dik gevonden word. En , waarlyk, uit het geen in onze bosfchen daaromtrent plaats heeft, blykt zeer duidelyk, dat de jaarlykfche verhoging , door hec overblyfzel van afwisfelende plantgewas.èn ontdaan, zeer gering zyn moet. Ik wil echter het gevoelen van eenigen onzer landlieden niet op my nemen te verdedigen, als of er, namelyk, eene evenredigheid zoude plaats hebben, tusfchen de zakking der gronden in de bosfchen, veroorzaakt door het veelvuldige voedzel, 't geen de bomen en planten door hunne wortels influrpen, en tot hun beftaan en tot de voortbrenging van hout, bladeren en vruchten , nodig hebben, en tusfchen de verhoging, die door de ontbinding van loof, hout en planten gefchied: en wel in diervoegen, dat de aanwinst der nieuwe aardftoffen alleenlyk het verlies of de vermindering der ouden herdeden znude. Ondertusfchen blyft het, in allen gevalle, zeker genoeg, dat al onderftelde men, in de bosfchen, eenen aanwinst, met dien der Veenen overeenkomflig, echter niet minder dan een geheele eeuw zal nodig zyn, om den grond flechts cénen voet op te hogen. Of de üchryver van de boeken der Machobeen (e), door het woord, 't geen in de Ne- der- • CO I. Cap. 9. vs, 45.  van DRE N T H E. 3=9 derduitfche overzetting Moeras, en in de Vulgata, of gemeene Latynfche overzetting, Paludes vertaald is , eigenlyke Veenen bedoeld hebbe, gelyk zommigen van begrip zyn , wil ik niet op my nemen te beflisfen. Maar dat tacitus (ƒ), daar hy van de Brucleren fpreekt, waardoor p. cluverius (g) de bewoonders van het thans genoemde Overyzel en Drenthe, docb neuwauuüs (jiy de Westphalingers, welker Veenen aan die van Drenthe grenzen, verHaat , met de woorden Bruter os fua urentes heeft willen zeggen, dat zy hunnen grond verbranden, fchynt my regelrecht tegen het oogmerk van dien Schryver, ter dezer plaatfe, aan te lopen. Als meer toepasfelyk komen my twee andere gezegden van dezen Hiftoriefchryver voor. In de eerst bedoelde plaats fpreekt hy in dezer voegen van het Eiland der Batavieren : Cum interim flexu autumni, & crehris pluvialibus imbribus, Juperfufus amnis, paluftrem humilemque injulam in faciem ftagni applevit (f), aldus door hooft vertaald: „ Als daarentusfcn, „ mee den keer van den herfst, en het dikwyl „ vallen van flaghreegen , d'overfpoelende „ droom het poeligh, en laagh Eilandt vervul„ de, in fchyn eener fiange ^meer of poele)." Op de andere plaats verhaald hebbende , hoe gkrmanicus de lust bekroop, om het onbegraven gebeente van v a r u s en der verflagene keurbenden, in het Land der BrucJeren, op te fpeuren, fchryfe hy aldus: pramifo Ca- ci* (O Annal. Lib. I. §. 60. (g) Introductie in Univerfam Geogr. Lib. II. Cap. 18. (n) De Antiquh IVeflphalU Co.'onis, Cap. 8. V) Hi/lor. Lib. F. §• «3- V 3 Natuur- Tur.iEj enz.  33© Tegenwoordigs Staat Natuurlykr Historie, enz. cipa, ut occulta Saltuum fcrutar,etur, pon* tesque & aggeres humido paludum & jallacibus campis imponeret (k) ; volgens de taai des llidderlyken Drosfaarts: „ Caecipa vooruit „ gezonden zynde , om 'c verborghenfte der „ bosfchen te dootvorfchen, ook bruggen en „ dyken in de vochte moerasfen, en bedrieghe„ lyke Velden, te leggen." Julius caesar fpreekt van de Paludes Morinorum (7); en de Morini, zegt schkikius, funt paludani & amiquisfimi Belgarum populi, nu Vlaanderen en ./riois (ni)\ welk volk by virqilius den naam draagt van Extremique hominum Morini in), even als bewoonden deze het uiterüe gedeelte van den Aardbol. Siüoniüs apollinaris roemt de Gelderfchen, Paludiculce Sicambri (o). Ik zoude een aantal plaatfen , uit julius caesar, tacitus, cicero, viTRuviusen andere oude Schryvers, hier kunnen byvoegen , waarin de woorden Palus, Palufier en Palu/Iris locus voorkomen ; welke woorden , by de Eiymologisten, als kilia an (p), wachter us (q) , en anderen, dezelfde betekenis hebben, als onze woorden Veen of Veenen. Doch 'er is , zo als het my toefchynt, eene plaats by plinius, welke hier zeer veel bewyst : zie hier 's mans woorden , fprekende van C-0 dnrial. Lib. /. § 6Ï. (/) De Bell. QaB. Lib. IV. §. 38. C«?) Originum rerumque Celticarum £2? Belgic. Index I. £=P //• Sub voce Morini. (n) /Eneid. Lib. VUL vs. 72,-. Co) Lib. IV. Ep. /. (p) Erymolog. Sub. voc. Ven ft' Torf. (■') Gloffar. Germ. op Feu.  van DRENT II E. 33r van deChauchen: Ulva et pahtftri junco funes netlunt ad pratexenda piscibus retia: cap tumque manibus lutum ventis magis quamjale ficcantes, terra cibos et rigenüa Septentnone vi/cerafua urunt (r). Wie twyfe!:> of deze gedroogde aarde, waarop zy hunne fpyze» braadden, een foort van Turf of Vemge aarde was? Want teelaarde brand niet. Ik moet hier doen opmerken, dat het gebruik van Turf reeds voor bykans zeventien eeuwen heeft plaats gehad : want plinius leefde omtrent tachtig jaren na christus geboorte, onder den Keizer titus vespasianus. Hoewel deze oude getuigenisfen, myns achtens , genoegzaam en overtuigende zyn , zal ik echter nog een poging doen, om de oudheid van zommige Veenen in de oude landtaal optefpeuren. Tacitus verhaalt, dat de Krygsknegten van germanicus een befaamden Tempel van de Marei, die in het naburig Twente woonden, aan eene Godheid, tanfan; genaamd, toegewyd, geheel verwoest hebber ($). De geleerde m e n s o alting, buc hana an volgende, onderricht ons, dat de Celtifche woorden Tan of Than , zo veel ah Heer, en Fana, Fen, Feen (*)> het by ons genoemde Veen betekenen; zo dat tanfan/i een Veengod, of Heer over de Veenen zou te kennen geeven («). Harkenroth beweer me (rï Hiflor, Natur. Lib. XVI. Cap. /. (V) Annal. Lib. /. §. %i. ii) Laag gelegen en broekige Wey- en Hooiland^ worden in het Landlchap, nog hedendaags, Fer.Kcn o Vennen genaamd. Cu~) Notii. Germ, inferior. Tom, I. Sub voc, A e halen. Y 4 LYKE HlSTÖIUS, ÏUZ» J f  Natui-ri ykp Historie, enz. 33* Tegenwoordige Staat mede dit gevoelen f>> Outhof evenwel fpreekt hec tegen, die 'er , door vergelyking van eenige Griekfche woorden , doch al te verre gezocht, dia na van gemaakt heeft (V). Men kan hier over verder loccenius en fenacoeius, in de aantekeningen op de aangehaalde plaats van tacitus , als mede a. scHRiKius (ar), nazien. Als een tweede voorbeeld verkieze ik het gryze woord Tarvanna, als zynde, mynsoordeels, in dit geval , van zeer veel gewigt. Vooraf moet ik aanmerken, dat Tarvanna, T*£*«W, volgers pt or. om kus, is gewecsE AJormen/is civitas vel oppidum. Men weet, dat dit de naam is van die ongelukkige Stad in Slrtois , welke thans den naam van Terouenna voert, en die zo deerlyk door karel den V verwoest wierdt; voorrs, dat het oude woord tar met het onze ter of te (y) , en va met ons woord water (z) overeendemt. Nu meen ik met een letterkundige zekerheid te mogen vasfdellen , dat het woord vanna van het woord va afdamt, en zo veel als ons woord Veen betekent, en dus, even als de betekende zaak, namelyk water, ook als de midr deloorzaak van hec Veen geacht word: behaK ven dat het woord vanna, met hec woord ven tivenne, gelyk men hier in lacer tyd ibrak(V), en f v) Ooit friefche Oorfpronkelykheten, Deel. H.bl. 574. (w) Watervloeden, bladz. 150. (Ó InOrigin,Celt.&Belg. IndexI. dj? //. fub voC. Tanfnna. (yj Schrikius- Introduit, pag. 2. (z) Idem in Origin. Lelt. & Belg. Lib. /. §. ao. (a) Meyërs IVoordenfch. op Ven. kiliaan en wachterus op Ven en Feu.  van DRENTHE. 333 en nu met het tegenwoordig in gebruik zynde r woord Veen, in klank volkomen overeenftemt: \ vooral wanneer men hier by in aanmerking neemt, dat de letter a by de oude Celten of Belgen in de plaats van onzee gebezigd wierd; gelyk dit uit de oude wco-den waldan, geweld, haban, hebben, greipan, grypen, en veele anderen, middagklaar blyken kan. Wyders komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat het woord tarvanna , of, zo als wy zouden fpreken, ter Veen, by de Morinen of IVIoerasbewoonders , een krygsleuze tot den aftocht, of vlucht zal geweest zyn , wanneer zy voor een groter aantal vyanden moesten wyken , of in een gevecht te kort fchoten. Ik verbeelde my deze oorlogzuchtige volkeren, met een groven toon te horen fchreuwen, Tarvanna ! Tarvanna! dat is: Ter Veen! Ter Veen! een fpreekwyze, naar de gewoonte der Krygslieden, kort en nadrukkelyk , en zo veel te kennen gevende, als of men geroepen had de, vlucht naar het Veen, myne Krygsgenoten! of, wykt Veenwaards, myne Spitsbroederen! Nu was 'er immers geen gevoeglyker naam , dan deze Krygsleuze, voor eene Stad of plaats, die zo menigmalen tot een veilige fchuilplaats verftrekt hadt, en midden in het Veen of moeras gelegen was. In deze zamengedelde woorden mogen wy dus de naamreden van deze Stad nadrukkelyk opmerken. Dat myne mening, omtrent het gebruik van het woord Tarvanna, niet zo verre gezocht is, als eenige lezers, misfehien, zullen vermoeden , is blykbaar, wanneer men zich herinnert, hoe, niet alleen andere Volkeren, in den omtrek dezer Landen wonende , maar de Y 5 M«- Iatuur- YKE llIS- :orie,«iz>  334 Tegenwoordige Staat Natuur- I.YKE HlS- , TORiE^enz. i Morinen zelve, de gewoonte hadden , om * wanneer de nood zulks vorderde, in het Veen of Moeras, een veilige fchuilplaats te zoeken. Van het een en ander, kunnen wy by julius C/EbAR de bewyzen vinden. Het eerde blykt uit zyn verhaal, hoe de Nerviën, naburen der Morinen , hunne vrouwen , kinderen en die door ouderdom tot den ftryd onbekwaam geoordeeld wierden, in de voor de Romeinen ongenaakbaare Moerasfen verzonden (a~); het laatfte, uit het berigt diens zelfden Schryvers , verhalende, hoe hy laeiönus, mee de keurbenden, die uit Brit* tanniën waren te rug gekomen, tegen de muitende Morinen zond, Oui qunm propter ficct* tatem paludum, guo Je reciperent, non haberent, (quo per/agio fuperiore anno fuerant u/i) omnes fere in poteftatem Labiëni venerunt. Van welke woorden de zin hier op neder komt. „ De welken , als zy, om de droogte i, der Moerasfen, geene wykplaats vonden , „ (van welke toevlucht zy zich 's jaars te voo„ ren bediend hadden,) genoegzaam alle in „ de macht van labicnus zyn gevallen." Uit deze laatfte aantekening kan men insgelyks ifnemen , welk een geringe hoogte of diepte ie Veenen der Morinen, ten dien tyde, moeien gehad hebben. Want anderszins konde jeene zomerdroogte dezelven, voor een krygsicir, toeganglyk gemaakt hebben. Dit weinige heb ik gemeend, over het woord Tarvanna, te moeten opmerken. Intusfchen chry ft schrik lus dat die woord zo veel zoude O) De Bello Gallico, Lib. //. Cap. ]6. §. 5. {b) De Bello Gallico, Lib. 1F. Cap. 38. f. 2.  van DRENTHE. 335 de betekenen, als of men zeide, ter bane, dat is, adaream, „ naar de krygsoefenplaats" (c); terwyl de eerwaarde picart meent, den oorfprong van het woord Turf in hetzelve ontdekt : te hebben (d). Doch , om den oorfprong van het wqord Turf te vinden , zal men, waaifchynlyk, een zekerer fpoor inflaan, indien men denzelven in de oude Noordfche taal trachte te ontdekken. Immers men leest by snorro st ar l oo szo on , een Schryver van de twaalfde eeuw, dat de Krygsheld , die de Orcadifche Eilanden bemagtigde , en aan Noorwegen hechtte, ('t geen de Hidoriefehryvers getuigen, onder Koning h ar a l d harf ag kr, in het laatst der neger de eeuw, gebeurd te zyn,) tor v ei nar was genoemd , „ om dat Hy de inwoonders dier „ Eilanden het gebruik , om Veenzoden te „ branden , geleerd had (e)." Indien ik mij niet bedriege, geeft het verhandelde genoeg, zame bewijzen aan de hand , dat, reeds lang vóór onze jaartelling , hier te Lande Veener geweest zyn. Thans gaa ik derhalven over om aantetonen, dat 'er, ook in latere tyden uitgeltrekte Veenen in deze Landen ontdaar zyn. Het is uit julius c/esar (ƒ), en nog la ter uit tacitus (g), bekend, dat, eertyds de Germanen, onder welke de oude inwoon der O) Index Ceographicus I. Sub. voc. Morini. (d~) Antiquiteiten , Diflintt. Vh bladz. 37. in 40. (e) Ueims Kringla eller SNORRO STRt'LUSOM enz. Sive Iliftor. Regum Septentrionalium , Oft pag. J 05. (f) De Bello Gall. Lib. VI. Cap. 21 & 24. {g) De Moribus Germanorum, Cap. 17. Natüijri.yke Historie, enz» I \ 1 5 s  33<5 Tegenwoordige Staat Natuur- J.YKii HlS- xorik, enz ders dezer gewesten mede behoorden , byna , geheel naakt gingen, en dat hunne bedekzelen (want den naam van klederen kan men nauwlyks aan dezelve geven,) uit vellen en beestenvachten beftonden. Pomp. mela verzekert, dat men 'er ook boomfchorzen toe gebruikte (h). Maar het is bekend , hoe men , niet s'Jeen onder dat gedeelte onzer Veenen , 'c geen zich in eene evenwydige richting met de oude rivier Hunfa uitftrekc, en waaraan men den naam van de Ooftermoerfche Veenen geeft , maar ook in andere oorden, onder meer andere dingen , welgemaakte lederen Kolders en Schoenen , beftaande uit eenen zool en een ftuk leder, 'c welk den bovenvoet K dekte, in den zandbodem of ondergrond ge. vonden heeft, als mede Mutfen, uit een foort van bruin hoede vilt toebereid, waarvan de builende zyde met fyne gekrulde en wollige ruigte bearbeid is. ïk moet hier by opmerken, dac de lederen kolders en fchoenen van bereid leder gemaakt waren. Vergtlykc men nu deze onder het Veen gevondene toerusting met het getuigenis, 't geen cvesar, tacitus, p mela en anderen, van de gewoonten en klederen der Germanen , hunne tydgenoten, gegeven hebben , dan zal men moeten toeftemmen, dat deze toerusting tot een later en eenigermate befcbaafder tydperk heeft behoord; en, overzulks, dat de Veenen, die dezelven bedekten , na den leeftyd dezer Schryvers moeten ontdaan zyn. En dit zal uk het vervolg ook nog nader kunnen blyken. Voor eenige jaren von- O'O De Situ Orèis, Lib. ///. Cap. 3.  van DRENTHE. 337 vonden de Turfgravers van Echfetis Hogeveen, in den zandbodem of ondergrond der Veenen, een zilvere Komeinfche geldmunt of Penning. Aan de rechterzyde -zag men de afbeelding van een jeugdig Vorftenhoofd, welks fchedel met een ltraalkroon omringd was. Het randfchrift luidde aldus: Imp. gordianus PlUS aug. Het rugftuk vertoonde het beeld van een ftaande vrouw, houdende een balans met fchalen in de rechter, en eenen overvloedshoorn in de üinkerhand. Om den rand leest men: Aequitas aug. Ik zal geen andere aanmerkingen over dezen Pennirg maken , dan alleen , dat dezelve van den jongen of derden gordiaan is, welke Keizer , na een zesjarige regering , in zyne prille jeued , door bedel van zynen opvolger philippus , wierd omgebracht ; en dat die gebeurde in het Qo6fte jaar na Romes bouwing, of het 244fte na christus's geboorte. Deze Penning is dus flechts ruim vyftien eeuwen oud; en, gevolgelyk, kunnen de Veenen, in welker onderden zandbodem dezelve gevonden is, dien ouderdom niet bereiken. De waarheid des voorvals, te weten , van het vinden van dezen Penning in den onderden zandbodem van hec Veen, is aan geen de geringde bedenking onderhevig. Want nooddruftige en 'eenvoudige arbeiders , de vinders van dezen Penning, van bedrog verdacht te houden , zoude onrechtvaardig zyn; behalven dat de Natuur- LYKfc HlS- TURiE,enz,  NatuurtYKÉ Historie, em 33S Tegenwoordige Staat de verwi^feling van dezen Penning, tegen min. der daa de innerlyke waardy, in dezen opzichte, alle vermoedens van bedrog ten eenemale uit den weg ruimt. Dat 'er meermalen geldmunten en Penningen, zelfs van goud, in de Drentfche Veenen gevonden zyn , hebben schokiüs (i) en munting (7?), volgens onlojhenbare getuigenitfen, aangetekend. Niet minder zeker is hec ook, dat in nog later tyden, door geweldige orkanen, Boomftortingen zyn voorgevallen , waarvan men nog tegenwoordig veele overblyfzelen, in de meeste Moeren en Veenlanden van ons Gemenebest, aantreft. By verfcheide Schryvers zyn hier van de bewyzen voorhanden. Ellekt de veer (k) , overeenftemmende met le petit en andere, door gabbema (7.) aangehaald, verhaalt, hoe in den jare H6o , door een zwaren Stormwind en hogen Watervloed, alle Bomen, die nog tegenwoordig uic de broeklanden , tusfchen Leyden en Nyemaghen opgegraven worden , ter nedergeworpen wierden. Ook leest men, by de reeds gemelde , en ook by andere Chronyk- en Jaarboekfchryvers, van diergelyke boomdortingen , in de achtfte, negende en twaalfde eeuw voorgevallen. Ook heb ik reeds doen opmerken, dat deze gebeurteni^fen als medewerkende oorzaken der Veenwording kunnen befchouwd worden. Dit zy genoeg, om aan te tonen , hoe 'er, ook in latere tyden, Veenen geworden zyn. O verCO Tract. de Turf, Cap. XIII. pag. 100 en lot. (k~) A. MUNTING de Herb. Brit anti. pag. 106. (7) Cror.yi van Holland en Zeeland, op Ao« 8ös. Qm) Watervloeden, bladz. 23.  van DRENTHE. 339 . Overeenkomdig met den aart van myn onderwerp , meene ik dus op eene voldoende wyze betoogd te hebben , dat noch de algemeene Zondvloed, noch de Cimberfche overItromingen , bepaaldelyk, voor de oorzaken der Veenwording kunnen gehouden worden, en dat 'er, zo wel in vroegere, als latere eeuwen, Veenen ontdaan zyn. Immers heefc de daartoe natuurlyke mogelykheid nooic ontbroken. Trouwens, wie zal der Natuu-e hec werkvermogen betwisren, om, zo wel in latere als in vroegere tydpeiken, Veenen te kunnen voortbrengen? Voor 'c overige zyn 'er, al van oude cyden, veele Veenen vergraven, of door de Zee ingezwolgen , als mede cot Selbarnen of zoutbranden verbezigd («). Van hier het groot getal Dorpen en Plaatzen, die hunnen nasm van de Veenen , Broeken of Moeren ontlenen (o), en reeds voor verfcheiden eeuwen, in oude Charters , onder die naamen bekend, hoe- (n*> Meyer heeft, in zijn iroorder.fchat, D. III bi. 128, tiende druk, op het woord Sel, het voornaamfte , 't geen over dit Selbarnen te zeggen valt, by een getrokken, en in dezer voegen befc'areven: „ Eer men ,, uit deze Landen naar Vrankrijk of Portugal voer orn „ zout te halen, wierden de Siltige Moeren ofte Vee,, nen verbarnt tot as'che, en die asfche met wster ba,, goten, om het zout intedrinken, en daar na in zout„ keten met zeewater opziedende , te zuiveren ; dit „ werd genaamd Sdbarnen en is Ao 1477 verboden." De Heer van der schelling tekent aan , in het Hollandsch Tienderecht , dac dit Selbarnen met zeer veel voordeel gefchiedde. (V) Harkenroth telt in zyne Oirfprongl. veele plaau'en op, die op Moer, Veen en Bros.k uitgaan; ïie bladz. 41+, enz. Insgelyks schokius in trof. de Ttaf.i. Cap. Ut. Natuür- IAT.E HlST - ...Z,LilZ.  Nati'ur. LYng Historie, enz. 340 Tegenwoordige Staat hoewel men, by en omtrent dezelve, tegen* woordig, geene of weinige Moeren of Veenen aantreft. Daarentegen ontmoet men ze nog, ginds en elders, in grote uitgebreidheid en menigte: ten bewyze waarvan ik my alleen beroep op ons Dingfpel, het Oojhrmoer genaamd. Reeds heb ik een en ander voorwerp genoemd , welke men onder onze Veenen gevonden heeft. Intusfchen heeft men , uit dezelve , nog vele andere dingen opgedolven, die gene onduidelyke bewyzen aan de hand geeven, dat deze Landftreeken, vóór de Veenwording, zyn bewoond geweest. BiJlyk verwacht men, dat ik van dezelven eenigen opnoeme. Onder het lage Veen, by het Dorp Eelde, in het noordlyk gedeelte van dit Landfchap gelegen, heeft men , voor weiüigejaren, twee tanden of kiezen (p), (die nog voorhanden zyn) Uitgedolven. Zy zyn drie duimen lang en één duim dik, en van een grazend, doch in deze Landftreek onbekend dier. Wyders vind men elders Hoornen, aan die van onze Osfen gel vk, uitgenomen dat veelen derzelven veel langer en dunner zyn. Ook ontmoet men, niet zelden, onder onze Moerasfen, Paardeftaanen , Koehair, Hoeven van Runderen en van ander Vee. Op zommige plaatfen vertonen zich, onder het Veen , overblyfzels van Slooten, Grachten , Wallen en verdelingen van woonplaatzen, of kgerfteden; by en omtrent welke men, veel- (p) Picart tett, onder de dingen, op den bodenl onzer Veenen gevonden , Tanden , zo als hy meent, tan Zeemonfters; zie Antiquit, Bijtint!. F/.  9oh DRENTHE. 34* veelcyds, ook verbrande .houtskolen, en zeker vaatwerk, uit een zandig leem toebereid, en, zo als het my coefchyncj in de zon gedroogd, als mede Werpfchyven of Speeltuigen der Ouden , aancreft (q). Onder de lage Veenen, in het Dingfpil Noordeveld, heeft men verfcheiden heuveltjes gevonden, volmaakt overeenkomende met die hoogten, die men Terpen plagt te noemen, en op welke men, by hoge watervloeden, detoevlugt ter beveiliginge nam. Elders heefc men gekezelde vuurftenen , houten Üylen, gebakken Henen en vierkante houten bakken gevonden. Op een andere plaats ontdekte men eene in den grond gewortelde en lynrechc lopende Doornhegge, ongeichondene zaadappels van dennenbomen, eykels , en verfchillende houtfoorten. Meermalen is , in deze Afdeeling melding gemaakc van hoge en van lage Veenen. Aan de eerstgemeide geeft men ook den naam van hoge Moerasfen. Derzelver oppervlakte is , meestal, met heyde en moschbewasfen, terwyl de ondergronden, in 't algemeen, uit zand, met lleen vermengd, bedaan. Zy zyn, boven het waterpas der naastby gelegen beeken en dromen , eenige voeten verheven; van hier is het, dat deze gronden, ingevalle deze waterleidingen in haaren loop geenen tegenftand ontmoeten , nimmer kunnen overdroomd worden. In 't voorbygaan merke men hier by op, dat alle deze Stroomen en Beeken in het Landfchap zelve hunnen oorfprong hebben , en alleenlyk ontdaan door het regenwater, en door hec geen hier en daar hoog gelegene Wellen uis- wer* (. z Natuü** lykk HlS- iokie, e»&  Natuur. i.y-;e Historie, enz 34a Tegenwoordige Staat werpen. Nadat de Turf van deze ondergronden is afgegraven, worden dezelve, dóór be.mesting en bearbeiding, tot zaay- en weylanden, -of tor. het poten van hout, bekwaam gemaakt. De tweede foort, of de lage Veenen , zyn, in 't algemeen , met gras bewasfen. Hunne oppervlakte is, veelal, laager dan de opgemelde ondergronden der hoge moerasfen. Na de vergraving of verbaggering , veranderen zy , meestal, in poelen en moeren. Natuurlyk is de Turf, uit de lage Veenen, harder en zwaarder dan die der hoge Moerasfen,- zo lang deze nog in den daat der woestheid en onbegrupt leggen, zyn ze , zelfs in droge zomers, nauwlyks toeganglyk. Door begmpping, omhouwing en verbranding der Veennerf tot asch, (die de vruchtbaarheid bevordert ,) bereid men dezelve tot den Boekweit- teek, die 'er, veeltyds, een goeden Oogst uitlevert. De Turf van de hoge Veenen, (die geen gering gedeelte van de oppervlakte des Landfchaps beflaan) na dat dezelve, door begrupping en afwatering, eenige jaren te voren beboorlyk bereid en allengskens bezakt zyn, word alleenlyk gedoken, en, zonder eenige verdere bereiding , vervolgens gedroogd. Dit zelfde gefchied insgelyks op zommige lagere Veenen , uit welke zeer harde en zware Turf word gegraven; terwyl elders dezelve gebaggerd, gemengd en getreden word. Op de vraag , die men hier zoude kunnen voordellen, welke de reden zy, om welke, in eenige ftreken , die anderzints tot de Veenwording niet ongefchikt fchynen, insgelyks geene Veenen gevonden worden, weet ik niets anders te ancwoorden, dan dat verfcheiden natuurlyke oor- zaa-  van DRENTHE. 343 Zaaken kunnen zamen fpannen , om de Veenwording te belecten. Door een nauwkeurig plaaczelyk onderzoek , zoude men , veeiligr, de reden van die verfchynzel kunnen ontwaar Worden. Een oplettend lezer zal, waarfchynlyk, wel hebben opgemerkt, dat ik de Watervloeden, alleen en bepaaldelyk als eene toevallige middeloorzaak der wording van onze hoge Veenen, wil befchouwd hebben , en aan dezelve ten dien opzichte geene andere bewerking toefchryve, dan het veroorzaaken van verdopping $ waardoor de waterleidingen en Beeken, ongelukkig , in baren loop verhinderd zyn geworden. Dit gevoelen word zeer krachtig onderlieund , door de hoge ligging der ondergronden van deze Moeren. IMen berekent dezelve op veertig voeten boven het gemiddelde waterpas der Zuiderzee. Wanneer men hier by voegt tien voeten, voor de glooiende ryzing der gronden , die , gemeenlyk , deze ondergronden omringen , zo volgt, dat een vloed, die vyftig voeten boven het opgemelde gemiddelde waterpas gedegen was , nog geen enkelen droppel water op deze gronden zou kunnen brengen. Hier by komt, dat onder onze hoge Veer en, geene brakke Veenen gevonden worden ; 'c geen echter plaats moest hebben, indien dezelve aan het zeewater hunnen oorfprong verfchuldigd, of van hetzelve immer doortrokken geweest waren. Indien 'er eenige noodzaaklykheid ware, ora door middel van meer uitgewerkte berekeningen, deze waarheid nader toetelichten, ik zoude de ryzrng der Zee kunnen aanvoeren. En Z 2 welk Natuur- IYKE HlS- TOR:É,epi<  344 Tegenwoordige Staat Natuur- LY<ê H'sTüRiE, cnZ< welk een vermogend deun zei zoude myn ge» voelen daar van niet ontleenen , indien het met de waarheid overeenüemde, 'tgeen celsius (r) tracht te betogen, dat, namelyk, alle duizend jaaren, de zee vyf - en - veertig voeten hoger word? Doch de Hoogleeraar lclofs heefc de oogfchynlyke ltrydigheid van dit gevoelen aangetoond, en tevens de Heeren l'epie en crüquius, met opzicht in het byzonder tot de tNeder'andtche Kusten, overtuigende wederlegd. Mee dit alles heefc deze kundige Wysgeer niet ontkend , dat de Zee, mee betrekking tot het Land, zedert eenigen tyd, hoger ftaat, dan in vroegereeu.ven(s). En dit alleen was genoeg, ter bereiking van myn oogmerk. Doch, misfehien, vraagt hier iemand, wien de oppervlakkige gedeltenis dezes Landfchaps onbekend is, waarom ik my alleen toe de Zeevloeden bepale ; daar toch de fmelcing der fneeuw op hoge bergen, en geweldige ltortregens, de Rivieren cikwyls zodanig doen opzwellen , dac dezelven, buicen de boorden harer oevers gerezen zynde, over veld en akker dromen , en onczachehke verwoestirgen aanrichten, gelyk lucretius dit zeer uatuurlyk afmaalt (f). Quamquam mollis aqu- VKï ÜUrt bh eaz*  35^ Tegenwoordige Staat Natuhr- IYKH HIS. ïoKiE, enz uitgegraven Marmergroeven, met foortgelyke i ftoffe, wederom gevuld worden; opdat ik thans zwyge van de wording vanlncrudatiën, Stalactiten en Tophi , welke onder ons oog gefchied. In het by zonder kan men, omtrent de kezel of Kezelfteenen, opmerken, dat derzelver kleuren zeer onderfcheiden zyn. Men vind 'er roode , bruine, geele, blauwe, grauwe, witte en gemengelde. Zommigen onder de witte zyn min of meer doorfchynende; en wanneer deze tegen malkanderen gewreven worden, verfpreiden zy eene foort van licht, als van Phosphorus, en eenen zwavelachtigen reuk. Eenigen zyn van binnen , uit het middelpunt, met opeenvolgende kringen van verfchillende kleuren getekend, en fchynen uit onderfcheiden fteenitoffen , in het ronde, al rollende gevormd te zyn ; op de zelfde wyze als zulks plaats heeft in de Benthemfche deenheuvels, aan den voet van welke men veele nedergerolde deenballen vind; die, wanneer men ze, by herhaling , laat afrollen, gelykfoortige fteendeelen aantrekken, en dus alleng^kens grooter worden. Men ontmoet eldeis Grint - ot kezelbeddingen, van een aanmerkelyke dikte. De geduchte wa» tervloed van het jaar 1784 , liet, langs den Nederrhyn, op eenige landdreken, een Grintlaag achter, van een tot vier voeten dik. Dit zelfde gebeurt aldaar, min of meer, by alle overdromingen; waardoor insgelyks de vorige lagen met dib bedekt worden. Natuurlyk , zelfs van voren (apriorï), is het te vermoeden , dat, by de wegruiming dezer lagen, veele toevallige zaken en overblyfzels van visiehen zouden gevonden worden. De bodems van fnel- Ta-  van DRENTHE. 353 lopende Rivieren zyn met een verbazende menigte dezer fteenfoort belegt. Wat aangaat de Pyrrhomachus, of Corneus vuUaris , dien zommigen met de Silices ver¬ warren , deze zyn geel, bruin, grauw of vuil groen gekleurd. Eenige zyn half doorfchynende , en zelden rond ; veele hebben een kalkachtige omkorrting. De reten , die men aan veelen derzelven befpcurc , zyn dikwils met kleine Kwarzcriftalletjes gevuld. Eenige zyn met gaten doorboord, in welke men, nu en dan, houten fprikken vind befloten. In de Kryt- en Flotsgebergten (g) worden ze in menigte gevonden. In hec Landfchap Drenthe zyn ze de matrice der verfteeningen, die men aldaar vind \ als mede de korst of hec buicenfte gedeelte der Klapperfteenen (Mtites). De Kwarz en Spath hebben ook verfchillende kleuren, doch zyn meesal wit. De Zanddeen, dien men in het Landfchap onder den grond aantreft, is veeltyds week, en ligc ce verbryzelen; doch wanneer hy aan de luchc word blootgefteld, verhard hy van tyd tot tyd. De beftanddeelen dezer fteenfoort beftaan uit het zelfde zand , van 'c welk zy omringd word. Vermoedelyk zyn deze fteenen, op die plaatzen, alwaar zy gevonden worden , te zamen gepakc en gecoaguleerd (h). Door veelen dezer fteenen lopen oeraderen. By (e) Flotsbergtn worden by de Bergwerkers de zulken genaamd, welker lagen of beddingen honfontaal of min of meer waterpas leggen. (h^ Men vind den Zandttoen, zo wel los en verfpreid', als in Bergfchichteu. Zie vogel, Mineral siftem, bl. 136. Natuds- LYKE HiS- TOiiiü, enz.  354 Tegenwoordige Staat LYSB Hi5- Tuare, tnz. Honderd mi'.lioene zandjes , Fyn geaderd, fcherp gelakt, Stkitektte in malkander! tandjes, Ot> hun broeynest, V oer ge zak} , Lymen zich in ftiile gronden, . Talryke eeuwen agter een, Tot een kei, een grove fieen fan onnoemelyke ponden Q). De Saxa, of eigenlyke Keifteenen, van de grootte, als die men tot hec bevloeren van ftraten gebruikt, zyn in grote menigte in het Landfchap te vinden. De zogenaamde Poddingfteen, (Siiices concreti,) is te zamergefleld uic verfchillende foorcen van gekleurde, ronde en ovale Kezelfteenen, die in een fteengruis, 'c geen by uitftekendheid hard en zeer vast vereenigd is , als ingekast zyn. Op eene plaats in hec Landfchap, alwaar hec Stuifzand was weggewaaid, heb ik een ftuk, 'c welk een voet lang , zes duimen breed, en vier duimen dik was, gevonden. Dit ftuk'is buitengemeen zwaar; de ingevatte kezels zyn van een halven tot een geheelen duim lang, en geel, rood en wit gekleurd. Het cement, of de tusfchenftoffe, is bruinachtig, met witte kwarzdeekjes vermengd. Indien deze fteen afgeilepen en gepolvst werd zoude dezelve eene allerftaaifte mengeling van kle tiCO Tydwinst in ledige uuren, bi. 211. De Heer Et'RTiN verzekert, door de ondervinding geleerd te hebben, dat oerachtige zandfleenen wederom aangroeien. Zie VIII Stuk van teilers Tweede Genootfehap. By den uitmuntenden Dichter trip, ontmoet men de volgende poëifche befchryving van de vorming dezer fteenen:  van DRENTHE. S55 kleuren, niet ongelyk aan de kunstbewerking, die men Mofaïck noemt, vertonen (*). I" Engeland word deze fteenfoorc veelvuldig gevonden ; en in den omtrek van Parys heeft men eene uitgeftrekte bank daarvan ontdekt. My komt het waarfchynlyk voor, dat de bodem van een verlopene Rivier, of de lagen, door overttromingen achtergelaten, door verloop van tyd, door middel van eene fteenvormende (toffe , deze kezeling aaneengehecht, en de beddingen veroorzaakt hebben. Van de Cafpifche Zee tot aan de Pilaren van Hercules; dat is, volgens hec denkbeeld, het welk de Ouden aan deze fpreekwyze hegeten, over de geheele aarde, worden Gramten gevon. den, hoewel op de eene plaats meer dan op de andere. In het Landfchap Drenthe vindt men ze in groote menigte. Waarfchynlyk zyn dezelve gedeelten van Beddingen of Rotzen, welke beiden elders nog in hun geheel gevonden worden. Eenige Schryvers houden de Graniten voor primitive of oorfprongelyke gewrochten der eerfte fchepping. Doch hier tegen ftrydt, dat ze te zamen gefteld zyn uit Kwarz, Sphath en Mica , die , zomwylen, met nog andere delfftoffelyke deelen vermengd zyn. Deze beftanddeelen zyn, zonder blykbare tusfchenftoffa of eenig cement, als in een gefmolten en vereenigd. Veelen dezer Granitbrokken zyn verbazend groot en zwaar (T), en behoren tot (*) ln China maakt men gepolyfte platen van dezen fteen, die tegen zilver worden opgewogen. (!) De oude Monumenten, Hunnebedden genoemd, zyn van deze fteenfoort gebouwd ; zie van lier , Oudheidkundige brieven. Ook is h« beruchte voetftuk, waar Nvruoft- LYKE HlS- toris, enz.  35<5 Tegenwoordige Staat Natuur- lyke his- tot de grove foort, aan welke zommige Schry* vers den naam van Breedte geven. Men vind dezelven op verfchillende diepten ; eenigen leggen boven op den grond. Langen tyd ben ik huiverig geweest, om te durven bepalen, of ook in die gewesc Zuilfteenen (Bazaltes) gevonden worden. De reden myner twyfelinge was, om dat de kenmerken van zulke ftukken, die ik meende daar voor te moeten houden, aan te veele tegenfpraak fcheenen onderhevig te zyn. Doch myne onzekerheid verdween, fints ik een zeer duidelyk gecharaéterifeerd ftuk heb gevonden , het geen volkomen vyfkantig gecriftailifeerd is , eri in gedaante zeer naby overeenkomt met de afbeelding eener Bafalt, by faujas db saint fond te vinden (in). Üp zeer vele plaatzen, in alle werelddeelen, ontmoet men Kotzen en verfpreide overblyizel len van deze fteenfoort; byzonder op de Noordkust van Ierland (n), op het Schotfche Eiland Staf* waar op men te Petersburg het Beeltenis van Czaar peter den groot en geplaabt heef t, en't welk drie Millioeueu ponden weegt, een brok f'ooitgelyk Granit het geen men uit een Moeras, by den Finnilchen zeeboezem, gehaaid, en met ongelooflyke moeite en kosten vervoerd heeft: waarlyk, een Gedenkteken, aan zulk een grooten Vorst waardig; en het welk tevens een veel betekenend zinnebeeld is van de ruwe zeden en de onkunde zyner onderdanen, welke Hy, door het leren van kunlten en wetenfehappen, zo wonderfyk befchaafd en verfynd heefc. (m) Recherches fur les volcans eteints &c. Tab. 1 Pig. 1. ' (n) The Modern univerfal British Traveltr. P IF. (*ap. 3, »  vak DRENTHE. 357 Stnfa, in Frankryk (0), in Üuitschtand(p), en elders. De Glimmer (Mica) word, in het Landjfchap, in kwarz en granit, fchubswyze of ingefprengd, en insgelyks op zich zelve, in brokken gevonden, die zwart, geel of wit gekleurd zyn. j Deze aanmerkingen zullen genoeg zyn, ter voldoeninge aan myn oogmerk. Wacnu aangaat de herkomst, dè plaatzelyke omftandigheden, en de betrekkelyke verfchynzeleri van deze natuurlyke voortbrengzelen , hier omtrent iets met volkomen zekerheid te willen bepalen, zoude ontwyfelbaar een ydélé poging zyn. Intusfchen is het niet ongeoorlofd, daar de zekerheid ontbreekt, met waarfchynlyk héden raad te plegen , en zyne gisfmgen , tot nader onderzoek, voortedragen; mits dezelve geene overdrevene en tegen wel bevestigde getuigenisfen ftrydende onderftellingen behelzen. Schreeve ik in een minder verlicht tydperk. waar in de nieuwsgierigheid en onkunde dooi fabelen konden bevredigd worden , ik zoude van strabo kunnen gebruikmaken, welke aantekent, hoe j upiter , ter gunfte van her cules, wanneer dien Held Schichten ontbraken , fteenen deed regenen, om met dezelve het Ligurifche leger te beftryden. Met terzydeftelling van zulke tastbaare ver dichtzelen , wil ik liever eenige verfchillend be (o) Faüjas de saint fond, Recherches, &c (p) Vogel, Mineral Syftem, bl, 212. en BLt Menbachs Handbuch der Naturgefiltichse, b 313. Ed, 2, Natuor- LY1IE HlS- . torie, enz. i  358 Tegenwoordige Staat NatuurtYKE Historie, enz i i i ] ( 1 J 1 i begrippen van beroemde geleerden, over dezë verfchynzelen , byëenzamelen , en , nevens myne ingevlochtene aanmerkingen en verdere bedenkingen , aan hec oordeel van kundigen onderwerpen. In 'c algemeen merk ik vooraf aan, dat elk aardryksbefchouwer,als een onlochenbare waarheid , moec toedemmen , dat de oppervlakte (q) der Aarde, (want van het inwendige dezes kloots weeten wy voldrekt niets) zedert derzelver wording, verbazende veranderingen ondergaan heefc, gelyk zulks overtuigende blykt, zo uit de befchoüwing van dezelve, als uit gewyde en ongewyde gefchiedenisfen. Is dit nu zo, dan kunnen ook gene gevolgen, die eenige zekerheid hebben, uit de tegenwoordige gefieltenis van des Aardkloots oppervlakte afgeleid, op deszelfs oorfprongelyken toedand worden toegepast. Scheucher (r), den Engelsman woodward (s) volgende, onderdek, dat alle vaste aardfche lichamen, door den algemenen Zondvloed (q) Ik noern alleen de oppervlakte, om dat de diepite plaatzen, tot welke men gegraven heeft j in vergeyking der tfgelegenheid van het middelpunt der Aarie, zeer weinig van belang zyn. Immers daar de omrek der Aarde 7200 uuren in de lengte beflaat, tegen wintig op een graad berekend, zo volgt, dat de halve Diameter, dat is, van de oppervlakte tot aan het midlelpunt, omtrent 1200 uuren lang is. Maar hec is bekend , dat de rechtftandige diepte der verst gevorderde Hynen, nog geen vierde gedeelte van een uur diep zyr.3lumenbach verzekert, dat de diepfte bevverdDg der Mynen zich nog geen gedeelte van des Urdkloots halve diameter uitftrekc. Cr) Zie Teftes Diluvii. ("O «*» Efay towards the naturalhijlory of the Earthi  van DRENTHE. 359 vloed, min of meer ontbonden en week geworden zynde, onder eikanderen vermengd zyn, en dat dezelve vervolgens , in zo verre dusdanig eene wonderbare verwarring toeliet, overeenkomftig de wetten der zwaarte (7) , laagswyze zyn nedergezakt. Deze onderdelling tot een grondflag gelegd hebbende, viel het dien geleerden Man niet zeer moeijelyk, om de oorzaken der fteehvorming, byzonder der yerfteende lichamen uit de andere Natuur* ryken, en het geen daar op betrekking heeft ^ te ontdekken, en de zwarigheden, daar tegen ingebracht , zonder veel omflag op te losfen. , Burnej, wiens fierlyke en deftige fchryflïyl, en het vertrouwen , 't geen hy in zich zei ven fchynt te ftellen , den Lezer ligtelyk kan medefiepen , leid de verandering van de oppervlakte der aarde uit eene andere onderftelling af. Hy verbeeldt zich. de gefteltenis van den Aardkloot, vóór den Zondvloed, als èen groot gewelf, welks oppervlakte eenvormig , zonder bergen of valeyën , en zonder zeeën of rivieren was, in zich befluitende eene grote hoeveelheid van water; welke oppervlakte, vervolgens, door aardbevingen en andere oorzaken van een gereten, en aan brokken en Hukken gefcheurd werd. ,, In dezervoegen '„ (zegt hy) ontbond de Voorzienigheid, met „ éénen dag , de oude wereld , en maakte, „ van de overgebleven brokken, eene nieu« „ we, die wy tegenwoordig bewonen («)." Leib. (7) Dit ftryd tegen de ondervinding ; dikwerf zyn' iïgter ftotTen onder zwaardere gelegen. (») TellurU Theor. Sacra, Lib. /. Cap. Aa 2 Natuür. LYKE HlS,! ToruE,enz  FJ.\tuür- LYKE HlS- tokie, enz. 360 Tegenwoordige Staat Leibnitz ("v), het gevoelen van burn e t verwerpende , onderdek dat de Aardkloot eene uitgebrande vaste Star geweest is ^ welker uitwazemende vochtige deelen , in zware regens nedergevallen zynde , een watervloed over de geheele oppervlakte zouden gebragt hebben ; dit gevoelen meent hy uit de verlleende zeegewasfen, die men op "hoge bergen vind, te kunnen betoogd worden. Doch van waar zo veele uitwazemende dampen, uit een uitgebrand lichaam, 't geen, volgens deze theorie, uit glas en bimfteen zou beftaan hebben , ontdaan konden , valt inderdaad niet ge-; makkelyk te begrypen. Whiston O) meent, dat de Aardbol té voren een Komeet geweest is, die, door de al te grote natheid aan de Zon , in brand ge* raakt, en vervolgens op een verren afdand geweken zynde, wederom uitgeblust, en verkoeld is geworden; door welk een en ander een gisting, beweging en vermenging der beftanddeelen van dit lichaam zou zyn uitgewerkt , waar uit een chaos ontftondt, welke diende om den Aardkloot te Vormen. Voorts zoude de Zondvloed ten deele door de uicvloeizels van eenen Komeet, en gedeeltelyk door het verbryzelen van den Aardkorst, veroorzaakt zyn. B u f f o n f», na de gevoelens van w o o dward (jy) en anderen wederlegd te hebben, (hoe (v*) In Protogae. (») A vew 'f/ieory of the Earth. (xj Uifior. Nat. Tam. I. Secohd difcours coticèr. fiant CHillntre et la Theorie de la Terre. 00 Woodward, is ook wederlegt geworden door CA>  van DRENTHE. 361 (hoe kan eene verhitte verbeeldingskracht, an» ders kundige Mannen buitenfporige itelzels doen omhelzen, en anderen opdringen!) is van gevoelen , dat, door den floot van eenen Komeet tegen de Zon , eeDige ftukken van dat lichaam zyn afgebrokkeld, welke door dien ge-„ weldigen fchok in beweging gebracht zynde, nadat ze. waren uitgebrand, onze Aarde en de Planeten zouden veroorzaakt hebben. Wyders beweert hy, dat de Aardkloot, veele eeuwen vóór de fchepping der Menfchen, met water, bedekc was, en dat dezelve geene andere fchepzelen, dan alleen waterdieren, en wel in het byzonder fchaaldieren, of fchelpvisichen, tot inwoonders gehad heefc ; veele van welke verlfeend, of in deen zouden veranderd zyn: invoegen, dat deze woningen van zeedieren, als de overblyfzels van ontelbare achtereenvolgende generatïsn dezer fchepzelen, moeiten aangemerkt worden. Naar zyne g.woonte , kleedt deze Schryverzyne wereldwording in een bevallig gewaat; 't geen aan zyne Theorie het voorkomen van een fraaien Roman geeft. Doctor wricht heefc de moeite genomen, om die gevoelen opzettelyk ce wederleggen (z). De Heer put rus picot., na alvorens de oorzaken van den Zondvloed, zo als die door woodward, burnet., whis.to.n en an- de- CAMERARlüSj zie Aanw.erkungen uher des Herrn woodwards verfuch einer Nat. Hifi. des Erdbod. en hallaway's Einleitung zu des Herrn wocdward b&antvqrtung ; ais mede holm an in Comr ment. Sociët Reg. Gott. Tom. III. pag. 183. Cz) Phitof. Tranfaa. for 1759. Vol. 40. p, 2. zia meoe de Uitgezochte Verhand, van den Hier houttuin, Deel Vil. bi. loi. Aa 3 Natuurlyke Historie, cue.  Natiiur- tVKE Hl5- UCRir3enz. 362 Tegenwoordig? Staat deren zyn opgegeeven, nauwkeurig nagefpeurd, en de ongenoegzaamheid daar van aangetoond te hebben, beweert de mogelykheid dat deze vloed zoude kunnen ontdaan zyn , door een zeer fchielyk ftildaan der dagelykfche beweging der Aarde , of van de dagelykfche omwenteling des Aardkloots om zynen As. Met geene geringe blyken van vernuft en geleerdheid tracht hy voorts de tegenwoordige in- en uitwendige gedaante engefteltenis van dezen aarden waterbol daar uit afceleiden (aa). ' Wydlopiger dan andere Schryvers, heefc de Heer bektrand, in zyne Memoiresfur la flrublure de la Terre, trachten te betogen, dac de lichamen, die wy Verdeeningen noemen, door den Schepper, reeds by de vorming van de Aarde, in hunne tegenwoordige gefialte geformeerd zyn , en zedert een aanwezen gekregen hebben; zo dat zy een even hogen ouderdom met onzen Aardbol bereiken. Onder de overige Schryvers, welke dit gevoelen verdedigd hebben , verkoos ik van den Heere 3erti<.and met name gewag temaken, om dat deze Natuurkundige zyn ilelzel naderhand verworpen , en aan de waarheid edelmoedig' hulde gedaan heeft. Zie hier 's Mans woorden, waarmede hy zyne dwaling belyd: jFavois cru autrefois, que quelqües uns avoient originairemer.t été for més par le Crèateur , cjf placés a la création dans la terre méme, pour mettre de Vanalogie entre les divers re. gnes, & de la variété dans les ceuvres de fa main puijfante. Mats il me paroit aujourd'hui que (a) Vid. Ditfertat.de Diluvio, in 176%, te Geneve verdedigd.  van DRENT H E. 363 que ce Jont tous de folfiles accidentels, qui de la mer , ou de la furface de la terre , ont paffe" dans fon fein, & ont été enfevelis dans les couches qui je font formées par divers accidens, & durcies avec le temps, dat is: „ Voor„ heen ben ik in 'c gevoelen geweest, dat zom„ mige (verfteeningen) door den Schepper ,, oorfpronglyk geformeerd, en by de fchep„ ping in de Aarde zelve geplaatst waren , ten ,, einde om overeenftemming tusfchen de on. ,, derfcheiden Ryken (der Natuure), en ver„ fcheidenheid in de werken zyner handen „ daar te ftellen. Doch tegenwoordig komt „ het my voor , dat alle dezelve toevallige „ bergftoffen zyn , welke uit de Zee, of van „ de oppervlakte der Aarde in haren fchoot „ zyn overgegaan, en vervolgens begraven in „ de beddingen, door verfchillende toevallen „ ontftaan , en door den tyd verhard gewor,, den (bb). Sommige Geleerden zoeken in den Zond vloed de oorzaak der vervoering van veele fchepzelen, uit de afgronden , op de toppen der bergen en andere verhevene plaatzen; ter< wyl anderen de kortftondigheid van den vloed, tot zulke verbazende uitwerkzelen , niet genoegzaam oordeelen. Eenigen zyn van gedachten , dat eertyds dt zee de plaats daar men nu land, en het land. daar men nu zee vind, zoude beflagen hebben Ook ontbreekt het niet aan de zulken, die verfchillende oorzaken van des Aardkloots ver andering te zamenvoegende , Oi kanen ^ Wa- ter. (££) Dictionaire univerfel de Foflïles propres & dt Fojjiles accidentels, Tom. II. pag. 113. Aa 4 Natuurlyke Historie, euz.  LYKB HlS- 364 Tegenwoordige Staat tervlosden, Vuurbrakingen , Aardbevingen er* diergelyke geweldige pogingen der Natuur, vereenigen en te hulp roepen , om vèrfcbynzels te verklaren , die , gelyk veele andere , voor den fterveling, met een dikke düilternis omzwagteld zyn (cc). 'Er is 'er ook , welken het niet ongerymd voorkomt, de oorzaak dezer verbazende verfchynzelen uit de floping van eenen vorken Aardbol afceleiden, en dus derzelver oorfprong gelykcydig met de fchepping, of met de verandering van den tegenwoordigen aardbol te dellen; een gevoelen, 't welk men voons met het verhaal van ai o zes, de Schepping der geheele wereld betreffende, trachc te doen infiemmen , immers te beweeren, dat hetzelve daar tegen geenzins ftrydig is Qdd) De Heer burtin tracht, in zvn, door tsylers Tweede Genoodfckap , * bekroond Antwoord (ee), met allen mogelyken yver, dit laat- (cc) Zie, over deze gevoelens , j. ray, Redénv tver de gevolgen van den Zundvloed; luloFS Inleid, tot de befchouwing des Aardkloots, HoofdlT. XVI11. $. 423. collonne, Hifi. Natür. (dd) Mengelwerk der Faderl. Letteroef. Deel Ui. Sr. j. bi. 10. insgelyks blümenbach, Handbuck aer Nat. gefchichte, b!. 477. (eej Dit Antwoord bevat het VIII. Stuk, van teyLer's Tweede Genootfchap. De vraag , waar op hec zelve gegeeven is, luid dus: ., Hoe verre kan men, „ uit den bekenden aart der Fofüia , uit de ligging , „ .aarin dezelven gevonden worden, en uit het geen ,, verder vaö de voorledene en tegenswoordije ge„ fierheid der oppervlakte van den Aardkloot bekend „ is , volgens onbetwistbare grondbeginzels afleiden , „ .velke veranderingen of algemene omwentelingen, de » Aardkloot, aan zyne oppervlakte ondergaan hebbe, r en hoe veele eeuwen 'er zederd dezelven moeten ver, lopen zyn?" - ■  ya» DRENTHE. $6$ katde gevoelen aannemelyk te maken; hy ftelt zb veel vertrouwen in zich zeiven, dat hy kan goedvinden , andersdenkende Natuuronderzoek kers met den naam van onkundigen en ftyfzinnigen te beitempeien. Dezulken, intusfchen, die zich in ftaat bevinden om Hypothefen van Detnonflratign (Onderftellingen van Betoogen) te kunnen onderfcheiden, en door vooroordeelen noch gezag zich laten verbvfteren, zullen, buiten twyfel, de gewaande bewyzen van dien anders kundigen Schryver van te weinig gewigc keuren, om het ftelzel eener PrEadamirifche Aarde, als door onbetwistbare grondbeginzelen bewezen , aantenemen , en zyne Theölogifche uitlegkunde, ten opzichte van het begin der Bybelboeken, voor Orthodox té erkennen. Voor dat ik myne bedenkingen over dit Stelzel, en vervolgens nv.n eigen gevoelen mededeele, moet ik nog eene gisflng aantekenen en overwegen , weke meer bepaaldelyk op de herkomst der fteenen , die in het Landichap Drenthe gevonden worden, betrekking heefc Volgens de bedoelde gisfiug, namelyk , zo'-iden onze fteenbrokken en verfteeningen, oorfprongeiyk, ftukken van Noordfche Rotzen en Beddingen zyn, die, ten eenigen tyde, door de tusfchen gelegen Noordzee , her waards zouden overgevoerd zyn geworden. Om dit te bewyzen , geeft men als eene voldoende reden op , dat juist alleen zulke fteenfoorten, die aan het Noorden byzonder eigen zyn, hier gevonden worden, en dac 'er, daartegen, zo als men voorgeeft, de zulken ontbreken, welke in landen , zuidwaards van ons gelegen , haren oorfprong hebben. Onder de laatften Aa 5 telt Vatcl'I-Yke HiS-  366 Tegenwoordige Staat Natucri nn Historie, enz. telt men de Marmers en Gipzen; welke, ze^t men , niet in de Noordfche gewesten , en, uit dien hoofde , ook niet by ons gevonden weden; waarby men nog verder voegt, dat de fcherpe hoeken van onze fteenen, min of meer,_ rond afgefleten zyn; 't geen alleen, dus befluit men, door de voortrolling in water konde veroorzaakt worden (ff"). Myns oordeels ftryd dit gevoelen tegen alle natuurlyke mogelykheid; om nu te zwygen, dat , vern:oedelyk, de Rotzen in de Noordfche landen, ja de Noordzee zelve, geen hoger ouderdom kunnen berekenen, dan die gebeurtenisfen door welke deze fteenen ook hier. geplaatst wierden. Befchouwen wy de tegenwoordige gefteltenis van des Aardryks oppervlakte, met opzicht tot het gedeelte , welk dit Landfchap daarop, beflaat, wie zal dan aan het water van de Noordzee, 't welk in de uitgeftrektheid byna onbepaald, en daarom, in dit opzicht, minder vermogende is (gg), de kracht kunnen toefchryven, om fteenbrokken, van meer dan honderd-duizend ponden gewichts, honderd en vyftig uuren verre, over een oneffenen en diep gelegen zeebodem, en tegen hoge oevers op, ïn een Land te vervoeren, 'c geen eenige uuren van de zee verwyderd, en hier en elders veertig voeten hoog, boven het gemiddelde wa- (f) Naar my voorftaat, heeft de Heer brugmans, in zyne Verhandeling de Lit/io/ogia Groningana, dit geVoelen insgelyks als aannemelyk voorgedragen. (gg) Stromend water , tusfchen engten bepaald en door lopende, oefent, geiyk bekend is, veel meerder j'racbt, dan wanneer het wyd en zyd , onbeperkt, :eenen vloeit.  van DRENTHE. 367 waterpas van dezelve, verheven ligt; terwyl in veel lager gelegen gewesten, die onmiddelyk of zeer naby aan de Noordzee grenzen, by voorbeeld , Holland en Friesland, zulke fteenklompen niet gevonden worden (M)? Geweldige ftormwinden, fchuimende brandingen en vliegende dromen, kunnen misfchien zulke zware lichamen, langs hellende vlakten , doen kantelen , en nederwaarts voortrollen. Doch, daar uit volgt geenzins , dat dezelfde kracht genoegzaam is , om diergelyke fteenbrokken , door en uit onpeilbare diepten, en kolken, opwaards te verheffen , en over. zulk eene aanmerkelyke uitgebreidheid voort te ftuwen; waar by nog komt, dat de ftormwinden het water tot geene aanmerkelyke diepte beroeren («): als mede, dat de ftrekking of richting van de ftromende beweging dezer zee, ieder ebbe en vloed, verandert, en, derhalven, zo veel te rug als voorwaards werkt. Trouwens, de moeder der kundigheden, de ondervinding, leert ons nogdagelyks, hoe het tegengeftelde van de opgemelde onderftelling met 'er daad plaats heeft. Immers, hoe veele duizenden lasten van iborrgelyke fteenen rollen , jaarlyks, van de glooijing der dyken naar de diepten , zonder dat ooit een eenige derzelven, door de geweldigfte orkanen, wordt te rug gevoerd. Én wat toch kan men als een bewys by- Qhh) De Heer Kapitein Ingenieur c. j. KRAYëNh 0 f f bepaalt, in zyn Ripport, beueftende den Warerltaat in Drenthe en 't Drostampt van Vollenhoven, aan de Heeren Staten van Overyszel in den jare 1774 gedaan, de oppervlakte van het water by Asfen zeven en dertig voeten hoger dan by de Zwarte Sluis. (si) Zie boyle, de Fmido Maris, Seft. 3. N\TUUR- lvkïï Hrstqrie, enz.  Natuuriyke Historie, enz. j 368 Tegenwoordige Staat bybrengen , waarom deze fteenvervoering alleen in vroegere eeuwen heefc kunnen gebeuren? Dezelfde rotzen, en dezelfde zee , leggen nog op dezelfde plaats. Geweldige orkanen oefenen nog heden, van tyd tot tyd, hun. vermogen ; en, echter, gebeurt 'er niets, 't geen met deze gisfing ftrookr. Dat onze fteenen, meestal, rondachtige en afgefchuurde hoeken hebben , en dac een langduurige voortrolling of affchurirg zulk eene gedaance kon veroorzaken , lydc geen cegenfpraak. Doch die bewysc geenzins de herkomst dier fteenen uit het noordlyk gedeelce dezer Aarde. De afftand van die gewesc fchynt ook niet toereikende genoeg, om, door rolling, den ronden vorm aan zulke harde fteenen te geeven. Maar in Noorwegen zelve worden veele ronde fteenen gevonden Qkk) ; en van waar dan zouden deeze herkomlb'g zyn ? Intusfchen ontbreekt het ook aan gene "fteenen , die fcherpe hoeken hebben , en tafelvormig plac zyn (7/), en, gevolglyk , van eene gedaante, die tot eene rollende beweeging geheel ongefchikc moet gekeurd worden. Nog eene andere reden kan men hjer nevens voegen, om welke dit verfchynzel in 't geheel 2een bewys, voor de vervoering dezer fteenen loor de zee, oplevert. De zulken , die ooit leenroczen of klippen gezien hebben, weten, kt derzelver fcherpe kanten en hoeken min of meer (M) Vid. olaus magkus , Gentium Septentric* talium hifloria Lib. II. Cap. 28. 00 De dekftukken van den Eexter Grafkelder waren '»n deze gedaante; zie vak lier, Oudheidkundigs irteyen, bladz. ia.  van DRENTHE. 36*9 rïieer afgerond zyn ; 't geen zeker door gene voortrolling veroorzaakt is. Ook vind men geronde fteenbrokken, boven op , ert rondom de kraters van brandende bergen, gelyk men in het fraije werk van faujas de saint fond, für les Vulcanïs eteints de Vivarais 6? da Velay, zien kan. De geweldige bewegingen, die een uitbarfting van een brandenden berg voorafgaan en verzeilen (rnni), kunnen ligtelyk deze afflyting veroorzaken. Voorts zullen de regens, en de vochtige legging , gedurende zo veele eeuwen, den korst der fteenen eenigermate opgelosc en gedoopt hebben ; en voor zulk een ontbinding der deelen zyn de fcberpfte kanten het eerste blootgeftëld. Ah thans kan men de vernielende kracht van der Dampkring aan deze kanten eerst en duidelyksc ontdekken; en de ondervinding leert ons, hoe een geftadig vallende waterdrup de hard< fteenen kan afflyten en uitholen. Cutta cavat lapidetn, non vi, fed fape cadendo. Verder is het onder de Bergwerkers niet onbekend, hoe, door de onmiddelyke aanraking der dampkringslucht, de Mineralen en Steenen gedoopt worden; 't geen zy in hunne taal Ferm wittern noemen. ,, Die mancherley faaren , j, (zegt blümenüach) die uberal in allen „ Elementen, in Luft und IVasfer &c. ver- „ brei- («mi) De Autheur van de Hiftory and Philofophy ef earthquakes, heeft grote fteenbrokken gezien, welke de Vulkaan Catopaxi in Peru tot meer dan drie mylen afftands heeft weggefmeten ; rie burtin, Antw. W. 357. lyke Historie, enz.  N/tuur- lykk HlS-- tome, enz. ] ( 370 Tegenwoordige Staat „ breitet fint, lofen mit der zeit die fefles„ ten Mineraiiën auf, und fo verrosten die „ Ertze und die hartefie Felfen verfallen „ in murbe Erde und fiaub &c. (nn). Ook werken gloeijende vuui doffen , volgens ha* mjlton , op de gedaante der fteenen. Intusfchen zyn 'er ook fteenen, oorfprongelyk, van eene ronde gedaante: onder anderen, de Arend of Klapperfleenen, de zogenaamde Meloenen van den berg Kar mei, zommige Agaten en andere, welker inwendig maakzel , of eenmiddelpuntige korden , waar uic ze be« iïaan, genoegzaam doen zien, dat zy rbndach. tig zyn gegroeid. Doch deeze vind men zeldzaam buiten de plaatzen hunner geboorte, zo als de Heer burun, in zyn bekroond antwoord, door teylers tweede Genootfchap (bladz. 319.) heeft aangetekend. Wat nu aanbelangt het bewys, ontleend uit het niet vinden van Marmers en Gipfen, en dat deze delfftoffen ook aan de Noordfche Gewesten zouden ontbreeken; hier omtrent moet men aanmerken, dat het voorgewende gebrek dezer fteenfoorten , in de Noordlyke landen,' volftrekt bezyden de waarheid is. Indien wy dit kunnen aantonen, zo vervallen niet alleen de gevolgen, daar uit afgeleid, maar juist het tegengeftelde zal daar door bewezen worden. Pontoppidan, een ooggetuige, verzeten , dat Noorwegen zo ryk in marmers is, lat 'er geheel Europa door voorzien zoude tunnenworden (po). Hy wyst nauwkeurig aan, dè f»;») Handkuch der Naturgefchichte , bladz. 482. (00) VerfucheinerNaturlicken Hifi. van Norwegen,' :»p. VIL J. a.  van DRENTHE. 371 de plaatzen, alwaar witte, blauwe, groene, rode, grauwe, zwarte, gevlekte of geaderde Marmers worden uitgegraven. Baumer fpreekt insgelyks van geheele bergen van Marmer in Noorwegen (pp). In Denemarken worden ook verfchillende foorten gevonden (qq); voorts in Zweeden (rr), Lapland (ss), Groenland en in Tsland (jt). Even weinig ontbreekt het de genoemde Gewesten aan Gips en Albaster. Brunnich getuigt, dat de Noordfche Landen ryk in deze Heenfoorten zyn gelyk ook Zweeden (vv) , en byzonder Noorwegen (ww) , volgens bRomell en baumer, 'er genoegzaam van voorzien zyn. Voorts merken wy aan, dat alle fteenfoonen, die by Groningen gevonden worden, en met de Drentfche overeenkomen , welke men voor Noordjche voortbreng- (pp) Naturgefchichte des Mineral reichs, Cap. //. §. 6. Buch //. en fabricius, Reize tiaar Noorw. bi. 145. (qq) Pontoppidan, Naturgefch. van Danne~ mark, bl. 45. enz. (rr) Onder anderen vind men in Zweden het beruchte Marmer. Ver de antico genoemd, by Norkoping, en de Phengites in Sc/ionen ; zie baumer, Naturgefch, Buch /. Cap. 2. §. 10 bromell, Mineralogia & Lithograp. Suecana. Cap. F. §. 3, (ssj Til as, Entwurf einer Schwedifche min. hift. bl. 97. (tt) Anders on, Befchryv. van Tsland, firV; § XI. Men kr.n wyders, over de Noordfche Marmers, nallaan linneus , Syft. Nat. wallerius, Mineralogie , en veele andere Mineralo^isien. . (uu) Mineralogie, K!af /. Abdeil. /. §. 2. &c. (vv) Bromell, Mineralogia £? Ltthogr. Cap. f. §. 7.4. en baumer, Naturgefchichte &c. B. /. Cap. 3.. § 4- &c. (**) Magnaiia Dei in locis fubterraneis. Natuurlykr 11(5. torie,eUZ,  37a tegenwoordige Staat Katcur- VÏKIÏ HlS-5 toius, enz. brengzels wil doen doorgaan , als daar zyn, de Spathen , Quarzen , Saxa , Graniten, Ba~ zalten en andere, in alle vier wereiddeelen, ib bergen eh dalen voorkomen. Uit alle Sreenbefchryvers is dit zo overvloedig bekend, en de verzamelingen van Bergftoffen léveren 'er zo veele ftaleh van bp, dat hét alleen is ten diende van minkundigen, dat ik my beroepe op BRUCKMAN , (Sff), BA Ü MER (yy) , FAUjAS DE SAINT FOND (zzj, enGEUTTART (aüa). Intusfchen is het zeer öpmérkelyk, dat de Hoornfteen (Pyrromachus,) welke men iri de plaats van vuurftenen gewoon is te gebruiken, en in het Landfchap Drenthe zeer menigvuldig zyn, in Noorwegen in het geheel niet gevonden worden (bbb). Eindelyk voeg ik nog by hét reeds gemelde, dat men in die Landfchap ook verdeeningërt vind, van fchepzelen , die, in hunnen natuurlyken of öorfprongelyken ftaatj alleen aan de andere zyde van den Evennachtslyn , by onze Tegenvoeters. gevonden worden; als mede, dat foortgelyke verdeeningen en inwikkelingen, in Noorwegen en andere Noordfche gewesten , zelfs op hoge Rotzen, niet zelden voorkomen (bbb): een blyk, dat ook deze koude Landftreken aan eene geweldige omwenteling der Aarde haar deel gehad hebben. Dé (xx) NaturgePchichte &c. Buch. /.' & II. Cyy) Recherches fur les volcains. C'zzJ Memoires de 1'Academ. des Sciences, l'Annii i-$x. & 1763. (aaa) Pontoppidan, Nat. Hifi. van Noórwe* gen, Cap. VU § 7. (bbb) Men vind zulke Rotzen afgebeeld in de Natur. Hifi. van Norvege, yan pontoppidan.'  van DRËNTHE; 373 De cosmogonifche verfchynzels , die door den Heer burtin, als zo vele bewyzen voor Prseadarnitifche Aardkloten, worden opgegeeven , en die tevens Zouden kunnen bewyzen , dat dé Zondvloed voor de oorzaak daar van niet kan óf moet gehouden worden, zyn, hoofdzakelyk, de volgende: I. Dat de korte tyd, Welken deze vloed geduufd heefc, voldrekt niet toereikende zoude zyn geweest, orh zulke dikke banken van verfteende oesters, en andere fchaaldieren , als bok van Planten, natelaten, en dac dezelve de generaciën van veel meer eeuwen zouden aanwyzen, dan 'er zederc de fchepping, door m ózes befchreven, coc aan den Zondvloed * verlopen zyn. II. Dat de uitwefkzels der Watervloeden niets anders dan verwarring en ongeregeldheden hebben kunnen veroorzaken; terwyl ech'ter, veeltyds, geene wanorder of eene ongeregeld werkende oorzaak, by de plaatzing der delfdoffen, zich doec opmerken. III. Dac niet zeldzaam beddingen van zwaré delfdoffen boven minder zware geplaatst zyn; 't geen door geene watervloeden konde gebeuren, overmits zulks tegen de wetten der zwaarte ftrydig is. IV. Dac men, op ongelyke diepcen, boven ëlkanderen gelegen Bedden van zeefchepzelen, mee tusfchen beiden leggende zand- of fteenlagen, aantreft, die van lagen van foortgelyke of andere fchaaldieren bedekc zyn; welke wederom' onderfcheidene delfftoffen bóven 2ich hebben, die, op deze wyze , by verwisfeling onder gedolven zyn : verfchynzels, die ons Zouden noodzaken, herhaalde omwentelingen Bb vaS Natuur- ' i.ykk Hu-. tokie, enzi  374 Tegenwoordige Staat Natuur, iyke h1s70Ri£,enz. van zee in land, en van land in zee, te moeten onderdeden. V. Dat de gevondene verfteende fchepzelen, in allen opzichte, aan de levende weinig of in 'c geheel niet gelykformig zyn; en dat de zodanige , tusfchen welke men de meeste overeenkomst befpeurt, voornaamlyk alleen by onze tegenvoeters gevonden worden. VI. Dat men geene delfftoffelyke, door de oudheid, gedaafde overblyfzels van Vogelen of van Menfchen , die vóór den Zondvloed geleefd hebben , aantreft; waar uit zou moeten volgen, dat, ten tyde der grote Kataftrophe, de Aarde nog van geene Vogelen of Menfchen bewoond is geweest. VII. Dat men, over byna de gantfche Aarde, diep gelegen bedden van fteenkolen ontdekt heeft, die , onder zeer uitgebreide Landftreken , onafgebroken voortlopen , en welke , meesttyds , door lagen van andere delfftoffen en fchaaldieren , by afwisfeling, van een gefcheiden en bedekt worden: welke Steenkoolbedden men voor Praeadamitifche Veengronden houdt, immers voor overblyfzels van het groeiende Ryk : om reden dat men in.dezelve vele kenmerken van kruiden en bladen vind, byzonder in den korst, waarmede ze bedekt worden. VIII. Dat de zogenaamde Primitive, of oor» fpronglyke Rotzen en Beddingen (ccc), blyk- baar (ccc) Men vertaalt hier door Primitive, een ouderdom, gelyk aan dien van onzen aardkloot; anderzints betekend dit woord oorfpronkelyk; 't geen van de Granit, als uit anderen fteenen te zamengefteld, in denftrikf:ea zin, niet gezegd kan worden.  van DRENTHE. 375 baar, uit andere bekende fteenfoorteri te zainengefteld zyn ; welke fteemoorten, alvorens, Op zich zelve zouden hebben moeten bedaan, én, derhalven, tot een ouder tydperk, dan de Mózaïfche Schepping, gebracht worden; als mede , dat onder deze Primitive fleenla^en , brandbare doffen zich bevinden, die insgelyks een vroeger bedaan zullen gehad hebben. IX. Dat de Primitive Rotzen of Beddingen, waarin geene verdeeningen, of toevallige delf. doffen gevonden worden, door de uitwerking van vuur moeten veroorzaakt zyn. X. Dat de uitdrukking van mö'zes,- „ In ,i den beginne fchup God den Hemel en de> „ Aarde" mét de onderflelde Prseadamitifché wereld niet drydt, vermits het Hebreuwfche woord Bar ah ook vertaald kan worden, had gefchapen; en dat het veel natuurlyker, en met Gods Majetfeit overeenkomftiger moet geacht worden, dit begin, het allereerlte tydperk, dat vallen konde, te doen betekenen, dan het zelve niet hoger te doen opklimmen, dan een tydverloop van omtrent agt-en-vyftig eeuwen, die flechts een dip in de eeuwigheid uitmaken. Behalven deze opgegeevene, en meer andere óndergefchikte verfchynzden, die men mcht dienstbaar te maken, om Praeadatfiitifthe Aardkloten te bewyzen, bedient zich de fieer bürtin van nog een ander verfchynzel , waar in hy een groot vertrouwen fchynt te'dellen. Intusfchen beklaagt hy zich uver de éénheid diens getuige, en erkent, dat,- hoe veel lichts het ook zoude verfpreiden, het met óndeffténnd worde van andere , om zo veel onderrichting aan te brengen , als hec NB. wel fchynt te Bb s JktKH f ATUURi-YKE HlS- roRis, eas«  NaTtjurlyke Historie, enz. (ddd) Bladzyde .258. (eeej Bladzyde 35•• Tegenwoordige Staat kunnen doen uitwerken (ddd) , hoewel het, by een Mensch, die denkt (eee), veel zou kunnen afdoen. Hec bedoelde verfchynzel beftaac in een fteenen Byl, gevonden te Loo> \>y BrusfeU in de benedenfte deelen van eene ongeroerde laag kalkaartigen Blokfteen, die door andere bedden, welke mee vreemde verfteende lichaamen vermengd zyn, bedekt is. Ik kan niec ontkennen, dac eenige dezer verfchynzelen bezwaarlyk , en, misfehien , in het geheel niet, door de aan ons bekende Natuurwetten kunnen verklaard worden. Niettemin ben ik van oordeel, dat ze geene genoegzame reden aan de hand geeven, om de veel gewaagde hypothefe, dat, namelyk, deze Aarde , uit de rudera of puinhopen van vorige Aardbollen, fuccefive, of aliengskens, zoude gevormd zyn, als een onbetwistbaar bewezen grondregel aantenemen. Voordat ik evenwel het gewicht der geopperde fchynbewyzen ter toetze brenge , zal ik eenige algemene aanmerkingen laten voorafgaan -, die deze beoordeeiing merkelyk kunnen bekorten. Myne aanmerkingen zyn deze: I. Dat 'er geene echte getuigenisfen , de hiftorie der Schepping en van den Zondvloed betreffende , ergens anders dan in de gewyde boeken, te vinden zyn. Alle andere, behalven onze gewyde Schryvers, die eenig bericht van deze gebeurtenisfen ge»en , hebben de verhalen van mozes overgenomen, verminkt en met tastbare verdichtzelen bekleed. Derhalven kunnen de eerfte ons alleen van dienst zyn.  van DRENTHE. %77 II. Dat wanneer men eenige gebeurtenis eener nauwkeurige overweeginge waardig keurr, om uit dezelve oordeelkundig wettige gevoJgen afteleiden , dusdanig eene gebeurtenis alsdan met de fttiktfte onzydigheid, van alle zyden en in alle omftandigheden, die 'er betrekking op hebben , moet befchouwd worden. Nu is het eene ontegenfpreekelyke waarheid , dat vele verfchynzels den Zondvloed verzeld hebben, welke met geene mogelykheid door de bewerking van een eenige der aan ons bekende Natuurwetten kunnen verklaard worden ; en dat wy , dier.svolgens, tot buitengewone werkingen, de toevlucht moeten neemen. III. Dat de zogenaamde wonderen , en debuitengewone vt rfchyrjzelen , niet altoos onmiddelyk , of zonder tusfehenkomst van natuurlvke oorzaken, gewrocht worden , onaangezien deze bewerking, meestal, voor ons onbegrypelyk is: vermits die oorzaken te verre van ons verwyderd zyn, en op een te afgelegenen afftand zich bevinden. De gewyde Boeken leveren hier van zo veele voorbeelden op, dat het melden van eenigen voor onnodig mag gehouden worden. f IV. Dat het algemeen werkvermogen , 'c geen de Voorzienigheid aan de Natuur gefchonken heeft, en waar door dezelve gewoon is, regelmatig werkzaam te zyn, onderfcheiden moet worden van het byzonder gebruik dezer vermogens. V. Dat het willekeurig gebruik maken van Hypothefcn of Onderftellingen , even weinig htt veritand verlicht, en de wetenfehappen en de waarheid bevordert, als het, zonder Eb 3 drin- N/iroun» lyke Hll- torib,enz»  378 Tegenwoordigs Staat Natuurlykb His^ORiE, enz. dringende redenen, te hulp roepen van wonderwerken, de Natuurlyke verfchynzelen kan verklaren. VI. Dat het werkvermogen der Natuur, byzonder in her groot, en binren in de ingewanden der Aarde, weinig bekend is; en dat, overzulks, de poging, om dit vermogen met den maatftok van onze bevatting en bepaalde kundigheden aftemeten , veelal, alleen onze onkunde of verwaandheid verraadt. Vil. Dat pit de Rudera eener Praadamitifche Aarde eenen anderen Aardbol te vormen, en uit dezelve een geheel nieuw gedacht van fchepzelen te fcheppen , inderdaad geen minder wonderwerk zoude zyn, dan een geheel nieuwen Aardkloot voorttebrengen , of dien door een Zondvloed te veranderen. VIII. Dat, vermits men genoodzaakt is, te moeten erkennen, dat zichtbare wonderen de gebeurtenis van noachs vloed verzeld hebben , ons niets kan beletten te geloven, dat insgelyks, door buitengewone natuurlyke bewerkingen , vóór en gedurende dien vloed, in des Aardryksondoorzichtbare ingewanden een verbazende omwenteling zal zyn voorgevallen, Waardoor eene verbryzeling , vermenging eri verplaatzing der deelen, waar uit dezelve bedaan, heeft kunnen gebeuren. Mo zes tekent aan , dat de grote afgrond wierd opengebroken (jffly IX. Dat de verfpreiding van verfteende zeedieren , over de geheele Aarde, niet alleen de algemeenheid eener omwentelinge , maar by* zonder ook de verandering van den puden zee- bo- ifD Zia Boek I. vers n.  van DRENTHE. 379 fjodem in het tegenwoordige bewoonde Land, fchynt te bewyzen. Ware het dus niet met de zaait gelegen, de wondervolle middelen en voorzorgen, om een overblyfzel van het menfchelyk en dierlyk gedacht te behouden, zouden nodeloos geweest zyn. Ook beneemt mozes hieromtrent alle twyfeling, door de uitdrukking de ganfche of te gehele Aarde (ggg), gelvk ook door zyne ftellige verzekering, dat alle hoge Bergen , die onder den ganfchen Hemel zyn, door het water van den Zondvloed bedekt wierden (hhhy Plato (ui) en andere aloude Schryvers gewagen insgelyks van algemene overftromingen. Maar , behalven dit alles, is het niet moeijelyk te berekenen, dat, in aanmerking genomen zynde de buitengewone vruchtbaarheid der Menfchen , in die oude tyden, het Aardryk, in een tydverloop van bykans zeventien eeuwen, wyd en zyd genoegzaam heeft kunnen bevolkt worden. X. Dat 'er, niet een eenig betoog, welk proef kan houden, uit Cosmologijche, of Wereldkundige waarnemingen afgeleid, voor een Praiadamitifchen Aardkloot kan worden geopperd, of het kan, door een onbevooroordeeld Mensch, op de gebeurtenisfen vóór, gedurende, en na den Zondvloed, insgelyks toepasfelyk gemaakt worden; terwyl het, intusfchen, onbetwistbaar is, dat, ten aanzien der meeste natuurlyke verfchynzelen, eene aan ons onbekende bewerking (ggg) Boek I. Cap. VIII. vs. 3. (hhfi) Boekl. Cap. VII. vs. 9. (Ui) De Legib. Cap. IIL De Heer burtin verdedigd insgelyks de algemeenheid van den Zondvloed, W- 334- Eb 4 Natuurlyke historie, enz.'  380 Tegenwoordige Staat. Natuur, lyke iiisTjjrie, enz. 1 < < 1 ] 1 1 i king moet te hulp geroepen worden, om óe* zelve eenigzins te kunnen verklaren. Wy. kennen flechts eenige fchakels van den keten, door middel van welken de natuurlyke dingen te zamenhangen. De meesten zyn zo vele. knopen , welker ingewikkelde, ftrikken zich voor het oog der ftervehngen verbergen. XI. Dat , eindelyk, een alvermogend Opperwezen geene Komeeten, Planeeten, flukken, van de Zon gefloten, uitgebrande Starren , noch Braadamiti/che Aardbollen nodig heeft, en aan geenerlei Natuurwetten gebonden is, om,, middelen werkzaam te maken, welke, aan onze, korcziende ogen , verfchynzelen voordellen , wier dryfveren en onmiddelyke oorzaken wy, vruchteloos trachten te ontdekken. Laaten wy nn de geopperde zwarigheden, toetzen, en beproeven, of dezelve zo geuigtig zyn, dat ze door. geen tegenwigt kunnen, worden opgewogen. Betreffende dan de eerde zwarigheid, moet ik doen opmerken , dat de voortplanting der. zëefchepzelen verbazend groot is , en dat gedurende hec tydverloop van byna zeventien eeuwen, die 'er vóór den Zondvloed zyn verlogen , eene onnoemelyke menigte dezer dieren geboren en geftorven is:. waardoor zulke dikke >onken van Oesters, Ammanshoorns en andere ichaaldieren , zeer gemaklyk hebben kunnen, mtftaan zyn. En wat aanbelangt de planen , welker afdrukzels, byzonder die van iet Vaarenkruid, zeer dikmaals in Leyfteelen gevonden worden; vermoedelyk zyn deze, ;an tyd tot tyd, van het land afgefpoeld, in \et water nedergezonken , en vervolgens in ymige aardftoffen , die naderhand verfteend  van DRENTHE. 381 zyn , ingewikkeld geworden. Dat de oude zeeën , gedurende veele eeuwen, meermalen , het vaste Land gedeeltelyk overftroomd, hetzelve wederom verlaten, en vele van deszelfs bedanddeelen en voortbrengzelen medegevoerd zullen hebben , is meer dan waarfchynlyk. Hetzelfde gebeurt nog heden ten dage , en zoude meer gebeuren, indien men, door kunst en arbeid, aan het verflindend geweld der wateri-olven geene palen flelde. Het vinden van verdeende Rivier- of Zoet- water- visfchen , waarmede men niet weinig verlegen fchynt, kan hierdoor insgelyks opgehelderd worden. Immers kunnen deze, even als bomen en andere plantgewasfen, door het water medegevoerd , hier en daar op den zeebodem nedergezonken, en in denzelven bedolven zyn geworden. Hoe vele delfdoffelyke delen worden , door de Rivieren, in de zee gevoerd, onder welke, zekerlyk , doode en levende visfchen zich zullen vermengen. Met opzicht tot de tweede zwarigheid', kan men vragen, of de onderftelde Kataftrophen, of Omkeeringen, in gevolge van welke de Vra-'ddamiüfche Aardbollen, van tyd tot tyd, in deze tegenwoordige zouden zyn verwandeld, meer regelmatig zouden zyn toegegaan, dan die by en vóór den Zondvloed hebben kunnen gebeuren zulk eene onderdelling ftryd tegen de waarfchynlykheid. Daarenboven is het een bekende regel, dat, wanneer men te veel bewyst, men in het geheel niets bewyst. Op de derde zwarigheid , dar, namelyk , veeltyds, zwaardere doffen boven de ligtere geplaatst zyn, kan men in bedenking geven, Bb 5 of Natuur- i lyke Historie, enz.  natuurDE HirIoriEj enz 382 Tegenwoordige Staat of zulk een verfchynzel niet zeer natuurlyk, , en zonder inbreuk op de gewone wetten der zwaarte, vóór en by den Zondvloed heeft kunnen plaats grypen. De reden is , dat de delffloffelyke lagen , by afwisfeling van het land afgefpoeld, in het tydverloop van eenige jaren of eeuwen, van een andere foort, dan gedurende den afloop van eenige andere jaren of eeuwen zullen geweest zyn; en dat het zakzel of bezinkzel dezer afgefpoelde lagen , in de rustende tusfchenpozen, ineengepakt en verdikt is geworden, en in dezer voegen bekwaam gemaakt, om zwaarder doffen te kunnen dragen, en alzo het doorzakken derzelven te beletten. Maar moet diergelyk eene beswerking, in het plaatzen der delfftoffen , by de onderftelde verandering van PiEeadamitifche Aardbollen, insgelyks niet onderfleld worden? 't Geen men, ten vierden, inbrengt, dat men bedden van fchaaldieren vind , die door tusfchen beiden leggende lagen van andere delfftoffen gefcheiden worden ; dit bewyst niets meer, dan dat eenige generatiën dier fchepzelen , door het zakzel van afgefpoelde delfftoffen, gedurende jaaren of eeuwen, zyn ondergedolven, en dat daarop wederom nieuwe generatiën van foortgelyke of andere dieren, by afwisfeling, zich geplaatst hebben, die, van tyd tot tyd, verfteend zyn geworden. Doch dit heeft even zo wel op den tegenwoordigen , als op een Praïadamitifchen Aardkloot kunnen gefchieden , en gefchied ongetwyfeld nog heden ten dage. Ten vyfden , meent men een krachtig be* wys, om zyne onderftelling te ftaven, daar in gevonden te hebben, dat de Origineelen van de  van DRENTHE. 383 3 de meefte verfteende dieren en planten thans ] niet zouden te vinden zyn; waar uit men af-j leid, dat dezelve tot vorige Aardbollen moeten behoord hebben, of dat 'er eenige foorten yan planten en dieren vernietigd zyn. Want wie kan ons ftellig berichten , welke fchepzelen onder de eeuwige ys velden, by de beide Polen, jn de nog weinig bevarene zeeën, en in derzelver afgronden, als mede in luttel bekende en ondoorzochte Landftreken en Woeftynen, zich piet al bevinden ? Enkele en geringe afwykingen kunnen tot geene getuigen ftrekken. Hoe vele van dusdanige afwykingen ontmoet men niet onder de levende dieren? en hoe vele foortgelyke plantgewasfen zyn aan malkander ongelyk ? ja, hoe vele misdrachten vind men onder dezelven , en hoe vele fchepzelen zyn door de verfteening niet misvormd geworden? Voorts kan de vernietiging van eenige fchepzelfoorten, myns achtens, met des Scheppers onbepaalde wysheid niet gemakkelyk over een gebracht worden. Immers, daar de Almagtige, in de voortbrenging van ades» een bepaald doelwit moet gehad hebben, zo moet ook ieder fefchapen wezen eene zekere beftemming heb' en; overeenkomftig met welke beftemming de lichaamen der onderfcheidene wezens te zamengefteld en gevormd zyn: waar benevens aan den Mensch het Verftand, en aan de andere dieren het Inflincl gefchonken is. De nuttigde planten groeijen het voordeligst, en zyn de vruchtbaarften. De dieren , die het meesi aan de vernieling door andere dieren blootge fteld zyn, vermeerderen , om hunnen ondergang te beletten , het veelvuldigde. Al hei gefchapenen ftaat, over en weder, in een re .YKE HlS. roiUE,enz.  NatUURLYKB HlS1 U.UE, HM ue neer burtin lchryic in zyn Antwoord, (bladz. 270.) dat offchoon de uitgegravene fchaaldieren, voor het grootfte gedeelte, in ge-, daan te van de levende verfchi'len , dezelven, nochtans, eenige algemeene kenmerken met malkander gemeen hebben. Insgelyks erkent hy, dat 'er ook, van verfcheidene foorten, de Origineelen . ofoorlpronglyken kunnen getoondwórden (bladz iS/.j Deze beiae omftandigheden bewyzen genoegzaam, dat de uitgegravene fchepzelen, met die nog tegenwoordig bedaan, geheel of ten deele overeenkomende, onder de bewoonders van dezen, en niet onder die van een Prseadamitifchen Aardkloot moeten geteld worden. Üat de afwykingen, die men onder eenfoortige fchepzelen veelvuldig kan opmerken , en meestal, in nuances en kleine veran- de- 384 Tegenwoordige Staat gelmatig verband. Hier mede, egter, wil ik , geenzins beweeren , dat alle fchepzelen, van de verhevenfte af tot de Atomi toe, door onafgebrokene ichakels, zodanig aan malkander gehecht zyn. dat 'er een byna onzichtbare zamenhang of overeenkomst, van her uiterfte der eene foort met het uiterfte van een andere foort, bedaan zoude. Zulke befpiegelingen laat ik gaarne aan anderen over. De aaneenfchakelinü, welke ik bedoele, moet noch in eene lichamelyke overeenkomst, noch in de trapswyzeafwykingtoteen andere foort van Wezens, gezocht worden; maar in de eigenaartige ver-, mogens of eigenfchappen der fchepzelen, welke, overeenkomflig derzei ver beftemming, even als laderen in een uurwerk, in en op malkanderen werken , het geen, by het misfen vanhet geringfte rad, volftrekt werkeloos word, en blyft ftilftaan.  van DRENT H E. 38$ deringen beftaan, kunnen afwisfelen en geheel verloren gaan , blykt uit de ondervinding. Tïnch. dan blvft de oorfprongelyke hoofd* foort in wezen, en word, ontwyielbaar, hier of elders op den Aardbodem, of in de zeeën* gevonden. Immers, het niet bedaan derzelven kan nimmer bewezen worden. Trouwens, is het waarachtig, dat de Natuur altoos langs de konde wegen werkt, zo moet even zo waarachtig zyn , dat de Schepper der Natuur niets nodeloos of overtolligs geformeerd heeft. Ingeval 'er nu niets nodeloos of overtolligs bedaan kan, dan kan ook niets uit het geheele werelddelzel worden weggenomen, zonder dat gèftel te verminken. Dat de levende dieren, die overeenkomen met de zulke, welke hier te lande in eene verfteende gedaante worden uitgedolven , alleen aan de andere zyde van den Evennachtslyn gevonden worden, bewyst niet, dat foortgrlyke levende Ichepzelen, in de diepfte plaatzen van eene nabygelegene zee , thans geen bedaan hebben. Doch, genomen, dit bedaan had elders gene plaats, zo blyft de verklaring van dit verfchynzel, voor de Prsadamitifche Aardboldryvers, niet minder onoplosbaar, dan voor die genen, welke dit ftelzel als ongegrond befchouwen. Of heefc, op hunne vorige Aardbollen, een en het zelfde climaat, in alle gewesten, plaatsgehad? Dit fchynt onmogelyk. Of hebben onze gewesten, met betrekking tot den dand der Zon, in die vroegere tyden zuidelyker of ooftelyker gelegen? Maar dit kan even zo weinig waar zyn: om dat, in zulk een geval, tei-engedelde verfchynzelen moesten plaats hebbeu°, en by onze tegenvoeters verfteenin- gen NATpi'4 LYKE Hl». tOine.criii  Natuuri."ke Historie, enz* Dat eenige foorten van dieren eh planten Op dezelfde plaatzen niet meer leven en groeien als m vroegere eeuwen, kan door verfchillende natuurlyke en andere omftandigheden veroor. zaakt zyn; de ondervinding heeft deze waarheid meermalen geleerd, En , behalven dit alles, was het even zo Onnodig, by de verandering van eene Praaadamiciiche6Aarde, nieuwe zeedieren te fcheppen, als by den Zondvloed Joor derzelver behoudenisfe zorge te dragen. Water zal 'er toch ook niet ontbroken hebben* den ^nn^T I budenki0g' welke metl tegén den Zondvloed inbrengt, te weeten, dat men gene overblyfzelen of verfteeningen van Menfchen of Vogelen vind, 't geen evenwel, ingevalle deze vloed de omwenteling der Aafdé veroorzaakt hadde ,. zoude moeten plaats hebben, zo wel als dat men Landdieren Vindv hier op kan men antwoorden, dat de ontkenning van het beftaan van Menfchen op Pièadamitifche Aardbollen volftrekt willekeurig gefchied : naardien , om dezelfde reden , aan vele andere fchepzelen , een beftaan op die Aardbollen moet ontzegd worden. Want hoe germg is het getal van Schepzelfoortenï TV" IT verIleeilde gedaante aantreft £ w de? °f vermoedtlyk. alleen tot de Waterdieren. Dan dit gemis fchynt,- onvermydelyk als een gevolf der verwisfehng van Land in Zee, die door onzen tegenfchryve! wora erkend te moeten befchouvvd worden! ?! a ft)hePfekn' d,e land belonen, uitgezonderd alleen de zulke, die zich in de Ark fee- 386* TègenMwdige S dat gen van by ons thans alleen thuis behoreffdé Lhepzelen gevonden worden; iets, 'c wèik insgelyks onwaarachtig is.  van DRENTHE. 387 bevonden, zyn te gelyk met het zelve verzwolgen. Konde men den bodem der zee onderzoeken, misfchien zoude het aldaar aan gene overblyfzelen van Menfchen en Dieren ontbreeken. En wat aanbelangt de delfftoffelyke overblyfzelen van Landdieren ; deze zyn , voor eerst, aan zeer vele twyfeling onderhevig, en ten anderen, meer dan waarfchynlyk, door latere Kataftrophen of toevallige gebeurtenisfen, ondergedolven. De zevende zwarigheid word ontleend van de uitgeftrekte en diep gelegene Koolmynen. Dan, ik geve in bedenking, of het niet mogelyk zy, dat deze onderftelde oude Veenftoffen, even als andere delfdoffen, met de daar op gegroeide planten , door overftromingen , tusfchen de Schepping en den Zondvloed voorgevallen, van het land zeewaards kunnen medegefleept zyn, voorts in den afgrond neder* gezonken, en beurtelings, of by afwisfeling, met fchaaldieren en planten hebben kunnen be» dekt worden? Op de achtfte zwarigheid, dat de Primitive Granitbeddingen en Rotzen, blykbaar, uit verfchillende enkelvoudige deen foorten zyn te zamengefteld; welke fteenfoorten alvorens op zich zelve hebben moeten beftaan, en derhalven ouder zyn dan de zesdaagfche Schepping, door m0ze s befchreven; hierop merke ik aan, dat de hooge of vroegfte oudheid dezer Beddingen al eens zynde toegedaan, dezelve dan nog geenzins bewyzen , dat ze uit de rudera oi puinhopen van PrEeadamitifche Aardbollen ge> vormd zyn. Want, zyn 'er ook geene andere voorbeelden voorhanden, dat het alvermogenc Op Natuur- lykb Historie, enz.  Katuur- LYKB HISTORIE, enz. 388 Tegenwoordige Staat Opperwezen, in de zesdaagfche (kkk) Schepping, eerst de ftofië of bedanddeelen, waaruit de fchepzelen zyn te zamengedeld, en vervolgens de fchepzelen zelve gevormd heefc? Is niet het water eerst gefchapen, waar uic dé visfchen en vogelen, en daarna de aardfloffen, uit welke de planten, dieren en menfchen,en, waarfchynlyk, ook de mineralen, oorfprongelyk, het beftaan ontvingen ? Doch, voor zo veel alle fchepzelen onbeftendig zyn, en tot ftof moeten wederkeren, wierd, aan hetgeen wy de Natuur noemen , het vermogen medegedeeld, om, door daartoe verordende middelen , foortgelyke fchepzelen, van tyd tot tyd, op nieuw te kunnen voortbrengen > waardoor , by afwisfeling en opvolging, alle het gefchapene verjongd en in ftand gehouden word. Dat beneden de rorfprongelyke Granitbedden geweldig werkende vuuren zich bevinden ; waar door verbrande en gefmoltene ftolfen uicgeworpen , en deze bedden verbryzeld worden, ftemtmet de ondervinding volkomen overeen. Volgens faojas de saint fond, ontmoet men , by en op oude Vulcanen, grote Granitbrokken , die nevens de Lava uitgeworpen zyn j waar uit onbetwistbaar fchynt te (kkk) Door deze Dagen kunnen , gelyk zommiRen menen, gene uitgeftrekter tydperken verltaan worden; want men leest in de Scheppingsgefchiedenis uitdrukkeyü, dat het avond en mórgen was geweest; en hoe kan een natuurlyke dag duidelyker omfchreven worden, die toch by God even als duizend jaren is. De Schepper heeft geen langdurig tydverloop nodig, om ontelbare wonderen te werken. Hy\ gebied, èn hét  van DRENTHE. 389 te volgen, dat'er ftoffen binnen onzen Aardkloot 1 zich bevinden, die het vuur voedzel verfchaf- , fen; maar wat bewys is daaruit, ten voordeele van eene Praeadamitifche Aarde , afteleiden ? of zoude een oorfpronglyke Aardkorst van binnen geheel ledig, of noodzaaklyk met andere ftoffen aangevuld moeten zyn? Dat, ten negende, de zogenaamde Primitive of oorfpronglyke Rotzen en Beddingen , in welke men gene toevallige delfdoffen vind, door de uitwerking van vuur veroorzaakt zouden zyn, is zeer waarfchynlyk; alleenlyk zoude ik het water, als een medehelpende oorzaak, daarvan niet uitfluiten (lil). Doch dit heeft zo wel na de Schepping, door Mo zes befchreeven, als by de omwenteling van een Prseadami. tifchen Aardbol kunnen gebeuren. Wat natuurkundige is 'er, die niet gelooft, dat deze elementen geen geringen rol gefpeeld hebben, by de omkeeringen , die vóór en gedurende den Zondvloed hebben plaats gehad ? En dat zulks ook in latere tyden gebeurd is, daar van leveren de Gefchiedenisfen verfcheide voorbeelden op. De Berg Monte nuovo genaamd, by Puzzuolo, in de nabuurfchap van Napels, verhefte zich, in den jare 1538, binnen den tyd van achtenveertig uuren, door de werking van onderaardsch vuur, vierentwintig honderd voeten hoog boven de oppervlakte (mmm). En wien is onbekend . Daar is 'er onder de Mineralogisten , die d« vorming der Granit alleen aan het Water toefchryven; zie J. g. L e n z, Mineralogifch.es Handhuch , bl. 265, en ge rh ar d, Beobachtungen und Muthmafunget. Uber den Granit, enz. (mmm) Zie hamiltons Campi Phlegrai, Tab, XXVI. XXVil. en XXVIII. pag. 69. Cc Jatuur* .YKE lll3- •ORiü, eiiz..  Natuurlyke Historie, enz i 1 t 390 Tegenwoordige Staat kend , hoe vele Eilanden , door de krngc van ; het vuur, uit den bodem der zee, bovtn derzelver oppervlakte, en zommigen tot een aanmerkelyke hoogte opgedreven, en hoe, daarentegen, anderen onder de golven verzonken zyn? Hec zy my geoorlofü , met de woorden van den Graave ip pol ito, hier eene gebeurtenis te fchetzen, die in onzen eigen leeftyd is voorgevallen. Van de aardbevingen, op den achtëntwintigflen van Lentemaand des jaars 1783 , in Calabriën voorgevallen, aan den Ridder hamilton een bericht gegeven hebbende, laat hy daarop volgen: „ Deze fchuddingen heb„ ben verfcheide grote uitwerkzelen voorrge„ bracht: Steden en Dorpen vernield, Bergen „ effen gemaakt; overgrote fcheuren in het „ aardryk en nieuwe verzamelplaaczen van wa„ ter veroorzaakt, oude Beeken in de aarde „ doen verzinken en verfpreid; Rivieren in „ haren loop gefluit; gronden vlak gemaakt; „ kleine Bergen, die te voren niet beftonden, „ gevormd; Plantzoenen met de wortels uic„ gerukt en van hunne vorige plaatzen tot mer„ kelyke afftanden vervoerd; grote aardklom„ pen langs aanzienlyke ftreken lands voortge„ rold; en Dieren en Menfchen door de aarde „ doen inzwelgen." Door diergelyke ftuiptrekkingen der Aarde, zyn die zelfde Landheken , meermalen, geteiflerd en byna geheel omgekeerd, onder anderen in de jaren 163.8, 1659 en 1743 en 1744. («««). Wac de tiende zwarigheid betreft, hec is van veinig aanbelang , of men hec woord barah ver- ("«««) Zie Brief aan den Heer hamilton, ach«hamilton, over de Vuurbergen, bl. 539. enz.  van DRENTHE. 391 vertale , Hy fchiep , of Hy had gefchapen. Want, hec zy men hec begin bepaale tot den eerften dag der Mozaïfche Schepping, ofhetzelve een geruimen cyd achceruic fchuive, men kan cog geen hec geringfte fpoor ontdekken, 'c geen eer overtuiging leid, dat de Chaos immer een vroegere Planeet , door levende Schepzelen bewoond, geweest zy. Intusfchen dunkt het my waarfchynlyk, dat de woorden, „ ln den beginne fchiep God Hemel en Aar,, de," moecen aangemerkc worden , als een korte algemene befchryving, of als een inleiding tot de Hiftorie der Schepping, die vervolgens in byzonderheden word uitgebreid ; welke inleiding, of algemene korte befchryving, tevens konde dienen , om de Joden te onderrichten , dat ons Planeetftelzel ten eenigen tyde een begin genomen heeft, en niet., als van eeuwigheid een beftaan gehad hebbende , moet worden aangemerkt. Wat verder aanbelangt de Helling, dat het mee Gods Majefteit meer overeenkomftig moet gekeurd worden, hec allereerfte tydperk, dat vallen konde, ('t geen zeggen wil, dat mogelyk is,) door dit begin te verftaan , dan het zelve niet hoger dan omtrent agt- en- vyftig eeuwen te doen opklimmen , die flechts een ftip in de eeuwigheid uitmaken: wie voelc niet, hoe weinig krachts deze fchoonfchynende bedenkelykheid bevatte ? Immers, hoe vele eeuwen men dit begin ook verkieze rugwaards te fchuiven, men zal, by deze berekening, niets winnen ; het Facit zal altoos op het zelfde uitkomen , namelyk , op een enkele flip in de eeuwigheid. Het getal van 58 ftaat Cc a tot Natuur. TORIE^eHZ.  Natuurlyke His- TOUIEjCnZ. 392 Tegenwoordige Staat tot de eeuwigheid in de zelfde evenredigheid, als dat van 100,000. Eindelyk zyn wy genaderd tot het verfchynzel, waarin de Heer b urtin zeer veel krachts fielt, om zyn ftelzel te onderfteunen : het beilaat, namelyk, in het vinden van een fteenen Byl, in een Bedding van Blokdeen, aan welke Bedding men eene Primitiviteit, of evengelyken ouderdom met onze Aarde toefchryfc. Want anders zou uit dit verfchynzel geen fchyn van bewys, voor een Prceadamitifchen Aardbol,. kunnen ontleend worden. Om alle befchuldiging van een verminkt voordel te vermyden, als mede om de vreemdigheid van dit zogenaamd bewys , zal ik 's Mans eigen woorden, uit de vertaling van zyn Antwoord, geheel affchryven, en daarop .myne aanmerkingen laten volgen. , „ Te Loo, (dus leest men, bladz. 285.) by „ Brusfel, in de onderde deelen van een Jaag „ kalkachtigen blokdeen , bedekt met twee „ andere dergelyke lagen en verfcheide zand„ beddingen, volkomen gaaf en niet geroerd, „ heeft men op twintig voeten diepte een ftee„ nen byl gevonden, gancsch onbefchadigd, „ waar van de doffe een echte graveeldeen is, >„ (lapis naphtiticusj. De lagen van blok.„ deen, en die van zand, welke dezelven in„ fluiten, tonen verfteeningen van zeefchep,, zeis, volkomen ongefchonden; van fommi„ gen van welken men de Origineelen vind, „ onder de verzengde luchtftreek; van ande„ ren zyn ze tot heden nog onbekend; maar „ geenen gelyken naar eenig fchepzel, dat in „ de Europifche wateren huisvest." Hier by word  van DRENTHE. 393 word aangehaald, burtin Oryclographie de Bruxelles, p. 66. pl. 13. Lett. A. „ Die delfftoffelyk verfchynzel (aldus ver„ volgt de Heer burtin,) is, buiten tegen* „ fpraak, een der treffendfte van de Aardryks„ kunde. Ook heb ik in myne Oryclographie „ de Bruxelles niets verzuimd, noch ten opzig„ te van de bevestiging daar van, noch van de „ befchryving dezer byl, de doffe daar zy uit „ bedaat en de vergezellende omdandigheden. „ By ongeluk is dit ftuk, hoe veel licht het „ ook geeve, te eenzaam om ons zo veel te „ onderrichten, als het wel fchynt te kunnen ,, doen." Wyders leest men, bladz. 351, het volgende: „ De afwezendheid van aJle menfchelyke „ verdeeningen en van alle overblyfzelen van „ gebouwen, onder de toevallige delfdoffen, „ bewyst dan, dat op 't ogenblik der grote ,, omwenteling , de aardbodem nog niet be,, woond werd door Menfchen. De nagels „ van Nice en de fleutel van Montmartre (000), ,, behoren tot omwentelingen, die in andere ,, tydperken zyn voorgevallen : maar de Byl „ van Graveelfteen by Brusfel gevonden, zegt ,, daar van zo veel aan een mensch, die denkt, „ gelyk ik in myne Ory&ographie heb aange„ merkt, dat ik niet dan grootelyks kan be„ jammeren, dat dezelve het eenige gedenkte„ ken zy van deze foort, met genoegzame op- „ let> (000) Van hec vinden van deze en andere dingen, in fteengroeven, maakt de Heer burtin melding, bl. 257. Blumenbach zegt dat hy een Zegelring bezit, die in een vast yzer mineraal verertst is; zie zyn Handbuch der Natur. Gcfchichte, bl. 483. Edit. 2. Cc 3 Natuur. LYKE HlS- ' toiue, enz#  394 Tegenwoordige, Staat Natuur- I.YlfE HlS. torus, enz. „ lettendheid ontdekt, 'c welk de delfdoffen ,, ons tot nog toe hebben uitgeleverd. Zo men 'er van 't zelfde flag komt aantetreffen, „ die insgelyks onder de voortbrengzels der ,, Indiën, of onder onbekende zaken geplaatst „ zyn, zonder menfchelyke gebeente daar by „ te ontdekken, zal daar uit een wel gegrond ,, vermoeden ontdaan, ten voordeele van de „ geene, die met den Heer ekgel beweren, „ dat vóór het beftaan der Menfchen de aard„ bodem is bevolkt geweest, met verftandige „ wezens, en die zelfs handiger moeten ge„ weest zyn dan onze hedendaagfche Wilden , „ wier fteenen bylen, op verre na, de vol,, maaktheid niet hebben van deze." Dat de Heer burtin onder de genen behoort, die met den Heer engel inftemmen, blykt uit de volgende woorden, op bladz. 352. vtm zyn Antwoord, alwaar hy fchryft, „ dat „ zo de byl van Brusfel haar beftaan verfchul„ digd is aan de dieren, waarvan wy de been„ ders delfftoffelyk vinden , dezelven niet zo ,, onvoornuftig moeten geweest zyn, als hun» „ ne beenders ons voorkomen." Eenige regels verder onderdek hy, „ dat 'er ver/landi„ ge wezens vóór de Schepping van Adam ge,, weest zyn." Ik twyfel geen ogenblik, of 'er zal een goed aantal denkende Menfchen gevonden worden, die over dit veifchynzel geheel anders zullen oordeelen , als de Heer burtin; genomen zelfs, dat men over de eenzaamheid van dit getuigenis zich niet te beklagen hadde. Het is bekend, zo wel aan de Oudheidkundigen , als aan de Reizigers door onbefchaafde Gewesten, hoe men, niet alleen by de Ouden,  van DRENTHE. S95 den, maar ook by hedendaagfche volkeren , die geen yzer of koper hadden, wapenen en werktuigen, van deen gemaakt, gebruikt hebbe , hoedanige Wapenen of Werktuigen, op verfcheide plaatzen van Europa, en in andere werelddeelen , tusfchen het zand en andere delfdoffen , op ongelyke diepten, van tyd tot tyd gevonden worden. In het Landfchap Drenthe vind men dezelven by de Urna, of Lykbusfchen , die met menfchen beenderen gevuld zyn, in de oude graffteden, die by den naam van Hunne bedden zeer vermaard zynQppp); welke bylen , meestal, volmaakt overeenkomen met die door den Heer burtin befchreven zyn. Robertzon getuige, dat onder de Peruvianen, by gebrek van yzer , fteenen bylen gebruikt wierden. In Nieuw'- Zeeland vond Kapitein cook fteenen wapenen in gebruik , welke uit een groenen Jafpis, Talkfteen , Serpentyn- of Nierenfteen, door den Heer forster Bazalt genoemd , gewerkt waren. De zelfde Reizigers vonden , op verfcheide Eilanden in de Zuidzee , Axen of Bylen , van deen of been , en Zaagen van hayëntanden gemaakt, In de Reisbefchryving van scheloocke word gewag gemaakt van pylpunten , van getakten Vuur- of Agaatfteen, als by de Californianen in gebruik. In het Kabinet van Natuurlyke en andere zeld- O PP) Zie over deze Hunnebedden, en over de ftee. ren Wapenen en Werktuigen , benevens derzelver afbeeldingen, van lier, Oudheidk. Brieven. Men merke hier by op, dat by de oude bewoonders dezer Lauden het gebruik, om'hunne lyken te verbranden, en de wapens der overledenen in de graven te werpen, plaats had j zie de gemelde Oudk. Brieven. Cc 4 Natuurlyke HisTORiE,enz.  n'atuur- i.yüb Historie, e«z, 396 Tegenwoordige Staat zeldzaamheden, van zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe van Oranje, bewaart men eenige fteenen bylen , beitels en een disfél , zommige van welke verv/onderlyk net in fraye houten fteelen zyn ingevat. Maar de Heer bu rtin getuigt zelve, dat, op verfcheide plaatzen in Engeland, dergelyke fteenen bylen gevonden worden, die men on» derftelt, weleer van de Druïden gebruikt te zyn geweest (qqq). Wanneer men nu in opmerking neemt, het algemeen gebruik dezer fteenen werktuigen , zo by oude als nog heden beftaande volksftamrr.en , op dezen Aardkloot, dan dunkt my, zal de fteenen byl van den Heere burtin een veel jeugdiger aanzien verkrygen, en van de zo genoemde getuigenisfen voor een Prseadamitifchen Aardkloot, uitgemonfterd moeten worden. Intusfchen kan dezelve tot een aanne» melyk bewys of voorbeeld verftrekken, hoe verre men zich, omtrent de Primitiviteit of den waren ouderdom van delfftoffelyke lagen of bedden, kan vergisfen: om thans te zwygen, dat alle kalkaartige fteenbedden , benevens de zulke, waarin men toevallige delfdoffen vind, deze ftelling niet begunftigen. Hoe vele overftromingen , veranderingen en verwoestingen , die deze lagen kunnen achter gelaten en nedergelegd hebben, zyn 'er niet, in latere tyden, voorgevallen (rrr) , waardoor de Bladz. 258. van het Antwoord, enz. (rrr) Zie, onder de Ouden, aristoteles, Meteerol. Lib. II Cap. 8. diodorus siculus. Lib. V. Cap. 55. plinius , Lib. II. Cap. 88. en 89. Hütarchos, in Lib. de Pythix eracuiis; justi- nus,  van DRENTHE. 397 de koperen nagelen, Romeinfche gedenkpenningen , in diep gelegene kalkaartige bedden,. en de Sleutel, tachtig voeten diep in Gipsdeen gevonden, insgelyks ongetwyfeld zullen begraven zyn, gelyk de Heer burtin zelve erkent Het vermoeden, dat de Prseiidamkifche Aardbol is bevolkt geweest met vernuftiger wezens dan onze hedendaagfche Wilden , om dat de Byl, te Loo gevonden, netter zoude bearbeid zyn, dan die der laatst genoemden, loopt regelrecht aan tegen de onderfteliing , volgens welke 'er geene Menfchen op de voorgaande Aarde zouden beftaan hebben ; welke laatfte Helling men hieruit afleid, dac 'er, namelyk, gene overblyfzels van dezelven onder de Piaeadamitifche verfleende fchepzelen gevonden worden. Want, waar toch worden verfteende overblyfzels van fchepzelen gevonden , die eenig werktuiglyk zamenftel vertonen , met welke deze net bewerkte bylen hebben kunnen bearbeid worden ? En zyn 'er de zulken niet te vinden, dan hebben, volgens de betoging van den Heere burtin zeiven, deze vernuftiger wezens insgelyks geen beftaan gehad. De bedenking van den ftraks genoemden Schryver, dat de Druïden de fteenen bylen, die men in Engeland vind, niet kunnen bearbeid nus, Hift. Lib. XXX. Cap. 4 en 5. Hierby kan men ovidius , Metamorph. Lib. XV. vs. 206 voegen, Onder de latere kan men hier over, behalven de Chrortyk- en Jaarboekfchryvers, naflaan , r. e. raspe, i% Apecim. Hijlor. Natur. Globi Terraq. &c holman, in Comment. Soc. Reg. Sc. Gott. Tom. III. pag. 185, enz. collonne, Hijlor. Natur. en meerandere. C«0 Bladz. 351, van het Antwoord. Cc 5 Statoor- -YKE HlS. ruuiE, enz.  N yr.utrai.ykk Uisiürie.ciiz. 398 Tegenwoordige Staat beid hebben, omdat ons werelddeel de fteenfoort, waar uit zy gemaakt zyn , niet uitlevert , kan met 's Mans eigen woorden om yerre geftoten worden. Men boore hem redekavelen , op bladz. 351. van het meergemelde Antwoord: „ De natuur zelfs van den deen „ zo verfchillende van alle bekende fteenen „ van Europa , heeft my NB. billyke reden „ gegeven om te vermoeden, dat de ónderfle „ beddingen van onzen grond, voor en aleer zy „ bedekt, waren, door die, welke de z^e en „ rivieren aldaar hebben afgelegd, aan de in„ woonders fteenen hebben kunnen verfchaf„ fen, naar die der Indien gelykende." Doch wat hier van zy , niemand zal ge. loven dat de oude Inwoonders van het Landfchap Drenthe, de fteenen , uit welke zy hunne Bylen maakten, uit de Indien zullen bekomen hebben; en, gevolglyk, moeten dezelve ergens in den omtrek voorhanden geweest zyn. Maar men vind aldaar ook bylen van fteenen, die hier te lande niet vreemd zyn, en Beitels, van vuurfteen (Pwrhomachus) gemaakt. By het bovenftaande voege ik nog een ander voorbeeld der manier van betoogen, van welke de Heer buriin, in zyn bekroond Anf woord, zich bediend heeft. „ Wat (fchryft Hy) die onbarmhartige „ beoordeelbars aangaat, die het my tot een misdaad willen toerekenen, dat ik met de » meeste hedendaagfche natuurkundigen, durf ., onderitelien, dat 'er verflandige wezens vóór * de Schepping van Adam zyn geweest; kan , ik met dan hunne berisping aan 't oordeel , van de nakomelingfchap overlaten : welke „ zo  van DRENTHE. 399 „ zo veel te ongepaster zal zyn, dewyl zy met „ alle hunne drogredenen nooic zullen kunnen ontkennen , dac 'er een aardbodem geweest „ zy, met talryke wezens bevolkt, vóór de „ zevendaagjche Schepping van Genefis (ttt). „ Immers ik heb onbetwistlyk, eene grotere „ omwenteling, verfchillende van den Zond- vloed van noacii, en bevestigd door alle „ de delfdoffen, betoogd. Deze omwenteling „ nu, is, volgens de Heilige Schrift, niet „ voorgevallen tusfchen den leeftyd van Adam „ en Mozes, en wy zyn verzekerd, dat dezel„ ve naderhand niet zy gebeurd : dierhalven „ moet zy plaats gehad hebben vóór de Schep„ ping van Adam: zo dac vóór hem reeds le., vendige fchepzels beftonden, waar van de „ omwenteling ons de overblyfzels heefc be- waard (tiuuy Moec men zich niec verwonderen, dat men ons foortgelyke redeneringen, voor goede Munt, of voor onbetwistbare grondbeginzelen, wil in de hand ftoppen? Of de meefte Natuurkenners het met den Heet burtin eens zyn, dat 'er, namelyk, vóór adams Schepping, vertlandige wezens beftaan hebben, is by my zeer twyfelagdg. Doch , dit al eens zynde toegedaan , zoude hetzelve niets meer bewyzen, dan dat deze Natuurkenners, omtrent de bewyzen voor deze geloofsbelydenis, veel rekkelyker zich betonen, dan omtrent de geloofsartikelen van een andere natuur Intusfchen zyn 'er niet weinige geoefende Na tuur - (ttt) Nimmer las ik van een zevendaagfche Schep ying, noch ook van een fcheppiug van Genefis. (uuu) Antwoord, bladz. 352. Natuorlyke Historie, cuz.  NATUURT/TER HlS- torik, enz. 400 Tegenwoordige Staat tuurkenners, die zich met dit geloof niet kunnen vereenigen. En, waarlyk, deze hebben minder droggronden [Sophismet] nodig, dan de andersdenkenden , om hun geloof te verdedigen. De Heer burtin verwerpt ftellig het gevoelen , rakende het bedaan van Prsüdamkifche menfchen (yvv). Maar ik begryp niet, waarom men alleen aan menfchelyke wezens het bedaan, op de onderftelde Prseadamitifche Aardbollen, zou ontzeggen. Immers de Openbaring geefc even weinig aanleiding, om het bedaan van Prajadamirifche verdandige dieren, als dat van menlchen te geloven. Voor het overige zal het, vermoedelyk, by ons nagedacht, ook aan gene menfchen ontbreken, die zich met Prseadamitifche vernuftelingen, en meer andere harfenfehimmen, zullen trachten te vermaken. De bedenkingen , tegen de gebeurtenisfen, die men, in het onbepaalde, vóór de Schepping, door aio zes belchreven, doet te rug wyken, zouden met eenige anderen kunnen vermeerderd worden. Doch vermits het bedek van dit Vertoog geen wyder uitgebreidheid toelaat, en het zelve , zo wy meenen, toereikende middelen aan de hand geeft, om de proefhoudende waardy van andere ondergefchikte onderllellingen te toetzen, en te onderzoeken, of dezelve onbetwistbare grondbeginzelen behelzen, zal ik overgaan, om myne vermoedens, reeds hier en daar verfpreid, kortelyk by malkanderen te voegen. Het komt my dan als waarfehvnlykst, en meeit (vyy) Antwtord, bl. 352.  van DRENTHE. 401 meest aanneemelyk voor, dat het onderaardfche vuur en water, van de zesdaagfche Schepping af aan , gedurende den Zondvloed, binnen den aardkorst, op de rog verfche en ongeconfolideerde of niet zamengepakte beftanddeelen van denzelven , met grote kracht zullen gewerkt hebben; en dat, derhalven, deze hoofdftoffen moeten aangemerkt worden , als middelen , welke aan de altoos wyze oogmerken der Voorzienigheid dienstbaar gemaakt zyn , om het destyds beftaande Land van onderen uitteholen, en achtervolgens hetzelve te doen nederzinken; en daarëntegen den zeebodem, met bergen en dalen, zo als die zich ten dien tyde bevond, met al hetgeen, waarmede dezelve, gedurende het tydverloop van byna zeventien eeuwen allengs bedekt was geworden, gedeeltelyk geheel te doen opryzen, en tot bewoonbaar land bekwaam te maken. En uit deze gebeurtenis moeten , naar myn begrip, hoofdzakelyk, de algemeene Cosmogonifche verfchynzels toegelicht worden ; zonder dat evenwel vele veranderingen beneden onze oppervlakte , die in latere tyden zyn voorgevallen, moeten ontkend worden. . De redenen, die my dit gevoelen doen omhelzen, zyn, behalven de reeds te voren bygebrachte aanmerkingen, de volgende: Dat men niet kan ontkennen, dat het vuur en het water, beneden den opperkorst der Aarde en van den Zeebodem, ontzachelyke veranderingen en verwoestingen, ten allen tyde, hebben kunnen veroorzaken , en met 'er daad veroorzaakt hebben ; vroegere en latere eeuwen leveren hier van een aantal voorbeelden op. Dat Natuur- * lyke HjS. TORlE>eilZ*  40a Tegenwoordige Staat Natucr- VTKI HlS- torie, enz. kant {www). 'Dat, gedurende den tyd van byna zeventien eeuwen, de meefle delfftoffelyke beddingen •, die wy thans beneden onzen aardkorst vinden, door afwisfelende overftromingen , affpoeling, medevoering en nederzakking op den ouden zeebodem, met tusfchenbeiden leggende lagen van fchaaldieren, natuurlyk hebben kunnen geboren , en veelen derzelven vervolgens verkalkt of verfteend worden. De Heer burtin maakt ook melding van door het water overgevoerde Mynftoffen, en erkent, dat deze hoofddoffe bedden gevormd heeft uit fteenftoffen, die reeds voorheen een bedaan hadden(xxx). Het verfchynzel, volgens 'c welk de gebergten van den tweeden rang, waarin men verfteeningen aantreft, veelal gelegen zyn in den omtrek der zogenaamde oorfpronglyke bergen, die uit Granit bedaan, en gene toevallige delfdoffen be- (www) Antwoord, bladz. 321. Qxxxj Antwoord, bladz. 317 en 318. Dat wy, door die gebeurtenisfen , verzekerd worden van de mogelykheid en natuurlyke genoegzaamheid der te werk geftelde middelen , om deze grote omwenteling te bewerken. Overeenkomftig met de waarheid der zaake en de natuur der dingen, heeft de Heer burtin zelve aangemerkt, dat wanneer de uitgang of ontlasting van onderaardfche vuurdoden, of de vrye gemeenfehap met den Dampkring, niet geëvenredigd is aan de veelheid der voortgebragte lucht en dampen , de veerkrachtige vioeidoffe zich alsdan een weg zal banen , door het oplichten van den klomp , [of grond] , welke zich tegen de uitfpanning aan-  van DRENT H E. 403 bevatten: die verfchynzel fchynt zeer natuurlyk uit dezelfde beginzelen te kunnen verklaard worden. De medegelleepte deifftoffelyke dee len, tegen deze Granitrotzen aangedreven, en de daar op van tyd tot tyd voortgekomene generatiën van fchaaldieren, moesten noodwendig deze doffen, meer dan elders, opeenftapelen, en tot aanmerkelyke hoogten doen ryzen. Dat de menigte van delfdoffelyke zeefchepzelen, die men overal op den Aardkloot aantreft, alle twyfeling, tegen de verandering van den ouden zeebodem in vast land, uit den weg ruimt, en dat, zonder het erkennen van zulk een omwenteling , 'er geene mogelykheid overblyft om de Cofmogonifche verfchynzden voor onbevooroordeelden eenigzins begrypelyk te maken. Dat, in de gewyde Schriften, de Aarde ge» zegd word, om het verbasterd Menschdom, ten tyde van noachs geboorte, vervloekt te zyn geweest (yyy~), en vervolgens verdelgd te zyn geworden (zzz). Waarby men nog kan voegen het getuigenis van joa, dat, namelyk, de Regeerder van het Heelal de Bergen verzet en omkeert, en de Aarde beweegt alt haare plaatze (aaaa) ; en dat van den Profeet amos, dat jehovah de wateren der zee roept, en ze uitgiet op den Aardbodem, en dat ze verdronken word (bbbb). In 't byzonder egter is van veel nadruk, het geen de Apostel petrus aanmerkt, dat het Land, 't geen vóór (yyy~) Gene/is, Kap. V. vs. 29. (zzz) Genept, Kap. V[. vs. I 3. {aaaa) K p. IX. vs. 5 an 6. (bbbbj Kap. IX. VS. 5. Natuurlyke His- TORIEjCflZ,  404 Tegenwoordige Staat natuurlyke Historie, enz. vóór den Zondvloed belfond, met water bedekt en vergaan is (cccc~). Ook kan het zeggen van m o z e s , dat de grote afgronden wierden opengebroken (dddd), zeer gevoeglyk de geweldige omwenteling der Aarde , ten tyde van den Zondvloed, betekenen. Dat, in alle gewesten der Aarde, een groot aantal oude uitgebrande Vuurbergen gevonden worden, en byzonder dezulke, die uit een menig- (cccc) Brief II. Kap TII.vs. <5. In den oorfpronglyken text word het woord «noXAu/w door den Apostel gebruikt; hec betekent aldaar, zo veel als onhcrflelbaar verderven of verdelgen, en is derhalven een Synonimum met T«pfp^o/*«*, 't geen in den Brief van den Apostel jacoisus, Kap. I. vs. 10, by de Euangelisten mattheus, Kap.XXIV. vs.35 , en lucas , Kap. XXI. vs. 33. en by Apostel petrus , Brief II. Kap. III. vs. 10. voorkomt, en in alle deze plaatzen de betekenis heefc van zodanig eene verandering eener zaak, die, hoewel de grondfloffe van het veranderde in wezen blyve, echter, ten onzen opzichte, als geheel vernietigd, verdelgd en onzichtbaar word. En zulk een verandering is juist het geval, 't geen, met opzicht van den ouden Aardbodem , myns achtens , gebeurd is , wanneer hy in den afgrond is nedergezonken, en met water is bedekt geworden. Voeg hier nog by, 't geen men Pfalm XLVI. vs, 3. leest. „ Daarom zullen wy niet vreezen , „ al veranderde de Aarde [hare plaatze] en al wier,, den de Bergen verzet in 't harte der zeeën"; en vers 7. ,, God verhief zyne ftemme, en de Aarde verfmolt." Welke zinnebeeldige uitleggingen deze uitdrukkingen ook mogen lyden, het fchynt my zeer duidelyk, dat de Dichter van dien Pfalm gezinfpeeld heeft op de gebeurtenis van den Zondvloed, en op de verbazende veranderingen , daar by voorgevallen. De zulken, die het gebruik van gewyde getuigenisfen, in het verklaren van Natuurlyke verfchynzelen , afkeuren , mogen andere bronnen aanwyzen, op welke men zich beter kan verlaaten. (dddd) Boek I. Kap. VII. vs. 11.  van DRENTHE. 405 rdgte kantzuilvormige lava [Bazali] beftaan (eeee). Maar geen Natuurkenner, zegt de Heer len z, een nieuw 'OryB/iographist, twyfelt meer, of de gemengde beftanddeelen dezer fteenfoort, welke ten eenigen tyde, door de kracht van 't vuur, uit den grond z\n uitgedreven , door -water verkoeld , gecriftallifeerd en tot zuilen gevormd zyn gewor- den (ff)- ; Nu kennen wy gene gebeurtenis, die dit verfchynzel zo algemeen heeft kunnen nalaten, als de omwenteling, gedurende den Zondvloed voorgevallen. Hier by kan nog gevoegd wor* den,' dat in de nabyheid van, en boven op deze Zuilftcen - Rotzen, vele losfe fteenen, en in 't by- Zon- Ceeee") Zie elumenbach, Handbiich der Nattirge/chickte, bladz. 512. Edit. 2- en zyne Beytrage zur Namrgefchichte, bl. 21. Iiiftcire Naturelle de la Fraude Meridionale, Tom. lij pag. 26- giraud Soulavie, Aantekeningen op hamilton over de Vuurbergen; hamilton, over de Vuurbergen omflrceks den Rbyn; hamilton, de Campis Fhlegrais; Faujas de saint fond. Recherches fur les vol» cam eteins du Vivarais &c. In dit boek en insgelyk in de Natur. Curios. Vol. X. vind men etiyko geheele bergpreken, van deze fteenfoort, afe.ebeeid. Ook geeft een ongenoemd Scbryver, in de Hihernia Curiofa , een uitvoerig bericht van de Ciaat's Ctufeway, welke mede in twee Plart n is afgebeeld. Wyders kan men hier over nog na flscn , vogel, Mineral Syflem., bl. 212. en van humboldt, Mitieralogij'che btobachtungen tibir eii.tge Bujaite atn Rhein. (fff) Le nz, Mitier. ilandbuch, bl. 82. vai» veltheim, Ge danken uber Uie biicting des Bajalts, Bergrit. Journal Ao. 1788 , bi. 328. en 513, Ac. Ï789. bl. 346; WERNERs, Verjuch eiver crllarur.g der trtpeung der vukanen, in hofners Magaz. É. lï. M.' 29. Dd N.vruutt- LYKK HlS ToiuE, en£J  Natuurlyke Ui», torib, enz 406 Tegenwoordige Staat zonder grote Granitbrokken , worden gevon.den Qgggg}, de beddingen van welke, door zommige Schryvers, de Fundamenten en Ribben der Aarde genoemd worden. Met dit alles houd men hunne zamenftelling voor een fmeltzel en coagulatie , door vuur en water bewerkt Chhhii). Dat deze , zogenaamde ,. Primitive beddingen , ongelyk hoog met fchaaldieren en verlchilJénde delfdoffen bedekt, gedeeltelyk door geweldige uitbardingen verbryzeld , en de brokken over den bodem der zee verfpreid, en met denzei ven geiyktydig opgerezen zyn; de mogelykheid hier van is reeds te voren aangetoond. En aan deze omkeering moet, naar myn gevoelen, de herkomst van vele deenen, benevens die der zeefchepzelen, die men in het Landfchap Drenthe verfteend vind , worden toegefchreveri. Dat vuur en water, ook ih den aardkorst van dit gewest, eertyds werkzaam geweest zyn, word , behalven door de Zeefchepzelen en de Bazalt (iüï) , daarenbo- ven . (gggi) Zie hetfraaije werk van faujas de saint fond, Recherches fur les futcans. (hhhh~) Gerhard, Beobachtu. gen und Muthmas~ fungen uber den Granifunduber den Gneis,en lanz , Handbuch, bl. 265. Zie wyders,over de Steenwording; vogel, Mineral Sjjietn, bl. 104; blumënbach, Handbuch der Nat. gcfchichte, bl. 483 , alwaar gezegd word, dat wanneer de Natuur o'ngeltoord in haren irbeid gelaten word, zy minder tyd nodig heefc, dan in 't algemeen geloofd word, om Steenen en Ertzen i/oorttebrengeiï; Philofp. TranfacJ.for 175Ó. Tom. XLIX; part. 2i (Mi) Men ieeit , in de Waarneemingen o\>er de Vuurbergen van den Heer hamilton (bladz. 9.) in men niet twyfelsn kan, of ovetal, waar menJBazal- ti«  van DRENTHE. 407 ven door de Leem, Oer en andere delfdoffen, die men aldaar veelvuldig aantreft, bevestigd (kkkk). Maar tifch'e Kolommen vind, ook Vuurbergen geweest zyn J en, volgens den Abt giraud soulavie, fchynt, tot het ontbranden der Vuurbergen, het water noodaaaklyk te zyn; zie 18de Aanteken, op het genoemde werk van hamilton. inde vierde Aantekening fchryfc hy, dat de vorm, wélken deze Lava [Bazak], in het koud worden, aanneemt, kantzuilig is, zo dikmaals de wetten,, die tot het voortbrengen van deze gedaante noodzaaklyk zyn, gelegenheid gehad hebben. om ié kunnen werken; eri verder: „Dat deze Lava [Bazali], ,, wanneer ze uit den ftaat van gldeijing tot dien van „ koud worden of verkoeling overgaat, hare ver-r ,, deeling ,in kantzuil.ige kolommen verfchuldigt is aan ,, inkrimping der deelen • welke verkoeling buiieii „ twyfel meest dbor water, 't geen dé Lava van ,, dit foort omringt, of daar langs nedervloeit, ver„ oorzaakt wor,d." Qkkk) De Oer, Ochra Ferri, woH insgelyks Wi* tiera Ferri fubaquofa ; Ferrum argilla mineralifatum, enz. genoemd; zie wallerius in zyne Mineralogie; en het is by de Cos'mologisten een onfeilbaar kenmerk , dat de gronden, waar in men deze delfftoffö vind, (eri nieri vind ze in 't algemeen over 't gajnfcba Aardryk,) ten eenigen tyde onder de Zee zyn bedolven geweest. De Leem (Argilla) die meest uit het flyiu van gediftblvêerdé of ontbondene fteenèn geboren is, is insgelyks een voortbrengzel, door vuur en water ontItaan. De Heer hamilton zegt, in zyn kostbaar Boek,' over de Vulcaanen der beide Sicilién, Tom. W Explic. van de XLIII. Plaat, dat de Kegelvormige tiirdampingen van Salva Terre in Argilla veranderen. ■Zie ook faujas de saInt fond, Letire a Mi. lord hamilton, in zyne Recherches fur les Fulcans, pag. 190' De Heer sage, in zyne Elemens de Mineralogie, Tom. I. pag. 64, zegt, dat de Leem de bafis' van de Aluin is; waar van ter bevestiginge kan dienen, dat men in het Landfchap Drenthe een blaauvv ieemzand gevonden heefc, waar uit men aluin heeft getrokken. Volgens fa dj as be saint FONtiy.iJef Dd % ettert Natuurlyke Historie enö  4c8 Tegenwoordige Staat Natüur- LYK5 HlS- Tuiuc, enz, Maar dac ook deen Poorten, in de gronden, alwaar men die aantreft, uit water, met zoute , zuure , kalk of leemaartige. deelen bezwangerd, enindengrondingezypeld, gevormd kunnen worden, heb ik reeds mee opziebe tot den Zanddeen (Uil) aangemerkt. Hier voege ik 'er nevens, dac ten aanzien van den Poddingfteen en Vuurdeen \Pyrrhomachui\ , die de Matrix onzer verfteer.ingen is, en van andere foorten, het zelfde plaats heefc (mmmm). Doch hoewel my de voorgeftelde wederzydfche omwenteling van Land en Zee, als het aannemelykfie van alle itelzels voorkomt, om de Comogonifche verfchynzels te verklaren, kan ik echter niet ontkennen, dat 'er zwarigheden, die van fchyn niet ontbloot zyn, daar tegen kunnen ingebracht worden. Van dien aart is het verhaal, volgens 't welk de Duive , door n o a c h uit de Ark gelaten , met een Olyf. cherches , pag. 245. word uit de Leem ook de Serpentenfteen , de Arduin , Mica, enz. voortgebracht. (Ml) De Heer burtin (Antw. bl. 318.) Zegt ltellig, en de ondervinding heeft het my geleerd, dat de Oerachtige Zandfteenen wederom aangroeijen. (mmmm) De Abt giraud soulavie noemt den Poddingfleen , een door het water gevormd Marmer. De Kwartz , de Granit , de Bikrteen , de Jafpis, de Jade, de Keien, de Kleifoorten, de Schelpïteenen en eenige andere DelfftorTen , worden , naar zyn begrip, door deze zelfde hoofdltoffe voortgebracht; zie 's Mans Aantekening W. c^hamiltons Waarnemingen over de vuurbergen in /taliën , Sicilië en omflreeks den Rhyn, enz. Met opzicht tot de Pyrromachus blykt zulks uit de daarin verfteende Zeefchepzelen; maar byzonder uit de Natuurfpeling, die men Adelaar of Klap* perfteenen [Aetites] noemt; welke zeldzaam van de plaats hunner geboorte verwyderd gevonden worden } aie b«urtin, Antw. bl. 319.  van DRENTHE. 409 Olyfilad wederkeerde; welk blad men in 'c algemeen onderdek, van eenen boom, na den aftocht der wateren, geplukt te zyn. Doch hier omtrent kan men aanmerken, dat het oorfpronglyk woord, by de Nederlanders door blad vertaald, insgelyks een fpruit of takje betekent; en dit takje heeft , waarfchynlyk , tot een Olyfboom der vorige Aarde behoord, 't welk, gedurende den vloed, op het water gedreven hebbende, op eene boven water gerezen plaats was blyven leggen: hoedanig iets zonder wonderwerk konde gefchieden. Maar waarom zoude men, ook omtrent dit geval , gene byzondere voorzorge der Voorzienigheid mogen onderdeden ? Het is waarlyk geheel on waarfchynlyk, dat, op een vervloekten en gansch verdorvenen Aardbodem, eenig kruid of boomgewas is overgebleven. Maar plinius(»«««) en theophrastus (0000) verhalen, dat een Olyf boom, in het water, niet alleen het leven behouden, maar daar in kan groeijen en bloeijen. Doch hier tegen geld; in dit geval, insgelyks de vervloeking en verdelging der geheele Aarde. Ook ftryd het tegen alle waarfchynlykheid, dat een boom, zo diep, en gedurende zulk een geruimen tyd, ir een losgeweekten en door geweldige overftromingen en verwoestende plasregens omgewoef den grond, zoude hebben kunnen ftand houden en in het leven blyven; ofichoon het an derzins met de waarheid kan overé'enftemmen, dat een Olyf boom, in het wa«er faande, o; voor een gedeelte daar van omringd zynde. ee- (ntinn) Lib. XIII. Cap. 25. en 7„ib. XXVII. Cap. zo (eoao) Lib. IV. C«P- 8. Dd 3 Natuurt LYKE HIS- TORiE.enz.'  NaïuurIVKE IIistfoRiii, enz 4?o Tegenwco/dige $taa$ eenigen tyd het leven kan behouden. Maar dg genoemde twee Schryvers zyn, meermalen, door verkeerde narichten misleid geworden. Dat de boven het water gereezen zeebodem niet kan onderftejd worden in den toefland geweest te zyn, om zo' fpoedig eenige kruiden of boomen voorttebrengen, en te doen groeijen, ajs ter bevrediging van de behoeften der overgeblevene Menfchen en Dieren vereischt wierd, kan als een tweede zwarigheid tegen myne gedachten worden aangevoerd. Maar zoude de oude verdorvene oppervlakte der Aarde, na den Zondvbed , zich in een vruchtbaarder toefland bevonden hebben ? Wie kan zich overreeden, dat de plantgewasfen, óf derzelver zaden, na byna een jaar lang aanmerkelyk diep verdronken geweest te zyn in eenen Aardkorst , die doorweekt en verdorven was, in leven konden blyven , en niet in de algemeene vernieling gedeeld zouden hebben ? Mogelyk is de voorraad van voeder , in de Ark geborgen , voor de bewoonders van dit watergebouw, nog eenigen tyd na de opdroging der oppervlakte, toereikende genoeg, tot hun onderhoud, geweest. Voor het overige, hoedanig eene Helling men ook aanneme, omtrent deze ornftandigheid, zal pien altoos moeten inroepen een werkvermogen , het welk den groei der gewasfen, op den nieuwen Aardbodem , op een buitengewone wyze bevorderd heeft.' Dat het gebergte, waarop de Ark rustte, reeds te voren onder den naam van Ararath bekend geweest was, kan met 'geene mogelykheid bewezen worden. Mozbs geeft aan ^ezen Bergftreek den naam, welken zy ten tyde van het opftellen zyner Gefchiedenisfe droeg. Dat  van DRENTHE. 411 Dac men, vóór den Zondvloed , Rivieren genoemd vind (jpppp), zommige van welke nog Leden ten dage onder dezelfde naamen bekend zyn ,. fchynt, in den eerden opflag , eene gewigcige tegenwerping. Doch de gelykheid der oude aan de nieuwe namen bewyst niet, dat zy pkatzelyk dezelfde Rivieren zyn. Eenige fchynbare overëenkomften hebben , meermalen , dezelfde namen aan verfchillende dingen gegeven. Daarenboven kan ik op deze tegenwerping antwoorden , dac ingevalle de oude Aardbodem wederom was bovengekomen, eene zo geweldige en langdurige oyerftroming, als die van den Zondvloed geweest is, zeer waarfchynlyk de vorige Rivieren en Stromen onkenbaar gemaakt, dezelven njet flyk en afgefpoelde delfdoffen aangevuld , en alzo zou hebben doen verdwynen. De beroemde Bybelcolk polus tekent over deze Rivieren aan, „ dat her geenzins te bewonderen is, dat „ de oorfprong en de drekking dezer Rivieren „ met geen zekerheid bekend zyn, wyl in zq „ lang een tydverloop, deels door Aardbevin„ gen , en voornamelyk door den algemenen „ Zondvloed , waarfchynlyk groote verande„ ringen omctent deze en andere Rivieren zyn voorgevallen." Zy, die zich met de oplosfing der opgetelde zwarigheden kunnen vereenigen, zullen andere foorcgelyke , uic dezelfde beginzelen, kunnen beantwoorden. Andersdenkenden zullen, naar ik vermoede, de onbeftaanbaarheid der voor» gedelde Theorie niet kunnen aanwyzen, zonder nieuwe of nog onbekende waarheden te ont- QPPP) Genefis Cap. II. vs. 1014. Dd 4 Natuurlyke historie, enz/  Ï.YKB Hls- 41» Tegenwoordige Staat ontdekken. — Ik gaa nu over tot het laatfte gedeelte myner voorgeftelde taak. de fchetswyze* opgave der verfteeningen , die men in het Landfchap Drenthe ontmoet. De verfteende foorten van Schaaldieren, die men in hec Landfchap Drenthe hec menigvul* digst aantreft, zyn de Zee - Egeh[Echinipetrificati marim~\ , hier en elders , voornamelyk by de landbewoonders, onder den naam van Dondsrfïecnen bekend: om dat men gelooft, dac dezelve, een cyde van zware onweders, uic de wolken geworpen worden. Deze Echini zyn, meestal, in gemenen vuurfteen, [Pyrro* machus, welke, by zommigen, den naam van Silex igniarius draagr] overgegaan. De grootfte hebben, aan de benedenzyde, drie duimen, en de kleinfte omtrent een hal ven duim middellyn. Zommigen zyn twee duim kegelvormig hoog, anderen plar van gedaante. Eenigen zyn cirkelrond of ovaalvormig. Veelen nebben van onderen de gedaante van een langwerpige halveruit, en zyn fchubswyze, door ingroeving , of op en neder lopende ingekartelde ftreepen , getekend. By de Mineralogisten dragen zy den naam van Echini Globulares ; fibulares ; Echini pileati ; Echino~conu ies ; Echini cordiformes ; Echini elypeati j Echini galeati; Echini manimillares, enz. De kleur is bruinachtig, grauw, yuilgroen, of geel; niet altoos even helder, doch meestal geheel ondoorfchynende. Eenige weinige zyn in ondoorfchynende witte kwarts veranderd. Men vind ze ongefchonden, of ook wel meer of minder befchadigd, los boven op den grond; fomtyds ook, by het graven van putten, grafjen, flooten of vyvers, op ongelyke diepten in het  van DRENTHE. 413 het Zand of in Kezellagen. Eenigen zyn geheel of ten deele ingewikkeld in ftukken gelykfoortigen vuurfteen; in welke brokken men ook, veekyds7 de afdrukken \_Echinotypolithi\ van dezelven vind Het is nodig, hier aan te merken , dat de meeste der dus genaamde Zee-Egels inderdaad niet anders zyn dan Echinorum nuclei of kerns dezer Egels, van welke de natuurlyke fchaal gedoopt en vernietigd is, na dat de fteenftolfe, daar in geboren, de gedaante en tekening derzelven had -aangenomen. Intusfchen vind men *er ook nog, aan welke gedeelten der natuurlyke fchaal, in een verfteenden ftaat, gevonden worden. Pennen van de Zee-Egels [Echinorum aculei , Radioli] , zyn my hier nooit voorgekomen. LiNNiEUS rangfchikt de Echini onder de Moul/ca of Zoop hy ten; anderen plaatzen ze onder de weekfchalige Schelpvisfchen \_cruftacea\. Aldrovandus geeft hun den naam van Carduus marinus. Mercatus noemt ze Scolopendrites , enwoRMius, Aurantium marinum. Reeds zo vroeg, als by den Romeinfchen Dichter horatius, vind men ze Echu nus marinus genoemd (qqqq)- Niet minder dan bykans zestig foorten , hebben de Schryvers opgeteld (rrrr). De Heer reaumur heeft het dier, 't geen deze fchaal bewoont, nauwkeurig befchreven (ssss). By rumphius, onder anderen, vind me« (qqqq) Epod. V. vs. 28. (rrrr) Bertrand, Dicïion. des FoJJil. Tom. II, pag. jot. (ssss) Dans lef Memoires de l'Acad. Royale de Sa de l'Ann. 1712. Pd 5 Natotjs- lykf. Hl*-  Natuur ltke h[sturie, khz, ] i 1 ff 14 Tegenwoordige Staat men eenige onverfteenden afgebeeld f*/«/\ De afbeeldingen der verdeenden kan men , behalven m hec grote weik van knorr (uuuu), vinden by scilla (vvyy), uromell, (wwww), j. a. melle fsjMrx), baumer (yyyy) en PONTQppiDAN (z»z). In 't bysónder echter kan men dezelven breedvoerig befchreven vinden, in eene Verhandeling van den vermaarden j. f, klein (aaaaa). h Zal niet ondienftig zyn , hier by aantemerken , boe RUMPHtus, en na hem sim on schynvoet, die eenige aanmerkingen by de slmboinfche Aarucu - kamer gevoegd heefc, zich aan een grove dwaling fchuldig maken, wanneer deze Natuuronderzoekers de veifteende Zee-Egels voordellen en befchryven, als waren hec lichamen , die, door den donder , uic de wolken zouden neêrgeflagen zyn. En deze dwaling is te onverichonelyker, oir» dat zy zeiven de Zech Egels, in derzelver natuurlyken ftaat, niet alleen m plaac afgebeeld, maar nevens dezelve eene befchryving gevoegd hebben. Zo feilc diktyds het oordeel, wanneer de geest, door by- ge- (tttt) Amh. Rariteitk. PiaatXlll, XIV, L. en LIX. {uuau) Lapides Diluvii Univïrf. tcfies. vx'lZVVl,Pj CorP°I- '»arin. lapidescentib. Tab. XIII0 \a1v , axv, XXvI. • (wwww) Mineralogia et Lithographia Suecana „ >a#- 50, èz. * (xxxx) De Echini/is Wagricis, pag. s<. COT'jO Naturgefchichte» des Mineral reichs Fie 37". en 37A. • s* (zzzz) Naturl. WIL von Norwege, Tab IX (aaaaa) Naturalis Di/pof. Echinodermatum, en n t fransch mee vermeerderingen, te Parys , 17^. uigegeeven. 4 '  van DRENTHE. 415 gelovige indrukzels of vooroordeelen, vooringenomen is. Daar is 'er ook, die, hoewel zy deze gemene volksdwaling erkennen , echter, hét fpoor byder, in eene andere vallen. De Heer BR0ME1.L befchryft, onder de cruflacea fos(ilia, ook den Echinus in dezer voegen: Bekannter (int die in Schonen angetroffnè Bronti£e Spagati und Echinitse , eine art kleine, knorrige, runde oder langlichte , ebene, und mit punHien liniensweifs gezeichnete fteinknopfie , welche von unerfahrnen vor kroten oder donnerfleinen angefehen worden : Sie konnen aber vor nichts anders als vor die fchale felbst von einen kleine feethiere , Echinus Marinus See- aepffel, gehalten worden (bbbbb). En, evenwel , ziet men , by dezen Schryver, de Echinken en Belemniten onder de gefigureerde fteenen [Lufus Natur 1 » C n e :- '»  Uatüur- ï.yke hisiokie, enz. \\ccecc) ik heb gelegenheid gehad, vele van deze beenderen te- kunnen befchouwen, zonder dat ik destyds wist te bepalen, tot welke foort van dieren die behoorden i doch de Heer burtin onderricht ons, dac ze Walvischaartig zvn; zie Antwoord, bladz. 268. (ddddd~) Deze Groninger verfteeningen hebben veele overeenkomst met die genen , welke door den Heer fougt, in Difert. de Corallh Balticis, afgebeeld en belchreven zyn. Men vind deze Verhandeling in de Amoenitates van linn^us, vol. I. pag. 117 ; zie insgelyks bromell in Mineralogia & Lithographia Suecana , Cap. VllI Her vroegtydig overlyden van den kundigen Heer Profesfor van doeveren, wiens gedachtenis in den Tempel van Efculaap geheiligd zal blyven , keeft ons beroofd van eene uitmuntende Befchryving dezer Groninger Petrificatiën, waar van mea reeds een begin met drukken gemaakt had. 4*6 Tegenwoordige Staat laatfte foort veel overeenkomst heefc met dier» tgelyke Verfteeningen, die omitreeks Olne en Dalem , by Maa/lricht, en insgelyks by Groningen, gevonden worden; voorts Ë/chara en Vermiculiten ; en eindelyk een foorc van Alcyönium, of liever corallium figura fungorum terreftrium, in Spaarh veranderd. Waarfchynlyk zoude een Natuuronderzoeker, die zich voorbedachtelyk hier toe verledigde, in dit Gewest vele andere foorten ontdekken. Het is opmerkelyk, dat men in de Provincie Overyzel, ter gelegenheid van het graven eener Vaart by Delden , een menigte Haiëntanden , Chamiten en beenderen van walvischaartige dieren (ccccc), onverfteend, doch meer of min verkalkt , uitgedolven , en omftreeks de Stad Groningen, in kalkachtige matrice. verfteende Coraliten heeft gevonden (dddd); als mede, dat men, in het Landfchap Drenthe, meestal in Vuurfteen verwandelde Echiniten lantreft. Alle deze verfchillende foorten van Delf-  van DRENTHE. 417 Delfdoffen fchynen, rayns oordeels, de boven aangevoerde bewyzen, voor de verandering van Zee in Land, te bekrachtigen. Want waren deze zeedieren, door overitromingen aer zee, op het land raedegeileept, en aldaar achtergelaten , het is niet te denken, dat zy , ieder afzonderlyk, in zulk een kort bedek van plaats zouden nedergelegd zyn geworden. Niet verre van het dorp Eelde, in het Noorden van het Landfchap, heefc men , voor eeni°e jaren , onder het laage Veen , twee Tanden of Kiezen gevonden, welke drieduimen lang en een duim breed zyn, over het kruis gemeten ; zy zyn glad, en bruin van kleur, waarfchynlyk door het veenwater aldus geverfd ; daar by zeer hard en zwaar. Nogthans zoude ik niet durven verzekeren , dat deze tanden eenigzins verfteend zyn. Wanneer ze met het daal geflagen worden, vuuren ze niet. Zekerder is het, dat dezelven van gene dieren zyn, in deze Landftreken bekend. Wat aangaat de Natuurfpelingen , by den naam van lapides emmorphi, Lithoglyphi bekend; van dezelve is, in deze gewesten, een groot aantal, en eene niet minder grote verfcheidenheid voorhanden. Ligt konde ik eene Lyst van dezelve geeven ; doch, indien ik 'er gene afbeeldingen nevens voegde, zou de Lezer daar uk weinig voordeels trekken. Alleen moet ik melding maken van den Adelaar, of de Klapperfteenen [Aetites~\ (eeeee) , welke men hier aantreft. Dezelve zyn , doorgaans, kloot- feeeee) Eertyds geloofde men, dat deze fteenen in de nesten der Arenden gevormd wierden ; en aan dezelve wierden ongemeene vermogens toegefcfareven. Natuurlyke His-t toiub, enz.  Natuur- lYKE HtS- mengefteld. Zommigen zyn geheel zonder , \cathmuf\, anderen hebben één of meer kernen: deze kernen beftaan uit kwarts, fpaath of vuurfteentjes > meest rondachtig. Onder de genen, die door fny geopend zyn, vond ik eene, die een Spaatachtig lichaamtje bevatte volmaakt naar een kleinen Champignon [Fuwml gelykende (ffff). In den fchaal van dezen khSperfteen , ontdekte ik een doorgaand gaatje ; aan Welks bihnenzyde het fteeltje van den kern fcheen vast geweest te zyn. Meer andere, met diergelyke gaatjes; zyn door my waarge. nomen. Behalven deze, vind men 'er ook die met zand, aarde of leem aangevuld zyn ; men noemt deze foort Geodes. Vermoedelyk zal het Aier ook. geenzins ontbreken aan de zulken vvier holligheid water bèvat; en deze dragen den naam van Enhydres (ggggp-) Eindelyk voeg ik hier by, dat'men, in dê Hogeveenfche hoogë Veenen, omtrent een voet diep in den ondergrond, in een harde oerlaae gevonden heeft (eti dit zoude meermalen ge.r y beurd ■ 'fff) Faujas de saint fond veihaalt, dat Aym!lnyh Kab!netee" Adelaarfteen bewaarde, die ee Ammonshoormje tot een Callimus heeft; zie Ree her. ches, paS 25!, ook bevind zich een diergelyke in dé Tfaanfcke Verzameling - üz Mufeum Tefflanunt, pfi 78. Ook v.nd men, volgens klein, Echini ten, c£ entten, enz. ,n quthus Qemmantia corpora confpiciuntur; zie dezelven afgebeeld en befchreven in 'E voorgemelde Verhandeling. 1 Jans xxvfff?aJa2„-deze rieenen fPreeit PUNiüs , 418 Tegenwoordige Staat kloorrond, vari ruim een duim middellyns, en ook kleinder. Defchel of fchaal is de gemeene Vuurfteen, van verfchillende kleur; eenige weimge, echter, zyn uit een Oerftoffe (ochru) 7a-  yan DRENTHE. 410 beurd zyn,) een klomp zwarte blinkende (toffe, van grootte als de kap van een mans hoed. Eenigen tyd nadat deze doffe was opgedolven , was zy zagt en onbuigzaam , en zeer veerkrachtig, niet ongelyk aan lym, die koud geworden , doch nog niet verhard is ; zodat dezelve veel gelykheid heeft met de zogenaamde aardpek , of de Ampelis der Ouden. Men befpeurt 'er reuk noch fmaak aan, en op bet vuur gelegd zynde, brand dezelve niet. Na eenigen tyd aan de lucht bloot gefteld geweest te zyn, kromp deze ftoffi; wel drie vierde deelen in, en wierd zeer hard , en meer glinfterende. Voorts gelykt dezelve zeer veel naar Git [Gagates}, doch is brosfeher. In het water gelegd zynde, kan men haar de taai- en leenrgheid niet wedergeven. Wanneer deze doffe verhard is, kan men dezelve , in een fterk vuur , of door aanblazing , gloeijende doen worden, en tot een witte blauwachtige asch doen overgaan. Deze asch heeft geen fmaak. Nadat de gloeijende ftoffe is uitgedoofd, word zy aan houtskool zeer gelyk. Zy geeft weinig rook, en deze riekt eenigermate vetachtig. In fterk water kan deze ftoffe, even weinig als dé fteenkool, niet worden opgelost ; doch zy geeft aan het zelve eene geelbruine kleur. Lht het een en ander zoude men kunnen vermoeden, dat deze ftoffe een foort van Steenkool \Lithantrax~] is , dié onder het Veen week gebleven is : want zy vat niet gemakkelyk genoeg vuur 4 is niet van de vereischte vloeibaarheid, en geeft ook geenen reuk van zich, om tot eenige foort van Aardpek of Bitumen te kunnen gebracht worden. Dat de Steenkolen wel meer ia een zachten Haat zich bevinden, heeft Natuuk- LVKB II[S- roniSj eer.  Natuurlyke his■iuuiE, enz. 420 Tegenwoord. Staat van erentïï'b. heeft'agricola reeds opgemerkt, warmee/ hy zege: Reperitur in Mifena: cèlebri monte Carbonum , qui abest a Zuicca oppido pajjus duo tstillia quingentos: ubi FoJJbres primo ad orgya ahitudinem eruunt tetramr deinde dilatatam mollium carbonum venam inveniunt, fe%e altam orgyas tres cum dimidio, tumjaxa Jatis crajja excidunt: mox iierum reperiunt venam carbonum, [ed durorum, quibus nomen ex pice pofuerunt, cui fimiles effe videntur cb nigrorem & fplendorem. Sub hac vena fubefl cadmia bituminófa. De Nac. Foflil. Lib. IV. Cap. 6. Ik eindige deze Afdeelirg, met eenige régels van een uitmuntend Dichtduk van wyJen den Heere u trip, in leven Burgemeester te Groningen , gedeeld : God zichtbaar in het onaanzienlyke, te vinden in 's Mans Tydwinst in ledige uuren, bl, 209. Laaten duizend Zonnefteïfels' In Natuurs oneindig ryk, Schoon 't een bott'rik voor vertelfels Houden mag, waarfchynelyk Namaals aan vergeestlyke oogen, In den ilaat der Zaligheid By Gods werken rond geleid, 's Heeren Majefteic betoogen! Een der minfte hemelbollen. Die in 't ongemeeten zwerk Rondsom onzen dachtoorts rollen', Levert hier genoegzaam werk Aan vernufes btfpiegelingen. De Aarde, een kleine waereldftip, Heefc een waereld voor 't begrip, Daar geen fterv'ling door kan dringen'.  B L A D W Y Z E R w Der Voornaamfte Zaaken ïn de Inleiding en twee volgende Stukken van der* Tegenwoordigen Staat van Drenthe voorkomende. J^.ardbeeving, de geweldige aardbeving van 1783, waar door een groot gedeelte van Calabrien en Sicilien wierd onderst boven gekeerd , is de waarfchynelyke oorzaak Van den geweldigen neveldamp , die zich in den Zomer van dat jaar alom heeft Verfpreid. 272 Accynfen. 82 - 85 Adfesfer, of Byzittet, bekleed by afwezendheid van den Drost, den post van Voor. zitter in den Etftoel. 66. Hy geeft in 't zelfde geval bevelen uit in het lyfftraffelyke. 66. Voordeden welke hy geniet van de Lottin, gen en Ordels. 67 'Men, {Befchryvingvan) 104. Klooster van Asfen. 105. Naamsoorfprongen van verfcheidene Drentfche Dorpen en van Coevorden. 108-112 Asfen , Drentsch Vlek, Geboorte en Sterflysten aldaar, met de gevolgen. 282 en 283 E Bawnsr Schuiten , zyn vier in getal, en genieten boven de overige, de zogenaamde Banner garven. 79 Bedelaars, worden niet geduld. In Drenthe. go Beilen, Drentsch Karfpel, Ge • boorte en Sterflysten van het zelve, met de gevolgen. 283 en 184, Boomen, onder de Veenen behooren meestal tot de Den. ne en Sparrezoorten, leggen van 't Noordwesten naar 't Zuidoosten 312 Eolidewyn II, Bisfchop van Utrecht, regeert Drenthe in vrede, geduurende zes jaaren. 71. Hy verklaart den Slotvoogd van Koevorden vervallen van zyne waardig, heid, en belegert hem, mee behulp der Groningers. Het Slot van Koevorden doof hem veroverd 73Dekindaren van Ludolf verzoeken te vergeefsch by den Bisfchop in hunne goederen herftelJ te e vvor-  422 B LADWYZER worden. 74. Nieuwe oorlog hierop ontftaan; wordt door Otto , Graaf van Gelder, bygelegd; doch dit is van kortenduur. Inleiding bl. 75 Byen, belasting gelegd op de Byekorven, die jaarlyks uit de nabuurige Provinciën voor ein tyd herwaards komen. Inleiding bl. 34 By geloof, fteeds aanmerkelyk onder de Drenthers. Inleiding bl. 38 c. ^limberfcle Vloed , wordt door veelen voor de oor. zaak van de omverwerping derboomen, onder de Veengronden, getekend. .313 D. De Paltzers van Gocherheide, helpen hunné voormaalige weldoeners, door denzwaaren watervloed overrompeld, uit den nood. 253 De Drentben , worden op nieuws door den Utrechc fchen Bisfchop beoorloogd. Hy tast hen aan met drie Legers iorj. Hy overvalt Koevorden en plonderd het plaatsje uit, doch laat de gelegenheid voorby gaan , om het Slot te veroveren, 307. Zyne beide overige Legers worden door de Drenthen geflagen en hy tot den aftogt genoodzaakt. 198. De Bisfchop keert weder met nieuwe hulptroepen, doch wordt geheel en al verflagen. Inleiding bl. 109 en 110 De Drentben, met behulp der Friezen, die van Drenther. wolde op het Jyf zynde gevallen, worden geflagen. Inleiding bl. 118 Dingfpillen, zyn rechterampten in welke Drenthe wordt afgedeeld, dezelve zyn zes in getal. Inleiding bl. 9 Dirk II , Bisfchop van Utrecht vindt by zyn komst tot het gebied de Schatkist uitgeput, maakt hierop vrede met de Drenthers. Inleiding bl. 7% Dorpen, ( Drent/eb e ) beftaan meerendeels uit verftrooide Gehuchten. Doorgaans is in dezelve eene ruime plek, de Brink genoemd. 94. De Zaailanden, Esfen genoemd, leggen rondsom, de Dor. pen. ÜS Drentben, mogen binnen Groningen niet in verzekering worden genomen. 57. Wanneer zy het groot en klein Burgerrecht hebben gewon» nen gehad, geduurende twee jaaren, worden zy aldaar in de Regeering toegelaaten. 57 Drenthe, is naar den kant van Groningen, zeven uuren van de Noordzee, en, naar den Overysfelfchen kant, vier uuren van de Zuiderzee, gelegen. 151 Drentfche Riviertjes, de voornaamfte zyn, de Hunze A, die zich door Groningen in 't Reid-  der voornaam fie Zaaken* 423 Ee 3 E. Echten. 't Reiddiep ontlast. i5r.Het Hoornfe Diep, 't geen dien zelfden weg volgt. Voorts verfcheiden Beeken van minder aanbelang. 152 Drenthen , hun hoofdkaracter is eerlykheid en fpaarzaamheid. Zy ftaan niet gaarne af van oude gewoonten. 158. Hebben doorgaans fraaie tanden, zyn zelden gebrekkig , leven zeer eenvoudig. 159. Kleeden zich wel. 161 Opvoeding hunner kinderen. l6ïr 'Drenthe, geeft fchoon Eiken* hout, welks ftammen zomwylen zeer zwaar zyn. Verdere Boomzoorten aldaar. 168 Drentsch Landrecht, ingevoerd binnen de Stad en Heerlykheid Koevorden. 216-223 Drentben, hunne ziekten zyn doorgaans niet zeer gevaarlyk. 292. Worden dikwyls hoog van Jaaren; doch minder menigvuldig, dan voor deezen. 293 Drenthe, naamsoorfprong. 2. Wordt befchouwd als een derde Landfchap ten opzicht van Zalland en Twenthe. 3. Grenzen en Gelegenheid. en 6. Dikwyls is 'er getwist over de waare Grenzen, tusfchen Munfterland en Drenthe; doch dit alles is beflist in 1785. Inleiding bl. ? Drenthe , ( Bevolking van ) door Revius in zyne Historie van Deventer onmaatig ver. groot. Inleiding bl. 9 Drenths, de Korenfchuur van Groningen. 13, Langs een hoogen zandigen Weg die fteeds bruikbaar is, kan alles derwaards worden gevoerd. 13. Jaarlyks wordt de dag op welken de Oogst beginnen zal door de Dorpelingen be« paald. Inleiding bl, 14 Drenthe, de oudfte Inwoonsrs van die Landfchap waren Friezen. De naam derzelve noch bewaard in. dien van het Dorp Vries. Inleiding Drenthe, ( Gefchiedenis van ) in de vroegere tyden zeer duister. De verandering van zaaken in dit deel van Euro* pa in 't midden der derde Eeuw heeft op de Drenthen zeker ook eenigzins betrekking gehad. 53. Of die Landfchap in 628 van hec overige Friesland is afgefcheurd fchynt duister. Inleiding bl. Drenthe, de invoering van het Christendom aldaar brengt ook verandering te wege in 't wareldlyk beftier. Inleiding bl. 53 Drenthe, wordt door de Ut. rechtfche Eisfchoppen in 'c begin geregeerd volgens zyne aloude gewoonten. Inleiding bl. <55 Dyken, door de Romeinen in de Drentfche moerasfen ge. maakt. Inleiding bl. 44  434 BLADWYZER Ka "E/cbtenfche Wetering, was de eerfte Vaart, die de Turf graveryen in 1623 aan den gang bragt. De Smilder Turf is beter dan deeze. 15. Doch de Oostermoerfche Turf is de beste. Inleiding bl. 16 Eigenërfden, zy bezitten alle de voordeelen aan den grond door hen bezeten, gehegt, zo wel als de Riddets. 24. Zy worden uit zevenendertig Kerfpelen geftemd. 26 Emmen, Drentsch Karfpel,Geboorte en Sterflysten van hetzelve; gevolgen daar uit afgeleid. 278 Etftoel, dezelve is het hoogfte lyfftraffelyk en burgerlyk Gerechthof. 34. Zyn Grif. fier is de Landfchryver, 35. Zyne bedienden zyn twee Deurwaarders of Landspanders, vier Booden, de Kapitein Geweldiger en zyn Dienaar 36. Dezelve is zeer oud, mogelyk van het midden der elfde Eeuwe. 38. Van zyne gewysdens kan niet worden geappelleerd , maar alleen herziening worden verzogt. 39 Het getal der Etten is zesendertig; doch 'er zitten teftens maar vierentwintig. 39. De voor hem begonnene twistgedingen loopen weinig langer dan een jaar, of in cafu Revifionis, twee jaaren. 41. ÏJeaelve vergaderd gewoone- Jyk twee maaien in het jaar eens in den Zomer, en eens in den Winter, op aanfchryving van den Heer Land. drost. 42. Zyn gewoons Voorzitter is de Drost, doch dezelve heefc geen ftem; 44 Etftoel , gebreken derzelve. 179. Oprichting van een Hof van Justitie in deszelfs plaats. 180 en volg. Initructie voor dit nieuwe Hof. 192 • 195 Eed voor de Raaden. 195. Vervolg der Ordonnantie en Inftruktie. 19Ö - 209. Publicatie tot inftelling van het nieuwe Hof. 214. Nieuwaangeftelde Raaden. 215 en 216 Ewaldussen , ( de twee ) prediken het Christendom in Drenthe, doch worden aldaar, of in de nabyheid, door de Nederfaxers vermoord. Inleiding bl. 55 F. "Familie namen» ( optelling der voomaamfle Drentfche 3 126 en izjf G, G elegenbeid van '6 Landfchap Drenthe , 't zelve is geplaatst tusfchen Overysfel, Friesland , Groningerland , Westwoldingerland, Munsterland en 't Graaffchap Bentheim. 1. Het heeft de Provinciën der Verëenigde Ge  der voórnaamjle Zaakett. '4.25 Gewesten ten Westen, Zuiden en Noorden , doch Munsterland en het Bentheimfche ten Oosten, i. De omtrek van Drenthe wordt jen naasten by op vyftig «uren gaans gerekend, i. Verdeeling van Drenthe in zes Dingfpillen. Zuideveld, Beiier Dingfpil , Dieverder Dingfpil, Rolder Dingfpil, Noordenveld en Oostermoer. 2. De Dingfpillen worden ve/deeld in Kerrpelen , die «eenenveertig in aantal zyn. 3. Drenthe wordt ook verdeeld In Scholtampten, die te zamen zesentwintig beloopen. 3. De Drenthen behoorden weleer ontwylfelbaar -ander ( de Frifii Majores. 6. Naamsoorfprong van 't Landfchap, < denkelyk van 't werkwoord Drenfen of Drinten 8. Regeering van Drenthe voor de I achtfte Eeuw onzeker. 9. In 1024. wordt Drenthe aan de Utrechtfche Kerk gefchonken. g Het beltuur wordt door de 1 Bisfchoppen gegeevenaaneen Marfchalk die daarna Drosfaard en Landdrost wierd genoemd, n. In 1515 gaat Drenthe over onder 't bellier van Hertog Karei van Gelder, en in 1536 onder dat van Karei den Vyfden. 11. Drenthe tekent de Unie van Utrecht in 1580, en werdt in de Algemeene Staatsvergadering toegelaaten. 15. Drenthe fchynt tot die Vergadering volkomen gerechtigd, idoch is 'er echter w laater Ee tyd fteeds buiten geweerd. 16. Staaten van Drenthe. Zy worden verbeeld door Ridderfchap en Eigenerfden. 17. Zy vergaderen gewoonlyk in Maart en voorts zo als 't de noodzaakelykheid vordert, 17. Men voteerd in de Vergadering met negen Stemmen, waar van drie behooren aan de Ridderfchap en zes aan de Eigenerfden. 18. Een Ridder moet behalven zyn Adel enz., bezitter zyn van een der achttien Havezaaten. 18. Dikwyls hebben maar weinige Ridders alle de noodige vereischteus. 20 Jedeputeerden, hunne Inftructie. 224 - 231V Geboorte en Sterflysten, behooren tot de volledige befchryving van een Landfchap. 273 Gieten, Drentsch Karfpel , Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 273. Gevolgen daar uit afgeleid. 280 Goorfpraak , dezelve is een Rechtdag in de Dingfpillen, die jaarlyks eenige weeken voor de zitting van den Etftoel wordt gehouden, tot het afdoen en boeten van geringere misdaaden. 47 Gocberbeide, op dezelve, die voorheen weinig nuts deed, wordt eene Volkplanting gefticht. 245 Gocberbeide , derzelver Geographifche ligging. Verhevenheid van den grond boven het gewoone waterpas. On. vruchtbaarheid van dezel- 1 3 VCm  4at? BLADWYZE R Ve. 254. Zwaare Leembank en Oerbank, aldaar voortref, felyk Putswater. 255. Aldaar worden geene Veengronden gevonden. 256 Graanteelt , op Gocherheide hec eerst begonnen met afploeging en verbranding der Zooden, daarna met haardasch. 258. De mergel die van de Maas worde aangevoerd is van weinig vruchtbaare deelen, doch de Maflrichtfche kalk dient daar beter toe. 259. Voordeeligfle manier, op welken alhier de bebouwing des lands worde in 't welk gefield. 261 Grafkelder, ( oude ) by Eext, onder Anloer Kerfpel, bevatte Lykbusfchen en Steenen Wapenen. 143 Grafheuvels, of Tumuli, worden in meenigte in Drenthe gevonden 143. Waarfchy. nelyk zyn dezelve gelyktydig met de dagen waar in Tacitus leefde. i44 Grafheuveltjes , Q Tumuli ) fteeds in groot aantal naby de Legerplaatzen. 45. Dezelve zyn gedeeltelyk van Romeinfchen, doch ook voor een gedeelte van Duitfchen oorfprong, gelyk uit de daar in gevondene verfchillende wapentuigen wordt beweezen. Inleiding bl. 46 Grollerbout, Plaats alwaar de Drentfche Kechters weleer onder den blooten Hemel vergaderden, om recht te fpreeken, was denkelyk een Lucus, of heilig Bosch. 145 Groningen , twist over de Stedevoogdy aldaar, tusfchen deafftammelingen van Lefferd. Inleiding bl. 69 Groningen , wordt door de Drenchen en Friezen mee grooce woede beltormd, doch door den Stadvoogd dapperlyk verdedigd , en door den Utrechtfchen Bisfchop ontzet. 83- Het Leger der Utrecht» fchen wordt hierop in 1227 geheel en al verflagen , waar by de Bisfchop zelve fneuvelt. Inleiding bl. 83 II. Üaardftedegeld, 't zelve worde betaald naar maate der huisgezinnen en vermogens. 88. Thans beloopt het voor ieder betaalend gezin van twee tot acht guldens. 88 Heide, een zeer nuttig gewas voor Menfchen en Beesten. 170. Te oud zynde wordt zy afgebrand en fchiec weder TJuit' 170 Hendrik II,Roomseh Keizer fchenkt het geheele Land' fchap van Drenthe aan den Utrechtfchen Bisfchop. Inleiding bl. 6l He itBeitT, Bisfchop vanUtrecht Helt zyn Broeder Leffert aan tot Stadvoogd van Gronin. gen, en zyn tweeden Broeder Ludolph , tot Landvoogd over Drenth. Inleiding bh 66 Heivelden, zyn de doorgaans voorhandene grondsgelleldheid van Drenthe. De Gras.  der veomaamjle Zaakett. 4*7 Graslanden worden meest aan de zoom gevonden. De Zaailanden zyn gemeste heidegronden. 149. De uitgeftrekfte heidevelden zyn Elders en Dieverderveld. 149 Hogefmilde, ( Heerlykheid ) behoort aan den Heer van Echten. Men verzamelt aldaar het volk tot den Kerkdienst met behulp van een trom. 102 Hogeveen, Drentsch Kerfpel, Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 284 Hollanders, verbieden aan de reizende Paltzers den doortocht. Zy blyven op 't Kleefsch grondgebied, en bezetten een aanmerkelyk heideveld tusfchen Goch en Cleve gelegen. 247 Honingdauw , door veelen wordt de zwaare neveldamp van 1783 voor eene zoort daar van gehouden. 271. onwaarfchynelykheid hiervan. 271 Hongersnood, in Drenthe in 1272, door een algemeen misgewas van vier jaaren. Inleiding bl. 110 Houtgewas, weleer zeer overvloedig in Drenthe, doch is allengskens zeer afgenomen. Gebod in 1609 om veele werktuigen, die men anders van eiken hout maakte, van mindere houtzoorten te be reiden. 24. Houtplantagien aangemoedigd doch tot hiertoe, zonder de gewenschte uitwerking. Inleiding bl. 25 Hunnebedden , dezelve zyn Begraafplaatzea van oude Helden. Zy fchynen lang voor den tyd der Romeinen gebouwd te zyn. 336. Zy beftaan uit zaraengevoegde fteenen van eene wonderbaarlyke grootte en zwaarte. 139. Zy ftaan meerendeels op een verheven grond 140 Binnen dezelve vindt men Lykbus. fchen met halfverbrande beenen, fteenen Strydhamers, en ander fteenen Krysgereedfchap. 141 Hunfow, een Stad welke men gelooft , dat voorheen in Drenthe beftaan heeft, doch die in 808 door een Deenfchen Prins zoude zyn verwoest. '4& Hunfe, ( de) en 't Hoornfche Diep naauwkeurig befchreeven. Inleiding bl. 26 en 27 Hunnebedden, door zommige gehouden voor de gedenkzuilen van Herkules. Zy zyn klaarblykelyk van een Noordfchen oorfprong. 50. En denkelyk gemaakt door de Noormannen in hunne geduurige invallen in deeze gewesten , onder Karei den Grooten. Inleiding bl. 51 I. Jacbtreglement» 116 - 118 Ingezetenen, ( bet getal der ) van Drenthe, wordt gerekend op achtendertigduizend zielen. 9* Jnftructie , voor den Drost, Ridderen en Eigenerfden , van den jaare 1071. *33 " 243 Jus Patronatus, of recht van E«4 bege-  428 BLADWYZER begeving der opengevallene kerkelyke beroepen, is verfchillend voor verfchillende beroepen, wordende zommige begeven door de Overigheid en byzondere lieden, doch de meeste door de Eigenerfden. 131 K. ~fëi.amery te Gocb, maakt eene fchikking met de uitgeweeken Paltzers over de wyze, om de Gocherheide te bebouwen, en over de belas» tingen welke zy daar voor zouden betaalen. 253 Kerfpeifoldaat, ook Armjager genoemd, is verpligt alle vreemde Bedelaars uit zyn Kerfpel te verdryven. 80 Keurhengften, reglement dien aangaande gemaakt in 1663, doch in 1726 weder ver« nietigd. Inleiding bl. 32 Kienhout, is het hout 't geen beneden den Veengrond wordt gevonden , 't dient meestal tot brandftoffe, 't geeft een zeer heldere vlam, doch een dikken rook. 314 Ko'.vorden, heeft twee Poorten, en bevat ongeveer duizend Inwooners. 97 Koevorden , Aldaar fterft jaarlyks door elkanderen een van de vierenveertig. De jaarlyks geboorenen ftaan aldaar als een tegen zesendertig en een tweede, In twintig jaaren zyn 'er zevenentagtig meer geboo- ren , dan geftorven. I75: De Stad is met hooge vestingwerken en ruime gragten omringd. Het water wordt aangevoerd uit de Drentfche Heidvelden, door middel van eene Sluis in de Vecht. 270" Koeijen , ongelyk van grootte, fynder dan in vetter landsdouwen. Voedzel. 164 Kolangen, Drentsch Kerfpel, Geboorte en Sterflysten daar van, mee de gevolgen daar uit opgemaakt. 287 en a83 Klasfen, zyn drie in getal, te weeten dat van Emmen, van Meppel en van Rolde. iï8 Klimaat van Drenthe, zeer gezond wegens de drooge en zuivere lucht. 157 Klapperfteenen of Adelaarftee. nen, zyn doorgaans klootswyze gevormd, en gemaakt uit Vuurfteen, of ook wel uit eene okerachtige ftolfe. 417 en 4.18 Klooster van Asfen, door Jan Bisfchop van Utrecht in alle zyne rechten en bezittingen bevestigd. Inleiding bl. 120 L. IL^anddrost, zyn voorheen zo groot, doch thans uitgediend, gezag in Drenthe. 59 - 66 Landfchryver, hy is de Minister der Staaten, en de Geheimfchryvcr op de Landsdagen. 67. Insgelyks be-  der voornaam/ie Zaaien, 429 behoort afzonderlyk tot zyn departement de burgerlyke en lyfftraffelyke Rechtspleging. 67. Ten dien einde moet hy ifeeds op de Lottingen en Goorfpraaken verfchynen, alles aantekenen en fteeds de grootfte geheim» houding betragten. 67. Hy is Curator Bonorum in Grasvellige of Infolvente Boedels. 68. Hy heeft het opzicht, benevens twee Eigenërfden , over de Markten, Wegen, Waterleidingen enz. 68. Voordeelen die hy geniet van de Lottingen enz 69. Hy kan binnen bet Lanfchap ■woonen waar hy wil; doch heeft tot zyne dienst eenige kamers te Asfen. 69 Lasten , ( Algemeene ) van Drenthe. 82 - 92 Leemnarde in Drenthe, verfchillend, zomwyltn gefchikt voor de Pottebakkeryen. 171. De oer eene zoort van yzer erts ook zeer ongelyk van aard. I72 Legerplaatfen , ( Romeinfche ) waarfchynlyke overblyfzelen daarvan. 147 Legging der Plaatzen, doet veel tot derzelver meerdere of mindere gezondheid. 294 Legerplaatzen, ( Aloude ) in Drenthe zeer overvloedig, dezelve naauwkeurig befchreeven. 39-44- Dezelve zyn niet altoos op dezelfde wyze ingericht geweest, 41. Doorgaans worden zy voor Romeinfche Legerplaatzen gehouden, doch dit wordt door andere verworpen. Inleiding bl. 41 Ludger, Bisfchop van Trier, wordt door Karei den Grooten herwaards gezonden om het Christendom met kragt te prediken. 56. Hy wordt Bisfchop van Munster. Inleiding bl. 57 Lyien , worden in Drenthe zelden in de Kerken begraaven, meest al op de Kerkhoven. 135. In 1760 wierd het Kerkhof te Asfen buiten het vlek verplaatst. 13? Lyst, van 't getal der Wooningen, Burgeren en Inwooners van de ftad Koeverden in 1783 274 Lyst , tot vergelyking der geboorten en fterfgevallen in elf Kerfpelen. 298. Verfcheidene algemeene bereekeningen en gevolg, trekkingen daar uit getrokken. 299 - 308 M. 3VTanJ«Zx, of kleine St. Jacobsfcbelpen, enkel of dubbeld. 415 Marcellinus , predikt het Christendom in Drenthe en, oveilydt te Oldenzaal. Inleiding bl. 55 Maten, by de Drenthen zyn voornaamelyk de Overys • felfche en Groninger maten in gebruik. 113. Verfchillende maten van allerhande zoort. 114 • 116 Meer of Moerdamp, op veele plaatzen miskend, alhier in e 5 zyn  Mo BLADWYZER zyn aard en oorfprong naauwkeurig befchreeven. '54 - 157 Meiren, de Voornaamfte zyn het Zuidlaarder en hec Leek» fter Meir. 1^3 Meppel. ( Korte befchryving van ) 103 Meppel, Drentsch Vlek, Ge. boorte en Sterflysten van hetzelve, met de daar uit opgemaakte gevolgen. 289201. Dit Vlek is aan den Zuidwestelyken hoek van Drenthe ruim drie uuren van de Zuiderzee. Hetzelve heeft goede Weid - en Hooilanden, is wel betimmerd. 291. Men vindt 'er veele Winkels en Fabrieken. 292 N. NcaeZ, van den Zomer van 1783 zeer ongewoon. 263. Proeven van den Heer Brugmans over dezelve, en optelling der gewasfen , welke het meest door dien damp hadden geleden , en dier geene, welke 'er 't minst door waren aangedaan. 274 - 269 Aanmerkelyke vruchtbaarheid na hec verdwynen van dien damp. 269. Dezelve fchynt veroorzaakt ce zyn door de falpeterige deelen der damp die in het Aardryk zyn gedrongen. 270 Nevels, zyn hier niec zeer ongezond, en verwekken flegts eene lichte verkoud. heid. Inleiding bl. aj Norcb, Drentsch Kerfpel , Geboorce en Sterflysten van hetzelve, met de daar uit afgeleide gevolgen. 281 en 282 O. Omflagen, is eene fchatting op de bezaaide landen. 89 Ontvanger Generaal, hy ontvangt de Grondsfchattingen in zo verre zy niet worden betaald aan den Secretaris. 71. Hy heeft een Land» fchapshuis te pand, en moet hebben een borg van vyf« tigduizend guldens. 72 Ontvanger van 't Collateraal , zyne inkomften. 73 Otto I, geeft als Roomsch Keizer aan den Utrechtfchen Bisfchop Baldrik het uitfluitend recht tot de Jagt in Drenthe. Inleiding bl. 60 Otto , Graaf van Bentheim, valt in Drenthe, doch wordt geflagen en gevangen. Inleiding bl. ó"8 Otto, Graaf van Gelder, vale, door de Drenthen geholpen, den Utrechtfchen Bisfchop op het lyf, en beftormt elf dagen lang de wallen van Deventer, doch men komt tot verzoening. Inleiding bl 78 Otto II, Bisfchop van Ucrechc,krygc verfchil met de Drenthen. 80 Hier toe geeft voornaamelyk aanleiding een geweldige tweefpalt binnen Groningen, in welken zich de  der voornaamjle Zaaken* ^31 de Koevordfche Slotvoogd had gemengd. Inleiding bl. 81 Otto III, Bisfchop van Utrecht , hernieuwt den Vrede met de Drenthen, waarna het Landfchap eene langduulige rust geniet- Inleiding bi. "2 P. "Paardemariten , die van Dieveren , Norch en Zuidlaren, zyn zeer beroemd. 103 Paarden, zyn in geen zeer algemeen gebruik. Drentfche Veulens worden op de Markten opgekogt en naar de nabnurige Gewesten verzonden, 163. Hun voedzel. 163 Pachters der Algemeene Belastingen. Hun pligt. 85 en 86 Paltzers, komen in 1741 in een groot aantal uit hun Vaderland, om een beter gewest op te zoeken, Zy hebben een voorneemen om naar Rotterdam te vaaren, en zich van daar naar Engeland, en voorts naar Noord - America te begeeven. 246 Paltzers, twintig hunner noodlydende huisgezinnen, groeijen in vyftig jaaren aan tot byna tweeduizend menfchen. 248. Zy bouwen en wyden in 1775 eene Kerk in. 249 Penningen, ( Qude Romeinfche) zeer zeldzaam in Drenthe gevonden, 144, Pfaltzdorf , dus wierd de Buurt genoemd, welke door de Paltzers op de heide was gedicht. 250. Deeze gewezen heide thans eene aangenaame Landftreek. Plantgewasfen, die voornaamelyk in moerasfige plaatzen groeien,en die tot de Veenwording het best gefchikt zyn. Postmeesterfcbap van Drenthe, gemcenfchappelyk met Groningen. 74 Producten van Drent.be. 112 en "3 Predikanten, hebben eene vrye wooning en Landéryen, waar uit zy een deel hunner opkomsten moeten trekken. 134. Hunne Weduwen en Wezen worden uit 's Landsfchaps kasfe onderfteund. ï33 Putten, geeven over 't algemeen fchoon Water. 153 R. , is eene Jaarlykfche Vergadering van Gedepu teerde Staaten met meer bygevoegde Perfoonen, tot liet fluiten der rekeningen, der Rendanten van 't Landfchap. 34 Rentmeester der Domeinen , zyne bezigheid en bezoldiging. 72 Rentmeester van Asfen , zyne Jaarwedde en bezigheid. 72 Rentmeester der Veenen, zyne bezigheid erj Woonplaats. 73 Rid.  43» BfcADWYZEK Ridders, fj De Drentfche 3 begeeven eene Prebende aan een ongehuwde Juffer, ar. Zy hebben het recht van Celejingen te doen, dat is allerhande Notarieele Actiën met hun Adelyk zegel te bekragtigen. ar. Zy zyn bevryd van zogenaamde Boerlasten. 22 Roomschgezinden , hebben eene Kerk in Koevorden. 134 Rofvjinkel , een Drentsch Kerfpel, Geboorte en Sterf, lysten van hezelve. 278 Rudolph, Slotvoogd van Koevorden, Verovert in 1143 de Kerk van St- Walburg te Groningen, en maakt 'er een Kasteel van. Inleiding bl. 67 Rudolph , wordt in de Slotvoogdy van Koevorden herfteld door den Utrechtfchen Bisfchop , dien hy hulde doet 76. Echter wordt de Oorlog hervat, in welken het Bisfchoppelyk leger geheel wordt verflagen. Inleiding bl. 77 Rudolph, door den laatften Vrede van de Slotvoogdy ontzet, maakt zich door list, meester van het thans merkelyk ver tokte, Slot van Koevorden. 93. De Utrechtfche Bisfchop tragt de plaats door middel van den vellen vorst te herkrygen , doch wordt door de opkomende dooi tot den aftogt genoodzaakt. 93. By het hervatten van den vorst keerc hy weder, doch te vefgeefsch.94. Waarop zich Rudolph mééster maakt van Drenthe. 94. De Vrede wordt voor een oogenblifc herfteld. 96. De Oorlog hervat. 97- Rudolph op eene verraderlyke wyze door de Bisfchoppelyken gevat zynde, wordt door hen trouwlooslyk vermoord, 98. De Drenthers vereenigen zich met eenige kwartieren der Omlanders, ora den Bisfchop van Utrecht tegenftand te bieden. 100. Deeze met de Groningers en Friezen gefterkt , valt hen met vyf Legers op hec Iyf, doch moest mee fchade aftrekken, doch keert met nieuwe verfterkingen weder, en brengt een groene fchrik onder de Drenchen. Inleiding bl. iojt Ruinen, ( Heerlykheid ) be# ftaat uic twee Kerkdorpen. 99 Ruinen , DrenCsch Kerfpel, Geboorte en Sterflysten van hetzelve, mee de gevolgen. 285 Ruinerwold , Geboorte en Sterflysten van deeze plaats, en 't geen 'er uit voortvloeit. 286 en 387 S. Schapen", kleiner van zoort, dan elders in de Republiek. De Rammen hebben bogten in de hooreus. De vachten geeven zeer grove* wolle. Hun  der voornaamfle Zaaken. 433 Hun vleesch is zeer fmaakelyk. 164 Schapen, hunne aanfokking en handel in dezelve, en hunne voortbrengzels. Inleiding bl. 33 Schultesfen, men telt 'er in Drenthe twintig, behalven die der vier afzonderlyke rechts gebieden. 75. Hun ampt heeft veel gemeenfchap met dat der Friefche Grietslieden. 75. Zy gebruiken tot een Amptszegel, hun Familie wapen. 78 Schonebeek, een Dorp in Bentheim, Geboorte en Sterflysten van hetzelve. 276. Gevolgen daar uit getrokken. 277 Secretaris, van Drost en Gedeputeerden. Hy heeft een Landshuis binnen Asfen. Hy betaalt de losfe en Lyfrenthen en ontvangt daar voor den honderden penning. 70 Slot, door de Drenthen gebouwd by Mitzpete, door die van Groningen veroverd. 101. 't Zelve wordt vernield cn een Vrede tusfchen de partyen gefloten, ioz en 103. Op het ontftaan van nieuwe oneenigheden herbouwen de Drenthen hun Slot by "Mitzpete, doch het wordt door den Vyand hernomen. Inleiding bl. 105 Smildervaart, komt uit het Meppelfche Diep, en loopt voorby Asfen naar de Smilde. Inleiding bl. 3° Staatsvergadering, alle Eigenerfden mogen aldaar komen om te zien en te hooren. 27. In dezelve wordt gevonden een Stoel voor den Stadhouder, en daar naast die van den Landdrost. 28. Wierd voorheen, zelfs noch in de zeventiende Eeuw, onder den blaauwen Hemel gehouden, in het Gtollerhout. 28. Derzelver bedienden zyn een Deurwaarder en vier Boden. 30 Staaten, ( Gedeputeerde ) hun Collegie bettaat uit den Landdrost, twee Edelen en twee Eigenerfden, benevens een Griffier. 31. Zy hebben het beduur over de Finantien, benevens den uitfpraak over alle Kerkelyke, Diaconie en Domein zaaken. 33. Van hen kan aan de Staaten worden geappelleerd. 33 Sterflyst, geduurende twintig jaaren te Koevorden. 274 Steenen, dezelve worden in veel verfchillende zoorten in de Drentfche gronden gevonden. Steenen of Verfteeningen in Drenthe, uitvoerige verhandeling over dezelve. 348,« 420 Suiübertus, een der eerfte PreuiKciB van het Christelylc geloof in Westphalen , is ook denkelyk in dit Landfchap geweest. Inleiding bl. 55 T. Vanden , van een onbekend Diei  434 BLADWYZER Dier gevonden onder de Turflagen van Eelde. 340 Turflaagen, hun onderfcheid. 323, Laagen van halfverteerd Houtskool in dezelve zom» wylen aanwezig. 324 Tweefpalt, tusfchen de Kinderen van Egbert van Groenenberg en tusfchen de Gelekingen , verwekt veel onheil in Drenthe. 113 en 314. De Groenenbergers worden uit Groningen gebannen, 115. Doch keeren weder, en kwellen op hunne beurt, hunne Vyanden. Inleiding bl. 116 ü. U itgehreidheid van Drenthe, volgens veeier meening voorheen grooter dan thans. 120 en 121. Tegenwoordig beflaat de oppervlakte des Landfchaps honderd achtentwintig vierkante uuren gaans. 124 Ui.ro, en zyne Broederen in den Ryksban gedaan, en hunne goederen aan den Bisfchoppelyken Stoel van Utrecht gefchonken. 62. Het misdryf van deezp l;eden onzeker. Inleiding bl. 04 V. "V eengmnden, meest met heide bewasfen. 172. Geeven baggelaar en ligte Turf, eene zeer zwaare zoort daar van in 't Dingfpil Oostermaer. 173. Onder de Veengronden vindt men allerlei overblyfzelen van Gewasfen , Dieren , en Huisgeraaden. 175 Veenwording , verhandeling over dezelve. 309: Omftandigheden die haar begunftigen. 318 - 320 Veenen, (hooge en laage) hun onderfcheid. 341. Hooge Veenen worden na het afgraven der Turf goede Landéryen. 342 Veenwording, algemeene aanmerkingen over dezelve. 315 en 446 Veengronden, zyn na het verbranden der oppervlakte zeer gefchikt tot den Boekweits. teelt. Inleiding bl. 15 Veldgronden , of Onverdeelde Heidvelden, dienen tot weid. velden voorde Schaapen. De Dorpen zyn 'er meestal rykelyk mede voorzien, 17. Deeze Landen zyn verdeeld in zogenaamde Marken, en zyn van een gemeenfchappelyk gebruik. 18. 't Geen aanleiding geeft dat dezelve nier tot het grootfte nut worden aangelegd. Inleiding bl. I9 Viervoetige Dieren, Vogelen, Infecten en Visjeben, welke in Drenthe worden gevonden. 166 en 1S7 Vlinten, of zwaare Keijleenen, zyn dikwyls zeer hoekig en draagen alle kentekenen da: zy van elders hier gekomea zyn.  der voornaamfte Zaaken. 435 zyn. Inleiding bl. 20 Voortteeling , dezelve fchynt thans minder gezegend in Drenthe dan in voorige jaaren. 294 Voi-kert , Zoon van Ludolph, maakt zich meeseer van Koevorden. 75. Hy kiygt aldaar de Gravin van Bentheim ge. vangen , waarop de Vrede wordt heiiteld. Inleiding' bl. 7 Groningen en de Ommelanden afgetekend vindt. Tot dus verre waren ook de Grenzen van Drenthe, aan de zyde van het Bisdom Munfter, niet naaukeurig genoeg bepaald geweest. Doch-wanneer, in den jaare 1764, de grensfcheiding tusfchen den Staat der Vereenigde Nederlanden en het gemelde Bisdom, door wederzydfche Gevolmagtig. den, geregeld werd, zyn daar door ook tevens, de grenzen van dit Landfchap, aan die zyde, in zekerheid gefteld. Doch hier uit ontftonden eerlang nieuwe verfchillen, over den byzonderen eigendom der landeryen, ter wederzyden van deze fcheiding gelegen , tusfchen de ingezetenen der naast* gelegen Munfterfche en Drentfche Buurfchappen, welken geduurd hebben tot den jare 1785; wanneer, met den tegenwoordigen Bisfchop van Munfter, eene nadere overeenkomst is getroffen , by welke eene menigte landeryen binnen de palen van Drenthe, aan de Munfterfchen, is afgeftaan. Waarop, kort daar na, gevolgd is eene Refolutie van hun Hoog Mogenden, ter fchadeloosftelling van die ingezetenen van Drenthe, welke den eigendom dezer Landeryen aan de Munfterfchen hebben moeten overlaten, en waar mede dus ook deze verfchillen een einde genomen hebben. Thans is 'er ook nog eenig verfchil over de grensfcheiding van dit Landfchap en de Provincie van Overysfel, aan de zyde des Schoutampts van den Hardenberg, waarvan * 4 ia Aloe* MEENE BESCH87* ving.,  van DRENTHE. ft Drenthe wierd van ouds en wordt nog ten dezen dage in zes Dingfpillen of RechterAmpten afgedeeld; welke, volgens hunne inftelling, eenige overeenkomst fchynen gehad te hebben met de Grietenyen in Friesland, 'r Vervolg dezer Befchryving zal ons gelegenheid aan de hand geven om over den oorfprong des woords Dingfpil, en de byzondere inrigting dezer Regter - Ampten, die famen genomen 't Staatkundig ligchaam van dit Landfchap uitmaken, uitvoeriger te fpreken. Thans zy het genoeg met een woord aangemerkt te hebben, dat dezelven, door de volgende namen van eikanderen onderfcheiden worden 't Dingfpil Zuideveld, Beiier Dingfpil, Dieverder Dingfpil, Rolder Dingfpil, 't Dingfpil Noordevtld, en 't Dingfpil Oostermaer. Indien op eene aantekening, die men by Revius in zyn Historie van Deventer ge boekt vindt, ftaat te maken was, zou men daaruit moeten beiluiten, dat Drenthe voorheen meer bebouwd en veel Volkryker geweest zy dan tegenwoordig. 'Er zouden namelyk, in dit Landfcnap, oudüyds, drie honderd en veertig Parochie -'Kerken, en neggen en twintig dui end Ploegen, geweest zyn ; en, tegelyk met Twenthe, zou hetzelve drie duizend gewapende Mannen ten Oorloge hebben moeten leveren; daar het tegenwoordig, ten aanzien van 't getal der Kerken, nog geen twee zeventiende gedeelten daar van, dat is veertig, halen kan; en misfchien even weinig, ten aanzien der Ploegen: terwyl ook tevens het getal der Manfchap, even zeer, het tegen* 5 woor- Alge- MEENE Beschji? VING, Bevolking.  i'6 Tegenwoordige Staat &X.G1L' meene BeschrY- vikg. woordige fchynt te overtreffen. Doch hoewel die opgave van Revius, door eenige vermaarde Mannen, als merkwaardig, overgenomen is, twyfelen wy egter zeer of aan dezelve eenig geloof te geven zy. Ook kanze niet anders dan verdagt voorkomen aan elk, die dit Landfchap flegts een weinig meer van naby kent, of gezien heeft. Terwyl het ook, aan den anderen kant, niet ontbreekt aan aantekeningen, waarby het getal der Kerken en Ploegen, in Drenthe, even zeer, beneden de waarfchynlykheid, verkleind wordt. Gelyk men dus, by voorbeeld, in 's Lands Notelen van den 17 December 1617 vindt aangetekend : dat dit Landfchap in duizend Ploegen of volle Erven, beflaan hebbe; zo als zulks, ( dus wordt 'er bygevoegd ), uit de oude Zettingen, en Registers volkomenlyk te bewyzen ware. Doch dewyl deze Zettingen en Registers niet meer voor handen zyn, kan men ook hierop niet ten vollen zeker gaan (3): en wy zouden hierom, meest met de (3 ) Men behoeft egter de egtheid van de opgave , in de Lands Notelen, niet in twyfel te trekken. Dezelve wordt, onder anderen, bevestigd, door een Pergamenten Notel, die nog, onder de Landfchaps Stukken bewaard wordt en tot opfchrift heeft: Settinge van een dufent guld: daarna de Alinge Landfchap van Drenthe die uitfettinge und bede van •wegen Cm. Mat. den eerften termyn op Meije 156$ beeft betaalt. ——— Het verfchil, tusfchen deze en andere aantekeningen, kan ligtelyk veroorzaakt zyn door de onderfcheidene betekenis, die men aan het woord Ploeg gehegt heeft. Ploeg betekent in de boven aangehaalde Notel, gelyk 'er uitdruklyk wordt bygevoegd, een vol erve. Doch in de andera MD*  toan DRENTHE. 11 de waarheid óvereenkomftig houden zekere > aantekening, van den jare I447 , volgens' welke Drenthe drie en twintig kerfpelkerken, en negen en twintig honderd ploegen zouden gehad hebben. Doch dan zou men ook in deze aantekening, voor drie en. twintig, veertig, of drie en veertig, kerken, in de plaats moeten ftellen. En dus zouden wy hieruit de overmatiglyk vergrootte opgave van Revius verbeteren, door van het getal der kerken drie honderd af te trekken; en het getal der ploegen van negen en twintig duizend, op negen en twintig hon~ derd, te verminderen, 't Welk naast met den tegenwoordigen ftaat van Drenthe zoude overeenkomen, alzo men tegenwoordig, wanneer men het Kerfpel de Wyk, welk zyne kerk in Overysfel heeft, 'er mede onder rekent , negen en dertig Kerfpelen in dit Landfchap tellen kanj welke allen, ook meest, in de oude ftukken bekend zyn. Terwyl ook het getal der ploegen, indien men 'er halvt grven door verfta, hier onder, naar evenre digheid, verdeeld, niet te groot zoude zyn: wanneer men, namelyk,ieder kerfpel, het eet door het ander berekend, op twee of drit en zeventig ploegen begroote. Ten aanzien van het getal der Manfchap, vinden wy niets in de oude ftukken, dai hier eenig ligt kan byzetten. Doch wat de te' genwoordige volkrykheid van Drenthe betreft blyk aantekeningen zal dat woord vvaatfchynlyk voor eei half erve genomen zyn; 't welk terftond een zee aanmerkelyk verfchil, in 't getal der Ploegen, heef kunnen te wege brengen. AEENE BEscHivr- VING, t t f t  Alcs- M6ENE BÊscauv- VINCv li ." Tegemaoordigf Slaat > blykc uit eene 'naaukeurige berekening, in den jare 1773 opgemaakt, dat dit Landfchap, ten dien tyde, weinig boven vyf en dertig dui* zend en zes honderd inwoners gehad hebbe. Egter mag men, tegenwoordig, het getal derzelven een weinig hoger ftellen; ter oorzake van de aanwinst, die het federd gedaan heeft, by de nieuws • aangelegde Veenplaats op de S milde- en Kloostervenen, welke verfcheiden inwoners, van elders, her waards lokt. Doch, met dit alles, zal hetzelve, naar gisfing , nog weinig boven zes en dertig duizend nienfchen mogen halen, 't Welk, zeker, een zeer gering getal is, in evenredigheid tot de wyduitgeftrekte plek gronds, die zy bewonen. Maar men moet aanmerken, dat dezelve ook niet overal ter bewoning gefchikc is: alzo ze, voor een groot gedeelte, beftaat uit ontoeganbare venen en moerasfen; die alleen dienen kunnen om tot Turf vergraven te worden, en zelfs, hiertoe, by gebrek van bekwaame afvaarten, op de meeste plaatfen, nog niet verbruikt worden. Waarby men, als eene twede reden der fchaarfche bevolking van dit Landfchap, voegen mag de dorheid van den overigen grond, welke gene genoegfame middelen van beftaan voor een groot getal van inwoneren kan opleveren. Waarom men ook ziet, dat meest alle Dorpen en Buurfchappen alhier, voorbedagtelyk, op zul? ke plaatfen,-zyn aangelegd, waar eene lager foort van grond, die, doorgaans, braekagtig valt, en door de menigvuldige beekjes, die overal, uit de Venen affypelen, bewaterd zynde, een tamelyk goed weide« en hooiland  van DRENT HE. «3 land uitlevert, de vroegfte ingezetenen uitgelokt heeft, om zig daaromtrent, met hun vee, neer te Haan. Terwyl ook zulke plaatzen, die hier afin het meest gebrek hebben, van tyd tot tyd verarmen. Thans egter vindt men nog eene goede menigte van grote en fraie dorpen in dit Landfchap; en verfcheidenfchoneHuizen en Landhoeven, die vooral door hare uitgeftrektheid,hoge en ruime Èosfchaadjen, waarmede zy omringd zyn, en zuivere en gezonde lugt, die men 'er gedurig inademt, een ruim verfchot van Landvermaak, voor een Beminnaar van een Uil en eenzaam Buitenleven, verfchaffen. ■■■ 't Welk daarenboven nog veraangenaamd wordt door een' vrydom van drukkende lasten, dien men hier, meer dan elders, geniet. De grond van Drenthe is, voor het grootst gedeelte, hoog en zandig, en door gaans dor en fchraal; zo dat hy, uit zynen aart, niets dan heide voortbrengt. Doch wel gemest zynde geeft hy een bekwaam Korenland ,• inzonderheid, om Rogge en Boekweit voort te brengen. Het eerstge» melde Koren wordt hier wel het meest verbouwd, en is uitnemend goed in zyne zoort; waarin het de beste buitenlandfche Rogge evenaart, of misfchien overtreft. AI van ouds, werd dit Landfchap, hierom, als de gemene Korenfchuur voor de ftad Groningen aangemerkt. Werwaards de ingezete. nen, ook ru nog, hunne meeste Granen ter Markt brengen, langs eenen hogen en zandigen weg, die, ten allen tyde, bruikbaar is; Alge» melm! Beschry- , vrNa.' Landsgefteld?heid.  Alge; meene Beschry- YiNG. '14 Tegenwoordige btaat is; en van waarze ook de meeste waren, tot hun dagelyksch gebruik, te rug bekomen. De Korenlanden, die men hier meest in de nabyheid der Dorpen ziet, en die hier Esfen genaamd worden, zyn doorgaans, onder de Landlieden, by Akkers, verdeeld; welken meestendeels, door eikanderen, verfpreid lig* gen. En hier aan is toe te fchryven, dat in de meeste Dorpen de dag, waarop, Jaarlyks, de Oogst zyn begin zal nemen, door de gezamelyke Dorpgenoten, vooraf bepaald moet worden: ten einde de één des anders koren, door ontydig majen of invoeren van het zyne, niet bederve; en op dat de akkers, daarna, des te bekwamer, tot eene gemene weide, voor het vee, zouden kunnen gebruikt worden. Het Vlas komt hier ook in eene tamelyke hoeveelheid voort; zelfs wordt 'er, in 't Westlyk gedeelte van Drenthe, eenige han« del mede gedreven: en men mag, als iets byzonders, aanmerken, dat op eenige Jaarmerkten aldaar, eene zekere prys op het Vlas bepaald is, die altyd dezelfde blyft, en waar voor men, naar mate het Vlas duur of goedkoop is, hetzelve in eene mindere of meerdere hoeveelheid bedingt. De Koper vraagt, by voorbeeld; niet hoeveel zekere ponden Vlas moeten kosten: maar, integendeel, hoeveel Vlas men voor den bepaalden prys geven wil. En op dezewyze wordt, met loven en bieden, de koop getroffen. Ook weigerd de grond, wel gemest en bearbeid zynde, gene moeskruiden, wortelen , peulen en andere Tuinvrugten voort te brengen.  van DRENTHE. '5 gen. Doch inzonderheid, worden Aardappelen hier in eene zeer grote menigte verbouwd; «n verftrekken den Landlieden, voor een groot gedeelte , tot hun gewoon Winter, voedfel. De Veengronden, die, gelyk wy, in 't voorbygaan reeds gezien hebben, mede een goed gedeelte van dit Landfchap befiaan, liggen gedeeltelyk door hetzelve verfpreid, en bezomen deszelfs Oostelyke zyde byna geheel. Op eenige plaatfen wordt uit dezelven Turf gegraven, om naar buiten verzonden te worden: waarvan men in het Zuidlyk gedeelte van Drenthe, reeds voorlang, zyn werk gemaakt heeft. De Echtenfche Wetering, welke, in het jaar 1623 en vervolgens, tot eene afvaart voor de naastgelegene hoge Venen, gegraven wierd, gaf hiertoe de eerfle bekwame gelegenheid aan de hand; en federt heeft men, op de nieuws• aangeleide Veenplaats aldaar, met de Turfgraveryën geftadig aangehouden; gelyk men, ten dezen tyde, nog doet. Egter is de Turf, die hier gegraven wordt, geenzins de beste; maar valt doorgaans ligt en los: waarom hy ook fpoediger, door het vuur, verteerd wordt. Van beter hoedanigheid is de Turf, die uit de Smilde- en Kloostervenen gehaald wordt, als zynde veel zwaarder en digter; en hierom ook hoger in prys geftegen, federt men dien, langs de nieuwsgegraven vaart, wyd en zyd, heeft begonnen te verzenden. Dan boven allen munt, in deze twe hoedanigheden, uit de Turf, dien zommigen der Oostermaerfche Venen uitleveren,' A.lg2- meene Beschuit* viwe.  van DRENTHE. Q3 daaraan, inzonderheid, fchadelyk oordeelt de dikke en Hinkende veenrook, welke, in de Voorzomers, uit het branden der boekweitenvenen ontftaat, en die vooral zeer nadelig gehouden worde voor de vrugtbomen, die gemeenlyk als dan in bloei ftaan. Doch hoewel wy niet ontkennen willen, dat de vogri°e uitwafemingen der venen, voor een groot gedeelte , oorzaak zyn van de wateragtige nevelen, die hier, voornamelyk in den Herfst» tyd, befpeurd worden; nog ook het onaangename van den veenrook, geduurende den tyd ■dat hy in de benedenlugc blyft omdryven, zoeken te verfchonen: moeten wy egter, ten aanzien van het nadeel, dat zy verder veron» derfleld worden aan den dampkring toe te brengen, hier aanmerken, dat zulks door de dagelykfche ondervinding alhier tegengefpro* ken wordt. Behalven eenige ligte verkoudheden, welke de vogtige nevels zomtyds fchynen te veroorzaken, befpeurt men 'er genen fchadelyken invloed van op de gezond, heid der in woneren: en wat de veenrook in "t byzonder betreft, heefc de ondervinding geleerd, dat onze vrugtbomen ruim zo ryk en wel geladen zyn, wanneer hun bloei met het branden der venen op eenen en denzelfden tyd invalt, als wanneerze, voor of na dien tyd gebloeid hebben. De reden van het zomwylen voorvallend misgewas, in onze boomvrugten, fchynt veeleer toegefchreven te moeten worden, aan de menigte van zwarte vliegen, die zig, omtrent den bloeityd, door onze boomgaarden verfpreidt, en aan den ryp , die £>ok dan gemeenlyk valt, ets * * 4- teffens AlflB. meene Beschry^ ving.  34 Tegenwoordige Staat Algë' meene Beschut- yijvo, Het voordeel, dat deze Infekten den Ingezetenen aanbrengen, fcheen al voorlang de Staten van dit Landfchap aanmerkelyk genoeg, om daarop eene zekere belasting van vier ftuivers voor ieder Korf met Byen in te voeren: welke, ( doordien, uit de naburige Provinciën, waar onder voornamelyk Friesland, jaarlyks eene grote menigte van de zeiven herwaards, ter honigwinst, overgebragt worden, die allen mede deze belasting onderworpen zyn ), by de jaarlykfche verpagting alhier gewoonlyk, tusfchen zes en zevenduizend gulden, voor het Land, kan opbrengen. De Koophandel verdient naauwelyks, als een middel van beftaan voor de Ingezetenen van dit Landfchap, hier gemeld te worden. Behalven den kleinen Sluikhandel, die hier en daar op de grenzen gedreven wordt, heeft Meppel alleen genoegzaam alles, wat eenigzins den naam van Koophandel dragen kan. Ook zyn onder de Fabrieken daar alleen de Weveryen in bloei. Meer als een voorwerp van uitfpanning en vermaak, dan van nut en voordeel, moet inzonderheid hier de Jagt aangemerkt worden, welke aan een ieder, die flegts een matig gedeelte fchatbaar land in eigendom bezit, vry en geoorlofd is: mids hy zig onder Eede verbinde geen Wild te zullen verkopen. Al van ouds fchynt men den grond en de gelegenheid van dit Landfchap, als byzonder gefchikt tot de Jagt te hebben aangemerkt. Toen het nog aan het  van DRENTHE. 3S het Duitfche Ryk onderhorig was, en door zyne Graven geregeerd werdt , was hier reeds een vry Jagtveld opgerigt, waar in de Keizers, als Landheren, zig een uitfluitend regt tot de Jagt voorbehouden hadden; welk door Keizer Otto den Grooten, in den jare 943, aan den Bisfchoplyken Staat van Utrecht gefchonken werd, by eenen Giftbrief, die nog voor handen is. Men vond hier toen velerlei zoort van grof Wild, en zelfs verfcheurende wilde Beesten; waar onder, in den gemelden Giftbrief, genoemd worden Harten, Beren, Boschgeiten, Wilde Zwynen, en in 't gemeen de Beesten, in de Duitfche taal Elo en Schelo ( 6 ) genoemd, welken in de Bosfchen, die hier, ten dien tyde, zeer menigvuldig waren , overvloedige fchuilplaatzen vonden. Doch zy fchynen federt, met dezelven, ten eenemaal uitgeroeid en verdwenen te zyn; ten minften zynze tegenwoordig niet meer aan dit Landfchap eigen: maar de Harten en Wilde Zwynen, die hier nog zomtyds gevonden worden, komen herwaards over uit Munfterland 9 (6) Wélke de eigenlyke betekenis dezer woorden zy, is niet ten vollen zeker. Zonder ons mee derzelver afleiding te bemoeien, zeggen wy alleen, dat wy ze houden voor eene gemene benaming der reeds opgenoemde dieren. en anderen, die nevens dezelven onder den Ban begrepen waren: even als of men nu zeide; Edel en Heren Wild. Confer. Buchel. adHedam, p. 89. & feqi ♦ • * & Aloë- mecne Beschr?. v1h8% ■  36 Tegenwoordige Staat mbfnb Beschut \im. Herland, het Graaffchap Bentheirn, of van elders. Het ander meest gewoone Wild valt hier ook niet overvloedig, maar wordt, by uitnemendheid, fmakelyk gehouden. Behalven het Wild, dat de andere Provinciën met dit Landfchap gemeen heb» ben, als Hazen, Patryzen , Snippen enz. heeft men hier ook, meer byzonder, de Korhoenderen, die zig meest by en omtrent de Boekweiten venen onthouden, aldaar hunne jongen uitbroeden, en zig vervolgens , door dit Landfchap , en zelfs, tot buiten hetzelve, verfpreiden. Voorheen was ter bewaring van de Wildbane alhier, het fchieten van Wild, door 's Lands Staten verboden; ook mogt men, om hetzelve te vangen , geen Jagtgereedfchap gebruiken; maar meest, volgens een' aangenomen regel, bair met hair en pluim met pluim gevangen worden. Thans egter is het fchieten van allerlei Wild geoorloofd , uitgenomen alleen de Hazen, die nog, C fchoon thans genoegzaam maar alleen in naam ), het oude voorregt genieten: doch daarentegen, ook wederom, zo veel te langer, voor de vervolgingen der Jagers bloot ftaan: alzo de Jagt, die ten aanzien van het ander wild, flegts van half Herfstmaand tot den eerden van Louwmaand duurt, met opzigt tot de Hazen , tot het einde van Sprokkelmaand blyft aanhouden. De Jagt op de Korhoenderen is hier om 't vierde jaar verboden, op de boete van honderd goud gulden op ieder hoen, dat tegen dit verbod gefchoten of getangen wordt. Dit is zedert veranderd, zynde  van DRENTHE. zynde de Korhoendervangst om het vierde jaar niet meer verboden. Ook begint thans de Jagt eerst op primo October. Doch onaangezien deze voorzorgen, neemt hier de menigte van het Wild nog jaarlyks af: waarvan , voor een groot gedeelte, de reden moet gezogt worden in de menigte der Jageren , die hier, ter vernieling van het Wild, als te famenfpannen. Tot de Visfchery geven de menigvuldige Stromen en beekjes alom gelegenheid aan de hand. Onze Landftromen, die wy boven befchreven hebben, zyn hier in de voornaamften, en leveren, meest overal, zeer goede Visch op. Inzonderheid wordt dezelve, in en omtrent het Zuidlarer Meer, in eene zeer grote menigte gevangen; en deze wordt ook doorgaans voor de fmakelykfte gehouden. De Aart en Zeden der Inwoneren van dit Landfchap zyn, misfchien meer dan in eenig ander gewest van de Nederlanden , overal zig zeiven gelyk: fchoon nogtans niet zo volkomenlyk, of men befpeurt, datze, hier en daar op de grenzen, eenigzins naar die hunner Naburen trekken: 't welk inzonderheid in hunne taal waar te nemen is, die anders, over 't geheel, zeer ruw en onbefchaafd luidt. In 't gemeen mag men tot lof der Drenthenaren zeggen, dat zy in matigheid, zedigheid en fpaarfaamheid, boven velen hunner Naburen uitmunten. Hunne kleding ftemt met hunne levenswys overeen en is zeer eenvoudig, betraande, voor \ grootst gedeelte, uit eigengereedde ftoffen. Eerlykheid, in 'tbyzonder, is het hoofdken* * * 3 merk Aloï- meenb bkschb.ï» vihc.  MEENE BeSCHRY' ?1N6. 38 Tegenwoordige Staat merk van een' regtfchapen Drenthenaar, en afwykingen in dit opzigt worden niet ligtelyk onder hen vergeten. Hun afkeer van overheerfching, en daaruit te meermalen voortgevloeide opftanden tegen de Utrechtfche Bisfchoppen, hunne Land. heren, die hen door de Stigtfche Schryvers, als kenmerken van een oproerigen aart, zyn te laste gelegd, worden door anderen, als blyken van dapperheid en vryheid liefde verfchoond en gepreezen: terwyl de zekerfte bewyzen van hunne neiging in dit fluk te halen zyn uit hunne aloude regten en vryheden, welken zy tegen die overheerfching bewaard, en meest, ongefchonden, tot hunne Nakomelingen overgebragt hebben. Hunne verkleefdheid aan de oude gebruiken, zelfs in onverfchillige zaken, is zo groot, datze veeltyds fchier tot bygelovigheid overflaat: ook zyn zy, in andere opzigten, van dit laatstgemelde gebrek, geenzins geheel vry te fpreken. Spoken en nagtverfchynzels worden, by den gemenen man, volgens overlevering, geloofd, en, gelyk zy voorgeven, noch dagelyksch gezien; en hun geloof aan Toverhekfen en Weerwolven enz. heeft tot nog toe, door gene wetten kunnen uitgeroeid worden. Om nu, van meer andere dwaasheden van deze zoort, niet te fpreken. De vroegfte Inwoners van dit Landfchap, van welken men, by de Ouden, gewag ge. maakt vindt, waren Friezen; en ,wel, in. dien men op de onderfcheiding van dit volk in Grote en Kleine Friezen, let, van dat ge-  Alge- f.IEENB besciiry' vwo. 40 Tegenwoordige Staat is door Picardt befchreven, en hy vergelyktze niec kwalyk by een venfterraam, met vierkante ruiten : hoewel deze ruiten, of perken juist niet altyd volkomen vierkant zyn; maar in zommigen, die ik gezien heb, eenigzins langwerpig waren. De grootte dezer Legerplaatzen is zeer verfchillende: men vindt 'er, die eene vry grote uitgeftrektheid hebben. Eenigen , door Picardt omgetreden , hadden wel vier duizend treden, in den omtrek, en waren in tienmaal tien kleinere perken, ieder perk van twe honderd treden, in den omtrek, afgedeeld. Anderen zyn veel kleiner, en beiluiten een minder getal van perken in zig. De perken zelve, fchoon in de eene legerplaats groter dan in de andere, hebben egter, in ieder legerplaats op zig zelve, eene zekere evenredigheid tot malkanderen. En dit heeft niet alleen plaats in de legerplaatzen door Picardt befchreven,* maar ook in de anderen, die van eene verfchillende zoort zyn. Doch deze laatfle onderfcheiden zig voornaamelyk hier in, dat de perkjes, in dezelven, niet ruitswyze en met doorgaande wallen, van een gefcheiden zyn; maar op eene byzondere wyze verdeeld , en nevens eikanderen gefchakeerd leggen. Men vindt dezelve op eene woeste heide, wat meer, dan een vierendeels uurs van de naastgelegen Buurfchappen afgefcheiden: zy heeft ten Noordwesten een menigte Heuveltjes, van die zoort , welke wy ftraks befchryven zullen. De wallen zyn hier en daar  ^«DRENTHE. 4t daar befchadigd, doch op de meeste plaatzen nog zigtbaar. Men ziet ligtelyk, dat dezelven , uit het midden der perkjes, zyn opgeworpen: alzo de grond daar merkelyk lager is, dan aan de kanten: terwyl ook nergens eenig teken van eene gragt of omgravinge te beipeuren is. Voorts zyn de doorgangen, waardoor de perkjes gemeen fchap met malkanderen gehad hebben, thans nergens meer te ontdekken. De andere zoort van Legerplaatzen verfchilt van deze laatfte door de verdeling der perkjes, gelyk wy zo even gezien hebben, en dus onnoodig agten hier breder uit te halen. Wat nu aangaat den aanleg en het gebruik dezer zogenaamde Legerplaatzen; hieromtrent is men 't niet volkomen eens. Men houdtze gemeenlyk voor Legerplaatzen der Romeinen. Doch Picardt verwerpt dit gevoelen, en wilze, daarentegen, voor verblyfplaatzen der aloude Sueven doen doorgaan. Ook moet men, aan den eenen kant, bekennen , datze van de Romeinfche Legerplaatzen , die men by Lipfius en anderen befchreven vindt, in vele opzigten, verfchillen. Men vindt 'er namelyk ( om dit verfchil flegts in eenige weinige ftukken aan te wyzen ), gene afdeling in, die tot een Hoofdkwartier ( Pretorium ) kan gediend hebben , gene doorgaande wegen, waar door de perken van eikanderen zyn gefcheiden , gene tusfchen - ruimte tusfchen den buitenwal en de binnenfte afperkingen; ook geene gragt, waaruit de buitenwal is *•* $ op- \loe- USEKE ÜËSCHRY-  4* Tegenwoordige Staat AlgemeensBescükï- VING. opgehaald : welk alles aan de Romeïnfche Legerplaatzen eigen was. Doch datze daarom verblyfplaatzen der oude Sueven zouden geweest zyn , is nog veel onwaarfchynlyker. Want behalven dat by de Ouden gene , genoeg zekere , berigten , aangaande het verblyf dier volken in deze Landltreken , gevonden worden , waarop men zulk eene onderftelling zoude kunnen bouwen; zo is ook de nette afdeling der perkjes, welke, volgens Picardt, zo regelmatig is, als ofze, door Landmeters, waren afgeftooken, veel eer een bewys , datze tot Legerplaatzen , dan tot woonplaatzen van eenig volk zouden gediend hebben, 't Welk daarenboven ook nog waarfchynlyk gemaakt wordt door de menigte der Grafheuveltjes, die men, op vele plaatzen, naby dezelven ontmoet, Wy houdenze dan voor Legerplaatzen: doch om de zwarigheid , uit derzelver gedaante ontleend, uit den weg te ruimen, zou men moeten aannemen, of datze door de inlandfche volken zelve, tot hun eigen gebruik vervaardigd en opgeworpen zyn ( 7 ), of dat de Romeinen, ( indien menze voor ( 7 ) Dat de- Germanen zig van Legerplaatzen i bediend hebben, is niet ten eenemaal te ontkennen; nog ook dat zy dezelven eenigzins met wallen voorzien hebben. Zie Cluverii Germ. Antiq. lib. i. cap. 50. 't Zy dan datze dit gedaan hebben, volgens hun eigen gebruik; 't zy datze ook hierin, even gelyk in het aanvallen, en in de maniere van firyden Qzie Tacit. Annal. lib. 2. cap. 45 en 46). de  van DRENTHE. # mogen fchynen, dat 'er geene overblyfzels van. diergelyke Begraafplaatfen der oude Inwo neren gevonden wierden , daar het zeker is, dat de gewoonte om hunne doden, onder heuveltjes te begraaven, onder deze Volken zelfs, tot op de invoering van het Christendom, voortgeduurd heeft (f). Nu is nog overig, dat wy kortelyk van de zware ftenen Grafgevaarten, of zogenaamde Hunnebedden, fpreken , welke mede in dit Landfchap, boven andere omliggende ge- wes- zulk een gevaarte, als deze beider, 'er boven. Het fchynt ons met den Heer van Lier, genoegfium zeker dat deze grafkelder voor geen Romeinsch, maar voor een inlandsen, of, gelyk het ons voorkomt, vooc een Noordsch gebouw moet gehouden worden, waar. fchynlyk van denzelfden oorfprong , als de Hunne, bedden in dit Landfchap. Doch dat ook de flraten van kleine ftenen, die onder eenige andere lykheuveltjes gevonden worden, een genoegfaam kenmerk zouden opleveren, om de inlandfche van de Romeinfche begraafplaatfen te onderfcheiden, zo dat gena anderen, dan waarin deze ftraten gevonden worden van Inlanders zouden zyn, komt ons niet aanneemlyk voor. Voor zekerer bewyzen honden wy de ftenen Eylen, Beitels en andere werktuigen, in de Eexter Grafkelder en elders gevonden. Doch van welk ge« bruik deze werktuigen geweest zyn, blyft ons, na 't geen van Lier en anderen 'er over gefchreven hebben, tot nog toe een raadfel. Zo men naar den uiterlyken vorm mag oordelen, kunnen ze naaulyks anders, dan om hout te klieven, of tot eenig ander ligt werk, gediend hebben. Ook zynze, mogelyk daartoe, by het toeftellen van den Lyk brandftapel' of tot het doen van offeranden, of eenige andere bw^elovigeplegtigheden, alleen gebruikt geweest. (f) Vid. Keisier. Antiquit, Septentr. & Celtic, pi 103. & feqq. Inprimis p. 108. Loccen. Aatiq. Sue. Coth. lib. a, cap. 25. * \lgz- ueenr 3eschry.  van DRENTH E. HISTORIE. Van de vroegfte Gefchiedenis der Inwo* neren van dit Landfchap valt hier weinig te zeggen. Daar zy van ouds onder de Frielèn gehoord hebben, mogen zy met regt gerekend worden, mede deel aan derzelver daden te hebben gehad. Doch die reeds in den Tegenwoordigen Staat vanFriesland befchreven zynde, Haat ons daar van, hier ter plaats, niets afzonderlyk te fpreeken: terwyl wy ook van de overblyfzelen der oudheid, die'er meer in het byzonder van getuigen , reeds in het voorgaande Hoofdftuk melding gemaakt hebben. De veranderingen , omtrent het midden der derde Eeuwe, door het verval der Roomfche Mogendheid, in de zaken der Germanen voorgevallen, en de daaruit ontftane vereniging van verfcheidene dezer Over-Rhynfche Volken, onderden naam van Franken, hebben, buiten twyffel, de in woneren van dit Landfchap mede betroffen : als welke ten dien tyde mede daar onder behoord hebben. Doch het geen men daarvan in de Gefchiedenis der Ouden verhaald vindt, betreft te zeer het vereenigd Lichaam dier Volken in het gemeen, om eene byzondere toepasfing op dit Landfchap toe te laten : gelyk dit zelfde ook mede plaats heeft ten aanzien van verfcheidene lotgevallen der Friefen en Neder - Saxers, wier namen hier eerlang wederom te voorfchyn kwamen. Alleen mag men uit de verhalen van zom* * * * 3 mige HlSTOf RIB.  Histo» we. t$ Tegenwoordige Staat } mige Historiefchryvers, vergeleken met den aart en gelegenheid onzer landen, mee eenige waarfchynlykheid afnemen, dat verfchei-i den gewigtige gebeurtenisfen der opgenoemde Volken, binnen of omtrent de grenzen van het tegenwoordig Drenthe, voorgevallen zyn. In de volgende tyden , wanneer de Franken , zig nu in Gallie gevestigd hebbende, van daar hunne wapenen naar deze Gewesten te rug wendeden , ontmoet men even weinig zekerheid omtrent de byzondere Gefchiedenis van dit Landfchap, en ik vind gene redenen genoeg om uit onzen Picardt, op het jaar 628, over te nemen , dat Drenthe na de overwinning , door den Frankifchen Koning Clotarius II, en deszelfs zoon Dagobert I, op de Saxers en Friefen behaald , van het overige Friesland afgefcheurd, en aan het Ryk der Franken zoude gehegt zyn geworden. Ik vermoed derhalven liever, dat, het daar onder gebleven zy, en dus ook, in de volgende tyden , in het zelfde lot met de Frieièn hebben moeten delen. En op dezen grond mag men ook met reden aanneemen , dat, by de verkondiging van het Euangelie onder de Friefen , welke zedert, onder de befcherming der Frankifche Koningen , door verfcheide Zendelingen uit Engeland ondernomen is, dit Landfchap ook geen zins vergeten zy geworden. Onder de eerfte Geloof-Predikers alhier, worden gemeenlyk gerekend Suidbertus, Marcellinus, en de twee Ewaldusfen: met welke wy dus de Gefchiedenis van dit Landfchap beginnen zullen. Van den eerften wordt verhaald, dat hy in Fries-  van DRENTHE. 55 Friesland ( Haeda p. 25. ) Westfalen, Bo> ructuarien, en dus ook waarfchynlyk in dit Landfchap, zyn werk van het bekeren der Ongelovigen gemaakt hebbe. Doch aan Marcellinus fchynt die post alhier, en in de naast gelegen Overysfelfche landen, meer byzonderlyk opgedragen te zyn geweest. En, men heeft te meer reden om hem als den voornaamften voortplanter van het Christendom in dit Landfchap aan te merken, om dat hy, door zyn langdurig verblyf in deze oorden, daar toe boven anderen gelegenheid gehad heeft; als zynde na eene zeventig-jarige bediening van dat werk, in eenen zeer hogen ouderdom, te Oldenzeel overleden. De twee Ewaldusfen verdiener» hier ook om hunne prediking, doch voornamelyk om hun ongelukkig lot, gemeld te worden. Men vindt namelyk van hen aangetekend, dat zy, bezig zynde met het Euangelie te verkondigen, door de ongelovige Nederfaxers overvallen, en omgebragt zyn, op eene plaats, by'de Ouden Nabta geheten, welke thans, indien men Picardt geloven mag, gezogt moet worden in het dorp Laar, gelegen in het Graaffchap Bentheim, waarvoor van Heusden geheel verkeerdelyk verdaan heeft een der drie Laren, in Drenthe. Ondertusfchen heeft men reden om te twyffelen, of het Christendom onder deze Geloof - Predikers hier, en in de naburige Gewesten , die vastigheid verkregen hebbe, welke het zedert, onder de gedurige opftanden der Ongelovigen, tegen den afval beveiligen kon; tot dat Karei de Groote, * * * * 4 geheel HlSTO-, UIE.  56 Tegenwoordige Staat HiiTö. EI£' geheel Friesland en Nederfaxen; in het jaar 778, onder zyne magt gekregen hebbende, _ de Regeringsvorm te gelyk met den Gods" dienst veranderde, en daar door alle aanlei* ding tot den opftand en afval benam. Onder dezen Vorst fchynt Ludger voornamelyk, tot herftel en voortplanting van den vervallen Godsdienst, in dit Landfchap gearbeid te hebben : waarom wy ook hier een weinig uitvoeriger van hem zullen moeten fpreken. Van zyne afkomst en vroegfte verrigtingen, in het Westerlauwersch Friesland, is in den Tegen woordigen Staat van Friesland reeds gewag gemaakt. Alwaar men onder anderen ook vindt, hoe hy, na den inval die de ongelovige Saxers zedert, onder hunnen Hertog Widekint, in Friesland deden, naar Italië vertrok; alwaar hy zig eenige jaren, te Benevento, in een Klooster der Benedictinen onthield. Dan na zyn wederkomst, fchynt hy wel voornamelyk, in de andere gedeelten van Friesland, zyn werk van het bekeren der Ongelovigen gemaakt te hebben. Vyf Goën of Landftreken , ten oosten van de Lauwers gelegen , welke, tegenwoordig, grotendeels onder de Groninger Ommelanden begrepen zyn, hadden zig, omtrent dezen tyd, aan het Frankifche gebied onderworpen, en enen Leeraar, hunner talen kundig, van Koning Karei verzogt; aan dezen werd Ludger toen, als de bekwaamde, toegewezen , en hy verkoos deze bediening boven de waardigheid van Bisfchop van Trier, welke hem ook, ten zelfden tyde, door den Koning werd aangeboden. Ook bragt  van DRENTHE. 5? bragt hy deze, hem toevertrouwde, Land. ftreken fpoedig tot het Christendom, over, en Karei fchonk hem dezelve niet lang daarna : waar door ze vervolgens aan het Geestelyk gebied van het Bisdom Munfter, op wiens Stoel Ludger eerlang tot Bisfchop verheven werd, onderworpen geraakte. Ook mag men met reden vermoeden, dat hy kort na dezen tyd het Landfchap Drenthe tot het Christendom bekeerd, en op gelyke wyze, van Karei, onder zyn bewind ontvangen hebbe. Willenadus, een Engelschman, had hier, en in t naburig Munfterland, reeds eenigen tyd te voren, de predikinge van het Euangelie begonnen te ondernemen. Doch met weinig vrugr. Zelfs was hy niet zonder levensgevaar de handen der Ongelovigen ontko. men. Doch Ludger Haagde 'er nu gelukkiger in, en fchynt zelfs reeds een geregeld Kerkbeftier in deze landen te hebben inge. yoerd, waarover hy zelf het opzigt had; t welk na hem, op zyne Opvolgers , is overgegaan. Althans uit de brief van Werde, een Abdy in het tegenwoordig Graaffchap Mark, aan de rivier de Roer, door Ludger, eer hy nog tot Bisfchop van Munfter aangefteld was, geftigt, blykt, dat de Abten dier Abdy nog een langen tyd na Ludgers dood, welke in het jaar 809 voorviel, het geestelyk opzigt en kerkbezoek over Dren- the, en een gedeelte der Groninger Ommelanden,- de vyf Goën hier boven gemeld waargenomen hebben. Het welk, waarfchynlyk, in dit Landfchap eerst een einde eenoSï*** men lUE, 809.  u» DRENT H E. Sr Hendrik, op het jaar 1040, nog vaneen Graaffchap van Rudolph, en op het jaar 1046, van een, dat Hertog Gofèlyn bezeten had, gewaagd word, welken in een ander gedeelte van Drenthe gelegen waren. Alle welke byzonderheden wy hier aantekenen, om dat ze ons dit Drenthe van de vroegfte geheugenis zynes naams, omtrent het midden der tiende Eeuw af, en vervolgens gedurende het opperbewind der Duitfche Keizeren, leren kennen, als een afzonderlyk Landfchap, het welk in verfcheidene Rechterampten, of Go* Graaffchappen, naar de wyze dier tyden, afgedeeld was, zynde het woord Landfchap toen van eene ruimer betekenis dan het woord Graaffchap , hoewel naderhand alle deze Go • Graaffchappen van Drenthe, door de Bisfchoppen van Utrecht onder de Slotvoogdy van Coevorden vereenigd zynde, ook de naam van Graaffchap aan dat geheele Gewest is gegeven geworden: gelyk men het federt doorgaans met dezen naam benoemd vindt. Doch het beloop der Ge» fchiedenis vordert, dat wy tot het begin der elfde Eeuw, onder het gebied van Hendrik II, te rug keren; alzo van dezen Keizer, behalven den Giftbrief van het Foreest Tren» the, op het jaar 1006 afgegeven, ook nog een brief voor handen is, gedagtekend den 9 January 1024, waar by het gehele Graaf, fchap Trenthe aan den Bisfchoplyken Stoel van Utrecht, dien Bisfchop Adelbold des tyds bekleedde , gefchonken werd. Door welke gifte het geheel gebied, over Dren» the in het gemeen, aan het Bisdom van ! Utrecht ME. IO24:  6i Tegenwoordige Staat Hnfo. RU, *.040. Utrecht overging; hoewel de Graven, die toen in eenige deelen van hetzelve nog in bewind waren, het gebied in hunne byzondere Goè'n, gedurende bun leven, behielden, het welk eerst een einde nam met den dood van Hertog Gofelyn, wiens Graaffchap het laatfte is dat men in dit Landfchap gemeld vindt. Keizer Hendrik III begiftigde ze. dert nog den Bisfchoplyken Stoel, onder Bisfchop Bernulf, uitdruklyk met dit Graaffchap, en bevestigde daar door tevens aan het Sticht alle de Giften aan zyne Voorzaten gedaan. Ook had hy reeds te voren, by twee Giftbrieven, aan den Bisfchoplyken Stoel den eigendom gefchonken van verfcheide goederen in Drenthe; die Ulfo en deszelfs Broeders voorheen toegekomen had» den,dog nu door het Ban-vonnis, tegen deze Gebroeders uitgefproken, verbeurd verklaard en aan het Ryk vervallen waren. De Gift. brieven zyn beide getekend op den 12 van Zomermaand des jaars 1040. Welke dagen jaar-tekening ook gevonden word onder dien befaamden brief, waarby de Keizer het Landgoed, dat hy in het fteedje Groningen bezat, en dat gelegen was in het Graaffchap Drenthe, aan denzelfden Bisfchoplyken Stoel van Utrecht opdraagt (§). Welken brief (5) Deeze brief luid: Post alla Notum fieri volumus, qualiternos S. Trajectenfis Ecclefi* in honore fancti Martini conftructa; pi« Deo Animaeque patris nostri , pies memoria;, Conradi Jmp. remedis, cujus ventris Jnteriora 5a rtedea  van DRENTHE; j6$ brief wy hier aannaaien, om dat hy ons een blyk oplevert van de voormalige uitgeftrektheid van Drenthe en deszelfs naauwe verknogtheid met Groningen en het Goregt, zonder dat wy ons omtrent diens verfchillende uitlegging, als de Stad Groningen meer in het byzonder rakende, hier in eenig onderzoek kunnen inlaten. Dan nader tot de Gefchiedenis van Drenthe zoude behoren het onderzoek, aan welke misdaaden de hier te voorengemelde Ulfo en zyne Broeders zig hebben fchuldig gemaakt, waar door zy de ftraffen van den Ryksban , en verbeurd verklaring hunner Goederen , hebben verdiend. Devvyl deze Heren buiten twyffel onder de Groten vant Drenthe hebben behoord , en hier zeer aanzienelyke goederen bezeten hebben. Doch hier ontmoet men weinig zekerheid. De Keizer noemt in zyne Giftbrieven hunne misdaad een fnood bedryf ( nefanda temeritas) waarom zy aan het Gerigte vervallen en met regt veroordeelt zyn ( § ). Doch waar in dit bedryf beftaan hebbe, wordt nog in die brieven, nog by iemand der tydgeno» ten, gemeld, en men kan hierom uit die uitdrukking , en den aart hunner ftraffe, alleen met eenige waarfchynlykheid afnemen, dat aedem fepelivimus. Ecclefia, cui venerabilis Bernol-i dus Episcopali dignitate dignoscitur decenter, et cum utilitate praesfe , nee non ob aeterni nostrl nominis memoriale , tale prajdium , quale vilt fuimus tenere in Villa Groningen Nuncupata, in Comitatu Trente Situm &c. cjfc Vide W. Haeda. Waar deze en alle de overige aangehaalde *3ift« fcrieven te vinden zyn. CS) Haeda pag. x\q. Ml,  - ferd, de oudfte der twee Broederen, onder Hermans opvolger, Godefried van Re-  van DRENTHE. Renen, zonder rnanlyk Oir overleden zynde, ontftond over de opvolging in de Stedevoogdy van Groningen verfchil tusfchen des overleden Stedevoogds Klein - Zoonen, uit zyne eenige Dogter by eenen Westfaalfchen Edelman, Godefchalk van Sepperothe, verwekt, met name Rudolph, Menfo en Herbert, die als de naasten in de afdalende Linie, daar toe regt meenden te hebben, en derzelver Oud. Oom van Moeders zyde, Lamberc van Peize genaamd, die uit den aart van hec leen, een gelyk regt ter opvolging van zynen Broeder voorwendde: terwyl de Bisfchop, van zynen kant, tegen beide partyen (taande hield , dat de Steevoogdy als een regt leen ( § ), aan het Sticht vervallen was, en ter zyner beftelling ftond. De Klein - Zoonen van Leffardus, Rudolph en zyne Broeders, wisten egter door gunst der Groningers, zig in het bezit der Steevoogdy te ftellen ; dog vernemende, dat de Bisfchop zig tegen hen ten ftryde toerustte, zogten zy hulp by Hendrik, Graave van Gelder, waar door zy eerlang in ftaat gefteld werden, om den Bisfchop het hoofd te kunnen bieden , wanneer, door tusfchenkomst van Reinolt, Aartsbisfchop van Keulen, die door Keizer Frederik ten dezen einde herwaarts gezonden was, een verdrag getroffen werd: volgens welk de Klein.Zoonen van Lefferd de Steevoogdy van den Bisfchop ter leen zouden behouden, mits daar voor be- (5) Zie de Groot Holl. Regtsg. H B. 41 D. bi. S>. b. en 4j Deel. bl. 98. a. * * ♦* * 3 Historie.  7* Tegenwoordige Staat HlSTO* SLIS. •178. betalende driehondert Mark - Zilvers; waar door die Heerlykheid onder de afftammelingen van Sepperothe in drie delen verdeelt werd. Lambert van Peize had waarfchynlyk, reeds voor het verdrag, van zyn regt daarop afgezien, of was misfchien toen reeds overleden. Ludolph, die Slotvoogd van Coeyorden geweest was, fchynt reeds voor zyn Broeder Leffert overleden geweest te zyn, en het blykt niet dat zyne Zoonen, Rudolph en Volkert, eenige aanfpraak op de Steevoogdy van Groningen gemaakt heb,ben, fchoon dit door eenige laatere Schryvers aldus is voorgedragen. De Zonen van. Lam. bert, Menfo en Rudolph genaamd , ónderwierpen zig ook federt aan des Bisfchops .beftelling; en met de eendragt tusfchen .deeze bloedverwanten werd ook de Vrede in Groningen en Drenthe herfteld , welke geduurd heeft zo lang Bisfchop Godefried , leefde. Na het overlyden van Godefried, 't welk in het jaar 1178 voorviel, werd Boudewyn 'II tot Bisfchop verkoren. Hy was een Broeder van Floris III, Graaf van Holland, en Otto Graaf van Bentheim, en had ■ zyne Zuster gehuwd aan Didrik Graaf van Cleef, welke aanzienlyke maagfchap, gevoegd by zyn eigene loflyke, hoedanigheden en zagte geaartheid, hem alom geagt en ontzien maakte, terwyl hy meest door den Raad van de zynen zig bellieren liet. De Vrede, onder zynen Voorzaat met die van Groningen en Drenthe gefloten , werd, gedurende de eerfte jaaren van zyn bewind, getrouwlyk  van DRENTHE» onderhouden, en gaf hem gelegenheid, de Bisfchoplyke regten, welke, volgens het Regeringsbeftel van Bisfchop Herbert, aan het Sticht gebleven waren, onverhinderd te oeffenen. — De ongenoemde Schryver der Utrechtfche zaken deelt ons by deeze gelegenheid daar van eene fchets mede, die waardig is hier ingelascht te worden: Wanneer de Bisfchop ( dus fchryfe hy ) ter waarneming van zyn Wereldlyk rechtsgebied over Drenthe, goedvond dit Landfchap te bezoeken , werd zyne komst den Slotvoogd vooraf aangezegd, die dan zynen Heer eerbiediglyk ontving, en hem de neutels, en de bewaa* ring van het Kasteel te Coevorden, overgaf, die terftond wederom door den Bisfchop aan eenigen zyner Vafaallen in handen gefteld wer»> den. Waarop de Bisfchop, na flegts eenen nagt op het Slot vertoefd te hebben , zig tot het houden van Rechtdagen , Dingen genaamt, in de onderfcheidene gedeelten van Drenthe begaf, wordende door den Slotvoogd, en deszelfs geheele gevolg, ver»; zeld , en door de Drenthers van paarden en al het nodige voertuig voorzien, en in de huizen, daar het Ding gehouden werd, op kosten der ingezetenen , rykelyk onthaald. Het welk dus zes agtereen volgende weken duurde; in welken tyd de Bis» fchop zyn Regtsgebied over Drenthe uitoeffende,en dikwyls een meenigte Gelds, van die zulks verbeurd hadden, afperste. Waarna hy zig naar Groningen begaf; en, aldaar insgelyks zyn rechtsgebied waargenomen hebbende, vervolgens over Drenthe naar ***** 4 Coe- 7» Historie.  HlSTCv «12. 7* Tegenwoordige Staat Coevorden te rug keerde, gevende by zyne terugkomst de neutels en de bewaring van het Kasteel wederom in handen van den Slotvoogd over. Doch hoewel de Bisfchop dus genoegzaam in zyn magt en gezag over Drenthe erkend wierd, vond hy eerlang ftoffe tot ongenoegen, welk welhaast toe een openbaren oorlog uitborst. De oorzaak hiertoe werd genomen uit de menigvuldige inlegeringen en afperfingen , die de Graaf van Bentheim in zyne goederen, omtrent Coevorden gelegen, van den flotvoogd te lyden had; en uit het verzwaren der tollen, die dezelve van de Waren , die over Coevorden naar het Bentheimfche gevoerd werden , vorderen deed. De Graaf klaagde hier over meermalen aan den Bisfchop, zynen Broeder; en bragc daar door te wege, dat de Bisfchop, ia den Slotvoogd dikwyls vergeefsch van zyn bedryf afgemaand te hebben, hem eindelyk, by uitfprake, van alle zyne Lenen vervallen verklaarde, en niet lang daarna op zyn Slot te Coevorden belegerde; wordende daar in bygeftaan door die van Groningen en Peize, die teffens met de gehele magt van Drenthe zig in het leger van den Bisfchop bevonden. Floris van Vbrenborg, die, na het overlyden van den Slotvoogd Ludolph, desfelfs weduwe, die een Suster was van Ludolf, Advocaat van Gore, ten huwlyk genomen had, en thans voor zyn Styfzoonen de Slotvoogdy waarnam, verdedigde met hulp van Volkert, zynen jongden Styfzoon, zig dapperlyk tegen de  van DRENTHE. ?3 de VyandeJyke aanvallen, terwyl Rudolf Volkerts oudfte Broeder, door het onder' fcheppen van toevoer, omtrent Steenvoort en elders,het Bisfchoppelyke leger alle mogelyke hindernisfen toebragt. Doch alles werd vrugteloos gemaakt door de grote overmagt des Bisfchops, en Floris vond zig welhaast genoodzaakt het Slot en zynen Styfzoon Volkert in handen des overwinnaars over te geven. De Bisfchop liet deze hierop op het ilot ter Horst in bewaring brengen, en Helde toen, in plaats van Floris, tot Slotvoogd van Coevorden en Landdrost yan Drenthe aan Gyzelbert Postekyn, een Hollandsen Edelman, van welken getuigd wordt dat hy het land loflyk en mee grote voorzigtigheid beiTierde. Doch em>e jaren later werd het gebied over Coevorden en Drenthe opgedragen aan Graaf Otte van Bentheim, die langen tyd naar deze waardigheid gedaan had, en zig terftond hierop naar Coevorden met der woon begaf, daar hy zig etlyke jaren in dat be- fu ?? £ „handhaven CS). Ondertusfchen had Volkert, die na de verovering van Coevorden op het flot ter Horst i£ bewaring gebragt was, in die gevangenis eene Edele en Ryke Juffer, Dogter van Albert de Leeuw, tot zynen wil weten te krygen; en, vervolgens met dezelve getrouwd zynde, was hy, op voorfpraak harer vrienden, in vryheid gefteld, en woonde thans op zyn ouderlyk Erfgoed te Anzen; daar hy de (5) Vad. Hïst. 3. D. b!. 317. Historie.  HlSTO. RI£. 74 Tegenwoordige Staat de Drenthers gedurig tegen den Bisfchop en den Graaf van Bentheim ophitfte: terwyl zyn Broeder Rudolf, die zig insgelyks op zyn Landgoed, omtrent de Rievieren de Vecht en Regge gelegen, onthield, nietnaliet, door zyne vrienden, by den Bisfchop aanzoek te doen, om in de Slotvoogdy van Coevorden herlteld te worden. Doch waar toe deeze, te zeer voor zynen broeder den Graaf van Bentheim ingenomen, geene oren had. Hier door getergd nemen zy eindelyk het befluit om zig met geweld daar van meester te maken, en, hunne Bloedverwanten van Peize en de Gebroe-, ders van Groningen op hunne zyde genomen hebbende, vallen zy met vereenigde magt , waar by zig de Groningers, toen insgelyks met den Bisfchop overhoop lig» gende, teffens gevoegd hadden, in Drenthe, pionderen en beroven des Bisfchops goede» ren het geheele Landfchap door, en Haan den Graaf van Bentheim, die hun met een Leger tegen getrokken was, omtrent Rolde op de vlugt. Waarna zy naar Coevorden op» trekken , en, hetzelve met geweld ingenomen hebbende, het Stedeke met den Voorburg van het Slot, geheel plat branden. De Bisfchop , middelerwyl twee legers by een gebragt hebbende, zond een derzelver, onder bevel van de Graaf van Bentheim, over Coevorden op Drenthe af, terwyl hy zelf met een ander over Steenwyk in 't land vale, dat terilond uit weerwraak deerlyk beroofd en geplondert word. Doch Otto, Graaf van Gelder, die mede tot hulp van den Bisfchop  wn DRENTHE. fchop opgekomen was, kwam toen tusfchen beiden, en wist te bewerken, dat men over een verdrag in onderhandeling kwam. Die van Groningen en Drenthe moesten vooraf beloven zig wegens hunne uitwykingen aan het oordeel des Bisfchops te zullen onder* werpen, en denzelven tot onderpand zestien Gyzelaars in handen te ftellen; te weten vier uit Groningen, en twaalf uit Drenthe, onder welken begrepen waren Rudolf van Coevorden, deszelfs Neef Rudolt van Peize, en Herbert de Stedevoogd van Groningen, welke allen, met het leger des Graven van Gelder , dat toen afgedankt werd, zig naar Deventer begaven. Hier werd de onderhandeling begonnen, waar in de Graaf uiterlyk zyn best deed, om den overmoed der tegenparty te beteugelen; doch zo weinig vorderde, dat de Bisfchop, daar uit argwaan opvattende, plotfelyk de onderhandeling afbrak, en de Gyfelaars, ten fpyt des Graven, in de Gevangenis deed werpen, Waarop de Graaf geheel verftoord ter Stad uittrok, voorgevende, dat men terweder zyden de verfchillen aan zyne uitfpraak verbleven had, hoewel dit van des Bisfchops zyde tegengefproken werd. Volkert van Coevorden , zig ten dezen tyde nog in Drenthe onthoudende, had zo dra van 't geen 'er gebeurd was geen kennis gekregen, of rukt in der yl eene menigte volks by een, en tast daar meede het Slot te Coevorden aan, het welk niet ge* noegzaam verfterkt, en wegens de afwezigheid des Graven van Bentheim kwalyk ver- 75 HISTORIE. ■  Historie. iaiS. 8 o Tegenwoordige - Staat een Jongeling van uitnemende hoedanigheden. Deze vond, by zyne komst aan de Regering, het Bisdom in voorfpoed en rust. De goede verftandhouding, die hy met de ftraks gemelde Heren van Coevorden onderhield, en waar door hy geheel Drenthe als op zynen wenk beftierde, gaf alle hoop, dat de Vrede in dit Landfchap van langen duur zoude zyn. Doch deze hoop verviel door zyn ontydigen dood. Hy overleed in het jaar 1215, na eene regering van derdehalf jaren , in den bloei van zyn leven, eer hy nog zyn ontflag van de kerkelyke inftelling , volgens welke niemand, voor zyn dertigfte jaar, het geestelyk bewind mogt aanvaarden, van den Paus bekomen had. De regering van zyn opvolger, ook Otto genaamd , en af komilig uit den huize van der Lippe, was minder voorfpoedig voor dit'Lanlchap. Al ras na zyne te rugkomst uit het Heilige Land, werwaards hy, kort na zyne aanftelling tot Bisfchop, Keizer Fredrik op eenen kruistogt gevolgd was, raakte hy in verfchil met den Coevordfchen Slotvoogd Rudolf, en deszelfs Broeder Fredrik. Dezen waarfchynlyk op den Bisfchop misnoegd, om dat hy hen van de Steevoogdy van Groningen, waarop zy,als naaste Erfgenamen van de Sepperothen, regt meenden te hebben, verfteken liet, hadden hem in de oorlogen , waar in hy zedert met zyne Naburen gewikkeld werd, die getrouwheid niet bewezen,, welke hy van hun als zyne Vafallen verjangde; zélfs hadden zy een en andermaal zyne Goederen beroofd en verbrand. Doch • ■ ; de  van DRENTHE. 81 de naaste oorzaak tot den oorlog, die kort hier na uitborst, gaven de partyfchappen, re Groningen on titaan, waarin de Slotvoogd Rudolf zig mede gemengd had. De Stedevoogdy dier Stad was, onder de vorige Bisfchoppen, tot den ftam der Groenenbergen wedergekeerd, en werd thans bekleed door Egbert van Groenen" berg, wiens Grootvader, ook Egbert genaamd, door Bisfchop Herbert daar van ontzet was geworden. Met hem lagen de Gelekingen , een voornaan geflagt onder de Groningers, overhoop, dog waren in een gevegt binnen de Stad overwonnen: zy zogten toen hulp by Rudolf, die, het oog hebbende op de Steevoogdy, zig ligtelyk bewegen liet. Egbert werd vervolgens door hem op zyn Slot belegerd. Dog de Bisfchop, op de eerfte tyding hier van te Groningen gekomen , deed het beleg opbreken, en bewoog de hoofden, ter wederzyden, om zig aan zyne uitfpraak te onder, werpen. Alleen Rudolf had de ftoutheid van zig 'er tegen te kanten, en bragt te wege, dat ook de Gelekingen hun woord introkken. De Bisfchop , dus genoodzaakt onverrigter zaake te vertrekken , fchreef hun egter een Beftand voor , dat tot zyn wederkomst duren zou, en dat hy hen op levensflraf gebood te onderhouden. Doch ook dit werd kwalyk nagekomen. Egbert ondernam, kort na des Bisfchopsvertrek, te Glimmen, een plaats onder het Stads gebied gelegen, een Slot te ftigten; en Rudolf, oordelende dat aulks mee ****** het HlSTO. RIE.  8a Tegenmordige Staat HlSTO. ai£. het beftand ftreed, vatte de wapenen op, en overweldigde het zelve, nemende by die gelegenheid Egberts geheele maagfchap gevangen. Egbert, zig binnen Groningen niet veilig agtende, nam de wyk naar Friesland. De Stad werd toen ligtelyk door de Coevordfchen veroverd, waarin Rudolf zig een tyd lang als Stede voogd gedroeg. Doch Egbert, met hulp zyner Vrienden, in Friesland, een leger op de been gebragt hebbende, kwam eerlang te rug, en kreeg, na eene hevige belegering , de Stad met geweld wederom in, die terftond, op eenige huizen na, in asfche gelegd werd. Rudolf, zig dapperlyk verdedigd hebbende, was niet zonder levensgevaar ontkomen ; een deel van zynen aanhang, by die gelegenheid gevangen genomen, werd federd door hem gelost, en tegen Egberts maagfchap uitgewisfeld; waarna hy zig, fterker dan te vorert, ren oorloge toerustte. De Drenthers, reeds by het veroveren van het Kasteel te Glimmen tegenwoordig geweest zynde, vielen nu den Slotvoogd in eene grotere menigte toe: terwyl de Bisfchop openlyk de zyde van den Stedevoogd Egbert koos. Groningen, daar men den eerften aanval verwagtte, werd door den Stedevoogd met allen mogelyken fpoed verfterkt, en St. Walburgs Kerk met Vestingwerken omgeven. De Bisfchop zond een gedeelte van zyn volk derwaard, en gaf last aan een ander gedeelte, dat hy in Zalland geworven had, om zig te Ommen te legeren; deels om zig aan die zyde voor den inval der Coevord- fchen  van DRENTHE. §3 fcfien te dekken, deels om hen daar door van hun toeleg op Groningen af te fchrikken. Doch Rudolf, met een hoop van de zynen naar Ommen opgetrokken, overviel deze bezettelingen met zulk een gelukkigen uitflag, dat ze allen verflagen, of op de vlugt gedreven wièrden, winnende door die zege zo veel vertrouwen onder de Drenthers, dat zy van toen af als om ftryd dienst onder hem namen. Waarop hy met een aan-: zienlyk leger, gedeeltelyk binnen 's Lands, uit de Dorpen Dalen en Loon, gedeeltelyk 'er buiten, te Steenvoort, Goor en elders, aangeworven , naar Groningen optrok, wordende onderweege nog verfterkt met eene talryke bende Friefen, die door de Gelekingen ter zyner hulp aangevoerd werd. Groningen werd terftond aan alle zyden in gefloten, en heviglyk beflormd ; doch Egbert verdedigde de Stad zo dapperlyk, dat de Bisfchop tyd had om naar hulp ter ontzetting om te zien. Gerard, Grave van Gelder, bood zig daar toe in perfoon aan. De Graven van Holland en Kleve zonden eene grote menigte Krygsvolk over. Uit de Bisdommen van Keulen en Munfter kwamen verfcheiden aanzienlyke Ridders opdagen, onder welken de voornaamften waren Heer Bernard van Horstmar en Reinoud van Reze, by welken zig gevoegd had Graaf Bodekyn van Bentheim. Andere Edelen van minderen rang waren ook in zeer groten getale opgekomen. Deze allen werden door den Bisfchop te Ommen , werwaard hy, met ****** 4 een HlSTO? RIS.  *4 Tegenwoordige Staat Historie. I2«7. een magtig leger van de zynen, vooruit getrokken was, met blydfchap ontvangen, en van daar, eerst naar Nyenftede, alwaar zedert door Bisfchop Willebrand het Slot Hardenberg geftigt werd, voorts naar Bergen , nu Gramsbergen, en eindelyk naar Anen gevoerd, alwaar zy zig nederfloegen; wordende leeftogt, ftormgereedfchap en verdere krygsbehoeften, hun te fcheep langs de Vegt na gevoerd. Rudolf merkende, waarop de Bisfchop het gemunt had, brak het beleg voor Groningen op, en begaf zig in alleryl naar Coevorden, nemende zyne legerplaats, tusfchen die des Bisfchops en het ftedeke in, zo dat flegts een diep en week Moeras,ter wydte van een halve myl, de legers van eikanderen fcheidde. De Bisfchop bragt het grootfte gedeelte van den dag met de zynen in vrolykheid door. Men handelde over de vrede, dog 'er werd niets gefloten. Rudolf en zyne vrienden werden hier op door den Bisfchop in den Ban gedaan, en hunne goederen verbeurd verklaard. Doch hier door niet verfchrikt, kwamen zy nu openlyk den Bisfchop ten ftryde uitdagen. Die eindelyk op St. Pantaleons dag, zynde de zeven en twintigfte van Hooimaand, des jaars 1227 (*), bevel tot den ftryd gaf. Het leger des Bisfchops, door het vergunnen van Aflaten aangemoedigd, en door het uitlpreken van .den zegen in zyne hoop op de overwinning gefterkt, werd door (* ) Anonym. habet 1225. vide Mathaei notas pag. les, en J. Wagenaar Vad. Hist, II D. p. 364.  van DRENTH E. 85 door Rudolf van Goor, die den Standaard van St. Marten droeg,aangevoerd, en door den Bisfchop, de Graven van Gelder en Bentheim, en andere Heren in de agterhoecle gevolgd, terwyl het gros,op geen gevaar bedagt,wyd en zyd door het Moeras verfpreid, naauwlyks op zyne Gelederen paste. De aanval gefchiede vervolgens op den weken Grond, alwaar de Bisfchoplyken, die den voortogc hadden, door het gewigt hunner Wapenen welhaast begonnen te zinken , en door de Drenthers, die ligter gewapend waren, Van verre met fchigten en werpfpietfen, van naby met Zwaarden, by menigten afgemaakt werden, 'c Welk zulk een fchrik onder de overigen bragt, dat het geheele Leger eerlang de vlucht koos, die hier ten hoogden bezwaarlyk en voor veelen dodelyk was. Alzo de Drenthers met hunne gehele magt, zelfs de vrouwen niet uitgezonderd, daarop toefchietende, de Vlugtelingen, die in 't Moeras fteken bleven, meestal onmeedogenlyfc ombragten terwyl anderen, die dieper gezonken waren, van zelfs verfmoorden; an. deren door de hitte van dien dag, welke feller dan naar gewoonte was, onder het vlugten verdikten en omkwamen, veelen ook door Rudolf, die, na het eindigen van den ftryd, hen met een hoop Ruiteren na* getogen was, verflagen, of gevangen genomen werden. Het getal der gefneuvelden van het Bisfchoplyke leger word op meer dan vierhonderd man begroot. De Bisfchop zelve fchoot 'er het leven by in. Men had hem wredelyk mishandeld, met een Zwaard ****** J jjg HlST6« Ere.  86 Tegenwoordige Staat Histoi SIS. de Priesterlyke Kroon van het hoofd, mee vel en vleesch, afgefchoren, de Keel met Mesfen doorkerfd, en daar en boven nog verfcheiden wonden toegebragt; waarnamen 't Lyk in de modder getrapt en verborgen had. Zyn Broeder Dirk, Proost van Deventer en Oldenzaal, eene zwaare wonde in 't hoofd ontfangen hebbende, overleed kort daarna. De woede had zig vooral tegen de Edelen uitgeflrekt. In eene lyst der gefneuvelden, die nog voorhanden is, vindt men over de honderd en veertig Ridderen by name genoemd. Onder welken, wegens zyne moed en dapperheid, meest beklaagd werd Heer Bernard van Horstmar, die, na zig een tyd lang op zyn Schild boven gehouden en dapperlyk verdedigd te hebben, hier mede het leven liet. De Graaf van Gelder, Heer Gysbrecht van Amftel en vele anderen, zwaar gewond zynde, waren door Rudolf gevangen genomen, en naar zyne Legerplaats te rug gebragt; ook waren alle Voorraad- fchepen, die in de Vecht lagen, hem in handen gevallen. Het Sticht leed, inzonderheid, veel door deze nederlage. Het gering overfchot van vermogen, welk het, federt de vorige Oorlogen, nog behouden had, werd 'er byna geheel door verflonden. Ook veroorzaakte het omkomen van den Bisfchop, met den bloem des Stichtfchen Adels, eene algetneene rouwe, die welhaast door eene felle wraakzugt, tegen Rudolf en de Drenthers, gevolgd werd. De Geestlykheid te Utrecht, ter verkiezing van een nieuwen Bislchop by een gekomen, bragc de eerfte twee  van DRENTHE. 87 twee dagen met kermen en klagen door. De Graaf van Gelder en Heer Gysbrecht van Amftel.voor eeaen korten tyd uit hunne Gevangenis ontfiagen, en nog van hunne wonden niet genezen zynde , lieten zig op hunne draagbedden in het Kapittel brengen, alwaar zy door ernstig fmeken, en het vertonen hunner wonden, te wege bragten, dat, met eenparigheid van ftemmen, de keuze viel op Willebrand , Broeder des Graven van Oldenburg, en destyds Bisfchop van Paterborn, een man van beproefde moed en dapperheid, en van welken men daarom verwagtte, dat hy de vervallen zaken van het Sticht her ftellen, en eene genoegfame wraak op de Drenthers verfchaffen zou. Graaf Floris van Holland, die een bloedverwant van den nieuw verkoren Bisfchop was, en verfcheiden andere Heren en Groten, by die verkiezing tegenwoordig zynde, zwoeren ten zeiven dage, daar toe de hand te zullen bieden. Ook werden terftond gemagtigden naar Rome afgezonden, om het ontflag van den Bisfchop, en 's Paufen goedkeuring op zyne verkiezing, te bewerken : doch 'er verliep ruim een jaar eer hy in zyn Bisdom te Utrecht kwam. Ondertuslchen had Rudolf, de zynen met de wapenen der verflagen vyanden toegerust hebbende , het beleg voor Groningen geflagen: doch was met verlies afgewezen. Hy ondernam federt een inval in Twente ; doch flaagde niet becer. Veelen van de zynen, onder welken twee Ridders, Zweder van Gravensdorp en Bertram van 4 Ho- HlSTO» ME.  88 Tegenwoordige Staat HlSTO« BIS. 1228. Hoven, raakten hier gevangen , en werden hoewel zy een groot losgeld aanboden, terftond gedood, en hunne lichaamen op raden gelegd. Dit een en ander deed den moed der Stichtenaren dermate ryzen , dat zy nu aan alle zyden zig tegen de invallen der Drenthers verde. digen durfden. Zelfs zonden die van Utrecht veertig welgewapende Ridders, tot byftand van den Stedevoogd Egbert, na Groningen over: die eerlang eenen inval in Drenthe deden ; daar zy het Slot by Peize, de voornaamfte fterkte en wykplaats der Gelekingen, innamen, en verfcheiden aanzienlyken van dat gefbgt, nevens de Zonen van den Schout Bertoïd, gevangen kregen; van welken eenigen terftond gedood, anderen in harde boeien gezet, en in St. Walburgs Kerk ter bewaring gebragt werden. Waarna men zig ter wederzyden in ruste hield. De Bisfchop kwam eindelyk omtrent het midden van Oogstmaand des jaars 1220', " onder eenen groten toevloed van menfchen, te Utrecht. Zyne huldiging gefchiedde met grote pragt, en werd, volgens gewoonte , met eenen maaltyd befloten : na het eindigen van welken , de Stichtfche Leenmannen van tafel oprezen, en, met uitgetogen Zwaarden , eene yslyke wapenkreet tegen Rudolf en de Drenthers aanhieven. De Graaf van Gelder, en de andere gevangene Heren, werden vervolgens in eene daartoe belegde Vergadering van hunne verpligting, om zig weder in ban*  van DRENTHE. 89 handen van Rudolf te ftellen, ontflagen- ook werd hier het befluit tot den Krygstogt genomen, waartoe men het volk alom in het Sticht en in Friesland , door het verkondigen van Pauslyke Aflaten , wist uit re nodigen ; en het leed niet lang of de Bisfchop had eene genoegzame magt by een om zynen toeleg tegen de Drenthers met nadruk voort te zetten. Drenthe werd eerlang op zes plaatzen te gelyk aangetast. Een talryke bende door den Bisfchop, onder bevel van Graaf Bodekyn van Bentheim, en Heer Otto van Horstmar, wiens Oom mede in het Moe. ras omgekomen was, naar Groningen voor uit gezonden, en door den Stede voogd Egbert met de Burgery dier Stad, en verfcheiden Ommelanders verfterkt, trok over Mitzpete, nu Midlaren genaamd tegen de Drenthers op;doch werd zo dapperlyk ontvangen, dat zy met verlies te rug keren moest. Een tweede hoop,meest Friefen, uit Westergo, Jlaagde gelukkiger. Over Bakke-Veen in het Land gevallen, ftak dezelve den brand in eemge Huizen, dog keerde vervolgens zonder verder iets te ondernemen, met den buit terug. De derde hoop, mede uit Friezen, van den kant van Stavoren en Lemderland , beflaande, viel,over Brokope, in Drenth,en bragc zulk een fchrik onder de naast gelegen Inwoners,datzy,met overgave van Gvzeiaren , aanboden den Bisfchop en der Kerke yan Utrecht voldoening te zullen geven. Noch waren 'er twee legers van den kant van Overysfel in aantogt. Het een uit !•♦•♦* § Twentsch, HrsTO- RIË.  HlSTO» WE. go Tegenwoordige Staat Twentsch Krygsvolk beftaande, trok voorby Coevorden, Landwaard in, en verbrandde het Dorp Emmen met eenige omliggende Gehugten. Het ander uit Zalland, Deventer, en de landen langs de Vecht,af gekomen, nam den weg door Ommen, over het Moe. ras, en trok vervolgens, over de Reest, in Drenthe; daar het den brand ftak in eenige plaatfen en gehugten, tegen over Ruinen gelegen. De Bisfchop zelf, met verre de aanzienelykfle legermagt, zig op de Grenfèn van Drenthe, tusfchen Steenwyk en Uffelte, neergeflagen hebbende, zag zo dra den rook van dien brand niet opgaan, of g&f ook den zynen bevel tot den aanval, die terftond met zo veel hevigheid gefchiedde, dat de Drenthers, verre te kort fchietende, al ras hunne post verlieten, en landwaard in vlugtten; wordende op de hielen gevolgd door de Bisfchoplyken, die terftond den brand Haken in het naast gelegen Anzen, welk geheel afbrandde. Waarop het leger voorttrok, met voornemen om zig met dat van Ommen te verenigen, dog de tusfchenkomende nagt verhinderde dit. De Drenthers dus met alle hunne magt, die zy, om de Bisfchoplyken tegen te gaan, insgelyks in zes hopen verdeeld hadden, niet hebbende kunnen beletten, dat dezelven in hun land gevallen waren, gaven den moed nu geheel en al op. Waarom zy reeds op den tienden van Wynmaand, in den vroegen morgen, zig aan den Bisfchop overgaven, op voorwaarden: dat zy binnen zekeren bepaalden tyd, ter vergoeding van fchade en kosten, aan hen be-  van DRENTHE. 91 betalen zouden drie duizend Keulfche Marken, en aan zyne Raadsvrienden vierhon derd: voorts tot boete voor de Zielen der gefneuvelden, na 't einde van her jaar, naar Lyfland zenden honderd Wapentuirs j om daar op eigen kosten tegen de Ongelovigen te dienen : en eindelyk, dat zy, uit hunne Landeryen, zo veelen zouden uitwyzen, als genoegzaam waren, om, ter plaatze daar Bisfchop Otto met de zynen omgekomen was, een Klooster te nichten van 25 Praebenden. Waarby Rudolf en zyne Broeders nog voegden den afftand van het huis te Laar, en het Slot in Coevorden, met alle deszelfs toebehoren, beneven» het Regtsgebied over Drenthe: welk terftond door den Bisfchop, te gelyk met de Slotvoogdy, aan zekeren Eilard van Bentheim opgedragen werd. Terwyl de Drenthers, voor het nakomen der overige voorwaarden, veertig Gyzelaren, wel geboeid, ter bewaring, op het Slot te Vollenhove leverden. De Bisfchop, dezen Oorlog dus gelukkiglyk ten einde gebragt hebbende, begaf zig, na het afdanken zyner zes legers, naar Friesland, doch keerde eerlang over Groningen te rug. De Drenthers, hem by zyne te rugkomst, met alle tekenen van berouw, te voet gevallen zynde, werden toen van den ban ontheven. Hy vertrok vervolgens naar Coevorden, waar van hy in hunner tegenwoordigheid bezit nam. Rudolf en zyne Broeders bevestigden hier op nieuw hunnen afïland, en namen zelfs aan, Eilard van Bentheim voor hunnen Landdrost te HlST». RIE.  HrsTp. BIS. 93 Tegenwoordigs Staat te zullen erkennen: gefchiedende dit alles met grote plegtigheid en kosten. Voorts had de lïisfchop, uit het voorgevallene onder zyne Voorzaten, het nadeel der erflyke Sloten Landvoogdyfchappen in Drenthe, zo wel leren kennen, dat hy, te Utrecht aangekomen, by het openleggen der vredesvoorwaarden, plegtig beloofde, die waardigheden, in het toekomende, nimmer van 't Sticht te zullen vervreemden. Doch de fchielyke omkeer van zaken, die hier in het volgende jaar voorviel, deed den Bisfchop welhaast van dit voornemen afzien, en noodzaakte hem, om den gewezen Slotvoogd op nieuw met de Slotvoogdy te beleenen : gelyk ons nu, met by voeging van eenige nadere omftandigheden, ftaat te verhalen. Volgens het Vredes-verdrag, was aan Rudolf en zyne Broeders de vryheid gelaten om in het land te mogen blyven. Doch hier buiten bewind te leven viel hun onverdraaglyk, en deed hen eerlang op het herwinnen van het Slot te Coevorden bedagt zyn. De Bisfchop had het zelve, na de overgave, zo wel verfterkt en met wapenen en voorraad voorzien, dat 'er met geweld weinig tegen te ondernemen fcheen; doch Rudolf eenige van de bezettinge omgekogt hebbende, welken op zekeren dag van het Stedeke uittrekkende, en met anderen van zynen aanhang, die hy agter de Molens der Voorftad verborgen had, te rug kerende, de Brug, met den ingang van het Kasteel, overweldigden, wist zig by verrasfing van hetzelve meester te maaken. Een deel der bezettinge, weeriïand bieden-  van DRENTH E. dende, werd gedood, anderen werden gevangen genomen. Dit viel voor in het jaar 1229, op den dertigfte van Oogst maand. De Bisfchop, fchoon op de eerfte tyding hier van ten hoogften ontroerd, en ontbloot van volk, ftelde zig nog in den Herfst van hetzelfde jaar in ftaat, om de belegering van het Kasteel te ondernemen, Hy trok ten dien einde met zyn leger naar Nyenftede, alwaar hy, dewyl Coevorden, buiten den vorst, thans niet te genaken was, het Slot Hardenberg deed opwerpen; by welke gelegenheid 'er dagelyks fchermutzelingen met de Coevordfchen voorvielen, fchoon het tot geen hoofdtreffen kwam. Eindelyk volgde de lang gewenschte vorst, waardoor het ys welhaast zo fterk werd , dat het de Stormgevaarten, die de Bisfchop* lyken opgerigt hadden, met gemak dragen kon. De Bisfchop deed ze ook dadelyk tegen het Kasteel aanvoeren, en de belegering werd met allen yver ondernomen. Doch een fchielyk opkomende dooi, vergezeld van wind en regenbuien, verydelde de gehele onderneming, en noodzaakte den Bisfchop, met agterlating van al den toeftel, af te trekken. Hy begaf zig hier op , na een gedeelte van zyn volk afgedankt te hebben, ■naar Groningen: daar hy de Drenthers, die, onkundig van het verraad, verklaard hadden zig buiten den oorlog te willen houden , de honderd Gyzelaars , die zy ter zyner verzekering hem in handen gefteld padden, te rug gaf. Terwyl hy hier ver- toef- Histo. RIE. 1229.  HlSTO' RIS. (,*)!• Wagenaar Vad. Hist, Ij, p. bL 222. 94 Tegenwoordige Staat toefde, begon het op nieuw te vriezen, waarom hy, kans ziende om nog iets met voordeel tegen die van Coevorden te ondernemen , terftond naar Friesland vertrok ; daar hy de trouwloosheid en verradery zyner Vyanden zo breed wist uit te meeten, dat de Friezen nu in groten getale hem hunne hulp toezeiden. Doch het weer fchielyk omflaande en een geweldige ftorm het ys doende fcheuren, was hy andermaal genoodzaakt van zyn toeleg op Coevorden af te zien. Hy begaf zig van daar naar Vollenhove, en bragt het Sticht aan die zyde alom in de wapenen. Het vlek Steenwyk met desfelfs Sterkte werd vooral rykelyk van voorraad voorzien, en ter bewaring van eenige Ridders, en Amptluiden der kerke, overgegeven. Doch Rudolf, met een hoop van de zynen derwaard getrokken, wist de bezettelingen looslyk tot het doen van eenen uitval uit te lokken, overviel hen daarop, met zulk een gelukkigen uitflag, dat ze meest allen verflagen werden of gevangen raakten; waar door de geheele Landftreek voor hem open bleef (*),en de Drenthers, die reeds te voren naar zyne zyde geheld hadden, hem geheel en al toevielen. De Bisfchop herftelde egter met allen mogelyken fpoed dit verlies, en bragt de plaatzen langs de Grenfen, die meest voor den vyandelyken aanval bloot lagen, in een behoorlyken ftaat van tegenweer; terwyl hy het voortzetten van den oorlog tot den vast aan-  van DRENTHE. «57 lyk regt, als hunne voorzaten, ten tyde van Bisfchop Diederik, daar op geleid hadden. Noch hadden de Scheidslieden by hunne uirfprake gevoegd, dat de Drenthers voor de fchaden aan het Sticht toegebragt, op zekere bepaalde tyden, 2an den Bisichop betalen zouden twee duizend en zes honderd Marlt Zilvers. Dan hier aan weigerden dezen te voldoen ; waar door het gehele Verdrag eerlang te niet liep. Ook fpanden die van Coevorden wederom met de Drenthers te zamen : 't welk de Scheidslieden dermate verbitterde, dat zy, toen hunne vermaningen niet hielpen, eindelyk beide, de Orenth ers en die van Coevorden, voor eerloos, meineedig en met de daad vandegemeenfchap der Kerke vervallen, verklaarden. Doch die had geen andere uitwerking op hen, dan dat zy, dit als een Oorlogs - verklaaring aanmerkende, nu de eerften tot den aanval gereed waren. Ook vielen zy met de daad, in het vlek Steenwyk, en bragten hetzelve onder hunnen Eed; waarop zy naar Gieteren voortrukten, met voornemen om dat Dorp, en het gehele land van Vollenhove, insgelyks onder hunne magt te brengen. Doch de Bisfchop, van Zwol, tot hulp der zynen, toegeichoten , trok hen derwaard met een hoop volks tegen. Hy ontmoette hen op een moerasfig Veld, daar het gevegt onver» mydelyk fcheen. Doch eenige Scheidslieden , tusfchen beiden gekomen, floegen op nieuw een verdrag voor. Men bewilligde by voorraad in een Wapenftilftand van vyftien dagen, terwyl men over de voorwaarden ******* ha*- HlSTO KIS.  van DRENTHE. ios goërs overvallen zynde, andermaal eene zware nederlage leden. Zy zei ven werden ook, niet lang daarna, op hun Slot by Mitzpete, aangetast door de Groningers, van welken eenigen, tot Zuidlaren voortgerukt, alle de huizen van dat Dorp, te gelyk met de Kerk, aan kolen leiden, en, by die gelegenheid, alzo 'er toen juist Jaarmarkt was, eenen ryken buit van Paarden en ander Vee, welk derwaard , door de Landlieden , te koop gebragc was, bekwamen. Het Slot zelve viel hun, op hunnen te rugtogt, in handen, waarin zy eenige gevangenen bekwamen, en voorts alles, wat zy vonden, aan den brand op. offerden. Dit alles werd, onder bevel van den Medevoogd Egbert en zyne Zonen uitgevoerd, zonder dat de Bisfchop, of de Friefen 'er eenig deel in hadden. De Scheidslieden, nog fteeds hopende, dat de verfchillen, in der minne , zouden kunnen worden bygelegd, hadden, tot nog toe, den Drenthers het verbreken van de uitfpraak niet openlyk te laste gelegd, nog den Bisfchop en de zynen van den Eed , daarop gedaan, ontflagen. Men oordeelde derhalven te moeten wagten, tot dat dit gefchied zoude zyn. Ook gefchiedde het, niet lang hier na, en de Drenthers werden, daarby, tevens voor trouwloos, meineedig en eerloos verklaard. De Bisfchop, dus van zynen Eed ontflagen, werd toen door de Groningers en Friefen aangezogt, om, nevens hen , zyn geleden ongelyk op de Drenthers te wreken. Ook begaf hy zig, terftond hierop, naar Fries******* 5 land: Hrsto. KIE»  loS Tegenwoordige Staat HlSTO»' RIB» land; alwaar op eene byeenkomst te Wyns, waarop de Groninger en Hunfingoër Afgevaardigden zig mede lieten vinden, met eenparige (temmen, befloten werd, zo ras mogelyk den Drenthers den oorlog aan te doen; en, ten dien einde, wederom, aan onderfcheiden oorden, in hun land te vallen. Reeds, in de volgende week, werd dit voornemen ter uitvoer gebragt. Drie Legers kwamen, op den zelfden dag, zynde die van St. Lambert, den 17 van Herfstmaand, in de wapenen. Het een, beitaande uit ruim vierduizend ligtgewapende Friefen, trok, over Brokope, in Drenthe; doch voerde niets werkwaardigs uit. Het ander, aan den kant van Steenwyk, was minder in getal, en zou alleen dienen om dien oord te bewaren, en den Vyand eenigen fchrik aan te jagen. Het derde, waarover de Bisfchop zelf het bevel voerde, beftond uit zeshonderd Ruiters en vierduizend Voetknegten, allen uitgelezen manfchap, welke dienen zouden om Coevorden aan te tasten. De Bisfchop deed dezen, voorby Anen, aanrukken, over het moeras, waarin voorheen zyn voorzaat Otto, met ruim vierhonderd van de zynen, was omgekomen; zynde hetzelve, in den vorigen Zomer, geheel opgedroogd , zo dat men 'er nu, zonder gevaar, over trekken kon. Het Steedje werd niet voor het vallen van den avond aangetast: alzo men den gehelen dag had moeten wagten, naar de te rugkomst van vierhonderd mannen, die uit geweest waren om zeker Dorp, in Drenthe, af te branden. Doch bet gelukte den  van DRENTHE. 107 den Bisfchop hetzelve, met de Voorftad, in den eerden aanval, te overweldigen. Eene menigte van paarden , wapens , kleederen en voorraad van leeftogt, werd, by deze gelegenheid, buit gemaakt: doch alle menfchen, die men vond, gewapend en ongewapend, zelfs Vrouwen en Zuigelingen niet uitgezonderd, werden om 't leven gebragt; waarna men al het overige in brand ftak. Men twyfelde naauwelyks, of ook het Slot zou tot de overgave genoodzaakt geworden zyn; indien men den gehelen nagt met Stormen aangehouden had. Doch het volk, door honger en het werk van dien dag , afgemat zynde , befloot men, naar Anen af te trekken , en den nagt in de legerplaats door te brengen, 't Welk het behoud van het Slot was. Want de Drenthers , den toegang, tot hetzelve , geopend vindende, bedienden zig van die gelegenheid , om de bezetting, met een menigte volks, te verHerken : ook hadden zy , gedurende den nagt, zulk eene aanzienelyke magt by een gebragt, omtrent Hulsvorde, dat de Bisfchop , met het aanbreken van den dag, te rug kerende , om de belegering te hervatten, geen kans zag om het Slot te veroveren , en , om niet door den Vyand ingefloten te worden , met het vallen van den avond, zonder iets ondernomen te hebben, naar Anen te rug trok. Al zyne hoop was nu gevestigd op 'c geen zyne twee legers, uit Friesland, waar van het een, by Bakkeveen, en het ander te Groningen by een getrokken was, zou* Histonis.  A , Lyst van het getal der Woningen, Burgeren en Inwoonders van de Stad Coevorden, zodanig als dezelven op den eerften Janüary 1783 naar de publicquc Registers en tellinge bevonden zyn, en hier onder liaan uitgedrukt. i In de Stad Coevorden Kinderen cr-Tinprvn bevinden zich 106 heele gehuwden. ■ ongehuwden. . ; inwoon-: dienstboden. -ti tt • 20 ongehuwden. , , „ 1 en halve Huizen en | ders of 92 Kamers en dezel- Zoons j Kost. j | Totaal. ven worden bewoond, a's door Mans. Vrouwen. Doeters Weduw' Wedu' JonS" Dogters. sansers- Knegts. Meyden ! fa ' naars. wen. mans. Christenen 180 180 327 '22 48 II 24 35 14 34 - 875 Jooden 8 8 28 — I — — 2 5 — 52 Totaal 188 188 355 22 49 11 24 37 19 34 927 ■ Onder welke Burgeren en Ingezetenen zich bevinden een getal van tusfchen de zestig en zeventig Perzonen, die van Zeventig tot by de honderd Jaaren oud zyn.   • B. tH F? v « P 1 5 O rt ë & o _ o < g j^S * g — S. S _ < af» B 2. 3 p s rt c, hö> _ a ^ crq w S. Pr a* „ s cn _^ r p> a & S < i^oS1 3 3 O ^ i—, Cu !1 O- M <_ O ► O 3 O 3 rt> O ë Sn g l-i ö (T £ s «a " _ ; ig I £ 11* g. ° ° N 9 003 g Cf__ < o Jaaren. Geboren. yen 1776 11 34 177? 23 35 1778 19 17 1779 20 J5 1780 12 18 1781 17 20 1782 2* 18 __ 7 Jaar. 127 157   Bi » S rt 0\ hsj «—| po £* g 5 ^ 3 ^ o ag n TS & < Cfq ïo o. 3 a. ra po cd 3 S. Ö. w p c 3* 3/ _" CR? M r_ p 5 HU O 3 o 2 e o 3 I 1 s 2 8* co O O i-t 3 O 3 v* < fa 3 ö* ra " I po i-t •O» | O p < ra H j Jaaren. Jongens. Meysje?. Totaal. 1HÉL _____ _____ ______ i_5_ __________ 14 _____ _____ n ~Tj~ ____ 12 II ___6i ____ i8~ !__.__________ ~2Ï~ _?____J___ IO ~2c_~ __>4 _____ 16 ~2_T !_____ _____ __~22~ ___>6 11 11 ~__~ _____ _________ "24" 5_____ __________ ________ 10 24 _______(_____ _____ i__?__I !_______ _______ ~2Ö~ 'i_____^l ___ _____ 5z3 1 _i_l ______ __5_ !__]____ __________ i___5!_____ _i6___26_ ISl__l _________ _______|_______| 8_ _i8_ _____M3_|_I4_ __27_. ^Lx.Ljl __l __________ 8 26 __8i ___________ ~T2~ [r__ __ ~^s~ ____]285 24853^    SC Ê? r- & gs ^ pa pa pa £? 3 ^ n N 3 f_H "-d _ 3 3 8 |' „_ ; . ra U pa 3 5. « 3 w 1—' ^ ra -< tr i N O 3 5" o < 3 3- O ra • o 3 3 v» CU ra ra f? 2 ra <-> Ox cr* OO o Hf O 8 ö N g 3 * 2 oq ra cr ra 3 S ra 8 o. ? ra Jaartal. Zoons. DochtersTrotaalT __~ïö Ï8~ IZ64 _____ ___L __L 1765 _______ 21 i_______J ir ~ï_" !________ _______ ____________9_| iS _____ J_l. ______ _25_ __77* 10 12 | 22 !____ _____ ~S~\~2Ö~ J773 ______ ___j___T I__1___L____J__7_ 1775 10 5__j5 ____^ __________ lö~ 1777 _____ 6 ~ _5~ 1778 5 __g i_r _Z79. 9 _________ 1780 11 6 17 _7__2_____[ 6 |~_~T '°J»r. l8l 162   I 3 9i r F* «_s ~ oq B. 8 §• | „ S 1 I I—I 2 < « o CfQ O O 3 N f_ _• rt> ro <_° - O '"ö ^ s i-i O N 3- 3 i-i ro < 3 ro 3 cr <_ ra 3 < 8 s' _ »o «—i <_ Ei _ n> 3 r* > cn GESTORVEN. GEDOOPTEN. I Jaaren. j Mans Vrouwen Kinderen Totaal Zoor» Dogters Totaal 1756 5 3 6 JA _6 n ~Jj 1757 _3 __ J_ 1 5~ 6 1758 J_ _____ _____ _I2 j 8 "13 1759 2 3_ 5__I° 4 12 16 1760 4 __ ■ ig) 8 6 "14 1761 2 3 __7 __9 8 27 1762 _3_ 5 7 __5 _ 7 9 16 1763 _7_ 2 12 211 _4 6 10 _____ 1 4 1 6 ___________ 1765 jj 3 8 12 5! 7 1_ _____ _> 2 ____;_5| 12 17 J7_7 5 5 16 51 1 ~6j 1768 _4 4 5 J3 8| 8 i6| 1769 3 _____ 8| 11 19 1770 3 3_____ 7_ r5 1771 _3 5 _!6 j 6 3 __9 1772 _3 3 2 8 11 8_ jg 1773 _5 ____3 _9 4 13 1774 _J 6 3 ___ 7 8 15 1775 6 6 17 29 I2__5__i_ 1776 _7 ___ ______ 5 6 11 1777 __1__4___________ ________ J5 1778 J2 5 1 8 5 9 14 1779 _4 5 5 14 9 10 19 i7go J 5 3 9 5 7 i2 1781 4 i_ 9 14 4 8 12 1782 _5 3_ 6_ 14 7 9 16 27Jaar. 97 116 140 353! I78 198 376 ■4—' Si O O n_ 13 fc.0 4-1 n> 4-1 p. O O "3 vQ oj 3 t-i a> , es ■_ __ n ; O 3 s a xn C 5 _r *-> 3 « O) o 1-5 « OJ ^_| 3 1 — 3 S E 3 o ^ bD j 3 _ ! js g *o _, 1N. T_ w 3 2 N ^ "iiw 3 3 .5   • ÈT f En ra £ " ff < 5_ O O. er" w o 2 o\ 3 g- B* 5 ^ p, g ra ra i-i 3 3 ra v, N » f ra S O 03 P ° 5 V* P. I ^ " II O i Ja? ra % 8* v? h2 «3 ra 3 3 po w Hl h. ra 3 3 -\» ra >_ s ra < I hs ra N 3 . O ra 3 3 : ra : 3 j_ j §• 8 ' < _ a w 3 h3> ra_ r« rf/r Jaar de Kinderziekte. \ | Jaartal.: Gedoop- ] OverI I ten. I leeden j Ir<5r 44 44 i^68 sr 37 i——.— 1769 60 51 1770 40 I 47 J77i 47 | 40 r772 40 | 52 1773 52 27 T774 45 43 ;— '775 48 5<5 I776 42 45 ' \l777 45 35 | 1 1 177% 46 I 48 |rrr9 38130 .—.—- 1 ' _*8o 46 ! 35 ,1 1781 39 32 44_ 36 15Jaren l_-g    O • V-I r-1 3 .17 _o 4»- co CO ^ O rt M _ ! | Cu , ,P a ra § * 3 3 ïf 3'oi (.. fTS ra C* Hjri_ _ ^ Cr* eo 5! ra |_3 < »-c?o 3' <_ O s *| 2 co _ ë o *Ïh aq ra <3 re er* 2. ?§ 1 I « ra 3 ra' o % % o o El < ra «3 ra 6 3 1-1 >J c_ 2 aq 3 ra Cu Cu ra j_ i-t Cu ra 0 3 O Cu i-i ra _ _i Jaaren. Geboren, 0_j.r,e' Jaartal. Geboren. 0_,"1_ 1764 9_ 3~ 1745 8 6 1765 10 4~ 1746 7_ 4 1766 11 5~ 1747 10 16 1767 12 8~ 1748 7 ~4~ ^768 6 6 1749 12 6 1769 ~~7" 5 !75Q 9 2 3 j_77° 5 12 _/___ __9_ __7_; ______ 7 5 7__ ______! *772 13 l_io £753 10 ______ _77__ 6 l__jT ____■ 13 3 1774 11 | 14 _______ _____ __3_ 1775 _____ 3 ____ 12 t_ £77_ 7_j 6 i-^r _____ __________ ___j_Y_ _758 12, 4 _ _v7_> __9_j 4 ___9 _____ _8 «779 ______ 1760 13 4 1780 14 5" _____ _____ i781 ____ ~ïcT _7_2 11 9_ 1782 6 1763 13 10 | 1783 12 5 Jaaren. 2IÓ I48 j] -o [ 172 I44 216 148 In 40 jaaren Totaal. 388 ^92  Tj a p>. p. v. ra 5' o Ü © CL o <3 CLro r" 3 È5 ~. §■? ro ^ 5- g Cu *•> ro ÏS 3 S. 2 •3 — 5i co ro O Cu o S Kg cu c£ ™ ro _ Ö.8* 3 _ 3 ja ro ta 3S cr ro 2 « S.to g H • ro 3 GEDOOPTE N. GESTORVEN. Jaartal. Jongens. Meysjes. Totaal. Mans. Vrouwen Kinderen. Totaal. 1780 47 44 91 31 35 5o 116 1781 51 46 97 40 37 38 115 *782 55 4o 95 29 29 45 103 1783 60 49 109 35 31 62 128 1784! 47 37 84 22 23 42 87 r785 53 43 96 j 3° 30 55 115 17861 72 51 123 20 29 38 87 1787 42 59 101 18 29 36 83 17881 39 47 86 43 45 58 146 1789 62 52 114 29 42 74 145 1790 46 52 98 21 32 33 86 l1^1 67 54 121 29 32 32 93 li.uen.641 574 1215] 347 394 563 1304 De Kinderziekte heeft in deeze plaats geweest, A°. 1788, 1789 en 1791.   Lyst der levende Menfchen in elf Karfpellen ,j per capita gefield, insgelyk van het getuid-] delde getal der Overledenen en Geboornen, uit deLyften van deze Karfpellen getrokken. Naamcn Gemiddelde Gemiddelde Getal ,Paragrapher, der Jaarlykiche Jaarlykfche der j van het Karfpellen. Sterfgevallen Geboornen. Levenden. ' Aanhangzel \ __ i Koevorden. 21 25 _ 927 § 5 j Schonebeek. 8_ 9 407 j § 6 ' Roswinkel. 10 13 439 § 7 Emmcn. 22 _ 18 836 § 8 Norch. 17, 17 753 § 11 Asfen. 13 I 14 5^0 § 12 Beylen. 41 , 45 r573 § 13 Ruinen. 30 31 _ 1185 § 15 Ruinerwold. 2Ó_ 29 1110 § 16 Koekange. 7i 10 381 §17 DeWyk. 16 18 720 § 18 elf ~ Karfpellen. 213 230 8831 Nu ftaat 1213 tot 8831. als 1 tot plus minus 41 en 230 als 1 tot plus minus 38_.   TEGENWOORDIGE STAAT DER VEREEN1GBE NEDERLANDEN; te AMSTERDAM, LEIflEN, DORD, en HARLINGEft, By J. de Groot, G. Warnaus, S. en J. Luchtmans, A. en P. -Blussé, en V. van der'Plaats. M D c C X C I I. Met Privilegie, Behelzende het Begin der Befchryving van het Landfchap DRENTHE. EERSTE STUK.  De Koopers worden verzogt dit 1^ Stuk der Befchryvinge van Drenthe nog niet te laaten inbinden , dewyl de Plaaten, de Kaart enz. , die te gelyk in het vervolg zullen uitgegeven worden , nog niet gereed zyn : hebbende men aan het verlangen van het Publiek niet willen onthouden deeze eerlte afgifte, die in een volgend Jaar van de rest deeze's Werks onfeilbaar zal worden gevolgd, dewyl alles in gefchrift zo goed als gereed is. En vermits, door de afgelegenheid van de woonplaa-s des Autheurs van de Drukpers, in de eigennaamen vooral, eenige drukfeilen zyn ingefloopen, zal men ook daarvan in het vervolg de Lyst mededeelen.  TEGENWOORDIGE STAAT VAN HET LANDSCHAP DRENTHE» Met Printverbeeldingen verfierd. EERSTE STUK. Ti AMSTERDAM, LEIDEN, DORD. en IURLINGEN. By J. de Groot, G. Warnars , S. en J. Luchtmans, A. en P. Blussé, en V. van der Plaats. MDCCXCII. Met Privilegie.  vi BERIGT van de UITGEEVERS. Heer en Mr. j. h. p. van lier, toen Rentmeester van 's Landichaps Domeinen, tans Raadsheer by den Hove van Juftitïe in gemelde Landfchap. Het behaagde zyn Ed. Gefit, deeze befchryving , vóór eenige jaaren, door een kundig Ingezeten aldaar, tot een byzonder oogmerk ontworpen, met eenige veranderingen , ophelderende aanmerkingen , en byvoegzelen van zyne kundige penne vermeerderd, aan ons goedgunstig medetedeelen. Wy vertrouwen, hier mede den Leezer geen kleinen dienst te hebben gedaan, als zynde, tot nog toe, niets nauwkeurigs of volledigs, betreffende dit zeer weinig bekend, hoewel zèer merkwaardig Gewest, in het licht gegeeven. VOOR-  VOORREDE. K alleen om met hunne gelukkige omftandigheden volkomen te vreden re zyn; maar ook om hunne pogingen te verdubbelen , en door gehoorzaamheid aan de billykfte wetten, door eensgezinde vrede en liefde, en door yverige waarneeming hunner beroepen , tot bevordering van 's Lands wezenlyke welvaart mede te werken. Het bevorderen dezer gewigrige oogmerken, was de hoofdbedoeling van den Schryver. Niemand mispryze de aantekening van zommige zaken, die men voor kleinigheden zoude kunnen aanzien. Allen gezamemlyk zyn min of meer belangryk voor den onkundigen, en voor den alles-wetenden hebben wy niet gefchreven. Hadden de Schryvers van vroegere en latere Eeuwen niet in het ongelukkig begrip verkeerd , om zogenaamde kleinigheden hunne pennen onwaardig te agten, of, door onoplettendheid , veele zaaken, die men voor algemeen bekend aanzag, voor de vergetelheid te beveiligen, de Konsten en Wetenfchappen zouden hedendaags tot nog hoger toppunt geliegen zyn, en veele oude en nuttige kundigheden, handgrepen en werktuigen, nu niet ontbroken hebben. Wat den ftyl dezer Befchryvinge aanbelangt, men heeft getragt, denzei ven kort, onopge* 5 tooid  X VOORREDE. tooid en vei ftaanbaar te maken; met oogmerk om den eenvoudigen te gemoet te komen, en den kundigen door ontleende fieraden geenen afkeer inteboezemen. De bedoeling om nuttig te zyn is tog meer verkiesbaar, dan de poging om, door toejui. ching, ydelen roem te bejagen: Niji utile ejl quod facimus , flulta eft gloria. KOR-  KORTE INHOUD. De gelegenheid, Grenzen en omtrek van het Landfchap of Graaffchap Drenthe. -~ — — Bladz. i Verdeling in Dingfpillen. — ald. Verdeling der Dingfpillen in Karfpelen. i Verdeling in Scholtampten. — ~~ 4 Legging en Grenzen der Dingfpillen* 5 Oude Inwoonders. — — 6 Naamreden. — —- — ald. Oude Lands - Heer en. — — 9 De Staaten, Ridderfchap en Eigenërfden genaamd. — — — 16 Derzelver Vergadering. — — ald. Getal en wyze van (lemmen. — 17 Vereischten der Riddertnatigen. — 38 Havezaten. — — — ald. Verfchreve Ridders. — — 20 Voor regt en der Edelen. *— — a'd. 'Vereischten en Voor regten der Eigenërfden. Kar-  xh KORTE INHOUD. Karfpelen die ten Landsdage verfchynen. — — — Jiladz. %6 Zitting op den Landsdag, 27 Vergadering in Grollerhout, en over de Hagen jpr aken. — —~ 28 Bedienden der Vergadering. -r 3° Qollegie van Drost en Gedeputeerde Staten. Etjloel, Lotting en Ettert. —- — 34 Aloude henaaming. — — 3°" Criminele Vergadering. — — 39 Zitting der Dingfpillen in den Et ft oei. 45 Goorfprahcn. — — — 47 Wapen van het Landfchap. — 49 Landregt, Wetten en Reglementen. <§\ Privilegiën. ,< — 5? Erfftadhouderfchap. — _ Drostampt. 59 Asfesforaat. — — — 66 Ministcriale en andere Ampten en Bedieningen , 128 Wetten en Gewoonten. — —. 131 Kosters en 'Schoolmeesters. — 134 Orgels. —~~ - 135 • Kerkhoven. — ald. Oudheden — —' — aldl v\ Ci■ \-,r x ; ■ ■ '..'.'..'■-■< "> ■—. -■ >\ Befchryving der Hunnebedden. — ald. Oude Sirydhamers, Beytels en Urn reprefenterende de Graaffchap Drente." (2) Het woord Dingfpil wil zo veel uitdrukken als Vtngspaal, of een bepaald Rechtsgebied, 't geen men A el- Staats gesteltenis , enz. Gelegenheid , grenzen en grootte vaa Drenthe. Verdeeling in Dit)g-> fpillen.  2 Tegenwoordige Staat Staatsge- STELTEN1S, CI1Z. Verdeeling der Ding. ("pillen in Kaïfpelen. elders Banne, Gerichtsban (*), Goe, Gone of Gorecht , Landgericht, Jurisdictie enz noemt. In vro®gere eeuwen fchynt ieder Dingfpil een by zonderen Richter, Graaf, ook elders Goograaf (f) genoemd, gehad te hebben. (3) Het woord Karfpel betekent een Parochie, onder welke een zeker getal gehjugten of afgezonderde wonineen behoort; of eigentlyk een Doopvond, Bap- ' tis' (*~) Hier van daan Banmylen, Lapis primus, miliare circumfcriptum territoria fivejurisdmone. Vid. kiliaan Etymologica TetUonica Lingua,fub voce Ban-inyl. Banmolen. Molt lublica intra termhos jurisdiltioms ; kiliaan op b a n m olen. Ban. Jurisdiclio, auctontas judiaalis. Kiliaan, °P(K Judex qui plano pede juiicat, neque tribunal hatet. Eli. geVatur auum apud yeteres Saxones ad vim illatam tlhco judican. dam, codem Jmpe die, qua violentia faclf. erat. Zy wierden ook, oudtyds, Judexpeilawus five pedarius judex genaamd ;.iie KILIAAN, OpGOGRAVE.enPITISCUS op F ES T i n US &c. Jn onderfcheidingvan deze wierd de Opperrechter alleen Graaf, Judex, prtfes, prafettus genoemd. den; zyzyn, in naam en rang, de volgende: Zuidenveld, Beyler dingfpil, Diever der dingfpil, Kol der dingfpil, Noordenveld en Oostermoer. Ieder Dingfpil wordt vervolgens in zo genaamde Kar/pelen gefmaldeeld. Het eerfte Dingfpil heeft onder zig agt Karfpelen(3), als Emmen, Odoren, Roswinkel, Schonebeek, Dalen, Oosterhesfel, Zwelo en Sleen. Het tweede Dingfpil bevat drieKarfpelen : Beylen, Zuidwolden en Westerbork. Onder het derde Dingfpil behoren negen Karfpelen; ah Diever, Wapfterveen, Vledder, Dwingelo, Coekange, Havelte, Meppel, Kolderveen en Nyveen; behalven het Karfpel van Pesfen, Echten en Anfen ; welke drie plaatfen niet meer dan gehugten zyn, en, in zo verre het Kerkelvke betreft, onder Ruinen behoren. J Dit  6 Tegenwoordige Staat Staatsge- 8telte- ms, enz. Ondo Inwoouers. Naamstenen. woldingerland , Zuideveld , Rolder Dingfpil en Noordeveld. Verfchillende zyn de gedagten der Geleerden , omtrent de benaming, onder welke dit Landfchap, by de Oude Schryvers, van welke julius caesar en tacitus de voornaamften zyn, vermeld worde; de wyd van een loopende gisfingen bewyzen duidelyk daar van de onzekerheid. Intusfchen fchynt het geen twyfel onderworpen te zyn, of de oude inwoonders dezer Landftreek hebben, ten tyde dier Schryveren, onder de Frifii majores behoord ; welke, nevens de Batavieren, voor de edelfte der Germanen gehouden, en, nog in latere tyden, als een vry en heldhaftig volk, befchreven wierden. Wanneer, en waarom deze Landftreek, in latere tyden, den naam van Drenthe aangenomen hebbe, erkenne ik, uit oorfpronkelyke gedenkftukken, niet te hebben kunnen opfporen. Het ontbreekt intusfchen aan geene Schryvers, die de naamsreden, met een fchynbaar vertrouwen van overtuiging , hebben opgegeven (7). Dan, lichtelyk waren dezelve te (7) Onder anderen m. alting, in zyn Not. Ger« mar.. P. H. pag. 182, die het van Tria afleidt, om dat Drer.the, wel eer, het derde deel van Overysfel zoude uitgemaakt hebben. Doch deze onderftelling is blykbaar valsch: want nimmer is Drenthe een derde deel van Overysfel geweest, gelyk men in het vervolg dezer Befchryving zien zal. In eene Publicatie van de Zylrechters, (dat is Dykgrayen, Heemraden, Curatores aggerum~) gedaan te Delfzyl, in 't jaar 1386, worden de Drenthers Trianta genoemd. Ik vermoede dat dit een Latynsch woord is, van de Monniken oorfpron- ke-  van DRENTHE. 7 te wederleggen, en de onzekerheid of onwaarfchynlykheid daar van aan te tonen. Ware kelyk. Simon van leeuwen, in zyn Batav. il. luft. I D. 2 St. bladz. 79 en 91, leidc het woord Drenthe, vermoedelyk om de overeenkomst der woorden, van Tencleri af, zynde de naam van een oud Volk. In het Caarthrafoor, gedrukt te Amft. 1599. leest men bladz,. 250: ,, de oude TenBeri zyn inwoon„ ders geweest van de Lande Drenth." Voegt hier hogby, kiliaan, die, in zynen Appendix van de namen der Landen, op het woord drent, dit Landfchap Tenüarorum regio noemt. Dan ongeacht deze naamsreden , van de vermaardheid dezer Schryveren, eenig gezag fchyne te ondeenen , is dezelve, echter,op de waarheid niet gegrond. Want liet blykt uit tacitus, daar hy van de Ubiërs en Ter.êteri handelt, düt deze beide Volkeren , door den Rhyn, van één gefcheiden wierden. liheno discrela geus, zyn 's mans eige woorden; en dierhalven kunnen de TenBeri geer ne inwoonders van het Land, thans Drenthe senoemd, geweest zyn. P. kluverus, in zyne Perhand. over de drie monden van den Rhyn II D. bladz. 192. zegt, dat de TenBeri de Westphalen, Berglanders en een gedeelte der Klevenaars zyn, en meent dat de BruBcres 'n het Landfchap Drenthe gewoond hebben. E. hop, ïest, in zyne Befchryving van het Land van Cleve, badz. 12. „ Da Ufipcërs zyn Duitfche Volkeren,wel„ ke benevens de TenBeres door de Zwaben zynde ,, verjaagt geworden , den Rhyn zyn afgezakt, en ,, hebben zig neergezet om Emmerick, Rees en Zut„ p'aen; docli de TenBeri zyn na het Landfchap Dren„ the getrokken." Dan dit zeggen is van alle bewys ontbloot, en de zaak zelve onwaarfchynlyk. Immers tacitus getuigt, dat de TenBeri, over de Ubiërs, aan den Rhyn, hunne woonplaats gevestigt hadden; en dierhalven zyn dezelven, na datzy, door de Swa. ben, uit Duitschland verjaagd waren, niet naar dit gewest getrokken. Pi c art wil, dat mende Drentheu vsn Drontheim, in Noorwegen , moet doen afdalen. Dit de Noormannen, meermalen, deze Landen hebben aflopen en geplonderd, is overvloedig bekend ; en A 4 dat Staatsgesteltenis , enz.  s Tegenwoordige Staat Sl aatsgesteltenis, enz. fa) Anaal. ii. 23. Ware ik verpligt, myne gedachten, daar omtrend, te moeten opgeven, zoude ik, uit de natuurlyke gefteltenis dezes Landfchaps, voor mijn gevoelen , geen onwaarfchynlyk bewys kunnen afleiden. Myne mening komt hier op neder. Een groot gedeeke der oppervlakte van Drenthe word thans door hooge Veenen bedekt, die,eertyds, of in het geheel geen beftaan hadden, of veel lager dan thans waren, en ongerept of onbearbeid blyvende, van tyd tot tyd, in hoogte toegenomen, en als opgezwollen zyn ; over welke omftandigheid , hier agter, meerder zal aangetekend worden. Nu is het bekend, dat het woord Drente, (zo fchreef men, meest, in vorigen tyd,) of Dren-> ten en Drinten, zo veel betekent als opzwellen of hoger worden , Turgere, Turnere en Tumescere, zo als het, door kiliaan (8), vertolkt word. Of verkiest men liever, in de bolronde gedaante der oppervlakte van dit gewest, de reden der benaminge te zoeken, niets ongerymds bevat deze voorkeuze. De laatstgemelde betekenis van het woord zal daar toe even veel aanleiding, als de Veenwording, kunnen geven. Immers een bolrond loopt, am alle zyden, op, en wordt allengskens hoger; en in dezen zin wordt ook het woord opzwellen, in het Latyn, by de beste Schryvers gebruikt. Tacitus fpreekt van Tumida Germar.ia terra (a), en ovidius van Montes tu- mi' dat zy, aan eenige plaatfen, namen gegeven hebber, is niet onmogeiyk. (8) Op de woorden Drenten en Drinten; als me.le Vi%\-s.-a.%lV'oordenfchat, 3 Deel, bladz. 3§. 10 dnk.  van DRENTHE. 9 midi (b). Om de zelfde reden word ook een Grafheuvel, gelyk men , in die Landfchap, veelen vind, Tumulus genaamd. Aangaande de Regering van dit Landfchap, 't welk, eenige honderden Jaaren, een byzonder gewest, het Roomfche Ryk onmiddelyk onderworpen, reeds te voren fchynt geweest te zyn, kan , vóór de achtfte Eeuw, weinig, met eenige zekerheid , bepaald worden. In die.Eeuw wierd karel de groote Heer over hetzelve; welke het, gelyk ook eenigen zyner Opvolgers , door Graven (Judex, Profes, Prtef&us} tot in 1024, hunnent wegen deeden beftuuren; in welk Jaar Keizer hendrik de II, met voorweten, wille en roeftemming der ingezetenen , het Graaffchap, met alle deszelfs heerlykheden , aan Bisfchop adebold en de Kerke van Su Manen, te Utrecht, heeft gefebonken (c). Deze giften zyn vervolgens, door koenraad den 11 en hendrik- den III, in de jaren 1025 en 1046,bevestigd geworden (d_); hoewel , in volgende tyden, die gefchenk, verfcheidenmalen, tot bloedige Oorlogen en verwoestingen aanleiding heeft gegeven, zo als, in het historisch gedeelte dezer befchryvinge, nader zal verhaald worden. Of willebordus, de eerfte Utrechtfche Bisfchop, met toelating van karel den groot en , reeds het Geestelyk gezag in deze Landftreek geoefend hebbe, fchynt niet zo zeker, als dacKeizer otto, in den jare 949 , aan Bisfchop baldricus, met uitQuiting van een iegelyk, het recht om op Hereen, Beeren, wilde A 5 Gd- Staatsgb» stelte- nis , enz. Cb> Arnuf ii. 16. Oude Landshec (en. Cel Hi- da, nw. Epifc. Ultr. pag. 112 & 13 en m A t -i' ii. ad sinan. clQ Reb. Ultr. pag. 70. (dj II edi, Utf.  io Tegenwoordige Staat Staatsge- stelte- ïiis, enz. (9) In den Vergunbrief, by heda te vinden, leest men deze woorden: Cervos, Urj'os, Caperas, Apros infuper 6? Bestias, qua Teutonica Lingua ELO & SCELO appellantur. Welke byzondere betekenis de vreemde woorden E/o & Sce/o hebben, is my onbekend ; zeker is het, dat men daar door, in 'c alge« meen, wilde dieren verftaan moet. (10) Dit woord betekent zo veel als Ridder. KiIiaan omfchryft hetzelve aldus: Minister equorum nut Rei equestris. C11) Kastelein betekent Kasteelman, Prafeiïus ara's. (12J Burggraaf is zo veel alsSlotrichter. Hy hield, even gelyk de vorigen, zyn gewoon verblyf op het Kasteel te Koevorden, 't geen thans nog, gedeeltelyk, aan de Drosten, amptshalven, behoort. (13) Ambtman ; eigentlyk Am-man, iemand, die over Lauderyen het opzigt of rechtsgebied heeft; (het woord Am betekent IVeydeland;~) waar toe men, wel eer, in de dorpen, de oudfte lieden, als onderfteld wordende de meeste kundigheid, door ondervinding, te bezitten, verkoos; om welke reden de Hoofden der Gilden, in Groningen en elders, nog Oldermannen, dat is, Olt, Alt, of Oud-mannen genoemd worden. Volgens kiliaan, betekent dit woord, Caufarum Civilium Prator &c. (14) Drost, Drosfaerd, is een verbastering van het oude woord, Dro/aet, en betekent thans, in het algemeen , Judex Criminum. Intusfchen bezit de Heer Dros-aet van Drenthe een hoger gezag, gelyk in 't vervolg zal gemeld worden. Hy is , in vele opzichten, ook Geiten, wilde Zwynen en andere dieren f\j), in de Drentfche Bosfchadiën , te mogen jagen , gegeven heeft: welke gifte, door latere Keizers, bevestigd is geworden. De Bisfchoppen vertrouwden het beftuur , over dit gewest, aan een voornaam Perfoon, dien men Maarfchalk (i o), Kastelein (11), of Burch graaf (12) te Koevorden , daar na Ambt" man (13) , en Drost of Drostfaerd (14), en