642 E i8  01 1237 4079 UB AMSTERDAM  HET VERBAND TUSSCHEN HET LEVEN ADEMHALING, O F PROEVONDERVfNDLIJK ONDERZOEK Nopens de Uitwèruncen van het VERDRINKEN en WURGEN, Alsmede van verfcheiden foorten van SCHAADLIJKE LUCHTEN, LEVENDE DIEREN: Benevens eene opgave van den aarr der Ziekte die zii veroorzaken; derzei ver verfchil van den Dood zelve; en de kragtigfte Middelen tot Herstelling. Door EDMUND GOODIVTN, M. D. Uit het Engelsch vertaald door F. W. van der LEEUW MD Anat■ & Cbir Ltffor te Dordrecht, Lid van ' ^ Zeeuwfcbe MaatMa^He der iFetenfclappJ en van t Gmoodfchap Studium ^ciuniarVm ^^^^^ Genitnx te Rotterdam. Arteria animam accipit e piilmonibus.~~ " Cicero. Met een Plaat. Te DORDRECHT By PIETER van BRAAM, Boekverkooper M D C C X C.  Sanguineum laticem, turgens qnem vena reportat, Atque in pulmonum fubito penetralia 'vibraj , Inbibiturum illic, jam quidquid ab aëre fumpto jEtheris expresfum eft : . Mom , proh ! quantnm eft artis in illo! Vimus hac fabrica tantum , cesfante perimus : Machina nam noftra hcec non eft hydraulica fohim , Pneumatica eft etiam; auxilio fpirabilis auras Indiget. • Polignac , Anti - Lucretius.  III VOORREDE VAN DEN VERTALER. tellingen uit ie denken, en ze an, dert men, in V onderzoek van twijfel* dgtige ftukken , proevondervindlijk is te werk gegaan, heeft men nopens dezelve, niet meerder zekerheid, konnen bef'is/en, en fleeds nieuwe ontdekkingen gedaan, welker kennis, langs eenen anderen weg, fchier geheel onmoogüjk geweest was. Nogthans , zullen de gevolgtrekkingen, uit proeven afgeleid, buiten alle gegronde tegenfpraak zijn; de proeven zelve moeten met alk de vereischte naauw. keutigheid, en zonder den geringflen zweem naar vooringenomenheid', wotden in 't werk gefield; terwijl, in het tegen, gefield geval, noodwendig, tusfehen de Proevnemers, gefchillen ontflaan moeten, die het floers der onzekerheid V zuelk de zaak zelve bedekt, hoe langs zo meer verdikken, en de herhaling van reeds in V werk gefielde, doch in de opgave van *de Wtkomsf wrfcbillende s en 't uitdenken  V van nieuwe rechtflreekfche proeven, bij aanhoudenheid, noodzaaklijk maken. En even zoo is 't gelegen met het fluk, waar over ik thans mijnen Landgenoten eene verhandeling aanbied: zeer, ja! zeer verfcbillend heeft men hier over gedagt, proeven van verfchilknden aart en uitflag er over genomen, en iemant die in 't gefchiedkundige er van niet geheel vreemd is, zal geen betoog van mij vorderen, dat een beflisfend oordeel, omtrent V zelve , tot hier aan, nog zeer moeilijk blijvt» Dit, gevoegd bij 't gewigt der zaak, en den wezenlijken invloed welke eene zekere kennis hier van op de gezondheid van 't menschdom , en V behoud veeier leven hebben moet, fchijnen de voornaamfie beweegredenen geweest te zijn, welke de Huraan Society te Londen aangezet hebben om eenen eerenprijs op te hangen, die aan den zodanigen zou * 3 Wor*  VI worden toegewezen, welke V beste ftuk over den fchijndood zou hebben ingeleverd» En terwijl het {behalven dat mijn beroep dit van mij vorderd") mijne altoos gelievkoosde uitfpanning is, de voornaamfte flukken der Ontleed- en Lighaamswerktuigkunde, — vooral daar ze met de Ziektekunde, en, 't oogmerk van deze, de her/lelling van lij deren in wezenlijk verband jlaan, ernftig te overwegen, en, zo veel mooglijk, in dezdve meerder licht te erlangen; wekte de aankondiging der bekroonde Verhandelingen van de LIeeren Goodwyn en Kite mijne nieuwsgierigheid op, en eene begeerte om ze mijnen Landgenoten ten nutte te maken wierdt, onder 't herlezen van dezelve, meer en meer gevestigd. Gaarne had ik, voor af, devoornaamfte proeven herhaald, om het vertrouwen op derzelver echtheid eenigzints te konnen  VII verjlerken; en ook was dit, bi] den aanvang , mijn voornemen: Dan, onvoorziene omfiandigheden, welke den tijd tot uitjpanning bij mij aanmerklijk verkort hebben , noodzaken mij dit nog eenigen tijd te verfchuiven, en, ten einde de gemeenmaking van V geheel niet te lang te vertragen, de Verhandeling des Heeren Goodwyn, voor eerst, in 7 licht te geven; om ook, terwijl ik mij met *t verder onderzoek van dezelve en die van den Heer Kite, ten titel voerende an Esfay on the recovery of the Apparently Dead, bezig houde; aan anderen gelegenheid tot nafporing — en aan mij zeiven die tot fpoediger bereik van mijn hoofdoogmerk, de kennis der waarheid, te verfchaffen. Ik wil niet ontveinzen dat, hoe zeer niemant van gezond oordeel en grondige kunde aan deze beide Verhandelingen, over V geheel, der zeiververdiensten weigeren  viii geren kan, echter ook, op fommige zaken die er in voorkomen, zeer gegronde aanmerkingen konnen gemaakt worden. Ban, thans enkel eene Vertaling aanbiedende, laat ik de zaken zelve voor der Schrijver en rekening; en zal mijnen ar. rebeid genoeg/aam beloond agten, indien dezelve tot uitbreiding der heilzame konst eenige geringe aanleiding zal gegeven hebben , en edelmoedige Lezers ingejhpen taal en drukfeilen gunstig verfchonen. Dordrecht den 20 April 1790,  INLEIDING. Igsppssge Schets dezer Proeve wierdt, voor 8 rfi'\ Zi twee jaaren, in de Latijnfcbe taal, lij p^^l in 't licht gegeven; en verfcbeimBtafjr^r den der meest beroemde Konstge* noten vereerden ze met eene bijzondere oplettendheid. Eene zo vleiende beöordeeling van bevoegde Rechters deed mij 't lïuk als verdienstlijker beühouwen dan ik mij had voorgeftcld, en moedigde mij aan om mijn werk voort te zetten, in hoop van het in eene volkomencr gedaante aan 't algemeen te zullen mogen aanbieden. Ik heb gedurende dezen mijnen arrebeid vele zwarigheden ontmoet, en (,eel moeite aangewend; en ben dikwijls gelukkig gefl.iagd: fommige vragen nogthans zijn geheel onbca.itwoord gelaten, en fommige verfchijnfelen onverklaard ; dan hier omtrent heb ik weinig befcommericg , in zo verre zij aan 't voorname A doel  doel der Verhandeling niet onmiddelijk verknogt zijn: en, offchoon er eenige duisterheden van weinig aanbelang mogen zijn overgebleven, zijn er echter verfcheidene dingen bewezen, welke, na ik vertrouw , beide in de Natuur— en Geneeskunde van een aanzienlijk nut zijn zuilen. De dierlijke ademhaling is, van over lang, een moeilijk voorltel in de Lighaamswerktuigkunde geweest, en er kon gene voldoende oplosfing van gegeven worden , zo lang de Scheikunde in eenen min - beöeffenden (bat bleev: de algemene verfchijnfelen, wel is waar, heeft men waargenomen, en g^iingen voorgemeld om ze te verklaren (tf); edoch zo lang men zig bij gistingen alleen bepaald heeft, bleev 'er twijfeling en onzekerheid. Sedert weinig jaren is de kennis in de Scheikunde veel verbeterd , en er zijn proeven over de ademhaling in 't werk gefteld met eenen gelukkigen uitüag ; men heeft nieuwe ontdekkingen gedaan , buitengewone verfchijnfelen ontwikkeld , en aanmerklijke duisterheden opgeheven; maar er zijn fommige zwa« (a) De Heer Isaac Newton verbeelde zig dat de Dampkrings lucht aan 't bloed in de longen eenen zuuren damp moest mededeelen, welke noodzaaklijk was om de werking van 't hart te onderhouden. Omes pag. 355.  ^ C 3 ) zwarigheden overgebleven , genoegfaam om den ijver van latere beöeffenaren uiuelokken. Ik heb in de behandeling van dit onderwerp zorgvuldig onderzogt 't geen door andere Schrijvers is waargenomen, en eene verfcheidenheid van nieuwe proeven in 't werk gefield, welke eene hoofdnuttigheid van de ademhaling fchijnen bevestigd te hebben, te weeten deszelvs verband met de beweging van het hare en de ovrige werkingen des lighaams. Het leven in dieren is insgelijks een onderwerp geweest, waarop men, in onderfcheiden tijden, den aandagt gevestigd heeft: voor en al eer wij eenige van deszelvs wezentlijke eigenfehappen bekend hebben , mogen wij ons niet vleijen , dat wij hetzelve van den dood zullen kunnen onderfcheiden. De oude Geneeskundigen fchijnen deze gaping zeer wel te hebben gezien ; edoch zij gaven zig gene moeite om ze aan te vullen. Omtrent het midden dezer eeuwe, zijn twee Schrijvers van uitllekenden roem tot 't onderzoek hier van overgegaan en zij hebben zulks eenen geruimen tijd met veel ijver en drift doorgezet: bij dit onderzoek hebben zij veel kennis en vernuft aan den dag gelegd, en (a) Wh ij tt en Hall er. A s  ( 4 ) en eene menigte gewigtige gevallen uit andere Schrijvers verzameld; dan altoos waren hunne belluircn onvoldoende, en hunne gevoelens komen thans zeer weinig in aanmerking. Dit zal, in de daad, gene verwondering baren bij hen welke hunne werken onderzogt hebben; daar men over 't geheel er van moet zeggen, dat zij dikwerf veronderftellingen met waaragtige gebeurnisfen vermengen , en forritijds grijpen naar meer dan hun yerftand als nog beflaan kan. Na dien tijd wierdc het onderzoek omtrent het léven over't geheel verzuimd: nogthans ondernamen fommige ervarene mannen het onderfcheid tusfchen leven en dood te zoeken in de gevoelige eigenfchappen van *t lichaam. Men verzamelde waarnemingen, en ftclde aan 't Algemeen verfcheidene tekenen voor ten einde dit ondetfcheid te bepalen (a): edoch lateie waarnemingen toonden de ongenoegfaamheid daar van; en, na veel arrebeid en redentwist, heeft men thans algemeen aangenomen, dat er tot hier toe om eenen volftrekten dood te bepalen geen ander teken bekend is, dan 't aanwezen der verrotting ( b ). Om («) Lettres fur la cèrtitude des fignes de la mort, par Monl'. Louïs. Disfertatio an mortis incerta figna minus a Chirurgicis quam ab aliis experimentis W i nsio w. b Disfertation fur rincertitude des figncs de la mort» yar Monf. Bruhick.  ^ C 5 ) Om alle aanleiding tot dergelijke misdagen te vermijden , heb ik mij de moeite gegeven om 't onderwerp op eene onderfcheidene wijze te betragten (a), door 't levende lighaam te nemen wanneer alle de bijkomende ( accidentia) tekenen van leven reeds afwezig zijn , door er op aan te leggen zodanige uitwendige middelen welke het in de daad aanwakkeren, vervolgens door op te letten op de plaats en omitandigheden van derzelver cerfte werking, en de onmiddelijke uitwerking die zij te wege brengen: zodoende, wierdt ik opgeleid tot de kennis van de wezentlijke eigenfchap van 't leven, en gevolglijk tot die van de wijze waarop 't zelve van den dood kan onderfcoeiden worden. Deze onderkenning zal de voldoendfte zijn van alle, wanneer ze toepaslijk gemaakt wordt op ijder geval waarin een lighaam in dien ftaac gevonden wordt, welke ook de oorfprongüjke ziekte er van moge geweest zijn; en indien wij hier op behoorlijk agt geven , zullen wij altoos met zekerheid konnen beilisfèn , of een perfoon wezentlijk levend of dood zij ; en de lijken on- (a) Disfertatio Inauguralis de vita Corporjs huruani. Auttoj re J. T. vam d er Kemp. A 3  ^ (6) onzer naastbeftaanden zullen nu konnen ten grave befteld worden, voor en al eer zij voor de levende fchadelijk worden. Maar de voordeden van die onderzoek hebben zig nog ruimer ukgeiïrekt. Uit het befluit, ben ik in (laat geworden, te bepalen de natuur der ziekte welke plaats heeft bij drenkelingen , gevvurgden , en die gene welke on^erfchcidene fchadelijke luchten hebben ingeademd; hier aan eenen uitdruklijken naam te geven , en deszelvs gevoeglijke plaats in de ziektekundige ftelfels aan te wijzen ; en teffens uit te vinden de beste poogingen tot hcrftelling. Men heeft onder de beftiering van openbare Genoodfchappen in verfcheiden landen verfcheidene middelen hier toe aangeprezen , en alle worden geroemd als met eenen gewenschten uitflag te zijn aangewend ; en zïnts dat fommige , zo vroegere als latere, der voornaamfte Schrijvers dit getuignis b. kragtigd hebben, durvd niemand hier aan twijffelen, zonder zig den bijnaam van verwaand waardig te maaken : dan, offchoon 't hier fchijnen moge dat die* ren even gemaklijk konnen herfleld worden, gonder de medewerking van verfcheiden van dezelve, Jievde tot de waarheid, zo wel als 't  <9L (-) J%é algemeene welzijn, moe,t onze keus bepalen. Daar en boven, indien men bedenkt, dat eene. vooringenomenheid jegens 't nut dezer middel len een aanmerklijk verlies van tijd kan veroorzaken, en dat een verlies van tijd dikwijls een verlies van 't leven is, zal 't belang van 't Menschdom 't algemeene vooroordeel te boven gaan, en de agting voor gezag voet geven tot een bedaard onderzoek. In 't gantfche beloop dezer behandeling, heb ik getragt mij naauwkeurig te bepalen bij den ontwikkelenden betoogtrant (method of analyfis) beginnende met de uitwerkfelen, en opklimmende tot derzelver bijzondere oorzaken , en van deze tot de meer algemeene, met de hulp teffens van de vergelijking (analogij) en gevolgtrekking (induftion), tot dat ik het niet verder brengen konde. Vervolgens nam ik 't laatlte befluit aan, tot eenen algemeenen grondflag, om de voortbrenging van alle de uitwerkfelen te verklaren, in eene afklimmende reeks tot de allereerfle verfchijnfelen daar de ontwikkelingsketen (analyfis) begon; op deze wijs er de zamenftelling (fyntheiis) bijvoegende , en daar door aan het op te maken befluit al die waarfchijnlijkheid bijzettende, welke de natuur van 't onderwerp toeliet. A 4 Om  Om 'c gevaar, van door verbeeldingskracht of onnaauwkeurige waarneming misleid te worden, te vermijden , zijn de proeven verfcheiden malen herhaald, met veel zorg en Oplettendheid, en altoos in 't bijzijn van eenige oordeelkundige Vrienden: dan, gelijk 't getuignis onzer zinnen niet altijd toereikend is , en 't nauwkeurigst onderzoek foms aan dwaling onderhevig z^n kan, verwagt ik geenfints , noch verlang ik immer dat men mijne fteilingen aanneeme, voor en al eer de proeven door andere zullen herhaald zijn; en indien men in 't vervolg mogt aantonen dat ik in een of ander van dezelve ben mis'eid geworden , zal ik aanftonds mijn gevoelen herroepen, en mijne dwaling erkennen. Immers is 't belang der waarheid en de welvaart van 't Menschdom van meerder waarde dan de roem van een bijzonder perfoon, en, zo als de Heer Bonnet zig zeer juist uitdrukt: „ Un j'ai tort vaut mieux que cent répli,, ques ingénieufes" ■ - Londen den 6 JUeij 1788. Iy AF.  ^ ( 9 ) JS* I. AFDEELING. Te bepalen de algemene uitwerkingen der indompeling op levende Dieren. "^Sj\ ij hebben voorgenomen, in deze afdeeling , te bepalen de algemene uitwerkingen van de indompeling op levende Dieren , en derzelver verband te ontvouwen met de werking van 't water op het lighaam. 't Eerfte dezer doeleindens zal men bereiken konnen wanneer men acht geevd op de pnderfcheidene veranderingen welke bij levende dieren plaats hebben gedurende dat zij onder water gedompeld zijn, en onderzoekt den ftaat der inwendige deelen na dat 't lighaam er is uitgenomen; en 't twede, indien men waarneemd de wijs op welke het water, ten tijde der indompelirg , in 't lighaam koomt , en deszelvs bijzondere werking, in 't voortbrengen dezer veianderingen, nagaat. Om mij van 't eerile te verzekeren, verzorgde ik mij eene ruime doorfchijnende glazen Klok, die mij toeliet naauwkeurig alle QmftanA 5 dig-  digheden te onderfcheiden welken er in plaats hadden; als deze omgekeerd en met water vervuld was, bragt ik er onder, op onderfcheiden tijden, verfcheiden Katten, Honden, Konijnen , en meer andere kleinere dieren, en hield ze er zo lang in tot dat ze fchijnbaar dood waren. Zo haast zij onder de Klok gezet waren , gav ik acht op de veranderingen die er in 't dier voorvielen; en wanneer er gene uitwendige tekenen van leven meer befpeurd wierden , opende ik het hoofd, de borst, en den buik, en onderzogt de ingewanden. Terwijl ik mij hier mede bezig hield, bragt men mij, op onderfcheidene tijden, de li{ken van drie ongelukkige menfchen welke verdronken warén, met verlov om ze te mogen openen : ik betra^tede derzelver binnenfte delen met alle mogelijke zorg en oplettendheid, en vergeleek deze waarnemingen met die welke ik in andere dieren genomen had. In deze onderfcheiden proeven , heb ik eenige veranderingen waargenomen in de uitwendige zieklijke toevallen, en in 't uiterlijk aanzien der inwendige delen; edoch de orde en opvolging der toevallen, en de ftaat deiingewanden welke met het leven in eén onmiddelijk verband liaan , komen alle overeen met de volgende befchrijving. Zo  Zo dra een dier in 't water gedompeld is, wordt deszelvs pols zwak en fnel; het gevoeld eene benaauwdheid aan zijne borst , en worfleld daar tegen: gedurende deze worfteling rijst het naar de oppervlakte van 't water , en werpt eene hoeveelheid lucht uic de longen. Hier na neemt zijne benaauwdheid toe; deszelvs pols wordt zwakker; het fparteld op nieuws met meerder geweld ; het rijst andermaal naar de oppervlakte , werpt meerder lucht uit de longen , en doed verscheiden pogingen om in te ademen ; en bij iommige dezer pogingen fluipt er doorgaans een gedeelte water in den mond. Daar na wordt de huid blaauw, bijzonder om't aanzicht en de lippen ; de pols houdt langfamer hand op ; de fluitfpieren zijn ontfloten; het dier vald neder zonder gevoel , en zonder bewegingWanneer men terflond het lighaam opend, doet het zig op deze wijs voor: jmo. De uitwendige oppervlakte van de hersfenen is van eene donkerer kleur dan gewoonlijk ; maar de vaten zijn niet met bloed opgezet. Noch ontdekt men om dezelve eenige tekenen van vogts-uitvating. ado. De  ^ ( 'O JP' sll°- De holligheid der longen bevat een aanmeiklijk gedeelte fchuimend vogt , en de long - flagaderen en aderen zijn opgevuld reet zwart bloed door derzelver gamfche uitgebreidheid. gtip. Het rechter oor en holligheid van 't hart trekken zig toe en zetten zig uit; de linker aderlijke boezem en oor bewegen zig zeer flaauw ; maar de linker holligheid is in rust. 4w. Het rechter oor en holligheid zijn vol zwart bloed , dergelijks de linker aderlijke boezem en 't linker oor; maar de linker holligheid is alleen omtrent halv met een dergelijkgekleurd bloed aangevuld- êtg. De (lammen en kleinere takken van de flagaderen die uit de linker holligheid voortkomen , bevatten insgelijks eene hoeveelheid van dit zwart bloed. In den. aanvangiijken ftaat der Geneeskundige kennis, en voor en al eer de Ontleedkunde behoorlijk geöeflend wierdt, veronderftelde- men in 't algemeen, bij verfcheiden Schrijvers, dat 't water deze uitwerkingen op de dieren veroorzaakte door in alle de holligheden van het lighaam te vloeien, en het doen barsten van fommige dier werktuigen welke on- mid-  middelijk met 't leven verknogt zijn (V). Dan zeden men 't zamenftel van 't lighaam met meerder naauwkeurigheid onderzogt heefc, en omtrent de nuttigheid en zamenhang der onderfcheidene . werkingen meerder kundigheid erlangd, blijkt 't duidlijk, dat deze veranderin. gen moeten toegtfchreven worden geheel en al aan de uitwerking die 't water te wege brengt op de longen; 't zij rechtflreeks, door in derzelver holligheden' in te dringen ; 't zij als een gevolg, door den ingang aan de dampkringslucht af te fnijden. Verfcheiden Schrijvers hebben getragt te ontdekken op welke van deze twee wijzen 't water werkt; en na veel arbeid en oplettenheid, waren zij in hunne gevoelens zeer verdeeld, fommige pleitten voor 't eerfte (Z>), en andere voor 't laatscgemelde (c}. De ia) Galen. Lib. UT. Comment. 40. — /Eginet/, Lib. 111. p. 'm. 97. — /Enus, Art. Princh». pag. 404. — Ai. f. x and. Bened. Cap. III. — Co drong us do fubmerfis, p. m. 322. — Senerics in Praxi, Lib. II. pag; 350. (b) Plat n er. Cent. Qnsft. Paradox, pag. 35. Louis, Mémoires fur les Noyés , &c. &c. De Hae n , Ratio medendi continuata, Tom. I. &c. ( c) L r t t r e us en ,S e n a c. Hlfloire de l'Acade- mie Rojale des Sciences, anno 1719. — Haller, Praleet. BotRitAV. Tom. II. pag. 2 9. — Winslow, Experimenta Ruherii. — Kaauw Boerhave, Impetum fa» ciens, pag. 223, &c. &c.  De befluiten, nogthans, van beide kanten, waren over 't geheel opgemaakt, of uit toevallige waarnemingen, of uit onvoldoende en ruuwe proeven ; in gevolge hier van is geen dier gevoelens door derzelver aanklevers bewezen ; en 't is altoos een gefchil in de Lighaamswerktuigkunde geb even , 't welk wij nu trachten zullen proefondervindlijk te beflisfen. II. AF-  II. A F D E E L I N G. TV bepalen, of het Water deze veranderingen veroorzaakt direct, door in te dringen in de holligheid van de longen; of indirect, door de dampkringslucht af te fluiten. Jndien't water bij de indompeling in de longen komt, mogen wij natuurlijk verwagten dat wij 't er naderhand, bij opening van 't lighaam, in vinden zullen : maar wanneer 't lighaam geopend wordt na de belemmering der ademhaling door eenige andere oorzaak, is er dikwerf een fchuimig vogt in de holligheid van de longen, naar een mengfel van lucht en water gelijkende, 't welk ons in 't onderzoek kan misleiden. Om dit voor te komen, ben ik te rade geworden om eene of andere vervftof met \ water, 't welk tot proeven over dit Huk gebiuikt wierdt, te vermengen, 't welk, wanneer het tot in de longen doordrong gcdtiurfende eene volhardende,onderduiking, door de biizondere kleur dienftigzijn kon om het van dat fchuimach-  tig vogt te konnen onderfcheiden : maar indien 't gekleurde vogt alleen in eene geringe hoeveelheid in de longen geraken rhogt, zal de vervttof zodanig door het long-fnot verdund zijn, dat zij aanmerklijk v;.n hare onderfcheidende hoedanigheid verloren heeft, 't Zal, om deze rede, beter zijn in deze proeven de hoogde kleuren te bezigen, als, b. v. zeer zwarten inkt, iterke aftrekfels van blaau* we vitriool, enz, I. Proeve. Ik vulde mijn glazen Klok met Inkt , en dompelde er een Hond in. Zo dra als hij ophield met fpartelcn, nam ik hem er uit, en onderzogt hem. Ik vond eene geringe hoeveelheid fchuimachtig vogt in de longen, en dit was met inkt gekleurd. Dezelvde proev wierdt met drie andere honden genomen; en 't vogt 't welk in de longen van ieder derzelver gevonden wierdt, was met inkt gevervd. Desgelijks wierdt ze herhaald met drie Katten, en over 't geheel was de uitkomst dezelvde. Uit deze proeven blijkt, dat een gedeelte van den inkt tot in de longen dezer dieren doordrong; en wij mogen hier uit befluiten, dat  C '7 ) 'JP dat gemeenlijk een gedeelte water in de longen van verdronkene dieren indringt: edoch men zou nog konnen vermoeden, dat dit water in de longen koomt door zijne eigene zwaarte, na dat 't fpartelen van de dieren heeft opgehouden; en derhalven dat de tegenswoordigheid van 't water in de longen niet kan hebben veroorzaakt die toevallen welke zijn voorafgegaan. Dit nuk kan beflisd worden door de ligha» men der dieren te brengen in eenen ftaat die gelijk is aan dien welke door de indompeling veroorzaakt Wordt; en door ze, na dat de Spartelingen hebben opgehouden, te dompelen in een gekleurd vogt : immers indien 't vogt in dien ftaat in de longen koomt, zal men mogen befluiten , dat ook de inkt 'er indringt door zijne eigene zwaarte, na dat de pogingen toe ademhalen ophouden. II. P R O E V £. Ik leide een band om de long-pijp van een hond, en wurgde hem. Zo dra hij zig nier, meer bewoog , dompelde ik het lighaam in eene hoeveelheid inkt; en hield het er eenige minuten in. Vervolgens, bij onderzoek der longen, vond ik er geen inkt in. B Deze  Deze proev wierdt in twee andere honden herhaald, met denzelvden uitflag. Hier zien Wij, dat de inkt niet door zijne éigene zwaarte in de longen kwam, na dat de pogingen tot ademhalen ophielden. Het moest derhalven in de longen der dieren van de eerlie proev geraakt zijn, geduurende de pogingen tot inademing. Maar indien de inkt in de longen van deze dieren koomt geduurende de pogingen tot inademing, was 't dan niet toereikend om die veranderingen te wege te brengen die er in 't lighaam, ten tijde der indompeling, plaats hadden ? Om deze vraag te beantwoorden , moeten wij nagaan de hoeveelheid waters welke in de longen koomt geduurende de dompeling , en de veranderingen die er in 't lighaam veroorzaakt worden door 't inbrengen van eene gelijke hoeveelheid van dergelijk vogt. Indien de inkt, welke in de longen geraakt, in dezelve blijven .zal in eenen afgezonderden ftaat, zullen wij konnen bepalen de hoeveelheid welke er, in deze proeven, wordt ingelaten , door denzelven naar de longpijp er uit te drukken : dan deze inkt is zo naauw verbonden met het fnot van de longen, wanneer de borst bewogen wordt, dat wij hem niet af«  afzonderlijk konnen opvatten. Indien wij, echter, in deze proeven zodanige vogten gegebruiken welke gene eigenfchap bezitten om zig met 't longfnot te vereenigen, dan zullen ze afzonderlijk jn de longen blijven, ongeacht: de beweging van de borst, en er in eene ruime hoeveelheid konnen worden uitgenomen. lil. Proeve. Ik vulde eene kleine glazen Klok met KwikB en dompelde er eene Kat in, op dezelvde wijze als in de andere proeven. Na dat 't lighaam er was uitgenomen, vond ik eene halve once Kwik (a) in de holligheid van de longen, en eene once fchuimagtig Vogt (£) *t welk roodgekleurd was. Drie andere Katten wierden , op dezelvde wijze, in Kwik gedompeld; en na dat ze er Uit gehaald waren, erlangden wij uit de longen van De eerfle, De twede , De derde, K'vik. drie dragma's, vijf dragma's, vijf dragma's, Schuimagtig Snot. zes dragma's. eene once. eene once. (e) Gewogen. {b} Gemeten» B 2 Vier  Vier Konijnen wierden in Kwik verdronken, op dezelvde wijze, en na dat ze er waren uitgenomen, erlangden wij uit de longen van Kwik. * Schuimagtig Snot. De eerfte, | twee dragma's, I zes dragma's. Detwede, 1 eene dragma, I eene halve once. En van de twee laatfte kregen wy geen Kwik. Hier uit blijkt, dat de gantfche hoeveelheid vogt, welke in de longen van verdronken dieren gevonden wordt, niet aanmerklijk is, en dat het over 't geheel bedaar,, deels uit het natuurlijk fnot van de longen, en deels uit 't vogt, 't welk geduurende de pogingen tot inademen, in dezelve geraakt. Vermits, nu, de hoeveelheid vogt welke in de longen koomt zo gering is, mogen wij dan veronderftellen dat dit alleen die veranderingen te wege brengt welke bij drenkelingen plaats hebben? Indien de Kwik alleen deze veranderingen te wege brengt in dieren van de laatfte proeve, zullen dezelvde veranderingen veroorzaakt worden door 't inbrengen van eene gelijke hoeveelheid van eenig vogt in de longen van een levend dier, wanneer 't zelve niet onder water gedompeld is.  Wij hebben, in de laatfte proeven, gezien, dat de grootfte hoeveelheid Kwik, welke in de longen van de Katten koomt, vijf dragma's was. Laten wij veronderftellen dat eene hoeveelheid , welke gelijk is aan 't geheel van de fnotagtige zelvftandigheid en de Kwik die wij uit de longen bekomen hebben , in dezelve van buiten wordt ingebragt : indien dit den, dood van 't dier veroorzaakt, zullen wij dezelvde uitwerking erlangen door in de longen van zodanig dier eene gelijke hoeveelheid water in te brengen, zo lang de ademhaling op gene andere wijze geftremd is. IV. Proeve. Ik bond eene Kat in eene uitgerekte houding , en maakte eene kleine opening in de luchtpijp door eene der kraakbeenige ringen uit te fnijden. Door deze opening bragt ik twee oneen water in de longen. Het dier had ogenbliklijk eene moeilijkheid in het adem* halen , en eenen zwakken pols: edoch deze toevallen verminderden fpoedig; en het leevde verfcheiden uuren daarna, zonder veel blijkbaar ongemak. Op 't laatst wurgde ik ze, en vond twee en eene halve once water in de longen. B 3 Ik  Ik bragt , op dezelvde wijze , twee on* een water in de longen van twee andere Katten. De moeilijkheid in 't ademhalen , en ongefteldheid van den pols , waren iets meerder dan in de eerde proev; maar in weinig tijd waren deze ongefleldheden verminderd: de dieren wierden toen gewurgd, en men vond vier oneen vogt in de longen. Hier dus, offchoon er eene hoeveelheid water , groter dan de gantfche hoeveelheid welke er in deze proeven in gevonden wierdt, in de longen gebragt was, veroorzaakte dit echter niet dergelijke veranderingen in 't lighaam als welke er bij drenkelingen plaats hebben. Het volgt, derhalven, dat het water 't welk inde longen der ingedompelde dieren koomt, niet is de oorzaak van de veranderingen die ér in 't lighaam voorvallen. Wij leiden - uit deze proeven de volgende gevolgen af: linioi Er geraakt gemeenlijk, bij drenkelingen , eene geringe hoeveelheid water in de longen, ado. "eWnter koomt in de longen geduuren» de de pogingen tot inademing, en, zig mei bet iong-fnoe vermengende, snaakt het die fehvüm*  fchuimagtige vertoning waar van de Schrijvers gewag maken. 3tio- Het geheel van dit vogt in de longen is niet toereikend om die veranderingen te wege te brengen die er bij 't verdrinken plaats hebben. En hier uit volgt, dat het Water alle dh veranderingen, die er bij drenkelingen plaats hebben, veroorzaakt, middelijk (indireéllij), door den ingang der dampkrings - lucht in d& longen af te fluiten. Om de veranderingen aan te wijzen welke de affluiting der lucht veroorzaakt, moeten wij nafporen de bijzondere uitwerking van de lucht op de longen in de ademhaling, en, het verband van deze uitwerkingen met de onderfcheiden werkingen van 't lighaam: en, zo dra wij hier van zeker zijn, zal het gemaklijk zijn te bepalen, welke veranderingen moeten plaats hebben door een gevolg van de beroving der lucht. De eeffle en zig meest voordoende uitwerking welke de ademhaling in de longen te wege brengt, is eene verandering in het volumen van de lucht die zij bevatten, en dit moet veroorzaaken eene geëvenredigde verandering in den graad in welke zij zig uitzetB 4 ten,  Cm) ten, en bij gevolg in de gedaante der Vaten, die er zig door vetfpreiden. Wij gaan over tot 't onderzoek naar deze veranderingen , en tot 't bepalen van derzelver verband met de andere werkingen van 'e lighaam. m, af-  III. AFDEELING. iftf bepalen der Scheikundige Uitwerkingen van de lucht op de longen in de Ademhaling. O m tot het in deze Afdeeling voorgeftelde oogmerk te geraken , moeten wij allereerst bepalen de onderfcheiden hoeveelheden lucht in de uit- en Mdeming, en de geë'venredigde uitzetting van de longen in ijder van deze omftandigheden ; en vervolgens trachten aan te duiden de uitwerkingen van deze verfchillende trappen van uitzetting op de longvaten , en op den loop van het bloed 't welk er doorloopt. Verfcheiden Schrijvers hebben getracht de hoeveelheid der lucht, welke bij ijdere inademing ingenomen wordt , te meten; en fommige onder hen hebben bereekeningen opgegeven van de geëvenredigde uitzettingen der longen, beide in de in- en uitademing Deze ' («) Borelli de Motu Animal. LiB. II. — JuRiN. pisfert.1V, lib. IV.— Ha les, Veget, Statics, Vol. II.— fi 5 *AÜ"  ( 26 ) Jg* Deze bereekeningen waren door een beroemd Lighaamswerktuigkundige grotendeels aangenomen ; en hij leidde er verfcheiden gevolgen van af, om verfcheidenerlij Ziektens te verklaren welke onmidlijk met deze werktuiglijke veranderingen verknogt zijn (b) : dan de. middelen welke men tot 't opmaken van deze bereekeningen gebezigd heeft fchijnen onvoldoende geweest te zijn; en de gevolgtrekkingen uit dezelve worden door verfcheiden gcmeene verfchijnfelen van 't lighaam tegengefproken. , Wij zullen ten dien einde trachten deze hoeveelheden andermaal te meten , en onze bereekening op te maken uit de uitkomst der proeven: En , allereerst , te meten de hoeveelheid lucht die in de longen wordt ingenomen na eene volkomen uitademing. Vermits ijder Dier volkomen uirademd voor dat •het ftervt, zijn de longen in een dood lighaam in eenen ftaat van volkomen uitademing: indien wij, derhalven, de hoeveelheid lucht welke in da longen van dode lighamen is meten konnen, zul•00 t»9 -ui tb joi dfat-yd' tn-^^da Sauvage, de Refpiratione difficili. — BfiB.MOBl.Ll, Disfert. de Refpiratione. (£j Haller, Element. Phyfiolog.  ïen wij mogen bepalen de middel-hoeveelheid in eenen ftaat van volkomen uitademing. Nu is het algemeen bekend , dat de longen, in eenen gezonden ftaat, altoqs vast tegen het gedeelce van de borst, waardoor ze bevat worden, aanliggen; en aan alle de bevattende deelen der borst, het middenrif uitgezonderd , na den dood vast zitten : indien wij, dus, het middenrif van een dood lighaam vast maken, en door de uitwendige deelen eene opening in de borstholte maken , zo zal de dampkrings-lucht door hare eigene zwaarte, hierdoor indringen, en op de uitwendige oppervlakte der longen drukkende , zal zij die noodzaken toetevallen, en de lucht die ze bevatten uitdrijven ; en dat gedeelte der borstholte , 't welk zij voorheen beflagen hadden , zal de maat zijn van de uitgedreeven lucht. Wanneer wij nu dit gedeelte dezer holligheid met water vullen, zal dit water de hoeveelheid lucht, welke in de longen was, na. de uitademing, aanwijzen. I. Proeve. Ik verzorgde mij een lijk van eene gewo* oe geftalte, en leide pp het bovenfte gedeelte  ^ ( 28 ) te van den buik eenen fluitenden drukdoek arn , om het middenrif in deszelvs plaats te doen blijven: vervolgens maakte ik eene kleine opening ter weerzijden in de borstholte, en op het meest verhevene gedeelte. De longen flonken ogenblik-lijk; en bij gevolg wierdt de lucht die zij bevatteden uitgedreven. Daar na wierdt er water door deze openingen ingebragt, tot dat de holte gevuld was. Dezelve hield 272 cubic duimen water. Derhalven bevatteden de longen van dit lighaam, in eenen ftaat van volkomen uitademing, 272 cubic duimen lucht. Dezelvde Proeve wierdt herhaald op twee andere lijken , genoegfaam in dezelvde omftandigheden; en de longen van 't eene hielden , in den ftaat van volkomen uitademing , 050 cubic duimen lucht in, en de longen van 't andere 262 cubic duimen. De voorwerpen waarop deze proeven genomen zijn, waren door de koord geftorven; en ik verwagtede niet dat er eenige tegenwerping tegen de proeve in dat opzigt kon gemaakt worden : maar naderhand fchoot mij te binnen , dat hunne longen niet geweest waren in eenen ftaat van uitademing; om dat rnenfchen door angst bekneld dikwijls eene diepe inademing doen, voor en al eer de koord  koord rondsom de luchtpijp gebragt is ; de knelling van de koord wordt aanftonds zo vast, dat zij niet in ftaat zijn om de lucht uit te blazen. Om deze rede herhaalde ik de proev op verfcheiden volwasfcne voorwerpen ,• welke eenen natuurlijken dood geftorven waren. In fommige van deze waren de longen aan de zijden der best vastgegroeid, en zj Honken niet volkomen , wanneer de openingen gemaakt waren; maar in vier van dezelve fchenen de longen behoorlijk te Hinken ; en wij hadden de volgende uitkomften: De longen van het eerfte hielden in 120 cubic duimen, . twede —' 102 ■ derde 9° ■— ■ vierde • 125 Deze proerven zijn voldoende om aan te tonen, dat de longen eene aanzienlijke hoeveelheid lucht in zig bevatten, zelvs na eene volkomene uitademing : dan deze hoeveelheid moet verichillen in onderfcheiden voorwerpen , in evenredigheid van den inhoud der borst ; 't is daarom zeer moeilijk om een midden-evenredigheid te bepalen. Evenwel, om dit onderzoek door te zetten , zullen wij voor 't tegenswoordigé de midden-evenredigheid  heid van deze latere proeven aannemen, efl zeggen dat de longen van een mensch nog IC9 cubic duimen lucht bevatten na eene volkomene uitademing. Wij gaan nu over tot 't meten van de hoeveelheid lucht welke in de longen koomt in eene gewone inademing. Dit kan gefchieden door adem te halen uit een Vat 't welk alleen twee buiswijze openingen heeft, eene van welke aan den mond wordt aangelegd, terwijl her andere in 't water gedompeld is. Indien wij inademen uit het Vat, onder deze omfhndigheden , zal er eene hoeveelheid water inkomen , gelijk in volumen aan de hoeveelheid lucht die er uit is ingeademd. Op dezen grondflag, dagt ik uit het werktuig ABC DE. Het Vat D houd verfcheiden honderd cubic duimen lucht. Dit Vat ('twelk ik tot duidlijkheid luchtweegkundig (pneumaticq') noem) hangd in de Schaal AB, en is in evenwigt gebragt met de Schaal C; en de buis abc is in water gedompeld in 't Vat G; indien iemand inademd uit de buis E, zal er een volumen water in het Luchtweegkundig Vat door de buis abc komen, 't welk geliik zal zijn aan 't volumen lucht 't welk er uit is ingeademd door de buis E. De Schaal C zal 't ge-  (3') 't gewigt van 't water, 't welk in 't Luchtweegkundig Vat is, bepalen; en, na behoorlijke uitrekening , zal dit opleveren 't getal van cubic duimen water welke bij ijdere inademing in 't werktuig komen , en 't getal van cubic duimen water zal opleveren 't getal van cubic duimen lucht. II. Proeve. Een volwasfchen Perfoon van eene mid« delmatige lighaamsgeftalte ademde tweemalen uit 't Werktuig in ; zo veel hem immers mooglijk was, zijne gewone wijze van inademen volgende: Bij de eerfte kreeg hij binnen S cubic duimen lucht. Bij de twede - 2^ cubic duimen. Een ander Perfoon, van, na genoeg, dezelvde lighaamsgefialte, ademde tweemalen in: I Bij de eerfte kreeg hij binnen 3| cubic duimen lucht; Bij de twede 2| cubic duimen. In deze proeven is een verfchil in de hoeveelheid lucht welke bij ijdere inademing in de longen koomt, welke wij vermoeden dat ontftaac van den aandagt der ziel geduurende dezen  dezen nieuwen Haat van ademhaling. Om deze aanleiding tot dwalen, zo veel als mooglijk, te vermijden, befloten wij dat dezelvde Perfoon, geduurende een paar minuten, uit 't Luchtmeetkundig Vat regelmatig zou inademen, en bcurtlings uitademen in den dampkring, alle de inademingen tellende; en dat wij dan meten zouden het water 't welk geduurende dien tijd in 't Vat komt, en uitrekenen de gelijke hoeveelheid voor ijdere inademing. III. Proeve, De twee Perfonen, die zig tot de laatfte proeve verledigden , ademden uit t Luchtmeetkundig Vat dertien malen agter den anderen in, op de wijze zo als wij befchreven hebben; en de gemiddelde hoeveelheid lucht welke bij ijdere inademing inkwam was Door de eerfte Perfoon ?| cubic duimen, Door de twede ys — 't Blijkt, dan , dat de hoeveelheid lucht welke bij ijdere inademing in de longen koomt gantsch niet aanmerklijk is, wanneer ze vergeleken wordt met die welke ze bevatten na eene volkomene uitademing. Dit buitengewoon  U C 33 ) woon verfchil wierdt door verfcheiden oor* deeikundige vrienden met verwondering opgemerkt ; en zij gaven mij hunne vrees te kennen, dat ik mogt misleid geweest zijn. In gevolge hier van herhaalden wij de twede van die proeven, met zo veel te meer oplettendheid, en op nuer verfcheiden voorwerpen ; en in alle deze was de gemiddelde hoeveelheid voor ijdere inademing genoegfaam dezelvde als in de voorgaande : maar in de di-rde proev wierdt er eene benaauwdheid op de borst gevoeld, voor en al eer 't bepaald getal van inademingen voleind was; en nadat de mond van de buis afgetrokken was, namen wij waar , dat dit vereischt wierdt om eene diepe inademing te verrigten. Deze twee ömitand'gheden fchenen te tonen, dat de hoeveelheid lucht welke uit 't werktuig in de long jn gekomen was , niet toereikend geweest was voor 't doelwit van de ademhal'ng ; en dit geb.ek in hoeveelheid moet worden toe* gefchreven aan eenïge bijzondere omftandigheden van de prov. In alle deze proeven gaven wij ngt op de poging die de werktuigen der ademhaling deden , war.neer de gewone hoeveelheid lucht Uit den dampkring is ingeademd; en wij befchouwden de kracht dezer poging als de maat C van  ^ C 3 4 ) van eene gewone inademing (a), en trachteden dit naauwkeurig na te bootfen wanneer wij uit 't werktuig inademden; dan wij vonden dit niet toereikend; om dat het water ra 't Luchtmeetkundig Vat tegen zijne eigene zwaarte moet opklimmen ; en ten einde dezen bijkomenden tegenfhnd voor te komen, zal 't nodig zijn dat de poging tot inademing uit 't werktuig groter zij dan de gewone paging in den dampkring. En dit heeft tot de dwaling aanleiding gegeven. Nadien, dan, de poging in den dampkring de maat niet is van eene natuurlijke inademing uit 't werktuig, moeten wij onzen toevlugt tot 't gevoel in de longen nemen. Indien wij verfcheiden malen agter den anderen uit 't Luchtmeetkundig Vat inademen, zo als in de laatfte proev, en zo veel lucht inademen ijder maal als geen ongemak in de longen gedurende de ademhalingen kan veroorzaken , noch eenigen mangel aan groter hoeveelheid wanneer de mond er is afgetrokken , mogen wij befluiten dat de longen zo veel f a ) 't Is aan een ijder bekend, dat er een aanzienlijk ver. fchil plaats heeft in de hoeveelheid lucht welke in de longen koomt bij eene gewone-, of eene diepe inademing: Indien iemand zorgvuldig uitademd, en daar na eene diepe inademing doet, zal hij dikwerf in zijne longen ophalen boven de aoo cubic duimen- lucht bij ijdere poging.  % (35) jg* veel lucht ontvangen hebben bij ijdere inademing als tot 't oogmerk der ademhaling nodig is. IV. Proeve. Drie Perfonen, van eene gewone lighaamsgeltalce, ademden in uit het Luchtrreetkundig Vat dertien malen agter dtn anderen, en namen telkens zo veel lucht in, als het gevoel in de borst fcheen te vorderen. De juiste hoeveelheid lucht, bij ijdere inademing in de longen gekomen, was Bij de eerfte 12 cubic duimen. Bij de twede 14 - Bij de derde ii — Hier uit blijkt, dat de hoeveelheid lucht» Welke tot ijdere inademing vereischt wordt, groter is dan van de voorgaande Proeven kon verwagt worden: edoch dit verl'chilt ook een weinig in verfchillende perfonen; en 't is even moeilijk om een gemiddelde maat voor de inademing, als voor de uitademing te bepalen. Wij zullen nogthans hier de gemiddelde hoeVeelheid op 12 cubic duimen (lellen. Maar de lucht, welke uit 't Luchtmeetkundig Vat in de longen overgaat, komt uit eene koude in eene warme plaats ; zij moet derhalven een trap van uitzetting ondergaan, zo C 2 haast  ^ C 36 ) haast zij in de longen geraakt, en bij gevolg* eene grotere plaats befl ian dan te voren. Deze trap van uitzetting kan gemeten worden , wanneer men eene gegeven hoeveelheid dampkringslucht in een glazen Ontvanger fluit, welke aldus gefleld moet zijn, dat hij de verandering van Climat aanwijzen kan , en, te gelijker tijd, de geè'venrcdigde uitzetting. V. Proeve. Ik verzorgde mij eenen rolwijzen glazen Ontvanger , met een Thermometer die in 't midden gehangen wierdt ; ik metede de hoeveelheid Water welke de Ontvanger inhield, en verdeelde den gehelen inhoud in honderd gelijke delen, welke onderfcheiden waren door overeenltemmende tekenen aan de buitenzijde: daar na keerde ik hem om in 't water , en br?gt er in honderd delen dampkrings-lucht op 6v;° raar de Schaal van Fahrenheit, en verwarmde het trapswijs door 't aanleggen van warm water, tot dat de Thermometer aan de binnenzijde tot e,8° geklommen was: toen was het volumen van'tgeheel een zesde aangegroeid., li erfcheiden opvolgende herhalingen was de gc ëvenr digde uitze.ting na genoeg dezelvde. Indien wij dan 12 cubic duimen lucht, voor ijdere inademing, Hellen, zullen deze tot 14 cubic  (37) cubic duimen aangroeien wanneer ze in de longen zullen gekomen zijn; daarom bekomt *t volumen luchc, voor dat 't in de longen koomt, eene bijvoeging van 14 cubic duimen, door eene gewone ir kieming. Maar 't volumen van lucht in de longen voor e.ne inademing, was 109 cubic duimen; tn de uitzetting der longen moest in die zelvde evenredigheid veranderd worden; derhalven is de uitzetting van de longen na de uitademing tot derzelver uitzetting na de inademing als 109 tot 123 (tf). Wij moeten nu onderzoek doen naar de uitwerkingen van deze onderfcheiden trappen vn uitzetting op de Longvaten, en op den loop van 't bloed 't welk er doordraait. Haller beweert, dat de Longvaten in de onderfcheiden Haten der ademhaling zeer fterk veranderd worden ; dat zij aanmerklijk verlengd worden, door de inademing, en hunne hoeken tn middelijncn zodanig gefchikt, als den omloop van 't bloed kan bevorderen; maar dat zij door de uitademing aanmerklijk verkort worden , en hunne hoeken en middelijnen zo zeer verfchikt, dat er eene volko- mene ; (a) Dat is, als 4,7769 ftaat tot 4,9732; zijnde * verfchil «leen 1963; 't welk fchaars twee - tiende - deelea vau eea duim is. C 3  mene verftopping voor den doortogt van \ bloed door dezelve uit ontftaac. (f) „Inde inademing," zegt hij, „wordt de „ long, vermits zij 'tborstvlics nimmer verlaat, „ door dezelvde middelen welke de borst doen uitzetten, ook zelvs in alle rigringen uitge3, zet, en groeit tot eene grotere, maar zig in „ gedaante geli:k blijvende ruimte aan. Men „ heeft zeer onderfcheiden over de hoeveel„ heid van dien aangroei geoordeeld; de be„ roemde Sauvages giste, dat de long, „ door de inademing, vijfmalen ruimer wierdt; „ bij later tijd tien malen. „ De.bloedvaten van beide foorten worden dus „ noodwendig met de daar tegen aangefpannen luchtvaten uitgezet, en de afwisfelende kron- kelingen, tot welke deze Vaten, in den klein„ ften ftaat van de long , zig faamgetrokken „ hadden, worden nu recht uitgeftrekt: Voorts „ die géne, welke digt op eikanderen lagen, „ verlaten hunne'onderlinge aanraking, en de „ hoeken van verdeeling der Vaten worden gros, ter, en dus worden er tusfchenruimtcns tus« „ fchen (\ï Vermits deze woorden van Hauer door den Scliriiyer dezer Verhandeling niet met de vereischte naauwkeurigheid, zijn overgenomen; waardoor hier en daar eenige onduidelijkheid plaats had; hebben wij nodig geoordeeld ons, bij de Vertalm? , m 4e evrfuronglijk.6 wporden. Yao. ilallsr zelve te hou*  ^ C 39 ) „ fchen de zoo nabij elkander gelegen Vaten, veroorzaakt. 't Is daarom dat 'er bij „ de inademing een groot gemak, voor 't bloed „ 't welk uit de rechter holligheid van het hart „ vloeit, ontftaat. Maar bij de uitade- „ ming wordt de long van alle hare zijden ge» „ prangd, en tot een veel kleiner klomp zaam* „ geperst: de bloedvaten worden dan korter, te«, gelijk met de ingetrokken luchtvaten, en de,, zelve zijn nu ook naauwer , nademaal de „ borst in alle drie de rigtingen vernaauwd „ wordt. Dus wordt het bloed van al- „ le kanten naar de longen geperst; en 'c „ aderlijke, met gelijke kracht gedrukt, wordt „ gedeeltlijk naar 't flagaderlijke teruggedre„ ven , en vertraagd het eenigermate, ge„ deeltlijk wordt het naar de linker holligheid „ van 't hart voortgeftuuwt. Waarom er „ bij de uitademing, welke wij veronderftel„ len dat ftandvastig ovrig blijvt, eene belette „ doortogt voor 't bloed van de long ontftaat, „ welke 't hart niet zonder hartklopping noch „ verkeerde pogingen, en eindljjk door geene „ van deszelvs krachten, kan overwinnen." Lib. VIII. Stct 4. Edoch 't fchijnt, uit deze proeven, dat 'c onderfcheid in de twee ftaten van de ademhaling veel geringer is dan Haüer heeft C 4 voor*  voorgefteld; de veranderingen die er in de Longvaten veroorzaakt worden , moeten bij gevolg ook aldus geweest zijn : de gevolgen die hij er uit afgeleid heeft, met betrekking tot den omloop van 't longen-bloed, zijn derhal v'en dwalingen. Indien wij veronderftellen dat de longen Uitgezet zijn met de gewone hoeveelheid lucht in de uifaderrin^ ( 109 cubic duimen), en dan veronderfteilen dat er 14 duimen meerder bijgevoegt zijn, zal de uitzetting van de longen aangegroeid zijn; maar die aangroei zal gelijk zijn, en alleen in de evenredigheid van 123 tot 109; ook zullen de Longvaten gelijklijk uitgezet worden naar alle kanten (a), en hunne uitzetting zal in dezelvde rede zijn : vermits er dan geen andere verandering op de Longvaten, door de ademhaling, is te wege gebragt, maar een verfchil in den graad van uitzetting, en vermits dit zo gering is, moet de verandering in de fom van hunne middelijncn ook even gelijk zijn; en indien 't bloed er door loopt in den éénen ftaat, moet dit ook alzo gefchieden in den anderen: en hier uit (a) Met HaiiïR te ftellen, dat de hoeken van deze vaten veranderd zijn, ofïchoon de gedaante der longen der zelvde blijvt, itrijdt tegea eeu van de grondbeginselen det Meetkunde,  ^, (40 J? uit volgt , dat 't bloed door de Longvaten loopt in alle de trappen van natuurlijke ademhaling. Dan, niet tegenftaande dit befluit, kan men nog vermoeden , dat het longen - bloed niet omloopt met dezelvde vrijheid in alle de onderfcheiden ftaten der ademhaling; dat in den ftaat van uitademing den loop zodanig kan vertraagt worden, dat er eene ophoping in de vaten van de rechter zijde van 't hart door veroorzaakt wordt, welke toereikend is om eene ftoornis of verhindering van fommige van de andere werkingen aan te brengen. Indien het zo is, dan zullen dezelvde uitwerkingen veroorzaakt worden door 't inbrengen van eene hoeveelheid van eenig vogt in de holte van de borst, om de longen tot flenking te noodzaken, en zo veel lucht uit te drijven als hun volumen veel beneden den graad van gewone uitademing brengen kan. Deze proeve is dikwerf genomen bij ziekte in 't menschlijk lighaam: eene hoeveelheid waterig vogt, eene zeer aanzienlijke ruimte be, flaande, geraakt zijnde in de borstholte tusfchen de bevattende deelen en de longen, en derzei ver volumen veel beneden de uitzetting eener gewone uitademing brengende, terwijl er nog gene verhindering van eenige andere werkingen plaats C 5 heeft  ( 4») heeft. Er zijn vele voorbeelden van deze ziektensbij verfcheiden Schrijvers geboekt, waar'c vogt uit de borstholte, op onderfcheiden tijden, geduurende 't leven van den zieke, was uitgedreven: en er is er één in de Handelingen van de Akademie der Heelkunde, waarin de Schrijver zeer veel verwondering te kennen geêvt, dat 't bloed door de longen kan doorftralen , terwijl er zodanig eene hoeveelheid vogt in de borstholte beiloten was. „ Na de gewone toevallen," zegt de Schrijver, „ deden de Heelmeellers uitfpraak, dat 'c 9, het Water in de Borst was , en beiloten 8, tot de konstbewerking. „ De Zieke was dan in zijn bed gezeten, met 't lighaam voor over hangende, en door „ verfcheiden omftanders onderfteund. Ik deed de doorboring met een gewone trois-quart. „, De priem uitgetrokken zynde, liep 't wa,, ter taplings door de canul uit, en met fcbud„ dingen die aan de bewegingen van de adem» „ haling beantwoordden. Er kwamen uit bij- 9, na zes pinten (a) vogt. Kort daarna wak„ kerde zijn pols aan. — Zeven dagen later, „ had er nog vogts-ophoping plaats, en ik „ tapte (a) Fraafchs Piaten namentlijk, dat is, 388 cubic dui* ttea>  ' ^ C 43 ) JS tapte door dezelvde konstbewerking nog vijf „ pinten af: „ In deze gevallen moet de long, die zeer „ van de wanden der borst verwijderd is, „ naar 't middelpunt omgekruld zijn, en tot „ een zeer klein volumen gebragt, en des- zelvs blaasjes zeer vernaauwd. — Dit is „ genoeg om de moeilijkheid in de ademha„ ling te verklaren. „ Ik heb waargenomen dat zo dikwijls als f) men de fonde voor de borst in de holte „ bragt , men ze er inbragt ter lengte van „ vier of vijf duimen, zonder eenig inwendig „ deel te kwetfen of aan te raken; en dit is „ iets 't welk mij altoos verwonderde!" Tom. II. p. 546. Ik heb dikwerf eene dergelijke proev in verfcheiden honden genomen, eene konilige borstwaterzugt veroorzakende door "t inbrengen van zo veel water, door eene fchuinfche opening van de tusfchenribbige Spieren, in de borsthohe, als bijna een derde van de geheele holte vervullen kon, de opening daarna wederom fluitende. In alle dezelve veroorzaakte het eene aanmerklijke belemmering in 't ademhalen j maar geen ander fchijnbaar ongemak.  ^ ( 44 ) J$* ïn deze voorbeelden moet het volumen van de longen aanmerklijk verkleind geweest zijn, en de grootfte hoeveelheid lucht die zij bevatten konden veel minder dan de gewone hoeveelheid in eene gezonde uitademing ; en nog volharde 't bloed door de Longvaten om te lopen in eene hoeveelheid welke genoegfaam was om de werking van de rechter holligheid van 't hart, en de ovrige werkingen van 't lighaam, gaande te houden. Indien, daarom, 't bloed zo vrij door de Longvaten omloopt, wanneer 't volumen van de longen zo zeer verminderd is, dan moer het altans met "t zelvde gemak in de uitademing door dezelve omlopen , wanneer 't volumen van de longen veel groter blijft: hier Uit volgt, dat 't bloed in de uitademing door de longen loopt met een genoegfaam gemak om de gezondheid van 't geitel te doen voorddnuren. Uit alle deze proeven leiden wij de volgende gevolgtrekkingen af: i™. De longen houden, na eene volkomene uitademing, 109 cubic duimen lucht; en deze hoeveelheid erlangt, door de inademing, een bijvoegfel van 14 cubic duimen. ado. jje  C 45 ) 2.do. De uitzetting der longen na de uitademing is tot derzei ver uitzetting na de inademing als 109 tot 123. 300. 't Bloed loopt door de Longvaten om in alle de Handen van natuurlijke ademhaling. 4t0- De omloop door dezelve na de uitademing is vrij genoeg om de gezondheid van *c gefiel in wezen te houden. En hier uit volgd, dat de uitzetting der longen niet is doeleinde van de ademhaling. Eene andere uitwerking, welke de ademhaling in de longen verwekt is eene verandering in de Scheikundige eigenfchappen der luchc welke ze bevatten. Wij gaan over tot 't onderzoek van den bijzonderen aart van deze verandering, en deszelvs verband met de ovrige werkingen van *s lighaam, IV. AF-  IV. AFDEELING. Ts bepalen, de Scheikundige uitwerkingen der Lucht op de Longen in de Ademhaling. "W^ijsgeeren van den eerften rang zijn reeds over lang in 't vermoeden geweest (a), dat de lucht die wij inademen eenige Scheikundige veranderingen in de Longen ondergaat; en er zijn door verfcheide Schrijvers, op onderfcheiden tijden , hierontrent verfchillende gisfingen voorgedragen; dan er was verder niets, ook van 't fchranderfte vernuft, te wagtenj tot dat de Scheikunde de gedaante eener wetenfchap aannam 5 federt dat tijdflïp is de duiilernis der veronderftelling opgeheven, en 't licht der waarheid begint te ontluiken. Wij zullen ons in geene optelling van deze verfa) Am?toteles , de Heer Isaac Newton, enz.  ( 47 ) verfchillende gistingen inlaten , noch ook vati de toenemende ontdekking van gebeurnisfen die aan 't onderwerp verknogt zijn; maar liever trachten de zamenftellende deelen der dampkrings- lucht te befchrijven, in zo verre zij thans bekend zijn, en daarna de bijzondere veranderingen nagaan die zij door de ademhaling ondergaan. Wanneer dampkrings-lucht in de gewone Scheikundige kroezen ontbonden wordt, heeft men bevonden dat ze zamengefteld is uit phlogisrifche lucht, dephlogistifche lucht, en vaste lucht. Indien eene gegeven hoeveelheid dampkrings-lucht (b. v. 100 deelen) naauwkeurig op deze wijze ontbonden wordt, heeft men over 't algemeen bevonden, dat ze na genoeg twee derde deelen phlogistifche lucht, een derde dephlogistifche lucht, en een zeer gering gedeelte vaste lucht bevatte: maar de evenredigheden dezer luchten zijn over 't aigemeen verfchillend in verfchillende deelen van den dampkring, en fomtijds kan men geene vaste lucht ontdekken. Indien 100 deelen ontbonden dampkringslucht ingeademd , en wederom uitgeademd worden in een Ontvanger, heeft men bevonden , dat ze eene verandering ondergaan heeft wel-  C 43 ) jg* Welke aan deszelvs zamenftellende deelen geevenredigd is: de hoeveelheid van dephlogistifche lucht is verminderd, en de phlogistifche lucht blijvt dezelvde. Een vermaard Scheikundige heeft getracht de veranderingen te bepalen (#) welke deze luchten bij ijdere ademhaling ondergaan maar de uitkomften van zodanige proeven zijn onderworpen aan fommige veranderingen van Wegen den ftaat des lighaams, en van de duurzaamheid der ademhaling. Niettegenftaande de?e zwaarigheden , heb ik verfcheiden proeven op mij zei ven genomen, om den bijzonderen graad van deze veranderingen te bepalen; en offchoon er in de uitkomst altoos eenig verfchil was, wierdt dit door menigvuldige herhalingen van geen belang meer. Allereerst, bepaalde ik de evenredigheid van deze luchten op is cubic duimen dampkrings-lucht; vervolgens ademde ik een gelijk volumen van dezelvde lucht in, dezelve in een glazen Ontvanger uitademende, en ik ontbond de gantfche hoeveelheid. Dit wierdt ver* fchei- (a) De Heer Lavoisier. (i; Eéne in- en uitademing.  , C 49 ) wie:dt verfcheiden malen herhaald en de middel - hoeveelheid was als volgd: Het volumen lucht , welke ! Het volumen lucht, welke bij ijdere inademing in dc lort- | bij de naastopvolgende uitadegén wordt opgenomen » be- I ming uit de longen wordt uitvat: (geblazen, bevat (a): Deden. , Dceleri» Phlogistifche lucht - 80 Phlogistifche lucht - 80 Dephlogistifche lucht - 18 Dephlogistifche lucht - 5 Vaste lucht - - - - 2 I Vaste lucht - - - - 13 100 98~ 't Blijkt, dan, dat de vermindering van dephlogistifche lucht, en de vermeerdering van vaste lucht, bij ijdere inademing, zeer aanzienlijk is. Laat ons nu onderzoeken of deze vermindering van de eene, en vermeerdering van dg andere, gelijk en nandvastig zijn in 't zelvde volumen lucht op onderfcheiden tijden ingeademd : en, allereerst, de vermindering def dephlogistifche lucht. Die ( d ) In alle deze proeven heb ik getracht de natuurlijke uitademing na te bootfen: edoch 't volumen lucht, 't welk uit da longen wierdt uitgedreven was nimmer gelijk aart 't volumen lucht welke was ingenomen; fomtijds was er eene vermindering van }„, en fomtijds £„. Deze vermindering was van over lang door b o ï u en Musschénbroek «Waargenomen. D  (5°) Dit kan men erlangen, wanneer men eene hoeveelheid lucht, verfcheiden malen in'ademd Uit een glazen ontvanger, die in water is omgekeerd , en een gering gedeelte van deze lucht, na ijdere uitademing, vermengt met eene gelijke hoeveelheid Nitre - lucht in de luchtmeter van Fontana: de hoeveelheid dephlogistifche lucht zal alsdan worden aangewezen door de vermindering van 't volumen in de luchtmeter. Ik deed 12 cubic duimen dampkrings lucht in een glazen Ontvanger, die in water omgekeerd was, doorgaan , en deed er eene maat van in den luchtmeter; dit befloeg 100 deelen. Vervolgens deed ik er eene gelijke maat Nitre-lucht bij, en 't geheele volumen van 200 deelen was verminderd tot — — 144. Daar na ademde ik 't geheel van 't volumen uit den Ontvanger in, en ademde 't uit op den gewonen tijd; en met eene gelijke hoeveelheid hier van de proev in den luchtmeter ncinerde , waren de aoo deelen verminderd tot - ------- - 158. Na de twede uitademing waren zij verminderd tot - — — — — — 1^2° Na de derde, tot — — — — ^7' Na de vierde, tot — — — l7°Na de vijfde, tot — — — — *7J» Wij  % Cs») JP Wij konnen ook bepalen of de bijvoeging van vaste lucht in onderfcheiden opvolgende inademingen ftandvastig en gelijk is, wanneer wij een gegeven volumen lucht op dezelvde wijze inademen uit een omgekeerden Ontvanger , en een gering gedeelte er van na ijdere uitademing door kalkwater doorlaten t dan dit zou veel arbeid en de naauwkeürigfte oplettendheid vorderen, en vermits wij de hoeveelheid vaste lucht, die bij ijdere uitademing wordt bijgevoegd bekend hebben, is 't gemaklijk te bepalen of er naderhand eenige bijvoegfelen zijn bijgevoegt, door dezelvde lucht verfcheiden malen in te ademen, en ze na dé laatfte uitademing, te onderzoeken met kalkwater, en de gantfche hoeveelheid vaste luchï te verglijken met de bekende hoeveelheid van ijdere ademhaling. Ik befloot 12 cubic duimen lucht in eenen omgekeerden Ontvanger , en ademde dezelve door een glazen buis zes malen agter den anderen in: daar na met kalkwater na de laatfte uitademing onderzogt zijnde, bevattede zij 15 deelen vaste lucht. Dezelvde proev wierdt herhaald, en de hoeveelheid vaste lucht was 13 deelen.  ^ (ïO J? De vermindering van dephlogistifche lucht? en de vermeerdering van vaste lucht, is daarom ftandvasti* en bij opvolging in eene zelvde hoeveelheid dikwijls in- en uitgeademde lucht: edog de veranderingen in de opvolgende ademhalingen maken gene evenredigheid tot de veranderingen in de eerde. Vermits, evenwel, deze veranderingen ftandvastig en gelijk zijn, moeten ze even gelijk en ftandvastig met fommige overeenkomende veranderingen in de longen verbonden zijn ; en er is gene zelvftandigheid in de longen, in welke wij verwagten konnen zodanige overeenkomende veranderingen te zullen vinden, uitgenomen het bloed 't welk 'er doorloopt. Lower nam over langen tijd waar in levende dieren, dat 't bloed eener wond in den ftam van de longader licht-rood is ; en bevorens wetende, dat 't bloed, 'c welk in de longen koomt, door de longflagaderen, zwart is, befluit hij dat het deszelvs lichte kleur erlangt in den doortogt door de longen; en naderhand vindende, dat, wanneer 't dier ophoud adem te halen , 't bloed uit de wond in de longader zwart was, fchrijvt hij de lichtrode kleur toe aan de werking van de lucht  (53) lucht in de ademhaling (a). Dit gevoelen is zedert dikwerf door andere Schrijvers aangehaald, en fchijnt thans algemeen te zijn aangenomen. Om de zaak met bij zonderen aandagt te onderzoeken , verzorgde ik mij verfcheiden grote honden, ligte 't borstbeen af, en leide de ftammen der longaderen en flagaderen zodanig bloot als ik gefchikt vond om de kleur van 't bloed, 't welk er doorliep, duidlijk te konnen onderfcheiden. Vervolgens blies ik de longen met een blaasbalg (naar de befchrijving van Vesalius) (&), de' natuurlijke ademhaling nabootfende, en 't dier door deze behandeling eenen geruimen tijd in 't leven houdende. In deze proeven wierdt waargenomen, dat, geduurende de inblazing, 't bloed in den ftam der long flagader zwart was, maar in de ftammen der longaderen was het lichtrood: en wanneer de inblazing voor eene minuut geftaakt wierdt, wierdt 't bloed in de ftammen der longaderen trapswijze zwart, even als dat der flagaderen. In (a) TraSatus de Corde, p. 185. (b) De Cerforis Humani Fabrica , Lib. VI» cap. XIX. D 3  < 54 ) J** In fommigen dezer dieren doorfneed ik de ftammen der fchouder - flagaderen en aderen ; en geduurende de inblazing was 't bloed , 't welk uit de flagader kwam, lichtrood; maar. de inblazing geftaakt zijnde, wierdt het trapswijze zwart, gelijk 't bloed van de ader. Ik deed ook onderzoek na 't geen plaats heeft ia de pad en de hagedis, welkers longen enkel uit eene doorfchijnende blaas beftaan, met bloedvaten zoo dun dat de kleur van 't omlopende bloed zeer gemaklijk er door kan onderfcheiden worden. Ik blies de longen dezer dieren verfcheiden malen op, en ontledigde dezelve door er zagtjes op te drukken, op deze wijze de ademhaling der volkomenfte dieren nabootfen.de:; en in alle de voorbeelden, zo dra de dampkringslucht in de longen kwam, wierdt het bloed in de longvaten trapswijze lichtkleuriger; maar zo dra ze ontledigd waren , wierdt het trapswijze rwarter : voegt hier bij het gcmeene verfchijnfel bij de aderlating, het hoog gekleurd bloed wordt lichter na- dat 't aan de luch.t is blootgelleld geweest. Alle deze veiichijnfelen fchijnen het gevoelen van l.ower te bevestigen, dat 't bloed eene licht-rode kleur erlangd in deszelvs doorloop door de longen; en dat deze kleur worde voort-  C 55 ) JP voortgebragt door de Scheikundige werking van de lucht. Wij gaan over tot het onderzoek, door welk gedeelte van de ingeademde lucht deze verandering van kleur veroorzaakt is, en welke bijzondere Scheikundige prccesfus er alsdan plaats heeft. Koomt dit van 't bijvoegfel van vaste luche die van 't bloed in den doortogt door de longen wordt gefcheiden , of van de Scheikundige werking van de phlogistifche of dephlogistifche lucht? Indien de lichtrode kleur ontilaat van de fcheiding van vaste lucht in deszelvs volkomenen ftaat van't bloed, dan moet lichtkleurig bloed, blootgefteld aan een volumen vaste te lucht in een beiloten vat, ook zwart worden. Ik bragt vier cfhcen lichtrood , verschafgetapt , bloed in een glazen Ontvanger» die vaste lucht in zig bevattede, en hield het er eenen geruimen tijd in beflocen ; edoch het wierdt niet zwart , noch onderging eenige merkbare verandering. Ik deed toen eenig lichtrood bloed uit de kropflagader van ean Schaap in een vlesje 't welk met vaste lucht gevuld was\ edoch de lichte kleur was nog D 4 on-  ( 56 ) onveranderd : derhalven komt de verandering van kleur in de ademhaling nier van de fcheiding der vaste lucht in deszelvs volkomenen ftaat van 't bloed. Ook kan 't niet aan de Scheikundige werking van de phlogistifche lucht worden toegefchreven; immers is het algemeen bekend , dnt verschafgetapt zwirt bloed, aan phlogistifche lucht in een beiloten vat blootgefteld , geene verandering van kleur ondergaat. Maar *t is dikwerf bewezen, dat versch afgetapt zwart bloed , en 't welk aan dephlogistifche lucht wordt blootgefteld, lichtrood wordt. Om de waarheid dezer ftelling te bevestigen , heilbot ik eene hoeveelheid dephlogistifche lucht In een glazen Ontvanger, die in kwik omgekeerd was , en bragt hier in vier oneen bloed, 't welk versch uit de .hals-ader van een Schaap was afgetapt: 't bloed wierdt aanftonds zeer lichtrood, en de kwik feheen een weinig in den Ontvanger te rijzen. Om mij van deze kleine omftandigheid te verzekeren , herhaalde ik de proev drie of vier malen: de verandering van kleur was altoos zeer fchielijk, en na eenige minuten rees de kwik twee of drie lijnen, 't Is , dan ? duidlijk, dat de dephlogistifche lucht, de kleur van.  C 57 ) van zwart bloed veranderd, en dat een klein gedeelte van de lucht in de procesfus ver* dwijnt: maar, indien de veranderingen in deze proeven gelijk zijn aan die, welke in de ademhaling plaats hebben, kan men befluiten, dat dephlogist;fche lucht de lichte kleur in beide de voorbeelden te wege brengt. Om mij zeiven hier omtrent te voldoen, blies ik de longen van verfcheiden kleine Katten met dephlogistifche lucht op, nadat *t borstbeen weggenomen was; en het bloed in alle de long-aderen wierdt ogenbliklij k zeer lichtrood. 't Is daarom zeker, dat de lichtrode kleur, welke 't bloed in de ademhaling verkrijgt, door dephlogistifche lucht is voortgebragr. Edoch men zou konnen vragen, op welke wijze de lucht, in de ademhaling , met hec bloed in aanraking gebragt wordt ? of door middel der opflorpende vaten , of door de kracht van Scheikundige aantrekking. Indien zij er ingebragt wierdt door de opflorpende vaten, dan zou ze direct in de rechter zijde van het hart moeten overgaan , en aldaar de kleur van het bloed veranderen; 'e weik niet gebeurt.  Dr. Priestley heeft getoond, dat damp» kringslucht de kleur van bloed veranderen kan door de rokken eener blaas; maar er zijn ge? ne rechtftreekfche p/oeven, dat dit dezelvde Uitwerking kan te wege brengen door de rokken der vaten in een levend dier. Om dit te bepalen, fcbeidde ik het celwijze vlies van de kleine aderen in de nek van verfcheiden Konijnen, en belloot er het bloed in door er bandjes om te leggen; daar nu bragt ik eene kleine draal dephlogistifche lucht aan de rokken der vaten: in fommige van dezelve wierdt het bloed een weinig lichtkleurig; maat" in andere was er gene duidlijke verandering, offchoon de draal van lucht twee minuten lang er tegen aangebragt wierdt. In die gevallen, nogthans, daar 't plaats had, moet er iets door de rokken der vaten zijn doorgegaan ; en dit maakt het hoogstwaarfchijnlijk , dat, wanneer de dephlogistifche lucht de verandering van kleur in het bloed veroorzaakt, er iets door de rokken der longvaten doorgaat door de kracht van Scheikundige aantrekking. Dan wat het zij, 't welk door de vaten doorgaat, is nog onbekend: of fommige deelen die van 't bloed gefcheiden worden, zig met de-  ( 59 ) J$* dephlogistifche lucht vereenigen , om vast© lucht te vormen ; dan of de dephlogistifche lucht ontbonden wordt, en een gedeelte van dezelve in 't bloed overgaat; terwijl 't ovrige gedeelte, onder de gedaante van vaste lucht, terug blijvt; of, eindlijk, of de dephlogistifche lucht in 't bloed geheel overgaat ; ter» wijl de vaste lucht van de vaten gefcheiden is. De meefte verfchijnfelen in de Scheikunde fchijnen de eerfte veronderftelling te begunstigen ; maar voor als nog maken zij dit alleen waarfcbijnüjk; en meer dan waarfchijnlijkheid kan men niet verwagten , zo. lang men de natuur dezer luchten niet beter kendt. Edoch , hoedanige oplosfing toekomende proeven geven mogen , deze algemene waarheid zal onveranderd blijven; namentlijk, dae de verandering van kleur, welke het bloed in deszelvs doortogt , door de longen , ondergaat , veroorzaakt wordt door de Scheikundige werking van de dephlogistifche lucht van den dampkring; en dat er, in gevolge hie? van, vaste lucht is opgenomen. Om met dit onderzoek voort te gaan, zul» len wij. trachten het verband van deze veran* dl**  «3lerïng in het longen-bloed met de andere werkingen van 't lighaam aantewijzen. 't Is algemeen bekend, dat, wanneer een dier verfcheiden malen dezelvde lucht inademd, deszelvs pols trager wordt, tot dac hij eindlijk ophoud, en alle de andere werkingen opgefchort zijn; 't is ook bekend, dat wanneer de ademhaling geftremd is , er toevallen geboren worden welke hier aan zeer gelijk zijn. Hoe zijn - deze dingen met eikanderen verbonden? Het is reeds gebleken, dat, wanneer dezelvde lucht verfcheiden malen is ingeademd geweest, of wanneer ze langer dan gewoonlijk in de longen gehouden wordt, er eene trapswijze vermindering is van dephlogistifche-, en eene vermeerdering van vaste lucht. Deze toevallen moeten dan ontdaan uit eene dezer omftandigheden ; of uit de fchadelijke hoedanigheid der bijkomende vaste lucht, of uit 't gemis van de heilzame hoedanigheid der afwezende dephlogistifche lucht: maar de bijkomende vaste lucht verwekt gene fchadelijke hoedanigheid in de longen ; omdat ze in eene veel grotere hoeveelheid kan ingeademd worden, indien ze met dampkringslucht vermengd is, zonder eenig het minile ongemak; ze moeten dus worden toegefchre- ven  vert aan de trapswijze vermindering der de* phlogistifche lucht. Indien de dephlogistifche lucht aldüs verminderd is , zal de gewone verandering van kleur, welke het bloed in de longen ondergaat, ook verminderd zijn, tot dat bet eindlijk door de long • aderen gaat, met die zelvde zwarte kleur, met welke het in de flag-aderen koomt. Dit is reeds grotendeels bewezen geworden in de voorbeelden van konftige inademing; en kan nog beter gezien worden in de pad en hagedis, wanneer de longen eenen geruimen tijd bloot gemaakt worden, zonder 't dier te doden. Ik perste eene ruime hoeveelheid lucht in de longen van eenen kleinen hond, wiens borstbeen weggenomen was, en befloot ze er in, door eenen Herken band om de luchtpijp te leggen : het bloed, volhardende in dien toeftand door de longen door te ftralen , begon aanftonds in de Hammen der long-aderen eenen bruinen weerfchijn aan te nemen; en in minder dan twee minuten wierdt het zeer zwart. Met het zelvde oogmerk verzorgde ik mij eene grote Pad , en maakte deszelvs longen aan beide zijden bloot; en , terwijl ze mee lucht  ^ ( 62 ) lucht gevuld wierden, dompelde ik ze in eëri kleinen glazen Ontvanger , die water in zig behield. Toen ze eerst onder water gehragt was, was 't bloed, 't welk door deszelvs longen draalde, licht-rood: na dat ze twintig minuten onder water geweest was, de longen nog met lucht opgevuld zijnde, wierdt 't bloed in alle de longvaten, langfamerhand hoogkleurig, tot dat het eindlijk zwart was. Dit wierdt verfcheiden maaien herhaald met 't zelvde dier^ en ook eens of twee maaien met hagedisfen; en in alle de voorbeelden, in welke zij de lucht langen tijd na de indompeling in hunne longen behielden, wierdt het longenbloed langfamerhand zwart, 't Volgd, daarom, dat wanneer de dephlogistifche lucht trapswijze verminderd wordt, het bloed, 't welk door de vaten der longen gaat , niet ondergaat die veranderingen van kleur , welke bij eene gewone ademhal,ng plaats hebben; en dat de toevallen die er op eene belette ademhaling volgen, aan deze bijzondere eigenfchap van het bloed moeten worden toegefchreven. Edog op welke wijze het deze toevallen veroorzaakt, zullen wij nu 011= derzoeken* De  De eerfte veronderftelling is, dat het eenj« ge nadeelige hoedanigheid op de zenuwen van de longen te weege brengt, welke door de* zelve naar de hersfenen wordt overgebragt. Indien het op deze wijze werkt, zullen de* zelvde toevallen niet veroorzaakt worden door eene belette ademhaling, wanneer de zenuwen welke zig door de longen verfpreiden zodanig gefcheiden zijn dat derzelver gemeenfchap met de hersfenen onderfchept is. Om dit te bewijzen , verzorgde ik mij een klein hondje, en fcheidde de ftammen van 't agtfte paar en de grote tusfchenribbige zenuw aan weerzijden van den nek af, ontrent een duim beneden het ftrottenhoofd: toen naaide ik de huid toe; en 't dier fcheen geen ander ongemak te lijden dan eene moeilijke ademhaling. Den volgenden dag zettede ik het onder eene omgekeerde glazen Klok, die met dampkringslucht gevuld was. Na dat het aldaar verfcheiden minuten onder geweest was, wierdt de ademhaling moeilijk ; en kort daar na viel het neder zonder eenig teken van leven. Ik fcheidde de zenuwen van eenen anderen hond op dezelvde wijze; en den vol* genden dag leide ik eenen band om de longpijp, en belettede de ademhaling. Kort daarop  % (6 4; op viel hij neder zonder eenig teken van leven. Het blijkt, dus, dat het zwart bloed dezelvde toevallen veroorzaakt wanneer de zenuwen van de longen gene onmiddelijke gemeenfchap met de hersfenen hebben; en daarom kan het, in gevallen daar de ademhaling belet is, met zodanige fchadelijke hoedanigheid door middel van de zenuwen op de hersfenen te weege brengen. Dit zwart bloed gaat uit de longen aanftonds in den aderlijken boezem en het linker oer van het hart. Welke veranderingen brengt het hier te weege? De eeniglle merkbare verandering welke het ïn 't hart kan te wege bjengen , is in deszelvs zamenrrekkingen ; en deze konnen gemaküjk waargenomen worden, door de longen op te blazen, na dat 't borstbeen is weg* genomen, en 't hartezakje op zodanige wyze geopend dat de bewegingen van de oortjes en holligheden duidlijk konnen worden gade geflagen. Ik nam deze proeven met alle de hier gemelde omftandigheden ; en onder 't opblazen gav ik zorgvuldig acht op de veranderingen in de kleur van 't bloed, en de overeenftemmen- de  de zarnentrekkingen in het linker oortje en de linker holligheid van 't hart ; en in alle de voorwerpen, nam ik waar, dat, wanneer 't bloed, 't welk in 'c linker oortje overgaat, lichtkleurig was, hec oortje en de holligheid zig fterk zamentrokken, en de omloop voortging als in eenen gezonden ftaat; maar wanneer 't bloed eenen bruinen weerfchijn begon aan te nemen, alsdan verminderden de zarnentrekkingen ; en wanneer het zwart was, hielden de zarnentrekkingen op , oflchoon het oortje met bloed opgezet was; en als de zarnentrekkingen ophielden, waren de werkingen van 't lighaam belemmerd; maar zo dra de lichtrode kleur begon herik ld te worden, hervatreden het oortje en de holligheid hunne zarnentrekkingen, en herwonnen, trapswijze, derzelver natuurlijken ftaat; en alle de andere werkingen kwamen terug, In deze voorbeelden waren de zarnentrekkingen van 't linker oortje en de linker holligheid onmiddelijk aangedaan door de hoedanigheid van hec bloed (a), 't welk er ia over- • O) ^ze verklaring is door fommige, op zeergroot gezag, tegengefproken geworden. Wij hebben aan-enierkt dat 't hart deszelvs zarnentrekkingen hervat, Wj de eerfte opblazing; en, vermits het bloed in ieszelrj holhgheid met veronderileld kan worden zo fpoedig E ver,-  ( 66 ) overgaat; want wanneer ze ophouden, is het oo' tje met zware bloed gevuld : dan niet tegenftaande deze verfchijnfelen,, kan het den zodanigen, welke bijzondere gevoelens hebben omtrent de wijze op welke *t bloed op 't hart werkt , niet klaar fchijnen dat deze veranderingen in de zarnentrekkingen enkel en alleen van de hoedanigheid van 't bloed ontftaan. De*e zwaarighcid kan, nogrhans, worden weggeruimd door acht te geeven op dergelijke proeven, op tweefiagrige diercri in 't werk gefield (b), bij welke 't hart maar één oortje veranderd te zijn, moet de herftelling der ntWUSThjfce zarnentrekkingen uit eenige andere oorzaak omliaan. Dan deze twee omilandigheden zijn enkel Hellingen, wcl'.e nog niet bewezen zijn. DaarenUneu , indien er door de roering ecnige zamentrekkende beweging m n hart kan verwekt worden, lijd het door de eerfte uitzetting der longen, op dezelvde wijze ais fiaaiiwe zamemrekkinec.il in de harten van tweeÖagÜge dieren binten 'tti^aam, door roering of zagtc dn.kkmg, verwekt worden; edoch deze bewegingen zijn zo fterk met als de natuurlijke zarnentrekkingen eu moeten zeer zorgvuldic er van onderfcheiden worden. (BI Eenige agtingswaardige Schrijvers hebben het woord Sympathie gebezigd, om hel verband tuslchen »t ,n« e" de iongen uit te" drukken of te verklaren. Wanneer dc longen opgeblazen zijn, beweegt , «gge» 7T 't hart, door Sympathie ; dan , vermits *q oen m fnwel^ndcze uitdrukking hier gebruikt is met bepaald hebben, is niemand in ftaat om over de gevoeglijkheid hunner redeneering te konnen oordeelen. Indt .i hier door Sympathie epn afzonderlijk begin el, ofhoedaui^dd, vveiteveroadenteld wordt m t^hg-  en holligheid heeft, bij welke de long-dagader een kleine tak van de grote flagader (aorta) is, en de longader in evenredigheid klein zijnde zig zelve ontledigd in d^n aderlijken boezem en 't oortje, te gelijk met de opgaande holle-ader , die 't voornaamfte gedeelte van 't bloed voerd. Hier zou de hoeveelheid bloeds , welke door de holle ader wordt aangebragt , toereikend zijn , om de werking van 't hart te onderhouden, onafhanglijk van den omloop door de longen, indien daartoe alleen zekere hoeveelheid vereischt wierdt j iiaam bedèktelijk te fchuiien, verdaan , dan is het alleen een bijzondere naam voor eene'der verborgen hoedanigheden van de peripatetifche-School, welke niet konnen bewezen worden te beftaan; en vermits zij het ventaiKl niet 't miniie verlichten, zijn zij reeds, over lang, uit alle zuivere wijsbegeerte gebannen. Indien men-do,* die bènaaming eene werktuiglijke oorzaak wil uitdrukken, en Hellen, dat de beweging der Iongen in de ademhaling de natuurlijke /.amentrekkingen van 't hart werktuiglijk onderhoud, zcois zulks niet beftaanbaar niet de vcrfcliijnfclen : . want, indien dit plaats had, dan zouden de bewegingen tier longen alleen toereikend zijn om de zamentrekkiiigcn van 't hart te onderhouden, en ijdere foort van luchtgelijkende viociftof zou in de ademhaling het zelfde vermogen hebben; en wanneer de bewegingen der longen voor een wijl ophie den, /.ouden deza-' mentrekkingen van 't hart ook altoos ophouden: maar er zijn verfcheiden zoorten van luchtgelijkende vloeiftoffen , w.jke voor 't doeleinde van de ademhaling niet voldoende zijn: immers wanneer dieren ze afzonderlijk inademen, houden de zarnentrekkingen van 't hart op, terwijlimusfehen deaderahalin. bhjvt voondauren; en wanneer detweeflagtige dieren onder waE a ter  ^ C 63 ) wierdt; en de rokken van den aderlijken boezem en 't oortje, zijn, zo wel als die der bloedvaten , zeer doorfchijnend : de longen houden ook in eene hoeveelheid lucht, welke toereikend is om de noodwendige Scheikundige veranderingen aan het longenbloed voor eenen langen tijd te verghaffen, zonder eenige gemeenfehap met den dampkring; zo dat de veranderingen die in de kleur van 't bloed en in de bewegingen van 't hart, plaats hebben, als een gevolg van belette ademhaling, meer trapswijze en onderfcheiden zijn dan in de dieren met een dubbeld hart, in welke al het bloed door de longen gaat. Ik ter gedompeld worden , houd de beweging der longen op, terwijl de natuurlijke zarnentrekkingen van 't hart nog wel een Utrr daarna aanhouden ; 't welk niet zou konnen gebeuren , in. dien de beweging der longen deze zamentrekkirgen werktuig, lijk veroorzaakte. Dan waarfchijhlijkis de uitdrukking Sympathie hier gebezigd in bare oorfpronglijkc en meest gevestigde betekenis; dans, om uit te drukken 't mede aanwezen van uitwerkingen, of de ffandvastigheid met welke de eene verandering in 't lighaam eene andere volgd of verzeld, zonder tenig opzigt op de uitwerkende oorzaak van ijder, of op de wijze of waarfchijnlijkheid van hunne gemeenfehap. In dezen zin, vermits die alleen 't verfchijnfel uitdrukt, kan niemant tegen 't gebruik van de zelve iets inbrengen : edoch ik kan met gene welvoeglijkheid het woord in deze verhandeling bezigen, daar mijn voornemen ts de wijze van deze gemeenfehap tusfehen de longen en 'r hart te bepalen, en de gaping in te vullen, door derzelver eigene oorzaken op te fporeti.  ^ C 69 ) jg* Ik maakte eene dikke Pad, met den buik naar boven, op eene metule plaat vast; toen nam ik een (luk van het borstbeen weg, en haar hart en longen wierden voor 't gezigt bloot gelegd. Vervolgens z^g men boe zich delon-en met Sucht opvulden ,• het bloed in dt longaderen was lichtrood , en 't hart trok zig 44 malen in eene minuut zamen. In dezen toeftand, wierdt ze in eene geringe hoeveelheid helder water gedompeld , waar door dé veranderingen in de kleur van 't bloed, en in de zarnentrekkingen van 't hart, naauwkeurig konden worden waargenomen. Na dat ze 15 minuten onder water gebleven was, begon 't bloed in de longen eene zwarte kleur aan te nemen, en de zarnentrekkingen van 't hart waren, tot op 30, verminderd: 15 minuten later, was de zwarte kleur van 't bloed toegenomen , en de zarnentrekkingen van 'r, hart waren 18. Nu deed 't dier verfcheiden fprongen om zig op te ligren, en wierp eenige lucht uit de longen; maar 't longenblocd wierdt alroos hoogkleuriger, de zarnentrekkingen van 't hart wierden vervolgens gefhdig zeldzamer, en, in 40 minuten tijds daarna, hielden zij op ; offchoon de aderlijke boezem en 't oortje, en de (tam van de holle ader, tnet. zwart bloed waren opgevuld. Nu was E 3 't  (70) Jjfr 't dier uit 't water genomen , zonder eenïge teekenen van leven; edoch 3 voor en al eer twee minuten verftecken waren , opende het deszelvs mond, en fchepte eene ruime hoeveelheid verfche lucht in zijne longer. Kort daarop, ontleedigde het dezelve geheel en al ; en dit wierdt verfcheiden malen heihaald. Geduurende deze toeneming, begon 't hloed in de long-aderen lichtrood te Worden , en 't hart deszelvs zarnentrekkingen te vernieuwen; en, in 15 minuten tijds, na de eerfte opblazing, waren de zarnentrekkingen van 't hart 35, alle de werkingen waren herfield, en zij kroop voort, zonder eenige tekenen van ongefteldheid. \ Deze proev wierdt verfcheiden malen met dezelvde Pad herhaald; en fomtijds, wanneer zij, na dat ze uit 't water genomen was, hare longen niet vol ademde, bliezen wij er een'ge lucht in door een blaaspijp , en drukten ze naderhand wederom uit, in navolging van 't voorbeeld 't welk zij zelve ons gegeven had; door dit middel, vernieuwden wij verfcheiden malen de zarnentrekkingen van 't hart. Maar eindlijk wierdt zi) uit 't water genomen . enftond dóór een uur lang in dien ftaat te blijven voor en ' al eer er verfche lucht in hare longen wierdt Ingeblazen, Zo dra ze vervolgens was inge» ui*  I blazen, wierdt het bloed in de long-aderen lichtrood; edoch 't hart vernieuwde deszelvs zarnentrekkingen niet. %Deze omdandigheden* wierden naderhand, in de hagedis, mede waargenomen; en in alle de proefnemingen was hec getal der zarnentrekkingen van !t hart verminderd, naar mate 't bloed van de Iongen hoogkleuriger wierdt; en wanneer het lichtrood wierdt, wakkerden zij aan, op dezelvde wijze als in de proev met de Pad. In alle deze voorbeelden was de hoeveelheid bloeds, welke naar 't hart kwam, volkomen genoegfaam om deszelvs zarnentrekkingen gaande te houden; en altoos wierden zij trapswijze verminderd, na mate het longenbloed hoogkleuriger wierdt; zo dra hetzelve zwart was, hielden zij geheel op. Deze veranderingen, in de beweging van 't hart, moeten derhalven ontdaan uit de hoedanigheid van 't bloed alleen. • Dan men zou konnen vragen, door welke middelen de hoedanigheid van het bloed de beweging van het hart kan verminderen? Hec moet, of eenig nadeeh'g vermogen op 'c hare zelve oeffenen, of hec moet eene ongenoegfame prikkeling zijn om deszelvs zarnentrekkingen op te wekken. E 4 In-  Indien het eenig nadeelig vermogen op 'c hart zelve oeffend , dan moet het de kracht van zamentrekking verminderen of vernielen (a), en indien het de kracht van zamentrekking verminderd of vernield , zal zig 't hart niet zamentrekken , wanneer zodanige middelen er op worden aangelegd welke tot voortbrenging der zarnentrekkingen noodzaaklijk zijn. Maar in alle die proeven, bij welke het hart ophield zig zamen te trekken, wanneer 't bloed, 't welk er in overgaat zwart was, zodra er maar eenige lucht in de longen gefchept was om een gedeelte van dit bloed in eene lichtere kleur te veranderen, hervatteden zig de zarnentrekkingen van 't hart, en herwonnen fpoedig hunnen natuurlijken ftaat. Derhal ven .oeffend dit zwart bloed geen nadeelig vermogen op 't hart zelve ; en wij moeten befluiten dat , in alle deze gevallen van belemmerde ademhaling, het hart ophoud zig zamen te trekken, om dat het bloed 'c welk er in overgaat eene ongenoegfame prikkelende ftof (a) Door „ kracht van zamentrekking in het hart," verdaan ik die eigenfchap, door welke het bekwaam is om hei bloed door 't vaatgeftel veort te ftuuwcn.  C 73 ) Js* itof was (a). En hier uit volgd , dat de Scheikundige verandering welke het bloed bij de ademhaling in de longen ondergaat, aan het zelve eene prikkelende eigenfchap geevc, door welke hec gefchikc is om hec linker oor en holligheid tot zamentrekking op te wekken. Uit (a\ Dit befluit kan misfchien , in den eerden opflag, vreemd fchijnen, indien 't zwart bloed eene genoegfame prikkeling is voor het rechter oor en holligheid; om dat het er uit gedreven is, juist voor dat 't in de longen kwam: En indien het eene genoegfaam prikkelend? ftof is om de zarnentrekkingen van 't hart aan de rechter zyde op te wekken, waarom dan ook niet aan de linker zijde? Maar men moet zig herinneren dit de twee zijden van het hart met elkander niet haauwkeuiig in alle eigenfchappen overeenkomen: er is tusfdien beide een aanmerklijk onderfcheid, beide met betrekking lot de hoeveelheid Spiervezden, en de beweegfijkheid om lot zamentrekking te worden opgewekt; en dit alleen is genoeg om de tegenwerping om ver te werpen. Maar, al was er zodanig onderfcheid niet, dan ftrookt het voorbeeld niet met't hart; er zijn verfcheiden voorbeelden in 't dierlijk lighaam, in welke de Spieren van gelijkend mnakfelniet opgewekt worden tot zamentrekking, door eene zelvde of gelijkfchijnende kracht: fommige Spieren worden tot zamentrekking aangezet, door den wil; fommige door bijzondere bevatting van 't verftand- en fcmmige door Scheikundige prikkelingen : geene nu van deze verlchillende vermogens zal eene volkomen zamentrekking van die Spieren te weege brengen tot welke zij door de natuur niet verordend zijn. Tegenwerpingen van dien aart, derhalven lopen met onmiddelijk aan tegen onze befluiien, maar veel eer tegen de algemeene wet in de dierlijke ügbanjen, welke'tcenswoordig, zonder alsnog verklaard te zijn, tog als daadelijk b* ftaande moet aangemerkt worden. ] É-5  ^ ( 74 ) <& Uit alle deze proeven leiden wij de volgende gevolgtrekkingen af: imo. Er worde eene hoeveelheid dephlogistifche lucht van de da rpk'ingslucht, bij de ademhaling , in de longen afgxfeheiden , en .eene hoeveelheid vaste iucht er bijgedaan. 2do. De dephlogistifche lucht oeffend eene Scheikundige werking op 't longenbioed; in gevolge van welke het eene lichtrode kleur bekomt. 3tio. In eene gewone ademhaling is de lichtere kleur duidlijk zigtbanr, wanneer 't bloed overgaat in het linker oor; en alsdan trekt zig 't hart zamen met deszelvs natuurlijke kracht en fnelheid. 4t0. Indien de ademhaling belemmerd is, vermind rd de lichtrode kleur, trapswijze, en de zarnentrekkingen van het linker oor en bolligheid houden fpoedig op. 5». Deze ophouding van zamentrekking ontftaat uit een gebrek aan prikkelende eigenfchap in het bloed zelve. En hier uit volgd: Dat de Scheikundige eigenfchap welke het Hoed in deszelvs 'doortogt door de longen erlangd, noodzaaklijk is om de werking van het hart, en, gevolglijk, de gezondheid van V lighaam te behouden» V. AF-  (75) J§* V. AFDEELING. Te bepalen de naluur van de Ziekte, welke door het verdrinken veroor. zaakt wordt. hebben, in de eerfte Afdeeling, gezien dat dieren welke onder water gehouden worden een weinigje lucht uitfpuwen, en dan pogingen doen om er uit den dampkring in te ademen. Door deze pogirgen , koomt een gedeelte van het vogt 't welk hun omringd in hunnen mond, en geraakt dikwerf tot in de longen; edoch de hoeveelheid is niet toereikend om die toevallen te veroorzaken welke zig daar na voordoen. (Zie de proeven in de .tweede Afdeeling). In de holligheid van de longen mengd het zig met de lucht en doet de luchrcelletjes meerder uitzetten ; waar door de longen in eenen middefttaat van uitzetting zijn; dat is, tusfchen uitademing en inademing: en in dezen ftaat ftnald het bloed door de longvaten vrijelijk genoeg om de gezondheid van heï lighaam te onderhouden; (zie de gevolgtrekkin»  kingen in de derde Afdeeling) daarom wofden gene toevallen veroorzaakt door eene belemmering in den omloop door de longen. Wegens de ligging van het dier, blijven de lucht en het water in de longen ; en de dephlogistifche lucht welke het bevat word trapswijze verteerd; en, bij gevolg, verliest hec bloed 't welk door de longvaten ftraald meer en meer van deszelvs lichtrode kleur, en de zarnentrekkingen van het hart worden in evenredigheid zwakker, tot dat zij geheel ophouden ( zie de proeven en gevolgtrekkingen van de vierde Afdeeling), offchoon het vermogen van zig te konnen zamentrekken over blijvt. Het blijkt, dan, dat het ophouden van de beweegingen van het hart volkomen moet worden afgeleid van de werking van hec water in zoo verre als hec den toegang van de lucht in de longen belet. Laat ons nu onderzoeken , of de andere bijzondere toevallen (zie de eerfte Afdeeling) konnen worden gebragt tot de belemmering van de ademhaling en tot den daar op volgenden ftilftand van hec hart, als derzelver eigentlijke oorzaak. Na mate de kleur van het bloed welk door de longen ftraald zwarter is, worden de zarnentrekkingen van het linker oor en holligheid,  C 77 ) beid, en de daar mede overeenftemmende kloppingen der Slag-aderen, zwakker, en de omloop van hec bloed traager; en terwijl het bloed traager bewogen word in de ruimere Hammen, begint het in de naauwere takken der Slag-aderen en Aderen, waar de teegenftand tot deszelvs doortocht het grootfle is, flil te Haan.. Eindelijk, wanneer hec longenbloed niet langer in Haat is om den aderlijken boezem en het oor tot zamentrekking op te wekken , ontvangen zij het in hunne holligheid, en bli;ven in rust. Zo dra zij ophouden zig zamen te trekken, en 't bloed naar 't hoofd voort te Huwen, houden alle de ver/landelijke werkingen op ('od; en terwijl men door dood de beroving van leven verftaat , kan er geen midde ftaat tusfehen dezelve zijn. Van 't lighaam in deze ziekte , konnen wij eigentlijk alleen zeggen , dat het levend , of dat het dood is. Indien het waarlijk dood was, zou noodzaaklijk volgen, dat de middelen, tot herftelling , in de onderfcheiden proeven van de vierde Afdeeling aangewend , veronderfteld moesten worden 't leven aan eene dode ftof mede te deelen, 't welk onmoóglijk is : 't lighaam is daarom levend , edoch met een trap van leven welke minder volkomen is dan in den gewonen Maat van gezondheid; en terwijl een veifchil v n F 3 trap-  trappen gene verandering van foort maakt (tf), moet hec lighaam nog dat beginfel behouden hebben 't welk de onmiddelijke oorzaak van alle de werkingen is, die in eenen gezonden Haat verrigt worden alleen is nu 't niet tot wer¬ king opgewekt ; om dat de uitwendige verZeilende omftandigheden, die in eenen gezon» den ftaat op 'c zelve werken, weggenomen zijn. Deze uitwendige omftandigheden zijn de warmte en de ademhaling. Om de zitplaats van die beginfel te bepalen, onderzoeken wij naar de uitwerkingen van de beroving van hitte en ademhaling op 't levend lighaam. Het is algemeen bekend , dat eene geringe vermindering van de gewone warmte van 't lighaam geene belemmering van eene eenige van deszelvs werkingen veroorzaken zal: maar 't is ook bekend, dat eene aanmerklijke verminfa) 't Meerdere of mindere veranderd de foort niet (majus CUt minus non variat Jpeciem ). (b Hier uit blijkt , dat er eene duidlijke oneigenlijkheid in de uitdrukkingen is, wélke gemeenlijk gebezigd worden om den ftaat van 't lighaam in. deze ziekte uit te drukken , bij voorbeeld: „ epgefebort leven" ( fufpended life;, „ opgefchorie bezieling ," ( fufpended animation j &c. en deze Vlitdrukkingen moeten ter zijde gelteld worden; om dat ze het ïnenschdom aanleiding geven óm zig zeiven in ftaat te oorr deelen eenen levenlozen klomp, wederom te bezielen of o|> f* gekken, wanneer zij enkel eens ziekte genezen.  mindering van de gewone warmte des lighaams eene belemmering veroorzaken zal van 't groot» fte gedeelte van deszelvs werkingen (a). Eene zekere trap van warmte wordt, daarom, in levende lighumen onontbeerlijk vereischt , om de werkingen der gezondheid te onderhouden. Edoch ofichoon de warmte volftrekt noodzaaklijk is , is zij op haar zeiven niet toereikend om deze werkingen te onderhouden zonder de ademhaling: want indien de warmte op 't levend lighaam wordt aangelegd , wanneer de onderfcheiden werkingen opgefchort zijn , zal niet eene van dezelve zig herftellen , voor en al eer, de ademhaling herfleld is; en de ademhaling wordt niet alto >s in haren natuurlijken ftaat herfteld, door een gevolg van 't aanleggen van warmte; maar vorderd dikwijls den faijfland der konst (i>). (Zie de proeven met tweeilagtige dieren, in de vierde Afdeeling). Ver- (a) Flora Siherica, priefat. p. 73. (*} Niemant kan ontkennen, dat de ademhaling fomtijds herfteld wordt, door 't aanbrengen van warmte. Reaomuh verhaald een geval van deze ziekte, waarvan iemand herfteld was, alleen door koestering in de zonneftralen: en 'r fchijnt dat de natuur dezelvde middelen bezigd om de dieren die geduurende den wintertijd flaapen, uit hunne verftijving op te wekken; een ftaat die met deze ziekte veel overeenkomst bseft. F 4  ( 88 ) Vermits, dan, 't aanwezen van warmee in *t levend ligh.am op zig zelve niet toereikend is om de onderfcheiden werkingen te onderhouden zonder ademhaling, moet de warmte niet aangemerkt worden als de eenige oorzaak van de aanhoudenheid dezer werkingen, m^ar veeleer dat deze 't lighaam in eenen ftaat houde bekwa m om deze werkingen te konnen verrigten, wanneer de gevolgen van de ademhaling op 't zelve werken. En daarom, wanneer de natuurlijke warmee in deze ziekte aanmerklijk verminderd is, is 't lighaam beroovd van eene eigenfchap welke volftrekt noodzaaklijk is om de werking der ademhaling in 't herftellen van de gezondheids-werkingen te bevorderen. Wegens 'tgebrek aan ademhaling, houd het hart op zig zaam te trekken; omdat het bloed, 't welk door de longen gaat, eene niet voldoende prikkeling op 't zelve maakt; en 't hart ophoudende zig zamen te trekken, won* den alle de andere werkingen opgefchort. Maar wanneer de warmte en de ademhaling in 't lighaam herfteld worden kort na den ftftïland van 't hart, zullen de natuurlijke zarnentrekkingen hernieuwd worden, en alle de andere werkingen herfteld. En vermits de zarnentrekkingen vernieuwd zijn door 't aaq- bren-  brengen van de gewone prikkeling, behoud 't hart dit beginfel (a)y *t welk de onmid* delijke oorzaak van deze zarnentrekkingen is, zelvs nadat alle de overige werkingen opgefchort zijn. Maar indien wij de herftelling van de warmte en ademhaling in 't lighaam beproeven eenen aanmerklijken tijd na den ftillïand van 't hart, zullen deze zarnentrekkingen niet vernieuwd worden, noch eene eenige werking herfteld: en wanneer de zarnentrekkingen niet hernieuwd worden door 't aanbrengen van de gewone prikkeling, heeft 't hart dit beginfel verloren, en wy bezitten gene middelen ora hetzelve te herftellen. Hier uit blijkt duidlijk, imo- dat 't hart in alle de volkomenfte dieren de grote bron is van 't levens-beginfel; 2do- dat de zamentrekking (#) van 't hart door de gewone prikkeling 'c eenige teken is van 't aanwezen van dit beginfel; en wanneer 't hart , bij deze omstandigheden, zig zamentrekt, 't lighaam levend is; maar wanneer 'c zig bij deze om- ftan- (a) 'tBeginfel van leven. (6) Die werking van 't hart in welke het de gewone poging doet om 't bloed door 't vaatgeftel voort te ftuuWen. Ff  Handigheden niet zamentrekt, 't lighaam dood is: 't Leven in de volkomenfte dieren kan derhalven bepaald worden, door 't vermogen om vt bloed door 't vaatgeftel voort te fïuutven. En wanneer de werkingen van een dier fchielijk opgefchort zijn , en 't lighaam in eenen ftaat van fchijn-dood g; fteld is, dan is 't altoos in ons vermogen om te bepalen of het wezentlijk dood is, door 't herftellen der warmte, en door de longen met eigene lucht op te blazen. Dan , om de beflisfing volkomen te maken, zal 't nodig zijn derzelver aanlegging te fchikken volgens eene bijzondere oplettenheid op den ftaat der longen , en *t onmidlijke vermogen van de ademhaling. Dit zal in de volgende Afdeeling overwogen worden. VIL AF»  ^ ( 9i ) VII. AFDEELING. Te bepalen de beste middelen om de Ziekte, te herftellen. D e middelen tot herflelling van deze Ziekte zijn zodanig in verfcheiden deelen dezer verhandeling vooraf aangeduid, dac er niets ovrig blijvt hier bij te voegen, dan eenige weinige waarnemingen over de wijze om 't aanwenden van dezelve te bellieren. Om de opgefchorte werkingen te herftellen , moeten wij de zarnentrekkingen van 'e hart hernieuwen; (zie de vierde Afdeeling) en dit kan gefchieden door aan 't lighaam deszelvs warmte en ademhaling wederom te bezorgen: (zie de zesde Afdeeling). In alle gevallen dezer ziekte , derhalven , ftelt men zig ter herftelling eenigüjk voor de zarnentrekkingen van 5t hart op te wekken; en de eenige middelen welke moeten worden aangelegd , zijn , 't aanwenden van warmte op 't lighaam , en van lucht in de longen: maar gelijk de werking dezer vermogens meer of  ^ (9») of minder kragtig zijn zal, na mate zij geëvenredigd zijn, naar bevind der omftandigheden van 't lighaam, zoo zal het nodig zijn eenige bijzondere wijzen van bellier in 't aanwenden van dezelve op te geven. Wanneer wij dan iemand, met deze ziekte behebt, behandelen, is de eerfte bezigheid om den ftaat van de warmte des lighaams te onderzoeken , en wanneer deze ver beneden 98 0 is, 't aanbrengen van warmte te beveelen; dan vermits de fehaal van warmte zoo uitgebreid is, is 't nodig die graden van dezelve te bepalen welke 't yoordebgsc geoordeeld worden om de herftelling te bevorderen. 't Is uit verfcheiden daaglijks voorkomende gevallen algemeen bekend , dat zo lang de om-' loop van 't bloed voortduurd, de warmte des' lighaams vermeerderen kan , tot verfcheiden graden boven den natuurlijken ftaat, zonder 't levensbeginfel te vernielen: edoch 't blijkt, aan den anderen kant, uit de uitkomst van veeIe proei/en ter herftelling van dieren die in den winter fchijnen te flaapen. dat wanneer de omloop van 't bloed ftil geftaan heeft, terwijl de lighaams-warmte gebragc was tot op 'c vriespunt, indien 'er dan hitte, of zeer fchie» lijk aangebragt wordt, of in eenen zeer hogen graad, dat, als dan 't levensbeginfel zeer fpoe-  ( 93 ) %i fpoedig vernield is; terwijl, in tegendeel, indien ze op dezelvde dieren in dezelvde omftandigheden, trapswijze aangelegd wordt, en in eenen geringen graad, d n wordt 't levensbeginfel dikwerf opgewekt , en de werkingen fpoedig herfteld. De uitwerkingen der hitte zijn daarom zeer verfchillend in verfchillende ftaten van gezondheid en ziekte; en 'er wordt de groutfle omzigtigheid vereischt in 't afleiden van een of ander gevolg uit de overeenkomst om 't aanleggen van dezelve als een middel tot redding aan te prijzen. IVlaar vermits de toeftant van 't lighaam in deze ziekte genoegfaam dezelvde is als in den gemelden ftaat van loomheid in de dieren, en de trappen in de herftelling ook dezelvde zijn; kan 'tnaauwlijks eenig gevaar inhebben te befluiten , dat hitte op 't menschliik lighaam in deze ziekte dezelvde uitwerkingen zil ce wege brengen, als op de loomzijnde dieren. Om dan de herftelling't kragtdadigst te bevorderen, moet 't aanleggen van warmte, volgens *t zelvde plan beftierd worden, 't welk de natuur voor de loomzijnde dieren verkozen heeft. Ze moet aangelegd worden geheel trapswijze en gelijklijk; en ze moet opklimmen tot 980, maar niet hoger dan iqq°. Wan-  (94) Wanneer 't lighaam gelijklijk gewarmd is, en de warmte der inwendige deelen omtrent 98 0 , vestigen wij onzen aandagt op den ftaat van de borst; en indien de zieke gene poging doed om inteademen, gaan wij over tot 't inblazen van lucht in de longen. Wanneer iemand gezond is, is 't oogmerk der ademhaling de hoedanigheid van 't bloed te veranderen , 't welk door de longvaten doorgaat, en hetzelve bekwaam te maken om de zarnentrekkingen van de linker holligheid van 't hart optewekken: dan in de£e ziekte bevatten de long-aderen, de aderlijke boezem, en 't oor, eene hoeveelheid bloed, het welk door de longen heeft doorgegaan, zonder deze noodzaaklijke verandering te ondergaan : 't eerfte doelwit in 't opblazen der longen is daarom de hoedanigheid van 't bloed in de ftammen der long-aderen, den aderlijken boezem en oortje te veranderen, ten einde hetzelve bekwaam te maken om derzelver zarnentrekkingen op te wekken. Dit moet verrigt worden door 't zoo diep inbrengen der lucht in de longen, dat ze op 't bloed in deze holligheden eene Scheikundige werking kan uitoeffenen. Om deze rede, moet er, bij iedere inblazing, eene grote hoeveelheid lucht ingcbrags wor-  ( 95 ) worden; immers , indien er maar in eens 12 cubic duimen ingeblazen worden, zal deze geringe hoeveelheid flegcs de grootfte cakken der lugtpup beflaan , en bij gevolg zullen maar weinige van de longvaten aan de werking er van blootgefteld worden : maar indien er telkens eene veel grotere hoeveelheid lucht ingedrongen wordt, dan zal een gedeelte er van tot in alle de afgelegenfte celletjes doorgaan; en wanneer ze aldus gelijklijk uitgezet zijn, zullen de long-aderen, de aderlijke boezem, en het linkeroor, zo veel als mooglijk , blootgefteld zijn aan deszelvs werking, en een gedeelte van 't veranderde bloed kan uit de fijnere takken in dezelve gedreven worden. Om deze rede moeten wij, bij iedere ininblazing van boven, 100 cubic duimen lucht in de longen van een volwasfchen mensch inbrengen (a), en deze moet er zorgvuldig weder uitgehaald worden, voor en ai eer meerder wordt ingebragt. Dan er blijvt ééne zwaarigheid over: er is fomtijds een zekere hoeveelheid water in de fijne takken der luchtpijp en de lucht-cellen inge- flo- .(«) Deze beftiering wordt verder bevestigd door de omftandigheden welke het vanzeiv- herftellen van eene gewone flaauwte verzeilen: de eerfte inademing is over 't algemeen zeer vol.  ^ (96) flopen; (zie de twede Afdeeling) en wanneer de longen in dien ftaat opgeblazen zijn , zal 't water zodanige plaatfen bezetten, in welke de Verfche lucht voornamentlijk noodzaaklijk is: en offchoon de longen opgeblazen zijn met de Uicerile zorg en oplettenheid , kan 't onmoogüjk zijn, om, in dit geval, de verfche lucht zodanig in te blazen dat ze digt ge* noeg bij den aderlijke boezem en 't linker óor koomt, om de hoedanigheid van't bloed, *t welk zi| bevatten, te veranderen (