01 1037 0787 UB AMSTERDAM  VERHANDELINGEN over alle soorten vaïï S C H IJ N B A A R GESTORVENEN.   VERHANDELINGEN over alle soorten van SCHIJNBAAR GESTORVENE N, ALS Drenkelingen, Gestikten, door ben Damp van IvOOLEN, of door rottende en gistende LüCH- ten, Gewürgden en Gehangenen, Bevroo*enen; en doodschynende Eerstgebooeen Kinderen, enz. Waar in allerklaarst word aangewezen, de Hulpmiddelen waar door deeze ongelukkigen nog dik•wtls kunnen herfleld worden en ah >t Waare tot het Leeven herroepen. door de beroemde Heerun- G4RDANE en TROJA. UU het Franseh vertaald, en aanmerkelijk verbeterd, opgehelderd en vermeerderd, door J. VOEGEN van ENGELEN M E D. D O C T. Te L e Y D en, B * W. H. G R t P,  „ Non continuo, quando cor quievit & refpiratio „ nulla eft, mortem perfeclam adeffe Cl. Viri often„ dunt, per exempla hominum lubmerlbrum, ftran„ gtilatorum, ex nervorum vitio fyncopticorum, in „ quibus neque pullus apparuerit neque refpiratio, „ & tarnen ita non funt mortui, ut non per irritatio„ nem aliqnam revocari, vitaeque, & nonnunquam „ integrae valetudmi, reftitui potuerint. " halleri Elem. Pbyf. Libr. XXX §.23.  AAN tje DIREKTEUREN maatschappij DRENKELINGEN 11 AMSTERDAu. WSt EDELE HEEREH.' '| De aanmoediging welke UWEL■t-Olen fleedsaan aiien geeft die zt ook met een vonkje van dien menscT levenden yver bezield vindeT £ f? ferk 'n UWELEDier boezem' Waakt, en dien UWELEDIen over «n groot gedeelte van Europa ver *re,d hebt tot behoud van zïveeie * 2 On-  Ongelukkiger. , die anderszins de flagtoffers van een ontijdigen Dood zouden geworden zijn; de goedkeuring in het bijzonder waarmede het UWELEDlen behaagd heeft mij in mijne vertaaling van de zamenftelling en het gebruik des Scaphanders te vereeren, doen mij hoepen dat UWELEDlen deze mijne tegenwoordige pooging ten nutte mijner ongelukkige evenrnenfehen met geen min goedgunftig oog zult willen  cn is daar uit gedeeltelijk overgenoomen in het Journal Encyclopediqnc voor den vijftienden Augustus en eerflen September van datzelfde jaar, pag. 41 & 228. De fchrijvers van dit laatfte Tijdfchrift befluiten hun uittrekfel met te zeggen: „ Dit ftuk koomt ons voor „ zeer veel eer te doen aan het oordeel, de kundig„ heden, en den ijver vau den Heer gardane voor „ het nut van het menschdom ". — Ik heb deze Memorie eehcel vertaald, cn daarflegts eenePaffage uitgelaaten waarin de Heer gardane eene tegenwerping oploschte dat men hem gedaan hadt, van namelijk geen nieuw Tabaksklijfteer uitgevonden, maar alleenlijk dat van rsARTHOLiNus wederom voorgefleld te hebben; gelijk ik de befchrijving van zijne Boete Fumigatoire niet opgegeeven had , heb ik gemeend deze plaats ook te moeten overflaan. De andere Memorie van denzelfden fchrijver over dc Verflikten door den damp van doove kooien voert ten tijtel: Recherches Jur la caufe de la mort des Perfonnes Suffoquéespar la vapeur du charbon, & Jus les moyéns d'y remedier, en ftaat ook in het Journal de Phyfique voor de maanden Maart 1778, pag. 123, geplaatst, waaruit dezelve insgelijks gedeeltelijk m het Journal Encyclnpedique voor den vijftienden November deszelven jaars, pag. 14, overgenoomen is. De fchrijvers van dit laatfte Journaal befluiten dit uittrekfel wederom met deze beoordeeling: „ Deze Memorie koomt ons vóór geen minder lof te verdienen dan de vo1 rige: bij malkanderen gevoegd maaken zij den fchets ü van werktuig moet 'er eene vrij groote in den darm voortbrengen. Men begrijpt dus ïigtelijk het voordeel van leder* buizen ten dezen opzigte.  V O O R b e R I G T. vir „ van eene uitmuntende Theoretifche en Pralctitó„ Verhandeling over de Schijn - Dooden "CdA vertaaling van deze Memorie1 heb «S'SSèrlSiS^ &£ tr°j^ver den dood geflikt zijn', en o7e 3enXlen^'"'Td?koo,ei1 derom in h't- i« c llllddclen om deze ve we- vlSiS^^ herroepen, is onder den tijtel rappeller a la vie, ook in ™fï^r de yertLhngfe gnet &Rw^SWlut,t- Ih mijne gedagten, aöör^&^S^11^;»^ genoeg bloezen was (/,)• en omdadezeV^I'3 kngddor die uitlaating juik gefchikt SdT Mde" een vervolg on die varT don Hpw I ! dt om Eoc nen, ah vattende deTr?01 a dJïho^V6 die' :k net evenwel bii nadere hnn,j,,iZ.£ , UVl-> liel:) werpen zo orfr^^^^^g de overzetting van hetzelve niet trenoe^?^ P , zijn om aan mijn oogmerk te voldS; ÏÉrom he°bik '-'.w'.. .'::[[ '"'"-"hét (a) Dus heb ik freeds het woord ^fëj verta-ild • «, l») Veigehjkhier mede itafc, „3. dezer Verhandeling^ ** 2  vin V 0 0 R B E R I G T. hef, grootst gedeelte der drie volgende Afdeelingen Uc-* ver verkoozèn zelf naar mijn beste vermoogen opteftellen, mij onverfchillig van de plaatfen van, den Heer gardane of van andere fchrijvers bedienende. Op deze wijze is dit werkje ruim drie maaien grooter dan het oorfprongelijke van den Heer gardane geworden ; ook heb ik 'er nog een Hoofdftuk, zijnde het yijfdc van de vierde Afdeeling, enbehelzende een Onderzoek van eenige laatfte Middelen, waarvan men zig tot Opwekking van fchijnbaar Gejlorvenen zoude kunnen bedienen, bijgevoegd.- Zie daar nu, de bronnen die gelegenheid tot dit werk gegeevcn hebben; de overige fchrijvers van welken ik heb gebruik gemaakt, zal men elk op hunne plaats genoemd en aangetekend vinden. Tot dus verre nu wegens den oorfprong en het plan, van deze Verhandelingen ; men vergunne mij nu nog ec:i woord wegens derzelver uitvoering te zeggen: Ik iWb i.i de laatfte Afdeelingen en in de tusfehengevoegde Hoofdflukken , waarin ik, gelijk ik zo even gezegd heb, mijne eigen gedagten dikwijls heb nedergeftcld , •fteeds met alie nauwkeurigheid de fchrijvers genoemd cn aangehaald van welken ik heb gebruik gemaakt, op dar, dc Leezer dus met een opflag van het oog mijne gedagten van die van anderen mogt, onderfeheiden, en om mij zeiven' het vermoeden te befpaaren van rpet eens anders veeren te pronken. Ik heb in het door^ kezen van alle de- fchnjveren welke over onderwerpen? tot mijn, plan betrekkelijk gefchreeven hadden, fteeds die plaatfen, waarneemingen, getuigenisfen, enz. aa.._ getekend , welke in de twee Afdeelingen gelijk ik nvj Verbeeldde door, de Heeren tr q j a en gardane bedoeld wierden en welke zij fteeds -verwaarloosd hadden aantetekenen, en ook bij deze plaatfen de aanmerkingen , ophelderingen, wederleggingen, enz. gevoegd welke ik geoordeeld heb te behooren, zo dat alle de Nooren cn aanhaalingen het gchcele werk door, zelfs lilde twee eerde Afdeelingen, op mijne rekening moeten gefield worden; het opzoeken nu van alle deze pasfages , en de naauwkeurige aantekening welke ik fteeds gQtragS heb van dezelve te maaken, hebben deze IS 00- tcn  V O O R B E R I G T. ix ten op verfcheiden plaatfen tot eene zeer aanmerkelijke , "grootte doen uitdijen ; doch men verdenke mij even • wel niet van dezelve nutteloos vergroot, of zonder noodzakelijkheid te hebben willen citeeren; mea zoude mij onregt doen; want fchoon het getal der fchrijveren welke ik voor deze Verhandelingen heb doorgeleezen of nageflaagenj zeekerlijk zeer aanmerkelijk zij, heb ik evenwel getragt om niet alleen niet geleerder te feh: nen dan ik voor dit werk behoefde te zijn, maar zelfs lteeds in het oog gehouden liever verfcheiden overeenKoomende en gelijkluidende citatien agter te laaten dan er eene te maaken welke ik begreep dat geen licht over diet onderwerp verforeidde, of een noodig gezag aan mijne opgaaf bijzettede; anderszins, zal men, vertrouw ik, ligtelijk willen gelooven dat het mij niet veel moeite hadde behoeven te kosten om de ijdele vertooaing eener tienmaal grootere geleerdheid te maaken. Zie daar nu wat ik wegens mijn voorgefteld plan en deszelfs uitvoering in deze Verhandelingen, welke ik mijnen Leczer voor het uitvoerigfte, volkoomenfte, en naar ik mij vlei ook nuttigde, werkje durf aanbieden , dat over alle deze bijeengevoegde onderwerpen nog m onze Moedertaal, het zij oorfprongelijk gefchreeven, hetzij uit vreemde fchrijvers vertaald is, mijnen Leezer had medetedeelen. — Voor het overige Vmiam pro Laude petens : laudatus ahtnde Non faftiditus fi Mi, Lettor, ero. ** 3 ALGE-  ALGEMEENE INHOUD ; E N VMMJOJEEJL HTGE2T dezer VERHANDELINGEN, Opdragt. voorberict. EERSTE AFDEELING. Onderzoek naar den Dood der Drenkelingen en de middelen om denzelven te voorkoomen, üoor den Heer gardane. . . . Bladz. r Eerste Hoofdstuk. Verfchillende gevoelens aan• gaande de oorzaaken van den Ichijnbaaredood der Drenkelingen; behelzende : I. Staat van een dier op het oogenblik der indompeling <. II. Wat builen het Water gebeure wanneethet dier daar vrij uitkoomt. ... 5 III. Wat 'er in het water gebeure wanneer het ingedompelde dier 'daar niet uitgehaald wtrdt dan na verflikt te zijn. . . 7 IV. Onderzoek van opgehaalde Verdronkenen. Staat van hunne Borst. . . 11 V. Staat van liet Hoofd. I2 VI. Staat van den OnderblWk 13 VIL Staat van de Ledenmaaien en van 'het vel- ........ ibid. Tweede  INHOUD. Xl Tweede Hoofdstuk. Verfcbilpunten uk het onderzoek der Drenkelingen gebooren. Bladz. 14 I. Loopt 'er water in de borst van de Drenkelingen? ftfj II. Van waar koomt het fchuim 'der'Dreri- ' kelingen ? OQ III Sterven de Drenkelingen aan eene Be- " roerte ? s^ Derde Hoofdstuk, behelzende Bè'oordeeling dezer Memorie door de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen. . . ö. 29 Proeven met het infpuiten van vogten in 'de iongen van leevende 'Dieren. ...... 30 Gevolgtrekkingen van deze Proeven, enz. '. 31 Vierde Hoofdstuk. Wijze hoe de Drenkelingen bij te liaan _ „7 I. Wrijvingen en verwarming van de Drenkelingen .... 03 II. Over het inblaazen van lugt in de borst, hetfchudden van den Drenkeling, en zijne wijze van liggen 44 JU.Over.de Braakmiddelen. ..." 49 IV. Over den rook van Tabak in een klijjieer gebezigd. ' 5I V. Over het Aderlaaten 56" TWEEDE AFDEELING. Onderzoek naar den dood van Lieden die dooiden damp van kooien geflikt zijn, en de middelen om denzelven te voorkoomen. Eerste Hoofdstuk. Oorzaaken van den dood der Verflikten door den damp van kooien; wederlegging der gewoone Hellingen daar omtrent , en opgaaf der middelen om deze ongelukkigen wederom in het leven te herroepen, door den Heer gardane. ... 65 L V'.rfihijnfelen die den Jchijnbaaren dood, * * 4 welke  *w I N H O U D. welke de Waas/cm van kooien veroorzaakt, voorafgaan en verzeilen. Bbdz. 6"8 II. Verfchijnfels die den dood door vergiftige uitwaasfemingen van den grond, enz. voortgebragt , voorafgaan 'en verzeilen. Berzelver overeenkomst met de voorgemelde -JA III. Vergelijking der toevallen 'door de verfckillende Jborten van befmettelijke dampen voortgebragt, met de uitwerkfelen der flaapmiddelen ver geleeken ... 75 IV. Wijze van werken der verfchillende'befmettende dampen 77 V. Sterven dezulken, die door deze 'vergiftige dampen getroffen worden, aan eene Beroerte, of niet? 7g VI. Nuttigheid van het befprengen met koud water tegen de kwaade idiwerkfels van den koolendamp. Eerfie bewijs tegen de beroerte. ; g2 VII. Nutteloosheid en gevaar van de' aderlaating in bezwijmingen door den waasfem van kooien veroorzaakt. Tweede bewijs tegen de beroerte. . . . . . 87 VIII. Overeenkomst der voorgaande' middelen met die welke men gebruikt tegen de uitwerkfelen der flaapmiddelen. Derde bewijs tegen de beroerte. ... 9~ IX. Overeenkomst van diezelfde hulpmiddelen met die welke men tegen de uitwerkfelen van andere vergiftigende waasfems be~ z:gt. Vierde bewijs tegen de beroerte. . nfJ X. Hoe de vergiftige uitwaasfemingen op de Dieren werken. Onderzoek wegens derzelver aart " . . . 0g Tweede Hoofdstuk- Uitwcrkfels van vlugge loogzouten op de Verltikten, door den zelfden. . los Derde Hoofdstuk. Verhandeling over den dood oer dieren, die door den damp van glimmende  I N H O U D. m mende kooien geflikt zijn, en over' de middelen om dezelve wederom in het leven te herroepen, door den Heer troja. Bladz. n, I. ■ Over de uitwerkfelen welke den dood der dieren die door den damp van branden, de kooien verflikt zijn, voorafgaan. . . n4 II, Over de uitwerkfelen die op den dood van dieren, die door vergiftige dampen gejtorven zijn, volgen. r s II7 Staat van de Longen. .-. .* .' Maat van liet HarL . Staat van het Bloed. . ' * '120 Staat Van de ingewanden 'van den Ónderbuik en van den Kop III. Het is de belediging van de 'He'rsfenen en Zenuwen door den Kooien - Damp niet alleen, maar osk de uitwerkingen welke dezelve op de wegen van den omloop des bloeds voortbrengt, waardoor deze waasfem de Dieren doodt. . . ibid IV. De Beroerte kan de oorzaak'niet 'zijn van den dood der Dieren die door vergiftige dampen geflikt zijn. . . m \. Onderzoek van de wegen welke de lugt doorloopt om in de wegen van den omlo% des bloeds te komen bij de dieren die door aen damp van holen verflikt zijn. iT9 VI. Over de behandeling welke men moet in 5 acht neemen om de Dieren, die door den damp van kooien verflikt zijn, in het le. ven te herroepen. .... l65 1°. Over het tijdftip dat men' uit de tekenen der ademhaaling kan waarneemen ■ om met vmgt de middelen aan te wenden welke men gefchikt oordeelt om de Dieren , die door den damp van kooien ge- f Jtikt zijn , in het leven te herroe- ' ?lOver het 'tijdftip dat men kan 'waar-'7® ■neemen op het eigen oogenblik als de ,. omloop des bloeds-opfmdt, om de mid* * 5 delen  vm I N H O U D. delen te gebruiken welke men meent gefchikt te zijn om de Dieren, die door den Damp van kooien geflikt zijn, wederom bij te brengen. . . Bladz. 175 3*. Van het tijdftip dat men kan waarneemen voordat de omloop des bloeds geheelenal geëindigd zij om de middelen aantewenden welke men meent gefchikt te zijn om de Dieren, die door den Damp van kooien geflikt zijn, wederom bij te brengen. . ...... 183 Optelling era beoordeeling dezer hulpmid- middelen 184 Toepasfing van deze middelen op den Mensch. 192- Vierde Hoofdstuk. Onderzoek naar de eigcnfchap van den Koolendamp waardoor dezelve voor Menfchen en Dieren doodelijk is ,• of betoog dat dezelve niet in het zuur beflaa; en nalpeuringen over den aart der werking van het vlug bijtend loogzout op Lijders die door dezen Damp verflikt zijn. . . . . . 195 Proeven en Waarneemingen die toonen dat de Koolendamp niet door zijn zuur doodt. . . ibid. I. Het vlug bijtend Loogzout verdient geen meer vertrouwen dan eenig ander middel, welks vermoogen door de ondervinding beweezen is 203 II. Dit middel werkt ook niet door het zuur van den vergiftigen koolendamp te verzaadigen 206 III. Waarvoor men dan dit middel eigenlijk te houden hebbe 207 Vijfde Hoofdstuk. Het nut der aangepreezen behandeling van de Verflikten door verfcheiden voorbeelden beweezen . 210 DERDE  1 N H O ü D DERDE AFDEELING. Onderzoek naar den fchiinhan-pn a j zaakt door rotticc en £ , i " ,dood veroor' 268 VIERDE AFDEELING. Onderzoek naar den fchiinhan«»n 4 zaakt door ge^SiS Ver°°rg>ng, door het inflikken ^b*e^Jur• men, door fchokken van de beS™ gf33' eene felle koude ™, „ nastenen, door 2°.om- & Tweede: Hoofdstuk. Schijnbaare dood veroorzaakt "> door eene SntS^ om denzelven te vlorkoomen ' ° middele° 1 . Owr & Gehangenen en Gewurgdèn ' ' «? 2'. Over d, GcMten door hei 'ottilen'L* klieren m kwaade Keelen pZWeUen der i. • ' • • . 2sa 3°- Over  xtx INHOUD. o». Over de gejlikten door het infiikken van eenige lighaamen die in den ftokdarm blijven zitten of de lugtpijp verjtoppen. Bladz. 295 Dirde Hoofdstuk. Schijnbaare dood veroorzaakt door de fchokken van de Hersfenen, door zwaare vallen, door geweldige Hagen , door beroerte , door vallende ziekte, door - ziuvang, enz Vierde Hoofdstuk. Schijnbaare dood veroorzaakt door eene geweldige Koude, en middelen om denzelven te voorkoomen . ... 302 Vitfde Hoofdstuk. Onderzoek van eenige laatfte middelen, waarvan men zig tot opwekking van fchijnbaar Geftorvenen zoude kunnen bedienen. . . • 3I3 1°. Over het gebruik der Elektriciteit m deze_ foort van gevallen ibid. 2o. Over het gebruik der Jnfpuitende Heel- ' kunde in gevallen van dezen aart.. . 31J 30. Over het prikkelen van den linker tepel. 320 VIJFDE AFDEELING. Over den Schijnbaaren dood van eerstgebooren Kinderen, en de Middelen om dezelve uit dezen Schijn-Dood op te wekken. ... 321 Besluit. . . * 34? VER-  over de SCHIJNBAAR GESTORVENEN. EERSTE AFDEELING. onderzoek naar den dood der drenkelingen, en de mtddelen om denzelven te voorkoomen, door den Heer GARDANE, • ■ DoSlor - Regent van de Fakulteit van Geneeskunde te Parys; Geneesheer van Mmtpellier; Koninglijk Boeken - Bëoordeelaar ; Lid van de Koninglijke Maatjchappijen der Weetenfchapptn te Montpellieren te Nancy, en van de Akademie te Marfeille EERSTE HOOFDSTUK. Men heeft geduurende langen tijd gemeend das de idnjnbaare dood der Drenkelingen de tezen woordipheid vanr water in de maag ten oorzaak Ktttt; deze dwaaling, welke aetius aanzien hadt bijgezet, en die zedert door bijna alle Schrijveren A die  % Verhandelingen over de fchijhbaar Gefiorveiien. die over die onderwerp gehandeld hebben, tot aan het eind der vórige eeuw, aangenoomen is, heeft oorzaak .gegeeven aan het ophangen en aan het rollen der iighaamen van de Drenkelingen. Hei eerst van allen , zegt de aangehaalde Schrijver, moet,men hen met hel hoofd naar de laagte ophangen , of op andere wijzen noodzaaken om het ingezwolgen water uit te braaken ( a ). ranch in, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Montpellier, is de eerlle die tegen dit gebruik is ukgevaaren ;. maar het was voor den Heer flater , Geneesheer te Baale in Zwitferland , overig geblecven om dit vooroordeel door- redeneeringen en het openen van lijken geheel re overwinnen ( b ). Diezelfde Natuuronderzoeker deedt nog een naderen ftap tot de waarheid t door het gevoelen van dezulken om te werpen, die de oorzaak van den dood der Drenkelingen aan het water toefchreeven dat in de maag bevat was; hij' twijfelde zelfs aan de tegenwoordigheid van die vloeiftof 'in de borst van verdronkenen, en meende dat het veeleer aan een gebrek van lugt was dat men derzelver verflikking moest toefchrijven. ' Zij die verdrinken, zegt hij, jïerven niet zo zeer door het inkrijgen van water, als wel om dat alle toegang der lugt is afgefneeden. Omtrent het eind der zeventiende £euw nam walschmieü eenige proeven, die in fchijn zeekcrer waren , en waar uit volgde dat 'er niet een druppel water in de borst van Drenkelingen indrong. Ik heb, dus drukt hij zig hier over uit, nim- (a) Med. Art. Princip. fag. 4.04. lb) Libr. dt Queejlhn. Pathologie, Qitajl. LV.  V^handelingen over de fshijnbaar Gejïorvenen. 3 nimmer een enkelden druppel water in de maa? of in de borst van verdronkenen gevonden (a). Becker, een Geneesheer van AsveJd, ftelde zedert dien tijd deze waarheid door nieuwe proeven en nafpeunngen in een nog helderer daglichtvoor (*). Detharding overtuigde daar elk even eens fan door het openen der lijken van Verdronkenen ; maar in plaats van derzelver verflikking aan gebrek van lugt toe te fchrijven, meende hij in tegendeel dat dit ingewand daar mede opgevuld bleef; hij onderftelde dat de lugtvaten der Drenkelingen daar mede opgezet waren , en hielde ltaande dat de longpijp , door het ftrotklepje naauwkeung geflooten, daar den uitgang van belette ; van daar kwam dat hij, met oogmerk om de verflikte long fchielijk ruimte te geeven, nitdagt om den Jugtpijp onder het ftrottenhoo'fd irt te inijden, om aan de lugt, door het ftrotklepie tegen gehouden, een uitgang te geeven, die volgens hem, zonder deze toeviugt. geene nlaats Jconde hebben, (c) DE senac (j), morgagne (e) , hal- Ier (ƒ) en de ha en (g), die dit zelfde onderwerp behandeld hebben, vonden geen water in (a) Mifcellan. Mei. Phyfic. D. II. Ao. VI. OM. n, (b) De Morte fubmerfor. fine pota aqma. {c) De Methodo fubveniendi Jubmerfis per Laryngotomian %n Eptftolê ad Schreekkium. (d) Hijloire de VAcad. R. des Sciences, Ao. 1725 (e) Epijhl. Amt. Medic. XIX. (/; Prailett. Boerhaavii in proprias Intl. Medic, eienif Hallero T. II. p. 2I9. £f T. V. p. 10. (£) Rot. Medtnd, T. IV. £? Contin, Tem. I. P. It, A »  4. Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. in de borst van Drenkelingen ; en waarneemende dat het ftrotklepje in de lijken van die pngelukkigen opgeheven was, zijn zij gezamenlijk van het 'gevoelen van detharding afgegaan, en op de denkbeelden van becker te rug gekoomen. Schoon dit gevoelen, op het gezag van zulke voorna mie Mannen gevestigd, bijna algemeen geworden ware, is hetzelve evenwel door zommige Natuurkundigen, en wel inzonderheid door den beroemden touis, beftreeden geworden, die ten dien einde zeer vernuftige proeven heeft uitge■dagt en in het werk gefield. Jk deed, zegt hij, eenige honden en eenige katten verdrinken; bij de opening van die dieren zag men dat de Jongen opgezet waren; ik deed eene infnij ding in 'de leege lugtpijp volgens derzei ver lengte , en vervolgens den omtrek der longen zamendrukkende, deed ik daar een gedeelte van het water uitloopen dat in deze!ven bevat was. Ik had ook een hond in flibberig water doen verdrinken, en ik vond 'flib in zijne longpijpen; ik goot eens twee pinteu inkt in eene genoegzaame hoeveelheid water om eene kat te verdrinken, en bij de opening van de borst vond. ik de longen opgezet en'zwart, en de holligheid der iongenpijp en Ingtvaten was met die zwartagtige Hof vervuld (a). Zie (*) Gelijk het ftuk waaruit de Heer gardane deze Waarneeming getrokken heeft vertaald is, zal ik hetzelve mijnen Nederduirfchen Leezer opgeeven; hetzelve is onder den tijte! van Verhandeling ever de oorzaak van den dood der Verdronkenen door den Heer louis, uit het Fransch .zeer riaauwkeurig overgezet door den kundigen Heer bleu-i.and, Heel-en Vroed- meejler te Gouda, en te Amfterdain in 1760 in 8°. uitgegeeven. Zie deze aangehaalde proeven bladz. 14, is ei> 16. Ik heb evenwel de eigen woorden  Verhandelingen over defchijnbaar Gejlorvenen. 5 Zie daar dan het ftelzel wegens de afwezigheid van het water in de borst ten tweedenmaale omgeworpen, en de Natuurkundigen onbeflistaelaaten wegens de oorzaak van den dood der verdronkenen, en bijgevolg over de partij welke zi; moeten neemen om dezelven kragtdaadig bij te ftaan. In die onzeekerheid heb ik gemeend de Dieren nauwkeurig te moeten gadeflaan : vooreerst , op het oogenbiik als zij in het water gedompeld worden: ten tweeden , geduürende den tijd dat zij onder water zrn; en ten derden, na dat men hen uit het water heeft gehaald. I.Staat vaneen Dier op het oogenbiik der indompeling. De bevanging is het eerfte uitwerkfel derindompehng ; dezelve wordt veroorzaakc door de vrees en door de gewaarwording welke het dier ondervindt wanneer zijn lighaam eensklaps 'van water omringd wordt; op dat oogenbiik gefchiedt in hem eensklaps eene onwillige bewèeging; het is altijd eene nieuwe gewaarwording, zelfs voor de znlken die gewoon zijn zig te baaden, dewelke terker wordt naar evenredigheid van de diepte en koude van het water. Het uitwerkzel dezer gewaarwording is vnn dé vezels te fpannen , eene diepe inademing voome. brengen en oogenblikkelijk daarna eene toefluiting der borst, eene algemeene beeviug, gevoed van eene verhaaste ademhaaüug. DCZ2 ÏL^h'i^/f gfbm!kt ■ de"riJ' ik *«ke niet vroeg SS)''*6 ha?d SChad- Zic 00k de Lettres fur 1Z vi ^nesde. la^ort van dezen zelfden Schrijver, A 3  é Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. Deze gewaarwording wordt nog fterker wanneer het hoofd onder water is; deze vloeiftof in den neus indringende, brengt daar eene pijnelijke prikkeling voort; men voelt ook in de ooren een geweldig getinte! , uit dezelfde oorzaak voortkoomende ; en deze beide uitwerkzels te zamen gevoegd , verbijfteren het dier en doen het zijne kennis verliezen. Ik heb mij twee maaien in mijn leven in dezen ftaat bevonden, eens in zee-water, en eens in zoet water; zedert dien tijd heb ik dezelfde proef zonder gevaar herhaald, en daar zijn weinig menfchen van de geenen dien het ooit gebeurd is in het water te vallen, die hetzelfde met ondervonden hebben. II. Wat buiten het water gebeure, wanneer het Dier daar vrij uitkuomt. Wanneer men, na eene minuut met het hoofd onder water geweest tc zijn, daar van zelfs ot door behulp van een ander uitkoomt, fpuwc men, hoest men , en fnuit men tig, verfcheiden maaien , voornamelijk zo het water daar men in geweest is Zee-water zij; men gevoelt zijn hoofd ook duizelig. Hetzelfde gebeurt aan de dieren die geduürende een kort beftek van tijd in het water gehouden zijn; zodra zij uit het water koomen, rnaaken zij eene uitademing die door eene fterke , verhaaste , en als ftuiptrekkende inademing gevolgd wordt. In dit eerfle geval is het blijkbaar dat het dier bevangen wordt zodra het in het water valt, dat Staanftonds diep inademt, dat het onderdompelen van den kop het duizelig maakt, en dat het, eedrtigd van re zullen ftikke* indien het toegang V ? geeft  Verhandelingen over de fchijnhaar Gejlorvenen. y geeft aan het water in zijne borst, van zelfs en zonder daar om te denken, de lugt in zijne Jongen beflooten houdt, tot op het oogenbiik dat het van zijn gevaar verlost aanftonds de lugt uitdrijft die in zijne lugt vaten bevat is, en dat het zig dus aan eene verhaafte ademhaaling overgeeft dewelke een natuurlijk gevolg is van den dwang waarin het zig tot dat oogenbiik toe bevonden hadc. En het dier is zo veel te meer geneigd om deze vloeiftof tegen te houden en den toegang aan het water te weigeren, omdat de prikkeling door die vloeiftof voortgebragt , de fpanning van alle de fpieren veroorzaakt die tot de uitademing medewerken. IIJ. W%t 'er in het water gebeure wanneer het in ■ gedompelde dier daar niet uitgehaald wordt dan na verflikt te zijn. De zaaken veranderen wanneer de ingedompelde in plaats van uit het water te geraaken of bij tijds gehaald te worden, daar door de onkunde van zwemmen, het gewigt zijner kleederen, of eenige andere geweldige oorzaak, in blijven moet; als dan vermeerdert de lugt die in de longen tegen gehouden wordt, meer en meer ijl geworden, haare poogingen tegen de binneafle wanden der lugtvaten, en door die uitzetting her: dier met verdikking dreigende , noodzaakt zij hetzelve om den wederfiand aan derzelver uitzetting gebooden , te verminderen. Hier uit moet natuurlijker wijze eene eerfte uitademing volgen, in welke het dier een gedeelte der lugt uitgeeft die in de lugtvateu beflooten is (a), en deze uitademing moet met zo (a") „ De noodzakelijkb&id der ademhaaling , zegt de „ Heer louis, verpligt den Duiker om als hij in 't water is i, allerjgskens de lugt uic te laaten, waarmede zijne longen A 4 „ ver*  $ Verhandelingen over de fchijnhaar Gejlorvenen. zo veel meer geweld gefchieden, om dar bij de natuurlijke zamentrekking der uitademende (pieren, zig nog de werking van de long zelve voegt, welker lugtvaten fterk uitgezet zijn. En gewisfehjk hier moet eerst eene uitademing gefchieden, gelijk men zulks heeft opgemerkt Lij dieren , die voor de verflikking worden uit liet water gehaald; maar deze uitademing, wel verre van volkoomen te zijn in het tegenwoordig geval, gefchiedt in tegendeel flegts ten hal ven, en wordt afgebrooken door de noodzaakelijkheid waarin het dier zig bevindt, om, een weinig verligt, een gedeelte lugt in zijne lugtvaten te houden, en in den ftaat van uitademing te blijven, om het water, dat hem omringt en dat gewisfehjk op de eerfle beweeging van inademing in de lugtvaten door zoude dringen , tegen te houden. Het dier fehijht hier nog twee of drie maaien werktuigelijk en zonder kennis te doen het geen een Duiker in verfehéideh reizen uit kunde doet; met dat verfchil dat een Duiker zijne kennis bewaarende zig wederom naar de oppervlakte van het water begeeft, zodra hij voelt dat zijne borst lugtledig gaat worden, tec* wijl het dier dat verdrinkt de oppervlakte des waters niet wederom kunnende 'bereiken , eindelijk zijne uitademing volkoomen moet maaken, en iu een onvermijdelijken dood vervallen, De ondervinding heeft ook deze vermoedens bevestigd: Ik nam een hond wiens agterfte pooten ik zamen bond met een touw aan een van welks einden „ vervuld zijn; en wanneer hij zo veel uitgeademd heeft als „ hem moogelijkwas, is hij gedwongen wederom opdeooper. 3, vlakte des waters te kooinen om op nieuws in te ademen". Zie zijne Verhandeling reeds vroeger aangehaald, bladz. 20,  Verhandelingen over de Jhijnhaar Gejlorvenen. 9 einden een gewigt was opgehangen dat de zwaarte en de k rag ten van den hond zeer verre te boven ging; ik hieldt het ander eind buiten het water vast, zo dat de hond in een vat geworpen zijnde, met zijne agterpooten, die de ilrekking van het gewigt volgden, naar om laag, en met zijnen kop naar om hoog gerigt, flegts eenige weinige duimen onder de oppervlakte van het water gehouden' wierdt: daar Hoop eene groote hoeveelheid lugt uit de borst die door de oppervlakte van hec water heen brak; vervolgens kwam daar nog eens omtrent dezelve hoeveelheid uit , en eindelijk wanneer die laatfte hoeveelheid der borst ontilaakt was, viel de hond op den grond van het vat neder en feheen dood (a). Maar geduurende het geheele beftek van deze proef heb ik de oppervlakte van het water op niet eene bijzondere plaats, cn nog minder op dre welke aan den kop van den hond beantwoordde, zien nederzakken; die gelijkheid van oppervlakte des waters was nog opmerkelijker bij het laatft| gedeelte der uitademing dan bij de eerden, omdat de hond toen reeds minder 1 partelende, en de lugt met minder geweld uitgaande, men beter die gelijkheid koude waarneemen, fchoon het water anders in dit laatfte tijdperk in grooter hoeveelheid . ( a ) Na twee of drie minuuten met nuttelooze bewecin.gen door gebragt te hebben , zegt de HeerLouis, ging "er zeer veel lugt uit de borst, welke op de oppervlakte des waters groote blaazen maakte, een oogenbiik daarna ginz 'er een meerder hoeveelheid van lugt uit, doch deze uitpersfing duurde een weinig langer dan de eerde; de hond maaKte vervolgens een tuimeling en itierf. Zie de meerzemelde Verhindel. bladz. 18. AS.  io Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. heid en met meer gemak in de borst zoude hebben kunnen binnen loopen. Deze proefneeming is volkoomen gelijk aan die van den Heer louis (0); ik heb ze verfcheiden maaien herhaald, en dezelve is nooit ongelijk geweest dan in de meerdere of mindere lengte van tijd dat de honden onderwater geleefd en gefparteld hebben; fteeds zijn zij als dood neder gevallen op het oogenbiik dat de laatfte Jugtbolletjes uit de borst ©pwaarts kwamen , ( dat is te zeggen op het oogenbiik dat de trapswijze uitademing geëindigd was) en waarop de voorraad van lugt, welke het dier werktuigelijk in zijne lugtvaten hadt beflooten gehouden, uitgeput was; waarfchijnlijk omdat de longen als dan toevallende, en de aderen der hersfenen niet meer ledigloopende (h) , de omloop des bloeds gelijkelijk wierdt opgefchort. Men begrijpt ligtelijk dat zolang het dier uitademt , het water niet in de borst kan doordringen; en , (fchoon ik voorheb deze laatfte vraag onder een afzonderlijk artikel te behandelen) gelijk men nit waarneemingen en door de ondervinding gezien heeft (al Zie de boven aangehaalde Verhandeling, Made. iS. m 19. (6) Het ware misfchien netter gezegd: Omdat de Jongen als dan toevallende , het dier bij gebrek van lugt gcene nieuwe voorftuwende kragt aan het bloed dat in de longenaders bevat is, kon bijzetten om zig wederom in het linker oor van het hart uitteflorten; ~— want naar maate het dier de lugt welke in de longen beflooten was heeft uitgeademd, is het bloed in de takken der longen - flagader doorgedron. gen, cn door de geheele zelfftandigheid der long heen ge. vloeid, en gevolgelijk in de longen - aderen voortgeloopen. Dus zijn deze eerst vol geraakt eer de aderen der hersfenea belet zijn ledig te loopen.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 11 heefc dat de Drenkeling in eene aanhoudende uicademing en zonder eenige tekens_ van inademing te geeven, ftierf, meen ik reeds in voorraad te moogen befluiten dat, zo 'er water in de borst van Drenkelingen inloopt, dit niet kan gefchieden dan na de laatfte beweeging van uitademing, en dat dit waterde oorzaak van den fchijnbaaren dood der Drenkelingen niet zij.. IV. Onderzoek van opgehaalde Verdronkenen. Staat van hunne Borst. , Men vindt gemeenlijk in de lijken van Verdronkenen de tong buiten den mond uitfteeken, den mond en den neus vol fchuim , en datzelfde fchuim door de geheele lugcpijp en lugtvaten heen ; de longen met die ftof opgezet en als volgeftopt, en de bloedvaten zeer vol. Het ftrotklepje, dat detharding onderfteld hadt de ftrotfpleet nauwkeurig te fluiten, doet zulks niet; in tegendeel het ftaat altoos overeind; ik heb zulks aan alle lijken van verdronken menfchen en dieren gezien; de Heer louis hadt zulks insgelijks waargenoomen (a) , en het is in de waarneemingen van bijna alle Natuurkundigen eenpaarig opgemerkt (b). Men (a) Zie zijne Verhandeling, bladz. ii. en volg. (&) Zie deze bijzonderheid aangetekend onder anderen in de Eicperiences & Obfervations Jur la caufe de la Mort des Noyes&c. par M. M. champeaux & faissole, pag. 2. (sandifort Natuur - en Genees - kundige Bibliotheek D. X. Uadz. 645.) de haen, Ratio Medendi Vol. IV. pag. 93. Ed. Leid. éf Contin. Tom. I. P. II. SeB. VII. (lentïkinck Geneeskundig Tijdfchrift D. IV bladz. 490.) louis ja de aeeriemelde Verhandeling bladz. 11. Zie ook de Proe»  12 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. Men vindt in de lugtvaten en in de longenpijp van Verdronkenen, gelijk ik zo even zeide, eui fchuim; en dit fchuim, dat witagtig van kleur is , beflaat voornamelijk de lugtvaten, en het agterst en vliesagtig gedeelte van de Jongenpij'p; de longen zijn tot een zeker punt verkropt ol opgezet, maar die verkropping is niet algemeen, of wordt niet eveneens bij alle Drenkelingen opgemerkt ; voor het overige vertoonen zij niets bijzonders, behalven dat, wanneer men ze drukt, daar ligtelijk lugt uit koomt, met fno'tagtigheid tot fchuim gemengd. Daar koomt uit den mond en den neus - een gelijke fchuim aan dien van de borst te voorfchijn , die zig daar niet op vertoont dan een zekeren tijd na dat men de Verdronkenen uit het water gehaald heeft, en die in het eerst gering fchijnende, allengs in omtrek toeneemt, zodanig dat hetzelve een gedeelte van het aangezigt des Drenkelings bedekt; ik fpreek hier flegts van dezulken welke men niet in den mond geblaazen heeft, gelijk ik 'er dikwijls op het zeeftrand gezien heb in den tijd dat het Gemeen de vervol, gingen van het Geregt vreezende, nog geenen Drenkeling durfde ter hulpe koomen. V. Staat van het Hoojd. Daar heeft bijna niets bijzonders binnen in het Hoofdplaats, behalven dat de aderen - boezems zeer vol bloed zitten, maar men befpeurt geene breuk of uitvating derzelven, en nog minder eenige uit- ftor- Proeven van Doftor j. gummer in zijne Verhandeling ever het [likken der Drenkelingen, Groning. 1768. senac erkent dit opflaan van het ftrotklepje ook in zijne Verhandeling i» de jH'Jleire de l'Atai. R. des Sciences A°. 1725 geplaatst.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlofvencn. 15 frorting van wei, zelfs langen tijd na den dood. De tanden der Drenkelingen zijn digt geflooten ; dikwijls is de tong zo digt tusfchen de beide Kaakbeenderen beneepen dat zij gezwollen is, en dikwijls is zij gekwetst door de drukking der tanden. Jk fpreek hier volgens mijne eigen waarneemingen op Verdronkenen dien geene hulp beweezen is , en welker lijken alleenlijk in de Schouwing door het Geregt, volgens de gewoone gebruikelijkheden, geopend is. VI. Staat van den Onderbuik. Ik heb zomtijds gemeend water in eene meerdere of mindere hoeveelheid in de maag te vinden; Pt at er ontkent dit, hetgeen maakt dat ik hetzelve niet Heilig durf opgeeven ; de onderbuik is mij bij verfch verdronken dieren niet voorgekoomen opgezwollen te zijn; maar dezelve verkrijgt een grooten omtrek en zet zig verbaazend uit bij de zulken die langen tijd ia het water blijven. VIT. Staat va,n de Ledeninaaten en van het Vel.) Het verdronken dier dat uit het water gehaald wordt op het Oogenbiik na zijne verdikking, bevindt zig in eenen ftaat van zamentrekking; ik heb zulks opgemerkt bij de honden welke ik uit het water heb gehaald, zodra zij voor dood waren nedergevalleo ; maar wanneer het dier in of buiten het water aan zig zeiven wordt overgelaaten', worden zijne leden nog drammer, gelijk na eenen gewoonen dood ; bij de menfchen zijn de vingers zo ftijT geflooten en toegeboogen dat de nagels zomtijds in het vleesch ftaan. Het vel van de Dren-  14 Verhandelingen over de jchijnbaar Gejlorvenen. drenkelingen is dikwijls ontftooken en als roosag» tig, hun aangezigt is rood, en de aders van den hals fchijnen gezwollen. Zodanig is over het algemeen de ftaat der Drenkelingen, van welker getal men evenwel dez-ulken moet uitzonderen die eenige wond in het water ontvangen hebben, of die gewond waren voor dat zij daar in gevallen zijn. Deze algemeene Schets, die de uitflag is mijner eerfte nafpeuringcn, zoude door de getuigenisfen van verfcheiden Schrijvers kunnen bevestigd worden, indien het hier niet minder op getuigenisfen dan op fafta aankwame. TfTEEDE HOOFDSTUK. INFa dus den Haat der Drenkelingen befchreeverj te hebben, blijft 'er overig dat wij de verfchilpunten onderzoeken waartoe dezelve aanleiding gegeeven heeft. Deze koomen voornamelijk op de drie volgende uit: Vooreerst, hopt'er water in de borst der Drenkelingen ? Ten tweeden , van waar koomt de fchuim welken men bij hen waarneemt '? En, ten derden , fierven zij aan eene beroerte ? Eerste Vraag. Loopt 'er water in de borst van de Drenkelingen ? Men heeft moeten opmerken dat het water niet in de borst konde doordringen zo lang het ingedompelde dier zijne ademhaaling ophieldt, of dat het hetzelve bij tusfchenpoozingen uitademde, zonder eenig teken van inademing te geeven, door dat deze ingehouden lugt onophoudelijk aandrukt tegen het water waarvan  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 15 van het omringd is ; men heeft insgelijks uit dc tweede proef gezien dat het dier voor dood nederviel («), zodra hetzelve het laatfte gedeelte lugt liet ontfnappen dat nog in zijne lugtvaten bevat was, en dat in alle de proeven hier omtrent genoomen , de oppervlakte des waters niet wierdt nedergedrukt, voornamelijk op die plaats welke regt boven den keel en den fmoel van den hond was; men mag dan hieruit befluiten dat de drenkeling, ten minften tot dien tijd toe, niet een enkelden druppel water heeft kunnen inkrijgen. Dit bewijs wordt nog verfterkt als men den ftaat van het ftrotklepje en van de ftrotfpleet in aanmerking neemt op het oogenbiik dat de eerfte druppel waters, de kanten dier opening prikkelende, in dezelve eene ftuiptrekkende beweeging moet voortbrengen en dezelve noodzaaken zig ts vernauwen. De ftrotfpleet in den menseh is langwerpig en heeft flegts ongeveer drie lijnen wijdte; het ftrotklepje bedekt deze opening zodanig dat, indien het water niet ingeademd wordt, het daar niet bij kan koomen zonder dit klepje neder te drukken (£), hetwelk van zijne bafis zeer breed is, ( a) De Hond maakte vervolgens eene tuimeling en ftierf , negt louis, blidz. 19. (i) Is dit wel ftriktelijk zo als de Heer gardane zulks hier opgeeft'? in het doorllikken van vaste zelfftandigheden wordt het ftrotklepje gewisfelijk tegen de ftrotfpleet aangedrukt zo wel door de zwaarte van den brok dien men doorflikt, als door het oprijzen van het ftrottenhoofd zelf; maar in het doorllikken van vloeiftoffen fchijnt dit niet eveneens te gebeuren; het water wordt dan door de opftaan«Ie wortel en punt van het ftrotklepje eerder in twe» ftroome»  Tö Verhandelingen over. de fchijnbaar Gejlorvinêiu is, ten ware dat het water door den neus in de borst liep, hetgeen niet gefchieden kan ter oorzaak van de samentrekking van dat deel, dat iterk geprikkeld en als gekrompen is door de koude en de drukking van het water. Hoe zoude het dan tdg kunnen gefchieden , dat , terwijl het dier onophoudelijk poogingen aanwendt om uit te ademen, daar de plaatling van het ftrotklepje de kragt van de lugt vergroot om de. kolom water tegen te houden i en daar de ftrotfpleet van zig zelve zeer eng en mi nog vernauwd is, hoe zoude het tog kunnen gefchieden , zeg ik, dat het water in weerwil Van alle deze hinderpaalen in de lugtvaten zoude inloopen , tot in de longen doorkleinzen, en door zijne tegenwoordigheid de oorzaak des doods van het dier worden? De menigvuldige terugkomst tot het leven door de hulpmiddelen in onze dagen aan de Drenkelingen toegediend, zonder eemgen acht te geeven op dat zo gevreesde water, en zonder eenige der middelen te bezigen die door de.aankleeveren van dat gevoelen worden opgegeeven , bewijsc dat die tegenwoordigheid van water in de longen verzonnen is, of ten minften dat zo 'er al water in de borst doordringt dit toevallig zij, dat 'er geen genoegzaam water invloeit om eeni- 2 .. - , n , , ■ §ea ftroomen verdeeld, die beide, elk aan eene zijde, langs' het ftrottenhoofd heen loopen en agter hetzelve in den floRdarm te zamen koomen. Dit is ten minften het gevoelen, van haller van mak.heer en van al b 1 nus. Gelukkig kan het raifonnement vnn mijnen Schrijver gemakkelijk" •vcelen dat men 'er dit een argument aftarre.  p-erhandelingen over defchijnbaar Geftorvehen. if gen aandacht te verdienen , en dat men den dood der Drenkelingen aan eene andere oorzaak moet oefchrijven.. in de daad, indien het vvater fleS door inademing in de borst kwam, gehik men zulks.beweerd heeft, moest men geff^ufm noch m de Jongenpijp noeh in de luftvaten v n den; want het water op die wijze ingehaald zoude wel verre van tot de vorming van dit fchdm mede te werken, eer in ftaat zijn hetze ve af 2 fpoelen en deszelfs belletjes te Jdoen ToJvaUen? hetgeen met gebeurt, dewijl men hetzelve in te 13^r b* die„ie6 Schoon alle deze redenen genoegzaam voldoen* de fcheenen moest ik dezelve, om zeeker te z°in\ nog door facla bevestigd zien. In gevolge daar van heb .ik verfcheiden proeven ge^noomfn met honden m water dat met inkt gekleurd was 5 doen verdrinken , zonder hen daar, gelijk men zeer dikwijls gedaan heeft, met den'kop iersTS te dompelen, of zonder hun op eenigerhande wh> ze geweld aan te doen. J ' Na hun om den buik een riem te hebben vastge^ maakt waaraan eene zeer aanmerkelijke zwaarte gebonden was, heb ik hen boven de oppervlakte fan dat zwarte Water doen houden , zorg draagenS van alle Vreemden te doen aan een zijde gaan om de honden niet bang te maaken, en het gewdj ' doende  f 8 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen doende vast houden op zulk eene wijze dat hetzelve hen niet trok , en dat dit hen dus ook niet konde aanzetten om te fchreeuwen of te fpartelen. Dus vastgehouden in de armen van een man dien zij kenden, lieten zij zig bedaardelijk boven de oppervlakte van het water plaatfen, waarover men zorg droeg van hen in eene horizontalle tig* ting en als liggende te houden, op dat zij zelfs met hunne pooten niet aan het water raakten, tot op het eigen oogenbiik van de indompeling. Na deze voorzorgen'liet men het gewigt los, dat hen in één oogenbiik zonder eenigen fchreeuw en zelfs zonder veel fpartelen naar beneden in het vat haalde. Deze dieren waren in drie, vier en vijf minuuten tijds verdronken. Geduurende dien tusfchentijd hebben zij ilegts maatig gefparteld, eri hebben door aanmerkelijke lugtbellen , die boven de oppervlakte van het water in verfcheiden keeren uitkwamen tot op het oogenbiik dat zij voor dood nedervielen , getoond dat de trapswijze uitademing , gelijk wij dezelve befchreeven hebben, de ftaat was waarin zij ftierven ( a). Deze proefneemingen hebben ten gevolge dat de verdronken honden ongeveer een half glaasje vogt in de maag hadden, fchoon ik zorg gedraagen had van hun eenigen tijd voor de proef te doen eeten zonder drinken ; daar blijft dus overig dat wij onderzoeken of dit vogt geene weiagtigheid was, want hetzelve zag niet zwart. De afwezigheid van water buiten de borst fchecn ( a) Deze Proef, fchoon in allen opzigten niet even naauwkeurig, vindt men ook aangetekend bij louis. Zie zijne Verhandeling bladz. iS.  Verhandelmgen over de fchljnbaar Gejlorvenen. ip fcheen minder twijfelagtig. Ik heb daar niet eerl enkelden druppel van in gevonden; daar zat fchuim langs de geheele lengte der lugt - pijp en der longen-vaten, maar niet een enkekl punt van dien geheelen weg zag zwart, en de ontleeding van alle diedeejen is metde grootfte zorgvuldigheid gedaan. Alleenlijk heb ik eenige zwarte puntjes aan de bafis van het ftrotklepje ongemerkt, en veelen op de tong die voor een groot gedeelte buiten den keel van deze dieren uitftak. Deze proefneemingen fchïjnen die van den Heef Louis, die in het begin dezer Verhandeling zijn opgegeeven, tegen te fpreeken ; men kan dezelve evenwel overeenbrengen. De indringing van het geverwd of van het flibberig water in de borst, in de gevallen welke door dien Natuurkundigen zijn voorgefteld, hangt ongetwijfeld af van de wijze waarop de dieren verdronken zijn; in de eerfte proeven zijn de dieren reeds vooraf mee veel toeftel gebonden en bijna altijd bij de agterfte pooten vast gehouden , en zij zijn nooit diep onder water gedompeld geworden ; op die wijze zal het dier, onophoudelijk aanworftelende tegen de geeneo die hem geweld deeden, moeten fchreeuwen (<ï)en zijne in-en uit-ademing, tegen de oppervlakte van het water aan, verdubbelen, in hetwelk: O) Het fchreemven der meeste dieren qefehiedt volgens den grooten Beoeffenaar der Natuurlijke HllTorie, denGraave DE BUfFON, zo niet geheelenal, ten minften grootende-els, door inademing; omtrent het huilen der Honden ent Wolven ftelt deze Geleerde dit althans zeeker. (Zie hier over mijn Geneer - Natuur - en Huishoud-kundig Kabinet, N. III, bladz. 241.) indien men'er deze bijzonderheid meer bij m aanmerking neemt, zal menligtelijk begrijpen, waarom er in die proeven water, iu de longen geloopen U, ü 2  20 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. welk het zijn best deedt om niet te geraaken ; het was in dit geval dus niet te verwonderen dat men ingeademd water in de borst vondt. Dit is hetgeen mij zo veele voorzorgen in mijne laatfte proeven heeft doen gebruiken, en hetgeen waarfchijnelijk het verfchil in de refultaaten heefc voortgebragt. Dat zelfde verfchil zoude fchijnen reden te geeven waarom zekere drenkelingen niet in het leven kunnen herroepen worden, fchoon zij niet lang onder water gebleeven zijn, en fchoon hun lighaam geene wond bekoomen heeft ; de wezenlijkheid van hunnen dood als dan van de meer of min geweldige wijze afhangende waarop zij in deze vloeiftof gevallen zijn , en van de fchreeuwen welke zij geflaakt hebben toen zij daar in vielen ; dit is te zeggen dat de wezenlijkheid van hunnen dood niet dan van het water zoude koomen, hetwelk zij overvloedig zouden hebben ingeademd in de beurtelingfche beweegingen van uitademing en inademing hunner borst, op het oogenbiik van hunne onderdompeling» Twëedi Vraag: Van waar koomt het fchuim der Drenkelingen ? De ondervinding heeft getoond dat ten tijde toe dat het dier dat verdrinkt gedwongen wordt de lugt, die in zijne lugtvaten bevat is, door eene geweldige inademing te vernieuwen , deze lugt fterk tegen de wanden der lugtwegen aanwerkte; en men weet tot welk eene hoeveelheid de lugt in de zelfftandigheid der longen kan worden ingebragt. Men weet ook dat nadat men de borst van een lijk opgeblaazen heeft, dit ingewand opgezet en als verftopt met lugt blijft, zelfs al is de ftrotfpleet geheel vrij en open. Het  Verhandelingen oyer de fchijnbaar Gejlorvenen. 21 Het is ook niet minder zeeker dat het gedeelte dezer vloeiftof dat de zelfftandigheid van de long voor de laatfte uitademing doorgedrongen hadt, in dezelve kan en moet blijven vast zitten, ten minften gedunrende eenigen tijd. Maar het dier eens als dood zijnde, en de lugtpijp na het laatfte gedeelte der uitademing lugtledig zijnde , wordt 'er noodwendig eene groote hoeveelheid fnotagtigheid langs de lugtwegen uitgedrukt, voornamelijk aan het vliesagtig gedeelte der longenpijp, dat inzonderheid van klieragtige lighaampjes voorzien, en bij de Drenkelingen altijd gedeeltelijk met die fnotagtigheid bezet is, eveneens als de vrugt die nog niet geademd heeft. Deze fnotagtigheid zig dus met de lugtbelletjes vermengende, zal te gemakkelijker in -fchuim kunnen veranderen, omdat diezelfde lugt, dus terug gehouden , door geene andere oorzaak in de als dan ledige ruimte van de longenpijp wordt zamengedrukt; en gelijk het dier zonder leven en de long zonder werking is , zal diezelfde lugt in de blaasjes of belletjes der long beflooten , en door de fnotagtige zelfflandigheid waaruit dezelve beftaan wederhouden , niet buiten de lugtpijp kunnen koomen zelfs nadat de drenkeling uit het water gehaald is, ten ware men de blaasjes van het fchuim breeke, en men hetzelve , met welk middel zulks ook zijn mooge, eenen vrijer uittogt geeve door eene regtftreekfeher gemeenfehap met den Dampkring te maaken. Ook hier koomt de ondervinding deze gisfing te hulp: ik heb verfcheiden reizen met een gewoonen blaasbalg door de lugtpijp in de longen van een fehaap geblaazen, vervolgens eenigen tijd gewagt J3 3 heb-  22 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. hebbende zonder deze pijp toe te binden, heb ik dezelve onder het Schildwijze Kraakbeen opengefneeden , en daar is altijd lugt uitgekoomen, en dikwijls met eenigen aandrang, indien men flegts de longen een weinig drukte. De fchreeuwen welke men aan doode katten doet geeven door haar de borst neder te drukken, zjn een niéuw bewijs van de wezenlijkheid der terugvloeing uit de longen in de lugtvaten. Van daar koomt 'ongetwijfeld dat wanneer men een lijk laat liggen zonder in deszelfs mond te blaaze-n, dit fchuim zodanig vermeerdert dat het die holligheid en die van den neus meer en meer verdopt, en door die openingen heen breekt, hetgeen niet zoude gebeuren indien het fchuim van het water kwatne dat mét de lugt in de lugtvaten is ingefloopen en geklutst door de herhaalde irien uit - ademingen van het dier dat verdrinkt. Deze beweegingen eens zijnde opgehouden zoude liet fchuim van zelfs nedervallen, en dat te jigter omdat hetzelve, gelijk ik zulks reeds heb' opgemerkt, door het toevloeiend water meer zoude üijn nedergedrukt en aangelengd geworden ( a Als men na in de longen van een fchaap geblaazen te hebben- de lugtpijp onderst boven houdt , loopt daar eene meer of min overvloedige weiagtigheid uit, en het is niet zeldzaam van door die inblaazing fthuim te zien vormen ; deze Jaatde waarneemmg welke ieder een rraaken kan, bewiist al wederom derker dat het nutteloos is toevlugt te neemen tot het invloeien van het water in de lugtvaten om dit verfchijnfel bij de Drenkelingen te verklaarec, en hetzelve voegt eenen nieuwen • trap (•«O Ziehier de Neet («) op bladz. 17.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 25 trap van waarfchijnlijkheid bij do verklaaring welke ik zo even heb voorgedeld wegens de vorming van dit fchuim. Op dezelfde wjjze kunnen wij reden geeven van het fchuim dat dikwijls bij .de gehangenen, gewurgden, en door den damp van kooien, of door eenige andere doodelijke uitwaasfeniingen, verdikte perfoonen, opgemerkt wordt, dewijl men alsdan het water niet in het fpel kan brengen als de oorzaak van dit verfchijnfel, Het is ook op deze wijze dat men de oplosfing der volgende vraagpunten vinden kan: Waarom hebben de Drenkelingen en andere Verjliktcn, Jchoon Jlervendc bij gebrek van lugt, hunne longen evenwel vrij vol met lugt ? Waarom bejlaat het opgemerkte fchuim voornamelijk het vliezig gedeelte van dc lugtpijp ? want dit verfchijnfel is treilend jn de opemngen van zodanige lijken. Waarom venüeerdlft datJchuïm onophoudelijk in omtrek'! Waarom kuo.nt de Jlaat der Drenkelingen zo nabij den /laat vdli andere Verjlikten , dat een groot gedeelte der 7.,•<;>•naame hulpmiddelen met een goeden üitflag tégéri de eene foort van dezen fchielijken dood gebezig'dj ook met een even gelukkig gevolg in andere foorten kunnen gebruikt worden (V). Eindelijk,waarom maakt de overvloed van Jchuini eene hvaade vuorfpellingl gelijk alle Waarneemers hebben opgemerkt^ want dat fchuim met den afftand vin het oogenbiik der verdikking af tocneemende, en de moeilijkheid om het leven te herroepen met die verwijdering aangroeiende, moet de gegronde hoop op eenen goeden uitflag kleiner zijn naar maate bij den Drenkeling grooter hoeveelheid fchuim gevonden wordt (b\ Dhrdz • (a) Vergelijk hier mede a. de n aes ,'■ Rat. Med. Tem. IV- pag. 327. en Cent. Tom. 1. Part. ïi% Se& IV. , (è) Of deze-hoeveelheid: van fchuim-een- wetti gbcfluie is 4 tin  $4 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. Derde Vraag. Sterven de Drenkelingen aan een beroerte? Deze Vraag is van te meer belang omdat men nu zedert eenigen tijd algemeen van gevoelen geweest is dat beroerte de oorzaak des doods van de Drenkelingen ware, en dat van de oplosfing dezes vraagftuks de bepaaling der eerfte hulpmiddelen afhangt welke het gevoegelijk is aan deze doodfchijnenden toe te dienen. Men heeft door den uitflag van de opening van derzelver lijken kunnen zien dat zo de aders fterk niet bloed gevuld waren, dit niet eveneens wegens de flagaders waargenoomen wierdt, en dat men behalven door eenig bijzonder toeval, in hunne hersfeqen noch breuk van vaten, noch uitvating van wei aantreft, hetgeen men daarentegen dikwijls waarneemt bij een'dier dat aan eene beroerte geftprven is. Voeg daar bij dat de Drenkelingen gemakkelijk m het leven herfteld worden indien hun de regte middelen worden toegediend, hetgeen zeldzaam omtrent de lijderen gebeurt die door eene waare beroerte worden aangetast; en aï kopmen zij wederom bij, zo blijven hun bijna ah T Abnnd SeeftJt°tIde8rootcrc of Reinere mpogeUikheid; «hertelling van den Drenkeling, is nog een punt van verfchil onder de Geneeskundigen. H t r p o c > a t e s fchifnt reeds gezegd te hebben ( Aphor. 43. SeS. II.) dat v n de «cworgden dezulken niet wederom bijkwamen bij wlej fchu,m op den mondftont; en na hem hebben her bijna alle Geneesheeren als uit eenen mond verklaard, tot dat de be roemde a.dojek onlangs in zijne Ratio Medendi (Vol IV. pag. 114-) met eenige bedenkingen hiertegen is opgekool «cn , en heeft tragten te bewijzen dat deze plaats vin hipTocbates kwaahjk vertaan en vertaald was, en dat dit teken niet minder dan doodelijk is. Wat 'er nu van dit verfchil «} , Weker ia het dat de overvloed van fchuim bij een Drenkeling verre af is van eene m,r,a;„a r ,• ' • «Bt deszeifs hertel^ Z SlStStg^^ ^  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 25 tijd lammigheden in de leden en eene duidelijke ontroering van de hersfenen over, hetgeen de Drenkelingen nooit ondervinden. Het is dus niet in het hoofd maar in de borst dat men de waare oorzaak van hunnen dood moet zoeken (a). Dezelve fchijnt het uitwerkfel te zijn van de bevanging en van de trapsgewijze uitademing die zig tegen de terugkomst van het bloed der hersfenen fteliende, den omloop van die vloeiltof en de beweeging van het hart beletten, terzelfder tijd dat zij een einde maaken aan die van de borst. In die opfchorting der dierlijke vermoogens blijven de hersfenen uitgezet, gelijk zij aSijn wanneer een gezond dier uitademt /maar die fchijn" baare volheid der aderen van dat ingewand, die met de uitzetting der longen bij alle leevende en gezonde dieren beurtelingsch gefchiedt, en die lleL een gevolg is van de oorzaak des doods van de drenkelingen, ,s zeer verre af van eene beroete* anders zouden alle dieren de helft van hun leven lang beroerd zijn; want het dierlijk leven tusfchen inademingen en uitademingen verdeeld zijnde en het bloed uit de hersfenen niet wederom iïde boS te rug koomende dan geduurende de inademing die de vaten van de laatst genoemte holte SteS verwijdt, verheffen de hersfenen zig naa evenredigheid van den terugvloed des bloeds die door de toevallingderuitademendeborst veroorzaaktwo dt tijds hebben aangetoond (b). È S!?ok\S 8 Jk ^ d°0r nieman,d meer^t i„ twijfi* VS  s6 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ■ De zorgvuldige Natuur heeft dit ongeluk voorgekoomen door aan de boezems der-aderen in de hersfenen eene groote wijdte te geeven , door eene groote rekbaarheid aan derzelver wanden mede te deelen , en vooral door dezelve op zulk eene wijze te plaatfen dat zij tot eenen zekeren graad toe kunnen opgeftopt zijn zonder de werkende vermogens van het ingewand te kvveifen dat zij doorloopen; zij dienen als voor veriaatbakken voor het bloed dat bij iedere uitademing genoodzaakt wordt :zig daar in op te ftapelen : want de-aderlijke boezems der hersfenen, zegt de Heer va n s wieten , kunnen eene groote hoeveelheid bloeds inhouden, en dus maaken zij als zo veele verlaat bakken uit, in welken een gedeelte van het aderlijk bloed kan vergaderd worden en voor eenigen tijd herat blijven, zo lang de gemakkelijke ontlasting der jlrotadcren belet wordt. De roodheid van het aangezigt waarop men heeft ftilgeltaan, is een gevolg van diezelfde bloedvolheid; dezelve wordt bij de drenkeling door de ophouding van de ademhaaling voortgebragt, gelijk in de vrees en de fchaamte, want in deze aandoeningen zijn de beweegingen der borst opgefchort. Alles wat ik hieromtrent opgeef is zo waar dat het gemeenlijk genoeg is de beweeging der ademhaaling wederom aan den gang te helpen om de Drenkelingen net leven wederom te geeven zodra fa) Zie dit gevoelen door redeneering en ondervinding seftaafd in de Verhandeling over de Drenkelingen , met aanwiizinse der gereedfie, vaardigjle, veiiigjle en zeekerjle redmiddelen, door a. schrage, Amfterd. 1778. Zie.ook mijne Aanmerkingen over de eenvoudigjle en zeekerjle wijze ter ishandellng van Drenkelingen, geplaatst in de ftjf«*.  Verhandelingen ever de fchijnbaar Gefiorvenen. 27 zodra men hunne borst opligt en de uitademende ipieren in beweeging gebragt zijn, zetten zig de aders van deze holligheid uit; het bloed , te voren in de aderlijke boezems van de hersfenen opgehouden, herneems zijnen loop, en de Drenkeling wordt wederom opgewekt, hetgeen men op deze wijze nooit zoude uitwerken indien de drukking van eene beroerte plaats hadt. Om tuur- en Huishoudkundige Jaarboeken, bladz. 310. en volg. Vergelijk hier ook mede het geen Doftor johnson in zijn Reliëf from accidental Deah £f r. zegt, dat in gevallen Drenkelingen flegts een korten tijd in het water gelegen hebben, het inbrengen van lugt in de longen alleen dikwijls genoegzaam zal zijn om hen bijtebrengen. In eene der Nooten waarmede Doftor c o g a n zijne Engelfche vertaaling van het eeriie ftukje der Verhandelingen van onze Amiterdamfche Maatfchappij van Drenkelingen verrijkt heeft, zegt hij: Jk heb ilerke redenen om te gelooven dac met kragt in de longen te blaazen het kragtdaadigfte van alle middelen ter redding van Drenkelingen is. Ik heb dikwijls opgemerkt dat terwijl men hetzelve op kinderen bezigde , het hart cn de kropllagaderen met geweld klopten, en dac wanneer men daar mede ophieldt om van eenige andere middelen gebruik te maaken, de pols geheel en al verdween , en zig op nieuw deedc voelen wanneer men de andere middelen liet vaaren om niet dit wederom voorttegaan.. Niet zelden wordt ook, zegt de Heer brinkman in zijn Bewijs deimogelijkheid dat menfehen leevendig kunnen begriiaven worden, enz. de beweeging der longen door dit inblaazen wederom voortgebragt , en alzoó het ademhaalen herftoid. (Bladz. I39-) louis, in zijne meermaals aangehaalde Verhandeling, bladz. 42. raadt dit inblaazen van lugt in de longen insgelijks zeer flcrk aan; gelijk ook unzer m zijnen Artz D. I. Bladz. 286. En de beroemde Doftór hünter zegt ook in zijne Propofals fort the recovery of People appartntïv drowned, in het LXVI. Deel der Philofophical TransaÜhns geplaatst, dat wanneer 'er hulp vereischc wordt korten tijd na dat een Drenkeling in het water gevallen'ïs, het blaazen van lugt m de longen dikwijls alleen genoegzaam zaJ ?!jn om hem wederom te doen bekoumeq.  '&S Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. Om die zo gevreesde drukking der hersfenen noodlottig te maaken zouden, ter zelfder tijd dat de ftrotaders buiten ftaat waren om het bloed uit de vaten van de hersfenen weg te voeren, de kropflagaders hetzelve fteeds derwaards moeten kunnen brengen; als dan zoude het, fterk gedrongen door de voortftuwende kragt der aanvoerende , en den weerftand -der afvoerende vaten, de wanden der aderlijke vaten van de hersfenen naar evenredigheid dier beide kragten uitzetten, dat tedere ingewand drukken, en de gevreesde toevallen voortbrengen kunnen. Ook heeft de bovenaangehaalde fchrijver, de Baron van swieten, zulks zeer wel opgemerkt, als hij zegt : Wanneer de aders gedrukt worden is het gevaar grooter dat de hersfenen door het bloed zullen overjlelpt worden, terwijl de Jlagaders bij aanhoudendheid voortgaan met bloed aan te voeren. Dit is ook de reden waarom alle dezulken die den ftaat der verflikten, door het water of door andere oorzaaken, wel overdagt hebben, denzelven hebben aangezien voor den fchielijken ftilftand van alle de beweegingen des dierlijken werktuigs, zonder hetbeginfel daarvan volkoomen te vernietigen, en hetzelve daar den loop van laaiende hervatten indien het flegts een weinig geholpen wordt; tennaaftenbij gelijk men een uurwerk, waarvan niet één ftuk merkelijk ontfteld is, maar hetwelk door fterke koude of eenige andere oorzaak ftilftaat, zijne beweeging ziet hervatten door behulp eener geringe warmte en eener kleine fchudding, volgens de geestige vergelijking der Schrij veren van het Journal des Savans, overeenkomftig met hetgeen boerraave gezegd hadt: Hier heeft geene bederving, maar blootelijk eene rust de?  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflervenetf. 2$ der beweegende kragten plaats ; voor het overige is hier niets veranderd. DERDE HOOFDSTUK T ot dus verre had ik deze Verhandeling aan de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen te larys voorgeleezen, toen 'er Kommisfarisfen benoemd wierden om dezelve te onderzoeken en de proeven waarop deze Theorie fteunde , naar te doen ; derzelver uitflag ftemde niet volkoomen met dat van de mijnen overeen, want zij vonden dat het water meer of min in de lugtvaten der verdronken dieren doordrong, hetgeen mij aangezet heeft deze Verhandeling te rug te vraagen om nog eens alle deze proefneemingen te herhaalen, en nog andere te neemen die of mijn gevoelen geheel om verre ftieten , of hetzelve een nieuwen graad van waarfchijnelijkheid bijzetteden. Ik heb ten dien einde verfcheiden honden met gekleurd water verdronken, en ik ben daar bij zommigen geen voetfpoor van gewaar geworden, maar bij de meesten is het mij voorgekoomen dat het randje der ftrottenfpleet daar mede geverwd was, en dat verfcheiden punten van het fchuim der longenpijp en der lugtvaten de kleur van het geverwde water hadden aangenoomen. — Maar is dit water nog bij het leven van het dier tot in zijne borst doorgedrongen ? Heeft dat hetzelve verflikt ? Is hetzelve niet waarfchijnelijker eerst in de longenpijp geloopen op het oogenbiik zelf dat het dier voor dood nedervalt. Zie daar eenige vraagen welke deze proeven, hae naauwkeuriV ookgenoomen, niet hebben kunnen oplosfen; en dii  30 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. dit is hetgeen mij op nieuws in de twijfeling gedompeld heeft, in weerwil van den arbeid der Geleerden, welker proeven mij eerst aan den waaren uitflag van de mijnen hadden doen twijfelen, en genoopt om mijn eerfle werk te hervatten. Zie hier eenige proeven welke ik in het werk gefield heb om, ware het mogelijk, eene punt van het gordijn op te ligten dat de waare oorzaak van den dood der Drenkelingen voor onze oogen verbergt. In de maand van Februarij 1777. nam ik twee Konijnen .welke ik opgefjooten op een zolder hield. Ik liet aan beiden de lugtpijp dwarsch openfnijden, en door die opening omtrent twee oneen fchoon en koud water in de lugtvaten van elk infpuiten. De eerfte infpuiting'wierdt door geene zïgtbaare verandering in de ademhaaling gevolgd; dezelve gefchiedde des morgens: ik bezogt deze dieren verfcheiden maaien geduurende den dag , en zag dat zij geen water overgaven noch door den keel noch door de wond ; zij aten als naar gewopnte en fcheenen geen ongemak te gevoelen. Twee dagen daar na herhaalde ik dezelfde proef, en met denzelfden uitflag; zelfs herhaalde ik de' zelve geduurende een maand om de drie dagen eens, zonder dat de dieren die aan deze proeven onderworpen wierden, daar door fcheenen aangedaan; alleenlijk gefchiedde 'er uit de wond, welke ik zonder verband en aan zig zelve overgelaaten had, en die alle drie dagen wederom opengehaald wierdt door het inbrengen der pijp van den fpuit, eene zo rottige ettering dar! het onmoogelijk ;was de kwaade lugt daar van te verdraagen. Ge-  V^handelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. & Geduurende de aanhouding dezer proefneemingen merkte ik flegts tweemaalen op dat de konijnen in het eerst niet op hunnen pooten konden ftaan blijven, en dat de een fterk hoestte en fniesde, doch in deze beide keeren had ik -de hoeveelheid van water verdubbeld, en in plaats van twee, vier oneen ingefpooten ; beiden evenwel begonden na eenige weinige minuuten benaauwdheid wederom als naar gewoonte te loopen en te eeten. Uit deze proeven fchijnt te volgen dat het minder aan de tegenwoordigheid en aan de mechanieke zwaarte van het water in de longen, dan aan de pijnelijke gewaarwording die binnen 'in de neusgaten en op den ftrot wordt voortgebragt, aan de algemeene bevanging van het 'ingedompeld dier, en aan de geweldige ftuiptrekkende beweegingen dier deelen, is, dat men deszelfs fchijnbaaren dood moet toefchrijven, dewelke als dan geheel ftuiptrekkende moet worden, en dus volftrekt onafhangelijk zijn van het water dat in ejne meer of min groote hoeveelheid in de lon°-enpijp en in de lugtvaten is ingeiloopen. & _ De ftaat van fpanning en zamentrekking waarin ïig de dieren bevinden wanneer men dezelve uit her. water haalt, bevestigt die wijze om de oorzaak van hunnen dood te befchouwen, die voor het overige meer overeen kom ftig fchijnt met de wetten der dierlijke huishouding. £n in de daad ons lighaam moet niet befchouwd worden gelijk een gewoon werktuig; men moet fteeds acht geeven op het beginfei van Leven, hetwelk nog • niet anders dan door zijne uitwerkfelen bekend is Doe fchielijk eens iemand fchrikken wiens zenuwen ten uiterften aandoenlijk zijn, hij valt aan- ftonds  .$2 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvcnen, Honds in flaauwte ; zijne verftijfde leden operibaaren het geweld dat men aan het beginzel van leven gedaan heeft, en kentekenen den ftuiptrekkenden ftaat waarin die foort van fchijn baaren dood hem gebragt heeft. Hetzelfde verfchijnfel heeft plaats in de vallende ziekte, bij welker lijderen men , gelijk bij fchijnbaare dooden, het fehuim op den mond, de toefluiting der kaakbeenderen en de verftijving der leden, gewaar wordt. Hetgeen dus het gezigt van een affchuwelijk voorwerp kan voortbrengen door het werktuig des gezigts levendig te treffen, hetgeen het verhaal van eene droevige tijdingen verfchrikkende geluiden kunnen uitwerken door het zintuig des gehoors geweld aantedoen, hetgeen befmettende en bedorven reuken, of fcherpe en prikkelende waasfems , gelijk die van het falpeter, enz. aan de reukdeelen en de longenpijp doen ondervinden, zal dezelfde prikkeling, door het water veroorzaakt , ook te weeg brengen, zonder dat het noodig zij toevlugt tot andere oorzaaken te neemen, die des te onzeekerer zijn omdat men zig niet van het waare oogenbiik van derzelver beftaan kan verzeekeren , omdat zij zelfs niet fchijnen te beftaan dan nadat het dier reeds dood fchijnt, en omdat zij niet bekwaam zouden zijn dezen ftaat voorttebrengen indien zij vooraf plaats hadden. En waarlijk de Heer te non heeft door zeer vernuftige proefneemingen getoond dat men eene zekere hoeveelheid water in de borst van een dier konde gieten zonder dat het daar aanftonds van ftierf. Daar zoude dus eene groote hoeveelheid waters vereischt worden om een dier te verdrinken. Waar koomt dan de tegenwoordigheid van dit water van daan ? Is dit nu nog zo duifter ? — Het is om dat het  Verhandelingen over de fchijnbaar Gefior venen. 3£ het minder op de invloeing van het water in de borst aankoomt dan op de fchielijke en ftuipagtige prikkeling van den neus en van den ftrot om dit verfchijnfel voorttebrengen. Met die wijze om deze foqrt van fchijndood te befchouwen verklaart men hgtdijk alle de verfchijnfelen die denzelven verzeilen, en brengt men terzelfder tijd de tegenltnjdige proeven overeen, volgens welken zommigen beweeren water in de borst te vinden en anderen verzeekeren daar in dezelve niets'van ontdekt hebben; eindelijk, men kan op deze wijze gemakkelijk reden geeven van den fchielijken dood derzulken die m bakken verdrinken waarin dikwijls geen water genoeg is om het geheele hoofd onder te hebben, gelijk ik zulks te Parijs heb zien gebeuren aan twee kinderen, die op deze wijze in minder dan vier of vijf minuuten tijds geftorven zijnde met wederom in het leven konden herroepen worden» Maar het zij 'er al meer of min water in da borst koome het zij deze vloeiftof den drenkeing door ftikking doe vergaan na in de long ge^ loopen te zijn, of door prikkeling door de longenpijp te treffen; het zij eindelijk dat deze beide oorzaaken te zamen werken; de proeven, hierdoor my opgegeeven , toonen evenwel dat het water hetwelk m de borst mogt loopen gemakkelijkc Jcan opgei urpt, en naar de piswegen of andere uitwerpende buizen gevoerd worden, zonder dat het noodig zij daar van den uitgang door den mond te willen bevorderen, door den rompen het hoofd van den drenkeling meer of min voor over te buigen; tennaastenbij gelijk de opllurping der long in eene vvaterzugt van de borst geholpen kan worden door eene verplaatfing dezer ftoffen, welke  t$4 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. men door middel van het celagtig weefzel verklaafen kan. Van daar koomt ongetwijfeld dat het inblaazen van lugt in de lugtpijp, fterke wrijvingen, en met één woord alles wat meer of mirt regcftreeks veerkragt aan dit ingewand bijzettende de drenkelingen te gelijk kan prikkelen en verwarmen , zo zeer in ftaat is om dezelve in het leven te herroepen. Het is de eene fpanning welke men door de andere overwint, terwijl men tegelijk de verfcheiden deelen der borst opwekt welke de verftopping in werkeloosheid gebragt hadt, en aan het geheele geftel eenen fchok geeft die zig aan hec algemeen fijstema van ons lighaam mededeelt, de ontlasting der longen bevordert, den opgefchorten omloop des bloeds wederom aan den gang helpt, en aan het geheele werktuig de werking en het leven wedergeeft dat het verlooren hadt. De nutteloosheid der aderlaating in zulk een geval, derzeiver gevaar zelfs, zo als in een volgend Hoofdftuk dezer nafpeuringen zal getoond worden, bewijst nog meer dat het niet in de wegen van den omloop des bloeds is dat de belemmering fchuilt, én dat zo 'er al eenige hinderpaal is, dezelve in het fnotagtig of celagtig weefzel gezogt moet worden. Men vergunne mij hier eene kleine uitweiding. Onder het herhaalen der bijgebragte proeven op de Konijnen heb ik gedagt dat het, met het infpuiten van verfeheiden zuiverende geneesmiddelen, en van verfchillende foorten van vaste lugten naar het oogmerk van den Geneesheer gerigt, of «iet den waasfem van zekere hulpmiddelen tegen de ette-  Ftrhandelkgen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 35 entering van de borst gefchikt, op deze wijze rmsfchien mogelijk zoude zijn regcftreeks in de lugtvaten een geneesmiddel tegen de longzugt in te brengen, regen welke ziekte 'er tot nog toe niet een bekend is, voornamelijk tegen dezulke die minder van een diep zitrenden voorraad van etter in de zdfftandigheid van de long, dan van eene doorfijpeling van fnotagtigen etter van de tongpijpen of de lugtpijp, en voornamelijk van het vhesagtig gedeelte van deze laatfte buis, zoude yoortkoomen, welker menigvuldige kliertjes, gelijk men gezien heeft, eene groote "hoeveelheid van deze ftof in zekere longteeringen uitdrukken j eene ftof fcherp genoeg om dit vlies rood te maaken en te doen bloeden , tennaastenbij gelijk de roodma-ikende middelen op het vel werken, De gemakkelijkheid waarmede het water in de borst loopt als men hetzelve inbrengt door eene opening onder het ftrottenhoofd in de lugtpijp gemaakt, en de ftuiptrekkingen waarin het dier vervalt wanneer flegts een enkelde druppel waters op den rand van de ftrottenfpleet valt, toont dat dit werktuig met eene uiterfte aandoenlijkheid begaafd is ( a) , ook ziet men dat dezulken die den etter (a) Deze aandoenelijkheid van het ftrottenhoofd vind ifc zeer we! beweezen in een fraai geval van een kind dat onder een hoop Hooij geflikt en daar voor dood onder uit gehaald was, doch door de gepaste hulp van den kundigen Heehneeifter balthazaar volkoomen herfteld wierdt fchoon men eet kind reeds voor dood hadt nedergelegd. Gemelde Heer goot hetzelve door den neus ( dewijl de lugtpijp was-opgeheeven en het dus niet gemakkelijk was daar door den mond heen cenigvogt bij te brengen) een goed gedeelte Brandewijn in, floot toen de neusgaten bencffens de lippen, rigtte fchieüjk ket neerhangend hoofd opwaarts en naar de Borst; ejj, roegï  '36 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen! etter uitfpuwen zig weinig beklaagen over de borst, in welke zij zelden eene vaste en bepaalde pijn gevoelen, maar zij ondervinden 'allen eene aanmerkelijke Icherpte in de keel, dewelke de hitte en den hoest veroorzaakt, en hunne ziekte verzwaart. Dit verfchil van aandoenelijkheid, door waarneemingen en de ondervinding beweezen toont de nuttigheid der Linctusfen en der Sijroopen in deze foorten van gevallen , tegen de waarneemingen van zommige Phijfiologisten aan, die, geene uitwerkfels aan deze geneesmiddelen toefchrijvende dan na dat zij door de wegen der Spijsverteering en van den omloop des bloeds tot de longen gebragt zijn , daar het gebruik al te flreng van afgekeurd hebben. Van daar koomen ongetwijfeld de goede gevolgen door zommige Geneesheeren in de longteeringen verkreegen door Conferven van roozen, violetten, en zelfs door Suiker alleen, waarvan de zieken om zo te fpreekeii al hun voedzel ontleenden ; van daar koomt ook dat wanneer men in eene etcerborst een zuiverenden fpoeldrank in de borst infpuit, de lijders daar aanftonds de bitterheid van in den keel en m den mond gewaar worden, gelijk van swieten zulks de Waarneemer 'er bij, naauwlijksch was dit eenvoudig middel verrigt of de voor dood verklaarde vertoonde door een geweldigen hoest dat hij wel degelijk leefde. Zie de Heelkundige Waarneemingen van den Heer balthazaar, C7«rurgijn te Leyden, bladz. 378. en volg. (a) Ik verbeeld mij de Heer gardane door het woord JLoocs ook Oliën betekent, anders zie ik geene redenen waarom hij dezelve van de Sijroopen zoude onderfcheidera hebben. Zo niet dan moogen zij 'er zeekerlijk wel bijgevoegd worden, want ik zelf heb dikwijls gelegenheid gehad om te zien van koe veel nut verfche geperfle oliën als van amandelen, lijnzaad enz. bij Sijroopen, Gommen enz. gevoegd, in dusdaanige gevallen zijn kunnen.  'Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 3? zulks heeft doen opmerken. Dit zijn de klippen van de ftelzelén die op het werktuigelijke gebouwd zijn, die zeer omzigcig moeten maaken in de Praktijk, en die toonen dat men op meer beginzelen dan op die van het werktuigelijke alleen in de kfchouwing van het menfchehjk h'ghaam moet acht geeven , en ook wat meer aan eene verlichte ondervinding toe/laan. Thans volgt natuurlijker wijze de opgaaf der hulpmiddelen welke men aan de Drenkelingen toedienen moet, en het nauwkeurig onderzoek van derzelver nuttigheid, en derzelver juiste keuze volgens rede en ondervinding gedaan. VIERDE HOOFDSTUK. WIJZE HOE DE DRENKELINGEN B IJ TE S TA A N. konst om de Drenkelingen bijtebrengen heeft tot nu toe in twee voornaame middelen beftaan: Den fchijnbaaren dooden zo veel te verwarmen als mogelijk is, en met dezelfde vaardigheid door konsc eene inademing voorttebrengen die de opgefchorte beweegingen der borst kan heritellen. Men bedient zig ook nog van tabaksklijfteeren tot hetzelfde oogmerk ; verfcheiden fchrijvers hebben ook de Bronchotomie (a) aangeraaden , en de fa) Het is gewisfe!ijk vrij onverfchillïg boe men eene zaaknoemt, indien de benaaming flegts aan allen het eigenlijk denkC 3 beeld  •g8 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. de Aderlaating is niet minder voorgefchreeven geworden , vooral door dezulken d;e de Drenkelingen voor beroerd aanzien. Ik gaa over om deze hulpmiddelen een voor een te onderzoeken. I. Wrijvingen en verwarming van de Drenkelingen. Men heeft dikwijls gezien en ziet nog dage. lijksch Drenkelingen in het leven herroepen enkeld door gewarmd te zijn; dit is dan het eerfte middel waartoe men toevlugt moet neemen; op die wij ze _ belet men dat het bloed niet Holle, en men beftrijdt den ftaat van fpanning waarin het dier zig bevindt:, en die voortgebragt is door de koude (a) die het bevangt als het in 't water valt. Dit laa'fte toeval is van zeer veel gewigt, en fchoon ik in het eerfte Hoofdftuk dezer Afdeeling gezegd heb re vermoeden dat het verfchil in den uitflag ótr toediening van de bekende hulpmiddelen van de wijze afhing waarop het dier verdronken was, heeft evenwel de ondervinding geleerd dat de flegte uitflag dezer hulpmiddelen ook voor een ■beeld derzelve mededeele.; de benaaming van Brmchotomie is evenwel zeer oneigen voor de konstbewerking die door dezen naam verflaan wordt. Mijn Leermeefter in de Ontleed- en Heel - kunde aan deeze Hooge School, de Hooggeleerde Heer sasdifort, noemde dezelve daarom, en veel cigenlijker, Trochee otomie ; het is immers de Trachea , ( Lugtpijp ), en het zijn niet de Bronchia (Longpijpen ) welke men in deze operatie opent. Met de Neerduitfche naarnen is het eveneens geleegen: De meefte Schrijvers vertaa. len dezen naam door dien van Jlrot - Jheede, dat even oneigen is. Ik zoude daarom liever verkiezen te zeggen Lugtfijp -fneede , want het is even weinig het Jltottenhoofd als de longpijpen die hier in doorgefneeden wordt, en ik weet geen gezag om de Trachea door jlrot te vertaaien. (») Men raag hier wel bijvoegen, tn door denfehrik.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 30 een groot gedeelte van de ftijfheid der vezelen koomt die aangroeit naar evenredigheid dat 'er langer tijd verloopen is zedert dac het dier voor dood is neergevallen. Om hier van overtuigd te worden, nam ik drie Mufchen , tennaaftenbij van dezelfde fterkte , welke ik terzelfder tijd en op dezelfde wijze verdronk ; bij het uitkoomen uit het water wierden 'er twee op een tafel nedergelegd, hunne ledenmaaten wierden in korten tijd Hijf en onbuigzaam; men wilde dezelve vervolgens wederom bijbrengen , maar vergeefsch; men droogde den derden terdeege af, en ik hield hem in mijn hand, verwarmde hem met mijnen adem, en zogt dus de ftijfheid te voorkoomen die in de anderen was opgemerkt. Dit enkeld hulpmiddel eenigen tijd aangehouden deedt hem wederom tot zig zeiven koomen , en zie hier de wijze waarop hij wederom bijkwam. Nauwlijks had ik hem een half kwartier uurs in mijn hand gehouden of ik voelde zijn hart kloppen , maar de flagen waren diep, * klein en met groote tusfchenpoozingen; ik bemerkte eene zekere rilling in de borst van het diertje; langzaamerhand wierden de hartkloppingen fterker en fchieiijker, de aandrang van dit ingewand fcheen de borst op te doen ligten; alstoen opende hec dier zijnen bek, maar flaauw ; het fcheen mij toe dat de borst wierdt uitgezet; korten tijd daarna wierdt deze uitzetting aanmerkelijker, en het dier opende en floot den bek verfcheiden maaien; eindelijk opende het de oogen, tot nu toe door de oogleden overdekt; en hem aan het vuur gebragt hebbende was hij bijna op hetzelfde oogenbiik in Haat om zig ftaande te houden. Maar tot op het oogenbiik toe dat de ademhaaling volmaakt herC 4 field  4-0 Vnhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenett. field was heb ik opgemerkt dat het diertje, xvan. neer. ik een oogenbiik ophield liet te verwarmen , zeer aandoenlijk was voor den indruk des dampkrings en gereed om wederom in zijnen ftaat van gevoelloosheid te vervallen. Van daar koomt dat de heete wrijvingen een heet bed , heete aseh, broeiende mist , brandijzers^ gloeiende fleenen op verfchiilende deelen van het hghaam der Drenkelingen aangelegd zo Utittig zijn, al ware zelfs de Drenkeling in laauw water orogekoomen , omdat men altoos meer of min bevangen wordt als men het hoofd onder water lteekt, welk eenen graad van warmte hetzelve ook mooge bezitten , en omdat het lijk van een Drenkeling uit dat Jaauwe water niet zodra gehaald is of het wordt aanftonds koud , en wel te eerder omdat de natheid van het vel daar te meer oorzaak toe geeft; deze is de reden waarom ik gemeend heb de warme baden van het getal der hulpmidde en te moeten uitfluiten welke men aan de Drenkelmgen mag [toedienen , fchoon dezelve door veele Schrijvers zijn aangeraaden («), en zomtijds met een goeden uitflag in het werk gefield. Eene niet min vermogende reden is dat men met meer moeite ademt wanneer men met de borst in het ,°Prder andeïen d00ï den hw «mm» in zijne Verhandeling over het JlMen der Drenkelingen, bladz <;<: enz; en nu nog zeer onlangs door den Heer a schrage in zijne Verr.andelmg over de Drenkelingen, bladz. 21 De be roemde Hoogleeraar cullen ftaat het gebruik van'dit middel ook voor eenen korten tijd toe, fchoon hij wil dat men i-l"keISP,n ™derhand dro°ge wrijvingen doe. Zie L Hijioire fif Us Memoires de la Societé des Noyes a AmftetWm, Tom. 11.^.458. *-jf J  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 41 het water is, en dat het, daar men in ons geval de warmte van het bad door alle middelen kan verkrijgen, voorzigtiger ïszig van dit middel te onthouden. Eene gemeenzaame Waarneeming moog ten befluite dienen omtrent hetgeen ik over de nuttigheid der verwarmende en droogende middelen tegen den fchijnbaaren dood der Drenkelingen gezegd heb. Ik heb kinderen verfcheiden maaien Vliegen zien verdrinken , en dezelve naderhand wederom bijbrengen. De vlieg verdronken zijnde, krabden zij van den muur eene zekere hoeveelheid kalk af, waarmede zijden vlieg bedekten evengehjk men de Drenkelingen met neeten asch bedekt. De opflurping der vogtigheid, en misichien eene zekere warmte door die fcherpe ftof voortgebragt, deeden den vlieg wederom bekoomen, die begon met zig eenigzins te beweegen daarna opflont, en geheel wit wegvloog tot groote verbaasdheid der kleene aanfehouweren van dat Jpelletje, Men doet tennaastenbij hetzelfde met ban- poeder en zelfs met de warmte van de Zon alleen (a). Deze bedenkingen hebben mij de nuttigheid doen zien van den flanellen borstrok, waarmede de Heer pi A, Oud-Schepen van Parijs , het bg- haam f a) De Heer de reaumur brengt dus in ziine Nou WrenMV Z ^O.een voorbeeld bij van een Drenkeling die wederom in het leven gebrast was door dat Twannd ÏT Te ^ r™*'^ en d* verwarmd hadt. Zie ook b rink m a ns Bewijs enz blad149. gummer's Verhandeling, bladz. 53. ™lsmz'bM»> Cs  42 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. haam van den Drenkeling * overdekt, en onder welken de helper zijne hand beweegt om de wrijvingen te ck>en; dit is het zeekerst middel om de gebooren wordende warmte te bewaaren («); maar terzelfder tijd dat ik regt doe aan den ijver van dezen achtenswaardigen Burger, kan ik met hem het gebruik van den Kampher - Brandewijn niet goedkeuren, welke hij in de ruimte op het lighaam van den Drenkeling laat gieten, en waarmede men gewoon is de flanellen lappen te bevogtigen. De wrijving verfpilt zeer fchielijk het geestrijk gedeelte van dat water, 'hetwelk dus zonderkragt of werking blijvende, niet dient dan om de nuttigheid der flanellen lappen te verminderen, door de koude welke het aanbrengt. Dit heb ik nog in den winter van 1776, geduurende de fterke koude gelegenheid gehad om op te merken. Een («) Eene maatige warmte is gewisfelijk een eerfte vereisen, te in cle behandeling der Drenkelingen. „ Ik befchouw, , zegt de Heer hunter, de warmte als gelijkfoortig met het leevend beginfel; de noodzaakeüjkbeid van de wer" king vermeerderende vermeerdert zij de werking zelve; ' koude vermindert aan den anderen kant die noodzaakelijk',' heid , en vermindert gevolglijk ook de werking; het is " dan aan eenen gepasten graad van warmte dat het leevend " beginfel deszelfs kragt verfchuldigd is". Deze warmte nu wordt inzonderheid voortgebragt en onderhouden door het wrijven, hetwelk zeer gevoegelijk met drooge doeken en wolle lappen gefchieden kan. Do£tor brinkman tekent in zijn meergemeld Bewijs, bladz- 148, aan dat men, om het wrijven nog kragtiger te maaken, zig daar toe van Uorftelen kan bedienen; en dat hier toe in Engeland bijzondere Borftels gemaakt worden, welke men Vleesch - Borftels heet, Deze Vleesch -Borftels nu zijn gefchikt om mede over de geheele oppervlakte des lighaams te wrijven; en ik aal in het vervolg van dit werk nog rnieer dan eens gelegenheid hebben om de nuttigheid van dit middel, zelfs maar plaatfelijk gebruikt, aan te toonen.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 43 Een man wierdt voor dood gevonden en in dezen ftaat naai het naast bij zijnde Wagthuis gebragt, om daar alle hulp toegediend te worden, welke dé Kegeenng m dusdaanige gevallen bevoolen heeft ïaLÏSf*ï 0"d.?rri§tbe^ ik mij derwaards; l^Z-i het ^\van ClJd tijd, en wierd duidelijk gewaar dat hetzelve wanner wierdt wanneer men het met drooge flanellen wreef dan wanmaaktT^f V£/iet KamPher- Brandewijn nat Sn£ ); e" dT waarae«r*i"g, die door de uitkomst geregtvaardig wierdt, is mij daarom toegefcheenen van te meer belang te zijn omdat men, met den Kampher. Brandewijn weg te JaaTen de overige hulpmiddelen volmaakt eve,? goed kan blijven toedienen, terwijl men, in pfeatf van de onkosten te vergrooten, dezelve integendeel kleiner maakt, hetgeen altoos in foortgelijke onderneemingen over het algemeen een artikel is waarop moet acht gegeeven worden, en dat vooral niet onverfchillig is voor het platte Land, alwaar zodanige geestrijke vogten niet overvloedig zonder groote kosten kunnen bekoomen worden. II. Over Is & we? beweSnndatWd1 ^S" ? 0V£ral hCt ^ ? re vlucee eeesrdeplnVc U waarmede men wrijft haa- O .en zouden hier toe dan nog beter ziin r ? zijn bovenaangehaald mnfnif ïfi , ,' cullen in L iders metdrn ! u ' 3St Ook uitdr^keiijk dat de JSrurSdt^S m°eten gewree^n worden, die MSeP&c S 45? mü°3en nalSCmaakt WOldciJ'  44 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. Iï. Over het inblaazen van lugt in de borst, het fchudden van den Drenkeling en zijne wijze van liggen. Het inblaazen van lugt in de long is ook een hulpmiddel waarmede men fpoed moet maaken; men verwekt door dit middel door konst gemaakte inademingen die in ftaat zijn de beweegingen van de borst te herroepen; ook wordt het door alle Schrijvers als een der vaardigde en kragtdaadigite middelen opgegeeven (a). Maar, fchoon men algemeen overeengekoomen is omtrent de nuttigheid om lugt in te blaazen,men is het niet insgelijks eens omtrent de wijze om dezelve in te brengen. De Natuur hadt de menfchen geleerd hunnen mond op dien van den Drenkeling te leggen en daar met kragt in te blaazen; een weerzin welken men niet kan veroordeelen, deedt tusfchenkoomende buizen uitdenken doorwelke men lugt in de borst konde blaazen ( b ) zonder dus mond aan mond te liggen, hetgeen eenen fterken moed vereischt. Dethakding bedagc (a) Vergelijk hier mede de Noot (a~) bladz. 26". ( b De beroemde john hunter beveelt in zijn meergemelde Propofals for the recovery of People npparently dr$wned , ten dezen einde een dubbelden blaasbalg aan, op zulk eene wijze gemaakt, dat hij door de eene werking verfche lugt in de longen blaast, en door de andere de lugt die door de eerfte was ingeblaazen wederom uitzuigt, zonder die te vermengen Hier mede moet,zegthij, aangehouden worden tot dat het hart begint te kloppen, als wanneer men de inbrenging van lugt in de longen moet verminderen, en met grooten aandacht gade flaan wanneer de (pieren ter ademhaaling dienende beginnen te werken, en , wanneer ze zulks doen , een groot gedeelte aan hun overlaaten. Doftor brinkHtn raadt hiertoe ook een Blaasbalg aan, hoewel flegts een» ge-; ;  Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. ^ bedagt dat men 'er op eene andere wijze zoude kunnen inbrengen, door namelijk eene infnijding in de lugtpijp te maaken; een middel in fchijn veel vaardiger, en dat zedert verfcheiden fchrijvers verleid heeft, maar hetwelk ik durf zeggen dac volftrekt nutteloos is en veele nadeden heeft Ik zeg dat het nutteloos is , omdat de ondervinding geleerd heeft dat wanneer men de lugt door den mond of door den neus inblaast, dezelve1 gemakkelijk in de lugtpijp en in de longpijpen overgaat. Het is een faéhim dat door alle Waarneemeren wordt toegedaan , dat de opftaande plaatling van het Strotklepje bevefiigc, en hetwelk beweezen is in een Verflag aan de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen door den Heer portal gedaan. Men zegt daar in met zo veele woorden dat het genoeg is metkragt in den mond van den Drenkeling te blaazen, en dar men op die wijze de longen kan aan den gang helpen en hgte uit - en m-ademingen doen maaken (a ) Men weet ook zedert Jangen tijd dat dit middel alleen het leven geeft aan et-mgebooren kinderen die gewoonen. Het Inblaazen der lugt in de longen, zegt hij Kan of door m.dcte van den mond of door een blaasbalg ge rthietlen ; maar ,k zoude de laatfte manier altijd verkiezen omdat , vooreera, de lugt met grooter kragt door een blaas', balg ,„ de Jongen kan -cdrceve,,. en g^ojglük eene fterk« prikkeling voortgebragt worden ; en ten anderen, cl da dl lügt, welke w;j reeds te voren ingeademd hebben , n et meer zo kragng .s. -dewijl dezelve haaren verfterkenden en opwek* kenden geest verloeren heeft. Bewijs der MogemS' enz bladz. ,39. Anderen „aden hiertoe ^JJS^ PUP, een lederen buis, een Ifuk van een tabaks ijp 0f diergehjke aan. doch het werktuig van Doctor hSerÏ hiertoe ontegenzeggelijk het volmaaktst van allen («> 61e her boven bladz 26. Noot («), en 44. Noot Qai  ^6" Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. die alleen nog geen adem hebben kunnen haaien f», en men zal ztg daar nog volkoomener van kunnen overtuigen als men de longen van een lijk ontbloot , en daar met kragt door den mond of de neusgaten lugt inblaast.. Ik heb gezegd dat deze konstbewerking niet alleen nutteloos, maar zelfs aan veele nadeelen onderheevig was, vooral wanneer dezelve wordt opgegeeven als het eerfte en het zeekerffe middel om lugt in de borst in te brengen; in de daad, behalven dat het altijd een groot nadeel is van eene operatie zonder noodzaakebjkheid te doen, is het een nog grooter nadeel van dezulken onder het getal der gemeene hulpmiddelen te Hellen, die door Heelmeesteren op het platte Land , die meest altijd vreesfelijk onkundig zijn, moetende verrigc worden, dikwijls aan doodelijke vergisfingen kunnen plaats geeven (Z>). Dit is het niet al: De opening van de lugtpijp bevordert den ingang van de vogten van die "buis, die met fchuim bezet is, en die geen vogt inlaat geduurende den fchijnbaar dooden ftaat van den Drenkeling. Hetzelfde gebeurt niet wanneer men dezelve in de lengte opent; alsdan breekt de lugt, die met het fchuim vermengd is, naar buiten uit , gelijk detharding zulks heeft opgemerkt, en het fchuim toevallende bevordert het infa) Zie hier agter over den fchijnbaaren dood der eerstge* hooren kinderen, en de Noot(a) op bladz. 27. voornamelijk het getuigenis van Doftor cogan aldaar. (b) Ik zelf heb deze operatie nveemaalen door een DorpHeelmcefter zodanig zien verrigten , dat het voor de I ijderen gelukkig was dat dezelve vergeefsch wierdt in het werk gefield.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflwvenen, 4$ ïnloopen van water door de ftrotfpleet. Om mij hiervan te verzeekeren heb ik twee Honden verdronken, en na dezelve uit het water gehaald te hebben heb ik hun azijn in den keel gegooten: dit water hep uit den keel te rug bij den hond wiens lugtpijp niet geopend was, terwijl hetzelve tot in de borst fcheen door te gaan van dien die gelneeden was. Jk ben nog nader van deze waarheid overtuigd geworden toen ik, de borst van beiden geopend hebbende, geen azijn in de longpijpen van den een, maar wel in die van den ander gevonden heb. Bijzondere Waarneemingen op de lijken van verftikte perfoonen gedaan, hadden deze waarheid ook reeds te voren aangetoond Men begrijpt nu van hoeveel belang het zij deze" Konstbewerking niet te verrigten, dewijl het vervolgens moeijehjk wordt eenigerhande vogt in den mond der Drenkelingen in te brengen, zonder vrees van hetzelve ook in de lugtpijp te doen loopen, en van dus een dood zeeker te maaken die nog maar fchijnbaar was ( a ). Schoon men het gebruik van de Drenkelingen te fterk te beweegen heeft nagelaaten, heeft men evenwel hgte fchuddingen als noodzaakelijk aangezien ; maar dezelve dienen meer om aan het ongeduld der bijftanderen te voldoen, dan om de herCO Hoezeer nog zommigen met deze Operatie zim ™e. noomen , wordt dezelve egter van veele en achtbaare fchrt/feren verworpen, d,e op allerhande wijzen derzelver nu felool heid en gevaar-zoeken aantetoonen. Zie ais zodanig ril tm. Tom. I. Part II JtU. WVtóVte, Verhandeling »ver de oorzaak van den dood der Verdronkenen enz. bladz > ƒ en49. oummer Verhandeling over het {likken der Drinkt itngen, bladz. 65. tnfine. / ^  ■48 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen'. herftelling der Drenkelingen te bevorderen. De wrijvingen zijn de eenige beweegingen welke men zig mag vergunnen (a) ; andere beweegingen, onvoldoende om de ademhaaling wederom opte* wekken , dienen llegts om de lijders koud te maaken , en men heeft reeds gezien dat de verkouding des lighaams dat geene was hetwelk de kragtdaa'digheid der hulpmiddelen het meest verhinderde. Het is dus genoeg den Drenkeling op de eene zijde te leggen; deze plaatfing is mij voorgekoomen de beste te zijn (£) , en zij is die welke alle Dieren in den fiaat van rust en ziekte verkiezen; ook is die zij welke de toediening der wrijvim •gen het meest begunlhgt, welke het ook boven al (a) Zie de nuttigheid hiervan beweezen bij louis Verland, bladz. 43. 1 (6) Zoude dit zo ftriktelijk waar zijn? I5ij dc Drenkelingen zijn de fpieren in eenen ftaat van zamentrekking en gevolglijk van ftijfheid; deze zamentrekking nu derzelven moet ontbonden worden; hier toe is het du zeekerlij]: best .onder.de toediening der middelen zulk. eene ligging te verkiezen waarin de irinftedeelen weiken, en deze is, geloof ik, .bij den mensch de ligging op den rug; men neemt ten mir?ften waar dat wanneer de Lijders, in welke ziekte ook, uitgeput van kragten en op het uiterst zijn, zij meest altijd op den rug liggen; en bij zulk eenen Lijder wederkoomende zie ik het altijd met vreugd wanneer ik hem op eene zijde liggende •vind. Deze ligging fchijnt mij ook gemakkelijker te zijn voor een Drenkelhag; men kan hem beter in den mond of neus blaazen, of prikkelen, en de werktuigen der ademhaaling zullen dus gemakkelijker aan den gang raaken dan wanneer de borst aan de eene zijde gedrukt is; het zal ook niet moeielijk vallen hem van tijd tot tijd wat opteligten om de wrijvingen ook langs den ruggeftreng te doen; deze beweeging onder het wollen kleed, waarmede ik onderftel dat hij gedekt is, kan hem ook op geenerlije wijze nadeclig zijn, ■Doch hoe hij ook ligge, het hoofd moet vooral niet hangen, maar wat hoogei dan het Iighaara gehouden worden.  Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. 4.9 ai van belang is op her. voorfte gedeelte van den rug te doen. III. Over de Braakmiddelen. Men vindt bijna geen werk over de behandeling van fchijnbaar geftorvenen waarin een braakmiddel niet voorgefchreeven wordt, daar zijn 'er weinigen waarin hetzelve wordt afgekeurd, en , onder dit kleine getal, is de beweegreden waarom hetzelve verworpen wordt, mij volftrekt niet voorgekoomen de waare te zijn. Men heeft namelijk de braakmiddelen doorgefchreeven, in de overreeding dat allerhande verflikten aan eene beroerte Uierven , uit vrees dat de al te fterke uitademingen welke hetzelve met de braaking voortbrengt het bloed langer in het hoofd mogt doen blijven , en de veel te fterk gevreesde ophboping van bloed in hetzelve vermeerderen. Eene enkelde bedenking verdrijft alle die vreezen en werpt dat Sijstema omver. Het braakmiddel kan niet werken dan na dat de Drenkeling geademd heeft, hetzelve koomt niet in de maag voordat het flikken wederom herfteld is ; maar wanneer dit reeds plaats heeft is liet zeldzaam dat een Drenkeling niet behouden wordt, ten minften is hij alsdan wederom in het leven herfteld ; dus kan gevolgelijk het braakmiddel.geen nadeel doen door de braaking welke het verwekt j en dus heeft 'er geene beroerte plaats, gelijk men zig fteeds inbeeldt, Ik fluit hetzelve van het getal der gewoone middelen uit om eene reden die mij voorkoomt beter gegrond te zijn: vooreerst, omdat men meteen lepel of twee van eenig water waarin een braakmiddel ontbonden is, in; den. mond van den Oren». D 'keling  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen, jkeiing te gieten, vóórdat hij nog geademd heeft, een kostelijken tijd verliest,die beter zoude kunnen gebruikt worden met daar lugt in te brengen; eu fen anderen, omdat men den mond dus met vogt vullende, en tragtende hetzelve in den llokdarm te doen invloeien , gevaar loopt hetzelve in da lugtpijp in te drijven, hetgeen alleen genoeg is om de herftelling in het leven te beletten , en hetgeen den Drenkeling dia gereed is den eerflen zugt te geeven, wederom aan eene nieuwe foort VSO fljkking zoude kunnen doen fterven (a). Het (n) De Heer hunter verwerpt in zijne bovenaangeT fiaalde Propofals for the recovery &c. de braakmiddelen orrw (dat hij niets wil in de maag gebragt hebben hetwelk walging of braaking - zoude kunnen veroorzaaken , uit vrees Van het werkend beginzel des levens daar door te verzwakken. Louis zegt in zijne meergemelde Verhandeling, fladz. 4-6. In 'den mond van een mensch, die niet flikken tan, moet niets gegooten worden; de vogten van welke men bij deze gelegenheden gebruik maakt, glijden in 2e lugtpijp, en zijn in ftaat den dood te verwekken. De ■aanmerkingen van den Heer litt're, medegedeeld in de Gedcnkfchriften van de Koninglijke Akademie der weetenfchappen voor het jaar 1708.zijn een overtuigend bewijs daarvan, ' In het Kort Vertoog enz. onderden zinfprcuk Juvenes diligentia difcunt uitgegeeven , wordt ook op bladz. 51. afgeraaden geduurende het eerfte tijdftip eenige geestrijke of andere dranken in den keel te gieten; men moet, zeggen zij, voordat men den lijder iets geeft tot zo lange wagten dat hij met bewustheid den drank ontvangt, en denzelven kan itoorflikkeh, anders' loopt men gevaar een zeer nadeeligen hoest aan den Lijder te veroorzaaken. Profesfor cullen bevestigd dit in zijn Confult, Memoires des Noyes, Tom 11. pag. 4.Ó1. en zegt dat het gevaarlijk is eene zekere hoeveel, heid vogt, en vooral van eene prikkelende hoedaanigheid, in den mond van een Drenkeling te gieten, tot dat men zeeker zij dat hi>' , ten minften voor een gedeelte , het vermoogen van flikken wedergekreegen heefr. Als dan kan ook prijst de klijfteeren van afgetrokken Tabak aan , terwijl hij dé jookklijfteeien valftrektclijk verwerpt. Zijne, voor.naame redenen zijn omdat deze rook het middelrif opwaarts drijft en weldra alle zijne fcherpte verliest. Doftor hun ter, in szijne meergemelde Propofals, verwerpt dezelve om de eigen ïeden waarom hij de braakmiddelen verwerpt; uit vrees namelijk dat 2ïj zouden kunnen ftrekken om ontlaftingen te weeg *c brengen, en omdat ontlastingen de dierlijke vermoogens' verminderen. De naamlooze fchnjver van de Maniere de fecourir promptement & eficacement les perjonnes Noyèes vervc.pt deze rookklijfteeren ook omdat dezelve de darmen móéten uitzetten, éeri buik fpahnen, cn dus de aademhaaling moeicliik maaken. En de Heer s c n r ag e heeft nu onlangs eenige andere bedenkingen tegen derzelver gebruik ingebragt (zie zijne' Verhandeling over de Drenkelingen, enz. blad». 23. «re.) Hf) zegt aldaar da: de rook-klijfteeren in veiele gevallen zo kragteloos en in zommigen zo fchaadelijk, als in menige andereu voordeelig bevonden zijn. Dezelve moeren, volgens zijn gevoelen, kragteloos zijn zo dikwijls jbij dc Drenkelingen de-Endeldarm met drekftoffen is opgevuld , en fchaadelijk voor veele, bijzonderlijk zwakke en fongzïeke, Lijderen. Dus heb jjc f voegt hij 'er bladz. ^o.^bij) twee Drenkelingen gekend", die door het Tabaksidijftecr herfteld te - gelijk bloed ldngen en lever uitfpuwy - D,e Rook-klijfteeren verdienen evenwel buiten allen tejrenfpraak den voorkeur boven alle anderen, en zijn denk jk gemakkelijk tegen alle deze tegenwerpingen te verdedigen. De Heer pia heeft in de inleiding voor het vierde Deel van zijn Detail des fucces'&c. bijzonderlijk zijn werk gemaakt oiii de argumenten van den lieer portal tegen de TaJ. haksroGk-küiftccren op te losfehen, en de Heer mendel jieeft hetzelfde ip de Voorrede voor zijne Nouvelles Recherches Jur es N, y(s&c. (Een werkje waar van ik gelegenheid zal hebben hierna in het vervolg breeder tefprcekenj gedaan. Dewe#erleagü-i^en d^zer beide fchrijveren koomen voor een groot 8 ■ - gef  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. .53 n-?C redlnaV;in, de Se""ng'- uitwerking fat* klijfteeren beftondt misfcbien daar in dat zi} fWts tot omtrent een derde gedeelte van den kronkel, darm doordringende, in darmen koomen die zonder warmte werking of leven zijn, dikwijls door win» vee tabaksrook ,n de darmen in te blaazen dat 'er het nadee der ppwaardsdringing van het middelrif, en gevolgelük hnnr, ' T uit «nrftaa; en wat het verliezen Jtón^rcRéme betreft, dit moet nog veel fterker omtrent «le \ogt - kl.jfteeren plaats hebben. Doftor huntfr's 7rdt du"k£ »« daardoor, ten minften voor een groot gedeelte, opgelost, dat wanneer de ontlastingen, welke hij Zo zeer vreest, zig opdoen, de levensverrnooeens SSÏfe'fZijn0m "ie£ raecr »«23H8 1 w t0t derzdv-<' ""werping noodig zijn, de nog zwakke Natuur te veel zullen kosten; want het fch jnt ing9. beeld tew.llen Hellen dat de drekfloffen eenlg beuzel «n SnbeVattln-, De HéeIsc«*A0E'sbedenkingfri Wden 'J "eaH woord dat indien de tegenwoordigheid dei D.ekftoften m den endeldarm de werking der tabaksrook- vogt - klijfteeren doen zal; deze zullen de ftoffen fl-eta verdunnen, maar de eerfte zullen daar door heen dringen; a hans beter dan de andere. Zijn laatfte argument, dat w.selijk van veel meer gewigt is, kan misfehien ook ten vóllen opgeloscht worden, met te zeggen dat men dan voor zodanige zwakke oi longzugtige Lijderen, in plaats van Tabak, Rosmarijn, Maiorijn, Kruis-en Munt en andere eenrige kruiden van die foort, zoude kunnen branden. Dit is 85? T° V°°,:,}'hrif,t de Heer johhson in zijn Reliëf from accidental Death, enz. London 1775, voor zwakke en tee.ingagtige lieden, cn voorkinderen, heeft aangeraaden. Het grootst getal van de Geneesheercn die over tri? tn\e,r^gedagt '?ebben' &tui°cn 0ük f™ voordele derRook-klufteeren, als bij voorbeeld gaubius, Aivcrf Jarnargumenti, Cap IV. pag. 45. gummer Verhandeld blndz. 6s. louis, Verhandeling hMz dó. 47 0*48, en óV A'jrt ''«oog, juvenes diligentiè difcunt, btddz 30 thom e a r t n 0 1.1 a u s Hifi Anat. Cent. Vi. Hijlor. 66. Veme iifc hiermede un2 er tissot, villi£sS, conn, em eene menigte anderen. * ! D 3  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvertefti ■winden en drekftoffen worden tegen gehouden, en altijd door de ftoffen en fnottigheid der darme» verftompt wordende, de begeerde prikkeling nieC kunnen voortbrengen; maar al behielden zij hunne fcherpte , zo kan hun uitwerkzel nog niet zeer aanmerkelijk zijn, dewijl zij niet diep indringen ; daarenboven de werking van die klijfteeren zoude geheel werktuigelijk zijn, dat is te zeggendat zij niet zouden werken dan door hunne prikkelende klompjes, waarmede het water van het geneesmiddel belaaden is; en hier is dus nog het nadeel aan verbonden, namelijk van in het lighaam eene vloeiftof te brengen die, weldra koud geworden zijnde , wel verre van de natuur te helpen , den ilaat van fchijnbaaren dood integendeel verzwaaren moet. De Tabaksrook - klijlleeren nu hebben geene van deze nadeelen, deze rook heeft iets doordringends fcherps en walgends bij zig, hetwelk de afkookzels der fcherpfte zelfftandigheden niet bezitten; dezelve treft de zenuwen op eene fijner wijze, en brengt eene zagter, maar ook duurzaamer, warmte in de darmen; en, boven alles, dezelve dringt door de naauwfte doorgangen heen , en de onoverkoomelijkehinderpaalen voor de gevvoone klijfteeren gemakkelijk overwinnende, doorloopt dezelve alle de dikke darmen, en zelfs dikwijls een gedeelte der dunne. Derzelver kragt is zo groot dat ik verfcheiden maaien heb waargenoomen dat de pols zwakker en de omloop des bloeds ilaauwer wierdt, als men ophïeldt met denzelven in te blaazen op het oogenbiik als de voor dood gehoudenë perfoonen weder bij het leven begonden te koomen; hetgeen een volmaakte overeenkomst van uitwerkzelen toont tusfehen de uitwendige verwarming des llg- haams  Verhandelingen over de fchijnbaar Qefiorvèntü. haams en die welke de kjijfteeren van Tabaksrook voortbrengen. Een laatfte voordeel van deze Tabaksklijfteeretl is van op zodanige plaatfen, die het verst afgelegen zijn om zig eenigerhande hulpmiddelen of werktuigen te bezorgen, in een oogenbiik eene' werkzaame en heete vloeiftof te bezorgen, zodanig als noodzaakelijk is voor de fchielijke opwekking van den Drenkeling, en zodanig als men niet even goed, en nog te laat zoude verkrijgen, als men haar het vuur en de noodwendige gereedfchappen en ingrediënten moest wagten, omeenfcherp* afkookzel te bezorgen (a). Voor dat ik dit Artikel eindig moet ik nog eene? dwaaling intrekken welke ik in mijn Avis au feufle begaan heb, en die zedert dien tijd door anderen is hagefchreeven. Het is gevaarlijk om rook van Tabak in den mond der lijderen in te brengen gelijk ik aldaar had aangeraaden die rook., welke voorzorgen men ook mooge gebruiken * dringt tot fa) De Heer CAïnjjis voegt op deze plaats de nadere' fcefchrijving cn verdediging van zijne Êtite Fumigatoire bij» ■welke ik, gelijk ik in de Voorreden gezegd heb , met voordagt heb overgeilaagen, omdat dezelve in de werken van do" Amfterdamfche Maatfchappij dsr Drenkelingen reeds inet andere foortgelijke werktuigen vergeleeken , en niet even volmaakt bevonden is. Zie de Hijloire &f Memoires de ld fecieté formée a Amflerdam en faveur des Noyés, Tom. If, pag. 447- Eenige werktuigen van dezen aart vindt men befchreeven bij bArtholi.nus en oahbius i. c,, lOuis, Verhand, bladz. 50. Kort Vertoog, bladz, 34. gardane, Avis au Peuple &c, pag. gi.fitiv. Maar het beste is ongetwijfeld dat van de Ed, Maatfchappij der Drenkelingen te Amfterdam, in de Memmes &c, Tom. 11. pag. 575, & fuiv. befchreeven,- D 4  56 Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen,, tot in de borsc door en vermeerdert de verdikking ; ik fpreek hier volgens ondervinding; ik heb daar de proef van genoomen op verdronken dieren , en ik heb het nog eens opgemerkt bij iemand die eene beroerte hadt gekreegen, en die, wel is waar buiten hoop was, maar wiens benaauwdheid aanmerkelijk toenam naar maate men hem den Tabaksrook in den mond blies. V» Over het Aderlaateni, De onderfcheiding van de beroerte in zulk eene die uit teveel bloed, en in eene andere die uit te groote hoeveelheid van dunner vogten, in het hoofd voortfpruit, de moeielijkheid om de eene van de andere te onderfcheiden, en de onzeekerheid waarin men dikwijls is of men al of niet moet aderlaaten, toonen genoegzaam dat het niet beweezen is dat men de Beroerden altijd moet aderlaaten. Indien het dus al uitgemaakt ware dat de Drenkelingen wezenlijk beroerd zijn, zoude het voorfchrift om dezelven adertelaaten nog bepaalingen en onderfcheidingen vereifchen. Hoe veel te meer moet nu men zig van de aderlaating onthouden wanneer het wel beweezen is dat de beroerte geene plaats heeft. " Wanneer een „ volmaakt gezond mensch in het water valt, zegt „ boerhaave, fchijnt hij volmaakt dood, gelijk „ zijnde aan een goed uurwerk in hetwelk alle „ deelen volmaakt zijn, maar hetwelk door fterke „ koude of eenige andere oorzaak ftil ftaat... her„ ftelde beweeging, en hij zal wederom beginnen te „ leeven ". Welke is dan de beweeging welke men ftandvastiglijk herroepen moet? Men heeft gezien dat het die der inademing was. Bekommer u niet over  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. S7 «verdeverftoppingderaderen in de hersfenen noch over het gebrek van veerkragt in hunne wYnTr,. t'auV0 h°,,ighcid ™ £ borsfte venviS? trt\d^k!°PPinSJc«van het hart,dat is tezegS* hertel de kragt d.e voortdrijft en vernielt! £ê welke weerftand biedt, en weldra zullen die Jaten geruimd worden.. Ook heeft de opemVdeM» ken getoond dat deze vaten niet veel mteToJi' hoopt of uitgezet waren dan in de natuurlifke ukadernmg; en al fcheenen zij zelfs zulks meer te zyn, men heeft gezien dat zij dit konden zifn als voor verlaatbakken dienende, zonder de belUT tmgmg des lighaams in wanordete brenlt?t zonder de orde en de herftelling van deszei werkingen te verminderen. ° S wer* Men raadt de ftrotader te ooenen • m,n l bloed reeds geftremd is, 'enVeT'Z' f5 g eene nuttelooze verrigting; en zo heTuJj vloeibaar is en door % o%ing van de °der S? v oeit, zal het nog de bevreemden vin T l ««ellen s i|egendeel, ?aaf S noodïf keiijk eene toevalhng der aderen van de hersfen?n uit volgen, en de hoeveelheid van dit bloed Hfe genoegzaam zoude zijn om de beweeg?n'n van Jet hart te herftellen, dus verminderend!S ^ het evenwigt tusfchen de vloeiftoffen en de vïïre dee en zodanig breeken dat de Drenkeling in 25 ftikkmgzalftervenofdaarmetmoei^ Het nadeel van deze moeieüjke konstbewerH™ D * ad»  58 Verhandelingen over de fchijribaar Géjtonené% ader kan vinden, en in de tewerkftelling van dif middel, dat voor het minst nutteloos is, eenen! tijd verliezen, die aan kragtdaadiger middelen beter bedeed kan worden ; zonder hier eens van de wurging te fpreeken die uit de binding kan voort-' fpruiten, indien men dezelve- in het werk ftelt, of van het aanmerkelijk verlies van bloed, indien men dezelve niet in het werk ftelt j ook wordt deze vrees geregtvaardigd door verfcheiden voorbeelden die door bruhier en andere waarnee* meren zijn aangetekend (a). De ondervinding van alle landen bevestigt hetgeen ik hier koom vastteftellen. De Heer ta rgioni tozzeti fluit in een nieuwlings uitgekoomen werk over de fchijnbaare dooden , na het gevoelen van verfcheidenen Schrijveren die aanraaden de Drenkelingen adertelaaten, op de onderftelling dat zij waarlijk beroerd zijn, de aderlaating van het getal der eerfte hulpmiddelen uit. Hij zegt namelijk: " Inde lighaamen van Drenkelingen die langen tijd onder water' gebleevert " zijn, en zonder ademhaaling zonder beweeging " en zonder warmte bevonden worden, is het niet „ ongegrond te vermoeden dat de te fchielijke 1 aftapping van dat bloed hetwelk nog eenige * vloeibaarheid behouden heeft, den omloop van " het bloed, welken men wenscht te herftellen, " eerder onheritelbaar zal doen ophouden dan we" derom opwekken". Vervolgens brengt deze Schrijver verfcheiden voorbeelden en een zeer groot getal getuigenisfen van andere Schrijveren bij om zijn gevoelen te ftaaven, dat gelijk men ziet op goede beginzelen deunt. De (a^ Zie liet werk van den Heer brosje», getijteldy De ï Incertitude des fignes As la Mort.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gefiervenen. & De Geneesheeren van London fpreeken eveneens omtrent de aderlaating; zij verwerpen dezelve niet geheelenal, maar ftaan dezelve flegts toe wanneer de Jjjder wederom bijgekoomen is, en wanneer hij dan nog bezwaardheid op de borst en moeichjkheid in het ademhaalen enz. heeft • en gelijk die moeielijkheid en die benaauwdheid zie; niet altijd openbaaren, bewijst zulks dat men deze aderlaating die flegts een bijkoomend hulpmiddel is, dikwijls misfchen kan. Van daar koomt dat zij zig, onmiddehjk na dezen gegeeven raad. op de volgende wijze uitdrukken: De aderlaatimr die tot nu in bijna alle gevallen zonder onderfcheid wordt in het werk gefield, moet niet voor volitrekt noodzaakelijk in diergelijke toevallen worden aangezien. Men heeft zelfs de aderlaatinir de hertelling in het leven zien vertraagen en lanszaamer maaken, en zomtijds is dezelve doodelifk geweest voor den perfoon dien men tragtte bij tè brengen ; eindelijk, welk een goed uitwerkfel men van de aderlaaung mooge wagten, het is van belang te waarfchuwen dat dezelve niet een van de eerfte hulpmiddelen is welke men moet bezigen om de Drenkelingen in het leVen te herroepen, (a). Maar 00 hunter zegt ook: „ Ik zonde voornamelijk het " Sa-frV°net ^rbieden, hetwelk mijns bedunkens het „ dierlijk beginfel het leven zelfs, en gevolglijk de vermogens ,, en de gefteldheid tot de werking te veel verzwakt". Do" tor joh nson, in Zijn aangehaald werkje, belast ook van met aanftonds zonder onderfcheid met de aderlating te beg.nnen, wanneer het lighaam koud en ftijf is, „ omd t dl " r l a r-M niet voin'rcl;t noodzaakelijk, cn zomtijds „ fchaadelijk is". En in de Hiftorie der Engelfche Dren! "«™-Maatrchappij voor den den jaare j7f6 wordt ook gezegd ,, dat men zeer voorzigtig moet zijn ten opzigt van de aderiaating. Daar zijn gevalle waarin dezelve nood- h zaa-  6o Verhandelingen over de fchijnbaar Gefiorvenen, Maar zonder bij vreemde getuigenisfen het bewijs van deze waarheid te gaan zoeken, zal het ge- „ zaakelijk is om de ontfteeking, enz. te voorkoomen, maar „ deze zijn omrtandigheden welke een Geneesheer alleen „ door oplettend onderzoek in Haat is te bcpaalen, en de,, zelve is volftrekt geen midde! dat men eerst of altijd moet in „ het werk Hellen. Te fchieüjk, cn voor dat het lighaam „ eenen zekeren trap van warmte wederom gekreegen heeft, „ bloed aftetappen, is nutteloos of fchaadelijk en doet niets „ dan de andere bewerkingen verrraagen en belemmeren. „ Eene al te groote hoeveelheid af te tappen is den Lijder „ te verzwakken en zijn eind te verhaasten". Ik heb zelfs in dit loopend jaar een geval bijgewoond van een boer diedronken zijnde in het water was gevallen. Hij wierdt daar zondereenig teken van leven uitgehaald, maar bekwam in korten tijd door wrijvingen en warmte. Jk oordeelde het toen volftrektelijk noodig hem eene ader te doen openen omdat hij van een zeer bloedrijk geitel was, en alle de vaten van zijn hals en hoofd fchrikkelijk opgezet van bloed waren, maar de Lijder, dien nooit eene ader geopend was, wilde hier volftrektelijk niet toe verftnan ; fchoon ik hem, en niet grond, voorfpelde dat hein in gevalle hij hier niet toe wilde overgaan eene bloedfpuuwing of beroerte dreigde , ricts mogt helpen; hetgeen ik voorzegd had gebeurde ook des nagts, de Lijder kreeg eene zeer fterke bloedfpuwing d,e fcvenwcl voor eene afleidende aderlaating, waartoe hij eindelijk befloot, en eenige verkoelende middelen , nog gelukkig week. Miettegenfïaande dit alles was de Drenke'ing evenwel zonder aderlaating biigebragt, fchoon geen gehangene meer tekens van volbloedigheid in het hoofd konde vertoonen ; de aderlaating was hier flegts een remedium fscur.dar:um, zonder hetwelk, gelijk de Heer gardane zegt, da Drenkeling uit zijnen ftaat van fchijnbaaren dood was bijgekoomen en gered. Korten tijd na dit voorval heb ik gelegenheid gehad ditzelfde nog door een tweede van denzelfden aart bevestigd te zien. Zekere S. L. valt op den zeventienden Maart laatstleden des avonds in het water. Naar vrij gegronde gistingen moet hij daar een groot kwartier-uurs ingebleeven zijn, dewijl de plaats van waar men het noodige ter uithaalirg van den Lijder kreeg ook nog een uierküjk eind weegs afgelecgcn was. Uit het water gehaald was hij volgens het eenpaarig getuigenis van allen die hem bijgeftaan hebben , ia  V^handelingen over dc fchijnbaar Gefiorvenen. 61 genoegzaam zijn de ondervinding te raadpJeegen waartoe zig zo dikwijls gelegenheid aanbiedt op' de oevers van de-Seine, en waarvan de Lijst jaarlijks met naauwkeurighcid wordt opgemaakt en uitgegeeven (a). Me Drenkelingen door het Ütabhsfement van deze Stad bijgeflaan , worden op deze Lijst m drie klasfen gefchaard: de Eerfts bevat de Drenkelingen die wederom bijgekoomen Zijn; de Tweede dezulken die niet herfteld zijn mettegenftaande de aangewende hulpmiddelen ; en üe Derde eindelijk dezulken , die niet geholpen zijn omdat zij reeds tekenen van een zeekeren dood gaven. In de Eerfte Klasffe vindt men voor den jaare *777 in den volftrekften zin fchijnbaar dood, doch na laugduurfc» WWjvingen in eene maatige warmte en andere hulpmfddclen die mij niet bepaaldelijk zijn opgegeeven, bekwam hij we' derom ln zoverre dat hij over eene vreesfelijke benaauwdheid Pijn m het hoofd en hartkloppingen klaagde die den geheelen dag door fteeds toenamen, zodat hij zig des avonds laai op eigen gezag eene ader liet openen Den volgenden morgen wierdt ik bij hem geroepen; hij hadt dien nagt geijld, was nog zeer b d ^ ^ ^ f^J > f.» 5 feegen-, Ik iiet hem aanftorws nog eene zeer ruime aderlaating doen, «n fchreef hem eene Emullie voorde volgenden dag vond ik hem zeer veel beter en biina volkoomen van zijnen hoest geneezen; de Lijder was intree dagen verder ,n ftaat om zig aan zijn gewoonen arbeid to tSTS^S^T arbCid A LijdCr ™ «e» . ( a ) Het werk dat de Heer gardane hier fchijnt te be~ dat van den Heer PIA, reeds vroeger aangehïaldt die zulk eene verzaamelmg van gevallen raakende Verdron,JT'Jenl?itm' °nz- tü Paly$ J'aaiIiJ'ksch in een deel uit. geeft. Hetzelve voert ten tijtel; Betail des Jucces de fEta, bttljrment que la ville de Paris a fait en faveur des Perfannes Moyees, tj? gut a ete adopte en diverjes Provinces de France t?c. par. M. via, ancien.èchevin de la ville de Paris.  62 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen, I777 zes- en- zeventig opgewekte Drenkelingen waarvan flegts zeven adergelaaten zijn, en nog was zulks gefchied nadat zij wederom bij gekoomen waren, dat is te zeggen, toen de aderfaatina flegts een bijkoomend hulpmiddel konde zijn De Tweede Klasfe bevat agctien drenkelingen'welke men vrngteloos alle hulpmiddelen gebooden heeft, en waarvan zeven aan de Strot-ader gelaaten zijn. Daar volgt dan uit deze redenen en uit deze faSta: vooreerst, dat de Drenkelingen niet aan beroerte fterven; ten tweeden, dat de aderlaating niet dan nadeelig kan zijn voor hunne wederkering tot het leven; ten derden, dat de Lugtpijpfneedeeen nutteloos en gevaarlijk midde is; ten vierden, dat het inblaazen van de lugt in den neus en mond verre boven hetzelve moet gefield worden • ten vijfden, dat men volOrekt geen vogt, welk ook , in den mond moet inbrengen, voor dat de ademhaaling en de flikking herfteld zijn; ten zesden, dat de Tabaksrook-klijfteeren in deze sevallen nuttig noodzaakelijk en gemakkelijk zijn ; ten zevenden, dat het fchudden van den lijder en het gebruik van Kampher-Brandewijn met dienen Jan om den Drenkeling koud te maaken , en dat het wrijven met wollenlappen, met de hand {a)> enz., en het leggen in asch (*) en in alles wat (■*•) Hier ftaat in het oorfprongelijk het woord bains, ™ar ik heb uit hetgeen de Heer gardane omtrent de baden en natteWrijvingen zegt, gemeend dat dit Web* Slijk 'ene drukfout ware, en lk heb het daarom daar dat ^'rSèzeTatd ^Drenkeling in asch te leggen, *eot, om ai het voor en het tegen dat des aangaande gezegd U, wel eens om in het kort afzonderlijk overwoogen te v/o*.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 63 het vaardigst de warmte kan herftellen, het eerfte van alle middelen is. den. De Amfterdamfche Maatfchappij der Drenkelingen beveelt ra haar /\dvertisfement van de middelen welke men tot redding van dezelve moet aanwenden , in het eerfte deel haarer Verhandelingen geplaatst, dat men deze ongelukkigen aanftonds moet tragten te verwarmen, hetwelk gefchiedenkanmet eenige gewarmde wollen dekens, of met warmen asch van Brouwers, Bakkers, Zout-of Zeep-Zieders of van andere Fabrieken. De Heer du moülin maakte ook in den jaare 1757 in de Annonces Affiches ie Paris voor dc maand Maij een zeer merkwaardig geval gemeen tot een bewijs der nuttigheid van dit middel tot redding van Drenkelingen , en beval het ten fterkften in alle dierlijke gevallen aan. De Heer isnard prijst hetzelve ook aan in zijne beidé werfjes over de middelen ter redding van Verdronkenen : Le Crt de l hwnamte en faveur des perfomes Noyées. m, en A'As pourdonner du fecours&c. tissot, in zijn Avis au Peuple zegt ook dat middel zeer vermoogend bevonden is om dè Drenkelingen bij te brengen en dat hetzelve niet moet verzuimd worden, doch hij is van gedagten dat hetzelfde door een bad van zand met zout gemengd, of van zout alleen, zoude kunnen gedaan worden; hij brengt ook eenige gevallen bij waarin hetzelve met den gclukkigften uitflag gebezigd is. De bekende fchrijver van den Am, de Heer Wzek, beveelt ook het gebruik van warmen asch aan, het zij van planten of van fteenkooien of zelfs van eene vette aarde rosen van rosenstein raadt ook in zijne iMren Reis-Apotheek (sakdifout Geneesk. Biblioth. D. ïjf, bladz. 835) dat men de Drenkelingen met asch zand en zout beuekken moet om hen wederom in 't leven te herroenen • en hij grondt zig in dezen op de waarnecmingen van du moulin, bell en isnard. i-j e n s l e r zegt ook in zijne Anzetge der huupfdchlichflen Rettungsmitteln &?c: men moet de verwarming der Jighaamen van Drenkelingen nooit te weeg brengen door het vertrek zeer warm te maaken , en zo eene lugt is veel eer nadeelig. Zommigen hebben de lighaamen met warmen misc bedekt, doch beter is het daar- toe te gebruiken warmen hout- of turf - asch men ftrooit dezen ter hoogte van een halve hand op een kken, legt daar het hghaam op, bedekt het ter zelfder hoogte met een diergelijke laag, doch het aangezigt geheel vrij. Men heeft ycorbeejden, voegt hij 'erbij, dat drenkelingen hierdoor alleen  '64 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen* ken herfteld zijn. Men kan dit in het werk ftellen wanneer, na eenige tekenen van leven, de Lijder verder verkwikt moet worden, gelijk ook, indien alle andere middelen vrugteloos zjjn, co de hoop fchijnt te verdwijnen ; het lighaanfwordt daar dan eenige uuren in gelaaten , en telkens nieuwe asch opgelegd... ( Gsneeskund. Blbh D. IX. bhdz. 385.) De Heer brik km a n geeft ook in zijn meergemeld Bewijs enz. onder de middelen ter verwarming van Drenkelingen , op om asch zand of zout in groote ketelen heet te maaken, en zulks alsdan omtrent vier vingeren dik op het bed te ftrooien , in hetwelk men dan den perfoon naakt nederlegt en met even zo veel asch of zand bedekt. Om den hals kan men een kous winden met warmen asch gevuld , en op het hoofd een muts zetten die daar mede gevuld is. Onder deze drie voorgehangen middelen zoude ik den asch tog voor het werkzaamfte houden, omdat het heetgemaakte. loogzout de vogtigheden fterk na zig trekt en gevolgelijk daar door in zekere maat eene beweeging in de fappen kan veroorzaaken. De meergemelde Heer p u m m e h prijst ook den asch onder de redmiddelen aan, en heeft daar in zijne eigen proeven ook vier mede genoomen, die een goeden uitflag ge, ]iad hebben , zie zijne Verhandeling over het jlikken der Drenkelingen, bhdz. 27. en 28. hl het Deiail des /acces de l'Etablifïement que la Ville "de Paris a fait en faveur des Per'fonnes Noyées, waarvan jaarlijkse!) door den Heer riA een ftuk wordt uitgegecven, vindt men voor het deel van 1773 «en brief van den Heer jacquin over het gebruik van asch in deze foort van toevcllen, met een antwoord daar op van den Heer pia; de eerstgcmclde evenwel met dit antwoord nog niet te vreden heeft daarop in het volgend ftuk eene nadere brief over dit onderwerp' gegeeven welke da Heer pia op nieuws beantwoord heeft j en waarin hij het algemeen, of liever het uitfluitend gebruik van dit middel boven anderen verwerpt. Wij zijn , zeggen de Schrijvers van de Verhandelingen der Drenkelingen Maatfchappij teAmfterdam, (Deel 11. bladz. 17.) met den laatstgemelden van begrip dat dit middel niet dan in bijzondere omftandig. heden met vrugt kan gebezigd worden; maar dat over het algemeen de zwaarigheden welke dit middel zoude ontmoeten cn de nadeelen die daarvan zouden kunnen koomen C indien men de plaatfen in aanmerking neemt alwaar diergelijke verrigtingen gefchieden en de perfoonen die daan niede belast zijn ) moeten beletten een algemeen gebruik van hetzelve te maaken. TWEEDE  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. CS TWEEDE AFDEELING. ONDERZOEK NAAR DEN DOOD VAN LIEDEN DIE DOOR. DEN DAMP VAN KOOLEN GESTIKT ZIJN, EN DE MIDDELEN OM OENZELVEN TE VOORKOOMEN. EERSTE HOOFDSTUK. OORZAAKEN VAN DEN DOOD DER VERSTIKTEN DOOR DEN DAMP VAN KOOLEN J WEDERLEGGING DER GEWOONE STELLINGEN DAAR OMTRENT; EN OPGAAF DER MIDDELEN OM DEZE ONGELUKKIG EN WEDEROM IN HET LEVEN TÊ HERROEPEN, door den Heer GARDANE. M en heeft veel over de oorzaak van den dood van zodanige Lieden gefchreeven die door den waasiem van kooien geftorven zijn. Men heeft zelfs verfcheiden dieren aan dien waasfem blootgetteld om daar de doodelijke uitwerkfels van natefpooren, en in derzelver lijken te ontdekken van waar die dood konde voortkoorüen; maar de konst heeft geene groote voordeden van die nafpeunngen behaald. De blijkbaare verftopping van de vaten der hersenen en van die der borst, verfcheiden Natuurkundigen getroffen hebbende, hebben zij, even als ten opzigte van de Drenkelingen , gemeend E das  66 Verhandelingen over dc fchijhbaar Gejlorvenen. dat deze foort van fchijnbaar geftoryenen door beroerte getroffen waren ; dit is ook het gevoelen van een naamloozen fchrij ver door Ta rgioniTozzeti aangehaald, die, na verfcheiden opmerkelijke waarneemingen van dezen aart te hebben bijgebragt, uitdrukkelijk zegt dat men deze fchijnbaar geftorvenen moet befchouwen als van eene beroerte getroffen: Unde apopleclici tandem, tnotu £f Jenju deJlituti, incidunt. Waarvan zij cindelyk, beroofd van gevoel en beweeging, beroerd nedervallen. Dezelfde fchrijver verhaalt evenwel het geval twee perlbonen , ih fchijn door dezen waasfem gedood, waarvan de eene drie - en - twintig uurij in deze gewaande beroerte bleef, en daarna van zelfs wederom bijkwam ; en de andere in het leven herroepen wierdt, door de enkelde aanlegging van een heet ijzer in den nek, hetgeen gewisfehjk niet zoude gebeurd zijn indien de ftaat van deze fchijnbaar geftorvenen wezenlijk door eeue beroerte van bloed voortgebragt ware. Dit gevoelen is evenwel door ranchin, Hoogleeraar aan de Univerfiteit van Montpelüer, aangenoomen: Apoplexia opprimuntur, Zij worden door eene Beroerte getroffen, zegt hij ; dit is oók het gevoelen van senneut en van wepfer, die in dusdanige gevallen de hulpmiddelen aanraaden welke men gewoon is tegen de beroerte aantewenden. Dit gevoelen is zedert dien tijd tot op ons overgekoomen in de werken van verfcheiden laatere fchrij veren (a). Ande- ( a~) Zie dit gevoelen onder anderen, behalven bij de Schrijvers wefkë de Heer gardane aanhaalt, aangedrongen bij va n b w i e t e n, Comment. in slphorismos boerhaavtt, Tom. lil. Png- 277- en 278. en 279. fchoon hij 'er bij voegt  Verhandelingen over de fchijnlaar Gejlorvenen. 6> Anderen hebben in de verandering van de ingeademde lugt de oorzaak van deze foort van fchijnbaaren dood gezogt. Dit gevoelen is reeds zeer oud. ekisistkatus meende dat de waaslera van kooien de lugt genoegzaam ijl maakte om dezelve onvoldoende voor de inademing te maaken, hetgeen nabij het gevoelen der Hedendaaglchen koomt, die gelooven dat de verflikten door de berooving van de veerkragt der lugt, die door den waasfem van de kooien vernietigd is, fterft. galenos beflrijdt erisistratus en denkt, in tegendeel, dat de waasfem van kooien eerder in ftaat is om de lugt te verdikken dan om dezelve ijl te maaken; waaruit men ziet dat 'er lang voor het tijdperk toen de aandacht der IledendaWche Geneesheeren inzonderheid op deze klasfe van ichynbaar Geflorvenen fchijnt gevallen te zijn, reeds drie gevoelens beflonden omtrent de onmiddehjke en verre oorzaaken van derzelver dood: voor- voegt dat het niet klaar is op welk eene wijze de dattp'van kooien zijne uitwerkfelen voortbrengt, boerhaa ve ftelt dit ook: in de Aphorismus welker uitbreiding de aangehaalde plaats^ van van s wieten bevat, (j. icio, N. 5 V hii zegt er evenwel bij dat deze foorten van waasfem eerder' aan de Jongen dan aan de hersfenen nadeel doen; Potius pulmom pms, quam cerebro, nocenl. Zie ook van helm o n t , de Lithia/i Cap. IX. «. 54, ptsr. 270. ff hts dtmm yatuspag. 2? f. %, foKFM^^^cfflp^ ' Obferv t3. van geuns Differt. PatholCdi none Corporea ff Caujjis mriendi, &c. (geplaatst ii de keurige verzameling van den Hoogleeraar k. sasn " tort, bekend onder den naam van Thefaurus DUhrmiof™, Prograwnatum, ffe Tom. II [ , pog. 566 feqq. ) S- x,L.yn; hlJ ZCSC ten minften dat deze damp het bloed geweldig uitzet en naar het hoofd drijft, of daarin opftapelt en haalt verfcheiden Schrijvers aan die ook van dir gevoelen zijn. Zie ook de Bihliothcca Phyjïeo Medica, Vol. ï. pag. 10Ö. feqq. alwaar meer andere Schrijvers worden aangehaald die dit uitwerkfel van dezen kooien-dampaanneemsn. N E Z  68 Verhandelingen over de fchijnbaar Geftorvenen. eerst, de vernietiging van de veerkragt der lugt; ten tweeden, de vergiftige hoedanigheid van de kooien; en, ten derden, de beroertenagtige verftopping der vaten van de hersfenen. De gefchiedenis der facla die zedert dien tijd door de minst verdagte Waarneemeren zorgvuldig zijn bijéénvergaderd, moet ons de oogen openen omtrent de waare oorzaak van die foort van fchijnbaaren dood; want de proeven welke men hieromtrent met Dieren neemen zoude, kunnen niet dan zeer onvolmaakt en dubbelzinnig zijn , ter oorzaak van het geweld dat men hun doen moet, en van de fchreeuwen die daar het gevolg van zijn , en die oorzaak geeven tot eene meer of-min aanmerkelijke verftopping van de vaten der hersfenen , die als dan onafhaugelijk is van de oorzaak van den fchijnbaaren dood. Het is dus in de overeenkomllen van hetgeen de menfchen gevoeld hebben die door den waasfem van kooien getroffen zijn geweest, en die het geluk hebben gehad van wederom bij te koomen, dat men den draad moet zoeken die ons door dit doolhof heen geleiden moet. I. Verfchijnfelen die den fchijnbaaren dood, welken de waasfem van kooien veroorzaakt, voorafgaan en verzeilen. èoerha ave verhaalt, volgens zijne eigen on* dervinding , wat 'er gebeurt op het eigen oogenbiik als men van den waasfem van kooien bevangen wordt. „ Wanneer men dien waasfem begint „ gewaar te worden, zegt hij, krijgt men eene „ neiging tot llaapen ; men gevoelt eene pijn* „ lijke fpanning in het hoofd, men krijgt braak- » lust',  Verhandelingen over de fchijnbaar Geftorvenen. 6$ „ lust, men braakt zelfs; en geduurende verfchei„ den dagen blijft het hoofd belemmerd. Maar „ indien de waasfem eenklaps bevangt, voelt men „ niets van dit alles, en de lijders vallen zonder „ kennis neder". Dezelfde fchrijver maakt ook melding van een diergelijk geval te Leyden aan verfcheiden Juffrouwen gebeurd die in eene plaats waren opgeflooten welke met den waasfem van kooien befmet was. „ Zij zaten in eene kamer die op ,, den flraat uitzag;, deGrootmoeder van de vrouw » van de huize, die daar ook woonde, kwam „ thuis, en maakte haare terugkomst bekend door » met de vingeren op de glazen der raamen te klop„ pen. Zij zag door de vengfters alle die juffrouwen haar zitten aankijken, maar zonder dat „ zij eenige beweeging maakten. Zij klopte nog„ maals, en harder, doch zonder eenig antwoord „ te krijgen, zo dat zij dagt dat het een fpel van „ haar lieden was. Toen deedt zij de deur met „ geweld openen, zeggende dat het faizoen te koud „ was om haar zo lang op den flraat te laaten „ ftaan wagten. Zodra zij in de kamer tradt, „ wierdt zij den waasfem der kooien gewaar, en „ vondt alle deze Juffrouwen bleek en blaauw in „ haargezigt, en zonder kennis; zij liet aanflonds „ de vengfters open zetten en haar lieden koud „ water in hec gezigt werpen, hetgeen haar aan„ ftonds wederom bijbragt; maar de eene raakte „ aan het braaken, de andere behieldt zwaaren „ hoofdpijn, maar bij niet eene bleef 'er eenig „ ongemak van na {a). JAN («) Het geval dat de Heer gardane hier aanhaalt is door boer ha ave opgegeeven in zijne PraUSiones Acadernica de morbis Nervorum, waarvan de Geneesheer t vaw esms eene fraaie e». naauwkeuiig uitgaaf te Heijden heeft ^ 3 gemeen  70 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. jan fabro, een Italiaansch fchrijver , zege in .Calabrie een Priester gezien te hebben, die na door den waasfem van kooien geflikt te zijn in eenen genisten flaap fcheen te liggen. van helmont, de gefteldheid befchrijvende waar in hem de waasfem der doove kooien bragt, verzeekert dat hij aanftonds eene flaauwheid gevoelde omtrent den krop van de maag, en dat hij, zijn best doende om uit zijn kamer te gaan, zo ftijf als een flaak op den dorpel van den deur nederviel, tot zo fterk dat men hem voor dood opnam. Hij voegt 'er bij dat hij zig hiervan naderhand niets konde herinneren (a). Een ander perfoon door dien zelfden waasfem getroffen, en waarvan wepfeu melding maakt, geloofde een goeden flaap gedaan te hebben , na dat men hem in het leven herroepen hadt door hem met koud water in het aangezigt en op de borst te fprengenj hij hadt geene benaauwdheid gevoeld (b). De beroemde van swieten, over deze foort van verftikking fpreekende, merkt op dat allen die door den waasfem van kooien, in eene digte plaats beflooten , getroffen worden, en welke men als vergemeen gemaakt in den jaare 1761. Zie van deze uitgaaf Tom. 1. pag. 251 -255, alwaar dc Hoogleeraar van nog verfcheiden foortgelijke gevallen melding maakt. Zie ook de Bïblivth. Phyj. Med. Tom. I. peg. 114. (a)l.c.- vak swieten, die dit geval van van helmokt aanhaalt, ( Tom. III. Comm.pag. 279. ) heeft 'erdeze orrftandigheid niet bij aangetekend. . (i) Objervat PraB. de AffeB. CapiP, pBg, ^60, VASf swixten, Comm. Tom. Ui. pag. 37$,  Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. yi verflikt befchouwt bij gebrek van lugt, de eerfte uitwerkfels van dezen waasfem het eerst in hec het hoofd fchijnen te gevoelen (a); hij onderfcheidt, met ïoerhuve (b) , de langzaame uitwerking van den waasfem van kooien, van de fchielijke uitwerking door de overmaat van dien waasfem, wanneer dezelve zeer digt opeengepakt is, voortgebragt; en hij merkt aan dat allen die op deze wijze fterven in dezelfde plaatfing en houding blijven als zij waren op het oogenbiik toen de doodelijke waasfexn hen bevangen heeft: „ Zij „ die door den waasfem van kooien, zegt hij, in „ eene beflooten plaats verflikken , en geloofd „ worden uit hoofde eener belette ademhaaling te „ flerven , fchijnen het eerfte ongemak in het „ hoofd te gevoelen, fchoon met zulk een kwaad„ aartig geweld dat deze nootlottige bevanging „ weldra alle de levensvermogens geheel uit„ bluscht;_ want wanneer deze waasièra van koo„ len of niet digt genoeg is op die plaatfen alwaar „ zig menfchen onthouden, of wanneer deze daar „ flegts geduurende een korten tijd in blijven, „ klaagen dezelve over een geweldigen pijn in het „ hoofd en over een gevoel als of hun bekkeneel „ van onderen van één wilde fpringen door de al „ te geweldige uitzetting; doch indien zij langer , „ in zodanig eene plaats beflooten blijven die vol „ koolendamp is, worden zij gevoelloos, verlie„ zen alle hunne zintuigen , en fterven. Allen „ die op deze wijze fterven worden daarom in de„ zelfde houding gevonden, welke zij hadden toen „ zij van dezen damp begonden aangedaan te worden (a) 1. c pag. 378. tb) Przletï. Acad.de Morb. Nerv. Tom. I. pag. 254; £ 4  72 Verhandelingen over de fchijnbaar Geftorvenne. » ^en (•«)'•'• Het fchijnt dus uit dit gezegde genoegzaam te blijken dat het eerder het hoofd is, dan de long, dat door den kooien wordt aangedaan. De Heer hartman (b), Geneesheer te Nanci, die veel laater is dan alle de aangehaalde fchrijvers, heeft opgemerkt dat op het oogenbiik als de waasfem van de gloeiende kooien begint te werken, de lijder braakt of ten minften Sterken lust "roeit om te braaken; dat hij zwaare pijnen in het hoofd gevoelt, en dat hij niet kan nalaaten daar de nand dikwijls aan te brengen. Hij maakt mel~ ding van het fterk fluiten der tanden, van de roode kleur van het aangezigt, van de zwelling en de blaauwe kleur der lippen, van de zwarte en blauwe vlakken die zig over het geheele lighaam ©penbaaren; maar hij voegt 'er eene bijzonderheid bij welke verfcheiden ontleedkundigen , die ïnenfchen, door deze oorzaak geftorven, geopend hebben, niet fchijnen te hebben opgemerkt- namelijk de opgezetheid van de maag of van het onderlijf, de verftopping der vaten van die twee holligheden en de uitftorting van eene zwarte fnota»-tige ftof die door geheele lengte van den darmbuis als door een vorm fchijnt gegooten te zijn. Verfcheiden reizen zelfs bij lieden geroepen zijnde die door den damp van aangeftooken doove kooien getroffen waren, heb ik ze allen gevonden met (-a ) Op verfcheiden afgebroken otaatfcn, /. c. pao- 278 fl„l 3 a Z8Ul,efnheid hehben om in het laaifteWdgokvan deze Afdeeling nader te fpreekeq van den Geneesheer « £ u : n de acey omdaks hier aanhaalt, en van het werkje dat hier bepaaldelijk bedoeld wordt. ™*n«wetf  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 73 met fterke begeerten om te braaken la); verfcheiden gaven ook werkelijk over; en allen beklaagden zij zig over een hoofdpijn, die volgens hunne opgaaf volkoomen gelijk was aan een ge. weldigen fcheelen hoofdpijn. Ik heb zelfs eenige jaaren geleeden twee foldaaten van de Franfche Gardes gezien die door dezen damp in de gevangenis van de Abdij getroffen waren, en die dezen oim angen tijd behouden hebben, met een gevoel van kneuzing aan den krop van de maa**; zij bleeven ook nog lang daarna zeer fterk" onderhevig aan duizelingen (b). '° . Zje daar (hn verfcheiden toevallen wel bevestigd: vooreerst, pijn in het hoofd; ten tweeden lust tot braaken, en het braaken zelf; tenderden' de aanhouding van de plaatfing des verflikten waarin hij zig bevondt voor dat hij door dezen damp getroffen wierdt; ten ware dat een fterke waasfem hem eensklaps met al zijn geweld heeft overvallen, want alsdan krijgt zo iemand aanftonds ftuipen jSÜ F-1'6»,? bove"aa"gehaaWe plaats uit de Preekt!. Acad. de Morbis Nervor. T. !. pag. 254. boer ha ave zeloot nog op diezelfde bladzijde: Jk heb in mij zeiven o„a!rvo2 den, dat er, wanneer deze oorzaak begint te werken, eene geneigdhe.d tot flaapen ontftaat, eene /bannende pijn in het hoofd, walging en braaking van een dik fchuim. De frhrii. ver van de Bibhoth. Phyf. Med. zegt ook, dat hij z0 ,u ds Hit deze oorzaak m z,g zeiven braaking, en die vrij over! vloedig, heeft waargenoomen. Tom. I. pa* roa aASiZ' "> - E L M ° NT getUigt 00k °P d°e bovenaangehaalde plaats , bij van swieten T. HL p/279.) dat hij geduurende eemge maanden duizelig bleef. B o , » „ 4 av e cTn digt ook de waarneeming in de voorgaande Noot biieeW met «zeggen dathet hoofd verfcheiden dagen als vol blijf 1 ook de Bthlmh. Phyj. Med Tom. L pag. 10»., en verfchciden fchrijvers aldaar aangehaald. E S  t/4 Verhandelingen over de Jchijnbaar Gejlorvenen, ftaipen en flerft, hetgeen van belang is dat men in opmerking neeme zo wel ter nafpeuring der oorzaak van den dood in zulk een geval, als om aangaande den uitflag der hulpmiddelen eenig befluit te kunnen trekken; ten vijfden; een niet min opmerkenswaardig verfchijnfel is de opzetting der aderen van alle de holligheden des aangezigts en van de oppervlakte van het vel door bloed, en zelfs de uitvating van het bloed onder den naam van Enchymofis, of velontfteeking of oppervlakkige ontfteeking, bekend. II. Verfchijnzels die den dood door vergiftige uitwaasfemingen van den grond enz. voortgebragt , voorafgaan en verzeilen. Derzelver overeenkomst met de voorgemelden. De wijze waarop dezulken flerven die zig onvoorzigtiglijk aan de uitwaasfemingen van giflende vogten, van mistputten, van opftijgende dampen enz., blootftellen , is volflrekt gelijk aan de boven opgegeevenen, wat de uitwerkfelen betreft. Indien de uitwaasfeming van die dampen langzaam en trapsgewijze voortgaat, of dat het dierzagtjes aan de befmette plaats nadert, openbaaren zig de hoofdpijn en de braaklust; ongevoelig valt de Lijder in flaap, en weldra valt hij voor dood neder. Indien hij daarentegen eensklaps op zulk eene plaats koomt, wordt hij daar eensklaps van getroffen, en de benaauwdheid zijner ademhaaling, de ftuiptrekkende beweegingen en de uiterlijke dood, volgens malkanderen zeer fchielijk op. Zet een Vogel onder een glazen klok, en laat hem flegts bij aanhoudendheid die lugt inademen twelke  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 75 welke hij met zijnen adem befmec, zo zal hij weldra, door zijne eigene nadeelige uitwaasfemingen vergiftigd, beginnen te braaken, te hijgen, te fpartelen, en fterven. Boerhaave heeft dikwijls deze proef genoomen (a), en de Abt no ia et heeft dezelve verfcheiden maaien, en met denzelfden uitflag, herhaald met een hoen aan den damp blootteftelJen die van den grond van het Grom del Cane opwaasfemt (b). De lijken der dieren op die wijze geftorven , hebben flandvastig de tanden geflooten en het lighaam loodkleurig. . Deze bekende en zeer gemeene waarneemingen toonen dan, zo wel als de voorgaande omtrent den waasfem van kooien, dat deze vergiftige dampen op tweeerlije wijzen werken : vooreerst en voornamelijk door de kwaadaartige hoedanigheid van derzelver beginfelen en meer of min fterk naar maate het dier daar meer of min aan wordt blootgefteld; en, ten anderen, toevallig door de veerkragt van dè lugt te vernietigen. III. Vergelijking der toevallen door de verfchil- ' lende foorten van befmettelijke dampen voortgebragt , met de uitwerkfelen der flaapmiddelen vergeleeken. Vergelijken wij nu deze opgegeeven verfchijnfe- len (O Element. Chem Tom.l. pag. 499. Praehtl. Academ mpropnas Infl. Med. edente n alltlxo , Tom.U.pag: is 7 en de noot op bladz. 156. ma rherr Trcelett. in Infl Med boerhaav 11, Tom. II. pag. 165. feqq. (b) Hzjioire de l'Acad. R. desfeiences, Année X750 IV za gelegenheid hebben om hier agter nader van dit Grotta del Cane of Hondenhol te fpreeken, en van de proeven daarmede met allen door den Abt nollet, maar ook door eene menigte andere fchrij veren, genoomen.  ^6 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. len met die welke de flaapmiddelen voortbrengen. In eene kleine gift gegeeven, of door bereidingen verzagt , brengen zij de kalmte in het binnenst des lighaams; in eene grooter hoeveelheid gegeeven verwekken zij flaap, ontftellen het hoofd, en verwekken fterke lust tot braaken. Zodanig is zelfs hunne uitwèrking op dieren, die door het gebruiken van te veel opium geftorven zijn, of onvoorzigtiglijk verfcheiden vergiftige dronkenmaakende zelfftandigheden gebruikt hebben , dat, zij zwarte vlakken op de maag op de darmen of op de verfchillende deelen van de huid veroorzaaken ; dit is zelfs vrij algemeen het uitwerkfel van alle vergiften. Ik heb ook tweemaalen het toeflniten der tanden bij kinderen opgemerkt welken men eene te groote hoeveelheid Syrupus diacodii gegeeven hadt. De flaapmiddelen fchijnen dus het eerst van allen op de maag te werken; dit is het gevoelen vaa degrootfte Geneesheeren, en onder anderen van den meermaals aangehaalden van swieten: " Hunne „ eerfte uitwerkfelen oeffenen zij, zegt deze Schrij„ ver, terwijl zij in de maag zijn". Het bewijs daar voor is dat het genoeg is dezelve daar uit te werpen om de toevallen te doen ophouden: „ want „ zodra zij daar worden uitgedreeven, houden al„ le deze ongemakken aanftonds op". Dit wordt bevestigd door een factum dat diezelfde Schrijver aanhaalt en dat aan veele Geneesheeren bekend is, dat namelijk een grein Opium langen tijd in de maag kan blijven hangen zonder fmelten, en evenwel , een geruimen tijd lang, ten minften geduurende agt uuren , zijne pijn ftiilende werking verrigten. „ Ja, hetgeen nog verwonderlijB ker is, zegt deze geleerde Verklaarer van boer- w iia a v e ,  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. T/ , iiaave, het pilletje wordt dikwijls den vol» genden dag overgegeeven zonder dat het iets » van zijn gewigt verlooren heeft" IV. Wijze van werken der verfchillende befmettende dampen. Het fchijnt dan uit de opmerkelijke overeenkomst der uitwerkfelen van den koolendamn , en d e der befmettende uitwaasfemingen van allerleien aai t en van de dronken maakende zelfftandigheden welkemeninwendiggebruikt.tevolgendathetminder is door het dier van de lugt te berooven welke het inademt, dan door hetzelve fterk te doen bezwijmen , dat deze oorzaaken van den dood werken - Tl^fuh dalde inêeflokte dronkenmaakende zelfftandigheden haare eerfte werking op de maaV oefenen en flegts ,n de tweede plaats het hoofd en de andere deelen aandoen , terwijl de vergiftige dampen eerst den reuk aandoen en regtftreeks de hersfenen treffen, en de maag flegts door Me- È !f ,ng of en in de tweede plaats aandoen. Van daar koomt ook dat het moeiehjk ls zig met Opium te vergeeven, terwijl men 7elvp aan óp inwpmim» „ i , ' maar omdat de¬ zelve aan de inwendige oppervlakte van de maag bliift hangen, en aan de zenuwen die aldaar verfpreid ! Jjr, ïekera verandering mededeelt, die in ftaat is het gevoel der' Se giften* Sfrr -.™Dk beTCSdgen °°f -rrcht-deS^ :  78 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. men oogenblikkelijk dood valt, wanneer eene regt vergiftigde damp de reukdeelen aandoet. De minfte^ oplettendheid op hetgeen die lieden overkoomt die geduurende de koude van den winter gewoon zijp zig bij aangeglommen doovekoolen , het zij in iTooven , komfooren , of diergelijken , te warmen, laat niet toe aan deze waarheid te twijfelen. Zij die zig bij deze kooien onder tafel warmen, en met hun fervet of eenig ander kleed het onmiddelijk opklimmen van de dampen dezer kooien onderfcheppen, loopen veel minder gevaar; maar anderen die deze voorzorgen verwaarloozen of van derzelver noodwendigheid onkundig zijn, voelen weldra dat hun hoofd belemmerd is; het is zelfs niet dan na die belemmering dat hunne maag onriteld wordt, en zij lust tot braaken gevoelen; en hierop volgen dan braakingen , de lijders vallen voor dood neder, en fterven, zo zij niet tijdig genoeg worden bijgeftaan. Om nog beter te bewijzen dat het minder aan de berooving der veerkragt van de lugt dan aan den vergiftigen en bedwelmenden waasfem van houts - of doove-kooien is, dat men dit toeval moet toefchrijven , is dat, fchoon de vengfters van een vertrek geopend zijn, en de ftroom van lugt daar in herfteld zij , indien men daar koelen in aanfteekt, derzelver reuk op eene zeer onaangenaame wijze den reuk van dezulken treft, die zig in dit vertrek bevinden, zodanig dat hun hoofd daar nog langen tijd van blijft aangedaan, fchoon zij zig zelfs fchielijk naar een ander vertrek begeeven hebben, en eene frisfche lugt hebben ingeademd. De lugt van fafraan , van verfchillende krui-  Verhandelingen over de fchïjniaar Gejlorvenen. 73 kruiderijen meer, en die van bloemen welker uitvloeizeis fterk en aangenaam zijn , brengt hetzelfde uitwerkfel voort. Men heeft zelfs in Holland voorbeelden van Matroozen die op baaien Safraan en Specerijen in flaap geraakt waren, en ongevoelig uit dezen flaap naar de eeuwigheid overgegaan zijn (a). ° ° Dit js ongetwijfeld het geen ltjcretïus heeft doen zeggen dat de doordringende lugt van de kooien fchielijk naar de hersfenen klimt. Corhonumque gravis vis atque odor ihjïnuatur Quam facile in cerebrum ( b ). V. Sterven dezulken , die door deze vergiftige dampen getroffen worden, aan eene Beroerte of niet. Onderzoeken, wij nu eens of de ftaat derzulken f a) Zie verfcheiden voorbeelden van de doodelüke uirwerkfels der uitwaasfemingen van zodanige fpece len b i hoefman, Syfl. Med. Tom. II, Cap. % VelTn slr ca rTh euse tt, Fundam. Mater. Medic. JeS.{\[7 8 h !i ier Elem. Phyfiol. Tom. JII. pag. 216; afkS wdke fchrff yrporea l. XLVU. (bij sandifort Tom. UI. pag. 6ot ) Zie Gok van s wie ten Comment. Tom. 11J. pnl % feJ boerhaavb PraeleEtion. Acad. de Morb. JV-n,e& pag. no.feqq. brinkman in zijn meermaals aan-ehiald Bewijs enz bladz. 107,alwaarmekklin's OoadodffiS zen aangehaald worden, die verfcheiden gevallen ' aart bijbrengt, onder anderen een van drie Marmol !fop een fcbip dat gedeeltelijk met fjlecerl n ge a lTwaf door de lugt van dezelve geftikt wierden, terwiff de vierde zulks ternauwernood ontkwam. Zie ook het Avis au Zpt van den Heer gardane, pa* en .. 7 tungsmittnln, u. z w pa*. 52. 5' HÏNS"*s Rel. {bj Lib. VI. nerf. goi.  $o Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. die door den damp van kooien of door vergiftige uitwaasfemingen getroffen worden, of die Van te veel flaapmiddelen fterven, een ftaat van beroerte zij. Deze vraag heeft te veel invloed op den keus der hulpmiddelen waarvan men zig in zulk een geval moet bedienen om niet onderzogt te worden. Het gevoelen , volgens hetwelk men beweerde dat het dier in eene geweldige uitademing ftierf bij gebrek van lugt, die te veel uitgezet was door den waasfem van kooien, is niet waarfchijnelijk. Men' heeft gewild dat de toevalling der vaten van de borst, door die geweldige en laatfte uitademing ontftaan, zig zodanig tegen de terugkomst van het bloed uit den hals verzette, dat de vaten van de hersfenen daardoor wierden uitgezet engefcheurd ,en dat dit ingewand door deze uitzetting en verfcheiden beletzelen zamengedrukt, het dier in een ftaat van beroerte bragt; maar het is 'er zeer verre van af dat de ondervinding deze befchouwing geregtvaardigd hebbe, en in dit geval, gelijk in dat der Drenkelingen, fchijnt het dat dezulken die deze redeneering hebben aangenoomen , in dwaalingen vervallen zijn. Indedaad , daar volgt eerder uit de opening van dusdanige lijken dat "de vaten .der hersfenen, fchoon vol bloed, geheel niet tot het uiterfte zijn uitgezet ;*dat men geene merkbaare uitftorting gewaar wordt, indien de dieren 'fchielijk na hunne gewaande verdikking geopend worden; dat de vaten van de borst, van den onderbuik en die van het vel, voornamelijk dat van de uiteinden des lighaams, eveneens opgevuld jn; en eindelijk , dat men dikwijls trapsgewijze voor dood nedervalt door de enkelde uitwerking welke de waasfem van kooien onder den neus "gebragt kan voortbrengen, zonder dat het noodig zij denzeiven ingeademd te hebben, en'fchoon de dampkring  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ü kring die den bevangen perfoon omringt zo weinig befinet Zij, dat andere perfoonen, die zie in diezelfde kgt oevinden, daar geheel niet van worden aangedaan. De lugt welke men in te volle kerken inademt , en waarin zommige menfcheh flaauw vallen, terwijl anderen van niets weeten i vergroot het gewigt van dit laatfte bewijs. De aderlijke vaten der hersfenen moogen daarenboven, gelijk ik in mijn onderzoek naar de oorzaak van den dood der Drenkelingen gezegd *eb , fa) als zijnde zeer leenig en rekbaarfïoor omVherrfJaatbakke,n W°rden ™ë™™, & ftaat h?M m j V\n nü0d' Cene zeer §roüte hoeveelheid bloed te bevatten, zonder de&zelfftandigheicf der hersfenen te veel te drukken, en derzdver uitzetting kan geene nadeelige gevolgen hebberi dan voor zo verre de toevalling der vaten z g tegen het terugvloeien van het bloed uit den half zoude verzetten, terwijl de uitdrijvende kragD van het hart zoude voortgaan met werken, en dus het bloed der hersfenen tusfchen deze twee veri mogens indrukken ; hetgeen gelukkiglijk geene fpreeken" ™ ^ S^al vvaarvln wifhier Een enkeld oogenbiik aandacht aan de wijze gegeeven waarop de verflikten door den damp van kooien met vrugt worden bijgedaan, zal tot het geringde vermoeden wegens beroerte moeten wegneemen ; terwijl de overeenkornften van die hufe middelen met die welke tegen de uitwerkfelen dei andere vergiftige uitwaasfemingen, en tegen dé flaap i («) Zit hier boven> Eerjl» Afdeeling, Ihdz. iti F  82 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. flaapmiddelen worden aangeraaden , volkoomen zullen overtuigen dat het aan den aart zeiyen van dien damp is dat men deszelfs nadeelige uitwerk; fels moet toefchrijven: de ondervinding heeft namelijk geleerd dat men in een diergelijk geval geen bloed moet aflaaten, maar dat frisfche lugt en het befprengen met koud water de voornaamfte hulpmiddelen waren tegen die foort van fchijnbaaren dood. VI. Nuttigheid van het befprengen met koud water tegen de kwaade uitwerkfeh van den koolendamp. Eerjle bewijs tegen de Beroerte. De boven aangehaalde Digter lucretiüs fchijnt ook reeds geweeten te hebben dat het koude water de eigenfchap hadt om de nadeqlige uitwerkfelen van den koolendamp te verhelpen , wanc op de aangehaalde vaarzen, betreffende de kwaadaar- tigheid van dezen damp, laat hij volgen : Ni~ fi aquam praecepimus ante; ten zij wij te voren water gebruikt hebben. Deze raad van den Latijnfchen Digter is in onze dagen door den uitvinder der Hydraitlique Kachels ( zo genaamd) ter uitvoer gebragt. Deze plaatst namelijk een groot glas vol water naast den pijp van den kachel om de werkzaamheid der ftof ts temperen die daar wordt uitgewaasfemd, door den waasfem van het hout en van de kooien te bevogtigen , welke de ijzere plaaten van den kachel fchijnen op te droogen en werkzaamer te maaken. Het is gewisfelijk om diezelfde reden dat merc u r i a l i s gemeend heeft dat het verfchil tnsfehtn het  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. g3 het vuur van kooien en van gewoon houc daar van daan kwam, dac het een te veel droogde, te I wij het andere gemaatigd was door de volheid welke het hout behouden hadt, en waJmde kooien beroofd waren. ae Het water is ook een der beste middelen om de befmetting van beestenltallen weg te neemen, de! welke van het bedorven dierlijk phlogiflon fbrandbaar beginfel) fchijnt voort te koomen. 1 cesalpinus beveelt ook de frisfche het en het fprengen met koud water tegen de bezwijming door den damp van kooien aan. J" panar o ll vs, verflag geevende van de middelen weke hij in eene diergelijke omftandigheid voorfchreef, zegt uitdrukkelijk dat hij met een blaasbalg lugt in den mond van den verftikten liet inbrengen, terwijl anderen hem langen tijd en van verre, water in het aangezigt fpatteden. Deze is juist dezelfde manier welke de Heer hartman zegt uitgevonden te hebben, en welke versheiden Geneesheeren hem zedert dien tijd hebben toegeichreeven. boerhaave belast ook datzelfde hulpmiddel. Wanneer daar alreeds verflikking plaats heeft , zegt h,j , is het beste hulpmiddel den lijder mee koud water te beiprengen en wel op de naakte borst en in het aangezigt (« ). Men heeft gezien welk (O Het voorfchrift van boerhajve dat de Heer o a ». dank hier gbrengt, ftaat op de meermaahaan "haalde 254, Cap. dejpmtiius Vt ighis paratis. Hij voegt 'er nog de 2 Vol-  14 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. welk eene goede uitwerking zulks gehad heeft, uit de waarneeming van dien fchrijver welke wij hier boven hebben opgegeeven. In 1747 liet de Heer lorri, Doélor Regent van de f'akulteit, eene zeer geleerde Medilclfc Thefis over de nadeelige uitwerkfelen van den damp van kooien verdedigen, waarin hij hetzelfde hulpmiddel voorfchrijft. In volgende Aanmerking tot een bewijs bij: Indien de Dieren in Vergiftige holen ( fchijnbaar) geftorven, in het koude water geworpen worden, koomen zij aanftonds wederom bij; hierom moesten de menfehen , door den damp van kooien geftorven, zo fcbiclijk mogelijk eveneens behandeld worden, en men moest dit middel in zulk een geval nimmer verzuimen. Deze aanmerking nu dat de dieren die in vergiftige holen fchijnbaar ceftorven zijn, wanneer zij in het water geilooken worden , wederom bijkoomen, fteunt op de Proeven door verfcheiden ge. leerden, onder anderen de Heeren me ad, addison en hollet, op het zogenaamd Honden-Hol bij Napels genoomen. De Honden aan den waasfem die uit dit hol voortkoomt blootgefteld, fchijnen in zeer korten tijd geftorven te zijn, maar in het nabijgelegen Meir slgnano geworpen, bekoomen zij fcbielijk uit dezen ftaat van fchijnbaaren dood. Een fchrijver welke de Heer c ard anr hier in zijne optelling overflaat, en die ditzelfde middel, het befprengen namelijk met koud water, ter herltelling van lieden die door den damp van kooien verflikt zijn, opgeeft, is de beroemde WEfFE», die in zijne Obferv. Pratï. de affcll. Capix.pog. 26o, verhaalt, dat na dat hij ongeveer geduurende een uur in een klein en laag vertrek, waarin een difteleerftoof ftont die met kooien heet gehouden wierdt, gebleeven was, hij, toen hij in de open lugt kwam, begon te waggelen, en daarna in flaap viel, zodat hij naauwlijks konde wakker gemaakt worden ; maar dat hij bijkwam toen hem koud water in het aangezigt en op de borst gegooten wierdt, enz. Deze plaats is ook door van swieten, Comment. Tom.lll. pag. 27s en door den fchrijver van de Bibliotkeca Phyftco • Medica, Tem. I. pig. 108, aangehaald. lk zal in eene volgend Hoofdftuk gelegenheid hebben verfcheiden fchrijvers aantehaalen die van die middel gefprooken hebben.  Verhandelingen oyer de fchijnbaar Geflorvenen. 85 In 1760 bragc Doctor dehenne, toen te Parijs, een dienstboode wederom bij die door den damp van doove kooien geflikt was , met hera naakt op de plaats te doen leggen, en emmers mee koud water over het geheele lighaam te doen gieten. De Heer boucher, een tijdgenoot van den Heer dehenne , raadde ook, en ter gelijkec tijd, het uitwendig gebruik van koud water in diergelijke gevallen aan. De kragtdaadigheid van de vrije lugt en van het befprengen met koud water is zo beproefd in dusdanige gevallen, dat men zelfs in gewoone flaauwten zijn toevlugt neemt tot een glas water hetwelk men in het aangezigt fprengt van den perfoon die zig niet wel bevindt, hetgeen zo iemand ook door den bank fchielijk wederom bijbrengt.. Dit gebruik, dat ftandvastig gevolgd wordt in de bezwijming die op eene laating volgt, is alleen in ftaat om alle denkbeelden van beroerte af te wenden j want hoe kan men begrijpen dat zo iemand, die niet in zodanig eene flaauwte valt dan omdat hij te veel bloeds verlooren heeft, beroerd zoude zijn? Hij blijft evenwel zonder gevoel, zonder pols, en zonder beweeging; men legge hem neder, men ontbloote. hem van zijne kleederen , men ftelle hem aan de frifche lugt bloot , men Iprenge hem water in het aangezigt, en weldra herroept eene diepe zugt de ademhaaling, den omloop des bloeds, en het leven; dit toont dat die ftaat van levenloosheid niet verfchilt van. dien die van den damp van kooien koomt dan door zijne oorzaak, en dat deszelfs uitwerkfelen en de hulpmiddelen welke men aanwendt om denzelven te beftrijden dezelfde zijn. F 3- Wan»  86 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen Wanneer in de Noordelijke Janden iemand die aan het ruimen der koolmijnen werkt, aldaar 'door het tutbrecken van een vergiftigen damp («) 0f door den damp zeiven van die kooien als zij geglommen zijn, verflikt wordt, maakt men een gat in den grond , en legt hem'daar met zijn aangezigt over Dit middel, dat hem kragtdaadighjk in het leven herfte t, is gelijk men ziet volkoomen gelijk aan het rollen van de honden op het frifche gras (b ) bij de berugte grot, om die reden del Cane, of het Hemden- hol, genoemd. Men heeft ook de gewoonte om heden die in de ijzer - fmeederijen werken en aldaar door den damp der kooien, die voor'het fmelten van dit metaal dienen, bevangen worden , met een laag ijzer - erts met water doortrokken te overdekken. Zal men .nu na zo veele getuigenisfen en zo veele faüa nog kunnen geloo- van («) In de onderaardfche gangen der Bergwerken, zest dfi Heer brinkman in zijn Bewijs enz., onftaan dikwus zulke dampen welke de Arbeiders op eenmaal van hunne zinnen en van hun leven berooven; men pleeg zefchvjaden te noemen. Dezen naam van fchivaden nu heb ik od het gezag van den Nederduitfchen Vertaaler defces werks met durven gebruiken, als mij niet herrinncrende denzelven ergens anders ooit aangetroffen te hebben, De Franfrhen geeven aan deze waasfems den naam van PoufTe (i) Het is de Heer noLLJET, die, meen ik, het eerst deze proef genoomen heeft. Voor hem hadden deproefneemers cm de 'Chijnbaar verflikte dieren wederom te doenbekoomen hen- m het Men■ Agnano geworpen; maar deze Natuurkim. «ige, getroffen door de overeenkomst welke het hem voorkwam dat "er moest plaats hebben tusfehen de uitwerkfels van bet water en van het natte gras, befloot hier de proef van te necmen. In plaats van, zegt hij, den hond die voor deze proef diende in het Meir te dompelen, gelijk zulks het ee. •brink is het ik hem over het gras rollen, hetgeen het fchijnbaar geftorven dier eveneens dcedt bijkoomen. Zie zijne wl«aarlehaalde F[?cvm aan de Ko"''"ëlijke Akademie der ■ Wcetenfchappen te Parijs medegedeeld. .  Verhandelingen ever de fchijnbaar Geflorvenen. 87 ven dat zulk een eenvoudig middel alleen in ftaac zoude zijn, om iemand die eene waare beroerte hadt, bij te brengen en te herftelkn? VIL Nutteloosheid en gevaar van de Aderlaating in bezwijmingen door den waasfem van kooien veroorzaakt. Tweede bewijs tegen de Beroerte ' Ik heb gezegd dat de adeiiaating geene plaats moest hebben in deze foort van levenloosheid, en men beeft uit' de bijgebragte voorbeelden gezien dat zij ten minden ook tegengefprooken wordt. Men zal zig daar nog beter van overtuigen door op den. goeden uitflag der behandeling te letten welke men in onze dagen in gevallen van verftikkin-' gen door den damp van kooien verkreegen heeft. Ik zal daartoe vooral de voorbeelden uitkiezen welke men in de tweede uitgaaf vindt van het verflag dat door den Heer'pok tal aan de Akadtmie gedaan is over de uitwerkfelen van den kooiendamp (0). De eerfte verftikte, van wien daar in melding Ittj '. ' ge- fa) Dit berigt van den Heer p or ta l is gebooren uit eer» geval van zekere Le Maire een winkelier te Parijs, enszijno Vrouw, die in den jaare 1774 door deze oorzaak op zekeren morgen dood gevonden wierden. Hetgeval zelfs is toen ter tijd! in verfcheiden Franfche nieuwspapieren omitandig medegedeeld; zie onder anderen de Gazette de Santé, N. 34 van dat jaar. De Heer portal wierdt daarop gelast delijkea van deze perfoonen te onderzoeken, en uit dat onderzoek en de bedenkingen daaruit gebooren , is het Venflag opgemaakt dat de Heer oardjne hier, aanhaalt, en hetwelk ten tijtel voert: Rapport Jur les effets. des vapeurs mefhitiques dans le Corps de VRomme. Men kan herz-Ive !'ut>'dzaakc!ijk vinden in het Journal des Scavans, Fewer'1775, en in het Efprit de* 'Journeaux voor de maand Maij van dat zelfde jaar, B 4  28 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. gemaakt wordt, is mijn Heer de Abt de Lavant. jDeze Geestlijke, door dien damp bevangen , was zijne herfteüing in het leven al leen li k aan de koude lugt en het befprengen met koud water verfchuldigd. Men maakte geen gebruik van de aderiaating. De tweede is eene jonge Juffrouw van Falaife," die, door den damp van kooien gedikt zijnde, herfteld wierdt enkeld door frifche lugt en baden van koud water, zonder dat men het noodig oordeelde haar te laaten, De derde verflikte is een Onbekende van tweeën - twintig jaaren oud, die door de zorgen van een Heelmeester in het leven herroepen wierdt , die hem in den beginnen geen bloed aftapte. Naderhand wel is waar oordeelde men het noodzaakelijk hem eene ader te openen, maar dit middel deedt zig flegts in de tweede plaats op, en hij •was reeds wederom bij zig zelven gekoomen toen snen dezelve verrigte. Na deze drie waarneemingen koomt vervolgens een verflag van Mijn Heer denMarquis turgot omtrent twee verflikten, waarvan men den een die volflrektelijk dood was niet getragt heeft bij te brengen ; en de ander, wiens ademhaaling en omloop van bloed niet eens opgehouden waren , wierdt drie maaien op den voet adergelaaten, en bloedzuigers aan de flaapen van het hoofd en agter de ooren aangelegd ; eindelijk deedt men hem peg' eene aderlaating op den arm, maar dit alles belette hem niet te fterven. Daar wordt wegens dezen laatften duidelijk in het Verflag gezegd dat hij eene fhorkende ademhaaling hadt, en dat zijn'  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. zijn pols verheven, maar ijler en fchielijker dan natuurlijk, was , hetwelk het van belang is te doen opmerken, met één woord dat deze lijder alle tekenen van een beroerte hadt ; doch als men deze waarneemingen met meer oplettendheid leest, ziet men dat dit mensch niet meer als verflikte moet aangemerkt worden , en dat men dit fchijnbaare teken van beroerte bier niet als zodanigmoet aanzien , maar dat hetzelve eerder eene pooging van de Natuur is welke men in verfcheiden dieren heeft _ opgemerkt bij het wederkoomen van de bezwijming, die wel verre van door de aderlaating bevorderd te worden , daar in tegendeel door worde afgebrooken. Zonder nog ten dezen opzigte de gegronde vrees wegens het toevallen der vaten door het openen van eene ader te willen vernieuwen, zal het genoeg zijn aan te merken dat deze verflikte in weerwil van de aderlaatingen op den voet en op den arm, en het aanleggen van bloedzuigeren , ftierf; en verder deze ongelukkig uitgevallene waarneeming te vergelijken met die welke ik gelegenheid heb gehad aan het wagthuis van de Barrière des Gobelins te doen, en welke ik reeds gedeeltelijk heb bijgebragt. De verflikte, van welken in die waarneeming gefprooken wordt, ademde, toen hij wederom bij zig zei ven kwam , op eene fnorkende wijze; zijn aangezigt wierdt rood, zijn pols wierdt grooter ophet gevoel, met die fchijnbaare verdruktheid die zig in de beroerte doet voelen. Hij zoude misfehien adergelaaten zijn , indien ik niet geroepen ware; gelukkig wierdt hij het toen niet gedaan, en ik had het genoegen om te zien dat in minder dan een uur cijds deze fchijnbaar beroerde perfoon de oogen opende, eenige woorden uitte, F 5 cr!  $a Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen, en dat hij in twee uuren tijds volkoomen wederom bij zig zei ven gekoomen was. De Gazette de France van maandag den den 17. Februari] 1775, maakt melding van een dienstboode die door den waasfem van kooien geflikt was, en die fchielijk wederom in het leven herfteld wierdt enkeld door het befprengen met koud water, en zonder eenige aderlaating. Na dien tijd zijn 'er in datzelfde Nieuwspapier nog verfcheiden Waarneemingen van denzelfden aart gemeen gemaakt, en in alle de voorbeelden, die daar zijn bijgebragt, wordt 'er van niet een gefprooken waarin de aderlaating gebezigd is; of zo men dezelve al eens of twee maaien, heeft in het werk gefteld, heeft zulks geene plaats gehad dan na het wederom bijkoomen van den bezwijmden ; en zulks is dierhalven geheel vreemd van ons onderwerp. De Heelmeefter toussac, wiens waarneeming zo dikwijls door vericheiden Schrijveren is bijgebragt, een Mineur zijne hulp biedende die door cicn damp van kooien verflikt was, herriep, eerst de beweegingen-van het hart en van de longen.door het inbrengen van lugt in de borst, en zo hij vervolgens meende zijnen toevlugt tot de. aderlaating te moeten neemen, was zulks niet dan nadat het leven ten vollen herfteld was, en dezelve wierdt dus fiegts een middel dat eerst in de tweede plaats te pas kwam. Men kan zig van de nutteloosheid der aderlaating in diergelijke gevallen overtuigen als men de Memorie van dem Heer hartman over de nadeelige uitwerkfelen van den Koolendamp aandach- t'\rr  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 9x zei Jen laat hy.de aderJaat.ng in het werk dé len , en nog laat mj dezeJve.noóit verrig.-en d," nada de verflikte reeds wederom geademd keft? De uitfluiting welke wij in gevolge van deze faüa aan de aderlaating geeven f wordt door het Sri lgeMendhr ?neesirre" -n London beve t'gd. Men heeft me alles wat omtrent de Drentelingen gezegd is gezien dat zij de aderlaating,. rladen r£/an ^1! ^ ^ raiddel aan tê raaden , als een middel van den tweeden rang be- £208? de die L IS wa er vallen veroorzaakt wordt; het is eveneens met die gelegen welke door den damp van koS wordt voortgebragt. Die Genec-sheemi ftelleVzcdfs de aderlaating onderhet Raider middelen"die zon! der eenen ge-uklagen uicflag zijn aangewend (*)• SS^SÏ m'dde!Cn' NjepM voor-' öStSS V3D dC f^S^*» derademhaa- v^er ? ï "',-"!1 S* van b;J aanhoudendheid water op het hghaam te fpreagm^ betreen zü ngg boven de.indompeling vértóent ■ï < L l'K Jn'2 He« JACQurir verklaart zig ook zeer Merk ^ middelen om derzelver doodeijke 'ieSSkltm ' M ppnnnmpn in n , 'l 0c.o-gen te herjlellcti, over- -Geneesheer 'er SSifciftffli tS^ttZ t 4to. S S£ens2,ns aftekeuren is. tógg  ^ 2 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen: Uit dit alles volgt dan: Fooreest, dat het fprengen met koud water een zeer oud en een zeer kragtdaadig middel is; ten tweeden, dat het aanhouden met die fprenging, bijzonderlijk omtrent den mond en den neus, welke men voor eene hedendaagfche ontdekking hadt aangezien , geheel aan panarollvs behoort; ten derden, dat de lieden die door den damp van kooien verflikt zijn , niet behoeven adergelaaten te worden, om wederom in het leven herfteld te worden ; ten vierden, dat het toevallen der vaten door de aderlaating bevorderd wordende, zig tegen de herftellingvan den omloop des bloeds verzetten moet, hetgeen ook de ondervinding bevestigt, ten vijfden, dat eindelijk, of de aderlaating nadeelig is in de beroerte of wel dat de verdronkenen en verflikten, niet beroerd zijn. En, om deze laatfte waarheid nogmaals aantedringen, zij zullen ten eenemaal ophouden zulks te fchijnen indien men hunnen ftaat zorgvuldig onderzoekt, en indien men denzei ven met dien van een waar en beroerden vergelijkt Deze eene onderfcheiding zij genoeg : Bij Verdronkenen of Verflikten zijn alle de vermogens opgefchort, maar bij de Beroerden zijn hee integendeel die van den geest alleen. Dit gewig-. tig verfchil is ook aan den beroemden van s w i eten niet ontfnapt, als hij zegt: Door de Beroerte worden eensklaps alle de vermogens, welke men die van den geest noemt, vernietigd, terwijl die welke tot het leven behooren overig zijn; want hierdoor wordt eene beroerte van eene flaauwte onderfcheiden (a). f„\ Deze definitie van de Beroerte vind ik aangetekend '•ij van swiïtik. Tom. III. pag. 251» VIII. Over-  Verhandelingen ever de fchijnbaar Geflorvenün. ^ VUT- Overeenkomst der voorgaande middelen met die welke men gebruikt tegen de uitwerkfelen der flaapmiddelen. Derde bewijs tegen de Beroerte. De overeenkomst welke wij tusfchen de werking van de Slaapmiddelen van de vergiftige waasfems en van den koolendamp , ten opzigte van derzelver uitwerkfelen op de dieren, hebben aangetoond , is dezelfde ten opzigte van de hulpmiddelen die gebruikt worden om dezelve te verhelpen. De aderlaating wordt bijna niet tegen de flaapmiddelen aangeraaden; men fchrijft integendeel de Zuuren voor, welke men als het tegengift der dronkenmaakende vergiften aanziet. Zuurzoute middelen, zegt caktheuser, zijn de beste verhelpende middelen van deze vlugge en ten uiterften uitzetbaare zelfïlandigheid van reukdeelen. G e o f f K o y, van de bereidingen van den Opium fpreekende , zegt ook zeer uitdrukkelijk dat de Zuuren daar de werking van verflompen en vernietigen. Dit is ook het gevoelen vantEwis, een Engelsen Geneesheer, in zijn Nieuw Dispenfatorium. Malouik raadt in zijne Geneeskundige Scheikunde het gebruik van Limonade aan. De Azijn in waasfem, en het gebrande Zee - zout, worden ook door verfcheiden andere Schrijvers als goed tegen de uitwerkfelen van den koolendamp aangc-preezen, en niets maakt fpoediger nugteren dan°de Azijn. Onder de Schrijveren die over de bezwijming door koolendamp fpreeken, zijn 'er ver*  <'4 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. verfcheiden die Oxymel (a) en Oxycraat (b) aanraaden. Eindelijk men ftilt de uitwerkfelen van den Opium door zuuragtige dranken met den geest van Zwavel of van Vitriool, met Limonade, met Oranje-Sap, Barbarisfen, Verjus, Azijn, en meer dergelijke zuure en verfrisfchende middelen (c). Dit ( o ) Gelijk de Heer gardane niet enkeld voor Geneeskundigen fchrijft zal men mij ais vertaaler wel willen vergeeven dat ik hier de zamenftelling van dit eenvoudig en zo bekende hulpmiddel bijvoege. De Oxijmel is dan eene Compolitie, in de gedaante van eene fyroop, betraande uit Azijn en Honing. (%) De Oxycraat is eene eenvoudige vermenging van Azijn en Water, die geene andere bereiding ondergaat. (c) Hier van is een zeer opmerkelijk geval te leezen in de Hedendaagfche Letteroeffen. Deel I. bladz. 611 en volg. In alle zodanige gevallen evenwel van ingekreegen vergtfc van < aapmiddclen is het naar 't oordeel van veele geneeskundigen best eerst een Braakmiddel te geeven; doch dit fchijnt mij toe niet te pas te koomen dan in gevallen deze foort van vergift korten tijd te voren gebruikt is, anders zullen zij, vooral in eene vloeibaare gedaante gebruikt, reeds in de maag te veel ontbonden, en uit dezelve in de ingewanden overgegaan zijn. De Ipecacuanha wordt evenwel als een bijzonder tegengift van den Opium opgegeeven. Dus zegt Doftor maKx, in zijne Verhandeling over de fluipen en derzelver zo algemeene als bijzondere geneeswijze ( Ger.eeskundige Bibliotheek van den Heer sandifokt, Deel VI. bladz. 89. en volg. ): „ dat de Ipecacuanha een tegen,. gift van den Opium zij blijkt uit het gebruik van het „ Pulvis Doueri, hetwelk tot een geheel drachma zonder ,, nadeel ingegeeven wordt, fchoon daarin vijf greinen Opium, endezelfde kwantiteit van de Ipecacuanha, bevat worden". De Heer smith, een beroemd Geneesheer in Londen, heeft ook een meisje, dat zig van kant zogt te maaken, en daartoe eene geheele once Tiniïura Opii gebruikt hadt, waarin omtrent twintig greinen Opium bevat waren, geneezen alleen door het gebruik van de Ipecacuanha. .Doftor HEijsLES, beveelt ook in zijne Anzeige der hauptJachlichfien Rettungsmitteln s. 2. w„ pag. 52. dat men in deze  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 9$ Die herrinnert mij eene waarneeming welke ik «tegenheid heb gehad tweejaaren geleeden in de Abdij van Saint - Germain des Prés te maak«n Een Geestlijke mt de Provintie die geweldige pijnen in de blaas en den pisbuis leedt, te Parijs gekoomen zijnde om zig door den Broeder Come te doen fondeeren, nam, ingevolge van een voorfchrift van dien Broeder , die geenen fteen bij hem gevonden hadt, eene fterke gftt van de pijnftillende droppels van Ronsfeau; hij viel daar fchielijk van in Uaap; maar zijn flaap was onrustig; weldra ontwaakte hij om overtegeeven, en hij bleef in eene gevoelloosheid liggen die zeer na aan den ftaat van levenloosheid kwam, met eene zeer fterke belemmering van fpraak Zijne pijnen waren geheel opgehouden maar de gefchiktheid om te braaken , en zelfs de braaklust, hielden nog aan toen ik geroepen wierd. Geene merkbaare oorzaak voor de braakingen vanoende, en vermoedende dat dit toeval van de pijnftillende droppels voortkwam, fchreef ik hem flegts ftroop, van Azijn voor: hel was toen laat m den agtermiddag; hij dronk daar den gedeze gevallen eerst een Braakmiddel moet geeven, waartoe bil verfehmden zamenltellingen opgeeft; en .voegt hij da ar b? na de Braakingen is het beste tegengift wijnazijn, ook azijn van Peperwortelen, of Wijnruit, waar bij men eenige greinen Kampher voegen kan, En op bladz. 70. van ditzelfde werk zegt de fchrijver nog dat dezulke, die Dronken zi n de als Dooden blijven liggen, even eens moeten behanS worden als zodanige die eenig flaapverwekkend vergift ninoomen hebben. De Heer jaco>in i„ zijne boven aan gehaalde:Bnef aan den Heer LE cat (zie Noot (a)bladl WO z«-gt ook dat men den verflikten den reuk van Wiina- daanrvmanetme0teneênadCmen' °» geringe hoeveeS 7 HZ n G r ? T"l m ve™ei^ laaten indrinken. SL • 0k de"r,Heer macqü£k na in zijn Dito aam de Chyme, art. Vinaigre. ■  56 Mandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen: geheelen avond van, en zelfs den geheelen nagc door Den volgende morgen was zijne ipraak vrij en de braakingen geftild; hij hielde met dien drank nog den geheelen dag aan, den volgenden avond waren alle de toevallen verdweenen, maar de pijn in de blaas was wederom gekoomen. De vrije lugt en het befprengen met water, welke men gezien heeft dat zeer vermoogend waren tegen de kwaade uitwerkfelen van den koolendamp, zijn zulks niet minder tegen de werking der flaapmiddelen, en men weet dat men de cironkenmaakende kragt van den opium kan beteugelen met denzelven verfcheiden maaien in fonteinwater te doen afkooken. IX Overeenkomst van diezelfde hulpmiddelen met die welke men tegen de uitwerkfelen van andere vergiftigende waasfems bezigt. Vierde bewijs tegen de Beroerte. De wijze van dezulken te helpen die door de dronkenmaakende uitwaasfeming van gistende kmp-n getroffen worden, is ook ten eenemaal overeenkomftig met die waarmede men tegen de kwaade uitwerkfelen van den koolendamp het beste Haagt. De bovenaangehaalde jan fabro herriep zijn eigen kind in het leven dat door den zaamgepakten waasfem van gistenden Mosch getroffen was geworden, door het aan de vrije lugt bloot te ftellen en koud water op het lijf te gieten («). Onder (O Ik heb eens gelegenheid gehad te Amitcrdam bijna hetzelfde te zien: Een wijnkoopers knegt die een gedeelte van den morgen aan het aftappen van venchen Mosch was  Verhandelingen ever de fchijnbaar Geflorvenen. 9? Onder verfcheiden andere hulpmiddelen r^h,"f ■>« «straat op de zaadbaE"ooi komre5re" HlfpocRAiï" ' 8 "S 1,1:1 voorfchrifc van werpt £n zeS wi TSr tó"Wtagc. Men logen meir of ?,e ' "h^oTec £ "? iconden grond bij heefee^alSli"^? zaaiq » ™ * « 3™ ?ep;iSsicSr,?;ng'noc,> fclmoten in eenige weiniee «z^Z ■ Zl>ne maats helpen; en * z3g dat zoSbI-'kk1fn toe om hei" te maaken, hem opnamen?™^en rrïn> J,,?S-7BrlegeD w wijnvaten belaaden voor her hnfe , «ederleiden die met ^n graft lag, eh h^daS m 3^ F***** * overgooien, waardoor hii na Si, ■ ^ pasie? met bijkwam , flegts H"' fen£? «J'^uten tijds wederom digen pijn in^toofï en <*" gewei- G  '98 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. zaam wederom bij koomen. De laatstgenoemde Schrijver raadt ook dat men het aangezigt der bezwijmden tegen den versch geroèrden grond zal keeren, en versch water op hun lighaam gooien. Deze zelfde hulpmiddelen, eindelijk, worden ook tegen de bezwijmingen aangeraaden die door uitwaasfemingen van onderaardfche plaatfen of holen, van mistputten en van begraafplaatfen, veroorzaakt worden, en chkistoffel de vega raadt tegen alle deze oorzaaken het drinken van gëaromatifeerden azijn aan (a). Zie daar dan eene wezenlijke overeenkomst tusfchen de uitvverkfels van den koolendamp en die der vergiftige uitwaasfemingen en flaapmiddelen op de dieren, en eene niet min naauwkeurige gelijkheid tusfchen de hulpmiddelen die in die beide gevallen met vrugt worden aangewend , dewelke bij de reeds opgenoemde redenen gevoegd, alle vermoeden wegens eene beroerte ten eenemaai wegneemen. X. Hoe de vergiftige uitwaasfemingen op de dieren werken. Onderzoek wegens derzelver aart. Het fchijnt dan door diezelfde uitwerkfelen, door den aart der hulpmiddelen weike men gewoon is toe te dienen, en door de wijze waarop dezelve werken, beweezen, dat de bezwijmingen of fchijn- (a) De Heer c hom el geeft de famenftelling op van een zeer «oeden drank om in zodanige gevallen te gebruiken , beilaanHe uit Thym , Lavendel , Salie, wilde Thym pf Quendel, Majoryn en Rosmaryn, waarvan men de blaueu eb de bloemen in Oxycraat laat weeken, en welke men vervoleens in het zand - bad overhaalt. Zie de Hipirs at 1'Jcad. des fciences, Annei 1711, pag. 26, art. F.  Verhandelingen over dc fchijnbaar Geflorvenen. 09 fchijnbaare levenloosheden door deze verfchillende oorzaaken voortgebragt, eene bijzondere aandoening des bghaams, eene waare berooving van pols en van alle vermogens, eerder dan eene beroerte zij m welke alleenlijk zommige vermogens ophóuden te werken Het fchijnt daarenboven dat, als men het gebrek van lugt niet geheel als eene oorzaak van onze bezwijming wil verwerpen , men evenwel dit toeval meer aan eene zekere wijziging en verandering van deze vloeiftof door de vergif tige uitwaasfemingen, dat is te zeggen aan de uitvloeijing van bedwelmende deeltjes uit de glimmende kooien de misputten, de begraafplaatsen, de vergiftigde kooien, enz., moet toefchrijven ofanders aan eene foort van loswordende vaste lugt gelijk van helmont gemeend heeft; want daar ïs niets , zegt hij, dat fchielijker op ons werkt dan loswordende vaste lugt, bezwangerd met de deeltjes der zelfftandigheden waaruit zij voortkoomt gelijk zulks bhjkt uit het Honden-hol bij Napels int de pest, uit verflikten door den rook van koo-* Jen en door rookingen , uit omgekoomenen in mijngroeven, ja zelfs in kelders waarin fterk bier aan het gisten ligt. Deze uitgebrooken lugt brengt eenen fchzehjken dood en ftikking voort (a). ALt?HnuSuSu?KELll> wien ik meermaals aangehaald heb, bekent, na de verfchillende oorzaakenvan de verftikking te hebben nagegaan, dat 'er Hoofüftuk Complexunum atque Mixtionum dcLntalium Z mtntum N. i8. pag. 87. Ik zal gelegenheid hebben vfn deze mtwaasfem.ng waarvan de Heer gaidahe hierin £ S^'baïdelen.' " ***** «™ 5 G 2  ioo Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 'er iets vergiftigs in de lugt wordt uitgewaasfemd dat den reuk treft en naar de harsfens vliegt, en aldaar door eene vergiftige befmettingde gefteldheid der geesten in de war brengt, waardoor de geraakten oogenblikkelijk voor dood nedervallen. Dit gevoelen is door den Geneesheer de sauv a g e s vernieu wd geworden als hij verklaarde dat de elektrieke vloeiftof het zenuw - vogt ware, en dat de vergiftigde uitwaasfemingen voornamelijk dooden door daar de kragt van te vernietigen. Eindelijk, hetgeen nog fterker toont dat het minder aan het gebrek van lugt dan aan de bijzondere eigenfchap van den koolendamp is, dat men deszelfs nadeelige uitwerkfels moet toefchrijven, is, dat verfcheiden werklieden aan dien damp gewoon geworden zijn, gelijk mithkidates aan den dollen kervel; maar men gewent zig nooit aan eene Iirn die haare veerkragt verboren heeft («). ° Daar (a) Van s wiet en bevestigt dit met te zeggen: „ Het „ is wel waar dat de geest van Zwavel, van Salpeter, van Zee-zout, en de olie van Vitriool enz. wanneer zij met " de lugt onder de gedaante van waasfem worden ingeademd, een fchielijken dood voortbrengen, door de vaten van de " long tóetekuijpen, en dus eerder de longen dan de hersfencn beledigen; maar van helmont zelf heeft geene melding gemaakt van eenig beletfel in zijne ademhaaling, ; toen hij dezen verderfelijken damp hadt ingeademd. P^n zelfs dezulken die huizen bewoonen, waarvan de muuren " onlangs met kalk bcftreeken zijn, en van welken ik 'erken die van eene ongeneeslijke lammigheid aan de eene zijde ' zijn aangetast geworden, hebben geenen hinder in hunne £ a'demhaaiim; bemerkt, terwijl deze verderfelijke waasfem „ hunne hersfenen ten ergftcn aandeedt, vooral indien zij in een vertrek fliepen waarin een groot vuur aanlag; ja zelfs dezulken die in eene kleine en beflooten plaats door den „' damp van kooien omkoomen, en geloofd worden door eene „ belette ademhaaling te flikken, fchijnen het eerfte onge- j, mak  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ror Daar is nu nog overig dat wij den aart van den koolendamp onderzoeken. Het brandbaar fruit* fel en de vaste lugt fchijnen denzelven aancetoonen; deze heiden hoofdftoifelijke zelfftandigheden iieemen verfchillende fmaaken, reuken, en ei>enichappen aan, naar den aart van de vreemde beginlelen waarmede zij verbonden ziin en welke de beweegbaarheid van derzelver klompjes medéileept eni uitzetbaar maakt. Van daar fchijnt de uiterlte fijnheid van zekere uitvloeifelen, en hec verlcinl dat tusfchen de verfcheiden foorcen van vergiftige uitwaasfemingen plaats heeft, voorttekoomenj een verfchil, hetwelk op dat van derzelver uitwerkfelen eengrooten invloed kan hebben, zonderevenwel te beletten dat zij over het algemeen meer of min daodelijk zijn; omdat, al verschillen zij door de vereeniging met deze of geene de&tjes, waarmede de oo/fprongelijke beginXelen die hen famenftellen bij toeval verbonden zijn zij evenwel allen door den aart van die eerfte begin elsi nabij eikanderen koomen, die overal hoofdzakelijk dezelfde zijnde, overal te fterker werken naarmaate zij daar in grooter of kleiner hoeveelheid in bevat zijn {a). In- ;, mak in het hoofd te gevoelen; fchoon de kooiendamn eene „ zo fterke vergiftigheid bij zig heeft, da wEde ,, ujKe bezwijming. Zie de Comment. Tom. III tae 278 ke cLSLZe d™P\?ët dG ge,eerde Schrijver van htt a til Jl & l het lfre"l Dmc^e UniverfeUe Meïi- ziinde in de „„(}„ ,', gemaakt, en hetweik niet verteerd der de^edaanL van . andmg V™ de ftof tot ko°<<^ onkoolemnasfa w„ Hi 1 Va" r°°k aan de P°rien va» te %V%ST% c^klan'tr beuren. Alles wat dus het brandbaar beginfel raakt kan " » daarom,  102 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. Indien men te digt bij een groot vuur nadert, vooral in de fterkfte koude van den winter, geduurende welke de warmte, als meer opeengepakt zijnde, doordringender en fterker is, gevoelt men zig weldra bedwelmd, en een flaap, die zeer nabuurigis aan de levenloosheid, bekruipt de leden. De onvoorzigtige nadering van een kachel, waarin men niet dan zeer droog hout brandt, brengt de bezwijming voort; daar zijn weinig menfchen die zulks niet meer of min in hun leven hebben opgemerkt. alphonsus borehi heeft dit reeds aangetekend: De zeer overvloedige vuurdeeltjes, zegt hij , die door het ijzer heen dringen, brengen benaauwdheden en bezwijmingen voort. — Van daar koomt het ook ongetwijfeld dat brandend hout niet zo gevaarlijk is als houtskool, en dat dit zulks minder is dan de turfkoolen ; zodat het is naar evenredigheid van de grootere droogte van den overvloed en van de zamengepaktheid der uitvvaasfemende ftof, alles aan den kant der vergiftige deeltjes voor het overige gelijk ftaande, dat men derzelver gevaarlijke uitwerkfelen bepaalen moet. Schoon 'er uit de waarneemingen door den Abt rollet omtrent het Hondenhol gedaan volgt dat de damp van hetzelve, die zig flegts een halven voet boven den grond van het hol verheft, en die zig niet dan tot een zekeren afftand uitftrekt,zonder eenigen reuk of fmaak zij, kan men even- daarom ook op den Koolendamp toegepast worden : 7Js hier dan over het fraai artikel Phhgistique in de nieuwe Uitgaaf des Scheikundigen Woirdenboeks van macquer, ien het doorwrogte werk van den Heer j. f. Meijer» gekaamd Scheikundige Proeven en Natuurkundige Verhandelingen ter nadere kennis der Ongeblusckte Kalk, enz. Deel 1. XVII. Hoofdjluk. " ■  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 103 evenwel vermoeden dat dezelve eeuigzins den aart van de vaste lugt bezit die zig tot op eene zekere hoogte boven de gistende Bier - en Wijn-vaten verheft, en aan welke haar gewigt niet toelaat zig met de gewoons lugt in evenwigt te (tellen; men heeft reden om zulks te denken, zeg ik, te meer dewijl deze lugt bedwelmende is en 'bezwijmingen voortbrengt; 'men heeft daar zelfs ververfcheiden voorbeelden van gezien in de bronnen van mineraale wateren (a). Maar van welk eene geaartheid deze eerfte zelffiandigheid zijn mooge, het zij alleen of met de vergiftige deeltjes der uitwaaslëmingen verbonden , en fchoon zij de veerkragt der lugt kan vernielen , is het evenwel ook zeeker dat derzelver eerfte uitwerking is van de zenuwen , en voornaamelijk die van den reuk, te treffen. Dit is ook het gevoelen van den meermaals aangehaalden Atphonsus borelii , die hier aangaande het volgende zegt: Men moet toeftaan dat de zwayelagtige dampen en rook der kooien de gevoelloosheid en eindelijk den dood veroorzaaken door den neus en door de hersfenen aan te doen en te prikkelen. Zulks voelt men genoegzaam wanneer men op eene plaats koomt alwaar men houtskoolen of doovekoolen heeft aangeftooken ; op het oogenbiik treft eene onaangenaame reuk den neus, vliegt naar het hoofd , en verwekt flaauwtens. Dit is het geen vanhelmont carbonum fuliginofitas y den vergiftigen reuk van de kooien, noemt \ b). PIE- (a) Zie halles Elementa Phyjïoïogiae Tom. III. pag. 214. (b) Boerhaave noemt dit Fuligo , een naam welke deze waasfem oa hem bij de meeste Schrijvers behouden iieeft, G4  104 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. piet er boreili, zig ook aan de uitwaasfemingen van gistende kuipen 'hebbende blootgefteld, hadt gelijk als naalden gevoeld die hem in den neus prikten. Deze gewaarwording ftaat ook bij verfcheiden fchrijvers aangetekend , en men mag vermoeden dat dezelfde bedwelmende beginfels van den wijn, die doen braaken en de gewoone uitwerkfels van flaapmiddelen voortbrengen wanneer zij op de maag werken, die geenen zijn die levenloosheid voortbrengen, wanneer zij oniniddelijk op de reukdeelen werken, ditzelfde gemeen hebbende met alle dronkenmaakende waasfems. De bedwelming en de opfchoning der -vermogens van het leven is ook zodanig het nitwerkfel der prikkeling welke die dampen aan de zenuwen van den neus doen gevoelen, dat men zelfs van zagte, maar lang aangehouden wrijvingen op andere deelen des lighaams, en door de werking van het vuur op de palmen der handen alleen, in flaap valt; het geheele lighaam valt dan ongevoelig m eene verdooving en gevoelloosheid. Maar hetgeen zulks nog beter toont, is dat wanneer men de zenuwen, voornamelijk die van den reuk, door het opfpatten en de koude van het water opwekt, en men daar langen tijd mede aanhoudt, de bevangen perfoonen allengs wederom b'jkoomen; van daar koomt dat dit hulpmiddel in onze dagen zo fterk is aanbcvoolen, voornaamelijk door den Heer hartman, en dat, fchoon men water over het geheele:lighaam mogt werpen, deze Geneesheer, volgens het boven aangehaalde voorfchrift van pa na rol lus en van boerha ave, inzonderheid heb.be aangeraden het binnenst der neusgaten te prikkelen, dat is tè zeggen van, door dien herhaalden fchok op dat ten Uitersten gevoelige deel, de verdooving en de al- gemee-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. ioj gemeene fpanning re verdrijven waar toe deszelfs Sen aandoeninS oorzaak kan gegeeven , TWEEDE HOOFDSTUK. uitwerksels van vlugge loogzouten op de verstikten. Deze Memorie was zedert een geruimen tijd voltooid, toen men in de Nieuwspapieren den uitilag van eene 1 roefneeming gemeen rrnak'e in Wg^r°hd,Sheid7an ^P^&'^Akademiè der Weetenfchappen door de Heeren lavoisier en ltGlgi*mf P,e.,eerfte van deze Geleerden beproefde de doodelijke uitwerkfelen van de vaste lugt op een Vogel die daar van als van den donder getroffen morde, zodanig zelfs dat hij voltoornen dood geleek (,). De ander wat Alkali fluor ken(al„D^™Waar7n deHeetG1»^ mer wil fpreein m!" r veei 8eruSts gemaakt heeft, wierdt den SE sage S ^ tC Z'jn ^ Cn sdüofde fc« : W "eer sage vroeg daarop om denzei ven te hebber., en , G S eeu  ïoó" Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. fluor (cï) in den bek van het diertje gebragt hebben, de, en het met datzelfde zout gewreeven hebbende, deedt het wederom bijkoomen. Deze proef bevestigt alles wat ik in deze Memorie heb voorgefteld. De fchijnbaare dood van den Vogel wierdt niet door de beroerte veroorzaakt, dewijl dezelve fchielijk wederom bijkwam. Het was ook niet bij gebrek vaa lugt dat hij bezwijmde, dewijl men hem Alkali volatile fluor liet inademen en met een dampkring omringde die met dat zout belaaden was ; het was dus het kwaadaartige, vergiftigde endronkenmaakende gedeelte van de vaste lugt, dac, naar het hoofd vliegende, hetzelve tot een genoegzaam punt verdoofd"hadt, om het in eene gevoelloosheid gelijk aan den dood te doen vervallen, gelijks zulks verfcheiden maaien aan menfchen gebeurd is, op plaatfen alwaar eene groote hoeveelheid van deze lugt een weinig Alcali Volatile fluor genoomen hebbende, wreef hij daar den bek van den vogel van binnen mede, die daarop eenige geringe beweegingen maakte, en met ftuiptrekkingen ademhaalde; hij wreef hem daarna nog eens zagtjes met datzelve vlugge loogzout, en de Vogel herftelde trapsgewijze, bewoog zig, en vloog eindelijk door de zaal. —- Het^ is deze proef die aanleiding tot het werkje van den Heer^SAe e gegeeven heeft; ik zal ftraks gelegenheid hebben daar meer in het bijzonder van te fprceken. fa) Dit Alkali fluor, of gelijk de eigenlijkenaam is, dit Alkali Volatile fluor, ft een vlug loogzout van eenige zelfftandigheid uit bet Planten of Dieren-Rijk, door overhaaling getrokken, daarna van allen bran.iigen Olie gezuiverd, en tot den hoogft mogelijken trap van bijtagtigheid gebrapt volftrekt niet meer tot krijstalfchieung of tot opbruffchihg'met Zuurzouten in ftaat zijnde; in dezen ftaat, zegt de Heer macqjjer , noemt men het Alkali Volatil caufliaue of fluor, bijtend vlug loogzout. Zie over deszelfs bereiding en aart, onder anderen ook de voortreffelijke Scheikun. iige Proeven enz. ter nadere kennis der ongebluschte Kalk, .ioor den Heer j. i. meijer, Deel I. bladz. 83- en volg,  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 107 lugt voorhanden is. Heeft dus het'Alkali fluor dat zeer doordringend is, niet eerder het dier uic deze verdooving opgewekt door de einden der zenuwen fterk te prikkelen. Dit gevoelen koomt mij veel waarfchijnelijker voor, en Hemt volmaakt met de Theorie overeen, welke ik in deze Verhandeling heb voorgefteld. Ditzelfde bevestigt ook nog dat, fchoon de zuuren het tegengift der bedwelmende waasfems fchijnen te zijn, de fterke prikkelende middelen van eene tcgenovergelïelde klasfe zulks ook kunnen en moeten zijn, van daar, koomt ongetwijfeld dat de Hiftorie der geftikten door koolendamp verfcheiden voorbeelden oplevert Van geneezingen met Eau de Lucc (a), vlug Ammoniak zout, enz. Ik ben het dierhalven met de genoemde Proefneemers, de Heeren l a v o i s i e r en sage, omtrent de goede uitwerkfelen van het Alkali volatile fluor in gevallen als waarvan wij hier fpreeken, volkoomen eens, maar ik kart zulks met den laatstgenoemden niet eveneens zijn omtrent de oorzaaken waaraan hij den goeden uitflag van dit middel in deze en IbortgeJijke gevallen toefchrijft. Ik kan mij bij voorbeeld niet overreeden dat de bezwijmingen door een zuur worden voortgebragt, en nog minder dat de beroerten hiervan afhangen, en zij die zig zullen herinneren dat de uitwaasfemingen der mistputten eenen fchielijken dood kunnen voortbrengen, zullen (a) Het Eau de Luce is eene foort van vlugge en vloei, baare zeep , waarvan de reuk zeer fterk en zeer dóordrin-" gende is. Dat vogt is zamengefleld uit bet bijtend vlug loogzout van Ammoniakzout met kalk gemengd, en uit gerectificeerden olie van barnfteen, welken men in dier voegen tc zamen mengt dat daar een water uit ontftaa y.an eene doffe en melkagtige witte kleur..  I©8 Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. Jen moeite hebben om in die verzameling van rottende ftoffen het noodige zuur te vinden om het verfchijnfel voorttebrengen dat men daaraan toefchrijft; en wanneer zij zig daar bij de goede uitwerkfels van den azijn en van fterke zuuren in gevallen van dien aart herinneren, zullen zij nog meer moeite hebben om te begri jpen hoe dezelfde oorzaak, aangezet en fterker gemaakt zijnde ,eens^ klaps eene tegen ftrijdige uitwerking kan hebben (a). Maar, zal men mij tegenwerken, hoe moet men dan de werking van het Alkali fluor in gevallen van een fchijnbaaren dood verklaaren, indien men zulks niet doen kan door het neutraalizeeren van een zuur. Hierop antwoord ik dat de ondervinding geleerd heeft dat de eigenfchappen der vaste of vlugge loogzouten zig niet bepaalden tot het neutralizeeren der zuuren, maar dat dezeK ve ook zeer fterke rottingvvederftaande middelen zijn ; daarenboven kan men, zonder deze oorzaak eens in aanmerking te neemen, in het alkali fluor gemakkelijk eene prikkelende en doordringende eigenfchap onderfcheiden , die zeer bekwaam is om de verdooving, door de vergiftige damptn voortgebragt, te wederltaan, en de fpanning los te maaken die daarop volgt. Wel is waar, men heeft gemeend eene zuure finaak in de vogten van den mond en van de borst van zommige verflikten te ontdekken, maar al onderdek men dat dit altijd het geval is, zo is dit immers het eenige geval niet («) Deze redeneering van den Heer gardane fcbiint mij toe zo volkoomen het verfchil aftedoen, dat hetzelve geen voor of tegen meerder behoeven zoude; ik zal evenwel agter de Verhandeling van den Heer troja nog eeni-e weinige bewijzen en aanmerkingen tegen dit fijftema van de» Heer sage bij die van mijnen fchrijver voegen.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ioo niet zijn waarin de vogten van het dierlijk Jighaam een zuuragtigen fmaak zouden aanneemen z-]fs bij het leven van het dier, zonder dat men'moet gelooven dat deze fmaak hun door den kwaaden damp, die hunne bezwijming veroorzaakt heeft zij medegedeeld, en nog minder onderftellen, dat ditzelfde zuur deze bezwijming hebbe voortgebragt. Dit denkbeeld maakt evenwel den voornaamen grondflag van de nieuwe Theorie wegens de werking van het Mali fluor, welks goede uitwerkfelen voor lange reeds bekend waren; want christoffel wagner maakte in 1733 reeds de waarneeming gemeen raakende een perfoon die door den damp van kooien verflikt was, en welken men bijbragt door hem den vluggen geest van Hartshoorn met Barnfleen, en eenige andere fterke dingen als Wijnruiten Kampher, te doen ruiken. Eoramazzini ftelt ook in zijne Verhandeling over de ziektens der Handwerklieden den Azijn den Bevergeil en den vluggen geest van Ammoniak - zout voor, tegen de bedwelmende uitwaasfemingen van gistende kuipen en de Dronkenfchap, en hij laat 'er deze opmerkelijke woorden opvolgen : Daar is niets hetwelk de ongemakken door misbruik van wijn voortgebragt. fchiehjker wegneemt, dan alles wat den vluggen geest van Ammoniak - zout bevat. Behalven deze getuigenisfen zoude men 'er nog verfcheiden andere kunnen bijvoegen, indien hetgeen zij behelzen niet algemeen erkend wierdt. Het vlugge loogzout is eveneens met een goeden uitflag in den fchijnbaaren dood der Drenkelingen gebezigd, ha leer heeft zulks in zijne Nooten op de Praelecliones van boerhaave aan getekend met een voorbeeld van een jongman van zijn  i to Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. zijn land die in het water fcheen geftorven te zijn, en die wederom bijkwam naar maate men hem vlug loogzout in de neusgaten goot. De Heer ianghans, Geneesheer te Laufanne, verhaalt een nog treffender voorbeeld van opwekking door datzelfde middel verkreegen. De Drenkeling was namelijk bijna een halven dag onder water gebleeven; maar men voegde in dit geval de wrijvingen en andere prikkelende middelen bij het gebruik van dezen vluggen geest. De Geneesheer targioni tozzetti, uit wiens werk ik de meeste mijner citatien genoomen ;heb, en wien ik het openbaar bewijs eener billijke erkentenis fchuldig ben voor de uitmuntende gedagten waarop mij de doorbladering zijner fchriften gebragt heeft; deze Geneesheer , zeg ik , haalt ,hec gezag van Docfor f a ntuzzi ten voordeele van den vluggen geest van Ammoniakzout aan; ook dat van den Heer vic en Ti Ni, en eindelijk dat van Doctor reghellin, die allen, volgens hunne eigen Waarneemingen, de kragtdaadigheid van het vlugge Ammoniakzout in den fchijnbaaren dood der Drenkelingen aandringen. Men moet, zegt nog de Heer vicentini, den neus prikkelen met alle foorten van fniespoeders, als Tabak, Euphorbium, Helleborus, Nigella Sijlvellris, Majoryn , vlug Ammoniak-zout enz. {a). Ik fa) Ik kan mij niet begrijpen waarom de Heer gartjane zig de moeite geeft om de voorgemelde plaatfen aan te haaien. Is 'er eenig mensch die nog twijfelt of vlugge loogzouten in den fchijnbaaren dood van Drenkelingen van nut zijn, hij flaa alle ichrijveren na die over dit onderwerp gehandeld hebben, en hij zal zu'ks bij allen bevestigd vinden. Zie voor eerst de Verhandelingen •aan de Maatfchappij der Dren:  ■Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen, t ft Ik zoude hier nog wel eenige aanmerkingen kunbijvoegen over de overeenkomsten die 'er tusfchen de gewaande beroerte uit de maag voortkoomende en de bezwijmingen plaats hebben, en reden geeven van de goede uitwerkfelen van het alkali fluor'in diergelijke gevallen, om dezulken te leeren onderfcheiden waarin het aanwenden van dit middel nutteloos en overtollig is, maar ik zal die nafpeuringen tot een anderen tijd uitfleilen, indien de ornflandigheden mij zulks toelaaten , en indien an- Drenkelingen te Amflerdam, het Detail de l'EtaUiffewent que la ville de Paris a fait en faveur des Perfonnes Noyées door den Heer pia, Propofalsfor an Inftitutionfor the more effeUual reliëf Aud rtcovery of Perfons apparently dead by drtwning , 6fc. het Account of fome fecieties at Amflerdam and Hamburg &c. het Reliëf from accidental Death &c., het Addret for extending the benefits of a PraÜicc for recovery frons accidental Death. &c, alle van Doctor johnson te Londen. In the Reports of the Ltndon fecieties for the recovery af perfons apparently dead by droivning van Dodtor co. gan; inde Vrais Moyent de rappeller les Noyes ala Vie, publiés par ordre du Ven. Magijfrat de Bruxelles; in de' Ordonnantie van den 26 September 1773 te Dresde, en van den is November 1775 te Berlijn , in het Hoogduitsch. uitgegeeven, de eerfte onder den tijtel van Mandat die Reu tang derer in Waffer oder fonst verunglufter &>c. Perfonen betreffend , en het ander onder dat van EdiÜ wegen die Rettung der durch plozliche zufalten leblos geworden &c. Perfonen. Na deze openlijke Maatfchappijen en Ordonnantiën vindt men hetzelfde nog bij een groot aantal bijzondere fchrijvers bevestigd, als bij de villiers Methode pour rappeller les Noyes ala Vie, recueillie des meilleurs Auteurs, Paris 1771. pag. 7. gardane, Avis au Peuple pag. 32. cellen in zijn fraai Confult, Mem. des Noyes Tom. II. pag. 465. tiSsot Avis au Peuple, Tom. II pag 92. louis Verhandeling bladz. 45. Kort vertoog enz. onder den Zinfpreük Juvenes diligentia difcunt bladz. 51. gummer Verhandeling bladz. 64. brinkman Bewijs, enz. bladz. 146. heks. l e r Rettungsmitteln bladz, 12. bij s r i n k ai a n bladz. 15 7 en bij  112 Verhandelingen over de fchijnbaar Gefierman; andere Natuurkundigen , die zig meer dan ik mee dit voorwerp hebben opgehouden , mij niet voorgekoomen zijn. Ik beveel hen aan, zig voornamelijk op de voorfpelling in alle gevallen van eenen fchijnbaaren dood toe te leggen , om door de naauwkeunge befchouwing der verfchijnfelen den juisten ftaat te leeren kennen, waarin men de herftellmg dezer fchijnbaar geflorvenen, al of niet, kan hoopen. Daar zijn 'er die niet fterk bevangen zijnde, zomtijds verftikt worden door den overvloed en de lastigheid der hulpmiddelen; ik zoude daar verfcheiden voorbeelden vm kunnen aanhaalen maar daar zijn ook veekn welke men te vroeg opgeeft, bij gebrek van nette kundigheden wegens hunnen ftaat. En dit gedeelte der behandeling van dezelven fchijnt mij inzonderheid toe eene naauwkeurige oplettendheid te verdienen. bij sandifort Bibüoth. deel IX. bladz. 384. a. schrage m zijne Verhandeling tver de Drenkelingen, bladz 24 en 25, keurt het gebruik van deze middelen af zo lang er verftopping der lugtpijp en verftokking des bloeds tegenwoordig zijn; doch wanneer men hier voor niet behoeft te vreezen , " dam (zegt hij) is het omzigtig gebruik „ van vlugtige loogzoutige geesten van eene gewenschte uit- " 5?*%. r Jf"^* Sali* A™°™» cum Cinerikus „ Clavellatis feu Calce Viva paralus, de Spiritus Salis Amnm„ mact fuccmatus, bekend onder den naam van Eau de Lu " M ' ,? de d,unst, gevliesde «1 zintuiglijke deelen van 't „ Hoofd toegediend, werken onmiddelijk op de hersfenen „ en zijn verre boven de ruggraatwrijving, en andere mond„ en neus-prikkelingen te achten. " DERDE  Verhandelingen over ie fchijnbaar Geflorvenen. 113 DERDE HOOFDSTUK. verhandeling over den dood der dieren door drn damp van gummende koolen gestikt zijw, en over de middelen om dezelven wederom in het leven te herroepen. door den Heer T R O J A, Geneesheer van deFakuheit te Napels, en Heelmeefler van liet Groote Hospitaal aldaar. Uit de vorige Verhandeling van den Heer gardane over de Verflikten door den damp van koo* len, voor zo verre dezelve de oorzaaken dezer uitwerkfelen aanroert , volgt dat deze fchrijver voor die oorzaaken alleenlijk~de belediging van de Hersfenen en Zenuwen fielt; een gevoelen dat hij genoegzaam bewijst, en dat zeer zeekerlijk gegrond is, maar dat, indien men tot de naauwkeurigfte oorzaaken wil doordringen, niet alléén voldoende is om alle deze uitwerkfelen ten duidelijkften te verklaaren. De Heer troja begint zijne Verhandeling met eenige proeven om te bewijzen dat dï Hersfenen en Zenuwen in deze foorten van Dood bijzonderlijk worden aangedaan ; en gaat vervolgens over tot het onderzoek en bewijs dac er nog eene algemeene oorzaak dezer Toevallen beltaa, die m de wegen van den omloop des Bloeds moet gezogt worden. Die Proefneemingen dan, waarmede de Heer troja het eerfte punt trage te bewijzen, zal ik om geene herhaalingen te maaken , met ftilzwijgen voorbijgaan, als geloovende H her,-  ha Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. berzelve genoegzaam door de redeneeringen van dén lieer gardane bevestigd te zijn, en ik zal aanftorsds, nahet vooraf laaten gaan der volgende Praetnijfa van dezen fchrijver, tot dat gedeelte zijner Verhandeling overgaan , waarin hij het beftaan dezer nieuwe oorzaak bewijst, te meer wijl hetzelve met de voorgaande Verhandeling van den Heer gakdane eene goede opvolging van denkbeelden toelaat , en als een gevoegelijk vervolg op dezelve kan aangemerkt worden. I. Over de uitwerkfelen welke den dood der Dieren dis door den damp van brandende kooien verflikt zijn, voorafgaan. In de nafpeuringen van duiftere oorzaaken is de beste manier om ten deele agter de waarheid te koomen of om dezelve geheel en al te vinden, die van de optelling te maaken van alle duidelijke uitwerkfelen welke men van die oorzaaken kan waarneemen ; en wanneer men zeeker is van daar niet een van overgeflaagen te hebben, dezelve op allerhande wijzen afzonderlijk te onderzoeken, overeen te brengen, te fcheiden en met malkanderen te vergelijken. Ik zal die orde volgen, beginnende met de uitwerkfelen die den dood der dieren voorafgaan en volgen. Om dezelve naauwkeuriger te onderzoeken en om den tijd te hebben van alle deze verlchijnfelen na malkanderen op te merken , heb ik een zeer langzaamen vergiftigen damp voortgebragt, die binnen in mijn kas (a) uuwaasfemde door middel van een blikke tres-ter "die (a) De groote kas van den Heer troja is van hout, met twee glazen vengfteities aan de twee tegenoverftaande zijden ; oèzelve bevat 17,490 teer'ingfche duimen lugt, en eene getraone fmeerkasrs dooft zig daar in een uur tijds ia uit. De kleine  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 115 die over een komfoir ftont, hetwelk den eerften befchutte van door de hitte te fmelten. In andere gevallen evenwel heb ik de kooien binnen m den kas zeiven aangeftooken. De uitwerkfelen die den dood der dieren voorafgaan, welke door den damp van doove kooien fterven , zijn dan de volgende: Vooreerst, fchijnen zij zig te verveelen, en likken zig den muil en de pooten. len tweeden, worden zij droevig, zwak en bijna duizelig ; Ten derden , hunne kop wordt zwaar, en zij laaten denzelven nederwaards hangen terwijl het lighaam zittende of ftaande is. Jn de daad , de menfchen die door vergiftige dampen zijn aangetast, hebben eene zwaarte en eene pijnlijke fpannmg in het hoofd gevoeld, die door walging en braaking gevolgd is; Ten vierden, zii gaan liggen en fchijnen zagteiijk te flaapen en eenigen tijd daarna ftaan zij op. Zij beginnen daarna op eene pijnehjke wijze te fchreeuwen, en zoeken de vlugt, en zij zouden de ruiten van den kas breeken mdien zij niet vast gebonden waren; Ten vijfden; eindelijk werpen zij zig op den grond neder zonder de kragt te hebben van wederom op te ftaan. Dit is het eerfte tijdperk. Vervolgens wordt men kleine ftuiptrekkende beweegingen en ligte beevingen in alle de Leden gewaar. Zij braaken, zij raaken de pis en den afgang kwijt. De ademhaaling is tot dien tijd toe langzaam en niet zeer moeiehjk geweest; men telt bij de Honden flegts agttien tot vierentwintig adem- kleine kas, waarvan deze Proefheemer voor Vogeltjes Kikyorrchen, enz. gebruik maakt, is op dezelfde wijze gemaakt. doch bevat flegts 200 teeriinglche duimen lugt. * H 2  H 6 Verhandelingen oyer dc fchijnbaar Gejlorvenen.- ademhaalingen in eene minuut, afgebrooken door diepe zugten met eene klaagende ftem. Daarna wordf dezelve zeer moeielijk, en men telt tot zestig, ja tot tagtig, ademhaalingen in eene minuut, voornamelijk bij de Konijnen en bij de Katten. In de inademing ligten zij de borst en den onderbuik geweldig op, fteeds den bek wijd openende. Wanneer zij tegen het licht van den dag in geplaatst ftaan, ziet men hunnen adem onder de gedaante van een dikken waasfem of van rook uit hunnen bek koomen. Voor den dood wordt de ademhaaling nog veel moeielijker, dezelve gaat als van een hik verzeld, en derzelver menigvuldigheid vermindert. Men telt tusfchen de eene ademhaaling en de andere 3 ,5,7,10,20, 30, ja zomtijds tot 40 fekonden. Alsdan ziet men geenen adem meer uit den bek koomen , en de poogingen om adem te haaien fchijnen vergeefsch te zijn, zonder dat de lugt in de longen door kan dringen. Daar volgen eindelijk kleine ftuiptrekkingen op , of, om beter te zeggen , kleine trekkingen in de leden , en het dier fterft bijna onmiddehjk met den bek open en de tong buiten denzelven. Men tekent de lengte van den tijd wanneer dc dieren ophouden te leeven door de kragt van Jen Vergiftigen damp , fchoon verfcheiden naar de grootte den ouderdom en de foort van het dier, na 6, 10, 15,en 20 minuuten tijds op. De infekten, de Vliegen, en eenigen der Dieren mee koud bloed, leeven daar zeer langen tijd in; en onder de Viervoetige Dieren heeft men veele moeite om de Konijnen te dooden. Daar kan zeifs een merkelijk verfchil plaats hebben tusfchen het  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 117 her eene Dier en het ander, alle onhandigheden gelijk zijnde. 11. Over de uitwerkfelen die op den dood van Dieren, die door vergiftige dampen geftorven zijn , volgen. Staat van de Longen, Men ontmoet dikwijls zeer groote vlakken , van eene donkere kleur , over de geheele uitwendige oppervlakte van de long, maar gemeenlijk zijn die kleine vlakjes gelijk aan vlooien - beeten. Ik heb daarenboven gevonden, hetgeen tot nog toe door niemand was waargenoomen, dat de long altijd gebrooken , of om beter te zeggen doorboord , was op veelvuldige plaatfen. Indien men de long van een dier, dat door eemgen vergiftigen damp, welken ook, gedikt is, onder water opblaast, zal men de lugt met geweld door zeer kleine gaatjes zien uitgaan welke men in het middelpunt van eenige der bovengemelde kleine vlakjes gewaar wordt, of ook wel op zommige andere onbepaalde plaatfen. Ik heb geene gelegenheid gehad om zulks aan de lijken van verflikte menfchen waar te neemen. De eerfte keer dat ik deze waarneeming maakte, hoeweHk zeer duidelijk bemerkte dat het de fchuld van mijn mes niet was, fchortte ik egter mijn oordeel op; en, om daar van zeeker te zijn, heb ik in het vervolg de ontleeding der longen altijd met de allernaauwkeurigfte oplettendheid gedaan, op dat ik niets mogt kwetfen. Daar bleef mij toen geene twijfeling overig, maar ik begeerde nog een beflisfender bewijs van de getrouwheid van mijn mes; om dit te verkrijgen ontblootte ik de tusfchen-rib-fpieren van een hond, die door den H 3 damp  n8 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. damp van kooien verflikt was; ik ontleedde die fpieren , en doorflak daarna het borstvlies zeer langzaam om de long niet aan te raaken. Dit gedaan zijnde bragt ik de pijp van een Trokart in de holligheid van de borst in, en begon door de lugtpijp te blaazen , welke ik op de helft van den hals dwarsch had afgefneeden. De lugt drong met zo veel geweld uit de long in de pijp door, dat een kaars, voor derzelver opening gehouden eveneens uitging als of men denzelven met den mond hadt uitgeblaazen. Ik heb flegts eens eene long van een hond gezien die niet doorboord was, fchoon ik den hond met den damp van kooien gedood had; deze was de regter Jong, maar de linker daarentegen, op de zijde van welke het dier gelegen hadt, was bijna over haare geheele uitgeftrektheid doorboord ; dezelve was daarenboven zodanig met bloed opgevuld dat zij zeer veel naar de lever geleek. Ik heb de long eveneens doorboord gevonden bij alle dieren die verdronken, gewurgd, of door eenig ander geweld van de ademhaaling geftorven waren , vooral wanneer het zeer kleine dieren zijn; ik wilde nu nog eens beproeven of de long ook brak bij dieren die door eenen verfchillenden weg van dien der ademhaaling fterven. Ik fneed ten dien einde de dije ilagader van een hond in de lies door, om hem aan eene bloedftorting te doen fterven. Na zijn dood ontleedde ik hem, en vond ik dat de long volkoomen ongefchonden gebieeven was, Indien men de long door het middelrif heen befchouwt, ziet men zomtijds dac 'er eene zekere hoeveelheid iugts in de holligheid van de borst is inge-  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 119 ingedrongen. Wanneer men dat aantreft is de long ook altijd opgeftopt met bloed. Maar men vindt het middelrif altijd naar het bovenst gedeelte van de borst opgeklommen , zodat het in zijnen geheelen omtrek voor eene tamelijke lengte tegen de ribben is aangedrukt. Tot nog nadere overtuiging heb ik eenige Honden en Konijnen doen fterven door hun de lugtpijp toetebinden; bij het openen hunner borst heb ik dikwijls een der beide longen zien toevallen ; het was nu gewisfehjk niet door de lugtpijp dat de lugt uitging, dewijl die toegebonden , en wel zo toegebonden was geweest, dat de dieren daarvan geftorven waren. Men ziet daaruit waarin het gebrek van de proeven derzulken beftaa, die het aanwezen der lugt tusfchen de longen en het borstvlies willen toeftaan. Zij dompelen een dier in het water; zij openen de borst, en de lugt die door de indringing van het water uitgaat, was die welke in derzelver holligheid bevat was, De Heer hall er brengt in zijne Phyfiologie (a) verfcheiden redenen bij om te bewijzen dat deze proef gebrekkig is, maar niet eene is voldoende. Men antwoordt daar legtftreeks op met te zeggen dat het de lugt is die door de openingen uitgaat die in de longen zeiven voortgekoomen zijn. Staat van het Hart. De regter buik en oor van het hart, de holle aders en de longen - flagader zijn zodanig opgevuld met bloed, dat derzelver holligheden voor gee- (») Eleminta Fhyfiolegia , Tom. Uk Lik. VIII. M> 122. /qg. H 4  120 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. geene verdere uitzetting vatbaar fchijnen. De lin- EÏÏh?^ bfat 8em"n,iJ'k fleSts eene kleine hoeveelheid bloed, maar dikwijls heb ik dezelven ook even vol en uitgezet gevonden als het regter «art. De ongen - aders zijn altijd vol bloed en ee^fkTeinPF^' ?K ^ J'bevat daar eene kleine hoeveelheid van. Wanneer de linkerhuik weimg bloed bevat, kan men dat, met be«tehngsch den regter buik en de long met de hand te drukken, geheel van de regter naar de Data! b^w.*re§ter m hec mer hart> d°en Staat van het Bloed. hefblo'ed'rier n"** **? verSiftiSe dampen die net bloed der Dieren na hunnen dood doen ftremoen, en die hec lijk in korten tijd ftijf maaken (?) Maar wanneer meneen dier met den damp vankool m denln'r^ ^ heC bloed' ^ngen Z na der, dood van eenepaarfche kleur, vloeibaar cn als fchuimend, en deszelfs lijk, dat óp allerhande Rijzen buigzaam is, behoudt langen tijd zijne^natuurlijke warmte (c). Daar blijft onS Z meest altijd een klonter die dikwijls als poh|eus is, ioon^°dWige Zi]n dC me£StCn dic Uit Ml>en> voortmm ^t/e"en °? deHeeren winslow en portal  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 121 is, in hec vloeibaare bloed der buiken en der ooren van het hart overig. Indien men dit bloed in een open bekken vergadert, ftremt het gedeeltelijk, maar zeer flaauwüjk, en de klonters blijven zeer zagt; het droogt eerder dan dat het zig, gelijk anders, in een wit en rood gedeelte fcheidt. Wanneer men het in een flesch opvangt, die niet wel gellooten is, blijft het vloeibaar geduurende verfcheiden maanden agtereen» zonder in den winter bijna eenige tekenen van rotting te geeven. Ik heb daar de hoeveelheid van anderhalve once in een klein kolfje van vergaderd waarvan ik den hals onder een glazen vat gèftooken heb, dat in het wacer {honc\ en half daarmede gevuld was; in twintig dagen hadt het eene groote hoeveelheid lugt opgenoomen. Ik laat het aan andere Natuurkundigen over, om die ftuk omftandiger te onderzoeken, en om nategaan of dit uitwerkfel gemeen is aan het natuurlijk bloed, en aan het bloed in den ftaat van ziekte. Indien men met dit bloed eenige zuuren vermengt, wordt het bijna zwart, begint dik te worden en blijft geduurende eenen zeer Jangen tijd onaandoenelijk voor rotting. Indien men daar geconcentreerde loogzouten mede vermengt, wordt het van eene zeer lichte paarfche kleur tegen hec roode aan; hec worde alsdan dunner en zo vloeibaar als wacer, zelfs de klonters, en men bemerkt in eenige uuren reeds cekens van eene beginnende rotting. Van waar koomt deze verandering van kleur? De zuuren maaken het tinktuur van Zonne-bloemen rood, en de loogzouten maaken het groen. H 5 Maar,  122 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen; . Maar, zal men misfchien zeggen , zijn de verfchijnfelen van het bloed, welke ik daar heb opgegeeven, niet eerder de uitwerkfels van de hitte welke de koolendamp in mijnen kas veroorzaakt, dan van den damp zeiven? Men behoeft, om hier op te antwoorden, de kooien flegts buiten den kas aan te fleeken, en den damp van buiten in den kas te brengen, om voortekoomen dat de hitte zig niet aan denzelven mededeele. Als dan zal al hetzelfde, wel in een minderen graad plaats hebben „maar niet veranderd zijn; dat is te zeggen, het lijk zal geduurende een korter tijd buigzaam blijven, en het bloed zal na een zekeren tijd ftollen, maar zeer flaauwelijk. Om mij daar nog zeekerer van te overtuigen heb ik eene vergelijking van dit bloed gemaakt met dat van dieren,. welke ik gewurgd had. Het bloed van deze laatften, wier lijk in minder dan een uur tijds ftijf wierdt, ftolt zodra het buiten zijne vaten is, en de geftikten worden naauwlijksch ftijf na zes uuren tijds. Hun bloed vertoont zig aanftonds vloeibaar, fchuimend, en wordt zeer langzaam dik. Deze uitwerkfels worden, gelijk ik gezegd heb, fterk er wanneer de werking der hitte zig met die van den damp vereenigt (a). Doch het bloed der gefraoorde dieren door den koo- (o) Deze mag wel eene der oorzaaken zijp van de verfchillen in de verichijnfelen welke de Ontleedkundigen in het openen van verflikte Menfchen en Dieren hebben aangetekend. De Heer m end el in zijne Nouvelles Recherrhes fur les Noyes, les Saffoques par le: Vapeurs Mephitiques &c. P°g- 37- tragt alle deze verfchillen uit de meerdere hoeveelheid van den waasfem te verklaaren wawdoor het dier geflikt is ; het zal evenwel uit de verdere proeven- van den Heer troja blijken dat deze reden alleen niet voldoende is.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 123 koolendamp is over het algemeen niet alleen als fchuimend, maar men ontdekt zelfs zomtijds ook iugtbellecjes in de longen - aderen. Men kan de ontdekking van deze lugt onder eene veerkragtige gedaante nog gemakkelijker maaken, als men beurtelingsch en met behendigheid met de eene hand de longen en met de andere het hart en de groote vaten toeknijpt. Men ziet ook de lugtbelletjes nog duidelijker met het bloed in den linker buik vermengd, nadat men het hart dwarsch bij deszelfs bodem heeft doorgefneeden; als men dan de long en de longen - aders met het linker oor toeknijpt, ziet men dat het bloed hetwelk uit den grond van den buik voortkoomt geheelenai fchuimend is. Als men dit met eene genoegzaame behendigheid doet flaagt men in deze proef zeer dikwijls, maar ik heb mij daar nog nader van willen verzeekeren: ten dien einde heb ik een hond genoomen dien ik de groote flagader de beide holle aders en de ongepaarde ader zeer digt bij het hart heb gebonden, ik heb deze vaten onder den band afgefneeden, en de long met het hart uit het lijk losgemaakt. Ik heb vervolgens deze beide ingewanden in het water gedompeld onder een omgekeerd glas dat daar volmaakt vol mede was, en ik heb aldaar de holligheden van het hart geopend. De geringe hoeveelheid lugt die daar met het bloed in bevat was, is daar ook met het bloed uitgegaan en tegen den bodem van het vat aan gaan zitten; zij heeft zig daar te zamen gevoegd gelijk een bel van eene zeer middelmaatige grootte. Men moet acht geeven van de longen buiten het glazen vat te laaten, om de verwarring van de lugt die daar uit zoude kunnen voortkoomen te vermijden, en om dezelve uitwendig met de longaderen te kunnen drukken. Op die wijze is men zeeker van flegts  '124 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen: flegts de geringe hoeveelheid lugt te hebben die m het bloed zelf bevac was. Staat van de ingewanden van den onderbuik, en van den Kop. De lever en de milt zijn opgevuld met bloed. Allede aders, die van de maag, van het darmfcheil, van de darmen, enz. zitten vol bloed gelijk in eene door konst gemaakte opfpuiting. De boezems en de andere aders der hersfenen zijn in denzelfden ftaac, en derzelver holten bevatten eene zeer geringe hoeveelheid water. III. Het is de belediging van de Hersfenen en Zenuwen door den Kooien - Damp niet alleen , maar ook dc uitwerkingen welke dezelve op de wegen van den omloop des Bloeds voortbrengt, waardoor deze Waasfem de Dieren doodt. Men kan niet twijfelen of de zenuwen en de hersfenen worden door de kwaadaardge dampen aangedaan. Maar de vraag is of zij alleen waarlijk in ftaat zijn om den dood "in zulk een korten tijd voorttebrengen , als alle dampen denzeiven gemeenlijk veroorzaaken ? Ik begon hier reeds in den beginne aan te twijfelen, omdat ik zulks in verfcheiden gevallen ten uiterften moeielijk gevonden had ; de volgende ftrekken daar nog nader ten bewijze van. Ik fneed aan een hond de lugtpijp dwarsch door. Na daar het vel en de Spieren van losgemaakt te hebben, bragt ik 'er het onderst gedeelte van een blikken pijp in , waar aan eene foort van wrong zat om te beletten dat dezelve niet wederom uit- gleedt,  V-erhandclingen over de fchijnbaar Geflorvenen. i2jr' gleed t, en ik maakte deze pijp dus met een draad, dien ik om de lugtpijp heen wond, terdeeg in dezelve vast; aan dit pijpje zat een lange Iedere buis, en aan het einde van dien eene foort van tregter; dit aldus bezorgd hebbende maakte ik den hond met den fmoel en de pooten in den kas vast, floot denzelven naauwkeung toe, en liet alleenlijk het eene eind van die pijp door een gat gaan dac daar voordag telijk toegemaakt was , en waarin dezelve zo juist paste, en nog daarenboven beflooten wierdt, dat 'er volftrekt geene buicenJugt bij konde koomen. Dit alles dus gereed zijnde ftuk ik eene dubbelde hoeveelheid kooien in den kas aan als gemeenlijk. Het dier bleef daar geduurende twee uuren in , en ademde als in den natuurlijken ftaat. Alstoen deed ik daar eene even groote hoeveelheid vuur bij als de eerste keer, en ik deed hetzelfde eene derde keer na twee uuren tijds. Eindelijk nam ik na negen uuren tijds het dier uit den kas; hij voer toen zeer wel en zag leevendig uit de oogen; ik heb hem moeten dooden met hem de lugtpijp toe te knijpen. Ik deed dezelfde bewerking aan twee andere honden, aan een haan, en aan eene kat, die den bek open moest houden , dewijl men haar daar een prop van linnen ingeltooken hadt opdat zij niet zouden kunnen bijten; maar om een fterker damp te hebben, ftak ik in plaats van kooien zwavel in den kas aan. Ik heb hen dus vier uuren lang in dezen damp gelaaten zonder dat zij ftierven, en ik heb hen zelfs niet kunnen dooden, dan door hunne ademhaaling te onderfcheppen. De rook van dezen zwavel was evenwel zo fterk dat hiï door den leeren buis heen drong en tot in de long van de dieren kwam, hetgeen hen deedt hoesten, maar niet veel hinderde; men wierdt zulks gewaar als  126 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. als men met den neus bij de buitenfle opening van den buis naderde; om hen vanjdit ongemak te ontheffen hielp ik van tijd tot tijd hunne ademhaaling door in den buis met een blaasbalg te blaazen. Ik dagt daarna om den waasfem van kooien en van zwavel in andere even teere en zelfs meer van zenuwen voorziene werktuigen dan de long en in te blaazen. Ik blies daar eene groote hoeveelheid van door den aars in de darmen van een lndiaahsch Varkentje van een Hond en van eene Kat van in. Met deze bewerking wierdt beurtelingsch twee uuren lang aangehouden zonder dat het leven der dieren daarvan fcheen te lijden; zij ademden flegts een weinig fchielijker dan gewoonlijk , hun lijf en hunne pooten trilden, en zij toonden daardoor dat zij in een ftaat van lijden waren ; maar zodra ik hen had los gemaakt voeren zij zeer wel. De ingewanden nu zijn meer van zenuwen voorzien dan de longen; bij gevolg, indien de vergiftige waasfems niets deeden dan de •zelfftandigheid der deelen doorloopen om de plaatlelijke zenuwen aantetasten, en zig van daar door het geheele zehuwgeftel te verfpreiden , zouden deze dieren fchielijker, of ten minften even fchielijk, hebben moeten fterven, als wanneer de vergiftige dampen door de ademhaaling worden ingebragt. Maar ik had mij van eene foort van tabaksklijsteer bediend, en de dampen konden dus'te veel met gewoone lugt aangelengd zijn; om deze tegenwerping te voorkoomen, befloot ik zuivere en zeer fterke kwaadaartige lugten uittekiezen: de Salpeter-lugt, namelijk, de zuure lugt, en de loogzoutige lugt, en mij tot derzelver inbrenging van eene andere handgreep te bedienen. Om  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. iif Om van de eerfte dezer lugten gebruik te maaken , nam ik een kolf* die omtrent een - en - veertig teerlingfche duimen lugt bevatte, en deed daar eene groote hoeveelheid vijlfel van ftaal in; aan den hals van den kolf maakte ik het eind van een wijden blikken pijp vast die door een ftuk kurk heen ging, ten dien einde doorboord, en met wasch beftreeken. Daarop goot ik bij herhaalingen gekoncentreerden geest van falpeter op het ftaalvijlfel, (alles te zamen ter hoeveelheid van twee oneen en eene halve) en toen de opbruifching was opgehouden, en de bodem van den kolf niet al te heet meer was, bragt ik de vlam van eene kaars bij den kolf om de ontwikkeling van de falpeter - lugt te bevorderen , en daarna bragt ik het ander eind van de pijp in den aars van een hond in, nadat ik zorg gedraagen had van de gewoone lugt die in den kolf bevat was, daar vóór mijne proef uit te drijven, en al geduurig nieuwe materiaalen in den kolf doende, naar maate zij ophielden lugt voorttebrengen. Geduurende deze proef is de ademhaaling fteeds belemmerd en geweldig geweest. Na dat ik daar een zekeren tijd mede had aangehouden, maakte ik den fmoel van het dier los; toen haalde hij zijnen adem met den bek open en met menigvuldige beweegingen van de tong. Drie kwartier uurs na het begin van de proef braakte het dier, en liep hem de pis af; mep bemerkte toen ook reeds eenige ligte ftuiptrekkende beweegingen in alle zijne ledemaaten, doch hij ftierf derdehalf uur na het begin der proef , en hij verloor zijne kennis (om zo te fpreeken) flegts korten tijd voor zijn dood; ik heb hem onmiddelijk daarna geopend : Zijn hart was bleek; en met eene fterke prikkeling wekte men ter naauwernood flegts eene geringe irritabi- liteit  128 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. liceit in het regter oor van [hetzelve op ; dit vermogen openbaarde zig,even wel een weinig fterker in den regter buik van het hart, na dat hetzelve eenigen tijd aan de lugt was blootgefteld geweest. De wormswijze beweeging der darmen, de instabiliteit van alle de andere fpieren des lighaams; de ftuiptrekkende beweegingen van de pooten en van het middelrif als men den zitbeens- en middelrifs - zenuw prikkelde, waren zeer fterk. Ik moec hier bij zeggen dat ik den zitbeen - zenuw ontbloot had eenigen tijd voor dat het dier geftorven was; de irritabiliteit van den grooten bilfpier , als ik denzelven prikkelde, en de ftuiptrekkende beweegingen van den poot waarvan ik koom te fpreeken, hebben altijd voor den dood plaats gehad, terwijl het dier Itierf, en zelfs na dat het dood was; ik heb dezen zenuw in bijna alle de volgende proeven op dezelfde wijze ontbloot. De lugt hadt de darmen tot aan de maag toe uitgezet; dezelve is door de nog aanhoudende wormswijze Hpweeging der darmen na den dood tot in den rcgten darm en van daar door den aars uitgedreeven. JSJa dat de lugt daar was uitgegaan zijn de darmen hard geworden en zo ftijf als koorden. De long was ook bleek, en zeer moeielijk om op te blaazen. Al het bloed was zo zwart als inkt, ftremde oogenblikkelijk, en fcheidde zig niet in rood bloed en in wei. De zuure lugt doodde een anderen hond in anderhalf uur tijds.. Een half uur na het begin der proef was het dier reeds geheel verzwakt, hadt zijne kragten en zijne kennis verlooren, en ademde langzaam en zagt. Een kwartier voor dat hij ftierf ontblootte ik de fpieren van den dije; mee dezelve tekwetfen wekte ik hunne irritabiliteit op, fchoon  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. m fchoon niet zo fterk als in den natuurlijken fhat • Crlbau?eh,rr, ^-men o maar Haai^ehjk,de beweeging van den noot on Korten tijd daarna was dezuure lum ZlZelZ dat dezelve letterlijk de darmen doorboord'6 P,efen h6£ Vd Va" de» ^ °rbu * beeri , ' /° ^ gr°°C SaC in denzelven ge! teï nfta.mded°,0r Z'J mCt gewe,d u«b^ N& tegengaande deze voornaame kwetfing , leefde za m. aTf V m¥ten mec eene ^er anï zaame ademhaaling. De lever vertoonde z,V bij braa°dPenn,nS °°k f ê,ek°0kt' en de ^ 3? g£ M?n kondeT .V^t,6 W3S ^elenal zwSt. ivien Koncle de irritabiliteit van het hirr Ap-tJ zeer flaauw opwekken, doch de L« iet S veel gemakkelijker opwekken dan indc lS niet de falpeter - iugt4 Het bloed fcheen een wel ng zwart, en wierdt fchielijk dik als het inTÏ SSbp^ MSjf* b,°edige -^eid^lt: Een derde hond, dien ik eene loogzoutte lun i« de darmen mbragt, ftierf na vier uuren t ?d s Hi, heeft onophoudelijk gefchreeuwd, arffadS en Ln ren ook ten uiterften opgezet, doch men ontdekte geene weiagtigheid in derzelver holligheden. Het is dus blijkbaar dat het bloed, hetwelk dopr de krop-flag-aderen aangevoerd wierdt, de hersfenen in deze proef gedrukt heeft, en dat deszelfs terugkomst door de kropaderen en andere aderlijke vaten belet is geworden; daar is evenwel geene beroerte op gevolgd, en zo dezelve gevolgd ware, zoude zij het dier in weinig tijds gedood hebben. Een andere hond, op dezelfde wijze als deze laatfte geprepareerd , maar in den damp van kooien gezet, ftierf daar in zeventien minuuten in; zijne hersfenen waren veel minder opgezet dan die van den vorigen. Deze proeven, welke ik verfcheiden maaien herhaald heb, zijn zo klaar in zig zeiven , dat het nutteloos is ftil te blijven ftaan om daar eenige gevolgen uit af te leiden ; ik laat deze zorg dus aan mijne Leezers over; zij zullen ook hun oordeel kunnen vellen over hetgeen men aangaande de Gehangenen gezegd heeft. Men zoude evenwel lóisfchien nog kunnen tegenwerpen, dat de omloop in het dier van op eene na de laatfte proef niet  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 157 niet geheelenal door het hoofd is afgebrooken; dat het zeer waarfchijnelijk is dat de werveladeren niet toegedrukt zijn geweest, en dat zij het bloed wederom in de omloopwegen konden te rug brengen; dat de adertjes die over het ruggemerg heen loopen , zulks ingelijks konden doen. Ik ben zeer verre af van dat alles volftrektelijk te ontkennen ; in tegendeel ik zie wel dat ik dat alles als waar moet toeftaan; maar alle deze aders, zeer klein in zig zeh en in den natuurlijken ftaat, zijn niet in ftaat dan om het bloed van derzelver mede - flagaderen te ontvangen en naar het hart te rug te brengen; de middellijn die uit de vereeniging van deze zelfde aderen ontftaat, is oneindig kleiner dan de middellijn der ftrotaderen ; deze kleine aderen moesten dan, in de bovengemelde proef, niet alleen het bloed der flagaderen die met dezelve overeenkoomen, maar ook het bloed der krop - flagaderen, hebben te rug gebragt, hetgeen in eene zeer groote hoeveelheid door die varen wierdt aangevoerd die buiten den band gelaaten waren- Nu, het is onmoogelijk dat zulks gebeurde zonder hec grootfte geweld op de hersfenen, door welke al dat bloed met eene zo groote belemmering moest doorgaan; wij hebben zulks indedaad gezien door de werkloosheid waarin de kropflagaderen -gèbleeven zijn ; het was geene klopping welke men in dezelve gevoelde; hec was eene verwarde • ontroering die de onmogelijkheid aantoonde welke het bloed ondervondt om door de gewoone wegen heen te gaan. Doch niettegenftaande deze zo vermoogende kragt als van de ademhaaling, is 'er geene beroerte op gevolgd. Wat nu de toedrukking van de wervel - aderen • en flagaderen betreft, ik heb gevonden, of ik heb mij  158 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. mij ten minften verbeeld te vinden, dat dezelve altijd door het koord waren toegedrukt geweest. Ik had mij op de lijken van honden gè'oeffènd om den band tusfchen de dwarfche uitfteekzels van het tweede en derde wervelbeen te doen vallen. Deze uitfteekzels zitten niet zo digt als bij den mensch ; zij zitten bij de honden ver genoeg van een om een koord tusfchen in ce laaten, vooral een koord dat men met geweld inbrengt. Maar indien de omloop des bloeds uit den kop in het lighaam, en uit het lighaam in den kop, in het dier waarvan wij fpreeken , bijna geheel afgebrooken was , hoe heeft- het dan zo langen tijd kunnen leeven V Die vraag verdient zeekerlijk wel eenige opheldering. De volgende proef zal die in een opflag van "het oog geeven. Ik ontblootte aanftonds de beide kropaderen aan een hond, en ik bond dezelve op twee plaatfen toe 'om dezelve in het midden dwarsch af te fnijden ; het dier bleef zeer weinig verdoofd. Een half uur daarna bond en fneed ik op dezelfde wijze de krop-ilagaderen en de inwenaige kropaderen af, die zig te gelijker tijd aanboodcn. Het dier wierdt meer verdoofd ; ik liet, gelijk ik gezegd heb, een half uur tusfchen de eerfte en deze tweede operatie verloopen, om de hersfenen -ter deeg vol bloed te doen zijn. Ik fneed vervolgens de lugtpijp dwarsch door , benevens al het vel rondom de wervelbeenderen, op dezelfde wijze als men zulks ;doet voor de afzetting der ledenmaaten van den mensch, alle de fpieren, zenuwen, met een woord alle de weeke deelen van den hals, tot op het lighaam der wervelbeenderen af; toen liet ik het mes tusfchen de dwarfche uitfteekzelen van het tweede en  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ifö en derde wervelbeen aan beide zijden doorgaan, om de wervel - ader en flagader, en alle de Jpiertjes die tusfchen beiden bevat waren, door te fnijden, en ik fruitte het bloeden van die vaten door deze tusfchenwijdte der dwarfche uitfteekzelen met de punt van mijn mes vol zwam ( agaricus) te floppen. Toen dit alles verrigt was, waren 'er veertig minuuten verloopen zedert het binden der krop - aderen , en tien zedert dat van de kroplTagaderen. in dezen ftaat, waarin 'er geene andere gemeenfchap tusfchen het lighaam van het dier en den kop overbleef, dan die van het rugge ■ merg, bewoog het dier de oogleden , de oogen, de lippen , en maakte fterke beweegingen met het lighaam. Het dier ftierf vijf kwartier uurs na het toebinden der krop-aderen, vijfen - veertig minuuten na dat van de krop - flagaderen, en vijf-en-dertig minuuten na de kringsgewijze doorfnijding der weeke deelen tot op de wervelbeenderen en de vaten van de wervelbeenderen. Hoe veele gevolgen kan men uit deze Proefneemingen voor de Phyfiologie niet afleiden! V. Onderzoek van de wegen welke de lugt doorloopt om in de wegen van den omloop des bloeds te koomen, bij die dieren door den damp van kooien verflikt zijn. Het fchuimend bloed en de lugtbolletjes, welke ik de bovengemelde proeven in de long - aderen vond, deeden mij denken dat zo de groote poogingen welke de dieren, in den koolendamp beflooten , aanwenden om adem te haaien, in ftaat waren om, gelijk wij gezien hebben , de long te breekeh, diezelfde poogingen ook door hun geweld de lugt met fchaaddijke dampen befmet door de  iób Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. Jong - aderen in de omloop-wegen konde drijven. Hec enkeld aanwezen van die lugt was daar eeri genoegzaam bewijs van ; maar ik wilde mij van de gemakkelijkheid van dien doorcogc nog door andere proefneemingen verzeekeren. Oppervlakkige rhenfchen vinden beuzelagtig alles wat een weinig dieper dan de oppervlakte gaat; maar ik hoop dat men mij met van overtolligheden zal befchuldigeu als men zien zal hoe veel lichts diezelfde proefneemingen over het Phyfiologiesch gedeelte der ademhaaling zullen kunnen verfpreiden. Ik nam eene verfche fehaapenlong met het hart daar aan; ik fneed dat laatfte dwarsch door, zeer digt bij deszelfs bafis. Ik maakte het eind van een wijden buis aan de longenader vast in diervoege dat dezelve daar niet konde uitglijden; aan het ander eind van dezen buis zat eene blaas gebonden die ten eenemaal lugcledig was. Een tweede pijp ook met eeri blaas daaraan wierdt aan de longen - flagader vast gemaakt, en de pijp van een blaasbalg wierdt aan de longpijp verbonden. Ik begon toen lugt in de long in te brengen. Om dezelve geheel te vullen, moest ik den blaasbalg agt maaien ledigen ; dus, om geen geweld aan de blaasjes van de long te doen, opende ik het pijpje van den blaasbalg om de zes fiagen, om daar de overtollige lugt uit te doen gaan; ik had met datzelfde oogmerk een klein gaatje in een der bladen van den blaasbalg gemaakt, en twee kleine wondjes in het bovenst gedeelte van de regter en van de linker long. Ik blies op die wijze een zeer langen tijd, en zeer langzaam, opdat de lugt geene verkeerde wegen infloeg, en om eene ftille ademhaaling in den natuurlijken ftaat naar te bootfen. In den tijd van tien uuren, had ik de blaas van de longen - ader,  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. i6t bijna half mee lage gevuld, zonder dac 'er een bolletje van in die van de longen - flagader doorgegaan 2*. Viam-VerLSenS eeniSe andere iongen. op dezelfde wijze als de voorgaande geprepareerd vul- £ Th, g7fd °pb,,eS' °P wiza vuLe dcide blaas van de Jongen - ader in drie of vi-r uuren tijds, maar daar ging ook tevens een klein gedeelte van in die van de longen - flagader over - evenwel bedroeg de hoeveelheid daarvan op S meest een of twee teerJingfche duimen. Ik heb het refulcaac dezer proef op de volgen- tdnJ'A n0ë, kk^ gczien- lk heb honden gedood door Jiun de longpijp coe ce binden, na dezelve dwarsch te hebben afgebonden. Zodra zij dood waren, bragt ik mee den blaasbalg lugc m hunne longen in. Indien ik de evengfmeldc voorzorgen in acht nam van langzaam te blaazen , vond ik bij de opening van derzelver lijken dé longen-aderen alleenlijk vol met lugt, en daar waren flegts tien of twaalf minuuten noodig om daar fttóSF h0ev?.h£ld van in te vinden!3 Maar zo ik flerk blies, gelijk in de laatfte proef, vond ik ook bloed in de holle aders. Men moet evenwel niet denten dac die lugc, die vrij overvloedig in de holle aders bevar was, geheelenal van de longenflagader gekoomen ware. Ik ben gewaar geworden dat wanneer de Jongenaderen vol van die vloeiftof waren dezelve in de groote fladder door drong., en daar uit op de blijkbaarfte wifze in de kroon-flagaderen van het hart overging enz> in het regter oor en in de holle aders verbreidde! D mrna veranderde ik van toeflei voor eene even yerfche fehaapen - long. De blaasbalg wierde aan de longen-flagader vascgemaakc, en de twee pi^en I* mes  IÖ2 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. met'lugtledige blaazen aan de longen-pijp en aan de longen - ader, zonder dat daar het geringst gedeelte van in die der ader was overgegaan, ik maakte eindelijk aan eene andere long den blaasbalg aan de longen-ader Vast, en de beide blaazen met hunne pijpen aan de longen - flagader en aan de lugtpijp. In minder dan een uur tijds vulde ik géheelenal, cn met het grootst gemak, de blaas van de lugtpijp , zonder dat daar eene enkelde druppel van in die van de longen - flagader was overgegaan. Alle deze proeven zijn verfcheiden maaien, en altijd met denzelfden uitflag, herhaald ; dus kan men niet vermoeden dat in alle deze omftandighcden de doorgang van de lugt met geweld gebaand was, omdat dezelve in aHe de verfchillende gevallen , welke wij koomen optegeeven , altijd denzelfden weg gevolgd is, zonder daar ooit van aftewij ken. Doch, ik had mijne proeven tot nu toe flegts op ingewanden genoomen die van leven beroofd waren , daar bleeven mij dierhalven nog eenige proeven over op leevende dieren te neemen. jk maakte een blaasbalg aan de lugtpijp vast, welke ik bij een groocen hond dwarsch had doorgefneeden. Het'was mij niet moogehjk denzelven met de grootfle kragt van inblaazing te dooden geduurende den tijd van vier uuren ; men weet zelfs dat als men op die wijze blaast, maar zagter men de dieren wederom opwekt die ftervende 'zijn , en dat men dezelve dus lang kan doen leeven met de borst geheel open. Ik moet hier bii aantekenen dat wij'met ons beiden waren die bliezen, en dat wij van tijd tot tijd eenige minuuten rustten; in.deze tusfchentijdenverkreeg iet dier  Verhandelingen over ie fchijnbaar Geflorvenen, 163 dier nieuwe kragten, en wierdt opgewekt uit de . diepe neerflagtigheid waarin hij geduurende hec inblaazen was. Ik doodde hetzelve met hem de bor des Übferva'ttons fur le même fujet &c, in den jaare r77c. j„ 8vo uitgekoomen. a ' Dit werkje heet: Experiences pmres a faire connoitrt que alcal, volatil fluor ejï le remede le plus efficace dansles Afphyxies &c. Parijs 1777, gVo. ( b) Het werk, dat de Heer troja hier oji het oog heefr voert ten tijtel: Ds Animalium ex mephitilus Q» noxüs HaltMus mtentu , ejusque proprioribus cavRs. Ik heb hetzelve niet te zien kunnen krijgen, maar ik meen dat het in den jaare 1777 te Napels in 1'olio is uirgegeeven. L 4  \6% Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. het fprengen met koud water in het aangezigt en over het geheele lighaam, ten vijfden het blaazen in de longen. Wat het eerfte middel betreft, dat heeft men fterk beftreeden ; het tweede heefc men getragt te verzwakken door de wetten der neutraalizeenng van de zuur-zouten met de loog - zouten; maar de drie overige zijn onfeilbaar, en men moet dezelve nooit verzuimen in de behandeling van verflikten door vergiftige dampen. De Heer harmant heeft het fprengen met koud water alleenlijk in het aangezigt aangeraaden , maar ik zie geene genoegzaame redenen om de oppervlakte van het overige des lighaams uit te fluiten: men vermeerdert dus de uitgeftrektheid van het middel, en men maakt hetzelve gevolgehjk vermoogender. Hij heeft ook gebruik gemaakt van Mixtuuren en Klijfteeren; hij ftelt den Lijdei aan de vrije lugt bloot; hij keurt de aderlaating en de verhittende middelen af, enz. De Heer sage, meenende dat de oorzaak van den dood der verflikten een zuur beginfel was, heeft het vlugge bijtende loogzout, dat hij alcali volatile fluor noemt, als een fpeeifjek middel opgegeeven om hetzelve te neutralizeeren. In datzelfde jaar als de Memorie van den Heer sage in het licht kwam, maar voor derzelver gemeenmaaking, hadt de Heer ktjnter, onder andere middelen die gemeenlijk gebruikt worden, het vlugge loogzout aangeraaden om de Drenkelingen in het leven te herroepen («). Hij geeft het- (») Dit is het ftuk dat ik in de Nooten op de Ferhande"$ing over den dood der Drenkelingen, van den Heer garda=  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. i6> hetzelve daar evenwel niet op als een neutralizeerend, maar enkeld als een prikkelend, middel. Door het groote gemak waarmede men dieren door middel van vergiftige dampen dooden kan, zoude men veelligt denken dat daaromtrent egenwoordig geen verfchil moest zijn ; dat de geneeswijze genoegzaam opgehelderd, en dat allen menichen het daar omtrent eens, moesten wezen. Maar geheel met. De proeven zelve welke men op dieren genoomen heeft, hebben flegts gediend om meer onzeekerheid voorttebrengen , %n om h?t getal der zwaarigheden te vermeerderen. Ik heb ae oorzaak van die verfchillen van gevoelens gezogt en ik meen dezelve gevonden te hehb-n dezelve hangen af van de ongelijkheid van den tiid waarin men de hulpmiddelen van de konst begint te gebruiken op die dieren welke men verft kc heeft. Daar uit volgt dat ieder een een middel op zijn eigene hand heeft, hetwelk hij als een fpe? cifiek middel opgeeft. p ~ Ik heb mij genoegzaam over deze voorafgaande punten uitgelaaten. Ik zal nu mijne eigene proeven gaan opgeeven gelijk ik dezelve genoomen hebdezelve zijn zeer talrijk geweest, en het getal der honden, welkeik voor dit gedeelte mijner Verhandeling heb moeren gebruiken, is nog aanmerkejjjker geweest dan vpor de vorigen. Jk zal dienafoeurib gen m drie Artikels verdeden; het Eerfte zal handelen: Deeldet PMUjophicai TrmsJions ingèlascbt X^  i7o Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen, Jen • Over hec tijdftip dat men uit de tekenen der ademhaaling kan afneemen om met vrugt de nuddelen te gebruiken, welke men gefchikt oordeelt om de dieren, die door den koolendamp geftikt zijn, Va het leven te herroepen y het Tweede: Over ■dat van hetwelk men kan gebruik maaken op ■het eigen oogenbiik als de omloop des bloeds ophoudt;-en het Derde: Over dat hetwelk men •kan waarneemen voor dat de omloop des bloeds geheel geëindigd zij. • I Over het tijdftip dat men uit de tekenen der 'ademhaaling kan afneemen om met vrugt de nnddeun aantewenden . welke men gejehtat oordeelt om de Dieren, die door den damp van Kooien geftikt zijn, in het leven te herroepen. Niets is natuurlijker dan datmen een dier beginne te helpen wanneer men het in eenen door konst verwekten kwaadaartigen damp zonder beweeging en zonder ademhaaling ziet liggen.. Wanneer men hetzelve van 5 tot 10 fekonden m dien ftaat ziet blijven, moet men gewisfehjk zeggen dat het dier fchijnbaar dood is, en dat men zig moet haasten om hetzelve allen noodzaakelijken bijftand te ver]penen om hetzelve in het leven te herroepen. Maar als men deze leerftelling wat dieper onderzoekt zal men zien dat niets gevaarlijker is, noch meer gefchikt om ons in dwaahngen te vervoeren. Wij hebben in de optelling der verfchijnfelen., die den dood van verftikte dieren voorafgaan gezien, dat de ademhaaling omtrent de laatfte tijdperken van het leven zeer verre van eikanderen af kn; men telt in de tusfehentijden van dezelven  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. i?t' op eene zeer onregeJmaatige manier 15, 20 2? 3?' "Mo fekonden toe; maar zeldzaam to't ao or 40 by kleine honden, en meest alleen bij groote en fterke Zulk eene lange tusfchenwijie van 30 of 40 fekonden gebeurt evenwel meestentijds maar eens in al den tijd dat het dier in den koolendamp leeft; die van 10, 15, en 17 fekonden gebeuren verfcheiden maaien , en nadat het dier eene inademing gedaan heeft die van een tusfchentijd van 30 of 40 fekonden voorgegaan is, is hetzelve in itaat om voor zijnen dood nog vijftien of twintig maaien adem te haaien ; de tusfchentijden van dez* laatfte ademhaaling zijn ook zeer onregehnaati^ namelijk van io, 12> 4,g, lü} f ^ konden, enz. ' 1 ' Onderftellen wij dan dat men een hond uit d-n vergiftigen damp neeme na eene ademhaaling die van een tusfchentijd van 40 fekonden moet gevolgd worden eer het dier 'er eene tweede doet en zo vervolgens in dezelfde orde als ik daar zo koom op te geeven. Onderftellen wij ook eens dat men hem wegneeme, 1Q fekonden, bij voorbeeld, na die ademhaaling die van 40 fekonden rust moet gevolgd worden, zo blijven 'er nog 50 °VKnfo i,nluWreIken heC dier zoude adem gehaald hebben, en zelfs in den térgiftlgifi damn in dien tusfchentijd nu van die 30 fekonden kan rnen er nog 10 wagten voordat men de noodige Hulpmiddelen in het werk ftelle, om de Aanfchouwers te doen zien dat het dier zig in eenen ftaat van fchijnbaaren dood bevindt; maar men wag zelfs nooit zo lang; men haast zig aanftond* om het dier te helpen zo dra men het een klein oog™ blik zonder ademhaaling ziet. Daar blijven dus nog 2p fekonden van het geheel der 40 overig,  172 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen: rig en indien men op dat oogenbiik eenig hulpmiddel , welk ook , in het werk ftelt, zal het dier eewisfelijk wederom opkoomen , omdat het daar zonder dat ook wel van zoude opgekoomen zijn, en het geademd zoude hebben al ware het op geenerlije wijze hulp gebooden. Indien men bij gevolg, in het tegenwoordige geval, het leven van dit dier aan het gebezigde hulpmiddel wil toefchnjven, zal men zonder zig te bedriegen, de geheimzinnige woorden, welke een gewaande Tovenaar over de verftikten zouden uitlpreeken, voor onfeilbaar moogen aanzien. Zie daar dan waarin de bron der onovereenftemmende Manieren van da behandeling der Verftikten gelegen is. Ik heb honden uit den damp van kooien genoomen wanneer ik zag dat de tusfchentijd der ademhaalingen zeer groot geworden was. ik heb dezelve daar 8, 10, 15, fekonden uitgenoomen, na eene ademhaaling die niet van eene andere gevolgd wierdt geduurende den tusfchentijd welken jk koom optegeeven. Ik heb dezelve zagrjes op een tafel gelegd; ik heb deuren en vengfters van het vertrek toegedaan om den trek van de lugt zo veel mogelijk te beletten die de ademhaaling van het dier zoude hebben kunnen verhaasten ; alles was ftil op de plaats alwaar zij gelegd waren; zelfs de medehelpers ftonden op eenigen afftand ; opdat zij met hunne ademhaalingen geene beweegingen aan de lugt mogten mededeelen. Ik heb zonder volftrekt iets te doen, 10, ij, 20, 2c, fekonden gewagt, na deze dieren op de tafel gelegd te hebben, en ik heb het vermaak gehad van'hen, nadat die tijd verloopen was, wederom van zelfs te zien bijkoomen. Ik heb 'er ook , na 2 en na 4 fekonden gelegen te hebben, zien bij-  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 173 koomen, maar ik heb deze laacften niet eens gerekend om eene toepasfing te maaken van hetgeen ik hier boven opgegeeven heb. Ik heb tien honden door deze proef gebruikt. Ik heb meer gedaan. Ik heb gewagc dat de groote ademhaaling , dat is te zeggen die van een tusfchentijd van 25, 30, of 40 fekonden gevolgd wordt, geëindigd was; als dan telde ik alleenlijk het getal der volgende ademhaalingen. Ik heb de dieren daarop na vier, na zes, na agt, na tien ademhaalingen uit den vergiftigenden damp genooT?i?^ /T- 3 djd Van zelven en zonder eenig ra^!^ D-^°pze^ Ik zal hier bij aanmerken dat indien men in de. zen ftaat, waarin het leven op het punt is van uicgebluscht te worden, een of twee droppels overgehaa den azijn, of vlug bijtend loogzout in den neus der dieren goot, dezelve aanftonds ftierven en zonder hoop om ze ooit in het leven te herroepen door welk middel zulks ook mogte zijn Vier honden die nog ademden, zijn geftorven op hec oogenbiik alsik twee druppels van die vogten het zij in hunnen bek of in hunnen neus inbragc Ik'heb hoenders uk den koolendamp genoomen , nadat zij zig verfcheiden maaien mee ftuipen op den bodem van den kas omgerold hadden, dac is te zeggen op het oogenbiik dat zij zeer mishandeld en op het punt van fterven waren; zij ademden toen evenwel nog, maar op het oogenbiik als ik hun een druppel van een van deze vogten in den bek gegoocen had, zijn zij onmiddeiijk daarna geftorven Ik heb deze proef op zes van deze dieren herhaald De kikvorfchen zelve die door den rook van zwavel zeer  174 Verhandelingen over de Jclnjnbaar Gejlorvenen. zeer mishandeld waren geworden, fchoon nog leevend , zijn geftorven onmiddejijk nadat ik hun eenen druppel van deze vogten in den bek gegooten had. Ik heb nog eene andere proef genoomen; ik heb gezegd dat de ademhaalingen, die op de groote ademhaaling van 30 of 40 fekonden volgden * zeer onregelmaatig waren, en van vijftien tot twintig in getal; ik voeg hierbij dat de langfte van deze laatfttn geen langer tusfchentijd heeft dan van vijftien tot zeventien fekonden. Ik telde dus, na de groote ademhaaling , den tusfchentijd of de fekonden, die tusfchen alle de volgende verliepen, zonder mij te bekommeren-of het dier dood ware of niet, en wanneer ik aan eene ademhaaling kwam die in den tijd van eene geheele minuut niet van eene andere gevolgd wierdt, nam ik het dier weg, en diende hetzelve een der bekende hulpmiddelen toe, om de verftikten wederom bij te brengen. Ik heb eene groote hoeveelheid van dezelven gebezigd aan verfcheiden dieren welke ik op dat oogenbiik uit den damp wegnam , maar ik heb daar met alle moogelijke poogingen, zorgen-, en oplettendheden niet een enkelden van mede kunnen bijbrengen. Ut verminderde daar op den tijd, en ham ze weg na eene ademhaaling die niet van eene andere gevolgd wierdt in den tijd van 30, van 25; en zelfs van 20 fekonden, doch vrugteioos; geen hulpmiddel, geene voorzorg, waren-in ftaat om dezelve op te wekken, en deze laatfte ademhaaling is nooit door eene andere gevolgd geworden, dewelke , indien zij plaats gehad hadt, het dier grwisfelijk wederom zoude bijgebragt hebben. Twaalf honden hebben gediend om deze proef te bevestigen. De  Mandelingen over de fchijnbaar geflorvenen: 175 De onzeekerheid dierhalven van dit teken, en de onmoogelijkheid om eene zeekere en niet verdaete proef te neemen als men zig na de tekenen der ademhaaling wil regelen, bragten mij in de noodzaakelijkheid om een ander middel te vinden dat aan deze ongevoeglijkheden niet onderheevig was. Ik zal heczelve in het volgende Artikel opgeeven. II. Over het tijd/lip dat men kan waarneemen op het eigen oogenbiik ah de omloop des bloeds ophoudt , om de middelen te gebruiken welke men meent gefchikt te zijn om de dieren, die door den damp van kooien geftikt zijn , wederom bij te brengen. Daar zijn gewisfelijk geene zeekerer middelen, om zig in deze foorten van proeven niet te bedriegen , dan den omloop des bloeds voor zijnen leidsman te neemen. Dezelve is de voornaame beweegoorzaak van het leven, en hangt niet af van den wil van het dier; de ademhaaling daarentegen (gedeeltelijk) aan een vermogen van den wil onder o-efchikt zijnde, kan niet dan overeenkomftig met de behoefte werken, en de behoefte der ademhaaling door eenige oorzaak, welke ook, ophoudende, moet 'er niets onwisfer zijn dan de tijdperken der ademhaaling , en deze onzeekerheid moet ons in allen opzigten misleiden. Maar hoe zal men het dan aanleggen om het lighaam van het dier buiten den vergiftigen damp te houden, en hetzelve te gelijker tijd den vergiftigen damp te doen inademen. Ik had van dit middel reeds in mijne vorige proefneemingen gebruik gemaakt, namelijk door het dwarsch".affnijden van de lugt- P'JP;  Ïj6 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. pijp; maar in deze gelegenheid was het van belang dat het dier op geenerJije wijze gekwetst wierde, opdat de wonden niet mogten toebrengen om deszelfs huishouding in den war te brengen. Om dit dan op eene andere wijze ter uitvoer te brengen nam ik een vrij wijden blikken pijp, die met een regteri hoek geboogen was. Het eind van een der takken ging tot in het binnenst van den grooten kas, door een gat dat in deszelfs onderst gedeelte gemaakt was, en na dat dezelve daar terdeege vast in gezet was, flopte ik de reeten zo digt mogelijk met Werk toe , om den doorgang van de buitenlugc af te fnijden. Het eind van den anderen tak liep uit in een klein tregtertje dac loodregt boven eene tafel kwam die wat iaager ftont dan de kas. Na dien toeflel nam ik eene van de grootfle blaazen welke ik krijgen konde, en fneed daar den hals en den bodem dwarsch van'af, zo dat 'er van onderen en van boven eene wijde opening was; ik bond daarop het eind van de pijp waaraan hec cregcereje vasc zac in hec onderfle <4c van de blaas vast, door dezelve om dien pijp, ten weinig boven het tregtertje, met dun touw ter 'deeg vast te.maaken, zodat alle gemeenfehap van lun tusfchen beiden afgefneeden was. a De hond die voor deze proef moest dienen was onderwijlen op zijn rug op de tafel gelegd, waarvan wij zo aanltonds gefprooken hebben. De fmoel was toegebonden met een knoop waarvan het midden over den neus liep , en waarvan de beide einden onder het onderst kaakbeen met een enkelden knoop vastgemaakt waren, malkanderen kruisten , en op het agterhoofd of in den nek met een flrik wierden vereenigd. De twee agterfte poo- ten  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 177 ten waren aan het eind van den tafel vastgemaakt, en de twee voorften aan de beide zijden. Het dier aldus bezorgd zijnde fchoof ik de tafel naast den kas, op zulk eene wijze dat de fmoel van het dier vlak onder den tregter van de pijp kwam. Ik bragt vervolgens den kop van het dier door de andere opening van de blaas in dezelve, en ik haalde derzelver rand tot op den hals van het dier neder 5 doch voor dat ik dezelve aldaar vastmaakte, maakte ik den ftrik los die den fmoel tegen het agterhoofd vast hieldt, om den knoop van den bek zo veel te fchielijker los te kunnan maaken wanneer de operatie verrigt zoude zijn. Dit aldus gedaan zijnde, lag een fterke en behendige Mede-; helper den palm van de linkerhand onder het agterhoofd, liet zijnen duim langs het eene oor tegen het onderfte kaakbeen aan fchieten, en de ove* rige vingers langs het andere oor, ook tegen het onderst kaakbeen aan; met den palm van de regter hand lag hij ook tegen het onderst kaakbeen aan 4 en met de vingers van die hand raakte hij aan de vingers van de andere hand, en maakte dus eene foorc van ring die de blaas tegen de beenderen vart den kop aan hieldt, zonder de lugtpijp toe te drukken. De fmoel van den hond wierdt in het tregtertje gehouden, zodat hij niet dan de lugt van het binnenst van den kas konde inademen , waarin aangeftooken kooien geplaatst waren. Men ziet uit hetgeen ik wegens dezen toeftel koom te zeg-^ gen dat ik voor deze proeven niet wel andere dieren dan honden heb kunnen bezigen, om het gemak van de blaas om hunnen fmoel te trekken en denzelven daarin vast te houden. Geduurende de eerfte minuuten dat het dier deze befmette lugt inademde deedt hij drie of vier M maal  I78 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. maa! poogingen om los te koomen; die perfoon , die hem den kop in de blaas beflooten hieldt, verdubbelde daarop zijne poogingen om denzelven daar onbeweeglijk in te houden, en anderen hiel* den het lijf en de pooten met hunne handen tegen. Na agc of tien minuuten deze lugt te hebben ingeademd, was het dier zodanig verzwakt dat het bijna geene beweegingen meer maakte, en zo het 'er al maakte waren zij zeer ligt, èn belette men dezelve gemakkelijk. In dezen ftaat liet ik de pooten van het dier losmaaken , dat op geenerlije wijze tragtte van dezelve gebruik te maaken, om de fpieren van den onderbuik en van de borst vrij, en dus de ademhaaling onbedwongen te doen zijn; ik liet flegts een van de voorften vast blijven, nadien die in geval van eenige beweeging van het dier het minst onder het bereik van een der medehelpers was. Zodra ik den kop van het dier in de blaas geftooken had , begon ik na de dije - flagader te zoeken , en ik hield dezelve onder mijnen vinger van het begin tot aan het eind der operatie. In het b'ègin, toen noch de ademhaaling noch eenig ander vermogen in het dier aangedaan waren , was 'er zeer veele oplettendheids ncodig om de kloppingen van de flagader te volgen. Toen de ademhaaling moeilijk wierdt, wierdt de flagader ook vol, opgezet, hard, en de kloppingen wierden zeer geweldig. Naar maate de ademhaaling fterker en meer belemmerd wierdt, wierden de kloppingen ook geweldiger; het fcheen eene opfpuiting met kwik te zijn die met de grootfte kragt wierdt aangezet, en men zag duidelijk de gemeenlchap van de beweeging tot aan het laatfte uiteinde van den poot; de beweeging van het hart was ook zeer ge-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen 179 geweldig, en hetzelve ligtte zigtbaarlijk de geheele borst óp. Wanneer de ademhaalingen lange tusfchf-nruimtens nöodig hadden om malkandereii op te volgen , bleeveri de kloppingen altijd Zwaar, maar wierden op eene zeer onregelmaatige wijze 'tusfchehpoozendè; in dit geval was de grootfte afftand, welke ik van de eene klopping tot de andere heb kunnen meeten, geweest van 2, en zelden van 3, minuuten; Wanneer hét dier aan den dood naderde, ver* boren de kloppingen van hunne tusichenpoozini 'gen , en volgden malkanderen met eene uiterfte ïhelheid op; kort daarop zakte de pols Ongevoelig zodat dezelve fcheen dieper te liggen, men verloor daar bij trappen het gevoel van, en het dier ftierf op het oogenbiik. Dit verval van den pols is een teken dat den zeer nabijzijnden dood op eene blijkbaare wijze aankondigt; men kart zig daaromtrent niet bedriegen , en hét is niet noódig öp verfcheiden dieren dit teken te hebben leeren onderfcheiden; indien men daar eens de proef van genoomen heeft zal men zig daaromtrent de tweede keer niet bedriegen. Daar zijn evenwel eenige gevallen welke men hier vari moet uitzonderen* gelijk ik zo aanftonds nader zal aantoonem Indien nien hu middelen wil beproeven óm dê verflikte dieren irt het leven te herroepen, is het immers op dit oogenbiik als de omloop des bloeds ophoudt, dat men dezelve moet beginneri in hé'c werk te ftellen ? men moet dezelve gewisfehjk te voren niet toedienen. Zo lang de omloop des bloeds aan den gang is kan men niet zeggen dat het dier zig in eenen fchijnbaaren ftaat van dood M a bas  i8o Verlundelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. bevindt; en fchoon men hetzelve zonder beweeging en zonder ademhaaling zie , moet men niet zesgen dat hetzelve door een waaren fchijnbaaren dood verrascht is, dewelke op zijn meesc dien naam flegts kan hebben voor zo verre hetzelve de oogen betreft, maar hetgeen waarlijk dien naam verdient, is de ophouding van alle beweegingen gelijk ook van de ademhaaling en van den pols terzelfder tijd. Het is dan op dat eigen oogenbiik geweest waarop de omloop des bloeds naauwlijks begint te eindigen dat ik de meest gepreezen middelen heb in het werk gaan Hellen. Het zoude nutteloos zijn in de omftandige befchrijving te treeden van de wijze waarop ik deze middelen heb toegediend , omdat dezelve vergeefsch gebruikt zijn. Daar zijn geene oplettendheden, geene middelen, geene manieren, goed of kwaad, eenvoudig of zamengefteld, welke ik niet heb in het werk gefield. Ik heb mijne poogingen ook nog daarom te meer vermenigvuldigd , omdat men noodwendig moest gelooven, dat, zo ik eenig middel vond hetwelk de dieren in het leven herfteld hadt, men hetzelve de bijzondere voorkeur boven alle andere moest geeven. Het getal der honden, welke ik in dien ftaat ondernoomen heb te helpen, bedraagt drie - en • twintig, en ik ben niet gelukkig genoeg o-eweest om daar een enkelden van bijtc-brengen. Zie hier eene korte optelling van de middelen welke ik gebruikt heb. Ik ben begonnen met het ópblaazen van de long, en hetzelve is met al de omzigheden gefchied welke ik in het volgend artikel nader zal opgee- véri.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. itfr ven. Ik heb de dieren aan de vrije Jugt blootgefleid, en om den wind, of de beweeging van die vloeiftof na te bootfen, dreef ik de lugt door middel van een blaasbalg tegen het aangezigt of tegen het lighaam aan. Ik heb zeer langen tijd aangehouden met het fprengen van koud water, het onderdompelen van het geheele lighaam in koud water, het aanleggen van ftukken ijs op het lighaam, het laaten op de ftrot-aderen, den azijn, den overgehaalden azijn , de elektriciteit op allerlije wijzen, den rook van tabak in de darmen, de prikkelende klijfteeren van verfchillende foorten , en de braakmiddelen. Ik heb eenige druppels vlug loogzout nu eens in den bek en dan eens in den neus ingebragt, dan eens alleen, en dan wederom aan een gedraaid ftukje papier. Ik heb daarvan ook met water in de maag, of door den aars in de darmen, ingebragt; ik heb daar ook twee druppels van met een halven lepel water in de longen ingefpooten, door middel van de lugtpijp welke ik met voordagt daar toe geopend had. Ik heb hetzelve enkeld onder de neusgaten gehouden, hoewel ik overtuigd was dat het vlugge loogzout geene kragt hadt op de zenuwen van den neus of van de hersfenen, wanneer men hetzelve onder den neus hieldt en de ademhaaling onderfchepte. Mijn Heer de Abt fontana hadt mij zulks reeds doen opmerken; het is eene proef die zeer gemakkelijk te neemen is: men houde een fleschje met vlug loogzout vlak bij de neusgaten, maar men onderfcheppe de ademhaaling op dat oogenbiik, en de reuk zal op geenerlije wijze door de kragt van het loogzout worden aangedaan; men kan daar zelfs een druppel van in een der neusgaten doen vallen, geduurende den tijd dat men niet ademt; men za{ M 3 eene  i%2 Verliandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. eene bijna brandende aandoening voelen alleenlijk pp dac plekje waarop de druppel" gevallen is, maar hetzelve dringt niet door gelijk het doet wanneer men het door de ademhaaling ophaalt. Ik liet hetzelve zig daarom in een kolf ontwikkelen waarin de noodige maceriaalen waren en waaronder een licht geplaatst was, opdat hetzelve door zijne vlugheid de deelen van den neus onder de gedaante van lugt doordronge ; op deze wijze deed ik 'er ook van in de darmen doordringen; ik deed hetzelfde met de zuure lugt; deze wierdt langen tijd tegen den neus. aangehouden en een korten tijd tegen de darmen aan. Men mag dan vastftellen dat de dieren op dat oogenbiik waarlijk dood zijn, en dac men alle hoop. moet laaten, vaaren om dezelve te behouden. Dit is hetgeen mij in het begin van deze Memorie heeft doen zeggen dat het onmoogelijk is een waaren fchijnbaaren dood op Dieren voorttebrengen ; ik heb gezegd dat ik daar bij den mensch ook aan twijffelde, maar ik heb daaromtrent op den laatstgenoemden geene waarneemingen. Men heeft voorbeelden van menfchen die verfcheiden uuren onder water gebleeven en wederom bijgekoomen zijn, nadat zij daar uit gehaald waren ; daar zijn evenwel waarneemingen welke die facia verdagc maaken, van lieden namelijk die verfcheiden dagen onder water gebleeven zijn, en die evenwel wederom bijgekoomen zouden zijn nadac men hen wederom in de. vrije lugc gebragc heefc. Ik) wil mij in deze twisten niec inlaacen, niec een faóium daaromtrent hebbende dat tot mijne kennis gekoomen is. Dus geef ik mijne proeven niet voor zeeker op, maar zend liever mijne- Leezers om kennis te hebben van de teke-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 183 tekenen van een fchijnbaaren dood in het algemeen, naar de werken van deHeeren winslow en louis te rug (c. par ^1. sage, des Academies Reyales des Sciences, de, Paus, de Stckholm tfc. en 8 vo a Pa ris 1777. Vari pit werk is naderhand eene tweede,'en in het volgend ,aar nog eene derde, Uitgaaf gemaakt waarbu nog eenige redeneeringen en waarneemïngen £evoecd 4n- v/elke men in de eerfte uitgaaf niet vindt. ( *} &e Uads, 405. tq iafii, en de ïfvtt ep bladz. 105.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. aoi wijzen. Ik zal hier kortheidshalve flegts twee voorbeelden van bijbrengen. Den tienden November 1777 wierdt eene Da* me, die in het Hotel de Lujïgnana Rue des vietlcsLtuyes, Fauxbourg Saint Honoré, te Parus gelogeerd was, verflikt door den damp van aangeftuoken kooien welke zij op haare kamer hadt doen zetten, ert verviel in eenen volkoomen ftaat van fchijnbaaren dood; deze ftaat duurde meer dan drie uuren agter een. Mijn Heer de Marquies d'espagne, Koio> nel van een Regiment Jnfantery, en in hetzelfde. Hotel gelogeerd, van dit toeval gehoord hebbende, zpndt aanftonds om wat vlug vloeibaar loogzout van den Heer sage. De Heer drosne, Apothekar , Lid van de Koninglijke .Akademie der Weetenfchappen enz., begaf zig aanftonds naar de Lijderes j naauwlijksch hadt men haar eenige proppen, met dit vlugge zout natgemaakt, in den neus ingebragt, of zij kwam van haare diepe en lange bezwijming bij. Men deedt haar nog eenige druppels van dit middel, in water aangelengd, inwendig gebruiken , en de Lijderes kreeg haare volle kennis wederom. Gelijk haar hoofd nog eenigen tijd bleef zeer doen , bondt de Heer bauve, een Heelmeester die ondertusfchen geroepen was, haar een vierdubheld fervet pm het hoofd vast dat met koud water en azijn wierdt natgehouden. Weinige uuren daarna was de Lijderes in eenen ftaat van volkoomen gezondheid herfteld. Het andere geval luidt als volgt: Den tweeden januari j 1778 hadt de Portierfter van den Heer CHANORiEK, Ontfanger Generaal der Finantieu ïe Parijs, het ongeluk van door den damp van N 5 aan-  202 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen:- aangeftooken doove kooien verftlkt të worden ; men nam om haar bij te brengen zijnen toevluge tot water en azijn; maar deze Vrouw bij de aanhouding van dit middel geen teken van leven beginnende te geeven, gingen eenige der Dienstbooden aan de Moeder van den Heer chanorier boodfchappen dat haare Portierfter dood was. Deze Dame, hoorende das men dit toeval aan den damp van kooien toefchreef, begaf zig aanftonds naar de lijderes, en ftak haar twee proppen papier, die mee het Alkali-fluor van den Heer sage doortrokken waren, in de beide neusgaten, en naauwlijks was dit gefchied of de Lijderes bekwam, zonder eenigen pijn of ongemak van haaren vorigen ftaat te hebben overgehouden. Deze twee gevallen, welke ik uit eene groote menigte foortgelijken heb uitgez-ogc, en die ten voorbeeld van alle dezulken kunnen dienen die door de Patroonen van dit middel tot bewijs wegens deszelfs voortreffelijkheid worden bijgebragt, toonen wel dat dit middel in gevallen van verftikking op de lighaamen der lijderen eene opwekkende kragt oeffent , maar nog niet dat, vooreerst, dit middel meer vertrouwen verdient dan eenig ander welks kragt door de ondervinding is beweezen geworden ; noch ook, ten tweeden, dat hetzelve werkt door het zuur van den vergiftigen koolendamp te verzaadigen. Hiervan zal ik, om dit gevoelen geregeld te onderzoeken, twee afzonderlijke Artikels maaken; en daarna, in een derde, onderzoeken waaraan men dan deszelfs uitwerkfelen moet toefchrijven, en waarvoor men dit middel eigenlijk te houden hebbe. I. Dit  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 20$ I. Dit middel verdient geen meer vertrouwen dan eenig ander, welks vermogen door de ondervinding beweezen is. In de beide voorgemelde voorbeelden, welke benevens andere foortgelijken worden bijgebragc tot bevestiging van de voorgegeeven uitmuntende eigenfehappen dezes middels, ziet men dat geene, of bijna geene, andere middelen, welke de ondervinding geleerd beeft dat in gevallen van deze foort van verftikking vertrouwen verdienen , aangewend zijn; want in het eerfte geval wordt 'er uitdrukkelijk van geen ander aangewend middel gefprooken, en in het laatfte wordt 'er flegts gezegd „ dat men , om haar bij te brengen, zijnen toe„ vlugt tot water en azijn nam", zonder'er bij te voegen op welk eene wijze men daar op dezu lijderes gebruik van maakte. Ik mag dus zeggen dat men in deze twee gevallen geene, of bijna geene, andere middelen gebezigd hadt, en omdat de lijderesfen beiden door het Alkali - fluor bekoomen zijn , zo volgt hier wel uit dat zij een fterk middel (gelijk ik ftraks zal doen zien dat hec is) noodig hadden om bij te koomen, maar niec dat dit middel boven alle andere te roemen zij. Maar het geen nog meer zegt: Daar zijn verfcheiden gevallen befchreeven waarin men het Alkali -fluor aan Verftikten heeft toegediend , zonder dac zij daar door bijgekoomen zijn* fchoon dezelve door andere middelen, welken men daarna beproefde,, in hec leven herfteld wierden. Daarenboven, menigvuldige voorbeelden getuigen de herftelüngvan verftikten door andere vlugge Loogzouten, door Zuuren, door fnies - Poeders, en,  Ï04 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen^ en, met een woord, door veelerhande over beken« de prikkelende middelen, In de behandeling der verftikten, welke Doéfor hendel in zijne meermaals aangehaalde nafpeuringen over dit onderwerp opgeeft, en waarmede hij betuigt 'er verfcheiden behouden te hebben, vindt men ook, „ dat hij de „ Lijders, als hij kan, een weinig azijn, citroen„ fap, oxymel, of wel zuuren geest van vitriool, „ met water .aangelengd, doet ruiken en inflik„ ken ; en indien deze hulpmiddelen van geen „ baat zijn , dan, zegt hij, tragt ik het fnotvlies „ te prikkelen door zulk een lijder eenigen \\ug„ gen geest in de neusgaten in te brengen, ge„ lijk het Eau de Luce, den vluggen geest van Hartshoorn, het Eau de la Reine d'Hongrie, of „ het Alkali volatile fluor; maar voornamelijk mei ,9 fnies.-poeders , gelijk Spaanfchen Snuif, poeder „ van Betonica, rook van Tabak, of den veder van, „ een Pen ". In het meergemelde ijerigt van den Heer portal wordt ook de Azijn als een zeer kragtdaadig middel aangepreezen. Heer j. a cquin belast ook in zijn Brief aan den Heer le c a t , als een zeer goed voorfchrift, dat men den Verftikten den reuk van fterken wijnazijn moet doen inademen. „ Wat het Alkali volatile fluor be„ treft, zegtdeftraks aangehaalde Doctor men„ del nog'op eene andere plaats van diezelfde „ Verhandeling, wat het Alcali volatile fluor be„ treft, ik geloof dat daar ook zeer veel vooroordeel onder loopt wanneer men. het voor een „ geneesmiddel aanziet dat eene ipecifieke deugd „ bezit, en wanneer men zig tot hetzelve alléén „ bepaalt om de Verftikten wederom bijtebren., gen. Ik zie in dit zout geene andere eigenfchap p dan eene prikkelende kragt die in de dierlijke „ gees-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen^ 20$ „ geesten de werkzaamheid herroept welke zij „ verlooren hadden; maar gelijk nu deze kragt ge„ meen is aan alle geestrijke wateren, is het niet „ eene fpecifieke eigenfchap die onmiddeüjk het vergift der (likdampen aantast, gelijk eenige Ge„ neesheeren zonder eenigen grond gefteld heb,, ben, dewijl dezelve onafhangelijk van dat vergift „ altijd kan werken, en dezelfde uitwerkfels op de „ dierlijke geesten voortbrengt; het Alkali fluor heeft dus niets dat hetzelve van de overige mid„ delen onderfcheidt die deze zelfde kragt bezit„ ten". In de openlijke Vergadering van de Koninglijke Maatfchappij der Geneeskunde , den ze» ven - en - twintigflen Januarij 1778 te Parijs gehouden , las ook de Heer bucqüet eene Memorie over de Verftikten voor, waarin hij verfcheiden proefneemingen opgeeft om te bewijzen dat de rookende zuure geest van zeezout, de zuure geest van zwavel, de geest van azijn , en zelfs de Aether , benevens alle vlugge loogzouten, en eene menigte andere geestrijke geneesmiddelen, even gefchikt zijn om de Verftikten wederom bij te brengen als het zo geroemde Alkali volatile fluor. Uic de boven geplaatfte Verhandelingen van de Heeren gardane en troja blijkt ook dat deze beide Geneesheeren van gevoelen zijn dat het aanwenden van verfcheiden dezer middelen onverfcbillig is, ten minften dat het Alkali fluor geen bijzonder foorteüjk middel tegen de verftikking door den koolendamp mag genoemd worden (aj. II. Dit («) Zie hier boven hladz. 94", 165 en volg. eniti. ghiS?,  2QÓ Verhandelingen over dc fchijnbaar Geflorvenen. IL Dit middel werkt ook niet door het zuur van den vergiftigen^. Kooien - damp te vtrzaadigen. - Indien 'er nu, gelijk in de bovengemelde Verhandelingen beweezen is, geene bijzondere maate van zuur m de verdikking door den damp van doove kooien plaats heeft, of ten minften indien ceze damp met doodeiijk is door eene zuure eigen* Ichap zo volgt van zelfs dat men de werking van dit middel met aan het verzaadigen en neutralizeeren van een Zuur kan Coefchrijven, dat alleenlijk ™ $?, vfbeelding van deszelfs Parroonen beftaan Gelijk hetzelve daarenboven volgens de opgaaf eveneens moet werken, en ook wezenlijk zeer nuttig is, in beroerten, in bezwijmingen, 'flaauwten, en, verdikkingen door vergiftige lugten zo volgt hier ook uit dat dit middel anders dan ajs een zuur-veuzaadigend middel moet befchouwd worden; want waar is hetzuur in eene bezwijming uit Schrik, uit Toorn, uit Vreugde, uit Ótófl» gen, enz.? waar is het zuur in eene Verdikking door de dampen die uit Mijnen, Berg- holen % Grafkelders,-Rioolen, enz. voortkoom-n * Deze zouden immers integendeel eerder van een loog zoutigen of rottigen aart fchijnen te moeten zii'n •„ Ik kan mij, zeide Heer gardane hier boven' „ met overreeden dat de bezwijmingen door een „ zuur worden voortgebragt, en nog*minder dat „ de beroerten hiervan afhangen; en zij, die z'g „ zullen hernnneren dat de uitwaasfemingen van * putten eenen fchielijken dood kunnen& voort„ brengen, zullen moeite hebben om in die ver„ zamehng van rottende doffen het noodige zuur „ te vinden om het verfchijnfel voorttebrengen „ dac men daar aan toefchrijfc'\ c De  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 207 De aadere, zo wel zuure als loogzoutige, middelen i welke ik in her. voorgaand Artikel getoond heb dat eveneens goede uitwerkfelen op de lijders , die door den waasfem van kooien of eenigen anderen ftikdamp bevangen zijn, hebben voortgebragt , gelijk door menigvuldige voorbeelden bevestigd is, zouden dit niet kunnen doen, indien het enkeld door het verzaadigen van het zuur ware dat deze opwekkende middelen moesten werken. Dan zouden althans alle zuure geesten, in plaats van voordeelig te zijn, niet anders dan nadeelig kunnen wezen. „ En wanneer men zig , dusbe„ fluit de Heer gardane te regt, daarbij de goe„ de uitwerkfels van den azijn en van_ fterke zuu„ rèn in gevallen van dezen aart herrinnert, dan „ zal men nog meer moeite hebben om te begrij„ pen hoe dezelfde oorzaak, aangezet en fterker „ gemaakt , eensklaps eene tegenftrijdige uitwer„ icing kan hebben". III. Waarvoor men dan dit middel eigenlijk te houden hebbe. Maar indien dit middel nu geene fpecifieke kragt tegen de Verftikkingen bezit, en indien het niet werkt door het zuur, dat door de ftikdampen in het lighaam zoude zijn voortgebragt, te verzaadigen, (tweeeigenfchappen waarop de Voorftanders van hetzelve, gelijk ik gezegd heb , fterk hebben aangedrongen) zo vraagt men met.reden wat men dan met grond aangaande de kragten van dit middel gelooveu mag, en waarvoor men hetzelve eigenlijk te houden hebbe? Het antwoord fchijnt mij niet twijfelagtïg toe: Voor een fterk prikkelend middel. Het is hier mede gelijk met de opgaaf van veele andere nieuw ontdekte geneesmiddelen gelegen; gonder dat alles waar is wat men aangaande het,« zei-  508 Verhandelingen over defchijnhaar Geflorvenen: zelve heeft uitgevent, verdient hetzelve evenwel de gegronde opmerking der Geneeskundigen Al'-* de bovenopgetelde vlugge zouten en geestrijk; middelen, werken als zenuWprikkelende middelen en zijn door dezen plaatfehjken fchok welken zii aan de zenuwen van een bepaald deel geeven in ftaat om het geheele zenuwgeftel op te wekken en dus de werkingen wederom aan den gang té helpen , die door de vorige Vergiftige aandr.e nmg der zenuwen door de ftikdamfenfgeS ^ toond is, opgefchorten afgebrooken waren. De haalde Memorie m de Koninglijke Maatfehfp. pij der Geneeskunde te Parijs voorgeleezen L getoond te hebben dat alle vlugge gasten eveneens als het Alkali fluor werken, hog beweeg dat alle deze middelen niet anders dan als dan prikkelende middelen werken. In deze klasfe behoort dan ook dit middel geplaatst te worden Het eenige opzigt waarin het van de gewoone verfehilt deszelfs meerdere kragt. Van een bijtenden aart zijnde gelijk uit deszelfs bereiding V weï keik hier boven («) heb opgegeeven) natuurlijk te begrijpen is , moeten deszelfs uitwerkfels ook geweldiger zijn. Hierom moet hetwel 4 gehjk de proeven van den Heer troja bewijzen met veel voorzigtigheid, ja met nog meer dan de min fterke gebruikt worden, maar hierom zullen ook deszelfs uitwerkfels, opzijn pas ,etïï zigd te fterker en te zeekere/zij„. P rjif^ beginfel kan men ook gemakkelijk de tegenwerpingen beantwoorden welke de Heer sa ge in de derde uitgaaf van zijn werkje over dit onderwerp tegen de redeneenngen van den Heer bücqüet heeft ingebragt. , De proeven van dezen Schrijl (a) Zie de JVoot bladz, iqS, *  Verhandelingen over dt fchijnbaar Geflorvenen. 209 „ ver, zegt de Heer sage, om te toonen dat % andere viugge en geestrijke middelen zo wel ge„ fchikt zijn als het Alkali fluor om de Verftikten „ op te wekken, zijn niec genoegzaam om dit te bewijzen, dewijl de Dieren, waarop de Heer „ bucq.uet deze proeven genoomen heeft, niec „ opgehouden hadden zig te beweegen of adem te >, haaien. Zij waren dus nog in geenen ftaat van „ volkoomen fchijnbaaren dood, gelijk de Vogel „ welke ik in tegenwoordigheid van den Keizer „ en van de geheele Akademie in het leven herriep , „ noch gelijk de Weduwe Gauffre, die, in weerwil » vah den azijn de geestrijke wateren en ande„ re prikkelende middelen, meer dan twee uuren „ bleef zonder eenig teken van leven te geeven. ,, Men weet nu ook dat hec in eenen beginnenden „ ftaac van fchijnbaare levenloosheid dikwijls ge* noeg is om een dier in het leven te herroepen, „ dat men hetzelve aan de vrije lugt blootftelle* „ zonder dat het noodig zij eenig prikkelend middel „ aantewenden ". Men kan den Heer sage hierop antwoorden dat dit alles nog niet anders toont, dan dat 'er in zommige gevalkn een fterker prikkelend middel vereischt wordt dan de gewoone vlugge geesten zijn; en zulk een middel levert dan het Alkali fluor op. Als zodanig meende ik reeds dit middel wettig te moogen befehouwen, toen ik in mijne Aanmerkingen over de eenvoudigfle en zeekerjle wijze ter behandeling van Drenkelingen (a) zeide : „ Het kan natuurlijker wijze niet anders dan dien„ ftig zijn , de hersfenen , als den oorfprong „ der zenuwen , te prikkelen; en dit kan zeer „ gevoeglijk gefchieden door middel van Ammonia k- (a) In mijne Genees.Natuur- en Hui shtud-kundige Jaar* toeken, bladz. 310. en volg. geplaatst. O  2 ro Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. „ niak zout, niet door den eenvoudigen of ge„ meenen , maar door dien bijtenden geest, die „ door middel van ongeleschten kalk of van me„ nie uit het Ammoniak-zout getrokken wordt. » En deze is de geest van Ammoniak welken „ de Franfchen zo zeer roemen onder den naam „ van Alkali Volatile fluor, en met welken de be„ roemde sage in tegenwoordigheid van den „ Keizer het wonderwerk verrigt heeft van een „ Vogel, die door de vaste lugt gedood was , „ wederom op te wekken ". De uitwerkfels daarenboven welke die middelen in de andere opgenoemde ongemakken, als bezwijmingen, flaauwtens, beroerte enz., eveneens voortbrengt, toonen dat men hetzelve met reden voor een prikkelend, en wel een geweldig prikkelend, middel houden mag. VIJFDE HOOFDSTUK. het NUT DER AANGEPREEZEN BEHANDELING VAN de VERSTIKTEN DOOR VERSCHEIDEN VOORBEELDEN BEWEEZEN. nu deze Afdeeling te fluiten zal het niet ongevoeglijk zijn eenige zeer fterke gevallen van geneezingen van door den damp van kooien verflikte perfoonen bij te brengen, welke ik uit eene groote menigte heb uitgekoozen , en die alle gefchied zijn met een, of met verfcheiden, van de middelen welke in de vorige Hoofdftukken dezer Afdeeling zijn aangepreezen , en zelfs nog voor het grootst gedeelte door verfche logt en het befprengen met koud water alleen. Mijn  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 211 Mijn Heer de Abt Priquet de la Faux, den 28 November 1774, een warm bad gebruikt hebbende, wierdt verflikt door den damp van de doove kooien welke men in het cijlinder hadt aangeftooken om het bad te warmen. De Heeren ban au, Geneesheer, en royek, zoon van den eerflen Heelmeefler des Konings van Spanje , die Zig gelukkig in de Communauteit bevonden alwaar dit ongeluk voorviel, van dit toeval hoorende, vloogen aanflonds ter zijner hulp. Toen zij bij hem kwamen vonden zij hem zonder pols zonder beweeging, en zonder ademhaaling. Zij namen hem oogenblikkehjk Hit het bad, en bragten hem in een naast bijlegen vertrek, dat overal voor de lugt blootflont, alwaar zij hem geheel naakt op den grond lagen, en koud water op het lijf gooiden, hetgeen met zulk een goeden uitflag gefchiedde, dat men binnen een korten tijd den verflikten in het leven zag herflellen, tot groote vreugd van de geenen die hem hunnen bijftand verleend hadden. Deze waarneeming is in de Gazette de Santé en in de Gazette Salutaire, in het begin van Januarij 1775, geplaatst, en met eenige bijvoegzelen van den Heer banau vermeerderd geplaatsc in het Journal de Medecine voor die zelfde maand. Den 10 December van dat zelfde jaar viel de Dogter van den Luitenant des Eerflen Heelmeefters van den Koning, te Parijs, eensklaps voor volftrekt dood neder, na eenige weinige minuuten over een komfoor met aangeglommen doove kooien geflaan te hebben. Zij viel agter over; haar gelaat was ontftooken en haare oogen Honden verdraaid. Haar Vader, die in hetzelfde vertrek fliep , haar in dien ftaat ziende fprong zo O z fchis*  2r 2 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen: fchielijk mogelijk was uic zijn bed, en , gelijk hij van de manier van den Heer portal hadc hooren fpreeken, nam hij daar aanftonds zijnen toevlugt toe. Hij opende nameiijk aanftonds de deuren en vengfters, zette het komfoor buiten den kamer, ontkleedde zijne dogter, lag haar op de vloer neder, en, zonder zig over de ftrengheid van het weder te bekommeren , wierp hij haar herhaalde reizen koud water over het lijf. De eerfte befprengingen met deze vloeiftof hadden weinig of geene uitwerking. Hij liet zig hierdoor niet affchrikken, maar hieldt met deze zelfde handelwijs omtrent vier uuren lang aan, geduurende het laatst van welken tijd hij zijne dogter ongevoelig zag bij koomen. Na dien tijd over haaren toenmaaligen ftaat ondervraagd zijnde, heeft zij geantwoord zig niets te kunnen herrinneren dan den pijn in haar hoofd weiken zij fchielijk gevoeld hadt een oogenbiik voor dat zij haare kennis verloor , eveneens als of men haar een flag tegen het voorhoofd hadt aangegeeven, waardoor zij agterover was gevallen. Zij is, na die behandeling, geduurende eenigen tijd, als lam geweest, zodat zij in het eerst vreesde dat zij van haare iedemaaten niet wederom gebruik zoude kunnen maaken ; maar reeds den volgenden dag begonden haare armen eenigzins vrij te worden, en weidra wierden haare beenen in ftaat om haar te draagen j deze toevallen verminderden verder allengskens, en na eenige dagen bevondt zij zig volkoomen herfteld, op een pijn in het hoofd na , die nog eenigen tijd bleef aanhouden, maar die door het aanhoudend opfnuiven van azijn eindelijk ook geheel overwonnen wierdt. De Heer dehenne bragt ook te Nancy den dienstboode van een Heer wedeiom bij, gelijk de Heer  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 213 Heer gardane in hec voorbijgaan heeft aangetekend (#), door hem koud water over het lijf te gooien en in de openlugt te brengen; en hij gebruikre die middel langen tijd voor dat de Heer hak ma nt daar mede is opgekoomen. Het geval zelf is in het Journal de Medicine , voor de maand Augustus 1700, bijgebragt, ea luidt hoofdzaakelijk als volgt. Deze knegt ten drie uuren 's morgens zijnde 'c huis gekoomen , in het hartje van den winter, nam een komfoor met doove kooien mede naar zijn kamertje, en wierdt 'er door verflikt. Nademaal hij des morgens op zijn gewoonen tijd niet beneden kwam, ging men om hem te roepen, en vondt hem zonder kennis en beweeging in zijn kamer liggen. Vergeefsch fchudde men hem ; hij gaf volftrekc geen ceken van leven. De Heer «ehenne ondertusfehen geroepen zijnde, liec hem naar de groote plaats van het Hotel brengen en hem aldaar verfchddeu emmers koud water over hec lijf gooien, hetgeen den verflikten, eindelijk tot zig zei ven bragt, en geheel deedt bekoomen. Het fchijnt dus dat men deze voornaame behandeling van Verflikten, het plaatfen namelijk in de vrije lugt en het begieten met koud water, eerder aan den bovengemelden Geneesheer dan aan den Heer harmant verfchuldigd is, die eerst in den jaare 1775 zijne nafpenringen over dit onderwerp heeft gegeeven ( b ). Ondertusfehen geeven alle Geneesheeren aan dezen laatflen fchrijver de eer dezer zo (a) Zie hier boven bladz. 85. Een ander foortgelijk geval is te vinden in de Gazette de Santé, 1774 N°. 35. (ft Memoire fur les funeftes effets du Charbon allumi, avec le Detail des cures £f des obfervations fait:s a Nancy ,ur le menie fujet, lu dans me Jeance t-ublique de V'Academie Royale O 5 dit  214 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. zo nuttige ontdekking, of ten minften bekendmaaking van een zo gemakkelijk als kragtdaadig middel in diergelijke toevallen. Deze eer behoort egter eigenlijk aan geen van beiden, dewijl boerHaave, panarollus en wepfer hetzelfde middel reeds voorgefchreeven hebben (a). Dus zijn ook de Heeren portal en boucher den Heer karmant nog voorgeweest (b). De Heeren ban au en dehenne hebben hetzelve ook volkoomener gebruikt dan de Heer harmant het zelf voorfchrijft, met namelijk den Lijder met het koude water niet alleen in het aangezigt maar ook over het geheele lijf te begieten, welke laatfte wijze evenwel den voorrang verdient (c); gelukkig verfcheelt het evenwel weinig aan wien men de uitvinding van hetzelve verfchuldigd zij, nadien hetzelve tog ten nutte van het menschdom is bekend gemaakt. De volgende gevallen, zullen, benevens de bovengemelde, kunnen dienen om de aanhoudende nuttigheid eener behandeling te bewijzen van welke de Heer harmant reeds in den jaare 1764 met den besten uit flag hadt gebruik gemaakt, en waarin hem andere Geneesheeren , fteeds met hetzelfde goede geluk, zedert dien tijd zijn naargevolgd. Den Hes Sciences de te meme ville, par M. n a r m a i» t , Membre de cette Société, Cenfei.ler Medicin ordinaire de feu S. M. le Hoi de Pologne, Duc dt Lorraine, Profeffeur de Chymie du College de Medicine de Nancy. Nancy Bouillon 1775. Zie ook eene opgaaf der Behandeling van dezen fchrijver in liet Detail des Succes &c. van den Heer FiA,fecond Supplement. (a ) Z e bladz. 82 en volg. fb) De Heer portal in zijn Werkje opgegeeven in de Nooten op bladz. 87 en i6<5 , en de Heer boucher in zijne Obfervations fur les effets du Charbon fcfc., geplaatst in het Journal de Medtcine voor dc maand Augustus 1760. (O Zie de aanmerking fin den Heer thoja, biadz. 16S.  Verhandelingen ever de fchijnbaar Geflorvenen, 215 Den "8 larwarij 1776 om elf uuren des morgens vond, men te Nancy den oudften zoon van zekeren Fumbert Soyer, een Kaarsfemaaker in die itad, zr.rder eenige kennis of beweeging op den vloer van zijne kamer liggen. Deze jongman, omftreeksde twintig jaarenoud ,was naast een groot komfoor met aangeglommen kooien nedergevallen terwijl hij bezig was met zig te kleeden. Men merkte op dat een van zijne voeten, die ongelukkig tegen het komfoor aan gelegen hadt, vreesfehjk gebrand was, zonder dat de verflikte daar iets van gevoeld hadt. Men zondt aanftonds om eenige Lier den van de kunst, die hem ijskoud water in het aangezigt gooten, volgens de manier (dus luidt het verhaal) welke de Geneesheer harmant heeft genieën gemaakt; de Lijder bekwam daar mede 111 korten tijd tot groote verwondering van zijne bedroetv de vrienden en van eene menigte aanfehouweren ; hij kreeg eerst een hik, die allengs fterker wierdt naar maate de ademhaaling meer en meer toenam en geregelder wierdt. De Ridder b 0 s s u verhaalt ook in zijne Reis naar Noord-Amerika (a) het opmerkelijk geval van de geneezing van een Wilden die door den damp van doove kooien in den ftaat van een volftrekt fchijnbaaren dood gevallen was, na zig te voren met Taffia dronken gemaakt te hebben; eene omftandighsid waarvan men hgtehjk ai het nadeer f «O Neuvemx Voiages dans V Ameriaue Septtnti ionale ,-iA tenant une Colleüion de lettres ecrltes Jur les li-ux par l Auteur, a fon Ami, m. böïun . ChcvaVtr, Captmne dans es roupes du Roi, ci devant Jon Camarade dans^tm»u monde, par m. s ossv, Chevalier de 1'orUre Royal & Af./taire de St. Louis, ancien Capitaine d'une Compagnie dl le, Manne, Amjl. 1777- _ ü 4  2rö Verhandelingen over dt fchijnbaar Gejlorvenen. nadeelige begrijpt. Ik vond , zegt de gemelde «schrijver, dezen Wilden uitgeftrekt liggen, zondereung tekvn van leven, en zelfs zonder den mmiten blijk van pols. Zijn geheele lighaam was ijskoud; vergeefcch kneep en ftak ik hem , hij gat niet het genngftc teken van gevoel. Zijne leden hadden evenwel de ftijfheid niet van dezulken die van het leven beroofd zijn, en het gemak waarmede ik zijne kaakbeenderen konde bewegen deedt mij denken dat hij nog niee ten eenemaal dood was. Hetgeen mij overtuigde dat mijn oordeel wel gegrond was, was dat, toen ik met mijn hand over de plaats van het bar* ftreek, ik daar nog eenige beweeging voelde, fchoon ten uiterften zwak. Ik vatte als toen de hoop op, of liever ik hield mij verzeekerd, van hem fchielijk van dezen nabijzijnden dood te zullen kunnen verloslen. Ik het den lijder daarop aanftonds op den ftraat nederleggen, en ik belastte dat men hem verfcheiden kaliebasfen met koud water over de borst uitftortte. Na hiermede drie kwartier uurs te hebben aangehouden, begon hij eenige woorden uittebrengen. Hij bekwam vervolgens allengs geheelenal, en ging eindelijk alleen overeind zitten. - De Schrijver heeft bij deze plaats eene bïoot gevoegd waarin hij verhaak dat hij deze geneeswijze aan wijlen den Keer Fiz es verfchuldigd was, welke hij wist dat van deze behandeling met dea besten uitflag, in een gelijk geval' vn door dezelfde oorzaak, vooreen Spaansch poelman hadt gebruik gemaakt. Dit geval van den Heer bosjïi viel in 1770 voor. In de maand Oflober 1775 hadt de Heer M Mppeaiix, .ftudent in de Medicijnen aan de Uni«rerfcteit te Parijs, ook het ongeluk van door den damp  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 21 j - damp van gloeiende kooien te flikken. Men zogt hem door verfcheiden fterke dranken wederom ce regt te brengen, doch deze middelen fcheenen zij- neh gevoelloozen ftaat hoe langer hoe meerder te " verergeren, en wierden ook door den Broeder van den Lijder, ftudent in de Heelkunde, zodra deze bij hem kwam, afgekeurd, terwijl hij ten eerden gebruik maakte van de middelen door den Heer portal in zijn Verflag aan de Akademie gedaan opgegeeven ; door welke behandeling de bovengemelde Lijder ook eindelijk wederom tot zig zeiven kwam. Hij klaagde eenige oogenblikken na zijne herfleliing over zwaaren pijn in het hoofd, welke evenwel door het verder- gebruik van wijnazijn en water weldra geheelenal verdween. Een ander en zeer merkwaardig geval is in Januari) des jaars 1778 te Aubervilliers , nabij Parijs, voorgevallen, en door den Heer michaud, Heelmeefler aldaar , in het Journal de Paris , voor den een - en - twintigften dier maand geplaatst. Hetzelve luid als volgt: Zekere Fontainè , een Kleermaaker in deze Parochie , wierdt buiten kennis , zonder pols , zonder beweeging , en zonder gevoel , in een klein laag vertrekje gevonden, waarin aangeglommen doove kooien ftonden ; deze man fcheen aan alle tekenen waarlijk geftorven te zijn; maar het ergfte verfchijnfel , datgeen waarmede het leven eindigt en de dood begint indien ik mij dus mag uitdruk* ken, was de fchuim die zig op zij hen mond én neusgaten vertoonde. Ik dagt zo flege over den flaat waarin ik dezen perfoon vond, dat ik wanhoopte van hem ooit in het leven te zullen herroepen; «ioch, gelijk hèt' in alle zodanige gevallen beter is O 5 zelfs  218 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. zelfs een onzeeker middel te beproeven dan geen middel in hec geheel, heb ik in de eerfte plaats mijnen coevhigc genoomen coc hec vlugge loogzouc van Ammoniak en andere, welke ik bij de hand had; middelen, zo zeer geroemd door de Hollanders en door verfcheiden Pranfchen, onder anderen door den Heer p i a , dien eerbiedwaardigen Burger aan wien de Stad Parys haare Etablisfementen tot redding van de Drenkelingen verfchuldigd is, maar alle deze vlugge loogzouten hebben geene uitwerking gehad. Dit ziende heb ik gemeend van middelen voor mijne behandeling te moeten veranderen. Ik heb den Lijder naar de plaats laaten brengen , en ik heb hem koud water in eene groote hoeveelheid over het lijf doen gieten, ik heb hem groote klompen ijs op den krop van de maag en onder de oxels doen aanleggen; ik heb beproefd om hem azijn met een weinig water aangelengd te doen doorzwelgen, maar het flikken is in den beginne onmoogelijk geweest; ik heb hem bij aanhoudendheid azijn onder den neus gehouden en daar .mede de flaapen van het hooft gewreeven. De kleur van het aangezigt, die loodverwig was, is daarop allengs opgehelderd; de fchuim op den mond is verminderd, het onderst kaakbeen is begonnen fchielijk ie beweegen, als of de fpieren door ftuiptrekkingen bewoogen wierden. Men heeft het hoofd zig zien beweegen, de pols begon te rijzen, de fpieren der oogen en der oogleden begonden zig zamen te trekken, en de Lijder fcheen de voorwerpen te beginnen te zien; eindelijk hij begon te fpreeken, en volkoomen te herleeven; en hij geniet tegenwoordig eene volkoomen gezondheid. In de Gazette Salutaire Az. 17Ö3 , N°. XLI. leest  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorv-enen. 219 leest men nog het volgend geval, daarin uit de Philofophical Transaclions overgenoomen : Een Jongman, die in een klein vertrek met een digtgemaakten Schoorfteen , waarin men een vuurtest met aangeglommen doove kooien gezet hadt, geduurende den nagt te flaapen gelegen hadt, 'wierdt den volgenden morgen zonder eenig ander teken van leven als nog eene geringe beweeging van het hart en de longen gevonden. Men bragt hem aanftonds naar de open lugt, opende hem eene ader en lag hem twee Spaanfche Vlieg - pleifters aan , doch zonder eenige vrugt; men lag hem daarop in een koud bad neder, waarin hij binnen korten tijd wederom bijkwam; zo dra men hem daaruit nam begon hij zijne oogen te openen ; men bragt hem daarop te bed, waarin hij overvloedig zweette, en dit zweeten hieldt geduurende eenige uuren agter één aan; onder hetzelve wierdt zijne ademhaaling ruimer en zijn pols fterker ; men opende hem toen nogmaals eene ader, en gaf hem een weinig Olie in, en voor zijnen drank gaf men hem broodwater met wat Wijn, Citroen en Suiker; den volgenden dag gaf men hem een buikopenend middel", waardoor hij eenige ftoe' ■ gangen kreeg die hem veel lugt gaven j alleenhjK bleeven hem nog geduurende eenigen tijd eene ligtheid en duizeling in het hoofd en een fterke hoest overig, welke beide toevallen evenwel weldra voor gepaste geneesmiddelen weeken (a). De Heer nachet, Heelmeefter te Leon, heeft in het Journal de Medecine van den Heer roux voor de maand Maij 1767 nog twee Waar- nee- ). C AR- (a) Deze Waarneeming is overgenoomen uit greekwood fome of the effetts and propenies of dampt, Ph. Th N. 411. (t) ld. Bid.  238 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen: Ca rcanus verhaak ook dac hij getuigen is geiveest van hec volgend voorval. Zeker iemand hadt hec opzigc over de herileliing van den gewelfden gooc van een riool; na cwintig dagen aan denzelven gewerkt ce hebben, nam men den Hijger weg en deze perfoon klom mee een ladder in "hec .riool neder; naauwlijks was hij halver wege gekoomen of hij viel levenloos naar beneden ; hetzelfde ongeluk gebeurde aan nog twee andere perfoonen , hetgeen veroorzaakt wierdt door de doodelijke dampen welke van deze plaats uitwaasfemden (a). Deze en foortgelijke droevige uitwerkfelen bepaalen zig niet aileen tot deze oorzaaken, maar koomen ook nog uit menigvuldige andere oorzaaken voort. Hoe veele droevige voorbeelden zijn 'er niec dat de dampen van gistende Wijnen, Bieren , en andere geestrijke wateren , menfchen gedood hebben (b)ï Dat de uitwaasfemingen van Misc- (a~) Be rerüm'Varietate, Lib. 1. Cup. X. pag. 26. (£>) Zie hier boven de Verhandeling van den Heer n tempore parvo Quam foleant? Et quam vil» cop-.a dcfit, t^uos opere In tali cohibet vis raagna? .... Doch ik moet hier enkeid van verflikkende en niet van flegts ongezonde uitwaasfemingen fpreeken; ik gaa dan voort: Hoe veele voorbeelden zijn'er niet dat deSalpeterige uitwaasfemingen van kelders en andere beflooten plaatfen, behalven de ziektens en langzaame kwaaien (i) onmiddclijk doo- (a) Onder anderen in het Journal Hijiorique, Sept. 175G. (6) ld. Ibid. van geuns /. c. ff. XL1X. ap. sand. pag 607. Hijloire de l'Acad. Royale da Sciences, Ao 1701. Journ des Sgavans, Tom. 11. pag. 61. gardane Avis (fc pag. 62 , Gazette Salutaire, 1777. Nc. XLI. musscheneroek heeft 'er verfcheiden voorbeelden van aangetekend in zijne Cours de Phyfique , Tom. UI, pag. 262, 2ó3» (c) Philofophital Transaüions, N°. 117, 171 6? 45°. ramazzini de Morb. Artif. Cap. I. l ind estolp 1 us de Venen. pag. 88 feqq. hall er Elem Phyj. Tom UI. pag. 211, 213. van geuns l c. XLVI. en g. L. bijsANDiFoiiT pag. 605 en 608. brinkman Bewijs, enz. bladz. 108. Medical Ejfays &c. Vol V. P. 11. pag. 605. mosschenbroek Cours dc Phyfique Tom. UI. pag. 258. &p Juiv. LUCRïtius Lib. VI. vf. 807. feqq. {d) joeshaavii PrceleÜ. Acad. de norbis Nervorum,  B4o Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen» doodelijke pifwerjcfejs voortgebragt hebben (a)? Ja dat de enkelde. damp van een uitgebranden en Hinkenden kaars doodelijke uitwerkfels heeft voortgebragt' (b)? lucretius wist reeds hoe verderfelijk zulk een flank is, als hij zong (c); Noftu'rnmiiqné recens exflinctum iiimeri, ubi acri jN'idorc offei'dit nareis : coufopit ibidem: Quin gravidii hic nitor aborcum immittere fuevit. Hoe dikwijls heeft ook niet de beflooten vog» tige en bedorven lugt der gevangenhuizen den fpoedigen, ja bijna onmiddelijken dood der gevangenen , en algemeene befmettelijke ziektens voortgebragt (d)l Ja al is de lugt met geene kwaade dampen of uitwaasfemingen vergiftigd, noch' voor de adem- Ed van eems, pag. 255. van swieten Comment. Tom. III pag. 278. (Zie bier boven de Noot op bladz. 100). galenus wist ook reeds hoe nadeelig de reuk van verlchen Kalk is , De Ufu Partium, Lib. VIL Cap. VUL' (a) /ie een fterk voorbeeld daarvan in de Vaderl. Letteroeffenlngen , Deel V. bladz- 440. lindestolpius /. e. pag- 03. {b hat.i.er Elem Phyfiolog. Tom. III. pag 2ir. AMjiannus Med. Crit. CaJ. LIX. (O Libr. VI. vf. 790. (d) hoffmann de Venen, in A'ére Cont. M#rb. Epid. Caujïs, Med. Syjl. Tom. II. Part. II. me ad DiJJertatun Jur la Pejle, in de algemeene Franf-he uitgaaf zijner Werken door den Heer coste , Tom. I. pag 179. Juiv. fothercill on the malignant Jore Throat, hallek Elem. Phyfiol. Tom. III. pag 215 , en de Schrijvers aldaar aangehaald , van geuns de Motte Corp. etc. §. XLVIII. bij sandifort pag. 607. pringle on the deseajes of the Army, pig 84. 011^243. Gazette de Santé, 1774. N\ 9. Gazette Salutaire 1776. N°. XXIV. ambros. r ar.se us, de Pejle Cap. VI. forestus tekent aan dat 'er eene pestagtige Rotkoorts te Egmond ontftondt door de bedorven uitvloeifelen van een Walvisch die op het ftrand aldaar lag te lotten. Lib. V.. ObJ'. 9.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 241 ademhaaling onbekwaam gemaakt door gistende of rottende zelfftandigheden, of mee eenigen bijzonderen ftikdamp bezwangerd, zo kan dezelve evenwel, alleenlijk 'door van de gemeenfehap der buitenlugt afgefcheiden te zijn, eri door de uitwaasfemingen van daar in beflooten leeveride^ zelfs gezonde , menfchen, ten üiterften fchaadelijk wor» den, gelijk veele droevige voorbeelden geleerd hebben (a). „ Zelfs eene goede lugt, zegt de be* „ roemde mar herr (b), met veele dierlijke „ uitwaasfemingen befmet , krijgt eene kwaad„ aartige en vergiftige eigenfehap; en deze is de „ reden van de kwaadaartige ziektens die alleen uit „ het digt op een woonen kunnen gebooren wor- den, terwijl verfcheiden menfchen, fchoon go » zond, in een klein en beflooten vertrek te za„ men woonen en flaapen; deze is ook de reden „ waarom de Soldaaten in hunne kwartieren en winterlegeringen meer dan in het Veld door „ ziektens worden aangetast, alwaar hun verblijf s, onophoudelijk door nieuwe lugt verfrischt wordt. „ Men kan ook naauwlijksch zonder traanen hei: S droevig geval leezen dat eenige Èngelfchen in de maand julij 175Ö op Bengaale overkwam, nadae » de Ihdiaanen het Fort Williams genoomen had- den. Zij waren honderd-zes-en-veertig per„ foonen in getal, en wierden te zamen in eene n naauwe onderaardfche gevangenis opgeflooten, „ die evenwel nog van twee vengftertjes voor„ zien was. Van deze honderd • zes ■ en - veertig „ eleridigen ftierveh in die eene nagt hönderd- drie- (a) hall er Element. Pliyfiolog. Tom. UI. pag. rX. tak geuns /. c. 5. L. bij s a n d i f o r t pag. 6o3, ï$6 ^ 'f''' vergeefsch van de lugt zelve of van derzelver „ gewoone eigenfchappen zoude afleiden, enwel- „ ke men door Weerkundige Waarneemingen al- „ leen vergeefsch zoude tragten te ontdekken en „ te verklaaren ". Doch behalven alle de reeds gemelde oorzaaken Van befmetting en vergiftiging der lugc, is *er nog eene die wel degelijk hier verdient aangetekend te worden. Het is wanneer 'er in eenig gedeelte van de aarde, hetzij dezelve gelijks gronds zij of eenig grot of hol maake, eene bijzondere ftof bevat is, welker uitwaasfemingen in den dampkring opklimmende, de menfchen en dieren die zig op deze plaatfen begeeven, doodt, of hun ten minften allernadeeligst is. Zodanig bij voorbeeld is hetzöge naamde Hondenhol ( Grotto del Cane ) dat door de proeven en waarneemingen van de Heeren m i sson (a) , addison (Z>), mead (c) enNoi,let (d) , zo algemeen bekend geworden is. Dit Grot is het Hondenhol genaamd geworden om de menigvuldige proeven die met Honden in hetzelve ge- (n) P'oyage d''Italië, LettreXXlU. (b) addiso.Vs Remarks on Italy, pag 130. w (c) Receuil des Oeuvres de m. mead par m. coste, Tem. I, pag. 242. (d) Hifloire de l'Academie des Sciences, année 1750. PlrUfaphical Transnttions Vei. XL VII, ftr the year f751 and 1752. Art-, X. pag. 48.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 245 genoomen zijn. In en bij hetzelve hangt een verflikkende damp; de zijden van het grot zijn, zc» yer als de dampen opklimmen, hetwelk omtrent een voet hoog is, van eene groene kleur, en boven dit teken heeft de lugt niet de mitille nadeeLge eigenfchappen. Een Hond, in dezen grot geworpen, krijgt aanftonds fluiptrekkingen, en verliest in minder dan een minuut alle uitwendige tekenen van leven , daar blijft hem flegts eene ligte klopping van het hart en van de flagaderen over; en nog blijven die tekenen niet lang duuren, want indien het dier flegts wat langer in deze lugt .gehouden wordt, flerft het eveneens als of het gewurgd was, maar wederom in de open, lugt gebragt, of ih het bijgelegen meir geworpen, koomt hec indien het niet reeds geheel dood is 9 fchielijk wederom bij. Een brandende flambouwin dezen damp gehouden gaat in een oogenbiik uit , en men kan geen vuurgeweer in hetzelve affchieten («). Menfchen en andere dieren worden eveneens als de Honden door den waasfem van dit grot aangedaan. Ka rel Vilt, Koning van Frankrijk, beproefde zulks op eene Ezelin; en dezelve was niec minder doodeiijk voor cwee Slaaven welke men daar in deedc gaan mee het hoofd tegen den grond aangehouden, op bevel van Don pedro detolebo, Onderkoning van Napels (&). Dit Hondenhol fchijnt reeds aan Pliniüs bekend geweest te zijn, ten minften, zegt mead (c) , indien (a) Beauties of Nature and Art. Vol. VI. pag. 289, Tafereel van Natuur en Konst, Deel X. bladz. 128. (6) Dl capoa delle Mofett. p. 37. (.  Verhandelingen over de fihijnbaar Gejlorvenen. 2 >j van nog een anderen foortgelijken ftikdamp uit den vlakken grond voortkoomende , welken In] uit de Reize door Italië van Doctor tozzeti overneemt. Zeker Herder leidde onder het weiden zijner Schaapen dezelve op eeir ftuk grond waaruit zulk een ftikdamp opwaasfecnde; de Schaapen die zig in het middelpunt van denzelven bevonden , waren zonder herftel verlooren; de Herder zeif viel bezwijmd neder, maar de ftaat van zijne verdikking was niet volkoomen, omdat hij gedeeltelijk' buiten den ftikdamp was; daar bleef hem-gelukkig nog kragt genoeg overig om zig eenige flappen van de noodlottige plaats af voorttelleepen, en hij kwam van zijne verdooving weder bij zodra hij eene andere lugt konde ademen (.a). De Heeren dar qui er e« mensault, Leden van de Akademie van Toulouze, hebben in den jaare 1747 een anderen ftikdamp befchreeven in een nabuurigen put van den gratc dier ftad, welks . noodlottige uitwerkfelen ongelukkiglijk beweezen wierden door den dood van verfcheiden perfoonen die de onvoorzigtigheid hadden van zig daarin neder te laaten O). En eindelijk vindt men 'er nog van eenige diergelijken gewag gemaakt in eene Memoire fur la Mineralogie de lItalië door den Abt Guenee en den. Heer daubreuil (c);zij zeggen bij gelegenheid van eenige groeven van glasaarde in het opdelven van 00 Avis au Peuple &c. pag. 18. (b) gardane Avis au Peuple &ff. Pag- *6< >c Deze Memorie ftaat geplaatst In het Wer: va«1 den Heer guettard, Lid van de Koninglijke Akad«me der Weetenfchappen te Parijs, uitgekoomen onder den tijtel van Memoires fur les differente* Parties des Jaences & des Art* I. 4°. Deze waarueeming in het bijzonder ftaat alaaar op pag. 347- q 4  248 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. van Pompeja gevonden , dat'er in eenigen van d!e holen doodelijke ftikdampen hangen; dat zomnuge heden die zig daar onvoorzigtiglijk in hadden begeeven daar in meenden te fterven ; en dat de reuk dezer dampen, naar dat men hun zeide, denhof aan/k Yan het ^genaamd Hon' denhol. „ Menvmdt ook, zegt de Heer mus" enbroek in zijne Proefondervindelijke „ Natuurkunde eenen Berg in Phrygie, op den top van welken, men eene zeer diepe „pening " 22? "A' Cene pesti^e ]uSc "itdampt, die « allen doet fterven welke dezelve inademen ; „ strabo en peiniüs brengen hier evenwel » eenige uitzonderingen van bij (>). plinius 'f 2^ ook noS ee"£ menigte dergelijke ver- « S»0Méa e» fiaalt daar verfcheidtn plaatfen s» van aana * jj D,af..is ook een Hol in Hongarye hetwelk 5> doodelijke zwavelige dampen uitwaLfemt en f f Vlu3 dat ZJJ onzigtbaar zijn; zij koomen op „ door een water dat eenen zuuragtigen fmaak * heef en dat daar evenwel niet doodfhjk door » wordt. W|J zyn deze waarneeming aan t „ Lius verfchukiigd, die de uitwerkfelen van „ dat Grot nauwkeuriger willende onderzoeken é eemgen tijd boven deszelfs opening een Hoer! , hieldt dat hij aan het eind van eli ftok hadt , vastgemaakt; het Hoen ftierf op he oo.e,! ' d' tin^mde e' ^^^JStSSi I ^m^t-- ftm dampin die hem bes°n te ' in dkHoHf rh°0t JerV0lgens een SnaPbaaii , m dit Hol af, en hy zag daar geduurende verfcheif den.uuren aSter een dampen uit te voorfchijn CO m u. caP. e3: ko°'  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 24.9 „" koomen die zig onder de gedaante van rook ver» „ toonden, en die fterk naar zwavel rooken ( a ). „ De Graaf de maksily fpreekt van een der„ gelijken damp welke reen in Hongarye waar„ neemt (b). Men vindt in Graaffchap Neu,, heufel, digt bij Autheufel, eene opening waar„ uit een pestige waasfem te voorlchijn koomt, „ die allen doet fterven die dezelve inademen, „ eveneens als die welke uit het Hondenhol uit„ dampt. Men ontdekce dn. vérfchijnfei doordat „ men in die Grot dikwijls doode Vogels vondt. „ Men vindt eene dergelijke opening waaruit , een doodeiijk damp uitwaasfemt, in Tranfylva- nie, bij de Provintie Cnk, op een kleinen afi ftand van een dorp Accida geheeten. „ In 1737 liet ook de Vefuvius van zijnen top 5, af tot aan zijnen voet toe, uit zijne verfchiliena de gedeelten gevaarlijke dampen ubwaasfemen. S) Deze dampen kwamen uit de fcheuren te voor„ fchijn en verheften zig onder den form van een B kouden wind tot de hoogte van drie palmen ,, of daaromtrent; men z^g toen dat de Hangen s, die op dezen giond kroopen, in fiaauwte viei len, na eenige klein eind wegs te zijn voort„ gegaan; wanneer deze dampen zig over de vei„ den verfpreid den, ftierven de beesten die in de „ weiden waren aanftonds (c). Dikwijls wierp » ook (0) Men zie hier over dcPhilof. Transaü. N\ 352, cn agricola, lib. IV. (è) mabsigi. ius de Danubio , Tom. 1 Pag. 94. (c ) Philofophical TransaSiorts N. 455. .jtieapsï. Scient* fdcsd. de Veynvii Conjlag. Comra. cap. 6. Q.5  &50 Verhandelingen ever de fchijnbaar Gefiorvcnen. „ ook deze Volkaam eene ftof uit welke men „ Lava noemt; zodra dezelve eenigen tijd op „, eenigen plaats ftil ftaat, is dezelve aanftonds „ met een doodelijken ftikdamp vervuld. Deze „ ftof vloeit altijd naar de laagfte plaatfen. „ Terwijl men op een Eiland Wight geheeten » bezig was met een Put te graaven (a), vonden „ de werklieden op. de diepte van agttien voeten » eene laag grond die met Mineraalen doormengd, » en negen duimen dik was; zij groeven evenwel „ nog verder, maar na twaalf dagen arbeids kwam „ 'er uit de Mineraale laag eene hitte voort gelijk j, aan, die welke men voor den mond van een oven „ gevoelt; den volgenden dag liet de graaver. „ zig wederom in den put neder, maar hij wierdt „ flaauw toen hij aan deze laag gekoomen was j „ hij. viel aanftonds neder en ftierf oogeabükketf lijk". Men liet daarop iemand anders neder die „ aan een touw Was vastgemaakt; zodra hij aan „ de laag gekoomen was trok hij fterk aan het „ koord; maar zodra hij op den grond gekoomen „ was viel hij in fiaauwte; hij hadt fterke ftuip„ trekkingen geduurende een kwartier uurs, waar„ na hij den geest gaf. Een derde ging. daar in ne„ der in een vat beflooten; zodra hij nabij die „ zelfde plaats gekoomen was. begon hij fterk te „ fchreeuwen; men haalde hem vaardig op; hij „ was zo bleek als een doode, en het duurde bij„ na een half uur eer hij konde fpreeken. Eeni„ gen tijd daarna verhefte zig buiten den put een 53 witte wolk, die een zo fterken zwavelflank van „ zig gaf dat het onmoogelijk was denzelven te „ vei» (3) Philêf. Transtfi. JV«. 4.50,  ferhandeUngen over de fchijnbaar Geflorvenen. 35 e „ verdraagen , zodat men verpligt was dezen put 'l wederom toe te dempen (a) ". Deze zelfde fchrijver verhaalt verder dat ter. wijl men in den jaare 1750 bezig was met op het Eiland Funen in Denemarken een Put te graaven, aldaar ook eene dergelijke damp uitwaasfem* de (£).— Die meer voorbeelden van gehjkfoortige kwaadaartige uitvloeifelen van den grond of ftikdampen uit Holen en Mijnen begeert, flaa inzonderheid het boven aangehaalde werk van den Heer LEMONNiERna(c), benevens de Gedenkfchrif* ten van bijkans alle Buitenlandfche Akademien, waarin hij verzeekerd kan zijn dat hij 'er bij menigten zal aangetekend vinden. De gemakkelijkheid nu en de fnelheid waarmede alle de opgenoemde dampen de Lieden wegrukken die zig aan derzelver werking blootftellen, maaken dat, zodra iemand het ongeluk heeft van door zodanig eenen damp bevangen te worden , men natuurlijker wijze allerhande voorzorgen moet gebruiken om te voorkoomen dat men daar insgelijks niet van worde aangetast, en om te makken dat den Lijder evenwel alle mogelijke hulp, en zo fchielijk doenlijk , worde toegebragt. Deze voorzorgen nu, welke het zeer dienftig kan zijn behoorlijk in het breede optegeeven, zal ik voornamelijk uit het Avis au Peuple van den Heer gardane overneemen. Zo- (a) Deze geheele pasfajre van mussch enbroek is vervat in zijn Cours de Phyfique Experimentele ff, Mathemati? iue, Tom. III- § 2085. 'io. peg. 261. injine. (fc) ld. Ibid. § 2050. ^c) Obfervations d'Wjltire Nüurelle.  552 Verhandelingen over de fchijnbaar Gefiorvenen, Zodra, zegt deze fchrijver, iemand op eene beflooten plaats voor dood nedervalt moet men zig niet derwaards begeeven , dan na dat de lugt daar van eerst vernieuwd is geworden. Maar gelijk 'er altijd een meer of min langen tijd verloopt voordat deze vernieuwing van lugt genoegzaam zi_j om niets meer te vreezen te hebben , en gelijk in dien tusfchentijd de Verftikten van een fchijnbaaren in een waaren dood zoude kunnen overgaan, is het veel voorzigtiger van derzelver lighaamen zo fchielijk mogelijk van zulk eene plaats af te neemen, hetweik zonder gevaar gefchieden kan door middel van Vorken of van Haaken aan lange ftokken vastgemaakt; zo veel mogelijk evenwel in acht neemende van flegts de kleederen van den Verflikten perfoon te vatten , uit vrees van hem eenige kneuzing of wond toetebrengen die, hem in de onmoogelijkheid {lellende om wederom bij het leven te koomen, zijn waaren dood eerder zoude verhaasten. Terzelfder tijd opent men de deuren en vengfters van de beflooten plaats, zo het een vertrek is waarin de lijder zig bevindt, en zo het eenige andere plaats is tragt men daar op alle andere moogelij ke wijzen vrije lugt bij te brengen, en men brandt in den omtrek Jeneverbesfen, Thijm , Rosmarijn, ja zelfs hooi of ftreo of papier; met een woord men gebruikt alle moegelijke middelen om de flikkende lugt te verbeteren , en om den verflikten met den uicerflen fpoed in een vrijen en zuiveren dampkring over te brengen. Men moet geen minder voorzorg in acht neemen in het helpen van dezulken die in de vrije lugt door een fehielijken dood of ten minften verftikking getroffen worden. Deze foort van dood kan, (gelijk wij beweezen hebben), zeer dikvvils het uit-  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 253 uitwerkfel van Stik - dampen zijn, en dezulken , die in zulk een geval te digt bij den verftikten perfoon naderen , ftellen zig aan hetzelfde gevaar bloot. In zulk een geval moet men daarom eveneens van Vorken of Haaken gebruik maaken, en , bij gebreke daar van, eerst eenig dier naast den Verftikten houden, om te zied welke de aart van den grond zij, uit het in 't leven blijven namelijk of het fchielijk fterven van gemelde dier. Eindelijk zo deze beide voorzorg -middelen volftrektelijk niet te bekoomen waren, moet men zig nog, voor dat men zig aan de redding van den Verftikten toewijde , een touw onder de armen laaten doorhaa]en, en zig niet aan het gevaar blootftellen dan met iemand agter zig die dit touw aan het eind vasthoudt, opdat, indien men ongelukkiglijk ook door den Stik-damp mogt bevangen worden, men nog gelegenheid hebbe om aan het gevaar onttrokken te worden (a). Men heeft uit verfeheiden van de bovenaangehaalde voorbeelden, zegt de Heer gardane op eene andere plaats, kunnen zien hoe onvoorzigtig het zij aanftonds ter hulp toetefchieten van dezulken die op eene der bijgebragte wijzen verftikt zijn. Wel is waar dat indien men hun niet bijftondt, zij onge« twijfeld zouden moeten vergaan , hetgeen in het eerst wreed en ontmenscht toefchijnt, maar gelijk deze ijver nooit gediend heeft dan om de flagtoffers te vermenigvuldigen, is het veel beter niets te onderneemen, voordat men eerst den aart van de lugt veranderd hebbe, als moest zelfs die ongelukkige Verdikte fterven in den tijd welken deze vernieuwing van lugc vereischt. Zo ' a) gardane Avis au Peuple fur les Afphyxies, pag. 16. 17. £f 18.  254 Verhandelingen ovér de fchijnbaar Geflorvenen: Zodra dan iemand door eenigen damp of waasfem getroffen is, moet men alle de deuren en veng« fiers van de plaats waarin hij zig bevindt openmaaken; men moet de lugtgacen vergrooten, de geweiven doorflooten > met een woord den toegang der vrije lugc van alle kanten gemakkelijk maaken. Indien 'er ook geene ftoffen in deze plaats vervat zijn die vuur kunnen vatten moet men daar eenige vuurpijlen of voetzoekers in affleeken , of eenige brandende bosfen hooi of flroö in werpen. Het is nog zeekerer, wanneer men zulks bij de hand heeft j van hamerflag te branden, dat daar gloeiende in te werpen, en daar azijnj kruid , bloem van zwavel, of eenige andere vlamvattende flof op te flrooien; men kan nog daarenboven eene groote menigte water op die plaats fprengen. JNa deze eerfte voorzorgen moet men eenig leevend dier , vooral een hond, aan een plank binden, waarop men ook een brandenden kaars moet vastmaaken (a). Het is niet dan nadat het licht in deze plaats niec zal zijn uitgegaan, en de hond leevend üic dezen ftikdamp uitgehaald , (het zij dezelve onderaardsch of gelijks gronds zij ) dat meri zig in dezelve zal moogen begeeven; en nog moec men zig daar niet in begeeven voordat men zig een touw onder de armen heeft laaten doorhaalen om bij te kunnen te rug gehaaid worden, en nog een ander touw in de hand genoomen heeft om , door bij die laac- fte (a) Dit voorfchrift om met een kaars de proef te neemen of eene lugt befmet is of niet, fleunt op natuurkundige beginfelen; want men heeft door veele proeven bevonden dat een mensch een Gallon ( eene maat welke omtrent drie Amiterdanifche mengelen bedraagt) lugt in een minuut tot zijne ademhaaling noodig beeft, en dat een kaars van zes in eeri pond ook tennaastenbii zo lang in dezelfde hoeveelheid van lugt brandende blijft. Zie de Natuurkunde uit ondervindingen opgemaakt enz. van eesaculiers , Deel. lil. bladz. 163;  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 255" fte te trekken, het gevaar te doen kennen waarin men zig zouden kunnen bevinden. Het is zeer dienftig van eerst een half glas brandewijn te drinken (a) voor dat men zig in zulk een lugt begeeft, van daar een weinig van in den mond te houden > van wat azijn over zijn lighaam te fprengen, en van zig daar mede den oogen den neus en de ilaapen van het hoofd te wrijven (b). Wanneer het beflooten plaatfen zijn, als putten, gooten, rioolen, kelders, gevangenhuizen, enz. waaruit men het uitkoomen van zodanig een ftikdamp vreest of voorziet, zo kan men van verfcheiden middelen gebruik maaken om ongelukken van dezelve te voorkoomen. Het eerfte is de Ventilator, door welken men eenen ftroom van verfche lugt maakt die onophoudelijk den befmettelijken dampkring beroert en vernieuwt. Daar beftaat nog een ander middel voor kuilen, voor kelders, en laage beflooten plaatfen, en dat is vandaar eene opening in te maaken, en daar een blikken of looden pijp in te zetten die zig tot aan het dak toe fa) In een geval geplaatst in de Mem. de l'Acad. R. des Scienc. Armee 1701, boven aangehaald, ftaat aangetekend dat nadat 'er in een put binnen de Had Rennes, drie mannen, de een na den ander, verongelukt waren, men daar een 'vierden arbeider in nederliet die half dronken was, en die zodra hij aan het water van de put gekoomen was, fchreeuwde, en dus leevend opgehaald wierdt, ter wijl de drie vorige alle geftorven waren en geen kragt gehad hadden om te roepen dat men hen moest ophaalen. En waarlijk men houdt den Brandenwijn en andere geestrijke dranken zo zeer voor tegengiften van dusdanige kwaadaartige dampen , en vooral van die uit Lood-mijnen voortkoomen, dat verfcheiden fchrijvers dezelven aanprijzen om dusdanige Verftikten wederom bijtebrengen. - Men moet dit voorfchrift evenwel met zeer veel voorzigtigheid volgen, anders moge het middel erger dan het kwaad worden. (&) Avis au Peuple fur les Afphyxies, pag. 51.  256 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. toe verheft, en door welke de nitvloeifels kunnen; opklimmen zonder zig door de gebouwen of door bewoonde plaatfen te verfpreiden; zodra dezelve hier door genoegzaam zijn uitgedampt kart men zig zonder gevaar naar deze laage plaatfen begeeven , en buiten alle vrees om door derzelver uitwaasfemingen verflikt te worden (a). Het is door dit middel dat men te Parijs menigmaal op den vollen dag kuilen en rioolen heefc uilgehaald, zonder dé lieden die daar bij woonden eenig nadeel toebrengen , en zonder eenig gevaar voor de werklieden. Eene niet min noodzaakelijke voorzorg om de fchielijke fterfgevallen en de befmettelijke ziekten ^ die uit het openen van rioolen van kelders, van' graven , enz en uit de befmetting van gevangenisJen en andere beflooten plaatfen ontftaan, voortekoomen, is van, als meh die plaatfen nadert, jenever of azijn te branden , van tabak te foökeri en van eenige aromatieke zelfftandigheid in den mond te houden, en vooral om de Hikkende uitvioeifels te neutraüzeeren. Hier toe is door den geleerden Heer de morveau te Di on , in den jaare 1772, een uitmuntend middel uitgevonden, dat in het volgende beflaat: Neem een glazen klok, plaats dien op een zagt vuur; doe daar drie deeleh zee-zout ih dat een weinig vogtig is, en giet daar één gedeelte olie van vitriool op. Plaats dit mengfel aan den ingang van befmette plaatfen voor dat men dezelve opent, en in diezelfde plaatfen wanneer dezelve geopend zijn. De gisting welke deze ftoffen te zamen ondergaan is uitmuntend gefchikt om de kwaadaartige uitvloeifelen van (a) Gazette de Santé 1774.. N°. 1. Olfervations fur la Phyfi. cue, l'Hiftoire Naturelle & les Arts, par M. l'Abbé R 0 z 1 e f>'.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 257 van zulk eene befloote plaats langzaam te verbeteren. Voor het overige moeten dezulken, die zig niec van dit behoedmiddel, dat men evenwel niet te fterk kan aanprijzen, willen bedienen, ten minften zig niet in zodanige onderaardfche beflooten plaatfen begeeven voor dat men daar de opening van vergroot heeft, en zonder dat de eerfte waasfem daar vooraf een weinig van zij uitgevloeid, en zonder dat zij, gelijk wij reeds meer dan eens gezegd hebben , een touw onder de armen hebben, door middel van welk men hen kan ophaalen indien zij eenig onraad voelen, veel liever dan dat nog andere perfoonen hun anders te hulp zouden willen koomen , aan hetzelfde gevaar bloot te ftellen («). „ Als men, zegt hensler in zijn meergemeld „ werk, zulke bedwelmden in Kelders, Gewelven „ „ en Graven, te hulp wil koomen, dan loopen zij, „ die hulp zoeken aan te brengen , zelve groot „ gevaar, wanneer zij voor zig niet zorgen._ Zo „ lang de dampen bij het inklimmen het licht uit„ blusfchen, of aangeftooken ftroo, papier, hout, „ enz. aanftonds uitdooft, zo lang is het niet zeeker M zig daar in te waagen. Kunnen vengfters of lugt„ gaten geopend, of muuren ingeflaagen worden , „ dan moet men dit aanftonds doen om doortogC „ aan de lugt te bezorgen. Nadat de omftandigheden zijn, kan men ook brandende ftoffen, als „ ftroo, rijs, fpaanders of andere ligt brandende „ zelfftandigheden daar in werpen , tot dat zij den „ vlam behouden. Is de damp van een rottigen „ aart dan is de Azijn ter befprenging ook zeer goed, («) gardane, Avis au Peuple &c. pag. 62. R  25'8 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. „ goed , doch men brengt het fchielijkfte hulp aan, wanneer men brandenden zwavel, buskruid , „ of een handgranaat daar in werpt, of ook eeni„ maaien daarin fchiet. Kan dit alles geene plaats yin„ den en moet men zig daaraan waagen , ;dan binde „ men voor den mond een ftuk flanel of een wollen „ lap, bevogtigd met water waarin zee - keukenzout, „ potasch, of wijnfteen - zout ontbonden is, en l welke ook met Spir. Sal Ammon. Urinofus kan „ befproeid worden, zo namelijk de dampen van kooien, turf, enz. zijn, maar als ze van een „ rotrigen aart zijn, dan doope men de wolle „ lappen eerst in wijnazijn, of beiproeie die met den „ Spir. Hojfm.y en dewijl men dan door dezelve "„ ademhaalt kan men verfcheiden minuuten in de „ fchaadelijke dampen blijven; Suiker, waarop dertig droppelen van den Spir. Hojfm gegooten zijn , kan ook in den mond. genoomen worden; „ foortgelijke lappen.kan men gebruiken, of ook den neusdoek, met wijnazijn, Hongaarsch Ko„ ninginne - Water, of den geest van Lavendel, be„ fproeid voor het aangezigt houden, als men genoodzaakt is in vertrekken te koomen, waarin een rottige befmcttende lugt is. Bij algemeen " heerfchende ziektens mogt men ook wel dezelf" de omzigtigheid gebruiken, zo lang de Kerken "„ der Christenen te gelijk begraafplaatfen zijn " (a). Het ingieten van vvater alleen in alle zulke beflooten plaatfen heeft de ondsrvinding in herhaalde gevallen geleerd dat een uitmuntend middel is om (a) hensler 's Rettung- middel u. z w. bij sandiïort, Geneeskundige Bibliotheek &c. Deel. IX. bladz. 399. Alle deze voorzorgen zijn door den Heer brinkman bijna woordelijk uïtgefchreeven in zijn Bewijs der Mogelijkheid enz. bladz. 166.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 25$ om de kwaadaartige dampen die uit zulk eene plaats voortkoomen te verbeteren. De volgende waarneeming mooge daarvan ten bewijze dienen: In de maand julij 1777 hadt een Architect van Halle in Zwaben in een Wijngaard van Almerfpach, in het land van Würternberg, een kuil van agttien voeten diepte te onderzoeken , die men niet wist op welk eene wijze gevormd was; hij hieldt een brandend licht voor de opening , en hetzelve wierdt uitgebluscht; hij deedt daarop verfcheiden emmers met water in den kuil werpen, en hieldt den kaars daarop wederom voor denzelven ; men konde toen de kaars eenige voeten in den kuil laaten zakken voor dat dezelve uitging; hij deedc 'er daarop nogmaals eenige emmeren water in gieten, en dat geduurigweer aan, en zeer fchielijk op malkanderen , tot dat het licht geheel beneden konde koomen en op den grond van den put blijven zonder uittegaan. Hij deedt 'er alstoen de noo-* dige werklieden ingaan , die zonder eenig ongemak in denzelven bleeven («). In het bovenaangehaalde ftuk uit de Gedenkfchriften van de Koninglijke Akademie der Wee* tenfchappen te Parijs wordt ook het geval gevonden van een Bakker van Chartres, die zeven of agt maaten met doove kooien uit zijn oven in zijne kelder gezet hadt; een van zijne zoons naar den kelder gegaan zijnde om daar nog andere doove kooien in te brengen, gaf een gil en viel verflikt ter neder ; de andere zoon zijn broeder willende te hulp koomen fchreeuwde eveneens, en viel ook dood neder ; hunne Moeder ging daar op ook naar beneden , en naa haar eene meid, en fteeds met den^ («) Gazette Salutaire, 1777, N'. XXXII, K a  4f5o Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen! denzelfden doodelijken uitflag. De Buuren daarop bij een gekoomen zijnde ging 'er een in den kelder om deze ongelukkige te redden, en ondervondt hetzelfde deerlijk lot. Den volgenden dag liet men daarop iemand met een haak in den kelder neder om deze lijken óp te haaien, maar het touw brak en deze ongelukkige wierdt een nieuw flagtof* fer van zijnen ijver. Men wierp daarop eene groote hoeveelheid water in den kelder, en na eenige dagen liet men daar een hond in neder die op een plank gebonden was, met een brandenden kaars daarbij; de hond wierdt niet verflikt en de kaars ging niet uit. Men begaf zig toen in dezen .kelder zonder eenig gevaar («). Schoon deze treffende waarneeming aangaande de doodelijke eigenfchappen van den damp van ontglommen doove kooien eigenlijk meer tot de vorige dan tot deze Afdeeling behoort, heb rk evenwel verkoozen dezelve hier te plaatfen, dewijl zij ten vollen gefchikt is om te bewijzen dat het water ook in die foort van ftikdampen een uitmuntend verbetermiddel der lugt is. De menigvuldige voorbeelden, gelijk ik 'er hier boven verfcheiden heb bijgebragt, van ongelukken door de dampen van Putten , Sckreeten , Rioolen, enz. voortgebragt, hebben den Heer le noir, Lieutenant • Generaal der Police te Parijs, in het voorgaand jaar 1778 bewoogen om deze foorten van verflikkende dampen te laaten onderzoeken; en hij heeft daar toe de Heere lab om e, cadet den zoon , en parmentier, Leden van het Kollegie van Kruidmengkunde, enz. benoemd. Deze Scheikundigen hebben het zo verre gebragt, dus (a) Hijltire de l' Aead. R. des Sciene. Annèe 1701. pag. i5.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. z6h dus luidt de opgaaf, van niet alleen alle de gevaaren voortekoomen waaraan de Ruimers enz., zo dikwijls zijn blootgefteld, maar ook om den kwaaden en vergiftigen damp die onder het ruimen den zodanige plaatfen opflijgt, te vernietigen en denzelven in eenen zodanigen te veranderen die zelfs in ftaat is om den Dampkring te zuiveren. De middelen welke zij daar toe gebruiken zijn voornamelijk van een vuur te ontlteeken in het bovenfte fekreet van het geheele huis, indien daar de onderfte pijpen in uitloopen , of zelfs binnen in den kuil, indien de ftikdamp , die daar uit opflijgt, te fterk is, en van verder ongebluschten kalk in de vloeibaare ftoffen van den kuil te gooien. Deze zelfftandigheid verandert de eigenfchappen van deze ftikdampen zo volkoomen en zo fchielijk, dat de ftikdamp in een oogenbiik vernietigd is , de flank ophoudt, en de ruiming zonder eenig ongemak kan gefchieden ( a). Een middel voorzeeker dat overal te gereed bij der hand , te ontkostbaaren te gemakkelijk is, om zig niet uit voorzorg van hetzelve te bedienen bij alle gelegenheden waarin men vrees heefc dat 'er eenig nadeel uit het roeren van een of anderen put of riool ontilaan zoude. Na (a) Het Verflag der Proefneemingen van gemelde Scheikundigen , deze voorzorgen, welke zij, met de redenen waarom , in het breede opgeeven , en de goede gevolgen dier behandeling, zijn in het voorleeden jaar bij eikanderen in het licht gegeeven onder den tijtel van: Qbfervatiónsfur les foffes i'Aifance £f moyt#s de prcvenir les inconveniens de leur 'vuidange; par M.M. laiorie, cadet le jeune & p arme nti er, Membres du College de Pliarmacie &c é?c. 0c~, inprimées par ordre du Gouvernement, Paris 1778 Svo. & 3  s6a Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen, Na dus de voorzorgen opgegeeven te hebben welken men kan en moet aanwenden in geval van eenigen der opgegeeven ftikdampen, om te beletten dat dezelve geene ongelukken veroorzaaken, of ten minften dat het getal der elendige flagtoffers van derzelver vervvaarloozing niet nutteloos vermeerderd worde, zal het plan dat ik mij in dezen voorgefteld heb, vorderen dat ik ook van de midr delen ter herftelling dezer ongelukkigen fpreeke, en van de beste wijze om hen, zo mogelijk, wederom bij te brengen. Deze middelen zijn wederom even eenvoudig als die welke ik in de vorige Afdeeling voor de Drenkelingen en de Verftikten door den waasfem van ontglommen doove kooien, volgens de beste Schrijveren over deze onderwerpen en vooral over het laatfte, heb opgegeeven, en fteunen wederom op dezelfde gewisfe en onveranderlijke beginfelen, zodat alles wat ik omtrent de behandeling der Verftikten door doove kooien gezegd heb, ook grooten deels op de Verftikten door andere kwaadaartige lugten kan toegepast worden. Indien hec gebeurt, zegt de Heer musschenbroek in zijn geacht werk over de Natuurkunde, dat iemand door zodanig een damp (als van Mijnen, oude Putten, enz.) verftikt worde, en fchoon hij volkoomen dood fehijne , kent men geen vermoogender en geen kragcdaadiger middel ter zijner herftelling , dan hem fterk, en met geweld lugc in den mond te blaazen, en men moet hiermede bij herhaalingen aanhouden ; het gebeurt zeer dikwijls dat men met dit middel de beweeging van de long en van hec hart herftelt, en dat men een perfoon in het levenherroept dien men meende dood ce  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 263 zijn. Het was door dit middel dat men in Schotland een man herftelde die door gevaarlijke dampen geflikt was (a). De Heer gardane, die hier over wat meer in het breede handelt, zegt daaromtrent het volgende: Nadat men den Verftikten uit de noodlottige plaats, heeft genoomen, moet men hem naar de vrije lugt brengen; men moet hem ontkleeden , op den Grond, op eene Plaats of op den Straat, nederleggen, of wel op den vloer van een koelen en frisfehen kelder, en zo het gefchieaen kan , digt bij een put. Het ware nog beter hem op een vogtigen grond, die met gras of mosch bedekt is , neder te leggen , met het hoofd een weinig naar om hoog geboogen. Daarna moet men hein zonder uitftel met een pijp of door middel van een blaasbalg in den mond of in den neus blaazen; men moet hem ook , als hetzelve bij de hand is, Hukken ijs onder de armen, van onderen tegen de ballen der voeten , en op den kolk van de maag, aanleggen. Maar boven alles moet men hem over zijn geheele lighaam, en voornamelijk op het aangezigt en op de borst, eenige emmers met koud water gieten; en ik dring te meer op dit laatfte hulpmiddel aan , omdat hetzelve het vaardigde bij de hand, het gemakkelijkfte en het kragtigfteis(^). In de Koolmijnen zijn de Graavers gewoon van dezulken die door de dampen van deze delftoffen verflikt worden , met den mond op het mosch te leg- (a) mtjsschenbroik , Cours de Phyfique, Tom. III. fag. 259- (b) gardank Avis au Peuple, pag. 53. K 4  z<54 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. leggen. Ten dien einde brengen zij hen buiten den Mijn , alwaar men hen met den buik op den grond legt; zomtijds zelfs maaken zij eene holte in den grond ter fteede alwaar de mond van den Verflikten ligt, opdat de uitwaasfemingen van de aarde daar teverfcher en te kragtiger om moogen zijn. Dit middel kan in alle gevallen gebezigd worden waarin men niet bij water kan koomen, hetgeen wel eens kan gebeuren. Men heeft daar een bewijs van in de Prooven welke de Abt nol let in het berugte Hondenhol genoomen heeft : in plaats van den Hond in het nabijgelegen Meir Agfiano te dompelen, gelijk het gebruik was, rolde hij hem over het gras heen , hetgeen den Hond eveneens deedt bij koomen («). Wanneer de Verflikte eens tekenen van leven gegeeven heeft, moet men hem de flaapen van het hoofd, den neus en de oogen met azijn wrijven , en hem daar zelfs een lepel vol van in doen flikken; en hem daarop aanftonds naar een vcrcrek brengen waarin men onderwijlen vuur heeft doen aanmaaken ; evenwel zorgdraagende van hem altijd op een zekeren afftand van hetzelve te plaatfen, hem daarenboven op den vloer laatende liggen, en voortgaande met hem van tijd tot tijd koud water over het lijf te gieten tot dat hij ten eenemaal bekoomen is. Alsdan houdt men hier mede op , en brengt den Lijder allengs nader bij het vuur. Eindelijk legt men hem in een gewarmd bed als zig daar gelegenheid toe opdoet, en men doet hem een half glas azijn, of eenige droppels Kampher-brandewijn , gebruiken die met den vluggen geest van Ammoniak - zout is aangezet. In* («) Zie de Noot (S) blada. 85.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen, 265 Indien deze hulpmiddelen vrugteloos mogten bevonden worden, hetgeen zelden gebeurt,Öals 'er niet te veel tijd verloopen is tusfchen het ongeluk en de toediening der behandeling, moet men, in plaats van den Verflikten te laaten liggen, de prikkelende middelen bezigen, die voor de Drenkelingen zijn aangeweezen, en vooral van het tabaksklijsteer gebruik maaken, van hetwelk men in dergelijke omflandigheden dikwijls uitmuntende uitwerkfelen heeft gezien ( a ). En op een andere plaats. Indien men daar gelegenheid toe heeft zoude men zeer wel doen van het water daar men den Verflikten mede begiet met azijn te vermengen; en indien het gebeurde dat men 'er daar toe niet genoeg van bij de hand hadt, moet men daar eenige Jappen linnen mede nat maaken , en dezelve op het lighaam, en wel inzonderheid op het aangezigt en op de borst, van den verflikten leggen, zonder daarom op te houden van hem overvloedig koud water over het lighaam te werpen. Het braaken is in dit geval alleen van dienst (b), en men kan hetzelve dan met twee of drie lepels vol Oxymel SquiUhicum en een lepel vol Kampher - brandewijn te zamen gemengd verwekken; men kan zelfs den Lijder om het uur een lepel vol Kampher - brandewijn of bij gebrek van dezen, van enkeld Brandewi jn leeven; en men kan in dit geval, gelijk in clevefllikking door den damp van kooien, gebruik maaken {a) gardane Avis au Peuple. pa". 55 <*) j."fe" me" aandachtig naleest wat ik "daar opci EeH *e Afdeeling' bhdz. 49 en volg. gezeg \ heb", za! ffei ■ mij blijken dat het beter is zig evenwel van dit Biiddf' e houden: het vereischt zo veele opiettendheJ.-, en i altijd maar een remtdium Jicundarhun. R 5  2.66 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. ken van het Tabaksklij fleer, maar men moet boven al nooit vergeeten van lugt te blaazen in den neus van den verflikten , hetzij met een pijp, hetzij met een blaasbalg , gelijk ik in de vorige gevallen laeb aangeraaden (a). De nuttigheid der vrije lugt alleen, en de voorkeur der eenvoudige behandeling welke ik hier heb opgegeeven boven eene veel ijveriger en werkzaamer, gelijk min kundigen in alle foorten van fchijndood verkiezen, wordt nog door het volgend voorbeeld ten klaarden beweezen. Ik heb hier boven (b) verhaald welke doodelijke uitwerkfelen hec uitloopen van een Sekreet-kuil nog in dit loopend jaar te Narbonne heeft voortgebragt; men herinnert zig dat van de negen ongelukkigen, die dooiden vergiftigen damp, welke uit denzelven^ opfteeg, verflikt waren, flegts twee, de Heer Faure namelijk en één Metfelajr, nog eenige tekens van leven gaven. De verdere uitkomst van dit geval is juist gefchikt om de voortreffelijkheid der behandeling te bewijzen welke ik hier voorfchrijf; zie hier hoe het verhaal daarvan luide: De Azijn, eenige vlugge geescen, eenige ligte wrijvingen ,en vooral eene zuivere lugc, begonden den Heer Faure langzaamerhand weder bij te brengen, en zouden hem het leven verder volkoomen wederom gegeeven hebben, toen 'er drie Geneesheeren aankwamen die door de Regeering gezonden wierden; deze belastten eene aderlaating op den arm, drie klijsteeren met een afkookfel van Tabak in den tijd van twee uuren, eene laating op de ftrotader, twee fpaanfche vliegen op de beenen, bloedzuigers (a'i Idem. pag. 66. (i) Zie hier hoven, bladz. 231,  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 267 gers aan de flaapen van het hoofd, en een braakmiddel. De toevallen naar evenredigheid van de hulpmiddelen toeneemende, wierdt 'er op nieuws op de ftrotader gelaaten, drooge koppen op de fchouders gezet , twee nieuwe fpaanfche vlieg pleifters op de armen gelegd, en die op de beenen vernieuwd. De kunst dus eindelijk als uitgeput hebbende, laaten de Geneesheeren den lijder eenigen tijd aan de vermogens der Natuur over ; deze doet daarop eenige poogingen: de ftuipen en verfcheiden andere zwaare toevallen, die onder de behandeling fteeds waren toegenoomen, worden minder, de ademhaaling wordt vrijer, de pols grooter en de kragten neemen toe, toen de Geneesheeren, zig op nieuws van den lijder meester maakende, hem op nieuws bloeds af lieten tappen; deze vierde laating was doodeiijk voor den Heer Faure, die na dezelve geen teken van leeven meer gaf. De Metfelaar, ten wiens opzigte de gemelde Geneesheeren veel minder mild met hunne hulpmiddelen geweest waren, en die onderwijlen bekoomen was, heeft verklaard dat hij noch pijn, noch ongemak, noch benaauwdheid, noch zelfs eenige gewaarwording van kwaaden reuk ondervonden hadt, en dat hij in den tijd van twee minuuten, geduurende welke hij zijne kennis behouden hadc, flegts eene ongemakkelijkheid en eene onmoogeJijkheid om te fchreeuwen gevoeld hadt, en buiten ftaat was geweest om zijne makkers, welke hij zag fterven, te hulp te koomen. Hij heeft zig •herrinnerd dat, na hij volkoomen kennis verlooren hadt, zig eenige als droevige denkbeelden van zijnen geest hadden meester gemaakt, dat hij meende huizen te zien omvallen, legers te zien veg. (en enz. Een ftaat die zeekerlijk veel minder wreed  2f58 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. was dan het martelen van den Heer Faure waarmede men twee - en - twintig uuren lang heeft aangehouden (ö). Ik zal deze Afdeeling met nog eenige fterke voorbeelden van de doordringendheid der rottende ftoffen befluiten. Al dooden derzelver kwaadaartige en vergiftige uitvloeifels niet altijd dezulken welken zij treffen, zo brengen zij dikwijls andere nadeelige gevolgen voort; ik heb hier boven verfcheiden aantekeningen aangehaald dat dezelve befmettelijke ziekten hebben voortgebragt, maar, hetgeen zonderling is , dezelve treffen ook dikwijls met blindheid , gelijk boven reeds in het voorbijgaan gezegd is (b ) ; men hadt dit het eerst in Italië, en daarna ook in Frankrijk opgemerkt: Twee daglooners, die aan een ouden kuil werkten die in langen tijd niet geruimd was, wierden zodanig getroffen door den vreesfelijken ftank die daar uit kwam, dat zij daar het gezigt door verlooren; de een volftrektelijk, en de ander tot zulk een punt dat hij het licht van den dag flegts fiaauwelijk konde gewaar worden. De Heer c h o m e l , Schrijver dezer Waarneeming, genas hen beiden evenwel volkoomen door eene overgehaalde infufie van eenige aromatieke planten welke hij hun inwendig deedt gebruiken en uitwendig met kompresfen op de oogen aanlag (c). Een ander uitwerkfel van deze kwaade lugten is dac ( a) Zie alle de Nieuwspapieren op bladz. 231 aangehaald. (b Zie de Waarneeming uit de Verhandeling van den Hooglecraar van geuns overgenoomen, beginnende op bladz. 231. ■ (c , Hifi. de l'Acad. R des Sciences, ennee 1711, pag. s6. gard ane Avis «U Peuple , pag. 6?.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 269 dat zij langen tijd een roctigen flank na zig laaten: Deze foorten van uitvloeifelen, zegt de Heer m u sschenbroek , doordringen de lighaamen der dieren in een oogenbiik, en trekken daar niet ligtelijk uit. Toen Sarran, de zoon van een beroemd Heelmeester, in zodanig een put gegaan was, nadat hij zig vooraf met Eau de la Reine d'Hongrie voorzien hadt, wierdt hij zodanig doordrongen van de uitwaasfemingen die uit dezen put voortkwamen, dat, fchoon hij zig, nadat hij daar wederom uitgekoomen was , met Jenever - water gewasfchen, en alle zijne kleederen welke hij toen aanhadt uitgetrokken hadt, hij nog wel veertien dagen daarna de lugt rondom zig verfpreidde welke hij in dat graf hadt aangenoomen, en die een reuk hadt als een rottend lijk (a). En haguenot verhaalt ook in zijne Memorie dat, in de maand Augustus 1744 , drie Mannen in een Grafkelder van de Kerk van onze lieve Vrouw te Montpellier, alwaar de bijzetting van Geestlijken hen verpligt hadtin te gaan, aanftonds ftierven, en dat een vierde een gelijk loc niet dan door de fchielijkfte vlugt ontkwam, en dat nog zwaare toevallen geduurende verfcheiden dagen voor zijn leven deeden vreezen. Zijne kleederen en zijn geheele lighaam waasfemden ook meer dan veertien dagen lang eene Hinkende lugt als van een graf uic ( b). Ik mtjsschenbroek, Cours de Phyfique, Tem. UI. pag 86o. I b j haguenot, Memoire fur le danger des Inhumatiins dans les Eglifes Jcurn des Scavans, Fevrier 1749, en daar uit overgenoomen in her bovemanjrehaalde Werkje van den Heer maut; zie de Natuurk. Verhandelingen Deel Vk hladz. 139.  $70 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen^ Ik heb ook in dit loopende jaar een Doodgraaver behandeld die in het fchuddert van een graf, dat evenwel verfcheiden jaaren was geflooten geweest, zodanig bevangen was geweest door den flank die uit hetzelve voortkwam, dat hij tweemaaien genoodzaakt was geweest dit werk aftebreeken. Hij klaagde voornamelijk over pijn in de oogen, op den krop van de maag, over walgingen en over een zeer lastigen kuch. Zijn geheele vel zijn zweet en zijne pis flanken ook zo rotagtig, dat ik niet weet bij een leevend mensch ooit iets dergelijks gerooken te hebben, en het duurde meer dan vijf dagen voor dat hij dezen kwaaden reuk geheel kwijt was; en , fchoon hij zijne kleederen aanftonds te lugten gehangen hadt, heeft hij mij verzeekerd dat dezelve nog een vrij langen tijd dezen flank behouden hebben* VIERDE  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen, 27Ï « VIERDE AFDEELING. onderzoek naar den schijnbaaren dood veroorzaakt duor gemoedsbewegingen, door wurging, door het inslikken van vreemde lig* haamen , door schokken van de herssenen, door eene felle koude enz. en middelen om deze schijnbaar gestorvenen wederom in het leven te herroepen. EERSTE HOOFDSTUK. schijnbaare dood veroorzaakt door sterke gemoedsbeweegingen, door bezwijmingen opstijgingen, enz. en middelen om denzelven te voorkoomen. N iemand kan onkundig zijn , zegt de Heer gardane , van het groot vermogen dat onze Driften-over ons beftaan hebben , en hoe dikwijls zij daar de duuring van afgebrooken opgefchort of in den war gebragt~ hebben. De onzeekerheid waarin men is omtrent den waaren of fchijnbaaren dood van' die klasfe van fchijnbaar geflorvenen, eischt dat men dezelve niet aan hun ongelukkig noodlot overiaate, en dat, zodra zij door zulk een flag getroffen zijn, men hen zo fchielijk als moegelijk bïjfpringe. Ik heb zelf eene vrouw, die zig zeer kwaad gemaakt hadt , in fkauwre zien vallen, zonder pols ^  "72 Verhandelingen oyer de fchijnbaar Gejlorvenen. pols , buiten kennis , en volmaakt dood fchijnende; dit toeval viel voor op een vischmarkt; eene vischvrouw die water in een emmer hadc ftaan , goot baar hetzelve over het aangezigt; verfcheiden andere deeden hetzelfde , en na een kwartier uurs hier mede te hebben aangehouden liet de lijderes haaren eerflen zugt, en bekwam langzaamerhand van haare bezwijming; het is eveneens met de andere driften gelegen , en vooral met de opgetoogenheid die den ftaat van verrukking voortbrengt ; een zeer aangenaarae ftaat waarlijk , volgens het getuigenis derzulken die zig daarin bevonden hebben , en welken Lieden .die vrienden waren van het verwonderlijke aan bovennatuurlijke oorzaaken hebben toegefchreeven , terwijl dezelve flegts hec uitwerkfel van zeer natuurlijke oorzaaken was. Wat hier ook van zij, het eerfte hulpmiddel tegen deze foort van fchijnbaaren dood is vrije lugt en versch water. Men kan daar fterke en onaangenaame reuken bijvoegen, gelijk die van brandende veeren, vlugge loogzouten, enz. men moet ook deflaagen van het hoofd en de polfen van zulke fchijnbaar geflorvenen, met eenige doeken wrijven, heetefteenen cegen de ballen der voeten aanleggen, en naar maate zij beginnen ademtehaalen laat men hen een lepel vol Kampher - Brandewijn, of eenig ander geestrijk vogt, gebruiken, het eerst dat men flegts bij de hand heeft. Eene oplettendheid van geen minder belang is van Zodanige fchijnbaar geftorvenen fchielijk te ontkleeden , en hun den das , de kousfebanden, en met een woord alles wat hen eeniger maate  Verhandelingen over dè fchijnbaar Gejlorvenen. z73 maate zoude kunnen hinderen , los te maa« Maar bijaldien , in weerwil van deze eerft> hulpmiddelen , de fchijnbaar geftorvene nog niec ter deeg bekwam, moet men zijnen toevlugt neemen tot de aderlaating en tot de Tabaks* klijfteeren (a). Ik zal deze opgaaf van den Heer gard a Me met de volgende aanmerkingen ophelderen: Allö gemoedsbeweegingen brengen eene groote verandering in die natuurlijke geduurige en geregelde overeenftemming te weeg, welke, zolang het leven aanhoudt, tusichen geest en lighaam beftaat en beftaan moet. Alle gemoedsbeweegingen fchijnen hunnen zetel in den geest te hebben en hunne uitwerkfelen zo wel op het lighaam als up den geest te oeffenen; van hier de fchielijke veranderingen, hetzij ten goede of ten kwaade, welke Geneeskundigen zo dikwijls gelegenheid hebben uit ontftaanegemoedsbeweegingen in hunne Lijder» op te merken. Allen zijn zij in ftaat in het lighaam ongefteldheden ziektens en fleepende kwaaien voorttebrengen (£), veele zelfs brengen een oogenbhkkelijken dood voort (c), maar niet allen zijn zij gemeenlijk onmiddeüjk doodeiijk in hunne uitwerkfelen, zelfs niet al werken zjj met hun grootst mogelijk geweld • maar allen, ten minften verre de meesten, zijn in ftaat eene diepe fLauw- te, (a) gardase, AvU au Peuple f$>c. pag, 70. Jb) gaubii Infl. Pathelog., Fis noxia Animi P&tUrbtionum, J. 54°, s42. * ^i,V? ,£UNS> óffert, de Matte Corporea &c. J. XXIX. Jeqg. apud sandifoht. Thef. DilT. TV», UI, i*g- 589. «a ds Ssirijyeis aldaw sangesbaali. s  274 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. te, eenen waaren fchijnbaaren dood te veroorzaaken; en het is deze alleen die hier tot mijn onderwerp behoort, want zodra men eens wegens dezen wezenlijken dood van den Lijder verzeekerd is , wordt alle hulp vrugteloos ; de langduurige uitwerkfels of ileepende ziektens, door deze oorzuak voortgebragt, behooren even weinig tot mijn onderwerp. Ik bepaal mij dus eeniglijk tot de gevallen van fchijnbaare dooden, en dc middelen om hen in het ieven te herroepen. „ Bij een Herken fchrik, zegt de Heer brink» „ Man («), valt de mensch in onmagt, welke „ fomtijds zo fterk kan zijn dat tusfchen dezelve „ en den waaren dood geen onderfcheid meer te „ vinden is. — Een heftige toorn is insgelijks in „ ftaat om de levenskragt, indien niet geheel te „ verflikken, nogtans zo te bedwelmen, dat men „ geene fpoore:i derzelve meer befpeuren kan". Vreugde en liefde kunnen dezelfde gevolgen hebben. Dezelfde uitwerkfels worden ook dikwijls door Optlijgingen of Moederkwaaien in de Vrouwen en door toevallen van Hijpochondrie bij de Mannen voortgebragt , .fchoon dezelve bij deze laatften nooit zo flerk zijn. Dezelve brengen fpanningen voort die dikwijls op den keel vallen, en de Lijders in een oogenbiik door wurging als om doen koomen, hem de ademhaaling den flag van het hart en van de polsfen, alle gevoel en kennis, od eenmaal beneemende, zodat zij volftrekt gelijk («) Bewijs der Mogelijkheid enz. Hadz. np.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 27$ lijk aan dooden blijven liggen, hoewel naderhand door gepaste middelen wederom bij te brengen. 3nu hier verhaalt ook verfcheiden zodanige gevallen in. zijn meermaals aangehaalde werk (#). Omtrent de behandeling nu dezer fchijnbaar Geltor venen zoude ik het met den Heer gardan e niet in alles volkoomen eens zijn. Ik kan mij bij voorbeeld niet verbeelden dat het buiten gevaar zoude zijn deze fehijnbaare dooden uit de beide opgenoemde foorten van oorzaaken, aanftonds koud water over het lighaam te werpen. In deze gevallen waarvan ik hier fpreek heeft 'er zeer zeeker fpannjng plaats, en, in de fchijnbaare levenloosheid uit driften, nog daarenboven eene opfhpeling van bloed voornamelijk in de borst. Door het begieten nu met koud water zal men gewisfehjk de fpanning moeten vermeerderen, en het bloed. zo 'er nog eenige werkzaamheid in de vaten overig isnog meer naar de groote vaten te rug drijven ( b); want het is hier een zeer verfchillend geval van de verdikkingen in de vorige Afdeelingen verhandeld, in welke 'er ter opwekking van de fchijnbaar Geflorvenen, flegts voor hec grootsere a) Sur Vincertitude des Jïgncs de la Mort, Tom. II* fag. 40c. fuh. Zie ook verfebeiden foortgelijke waarneemingen aangetekend bij ïechlibüs, Lib. III. Obf. 3. 27 , OOk bij galenos, lindanus, p A r M u s, BVt salmuth, welke laatfte Schrijvers, bij brihkman»' in zijn Bewijs enz. bladz. 121. worden aangehaald , en alwaar de plaatfen, daar deze waarneemingen te vinden zijn* naauwkeurig ftaan aangetekend, (b) „ Den eenen fchrik door den anderen te willen verdrijven, zegt henslër,'het lighaam met veel koud wa„ ter fchielijk ce begieten, is dikwijls gevaarlijk, en daarom „ niet in het werk te Hellen voordat men alle hulp $ioe? „ opgceven , • S a  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. grootst gedeelte prikkelende middelen vereischt worden ; hier zijn zelfs dikwijls vlak ftrijdige middelen noodzaakelijk , namelijk zulken , die, wel verre van fpanning in de vezelen of prikkeling op de zenuwen voorttebrengen, de fpanning kunnen 'wegneemen en eene vermindering van daadelijke werking in het vaat - en zenuw - geffceï voortbrengen. Om deze reden zoude ik veel liever , met de Heeren hensler (a) en brink* han (b), den Lijder, nahem van alle banden en fluiting van kleederen ontdaan te hebben , met de beenen in laauw water doen zitten. Dit warme bad zal de vezels ontfpannen , de uitwendige vaten openen , het naar binnen gedreeven bloed naar buiten te rug roepen, daar door meerdere ruimte in de groote vaten en het hart voortbrengen , en veelligc alleen in ftaat zijn om alle de levenswerkingen wederom aan den gang te maaken ; zelfs zoude een geheel laauw bad, mits het water maar niet koud wierdt, in dezen misfehien zeer nuttig kunnen zijn. In deze gevallen kan ook eene aderlaating op de ftrot - ader of op den arm van zeer veel dienst zijn, (ikzoude wel zeggen op den voet om eene Revulfie te maaken, maar dezelve zoude niet helpen voor dat de omloop des bloeds wederom aan den gang is) om de borst van het opgepakte bloed een weinig te ontruimen. Zagte wrijvingen met laauwe drooge doeken , vooral zonder Kampher - brandewijn of iets dergelijks, of met de bloote hand, verzagcende klijfteeren enz. kunnen ook van zeer veel dienst (a) In zijne Anzeige der hauptjaehlichten Rettungs milt el enz. bladz. 71. (*) In zijn Bewijs der mogelijkheid tnz. bladz. 173 in fine.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 277. dienst zijn ; het Tabaksklijlceer behoort naar mijne gedagten in deze gevallen zelfs voorzigtig ie moeten gebezigd worden, nademaaj het, gelijk boven beweezen is («), een heet prikkelend middel is. Den vluggen geest van Hartshoorn, van Ammoniak-zout, het Eau de Luce, en vooral hec Alcali fluor, moeten in deze gevallen, mijns oordeels , zorgvuldig vermijd worden , fchoon men «dezelve bij andere Schrijvers eenpaarig vindt aangeraaden; want alle prikkelende middelen moeten noodwendig de fpanning vermeerderen, en de fpanning is hier de onmiddelijke oorzaak welke men te beftrijden heeft. De Spiritus Nitri daleis, en het Liquor mineralis anodijnus van hoffmann zouden misfchien beter te pas koomen, benevens het Pulvis antispasmodicus van sta hl of hec Sal feiaiivus van hom beug, waarvan de Lijders met eenig laauw vogc een weinig kan in den mond gegoocen worden ; ook zoude hec , wanneer zij wederom zijn bijgekoomen en nog over een overblijffel hunner verfcijving klaagen, dunkt mij, veel beter te pas koomen hun eenige droppels Laudanum liqiddum van sïdenham> dan de Tinctura Succini of Caflorei te laaten gebruiken. De overige opgegeeven middelen van den Heer gardane kunnen naar mijne gedagten met behoorlijke voorzigtigheid, zonder merkelijk gevaar gebezigd worden. (a.) Zie hier boven bhdz. $r. en volg. met de Netten* S 3 TWEEDE  £78 Verhandelingen over de fchijnbaar Gef. orven-en. ff«^mi...».^..»,.,!...u„l»..i.i . Jlll'l ll lil TIVEEDÊ HOOFDSTUK. SCHIJNBAARE. DOOD VEROORZAAKT DOOR WORGING CF CLWELDIGK 'i ÜEKNIJP1NC VAJSf DBN KEEL , HET ZIJ DOOR EENE I ITWI'.NDICfc OF DUQR EENE INWENDIGE OORZAAK , ÉN JViiDDEJ.LN UM DENZELVEN TE VOOKKGOJUEN.' _ „De beroemde uï saüvages, Hoos-leeraar » in de Geneeskunde aan de Univerfiteit te Monc„ pelüer, verhaak in zijne Ziektekunde hec ger „ val van een gevangenen weiken hij bijna in het „ leven herfteld hadc. Deze ongelukkige , zege „ hij, naauwlijks van den galg losgemaakt, wierdt s, naar een Ke:k gebragt. In de plaats van hem „ aldaar te begraaven deedt'men hem drie aderlaa, tingen in den tijd van twee uuren, en hij „ kwam zo wel wederom in het leven dat hij groo„ te teugen water dronk uit een kruik welken hij 5, met zijne beide handen vasthieklt, zig als toen „ veel béter bevoelende. Zijne ftnii was evenM wel zwak en bezwaard , en hec was niec dan na „ een weinig bloed gefpuwd--en veel water ge„ dronken ce hebben dat hij zig konde doen ver„ ftaan; hij brandde ook van den dorst, en zogt j, onophoudelijk den wind in ce ademen welken „ men rondom hem maakte fchoon de lugc niec „ heec was. Na drie uuren cijds zwol de plaats, ala, waar hec touw gedrukt hadt, zodanig.op,dat 'er „ geen voetfpodr meer van overbleef. De Heer de „ sauvaces belastte eene vierde aderlaating om „ de flaaperigheid en verdooving te voorkoomen » welke de verftopping der vacen van de hersfe„ nen, door deze nieuwe zamendrukking der hals? ^ aderen 3 moest voortbrengen j maar de Heel- ,3 mees-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 479 tneefter uit vrees van vervolging voortgegaan * zijnde, gefchiedde de aderlaacing niet; van dac „ oogenbiik,af verviel de lijder bij trappen we„ derom in zijne verdooving; de pols die bij de ' eerfte aderlaaung grooter geworden was, wierdc , zeer zwak, minder fnel, en verdween einde» " lijJc wederom geheelal. Dus is het, voegt er de Heer se saüvages bij, dat deze ongeil lukkige ftierf zonder dat bij eenige misdaad bjfa „ gaan. hadt ; quem nullum fehts ad paübuhm „ duxeraU ! „ Dit voorbeeld, vervolgt de Heer gardane (a) , is het eenigst niet dat ik zoude kunl nen aanhaalen; de fchrijvers verhaalen 'er ver„ fcheiden anderen maar die gelukkiger zijn uit. gevallen" (b). Men vindt, om wederom één geval voor veelen te kiezen, eene zeer treffende waarneeming van dezen aart aangetekend in her. Nouveau Recueil intereffant fur les Jfphyxies, van den Heer pia. Hetzelve bevat het geval van iemand die geduurende negen - en - twintig minuuten opgehangen geweest en wederom bijgebragt was; zie hier den voornaamen inhoud : De befchuldigde , Patridge Redmont geheeten, en drie - en - dertig jaarenoud, wierdc te Cork in Ierland op den een - en- twin- (a) Avis au Ptupie, pag. 73- L , ... (6) Zie hier veele voorbeelden van aangetekend bij do ichrijvers welke brinkman in zijn Bewijs der Mao gelijkheid, enz. bladz. 105, en in de Noot aldaar, aanhaalt, W*r l haen, in zijne Ratio Medendi Continuata, Tom. L tfan. m feh. IV. pag. 154. ISS 6? 195- Ed L-yrf. benevens -tle menigvuldige aldaar aangehaalde zo oude als hedemUaJehe fchrijvers. Men vindt nog eene Waarneeming wegens eenen geredden Gehangenen door den Heer' janin, de Uit e%tgte Genees-en Heel kundige Verhandelingen van den Heet a. LEHTmmcK Eerflt Deel, Eerjle Stak, Jiladz. b 4  28o Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. twintigften der maand September 1766 geregtelijk opgehangen ; negen - en - twintig minuuten, min eenige fekonden, gehangen hebbende, fneedt men den ftrop af, en de gehangene geduurende de vier eerstvolgende minuuten geen teken van leven ge, feeven hebbende, wierdt hij den Heer glover, leelraeefter in de gemelde ftad, ter hand gefield. Deze opende den Lijder de flaap - flagader en de uitwendige ftrotader , maar de omloop des bloeds fcheen volkoomen ftil te ftaan, en men wierdt bij de opening der vaten een klein gedeelte geftold bloed gewaar; men ontblootte hem toen Van zijne kleederen; men wreef hem den mond, den rug, en den hals, met een mengfel van vlugge oliën; men zette hem een tabaks klijfteer door ■middel van aangeftooken tabakspijpen. Het volk deedt hem ook aanhoudende wrijvingen op de armen en op de beenen. Men hieldt aldus zonder cphouden aan van twee uuren na den middag tot zes uuren des avonds. De Heer glover maakte hem toen eene infnijding in de lugtpijp, op de ■wijze voor de Bronchotomie gebruikelijk, en blies ïiem in de Iongen door een pijpje; na omtrent twintig minuuten begon hec bloed door de vaten van des Lijders aangezigt heen te vloeien , en men begon toen ook een zeer flaauwen polsflag in den arm te bemerken. Korten tijd daarna ftroomde het bloed in zulk een overvloed uit de flagader, dat de Heer glover het noodig oordeelde hetzelve te fluiten. Een weinig na zeven uuren floeg zijn pols omtrent veertig maaien in eene minuut , maar zeer flaauw; de mond en de neus van den Lijder met den geest van Ammoniak-zout geprikkeld zijnde , opende hij de oogen. Des avonds flikte hij met veel moeite wat warmen brandewijn met water door. Hij klaagde bitter  Verhandelingen over tk fchijnbaar Geflorvenen. 281 ter, en fcheen ondraagelijke pijnen te lijden,'welke men toefchreef aan de langduurige en fterke wrijvingen welke men hem gedaan hadt, en waardoor zijne armen en beenen op zommige plaatfen als gevild waren. De Heer glover gaf hem toen aan de zorgen van zijne vrienden over. Zijn flaap was den geheelen nagt door verzeld van zwaare pijnen en menigvuldige trekkingen , en hij fchrikte dikwijls. Den volgenden morgen was hij,in ftaat om vrij gemakkelijk brandewijn mee water door te kunnen zwelgen, maar hij fcheen als ongevoelig en konde bijna niet fpreeken; tegen den nagt klaagde hij ook met eene gebrooken ftem over pijn over zijn geheele lighaam, doch den tweeden dag na zijne teregtftelling hadt hij reeds genoegzaame kragten wedergekreegen om bijna drie uuren gaans te voet af te leggen, om de nafpeuringen der Geregtdienaars te ontwijken. Hij begaf zig vervolgens naar het Graaffchap Clare, in hetwelk hij twee jaaren daarna nog door verfcheiden menfchen in een goeden wel.ftand gezien is. Daar is onder de Geneesheeren zeer ïang en fterk over de eigenlijke oorzaak van den dood der Gehangenen en Gewurgden getwist. Veele Schrijvers, gelijk de ha en getuigt (a), waaronder wepfer, littre, alberti, bruhier , boerhaave en anderen , hebben aangetekend dat zij niet alleen in de buitenfte maar ook voornamelijk in de binnenfte deelen des hoofds de bloedvaten zeer opgevuld en dezelve dikwijls gebarften, en dus uitgeftort bloed in de holte van het (a) Rat. Med. Cm. Tom I. P. ii. Se%. IV. Ed. lijd: fag. 144. jein. S 5  282 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. het' hoofd, gevonden hebben, waaruit zij het befluit trokken dat deze ongelukkige aan eene Beroerte ftierven: de paarfche kleur van hun aangezigt, hunne roode en uitpuilende oogen, de donkere kleur van hun vel, de zwelling van hunne tong en lippen; de fiaaplust, de tintelingen in de oogen, en daarna de duifternis welke dezulken? die wederom bijgekoomen zijn, zig herrinnerden ondervonden te hebben, fcheenen hen in dit gevoelen te wettigen, bonnet, petit, haeleii en lancisius verwerpen dit gevoelen, en leidden den dood der gehangenen eeniglijk van hec onderfcheppen der ademhaaling af, ten bewijze bijbrengende , dat eenige kleine ingeflokte lighaampjes, die den firotpleet bij ongeluk verftoppen, dezelfde uitwerkfels als het hangen voortbrengen. Andere fchrijvers evenwel verwierpen deze oorzaak , en Helden het, uit de befchouwing van het maakfel des fcrortenhoofds, onmoogelijk dat hetzelve door den fïrop genoegzaam konde toegedrukt worden om allen doorgang der lugt aftefnijden', ten ware de kraakbeenderen , waaruit het ftrottenhoofd beftaac, door den beul gebrooken worden. Van dit gevoelen betuigt louis te aijn als hij in zijne meermaals aangehaalde Verhandeling ( a) zegt: „ Ik heb gelegenheid gehad om eenige gehan„ genen te ontleeden, en ik heb het flrottenhoofd , „ (doch niet altijd) gebrooken en als verbrijzeld „ gevonden. Het maakfel van dat deel laat mij » niec toe te gelooven dac hec in zo verre toe n-p. » fc>c (a) Verhandeling ever de oorzaak van den dood der Verdronkenen, bladz. 11. Zie ook zijn Memoire dans lequel on etablit les principes pour diftinguer a l'infpedion d un corps trouvé pen'■du les Jignes du juïcide d'avcc ceux de 1'JjJaJJinst, Paris £■63» 8x'».  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 283 , gedrukt kan worden dat de doorgang der lugt geheelenal verhinderd wordt". De Heer we» bek verwerpt dit gevoelen in zijne Geneeskundige Waarneemingen (o). De Hooggeleerde mar» Herr verwerpt ook dit gevoelen, als hij zegt: De kraakbeen deren van het ftrouenhoofd kun" nen bij de gehangenen niet ligtelijk door den ftrop toegedrukt worden (en dus de buitenlugt l niét ten vollen worden afgefneeden) en hierom ftuk. „ ken ook de gehangenen niet oogenbhkkchjk, maar „ zij wringen en beweegen zig dikwijls nog langen „ tijd naderhand Zomtijds evenwel gebeurt „ het dat door het toetrekken van den ftrop, en i het knakken-van den nek door den beul, deze „ kraakbeenderen gebrooken worden , gelijk de „ ontleeding dezer lijken getoond heeft, maar m „ die gevallen fterven ook de gehangenen fchielijk, „ en zij fterven als dan door het affnijden van de „ lugt. Ik heb eens door een val het ringswijze „' kraakbeen gebrooken gezien , zonder dat 'er „ eenig ander letfel bij de lijderes te befpearen was, maar toen ftierf ook het ongelukkig meisi' je, welke dit oneeluk overgekoomen was, in een < korten tijd" (b). Nadere proeven en waarneemingen evenwel hebben getoond dat deze en andere Geneeskundigen, die van hetzelfde gevoelen waren, zig in hunne denkbeelden bedroogen hadden. De tegenwoordige Leijdfche Hoogleeraar ' • • van fa) chris tof. web er. M, E>. &c. Obfervationes Meüicae , Fafi. «i Zie een uittrekfel uit dit werkje, alwaar men de redenen , welke deze Schrijver ter bevestiging van zijn gevoelen bijbrengt, aangetekend zal vinden, m de Geneeskundige Bibliotheek van den Hoogl. sandifort, Deel IV. bladz. 520. volg. . (b) puil. ambros. marherr PraeleB. Jcad. 1» Jnji. Med. boerjiaavii, Tom, H. pag. jjo. •  s8+ Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen^ van doeveren heeft namelijk in zijne Akademifche Waarneemingen reeds verfcheiden proeven gemeen gemaakt, dewelke toonen dat 'er door het ophangen van Dieren geen bloed in hec hoofd wierdt opgehoopt, of in een grooter overvloed dan anders door de flagader van het harde Hersfenvhes, ten dien einde geopend , uitvloeide (ai, of wederom begon uittevloeien toen de Hoogleeraar nadat deze bloedflorting gefeild was, het dier op nieuws den ftrop om den hals floeg. De Geneesheer j. h. stol te heeft ook in zijne Verhandeling over den dood der Gehangenen (b) die gevoelen uit de ontleeding van de lijken van gehangenen door de Heeren camper, van doeveren, en hem zeiven gedaan, en door eene menigte proeven op dieren, waaronder hij die van den Hooggeleerden van doeveren met denzelfden uitflag verfcheiden maaien herhaald heeft. verder bevestigd, en duidelijk beweezen dat de lugtpijp door den ftrop wordt toegewrongen, gefloocen, en plat tegen de wervelbeenderen van den hals aangedrukt, waardoor dus de uitgang der lugt geheelenal moet belet worden. Het blijkt dus uit dit alles dat de gehangenen eerder door eene' verftikking dan door eene Beroerte , eerder door eene ophooping van bloed in de longen dan in het hoofd, . ( «) Specimen Obfervationum Academicarum ad Monjlrorum Wftoriam, Anatomiam, Pathologiam . £? artem Obftetriciat» fraeciput fpe&antium , Gron. £fc. L. B. 1765. 410. Cap. XIV, waarin de Schrijver zijne proeven op de Irritabiliteit en Senfibiliteit van Dieren opgeeft, J. XXI, pag. 243. Het laatfte gedeelte dezer paslage voeg ik hier enkeld.op gezag van den lieer de, h aew bij, dewijl ïk hetzelve op de aange* haalde plaats van de Objervationes niet vind aangetekend." ... (6) Diff. Mtd. lnaug. de Motte Sufpenforum, alüsque hut Jpttlaiitibiis ad d. 18. Junii 1766. Grm. 4C0.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. hoofd , fterven. De Heer de haen heeft ook eene groote menigte proeven omtrent dit onderwerp op honden genoomen, welker uitflag duidelijk beweezen heeft dat de gehangenen niet aan eene beroerte maar aan eene overftorting der long ( als ik mij zo mag uitdrukken) fterven, eeniglijk uit het ophouden der ademhaaling ontftaan , zonder dat 'er in alle zijne proeven eenige tekens van beroerte in den kop der gehangen dieren waargenoomen wierden ( a ). Men moet evenwel hier bij in overweeging neemen dat het breeken van den nek der gehangenen door den Scherpregter, hetwelk op veele plaatfen gebruikelijk is, en waardoor het eerfte wer» velbeen van den hals ontwrigt, of de kraakbeenderen van het ftrottenhoofd gebrooken, worden, in dezen de zaak geheelenal van gedaante doet veranderen; in welke beiden gevallen alle hulpmiddelen ook te vergeefsch zouden aangewend worden , waardoor anders menig gehangene en gewurgde kan herfteld worden. De beste middelen daartoe zijn inzonderheid de volgende. „ Dezulken welke men gewurgd vindt, zegt „ de Heer gardane, moeten zo dra mogelijk „ op de ftrotader gelaaten worden , en zelfs kan „ dit verfcheiden maaien in een zeer kort beftek van „ tijd indien het noodig is gefchieden, doch zonder „ eenig bindfel te maaken, en de opening flegts mee „ een ftuk Engelfchen Pleifter fluitende. De ader„ laatingen op den voet, en zelfs in eene ruime „ maat, kunnen na die op de ftrotaders van zeer „ veel dienst zijn in een diergelijk geval. 'ler- zelf- (a) R%. Med. Cont. Tom, I. Part. H. Se%. V. pag. 157, fat.  2S6" Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 4 zelfder tijd moet men hun in den mond blaa« „ zen, en zodra zij beginnen ademtehaaien moet „ men hen bevyaaien door middel van een blaasbalg „ of van een waaier, en men moet hun zo veel ^ koud water te drinken geeven als zij maar „ verlangen. — Het zoude overtollig zijn hier ,:, bij te voegen dat men hen aanftonds van den ,", ftrop enz. moet ontdoen waarmede hun keel „ is toegekneepen, zo wel als van alle andere banl den die hen zouden kunnen prangen. „ Men moet ook op den plek, welken de ftrop a gemaakt heeft, kornpresfen leggen met Azijn , of „ met Kampher - brandewijn , of zelfs maar met „" fchoon water en zout, natgemaakt. Eindelijk „ men moet vooral den gehangenen in eene zitten8 de geftalte houden , zorg draagende van zijn hoofd te onderfteunen en op te houden, dat l anders altijd zoude hangen O). Eene andere voorzorg, en van zeer groot be- * lang wanneer men een gehangenen zijn hulp wil bieden, is van het touw niet in eens aftefnijden zodanig dat de Lijder daardoor een fchok ontvangt f die de verftikking zoude vermeerderen; men moet 1 liever eerst zijn lighaam opligten, en het is niet * dan nadat hij niet meer door zijne eigen zwaarte kan -((*■) Het overeind zitten weet men dat in alle ziekten der hersferen van zeer veel dienst is, terwijl het laag liggen met het hoofd daarentegen in dezelve zeer nadeelig is; want de aandrang des bloeds naar de hersfenen, die in alle ziektens van deze deelen alreeds te fterk is, wordt nog vermeerderd door het lang liggen met het hoofd, en daarentegen door het hooger houden van hetzelve natuurlijker wijze verminderd. Men begrijpt ligtelijk dat hetzelfde ook omtrent de Gehangenen en Gewurgden plaats moet hebben.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 2Z~i a kan nedergevaüen , dat men het touw affnijdt/cn „ van zijn hals losmaakt (a). De Fleer stol te geeft in zijne aangehaalde Verhandeling de volgende behandeling tot redaing der gehangenen op, welke hij uit de fchriften van eene menigte Geneeskundigen heeft opgemaakt de beste te zijn: „ Men moet zodanige ver„ flikten de middelen in den mond gieten, dewijl „ zij dezelve zeer bezwaarlijk, of geheel niet, kun„ nen inneemen. Men moet hun den hals onop„ houdelijk met warme olie wrijven , en met wol a of een waschpleister geflaadig warm houden; „ indien zij nog ademhaalen moet men hun eenige „ fniesmiddelen in den neus inbrengen , en eene „ ader op den arm openen ; ook is het van veel „ dienst zelfs dezulken ader te laaten die geen teken „ van leven meer geeven; men heeft ook met zo „ veel vrugt warme baden en hartfterkende midde„ len zien gebruiken, dat zeker Geneesheer ten tij„ de van Lord verulam zeide niet te twijifelen of „ allen die een half uur gehangen hadden , zouden „ in het leven kunnen herroepen worden, indien „ flegts hunne wervelbeenderen niet bezeerd wa„ ren. Men moet hen ontkleed bij een naakt „ mensch te bed léggen, in den keel prikkelen, „ met een bekwaam werktuig lugt in de longen „ inbrengen, hen over waasfems houden, rood„ maakende middelen op de borst, en fpaanfche „ Vliegen in den nek, aanleggen; men moet hen „ verder de aders onder de tong of de kropaders „ openen; iemand moet hen onder het kaauwen •„ van eenige kruiderijen zijnen adem in den 1 mond blaazen; men moet ook lugt inde ftrotaders, „ en («) sar d a h £ Avis au B|w$* , pag. 79>, 7,6» 77-i  i88 Verhandelingen over dc fchijnbaar Geflorvenen. „ èn den rook van tabak in de darmen, inbrcn- „ gen (a); men moet ook de geheele oppervlakte „ van hun lighaam warm houden, en door middel „ van wrijvingen prikkelen; en wanneer het flik- „ ken wat ruimer geworden is moet men hun wijn „ met eenige ipecerijen of kruiderijen ingeeyen, „ en fiuim- drijvende middelen voorfchrijven"" (b). Verfcheiden dezer raadgeevingen heeft ook de Heer hensler , wiens werk door den Heer stolt e niet heeft kunnen geraadpleegd worden, opgegeeven ; in zommigen verfchilt hij van den eerstgemelden $ en eenigen heeft hij 'er nog daarenboven voorgefchreeven. Het voornaamlte zijner behandeling koomt hierop uit: Men moet het lighaam. van een verhangenen of gewufgden in een lugtig vertrek brengen; alles wat prangen kan los maaken; en hen met het hoofd en bovenlijf hoog hou- (a) Om den Leezer te overtuigen dat ik hier geene misflag in mijne Vertaaling maak , zal ik hier de Latijnfche woorden bijvoegen: Immitti oportet quoque aè'rem in jugularei Venas; fumofum Tabaci in anum Clysma. Zonder, voorna* melijk na de proefneemingen van den Heer troja , bladz. 159 166 dezer Verhandelingen aangetekend, het dispuut te betwisten of 'er natuurlijk veerkragtige lugt in het bloed bevat zij, en of zij daar dus in eene zekere hoeveelheid iri kan aangenoomen worden zonder dieren, en gevolgelijk ook menfchen, te doen fterven, zo is het evenwel zeeker, en bet blijkt zelfs uit die eigen proeven, dat eene ruime hoeveelheid lugts in dezelve doodeiijk zoude worden, waaroiri deze raadgeevingen, indien zij al zoude kunnen nuttig zijn, daarik de reden nog niet van begrijp, tog met de uiterfte voorzigtigheid en door kundige lieden moeten uitgevoerd worden. (Zie ph. amer. marherr Praelebt. Acid. Vol. II. pag. 189.) De raad om geneesmiddelen op deze wijze onmiddeüjk in de bloedvaten in te brengen, is iets anders; doch daar van zal ik op eene andere plaats handelen. {b) Rat. Med. Cent, Tom. I. f. IX, pag. itf.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 2&$ houden. De voornaamfte hulp welken tnen de lijders in zulk een geval kan toebrengen is van hen de ftrotader te openen, of als deze ai te zeer gezwollen is , eene ader op den arm, waaruit men eene ruime hoeveelheid bloeds mag aflaated. Dikwijls is dit middel alleen in flaat om hec leven wederom te herftellen, gelijk bij dezulken die eene beroerte hebben ; doch ook zomtijds wil het bloed niet loopen, en zomcijds befpeurc men daarop nog geen teken van leven. Men moec dan de flaapeh van hec hoofd en ageer de ooren mee azijn wasfehen, en gefcarificeerde koppen aanzeccen ; ook hec aangezigt mee azijn en koud wacer befprengen , hec lighaam op allerlije wijzen wrijven, warme lugc in de long blaazen, en zo die alles vrugtelooa is, eene opening in de lugtpijp maaken, eindelijk prikkelende klijfteeren zetten , lugt in den endeldarm door middel van een blaaspijp inbrengen 4 en het geheele lighaam zo het koud is verwarmen» Tot dus verre koomt de raad van dezen Geneesheer voor het grootst gedeelte met de te voren opgegeevene middelen overeen, maar in het volgend At* tikel verdient dezelve zeekerlijk de voorkeur boven dien van den I leer GUDANE.én koomt meer mee het voorfchrift van den Heer stoLte overeen: Men moet zegt hij, om de fpanning der deelen te verminderen en^ wegteneemen, en den omloop van hec bloed vrijer te maaken , een pap van vlier - of kamillen-bloemen ofgeftooten lijnzaad, in wacërert melk gekookc, laauw op den hals leggen, of daar een flanellen lap in olij gedoopc omflaan .... En gelijk de gedrukte gekweefte en met geronnen bloed opgehoopte deelen aan den hals zeer fchielijk tot het Vuur overgaan , moet men hetzelve fchielijk tragten voorttekoomen, als zig tekenen T van,  290 Ferhandcüugen ever de fchijnbaar Geflorvenen. van leven openbaaren; zodra dierhalven- de weekroaakende pappen aan een zijde gelegd zijn, moer. in plaats van dezelvcn eene ltooving van Kamillen of Scordium in Azijn met Ammoniak - zout, of ook alleen Wijn - azijn met of zonder het genoemde zout, gebruikt en van tijd tot tijd ververscht worden, tot dac een Geneesheer geroepe ivorde. In nood kan men zig ook van Inkt met eene dubbelde hoeveelheid water aangelengd met vrugt bedienen. Men onthoude zig dus, vervolge hij, bij deze ongelukkigen inzonderheid van alle middelen die doen fniezen of braaken ... In den mond kan men een warm Afcrekfei van Melisfen- of Vlier-bloemen gieten waaronder een weinig azijn gedaan is; ook agc of tien druppels van den vluggen geest van Ammoniak-zout mee eenig loogzouc bereid, toe dac zig cekenen van gevoel opdoen, als wanneer men voornamelijk hec bloed lugc moec geeven , hetwelk na andere aangewende middelen dikwijls, begint te loopen, daar het te voren als ge* ftuld was (a). Het zwellen der Klieren in zeere keelen vervolgt de Heer gardane (b) is eene inwendige oorzaak van verwurging en fchijnbaaren dood. Eene ruime aderlaating is het eerfte middel waardoor men dezelve te keer moet gaan. Vervolgens (a) Deze plaatfen zijn getrokken uit n e n s l er's Rettungsmütel, &e. pag. 22. 23. 24. & 25. bij sakjwfokt Geneesk. Biblioth. Deel IX. bladz. 388. - 390. 2;ê dit alles hoofdzaakeliik nagefchreeven bij brinkman ia zijn Bewijs enz. bladz. 161. {bj Avis au P(uple&.c. gag, 77 83.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 291 gens kan men zijnen toevlugt neemen tot den rook van tabak welken men den Lijder doet inflikken en welken men ook door den aars inbrengt. Dit middel, dat mij verfcheiden maaien gelukt is, is nog vrij nieuw; ik * aad het de Lieden van de Konsc aan in plaats van Braakmiddelen, die in zodanig een geval wel worden goedgekeurd maar die mee zeer veele moeite tot in de maag koomen, ter oorzaak van den wederftand welken de vloeiftoffen onder in den keel ontmoeten, die alsdan door de zwelling der amandelen bijna geheelenenal verftopt is. (a). Eene derde oorzaak van verwurging, die eveneens eenen fchijnbaaren dood kan voortbrengen, is de tegenwoordigheid van een vreemd lighaam dat onder in den keel of in den flokdarm is vast gaan zitten, of in de lugtpijp gevallen is. In dit laadte geval hoest de Lijder fterk voordat hij verflikt , hetgeen deze oorzaak van verftikking van de vorige kan doen onderfcheiden. Een erwt in den mond van een jongman geworpen , gleedt in het flrottenhoofd. De tegenwoordigheid van dat lighaam wierdt aanftonds gevolgd door eene zeer groote moeielijkheid in het ademhaalen en door een fterken hoest. Men deedt hem op het oogenbiik eene zeer fterke gift olijvenolie gebruiken , die hem deedt braaken, en de erwt gelukkig wederom kwijt raaken. Een meisje, dat eenige pruimen zat te eeten, flikte (a) Voor het overige heeft: men in gevallen van dezen aart altoos tijd om een Geneesheer of Heelmeester tot hul» te roepen. . _ Ta  'ZQü Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. Hikte daar een fteen van in , die ongelukkig tot in de lugtpijp doorgleedt. Zij hoestte vreesfelijk, fpuwde bloed, en flikte bijna. Men verwekte een nog geweldiger hoest, en de fteen wierdt door het hoesten wederom uitgedreeven. Een kind flikte een klein beentje in, dat ook in de lugtpijp fchoot, men blies hetzelve met geweld leliën - poeder in den neus, hetwelk zulk een geweldig fniezen veroorzaakte , dat het beentje eindelijk uitgedreeven wierdt (a). Deze (a) De Schepper der Natuur, zegt tissot, Avis au Peuple Tom. II. pag. 127, heeft zorg gedraagen dat onder het eetcn niets door het ftrottenhöofd in de longpijp viel; dit ongeluk gebeurt egter zomtijds wel eens, en dan volgt 'er op het oogenbiik een geweldige en aanhoudende hoest, eene fcberpe pijn, en verflikking ; al het bloed vloeit naar het hoofd, de lijder is doodeiijk benaauwd en wordt door geweidige en onwillige beweegingen beroerd ; hij fterft dus zomtijds op het oogenbiik. Indien 'er iets anders dan lugt in de longpijp doordringt, zegt de beroemde marherr, ontftaat 'er oogenblikkelijk een zeer ftuiptrekkende hoest, die dienstig is ingevalle het ingefchooten lighaam fchielijk door middel van denzelven wederom buiten den ftrotfpleet kan gedreeven worden, maai 'Ïq niet, dan ftikt de Lijder dikwijls in eenige weinige oogenbiikken Zodanige voorbeelden zijn niet zeldzaam, halier heeft een fchielijken dood waargenoomen door het inflikken van een hazelnoot die in de lugtpijp doorging, en anderen door het infchieten van een pil, van een erwt en van een boontje. Indien 'er onder het flikken flegts het geringde droppeltje in de lugtpijp valt, wordt 'er aanftonds de geweldigfte hoest gebooren, en indien 'er eenige oneen vogts invallen ontftaat 'er de dood uit. Het bloed dat in de bloedfpuwingen uit de gebrooken vaatjes der longen voortvloeit , verwekt hoest en wordt met hoest uitgedreeven maar zo 'er eensklaps eens te groote hoeveelheid van bloed in de lugtblaasjes van de long wordt uirgeftort , fterft de Lijder oogenblikkelijk, voor dat hetzelve door de lugtpijp kan ■itgedreeven worden. Dus verflikt ook de etter van een door-  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. .593 Deze drie voorbeeiden onder een groot getal anderen uitgekoozen (a), moogen den Ouderen leeren geene vaste Jighaamen in de handen van kleines kinderen te geeven; den Onvoorzigtigen om geene harde lighaamen in hunnen mond te werpen of te ontvangen die in den keel zouden kunnen glijden, (/;) en denzulken die vrugten eeten van daar nooit de pitten of fteenen van intellikken (c). Men doorgebrooken abces in de Iongen, indien dezelve daar in eer.e groote hoeveelheid te gelijk uitvloeit, den Lijder dikv.m'Hs in één oogenbiik. ph. ambr mariierr Praeleü. in Jnjl. Med. boerhaavit Tom. II. pag. 201. ( a ) bonnet verhaalt onder anderen nog eene menigte gevallen van verdikkingen door foortgelijke ingeilokte lighaamen ontdaan, als door een langwerpigen worm, door een fttikje vleesch, door een pilletje, door harde eieren, door een peui. boontje, door een erwt, door een grasje, door een beentje, door een noot, door een dukgeld, enz. Zie zijn Sepukret. sinatom. Tom.J. pag. 485. en tissot, Jlvis&c. Tom. II,pag. ï&^J'uiv. (*yNoch om onder het flikken te zingen, te fluiten, of eem'gerhande foort van geluid te maaken, gelijk ik dikwijls onder het uitdrinken van een glas wijn heb zien doen; wanc hierdoor maakt men juist de voorzorg nutteloos waardoor de Natuur ons voor diergelijke ongelukken heeft willen behoeden namelijk door het openzetten van het ftrotklepje, 't welk anderszins onder het flikken tegen de ftrotfpleet aangedrukt wordt. (c) Want behalven het gevaar dat men loopt om daar onmiddeüjk door te ftikken , zo ftelt men zig nog aan het jiadeel van zeer veele en gewigtige gevaaren bloot die hier uit dikwijls ontftaan kunnen. Om niet aan het nafchrijven van eene menigte gevallen van dezen aart te koomen, zo zal ik alleenlijk van het volgende gewag maaken dat nieut^ en niet min treffend is dan eenig ander," het ftaat onder den tijtel van Waarneeming aangaande de ziekte van eene' Vrijster die geftorven is door het eeten van karsfen en het indikken der fteenen in het Journal de Medicine voor de maand December 1778 geplaatst, door den Heer barrai,, Heelmeester , en Luitenant van den eejften Heelmeester des Koningsts Saint. Etienne en Forez. Zie hier den hoofde zaakelijken inhoud: £en meisje van negentien jaaren hadt T 3 twee  294 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. Men vindt in de middelen die gebruikt worden om deze vreemde lighaamen uittédrijven, de marïier waarvan men zig in diergelijke gevallen moet bedienen. Draag wel zorg van den Lijder door fcherpe en zuure dranken niet aan het braaken, en nog minder dan het hoesten, te brengen ; vergenoeg u integendeel met hem de ruimte van melk of eenige zagte olie, als van zoete amandelen , van olijven, van raapzaad, van lijnzaad, van nooten, met een woord van den eerflen olie welken men bij de hand zal hebben, te doen gebruiken , en na de deelen wel tot de poogingen van den hoest bereid te hebben, zo verwek denzelven flegts door het inblaazen van tabaksrook in de neusgaten. Ten opziste van de doorgezwolgen lighaamen die in den flokdarm zijn blijven zitten, is het ook . eene nadeeiige dwaaling dat men daar den uitgang , van door den mond wil bevorderen, wannogr zij reeds twee ponden kersfen gegeetcn en daar de fteenen van doorgeflikt. Eenige uuren daarna kreeg zij buikpijnen , braakingen en een buikloop die baar in weerwil van alle dc niiddeléri' daar tegen aangewend in vier maanden tijds in het graf fleepten. Bij de opening van het lighaam vondt de "Heer barral in den kronkeldarm een zeer zwarten hoop Keïsfenfteenen, welker getal tot drie -honderd • en - tagtig beliep . benevens' drie pruimen - fteenen die eene natuurlijke kleur hadden , eene menigte rozijnen - pitten, en eene menigte kleine zwarte ftukjes, die hem voorkwamen kersfenfteénch te zijn , die. gefchooten hebbende dus aan flukjes gebrooken waren'; dc' Lijderes was nog daarenboven reeds veertig of vijftig fteenen kwijt geraakt. Vergelijk hier mede eqiï géVa! ten ópfchrift voerende: Doorbooring van de Maag door 'het ir.flikken van een Perzikken - jleen, 'onder het Artikel van 'Geneeskundige Bijzonderheden geplaatst in mijn Genees- Natuur- en Huishoud - kundig Kabinet, N°. IV. Uaiz. 137- i'  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 205 fêëês te diep in den keef zitten (a), Indien cle ' ftikking niet nabij noch tegenwoordig is, rHÖëé rhen de komst van een Heelmeefter afwasten die dit lighaam met tangetjes, of met eenig ander middel, dat hem zijne kundigheid en voorzigcig* beid zal aan de hand geeven, moet tragten uittetrekken. Doch indien zo iemand te verre af is, Cf indien de Lijder gereed was te flikken of opgehouden'hadt adem te haaien , 'moet men zonder uitftel eert langen dunnen groenen en afgeftroopten prei neemen, welken men in het bovenst van den keel moet inbrengen, zorg draagende van denzelven fchninsch naar omlaag voertteftooten , om door dat middel het vaszittend vreemde lighaam voorttefchuiven. Het zoude misfchien nog zeekerer zijn kromme bougies te gebruiken welke men in olie of laauw water zoude kunnen fleeken om dezelve week te maaken. Eert baleintje met een knopje van oud linnen aan het eind, zoude' ingeval van rioöd tot hetzelfde einde kunnen dienen.' Eindelijk , ingeval van dringenden nood , zoude men zig ook van een rijsje vart wilgen- van berken- of van eenig ander buigzaam hout kunnen bedienen , Waarvan men het eenè eind ook met oud linnen moest bekleeden , en waaraan men eene bekwaame lengte en dikte zoude gegeeven hebben. Zeker Partikulier zwolg een vrij groot Schaa* pen - beentje door; aanftonds kwamen den Lijder vrij zwaare toevallen over; verfcheiden Heelmeefters tragtten hetzelve te rug te haaien of naar de . (a) Eetbaare zaaken althans, zegt de Heer hensler, moet men altijd liever naar beneden ftooten dan naar bovciï brengen. Rmun^s Mittel (fc.' pag. 62. T 4  • 296' Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. de maag voorteeftooten , door middel van ver* fcheiden inftrumenten; maar alle hunne poogingen waren vrugceioos. Een ander Heelmeefter aankoomende vondc den Lijder op hec uiterfte; hij ademde niec dan met de uiterfte moeite , en hij was gereed om te ftikken. Gelijk deze toevallen hem evenwel voorkwamen minder van het vreemde lighaam voorttekoomen dan van het geweld waar mede men ondernoomen hadt hetzelve naar de maag voortceftoocen, nam deze laacfte zijn toevlugt tot de aderlaating, welke hij verfcheiden maaien herhaalde; het viel hem toen gemakkelijk om bij het beentje te koomen. Hij bragt daarop een vrij fterk baleintje in den flokdarm in , dat over zijne geheele lengte met fijn en zagt linnen bewonden was, en hier mede wierdt het beentje gemakkelijk tot in de tnaag voortgeflooten, Men ziet uit deze Waarneeming, vooreerst, dat het in deze omftandigheden noodzaakelijk is om mee zeer veel voorzigcigheid te handelen, uit vrees van de prikkeling des aangedaanen deels te vermeerderen, en hec vreemde lighaam al meer en meer te doen indringen ; ten anderen dat, wan • Heer men niet flaagt, men zijnen toevlugt tot de aderlaating moet neemen, en niet dan na dat men dezelve verfcheiden maaien herhaald heeft, tot dc eerstgemelde behandeling op nieuws overgaan. Het verfchil tusfchen de lighaamen ten opzigt Van derzelver gedaante en ftevigte maakt de wurging meer of minder geweldig, derzelver gevolgen meer of minder te vreezen, en de middelen tot' hulp verfcheiden; maar ik heb hier niet willen fpreeken dan van zeer dringende gevaaren van ftik*  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. to? flikking, waarin het niet, of ten minden niet dan met zeer veel gevaar, mogelijk is zijnen toevlugt tot heden van de konst te neemen ; want overal waar het mogelijk is fchielijk een Heelmeefter te krijgen, moet men niets zonder toeftemming van dezen onderneemen , en hem alles laaten doen wat hij zal noodig vinden. Ik zal bij deze voorgefchreeven behandeling van den Heer gardane («) nog de volgende plaats van den Heer hensler voegen. Hebben Kinderen naalden ingedikt, zegt deze Schrijver, dan geeve men hun aanftonds water te drinken met wat azijn en honing, of haverflijm met diezelfde middelen , ook geeve men hun daarbij zuuragtige fpijzen en dranken op dat de naalden gaauw aan het roesten gaan. Men kan hun ook dikke ftijve grutten , rijst, meelpap en diergelijken laaten eeten. Deze laatfte fpijVn zijn ook zeer gefchikt voor dezulken die geftooten glas en andere fcherpe dingen in het lighaam gekreegen hebben (b), ° Indien het gevaar in alle deze gevallen dringend Is moet men de ftrotfneede [in het werk fielten waardoor dikwijls zodanige perfoonen behouden worden die anders zeekerlijk zouden ftikken. Men zoude zelfs volgens den raad van den Heer ve- NEL ( a ) o a r q a n e Avis art Peuple &c. pag. 77-83 Verge lijk hier mede heksler's Rettungsmittel, pa* ^ 63 |/ en tissot Avis au Peuple Tom. II. Chap. XXIX, bene' vens de verrijkte Vertaaling van dit werk door den Heer iicker. * (£) Rett ungs - Uittel &c. pag. 59. T 5  2pg Verhandelingen fiver de fchijnbaar Geflorvenen:' nel (a), Heelmeester te Yverdon, eene infnijding in den flokdarm kunnen maaken, indien het ingezwolgen lighaam in dezen was blijven vastzitten zonder naar boven of beneden te kunnen bewoogen worden. BERDE HOOFDSTUK. SCHTJNBAARE DOOD VEROORZAAKT DOOR DE SCHOKKEN VAN DE HERSSENEN, DOOR ZWAARE VALLEN, DOOR GEWELDIGE SLAGEN, DOOR BEROERTE , DOOR VALLENDE ZLEKTE , DOOR ZINVANG , ENZ. ÜVlEen weet dat zwaare vallen, die fchuddingen der hersfenen, breuken in het bekkeneel, en uiiftorrïnifche Aanmerkingen enbijzondere Waarneemingen voor het Jaar 1776. gedaan te Breda door den Heer. b. holl, Tweeden Luitenant der Artillerie, geplaatst in mijne Genees - Natuur - en Huishoud ■kundige Jaarboeken. (Z>) Ik heb gelegenheid gehad dit zelf in een van twee Vrienden optemerken met welken ik op den zeven - en twintigften Januarij 1776 te voet van 's Haage naar Leyden wandelde. De fterke wind vermeerderde toen de aandoening der koude op het menfchelijk lighaam zodanig dat wij alle moeite hadden om ons niet aan deze ftaaplust overtegeeven, fchoon wij zeer wel wisten welke de gevolgen daar van zouden zijn. Een der gemelde Heeren was daar zo fterk van aangedaan dat wij zelfs eenig geweld moesten gebruiken om hem te beletten van geduurig te gaan nederzitten om zig aan den flaap overtegeeven; mijn andere vriend hieldt het beter uit, maar viel verftijfd van koude op het ijs neder, en fchoon hij nog gelukkig in een boerenhuis binnen raakte en fchielijk bekwam, bleef hij evenwel nog een ge. ruimen tijd buiten kennis en als verwilderd. (r) Dit uitwerkfc! zoude eveneens op andere plaatfen als te Berlijn het gevo'g dezer onvoorzigtigheid zijn.  304. Verhandelingen over de fchijnbaar Gcfltrvenen. ilaapen met eene koude tusfchen 6 en to graaden boven o, zoude daar ongetwijfeld het flagtoffer van worden («). Het is ook niet zonder eenige voorzorgen dat men dezulken, die'door koude bevangen en door die oorzaak in fchijn geftorven zijn, moet te hulp koomen wanneer derzelver lighaamen zig in eenige diepe plaats bevinden. Men moet zig daar nooit bezweet , of uit een warme plaats koomende , in begeeven, en althans niet dan van langzaamerhand , om op zijne beurt niet eensklaps van de koude bevangen re worden. De voorzigtigfte partij is dierhalven van haaken te gebruiken, om hen ukdiergelijke plaatfen van daan te haaien. Schoon het natuurlijk zij van fchielijk dezulken te verwarmen die door koude fchijnen omgekoomen te zijn, heeft de ondervinding evenwel geleerd dat men ingendeel het lighaam van zodanige perfoonen nooit bij het vuur moet brengen dan na dat men dezelve vooraf met fneeuw, met geftooten ijs, of met doeken in koud water natgemaakt , gewreeven, of zelfs hen in het koude water geftooken heeft. Vervolgens brengt men hen trapsgewijze nabij het vuur, hen met warme doeken wrijvende , of met natte warme doeken ftoovende, of in warm water baadende , en eindelijk, zo daar toe gelegenheid is, hen aromatieke ftoovingen toedienende, waarbij men gevoegelijk Kampher-brandewijn kan voegen. De voorzorg, welke men in het Noorden altijd in t» EJJaifurle Sommeil, in de Memoires ie l'Academie Royale £fc. de Berlin, Awtit 1746, pag, 8$.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 33^ in het werk fielt om dezulken die door koude bevangen zijn, met fneeuw te wrijven, gelijk ook de deelen deze uit die oorzaak met verderving zijn aangedaan, herrinnert ons het geval van een Jongman die in de Zee van Jutland verdronken was. De valfche vrees van geftraft te worden zig var» den geenen hebbende mee/ter gemaakt die hem ta hulp kwam , wierdt hij , naar allen oogenfehijn dood, op het ftrand nedergelegd, met de helft van het lijf nog in het water, en met de andere helft op den fneeuw. Men liep vervolgens heen om hec Geregc, dat zeer verre van deze plaats af woonde, van het geval kennis te geeven, maar geduurende den tijd die hier mede verliep, kwam de Drenkeling wederom bij, en ging zijns weegs. Zoude het niet mogelijk zijn dit middel in alle gevallen te beproeven ? — Hetzelve is althans zeer gemakkelijk. Ik heb hetzelve alreeds voorgefteld in wanhoopige gevallen (a), en ik zal daar op Dieren nog nadere proeven mede neemen. Voor het overige kan men met vrugt van verfcheiden middelen gebruik maaken die in de behandeling van de Drenkelingen worden aangepreezen; en vooral moet men niet moede worden met aaa te houden tot dat de verftijfde Perfoon tekens vart leven geeft, of tot dat verfcheiden uuren van eenen hardnekkigen en vrugtloozen arbeid niet toelaaten langer aan de nutteloosheid der aangewende poogingen te twijfelen (b). Ik zal dit Hoofdftuk wederom gelijk de vori- gert (a) Gazette de Santi Annie 1771, ]y» XVIII. (b) cardani, Avis au Peuple pag. 4».44/ V ' 3  goó" Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. gen mee de plaatfen uit eenige andere Schrijvers , aanvullen , en dus de opgaaf der Behandeling van Zodanige fchijnbaar Geftoivcnen tragten volkoomen te maaken. De nadeelige en dikwijls doodelijke uitwerkfels eener flrenge koude op het menfeheiijk lighaam zijn bekend, wanneer dezelve namelijk geweldig genoeg is om de tegenwerking van het leevend beginfel te overwinnen, en vooral wanneer men zig op eene onvoorzigtige wijze aan derzeiver werking bloot fielt; want gelukkig is deze oorzaak van fchijnbaaren dood die, waar tegen men de meefte voorzorgen kan gebruiken, en waar tegen bet vermogen onzer Rede het meest kan uitwerken. Zien wij voor eerst de uitwerkfelen van dit fchaadelijk vermoogen op het Menfeheiijk Lighaam. „ De „ koude van den Dampkring, zege de Hoogleeraar „ gaubius in zijne Eeginfelen van Ziektekun„ de, verdikt de lighaamen en brengt dezelve on„ der een kleiner omtrek , en de. vloeifloffen nog „ in een fterker graad dan de vaste deelen, tot het „ punt van bevriezing toe; dezelve maakt de vaste „ deelen ftijver en veerkragtiger; en vermindert of „ fluit geheelenal de inwendige beweegingen der „ vogten.... In zwakke perfoonen en lighaamen die „ geene beweeging hebben, verminderc dezelve, » nademaal de vaten zamengecrokken en de vog„ fen verdikc zijn, de krage van den omloop der „ vogeen , benevens de aangebooren warmte en „ de levenskrage, en brengt eene traagheid in alle „ de werkende vermoogens te weeg. . . . De in„ wendige deelen des lighaams worden door eene „ te groote hoeveelheid vogten overkropt , ter„ wij! de wederfland aan de oppervlakte des Jig„ naams, die aan de koude blootgefteld is, boven „ maate  Verhandelingen over dé fchijnbaar Gejlorvenen. 30/ „ maate aangroeit; hierdoor worden de werkende „ vermoogens van het hart van de Jongen en vart „ de hersfenen voornamelijk belet; en zo de ono„ verwinnelijke vorst nog meer naar binnen dringt,,, worden alle beweegingen opgefehort „• en door' „ het ophoopen des bloeds in de longen en het af„ breeken der ademhaaling eene fchielijke duorj „ voortgebragt, of door het bevriezen der hcrsfe„ Éten een onoverwinnelijke flaap veroorzaakt-, „ waardoor dan eindelijk het ieven afgebrookeri „ Wordt (a). " Tot de herflcllihgnu vah zodanige fchijnbaar' Geflorvenen overgaande, moet ik voorafzeggen, dac 4 door welke bijzondere middelen men dezelve oofe mooge zoeken uittewerken, een eerfle en een alIcrvoornaamfl: vefeischte is dat men deze lijders niet dan van langzaamerhand, ongevoelig, en door eene groote menigte trappen van hitte heen, verwarme, van flegts weinige graaden boven het punt van koude, waarin z;j bevroozen of verdoofd zijn, af beginnende. De weeke deelen van Plantenden Dieren, (a) gaubii Injlitutiones Pathológiae %. 426, 427. Vergelijk bier mede van geuns Diff. Pathol. de Marte C«rpored fifc §. XX. (In de Thejaurus van sandifokt Tom. III pag. 583.) en de Schrijvers aldaar aangehaald, e s s e m b a c h Medicina Legalis $. 98. brinkman, Bewijs der Mogelijkheid enz. bladz. 113. In het vorige jaar is ook te Edinbarg eene Veihandeling van den Heer au1. iel mus renolds high more over dit onderwerp uitgekoomen ; dezelve voert ten tijtel • Difputatio Medici Inauguralis de frigoris in Corpus Hun.anum potejiate. Ziö ook eenige Voorbeelden van tfezen aart onder anderen in cook's Voyage fur making Discoveries on the Southern Hemifphere , VadeHandfche Lateroeffeningen*Deel UI. N . L bladz. 37. en N . IJ. bladz 216, Ahemeen Oeffefchool-oxi Kmfien en IVtetenfchappen Deel 11: bladz. 192. eazv eh*j V *  308 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen! Dieren, zegt gaubius nog op de aangehaalde plaats , die vaten en daarin bevatte vogten bezitten, ondergaan, indien zij door eene fchielijke warmte ontdooid worden , eene onherftelbaare ontbinding in hun mengfel en zamenweeffel (a). Het is eene wet der Natuur in de dierlijke Lighaamen , zegt ook de Heer Hdnter, dat de graad van warmte eene evenredigheid moet hebben met de hoeveelheid van leven; naarmaate het leven verzwakt wordt, vereischt deze evenredigheid grooter naauwkeurigheid , terwijl grooter levensvermoogens dezelve grootere uitgeftrektheid toelaaten. ik kreeg aanleiding om deze aanmerkingen te maaken door eenige menfchen bij te ftaan die door koude bevangen waren; de uitwerkfels van de koude in dit geval zijn van het beginfel van leven te verminderen. De werkvermoogens blijven zo volmaakt als ooit en de warmte is het eenigst dat 'er vereifcht wordt om deze vermoogens wederom aan den gang te brengen; egter moet deze warmte in het eerst bij trappen gegeeven, en naar evenredigheid der hoeveelheid van het beginfel van leven vermeerderd worden; en naar maate de hoeveelheid van leven vermeerdert mag men ook den graad van warmte vermeerderen. Indien dit niet in acht genoomen wordt, en men den graad van hitte in het begin te fterk maakt, zo verliest de geheele mensch, of het bijzonder deel, het leevend beginfel in het geheel, en daar volgt eene verderving op; en dit grijpt onveranderlijk plaats ten aanzien van de menfchen (b). Op dezen grond alleen begrijpt men alreeds ligI telijk (a) Infl. Pathol. I. c. \b) In zijne meermaals aangehaalde Propcfals &c  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 300. tclijk wat men doen moete om de fchijnbaar geflorvenen door koude wederom op te wekken en bij te brengen. Men moet hen verwarmen, maar langzaam en ongevoelig verwarmen ; men moet hunne flilllaande werkvermoogens wederom door prikkelingen opwekken , maar door prikkelingen welker kragten die van het nog overig beginfel van leven niet uitdooven. Een eerfte middel dan, wanneer men het , gelijk in koude landen altijd, en in ftrenge kouaen meeftentijds , bij de hand heeft, is van den bevroczenen op en onder fneeuw te leggen, zo dat de openingen van den neus en den mond alleen Vrij zijn ; twee handen breed hoogte onder en boven den lijder zijn hier toe genoeg. De Schrijvers van het Dictionaire Encyclopedique tekenen aan, zegt brinkman (a), dat men in Kanada, als 'er een bevroozen Reiziger gevonden wordt, hem alleen met fneeuw bedekt, en zoo tot op den volgenden dag laat liggen, als wanneer hij gemeenlijk in ftaat is om zijne reis te vervorderen, gummer meldt ook (b) dat een Knegt, die op reis in een rijdtuig bevroozen was, wederom onder den fneeuw ontdooide en te regt kwam, daar hij door zijn Heer in begraaven was; en hij voegt 'er bij: „ dat die geen wonder is, dewijl zo„ danig eene koude de vaste deelen, doormiddel „ van de vloeibaare te verharden , vast in één doet , fluiten, en belet, zo lang die duurt, dat de ftof zig „ door rotting ontbinde. Indien 'er geen fneeuw bij de hand mogt zijn, dan maake men, volgens den raad van de Heeren Hensler en Brinkman (a) DiS. Encyclop. Art. Mort; Bewijs der Mogelijkheid »nz. bladz. 169 (b) Verhandeling over het jlikken der Drenkelingen en%* %\aèz. 70. V 3  gro Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. man(ü), eenige laakens of dekken in ijs koud water, •waarin men nog gellooten ijs kan doen, uit, en pedekke daar den lijder mede. Doctor Nauder, Geneesheer in GothJand , bragt dus op den vieren- twintigften Maart 1756, een man wederom in het leven die bijna vier en-twintig uuren in eene felle koude geleegen hadt, voornamelijk door hem gaduórig kompresfen met ijs koud water over het geheele lighaam aan te leggen (b). — Men gaa .dus met het aanleggen van fneeuw of natte kleeden voort tot men eenige tekens van leven en eenen vermeerderenden graad van warmte in den lijder belpeure. Alsdan moet men hem eerst met droor ge, koude, en naderhand een weinig warmgemaakté, doeken afveeg?n, en daarna in een bed leggen dar. [ig5 gewarmd is, of waarin zig iemand naakt bij hem legt, en hem dus van langzamerhand eene natuurlijke warmte mededeelt; daarna kan men den lijder ook in een warmen kamer overbrengen, maar alle deze trappen van warmee moeten eene zekere lusfrhenruimte vir) tijd hebben, want in geene foort van fchijndood is de verhaasting gevaarlijker dan in deze. Alsdan kan men hem ook eenige war* me verkwikkende dranken geeven, doch nimmes moet men hem eenigen wijn of fterken drank toe. ibaan; men is in tegendeel dikwijis verpligt den lijder eene aderlaating te doen , dewijl 'er veelmaalen eene fterke ontfteekende koorts ontftaat; wan? neer de lijder ook langen tijd buiten kennis of verwilderd blijft, moet men hem zelfs zomtijds eene aderlaating aan den. hals doen , en hem verfcheiden da? . (*) Rettungmitiek%$C; peg. 66. Bewijs der Mogelijkheid fr.z. lladz. 170. . (i) Vad. Uneroeffen, Deel III. jV\ II. Uaclz. 216, jllgem. Oefenfch. op de aangehaalde plaats.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen, 3 ï i dagen lang een verkoelenden leefregel doen houden. — Dezelfde behandeling moet in acht genoomen worden wanneer flegts eenig bijzonder lid, gelijk de neus, ooren, vingers, teenen, enz. bevroozen zijn ; alsdan moet men deze bijzondere plaatfen in fneeuw, ijs enz. langzaa'merhand ontdooien, en fteeds eene fchieüjke verwarming mijden , welke altoos door de verfterving , en dus dooi het verlies van hetdeej, gevolgd wordt. Het jis niet zeldzaam bij de Groeniandsvaarders, zegt de Heer gum mek (a), dat zij bevroozen ooren neus en voeten met fneeuw en ijskoud watu- wederom ontdooien, die anders door het onvoorzigtig verwarmen onherftelbagr zouden vervuuren en afrotten. | Men begrijpt ligtelijk van hoe veel nut in dezen fchijnbaaren dood ook het wrijven zijn moet, mits hetzelve insgelijks met geene warme zelfftandigheden , maar eveneens met fneeuw, natce doeken , de koude hand , of andere lighaamen die flegts een gelijken graad van warmte hebben, gefchiede. Zelfs eene zeer bepaalde plaatfeiijke wrijving is in deze gevallen van zo veel dienst geweest dat men zig znlks naauwlijksch zoude hebben durven verbeelden. Het volgend geval mooge daar van ten vopjifeselei ftrekken: Geduurende de ftfefjgfte koude van het jaar 1776 wierdt een Boer van Sterlingen op den grooten weg bevrooren, en als dood, gevonden door een Reiziger, die hem naar een Paftoor in de nabuurfchap bragt. Deze be. lastte (a) Verhandeling ever hst ftikken der Drenkelingen en%. iladz. 70, V 4  «j 12 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. last te daarop dac men onophoudelijk de ballen de voeten van den Boer mee een ftuk ftof zoude wrij" ven , en deze behandeling, hoe eenvoudig zij ook fchijne, was genoegzaam om den lijder na zes uuren tijds wederom bij te brengen. Den volgenden dag was hij zelfs in ftaat om wederom naar zijn Dorp te gaan (a). De Heeren Hensler (b) en gardane (c) raaden hetzelfde middel ook fterk aan in de behandeling van Drenkelingen , en zij geeven daartoe wólle lappen en ftijve borftels op ; ook zoude men de voetzooien ten zelfden einde met brandnetelen kunnen geejfelen, Daar blijft nu nog overig dat ik van de behandeling derzulken fpreeke die bij winterdag in hec ijs Of water vallen. Vóór eerst moet ik hieromtrent zeggen dac dezulken niec h'gcelijk ónder wacer bevriezen, maar, gelijk zulks evenwel in bijten, wakken enz., gebeuren kan, zoo moet men over het algemeen deze lieden eerst als bevroozenen behandelen (d), oflievermen moet van de behandeling, welke hier boven voor de Drenkelingen opgegeeven is, alles aflaaten wat in dit Hoofdftuk getoond is dac voor de Bevroozenen nadeelig kan zijn. (a) Gazttte Salutaire Annèe 1775. No. XIII. (b) Rettungsmittel &c. pag. 14. ( c ) Avis au Peuple &c. pag. 29 £? 32. Cd) hensler Rettungsmittel £f c pag. 20. erin kman fewijs $nz. bladz. 160, gummer Verhandeling ens. tladz. 50.  Verhandelingen over dc fchijnbaar Gejlorvenen. 3 rj, VIJFDE HOOFDSTUK. ©ND KR ZOEK VAN EENIGE LAATSTE MIDDELEN, WAARVAN MEN ZIG TOT OPWEKKING VAN SCHIJNBAAR GESTORVENEN ZOUuE KUNNEN BED1ENKN. Ik heb nu c!e meeste en voornaamfte oorzaaken van fchijndooden afgehandeld , en bij elke afzonderlijk de hulpmiddelen opgegeeven welke reden en ondervinding leeren dat voor ieder derzelven de kragtdaadigde en zeekerde zijn ; daar blijven mij nog eenige weinige middelen ter onderzoek overig, waarvan men zig als laatde toevlugten, waarfchijnelijk met een goeden uitflag, zoude kunnen bedienen, maar die dat nadeel hebben dat dezelve mee meer gevaar vermengd zijn, eenigen toedel verehchen, en niet dan door eene kundige en geoeffende hand kunnen toegediend worden. Hierom heb ik van dezelve niet vroeger wiilen fpreeken, om dat zij dus niet, gelijk; de meeste andere, door allerhande perfoonen in gevallen van dezen aart moogen toegediend worden. Het eerde dezer middelen dat ik hier op hét oog heb is de Elektriciteit. De heerlijke uitwerkfels van dit doordringend Vuur-middel, als ik het dus mag noemen, in veelerhande zenuwziekten* door de ondervinding beweezen, en deszelfs eigenfchappen voor prikkelend , openend , en opwekkende aangenoomen zijnde, moesten natuurlijker wijze op het denkbeeld brengen dat hetzelve ook met vrugt in den ftaat van fchijnbaar Geftorveneri «ojide kunnen gebezigd wonien, als waarin, geV 5 lijk  314 Verhandelingen ever de fchijnbaar Gejlorvenen. lijk wij gezien hebben, alle vermoogens van den geheelen mensch in hunne werkingen zijn opgeschort, en de meeste middelen, welke men tegen denzelven aanprijst, niet anders dan als prikkelende en opwekkende middelen werken, en hier door ook genoegzaam zijn om den fchijnbaaren dooden uit zijne diepe verdooving op te beuren; een zo geweldig middel als de Elektriciteit konde dus , met oordeel beftierd, niet wel anders dan voordeeligzijn, door hét geheele zehuwgeileiin eens eenen fchok medetedeelen, de vezels te fpannen, de aangebooren vuurftof wederom te bezielen , en het beginfel van leven, waar dac dan ook mooge gelegen zijn, op te wekken ; cn zulks is ook door de ondervinding bevestigd. De Heer huntek prijst hetzelve ook in de behandeling der Drenkelingen aan, en fchijnt goede gedagten wegens den uitflag van hetzelve te hebben, fenoon hij 'er bijvoegt geene gelegenheid gehad te hebben om daar zelf de proef van te neemen (); het oogmerk waarom men dezelve eerst heefc in het werk gefteid was om door bijzondere geneesmiddelen tegen bepaalde ziektens, welke men waargenoomen hadt dat door middel van de eerfte wegen geene genoegzaame kragt (aN, Memoires de la Sccieiê des Noyes h Amfterdam Tom. II. pag. 213 &? 44-T- (b) Zie de geheele Hiflorie van deze Praktijk, benevens eene reeks van Proeven met dezelve genoomen , bij h a ll er in zijne Elementa Phy/iologiae Tem. I. pag. 226 232; gelijk hier de meefte Schrijvers worden aangehaald welks iets aangaande dit onderwerp hebben aangetekend, cn eenige andere in de Verhandeling van den Heer regnaudot kunnen nagezien worden , zal ik don Lcczer hier geene nuttelooze lijst vaii dezelven geeven. Eenige nadere proeven met dit middel door den Heer köhler zijn te vinden ip de Chirur gifche Bibliothek van den Heer richter 4 Band , % Stuk pag. .44;, qo van den lieer hemmann ibid.pag. 6%6.  3i6 Verhandelingen over dc fchijnbaar Geflorvenen. kragt oeffenden, onmiddeüjk in de bloedvaten in tefpuiten, derzelver werking, zo men zig verbeeldde , onveranderd door de werkingen der fpijsverteerende kragten, dus fterker, zeekerer, en vooral fpecifieker, te doen zijn ; en fchoon men zig, gelijk de Heer j. m. kignaudot in ziine Akademifche Verhandeling over dat onderwerp in het voorleeden jaar uitgegeeven (a) vrij duidelijk heeft beweezen , omtrent derzelver werking bedroogen heeft, als welke door deze onmiddelijke infpuiting ophoudt fpecifiek te zijn, en grootendeels enkeld als prikkelend werkt, zo blijkt evenwel uit deze zelfde proeven dat hetzelve als zodanig van zeer veel nut kan zijn ; ook begrijpt men ligtelijk dat men op die wijze de prikkelbaarheid van het gehceie vaatgeftel en van het hart opwekt, hetwelk daarop fterker geweldiger en fneller tegenwerking biedt, en, door zijn verband met de zenuwen , het geheele geftel van deze tot meerdere werking aanfpoort of wederom aan het werken brengt. Zodanig een middel dan , met oordeel en kunde toegediend, kan niet anders dan voordeelig zijn in den gevoel-en beweegin"-loozen ftaat der fchijnbaar Geflorvenen ; en als zodanig is het ook reeds door verfcheiden Geneeskundigen aangepreezen. Doctor hun ter ftelt het infpuiten van prikkelende middelen onmiddeüjk in de aderen als een dtenflig middel in den fchijnbaaren dood van Drenkelingen voor (b). Doclor brink> man prijst hetzelve veel uitvoeriger aan , zeggende: (O , Als andere prikkelende middelen » niet (a) Dijjertatio Medica Inaugnralis de Chirurgie Infufori* 'Menovanda, Auüore joanne maria regnacdot, ad éiem 3. Sept. 1778. Lugd. Bat. ( b ) In zijne méérmaals aangehaalde Propofalr &c. (c) Bewijs der Mogelijkheid, enz. tltdz. 141. 142. 14$  Verhandelingen $ver de fchijnbaar GeJior venen. %if „ niet helpen om den vermeenden dooden te doen „ herkeven zo zoude ik een middel voorflaan, „ waaraan men, mijns vveetens, nog niet gedagt „ heeft. Ik meen namelijk het infpuiten van laauw „ water in eene nabij het hart gelegen bloedader. x Men zoude hiertoe de bloedaderen van den arm, „ of mogelijk nog beter de hals-aderen, kunnen „ verkiezen De meeste geneesmiddelen „ verderven gemeenlijk, als zij onmiddelijk in het „ bloed gebragt worden, deszelfs behoorlijke ver„ menging . . . Men moet dierhalven daarop uit „ zijn dat men zeer eenvoudige middelen in 't bloed „ brenge, welke aan deszelfs vloeibaarheid geen „ hinder doen. Van laauw water nu heeft men M niets te vreezen; want als men geronnen bloed „ met laauw water omfchudt, zo vermengen alle „ gefcheiden deelen zig wederom op nieuws .... „ Men kan zig dierhalven op verfcheidene wijzen „ nuttigheden van dit middel belooven, zonder dan „ men iets kwaads daarvan te vreezen heeft; want „ vooreerst, wordt door het infpuiten van hauw „ water in de hals - ader het bloed , dat in deze ader „ altijd in eene vrij groote menigte is, naar de „ holle ader en alzoo ook naar het hart, dat daar „ digte bijgekegen is, toegedreeven; ten tweeden, „ door hec laauwe water en door de beweeging „ weike het infpuiten maakt, hetwelk evenwel „ niet met een groot geweld moet gefchieden , a worden de dceitjes van het bloed, welke moo„ gelijk eenigzins gefcheiden zijn, wederom vol„ koomen vermengd; ten derden, door de vuur„ deeltjes, welke het warme water medebrengt, „ wordt de levenskragt van alle deelen welke het. „ aanraakt in 'c algemeen verkerkt. Het prikkelt „ dierhalven niet alleen tot beweeging , maar ver„ meerder: te gelijk de prikkelbaarheid. Indien „ dan  3*3 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. „ dan de natuurlijke Jevenskragt van 't hart nog„ niet volkoomen uitgebluscht is, zo kan rnen „ van dit middel de herftelling der innerlijke be„ -weegmg, en met dezelve van het leven, met hec „ grootlle vertrouwen verwagten. — Bij deze „ bewerking moet men evenwel allé voorzigtie„ heid gebruiken opdat 'er geen lugt te gelijk mee » het water ingefpuic worde, hetwelk fchaade„ hjk zoude kunnen zijn"(a). De Heer regnaüdot, na de werking van de Infpuitende Heelkunde zo breedvoerig als fraai verklaard te hebben (b), telt onder de gevallen, Waarin het grootfte gevaar dreigt, waarin de bekende hulpmiddelen dikwijls weinig helpen , en waarin men dus te gereeder aan onbekenden plaats mag geeven , vooreerst en voor allen den fchijnbaaren Dood op; „ het zij deze, gelijk hij zegt, „ door de doodelijke uicwaasfemingen van eenig * gistend vogt, of door verflikkende dampen, of eindelijk door duidelijker werktuigelijke oor„ zaaken, gelijk in de Verdronkenen of andere „ Verftikten , voortgebragt zij. In alle deze ge„ vallen behouden de vaste deelen en vloeifloffen „ des lighaams nog de vereischte hoedanigheden tot de volkoomenheid der dierlijke huishouding; „ het vermoogen Van beweeging fchijnt alleen » zijne kragt te misfehen; daar wordt alleenlijk „ een middel vereischt hetwelk aan de eerfte bewee* „ gende oorzaak haare oorfprongelijke werkzaam„ beid kan wedergeeven om de 'algemeene bewee„ ging vervolgens te herftellen. Indien in dezen af- lerelendigflen ftaat de toeknijping der vaten en de „ ftrem- V («) Vergelijk hier mede mijne Aanmerking in de Noot (e') Op bladz. 228. ' (b) ln zijne aangehaalde Verhandeling % X, XI en XII,  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen! „ ftremming der vogce.n nog niet zodanig is dat de- '„ zelve de inbrenging van eenige prikkelende ftof „ belette , zo twijfel ik geenszins of men zoude a volgens deze behandeling een beteren uitflag „ erlangen dan door behulp van die middelen, wel- „ ke men gewoon is inwendig en op zeerafgele- „ legen plaatfen van het hare toetedienen, van „ waar zij niet regcftreeks op hetzelve kunnen „ werken. De beste prikkelende ftof die in dit „ geval zoude te pas koomen , zoude fchoon 3, laauw water zijn, of met eenige droppels van „ eenig vlug loogzout vermengd, of wel wijn. „ Maar alhoewel de infpuicing zeer gemakkelijk moo- „ ge kunnen verrigc worden, zo zoude ik evenwel „ raaden fleges eene kleine hoeveelheid in de eerfte „ reis in ce fpuicen, uit vrees dat, indien men eens „ eene grooter hoeveelheid te gelijk inbragt, het „ zwakke beginfel van leven dac nog overig is „ volkoomen moge uicgebluschc worden. Dezein- „ fpuitingen zoude men ook inde ftroc-aders kun- „ ben beproeven, opdat de ingefpooeen ftof een „ nog korter weg moge doorceloopen hebben voor- „ dac dezelve coc het hart kwame, terwijl derzel- „ ver voortgaande beweeging naar dat ingewand „ toe, ondertusfehen moest bevorderd wordendoor „ den Lijder zagtelijk te beweegen, en door wrij- „ vingen op den hals en op de borse, mecdrooge, „ of mee eenig geestrijk vogc natgemaakte, wollc „ lappen , euz!' (a). Na deze getuigenisfen en verklaaringen acht ik hec onnoodig hier iets meer tot aanprijzing van die middel bij te voegen, Di (a) Ia de bOTenaangehaalde Verhandeling g, XV.  520 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen: De Heer brinkman heeft nog een ander middel uitgedagt van hetwelk men als een uiterftert toevlugt eveneens zoude kunnen gebruik maaken; zie hier wat hij daar van zegt: „ De linker zijde „ van de borst, voornamelijk de tepel dezer zij„ de, is zonderling gevoelig boven andere dee„ len van ons lighaam. Men konde dierhalven in „ dit deel ook eene groote prikkeling maaken. — „ Zoude men, in zodanige gevallen, daar niet veel „ hoop meer overig is, deze plaats niet met nut „ kunnen branden? Althans zo 'er maar eenige „ mogelijkheid tot gevoeligheid bij de Menfchen „ overgebleeven is, zo dunkt mij dat zij hier door „ tot werkzaamheid moeten gebragt worden " (a). Het branden der Voetzoolen is ook in gevallen van dezen aart dikwijls en door een groot getal Geneeskundigen voorgefchreeven. Men ziet nu ondertusfehen uit de befchouwing dezer middelen dat ik regt had in het begin van dit Hoofdftuk te zeggen, dat dezelve, om het gevaar, niet dan door eene kundige en gè'oeffende hand moogen toegediend worden. (a) Biwijs der Moegelijkheid, enz, bladz. 143, VIJFDE  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 32* VIJFDE AFDEELING, óver den schijnbaare» dood van eerstcebooreh kinderen, en de middelen om dezelve uit dezen schfjndood op te wekken; De menigvuldige voorbeelden dat kinderen ter wereld koomen zonder eenig teken van leven té geeven; de weinige acht welke veelen op de oorzaaken en de verfchijnfelen van dezen ftaat van levenloosheid , en op dë moogelijkheid of onmoogehjkheid om dezelven bij te brengen , ge•ftaagen hebben; de domheid en ongelooflijke onkunde der meeste Vroedvrouwen, aan welker befhsfing het leven en de dood dezer tedere fchepfelen meestentijds wordt overgelaaten; en de Wettige toop welke men mag opvatten om met de vefeiscbte hulpmiddelen veelen dezer ongelukkige wigten, die zo dikwijls door verzuim vari een teven beroofd worden dat zij nog naauwlijks kunnen gezegd worden genooten te hebben; alle deze beweegredenen noopen mij om inzonderheid over dit onderwerp alle licht te verfpreiden dat vart mi] afhangt, te meer dewijl omtrent deze foort van fchyndood over het algemeen nog meerder onoplettendheid en onkunde plaats heeft dan omtrent eenige andere. Jk zal, om een geregeld denkbeeld wegens de oorzaaken van dezen fchijnbaaren dood te geeven , mij vooreerst van de meermaals aangehaalde Verhandeling van den Heer men del (a) bedienen, en vervolgens zal ik ■ - •■ deze ( andere. Maar de poogingen van den Jor.ggeboorenen zijn 'rist altijd voldoende; men moet de natuur dikwijls te hulp koomen, het zij met het doen van wrijvingen, het zij met ifl dc longpijp in te blaazen om de borst te prikkelen en om dezelve te noodzaaken van zig zamentetrekken. Alle Vroedkandigen weeten van hoe veel belang deze middelen zijn om eenige individus onder de eerstgebooren kinderen in het leven te behouden, leroi Recherches &c. pag. 54. In dc Voorftellingen van eenige nieuwe middelen ter redding van Drenkelingen, door den Heer john hunter, Li de Koninglijke Maatfchappij te Londen op den 21 Maart 1776 voorgeleezen, vind ik ook de .volgende pasfage: Eerstgebooren Kinderen , wanneer 'er te veel tijd verzuimd is na het verlies van dat leven hetwelk aan de vrugt in den fchoot zijner Moederbijzonder eigen is, verliezen de gefchiktheid voor het nieuwe leven geheelenal. In zulke gevallen heeft 'er eene geheele opfcborting van de werkingen van het leven plaats; het kind blijft naar allen fchijn dood, en zoude wezenlijk fterven indien 'er geene lugt in zijne longen gebragt wierdt, en men door dat middel het eerfte beginfel van werkzaamheid niet herftelde en wederom aan den gang bragt. FropofMs for the recovery of people apparently drcwntd , by john hunter, PhUofopk. Transaft. Vol,LKVl. X 4 i f <* k,  328 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen; beginnen, doch dit middel belet niet dat men evenwel ter zelfder tijd de andere middelen gebruike' welke ik koom aan te wijzen ; in tegendeel, gelijk hetzelve de Jongen ontvouwt en eene foort van konst- inademing voortbrengt, bevordert her ter zelfder tijd de werking der overige middelen, en maakt dat dezelve vaardiger, en met een beteren uitflag werken. Indien dit middel geenerlije uitwerking doet is het doorgaans een gevaarlijk en zomtijds een doodeiijk teken , maar men kan beproeven om de borften van het Kind door middel van een pijp uit te zuigen , of van op deze deelen , die zeer aandoenelijk zijn, drooge koppen te zetten, om dezelve te prikkelen (a); men moet alsdan ook een weinig laauw water met Oxymel fquilliti); men moet hen ook ter zejfdér tijd mee linnen lappen wrijven, die in warmen wijn nat gemaakt zijn, en in dat geval zijnen toevlugt neemen tot de boven opgegeeven hulpmiddelen. Maar indien eene onkundige Vroedvrouw de ity .,. , ie.-.-' 10 . ' door- fa) Zie boven bladz. 318 en de Noot op bladz. 328. (4) Men ziet hieruit hoe gevaarlijk het is den navelftrenq 20 vroeg door te fnijden, als' dikwijls zo onbezonnen gefchiedt. Men berooft zig hiar'door van een eerfte; hulpmiddel in geval van noodzakelijkheid.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 331 doorfneede van den navelflreng reeds verhaast hadt, en dat het Kind dus reeds van zijne Moeder gefcheiden, zonder bevveeging of zonder pols fcheen, moet men ook beginnen met te onderzoeken uit welke der beide opgegeeven oorzaaken zijn ftaat van fchijnbaaren dood voortkoomt ; indien dit door overmaat van bloed was moest men den navelflreng losbinden; indien het integendeel door zwakheid en uitputting kwam, moet men flegts van de andere middelen gebruik maaken zonder aan den band van den navelflreng te naken. Het is in dit laatfte geval zelfs goed om de jonggeboorenen bij het vuur te brengen, men moet dezelve daar evenwel niet dan met alle voorzigtigheid voorhouden, want de brandwonden , door de onvoorzigtigheidder Vroedvrouwen toegebragt, gebeuren niet dan al te menigvuldig. Deze raad omtrent het niet te digt brengen der lijken bij het vuur, kan op alle gevallen van fchijnbaar geflorvenen worden toegepast. Men heeft ook op verfcheiden plaatfen voor eene gewoonte om de eerstgebooren Kinderen voor°het vuur te houden , en ik heb 'er gezien die door deze onoplettendheid half verbrand waren. " Men moet hetzelfde ook in acht neemen ten opzigt van Kinderen die door eenig ongeluk in bet bed van hunne Moeder of Minne, wanneer zij bij haar gelegen hebben, of op eenige andere wijze geftikt zijn. Men kan in dit geval bij de bovenöpgegeeven hulpmiddelen nog een bed van heeten asch voegen, en de neusgaten cn flaapen des hoofds van een Kind met eenig geestrijk water wrijven. De tabaksrook in de darmen ingeblaazen is ook zeer dienstig, maar men moet denzelven zagteüjk inblaazen, want anders zoude deszelfs groote hitte in ftaat zijn om de darmen van den eerstgeboore- nen  332 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen.'- nen te branden. Het is eveneens noodzaakelijk daar flegts een klein gedeelte van in te brengen, uit vrees van die aandoenelijke deelen te geweldig te prikkelen. Dit alles koomt ook eveneens te pas in de fchijnbaare levenloosheden door ftuipen, fchreeuwen en tanden krijgen voortgebragt. Wij zullen alleenlijk aanmerken dat men in alle de fchijnbaare fterfgevallen van Kinderen vermijden moet om te veel menfchen rondom hen te vergaderen. _ Dikwijls ontfleekt men een groot vuur in een klein vertrek, dat men met verfcheiden kaarfen verlicht, en waarin zig eene menigte perfoonen bevinden die het kind of uit medelijden of uit nieuwsgierigheid omringen , en zijnen dood verhaasten door met hunnen adem het weinigje frifche lugt dat het Kind nog ter ademhaaling zoude hebben kunnen vinden, te verhitten en te bederven (a), Ik zal deze Afdeeling wederom gelijk de vorige befluiten, met het bijbrengen namelijk van eenige treffende Waarneemingen die de' gefchiktheid der. opgegeeven middelen in alle toevallen van dezen aart ontegenzeggelijk zullen kunnen aantoonen (b). De twee eerflen zijn van den Heer mendel, Schrijver O) gardane Avis au Peuple , pag. 89 93. (b) Om geene vrugtelooze herhaalingen te maaken,'of het getal der aangepreezen hulpmiddelen niet zonder noodzaakelijkheid te vermenigvuldigen waar door dikwijls de minst kragtdaadige aangewend worden terwijl men de voorAiaamfte verzuimt, gelijk zo dikwijls, het geval met de Drenkelingen , enz. is, zal ik deze behandeling niet meteen grooter getal van dezelven vergrooten. Die hier andere Schrijvers over begeert na te flaan , zie. onder anderen den Heeï hensler in zijne meermaals aangehaalde Rettungsmit. teln rjfc., pag. 26 35. in de Geneeskundige Bibliotheek Deel IX. lladz. 390 en volg. en den Heer brinkman irj zijn Bewijs der Moogelijkheid, enz. §. 60 en 92,  Verhandelingen over de fchijnbaar Cejlorveneh. 335 ver der boven aangehaalde Verhandeling, door den Heer roederer, Doétor in de Geneeskunde en Vroedmeester van de Stad Straatsburg, medege* deeld, en luiden als volgt (a). Anna Michaëlis Walter, Vrouw van een Werkman te Straatsburg , zijnde eene ongemeen fterke Boerin van zes - en - dertig jaaren oud , was in den jaare 1767 voor de eerfte keer en in mijne tegenwoordigheid verlost door den beroemden fried, die van den Forceps hadt moeten gebruik maaken. Den veertienden November 1775, des morgens ten vijf uuren, begon zij de barens- weeën te krijgen , fchoon maar zeven maanden in deze nieuwe zwangerheid gevorderd zijnde. Ten zes uuren. hadden haare weeën de vliezen gebrooken , zo dat haar water brak ; het Kind lag toen met zijn arm naar voren reeds in de fcheede. Ten zeven uuren geroepen zijnde vond ik den arm paarsch en gezwollen j de vingers, fchoon geflooten, bewoo• gen zig nog en toonden dat het Kind nog leefde; ik keerde het gemakkelijk, om dat het water gebrooken was. Hetzelve bij de voeten gevat hebbende haalde ik het gemakkelijk tot aan het hoofd toe af, ik maakte de armen een voor een los, maar het hoofd bleef geduurende een kwartier uurs vast zitten, en ik heb hetzelve niet dan met moeite kunnen afhaalea. Hec Kind als toen op'mijn fchoot houdende voelde ik geene klopping in den navelflreng, en daar kwam geen bloed uit toen ik hem doorfheed. Het Kind haalde ook geen aden), maar was flap en bleek, en alle de Bijftanders hielden hec voor dood. Ik meende evenwel niets te moeten verzuimen om te tragten van een Kind wederom (fl) mendel Nouvelle: Recherches, pag. 55 &fuiv.  334 Verhandelingen ever de fihijnhaar Gejlorvenen'; derom bij te brengen dat bij mijne aankomst nog leefde, als overtuigd zijnde dat men dikwijls den verftikten een leven weder kan geeven dat reeds ten eenemaal uitgebluscht fchijnt. Ik gebruikte dan met dit oogmerk verfcheiden werktuigelijke en fcheikundige prikkelingen, zo wel inwendig als uitwendig, gelijk baden, heete ftoovingen, wrijvingen , fterke reuken, verfterkende geesten, ik blies lugt in de neusgaten en in den mond. Ik bragt met den blaasbalg van den Heer gaub tabaksrook in de darmen binnen, ik blies 'er zelfs van in den keel, maar geduurende een volkoomen uur van moeite en zorgen, waren alle mijne poogingen vergeefsch. Wanhoopig van het Kind niet in het leven te kunnen herroepen, lag ik het lighaam aan een zijde. Het fpeet mij evenwel verbaasd dat het Kind onder mijne handen geftorven was, en dat ik, als 't ware, de oorzaak van deszelfs dood fcheen. Vervolgd van dat denkbeeld beproefde ik op nieuws of ik de werktuigen der ademhaaling niet zoude kunnen aan den gang bren-gen; het middel daar toe had ik reeds vergeefsch gebezigd, maar ik had daar evenwel een groot betrouwen op : ik lag dan nogmaals mijn mond op dien van het Kind, en ik blies daar lugt in, terwijl ik met de eene hand de neusgaten toehield en met de _ andere de borst zamendrukte ; ik voelde oude? dit blaazen de borst zig we] uitzetten, maar ook weder toevallen zo dra ik met blaazen ophield. Deze nagemaakte ademhaaling welke ik vijf of zes keeren met tusfehenpoozingen herhaalde, wierdc door eene onverwagte natuurlijke inademing gevolgd , maar die zeer moeielijk was en van ftuiptrekkende beweegingen verzeld ging. Op deze inademing volgden 'er bij tusfehenpoozin tren nog eenige andere. Aangemoedigd door dit telcen i m leven  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 335 leven tragtten wij, mijne Medebroeders en ik, deze nog fiaauwe irritabiliteit meer op te wekken, den omloop des bloeds aan den gang te maaken, en de warmte door baden ftoovingen en wrijvingen in de ledenmaaten te herllellen. Ik prikkelde ook de neusgaten met den veer van een pen en met vlugge dingen. Om de keel den lugtpijp en de longpijpen van de fnotagtigheden die deze wegen bezet hielden ruimer te maaken, en de ademhaaling te bevorderen , bragt ik mijn vinger daar wat Oxymcl fquilliticum aan zat in den keel, en eindelijk, om de beurtiingfche nederwaardswijking van het middelrif gemakkelijker te maaken , zette ik het Kind een klijsteer dat niet zeer prikkelend was. Door alle deze hulpmiddelen wierden de tusfchenpoozingen tusfchen de ademhaalingen elke reis kleiner, en dezelve wierdt hoe langer hoe natuurlijker. Eene fraaie roode kleur bedekte eerst de borst, en vervolgens de andere deelen van het lighaam; de leden bewoogen zig, de oogen openden zig , en eenige doordringende fchreeuwen verkondigden het leven en de kragten van het Kind, en betaalden mij duizendmaalen voor de moeite welke ik geduurende drie uuren agter een genoomen had. Het ópblaazen der longen , voegt 'er dezelfde Schrijver bij, dat mij zo wel gelukt is in dit wanhoopig geval , is mij insgelijks van een grooten dienst geweest bij de volgende gelegenheid. Op den een-en- twintigften Januarij 1779 wierdt ik naar Ruprechtfau gehaald bij eene Burger-Vrouw Martina Pjister geheeten , die zig voor de eerfte keer in barensnood bevondc. Ik vond dat het Kind eveneens in de lijfmoeder geplaatst lag als in het zo evengemelde geval; het Hak eveneens de hand in de fcheède uit: het water was reeds gebrooken, en de  i$& Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen^ de voeten zaten in het voorfte gedeelte der lijfmoeder geplaatst. Ik konde dezelve niet met de hand vatten dan wanneer de Moeder op haare knieën lag. Het vie] mij in dit geval nog moeiehjker om het hoofd uittetrekken dan in het voorgaande ; eindelijk het Kind kwam ter wereld dood fchijnende, gelijk het eerfte; maar aanftonds begonnen hebbende de longen op te blaazen, zonder evenwel andere middelen te verzuimen, bragt ik hetzelve fchielijker bij dan het vorige. Ik zal hier, vervolgt de Heer mendel, nog eene Waarneeming bijvoegen van een geval het welk mij in het Burger - Gasthuis te Straatsburg zeiven ontmoet is: Den vijf- en- twintigften van Maart 1776, om vijf uuren des morgens, kreeg zekere Anna Magdalena Wiederhold, een Vrijfter van vijf-en-twintig jaaren oud, en zeven maanden zwanger, aanmerkelijke ftortingen van bloed en water, zonder baarensweeè'n te gevoelen. De mond van de lijfmoeder was ook zo geflooten dat men daar naauwlijksch een vinger in konde brengen. De ftortingen hielden op zo dra zij eene Emulfie met Salpeter daar in gebruikt hadt. Zij bleef in een tamelijk ftillen ftaat tot den volgenden morgen om tien uuren. Zij kreeg aistoen heftige pijnen en verlostte zo fchielijk van haare Vru"t dat men den tijd niet hadt om de Leerlingen te°waarfchuwèn gelijk anders het gebruik is in dat Huis. De Vroedvrouw Catharina Elifabeth Bai'z ontving alleen het Kind hetwelk niet het minfte teken van leven gaf. Ik kwam daarop bijgeval aangaan, en Vond hier eene goede gelegenheid om mijne hulp te bewijzen. Ik fneed den navelflreng af daar riaauwlijks twee of drie droppels bloed uitliepen: ik bond denzelven vervolgens af om de te greotè ver»  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 337 verzwakking voor te koomen ingevalle het Kind wederom bijkwam. Mijnen mond'op dien van het Kind geplaatst hebbende, blies ik lugt in zijne longen, en hieldt het den mond toe met mijn linker hand. Geduurende een half uur vorderde ik niets; ik wreef ook vrugteloos de borst den onderbuik en de ledenmaaten , ik prikkelde den keel vergeefsch met mijn vinger, en ik tragtte vergeefsch het Kind door lferkruikende dingen eenige aandoening te verwekken. Ik meende toen verwerkende en opwekkende dingen te moeten gebruiken, zonder op te houden van lugt in de longen te blaazen, van de borst en den buik beurtelingsch zamen te drukken, en van alle de reeds gemelde hulpmiddelen aan te wenden, en een uur, of daaromftreeks, na dien tijd hoorde men het Kind fchreeuwen, hetgeen alle de bijftaanders ten uiterften verbaasde, die hem voor dood gehouden hadden. gardane verhaalt ook dat eene Vrouw van het Dorp van Lampergtheim digt bij Manheim , na zeer fterk door eene ltorting verzwakt te zijn, een wel gemaakt Kind ter wereld bragt, dat geen teken van leven gaf; en men hadt ongelukkig den navelflreng reeds doorgefneeden. De Heelmeefter , die haar verlost hadt, begon aanftonds in den mond van den Jonggeboorenen te blaazen , terwijl hij hem de neusgaten met de andere hand toehieldt ; hij baadde hem ook in warmen wijn , en wreef hem den onderbuik daar mede. Deze middelen brag-, ten eene gewenschte uitwerking voort. Een ander geval dat tot de eerfte foort van be-' lette ademhaaling behoort, welke de Heer mendel hier boven verklaart heeft, is dat raakende het Kind van zekeren Heer Couturier , Notaris te Y Parijs,  338 Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. Parijs. Dit Kind kwam ter wereld zonder pols, zonder beweeging van het hart, en volftrektelijk als dood. Men hadt den navelflreng gebonden, maar zonder denzelven af te fnijden. Men maakte denzelven aanftonds wederom los zodra men den ftaat van de Vrugt naauwkeurig hadt gadeflaagen, en zodra de gemeenfehap tusfchen de Moeder en het Kind herfteld was begon dit eenige tekenen van leven te geeven. Men meende toen andermaal de binding te moeten in het werk ftellen, maar het Kind verviel aanftonds weder in zijnen eerften ftaat. Dit gevolg bewoog eindelijk den Heer petit, opfteiler dezer Waarneeming, om niet meer aan den navelflreng te raaken: Hij wagtte dus nog drie kwartier uurs, na welken tijd het Kind zo volmaakt wederom bijkwam dat het nog leeft, thans negen jaaren oud zijnde (a), en dat het een zeer fterke jongen is (b). De gelukkige gevolgen van deze voorzorg om den navelflreng niet te fchielijk af te fnijden, zijn naderhand dezen beroemden Geneesheer nog menigvuldiger in zijne Praktijk gebleeken, en bewijzen dat men het binden of doorfnijden van den navelflreng niet te vroeg moet in het werk ftellen. Dikwijls koomen 'er Kinderen ter wereld zonder eenig teken van leven te geeven, vooral dezulken die langen tijd in den doortogt blijven zitten. Hunne dood zoude zeeker worden indien men hen te vaardig van hunne Moeder affcheidde. Hierom wagt de Heer petit zo lang met deze doorfneede te doen tot dat de omloop des bloeds tusfchen de Moeder en het {tl) In den Jaare 1773. (&) Dit is dunkt mij eene allerfterkfte bevestiging van de aanmerking welke ik hier boven in dc Noot ( b) op bladz. 330, omtrent het gevaar der te vroege doorfneede van den navetflreng gemaakt heb.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 339 het Kind ten vollen herfteld zij, hetgeen gemeenlijk in den tijd van een half uur voorvalt. Het is van belang de Vroedvrouwen op het land van deze waarheden te onderrigten, die, altijd zo fterk mogelijk in de weer zijnde om flegts de Moeder te helpen, dikwijls alle hunne bekwaamheid doen beftaan in de vaardigheid waarmede zij dien taak vervullen , zig meer toeleggende om hunne handigheid door eene vervroegde afhaaling van de Vrugt te toonen, dan om voor het kostelijk leven van het Kind zorg te draagen (a). De Heer dufot, gepenfioneerd Geneesheer van den Koning en van de Stad Soisfons , en Hoogleeraar in de Vroedkunde, heeft ook de volgende waarneeming in den jaare 1775 gemeen gemaakt: Margareta Clouet, Leerling - Vroedvrouw voor het Dorp van Cuffy, een halven mijl van Laon af, wierd geroepen bij zekere Johanna Benoist, Vrouw van Laforge , een Wijngaardenier woonende te Cuffy. Deze Vrouw op het eind van haaren dragc zijnde , bezeerde zig den eigen morgen met onvoorzigtig op een Ezel te klimmen daar zij van af viel. Het Kind, na in den doorgang geleeden te hebben , kwam ter wereld zonder pols, zonder beweeging van zijn hart, en zonder eenig teken (a) Dit geval en de aanmerkingen op hetzelve zijn getrokken uit een uitmuntend Werkje in den jaare 177+ te Parijs in het licht gegeeven onder den tijtel van: Les Enj'ans elevés dans 1'ordre de la Nature, nu Abregè de l'Hijloire Naturelle des Enfans dans le premier Age, a l'UJage des Peres £f Meres de Familie , par M. fourcroy, Confeiller du Roy au Bailluage de Clermont en Beauvoifis. De Waarneeming zelve is genoomen uit de Gazette de Santé 1773 N". I. Dezelve is ook gebrekkig overgenoomen in gardane's Ami r: Peuple, pag. 88. Y %  34-q Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. ken van leven. De Vroedvrouw haastte zig niet met den navelflreng af te binden of door te fnijden , om dat zij de gemeenfehap tusfchen de Moeder en het Kind niet wilde af breeken. Zij heeft het lighaam van het Kind met warme linnen lappen , en vervolgens met laauwen Wijn, gewreeyen; zij heeft hetzelve bij herhaalingen en flerk in den mond geblaazen, terwijl zij de neusgaten toe hieldt. Na verfcheiden poogingen is de omloop des bloeds van de Moeder tot het Kind herfield of ten minften merkbaar geworden ; het Kind heeft eenige tekens van leven gegeeven , is gedoopt geworden, en heeft nog tot den volgenden mof gen geleefd. Zodanige voorbeelden kunnen dienen om de drift en de vaardigheid te maatigen, waar mede de meefte Vroedvrouwen op het land zig haasten om fchielijk de Kraamvrouwen de nageboorte af te haaien. Het is ook zeldzaam dat zij eenige poogingen aanwenden om de eerstgebooren Kinderen die haar voorkoomen dood te zijn, wederom bij te brengen. En hoe veelen fterven 'er niet de flagtoffers van de onkunde dezer Vrouwen onder de Kinderen die voor dood • gebooren worden aangezien («)! Den drie - en - twintigften October 1775 wierdc ook de Heer la vale e , Heelmeefter te Meaux, des avonds ten negen uuren aldaar geroepen om dq Vrouw van zekeren Gaunnon , een Landbouwer te Chauconnin, (een Dorp dat een hal ven mijl van die Stad afligt) te verlosfen. Deze Vrouw leedc zedert den morgen van dien dag de hevigfte pijnen, tusfchen beiden verzeld van verdooving en kramptrekkingen in de kuiten en in de beenen , en zom« (*) Gazette Salutaire 1775, N*. III.  Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. 341 zomtijds verzeld van ftuiptrekkingen die het geheeje zenuwgeftel aandeeden. De arbeid was zeer moeielijk, en deze Vrouw verloste eerst den vieren-twintigften des namiddags tusfchen twee en drie uuren. Het kind was zeer groot, en vooral deszelfs hoofd dat zig het eerst voordeedt. Het kwam ter wereld zonder beweeging en bijna zonder eenige natuurlijke warmte; de fpieren van de lèdenmaaten, zo wel de onderflen als bovenflen, waren volkoomen flap en toonloos. Na hetzelve afgewasfchen te hebben, ftelde de Heer lavai.ee zijne zorgen in het werk om hetzelve wederom bij te brengen._ Hij vermoedde dat de ftaat waarin het kind zig bevohdt veroorzaakt was door de drukking welke de navelflreng op de uitwendige ftrot-aderen voortgebragt hadt, want dezelve hadt met een of twee flagen om den hals van het kind geflingerd gezeten; ook hadt hij zelf eenige beknelling van het kind gevoeld eenige oogenblifcken voor de bevalling, hoe zeer hij getragt hadt hetzelve te vermijden door het in 't werk ftellen van alle de voorzorgen waar van hij op die oogenblikken meester was. In gevolge van deze gedagten nam hij de partij om een weinig bloed door den navelflreng te laaten uitvloeien, na denzelven te hebben doorgefneeden. Op het uitvloeien van den eerflen lepel vol, begon de beweeging van het hart merkbaar op het gevoel te worden; bij den tweeden gaapte het kind, en zijn lighaam begon, van bleek gelijk het was, loodkleurig blaauw te zien. De Heer lavalee liet nog eenige lepels vol bloed uitvloeien, en zijnen mond op dien van het kind leggende, blies hij hetzelve een weinig lugt in de longen. Aanftonds liep 'er eene bruine en fchuimende fnotterigheid den mond uit. Bij deze eerfte hulpmiddelen voegde hij ligte wrijvingen Y 3 met  34* Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen.) met heeten wijn op de borst en op den onderbuik, waarmede hij geduurende den tijd van omtrent een uur aanhield. Deze wrijvingen wekten langzaamerhand de levenskragten van het kind op, hetwelk eindelijk na verfcheiden maaien gegaapt te hebben, begon te fchreeuwen. Het geheele lighaam kreeg na twee uuren tijds eene. natuurlijke vleeschkleur wederom, en na twee uuren tijds was het kind in ftaat om de borst te zuigen. Na dien tijd is het kind welvaarende gebleeven. Dit is niet de eerfte keer dat de Heer lavalee dit middel gebruikt heeft; hetzelve was hem reeds gelukt op twee kinderen waarvan hij de Vrouw van zekeren Kleermaaker van Meaux , Dublin geheeten , verloste. Deze Vrouw hadt reeds tweemaalenin de kraam gelegen, en haare kinderen waren zonder beweeging ter wereld gekoomen ; men hieldt dezelve voor dood en bragt hun geen hulp toe; die, waarvan zij deze keer verloste, gaven geen meer tekens van leven toen zij ter waereld kwamen; maar het gelukte den Heer lavalee van hen wederom bij te brengen, met dezelfde middelen in het werk te ftellen (a). — Deze treffende waarneeming fchijnt mij toe zeer gefchikt te zijn om een voorbeeld te geeven van de nuttigheid der behandeling welke de Heer mendel in zijne tweede foort van Verftikkingopgeeft, welke hij Verftikking door medelijding noemt, en waarin de vaten van het kind te vol met bloed zitten. In alle gevallen evenwel, tot welke der beide vastgeflelde foorten dezelve ook moogen behooren, ziet men dat het ópblaazen der longen van het kind een zeer (.3) Gazette Salutaire 1770", N°. IV»  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 343 zeer vermoogend middel is dat men niet mag verzuimen. Den een - cn ■ dcrtigften Julij 1777 wierdt de Heer gikaud de la chaüvonniere, Heelen Vroed - meester te Fontenai-le - Comte in Poitou, door den Heer j 0 u it d a i n , Pastoor te Pisfot, drie vierde van een mijl van Fontenai afgelegen, geroepen om een zeer moeielijke bevalling ten einde te brengen. Zodra ik, zegt de Heer cikacd, bij de Lijderes kwam vond ik het kind reeds gebooren , maar met alle voorkoomens van dood te zijn. De omftanders waren reeds bezig met zig gereed te maaken om hetzelve te begraaven, wanneer ik , die het ook meende dood te zijn, mij daar evenwel nader van wilde verzeekeren. Ik lag mijnen mond op dien van het kind, ik blies het warme lugc in de borst in , ik prikkelde het fnotvlies (dat van binnen den neus bekleedt) op verfchillende wijzen, om eene trilling voorttebrengen, en de long te noodzaaken om zig te ontvouwen, en daar mede den doorgang van de lugt en den ingang van het bloed in dat ingewand te bevorderen. Ik had het genoegen van te zien dat het kind na een kwartier uur tijds eenige fiaauwe tekenen van leven begon te geeven. Het bleef evenwel nog meer dan een uur lang liggen eer het volkoomen wederom bijgekoomen was, maar het bekwam evenwel langzaamerhand door de prikkeling welke ik in de longpijpen verwekte met den brandewijn welken ik in mijn mond hield, en welken ik het van verre in het aangezigt blies. Daardoor wierden de deeltjes van den brandewijn, die zig door de lugt verfpreid hadden , gezamenlijk ingeademd, en gaven aan mijne zorgen den uitflag dien ik daar van wenschte, met de irritabiliteit der deelen door hunne prik» Y 4 keling  344 Verhandelingen over de fchijnbaar Geflorvenen. teling op te wekken. Deze waarneeming toont van hoe veel belang het in een 'diergeijik geval zij niet op de waarfchjjnelijkheden van den dood aan te gaan. Hierom bid ik alle aandoeneüjke zielen , en vooral alle Geestelijken op het platte Land, van te waaken dat men geene ongelukkige Schepfels te begraaven geeve, die nog niet opgehouden hebben van te leeven (a). De Hooggeleerde Heer de h aen heeft ook de volgende opmerkelijke plaats omtrent dit onderwerp gefield. Schoon 'er, zegt hij, veele gevallen van bijgebragte doodfehijnende kinderen in Schriften der Vroedkundigen zijn aangetekend, zouden 'er nog veel meer van dezelve voorhanden zijn, indien men dezelve eene grooter verfcheidenheid van hulpmiddelen , en geduurende een langer beflek van tijd toediende. Een uitmuntend voorbeeld daar van heeft men nog onlangs in den Palcz gezien; het geval gebeurde op den negenden April 1772 , in de flad of het Vlek Lampertheim; zekere Vrouw' .aldaar kreeg eene ftorting welke reeds veertien dagen hadt aangehouden toen de Vroedmeefter het kind afhaalde, hetwelk hij gemeend hadt dood te zijn; doch nadeimaal de navelvaten nog vol bloed waren, befloot hij dat het kind althans door het verlies van bloed dat de moeder geleeden hadt, het leven niet konde verlooren hebben;'< hiferop fpande hij zijne pocgingen in om het kind wederom bijtebrengen , en dat wel met zulk een geduld en ijver, dat, na dat hij het kind in een bad van laauwen wijn gelegen, en ./ (n) Gazette Salutaire 1777. N". L. Gazette de Frante, 21, Septem'ure 1777. Vergelijk hier mede een geval inde Efprit des Joumeaux voor de Maand Maij 1775, pag. 341, vermeld-.  Verhandelingen over de fchijnbaar Gejlorvenen. 345" en hetzelve voorzigtig zijnen adem in de longen in geblaazen, en door wrijvingen op den buik de natuurlijke beweegingen der ademhaaling te gelijk naargehootst hadt, hij het genoegen hadt van dit kind na eenen arbeid van veertig minuuten de eerite tekenen van leven te zien geeven, en korten tijd daarna geheel bij koomen. Daar gefchieden in foorcgelijke gevallen , ik beken het, veeierhande poogingen om kinderen bij te brengen , ook met het inblaazen van lugc; maar de lugt welke men door den mond inblaast, gaat door de neusgaten wederom uit, of men wanhoopt te fchielijk aan den uitflag na eenige vergeeffche inblaazingen en wrijvingen. Indien de Vroedmeester in dit geval na den vergeeffchen arbeid van een kwartieruurs, van een half uur, ja van nog een half kwartier daarboven , zijne poogingen hadt opgegeeven en het kind aan zijnen ftaat overgelaaten , zoude hetzelve dood gebleeven zijn, daar hij het nu door zijn aanhouden het leven wedergefchonken heeft. Mogten alle Vroedvrouwen, mogten alle menfchen, overtuigd van de nuttigheid dezer behandeling, nooit eens gelegenheid verzuimen om dezelve in het werk te ftellen O)! Ik (). (a ) Zie hier hoven bladz. 221, 312 , enz. ( b ) Addition au nouveau moyen que Mr gaultier de et. au er y, Chirurgien de Monseigneur le Comte d'Artois, a rais en itfage avec fucces pour rappeller a la vie des enfans qui faroiffent morts en nai/Tant; par Mr. preborde, Chirurgien Accoucheur a Habas pres d'Acqs, Journ. de Medicine, Juin 1770. BE-  'Verhandelingen over de fchijnbaar GeJltrvenen'. 34^ BESLUIT. r^J\o. hier mij dus tot aan het eind van mijn taak gekoomen. Ik heb de meefte, de voornaamfte, en de gevaarlijkfte foorten, van fchijn-dooden afgehandeld. Ik heb'er, weliswaar, nog eenigen overgeflaagen; maar deze zijn juist van zulk een aart dat zij minder onverwagt treffen, en dat men dus tijd heeft zig om hulp bij een Genees-of Heel-arts te vervoegen. — En het is minder voor dezen dan voor het algemeen dat ik gefchreeven heb. — Voor alle de verhandelde foorten ondertusfehen heb ik uit eene gezonde kennis van de werkingen des Menfchelijken Lighaams in den ftaat van Gezondheid, uit de befchouwing der afwijkingen en veranderingen welke hetzelve ondergaat wanneer het door vreemde kragten wordt aangedaan die de voortduuring dezer noodwendige werkingen opfchorten, en uic de naauwkeurige kennis van den aart en de werking dier kragten, fteeds tragten de gevolgen te trekken die daar in opgeflooten lagen, zonder aan eenig Syftema coegedaan ce zijn, zonder op Hypochefes, dan daar geene wiskundige zeekerheid konde plaats hebben, het minst te bouwen, en zonder, met één woord, eenig ander doelwit te hebben dan het zoeken der waarheid. Deze gevolgen moesten natuurlijk zelve de middelen aan de hand geeven van welke men zig tot herftelling der geftoorde wérkingen bedienen moet. Geene evenwel heb ik blindeling voorgefteld, maar dezelve fteeds overwoogen, beredeneerd, en aan het gezond verftjnd gecoetft; daar ik mijn eigen denkbeelden wantrouw-  348 Vtrhandtlingen $ï>er de fchijnbaar Geflorvenen. trouwde heb ik mij met het gezag van de beroemdfle Geneeskundigen geftaafd, en nog wel voornamelijk wanneer hetzelve door goede verklaaringen en bewijzen opgehelderd wierdt; want deze verpligting heb ik aan mijne Meesters in de Geneeskunde, dat zij mij geleerd hebben niet alleen op eene dikwijls bedriegelijke ondervinding te vertrouwen. — Is 'er nu reden om te denken dat dit plan mij wel in mijn werk moet hebben doen flaagen, en oordeelt men dat mijne poogingen niet ongelukkig zijn uitgevallen, dan zal ik mij voor mijne moeite rijkelijk beloond achten, en geluk wenfehen met eenen nuttigen arbeid. GEDRUKT, TER BOEKDRUKKER IJ E van de WEDUWE van WILLEM BOOT.