mi 1 M   01 1887 4809 UB AMSTERDAM   691 18*   EELHART en SAARTJE. TOOMEELSPEL. I N DRIE B E D R IJ V E N. door : HENDRIK STILLE.  VERTOONERS. Jus tui, Vader van Eeihart. Eelhart» Minnaar van Sara Burgerlinj. Maria, Moeder van Eelhart. Trotschaart, Oom van Eelhart. Margareta, Moeder van Sara. Jacob Burger ling, Vader van Sara, Sara, Beminde van Eelhart. Het eerile Bedrijf wordt vertoond in het Huis vmjuslus-y en het tweede en derde in het Huis van Jacob Burgerling.  3 EELHART en SAARTJE. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Justus, Eelhart. J u s t u s. een Zoon, uwe redenen zijn niet gewigtig genóe? om mij te kunnen overtuigen. In fommige gevallen is de droom vaa het vooroordeel te derk, om 'er tegens op te kunnen roxijen: cn irf zodanig een daat is tegenwoordig ons geval. Uw geheel gedacht zoude u, wanneer dit huwelijk voortgang had, uit zijn gezelfchap verbannen , ja dat meer is, haaten; om dat men u zoude aanmerken, als een man die een fchandvlek op hetzelve had gebragt. Eelhart. Maar Vader! Gij hebt mij dikmaals gezegt, dat het de pligt van een verftandig man is, om zich van alle vooiöor. deelen te ontdoen. Sta mij nu toe, dat ik gebruik maal; van uwe eigene redenen. Dikvvils fpraakt gij met afkeerigheid over het Vo'ks vooroordeel, het welk in Duitschland en Vrankrijk plaats heeft, alwaar men zich verkeerdelijk verbeeld, dat een geheel gedacht, door de openlijke (laffe van een' misdadiger uit het A a zel"  4 Eelhart en Saartje. zelve, ontéerd word, waar tegen gij de edelmoedige denkwijze der Engelfchen,omtrend dit fluk, ftelde; bij welke geene openlijke ftraioefeniiig van een misdadige, een fchandvlek op zijn gedachte brengt. J U 5 T u S. Offchoon ik dit Volksvooroordeel afkeur , zo geloof ikechrer, dat het dwaasiijk zoude gehandeld zijn, indien een bijzonder perfoon wilde onderriemen , om zulke vooröordeelen te verbeteren; en hier toe zijn geen perfoonen minder gefchikt, dan lieden van den burgerltand, gelijk wij zijn. Lieden van een hooger rang kunnen daaden verrigten , welke in lieden van een minderen rang zouden afgekeurd worden, doch welke bij de eerden, door den glansen van hunne grootheid omfcheenen zijnde, in een geheel ander licht worden befchouwd. Lieden van den Iaagften rang integendeel, ontduiken de aandacht van het gemeen, door hunne geringheid; en zijn derhalven aan de regelen van welvoeglijkheid niet zo vast verbonden: maar deftige burgers, deze zijn verpiigt, om zich voor alle buitenfpoorige daaden zeer zorgvuldig te wachten. Eelhart. Maar indien wij verplicht zijn, om ons te voegen naar het verkeerde vooroordeel van het gemeen, waar in bedaat dan die Vrijheid, in welkers bezit gij voorheen zulk eene hooge waarde pleeg te dellen? Dan maaken wij ons immers tot des. zelfs daaven. J tl ! i rj li •De Vrijheid weike wij genieten,is in de daad Inog te rcflatten, indien wij dezelve vergelijken bij de dwingelandij, die b'j zommige eenhoofdige regeeringen, plaatfe heeft; alwaar de wetten  Eerflc Bedrijf. 5 wetten moeten zwijgen voor den wil van den Vorst In de genieting van deze Vrijheid , befchermt door goede wetten , heb ik mij dikvvils verblijd; ik heb ook dikwils met fmert gezien dat deze vrijheid verkragt wierd, en dat de wetten, die dezelven moeten befchermen , verwaarloost wierden. Maar zulk een vrijheid als gij fchijnt te bedoelen, door welke ieder perfoon geheel onafhanglijk van zijn medemensen zoude zijn, kan nergens, daar befchaafde menfehen leven, te vinden zijn, vermits in alle fatnenlevingen de een afhangt van den ander. Eelhart. Ach Vader! Ik kan nog niet gelooven, dat de misdaad,om welke Jan Burgcrling gevangen is genoomen, van die natuur zoude zijn, dat dezelve hem op het Schavot zoude brengen. Het is immers nog niet zeker, waarmede hij befchuldigr word. Zoude hij zulk een daad begaan hebben, waar door hij niet alleen zelf fïrafbaar zoude worden, maar waar door ook zijn braave broeder,en zijngeheelc gedacht, in droefheid enfehande zoude gellort worden? Dit komt mij zeer on waarschijnlijk voor. J rj s T u s. Ik heb nog geduurig hoop gehad, dat hij een openbanre draf zoude ontgaan, doch de algemeene geruchten doen mijne hoop van tijd tot tijd verminderen, dan uwe aanmerkinge, dat Jan Gurgerling wederhouden zoude zijn geworden, in het pleegen van zijn misdaad, als hij bedacht dat de gevolgen daarvan zijn geheele gedacht zouden trelFen,doet mij ook een aane merking maaken, welke hierin bedaat;dat, alhoewel het volks vooroordeel dat een openbaare draf een geheel gedacht ontë'erd, af te keuren is, zulks echter zommige heilzaaine gevolgen heeft: want door dit vooröordeel word niet alleen de misdaad verfchrikkelijker in de oogen van een misdaadigen; en hij word daardoor A 3 meer  6 Eelhart en Saartje. meer van het begaan van een misdrijf wederhouden : maar ook een geheel Geflacht waakt tcgens het begaan van zulke misdrijven, welke misdadigers aan openbaare ttraffe blootftellen. Hierom ziet men in Duitschïand cn in Frankrijk zelden, dat lieden van een goed geflacht tot openbaare ftraffen veroordeelt worden , daar integendeel zu^ks in Engeland dikmaais voorvalt. He moet nu eenige Vrienden gaan fprecken, en hoop nog betere berichten wegens deze zaak te zullen hooren ; tracht intusfehen u zelfs in flaat te (tellen, om u aan de wille des Hemels, met bedaardheid, te onderwerpen. TWEEDE TOONEEL. Eelhart, alken. Ach! Ik heb mij tot nu toe bedwongen, doch nu kan ik niet langer bedaard blijven. Mijn lieffte Saartje, gij zult de mijne zin, al wierd de Waereld omgekeerd! Eerst beb ik de vervloekte hovaardij moeten overwinnen: men fprak, met ik weet niet hoe veel ophefs, over de deftigheid van onze burgerlijke alkomst; en men vond aan de zijde van Saartje, hier en daar geringe lieden, welke haar Keven of achter Neeven waren. Toen dit fpook verdreeven was, verfcheen de verdoemde gierigheid: de Vader van Saartje kon weinig mede ten huwelijk geeven; men vreesde dat hij weinig middelen bezat, en dat Saartje of haar Kinderen weinig van dieu kant te wagten zouden hebben, door veel geduld ben ik eindelijk ook dien tegenfland te boven gekomen. Ik ben Makelaar geworden; mijne inkorallen zijn toegenomen; ik ben in flaat om eenehuishoudinge te kunnen onderhouden, Saartje en ik hebben elkandcren onverbreekelijke trouwe gezwooren; en op het onverwagtfle vaard 'er een Duivel uit de Hel, en verleid Burgerling tot een diefflal; en alhoewel 'er alhier daaglijks duizend diefHallen ongeftraft gep'.eegt worden, voerd hem deze in de handen  Eerfte Bedrijf. 7 handen van het gerecht. Doch aiwierd de kaerel opgehangen, ik zal mijn woord niet breeken; de Zee blijft nog voor ont open. Ik zal mijn Saartje naar Amerika brengen, ik verfta de Bouwkunde en kan werken ; waar ik mij met haar bevind zal ik brood voor haar winnen: van nu af aan gaa ik daar toe mijne maatregelen neemen; in weerwil vau mijn deftig burgerlijk geflacht. DERDE TOONEEL. M aria, Et'- hart. Maria. Wat is dit voor eene vervoering van drift, daar ik u in vind! Uw Vader raad u immers ten besten ? Ik heb u te vooren nooit zo wanhoopende gezien : wees: bedaard, en bedenk dat het nu geen tijd is om van een huwelijk te fpreeken; terwijl dat Saartje en haare ouders, in zulke droevige omfhndigheden zijn. Eelhart. Vergeef mij Moeder ! ik wist niet dat gij mij hoorde; doch is 'er ooit een tijd, waarin het te pas komt om aan mijne Beminde verzekering te geevcn, van mijne itandvastige liefde, zo is het tegenwoordig. Nu kan ik haar toonen dat mijne liefde belangeloos is, en dat, welke ongelukken haar, of haar geflacht mogen overkoomen, dezelve nooit zal verminderen. Indien ik hier mede zou wachten tot dat haar Oom vrij gefprooken is, djm kon de oprechtheid van mijne liefde verdacht gehouden worden. Maria. Maar indien die Oom werkelijk fchuldig word bevonden, en op het Schavot wordt gebragt; zoud gij dan, in weêrwil van A 4 ons  8 Eelhart en Saartje. ons allen, en van uw geheel geflachte, nochtans dit huwelijk willen doordrijven. Eelhart. Zonder twijfiel. Ik heb daaromtrent mijn vast befluit genoomen, en op dat mijn geflacht door dit huwelijk geen nadeel zoude lijden, zal ik met Saartje naar een land gaan, alwaar dit onredelijk vooroordeel geen plaatfe heeft. Maria. Gij zijt tegenwoordig niet in flaat om gezond te redenee. ren: alles wat ik u in deze omftandigheid kan raaden, is uw drift te maatigen, en met geduld afte wagten, wat uitkomst de Hemel ons zal geeven. Eelhart. Ach .'Moeder, ik bid u! verleen mij uwe hulp om Vader te beweegen , dat hij mijn huwelijk toefla: mijn hart is aan Saartje verbonden, en het is mij onmogelijk, om het van haar af te fcheuren. — Maria. Er wordt gefcheldt; het zal mijn broeder zijn 5 het is de ge. woone tijd van zijn bezoek. Eelhart. Ik ben nu niet in flaat om hem te zien. VIERDE  Eer/ie Bedrijf. 9 VIERDE TOONEEL. Trotsaart, Maria. Trotsaart. Gotden' dag Zuster! hoe ziet gij 'er zo treurig uit? Wat fcheelt 'er aan? zijt gij niet wel? Maria. Ik ben Goddank gezond Broeder, doch in dezen tijd ziet men zulke onverwagte droevige gevallen gebeuren, dat men niet zonder rede treurig is. Trotschaart. Gij hebt immers geene rede, Zuster, om u zo zeer te bedroeven? — Gij hebt een verftandig en deugdzaam Man. die bij elk in achting is. Gij zijt gezegend met middelen, waardoor gij onbekrompen kunt leven; en hebt daar bij een Zoon, die, zo ik hoor, al veel te doen krijgt, en, als hij wel oppast, ook heel wel door de Waereld zal komen; dit zijn voorzeker al groote voorrechten; en men kan juist alles niet volmaakt naar zijn zin hebben. Maria. Hebt gij ook eenige goede nieuwstijdingen gehoord? Trotschaart. Neen,tegenwoordig wordt'erveelgefprooken vandejuftitie; en men zegt dat Jan Burgerling teeds zo veel tot zijn lasten heeft, dat hij zal moeten hangen: maar ik heb nog wat geA 5 hootd,  Eelhart en Saartje. hoord, het welk ik niet heb kunnen gelooven, of fchoon het mij als waarheid verzekerd is; hier van zoudt gij mij nadere onderrigtinge kunnen geeven; en dan zoude ik weeten of ik deze vertelling kan tegen fpreken. Maria. Indien ik u kan ondenigten, ben ik volkomen tot uwen dienst. Trotscüaart. Men heeft mij veihaalt, dat Eelhart met de Dochter van Ja. cob Burgerling zoude getrouwd hebben, indien de gevangeneeming van Jan Burgerling, haar Oom, niet waar voorgevallen; en dat alleen door dit voorval de voordgang van het huwelijk belet is. Ik kan niet denken dat dit waarheid zij. M aria. Ja Broeder, het is de waarheid: en dit ongelukkig geval is de rede van mijne bittere droefheid. Trotschaart. Wel, of fchoon de duivel nooit iets goeds doet. hebben wij echter nu rede om hem te bedanken ; alzo hij, door Jan Burgerling op het Schavot te voeren, belet heeft, dat Eelha-t zich met zulk een canailjeufen volk zoude verbinden. Doch ik bid u Zuster, verhaal mij eens; hoe heeft Eelhart aan dat meisjen kennis gekreegen ? Ik had nooit van hem kunnen denken, dat hij zich zo Schandelijk zoude kunnen verloopen. Heeft dat meisjen zo veel bevalligheden, dat zij hem in de knip kon krijgen ? Ma.  Eerjle Bedrijf. ii Maria. Het is een zeer deugdzaame ordentelijke dochter, op wel. kers -edrag men niets berispelijk te zeggen weet; en zo mernTtnad ik haar zie, komt mij het bitter verlies van mijne Agatha weder te binnen. Zij heeft met haar op een fchool gegaan en oefende zich veeltijds te zamen in nuttige wetenfchappen ' Zij bezit deugd en veel oordeel, en heeft een zeer beminnelijk karakter. Na de dood van mijn Dochter, heeft zij mij veeltijds gezelfchap gehouden, en zonder dat wij het ge. merkt hebben, is mijn Zoon op haar verlieft geworden. Mijn man heeft in den beginne hier over zeer te onvreede geweest, cn begreep dat Eelhart een voordeeliger en aanzienlijker huwelijk zou kunnen doen; doch de fchoone hoedanigheden van Saartje hebben hem eindelijk bewoogen, om zijne toeftemminge tot dit huwelijk te geeven. TllOTSCHAART. Wa> is het gelukkig dat zulk een huwelijk nog niet voltrokken is 1 Ons geheele geflacht zou daar door een onuitwischbaare fchandvlek bekomen hebben. Hoe onbedacht geeft men foratijds, aan gering volk, toegang in zijn huis; en tot vergeldinge daar van verleiden zij onze kinderen. Maria. Broeder, ik verzoek dat gij Saartje niet verongelijkt. Zij heeft mijn Zoon niet verleid. Dat de jonge lieden elkan- der beminnen is geen misdaad. Zij hebben beide beminnenswaardige eigenfchappen, en Saartje, noch haare Ouders hebben geen deel aan de misdaad van hunnen Bloedvriend. Trotscii-  12 Eelhart en Saartje. Trotschaart. Nu Zuster, verfclioou mij. Gij hebt waarlijk ook gelijk; want het meiden is te beklagen; 'er is weinig kans voor haar, na dit voorval om een goed huwelijk te doen Wat Eelhart belangt, die heeft tijd genoeg, en kan nog we! wat wachten met zich in den last van eene huishouding te fteeken. En over een jaar of drie zal dit gevalletje wel vergeeten zijn, en hem niet verhinderen in het doen van een goed huwelijk. Ik was alleen wat geraakt, dat ik dit nieuws eerst van vreemden heb moeten hooren: Ik had mij verbeeld, dat vermits Eelhart mijn waarfchijnelijke naaste Erfgenaam tot noch toe geweest is; en dat mijne middelen noch al eenige aanmerking verdienen, dat het welvoeglijk zoude geweest hebben, om 'er mij ten minite kennis van te geeven. M a r i a. Wij zijn belet, door het droevig voorval met Jan Burgerling, om u hier over te fpreeken; ook wisten wij niet dat 'er nog iemand buiten ons eenige kennis van had. Zo dat wij in dit geval onfchuldig zijn. Trotschaart. Gij hebt met dit geval voor mij bedekt te houden, niets mïjdreeven Zuster, indien gij zulks nodig achte; doch ik zal u van mijn' kant meerder openhartigheid betoonen; ik heb aan u iets te openbaaren. Toen ik mijne, nu zalige Huis vrouwe, had verlooren, was mijn voorneemen om geen tweede huwelijk aan te gaan : ik fielde mij voor, dat Eelhart mijn Erfgenaam zoude zijn; dan alzo ik gemerkt heb, dat hij zich weinig aan mij en gevolglijk ook aan mijne erffenis laat gelegen liggen, ben ik van befluit veranderd; en mijn voorneemen is tegenwoordig om weder een Vrouw te neemen, Ma<  Eerjïe Bedrijf. Maria. Ik bedank u, Broeder, voor deze bekendmaaking, en wenfche dat deze Vrouw uwe overledene Vrouwe in goede hoe. danigheden moge evenaaren! Is zij mij bekent? Trotschaart. Zonder twijfel:,het is JulTr. Rodney, mijn Huishoudfler: zij bezit weinig goederen, dan die heb ik niet nodig. Zij heeft ook in deze Stad geen naabeftaanden, weshalven men geen gevaar loopt, dat iemand van dezelve zal opgehangen worden. De weinige naabeflaanden, welke zij nog heeft, woonen in Engeland, en zijn lieden van den eerften rang, welke haar ras naar Engeland zouden ontboden hebben, indien zij haaren toeftand hadden geweeten. Maria. Vergun mij, Broeder, dst ik u vraage: of gij dat mensch al grondig kent? Het is nog maar twee maanden geleden dat uw Vrouw, overleden is. Waarom is deze Juffrouw niet bij haar aanzienlijk gedachte in Engeland gebleven? Trotschaart. Toen haar Ouders geftorven waren, wierden haare goederen, door de Wet,in bewaaringe genomen,voor haaren Broeder', welke voor eenige jaaran naar de Indien was gevaaren. Zij verftond door iemand, dat haar Broeder in dienst van de Hollandfche Maatfchappije was te rug gekomen, en door hem te Amfterdam gezien was. Zij had reeds verfcheide Brieven aan hem gefchreeven.om hem kennisfe te geeven van den dood hunner Ouders, en te verzoeken om over te komen, dan ditvruchteloos zijnde, is zij zelfs hier gekomen , om naar haar Broeder te  14 Eelhart en Saartje. verneemen; en heeft zedert, door de Registers van de Oost. Indifche Maatfchappije onderrichting bekomen, dat hij in de Indien is geftorven. Zij was toen t'huis in een Ergelsch buis, daar ik dikwils zaaken te verrichten had. Mijn Vrouw lag krank aan eer.e kwijnende 2iekte,en had iemandnoodigtotgezelfchap en cm haar op te pasfen: Zij wierd mij daartoe aangepreezen, en mijn Vrouw, die geduurig in krachren afnam, was zeer wel over haar te vreden. De dood van mijn Vrouw trof mij zo geweldig, dat ik niet in ftaat was, am zelfs mi,ne huishouding te beftuuren, waarom ik haar vei zocht, nog eenigen tijJ dit werk voor mij waar te neemen, en ik moet betuigen, dat zulks door haar zeer loflijk word verricht. Zij heeft een goed beleid, is vriendelijk en zeer gedienflig. Zij was nu voorraeemens om in het kort weder naar Engeland te keeren, zo dat ik genoodzaakt wierd, om haar van mijne genegenheid kennis te geven, en haare toeftemming tot ons huwelijk te verzoeken. Nu ontbreekt ons alleen de bepaalinge van een tijd tot het voltrekken van het zelve. Het fpijt mij dat uw Man niet thuis is; ik had gaarne hem dit alles zeer omftandig verhaald,doch mijn tijd is nu verftreeken. Ik zal tegen den avond nog eens bij ukoomen, om u op ouze bruiloft te verzoeken. Groet uw Man van mij, ik blijf uw Dienaar. Maki a. Broeder, ik ben uw Dienares. VIJFDE TOONEEL. Maria. Ik kon wel denken, dat mijn Broeder niet ongehuwd zoude blijven j doch zo fchielijk had ik het niet verwacht. SESDE  Eerfte Bedrijf. j$ ZESDE TOONEEL. Eelhart,Maria. Eelhart. Bragt Oom ons eenige goede tijding van den gevangenen? Hij moet iets bijzonder» te zeggen gehad hebben, dat hij zo lang is gebleeven. Maria. r Wel degelijk had hij iets te zer/gen. Hij gaat trouwen. Eelhart. Dat is zijn zaak; Maar wist hij niets naders van de Justitie ? 1X1 a r i a. Ik heb daar van niets met zekerheid door hem gehoord. Hij fprak meest van het voorwerp zijner Liefde, Juffrouw Rodney zijne Huishoudfter: en van haare aanzienlijke afkomst en goede hoedanigheden. Eelhart. Ik heb haar altoos voor valsch, en geveinst aangezien. De Hemel geeve ten beste van mijn' Oom, dat mijne gelaatkunde mij mooge bedriegen! Maria. Uw Vader zal verflelt liaan over deze tijding. Ik hoor hem inkomen, ik zal hem dit nieuws terflond gaan mede deelen. ZZ-  16 Eelhart en Saartje. ZEVENDE TOONEEL. Eelhart. Ik verlang om te hooren of Vader eenige tijding van de Jultitie zal mede brengen, dan, hoe het daar mede mag gelegen zijn, mijn befluit is genomen: ik zal mijn Saartje nooit verlaaten , noch mijn belofte intrekken. Mijne naabeftaanden moogen mij voor eerst het voltrekken van mijn huwelijk be. letten; doch naarmaate dat deze haatelijke zaak van Saartjes Oom, langer geleden, en verder van ons af zal zijn, zal dezelve zich kleinder en minder fchriklijk vertoonen; en naar die maate zal ook de tegenfland verminderen; het huwelijk van mijn' Oom zal ook hier toe in mijn voordeel zijn; vermits de hoop om zijn erfgenaam te worden, daar door verdweenen is, waar door de verhindering van dien kant meer krachteloos zal worden. Ik ben nu meer gemoedigt. Ik gaa eerst mijn Vader fpreeken, misfchien heeft hij iets goeds gehoord, en dan vlieg ik naar Saartje, om baar te troosten, en mijne gedaane beloften te bevestigen. Einde van het Eerfle Bedrijf. TWEEDE  17 TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Margaretha, Jacob. Margaretha. ï~ïet is ten uiterfte verdrietig, dat men in zulk een droevig geval zo werkeloos blyft, en geen middelen beproeft, welke tot voorkoominge van zulk een fchandvlek zouden kunuen (trekken. Gy moest bedenken, dat eene werkelooze droefheid niets nuttigs te weeg kan brengen, en zoeken veel eer naar een middel, het welk aan den gevangenen gelegenheid gave om te ontfnappen. 'Er zijn zo veel voorbeelden van gevangenen, welke, door behulp van hunne vrienden uit de gevangenis verlost zijn; de een door vermomminge, de ander door omkoopinge van den Sipier, of Dienaars; gij moest be. proeven, of 'er niet één van deze middelen te werk gefield konde worden. Ik voor mij, wilde liever de helft van mijne goederen raisfen dan zulk eene fchande ondergaan. Jacob. Mijn lieve Vrouw, de middelen die gij mij voorftelt, kunnen hier van geen nut zijn. De Juftitie is hier zo waakzaam, en alle middelen tot bewaaring van Gevangenen zijn hier zo wel bezorgt, dat alle poogingen om een gevangene de handen der Juftitie te onttrekken, vruchteloos zouden zijn. Er is voor ons niet anders te doen , dan zich te onderwerpen r.an de wille Gods, en zijne kastfjdinge met lijdzaamheid te ondergaan. B M-ar-  i8 Eelhart en Saartje. Margaretha. Ik ftem u dit alles toe, maar God werkt zelfs door middelen; en wil ook dat wij, zo tot bevordering van ons geluk, als ter afwendinge van onheilen, gepaste middelen gebruiken zullen. Wij zien zelf dikwiis dat zaaken, die op zich zelvert kwaad fchijnen, middelen in Gods hand zijn, om het goede uic te werken. Is dit alles niet de waarheid? Jacob. Zonder twijfel! Maar wat wildt gij hier verder mede zeggen ? Margaretha. 'Er valt mij een middel in, het welk men in de hoogfte nood zoude kunnen gebruiken. Jacob. Welk een middel toch? Margaretha, Indien de Gevangene tot den dood mogt worden verwezen, zoude men aan hem middelen ter hand moeten (tellen, door welke hij zich zei ven, in de Gevangenis om het leven konde brengen ; om daar door voor zich zeiven, en zijne naastbefhanden de fchande te vermijden, van op een Schavot te fterven. J a c o e, Ik vertrouw dat gij mij dit middel voorflaat, zonder het behoorlijk overdacht te hebben; want gij weet zo wel als ik,dat wij  Tweids Bsdrijf. 19 wij ons daar door zouden fchuldig maaktn, aan de zwaare misdaad van broedermoord. Ik moet nu noodzaakelijk in de Bakkerij gaan. Door de bittere droefheid verzuimt men zijn beroep behoorlijk waar te neemen; ik zal ü maar weinig minuuten alleen laaten. TWEEDE TOONEEL. Margaretha. Ik heb wel verwacht, dat mijne raadgeevingen verworpen zouden worden; hier ben ik aan gewoon, en zedert omtrent vijf-en twintig jaareu dat ik getrouwd ben, heb ik nooit iets voorgeflaagen, of het wierd afgekeurd. Of fchoon ik niet ge-, boren noch opgevoed ben om een Bakkers Vrouw te zijn, zo wierd mij dit Huwelijk door mijne Vrienden aangeraaden; om dat ik geene middelen genoeg bezat om 'er van te kunnen beton. Jacob beloofde mij toen dat hij zijne Bakkerij niet lang zoude aanhouden, maar zich op den Koophandel toeleggen; of naar een ander aanzienlijker beroep zoude zoeken; maar tot nog toe zijn wij in dit geringe beroep gebleeven, en of fchoon 'er zich nu en dan eene gelegenheid voordeed, om van kostwinning te veranderen, zo had mijn man altoos een uitvlugt bij der hand, nu eindelijk had hij een befluit genoomen, en als Saartje getrouw! was, zoude men de Bakkerij verkóopen, doch wat kan het mij nu baateu ? In wat gezelfchap zoude ik durven verfcWjnen, met zulk een fchandvlek op mijn GeOacht! dan — daar is Jacob, laat ik mij bedwingen,ander» moet ik zijne Cathechifatie weder aanhooren. B ï DER-  sa Eelhart en Saartje. DERDE TOONEEL. Jacob, Margaretha. Jacob. Vind ik u nog alleen? — Waar is Saartje? Margaretha. Zij zit zonder twijffel op haar kamer te fchreijen: zo als zij nu, zederd drie dagen, geduurig heeft gedaan. Wat is het gelukkig dat zij van Eelhart een Trouwbelofte heeft, en dat zijne Ouders hunne toeftemming tot dit huwelijk hebben gegeeven; zonder dit zoude ik vreezen dat de voortgang geflremt zoude worden. Jacob. Ik heb des niettegenflaande daar groote vrees voor. Dit ongelukkig voorval maakt een zeer groote verandering; en alle de naastbeflaanden van Eelhart zullen zich tegen dit huwelijk verzetten. Margaretha. Zij mogen 'er zich tegen verzetten, maar kunnen het niet be« letten. — De trouwbelofte is bondig ; en als wij 'er ons aan houden, wat zullen zij 'er dan tegen doen ? Jacob. Indien zij echter begreepen, dat dit voorval hen recht gave om dezelve te verbreeken; wat zouden wij 'er dan tegen doen? Mar-  Tweede Bedrijf. 21 Maroaretha. Welk een zotte vraag is dit? Wij zouden hen in rechten be> trekken, en hen noodzaaken om de belofte te vervullen. Waar toe dienen beloften, of waar toe dienen Contracten anders, als om de onwillige partij te kunnen noodzaaken, om het geen 'er in beloofd word, te volbrengen. Jacob. Laat ons niet twisten over zulk eene onzekere zaak; maar eerst afwachten wat befluit 'er aan den kant vaa Eelhart zal genomen worden; en daar na met bedaardheid onze maatregelen neemen. Zie daar! onze bedroefde Dochter. VIERDE TOONEEL. Jacob, Margaretha, Sara. Jacob. Kom Saartje,gij moet bedaard zijn ,uwe droefheid maatigen, en u onderwerpen aan den wille Gods. Het ongeluk het welk ons overkomt is geheel buiten onze fchuld. Laat ons op God vertrouwen; hij kan, als het hem behaagt, nog een goede uitkomst aan het ongeval geeven. Blijft nu wat bij uw Moeder; de eenzaamheid is voor u beide, zeer nadeelig. Ik zal ras mijne noodzaakelijkfte zaaken gaan verrichten, dan kom ik weêr bij u. B 3 VIJF*  22 Eelhart en Saartje. VIJFDE TOONEEL Margabetha, Sara. Margaretha. Uw Vader fpreekt de waarheid, Dochter. Wij moeten moed houden. Ik denk dat Eelhart hier wel ras zal koomen. Wat is het goed,dat uwe huwelijks onderhandeling met hem, zover gevorderd is Gij hebt van hem eene goede trouwbelofte; en indien zijn naastbeflaanden hem mogten dringen om zijn woord te breeken , dan kunt gij u altoos daar van in rechten bedienen: dit is voor u een groot geluk; en het is waarfchijnlijk dat wij het nu zo ver niet zouden kunnen brengen. Sara. Ik wenschte Moeder,dat gij mij konde zeggen,wat men va» den Gevangenen boord ? Daar is niets moeijelijker als die droevige onzekerheid. Zou 'er nog eenige hoop zijn, dat hij niet op het Schavot zal koomen? Margaretha. Ik geloof niet dat daar toe eenige hoop meer over is. Wij moeten ons het aller ergfte voorltellen. Maar ziet, daar komt Eelhart; misfchien heeft hij iets van de Juftitie gehoord, indien hij wat goeds weet, zal hij het ons zeggen, zonder dat wij 'er hem naar vraagen. SESDE  Tweede Bedrijf. 23 ZESDE TOONEEL. Eelhart, Margaretha, Sara. Eelhart. Lieve Moeder, gij moet u troosten, ik geloof niet dat 'er voor den gevangenen eenige hoop meer overig is; en gij mijn waardfle Saartje, als wij elkander liefhebben kunnen wij gelukkig zijn , of fchoon ons alle ongelukken overkwaamen. Laat ons daar om moed fcheppen! ons geluk in ons zeiven zoeken, en verder alles aan Gods beftuur overlaaten. Margaretha. Nu kinderen, ik heb wat te doen, gij zult te zaamen wel eenige zaaken te overleggen hebben. Eelhart, doe toch u best om Saartje wat op te beuren. ZEVENDE TOONEEL. Eelhart, Sara. Eelhart. Ik ben hier gekoomen om u op nieuw van mijne flandvajtige liefde te verzekeren, en de belofte,welke ik aan u gegeven heb, te bevestigen. Nu bid ik u dat gij mij van uw kant ook nogmaals uwe belofte van onverbrekelijke liefde herhaalt, en dan tarten wij alle ongelukken. Sara. Staat op Eelhart, het betaamt aan geen verftandig man zich zo dwaaslijk voor zijn even mensch te vernederen. Ik beken £ 4 dat  21 Eelhart en Saartje. dat ik, niet tegenftaande het ongelukkig voorval met mijn' Oom, vastelijk vertrouwt heb, dat gij in uwe liefde Standvastig zoudt zijn; doch ik bid u, zeg mij eens oprecht, hoedanig zijn in deze omftandigheid de gevoelens van uwe Ouders? Begrijpen zij niet dat het voor u, en uw naabeflaande ontëerende zoude zijn, indien ons huwelijk,na dit Schandelijk Voorval, voortgang had? Eelhart. Zij hebben mij de zwaarigheden, die daar uit zouden voort, vloeijen, voorgehouden , doch dezelve belraan rnee>t in volksvooroordelen . en zijn bij mij van geen gewigt. Ook ben ik verzekert, dat zij in weinig tijds hunne volkoomene toeftem. ffiinge tot de voltrekkinge van ons huwelijk zullen geeven. Sara. Het is tegenwoordig voor ons geen ttjd, om over de volksvooröordeelen te twisten. Dit is zeker, dat ons voornaamfle oogmerk in het aangaan van een huwelijk moet zijn, om elkanderen gelukkig te maaken: nu heeft de tusfchenkomst van dit ongelukkig voorval met mijn' Oom, ons buiten flaat gefield, om dit oogmerk te kunnen bereiken; en ik twijffel niet, of uw Ouders zullen u dit met bondige redenen hebben aangetoond : derhalven ; als gij met bedaardheid hunne redenen overweegd, zult gij bekennen moeten, dat dezelve gegrond zijn, en dat het best voor ons zal zijn, om ons te onderwerpen aan den wil des Hemels; welke toegelaaten heeft, dat ons huwelijk door dit voorval zoude gefluit worden. Eelhart. Ach! mijn liefde Saartje, waar toe afle deze redenen? Ik hoop immers dat uwe lieSde voor mij niet is verminderd. Gij brengt mij in de uiterfle ongerustheid. Sa-  Tweede Bedrijf. 2 5 Sara. Neen Eelhart, mijne liefde tot u is niet verminderd, integendeel is dezelve fterker als ooit te vooren. Deze liefde laat mij niet toe, om u deelgenoot van mijn ongeluk te maaken;en om u dit te toonen, zo ftel ik u deze Trouwbelofte weder in handen; ik wil volflrekt alle gelegenheden om 'er aan mijn kant eenig gebruik van te kunnen maaken, wechneemen. Eelhart. Gij maakt mij wanhoopig. Ik neem dezelve volflrekt niet aan; onze wederzijdfche liefde is door deze trouwbelofte be« vestigt, niet dan de dood van een van ons beiden , kan dezelve verbreeken. Sara. Gij volgt nu alleen uw drift, en geeft aan dereden geen gehoor. De vernietiging van deze Trouwbelofte is ondertusfchen volflrekt noodig; en indien gij weigerd om dezelve aan te neemen , zal ik dezelve in uw bijzijn verfcheuren. Zie daar! — nu kunt gij verzekert zijn, dat dezelve van mijn kant nooit gebruikt zal worden, als een middel om u tot het voltrekken van ons huwelijk te noodzaaken. Eelhart. Ik ben zodanig ontroerd, dat ik de oorzaak van dit vreemd gedrag niet kan doorgronden. Gij betuigt mij meer dan ooit te beminnen, en ten zeiven tijd verbreekt gij al de verbinte. nisfe die ons van onze wederzijdfche liefde verzekerd. Indien ik daar toe van mijn kant oorzaak gegeeven mogt hebben, zo bid ik u om het mij te ondekken. •B 5 Sa.  25 Eelhart en Saartje. Sara. Zo ras gij bedaard zult zijn, zult gij zelf mijn gedrag goedkeuren; en om u gerust te ftellen, dat het zelve niet voortfpruit Bit vermindering van liefde tot u; zo verklaar ik , dat ik vastelijk heb beflooten,om mij, na dit fchandelijk voorval, met nic mand in het huwelijk te begeeven. Eelhart. Mijn beminde Saartje, ik bid u, neemt tegenwoordig geene voorbaarige en onbedachte befluiten. Onze zielen zijn reeds verè'enigt, en kunnen niet van eikanderen gefcheiden worden; maar tegenwoordig maakt de droefheid u onbekwaam om behoorlijk te kunnen redeneeren. Deze onbedachte handelwijs zoude Sara. Neen Eelhart Jk handel niet onbedacht, maar heb alles te vooren wel overwoogen, en ben niet zonder veel moeite, tot dit beiluit gekoomen: maar de Deugd, de Edelmoedigheid en de Voorzigtigheid hebben 'er mij toebewoogen. Eelhart. Ik zoude alle uwe redenen gemaklijk kunnen wederleggen, doch de ontroering heeft mijne gedachten geheel in verwarring gebragt. Laat ons tegenwoordig nergens anders van fpreeken als van onze ftandvastige liefde. Sara. Wanneer gij alles, wat gij van uwe Ouders en van mij gehoord hebt, met bedaardheid overweegt, zult gij met mij .vol-  Tweede Bedrijf. 27 ▼olkoomen overeenfiemmen, doch ik heb u nog alle mijne beweegredenen niet gezegt. Eelhart. Ik bid u, martelt mij niet meer met uwe beweegredenen.... Sara. Het is noodzakelijk dat gij dezelve hoord. Wanneer wij ons door het huwelijk vereenigden. zouden wij moeten verwachten dat wij Kinderen zouden verwekken; deze Kinderen zullen vroeg of iaat het fchandelijk geval van mijn Oom verneemen, en het vervolg daar van zal zijn, dat zij mij zullen verachten en aanzien als iemand die oorzaak is, dat zij zich niet als met fchaamte durven vertoonen; hun Vader zullen zij in het heimelijke befchuldigen, van door blinde drift een Vrouw genoomen te hebben, welkers geflacht door een openbaare fchandvlek ontëerd was; hit zij dat zij deze kwellingen in het heimelijk verkroppen; het zij dat zij dezelve aan ons door woorden of gedrag doen blijken; dit gaat vast, dat zij, zo wel als wij, daar door zeer ongelukkig zullen worden; en dat wij in onzen hoogen Ouderdom, indien wij dezelve mogten bereiken, nog berouw zouden hebben over onze dwaasheid; indien wij voortgingeu om dit huwelijk te voltrekken. Eelhart. Mijn lieve Sara! Gij maakt mijn toeftand allerbehaaglijkst. Indien ik u moet verliezen, zal ik ook het leven verliezen. Ik hoop u na den middag weêr te zienjenwenschuondertusfehen fterkte. AGT-  £3 Eelhart en Saartje. AGTSTE TOONEEL. Sara. Ach! Hemel! de beste, de deugdzaamfle, en de getrouwde van alle Minnaars te moeten verliezen, en dat geheel bufren mijn fchuld! En daar bij de fchandelijke en finartelijke flraf, welke mijn' Oom zal moeten ondergaan. ■ Wie weet door welke wegen hij tot zulk een misdaad is verleid! Ach! Ik kan het gewigt van zo veel droefheid niet langer draagen. NEGENDE TOONEEL. Margaretha, Sara. Nu Saartje, daar ik zelf van verdriet verteerd word, moet ik u nog koomen opbeuren? Gij hebt immers nog een getrouwe Minnaar, het welk u tot een groote troost verflrekt; en dit Huwelijk zal voor u, de ichande die ons heden door uw Oom werd toegebragt, merkelijk bedekken. Sara. Ach Moeder!fpreekt mij toch niet meer van mijn huwelijk, dit kan immers nu geen voortgang hebben ? Het zoude dwaasheid zijn om daar aan nog verder te denken. Margaretha. Wat zegt gij daar? Zoude Eelhart ook zijne trouwbelofte wil» len verbreeken? ■— Dat zal zo gemaklijk niet gefchieden. Ik heb hier wel vrees voor gehad, maar het is goed dat ik 'er nog ben: want uw Vader zo wel als gij, zouden misfehien dat eind maar laaten glippen , en alles overgeeven; doch ik zal dit ftuk Wel uitvoeren, en van deze trouwbelofte het noodige gebruik maaken.  Tweede Bedrijf. 39 rnaaken. Geef mij uwe trouwbeloften. Ik moet daar eens mot onzen Advocaat over fpreeken. Sara. Ik kan dezelve aan u niet geeven. Ik bid u Moeder, verfchoon mij, het is immers nu geen bekwaame tijd om over dit (hik te fpreeken ? Margaretha. Hoe! Weigert gij dit aan uw Moeder? Gij kunt wel verzekert zijn, dat dezelve in mijne handen wel bewaard zal zijn; en dat ik beter zorg zal draagen om uw recht te doen gelden dan uw Vader, of gij zelf. Kom ! hebt gij de trouwbelofte bij u? Geef mij dezelve dan! Sara. Indien ik dezelve had, zo zoude ik u terftond gehoorzaamt hebben; maar dezelve is reeds vernietigt en verfcheurd. Margaretha. Wat!—Waarom geeft gij zulk een (luk uit uw handen?Die geveinsde! nu zien wij waarom h'j ons door valfche vriendelijkheid misleid heek; zijn oogmerk is alleen geweest, om zich van dit (luk meester te maaken; en gij zijt zo onnoozel, dat gij u in dien flrik laat vangen! Waarom hebt gij mij zulk een (luk van aanbelang niet aanftonds in handen gegeeven? Ik zoude wel zorg gedraagen hebben, dat het door die verrader niet was verfcheurd gewordn. Sa-  3o Eelhart en Saartje. Sara. Ach Moeder! Gij doet aan Eelhart groot ongelijk. Ik ben zelf de oorzaak dat deze trouwbelofte vernietigd is. Eelhart is volkoornen onfchuldig. Margaretha. Kund gij zulk een voorbedachte valschheid nogverfchoonen; en de fchuld daar van op u neemen ? Onnozele Duif! daar komt u Vader! Wat of hij van zulk eene verraderij zal zeggen! TIENDE TOONEEL. Jacob, Sara, Margaretha. Jacob. Mijn lieve Vrouw! ik ben doodelijk ontdek. Ik had nooit gedacht dat de zaak tot zulk een decht einde zou koomen. Sara. Ach Vader! hebt gij iets nader van Oom gehoord ? Zo ver. berg het niet voor ons. Margaretha. Lieve man, wat is het toch? Zegt het ons maar zonder omwegen.... Jacob. Hij heeft zijn vonnis ontvangen, en zal gehangen worden. Mar-  Tweede Bedrijf. 31 Margaretha, Gehangen! Goede Hemel, flaat ons bij! Mijn lieve Sara wat feheeld u? Ach! zij valt in onmagt. Waarom zegt gij dit niet wat voorzigtiger? Alle ongelukken treffen mij tegenwoordig te gelijk! Ik zal dezelve niet lang overleven. Haal mij toch Schielijk Wat Eau de Luce; daar is een flesjen in mijn Kabinet. —— Om ons ongeluk volkoornen te maaken , zijn wij nu in gevaar om onze eenige Dochter te verliezen. Deze fchrik zal haar eene doodelijke ziekte veröorzaaken. Ik voel geen pols meer. Waar blijft mijn man nu zo lang. Jacob. Hier is Azijn, Ik vond u flesjen niet. Milt iijilli Zij fchijnt een weinig te bekoomen.—• Ik voel haar pols. Kom Jacob, laat ons haar In de binnenkamer op het rustbed brengen: en om den Dofior zenden; hij zal gewis eene Aderlating ordonneeren, ik heb ook medicijnen noodig Ach! wat kan een ondeugend rnensch al vervvarringe en droefheid in een huisgezin veröorzaaken.... Einde van het Tweede Bedrijf. DERDE  32 Eelhart en Saartje, DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Jacob, Margabetha, Justus, Maria. Jacob. N u Vrouw, nu denk ik, dat gij overtuigd zult zijn, dat Eelhart geen fchuid heeft aan het verfeheuren van zijne Trouwbelofte ; en dat onze waarde Dochter daar van alleen de oor» zaak is. Margaretha. Daar zal ik ten vollen van overtuigt zijn, als Eelhart haar weder eene nieuwe trouwbelofte heeft gegeeven. Dan zal ik hem geheel rechtvaerdigen. ] ü ! T B !. Gij moet niet gelooven dat wij voorneemens zijn, om ons te bedienen van het edelmoedige gedrag van uwe Dochter, om u een ftuk te onthouden, het geen onze Zoon aan uw Dochter vrijwillig heeft gegeeven ? Wij hebben reeds een beflnit genooroen om toe te ftaan . dat zijn huwelijk met uwe 1 ochter, niet tegcnfhande het geval met uw broeder,op een bekwaamentijd voortgang zal hebben. M a r g a r e t h a. Waarde Vriend! Wij Hellen ons daar in volkomen gerust; en hebben in het minst aan de getrouwheid van Eelhart niet ge- twijf-  Derde Bedrijf. 33 twijfeld. Het Is mijn aart niet, wantrouwig te zijn. Maar tegenwoordig moet men ook niet al te ligtgeloovig zijn, Of men wordt menigmaal bedrogen. Dit is een gebrek, het welk ik in onze Saartje dikwils berispt heb. Maria. Zult gij niet eens gaan zien hoe zij vaart? Ik wil u gaarne vergezellen. TWEEDE TOONEEL. Jacob, Justus. Jacob. Her verwonderd mij, dat Eelhart nog niet hier is. Justus. Hij heeft kennis aan een Heer, welke hem belooft heeft, een Copije van de Iaatlte bekentenis van den gevangene te bezorgen; 'er liep heden een gerucht, dat de gevangene nog meer misdaaden had bekent; en dat de uitvoering van zijn vonnis was uitgefleld. Wij denken dat het een uitftrooifel zal zijn. Doch mijn Zoon zal naar de waarheid van dit gerucht verneeraen. DERDE TOONEEL. Trotschaart,Justus,Jacob. Trotschaart. Ik vond u niet aan uw huis, Broeder; en ben hier gekoomen om met u over i^ts te rnadpleegen. C Jus.  34 Eelhart en Saartje. J iistiis, Ik ben tot uw dienst. Jacob. Intusfchen zal ik mijne Dochter gaan zien. VIERDE TOONEEL. Trotschaart, Justus. Trotschaart. Gij zult u over het geval verwonderen. Toen ik van de Beurs thuis kwam, vernam ik,dat Jüffrouw Rodney was uirgegaan;en mijn Dienstmaagd verhaalde mij,dat zij haar reiskoffer hadmeêgenoomen. Ik kon de reden hier van niet bedenken, maar was nog meer verwonderd, toen ik zag dat het Kabinet van mijne overledene Vrouw op;n was; en dat daar uit waren wechgenoomen, eenige Ju weelen en een Beurs met3oo Ducaten. Ik ben radeloos, en weet niet wie ik met deze diefflal zal befchuldigen. Juffrouw Rodney te verdenken heeft weinig fchijn : want zij wist dat ik voorneemens was haar te trouwen, en de helft van mijne goederen te rosaken: ik heb met mijne dienstmaagden nog niet over dit geval gefprooken; maar vertrouw dat dezelve hier aan geen deel hebben. Ik ben raadeloos, en weet niet wat te beginnen. Justus. . Dit is een vreemd en netelig geval. Hebt gij ook kunnen bekeuren of deze zogenaamde Juffrouw Rodney, in het heimelijk , een Minnaar heeft? —— Weet gij wie haar vertrouwde vrienden waren? Trotsch.  Derde Bedrijf. 35 Trotschaart. Van dit alies weet ik niets. Doch zedert dat Jan Burgerling in de gevangenis heeft gezeten, heeft zij een buitengewoone ongerustheid en droefgeestigheid vertoond: hetwelk ik toegefchreeven heb aan haar medelijden met iemand die zij kende. Justus. Had zij kennis aan hem? Trotschaart. Weinig tijds voor dat hij gevangen is genoomen, heeft hij aan mijn huis geweest; en vermits ik niet thuis was, heeft hij eenigen tijd naar mij gewagt, en bij die gelegenheid met haar geiprooken ; en zo als ik van mijne dienstmaagden gehoord heb, fpraaken zij te faamen in het Engelsch, doch daar op heb ik toen geen acht geflagen. J u s t u i. Maar Broeder, hebt gij niet aan een van uwe Correspondenten te Londen over haar gefchreeven, en vernoomen, of het geen zij van haar arkomst heeft gezegt, waarheid is? Trotschaart. Ik heb dit wel gedaan , maar Londen is zo groot, dat het daar moeijelijk is om naar iemand te verneemen. Zo dat ik daar op nog geen voldoer.end antwoord heb ontvangen. C i Jus-  Eelhart en Saartje. Justus. Men zou Juffrouw Rodney fzo als zij zich noemt) kunnen vervolgen, en zien, of men eenige van de vermiste goederen bij haar ontdekte. Doch het heeft zijne zwaarigheden; want bet is mogelijk, dat de vermiste goederen niet door haar ontvreetnt zijn. Wanneer hebt gij deze goederen nog in uw Kabinet gezien ? Trotschaart. Dat weet ik niet, het is lang geleden. Wie ziet dagelijks in zijne Kabinetten. Justus. Het geval gebeurd op een zeer ongelukkigen dag. Mijn zoon is vlug en fchrander, en zou best bekwaam zijn omdatmensch op te fpeuren, en, zonder onnoodig gerucht te maaken, de waar* lieid te ontdekken; maar hij is tegenwoordig niet in flaat om zaaken van aanbelang te verrigten. De droefheid heeft hem geheel overmeesterd. Ik verwagt hem hier alle oogenblikken. Wij zijn hier gekoomen om onze vrienden over het droevig geval te troosten. Trotschaart. Ja waarlijk ,hij zou mij nu een grooten dienst kunnen doen; welke ik altoos zal erkennen. Maar, zie! daar komt onze Neef. VIJF-  Derde Bedrijf. 37 VIJFDE TOONEEL. Justus, Eelhart, Trotscha a kt. Justus. Zoon! Uw Oom heeft uw dienst noodig, indien gij door het verdrietig voorval nog eenige moed en kragt hebt overgahouden, om een zaak, daar fpoed en oplettenheid toe vcreischt word, uittevoeren. Doch zegt ons, eer wij daar over fpreeken, wat tijding brengt gij mede ? Eelhart. Dat hij reeds geëxecuteerd is. Ik heb lang gewagt na het affchrift van zijne laatfte bekentenis, en heb het eindelijk, door een Klerk, verzegeld ontvangen. Ik kan niet denken dat het iets bijzonders zal behelpen. Geiieft gij het te openen, en te leezea. Justus leest. Extract uit het Register &c. „ Voorts bekenne.ik, dat „ mijn waare naam is Wiliiam Rodney; dat ik gebooren ben „ op een dorp nabij Londen, en circa 12 jaaren geleden, in ,, dienst van de Engelfche Oostindifche Corap. als Soldaat „ naar de Indien ben gevaareu, doch op dc Kust van Corro„ mandei uit dezen dienst ben gedeferteerd, en mij begeven ,, heb in dienst van de Hollandfche Compagnie; waar na ik, on« ,, der bevel van een onder Officier, genaamt Jan Burgerling, in „ Guarnifoen wierd gelegt, in een Fort, alwaar ik met de ge„ zegde Burgerling een naauwc vriendfehap maakte, en wij ., aan malkanderen zeer dikwils de gevallen van onze jeugd :, verhaalden; zo dat mij alles wat hein betrof volkomen be* C 3 kendj  3* Eelhart en Saartje. „ kend was Dat na verloop van eenigen tijd een aanfleekende ,, ziekte onder ons ontftond, waar door alle de Europeefen in het Fort fliefven, behalven ik. En vermits de gemelde Jan „ Burgerling eenige goederen bezat, en ook vrij wat gagie te „ ontvangen had, zo befloot ik mij voor hem uitte geeven, „ om mij meester van zijne bezittingen te maaken; het geen te ,, ligter koude gefchieden, om dat ik in perfoon veel naar hem ,, geleek, en zijne bekende meest overleden of naar andere ge» westen verzonden waren: welke list mij dan ook gelukt is, en onder welke naam en qualiteit ik hier ben gekomen. „ Van dit alles heeft niemand kennis dan alleen mijne Zuster, „ welke ik onlangs in deze Stad ontdekt heb, aan het huis van „ zeker Heer, genaamt Trotschaart. Dit heb ik, door „ mijn geweeten geprargt zijnde, voor de Justitie niet kannen „ verbergen." enz. — Trotschaart. Het geen ik gehoord heb, doet mij geheel verftommen. Eelhart. Ik moe: deze bekentenis terftond aan Saartje mede deelen. ZESDE TOONEEL. JüSTUSjTROÏS chaart. Justus. Men 'kan nu klaar ontdekken, dat de vrees om bekend te zullen worden , Juffr. Rodney heeft doen befluiten om de vlugt te neemenden dat zij, wel voorziende dat nu haar huwelijk geen voortgang zoude hebben, heeft meê genomen 't geen zij kon de krijgen. Trots-  Derde Bedrijf. 39 Trotschaart. Dat Canailieufe VrouwmensenMaar wat zullen wij nu be« ginnen? Ik ben radeloos. Justus. Men moet dit met bedaardheid overleggen, om door overhaasting geen flap te doen welke ons naderhand zoude berouwen. Trotschaart. Daar hebt gij gelijk in. Maar men kan echter niet (lilzittende verdraagen.dat men zo fchandelijk bedrogen enbeftoolen word. Wie weet,als die vervloekte Canailliein handen van het Gerecht kwam , of zij niet opgeknoopt wierd, zo wel als haar broeder. Justus. Zij zou groot gevaar loopen; maar indien dit gebeurde, zoude het u veel onaangenaamheden kunnen veröorzaaken. In zulk een geval zou zij zekerlijk eene bekentenisfe doen, van alles wat 'er rusfehen u en hsar is voorgevallen; en men is 'er veeltijds niet opgeflelt, da: zommige zaaken.die in onze buizen gefchied zijn, openlijk bekend worden, veel min dat dezelve voor een Rechtbank koomen. Trotschaart. Die Duivelfche Heks had mij fchier betoverd,- zij heeft mij voor meer als 2000 guldens aan waarde ontdooien; doch mijl beduit is genoomen: zij zal uel aan de gaig koomen, al help ik 'er haar niet aan. Dit klein verlies kan mij ook weinig hinderen. C 4 ZE-  4= Eelhart en Saartje. ZEVENDE TOONEEL. Jacob, Margaretha, Justus, Maria, Eelhart. Sara, Trotschaart. Margaretha. Welk een gelukkige omkeer van zaaken! Jacob. Ik ben altoos in twijffel geweest, of bij waarlijk wel mijn Broeder was. Maria. De Hemel zij gedankt over deze gelukkige ontdekking. Sara. Al bet voorgevallene heeft mijne gedachten zodanig verward, dat ik in twijffel fta, of het geen ik hoor de waarheid , of een droum is. Eelhart. Nu Saartje, ik hoop dat gij mijne Liefde nogthans voor geen droom zult houden; en dat gij, nu alle beletzelen ophou. den, niet langer uwe toeftemminge zult weigeren, om ons hu. welijk, zo ras mogelijk, te voltrekken. Sara. Wij zullen wel tijd hebben om daar over nader te fpreeken. Trotsch-  Derde Bedrijf. 4* Trotschaart. Ik kan wel denken, dat het voorval met dien gewaanden Oom, den voordgang van uw Huwelijk met Eelhart zoude belet hebben, maar dit moet gij hem niet wijten; nu moet gij de blijdfchap volkomen maaken, en bepaalen den tijd van uw Huwelijk. Ik...... Eelhart. Neem het mij niet kwalijk, Oom, dat ik u in de reden val. Het geval van de gewaande Oom heeft mij niet belet, om mij (landvastig te willen houden aan de Trouwbelofte die ik aan Saartje heb gegeven. Maar Saartje begreep dat het huwelijk met haar, na dit voorval mij ongelukkig zoude maaken,- en heeft daarom onze wederzijdfche beloften willen verbreeken ; en toen ik volftrekt bleef weigeren om mijne Trouwbelofte terug te neemen, heeft zij dezelve verfcheurd en vernietigt. Trotschaart. Heeft uw Beminde,na dit geval, u van uwe gegevenebelofte ontflagen? Dit is edelmoedig gehandeld. — Ik had reeds voorgenomen om haar, om kennis te maaken, een kleinigheid te fchenken, doch nu zal ik 'er nog wat bij doen — doch eerst moet Saartje haare toeftemming geeven tot de fpoedige voortgang van het Huwelijk. Sara. Ik heb nooit opgehouden om Eelhart te beminnen; maar deze orakeering komt zo fchielijk en on/erwagr Trotsch-  43 Eelhart en Saartje. Trotschaart. Deze omkeering maakt ons beide gelukkig. Voor u dient dezelve om een goed huwelijk te doen; en voor mij om van een kwaad huwelijk bevrijd te blijven. Gij lieden zijt bedroogen door de Broeder, en ik door de Zuster. — Kom Eelhart omhels uw aanftaande Bruid. Margaretha. Ach! dat wij in flaat waren, om u, voor zo veel goedheid, eenige vergelding te doen. Trotschaart. Vergelding heb ik niet noodig.daar moet gij niet om denken; maar wij moeten nog van mijn gefchenk fpreeken. Sara. Uw Vriendfchap , Mijn Heer! is ons waardiger dan eenig gefchenk. Trotschaart. Ik heb een flel Juweelen bij mijn Juwelier beitelt, hetzelve was voor mijn tweede Vrouw gefchikt; doch nu zal het mij veel genoegen geeven, u daar mede vercicrt te zien. Margaretha. ' Waarlijk Mijn Heer! mijn Dochter.... Trotscb*  Derde Bedrijf. 43 Trotschaart. Geen complimenten! Daar ben ik fchriklijk tegen. Ik heb ook voorgenomen om 'er nog wat bij te doen. De Hemel heeft mij rijkelijk met middelen gezegend. Nu komt mij een fchoone gelegenheid voor, om 'er een nuttig gebruik van te maaken. Ik wil ook voor het huwelijks goed van mijn aanftaande Nicht zorgen, en verzoek dat haar Vader morgen aan mijn huis komt, dan zullen wij dat te faamen reguleeren. Jacob. De verplichting die gij op ons brengt is waarlijk groot. Trotschaart. Nu al genoeg. Het is heden een wonderlijke dag geweest; doch ik hoop, dat gij alle tegenwoordig zo vergenoegd moogt zijn, als ik. Justus, Ik wcnsch ons aller vergenoeginge duurzaam zal zijn. Maria. De Hemel geeve, dat wij nog lange ooggetuigen moogen zijn van de welvaard onzer Kinderen. Margaretha. Het geen hier voorgevallen is, gelijkt waarlijk veel naar een Tooneelfpel! Komt, waarde Vrienden! laat ons nu naar beneden gaan,daar zullen wij een glaasjen Wijn en een kopjen Koffijge. reed vinden; en dan kunnen wij met malkander over dit wonderlijk geval breedvoeriger fpreeken. Einde van het derde en laaijle Bedrijf.   ]