£90 O 62 5269  Bibliotheek Universiteit van Amsterdam" 01 3261 9917  690 Tl 11     ISA A K y OF DE A F S C II A D U W I N G DES H E, I L A N D S. GEVOLGD NAAR 'T ITAL1AANSCH VAN DEN ABT P. METASTASIO. door LUCAS PATER. TE UTRECHT, Naar het Origineel hy P. MEYER.   I S A A K, OF DE A F S C II A D U W I N G DES H E I L A N D S. GEVOLGD NAAR 'T ÏTALlAANSCH VAN DEN ADI P. METASTASI O. DOOR LUCAS PATER. TE U T R E C H T, Naar het Origineel tïy P. MEYER.   VOORBERICHT. Onder het kezen van den IS AAK des beroemden Aks Metastasio , zo als dezelve in onrym door den arbeidzaamen Heere Joan Christiaan Cuno in onze taaie is overgezet, fireeldcn my deszelfs tederheid en verhevene uitdrukkingen zo krachtig, dat ik in lust ontvonkt voierd om het Stukje in dicbtmaat te brengen; V welk my dacht het eenige middel te zyn om het die bevalligheid tegeeven, welke daaraan in het Nederduitsch ontbreekt. Devuyl de H. Schrift ons in twyfel laat cfAhraham het Goddelyk bevel omzmen Zoon te offeren vóór zyn vertrek naar Moria aan Sara beeft bekend gemaakt of voor haar verzwegen, heeft de Abt, gelyk hy in zyne Voorreden zegt, het gevoelen dier Uitleggeren omhelsd, welke die bekendmaaking vastftellen, als het bekwaamde om de geheele handeling te beftieren, de hartstochten te beweegen, en de affchaduwing van het groote Beeld, 't welk by bedoelde t te meerder gelykheid te A geé.  VOORBERICHT. geeven. Voor 't overige zal men zien dat by , om die affcbaduwing mg fterker te maaken, door Gamari den Discipel, wien Jefus by uit/lek lief bad, heeft willen affcbetfen ; laatende Ifaak tegen Sara en zynen Vriend uitdrukkingen gebruiken, -waarvan men by de Euangelisten vind dat zich de Heiland tegen Maria en dien Discipel bediend heeft', doch alzo 'er een of twee zeg. gingen onder zyn, welke voor Sara voljlrekt onverflaanbaar zouden zyn geweest, heb ik dezelven eenigzins veranderd; gelyk ik ook de uitdrukkingen veranderd heb in het /lot van 't Stuk, door Metastafio het Choor genaamd, 't welk by hem een Rei van Christenen is , doch waarvan ik Herdersknaapen gemaakt heb, omdat ze in V byzyn van Abraham, en op dien zelfden tyd, fpreekende ingevoerd worden. Offchoon, by de verandering van het komen of vertrekken der fpreekende Perfoonen, het gewoone gebruik van hst woord Tooneel in  VOORBERICHT. in fchriftuurlyke Stukken genoegzaam zou kunnen verdedigd worden, dewyl zulks niets anders wil zeggen dan dat ''er zieb meerder of minder Spreekers vertoonen dan te voor en, heb ik, om r.aauwgezette gemoederen geenen aan/loot te geeven, my van het woord Gefprek bediend, in vertrouwen dat men het niet zal afkeuren. Sommige Dichters hebben alleen de naamen der Spreekers bovenaan gefield; doch die onderfcheidin% was my niet duidelyk genoeg. In het fchryven van Deel, in plaats van Bedryf, ben ik door anderen reeds voor* gegaan. LUCAS PATER. A a PER.  PERSOON AAD JEN. Abraham. Isaak, Zoon van Abraham. Sara, Echtgenoote van Abraham. Een Engel. Gamari, Vriend van Kaak. Herdersknaapen. ISA-  ISAAK, OF D £ A F S C H A D U W I N G DES HEILAND S. EERSTE DEEL. EERSTE GESPREK. AB r ah am, Is aak. Abraham. l^Jiet meer, myn Zoon! niet meer: de fiaap be* vangt myne oogen. Een groot gedeelte van den nacht is reeds vervlogen. Geduurende ons gefprek, en wy bemerkten 't niet. Dus heeft de weetlust u, die tyd noch uur ontziet, En 't zoet van u te zien als aan myn lippen hangen My onverwacht vervoerd. Voldoe aan myn verlangen. Gaa, dierbaare Kaak! 't is nu genoeg, myn Zoon ! Een lange famenfpraak, zo laat, zyt ge ongewoon. 't Word tyd dat we onze leên een zachte rust vergunnen. Op andre tyden zult gy 't ovrig' hooren kunnen. A 3 Isa-  € ISAAK, of de I s a a k. Hoe waard is my 't verhaal van een gebeurtenis, Die op zo vreemd een wyze aantengtfchakeld is! Wanneer, myn Vader! zal ik't eind'te weeten komen? Myn ziel is door de vreugd zodanig ingenomen, Dat ik, tot op dit uur, van geen vermoeidheid weet, My aan geen rust kreun, ja my-zelv'geheel vergeet. Uw wonder lotgeval kan zo myn zinnen ftreelen, Dat ik my fteeds verbeeld met u daarin te deelen. 't Is of ik met u reize en myn gezigt het ziet. Toen gy, aan God getrouw, uw vaderland verliet, Heb ik, benevens u, de ftreek, die wy bezaten, De velden der Chaldeen en Haran ftraks verhaten, 'k Heb als een vreemdeling in 't Palestynfche Land Met u gewoond: ik volgde u na door bosch en zand. Het heugt my, toen de nood des hongers ons beknelde, Dat ik in Gerar en Egypte u trouw verzelde. Jk yze als ik nog denk aan 't vreesfelyk gevaar Dat myne Moeder dreigde, en u benevens haar Toen gy de Koningen, verhit op ooreloogen, Tot aan den oever der Jordaan waart nagetoogen, Ben ik getuige van u zegepraal geweest, Die u door'tganfche Land bemind maakte en gevreesd. Maar toen ge my een fch-ts van Gods belofte maalde, En zyn verbond met u omftandig my verhaalde, "Was ik door 't denkbeeld van zyn tegenwoordigheid Zo fterk vervuld, dat ik zyn eeuwig wys beleid Nog hoore, en 'tharteinmy nogbeeft, alsikunader. Wat is uwlevensloop voor my een fchool, myn Vader! Ik vind in uw gedrag het vourichrift van het myn'. In uw gevallen, die zo vreemd, zo wonder zyn , Zie ik Gods raadsbefluit en zyn verborgen wegen. Wat zyn ze heerlyk! wat is de Almagt ons genegen' 'kZie  AFSCHADUWING des HEILANDS. 7 'k Zie in de wondren, 11 getoond van tyd tot tyd, Haar liefde, en tot wat eind' gy haar zo waardig zyt. 'k Leer duizend dingen. A b ii a ii a m. Zoon! gy waart te lang reeds wakker. Ik weet, ik ftort geen zaad in eenonvruchtbrenakker Wanneer ik met u fpreek: maar ditmaal is 't genoeg, • I s a a ic. Ach! zoud gy toornig zyn, zo ik u nog iets vroeg? Na dat die vreemde Gast u aan den disch verzelde, En, onder 't eeten u datzeldzaam nieuwsvoorlpelde, Waarom myn moeder lagchte, ei, zeg me dit alleen, Wat was daarvan 't gevolg? dan gaa ik aanftonds heen. Abraham. Dat hy de waarheid (prak heeft de uitkomst ons doen blyken. fwyken? Heeft iemand de Almagt van haar trouw ooit af zien Myn waarde Sara vond zich zwanger, kort daarna, En baarde een lieve Spruit. I S A A K. En die ben ik? Abraham. 6 Ja! En die gebeurtenis, myn Zoon! was gantsch byzonder: Want uw geboortedag koste aan Natuur een wonder. Zy heeft haar' loop verzet om zulk een dierbaar pand. Gy zyt de wondre vrucht van een verdorde plant. A4 Isa-  8 ISAAK, ofde I t AAL En Gods belofte in't eind'.... Abraham. Gy moogt gerust vertrouwen Dat die belofte in u zich zal volmaakt ontvouwen, En eenmaal zyn vervuld in al bet nageflacht, 't Welk op zyn' tyd uit u zal worden voortgebragt. Dit Land. waarin ik nog als vreemdeling moet woonen. Alwaar het God behaagde ons zo veel gunst te toonen, Dit vruchtbaar Land zal,van den Nyl tot aan d'Eufraat, Het eigendom eens zyn van uw gezegend zaad. I s A a K. Hoe! myneZoonen..! Abrah am. Ja; hun aantal zal nadeezen Als dat van 't fterrenheir of 't zand aan de oevers weezen: God zal het noemen zyn geliefd, zyn eigen Volk; En als het word belaagd, door hunne fpiets en dolk De grootfte wondren doen, die immer zyn bedreven: Het zal .aan de aarde zelfs beroemde Vorsten geeven, En al de Volken , die haar' ruimen grond betreen, Zal de Almagt zegenen om onzent wille-alléén. Isa a k. Wat glori! welk een heil! kan 't ergens weergaê vinden? Abïaba m. Ach, Ifaak! laat u nooit door glorizucht verblinden. Het  AFSCHADUWING des HEILANDS. 9 Het zelfbehaagen is mishaaglyk by den Heer: Want onder 't zoet genot van hartverrukkende eer Sluipt dikwils een bedekte en ftrafbre trots naar binnen, Die onzen geest verleid ons doet de waereld minnen, En 's Hemels milde gunst verkeert in gif en gal. I s a a k. Neen, vrees niet dat die pest myn ziel befmetten zal. 'k Befpeur... Maar mooglyk zou ik my bedriegen kunnen. (nen. Men kan fomtyds te ras den hoogmoed plaats vergunGeen ftervling is 'er, die zich-zelv' volkomen kent. Gy hebt niet vruchteloos my die waarheid ingeprent. Door uw herinnering doet gy my 't harte beeven. Abraham, ter zyde. ö Heiige vrees! ó bron van deugd in 't tydlyk leven! I s a a k. Myn Vader antwoord niet! Heb deernis met my! hoor! Ach! help me, indien ik dwaal,weér op het rechte fpoor! Ik werp eerbiedig my voor uwe voeten neder. Abraham. R vs op, myn Ifaak, wees goeds moeds,herftel u weder. Uw Vader waarlchuwt Hechts, maarhybetichtu niet. Zelfs maakt u wantrouw, nu gy-zelf't gevaar ook ziet, My in dit tydftip zo teerhartig, zo bewogen, Dat my een traanenvloed van bïydfchap lpringt uit de oogen. Gaa nu te rust, myn Zoon! het is reeds meer dan tyd. Gods wyze toevoorzigt behoede u, waar ge ook zyt. A5 Isa-  10 IS AAK, of de I s a a k. Indien myn ziel ooit mogt haar zuiverheid bevlekken, Laat dan uw deernis my een'vasten fteunverftrekken. Myn Vaderi'k eere uw' raad.Gy gaaft my van myn' plgt. En 't doel van myn geboorte een duidelyk bericht: Gy zult me ook leeren hoe ik (terven moet in 't endIndien dit hart zich niet oprecht en fchuldlooskende, Dan waar' het leven my de dood; danwaar'tcen pyn, Die voor myn tedre ziel zou onverdraaglyk zyn. Ifaak vertrekt. TWEEDE GESPREK. Abraham, alleen. Op welk een wyze, en metwatvöegefykeklanken Zal ik, ó God mynsheils! u vooruwweldaên danken? 't Geichenk eens Zoons aan zulk een' hoogbejaarden Man Was eene weldaad, die't begrip naauw vatten kan: Maar zulk een'Zoon,dehoop,de wellust van myn leven, Die al myn tederheid zich waard' maakt, my te geeven; Dit 's een gefchenk, dat nooit... Maar welk een heldre glans, (trans! Wat lichtftraal fchittert me in 't gezicht van 's hemels Hoe! brengt de zon zo ras den dag?.. 'k zie 't licht vergrooten. Neen, zulke draaien heeft de zon nooit uitgefchoten. Ik ken dit licht, waarvan ik nedrig d' uitflagwacht. DER-  AFSCHADUWING des HEILANDS. ii DERDE GESPREK. Een Engel, Abraham.' De Engel. H oor, Abram! Abraham! Abraham. Hier ben ik. Heer! De Engel. ? Geefacht! ik breng u 't hoog bevel van 't eeuwig Alvermogen. Neem uwen Ifaak, den Apppel uwer oogen; Uw' eenigen : vertrek met hem naar Mom. Gy moet met eigen hand aldaar hem binden : gaa. God wil dat gy dien Zoon,uw vreugd,uw welbehaa:;en, Aan hem op 't brandaltaar ten offer op zult draagen. Die fchuldelooze Telg, die wondergift van God, Eischt hy u weder af: 't is zyn voltrekt gebod. Ik zal den berg, dien hydeeze eer zal waardig achten, Umeldenopzyn'tyd. Gymoogt me aldaar verwachten, VIERDE GESPREK. Aeraha m , alken. ICan 'tzyn! óAlmagt! hoor ik wel! Wat fchrikkelyke daad word my doom geboden! Gy wilt dat ik myn' Zoon zal dooden! En tevens brengt ge in 't ftreng bevel My  12 IS AAK, of de My zyn hoedanigheên te binnen, _ En naamen, die mv hem doen minnen, Die 't tederft' denkbeeld in my voen! Maar... Gy beveelt. Kan hy 't ontkomen? Ik buig mv neêr: 'k zal u voldoen: 'k Aanbid uw' last: zyn bloed zal ftroomen. Maar als myn Ifaak ligt geveld, Waar blyft dan mvne hoop, die toegezegde zegen ? Spreekt uw belofte uw' last niet tegen < Neen; nimmer hebt ge iets valsch gemeld. Ik moet me aan u gehoorzaam tooneu. Te twyflen, zou uwe almagt hoonen: 't Waar' misdryf, 't waar vermetelheid, Zo ik 't geheim wilde onderzoeken. 'k Geloof; ik hoop; ik ben bereid; Ik zal my tot die daad verkloeken. Maar onderfteun me, ó Opperheer! Het ofrren van een' Zoon is wel uw byftand waardig. Ik ben tot deeze flagting vaardig: 'k Moet die volvoeren u ter eer, Nogtans kan myne kracht vermindren; De drift van 't hart den ilag verhindren; Het mes my vallen uit de hand. Ach! geef, als ik den bergtop nader, Geef my dan moed en onderftand! Ik ben een mensch: ik ben een Vader. Beteugel door uw' arm, 6 God! De driften die myn ziel alreeds tot oproer wekken! 't Behaage u my ten fteun te ftrekken! Vertroos t mv in' myn deerlyk lot! Doe  AFSCHADUWING des HEILANDS. 13 Doe rouw en liefde en affchrik zwygen, Op dat zy de overhand niet krygen! Doe, by het fluiten van hunn' loop, Myn' pligt en uw bevel Hechts fpreeken! Laat waar geloof en vaste hoop Myn hart in heldenmoed ontfteeken! Op, Knechten ! Herders! hoort. VYFDE GESPREK. Abraham, Gamari, Derder sknaapen, ,Gam ar 1. JYdynheer! Abraham, ter zyde. óDoodlykwee.' tégen Gamari. Wek Ifaak, zadel my een lastdier: dat zich twee Van u, om my teritond te volgen vaardig maaken. Gamari. Ik vlieg op uw bevel, en doe uw Zoon ontwaaken. Abraham. Draag zorg, Gamari! dat myn Sara dit niet hoor'. Myn wil is dat men haar niet in haar nachtrust ftoor'. Ga-  Ï4 ISAAK, of de Ga mar i. Ik zal voorzichtig zyn. (Gamari vertrekt.) Abraham. Men moet deez' togt verzwygcn. Zy zal van dit geheim daarna wel óopning krygen. Ik ken de tederheid van 't moederlyke hart. In laater tyd... ó God! daar is zy zelf. Wat fmart! Wat zal ik zeggen ? ZESDE GESPREK. Sara, Abraham, Herdersknaapen. Sara. I Ioe! zyt ge in den vroegen morgen, Myn Abraham! zo ras ontwaakt?wat nieuwe zorgen...? Abraham. Ja, Sara! ik moet Gode een zuivere offerhand' Bereiden op zyn' last, en gaa tot d' outerbrand Zelf, uit het naaste bosch, verdorde takken haaien. Hou my niet op. Vaarwel: ik durfniet langer draalen. Sara. Mag ik niet met u gaan? Abraham. Keen, lieve Sara! neen. 'tBehaage u ditmaal hier te blwen! laat me alleen. Sa-  AFSCHADUWING des HEILANDS. ij Sara. Hoe nu , myn Abraham! daar ik een reeks van jaaren In blyde omitandigheên en droeve doodsgevaaren Alöm u heb verzeld: mag ik. ó wrcede pyn! Nu by myn waarden Man niet tegenwoordig zyn? Abraham, ter zyde. Haar klagt is billyk; en, helaas! ik moet vertrekken. Wat zal ik doen ? 't geheim verbergen, of ontdekken? Sara. Benaauwd, vol twyfel, zwygtge, en ziet my peinzend aan. (vandaan? Wat deert uw hart? ei fpreek: waar komt die rouw Wie ftoort uw rust?waaröm wilt gy myn byzyn myden? Verwaardig my met u een zelfde fmart te lyden. Abraham, ter zyde. Neen, zulk een groote daad blyv'haar niet onbekend. Ik moet haar 't droef geheim ontvouwen in het end'. Gy, Herders! gaat van hier. ZEVENDE GESPREK. Abraham, Sara. Abraham, ter zyde. H oe zal die flag haar moorden! Bellier, almagtig God! haar hart en myne woorden! Sa-  IS ISAAK, of de Sara. Wat zal hy zeggen? Abraham. Spreek, myn Waardes en antwoord my. Geheugt u wel hoe veele en urelke gunftèn gy Van God ontfangen hebt ? Sara. Kan ik die ooit vergeeten V Abraham. Zyt gy hem dankbaar ? S a u a. Dat weet hy, die 't all'kan wecten. A b r a h a m. Maar zo die zelfde God van deeze uw dankbaarheid Een fmartelyk bewys begeerde ? Sara. Ik zou, bereid En trouw in allen nood, zyn' wil voldoen;ja'tleven Hem aanbiên. A b r a ii a m. En indien ge aan hem uw' Zoon moest geeven? Sara. Wie, Ifaak? Ab raham. Ifaak. Sa-  AFSCHADUWING des HEILANDS. i? Sara. Ach! door droefheid overmand Zou het mogelyk befterven : doch de hand , Die hem mylchonk, zouhem vanmy temgonrfangen. Abraham. Welaan, myn Sara! laat geen druk u't harte prangen. Geef hem dan wederom: God eischt hem. Sara. Eischt hy hem? Abrah am. 6 Ja; en all' wat leeft moet zwichten voor Gods ftem. Zyn wil is dat myn Zoon door my het leven derve, Sara. Wat zegt gy, Abraham! wil God dat Ifaak fterve' Myn Zoon! myn eenige die hem zo waardig is' Die zyn gefchenk was! die, naar zyn beloftenis, Eens zou de Vader van ontelbre Volken weezee1 Ik ben my-zelf niet... Maar waarom? hoe kanna, deezen!., Abraham. God heeft my van die zaak de rede niet gemeld ; En 't voegt ons , als hy ons zyn' wil te vooren Helt, Dien op te volgen; niet door twist den tyd te rekken.' Sara. En Ifaak zal in't kort..! £ Abri-  ll IS AAK, op de Abraham. Zich op het outer (trekken, Sara. Zyn Vader zal dan zelf..! Abraham. Die zal met eigen hand Hem offren. 'k Bid,myn Lief] dat gy uw' rouw verbant; Ten minden moedig u, en win dus aller achting, Indien gy deelen wilt in die doorluchte flachting. Ik kan niet toeftaan dat een Moeder my verzeil', Wier te derhartigheid my hindren zou. Vaar wel! Draag zorg dat Ifaak 't geheim niet koom' ter ooren, 't Zal best zyn dat ik-zelf aan hem zyn lot doe hooren... Helaas! ik zie gy fchreit, myn Sara! Welk een vloed Van zilte traanen dort ge uit de oogen! Ach! gymoet U aan de driften niet geheellyk overgeeven. Gy waart, ik weet het, God gehoorzaam al uw leven: Dat dan uw hart zich draks naar zyn bevelen voeg'. Maar de onderdaanigheid - alléén is niet genoeg. Gehoorzaamheid dient zich met moed en kracht te fterken. Wees een heldin, zo ge indiedaadwiltmedewerken, Dan zal de goede God ("want hy Haat alles gaê,) U onderfteunen met zyn hemelfche genaê, En die genadegift zal uw verdiende weezen. Denk dat zyn toevoorzigt, nooit naar waardy geprezen, Veel beter weet dan wy wat ons geluk op aard' Met kracht bevordren kan, of waarlyk nadeel baart; Dat rykdom, kinders, eer, gezondheid, daat en leven Gefchenken zyn van hem. 't Geen wy hem wederseeven, Is  AFSCHADUWING des HEILANDS. 19 Is geen verlies voor ons. Stel aan uw' rouw een maat. Bereid om u terftond met een bedaard gelaat. Naar 's Heeren hoog bevel gehoorzaam 11 te voegen. Dees yvergloed zal hem veel meerder vergenoegen Dan alle de ofl'ers: want die Gode een ofl'er flagt, Brengt hem vreemd bloed: maar een, die zyn gebod betracht, Stelt hem een zuivre gift van eigen wil te vooren. AGTSTE GESPREK. Sara, alleen. W^at onverwachte ramp! Wie dacht dit ooit te hooren ? 'k Zal dan in weinig tyds, (6 onverdraagbre pyn!) Een deerniswaardige, een bedroefde Moeder zyn! Ik zal geen Moeder zelfs meer weezen! hy moet fterven! Men zal dien boezem met een doodlyk ftaal doorkerven ! Die vroome boezem is op 't punt (6 wreede maar'!) Om al zyn fchuldloos bloed te Horten op 't altaar! Hoe word myn hart alreeds van't offermes doorregen! Myn droefheid, eeuwig God! is reeds in top geltegeti. Ach! mooglykisderouw, die myn gemoed verteert, Geen mindere offerhand' dan 't bloed dat gy begeert. 1 2 NE-  io ISAAK, oï de- NEGENDE GESPREK. Isaak, Sara. Isa a k. Moeder! Sara, ter zyde. Welk een naam! wat toeftand! Isaak. 'k Heb vernomen Dat my myn Vader riep : is hy niet hier gekomen ? Ik gaa hem zoeken. Sara, Hoor! ter zyde. ó Hemel! geef my kracht. Isaak. Gy weet misfchien nog niet dat hy voor de Oppermagt Een offer toebereid en ik hem moet verzeilen. Sara. Ik weet het: ja, myn Zoon! TIEN-  AF SCHADUWING des HEILANDS. «i TIENDE GESPREK. Sara, Isaak, Gamari, Herders KNAAPErt. Gamari. 2/iütgynietveldwaartsfnellen ? Wat toeft gy, Ifaak? uw Vader wacht u: gaa. Isaak. Ik kom terftond. Vaarwel, beminde Moeder! Sara», Staal Ach! blyf. ter zydei Ik fterf van rouwi tegen Ifa'dk. Zult gy my dus begeeven. Isaak. Waartoe die zuchten? door wat angst word gy gedreven ? S a r Ai. Ik blyf dan zonder Zoon! Isaak. 'k Zalkéeren: wees te vrecn. B 3 Mis-  £* I S A A K , of de Misfchien Is 't de eerde maal dat ik u laat alleen. Sara. Maar deze reis... ó God! wie voelde ooïe grooter fmarte ? I s a a ka Wat is hier omgegaan, Gamari? fpreek: myn harte, Gewillig tot den togt, dien Vader my beveelt, Is tusfchen zyn gebod en haaren rouw verdeeld. Ik wilde gaarne hier vertoeven, en vertrekken, o Gy,_die altoos plagt my tot een' deun tedrekken! Gamari! waarde Vriend! myn zielvermaak en lust! Gy, die zo dikwils hebt aan myne borst gerust! Draag zorg, in myne plaats, draag zorg voor myne Moeder ; Wees, in myn afzyn, haar befchermer, haar behoeder, En onderdeun haar door uw' raad en kloek beleid. tegen Sara. Zie hier uw Zoon. Sara. Wat zorg! wat tederhartigheid! Isaak. En echter weent gy nog! wat wilt ge? ontdek u nader. Gy weet wat last ik heb ontfangen van myn' Vader. Sara. 6 Ja; voldoe zyn' wil, myn Zoon! de tyd is kort. 'k W il 't mede, olïchoon my 't hart vanéén gereten word. Ver.  AFSCHADUWING des HEILANDS. 23 Vertrek... Neen, hoor!.. Ach, God!.. Ontfang deez' kus: gaa heenen. Isaak. Myn Moeder! wees getroost: ach! laat eens af van weenen. Zou ik, onwillig, my van deezen togt ontdaan? 'k Verlaat u waaiiykniet: 'kzalnaarmyn' Vader gaan. En, eer gy 't mooglyk denkt, met blydfchap wederkeeren. Hoe! kunt gy voor een wyl myn byzyn niet ontbeeren? Men wacht my reeds te lang: houd my niet op: gyzult Na weinig tyds my hier te rug zien: neem geduld. ELFDE GESPREK. Sara, Gamari, Herdersknaapen. Gamari. IVIyn Moeder! (ftaa my toe dien naam aan u te geeven;) Vergun my dat ik vraag wat angst uw hart doet bceven: Wat fmart heeft uwe ziel zo vreeslelyk bekneld ? Sara. Ach, Zoon! onmooglyk is 't dat u myn tong dit meld, 'klten niet in ftaat om u myn' bittren rouw te maaien. *k Moest minder tederheid bezitten by 't vernaaien. Gy zoud ook weinig flechts befelfen van deez' pyn. Om die te kennen moet men zelf een moeder zyn. B 3 Ga-  54 ISAAK, of de ga mar i. Maar zal die groote linart aan God behaaglyk wezen? S a r a. 6 Ja; hy kent deez' angst: hy weet wat my doet vreezen. Hy weet dat ik, gedwee, niet morre om zyn geboón, En al myn zuchten hem opoffer voor zyn' troon. Hy telt myn traanen, die hy zelf zal billyk achten, En ik, ik prys zyn' naam in 't midden myner klagten. Ja, Bron van goedheid voor den zwakken fterveling! Ik bid u aan, zelfs in myn grootfte foltering. En , 't zy my druk of heil van u moog' wedervaaren , 't Zal alles niet dan liefde in mynen boezem baaren. Ik zou zelfs, zo het ooit in myn vermogen ftond, Meer willen lyden, als 't uw wysheid noodigvond. Gewis zou ik van u nog grooter gunst \erkrygen, Zo myn gehoorzaamheid tot hooger trap kon ftygen. Sara vertrekt. TWAALFDE GESPREK. Gamari, Herdersknaapen. Ga mart* IComt, Herders! laat ons haar door troost... Maar hoe! gy fchreit! Schept moed: men volg' niet flechts de tederhartigheid Dier eedlc zielen; neen, geliefde Medgezellen! Laat ons haar deugden ook ons tot een voorbeeld nellen. Die ftille nedriglieid. die heiige liefde ea trouw  AFSCHADUWING des HÉILANDS. Die onderwerping aan Gods wil in ramp en rottw Behooren we in ons hart geduurig aan te kweeken; Want menigmaal wil God door dezen tot ons fpreeken. Gelukkig zyn we, indien zyn ftem ons is bekend: Maar zo ze ons vreemd blyft, ach! dan heeft ons leed geen end'. Wy zyn als reizigers, omringd van ftorm en vloeden. Zie daar de Herren, die op weg ons moeten hoeden. Wie zou ooit wanklen, die op zulk een hulp vertrouwt? Wie wilde ooit dwaalen, die zo groot een licht aan» fchouwt ? Rei van Herdersknaapen. ó Gy, die ieder Deugd ten fpeelgenoot moet ftrekken! ó Dochter van de Ootmoedigheid! Gehoorzaamheid, die 't hart ten hoogen hemelleid! Gy kunt den mensen tot Godsvrees wekken, Hoe groot is een getrouwe ziel, Die op uw wys geleide in nood zich tracht teheilgenl Zy kan alleen door u voor zonden zich beveilgen, Waartoe zy anders ras verviel. Hoe ras zien we onze wil naar ydelheden haaken! Hy is een wilde onëedle plant. Gy fnyd de takken af, die woest zyn, om haar' ftand By de Almagt aangenaam te maaken. Gy ent, opdat haar groei niet kwyn', De fpruiten van Gods wil in plaats der eerlfe looten: God brengt 'er voedfel toe: men ziet haar krachtvergrooten;En dan word onze wil de zyn'. Einde des Eerften Deels. B 5 TWEE*  2(5 ISAAK, o f de TWEEDE DEEL, EERSTE GESPREK. Sara, alleen* Onzekerheid! wat flaat gy diepe wonden ! Wie zegt my thans uit deerenis « u LHr0e 1 mec myn' Zoon> myn* Ifaak is ? K Heb Herders op den weg, 'kheb Knechten uitgezonden , Maar niemand keert. Wat nu beftaan , Daar mooglyk elk my ichuuwt, met myn verdriet begaan? De onfchuldige is misfehien niet meer in 't leven , En, op t bevel der Oppermajit, _ Reeds door zyns Vaders hand~geflaa:t: Gewis, hy heeft alreeds den veegen geest"gegeeven. _ Wat hartzeer! welk een bittre pyn! Hier is voormy geen troost: wie zal myn trooster zyn? 'k Stap langfaam voort met ongewisfe fchreden. 't Is of 't gezigt reeds duister word Door al de traanen die ik ftort. (den. Myn hart fmoort in een zee van naare angstvallighéWaar wende ik my? wie geeft my raad? Waar vinde ik iemand, die my opbeurt in deez' ftaat? De tenten, korts vervuld met blyde Knaapen, Staan doodsch en treurig in deez' nood. De velden zyu van vee ontbloot. De Herder is 'er niet, dies dwaaien al de fchaapen. Wat  AFSCHADUWING des HEILANDS. 2? Wat zeg ik? wie vergeet dit ooit! De Herder leeft niet meer! de kudde is reeds verftrooit! Ochöf ik een' der Knaapen mogt ontmoeten! Maar 'k zie hen nadren. Myn verlangst... Zal ik hen fpreeken. . Welk een angst! Ik beef voor 't antwoord : ik zal bezwymen voor hun voeten. Ik weet, het offer is gefchied. (doorftiet. •k Zie het bloed: 'k voel zelfs het ftaaldatIfaaksborse TWEEDE GESPREK. Sara, Gamari, Herdersknaapen. Gamari. 't Is buiten onze fchuld dat wy zo fpade keeren. Ik kon onmooglyk eer voldoen aan uw begeeren. Weet dan... Sara. Gamari! 't is genoeg: myn ramp is groot, 'k Weet alles reeds: ik heb geen' Zoon meer: hy is dood. Gamari. Hoe! daar ik den voet van Moria zo even Uw' Zoon, van Abraham verzeld , nog heb zien lee ven! Sara. Zou hy nog leevend zyn ? 0 Hemel kan 't gefchiên? Ga-  &Z ISAAKjOKDE Gamari. Gy zult in korten tyd hem in uwe armen zieri. S a r a. Grootmagtig God! wekte u myri klagt tot mededogen? Hebt gy uW ftreng bevel veranderd? zou ik moogen;.? tegen Gamari. Maar welk een offer is den Opperheer geflagt? Gamari. Ik denk dat de offerhand'nu reeds zal zyn volbragt. Zy was 't nog niet, toen ik van Abram ben gefcheiden? Sara. Wat deed zo lang hem aan den voet des bergs verbeiden. Gamar i. Ik weet het niet; en fchoon 't my zelv' ook wonder fcheen, Dorst ik niet nadren om te vraagen naar de reên. Misfchien dat hy van God een teken dacht te krygen , Dewyl ik hem vol moeds den berg heb op zien ftygeh. Sara. Ach! Gamari. Aan den voet des bergs verliet hy ons, en had ïn de eene hand het vuur, in de andre 't mes gevat. Sa-  AESCHADUWING des HEILANDS. 9» Sara. En Ifaak? Gamari. Ifaak droeg de aanééngebonden takken, Die hy met Abraham in 't bosch had weezen hakken „ En volgde , moede en mat door 't torfen van dien last, Met eene nedrigheid, die braave telgen past. Sara. Een zelfde dag doet my verfcheiden dooden fterven, Algoede Hemel! zal ik nergens troost verwerven? Gamari. Wie weet wat tedre drift, wat deernis, welk een fmart. Myn' dierbren Meester trof in 't vaderlyke hart, Toen Ifaak, dus gebukt, hem zyne trouw deed blyken? Ik vreesde dat hy door de zwaarte zou bezwyken. 't Was of me elkoogenblik'tgewigtvan'tmoeilykpak Op 't harte drukte; en hem met zo veel ongemak Dus ziende klautren om op 't hoogft' des bergs te komen, Had zyne fmart myn ziel zodanig ingenomen, Dat my het aangezigt nog nat is van het zweet. Sara. Ach! vaar niet verder voort: uw angst verzwaart myn leed. (open. Scheur door uw naar verhaal myn wonden niet meer Gamari. Ginds nadert Abraham: nu naoogt ge'tbestehoopen. Sa-  4p ISAAK, of de 'j Sara. Ach! *t offer is volbragt! Gamari. Gewis: hy keert met fpoed, En 't ftaal is in zyn hand nog rood geverwd van bloed. Sara. Weêrhoud, weêrhoud my niet: 'k heb alles thans te duchten. Ik moet dat ysfelyk , dat droef gezicht ontvluchten. DERDE GESPREK. Abraham, Isaak, Sara, Gamari, Herdersknaapen. Abraham. .IVtyn waarde Bedgenoot'! Isaak. Myn Moeder! Abraham. Hoe! waarheen'? Isaak. Voor wien toch vlucht ge? Sa-  AFSCHADUWING des HEILANDS. 31 Sara. ó God! hoe fiddren all* myn leen! Ach, Ifaak! zyt gy 't zelf? mag ik myn ooggelooven? Isaak. Ja, waarde Moeder! ja: wyzyn ons leed te boven. Ik wensch u vrede: ik kom, na uw' geleden druk, Om my te werpen in uwe armen. Sara. „ . . Wat geluk! Gy leeft nog! Isaak. Ja, ik leef: wy zien ons heil vergrooten. God heeft voor ons den fchat van zyn genade ontfloten. Sara. Ach,Zoon!... Isaak. Helaas! zy zwymt. Sara, Myn dierbre Zoon!... Ik fteif. Abraha m. Ras: onderfteun haar, Isaak. Ach! zie welk een bleeke verf. Zich t  ISAAK, of de, Zich op haar aanzigt fpreid!.. het doodzweet.,. Abraham. Staak uw treuren. Ontftel u niet te veel: 't geen gy hier ziet gebeuren Is 't wezenlyk gevolg van onverwachte vreugd; Geen ongewoon gevolg. Zy zal, op 't hoogft' verheug.!, In 't kort, en eer gy 't denkt, weêr tot zich-zelve komen. Haar fterköntroerde ziel wist zich niet in te toornen. Een korte rust zal haar van de onmagtdaar ze in viel, Welhaast herftellen. I s a a k. Hoe! zal dan de zelfde ziel, Die honderdmaal voorheen in nood haar' moed deed hlyken, Nu door eene overmaat van vreugd zorasbezwyken^ Abraham. Ach, Zoon! dedroefheidenhaarwerkingkenuenwy. De vreugd is altoos vreemd, en gaat ons ras voorby. Pas zet de brooze menschop'taardrykzynefchreden, Of ftraks geraakt hy in een zee van moeilykheden. Hy leert van kindsbeen af alle onheil, fmaadenhoon Verduuren: maar het goede is hy zo ongewoon; De blydfchap is by hem zo zeldzaam in zyn dagen, Dat hy onmooglyk haar verrasling kan verdraagen. Gamari. Zy fchept weêr adem: zy begint haare oogen weêr Voor'tdachlichtteoopnen. Sa-  AFSCHADUWING des HEILANDS. jg Sara. Ach, myn Abram! welk een keer! Myn Ifaak! is 't dan waar? Isaak. ö Ja, geliefde Moeder! Gy ziet u in myn' arm. Sara. Genadige Albehoeder! Uw goedheid zy geloofd: u komt daar de eerevantoe. Myn Ifaak leeft!.. Maar hoe, myn Abraham! maar hoe..? Abraham. Hoor of gy 'sHeeren gunst aanbidden moetenpryzen. Toen 't de Almagt had behaagd my de offerplaats te wyzen, Ben ik op haar gebod terftond daar heen gefneld, Alleen van mynen Zoon, die naast my ging, verzeld. Gy vat ligt welk een angst myn hart had ingenomen. Op weg vroeg Ifaak waar men 't offer zou bekomen ? 'k Dorst hem niet aanzien,en myn antwoord was alleen: „ De Heer zal't haast voorzien". Dus wende ik myne fchreên Naar 't toppunt van den berg, daar ik het outer bouwde. Nu wierd het tyd datikmyn' Zoon zyn lot ontvouwde. Ach 1 (borst ik fchreijende uit) myn Ifaak ! de " Oppermagt (geilagt. Wil thans myn waardfte pand door my hier zien Vraag naar geen offer meer: ik zal het u ontdekken. Gy moet, op Gods bevel, het offer zelf verltrekken. 't Is waar dat eens uw zaad alöm zou zyn beroemd; C » Dat  34 ÏSAAK, OF DE Dat God uw nagedacht ontelbaar heeft genoemd; „ Dathy u zeegnen zou: maar kunnen ftervelingen ., Ooit in het diep geheim der Opperwysheid dringen? „ Zyzal, dewyl ik u onmooglyk kan behoên, ,, Voorzeker, nauw dood, aan u een wonder doen. „ Laat ons gehoorzaam zyn,en draag dit leed geduldig. ,, Gy weet, het lchepfel is zyn' Schepper alles fchuldig". Dus moedigde ik myn' Zoon in 't uiterfte gevaar. Ik fpreidde 't dorre hout daarna op 't brandaltaar En bond myn' Ifaak, die me aan den hals bleef kleeven! Sara. Ach! ikbegryphet. Maar hoe bood hy God zyn leven? Abraham. Zachtzinnig, fpraakloos, als een jong onnozel lam. Sara. 6 Naare omftandigheid! ik fidder, Abraham! Als ik me uw' toeftand in dat tydftip ftel voor oogen. Abraham. öNeen: toen had my reeds een onbekend vermogen, Een hemelgaaf bezield, die my in moed ontftak. 't Was noch de vader, noch de mensen, die in my fprak. Genade kon Natuur toen reeds tot zwygen dwingen. Een heillicht, onbekend aan zwakke ftervelingen, Stelde, als te faam veréénd den dood van mynen Zoon En Gods beloftenis voor myn gezicht ten toon. Geloof en Liefde en Hoop,nooit in myn hart bezweken, Ontftaken 't in een gloed. Ik fcheen met God te fpreeken. Toen  AFSCHADUWING des HEILANDS. 3$ Toen ik op Ifaak, die geknield zich nederboog, De linkehand lei, veste ik de oogen naar omhoog, En had de rechte, met het mes reeds opgeheven, Om die geliefde Telg den laatften ilag te geeven. Sara. Ik beef. Abraham. Straks wierd de lucht, voor myn verrukt gezigt, Op 't onverwacht!' vervuld door een verbaazend licht; En 'k hoorde een ftem dus van den hemel tot my fpreeken: ,5 Hou op, ö Abram! uw geloof is God gebleken. „ Hy weet dat gy hem vreest. Doe uwen Zoon geen leed. ,, Gy waart tot de offerhande op Gods bevel gereed: „ Na die gehoorzaamheid zal hy niets meer begeeren". Sara. 'kHaal adem. Abraham. Deeze taal... Ziedaarhoe'tlotkankeeren. Ziedaar in Abram , na 't bekomen van zyn'wensch, In 't treffendft' tyd(tip,weêr den vader en den mensch... Dees taal ontwapende myn ziel: 'k voelde al de dyken, Die my tot op dien ftond omringden, ftraksbezwyken. Een vloed van tochten, in die doorbraak onbetoomd En t'faam' in oproer had myn' boezem overftroomd. Verbaazing, liefde, vrees, vergenoeging, mededoogen, Verlangen, tederheid, en dank aan 't Alvermogen, Deeze allen drukten 't hart op 't fchielykft' als ten grond'. Ca Zo  3<5 ISAAK, of de Zo groot een goedheid eischte erkentnis; maar myn mond (zyne banden; Was fpraakloos: 'k dacht myn' Zoon te ontdaan van Doch 't was vergeefs: ik kon; door 't beevenmyner handen, De ftrikken, die 'k met moed gelegd had, niet zoras Ontknoopen, toen myn vreugd ten hoogften toppunt was. Het vuur van myne drift was echter niet teblusfchen. De teêrfte omhelzingen, de hartelykfte kusfen, Gemengd met traanen... Ach! ik kan niet meer: 't verhaal Van zo veel heils verwart myn zinnen t' eenemaal. Vervolg gy't, Ifaak! Isaak. Toen ik eindelyk was ontbonden, Wierd voor onze offerhand' geen offer nog gevonden. God zou hierin voorzien , gelyk myn Vader my Vooraf gezegd had. Na wat toevens hoorden wy Van verre een wild gedruis. Ik, ftraks daar heen getoogen, Ontdekte een kreupelbosch, dat hevig wierd bewogen. Een witte Ram, ons door de Algoedheid toegefchikt, Zat met zyne hoornen in de ftruiken vast geftrikt, En kon 't gewapend hoofd niet uit de doornen rukken. Dees moest (wat groot geluk! voor myne banden bukken: Dees wierd gedagt, en ftrekte in dat gezegend uur 't Onfchuldig voedfel van het heilig outervuur; Dees wierd, in myne plaats, de Godheid opgedraagen. My was alléén de dag, die u dus drong tot klaagen, Myn boezem was de fteek door Abram toegedacht; My  AFSCHADUWING des HEILANDS. 3? My was de dood beloofd uit last derOppermagt. Maar, Heer! zo gynietwiltdatikvooruzalfneeven, Geef, dat ik, leevend', dan voor u-alléén rnoog' leeven! Gamari. Hoe heerlyk, Abraham ! hoe heilryk is uw lot! Gy gaaft, door zulk een proef, een klaar bewys aan God Dat uw geloof ten top van grootheid is geftegen. Sara. Hierïn-alléén is zyn gelukftaat niet gelegen. God kende hem alreeds, dewyl hy 't alf doorziet; Maar toen kende Abraham alsnog zich zeiven niet. Hy wist nog niet wat deugd hy zich kon aangewennen. De Alwysheid leerde hem zyne eigen fterkte kennen. Zy heeft gewild dat zyn ftandvastigheid, zyn trouw, Zyn waargeloof al de aard' ten voorbeeld ftrekken zou. Ach! mogt het zyne deugd aan volgers nooit ontbreeken! Laat ons deeze offers in ons-zelv' op nieuw ontfteeken. Ons harte zy 't altaar, en hemelmin de gloed: Men doe de driften, als het kroost van ons gemoed, De willige offers zyn om de Almagt op te draagen. Het offren van een' Zoon zal God niet meerbehaagen Dan dwaaze lusten, die der menfchen waar geluk Verhindren, op zyn' last te brengen onder 't juk. A e r a ri a m. De Hemel opent zich. Men zwyg'. C 3 VIER.*  38 ISAAK, of de VIERDE GESPREK. Een Engel, Abraham, Sara, Isa ak, Gamari, Herdersknaapen. De Engel G y zietmvkeeren, ó Abraham! ik kom op 't hoog bevel des Heeren. Hy zend my af tot u. Laat alle uw zorgen vliên. Zo groot, zo lchoon een blyk van uw geloof te zien, Was hem zo waard, dat hy al zyn beloftenisfen U deezen dag vernieuwt: gy zult zyn gunst nooit misfen, En al het aardsch gedacht zal eenmaal, vroeg of laat, Van God gezegend zyn in uw verkregen zaad. Hy zal 't zo talryk in nakomelingen maaken, Als 't flonkerend' gefternte aan 's hemels blaauwe daken En 't zand aan de oevers is. Het zal zyns Vvands Land In erfelyk bezit verkrygen door Gods hand, En, heerfchende, over al zyn haaterszegepraalen. 't Is God, die 't u belooft, wiens almagt nooit kan faaien. 't Is God, die dit voorheen u reeds verzekerd had; En hy, die ds eeuwigheid met zynen arm omvat, Heeft heden andermaal dit by zich-zelv' gezworen. De Engel ryst opwaarts. VYF-  AFSCHADUWING des HEILANDS. 39 VYFDE en LAATSTE GESPREK. Abraham, Sara, Isaak, Gamari, Hlrdersknaapen. Sara. Hoort, hoort gy 't Abraham? Isaak. Ach neen! hy kan niethooren. Sara. Hy fchynt geheel verrukt. Hoe glinstert zyn gezigt Abraham. Almagtige! in wat zin geeft gy my dit bericht? Kan ik geen grooter daad in dees gebeurdtnis vinden?... De Vader offert zelf zyn' Zoon, zyn' welbeminden! De Zoon, die van de ftraf, niet wenscht te zyn bevryd, Bied zich vrywillig aan, fchoon hy onfchuldig lyd! Waarom moest hy het hout, zyn eigen moordhout, draagen? (gen? Waarom kon juist dees berg, geen andre,God behaaWaaröm was 't hoofd van 't dier met doornen als om. fnoerd... ? (voerd 'kWord in verrukking naar d'aanftaanden tyd geIk zie reeds ander bloed van deezen bergtop ftroomen! Ik zie een' andren Zoon.de hoop en troost derVroomen, Daar hy, ter dood gedoemd, als Ifaaks tegenbeeld, Zyn' grooten geest, gedwee, in 's Vaders hand beveelt! De bergen fiddderen! De graven doen zich open! De Zon , dit naar tafreel als fchuwende onder 't loopen, Bedekt zich in een' nacht, en treurt om 's Lyders lot! 'kVer-  4o ISAAK, of de AFSCHAD. des HEILANDS. *k Verdaa, 'k verdaa de zaak. Genade, ó groote God! Dit is de dag, dien ikgewenscht heb vóór myn derven Te aanfchouwen! Dit is 't bloed, waarvan zo menig. werven (zoen, Al dè aard' gewaagen zal, en 't welk tot 's menl'chen Eene eindelooze fchuld voor eeuwig zal voldoen! Dit, dit is't offer, 't welk op 't luisterrykft', nadeezen, Twee eigenfchappen, beide onfcheidbaar van Gods Weezen, Zo wel zyn eeuwig recht als zyn barmhartigheid, Eens vergenoegen zal door 't wonderbaard' beleid! Dit is de dood, die zelfs, om'sgrafs geweld te duiten, Den derveling de poort des levens zal ontfluiten ! Ó-Dag! 6 dierbaar Bloed! ó Offerhande! óDood! Wat zyn, tot 's menfchen heil, alle uw gevolgen groot! Rei van H erderskn&apen. Kan 't weezen! Welk een maar' doet Abraham ons Stelt God in Ifaak ons ten toon (hooren! De voorfchets van een andren Zoon, Doorwiensonfchatbren dood ons 't leven is befcboren; Toont de Almagt zich zo vroeg bereid Om onze dierbre zaligheid Door 't heerlykd' middel uit te werken; Laat Abrams voorbeeld dan ons in 't geloof verderken, Ten roem der Hemelmajesteit. Ziet deAlbedierder, ziet de Schepper aller dingen, Ons met zo gundige oogen aan; Zal hy zo wonder veel bedaan Om 't heil te vestigen van drafbre dervelingen; Ach! dat we in dien gewenschten daat, Vervreemd van deugd, verleid tot kwaad, De vrucht van al die'zorg niet derven! Dat onze dankbaarheid ons byblyv' tot ons derven Voor zulk een nooitvoipreezeu daad. EINDE.