BRIEVEN AAN GENEESHEREN.   BRIEVEN AAN GENEESHEREN, DOOR MARCUS HERTZ, Mcd. Doftor, Hoogleer aar in de Wijsbegeerte, Hofraad van zijne Doorluchtige Hoogheid den Prins van IValdek , praètifeerend Geneesheer van liet ffooden Hospitaal te Berlijn &c. &c. UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD EN MET EENIGE AANMERKINGEN VERRIJKT DOOR DAVID HEILBRON, C.Z. Med. DoStor, &c. in 's Hage. Te AMSTELDAM, Bij GERBRAND ROOS, MDGCXCII.   VOORREDEN er eene kunst of wetenfchap voorhanden is, die uitgebreid kan genoemd worden , is het zeker de geneeskunst; niet alleen, dat dezelve uit veele verfchillende vakken, die alle egter onontbeerlijk zijn, te zamen gefield is; maar in ieder vak derzelve in het bijzonder vertoont zich ook een zo ver uitgeftrekt veld, dat het zeer moeijelijk of liever onmogelijk is, alle deszelfs paden geregeld te doorwandelen. Het meest word men dit nog- thans gewaar in dat gedeelte, welk het voornaamfte doelwit der geheele geneeskunst is , en aan welk het menschdom ook het meest gelegen is, het genezende deel (Theurapentica) namelijk, de groote of wel de al te groote voorraad van geneesinftrumenten, derzelver verfchillende eigenfchappen , uitwerkingen e z. v. is hier wel de voornaamfle oorzaak van ; indien men nu hier nog bij in aanmerking neemt, dar er zo veele verfchillende foorten *3 VAN DEN VERTAALER.  vi VOORREDEN. van geitellen, ziekten e. z. v. dagelijks aangetroffen worden , zal het zeker niet veele moeite kosten, de bron te ontdekken, uit welken, de reeds zo lang geheerscht hebbende en als nog heerfchende verfchillende gevoelens over den aart, de eigenfchappen en het gebruik der geneesmiddelen , haaren oorfprong hebben. — Ondertusfchen is voor de zo edele geneeskunst niets fchadelijker , dan juist deze verdeeldheden, voornamelijk voor jonge geheeshceren, die van eige ondervinding, een der beste beflisters in die verfcheidenheden , ontbloot zijn, of nog meer voor zodanige , die zonder genoegzame kennis van het Theoretifchc gedeelte der geneeskunst, dezelve blotelijk Empirice oeffenen; deze beiden behandelen hunne lijders meestal op het gezag der geneeskundige fchrijveren, wier dcorbladering hen egter , zo dezelve niet eentonig fpreken , radeloos en tot zeer fclïadelijke geneesheren moet maken. Voegen wij hier nog bij de thans zo heerfchende mode, (dat ik mij zo uitdrukke) om in veele ziekten de zogenoemde fpeciJica aantewendén, zullen wij het zo even gemelde gebrek merklijk vergroot zien ; want, offchoon die zogenoemde fpecifica niet geheel en al te verwerpen zijn en men zelfs in fom-  VOORREDEN, vir mige gevallen dikwerf genoodzaakt is, zijne toevlugt tot dezelve te nemen, wanneer zij ook fomwijlen , door een ervaren en kundig geneesheer toegediend , haar nut hebben, kan men egcer niet ontkennen, dat zij op den anderen kant in banden van eenen onervarenen of minkundigen , welke , zonder den aart en de uitwerkingen dier middelen te kennen, zonder den lijder, deszelfs geftel, omftandigheden, e. z. v. nauwkeurig te onderzoeken, dezelve alleen voorfchrijft om dat een ander ze voorgefchreven heeft, zeerfchadelijke uitwerkingen voord, brengen kunnen, zo wel door hunne bijzondere eigenfchappen, waardoor zij een zieklijk geftel meer en meer kunnen bederven , alsook door den tijd , die door het gebruik derzeive nutteloos verfpild word, in welken de lijder nogthans door gepaste middelen reeds had kunnen gered zijn. Om nu de fchadelijke gevolgen, die uit zo even gemelde gapingen natuurlijk moeten volgen , zo veel mogelijk voor te komen, en de geneeskunst in dit opzichte zekerder te maken, waartoe ieder geneesheer verplicht is, voor zo verre zijne vermogens ftrekken, het zijne toetebrengen ,is zeker niets gefchikter , dan het bijeenzamelen van waarnenringen, het zij, dat men dezelve uit zijne ei* 4  vin VOORREDEN. ge ondervindingen bijeenzamelt, en al het geene er in eene ziekte, zo ten opzichte des lijders als ook der geneesmiddelen plaats heeft, nauwkeurig gade flaat, waardoor men naderhand gegronde gevolgtrekkingen kan opmaken, of dat men, en welk voor veele misfchien veel nuttiger zijn zal, hetgeen andere waargenomen hebben, met alle mogelijke oplettenheid nagaat, en er alsdan bij zijne eige lijders op eene verftandige wijze gebruik van maakt; op deze wijze verkrijgt men meer licht in de zo verfchillende foorten van ziekten, derzelver omftandigheden e. z. v., word tevens in ftaat gefteld, de menigvuldige duisterheden , die men in zo veele gevallen aantreft, gemakkelijker te ontwikkelen , de werkingen der zo menigvuldige geneesmiddelen meer nabij te kennen , de werkzaamfte uit den grooten hoop derzeive te kiezen, het gebruik derfpecifica nader te bepalen , en eindelijk, om kort te zijn, een allernuttigst mensch voorde geheele maatfchappij te worden, welken veelbeduidenden naam een goed geneesheer zeker in alle opzichten verdient; ter bevestiging van welk ons gezegde wij waarlijk flegts op den oorfprong der geneeskunst behoeven te rug te zien. De eerile (lichters derzeive en vooral de onflerf-  VOORREDEN, ix lijke hippocratës, uit wier bronnen wij noch dagelijks zo veel nut fcheppen, hadden zeker hunne zo gegronde en uitgebreide kennis in den loop en uitkomst der ziekren aan niets te danken, dan alleen aan hunne groote oplettenheid en nauwkeurige waarnemingen. — Men ge-' loove echter niet, dat alle waarnemers of de door hun gemaakte waarnemingen tot gemelde heilzaam einde gefchikt zijn, de dagelijkfche ondervinding overtuigt ons zeker niet zelden van het tegejigeftelde, veelmalen gebeurt het immers, dfi wij ons in onze verwagting te leur gefield zien, wanneer wij een geneesmiddel van een of ander waarnemer hemel hoog aangeprezen, in het zelfde geval égter nutteloos, ja zelfs zomwijlen fchadelijk bevinden; deoorza* ken nogthans van zodanige dwaallichten, zo als dergelijke waarnemingen met regt mogen genoemd worden, moeten zeker of aan den kant des waarnemers of dier gene, bij welke de waarnemingen gemaakt zijn, gezogt worden: bij den eerflen, wanneer hij geene genoegzame en vereischte kunde bezit, die tot het maken van waarnemingen nodig is , of, dat wel het meest gebeurd, wanneer hij niet alles met de grootHe oplettenheid onderzoekt, en daar bij met eene Jigtgelovigheid, eigenliefde, vooroor-  x VOORREDEN. deel e. z. v. behebt is; bij de tweeden, wanneer de middelen van een geneesheer ter zijde gefteld of op eene andere wijze zijnen raad verworpen word , en de geneesheer van dit alles echter niets gewaar word, waar uit natuurlijk moet volgen, dat hij, in zodanig geval, de goede of kwade uitkomst aan zijne voorfchriften toefchrijvende, daar men er echter in het geheel geen gebruik van gemaakt heeft, valfche gevolgtrekkingen maken en de geneeskunde meer kwaad dan goed doen moet; zullen waarnemingen dierhalven aan de verwagting voldoen , behoren zij dooreen geneesheer, des kundig en een waarnemingsgeest bezittende, gemaakt te zijn, terwijl hij tevens van eene trouwe opvolging van zijne raadgevingen verzekerd moet wezen (*); en van zodanigen aart hebben mij de waarnemingen van den hoogleraar hertz, welke zijn Ed. onder den titul van Brieven aan Geneesheeren reeds voor de tweede maal uitgegeven heeft, toegefchenen ; deze Hoogleeraar, door geheel Duitschland als een groot wijsgeer en geneesheer bekend , heeft (*) Ik badde misfchien over deze ftof, daar zo veel in opgefloten ligt, meer gezegd, zo de heer hertz niet zelf in zijne waarnemingen zeer fraaije aanmerkingen over dezelve gemaakc had.  VOORREDEN. xi zeker in het Jooden hospitaal te Berlijn, van welk hij geneesheer is, en in welk ook zijne meeste waarnemingen gemaakt zijn , de beste gelegenheid, waarnemingen te maken, doordien hij op de geneesmiddelen als ook op het nauwkeurig gebruik derzeive ffaat maken en dus de uitkomst der ziekten veilig aan zijne geneeswijze toefchrijven kan; bij aldien men nu nog in aanmerking neemt, dat deze verzameling een groot voorrecht boven veele anderen heeft, dat de waarnemingen namelijk, ten minsten de meesten derzeive, met befpicgelende redeneringen opgehelderd zijn, zal men zig niet verwonderen , dat dezelve in geheel Duitschland met zo veel gretigheid ontvangen zijn, en dat ik, met mijne geringe vermogens, mijne landgenoten zo veel mogelijk nuttig wilJende zijn , ook befloten hebbe, dezelve in onze moedertaal over te zetten. Betreffende de vertaling zelve, hebbe ik zo veel in mij ware, getragt den fchrijver nauwkeurig te volgen en duidelijk te zijn ; ik heb ook hier en daareenige aanmerkingen, met a, b, c, getekend, er bijgevoegd, die dan eens tot opheldering, daneens tot bevestiging (trekken , en zo verbeeld ik mij, alles betragt te hebben om dit werkje nuttig te maken.Eene verandering heb ik  m VOORREDEN. nogthans gemaakt, die ikniet onaangemerkt kan laaten ; deze brieven te zamen maken namelijk twee deelenuit, twee brieven zijn er egter onder als de tweede in het eerjle deel en delaatfte in het tweede deel aan den Hoogleeraar zImmèrman , die meer tot het wijsgerige dan tot het geneeskundige vak behooren, ik vermeende dierhalven die twee gemelde brieven volgens mijn plan veilig te kunnen weglaten , en hebbe dierhalven ook den eerjlen brief van het tweede deel aan den Baron quarin bij de brieven van het eerjle deel geplaatst ; dit werkje nu de heilzame eindens,die ik met het vertalen van het zelve beoogd hebbe , bereikende, zal ik mij niet alleen mijn tijd en moeite rijkelijk beloond achten, maar ook bij de eerde gelegenheid en toelating van tijd de overige brieven in onze Nederduitfche taal overzetten. Op hladz. 145 ftaat Guarin, lees Quarin. EER.  EERSTE BRIEF. Aan den heer Hoogleeraar goldhagen, te Halle. T J-k heb m de weinige jaaren mijner kunstoeffeiiirfg eenigc ondervindingen bijeen verzameld, wel. ker bekendmaking, misfchien, niet geheel nutteloos zal zijn. Ik zal derhalven zonder uitftel dezelven mededelen, en aan de befcherming van mijnen onfchatbaaren leermeester aanbevelen , van eenen man, aan wien ik het alleen te danken heb, dat mijn hart bevrijd werd van den waan, dat de geneeskunde aan het zig bevlijtigend vernuft geene ftof genoeg oplevert; van eenen man, die met het vernuft van hippocrates en eoerhave de Godüjke kunst oefFent en leert oeffenen ; van eenen ■man eindelijk, van wiens ledigen tijd en wil het alleen afhangt, de grenspaalen zijner kunst verder uit te breiden, en binnen derzelver gebied nieuw licht en nieuwe orde te verfpreiden. Ik had deze ondervindingen, misfchien, nog in •mijne fchrijflade moeten bewaren, ten einde dezelven eens meer uitgewerkt en in grooter getal A  2. ' " in het licht te doen verfchijnen; doch ik verbeelde mij, van nut te zullen wezen, en hoe kan men dit te vroeg zijn? Het nonum premalur in annum van horatius mag wel eene goede aanbeveling voor zijnen dichter zijn. Deszelfs aanzien wint zekerlijk, wanneer hij liever laater en volmaakter, dan tijdig en middenmatig verfchijnt; en wat verliest er de waereld bij, wanneer zij na negen jaaren, doch daar voor negenmaal beter verlustigd word? Op eene kunst egter, welke met de voornaamfte behoeften van den mensch zo zeer verbonden is, als de onze, op eenewetenfchap, welker onderwerp waarheid is, gelijk de onze, is dit gezegde niet zeer toepasfelijk. Het delen licebit quod non edideris vind hier geen plaats ; de ondervindingen of waarnemingen, welke een waar geneesheer maakt, moeten geheel gemaakt zijn, zodra hij het ziekbed verlaat. Befchaving, fchikking, opfiering , dit is de geheele dubbelzinnige volmaaktheid,welke zij op de ftudeerkamer kunnen * verkrijgen; altijd dubbelzinnige volmaaktheid, wanne'er. anders aan dit uiterlijke niet het kleinfte graantje waarheid opgeofferd word : maar, wanneer door mijn fchrifc , in deze negen jaaren , het leven van éénen mijner medemenfehen flegts éénen dag verlengd word , wiens kragten flegts éénen dag eerder, dan anders zou gefchied zijn, weder in'ftaat gefteld worden, wat dunkt u, men- - fchenvriend, zou ik dan niet wel gedaan hebben, dat ik den raad des Romeins niet agtte?  _=-= 3 Gij zult in allen den ftempel van het nieuwe niet ontdekken, doch ook niets, zo ik hoop, dat mo. gelijk reeds te dikwijls gezegd is. In onze wetenfchap, gelijk ook in de Godgeleerdheid en zedenleer, zijn zekere waarheden, die niet te dikwerf gezegd kunnen worden. De vooroordeelen uit ieder vak zijn niet zelden in het hart van den mensch met eene fteenen fchaal omgeven, welke door de indrukzels van eenen waterdroppel doordrongen word ; indien zij flegts oneindiglijk .herhaald worden. Wanneer voor het overige de leerling flegts de opmerkzaamheid zijns meesters voor zig verwerft, moet hij zig geluk wenfchen. Zijne te vredenheid moet eene genoegzaame beloning voor zijnen tegenwoordigen, en zijne onderrigting ook eene genoegzaame aanmoediging tot zijnen volgenden arbeid zijn. I. OVER DE AZIJN KLIJSTEER. , De azijn is van ouds reeds bij de geneesheerenin bijzonder aanzien geweest. De gefchriften van hippocrates leveren eene menigte voorbeelden op van deszeifs in- en uitwendig gebruik zo wel in heete als in langdurige ziekten, en boerhave telt denzelven onder de vier of vijf voornaamê middelen, welken hij voor genoegzaam houd, om aile heete ziekten daarmede te beflrijden. Maar ik A 2  herinner mij niet, bij eenig' fchrijver het uitwendig gebruik van den azijn als een openend en het gedarmte ontlastend middel gevonden te hebben. In den eerftcn opflag, zoude men zelfs, wanneer men dcszelfs oogenfchijhlijke zamentrekkende hoedanigheid in overweging neemt, eene juist tegengedelde werking daarvan vermoeden ; men zoude menen , dat , wanneer dezelve in de klijfteeren. ingebragt word, de affcheidingsvaten der darmen daar door geflopt , de darmen zeiven zamengetrokken, en dus derzelver ontlasting veeleer belet dan bevorderd moest worden ; doch de ondervinding heeft mij in zommige gevallen geheel anders geleerd. EERSTE WAARNEMING. Een meisje van vijftien jaaren , van eene zeer gezonde lichaamsgefteldheid, behalven , dat zij zomwijlen aan geringe opftijgingén onderhevig was, klaagde in feptember laatstleden over gebrek aan eetlust , mislijkheden, verftoptheid, hevige pijnen in den onderbuik, verfchietende ftekingen in de borst en droogte in de keel. Deze toevallen hadden vier dagen geduurd, in welken tijd zij eenige laxeerende poeders had genomen , doch welken zij telkens ten eerden weer had overgegeven. Den veertienden vond ik , bij mijn eerde bezoek, de gemelde toevallen al vrij derk, de pols der iijderes was traag en zwak, zij was bleek,  == 5 _ haare tong met eene witte huid bedekt en om de oogen vertoonde zig een blaauwe gezwollen kring. Ik fchreef haar een aftrekzei van zenebladen, rha. barber en een middenzout voor, om nu en dan een lepel vol daar van te nemen. Doch zij behield er weinig van in, wijl zij het grootfle gedeelte weêr overgaf, zo dikwijls als zij dit middel innam. - Des avonds was de kwaal ongemeen veel erger, er was nog geene ontlasting gevolgd, en de overige toevallen waren allen erger geworden. De pijn in den onderbuik werd hevig, het ademhalen moeilijk en de ftekingen namen ongemeen toe; de pols wierd daar bij ook zwakker, minder en traager, dan dezelve des morgens was. Ik fchreef eene eenvoudige klijfteer voor, en , deze vrugtloos zijnde, een uur daar na eene tweede , waarin ik een drachme duivelsdrek had doen ontbinden, en tot het inwendig gebruik een aftrekzei van kamilbloemen. Den vijftienden. Uit affchrik tegen het Hinkend middel had men bij de klijfteer van gister flegts de helft van de voorgefchreven dofis gemengd, en wijl dezelve niet had gewerkt, werd eene tweede gezet , doch ook vergeefs. De voorgaande nagt was zeer ongerust; bij de vorige toevallen, welke alle zeer hadden toegenomen , is nog eene geweldige hoofdpijn gekomen. Er is nog geen ontlasting gevolgd, ook worden geen winden geloosd, en de hjderes geeft nog telkens het aftrekzei van rhabarber over, zo dikwijls als zij er iets van neemt A3  Mijn voorfchrift , om eene klijdeer te zetten uit een afkookzel van tabaksbladen, (tot eene Wijdeer van tabaksrook ontbrak het aan een bekwaam werktuig) werd op afrading der aanwezenden verworpen. Ik deed • derhal ven, wijl de lijderes alle inwendige middelen zonder onderfcheid ten eerden weêr overgaf, en ik het braken niet te fterk wilde gaande maken , gedurende den ganfehen dag alleen met weekmakende en krampdillende klijdeeren aanhouden, doch alles vergeefs, het grootde gedeelte van dezelve ging onmiddellijk weer af, en het overige bleef werkloos in. Den zestienden. De nagt was weêr zeer onrustig , en ik vond de kwaal over het geheel weêr ongemeen toegenomen te zijn. De oogen en het gezigt zijn geelagtig; de lijderes klaagt over eene hevige pijn omtrent de plaats der lever, welke zig van den hartkolk tot aan den ruggraat uitdrekt;het lichaam is zeer gefpannen ; de pols klein en hard en flaat nauwlijks meer dan vijftigmaal in eene minuut. Het oogfchijnlijk gevaar bragt eindelijk te wege, dat men tot gebruik van eene tabaksklijdeer bewilligde en ik liet te dien einde twee loot bladen koken, doorzijgen en nevens een loot kamillenölie als een klijdeer in brengen. Maar in plaats van de verwagte goe'de uitwerking moest ik eene vreeslijke omdandigheid bijwonen; want, na dat de klijdeer Jeen kwartieruurs bij de lijderes bleef, begon zij te|braken, en uit den reuk en de verwe der overgegeven doffe kon men den tabak en de  7 olie duidelijk onderkennen , fchoon men van den eigenlijken drek nog niets daar onder konde befpeuren. De pols verhief zig op eens en werd ongemeen fnel ; de pijn nam aan alle deelen des lichaams , voornaamlijk in den ouderbuik , zeer toe; een koud zweet brak op het aangezigt en de handen uit, en onder de benauwdheid zag ik om zo te fpreken in een oogenblik eene geelzugt ontdaan, wij! eensklaps de bleek geele verwe van het aangezigt en de handen in eene heldere orangeverw veranderde. Er ontftonden mislijkheden, walgagtige oprispingen en een onleschbaare dorst , inzonderheid verlangde de lijderes naar citroenwater , fchoon zij tevens over eene geweldige zoode klaagde, welke waarfchijnlijk uit de fcherpte der in de maag Hirgeftorte gal ontftond. Deze fchriklijke toeftand duurde omtrent een uur, zonder dat de lijderes de minde ontlasting van onder had. Ik deed den geheelen dag met weekmakende klijfteeren, deels van melk en boomolie, deels van venetiaanfehe-zeep, aanhouden, doch alles vergeefs.— Ik kon niet te wege brengen, dat men de lijderes in een warm bad zette, men oordeelde haar veel te zwak voor zodanige operatie , (de gewoone plaag in de gemeene praktijk, welke aan menigen ongelukkigen het leven kost! Zonder de vereischte maat der kragten te kennen, en zonder te weten, door welk middel eigenlijk dezelve vermeerderd of verminderd word, is de onkundige menigte, die het ziekbedde omringt, fchier altijd voor de beA 4  houding der kragten bezorgd. Ieder voorfcbrift, het welk den lijder eenigermaate fchijnt te verzwakken, is bij de omdanders gehaat, en niet zelden verkiezen zij den oogenfchijnlijktn ondergang des lijders boven deszelfs behoudenis, wanneer zij merken, dat dezelve niet anders dan ten koste van zijne kragten kan bereikt worden.) Tegen den avond liet ik eene dunne fmeerkaers in den aarsdarm inbrengen, om te beproeven, of misfchien enkel verharde doften in dezen darm de oorzaak van deze verftopping mogten zijn; doch dezelve bleef er een half uur in, en viel er toen onverrigter zaake uit. Den zeventienden. De nagt is weer met veel pijn en groote ongerustheid doorgebragt. Er is nog geen ontlasting gevolgd; de buik is zeer gefpannen, en bij de gemelde toevallen, welken bijna allen den hoogden trap bereikt hadden, kwam des nagts nog eene ligte ijlhoofdigheid. Wijl de pols dezen dag nog traager was en de lijderes zo zeer over zwakheid klaagde, was aan de toeflemming van een warm bad des te minder te denken. Ik fchreef derhalven, met overeendemming van onzen beroemden heelmeester theden , welken ik verzogt tot medehelper te hebben , eene klijdeer voor , bedaande uit zes oneen wijnazijn en even zo veel water; op de plaats der lever liet ik eene plaaster van fcheerling leggen, en tot het inwendig gebruik fchreef ik eene flikartzenij voor, welke uit eene halve once gezuiverden wijnftcen  5™3S 9 en twee oneen gezuiverde manna zamengedeld was, om alle uuren eenige theelepeltjes vol daar van te nemen. De klijdeer werd gezeten onmiddellijk daar op zeide de lijderes, dat zij eene warmte en beweging in den buik befpeurde, welke zij nog bij geen der vorige klijdeeren was gewaar geworden. Een kwartier uurs daarna ging een gedeelte van de klijdeer af, waar onder een duk dijm was, gelijkende naar eene taaije etteragtige fnot, en een kwartier daarna ging andermaal zulk een duk flijm af. Na verloop van een uur werd de azijnküjdcer herhaald,en wel met nog beter gevolg; want er kwam met dezelve nog eene grooter menigte van gemelde flijm met bloed gemengd en tevens gewoone drekdof, ter grootte van eene walnoot, voor den dag (a). Na deze ontlasting befpeurde de lijderes O) De onmiddelijke ontlasting van een taai cn fnot/ertg flijm na de aanwending van de azïjnklijjleer in dit geval cn de oogenblikkclijkc verbcetering der geheele ziekte va die ontlasting, geven aanleiding te vermoeden, dat dit flijm een glasachtig flijm (petnita vitrea) cn alzo de eerjle oorzaak der gehcclc ziekte geweest zij; dat zodaantg [lijm in de darmen huisvestende rede en zeer verfchillende toevallen cn voornamelijk Mijken kan veroorzaaken, is algemeen hekend, en dat ook de zuurs middelen in die gevallen te pas komen , word ten allerfterkften door joè'l (opera Pag. 342.) bevestigt; verklaar'etide die fchrijvcr de allergevenschte gevolgen naar het geit uik van eerdge droppels . A 5  10 eenige verligting. Des namiddags werd eindelijk de derde klijdeer gezet, waarop eene ontlading volgde van eene menigte groenagtige vuiligheid, en een uur daarna volgde van zelve eene dergelijke fterke ontlasting met veel verligting voor de lijderes (b) Den agttienden. De nagt was ongemeen gerust. De lijderes is maar eens wakker geworden, om ter ftoel te gaan. Heden zijn weer twee ontlastingen gevolgd, met dewelken tevens eene menigte winden geloosd werden. De buik is nu week en de pijn is zo wel uit denzelven als van de plaats der lever geheel verdwenen ; de -hoofdpijn en een drukkend gevoel in den hartkolk en in de tegen overgeftelde plaats in den rug zijn nog gebleven. Het geel in de oogen is een weinig verminderd, maar het aangezigt, de borst en de handen zijn van deze verwe nog niet geheel bevrijd. De pols is nu fterker en geregeld. De lijderes houd met de ilikartzenij aari, en tot haaren gewoonen drank gebruikt zij zoete wei. Des avonds klaagde zij plotslijk over benauwdheid , pijn omtrent de plaats der lever en eene vitrioololie met wijn vermengd in kolijken, die van een glasagtig flijm ontflaan waren, gezien te hebben. (Jf) De groene kleur dezer uitu'erpzelen, kan men, mijns bedunkens, alleen aan de groote hoeveelheid zuur inde darmen ingefpoien, toefchrijven; zelden hebbe ik een azijnklij' fieer voorgefchreven, of beb dit verj'chijr.fel waargenomen.  rr fpanning over' de geheele borst tot aan de ruggegraat, het welk haar het ademhalen moeilijk maakte. De pols was tevens geheel geregeld, alleenlijk een weinig zamengetrokken. Ik verbood haar het gebruik der wei, en eene klijdeer van melk en olie deed deze toevallen op het fpoedigfte verdwijnen. Den negentienden. De nagt was weêr zeer gerust; er is eene fterke ontlasting van eene menigte Hinkende zwarte vuiligheid gevolgd, en de pijnen zijn heden geheel verdwenen. Ik laat haar nu om de zes uuren tien van de volgende pillen nemen. Ree. Sap. venct. 3iij. Ext. fumar. Zij. pulv. rhei opt. Flor. fal. ammoniac. Martial. a a 3j}. olei tartar. p. deliq. q. ƒ. ƒ. pill. gr. ij. Den vijfentwintigften. Op het aanhoudend gebruik der pillen zijn de geele verw, insgelijks alle pijnlijke gewaarwordingen geheel verdwenen. De lijderes heeft heden een aftrekzei van manna en tamarinden genomen , waar op menigvuldige ftoelgang en eenige galagtige brakingen zijn gevolgd. Den zevenentwintig fien. De lijderes heeft reeds het bed verlaten ; is zeer wel en befloot de geheele genezing met een Herkend maagelixir. TWEEDE WAARNEMING. ' Ik heb aan een jongeling van twaalf jaaren, welke negen maanden lang aan eene krampagtige melancholie onderhevig was, zeer veele en onder-  12 HSBHHél fcheide middelen beproefd, gelijk ik u in het vervolg omftandig zal verhalen; de meeste middelen waren zonder werking , zommigen met zeer goed, doch met geen aanhoudend gevolg. Onder de laatften vond ik ook den azijn. Ik heb denzelven in dit geval met tweederlei inzigten gebruikt,vooreerst om deszelfs werking op de zenuwen waartenemen, en ten tweeden om de niet lang te voren gedaane waarneming van deszelfs ontlastende eigenfchap nog meer te bevestigen: want, hoe duidelijk deze eigenfchap in het voorgaande geval fcheen te blijken, was ik egter geenzins voldoende overtuigd , dat de geheele werking enkel en alleen een gevolg van de azijnklijfteer was. Het kon wezen, dagt ik, d3t het grootfte gedeelte der gevolgde ontlasting voorcikwam van de groote menigte prikkelende en weekmakende klijfteeren , elke heeft misfchien reeds te voren medegewerkt, om de verharde vuiligheid allengs week te maken , en de werkzaamheid der darmen op dezelve te prikkelen, en de geheele werking is enkel na de azijnklijfteer gevolgd, wijl dezelve de laatfte in rang was; maar het gevolg in het tegenwoordig geval was voor deszelfs werkzaamheid bellisfend. Want toen ik mijnen lijder op den 27 oclober des voorleden jaars eene dergelijke klijfteer van azijn en water van elks evenveel deed zetten , volgden, behalven eenemenigte etteragtige flijm (c) (e) Men vergelijke hier de aanmerking litter. (ri)  die door den doelgang afging, verbazende ontlastingen van verbranden en Hinkenden drek, nevens andere van eene natuurlijke en gezonde gefieldheid , hetwelk des te meer te verwonderen was, wijl deze jongeling , wegens voldrekt gebrek aan eetlust, reeds verfcheiden maanden bijna niets dan eenige kopjens thee daags had gebruikt. Deze ontlastingen duurden tot den eenendertigden, en gedurende deze vier dagen heeft hij geen krampagtige aanvallen gehad, van welke hij tot op het oogenblik dat hij de klijfleer in kreeg, fchier geen uur vrij bleef. Daar tegen, gelijk den eenendertigden de werking van de klijdeer ophield, openbaarden zig de vorige aanvallen ook weder. Ik kon den lijder niet bewegen, om derkende middelen te gebruiken of om de klijdeer te laten hervatten. DERDE WAARNEMING. Eene vrouw van veertig jaaren, welke eene liesbreuk had , die reeds vergroeid was , had eene zwaare verkoudheid .gekregen , waarop haare maanddonden, welken even begonnen waren, op eens ophielden, en pijn in den buik nevens eene hardnekkige verdoptheid volgden. Onaangezien de verbazende menigte van prikkelende klijdeeren en derke purgeermiddelen gedurende zes dagen, kon men geen afgang bewerken; daartegen deden zig menigvuldige oprispingen , mislijkheden en  34 —— braakingen op. Ik vond haar, den 3 januarij, met deze toevallen worflelende, haare tong was wit en de buik gefpannen. Ik fchreef haar ten eerden eene klijdeer voor van vijf oneen azijn en zes oneen water , en belastte , dezelve na verloop van twee uuren te herhalen, in geval de eerde geen werking deed. Doch aaudonds op de eerde volgde eene aanmerklijke ontlasting, en op de tweede eene nog derkere met zeer veel verligting. Den vierden deed ik haar eene klijdeer zetten van melk en boomolie, en tegen den avond een drankje van zout van glaceer , nu en dan een kopje, nemen, waarop des nagts tot agt maaien een fterke ftoelgang volgde, en hier mede hielden ook de bovengemelde toevallen op. Mijn oogmerk is alleen, de ontlastende eigenfchap van den azijn, wanneer dezelve met water gemengd door eene klijdeer ingebragt word, te betogen, en hiertoe, meen ik, zijn de bijgebragte waarnemingen voldoende. Wanneer wij nu de overige voortreflijke hoedanigheden van den azijn in overweging nemen, komt het mij voor, dat de voorrang, welke het gebruik daarvan als een ontlastend middel, in verfcheiden gevallen , boven alle anderen moet hebben, buiten alle tegenfpraak is. Het zij mij vergunt, eenige van deze bekende hoedanigheden te herhalen, ten einde wij de gevallen des te beter kunnen waarnemen, in dewelken zij bij het gebruik van den azijn in kiijdeeren, ons kunnen te dade komen.  Vooreerst heeft dezelve eene eigenfchap van te verkoelen. Deze hoedanigheid is denzelven niet, gelijk boerhave fchijnt te (tellen, alleenlijk eigen in gevallen, wanneer de hitte in het lichaam van den mensch uit eene loogagtige fcherpte of uit eene verrotting voordfpruit (*); maar ook in alle andere gevallen; dit toont zo wel zijne werking tegen de dronkenfchap , welke boerhave zelf roemt (f), als ook het menigvuldig in- en uitwendig gebruik, het welk de oudfte vaders der kunst daarvan maakten, wanneer men eenen Herken brand wederftand moest bieden. In alle onftekingen, plaatslijke of algemccne, in de hitte van alle koortzen, zelfs in die, welke enkel door den vermeerderden omloop des bloeds in warme baden ontflond, was bij hen de azijn, alleen, met honig of met water gemengd, altijd het voornaamfte en onfeilbaarfte middel (§). En galen, die volgens zijne bepaling der graaden van warmte en koude in de geneesmiddelen op (*) Een uitmuntend verkoelend geneesmiddel is de azijn (zegt boerhaave) in eene koorts ontftaande van eene in het lighaam geboome fcherpe gal, een loog- of rotagiig zout, desgelijks ook in een beet van vergiftige dieren, ftill nde dezelve te gelijk ook de dorst uit deze oorzaaken oorfpronklijk. (f) De azijn gaat de dronkenfchap zeer téegen, zo dat de geest van azijn de werkingen van den der allerfterkjleii brandewijn fchielijk doet ophouden. (§) Zacuti Lufitani oper. Tom. I. p. 809.  eene plaats den azijn als tusfchen beiden befchrijft (*), beweert egter op andere plaatzen , dat deszelfs verkoelende hoedanigheid de verhittende ongemeen overtreft , cn dat door de vermenging met water dezelve geheel daaraan benomen word (f). Ten tweeden.bezh dezelve eene ontbindende kragt. ■ De proef, welke men in laater tijden genomen heeft met het gieten van azijn op bloed, heeft het verfchil over deze hoedanigheid beflist (§), welke celsus reeds volmaakt kende, zonder de proef genomen te hebben (**). Hier komt nog deszelfs deel-en ontbindbaarheid in ons lichaam bij, waar door zijne ontbindende werking zo zeer word onderfteund. (*) De fimplicium Medicament, facultat. Lib. I. Cap. XXI. (t) Ibidem Cap. XIX. XVIII. & Lib. VIII. Art. oxos. (§) Onder de cigenjchappen van den azijn reken ik ook (jiiet tegenjlaande veele in een tcgcnovergejlcld denkbeeld tijn) deszelfs verdunnende kracht; want indien men denzeiven met bloed of deszelfs wei vermengt, worden deze wiet verdikt, maar in tegendeel verdund, ook worden ''er door zodanige vermenging gecne klonters geboren, integendeel worden verdikte ftojfen door dezelve opgelost. (**) Ik onder fel (zegt celsus) , dat de azijn buiten zijne verkoelende ook tevens eene verdunnende eigenjchap bezit; uit dien hoofde is het ook zeer waarjchijnlijk, dat dezelve door deze eigenfekap eene in het mcnjchelijke lighaam plaats hebbende verdikking der vochten ver. dunt, en den lijder op deze wijze herftelt.  n Onder al de verkoelende middelen, die wij kennen, zegt galen, bezit de azijn de fijn ft e deelen (*). De azijn, gelijk boerhaave beweert, is zo doordringend, dat hij door de digtfte deelen van ons lichaam vrij door gaat, zonder dezelven van elkander te fcheiden , noch van zijne kragten iets te verliezen (**). Ten derden heeft dezelve eene heilzaame werking'op de zenuwen in het gemeen. Boerhaave verzekert, dat hij in zwaare zenuwziekten, waarin met de kundige voordbrengzels door de fcheikunde niets kon uitgevoerd worden, enkel door het uit- en inwendig gebruik van den azijn de genezing bewerkt heeft, en prijst derhal ven denzelven in hijpocbondrieke, convulfive en hijfterieke toevallen (f). Dioscorides fchrijft denzelven eene bijzondere kragt toe tegen de opium en fcheerling (ff). En clossius heeft door het gebruik van denzelven een kind, aan het welk men eene groote hoeveelheid heulfap had gegeven, binnen een half uur weêr bijgebragt, en binnen vier en twintig uuren volkomen herfteld (§). Uit deze zijne zenuwveranderende kragt fchijnt mij in het algemeen deszelfs groote werking te volgen, (*) De M.thodo medendi, Lib. X. (**) L. c. p. 212. (t) Ibid. p. 213. (tt) Lib. V. cap. XIII. (§) Nova variolis medendi Meihodu», f. ïoo. B  welke door diosco.iides, galen en plinius tegen de beet van vergiftige dieren en tegen alle lborten van giftige ziekten zo zeer geprezen word. Ten vierden eene verrotting tegengaande kragt. Deze heeft het dagelijks gebruik van den azijn, om zekere dingen voor verrotting te bewaren, even zo zeer in het g'-meene leven bevestigd , als de ondervinding dezelve van ouds af den geneesheerengeleerd, wanneer hij op hetmenschlijk lichaam word gebezigd. In de hevigfïe van alle rottende ziekten, inde pest, is de azijn altijd het beste middel geweest, zo wel om derzei ver verbreiding te beletten als om haare woede te temmen. In de rotkoorts is het vitrioolzuur het eenige middel, dat boven den azijn kan geagt worden, en in de laatfte algemeene ziekte in Duitschland, in het jaar 1772, wil hirschel zelfs van den azijn eene ongemeen betere werking waargenomen hebben , dan van het gemelde zuur. Wegens deze verrottingtegengaande krapt hebben ook de Romeinen, gelijk pringle uit vecetius aanhaalt (*), bij hunne legers den azijn als eene der uoodwendigitezaaken befchouwd. Wanneer men nu overweegt, dat een middel, het welk zo veele heilzaame eigenfehappen bezit, tevens eene zo voortreflijke ontlastende kragt heeft, moet men bekennen, dat het gebruik van (*) Waarnemingen over de ziekten der legers- bl. 128. (Hoogd.) zijnde in de laatjle vertaaling door den heer BICKEii. /. deel pag. 190.  19 denzelven tot het laatfte einde van een zeer uitgebreid nut in de geheele geneeskunst moet zijn. Alle fcherpe en prikkelende klijfteeren , hoe groot en fpoedig ook het voordeel mag wezen, het welk men in wanhopende gevallen daar' door verkrijgt, hebben egter altijd dit nadeelige, dat zij de zenuwen , met welken de dikke darmen even zo menigvuldig als de dunnen voorzien zijn , zeer prikkelen en den omloop des bloeds vermeerderen. Zij moeten derhal ven eene koorts verwekken, of als zij er reeds is, dezelve doen toenemen. Ik kan mij waarlijk niet herinneren, eene klijfleer van dien aart te hebben zien zetten , zonder dat de pols zig niet tevens merklijk verhief, rasfer of ongeregeld wierd ; zomwijlen heb ik er zelfs ligte ijlhoofdigheid op zien volgen. En fchoon deze toevallen gemeenlijk verdwijnen, zodra de ontlasting volgt, kan men egter ligtüjk begrijpen , dat in zulk eenen tegennatuurlijken ftaat, waarin de darmen buiten dien reecis zo boven mate gefpannen, of door de veele weekmakende klijfteeren, welken men gemeenüjk vooraf laat gaan , eer men tot de prikkelende toevlugjtneemt, zozeer verflapt zijn; waar in zij op de eene plaats, misfchien juist wegens het verblijf van eenig prikkelend lichaam, zamengetrokken zijn; waar in zomtijds het geheele Hekel' der vaten zig in den hoogden trap van wanorde bevind; dat, zeg ik, in zulk eenen toeftand, de duuring dezer toevallen altijd genoeg is, om oiuftekingen of zelfs fcheuringen in de darB 2  men te veroorzaaken, de zamentrekking zo zeef te vetfterken , dat zij niet los te maken is, of in een vat, dat reeds op het punt is van te bersten, hetzelve te voltoo;jen. Ik vind in de daad dit alles in de weinige woorden, met welken caSlius aurelianus zijne voorgangers wegens het gebruik der fcherpe klijfteeren berispt. Vervolgens (zegt hij) doen de fcherpe klijfteeren, vermits zij niet yerzagtende zijn, in plaats van nuttig te zijn, de toevallen fchielijker toeneemen (*). Zacotüs verwijt de ouden, dat zij met de fterke klijfteeren vrij minder fpaarzaam waren dan wij (f), maar ik geloof zeker, dat hij door de ouden juist deze methode volgers moet verftaan hebben, welken CAëLius Hervormde; het verwijt kan onmogelijk hippocrates en galen raken, want dezen bevelen op meer dan eene plaats het 'voorzigtig gebruik der prikkelende klijfteeren aan , voornaamlijk wijl dezelven verzwakking veroorzaken. Egter vind ik niet, dat zelfs de prikkelende klijfteeren, die bij de ouden in gebruik waren, dezulken, die het bij ons zijn, in fterkte evenaren. Onder de-zeer prikkelende middelen-behoorde bij hun het zout; de muria, een toebereidzel uit water van gezouten visch, was een der hevigften, daar wij den tabak , de zeeajuin, roode (*) T»m I. Cap XXXVIII. (f) Oper. Tom. I, p. 562.  BÉSSMH 21 Ioopwortel (ipecacuanha), den braakwijnfteen e.z. v. gebruiken; middelen, welker geweldige bewegingen , die zij in kleine deelen in de maag verwekken, ons moesten afichrikken, om ze in zulke tedere en aandoenlijke deelen, als de darmen zijn, te brengen. Merkwaardigis het geen celsus ten aanzien der klijfteeren voorfchrijft. Na dat hij den lijder den dag en het uur te voren daar toe laat voorbereiden , als dan (zegt hij) moet er eene klijfteer gezet worden, en is men met een ligt geneesmiddel te vreden kan men zuiver water, of het zelve iets Jlerker begeerende een afkook/el van fenigriek, gerst of kaasjesbladen aanwenden ; bij aldien het oogmerk is om te floppen, komt er ijzerkruid te pas; een fcherpe klijfteer is, wanneer dezelve uit zeewater of een ander zout met water vermengd, beftaat, allerfherpst, wanneer er olie, Jalpeter of ook honig bij gevoegd worden. Het geen dus bij de Romeinen eene klijfteer van den hoogften trap van fcherpte uitmaakt, is bij ons eene gewoone. En men denke niet m'sfchien, dat hij van het gebruik dezer klijfteeren fpreekt in ligte toevallen; onder de omflandigheden, welken het gebruik dezer klijfteeren vorderen, telt hij onmiddellijk te voren; wanneer het hoofd zwaar , het gezicht verduisterd is, de ademhaaling moeijelijk verricht word, en de lijder eindelijk van den reuk zijner uitwerpzelen niets gewaar word (*). (*) De Medicina. Tont. I. Lib. II. Gap. XII, B 3  22 2!^SSa La'en wij dit ongemak nog overwegen, dat van de meesten der bovengemelde prikkelende klijfteeren onaficheidelijk is, en waar door noodzaaklijk hardnekkige verftoppingen zeer dikwijls nog hardnekkiger moeten gemaakt worden, namelijk de ongelijkmatige prikkeling, welke de fcherpe middelen in de klijfteeren op de darmen veroorzaken. Wanneer dezelven in den geheelen inwendigen omkreits eene gelijke ontroering bekomen, word derzelver wormswijze beweging verfterkt, en de bevatte vuiligheid met meer kragt uitgedreven ; maar, wanneer flegts eenige vezelen van dezelven eene zeer fterke prikkeling en anderen in het geheel geene of naar evenredigheid eene zeer geringe lijden, word de eene geprikkelde zijde gedwongen, zig naar de tegenoverftaande te bewegen, en deze geen gelijke wederitand biedende, wijkt dezelve veel eer , en daar door ontftaat niet alleen geen vermeerderde wormswijze beweging in het geheele, maar ook de verharde ftof, welke zig mogelijk tusfchen de beide zijden bevind, moet nog meer zamengeperst en dienvolgens de verAoppiiig onontbindbaar worden. En deze ongelijke prikkeling vind niet alleen plaats , wanneer wij de zeeajuin of roodeloopwortel in poeder bij het afkookzel voegen, maar ook wanneer wij dezelven tegelijk laten afkoken, en enkel het kleinzel tot de klijfteer gebruiken, wijl het fchier onmogelijk is, dat bij het doorzijgen, wanneer het niet tot herhaalde reizen en met de uiterfte zorgvuldigheid  gefchied, niet eenige deeltjes van het poeder mede zouden doorgaan. Evenzo zelden is het, dat de ontbiudbaare dingen, zo als bij voorbeeld de braakwijnfteen, als dezelven bij de klijfteer gedaan worden, zig zo geheellijk vermengen, dat zij derzelver werking op eene volkomen gelijke wijze onder de geheele menigte verdelen. Hier door moeten dan volftrekt, gelijk ik zo even aangetoond heb, ongeregelde zamentrekkmgen in de darmen, en, zomwijlen zelfs, eene verk< erde wormswijze beweging veroorzaakt worden. Helvetius bediende zig van de tabaksklijfteeren om eene braking te verwekken.; en etmoller beweert, dat klijfteeren, in welken toebereidzels uit fpiesglas gemengd zijn , braking te weeg brengen (*_), Ik wil niet eens gewag maken van het nadeel, het welk voor het lichaam in zekere geftehiheden door de inzuiging der fcherpe middelen in de klijfteeren, hoe gering die ook mag wezen, m^et ontftaan; want deze inzuiging kan althans niet ontkend worden, wanneer men de menigvuldige ondervindingen der geneesheeren niet geheel wil om verre werpen , welken de onderhou iing van een' mensch gedurende veele weeken door voedzaame klijfteeren bevestigen (d). De gemelde zwarigheden fchijnen mij reeds gewigtig genoeg, om (*) Zie Fickii DiJJertatio, Clyfieres nutritii g? frigidf. P> 8. 00 Het is zeker eene uitgemaakte zaak , dat de ftcfen 13 4  24 «2^2™ om een middel als de azijn, waar bij al die zwarigheid uit den weg geruimd zijn , en dat nogthans voor geen der gewoone fchielijk en fterkwerkende middelen in ontlastende werking behoeft te wijken, boven alle dezen te verkiezen. De azijn werkt niet uit hoofde van eene vreemde flof, wel ke bij denzelven gemengd is, en misfchien zig ongelijk in denzelven verdeeld vind, maar uit kragt van deszelfs eigene hoedanigheid, dezelve brengt in elk deel, welk hij raakt, dezelfde ontroering te weeg , dus prikkelt hij het ganfche door klijfteeren in het lighaam ingefpoten, zo door de ze ■ tiuwen der dikke darmen plaatfelijk aan te doen , ah ook door de opflorpcnde vaatjes, derzelven opgenomen te worden , zeer grooten invloed op het zelve hebben, cn naar haart bijzondere eigenfehappen verfchillende gevolgen in het lighaam doen gebooren worden, allermeest echter heeft dit plaats, wanneer de ingefpoten flof en van eenen zeer vluggen en fcherpen aart zijn, zo als voornaamlijk, wanneer er braak- of fterke purgeermiddelen ingefpoten worden , zo als ik zulks in mijne prijsverhandeling over de ruime buiksontlastingen in de borstziekten &c. I. Hoofddeel §. IV, \\de deel van fervandis civibus, uitvoerig verklaard hebbe; waar uit dus te zekerer vloeit, dat men in het voorfchrijveu van zodaanige klijfteeren niet onverjchillig en fomwijlen met omzigtig genoeg zijn kan, cn dat tevens het bezitten van een middel, het welk aan de geëischten beantwoord, en die zwarigheden echter niet onderworpen is, als iets van zeer groot gewigt in het uil* oefenen der geneeskunst kan befchouwd worden.  25 gedarmte, zoverre hij komt, op eene gelijke wijze , zo dat het zelve van alle zijden werkzaam word , om zig van de bevatte ft of te ontlasten. Verders door de prikkeling, die de azijn te weeg brengt, heeft men niet te vrezen, dat de omloop des bloeds fneller en de koorts vermeerderd worde, dewijl hij doorzijne verkoelende hoedanigheid den omloop des bloeds veeleer traager maakt, en de hevigheid der koorts temt; en eindelijk wegens zijne voordeeligheid voor de zenuwen zijn wij ook van het gevaar bevrijd, het welk wij van de prikkeling van andere middelen ten aanzien van dezelven te vrezen hebben. In geen geval bijna word van de fcherpe klijfteeren een grooter misbruik gemaakt, dan in de bloedige beroerte. Onbedagtzaamen nemen hier altijd toevlugt tot prikkelende middelen, tot blaartrekkende , ontroering en beweging veroorzakende e. z. v. Het befchouwen van den lijder, die onbeweeglijk ligt, verleid dikwerf, gelijk de groote ïissot aanmerkt, de omftanders en den Geneesheer tot de dwaling , dat men hier moest tragten beweging te bewerken, en dit denken zij door die prikkelende middelen te verrigten; daar het hier nogthans, gelijk hij erteregt bijvoegt, niet aan de beweging van het hart ontbreekt, welke wij alleen in ftaat zijn , levendiger te maken , maar het ontbreekt hier aan het vermogen van te gevoelen en de leden te bewegen, het welk alleen door vermindering van de drukking in de hersfenen kan 8 5  26 herfteld worden, en om dit te verkrijgen, is juist de tegengeftelde behandeling de waare; men moet tragten de volbloedigheid te verminderen en de bewegingen des levens aan den gang te brengen (*). Wijl egter flerke oulastingcn door den ftpelgang tot de meest werkende middelen behoren, welken den toevloed der vogten van de opperde deelen afleiden , en dienvolgens de drukking verminderen , welke de hersfenen lijden, zijn de klijfteeren, die deze ontlastingen het fpoedigst kunnen bewerken, de nuttigften. Maar van den anderen kant brengen al de klijfteeren van dien aart, welken bij ons het meest in gebruik zijn, als die uit bet zamengeftelde zeeajuinpoeder, uit den roode loopwortel e. z. v. deze haare werking enkel door eene hevige prikkeling voort, weike zij aan de darmen en derzelver zenuwen mededelen; het kan dus niet misfen , of het geheele ftekzel der vaten moet door dezelven tevens geprikkeld en ontroerd, den omloop des bloeds over het geheel fneller, en dienvolgens de naaste oorzaak der ziekte, de drukking der hersfenen, vermeerderd worden. Want het is eene uitgemaakte zaak, dat de bloedige beroerte tot de ontftekingsziekten behoort, enderhalven moet, gelijk in d e ziekten in het algemeen, alles wat de koortsagtige bewegingen vermeerdert, ook het kwaad vergroten , en (*) Tisfot, Epiflolte Midico-praclicee, Epifl. II.  het geen dezelven vermindert, ook het kwaad verminderen. Om die reden fchrijft de groote verdediger van de koele geneeswijze in de beroerte, de heer tissot, enkel weekmakende klijfteeren voor; uit een af kookzel van weekmakende kruiden met honig en zout, en om de werking dezer klijfteeren te onderfteunen, laat hij tevens tamarinden, manna en falpeter innemen, ten einde door beiderlei middelen te zamen eenen doorloop te bewerken (*). Ieder waar geneesheer moet zekerlijk denken : het is beter den lijder op eene langzame manier trapswijze te herftellen, dan hem op eene fchielijke wijze cm het leven te brengen. Wanneer wij derhal ven een middel hebben, het welk de kragt heeft , om eene fterke afleiding van de opperfte deelen te bewerken , en waar bij wij tevens voor de kwaade gevolgen, welke uit eene al te geweldige prikkeling ontftaan, verzekerd zijn , moet het zelve in de bloedige beroerte van een geheel bijzonder nut zijn; en zulk een middel is de azijn. • Door de fpoedige en fterke ontlastingen, welken dezelven bewerkt, ontftaat eene plotzelijke afleiding van de opperfte deelen, waar door de vaten der hersfenen ledig gemaakt, derzelver drukking verminderd, en het uitgeftorte bloed bekwaamer gemaakt word om opgenomen te worden; door deszelfs verkoelende hoedanigheid word ook niet alleen verhinderd , dat er koortsagtige bewe- (*) Loco citaio.  gingen ontdaan, maar ook die, welken reeds plaats hebben, worden gefluit. Ik kan bij ondervinding verzekeren, dat ik nooit eene azijnklijfteer heb laten zetten , of de pols is aanflonds gedaald. Het geen ik van de beroerte gezegd heb, is, gelijk men gemaklijk kan zien, ook waar van alle ontftekingkoortzen. Wanneer de Geneesheer door middel van eene klijfteer de darmen wil ontlasten en tevens de woede der koorts temmen , moet de azijn wegens deszelfs verkoelende hoedanigheid boven alle andere middelen verkozen worden. Op dezelfde wijze kan men uit de verrotting tegenftaande kragt van den azijn deszelfs nuttigheid afnemen in rot- en kwaadaartige kocrtzen, gelijk men uit deszelfs heilzaamen invloed op de zenuwen zijne werking in opftijgingen en zenuwziekten kan voorzien,wanneer dezelve namelijk in klijfteeren gebruikt won). Nu fpreekt het van zelve, dat wij in alle deze gevallen, naar de verfchillende omftandigheden en naar het bedoelde oogmerk, ten aanzien der hoeveelheid van den azijn moeten te werk gaan. Zes of zeven oneen , gelijk uit de bijgebragte gevallen blijkt, en ik bij verfcheiden andere gelegenheden ondervonden heb, zijn voldoende, om eene fterke ontlasting te veroorzaken ; met vier oneen heb ik altijd eene of twee zagte onlastingcn teweeg gebragt, en tot twee of drie oneen werkt hij misfchien bij volwasfenen in het geheel niet als een ontlastend middel, en men zou dus denzelven  in deze hoeveelheid enkel als een verkoelend verrottingtegengaande en zenuwmiddel in klijfteeren kunnen gebruiken, wanneer andere omftandigheden verbieden, denzelven onmiddellijk inwendig te geven. Doch de juiste dofis is, even als van ieder ander middel, geen zaak, die men vooraf algemeen kan bepalen. De werking der geneesmiddelen is, gelijk reeds dikwijls gezegd is, alleen betreklijker wijze; ieder geneesheer moet zijne lijders kennen , zijne toevallen en gefteldheden in overweging nemen en zijne kragten weten tefchatten , en naar dit alles den trap der werkzaamheid zijner middelen beoordeelen. Ik beken, nog nooit gelegenheid gehad te hebben, de nuttigheid van de azijnklijfteer in al die bovengemelde ziekten zelve waartenemen, egter heb ik niet willen nalaten, u mijne gedagten over dezelve en de gronden van dezelve voorteleggen , en tevens andere geneesheeren , welken het aan deze gelegenhefd minder ontbreekt, tot proeven met dit middel aan te zetten. Offchoon ik overtuigd ben, dat de beantwoordingen der proeven den oefrenenden geneesheer tot de meeste verze, kering van het aangewende middel ftrekken moe. ten, hier in dit geval egter voornamelijk, daar het op een middel, zo als het onze, aankomt, voor welks nadeelige gevolgen men ten minsten in de bovengemelde gevallen vooraf verzekerd kan zijn, geloove ik dat de redeneeringen alleen dengeneesheer genoeg zijn om de uitkomst der gezegde ge-  3° rustelijk af te wagten. De onfchadelijkheid is immers de eerjle aanbeveling van een middel (e). (e) Behalven de gegronde redeneeringen en naauwkeurige waarneemingen van den he.r hertz nier voorgefteld j leest men ook bij Chesnau (objerv. med. pag. 510.) dat een allerheevigst ko/ijk, na alle middelen vruchteloos aangewend te hebben, door eene klijfteer van azijnwater oogen'lliklijk geneezen is, zo prijst ook mijn hoog geacht en vriend de geleerde heer bicker Qlibr. citat. p. 258. nota 174.) de klijfteeren met veel azijn, in het darmwee , zeer aan ; eindelijk hebbe ik dezelve ook verfcheide maal met zeer veel vrucht voorgefchreeven; in het jaar 1784. vanneer de variola hier zeer fterk gras/eerden, hebbe ik de azijnMijfteeren bij verfcheide mijner lijders, die een zeer flegt foort van famenvloeiende pokjes hadden, in welke ook eene dia the fis putti da plaats hadde , zo dat er zeer groote vrees voor gangnena inteftinorum ware , met zeer veel vrucht en alleronverwagtfte en keilzaamjle uitwerkingen yoorgejehreven; zo hebbe ik ook reeds tweemaalen derzelver nut in bloedige beroertens ondervonden; mijn bedunkens zoude het dierhalven zeer gevoeglijk zijn , de fchadelijke gewoonte, van heete en prikkelende middelen bi] wijze van infpuitingen voor te Jchrijven ', ter zijde te ftellen, en het gebruik der azijnklijfteren (volftrekt ft rij dende gevallen uitgenomen) meerder in te voeren , en voor■naamlijk in kolijken, die zelden te betrouwen zijn, veelmaalen heeft er een ligte ontftceking plaats, die dus door zodanige heete middelen noodzaakelijk aangezet moet worden, waaruit in korten tijd gangrana geboren word, daar de azijn in tegendeel in zodaar.ige gevallen uitmuntend nuttig zijn zoude.  Ik moet er het volgende nog bijvoegen. De eerde gedagte , om den azijn als een ontlastend middel te gebruiken , heb ik den geleerden heer clossiüs te danken. Een mijner vrienden , die voor eenige jaaren met dezen grooten oefenendeu geneesheer, te Pijrmont, kennis heeft gemaakt, heeft mij in zijnen naam verzekerd , dat hij in hardnekkige verdoptheden van den buik op deze foort van klijdeeren eenen hoogen prijs delt. Doch ik heb langen tijd daar na bevonden, dat reeds een beroemd geneesheer van de voorgaande eeuw, namelijk riverius, de klijfteeren uit azijnwater gekend , en zig van derzelver gebruik in de galziekte zo wel als in opftijgingen veel beloofd heeft (*). Schoon ik niet vind, dat hij op de zo fterk ontlastende kragt, noch op eene der overige gemelde eigenfchappen van dit middel, aanmerking genomen had , maar daar hij volgens de leerdellingen van zijnen tijd alle toevallen der lijfmoeder van (*) In galziekten (zegt hij flegts eenvoudig) zijn de klijfteeren uit azijnwater zeer nuttig, Praxeos medicte, Lib. IX. Cap. IX. In het hoofddeel de hyfterica pajfione daar tegen , zegt hij: eene klijfteer uit azijnwater doet den hijfterifchen aanval oogenbliklijk ophouden ; en voegt er bij, door de dampen, denzelven voordbrengende, te rug te houden en te verdikken, ibid. Lib. XV. Cap. VI. In het onmiddellijk voorgaande hoofddeel beveelt hij deze klijfteeren in de razende moêr aan. Waarfchijnüjk om dezelfde reden, wijl hij dezelven aan opftijgende dampen toefchreef.  32 fcherpe en verrotte uitwaasfemingen, die uit dezelve naar de hersfenen fteigen, afleidde, geloofde hij, dat het azijnwater dezelve ftremd'ea terug houd. II. OVER HET UITWENDIG GEBRUIK VAN KOUD WATER. VIERDE WAARNEMING. Ik werd voor tweejaaren, den 14 februari]", bij een' mensch van 22 jaaren geroepen, welk een geweldig braken had. Zijne nabeftaanden verhaalden mij vooraf de volgende omftandigheden. ',, Hij had reeds zedert zes jaaren het ongeluk, dat zijne maag niet de minste overmaat van warme, vette, prikkelende of vloeibaarevoedzelskon verdragen; maar moest, zo dra hij het gebruikt had, weder overgeven. Hij kon noch eene voorgaande ziekte noch eenige andere oorzaak opgeven, waar uit dit ongemak voordgekomen zou zijn ; (doch , gelijk hij mij eenige dagen daar na verhaalde, had hij reed-s voor zeven jaaren de bloedende aambeijen gehad , welke weg gebleven waren) , de voorgaandezomer had een heelmeester over hem gegaan, welke wormen voor de oorzaak hield, en in de daad ook eenigen afdreef; doch de kwaal is niet in het minste daar  33 daar door vermindert. Maar voor omtrent veertien dagen, na dat hij teveel geb3k gegeten had, volgde een zo geweldig braken, dat hij geheel bui. ten ftaat geraakte, om het minste van, zo min vaste als vloeibaare fpijzen bij zig te houden. De geneesheer , die hem gedurende dien tijd bezogt, gaf hem extract van koortsbast in kaneelwater ontbonden en met opium gemengd; doch zo menigmaal hij het gebruikte, gaf hij het aanftonds weer over; eveneens was het met een zoutdrank, welken hij hem eenige dagen daar na voorfchreef. Hij liet hem ook op de plaats der maag vergeefs met pijnftillende zalven wrijven. Eindelijk fchreef hij hem heden morgen een braakmiddel voor, hetwelk hij oogenblikiijk weder overgaf, doch waar op de toeftand van den lijder ongemeen verergerde. Hij begon ten eerden over eene geweldige pijn te fchreeuwen, even als of, zeide hij, de maag van een wilde fcheuren, en lag vervolgens tot nu toe in eene zeer gróote hette, en zonder zig zeiven bewust te zijn." Ik vond hem indedaad bijna in de hette van eene ontftekingskoorts , terwijl hij over het ganfche lichaam geweldig zweette; hij ijlde een weinig; zijne oogen waren half gefloten, zo dat men alleen het wit daar van kon zien; hij klaagde tevens over eene hevige hoofdpijn en eene fterke drukking omtrent de maag ; de pols was week, doch vol en fnel j de tong was weinig bezet cn egter klaagde hij geftadig over mislijkheid en neiging tot braken, ook gaf hij werklijk zomtijds C  34 met veel moeite iets over, het welk niets anders dan een weinig water was, dat men hem kort te voren had ingedwongen , en met eene foort van witte taaije flijm was gemengd. Na dat ik hem tien oneen bloed op den arm had doen aftappen, het welk geen teken van ontfteking vertoonde, werkte ik, om de neiging tot braken door het poeder van riverius wegtenemen. Ik ordonneerde hem derhalven vier poeders , elk van een fcrupel alfemzout, om alle Jialf uur er een van te nemen met een lepel citroenfap gedurende het opbruisfehen. Den jden des morgens vond ik mijnen lijder bijna zonder brand, en iets luchtiger dan den avond tevoren. De pols was gezonken, de oogen Honden klaar, de hoofd- en maagpijn was verminderd en hij was bij zijne volle kennis. Ik vernam, dat hij het eerfte poeder omtrent een kwartier uurs bij zig gehouden en toen overgegeven had; het tweede bleef een weinig langer bij hem , en hij viel daar op in flaap; van het derde , het welk hij eerst dezen morgen had genomen , had hij een groot gedeelte onmiddellijk weer overgegeven , doch het vierde had hij nog bij zig. De maag is voor het overige nog niet in ftaat, om het minste te verdragen, maar zo dra eenige droppels vogt of vast voedfel in dezelve komt, word het aanftonds met eene zeer onaangenaame gewaarwording weer overgegeven. Ik nam nu mijne toevlugt tot het koud water,  cn belastte, dat men hem eene fcrvet, in ijskoud water nat gemaakt, om den geheelen omtrek der maag zou flaan, en tevens dikwijls, doch weinig, koud water te drinken zou geven, verbood alles wat warm is, en van het poeder vaneiverius liet ik hem om de drie uuren één nemen. Tegen den avond vond ik mijnen lijder boven alle verwagting, hij had het becNerlaten, en zedert des morgens negen uur niet overgegeven, fch oon hij gedurende den dag eene aanmerklijke hoeveelheid koud water en gelei van hertshoorn had gebruikt, en na de eerfte drie omflagen had de pijn hem geheel verlaten. Ik maakte geen verandering, alleenlijk liet ik hem, uit hoofde, dat hij geen afgang had, eene klijfteer zetten , en des nagts eene verfterkende maagplaaster leg. gen. De lijder had den nagt zeer gerust doorgebragt, de klijfteer had vijf ftoelgangen bewerkt, en het braken was geheel weggebleven. Ik liet met het poeder van riveriüs ophouden, en de koude ómflagen flegts tweemaal daags herhalen , en uit hoofde van de groote verzwakking liet ik hem bitteren wijn met een weinig befchuit geven. Den i7den fchreef ik den lijder een maagelixir voor , en hij bevond zig volkomen wel tot den oden der volgende maand, wanneer hij over eene overgebleven drukkende pijn omtrent den mond van de maag klaagde , welke hij telkens gevoel- C 2  de als hij iets gebruikte. Deze pijn wilde noch naar laxeermiddelen) noch naar verfcheiden lootten van omflagen , die ik litt maken , in het mins* te niet luisteren , tot dat ik eene kleine plaaster van fpaanfche vlieg op die plaats deed leggen, waarna dezelve voor altijd verdween. Voor het overige is de lijder van zijne zesjaarige zwakheid der maag geheel bevrijd geworden, zo dat hij tot op dit uur nooit weder overgegeven heeft, en de zwaarfte fpijzen zonder den minsten hinder kan verteren. VIJFDE WAARNEMING. Bij de vrouw, welker bevrijding van eene hardnekkige verftoptheid door het azijnklijfteer den inhoud van de derde waarneming uitmaakte, bleef het darmkanaal in zo ver vrij , dat de vuiligheid zonder alle zwarigheid doorging; daarentegen liet deze langdurige verpopping eene groote zwakheid in het zelve na. Wanneer zij het minste voedzel hoe genaamd gebruikte, liep de onderbuik op, werd zeer gefpannen , en zij gevoelde zulke hevige knijpende pijnen in denzelven, dat zij zig niet kon onthouden van luide te fchreeuwen. Het lozen van winden bragt haar verligting bij , doch de weg was voor dezelven fchier geheel gefloten. Ondertusfcheu liegen dezelven menigvuldig naar boven, en veroorzaakten zomwijlen benauwdheden, mislijkhedui en brakingen. De pols was  1 — 37 bij dit alles zeer natuurlijk, de afgang was witagtig van kleur en met veel flijm gemengd. Ik heb agt dagen lang kt'jfteeretj, laxccr- en windenverdrijvende middelen laten gebruiken , doch vergeefs; er volgde zeer veel afgang, maar deszelfs kleur bleef dezelfde, ook kou men geen vermindering der overige tocvall?» befp turen. Een ingeworteld vooroordeel legen het koud water overwonnen hebbende , waartoe het oordeel van een' ander* geneesheer , die de ziekte voor ongeneeslijk hield, mij zeer te ftade kwam, bewilligde men eindelijk in mijnen voorflag, welken ik reeds eenige dagen te voren gedaan had. Ik liet, den 13 januarij, des morgens, een begin maken met omflagen van ijswater over het ganfche liehaam, en belastte, dezelven alle uuren te herhalen, alle uuren een half glas ijswater te drinken , en verbood alles wat warm was. Des namiddags vond ik mijne lijderes reeds van het grootfte gedeelte haarer pijnen bevrijd. Ik liet de omflagen flegts om de twee uuren herhalen. Toen ik haar des avonds bezogt, zeide zij mij, dat al de pijnen haar verlaten hadden. Zij had dien dag van zelve tweemaal af geweest, waar bij veele winden geloosd wierden, ook had zij voor het eerst zedert haare ziekte iets met appetijt gegeten , en de buik was merklijk minder gefpannen. Den veertienden liet ik met de omflagen aanhouden, entegen denavond eene klijfteer zetten. Dcu C 3  3S volgenden dag werden de omflagen nagelaten, en door het gebruik van een aftrekzei van rabarber werd er eene menigte llijmagtige vuiligheid geloosd. Den zestienden had de lijderes eenen fioelgang van natuurlijke koleur gehad en was eenige uuren van het bed geweest. Ik liet haar nu dagelijks een kleinen roemer van een fcerk af kookzel uit kina en rabarber met wijn nemen. . Den zeventienden klaagde zij weder over eenige fpanning en knijping in den buik. Door eenige omDagen van ijswater werd het eene met het andere ras weggenomen. En na dat zij inde volgende dagen een maagelixer uit waterig extract van kina , gezuiverden wijiutcen en gal gebruikt had, weid zij binnen weinige weeken volkomen herfteld (ƒ). (ƒ) Onder het vertalen dezer waarneming crinnerde ik mij het volgend geval, van welk ik ooggetuige ware, en welks mededeeling mij niet geheel nutteloos fcheen; eene vrouw kreeg op het einde van eene kw aadaartige zinkingskoorts eenen zeer harden cn gefpannen built, zwaar e benaauwdheden, cn meer andere toevallen onder den naam van Meteorismus bekend; wijlen mijn vriend de geleerde van den Boscii (welke deeze vrouw behandelde) jlclde voor (volgens den raad van Tissor in zijn werkje deFcbr. Laufi) om omflagen van koud water aan te wenden, dezelve droog wordende te herhaalen , en de lijderes alle kwartier uurs wat koud water te laten drinken, na veele tegenkantingen, welke dit zo heilzaam voorjlel door algemeen vooroordeel ontmocttcde, wierd het echter door de  39 ZESDE WAARNEMING. Eene vrouw van ruim dertig jaaren , in haaren vollen bloei en voor het overige van eene zeer gezonde lichaamsgefteldheid, klaagde zedert eenigen tijd over verfcheiden ongemakken, welken zij leed voor dat zij de gewoone ftonden kreeg, inzonderheid over groote blaauwe fcorbutieke vlakken, die telkens bij haar op de heupen en andere deelen des lichaams eenige dagen (te vooren te voorfchijn ko» hoopeloozen en benaauwdcn flaat des lijderes toegcftaan en met zoodanigen gelukkigen uitjlag, dat er tcrjlond veele winden geloosd wier den, de buik zachter en duoder\ en de lijderes eindelijk door bij gevoegde inwendige middelen volkomen herjleld wierd. Deeze waarneming bevestigt niet alleen het groot nut van het uitwendig gebruik van koud water in zodanije gevallen ; maar tevens dient het ook ter ftaving der veelvuldige vermaaningen van veele geneeskundige fchrijveren , om naamlijk dit toeval op het einde der ziekten zich vertonende en van eene verzwakking der ingewanden en uitzetting van bedorven lucht voortkomende, wel te onderfcheiden van eene opzetting en fpanning van den buik, in den beginne van fommige ziekten dikwijls plaats hebbende, en van eene ophooping van vuile ftoffen in de ingewanden voordgebragc wordende, in welk geval purgeer- en weekmaakende middelen hoogst noodzaakelijk zijn , daar zoduanige middelen in het ec-rfte geval in tegendeel door de oorzaaken van het kwaad te vermeerderen allergevaarlijkst befchouwd kunnen worden. C 4  men, gedurende agt of tien dagen blijven (laan, en dan verdwijnen. Zij is daar bij zomtijus nut verftoptheid gekweld en haar maag veeltijds in wanorde. Ik maakte deze vlakken in korten tijd weg, door op de plaatzen, op welken zij gemeenlijk te voorfchijn kwamen, zowel als dezelven zigtbaar, als wanneer zij verdwenen waren, doeken in ijswater natgemaakt, te leggen. En om derzelver wederkomst in het vervolg voortekomen, liet ik haar zes weeken lang dagelijks koud baden en een verfterkend aftrekzei van koortsbast, ijzervijlzel met rijnfehen wijn gebruiken. Tevens hield ik haar open lijf, zo door, balzemieke pillen als door het Elix. propr.c. Rheo. De maandelijkfche zuivering kwam naderhand geregeld, zondereenig ongemak en zonder de minste fpooren van vlakken; en de eetlust en kragten namen zigtbaar toe. ZEVENDE WAARNEMING. Ik heb voor eenige jaaren gelegenheid gehad de werking van het koud water als een verdelend en in andere omftandigheden als een ettering bevorderend middel bij een zeer teder kind waartenemen. De klieren van het onderfle kaakebeen van dit kind waren ongemeen gezwolien en verhard, na dat men vergeefs had getragt eene verdeling te bewerken, werden weekmakende middelen op het gezwel gelegd, Men hield gedurende veertien dagen daar  mede aan, tot dat de verharding allengs verminderde en het gezwel zig geheel verdeelde. Niet lang daar na openbaarde zig op eens een nieuw gezwel aan den linken voet, het welk eenigzins rood en den binnen knokkel nevens de geheele geleding van den ondervoet befloeg. Loodmiddelen, campher enz. alles, wat men gebruikte om het zelve te verdeden, was te vergeefs. Na dat men gedurende bijna agt dagen van deze middelen gebruik had gemaakt, wilde men eene verettering bewerken en te dien einde het gezwel pappen; doch de wondheeler en vroedmeester hagen, welken de zorg van dit kind was aanbetrouwd , vond niet raadzaam , in het gewrigt van zulk een teêr kind eene verettering te bewerken, wijl hij met reden vreesde, dat de zenuwen en fpieren zeer ligt zouden kunnen aangetast worden en eene lammigheid veroorzaken. Onze beroemde heelmeester theoen, over dit geval geraadpleegd wordende, was van hetzelfde gevoelen , dat men namelijk het gezwel van deze plaats volftrekt moest tragten afteleiden, en wel zelfs in het geval, wanneer zig reeds indedaad etter opdeed. Hij deed derhalven aanftonds ijswater, in het 'welk fal-ammoniac ontbonden werd, om het gezwel flaan, en dit moest volgens zijn V004icbrift onafgebroken dag en nagt om het halfuur herhaald worden. Den volgenden dag was de werking van het koud water reeds zigtbaar. Het gezwel was van C j  4- den knokkel geheel afgeweken, zo dat men denzei ven reeds kon voelen, ook waren de geledingen er geheel vrij van, en was naar onder aan de voetzool getrokken. Men hield nu met de omfiagen van koud water zonder fal-aimnoniac op de onderfte plaats aan, en den volgenden morgen befpeurde men duidelijk de uitftorting van de etter. Men maakte eene infnijding, en er kwam eene groote menigte van eene goede foort van etter te voorfchijn. De wond werd met de balfam. Arcei verbonden en binnen kort geheel genezen (g). Het koud water behoort zonder tegenfpraak toe die eenvoudige middelen , met welken men zomwijlen de heilzaamfte veranderingen in het menschlijk lichaam kan te weeg brengen , zelfs dan wanneer men den voorraad van door kunst bereide geneesmiddelen vergeefs uitgeput heeft. Doch de vooroordeelen van de meesten, zo wel geneesheeren als lijders , zijn nog (leeds groote hinderpaalen;, welken aan het vrij gebruik van Cg) Twee zodanige waarnemingen en gelukkige geneezingen door het uitwendig gebruik van koud water in uitwendige gebreekeu, leest men ook in de waarneeraingen van den heer schmucker onlangs door den heelmeester daajis tertaald, i ftukje bladz. ioj.  dit middel veele zwarigheden in den weg leggen. Floijer heeft in het begin dezer eeuw het gebruik der koude baden , die eene geheele eeuw voor hem in vervul geraakt waren, weêr op nieuw aan zijne landgenooten aanbevolen (*). Hij heeft lammigheden, krankzinnigheid , duizeling , verlies van zinnen, de (raar, jigt, graveelpijnen, ontftcking der hersfenen enz. door dezelven genezen. En men zou verbaasd ftaan over de menigte van ongeneeslijk fchijnende ziekten, die hij door middel van het koud water wist te genezen, indien men niet in aanmerking nam dat hippocrates fchieraldeze werkingen van het koud water, flegts in het kort, geleerd had (**_). De verdienstvolle geneesheer hahn te Schweidnitz heeft in het midden dezer eeuw floijer gevolgd en in zijne onderrigting van de kragt en werking van het koud water, het in- en uitwendig gebruik van het zelve aangeprezen, deszelfs wijze van werking en nuttigheid breedvoerig aangetoond en zijne eigen waarnemingen bij die van floeijer , waarvan hij zig bediende , gevoegd. Doch die Duiticher heeft doorgaands veel minder navolgers onder zijne landgenooten gevonden , dan de Engelsman onder de zijnen, in eenen tijd, dat in (*) Floijers proeven om te bewijzen, dat koude baden gezond en nuttig zijn, in brieven. Hoogd. (**) Aphvris, Lib. V. aph. XXI. XXIII. XXV.  44 ■ ' ' ■ Engelland het koud baden fchier tot de huismiddelen behoort, om welks gebruik men geen geneesheer meer raadpleegt, en ieder zonder bedenken met zijn bloot hoofd onder de pomp loopt, befchouwt men het bij ons nog fteeds als een middel, het welk men alleen in de dringendfte omftandigheden gaerne veroorlooft, wanneer men meent, niét meer te verliezen! Ik zou indedaad niet weten, wat men bij de gronden , welken deze beide mannen voor het gebruik van het koud water bijgtbragt hebben, nog zoude kunnen bijvoegen; of het zoude eene eenvoudiger wijze van verklaring moeten zijn van deszelfs werking, die misfchien voor geneesheeren en lijiers meer overtuigend mogt wezen; want de voordraging van eene zaak van éêne dóch op eene eenvoudige en vatbaare wijze is een Iterkere beweeggrond, danderzelver voorftelling van veelen, die meer zamengefield en minder bevatlijk zijn. Ik agt het onnodig, dat wij, voornaamlek wanneer het alleen op het uitwendig gebruik van het koud water aankomt, ons met den heer hahn, op deszelfs zwaarte, fijnheid, veerkragt. zagtheid, vloeibaarheid enz. beroepen; de eenige in het oog vallende hoedanigheid, de koude , febijnt mij reeds genoegzaam , om niet alleen deszelfs onderfcheiden nuttigheden in het menschiijk lichaam , maar ook cm-d de norzaaken, uit welken hippocuates en de ondervinding deszelfs gebruik in verfcheiden gevallen als fciiudelijk opgeven, daar uit tc kunnen verklaren.  De koude, het zij die op zig zelve eene berovingder warmte of iets pofitiefs zij, heeft, gelijk wij bij ondervinding genoegzaam weten, de hoedanigheid, dat zij de vaste lichnamen zamentrekt, en in eene nauwer ruimte brengt. Zij heeft duidelijk dezelfde werking op ons lichaam; doordien zij de lijm tusfchen de verdichte delen onzer vezelen verdikt, brengt zij dezelven nader te zamen, en hier door word haare wederzijdfche aantrekkingskragt op elkander verderkt. Doch de zwakheid van onze vaste deelen, gelijk uit de ziektekunde bekend is, kan uit beide tegengeftelde hoedanigheden vail die lijm ontdaan, wanneer dezelve namelijk te menigvuldig of te dun, of in te geringe hoeveelheid voorhanden of te taai is. In het eerde geval houd zij de deeltjes onzer vezelen te ver van elkander verwijderd, of maakt, dat zij flegts flap aan elkander hangen, en in het laatfte geval maakt zij in tegendeel den zamenhang der deeltjes tefterk, waar door insgelijks eene oorzaak der zwakheid , eene flijf heid namelijk in het ganfche zamenweefzel der vezelen moet ontdaan (*)• Hier uit volgt , dat het water en de (*) Gaubiüs fpreekt in zijne pathologie wel van de rfm giditeit en debiliteit a!s van tegengeftelde hoedanigheden. Coharentia quidem zegt hij §. 152. duobus modis peccat, imminutione velcxcetfu: hac rigiditas, illa debilitas vocatur. Maar het voorwerp zijner onderzoeking is hier de toefiand' der enkele vezelen op zig zeiven, niet als een deel  46 zwakheid van de eerde foorc van ongemeen nut moet zijn, wijl deszelfs werking juist tegen de eigenlijke oorzaak van het ongemak is, het geeft eene grootere digtheid aan de lijm, vermeerdert den zamenhang der vaste deeltjes, en verderkt dus over het geheel de vezelen. En hier in heeft het zelfs ais een verderkend middel eenen aanmerklijken voorrang boven alle andere middelen , en even dezelve , welke plaatslijke midde- van een werktuig , en in zo verre moeten deze beide 011derfcheiden gefleldbeden , de al te. fterke en de al te zwak. L> zamenhang van derzelver deeltjes volftrekt onderfchelden worden, men mag de eerfte rigiditas en de tweede de* bilitas noemen, wanneer daar door flegts verftaan word rigiditas en debilitas fibrce. Maar wanneer men de vezelen als een beltaandeel van het lichaamlijk werktuig befchonw:, en door de zwakheid het gebrek verftaat van de vereischte kragten tot de noodzaaklijke verrigtingen , zo ziet men wel, dat beide hoedanigheden der vezelen, haare ftevigheid en haare ftapheid de zwakheid van het ftelzel der vaste deelen ten gevolge hebben, wijl deze zo wel ontdaan kan uit gebrek van het vermogen of de kragt der vezelen om te wederftaan als ook uit gebrek van te kunnen toegeven of uitzetten. Löseke zegt dierhalven zeer juist: daar wij var. de ftevigheid der vezelen , wanneer zij in haare elementen te fterk zamenhangen en dienvolgens minder buigzaam zijn , [preken, herinneren wij, dat deze vezelen niet alleen te Jlijf, maar ook te zwak zijn; want wie noemt eenen ouden man niet zwak, fchoon al zijne vezelen den allerfterkften zamenhang hebben. Zie Pathologie §. 34*  !en in het algemeen boven de inwendigen hebben. Vooreerst wegens deszelfs plaatslijke werking. Het is zekerlijk geen klein voordeel, dat, wanneer een gebrek enkel plaatsüjk is, men in de gefteldheid van het ganfche lichaam geen verandering behoeft te weeg te brengen, welke flegts de gefteldheid vanéén van deszelfs deelen nodig heeft; want zeer dikwijls is de verandering, welke voor déze heilzaam is, voor géne allernadeligst. Nogthans is dit de eenige weg, langs welken wij gebreken van deelen door inwendige middelen kunnen verbeteren. Wij hebben er geen, dat wij in het lichaam kunnen brengen , onder beding, dat het de gezonde deelen regt doorwandelen en alleen op de kranken deszelfs geheele werking doen zal. Wij moeten de geheele lichaamlijke huishouding aan dezelfde verandering onderwerpen, welke wij op de lijdende plaats willen bewerken. Wanneer er op eene plaats eene verftopping plaats heeft, moeten wij, ten einde dezelve te ontbinden, de geheele masfa der fappen in den ftaat der ontbinding doen overgaan; wanneer op eene plaats eene uitftorting of overloping van overtollige vogten ftand grijpt, moeten wij de geheele menigte onzer fappen veranderen en verminderen; en wanneer de invloeijing der zenuwfappen in den kleinften zenuwtak niet naar behoren wil gaan, het geheele zenuwftel in beweging brengen. Ik weet, dat men het voor eene wijze wet in de huishouding  van ons lichaam houd, dac het lijdend deel altijd bijzonder gefchikt is, om de heilzaame veranderingen aantenemen , en dat de werking der inwendige middelen zig altijd voomaamlijk op het zelve uitftrekt; maar , dit zonder onderzoek toegegeven zijnde, kunnen wij doch alleen zeggen, dat de inwendige middelen voomaamlijk op het zieke deel werken, dat is te zeggen, de verandering, die daar door in dit deel te weeg gebragt word, is naar evenredigheid ongemeen grooter, dan dezelfde verandering, welke in de gezonde deelen er door bewerkt word; maar wat is er nu mede gewonnen? Het blijven toch altijd veranderingen , waar aan de gefleldheid der gezonde deelen mede bloot gefield worden, en welke verandering moet niet nadelig zijn voor eene volkomen gezondheid? Van de uitwendige middelen daarentegen hebben wij die zwarigheid niet te wagten (70 > derzelver werking ftrekt zig onmiddellijk tot het lijdend deel uit, en grootfien- deels (//) Dat de uitwendige middelen meestal plaatzelijk werken, en de overige deelen des lichaams geene of weinige -veranderingen door derzelver aanwending ondergaan, is niet te ontkennen , dac het zelve echter bij alle deze pli-ats hebbe, ftrijd met de ondervinding. De veranderingen welke fpaanfche vliegen aan de beenen gelegd in het geheele lichaam dikwils voortbrengen en meer diergelijke, voorbeelden overtuigen ons van het tegenovergeftelde, zelfs de uitwendige aanwending van koud water is daar van niet vrij te  - 49 deels is het aan de onvoorzigtige handelwijze van den geneesheer toe te fchrijven , wanneer dezelve deze grenzen te buiten gaat, en de overige onbeledigde deelen zeiven middellijk een voorwerp van derzelver verandering worden. Het tweede voordeel, het welk de uitwendige middelen boven de inwendige hebben, is de onveranderlijkheid van derzelver eigenfchappen. Wanneer de gefleldheid van een zeker deel door inwendige middelen zal veranderd worden , kan het niec anders gefchieden , of zij moeten te voren door ons lichaam zeiven veranderd en aan verfcheiden foorten van vervormingen onderworpen worden om tot dit werk gefchikt te zijn. Eerst moeten onze vaste deelen, de affcheidingsvaten, dezelven gefchikt maken om de natuur onzer fappen aan te nemen , ten einde zij door middel van dezen naar de plaats kunnen gevoerd worden, daar zij eigenlijk derzelver werking moeten verrigten. Wanneer het nu juist treft, dat het gebrek, het welk verbeterd moet worden of deszelfs oorzaak in deze deelen ligt, ziet men ligtlijk, dat de middelen of in het geheel niet tot gelijkwording mee onze fappen toebereid kunnen worden , of terwijl zij aan dezelven gelijk gemaakt worden, tevens derzei ver bedorven hoedanigheid moeten aannemen. Van daar, dat men in de algemeene verte fpreeken, zo als vervolgens uit de eige redeneeringen Tan den beer hertz blijkt. D  flapping van het ftelzel der vaste deelen, of bederving van de masfa der fappen, zo dikwijls de beste inwendige middelen te vergeefs verfpilt. Ket kan niet misfen, of zij moeten in het eerfte geval uit gebrek aan energie des lichaams de voorbereiding niet bekomen , welke zij noodzaaklijk moeten hebben, om te kunnen werken, en in het laatfte geval, door de fappen zeiven, wijl zij zig daarmede vermengen , mede in derzelver bederving getrokken worden. Daar tegen vervalt bij het gebruik van uitwendige middelen deze zwarigheid uit de beurtelingfe werking en tegenwerking der middelen op het lichaam en van het lichaam op de middelen geheellijk; derzelver werking heeft alleenlijk de toelating of lijding van het lichaam en met deszelfs onderfceuning nodig. Het komt er derhalven alleen op aan, of de grootte der kwaal door derzeiver kragten kan overwonnen worden of niet, maar geenzins of de kragten des lichaams toereikende zijn, om dezelven werkzaam te maken of niet. Wie zal dierhalven de uitwendige geneesmiddelen (zo zij toereikende zijn) niet boven de inwendige verkiezen? dit! in het voorbijgaan: ik wende mij derhalven wederom tot mijn onderwerp. Zo zigtbaar de nuttigheid van het koud water in die foort van zwakheid is , welke uit eenen al te flappen zamenhang der vaste deelen ontflaat, even zo klaar is deszelfs nadeelige werking in de tweede foort van zwakheid, welke van  eene te groote ftevigbeid der vaste deelen voorkomt, wijl door de koude de vaste deeltjes der vezelen nog nader aan elkander gebragt, en dus de ftevigheid vermeerderd word. Dit is het geval in de zwakheid des ouderdoms, waarin de taaiheid der vaste deelen dezelve belet behoorlijk op de vloeibaare te werken , en van deze weder den behoorlijken aanwas van voedzaame deelen teontvangen. Het is hier klaar , dat van de koude geen andere dan eene fchadelijke werking te wagten is, en dat in tegendeel al het warme en weekmakende het beste middel is, om deze zwakheid tegen te gaan. Celsus zegt derhal ven uitdruküjk, dat de koude, jeugdige en faprijke lieden voordeelig, ouden daar tegen nadeelig is (*). Wanneer de bloedvaten zamengetrokken worden , word derzelver middenlijn verminderd , en zo lang deze zamentrekking duurt, kunnen zij de vorige menigte bloeds niet bevatten. Maar, wijl te zelfden tijde hunne werking op het bloed verfterkt word, moeten zij het noodwendig daarheen drijven, waar het den minsten tegenftand vind, naar de plaats, van welke de werking der uitwendige koude het meeste verwijderd is, dat is naaide grootfte vaten en het hart. Wanneer nu de vezelen van het hart en de groote vaten hr.ar behoorlijke veerkragt bezitten, worden zij door den aandrang van het bloed geprikkeld, en haare te- (*) Dc Medicina. Lib. I. Cap. IX. D 2  genwerking op het zelve word verderkt. Zij lieten het derhalven met des te me-er kragt te rug naar den omkving van het lichaam , en er word eens foort van een aanval van koorts geboren , de omloop van het bloed word over het geheel fneller , en er ontftaat eene warmte , die met een zagt zweet op de huid eindigt. ïloe veel nu zodanige koortzigen aanval tot ontbinding der ftremmingen en verpoppingen in ons lichaam doet, heeft geene breedvoerige betoging nodig , de natuur zelve toont het ons, dewijl dezelve, gelijk het bij alle geneesheeren eene uitgemaakte zaak is , haar voornaamfte werktuig is, niet alleen om de ftremmingen weg te nemen, maar ook om de bedorven gefleldheid der fappen te verbeteren, want door den verfnelden omloop word het bloed met geweld door de verftopte kleine vaten gefloten, verdund, en zodanige van deszelfs deelen, welken van eene fchadelijke gefleldheid zijn, door de ontlastingsvaten buiten het lichaam gebragt. Hier op rust derhalven het groot nut der koude baden in hypochondrieke en hyfterieke toevallen, en in het algemeen in ziekten uit verftopping der kleine vaten voordkomende. Doch we! aangemerkt de voorwaarde, namelijk: wanneer de vezelen van liet hart en der groote vaten haare natuurlijke veerkragt bezitten; want in geval deze zeiven reeds al te ftevigzijn, of door eenige andere oorzaak derzelver veerkragt bijna geheel verloren hebben, en dus het geweld van het  r~"™~ 53 aandringend bloed geen geëvenredigden weerftand kunnen bieden, mist men bij het gebruik van het koude bad niet alleen het geheele bedoelde einde, den verihclden omloop des bloeds namelijk, maar het kan niet anders dan ten hoogden gevaarlijk zijn, wijl door de te fterke ophoping van het bloed het hart op eens van deszelfs geheele prikkelbaarheid kan beroofd worden , waar uit noodwendig verftikkingen en beroerten moeten volgen. Dit is defhalvènxèen nieuwe grond, waarom de koude baden voor oude lieden niet dienstig zijn, wijl namelijk het hart en de groote vaten bij hun de veerkragt. misfen , welke vereischt word , om het bloed, dat iri dezelven indringt in eenen fterkeren omloop te brengen. Hippocsates, fchoon de groote uitvinding van har vei hem niet bekend was , is egter door de ondervinding;tot deze, uit het fyfihema van den omloop des bloeds volgende, befchouwinggeleid. Na dat hij in het 17, 18 en 20 aphorismus van het vijfde boek de gevallen aantoont, waarin de koude nadeelig is, leert hij in het 21 derzelver nuttigheid in toevallen der zenuwen, waar bij geen verzwering plaats heeft. Het koud opgieten, zegt hij, brengt weder warmte voord, maar deze neemt het toeval weg. Doch het is klaar, dat hij door de warmte niets anders Verftaat, dan de koortsagtige beweging , welke door de terugwerking van het hart op het bloed veroorzaakt word. Want hij JcoR de warmte op zig zeiven onmogelijk voor D 3  54 een middel tegen deze toevallen houden , aangezien hij in het 16 aphorismus onder de nadeelige werkingen der warmte uitdruklijk carnium effmminationem en nervontm impotentiam rekent. Het blijkt ook uit andere plaatzen zijner fchriften duidelijk, dat hij de waarde der koortsagtige bewegingen in ftuipagtige toevallen volkomen gekend heeft, wijl hij niet alleen in de aphorismen beweert , dat ftuipen en krampagtige toevallen door eene bijkomende koorts weggenomen worden (*), maar hij raad ook uitdruklijk inde algemeene ziekten, dat men in dergelijke toevallen eene koorts moet zoeken te bewerken (**), Om die reden maakt hij het ook in het boven aangehaalde leerftelzel tot een beding, onder het welk het koude bad in zenuwziekten dienstig is, dat het naamlifk een jeugdig lichaam moet zijn, dat wel in het vleesch is, want bij oude verzwakte lieden vervalt volurekt het oogmerk, welk hij van de koude verwagt, de herboring der warmtenaamlijk, wijl het, gelijk ik reeds gezegd heb, de vezelen, van hun hart aan prikkelbaarheid ontbreekt, om door vcrfterking van den omloop des bloeds eene warmte te weeg te brengen. Het is dus eene tweevoudige werking , welke het uitwendig gebruik van het koud water op het lichaam van den mensch voordbrengt. Voor eerst (*) Seéï. IV. aph. 57. (**_) Epid. II. N. 10.  ■ 55 eene zameutrekking der vezelen op de plaats , welke het raakt, enten tweeden eenen fterkeren cmloop van het bloed over het geheel. De eerfte is een gevolg van de koude, en vind in alle omHandigheden plaats; de laatfte daar tegen vooronderftelt, behalven het gemelde beding, de behoorlijke veerkragt van het hart om het aandringend bloed met geweld te rug te floten, op dat zulks gefchiede, is nogthans nodig, dat de werking van liet koud water zig tot de inwendige groote vaten uit' ftrekt; in het tegengedelde geval kan het terplaatfe, daar men het gebruikt, zamentrekkingen der kleine vaten, ook wel ftremming der vogten in dezelve huisvestende te weeg brengen , maar geenzins den omloop van het bloed in het geheele ftelzel der vaten vermeerderen. Wanneer dus het koud water op eene plaats gebezigd word , welke van het hart en deszelfs groote vaten zeer verwijderd is, kan de tweede werking nooit of zelden volgen, maar de eerde is er wel van te wagten en niet zelden van te vrezen. Dienvolgens kan het gebruik van het koud water op de uiterde deelen of op het hoofd niet zonder de uiterde omzigtigheid aangeraden worden ; want deze deelen te verre van het hart verwijderd zijnde, waar door de werking van het da3r op gebezigde koud water zig dus niet v/el tot naar het hart uitdrekken kan, zo belet {iet koud water niet alleen den omloop van het bloed in de deelen, maar maakt ook, dat het zeiD 4  56 ve naar de digt bij gelegen deelen fterker vloeit, daar het uitftortingen, gezwellen, verflappingen e. z. v. kan veroorzaken. Koude voetbaden moeten derhalven dikwijls-zeer nadelig zijn, zij verfloppen de voornaamfte vaten dezer uiterfte deelen , beletten derzelver uitwaasfeming en veroorzaken ftremmingen; want behalven dat de trillende bewegingen dezer vaten niet toereikende zijn om het bloed tot naar het hart te drijven, kan ook omgekeerd, wegens den afpand dezer deelen , zelfs eene verfterkte werking van het hart op het bloed zelden toereikende zijn om de ftremmingen, in dezelven ontftaan, te ontbinden. Van daar de kwaade toevallen , die op het gebruik van koude voetbaden zo dikwerf volgen, inzonderheid wanneer dezelven door lieden gebruikt worden , wier voeten gewoon zijn, fterk uittewaasfemen. Het gebruik van het koud water of zelfs van het ijs op het hoofd is van een voortreflijk nut, wanneer de toevallen van het hoofd enkel uit eene zwakheid der zenuwen en der hersfenen ontftaan, hier doet de koude haare algemeene werking, zij trekt de deelen te zamen en verfterkt dezelve; en zelfs in den natuurlijken toeftand des lichaams kan men door hetgewoonlijk gebruik van dit middel deze toevallen der zwakheid zomtijds voorkomen. Wanneer daar tegen, (gelijk dikwijls het geval is , en door den verftandigen geneesheer altijd nauwkeurig moet onderzogt worden,) deze toevallen  - 57 trft eenen al te fterken aandrang van het bloed naar de inwendige deelen der hersfenen derzelver oorfprong nemen, is het gebruik van het koud water op het hoofd niet alleen zonder nut, maar dikwerf nadeelig, en zomtijds gevaarlijk. Want , daar de werking der koude niet toereikende is, om het bloed, dat in den buitenften omtrek van het hoofd omloopt, tot naar het hart terug te drijven, veroorzaakt dezelve alleenlijk, dat het des te fterker naar de nabuurige minder tegenftand biedende vaten, namelijk naar de inwendige vaten der hersfenen , vloeit, hier door word dus de oorzaak van het kwaad vermeerderd, dienvolgens moet de pijn, de duizeling of welke verdere toevallen plaats mogten hebben, toenemen, en, gelijk men gemaklijk kan vooruit zien, wijl dit fnel gefchied , de plotze bersting van een inwendig vat te vrezen zijn. i Het is niet de bloote befchouwing, maar de ondervinding, die mij dit onderfcheid heeft leren maken. Ik heb verfcheiden maaien de ijsmutzen en begietingen met koud water zien gebruiken en zelf voorgefchreven bij lieden , die fterke vergaderingen van vogten naar de bovendeelen hadden; maar ik kan zeggen, dat ik nooit het gewenscht gevolg daar van gezien heb, de toevallen namen altijd oogenbliklijk zo zeer de overhand, dat ik een affchrik kreeg, en de lijders ook geenzins konden bewogen worden, om de proef te hervatten; terwijl ik in gevallen van dien aart het meeste nut gezien heb vau integendeel ïaiüwe voet- en'handbadcn voor D 5  58 te fchrijven, welken, fchoon zij het kwaad niet altijd ten eerden wegnamen, het zelve nogthans gefladig verzagtten. In zo verre het koud water de kragt heeft, om de deelen, die het treft, zamen te trekken, en derzelver trillingen te vermeerderen, kan het ook als een middel van verfcheiden andere hoedanigheden befchouwd worden. Vooreerst, gelijk ik dit in het voorgaande aangetoond heb, als een verfterkend; ten tweeden, als een verdelend middel, want, de trillingen der vezelen vermeerderende, verderkt het tevens derzelver werking op de bevatte vloeidoffen, waar door dezen, wanneer zij zig in te groote menigte bij een vergaderd hebben, of in de naburige vaten of in de geheele masfa der vogten teruggefloten worden; en eindelijk ten derden, als een pijnfiillend middel. Want depijnniet anders zijnde dan eene geweldige uitzetting der vezelen , die dezelven dreigt van een te fcheiden, moet alles wat aan deze vezelen de kragt geeft, om aan het geweld der uitzetting meer tegendand te bieden, of de doffe , welke zig misfchien tusfchen dezelven bevind en de geweldige uitzetting^te weeg brengt, van zig tedoten, noodwendig het gevoel van de pijn der vezelen benemen, of de oorzaaken van dezelve geheel verwijderen; cn hier toe is, gelijk uit het bovengaande genoegzaam volgt , niets meer gefchikt dan het koud water. En hier op berust de groote nuttigheid , die, gelijk de ondervinding leert, het koud water in ge-  : 59 breken van enkele deelen van het menschlijk lichaam te weeg brengt, wanneer'deze]ven in eene zwakheid, ligte ontfteking of in pijnlijke toevallen beftaan, en het gebruik met de behoorlijke voorzigtigheid gefchied, dat is , dat het vermijd moet worden, wanneer de natuur eene nadelige ftof he fc afgezonderd, welke, indien zij naar de masfa der lappen of naar een edeler deel gedreven word, voor het lichaam gevaarlijk zou kunnen worden; insgelijks wanneer de ontfteking reeds zo hardnekkig is, dat zij door de vermeerderde trillingen der vezelen niet meer verdeeld kan worden, wijl als dan te vrezen is , dat zij door de zamentrekkingen van het koud water, nog hardnekkiger en ontbindbaarer word (*>; en eindelijk, wanneer het gebruik niet te aanhoudend en lang agterëen gefchied, wijl anders de tegengeftelde werking te vrezen is, namelijk, dat door al te fterke zamentrekking der vezelen eene ftijfheid medegedeeld word, welke, gelijk ik reeds boven aangetoond heb, dezelfde gevolgen als de al te groote (lapheid naar zig kan flepen. Ik kan van dit onderwerp niet afftappen, zonder defcherpzinnigeen eenvoudige duidelijkheid, waar mede de vader onzer kunst alom zijne waarheden voordraagt, ook bij deze gelegenheid in aanmerking te nemen. In het boven aangehaalde een en twintigfte aphorismus, daar hij het koud water in toevallen der zenuwen aanbeveelt, ftelt hij het ge- (*) Lib. V. aph. 33.  heele nut van het zelve in de warmte, die middellijk daar door voordgebragt word, door eene overvloedige koude, word daar gezegd, word eene warmte toordgebragt, en deze vermindert de toevallen. — In het vijf en twintigfte aphorismus van de vijfde afdecling daar tegen, daar hij van de nuttigheid van bet koud water in de ziekten der uiterfte deelen fpreekt, zegt hij: zwellingen en pijnen der geledingen zonder verzwering, als ook podagreuze en Jluipagtige toevallen worden door koude opgietingen grootendeels weggenomen ; want door de matige vei kleuming , die daar door veroorzaakt word, worden de pijnen eenigzints verligt. Hij maakt hier geen woord gewag van de warmte, maar verwagt alles van de onmiddelijke werking der koude, van torpore , onaangezien hij dezelve hier geenzins had moeten voorbijgaan, daar hij dezelve op eene andere plaats in dezelfde toevallen aanbeveelt (*). Een bewijs, dat hij door de calore niets anders verftaatdan die koortsagtige bewegingen, welken door de terugwerking van het hart op het aandringend bloed ontftaan, daar de ziekte het geheele zenuwftelzel betreft , en het bij gevolg ook op hetgtbruik van het koud water op den geheelen omtrek van het lichaam of op het grootfte gedeelte van het zelve aankomt, maar geenzins hier, daar het gebruik van het koud water flegts op een klein gedeelte des lichaams en wel alleenlijk op deszelfs uiterfte dee- (*) De humid. ufu No. ia.  6i len gefchied; hier kon hij onmogelijk, gelijk ik boven aangetoond heb , wegens de te groote verwijdering des lijdenden deels van het hart, zig van het koud water die werking beloven , maar wel die, welke het onmiddellijk-, op de plaats der aanraking vertoont. Verders wil hij niet, dat men door het koud water de gezwellen der geleden en het podagra zal wegnemen. Eene begieting met koud water, zegt hij, neemt de pijn weg, vermindert de kwaal zelve en verligt dezelve flegts. Hij wist te wel, welk gevaar het lichaam dreigt, wanneer de po~ dagreufe flof uit de plaats door de natuur ter affcheiding gekozen, met geweld naar de inwendige deelen terug gedreven word, dan dat hij zodanige behandeling zoude gebillijkt of zelfs aangeraden hebben. Op eene andere plaats (*) verklaart hij derhalven breedvoerig de geneeswijze van de podagra en jigtpijnen, en voegt er naderhand flegts bij: op de lijdends deelen kan men koude middelen aanwenden. Hij zegt verder met veel bedagtzaamheid, door eene matige verkleuming kan de pijn eenigzins verminderd worden, want, wanneer de werking van het koud water hier te flerk is, moeten noodzaaklijkde vezelen door de fterke ftijf heid , die aan dezelven gegeven word, eene des te grooter gevoeligheid bekomen, en de pijn vermeerderd worden. Cj Libr. de affectionib. No. 31 en 32.  62 III. OVER DE INWIKKELING IN FLANEL, EN DE UITWAASSEMING BEVORDERENDE MIDDELEN IN HET ALGEMEEN. AGTSTE WAARNEMING. In het jaar 1775, toen ik nog onder het opzigt van mijnen voortreflijken leeraar te Ratte de kunst oefende, bezogt ik een vrouwsperfoon van twee en dertig jaaren, welke met vreeslijke athritifche pijnen worstelde. Ik vond haar bij mijn eerfte bezoek op den rug liggende, met de voeten teruggetrokken en beurtlings zwellende en pijnlijke handen. De pols was zamengetrokken en hard , het ademhalen even als bij eene longontfteking, moeilijk, kort en met eene ftekende pijn in de regte zijde verzeld, zo dat de ellendige bij iedere ademhaling weende; zij fprak zeer zagt en langzaam, en werd door eenen zeer pijnlijken hoest gekweld. Zij kon niet veranderen van ligging en noch het hoofd, noch de beenen, noch eenig ander lid verroeren, zonder de hevigfte trekkende pijnen te ondergaan; zij wendde de oogen zomwijlen hier en daarheen, doch nooit het hoofd. De eetlust ontbrak haar geheel, de ftoelgang was natuurlijk, het water krampagtig, bleek en doorfchijnend, en het  zweet weinig, en niet verligtend. Ifc deed haar aan de lijdende zijde eene fterke aderlating doen, het bloed was met eene fpekagtige en dikke huid bezet , even als die van eene longontfteking. De ademhaling werd gedurende den dag wat vrijer, de ftekingen hielden op en zij kon de beenen een weinig uitfteken en bewegen. Ik gaf haar eene likking uit fap van zeeajuin en demulcerende middelen , ten einde de uitwerping vrijer te maken, en om het zweet te bevorderen kamferpoeder en een aftrekzei van vlier- en kamilbloemen (//). Gedurende de nagt en den volgenden dag zweette de lijderes ongemeen fterk, doch de pijnen hielden nog fteeds aan. De ftekingen bij het ademhalen hadden haar verlaten, maar in plaats van dezelven openbaarde zig eene drukkende pijn juist onder het borstbeen. Ik hield met de zweetdrijvende en de ontlastingC/O Betreffende de behandeling dezer lijderes in de ecrfte periode der ziekte (fchoon dezelve hier tot het doelwit geene betrekking heeft) kan ik echter in het voorbijgaan niet nalaten aan te merken , dat dezelve mij eenigzints bedeuklijk voorkomt, eene fleekende pijn in de borst, ontftoken bloed, toevallen van eene longontfteeking of diergelijke borstziekte plaats hebbende, fchijnt mij de oxymel fquilliticem als ook de kamfer wat te vroeg voorgefchreven. Hoe fchadelijk het gebruik deezer middelen en voomaamlijk van het laatfle in het eerfte tijdperk va:: de ontftekingziekten is, leert de dagelijkfche ondervindingen zal geen beoefende geneesheer onbekend zijn.  bevorderende middelen geheele agt dagen aan doch vergeefs; de pijn in de borst wilde niet wijken noch aflaten, fchoon de uitraggeling bijna geheel vrij was (z). De lijderes kon de leden bewegen, zig in het bed oprigten, en ook ter nood door het vertrek wandelen, maar zij klaagde beftendig over de hevigfte trekkende pijnen in han* den en voeten. Ikfloegnu eenen anderen weg in, verbood ten eenemaale het gebruik van inwendige middelen , liet alleenlijk de uiterfte deelen fterk wrijven, en de pijnlijke plaats der borst met weekmakende kruiden ftoven. — De lijderes ondervond nog denzelfden dag ongemeene verligting en den volgenden dag waren de borst en de armen geheel bevrijd van pijn; maar de pijn in de beenen wil- Q) Be voortduuring der toevallen , of fchoon er twee ontlastingen (het zweet en de uitraggeling') plaats hadden , ftrekt tctftaaving van het reeds van iiippocrates cn van zyne opvolgers meermalen voor gefielde, dat namelijk eene »f meerdere ontlastingen van eenige ftof'e in ziekten en voomaamlijk in die, welke van eenen ontfteekingagtigen aart zijn, zolang de ziekte/lof niet tot de volkome rijpheid gehragt is, en die ontlasting niet van de natuur voordgebragt of ten minsten van dezelve bevorderd word, van geen nut zijn; hoe verkeerd is het dierhalven zodanige nuttèhozt en fommjlen fchadelijke uitwerpingen als heilzaamc verfchijningen in de ziekte te begroeten ! en hoe fchadelijk is het in den rouwen jlaat der ziekte eene groote hoeveelheid van zoodanige ontlastende middelen voor te j'chi ijven.  wilde haar, ondanks het wrijven, niet Verlaten, dezelven zwollen ook nog zigtbaar op verfcheiden plaatzen beurtelings. Ik beval derhalven, dat de lijderes zig in eene horizontaale ligging ftil zou houden, en dat de onderfte deelen van de voeten tot aan de plaats des navels in een ft uk flanel zouden ingewikkeld worden, het welk voorafin ko« kend water gedoopt en uitgewrongen was. Dit gefchiedde nog denzelfden namiddag; de lijderes lag twee uuren in dit flanel; hier op ontftond een verbazend fterk zweet, voomaamlijk aan de lij. dende deelen, en met dit zweet verdween alle pijn en de geheele ziekte, zo dat ik den volgenden dag, toen ik mijne lijderes bezogt, haar volkomen gezend en van alle toevallen bevrijd vond. Bij de ouden, welken het gebruik van de kamfer , zo wel als het vlugtig zout en de overige zweetdrijvende middelen , waar van wij zo rijk* lijk voorzien zijn, niet bekend ware, was, behalven den wijn , dien zij zomwijlen met water gemengd voorfchreven om het zweet te bevorderen , de wijze om het zelve door uitwendige middelen te verwekken , bijna de eenige. Avrcenna telt drieërlei wijzen om het zweet uitte, drijven , vooreerst door het infmeren van kamilölie en wrijvingen, ten tweeden dooreenen drank van witten wijn met water gemengd, en ten^erE  66 den door ftoyingen vnn lauw water. Galen leert het zelfde. Celsüs daartegen beveelt, dat men in de koortzen, wanneer de flaapen of een ander deel des lichaams begint uittewaasfemen, om het zweet te bevorderen, warm water zal geven (*); doch daar hij van het zweet in het bijzonder handelt, fpreekt hij noch van het water, noch van den wijn , maar zegt, dat men flegts op tweederlei wijze het zweet kan uitdrijven, namelijk door eene drooge hitte en door het bad. Door de eerfte verflaat hij zand- en dampbaden, lichaamlijke beweeging, hitte der zon enz. (**). Tegenwoordig wijken wij hierïn van de ouden af; tot deze uitwendige middelen nemen wij gemeenlijk onze toevlugt in langduurige ziekten of in hoopelooze toevallen , gewoonlijk houden wij ons aan de gemelde inwendige middelen, zo dikwijls wij het nodig vinden, het zweten te verwekken. Ondertusfchen kan men niet lochenen, dat elke van deze beide wijzen haare groote nuttigheid bezit, en in verfcheiden omflandigheden de eene boven de andere den voorrang verdient. Ik oordeel het derhalven der moeite waard, de volgende aanmerkingen hier bij te voegen. Tot onmerklijke uitwaasfeming zo wel als tot ontlasting der huid in het algemeen worden al- (*) Libr. Citato. Lib. III. Cap. VI. (**) Libr. II. Cap. XVII.  tijd twee zaaken verëischt, een merklijke omloop der vogten en eene verflapping van de uitwaasfemende vaten van onze huid. Zodra eene van deze twee ontbreekt, kan onmogelijk eene ontlasting van de huid volgen. Het laatfte«is het geval in de koude der koorts, waar in de {helheid der pols den vermeerderden omloop des bloeds genoegzaam toont; doeh daar te zelfden tijd de uitwendige monden der vaten van de huid kramp, agtig zamengetrokken en gefloten zijn, fchijnt de oppervlakte des lichaams koud en zonder eenige uitwaasfeming te wezen; het zelfde geval heeft plaats in tegengeftelde omftandigheden, in de flaauwte namelijk , wanneer de vaste deelen nevens de opperhuid al te zeer verflapt zijn, doch de verminderde omloop niet toereikend is, om het wateragtig gedeelte van de vogten af te zonderen en op de oppervlakte des lichaams uittedrijven. Het koude zweet zelf, dat men bij flervenden en in zenuwziekten zoo veelvuldig aantreft, kan geenzins als eene ontlasting befchouwd worden , die door inwendige kragt der natuur bewerkt word; veeleer is het een teken van de zwakheid van het hart en van het onvermogen van alle levensbewegingen , om de afgefcheiden flof naar de huid te drijven; vandaar, dat de vogten, welken zig in de vaten der huid bevinden, uithoof, de van de groote verflapping van zeiven als overvloeijen , en zweetdroppen vormen. Om deeze reden heeft hipfocrates dit zweet als zeer geE 2  vaarüjk, in heete koortzen als een teken van den nabijzijnden dood, doch m gematigder koortzen als een teken van de langdurigheid der ziekte opgegeven (*), zijnde het zelve een bewijs van de bezwijking der kragten van de natuur , die tot overwinning der ziekten zo onontbeerlijk zijn. Beide deze , de omloop der vogten en de Hevigheid (de tegengeftelde gefleldheid der flapheid) der vaten van de huid kunnen nogthans op eene verfchillende wijze gepaard gaan ; zij zijn namelijk of in eene behoorlijke evenredigheid gepaard , zo, dat zij elkander bijna in evenwigt houden, of integendeel, dat de eene in eenen overmatig fterkeren trap voorhanden is dan de andere. Het eerfle geval vind in den natuurlijken toefland plaats, en heeft tot gevolg de heilzaame onmerklijke uitwaasfeming, die, gelijk bekend is, volgens de berekening van Sanctorius , vijf agtflen bedraagt van het.geen de mensch gebruikt heeft. In het Jaatfte geval daar tegen is altijd het gevolg ofeenegeheeleonderdrukkingderuitwaasfeming, of eeneal te fterke, een zweet naamlijk; het eerfte, wanneer de Hevigheid der vaten tegroot, hetandere, wanneer de omloop der vogten te fterk is. Gefield, een anderzins gezond mensch word plotslijk door eenen fchrik overvallen , zo word in het zelfde oogenblik de omtrek zijns lichaams koud en alle uitwaasfeming geftremd ; hier in dit geval overtreft dene¬ er Aphor. 37. Sect. IV.  vigheid der vaten van de huid den omloop der vogten. Wanneer een ander integendeel door geweldige lichaamsbeweging , of geestige dranken e. z. v. zig verhit, zo ontftaat bij hem een zweet; hier blijft de gefleldheid van de vaten der huid onveranderd, maar de omloop des bloeds word naar evenredigheid vermeerderd. En wanneer eindelijk ten derden een gezond mensch zig van laauwe baden of weekmakende pappen bedient, ontftaat er insgelijks een zweet; hier is omgekeerd de omloop des bloeds onveranderd gebleven , maar de flapheid van de vaten der huid vermeerderd , dat is derzelver lievigheid is minder geworden. De eenvormigfle bevestiging van deze befpiegeling is de afwisfeling van deze evenredigheid in efk geval van eene afwisfelende koorts. Gedurende de koude overtreft, uit hoofde van de algemeene kramp , de lievigheid der vaten den trap van den omloop, en alle uitwaasfeming is belet, totdat deze weder door het geweld*van het hart verflerkt, en naar evenredigheid de lievigheid der vaten overtreft , als dan volgt het zweet. Het zelve duurt zo lang, tot dat de koortfige bewegingen ophouden, en de omloop des bloeds weder tot de behoorlijke evenredigheid met de lievigheid der vaten gebragt word (k). (T) Aanmerklijk is 't, dat de heer hertz de bekende verdeeling der tijdperken van de afwisfelende koortzen , als het tijdperk der koude, der hette, en van het zweet uit E 3  Men ziet hier uit klaar , dac dc onmerklijke uitwaasfeming en het eigenlijk zweet zorgvuldig van elkander moeten onderfcheiden worden. De eerile is altijd een bewijs van den volkomen gezonden toefland der vaste en vloeibaare deelen , en van eene gefchikte evenredigheid van derzelver werkingen , en is derhalven eene heilzaame ontlasting, waar van de natuur zig bedient, om de bedorven ftof, welke ons lichaam ichadelijk kon zijn, van zig te verwijderen; de andere daar tegen geeft altijd, gelijk sanctorius zegt en galen reeds lang voor hem gezegd heeft (*), eenige geweldige oorzaak te kennen, is een gevolg van de onderdrukte onmerklijke uitwaasfeming , of brengt deze onderdrukking te weeg, en moet derhalven als eene tegennatuurlijke ontlasting be- het oog verlooren heeft, en het zweet als een onmiddelijk gevolg op de koude aanmerkt; dat dit echter tot geen bewijs verftrekc, dat eene al te groote hitte een hinderpaal voor het zweet zy, (zo als fommigen gewild hebben) blijkt uit de nadere opheldering , welke de heer hertz op deeze zyne befpiegeling volgen laat. (*) In een gezond lichaam, hoe zeer er altijd eene aangevoerde hitte in het zelve plaats heeft, word zelden een zweet, maar wel eene ongevoelige uitwaasfeming van een daauwachtig vogt aangetroffen; het zweet en detihalven , Welk door iaden, fterke beweegingen e. z- v. voordgebragt word, moet altijd als een gevolg van fterkwerkende oorzaatcn befchouwd worden; Comment. ad Seü. I. Aphor. XV. SUPPOCRAT.  fchouwd worden, van dewelke natuur en kunsc zig zekerlijk dikwerf bedienen, om eene fchadelijke ftof, die in ons lichaam huisvest, uittedrijven; fchoon men niet kan ontkennen , dat beide deze de paaien dikwijls te buiten gaan, en behalven de overvloedige ook zulke deelen uit ons lichaam drijven, die tot behoorlijke verdunning van deszelfs vogten volftrekt noodzaakiijk zijn, en dus den grond tot eene menigte kwaaien leggen. (Doch dit in het voorbijgaan.) Zo veel blijkt uit het voorgaande, dat de gebreken dezer ontlasting op tweederlei wijzen weggenomen kunnen worden , gelijk zij ook op tweederlei wijzen derzelver oorfprong kunm n nemen. Wanneer de onmerklijke uitwaasfeming onderdrukt is, ligt de oorzaak of in eene verftopping of zamentrekking der huidvaten, zo ais bij voorbeeld plaatsheeft in verkoudheden, zinkingen en rheumatike toevallen, of in eenen al te zwakken omloop der vogten, gelijk bij phlegmatike de leucophlegmatike gefteldheden of in eene te fterke overlading der maag (waar door de nedervvaard lopende groote nagader gedrukt en de vrije omloop belet word, e. z. v.) Eene al te fterke uitwaasfeming of het zweet ontftaat, gelijk ik reeds gezegd heb, of uit eenen al te fterken omloop der vogten, of u;c eene al te groote flapheid van de vaten der huid. Een zorgvuldig Geneesheer moet op deze verfcheidenheid nauwkeurig agt geven , wanneer hij tot zijn voorgefteld oogmerk of een al te fterk E 4  zweet {hemmen of eene belette uitwaasfeming we, derom herftellen wil; hij moet in het laatfte geval juist den hinderpaal tragten uit den weg te ruimen, welke het voor de natuur onmogelijk maakt, om deze ontlasting van zelve te weeg te brengen. Wanneer er noch kramp noch eenige ftof voor banden is, waar door de vaten der huid zamengetrokken of vejftopt worden, maar eene traagheid in de bewegingen der vogten de oorzaak der belette uitwaasfeming is, moet hij de gefleldheid der huid onveranderd laten, doch tragten, de kragten der natuur optebeuren en de werking der vaste dee len op de vloeibaaren te verfterken; wanneer in tegendeel de omloop der vogten den behoorlijken trap heeft, doch de hinderpaal in eene verftopping of zamentrekking der buitenfte vaten ligt, vordert vernuft en natuur, dat men de vaten uitwendig door weekmakende middelen , ftovingen en pappen opent en verflapt, maar niet, dat men door die geweldige zweetdrijvende middelen de inwendige beweging des bloeds vermeerdert, en met geweld uitdrijft, het geen door eene zagter behandeling door de reeds voor handen zijnde kragten der natuur van zelve afgefcheiden zou zijn geworden. Diegeenen, derhalven, die gewoon zijn voor het ziekbed te denken, kan het mijns bedunkens, niet bevreemden, dat dikwerf door zulk eene verkeerde handelwijze de kwaal verergerd word, en ook door verwaarlozing van dit onderfcheid in heete koortzen zo wel als in langdurige rheumatike, jigtige en zinkingstoevallea in het;  algemeen , alle moeite, om een heilzaam zweet voord te brengen, te vergeefs aangewend word, terwijl het zelve door eene verfiandige behandeling, zonder eenige zwarigheid, zoude kunnen te weeg gebragt zijn. Voor dat ik van dit onderwerp afftap, kan ik niet nalaten, u nog eens te verzoeken, uwe aandagt te vestigen op de gemelde evenredigheid tusfchen den trap van den omloop des bloeds en de gefieldheid van de vaten der huid. Want, wanneer ik gezegd heb, dat een fterker trap van hitte, of, (het geen het zelfde is,) van den omloop des bloeds, het zweet bevordert , moet men alzins vermoeden, dat deze geftadig, in alle omflandigheden , met de eerfte met gelijke fchreden voordgaat,, en tot in het oneindige hoe fterker de trap der hitte word, des te meer de menigte van het zweet toeneemt ; de ondervinding egter fpreekt dit vermoeden in den eerften opflag tegen, ten minsten heeft het in zeer veele gevallen denfchijn, als of een al te groote graad van hitte juist een hinderpaal aan deze ontlasting was, welke dan eerst vrij volgt, wanneer de pols begint te zinken en de trap der hitte afneemt. Bij aldien men egter in aanmerkingneemt, dat in deze gevallen gemeenlijk de oorzaak der vermeerderde hitte juist in do krampagtige zamentrekking van het ftelzel der vaten, of ook in de prikkeling van zekere ftof, welke beiden, de hitte en de kramp, tegelijk voordbrengt, gelegen ligt. Om welke reden het natuurE 5  iijk volgen moet, dac, zo lang de zeer fterke trap van hitte duurt, en de toeftand der zamcntrekking in de vaten der huid zig insgelijks in eenen meer verfterkten trap bevind, waar door aan hetuitoreken van het zweet in gelijke maate verhindering word toegebragt, geen zweet volgen kan; en dat zo dra daar en tegen de hevigheid van de hitte en den omloop des bloeds aflaat, welk een teken is, dat de werking der prikkeling en de krampagtige zamentrekking der vaten insgelijks verminderd zijn, een mindere trap van hitte meer toereikende is om de vogten, door de voorafgegaane geweldige beweging ontbonden, door de vaten der huid, welken nu open zijn, uittedrijven, zal men geenzins een fterkeren trap van hitte als eene hindernis, en een minderen als een middel tot bevordering van het zweet befchouwen, ftrekkende die ondervindingen dierhalven alleen tot bewijs, dat hec belette zweet en de hitte beide dikwijls flegts bijgevolgen van dezelfde oorzaak zijn kunnen , die als dan te gelijke tijde ontftaan of ophouden , naar dat derzelver gemeenfchaplijke oorzaak toe of afneemt (0. (7) Teevens komt hier in aanmerking 't onderfcheid welke bij de hitte zelve plaats heeft, zodanige namelijk, welke Van eenen vermeerderden omloop des bloeds ontftaat, (waar van hier de rede is) en e ne hitte , welke van eene fcherpte ontftaat, bij welke :r.en in de pols als ook bij de aanwending van den thermometer ^etiiü verandering ontwaar word.  Dit is den fchranderen waarnemer, den heer ALEXANDER, van wien ik eigenlijk het voortreflijk gebruik van deinwinding in flanel geleerd heb, ontfnapt. Hij heeft zig derhalven door het verfchijnzel, dat zomwijlen het zweet eerst te voorfchijn komt, wanneer de trap der hitte afneemt, niet alleen laten verleiden om de Helling voor algemeen op te geven, dat een te groote trap van hitte het uitbreken van het zweet verhindert, maar het zelve heeft hem zelfs tot eene geheel bijzondere onderftelling vervoerd, dat er namelijk een bepaalde trap van warmte is, welken hij het zweetpunt noemt, het welk tot voordbrenging van deze ontlasting onvermijdelijk noodzaaklijk is, en dat hoe verder de warmte van iemand boven of onder dit punt is, het zweeten des te minder bij hem mogelijk is. „ Maar, (voegt hij er bij,) fchoon er een bepaal„ de trap van warmte is, bij welken, en misfchien „ bij geen anderen, een zweet verwekt kan worden, „ kunnen wij egter met regt befluiten , dat deze ,, trap noch bij allen, noch bij denzelfdenperfoon ,, te allen tijde dezelfde, maar veel meer volgens ,, het onderfcheid der warmte aan het lichaam ei,, gen en van andere omftandigheden verfchillende „ is" (*> welke ook van qufflSN/Eüs en burserius een calor ad fen* fum genoemd word, zijnde het zeer natuurlijk dat van de tweede foort van hitte geen zweet kan geboren worden. (") Alexanders Medicinifcke verfuche und erfalirun, gen pag. 125. (uit het Engelsch vertaald.)  Ik kan mij in het waarfchijnlijke van dit gevoelen niet breedvoerig inlaten, want na dat de heer van haller het verkeerde der affcheidingstheorie van hamberg, volgens welke alles op de verfchillende en bijzondere zwaarte der werktuigen van affcheiding en der aftefcheidene vogten aankomt , voor oogen gelegd heeft, is het onmogelijk , dat men de fnelheid van den omloop op zig zelve als eene hindernis der affcheidingen in ons lichaam kan befchouwen, ten minste der ailerfijnflen onder al de zigtbaare affcheidingen, der uitwaasfeming; dewijl, hoe fterker en fneller de beweging des bloeds in ons lichaam is, des te meer moeten deszelfs beftaandeelen ontbonden en verdund , cn dienvolgens des te gefchikter worden , om door de zweetgaten van onze huid te dringen. Het is genoeg, wanneer wij denuitilag der proeven, welken eigenlijk den Engelsman op zijne onderftelling bragten, uit de boven aangehaalde gronden, die niemand in twijfel kan trekken, kunnen verklaren. De onlbeerlykheid is altijd de gewigtigfte wederlegging van eene nieuwe onderftelling. Zijne proeven zijn de volgenden. Eene groote menigte fterke dranken had op zijn lichaam altijd de uitwerking, dat zij bij hem eene foort van koorts, eene heete drooge ftrakke huid , eene drooge tong en eene buitengewoone hitte verwekten. Al deze toevallen plagten aftenemen zo dra het zweet uithrak, het welk hij dus altijd door  het gebruik van warme verdunnende dranken tragtte te bevorderen, fchoon zij meestendeels aan zijne verwagting niet beantwoordden. Hij veranderde nu zijne proefneming ; na dat hij voorbedagtlijk veel fterken drank genomen had, ging hij te bed, en zo dra de gewoone hitte kwam, nam hij eenen Herken dronk koud water, en zes of agt minuuten daar na brak een hevig zweet uit. De tweede proef. Hij herhaalde de eerfte, gaf daar bij agt op de pols en nam den thermometer te hulp. Na dat de koorts en de hitte twintig minuten geduurd hadden, rees de kwik in den thermometer, welken hij op den hartkolk hield, tot honderd en tien graaden, en de pols floeg in eene minuut vier of vijf en negentig maal. Hij dronk koud water, en zestien minuuten daar na brak een zeer fterk zweet uit. De kwik vond hij twee graaden , en een half uur daar na nog drie graaden laager. De pols deed nu flegts vijf en tachtig flagen in eene minuut. De derde proef. In een ligt rheumatismus nam hij des avonds in het bed eenen goeden teug warme koejvei, om een zweet te verwekken. Na verloop van twintig minuuten was hij zeer heet en de huid werd vogtig. De kwik was tot op honderd en agt graaden geklommen, en de pols floeg zes en tachtig flagen in eene minuut. Na dat het zweet fterker werd en een half uur geduurd had, vond hij de kwik een en een halven graad gedaald, en het getal der polsflagen tot op een en tachtig in eene minuuï  verminderd, en zo nam de hoogte van de kwik en het getal der polsflagen fteeds meer en meer af, hoe langer het zelve geduurd had (*). Dit is een getrouw uittrekzel uit de waarneemingen, die den heer alexander ten bewijze (trekken, dat eene verminderde hitte het zweet bevordert. Ik ga voorhij, dat, indien men uit al deze gevallen, met zijne eigen woorden befchreven, iet konde befluiten , veeleer de omgekeerde (telling daar uit befloten moest worden, dat namelijk het uitbreken van het zweet de hitte en den omloop des bloeds vermindert, wijl hij altijd het zweet eerst befpeurde, voordat hij de vermindering der hitte en het vertragen der pols waarnam, daar het juist omgekeerd had moeten wezen , het vertragen der pols moest het uitbreken van het zweet vooraf gegaan hebben, indien men daar uit het gevolg had willen trekken, dat het laatfte een gevolg van het eerfte was. Maar, zonder dit eens in overweging te nemen, ziet men nogthans klaar, dat de verfchijningen zig uit mijne boven aangehaalde gronden duidelijk laten verklaren. Het komt mij klaar voor, dat de middelen, die de heer alexancer aangewend heeft, zo wel de kouden als de warmen, niet, gelijk hij zig voorftelt, enkel op den omloop des bloeds gewerkt, en deze eerst de verandering in het zweet voordgebragt heeft, maar dezelven hebben te zelfden tijde op de gemeen- (*) Loco Citaio.  79 fchaplijke oorzaak gewerkt , welke te voren het zweet belet en de hitte of den omloop des bloeds vermeerderd had; zo dra nu deze oorzaak uit den weg was, moesten ook beide de gevolgen op eens weggenomen worden. ,En deze oorzaak was niets anders , dan de krampagtige toeftand des lichaams. Zedert dat wij weten , dat van de maag geen dampen meer naar het hoofd (tijden , weten wij ook , dat de werking van fcherpe en verhittende dranken een gevolg van de prikkeling is, welke zij in de zenuwen der maag verwekken, die als dan uit kragt van derzelver algemeene vereeniging met het zenuwftelzel in het algemeen en van derzelver bijzondere met de zenuwen der hersfenen, deze prikkeling aan het ganfche lichaam mededelen. Maar geen gevolgen zijn der prikkeling in ons lichaam meer eigen , dan de krampagtige zamentrekkingen in het ftelzel der vaten, van welkennaderhand,zo lang dezelven duuren, hitte en koortsagtige bewegingen afhangen. Dit was dus in de daad het geval in de beide eerfte proeven van alexanoer. Door bet koud water is de kramp, die door de prikkeling der verhittende dranken ontftond, weggenomen, en om die reden is tevens de weg der uitwaasfeming door de vaten der huid vrij, en de fnelheid van de pols verminderd geworden. In de derde proefis de prikkeling onmiddellijk van buiten gekomen, van ftollende vogten in de vaten der huid; zo dra dus deze ftollingen door de menigte warme en verdunnende  8o koewei weggenomen zijn geworden, moesten noodwendig de daar van afhangende koortsagtige bewegingen ophouden , en het zweet ongehinderd uitbreken. De heer alexander had zelfs de kunstig in het werk geftelde proeven aan zijn eigen lichaam zeer gevoeglijk kunnen nalaten; de verfehijning, welke dezen hem daarftelden, had hij in dagelijks voorkomende ziekten insgelijks kunnen waarnemen. In brandende koortzen befpeurt men eene drooge brandende hitte in het ganfche lichaam , die nevens de koortsagtige bewegingen van de pols aflaat, zö dra de huid vogtig begint te worden. In alle uitflagkoortzen neemt de hevigheid der pols en de graad der hitte af, zo dra de uitwaasfeming vrijer word en met deze de uitflag te voorfchijn komt. Wij behoeven^ niet eens zo ver te gaan, wij kunnen het in eiken aanval van eene afwisfelende koorts waarnemen; zodra de periode der koude ten einde is en het zweet begint, verheft de pols zig wel onder onze vingers , wij voelen dezelve fterker en voller , doch haare fnelheid is altijd gedurende de koude de gröotfte, welke met de during van het zweet altijd meer en meer afneemt. Ondertusfchen ziet men wel, dat men uit deze gevallen met geen meer grond, dan uit de boven aangehaalde proeven, het befluit kan trekken, dat het afnemen der hitte de oorzaak van het uitbreken van het zweet is. Altijd lag hier bij de misflag tot een grond , dat men verkeerdelijk de  de oorzaak voor de gevolgen en de gevolgen voor de oorzaak , of twee bijgevolgen van eene gemeenfchaplijke oorzaak onder elkander als oorzaak en gevolgen befchouwt. Het kan geen Geneesheer onbekend zijn , hoe dikwijls in de eerfte dagen van eene heete koorts , wanneer de fnelheid der pols op het grootfteis,en de geheele omtrek van het lichaam zig in eene droog? hitte bevind , onmiddellijk na de eerfte aderlating een geweldig zweet uitbreekt; ja ik heb zomwijlenop zulk eene aderlating een braken of een purgeren zien ontftaan; maar wie kan hierin eenen anderen zamenhang vinden , dan wijl door het aderlaten de gefpannen krampagtige toeftand der vaten op eens weggenomen word, waar door noodzaaklijk de fnelheid van den omloop des bloeds verminderd, en tevens aan de aftefcheiden vuiligheden den uitgang vrij gemaakt moet worden? Volgens de (telling van den heer alexander moest men in gelijker voege onder de verfchillende trappen Hrr hitte een brdakpunt en een purgeerpunt aannemen! en welke moeijelijke taak ware dit niet te ontdekken? F  82 IV. VAN HET GEBRUIK VAN DE MUSCUS IN EENE KRAMPAGTIGE AAMBORSTIGHEID. NEGENDE WAARNEMING. Een man van 59 jaaren, van eene galagtige gefleldheid , en zeden lange jaaren aan den Herken drank gewoon , klaagde zedert zeven weeken over aamborstige toevallen, welken hij altijd juist des avonds tusfchen tien en elf uuren kreeg. Zij kwamen hem om dien tijd aan met benauwdheden en beklemdheden op de borst; de ademhaling werd hem in eene horizontale ligging onmogelijk, en als hij overeind was zeer moeilijk, ook was dezelve met een geweldig reutelen verzeld. De fchuim kwam hem dan op den mond , hij ondervond dan eene afwisfelende koude en hitte, tot dat een fterk zweet den aanval eindigde, en hij in flaap viel. De aanval hield in het eerst drie kwartier uurs aan, doch nam vervolgens in langdurigheid en hevigheid toe_ Hij werd in deze zeven weeken zesmaal adergelaten, doch zonder dat hij er de minfte verligting van befpeurde; het bloed had altijd, volgens zijn berigt, zijne natuurlijke koleur en hoedanigheid. Ik werd den 11 junij des voorleden jaars bij hem ge-  roepen, en fchreef hem het volgende poeder voor, om het des avonds kort voor het gewoone uur, op welk hij den aanval kreeg, intenemen. Conch. ppt. gr. xv. Mofchi opt. gr. ix. Nitr. depur. 9j. M. D. Den twaalfden. De aanval was gister , zo als de lijder zeide, na het gebruik van het poeder een weinig minder. Ik vermeerderde nu de hoeveelheid van de muscus, liet hem heden twee van de gemelde poeders, elk van twaalf grein neemen, en ordonneerde hem gedurende den aanval eene klijfteer van ajfa feetida , te zetten. Doch de klijfteer is, gelijk ik den dertienden vernam, niet nodig geweest, wijl gister na het gebruik der twee poeders geen aanval gevolgd is. Den veertienden. Gister te 5 uur nam hij weder een poedeT van muscus en de aanval is weder weggebleven. Wijl de lijder over mislijkheid klaagde en ik de tong zeer vuil vond, neemt hij heden een laxeermiddel van rhabarber en wijnfteenroom tot een half drachme en twee grein roodeloopwortel. Den vijftienden is de aanval weggebleven, fchoon de lijder geen poeder van muscus meer genomen had. Ik fchreef hem nu een afkookzel van koortsbast en fpeerkruid met rijnfchen wijn voor. F 3  Den agttienden dronk de lijder een pint flegte franfche wijn, waar op hij des avonds den aanval weder kreeg , doch ook weer aanftonds afnam , zo dra hij een van de poeders met muscus innam. Ik liet hem den negentienden, des avonds , weêr een poeder nemen , en daarop met het gebruik van het afkookzel voordvaren, en zedert heeft hij geen vermaning van aanvallen meer gehad (?»). (».') Onbetwistbaar is 't, dat de muscus of foortgelyke KfainpftHlénde middelen in de krampagtige aamborstigheid van zeer veel nut zyn, en zelfs boven de ontlastende middelen , tot welke men in dit geval veelal tot nadeel des lijders zijn toevlucht neemt, den voorrang verdienen, niet te min komt 't er egter zeer op aan , de gefleldheid des lijders als ook de oorzaak der ziekte wel in het oog te houden , zo de lijder of zeer bloedrijk is, of eene zeer fterke dispofitie tot ontfteekingziekten hadde, of dat de voornaamfte oorzaak van het gebrek niet in de borst, maar in een ander deel des lichaams fchuilde, moet men met het gebruik der muscus of diergelijke krampftillende en heete middelen zeer omzigtig te werk gaan, en is genoodzaakt eene andere en zelf verzwakkende geneeswyze (hoe fchadefyk dezelve ook anderzints zij) voor af te laten gaan.  85 V. VAN DE GEMEENE WEDERIK. (Lyfimachia vulgaris.) Een uitmuntend geneesmiddel (zegt de beer ,, de haen) in de buik- of persloop is de ge- gemeene wederik (Jyfimachia vulgaris, fiore pur- puren ditta tournefortio Jalicaria, linnxo autem gen. ,, pi. No. 463. lythrwn) wanneer die ziekten plaats j, hebben en de oorzaak derzeive noch in eene vergadering van bedorven ftoffen in de ingewan,, den, noch in eene ontlleeking, verzweering der „ darmen ; maar alleen in eene verzwakking dec,, zer deelen gelegen is, worden dezelve (een zagt -,, laxeermiddel voorafgegaan) zo zij niet lang ,, geduurt hebben, door een drachma of vier fcru- pels van dit middel in poeder genomen, binnen ,, de drie dagen geneezen , een weinig langer duurt ,, de geneezing , wanneer het gebrek verouderd is. 5, Eene langjaarige buikloop, die voor geene mid,, delen wijken wilde, hebbe ik in den tijd van drie weeken door dit middel zodanig doen ftilftaan ,, dat de lijder zijne voorige bezigheden wederom ,, waar konde neemen (*). Ik heb gehgenheid gehad eenige waarnemingen te maken, welken de even genoemde werkingen van deze plant voikq- (*) Ratio medendi. P. III. p. 195. F 3  86 men bevestigen. En ik geloof, dat het der moeite waard zal zijn, dezelven hier aantehalen, wijl men dit eenvoudig , onkostbaar en door den grooten Weener geneesheer aanbevolen middel nog niet zo menigvuldig in de handen der geneesbeeren ziet, als het volgens zyne werking wel verdiende. TIENDE WAARNEMING. Ik heb in het jaar 1775. een man van agtenvijftig jaaren behandeld, die aan eene aamborstigheid, aanhoudend hoesten met taaije etteragtige fluimen en eene flijmige en wateragtige gefleldheid des ganfchen lichaams onderworpen was. Daarbij klaagde hij over eenen fterken buikloop, zo dat hij genoodzaakt was, dagelyks twintig tot vijfentwintig maal aftegaan. Deze buikloop werd door de tegenwoordige ziekte alleen vermeerderd, echter was dezelve geen volkomen gevolg daarvan, maar de lijder was, zo als hij mij zeide , reeds zedert vijf jaaren daarmede gekweld geweest , gedurende welken tijd dezelve nu toe , dan afnam naar de verfcheidenheid zijner levenswijze ; ondertusfchen heeft hem dezelve egter zo zeer zijne kragten doen verliezen, dat hij zeer dikwijls niet in ftaat was, om zijne gewoone handtering , die grootftendeels bij het vuur gefchiedde, te verrigten. Na dat ik de eerfte toevallen binnen eenige  weeken door de behoorlijke middelen weggenomen had , bleef egter de hevige buikloop aanhouden , fchoon de kragten van den lijder reeds weer tamelijk herfteld waren. Dezelve weerftond de anders fterkfte middelen, de kina, de cascarill, zelfs het heulfap, hetwelk ik nevens dezen in groote hoeveelheid gaf. Ik beproefde derhalven de lyfimachia, en deze had een gewenscht gevolg. In het eerst liet ik dagelijks driemaal een half drachma van het poeder met een fcrupet fuiker nemen. Wijl egter na verloop van drie dagen nog geen verandering van het toeval te befpeuren was, en de lijder liever eene grootere hoeveelheid en niet zo dikwijls, dan eene kleinere en dikwijler nemen wilde , fchreef ik hem tweemaal daags een poeder van een drachma voor. Na dat de lijder dit middel gedurende zes dagen gebruikt had, hield de buikloop in zo verre op, dat hij dagelijks niet meer dan tweemaal natuurlijken afgang had, en bij het aanhoudend gebruik kreeg hij zijne kragten volkomen weder , zo dat hij binnen weinige weeken weer in ftaat was , zijn zwaar werk met gemak te verrigten , hetwelk hij in zo veele jaaren niet had kunnen doen. ELFDE WAARNEMING. Een ongehuwd vrouwsperfoon tusfehen de veer- F 4  tig en vijftig jaaren oud , en van eene zwakke lichaamsgefleldheid, had, agt dagen voor dat zij bij mij kwam, door verkouding.een hevig kolijk gekregen. Zij verhaalde mij, dat zij door het gebruik van rhabarber en zout de pijn zo wel als de walgagtige oprispingen weggenomen had , doch den buikloop, die zedert dien tijd aangehouden had, wist zij niet te beletten. Zij ging dagelijks twaalf of vijftien mail af, waardoor haare kragten zeer verminderden. Wijl ik noch eene beflagen tong, noch eenig ander teken \an bedorven ftoffen bij haar befpeurde , en haare pols zeer langzaam en zwak was, oordeelde ik , dac de buikloop enkel een gevolg was van de overgebleven zwakheid der darmen, en fchreef haar derhalven driemaal daags een half drachme lyfimachia met een fcrupel arabifche gom voor. Vier dagen daar na liet zij mij weten, dat de buikloop haar verlaten had, en verzogt eenig maagmiddel tot verfterking van den eetlust. Ik heb in eene uitterende koorts eenen bovenmaate Herken buikloop , met darmkrimping verzeld, 'door de lyfimacl/ia in pillen gefluit. Ik heb dezelve wel, uit hoofde van andere omllandighe,den, met kina en met toebereidingen van heulfap moeten vermengen; doch daar ik te voren met eene veel grooter hoeveelheid van deze middelen alleen, ten aanzien van den buikloop niets kon uitvoeren, heb ik volfirckt grond, om, zo niet de geheele werking , ten minscen hec groot-  de gedeelte van dezelve aan de lyjïmachia toetefchrijven. Ik heb thans nog eene lijderes, die uit hoofde van eene te groote zwakheid des lichaams, en voomaamlijk der darmen , tot Herken en aanhoudenden buikloop zeer geneigd is, zo dat dezelve bij den minsten misflag in den leefregel of bij de geringde gemoedsbeweging ontftaat en maanden lang hardnekkig aanhoud. Men kan noch met de kina, noch met de fimaruba, noch met het heulfap met geen mogelijkheid iets daar tegen doen; maar met het poeder van lyfimacliia , welk zij altijd in voorraad heeft, word dezelve altijd, na eenige zagte laxeermiddelen van rhabarber te hebben laten vooraf gaan, op het fpoedigde gematigd en gefluit. VI. OVER DE ZINKBLOEMEN EN DE OLIE VAN DIPPEL1US IN KRAMPAGTIGE TOEVALLEN. TWAALFDE WAARNEMING. Een meisje van twaalf jaaren, anders van eene gezonde lichaamsgefteldheid, had vier weeken voor dat ik haar voor de eerde maal bezogt ,  9* «—™ door het inflaan van het onweeder in de nabuurfchap een geweldigen fchrik gekregen , waarop eenige ligte trekkingen aan vericheiden deelen des lichaams, inzonderheid aan den eenen voet volgden , welken men egter niet agtte , tot dat dezelven heviger werden en zig over het ganiche lichaam verbreidden. Gedurende dezen tijd hebben de geneesheeren haar verfcheiden krampftillende middelen , inzonderheid bevergeil, duivelsdrek, valeriana of fpeerkruid enz. gegeven. Doch zij Kon van deze middelen, deels wegens derzelver walgagtigen finaak, deels wegens de moeilijkheid van het flikken, flegts weinig inkrijgen, en dit weinige was bij haar zonder vrugt. Ik vond haar den vijfden feptember des voorleden jaars in dezen toeftand. Er was genoegzaam geen fpiervezel aan haarganfche lichaam, hetwelk zig niet onwillekeurig bewoog, of in het minste willekeurig bewogen kon worden. De oogen Honden ftiif, daartegen waren de oogleden, het voorhoofd, de wangen en de mond vertrokken, de handen fteeds in radvormige beweging, zo we! als de voeten, welke de lijderes in geenderlei wijze in ftaat was, regt uit te ftekcn. Als men haar met geweld in het bed oprigtte, kon zij zig geen oogenblik overeind houden, maar viel ten eerften geheel in elkander, even als of in het geheel geen Hevigheid in eenig deel van haar lichaam was; inzonderheid viel het hoofd bij het overeind zitten nu geheel agtcr over, dan voor over, dan weer op  9* eene van de beide zijden , even als of het met flappe koordjes op het lichaam vast was. Zomwijlen fchreeuwde zij overluid, zomtijds berstte zij in een woest gelach uit; met één woord ik vond de ziekte tot de minfte toevallen overeenkomstig met die , welke bij de fchrijvers onder den naam van den ft. Veits dans (chorea ft. vitï) bekendis. De lijderes had haar volkomen bewustzijn, lachte over belachlijke zaaken, gaf zig ook moeite om op vraagen te antwoorden, maar het was haar onmogelijk, een verftaanbaar woord uittebrengen, en wanneer zij fterke poogingen daartoe deed, namen de trekkingen over het gantfche lichaam oogenfchijnlijk toe, en in plaats van het antwoord volgde een luid gefchreeuw of een diepe zugt. Zij kon niets met de vingers vatten, en als men haar met geweld iets eetbaars gaf, maakte zij duizenderlei bewegingen om het naar den mond te brengen, doch miste denzelven altijd. Ookgefchiedde het flikken met veele moeite. Zij had voor het overige fterken eetlust, en gaf door gebaarden te kennen , wanneer zij ter ftoele wilde gaan of haar water moest maken. Zij was bij dag geruster dan des nagts. Haar pols was natuurlijk. Zij was ongemeen gevoelig aan haar ganfche lichaam, en haar tong zeer bezet. Ik fchreef haar het volgende voor, om het zelve bij lepels vol te gebruiken, tot dat eene fterke braking volgde. ,  Bp. 9r- emet. gr. IV. V. fontein, z VI. ■ Oxym. Jtmpl. 5 VI. . , sü fc'roow tdè -M. D.^rmo^ Den zesden had zij den nagt te voren een paar reizen eene menigte taaije (lijm overgegeven, doch het drankje werd toen uit vrees voor.te groote zwakheid niet verder gebruikt. Ik ordonneerde haar zes poeders, elk van een en een half grein zinkbloemen en een fcrupel fuiker, om alledrie uuren er een van te nemen. Den zevenden werden de poeders om de twee uuren herhaald. De toeftand der lijderes bleef onveranderd. Den agtflen gaf ik haar een laxeermiddel uit een fcrupel jalappenpoeder en agt grein zoet gemaakte kwik, doch waar op geen ontlasting gevolgd is. Den tienden des morgens kreeg zij een braakmiddel uit 12 grein jalappenpoeder ,9 grein ipecacuanha en 2 grein braakwijnfteen, waar van zij eene menigte flijm overgaf. De onvrijwillige bewegingen fchenen een weinig verminderd te zijn, doch met de fpraak was het nog fteeds dezelfde zwarigheid; behalven het eenig woordje ik,, was het haar onmogelijk zelfs het gemaklijkfte woord uittebrengen. Zij gaf zig wel zeer veel moeite, en maakte ongemeen veel bewegingen met de tong cn den mond om te antwoorden , als men haar iets  vraagde, doch het bleef bij het eenig woordje ik, en dan volgde een diepe zugt. Den eljden fchreef ik haar weder negen poeders voor , elk van drie grein zinkbloemen, om er alle twee uuren een van te nemen, en ordonneerde het unguentum volatih van het Engelsch difpe?ifatorium (p) op den hals te leggen. Deze poeders werden tot den vijftienden , fchoon niet ftiptlijk naar het voorfchrift , gebruikt. , en de verandering, welke de geheele toeftand daardoor verkreeg, was verbazend, De lijderes fprak nu tamelijk ongehinderd, behalven de woorden , waartoe de tong en het gehemelte vereischt wierden. Zij beantwoordde alle vraagen met het .duidelijkst blijk van bewustzijn en dikwijls zelfs op eene verftandige wijze, de kramptrekkingen in het gczigt waren merklijk verminderd , in plaats dat hetzelve te voren geftadig vertrokken en verdraaid was, was het thans uuren lang gerust en bedaard'. Zelfs waren de trekkingen in de uiterfte deelen bijna geheel weg , alleenlijk hadden dezelven in de armen en vingers nog plaats, wanneer zij iets naar den mond brengen of aanvatten wilde; de voeten daartegen waren geheel daarvan bevrijd, en zij kon dezelven volkomen uitftrekken. Zij rigtte zig zomwijlen met geweld op , en bleef ook eenige minuuten (p~) Deze zalf beftaat uit oki Amygd. duk. z j en fpir. fal, ammoniac 5 j'  94 overeind zitten ; doch zij kon zig niet lang ia evenwigt houden, ook viel het hoofd, wanneer het niet onderfteund werd, nog altijd agter over of naar de eene zijde. Het unguentum volatile had flegts twee uuren op den hals gelegen , wijl men het er niet langer op wilde laten, uithoofde , dat de lijderes pijn in het hoofd begon te krijgen , en men dit middel derhalven verdagt hield. Ik liet haar nu dikwijls eenige lepels ouden rhijnfchen wijn geven. Den zestienden kreeg zij weder, wegens gebrek aan open lijf, een laxeermiddel uit een fcrupel jalappenpoeder en agt grein zoete kwik , het welk egter geen werking deed , als tegen den avond , wanneer men met eene klijfteer te hulp kwam, zij raakte toen eene menigte flijm kwijt, waaronder ook eenige wormen waren. Den zeventienden en agttienden werden de zinkbloemen weder tot drie grein alle twee uuren gebruikt. Den negentienden, des morgens, kreeg zij andermaal een laxeermiddel uit 25 grein jalappenpoeder , tien grein zoet gemaakte kwik en een half drachma fuiker. En om dat hetzelve tot des middags zonder werking bleef, deed ik weder eene klijfteer zetten, waarop vijf fterke ftoelgangen volgden. — Maar, wijl onaangezien de groote menigte van zinkbloemen, welken de lijderes zedert den 15 genomen had, de ftaat der ziekte evenwel onveranderlijk bleef , liet ik haar des  avonds 25 droppels olie van dippelius met een lepel rhijnfchen wijn geven. Den twintigften had zij des nagts ongemeen wel en aanhoudend geflapen. Ik liet haar des morgens weder 25 droppels olie van dippeliu* geven; en toen ik haar des avonds bezogt, vond ik haar veel beter. De trekkingen waren zedert den vorigen dag geheel weggebleven. Ik liet haar uit het bed nemen en op een rustftoel zetten, zij kon de handen nu tamelijk wel gebruiken , en aan haare fpraak ontbrak haar nog zeer weinig. Men hield met het gebruik der gemelde olie aan, van welke zij daags 30 droppels nam. Den 25ft.cn was de lijderes reeds den geheelen dag uit het bed , zat alleen op eenen ftoel en hield het hoofd regt , kon zittende zeer wel flikken, het welk haar tot hiertoe onmogelijk was geweest, en zij had haare handen en fpraak volkomen tot haaren wil. Zij klaagde nu over groote zwakheid, en zij was om die reden nog niet in ftaat om te gaan. Ik fchreef haar nu dagelijks een ftaalbad voor met welriekende kruiden, en tevens een afkookzel van valeriana, ferpent. virgin. vifc$ querc. ciibeb., limat marlis, roet wijn. Hier mede heeft men tot den vijftienden der volgende maand aangehouden, en wijl de lijderes nu haare volle kragten weder bekomen had, is zij den zestienden tot groote vreugde van haare waarde ouders, en ik kan wel zeggen, ook tot  96 mijne groote blijdfchap , voor de eerfte maal weer uitgegaan. DERTIENDE WAARNEMING. Een veel belovend jongeling van twaalf jaaren klaagde in de maand januari] des voorleden jaars over eene hevige pijn in de linke zijde , welke hem eensklaps overviel, en verzeld was van een ongemeen fterk braken, het welk alle middelen, door de bekwaamde geneesheeren daar tegen gebruikt, weerftond, en eerst na verloop van zeven weeken eindelijk geftild werd. Doch onmiddelijk daar op werd hij door eene foort van krampen aangetast, welken door hoffmann onder de benaming van fpafmi vagi befchreven worden, en met dewelken het op de volgende wijze toeging. Des morgens vroeg te zes of zeven uuren na het ontwaken begon de jongeling de vingers in elkander te knijpen , en de vuisten met alle geweld boven de borst tegen elkander te ftoten. Hij knerfte dan met de. tanden, het fchuim ftond hem op den mond, en de oogen draaiden hem woest in het hoofd om. Zo dra hij die tekens van aanval gaf, moest men de bed-dekens van hem afnemen, en, wijl hij niet te houden was, hem zijnen wil laten. De dekens waren dan niet zo dra van zijn lijf, of hij fchoof zig plotslijk naar onder tegen het voeteneinde , boog de beenen, dat de knieën tegen de borst kwamen, en maak-  97 maakte allerlei bewegingen en verdraaijingen met het lichaam; dan trommelde hij met een verbazend geweld en fnelheid met de voeten tegen de bedftede , dan met de knieën tegen de borst , dan ging bij op zijn hoofd ftaan, en rigtte het lichaam regelregt in de hoogte, en dan weer boog hij het ganfche lichaam in eenen halven cirkel, door op het hoofd en de teenen te gaan ftaan; zomwijlen maakte hij een vreeslijk woest geIchreeuw, vertrok zijn gezigt tot een vrolijk lachen, lachte ook overluid, en dan moesten de omftanders op hunne hoede wezen, wijl dit altijd een teken was, dat de toevallen erger wierden, en hij alsdan begon te bijten, te krabben en te ftaan. Zomtijds ging hij op de kniën zitten en ftoeide met den oppasfer en met zijne moeder, die geftadig bij hem waren; hij gaf hun bij voorbeeld eenige flagen op de wangen en knippen voor den neus, en dan zijn gezigt toeftekende , begeerde hij , dat zij hem hetzelfde zouden doen, en als zij daaromtrent geen goede rekening hielden en er hem een te veel of te weinig gaven , gaf hij door gebaerden zijne toornigheid te kennen. Na dit gemal, waarbij hij geftadig lachte en vrolijk van gelaat fcheen, viel hij weder agter over op het bed, en begon de verbazende krommingen en bewegingen weer op nieuw. De fchriklijkfte vertoning was, wanneer hij zomwijlen zelfs uit het bed en op de knieën of op handen en voeten door het vertrek kroop. G  o8 Hij zag dan vrolijk, draaide met verbazend geweld iemand eenen rotting uit de handen , en floeg er mede om zig heen , deed pogingen om de aanwezenden in de beenen te bijten, en dit alles met een naar alle aanzien duidelijk bewustzijn, wijl hij dikwijls zeer listig naar iemand doelde en onvoorziens op een' ander toefchoot, ook wonk hij zomwijlen iemand , de laarzen aftetrekken, op dat hij hem zou kunnen bijten. Dit duurde gemeenlijk een kwartier uurs , tot dat zijne gezigtstrekken op eens weer veranderden , en zijn gelaat ernftig en zwaarmoedig wierd, als dan viel hij weer agter over met tandengeknars, toegefloten handen en ichuim op den mond. Deze bewegingen wisfelden den ganfchen dag onophoudelijk af tot des avonds 7 of 8, of des nagts te een uur. Alsdan eischte hij drieërlei zaaken met de volgende woorden, klijfteer, drinken en verbedden. Men zette hem dan eene klijfleer van ajjafeetida, na welke natuurlijke en verharde drekftoffen geloosd wierden; niet zelden eischte hij eene tweede, die men hem van weekmakende middelen zette. Hierop begon hij fterk te drinken, gemeenlijk veertien of vijftien pint water met melk agtereen; hierna liet hij het bed opmaken, waarin hij dan gerust en flil lag, en zomtijds eenige uuren fliep , en fchoon hij wakker was, befpeurde men geen aanvallen voor des morgens omtrent zeven uur , wanneer het wederom even als den vorigen dag begon te gaan en tot des  avonds duurde. Hij had eenen ouoverwinlijken walg van allerlei eecen en geneesmiddelen. Behalven de drie gemelde woorden vernam men geen duidelijken onderfcheiden toon van hem. Zelfs ontbrak het hem gedurende den aanval aan alle gevoeligheid , inzonderheid aan de uiterfte deelen, fchoon men hem met eene naald diep in de voetzooien ftak, gaf hij niet het minste blijk van gevoel. Nogthans fcheen het, dat de zintuigen van het gehoor en der inwendige zinnen te gelijk in geen geheel onvolkomen toeftand waren , want wanneer de geenen, die hem oppasten , van hem fpraken en van zijne ftreeken verhaalden, gaf hij duidelijke merktekens van bewustzijn , wijl hij dan begon te lachen en te bijten. Maar als hij door het vertrek kroop, had hij altijd zijn volkomen gevoel; want, als iemand, hoe ftil ook, van agter hem kwam en hem aanraakte , keerde hij zig oogenbliklijk om , en verweerde zig. Zijne pols was gedurende den aanval altijd natuurlijk, het lijf verftopt, en zonder klijfteer ging hij nooit af; zijn water integendeel liep hem geftadig onwillig af. In dezen toeftand bleef de jongeling nu zonder verandering tot tegen het einde van April, en ik vond hem in denzelven op denajften. Men had hem eenige dagen te voren eene fterke ontbinding van braakwijnfteen gegeven , waarop, daar hij die ongemerkt in den drank ingenomen had, meer dan dertig brakingen en eenige zwaare G 2  leo fluauwten gevolgd waren, zo dat men van zeiven mee het verder gebruik van dit middel ophield. Ik floeg voor, in plaats van den gewoonen drank, hem een af kookzel van oranjebladen te geven , doch wat moeite men deed om het hem intekrijgen, het was te vergeefs. Het menigvuldig en aanhoudend gebruik der walgüjkfte middelen, toen het braken nog aanhield, had bij den lijder eenen hardnekkigen afkeer van alle geneesmiddelen te weege gebragt. Den 27ften fchreef ik met goedkeuring van den heer doctor de lemos zes poeders, elk van een grein zinkbloemen en een fcrupel fuiker, voer, om des nagts alle uur er een van onder den drank te mengen. Den agtentwintigjlen des morgens berigtte men mij , dat reeds vijf van de poeders gebruikt waren, dat de lijder heden voor de eerfte maal gedurende de geheele ziekte van zeiven ter ftoele ging, en dat hij geheel ongewoonlijk thans te negen uur nog gerust lag, zonder eenen aanval gehad te hebben, met de poeders werd aangehouden, en hij bevond zig den ganfehen dag in dezen beteren toeftand. Hij dronk eenige reizen > gaf * zijnen kennisfui de hand, liet mij op mijne begeerte de tong zien, wees ook op de plaats der maag, daar hij eene pijn voelde. Te vijf uur des namiddags kreeg hij weder eenen aanval, die egter gering was en niet lang aanhield. Men hield tot den 5den Mai met de poeders aan, gedurende welken tijd de aanvallen des daags afwisfelendkwa-  kwamen, doch flegts eenige minuuten duurden. Hij fprak daarbij duidelijk, klaagde over pijn , en nam zo wel eenig voedzel als de geneesmiddelen gewillig. Den zevenden openbaarde zig eene nieuwe foort van toevallen bij den lijder, hij lag namelijk net de uiterfle deelen ftil, daartegen fpalkte hij elk oogenblik de oogen oopen, en ftiet, om zo te fpreken, den geheelen oogbol met geweld uit de holte ; zomwijlen kreeg hij enkele trekkingen , even als of hij onverwagt gedoken wicrd, zomtijds fchreeuwde hij overluid. Rondom de oogen vertoonde zig een opgezette blaauwe kring , en de pols was daarbij vol en fterk; dit duurde omtrent drie uuren en hield dan op, waarna hij geheel ftil lag , met een geftadig fchuim op den mond. Ik belastte eene trekplaaster langs den ruggraat te leggen, doch zo dra de lijder gedurende den aanval merkte , dat men naar den wondheeler zond , begon hij cr zig tegen te verzetten en verftoord te worden, en dit verzwaarde altijd de aanvallen, weshalven men er van motst afzien. De zinkbloemen , welken ik reeds den vorigen dag in dubbele gift had voorgefchreven, heeft men hem nog niet kunnen ingeven. Den agtjlen hadden hem de nieuwe toevallen van den vorigen dag verlaten, en de vorigen zijn , fchoon eenigzins gematigder, in de plaats verfchenen. Onder het kruipen door het vertrek fprak hij op eene kinderagtige wijze, eischte te eeten, G3  fchimpte op de lieden, die hem omringden, en dit alles met het vrolijkst en vergenoegdst gelaat , welk'men zig kan verbeelden, tot dat de trekkingen hem weêr op eens overvielen, zijn aangezigt rood werd , het fchuim op den mond kwam, en men hem naar bed moest brengen. Den negenden waren de omftandigheden nog dezelfden , en men had hem zedert gister flegts twee poeders kunnen ingeven, en ik vond hem buiten het bed met ingebogen knieën op de teenen als een kikvorsch in het vertrek rondhuppelen, met eene brandende tabakspijp in den mond, waarbij hij geftadig lachte en zeer vrolijk was, tot dat hij dan, als naar gewoonte, weder in zijnen ftuipagtigen toeftand verviel. Ik wagtte den ganfchen paroxyfmus af, en zag met verbaasdheid, hoe de jongeling in de allerhev'igfte trekkingen met het fchuim op den mond plotslijk vrolijk werd, en in een oogenblik uit het bed was, en vergenoegd en vrolijk uitzag, op de teencn huppelde, aanftonds zijne pijp vroeg, die aanjftak, rookte, met ons fchevtftc en mij vriendelijk de hand gaf. Hij deed op mijn verzoek moeite om zig overeind te begeven, doch kon niet, en toen ik hem onder de armen vatte, om hem te helpen, kreeg hij op eenmaal zijne vo. rige trekkingen , en men moest hem te bed brengen. Den twaalfden beproefde ik, of men hem poeder van muscus kon ingeven, maar vergeefs, hij  wilde niets nemen , zodra hij eenen vreemden fmaak befpeurde. Ik heb de proeven wegens zijn bewustzijn gedurende de aanvallen dikmaals herhaald, en altijd bevonden, dat hij ten duideiijkfte wist, v/at er omging. Want, wanneer in het vertrek geiproken werd, van hem eene trekplaaster te leggen, fchreeuwde hij altijd overluid, en zodra iemand hem naderde en zig geliet, als of hij er hem eene wilde leggen , beet hij van zig. Nogthans was hij te zelfden tijde gevoelloos, en maakte geen de minste beweging, hoe diep men hem ook in de handen of voeten ftak. Maar onder het kruipen door het vertrek fprak en dagt hij zeer geregeld, alleenlijk dat, gelijk ik reeds gezegd heb, zijne fpraak zeer kinderagtig was en zonder fchroom , tegen zijne gewoonte, zijne moeder en de overige aanwezenden , voor welken hij anders de grootfte agting had , befchimpte en floeg, zodra zij hem ergens in tegen waren. En ik had opgemerkt, dat zo dikwijls men hem over zijn onbetaamlijk gedrag ernstlijk onderhield, hij aanftonds uit zijne vergenoegdheid in den fluipagtigen toefland weer verviel. Deze afwisfelende toeftand van ftuipagtige en onzinnige aanvallen duurde tot den twintigften. De lijder kreeg in dezen tijd verfcheidenmaalen de zinkbloemen tot zeven grein , welken altijd de eenige geneesmiddelen waren, die hij ongemerkt naar zig nam, zijnde het onmogelijk, hem iets anders in te krijgen , wat moeite men ook G 4  I04 ——' deed. Hij verzette zig met fchrandere gronden tegen het gebruik van alle geneesmiddelen. Den agttienden en negentienden kreeg hij twee klijfteeren met een fcrupel muscus, die eene groote menigte vuiligheden afdreven. Den eenentwin- tigften des morgens ftond hij tegen alle vermoeden op, volkomen bij zijne zinnen, kleedde zig aan, zette zig aan de tafel en fprak zeer duidelijk en verftandig, en begeerde zelf, dat men hem eene fpaanfche vliegen plaaster leide. Ik liet er hem aanftonds eene van een vierden el lang langs den ruggraat leggen. Hij beloofde ook geneesmiddelen in te nemen ; door eenen ftok onderfteund , ging hij de kamer op en neer, en klaagde over pijn in de gewrigten der knieën, het welk niet te verwonderen was , als hebbende den ganfchen tijd met gebogen knieën gelegen en door bet vertrek gehuppeld. In dezen toeftand bleef hij ook den ganfchen dag. In zijne ziekte had hij eenen fterken trek tot het tabak roken gekregen , daar hij van te voren niets van wist. Den tweeëntwintigften nam hij een laxans van twaalf grein jallap en zes grein zoetgemaaktekwik, waarop hij zes fterke ftoelgangen met zwarten en bedorven drek heeft gehad. De trekplaaster had eene groote menigte vogtigheden weggenomen, en hij klaagde nu geftadig over hoofdpijn en vermoeijing der leden. Ik liet hem de gewrigten der knieën braaf wrijven met het unguentum nervium, en fchreef hem tot inwendig gebruik een af-  m^—mm 105 kookzel voor uit kina, valeriana, vifco quercino en pceon. mar. Hij was naderhand aan geduurige flaauwten onderhevig, die hem twee of driemaal daags overvielen en een kwartier uurs duurden, daarbij klaagde hij bij aanhoudenheid over verflagenheid des lichaams en gebrek aan eetlust. Hij zat nu geftadig op eene plaats met de beenen ingetrokken, wijl hij dezelven wegens groote pijn niet kon uitftrekken. En nogthans wilde hij dezelven uit eigenzinnigheid niet laten ftoven. Ik fchreef hem nu bij het bovengemelde afkookzel een maagelixir voor, en vier droppels dippel-olie zo dra hij in flaauwte viel. Een laxans , dat hij den tweeden junij kreeg, dreef eene menigte onverteerde dingen af, als citroenfchillen, wortelen enz., die hij reeds voor veele weeken genuttigd had. Den dertienden liet ik mijnen lijder in een lauw bad met welriekende kruiden zetten, en na dat hij er een kwartier uurs in geweest was, begon hij op eens zonder eenige moeilijkheid de beenen regt uit te Heken, zonder pijn te bewegen, en door het vertrek te wandelen. Na dit bad zijn de flauwten ook merklijk geminderd, en de eetlust begon allengs te komen. Hij hield dus met het bad aan, en is den zeventienden reeds uitgereden. Deze toevallen verlieten den lijder dus geheellijk, en hij genoot eene tamelijke gezondheid tot in feptember deszelfden jaars, wanneer hij op den agttienden, zonder dat men zig eene gelegenheid G 5  ïoö gevende oorzaak kon bedenken , zijne krampagtige aanvallen met al de bovengemelde verfcbijnzels weder kreeg, zij duurden egter nooit langer dan vijf of zes minuuten, doch kwamen ook telkens bijna om het uur of om de twee uuren weder te voorfchijn. Na een laxeermiddel genomen te hebben, begon hij ook weder de zinkbloemen te gebruiken , van dewelken hij alle twee uuren twee grein nam. Doch onaangezien het geftadig gebruik der zinkbloemen wilden de aanvallen niet wegblijven, maar werden veeleer heviger en aanhoudender, daar zij den eenentwintigften bijna den ganfchen dag duurden, en in de korte tusfchentijden fprong de lijder op, beet en floeg van zig af, zonder dat hij er zig naderhand iets van wist te herinneren. Ik liet hem nu in plaats van de zinkbloemen tweemaal daags vijfentwintig droppels dippelolie nemen ; en dit was van die uitwerking, dat onmiddellijk na de tweede inneming (meer kon men hem niet inkrijgen) alle toevallen wegbleven. Maar niet lang ; want den zesentwintig flen kwamen zij op nieuw, en met meer hevigheid dan te voren. Zij hielden halve en zelfs geheele uuren aan en lieten den lijder nauwlijks een half uur in rust. Het begin van eiken aanval was, dat de lijder den mond ongemeen wijd open fperde en de oogen op eenejjslijke wijze verdraaide; daar op werd hij te bed gebragt, daar hij dan weer met de voeten tromde, van zig beet, de vingers  vast toefloot en de oogen gefloten hield, en met kragten van zig ftiet , welken vier perfoonen werk hadden , te weerftaan. Zomwijlen fperde hij den mond weder wijd open, en trok de buikfpieren derwijzen zamen , dat men van voren den ruggraat duidelijk kon voelen, zomwijlen maakte hij een woest gefchreeuw of gelach , en zo eindigde deze aanval dan weder met een plotslijk opfpringen en rondlopen door het vertrek. Ik gaf hem eenigen tijd daarna de gemelde olie met verfcheiden gommen in pillen, en de aanvallen werden weder voor eenige dagen gefluit, doch kwamen dan ook met te meer hevigheid weder. En wijl zij voor het overige voor geen der meermaalen beproefde middelen wilden wijken , werd eindelijk met al de geneesmiddelen geheel opgehouden. * Ik heb reeds boven bij gelegenheid der azijn* klijfleeren gezegd, dat na het gebruik van zulk eene klijfteer bij dezen jongeling menigvuldige ontlastingen volgden , en de aanvallen insgelijks voor eenen tijd lang tegengegaan werden. Maar er was geen mogelijkheid om hem te overreden, dat hij zig eene tweede liet inbrengen. Met de kamfer, die ik hem dagelijks tot een drachma liet gebruiken , was niets jtegen de ziekte te doen. Men liet de genezing derhalven enkel der natuur over. Zij heeft ook indedaad haare werking niet nagelaten. Want terwijl ik dit fehrijf, in april des  jaars 1777, is het met den lijder zo verre gekomen , dat hij menigen dag flegts eenige ligte aanvallen heeft, wanneer hij te voren gemoedsaandoeningen heeft gehad , zomwijlen is hij ook geheele agt dagen van dezelven bevrijd. Voor het overige zijn zijne kragten bijna weer volkomen herfteld, en hij verrigr. zijne jeugdelijke bezigheden met de hem gewoone vaardigheid. Ik ben bij het verhaal dezer ziekte eenigzins wijdlopig geweest, doch, zo ik hoop, niet wijdlopiger, dan de ftof het verdient, In de foort van ziekten als deze, welker waare gefteldheid wij nog zo weinig kennen, welker toevallen voor ons nog grootftendeels onverklaarbaare verfchijnzeis zijn , geloof ik altijd , dat de geen, die ze waarneemt , nooit te oplettend , en die ze befchrijft, nooit te nauwkeurig zijn kan. Eéne nog nooit opgemsrkte, of niet genoeg geagte omftandigheid kan misfchien juist de gewigtigfte zijn , kan misfchien tot juister kennis der zenuwkwaaien en tot verftandiger genezing van dezelven aanleiding geven. Want, wie kan bepalen, welke omftandigheid bij deze ziekten van gewigt is, en welke niet? welke een wezenlijk toeval is ; waarvan al het overige afhangt, en welke enkel eene toevalligheid is? De ontleedkunde, in welke men in onze tijden zo ver gekomen is, heeft ons nog geen fchrede nader tot de inwendige kennis der zenuwen gebragt. Men heeft van ouds geweten, dat er deelen in ons lichaam  zijn, welken de eenige werktuigen van het gevoel en de beweging uitmaken, de ontleedkunde heeft ze ons alleenlijk aangetoont, heeft ons het begin, het einde, de uitwendige gedaante dezer deelen, den weg, dien zij nemen en de menigvuldige betrekkingen, in welken zij onder elkander ftaan , aangewezen ; maar wat verder? van welk inwendig maakzel zijn deze werktuigen van het gevoel en de beweging ? zijn het enkel gefpannen draaden, die door middel van derzelver fchuddingen haar werk verrigten, of zijn het buizen, die een vogt in zig voeren, waar van beweging en gevoel afhangen? en deze vloeijende ftof zelve, van welken aart is die? welke gefleldheid is overeenkomstig met de verrigtingen van dezelve, welke is er ftrijdig tegen? Hier over oordeelen, gis/en en /preken wij zeer veel, maar zij, de groote ontleedkunst, laat ons hierin volkomen ononderwezen. Wij bedienen ons van eene menigte uitdrukkingen , waarmede wij de inwendige gefleldheid der zenuwen te kennen geven, wij fpreken vlijtig van Jlerkte, zwakheid',, /pannen, ver/lappen, Jlomp zijn e. z. v.; maar wie ziet niet, dat dit enkel willekeurige begrippen zijn , die uit de analogie van andere liehaamlijke deelen, wanneer zij als voorwerpen van het zinnelijk gevoel befchouwd worden, hier overgebragt zijn , en die misfchien in den grond met de begrippen van de waare gefteldheid der zenuwen, niet in zo verre zij voorwerpen, maar in zo  IIO verre zij werktuigen van het zinnelijk gevoel zijn , geheel van eenen anderen aart zijn! Van daar, dat de kunst fchier bij de genezing van geene ziekte zo zeer kwakzalverij is, dan in de zenuwziekten. Wel wanneer zij toevallig zijn, dat is, wanneer zij enkel gevolgen van de gebreken van andere deelen en wel andere kenbaarer deelen in ons lichaam zijn, als bij voorbeeld van verftoppingen in den buik, van wormen, van tanden e. z. v., dan vind zekerlijk eene verftandige geneeswijze plaats, want, daar wij deze gebreken als de oorzaak uit den weg ruimen, kunnen wij de verwijdering der gevolgen, van welke gefleldheid die ook zijn, met regt verwagten. Wanneer zij daar tegen eigenlijdende zijn, van de tegennatuurlijke gefleldheid der zenuwen zeiven haaren oorfprong hebben, of ook wanneer de gebreken van de andere deelen, van welken zij afhangen, nu niet meer weggenomen kunnen worden, enderegel der kunst ten minsten gebood, dat wij tot onderbrenging van deze zenuwtoevallen onze toevlugt tot de fchijngenezing zouden nemen, dan is onze behandeling zeer verre af van eene beredeneerde behandeling , wij moeten ons alsdan tot zekere middelen wenden, van welken wij blindeling vermoeden, dat zij heden derzelver werking zullen doen, enkel om dat zij die gisteren gedaan hebben (q). ( beeft heden een grooter trap van waarfchijnlijkheid, dan zij ooit gehad heeft, wijl heden het getal der gevallen, in welken de tegenwoordig-, heid der zon met de zigtbaarheid der voorwerpen bij elkander waren , het grootfte is, Dit getal kan zig in het oneindige vermenigvuldigen , cn dan krijgt de ftelling den naasten trap der wiskuns-. tige zekerheid, den hoogften trap van waarfchijnlijkheid. Gebeurde het in tegendeel, dat de zon eens aan den horizont vcrfcheen , zonder dat zij. ons de voorwerpen des aardbols zigtbaar maakte, zou, indien wij niet tevens de oorzaak, die dit verhinderde, duidelijk keuden, het vermoeden , dat de tegenwoordigheid der zon en de zigtbaarheid der aardfche voorwerpen in het vervolg weder bij elkander zouden zijn, eenen trap verliezen, en hoe dikwijler dit gebeurde, des te meer zou de waarfchijnlijkheid afnemen. Maargefteld, er werd in deze uitgezonderde gevallen eene oorzaak ontdekt, welke de verbindnis tusfchen de tegenwoordigheid der zon en der zigtbaarheid van de voorwerpen wegneemt , als bij voorbeeld de tusfchenkomst der maan, zo verkreeg de ftelling, welke de verbindnis van deze beide zaaken vastftelt, weer haaren vorigen trap van waarfchijnlijkheid, alleenlijk ondet zekere bepalingen , wanneet, namelijk de hinderpaal afwezend is; zo lang tot dat.  de fcheiding van beide deze zaaken zonder de tegenwoordigheid der hinderpaal zig eenmaal vertoonde. Ik zou eenen wijsgeerigen geneesheer beledigen, indien ik hem wegens eenen wijsgeerigen uitflap om vergifnis bad. Laten wij de gemelde regelen van waarfchijnlijkheid op de ftelling in onze kunst toepasfen. Hoe dikvvijler eene zekere verandering in ons lichaam op het gebruik van een zeker middel volgt , des te waarfchijnlijker word het vermoeden , dat zij in het vervolg weder op elkander zullen volgen, des te meer zekerheid bekomt de ftelling, dit middel brengt deze werking voord. Zo dikwijls daartegen de ondervinding leerde, dat na het gebruik van dit middel de opgegeven werking niet volgde of zelfs eene tegengeftelde zich vertoonde, verliest het vermoeden van de toekomende gevolgen dezer dingen trapswijze zijne waarfchijnlijkheid en de ftelling haare zekerheid. Maar, wanneer naderhand de gevallen, in welken de werking op het gebruik des middels volgt, en de geenen, in welken zij niet volgt, nauwkeurig overwogen, en onder de omftandigheden, welken dezelve verzeilen, eenigen ontdekt worden, welken aan de eerfte of laatfte gevallen eigen zijn , verkrijgt de gemelde (telling weer haare vorige waarde, alleenlijk, dat haare zekerheid tot het daarzijnof de afwezenheid der bedongen omftandigheden bepaald word. De waarfchijnlijkheid der (telling kan dan alleenlijk weggenomen worden, wan* I 3  134 neer de weerfprekende gevallen in geen ftuk onderfeheidea zijn van die, in welken men aan hec middel' de werking toefchrijft, of wanneer ten minftcn de verfcheidenheid van dien aart is , dat noch door middel van befpiegcling , noch van ondervindingen van den anderen kant kan begrepen worden , hoe zij een hinderpaal der opgegeven werking kan uitmaken. Dit was de gefchie- denis van den koortsbast. De verbazende werking, welke men in het begin op deszelfs gebruik zag volgen, maakte, dat men de ftelling, de koortsbast geneest de afwisfelende koorts, eene onbepaalde algemeenheid toekende; zonder onderfcheid, zonder den voorgaanden toeftand des lijders in overweging te nemen , was men aanftonds gereed , om alle aankomende koorts hals over kop met den koortsbast te keer te gaan. Dit kon niet lang duren, het misbruik van dit middel moest ontelbaar veele nadeelen te weeg brengen, en het kon niet misfen, of de zekerheid van dien grondregel moest ten eenemaale overhoop geworpen , en het middel tot de fchadelijkfte produkten der natuur veroordeeld worden. Alleenlijk na verloop van eene eeuw bleef het voor de groote mannen sijdenham, torti en werlhof bewaard, der bovengemelde ftelling weer haare waarde bijtezetten. Want de tegengcftelde ondervindingen met elkander vergelijkende, ontdekten zij in de gevallen, waarin de koortsbast deszelfs oogmerk mistte, zekere omftandigheden, welken zijne werking  13S noodzaaW moeiten verhinderen. Het niet plaats hebben dezer omftandjgheden (met een geneesheer fprekende, zoude eene optelling dezer omftandigheden overbodig zijn f»,:) werd dus de noodzaakhjke voorwaarde, waarop de algemeenheid der ftelling moest bepaald worden, wanneer dezelve tot dien trap van zekerheid zou gebragt worden, welke zij in het eerst door de eerfte ondervindingen bekomen had. Nu is de waarheid dezer voorwaarde reeds door oneindige ondervindingen bevestigd, en ik geloof, dat er geen waarheid is, van welke wij met meer zekerheid overtuigd zijn, dan van de waarheid der gemelde ftelling onder de vastgeftelde bepaling. En zodanig is ook de gefchiedenis van ieder geneesmiddel, de uitkomst der eerfte proeven is fchier altijd te algemeen; eenige gelukten verleiden ons, om een middel zonder uitzondering voor een algemeen geneesmiddel in zekere ziekten te houden, of eenige mislukten om het voor een vergift uittegeven; tot dat, misfchien eerst eeuwen daar na, even zulke uitkomsten de vorigen om verre werpen, en het middel juist de tegengeftelde werking toefchrijven. Als er dan de arbeid en de pogingen van goede «erflanden bijkomen, welken de bijzondere gefleldheid der onv O) Algemeen kan men hier onder rekenen eene omftekïngagtige dispofuie, en een gröoten voorraad van eene of andere fehadleijke ftoffe in het lighaam , en voornamelijk ia de eerfte wegen. I 4  'ss^^ss Handigheden ontwikkelen, en de fïrijdige ondervindingen ontleden , dan word de algemeenheid van beide uitkomsten eersc behoorlijk bepaald , en de waarde van het middel bekomt zijne juiste befremdheid. Het is juist niets zeldzaams , dat de menschüjke ziel den weg tot het middenpunt door de beide uüterften neemt. Wijl nu het geen ik van de waarfchijnlijkheid gezegd heb, niet alleen bij de thtrapeuiifche grondregelen plaats vind, maar zig ook tot de waarnt-mmg vaa den natuurlijken loop in de ziekten, de verbindnis, het gewigt en de voortekens deitoevallen ukdrekt; wijl verders geene op zig zelve (Taande grondregel in onze wetenfc'hap gevonden word, welke niet met eene menigte van andere (tellingen zamenhangt,' ziet men duidelijk, hoe veel elke juiste ondervinding tot zekerheid en blijkbaarheid der kunst , als wetenfchap befchouwd , toebrengt. Elke ondervinding, wanneer zij zeifs geen nieuwe betrekking tusfehen twee zaaken ontdekt, bevestigt eene reeds bekende, of neemt er eene weg. In het eerde geval geeft zij aan de zekerheid van eene bekende delling, eenen nieuwen trap van waarfchijnlijkheid, en in het laatde geval vermindert zij dezelve eenen trap, of bepaalt ten minsten de algemeenbeid der ddling nader, Het is niet mogelijk , dat twee juiste ondervindingen voldrekt elkander zouden tegenfpreken, zo dra zulk eene tegenRrijdigheid plaats vind , moet altijd etne van Uide  de ondervindingen of geheel valsch of te ver uitgebreid zijn. Wanneer deze derhalven verworpen of nauwer bepaald word, verkrijgt de kunst daar door over het geheel eenen nieuwen trap van zekerheid. Van den anderen kant daartegen word door elke onnauwkeurige ondervinding of eene nieuwe onnauwkeurige betrekking opgegeven, of aan eene reeds bekende (telling valschlijk eenen nieuwen trap van zekerheid toegevoegd , of ook op eene valfche wijze bepaald. En daar deze dwaling zig toe alle Hellingen, die met deze in verbindnis ftaan, uitftrekt, moet de kunst over het geheel daar door wankelend en onzeker worden. Dit, mijn vriend! moest indedaad ieder geneesheer-; -voor dat hij zijne ondervindingen en waarnemingen aan het publiek mededeelt, in bedenking nemen, ten einde hij, zig het gewigt zijner bezigheid voorftellende, bewogen werde, zijne gedagten ten ftrengflen te toetzen, en alles , wat hem fchijnt, niet vrij van verdenking te wezen, door hem niet behoorlijk waargenomen te zijn , of waarin hij ten aanzien van hetzelve door den lijder en deszelfs omflanders misfchien misleid zou kunnen zijn, zonder bedenking te verwerpen, of ten minsten alleenlijk zo veel gevolgen daar uit te trekken, als bij met de uiterfte zekerheid daarin bemerkt heeft. Indien zulks Van alle tijden onder ons was gefchied , zouden wij voorzeker van het niet geheel te onregt gedaan verwijt w,egens het QQZM  kere in onze wetenfchap bevrijd zijn. De grondregelen van den onfterfiijken hjppócrates, die hij door ondervinding geleerd, en niet door bloot redeneren uitgevonden heeft, hebben tot hiertoe haare ontwijfeibaare zekerheid en zullen die te allen tijde behouden. Nog zulk eene menigte van zekere uitkomsten in onze wetenfchap als hippocrates geleverd heeft, zou dezelve tot eenen ongemeen hoogen trap van zekerheid brengen; en ik twijfel niet, of zij zou reeds den hoogden trap bereikt hebben, indien wij ons aan het fpoor der Grieken gehouden, niets beweerd, niets ter nedergefteld hadden, dan het geen wij met de groor.de zorgvuldigheid en nauwgezetheid waargenomen hebben. Solano en Sanctorius hebben ons getoond , hoe veel regelmatigheid en zamenhang zelfs in zulke Hukken van onze kunst gevonden word , in welken wij de minste order vermoed zouden hebben, zij hebben ons ook getoond , hoe verre men door fchranderheid en nauwkeurige waarneming komen kan, om de verborgende regelen en verbindnisfen te ontdekken! En bedenk, dat hunne waarnemingen grootdendeels zaaken betroffen, bij welken het oog alles moest afdoen, en zij van het vernuft geen de minste onderdeuning te wagten hadden. Want, zegt hij, welken grond kan het vernuft opleveren , waarom het ziektefcheidend bloeden uit den neus door eenen polsdag word voorgegaan , bij welken de verwijdering der polsader tweemaal ge-.  ï39 fchïed voor dat zij te zamen trekt ? hoe kan het vernufc inzien , dat zwammen de onmerkbaare uitwaasfeming verhinderen? In andere gevallen, waarin het vernuft, fchoon onvermogend, vooraf eenen zamenhang tusfchen oorzaak en werking aantewijzen, egter in ftaat is, eenen reeds ontdekten eeniger mate te bevestigen, moet de vordering, welke de zekerheid der kunst door juiste waarnemingen kan maken , nog veel grooter zijn, en gevallen van dien aart heeft men in onze kunst immers in genoegzaame menigte! Verfchoon mij, mijn vriend, dat ik u over zaaken heb onderhouden , welken gij waarfchijnlijk reeds lang doorgrond hebt , hoe aanmerklijk zij mij ook voorkomen. Ik keu u, uwe liefdevoor de waarheid en uwen Makenden ijver voor de kunst; ik weet, hoe zorgvuldig gij waarneemt en met welke omzigtigheid gij het waargenomene ter nederfteit. Ik bedoelde alleen mijne verontfchuldiging, die ik wegens mijne fcbijnbaare vertraging bij u doen moest. Er was mij aan gelegen u te overtuigen, dat ik het gewigt der ondervindingen en de zwarigheid van het ondervinden ken , en dat ik geen moeite fpaar, om onder de verfchijnzels , die mij in mijne praktijk voorkomen, het waargenomene nauwkeurig van het geen enkel gezien is, te onderfcheiden. Om dus weder tot de eikels te komen, zo was 62 zekerfte uitkomst, dien ik zo wel uit de aangehaalde gevallen, als uit andere niet aange-  ' J 3 8 muuaiauam haalde met öpte'igt tot derzelver werking konde trekken , enkel en alleen dit , dat zij met den koortsbast zamen gekookt, gelijk vericheiden oplosfende middelen , een van beide de ontlastingen te weeg bragten, de zweet of de pis , de eerde, wanneer zij met warm, en de laatile, wanneer zij met koel houden gebruikt werden; maar hoe veel van deze werking aan haare kragten alken, zonder van de kragten der kina onderfteund te worden, moet toegefchreven worden, durf ik niet bepalen. Ook fchijnt mij in het algemeen het geheele pis- en zweetdrijvend vermogen geei;e bijzonder eigene eigenfehap der eikelen te zijn, maar ik ben zeer geneigd te geloven, dat onze koffij dezelfde werking op ons lichaam zou doen, indien wij niet zo zeer aan dezelve gewend waren. En nu nog een woord betreffende de gefchiedenis der eikelen. Uw voorganger, de heer profeflbr schröder , die zig over het bijzonder geluk beroemt , dat hij door nadenken en opmerking eindelijk gevonden heeft het geen hij einftelijk en met behoorlijke infpanning gezogt heeft (*_), verzekert het geneeskundig gebruik der eikelen , niet van ongeveer, als naar gewoonte, maar geheel a priori door voorafgegaane rijpe overlegging, gevonden te hebben (**). Ik mag de waarheid van (*) Deszelfs brief aan den heer profesfor ealdinger , over de werkingen der eikelen. (**) Aldaar.  deze ömftandigheid niet in twijfel trekken; maar vast gaat het egter , dat behalven de beide wijzen van vinden, door het ongeveere en door hec zuiver vernuft, er nog eene derde is , waarvan de heer profesfor geen melding maakt, het vinden namelijk in andere boeken, en dienvolgens is ook de mogelijkheid zeker , dat fchoon hec geneeskundig gebruik der eikelen noch door hec. ongeveer, noch door het vernuft a prioxi gevonden ware, het nogthans door een gefchrift uit de vijftiende eeuw had kunnen gevonden worden. Van dit gefchrift word een exemplaar gevonden inde-boekerij te Wolfenbuttel, en de heer hofraad lessikg, die eene onfeiibaare wichelroede bezit, om de verborgenfte fchatten van het vernuft in elk vak te ontdekken, had de vriendfchap, mij een uittrekzel van dit gefchrift toe te zenden, en hier zijn zijne eigen woorden. ,, Mij valt eene kleine verhandeling van Arnold ,, de villa nova, of zo als op den titel gevonden „ word, de nova villa, in de handen, welke eene ,, groote zeldzaamheid moet zijn; want dezelve „ word niet alleen in zijne verzamelde werken; ,, niet gevonden , maar zij is ook zo wel aan „ haitze zijnen levensbefchrijver , als aan den ,, heer van haller onbekend gebleven, in wiens ,, Bibliotheca botanica ik dezelve te vergeefs ge„ zogt heb. Want in dezelve had zij moeten „ gevonden worden, wijl zij over het genees„ kundig gebruik der eikelen handelt. Daar de-  „ zelve flegts uit twee bladen in 4to beftaat s „ zou men kunnen geloven, dat het niets anders „ was dan een uittrekzel uit een ander werk van „ arnold , indien dezelve niet alle kentekens van „ een eigen en bijzonder gefchrift had, waaron„ der ik voomaamlijk tel, dat dezelve aan ri„ chard, Bisfchop van Lautenburg , uitdruklijk ,, toegeëigend is, van wien arnold zegt, dat hij „ hem tot het opftellen van die verhandeling ,, fchriftlijk aangefpoord had. De titel is: trafta- tus de virtutibus benedict® quercus , in foliis, „ glandibus, capulis £? fifco (7. vifco) atque gallis. 3, En, zo als gezegd is, dezelve is flegts van „ twee bladen in 4to, welken ook niet eens en„ kei, maar als een aanhangzel van een ellendig „ gefchrift, genaamd traclatus defcriptionum mor„ borum in corpore humano exiftentium in het jaar ,, 1496, zonder aanwijzing der plaats, gedrukt „ zijn. Naderhand is dezelve in drie hoofÜdee„ len verdeeld, waarvan het eerfte over den boom ,, in het gemeen, doch vrij fchraal, het tweede „ over het geneeskundig nut van deszelfs onder„ fcheiden deelen, eikels, galnooten e. z. v. ; en „ het derde van het gebruik van deszelfs bladen „ in het bijzonder handelt. HetTcheelt niet veel, of hij maakt dezen tot een algemeen genees* „ middel, uitwendig en inwendig te gebruiken ; ,, om kort te zijn (zegt hij) in het blad van de „ eikelboom zijn de eigenfchappen van alle ge3, neesmiddelen ingefloten, voornaamlijk verze-  ï43 kert hij , dat van die bladeren een water gedis5, tilleerd word, welk alle buiklopen doet ophou„ den, als ook eene te fterke bloedvloeijing der „ maandelijkfche veranderingen en aambeijen. En voegt er bij: dit blad gepulverifeerd , ftuitde ,, neusbloeding en de bloedfpuwing, geneest het „ hartwee, en bedaart de kolijkpijnen, verbrijzelt „ ook den fteen in de nieren of blaas, en maakt ein„ delijk de vrouwen vruchtbaar. Verder word ge„ zegd: de heelmeesters leggen dit blad met nut ,, op de wonden van het fcheenbeen en hebben ,, als dan ook geen andere zalf ter genezing nodig, „ het geneest alle wonden , puisten ja zelfs de „ kanker; vervolgens, die een eenig blad in de ,, week eet, zal nooit noch een riekende adem, „ noch tandpijn hebben, verder: de geneesheeren ,, dragen dit blad gemeenlijk in de zak, en eten „ hetzelfin het geheim, om dat men ditnogthans niet bemerken zoude , veragtén zij dit zo heilzaam blad voor het algemeen. Ja arnold zelf ,, verzoekt den Bisfchop , het geen hij hem ge,, fchreven heeft, geheim te houden, en de paar,, len niet voor de zwijnen te werpen. Ik ben ,, zeer genegen, voegt de heer lessing er bij, het ,, meeste hiervan tegeloven; en wel om dezelf,, de reden , om welke het anderen niet zullen „ geloven." Mijn oogmerk bij de mededeling van dit uittrekzel is geenzins, den heer schröder zijne verdiensten van uitvinding te betwisten; want gij ziet mijn  T44 vriend, dat de heer lessing de verhandeling Van arnold voor eene groote zeldzaamheid houd, en het zou een willekeurig vermoeden zijn, dat de heer schröder juist de bibliotheek bezogt, en dezelve gelezen zou hebben. Maar, wetende, dat u niets onverfchillig is, wat eenigzins de gefchiedenisder eikelen betreft, heb ik gedagt, u hier mede geen ondienst te doen. Ondertusfchen zou het te wenfchen zijn, dat de heer lessing de geheele verhandeling ergens had laten drukken, misfchien zouden de geneesheeren daardoor aangemoedigd worden, om de werking der eikenbladen nauwkeurig te beproeven , en mogelijk gelukt het hun onder de te ver gedreven deugden, welken arnold daar aan toe. kent, de waaren te ontdekken. DER-  derde brief. Aan den lijfartz, haron van GuariNj te Weenen. Ik neem de vrijheid , u hoogwelgeboren eenige gewigtige ondervindingen toetezenden, welken ik zedert de eerfte uitgaaf mijner brieven gelegenheid gehad heb , te verzamelen. Gewigtige en om die reden eenige. Er zijn tijden, en dit zijn gemeenlijk de eerfte jaaren des kunstenaars, in welken den geneesheer niets gemaklijker fchijnt, dan ondervindingen te verzamelen. Elke ziekte, welke onder zijne handen ten einde gebragt word, fchijnt hem een geval van ondervinding te zijn, waarmede de kunst verrijkt word. Eerst laat leert men de zwarigheden, die ons overal in deze bezigheid voorkomen, kennen en uit den weg ruimen; eerst laat word men het gewigt van dit werk gewaar, en hoe veel ondervinding men moet hebben , om eene eenige te kunnen maken. Dat, ongelukkiglijk, deze laater tijden bij menig eenen in het geheel geen plaats vinden, is K  146 oorzaak, van veele valfche, drooge, fc'hraale ,en zig zelveu tegenfprekende ondervindingen , waardoor de kunst van zo veele zijden racer verzwakt dan verfterkt word. Die eerst zien voor ondervinden houd, zal zeer ligt nauwlijks bemerken voor zien houden. Zelfs in de gasthuizen (aan de ondervindingen in de bijzondere praktijk kan men waarlijk de minste zekerheid toekennen) moet de zorgvuldige verzamelaar van ondervindingen eene menigte van hinderpaalen beftrijden, welken de bezuiniging , de onagtzaamheid der oppasfers, de agtioosheid in de wijze van leven en zig te gedragen, het onvermijdelijk bij elkander zijn van veelen zieken te gelijk of van zieken van onderfcheiden aart, de onnafpeurlijkheid van de eerfte oorzaak der ziekte en duizend andere zaaken hem in den weg leggen. Zo gemaklijk aan den eenen kant het beproeven der werking van zekere middelen of der nuttigheid van zekere wijze van handelen, die daar in menigte kunnen in het werk gefield worden, is, zo moeilijk is bet daar aan den anderen kant de nauwkeurige waarneming van den loop van individueele ziekten, welke nogthans eigenlijk, naar mij dunkt , voor de kunst het meeste belang moet hebben. Ieder een heeft het lot niet van eenen Güarin met zodanig onbepaald vermogen, met al die voordeelige ornftandigheden, (welken het zeker eenen joseph alleen mogelijk is, te befchikken,) en met dien doordriu-  gend'en waarnemingsgeest, welke vereischt worden voldoende is , om in het grootfte beleid op het ipoor der zagtfte treden der natuur te komen , begunstigd te zijn. Ik heb het geluk, zedert verfcheiden jaaren een ziekenhuis te bedienen , waarin ik mij over de voornaamfte gebreken der meeste ziekenhuizen niet te beklagen hebbe. Het is juist van dien omtrek , die niet buiten den kring mijner vermogens gaat en nogthans verfcheidenheid genoeg aanbied tot derzelver oefening; en dé milddadigheid mijner natie laat het aan niets ontbreken, wat tot volmaking van deze ongemeen weldadige ftigting kan toebrengen. De meesten mijner weinige waarnemingen, welken ik eenigzins voor gewigtig houde , zijn in hetzelve gemaakt. Ik ft cl in dezen alleen eenig gewigt, wijl ik van dezen alleen overtuigd ben, dat zij nauwkeurig gemaakt , dat mijne voorfchriftert nauwkeurig gevolgd zijn, en dat ik noch door dé lijders noch door de omftanders misleid ben, noch door medekunstenaars op den dwaalweg beri gebragt, met een woord, dat ik dezelven onderVonden heb. K 2  I. OVER HET SABADILLENZAAD f». Zedert dat de heer seeliger de gewigtige ontdekking (want zij is indedaad gewigtig) van het nut van het fabadiiienzaad tegen de wormen in het menschlijk lichaam bekend gemaakt heeft (*) en de heer schmücker hetzelve in eene menigte van gevallen bevestigd heeft gevonden (**), heb ik ook gelegenheid gehad, een aanmerklijk getal waarnemingen over het gebruik van dit zaad te maken, het welk ik altijd van een goede uitwerking heb bevonden te zijn. Ik zal eenigen van de gewigtigften uit mijn dagboek nemen en aan het algemeen mededeelen. Niet om mijne kunstgenooten aantefporen, om met een nog twijfelagtig middel meer proeven te nemen; maar om hun een zekeren voldoenend aantebevelen, hetwelk, naar mijn oordeel, ten aanzien van deszelfs algemeen (x~) Dit zaad moet volgens den heer schmLicker wel onderfcheiden worden van het gcwoone luiskruid , (Jemen ftapkis agria) het welk naar zijne uiterlijke gedaante zeer verfchillend is. (*) Sciimucker vermischte Chirurgifche fehriften, iter band. S. 171. (**) Aldaar, yer band. S. 3.  149 vermogen, met den koortsbast en de kwik in gelijken rang ftaat. EERSTE WAARNEMING. Een jongeling van vijftien jaaren, kwam den eerften februarij 1780, wegens eene maagkwaal, welke in een volkomen hïrkaauwsn beftond, in het lazareth der joodfche gemeente. Hij was bloedrijk en zag er gezond en levendig uit. Het jaar te voren had hij in Bohemen eene derdendaagfche koorts gehad, welke fpoedig genezen was, en onmiddellijk daarop een aanhoudend braken bekomen, zo dat hij noch van fpijs noch van drank niet het minste bij zig kon houden. Hij deed, gelijk hij zeide, toen alle moeite om deze natuurlijke beweging met geweld tegentegaan, en daarop veranderde dezelve in het tegenwoordig toeval, namelijk in een beftcndig en onwillekeurig weder te rug komen der fpijzen , hetwelk volkomen naar het herkaauwen van het hoornvee geleek. Zo dra iets vasts of vloeibaars in zijne maag kwam , keerde het onmiddellijk daarop weder terug in den mond; de lijder flikte het dan weêr, en dan kwam het al weder terug, hetwelk dan zo voordduurde tot omtrent vijf uuren na eiken maaltijd , wanneer hij de gebruikte fpijze bij zig houden en niet willekeurig uitwerpen wilde. Ik liet hem in tegenwoordigheid van verfcheiden kunstgenooten , onder welken zig ook mijn hooggeagte vriend, de heer K 3  chirurgijn generaal theden bevond , eenige lepels gebrande meelfoep gebruiken, die echteraauilonds terug kwam , en welke de lijder op onze begeerte uitfpouwde. Ik liet hem hetzelfde met droog wittebrood herhalen , en het gevolg was hetzeifde. Hij befpeurde daarbij geen bijzonderen fmaak in den mond, behalven van de teruggekomen fpijs, welke voor korten tijd eenen bitteren fm3ak met zuur gemengd, naliet. Hij ondervond voor het overige geen pijn in de maag, noch in eenig ander deel van het lichaam ; de tong was zuiver , en hij had dagelijks natuurlijk gekleurden lloelgang en goeden eetlust. Wijl ik voor de hand, onaangezien alle navorfching, geen lieflijke oorzaak kon ontdekken , fchreef ik hem vijf poeders voor, elk van een fcrupel magnefia, vijf grein bevergeil, twee grein muskus en een grein van de majj'a pillul. cynoglo/Jce om de drie uuren te nemen. Den derden had hij de poeders gebruikt, zonder dac een van dezelven teruggekomen was , ïiiettegenftaande hij, gelijk hij verzekerde, tot heden alle geneesmiddelen, welken hij gebruikt had, weer had overgegeven. Ten aanzien van zijn inhouden bij het overige genot , was daar door nog geen verandering te weeg gebragt. Hij klaagde heden inzonderheid over eenen hevigen zuuren fmaak, welken al het genotené naliet. Ik fchreef wederom poeders voor uic een fcrupel Edimburgfche magnefia, zes grein vAjnfteenzout 3  I5i vier grein muskus er» twte grein mqfia pill. cynoglojjmy om alle drie uuren een te nemen; tevens liet ik hem om het half uur eenen doek, in ijswater gedoopt, om de maag flaa 1. Den vijfden. De geneesmiddelen blijven nog altijd bij hem , ook had hij gister een weinig foep, vleesch en brood gebruikt, het welk alles, zonder terug te komen, bij hem bleef. Hij gebruikt 'fteeds om de twee uuren de vorige poeders. Den zevenden. Het avondeeten van gister bleef , weder bij hem ; maar van daag geeft hij het genuttigde weder op. De poeders ftaan hem zeer tegen en ik fchrijf hem voor ftp. Mofch. opt. gr. x. Sach. albijf. 5j. Ter. Jïmul. aadendo fenjim. Aq. fior. naph. | j. Laud. liq. fyd. gutt. xxx. Syr. pap. alb. zj. M. D. S. Alle uuren een lepel vol. Den negenden. Ten aanzien van het herkauwen is nog geene verandering gevolgd , en ik ordonneer hem de vaste lugt. Hij neemt alle uuren een fcrupel wijnfteenzout en onmiddellijk daarop een lepel van drie drachmen geest van vitriool met vier oneen water gemengd. Den elfden. Dit deed ook geen werking. De K 4  lijder moet nog fteeds alle voedzel, indien hij het niet telkens, zo dikwijls als het naar bovenkomt, weer inflikt, uitbraken. Bij onderzoek vind ik heden voor de eerfte maal de maag zeer gefpannen en eene eenigzins verheven en harde plaats op de regte zijde , omtrent de plaats van de poortier, welke bij het aanraken een weinig pijnlijk was. Ik laat op de ganfche plaats weekmakende pappen leggen en fchrijf hem de volgende pillen voor, om er driemaal daags agt van te nemen: j^o. Sap. venet. 3jf5. Ext. cicut. 5 ij. Sulph. aurat. nntim. ult.prceparat. gr. xij. MP. de cynogl. gr. vlij. F. pill. gr. ij. Ik liet dezelven allengs vermeerderen, en de lijder nam den veertienden driemaal daags twaalf van dezelven, in welken een drachmen fcheerling en anderhalf grein heulfap gemengd was. Den vijftienden-gaf hij des morgens, zonder te voren iets genuttigd te hebben , een levenden worm over. Dit deed mij te ernftiger aandringen, om zijnen vorigen toeftand natefporen; hij bekende nu, dat hij reeds eertijds wormen had overgegeven, dat telkens onder zijnen afgang ook maden waren, en dat hij zig tot hiertoe gefchaamd had, het te bekennen, hoe dikwijls ik er ook naar gevraagd had. Ik ordonneerde hem drie poeders,  elk van een fcrupel fabadillenzaad en twaalf grein fenkelzuiker des avonds en des morgens te nemen. Den zestienden. De pijn in de regte zijde houd nog aan. Na de gebruikte twee poeders heeft hij eenige hevige brakingen van eene galagtige en flijmige ftof, maar geen open lijf gehad.- Hij bevind zig heden een weinig kwalijk, en klaagt zeer over geweldig branden in de maag. Ik laat hem de fabadillen poeders nog gebruiken, maar flegts tot vijftien grein te gelijk. Tot den agltienden is er in het geheel geen ontlasting gevolgd; ondertusfchen is het lang aanhoudend herkauwen zeer verminderd. Zedert gister gaf hij na het eeten altijd flegts eenige mondvol op, het welk hij uitfpoog; hij klaagde voor het eerst over gebrek aan eetlust en ik gaf hem den volgenden dag een laxeermiddel van jalappe en zoet gemaakte kwik. Op dit poeder had hij eenige zeer fterke groenagtige flijmige ftoelgangen gehad, zonder wormen, waarop het herkauwen fteeds meer en meer verminderde. Den twintiglien begon hij weder met het gebruik der fabadillen tot een fcrupel. Den tweeëntwintigften. Zedert gister heeft hij niets overgegeven. Vaste drooge fpijzen herkauwt hij in het geheel niet meer ; vloeibaaren komen , als hij ze in groote menigte gebruikt, flegts zomwijlen terug. De poeders veroorzaakten hem geen fterker ontlasting; maar zo lang hij dezelven geK 5  bruikt is de ftoelgang geftadlg met eene menigte witte taaije flijm bedekt* Den vierentwintigften nam hij weder een merkuriaal laxeermiddel, en den volgenden dag werd de fabadillen weer gebruikt, waarbij ik hem een elixir uit bittere extracten, gal en getartarifeerden wijnfteen liet nemen. Den negen'int-xintigfen. Tot heden is van de genoten fpijzen flegts zelden iets teruggekomen; daartegen klaagt hij reeds zedert eenige dagen over een geruisch en gerommel in het lijf, het welk hem een zeer onaangenaame gewaarwording veroorzaakt. Ik ordonneerde hem heden, twee uuren na het gebruikte fabadillen poeder, alle half uuren een lepel voj oleum ricini te nemen met (teii kopje karnillenthee. Den zevenden maart. De bovengemelde olie had eenige zeer flijmige Hinkende ontlastingen bewerkt, waarmede het geruisch in het lijf heeft opgehouden. Zedert werd met het gebruik der fabadillen aangehouden , en wel tot .vijfentwintig grein. Heden kropen den lijder twee lange wormen uit den mond, en eenen raakte hij met eene verbazende menigte van maden door den ftoelgang kwijt. Met dezen afgang van wormen verdween ook tevens alle fmertlijke gewaarwording in de regte zijde, gelijk ook het terug keren der fpijzen. Den tienden nam hij weer om te laxeeren, had vijf natuurlijke ftoelgangen. Het herkauwen hield  ===== 155 rui geheel op , en de lijder had het vermogen niet meer gelijk te voren, om het geen hij gebruikt had, weer. terug te brengen. Den vierënlwinligften verliet hij het lazaretb, volkomen gezond. Deze ondervinding was mij om twee reden zeer merkwaardig, zo wel wegens de genezing , als wegens de waarneming van dit zeldzaam geval zelf. Het herkauwen behoort voorzeker onder de zeldzaamfte toevallen bij menfchen. ,, In de voorgaande eeuwen, zegt een oud geneesheer, ,, fchijnt dit toeval geheel onbekend geweest te ,, zijn, en ook thans is nauwlijks een onder vee,, le duizenden daar aan onderhevig (*). Haller 5, fpreekt er zeer onbepaald van. Zulke men- fchen, zegt hij, die, zo ah men het noemt, ,, herkauwen, moeten eenen ilokdarm , of zo als ik geloof, eene maag gehad hebben, die naar ,, den aart der fpieren vleesch geweest is (**).'* Dus heeft hij het niet zelf waargenomen. En morgagni zelfs bekent uitdruklijk, dat noch hij, noch valsalva ooit herkauwende menfchen gezien, veel minder hunne lijken geopend hebben (j)„ (*) Pyerus de ruminam. pag. 63, & 224 & feq. (**) Element. Phyf. L. XIX. feêi. IV. §. 15. (f) De fed. & cauf. morb. Epift, 29. Nr. 5.  Om die reden ook vind men zo weinige voorbeelden, welken de fchrijvers bijbrengen, behalven bij peijerus, die negen gevallen van herkauwende lieden gezameld , en de verfchijning op eene verftandige wijze als eene werking der verbeelding en gewoonte verklaard (*) en met dwalingen en bijgelovige ongerijmdheden, die in het wonderbaare vallen, opgefierd heeft. De voornaamften dezer weinige voorbeelden betreffen een' adelijk' beer te Padua en eenen monnik; beiden ondervindingen , welken te Fadua gedaan zijn. Bij den eedten vpegen allen bij (**), dat zijn vader een' kleinen harden hoorn aan het voorhoofd had, van de grootte als een Spaanfche olijf, en ter dikten van eenen kleinen vinger; waaruit men kan befluiteu , zegt fabricius , dat reeds het zaad des vaders eenige betrekking tot het hoornvee had , en het is derhalven geen wonder, dat de zoon iets dergelijks van den vader overerfde (f). Van den tweeden' beweren alieen eenigen , dat hij twee hoorns gehad heeft. Sennertus brengt nog een derde voorbeeld bij , hetwelk pRjEvotius zijnen toehoorderen van eenen vijftigjaarigen Genuees plagt te verhalen, die van zijne jeugd af dit ongemak had gehad, en waarvan men geen andere reden kon geven, dan wijl hij in zijne kindsheid, zijne (*) L. c. cap. VI. (**) Riiodius , peijerüs , fabricius ab aquapendente, (f) Semnertus opera Tom. II. pag. 82Ü.  èS-ÉSÉ* 157 moeder overleden zijnde , twee jaaren eene koe gezogen had (*). Bartholin zegt, ,, men kan er in het geheel niet aan twijfelen, of de maag van een herkauwend mensch is dubbel (**);" de ongegrondheid dezer Hellingen nogthans bevestigen zulke dieren, die, zonder hoornen of eene dubbele maag te hebben, herkauwen, zo a!s de haas, de pontifche muis , eenige visfen e. z. v. (f) Dat men derhalven de oorzaaken van dit toeval aan voornoemde omftandigheden toegefchreven heeft, fcheen zeker van de bijna algemeene gewoonte om altijd het zeldzaame met het wonderbaare te verwisfelen, of ten minsten daarmede te verbinden, voord te komen. Nogthans fchijnt mij het zeldzaamfte in dit toeval juist deze zijne zeldzaamheid. Want dewormswijze beweging in de maag en in de darmen dezelfde zijnde, zo wel als derzelver oorzaak in beiden insgelijks dezelfde is , namelijk, de afwisfelende zamentrekkende werking der lange cn der dwarsvezelen , zou men moeten geloven, dat de verfchiining van het herkauwen ten minsten zo dikwijls moest voorkomen , als de darmkronkel , het (*) Sennertus voegt erbij: maar, daar dergelijke gebreken zo zeldzaam zijn, zijn zij zonder twijfel aangeboren, en hebben derzelver oorfprong van eene tegennatuurlijke gefteldheid van de maag en zijn uit dien hoofde ongeneeslijk. (**) Hiflor. Anatom. (f) Morgagni /. c. & Peyerus L. I.  158 ware dan, dac of wegens delengte der darmen de gelegenheid tot de oorzaak der tegenwormswijze beweging in dezelven dikwijler plaats had , dan in de veel korter maag , of dat hec misfchien evenwel nog in het verfchillend maakzel van bei. de de ingewanden ligt, dat deze oorzaak zeldzaamer in de maag, dan in de darmen kan plaats hebben. In het algemeen komt het mij voor, dat men bij de verklaring der wormswijze zo wel, als tegenwormswijze beweging bij de maag en de darmen , de bcurtlingfche werkzaamheid van derzelver onderfcheiden fpiervezelen te weinig in aanmerking neemt. De werking der langwerpigen , die van den flokdarm tot aan den poortier over de beide vlakten der maag lopen , en derzulkcn, die zig om den omtrek der maag flaan, is zonder tegenfpraak tegenftrijdig. Door de eerften worden de monden der maag nader tot elkander gebvagt, de maag word korter en wijder; door de laatflen worden de monden verwijderd, en de maag word nauwer en langer. Op deze tegengeftelde beurtlingfche beweging, wanneer dezelve behoorlijk geëvenredigd is, berust, gelijk men weet, het voornaamfte deel van de bewerking der fpijzen en het voordiïuwen Van dezelven naar den poortier (*). Want, doordien de ronde vezelen zig zarnentrekken en de fpijs uit het midden van de maag, naar derzelver mon- (*) Men vergelijk wepfer de cic:;:.i aquat. cap. VI ü.  den (Tuwen, word deze door de onmiddeh'jk daar op volgende werking der lange vezelen weder van de monden verwijderd en naar hec midden gebragt, toe dac zij misfchien zo verdund en van die gefleldheid worden , dat zij onaangezien de vernauwing der maag door de ronde vezelen niet verhinderd worden door te gaan (*_), en, de rigtiug der maag fchuin zijnde (**), zig naar den poorcier te begeven. Wanneer daar tegen de beurtlingfche werking der tegengeflelde vezelen met elkander niet geëvenredigd is, en zij elkander niet in den evenrediglijken graad tegenftand bieden, moec noodzaaklijk de daar uit volgende beweging eene tegengeflelde zijn. Want, wanneer de werking der langwerpigen naar evenredigheid te fterk is, word de poortier als het beweeglijk einde van de maag naar der linken mond der maag getrokken , en dezelfde rigting moeten ook de in de maag zijn- (*) De zsmentrekking der ronde vezelen gaat niet zó verre , dat de wanden der maag daar door elkander raken (**) Wia'slow Expojition aiiato;uique , traité du basventre No. 47. 00 Vcelen, waaronder ook de groote'haller, hebben geloofd,da: de maag door de zamencrekking der divarfche fpiervezélèH zich geheel zamentrekt en alle holligheid verliest, en hebben dit zeil' met proeven tragten te ftaven ; dan de geleerde marrher (jrxlcct. in ivflit. Boeriiav. Tom. 1. pgg. 340. &c.) heeft dit gevoelen op eene uitvoeiise wijze tegengesproken, en klaarblijkelijk aangewezen, hoe onvoldoende de bljgebragte proeven zijd.  ir5o de fpijzen nemen , namelijk naar den flokdarm. Insgelijks, wanneer de werking der langwerpige vezelen niet behoorlijk aan de werking der dwarsvezelen beantwoord , word 'de maag op de eene plaats te zeer zamengetrokken en de inhoud tusfchen deze plaats en de krop van de maag naar den flokdarm gedreven, en de menigte van dezen inhoud moet grooter of kleiner zijn, naar mate dat deze plaats der zamentrekking de krop der maag meer of minder nabij is, en zekerlijk het allergrootst, wanneer dezelve meest verwijderd, naamlijk aan de poortier is. Offchoon men nu niet kan ontkennen, hetgeen verfcheiden beroemde mannen willen waargenomen hebben (*), dat bij het braken de beweging van het middenrif en de buikfpieren zeer hevig is; komt het mij egter van den anderen kant voor, dat veel te veel gevolgtrekking daar uit gemaakt word, men befluit namelijk, dat deze beweging de eenige beftendige oorzaak van het braken zij, het welk van de vernauwing der maag alleen niet zou kunnen voordgebragt worden; van den anderen kant kan men egter niet ontkennen, het geen de reden zo duidelijk leert, dat de bloote onmiddellijke werkzaamheid der maag, wanneer zij in eene fterke tegenwormswijze beweging raakt, ten minsten ook of zelfs zeer dikwijls de oorzaak van het braken zijn moet, en de beweging van het (*) Haller. PKijiol. L. XIX. feit. TF. §. 14.  het middenrif en de buikfpieren enkel als gevoU gen moet kunnen hebben. De reden leert het duidelijk: want wat is meer bekend dan de tegenwoordigheid der verfcheidenaartige fpiervezelen in de maag? wat is meer eerie uitgemaakte zaak, dan dat de werking van geen fpiervezelen in iets anders beftaat, dan in de zamentrekking ? en wat is dierhalven oogenfchijnlijker , dan datj wanneer eene foort van deze fpiervezelen in de maag zig evenrediglijk te fterk zamentrekc, dd maag nauwer en derzelver inhoud naar den kant,daar de minste tegenftandis, bewogen moet worden? Ik moet mij derhalven verwonderen, dat de heer haller , daar hij de tegengeflelde werking der verfcheiden .foorten van vezelen bij de wormswijze beweging zeer duidelijk erkent, en uitdruklijk beweert, dat, wanneer Jlegts eene eenige rigting voorhanden ware, volgens welke de maag zig zamentrok , zij in zeer korten tijd ledig zou moeten worden (*); nogthans voor hét gevoelen fchijnt te zijn , dat de oorzaak van het braken meestendeels van de werkingen van het middenrif en de buikfpieren voordkomt, die door' eene in de maag plaats hebbende prikkeling ge* drongen worden, op de maag te drukken en haar van deze prikkeling te bevrijden (**). Ik vind het veel waarfchijnb'jker, de zaak omgekeerd ojj (*) Aldaar §. iö. (**) Aldaar §. 14. L  i6s te vatten, dat de naaste oorzaak van het brakei de te fterke zamentrekking der maag naar de lengte of naar de rondte ii, en dat de veranderingen in de werktuigen van het ademhalen, welken zig daarbij vertonen, veeleer een gevolg van deze zamentrekking zijn, uit kragt van derzelver verbindnis met den flokdarm en de maag zelve (*). De baron van swïeten is inzonderheid een aanklever van het gemelde gevoelen. Hij beweert volftrekt (**) en de haen volgt hem hier in letterlijk (f): ,, dat de zamentrekking der maag ,, geenzins in ftaat is, eene ontlasting van dezel- ve door den flokdarm te bewerken. Zij kan ,, er wel iets toe doen, maar eigenlijk is het „ braken een gevolg van de werking van het „ middenrif en de buikfpieren, die 'de maag tus„ fchen zig drukken, en derzelver inhoud, wijl (*) „ Indien wij de nauwe verbintenis, zegt de haen, „ inzien, die tusfcben de maag en het middenrif zo door „ den loop van verfchillende vezelen, van het peritonaum, „ zelfs van het ribbenvlies, als pok door den doorgang „ van den flokdarm door het middenrif, plaats heeft, kun„ nen wij ons niet verwonderen, bij eene braking en de ,, hik, zodanige zamenwerking van deze drie, (de flok„ darm, de maag, en het middenrif) te ondervinden." Pralecï. Tom. III. pag. 65. (**) Commentar. §. 65a. (f) Pralecï. in 11. Boerhaave injlilutioiics pathohgicas, ad §. 809.  ,, de poortier te zelfden tijde zamerigdtrokkeit ,, word, den linken mond der maag uitpersfen." En het is wel der moeite waard, de gronden, welken hem, gelijk hij voorgeeft, tot deze leer aanleiding gaven, een weinig nader te overwegen. Het is een bewijs te meer, hoe veel eert voor opgevat gevoelen zelfs bij eenen van swieten vermag, en hoe weinig zelfs ondervindingen en proeven vermogen, wanneer zij niet met bedaarde liefde voor de waarheid tot uitvorfchen en nafpeuren der natuur, maar veeleer ter bevestiging van een reeds plaatshebbend geliefkoosd gevoelen gemaakt, in het werk gefield en aangewend worden. Voor eerst. Hij heeft eenen levenden hond den buik geopend, en de maag met het punt van een mes geprikkeld; dezelve begon zig toen welzamentetrekken, maar hetdierbraakte niet (*). Wat volgt nu uit deze proef? niets minder dan het geen hij daaruit tot gevolg meent te kunnen trekken, dat namelijk de doorgefueden buikfpieren oorzaak waren, dat geen braken ontftond , wijl derzelver werking onvermijdelijk daartoe vereischt word» Men behoeft egter flegts te overwegen, hoe veele andere verhinderingen van braken in dit ééne geval mogelijk waren. Het kon wezen, dat de gemaakte prikkeling niet fterk genoeg was; dat de maag door de voorafgegaane operatie een ge- (*) Ter aangehaalde plaats. L 2  164 gedeelte van haare prikkelbaarheid verloren had; misfchien was zij te ledig , misfchien te vol , dan dat «ij op haaren inhoud zou hebben kunnen werken (*_); misfchien was de linke mond der maag krampagtig zamengetrokken enz. Daarenboven word van eene zeer gewigcige omftandigheid bij de proef in het geheel geen melding gedaan , namelijk van den toeftand des middenrif? gedurende de zamentrekking der maag, of het zelve ftil bleef, of in beweging gebragt werd en op de maag werkte? het welk egter van groot belang is ter beftisfing van het voornaamfte gefchil: want in het eerfte geval word daar door de geheele theorie om verre geworpen, welke van swietfn nogthans noodwendig moet aannemen, dat door elke prikkeling in de maag het middenrif en de buikfpieren in beweging gebragt , en tot werking op dezelve aangefpoord worden: en in het laatfte geval zou daar uit volgen, dat de werking van het middenrif op de maag even zo min, als de zamentrekking der maag in ftaat is, een braken te verwekken, hetwelk de voorftanders van het gevoe- (*) Zeer waarfchijnlijk is liet, zegt boerhave , dat de Werking der maag, wanneer zij weinig fpijzen in zich bevat , zeer zwak is, integendeel zeer fterk, wanneer zij half vol is, en bijna in het geheel geen plaats heeft, wanneer de maag door eene groote overmaat van fpijzen al te zeer uitgezet is. PraleQ. in propr. Inflit. cditio iialler § LXXXIII.  len van van swieten geenzins kunnen toeftemmen! De proef bewijst derhalven niets of te veel! Ten tweeden. ,, Wepfer (*), heeft eenen hond den buik geopend , de maag kwam er uit , was zeer opgeblazen en bewoog zig langzaam. Toen hij hem daar op verfcheidenmaalen warm water door den mond ingoot, braakte hij het telkens met fchuim en flijm uit, en gedurende dien tijd was de maag niet zeer zamengetrokken, maar het middenrif was in fterke beweging." Deze proef fchijnt indedaad te doen vermoeden, dat het middenrif iets tot het braken doet, doch bewijst geenzins , dat de maag alleen geen braken kan verwekken. De maag werd niet zeer zamengetrokken , zijn de woorden van wepfer: maar wie Kan dan in elk geval den trap der zamentrekking bepalen, welken de maag nodig heefc, om esne ontlasting door den flokdarm te bewerken ? Wanneer dezelve te zeer opgevuld is, gelijk zij het hier met winden was, heeft zij flegts ligte zamentrekkingen nodig , om het geen zij bevat door den bovenmond uitteftoten (j). Wepfer zelf drukt zig derhalven flegts (*) Cicu!,e aquat. hiftor, cap. XXII. hijlor. I. (y) Dat de bevatte ftoffen in de maag het gemakkelijkfte door derzelver biïvenmond ontlast worden , wanneer dezelve buitengewoon opgevuld is, is eene bekende waarheid ; nogthans moeten die ftofFen reeds «enigen tijd in de maag geweest zijn, en de uitzetting der maag, die op zoL 3  ?66 zeer voorzigtig daar over uit; „het middenrif werd fierk bewogen, zegt hij, even als of het met de buih, /pieren het braken zeer bevorderde (*)." Dit noem ik, uit zijne proeven zeer voorzigtig gevolgen pekken! Wepfer hééft nog eene proef genomen, welke van swiETKN flegts in het voorbijgaan tot bevestiging van zijn gevoelen aanhaalt, en die even zo min bewijst, „ Hij had een hond (**_), dien hij danige overmaat gemeenlijk volgt, wat geduurd hebben, vernies ia den beginne zeker het tegengeftelde plaats heeft ; door eene al te fterke uitzetting der maag namelijk'op eene buhengewoone opvulling volgende, worden de Ipiervezelen van de wanden der maag zeer verzwakt, buiten werking gezet en even als verlamd, waarop de fpiervezelen deiheiden monden der maag integendeel des te fterker werken , en zig buitengewoon zamentrekken , waar van daan, alle ontlastwegen gefloten worden; in liet vervolg egter, wanneer deze uitzetting wat geduurd heeft, worden de laatstgemelde fpiervezelen door haare al te fterke werking pok verzwakt, en de monden der maag worden ontfloten , wanneer dan ook de maag, door de groote hoeveelheid lucht in dezelve huisvestende en de fcherpwording der voedzclen geprikkeld wordende, eene tegen wormswijze bcwceglng ondergaat, en de bevatte ftoffea deor den flokdarm uitwerpt; welke ontlasting ds beweging van het middenrif en der buikfpieren, door de krampagtige toevallen , die er als dan gemeenlijk plaats hebben, door medegevoel mede, jirampagtig aangedaan, iet of wat fchijnt te bevorderen. (*) Loco. citat. cap. XX. hifier. L fWj L. e, cap. XX. kift. I,  te voren door fpiesglasbloemen liet braken, de maag ontbloot. Dezelve was zeer opgezet door winden, en de dwars vezelen maakten derhalven maar eene geringe beweging, die van den twaalfvingerdarm begon. De beide monden waren vast zamengetrokken, en hielden de lugt gefloten : de maag met de handen fterk gedrukt wordende, ging de lugt door den flokdarm uit, daarop begonnen de dwarsvezelen zig zo wel aan de poortier, als in het midden zamentctrekken, en er volgde een braken." Hier is het dus klaar, dat de werking der maag het braken verwekte. ,, Wepfer voegt er alleen nog bij : wij hebben daar bij opgemerkt, dat het middenrif door fterke en fnelle flagen het braken, ah het ware enderfteund heeft (*)." En dit is alles. Zekerlijk moest het zo fchijnen, wijl de flagen van het middenrif zo onmiddellijk op de zamentrekking der maag volgden. En waarlijk dit is het eerfte voorbeeld niet, daar eene verfchijning de oorzaak van eene andere fchijnt te zijn, daar zij dezelve nogthans alleen onmiddellijk verzelt, Van den anderen kant heeft wepfer proeven genomen, welken het tegengefteld gevoelen, dat de maag alleen in ftaat is, een braken te verwekken, niet alleen waarfchijnlijk maken, maar klaar bewijzen. ,, Hij heeft eenen hond (**), dien hij ja- (*) Loco citat. (**) Cap. XV. hifl. I. L 4  |6p lappe gegeven had, de borst geopend, en de maag ontbloot, welke hij verfcheiden maaien zag za- , pien trekken en verwijden : en een melkvat omtrent de nieren befchouwende, volgde een braken, fchoon het middenrif doorgefneden was. En dus was het oogenfchijnlijk , dat deer de maag alleen, zonder medewerking van het middenrif eene braking voor den d. g kan komen (*). Onaangezien deze proef, welke zo overtuigend is, beweert van swieten nogthans, dat er niets meer uit volgt, dan dac de maag door zijne eigen kiagten wel in alle geval eene foort van uitwerping , ' exprobaiimem ventriculi potius dicer.dum, (eene onderfcheiding, die ik niet verfta) (z), maar geen- (*) Loco citat. (a) Schoon ik niet genegen ben, het gevoelen van van fwiïXEN te omhelzen, en de groote beweging van de buikfpieren en het middenrif bij een braken liever als een gevolg van de fterke prikkeling der maagzenuwen of ten hoogden als eene medewerkende oorzaak der braking befchouwe ; vinde ik nogthans het onderfcheid tusfcbén een eigenlijk braken en eene enkelde uitwerping der bevatte ftoffen in de maag (zo als van swieten het vöorgéfteld heeft) niet ongegrond; In het eerfte geval immers worden niet alleen , de bevatte ftoffen in de maag, maar ook andere derwaards Vloeiende ontlast, wanneer ook het geheele lighaam bijna, in beweging gezet word, daar integendeel in hot tweede geval alleen de overvloedige inhoud der maag zonder eenige andere vogten, noch met die buitengewooue fterk^ b.eweegiugen ontlast word.  zins een eigenlijk braken kan te weeg brengen, waartoe volftrekt de beweging van het middenrif en de buikfpieren vereischt word, en fcbroomt niet, enkel om dat deze proef zijn geliefkoosd gevallen niet begunstigt, v/epfer, eenen der nauwkeuriglle en nauwgezetfte waarnemers, van eene onagtzaamheid in het waarnemen te befchuldigen. ,, Wanneer men overweegt, zegt hij, dat v/epfer, terwijl de hond braakte, op iets anders oplettend was, (namelijk op het melkvat bij denier), ziet men, dat hij niet genoegzaam heeft kunnen onderfcheiden, of het braken enkel door de zamentrekking der maag alleen ontftaan is." Maar wat was hier eene bijzondere oplettendheid nodig? wat anders, dan de maag, kon hier de oorzaak van het braken zijn, daar het middenrif en de buikfpieren doorgefneden waren? en wepfer beweert immers zelf voldoende, dat het de zamentrekking van de maag was? —- Ik begrijp niet, hoe een man als van swieten zijne theorie op zulke proeven, omtrent welker uitkomst de onderzoeker zelf zig flegts onbepaald uitdrukt, kan gronden , en eene proeve als kragtloos verwerpen, van welke dezelfde onderzoeker niet ac fi Mud, niet quafi, maar geheel bepaald en beflisfend zegt: en het blijkt zeer duidelijk dat de maag, zonder hulp van het middenrif, braking kan voor dbr en gen. En dit alles zegt de haen hem letterlijk na. Doch ik lees in wepfer nog eene waarneming, die ik nergens vind aangehaald, welke de zaak  volkomen beflist. Hij beeft namelijk de maag van * eenen hond (*) , welken hij fpiesgbs gegeven had, geheel uit den buik gehaaid. Zo dikwijls als dezelve zig zamentrok, het welk verfcheiden maaien gebeurde, werd derzelver inhoud in groote menigte door den linken mond der maag uitgefloten. Maar eens zag hij (of zagen zij, want de zorgvuldige wepfer haalt altijd zijne medehelpers aan, die van zijne proeven telkens ooggetuigen waren), dat de wormswijze beweging bij de zamentrekking der maag zig naar den poortier toeïigtte, en dat uit de cardia niets kwam, en zij vonden de oorzaak daar in, wijl deze opening met harde dikke flijm verdopt was." En het is waarlijk zeer opmerklijk, dat van swieten dit zo zeer beflisfend geval in wepfer over het hoofd gezien of ten minsten er geen gewag van gemaakt heeft. Eindelijk gelooft van swieten , zijn gevoelen nog daarmede te daven , wijl het zo gefchikt is tot verklaring van het verfchijnzel, dat de pairden nooit braken; om die reden namelijk gelooft hij , wijl hunne buikfpieren verder van de maag verwijderd en hun middenrif noodwendig zwak moet zijn , wijl hetzelve na geweldigen arbeid, waar aan de dieren derven, dikwijls bevonden is, geheel gefcheurd te zijn. Ik wil de zwakheid dezer gronden op zig zeiven niet ontleden, en zal alleenlijk dit aanmerken, dat bij de paarden nog wel (*) Cap, XX. hiflar. II,  *7* wel andere oorzaaken kunnen zijn, die het braken, beletten, bij voorbeeld , (om maar eene bijtebrengen): aan den linken mond van hunne maag is eene klep, die in haaren natuurlijken toeftand een derde van de opening beflaat, en bij geweldige zamentrekking der maag misfchien geheel toefluit. Doch fchoon dit niet ware, ken ik die logica niet, welke ons de waarheid eener ftelling daar door bewijst, om dat zij kan dienen tot eenegepaste verklaringsonderftelling van eene andere verfchijning. Voor het overige begrijp ik niet, hoe van swieten deze omflandigheid ook kan over het hoofd zien , dat de bewegingen van het middenrif en der buikfpieren aan de willekeur onderworpen zijn , en dat dienvolgens, wanneer zij door haare drukking op de maag de oorzaak van het braken waren, of ook flegts een voornaam deel daar aan hadden , wij een braken of ten minsten den geringften trap van hetzelve, eene walging, willekeurig in ons moesten kunnen verwekken; even gelijk wij ook het vermogen bezitten, om de natuurlijke ontlastingen, als van den floelgang en de pis, op welken deze werktuigen van het ademhalen wezenlijk van invloed zijn , naar willekeur te bevorderen. En dit is immers tegen alle ondervinding, want s hoe zeer wij de buikfpieren intrekken en tevens door het allerfterkst inademen het middenrif naar beneden persfen , kunnen wij egter niet de minste gewaarwording van walging, niet de minste neiging tot braken in ons verwekken. Dit fchijot  mij dus het treffendst bewijs te zijn, dat de ftuip. agtige beweging, in welke het middenrif en buikfpieren bij het braken verfchijnen , enkel gevolgen van de geweldige beweging der maag zijn, met welke zij in zulk eene nauwe verbindnis ftaan , en dat de onmiddellijke oorzaak van het braken in de tegennatuurlijke zamentrekking der maag zelve te zoeken is , welke, gelijk ik te voren aangetoond heb, uit de evenredigmatige werking der verfchillende foorten van vezelen zeer gemaklijk kan verklaard worden. Alles derhalven, wat door een bijzondere prikkeling of ook door verflapping de oneveredigmatige werkzaamheid tusfehen de verfchillende foorten van vezelen der maag in eenen mcrklijken trap veroorzaakt, verwekt daardoor eene braking. Djartoe behóren zo wel de inwendige in de maag werkende prikkelingen, als vergift, braakmiddelen, wormen, bedorven fpijzen, ingedikte fchadelijke dingen, ongefteldheden der maag, als uitwendige prikkelingen, als de drukking der vrugt, eene gebroken rib, een inwaard gebogen zwaerdvormig kraakbeen e. z. v. Verder alle fympathetifche prikkeling, die uit de veretniging der zenuwen van de maag met andere deelen ontftaat, de ontvanging van het manlijk zaad , hoofdwonden , ontftekingen der nieren en de fteen. De kitteling aan het begin van den flokdarm verwekt een braken door de prikkeling der langwerpige vezelen, welker verlenging de langwerpige veze-  jkn der maag zijn; ongemakken of prikkelingen van den poortier, ais verhardingen, verftoppingen , zweeren, veroorzaken braken, wijl de dwarsvezelen, welken hier het digst zamenlopen, tot fterke zamentrekkingen beftemd worden; laauwe en olieagtige vloeibaarheden veroorzaken deze werking door verflapping, doordien zij de werkzaamheid van eenige vezelen onevenredigmatig verminderen, waardoor de zamentrekking der tegengeftelden verfterkt word (*). Het zelfde ge« fchied door aandoeningen en inbeeldingen, wijl zij door haare werking op de zenuwen der maag waarfchijnlijk eene foort van vezelen van dezelve tot fterker zamentrekkingen prikkelen, dan de andere. In al deze gevallen fchijnt mij de oorzaak van het braken duidelijk alleen in de onevenredigmatige werkzaamheid der langwerpige en dwarsvezelen te liggen. En ik ben vast over- (*) Het is wonder , dat hat,ler Zo als wepfer de oorzaak van het braken , welk op bet gebruik van laauw water volgt, aan eene kitteling van dei} flokdarm en de krop der maag , ■ die door het water veroorzaakt word , toefchrijft (aangehaalde plaats §. 13.) daar het laauwe water integendeel in alle gevallen als een verzagtend eu prikkeling (lillend middel bekend ts («). 00 Dat de fterke uitzetting, die de maag door eene groote hoeveelheid laauw water ondergaat en de gevolgen daar van , het braken zeer kunnen bevorderen, komt mij niet oijwaarfehijniiji voor.  i74 Mm* tuigd, dat wanneer eenig prikkelend middel zijne werking gelijkmatig over al de vezelen der maag moge doen blijken , hec gevolg flegts eene verfterkte wormswijze beweging der maag over het geheel, maar nooit een braken zou zijn. De verlcheiden verfchijnzels der tegenwormswijze beweging zijn, mijns bedunkens, enkel gevolgen van de verfchillende trappen van deze onevenredigheid tusfehen de werkzaamheid der langwerpige en dwarsvezelen. Wanneer de tegenftand der eenen tegen den anderen in eenen fterken trap is, volgt het braken; in eenen minderen trap ontftaat oprispingen , herkauwen, en de minste trap veroorzaakt walging, die, gelijk ik voornemens ben, elders uitvoeriger aantetonen, niets anders is , dan het aanhoudend gevoel van eene vergeefs aangewende kragt, die uic hoofde van den cegenftand nooic coc werkzaamheid komc. Zij is derhalven de gewoone voorganger van het braken; gelijk van den anderen kant de omftandigheden der walging, door haare werking op de inbeelding en door deze op hec zenuwftelzel een braken kunnen verwekken , doordien zij in de fpiervezelen der maag krampen voordbrengen en tusfehen derzelver wederzijdfche werkzaamheid het evenwigt wegnemen. In ons tegenwoordig geval fcheen de oorzaak van het herkauwen , of veeleer van het wederterugkomen der fpijzen, duidelijk eene prikkeling aan de poortier of omtrent deszelfs omtrek ge-  %tec$t te zijn, waardoor waarfchijulijker wijzede ronde vezelen der maag, naar evenredigheid, eene fterker zamentrekkende kragt verkregen hebben, dan de langwerpigen, doch niet m dien trap, dat eene ganscnlijke zamentrekking der maag en een braken daarop kon volgen; maar alleen zo, dat de natuurlijke wormswijze beweging der maag afgebroken werd , en dc fpijzen eene neiging of helling naar de tegengcftelde rigting kregen. En deze prikkeling , gelijk het gevolg leerde, beflond in wormen , die zig of aan den regten mond der maag of aan het begin van den twaalfvingerigen darm onthielden , en derhalven het toeval wegbleef, zodra dezen uit den weg geruimd werden. Ik heb nog nergens eene voldoende verklaring van het herkauwen der dieren gevonden. De fchrijvers, die ik daar over gelezen heb, vergenoegen zig alleenlijk , dat zij de vier magen van het hoornvee nauwkeurig befchrijven, en de oorzaak dezer inrigting in het gebrek der fnijtanden en in de drooge onverteeriijke foort van voedzel ftellen, welke voor deze dieren beftemd is, en die noodwendig eenige maaien naar den mond gebragt moet worden, ten einde des te dikwijier met het fpeekzel vermengd te worden. Maar dit is enkel eene eindoorzaak der natuur, waarom zij dezen dieren het herkauwen verleende; doch dit verklaart geenzins de werkende oorzaak, waardoor zij het bij hen bewerkstelligt? Door welk  Ï76 mechanismus zij bewerkt, dat de anders natuurlijlij ke beweging der maag van den flokdarm naar de darmen hier eene omgekeerde rigting neemt? — PErjERos zelf, die het herkauwen het uitvoerigst behandelt, en over deszelfs aart op het fchranderst gefilofofeerd heeft, verwerpt wel het gevoelen zijner voorgangers , welken de werkende oorzaak van het herkauwen in de menigte der inaagen, het gebrek der fnijtanden, of m de tegenwoordigheid der hoornen dellen ; doch verliest zig zeiven bij zijne eigen verklaring in eene onderftelling van den invloed van het zenuwfap tusfehen de vezelen der maag, en beroept zig eindelijk op den onmiddelijken wil van God (*). Dit mechanismus kan volgens mijne bovengemelde theorie zeer gcmaklijk verklaard worden. Men kan zig namelijk het maakzel der eerfte beide maagen b'j de herkauwende dieren op deze wijze voordellen , dat derzelver verfchillende fpiervezelen eenen verfchillenden trap van prikkelbaarheid bezitten. De dwarsvezelen namelijk kunnen door de voedingsmiddelen tot derker zamentrekkingen geprikkeld worden , dan de langwerpige kunnen wederdaan ; en deze voedingsmiddelen moeten derhalven zo lang naar den flokdarm bewogen worden, tot dat zij door herhaald kauwen en bijmengen van het fpeekzel zo verdund worden, en zulk eene gedcldheid bekomen heb- (*) De Bdiminant. £? Rjuminationt*  hebben, dat zij, onaangezien de ontdaande vernauwing der maag, nogthans derzelver weg naar de volgende maag kunnen voordzetten. Doch dit is enkel de gisfing van eenen onervarenen in de ontleedkunde, en ik wil het gaarne aan de eigenlijkenatuuronderzoekers overlaten, om door nauwkeuriger waarnemingen van de huishouding der dieren deze gisfing te bewaarheden of op eene andere juister wijze den grond dezer zeldzaame verfchijning aan het licht te Hellen. TWEEDE WAARNEMING. Een meisje van twaalf jaaren werd den 15 oclober des voorleden jaars, wegens gedurige krampagtige aanvallen, welken volgens de befchrijving van haaren vader van eenen cataleptifchen aart waren , naar hetlazareth gebragt. Zedert een jaar bemerkte hij, gelijk hij zeide, zonder eenige voorafgegaane oorzaak, dat zij dagelijks, om den anderen , of ten hoogden om den derden dag plotslijk aanvallen van mislijkheid krijgt, oogenbliklijk daarop het bewustzijn verliest, uit vrees van te vallen zig aan het een of ander vast houd, en dan in dezelf* de houding 15 of 20 minuten lang gevoel- en beweegloos blijft daan , waarbij haar het fchuim voor den mond komt en de oogen zig verdraaijen. Na verloop van dezen tijd komt zij weder tot zig Z'dve. Het meisje was bloedrijk en had eene gezonde M  koleur, goeden eetlust, gerusten flaap, geregelde pols, had nooit eenen uitflag, die misfchien tegen de kunst behandeld was, befpeurde nog nooit eene neiging tot de maandelijkfche (tonden, noch tekenen van wormen. En onaangezien de nauwkeurigfte onderzoeking kon ik de gelegenheid gevende oorzaak van deze kwaal niet ontdekken. Wijl de aanvallen op onbepaalde tijden kwamen, bevool ik de oppasfers in hetlazareth, nauwkeurig agt te geven, wanneer dezelven zig vertoonden. Den zestienden kreeg zij zulk eenen aanval, die maar drie minuten duurde, en door de fludenten, die in het lazareth waren, werd waargenomen. De lijderes begon een kwartier uurs te voren over mislijkheid te klagen, en liet de ftudenten, gelijk ik haar bevolen had, van boven roepen. Daarop werd zij een weinig duizelig, liep bedwelmd als in verwarring uit het vertrek naar de plaats, daar zij plotslijk bleef ftaan. Men ftak haar op verfcheiden plaatzen met naalden diep in het vleesch , zonder dat zij het minste voelde ; haare oogen waren toegefloten, het fchuim ftond haar voor den mond; de pols was daarbij vol en fnel, en de duimen niet in de vuist gefloten. Maar de ftijfheid der leden, de wezenlijke aanval der zinvang volgens sauvage en tissot, ontbrak egter. Als men een haarer armen opligtte, viel dezelve van zelve weêr neder. Na de aanvallen was zij niet in het minste bewust van het geen met haar gedurende dezelven voorviel.  M— 179 Ik ordonneerde haar van de Rulandifche fpiesglaswijn alle uuren twintig droppels. Den zeventienden des morgens braakte zij eenige reizen veel taaije flijm, en laxeerde van des avonds tot den volgenden morgen zeer veel. Ik liet haar derhalven den agttienden maar vijftien droppels van den fpiesglaswijn om de twee uuren nemen. Den negentienden des morgens had zij weder eenen aanval naar zinvang gelijkende, even als de vorige , doch die een kwartieruurs duurde. Toen ik haar tegen den middag bezogt, zeide zij, dat zij nog mislijkheid en voortekens van eenen tweeden aanval befpeurde, die des namiddags ook wezenlijk volgde. Ik fchreef haar het fpeerkruid (valeriaan) voor om er alle uuren ruim een theelepel vol van te nemen ; een middel, hetwelk ik door menigvuldige ondervindingen bevonden heb, het best werkend zenuwmiddel te zijn, wanneer het in deze hoeveelheid gebruikt word. Den tweeëntivigften, wanneer zij bijna drie oneen valeriaan gebruikt had, had zij des morgens eenen fterken flijmigen ftoelgang, met welken zij een worm afging. Oplettende op dezen wenk der natuur, wilde ik mij op de valeriaan, fchoon bekend als een wormmiddel, en zulks hier toonde te zijn , mij niet geheel verlaten; maar ging over tot dat, het welk ik door de ondervindingen van den heer scmocker en uit mij neeigenen als het gewigtigfle, ik mag zeggen, onfeilbaarfte middel dezer M 2  klasfe ken, het fabadillenzaad namelijk, over. Ik liet mijne lijderes dezen dag de valeriaan nog gebruiken, en ordonneerde haar voor den volgenden dag des morgens en des avonds vijftien girein Jabadillenzaad en even zo veel fenkelfuiker te nemen, en een kop kamillen thee te drinken. Zij had nog denzelfden avond in het bed eenen hevigen aanval, die een half uur duurde. Den Drieëntwintigften des morgens braakte zij eenige reizen van het fabadillehzaadpoeder , en had des voormiddags eenige flijmige, fnotagtige ftoelgangen , onder dewelken zig weder een lange worm bevond. Den vierentwintig ft en braakte zij nog verfcheiden maaien en had veele ftoelgangen, tevens klaagde zij over hevige pijn in het lijf en brand in de maag. Ik vond derhalven goed, den vorm van het middel te veranderen, en in plaats van het poeder, de fabadille naar het voorfchrift van den ondervin'dingrijken wondheeler schmucker in pillen te geven. Elke pil, gelijk men weet, beftaat uit vijf grein fabadillenzaad en zeven grein honig. Ik liet haar des morgens en des avonds drie daar 'van nemen. Zij had de pillen tot den dertigften gebruikten geen aanval gehad. Ook hadden zig geen wormen meer vertoond, maar in plaats van dezelven raakte zij dagelijks eene groote menigte maden kwijt. Dezen dag , nam zij een laxeermiddel uit twaalf grein jalappenwortel en negen grein calomel met fin-  ker gewreven. Zij had daarop eenen Herken grasgroenen afgang, die telkens met eene verbazende menigte van maden bedekt was. Ik liet haar den volgenden dag met de pillen aanhouden. En zo hield zij met dezelven ook aan tot den twintigflen november, vrij van alle aanvallen, gaf dikwijls over, laxeerde menigvuldig , zonder dat zig eenig fpoor van wormen meer opdeed , ook kreeg de afgang allengs weer zijne natuurlijke verwe. Zij hield nu op niet het fabadillenzaad, en bleef nog bij het gebruik van bittere extracten vier weeleen in het lazareth, hetwelk zij op het einde van december gezond en wel verliet. DERDE WAARNEMING. Een kind van anderhalf jaar verloor zedert een half jaar zijn anders gezond voorkomen en zijne levendigheid, had een gefpannen buik, geen eetlust, fliep ongerust en fchreeuwde dikwijls over pijn in het lijf. De ouders hielden dit alles voor gewoone toevallen der kinderen, en behandelden het naar hunne wijze met geringe huismiddelen, zonder dat het kind daar door de minste verligting kreeg.' Ik werd in de maand juni] om raad gevraagd, en vernam bij nauwkeurig onderzoek, dat reeds zedert eenen geruimen tijd het kind dagelijks eene groote menigte kleine witagtige (lukken met den (loelgang afging. Ik liet deze (lukken bewaren en vond , tot mijne groote verM 3  baasdheid, dat het alcemaal enkele, leden van den langkdigenlindworm waren, waarvoor mijn vriend, de heer doctor bloch, dien ik ze zond dezelven insgelijks hield. Ik ordonneerde den twintigften junij een fcrupel fabadillenzaad in derdehalf once Jïjroop van rhabarber, des morgens en des avonds een theelepel vol daarvan te geven. Dien avond gaf men het kind den eerden lepel. Den volgenden morgen bragt de moeder mij een ftuk van eenen lindworm, welk twee en een vierde el lang was, en hetwelk zij naast het kind in de wieg vond. Het eene einde was tamelijk breed, het ander werd allengs fmaller en ronder tot dat het als een draad was, en in dezelfde evenredigheid werden ook de leden fleeds kleiner, en verloren zig eindelijk geheel; en ik zou zeer geneigd zijn geweest, het voor eenen volledigen worm te houden, indien de visch- en wormkundige heer doctor bloch mij niet het tegendeel verzekerd had. Gedurende dien dag volgden eenige groenagtige, flijmige ftoelgangen. Met het gebruik van het fabadillenzaad werd nog eenige weeken aangehouden, en zedert dien tijd heeft men geen fpooren van den lindworm meer befpeurd. Ook verdwenen daarmede al de bovengemelde toevallen, en het kind bevind zig op dit oogenblik, dat ik dit fchrijf, in november, volkomen gezond en wel.  VIERDE WAARNEMING. Een jongeling van dertien jaaren , die zeer wanftaltig en opgezwollen uitzag, en reeds een tijd lang wegens een uitflag op het hoofd in het lazareth was, klaagde reeds zedert eenige dagen over eene fterke en fmertlijke gezwollenheid van de regte zijde deshoofds, welke inzonderheid de geheele helft van het aangezigt befloeg. Met dit gezwel ontwaakte hij dagelijks , het welk , gelijk zulks door de ziekenoppasfers nauwkeurig was waargenomen, des morgens altijd groeide , entegen den middag weer verminderde. Hij had geen eetlust; verlangde naar niets fterker, dan naar krijt; de tong was zuiver; zomtijds had hij bittere oprispingen, jeuking in den neus, eenen fterken vloed van fpeekzel, verwijde oogappels, weinig en harden ftoelgang, en een gezwollen en gefpannen lichaam , voomaamlijk in de ftreek der maag. Dit waren nu blijkbaare kentekens van wormen, en bij het onderzoek bragt ik den lijder op de gedagten, dat hij zig herinnerde voor zes jaaren eenen worm door den ftoelgang geloosd te hebben. Ik fchreef hem den agttienden februari] dezes jaars de pillen van schmccker uit fabadillen voor, om er 's morgens drie van te nemen. Den drieëntwintigften. Zedert gister heeft hij eene menigte wormen door den ftoelgang geloosd en heden morgen is het gewoon gezwel in het aanM 4  gezigt weggebleven ; de overige toevallen daartegen, de verwijderde oogappels, de toevloed van fpeekzel, het jeuken van den neus*, z. v. hielden nog aan. Den volgenden morgen nam hij een mercuriaal laxans , waarop hij veele, flijmige fnotaartige ftoelgangen had, met welken eene menigte wormen afgingen. Hij voer naderhand nog eenige weeken met het gebruik der pillen tot drie ftuks des morgens en des avonds voord, welken aanhoudend dan flijmige, dan groene Hinkende ftoelgangen teweeg bragten, doch geen wormen meer afdreven. Gedurende dezen tijd werd de buik ook rank en week, alle bovengemelde toevallen verbeterden, en in het midden van maart verliet hij het lazareth volkomen gezond. VIJFDE WAARNEMING. Een vrouw van agtëntwintig jaaren bevond zig drie weeken na haare kraam, wegens eene verharding in de regte borst, die eindelijk tot verettering overging, in het lazareth. Onze wondheeler liet haar naarftig gedurende de genezing mercuriaal middelen nemen. Den vijfden maij des voorleden jaars befpeurde zij pijn in de maag, en eene knauwende gewaarwording langs den flokdarm, en ik fchreef haar eenige digeflievpoeders voor, beftaande uit middenzouten en fpiesglaszwavel.  Den zesden kropen haar drie wormen uit den mond; ook had zij eenige ftoelgangen, met welken insgelijks zes wormen afgingen. Zij klaagde over huivering en trekking in de leden, waarbij zij over het ganfche lichaam fidderde. Haar pols was klein en fnel. Ik ordonneerde haar een fcrupel fabadillenzaad en twaalf grein fenkelfuiker des morgens te nemen. Den zevenden had zij op het eerde poeder flerke galagtige brakingen en doelgangen , met welken weder eene menigte wormen afgingen. Zij bevond zig daar op volkomen verligt, doch kon op geenerlei wijze bewogen worden om een tweede poeder te nemen. Dit zijn gelijk ik reeds gezegd heb, eenigen der voornaamde gevallen, die ik uit mijn dagboek genomen heb, in welken de fabadillen mij bijzonderen dienst gedaan hebben; al de gevallen, in welken zij mij zedert derzelver bekendmaking door den heer schmucker in het algemeen van nut waren, zouden mij alleen dof tot een breedvoerig werk geven. Zo veel kan ik verzekeren, dat ik door derzelver menigte van de onfeilbaare werking van dit middel zozeer overtuigd ben geworden, dat ik het voor een der gewigtigde fpecifica in onze kunst houde, en met genoegzaame zekerheid op de afwezenheid der wormen (de lindworm uitgezonderd, M 5  186 ten aanzien van welken mijne waarnemingen nog niet volkomen zijn) (a) befluite , wanneer er op het gebruik van dezelven geen wormen te voorfchijn komen. Want het heeft mij nog nooit gemist, wanneer ik ze bij genoegzaame kentekens van wormen heb aangewend, dat dezelven niet van boven of van onder, en in geval, dat er geen tegenwoordig waren, niet ten minsten eene groote menigte groene, fnotaartige flijm, en altijd met verligting van den lijder, afgingen. Het fabadillenzaad in poeder , gelijk ik het, voor dat de heer schmucker zijne pillen bekend maakte, liet gebruiken, veroorzaakt voor eenen korten tijd eene geweldige hitte in de maag; doch met honig in pillen daar tegen niet de minste onaangenaame gewaarwording. En zelfs in het eerfte geval heb ik nooit van deze pijn de geringfte nadelige gevolgen bemerkt, maar ik zag ge- (V) Hoe zeer ik in de algemeene wormziekten het fabadillenzaad meer dan eens zeer werkzaam bevonden hebbe, heb ik egter in geval dat er een lindworm plaats hadde , geene bijzondere vermogens van dit zaad kunnen ontwaar worden ; in drie gevallen, daar voorheen mikken van den lindworm geloosd waren, hebbe ik dit zaad op allerlei wijze en zelf in zeer groote giften voorgefchreven , zonder eenige uitwerking nogthans, daar mij in dezelfde gevallen bet vijlfel van tin en hec bekende geneesmiddel van juffrouw nuffer (naderhand voorgefchreven} inderdaad zeer veel dienst gedaan hebben.  187 gemeenlijk eenige galagtige brakingen en ftoelgangen met wormen daarop volgen, en de lijders bevonden zig daarop altijd volkomen verligt. En nogthans fchijnt deze brandende gewaarwording aanleiding gegeven te hebben, ten minsten weet ik geen andere, dit zaad onder het getal der vergiften te rekenen! fchoon er nog zeer veele middelen zijn, die, voomaamlijk in eene eenigzins aanzienlijke menigte, eene veel fterker brandende gewaarwording veroorzaken, als de peper, de gember, de mostaart e. z. v. en welken egter niemand voor vergiften houd. Dat hetzelve voor verlcheiden infekten dodelijk is , kan onmogelijk eenen grond tot deze zijne benaming geven , dewijl, gelijk men weet, de heilzaamfte dingen het dikwijls niet minder zijn. Zo dood bij voorbeeld de peper de vliegen, ook grootere dieren fterven dikwerf van dingen, die den mensch tot voedzel dienen. De heer lentin, geen van onze minste fchrijvers, haalt in zijne waarnemingen over eenige ziekten (*) , onder de bijzondere rubriek van genomen vergiften , ook waarnemingen van ingenomen fabadillenzaad aan. Zekerlijk in eenen tijd, waarin het voortreflijk en fchier geheel onfchadelijk gebruik van hetzelve door den heer smccker nog niet bekend was. Ondertusfchen zie ik zelf uit de door hem aangehaalde waarnemingen CO Bladz. 167.  188 geen grond , die den heer lentin kon regt geven , dit zaad voor een vergift te verklaren.„ De eerde waarneming betreft een vrouwsperfoon, welke in de apotheek hoofdpoeder in plaats van kroppoeder eischte (*), en fabadillenzaad innam , daar op eene brandende pijn in de maag en eene fterke mislijkheid befpeurde , en eenige uuren daar na door den heer lentin door een braakmiddel en bovengmeld lijnzaad weer herdeld werd." • Eehalven nu, dac de waarnemer vergeten heeft , ons de eigenlijke hoeveelheid van het genomen zaad te melden , zo ziet men, dat de aangehaalde toevallen , die eenige uuren aanhielden, en zo gemaklijk zonder nadelige gevolgen weggenomen werden, fomwijlen ook uitwerkingen van veele andere fcherpten, inzonderheid van de zogenoemde draftifdie middelen zijn kunuen en dikwijls zijn, welken nogthans door niemand voor vergiften verklaard worden. De tweede is van een halfjaarig kind, hetwelk men nevens zijne minne fabadillenzaad op het hoofd gedrooidhad, welk in trekkingen verviel, die altijd zo lang aflieten, als het kind zig in een bad bevond ; maar evenwel onaangezien alle aangewende middelen dierf." De heer lentin bekend-zelf, dat hij niet zou kunnen bepalen, of niet misfchien zaad van het hoofd der minne op de borst gevallen en door het kind ingedikt was, (*) Kopfyulver in plaats van Kropfpitlver,  dan of de fcherpte van het zaad onmiddellijk op de herslens van het kind gewerkt had? — Waarfcbijnlijk geen van beiden. In het eerfte geval zou een bovenmatig braken en laxeeren daar bij plaats moeten gehad hebben, waarvan egter geen meiding word gemaakt.; en het laatfle is tegen alle ondervinding , dat namelijk het zaad zulk eene fcherpte bezit, die onmiddelijk de huid aantast, noch dat het zulke vlugtige deelen bezit, die tot op de hersfenen zouden kunnen doordringen. Naar alle vermoeden waren de krampen een gevolg van de pijn, welke het ongedierte , door het zaad in beweging gebragt, veroorzaakt, wijl het zelve , gelijk men weet , bij de uiterlijke beftrooijing met het zaad gemeenlijk in eene fterke beweging geraakt, en een zeer hevig bijten veroorzaakt , waaruit bij zulk een teder kind zeer ligt trekkingen kunnen ontftaan. In het algemeen is het begrip van een vergift nog zeer onzeker, en die te verre gedreven fchijnvrees voor deze benaming is bij den gemeenen man nog te vast gehegt, wanneer het op het gebruik van menig middel aankomt. In den gemeenen zin word vergift tegen algemeen geneesmiddel gefield , en een algemeen fchadelijk middel daardoor verdaan , hetwelk zo drijdig is met de menschlijke natuur, dat, wanneer het in het lichaam gebragt word , de gevaarlijkde ontroeringen daarin kan veroorzaken. Maar, wat is eigenlijk het ftellig begrip van een ver-  gift,, daar van den eenen kant zo min een middel gevonden word, dat onder alk omstandigheden heilzaam , als een, dat onder alle omftandigheden fchadelijk is, en aan den anderen kant er geen is, dat onder zekere omftandigheden niet heiizaam kan wezen? Er zijn omftandigheden, in welken de beste en voedzaamfte dingen, melk, vleesch, gewasfen e. z. v. niet zonder levensgevaar kunnen genuttigd worden; zo zijn er weèr andere dingen , die voor vergift bekend zijn , als heulfap, fcheerling, nagtfchaduw , gefublimeerde kwik, rotcekruid e. z. v., die men op eene zeer heilzaame wijze kan gebruiken. In eene zekere hoeveelheid is alle vergift fchadelijk , in eene andere hoeveelheid alles onnadelig of zelfs heilzaam! Het begrip van een vergift is dus in dit opzigt enkel betreklijk, en betekent zulk een ding, dat in vergelijking met anderen in eene zeer geringe menigte reeds den natuurlijken toeftand des lichaams in wanorde brengt. Maar de grootte dezer menigte, welker fchadelijkheid het begrip vastftelt, laat zig niet nauwkeurig bepalen. Ook ten aanzien van het voorwerp is vergift een betrekkings begrip, even gelijk de werkende eigenfehap der heelmiddelen nooit volftrekt is. Er zijn voorwerpen, bij welken de onfchadelijkfte of zelfs heilzaame dingen als vergiften werken. Van den reuk van muscus en amber vallen hyfterieke lieden gemeenlijk van zig zeiven, en komen door den damp van ftinkende kooien weer bij. De ge-  9BSBËËÊÊÊ igx fchiedenis verhaalt van lieden , die den reuk van vleesch, van kreeften en van kool niet hebben kunnen verdragen; van eene vrouw, die witte roozen niet wel kon ruiken, en van den reuk van roode roozen in flaauwte viel; en van eene andere, die den reuk vanazijnniet kon verdragen. Bonnet verhaalt van een predikant, die dikwijls bij gastrnaalen plotslijk ftom werd, en bemerkte eindelijk na veel onderzoek, dat de reuk van warme kreeften hem deze fpraakloosheid veroorzaakte, welke ophield zodra de kreeften waren koud geworden, als wanneer hij dezelven met veel fmaak at. Met een woord, alle geneesmiddelen zijn in zeker opzigt vergiften, gelijk alle vergiften artzenijen kunnen worden. De braak- en purgeermiddelen kunnen naar het als nog wankelende begrip van een vergift voor niets anders gehouden worden, wijl zij derzelver hevige werking dikwijls enkel door den reuk reeds verrigten, gelijk zomwijlen de reuk van verfchen jalappenwortel bij het fcampen reeds een braken en eenen buikloop veroorzaakt; en nogthans werken zij in den tegennatuurlijken toeftand als artzenijmiddelen. Men moest derhalven door vergift , wanneer men zig een vast begrip daarvan wil maken , zulk een middel verftaan, dat bij de meeste menfchen, in den natuurlijken toeftand, in eene geringe hoeveelheid zeer hevige fchadelijke werkingen te weeg brengt. Door de eerfte bepaling worden die middelen uitgefloten, welken bij zommigelieden we-  geus eene zekere aangeboren neiging zomtijds fchadelijk zijn: door de tweede, die, welken in den tegennatuurlijken toeftand fchadelijk zijn, en op zig zeiven onfchadelijk, of zelfs wel heilzaam kunnen zijn: en door de derde, zulke dingen, die in grooter hoeveelheid van nadelige gevolgen kunnen zijn, waartoe zonder uitzondering allen behoren. Hieruit volgt, dat de fdbadille wegens haare werking in den tegennatuurlijken toeftand geenzins onder de vergiften gerekend kan worden, en even zo min wegens haare werking in den gezonden natuurlijken toeftand; wijl dit op geenerlei wijze van de werking der hevige braak- en purgeermiddel len onderfcheiden is , welken toch niemand daar toe rekent. En eindelijk ook van den kant der hoeveelheid befchouwd, komt zij niet overeen met het begrip van een vergift , daar zij zelfs deze werking eerst in eene hoeveelheid van een fcrupel tot een half dragme te weeg brengt, eene hoeveelheid, die de gewoone, in welke de anders bekende vergiften werken, zeer verre overtreft. Onze waardige heer hofraad gleditsch, wiens verdienste in de plantkunde niet nodig heeft, van mij gemeld te worden , heeft de fabadille fcheikundig onderzogt , en bevonden, dat elke once een dragme wateragtig, en bijna twee dragmen geestig extract uitlevert. In beiden is de doordringende fcherpte der fabadille bevat, doch meer in het eerfte dan in het laatfte. Voor het overige ijvert hij  hij zeer tegen het inwendig gebruik van dit zaad, wijl, gelijk men in oefenende fchriften zelf kan ,, nazien, reeds de oude ervaren geneesheeren de „ jonge eerstbeginnende , en in het algemeen een 3, ieder, wegens de hevig brandende fcherpte, ,, van tijd tot tijd te regt daar voor gewaarfchouwd ,, hebben (*). Te regt, hierop komt zekerlijk alles aan.. Doch te regt, of te onregt, waardoor zal dit nu juister beflist worden, dan door de dadelijkfche ondervinding? en de fabadille is indedaad het eenige middel niet , het welk door de oude geneesheeren als vergift uitgekreten, en in laater tijden als heilzaam aangewend is. Maar deze nieuwigheden in het algemeen fchijnen den heer hofraad niet zo geheel regt te zijn. „ Men bemoeide zig zedert eenigen tijd, zegt hij, den buiten dien fchier overvloedig aangewasfen artzenijfchat van veele zeer verdagte middelen te zuiveren, van welken, zonder gegronde proeven, eenigen gevreesd, doch anderen geheel verworpen werden. Nog bij ons leven vertonen zig weder nieuwe , en de eerften geheel tegengeflelde verfchijnzels. Men vermeerdert namelijk den artzenijl'chat, en tragt daar bij, een gedeelte van wezenlijk vergiftige of onzekere artzenijen, of ten minten, en zelfs bij geregtshoven voor vergiftig gehoudene, enkel deswegens in vergetelheid geraakte (*) Schriften der Berlinifche Gefeirchaft Naturforfchender freunde, 2 B., S. 9. N  194 middelen , nuttig te maken, en op nieuw in gebruik te brengen. De fabadille behoort onder de laatteen, en wel onder de natuurlijke zogenaamde fcherpe bewijslijke plantenvergiften,dat zijn zulken, welker bijtende en brandende fmaak op zig zeiven , hun inwendig gebruik derwijze verdagt heeft gemaakt , dat zij enkel door eene zeer voorzigtige en gefchikte aanwending, volgens de allergewigtigfte aanwijzingen wel bereid en gemengd in zeer matige giften, een bijzonder gebruik kunnen hebben. Het toeval, nevens de verfchillende lichaamlijke gefleldheid, maakt ze in haaren nauwen toeftand zomwijlen veel minder fchadelijk, dan zij anders natuurlijker wijze zouden kunnen zijn." Zo eigenlijk weet ik mij de tijden,, van welkende heer hofraad fpreekt, niet te herinneren, daar men inzonderheid bezorgd was, de verdagte," dat is, de zeer hevig werkende middelen aftezonderen. Ook zou ik in den grond niet voor deze tijden zijn. De verbetering van onzen voorraad van artzenijen moet voomaamlijk daar in beftaan, dat dezelve van niets betekenende onwerkzaame middelen gezuiverd word, en dat onder de menigvuldige werkzaamen in elke klasfe juist de werkzaamfte uitgenomen en door ondervinding en proeven tot het gebruik beftemd worden. Onze kunst is nu van alle zijden, en inzonderheid van de zijde der geneesinftrumenten zo ver uitgebreid, dat haare volmaking enkel beftaat ia  mÊÊm 195 liet eenvoudig maken van dezelven. Waartoe dient de overvloed van middelen, die de oefening zo zeer verzwaart, den nieuwling in verwarring brengt, en den lijder met onnutte proeven in alle enkele gevallen zo lang ophoud, wanneer met weinige uitgelezene hetzelfde doeleinde, en nog beter bereikt kan worden? Het gebruik van fommige middelen te verbannen, wijl hun misbruik in onverftandige handen zo veel nadeel kan doen, zou zo veel wezen als het gefchikt gebruik der mesfen aftefchaffen, om dat zij in handen der kinderen nadeel doen kunnen. Maar waarlijk dit nadeel valt eigenlijk niet op de onvoorzigtigheid der kinderen , maar veelmeer op de toegevendheid derzulken, die hun het fnijtuig in de hand geven. En dit waarlijk behoorden de geenen, welken de ftaaten het opzigt over hunne gezondheids bezorgers toevertrouwen, boven al te behartigen. II. OVER HET IJSLANDSCH MOS. Ik heb zedert eenige jaaren gelegenheid gehad, om van het ijslandsch mos verfcheiden zeer goede waarnemingen te verzamelen, welken mij de waarde van dit middel ongemeen fchatbaar maakN 2  ten. Het is mij gelukt eenige hardnekkige ingewortelde hoesten , die voor geen middel wilden wijken , zelfs eenige beginzels van longteringen door het zelve te genezen. ZESDE WAARNEMING. Een meisje van dertien jaaren, zeer zwak van borst, wier moeder aan de longtering overleed, had reeds zedert eenige jaaren verfcheiden aanvallen van aamborstigheid en hoesten , welken dan eens derzelver oorfprong uit de maag hadden, en dan wederom gevolgen van verkoudheid waren. Zij waren gemeenlijk een weinig langdurig en hardnekkig, doch werden nog telkens door gewooue maag- en borstmiddelen weggenomen. In maart 1781. kreeg zij deze toevallen weder, waarfchijnlijk na eene verkouding, met eene geftadige koorts en .fterke afmatting. De lijderes had eene gettadige pijn in de linke borst, die bij de minste ademhaling zig zeer verhief, uiterlte verzwakking , volkomen gebrek aan eetlust, en eenen.droogen hoest, die haar gedurende den dag en den ganfchen nagtdoor, erbarmlijk kwelde. De koorts verhief zig gemeenlijk des namiddags tegen den tijd der fpijsvertering met eene drooge brandende hitte en eene kleine doch harde pols van honderd en in de dertig flagen in eene minuut, en eindigde des morgens vroeg met zweet. Gedurende den tusfchentijd der koorts deed de pols ook nog fteeds ne-  negentig tot zes en negentig flagen in eene minuut. Na het vlijtig gebruik van antiphlogiftifcheborstmiddelen en aanwending van uitwendige pappen en een trekplaaster verdween de koorts , gelijk ook de pijn, de hoest werd losfer , doch hield nog onophoudelijk aan. De fluimen waren geelagtig, taaien rotagtig, de lijderes was ten uiterften zwak en haar pols nauwlijks voelbaar. Ik fchreef haar een afkoozel van eene once koortsbast en even zo veel ijslandsch mos voor, om hetzelve in vierentwintig uuren te gebruiken. Na dat zij twee porden van dit afkookzel gebruikt had, begonnen de nagten geruster, en de fluimen kleviger en witter te worden. Den vierden dag, na dat zij dit middel gebruikt had, werd ik, wegens een nieuw toeval, dat zig openbaarde, geroepen. De lijderes had namelijk na een zeer ligten hoest een geheelen teekop bloed uitgeworpen, het welk helder en klaar als uit eene verfche wond uitzag, en geheel ongemengd was. Zij voelde geen pijn in de borst , was zeer verzwakt, en had eene zeer bedaardeen zwakke pols. Ik liet dus met het afkookzel aanhouden en vitrioolfpiritus onder den jgewoonen drank mengen. Den volgenden morgen vond ik de lijderes door het vertrek gaan, het bloedfpuwen had opgehouden, de hoest was reeds zedert drie uuren weggebleven, ook was de nagt reeds geruster dan al de 3  voorgaanden. Toen ik mij over dezefchielijke verandering verwonderde, zeidemen mij, dat zij, dezen morgen voor het eerst de maandelijkfche reiniging had gekregen, waarop deze verligting gevolgd is. Ik liet met hetgebruik van het middel ophouden. Den volgenden dag hielden de maandftonden op, ik liet den koortsbast met het mos weêr eenige dagen gebruiken, en naderhand dagelijks flegts eene once van het mos alleen, in een pint melk gekookt, nemen. Onder dit gebruik verdwenen de aamborstigheid en de hoest geheellijk, en kragten, eetlust en gezonde koleur kwamen opnieuw weder. Ik durf niet met zekerheid beflisfen, of deze maandelijkfche zuivering een gevolg was van het gebruik dezer artzenijmiddelen, of eene enkele natuurbewcging , die toevallig plaats greep? Hoe mogelijk ook het laatfte is, zo is nogthans het vermoeden van het eerfte ook niet geheel zonder grond. Ik heb meermaalen bij vrouwen, die de maandftonden reeds hadden, opgemerkt, dat op hetgebruik van het mos de maandelijkfche zuivering zig te vroeg vertoonde ; oek moest ik daarom bij zommige bloedfpuwende met het gebruik van den vitrioolgeest ophouden , wijl altijd onmiddellijk daarop de hevigfte rug- en lendenpijnen volgden. Een bewijs,, dat dezelve niet geheel zonder invloed op de vaten der lijfmoeder is.  ZEVENDE WAARNEMING. Een vrouw van over de twintig jaaren kreeg in eene haarer eerfte kraamen eene verharding in de linke borst, die tot eene verzwering overging, en geopend moest worden. Zij zoogde in het vervolg haare kinderen alleen met de regte borst. In februari] 1781 zoogde zij het vierde kinden haalde zig door verkouding eene Zinkingkoorts met een hevige verkoudheid en hoesten op den hals, waarbij zij zig niet behoorlijk in agt nam. Ik was in dien tijd zelf ziek, en toen ik haar veertien dagen daarna bezogt, vond ik haare pols van honderd en tien flagen in eene minuut , vol en hard , haare kleur bleek , de hoest kwelde haar dag en nagt , en de fluimen waren etteragtig en ftinkend. Ik verbood haar aanftonds het zuigen, liet haar eene ruime aderlating op den arm doen , en ordonneerde ontbindende borstmiddelen met myrrlie en kermes minerale. Het afgetapte bloed was zeer fpekagtig. De koorts bleef toen weg, de pols verminderde tot op ruim tachtig flagen, maar de hoest en het fluimen bleven onveranderd. Sap van zeeajuin, ammoniakslijm enfaleb werden b'eurtlings eenen tijd lang gebruikt, doch vergeefs. Eindelijk ordonneerde ik de bovengemelde afkoking van ijslandsch mos met melk, waar van de lijderes dagelijks een pint gebruikte, en dit deed een zeer fchielijke werking. Binnen vijf dagen N 4  werd de hoest gemaklijker, de fluimen werden dik, witagtig en zonder reuk, en de nagten volkomen gerust. Het aanhoudend gebruik nam de toevallen fchier geheel weg, en ik liet ten laatften het ijslandsch mos met den koortsbast, tot eene once daags neerpen, waarop de lijderes binnen eenige weeken voikomen gezond, vlug en levendig werd. A.GTSTE WAARNEMING. Mevrouw B., eene vrouw van vier en veertig jaaren, werd in het begin van maij 1781. door eene ligtezinkingkoorts aangetast, welke zij verwaarloosde, en zelfs eens midden in het zweet des nagts opftond en uit het venfter ging liggen, waardoor zij eene verkoudheid, geweldigen hoest en kwaade keel kreeg. De koorts kreeg op ftaande voet eene ernftiger gedaante en werd in het eerst na eene aderlating en onder het gebruik van antiphlogiftifche en oplosfende middelen zeer fterk, zo dat eiken aanval , die gemeenlijk des avonds begon en den geheelen nagt duurde, met geweldige ijlhoofdigheid verzeld was. De pols deed gedurende dezelve over de honderd en dertig flagen in eene minuut, en gedurende de tusfchenpozing nooit minder dan zes en negentig. Na verloop van vier dagen eindigde de koorts door het zweet; maar de hoest bleef hardnekkig , hield geheele nagten aan, en de matige ontlasting van fluimen was  groen , ftinkend, zoutagtig en fchier etteraartig. Ik ordonneerde nog eene aderlating, het bloed was dik enflijmig. De uitraggeling werd gemaklijker , doch de gefleldheid was niet verbeterd. Eene menigte kermes minerale, zeeajuinfap, arabifche gom werd een tijd lang gebruikt, zonder dat de kwaal daardoor in het minste verminderd werd. Eindelijk liet ik een once ijslandsch mos in melk gekookt , dagelijks gebruiken, deed er naderhand eene once kina bij, en de uitraggeling werd ras zeldzaamer en beter. In de derde week der ziekte volgde de maandelijkfche reiniging, die reeds zeven weeken weggebleven was , behoorlijk , de hoest hield op, en de lijderes bevind zig tot heden nog zeer wel. NEGENDE WAARNEMING. De heer H., een man van een en dertig jaaren, van eene driftige en ruuwe gefleldheid, had in den winter van 1782. eene geweldige ergernis, die hem, volgens zijne befchrijving, eene foort van galkoorts veroorzaakte , en van deze nauwlijks herfteld, verviel hij in het voorjaar in de algemeene influenza, welke , ik weet niet, of wegens eene verkeerde behandeling , of door eigen verwaarlozing, eene drukking op de, borst, een fterke, bijna etteragtige uitraggeling, eene geftadige koorts met zeer fterk zweeten des nagts, eene ver.N 5  mindering van kragten en eene magerheid naliet, die, in vergelijking met zijne vorige lichaamsgefteldheid, eene volkomen tering geleek. Ik vond hem in dezen toeftand, in october van het gemelde jaar, voor de eerfte maal. De ademhaling was zeer beklemd en met eene drukking op de regte zijde der borst gepaard, de pols was klein , hard en deed honderd en twaalf flagen iri eene minuut. Ik liet eene trekplaaster op de plaats der drukking leggen, en eene ruime aderlating op den regten arm doen. Het bloed had eene harde fpekhuid. Ik ordonneerde verders het innemen van ammoniak gom met falmiak. Met deze middelen hield ik in trapswijze toenemende hoeveelheid gedurende geheele veertien dagen aan, onder welk gebruik de pijn geheel wegbleef, de diepfte ademhaling vrij en onbelemmerd werd, de fluimen van beter aart werden en de pols haare hardheid verloor. Egter behield deze nog fteeds haare fnelheid, het zweeten des nagts duurde voord, en het opgeven van fluimen hield nog fterk aan; het verminderen van kragten ging ook nog fteeds zijnen gang. Ik nam toen toevlugt tot het ijslandsch mos, waarvan ik den lijderdagelijkseeneonce in een vierden pint melk gekookt, liet nemen. Gedurende het gebruik van hetzelve, veertien dagen lang, beterden al de gemelde omftandigheden oogenfchijnlijk. In het begin van december vermengde ik het afkookzel met koortsbast, en op het einde  üer maand waren zweet, uitraggeling en koortsagtige beweging geheel verdwenen en de lijder volkomen herfteld. Ook heeft hij thans zijne vorige kleur en lichaamsgefteklheid in eenen hoogeren trap weder bekomen. In den voorleden winter heerschten de mazelen ongemeen fterk bij ons. Van den 10 oStober tot in het begin van maart heb ik honderd en in de twintig lijders aan de mazelen, zo kinders als volwasfenen behandeld. Ik heb doorgaands niets merkwaardigs daarbij gevonden, behalven dat, gelijk het gemeenlijk bij de kinderziekten , en inzonderheid bij den uitllag het geval is, de volwasfenen er zieker van waren, dan de kinderen. De koorts duurde bij de eerften langer, was veel heviger, en het getal der vlakken veel grooter. Zij ijlden gemeenlijk den derden of vierden dag, en daarop volgde bij mansperfoonen een bloeden uit den neus, en bij vrouwsperfoonen te regten of te onregten tijde de maandelijkfche zuivering, en altijd met verligting. Mijne behandeling was de eenvoudigfte. Als ik er tijdig genoeg bij kwam, begon ik gemeenlijk met braakmiddelen , eenige volbloedigen deed ik eene ader openen , liet zagte zweetmiddelen gebruiken, onderhield geftadigopen lijf door klijfteeren, en liet veel gerstewater met azijnhonig drinken.  Het ergfte toeval daarbij was de hardnekkige hoest met fpaarzaame cn taaije fluimen, welke in het algemeen een tijd lang daarna terug bleven, en inzonderheid voor zulken zwaar vielen, die te voren eene zwakke borst hadden, en aan toevallen der long veel onderworpen waren. Deze moeijelijke uitraggeling weerflond niet alleen alle prikkelende en ontbindende middelen, waarvan ik mij in het eerst bediende, maar icheen zelfs op dezelven toetenemen ; de oorzaak daarvan , welke waarfchijnlijk enkel de prikkeling van de mazelftofwas, die op de long was teruggebleven, werd daardoor blijkbaar werkzaamer , de hoest dus menigvuldiger, zonder dat de long van de haar bezwarende ftof ontlast werd. Ik nam dus ras mijne toevlugt tot het iplandsch mos, en hetzelve hielp mij altijd het fpoedigfte en het zekerfte. Na het gebruik van een afkookzel van eene once mos in vijftien oneen water, gemengd met twee oneen fijroop van maankoppen , waar van gedurende drie of vier dagen alle uuren een half theekopje genomen werd , verdween de hoest onfeilbaar, zonder een fpoor natelaten, TIENDE WAARNEMING. Eene vrouw van in de vijftig jaaren, kwam den 19 augustus des voorleden jaars in het lazareth ; zij was door eene loop aangetast. Zij had reeds zedert eenige dagen bloedige ftoelgangen met hevige pijn.  De pols was natuurlijk, maar de tong zeer heilagen, en de lijderes klaagde inzonderheid over mislijkheid. Op een braakmiddel uit een fcrupel rabarber, wijnfteenroom en vijftien grein ipecacuanha volgde eenig braken. Zij voer voord met alle vier uuren een poeder van vijftien grein rabarber, wijnf,eenroom en vijf grein ipecacuanha te nemen. Tot den 22ften hielden de ftoelgangen op bloedig te zijn, doch zij bleven nog zeer llijmig en met pijn verzeld, en voornamelijk met eene fterke persfing. Ik ordonneerde baar een afkookzel van een once ijslandsch mos in vijftien oneen water , waarvan de lijderes om de twee uuren een half theekopje nam. Den 24ften, na dat zij twee zulke portien gebruikt had, vond ik haar van haare kwaal geheel bevrijd, zonder pijn, en reeds zedert twaalf uuren zonder afgang. Zij hield met het afkookzel aan, kreeg den eerften feptember een ander van kina en fimaruba, en verliet den vierden het lazareth volkomen gezond. ELFDE WAARNEMING. Een meisje van vijfentwintig jaaren werd den derden feptember des voorleden jaars, den vierden dag der ziekte, met een zeer hevige loop in het lazareth gebragt. De ftoelgangen waren zeer menigvuldig, met veel bloed en flijm gemengd, en van eenen fchier ondraaglijken flank, de pijn was zeer hevig, inzonderheid klaagde de lijderes over  ondraaglijke fnijding in de maag. De tong was met eenen dikken witten korst belegd, de fmaak walgagtig, en de pols klein en fnel. Ik ordonneerde aanftonds een braakmiddel uit een fcrupel ipecacu' anha, een half drachme wijnfceenroom , en een grein braakwijnfteen en des avonds eene Jlijfzetklijfleer. Zij braakte fterk en dikwijls, doch niet galagtig. De ftoelgangen waren den vierden menigvuldig en zeer bloedig, de pols was een weinig langzaamer, doch meer verheven en ongemeen hard, de pijn onverdraaglijk en aanhoudend, zelfs buiten de ontlasting, voomaamlijk omtrent den navel. Ook was zij bij wijlen ijlhoofdig. Ik liet op den arm twaalf oneen zeer ontftoken bloed aftappen, op den buik eene breede fpaanfche vliegen plaaster leggen, en ordonneerde een zagt purgeermiddel van twee oneen tamarinde, eene once wijnfteenroom, en even zo veel rabarber tintluur. Des namiddags hadden de ftoelgangen opgehouden , doch begonnen den volgenden dag des morgens op nieuw zeer hevig. De plaaster had fterk getrokken, de pijn was draaglijker, het ijlen had opgehouden, de pols was weeker. Ik ordonneerde eene once ijslandsch mos in twaalf oneen water gekookt, met eene once fijroop van maankop alle twee uuren een half theekopje. Den zesden had zij het afkookzel gebruikt, en het afgaan hield op, zij had flegts eenige flijmige ftoelgangen zonder bloed, de pols was natuurlijk  y—— 207 en de pijn was zeer matig. Het afkookzel werd herhaald. Den zevenden was zij zonder afgang en kreeg des nagts weêr zeer hevige pijn. Den volgenden dag nam zij weer den tamarinden drank. Den negenden was zij volkomen gezond, en verliet den twaalfden het lazareth. TWAALFDE WAARNEMING. Een meisje van twintig jaaren kwam met de loop, welke zij reeds eenige weeken te Hanover had gehad , in het lazareth. De ftoelgangen waren niet zeer menigvuldig, maar de pijn was ongemeen hevig, de tong zuiver en de pols natuurlijk. Ik ordonneerde haar om de vier uuren een poeder uit vijftien grein rabarber, even zo veel wijnfteenroom , en vijf grein braakwortel. Den volgenden dag waren de ftoelgangen minder, maar de fnijding in de maag en omtrent den navel was hevig, de pols en de tong als den vorigen dag. De lijderes kreeg het bovengemelde laxans uit tamarinden, wijnfteenroom en rabarber tiniïunr. Des namiddags hielden de ftoelgangen geheel op , begonnen den vijfden weder, doch minder bloedig en met minder pijn. Zij kreeg een afkookzel van ijslandsch mos. Tot den zevenden hielden de ftoelgangen en de pijn, na dat zij het afkookzel driemaal gebruikt had, geheel op, en den tienden verliet zij het lazareth volkomen gezond.  DERTIENDE WAARNEMING. Eene vrouw van ruim zestig jiaren begon deri tienden feptember 17^2. over hevige pijn omftreeks den navel te klagen, als mede over menigvuldigen flijmigen ftoelgang en persfing tot denzelven. Haare pols was een weinig koörtzig, haare tong bezet en de fmaak bitter. Ik ordonneerde aanftonds een braakmiddel van ipecacuanha, waarop zij eenige fterke brakingen had. Zij fliep des nagts eenige uuren, doch móest egter nog dikwijls ter ftoele gaan, en onder de ontlastingen vond men eene menigte bloed. Pijn en persfing tot den ftoelgang waren nog fteeds even hevig. Ik ordonneerde haar alle vier uurerj een poeder van vijftien grein rabarber, even zo veel wijnfteenroom en drie grein ipecacuanha. Des avonds kreeg zij eene klijfteer van ftijfzel. De volgende nagt was een weinig geruster, en den twaalfden vond ik de tong minder beflagen, en de pols natuurlijker; doch de ftoelgangen nog even zo fterk en van dezelfde gefleldheid als den dag te voren, gelijk de persfing ook nog dezelfde bleef. Ik fchreef haar het afkookzel van ijslandsch mos voor, om de twee uuren een theekopje. Den dertienden vond ik mijne lijderes uitgelaten van vreugde. Zij had het afkookzel gebruikt , en de geheele ziekte met al die toevallen was op eens als verdwenen. Zij had zedert den  ËBÊÊÊÈÊ 2Óp den vorigen avond maar eenen gebonden afgang gehad, zonder bloed , flijm of pijn, fliep wel, en bevond z\g vrij van koorts en volkomen gezond. Zij kreeg zelfs eenigzins eetlust. Zij hield met het gebruik van het mos nog eenige dagen aan, en befloot daarmede haare genezing. VEERTIENDE WAARNEMING. Een meisje van negentien jaaren kwam den dertienden julij des voorleden jaars met de loop, welke reeds vier dagen geduurd had, in het lazareth. Den dag te voren nam zij een braakmiddel, waarop zij veele galagtige brakingen had. De pols was heden fnel, klein en hard, de tong beflagen, doch de fmaak evenwel nog bitter. De lijderes had heden flegts twee geringe ontlastingen met bloed en groenagtige flijm vermengd gehad, maar klaagde over hevige pijn omftreeks den navel, die bij de minste verroering ongemeen toenamen, fchoon de buik ongemeen week fcheen te zijn. Ik ordonneerde het volgende. ^o. Pulp. tamarind. | üj. infund. c. DecoEt. hord. z x. colat. adde. Crttn. tartar. ? j. o FR. rJiei agnof. gj f5. M. D. S. alle uuren een half theekopje, O  210 Den vijftienden. De tong en de fmaak zijn zuiver, de pijnen merklijk verminderd, de pols is natuurlijk : maar de ftoelgangen nog zeer menigvuldig en bloedig. Zij krijgt het afkookzel van ijslandsch mos , met eene once rabarbertiucluur in plaats van öjroop van maankop. Den zestienden. Zij is vrij van pijn, en heeft voordenmiddag maar drie ftoelgangen gehad, doch die nog zeer bloedig waren. Zij houd met het gebruik van het afkookzelaan. * Den zeventienden.. Zij heeft den voorleden nagt geen ftoelgang gehad, en heden maar eenen geheel natuurlijken , en zonder pijn. Zij kreeg heden haare maandelijkfche zuivering, welke zij-zedert negen weeken niet had gehad. Zij gebruikt het afkookzel voord, zonder rabarbertinctuur. Den agttienden. Zij bevind zig volkomen wel, en de maandftonden vloeijen geregeld. i Den een'éntwintigflen. Door nalatigheid in de dieet en het gebruik der middelen kreeg zij gister weer bloedige ftoelgangen met hevige pijn. Het afkookzel van mos werd daarop in grooter hoeveelheid hervat, en heden is zij volkomen wel. Den vijfentwintigfien verliet zij het lazareth. Indien ik niet zo zeer tegen het herhalen vati een en dezelfde zaak was, zou ik nog eene menigte gevallen van de algemeen heerfchende loop  £ i r vari de twee laatfte jaaren kunnen aanhalen,- in welke dit mos mij van den voortrefiijkften dienst is geweest. Ik heb zedert geen andere geneeswijze in de loop dan de volgende, en heb zeef veel reden er over voldaan te zijn, zodra de maag namelijk, door ontlastende middelen, van grove vuiligheden bevrijd is , tong en fmaak zuiver zijn, en op ggeen bijzondere plaats der eerfte wegen een hevige pijn met koorts verzeld, plaats heeft, neem ik mijne toevlugt tot het ijs* iemdsch mos, alleenlijk, dat ik het naar omftandigheden dan alleen, en enkel voor den fmaak met eene fijroop vermengd, laat nemen, dan met wat heulfap, als de pijn in de dunne darmen of de persfing tot den ftoelgang nog eenigzins hevig zijn, en dan ook met rabarbertinctuur vermenge, wanneer tta genoegzaame voorafgegaane ontlastingen , de ftoelgang nog fteeds zeer rotagtig en ftinkend is* Ik bewerk daardoor, dat de fcherpe ftof door het mos ingewikkeld, niet in de darmen teruggehouden word, en gelegenheid geeft tot nieuwe rotagtige toevallen; even zo als ik in borstkwaalen , wanneer ik merk, dat eene zinkingagtige fcherpte in de lugtpijp, of op de long den hoest onderhoud, in welk geval het mos inzonderheid van nut is, het gaarne met zeeajuïnfap vermeng, om "de ingewikkelde fcherpte door het uitwerpen van fluimen van de borst te verwijderen. Deze zamenvoeging bevat geenzins het tegenftrijdige, dat zij misfchien mogt fchijnen te bevatten, en dat men O 2  in de voorfchriften van veele geneesheeren zo dik* werf te zien bekomt. Inwikkelen en uitdrijven zijn indedaad elkander in het geheel niet tegengefteld, en beide werkingen belemmeren elkander niet, wanneer flegts de behoorlijke evenredigheid tusfehen beiden de middelen in agt genomen word, en het uitdrijvende niet in zulke menigte aanwezig is, dat het zelve het inwikkelende zelve mede uit het lichaam drijft, of het inwikkelende in zulke hoeveelheid voor handen is, dat het de werking van het uitdrijvende zelve belet of te niet doet(è). (£) Voorfchriften van middelen, die volfrrekt tegen eikander werken, maken zeker fomwijlen eene belaggelijke vertoning en geven de onwetenheid van den voorfchrijver duidelijk te kennen; des niet tegenftaande kan men dit niet altijd uit het zelfde oogpunt befchouwen: door proeven en ondervindingen weeten wij, dat tegenflrij dige middelen te zamengevoegd dikwerf zeer heilzaame uitwerkingen voor den dag brengen, en men zelf zomwijlen genoodzaakt is, zodanigen weg in te flaan; in eene tusfehenpozende koorts b. v. wanneer er een groote voorraad van bedorven ftoffen in de eerfte wegen plaats heeft, en de lijder egter zeer zwak is, is men immers genoodzaakt tot de kina met rhalarber gepaard, zijn toevlugt te nemen , en zal daar ook de beste uitwerkingen van zien; even zo zijn de braak met ■bijnjlillende middelen gepaard, zeer dienstig en dikwijls onontbeerlijk e. z. v.; het komt in die gevallen dierhalve» daar op aan , dat men middelen voorfchrijft, die zich wel laten mengen, den forra in welke men ze hebben wil, kunnen aannemen, en de evenredigheid eindelijk tusfehen zo-  Ik heb het der moeite waard geagt, het ijslandsch mos volgens deszelfs beftaandeelen nauwkeurig te laten onderzoeken , en hier is het gevolg daarvan, hetwelk mijn vriend, een zeer zorgvuldig fcheikundig onderzoeker, mij heeft medegedeeld. ,, Vier oneen ijslandsch mos, klein gefneden en gefloten, werden met eene genoegzaame menigte koud water overgegoten, en bij herhaald omroeren eenige dagen weggezet , alsdan doorgezijgd en tot eene lijvigheid van een uittrekzel uitgedampt, wanneer hetzelve anderhalf drachme zogenaamd extratti gummofi leverde. Het overgebleven kruid werd met water fterk opgekookt, uitgeperst en doorgezijgd, alsdan zagt uitgedampt, wanneer zig eene flijmige huid affcheidde, die, na dat zij gedroogd was, zes en veertig .grein woog, en van eene taaije hoornagtige hoedanigheid was. Het overige vervolgens tot de lijvigheid van een uittrekzel uitgedampt, leverde nog den drachmen flijmig uittrekzel." ,, Twee oneen klein gefneden en gefloten mos werden met agt oneen fpiritus vini rettificatiJJ. overgegoten, en in behoorlijke warmte uitgedampt. Dit uittrekzel gaf, na dat de brandewijn daarvan afgetrokken was, agtëntwintig grein van eene brofche hartsagtige zelfflandigheid, die een danige middelen (zo als de heer hertz te regt aangemerkt heeft) wel in agt genomen word. O 3  weinig bitter en fcherpfmakende was. Het overgeblevene werd andermaal fterk afgekookt, uitgeperst en doorgezijgd, alsdan liet men het eenige dagen ftil ftaan, wanneer zig op den bodem een fiijmig zetzel affcheidde , welk daarvan afgezonderd en gedroogd zijnde , een drachme woog." Hieruit zo wel, als uit de waarnemingen zeiven blijkt , dat ijslandsch mos een van de zeldzaame middelen in de loop is, hetwelk aan de menigvuldige aanwijzingen van behandeling, die dikwijls te gelijk tegenwoordig zijn, te gelijk beantwoord, en in de minste gevallen omftandigheden vind, die met deszelfs gebruik ftrijdig zijn. Door deszelfs flijm word het gebrek van het natuurlijke in de darmen vergoed , de fcherpte welke dezelve prikkelt, ingewikkeld, de gewonde deelen genezen, en eindelijk word aan het lichaam, door dat het in de opflorpende vaatjes indringt, meer voedzel, en aan het bloed, wanneer het door eene opgenomene fcherpte verdund ware, meerder zamenhang en dikheid gegeven. Dit alles werkt het mos veel beter, dan de faleb, die een grover flijm uitmaakt, eenen zoeten fmaak heeft, eene meeliger zelfftandigheidis, die, gelijk cüllen zegt, aan het zuur worden en gisten zeer ligt onderhevig is, en eindelijk zeer wel gefchikt is, om fchielijk een flijmigen drank te maken, doch flegts een zwak voedzel geeft (*;. Door (*) Maier. wed. p. 74.  2T5 deszelfs bittere zamentrekkende deelen verbetert de mos de verteering, zonder die prikkeling, welke bittere extratien gemeenlijk veroorzaken, geeft aan de maag en de darmen derzelver veerkracht, en trekt de beledigde vaatjes tezamen. Daarenboven bezit het eene verrottingtegengaande kragt in eenen aanmerkhjken trap zelfs buiten het lichaam, gelijk cullen door proeven aangeweezen heeft, welken hij daarmede bij vleesch, bloeden rotte gal genomen heeft, welke laatfte hij in minder dan twee uuren volkomen versch maakte(*). Hierdoor mist hetzelve niet alleen die verdei flijke hoedanigheid der inwikkelende en kleverige middelen, waar van men zig dikwijls in de loop bedient, en die ondertusfchen in dezelve zo zeer te vrezen is, als van het vet, de gelei, het wasch, de olie enz., welken zo ligt garstig kunnen worden en tot verrotting overgaan , maar het weerftaat ook de reeds voorhanden zijnde verrotting in de fappen, wanneer de ziekte van eenen rotagtigen aart is. Er is maar een beding, onder het welk het gebruik van dit middel fchadelijk kan zijn , zo lang namelijk de eerfte wegen nog met grove galagtige vuiligheden overladen zijn, die zekerlijk door elk inwikkelend en verfterkend middel verdikt, onbeweeglijker en bij gevolg, van eenen verderflijken invloed op het lichaam moeten worden; men kan egter niet ont- (*) Aldaar, pag. 206. O 4  21 ói — B9ËB3 kennen, dat de behoorlijke ontlasting in elke geneeswijze volftrekt het eerfte zijn moet, en waarlijk het ontlasten in het algemeen heeft in onzen tijd geen nadruklijke aanbeveling meer nodig. In de borstkwaalen is het gebruik van het mos reeds bepaalder , en vereischt de grootfte voorzigtigheid van den geneesheer. Want men moet altijd in het oog houden, dat het een verdikkend en zamentrekkend middel is, en dat de long van eene veel tederer gefleldheid is , dan de darmen. De werkingen der darmen zijn geen onmiddellijke werkingen des levens; zij zijn een lang kanaal, welks natuurlijke beweging beftemd is, om de overtollige ftof, welke zij bevatten, te verwijderen, en de ontlastende middelen werken onmiddellijk op dezelven, en bevorderen deze beweging. Wanneer derhalven eene verdikte verdorven ftof in een deel van dezelven zig een tijd lang ophoud, kan derzelver invloed nogthans vaii geen zeer fchielijke verderflijke gevolgen zijn, en zij kan ligt uit hetzelve weggeruimd worden, De v/erking der long daartegen is eene onmiddellijke werking des leven ; haare beweging in den natuurlijken toeftand doet meer tot influiting en bevestiging , dan tot verwijdering van eene bevatte vreemde ftof, en zij kan alleen door prikkeling tot het uitwerpen van dezelve gebragt worden , die haar in eene tegennatuurlijke beweging brengt, en de prikkeling is gemeenlijk eene werking van deze ftofte zelve, Wanneer deze  p—* 217 nu door verdikkende en inwikkelende middelen het prikkelende benomen word, moet zij noodwendig daardoor in de ontlasting gehinderd, nog vaster toegeiloten worden, en dienvolgens fteeds aan verderf toenemen, en aan dezelve de tedere zelfflandigheid der long fteeds meer mededelen. Hier komt nog bij , dat in de vaten der long , wanneer haar veerkracht reeds zeer verzwakt is, juist door deze zamentrekking , welke het mos veroorzaakt, zeer ligt nieuwe verftoppingen kunnen ontftaan. Om die reden heb ik zo dikwijls op het gebruik van het mos moeilijkheid in het ademhalen en flremming in het uitwerpen van fluimen zien volgen, en met het gebruik daarvan zo fchielijk moeten ophouden. Bij volkomen verzwering der Jong, bij aamborstigheid, of eenige plaatslijke drukking in de borst, waarbij de voornaamfte aanwijzing is, cntlinden, en de long aanhoudend van de haar prikkelende flof bevrijden, moet het ijslandsch mos, gelijk ook alle zamentrekkende middelen vermijd worden; want het ftrcmt de uitwerping, maakt de ademhaling moeilijker, vermeert de pijn, en ik heb dikwijls de koorts zig onmiddellijk op deszelfs gebruik zien verheffen, waarfchijnlijk, wijl door de verminderde uitwerping des te meer etter in de masfa van het bloed overging. Men moet hetzelve verder vermijden, bij die fporten van teringen, welken van verhardingen in de long, (phtifis tuberculnfa a fcirrhis) of van. O 5  klieren (phtijis fcrophulofa) haaien corfprong hebben. Insgelijks bij flijmagtige (phtifis pituitofa fenilis), Wijl in al deze gevallen de oorzaak van het kwaad er nog hardnekkiger en onoplosbaarer door word. Daartegen zijn er andere foorten, in welken het met veel nut gebruikt kan worden. Hieronder behoort vooreerst de tering verzeld met bloedfpuven (phtifis hmmoptica), welke gemeenlijk, wanneer geen zigtbaare volbloedigheid de oorzaak is, met eene verflapping der vaten van de long, of eene fcherpte des bloeds gepaard gaat. He: heeft hier het dubbel nut, dat het de vaten der long verfterkt en zagtlijk zamentrekt, en ook het bloed verbetert, door deszelfs fcherpte intewikkelen(c). Ten tweeden: bleekzugtige, gelijk morton en saü- (7) Een zeer levendig voorbeeld hier van hebbe ik onlangs bij een mijner lijderen bijgewoond, er had eene zeer fterke bloedfpuwing plaats, na de gewoone geneesmiddelen aangewend ce hebben, verminderde dezelve wel, maar er bleef eene fterke uitraggeling van eene taaije en groene Heffe over, daar zomwijlen bloedftreepjes onder waren, en de lijder verzwakte ook van dag tot dag, nauwlijks nogthans had deze lijder op mijne aanrading vier of vijf oneen ijslandsch mos bij wijze van een afkookzel gebruikt, of de uitraggeling verminderde, de kragten namen toe, en de geheele ziekte verkreeg eene andere gedaante, zo dat hij zelf voor het tegenwoordige na alleen met ijslandsch mos eenige weekeu aangehouden te hebben , volkomen herfteld is.  vage dezelven noemen, die van geftremde maandelijkfche zuivering voordfpruit, en mee pijn in den rug, eenen aanhoudenden droogen hoest, bloedige fluimen , nagtkoorts e. z. v. verzeld is (*). Hier toont het mos, inzonderheid wanneer het met de kina zamen gekookt word, de zamengeftelde werking, dat hetzelve aan het lichaam meer voedzel geeft, de fappen verbetert, en daarr enboven, gelijk ik boven gezegd heb, veel tot bevordering der maandelijkfche reiniging kan doen. Tenderden: de fcorbutieke tering (phtifis fcorbutica), bij welke, wegens de oplosling der fappen, menigvuldige ontlastingen van fluimen plaats heeft (**). Door het mos word de oplosfing tegengegaan, en de vaten der ontlasting worden verfterkt en zamengetrokken. En eindelijk behoren hiertoe de meeste foorten van teringen zonder koorts, atrophien e. z. v., in dewelken de voórnaamfle aanwijzingen zijn , de verlooren veerkracht der vaste deelen weer te herftellen, en aan de fappen derzelver lijvigheid te verfchaffen. In den hoest, welke veelmalen na de mazelen overblijft, wanneer dezelve zonder ontfteking en koorts is, is het ijslandsch mos een der zekerfte en fpoedigfte middelen, gelijk in alle gevallen , in welken de long onbeledigd is, maar door eene fcherpee op dezelve eoc gedurige bewegingen, of (*) Saüvage Ntfil. Tom. 3. Part. 2. p. 277. (*5 Aldaar, 274.  de lugtpijp en haare takken uit gebrek van derzelver natuurlijke flijm gefladig geprikkeld worden. Ik bedien mij met geen minder nut van dit middel bij bloedfpuwen , zodra de volbloedigheid geminderd , en de koortzige bewegingen door genoegzaame antiphlogiftifche behandeling geftild zijn, waarin het mij ten aanzien van de heilzaame werking de plaats der vitrioolzuuren volkomen vervangt, zonder dat ik de nadelige gevolgen daar bij behoef te vrezen, welke dezen gemeenlijk op de maag hebben. In pisvloeden (diabetes') heb ik het mos verfcheidenmaalen gebruikt, zonder er het nut van gezien te hebben , welk cüllen er zig van belooft (*). Daartegen ben ik er voor, dat het zo wel wegens zijne voedende als verrottingtegengaande hoedanigheid een der voornaamfte middelen in rotkoortzen moet zijn. (*) Mat. Med. p. 206.  • """ "221 VIJFTIENDE WAARNEMING. VAN EENE HARDNEKKIGE VÏERDENDAAGSCHE KOORTS, WELKE DOOR GESUBLIMEERDE KWIK GENEZEN WERD. R. uit Freijenwald, een man van agt en dertig jaaren , kwam in den zomer van het jaar 1781. met eene vierdendaagiche koorts, welke hij reeds een geheel jaar had gehad, in het lazareth. Hij werd volgens mijne gewoone wijze behandeld, mee falmoniak, zwavel van fpiesglas , braakmiddelen, en ten laatften met kina, waarvan hij eene groote menigte in zelffiandigheid gebruikte. Hij bleef er vijf weeken , en verliet het lazareth volkomengezond, In het begin van ocJober 1782 kwam hij weder, en zeide, dat de koorts eenige weeken na zijne te huiskomst was wedergekomen, en naar geen middelen , welken de ervaren en bekwaame geneesheer , de heer heijdecker te Freijenwald, daartegen aangewend had, wilde luisteren, en zij hield ook onafgebroken tot heden toe aan. In de tusfehendagen bevond hij zig volkomen wel, had goeden eetlust en z3g er wel uit, zijne ontlastingen waren natuurlijk, de tong was zuiver en de pols geregeld. Nogthans hield deze koorts het ftiptile typum, kwam over den derden dag tegen den middag met eene koude van twee uuren,  en daar op volgende fterke hitte, die tot tegen agt uur des avonds duurde. Ik begon weder met braakmiddelen en op een poeder uit een fcrupel ipecacuanha en anderhalf grein hraakwijnjleen braakte hij pas eens. Ik liet hem van eene oplosfing van een drachme falmoniak en vier grein hraakwijnjleen in zes oneen water een tijd lang alle uuren een lepel vol nemen, doch vergeefs. Wijl ik verftoppingen van ongerneene hardnekkigheid vermoedde, ging ik ook tot fterker oplosfende middelen over, en fchreef hem des morgens en des avonds vier pillen van plömer voor. Hij gebruikte dezelven agt dagen en den vierëutwintigften had hij de koorts weer even zo hevig en even zo aanhoudend. Ik veranderde mijn voornemen, en gaf hem in plaats van de pillen het Juhlimaat, insgelijk in pillen tot drie tienden grein des morgens en des avonds. Den agtëntwintigjlen begon hij fterk te fpuwen, en met de pillen werd opgehouden. Den tweeden november begon hij dezelven weer tot twee tienden grein des morgens cn des avonds te nemen. <. Hij hield met het gebruik van dezelven aan tot den twaalfden , wanneer ik weder begon , met hem, nevens het fublimaat, bij dag den koortsbast te geven , alle twee uuren tot een half drachme met vijf grein ijzeragtige falmoniakbloemen. Den vijftienden was de aanval der koorts reed3 aanmerklijk minder, en den agttienden bleef zij geheel weg.  Hij hield nog drie weeken lang met deze middelen aan, zonder aanval van koorts te krijgen, en .verliet het lazareth. Ik heb hem vijf maanden daarna, en nog onlangs weer hier gefproken, en hij bevond zig zeer wel, zonder weder koorts gehad te hebbetn Ik moet bekennen, dat dit geval het eerfte gedurende mijne praktijk is geweest, welk mij op de zwarigheid in het genezen der vierdendaagfche koorts oplettend maakte. Tot hier toe had ik de berugte hardnekkigheid, het fcandalum medicorum derzeive (*) er niet in kunnen ontdekken , fchoon ik reeds eene aanzienlijke menigte, in alle jaargetijden, had te behandelen gehad. Ik had dezelve altijd eveneens behandeld als de derdendaagfche koorts, alleenlijk dat ik dikwijler liet braken en minder laxeeren, dan bij deze, mij van fterker oplosfende middelen uit hraakwijnjleen en fpiesglaszwavel bediende, en eindelijk den koortsbast in grooter menigte in korter tijd gaf. Na den zevenden en agtften aanval, die gemeenlijk, wanneer de gemelde middelen behoorlijkt gebruikt waren, (*) Men vergelijke hoffman medicina ration. fyflema Tom. IV. p. i. Cap. II. §. 15. alwaar men de hoofdoorzaaken van de hardnekkigheid dier koortzen zeer fraai af* gefchetst vind.  reeds minder hevig plagcen te zijn , gaf ik den koortsbast alle uuren tot een half drachme gemengd met vijf grein faimoniak,of een grein fpiesglaszwavel, en ik kon fchier met zekerheid ftaat maken, dat deze aanval de laatfte zou wezen. ■ Ik moest derhalven in het tegenwoordig geval eene bijzondere hardnekkige oorzaak voorzien, die onder alle werkzaame oplosfende middelen alleen door het werkzaamfte, het fublimaat, kon weggenomen worden ; fchoon ik geen grond had , ergens eene verborgen Jyphillitifche oorzaak te vermoeden, tegen dewelke het kwikzilver, als het eenige fpeciftcum , zijne werkzaamheid laat blijken. Voorleden herfst was de galagtige neiging der heerfchende ziekte zeer algemeen, waarfchijnlijk wijl de voorgaande zomer zeer droog was , de heete dagen zeer lang aanhielden, en derhalven door de daar op volgende koele nagten veel gelegenheid gaven tot verkouding en beletting der galagtige ontlastingen. Er heerschten koortzen van allerlei aart, grootftendeels gecompliceerd en van eenen onbepaalden loop. De minsten waren zuiver ontftekingagtig , bij de meesten daartegen waren onbeweeglijke en galagtige vuiligheden voorhanden. De lijders klaagden fchier allen over pijn inde krop der maag en bitteren lelijken fmaak, fchoon de tong volkomen zuiver, zonder de minste te-» kenen van rauwigheden was. Op de braakmiddelen volgden menigvuldige ontlastingen van helder groe-  - 2^5 groene gal, zelden met veel verligting. De koortzen rekten zig gemeenlijk zeer lang, en eindigden gemeenlijk zonder merklijke ontlasting. Ik heb verfcheiden lijders gehad, die voor den zes of agtentwintigtten dag het bed niet konden verlaten , en naderhand nog verfcheiden weeken doorbragten, voor dat de vuile fmaak, de flaaploosheid, en de koortsagtige bewegingen, die zig des nagts nog (leeds verhieven, hen geheel verlieten. Het duurde nog langer , eer de kragten en de gezonde kleur wederkwamen. Bij deze galagtige gefleldheid, cn waarfchijnlijk uit bovengemelde oorzaaken, waren ook de vierdendaagfche koortzen zeer menigvuldig (*), ten minsten had ik van het midden van feptember tot het einde van november, alleen in het lazareth, zevenentwintig zulke zieken. Ik vond dezelven allen hardnekkiger, dan ik ze wel onder handen had gehad. Den kwaaden fmaak bij de zuiverfle tong, en de pijn op de krop der maag kon men volflrekt niet verdrijven. Ik kon met de flerkfte ontlastingen , die gemeenlijk-zeer galagtig waren, de fterkQ.c oplosfende middelen uit bereidingen van fpiesglas en falmoniak en den ftrengften leefregel niet de minste verligting of vermindering der aanval- (*) Hoedanig zodanige koortzen na eenen voorafgeganan heeten zomer algemeen zijn en veelal van de luchtgefteldheid en den bijzonderen levensregel afbangen, heeft hoffmann zeer duidelijk aangemerkt, libr. citat. %. X. P  2 2 6 len, noch eene verandering in derzelver leep bewerken , welke zeer juist, om de twee uuren met eene koude, die twee uuren duurde, begon, en tot tien uur des avonds aanhield; enzelfs fcheen de koortsbast zonder eenige werking tegen deze koorts te zijn , want zelfs , na dat ik mijne lijders vier tot vijf oneen daarvan had laten gebruiken , bleven de aanvallen evenwel onveranderd zo voor als na. Het aanmerkiijk nut, dat ik in het voorgemelde geval van het fublimaat gezien had, deed mij dus in deze hardnekkige gevallen insgelijks, naar het voorfchrift van hoffman , tot het gebruik van de kwik overgaan (*). Ik liet derhalven alle morgen een half drachme koorstbast met zes grein ■kalomel nemen, en daarop gedurende den dag alle uuren enkel een half drachme van den bast alleen gebruiken; en hierop verdwenen de aanvallen zeer fpoedig. Ik kon zeker zijn, dat, wanneer mijne lijders in den tusfehentijd der aanvallen op de gemelde wijze het voorfchrift volgden , geen nieuwe aanval zig weêr vertoonde. Zodra deze eenmaal.was weggebleven, liet ik de kalomel weg, en tot den tijd van den volgenden aanval den bast alleen tot een half drachme nemen. Op deze wijze is nooit weder eene instorting gevolgd. Maar, wanneer ten tijde van den volgenden aanval zig nog eenige ligte fpoo- (*) Loco citai. jmg. -4.  ren van denzelven vertoonden, hetwelk alleen bij twee mijner lijders gebeurde, herhaalde ik de gemelde wijze nog drie dagen. Bij geen eenen mijner lijders volgde een fpeekzelvloed. Ik heb de aanmerking van willisius. niet bevestigd gevonden , dat de lijders aan de vierdendaagfche koorts naamlijk bij de minste hoeveelheid van kwik zeer tot de fpeekzelvloeijing geneigd zijn (*). En de oorzaak mag wel deze zijn, wijl ik de kwik nooit gaf, voor dat ik de eerfte wegen genoegzaam gezuiverd had. Want hoffmann verklaart deze neiging tot de fpeekzelvloeijing op dezelfde wijze , wijl de lijders naamlijk aan de vierdendaagfche koorts veele zoutagtige, deels zuure, deels galagtige fcherpe fappen in hunne eerfte wegen hebben, waardoor de werkzaamheid der kwikmiddelen zeer verfterkt word. Doch het is ook mogelijk, dat in ons geval de kwik door de vereeniging met den koortsbast en deszelfs fterk gebruik in het algemeen haare kwijlende hoedanigheid verloren heeft. Onder de vierdendaagfche koortzen in het lazareth was er eene, die tot een klaar bewijs der reeds bekende waarheid diende , dat de afwisfelende koortzen in het algemeen, en de vierdendaagfche inzonderheid tot oplosfing van hardnekkige verftoppingen in het lichaam zeer werkzaame werktuigen zijn. (*) Loco ulttm. citato pag. 74. Pl 2  sas r.-.-^s; ZESTIENDE WAARNEMING. Een meisje van diep in de twintig jaaren, welke reeds voor eenigen tijd wegens een kiieragtige oogontfteking in het lazareth vsas , en genezen werd , kwam m het midden der voorleden maand augustus weer derwaard met een hevig bloedbraken. De lijderes braakte inzonderheid des voormiddags telkens eene groote menigte zwart geronnen bloed , klaagde tevens over hevige pijn in de regte zijde des buiks, welke zig tot in het midden van demaag uitflrekte, en inde daad was deze geheele plaats merklijk gezwollen en hard. Haar pols was natuurlijk, de tong zuiver , de fmaak walgagtig, en het lichaam verdopt. Ook waren haare maandftonden zedert eenigen tijd in wanorde. Ik liet gedurende zes weeken geen middelen en geene wijze van behandeling onbeproefd. Er werd geftadig met oplosfende, ontlastende, verfterkende middelen van allerlei aart afgewisfeld, en alles vergeefs. Ik liet op de pijnlijke plaats tien bloedzuigers aanzetten , waarop de pijn en hardigheid een weinig fchenen te verminderen ; doch ook maar weinig, en het bloedbraken werd er niets door verminderd. Op het einde van feptember werd zij door eene eenvoudige regelmatige vierdendaagfche koorts aangetast, welke volgens mijne gewoone wijze met falmoniak en fpiesglaszwavel behandeld werd, alleenlijk durfde ik het niet wagen, een braakmiddel te geven. Na den zesden aanval hield het bloedbra-  ■"'1 " 229 ken geheel op, en de pijn in de zijde verminderde merklijk. Zij kreeg daar op eenige oneen koortsbast tot een half drachme met een grein fpiesglaszwavel om de twee uuren te nemen, zonder dat de koorts daardoor verminderd werd. Den drieëntwintigften oSlober had zij weder eenen hevigen aanval van koorts, en ik ordonneerde haar bij het gemelde gebruik van den bast nog een half drachme afzonderlijk dagelijks met tien grein kalomel. Den zesëntwintigllen was de aanval een weinig minder, maar zij klaagde over een hevig fnijden in de (treek van de krop der maag, zo dat het haar moeilijk was zig regt op te houden, ook begon de regte weeke zijde bij het aanraken weer pijnlijk te worden, daarbij was de tong heilagen en de fmaak bitter. Ik befloot eindelijk, haar den volgenden morgen zes grein braakwijntteen te geven. Zij gaf (terk over, zonder dac er bloed onder gemengd was, en daarmede verdween alle pijnlijke gewaarwording. Zij gebruikte nog een tijd lang den koortsbast zonder kalomel, de koorts bleef weg, en zij verliet op het laatst van november het lazareth volkomen gen. zond. Ik heb gelegenheid gehad, in zommige gevallen de egte roode kina aantewenden, en indedaad bevonden, dat zij tot het breken der koorts de gemeene in werkzaamheid verre overtreft. Jammer is het maar, dat mijn vriend, Doktor meijers te Londen, mij flegts met zulk eene kleine hoeveelP 3  23a -—-1- heid voorzien heeft, dat ik geen meer proeven heb kunnen doen. Ik heb insgelijks de caryophillata bij vijf lijders aan de vierdendaagfche koorts beproefd, van welken zij er drie volkomen herfleld heeft. Doch ik bevond ook , dat zij de koorts niet eerder wegnam , dan na dat eene hoeveelheid van zeven of agt oneen genomen werden, IIc gaf dezelve namelijk in poeder tot een half drachme alle uuren, en daarenboven, wijl ik in de toenmalige hardnekkige vierdendaagfche koortzen van dezelve niet meer mogt vorderen, dan van de kina zelve, alle morgen zes grein kalomel met een half drachme koortsbast. Bij de twee andere lijders deed zij wel eenige werking , de aanvallen der koorts veranderden derzelver loop , werden gematigder en bleven ook zomwijlen weg; maar zij konden niet geheel weggenomen worden, en ik moest derhalven mijne toevlugt tot den koortsbast nemen. Zo veel blijft ondertusfehen zeker , dat de caryophillata een middel is, welk ten aanzien der koortsverdrijvende kragt zeer nabij de kina komt, en volftrekt verdere nauwkeurige proeven waardig is.  ML OVER EENE ONGENEZEN HERPETISCHEN UITSLAG. ZEVENTIENDE WAARNEMING. Een man van vier en vijftig jaaren had reeds zedert tien maanden na eene hevige verkoudheid eenen uicflag over het aangezigt, de handen, voeten en het ganfche lichaam gekregen , welke een volkomen herpes uitmaakte. Dezelve was wit, fchubbig, jeukte zomwijlen, en werd vogtig , wanneer delijderzig op eene plaats een weinig fterk aanraakte. De man was voor het overige gezond, en had geen hinder in de fpijsvertering en ontlastingen. Hij had reeds in Hamburg verfcheiden bloedzuiverende, en antifcorbutieke middelen gebruikt, zonder de minste vrugt. De lijder' gaf van de geftadige vernieuwing der verkoudheid de volgende befchrijving: des nagts zweet hij gemeenlijk een taai kleverig vogt over het ganfche lichaam , welk hem een jeuken veroorzaakt , en de geheele huid glad en week maakt. Maar zodra hij zig flegts in het minste aan eene koeler lugt biootftelt, zo dra hij maar uit het warme bed komt, verhard deze kleverige huid, met welke om zo te fpreken zijn ganfche lichaam beP 4  dekt is, ineen oogenblik, word, gelijk ik zelf gezien heb , glinfterende als een fpiegel, brokkelig, en fchilfert in fchubben af, die naderhand den geheelen dag door in menigte afvallen. Wijl deze man voor het overige van eene ge. zonde lichaamsgefleldheid was, was het mij niet waarfchijnlijk, dat de oorzaak van dit toeval voornaamlek een bederf der fappen ware, maar veeleer, en dit bevestigt zijne eigen befchrijving, in eenen gebrekkigen toeftand van de vaten der uitwaasfeming , die aan de openingen misfchien te zeer ver/lapt waren , en om die reden vogten van dikker zelfftandigheid doorlieten, die door de lugt ligt verhard kunnen worden en in veele vaste lichaamen overgaan. Dit verfterkte mij in het voorneemen , om de fpaanfche vliegen tinétuur, door head aanbevolen en door home (*) met verfcheiden gevolgen beproefd, aantewenden, als een middel, dat meer op de vaste deelen, en wel op de fijnfte vaten, die der uitwaasfeming en der pis,• dan onmiddellijk op de fappen werkt. Ik fchreef derhalven mijnen lijder daags na dat hij in het lazareth kwam, den zevenentwintig flen april, de edimburgfche tintluur in den volgenden vorm voor: Bf. Tinei, cantharid. difp. Edinb, gutt. xxi-v, G. Arabic. | fS. Aquaz fontan. z viij, O Deszelfs klinifche verfuche, S. 469.  ■ 233 M. Des voormiddags vier groote eetlepels daarvan te nemen. Den agtëntwintigjlen liet ik hem dezelfde hoeveelheid tweemaal nemen , des voor- en namiddags. Den eerjlen maij had hij het zelve reeds tweemaal genoomen. Zijne pols was onveranderd, ook befpeurde men ten aanzien der pis geen verandering, noch in. de hoeveelheid, noch in de gemaklijkheid. Daartegen zweette hij fterker dan naar gewoonte, en befpeurde, inzonderheid des nagts, een ongemeen fterk jeuken, zo als hij nog nooit was gewaar geworden. De fchubbige uitflag op de handen was geheel weg, daartegen was dezelve op het hoofd en de overige deelen des lichaams fteeds hetzelfde. Ik verfterkte nu de menigte der tinctuur in het gemelde voorfchrift, zo dat hij dagelijks tweemaal negen droppels nam. Den derden werd de gifte tot op twaalf droppels vermeerderd. Tot den zesden werd met de tinctuur in dezelfde menigte aangehouden. Nevens het fterk zweet begon ook de pis fterker te vloeijen, en wel zonder eenige pijn. Het jeuken had zedert eenige dagen zeer toegenomen. De handen bleven nog bevrijd van den uitflag; ook van de billen, daar dezelve het Jfterkst was, is hij verdwenen. Op het overige gedeelte van het lichaam had dezelve nog de vorige gefleldheid. P 5  234 Den zevenden ging ik mee de tinctuur tot twintig, den negenden tot dertig en den veertienden tot veertig droppels tweemaal daags. Den vijftienden. Zedert eergister befpeurde hij geen jeuken meer. Den vorigen nagt had hij verbaasd gezweet, en heden vond ik het grootfte gedeelte zijner huid glad en week zonder eenige fchubben. Het kaale hoofd, hetwelk anders zeer fterk met fchubben bedekt was, en des morgens inzonderheid voor het afvallen altijd als een ftuk ijs glinfterde , was heden geheel zuiver, gelijk ook de armen. En zo bleef het met hem tot den negentienden, en ik vermeerderde de tinctuur tot vijftig droppen. Den negentienden verergerde alles weder en alle te voren kaale plekken begonnen op nieuw fchubbig te worden. Ongeduldig over de mislukte hoop en de geheel vergeefsch aangewende moeite, fcheidde ik met het gebruik der tinctuur geheel uit, en ordonneerde laauwe baden met zemelen en zeep, en een dik afkookzel van fasfaparilla. Hij begon den twintigjlen met het bad, in het welk hij een half uur bleef. Ik vond hem twee uuren daarna te bed., en zijn ganfche lichaam was met een fpiegelend glazuur bedekt , doch zonder fchubben. Ook ontdekte het zig den geheelen dag niet. Na dat hij agt dagen lang het bad gebruikt had, werd de huidfmedig en week, en bleef geheef vrij van fchubben. Hij hield dus met het baden aan.  —H 235 Maar toen hij den negenentwintigften wegens zekere omftandigheden het baden naliet, kwamen den volgenden dag op zommige plaatzen weer fchubben te voorfchijn. Hij begon dus den eerften juni] weer daar mede, en ik liet in elk bad een pond tabak afkoken. Hiermede hield hij nog agt dagen aan. Op zommige plaatzen fchenen de fchubben te verminderen, maar over het geheel bleef de kwaal onveranderd , en de beterfchap van die plaatzen was ook van geen duur. Ik kon het hem derhalven niet kwalijk nemen, dat hem de kuur verveelde, en hij verliet den tienden het lazareth zonder genezen te zijn. Hoe weinig de kunst inzonderheid door inwendige middelen ten aanzien van uitwendige plaatslijke gebreken van dien aart vermag, heb ik reeds voor eenige jaaren in een dergelijk geval gelegenheid gehad te ondervinden. AGTTIENDE WAARNEMING. In maij des jaars 1774 werd mij een jong mensch van negentien jaaren uit Koningsbergen in Pruis/en, ter genezing gezonden , bij welken reeds zedert negen maanden een fchubagtige uitflag was te voorfchijn gekomen, het welk de geheele uitwendige vlakte der bovenlip van den eenen hoek des monds tot den anderen befloeg, zonder vogtigheid was, en ook geen pijn verwekte, maar wegens de dunne witte korst, welke het bedekte, het anders  wel gevormd aangezigt affchuwiijk maakte en den vlijtigen en in den koophandel wel gcoefenden jongeling • buiten alle gezellige verkering floot en hem van alle bezigheid weerhield. Zijne handen waren insgelijks op verfcheiden plaatzen met zulk eenen uitflag bedekt, die zomwijlen verdween, en dan wederkwam. De lijder herinnerde zig niet, voorheen eene diergelijke ziekte gehad te hebben, welke misfchien kwalijk behandeld was, noch kon zig eene oorzaak bedenken , die tot dit toeval gelegenheid zou hebben kunnen geven. Hij had reeds eene menigte niets betekenende en ook werkzaame middelen vergeefsch gebruikt. Onder anderen ook de fublimaatpillen van hoffmakn, welken hem eenen fpeekzelvloed verwekten , doch het kwaad niet verbeterden. Ik liet hem den agtjlen maij eene purgatie nemen van zout van glauber, en fchreef hem eenen ftrengen leefregel voor van plantgewasfen. Daarbij nam. hij des morgens versch uitgeperfte fappen van kruiden met hui, en tot den gewoonen drank het volgend afkookzel: ^o. Aven. Decort. ifej. Rad. Gramin. Chichor. aa M 3- Coq. c. aq. fontan. MVIII ad rem. dimidii. Colat. adde. Nitr. Depur. 3 üj. Sacch. alb. | v. M.  Den zestienden nam hij een merkuriaal laxans, waarop hij drie fterke ftoelgangen had. Den agttienden ordonneerde ik hem onder de hui dagelijks een drachme fpiritus van vitriool. Dtn uitflag fcheen indedaad aftenemen. Op zommige plaatzen was de korst reeds afgevallen, en de huid daar onder vertoonde zig geheel natuurlijk. Hij had tot heden geen fterker ontlastingen gekregen, behalven dat hij meer dan naar gewoonte waterde. Den eenè'ntmntigften liet ik hem onder de dagelijkfche hoeveelheid van haverdrank insgelijks een drachme fpiritus van vitriool doen, en de falpeter daar uit blijven. Den vijf'ëntwintigjlen vermeerderde ik de hoeveelheid van de fpiritus van vitriool tot op drie drachmen daags, tevens liet ik op de plaatzen der bovenlip, daar de korst zomwijlen afviel, ijs leggen, ten einde aan de vaatjes meer veerkragt te geven. Den negenëntwintigften nam hij weder een fterk laxeermiddel van jalappe en zoet gemaakte kwik, waarop hij zeven fterke ftoelgangen had. De uitflag nam zigtbaar af. De witte korst verdween, en de huid vertoonde zig natuurlijk. Den zestienden was het weer zeer erg. De witte korst was fterker dan zij ooit was geweest, en de plaatzen, die er reeds van vrijwaren, werden er op nieuw van bedekt. In het algemeen was de fchielijke verandering van dit ongemak verbazend, en de lijder had opgemerkt, dat geduuren-  238 l—- de de geheele tien maanden , welke het duurde, de kwaal mee het wasfen der maan altijd het ergite was. Den volgenden dag nam de korst weer plotslijk af, en de uitflag vertoonde zig den negenden zeer wel. Ik liet de vrije plaatzen des nagts met de volgende zalf wrijven? ;Pjo. Fl. fidphuris 3 13. Pidv. rad. hellebor. alb. 3j. Ung. pomat. giij. M. Den zeventienden was de uitflag reeds zo ver verdwenen, dat de lijder tot mijne groote vreugde reeds zedert vijf dagen met het bloot aangezigt op ftraat en in gezelfchap verfcheen. Ik liet hem met zijne middelen aanhouden,, en dc lijdende plaatzen des morgens met loodceroen fineren. De beterfchap duurde tot den agtëntwintigjleii. Ik liet met de hui ophouden , en in plaats van dezelve des morgens een pint haverdrank , met twee drachmen geest van vitriool gemengd, nemen. Den zesden jidij oordeelde ik het nóodzaaklijk, uit hoofde van de volle pols en andere tekenen van volbloedigheid, hem negen oneen bloed aftetappen. De kwaal bleef nog fteeds bijna geheel weg; nogthans ftond het er voor eenige dagen bij wasfende maan zo wel niet mede als te voren. Met  239 den haverdrank en het vitrioolzuur, tot twee drachmen op elke pint, werd aangehouden. Na het aderlaten zag het met de ziekte weder veel erger uit, dan zedert eenige weken. Want fchoon de eigenlijke korst, welke in het eerst de lip bedekte, verdwenen was, bleef egter de plaats derzeive zomwijlen zeer fchubbig , hetwelk door de uitfchietende hairen ontftond, welke de dunne huid, die zig ftond te vormen , telkens wegilieten; van daar, dat de lijdende plaats op den dag, dat de dijder de hairen liet wegfcheren, altijd veel natuurlijker-was, dan den volgenden dag, als zij wede rbegonnen te groeijen. Van den tvdntigfcen tot den drieëntwintigjlen had alles het beste aanzien, zo dat ik den eerjlen au~ gustus met het gebruik van het vitrioolzuur liet ophouden, en den lijder zig enkel bij eenen ftrengen leefregel van melk deed houden. Tot het einde van augustus was het gebrek zo ver verdwenen, dat van de eigenlijke korst niets meer te zien was; maar de vorming van eene nieuwe opperhuid werd telkens , gelijk reeds gezegd is, belet, zo dat onmiddellijk na het fcheren de huid altijd haare natuurlijke gedaante kreeg, doch door de op nieuw uitfchietende hairen altijd weer fchubbig en van een mislijk aanzien werd. Eerst in het begin van feptember, toen de kwaal op geenerlei wijze geheel wilde wijken, kon ik mijnen lijder bewegen, cm op de lijdende plaats een plaaster van fpaanfche vliegen te leggen, ge-  24° lijk ik hem reeds voor lang had voorgeflagen. Dit gefchiedde, en de plaats werd gedurende zes dagen aan het dragen gehouden. Maar tot mijn en mijns lijders leedwezen was ook dit middel, waarop wij beiden na de zo lang voordgezette verbetering der fappen , de laatlte en waarfchijnlijkfte hoop gefield hadden, vergeefs. Zo dra de huid zig wilde vormen, werd zij op nieuw door de uitfchietende hairen in fchubben veranderd. Eindelijk kon ik mijnen geduldigen lijder niet langer van zijn voornemen terug houden, waartoe hij reeds lang, op aanraden van den eenenen anderen, overhelde: namelijk van zig aan de geneeswijze van eenen hier onder den naam van koeidoctor berugten kwakzalver overtegeven , die hem reeds voor een vierdendeel jaars beloofd had, hem binnen drie dagen, alleen door het gebruik van uitwendige middelen, van zijne kwaal te genezen. Met reden ongeduldig over al de tot heden mislukte middelen en proeven ging hij bij hem. Deze bleef nog bij zijne beloften, gaf hem eene zeep en een water om te wasfehen, welk hij dagelijks eenige reizen moest gebruiken, zonder zig aan eenigen leefregel te houden. En wat gebeurt er? ten trots der kunst (maar neen de kunstenaars moet ik zeggen, want zijne handelwijze behoort ook onder het gebied der kunst, fchoon hij geen kunstenaar is) hield de man zijn woord. Den vierden of vijfden dag was al het tegennatuurlijke verdweenen, de lip had haar  haar natuurlijk aanzien , en bleef zo nog eenige weeken , zo lang de lijder hier vertoefde. Hij vertrok weder , en ik ben in het zekere onderrigt , dat zig tot heden nog niets Van de kwaal weer vertoond heeft. IV. OVER DE TERPENTIJNOLIE, DEN WOLFSWORTEL (AKONITUM) EN HET POKHOUT IN DE HEUP- EN LENDENPIJN. NEGENTIENDE WAARNEMING. Een man van 28 jaaren, een handfchoenmaker, werd reeds zedert bijna een jaar met eene zeer hevige heuppijn aan de regte zijde gekweld, waarvoor hij reeds eene menigte huis- en kunstmiddelen vergeefsch gebruikt had. Ik werd den zevenden november 1702 bij hem geroepen. Hij had eene gezonde kleur, zijne pols was natuurlijk, doch hij had geen eetlust, en zijne tong was beflagen. De pijn zat diep in het gewrigt van de heup , ftrekte zig langs de dije en het been tot in de teenen, en was inzonderheid bij verandering van het weeder en in het bed onverdraaglijk. Hij kon volftrekt niet op het regte been ftaan, ook was het hem zittende onmooglijk, het- Q  242 zelve in eene horizon taaie {trekking te houden, en als hij van den eenen ftoel op den anderen wilde, kon het niet anders dan door hulp van twee krukken gefchieden, waar bij hij zig in agt moest nemen, dat de voet niet op den grond kwam. Voor het overige kon hij , als hij vrij van pijn was, zijn werk zeer wel zittende verrigten. Hij wist geen andere oorzaak van dit ongemak te geven, dan eene zwaarè verkouding, welke hij plotslijk kreeg bij gelegenheid dat hij een fchoon hemd aandeed , en eene ergernis , welke hij onmiddelijk daarop had gehad. Ik liet hem den agtfïen een braakmiddel van ipecacuanha en fpiesglas nemen, welk een fterk braken en ook eenige ftoelgangen verwekte. Den negenden gaf ik hem de terpentijnolie , welke cheyne en home (*) hebben aanbevolen , waarvan ik, volgens hun voorfchrift, twee drachmen met eene once honig liet mengen en des morgens en des avonds twee theelepels van nemen. Den elfden zeide hij mij, dat hij den voorleden nagt ongemeen fterk had moeten wateren , en in het bed minder pijn had geleden dan anders. Hij kon ook denzelfden dag den voet opligten als hij zat , en het been bijna regt uit houden. Den dertienden begon hij op den voet te kunnen ftaan, en met eene kruk door het huis te gaan. (*) Klinifehe verfuche, S. 279.  manm 243 Den agüienden was alle pijn'verdwenen, en hij kon gemaklijk, met eenen ftok zig onderfteunende, gaan, alleenlijk hield hij nog het gevoel van eene zwakheid van de heup tot aan de knie. Hij werd met het unguent. nervin. dikwijls gewreven, en gebruikte nog gedurende de agt dagen de terpentijnolie, en ging den zesëntwiniigfieh voor de eerfte maal uit. TWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van zes en dertig jaaren, zijnde een kledermaker, werd den eerften maij 1782 naar het lazareth gebragt. Hij was drie maanden te voren met eenen wagen omgevallen , kreeg eene wond aan de regte zijde van het hoofd, en eene kneuzing aan de regte dije. Deze was nu volkomen geheeld, maar zedert had hij eene zeer hevige pijn in de heup en in de lenden , die hem buiten ftaat ftelde om op het been te ftaan, noch hetzelve binnewaards te buigen, en hem noodzaakte , met twee krukken , en nog met veei .moeite, zig voor te ftepen. Van buiten kon men geen de minste kneuzing noch iets tegenatuurlijks befpeuren. Zijne pols was natuurlijk, zijn eetlust goed , hij fliep wel en had goede ontlastingen. Ik ordonneerde hem het vlugtig fmeerzel uit anderhalf once boomolie en zes drachmen geest van hertshoorn, waarbij ik nog een fcrupel laudanum deed, om te fmeren , en tot inwendig ge- Q 2  244 bruik het zamenftëkel van home uit terpentijnolie en honig, des avonds en des morgens twee theelepels vol. Na verloop van eenige dagen befpeurde hij reeds merklijke verligting, en hij kon reeds den negenden raaij fchier zonder pijn op eene kruk door het vertrek gaan , en het been naar binnen bewegen. Doch op het gebruik van dit middel is gedurende dien tijd geen ontlasting merklijk bevorderd geworden. Ik liet hem hetzelve nu driemaal daags, telkens twee theelepels vol nemen. Op het aanhoudend gebruik van de gemelde middelen kon hij reeds den drieëntwintigften, zonder eenig lteunzel , hoewel langzaam , door het vertrek en de trappen op en afgaan. De pijn in de heup was verdwenen, maar hij klaagde nog over fcheuten en gevoel van zwaarte langs de.dije, wanneer hij zig bewoog. Ik liet hem eene trekplaaster op dezelve leggen, en fchreef hem de volgende pillen voor: '%f. Sapon. Jlark. 3 j 13. Extract lign. guajaci aquos. B ij. Calomelan. Sulph. aar at. antiman, tertice prcepar. a. gr. xv. Camphor. gr. xij. M. F. pill. gr. ij. Driemaal daags agt daar van te nemen. Den dertigften was de pijn merklijk ligter. We-  ' ■ 245 Wegens hevige tandpijn nam hij twee loot bitterzout, en nam vervolgens weêr zijne pillen. De pijn nog niet geheel willende wegblijven, en de lijder zonder dezelve nog niet op het lijdend been kunnende (taan , moetende hetzelve in het gaan nog naliepen, ordonneerde ik hem den veertienden juni) het extracl van aconitum met Anker gewreven tweemaal daags tot vier grein; den agttienden tot vijf grein driemaal daags, nevens twee grein kamfer: den twintigfien vermeerderde ik de gifte tot tien grein, en liet hem ook des morgens een weekmakend bad gebruiken. De beterfchap begon merklijk te worden. Bij het gebruik der baden vermeerderde ik de gifte van aconitum tot vijftien grein driemaal daags , en de man verliet den tienden julij het lazareth volkomen gezond. EENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van zes en veertig jaaren, insgelijks een kledermaker , werd den dertienden augustus 1782. honderd en twintig mijlen ver, met eene zeer hevige heuppijn , die reeds anderhalf jaar geduurd had, naar het lazareth gebragt. De kwaal begon van de linke heup, en llrekte zig uit tot aan de voetzool, zo dat het hem volftrekt niet mogelijk was, het been, zonder de grootfte pijn te bewegen , en hij niet anders dan met behulp van twee krukken van de eene plaats tot de andere kon komen, Q3  24Ó waarbij hij zig moest in agt nemen, dat de een weinig inwaavd gebogen voet niet op den grond kwam. Zijne pols was natuurlijk, doch ongemeen zwak, en hij klaagde over onzuiveren fmaak en mislij kheid. Den veertienden gaf hij op een genomen braakmiddel eene menigte flijm over. Den vijftienden gebruikte hij de terpentijnolie, waarmede hij tot den eene'ntwintigften aanhield, zonder dat dezelve eenige werking deed. Den tweeïntwintigflen kreeg hij alle drie uuren twee grein aconitum en op de heup een fpaanfche vlieg plaaster. Den vierentwintig ft en nam hij telkens drie grein aconitum. De gifte werd allengs vermeerderd, zo dat hij den tweeden feptember alle vier uuren zeven grein, en den vierden, negen grein nam, gedurende welken tijd de pijn uit de heup, gelijk ook uit het geheele been verdween, en de lijder kon den vijf' den zonder hulp van eene kruk geheel gemaklijk gaan. Doch hij begon over hevige pijn? in het kruis te klagen. Ik voegde toen bij elke gifte van het gemelde middel nog twee grein kamfer, daarop bevond hij zig na eenige dagen geheel vrij van pijn, en nam op het einde van de maand de reis naar huis aan. TWEEËNTWINTIGSTE WAARNEMING, Een man van twee en veertig jaaren werd den ne-  —— 24? genden junij 1782 in hec lazareth gebragt. Hij klaagde inzonderheid reeds zedert agttien weeken over aanhoudende pijn in de beenen, welke voornaamlijk in de beide kniegewrigcen hevig was, zo dac hij niec in ftaat was, om op de beenen te liaan. De beide kniën waren ook een weinig opgezwollen en blauwagtig'; zijne pols en zijne geheele overige lichaamsgefteldheid waren natuurlijk. Ik liet hem een begin maken met den wolfswortel, tot twee grein, tweemaal daags te nemen. Den twaalfden verfterkte ik degifte tot vijf grein. Zedert gister klaagde hij over hoofdpijn, begon heden fterk te zweten, en eenige vermindering van pijn in de kniën te befpeuren. Den negentienden nam hij dezelfde gifce driemaal daags. Den drieïntwintigften begon hij tweemaal daags tien grein te nemen, en zedert verliet hem de pijn in het linke been ganschlijk, en zomtijds was het regte been ook zonder pijn. Na verloop van eeiiige dagen namen de pijnen weer toe, en ik begon allengs de gifte van het aconitum, tot vijfentwintig grein driemaal daags te vermeerderen. Daarop verdween de pijn eindelijk geheel , en de lijder verliet den vijftienden juli] het lazareth volkomen herfteld. DRIEËNTWINTIGSTE WAARNEMING. Eer, meisje van negentien jaaren werd den nsQ4  gentienden december des voorleden jaars, den agtften dag der ziekte, met eene zeer hevige koorts en algemeene rheumatismus, welke zig fchier ovtr alle fpieragtige deelen des lichaams uicftrekte , naar het lazareth gebragt. De pols was vol , hard en fnel, het zweet zeer fterk, en bijna geen deel was vrij van pijn, zonder dewelke de lijderes noch hoofd, noch handen, noch voeten kon bewegen; verfcheiden gewrigten der vingers waren gezwollen en konden niet de minste aanraking verdragen. Tevens klaagde zij over mis- lijkheid en wateragtigen fmaak. Wijl zij juist haare maandelijkfche reiniging had, liet ik haar zonder eenige geneesmiddelen. Den twintigfien hield de maandelijkfche zuivering op, en na het gewoone braakmiddel gaf zij zeer veel gal over, zonder verligting. Den volgenden dag liet ik haar twaalf oneen bloed aftappen, op het welk eene fiijmhuid was, en tusfehen de fchouders eene trekplaaster leggen. Tot inwendig gebruik kreeg zij eene oplosiing van zes drachmen Jalpeter in tien oneen water alle uuren een half theekopje, en tot den gewoonen drank gerstenwater met veel falpeter. Den drieè'nlwintigften was de pijn nog dezelfde , de voorleden nagt een weinig geruster, ue pols mmder hard, doch nog even fnel. Nevens het gebruik der falpeter werden haar alle twee uuren twee grein kamfer gegeven. Den vijfentwintigften kon zij het hoofd eer wei-  nig vrijer bewegen , maar in al de overige deelen was de pijn nog onveranderd, en de armen en vingers waren zeer gezwollen; hec zweec was minder, en de pols weêr hard en fnel. Men deed haar nog eene ruime aderlating. Den zevenéntwintigften. Hec bloed had eene natuurlijke gefleldheid en de pols zo wel als de pijn was daardoor niet veranderd. Ik ordonneerde haar bij den falpeterdrank alle twee uuren een poeder uit twee grein aconitum en even zo veel kamfer. Den negen'èntwintigften. De nagten waren geruster, de pijnen verminderd, de huid was zeer vogtig, de pols nog fteeds ongemeen vol en fnel, doch week, zij hield met de vorige middelen aan , en de, gifte van het aconitum werd tot op vier grein vermeerderd. Den dertigften was de toeftand der ziekte dezelfde , behalven dat de gezwollenheid der gewrigten een weinig verminderd was. Ik ordonneerde haar een weekmakend bad. Den vierden januarij. Zij voer met de baden en den falpeterdrank voord, waarbij zij alle vier uuren zes grein dconitum en twee grein kamfer nam. De koorts en de zwelling der gewrigten zijn merklijk verminderd, de lijderes was geftadig met een kleverig zweet bedekt, de pijn was ook zeer verminderd, verdween zomtijds geheel, doch begon des avonds weder. Den twaalfden kreeg zij eene purgatie van zout, en vervolgde met haare vorige middelen. Q 5  25© «~~v-m Den twintigJien had zij fchier geen koorts meer en was geheel vrij van pijn. Tot den zesëntwintigflen kwam zij zo verre , dat zij zonder pijn en vrij van koorts door het vertrek kon gaan. Zij klaagde over verltoptheid van het lichaam, en ik liet haar dagelijks eenige lepels van eene emulfie van pokhout nemen, waarvan zij purgeerde. Zij herftelde allengs, en verliet in het midden van februari] het lazareth volkomen gezond. VIERENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een man van in de veertig jaaren werd den ■zevenden juni] van hetzelfde jaar in het lazareth gebragt. Hij had zedert verfcheiden maanden jeeds zeer hevige (tekende pijn in al de leden, zo als hij zig uitdrukte, voomaamlijk in de kniën en voeten, en kon dus niet anders dan op twee krukken voordflepen. Zijne pols en ganfche lichaamsgefteldheid was natuurlijk. Ik ordonneerde hem alle twee uuren twee grein kamfer. Den tienden klaagde hij over mislijkheid en bitteren fmaak, hij kreeg eene oplosfing van braakwijnsteen in kleine giften, die hij zonder merklijke ontlasting gebruikte. Den volgenden dag bewerkte een laxeermiddel van jalappe eenen fterken afgang. Hij ging toen weer voord met zijn kamferpoeder tot den zestienden, en wijl er geen beterfchap volgde, fchreef ik hem twee-  maal daags het aconitum tot vier grein met twee grein kamfer voor. Men vermeerderde allengs de hoeveelheid van den wolfswortel. Den tweeëntwintigfien nam hij dagelijks tweemaal zes grein, dtn vijfentwintig [ten driemaal tien grein, en de pijn feheen den zevenentwintigflen weg te blijven. Deze fchijnbaare betering duurde egter niet lang. Ik vermeerde het aconitum tot vijftien grein driemaal daags, ordonneerde tevens het gebruik der baden ; doch geen van beiden was in ftaat, het kwaad in het minste te verligten. De man werd in het midden van julij naar Freijenwalde gezonden, daar hij* gelijk ik naderhand van mijnen vriend, den bekwaamen geneesheer heijdec ker, vernam, na het gebruik van ruim twintig baden volkomen herfteld werd. VIJFENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een vrouw van agtëntwintig jaaren kwam den derden junij deszelfden jaars met hevige pijn in het lazareth, welke pijn zig van de heupen tot aan de teenen uititrekte, en dag en nagt aanhielden. Haare pols was vol en hard. Zij werd ader gelaten, en het bloed had eene ontftekingagtige huid. Den vierden nam zij wegens eene lange verltoptheid des lichaams twee loot bitterzout. De  pols was natuurlijk, doch de pijn bleef zonder verandering. Den zesden ordonneerde ik haar de terpentijnolie met honig, op het aanhoudend gebruik van dewelke tot den twaalfden de pijn uit de heupen geheel verdween, doch in de beenen niet in het minste verminderde. Ik fchreef haar de volgende pillen voor: $o. Sap. ftark. 3 j. -Ext. lig. guaiac. aquos. 9ij. Calomel. gr ix. Camphor. gr. xv. M. F. pill. gr. ij. Driemaal daags agt daar van te nemen. De pillen deden geene werking , en ik ordonneerde haar den twintigflen het aconitum tot drie grein tweemaal daags. Den agtentwintigflen nam zij driemaal vijf grein, en befpeurde eenige verligting. Ik vermeerderde de gifte van het aconitum tot een half drachme driemaal daags, en fchoon er niet de minste zenuwtoevallen op volgden, bleven de pijnen in denzelfden trap aanhouden. Den vijftienden julij daar tegen fchreef ik haar eenen koeldrank voor van de harst van pokhout, die een aanhoudend laxeren veroorzaakte , waarop zij binnen vijf dagen volkomen herfleld werd, en den vijfëntwintigften het lazareth verliet.  ZESENTWINTIGSTE WAARNEMING. Op dezelfde wijze ging hec mee eene andere vrouw van vijfëntwincig jaaren, die op denzelfden tijd in hec lazarech gebragc werd. Zij klaagde zederc eenige wecken over hevige rheumacieke pijn in den linken voorarm en in hec geheele regte been. Gedurende dien tijd werden haar trekplaasters gelegd, zij gebruikte in groote menigte vlugtige zouten, vervolgens de pillen van plumer, en alles vergeefsch. Den tweeënlwintigflen junij begon zij met het aconitum tot zes grein tweemaal daags, nam dezelve eenige dagen daarna tot tien grein driemaal daags, en hield daarmede tot den vijftienden julij, de gifte allengs vermeerderende, te vergeefsch aan. Doch op het gebruik van eene emulfie van het pokhout werd zij binnen eenige dagen volkomen heriteld, en verliet den vijfëntwintigflen het lazareth. De uitkomst mijner ondervindingen ftemt dus tamelijk, doch niet geheel, overeen, met de besluiten , welke home (*) uit de zijnen trekt. Voor eerst heb ik ook ondervonden, dat de mannen meer aan de heuppijn onderhevig zijn, dan de vrouwen. Hij had in zijn hospitaal onder de (*) Aldaar p. 286, 296.  254 zeven lijders van dien aart vijf mans, en flegts twee vrouwen; ik onder vier lijders aan heuppijn maar eene vrouw. Egter kan in mijn geval tot deze ongelijke evenredigheid veel doen de omflandigheid, dat een groot gedeelte der langdurige lijders in ons hospitaal uit vreemde plaatzen komt, om zig van de in hunne woonplaatfen ongeneeslijke kwaaien te doen genezen, gelijk de man, vanwien in de eenentwintigde waarneming gefprokenword , honderd en twintig mijlen verre uit Polen kwam; en vrouwen, welker ongemak in de beenen plaats heefc, zig aan de ongemakken eener verre reize niet zo ligt kunnen onderwerpen, als mansperfoonen. Ook waren onder mijne drie lijders, gelijk men ziet, twee kledermakers, die, gelijk ramaziNös aanmerkt (*), fchier even als de fchoenmakers, wegens de gedurige fpanning der heupfpieren bij het aanhoudend zitten, en wegens de persfing der uit de dijen naar boven lopende bloedaderen, zeer tot de heupwee geneigd zijn. Ten tweeden ben ik zeer genegen , om aan dö terpentijnolie eene fpecifique werking toetefchrijven, welke zig enkel tot de heuppijn uitftrekt ; want dezelve nam alleen deze weg, en liet de andere daarmede gepaard gaande jigtige pijnen in de dije en in de kniën ongenezen. Egter is deze werking niet voiftrekt algemeen, gelijk blijkt uit het (*) Ziekten der kunstenaars en handwerkers, I Deel, bl. 201.  geval in de eenëntwintigfte waarneming, alwaar men ziet, dat zij niet de minste verligting töebragt. Ik heb voor het overige geen van de in het oog vallende werkingen bij het gebruik van dit middel befpeurd, welken home wil waargenomen hebben; het heeft noch hitte in de maag veroorzaakt, noch in het lijdend deel eene bijzondere pijnlijke gewaarwording verwekt, noch blijken van pis- of zweetdrijvende kragt gegeven. Ik kan derhalven nog minder dan home de eigenlijke werkingswijze van dit middel verklaren. 'Eindelijk ten derden hebben mijne waarnemingen bij mij die van home niet bevestigd , dat namelijk de heuppijn alleen oude lieden aantast; wijl onder mijne lijders de oudfle zes en veertig jaaren was, en de overigen allen jonger waren. Ik heb de kragten van het aconitum, nogthans, vee! algemeener en meer voldoende in alle jigtige ziekten gevonden , wijl derzelver werkzaamheid fchier in geen hardnekkig geval mij verlaten heefc; doch zij vertoont zig zekerlijk eerst, wanneer men de gifte bij aanhoudenheid zo vermeerdert als ik gedaan heb. De al te befchroomde geneesheeren doen dikwijls de beste middelen derzelver aanzien verliezen, wijl zij zig van dezelven in al te geringe hoeveelheid bedienen, en niet bedenken, dat de werkzaamheid van ieder ding der natuur van de grootte van deszelfs kragt afhangt, en dat deze met zijne masfa in evenredigheid ftaat. Oadertusfchen moet ik evenwel bekennen, dat  256 — ik zedert eenigen tijd in het gebruik van het aèoriitum een weinig voorzigtiger ben geworden en nooit meer dan ten hoogden een half drachme te gelijk, en dannogwel alleen met trapswijze vermeerdering waag te geven. Ik had voorleden jaar een meisje met eene ongemeene hardnekkige rheumatismus, welke alle oplosfende en ontlastende middelen weerftond , in het lazareth. Stout zijnde door de gelukkige genezingen , welken mij met het aconitum gelukt waren, zonder ooit een zenuwtoeval bij het gebruik van dezelve befpeurd te hebben, gaf ik dezelve aan dit meisje, en wel in eene fchielijk toenemende menigte tot twee fcrupels eenige reizen daags. Doch op eens kreeg zij eene hevige duizeling, en verviel in eene zinneloosheid , en dan weer in eene woedende razernij. Haar rheumatismus verdween , maar ik had veel moeite om haar door trekplaasters, zweetmiddelen, en voornamelijk door baden binnen eenige weken van het veel erger kwaad weer te herftellen. V.  V. OVER DE MEEKRAP EN DEN ZEVENBOOM (SABINA). ZEVENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Een meisje van negentien jaaren bevond zig reeds zedert eenige maanden , wegens eene aanhoudende koorts , en eene klieragtige ontfteking der oogen , in het lazareth. Beiden werden gelukkig genezen; maar de maandelijkfche zuivering was na eene hevige gemoedsontroering reeds zedert een half jaar weggebleven. Den vierëntwintigfien april 1782 ordonneerde ik haar de meekrap tot een half drachme om de zes uuren. Den zesëntwintigften des nagts , na dat zij zeven poeders gebruikt had , vertoonde zig een gering teken der reiniging, het welk egter den volgenden dag weer ophield. Ik verfterkte de hoeveelheid alle zes uuren tot twee fcrupels. Den eerfien maij vertoonde zig weder iéts van de reiniging, hetwelk denzelfden dag nog verdween. Ik liet nu alle twee uuren een half drachme van de meekrap nemen, en op den voet eene ader openen. Doch dit was ook noch ten aanzien der reini. ging van eenige uitwerking, noch bragt eeneverR  andering in de pols, noch in het lichaam te weeg» Ik gaf derhalven , den derden, de Jaarna tot een half drachme tweemaal daags. Den zesden had zij reeds agt poeders zonder gevolg gebruikt , behalven, dat zij nu en dan pijn in den rug kreeg, welke ook weder verdween. Den elfden des avonds kreeg zij op het onafgebroken gebruik der jalina een geringen vloed, die egter ras ophield. Den twaalfden begon dezelve weder, duurde tot den veertienden, doch in geringe hoeveelheid, en ik liet de fabina tot driemaal daags tot een half drachme nemen. Eenige dagen begon de vloed weer wat fterker te worden, en de lijderes verliet den eenentwintig(len het ziekenhuis. AGTENTWINTIGSTE WAARNEMING. V. W. Eene oppasfer in het lazareth. Den zesden maij van het voorleden jaar, den tweeden dag na haare bevalling, hield , na een hevigen fchrik, de kraamzuivering op met vloeijen. Zij klaagde over zwaarte in al de leden, doch haar pols bleef onveranderd. Ik ordonneerde haar de meekrap tot een half drachme alle zes uuren ; en na dat zij vijf poeders gebruikt had, begoh de kraamzuivering weder te vloeijen , en de zwaarte in de leden verdween.  NEGENENTWINTIGSTE WAARNEMING. Eene vrouw van tweeëntwintig jaaren was agt dagen te voren, eer zij in het lazareth kwam , op weg onverwagt in de kraam gekomen, en de kraamzuivering hield den volgenden dag op met vloeijen. Zij klaagde zedert over eene drukkende pijn op de zijde van den buik. Zedert eenige dagen geen ftoelgang gehad hebbende j kreeg zij eene klijfteer, welke haar open lijf, doch geen verligting bewerkte. Ik ordonneerde haar den agtcntwintigjlen april des voorleden jaars de meekrap tot een half drachme alle zes uuren. Den eerften mtiij had zij twaalf poeders gebruikt, en zij had nog dien zelfden avond een hevigen vloed, waarop de pijn in den buik merklijk verminderde. Dezelve hield nog tot den derden aan, en met dezelve verdweenen alle ongemakken in het geheel. DERTIGSTE WAARNEMING. Een meisje van drieëntwintig jaaren, had reeds zedert een half jaar haare maandélijkfcbe zuivering niet meer. Zij kreeg daarop hevige rugpijn, pijn in den mond der maag, gebrek aan eetlust. De lijderes werd toen in het lazareth gebragt, alwaar door het beurtelings gebruik der vaste lugt, braakmiddelen, aderlatingen, fpaanfche vliegen en krampftillende middelen, de toeR 2  vallen, behalven de onderdrukking vanden maandelijkfcheh vloed weggenomen werden, zrj verliet het lazareth, zonder dat de maandstonden tot heden den tweeden maij 1732 nog wedergekomen waren. Ik fchreef haar de meekrap voor tot een half drachme om de zes uuren. Zij had twaalf poeders gebruikt, zonder eenige werking. Haare rugpijn en maagkramp, van welken zij tot nu toe was bevrijd geweest, kwamen nu weder. Den tienden maij vond ik haar te bed met hevige koorts, harde en volle pols. Ik liet haar vijftien oneen zeer ontdoken bloed aftappen , en ordonneerde eenen temperenden drank. Den twaalfden was de koorts zeer verzagt, doch de gemelde pijnen kwamen bij afwisfeling zeer hevig weder. Ik ordonneerde haar heden de fabina tot een half drachme des morgens en des avonds. Na dat zij dit middel tien dagen gebruikt had, verdweenen de toevallen en tevens de koorts ; maar de maandftonden bleven nog deeds weg. En wij beide, de lijderes en ik, wierden het vrugteloos gebruik van geneesmiddelen moede. De eerde, die het denkbeeld had, van de meekrap te gebruiken, ten einde de maandelijkfche zuiveringen te bevorderen, was tourneeort in  zijne materia medica, en fkans home werd daardoor bewogen , eene menigte proeven daarmede in het werk te (tellen (*> Maar ik moet bekennen, dat zo wel mijne evengemelde waarnemingen in het ziekenhuis, als eene menigte anderen, welken ik gelegenheid heb gehad, in de bijzondere praktijk te maken, bij mij geenzins het gevolg van home bevestigen , dat de meekrap befclwuwd moet worden als het Jlerkfle en tevens her zeker(le middel lot bevordering van de maandftonden, welk w>} tot heden toe bezitten; en nog minder het geen hij verder beweert, en welk vrij paradox klinkt, dat dit middel de ziekte des te ligter wegneemt , hoe ouder zij is en in hoe Jlegter omftandigheden de lijderesfen zig daarbij fchijnen te bevinden (**). Het geen mijne waarnemingen mij leerden , was van dezen veel verfchillende. Ik bevond , en dit is bekend, dat de meekrap volllrekt eene foort van bijzondere werkzaamheid op de vaten der baarmoeder fchijnt te hebben ; maar de trap dezer werkzaamheid is geenzins zo groot, dat men daar door in te lang wegblijvende of in onderdrukte maandftonden, ontftaande uit hardnekkige en ingewortelde oorzaaken, iets zoude kunnen verrigten, in welke gevallen de fabina verre den voorrang verdient. Ik gebruik dezelve met veel nut bij vrouwen, bij welken (*) KHnifche verfuche, S. 451, (**) Aldaar, S.4,61. R 3  de maandelijkfche reiniging reeds plaats heeft, doch door kwaade lichaamsgesteldheid of andere oorzaaken belet is, of in te geringe hoeveelheid vloeit; insgelijks bij kraamvrouwen, wanneer de lochia niet behoorlijk willen vloeijen, waar van ik in mijn ziekenhuis zeer veele ondervindingen heb, wijl bij de meesten, die aldaar komen , om de kraam uittehouden , of door te menigvuldig aderlaten gedurende de zwangerheid of door verzuimde gedraging na de kraam, de lochia, zonder kunstige hulp , zeer fpaarzaam vloeijen. Ik bedien mij dan gemeenlijk van de meekrap als thee getrokken, op welke zij mij altijd het beste fchijnt te werken. En in deze gevallen verkies ik ze verre boven de Jdbina, welke een zeer heet, prikkelend middel is, bevattende veel wezenlijke olie, en kunnende ligtlijk koortzige rillingen of hevige bloedftortingen teweegbrengen; terwijl in tegendeel de meekrap een zeer onfchuldig middel is, hetwelk in het geheel geen vlugtige deelen bezit, en welks geheele werkzaamheid in deszelfs aardagtige en harstagtige deelen beftaat, die iets bitters hebben en eene zagt zamentrekkende eigenfehap bezitten (*). Op deze, zamengenomen met deszelfs ongemeen groote oplosbaarheid, waardoor hetzelve, gelijk men weet, in de beenderen der dieren zeer ras indringt, fchijnen eeniglijk die (*) Cartheufr fundament a mater, medic. Tom. II. p.  kragten te berusten, welken het als een zagt zamentrekkend en tevens openend middel, in verftoppingder ingewanden, en voomaamlijk der nieren, in uitgeftort en geronnen bloed na eenen val, bij kwetzingen , in de geelzugt (*), als ook bij traage vloeijing der maandelijkfche zuivering doet blijken; maar van den anderen kant ziet men ook, dat deze kragten veel te gering zijn, om groote en gewigtige zwarigheden, welken het vloeijen der maandflonden beletten, uit den weg te ruimen. Cartheuser , wien zekerlijk de emenagogifche kragt der meekrap onbekend was, is ten aanzien haarer werkzaamheid in het algemeen met mij volkomen van hetzelfde gevoelen £**) Nogthans zou ik geen gering wantrouwen Hellen in mijne eigen waarnemingen tegen die vaneenen home, van welken coleen ook ooggetuigen was (f); indien ik niet vond, dat een laater Engelsch fchrijver van den eerflen rang, gregorij, in zijn zeerfierlijk werk, (hetwelk, ik weet niet om wat reden, onder ons zo weinig bekend is) insgelijks van de emenagogifche kragt der meekrap op verre na zulke groote gedagte niet heeft als zijn landgenoot; zie hier de plaats: ,, Men kan niet ontkennen, dat er fommige ge„ neesmiddelen voorhanden zijn , welke fchoon (*) Nieuw Engelsch Difpenfatorium, I. D. bl. 607. (**) L. c. (t) Maler, medic. p. 201. R 4  *64 —. „ geene bij'/ ondere eigenfehap bezittende, noch op eenig deel eenige uitwerkingen voordbrengen-1 „ de, de baarmoeder egter op eene bijzondere „ wijze aandoen, en de maandelijkfche zuivering „ zeer fchielijk voor den dag brengen; een voor„ naam en agtingswaardig fchrijver betuigt, dat „ hij in een middel, welk in de geneeskunst an,, derzins in geen grootennaam is, in de meekrap „ namelijk, zodanige kragten aangetroffen heeft, ,, welker wortel in verfchillende gevallen zo ver„ fche als verouderde , daar veele en voorname „ geneesmiddelen vruchteloos gebruikt waren, „ zeer veel dienst gedaan en de maandftonden bui„ ten alle verwagting wederom te voorfchijn ge„ bragt heeft, op wat wijze dit middel geene bij,, zondere eigenfehap of prikkelbaarheid bezitten„ de 00, de baarmoeder zodanig aandoet, en het „ bloed zo fchielijk naar buiten drijft, laat zig „ niet gemakkelijk verklaren , en het nut var dit „ middel word derhalven alleen door de ondervin„ ding bevestigd; ondertusfehen is het misfchien (J) Hoe onwerkzaam dit middel hier ook mooge voorgqfteld worden, bewijzen egter de proeven van den heer marx met de meekrapwortel in verouderde en hardnekkige hoesten , als ook van meer fchrijveren, en zo als ook mijn eigen ondervindingen geleerd hebben, dat dit middel wel degelijk eene ligt zamentrekkende , prikkelende en zelfs afveegende eigenfehap bezit, en in gevallen, daar zodanige middelen te pas kqjj?en, van nut zijn kan.  „ meer te beklagen dan te bewonderen, dat zodanig ,, zagt, veilig en in de meeste gevallen zo gefchikt ,, middel, welk zelf van de allerteerste vrouwen ge,, bruikt kan worden , niet altijd met zodanig ,, goed gevolg voorgefchreven en bij veele lijderesfen vrugteloos gebruikt is." . , VI. OVER EENIGE ZENUWZIEKTEN. EENENDERTIGSTE WAARNEMING. Een vrouwsperfoon van tweeëntwintig jaaren, fterk, bloed- en faprijk, die nog nooit haare Ronden had gehad, en voor twee jaaren bloedfpuwde, werd den eerften maart des voorleden jaars, na dat zij eenige dagen te voren was adergelaten, met een pleuris in het lazareth gebragt. De fteekten in de linke zijde waren zeer hevig, de ademhaling ten uiterften zwaar, de pols was onderdrukt, doch hard en vol, floeg honderd en twintig maal in eene minuut, de fluimen waren bloedig, en de aanvallen der koorts tegen den avond ongemeen fterk. Den tweeden maart, den derden dag der ziekte, liet ik haar nog rijklijk aderlaten, en op de lijdende plaats een fpaanfche vliegenplaaster leggen; haar tevens het volgend middel voorfchrijvende. R 5  266* J^o. Nitr. depur. 3üj. Aq. flor. tilia Z ix. Oxymel fimplic. z iv. M. waarvan zij alle uuren een half theekopje nam. Den derden. Het bloed was dik en taai, en had geen huid van ontfteking. De fteekten in de zijde waren verdwenen, en de ademhaling was vrij, maar de pols nog zeer fnel, de tong heilagen, en de lijderes befpeurde eene walging en bitteren fmaak , zij nam een braakmiddel , braakte eene groote hoeveelheid galftoffe , waar op verligting volgde, en de koorts op den avond ook heel zagc was. Den vijfden was de pols nog fnel en koortsagtig, de flaap gc*ed , maar de eetlust ontbrak. Op een ligten fchrik viel de lijderes in eene flaauwte, die den geheelen dag lehier om het half uur weder kwam. Wijl bij de eerfte de pols zeer zonk a fchreef ik haar voor: "Pp. Cort. peruv. opt. f j. Rad. valer. fylv. ?jfl. Coq. per hor. in aq. fontan. ad colat. | xv, Adde Liquor. anod. min. Hoffm. 9 iv. Syr. cort. aurantior. |jl5. M. Waarvan zij alle twee uuren een half kopje nam. De flauwten hielden nog telkens aan tot den ne-  t ■ a6y genden, waarbij de pols langzaam en zwak was. De lijderes lag gedurende dezelven geheel gevoelloos zonder eenige trekkingen, met ihelle ademhaling en nauwlijks voelbaare pols , uit welken zij met gevoel van eene groote zwakheid weer van; zelve bijkwam. Ik ordonneerde haar: fy. Gum. ajjee feetid. 3 ij 13. Cajior. 9j. Sal. corn. cervi gr. xv. M. ƒ. pill. gr. ij. driemaal daags tien daar van te nemen. Den elfden klaagde zij weder over benauwde ademhaling, grooten dorst, pijn in de borst en de maag, die tevens zeer opgezet was. Zij kreeg eene oplosfing van braakwijnfteen, gaf veel gal over, waarop de pijnen en flauwten wegbleven, doch de ademhaling nog fteeds moeilijk bleef. Eenige dagen daarna kwamen de flauwten weder onder de gedaante van aanvallen der vallende ziekte, verzeld van groote benauwdheid op de borst, moeilijke ademhaling , hoofdpijn en flaaploosheid. Op de borst werd een fpaanfche vliegenplaaster gelegd, en tot inwendig gebruik geordonneerd; iRo. G. affet feetid. z f3. 01. cajaput. gutt. xxx. ƒ. c. pulv. fem. lycop. pill. gr. ij. Driemaal daags 12 daarvan te nemen.  Deze toevallen duurden tot den eenëntwintigften, de aanvallen van vallende ziekte werden menigvuldiger en duurden uuren lang. Er kwamen nog hevige rugpijnen en zwaarte in de lenden bij. Ik hield dit voor pogingen der natuur tot bewerking der maandelijkfche reiniging en fchreef haar alle vier uuren een half drachme van de fabina en dagelijks eenige laauwe voetbaden voor. Op het gebruik dezer middelen vermeerderden zig de pijnen in den rug en in de lenden, en de zenuwtoevallen hielden tevens onafgebroken aan. Ik ordonneerde haar den vierëntwintigften de volgende pillen: ï^o. Pulv. Jol. fabin. * fi. 01. atiimal. dippel. gutt. CL. Mucilag. G. tragacant. q. f. ƒ. pill. gr. ij. driemaal daags vijftien pillen. Den zevenëntwintigjlen hielden de pijnen op, maar de epileptifche aanvallen werden des te he* viger en aanhoudende, waarbij eene geftadige flaaploosheid plaats had. Den negenëntwintigften werden de aanvallen zeldzaamer en gematigder , 'en den dertig fien had de lijderes maar eene eenige. Den eenendertigden werden zij weer menigvuldig en hevig, tevens kregen beide de borsten eene ontftekingagtige roodheid, werden hard en pijnlijk. Met de middelen werd aangehouden , en op de borsten werden verdelende pappen gelegd.  tSÊÉËË* 25o Den derden april kwamen bij de vorige toevallen weer hevige lendenpijnen, ook zwollen de beeneft en de maag zeer op. De epileptifche toevallen bleven fteeds zeer hevig. Des morgens en des avonds werden dertig droppels van een mengzel uit twee drachmen oleum dippelu en vijfentwintig droppels laudanum geordonneerd: en wijl dit tot den zesden geen verandering veroorzaakte, alle uuren een poeder uit een fcrupel magnefia en even zo veel wezenlijk wijnfleenzuur* Doch de aanvallen werden daar op heviger, het ademhalen ten uiterften moeilijk en de plaats omtrent de maag zeer opgezet. Ik kwam op het denkbeeld , dat mogelijk wormen oorzaak der kwaal zouden kunnen wezen , en ordonneerde de pillen van schmucker uit fabadillen tot drie ftuks des morgens en des avonds. Den negenden hielden de aanvallen fchier onafgebroken den ganfchen dag aan. Den tienden gaf de lijderes op de pillen eene menigte gal en flijm over, en zij bleef den ganfchen dag vrij van aanvallen. Den elfden was zij er ook vrij van, tot tegen den avond, dat zij uit het vertrek ging en zig verkoude ; daarop lag zij den geheelen nagt weer in aanhoudende aanvallen. Den twaalfden raakte zij, op de genomen pillen, van onder en van boven veel flijm kwijt, en had tot den volgenden dag maar eenen matigen aanval. Zij bragt voor het eerst zedert langen tijd den nagt gerust door, en kreeg nu telkens vier pillen.  S7o Den veertienden des morgens vertoonde zïg voor' het eerst de maandelijkfche reiniging bij haar , en wel in eene aanmerklijke menigte. Zij bevond zig ligt en vrij van alle aanvallen, tevens verdwenen de pijnen en de roodheid der borsten. Des avonds hielden de flonden op eens op, en op denzelfdert tijd kwamen de aanvallen en de lendenpijn weder, en hielden den ganfchen nagt aan. Den vijftienden nam zij de pillen weder. De flonden vloeiden nu weêr, en aanftonds hielden de aanvallen op, zo dat zij tot den zeventienden des avonds flegts eenen zeer ligtenhad, en zig den overigen tijd zeerwel bevond. Den agttienden de flonden nog vloeijende, geïaakte zij met andere zieken in twist, waarbij zij zig zeer driftig maakte. De flonden hielden op, en des nagts had zij de epileptifche aanvallen weder. De pillen werden weder gebruikt, waarop zij den negentienden veel taaije flijm afging, en tot den twintigften volkomen vrij van aanvallen bleef. Den eenë'ntwintigflen begonnen zij weder, en tevens klaagde de lijderes over hevige pijn in de regte zijde des bovenbuiks. Den volgenden dag waren haare oogen zeer geel, de aanvallen hevig , en de benauwde ademhaling met eenen hevigen aanhoudenden hik verzeld. Op de pijnlijke zijde werd een fpaanfche vliegenplaaster gelegd, en tot het inwendig gebruik het volgende geordonneerd.  Lku™~" 271 ^o. Tartar. tartarifat. 3 vj. * emetic. gr. ij. Oxymel Jimplic. | ij. fontein. % x. M. Alle uuren een half kopje daar van te nemen. Den vierëntwinligften was de pijn in de zijde verdwenen, de pis had een zandig zetzel en de aanvallen zo wel als de hik hielden onafgebroken aan. Ik ordonneerde haar alle twee uuren vijftien grein magnefia en drie grein zinkbloemen. De aanvallen verminderden daarop. Tegen den avond had zij er flegts eenen, des nagts in het geheel geen , én den volgenden dag twee. Den zevenëntwintigften waren de aanvallen en de hik weer fterk. De pols was zeer vol, en floeg honderd en dertig maal in eene minuut, de lijderes klaagde over zwaarte in het hoofd en in de beenen , en over pijn in de borst en tusfehen de fchouderbladen. Zij werd op den voet adergelaten, en geordonneerd alle twee uuren zes grein zinkbloemen te nemen. De nagt was onrustig, maar den volgenden dag had zij maar eenen aanval. Den negenëntwintigflen bevond zij zig wel, maar op het onverwagt gezigt van eene andere in het lazareth, die eenen epileptifchen aanval kreeg, verviel zij zelve in eenen hevigen, welken egter tot den vijfden maij de laatfte was, wanneer zij zig andermaal kwaad maakte en op nieuw eenen aanval kreeg.  Zij bleef toen vrij tot den zévenden i wanneer de nagt. onrustig was , en zij eenen aanval hadj Des morgens kreeg zij haare maandelijkfche reiniging voor de tweedemaal. Op het gebruik van een aftrekzei van meekrap, ging de vloed geregeld en in behoorlijke hoeveelheid. Zij bevond zig in alle opzigten wel, en wilde niet langer in het lazareth blijven , hetwelk zij den agttienden gezond en wel verliet , hoe zeer ik gewenscht had, dat zij nog eens de maandftonden afgewagt had-. TWEEËNDERTIGSTE WAARNEMING. Éen ongehuwd vrouwsperfoon van zesentwintig jaaren werd in januari] 1780 met een hevige aamborstigheid in het lazareth gebragt. Een vierdendeel jaars te voren kreeg zij, volgens haar verhaal , in Templin, na eene verkouding , fleekten in de zijde , walging en mislijkheid ; zij werd adergelaten , en men gaf haar een braakmiddel ; daarop volgde eene fterke bloedftorting, en de tegenwoordige engborstigheid. Het ademhalen was ten uiterfte bezwaarlijk en moeilijk en met een allerzeldzaamst geluid gepaard, hetwelk noch een reutelen, noch een heesch geluid was , maar in een zeer lelijk kraken en piepen beftond, naar het geluid van eene roestige ongefmeerde deur of karre gelijkende, en dat zo hard, dat men eiken ademtogt in het derde vertrek kon ho-  horen. Nogthans ging het fpreken zeer wel, en zij kon gedurende hetzelve eenige minuuten na elkander zonder dit onaangenaam geluid ademhalen. Zij klaagde tevens over eene ftekende pijn in de linke zijde onder de korte ribben, gedurende het ademhalen. Haare pols was voor hec overige natuurlijk, haar gelaat gezond en rood, eetlust en ontlasting waren geregeld. Ik ordonneerde haar den twintigfien januari] een borstmiddel en een aftrekzei van wolverlei, waarvan zij over dag ook verfcheiden maaien den waas* Tem door eenen tregter moest inademen. Den agtentwintigfien kreeg zij eene fpaanfche vliegenplaaster op de borst; den volgenden dag een laxerend zoutdrankje, waarop de fcherpe piepende toon, maar niet het zwaare en benauwde bij de ademhaling, een weinig verminderde. In den flaap, zeiden de andere zieken, was haare ademhaling gemaklijk, zonder eenige moeilijkheid. Zij klaagde nu over fterke benauwdheid en eene flikkende gewaarwording, die haar zomwijlen, gelijk bij lieden, die opflijgingen hebben , tot in den hals fleeg. Ik fchreef haar driemaal daags twaalf van de volgend pillen voor: I^o. Gum. ammoniac, Aff. Sem. fabadill. 3 ij f3. ExtiaEt Abfynth. 3 f3» Conferv. rofar. q. ƒ. ƒ. pill. gr. ij, Tweemaal daags 20 daarvan te nemen. Ordonnerende tevens , haar des namiddags in een kruiderbad te zetten. Op de tweede gifte had zij fterke brakingen, de aanvallen werden zeldzaamer enzagter, en de ademhaling volkomen natuurlijk. Den agtcntwinligften had zij haare maandelijkfche reiniging weder , die egter weinig vloeide , en de lijderes klaagde zeer over zwaarte in de leden. Ik voegde bij de fabadillenpillen nog vijf. tien grein extraft van aloë, doch liet wegens he«  veelvuldig braken na eenige dagen telkens maar tien fluks nemen. Ondertusfchen had zij veel flijmige ftoelgangen met veel verligting, bleef tot den derden april vrij van alle ftuipagtige aanvallen, en ademde zeer natuurlijk. De pillen zonder de aloë, en het kruiderbad werden voordgezet. Zij bleef in dezen beteren toeftand, en ik ordonneerde haar den zesden een afkookzel van'den peruviaanfchen bast en den wortel van valeriaan, waarbij nog een vlugtig extracl van falmoniak gevoegd werd. Den negenden bevond zij zig nog fteeds wel, alleenlijk begon zij over pijn in de linke zijde te klagen, en ik liet haar om de twee uuren veertig grein ajant nemen. Den twaalfden verkoude zij zig weder, en men befpeurde weer een zagt geluid bij het ademhalen. In plaats van den afant ordonneerde ik haar alle twee uuren een poeder uit twee fcrupels valeriaanwortel, een fcrupel flijm van arabifche gom en een grein van de maflee pill. cynoglojfce; waarop het geluid bij de ademhaling weer verdween. Eindelijk kreeg zij den vijftienden, des morgens, eenen aanval van koorts met hevige koude en fterke hitte, die zes uuren duurde. Des namiddags was volkomen intermisfie , en den volgenden morgen kwam de aanval op het zelfde uur weder en duurde even zo lang. De lijderes klaagde overmislijkheid en walgagtige oprispingen, haar tong was zeer beflagen ende pis had een fterk zetzel, zij nam een braakpoeS 5  der van ipecacuanha en braakwijnsteen, waarop zij veel galagtige brakingen had. De ziekte werd als eene gewoone afwisfelende koorts behandeld, de lijderes gebruikte de volgende dagen digeftievpoeders uit falpeter, falmoniak en fpiesglaszwavel , nam den zeveriëntv/intigflen een laxeermiddel, en begon den agtëntwintigften alle twee uuren een drachme koortsbast te nemen. Den dertigften bleef de koorts weg, en met dezelve verdweenen alle fpoorenvan voorgaande toevallen. Zij nam zeer fchielijk in beterfchap en kragten toe, bleef nog eenige weeken in het lazareth, en verliet hetzelve den agttienden maij volkomen gezond. DRIEËNDERTIGSTE WAARNEMING. Eene vrijster van negentien jaaren bevond zig reeds zedert veertien dagen, wegens pijn in de leden zonder koorts, in het lazareth. Men gaf haar braak- en purgerende middelen , die fterk werkten, waarna zij hoofdpijn en hyfterieke aanvallen kreeg, waartegen zij pillen uit de gewoone oplosfende pillen en bevergeil gebruikte. Haare zuivering , die een tijd lang wegbleef, kreeg zij nu zeer fterk, en drie dagen daarna kreeg zij op eens een hevige hik, die dag en nagt door duurde, en zo hard was, dat men dezelve in al de naaste vertrekken kon horen. Gedurende de hik beantwoordde zij geene vraag, lag zonder bewustzijn, en ge«  voelloos. Na eene trekplaaster op de krop van de maag, en het fterk gebruik der muskus en van het heulfap werd de hik een weinig afgebroken, de laatfte nagten waren gerust, ook was zij over dag zomwijlen halve uuren daar van bevrijd; doch na zulk eene pozing kwam dezelve, zoniet fterker, ten minste met dezelfde hevigheid weder. Zij begon daarbij nu ook over gefpannenheid in het lichaam en lelijk oprispen te klagen. Den elfden februari) kreeg zij een braakmiddel, en gaf eenige reizen over ; de hik verliet haar dien geheelen nagt, doch kwam den volgenden dag weder met tusfchenpozingen , tusfehen welken zij levendig, opgeruimd , rn vrij van alle plaatslijke pijn was. Ik ordonneerde haar: R>. 01. ar.im. Dippel. 3jfi. Laud. Hq. Sydenli. 3 f5. M. Des morgens en des avonds 30 droppels. De nagt was zeer ongerust, de hik duurde onophoudelijk nog tot den vijftienden voord, waarbij zij ook nog over eene heftige pijn in de regte zijde omtrent de plaats van de groote leverlappen klaagde. Men lei haar op de plaats eene plaaster van fcheerling , en tot inwendig gebruik eenige reizen daags oplosfende pillen , en alle uuren een lepel vol van het volgend drankje:  J^j. Napht. vitriol. gutt. r.xxx. 01. Cinnamom. gutt. ij. Aq. fl. Naph. |iij fij M. Den agttienden veranderde de hik bij haar in een moeilijk ademhalen, waarbij zij een even zo helder geluid maakte, als de voorgaande lijderes, die in dezelfde kamer tegen over haar lag, en volkomen naar den toon van eenen ganzen gorgel geleek. Zomwijlen werd de moeilijkheid van ademhalen zo groot, dat het haar geheel aan lugt ontbrak, en zij bij de vijf minuuten in onmagt lag, gedurende welken tijd men nauwlijks eene ademhaling bemerkte, en dan op eens met den gemelden toon bijkwam. Zij klaagde tevens »ver verftoptheid, walgagtigen fmaak en geweldige pijn in de maag , kunnende nauwlijks verdragen , dat men haar op dezelve aanraakte. Voor het overige was zij vlug, opgeruimd, en at met fmaak. Ik ordonneerde haar een laxeermiddel uit jalappe en zoet gemaakte kwik. Den twintigfien waren , behalven de verftoptheid , de omftandigheden dezelfde. Zij kreeg een braakmiddel uit ipecacuanha en braakwijnfteen. Den eerièmvrintigflen kreeg zij wegens ongemeen groote zwakheid een afziedzel van koortsbast, en eenige dagen daarna, de vorige toevallen nog fteeds aanhoudende , pillen uit ajant, bevergeil, heulfap en fpiesglaszwavel.  Den agtëntwintigjïen hield de engborstigheid , gelijk ook hec geluid bij hec ademhalen geftadig aan; de flauwcen waren menigvuldig, duurden wel een half uur, en de pijn in den geheelen omcrek der maag was zeer toegenomen. Een trekplaaster, daags te voren gelegd, verminderde dezelve niet in het minste. Zij kreeg zeeppillen met fpiesglaszwavel van de tweede nederploffing , en hierbij, den eerften maij, alle twee uuren twee grein zinkbloe.. men. Den zesden kreeg zij een laxeermiddel uit jalappe en calomel, welk zij aanftonds weer overgaf, tevens met verfcheiden ftukken geronnen bloed. De flauwten werden zeldzaamer; de licbaamsverftoptheid hield nog aan. Den negenden werd het vorige laxeermiddel herhaald , en vergeefs. Zij kreeg een azijnklijfteer , waarop zij veel flijm en bloed afging, en zij klaagde den volgenden dag over hevige pijn in het lijf. Zij nam een aftrekzei van tamarinde, wijnfteenroom en manna, waarop zij veele ftinkende ftoelgangen had. Den dertienden begonnen de flauwten te verminderen; de ademhaling werd gedurende hetfpreken vrij, doch bleef nog fteeds met een hevig geluid verzeld. Er volgde rugpijn, en ook de maandelijkfche reiniging , die egter zeer weinig vloeide. Zij kreeg pillen uit aloë, myrrhe , extraSt van faffraan en ijzer. Den zestierden. De maandftonden bleven zeer traag, en de lijderes had dikwerf gedurende den  286 dag, en nog meer des nagts, ftille krampen, die naar eene flaauwte geleken. Zij lag gedurende dezeiven zonder bewustzijn , en bewoog alleen het onderlijf fterk in de hoogte. Zij kreeg pillen uit amoniak gom , afant en oleum dippelii; en deze gedurende een tijd lang gebruikt zijnde , geen verandering bewerkende, den eenëntwimigfien het volgende : R,. Pulv. fem. fabadill. 3 ij'. ExtraEt centaur, minor. B ij. , Conferv. rofor. q. ƒ. ƒ. pill. gr. ij. 10 Stuk, des morgens en des avonds. Zij gaf daarop veele galagtige ftof over cn had Verfcheiden ftoelgangen. Ik verwisfelde naderhand nog verfcheiden geneesmiddelen, liet haar dan eens alle uuren een drachme valeriaan, dan veertig droppels dippelifche olie met laudanum eenige reizen daags, dan weer afant en ook geest van hartshoorn in groote menigte gebruiken, alsmede dagelijks een kruiderbad , zonder eenige vrugt. Haare maandftonden kwamen ook, vloeiden regelmatig, doch bragten geen verandering in den toeftand der ziekte te weeg. Den drieëntwintig (len kreeg zij weder zinkbloemen tot vier grein alle twee uuren, en na dat zij twaalf poeders daarvan gebruikt had, ontftond er eene merklijke verandering in de ziekte, het geluid bij het ademhalen had geheel opgehouden,  men hoorde hetzelve alleenlijk, wanneer zij met voordagt den adem fterk ophaalde en hetzelve wilde laten horen. Den volgenden dag had zij flegts twee krampagtige aanvallen en des nagts niet meer dan eenen. Zij hield met de zinkbloemen aan. Tot den eerflen maij hadden de aanvallen en de flauwten geheel opgehouden ; maar het geluid bij de ademhaling was weer een weinig fterker, ook kreeg zij kramppijnen in den buik. Ik voegde bij elke gifte der zinkbloemen een half drachme drooge orangebladen, en daarop nam de beterfchap van dag tot dag toe. Ik liet bij het gebruik der gemelde middelen met het kruiderbad aanhouden, en zij verliet den agtëntwintigften, na dat zij eenige verfterkende kinadranken met ijzer gebruikt had, het lazareth volkomen gezond. VIERENDERTIGSTE WAARNEMING. Een vrouwsperfoon van tweeëntwintig jaaren , bevond zig met bovengemelde lijderesfen op denzelfden tijd, wegens fteekten in de regte zijde, in het lazareth. Haare pols was koortsagtig, men liet haar ader en ordonneerde haar een temperenden drank. Men had onvoorzigtiglijk het bloed weggegoten , zo dat ik het niet te zien kreeg. Ondertusfchen bleef de koorts toen weg, fchoon de fteekten dezelfden bleven. Den agtflen februarij, den vijfden dag der ziekte, liet ik de lijderes op haar fterk aanhouden nog eene ader, en ordonneerde haar een  238 kamferpoedex liet bloed was natuurlijk', en de Jating was nauwlijks verbonden, of zij kreeg r^p eens een geweldige hik , die dag en nagt onafgebroken aanhield , waarbij zij tevens over benauwdheid en pijn in de ganfche borst klaagde. Zij kreeg de twee volgende dagen alle drie uuren een poeder uit vier grein muskus, twee grein kamfer en anderhalf grein majfa pill. cynogloff. Den elfden was de toeftand der ziekte nog dezelfde, de lijderes bragt den nagt zonder ftaapdoor, onder een geftadig hikken. De pols was zeer koortsagtig en ongelijk, en in het aangezigt kwam een brandige uitflag te voorfchijn. De borst werd met eene fpaanfche vliegenplaaster belegd, en alle uuren een lepel vol van den volgenden drank aan haar gegeven: ]?é>. Theriac. androm. 9 j. Spir. Minder, ^iv. Mixt. Jimpl. camph. 3 ij. M. Dc uitflag vermeerderde daarop over het ganfche lichaam, de hik verdween, en de lijderes begon uittewaasfemen. Den dertienden kreeg zij een afkookzel van ferpentaria en geest van mindererus. Den veertienden des avonds kreeg zij haare maandelijkfche zuivering , het uitflag verdween, en-de hik nevens de pijnlijke benauwdheid op de  de borst kwamen weder, waarbij de prils volkrifncn natuurlijk was. Ik vermeerderde de gifte der ferpentaria, en Het op nieuw een trekplaastcr op de borst leggen. Den volgenden dag bevond zij zig in eene goede uitwaasfeming j hier en daar kwam de uitflag weder te voorfchijn, maar de hik bleef nog fteeds aanhoudend. De maandelijkfche vloed was matig en de pols krampagtig. Ik liet de oplosfing van de theriaak herhalen. Den zeventienden hield de hik nog hevig aan j de uitflag vermeerderde niet, en ik ordonneerde alle uuren een poeder uit agt grein Jlangenwortel, zes grein muskus, twee grein kamfer en anderhalf grein maffa 'pill. cynogloJftZi Den negentienden nam zij wegens verftdpthéid des lichaams een laxeerdrank, en den volgenden dag , de hik en de benauwdheid onophoudelijk aanhoudende, pillen uit 'afant, bevergeil en fpiesglaszwavel, waarop zij na verloop van eenige dagen vrolijk en zonder hik was, en ook vrij adem haalde. Den vierentwintig/ten kreeg zij wegens haare groote zwakheid en kleine flauwten, die zij zomwijlen had, een afkookzel van den koortsbast en valeriaan, waarbij eenige drachmen extraSt van bevergeil kwamen, en zij bevond zig den agtem twintigften volkomen wel.- Den vijfden maart maakte zij zig moeilijk övef' eene andere zieke, en op ftaande voet kreeg zij de hik weder, en we! met zulke hevige benauwd* T  heden,. dat zij zomwijlen wel een kwartier uurs fchier buiten adem was, zig kromde en de geweldigfte gebaarden maakte, om een weinig lugt inteademen. Dit duurde den ganfchen nagt, en ik ordonneerde haar pillen uit afant, bevergeil en hertshoomzout. Den volgenden dag waren de toevallen een weinig bedaard, de nagt was tamelijk gerust, en wijl zij in geen zes dagen ftoelgang had gehad, kreeg zij een azijnklijfteer. Den vijftienden kreeg zij gedurig ftuipagtige aanvallen, welken den ganfchen nagt duurden, en haar over dag dikwijls onder het fprekeri overvielen. Zij maakte dan de lelijkfte gebaarden en verdraaiingen des ganfchen lichaams, had benauwdheid, en was zonder bewustzijn. Tusfehen de aanvallen bevond zij zig wel. Ik ordonneerde haar pillen uit afant en olie van dippelius. Den trnntigflen kreeg zij pillen van de fabadillen , en den zesentwintig ft en des morgens en des avonds dertig droppels van een meDgzel uit anderhalf drachme oleum dippelii en een half drachme laudanum. Hierop had zij eenige verligting. De aanvallen lieten den volgenden dag langer tusfehenruimten, alsdan nam zij veertig van de bovengemelde droppels , en na eenige dagen waren de aanvallen merklijk verminderd. De zigtbaare trekkingen hadden de lijderes geheel verlaten, maar zij kreeg zomwijlen fiaauwten, die kwartieruuren duurden. Den zevenden april kwamen de ftuiptrekkingen weder, en ik veranderde verfcheiden dagen te ver-  geefs, even als bij de voorgemelde lijderesfen, van geneesmiddelen, gaf dan eens afant, dan hartshoornzout in grooter gifte tot den drieëntwintig* fieh, wanneer zij om de twee uuren een poeder kreeg van vier grein zinkbloemen en tien grein mag* nefia hetwelk eene zeer heilzaame verandering te weeg bragt; de aanvallen werden minder en van korter duur, zij had gedurende den nagt er maar eenen, en bragt den overigen tijd gerust door. De beterfchap hield zo aan tot den eerften maij, wanneer zij over zwakheid en krampagtige pijn in den buik klaagde, en ik bij elk poeder een half drachme orangebladen voegde. Den negenden begon zij nevens deze middelen ook de kruiderbaden te gebruiken, en den zestienden was zij reeds drie geheet le dagen vrij van alle aanvallen. Met het begin van junij kreeg zij weder eenen aanhoudenden hik, die de fterkite en werkzaamftë middelen, met welken ik zo inwendig als uitwendig tot het hiatst van/a/y afwisfelde, weerfloud , zo dat ik alle hoop verloor, van dezelve wegtenemen. Maar kort daarop kreeg zij eenen hevigen rotagtigen loop, waaraan zij veertien dagen lag, en met dezen verdween ook de hik. Zij verliet het lazareth den twintigjlen augustus volkomen gezond, en heeft tot heden, daar ik dikwijls gelegenheid heb, haar te zien, geen de minsten aanval meer gehad. T i  Schoon deze vier laatfte waarnemingen niet veel leerrijks voor de geneeskunde opleveren, komen zij mij egter niet geheel onnut voor, wijl zij onze bekrompen kennis van de natuur der zenuwziekten en onze gebrekkige ziektekunde ten aanzien derzeive, ongemeen duidelijk aantonen. Ik ben in deze gevallen alle mogelijke oorzaaken doorgegaan , die flegts eene saüvage tot eenen grondflag van derzelver verdeling in kïasfen kunnen ftrekken, heb tegen elke derzelven de werkzaamfte middelen aangewend, heb fchier den geheelen voorraad van zogenaamde zenuwmiddelen uitgeput, en alles vergeefs; tot dat ten laatften het zij door het herhalen van een reed3 zonder uitwerking gebruikt middel, of door eene verandering, welke de natuur voordbragt, het kwaad weggenomen, werd. Bij de eerfte zieke fchenen, gelijk het gevolg leerde, de ftuipagtige bewegingen duidelijk pogingen der natuur geweest te zijn, om de maandelijkfche reiniging aan den gang te brengen, wijl dezelve ophielden, zo dra deze te voorfchijn kwam: bij de tweede werd de ziekte door eene afwisfelende koorts weggenomen: bij de derde hielpen alleenlijk de zinkbloemen , welken de andere zieken zo wel als zij zelve eenige weeken te voren zonder vrugt gebruikt had-* den, en eindelijk bij de vierde maakte een rotag- tige loop een einde van de ziekte. Ik leer dagelijks meer inzien het geen ik reeds voor lang aangemerkt keb; hoedanig onze handelwijze in de  ! 293 zenuwziekten namelijk in het algemeen alleen op gistingen fteunt , en hoedanig wij ons doel misfen, wanneer wij, inzonderheid wanneer de ziekte reeds een tijd lang geduurd heeft, op de grondige genezing, op de uitroeijing der eerfte oorzaaken , ons voorwerp rigten. Er is geen deel in het menschlijk lichaam, dat zo ligt veranderlijk en zo aanhoudend in eenen veranderden toeftand is , als de zenuwen. Wanneer eenige oorzaak dezelven eens in eene tegennatuurlijken ftaat gebragt heeft, blijven zij dikwerf in dezelven , fchoon de oorzaak reeds lang uit het lichaam verwijderd is, en het eenige, dat de geneesheer alsdan kan doen, is, haar, door onmiddelijke werking op haar zeiven, uit denzelven te rukken. De oorzaak dezer omftandigheid is waarfchijnlijk deze, wijl de zenuwen het voornaamfte, misfchien het eenige werktuig zijn, door welker werkzaamheid de ganfche huishouding des lichaams onderhouden , en de wanordens, in dezelve ontftaan weggenomen worden, en dat derhalven wanneer de werktuigen zelve in wanordezijn, het aan dezelve aan de natuurlijke middelen om vebeterd te worden , moet ontbreken, VIJFENDERTIGSTE WAARNEMING, Een jongeling van negentien jaaren kwam den agttntwintigften december des voorleden jaars in het lazareth. Hij had, volgens zijn verhaal, omtrent T3  een jaar geleden,na eene geweldige ergernis, eenen epilepciichen aanval gekregen , die dikwijls wederkwam, maar zomwijlen geheele dagen wegbleef. Voor veertien dagen, eenen misdag in den leefregel begaan hebbende, kwamen de aanvallen weder, en hielden tct nü toe aan , zo dat zij hem fchier alle half uuren min of meer aanvielen. Hij was voor het overige van eene fterke lichaamsgcfteldbeid,al!e fun&ien hadden haarennatuurlijken loop, zijne pols was insgelijks natuurlijk, en zijne eerfte wegen fchenen tamelijk zuiver te zijn. Ik liet hem egter een gewoon braakmiddel geven, het welk \ecl flijm, maar geen galagtige onreinheden afdreef, en ordonneerde hem den volgenden dag des morgens en des avonds dertig droppels vaneen mengzel uit twee drachmen oleüm dippelii en een fcrupel laudanum. Den vierden januari]. Hij had de gemelde olie gebruikt, en de aanvallen kwamen altijd nog drie of viermaal eiken voormiddag , en wel in eenen heviger trap dan te voren. Ik ordonneerde hem tweemaal daags vijftien droppen cajaputölie. Den agtjlen. De aanvallen bleven nog onveran. derd, fchoon dé lijder zedert twee dagen de cajaputölie tot twintig droppels gebruikte. Ik ordonneerde hem alle twee uuren een poeder uit vijftien grein raagnefia en drie grein zinkbloemen. Den twaalfden nam hij in elk poeder agt grein zinkbloemen. Den dertienden had hij maar eenen lanval des morgens gehad.  Den negentienden was hij geheel vrij van de aanvallen,'en den twintigften had hij flegts eenen zeer geringen. Hij nam nu de zinkbloemen tot twaalf grein. - Den vijf entwinti gften. Hij hadtot heden alleen des morgens een zeer geringen aanval gehad , waarbij hij grootftendeels zijn bewustzijn behield. Met de zinkbloemen werd tot twintig grein aangehouden. Den agtëntwintigflen. De fchijnbaare beterfchap is geheel verdwenen, wijl de aanvallen zedert gisrer, zonder voorafgaande nieuwe oorzaak, weder zeer menigvuldig en aanhoudend werden. Ik fchreef hem drie oneen valeriaan voor, om zo veel daarvan te nemen, als hij maar kon in krijgen. Hij' deed dit tot in eenen onmatigen trap, wijl hij fchier dagelijks vijf lood gebruikte, en den derden dag , na dat hij met dit middel had begonnen , verdwenen de aanvallen weder geheel, Hij hield met het gebruik van hetzelve in dezelfde hoeveelheid veertien dagen lang aan, zonder éénen aanval gehad te hebben. Hij is tot heden, in het begin van april nog in het lazareth, neemt den post van oppasfer waar, en blijft nog fteeds van alle aanvallen volkomen vrij ; fchoon hij zedert eenige maanden 3 na dat hij negf-nëndertig oneen van de valeriaan na elkander gebruikt had, met alle geneesmiddelen had opgehouden, T 4  VIL PVER EENEN DODELIJKEN MELKAGTIGEN PISVLOED. ZESENDERTIGSTE WAARNEMING. Een man van negenenzestig jaaren werd den elfden maij des voorleden jaars wegens zeer groote zwakheid, volkomen gebrek aan eetlust, walgagT tigen fmaak en grooten dorst naar het lazareth gebragt. Zijne pols was langzaam en regelmatig, dóen had eenige hardigheid, welke, ik veeleer aan den ouderdom, dan aan eene tegennatuurlijke oorzaak toefchreef; de tong was met eene taaijo geele huid bedekt. Hij kreeg het gewoone braakmiddel, waarop hij eene menigte gal overgaf. Den volgenden .dag was de tong zuiverer, do fmaak minder walgagtig , maar de zwakheid was toegenomen , en het gebrek aan eetlust en de fterke dorst waren nog dezelfde. Daarenboven klaagde hij over een onwillekeurig droppelen de* pis, hetwelk onafgebroken aanhield, en over een volkomen onvermogen, om zijn water ftroomswijze te maken. Hij kreeg het. volgend afkookzei:  Rj. Liehen. Islandic. |j. Pulv. cort. peruv. opt. 3 vj. Coq. f. q. aq. fontan. p. h. Colat. f.xij, Syrup. papav. aïb. Jjj'fl; M. Waarvan hij alle twee uuren een theekopje nam. Den dertienden begon hij over eene trekkende pijn in de lenden en omtrent de nieren te klagen. De geftadig droppelende pis bedroeg in de vierentwintig uuren bijna driemaal zo veel als den genomen drank. Den zestienden. De eetlust was zeer gering, de pijn was vermeerderd, en de menigte van afgevloeide pis was grooter. Wegens lichaamsverftoptheid kreeg hij eene klijfteer, en een enkel afkookzel van ijslandsch mos. Den eenëntwintigften begon de pisvloed zomwijlen twee uuren lang des daags optehouden; de pijnen werden gematigder. Zo ook nog den zevenentwintigfien, wanneer hij wegens hardnekkige verftoptheid eenige poeders van rhabarber en zout nam. Tot den dertigfien begon de pisvloeijing weer meuigvuldiger te worden, zo dat dezelve de hoeveelheid van drank meer dan viermaal overtrof. Ik ordonneerde htm alle vier uuren het volgend poeder: T 5  B^. Akem, rup. 9j. N Terr. catechu. gr. x. lylagn. aiï. 9j, M. Tevens liet ik eene oplosfing van tien grein witte vitriool in zes oneen water driemaal daags in de pisbuis fpuiten. Den tweeden junij begon de pis, die tot hier toe helder was, melkagtig te worden. Dezelve had een dik kaasagtig zetzel enzoetagtigen reuk. Wanneer men dezelve uitgoot, was de binnenzijde van het glas ook met kaasagtige vlokken bezet, die volkomen naar geronnen melk geleken. De hoeveelheid van pis bedroeg nu vijfmaal zo veel als de drank. Ik ordonneerde hem het volgend afkookzel : Pso. Pulv. cort. peruv. opt. ~ j. Rad. tonnentill. 5 ij. Coq. J. q. aq. fontan. p. h. Colat. ^x. adde Tintt. fulphur. Ludow. 3 ij. Syrnp. aurantior. * j. M. alle uuren twee lepels vol. Tot den zevenden volgde hierop geen verandering. Maar den agtften hield de pisvloed op eens geheel op, de lijder was niet in ftaat, een droppel te lozen, en tevens begon de buik ongemeen te zwellen.  Den negenden nam het gezwel van den buik tde. Dezelve was geheel opgezet, hard en pijnlijk bij het aanraken; de lijder loosde geen water, en hec lichaam was zeer verftopt. Hij kreeg een af kookzel van fennebladen, tamarinde en wijnfteenroom. Het middel deed geen werking, en de lijder ftierf denzelfden nagt aan eene fmoorzinking. De buik bleef na den dood nog zeer gefpannen en hard; en zo het mij ooit leed deed, dat het gebruik van lijken te openen in mijn lazareth, gelijk bij mijne natie in het algemeen geen plaats had, zo was hec voorzeker in dit geval. ZEVENENDERTIGSTE WAARNEMING. '• VAN EENEN DODELIJKEN PISVLOED. Een man van agtënzeventig jaaren werd den vijftienden april des voorleden jaars met een onwülekeurigen droppelendcn pisvloed, die reeds zedert yijf weeken geftadig aanhield, naar het lazareth gebragt. Hij wist geen voorafgaande oorzaak van het toeval te geven. De pis was helder, en veroorzaakte geen pijn in de pisbuis, maar de lijder klaagde over des te heviger pijn in de ftreek van het heiligbeen en in de lenden. Zijne pols was natuurlijk, de tong zeer beflagen, en hij had volkomen gebrek aan eetlust, en had ook geene afgang. Ook had hij weinig dorst, en de hoeveelheid der pis , gelijk ik den volgenden dag waarnam, bedroeg  bijna driemaal zo veel als de gebruikte drank. Hij kreeg eenige zagte rhabarberpoeders, waarop verfcheiden ftoelgangen volgden , en na eenige dagen de pisvloed te verminderen bij halve uuren, maar de pijnen bleven dezelfden. Den agttienden liet ik hem eene fpaanfche vliegenplaaster op het heiligbeen leggen, welke eene groote blaar trok , de pijn niet verminderde, doch voor het overige die verandering bewerkte, dat hij buiten het bed overeind (taande zijn water altijd een tijd lang kon ophouden; coch in het bed duurde het vloeijen aanhoudend voord. Ondertusfchen noodzaakte zijne zwakheid hem, fchier geftadig te bedde te blijven. Ik ordonneerde hem: R. Alum. rup. gr. xv. Terr. catecfiu. gr. vj. Magn. Edinb. 9j. M. alle drie uuren een. Den eenentwintig ft en kreeg hij in' ieder poeder een half drachme aluin: en dewijl dit ook geen verandering bewerkte, ordonneerde ik hem den vierentwintigften doeken met ijskoud water om de geheele (treek der fchaamdeele'n. Dit fcheen op eens den pisvloed te (tremmen, en tot den zesentwintigen was dezelve indedaad merklijk geminderd. Des nagts hield dezelve geheel op, en over dag bedroeg de hoeveelheid der pis nauwlijks de helft meer dan de drank; ook verhief de pok zig merklijk.  Den zevenentwintig ft en hield de pisvloed volkomen op, doch begon den volgenden dag weder. Wijl de lijder over verftoptheid des lichaams en onzuiverheid der maag klaagde, werden hem zagte braak- en laxeermiddelen gegeven; tevens liet ik hem dagelijks van eene oplosfing van witte vi-. triool infpuiten. Met de natte doeken en infpuitingen werd tot den tweeden maij aangehouden , doch zonder eenige vermindering van den pisvloed. Dezelve overtrof driemaal de hoeveelheid van drank. De lijder bevond zig tevens ten uiterflen zwak, zonder eetlust, en had eene ongemeen kleine en traage pols. Ik ordonneerde hem een afkookzel van koortsbast en tormentill, waarbij nog aluin kwam, insgelijks eene infpuiting van witte vitriool en aluin. De pisvloed was daarop minder, maar de lijder klaagde over pijn in de pisbuis telkens als de infpuiting gefchiedde. Den zesden kreeg hij eenen hevigen wateragtigen buikloop, was den zevenden ongemeen zwak, waarop ik hem bittere droppelen met ijzer, eenen voedzaamen leefregel en wijn voorfchreef. Den volgenden dag nam de zwakheid de overhand , men kon de pols nauwlijks voelen en hij ftierf des nagts, naar het fchsen enkel aan verzwakking.  ACTENDERTIGSTE WAARNEMING. OVER EENEN PISVLOED DOOR SPAANSCHE VLIEGENPOEDER GENEZEN. Een man van negenenzeventig jaaren werd in het midden van october des voorleden jaars wegens eene hevige opftopping van het water in het lazareth gebragt. Zijne pols was natuurlijk, maar er waren alle tekens van onreinheden der eerfte wegen. Hij klaagde over zeer hevige pijn omtrent de fchaamdeelen en in de pisbuis bij het wateren, het welk niet anders dan droppelwijze gefchiedde. Hij kreeg een braakmiddel; den volgenden dag een middel om te laxeren ; bij de pij iien was geen verandering. Wijl ik eene fcherpte vermoedde, welke misfchien op de piswegen gevallen was, ordonneerde ik eene emubio van arabifchë flijm, en liet telkens weekmakende pappen op de fchaamdeelen leggen. De pijnen hielden binnen weinig dagen op; doch er bleef een aanhoudende dorst en een onwillekeurig pisdroppelen na, hetwelk dag en nagt aanhield. Ik veranderde daarop mijn plan, liet op het heiligbeen eene fpaanfche vliegenplaaster leggen , ordonneerde den koortsbast en aluin fterk te gebruiken en liet eene oplosfing van aluin in de pisbuis fpuitcn. De verandering, die hierop volgde was gering; zij beftond daar in, dat de lijder bij dag zomwijlen een half uur het water kon ophouden; doch  g*™11 303 des nagts droppelde het geftadig voord. De pis was witagtig en troebel, had eenen zeer lelijken reuk en een flijmig zetzel. Den agtêntwintigjlen ordonneerde ik hem het tinctuur van de gummi e kino (ƒ) tot twintig droppels daags. Den eerjlen november kon hij zijn water over dag een uur lang bij zig houden, zonder pijn, en vervolgens itroomswijze lozen , maar des nagts ging het nog fteeds onwetend en onafgebroken voord. Hij nam nu tot honderd, droppels telkens van het tinctuur. Hij hield daarmede aan tot den negenden , en wijl alles nog in den vorigen toeftand bleef, ordonneerde ik hem driemaal daags , twintig droppels Van het edinburgsch fpaanfche vliegen tincluur, en tot gewoonen drank een afkookzel van ijslandsch mos. Den twaalfden nam hij veertig droppels, en klom zo allengs op , zo dat hij den vijfëntwintigften alle vier uuren tachtig droppen nam, zonder het minfte (ƒ) De gun. mi e kino, een middel in ons land weinig of niet in gebruik, is eene hsroagdge zelfstandigheid , die in water in liet geheel niet, in fpiritus egter geheel cn al ontbindbaar is, wanneer zij dan ook eene zwarte tinctuur opleverd die zeer zamentrekkend van fmaak is; met de peruviaanfche bast heeft zij niets gemeen; maar komt uit eenen zekeren boom uit Gambia; een nader verflag van deze gom is te vinden in de med. obferv. & inquiries van Londen vol. X, art. 38.  3°4 van eene pijn in het waterlozen, noch eene veri andering der kwaal te befpeuren. De pis ging nog fteeds inzonderheid des nagts in groote menigte droppelwijze af. Den zesëntwintigften ordonneerde ik hem alle vier uuren een poeder van een abforbens en eene derde grein fpaanfche vliegenpoeder. Den agtëntwintigften een half grein op denzelfden tijd. Den dertigjlen zeide hij mij, dat hij den geheelen voormiddag maar eens gewaterd had ; maar de' nagten waren altijd dezelfden. Ik liet hem nu al. Ie vier uuren drievierdendeel grein nemen. Den eerften december een grein, i Den vierden anderhalf grein. Den zesden twee grein.. Over dag was het mee wateren geheel natuurlijk: den nagt te voren liep het water wel weer zonder bewustzijn af, doch het bedroeg flegts eene geringe hoeveelheid. Den agtften twee en een half grein. Den elfden drie grein. Den veertienden vierdehalf grein. Den zestienden vier grein. De pis verminderde zeer. De lijder had zedert eenige nagten maar zeer weinig geloosd , hoewel dit weinige zonder bewustzijn. Den agttienden begon hij bij het wateren hevige pijn te voelen , en ik verminderde de gifte der fpaanfche vliegen tot drie grein. Den twintigflen werd de pijn heviger, en deed hem  * %°S hrm des nagts wakker worden, zo dikwijls de pis wilde afgaan, het welk den voorleden nagt zeer gering was. Ik ordonneerde hem eene oplosfing van arabifche flijm tot den gewonnen drank. Den driecntwintigfien vond ik zijne pols ten uiterften zwak, en zijne beenen begonnen te zwellen. Bij de vorige middelen werd 'hem een afkookzèl van koortsbast gegeven.' Den ïijfentwiniigften werd de pijn .fteeds heviger. Dag en nagt werd hij alle kwartieruurs tot wateren geperst; het zwellen der beenen nam toe, en 'ftrekte zig reeds tot aan de Jenden. Ik liet hem nu met het fpaanfche vliegenpoeder ophouden, en alle twee uuren een drachme wijnfteenroom nemen. Den agtentwintigften was de pijn merklijk verminderd. De pis liep fterk af, hoewel flegts droppelwijze. Het zwellen der beenehnam toe, ook was het aangezigt een weinig opgezet. De lijder klaagde over gebrek aan eetlust, en zijne pols was ten uiterfte zwak. Ik liet hem de wijnfteenroom tot een drachme alle uuren, en tevens een afkookzel van feneca gepaard met het wateragtig extraSt van kina en tinctuur van jeneverbeziën nemen. Den negenentwintig/ten nam hij, wegens verftoptheid van het lijf anderhalf lood zout van Glauber. De pis begon fterker aftegaan. Den dertigften vermeerderde de pis, en de zwelling begon te verminderen. V  Den eërften januari] gaf hij eenige reizen van zei, ven over, en klaagde zeer over mislijkheid. Hij nam eene gifte wijnfleen. Den tweeden. De zwelling onverminderd blijvende, ordonneerde ik hem eenen drank uit geest van mindererus en kamfer. Den vijfden. De drank werkte zeer op de pis, en de zwelling was zedert gister zeer geminderd. . Den twaalfden was de zwelling fchier geheel ' verdwenen, de lijder kon nu met voorweten en zonder pijn veel water lozen. Zedert eenige nagten had hij in het geheel geen water geloosd. Ik ordonneerde hem nu enkel verilerkende middelen, en hij werd binnen veertien dagen volkomen herfteld. Hij verliet eerst in het begin van maart het, lazareth, gedurende welken tijd hij zig volkomen wel bevond, gelijk ook nog tegenwoordig terwijl ik dit fchrijf. o EINDE. IN-  INHOUD. Eetste brief, aan den Heer Hoogleeraar goldhagen, te Holle. Pag. r Over de azijnklijfteeren. 3 Over het uitwendig gebruik van koud water. 32 Over de inwikkeling in flanel en de uitwaasfeming bevorderende middelen in het algemeen. 62 Over het gebruik van de muscus in eene krampagtige aamborftigheid. 82 Van de gemeene wederik (Lyfimachia vulgaris.) 85 Over de flnkbloemen en de olie van difpllius in krampagtige toevallen. 89 Tweede erief, aan den heer dotlor marx, te Hanover, over de eikels. 114 Derde brief, aan den lijfartz, baron van quarin, te Weenen. 145 Over het fabadillenzaad. . 148 Over het ijslandsch mos. 195 Van eene hardnekkige vierdendaagfche koorts door gefublimeerde kwik geneezen. 221 Van eenen ongenezen herpetifchen uitflag. 231 Over den terpentijnolie, den wolfswortel (aconitum) en het pokhout in de heup en lendepijn. 241 Over de meekrap en de zevenboom (fabina). 257 Over eenige zenuwziekten. 265 Over  INHOUD. Over eenen doodelijken melkagtigen pisvloed. 296 Van eenen doodelijken pisvloed. 299 Van eenen pisvloed door fpaanfche vliegen poeder geneezen. 302