JAC. v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM'" TELEFOON 8 3 4,    ONDERWIJS v oor OUDERS , QPVOEDËRS en OPZIENERS van KINDEREN.   O N D E R W IJ S VOOR OUDERS, OPVOEDERS en OPZIENERS van KINDEREN, OVER DE MANIER, HOE DE ONDEUGD DER VERWOESTENDE ZELFBEVLEKKING, DIE ZO VERBAAZEND ALGEMEEN IS, .OP DE VEILIGSTE WIJZE KAN ONTDEKT, VERHOED EN GENEEZEN WORDEN DOOR SAMUEL GODLIEB VOGEL, Hofraad en Hoogleeraar te Roftock. NAAR DEN TWEEDEN VEEL VERMEERDERDEN DRUK UIT HET HOOGDU1TSCH VERTAALD. Te HAARLEM, Bij A. l O O S j E S, Pz. M D C C X C.   VOORREDEN. N immer heb ik, door zulk eenen aandrang van mijn hart, en zodanig eenen bezielende ijver verwarmd , de pen opgevat, dan nu, terwijl ik mij vlei in ftaat te zullen weezen, een klaarer licht te verfpreiden over eene itofre, die zo onmiddelijk en zo algemeen, als geen andere, hoe genoemd , de welvaart van het menschdom betreft. Mijne blijdfchap zoude onbefchrijflijk zijn, zo het mij door deeze bijdrage mogt gelukken, om van een groot aantal van menfchen ook flegts weinigen van den rand des vreesfelijkften afgronds af te trekken en te wederhouden , die ingevolge onnoemelijk veele voorbeelden alle ligchaamskrachten en zielsvermogens, de geheele waardij, alle fchoonheid en het geluk van den mensch onvermijdelijk verflindt. Doch 't geen ik bovenal nog vüurjg wensch , is dit, om duizend onnooze* 3 le  VI VOORRED "EN. Ie kinderen van derzelver eerfte levensjaar af, te beveiligen tegen een gevaar, dat niet grooter zijn kan, en dies te dringender is, terwijl het zich dikwerf zo ongemerkt opdoet , zodanig, dat, aleer het nog eerst recht ontdekt wordt, de knop van de fchoonfte verwachting, reeds verbrijzeld is. Ik.hoop , ja ik ben verzekerd, dat, zo men op de oorzaaken en merktekenen der Zelfbefmetting, die in deeze Verhandeling naauwkeurig zijn opgegeeven, vooral bij jonge kinderen van beide Sexen , zorgvuldig gelieft acht te flaan , men met opzicht tot de oorzaaken ter afweering en geneezing van het kwaad" ongemeen veel winnen, en met opzicht tot de merktekenen dagelijksch nieuwe treurige ontdekkingen doen, en daardoor op den anders nooit gevonden weg geleid worden zal, ten einde zo wel de duisterftc raadfelen op te losfen , als ook eene bron van onnoemelijke rampen en defchrikkelijkfte verwoestingen van ligchaam en geest toe te floppen. Buitengemeen veele gevallen zijn mij in mijne Praktijk voorgekomen, waarbij ik de beste gelegenheid had, om het kwaad in deszclfs geheel afgrijsfelijke gedaante , en met alle zijne oorzaakenen vreesfelijke gevolgen, te  VOORREDEN. vu te leeren kennen. Hier ontdekte ik mede, dat dikwerf prikkelingen van allerleien aart, voortkomende uit eene ongefteldheid des ligchaams, de eerde aanleiding tot dit ongeluk, en de oorzaak van deszelfs onwederftaanbaaren voortgang waren, en dat in deeze gevallen alleen in de Geneeskunde het geheim moet gezocht worden, om hetzelve, is 't mogelijk, weg te neemen, en den Sater, die op geen andere wijze kan beteugeld worden, uit te drijven. Wie ziet niet, dat de beste opvoedingskunde hier buiten de hulp van den Geneesmeester, alle haare kunst, en de anderszins zo nuttige voorbehoedfelen en fchikkingcn, nut- en vruchteloos verkwisten zou ? Over alles, wat hiertoe betrekkelijk is, zal men, hoop ik, in het beloop deezer Verhandeling , zo veel licht verfpreid vinden , als noodig is, om Ouders en Opvoeders op den weg te helpen, langs welken zij alleen hunne bedoeling kunnen bereiken , en buiten welken weg alle opvoedingskundige voorzichtigheid in duizend gevallen van dien aart, tot geen andere maatregelen opleidt , dan die geenszins aan het oogmerk beantwoorden, en van geen vrucht zijn. Hierom is de Geneesheer alleen in ftaat, om dit allerbelangrijkst onderwerp in deszelfs ge* ± hec-  vin VOORREDEN. heele uitgeftrektheid en met de aller wen fchelijkfte bondigheid te behandelen : dewijl de volmaakte beöordeeling van hetzelve in zijn vak behoort, en de verëischte middelen zo wel ter beveiliging tegen het genoemde kwaad, als ook ter geneezing, voor het grootfte gedeelte door de Geneeskunde .bepaald en daaruit ontleend moeten worden. Het kan derhalven ook wel gebeuren, dat veele Geneesheeren door dit géfchrift indachtig gemaakt worden aan het één en ander, wat voor hen nuttig weezen kan, wanneer zij kinderen en jonge lieden van veele ziekten geneezen zullen, die zij buiten dit zo weinig begrijpen als geneezen kunnen , en waaraan zij dikwijls zekerlijk niet dachten. Doch het is eigenlijk voor Geneesheeren niet gefchreeven. Terwijl Tissot , Börner , Zimmerman , Baldinger , Frank , Tode , Gruner , Rahn , Kaempf, Langhals, Campe , Stijve, Villa ume, Saltzman, en anderen, gedeeltelijk in afzonderlijke verhandelingen , gedeeltelijk bij gelegenheid, over dceze ftoffe zo veel gefchreeven hebben , dat op waarheid en ondervinding gegrond is: zou het eene zo nuttelooze als ongevergde bezigheid zijn, om dit al-  VOORREDEN. ix alles nog eens even breedvoerig te herhaalen. Doch deeze ftoffe is nog niet uitgeput; daar is nog menige gaping , die opgevuld moet worden : men is op de Zelfbevlekking bij geheel jonge kinderen en haare ligchaamelijke oorzaaken, nog niet oplettend genoeg geweest; men heeft nog niet gedacht over de middelen en wegen, om zo wel het geheime fpel te ontdekken, als ook de kinderen bijtijds daartegen te beveiligen; de zaak is nog niet algemeen genoeg bekend; zij is allen Leezeren nog niet duidelijk genoeg onder het oog gebragt; men is in veele Hukken nog tot geen zekerheid gekomen ; veele geneesmiddelen zijn nog niet genoeg overdacht, enz. Met dit alles blijven de poogingen en opmerkingen van de bovengenoemde mannen voor ons noodzaakelijk en onuitfpreekelijk dierbaar , en men moet bij elke hernieuwde befchouvving der zaak, daarvan met veel oplettendheid gebruik maaken, om, zo veel als tot dus verre mogelijk is, een volkomen en in alle opzichten gebruikbaar geheel daarvan te vormen. Van zeer veel gewigt is voornaamelijk het nieuwfte gefchrift van den Heer Saltzman: uber die heimlichen Sünden der Jugend. Ik ontving hetzelve niet, dan vóór dat mijn * 5 hand-  x VOORREDEN. handfchrift reeds gereed was. Ik nam dezelve zeer begcerig en onder groote verwachtingen in de hand , en was in den beginne voorneemens , om mijn werk te laaten liggen ; doch bij alle de voortreffelijkheid en bondigheid van dit gefchrift , dat gewisfelijk van zeer veel nut zijn zal, vond ik evenwel , dat de allergewigtigfte ligchaamelijke ziekelijke oorzaaken der Zelfbevlekking in 't geheel niet geopperd, en meer andere dingen overgeflaagen waren , die mij zeer belangrijk toefchijnen. Dit, en eene menigte van eigene waarneemingen en opmerkingen, die mij n. boek behelst, zetteden mij aan, om het mede te doen drukken: in de verwachting, dat men hetzelve niet als een overtolligen arbeid befchouwen zal. Ondertusfchen blijft het Boekje van Saltzman een gewigtig en onöntbeerelijk fluk, waarin de merkwaardigfte bewijzen, en onwraakbaarfte getuigenisfen ter flaaving van de treurigfte waarheden gevonden worden , die famengenomen een waar maar fchrikkelijk tafereel van de ellende , uit de Zelf bevlekking voortfpruitende, ten toon fpreiden. Van zeer veele dingen, die ik flegts met weinige woorden heb aangeflipt, vindt men hier een breedvoerig onderwijs en bericht. Het is inde-  VOORREDEN. xi dedaad zeer te wenfchen, dat dit weldaadig boekje van den Heer Salïzman, waaruit een diep doorzicht zo wel als hartelijke menschlievendheid fpreekt, duizenden menfehen de oogen openen zal over zodanige zaaken, die zij nog zo duidelijk niet zagen, noch behoorlijk begreepen. Over 't algemeen fchijnen wij thans het tijdvak te beleeven , waar'in men hoopen mag , dat zeer veele en fterke krachten zich vercenigen, om het menfehclijk geflacht, zo veel mogelijk te verlosfen van de vernielende vervolgingen van eenen raazenden en toomeloozen vijand, die de gezondheid , de rust , de geneugten des levens en de geheele welvaart van onnoemelijke menfehen even zo magtig als zegevierend aanvalt en omver rukt. Zekerlijk kan men niet verwachten , dat de weldaadige uitwerkingen van den verëenigden ftrijd tegen deczen vijand welhaast algemeen zichtbaar zullen worden, alzo er buitengemeen veel toe vereischt wordt, om alle de bronnen toe te floppen , waaruit hij voedfel en onderfleuning ontvangt; nogthansis er, hoop ik , geen twijfel, of de menigvuldige luidroepende en in een middelpunt famenloopende flemmen zullen ten minsten in Duitschland , eene algemeene , groote oplettendheid verwekken, en in duizend afzonderlijke gevallen heilzaame en  XII VOORREDEN. en aan het oogmerk beantwoordende fchikkingen en voorbehoedfelen veröorzaaken. De doorkundige Schrijvers van het bekende prijswaardig Volleedig Leerftelfel van opvoeding verdienen den Hemel voor de prijsvraag, die tot dit ftuk betrekkelijk is, waarop ongetwijfeld alles zal volgen, wat men omtrent dit onderwerp hoopen kan. VOOR-  VOORREDEN BIJ DE TWEEDE U I T G A A V E. M en begrijpt ligt, dat deeze uitgaave zeer vermeerderd en verbeterd te voorfchijn komt. Aan degroote verwachtingen, welke de prijsvraag, uitgefchreeven door de Schrijvers van het Vülleedig Leerjtelfel van opvoeding , verwekte, is zekerlijk voor een groot gedeelte voldaan , en misfchien fchiet er ter bereiking van de geheele heilzaame en weldaadige bedoeling niets meer te wenfchen over, dan dat het nergens ontbreeken mooge aan krachten en een goeden wil, om dit alles te beoefenen , en te werk te Hellen. De Heeren Oest , Villaume, Gunther en van Winterfeld (*) verdienen daarom voor hunne voor- (*) Zie hec 6de en 7de Deel van de Algemcirx Revi- fwn  xiv VOORREDE bij de tweede voortreffelijke, wezenlijk-praktikaale bijdragen den vuurigften dank van eiken menfchenvriend. Uit hunne verhandelingen heb ik dit werk in zekeren opzichte volleediger gemaakt, zo dat het beter aan het oogmerk beantwoordt, en tot een goed gebruik meer gefchikt is. Doch dit onderwerp , thans zo veel gerucht maakende, heeft federt dien tijd de pennen van meer andere bekwaame mannen bezig gehouden, wier poogingen achting en toejuiching verdienen. Dit zijn ten deele geheele werken, ten deele afzonderlijke opmerkingen en ontdekkingen. Tot de eerften reeken' ik bovenal : ïiber Kinderzucht und Selbfibefieckung enz. Zullichau 1787. welk boek tot in de fijnfte bijzonderheden der zaak indringt. Vervolgens : Tableau des variétés de la vie humaine avec les Avantages & les Desavantages de chaque conftitution; & des avis trés importans au per es & au meres fur lafanté de leurs enfans de l'un £f de. Vautre Sexe, furtout a Vage ie puberté etc. par M. G. Daignan Var. 1787. 2 Deelen. Dit werk behelst gewigtige zaaken, als mede gefchiedenisfen van de Zelfbevlekking bij beide Mtn des gefamwten Schul- und Erzihungsvefen, uitgegeeven van Cajjpe, waarvan drie Deëien in liet Nederduitsch nitgegeeven zijn onder den titel: Follcedig Lesrjlelfel van opvoeding, en het 4de Deel op de Pers is.  U I T G A A V E. xv de Sexen. Für Töchter edler Htrkunfft. Eine gefchichte Leipz.-ij%7. 3 Deelen. De Heer Hekmes is , gelijk bekend is , de waardige Opfteller van dit boek, dat uit het menschlievendst en edelst hart voortgevloeid en rijk is aan een diep doordringende menfchenkennis. Ook vindt men in de twee volgende fchriften zeer goede en nuttige zaaken, die hiertoe betrekkelijk zijn: Abhandlung von den mehrften krankheüen, die van der Onanie und ven übertriebenen Venusfpiele herr'ühren enz. Leipz. 1788. en eine leichte und fafzliche Heilmethode für diejenigen von beiden Gejlechtern, fo an einer Schwache der Geburthstheile und Nerven , nebji den traurigen folgen, fo aus der Onanie oder fonft einer uhrfache entftanden , heimlich leiden. Van den verfa(fern der Deutfchen Gefundheitszeitung. Hamb. 1787. 8. — BShrens über die vertil- ging der onkeuscliheid , en BöTTICHERS win- ke für Eltem enz. ken ik alleen uit den Titel. Afzonderlijke nuttige opmerkingen en ontdekkingen vindt men in de Berlinfche Monatfchrift, in Baldingers neues Magazin, in Rahns Archiv gemeinnütziger Phyfifchen und Medicinifchen kentnijfe enz. in den Volkslehrer, in het Philantropifche Journal enz. De overige Schrijvers , die dit onderwerp behandeld hebben, heb ik reeds in de voorftaande Voorreden genoemd. Be-  XVI VOORR. BIJ DE TWEEDE UITG. Behalven verfcheidene eigene bij deeze uitgaave gevoegde opmerkingen heb ik dit werk nog verrijkt met een nieuw Hoofdftuk over dealgemeene geneezing van de gevolgen der Zelf befmetting. Misfchien worden daardoor de Leezers en de nuttigheid van dit bock nog vermeerderd. Eenc bijzondere aan niemand nog bekende, met toverkracht werkende, geheime geneeswijze, moet en zal men hier niet zoeken. Veelmeer zijn het bij de Geneesheeren zeer bekende, gemeene en eenvoudige, alleenlijk met weinige goedkoope drogerijen pronkende gröndbeginfelen, die ik zo verflaanbaar, als mogelijk, heb zoeken voor te Hellen. En dan is ook bijzonder nog mijn doelwit geweest, om zodanigen , die de gevolgen der Zelfbevlekking ondervinden , bij tijds aan te fpooren, om zich in de handen van een kundig en menschlievend Geneesheer over te geeven, en niet den kostclijken, onherroepelijken tijd te verfpillen met het gebruik van middelen, die voor lien niet gepast zijn, en waardoor zij van tijd tot tijd dieper in eenen doolhof geleid worden, waaruit eindelijk in 't geheel geen uitweg meer te vinden is. VOOR-  VOORREDEN VOOR DE NEDERDUITSCHE VERTAALING, IV r r erd de Heer Vogel, gelijk hij zich in zij' ne Voorreden voor dit boek uitdrukt, met den Ie* vendigften ijver bezield, om over de ftoffe , daar in vervat te fchrijven, aangewakkerd door de blijde hoope, om misfehien eenigen zijner medemenfchen, die van het zelve in de oirfpronglijke taaie gebruik kunnen maaken, of van den rand des verderfs te redden , of hun de middelen aan de hand te geeven , om anderen ongelukkigen van nut te zijn; het is dezelfde ijver voor het geluk van mijne- medemenfehen in onze Nederlanden , ontvlamd door de ondervindinge van de allergewichtig ft e omftandigheden , die ik naderhand zal bloot leggen, dewelke mij heeft aangefpoord, het mijne er toe bij te draagen, dat dit zoo voortreflijk werkje , waar voor men dien edelen menfehenvrieni nooit genoeg danken kan, in een Hollandsen gen * * waai  xvni VOORREDEN voor de •waad gejtooken en dus ook nuttig voor hen 'gemaakt werde, die de Hoogduitfche taaie niet verft aan. . Met zoude laf en ongerijmd zijn, wanneer men hier complimenten en excufen wilde maaken , dewijl men het gewaagd had, de menigte van vertaalingen, die men thans in ons Vaderland ziet verfchijnen, met de vertaalinge van dit boek te vergrooten. Het zoude veel eer onvergeeflijk wezen, wanneer men niet, bij de overtuiging der algemeenheid van de ondeugd, in dit boek verhandeld , in ons Vaderland, zijne poogingen op deeze wijze ten minsten had aangewend , om dezelve te keer te gaan , en zoo mógelijk te helpen uitroeijen. 't Is nog zoo veele jaar en niet' geleden, dat men het in Duitschland zelfs nog niet durfde waagen, om openlijk over de zonde der Zelfbeviekkinge te fchrijven , dewijl men vreesde , dat men het kwaad daar door veellicht eerder mocht vergrooten dan verminderen ; men liet het. daarom, tevens nog niet zoo overtuigd van de algemeenheid en uitgeftrektheid daar van , berusten bij het geen Tissot daar over gefchreeven heeft, maar helaas! niet genoeg behartigd wordt. In de laatfte tien jaar en echter heeft men daaromtrent anders leer en denken, inzonderheid door de poogingen , die de voortrefiijke Saltzman ten dien  NEDERDUITS. VERTAALING. xix dien einde heeft in het werk gefield , zoo dat men eerlang door de onderneemers van het Revifionswerk zelfs een Prijsvraag zag uitgefchreeven , waardoor de wakkerfte menfchenvründcn werden aangefpoord, om op eene meer volledige envoor dl zedenkundige wijze deezeftoffe te behandelen, gelijk men duidelijk zien kan in het 6de en jde Deel van dat werk. En door welk middel is men gedrongen geworden, om hier in anders te denken? Doordien men zag, dat de ondeugd der Zelfbevlekking zich veel meer algemeen had uitgefpreid, dan men ooit zou hebben kunnen vermoeden ; dat van alle kanten brieven van zulke ongelukkige zondaaren inliepen, zoo draa hun flechts gelegenheid werd gegeeven , om zonder gevaar en opzicht te kunnen fpreeken , gelijk dit boek zelf zulke brieven opleevert $ en dat inzonderheid de onkunde omtrent die ondeugd bij veele jonge lieden de oorzaak was , die hen had doen vallen en zich zeiven onweetend in het uiterst verderf ftorten. Men zag dus , dat men geen nadeel meer doen konde, met deeze zonde in gefchrifte meer bekend te maaken, ja dat de menfchenliefde zelfs daar toe drong. Ziet daar dan ook tevens de reden , waarom onze Schrijver zijnen Landgenooten met ons werkje een gefchenk maakte. Zoude ik wel behoeven te bewijzen, dat het in ons Vaderland even zoo gefield is, en dat hier de** 2 zelf-  xx VOORREDEN voor de zelfde dringende redenen zijn, om dit boek te ver* taaien, als in Duitschland, om het zelve op te [lellen? Achl mijne Landgenootent gij behoeft onze jonge lieden onze Schooien jlechts van nader bij te kennen, om in de treurige noodzaaklijkheid te zijn , van mij recht te moeten geeven, en gij kunt ^er tevens van verzeekerd wezen , dat ik fpreeke uit eigen ondervindinge, uit herhaalde opmerkingen van jaaren lang , uit belijdenisfen van veelen, en dus uit' omftandigheden, die allen twijfel verbannen, en waarvan ik thans iets zal opgeeven, dat het bovengaande in alle deelen zal bevestigen en u tevens de aanleiding bloot leggen tot-de vertaalinge van dit boekje. Ik zal mij niet beroepen op den brief uit Holland zeiven, die in dit boek van Vogel voorkomt, en mijne beweering eenigermaate bevestigt. Met nog meer recht konde ik aanhaalen , in mijne jeugd zelf op eene Schoole in de Nederlanden geweest te zijn, waar deeze pest, die in het duister fluipt, deeze ziekte, die in den middag de jaaren verderft , bijna alle de kinderen en jongelingen had aangetast. Laat liever een vriend voor mij fpreeken, die ik kenne en beminne als mij zeiven, en die mij meermaalen met weenende oogen de volgende belijdenis heeft gedaan , waaruit men niet alleen een nieuwe blijk van het bederf der Schooien in onze Nederlanden zien zalmaar ook  NEDERDUITS. VERTAALING. xxi obk tevens op nieuw kan ontdekken , hoe onfchuldig, onweetend en geheel van zeiven men tot de ondeugd der Zelfbevlekkinge kan vervallen , en hoe goed en heilzaam het is, dat men reeds vroeg dit monster leere kennen, om 'er zich voor te kunnen hoeden, daar zelfs zulk eene manier van ontdekkinge van dit kwaad hem reddede, die anders juist gcfchikt was, om hem dieper in het verderf te ftorten. „ Van mijne vroegfte jeugd af, lieve vriend! zoo verre ik mij herinner e , gevoelde ik, van „ een zeer bloedrijk geflel zijnde, eene duistere maar zeer fterke genegenheid tot de andere Sexe> .zoo dat ik niet alleen gaarne op zulk eene wijze met meisjens van mijnen ouderdom fpeelde, dat„ men mij, indien ik de jaaren gehad had, eenen verliefden zou genoemd hebben, maar dat ik ook, hoe zeer voljlrekt onkundig van het onder' „ fcheid der Sexen, de wonderbaarlijkfte droomen „ had , op het minnefpel betreklijk, en die ik mij „ nog leevendig kan voorjlellen. Daar ik zeer geftreng werd opgevoed, mij zeer veel fchaamte „ door mijne Ouderen werd ingeprent, en ik naderhand op de Schooien, en vervolgens bij het ,, leeren van eene kostwinning zeer veel werks kreeg, te meer, om dat ik eene groote leergierigheid bezat, en altijd gaarne mijne mededingers „ voorbij fireefde, vergat ik deeze neiging, of * * 3 » Ue'  xxii VOORREDEN voor de liever zij geraakte aan het /luimeren , want ik „ kan mij niet te binnen brengen , hoe ik, van „ mijn Zfte of gde jaar tot mijn i$de daar om„ trent ben gefield geweest. Om deezen tijd 5, veranderden mijne aardfche lotgevallen , en ik ,, zou nu tot iets opgeleid worden, waar toe ik altijd zeer groot en lust gehad had , waar op ik evenwel niet had durven hoopen, en waar toe noodzaaklijk het leer en der Latijnfche taaie „ vereischt werd. Onder het befiuur van eenen „ goeden vriend mijns vaders, die deeze taal mach,, tig was, zou ik dan nu te werk, om dezelve „ fchielijker te leer en , dan op de Schooien gewoonlijk gefchiedt. Den geheelen eerften dag ,, en den daar op volgenden nacht leerde ik over •,, Menfa , zonder de buigingen daar van mij te kunnen inprenten, waar door ik aanftonds zeer mismoedig werd , om dat ik vlug genoeg van s, geest was , wanneer het denkvermogen en niet ,, zoo zeer het geheugen te pas kwam, en, hoe „ zeer ik ook mijn best deed in het leeren van de „ eerfte beginzelen dier taaie, en daar in zelfs „ taamlijke vorderingen maakte , ik had toch geen „ waare lust daar toe , zoo dat ik geduurig andere bccken zocht te krijgen, om die tusfchenbeiden te leezen , en hoe meer die dan nadenken vereischten, zoo veel te liever las ik dezelven. ii Ongelukkig ja wel ongelukkig kreeg ik in „ het geheim de Theodicée van Leibnitz in 3J han-  NEDERDUITS. VERTAALING. xsni ,, handen, want zou deeze groote man, zou „ iemand wel ooit kunnen vermoeden , dat dit „ boek aanleiding gaf, dat ik geheel uit mij zel- „ ven een Zelf bevlekker werd? En hoe? Ik ,, wilde hembegrijpen, ftrengdemij aan, dacht na ,, zoo veel ik maar immer konde , werd angjlig, ,, dat ik het niet konde verftaan, de angst verwekte mij eene zekere persfinge op de teeldeelen, mijne beenen raakten kruiswijze over eikanderen, „ het manlijk lid werdt daar tusfchen geperst, de angst deedt mij half onwillekeurig drukken en ,, wrijven met de fchenkelen, allengs veranderde die y, angst in een kittelend gevoel, alles met elkanderen persttemij het zweet uit, bedwelmde mij ,, en ik viel als in eene onmacht of liever in eene foort van zachte en wellustige jluimering. Bij,, na oogenbliklijk gevoelde ik mij verfrischt, bedaard, luchtig en meer dan ooit bekwaam, om na te denken , zonder iets kwaads te vermoeden , fchoon mij dit voorval zelf onbegrijplijk voorkwam, en ik eerder dacht aan eene won„ derbaare Godlijke verjlerkinge, dan aan het begaan van eene heillooze ondeugd. Na eenige weeken rondt hetzelfde weer plaats, maar reeds iets meer willekeurig en meer eigenlijk wellustig. Na een half jaar of iets langer , naa dat een keer vijf of zes, altijd bij tusfenpoozingen ,, van eenige weeken, mijn ongeluk weer had plaats gevonden, word ik, doordien ik eenige vochtig* * 4 „ heid  xxiv VOORREDEN voor de heid bef peur de, nieuwsgierig, om eens na dat „ lid te zien, het welk mij zoo geprikkeld werd, „ maar God! hoe verfchrikte ik , toen ik dat ge„ ne vond , wat het natuurlijk gevolg van mijne wandaad was. Vast verbeeldde ik mij thans, „ ziende het vocht voor etter aan, dat ik een m,, wendig gezwel aan dit lid had en dat het mij geheel zou afrotten. De angst hier over gepaard met nieuwsgierigheid deed mij nu aanftonds mijne daad herhaalen, en wel op dezelfde wijze, (want mijne handen heb ik tot deeze wandaad nooit gemisbruikt, hoewel ik dit niet „ ter mijner vcröntfchuldiginge aanmerke, want dit was even zoo flecht als manuftupratie en „ waarfchijnlijk nog erger en gevaarlijker,) zoo dat ik dezelfde uitwerking zag , maar in eene „ nog dieper onmacht of jluimering verviel, en ,, naa dezelve mij wezenlijk eenigzins verzwakt ,, gevoelde. Dit geval deed mij echter in zoo ,, verre goed, dat ik mij verbeeldde, door die pers,, fing mij dit gezwel zelf te hebben verwekt, en dus bej'ioot, mij daar voor te moeten hoeden, en dit was oorzaak, dat ik, wanneer ik angst in „ het nadenkenbegon te gevoelen , ik dan het boek ,, wegwierp en opftond. Zeer beducht was ik „ eerst, of het gewaande gezwel wel weer zou geneezen , en evenwel hield fchaamte mij te 5, rug , om het niet te openbaaren. 't Is wonder55 lijk t maar het fchijnt, als of de natuur zelve, „ ons  NEDERDUITS. VERTAALING. xxv „ ons in zeker opzicht leert, wat eerlijk offchan,, de lijk zij. Hoe weinig ik bij mijne daad aan zonde dacht, zoude ik evenwel niet gaarne mij,, ne omftandigheid hebben willen bekend maaken, ,, ja ik gevoelde zelfs eenige knaaging of fcliaam,, te bij mij zeiven. Daar ik nu eenen geruimen ,, tijd, mUfchien wel een half jaar oflanger, mij tegen deeze daad met geweld verzettede, ik dus geen vocht meer zag en ook geheel geene fmarte ,, aan het manlijk lid ontwaar werd, ftelde ik ,, mij gerust, dat het gezwel geneezen was. Ein* 5) delijk drong mij, mag ik het- zoo noemen, de natuur , maar de reeds eenigzins verwende en 5, verdorven natuur, om mijne wandaad wederom ,s te begaan , en dit duurde zo een paar jaaren voort, en, dewijl ik er geene kwaade gevolgen van ontwaar werd, dewijl ik mij 'er veel eer luchtiger op gevoelde, en daar 'er lusfchen elke „ herhaaling 3, 4, ja meerdereweeken verliepen, ,, terwijl ik eindelijk 'er meer toe aangeprikkeld werd, dan dat ik mij zeiven aanprikkelde, hoe,, wel dit niet gemaklijk te onderfcheiden is, be„ fchouwde ik het eindelijk als een onfchuldig ver- eischten der natuur, doch niet zoo geheel on,, fchuldig als de waterloozing , want voor geen geld zou ik mij op de daad hebben willen laaten iS betrappen. ** 5 » Nu  sxvi VOORREDEN voor de j, Nukwam ik op eene Latijnfche Schoole,waar ,, ik, wel is waar, privaate les/en kreeg , maar ,, evenwel in de fpeeluuren met de andere jonge lieden verkeerde, en tevens eenen derzelven tot ,, eenen fiaapkameraad had. Van deezen zag ik de waare manuftupratie oefenen , en wel op ,, de onbefchaamdfte wijze. Men zetlede 'er mij „ toe aan, dan daar toe was mijne fchaamte te ,, groot, en ik verzweeg tevens mijn geheim, de„ wijl ik, hier dezelfde uitwerkzelen ziende, ook ,, mijne daad voor dezelfde hield ; en , daar ik 3, zag, dat die }onge lieden 'er zeer door ver3, zwakt werden, en het dus een gevaarlijke on,, deugd was, befwot ik, om ook van de mijne af „ te flappen. Door mij, en wel door mijne een,, voudigheid werd de Reclor der Schoole, een zeer braaf man, ook het bederf der jfeugd gewaar. Hij „ fluittede hetzelve. Ik kreeg Tissot te leezen. ,, Hier leerde ik eerst recht deeze ondeugd kennen en ,, derzelver natuur en gevolgen bezeffen. Mijn voornoemen werd 'er door vcrfterkt , maar ,, vriend! vriend! ik had tijd langen tijd nodig, om mij geheel te verbeteren, en, hce,, wel ik, om dat ik niet diep gezonken was , 'er 3, niet veele nadeelige gevolgen van befpeurd heb,, be , viel ik evenwel menigmaal wéér te rug , 3, wanneer ik meende, het kwaad reeds geheel te „ hebben overwonnen. Dan eens overraste mij mij- „ ne  NEDERDUITS. VERTAALING. xxvii ne zinlijkheid, dan eens lokte zij mij uit door ,, allerlei voorwendzels , en alleenlijk aan eene 3> langduurige oeffening en bejlrijding, gepaard met gtbede tot God , heb ik het te danken, dat ik er eindelijk van verlost ben geworden : mijn „ onfchuid is evenwel verlooren, het denken aan „ deeze zonde is nooit voor mij zonder kwellinge, eenig nadeel heb ik 'er toch gewis ook van gekree,, gen, en wie weet, of ik de gevolgen niet nog naderhand moet bezuuren, en voor dit alles wa~ „ re ik bijna zeeker bewaard gebleeven , indien ,, jlechts iemand mij omtrent de beflemming en in,, richting van 't manlijk gcflacht en der teeldee,, len onderricht, en met gronden reeds vroeg voor ,, die wandaad gewaarfclmuwd had." Tot zoo verre mijn vriend, en zóó heb ik gelegenheid gehad, om meer vrienden hier in de Nederland, n te hoor en fpreeken of klaagen. Zeer oplettend maakte mij dit aan den eenen kant op alle jonge lieden , die onder mijn bereik kwamen, en aan de andere zijde op de boeken , die daar over handelden, zo dat ik zeer ras alle die onderfcheidenen leerde kennen, die Vogel zelf zoo in de Voorreden als in het werk zeiven heeft aangehaald en opgenoemd. Nog meer werd mijne oplettendheid verdubbeld, daar  xxviii . VOORREDEN voor de daar ik in de gelegenheid kwam , om eenige jonge lieden onder mijn opzicht, onderwijs en befiuur te krijgen, en hierbij het volgende gebeurde. Een zeker vriend verzocht mij, om ook zijnen Zoon in mijn onderwijs te neemen. Zoo dra ik den jongeling zag , was hij ook bij mij in verdacht. Hoewel anders fchrander van begrip , droeg hij de tekenen der Zelfbevlekking op zijn gelaat, en was reeds Zodanig verzwakt, dat hem een weinig nadenken of van buiten leeren hoofdpijn verwekte. De Vtder dacht , dat de Zoon zich te fterk aangreep met ftudeeren, dan toen ik hem mijn vermoeden onbewimpeld mededeelde, werd hem zulks zelfs waarfchijnlijk. De jongeling werd door zijnen Vader, die hem teder beminde , hier omtrent onderricht, te gelijk ook ondervraagd, maar hij beleedt niets en de Vader liet dus allen verdacht vaaren. Wat mij betrof, ik konde dit niet zoo gemaklijk doen , daar ik nu en dan iets meende te bemerken, hetwelk mij in mijn denkbeeld verfterkte , en ik maakte 'er dus mijn werk van , om hem zoo wel met alle oplettendheid gade te Jlaan , als om zijne liefde en vertrouwen te gewinnen , hetwelk mij zoo veel te beter mogelijk was, dewijl hij niet wist , dat ik eenig vermoeden had, en zijn Vader in zijne vermaaninge van mij niets had gerept. Na een vierdedeel- jaars  NEDERDUITS. VERTAALING. xxix jmrs meende ik kentekenen genoeg te hebben, om voor mij zedelijk verzeekerd te zijn, dat hij aan die ondeugd verknocht was , en eensdags merkte ik zulk een baarblijklijk teken op , dat mij teyens deed bejluiten, om hem nu hoe eerder zoo liever daar over te onderhouden. Ik liet hem dan onder een voorwendzel bij mij komen en wikkelde hem ongemerkt in een gefprek , waarin ik hem de overtuiging uitlokte, dat ik hem waarlijk lief had en zijn best zocht. Als een blijk van liefde, zeide ik hem, had hij het aan te merken , dat ik hem thans een onderwijs wilde geevtn omtrent eene zaak, die jongelingen van zijne jaaren nu wel weeten mochten. Hierop begon ik hem te onderhouden over het onderfcheid der beide Sexen en het oogmerk daar van, daar ik, op de wijze van Villaume , met de boomen begon , van daar tot de dieren en zoo tot de menfchen overging. Nu maakte ik hem opmerkzaam op de gejleldheid en edele eigenfchappen van het zaad en de kwaade gevolgen van deszelfs misbruik, naar aanleiding van Vogels 9de Hoofdjluk , en zonder iets te laaien merken, dat ik hem zeiven daaromtrent verdacht hieldt. Ik had eenen handfpiegel omgekeerd op de tafel gelegd, en wel zoe, dat men 't niet merkte, en  sxx VOORREDEN voor de en zoo dra ik vaardig was, met alle de rampen te fchilderen, die uit de Zelfbevlekking voortvloeiden, waarbij wij beiden zeer waren aangedaan, veranderde ik eensklaps van toon, hield hem den fpiegel voor het gezicht, en zeide hem tegelijk met eene ernflige en doordringende Jiemme: en alle die gevolgen hebt gij u zeiven reeds op den hals gehaald; ziet hier uw beeld des doods hoe lange hebt gij die ondeugd reeds bedreeven ? De uitwerking was, zoo als ik verwacht had. Hij moest zich verraaden. Het gezicht in den fpiegel moest hem ontroeren. Sloeg hij de oogen neder, dan verraadde hij zich zeiven daar door, en in mijn oog konde hij tevens niet zien, want dit vattede hem zoo fcherp, dat hij in verwarringe moest geraaken. Hij fchrikte, ftotterde, begon te weenen ,, en de belijdenis volgde, terwijl ik hem ook geen tijd liet, om zich te vatten of te 'bedenken, want anders was 't misfchien nog verkeerd uitgevallen. Nu kwam ik wederom tot den voorigen weemoedigen toon te rug , en waarlijk ik behoefde geen konst aan te wenden, want nooit ben ik meer aangedaan geweest, dan in die oogenblikken. Hij moest thans natuurlijker wijze biechten, en medeplichtigen opnoemen , op dat ik voor meerdere jonge lieden konde nuttig wezen, en nu bevond ik, daar de een geduurig den anderen verklapte, dat het kwaad zeer uitgebreid was en de fchoolen zoo wel als huizen  NEDERDUITS. VERTAALING. xxxi zen daar mede befmet. Men kan van zeiven begrijpen , dat ik overal zoo veel ontdekte , vermaande , waarfchuuwde , als ik konde , zoo wel wat betreft de jonge lieden, als de Ouders, Leermeesters , ja zelfs de Predikanten, maar men begrijpt ook even zoo ligt, dat ik om even die reden noch mijnen naam noemen kan, noch de ftad, waar dit gebeurde men heeft genoeg aan de zaak , en ik twijfde niet, of veele andere Steden in onze Nederlanden zullen met deeze in dit ongeluk deelen, hetwelk dan ook de reden is, waarom ik bij nadere overweeginge voornam, het mijne ook fchriftlijk toe te brengen •, om op deeze zonde meer oplettend te maaken , en dus iets van die nuttige Werkjens te vertaaien , die in Duitschland niet lange geleeden over dit onderwerp gefchreeven zijn. Onder allen heb ik hier toe dit van Vogel het volledigst en dus doelmaatigst gevonden. Ik had eensdeels het geluk , dat de Heer A. Loosjes , Pz. mijn oogmerk gaarne wilde bevorderen , en dat anderdeels een mijner vrienden , dien ik 'er hier mijnen hartlijken dank voor ietuige, de vertaaling van het boekje op zich nam, dewelke mi] zeiven, wegens eene menigte van andere bezigheden onmogeljk was , waarbij ik dan eenige weinige Aanmerkingen , het Aanhangzel tot het %fte Hoofdjluk van Villaume, en deeze Foor-  xxxii VOORREDEN voor m Voorreden gevoegd hebbe, welk, zoo ik hoope, 'er toe dienen zal , om aan dit op zich zeiven reeds zoo nuttig en noodzaaklijk werkje ook in onze Nederlanden ingang te vcrfchaffen. Ach! dat liet mij dan gelukken mochte, om 1% aan wien onze Nedeilandfche jeugd is toevertrouwd , en van welken het heil van het op ons volgend gejlacht zoo zeer afhangt, Ouders, Leeraars van den Godsdienst , Leermeesters in Latijnfche , Franfche , Nederduitfche en andere Schooien, Opvoeders van kinderen, en allen, die eenigzins in de omfiandigheden zijn, om met de Jeugd om te gaan , op dit ziel- en lighaam-verdervend kwaad oplettend te maaken, en u aan te fpooren, zoo wel, als de middelen aan de hand te geeven, om het te fluiten en uit te roeijen. Ik roepe u hier het zelfde toe, wat mij omangs een edeldenkend vriend zeide, met wien ik hier over en over mijn oogmerk fprak : ach! laat ons de handen in één flaan en een vast verbond maaken, om dit heilloos monster te dooden, het welk de waars Duivel is, die ook in ons Vaderland omgaat als een brullende Leeuw, en overal zoekt, wien hij verjlinden kan. Laat ons het vooral niet gering achten of 'er ons ligt voor beveiligd houden; de ondervinding heeft mij gelecraard, en ik heb 'er maar weinig ftaaltjens van opgenoemd , dat het zijn  NEDERDUITS. VERTAALING. xxxin zijn vergif verder heeft uitgefpreid , dan men ooit zou denken, en dat zijne woede zoo veel te Jlerker en gevaarlijker is , naar maate wij het zelve gering achten en onze krachten niet injpannen , om het tegenfland te bieden en te verpletteren. Neerlands Jongelingfchap! valt dit boek u in de handen, ó maak 'er dan, het zij gij tot hiertoe onfchuldig waart, het zij dat gij reeds ongelukkig door de ondeugd, daar in vermeld , verflrikt waart, zodanig gebruik van, dat deszelfs oogmerk daar door bevorderd , dat de vertaaling daar van ook voor u nuttig worde, en dat het u dus tot zegen verftrekke. Schuuw eene zonde, die u den naam van een waar Nederlander, veel meer nog van een Christen onwaardig maakt, die uw lighaam en uwe ziel verzwakt en bederft, uwe edelfte vermogens en neigingen uitbluscht en verdooft , uwe genoegens verbittert , u beneden de dieren plaatst en uw geheel geluk voor tijd en eeuwigheid ondermijnt en vernietigt. Hoor de liefderijk waarfchuuwende flem van uwe medebroederen , het klaagend geluid van hen, die zich hier door in ellende geftort hebben, en volg de vermaaningen , waar door gij u voor zo veele rampen bewaaren, tot zoo veele waare genoegens opleiden kunt. En  xxxiv VOORR. voor de NED. VERT. En Gij , God en Vader van alle men/eken 1 Gij die zoo gaarne wilt, dat alle uwe kinderen gelukkig worden, en alle middelen daar toe en om hunne ellende af te weeren zoo gaarne zegent, zegen ook deeze onze poogingen, op dat wij 'er u nog in eeuwigheid voor moogen danken. Verhoor ons, wanneer wij onze beden vereenigen en u fmeeken: vergeef ons onze fchuld , laat ons niet in verzoekinge komen of 'er onder bezwijken, maar verlos ons van dit.kwaadü! Amen! Amen! G. In Julij IN-  INHOUD. EERSTE HOOFDSTUK. Eenige voorafgaande algemeene opmerkingen over Onkuischheid en Zelfbefmetting. Bladz. i. TWEEDE HOOFDSTUK. Over de uitwerkingen en gevolgen der Zelfbevlekking. . . . 15* DERDE HOOFDSTUK. Over de oorzaaken en aanleiding tot de Zelfbevlekking. . . . 43. VIERDE HOOFDSTUK. Over de kentekenen der Zelfbevlekking. 65. V IJ F D E HOOFDSTUK. Over de beveiliging tegen de Onkuischheid over 't algemeen , en de Zelfbevlekking in 't bijzonder. . . 73, ZESDE HOOFDSTUK. Over de vraag: moet men jonge lieden onderrichten van de voortteeling van den mensen , van Onkuischheid en Zelfbevlekking, en hoe moet men zulks aanleggen? .... 93. *** 2 ZE-  INHOUD. ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de manier en wijze, hoe men kinderen en jonge lieden, die onder de verdenking van Zelfbevlekking liggen, tot bekentenis brengen kan. . . . 106. AGTSTE HOOFDSTUK. Over de middelen en wegen, om kinderen en jonge lieden van de Zelfbefmetting te geneezen, met een Aanhangzel van Villamme uit het Revifions-werk. • 112. NEGENDE HOOFDSTUK. Onderwijs voor kinderen en jonge Heden van hun twaalfde jaar af: hoe zij de Onkuischheid en Zelfbevlekking ontgaan, of, ingevalle zulks reeds te laat is, daar van wederom bevrijd worden kunnen. . . 152. Bijvoegfel. , ... 168. TIENDE HOOFDSTUK. Over de algemeene geneezing der ziektens, die uit de Zelfbefmetting ontflaan. . 177, EER-  EERSTE HOOFDSTUK. Eenige voorafgaande algemeene opmerkingen over onkuischheid en zejl.fbesmett1kg. D oor Onkuischheid verfta ik over 't algemeen elke onmaatige, ongeregelde, volkomen' of onvolkomen' bevrediging der liefdedrift; en door Onanie of Zelfbefmetting in 't bijzonder elke opzettelijke bewerking, hoe en om welke redenen dezelve ook mooge gefchieden, waardoor de teeldeelen op een onnatuurlijke wijze tot wellustige gewaarwordingen , die gemeenlijk met de uitvloeijing van zeker vogt uit dezelven eindigen, aangeprikkeld en verhit worden. Het komt hier niet aan op een naauwkeuriger befchrijving en nadere bepaaling van 't geen men Zelfbefmetting noemt, indien men flegts algemeen daarin overcenftemt: dat elke al te vroegtijdige, tegen den wil der natuur ftrijdende, en te dikwerf herhaalde prikkeling en verhitting der teeldeelen, evenveel in welke , doch vooral in de kindfche en jeugdige jaaren , onvermijdelijk de fchadelijkfte gevolgen naar ligchaam en ziel na zich lleept. Is men het hieromtrent eens, dan behoeft men weinig belang te ftellcn in de vraag: of men het ook Zelfbefmetting moet noemen, wanneer onnoozele kinderen van één jaar en zelfs nog jonger , hunne wegens een ziekelijke en Hoffelijke A oor-  (O oorzaak jeukende teeldeelen wrijven enz. ? Men ma-g zulks Zelfbevlekking noemen of niet, het gevolg is of wordt hetzelfde , en dit is voor ons genoeg. „ Z.er vroegtijdig fointrjds , en'mogelijk vroeger, „ dan rcen dénkt, zegt Zimmi-uman, ontfhan door „ ieder iccval'ige prikkeling der teeldeelen bij jonge „ meisjes, (hetzelfde heeft ook bij jonge knaaperi „ plaats,) wellustige denkbeelden , hoe een vouwig of „ vrij van beelden zij ook in deeze jaaren weezen „ tnoogeo. Deeze denkbeelden bemagtigen bij een ,, aandoenelijkc natuurgefteldheid , zeer fchielijk de „ verbeeldingskracht en zinnen. Zo dikwijls deeze „ wellust, zonder de minste ligchaamelijke aanfpoo55 ™g-> hervat, en in weerwil van het llrengfte ver5, bod gepleegd wordt, dan noem ik zulks Zelfbe,, fmetting. Eene herhaalde wrijving der teeldeelen, „ veroorzaakt door een bezwaarlijke jeukte wegens wormen of om andere redenen, is wel geen Zelf? ,, bevlekking , maar leidt regelrecht daartoe op 5, enz." (*) Ik zal hierna het geval vernaaien van een éénjanrig kind,dat uit hoofde van eene ziekelijke ligchaams-gefteldheid, federt meer, dan een half jaar dag aan dag de lendenen zo fterk en aanhoudend aan elkander en aan het ffijve mannelijk lid, fchuurde en wreef, dat het zelve over het geheele ligchaam warm wierd, fterk in 't zweet geraakte, en eindelijk geheel afgemat in eenen diepen flaap viel. Een van de klaarblijkelijk- (*) Zie Baldinüer's tieues Magazin für Aertze i B. I St. bladz. 62.  (3) fte gevolgen daarvan was, dat het kind' over 't ge* heele ligchaam als de dood zo bleek wicrd , enz. Dit kind zou zekerlijk een van de vroeglïe Zelfbevlekkers geworden , en daardoor verloeren geweest zijn, indien dit vreesfelijke wrijven der lendenen niet door de ernftigfte en ftrengfte fchikkiugen belet was geworden. Het is, helaas! een maar al te ontegenzeggelijke treurige waarheid, dat de Zelfbefmetting onder jonge lieden van zekere jaaren een zeer dikwijls gepleegd wordende en algemeenc ondeugd is. Veele opmerkers weeten zo wel als ik, dat geheele fchooien daarmede befmet zijn (*). Frank zegt (**) : „ de „ fchanddaad der Zelfbevlekking heeft in veele ge„ hoorzaalen , opvoedings-buizen en lchoolen van „ verfcheiden gewesten , voornaamelijk in groote ftc„ den, zodanig veld gewonnen, en de gevolgen van „ deeze wandaad zijn zo fchroomelijk, dat de Over„ heid geen middelen genoeg kan te werk (lellen , „ om zulk een pest overal uitteroeijen. Ik ken fchoo,, len, waarin bij de veertig jonge knaapen op daa„ den betrapt wierden, welke uit hoofde van d.rzel„ ver gevolgen het Gemeenebest moesten doen bee,, ven, enz." Ik ken mede zodanige openlijke fchoolen, onder anderen één, die door een eenigen knaap bijna algemeen 'beimet is (f). Hier fliepen altoos twee (*) Saltzman haalt zelfs een voorbeeld aan, dat eene geheele Dorp gemeente befmet is geworden. (**) Medicinifche polizei 2 B. p. 599. (t) Zoo eene leerde ik ook in mijne jengd in ILlland hennen; eene andere is de oorzaak, die mij de hand thans A 2 heeft  (4) twee knaapen in één bed, die, behalven misfchiert eenige weinigen, elkander alle nachten bij beurten deezen veifueijelijken dienst beweezen. Ik meen echter wel tewceten, dat de gewoonte in 't vervolg ivan tijd afgefchaft is, twee van die kinderen bij elkander te laaten flaapen. De Heer gruner verzekert, aanzienlijke kooplieden te kennen, waarvan men bijna met een ongetwijfelde zekerheid zeggen kan, dat drie vierde gedeelten van de volwasfen meisjes deeze ftomme ondeugd pleegen, en dat zelfs veele gehuuwde Dames zich aan Zelfbefmetting fchuldig maaken. In de meeste fchoolen leest men op de aangezichten der fhideerende jongelingen een verborgen wellust, welken zij offeren , enz. (*) Dat volgens de ontdekking van Stuve onder twintig kinderen van zes tot twaalf jaaren , naauwlijks twee gevonden worden , die deeze ondeugd nog niet kennen, en waarvan de helft, zonder in het minst daartoe aangezet of verleid te zijn, van zeiven daartoe vervallen is, gaat alles heeft doen leenen ter vertaalinge van dit Boek, en de ondervinding hierin doet mij vreezen , dat in onze Nederlanden deeze ondeugd even zoo algemeen is, als in Buttsckland, en ziet hier mede ééne akelige bron van onze tegenwoordige verbastering. G. (*) Zie Almanach für Aertzfe und Nicht - aertzfe für das Jahr 1785. bladz. 239. en volg. Qa) (rzaakt. Het (*) Uber die h:'mliche Siinden der Jugend. 15 4  C 24) Het is zeker, dat men duizend ziektens bij menfchen van eiken ouderdom veel beter zou kunnen beoordeelen en geneezen, wanneer men meermaalen , dan wezenlijk gefchiedt, deeze oorzaak in het oog hield. Zeer veele Geneesheeren komt het bij veele gevallen in 't geheel niet in de gedachten , dat de voorhanden ziekte uit deeze en geen andere bron onmiddelijk haaren oorfprong genomen heeft, en dat de hardnekkige en boosaartige gefteldheid van dezelve, en de wonderbaarlijktle , tegeultrijdigfte toevallen van haar. afkomftig zijn. De ziekten neemen door de Zelfbefmetting den ongeregeldften loop, die den fchranderften en kundigften Geneesheer in de grootlte verlegenheid brengt. De verwarde, ten deele buitenfpoorige, ten deele onderdrukte uitwerking van zo veele tegen elkander aandruifchende en uit haar evenwigt gerukte krachten , de ontijdigfte en onlluiniigfte prikkelingen van eene meer verborgen of openbaare fcherpte, het de halfverlamde en aan de algemeene zwakheid noodzaakelijk dcelneemende vaten met geweld doorworftelend bloed, de gevvoone verflijming van de eerfle en tweede wegen , en zeer dikwerf een zuur , dat in den flljra van het krachtelooze gedarmte huisvest, ad het welk de eerfle en gewoone gevolgen der Zelfbevlekking zijn, — verëenigeivzich hier, om den loop van elke opkomende ziekte op menigvuldige wijze te flooren en in de war te brengen, als mede de natuur evenzo menigvuldige hinderpaalen in den weg te leggen, zo dat haare krachten tegen de ziekte niet behoorlijk .werken kunnen. Hierbij komt nog, dat zodanige zieken veelen van de middelen , die anderzins te-  (=5) tegen de ziekte dienen , in 't geheel niet kunnen verdraagen, en derhalven in dit opzicht zeer bezwaarlijk te behandelen zijn. Zodanige middelen zijn , bij voorbeeld, aderlaating, zuiverende, prikkelende en andere geneesmiddelen. Zekere ligtekooi, door de Venus-ziekte befmet, geraakte terftond in het begin van hetzachtfte gebruik der kwik fterk aan het kwijlen, en kreeg de vallende ziekte. Na een menigvuldig en langduurig onderzoek, waaruit toch deeze verbaazende gevoeligheid haaren oorfprong hebben mogt, ontdekte men, dat dit verfoeijelijk vrouwmensen federt eenen geruimen tijd den gruwel der Zelfbevlekking gepleegd had, en anderen mede daartoe verleidde. Zij ftierf eindelijk in de uiterlte ellende (*). Vervolgens is het zeker, dat men bij de opvoeding zeer veele misflagen begaat, wanneer men niet weet, dat veele gebreken in het verftand , mangel aan oplettendheid en aan lust tot alles, wat het denkvermogen bezig houdt, onbekwaamheid om de gemakkelijkfte zaaken in het geheugen te houden , luiheid en traagheid, onverfchilligheid en gevoelloosheid bij de ernffigite vermaaningen , of onmaatige gevoeligheid, een gemelijk, verdrietig, kijfachtig, nors, nijdig, boosaardig, ondraaglijk voorkomen, — ik zeg, wanneer men niet weet , dat alle deeze en nog veele anderê verfchijnfelen, gebreken en ondeugden , niets anders zijn , dan ziektens en zwakheden des ligchaams en des geests, welke een oorfpronglij- ke (*) Zie FreuTZ Chirwg. Wahrr.emungen in Richter's ChirurgtTche Biblioth. VIII. D. bladz. 115. ■ B 5  ( 26 ) ke uitwerking van de Zelfbevlekking zijn , en die men derhalven noch door de verdandigde voorfehriften der opvoedingskunde, noch door de omzichtigde fchikkingen verbeteren en vernietigen kan, zonder deeze oorzaak in het oog te houden. Daartegen wordt de geheele toedand daardoor verergerd , mi zodanige kinderen zijn ten hoogden te beklaagen , vooral wanneer zij onder de handen van onbarmhartige en wreede tuchtmeesters zijn, die met geweld onmogelijke dingen mogelijk willen maaken. Even zo gegrond is het, wat de Meer Oest bee# aangemerkt, dat zulke kinderen veele misdagen niet begaan, waartoe de jeugd door drift tot werkzaamheid en gevoel van fiere krachten weggelleept wordt, en dat zij uit dien hoofde bij uitdek bemind worden van de Ouders , die in 't geheel niet noodig oordeelen , om hen naauwkeurig in het oog te houden, dewijl zij zo bedaard en ftil zijn enz. Met dit alles moet men niet denken, dat deeze ziekelijke gemoedsgedeldheid, die men bij veele kinderen waarneemt, altoos door de voorgenoemde oorzaak voortgebragt wordt, fcboon dit zekerlijk dikwerf het geval is. Een voorraad van taaije flijm in het ligchaam , verdopping in de darmklieren, verdorven flippen, wormen , gal, veröorzaaken veeltijds zodanig eene zielsgefleldheid. Zeer dikwerf heb ik door deeze oorzaaken engelen in kleine duivels, en de zad.tzhmigde, gezeggelijkfte, beminnenswaardigfte, vriendelijk de kinderen, in de wederfpannigde, haatelijkde , boosaartigde en walgelijkde fchepfelen zien veranderen. Ik denk altoos nog aan een jong, voornaam meisje, dat mij te vooren onbekend was, waar-  (27) waarbij ik eenige maanden geleeden , als Geneesmeester geroepen wierd. Ik vond een gemelijk, verwrongen , overal met duistere rimpels bedekt , toornig, wantrouwig , fenijn en gal fpuuwend gelaat, en haar geheel gedrag, en alles wat zij fprak, ftemde daarmede overeen. Met alle mogelijke bedaardheid , zachtzinnigheid en vriendelijkheid poogde ik met alle omzichtigheid en langzaamerhand haaren toeftand en de oorzaak van haare ziekte na te fpooren. Doch ik ontving op alle de vraagen , die ik haar van tijd tot tijd voorftelde , zodanige korte , afgebrookene, onvolledige ,, dubbelzinnige en tegenftrijdige antwoorden , dat haar toeftand lang voor mij verborgen bleef. Zelfs kon ik uit alle de uiterlijke tekens enz. niets met zekerheid opmaaken. Eindelijk kwam het mij uit de menigvuldige béving van haare onderlip en den volflaagen afkeer van alle fpijzen voor, dat er in de maag veel vuiligheid moest zitten. Ik fchreef een braakmiddel voor, en ging heenen. Des morgens daaraan volgende wederkomende, ftond ik verbaasd over de verandering, die ik bij het meisje ontdekte. Door het braakmiddel had zij eene ongeloofiijke menigte flijm en gal geloosd. En ik vohd nu een ongemeen vriendelijk, Openhartig, blijde en kalm engelachtig gezicht, en over 't algemeen zulk een uitfteekend minzaam, liefderijk, zachtzinnig, vrolijk, onderhoudend, aangenaam en allerliefst meisje, dat ik in mijn hart aangedaan en met de uiterfte oplettendheid het lieve kind niet genoeg befchouwen en bewonderen kon. — Zodanigen invloed hebben ligchaamelijke oorzaaken pp de ziel, Eh>  C 28 ) ■ Eindelijk is het ook ontegenzeggelijk, dat de menigvuldige zenuw-ziektens van ons tijdvak, hoe dezeiven ook moogen genoemd worden, de buitenfpoorige gevoeligheid en fmeltende tederheid van onze jonge lieden van beide Sexen , zelfs de menigvuldige voorbeelden van zelfmoord, oorfbisnglijk haaien eerden grond voor een groot gedeche in de Zelfbevlekking hebben. Men kan niet ontkennen, dat de uitwerkingen der Z-h bevlekking niet altijd zo erg zijn; ook openbaaren dezelven zich niet altoos zo i'cbielijk. Onbegrijpelijk was mij de onverfchilligheid , die ik om die redenen bij verfcheidene anderszins verdandige en kundige menfchen in dit duk befpeurd heb, en ik moest zeer veel moeite aanwenden, om hun deeze zaak van de gewigtigde zijde voor te dellen. Men heeft mij voorbeelden willen opgeeven , waarbij de gev ilgen daarvan zo erg niet geweest waren, als Tissot en anderen dezelven wel gemaakt hebben. Ik kan deeze voorbeelden niet ten eenemaal in twijfel trekken, die onder zekere omdandigheden wezenlijk kunnen plaatshebben, en het is indedaad verbaazend, hoe lang veele menfchen deeze duivelfche ondeugd ongedraft pleegen kunnen. Eene zeer goede gezondheid , een overvloed van goede lappen, de bij rijper jaaren na de volkomen of toch voor het grootde gedeelte volbragte vorming des ligchaams, begonnen en flegts zeldzaam bedreeven Zelfbevlekking, eene anderszins regelmaatige en verderkende leefwijze enz, kunnen wel oorzaak weezen , dat er zodanige uitzonderingen plaats hebben. Doch wie weet, of niet vee-  ( *9 ) Veele zwakheden der gezondheid, menige zwaarigheid in het gebruik der ziels-vermogens enz. die zich misfchien in laatere jaaren eerst openbaarden, haaien grond hebben in de Zelfbevlekking, die men oiii'chuldig oordeelde, en waaraan men in 't geheel niet meer dacht? Hoe zwakker integendeel de mensch van natuur is, vooral wanneer hij aan veele zen uwziektens, aan ongeRcldheden in het hoofd, de borst en de werktuigen der verteering onderhevig is; hoe vroeger de drift tot Zelfbevlekking den mensch overmeesterd heeft, voor dat nog het ligchaam volgroeid is , en de natuur alle haare krachten ter vorming des ligchaams en ter omzwachteling der ziels-vermogens niet meer behoeft; hoe menigvukliger en langer dezelve gepleegd en herhaald wordt: dies te gevaarlijker , gewigtiger en ongeneeslijker zijn gewisfelijk de gevolgen. Met de laatere jaaren wordt de geneezing moeijelijker, waarin, gelijk Tissot zegt, de eens befchadigde machiene niet zo gemakkelijk weder aan den gang kan gebragt worden. Een allertreurigfte bijzonderheid , die het kwaad nog vrecsfelijker maakt , is deeze , dat dit wan bedril' voor de Zelf bevlekkers welhaast tot eene onwederftaanbaare gewoonte wordt. Het overweldigt allengs hunne zinnen zodanig, dat de drift en begeerte daartoe den mensch, die er eens aan gewoon is , nimmer verbaten. De Heer Saltzman haalt daarvan de jammerlijkfte voorbeelden aan. Het verzelt hem overal, zelfs is hij in de kerk en andere gewijde plaatfen niet veilig voor zijne aanvechtingen, en men kan daarvan voorbeelden vinden in het yol-  (30) volledig leerflelfel van opvoeding (*) , en elders". Hoe veel minder nog zal hij zich kunnen maatigen en onthouden in andere plaatfen. Zelfs dan nog, wanneer de krachten reeds geheel vervallen, en de deelen zodanig verlamd en buiten ftaat zijn, om de verfoeijelijke drift te bevredigen, vermeerdert de aanprikkeliug nog altoos, om de vruchtelooze proeven te herhaalen. Dat geene, zegt tode (**), wat te voorcn ligchaamlijke wulpschheid was , wordt nu wulpschheid der ziel. Men vindt menfchen , die zelfs dan de ketenen van deezen dwingland niet kunnen verbreeken, wanneer de God des huwelijks hun even zo geoorloofde als bekoorlijke geneugten aanbiedt. De natuur, eens aangeprikkeld , fpoort telkens op nieuws daartoe aan. De aanblik van elke vrouwelijke gedaante verwekt zodanige denkbeelden , even als elke wulpfche vertooning, ja een enkel vuil woord dikwerf reeds de teeldeelen verhit, en nu in de ziel geen andere gedachte meer laat opkomen , dan zich van de oorzaak deezer hitte te ontlasten. Hoe gevoeliger deeze deelen geworden zijn, dies te minder moeite is er tot die ontlasting noodig. Zelfs vloeit het zaad reeds weg zonder deeze moeite. Bij het f!ot van dit Hoofdftuk zal ik nog uit het boven aangehaalde bock van kaempf een voorbeeld op- (*") Zie Algemeine Revifion des gefdmten Schul- und Erziekungs we/en 6de Deel. (**) Der imterhaltende Arzt. Eerde Deel bladz. 137' s  *( 3i ) opgeeven , het welk de onoverwinnelijke magt van deeze vreesfelijke gewoonte in even zo levendige als fchrikkelijke trekken ten toon Helt. Hij zegt bladz:. 104: „ Mij komt nog zeker geestig en fchopn agt„ jaarig meisje in de gedachten , het welk deeze „ ichandelijke daad zo geheim en listig gepleegd „ heeft, dat men niet dan na verloop van twee jaa„ rén zulks daardoor ontdekte , dat men bij geval „ in haar bed zinrijk uitgevonden, kittelende werk„ tuigen , of offerhanden van Priapus , ontdekte , „ welke men naauwlijks bij een • bedreeven vrouw„ mensch zou hebben kunnen verwachten. Alle „ bedreigingen en fcherpe voordellen, ontleend van „ de hel en haare furiën , alle barbaarfche geesfe„ lingen, waarbij een Rus zou gebeefd hebben, en j, alle verkoelingen door ijs en falpeter , als mede „ de aanhoudende kastijdingen waren niet in ftaat, „ om deezen boozen geest uit te drijven. Midden „ onder de martelingen fchreeuwde zij: kerft mijn ligchaam zo als gij goed vindt, ik kan het even„ wel niet laaten! Men liet haar dan over aan haar treurig lot, en dit anderszins bevallig meisje, dat van geeu gemeene af komst was, maar haare ou„ ders vroeg verboren had , wierd reeds in haar „ zestiende jaar moeder van een kind, waarvan een „ Jood vader was. Met deezen ging zij overzee, „ om Amerika te helpen bevolken." Wie moet de huid niet beeven ? Sedert de eerfle uitgaave van dit Werk heb ik ecu menigte van nieuwe brieven van Zelf bevlekkers, of, gelijk gemeenlijk gefchiedt, uit hunnen naam , van nabij- en verre afgeleegeu gewesten ontvangen, waar-  C r-) waaruit ik hier eenige uittrekfels met dezelfde woor* den der Schrijvers, hoewel met eenige verbeteringen in de fpelling opdisfehen zal. Het fpreekt echter van zeiven, dat ik alles gemijd heb, wat de perfoonen zou kunnen kennelijk maaken. i. Uit het Pruisjifche. „ In het tiende'jaar ontftonden bij mij reeds nei„ gingen tot wellust en onkuifche denkbeelden. In „ het twaalfde vond ik de zelf bevredigende kunst „ door heen en wéér rijden op latten, ftaaken en „ leuningen. De eigenlijke Zelfbevlekking leerde ik ,, in mijn veertiende jaar op een groot fclwol, al„ waar men dezelve als een vermaak pleegde , dat „ nu de mode was. Van dien tijd af heb ik het „ ongeluk gehad, aan deeze gewoonte tot in mijn ,, tegenwoordig één en twintiglfe jaar toe verflaafd te „ blijven. Blos , gezondheid , jeugdig voorkomen, „ vuur , fierheid , vermogens, talenten , wierden „ daardoor natuurlijk geheel vernield. In mijn zes„ tiende jaar voelde ik eene ongejleldheid onder de „ korte ribben; de ademhaaling viel mij moeijelijk, en.is het nog. Een bij aanhoudendheid dik ge„ [pannen ligchaam was er mede een gevolg van, „ het welk ik in dien tijd niet begreep. Doch thans „ .gevoel ik mijne ellende, mijne ftomme onuitfpree,, kelijke fmart , mijne dille geheime lijden in der„ zei ver waare grootheid. Ik ken nu daarvan den „ oorfprong. Folterend is het ,. dat ik mij zeiven . „ moet  C 33 ) „ moet befchuldigen, doch het is, helaas! te laat. ,, Met een zwaarmoedige luim doorleef ik dagen , „ welke mij alle uuren bittere nagedachten baaren. „ Op het gezicht van mijne vernielde geftalte in „ den fpiegel, die anderszins regelmaatig en fchoon „ kon weezen, verga ik in droefgeestigheid en zwaar- „ moedigheid. Gedachten aan de toekomst , „ waarin ik van alf het genoegen zal beroofd bhj„ ven , en aan het verbeuren van de zoete huwe,, lijks geneugten, zijn in haaren aart de treurigften, „ die ik mij voorftellen kan. Mijne teeldeelen „ fchijnen het meest geleeden te hebben. Zij heb„ ben niet de behoorlijke grootte en jlerkte, welke „ zij wel bij jongelingen van mijne jaaren hebben. „ Menigvuldige en dikwijls opkomende rijzingen , „ veeltijds dik, troebel, wit water, een zeer doordringende kitteling, en weinig moeite , een losfe „ drukking is er Jlegis noodig: of de voglloo- „ zing is gefchied. Het paarde-rijden heeft hetzelf„ de even genoemde gevolg. Menigvuldige zaad„ vloeijing bij den nacht maaken mij magteloos, fe„ dert dat ik deeze ondeugd vervloek." a. Uit het Keizerrijk. „ Reeds federt eenigen tijd had eene diepe „ zwaarmoedigheid mijnen vriend bemagtigd, en niet „ dan met veel moeite heeft mijne vriendfchap de „ belijdenis van derzelver oorzaak van hem kunnen „ uitlokken. Aan uw boek over de Zelf- C „ be-  ( 34 ) bevlekking beeft bij het te danken , dat' hij zijn „ misdrijf kent. i: Mijn vriend heeft zich Vaa „ zijne kindschheid af aan de Zeii'bevlekking over„ gegeeven, en dezelve tot in zijn negentiende of twhnigfte jaar voortgezet. Hij verzekert, dat hij „ tot dien tijd toe niets daarvan gehoord noch ge,, leezen heeft. Hij is thans zes en twintig jaaren ,, oud, en heeft zich federt dien tijd nimmer we„ deröm daaraan fchuldig gemaakt. Doch de ge„ pleegde buitenfpoorigheden hebben zijne teeldee,, len zodanig verzwakt, dat hem van dien tijd af „ het zaad onwillekeurig ontvloeit. Doch uit on,, kunde en bij een volflagen gebrek van alle door„ zicht in de grondbeginfelen der natuurlijke ge„ fixldheid des menfchelijken ligchaams heeft hij daarop geen acht getlaagen, tot dat hem uw boek ,, over de Zelf bevlekking in de hand viel. Zijn ge„ weeten doet hem de bitterde verwijtingen , zijne ,, verbeeldingskracht wordt verhit, en hij befcliouwt „ elk ongemak, dat zijn ligchaam overkomt als een „ gevolg van zijne buitenfpoorigheden. Hij verze5, kert mede , dat zijne ziels-vermogens. onbegrijpe„ lijk veel geleeden hebben, en hij meent eene da„ gelijksch toeneemende dompheid te befpeuren. „ Voornaamelijk klaagt hij over de zaadloozing, die den eenen tijd meer en den anderen tijd viin~ „ der plaats heeft, menigvuldige fckemering voor de „ oogen, loomheid, vooral in de knie, en fomwijlen „ wel eens flaapeloosheid. ,, Aan het ligchaam ontdaan overal veele roode „ vlakken, die fomtijds in uitflag en vei har ding ver- „ anderen. lk ben, zegt hij, zeer gekweld met „ hoofd-  - C 35) „ hoofdpijn, vooral wanneer ik mij ook flegts maa„ tig beweeg', zo dat het hoofd min of meer ge,, fchokt wordt; of wanneer ik bij den afgang ook ,, maar eenigszins persfe , dan ben ik vast eenige ,, uuren door hoofdpijn geplaagd." 3- Uit eene menigte brieven van eenen lijder in het Meklenburgfche, die hij geduurende het gebruik van geneesmiddelen door mij voorgefchreeven , aan mij heeft gezonden, zal ik flegts de voornaamfte toevallen aannaaien, waaraan die Heer veele maanden lang bij tusfchenpoozingen zeer veel geleeden heeft: pijn in de ballen, en wel zo , dat de rechter zaadbal fterk opgetrokken wierd en zwol; trekkingen in het linker ooglid; zwaar zweeten bij den nacht; brandende pijn in het hoofd, die in beide oorentrok, als mede in de keel; trekkende pijn in de beenen; ongemeene zwakheid in de leden ; brandende fmarten onder het linker oog; koude in de roede; een fmartelijk gevoel bij het neerhangen der teelballen, welke hij om die reden onder het gaan in een zakje heeft moeten draagen; pijnlijke waterloozing, die ook menigmaal terug gehouden wierd; duizeling; pijn in het onderlijf , alsóf al het gedarmte famengeperst wierd; enz. 4- Uit het Holjleinfche. „ -—' Zeker jongman van agt en twintig jaaC a ren  C 36 ) ^ ren had in zijn zestiende jaar het ongeluk „ van door een jong mensch, clte hem in het viöol.,, fpeelen onderwees, tot de Zelfbevlekking verleid „ te worden. Omdat het hem niet eens in de ge„ dachten kwam, dat zulks ongeoorloofd of fcha„ delijk zijn kon , maar meende , dat het op het hoogst genomen onbetaamelijk was ; ging hij in deeze ongelukkige gewoonte voort. Dewijl hij er „ altoos eene vermoeidheid na befpeurde , bezigde ,, hij het in de twee eerfte jaaren altoos des avonds .„ in het bed als een middel, om terftond in te flaa„ pen , en in de volgende twee jaaren mede des ,,, morgens, om zich op te wakkeren, alzo hij ge„ meenlijk zeer vast fliep. Dus pleegde hij deeze „ afgrijselijke ondeugd vier volle jaaren onafgebroo- „ ken 272 de grootfte onkunde. Niet voor mid- „ den in zijn twintigfte jaar zeide hem iemand, die „ hem daaröp betrapte, dat het fchadelijk was, en „ verfoeide deeze daad. Van dien tijd af kreeg hij „ e^nen fteiken doorloop, die hem geheele veertien „ dagen het bed deed houden ; een parar maanden „ daarna zweette hij des nachts zo buitengewoon „ fterk , dar boofdkttsfen , dek- en onderbed niet „ vogtig, maar in den ftrengften zin natwierden, en „ zulks zes tot zeven weeken aanhield ; en wederom ^, drie maanden daarna eene zwaare borstziekte, be„ nevens heete koortien met eenen rooden en wit„ ten uitGag. Daarbij kwam , dat hij in deezen „ toeftand gelegenheid had, om Tissots boek over de Zelfbevlekking te leezen , het welk nevens „ Gellrrts Zedekundige lesfen , zijne bekeering .,, volkomen bewerkte. Zijn anderszins vrolijk 55 ge-  ( 37 ) „ gemoed wordt dikwijls ontrust en neêrflagtig. Zij-. ne tong is federt een paar jaaren met een dikke. „ Jlijm bedekt , die na buikiuiveringen niet ver- „ (twijnt. Daarëuboveu voelt hij zekere brand. „ en (leek in de wangen. Vervolgens ondervindt „ hij zeker ongemak aap de mannelijke roede, dat „ fomtijds in oprijzingm verandert; heeft des. „ nachts menigmaal zaadaiijioi tingen , ook vindt hij „ zich genoodzaakt, dikwijls zijn water te looien; „ en in het aangezicht heeft hij hier en daar puis„ ten. Van den hoest is hij nimmer volkomen vrij. „ Gemeenlijk heeft hij of koude of zweetende han-, „ den, enz." 5- Uit Zwaben. „ Een ongelukkig voorbeeld op de fehool bragt „ mij mede onder het thans, helaas! zeer vermenig„ vuldigd getal van die beklagenswaardige menfchen, „ die zich door het treurig misdrijf der Zelf bevlck„ king de herdenking van de jaaren hunner jeugd „ bitter gemaakt hebben, ó, Had ik in mijn rijf„ tiende of zestiende jaar kunnen voorzien, van wel„ ke fchrikkelijke gevolgen dit zondelijk misdrijf te„ gen den Schepper en de Natuur verzeld gaat! — „ lk ben thans vier en twintig jaaren oud., Dilo„ wijls , zeer dikwijls heb ik deeze wandaad be„ dreeven, en fchoon ik mij ook fomtijds door de „ plegtigfte geloften eenigen tijd daaivan onthield, „ was ik echter buiten ftaat, om te vermijden, dat „ ik er op nieuws wederom toe verviel. Het vuur C 3 „ van  ( 35 ) van mijne oogen is zeer verminderd, mijn Hg~ „ chaam is op verre na niet tot de gewoone manne~ „ lijkt grootte opgegroeid, en de kleur van mijn ge„ zicht is niet meer die van eenen vier en twintig„ jaarigen jongeling. Bij de minjle fterke beweeging ,, breekt mij het benaauwde zweet uit, en de pols begint hevig te kloppen. Wanneer anderen van „ mijnen ouderdom óp een bal alle danfen mede kunnen doen , zonder dat het hun lastig valt, dan vind ik mij bij den eerften reeds vermoeid , bij den tweeden afgemat , en bij den derden zo ,, krachteloos , dat ik bijna in flaauwte val; het ., zweet loopt mij tevens bij droppels langs het ge„ zicht, en het hart klopt zodanig , dat ik niet , ,, dan met moeite adem haaien kan. In het „ Berlijnfche Maandfchrift heb ik door u een allerdroevigst geval, als een rampzalig gevolg van dee„ ze ondeugd opgeteekend gevonden. Het deed mij ,, beeven, en werkte in mij het voorneemen , om s, van u raad en hulp af te fmeeken (*).'' 6. Uit Pommeren. „ Reeds in mijn veertiende jaar was ik zo onge» „ lukkig , dat ik tot de fchandelijke ondeugd der „ Zelfbefmetting verleid wierd ; zonder de minjie » ge- (*) Bij gevo'g zijn zodanige voorbeelden toch van eene goede uitwerking.  C 39 ) „ gedachten op de droevige gevolgen te hebben, die op mij wachtten, herhaalde ik telkens deeze ver„ fcei'elijke daad tot mijn negentiende jaar toe. In „ dien tijd las ik het boek van Tissot , en fchrik„ te voor den vreesfelijken afgrond, waartoe ik zo „ zorgloos genaderd was. Nu volgden des „ nachts zaadloozingen, die mijn leven. federt dien „ tijd onbegrijpelijk bitter maakten. Behalven dat ik buitengewoon vermagerd ben, het welk van tijd „ tot tijd toeneemt, ondervind ik over 't algemeen, „ dat het met mij ten einde loopt; vooral hebben „ mijne ziels-vermogens zeer fterk geleeden, mijne „ anderszins vlugge verbeeldingskracht, als ook mijn „ geheugen zijn zeer verzwakt. Dit, alsmede ,, de bewustheid, dat ik zelf de bewerker van mij„ ne rampen ben, heeft mij reeds dikwerf aan den „ oever der wanhoop gebragt." —— 7- Uit het Hanoverfche. ,, Mijne ziekte beftaat voornaamelijk daarin: „ dat ik niet de behoorlijke krachten in de teeldee„ len over 't algemeen befpeur, dat het ontbreekt „ aan het oprijzen der roede tot de bijflaaping nood„ zaakelijk, dat er. altoos in dezelve zekere warmte „ en gevoel plaats heeft, die zekerlijk voor dat ,, oogenblik niet zeer fmartelijk zijn, maar nogthans „ door de onafgebrooken aanhoudendheid ondraag„ lijk worden , en dat ik eindelijk door menigvulM dige zaaduitft ortingen bij den nacht geplaagd C 4 „ word.  C 40 ) „ word. Ik zweette vervolgens zeer flerk, en had bij zekeren graad van warmte aan het fon„, dament zodanige jeukte , die ik niet verdrijven „ kon, als mede trekkingen in de zaad^aUn boven „ de lendenen, enz. In de roede was het gevoel „ fterker, zodra ik met een vrouw wat gemeenzaam , verkeerde, of anderzins onkuifche gedachten koes„ terde, en zodra ik mij liet eerlte in zekere maat „ veroorloofde, volgde daarop een hevige pijn in de „ zaadballen." 8. Uit Holland. „ 1 Ik heb eenen vriend , die dit wanbedrijf wel eerst federt één jaar gepleegd heeft , doch daardoor reeds zodanig verzwakt is, flat hij be„ gint vaal in het aangezicht te worden , en van tijd tot tijd meer afkeer ondervindt van met eenige infpanning met het hoofd te werken. Hij is „ thans in zijn zestiende jaar. Uw boek , en de „ fchriften van Saltzman en Oest leerden hem „ den gruwel van zijn misdrijf eerst recht kennen. — „ Dikwijls heeft hij zwaare pijn in het hoofd en de „ voeten, doch vooral in de kniën, en daarbij eenen „ ongerusten Jlaap. Zijn voorkomen verergert dage„ lijksch, en door de menigvuldige zaadloozingen, en de van u aangehaalde dagbevlekking worden „ zijne krachten allengs meer en meer uitgeput. Hij „ fchroomt zelfs, om een mensch te zien." Het zou overtollig en nutteloos weezen, om bij dee-  C4I ) deeze voorbeelden nog meerder te voegen , alzo men reeds eene zo groote menigte door Campe, Oest, Saltzman en anderen opgeteekend vindt (*). Ik heb alleenlijk eenige weinigen hier willen-plaatzen , om te doen zien , hoe groot overal het getal van diergelijke flagtöffers is, en hoe verfchillende, hoewel de voornaam de uitwerking altoos dezelfde blijft, in afzonderlijke gevallen de gevolgen zijn. Deeze bijzonderheden ontdaan ten deele uit de eigenaartige gedeldheid der ligchaamen, ten deele uit de natuurlijke zwakheid der afzonderlijke deelen, en eindelijk ook uit andere oorzaaken, die men gemakkelijk begrijpen kan, die ik echter niet eëns noemen mag. (*) En hoe veelen zou men er ook uit onze Nederlanden kunnen bijvoegen. Ware het nodig, alleen uit mijne eigene ondervindinge zoude ik fchrikverwekkende tafereelen kunnen fchetzen, dan de genoemden zullen, hoope ik, in opzien tot God, genoegzaam zijn, om Ouders , Opvoeders , Schoolmeesters en Kinderen, ook in ons Land , nit den verderflijken flaap te wekken. Zie verder mijne Voorreden voor deeze Vertaalinge. G. C 5 DER-  ( 4* ) DERDE HOOFDSTUK. Over de oorzaaken en aanleidingen tot de Zelfbevlekking. E enige van deeze oorzaaken leggen er den grond toe en zijn voorbereidend; anderen leiden meer onmiddelijk daartoe op. De eer/len worden gevonden in de leefwijze en in de ligchaamlijke opvoeding over 't algemeen; in het gebruik van zekere geneesmiddelen <; in ziekelijke ligchaamsgefteldheden ; in kwaade gewoontens; in zodanige dingen , die de verbeeldingskracht verhitten, en de ziel met onkuifche beelden opvullen. De laatften zijn : aanwijzing; voorbeelden; bijzondere houdingen en beweegingen des ligchaams , die op de teeldeelen werken ; ligchaamelijke uiterlijke prikkelingen. Verfcheidene van deeze aangehaalde oorzaaken verëenigen zich niet zelden in een en denzelfden tijd bij één voorwerp , en brengen dan de bewuste uitwerkingen Merker en zekerer voort. Eenige oorzaaken zijn bijna altoos met anderen verbonden , zo niet in den beginne , nogthans al vrij fchielijk en in 't vervolg van tijd. De een bewerkt, veroorzaakt of helpt de andere , en deeze wederom eene nieuwe, en dus doende gaat men met fnelle fchreden tot de hoofdzaak over. De ziekelijke oorzaaken , die in het ligchaam huisvesten, zijn het meest werkzaam, en bij gevolg ook de gevaar-  (43 ) vaarlijkften. Over de oorzaaken van het kwaad, die meer van verre werken, bij voorbeeld het Klooster-leeven , de Soldaat-ftand enz. kan men Saltzman naleezen: Nu zal ik alle de opgegeevene oorzaaken de één na de anderen in overweeging neemen, en nader bepaalen. Alles, wat de van natuur bedaarde en zachte beweeging des bloeds bij aanhoudendheid ontrust en aanzet , hetzelve te fterk vermenigvuldigt , verhit , met fcherpe prikkelende deeltjes overlaadt, het zenuwgeftel gevoelig en prikkelbaar maakt , dit alles heeft eenen magtigen invloed op de driften en begeertens van den mensch, waarvan de drift ter voortteeling de gevoeliglle, fterkfte en onwederltaanbaarfte is. Daartoe behooren: fcherp zog van de moeder; het zwachtelen en eene verwaarloosde zuivering der kinderen ; alle geestige dranken , hoe ook genoemd , wijn , zwaar bier , brandewijn, de zogenoemde aquaviten, pons, bifchop, enz. ; chokolade (*), koffij; veel vleesch, en alle fpijzen over 't algemeen, die gemakkelijk en fterk voeden ; onver- teer- (*) Hieruit maak ik het befluit op, dat te Weenen onder de kinderen van voornaame lieden de Zelfbevlekking zeer fterk moet gepleegd worden , omdat uit de Reisbefchrijvingen van Nicolai 5de D. bladz. 213. blijkt, dat de chokotade een bijna gewoon ontbijt voor de kinderen in de Adelijke huizen is; als mede dat men hen bij hunne wandelingen de zakken met chokolade vult. Bovendien worden zij niet dan met vleeschnat en gebraad gevoed; enz.  (4* ) teerbaare fpijzen; de fpecerijën , (waaronder naar het oordeel van Kaempf in de bovengenomde Verhandeling bladz. 93. de kaneel, mostert en geneverbeziën voornaamelijk moeten gereekend worden,) al te warme vertrekken , bedden en kleederen ; elke te dikmaals herhaalde verhitting ; te veel flaapen ; te weinig beweeging. De meeste menfchen bren¬ gen , helaas ! zodanige ligchaams-gefteldheid op de waereld, die hen voor alle deeze oorzaaken dies te vatbaarer maakt. De genoegzaam onder de asch fmeulende vonk behoeft flegts een weinig aangeblaazen te worden, om vroeger of laater in volle vlammen uit te bersten. Zulks gefchiedt voornaamelijk door de bovengemelde verderffclijke leefwijze , die reeds van de vroeglle jeugd af de zachte natuur van ons bloed welhaast bederft , onze fpieren in eenen ftaat van aanhoudende fpanning en gevoeligheid onderhoudt , veele ongeregeldheden in den omloop des bloeds veroorzaakt , en onder ygrfcheiden andere verwoestingen der gezondheid, welke dezelve voortbrengt, zeer vroegtijdig de geheime driften der wellust uit haaren heilzaamen flaap opwekt en aanvuurt. Bovenal hellen kinderen, van wellustige ouders gebooren, meer dan anderen tot den wellust over. Wat fchrikkelijk onheil het fcherpe zog der moeder, behalven andere kwaade uitwerkingen, ook in deezen opzichte zelfs in het eerfte jaar des levens voortbrengen kan, heb ik met ontzetting gezien aan het voorbeeld, dat ik boven van een éénjaarig kind verhaald heb. Het zwachtelen der kinderen , dat over 't algemeen zo verwerpelijk is , en vooral zo als het op de gewoone wijze gefchiedt, verdient hier me-  < 45 ) mede even zo ernftig in overweeging genomen te worden. Het kind ligt veeltijds dagen lang in de zwachtels , die door het water en den afgang be- • vuild zijn, eer het wederom op i.ieuws gezwachteld wordt. Veele fcherpe deelen gaan daarvan niet alleen over in het bloed, en bennetten hetzelve, maar de huid van beenen , lencienen , teeldeelen enz. wordt er ook zodanig door aangetast, dat ik zeer dikwerf een vuurige uitflag zich over alle deeze deelen heb zieu verlpreiden. De ontfteeking veroorzaakt natuurlijk brand en jeukte, waarbij het kind door wrijven en fchuureu van deeze deelen eenige verzachting zoekt, en wie kent en begrijpt niet daarvan de verdere gevolgen? Meer dan eens heb ik met fchrik gezien, dat kinderen van zes tot agt jaaren dagelijksch over tafel eene onbepaalde hoeveelheid van wijn gegeeven wierd', en ik zag op het land een knaapje van negen jaaren , die zich dikwijls eenen kleinen roes dronk, waaruit men echter meer een grap maakte, dan dat men er op dacht, om den jongen het zuipen te verbieden. Ik had deezen jongen met zijne zuster de pokken ingeënt. Doch ik toonde mij niet weinig gevoelig , toen ik vernam, dat eene zekere hoeveelheid van wijn hem reeds dagelijksch bijna tot een behoefte was geworden. Ik zou hem onmogelijk de pokken ingeënt hebben , was mij dit onverwachte en gevaarlijke zuipen vooraf bekend geweest. In«middels nam ik teritond daartegen de ftrengfte maatregelen, en alles liep nog al wel af. Ook had ik eenen jongen van agt jaaren ter geneezing onder handen, wiens bloed door menigvuldig koffij- en wijn- drin-  C 46) drinken zodanig was verhit geworden, dat hij dik* werf bloed ophoestte, en eindelijk door een ontiteeking in de borst overvallen wierd, waarvan ik hem niet, dan met veel moeite, behouden kon. Maar, wat eigenlijk hier te berde komt, deeze jongen pleegde ook reeds federt eenige jaaren de Zelfbevlekking. Ik wil juist niet zeggen, dat het onder zekere omftandigheden niet heilzaam zou kunnen weezen, om kinderen, bij voorbeeld, zodanigen, die zeer met wormen geplaagd zijn, fomtijds wat wijn te geeven; dit moet echter flegts eene kleine hoeveelheid zijn, die hen geen hitte veroorzaakt , en nog minder bedwelmt. Over het geheel genomen blijft de wijn altoos een fchadelijke drank voor kinderen, die hun bloed tot hun grootite nadeel in drift brengt en fcherp maakt. Dat brandewijn, pons, enz. nog veel fchadelijker zijn, fpreekt. van zeiven. Ook zie ik met de grootfte verontwaardiging, dat kinderen, na dat zij naauwlijks gefpeend zijn , dagelijksch wel tweemaal eenige kopjes koffij zeer gulzig inzwelgen. Bij veelen, waarvan ik kort daarna gelegenheid had de pols te onderzoeken, vond ik , dat dezelve altijd veel fchielijker floeg, de ademhaaling was radder, en hun gezicht gloeide , ten blijke , dat zij eene geweldige drift in het bloed hadden. Dikwijls hoorde ik de ouders zeggen: dat de koffij immers maar zeer flap was, en dus onmogelijk fchadelijk zijn kon. Zekerlijk is hij ook dan fchadelijk , al zou het cok flegts voor het grootfte gedeelte zijn door de menigte van warm water, waarmede de maag der kinderen op eehe zeer nadeelige wijze overlaaden en verflapt wordt. Zelfs is de thee uit  C 47 ) uit dien hoofde verwerpelijk, te meer omdat de fpieren bovendien bij het misbruik van denzelven zeer fterk'aangetast worden. Het doet niets af, wanneer men hier tegen inbrengt, dat veele menfchen, die van de jeugd af koffij, wijn, bier, enz. gedronken , ook veel vleesch, fterk-gekruidde en voedzaame kost genooten hebben , zich evenwel niet aan Zelfbevlekking hebben fchuldig gemaakt. In de eerfte plaats moet zulks volftrekt beweezen worden, en vervolgens is de vraag niet: of afzonderlijke oorzaaken onder zekere bepaalingen in afzonderlijke gevallen 'de gevreesde uitwerkingen niet hebben voortgebragt; maar of over het geheel genomen deeze dingen en deeze leefwijze niet vroeger, dan de natuur zulks gedoogt , geheime driften verwekken, en tot Onkuischheid en Zelfbefmetting voorbereiden en verleiden kan; en dit is ontegenzeggelijk waar. De chokolade, met banille en fpecerijën aangezet, kent een ieder als een heete , prikkelende drank , die voor kinderen in 't geheel niet goed is, en vaii jonge lieden flegts zeer zelden en zeer maatig moet gebruikt worden. Te veel en vooral vet vleesch geeft- aan de fappen eene loogachtige en fcherpe hoedanigheid, voedt bij een goed verteerings-vermogen te fterk, en is hetzelve zwak , dan laat het in de eerde wegen eene rottige of vuile fcherpte achter, welke in het bloed overgaande de nadeeligfle prikkelingen veroorzaakt. 't Geen gemakkelijk en fterk voedt, maakt te veel bloed; zeer volbloedige kinderen en jonge lieden hellen juist het meest over tot Wellust en Zelfbevlekking. De voeding en het verteerings-vermogen werken  C 4») ken altoo? verkeerd op eikanderen; maar hier komen nog veele andere dingen in aanmerking , welke, op ■de eerstgenoemde zeer veel invloed hebben; en deeee zijn voornaamelijk rust en beweeging, hartstogten, ligchaamelijke gcfteldheid enz. Hierin ligt de grond, dat dezelfde voedende kost bij een evengelijk verteerings-vermogen aan onderlcheiden menfchen nogthans een onderfcheiden en verfchillend voedfel geeft, en dit is mede de reden , dat men dikwijls eerst uit het gevolg kan beöordeelen, wat voor afzonderlijke menfchen al te voedzaam is. Tot de onverteerbaare fpijzen bij kinderen bchooren voornaamelijk de ongereezen meelfpijzen, al het vet- en boter-gebak, het gistend zuiker-gebak enz. Hieruit ontdaan bovenal de dikke buiken der kinderen , waarin een van de meeste zieklijke aanleidingen tot de Zelfbefmetting gevonden wordt. Alle fpecerijën, hoe genoemd, verfpreiden min of meer niet alleen eene algemeeue fcherpe brand in het bloed, vooral in het bloed der kinderen, dat zo ligt in drift geraaken kan , maar zij veröorzaaken ook eene zeer fchadelijke prikkeling in derzelver fpieren, die even zo gemakkelijk in beweeging kunnen gebragt worden. Eenigen werken zelfs regelrecht op de teeldeelen, bij voorbeeld, mostert, genever-beziën enz. fchoon deeze op haar zeiven zo heet niet zijn, dan andere buitenlandfche fpecerijën. Hoe minder gevoelig, hoe fterker, hoe meer gehard en volgroeid een ligchaam is, dies te minder nadeel doet een maatig gebruik van dezelven, veelmeer kan het van zeer veel nut worden. Doch uit is bij kinderen nimmer het geval. Al  ( 49 ) Al te warme kleeding en dekfel, al te warme vertrekken , en over 't algemeen een al te Iterke warmte verzwakt het ligchaam , maakt hetzelve prikkelbaar en gevoelig jegens den dierlijken indruk der lucht , lokt het bloed naar de uitwendige deelen , en verwarmt hetzelve te veel. Men begrijpt ligtelijk, hoe zeer de teeldeelen aan dit alles moeten deel neemen, en wel nog dies te meer, wanneer deeze warmte de teeldeelen zeiven onmiddelijk betreft, als bij voorbeeld, door te naauwe Warme broeken , door het warmen der lendenen bij warme kagchels , op warme ftooven en tegens het vuur enz. Bijna even zo nadeelig is ook het lange liggen in bet bed, 't welk buitendien nog het bloed te zeer vermenigvuldigt; als mede het lange zitten over 't algemeen , vooral met over elkander gellaagen beenen, bij het naaijen enz. Elke te dikwerf herhaalde verhitting van het geheele liachaam door dansten, loopcn enz. doch vooral dooi het paarderijden , verhit eindelijk ook de teeldeelen. Gebrek aan beweeging en werkzaamheid begunftigt bijna alle de oorzaaken der Zelf bevlekking: door verzwakking van het verteerings-vermogen; door verftoppingen ; door gebrekkige afzonderingen en intwerpfelen der natuur ; vermenigvuldiging van bloed enz. ook dikwerf door eenzaamheid en tijdverveeling, die hier nog in zo veele anderen opzichten gevaarlijk worden. Hierover kan men Saltzman nalcczcn. Vermits alles, wat eene prikkelende kracht heeft, de tedere fpieren, en het zo vlugge bloed der kinD de'  ( 5o ) deren, zo ligt in drift kan brengen: ziet men ook, waarom prikkelende, heete, het bloed in het onderlijf ophoopende , en vooral op het water werkende geneesmiddelen mede tot de oorzaaken moeten gereekend worden, die tot al te vroegtijdige wellustige opwellingen, en bijgevolg ook tot Zelfbevlekking aanzetten en voorbereiden kunnen. Zodanige geneesmiddelen zijn, bij voorbeeld, die van Aloë en Terpentijn bereid zijn, als mede Zeeuijen , Zeep , Spaanfche vliegen enz. Over 't algemeen moet men kinderen, hoe jonger dezelven zijn, dies te minder of in 't geheel geen fcherpe middelen geeven, indien niet de hooglte noodzaakelijkheid en zeer dringende oorzaaken zulks een en andermaal verëifchen. Men moet begrijpen , dat hunne tedere fpieren en vezelen door zulke, gelijk door alle overige prikkelingen, geweldig gefchokt worden , en dat hunne geheele gezondheid, in plaats van dezelve te beveiligen , vooral door menigvuldige herhaaling en een aanhoudend gebruik, daardoor kan vernield worden, gelijk zulks, helaas! dikwijls genoeg gebeurt. Alleen de zachtfte , minst prikkelende geneesmiddelen zijn de besten voor jonge kinderen, doch het allerbest is , in 't geheel geen geneesmiddelen bij hen te gebruiken. Onder de ziekelijke gelïeldheden reken' ik in 't bijzonder een mede ter waereld gebragte erffelijke jigtige , venerifche , en andere fcherpe ftoffe in het bloed; vervolgens alle de uitwerkingen, die niet genoeg geloosde zwarte afgang voortbrengt ; en een prikkelbaar en aandoenelijk zenuwgeltel en even zodanige vaten. Bij deeze en misfchien nog eenige an-  C 5i ) andere omftandigheden zijn er flegts geringe aanleidingen noodig , om vroeg of laat dat geene te bewerken, waarvan hier gefprooken wordt. Veele anderszins gering fchijncnde gewoontens leiden fomwijlen geheel ongemerkt op tot de Zelfbevlekking. Daartoe behoort, bij voorbeeld , de gewoonte van de handen in de broek te hebben, of ook op eene andere wijze de teeldeelen dikwijls te betasten en er mede te fpeelen, zo wel buiten als ook in den flaap, het knellen van een of beide handen tusfchen de lendenen bij het zitten, de fchaamtelooze ontblooting en befchouwing van dezelven; het kusfen der ontblootte deelen; over 't algemeen al het kittelen der kinderen, het welk mede nog in veele andere opzichten zeer fchadelijk is; de gewoonte van veele kindermeiden en minnen, om de teeldeelen der . kinderen te wrijven en te kittelen , ten einde dezelven (til te houden en te doen inflaapen. De Schrijver van eene Verhandeling over de Oppasters van kinderen in het Hanoverfche Magazijn tfjïe Stuk 1785, zegt: „Ik heb het menigmaal met mijne oogen „ gezien, dat kindermeiden (te weeten eenige, die „ te vooren minnen geweest waren) met die leden „ der jongetjes fpeelden, welke de natuur juist daar„ öm, dewijl zij dezelven niet veel wil aangeraakt „ hebben , bij uitftek met het dierbaarst gefchenk „ der fchaamte begunstigd heeft. Ik heb gezien , „ dat kinderen van drie jaaren ,' die reeds gewoon „ waren, om de handen veel naar,deeze leden uit „ te (trekken , door de kindermeiden op eene wij„ ze, die allerliefst grappig zijn zal , vooral door „ boertende vraagen aangezet, maar ook werkelijk Da „ .daar-  ( 5* ) daarin geholpen wierden." Hetzelfde gefchiedt ook met kleine meisjes , en over 't algemeen zeer veel. Ook mag men hiertoe wel rekenen de gewoonte, om met de handen dikwerf in den boezem te voelen , waartoe de hembden bij de jongens, die van vooren open zijn, het welk anderzins voor de gezondheid zo nuttig is, gelegenheid geeven kunnen. — Ook kan het gewoone krom-zitten , als mede de beenen over eikanderen geflaagen uitwerkingen voortbrengen, welke eene prikkeling der teeldeelen veröorzaaken. Men zal menige hier voorkomende opmerking voor geene nuttelooze kleinigheid houden,wanneer men in overweeging neemt, hoe noodzaakelijk het is, om bij zulk eene allergewigtigfte zaak zelfs de ktdo.de omftandigheid niet over het hoofd te zien, welke door de verbintenis met anderen ligtelijk van"zo veel belang worden kan, dat door haar eerst de uitwerking voortgebragt wordt, welke buiten haar misfchien geen plaats zou gehad hebben. Alles, wat de verbeeldingskracht verhit, en dezelve met verleidende beelden van liefdé en wellust vervult, heeft bij eenigszins aandoenelijke en gevoelige, en door eene vroegtijdige befchaaving verfijnde, voorwerpen eenen ongemeen grooten en magttgen invloed op de liefdedrift. Met een verbaazend geweld werkt de verbeeldingskracht over 't algemeen op het> ligchaam en deszelfs werkzaamheid , waarvan men een geheel boek met aaumerklijke voorbeelden zou kunnen opvullen. Doch nimmer werkt dezelve Iterker, dan wanneer zij zich bezig houdt met levendige voorftellingen, die de gevoeliglte fnaar in het  C 53 ) het menfchelijk ligchaam aanraaken. Wie begrijpt niet, dat het leezen van dweepachtige, fentimenteele, dubbelzinnige fchriften, van zo veele laffe Romans , en toneelftukken van dien aart, een uitfteekend rijke bron van zodanige voorftellingen zijn ? Zij zijn allergevaarlijkst , omdat zij zo gemakkelijk ingang vinden in de verbeeldingskracht, en eene aanlokkelijke onderhouding verfchaffen. Zeer veekn hebben moeten bekennen, dat zij door boeken van dien aart ongemerkt gevangen en verleid zijn (*). Dezelfde ge- vol- (*) Doch kunnen ook veele andere boeken , welke voor het overige de nutiigfte zaaken behelzen, wegens enkele dubbelzinnige , vuile en morfige plaatfen, voor eene vatbaare en aandoenlijke verbeeldingskracht gevaarlijk worden , waartoe, bij voorbeeld, verfcheiden bekende Latijnfche Schrijvers, die veel in de fchoolen geleezen worden, enz. behooren. Zeifs de Bijbel (a) en verfcheiden gezangboeken zijn er niet vrij van. En wat zal men zeggen van de boeken, die over en tegen dit wanbedrijf gefchreeven zijn ? waar is de man,' die over deeze zaaken op (\d) Men denke fkchts aan verfcheidene gezegdens en gebeurenisfen in het O. V. en inzonderheid is het leezen van het zogenoemde Hooglied hier zeer fchadelijk , gelijk ik uit- eigen ondervindinge kan betuigen. Het ware daarom te wenfehen, dat men hier eenigzins de Roomschgezinde Christenen volgde, naamlijk niet ailen alles zonder keuze in den Bijbel liet leezen, en dat inzonderheid eenige dweepzieke Leeraars dit ter harte namen , die in hunne Leerredenen zoo gaarne dit Hooglied ten onderwerpe neemen. G. D 3  ( 54 ) volgen brengen wellustige, dertele en onkuifche geIprekken, naaktheid, wulpfche printverbeeldingen en fchilderifën voort. Ik zal hiervan flegts één elders reeds gedrukt voorbeeld aanhaalen. Zekere grappige printverbeelding, (dit beleed eene Dame haaren Geneesheer j waarop een Engel vertoond wierd , die het fondament in plooijen getrokken had, en welken zij een kind van zes, zeven of agt jaaren zijnde poogde na te bootfen, was bij haar de eenige en eerde aanleiding tot Zelfbevlekking, waarvan zij niet dan in haar vier en dertigffe jaar door het boek van tissot (*) afgetrokken wierd , doch te laat voor de geep eene voldoende wijze fchrijven, en alles mijden kan, wat niet, op zich zei ven befchouwd , bij eenige gemoederen fchadelijke gevolgen hebben konde. Doch het buitengewoon groote nut, dat reeds daardoor voortgebragt is, en nog dagelijksch voortgebragt wordt , is over 'c geheel genomen, zo gewigtig en zo dierbaar, dat de tegen het oogmerk flrijdende uitwerkingen , die daaruit in afzonderlijke zeer zelJzaame gevallen zouden kunnen ontflaan, als niets te achten zijn. En tegen de overige aanprikkelingen , die de genoemde Schrijvers enz. zouden kunnen veroorzaken, zijn middelen uitgevonden, die elders op:egeeven zijn. (*) Het boek van Tissot beeft over 't algemeen verbaazend veele menfchen tot kennis en inkeer gebragt. Hier en daar een enkel zeldzaam voorbeeld, alwaar dit boek op de verbeelding op eene nadeelige wijze werkte, verdient naauwlijks eenige opmerking ; en een mensch , die zich door het geheele beloop van het boek niet laat affchrikken, fchijnt mij toe voor geen bekeering vatbaar te  ( 55 ) gevolgen, die zij daarvan ondervond (*). Men leeze Saltzman en Oest. Hiertoe behoort insgelijks alles, wat kinderen op deeze deelen bijzonder oplettend maakt, baldaadige boert en {pellen, die op deeze deelen zinfpeelen. Dit waren, zo niet alle , nogthans de meest gewooue en aanmerkelijkfte oorzaaken, die kinderen en jonge lieden van beide Sexen tot Onkuischheid en Zelfbevlekking aanzetten en voorbereiden. Hierbij voeg ik nu de geenen , die het fchandelijke bedrijf onmiddelijk te werk Hellen. Door aanwijzing leeren onnoemelijk veele kinderen en jonge lieden van beide Sexen onkuischheid en Zelfbevlekking bedrijven. Meest komt deeze aanwijzing van School- en Speel-kameraaden , waardoor, gelijk bekend is, deeze ondeugd zich over geheele fchoolen verfpreid heeft. De Heer Villaume (zie volledig Leerftelfel van opvoeding Hde Deel bladz. 611.) kent verfcheidene kleine meisjes, die de één de andere reeds in het zesde jaar verderffelijke zonden hebben geleerd. Veeltijds wordt de aanleiding gegeeven door Kameniers en Kamerdienaars (**) , Hairkap- pers; te weezen , en zal zelfs nog ten dage des oordeels de Zelfbevlekking pleegen. (*) Zie Baldingers tieues Magazin 1 B. 1 St. bladz. & (**) Tissot en Zimmeuman vernaaien voorbeelden van twee Prinfen, die beiden dit misdrijf van hunne Kamerdienaaren geleerd hadden. Den Prins •, welken Zimmerman van eene daaruit ontftaane vallende ziekte heeft geneezen, wierd de Zelfbevlekking reeds in zijn negende D 4 iaal'  C 56 ) pers; va'i Minnen, Kindermeiden en andere Dienstboden ; fomtijds door Gouvernanten, opzichters en andere Leeraars (*) (zie Karel van Karelsberg); ja zelfs , 't geen ik uit den mond van een geloofwaardig man weet, doch gelijk ik hoop zonder meerder voorbeelden —pi van eenen Vader (**)! Men ziet , dat men bijna voor geen mensch zeker is. En hoe ongemeen vatbaar zijn, helaas! kinderen en jongelingen in dit ftnk , vooral zodanigen , bij welke door de genoemde voorafgaande aanzettende oorzaaken de liefdedrift reeds vroegtijdig aangeprikkeld is. Er zijn zekerlijk flegts weinige, aanleidingen noodig, om hen maar al te werkzaam te maaken in het opvolgen van deeze aanleidingen. Doch zelfs wordt bij de ongevoeligften de flaapende natuur-drift door weinige oefening welhaast verwekt en aan den gang geholpen. Men kan de voorbeelden en bewijzen daarvan overal tasten en voelen. Het- jaar van deszelfs Kamerdienaar getoond, die dezelve nog lang daarna zelf aan hem in alle onderdaanigheid verricht had. De Prins, dien Tissot aanhaalt, bekende zelf, dat hij ze van zijnen Kamerdienaar geleerd had. Men leeze ook wat Saltzman met waarheid en recht van de Kappers zegt. (*) Eens was het zelfs een Predikant. Zie de Verhandeling van Oest, als mede Villaume en Saltzman, die insgelijks voorbeelden van Predikanten kennen. (**) Campe heeft dit voorbeeld nu zelf bekend gemaakt, en zijnen rechtvaardigen afkeer met den grootften nadruk te kennen gegeeven. (Zie Revifions werk 6de Deel.)  ( 57 ) Hetzelfde, dat de aanleiding werkt, brengen voorbeelden mede voort. Waartoe is de mensch, in welken ouderdom hij ook zijn mag , meer geneegen , dan tot naarvolging , voornaamelijk van zodanige handelwijzen, waarvan hij voordeel of vermaak verwacht, en waarvan hij de nadeden of niet kent, of niet vreest? voorbeelden van dien aart ziet het knaapje zeer veel in openlijke fchoolen, bij het baaden, en elders bij zijne makkers, fomwijlen aan omhelzingen in en buiten het huwelijk, die onvoorzichtig genoeg in zijne tegenwoordigheid of nabijheid (*) gefchieden; aan dieren; en het meisje ziet dezelven aan haare Gouvernante , aan haare Bijflaapfter enz. Het knaapje zo wel als het meisje, die dit alles dik( wijls bemerken, neemen de proeve van foortgelijke ' beweegingen, van foortgelijke bedrijven; zij ondervinden weldra daarvan de verleidende uitwerkingen, en hervatten dan hetzelve meermaalcn , tot dat de drift daartoe zo fterk wordt, dat zij zich eindelijk daarvan niet meer kunnen onthouden. Hiertoe behoort over 't algemeen ook het gezelfchap van mannelijke en vrouwlijke dienstboden , aan welke de kinderen zo dikwerf overgelaaten zijn , en wier gemeenzaame , veelal zeer onbetaamelijke onderlinge verkeering in woorden , houding , gebaarden enz. noodzaakelijk op de kinderen den nadeeligften invloed hebben moet. En denzelfden invloed heeft elk gezelfchap, alwaar de opgenoemde dingen plaats hebben. Eene iegelijke houding , en beweeging des lig- chaams, (*) Zie Saltzman. D 5  C 58 ) chaams, welke de gevoelige teeldeelen drukt, wrijft, prikkelt en verhit, geeft menigmaal de eerfte en naaste aanleiding tot wellustige driften en Zelfbevlekking. Zodanige houdingen en beweegingen des ligchaams zijn: wanneer kinderen van beide Sexen eltanderen fterk omhelzen en lief koozen; wanneer zij kort over elkandereu zitten of up elkander gaan liggen enz. ; wanneer zij zich met de teeldeelen ergens ftijf aan drukken, of aan tafels, (loeien enz. leunen, de beenen dikwerf aan elkander wrijven; op ftaaken , latten, leuningen, touwen en andere fmalle ligchaamen rijden en zich voortfchuiven ; op hoornen klouteren enz. Drie broeders van zes , negen •en twaalf jaaren, ten platten lande reeden dikwijls in hunne fpeeluuren op (taaken, latten enz. Zij wierden welhaast alle drie zeer zwak en ellendig, voornaamelijk was de oudfle aan de zeldzaam (Ie toevallen onderworpen, waarvan ik , wat moeite ik ook deed, de oorzaak niet doorgronden kon. Hij was altoos, en dikwijls zelfs tot neervallens toe, duizelig; hij klaagde over aanhoudende pijn om den hartkuil, was ook veeltijds zeer misfelijk, en gaf over; menigmaal wierd hij van allerlei zeldzaame kramptrekkingen overvallen; hij (lond altijd met geboogen knieën en met een ter zijde neêrhangend hoofd; alle vermogens van zijn anderszins goed verdand en geest verdweenen met de krachten des ligchaams meer en meer; treurig en moedeloos weende hij bij elke gelegenheid enz. De omftandigheden van zijne broederen waren niet volkomen dezelfden ; men zag echter zeer wel ■> dat hunne ongeftcldhcid uit dezelfde oorzaak ontflond. Ik beproefde roenigvul- di-  C 59 ) dige middelen j doch alles was op den duur van geen uitwerking. Ik begreep wel, dat. fterk aangetaste en verzwakte (pieren de hoofdrol fpeelden : maar de oorfprong van deezen toeftand van alle drie broeders bleef voor mij langen tijd een. raadfel; en evenwel was het van het grootfte belang , de oorzaak fpoedig te ontdekken. Dat de Zelfbevlekking duizendmaal foortgelijke gevolgen had*gehad, zulks wist ik wel in dien tijd zo goed, als thans; maar dat kinderen van die jaaren door dit misdrijf zo diep konden vervallen , daarvan had ik in dien tijd zulke treurige ondervindingen nog niet gehad, dan ik daarna, helaas ! gelegenheid gehad heb, in menigte te ontdekken. Daarbij kwam nog, dat de goede opvoeding, welke deeze kinderen genooten , en het naauwkeurig opzicht, waaronder zij (tonden, mij op zulke gedachten niet deeden vervallen. Inmiddels griefde mij de deerniswaardige toeftand van deeze goede kinderen zeer. Ik fchreef daarover aan een zeer bekwaam en kundig Geneesheer, en meldde hem het geheel geval, waarin mijne kleine lijders zich bevonden. Mijn Vriend antwoordde mij op zijne gevvoone boenende wijze omtrent in de volgende bewoordingen: „ Ik wil wel een half jaar Jan „ hieten, zo de kleine knaapjes de Zelfbevlekking ", niet pleegen enz." Ik ontdekte .den Opzichter mijnen argwaan , hij begreep mij , en de jongens bekenden alles. Al het onheil ontftond van het rijden op ftaaken en latten , die zij met beide einden op houten bokken gelegd hadden. — Hiertoe behooren mede de opmerkingen , die de Heer Zimmerman in het Magazijn van Baldinger opgeeft.  ( 60 ) geeft. Een meisje viel eerst daardoor tot de Zelfbevlekking, dat zij zich midden onder haar fpel ftijf aan den hoek van eenen houten ftoel drukte, en wel in zodanig eene houding , waardoor deeze nieuwe gedachte toevallig ontftond. Een ander meisje ging met den buik op eenen ftoel of trap liggen , en wrikte en beweegde zich daar zo lang, tot dat zij zo warm wierd, dat- het zweet haar van het hoofd afdep. Deeze voorbeelden zijn voldoende, om te bewijzen, dat houding en en beweegingen des lig— chaams van allerleien aart bij toeval in de teeldeelen eene prikkeling kunnen verwekken, die eene fterke aanleiding tot de Zelf bevlekking wordt, die nu ten deele op de voornoemde, ten deele op een andere wijze met eene toeneemende drift herhaald en voortgezet wordt. Ik moet hier nog bijvoegen, dat het vroegtijdige fterke rijden te paard, hetzelfde gevolg voortbrengen kan (*), en vooral bij vrouwen zeer hagchelijk is , zo zij zich daarbij niet van dwarszadels bedienen. Ik ken jonge lieden, denwelken onder het rijden, voornaamelijk bij draaven pn galoppeeren, het zaad ontvloeid is. (*) Voor liet overige (tem ik den Heer Campe gaarne toe, dat het rijden bij onbedorven en niet al te gevoelige knaapen en jonge lieden, onder opzicht en aanwijzing en aanhoudende verftrooijing, zo gevaarlijk niet is, maar dat zulks aan werkelijke Zelf bevlekkers volftrekt niet moet toegedaan worden. Evenwel zal de voorzichtigheid altoos heilzaam weezen, om op elk knaapje, dien het rijden vergund wordt, een waakend oog te houden , alzo kleine omftandigheden menigmaal eene onverwachte uitwerking kunnen voortbrengen.  C 61 ) is. Men kan den fameuhang daarvan gemakkelijk begrijpen. Nog eene andere aanleiding kan daaruit ontdaan, dat kinderen van beide Sexen , Honden (ook wel Katten) bij zich in het bed neemen, die de teeldeelen likken. De Heer Campe verhaalt daarvan een voorbeeld in het volledig Leerftelfel van opvoeding {Revifions-werk 6de Deel bladz. 95.) Doch behalven het likken kan alleen reeds het liggen van het dier aan het bloote lijf van het knaapje of meisje eene zeer bedenkelijke verwarming en prikkeling veröorzaaken. Bij het flaan met roeden of ook degts met de hand op de billen , loopen verfcheidene omdandigheden fainen , waardoor derke aanleidingen tot gevaarlijke prikkelingen gegeeven worden (*). Eindelijk hebben ook ziekelijke toevallen en prikkelende doffen in het ligchaam zeer veel deel aan de Zelfbefmetting, oorzaaken, die men noodzaakeliik kennen en oplpooren moet, indien men niet bij de (*) „ De Abt Boileau en Hecquet hebben de hagche, lijke gevolgen van deeze manier van geesfeling bij de „ Monniken, Nonnen en Geesfel-broeders, als mede bij „ de verrukte Vrouwen aan het graf van den Diaken de „ Paris enz. duidelijk genoeg beweezen. Men weet, „ Wat indruk het op den agtjaarigen Rousseau maakte, „ toen de Juffrouw .Lambrrcier hem met roede gekastijd had enz." Zie Bloememjach Bibliothek 2 B. bladz. 590. Als mede AkchenuuLst in zijne Reizen door Engeland, die van oude wellustlingen in Londen verhaalt, dat zij zich voor het genot van wellust met roeden laaten kastijden.  C 62 ) de beveiliging tegen het kwaad, en bij deszelfs geneezing de grootfte misfiagen begaan en volftrekt zijn oogmerk misfen wil. Deeze oorzaaken zijn : fcherpe prikkelende vogten, llijmachtige , zuure en andere onzuiverheden in de eerfte wegen; wormen; bloedvloeijing en vergadering van bloed in het onderlijf, in de baarmoeder, plaatfelijke volbloedigheid in de teeldeelen; fcherpe uitllag , bijtend zweet op het achterfte en de teeldeelen , eene vliegende en naar deeze deelen geloopen jichtftolfe (*) en andere fcherpe vogten; fcherpe witte vloed en andere fcherpgeworden onzuiverheden in de fchede; insgelijks het bij gebrek aan zindelijkheid fcherp geworden vogt, dat zich uit de klieren achter de kroon van het roedehoofdje onder de voorhuid, of ook in de fchede der baarmoeder onder den kittelaar, afzondert; een op (*) De toevallen, welke deeze jichtfloffe aan de teeldeelen kan voortbrengen, zijn zo menigvuldig, als die, welke'dezelven door de befmetting der Venusziekte immer zijn moogen. Daaruit kan niet alleen de pijnlijke koude pis , maar ook een wezenlijke druipert en witten vloed, nevens alle daartoe behoorende toevallen, en zelfs een doodelijke kanker aan de uitfteekende deelen ontftaan. Voor het overige hebben deeze toevallen zeer verfchillende trappen. De Heer Murray in Göttingen heeft deeze ftoffe in eenige uitmuntende Programma's: de materia arthritica ad verenda aberrante 1785. breedvoerig verhandeld. Het eenige, dat ik hiermede heb willen te kennen geeven, is alleen dit , dat men daaruit zou kunnen begrijpen, welk eene prikkelende uitwerking de jichtfloffe op de geheime deelen voortbrengen kan.  C 63 ) op gezette tijden of niet gezette tijden wederkeerenUe jeukte aan de fchaamdeelen, welke fomtijds ook wel eens door geheel kleine bijna onzichtbaare wormpjes (*) veroorzaakt wordt (**); verpoppingen in de vaten der baarmoeder, in de eijernesten, en voornaamelijk van de darmklieren in het onderlijf. Deeze laadte oorzaak heeft de vermaarde Kaempf het meest bij kinderen gevonden , en hen door de geneezing van deeze verftoppingen van de Zelfbevlekking verlost. Deeze verftoppingen verwekken zelfs bij de volmaaktfte kuischheid gewoone zaaduitwerpingen , waaruit men oprnaaken kan, wat invloed dezelven hebben op de teeldeelen. Ook is het eene bekende en door de Ouden reeds opgemerkte ondervinding, dat zwaarmoedige en droefgeestige menfchen tot wulpschheid zeer geneegen zijn. Veele, die de vallende ziekte hebben, wier gedarmte van flijm opgepropt is, hellen zeer over tot wellust enz. Alle deeze oorzaaken werken of door eene onmiddelijke of medewerkende prikkeling, en vergaderen het bovendien ontreinigde en fcherpe bloed in de fchaamdeelen, waaruit dan de wellustige prikkeling ontftaat, die de Zelfbevlekking ten gevolge heeft. Met dit al- (*) Zie Blumeneachs Bibl. 1 B. bladz. 597. Deeze wormpjes, die in een verbaazende menigte dit zo lastig ongemak (het jeuken der baarmoeder) veroorzaakten , wierden door de rook van vermilliöen gedood. (**) Een voorbeeld van woedende liefdedrift, door zodanige wormpjes veroorzaakt, vindt men in het Neue Magazin der gerichtliche Arzneikunde 1 B. 2 St. bladz. 252. Nota (*)  C 64 ) alles ziet men, dat kinderen door zodanige oorzaaken buiten hunne fchuld tot de Zelfbevlekking kunnen verleid worden. Zij poogen naamelijk , zich door wrijven , fchuuren enz. van de prikkeling en het lastig gevoel, die de genoemde oorzaaken op de gemelde wijze verwekken , te bevrijden. De verzachting, die zij zich daardoor verfchaffen , fpoort hen niet alleen zeer dikwijls op nieuws aan, dezelve weder te zoeken, maar de middelen , waardoor zij deeze verzachting vinden , vermeerdert ook telkens den toevloed des bloeds naar deeze deelen , die daardoor tevens van tijd tot tijd gevoeliger wor- « den ; en daaruit ontftaat dan eindelijk de wezenlijke Zelfbevlekking. Het is van het grootfte belang, om in alle voorkomende gevallen op deeze oorzaaken acht te flaan, en naauwkeurig natefpooren , welke van dezelve in 't bijzonder in elk geval plaats heeft. Alle voorftellingen , vermaaningen en kastijdingen baaten hier niets, indien de ligchaamelijke oorzaak niet weg genomen wordt. Want wanneer deeze ondeugd door de langduurige oefening genoegzaam tot een tweede natuur geworden is, zegt Kaempf in de aangehaalde plaats bladz. 104. en volg. dan is er, helaas! weinig hoop ter bekeering, al is 't ook , dat de ligchaamelijke prikkeling verdelgd is. VIER-  ( 65 ) VIERDE HOOFDSTUK. Over de kentekenen der Zelfbevlekking. Het is ontegenzeggelijk eene zeer gewigtige zaak, om zodra mogelijk te ontdekken, of een jongen of meisje de Zelfbevlekking pleegt. Hoe langer zulks geheim blijft, dies te gevaarlijker wordt het kwaad, en dies te bezwaarlijker valt ook de geneezing. Doch het is dikwijls zeer moeijelijk, om er achter te komen. om dat dé duisternis van den nacht en eene geheel afgezonderde eenzaamheid hetzelve voor vreemde oogen verbergt, en deeze ondeugd fomwijlen al vrij lang kan bedreeven worden , voor dat zich merkelijke gevolgen daarvan openbaaren , die dan ook nog in de meeste gevallen niet eens gekend, en liever aan duizend andere oorzaaken toegefchreeven worden, dan aan de Zelfbevlekking. Wanneer jonge knaapen en meisjes een bleeke kleur in het gezicht met blaauwe kringen om de flaauwe ongen , en met bleeke lippen , een flappe vaale huid hebben, bij eenen goeden eetlust en flaap, en zonder dat men in het ligchaam de minste oorzaak (*) daarvan ontdekken kan; wanneer zij traag , lus- (*) Dit moet men vooral niet uit het oog verliezen, om niet te mistasten , noch door verkeerde gisfingen misleid, E zeer  ( 66 ) lusteloos zijn, en niet vast en recht op de voeten Itaan kunnen; eene beeving in knieën en beenen , als ook in de handen hebben, vooral, wanneer zij met de handen iets houden willen; wanneer zij alles fchielijk vergeeten, of de klaarite en eenvoudigfte zaaken niet begrijpen en bevatten kunnen (*); i en door de rninlfe infpanning van geest terftoncl zeer hevig aangetast worden ; wanneer zij de eenzaamheid beminnen , en achterhoudend en altoos ftil voor zich heen leeven ; wanneer zij dikwerf verdachte lonzeer verkeerde en fchadelijke maatregelen te neemen. De Heer Villaume heeft de om.flandigheden en. voorwaarden, die men in deezen opzichte in het oog moet houden , ongemeen naauwkeurig opgegeeven, ten einde veele andere oorzaaken van zwakheid niet verkeerd beoordeeld moogen worden. (Zie het Revifions werk yde Deel bladz. 175.) Over 't algemeen moet men ook met opzicht tot den zedelijkeu toeftand uit verfcheidene verfchijnfelen niet altoos dezelfde gevolgen afleiden , maar mede op de natuurlijke gefchiktheid , gemoedsgdfteldheid, verftandelijke vermogens enz. zien, en dus de kinderen altoos eerst door en door kennen, en dat geene, wat thans plaats heeft, beöordeelen uit dat geene, wat te vooren plaats had. (*) De Heer Villaume heeft in de aangehaalde plaats bl. 177 zeer wel aangemerkt en waargenomen, dat veele kinderen van eene goede natuurlijke gefchiktheid, uit hoofde van meerder gevoeligheid en aandoenelijkheid der fpieren, eene zaak fchielijker bevatten en fijner beöordeelen kunnen dan te vooren enz. Doch zulks zal naar mijne gedachten, van geen langen duur weezen, en welhaast door een dies te grooter onvermogen gevolgd worden.  ( 67 ) lonken werpen op zekere deelen des ligchaams; bij ieder dubbelzinnige uitdrukking zeer oplettend, meestal bedeesd en fchrikachtig zijn; wanneer zij zonder eene andere merkelijke oorzaak beurtelings nu frisch en wel , en dan eensklaps wederom bleek uitzien; dan kan men zeer waarfchijnelijk onderftellen , dat alle deeze verfchijnfelen door de Zelfbevlekking veroorzaakt worden. Inmiddels behoeven alle deeze verfchijnfelen juist niet te gelijk plaats te hebben, om er met zekerheid iets uit op te maaken. Een enkel moet bij anderzins evengelijke omftandigheden onze oplettendheid reeds wekken. Doch hoe meerder van dezelven zich verëenigen, dies te fterker wordt de verdenking. Heeft men eerst één merkteken ontdekt, men zal welhaast meer vinden. Een van de zekerfte kenmerken is : wanneer bij kinderen en jonge lieden het gezicht , dat weleer goed was, zwakker wordt, zodanig, dat zij voorwerpen in eenigen afftand zijnde , nader , dan te vooren, voor de oogen houden moeten, om ze duidelijk te kennen. Vervolgens: wanneer hun geheugen , dat weleer goed was , begint af te neemen , en hunne oplettendheid telkens vermindert en fchielijk veiflnauwt. Deeze merktekenen kenfchetfen uit dien hoofde den Zelf bevlekker zo naauwkeurig, dewijl er in deeze jaaren niet wel eene andere oorzaak van zodanige uitwerkingen kan plaats hebben. Bemerkt men , dat zij bij zekere houdingen en beweegiiigen, die ik boven befchreeven heb, warm en rood in het aangezicht worden, de genoegzaam gebrooken, verwarde oogen half fluiten, en met matE S te  ( 68 ) te blikken ftijf op één plek zien: dan is het meer dan al te zeker, dat zij de Zeil bevlekking pleegen, of ten minsten op den naasten weg zijn, om zulks te willen doen. Vindt men vlakken of zelfs bloed in hunne hembden en bedden, allerlei verdachte werktuigen, welke zij zorgvuldig op en onder de bedden , op het fekreet of andere geheime plaatfen verborgen hebben :. dan kan men in 't geheel niet meer twijfelen, dat er iets gebeurt, het welk wezenlijk reeds Zelfbevlekking is, of' daartoe opleidt Zij (*) Men leeze 't geen Saltzman in zijn boek over de geheime zonden der jeugd bladz. 278.. en volg. over het onderzoek van het linnen zegt, dat zij aan het lijf hebben. Dit is ontegenzeggelijk een van de veiligfte middelen, om de geheime zonde te ontdekken. Het is zekerlijk van veel gewigts, wat de Heer- Villaume in het Revifiom-werk 7de Deel bladz. 124. hierop sanmerkt. Onwillekeurige zaadloozingen bij den nacht bemorsfen henibden en bed ook, die echter niet dan in huuwbaare jaaren, op het hoogst genomen met eenige zeer zeldzaame uitzonderingen, plaats hebben. Ook is zekerlijk de afweezigheid van dit merkteken geen blijk van onfchuld; maar aldus is het met de meeste kenmerken elk afzonderlijk befchouwd , geleegen. Ik zou niet gaarne een enkel achterdocht baarend merkteken voor voldoende genoeg oordeelen , om een knaapje of meisje ronduit over Zelfbevlekking aan te fpreeken (V). Slim genoeg waren de Schoolknaapen, om alle onreinigheid uit hunne hembden te weeren. Hunne zakdoeken , vodden enz. gaven hun hier toe hulpmiddelen genoeg,  ( 69 ) Zij vallen zeer onder de verdenking, wanneer zij zich op her fekreet en in andere eenzaame plaatfen dikwijls en lang ophouden , en van daar verhit of bleek weder te voorfchijn komen ; wanneer zij de handen dikwerf aan de fchaamdeelen hebben (*) en met dezelven fpeelen; wanneer meisjes onder zich, of jongens en meisjes eikanderen dikwijls met eene vuurige drift lief koozen, de één op den ander gaan zitten enz. geduurig verliefde lonken rondom zich heenen werpen, ook zo iets in het wezen hebben, dat zeldzaam en vreemd is , dat men gemakkelijk bemerken, maar niet wel befchrijven kan. Menigvuldige mislijkheid, korte adem, duizeling, pijn in de rug, benaauwdheid, drukking om of bij den hartkuil, als mede braaken bij eenen goeden eetlust, zuivere tong, natuurlijke fmaak en zonder blijken van wormen, zijn zeer dikwerf treffende kenmerken der Zelfbevlekking. Roode, betrokken , gezwollen oogen, kleine uitflast in het aangezicht , geduurige vermoeidheid, heeschheid, fchorre uitfpraak, vroegtijdig verlies van de jeugdige fijne Hem , ongewoone neêrllagtigheid en hangend hoofd zonder reden , des nachts geduurig in het bed opvliegen , fterke gevoeligheid bij alles, — in- noeg, ja zelfs feeree ten ftraat moesten hun hier in te baate komen. Ik fpreeke niet dan uit ondervindinge. G. (*) Tot dat einde kan het ook menigmaal van veel nut weezen, om het knaapje of meisje inden (kap ongemerkt de deken af te trekken, om te zien, waar de handen liggen. Dit moet zekerlijk dikwijls herhaald worden, om van de zaak volkomen verzekerd te worden. E 3  C 70 j indien er van dit alles geen andere oorzaaken gevonden worden . maaken te recht dikwerf zeer Verdacht van heimelijke ontugtigheid. Eene gemeenzaame, vertrouwelijke verkeering met jonge lieden, die reeds onder verderging liggen, verwekt zekerlijk terftond veel achterdocht. Allerlei kramptrekkingen en andere zenuwziektens, fomwijlen gepaard met de zeldzaamfre en tegenltrijdigfte toevallen , die voor de beste en beproefdlte middelen niet zwichten, en waarvan men geene oorzaaken ontdekken kan, die dezelven anders welëens voortbrengen, doen met veel waarlchijnelijkheid vermoeden , dat de Zelfbevlekking al dit onheil bewerke. Een onmiddelijk onderzoek der teeldeelen kan dikwerf het beste licht geeven, voornaamelijk bij reeds geoefende Zelf bevlekkers. Een Hap en lang neêrhangend balzakje, een verflapte voorhuid, die zich gemakkelijk geheel over het roedehoofdje laat afftroopen, een aanhoudend zweeten omtrent de teeldeelen en kleine uitflag op deeze paats , gelijk als bij de meisjes ook een altoos vogtige fcheede met eenigszins gezwollen lippen, een lange (*), fterke en zeer gevoelige kittelaar, behooren mede tot de ge- wig- (*) Bij de Moorinnen op Senegal is eene onnatuurlijke lengte der roede of clitoris zo ontëerend, dat zij eikanderen , wanneer zij krakkeelen , deeze mismaaktheid verwijten , waardoor dan dikwijls de befchhnpte Vrouw zo kwaad worden kan , dat zij de aanfchouwers een oogfchijnelijk bewijs geeft van het tegendeel. Zie Götiingifcher Magazin 1783. 6de St. bladz. 836.  c n) wigtiglte kenmerken der Zelfbefmetting. Ook is eene gevoelige drukking boven en onder de teeldeelen een gewoon merkteeken van dit misdrijf. Hemorrhoïdieke toevallen, jeukte en brand a&n de teeldeelen , geduurige ftijf heid der mannelijke roede, geftadige persfing op het water — bij kinderen en jonge lieden geeven min of meer Zelfbevlekking te kennen, of geeven toch daartoe de eerfte aanleiding. Wanneer jonge lieden het fchermen niet kunnen leeren, vermits zij niet in ftaat zijn , om eenigen tijd den gehcelen of zwaarlten last des ligchaams op den linker voet te laaten rusten: dan zijn ze waarfchijnelijk aan Zelf bevlekking fchuldig. Zeker Schermmeester kon het eenen zijner jonge leerlingen altijd aan zien , wanneer hij den nacht te vooren, of kort voor den tijd, dat hij op de fchermfchool verfcheen, zijne gewoone euveldaad gepleegd had. Even zo moeijetijk valt het ook voor jonge Zelf bevlekkers , om het dansfen te leeren; en bij het rijden te paard kunnen zij volftrekt niet fluiten , waarbij hen dikwijls het zaad ontvloeit. Hoe meer zich van alle deeze kentekenen openbaaren, dies te meer wordt de zaak bevestigd. Zeker' is het , dat men menigmaal niets minder vermoedt, dan de Zelfbefmetting. Dikwerf ben ik gefchrikt, wanneer ik bij deezen en geenen knaap buiten verwachting door een overtuigend merkteken van Zelfbevlekking verrascht wierd , waarop mijne gedachten in 't geheel niet vervielen. Sedert eenige jaaren ben ik evenwel in dit ftuk veel wantrouE 4 wi-  ( 70 wiger geworden, en ik ontmoet thans niet ligt een jong mensen van beide bcxeu, dien ik niet om die reden fcherp in de oogen zie, vooral wanneer ik hem van eene ziekte geneezen of de poivken jnénten moet. VIJF-  C 73 ) VIJFDE HOOFDSTUK. Over de beveiliging tegen de onkuischheid over 't algemeen en de zelfbevlekking in 't bijzonder. w anneer men kinderen en jonge lieden tegen Onkuischheid en Zeil bevlekking wil beveiligen, dan moet men vooral hun ligchaam verfterken en harden, ook alles afweeren, wat hetzelve verwijfd, gevoelig en prikkelbaar maaken kan. Opzicht, waakzaamheid en alle zedelesl'en zijn magtelooze hulpmiddelen tegen de geweldige krachten , waarmede de aangeprikkelde natuurdrift haar oogmerk weet te bereiken, en de grootfte hinderpaalen en zwaarigheden te overwinnen, wanneer het eens zo verre gekomen is, dat de fpieren van elk indrukfel fterk aangedaan worden , en het bloed aan het kooken geraakt. De maatigheid in eeten en drinken en de geheele behandeling des ligchaams is derhalven de hoofdzaak bij de beveiliging tegen ontijdige wellustige opwellingen, en dan nog eenige andere dingen, waarvan ik in 't vervolg bijzonder fpreeken zal. Men heeft deeze ftoffe, te weeten de ligchaamelijke opvoeding (*) reeds zo dikwerf behandeld, dat er (*) De Heer Stuve heeft in het eerfte Deel van het E 5 Vo1-  ( 74) er bijna niets meer van te zeggen valt. Hierom zal ik alles, wat tot mijn oogmerk dient , flegts in 't kort Volleedig Lecrftelzel van opvoeding biadz. 377. en volg. zeer goed en bondig over dit onderwerp gefcbreeven ; Ms. be Fourdroi (de opvoeding der kinderen naar aanleiding van de natuur, "deDeel, oorfpronglijk in bet Fransch gefchreeven en door Cramer in het Hoogd. vertaald) heeft mede veel goeds daarover gezegd, dat hier te pas komt. Maar Raiins gemeinnutziges Magazin 1 Jahrgang I Stuk p. 39, v°Ig' en 2 Stuk. p. 299. over de ligchaamelijke opvoeding der kinderen behelst bijna alles, wat de kun- digfte en beste Schrijvers van dit onderwerp geleerd en voorgefchreeven hebben , het welk hij met dezelfde woorden der opftellers in een uittrekzel heeft overgenomen. Deeze Verhandeling kan ik de Ouders , Opvoeders en Opzienders over kinderen niet genoeg aanprijzen. Daar te boven hebben L. L. Schmahling (Jiber die fierblichkeit und den frühen tod der kinder, und die wittel, denfelben zu verhüten. Frankf. am Main 1782.) J. G. Herzog (von der pflichlmdszigen forgfalt der eltern in abficht auf die leibesbildung ihrer kinder. Dresd. 1782.) en J. F. Isenflamm (Ferfuch einiger praüifche Anmerkungen über die knochen. Erlangen f782.) ook veel tot nut van deeze zaak medegewerkt. Al het overige van de ligchaamelijke opvoeding der kinderen en de geneezing van derzelver ziektens kan men vinden in de fchriften van Brouzet, Frank, Unzer, Mellin, Zuckert, Tissot, Ballexserd, Rosenstein, enz. Hiertoe behooren over't algemeen nog de volgende Schriften: Briefe tinei Artztes an verheyrathete Frauenzimmer. Uit het Engelsch 1768. ]o. D. Busch Anführung des Landvolks zu der kSrperlichen erziehung der kinder. 1786. Joh. H. Muller Ditf.  ( 75 ) kort te famen vatten, en zulks benevens het overige zodanig trachten voorteftellen , dat men alle de behoedmiddelen en derzelver gebruik duidelijk begrijpen en kennen kan; waarbij ook nog veel voorkomen zal, dat nog niet volkomen overwoogen is. i. Moeder- en minne-zog, dat zoet, zonder de minste fcherpte en volkomen gezond is, is het eerfte , waarvoor men noodzaakelijk zorg moet draagen, indien de grond tot het genoemde onheil niet reeds in het eerfte jaar des levens zal gelegd worden. Scherp, bedorven, prikkelend zog is in deezen opzichte om verfcheidene redenen nadeelig: voor. eerst dewijl zodanig zog over 't algemeen het zoete bloed van het kind van prikkelende deeltjes voorziet , waardoor deszelfs bedaarde omloop ontrust , ontfteekingen, jeukende uitflag, flaapeloosh,eid , en diergelijke meer veroorzaakt , en de gevoelige fpieren aangetast worden; vervolgens , omdat hetzelve in het onderlijf menigvuldige ongeregeldheid voortbrengt , Dijf. Erlang, vitia quad. circa infant, educat. phyf. com- mijf. 178Ó. Rathfldge an kluge eltern über die be- handlung neugebohmer kindet 178Ö. Schultz rede von der Kinderzucht in J. G. Schrlbers neuen Cameralfchriften $de en de Deel 1766. De prijsverhandeling van Campe in den Teutfcken Merkur, van de maand Maart 1785. Rousseau's Emil Portenschlager Dijf. de educat. phyf. infant. Revifions-werk %Jïe Deel bladz. 211. Villaume von der bildung des körpers in ruckjicht für die volkommenheid und glükfeligkeit der menfchen, oder über die phyf. erziehung infonderheid , Reviftons ■ v/erk gdf Deel. Locke en Rudolphi.  ( 76 ) brengt, de darm klieren verftopt , de vrije werking der ingewanden in het onderlijf op veelerlei wijze ftoort en ftremt; en eindelijk ook, dewijl zulk zog door fcherpheid van de pis de tedere teeldeelen onmiddelijk aanprikkelt : waaruit de menigvuldige oprijzingen der kleine roede ontftaan, die ik veeltijds bij zodanige kinderen gezien heb. Het voorbeeld, dat ik in het voorige verhaald heb, van een kind, het welk reeds in het eerfte jaar door de aangetoonde oorzaak een Zelf bevlekker was, is het dringendst bewijs van 't geen ik hier beweer. Zekerlijk zullen niet alle kinderen, die fcherp zog genieten, de Zelfbefmetting pleegen; doch het is genoeg, dat zulks gebeuren kan, en gebeurd is. Daarenboven is zodanig voedfel voor de tegenwoordige en toekomende gezondheid der kinderen in zo veele andere opzichten zo nadeelig en gevaarlijk, dat de opgegeeven grond ons in 't geheel niet eens behoeft aan te fpooren , om alle mogelijke zorg te draagen voor goed gezond zog. De merktekenen van fcherp zog zijn niet altoos zo klaarblijkelijk, dat zelfs het voorzichtigst onderzoek (*) ons niet fomtijds zou kunnen te leur (lellen. Een hooge graad van fcherpte heeft er plaats, wanneer men dezelve aan het zog werkelijk proeven kan; doch dit is niet dikwijls het geval. De fcherpte kan zeer verborgen zijn, zo dat zij noch door de reuk, noch kleur , noch fmaak, noch hoedanigheid kennelijk wordt. De beste en ze- (*) De kentekenen van goed zog vindt men bij Rosen, Zuckert en anderen.  ( 77 ) zekerde proeve is altoos de gezondheids-toeftand van het kind. Wanneer het kind eene drooge, ruuwe huid 4 dikwijls eenen kleinen uitflag, fcherpe, bijtende pis, geduurige onrust, of toch weinigen eenen ourustigen flaap heeft, dikwerf overgeeft, eenen afkeer van de borst en neiging tot andere voedende middelen te kennen geeft, bij eene genoegzaame hoeveelheid van zog meer afneemt, dan groeit: dan kan men zeker ftaat maaken, dat het zog kwaad is, en wel voornaamelijk, dat het fcherpe deeltjes bezit. 2. De volmaakte zuivering der kleine kinderen van den zwarten afgang of van het meconium, is mede eene hoofdzaak , om veele ongemakken te verhoeden , die voor een gedeelte eene zeer werkzaame aanleiding tot de Zelfbefmetting geeven. Veele eerstgebooren kinderen hebben een ongelooffelijke menigte van deeze zwarte vuiligheid bij zich, welke, indien zij daarvan niet gezuiverd worden , voornaamelijk veele verftoppingen in de ingewanden van het onderlijf, doch bovenal in de darmklieren voortbrengt, waarvan zich vroeg of laat, en veeltijds eerst na verfcheidene jaaren , de duidelijkfte gevolgen openbaaren, onder welke, behalven veele anderen , waarvan hier niet gefprooken wordt, ook eene plaatfelijke volbloedigheid der teeldeelen en eigenaartige prikkeling van dezelven behoort, die, zo als wij weeten, den weg tot Zelfbevlekking baant. De gewoone zachte buikzuiverende middelen , die men den kinderen geeft, zijn altijd niet krachtig genoeg, om deeze zeer taaije, lijm- en pekachtige, vast aan de darmen kleevende , zwartgroene vuiligheid af te drijven. Van eene veel krachtiger uitwerking is het eer-  ( 78 ) eerfle zog van de moeder, het welk men den kinderen , volltrekt tegen het oogmerk der natuur, gemeenlijk onttrekt, of dat bij de minnen bijna altoos wegvalt. Maar zelfs dit zog is even als de voorgenoemde middelen, niet zeluen onvoldoende , om alle de opgehoopte floffe te doen loozen bij kinderen van zodanige moeders, die in haare zwangerheid den eetlust al te veel bot gevierd, en die dus het ligchaam vol flijmige zwartgallige onzuiverheden hebben. In gevallen van dien aart moet men het aan den Arts overlaaten, om het noodige te befchikken , voornaamelijk bellaande in oplosfende klifleeren met fpaanfche zeep, welke men ook des noods zijnde rijkelijk met de innerlijke buikzuiverende middelen vermengt. Een mengfel van verkalkte magnefia en rhabarber in eene kleine hoeveelheid, verdient ook in de meeste gevallen de voorkeur boven de gewoone firoopen van rhabarber en manna, die ligtelijk aan het gisten komen. 3. Men overtuige zich toch van de verfcheiden nadeelen die het noodelooze zwachtelen der kinderen voortbrengt, alzo de gewaande nuttigheid gewisfelijk in ijdele verbeeldingen beflaat (*). Het nadeel, waarop (*) De Heer Blumenbach brengt het volgende daartegen in (zie zijne Bibliöth. 2 B. p. 5i>8.) „ Het zwach- telen der kinderen fchijnt nu eens een noodzaakelijk „ kwaad te weezen, om ze te kunnen behandelen enz. „ ten minsten dan , wanneer zij aan huurlingen , minnen, „ kindermeiden enz. overgelaaten zijn. Maar over 't al„ gemeen hebben onze nieuwe opvoeders de zaak ook „ zeer overdreeven. Zonder voor het gezag enz." Ik  C 79 ) op ik hier doel , komt voornaamelijk voort uit de drukking en alle fterke verwarming van het onderlijf, als mede uk de al te lang uitgeftelde zuivering wegens het uitftel van ontzwachtelen. Zo dikwijls als zich het kind bevuild heeft , moet het terftond verfchoond worden. Dewijl nu-een kind in het eerfte jaar en nog langer, alle dagen gewoonlijk drie tot viermaal afgang heeft, en moet hebben, en nog meermaalen zijn water maakt : begrijpt men ligtelijk , dat het zwachtelen van een kind, het welk niet meer , dan tweemaal 's daags gefchiedt, naamelijk 's avonds en 's morgens, niet voldoende is, om de verëischte zuiverheid te onderhouden. Het herhaalde afwasfehen van de onderdeden met koud water bevordert de, zo dikwijls als het noodig is, herhaalde zuivering zeer, en vermindert voornaamelijk ook de natuurlijke gevoeligheid der teeldeelen. 4. Alles wat eenigszins fcherpte en hitte in het bloed brengt , de zenuwen verzwakt en gevoelig maakt , boven maate voedt, gebrek aan verteering veroorzaakt enz. moet in de eerfte kindfche jaaren, gelijk ook in de volgende gemijd worden, tot dat de naIk flem zulks gaarne toe, dewijl ik ook reeds bladz. 44. uitdrukkelijk daarbij gevoegd heb : ,, gelijk als hetzelve (te „ weeten het zwachtelen) op degewoone manier gefchiedt." Ik keur derhalven alleen de gewoone wijze van zwachtelen, dat is het misbruik, af, maar niet zodanige manier van zwachtelen, waarbij de vrije beweeging van armen en voeten niet belet, het onderlijf niet gedrukt, noch te zeer verwarmd wordt, en waarbij het kind van zijne vuiligheid geen ongemak heeft.  C 80) natuur fterk genoeg is, en het ligchaam zekere hardheid en vastigheid ontvangen heeft. Bij gevolg geen fterke , heete , warme dranken, hoe die ook moogen genoemd worden , geene fpecerijën , geen vette, zeer zoute, opblaazende , ligt gistende, of tot verrotting geneegen, al te zuure, fcherpe, onverteerbaare fpijzen, geen foorten van uijen, weinig of geen vleesch. Nogthans ben ik er in 't geheel niet voor, om de kinderen geene, dan weeke kost te geeven. Een maatig vaste kost , wanneer het ligchaam gezond is, en andere oorzaaken zulks niet verbieden, met maatigheid genooten , geeft aan de maag werkzaamheid en kracht, en verfterkt haar, gelijk als het fchermen den arm fterk maakt. Aardappelen, raauwe en gekookte ham, grof brood enz. zijn derhalven meer nuttige, dan fchadelijke fpijzen voor gézonde ligchaamen van kinderen bij eene geevenreedigde beweeging. Hoe eenvouwiger voor het overige de kost is, dies te beter. De avondmaaltijd moet vooral eenvouwig en maatig, ook voor dat zij fiaapen gaan, volkomen verteerd zijn. Koud water, met ongekookte melk, is over 't algemeen genomen, de beste drank voor kinderen. De Heer Stuve heeft in het eerfte Deel van het Volleedig LeerfieLzel van opvoeding bladz. 385. en volg. de algemeene grondbeginzelen van een gezond voedfel zeer goed en bondig aangetoond , werwaards ik den Leezer verzende. Door zodanig eene leefwijze en de opvolging der volgende voorfchriften verkrijgt niet alleen de ligchaamelijke gefteldheid de grootfte voordeelen, maar zij heeft ook den weldaadigften invloed op den invvendigen mensch. In betrekking tot de eerfte wordt  ( 81 ) wordt het ligchaam der kinderen meer in fhat ge* fteld, om de bij hen gcwoonc ziektens door te Haan, hunne werktuigen , die tot de verteeriug dienen , worden door niets verzwakt, het bloed blijft zoet, en deszelfs bedaarde omloop wordt door geene prikkeling in drift gebragt. In betrekking tot den laatften blijft hun gemoeds-karakter altoos zachtmoedig en bedaard, de hartstogten kunnen niet ontvlammen, de ziel vliegt niet op in harsfenfchimmige gewesten, zonder evenwel haare werkzaamheid te verliezen , en noch zedelijke noch natuurlijke indrukfelen hebben krachts genoeg, om in de natuur van den jongen mensch te dringen , en ieder oogenbtik zijne rust te ftooren. En om die reden zullen ook de liefdedriften voor den tijd van huuwbaarhcid niet zo ligt uit haare fluimering ontwaaken, waarin dezelven , ingevolge de wetten der natuur, tot heil van ligchaam en ziel, tot dien tijd toe ongeftoord blijven. 5. Men gewenne de kinderen vroegtijdig in alle opzichten aan de koude. Men laate hen derhalven ligt gekleed gaan, doch zo dat de kleederen wel aan het ligchaam fluiten , en verandere dezelven in de verfehillende jaargetijden flegts zeer weinig. Pelterij moet aan hun ligchaam nimmer komen; en hoofd, hals en borst moogen altoos wel ontbloot weezen. Men fteil' ze ook vroegtijdig bloot aan alle foorten van weêr, en ontzie wind, regen noch fnecuvv enz. doch niet zo zeer aan de warmte , vooral van de brandende zonneftraalen op het bloote hoofd. Men doe hen winter en zomer onder dunne dekens , in koude vertrekken, en met dunne linnen broeken (om het aanraaken der teeldeelen te verhoeden , en de F fchaam-  C 8* ) fchaamte te onderhouden enz.) flaapen, vroeg (*) opltaan, zodra als zij ontvvaaken , en niet te bed gaan voor dat zij terftond kunnen iuflaapen. Allerminst moeten zij al te lang in warme donsbedden blijven liggen. Even zo weinig moeten de vertrekken te warm zijn , waarin zij in den winter hun verblijf houden. Daarenboven moet men hun veele beweegingen in de koude vrije lucht verfchaffen , hen dikwijls ligchaamlijken arbeid laaten verrichten, zonder evenwel zich daarbij te verhitten, en geduurig (in linnen broeken) in koud water baden (**) of was- (*) Dit moet echter met verftand behandeld en te werk gefield worden. Men moet de kinderen niet met drift en fchielijk uit den flaap opwekken ; over 't algemeen moet men zich naar hunne ligchaamelijke en afzonderlijke gefteldheid, naar hunne jaaren enz. richten; men moet ze niet bij eene fterke uitwaasfeming het bed doen uitkomen ; men moet hen langzaamerhand gewennen, en door allerlei beloften en vermaaken, die des morgens vroeg op hen wachten, tot het opflaan aanfpooren, zodra zij wakker zijn. (**) Onder verfeheideue omftandigheden kan zulks op eene zeer krachtige wijze gefchieden door middel van eenen gewoonen gieter, waardoor het koele en allengs kouder water met zekeren val over alle de deelen des ligchaams gefpooten wordt. Naar maate de gieter hooger of laager gehouden wordt, is ook de val van het water fterker of zwakker. Men begint met het hoofd, en gaat dar» verder naar beneden tot de voeten toe; alles moet fchielijk en binnen eenen korten tijd gefchieden; maar dagelijksch herhaald worden.  C «3 ) wasfchen. Hoe vroeger dit alles begonnen wordt, of uit hoofde van de jaaren kan begonnen worden, dies te beter is het , en dies te zekerer wordt het ligchaam daardoor verfterkt en gehard tegen alle uiterlijke indrukfelen. Ondertusfchen fpreekt het van zeiven, dat bij deeze voorfchriften, in menigvuldige ziekelijke omftandigheden, welke echter niet tot mijn beftek behooren, zekere bepaalingen en uitzonderingen plaats hebben. Zodra het kind ziek is , blijft het niet meer alleen in onze handen. -— Het is ook bijna onnoodig, te herinneren, dat elke verandering, die in de behandeling van een kind wordt ondernomen , trapsgewijze gefchieden moet, en wel dies te voorzichtiger en langzaamer, hoe laater men met dezelve begint. Het is verwonderlijk, hoe verre men het in deeze dingen door eene langzaame gewenning brengen kan. 6. Hoewel het van weinig belang zijn kan, wanneer bij een anderszins gezond en fterk kind het bloed door een enkele verhitheid min of meer in drift geraakt : moet men evenwel verhoeden , dat zulks niet te vaak en in eenen al te hoogen graad gefchiedt , vooral wanneer het kind ligtelijk warm wordt en aan het zweeten komt. Hiertoe reeken' ik in 't bijzonder ook het vroegtijdige dansfen, het welk, te fterk gebezigd wordende , meer dan eenige andere verhitheid, voornaamelijk bij de vrouwelijke Sexe, op de teeldeelen werkt, en de diepten der geheimde gewaarwordingen fchokt. 7. Bij de opgenoemde oorzaaken heb ik reeds aangemerkt , dat men kinderen buiten de hoogde nqodzaakelijkheid, geene heete, fcherpe , waterdrijvende F 2 ge-  ( 84 ) geneesmiddelen geeven moet. Bovenal is het vart zeer veel belang, om zich bij jonge meisjes tegens den tijd van haare maandftonden niet van drijvende geneesmiddelen te bedienen. 8. Indien men zou ontdekken, dat een kind aan de boven befchrcevene ongefteldheden onderhevig is, die de Zelfbevlekking begunstigen : dan moet men hetzelve vroeg genoeg aan een kundig Geneesheer overgeeven, om dit gebrek, zo mogelijk, te verbeteren ; en vervolgens vooral zorg draagen, alle mogelijke uiterlijke aanleiding af te weeren , die de teeldeelen aanprikkelen en het kwaad zeiven bevorderen kon. Zouden zich de minfte blijken daarvan openbaaren, waarop men een waakend oog houden moet ; dan gaa men dezelven terftond uit alle magt te keer. 9. Men belette den kinderen vroegtijdig elke aanraaking van hunne teeldeelen; en laate hen niet toe, dat zij de handen onder de deken , of in de broek ftecken enz.; zelfs niet eens, dat zij de fchaamdeeleri ontblooten en bezien. In de eerfte kindfche jaaren gefchiedt zulks door een enkele gewoonte ; in het vervolg , en zodra de kinderen eenigszins voor verftandige denkbeelden vatbaar zijn , door het 'inboezemen van fchaamte (*) , zodanig dat zij zelfs bij (*) Alles, wat de Heer Villaume in het ide Deel van het Volleedig Leerflehel van opvoeding bladz. 609. en volg. over dit onderwerp gefehreeven heeft, is bij uitftek goed en waar; doch is ook de aanmerking van den Heer Campe bladz. 614-616. vooral de twee laatlte voorfchrif- ten zeer gewigtig. Ongetwijfeld zal het bij kinderen, die  C 85 ) bij de onfchuldigfte ontblooting of aanraaking der fchaamdeelen bloozen; en des noods ook daardoor, dat hun deeze aanraaking als zeer gevaarlijk voorgefteld wordt. ïen allerftrengfte moet men eindelijk minnen en kindermeiden enz. verbieden, met de teeldeelen der kinderen te fpeelen, dezelven te wrijven, te drukken enz. 10. Vermits de borsten zo wel bij de mannelijke als vrouwelijke Sexe zeer veel betrekking hebben tot de teeldeelen: zo is hierin , als mede in de rechtmaatige vrees, dat door het geduurige betasten der borsten de verbeeldingskracht tot wellustige denkbeelden opgeleid mooge worden , de grond geleegen , waarom, bijzonder bij aandoenelijke en gevoelige natuursgefteldheden, het voelen met de handen in den boezem zo weinig aan jonge knaapen , als meisjes moet toegelaaten worden. n. En eindelijk moet men kinderen en jonge lieden van beide Sexen ook gewennen, om altoos rechtop te zitten , en de beenen niet over elkander te -Haan: omdat zo wel door het één als het ander de vrije omloop van het bloed ligtelijk geftremd , en eene plaatfelijke vergadering van hetzelve in de teel.deelen bewerkt worden kan, om niet eens te fpreeken van de prikkeling, die door de uitwendige drukking veroorzaakt wordt. 12. Men verwijdere en mijde met de grootfte zorg- V uidie eene goede opvoeding hebben, van een zeer goede uitwerking "weezen, wanneer men hun zulks als een walgende morsfigheid tegen maakt. Blumenbacu. F 3  C 36 ) vukligheid alles , wat de verbeeldingskracht tot wellustige voortellingen aanprikkelen en vervoeren kan: verleidende boeken , wulpfche printverbeeldingen , naakte ftandbeelden, aanftootelijke toneelftukken, ergerlijke googchellpellen en koorde-dansfen, eiken aanblik van onkuifche houdingen , fchaamtelooze, onbetaaraelijke, morsfige gefprekken (*) enz. Men verhoede vooral, dat kinderen geene boeken in de handen krijgen , die vercierd zijn met plaaten , welke op eene vertooning van zinnelijken wellust uitloopen, of de voortteeling van den mensch ten toon fpreiden. Ik heb gezien , dat eenige knaapen zich geduurig bezig hielden met het Aanhangfel tot de Kosmologifche Unterhaltungen ,&e Deel, en zich in veele daarin voorkomende zaaken onder vergelijking van dezelven met de plaaten, buitengemeen verlustigden. Deeze fchepfels waren reeds lang Zelf bevlekkers geweest. Hoe vrijer de door niets anders geboeideverbeeldingskracht in losfc breinen rondzwerft, dies te meerder wordt zij door de minfte aanleiding tot onkuifche begeertens verleid ; men ziet derhalven , (*) Menigmaal heb ik bij mij zelvcn gezucht over regeering en jeugd, wanneer ik openlijk op de ftraaten de vuilfte Hedjeris hoorde opzingen en veil bieden , of wanneer ellendige Marionettenfpeelers even zoo openlijk aan jong en oud de laffïe en ondeugendfle grappen en dubbelzinnigheden durfden opdisfehen; niet min, wanneer een laffe Hansworst van eenen 's menfchen ligchaam verdervenden Kwakzalver , met privilegie het zijne 'er toe bijbracht , om hunne ziel insgelijks te bevlekken. Een woord voor U, Regenten! G.  ( 87 ) veti, hoe veel het tot haare beveiliging tegen elke bedenkelijke vlucht van dien aart toebrengen zal, wanneer de jonge geest lteeds bezig gehouden wordt met zodanige zaaken, die de verbeeldings-kracht bij geheel andere denkbeelden bepaalen, en dezelve daardoor van de genoemde gevaarlijke buitenfpoorigheden aftrekken. Tot dat einde is het echter over 't algemeen ook noodzaakelijk , om de al te vlugge verbeeldingskracht van jonge lieden te kortwieken, hunne gewaarwordingen niet al te diep in zich-zelven te laaten wegzinkenen alles te verhoeden , wat tot fentimenteele aandoeningen opleidt (*). Ten tijde , dat de natuurdrift ontwaakt, is het vooral noodzaakelijk , om jonge lieden, evenveel van welke Sexe, op menigvuldige wijze werk te verfchaffen en af te leiden, hunne ziel een vast karakter te geeven door haare aandacht altoos te doen vestigen op voorwerpen, die ter bereiking van een waar en goed oogmerk dienen , hen voor werkeloosheid, ledigheid , geduurige eenzaamheid of verleidend gezelfchap, gevaarlijke fchriften enz. te bewaaren, en, ten einde dit alles te werk te kunnen Hellen, alle hunne daaden te befpieden, en hen, is 't mogelijk, altoos in het oog te houden. Midlerwijl wordt het verffand rijper, en de krachten worden van tijd tot tijd fterker, om de liefdedrift tegenlland te bieden. 13- (*) Alles, wat de Heer Campe in het vierdeen vijfde Deel van het vo'Jeedig Leerjlelfel van opvoeding over het groot nadeel van een al te vroege gezellige en geleerde vorming der kinderen zegt, is alleszins voortreffelijk en naarvolgenswaardig. F 4  C 88 ) 13. Men doe geen kind op een openlijk fehool , zo men niet volkomen verzekerd is , dat er geen Zelf bevlekking gepleegd wordt. Tot dat einde moeten de Leeraars en Leeriiaresfen naauwkeurig op derzelver leerlingen acht (laan, opdat dit ongeluk niet in hunne fchoolen influipe, het welk zich met eene doodelijke befmetting zeer fpoedig van den één op - den anderen voortplant (*). 14. Daarenboven bewaare men de kinderen met de niterfte zorgvuldigheid voor alle gemeene, en vooral geheime, eenzaamc verkeering met jonge lieden , die om eenige redenen onder de verdenking van Zelfbefmetting liggen, en houde mede een waakend oog op de mannelijke en vrouwelijke bedienden, aan welke men kinderen en jonge lieden toevertrouwt. Men beluistere hsn dikwijls, vooral wanneer zij de kinderen kleeden, te bed brengen , of anderszins met dezelven alleen zijn. 15. Men laaie kinderen en jongelieden, ten mïnften van het vierde jaar af, niet in één bed bij elkanderen flaapen, en vooral niet van onderfcheiden Sexe; niet met dienstboden en andere menfchen, die men niet volkomen vertrouwen kan, in één vertrek; ook vooral niet in de nabijheid van egtbedden. Over 't algemeen moeten egtgenooten zich in de tegen- woor- (*) Dit (luk verdient zoo veel te meer behartigd te worden, natr vnaate dit kwaad in de fchoolen bezwaarlijker is te ontdekken, van de akeligfle gevolgen , vooral in deszelfs uitgebreidheid, en zeer zeer moeilijk, om weêr uit te roeijen, dewijl het een bijna geduurig opzicht vereischt. G.  C §9 ) woordigheid van hunne kinderen voor alle vertrouwlijke handelwijzen wachten , en ook alle aanleiding mijden , waardoor zij tot naarbootzing en fpellen, die op zodanige verbintenisfen zihfpeelèn , zouden kunnen aangezet worden. Insgelijks moeten volwasfen perfoonen zich niet in de-tegenwoordigheid der kinderen geheel ontkleeden en ontblooten, hun water maaken enz. en zo wel in dit als in alle andere opzichten , in woorden, gebaarden, daaden, kleeding de grootfte achting jegens de kinderen bewijzen. 16. Men wederhoude de kinderen vroegtijdig van elke der boven genoemde houdingen en bewecgingen des ligchaams , die klaarblijkelijk op de teeldeelen werken , of ook flegts óndërfteld kunnen wórdenzulks te doen. Voornaamelijk moet men niet gedoogën , dat kinderen op eikanderen gaan zitten , zich ftijf omhelzen, liefkoozen, en dan allerlei beweegingen maaken. Worden zij daarbij verhit, dan kan men maar denken , dat de voorzorg daartegen bijna reeds te laat is. 17. Door dit alles, wat ik tot dus verre over de beveiliging tegen de Zelfbevlekking gezegd heb, worden ook de meeste ziekelijke oorzaaken afgeweerd , die een zeer gevaarlijke aanleiding ter Zelfbevlekking opleeveren ; doch hebben dezelven wezenlijk reeds plaats, dan moet men den Arts te hulp roepen, om dezelven te geneezen. Onzuiverheden aan en in de teeldeelen, de flijm onder de voorhuid van het mannelijk lid, en de foortgelijke flijm ouder de clitoris bij meisjes, (die om die redenen in Egypten en andere warme Landen befneeden worden ,) kan men best wegneemen door deeze deelen dikwijls met koud * 5 wa'  ( 90 ) water te wasfchen. Over 't algemeen is het baaden deezer deelen met koud water (*) een gewigtig behoedmiddel tegen de Zelfbefmetting (**). 18. Ik heb reeds aangemerkt , dat de verteering volkomen moet geëindigd weezen vóór het flaapen gaan. Maar kinderen en jonge lieden moeten ook nimmer met een volle blaas te bed gaan. Hierom moeten zij des avonds weinig drinken , en gewend worden vóór dat zij gaan flaapen altoos de blaas te leêgen. Een volle blaas werkt met eene fterke prikkeling op de teeldeelen. Ook moet men om dezelfde redenen eene al te langduurige hardlijvigheid vermijden. 19. Men gewenne de kinderen van de eerfte jeugd af altijd op de één of andere zijde, en nimmer op den rug te liggen. 20. (*) Dat zodanige baaden eene prikkeling zouden bewerken , gelijk de R.ecenfent van dit boek in de Algetneine Litteratur - zeitung , Supplcm. No. 14. beweert , loopt over 't geheel genomen tegen alle ondervinding aan. (**) Het dagelijksch tweemaal herhaalde wasfchen der teeldeelen met koud .water, waaronder in een vierde van een kan een tafel-lepel vol zuiver gekampferd loodvvater fjiftrekfel van lood 1 loot, en geest van kampfer 2 loot, water 1 kwart) gemengd is, het welk in het Revtftons-verk 6de Deel Wadz. 156. zo zeer wordt aangepreezen , verdient zekerlijk de grootfte toejuiching. Men moet deeze geheele Afdeeling leezen. Geduurende den tijd der maandftonden moet dit wasfchen bij de vrouwelijke Sexe geflaakt blijven.  ( 9i ) 20. Men boezeme den kinderen vroegtijdig zodanige denkbeelden in van hun ontdaan, dat zij deeze zaak meer van de ernftige , bezwaarlijke en gevaarlijke, dan van de aanlokkende en zinlijke zijde belchouwen. 21. Eene goede zedelijke vorming , en een vast met liefde gepaard vertrouwen der kinderen op hunne Ouders, Opvoeders enz. voor welke zij niets geheim houden, en aan wier oogen zij zich dus ook nimmer met opzet onttrekken, zullen eindelijk buitengemeen veel medewerken, om hen tegen dit onheil te beveiligen, en oor en hart altoos openen voor elke vermaaning, die hunne welvaart bedoelt. Vermits de zaak van zo veel belang is voor ligchaam en ziel, en het geheele geluk niet flegts van één mensch, maar door deezen van nog veele andere menfchen tevens daarvan afhangt, eensdeels door de befmettiug, anderdeels door de voortplanting van de daaruit ontftaande ongefteldheden op kind en kindskinderen, zo dat door één verwaarloosd kind veeltijds twintig, dertig ongelukkig en ellendig gemaakt worden: zo kan wel geene zorgvuldigheid te moeijelijk, geen opzicht te lastig en te omflagtig, en geen voorfchrift ter beveiliging te bezwaarlijk zijn , om niet alles met naauwgezetheid op te volgen, wat rede en ondervinding ter vermijding van dit gevaarlijk kwaad aanraaden. Ik fluit dit Hoofdftuk met de volgende woorden uit het aangehaalde boek van Kaempf bladz. 94 en 95. „ Wanneer men bij de opvoeding der kinderen nog „ een bijzonder ftreng, waakzaam en wantrouwend „ opzicht over hen zoude houden, in gevalle men „ niet  ( 02 ) „ niet vermijden kan, om ze, in de verkeering of „ in het bed bij elkander alleen te laaten , naar „ openbaare fchoolen te zenden, of zelfs in zoda' „- nige gezelfchappen te laaten gaan , die wezenlijk „ verdacht zijn; wanneer men, en dit is eene hoofd„ zaak, hen in de eerfle jaaren de fehaamte , dit „ zacht, bekoorlijk gevoel, waarmede de Schepper „ het menfchelijk gedacht , ten blijke van deszelfs „ adeldom, als een voorrecht boven andere fchep„ felen begunstigde, zodanig zoude in (tampen, dat ,, hun gezicht op het laatlle bij de onfchuldigfte ont„ blooting of aanraaking der teeldeelen met fchrik ' „ bloosde ; indien men de jonge knaapen bij den „ verderen voortgang van hunne jaaren van tijd tot „ tijd meer in eene bezigheid, waardoor de lust„ verwekkende beelden verftrooid worden , en in lig„ chaamelijke oefeningen, die de vlugheid der fpie„ ren van de teeldeelen afleiden , zoude onderhou„ den (*) ; en wanneer tevens de Arts , als een „ vriend des huisgezins , met alle mogelijke oplet„ tendheid zoude toeleggen, om alle de oorzaaken, „ die tot deeze onrijpe ondeugd gelegenheid kunnen „ geeven, na te ipooren, voor te komen en af te „ weeren: dan (la ik er voor in, dat men niet het „ tiende gedeelte van zo veele leevende fchimmen, „ denwelken hunne werken op de hielen volgen „ zou zien rondwandelen." (*) De oude Beeldhouwers moeten dit zekerlijk uit de ondervinding geweeten hebben. Want aan de ftandbeelden der Vechters en Helden , bij voorbeeld , van Herkules > v (telden zij de teeldeelen ongeè'venredigd klein voor. ZES-  ( 93 ) ZESDE HOOFDSTUK. Over de vraag: moet men jonge lieden onderrichten van de voortteeling van den mensch, van onkuischheid en zelfbevlekking , en hoe moet men zulks aanleggen t De Schrijver van de kleine Verhandeling, over de Vraag : moet men jonge lieden van de eigen- idke manier van 's menschen voortteeling onderrichten? Stendal irfc 8- overwaar- dig om geleezen te worden, heeft de gronden der ftéllige en ontkennende beantwoording deezer vraag den Leczer zo duidelijk onder het oog gebragt, dat men de voornaamftc ftukken, waarop het bijzonder aankomt, om deeze vraag te beflisfeu, zonder moeite overzien kan. Ik oordeel' het met eenige vermaarde en kundige mannen, die over de opvoeding gefchreéven hebben, voldongen te zijn, dat men deeze vraag over't algemeen met ja! moet beantwoorden, en wel uit de beflisfende gronden, die de Opfteller van dit gefchrift dpgëgeeven , en naar mijne gedachten op eene zeer voldoende wijze tegen de ontkennende gronden afgevvoogen heeft. Zo onzijdig hij getracht heeft zulks te doen , zonder zich opzettelijk bij de één of de andere partij te voegen; zo  (94 ) zo duidelijk begrijpt men mijns oordeels het overgewigt, dat het Heilige gevoelen juist daardoor ontvangen en behouden heeft. Doch hoe fterk mijne overtuiging is, dat kinderen en jonge lieden van de voortteeling der menfchen tot hun heil over 't algemeen moeten onderricht worden (*) ; even zo zeker en klaarblijkelijk is het ook, dat dit onderwijs naar maate de kinderen, die hetzelve ontvangen, in den aart verfchjllend zijn , met afzonderlijke bepaalingen en veranderingen geleideden, en met opzicht tot de wijze, duidelijkheid en uitvoerigheid zeer verfchillcnd zijn moet. Uit dien hoofde verdient zekerlijk een mondeling onderwijs over 't algemeen de voorkeur, waarbij door het geheele gedrag van den onderwijzer , cn door het voorftel der geheele zaak in het verband veele zwaarigheden wegvallen , en tevens zorg gedraagen wordt, dat alles behoorlijk overeenftemt met de omftandigheden, die telkens plaats hebben. Een fchiïftelijk onderwijs is voor de geenen , die geenen verftandigen wegwijzer hebben ; hoewel hetzelve mede voor min geoefende en niet zeer bekwaame Ouders of Leeraars tot een leiddraad kan verftrekken, waarbij zij naar den aart der afzonderlijke (*) Eene overtuigende ondervinding, dat zulk een onderwijs van een wezenlijk nut is, vindt men in de Verhandeling van Oest in het Revifiomwerk 6de Deel p. 233. en volg. Hier wordt ook uit de ondervinding getoond , eist een onderwijs over de heimelijke zonden noodzaakelijk zij. De Heer Campe voegt er bij: „ dat niet alle zij„ ne ondervindingen zonder uitzondering zulks bevestigen."  C 95 ') ke omftandigheden gepaste veranderingen maaken. Ouderdom , natuurgelteldhcid, geaartheid, betrekkinkingen, doorzicht der kinderen, tijd en omftandigheden zijn de voornaamfte ftukken, waarnaar het onderwijs in afzonderlijke gevallen moet ingericht worden ; en dan komt het vooral en altoos aan op de voorbereiding, die vóór het onderwijs moet te werk gefield worden, en die de Schrijver van de genoemde Verhandeling bladz. 42. befchreeven heeft. Behalven deeze voorbereiding is echter ook die van liet uiterfte gewigt, waardoor het ligchaam van den eerften dag zijns levens af tot zodanig eene gefteldheid opgeleid wordt, dat de fpieren door geen indrukfel, hoe ook genoemd, al te fterk gefchokt worden, en dat nergens eene gevoeligheid voorhanden is,"diebij ieder aanleiding het bloed en de ziel in drift brengt. Deeze ligchaamelijke voorbereiding moet eenen vasten en duurzaamen grond leggen , waarop de eerstgenoemde kan gebouwd worden. Het verftandigst overleg, om de zinlijkheid te maatigen en te (lieren, is op verre na nog niet voldoende, wanneer wild bloed door de aderen fnelt, en de gevoelige (pieren onder het geweld van elke uiterlijke en innerlijke prikkeling bezwijken. De beste zedekundige grondbeginzels, zedigheid en fehaamte verliezen bij allen tegenftand nogfharis haare kracht in deezen tweeftrijd, en worden overweldigd. N Hoe nader het kind aan het twaalfde jaar komt, hoe aandoenelijker deszelfs natuurgedeldheid , hoe ongeftadiger zijne geaartheid, hoe uitgeftrekter zijne betrekkingen en verkeering zijn, hoe nieuwsgieriger en verltandiger het is, hoe verder het uitziet , en hoe  (96 ) hoe minder liet berust bij dingen , welke hetzelve ilegts ten halve of onvolkomen begrijpt : dies te noodzaakelijkcr is het, om dit kind na de voorgemelde voorbereidingen, het bewuste onderwijs te geeven, en wel zo voorzichtig, maar evenwel ook zo voldoende, als mogelijk is. Is integendeel een kind nog onder de zes of agt jaaren , indien naamelijk zijn verftand deeze jaaren niet vooruitloopt; heeft het eene traage, koudvogtige, phlegmatieke natuurgefteldheid; heeft het een bedaard , ernftig en vast karakter , komt het niet ligt buiten den kring van zijue Ouders en Opzieners enz. is het eenvoudig, onkundig en bekrompen van oordeel: dan heeft men ook dies te minder haast te maaken met dit onderwijs , doch heeft men er ook dies te minder van te vreezen. Zeker is het, en door de ondervinding bewaarheid, dat veele kinderen zonder nadeel van deeze zaak onkundig blijven kunnen (*)f Over (*) Het is volkomen op de waarheid gegrond, wat de Heer Blumencacii in de aangehaalde Recenfle (zie deszelfs Bibl. 2 B. p. 594.) zegt: „ Elk kind bemerkt wel » zelfs in de eerlie levensjaaren , d.it het onderlijf bij „ beide Sexen van een verfchillend maakfel is. Wanneer „ men echter niet door geheimzinnige uitdrukkingen , of „ zelfs door een lagchenden wenk enz. deszelfs aandacht nader daarüp doet vestigen , maar het daarbij Iaat berus- ten, dat men deeze deelen ah onzuiver bedekt, dezel„ ven niet noemt enz. dan zullen veele kinderen zekerlijk in onfchuld opgroeijen, en even zo weinig erg hebben „ in het bemerkte onderfcWeid , dan daarin , dat mans » hoofden van baarden voorzien zijn, en de vrouwenhoof- „ den  C 97 ) Over 't algemeen oordeel ik nogthans, dat de volgende aanmerkingen, betreffende het onderwijs zeiven , van het grootlte aanbelang zijn. 1. Men wachte zich zorgvuldig, om niet op eenen al te geheimzinnigen toon te ipreeken. Dit dient nergens toe , en maakt flegts de nieuwsgierigheid gaande, terwijl het achterdocht baart, alsöf er nog veel achter was, dat men voor hen verbergen wilde. Het gevolg daarvan is, dat zij de zaak elders meer en naauwkeuriger trachten na te fpooren ; en juist hierin is het gevaar geleegen, het welk men ontgaan moet. 2. Men ftelle de zaak zonder alle wijdloopigheid z> duidelijk, zo eenvoudig, volleedig en juist voor, dat zij dezelve zonder veel nadenken en moeite bevatten kunnen, wat men hen zegt, moeten zij volkomen begrijpen. 3. Eene breedvoerige ontleedkundige ontvouwing van de teeldeelen is , mijns oordeels, overtollig en nutteloos; overtollig, omdat het niets toebrengt ter bereiking van het oogmerk, dat men bij het onderwijs heeft; en nutteloos , omdat het zonder printverbeeldingen , die mij meestal min of meer gevaarlijk fchijnen te weezen (*) , of zonder meerder en be- „ den niet enz." Een antwoord op de vraag, waar dé kinderen van daan komen ? vindt men in het, Nieuwe-jaars gefchenk voor lieve kinderen door Mevrouw Engelhard; Het antwoord van eene moeder in den Emu.e , dat de kinderen door de moeder onder veele fmarten en dikwerf niet levensgevaar gepist wierden , is bekend. (*) De Heer Blumensach fchrijft in zijne Bibl. 2 B„ G A 594-  ( 98 ) befchomvende kennis, voor hen mcerendeels onverftaanbaar blijft. 4. Het kind moet een onbepaald vertrouwen Hellen in hem of haar , die hetzelve de zaak aan het verftand brengen wil. 5. Het onderwijs moet onder vier oogen met den volkomenHen ernst, en eene deftige houding bij herhaaling en zo dikwijls gefchieden , dat het verfland alleen bezig gehouden, en elke aanprikkeling der verbeeldingskracht vermijd wordt, waartoe zekerlijk bijzondere begaafdheden en de kunst behooren , om kinderen te befpieden en te verflaan. 6. Bijgevolg moet men van elke treurige gelegenheid gebruik maaken , om kinderen van dat geene, wat hun verftand begreepen heeft , door leevende voorbeelden meer en meer te overtuigen , waaraan het, helaas! niet ontbreekt, vooral in openlijke ziekenhuizen, dolhuizen enz. 7. Geen Leer Sar, hij mag Vader, Moeder , Opvoeder enz. zijn , moet deezen taak van onderwijs op zich neemen, die niet de onverbeterlijke opmerkingen wel overdacht en begreepen heeft, welke de Heer Okst in de Afdeeling van zijne boven genoemde Verhandeling, met het opfchrift: „ hoe moet het ., onderwijs van de voortteeling des menfchen enz." ten toon gefpreid heeft. On- p. 594. dat zelfs de afbeeldingen van Gautier den Ouden, van de Venus kwaaien, op zekere plaatfen , in levensgrootte en met natuurlijke kleuren, bij jonge lieden, dubbelzinnige beelden verwekt heeft.  ( 99 ) Ondertusfchen is dit naar mijne gedachten ontegenzeggelijk waar: indien het over 't algemeen mogeli|k was, om kinderen tot aan de jaaren van hunne huuwbaarheid en tot de volmaakte rijpheid van hun verftand van deeze zaak ten eenemaal onkundig te houden, zo dat hunne nieuwsgierigheid door niets aangezet , en door niets bevreedigd wierd : zulks zou ontegenzeggelijk ter bewaaring van hunne onfchuld het allerbeste weezen. Doch alzo het eerfte bijna ondoenelijk is , blijft alleen de vraag over: wat is het veiligfte ? En deeze kan niet wel anders beantwoord worden, dan dat een wel ingericiit onderwijs, vroegtijdig, dat is, zodra mogelijk , na de behoorlijke voorbereiding , overëenkomftig met de omttandigheden , de kundigheden , de denkwijze en de geheele afzonderlijke geaartheid van het voorhanden kind , trapsgewijze of op éénmaal medegedeeld, voor deszelfs bedoelde welvaart veel veiliger is, dan om de voldoening van zijnen weetlust aan het zeer hagchelijk geval over te laaten. Het kan zekerlijk bij de grootfte voorzichtigheid , bij de gefchiktfte voorbereiding en een onderwijs , dat volkomen aan de bedoeling beantwoorden kan,, zeer gemakkelijk gebeuren , dat een enkel woord , een enkele uitdrukking, een enkele leiding, zekere gevoelige fnaar der verbeeldingskracht van het kind, dat men onderwijzen wil, raakenkan, het welk dan ontegenzeggelijk van zeer onaangenaame gevolgen zijn kan. Of: één woord, ééne uitdrukking, al is dezelve nog zo wel gekoozen , en behelst dezelve Voor honderd kinderen niets fchadelijks, kan de aandacht van een enkel kind wekken, en denkbeelden G i bij  ( ioo ) bij hetzelve voortbrengen , die regelrecht tegen het oogmerk aanloopen, en juist dat geene bevorderen, wat men vermijden wil. Zie hier flegts één voorbeeld: de Heer Villaume zegt in het 2de Deel vanhet volledig Leetjlelfel van opvoeding bladz. 612. „ Ik zou mij ook niet gaarne willen bedienen van ,", de woorden Gejlachtdeelen, Teeldeelen , omdat „ dezelven regelrecht dingen aantoonen, welke men, „ en wel met grond, den kinderen niet gaarne zegt. „ Schaamdeelen zou mogelijk nog wel het gevoeg„ lijkfte woord zijn." Doch ik weet, dat juist dit woord, dat men het gevoeglijkst oordeelde, een wellustig beeld in de ziel van een jong mensch heeft voortgebragt, omdat hij zich daarbij een vrouwelijk deel voorflelde, dat hij de fchamelheid had hooren noemen. Ondertusfchen is het toch veel beter, dat hij zodanige woorden en uitdrukkingen van zijne Ouders , Opvoeders enz. hoort, op zulk eenen ernstigen toon, die een iegelijke opwelling van onkuischheid terftond onderdrukt, dan uit den mond van lieden, wier geheel gedrag, dat zij daarbij houden, lustverwekkende , gevaarlijke beelden in de ziel van het kind of den jongen mensch overbrengt. Ik geloof ook, dat het goed is , wanneer een kind vroegtijdig en aleer het onder allerlei foorten van menfchen komt, met zodanige, uit deeze zuivere, ernftige en veilige bron gefchepte uitdrukkingen en fpreckwijzen gemeenzaam en bekend wordt, waarvoor zijne ooren niet volkomen kunnen bewaard worden. Ik móest mij al zeer bedriegen, wanneer deeze uitdrukkingen daardoor niet alle kracht verliezen zouden , om de jonge verbeeldingskracht aan te zetten en te verleiden ,  ( ioi ) den, vooral wanneer men het kind gewend heeft, aan diergelijke uitdrukkingen, ter ontijd en ter onrechten plaatfe in zijne tegenwoordigheid uitgefprooken, ernftige denkbeelden van onbetaamelijkheid te hegten. Het volgende weet ik uit eigen ondervinding: toen ik begon mij op de Geneeskunde toe te leggen, het welk reeds zeer vroeg gefchied is, hoorde en zag ik op de Snijkamer, in de lesfen over de Vroedkunde enz. natuurlijk veel, dat lot de voortteeling van den mensch behoort, en waarvan ik te vooren zeer onvolmaakte denkbeelden had. Mijne aandoenelijke verbeeldingskracht poogde in den beginne, de aanprikkelendc werkingen der nieuwe begrippen en beelden, die zij begeerig omhelsde, te begunstigen; maar eensdeels de vrije ernst, waarmede de Leeraars dit alles voordroegen, en ten toon fpreidden (*), anderdeels en voornaamelijk ook de dagelijksch toeneemende gemeenzaame verkeering met deeze dingen , benamen dezelven welhaast alle prikkelende vermogens voor mijne verbeeldingskracht zodanig , dat zij daardoor niet in het minde gefchokt en verwarmd wierd, en dat (*) Men leeze in het Revifions-verk het 6de D. p. 196. welk eenen fterken indruk zodanig voordel bij de omleeding van een vrouwelijk ligchaam, op den Heer Oest in zijn negentiende jaar gemaakt heeft. Over 't algemeen was het te w*nfchen, dat alle jonge lieden , indien het mogelijk was, Ontleedkundige lesfen bijwoonden. Ik wil ook wel gaarne gelooven, dat het bij jonge meisjes van een goed gevolg zou kunnen weezen, wanneer zij onder een behoorlijk opzicht eens de geboorte van een kind bijwoonden. G 3  ( nes ) dat ik, dagelijksch daarvan kon hooren fpreeken , en mij daarmede bezig houden, zonder mij iets anders, dan de waare bedoeling, daarbij voor te Hellen. Ik zal dit niet geheel up dit voorhanden geval toepasfen; ondertusfchen leert de dagelijkfche ondervinding, dat onder dezelfde omftandigheden elke aanprikkeling door haare geduurige herhaaling allengs meer van haare kracht verliest. Dit was immers ook gedeeltelijk de reden, dat de gewoonte, die bij de Spartaanen plaats had, om meisjes met jongelingen naakt te laaten worstelen , geen ontijdige wellustige begeerte verwekte; juist daarin ligt gedeeltelijk de grond, dat veele volkeren naakt gaan , zonder dezelfde uitwerking daarvan te befpeuren (*) ; en dat het graauw in alle plaatfen de morsfiglfe en fchaamtelooste taal tegens eikanderen voert, zonder dat deszelfs verbeeldingskracht in het minste daardoor ontvonkt wordt. Zekerlijk komen hier nog andere omftandigheden en oorzaaken in aanmerking, bij voorbeeld, een gehard ligchaam, eenvouwiger zeden enz. ; doch de gewoonte en het dagelijkfche aanfehouwen doen wel het meeste. Ik denk , dat men mij volkomen begrijpt. Om dezelfde redenen, waarom men kinderen onderwijzen moet in de manier der voortteeling van den (*) Zie Blumenbach Biblïóth. i B. p. 593. „ Uit „ dien hoofde oordeelt de Lord Kaimes , dat de naakt„ heid veel voordeeliger voor de kuischheid is, dan de „ bedekking. Een vrouw, zegt hij, die zich met fmaak „ kleedt, is een veel aantrekkelijker voorwerp, dan een „ andere, die altijd naakt gaat enz."  ( io3 ) den mensch, is het ook goed en noodzaakelijk, om dit onderwijs tot de ondeugd der Onkuischheid over 't algemeen, en der Zelfbevlekking in 't bijzonder uit te breiden. Dit laatfte onderwijs maakt het eerfte recht volkomen, en veroorzaakt, dat het bedoelde wezenlijke voordeel daardoor behaald wordt. De famenhang is zeer natuurlijk en gemakkelijk te vinden, De Heer Saltzman heeft deeze vraag zeer bondig beantwoord in het klein gelcbrift : Is het gevoegzaam, om over de geheime zonden der jeugd te fchrijven? Schnepfental 1785. Men zie ook, wat Oest daarover gezegd heeft. Ontegenzeggelijk komt hierbij mede zeer veel daarop aan, welke denkbeelden en kundigheden een kind misfehien van deeze dingen reeds op de een of andere wfze verkreegen heeft, als mede om juist daarom te weeten, cloor welke denkbeelden, door welke uitdrukkingen deszelfs verbeeldingskracht kan aangezet en ontvonkt worden. Want dat zulks bij verfchillende kinderen zeer verfchillend is, kan wel niet in twijfel getrokken worden. De verbeeldingskracht van het ééne kind zal bij zeker beeld , bij zekere befchrijving , zeer onverfchillig en werkeloos blijven , terwijl een ander naauwkeurig toeluistert, en eene verleidende prikkeling gewaar wordt. Men moet derhalven het kind, dat men onderwijzen wil, door en door wél kennen, en vervolgens ook het rechte tijdftip weeten te kiezen, wanneer het onderwijs op de gevoeglijkfte wijze gefchieden kan. Ik zou geen beter voorbeeld van zodanig onderwijs kunnen in voorflag brengen, dan 't geen de Heer Saltzman in zijn boek over de geheime zonden der jeugd bladz. G 4 266.  ( 104 ) s.66. en volg. heeft opgegeeven. Ook geeft de Heer Oest den raad, om met de bevruchting der planten te beginnen. Dan valt de overgang gemakkelijk tot voorbeelden van het bevruchten der dieren, die de meeste kinderen buitendien wel reeds zullen bemerkt hebben. Over het onderfcheid van het genacht onder de menfchen moeten'zij eindelijk door middel van een ontzield menfchelijk ligchaam onderwijs ontvangen,en dan kan men Ie,fond het overige daarbij voegen, enz. Men leeze Oest over dit onderwerp. Doch kan tegen het onderwijs van het verfchillend gcflacht door middel van lijken zekerlijk wel ingebragt worden, dat het dikwerf aan genoegzaam gevoeglijke gelegenheid ontbreeken zal, om ontzielde ligchaamen tot het bedoelde einde te ontblooten, zonder dat zulks voor het gevoel van zedigheid enz. afzigtig worde. Uit dien hoofde doet een Recenfent in de Algemeine Deutfche Ihbl. 82 B. ide St. den voorflag, dat men in plaats van doode ligchaamen, zuigelingen en geheel jonge kinderen daartoe bezigen kon, om aan deeze het onderfcheid van gedacht genoegzaam als ter loops te laaten bemerken. Ik zelf had te vooren reeds een onderwijs van dien aart opgefteld, doch ik heb hetzelve geheel onderdrukt , omdat het niet volkomen aan het oogmerk beantwoordde. Men begrijpt wel, dat men flegts eenige aanleiding geeven kan, welken weg men bij dit onderwijs inflaan moet; het blijft echter volftrekt overgelaaten aan de wijsheid van eiken Leeraar, om naar maate van het voorhanden voorwerp en van de perfoneele omftandigheden , het onderwijs naar het opgegeeven plan zq of anders interichten. Dit al- leeii  C 105 ) leen herhaal ik nog eens, dat men zich toch in de meeste gevallen wachten moet, om zich van eenen geheimzinnigen toon te bedienen; als mede, dat ik de opheldering over de voortteeling van den mensch door middel van printverbeeldingen , over 't algemeen beichoawd, zeer netelig en gevaarlijk oordeel. Zij trekken de oplettendheid te veel tot zich, en verleiden 'door eene ' al te lahgduurige befchouwing gemeenlijk tot bijwegen. In het negende Hoofdfhik heb ik eenen weg getoond, langs welken men kinderen en jonge lieden over de Onkuischheid in 't algemeen , en over de Zelfbefmetting in 't bijzonder onderwijzen moet,doch het onderwijs over de voortteeling van den mensch moet vooraf gaan (*). Buiten dit hangt het van de nmftandigheden af, of het ooi noodzaakelijk en raadzaam is , oni_ hen veele uitdrukkingen te verklaaren , waarvan zij anders uit onzuivere bronnen, verkeerde, verleidende en onvolmaakte denkbeelden fcheppen konden; bij voorbeeld, de maandftonden, miskraam of ontijdige geboorte , ontvangenis, bezwangeren , weeën, het breekcn van het water, nageboorte enz. De uitlegging van deeze woorden moet gegrond zijn op het onderwijs, dat men hun te vooren over de voortteeling van den mensch gegeeven heeft. C*5 Ook de jonge lieden , aan mijn opzicht toevertrouwd, heb ik omtrent dit alles poogen te onderrichten en daartoe inzonderheid gekoozeu de aanleiding van Vill-aüme in het Revifions-werk 7'de Deel pag. 236. enz. dewelke, mijns bedunkens, hieromtrent zeer dientin aanmerkinge genomen te worden. G. G 5 ZE-  ( i®6 ) —-—•— " ■ e> ZEVENDE HOOFDSTUK. Over de manier en wijze , hoe men kinderen en jonge lieden , die onder de verdenking van zelfbesmetting liggen tot bekentenis brengen kan. I Iet is even zo zeker , als gemaklijk om te begrijpen, dat dezelfde manier niet bij alle jonge lieden en kinderen voldoende is , om de Zelfbevlekking, waarvan men hen verdacht houdt, te ontdekken. Het verfchillend ziels-karakter; de verfchillendc verftandelijke vermogens en doorzicht , zelfs in evengelijke jaaren; de verfchillende wijze, naar welke de kinderen tot dus verre behandeld en opgevoed zijn; de minder of meerder gevoeligheid enz. — vereifchen fchier bij een ieder afzonderlijk voorwerp ook een afzonderlijk gedrag, om eene vrije belijdenis der zaak uit te lokken. Doch dit werk is over 't algemeen niet gemakkelijk , maar gaat zeer dikwijls gepaard met de grootfte zwaarigheden. Bij geheel onnoozele kinderen is dit het geval niet , hier kan men ligtelijk zijn oogmerk bereiken : want zij weeten niet, wat zij doen; even zo weinig zal het zeer bezwaarlijk vallen bij dezulken eene bekentenis te bewerken, die, door eene verftandige en liefdenrijke behandeling, aan oprechtheid en waarheid gewoon, zich door hunne Ouders of Opvoeders, die zij  ( 107 ) zij waare genegenheid en vertrouwen toedraagen , zeer gemakkelijk zullen laaten beweegen tot eene belijdenis onder vier oogen , waartoe eene zachtmoedige , vriendelijke, vergiffenis beloovende en verfchoonende houding van dien , die dit onderzoek doet , hen nog dies te meer uitlokken zal. Over 't algemeen zal dit genoemde gedrag, indien de omftandigheden eenigszins dezelfden zijn, altoos van eene betere uitwerking weezen, dan, wanneer hetzelve met hardigheid, bedreigingen, drift en onftuimigheid verzeld is, of ook door kunstige uitlokkende, omwegen bij het kind achterdocht baart (*). De Heer Campe (Zie het Revifions-werk jde Deel p. 1S8.) is langs deezen weg altoos in zijn oogmerk gedaagd. Eerst poogde hij het vertrouwen en de liefde van het kind in te winnen , vervolgens gaf hij hetzelve eene befchrijving van het gevaar en de gevolgen deezer ondeugd, ingevalle dezelve verborgen gehouden wierd enz^ Met de jaaren en bij meerder verftand neemen deeze zwaarigheden zekerlijk toe , in zo verre zij van tijd tot tijd het ftrafvvaardige en ongeoorloofde van hunne handelwijzen weeten of vreezen ; in 't bijzonder zijn deeze zwaarigheden groot bij zodanigen, die verhard, ongevoelig bij de dringendfte vermaaningen, achterhoudend, doortrapt, listig en wan- trou- (*) Hier van heb ik zelf een voorbeeld gehad. Een jongeling had ik reeds op het punt van belijdenis gebracht, toen mij zijn leermeester , door eene dreigende ruuwe behandeling alles bedierf, en hij nu dat geene hardnekkig loochende , het welk hij mij naderhand evenwel onder vier oogen openhartig beleedt. G.  C 108 ) trouwig ziju. Het is in deeze gevallen van het allergrootste belang, dat men de jonge lieden niet moet laaten vermoeden, waar men op dien weg, dien men met hen inllaat heen wil. Men moet genoegzaam heimelijk hen zoeken bij te komen, dan hen overvallen, en nu vast houden. Men moet een naauwkeurig oog op hen hebben, ten einde, is 't mogelijk , hen op de daad zeiven te betrappen, of toch zoda-' nige blijken daarvan te vinden, die voldoende zijn, om hen volkomen te overtuigen. Ieder verftandige Vader, Opvoeder enz. zal in afzónderlijke gevallen, die hij voor zich ziet, naar de hem bekende omftandigheden , zeiven de beste manjer en wijze kunnen ontdekken, hoe hij zich gedraagen moet,om zijn oogmerk te bereiken. Doch ik zal eenige voorbeelden opgeeven, hoe men bij verfcheidene Zelf bevlekkers gelukkig gedaagd is, om daardoor eene aanleiding te geeven , hoe men zich in andere gevallen op eene diergelijke wijze zeiven helpen kan, indien de voorgemelde bij uitftck zachtzinnige, vertrouwelijke, lokkende en verfchoonende behandeling geen plaats hebben kan. Bij eenigen is het van de beste uitwerking geweest, dat men hen zonder veel omflag, ronduit in de oogen gezegd heeft; dat men wist en gezien had, dat zij met hunne teeldeelen een allergevaarlijkst handwerk pleegden, waardoor zij zich zekerlijk ongelukkig zouden maaken; dat men echter een middel kende, waardoor zij nog konden geholpen worden , ingevalle zij ronduit zouden bekennen, op wat wijze en hoe lang zij reeds deeze fchandelijke daad gepleegd hadden. Heeft het knaapje of meisje nog niet al het gevoel voor fchaamte en zorg voor zijn  C 109 ) zijn welzijn verboren : dan zullen zij gewisfelijk ,' gelijk ook het geval geweest is , aangedaan en beweeegd worden, en welhaast alles bekennen, zo men flegts bij hen aandringt, en hen niet eerder loslaat, tot dat er alles uit is. Bij anderen zal het beter gelukken, wanneer men met hen van de zaak fpreekt in zodanige uitdrukkingen , die hen doen gelooven , alsöf het zo weinig onbetaamelijk en ongeoorloofd, als nadeelig zij, om op deeze wijze in 't geheim met zijne teeldeelen te fpeelen, en er een tijdkorting in te zoeken. Zekerlijk moet men bijna overtuigd zijn, dat men op deeze wijze zijn oogmerk bereiken zal, en verfcheidene merktekenen moeten het bijna klaarblijkelijk gemaakt hebben , dat de verdenking gegrond is. Heeft men door deezen konstgreep de belijdenis eerst uitgelokt: dan valt het gemakkelijk, geheel en al van toon te veranderen, en de zaak zo ernftig te behandelen , als zij indedaad is. Zouden Ouders of Opvoeders zeiven om redenen van deezen konstgreep, die zekerlijk in alle andere opzichten bedenkelijk en fchadelijk is, geen gebruik willen maaken: dan zal het ongetwijfeld in veele gevallen van de beste uitwerking weezen, wanneer men deezen taak opdraagt aan eenen hiertoe bekwaamen en zorgvuldig beproefden vertrouweling van den jongen mensch, waarop men echter noodzaakelijk volkomen moet kunnen ftaat maaken. De Zelf bevlekker zal te minder aarzelen, om zijnen vertrouweling het geheime fpel te ontdekken , terwijl hij hem niet wantrouwt. Ten minsten, ik weet één voorbeeld, waar dit gelukt is. Een Hofmeester lokte van zijnen tienjaarigen leerling  ( "O ) ling de bekentenis uit op de volgende wijze: „ Bij eene vertrouwelijke wandeling kittelde hij hem in „ het gaan achter de ooren. De jongeling trok zijn „ hoofd al lagchcnde terug, en zeide: het kittelt. „ Dit gaf gelegenheid van het kittelen te fpreeken. „ Als bij geval vraagt de Hofmeester hem eindelijk, ,, of hij ook wel een gevaarlijke en voor de gezond- „ heid nadeelige kitteling kende? Allerfchade- ,, lijkst is het, vervolgde hij, om de teeldeelen te „ kittelen, terwijl hij hem ftijf in de oogen ziet en „ waarneemt. Meer was er niet noodig, om den „ jongeling in de uiterfte verleegenheid te brengen, „ die hem nu welhaast alles verhaalde, wat hij be- „ geerde te weeten." Hoe fchadelijk het over 't algemeen ook is, om kinderen wegens hun leven en hunne gezondheid al te benaauwd te maaken; zo gevoeglijk kan men van deeze benaauwdheid in dit geval gebruik maaien, wanneer men daar mede begint, om de Zelfbefmetting te ontdekken. Ook hiervan is mij een voorbeeld bekend. Vervolgens kunnen allerlei andere gefprekken en verhaalen langzaamerhand tot het bedoelde oogmerk opleiden , waardoor het hart van een jong mensch alvooren vermurwd, en ontroerd, en volkomen vat* baar gemaakt wordt voor dat geene , waarvan ten laatfte zal gefprooken worden ; hoewel het laatffe mijns oordeels volftrekt uiet gefchieden moet, voor dat het eerfte oogmerk wezenlijk bereikt is. Hiertoe zijn zekerlijk die Ouders of Opvoeders ten eenemaal onbekwaam, die van de kinderen niet geacht noch hartelijk bemind worden. Hoe zeer ware het te wenfehen, dat alle de weige-  C I" ) gedaagde onderfcheiden manieren bekend gemaakt wierden , waardoor deeze belijdenis van kinderen van een verfchillend karakter uitgelokt is (*). Een zeer goede manier, bij geheel onnoozele meisjes achter de zaak te komen, beftaat daarin, dat zij van haare moeders, volwasfeu zusters of opvoedlters, zekerlijk zeer ernftig, gevraagd worden, of zij niet menigmaal aan de geheime deelen jeukte, brand of iets van dien aart befpeuren, het welk fomtijds eenige jaaren voor de maandftonden vooraf gaat, en dezelven gemeenlijk aankondigt. Het één antwoord lokt dan het ander uit. Bij kinderen, die eenige fchaamte hebben, zal men dikwerf de bekentenis op hun gezicht leezen, wanneer men hen fchrikkelijke gevallen verhaalt of voorleest , welke gevolgen het wrijven, prikkelen of geduurig betasten der teeldeelen na zich fleept. Men leeze, wat de Heer Saltzman hierover fchrijft. Als mede de voorfchriften, die Oest en Villaume enz. daarvan gegeeven hebben. (*) Ik heb daarom in mijne Voorreden ook eenige befchrijvinge gegeeven, van de wijze, waarop her mij gelukte , den eerden jongeling tot belijdenis te brengen, dewelke misfchien in meerdere gevallen van nut konde zijn. G. AGT-  AGTSTE HOOFDSTUK. Over de middelen en wegen om kinderen en jonge lieden van de zelfbesmetting te geneezen. H oe vroeger het kwaad ontdekt wordt , dies te gemakkelijker, en hoe laater de ontdekking gefchiedt, dies te moeijelijker valt ontegenzeggelijk, de geneezing. Na de Vernietiging der ziekelijke oorzaaken zijn de vermaaningen en voorftellingen gemeenlijk ook van een veel beter gevolg, dan in zulk een geval, dat de ondeugd door onderwijs en voorbeeld geleerd is; het zij dan, dat de langduurige oefening dezelve genoegzaam tot 's menfchen tweede natuur gemaakt, en de verbeeldingskracht geheel verwrongen heeft, waarvan het voorbeeld , het welk in het flot van het tweede Hoofdftuk verhaald is, een allerdroevigst bewijs opleevert. Men heeft beklaagepswaardige voorbeelden, dat zeer verftandige, van de fchrikkelijke en pijnlijke gevolgen hunner domme zonde, die zij in eenen hoogen graad ondervinden, volkomen overtuigde en hartelijk ontroerde menfchen , met alle hunne vermogens zo veel magt niet over zich zelven hebben kunnen verkrijgen, dat zij hunne ten deele uit onweetenheid , ten deele uit eene ligtvaardige achteloosheid eenigen tijd gepleegde fchandelijke wandaad konden nalaaten (*). Zo- (*) Du val , een van de grootfte oorlpronglijke vernuf- teL  ( mi ) Zodra het zeker is , dat een kind of een jong mensch de Zelfbevlekking pleegt, moet er ten eerfte zorg gedraagen worden, om te onderzoeken, of er ook ziekelijke oorzaaken plaats hebben. Kaempf zegt: „ dat hij de zaak niet te groot voorltelt, wan„ neer hij verzekert, dat ten minften het derde ge„ deelte van zodanige kinderen door een plaatfelij,, ke ziekelijke volbloedigheid in de fchaamdeelen , „ en nog meer door fcherpe, prikkelende , daartoe „ bepaalde vogten tot de Zelfbefmetting verleid ,, wordt." Maar fchier alle de ziekelijke oorzaaken , die ik boven aangehaald heb , bewerken deeze plaatfelijke ophooping van bloed , of maaken het water fcherp, het welk vervolgens naar de teeldeelen geperst , een gevaarlijke prikkeling veroorzaakt, waarvan zij zich nu zonder eenig ander oogmerk , en bijgevolg in de grootfte onnozelheid, door het geduurige wrijven der teeldeelen op alle mogelijke wijze trachten te ontdoen. De menigte van de langs deezen weg tot de Zelfbevlekking verleidde kinderen doet ons zien , hoe gewigtig het is , om vooral op deeze oorzaaken acht te flaan, en de ernftigfte maatregelen daartegen te neemen. De geheele geneezing van dezelven moet aan den Geneesmeester overgelaaten worden ; maar het is de zaak van Ouders, Opvoeders enz. om dezelven te kennen , ten, die er ooit geleefd hebben, vreesde voor de overmagt van zijne natuurdrift zodanig, dat hij dezelve mee het grootfte levensgevaar door het gebruik van de wilde Kervel trachtte te fmooren. Weinigen doen wel 'i geen Buval deed. II  tien,, en de merktekenen te vveeten , waardoor zij zich openbaareii. L)e eerde heb ik boven opgegeeven , de laatften zal ik hier aanftippen. Zij moeten alleen daartoe dienen , dat men, zodra deeze omstandigheden aan de kinderen , die de Zelfbefmetting pleegen, bemerkt worden, terltond bij den Arts hulp zoeke , en den tijd niet nutteloos verfpille met het gebruik van hulpmiddelen, die de opvoedingskunde aan de hand geeft. Scherpte, prikkelende vogten kunnen over 't algemeen gekend worden: uit een aanhoudende droogte Van de huid; uit een min of meer radde pols; geduurigc roode oogen; onrustige 11 aap ; kleine trekkingen van afzonderlijke fpieren; donker en troebel, fterk riekend, fcherp water; uit een huid, die door ligte kwetfuuren aan het zweeren geraakt, en moeijelijk te geneezen is ; geftadige kleine uitflag; dikwijls opkomende vliegende hitte; enz. De blijken van vuiligheden in de eerfte wegen zijn eene morsfige , witte of geele tong;; een vuile, vreemde, bedorven fmaak , voornaamelijk des morgens in 't nugteren; geringe of gulzige eetlust; ongeregelde nu al te dunne , dan al te harde , lelijk gekleurde afgang; gefpannen, hard, ongefteld onderlijf ; troebel water ; menigvuldige oprispingen , drukking in de maag; enz. Het zekerde merkteken van wormen is dit, wanneer zij in den afgang gevonden worden. De overige kentekenen zijn meestal onzeker. Vuiligheden in de darmen, vooral van eenen flijmigen aart, kunnen mede alle de toevallen veröorzaaken , waaruit men gemeenlijk opmaakt, dat er wormen zijn , bij voor-  ( "5 ) voorbeeld , de prikkeling in den neus , geduurigê buikpijn, witgekleurd water, bleekheid in het gezicht enz. Er moogen nu wormen zijn , of niet: deeze toevallen geeven altoos een vreemde prikkeling in de darmen te kennen, en dit is ons hier genoeg. Ambeijen, die onder anderen de Hai;n (*) reeds bij knaapen van zeven en agt jaaren ontdekt heeft, openbaaren zich voornaamelijk: door pijn in den rugge ; opgezwollen aderen aan den endeldarm; pijn , brand, jeukte in het fondament; hardlijvigheid of eenigszins een doorloop; geduurigê geringe kolijk; persfing op den afgang; jeukte aan den balzak; een bloedige afgang; enz. Het overige moet de Geneesheer beöordeelen, als mede de ophooping van bloed in het onderlijf, in de baarmoeder, die dikwijls verknocht zijn aan de voorgemelde toevallen , welke uit de Ambeijen ontdaan. Van daar ook, behalven nog andere prikkelende oorzaaken , de plaatfelijke volbloedigheid der teeldeelen , die zich voornaamelijk door menigvuldige oprijzingen der roede te kennen geeft. Over 't algemeen zijn alle deeze omftandigheden en haare verfchillende oorzaaken zo naauw onderling verbonden, dat men uit één zeer gemakkelijk op het ander befluiten kan. Het is genoeg, om hier aan te merken,, dat er in het onderlijf niet ligt een ongemak kan plaats hébben, het 'welk niet met opzicht tot de Zelfbefmetting eenige oplettendheid verdient. Uitflag, jeukend zweet aan het fondament en de teel- (*) Pr al. Pathileg: T. II. p. 122. H 2  teeldeelen, die ook dikwerf al uit de Ambeijen oüt» ftaan, ziet men met de oogen. Eene verborgen jichtltoffe openbaart zich bij kinderen , voornaamelijk wanneer zij van jichtige ouders gebooren zijn : door vliegende pijn in de leden, die uit de leden op het een en ander inwendig deel fchieten , en van daar wederom naar buiten trekken (*); door vezelen en vlokken , die in het water zwemmen, en er uitgehaald zijnde, zo klaar zijn als kriltal , en gedroogd naar witte kalk gelijken ; door troebel water, dat veeltijds ft inkt, alsóf het verrot was, met een zakking van witte vlokken, gelijk aan fchraapfel van zeep; door eene geduurigê gewaarwording in de oogen, alsóf er ftof of hair in gekomen was , weshalven zodanige perfoonen dikwijls de oogen wrijven en uitveegen ; door een nu en dan radde pols; door een gevoel, alsof er hair en fpinneweb in het aangezicht hingen , die deeze menfchen noodzaaken, om het voorhoofd dikwerf af te veegen. Doch het gebeurt ook niet zelden, dat de jichtftoffe zich lang verbergt onder allerlei gedaanten, waardoor dezelve niet wel kan ontdekt worden. Van welke uitwerkingen dezelve in 't bijzonder op d£ teeldeelen. zijn kan , heb ik boven reeds aangemerkt. Een fcherpe witte vloed blijkt van zeiven klaar ge- (*) Menigmaal evenwel verwekt de groei des ligehaams tusfchen het negende en dertiende jaar pijn in de leden, welke men met jichtpijn, die er zeer naar gelijkt , nier. moet verwarren.  ( "7 ) genoeg. Dezelve is veelal een gevolg van andere oorzaaken der Zelfbevlekking, gelijk als deeze denzelven ook al dikwijls voortbrengt. Bij kinderen is hij niet ongewoon. Men heeft hem zelfs bij meisjes van twee en drie jaaren bemerkt. Gemeenlijk is dezelve in dit geval een gevolg van onzindelijkheid, en dus gemakkelijk te geneezen. Jeukte aan de fchaamdeelen is ligtelijk te ontdekken. Dikwijls gaat dezelve gepaard met duidelijke of ook duistere merktekenen van onzuiverheden der eerfte wegen, en verdwijnt, wanneer deeze weggenomen zijn. Doch ik heb deeze jeukte uit een andere oorzaak , die bier voor ons van geen belang is, bij eene gehuuwde vrouw waargenomen, die er buitengewoon tot flaauw wordens toe door gekweld wierd. Wil men onderzoeken, of dezelve van kleine wormen ontltaat, baalt men met een lapje linnen een weinig flijm uit de fchede , en beziet dit onder een goed mikroskoop. Ontdekt men flegts een enkele kleine maai of worpje, dan weet men reeds genoeg. Somwijlen kan men ze wel met een ongewaapend oog zien, bovenal de Ascarides , die uit den endeldarm in de fchede kruipen. Verftopping in de vaten der baarmoeder , in de eijernesten en de omliggende deelen kan dikwijls niet, dan met veel moeite ontdekt worden, en lang eene vorborgene oorzaak van Zelfbefmetting, ja zelfs van raazende geilheid weezeu. Eene aanhoudende zwaarte , klopping en fpanning diep in het onderlijf, bezwaarlijke vloeijing der maandftonden, fomtijds ook wel eene hardigheid, die men voelen kan enz., doen zodanige verftopping vermoeden, onderftelien echter, H 3 dat  dat dezelve reeds vrij erg geworden is. Anderszins kunnen deeze toevallen als merktekenen zeer bedriegen. Hieruit ontdaan ook wel eens Ambeijen der baarmoeder, het zij blinde of vloeijende, die dezelfde gevolgen voortbrengen. In zulke omdandigheden is de gezondheid altoos meer of min gekraakt, en dit is reeds voldoende, om een verborgen ongemak als de oorzaak der Zelfbevlekking te onderdellen, waarvan het nader onderzoek en de geneezing vroegtijdig aan den Arts moet opgedraagen worden. Verdoppingen in de darmklieren worden ontdekt: uit dikke buiken, met een hardheid, die men veeltijds duidelijk voelen kan; opgeloopen halsklieren, en kropzweeren; bleeke gezichtskleur; traagheid; geduurigê gulzigheid in het eeten; uit een nors , gemelijk, wederfpannig gedrag enz. Deeze oorzaak werkt met een verbaazend geweld op de natuur-drifr. Kaempf verhaalt een paar merkwaardige voorbeelden , die ik hier plaatfen zal, alzo ik onderdellen moet, dat zijn boek in de handen van weinige Leezers is. „ Zeker jong Heer was, federt dat hij zij„ ne manbare jaaren naauwlijks bereikt had, door „ eene onmaatige ritfigheid overvallen, en met me,, nigvuldige nachtbevlekkingen gekweld geweest. „ Deeze onnatuurlijk derke prikkeling, en nog an„ dere tekenen overtuigden ons, dat zulks door eene „ verdopping in de darmklieren veroorzaakt wierd. „ De daarnaar ingerichte geneesmiddelen waren, na „ dat de zieke nu reeds den ouderdom van negen„ tien jaaren bereikt had, van dit gevolg, dat zijne „ geweldige prikkeling in eene gemaatigde kuisch- „ heid  C "9 ) heid veranderde, en hij volkomen herfteld wierd. ,, Een ander jongeling van een zwaarmoedige en „ bloedrijke natuursgefteldheid bemerkte in zijn agt„ tiende jaar een flijmerig wel gering, nogthans aan„ houdend en prikkelend uitvloeifel uit den pislei„ der, dat hem te meer verbaasde, dewijl hij zich, „ van de zuiverlte kuischheid bewust, niet kon te „ binnen brengen, iemand, die van de Venus-ziekte „ befmet was, aangeraakt te hebben." Hij fchaamde „ zich lang , om iemand hierover te raadpleegen. „ Eindelijk was hij , uitgemergeld door het onge„ mak , genoodzaakt , om het aan eenen Genees„ meester te openbaaren, Deeze fchreef alles voor, „ wat de kunst tegen een goedaartige zaadvloeijing „ opgaf; doch onze lijder vond er niet de minste „ baat bij. Hij raadpleegde anderen , die allen bij „ dezelfde behandeling niet beter daagden: eenigen „ kwamen op de gedachten, dat eene overdreeven „ kuischheid de oorzaak van de hardnekkigheid der ,, ziekte was , en preezen den lijder het gemakke„ lijklle middel daartegen aan. Maar omdat ook dee,, ze onbetaamelijke raad vruchteloos was, trokken „ zij de hand van hem af. Eindelijk namen wij de ,, geneezing op ons, en werkten alleenlijk tegen de „ verftopping in de darmklieren en op het dijm. „ Hoe diep ook deeze door anderen onopgemerkte „ oorzaak ingeworteld was, wierd dezelve evenwel „ in den grond uitgeroeid , en de lijder daardoor „ van zijn ontzenuwend ongemak en vuile prikke„ ling verlost. Het is bekend," voegt Kaempf er nog bij , ,, dat bij deeze ongefteldheid der klieren „ het voedend fap ligtelijk deszelfs zachte hoedanigH 4 „ heid  ( i-o ) hcid verliest, en daartegen fcherp en prikkelend „ wordt.'' Van alle deeze ongemakken heb ik flegts de meest in het oog loopende, duidelijkfle en klaarde tekens opgegeeven, ten einde Ouders, Opvoeders en Kindervrienden bijtijds de rechte hulp zoeken moogen. Wel is waar , dat zodanige ongeffeldheden kunnen plaats hebben , zonder dat de Zelfbefmetting ooit daaruit ontftaat; doch het is genoeg, uit veele ondervindingen geleerd te hebben , dat zij menigwerf daaruit ontftaan is, en dat men de Zelfbevlekking niet geneezen kan, ten zij men deeze oorzaak wegneemt. Ook wordt hier flegts gefprooken van het geval, wanneer onder deeze omftandigheden de Zelfbefmetting indedaad bedreeven wordt. Daarenboven moet men ook nog begrijpen , dat veele van deeze ongefteldheden niet alleen oorzaaken, maar ook uitwerkingen van de Zelfbefmetting zijn kunnen. In beide gevallen verdienen dezelven onze geheele oplettendheid , doch met het onderfcheid , dat in het laatfte geval de oorzaak zeker aanhoudt, fchoon de uitwerking weg genomen is , zonder welker geneezing immers de Zelfbevlekking, als de oorzaak onmogelijk kan geneezen worden. De Geneesheer moet het eerfte altijd doen, zonder wiens welbcraaden en treffende' hulp al het overige zonder vrucht blijft. Ik geef nu nog allen den geenen, die 'er belang in Hellen, om voor het welzijn van hunne kinderen op de best mogelijke wijze zorg te draagen, den raad, dat zij in elk geval, van wat natuur hetzelve ook is , over den erkenden Zelf bevlekker hunnen Arts raadpleegen, en aan hem een naauwkeurig onderzoek op.  (1=1) opdraagen, hoe het met de gezondheid van het bedoelde knaapje of meisje, gefield is: het welk in dier voegen moet aangelegd worden, dat zij vooral naauwkeurig acht liaan op alle de oorzaaken, die bij mogelijkheid tot de Zelfbevlekking aanzetten en opleiden kunnen. Vermits zo veele kinderen wegens ongemakken tot de Zelfbefmetting vervallen , en onkundigen deeze ongemakken ligteHjk over het hoofd kunnen zien: zo is deeze voorzichtigheid gewisfelijk van zeer veel nut, en geeft aan de maatregelen, die tegen het kwaad zullen te werk gefield worden, eenen goeden uitflag. Ontdekt men nergens een uit zeker ongemak ontftaande prikkeling of een Hoffelijke oorzaak: wel nu, dan weet men ook, wat ons verder te doen Haat , en doet geen verkeerde of vruchtelooze moeite. Doch bij deezen welgemeenden , en door rede en ondervinding goedgekeurden raad heeft ééne zwaarigheid plaats; en deeze is: dat veele ouders vreezen , hunne kinderen eenen fehandvlek te zullen aanwrijven, wanneer zij deeze heimelijke zonde aan iemand ontdekken. Ik heb er voorbeelden van gehad. Men ontkende altoos 't geen toch handtastelijk was, en zij zeiven maar al te wél wisten. Ik beklaag de ouders, die zich aan hunnen Geneesmeester niet met de volmaaktfte overtuiging kunnen toevertrouwen , dat hij in alles, wat zij hem in 't geheim mededeelen, de naauwgezetfie geheimhouding zal in acht neemen; maar aan den anderen kant beklaag ik even zo zeer den Arts, die het vertrouwen niet vindt, dat hij verdient. Het laatfie is zekerlijk dikwijls het geval , en de ouders hebben immers vooral niet den minHen grond tot deeze achterhouH 5 dcnd-  dendheid in dit ftuk, wanneer hunne kinderen op eene onfchuldige wijze tot een ongemak vervallen zijn , dat hun juist om die reden volftrekt niet tot fchande verllrekken kan. Men verberge dan toch uit eene kwaalijk geplaatfte liefde jegens zijne kinderen niets , door welke ontijdige verberging een onheil, dat misfchien nu nog fchielijk te geneezen is , met fnelle fchreden telkens hooger rijst, en, eer men het denkt, zo diep inwortelt, dat het nu niet dan met de grootfte moeite of zelfs wel in 't geheel niet meer kan uitgeroeid worden. Dit zijn dan de ongefteldheden , welke de Arts eerst moet geneezen, wanneer de overige middelen daarbij en naderhand van nut zijn zullen. Deeze overige middelen zijn dezelfden, die ook moeten gebezigd worden in alle de gevallen, waarïn de Zelfbevlekking door geene Hoffelijke ongemakken , die eenige prikkeling verwekken, maar door andere oorzaaken voortgebragt is. Ik zal deeze middelen nu allen opgeeven , en daarbij de noodige aanmerkingen voegen. i, Alles wat boven gezegd is van de behoedmiddelen , te weeten: van de maatige leefwijze, van het gedrag, dat de verfterking en harding'des ligchaams bedoelt, van ernltige bezigheden des geestes , van de verwijdering en vermijding van alles, wat de verbeeldingskracht aanvuuren en verleiden, ook uiterlijk de teeldeelen aanprikkelen kan enz. geldt ook hier, wanneer het kwaad reeds werkelijk aanweezig is. Daardoor wordt het bloed verkoeld, de prikkelbaarheid der fpieren verminderd, de ziel van onkuifche, wellustige beelden afgetrokken, de verbeeldingskracht op  op andere wegen geleid, en de teeldeelen tegen uiterlijke prikkelingen beveiligd. Tot de middelen , waardoor het laatfte bewerkt, de drift van het bloed naar de teeldeelen allengs terug gehouden , en derzeiver gevoeligheid verminderd wordt, behoort ook vooral het dikwerf herhaalde wasfchen van dezelven met koud water (*), of het koude baden door middel van het zogenoemde Bidet , hetwelk ook door hulp van eenen emmer gefchieden kan. Dit wordt dagelijksch eenige maaien herhaald. Door ijs , of door falpeter en falmoniak, kan men het water eenen hoogeren graad van koude, geeven , zo men zulks noodig oordeelt. Een fpons , gevuld met zodanig water , die men zo gevormd heeft, dat de mannelijke roede benevens het balzakje geheel daarmede bedekt is, en dan door middel van een digt lederen zakje, altoos aan deeze plaats gehouden wordt, zou zekerlijk van de beste uitwerking weezen.' De fpons moet van tijd tot tijd op nieuws bevogtigd worden, ten einde dezelve met eene bijna altoos evengelijke koude op de deelen werken, en dus doende de bedoelde nuttigheid voortbrengen kan. Doch is het best, dat men hierbij trapsgewijze te werk ga. Geheele of half-koude baden, innerlijke verkoelende , be- (*) Men ziet en begrijpt ligtelijk , dat zulks met omzichtigheid gefchieden moet , opdat er geen prikkeling door veroorzaakt worde. Het moet fchielijk verricht worden. In dan beginne gebruikt men ook het koudfle water niet, waardoor nadeelige verkoudheden zouden kunnen ontdaan. Dit moet over 't algemeen bij alle koude baden in acht genomen worden.  ( "4 ) bedaarende middelen moeten hierbij mede gebruikt worden. Ook moet men zich in dit opzicht wachten voor langduurige hardlijvigheid , voor lang ophouden van het water, voor het liggen op den rug enz. Zie in het voorige de behoedmiddelen. 2. Vervolgens toone men den Zelfbevlekker het fchandelijke en de fchrikkelijke gevolgen van zijne ondeugd, indien hij dezelven nog niet kent, ten deele door wél gekoozene voorbeelden , die volkomen op waarheid gegrond zijn, die dies te meer indruk maaken, wanneer men gelegenheid heeft, om leevende blijken daarvan te geeven, ten deele door alles, wat op het voorhanden voorwerp, naar deszelfs ouderdom , vermogens, denkwijze enz. bijzonder indruk maakt. Zo is het , bij voorbeeld , bij veele kinderen van een zeer goed gevolg geweest , wanneer hun onder het oog gebragt wierd , dat zij zo klein blijven zouden, als zij waren, dat zij nimmer in doorzicht zouden toeneemen enz. Doch zal deeze behandeling moeten ingericht worden naar de verfchillende denkbeelden en gewaarwordingen der onderfcheiden kinderen, welker uitwerking tevens van een gepast gedrag zal afhangen. Bij kinderen en jonge lieden , die reeds meer verftand hebben, moet alles op eene innerlijke overtuiging doelen ; en dit is het rechte tijdftip , om hen van de voortteeling van den mensch eenig onderwijs te geeven , waarvan in het volgende Hoofdftuk gefprooken wordt. Naar de ondervinding van Campe heeft het eenen diepen en blij venden indruk gemaakt , dat kinderen een geneesmiddel moesten gebruiken, fchoon er nog geene fchadelijke gevolgen befpeurd wierden, om hen daar-  daardoor bet denkbeeld te beneemen, alsof dat geene , het welk zij tot hiertoe gedaan hadden, oni'chadelijk was geweest. 3. Helpen alle vermaaningen niets, of worden in de oogenblikken , waarin de hartstogt den meester fpeelt , gelijk helaas! al dikwijls gebeurt, de beste voorneemens verdrukt en verdoofd , dan moet men op zulke ongelukkige kinderen dag en nacht een waakend oog houden , en hen telkens van het pleegen der Zelfbefmetting wederhouden. Het is noodzaakelijk en goed, om het kind te laaten flaapen hij iemand, die zo veel als immer mogelijk is, op hetzelve acht geeft. Een doortrapt kind zal zekelijk de oogenblikken waarneemen , wanneer zijn bedgenoot flaapt. Het uitteeren van een kind, om dat het bij een volwasfen mensch flaapt (Villaume), is een harsfenfchim. En wie daarvoor vreest , die kan immers twee bedden naast eikanderen plaatfen. Zeker jonge Prins kon niet gered worden , dan daardoor , dat men hem geduurende agt maanden dag en nacht met de uiterfte zorgvuldigheid bewaakte, zonder hem ooit uit het oog te laaten. (Tissot.) Een moeder had het geluk van haare dochter te bevrijden door twee volle jaaren nacht en dag het naauwkeurigfte opzicht op haar te houden. (Oest.) Zodanige kinderen moeten nooit buiten opzicht zijn ; zij moeten overal, waar zij gaan en (taan, vervolgd en befpied worden: vooral op het fekreet; bij hunne eenzaame vermaakelijkheden ; wanneer zij wateren ; wanneer zij zich verfchoonen; in het bed; enz. Men moet hen zelfs de handen binden , indien er geen ander middel overig is. Börner heeft knaapen  i ■ t mi peil van tien jaaren gezien, die men alle nachten dd handen binden moest. Over "t algemeen gedooge men niet, dat zij ooit de handen aan de teeldeelen houden. Ik ken de zwaarigheden wel, die veeltijds daarmede gepaard gaan. Zij kunnen echter zekerlijk in veele gevallen overwonnen worden, zo men flegts met ernst daarop toelegt. Ik zal een middel voorflaan, dat ongemeen wel aan het oogmerk voldoet, en waartoe een vriend mij aanleiding gegeeven heeft. Men laate deeze knaapjes broeken maaken, die van vooren in 't geheel niet kunnen open gemaakt worden , maar van achteren van een klein flot voorzien zijn , dat zonder fleutel niet kan geopend worden. De broeken moeten^zo hoog opgetrokken worden , dat het knaapje met geen mogelijkheid met de handen de teeldeelen bereiken kan. Eischt de natuur, dat de broek moet open gemaakt worden ; zulks moet altoos gefchieden onder het opzicht van een mensch, die daartoe aangefteld is , en op welken men volkomen vertrouwen kan; deeze moet vervolgens het flot wederom toefluiten, en den fleutel bij zich behouden. Bij den nacht moet het knaapje volftrekt wederhouden worden , van de handen onder de deken te brengen; of zij moeten gebonden worden. Dewijl echter het binden der handen al vrij bezwaarlijk is, zal ik een ander middel opgeeven , waardoor het bedoelde oogmerk even zo goed bereikt wordt, zonder aan deeze bezwaarlijkheden onderhevig te zijn. Dit beftaat in een band van bombazij of foortgelijke ftoffe, een hand breed, hetwelk over de fchouders en den rug geleid wordt zodanig, dat de linkerarm met het een einde, dat over de  / ( 127 ) de rechter fchouder loopt, omwonden en gehouden wordt , en hetzelfde gefchiedt met den rechterarm • door het ander einde , dat over de linker fchouder loopt. Op de fchouders wordt deeze band aan een bijzonder daartoe gefchikt en van achteren toegereegun kamizool vast genaaid, opdat het niet afglippen kan; en het windfel, waarin de voorarm ligt en gedraagen wordt, wordt insgelijks famen genaaid of toegerecgen, opdat de arm er niet kan uitgetrokken worden. Zo doende kunnen wel beide armen naafgoedvinden omhoog en aan het hoofd, maar niet aan het lijf beneden de navel gebragt worden. De neveusftaande ruuwe tekening zal de zaak nog wel wat duidelijker voordellen. Ik prees dit middel eene moeder zeer ernltig aan voor haaren zoon, die n< >g geen tien jaaren oud was, die echter door de Zelfbevlekking zeer veel geleeden had', en zij ftelde hetzelve terltond, zo het fcheen, met een zeer goed gevolg te werk. Ik moet hier het zonderling gedrag van dit knaapje niet met ftilzwijgen voorbij gaan. Hij had reeds voorlang op de nadrukkelijkfte vermaaningen ten (terkfte beloofd , om zich van zijne fchadelijke gewoonte ten eenemaal te onthouden. Ondertusfchen kwam het mij zeer waarfchijnelijk voor, dat hij aan zijne belofte niet voldeed, omdat hij bij alle verfterkende middelen altoos nog even ellendig bleef. Onder anderen was hij niet in ftaat , om zijnen rug zonder de 'gevoeligfte pijn recht te houden. Nu hoorde hij de aflpraak, die ik wegens hem met zijne moeder nam. In den beginne toonde hij zich daar*  C tl8 ) daarover verleegen en verdrietig. Doch eindelijk j nadat zijne moeder hem alles met verftand onder bet oog had gebragt, keurde hij zulks zelfs goed: — „ dewijl het evenwel gebeuren kon, dat hij half in „ den llaap en tegen zijnen wil altoos nog zijne „ handen aan de fchaamdeelen brengen kon , het „ welk echter nu door het gemelde middel , gelijk ,, hij zelf wenschte, mogt verhinderd worden (*)." Hieruit bleek , dat hij bij den besten wil zich van de Zelfbevlekking niet meer onthouden kon. ■ Bij dag zou hij nu in 't geheel niet meer uit het oog gelaaten worden. —- Men vond daarna , dat de even befchrcevene tegenhoudende band niet volkomen aan het oogmerk beantwoordde , alzo het knaapje zeiven bekende, dat, wanneer hij op de zijde lag , en de geboogen knieën zo hoog mogelijk aan het onderlijf ophaalde, de band de handen niet kon terug houden van aan de teeldeelen te komen. Hierom wierd aan het bindfel de volgende verandering gemaakt. Om de borst wierd een breede gordel bevestigd , waaraan vóór aan beide zijden onmiddelijk onder het lleutelbeen een breede fterke band genaaid was; deeze band wierd aan wederzijde over de fchouders gehaald, en achter op den rug kruislings over elkander en aan den borst-gordel bevestigd. Vervolgens liep dezelfde band aan beide ziiden wederom naar vooren langs de fchouders af, en (*) Campe en Villaume verhaalen foortgelijke voorbeelden, dat kinderen van beide Sexen zich-zeiven armen en beenen bonden en lieten binden.  ( ) en omringde den eenigzins omhoog geboogen vóór* arm, zo dat de famen gehouden handen eenen vrij (lompen hoek formeerden. De handen konden nu wel uiteen geflaagen en aan 'het hoofd , maar voltrekt niet tot aan het onderlijf gebragt worden. Nevenstaande tekening kan de zaak eenigszins ophelderen. Dit b'indfel voldeed nu volkomen aan onzen wensch. Het overige moet de tijd leeren. 4. Bij jonge kinderen kunnen allerlei bedreigingen fomtijds van veel nut weezen. Bij zeker jong meisje was de bedreiging van een zeer goede uitwerking, dat een oud roodneusde Heelmeester, dien het kind volftrekt niet lijden kon, haar op zekere plaats een pleifter leggen, en alle morgen komen moest , om er door zijnen bril na te zien. (Zimmerman.) Men kan wel begrijpen , dat bij andere kinderen andere bedreigingen, die hunne gevoeligte zijde raaken, een foortgelijke uitwerking zullen, voortbrengen. Hoe meer de kinderen bij de opvoeding aan gehoorzaamheid gewend worden, en hoe meer de vermaaningen en voortellingen ingang bij hen vinden ; dies te gemakkelijker zal het vallen, om hen van hunne ondeugd terug te brengen , indien dezelve niet reeds al te diepe wortelen gefchooten , en de ligchaamelijke prikkeling alle daartegen worstelende kracht der ziel overweldigd heeft. Somwijlen zou het misfehien in dit geval van eene zeer goede uitwerking kunnen weezen, dat men zodanige kinderen eene belooning beloofde, die hen zeer aangenaam was, ingevalle zij altoos , wanneer zij eene aanprikkeling tot de Zelfbefmetting voelden, zulks terftond te kennen gaven. I Dit  I ( 13° > Dit oogmerk zal dies te gemakkelijker kunnen bereik worden, wanneer men van de door 's kinds uitgelokte belijdenis ontvangen kennis van de oorzaaken , die «r aanleiding toe geeven, van tijd, plaats, enz. zorgvuldig gebruik maakte , om daartegen de beste maatregelen te neemen. Dan moest men terftond hunne verbeeldingskracht met andere voorwerpen bezig houden, en het op' de één of andere wijze vermaaken , tot dat de aanprikkeling voor deeze keer verdweenen was. Allerlei ligchaamelijke arbeid, aantrekkelijke onderhoudingen, muzijk, wandelingen onder een goed opzicht enz. moeten noodzaakelijk van een zeer goede uitwerking zijn. Dan zouden wijze vermaaningen, gepaard met de middelen ter verfterking en herftelling der verzwakte gezondheid, langzaamerhand meer in ftaat zijn, om de jonge ziel krachten bij te zetten, en haar met een genoegzaam wederftaande kracht tegen de prikkeling, die van tijd tot tijd altoos nog zoude opwellen , te waapenen. Lang zou evenwel op het kind nog een waakend oog moeten gehouden worden , vóór dat men volkomen gerust zijn kou. En zekerlijk moest men ook vast overtuigd zijn, dat de beloofde belooning niet onverdiend gevraagd; of dat daardoor de oplettendheid juist op^dat geene, wat men wil verhoeden, niet al te fterk gevestigd wierd. Men moet het kind kennen, dat men voor heeft. Zonder deeze perfoneele kennis zal men van den besten voorflag een verkeerd gebruik maaken, en zich in zijne verwachting te leur gefteld zien. 5. Buitengemeen gewigtig en nuttig zijn ongetwijfeld ook voor zodanige jongelingen, die door de gewoon-  C 131 ) woonte deeze ondeugd niet dan met de allergrootite moeite kunnen overwinnen , reizen in veilig, vermaakelijk en aangenaam gezelfchap , welke zo wel voor het ligchaam , als ook ter aftrekking der ziel van deeze morsfige bedrijven zo voordeelig zijn. 6. Een hartgrondig gebed is bij veelen het krachtigst middel geweest tegen de verzoeking tot Zelfbevlekking ; en iemand heeft den Heer Tode ver-> zekerd , dat één blik op een kruisbeeld hem meer geholpen had , dan het geheele boek van Tissot. (Zie Thode unterhaltender Artzl 1 B. p. 137.) —■ Doch moet de Zelf bevlekker, die zich van dit hulpmiddel met een goed gevolg bedienen wil , bidden kunnen, het welk bij Zelf bevlekkers het geval zelden weezen zal. Ondertusfchen is het zeker , dat een fmartelijk berouw den gcöefendften Zelfbevlekker eindelijk tot God opleiden , en dat een vuurig gebed de geweldige aanvechtingen van zijne bezoedelde en verwrongen verbeeldingskracht terftond onderdrukken kan met zulk eene magt, die door geen ander middel kan verkreegen worden. Daartoe behoort vervolgens, dat den Zelf bevlekker alle mogelijke middelen aan de hand gegeeven worden, waardoor hij zich ten deele over 't algemeen tegen de verleiding tot deeze ondeugd beveiligen, en anderdeels in het oogenblik redden kan , wanneet de drift, die hem dreigt te overweldigen , in hem opwelt, waarvan ik in het volgende Hoofdftuk fpreeken zal. Men leeze ook den brief, dien Campe in het Revifions-werk 6de D. bladz. 211. en volg. aanhaalt. Maar met dit alles zijn helaas! alle deeze middelen niet voldoende, om het helfche vuur uit te dooven, I 2 het  C «3« ) het welk eens in volle vlammen woedende, de drift ter Zelfbefmetting met een onwederltaanbaar geweld gaande maakt. Alle geduchte vermaaningen van dood, duivel en eeuwige verdoemenis, hoe levendig ook, vervliegen op de ziel van zodanigen allerdeerniswaardigften flaaf zijner lusten, als een droppel water op een gloeijende kool. Hoe zal men deeze onuitfpreekelijke ellende tegengaan ? 7. Men heeft een middel, dat ik uit eigen ondervinding wel niet ken, maar dat echter volgens geloofwaardige getuigenisfen met een gewenscht gevolg gebruikt is, en waarvan ik in wanhoopige gevallen zeer aanraadeu zoude gebruik te maaken. Dit middel wordt Infibulatie (*) genoemd, en beftaat daarin, dat in de voorhuid (**) twee tegenover elkander ftaan- \*~) De shiüeriasmus (van dyxrijpe?, fibula). Celsus belchrijft dezelve zeer duidelijk L. VU. Cap. XXF. p. m. 473. edit. Almèlov. Roter. 1750. 8. Fabr. ab Aqüa- pendente Qper. Chir.P. i. Cap. 63. Bij de Ouden wordt dit ook een afbinding van de zaadbuis genoemd, welke bij de Zangers op het Tooneel in gebruik was. De Romeinfche ligtekooijen plagten hen door geld te verleiden, om deeze afbinding los te maaken. Zie Juvenal. Satyr. VI. 66—74. (**) Bij perfoonen, die van natuur een zo korte voorhuid hebben , dat ze het roedehoofdje niet bedekken kan , of die dezelve op de een of andere wijze verlooren hebben , als mede om dezelfde redenen bij de Jooden kan zekerlijk deeze operatie geen plaats hebben. Ook is dit helaas! het geval bij de vrouwelijke Sexe. Onder de Negers zijn eenige Natiën, die de fchaamdeelen van hunne dochters Tarnen naaijen, die de aanftaande bruidegom alleeH wederom onttornen kan. (Spar.-  C 133 ) {"taande gaten geftooken worden, door welke, na dat de randen geneezen en wat hard geworden zijn, een metaalen ring gehaald wordt, enz. Men begrijpt ligtelijk, op wat wijze de Zelfbevlekking daardoor belet wordt. De voorhuid kan naamelijk zonder de gevoeligfte fmart zo weinig neergetrokken, als het mannelijke lid ftijf worden, alzo, zulks gebeurende, het roedehoofdje tegen de ring ftoot. Hoe nader de ring bij een llappe roede aan haar hoofdje is, dies te beter wordt het neêrhaalen der voorhuid en de volle ftijvigheid verhoed, bijgevolg het oogmerk ook beter bereikt. Ook worden daardoor volftrekt alle nachtbevlekkingen verhinderd. Deeze operatic is in 't minst niet gevaarlijk, veroorzaakt een geringe pijn, die niet noemenswaardig is, is fchielijk volbragt , en fchijnt een onfeilbaar middel te weezen tegen de Zelfbevlekking, die op geen andere wijze kan geneezen worden. Dat dezelve te werk kan gefield worden en ook aan het oogmerk beantwoordt, blijkt ten volle daaruit : dewijl men wil, dat ze eertijds in Peru ter voorkoming van Zelfbevlekking bij de jeugd is ingevoerd geweest (*); dewijl men zich op het eiland Capul van (Sparman de Pauw. Zie Meiners en Spitlers Götting. Hiftorifciïes Magaz. 1 B, 1 St. p. 15.) Zou iets diergelijks niet ook in wanhoopige gevallen bij ons wel mogelijk zijn? (*) Ongemeen gewigtig is 't geen de Heer Blumenbach in zijne Bïbl. 2 B. p. 59S. bij de Recenfie van mijn boek ter opheldering van dit onderwerp heeft aangemerkt. Hij heeft in verfcheiden daarover geraadpleegde Schrijvers r I 3 ' GAR-  ( 134 ) van de Infibulatie ter bereiking van hetzelfde oogmerk zelfs nog voor eenigen tijd zal bediend hebben (*,); en ik uit den mond van een geloofwaardig man weet , dat zeker jong mensch dezelve uit wanhoop, echter met eengewenscht gevolg, aan zich zeiven ondernomen heeft (**}. Men zou wel kunnen vraa- Garcilasso en diergelijke meer, niet het rninfte blijk kunnen vinden, dat de Infibulatie over 't algemeen in Peru , nog minder tot het bepaalde oogmerk ter voorkoming der Zelfbefmetting bij de jeugd is in gebruik geween. Bij de inwoonderen van Capul heeft Th. Candish twee honderd jaaren geleeden, wel iets foortgeüjks ontdekt, het welk echter alleen de Sodomie verhinderen zou. Dit verfchilde echter zeer van de Romeinfche Infibulatie. De Heer Blumenbach meent, dat Börner dit naricht uit een zeer verminkte vertaling van Candish's reize gefchept heeft, en om die reden heeft hij de plaats, die hier te pas komt, uit het oorfpronglijke hierbij laaten afdrukken. Over 't algemeen kan de Heer Blumenbacii zich geen ééne wilde Natie herinneren, bij welke eene ivaare Infibulatie naar de Romeinfche manier zou in gebruik zijn. Ik ben zeer verblijd , dat zodanige voorbeelden ten bewijze , dat deeze operatie gefchieden kan, thans overtollig zijn , dewijl de zaak door nadere zekere ondervindingen reeds buiten alle twijfel gefield is. Ook zou de Romeinfche Infibulatie, waarvan de Heer Blumenbacii uit Winkelman mon. med. èen af beeldfel aan een metaalkleurig oud beeld heeft laaten fnijden , alleen dienen om den Bijflaap en de Sodomie te beletten. (*) Zie Börner p. 50. (**) Deeze geloofwaardige man is de weldaadige kindervriend Campe , die naderhand ook zelf dit geval in het 6de  ( 135) vraagen: of niet uit een wezenlijken overvloed van zaad, het welk de natuur op zekere tijden loost, waardoor het 6de Deel van het Revifions- werk p. 218. en volg. heeft bekend gemaakt, het welk daardoor dies te merkwaardiger geworden is, dat de gemelde jongeling zijnen ring nu reeds vijftien jaaren gedraagen, en dezelfde operatie in 't vervolg bij veele jonge lieden ondernomen, en aan hen even zo beproefd , en tevens in alle opzichten even zo onfchadelyk bevonden heeft, als aan zich zeiven. Zijne behandeling is deeze : „ hij neemt een naald met eenen draad, - en fteekt „ eerst aan de ééne , vervolgens aan de andere zijde en „ wel altoos van binnen naar buiten de voorhuid door, „ haalt er den draad , die met een geneezende balfem „ beftreeken is, door, en knoopt aan elke zijde afzonder„ lijk den draad vast. Wanneer het lid begint te zwellen, „ dan laat hij hetzelve in laauwe melk houden, of laat ,, ook de geneezing aan den Wondheeler over. Zodra al„ les geneezen is , neemt hij den draad weg , en fteekt „ door de gaten een koperdraad, die hij in het midden, waar „ hij over het roedehoofdje loopt, wnt geboogen heeft, „ om niet te kunnen drukken. Dan bnigt hij ook door „ middel van een kleine tang de einden van den draad krom, „ zó dat zij het (tukje van de voorhuid baven elk gaatje „ omvatten, en den draad daaraan bevestigen. De ring, „ die daaruit ontflaat heeft deeze gedaante. ^ ^ „ Elk kromgeboogen einde b omvat het (tukje van de „ voorhuid boven het geboorde gat De kromte a in het „ midden loopt net over den uitgang van de buis, veröor„ zaakt daar geen drukking, maar meer aan de zijde van „ het roedehoofdje, alwaar dezelve ook meer lijden kan." I 4 De  ( ffl ) het ligchaam merkelijk verligt, dat echter nu geheel terug gehouden wordt, niet menigvuldige nadeelen konden ontftaan. Ten minsten is dit waar, en de ondervinding bevestigt het, dat, hoe zeldzaam het geval ook zijn mag, het met geweld terug gehouden en verdikt zaad, dat niet volkomen wederom verdund en in het bloed overgenomen worden kan, uit hoofde van deszelfs door de ftremming verkreegen fcherpte enz. veele plaatfelijke ongemakken veröorzaaken kan. Ook is het eene bijna algemeene wet in de dierlijke huishouding, -dat elke tot een gewoonte geworden ontlasting des ligchaams, al is 't ook, dat zij De ondervinding heeft geleerd, dat er geene onzuiverheden onder de opgehaalde voorhuid vergaderen, welke zvvaarigheiJ de Meer Campe opperde. Een tweede zwaarigheid, dat zich de voorhuid boven het roedehoofdje door de aanhoudende farnentrekking zodanig verengen mogt, dat dezelve bij het aanftaande huwelijk in 't geheel niet meer over het roedehoofdje zou kunnen neergehaald worden, valt daardoor weg, dat, indien dit het geval zijn zou, door een kleine infnijding met de fchaar, dit ongemak ligtelijk kon wég genomen worden , en hiervan ben ik ook volkomen overtuigd, vermits men een aangebooren verenging der voorhuid {Phimofis naturalh) menigmaal zonder veel omflag op het oogenblik verhelpt, het welk ik zelf gezien heb. Vermits men bij deeze ondervindingen van geen meerder ongemakken gewag heeft gemaakt, zon het zekerlijk een nuttelooze muggefcifterij vveezen , om nog zwaarigheden daarbij te koesteren. Ten einde de kooperen ring van de pis en het zweet geen Spaansch groen kan aanzetten , zal het voldoende zijn , om denzelven dikwijls fchoon,  ( 137) zij op zich-zclven fchadelijk is, al gefchied het flegts eenmaal, niet zonder nadeel kan gefluit worden. Jammer zou het weezen , zo de ondervinding deeze zvvaarigheid bewaarheden zoude. Ik hoop het niet. Een wezenlijke overvloed van zaad is, vooral in onze tijden , zeer zeldzaam ; daartegen is een fcherp zaad dies te menigvuldiger. Deeze fcherpte kan vóór en geduurende de Infibulatie voorgekomen en uitgeroeid worden, door de gegeevene voorfchriften in de leef-r wijze, in het gedrag enz. Zulke ongelukkige menfchen behoorden even zo naauvvkeurig en voorzichtig, als de gevaarlijkfte zieken, behandeld te worden. En wat toch zijn zij anders? Iemand, die door de fchoon af te veegen. Met veel genoegen neem ik de zwarigheden terug, die ik in de eerfle uitgaave van dit boek geopperd heb , en de Hoer Blumenbacii zal er nu ook niets meer tegen inbrengen (zie Med. Bib/, 2 B. p. 601.) Doch kan ik mij van. deeze enkele bedenking nog niat ontdoen : of de terughouding van het zaad, de omffandighedén moogen zijn zo als zij Wijlen, geen ongemak, hoe genoemd, ten gevolge Hebbel en dan was het te wertfc'hen, dat de jongeling, die deeze operatie met eigen ondervinding reeds zo veela jaaren gekend heeft, en dus alle haare gevolgen weet, ons door den derden man een bericht mededeelen mogt: 1) of de ring in 't geheel niet lastig is ? 2) of hij gelooft, dat zijn vermogen ter voortteeling niet- het minste daardoor heeft geleeden; 3) of er in 't geheel geen oprijzing der roede bij hem heeft kunnen plaats hebben, en wat eigenlijk het gevolg is, wanneer dezelve door den ring belet wordt; 4) of er geen aanprikkeJing op zijne teeldeelen meer werkt. 15  C 138 ) de pest befmet is, loopt bijna zo groot gevaar niet, als zodanig een Zelf bevlekker. Tegen den gewoonen toevloed van het zaad zouden verfcheidene fchikkingen kunnen gemaakt worden. Ik zou zeer aanraaden, om nog eenen langen tijd na de operatie het koude baaden dikwijls te herhaalen , den geest op alle mogelijke wijze werk te verfchaffen, zodanigen mensch bijna alleen bij water, brood en melk te laaten lceven,en vooral elkeaanprikkeling des ligchaams en der ziel , als een doodelijk vergif te verwijderen. Doch genomen ook, dat 'er door de terughouding van het zaad in den beginne eenige plaatfelijke ongemakken ontftondcn,'t welk echter nog eerst door de ondervinding zou moeten beweezen worden , en tot dus verre nog zeer in twijfel kan getrokken worden: laat het zijn! Wat zou het weezen in vergelijking met het ongeluk, dat daardoor wordt weg genomen ? zij zijn niet gevaarlijk, en verdwijnen welhaast weder. In de jaaren vóór de huuwbaarheid, waarin de natuur, zo ze niet aangezeten geprikkeld wordt, eigenlijk nog geen zaad bereidt, en gevolglijk ook geen overvloed van zaad plaats heeft, is zulks in 't geheel niet te vreezen. Ik wensch niets vuuriger, dan dat de geenen, die aan de Zelfbevlekking ongelukkig zodanig gewoon zijn , dat niets in (laat is, om hen daarvan af te fchrikken, of ook zich te beveiligen tegen alle gevaar van daarin te vervallen, tot hun eigen best en ter behoudenis van hunne kinderen en van andere menfchen tot deeze operatie mogten overgaan! In plaats van de Infibulatie wordt in het gefchrift, ten titel voerende: Leichte undfafzliche Heilmethode für  ( 139 ) für diejenigen von beyden Gejlechtern, fo an einer Schwdche der Geburtsglieder u. ƒ. w. leiden; von den Verf cijfer der Deutfchen Gefundheitszeiting. Hamb. 1787. 8. p. 32. een ander middel voorgeflaagen. De woorden van den Scbrijver zijn de volgende : „ Men maake een foort van band, die gelijk „ een breukband om het lijf bevestigd wordt. Men „ fnijde in denzelven de vorm van het balzakje en „ de roede, inwendig gevoerd met dün lood, hard „ leder of duli metaal (men kan deeze vorm ook „ heilrijken met een verkoelende balfem , die tevens „ de prikkeling tegen gaat), en overtrokken met een „ kusfen , en legge daarin , even gelijk met den „ breukband gefchiedt, de llappe roede en het bal„ zakje. Daardoor wordt even zo goed als door „ den bovengenoemden ring , de ftijf heid der roe„ de, en bij gevolg ook de nachtbevlekking belet, ,, waartoe de koude van het metaal of leder niet „ weinig zal toebrengen. Maar wanneer de zwak„ heid der vaten reeds«zo groot is, dat de nacht„ bevlekkingen ook bij eene flappe roede gefchieden: „ dan kan dit middel zekerlijk niets baaten ; doch „ dan kan ook de Infibulatie van geen nut wee- zen." Ik moet bekennen , dat ik deezen voorflag, zo als dezelve hier uitgedrukt is, niet recht verflaan kan , ook weet ik niet, of hij reeds doof de één of andere ondervinding bevestigd is. Vermits het van zeer veel belang zoude zijn, indien dezelve de toets kon doorftaan; zou het te wenfehen zijn, dat de Schrijver van het gemelde Werkje zich duidelijker uitdrukte, en er eene naauwkeurige befchrijving van gaf, 8. Men  C Ho ) ê. Men heeft nog een middel opgegeeven, dat ik hief. niet met ftilzwijgen kan voorbij gaan , fchoon ik thans volkomen overtuigd ben, dat hetzelve vruchteloos is. Deeze voorllag is eerst van een groot Natuurkundigen voorloopig in een naamloos opftel gedaan, en daarna door den Schrijver van de Onomatol, Med. pr. 1 B. p. 103. en 3 Boek p. 1102. insgelijks opgegeeven, die getracht heeft, om denzelven tegen eenige tegenwerpingen, als een beproefd behoed- en geneesmiddel der Zelfbefmetting aan te prijzen. Het is de Bejnijding. Daardoor zou naamelijk bewerkt worden, dat de mannelijke roede uit hoofde van de fpanning , veroorzaakt door de verkorting der voorhuid, niet zonder een fmartelijk gevoel ftijf kon worden. De Ridder Michaelis heeft reeds, in het Mofaïsch Recht IVde Deel, tegen deeze nuttigheid der Befnijding de volgende gewigtige gronden ingebragt: 1) Zij belet geenszins de ergfte en ge.vaarlijk.fte foprt van Zelfbefmetting , die buiten al het gebruik der handen alleen een werk is van de wellustige fantazij en verhitte verbeeldingskracht (*). 2.) In Joodfche boeken leest men zeer veel van eigenlijke Zelfbevlekkingen, die met de hand gefchieden, en zelfs van buitenfpoorige verordeningen, welke daartegen gegeeven zijn, zo dat dezelve ook bij befneedene menfchen mogelijk en niet ftnar- te- (*) En deeze kan dan, dunkt mij, wanneer zij raamelijk reeds diep is ingeworteld, zoo dat geene zedelijke hulpmiddelen alleen meer helpm kunnen , niet anders geholpen worden, dan door de Infibulatie, die zelfs het ftijf worden der manlijke roede belet. G.  ( I4i ) lelijk zijn moet. 3) Een>ge Anpen, voornaamelijk eenige groote foorten, geeven zich tot razens worden toe aan de Zelfbevlekking over (*), niet tegenftaande zij van natuur zeer befneeden zijn; welk één en ander de Ridder Michaelis met zijne oogen te ^ Gasifel gezien heeft. Doch hiertegen, brengt de" Schrijver van de bovengenoemde Onomatol. med. pr. p. ir82. het volgende in: „ Men vindt bij groote „ Aapen eenen natuurlijken grond van de drift , „ waarmede zij aan de Zelfbevlekking overgegeeven „ zijn, die bij de menfchen geen plaatsheeft. De „ teel- (*) Zeer gewigtig is het, wit de Heer Blumenbach Bibi. 2 B. p. 601. hierüp aanmerkt: „ dat wel geen dier „ in de waereld, bebalv.n den mensch , van zeiven tot „ deeze beestachtigheid vervalt , zo het niet genoegzaam „ daartoe reeds opgeleid is, of de natuurlijke geneugten „ der liefde genooten heeft, en dezelven nu door dwang „ misfen moet. De Uitgeever heeft dikwerf en naauwkeu., rig naar de Zelfbevlekking der Baviaanen enz. onder„ zoek gedaan, en altoos ontdekt, dat deeze dieren door „ het kittelen hunner oppasfers aan het onderlijf met een „. ftaak enz. eerst daartoe opgeleid zijn. Even zo is het „ geleegen met Honden , die door den voet van hunne „ meesters zonder daaröp te denken, aan het onderlijf ge„ wreeven zijn. Het derde geflacht van,dieren, waarvan „ hem iets diergelijks bekend geworden is, is de Beer. „ Een deezer dieren in den Beerenkuil te Bern had zijn ,, wijfje verloeren, en wierd door de lucht op een ander „ paar , dat in den naastliggenden kuil het liefde-werk „ pleegde , zo woedend, dat het zich-zelven door een „ foort van Zelfbevlekking zijn zaad ontlastte."  ( w) „ teelballen liggen bij eenige foorten, als bij voor„ beeld de Simia Sylvanus Linn. genoegzaam in „ eenen kooker, die de teelballen zodanig verwarmt, „ dat daardoor meerder zaad afgefcheiden , en een „ fterker drift, hetzelve te loozen , veroorzaakt wordt. „ Ook die.foorten van Aapen, die geene krypforchi,, den zijn, bereiden dit vogt in een groote menig-, „ te, en de drift, om hetzelve te loozen, kan zeer wel opweegen tegen de fmart, die zij wegens „ hunne natuurlijke befnijding onder het pleegen van „ Zelfbevlekking ondervinden, zo dat zij daardoor „ niet wederhouden worden. Bij de menfchen is „ dit het geval niet. Krypforchiden zijn hier een „ zeer zeldzaam verfchijnfel enz." Doch dit is voor 't grootfte gedeelte eene vergisfmg. De Heer Blumenbach, dien ik hierover gevraagd had, fehrijft mij het volgende : van den eigenlijken kooker wist hij niets, fchoon hij den Simia Sylvanus zelf ontleed had. De teelballen hangen zekerlijk niet bij deeze en andere mannelijke Aapen (ook niet bij den Orang Outang, welken Tijson ontleed heeft) niet omlaag in den balzak, maar liggen meer naar boven in de lies. Hoe veele dieren zijn daarenboven niet zelfs Testicondi , die in 't geheel geen balzakje hebben. De voorhuid is zekerlijk bij de Aapen en Baviaanen zeer kort, als afgeftroopt, zo dat het roedehoofdje geheel ontbloot is. Hij kon volftrekt niet ge- looven , dat de befnijding een voorbehoedzel tegen de Zelfbefmetting zijn zou. Dit fehrijft de Heer Blumenbach, wiens woord ontegenzeggelijk in deeze zaak van veel gewigt is. Doch onderfleld ook, dat dit bewijs van den Schrijver der voornoemde Ono-  C 143 ) Onomat. gegrond was; dan blijven evenwel nog ds twee eerfte gronden van Michaelis in hunne kracht. Ik heb echter nog andere bewijzen in handen, waardoor het nutteloos gebruik der bcfnijdenis tegen de Zelfbefmetting ongetwijfeld bewaarheid wordt. Dewijl de ondervinding hier voornaamelijk de zaak voldingen moet, verzocht ik den vermaarden en dienstvaardigen Doftor Hertz in Berlijn , om mij zijne opmerkingen en gevoelen hiervan mede te deelen. In een gunstig antwoord ontving ik de volgende oplosfing: ,, Hij was bij voorraad buiten ftaat van te kun„ nen begrijpen , hoe het verminken der voorhuid „ deeze ondeugd zou kunnen keeren. Dit moest of „ de drift daartoe verminderen, of het pleegen dee,, zer wandaad moeijelijk maaken; het één noch het „ ander was niet te denken. De naaktheid van het „ roedehoofdje en deszelfs wrijving aan de kleeding „ deed zelfs eene vermeerderde en menigvuldiger „. prikkeling , zo gelijk de opzettelijke wrijving , „ waardoor dezelve onmiddelijk gefchiedt, eene ge,, makkelijker bewerking verwachten." (Dit zijn ook reeds voorlang mijne gedachten geweest , en zelfs zou immers de bijflaap daardoor gevoelig en fmartelijk gemaakt worden.) — „ Ondertusfchen kon de ,, ondervinding hier, gelijk in elke zaak , het. best „ voldingen. En hij had, helaas! Joodfche lijders ,, genoeg gehad, die door dit jeugdig wanbedrijf hun „ ligchaam ziek gemaakt , en zich daardoor onge,, neeslijke kramptrekkingen en onvermogen ter voort„ teeling voor hunnen geheelen leeftijd op den hals „ gehaald hadden. Hij kon voor het overige „ niet bepaalen, of deeze buitenfpoorigheid over het » ge-  ( 144 ) M geheel befchouwd, onder de Jooden zo menigvul„ dig als onder de Christenen in zwang ging; in* „ dien het zo niet was, dan zou naar zijn oordeel ,, de oorzaak waarfchijnelijk in de verfchülende wij„ ze van opvoeding geleegen zijn , terwijl bij de „ Jooden geen zo groote kweekfchoolen waren , waar„ in veele kinderen bij elkander woonen en flaapen, „ en door voorbeelden de één den ander hunne „ Schadelijke neigingen raededeelen. Indien dit de „ oorzaak niet was, dan was hij buiten Haat, om „ de groote onthouding te begrijpen." Den Heer Metzger zijn ook voorbeelden genoeg van door de Zelfbevlekking verzwakte Joodfche jongelingen bekend , waarvan hij één in zijne vermifchte Schriften B. 3. p. 116. heeft aangehaald, om met zekerheid te kunnen betuigen, dat deeze zonde onder de Joodfche Natie even zo fterk, als onder ons heerscht , en pijn kon hun de Zelfbevlekking zekerlijk niet veröorzaaken. Zie Metzger med. ger. Bibl. 2 B. 2 St. 17. Dit fchijnt mij volkomen te bewijzen, dat de befnijding de Zelfbefmetting niet verhindert en niet kan verhinderen. Ten Hot voeg ik nog hierbij , dat ik het onmogelijk oordeel', behalven de aangehaalde en foortgelijke middelen nog een ander middel te vinden, waardoor de natuurdrift eens door de Zelfbevlekking aangezet, zodanig kan onderdrukt worden, dat dezelve, niet dan ter rechten tijd weder ontwaakt, zonder het ligchaam en de voortteelende kracht het gevaarlijkfte nadeel toe te voegen. Door wat middel dit kwaad in openlijke en kweekfchoolen kan uitgeroeid worden , daarvan zie Vil- lau-  C 145) laume in het Revifions-werk 7de Deel p. 115. en ■volg* , ,r ■■■ ■af/w • . Aanhangzel van Villaume uit het Revifions-werk. Dewijl mij de ondervinding geleerliard heeft , dat deeze ondeugd inzonderheid in onze Nederlandfche fchoolen helaas!-maar al te veel heerscht, en dit inzonderheid 'er de reden van is, waardoor ik gedrongen word, om op eene vertaaling van dit voortreffelijk boek van Vogel te denken, gelijk men uit mijne Voorreden nader zien kan, heb ik gedacht, voor* al hier bij te moeten plaatzen, het hoofdzaaklijkfte , wat Villaume in het Revifions-werk op de aangehaalde plaats zegt, en dat hier in beftaat. „ Ik onderfcheide de Schooien, zegt hij, waar in de leerlingen niet woonen, van alle zulke inrichtingen, waar de kinderen niet alleen .onderweezen, maar ook verzorgd worden , gelijk Kostfchoolen , Weeshuizen , enz." „ Hoe zeer ware het niet te wenfehen, ter bewaaringe van de onfehujd , dat men elk ondeugend kind niet behoefde op te neemen , of aanftonds wederom konde te rug wijzen! dan dit is om veele redenen niet mooglijk. Menige inrichtingen , gelijk bij voorbeeld de Weeshuizen , hebben verplichtingen op zich ; want waar zullen anders de ouderlooze weezen heerien ? Menig eene inrichting moet door haare voedfterlingen worden in ftand gehouden , en daar bij zou zulks even zo veel zijn, als den verdorvenen alle hulpe en redding te ontzeggen , ja hen in een onherftelbaar verderf ftorten." K „ De  C 146) „ De opzichters over dergelijke inrichtingen zijn in dit opzicht tct alle die plichten verbonden, zijn genoopt, om dezelfde maatregelen ter verhoedinge, ontdekkinge en geneezinge van dit kwaad te gebruiken , als de ouders en opvoeders. Alleenlijk eischt de menigte der geenen, die hun zijn aanvertrouwd, en het grootere gevaar, dat hier plaats vindt, eene nog meer zorgvuldige waakzaamheid, terwijl hen de omftandigheden tot eenige bijzondere behoedmiddelen aanfpooren." „ Wanneer zij eenen nieuwen voedfterling krijgen, moeten zij hem op allerlei wijze trachten uit te vorfchen, te beproeven en eenen geruimen tijd gadeflaan , den Haat zijner gezondheid onderzoeken, zijne neigingen en gangen naipeuren, om te ontdekken of hij onfchuldig is dan niet. Valt hij onder eene gegronde verdenking, dan moeten zij de middelen gebruiken, die 'er toe dienen, om de belijdenis van deeze misdaad hem uit te lokken. Indien hij reeds door deeze ondeugd bedorven is, moet men ook de middelen ter zijner geneezinge aanwenden , en dan boven dien vooral poogen voor te komen, dat hij geene meerdere anderen verleide." „ Daar toe kan men zich bedienen van de voorflagen, door mij en anderen gedaan ter geneezinge van dit kwaad. Onderwijs oriitrent het nadeel daar van, eigen aandoening daar bij, en, iudien het kind gevoelloos zijn mocht, bedreiging van eene gevoelige , ftraffe, die men in gevalle van overtreedinge, aan het zelve moet voltrekken." „ Voor alle dingen moet men allen heimlijken omgang tusfchen zulk eenen en zijne medeleerlingen op het  C 147) het zorgvuldiglte beletten. Het fpreekt van zeiven, dat hij een bed voor zich alleen moet hebben, en, indien zulks mooglijït is, in eene kamer flaapen'moet, waar geen ander kind flaapt; Op heimlijke plaatzen moet hij zich niet langer moogeu ophouden, dan de noodzaaklijkheid vereischt; nooit moet hij zich daar met andereu te gelijk bevinden enz." „ Ten opzichte van de jeugd , in het algemeen kan een dubbeld geval plaats vinden. Of het geheel gefticht is zuiver; en dan moet men voor dit kwaad het zelve Hechts trachten te behoeden: of het zelve is reeds befmet; en dan moet men reeds andere maatregelen neemen." ,, Ter bevvaaringe van eene geheel zuivere inrichting dienen alle de opgenoemde behoedmiddelen. Maar vooral moet men die fchadelijke gewoonte affchalfen , welke uit Spaarzaamheid in de Weeshuizen (en ook wel in veele Kostfchoolen) plaats heeft, naamlijk dat 'er twee, ja zomtijds nog wel meerdere kinderen in één bed flaapen. Elk kind moet zijn eigen bed alleen hebben: indien het gefticht de kosten daar toe niet kan goed maaken; laat men dan den kinderen liever enkel ftroo geeven. Beter is het, dat zij wat hard liggen, dan dat zij naar lighaam en ziele verlooren gaan." „ In hetflaapvertrek moet beftendig licht zijn; den geheelen nacht door moet 'er eene lantaarn branden, en wanneer het vertrek groot is, twee of meerderen. Behalven dat zulks menig onheil kan verhoeden , is dit noodig , op dat de Opzichters altijd zien kunnen , wat 'er omgaat. De ondeugden fluipen gaarne in het duister." Ka „Is  C 148 ) „ Is het genacht reeds befmet, dan moet men, zo dra men eenige bewijzen hier voor heeft, een onderfcheid poogen te maaken tusfchen hen die reeds befmet, en hen, die nog onfchuldig zijn. Beide partijen moeten, om verdere befmetting te verhoeden, van eikanderen afgezonderd worden, ten minsten bij de nacht , onder het fpel en in die oogenblikken , wanneer het opzicht niet zo naauwkeurig is." „ De bennetten moet men onderwijzen omtrent het nadeel, dat zij zich doen. Met zeer veel vrucht heeft men zich hier van bediend in een opvoedingsgesticht. Zwijgen en verborgen houden kan dan ook niets .meer helpen, maar doet fchaden." ,, In zulke fchoolen, waar in de leerlingen niet bij ■ de leermeesteren in huis woonen , hebben zij reeds weiniger middelen , om dit kwaad te beletten. Zij hebben hunne leerlingen niet altijd onder het oog , hebben minder aanzien bij of macht over dezelven, en niet zo veele gelegenheid, om hen gade te flaan en op eenen vertrouwlijken voet met hen te verkeeren.'* „ Een Schoolmeester kan voor niets verder inftaan, dan voor het geen in de fchoole en geduurende den Schooltijd gebeurt, en dit is reeds veel; men kan het in den Strenglren zin niet eens van hem eifchen. Maar zo dra de leerlingen op de ftraat komen , zijn zij buiten de grenspaalen van zijn gebied. Het is waar, de leermeester konde, wanneer hij zich bij zijne leerlingen aanzien en liefde wist te verwerven en zijn onderwijs hen aan het hart te dringen , invloed hebben op hun geheele gedrag. Het is waar, ■ men diende hem in Staat te Hellen, om voor het gedrag van zijne fchoolieren ook buiten de fchoole te kun-  ( 149 ) kunnen inftaan. Dan daar toe is geene inrichting, en zijn de denkwijze der ouderen en de gefteldhcid van veele leermeesters niet gcfchikt." „ In de fchoole dus en geduurende den fchooltijd. Buiten de fchoole, tusfchen de leeruuren, of wanneer de leerlingen vrijheid krijgen, om na buiten te gaan, moeten 'er behoedmiddelen gebruikt worden, dat zij zich niet verbergen of verfchuilcn kunnen. Bedroefd is het, wanneer de fchoolgebouweu in eene enge ruimte ftaan, -wanneer zij duister en vol fchuilhoeken zijn; wanneer de geheime gemakken zo zijn ingericht, dat veele leerlingen te gelijk daar op gaan kunnen, ja wanneer dit zelfs moet gefchieden; wanneer derzelvcr ingang zo verborgen is, dat men niet zien kan, wie 'er uit of in gaat. In de tusfehentijden heeft men altijd minder gevaar te vrcezeu, wanneer de fchoolieren in of buiten de fchoole praatcn, lagchen , tieren , fpringen en fpeelen , dan wanneer zij zo zeer ftille zijn. Ik ben bange voor die groote ftüte; Dan wordt het oog van den Opzichter hoogstnodig." „ Zelfs onder de lesfen en geduurende de leeruuren kunnen de heimlijke zonden gepleegd worden. Om dit te beletten, was het nodig, om het zo te fchikken, dat de leermeester alle zijne leerlingen van het hoofd tot de voeten zien konde. Zekerlijk valt dit in talrijke fchoolen moeilijk, en bij veele omftandigheden onmooglijk , maar wanneer men ook niet alles doen kan, doe men dat geene ten minsten, wat men kan. De tafels moeten daarom van onderen vrij zijn; indien 'er leuningen aan de banken zijn , moeten die fmal en onbekleed wezen, gelijk er K 3 ook  ( i5o ) ook niet veele banken achter elkander moeten Haan." „ Indien de leermeester merkt , dat 'er geheime bewecgingcn plaats vinden, of dat de leerlingen zeer lb'lle zijn , zeer opmerkzaam fchijnen zonder hem aan te zien, wanneer zij de neus in het boek ft.eeken, en bij dergelijke gevallen meer, dan moet hij op zijne hoede wezen. Hij moet dezulken toeroepen, hen gebieden, om in< hunnen arbeid voort te gaan, hun vraagen .voorleggen enz. Wanneer zij dan niet weeten te antwoorden, wanneer hunne gelaatstrekken in verwarringen zijn, wanneer hunne oogen tintelen of gebrooken zijn, dan is 'er gevaar, dan hebben zij iets anders voor, dan hunne lesfe te leeren. Als dan moet de leermeester zich van de waarheid poogen te verzekeren , en de belijdenis trachten uit te lokken. Zeer gevaarlijk zou het zijn, om het kwaad meer en meer te laaten influipen. Hij moet het zelve geneezen." „ Hij zoeke de fchuldigen te leeren kennen en van de onfchuldigen te onderfc'heiden. Het onderzoek, het onderricht en de beflrafling ten deezen opzichte moet in het geheim gefchieden, en niet in de fchoole. Na dat hij achter de waarheid gekomen is, kan hij de fchuldigen bij eikanderen vergaderen, om hen gezamenlijk de nodige lesfen toe te deelen. Maar vooral met zachtmoedigheid! " „ Nu moet hij middelen in het werk ftellcn, om die ondeugd te beletten. De fchuldige zette hij zo, dat zij voor zijne oogen komen te zitten, het welk hij doen kan , zonder veel opzien te verwekken. Om zich van hunne handen te verzekeren, geeft hij'  C 151 ) hij hun menigmaal iets op om te fchrijven, enz." Tot zo verre Villaume. Men zou hier, ik bekenne het, nog wel meerdere opmerkingen kunnen bijvoegen, dan deezen zullen genoegzaam zijn, om leermeesters enz. opmerkzaam te maaken , en hen aanleidinge te geeven, om zelve verder naa te denken , en naar verëisch van omftandigheden, die toch overal weêr bijzonder zijn, te werk te gaan, welke poogingen God zegene. G. K 4 NE-  ( i& ) NEGENDE HOOFDSTUK. Onderwijs voor kinderen en jonge lieden van hun twaalfde jaar af 5 hoe zij de onkuischheid en zelfbevlekking kunnen ontgaan, of , ingevalle zulks reeds te laat is, daarvan wederom bevrijd worden kunnen. (*) Het zaadvogt bij' de mannelijke Sexe wordt eerst na zekere jaaren, die men htmwbaare jaaren noemt, door de teelballen uit het bloed afgefcheiden , van waar (*) Ik heb, gelijk men ziet, dit onderwijs ontworpen in de gedaante van eene aanfpraak aan een jong mensch , welken men onderwijzen wil, om alles dies te duidelijker voor te ftellen. Voor het overige zal men kunnen begrijpen, dat ik hier veel heb moeten herhaalen, dat reeds boven gezegd was. Dit onderwijs onderfielt ook , dat iemand van de voortteeling van den mensch onderricht is, waartoe ik de manier van Saltzman aangepreezen heb, als mede eene bekwaame en gepaste gelegenheid, waaruit men aanleiding neemt, en waarmede men een begin maakt.— De Fleer Oest geeft over dit alles eene voortreffelijke aanwijzing. Ook erken ik de groote voorkeur, welke deszelfs Ferfuch einer Bclehrung enz. in het 6de Deel van bet Revifionswerk, die ook afzonderlijk gedrukt is, boven de mijne verdient. De hemel begunstige dezelve altoos met een gewenscht gevolg.  C 153 ) waar hetzelve door een bijzondere kleine uit eiken teelbal oploopende buis in twee kleine blaasjes overgebragt wordt, die achter en aan het onderst gedeelte der pisblaas in het onderlijf bevestigd zijn , en zaadblaasjes genoemd worden. Dit vogt brengt nog, behalven , dat hetzelve ter vermeerdering van het menfchelijk gedacht gefchikt is , een ander groot voordeel aan, zeer belangrijk zo wel voor het ligchaam als ook voor de ziel. Het wordt naamelijk uit de daarmede gevulde zaadblaasjes door kleine zuigende buisjes in het bloed, waaruit het zijnen oorfprong nam , wederom opgenomen , waarin het zich, uit hoofde van deszelfs ongemeen fijne en doordringende wezenlijke deelen, overal verfpreidt, en niet alleen tot den verderen aangroei en volmaakte vorming van het ligchaam zeer medewerkt , maar ook voornaamelijk dat geene voortbrengt, wat men noemt de vaste mannelijke kracht, en een fier, werkzaam en bemoedigd vermogen tot alles, waartoe de Schepper den man op de aarde verordend heeft. Hieruit blijkt nu van zeiven, dat de loozing en verkwisting van dit zaadvogt, als het pit van alle de fappen des ligchaams, voor ligchaam en ziel ten uiterfre riadéelig zijn moet, zó lang als het eerfte nog niet volgroeid is, en de zielsvermogens zich nog niet volkomen of toch voor het grootfte gedeelte ontwikkeld hebben Dit gefchiedt niet alleen over 't algemeen door ieder al te vroegtijdige en te menigvuldige wettige of onwettige vertrouwelijkheid met de vrouwelijke Kunne, maar ook door de verfoeijenswaardige ondeugd der Zelfbevlekking , waardoor onkuifche jonge lieK 5 dcn  C 154 ) den hunne teeldeelen tot zodanige allerfchadelijkfte zaadloozingen aanprikkelen. Ik kan u de gevolgen van deeze fchandelijke handelwijze niet Schrikkelijk genoeg affchetfen. Ik zal u daarvan flegts een klein denkbeeld geeven. Zij verzwakt en vernielt niet alleen de ligchaamelijke gezondheid geweldig, zo, dat daaruit of de fchrikkelijklle en ftnartelijklïe ziektens ontstaan , of toch een ziek en ellendig leven daarvan het gevolg is; maar zij berooft ook de ziel van al het vermogen om te denken, iets op te merken, te bevatten en in 't geheugen te houden; maakt moedeloos ; beneemt den geest alle zijne kalmte; en Stelt den mensch buiten Staat, om de minde geneugte des levens te genieten. Zodanige ongelukkige jonge lieden , die tot deeze verderfelijke ondeugd vervallen, verliezen eerst hun gezond , bloeijend , blijgeestig voorkomen, waardoor zij de liefde van hunne nabeItaanden en van elk welmeenend mensch tot zich trokken. In plaats van dit vindt men bij hen een vervallen , bleek , droefgeestig en affchrikkend- gelaat. Men is af keerig van hen aan te zien, en hen te naderen. De Zelfbevlekking ftaat op hun aangezicht gefchrecven, en maakt hen verachtelijk in de oogen van anderen. Het is niet mogelijk , achting te hebben voor een jong mensch, die met eigen handen zijnen ondergang bewerkt, en alles doet, om zich ellendig en tot eiken pligt onbekwaam te maaken. Van tijd tot tijd vervallen de ligchaamelijke krachten van den Zelf bevlekker, hij kan naauwlijks op zijne beevende beenen Staan; hij is buiten ftaat, om iets te doen , waartoe de minste kracht verëischt wordt. Eene kleine bevv'eeging brengt hem buiten adem. Zijne gezond-  ( i55) zondheid loopt bij de geringfte oorzaak, en ook buiten deeze groot gevaar. 'Er is fchier geene ziekte, waaraan de ongelukkige niet onderworpen is, en ieder andere ziekte , die hem uit andere oorzaaken overkomt , doet voor zijn leven vreezen. Een van de ijsfelijkfte ongemakken, die veelal uit de Zelfbefmetting ontftaat, is de Vallende Ziekte. Met opzet noem ik hier dit fchrikkelijk ongemak, omdat gij hetzelve misfchien wel eens' gezien hebt aan beedelaars, die 'er gemeenlijk op gaan beedelen. Alle pijn gevoelt een Zelf bevlekker dubbel en drievoudig. Elke kleine ongefeldheid werpt hem ter ncêr , en maakt zijne hei-Helling allermoeijelijkst. De gehoopte geneugten van een gelukkig huwelijk worden bitter gemaakt, of hij blijft 'er geheel van verftooken. Doch, 't geen nog erger is, dan alle ligchaamelijke lijden en fmarten , hij wordt ook geheel dom, verliest zijn geheugen en kan niets meer begrijpen. Alles wat hij geweeten en geleerd heeft, gaat wederom verlooren , hij kan zich niets meer te binnen brengen. Wanneer hij zijne krachten maar eenigszins infpant , om iets te bevatten en te onthouden: dan vermoeit hem zulks terftond zodanig , het maakt hem zo magteloos , dat hij eenen langen tijd noodig heeft , om weder tot zijn" verhaal te komen. Zulk een mensch is derhalven volftrekt onbekwaam , om , een nuttig lid in de maatfehappij te worden. Hij kan, hoe genoemd , tot niets dienen. Bij gevolg kan hij ook niet hoopen, eenig ampt met eer te bekleeden. En al gelukt het hem, het een of ander ampt op een onverdiende wijze te verkrijgen, dan wordt hij welhaast bij zijne bevelhebbers , • mede-amptenaaren enz. be- lag-  C 156 ) lagchelijk en verachtelijk , omdat hij overal terug blijft, niets met een behoorlijk doorzicht , dat hij niet heeft, befchikt en uitvoert , bij de kleinfte en gemeende voorvallen zich-zeiven niet weet te helpen, en alle oogenblikken de grootfte zotheden en domfte misdagen begaat. Daarbij komt nu nog, dat zijne verlamde en plompe ziel, altoos in de duisternis zit, en droefgeestig is. Gevoelloos bij al het geluk, bij alle de geneugten, die de Hemel voor hem beftemd had, ziet hij door zijne verdwaalde en duistere verbeeldingskracht alles van' eene verkeerde en zwarte zijde; kwelt zich deeds met moedelooze gedachten; waant overal fpooken en gévaaren te zien, waar ze niet zijn; hij is moede- en bcfluiteloos bij de kleinfte onderneeming, waaraan niet het minste gevaar verknocht is; nergens vindt hij rust ; cn is altijd vol angst, vrees en fchrik. Zeker jongeling wierd door het voorftel van zijne euveldaad zo verre gebragt , dat hij meende de hel voor zich geopend te zien , gereed om hem te verflinden, en ftierf in eenen aanval van wanhoop. Men kan geenen deerniswaardiger' toeftand denken, dan deeze is. Meer, dan eens is het gebeurd, dat deeze rampzalige menfchen eindelijk krankzinnig of in den hoogden graad zwaarmoedig geworden zijn; Anderen zijn kindsch geworden, zo dat men ze uit de hand heeft voeren en als werktuigen behandelen moeten. Waarfchijuelijk zult gij 'er wel van gehoord hebben, dat men in verfcheiden groote deden, bij voorbeeld, Hamburg , Lubeck, Zelle, Casfel, enz. zogenaamde Dolhuizen heeft aangelegd , waarin men menfchen aanneemt , die van hun verftand beroofd zijn, welke huizen met  ( 157 ) met zodanige ongelukkigen opgevuld zijn. Gij kunt het mij op mijn woord gelooven, dat een groot aantal van dezelven oQxfpronglijk door de Zelfbevlekking in deezen allerdroeyiglten toeftand geraakt is (*). Veelen, en onder deeze verfcheiden menfchen van hoe* gen rang, worden wel niet op deeze wijze aan de oogen der maatfehappij onttrokken , zij zijn echter niet minder waardig , in deeze wooningen der ont- eerde menschheid geplaatst te worden. Eenigen verliezen ook hunne fpraak, hun gezicht en gehoor. Veelen zijn eenen fchielijken dood geftorven. Nog een van de fchrikkelijkfte gevolgen der Zelfbefmetting, waarvan ik u vooral niet onkundig moet laaten, is dit: dat zij, die dezelve ook nog flegts eenen korten tijd gepleegd hebben, zodanig daardoor verlinkt en als betooverd worden , dat het hen allcrmoeijelijkst, ja fomwijlen onmogelijk valt, om daarvan af te ftaan , en zij zo doende genoegzaam bij het hair, in weêrwil van alle tegenkanting, in het verderf weggefleept worden. Ik zou u van al¬ les , wat ik u hier onder het oog gebragt heb, zeer gemakkelijk verfcheiden voorbeelden kunnen vernaaien. Ik zal mij echter flegts ,tot eenige weinige bepaalen. Tissot, een der grootfte Geneesheeren in Europa , wierd bij eenen Zelf bevlekker geroepen. „ Hij vond niet zo zeer een leevend fchepfel, dan „ wel een afzigtig ligchaam. Uitgemergeld , bleek, „ mors- (*) Dat men dit helaas! ook omtrent veele lijders in onze Dolhuizen in de Nederlanden zeggen moet, wie zal hier aan kunnen twijfelen? G.  ( 153) morsfig, lag hij op ftro, hij waasfemde de lucht „ van een kreng uit, en was bijna niet in flaat, om „ zich te bevveegen. Bleek en waterachtig bloed liep „ hem dikwijls den neus, en geduurig de kwijl den mond uit. Hij was zeer loslijvig, en liet, zon3, der dat hij het wist , alle vuiligheid in het bed „ loopen. - Zijne loopende, betrokken, gebroo- „ ken oogen hadden geen kracht meer van zich te „ beweegen. De ademhaaling was zeer moeije- „ lijk. Het geheele ligchaam was ten uiterfte ver„ magerd. Zijn zielsftaat was niet minder ellendig: „ "ftefeffeloos; zonder geheugen; buiten ftaat, om twee „ denkbeelden met elkander te verbinden; zonder na,, denken; zonder zich over zijn noodlot te bekomme„ ren; zonder het minlte gevoel, behalven de pijn, die 5, hij geduurende eenen aanval van dei jsfelijkfte kramp„ trekking gevoelde, die fomtijds wel vijftien uuren „ aanhield , en waarbij hij om den nek zodanige fmarten ondervond, dat hij gemeenlijk niet fchreeuw„ de, maar brulde. In deezen toeftand bevond zich ,, dit diep beneden het redenlooze vee verlaagde be„ klaagenswaardig fchepfel , dat een tafereel nitlee,, verde, zo affchuuwelijk, dat men 'er geen denk„ beeld van vormen kan; terwijl men moeite had „ te erkennen, dat hij eertijds mede tot het menfchelijk genacht behoord had. Hij overleed eenige „ weeken daarna." Een ander Zelf bevlekker gaf aan Tissot te kennen : „ dat de zwakheid des ligchaams en voornaa„ melijk der zielsvermogens, die hij zich door dee,, ze daad op den hals had gehaald , hem in eene „ diepe zwaarmoedigheid en in een fchrikkelijkften „ en  ( 159 ) „ en onbefchrijflijkften toeftand'gedompeld had. Hij „ was zeven jaaren lang volftrekt buiten ftaat ge„ weest, om iets na te denken, en had dezelven doorgcbragt, zonder een éénig gelukkig oogenblik „ te genieten. Ik leefde alleenlijk, zeide hij, voor „ zwaare benaauwdheid, onrust, de grievendfte op„ wellingen, verbaazende knellingen; en voor zulk „ een fchrikkelijke bedwelming, dat ik, wanneer ie„ mand met mij fprak, fomtijds niets hoorde, dan „ een geluid, waaraan ik, hoe genoemd, geen denk„ beeld hegten kon. Ik had de gevoeligfte pijn in de „ harsfenen, aan den hals en in de keel, en een ftijf,, heid in het geheele ligchaam." Een derde fchreef: „ ik kan naauwlijks twee hon„ derd ftappen gaan, zonder te moeten rusten. Ik „ ben buitengewoon zwak. Ik heb- altoos pijn door „ het geheele ligchaam. Ik kan geen eeten binnen ,, houden, enz." Ik zou u nog-eene menigte van zodanige voorbeelden kunnen verhaalen , zo ik deeze , gelijk alles, wat ik u vooraf reeds gezegd heb, niet voldoende oordeelde, om u een levendig denkbeeld van de allertreurigfte gevolgen der Zelfbevlekking te geeven. — En nu fchrikk' voor alles, wat u ook in dit ongeluk zou kunnen brengen. Ik zal u middelen aan de hand geeven, waardoor gij u daartegen beveiligen kunt. Wacht u vooriil voor zodanige jonge lieden , die u dit doemwaardig bedrijf willen leeren, en die of deszelfs gevaarlijke gevolgen niet kennen, of tegen beter  C 160 ) ter weeten opzettelijk in het verderf loopen. Befchouw ze als menfchen, die eene zeer befmettelijke ziekte hebben, en wier dampkring vergiftigd is. Om Gods wille vlied van hen, zo verre als gij kunt, of moet gij fomwijlen bij hen zijn , mijd dan vooral hunne gemeenzaame verkeering. Gij zult wel niet altoos terltond de gevolgen van hun Duivelsch bedrijf aan hen befpeuren; dezelven zullen zich echter zeker en onvermijdelijk bij eenen verderen voortgang aan hen openbaaren. Inmiddels zal het zeer zelden misfen, of zulke deerniswaardige jonge lieden, hoe korten tijd zij deeze ontugtigheid ook eerst bedreeven hebben, zullen zich reeds door een bleek vervallen gezicht, en daardoor kennelijk maaken, dat zij door een geringe infpanning van hunne krachten terltond vermoeid worden ; dat zij in het leeren met hunne medeleerlingen niet over weg kunnen; dat zij niet lang iets in hun geheugen behouden kunnen; dat zij voor koude en hitte zeer gevoelig zijn en van de minfte bevveeging terftond in 't zweet komen; dat zij altoos 'klein en zwak blijven, en naar evenredigheid van hunne jaaren niet groeijen ; dat hun geduurig iets fchort; en dat zij van tijd tot tijd meer hunne gewoone vlugheid verliezen. In 't vervolg zal zich dit alles merkelijker en duidelijker openbaaren. Wacht u vervolgens, om uw bloed door heeten drank in drift te brengen : laat water en melk uw gewoone drank zijn. Gewen u aan de koude, dat is, kleed u niet te warm, en draag vooral geen bontwerk; flaapzomer en winter onder dekens, en altoos in koude vertrekken; gewen u niet aan al te warme vertrekken; ftel u gerust bloot aan alle foorten van weèr,  ( i6i ) wéér, hoe guur en koud het ook wcezen mag; laat noch koffij, noch thee, noch chokoladc uw gewoone drank worden; en baad' u, zo gij 'er eenigszins gelegenheid toe hebt, in koud water. Wacht u voor een aanhoudend zitten, vooral met een geboogen ligchaam. Verricht dagelijks zekeren ligchaamelijken arbeid, en beweeg' u dikwijls in de vrije' lucht. Ga ter rechten tijd te bed, en fta vroeg weder op. Blijf nooit langer in het bed, dan zes of zeven uuren, en gewen u op de een of de andere zijde, en niet op den rug of op den buik te liggen. Eet des avonds weinig en wel ligte kost, en ga niet eerder flaapen, dan dat dezelve volkomen verteerd is, dat is , ten minsten twee uuren daarna. Ontlast ook vooriif altoos eerst de blaas. Mijd ook alle aanhoudende hardlijvigheid. | .. Wacht u voor elke noodelooze ontblooting , bezichtiging , aanraaking en betasting, voor alle uitwendige drukking of wrijving van uwe teeldeelen, en gedoog nimmer, dat uwe fpeelmakkers of iemand anders deeze deelen aantasten of zelfs kittelen mooge. Steek tot dat einde de handen nooit in de broek , hetwelk buitendien in tegenwoordigheid van andere menfchen onbetaamelijk is, raak ook in het bed dezelven niet aan. Wil een ligt , wulpsch vrouwsperfoon uwe onfchuld laagen leggen, jaag dezelve met ernst en nadruk van u weg, en wacht u voor den eerften flap, die een begin is van meerdere, die dan onvermijdelijk zijn. Onthoud u van elk gezelfchap, dat door dubbelzinnige, morsfige, fchaamtelooze, onkuifche gefprekken L en  C 161 ) en vuile woorden uwe ooren en fchaamte beleedigen; of kunt gij u niet van bun gczelfchap ontdaan, dan juieh hunne walgende, mors Hge taal nimmer door gebaarden , lagchen, enz. toe , en verlaat, zodra het doeuelijk is, hunnen kring. Plant eenen afkeer van alles, wat zwelgen, dertelheid, wulpschheid, losbandigheid is, of genoemd wordt, diep in uwe ziel. Neem ook geen boek in de hand, dat wellustige vuiligheden in fchaamteloozc beelden ten toon fpreidt, of de verbeeldingskracht van den Leezer door dubbelzinnige vertooningen en zinfpeelingen tracht te verllrikkcn eri te verleiden, of ook door fcntimenteele droomen ?n gewesten rond zwerft, welke de rust en het geluk der menfchen vergiftigen. Daartegen houd uweu geest geduurig bezig met goede , nuttige en wezenlijke zaaken, die nu en in 't vervolg uwe waare zielsrust grondvesten en bevorderen kunnen, en voor de gezondheid uwer ziel zowel als uws ligehaams niet nadeelig zijn. Benaarllig u altijd de eerbaarheid, wees altoos befcheiden en fchaamachtig, en houd de vlekkelooze onfchuld, en eene deugdzaame befchaamdheid voor het grootlle fieraad van een jong mensch. Dan zult gij bewaard blijven voor alle aanprikkelingen van ongeregelde driften, en voor de vernielende zonden der jeugd, die zo veele jonge lieden in het diepfte verderf nederploiï'en. Maar heeft een jong mensch eens het ongeluk gehad, door eenige aanleiding tot de zonde der Zelfbevlekking te vervallen, hoe kan hij zich dan» we-  ( i63 ) weder daaruit helpen? Het eerfte, waarop al het overige gegrond is, moet weezen, dat hij ernfliig geneegen is, om zich daarvan los te maaken, en dat hij met eenen onverzettelijken moed gebruik maakt van de middelen , die hem daartoe kunnen behulpzaam weezen. Is 'er iets , dat het voorneemen bij hem voortbrengen en bevestigen kan , om zich uit alle krachten tegen zijnen gevaarlijken vijand te verzetten ; het is gewisfelijk de overtuigende kennis van de 1'chrikbaarende uitwerkingen en gevolgen van zijne aizigtige daad; om niet te (preeken van de zedelijke doemwaardigheid , waardoor hij voor Gods alziend oog zijn ligchaam ontëert, en als een Zeli-moorder tegen zich woedt. Hij leeze de boeken van Tissot , van Saltzman (*), ook mijne verhandeling, doch vooral die van Oest enz. Hij kan verzekerd weezen, dat er voor hem geen geluk en geen geneugte op aarde is, indien hij voortgaat in zich te bevlekken, en daardoor de welvaart van zijn ligchaam en zijne ziel met geweldige handen te vernielen. Maar om zijnen wil met een dies te beter gevolg over de aanvechtingen en het raazen zijner vuile driften te doen zegepraaien, moet hij alles te werk ftellen, wat zijn bloed verzoeten, en in eenen bedaarden omloop onderhouden kan; wat zijne (pieren tegen inwendige en uitwendige prikkeling beveiligt, en dezelven krachten bij- (*) Vooral de zevende Afdeeling van Saltzmans boek, waar in eene hartroerende aanfpraak aan die geenen vervat is, welken het geweten omtrent deeze zoude verwijten doet. G. L 2  C *«4 ) s bijzet, om dezelve, zo hij ze niet zon kunnen vermijden, met geweld tegen te gaan; wat zijn ligchaam harden en fterk maaken kan; en wat over 't algemeen zijne gezondheid bevestigt. Hij houde uit dien hoofde altoos eene maatige en eenvouwige leefwijze; gewenne zich langzaamerhand in alle opzichten aan koude; kleede zich niet te warm ; flaape winter en zomer op matrasfen en onder dunne dekens ; blijve nooit langer in het bed , dan vermoeidheid en flaap zulks verëifchen ; hij ga en beweege zich dikwijls in de vrijë koude lucht, drinke bijna geen anderen , dan kouden drank, voornaamelijk melk en water; mijde in den winter al te warme vertrekken; baade zich, is 't doenelijk, dikwijls in koud water , enz. hij fpanne vervolgens de krachten van zijn ligchaam dagelijksch in door ligchaamelijke beweegingen, echter zodanig, dat deeze beweegingen vooral niet onmiddelijk op zijne teeldeelen werken, gelijk bij voorbeeld, het rijden enz. en wachte zich voor aanhoudend krom te zitten; hij ga vroeg te bed, doch niet, dan dat eerst de fpijzen volkomen verteerd zijn, en de blaas geleëgd is, en fta vroeg weder op; hij ligge vooral des nachts niet op den rug of op den buik;raake nimmer buiten noodzaakelijkheid zijne fchaamdeelen aan met de punt van den vinger; hij vliede elke gelegenheid, die zijne verbeeldingskracht verhit en verleidt ; hij leeze daartegen goede zedekundige boeken; hij onderhoude eene gemeenzaame verkeering met braave menfchen (*); eete des (*) Mijns oordeels zou een volkomen deugdzaatne en in alle opzichten verëerens waardige vrouw op een verongelukt mensch , die 'er gevoel en overtuiging van had, meer ia-  C 165) des avonds weinig of niets , en ontlioude zich daarbij voornaamelijk van alle heete en opblaazende dranken. Wanneer hij dit alles zorgvuldig waarneemt , dan zal hij van tijd tot tijd meer befpeuren, dat aan den eenen kant de krachten van zijnen wil tegen alle onkuifche opwellingen allengs aanwinnen en toeneemen; en aan den anderen kant de laatften van tijd tot tijd zeldzaamer wederkeeren, en eindelijk geheel verdwijnen zullen. Maar befpeurt hij de minlte ongereegeldheid in zijne gezondheid , vooral dat het in zijn onderlijf niet wel gefteld is , bij voorbeeld, dat hij min of meer hardlijvig, dat zijn onderlijf fomtijds of altoos hard en gefpannen is, dat hem wormen afgaan, dat hij zeer met winden gekweld is, dat hij hier of daar in het onderlijf eene drukking of anderzins een ongewoone gewaarwording bemerkt enz.; of ook, dat hij aan of bij de geheime deelen jeukte, prikkeling, brand of iets diergelijks befpeurt; dat hij dikwerf een persfing op het water heeft; dat zijn mannelijk lid bij nacht en dag vaak ftijf wordt; dat hij veel met een kleinen uitflag geplaagd is; dat hij onrustig flaapt; geen eetlust heeft; en over't algemeen , dat zijne gezondheid in een of ander opzicht gebrekkig is: dan raade ik hem zeer aan, om zo dra mogelijk een bekwaam Geneesheer te raadpleegen, vooral wanneer hij merkt, dat zijne leefwijze, hoe fober ook, en de bovengenoemde voorfchriften, hoe naauwkeurig hij dezelven ook opvolgt, bij den besindruk maaken, dan een man, hoe zeer hij ook in achting is. L 3  ( i66 ) besten wil, niet in ftaat zijn, de aanprikkelingen tot de wandaad, die hij tot dus verre gepleegd heelt, tedoen bedaaren en te overwinnen. De Geneesheer zal hem- dan behulpzaam weezen, om door de wegneeming van alle tegennatuurlijke oorzaaken uit zijn ligchaam , die zijne teeldeelen geduurig aanzetten, zijne krachten tegen den geweldigen drang van zijnen verborgen vijand te onderfteunen, waardoor hij dan in ftaat gefteld wordt, om den noodigen tegenftand te bieden. Doch een jong mensch , die reeds dieper weg gezonken is, kan en moet daarenboven nog veel meer doen, om in de geduchte oogenblikken der aanvechting zijnen wil, die begint te verflaauwen, fchielijk te verheffen boven de magt van zijnen vijand, die reeds fchijnt de overwinning te zullen behaalen. Zo dra als er zonder of bij de één of andere aanleiding, onkuifche denkbeelden in zijne ziel opwel, len, en dreigen zijnen wil onder hun geweld te doen bukken: dan rijze hij fchielijk op, alsof hij van den tdonder getroffen was;- ftelle zich terftond de daad, die hij ftaat te bedrijven , in haare geheele vcrfoeijelijkheid, en het gevaar, dat daarmede gepaard gaat, voor; hij denke met zijne geheele ziel aan God, en neeme toevlucht tot een fiartgrondig gebed. Ik weet, dat zulks van een zeer goed gevolg geweest is. Kan hij de plaats van zijne verzoeking op het oogenblik verlaaten , uit de eenzaamheid ouder menfchen gaan , zich met vreemde dingen bezig houden en verftrooijen , of iets anders onder handen neemeu , waardoor zijne verbeeldingskracht een andere rigting moet ontvangen: dan is het nog dies te beter. Maar om alles te doen, ten einde het vuur van zijn .gewel- di-  ( 167 ) dige drift uitte blusfchen: moet hij altoos een vat met ijskoud water in gereedheid hebben, waarmede hij door middel van een fpons zijne verhitte fchaamdeelen zonder uitftel en bij herhaaling , en wel zo lang verkoelt, tot dat de hitte bedaard is. Tot hetzelfde oogmerk drinke hij ook een glas koud water, met azijn of citroenfap, of falpeter en fuiker, of geest van vitriool, of ook het zuur van Haller. Ook moet hij het een en ander des nachts bij de hand hebben, om bij de opwellende drift op het oogenblik daarvan gebruik te maaken. Kan hij zich anders niet helpen, dan Ha ik hem nog een ander middel voor, dat van een zeer goed gevolg is, en daarin befuiat: zo dra hij zich in het bed nedcrlegt, moet hij om het mannelijk lid wat los een dun lint binden, waarvan de einden, na dat het lint op het lid toegeknoopt is, aan beide zijden over de heupen heen op den rug toegebonden worden, opdat het lint van het llappe lid niet kan afglijden. Dit lint laat geen ftijf heid deiroede toe zonder de gevoeligfte fmarten te veröorzaaken, waardoor de mensch altoos, hij mag waaken of flaapen, dat geene indachtig gemaakt wordt, wat hij nu te vreezen heeft , en wat hem daartegen te doen ftaat (*). Men heeft dit middel reeds voorlang tegen de nachtbevlekking voorgeflaagen, en wel om dezelfde redenen, waarom ik het hier aanraade. Is het (*) En zou dit middel niet zelfs daaröm zeer goed zijn < om dat het, door aanëenfchakeling van denkbeelden, te gelijk doet denken aan de pijnlijke en akelige gevolgen van deeze ondeugd? G. L 4  C 168 ) het den jongeling ernst, om zich van zijn onheil los te maaken, terwijl zonder dit zekerlijk alles vruchteloos gefprooken is: dan zal hij de kleine daaraan verknochte bezwaarlijkheid weinig achten; ja hij zal ook gaarne nog den raad volgen, dat hij zich alle avond, na dat hij zich in het bed heeft neêrgelegd, zeiven de handen laat binden. Daarenboven is het ook nog een voortreffelijke voorflag, welken Saltzman doet, om naamelijk in een daartoe gefchikt gezelfchap een wat verre reis te voet te ondemeemen. Men moet Saltzman zeiven leezen , waarbij men zich het grootfte genoegen belooven kan. Doch is het fomtijds nog lang zo erg niet, dat niet zelfs een vast voorneemen, voortvloeijende uit eene juiste kennis van het wezen der zaak, en gepaard en onderfteund door de bovengemelde middelen, voldoende zijn zou, om den mensch daarvan te wederhouden. Dit moet hij zelf onderzoeken, en zijne maatregelen daarnaar neemen. Ondertusfchen is het ook dikwijls reeds zo erg, als het bij mogelijkheid weezen kan; en in dit geval kan geen middel te hard zijn, om liet daartegen te werk te ftellen. B IJ VOEGSEL. Men moet vooral niet denken, dat ik eene volledige verhandeling over de Zelfbevlekking heb willen fchrijven. Het is flegts een bijdrag, een-fragment , gepaard met wenken en eigene opmerkingen , die ten deele veel ophelderen en verbeteren , ten deele het kwaad  ( i«9 ) kwaad van eene nog niet genoeg bekende zijde ten toon fpreiden zullen, waarbij zekerlijk wegens de volleedigheid en den famenhang, veel, dat reeds lang bekend is geweest,en Tissot, Zimmerman,Saltzman en anderen veel breedvoeriger befchreeven hebben , tevens in 't kort herhaald is (*). Geduurende den tijd, dat dit boek op de pers was, heb ik nog het één en ander ontdekt, dat ik hier ter neder ftelP, alzo hetzelve ter bevordering van mijn oogmerk dient. Het voornaamfte en gewigtigfte is een brief van eene oordeelkundige Dame uit Denemarken , welke brief, aangaande de bron en de gevolgen der Zelfbefmetting bij de vrouwelijke Sexe, zulke overtuigende en fpreekeride daadzaaken behelst, dat veel van 't geen 'er in deeze verhandeling over gezegd is, daardoor ontegenzeggelijk bewcezen en bevestigd wordt. Behaiven dat ik enkele bijzonderheden, die in deezen brief, voor wiens egtheid ik mijne eer verpand', nader Samengevoegd, en zaaken, die juist niets wezenlijks behelzen, weggelaaten heb , fchrijf ik de eigene welgekoozene woorden en uitdrukkingen van deeze beklagenswaardige Dame af. „ Mijne moeder, fehrijft zij, meende genoeg voor ,, ons gedaan te hebben, wanneer zij ons aan het „ op- (*) Iets, hetgeen, mijn oordeels , deeze bijdrag zoo gewichtig, zoo volledig maakt, dat men moet wenfehen, dat alle bijdragen zoo naauvvkeurig en volledig waren opgefteld. Saltzmans werkje is zeekerlijk fraai en gewichtig, dan ik voor mij, zoude dit van den Ileere Vogel den voorrang geeven. G. L 5  C i"o ) „ opzicht van vreemde menfchen overgaf. Dik- „ wijls verliep er wel een half jaar , dat wij haar „ niet zagen. De perfoon, aan wiens opzicht „ ik toevertrouwd was, was ongelukkig eene van de ,, duivelfche zielen, die niets te heilig achten, wan- neer het op de bevrediging van haare meer, dun „ beestachtige lusten aankomt: zij verkoor mij tot „ een werktuig,om de aanprikkclingvan haar vleesch „ te bevredigen, en weidde mij daardoor in tot een „ ondeugd, waarvan ik de affchuwelijkheid in mijn „ zes en twintigfte jaar flegts vermoedde, en met mijn dertigfte jaar met zekerheid begreep. „ Van het oogenblik mijner overtuiging af (nu zes ,, jaaren geleeden) begon ik aan de ontwenning van ,, deeze fchrikkelijke gewoonte te arbeiden , en ik „ geloof, dat ik het eindelijk te boven ben. „ Nog voor mijne maandstonden, die zich in mijn ,, vijftiende jaar openbaarden, wierd ik door fcheele „ hoofdpijn aangetast. Zij komt fomwijlen alle veer„ tien dagen, fomwijlen om de maand , met een pijn, „ die bijna ondraaglijk is. Zij houdt ten minsten vier en twintig uuren aan, en kort vóórdat ze ein„ digt, wordt de pijn, voornaamelijk op de kruin , „ het hevigst. Wanneer dezelve begint, dan is 't „ bij de minfte beweeging, alsóf mij iets in het hoofd „ waggelt; ook geraak ik, zo ik mij niet zeer Uil houd', meestentijds aan het overgeeven, en alle „ oogenblikken loopt mij een zonderlinge rilling over „ het lijf. Ik kan mij niet herinneren , noch „ door ondervinding, noch van hooren zeggen, dat „ ik een zwak kind geweest ben. Ik meen zeer wel „ te moogen onderftellen , dat indien ik niet door „ een  ( i7i ) „ een ontmenscht fchepfel in het opgroeijen bedorven was , mijn ligchaam het duurzaamste, en mijn „ geest een der besten zou geworden zijn. Ook weet „ ik niet de kinderziekte gehad te hebben. Na eene „ brandkoorts in mijn negende jaar wierd ik dikwerf „ geplaagd door kramp in de leden. In mijn dertien„ de jaar wierd ik andermaal door een brandziekte „ overvallen , waarbij nog een foori van jigt kwam. „ Na deezen tijd ben ik altoos ziekelijk geweest, tot „ dat ik de maandftonden kreeg. In mijn twintigttc „ jaar had ik de derdendaagfche koorts, die verfchei- „ den maanden duurde. Van de jeugd af heb „ ik koffij en wijn gedronken , van mijn twintigfte „ jaar af tot het dertigfte toe, heb ik geleefd , als „ men in de groote waereld pleegt te leeven, en on„ maatig gedanst. Zo lang als ik denken kan , heb ,, ik den witten vloed gehad, hoewel niet fterk, en „ zonder lucht. Voor tien jaaren had ik eens een „ zwaar kolijk, gevolgd van eenen fterkeren vloed, „ met eenen ondraaglijken flank, die echter na ver„ loop van eenige dagen verdween. Zes jaaren ge„ leeden had ik hetzelfde toeval , met het onder„ fcheid, dat ik in plaats van het kolijk eenen door„ loop kreeg. Een jaar daarna voelde ik pijn in de „ geheime deelen, en aan dezelven een fterke ver„ zweering, die doorbrak, en etter en bloed loosde. „ Van de Ambeijen heb ik reeds zeer veel geleeden: „ want ik\\thfterke zwellingen gehad. Mijn/w/r „ is gemeenlijk zeer zwak,- behalven na zwaare bewee„ gingen des ligchaams en gemoedsdriften, na den „ maaltijd, na een levendig gefprek en na het lag„ chen. De minfte beweeging drijft mij het bloed „ naar  ( 172 ) „ naar het kan, het klopt zeer fterk, -en ik word „ ongemeen bleek, zo wel van ligchaams- als ziels„ beweegingen; doch dit is fchielijk weder over. — „ Ik heb wel eetlust, maar kan weinig eeten, en 't geen ik nuttig' bezwaart mij meestentijds. Nafter„ ke ligchaamelijke beweegingen lijd ik veel van de „ kramp. Wanneer mijne bezigheden aanhoudend „ zijn, dan wordt mij het hoofd warm, (enigszins. ,, gefpannen, en ik beef. De vrees beneemt mij ,, bijna alle krachten, zo ook de verwachting van „ een zaak , zij mag aangenaam of onaangenaam „ weezen. Ik ben zeer fchrikdchtig , en geraak' „ fchielijk in drift. ■ Ik kan mij niet, dan zwak „ over iets verblijden. Ik voel mij door den flaap „ niet gefterkt, en het gebeurt dikwijls, dat ik des ,, morgens, wanneer ik opfta, meer vermoeid ben, „ dan wanneer ik mij nederlegg'. Weleer had ik ,, ook een zwaaien uitflag in het gezicht , doch ,, voornaamelijk om den mond en den neus. Bij de ,, hitte of het rijden in een rijtuig, of het lange zit„ ten, hopen mij de voeten op, en de linker voet, ,, waarop ik veele aderen heb, die zich doorkruis„ fen, is het geheele jaar door om den enkel gezwol,, len. Ook heb ik dikwijls pijn in de leden. Kou- de en hitte zijn mij ondraaglijk. Langen tijd heb „ ik een fterk fuifen in het hoofd gehad. Zodra heb ik niet gegeeten, of dat mij de tijd verveelt, dan moet ik dikwerf en met een onaangenaam gevoel „ geeuwen. Ik ben niet altoos bleek, maar verander' ,, dikwijls van kleur, en zweet fterk bij de minfte „ beweeging." Hoe menig ongelukkig flagtöffer van zodanigen vui- len  Wat onbefchrijflijk onheil van allerleien aart de Zelfbefmetting aan het ligchaam en de ziel kan voortbrengen, bewijst de volgende treurige geschiedenis, die nog eerst onlangs gebeurd, en reeds zeer bekend geworden is: „ In de aanzienelijke Stad L*** in het „ Keurvorstendom Hanover, wierd zeker aan eene „ jonge vrouw gehuuwd jong man overvallen door „ de vrees, dat de menigvuldige zaadvloeijingen, die „ hij zo wel in het egtbed, als ook buiten dat nog „ door nachtbevlekkingen , en door den vloed van „ een vogt uit de pisbuis voor dat hij zijn water maakte, belpeurde, hem wel Schielijk in het graf '„ fleepen kon, ingevalle hij daarvan niet kon gehol„ pen worden. Hij raadpleegde daarover zijnen Arts, „ die hem eindelijk, zekerlijk uit boert of misnoegen , met het antwoord liet loopen: hij zou zich dan laaten ontmannen. De ongelukkige mensch ',' reist indedaad naar Parijs , om daar de operatie „ aan zich te laaten doen. Doch geen een van de „ Parijfche Wondheelers , waarvan hij eenen (Ms. " Thiery) vijfhonderd Livres gebooden heeft, is „ zo onbarmhartig, om daar toe over te gaan. Hij „ vertrekt vervolgens naar Berlijn, om daar mogelijk „ zijnen man te vinden. En hij vindt hem , he- "9 laas i De Heer Bilguer begaat wezenlijk de „ on- ( 173 ) len wellust wordt er niet wel onder de fchoone Sexe gevonden , die veeltijds zelve den grond van haar lijden niet kent, of denzelven zorvuldig verbergt! en dan mag helpen, wat helpen kan!  ( i?4 ) „ onbefchrijflijke wreedheid, enfnijdt hem voor twee „ honderd Dukaaten af, wat hij wil afgefneeden heb* „ ben. Met den getuige van zijne onherftelbaar ver„ loorene mannelijkheid in de zak komt hij t'huis, „ en ontdekt zijne vrouw wat 'er gebeurd was. Zijn „ afkeer zo wel van deeze, als ook van alle vrouwen wierd vervolgens zo fterk, dat hij haar niet „ meer voor zijne oogen lijden kan. Eindelijk over„ Valt hij zijne deerniswaardige vrouw zelfs bij den „ nacht met een doodelijk werktuig, en geraakt langs „ deezen weg in de handen der Overheid, waarvan „ hij zijn vonnis verwacht." En den grond tot dit alles leide de Zelfbefmetting! Zeer gewigtig en merkwaardig zijn de gronden 5 waarmede de Iloogleeraar Hutnagee (zie zijne vorlefungen üb^r den eerften Religions nnierricht nach den io Geboten. Erlangen 1784. de zesde les,) de noodzaakclijkheid tracht te bewijzen ,- om kinderen over de voortteeling van den mensch te onderwijzen. Doch niet minder gewigtig is dat geene, wat de Heer Rahn (zie deszelfs Gemeinniltziges Magazin 4. Jaarganges 1—3 St. p. 359. en volg.) daartegen inbrengt. Hij ftemt daarin met de meesten overeen , dat er in onze dagen door de algemeene bekendmaaking van de Zelfbevlekking niets kan misdaan worden , omdat dezelve , helaas! zo bekend is, als ze bij mogelijkheid worden kan. „ Rij een kwaad, zegt hij, ,, dat zo algemeen ten topgereczen is, valt we„ zenlijk de vrees geheel weg, alsof zodanige febrif- ten  ( i?5 ) „ ten van welmeenende Geneesheeren en Opvoeders „ hetzelve flegts nog meer zouden uitbreiden. Zelfs „ kende hij ook wel onder honderd voorbeelden eeni„ gen, die met het boek van Tissot in de hand de „ zonde bedreeven en daarmede voortgingen, maar „ geen één , dat Tissot of een foortgelijk boek , „ het vuur van deezen wellust eerst ontftooken had." Daartegen zondert hij de vraag: of men kinderen over de voortteeling van den mensch moest onderwijzen, geheel hiervan af. Zijne gronden zijn de volgende: het onderwijs kon in de jonger' jaaren niet voldoende weezen, omdat hetzelve zo veele kundigheden onderftelde, het kon alleenlijk plaats hebben bij enkele afzonderlijke kinderen van het agttte jaar af, bij eene naauwkeurigc kennis van de natuurgefteldheki , van den geheelen ligchaamelijken en zedelijken toeifand van het voorwerp , dat onderweezen worden zal , en bij een genoegzaam doorzicht van de natuurlijke inrichting van het menfchelijk en dierlijk ligchaam, om alle de vraagen van het kind te beantwoorden, zonder de natuurdriften aan te prikkelen. Het moesten flegts Campe's en Saltzman's zijn; anderszins zou het gevaarlijk wcezen. Dus kon zulk een onderwijs niet algemeen, noch naar een -algemeen voorfchrift , bij de openlijke opvoeding gebezigd worden , maar moest alleen voor eenige welgekooze voorwerpen gefchikt, bij gevolg ook deszelfs goede uitwerking alleenlijk tot afzonderlijke voorwerpen bepaald blijven. Zelfs was het voorzichtigst onderwijs aan het gevaar van gemisbruikt te worden onderworpen. Het goedaartigfte kind van agt tot twaalf jaaren zou bij een emflige verklaaring van het famenlïel eener druif aan den  ( 176 ) den wijnftok wel niet zonder belustheid blijven, om de aangenaam lokkende vrucht te lbaaken; bij het zuiverst gevoel van kinderlijke dankbaarheid jegens zijnen goeden Schepper, zal hij nogthanswatertanden naar de fchoone druif, al is 't ook, dat de vrucht nog niet recht rijp is, en hem zelfs de ernftigfte voorftelling gedaan wordt, dat het genot van Schadelijke gevolgen was, enz. De Heer Rahn kent voorbeelden van jongelingen, bij welken door al te vroege bijwooning van ontleedkundige lesfen over de teeldeelen, het vuur tot deeze zonde ontftooken is. — blij kan een zodanig onderwijs eerstin den ouderdom van zestien jaaren goed keuren. Men leeze het overige, dat zekerlijk verdient rijpelijk overwoogen te worden, en over 't geheel genomen met mijne grondbeginfelen overëenftemt. TIEN-  ( i?7 ) TIENDE HOOFDSTUK. Over de algemeene ceneezing der ziek- tens , die uit de zelfbesmetting ontstaan. Dit Hoofdftuk wordt niet voor Geneesheeren gefchreeven, even zo weinig is ook het geheele boek voor hen gefchikt. Mijn oogmerk is alleen, om algemeene aanwijzingen te geeven, waardoor ongelukkige flagtöffers der Zelfbefmetting zich in den beginne zeiven helpen kunnen , of waardoor zij bij tijds dan, wanneer zij door afzonderlijke ziektens overvallen worden, of ook bij de opgegeeven middelen geen baat vinden, aangezet worden moogen, om bij verlichte Geneesmeesters raad en bijdand te zoeken, Bij gevolg is de algemeene geneeswijze, die ik hier voordellen zal , alleenlijk ingericht op de algemeene zwakheid der fpiereu, en de daaruit ontftaande gebrekkige werkzaamheden des ligchaams, vooral van de maag en de teeldeelen , zonder dat er evenwel reeds zo weinig in de fappen een aanmerkelijk bederf, als in de vaste deelen groote ongemakken plaats hebben. In de laatfte gevallen, wanneer 'er, bij voorbeeld, reeds dremmingen in de ingewanden van de borst en het onderlijf, vallende ziekte, beroerte in het hoofd, verlamming, uitteerende koorts, waterzucht, geelzucht, enz. ontdaan zijn, is de geheele M uit-  ( i?8 ) uitgeftrektheid der kunst, en derhalven een bekwaam Geneesheer noodig , die het geval bijzonder onderzoekt, en de geneezing overeenkomstig met de bijzondere omftandigheden, met veel voorzichtigheid en beleid te werk ftelt. Bij geluk is het echter in zeer veele gevallen nog zo verre niet gekomen, en veele verzwakte jonge lieden zijn nog vatbaar voor eene volmaakte herftelling, wanneer zij zich van de volgende voorfchriftcn met de uiterfte naauwgezetheid bedienen. Het agtfte Hoofdftuk van dit boek behelst reeds een allergewigtigst gedeelte van de voorl'chriften, die hier toe behooren, en zo deeze niet opgevolgd worden, is er aan geen hulp te denken. Het fpreekt derhalven van zeiven, dat de Zelfbevlekking vooral, niet weder moet gepleegd, maar over 't algemeen ook de ftrengfte kuischheid in acht genomen, en bijgevolg alles ten ftrengfte gemijd worden, wat op de één of andere wijze aanleiding daartoe zou kunnen geeven , het bloed in drift brengt of fcherp maakt, de verbeeldingskracht verhit , de teeldeelen prikkelt en verwarmt, de gevoeligheid der fpieren vermeerdert of onderhoudt , enz. Hierom zijn ook alle de voorfchriften, die in het 5de, ',](ie en yde Hoofdftuk, ter beveiliging,bevrijding en afftand van Zelfbefmetting, met opzicht tot de leefwijze, de houding en het geheel gedrag, breedvoerig opgegegeeven zijn, ook * de gewigtiglte hoofdzaak bij de algemeene geneezing van de naaste gevolgen der Zelfbevlekking. Ik zal hier alles tot een fchielijke overziening nog eens kort famen vatten, en hier en daar nog eenige aanmerkingen bijvoegen: 1. De leefwijze in eeten ea drinken moet eenvou- wig  C i?9 ) wig weezen, niet verhitten , en de fpijzen moeten gemakkelijk te verteeren zijn; derhalven geene fterk gekruide, vette, opblazende," fcherpe, gistende, zeer aan bederf onderhevige, verftóppende of' afgang verwekkende, op de teeldeelen en het water werkende, harde fpijzen; geen fterke, opblaazeude , al te voedzaame , verzwakkende , prikkelende dranken , als, bij voorbeeld, zwaare bieren, wijn en brandewijn, pons, chokolade, koffij, thee enz. Met opzicht tot deeze leefregelen moet ik echter nog aanmerken , dat een langduurige gewoonte veele van deeze opgenoemde zaaken minder of ook wel geheel niet fchadelijk maakt , die naar den regel verwerpelijk zijn; dat de kost over het geheel genomen, vooral niet moet bepaald worden tot enkele weeke dingen ; dat menigeen deeze of geene fpijs en drank zeer goed verdraagen kan, die eenen anderen niet wel bekomen; dat veel te vooren zeer wel en zonder de minfte nadeelige gevolgen verdraagen wierd, 't welk echter nu het geval niet meer is; dat men over 't algemeen niet noodig heeft, eene al te angstvallige naauwgezetheid in de keus der fpijzen waarteneemen; dat in zeker opzicht ieder zijn eigen kok moet weezen , in zo verre hij zelf best weet en ondervindt, welke uitwerking elke fpijs op zijn ligchaam heeft, ingeval hij in ftaat is, om dezelve te beöordeelen ; dat veele fpijzen eerst door een al te menigvuldig en te dikwerf herhaald genot fchadelijk worden; dat men een Oude , het ligchaam genoegzaam tot een behoefte geworden gewoonte in de leefwijze rdet eensklaps en geheel moet affchaffen, enz. Ook kunnen 'er afzonderlijke ziekelijke omftandigheden en gefteldheden in het ligM i chaam  C 1S0 ) chaam plaats hebben , die anderszins onfchadelijke dingen fchadelijk maaken, en omgekeerd. Dit is het geval met de zuuren,-de melk, enz. Met dit alles heb ik niet meer en niet minder willen zeggen, dan dat men zich wel in de fchikking van zijne leefwijze naar de algemeene ondervindingen richten moet, naar welke zij deeze of geene uitwerkingen voortbrengen , dat echter ook deeze voorfchriften verfcheiden veranderingen, voorwaarden en bepaalingen toelaaten. a. De avondmaaltijd moet altoos beftaan in ligte, geheel eenvouwige en zachte kost, die voor het flaapen gaan volkomen verteerd is. 3. De beste drank is broodwater , of water met wat melk, ligt en wel uitgegist bier, enz. zo als de. gewoonte, de gelteldheid der maag of andere oorzaaken aan het één of ander de voorkeur geeven. 4. Men flaape op matrasfen, onder dekens en in koude vertrekken. Dit moet men met verftand begrijpen en befchikken. Van tegengeftelde gewoontens moet men niet dan langzaamerhand tot deeze veranderingen overgaan, en altoos de omftandigheden met opzicht tot het fiüfoen en het weer, tot de gevoeligheid en ziekelijken toeftand des ligchaams, enz. in het oog houden. Van de onverftandige verwaarloozing deezer dingen heb ik de nadeeligfte uitwerkingen gezien. 5. Des avonds drinke men weinig of niets, en gewenne zich vóór dat men gaat flaapen, altijd de blaas te leêgen. 6. Ook drinke men 's middags over tafel weinig, alzo de verteering door veel drinken zekerlijk moeijelijk wordt gemaakt. Eene al te fterke uitrekking van de  ( iSi ) de maag belet niet alleen de verteering , maar de maagfappen worden ook zeer verdund en krachteloos gemaakt. 7. 'Er zijn gevallen , dat de zwakheid van de maag en van het verteerend vermogen door niets beter kan verholpen worden, dan alleen door koude, of ten minsten koele fpijzen. Maar deeze zwakheid ontftaat uit geene oorzaak zo ligt , dan uit de Zelfbevlekking. 8. Verre moet van de verbeeldingskracht alles zijn en blijven, wat haar door wellustige beelden, waar dezelve ook van daan komen, verwarmt en aanzet. 9. Veel beweeging, vooral op rijtuig en te paard, zo dit laatfte de fchaamdeelen niet verhit , gepaard met aftrekkingen en wel in de ruime lucht, doch niet tot zweetens en vermoeijens toe , is van zeer veel nut, en volftrekt noodzaakelijk. 10. Bij menigvuldige nachtbevlekkingen moet het liggen op den rug bij den nacht, zo veel mogelijk , verhoed worden. Ik weet, dat zulks zeer gelukkig daardoor verhoed is , dat een hard ligchaam , bij voorbeeld , een groote fleutel enz. op den rug vast gemaakt, en dus, zodra men op den rug heeft willen gaan liggen, door de fmart, veroorzaakt door de drukking van het harde ligchaam, deeze ligging veranderd is. Dikwijls gelukt het ook, de zeer lastige en verzwakkende nachtbevlekkingen door een lint voor te komen, het welk bij het flaapen gaan wat los pm het flappe lid gebonden wordt, en dan bij beginnende oprijzingen door de fmart der famenbinding den mensch wakker maakt, voor dat er nog eene zaaduitftorting gefchieden kan. Het is zeer te beklaagen , M 3 dat  C 182 ) dat men tegen de dagbevlekkingen en de zogenoemde Gnnorrlima Spuria geen foortgelijk middel te werk ftellen kan. Daarenboven heeft men ter afweering van nachtbevlekkingen naauwe lederen broeken voorgeflaagen, van welker nuttigheid ik echter niets uit eigen ondervinding weet. 11. Alle zeer wanne kleederen, vooral die de teeldeelen onmiddelijk aanraaken, als mede al te warme vertrekken, veel warme drank moeten zorgvuldig gemijd worden , evenwel moet men daarbij altoos de gevoeligheid des ligchaams , en de voorzichtigheid van niet al te fchielijk van een lange gewoonte af te wijken in het oog houden. 12. Men ga des avonds vroegtijdig te bed, en fla vroeg weder op. ; *3« Men wachte zich voor aanhoudende hardlijvigheid; maar ook 14. En wel nog veel meer voor alle afleidende middelen , waartoe men in dit geval zo ligt kan verleid worden, het zij dan, dat om dringende redenen en bij eenen famenloop van omftandigheden, buikzuiveringen noodzaakelijk zijn , die echter altijd met de uiterfte voorzichtigheid en met alle mogelijke verfchooning der krachten moeten ingericht worden. 15. Om dezelfde redenen is het tabak-rooken , wanneer daarbij veel gefpuuwd wordt, fchadelijk. 16. Van zeer veel belang is het, dat de zieke zich met moed waapene, en met een vertrouwende hoop zijne beterfchap verwachte; waartoe dan ookverëischt wordt, dat hij op geen fpoedigegeneezing gefield zij, die in de meeste gevallen natuurlijker wijze niet dan na de flipte opvolging van alle voorfchriften , welke jaar  C 133 ) jaar en dag moet voortgezet worden, kan bewerkt worden. Dies te, gelukkiger en bekoorlijker is dan het genot van dc herleevende krachten zijns ligchaams en zijner ziel, en de wederkeerende fmaak aan de zo lang gemiste geneugten zijns lecvens. Bij dit alles voegen wij nu nog twee middelen, die de verzwakte fpieren zeer krachtig verlterken, en daardoor in het verband met de gegeeven voorfchriften de op menigvuldige wijze door de Zelfbevlekking vernielde gezondheid wederom verbeteren en herftellen. Deeze zijn de koortsbast en koude baden. Doch van het rechte gebruik deezer middelen hangt zo veel af, dat ze buiten dit zelfs nadeelige werkingen voortbrengen. En om die reden zal ik thans de voorfchriften en bepaalingen aantoonen, naar welke uit gebruik moet ingericht worden. Bij het gebruik der koortsbast moet men het volgende wel in acht neemen: i. Hij moet volkomen echt en goed weezen, en gebruikt wordende zeer fijn tot een poeijer gcStampt en gezift zijn. Zodanige koortsbast vindt men niet in zeer veele , veel min nog in alle Apotheeken, zelfs niet in groote Heden. Men moet derhalven hierbij dies te voorzichtiger zijn. Hoe beter en fijner de koortsbast is, dies te gemakkelijker kan de maag denzelven verdraagen en verteeren, en dies te zekerer brengt hij dan ook de bedoelde nuttigheid voort; terwijl integendeel een houtachtige , groove en niet fijn genoeg geftampte bast, in zekere hoeveelheid genooten, de nog niet geheel verzwakte maag bezwaart, het lijf verftopt en meer nadeel dan voordeel doet. M 4 2. Is  C 184 ) 1. Is de maag reeds zo zwak, dat zij zelfs ligtc fpijzen niet, dan bezwaarlijk verteert ; dan is het raadzaam, dat men den bast altoos eerst begint te gebruiken met 'er koud water op te gieten. De bereiding is deeze: men doet twee loot van de koortsbast in eene zuivere kwartvies, vult ze dan met koud pompwater, laat ze vier en twintig uuren wel toegekurkt op een koele plaats ftaan, en fchudt ze dikwijls om. Van dit koude Kina-water neemt men dagelijksch drie, vier en meermaalen een wijnkelk vol, dat door een linnen doek uit devies afgegooten wordt, zonder dezelve kort te vooren omgefchud te hebben. Is de vies half leeg, dan kan men 'er nog eens versch water opgieten , dat de vies andermaal vol wordt. Voor kinderen, die voor het overige naar hunne jaaren een verminderde portie neemen moeten, en voor perfoonen, die de fmaak van Kina tegenftaat, kan er naar goedvinden een weinig fuikerof een ander fyroop bij gedaan worden. Men kan van dit Kina-water niet ligt te veel gebruiken, indien het middel anderszins maar gelchikt is naar de ligchaamsgefleldheid. Ik heb zieken gehad, die 's dags met een zeer goed gevolg een vierde van een kan en nog meer daarvan orberden. De nuttigheid van dit middel wordt in de meeste gevallen zeer daardoor uitgebreid, wanneer men onder ieder kelkje vol twaalf tot zestien druppelen van het zogenoemde Zuur van Haller (Elixir aridum Halleri) met twee goede eiër-lepels vol losfe fuiker mengt. Het zuur van Haller brengt de drift in het bloed, die zo ligt bij zwakke en aandoenelijke fpieren ontftaan kunnen , tot bedaaren, beneemt zelfs de fpieren haare prikkelbaarheid en gevoeligheid, en ver-  C 185 ) verflerkt dezelven. 'Er kunnen flegts weinige gevallen plaats hebben, waarin deeze druppelen onder zodanige omftandigheden niet heilzaam zouden weezen, en deeze omftandigheden zijn voornaamlijk het zuur in de maag, en bij een bijzondere gevoeligheid van dezelve tegen alle zuuren. Ik ken, bij voorbeeld , eene Dame, die volftrekt hoe genoemd, geen zuur verdraagen kan, al is zij volkomen gezond. Zodanige eigenaartige ligchaamsgefteldheden zijn echter zeer zeldzaam. Evenwel moet men dezelven kennen , om in zulke gevallen dit middel, hoe aanprijzenswaardig hetzelve anderszins ook zijn mag, niet volflxekt te willen gebruiken.- Dat men zich voor het overige bij deeze druppelen van melk moet onthouden, heb ik wel niet noodig aan te flippen. Is een lijder, voor wien men de fubflantie van Kina nog niet raadzaam oordeelt, om de één of ander wettige reden, zeer tegen het koude Kina-water, dan kan men ook in plaats van dit, het aftrekfel van de Kina volgens de Hermbfladfche bereiding, of ook, wanneer het geld kosten moet, het Kina-zout, in water ontbonden, neemen. Men voegt één loot van dit aftrekfel bij agt loot pomerancen , of venkel-water, vermengt dit met één loot pomerancen-fyroop, en gebruikt daarvan alle twee uuren een tafel-lepel vol. Voor kinderen kan men zeer gevoeglijk van dit aftrekfel tweedragma's met vier loot pomerancen-fyroop zamen mengen en bij eiër-lepels vol laaten gebruiken. Ook is een af kookfel van twee loot Kiraa tot zes, zeven of agt oneen doorgekleinsd, alle twee uuren ee t half theekopje vol, zeer goed. Nogthans oordeel ik het Kina-water in dit geval altoos beter, dan het afM 5 kook-  C 186 ) kookfel. Men zet de Kina ook op oude Rhijnfe wijn, Madera, Tokayer enz. welke Kina-wijn bij petfoonen , die aan wijn gewoon zijn, en waarbij derhalven geen drift noch prikkeling in het bloed te vreezen is , zekerlijk eene zeer goede uitwerking heeft, en in eenige gevallen de voorkeur boven het Kina-water verdient. Indien de maag eenigszins daartoe gefchikt is, is de fubflantie van Kina boven alle overige bereidingen van dezelve het best. Een geheel zuivere tong, eetlust, en een niet gefpannen open lijf, geeven te kennen, dat men terftond daarmede een begin maaken kan. Volwasfen perfoonen moeten dagelijksch één tot één en een half loot gebruiken, die men in vier tot zes deelen verdeelt, en op bekwaame uuren laat neemen. Is men niet volkomen verzekerd , dat de lijder de Kina zo verdraagen kan, dan is het raadzaam , in den beginne bij lange tusfehenpoozingen met kleiner porties de proeve te neemen, en allengs op te klimmen. Dit is voornaamelijk het geval bij een zeer groote gevoeligheid, waarbij dezelve als een prikkelend middel werkt', indien ze niet met de voorgefchreeven omzichtigheid gegeeven wordt. Zo wel om de fmaak te verbeteren, als ook om de Kina voor de maag aanneemelijker te maaken, zo dat zij dezelve beter verdraagen kan, mengt men bij ieder portie eenige greinen kaneel met een eicrlepel vollosfe fuiker of met eenige geftampte korentjes karwij of anijs-fuiker," waardoor men tevens de winden, die daardoor wel eens veroorzaakt worden, breeken kan. Ook zijn, vooral bij een zeer aandoenelijke maag, poeijer van zoet hout, moeder-kaneel, fuiker van Althéa, zeer heil-  C i§7 ) heilzaame bijvoegfelen. Is iemand veel aan hardlijvigheid onderhevig, dan kan men bij ieder portie Kina vier tot vijf grein Rhabarber; bij duizelingen, kolijk , (die niet door vuiligheden in het onderlijf ontftaan,) kramp hoe ook genoemd, koude handen en voeten, wormen, vier tot zes grein lijn geftamptc tafel-wortel; bij loslijvigheid ontdaande uit eene verzwakking in de darmen, twintig grein gedampte valkruid- wortel of columbo-wortel ; bij hoest twintig grein jalap-wortel, half zo veel zoet-hout , met felzerwater en melk; bij duiptrekkingen, zwaare kramp vier tot zes grein muskus, of eenige grein bevergeil, echte amalgama mengen , enz. 3. De Kina is niet goed bij eene onzuivere tong, opgeblaazen onderlijf, buitengewoon Hinkende afgang , en winden, ook gebrek aan eetlust. Maag en gedarmte zijn derhalven onzuiver en moeten te vooren gezuiverd worden. De veiligde weg is, om deeze zuivering aan de zorg van eenen Geneesheer op te draagen, vermits zo wel met opzicht tot de dofis van de daartoe dienende middelen , als ook van derzelver keus en aanhoudend gebruik geene algemeene aanwijzing plaats heeft, terwijl er alles van afhangt, dat het ligchaam tot de Koortsbast behoorlijk voorbereid worde. Op zich-zelven is de Kina niet fchadelijk bij de Ambeiën, die zich zo dikwijls bij zodanige voorwerpen openbaaren; veeltijds wordt derzelver oorzaak door de Kina weggenomen. Doch in de meeste gevallen ligt haare oorzaak dieper , en verëischt geheel andere hulpmiddelen , die buiten mijnen gezichtskring liggen , omdat dezelven zonder den bijdand van eenen Geneesheer niet behoorlijk kunnen te werk gedeld wor-  C 188 ) worden. Zo lang als de verrichtingen des ligchaams nog al vrij gerecgeld zijn, de verteering en afgang goed is, en nergens een hardnekkige drukking, pijn, brand, klopping in het lijf, nog minder een tastbaare verhardheid plaats heeft, kan men de Kina ook in toevallen uit de Ambeiën ontftaande, gerust gebruiken , doch in den beginne altijd liever in kleine porties. Maar zo dit misfchien niet wel zou bekomen, en daaruit drukking in de maag of het lijf, korte adem, drift in het bloed, ongereegelde afgang enz. voortkomen: dan is hier de grenspaal, dat de lijder zijn eigen Geneesmeester niet meer zijn moet. 4. Men kan voor de Kina, als een verfterkend middel , niet alleen veele andere werkzaame middelen in de plaats neemen, maar ook daarmede verbinden: de quasfia, cascaril , roode gentiaan-wortel, kamillenbloemen, pomerancen-bast, nagelen-wortel, ijzerveilfel en deszelfs bereidingen enz. Hoewel geen één van deeze middelen, noch ook wel een ander, hoe ook genoemd, de geheele kracht van de Kina in zich verëenigt , die derhalven bovenal de voorkeur verdient: kunnen er nogthans gevallen zijn, die het één of ander van deeze drogerijën, om oorzaaken , waartegen de Kina eenigszins ftrijdig is, wenfchelijk maaken , en die ook met de Kina vermengd, bewerken, dat men ze beter verdraagen kan, of ook, dat haare uitwerking fterker en krachtiger is. Uitdien hoofde verwerp ik ook de menigvuldige famenftellingen uit deeze en foortgelijke dingen, die men in verfcheiden fchriften vindt, en die gedeeltelijk als geheimen op zijn Kwakzalvers gepreezen en verkocht worden, niet volftrekt; betuig' echter, dat de enkele Kina, die,  (té) die, wel gemerkt, onder alle verfterkende middelen het allerminst prikkelt, in de meeste gevallen voldoende is, en de voorkeur verdient boven de voorgemelde, uit zo menigvuldige , (veifehillende ingrediënten , beftaande , al te kunftige en verdachte famenmengfelen. Een van de beste bijvoegfelen tot de Kina is volkomen zuiver ijzerveilfel, dat ook bijna altoos kan gebruikt worden , wanneer de Kina genomen wordt: te weeten bij flappe vezelen, losfe fpieren , bleek voorkomen, dun waterachtig bloed; zonder dat evenwel koortsachtige rillingen, fterke fpanning in de vaten, al te zwaare droogte, en eenige prikkelende ftoffe in het onderlijf voorhanden zijn. Men geeft daarvan zes tot tien grein bij elke portie Kina. Daartoe behooren mede de ijzerachtige tinktuuren en aftrekfels, als mede de ftaalwaters van Pirmont, Spaa, Zvvalbach enz. welke zich uitmuntend met de Kina laaten verüenigen, en dies te werkzaamer zijn, wanneer ze in de plaatfen zeiven gedronken worden. Wat de koude baden betreft, daaromtrent moet het volgende aangemerkt worden: i. Het baaden in zuiver rivier- en fontein-water in warme jaargetijden is ontegenzeggelijk het beste en heilzaamfte. Doch alzo het hiertoe dikwijls ontbreekt aan gelegenheid en bekwaam weêr: zo wordt zulks door de bekende badkuipen te werk gefield. De thans onder ons ook van tijd tot tijd meer ingevoerde en gewoone manier van in het koude water een en andermaal onder te duiken, zo dat men telkens flegts een halve tot geheele miniiut onder water is, en zulks verfcheidene maaien herhaalt, verdient ongetwijfeld den voor-  C 190 ) voorrang boven het anderszins gewoone ftil en aanhoudend verblijf in hetzelve. Het hoofd moet men eerst met beide handen met water begieten. Daarop wordt het ligchaam fchoon afgedroogd , gewreeven en eenigszins beweegd, of men kan ook wel eenige minuuten gekleed in het bed gaan liggen. Het baaden moet altijd in het nugteren, en nadat de fpijzen volkomen zullen verteerd zijn, dagelijksch twee, ook wel driemaal gefchieden. 2. Zeer veel, ja alles berust hier op den graad van koude, die voor den lijder gepast is , en dit moet men noodzaakelijk in het oog houden. Het koude bad werkt eene Schadelijke prikkeling, wanneer het kouder is , dan het moet weezen, zodra als het zenuwgeflel zeer aandoenelijk en prikkelbaar is, en de vaste deelen merkelijk gefpannen zijn. Zodanige lijders bevinden zich altoos zeer kwaalijk in en na een bad dat kouder is , dan hunne gefteldheid toelaat. Zij voelen een koude rilling, worden door kramp en andere gevaarlijke toevallen aangetast, en zijn niets minder, dan gelterkt; terwijl integendeel de geenen, waarvoor het bad recht gefchikt is, welhaast wederom warm worden , en zich zeer verkwikt vinden. Om die reden moet dikwijls de voorzichtigheid gebruikt worden, dat het badwater in den beginne flegts koel, fomwijlen zelfs laauw is, en flegts eerst van tijd tot tijd kouder mag weezen, naar maate de lijder zulks langzaamerhand kouder verdraagen kan. Het geval, waarin de koele baden meest gepast zijn., en bijgevolg de meeste krachten hebben, om te verfrisfchen , te verfterken en te verkwikken , is deeze : wanneer de pols wat rad en zacht niet hard is, het bloed  ( m ) bloed dikwerf naar het hoofd ftijgt en het gezicht rood maakt, de nachtrust ontbreekt, en de huid meer brandt en heet is, dan koud. Iu het tegenövergedeld geval moet het water noodzaakelijk in den beginne veel meer nog getemperd en laauw weezen, wanneer men zijn oogmerk niet geheel misfen wil. Wie derhalven de werking van een koud bad in 't geheel nog niet aan zich-zelven ondervonden heeft, en nog niet weet, wat het bij hem voor gevolgen hebben zal, dien raad ik aan, met laauwe baden te beginnen , en dan trapsgewijze tot kouder over te gaan. Ook kan de herhaaling van het baaden dan meermaalen inéénen dag gefchieden , en telkens eenige minuuten langer voortgezet worden. Een hoofdregel is deeze , dat mem de tweede huivering in het bad niet afwachten, maar hetzelve verhaten moet, zodra de eerfle huivering is doorgedaan, en men zich best bevindt. 3. Somtijds is het baaden in badkuipen met zeer veel zwaarigheden verknocht, die in den eerden opilag niet altoos kunnen overwonnen worden. Het wasfchen over het ligchaam door middel van 'een in koud water gedoopte fpons, kan in dit geval de plaats van het baaden ^vervangen, hetwelk over 't algemeen bij zwakke menfchen nog de voorkeur verdient. Of men verricht het baaden ook op deeze manier, dat men het ligchaam met eenen gewoonen gieter van boven tot onderen befproeit , welke bewerking, op de wijze als een druipend bad, door den val van het water op zekere hoogte, die men altoos vermeerderen kan, in de werking dies te meer verderkt. Deeze manier van baaden heeft behalven andere groote voorrechten, ook dit, dat de lijder zich-zelven met zijne ei-  ( 192 ) eigen handen, zonder vreemde hulp, daarvan bedienen kan, De Heer Tode heeft de groote nuttigheid van dit bad en deszelfs gebruik zeer overtuigend befchreeven in den Unterhalt. Arzte i B. p. 138. en volg. een boek, dat een ieder behoorde te leezen, die van duizend algemeen weetenswaardige zaaken op eene leerzaame en aangenaame wijze wenscht onderweezen te worden. Met de tempering van het water is het hier even zo geleegen, als in het voorig nommer opgegeeven is. 4. Zij, die zich van een koud bad willen bedienen , moeten niet aan het bloed-fpuuwen, noch daartoe geneegen zijn, ook over 't algemeen geen bloedvloed hebben, zij moeten niet zeer volbloedig weezen, geen hoest en korten adem, die uit de borst ontftaat, geen jicht noch zinkingen, geen uitflag, geen fcherpe vogten , geen verftopping in de ingewanden van het onderlijf, ook moeten ze nimmer eenen aanval van beroerte gehad hebben. Even zo weinig moeten de vrouwen ten tijde van hunne maandftonden een koud bad gebruiken. Eindelijk zal ik nog iets zeggen van de lokaale of plaatslijke baden. Deeze betreden den geheelen omtrek der teeldeelen, en kunnen op verfcheiden manieren te werk gefteld worden: te weeten door middel van een zo genoemd bidet, of van een groote fpons, of kompresfeu van linnen, of een gieter. Men gebruikt daartoe niet flegts eenvoudig koud water, maar men vermeerdert deszelfs verfterkende uitwerking ook nog door fneeuw en ijs, die men 'er in laat imelten, of bij gebrek van dien door een bijvocgfel van falmiac, falpeter, en azijn, zo dat bij een kwart water een thee-  C 193 ) theekopje vol Wijnazijn , anderhalf zo veel gezuiverde falpeter en half zo veel raauwe falmiac genomen wordt, al het Welk men onder elkander mengt en ontbindt. Ter beteugeling van de prikkeling der teeldeelen , bij onwillekeurige zaad-uitftortingen , menigvuldige oprijzingen der roede, dienen vier loot kamfer-azijn, gemengd onder een kwart water, of ook het lood-middel, hetwelk in het Revifions-werk 6de Deel p. 156. zo zeer wordt aangepreezen , echter zodanig , dat men bij volwasfen perfoonen gerust twee tafel lepels vol van het aldaar befchreeven gekamferd lood-water onder een vies gemeen koud water neemen kan. Men herhaalt deeze lokaale baden dagelijksch meermaalen, en bedient zich daartoe of van een groote fpons, overal van het water wel doortrokken, die 5—10 — 15 minuuten over de geheele teeldeelen gelegd,en zo dikwerf wederom bevogtigd wordt , als zij begint Warm en droog te worden; of van eene drie of vierdubbeld famen gevouwen fervet; of ook van een gieter , die men op zekere hoogte plaatst, en dan, doof denzelven voor over te buigen, aan het uitloopend water de rigting geeft, dat het op de ontblootte teeldeelen ftroomt. Men kan den gieter langzaamerhand wat hooger plaatfem Bij deeze lokaale baden moet men over 't algemeen de volgende regelen in acht neemen: 1. In de meeste gevallen is het ook hier raadzaam, dat men het water in den beginne wat verllaat, om door het fchielijk verkouden der deelen geen ongemak te veröorzaaken. Meer dan eens heb ik opgemerkt, dat, wanneer het water terftond in den beginne geheel koud is, zulks een fmartelijke fpanning, drukN s king  C 194 ) king en een trekken in de teelballen en het mannelijk lid veroorzaakt, waaruit mede nog andere ongemak ken in het onderlijf, in de blaas enz. ontdaan konden. Langzaamerhand laat men het water kouder worden. 2. Om dezelfde redenen raade ik ook aan, deeze lokaale baden flegts geduurende weinige minuuten te gebruiken, en deezen tijd niet dan allengs tot een kwartier-uurs toe te verlengen. Een kortduurend, maar dikwerf herhaald bad is volgens de ondervinding van een zekerer en beter uitwerking, dan een langduuriger maar zeldzaam gebruikt bad. Vervolgens worden de teeldeelen afgedroogd enz. 3. Worden deeze lokaale baden met geheele baden verbonden, dan zijn ze zekerlijk van een betere uitwerking, omdat alsdan het geheele zenuwgeltel tevens gefterkt wordt. Verder zal ik mijne voorfchriften, in zo verre dezelven van leeken en onbedreevenen in de kunst kunnen opgevolgd worden, niet uitbreiden. Alle overige voorkomende omftandigheden verëifchen de beoordeeling en behandeling van eenen Geneesmeester. Deeze zal en moet voldingen, of er uit hoofde van afzonderlijke ongemakken in afzonderlijke voorwerpen nog bijzondere middelen en maatregelen verëischt worden , waartoe mijn oogmerk niet is, om hier bijzondere voorfchriften en aanwijzing te geeven , alzo ik niet voor Geneesheeren fchrijf. Ondertusfchen merk ik nog aan, dat men niet voor elk gering toeval een eigen hulpmiddel begeeren, maar overtuigd zijn moet, dat, zo als de hoofdgrond van den geheelen toeftand weg genomen wordt, ook alle deszelfs afzonderlijke ge-  C 195 ) gevolgen verdwijnen. Van de voorbehoedfelen bij dringende voortekens eener ziekte, heb ik boven reeds een duidelijke aanwijzing gegeeven. Ik voeg er alleen nog bij, dat reizen en mineraale baden en bronnen, voornaamelijk het Granuleer-bad te Gittalde op het Hartzgebergte, met het grootfte voordeel bij het fiot der geneezing het werk voltooijen, en op de volmaakte herltelling het zegel drukken.