O 62 5094    1  voos. LEER.2AAM V E I. M A A Kt Toneelspel. ALLEEN GEDRUKT VOOR DE DIRECTEUREN EN ACTEERENDE LEDEN.' MDCCXCIII.  HONNI SOJT QUI MAL Y PENSE,  Dit Jlukje, enkel vervaardigd ter gelegenheid van het onthaal van den Heere A. H. H., als Direïïeur der Toneelfocieteit leerzaam vermaak te Haarlem, aan de Jiteerende Leden van dezelve, is daarom ook alleen voor die geensn geJchiü, die daadlijk tot dat onthaal behoorden.  PËRSOÖNEN. ERtCüj een deftig Burger. Jansje. -\ > zijne kinderen- hendrik, j e r n e s t i. de jonge ernesti. de Heer snor, een Aristocraat. Mevrouw snor, zijne vrouW. de Freule snor, zijne dogter. lijs je, een fijn zusje. neronius, een rijke rentenier. de Kastelein van leerzaam vermaak. de Koetfier van snor,  Voor LEERZAAM VERMAAK, TONEELSPEL. éérste toneel. ïlet Toneel verbeeld een buurt, ter zijde ziet men de Poort Van LEERZAAM VERMAAK. be kastelein, 'veegt de Jlraat. j£k moet den boêl wat opknappen; t'avond leeft roija ege! weer. pi ik weet geen grooter genoegen-, dan van de Leden ter zijde te hooren zeggen: wat is 't hier knap! mén mag hier altijd komen; onze Kastelein heeft een kant wijf! als ik dat Zf.o hoor, dart gaat mijn hart open ; nott 't zou ook liegt zijn dat we niet oppasten: — ik kan niet begrijpen hoe 'er nog lu! kunnen weezen, die ditgénoodtfehap verachten, want — no ! daar komt "er altans oen aan> dia 't wel zou willen zien verzinken. tweede toneel. LIJSJE, DE kastelein. L Ij S j E. Zoo drok aan't werk buurman? kastelein. Gelijk je ziet Juffrouw. A l ij s»  2 voor LEERZAAM VERMAAK, l ij s j e. Maakje den fatanr-tcmpel weer klaar? kastelein. Ik veeg 's Heerenltraaten. l ij s j e. Gij moest liever het kerkplein gaan veegen, dat ware beter. kastelein. Dat zou ik ook al doen als 't mijn beroep was. l ij s j e. 't Smert mij dat gij zulk een fiegt beroep hebt; gij plagt zulk een hupsch karei te zijn. kastelein. Ik ? in jou oog? ik heb toch nooit in de oeffeningen gelopen. l ij s j e. Neen; dan zoudt gij hier niet zijn — nu buurman, ik durf niet langer met u praaten; ik zou u,anders nog wel willen bekeeren, maar daar mogt mij eens iemand bij u zien Maan. kast elein. ja Lijsje, dat zou ook fchande zijn; maar lieve mensen, het zou ook moeilijk gaan, want ik ben Catholijk ook. l ij s j e. Och! Catholijk en hier in dienst! arme ziel! kastelein. Voorzichtig Lijsje, ontroerje niet te veel: ik zal liever in huis gaan. DERDE TONEEL. l Ij s j e, alleen. Kom, laat ik eens gaan zien of Jansje Erich klaar is om na  TONEELSPEL. 3 ra de oeflering te gaan; *t p nog wel wat vroeg maar dan gaan we nog een ftraatjen om. (Zij klopt aan bij Erich.) VIERDE TONEEL. hendrik erich» lijsjb. hendrik. Ho! Lijsje, ben je daar al ? 't is nog lang geen tijd. l ij s j e. I Neen Hendrik, maar mij dacht, wij konden dan nog eens omloopen; waar is uw zuster ? hendrik. Zij is boven en zal wel daadlijk afkomen. l ij s j e. Gij gaat immers ook na de oeffening? hendrik. Van daag niet. l ij s j e. Wel zo, wel zo; en de laatfte keer in de kerk ook; niet geweest . . ? hendrik. Neen. l ij s j e. Ja, ik dacht al> waar blijft Hendrik toch; Want toen ik je onder 't gebed nog niet in je bank zag, wist ik niet Wat ik denken zou. hendrik. Dat zal nog Wel eens meer gebeuren Lijsje; imar . . . onder 'r gebed, je hebt dan zekerlijk niet veel /lichting'er van gehad. A 2 lijs-.  4 voor LEERZAAM VERMAAK, L ij s j e. Ooh! dat is mijn zwakheid . . . Maar, Hendrik,• meen je dan minder kerksch te worden ? hendrik. Ten minften niet nit gewoonte 'er na toe te gaan. Hoor' Lijsje, ik heb lang mijn braave ouders blindlings gevolgd en ik deed, geloof ik, wel: maar mijn Vader heeft zelf, nu ik tot meer jaaren gekomen ben, gezegd: Hendrik, zo gij niet verkiest altoos met mij te gaan. 't ftaat aan u; ik heb veel liever dat gij thuis blijft, dan'uit huiehelaarij te kerk gaat, want dat is zonde. l ij s j e. Zonde ! Heer bewaar ons! hoe kan kerk-gaan ooit zonde weezen! hendrik.. Als 't uit huichelaar ij gefchied. l ij s j e. Die kan onder de vroomen niet beftaatf, hendrik. Ja, was dat waar! VIJFDE TONEEL. de vorigen, de jonge ernest*. e r n e s t i. Ha, goeden dag Erich, hoé gaat het ? hendrik. Dag Ernesti! heelwel, en'u? e r n e g t i. Best! — dag zusje! — heb ik jou niet meer gezien? h ij s j e. Gezien, dat kon wel, maai- ik wee; 'er niet van.  TONEELSPEL S er ne s t i. Nu, daar is meer gelijk als eigen, de kwezels zijn me. nigvuldig. l ij s j e. Onbefchoft fchepfel! och! och! e r n e s t i. Adieu vriendlief, ik moet.... hendrik. Zulk een haast ? e r n e s t i. Ja ik moet na Leerzaam, Vermaak ; ik zal reeds veel te laat komen. l ij s j e. Och! ik beef op't denkbeeld. hendrik. Ik geloof dat gij u daar fchoon diverteert. .. E r n e s t i. Gij zoudt 'er ook wel eens willen zijn, denk ik; jongen , ik wenschte dat ik 'er u brengen kon. l ij s j e. Och, Hendrik, dan waart gij verloren, voor altoos verloren. e r n e s t i. Loop zottin, je weet niet wat je zegt; maar — zijn de druivenookzuur? — nu, vaarwel Hein, tot wefirziens. (Hij gaat in leerzaam vermaak.) ZESDE TONEEL. hendrik erich, lijsje. l ij s j e. Mijn lieve Hendrik laat de Satan u toch nooit zoo ver verleiden. A 3 B BN*  6 voor LEERZAAM VERMAAK, HENDRIK. Mijn lieve Lijsje laaten wij daar niet over handelen. l ij s j e. 6! Ik- merk het wel, daar is al een verkeerde zuurdeesfem in uw hart. HENDRIK. Och! wat reutelje toch ?' je weet immers niets van *t gehecle ding en je vervloekt,het als een gruwellruk. L IJ S J E. Gruwelfluk ? ja zekerlijk gruwelftuk; zulke zedenloos« heid! zij fpeelen 'er. ( zegt men) met onzen lieven. Heerg weêr, en bidden Heideniche Goden aan. HENDRIK. En wie zegt je dat ? k IJ S J E. Ja, dat weet ik wel; ik ken 'er één van, die heeft eens voor den Afgod Apollus gefpeeld en toen baden de anderen hem aan. HENDRIK. Ha, ha, ha ' , l U S J E. Zoo? lagchje daar om? is dat dan niet gruwlijk? HENDRIK. Voor u zeker, maar voor mij niet. L IJ S J E. Hendrik, dat zal ik je vader zeggen; dat had ik nooit van je gedacht; arme wereldling! HENDRIK. Gp3 uw' gang, zo gj lust hebt, mits de waarheid te zeggen. 2* j£.  T ON E E L S P E L. ZEVENDE TONEEL. de vortgen. Mevrouw snor, de Freule snor. (Zij komen uit haar huis.~) mevrouw snor. Kom Jetje: 't word tijd dat wij gaan wagt een oogenblik, ik heb mijn beurs niet bij mij. (Zij gaat wéér in huis.') freule. Goed mama. hendrik. Ik ben uw dienaar Freule — gaat dat ook na Leerzaam Vermaak? freule. Neen, Mijnheer Erich, was ik zoo gelukkig, dat ik daar gaan mogt, maar mijn papa is 'er als vuur en vlam tegen. l ij s j e. Braaf, eer hebb' zijn hart. hendrik. Och Lijsje, ik weet niet waar gij u meê moeit; ga liever bij mijn zuster in huis, dan hier te liaan kwaadfpreeken van dingen, daar gij niets van weet. l ij s j e. Zoo, hinder ik je ? . . . Heel goed, ik zal je lui wel vrijheid laaten. (Zij gaat in 't huis van Erich.) A 4 A GT-  | voor LEERZAAM VERMAAK, AGTS'TE TONEEL. freule snor, hendrik erich. freule, Zeg mij eens, mijn lieve Erich, hebt gij Ernesti ook gezien ? hendrik. Ja, die is daar. freule. Wilt gij mij eene vriendfchap doen ? h e n e r i k. Gaarne. x freule. Geef hem dan dit briefje voor mij — ik moet met ma« ma op een fpeelpartij bij Mevrouw Hoog weezen . . .., sdieu, daar komt zij. NEGENDE TONEEL. de vorigen, Mevrouw snor, Mevrouw snor. Kom kind, laat ons nu gaan; dag Mijnheer Erich, hoe vaart gij ? h e n d r ik. Om u te dienen Mevrouw , zeer wel en . .. mevrouw. Ei, de poort van Leerzaam Vermaak open? zou daarWeer wat te doen zijn ? hendrik. Ja Mevrouw; ik geloof dat 'er heden Menfehenliaat en  TONEELSPEL. ~ % Berouw en de beste moeder gelpeeld worden •, kent gij die Hukken Mevrouw ? MEVROUW. Ja wel ken ik ze; ö hoe gaarne zou ik die op dat Toneel eens zien fpeelen. FREULE, En ik ook, HENDRIK. Wel Mevrouw, gij kost immers Lid worden ? en Mejuffrouw uwe dogter kon 'er altaris wel komen. MEVROUW. Lid worden ? we! ja; mijn man is woedende tegen dat Genoodtfchap en daarom mag Jetje- 'er ook nooit gaan, FREULE. Daar zijn mij al dikwils Lotjes geprefenteerd MEVROUW. Ja, lieve kind, 't fpijt mij wel; maar gij weet hoe uw vader is. FREULE. Maar mama zou ik 't tog niet wel kunnen doen zonder dat papa 't wist — 't is in m:-rs onfehuldig? MEVROUW. Uw vader te bedriegen niet, Jetje. HENDRIK. Maar Mevrouw, is het ooit daadlijk aan Mijnheer voor* gefield 2 MEVROUW. Neen; wie zou dat durven doen? HENDRIK. Ik, bij voorbeeld. FREULE.' / Gij ? Zijt gij 'er dan Lid van ? As hen-  to voor LEERZAAM VERMAAK, hendrik. Neen Freule, maar ik zou 't wel willen zijn, liet ik 't niet om mijn vader. mevrouw. Ja uw vader zal 'er ook wel tegen zijn. ' h e n d r i k. Mijn vader is 'er vjor zich zelf tegen; maar veroordeelt daarom anderen niet. -freule. Dat is braaf en verftandig =- maar hoe zoudt gij 't. dan aanlegden ? hendrik. Ik heb een vriend, die 'er Lid van is en die mij gaarne een plaats voor u geeven zou. mevrouw. Hij zal 't nooit toe.ftaan. freule. 't Was te probeeren mama. h e n d r i. k. Waar is Mijnheer tegenwoordig? mevrouw. Hij is op zijn kamer en beantwoord een brief van den ouden Heer Ernesti. freule. Van den ouden. Heer Ernesti ? . . . . hendrik. Nu Mevrouw zal ik het waagen ? wees dan zoo goed en ga nog voor een poos in huis. mevrouw. Kom dan: Meisje, meisje , doe ik 'er wel goed aan ? freule. Och, lieve mama, de vriendfehap van ouders is de beste Weldaad voor kinderen. (Zij gaan in haar huis.) (TIEN-  TONEELSPEL, u TIENDE Y O N E E L. hendrik erich , daarnaa de jonge ernesti. hendrik klopt aan leerzaam vermaak en reept tegen iemand die binnen is. Kan ik eens even den Heer Ernesti fpreeken ? Ik hoop dat de goede jongen 't zal kunnen doen en dat ik 't verwinnen zal: 't Is raar in de wereld.; de dogter geeft mij een briefje voor den jongen Heer, terwijl haar Papa een brief van den ouden Heer zit te beantwoorden; de inhoud zal, denk ik, nog al wat uit malkaêr lopen. ernesti. Wat is 'er van uw dienst mijn lieve Erich ? hou mij niet op; 't word al laat: onze vriend Coverleij is al-drok in aétie, hendrik. Daar is een briefje. ernesti. Van wien ? hendrik. Zie het zelf. ernesti. Van Jetje ? wat (chriift de lieve meid ? „ Mijn papa gaat morgen voor eenüe dagen uit de Had, breng mij dan de beloofde boeken; ik wilde u gaarne eens fpreeken . . . ." hendrik. Nu dat gaat mij niet aan; ik hoop dat gij in uwen liefdehandel gelukkig zult zijn — maar ik heb een vraag aan u te doen: kunt gij mij ook nog een Lotje voor dezen avond bezorgen ? ernesti, Voor wie ? HEN-  34 voor LEERZAAM VERMAAK, hendrik. Voor mij. ernesti. Voor uwe Zuster dan ? hendrik. Neen, als 't wel lukt, voor Jetje. ernesti. Hemel! voor Jetje? en hoe toch . . .. ? ik heb 'or zelf geen maar ik zal mijn best doen.- als ik 't heb breng ik 't terftond aan uw huis; (Hij gaat in leerzaam vermaak.) hendrik. 'i Is wel, ik zal u verwachten. (Hij gaat in huis.") ELFDE TONEEL. ernesti de Vader. Neen, Mijnheer Snor, ik laat mij niet voor den gek houden : ik fchreef u duidelijk, dat ik vóór den middag mondeling of fchriftelijk antwoord moest hebben — dat gaat zoo niet — ik lagch wat in al jou figuur. — Goed rond goed Zeeuwsen: wij moeten maar fpijkers met hoofden flaan .... TWAALFDE TONEEL. erich , jansje erich , lijsje , ernesti. erich. Kom, laat ons nu maar gaan, 't zal welhaast tijd wee-  TONEELSPEL. 1» ernesti. Ho, vader Erich, welhaast tijd? gi} gaat toch nieÉ ï& Leerzaam Vermaak- ? erich. Neen Mijnheer Ernesti. l ij J j Foei i foei, welke gedachten ! j a. n s j e. Maar, vader, is dat dan zoo flegt alsLijsje mij wijs maakt? Hendrik zegt dat 'er niets kwaads geleerd of gedaan word.- erich. Ik weet het niet kind; ik heb in mijn gantfche leveri niets van dien aart gezien; maar ik heb achting voor de Lieden,- die 'er Leden van zijn. e r n , e s t i. Slegt, flegt? wie duivel zegt je dat vrouwmensch? neen, vader Erich, daar word geen kwaad gedaan; de zuiverfle zedekunde word daar op eene ernftige of boertige' wijze aap het hart geleerd; daar worden weldadigheid, waare eer, zedigheid, dapperheid-en alle burgerlijke deugden op de beminnelijkfie wijze voorgefteld en de veelvuldige gebreken van 't menfchelijk hart dügtig geheeke'.d en dan krijgen zulke kweezeis, als jij witneusje, ook na en dan wel een veeg uit- de pan, als je dat nu flegt noemt, dan weet ik waarachtig niet wat.goed is. l ij s j e- Ik heb d;e menfehen toch nooit iets in den weg gelegd. ernesti. Meer als zij u, eri toch fpuuw jij je gal tegen hen. erich.- ■ ik misprijs dat vermaak geheel niet Mijnheer Ernesti, ik zeg alleen maar, dat mijne opvoeding en levenswijze'er mij nooit meê bekend gemaakt hebben. 18.»  14 voor LEERZAAM VERMAAK, ernesti. Dan moest gij het nog doen uwe kinderen zouden 'er meer leeren, dan in den omgang met zulke kweeZeis . . . e r t c h. 'Laaten wij van weerszijde onpartijdig blijven, vriend Ernesti: mijne kinderen zijn in zoo verre vrij, dat zij, met mij raadplegende, kunnen doen wat zij billijk vinden : ik dwing hen niet; mijn Zoon is befcheiden genoeg van ten mijnen gevalle 'er geen werk van .te maaken en mijne dogter .... j a n s j e. Zou eeten en drinken laaten liaan om 't eens bij te woonen. ' 1 ij s j È. Foei, jansje, fchaam u wat. ernesti, Schaam u zelf, fcorpioen. erich. ' Hoor kind, voor mij zelf zou ik 'er niet tegen hebben, maar het vermijden van ergernis is ook een pligt. e r n e s t '. Ja, maar de ergernis te overwinnen en wanbegrippen te verbeteren is nog fchooner pligt, en die is toch minder ilaafachtig. l ij s j e. Och ! Wat een woest mensch I DERTIENDE TONEEL. de vorigen, De Heer snor. sn o r. (In 't uitkomen tegen zijn knegt.) Zo de Heer Ernesti mogt komen, zeg dat ik na hem toe ben. er-  TONEELSPEL. ï$ ernesti. Net van pas dan, ik kwam na u toe, s N o r.- Goeden avond vriend Erich erich. Goeden avond Mijnheer Snor. ■ ernesti. Wij waren daar bezig om over Leerzaam Vermaak te handelen; Erich is rekkelijker dan ik dacht — maar hoe komt dat ? ik zié uw dogter 'er nooit Mijnheer Snor. snor. Mijn dogter !• neen vast niet; elk in zijn kring: dat zijn geen gezelfchappen voor mijn dogter. ernesti. Elk in zijn kring? wat donder wil je daar meê zeggen? ben jij dan meer als een ander ? ben jij beter als ik ? snor. Als gij juist niet. ernesti. Als Wie dan ? erich. Mij dunkt Hceren elk moest maar zijn gevoelen volgen, 't is immers eene onvcrfchillige zaak ? \ ernesti. Ja, maar die uitdrukking niet. snor. (Stil tegen Ernesti.) Och al die burgergenoodtfchapjes zijn voor onze meisjes niet — met de jongens gaat dat nog wat aan. ernesti. Dat je dat niet hard op zeggen durft, broêr, bewijst je valfche ftcllirig — toe, vader Erich, dce mij 't plaifier laat ik uw dogter eens meê 'mogen neemen: Gij kent mij immers voor een eerlijk man, die u in geen redelijke opjpraak zou willen brengen ? j a n s-  ï6 voor LEERZAAM VERMAAK} JAKSJE. Och, lieve Vader, ffo 't mij toe. ernesti. Mijn zoon zal misi'chien nog wel een Lotje kunnen bezorgen , al is 't wat laat — ér i c H. Nu als gij 'er zoo na verlangt > 't is een onfchuldig vermaak. l IJ s j Ei g Erich! hoe zult gij 't verantwoorden ? VEERTIENDE T O N E H L de vorigen, de jonge ernesti. ernesti. Ho! jongen, dat 's net van pas, heb je nog een Lotje ? de jcnge e r n e s t i. (verwonderd.') ja vader, van een aftder. , , ernesti. Heerlijk! (tegen Jansje) dan zijn wij klaar meisje* de jonge ernesti. Maar 't is voor mij niet. e k n e s t i. Voor wien dan ? de jonge er k es t' is Ik heb 't aan een vriend toegezegd. e r n e s t i. Laat mij eens zien. (De Zoon geeft kern 't briefje) en wie moest dat hebben? de jonge ernesti. (zacht) Hendrik Erich! KVL'  TONEELSPEL. l? ernesti. Ën dat voor haar? dat vat ik niet (zijn Zoon luistert heiniets in.) Zoo ! goed : ik zal 't wel redden ; bezorg mij dat andere dan voor Juffrouw Erich ook. de jonge e r n e s t i. ■ . ïk zal. (Hij gaat binnen.) VIJFTIENDE TONEEL. de vorigen, behalven de jonge ernest?. l ij s j e. Nu, broeder Erich j 't zal tijd worden om te gaans gaat Jansje meê of niet? e r i c rt. Dat kan ik niet zeggen, Lijsje, maar hou u om mij niet op. j a k s j é. Als Mijnheer Ernesti mij een plaatsje gelieft te bezor» gen, zal ik nu liever na Leerzaam Vermaak gaan. *' h ij s j e. Zeer fraaij, zeer gemoedelijk! ernesti. Nu-, Mijnheer Snor, wilt gij mij nu uwe dogter ook meêgeeven ? snor. Mijn lieve Heer Ernesti, mijn vrouw zou 't niet willen toeftaan-. ernesti. Uw vrouw ? uw vrouw ? als gij 't goedvindt iets dat eerlijk en onfchuldig is? — kom, kom, dat geloof ik niet, dat zou fchandë weezen voor u en voor haar. Ik zal •t haar wel gaan voorftellen. @ , SNOit.  ï8 voor LEERZAAM VERMAAK, SNOR. Neen, doe dat niet, zij zou .... ernesti. Wat zou zij ? Ik ben voor geen klein geruchtje vervaard, 5k zal 't wel redden. erich. Nu Mijnheer Ernesti, ik beveel mijn dogter dan aan uwe zorg, ik moet gaan; vaart wel Keeren. ernesti dl snor. Vaarwel vriend Erich. L ij s j e. (hem volgende, ter zijde.) Ik wou, dat ik in Jansjes plaats was. (Overluid.)- Jans- • je, Jansje! wacht u voor den boozen. ZESTIENDE TONEEL. de vorigen , behalven erich en lijsje. ernesti. Kijk, meisje, uw vader is waarachtig een hupseh vroom man; braaf zonder waan en naauwgezet zohder nijd; al ben ik wat ruuw en voor de vuist, zulke lieden bemin ik, want zij zijn fchaarsch. jansje. . Mijn vader is'de deugd en de goedheid zelve; ik verheug mij, dat hij heden zoo gunftig denkt; maar zooveel zou ik nooit van hem verwacht hebben. ernesti. Hoor lieve kind; uw vader is een veritandig man; hij weet wel, dat men de kinderen niet te ftrak moet houden, wil men niet, dat ze naderhand uitfpatten. — Nu Heer Snor , ik ga na uw vrouw, ik hou mij verzekerd van haare toefremming. snor.  TONEELSPEL, lp m SNOR. * Neen, doe dat niet, ik zal 't mij dan baten welgevallen. ERNESTI. Ga dan zoolang in huis, als 't u belieft Juffrouw Erich , ik heb den Heer Snor nog een enkel woord te fpreeken, ik zal u als 't tijd is komen haaien. J A N S j E. Zeer gaarne Mijnheer Ernesti, ik zal u verwachten. ZEVENTIENDE TONEEL. ERNESTI, SNOR. ERNESTI. Door dat Leerzaam Vermaak ben ik eigenlijk van mijrt bogmeik afgedwaald; ik wilde u komen fpreeken over uw antwoord op mijn brief SNOR. Ik heb den ganfchen dag 'er aan zitten fchrijven. ERNESTI. Ik heb 't niet ontfangen. SNOR. Ik heb 't ook niet afgezonden, maar ik wilde u zelf komen fpreeken. ERNESTI. En wat zou dan dat gefprek behelzen ? SNOR. Ik kan voor 't tegenwoordige u de io>oco Guldens niet terug geeven. ERNESTI. Zo ? ik heb ze tog hoognodig. SNOR. Ik niet minder: die 5ofte penning komt 'er mai in. Ba- e&-  30 voor LEERZAAM VERMAAK, ernesti. Dito, broeder; daar zou ik ze ook toe gebruiken, s n o r. Ik kan ze u waarachtig niet gecven, of ik weet mij niet, te redden. e r n e s t r. Neen; ik, des noods, nog wet. snor. Gij zult mij een fenfibel plaifir doen met ze mij nog voor een tijd te laaten. e r. n e s t i. Nu; ik zal een fatfoenlijk man om geen 10,000 Guldens benaauwen. —- Maar apropos; hebt gij ook iets van het tweede artikel van mijn brief gemerkt ? snor. Van de amours van uW zoon met mijn dogter ? ernesti. Accoord. snor. Mijn lieve M'jnheer Ernestus.... ernesti. O ! die toon bevalt mij niet: is hij een braave jongen of niet ? heeft uwe dogtcr inclinatie voor hem of niet ? kan zij met hem gelukkig zijn of niet ? « snor. Ik geloof dat ik op alles ja antwoorden moet. ernesti. Wel nu; waar duivel zou het dan aan houden ? snok. Ik weet niet, zijn zij wel voor elkander bercekend..? e r ,n e s t 1. Wat fatan ! is 't niet een jongen en een meid, die beiden hupsch en braaf zijn en maaken twee niet een paar? Welke andere rekening weet gij 'er op ? Meent gij weer elk in zijn kring ? .... snor. I  TONEELSPEL. ai snor. Neen, dat wil ik juist niet zeggen. ernesti. Zou de vrouw liefde 'er ook Weêr tegen hebben ? snor. Dat zou mij verwonderenwant die is magtig 'Jacobijnsch. ernesti. Na kort en goed mijn jongen accès bij je dogter of ik. mijn 10,000 Guldens. 1 snor. Gij wilt immers niet marchandeeren. ernesti. Ben je dol? ik zal hem zelfs nog een ordcntlijke dui. ver meêgeeven. snor. Nu, zo zij willen, ik geef mijn woord. ernesti. Ja ,dat zal wel lukken; dat weet gij zoo wel als ik. ■ AGTTIENDE TONEEL. de vorigen. de jonge ernesti. de jonge ernesti. Vader, hier is het andere Lotje voor Juffrouw Erich. ernesti. En hier is dat voor Juffrouw Snorde jonge ernesti, Meet ik dat dan houden ? ernesti. ja gij kunt het haar zelf gaan brengen. de jonge e r n e s t i. Staat gij dat toe Mijnheer Snor. B 1 SNOR.  22 voor LEERZAAM VERMAAK, snor.'. Ik fta alles toe Ernesti. e r n , e s t r. ' Jongen, uwe converfatié met het meisje is lang genoeg bedekt en ter fluik geweest; lang heb ik uwe begeerte j-eeds gewee en^ de Heer Snor zal u niet tegenftaan, zo ' zijne dogter u bemint, snor. Uwe afkomst en omftandigheden, mijn vriend, doen mij befluiten, om .... ernesti. Zijne afkomst en Omftandigheden . . . (ftil tegen Snor.) Mij i li ve man , dat ftrijd 'zoo met de beginzels die ;khem heb geleerd; deugd en nijverheid, dat waren altcos mijne ' gronden; afkomst en omftandigheden zijn immers louter toevallig ? snor. En daarenboven uw goed gedrag en werkzaame ijver — die-ik hoop da., gij befterdig onderhouden zult — de jonge e r n e s t i. Altoos, Mijnheer, altoos; mijn geluk zal een drangreden te meer zijn. snor. Nu, ga dan bij mijne dogter en zie of gij ook de toeftcmm.'ng haarer moeder kunt krijgen. de jonge ernesti. Ik hoop, dat ik die'van beide verdienen zal. (Hij gaat in 't huis van Snor.)  TO VEE L SP É L. 23 NEGENTIENDE TONEEL. . de vorigen , behalvon de jonge ernesti. ernesti. Zie zoo; dat is een pak van mijn hart - ik ben daar in eens wel tien jaar jonger geworden dunkt mij: -J—r en gij Snor ? mij dunkt het gaat u niet recht ter harte. o snor. fa 't doet wel, maar ik ben nooit buitenfpoorig vrolijk of droevig. ernesti. Buitenfpoorig? wat duivel! oen vader, die hoop heeft van zijn kind naar zijn genoegen uitgetrouwd te zien, kan niette buitenfpoorig verheugd zijn: Ik verklaar je, Snor, ik zou kunnen danfen van vreugd. snok. Neen, dat is zoo mijn humeur niet. e r n e s t. i. Wel mijn lieve man, laat toch eens dat Edele Geurenge weezen uit zijn plooij raaken : gij zijt immers toch geremoveerd en tot de Clasfis van eenvoudig Burger wedergekeerd ? toon het dan ook te zijn. snor. Wat? Zoudt gij mij dan van tr^chheid verdenken? , ernesti. Neen; maar zoo wat van aangeboren en diepgewortelde grootheid, daar, onder ons gezegd, braavcburgers meê jagcheh: waar je Lid van Leerzaam Vermaak, broer, dan zou je je fomtijds de metten wel' eens hooren leezen. — Nu kom aan; ik zal mijn meisje maar gaan haaien om heen te gsan, 'tis toch alles nieuw voor haar: zeg, als 'r. u beB 4 lieft,  54 voor LEERZAAM VERMAAK, Heft, aan mijn zoon, dat hij ook voortmaake of hij zal kravp wels hebben van den Toneelmeester. snor. Ik ga hem roepen. TWINTIGSTE TONEEL. ernesti, daarnaa hendrik en jansje. ernesti. (Klopt aan Erichs huis.') Ha, jonge Heer, is uw zuster gereed? hendrik. En brand van ongeduld, Mijnheer Ernesti. jansje. Ik ben tot uw dienst Mijnheer, e r n e s t i. Ik zie aan uw gelaat duidlijk wat de voorfmaak van een onbekend vermaak is - (tegen Hendrik) Ik heb dat Lotje voor Juffrouw Snor maar door mijn zoon laaten brengen, jiu zijt gij van de commisfie af. hendrik. Zeer wel Mijnheer. ernesti. Zijn converfatie met het meisje is toegeftaan. hendrik. , , , .... . jansje /Veel geluks, Mijnheer Ernesti. e#r n e s t i. Ik dank U. Kom, gaan wij. Vaarwel Hendrik. (Hendrik in huis.)  TONEELSPEL. 35 E E N-E N-T WINTIGSTE TONEEL, ernesti, jansje; de jonge ernesti, freule. ernesti. Zo; ben je daar ook ? dat is goed. Nu meisje Haat gij uw vriend de verdere converfatie toe. freule. • \ Was dat niet ligt te voorzien Mijnheer Ernesti ? ernesti. Dat zou ik je verzoeken. Nu, van dat alles nader. Laat ons nu gaan. (Zij gaan in leerzaam vermaak.) j T W E E-E N-T WINTIGSTE TONEEL, neronius, (komt uit zijn huis en kijkt hen naa ) Wat zie ik ? Jansje Erich met de' Freule Snor en Ernesti na die fchool der dartelheid ; dat bederf voor jonge lieden ! ó! hoe verbasteren de tijden ! dat zedige Jansje ! dat zal de oude fl;nbaard vast niet weeten : arme kind! moet jij ook al een theater-pop worden ? — ftraks worden de lieve kindertjes van Erich nog acteerende Leden van dat kostelijke Genoodtfehap. nu, de negotie is toch de nek gebroken door al de mooije plans van de Mogenheden ; de jonge lui hebben nu den tijd. Als ik den ouden fpreek moet ik hem dat toch eens in 't oor bijten. — Daar komt hij pet aan. B s DRIE-  aö voor LEERZAAM VERMAAK, D R I E-E 'N-T WINTIGSTE TONEEL. keeonius, erich, met een brief in de hand. neronius. Goeden avond buurman; hoe zoo ingetrokken ? erich. Och buurman, men denkt in den tegen woord igen tijd wel eens wat zwaar. neronius. Ja, dat doet men, erich. Als men kinderen heeft inzonderheid, . n e r. o n i u s. Ja, dat geloof ik, e r i c h. Gij zijt een rijke rentenier vriend Neromus, en hebt dus met de wisfelvalligheden van den handel minder te doen. neronius. Dat fta ik u toe. e r ic h. Een koopman kan in becroefde engtens gebragt wordcn. neronius. Kcm, kom, Erich, gij moet niet te zwaar tillen. erich. Neen, voor mij zeiven til ik niet zwaar, maar.... neronius. O, uwe kinderen zullen zich wel weeten te vervrolijken. er i c ii, Ik wil 't hoopcu. NE-  TONEELSPEL. ï? neronius. Wil ik u eens iets zeggen, dat ik geloof dat gij niet weet? ;• erich. Als 't wat goeds is, neronius. Waar denkt gij dat uwe dogter is ? ERICH, . 1 . Zekerlijk op geen flegte plaats. N Er r o nius. Niet? Zij.fiaat op den rand wn't verderf —.zie, ik waar. fchouw u als, een vriend, E S I C H. Ik dank u ; maar waar is zij dan ? neronius, <: , Ik merk wel, gij weet iets. erich, Spreek dan. Ik kan niets kwaads van haar vermoeden neronius. Nu, 't is een losheid van de jeugd — zij is itilletjes daar in gegaan. erich, Met? neron:ius. Met Ernesti. erich. Ik dank u voor uw zorg. NERONIUS. ö Neemt gij 't dan niet kwalijk ? ERICH. 't Is niet zonder mijne voorkennis. NERONIUS. Wat je zegt. E r I c H, Ja, dat is alles richtig. NE-  28 voor LEERZAAM VERMAAK, neronius. Zo, zo. erich.» . Mag ik u nu ook wel iets zeggen, dat gij zeker niet weet ? neronius. Als 't wat goeds is. Kjï IC H. Waar houdt gij mij voor; neronius. Voor'een eerlijk man en een welgefteld burger. erich. Ik ben 't niet. neronius.' Niet eerlijk? erich. Eerlijk wel, maar ongelukkig. neronius. Dat fpijt mij. erich. Deeze brief brengt mij in de grootfte verlegenheid. neronius. Ei, ei. erich. Twee wisfels van circa twintig duizend guldens, ko* men, door de menschlievende verdeeling van Polen , met protest van nonbetaling terug, de Huizen houden op met betalen. neronius. Dat is infaam. erich. Dat is fterk gezegd. — Ondcrtusfchen brengt mij dit in eene groote bekommering» NE-  TONEEL s'P E L. ■ 20 NERONIUS. , Dat is wel te begrijpen. ERICH. Ik moet betalingen doen, daar ik geen fonds voor heb. NE R O N I U S. Dat is ongemakkelijk. È R I C H. Gij zijt altoos zoo wel bij kas, Neronius. NERONIUS. o Tegenwoordig in 't geheel niet: ik heb voor de 50ftè penning ook moeten zorgen. ERICH. Gij kent mij immers zedert zoo veel jaaren ? ; NERONIUS. Kennen? men ziet de lui wel op den kop maar niet in den krop. E R 1 c u. Zoudt gij mij niet uit deze oogenbliklijke verlegenheid willen redders ? NERONIUS. Mijn hart is goed genoeg ... maar... ik heb geen geld los. E R I C H. Voor drie of vier maanden fleehts. NERONIUS. Mijn lieve buurman ik kan je niet helpen: mijn vermogen is ook zoo groot niet als men denktf. ERICH. Help mij dan ten minfte voor een gedeelte. NERONIUS. Hoor buurman; ik hou mij met die dingen nooit op; maar hierover die Mijnheer Snor is een groot Heer — of anders, Mejuffrouw uw dogter zal daar over nu al veel nieuwe kennisfen opgedaan hebben; daar fpeelen ze toch altoos met de woordenmenschlievendheid en weldadigheid, laa-  30 Voor LEERZAAM VERMAAK, laaten ze die daar nu eens in praktijk brengen: ik voor mij ■\vensch u 't beste. (Hij gaat in huis.) VIE R-E N-T W I N T J G S T E .TONEEL* e r-i c h, alleen. Rijke vrek! arm mensen! flegt Christen ! zal ik, eerlijke man, dan onfehuldig vernederd worden ! hoe zal ik mijne kinderen ontmoeten! waar zal ik redding vinden, daar Zelfs de man, die mijn vriend wilde fchijnen, mij niet helpen wil! o menfehen, menfehen! hoe weinig kenÉ men u! V IJ P.E N-T WINTIGSTE TONEEL» erich, l ij s j e. l ij s j e. Ha! broeder Erich! hoe zijt gij, op 't ontfangen van dien brief, zoo fchielijk weggegaan ? feheel'dé u iets. erich. Lijsje gij, waart altoos de vriendin van mijn huis; ik kan het voor u niet verbergen; ik ben ongelukkig! ik heb misfchien een zwaar bankroet, dat mij diep vernederen zal. l ij s j e. Och ! dat hoop ik niet; (ter zijde) daar zou ik een goed huis aan verliezen. erich. 't Is toch te vreezen: ik beef om mijn zoon te zeggen. l ij s j e. Is het dan zoo erg ? Er ic H»  TONEELSPEL. 31 erich. fa; zo ik niet krachtig onderfteund word ben ik een bedorven man. l ij s j ë. . Ik wenschte 11 te korinen helpen. erich. Kunt gij mij 20,000 Guldens bezorgen. l ij s j e. Heer bewaar ons! wel neen ik; ik, die gewoon beil zelve van de vroome broeders en zusters tc beftaan. erich. Ik wachtte dit ook van u niet; maar de dienst, dien gij mij doen kunt, zult gij toch wel willen doen. l ij s j e. , Och ja broeder. erich. Ga dan in mijn huis en bereid mijn zoon, om het droevig nieuws te hooren. L ij s j e. Ik broeder ? hoe zal ik dat doen ? wat zal ik hem zeggen ? als hij mij eens tegenwierp, dat'dat reeds de ftraf des Hemels is over uwe Iigtvaardigheid,' van uw dogter in dien fatans tempel te laaten gaan ? erich. Zoo dwaas is mijne zoon niet. l ij s j e. Zoo dwaas ? zou hij dan zoo mis hebben ? erich. Lijsje, verzwaar mijn lot niet door foortgelijke gezegden. — Nu - wilt gij dat niet; wees dan zoo goed en fchel voor mij bij den Heer Snor. | l ij s j e. Dat durf ik niet doen, daar is zoo veel manvolk in huis. 'O!  32 Voor LEERZAAM VERMAAK» e r j ch, O! Iaat het dan maar ftaan ... ik zal 't zelf wel doen. 1 . (Hij fcheit bij Snor.) Z E S-E N-T WINTIGSTE TONEEL, »e vorigen. De Koetfisr van snor. koetsier. Wat is 'er van uw dienst Mijnheer ? e r r c h. Is uw Heer te huis ? ik wilde hem wel fpreeken. koetsier, Daar is Mijnheer zelf. Z E V E N-E N-T WINTIG STE . TONEEL de vorigen. snor. snor. Wilde gij mij fpreeken vriend Erich. erich. Mijnheer; ik heb-een betaling te doen van circa 20,000 Guldens; ik meende eeven zoo veel geld in Pokn te ontfangen, maar mijn wisfels komen met protest van nonbetaling terug: de huizen manqueeren; kunt gij mij niet helpen ? snor. Och mijn lieve man, ik ben geen capitalist: ik heb zelf zedert de omwenteling het mijne dubbel en dwars nodiganders wilde ik u met hart en ziel van dienst weezen: waarom niet ? e r 1 c H. Ik hoopte, aan uwe omftandigheden te zien, dat gij mij in deezen toeftand zoudt kunnen helpen. snor»  TONEELSPEL. 33 snor. 'Uwe hoop is vruchteloos, mijn goede Erich! de koetsier. (die weêr voorkomt tegen Lijsje.) Wat kom jij hier nu weêr aan de voordeur maaien ? L ij s j e. Meert je mij jongman ? ik ken u niet. de koetsier. Nou, ik jou wel. ik zou maar ftil heen gaan: je hoeft 's avonds aan mijn ftal ook niet weêr te komen; ik gaa toch niet meê na dc oeftening. snor. Wat praat je ? de koetsier. / Och Mijnheer, dat meisje komt telkens aan 't ftal om mij na de .oeffening te lokken en ik wil niet. erich. Wie ? Lijsje ? L ij s j e. Och ! 't is lastertaal van een wereldling. de koetsier. Vertrouw ze niet Mijnheer, 't is een flangenvel, erich. Zoudt gij zoo fchijnheilig zijn ? l ij s j e. Och broeder! de koetsier. Nu zuster, als je je doopceêl niet wil hooren ligten, gaa dan liever bedaard uws weegs; verfta je me ? £ ij s j e. Ik kan tegen zulke onbefchoftheid niet: gij zult uw loon thuis krijgen. (Zij gaat heen.) de koetsier. Ja jij ook niet gering. C AGT •  34 voor LEERZAAM VERMAAK, A G T-E N-T WINTIGSTE TONEEL. de vorigen, behalven l ij s j e. erich. Is uw gedachten omtrent dat mensch gegrond, mijn vriend ? de koetsier. Twijfel 'er niet aan Mijnheer, zij deugt zoo min, als al de anderen van haar foort. snor, .. . Nu, zoo als ik u zeidc, vriend Erich, ik kan niet, erich. In 's Hemels naam. snor. Maar mooglijk Mijnheer Ernesti of iemand van zijn vrindeu. erich. Zal ik 'er hem om durven aan fpreeken? snor, . , Waarom niet ik zal uw vooripraak zijn, en mijne vrouw ook en mijne dogter — Jacob verzoek Mevrouw hier te komen. (De hetfier gaat heen.) Laat ons toch uw zoon roepen, dat hij den jongen Ernesti gaa fpreeken , die zal zijn vader wel bewcegen. erich. Welaan ; Qhij roept aan huis) Hendrik!  TONEELSPEL. 35 N E G E N-E N-T WINTIGSTE T O N E E L. de vorigen. hendrik, MeVTOUW snor. erich. Daar zoon, lees deezen brief en zie mijn ongeluk. h e n d r i K. (Gekezen hebbende.) Hemel! wat zullen wij doen. erich. Gij zult uw vriend Ernesti gaan fpreeken en trachten door hem zijn vaders bijtend te verwerven.' Mevrouw snor. Is 'er zwarigheid ? snor. Ta; onze buurman is bijna geruïneerd door een bankroet. m e v r o u W. Ik beklaag u mijn lieve Erich. hendrik. Nu ik zal Ernesti zien te fpreeken, (hijfckelt aan leerzaam vermaak en treed 'er binnen.) DERTIGSTE TONEEL. de vorigen, behalveil hendrik. mevrouw. Hoe groot is uw fchadc Erich ? e r i c ii. 20,000 Gulden. snor. De goede man dacht, dat ik hem helpen kou. mevrouw. Neen dat kunnen wij niet; maar die rijke Mijnheer Ne■ romus daarover ^ erick>  Sö voor LEERZAAM VERMAAK, erich. 6 Mevrouw, dat is een monfter; ,ecn fchijn-heilige, met een- gevoelloos hart. snor. Misfchien kan de Heer Ernesti iets voor u doen, wij zullen alles toebrengen om 'er hem toe te beweegen. mevrouw. Ja, dat zullen wij. erich. ' t Naa veertig jaaren arbcids in ééns tot deeze vernedering gebragt te worden. snor. Ja, mijn lieve vriend , zoo ben ik, naa veele jaaren dienst' . aan den Lan.de, eindelijk voor onbekwaam verklaard. erich. Waart gij dan liever aangebleeven ? snor. Neen zeker niet; in 't geheel niet. e R i c h. Nu, ik hoop, dat gij nog eens weêr naar uw genoeecn aan zult komen. snor. Dat hoop ik ook en als ik u dan voort kan helpen wil ik 't gaarne doen. erich. Ik dank u bij voorraad, maar daar ben ik nu niet meê °-eholpen. ö EEN-  ï TONEELSPEL. 3? £ E N-E N-D ERTIGS'TE TONEEL. de vorigen. ernesti, de jonge ernesti, Freule snor,, jansje, hendrik. Jansje. Ach! mijn lieve vader, wat hoor ik. ernesti. ^ Wat drommel Erich! dat is een le- l lijke klap. de jonge ernesti.J Dat is een flegte tijding, Mijnheer. erich. .St! St •' m'Jn ,ievc vrienden ; denkt dat' wij op ftraat Zijn: ik verheug mij dat gij deel in deezen ramp neemt; maar Hoor mijne bedaardheid niet. Freule snor. Och, Papa, zou UE. Mijnheer Erich niet willen asfistceren ? snor. tritten ■ ■ ja, lieve kind, maar kunnen niet wel. er n e s t i. Hoor; Erich is een eerlijk man ; dat weet ieder een, wij zullen alles voor hem doen wat mooglijk is. snok. -•>) Dat hoop ik. Mevrouw snor.] I a Freule snor. j !,o, Dat bid ik u. hendrik. ~\ I ,T... jansje. j j w)j zullen eru altoos voor danken. ernesti. Stel u gerust: naauwlijks had uw zoon mij uw ongeluk gemeld of ik gaf 'er met een enkel woord kennis van .aan twee vrienden, die ook reeds daar waren: wij zullen hem helpen, riepen zij uit eenen mond en ik voeg 'er mij bij • dus beste oude man geene verlegenheid; alles zal zich fchikken. C3 ERICK*  3» Voor LEERZAAM VERMAAK* e r i c h. Waarmede heb ik bij u en uwe vrienden zoo veel verdiend ? , ernesti. Waarmeê ? moet ik dat vierkant zeggen ? met je eerlijk-1 heid en ongeveinsde deugd; die vind men niet veel meer mijn vriend en daarom moet men ze in waarde houden: Hoor, Erich, geloof mii, dat Genoodtfchap daar moog veele vijanden hebben, ik twijfel zeer of gij niet meer Waar! mënfehenifefde en werkdadige deugd zoudt vinden ï onder de benijdden dan onder de benijders. erich. Ik heb nimmer tot de laatfien behoord. » ernesti. Dat wil ik gaarne geloovcn, daar hadt ge te veel ver. Hand en eerlijkheid toe; maar ik wenschte, dat gij — of ten minften uwe kinderen onder de eerften behoorden: de openlijke goedkeuring van een man, als gij, is een kroon op ons hoofd. erich. Als mijne omftandigheden het dulden geef ik 't aaii hun over. ernesti. Ik fta u in voor hunne aannceming. Mevrouw snor. Heden, Mijnheer Snor, gij moest u ook laaten prope» tteeren., freule. Ja, papa, ik bidu, doe dat. s n o r. Nu, ik ben 'ei meer voor dan ooit, ik zou 'er ook wel haast toe befluiten. ernesti. Ja, maar hoor eens Snor, laat ik dan liever eerst eens neuzen tellen. snor.  TONEELSPEL, 39 ' snor. Over mij ? hoe dat ? , ernesti. Wel, men kent daar zijn antagonisten zoo wel ten naas. ten bij. de jonge ernesti. 6! als Mijnheer toch wilde zou ik geen zwarigheid maa-' ken. ernesti. Kom aan, laaten we ons nu diverteeren zoo gced we kunnen: wij gaan weêr na binnen — en gij? snor. Kom Buurman Erich, kom met uw zoon bij ons den avond flijten; wij mogen toch :nog niet meê na leerzaam vermaak, laaten wij een glaasje drinken op 't goéd fuc ces. ernesti. Wel gezegd: doe dat Erich: zoek' de vrolijkheid van uwen ouden dag' in gezellige vreugd cn vertrouw waarachtig niet te veelkop al die uitgeftreeken tronïcn. ' e r i c h. Zeer "-aarnc: hoe zeer ik van een ernftig humeur ben, ik haat geene onfchuldige vrolijkheid en ik ben door mijn eigen geval heden op nieuw overtuigd; dat de waarc menfchenvriend zich verheugt in de gezelligheid. (Zij gaan allen binnen.') Het Jgterfcherm word opgehaald en men ziet een geïllw mineerd Jluk, alle de Meurs komen weder ter zijde op '(Toneel en men eindigt met den volgenden zang: Daar rein vermaak en gulle vreugd Zich bij een nuttig oogmerk voegen, Daar bloeit altoos het zuivre zaad der deugd; Daar (maakt men ongeftoord genoegen; Daar valt op zulk een man de keur Als onzen nieuwen Directeur, Dat  40 voor LEERZAAM VERMAAK, Dat ons dan vuige dweepzucht wraak', ,Dat wij bedilzucht vitten laaten ; Volharden we in ons fchuldeloos Vermaak! . > Laat ons beklaagen zonder haaten! Ons aller lust groeij' met de keur Van zulk een nieuwen Directeur. Hij fchonk ons nimmer dit onthaal Zo hij niet ftemde in onzen regel; Maar zijn goed hart hangt zeker t'eenemaal Aan onzen wil en doen zijn zegel; Dus juichen wij ook in de keur Van zulk een nieuwen Directeur. Dat wij dan dees verlustiging , Dit fchuldeloos Vermaak doen bloeijen En be-yenal in onzen vrijen kring De gulle vriendfchap fteeds doen groeijen» De vriendfchap hou' de vreugd in fleur! Lang jeev' de nieuwe Direfteur;  m