01 1092 4206 UB AMSTERDAM  KLEEF en deszelfs OUDHEDEN,DIERG AARDEN, BRONNEN en LANDSDOUWEN BESCHREEVEN EN AFGEBE ELD , « N. «j«»« ^« IEDER* DERWAARDS ««ENDEN, KS AAN .GENAAME GITSPANNING VOOR ALLEN DIE ZICH WILLEN VERLUSTIGEN IN DE B E S C H O U W I N G der SCHOONSTE TAFEREELEN VAN NATUUR en KUNST. te AMSTERDAM by j. W. SMIT en W. HOLTROP, m d c c x c i v«   Inleef en zyne Landsjlreektn, zegt bynaêr ieder van daar terugkeerende , zullen merkwaardig blyven en bezocht worden, zoo lang eerbied voor de achtbaare overblyffels der gryze Oudheid aangekweekt, en gevoel voor de fchoonheden van Natuur en Kunst levendig gehouden worden. Zy, wier uitflap gelegenheid gegeeven heeft tot het vullen der volgende bladen, vermeerderen het groot getal der van Kleef 'zeer voldaan vertrokkene reizigers. — Zy, die dit gefchrift met hunnen aandacht willen verwaardigen, zullen 'er zeer veel,, zoo niet alles } vinden , wat * 2 hun-  2 Liefiykc Vermaekelykheden over in verwondering gebragt, wegens het fejuelyk voorbyvaeren niet wiften, aén welke wy den prys boven alle d' and're toekennen zouden. Myne Vrienden, begon l]r. Leliendael: Dit alles is met groote koften verricht, en de Natuur door de kunft Mgeboptft; maar te Kleef zult gy't veel fchóonder in de Natuur zelve aentreffen. ""Hier moet men alles op eene Hofftede, in den omtrek van weinige morgen Lands, in 't klein met veele duizenden Guldens op het koftelykfte aenleggen en jaerlyks onderhouden ; maer aldaer heeft men de Ychoonfte fïergen, vlakke Streeken, Rivieren, UyczichtenofProfpecten der natuur, eenigemylen ver in't groot, zonder de minfte koften. My is voor gewis verhaek geworden , dat, als Anno 1702. de Hertog van Bourgmdien by gelegenheid des toenmaels Nederlandfehen Oorlogs, Kleef' voorby paffeerde, en dat Geweft bezichtigde, gezegt zou hebben? I\a 35a» Koning, Lffdewyk dcXIV. tiUti 80 Miüioenen Livres 'er om zon geevsn, indien Hy zulk een Gevoejl ah te Kleef is, by Vcrfailles kopen konde. 's Avonds om 8 uuren kwamen wy t' Utrecht, en bleven in 't Kafteel van Antwerpen, op de Ganzemarkt niet verr'.van 't Stadhuis. Wy rufteden daer een dag uit, en bezagen het Raadhuis, en op het zelve voornamelyk het Vertrek , daer in den jare 1714. de Vreede gefloten is. Daerna klommen wy op den hoogen Toren van den Dom, en overzagen de omleggende Landftreeken. Van daer gingen wy in den Kruidhof van de Univeriireit, befchouwden de menigvuldige vreemde Gewaflen in het groote Eroei-Huis, en ook de menigerlei Bloemen in den Tuin, die famen eenige duizenden in getal bedroegen. Uit deeze menigvuldigheid der Ge-öïqffen, Kruiden , Planten en Bloemen , zeide Heer Engelbrecht, konnen myne Heeren en Dames, de Almacht des grooScheppers erkennen , waerover men zich niet anders ais  Aen de Waeteren te Kleef. £ als met verbaeftheid verwonderen mag, en die ons innigft raeken en vermaeken moeten. Voegende dit daerby: Elk Kruidje, elk een Blom, toont den befchouix>re aen, Den wonderbaercn God in zyne wyze daên. Of: Elk die bedacrt 't Geboomt, 't Gebkemt' en 't Kruid betracht , Ontdekt de Godheid in haers onbcpaelde macht. Dit Ryk der Planten, vervolgde Hy, is zo wydlopig, dat de geleerdite Heeren Kruidkenners by de zeven duizend gedachten derzelven, en by de dertig duizend verfcheiden fpecies of foorten tellen. Hoe veele duizenden zyn 'er nog in de diepte der Zee, in onbekende en onbewoonde Plaetfen verborgen? Daerenboven heeft men door de Vergrootglazen, duizenderlei Bloemen en Gewaffen ontdekt, die men anders met bloote Oogen niet zien kan. Ja men heeft door zulke Vergrootglazen, defchoonfte Bloempjes, op andere groote Bloemen en Kruiden ontdekt. Weshalven men hier by wel mag uitroepen: Hoe is de Schepper in 't kleine zo groot! By deeze ontelbaere menigte der groote en kleine Gewaffen, zeg ik nog kortelyk: Het Ryk der Planten toont door Kruiden, Bloemen Blaênl In zynen omtrekk' ons den grooten Schepper aen. Heer Engelbrecht wilde nog wat meer van de BeeltenifTen derzelver beduideniffe; van de wonderbaere vermenginge der Verwen in den Gewaffen en Bloemen ; van de verdeelinge derzelven in verfcheiden Klaffen, van de kracht en werkinge, zo veel daer van bekend is, kortelyk verhaelen; doch het het de Tyd niet toe, wyl wy ons moeften haeften; derhalven deed Hy 'er dit nog by: A 2 ut  % Lieflyke Vermaekelykheden De onteltfre Kruiden , onderfcheiden In Bladen, Beelding, Vettn enfapp', In Kracht, Natuure en Eigenfchapp', Wtier'm met lujle onze oogen weiden Ontdekken aen 't oplettend oog, '/ Geen naerfiig door de zichtb're dingen Tracht tot 't onzichtb're heen te dringen, Gods Macht en wysheid van om hoog. Wy wandelden uit deeze Tuin op de daerby geJeegen Anatomifche Vertoonplaets. Wy vonden daer een goed getal Deelen des Menfchelyken Lichaems, met Wafch en Quikzilver opgefpoten en gebalfemt, ook veele in Glazen in Spiritus bewaerd; insgelyks ook eenige Geraemtens. Heer Engelbrecht, die een Medicus, en een Duitfcher was, moefr. ons daerover eenige verklaering maeken. Hy was daer toe gewillig en fprak: Hier ziet men de verfcheiden Deelen , en overblyfzelen van het menfchlyk Lichaem, op een konftige wys voor de verrotting bewaert en weg gelegd: Aen de eene zyde, op dat de Heeren Aenvangers of Studenten der Artzenei konft, het geen zy by de ontleeding der Liehaemen gezien hebben , zo dikwils het hun behaegt, door deeze zich wederom te binnen brengen konnen.: Aen d' and're zyde, op dat ook een yder, die maer eenigzins luft heeft zich te befchouwen, daer uit de groote Almacht, Wysheid en Goedertierenheid j des Scheppers moge leeren nafpeuren en zich daer over verwonderen. Ik voor my, voer hy voort, moet dit meededeelen aen het waerde Gezelfchap. Exuvhb fine voce docent, &? mortua mémbra Monftrant, in minima parte latere Deum. Dat is: de afgeleefde en yerftorven leeden leereff ons  Aen de Waeteren te Kleef. J ons zonder ftemme of fpraeke, dat God ook in 't kleinfte Deel verborgen is. 'f Ontzielde lyf en lid, fchoon fpraekeloos, vertoont, Dat zelfs in 't minjte deel een God verborgen woont. Hierby herinner ik my, mynewaerdfteVrienden, zeide Heer Engelbrecht verder, dat de Heiden Claudius Galenus , die beroemde Arts, door de Betrachting der uitwendige en inwendige Deelen van 't menfchlyk lichaem , niet alleen van een' Almachtigen en goeden God volkomen overtuigt, maer ook tot deszelfs wederliefde dermaeten bewogen geworden is, dat Hy zyn Anatomifch werk, uit eerbied den Schepper opgedragen heeft. Deeze opdragt is gefield voor zyn derde Boek, ie u/u partium, van V gebruik der Deelen; en alzoo ik dezelve in myn Schryfboekje opgeteekend heb, ('t welk Hy uit zynen Zak haelde): luide aldus: Ik moet hier ter eere van den Schepper een I.of~ en Danklied verzinnen en opzingen; want Hy heeft immers alles zo heerelyk verciert, dat het door geene Konjl, immers b-eter gefchieden kan. Daerom wil ik dit Boek , in de plaets eens waren Lofzangs, voor onzen alwyzen Schepper gefchreven - hebben ; en ik boude het daer voor, dat ik Htm jirijt daermede op de rechte wys gediend hebbe; 'f welk niet daer in bejiaet, dat ik Hem veele Ojjen opoffeu, of veel Baljjem, Wierook en andere Reukwerken aenfieeke; maer veelmeer daerin, wanneer ik voor mynen Perfoon zelfs van erkenne en bekennen, ook anderen te erkennen geeve, de groote Wysheid , Almacht, wonderbaere Regeering en voorzorg, ook de zonderlinge goedertierenheid des Scheppers; het welk niet te erkennen noch te weeten , billyk voor de groot/te Goddeloosheid te houden is. Wat dunkt u, myne Heeren en Dames, riep Heer Leliendael, maekt deeze Heiden niet veele duizenden der zo genaemde Chriftenen befchaemd; die hun LicA 3 haem  6 Lieftyke Vermaekelykheden haem maer in 't oppervlakkige, zonder Aendacht aenzien, en den Schepper nog nooit daeruit erkent, veel minder geprezen hebben ? Ja wel is het zo, viel Hem Vrouw Walrave in de rede; men betracht en erkent zich zeiven helaes! het allerminfte. De Menfch is een Meefterfluk van Gods Almacht , Wysheid, Goedheid en Voorzorg, en een wonder der Natuur , voer Heer Engelbrecht voort, met eenen vernuf tigen en onjierffelyken Geeft voorzien. Deszelfs Lichaem uit ontelbaere kleine Deelen, is zo wonderlyk faemgevoegt, dat men daerovcr moet verbaeft flaen. D' uiterlyke Beelding des menfchen is zeer fchoon; waervan elk lid eene byzondre en nauwkeurige Betrachting verdient. Het Hoofd de daerin geplaetfte Harffenen, de Oogen, Ooren, Neus,Tong, enz. De Borffc met het Hart en de Long enz: Het Onderlyf met het Net, Leever, Galblaeze, Maeg, Pancreas of groote Klier. Melkvaten, Milt, Nieren, Gedarmte , Geboorte-Leeden , Blaes, groote Slagen Bloedaderen, Zenuwen, Klieren enz. De Abufculen, enz. zyn zo kondig gemaekt, en derzelver verrichtingen zo wyslyk in forder gefield, dat yder derzelven in ons de grootfte verwondering verwekken moet! Daerenboven telt men, volgens de Reekening van den Heer Keil, aen den menfch 245 Gebeentens, behalven de Offa Sefamoidea , waervan 'er 48 zyn, dus 293 faemen. Insgelyks 446 enkele Mufcalen of Spieren. Veele duizenden Takken van Slag- en Bloed j aderen, ook veele duizenden Takken van Zenuwen en Melkvaten; om niet te gewaegen van de menigte van groote en kleine Klieren, die ontelbaer veele zyn, noch van de kleinfle Deeltjes, die wy onlangs eerft door Vergrootglazen ontdekt hebben. Zokonflig deeze ontelbare Deelen en Deekjès faemgevoegt zyn, zo wyslyk zyn ook derzelver Verrichtingen; namelyk het Adem haelen; de Verduwing, de afzon-  Aen de Waeteren te Kleef. ? zondering der menigerlei Sappen , de Omloop des Bioeds enz. het Teeïèn van den menfch in 's Moeders lyf, en deszelfs Wasdom, het Gehoor, het Gezicht, de Reuk, de Smaek en het Gevoel enz. Hoe groot is de C oddely ke. voorzorg by deeze alle! namelyk, dat geene verftopping van de kleinfle Adertjes, Zenuwen, Melkvaten, en hetdaermtfpruitend Verderf zich opdoen ? Weshatlven het meer vefwondering verdient, dat wy by alle voorvallende Onordeningen in de Dieet of Eetluft' nog zo lang gezond blyven , als dat wy niet dagelyks krank worden. Doch ik moet afbreken zeide Heer Engelbrecht, wyl ik zie, dat de Heeren en Dames van hier haeften. Boven in 't zelve Gebouw is 'de Tempel Salomom, dien de Heer Profeffor MUI in't klein zeer konftig heeft laeten vervaerdigen., Maer wyl het uur was, dat de Heer Profeffor een Collegium laze, en wy Hem vooraf niet verzogt hadden, denzelven ons te vertoonen, zo konden wy ook denzeiven voor ditmacl niet zien De Heer Leliendael verzekerde ons, dat het een uittermaiten fchoon en koftetik werk is', en de Heer Profeffor Hem bericht hebbe, dat als eens een Jood deeze Tempel bezichtigt hadde, Hem dé traenen uit de Oogen over de Wangen geloopen waren. Ach! zeide Vrouw Godart, wanneer zal eens deezen blinden Gedachte het Dekfel van de Oogen genomen worden, op dat het zien konne, tat de tyd van Meffias toekomft reeds lang voorby, en deHeere Chriftus de wacre Meffias en Heiland der Waereld zy ? Het hiet immers recht van hun: Blindheit is Ifra'eï wedergeren. De Heer Leliendael verhaelde ons, dat Hy op de Univerfiteit teHalle, op het Weeshuis een zeer net Salomons Tempel, door den Heer Mag. Sembler in 't klein gebragt, gezien hadde, die allen Vreemdelingen daer getoont wierd. Wy gaven den A 4 Im'  9 Lieflyke Vermaekclykbeden Tuinier een Drinkgeld, en vervoegde ons wedeiom naer onze Verblyfplaets. Na de middag Maeltyd gingen wy naer de ZydeWindery van den Heer van Mollcm, in de Voorftad. D' Opziender van dit fchoone werk toonde ons dezelve; over wiens konftige fchikking, als ook over den koftelyken Tuin met zyne Spring-Fonteinen, Waetervallen , Grotten, Staende Beelden, Laenen enz. Wy ons ten b/oogften verwonderen moeften. Ik houde dit werk, zeide Heer Godart voor een der fchoonfte en befte Werken en Hoflieden, die wy tot hier toe gezien hebben. De andere zyn maer alleen voor vermaek, en brengen weinig voordeel in. Deeze Zyde-Windery met de Tuin, is niet alleen tot vergenoegen, maer ook tot nut aengelegt; daer veele Menfchen hun Brood verdienen, en waer door de Neering bevordert word. Den and'ren morgen reisden wy op Ninjwegen, daer wy 's avonds om half zeeven aenkwamen, en op de Markt in de Zwaen, by Halfmann inkeerden. Alhier bleven wy den anderen Dag, tot na de middag Maeltyd; maer vooraf begaven wy ons naer de St. Stevens Kerk , en bezagen den Graffteen waer onder Catharina van Bourbon , Gemaelinne des Hertogs Adolphs van Kleef begraven legt; welkein'tjaer 1469. den 2iflen Mey is overleden. In deeze Kerk legt ook Marten Schcnck begraven, dog zonder Graffteen, die de na Hem genaemde Scbencke-Schans, niet verr' van Kleef, aengelegt heeft. Van daer gingen wy op het Raedhnis, en bezien» t'gden het Vertrek, waerin de Ambaffadeurs op het Nymcegfcbe Vreedes befluit , in den jaere 1677. en 1678. hunne Vergadering gehouden hebben, en de Vrede den 10. Auguftus 1678. is gefloten geworden. Wy haefteden van hier na het Belvedère, hetwelk met recht Belvedère of fchoone Uitzigt, mag genaemt worden; wyl men van daer de Wael, de Maes, de Khyn  Aen de Waeteren te Kleef. 9 Rhyn en Yffel, de fchoone Landftreek na Arnhem, de Betuw, de omleggende Velden, Wouden en Dorpen overzien kan. Van die Belvedère zegt Claes de Bruin, 'mzyne Kleeffche en Zuyd-Hollandfche Arcadia. Bladz. 22. Nu eens deez' Torentrans beklommen met behangen , Wat dunkt u, mag deez' Plaats met recht den mam niet draagen Van Schoongezigt ? hier word het keurig Oog niet moê: IJoe lacht deez' Landftreek ons met al haar Schoonheittoe? ó Belvedère ! ö Schat van veel veranderingen! Maer wyl de Klok reeds 11 uuren geflagen had, en wy het Valkenhof voor de middag Maeltyd bezien wilden, moeften onshaeften, en kwamen daer heenen. Dit is een zeer oud groot Gebouw, het welk d' oude Romeinen zouden gefticht hebben; vermids men nog voor eenige Jaeren, in 't fondament van de Muur, een Kruikje met Romeinfche zilyere penningen gevonden heeft; waeruit men befluiten konde, dat die Burgt, ten tvde van Claudius of Nero js gebouwt geworden. Andere willen , dat Julius Ccefar dit Gebouw aengelegt, en Karei de Groote het zelve vergroot hebbe; daer Hy dan telfens den hier gevonden ouden Heidenfchen Tempel, door Paus Leo, ter eere van onzen Zaligmaker heeft laten inwyen; gelyk de Heer Arkjtee bericht. Dit is evenwel zeeker, dat Karei de Groote, en zyne Nakomelingen , de Vrankifche Koningen, op dit Slot meenigmael Hof gehouden hebben, en het zelve toenmaels prachtig geftaen heeft. Heer Leliendael vraegde, waer de oude Heidenfche Tempel te zien was. Wy wier, den daer heen' gebragt, ftonden voor denzei ven ftil, en betrachteden deszelfs muuren van buiten. Doch het fcheen van buiten, als of het ontrent eene kleine Roomfch-Catholyke Capel ware ; daerenboven zyn de Ticchelfteenen in deszelfs Muur veel.nieuwer als A 5 die  io Liefiyke Vermackelyhheden die in de Muuren van 't Valkenhof; datzydusgantfeh niet na zo eenen gryzen ouderdom gelyken. Van binnen had men deeze Tempel met Kalk overpleiftert , waerdoor dezelve het aenzien eens Ouderdoms nog meer verloren heeft. Edoch uit de dikte der Muur en inrichtinge van den Bouw, oordeelden wy, dat het een oud Gebouw moeft zyn, waervan men zegt, dat het de Tempel van Janus geweefh is. My fcheen dit Gebouw een Gottifch te zyn. . Als wy van dit Valkenhof wandelden, vraegde de Heer ÈrigeJBrecit eenen Mann', die ons ontmoette, waer de Ubbergifche Bron geleegen en hoe het daer meede geffcelt was? Doch dezelve verzekerde ons, dat de Uitvinder, de Heer Doel: Degner thans daer van ganfeh ftil zwygt; wyl men door veelvoudige Proeven en Ervaering bevonden heeft, dat gemelde Bron niets van Myneralien met zich voert, maer dezelve van den Uitvinder liegts is verwonnen geworden. Na dat wy het middagmael genomen hadden , zettêden Wy ons in de Wagens en trokken ter Stad uit. Zo ras wy voor de Stad op eene groote vlakte gekomen waren , toonde ons Heer Rnfeboam ter regterhand de Mooker Heide, welke 3 tot 4 uurenlangis , en zich tot in het Kleeffche Gebied uitftrekt. Deze Heide, zeide Hy, is wegen verfcheiden Neêrlaegen en Schermutzelingen in de gefchiedeniffe bekend. Inzonderheid is dezelve wegens de groote Slag, in 't jaer 1574 den 13. April gefchied, aenmerkenswaerdig; toen namelyk de Spanjaerden onder deaenvoering_des Generaels, Sancho de dvlta, den Graef van Najfait, Lodeivyk met zynen Broeder Henrik, en den Paltz-Graef Chriftophel van Beyeren, met 4coaStaeten Ruiters en 8000 Voetknechten onverwagt omcingelt, overvallen en nedergefabelt hebben; zodat gemelde drie Graven daer gebleven, en zeer weinige van de Arrfée met het leven daervan gekomen zyn. Óm  Jen de Hract er en te Kleef. II Om van andere Schermutselingen niet te gewae- gen. Wy kwamen ongemerkt op het Kleeffche Gebied, en ontdoen het eerft het Stedeken Kranenburg geöaëfnf. Als wy daer aenkw.men, klommen wy in de Fontein van Aakenaf, en lieten onze Paerden wat voeder geeven. Heer Rofcboom verhaelde ons, dat dit Stedeken eertvds eene Vefting geweeftis, en een Kafteel gehad hebbe; het welk de Burgers van Nymegtn in den jaere 1499. met veele daenn geworp .n Bomben , in brand gedoken , en tot aen den Grond vernielt hebben. De St, MartensKerk. voer Hy voort, is bezienswaerdiV ; waerin het mirakeleuze Kranenburgfche Crucifix bewaert, en jaerlyks op Pinksterdag , in eene proceffie omgedraegen word. Van dit Beeld word verhaelt, dat het zelve uit eene geconfacreerde Hiflorie, welke een Schaeps-Herder op Paefchdag, m den jaere 1279. van den Priefter by de Communie ontfangen, en in het Ryks-Woud op eenen Boom tuffchen twee Takken gelegt had, en daenn gezonken was, zoude gefprooten zyn; en dat het gemelde Beeld na verloop van 28. Jaeren, Anno 1308. als de Boom omgehouwen en gefpleeten geworden is, daeruit gevallen zy. Oudstyds is dit Beeld, na St. Salvatots Beeld te Doesburg, voor een der grootfte Heiligdommen in deeze Provincie gehouden, en en jaerlyks van veele duizenden Perzoonen in Beedevaerden bezogt geworden. Doch federt het nieuwe Kcvehérfche lieve Frmiwen Beeld in grooter hoogachting gekomen is, word dit zeer weinig meer bezogt; als maer alleen van de nabuurigen Boeren en Dorpelingen. Heer Engelbrecht zeide daerop: myne waerdfte Vrienden , ik laet dit wonder Beeld in zyne maardye daer ftaen; Edoch ik herinner my, dat men ook diergelyke Beelden in de natuur, van God gebeeld vind, zonder dat dezelve uit eene Hoftie of an-  i% LïeflykeVermaekelykheden anderszins op eene mirakeleuze wyze gewaffen zyn. Heer Oswald Grembs in Arbor. Homin.verhaélt, dat een Crucifix met de Moeder Maria, in eenen Noorenboom gewaffen zy: en Heer Jonfton in Taumat: bericht, dat ten tyde van den /Keurvorfl Joban Frederik Steenen gebroken zyn geweeft, welke het Beeld van den ge krui/ten Heeren Chriftiis, met de Moeder Maria, en den Apoflel Jobannesvoorgeüeld hebben. Ook word te Venetien in de Kapel Georgii Majoris, een van de Natuur geheeld Crucifix, in eene Marmer-Zuil getoont. In den Jaere 1669. den g.Oftober, heeft een Bergman, Simon PPiJfenpacher genaemt, in het Innebergfche Yzer Gebergte, in de St. Dorotheen Groeve, in de Agtervaert, anderhalf vadem diep, eene yzere Handtrap , omtrent 2 Ponden zwaer, gevonden; en als Hy dezelve met den Hamers geflaegen had, is zy in twee ftukken gefpleten; op welker beiden zyden, het Beeld van de Maegd Maria, met het Kindje op de Armen , te zien was; de aftekening daervan vind men in de Ephemerides Nattirte curioforum. Atbamfius Kircberus uit Fulda in Duitfchland afkomftig, verheelt in zynen mundtis fubteraneus van een zeer fchoon Beeld der Maegd Maria , 't welk in eenen bonten Jaspis is gevonden geworden; aen het welk het Aengezicht geheel wit, de Hairen zwart, en over de Oxelen hangende, waren, met eenen van binnen Hemelsblaeuwen, maer van buiten rooden Mantel, eenen Rok met Roozen verciert, en het Kindeken op de Armen houdende; waervan het ontwerp in 't gemelde Boek te zien. Opmerkelyk is het, dat gemelde Jefuit Kircherius zelfs toeftaet, dat diergelyke Beelden geene Miracula, maer Mirabilia te noemen zyn. Ondertuffchen moeten wy echter daer in ons over de Almacht des Scheppers verwonderen en zeggen: Hoe is Godin zyne Schepzelen zo wonderbaer l Dit  Aen de V/aetercn te Kleef: 13 Dit Stedeken is dikwils van eenen grooten Waetervloed overftroomt, daervan men in de groote Kerk het Teeken ziet, dat het bynae vyf voet hoog daerin geftaen heeft. Wegens zulk eene menigvuldige Overftroming, heeft de Graef van Hoorn, hierdeeerfte Dyk-Rechten doen opftellen , en 1343- laten afkondigen ; welke de Kranenburgfche Rechten genaemt, en tot heden toe onderhouden worden. Ik zoude haeft vergeeten hebben eene zaekvandit Stedeken te vertellen, begon Heer Rofeboom, namelyk, dat in de voorgaende Eeuw, hier een beroemde Medicina? Doctor, met naeme Arnold Fey, geleefc heeft; weiken zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid van Brandenburg , Frederik Wilhelm, in den Jaere 1675, wegens eene aen zyne Doorluchtigheid verrichte gelukkige kuer, dit Stedeken en Ampt zyns leven lang gefchonken, en denzelven daerover aldus tot eenen Heer gemaekt heeft, dat Hy niet alleen alle lnkomften en Renten daervan heeft kunnen genieten, maer ook zich van den Tytel der Stad en des Ampts bedienen, en deswegen zyn waepen voor het Raedhuis ophangen laten. Maer deeze Eer en Genot heeft ilegts tot in 't Jaer 1679. geduurt ; als deeze Medicus geftorven , en de Stad nevens het Ampt, den Lands-Heers weêr te beurt gevallen is. Wy verwonderden ons over de byzondere Genade van deezen grooten Vorft, en dankten den Heer Rofeboom voor zyn gegeven naricht. Daerop klommen wy weêr in onze Wagens, en trokken van daer na Kleef. Na dat wy naeuwlyks een halve Myl van Kranenburg gereden, en ter halverwege Kleef gekomen waren, zeide de Heer Rofeboom : Dit Woud word heedendaegs het Rykswoud genaemt, maer is ten tyde van Pacitus NemusSacrum het heilige Woud genaemt geweeft, gelyk Schlichtenhorft, Ponatrus, Smetiur en andere verzekeren willen. Dit Woud heeft zich van de Landftreek, daer thans de   Jen de Waeteren te Kleef 1*7 den, te Narbona in Vrankryk in 't jaer 734. overleden zy; zulks is in de Gefchiedeniffe eene uitgemaekte zaek : gelyk zulks Wernerm in Theatr: Julia ÉS? Clivia, en de Jefuit Rhajus in anim: illufir: juli wratijlavienfem. In. Salientif. Aqute. Formaml RedaStus. Et. Dei. Clementia. In. Languentium. Salutarem. Ufum. Medicum\ Optato. Effeclu. Collocatus. Ab. Inventore. _ 3=0. HENR1CO. SCHUTTE. Msd. DoBorc, D 5 Na  58 Lieflyke Vermaekelykheden Na dat wy onze Glazen gedronken hadden, en de Kuur-Gaften van eikanderen gingen, (hetwelk gemeenlyk om 10 of half elf uuren gefchied) wandelden wy na de 4 Spring-Fonteinen,en na hetAmphitheater. Deeze Landftreek is in waerheid een van de 'fchoonfte uitzichten, die men wenfchen mag. De Gezond-Bron legt beneden aen den Berg, waeruit zyne Wel voorkomt, en is maer 40 fchreeden van de onderfte Fontein. Deeze Fontein vertoont eenen zwarten Arend, uit wiens fnavel, een waterftrael fpringt, 30 voeten hoog , of zo hoog als de kop des yzeren Mans is: om deezen fpringennog 6 kleine, 12 voeten hoog, en nog 2 Buizen uit de Grot, waerby de Cafcade het waeter, met een fterk gerui'fch, over 18 Trappen, van boven neêrftort. Voor deeze onderfte Fontein ftaen 2 groote uitfteen gehouwen Leeuwen; de eene met het Waepen van Holland , de andere met het Waepen van de Stad Amfterdam; welke den Vorft Joh: Mauritz van Nasfawm-Siegen gefchonken zyn. Boven deeze Cafcade is de andere Fontein, welke eenen Romein verbeeld; boven deeze wederom de derde, welke een Cupido heeft, zittende op den Dolfyn; en boven deeze de vierde, namelyk een in wit Albafter, en leevensgrootte uitgehouwen Beeld der Godin Pallas, aen wiens voeten 4 Dolfynen waeter geeven. Dit Beeld is met veel Kunft gemaekt, en van de Stad Amfterdam den Vorft Joh: Mauritz van Naffauw-Siegen, tot een gefchenk gezonden, weshalven het Waepen van de Stad Amfterdam daeraen te zien is. Wy klommen hooger op, en gingen in de Gaendery of het Amphitheater, dat de vorm van eenen halven Cirkel heeft, het welk van den Glorieryken Koning Frederik den- Eerften, in de Jaeren i^ii-CO 1712.. gebouwt is. Deeze Gaendery heeft in 't midden eene agtkantige Koepel, 25 voet lang en breed,   Jen de Waeteren te Kleef. 6i en WaeUflroom, met de aldaer op en afvaerende Scheepen; en in het onnafpeurlyk blaeuw der Lucht, verloren zich de Torens van Steden en Dorpen, welke men by helder weêr en met Verrekykers duidelyk onderfcheiden, ja de by de 4 Mylen ver afgelegen Veiling Weezei, en het Steedje Buderik zien kan. Digt voor ons aen deezen Berg, zagen wy de uit de ftruiken fpringende gevlakte Dam-Herten, welke hunne Jongen nahuppelden; en een weinig na beneden in.de vlakte van de warande, gingen de Paerden en Koejen weiden, die grinnikten en loeiden, aen de andere zyde van deezen Berg, op de Landftraet na Nymegen, zag men Koetzen en Karren ryden, en Menfchen voorby reizen. Onze oogen hadden zo veelderlei Tegenftanden en Voorwerpen, dat wy niet wiften, waer wy beginnen en ophouden zouden; want als wy het een betrachteden , konden wy ons van het zelve niet afwenden, om het ander te zien; en wanneer wy wat anders ontdekten , vergaten wy wederom het eerfte; en zo bleven wy altoos in eene onverzadelyke Begeerte, het zelve van nieuws te befchouwen, en nogthans konden wy ons niet zat zien. Daer is waerlyk geen Uitzicht in de waereld, zeide de Heer Rofeboom , die by deeze te vergelyken is; waer de Natuur alle haere vermogens zo doet t'faemenloopen als alhier. Hier vind men Bergen, Dalen , Wouden , Koorn en Weiland, Stroomen, fchoone Uitzichten , de reinfte Waeteren en eene Gezondbron, wild en tam Vee, en Gevogelte by elkander. Deeze Starren-Berg is in een Woud, van EikenBoeken- Ypen, en zulke Boomen van de Warande gelegen, van den toen zynde Stadhouder alhier, den Vorjt Joh: Mauritz van Naffau-Siegen aengehoogt , eene fchoone Linde daerop geplant, en de gemelde 11 Alleen daer door gehouwen zynde geworden. Wy  6i Lieflyke Vermaekelykheden Wy overzagen deeze fchoonheden met verbaesdheid , waerby de Heer Leliendael deeze woorden uitriep : O Hertverkwikkende Vertooningl Hier Jlicht ik met vermaek myn woning, Daer olm, en yp en gladde Beuk Ten Hemel met hun Kruinen ryzen. O Boffchen! wie moet u niet pryzen, Om 't geen gy geeft voor oog en Reuk. Wat mag dan wel een Atheift denken, fprak de Heer Schutte, wanneer Hy hier ftaet en deeze fchoonheden ziet? Zoude Hy wel gelooven, dat dit alles, zo by Geval en van zelfs, zonder de Hand vaneenen Almachten , Alwyzen Schepper, zich heeft konnen vormen? Daer zyn, antwoordde de Heer Engelbrecht, diergelyke menfchen, die zich fterke Geeften noemen (want de Naem Atheift is te haetelyk) welke uit Hoogmoed zo Dom en onbefchaemd zyn, dat zy zulks durven beveiligen. Dit flag van menfchen noemt de Schrift Dwaeze, die in hun Hert zeggen, daer is geen God.^ Ik geloof niet, viel'erdeHeer.S'cto^tuffchenin, dat 'er vernuftige menfchen zyn konnen, die in hun Harte vaftelyk gelooven, dat 'er geen God is. Want het is hun Gemoed ingedrukt; maer moedwillig willen zy het niet weeten: Zy willen het zich maerwys maken en overreeden, op dat zy dies tevryerinhun roekeloos leeven konnen voortvaeren. Ik ben altoos over deeze Efprits Forts of fterke Geeften, die men billyk Efprits Sots, dwaeze Geeften, noemen moeft, niet te vrede geweeft. De Heer Nieuwentyd, die dit foort het beft kent, doordien Hy eertyds ook een derzelven geweeft is; noemt dezelve ongelukkige Philofophen, onzekere Twyffelaers, ongelovige en beklaeglyke Efprits Forts. Het is waer, zeide Hy verder, dat zy ongelukkige Philofophen ja onvernuftige menfchen  Jen de Waeteren te Kleef. 63 fchen zyn; want indien zy maer vernuftelyk oordeelen konden of wilden, zo zouden zy niet zulke dwaeze en opgefmukte belluiten maeken, die van een Barbarifch menfch, ja van eenendommenHottentot vernuftiger gemaekt worden. Deeze hovaerdige Efprits Forts, gelyk zy zich noemen, zyn de grootfte weetnieten in de Natuurkunde; die uit de groote hemelfche Lichaemen, derzelver Beweginge en verren afftand; uit de menigerlei Schepfelen op Aerde, onder de Aerde, in de Zee en Rivieren; ja uit de > allerkleinfte Diertjes of Wormpjes, welke wymetde bloote Oogen niet zien konnen, maer door een Vergroot Glas moeten voorgefteld worden, den grooten Schepper niet verneemen konnen, die, zeg ik, wanneer zy in de Natuurleer eenigzins recht ervaeren waren, vernuftelyker oordeelen en met diepen Eerbied eenen Almachtigen, Alwyzen en goeden Schepper erkennen en pryzen zouden. Deeze wilde ik met den Heer Broches aldus aenfpreeken: Gy, die tot Lof uw s Scheppers zyt gehoor en, Wyl gy met open Oog en wyden Oor en De Gaven u gefchonken hoort noch ziet, En dus den Geever ook geene eer noch biedt, Gy zyt niet waerdig, dat Gy hoort of ziet. De Heer Engelbrecht gaf Hem zyne toeftemming, zeggende : Op dezelve wys zegt onze Ridder Cats iets diergelyks van de Efprits Forts: Voorwaer gy, die befchout zoo wonderbare zaken, Die nooit Gedierte wrocht, of menfch heeft konnen maken, Zyt of geweldig bot, of uyt 'er Aart verkeert, Die zo veel Meefters hebt, en zyt nog ongeleert, Wat onbegreepen Magt, hoe wonder hoog gereezen, Moet in het aertze Dal, in Zte en Hemel wezen, Wie Godt hier niet en ziet en eert als dat betaemt, En dient van nu voort aen geen Menfch te zyn genaemt. De  04, Lieflyke Vermaekelykheden De Klok fioeg 12 Uuren, en wy bevonden, dat onze Maeg van 't gedronken Bron-Waeter, eenen Honger tot het Eeten bekomen had ; deswegens moeften wy van deezen aenlokkelyken Berg afgaen. Wy hadden in de Warande in de Herberg , naby de Bron, onze Maeltyd doen beftellen, en fpysden aldaer, met de andere in dit Huis logeerende Bron-Gaften, en onzen Bron-Artz. Het Huis was t' eenemael met Bron-Gaften bezet, dat wy daerin niet logeeren, maer wel fpyzen konden ; weshalven wy nog 4 dagen wagten moeften, tot dat de Kuur-Gaften hunne Kuur voïtooit hadden, en naer Huis reisden; toen betrokken wy hunneKamers. De Heer Schutte maekte ons bekend, dat Hy deezen Bron Gaften hunne Kamers bezorgt hadde, die hem een Maend voor hunne Aenkomft daerom verzog t hadden. Want, zeide Hy, die geene, welke de Kuur alhier ondergaen willen, doen wel, wanneer zy een Maend voor hunne Aenkomft aen my fchryven, my ook den Dag van hunne Overkomft, hun Getal, en hoe veel Kamers zy noodig hebben, laeten weeten; als dan laet ik niet na, de Kamers voor Hun te befpreeken. Anders weeten zy niet, of zy aen de Bron kunnen te recht komen, en moeten dan in de Stad gaen logeeren. Doch de BronKuuren worden jaerlyks met den eerften Juny begonnen, en met den halven September geè'indigt. Wy dankten den Heer Schutte voor het gegevenebericht, en het fmertte ons, dat wy zulks niet vooraf geweten hadden. Men difchte op, wy gingen neerzitten, en fpysden faemen. Over Tafel hadden wy allerlei aengenaeme Gefprekken. Elk verhaelde, wat Hy nieuws gezien en gehoord had. Wy vraegden den BronGaften , of zy eene groote werking van de Bron Kuur aen zich gewaer wierden ? Zy vertelden ons met vreugde, hoe krank zy hier heen' gekomen waren, en  Aen de Waeteren te Kleef. 6 ƒ eh hoe Gezond zy zich thans bevonden; daerby zy den zegen Gods roemden. De Eetzael, waerin wy fpysden , heeft een fchoon Uitzicht over den Karper Vyver en deszelfs Fontein, door eene Allee van Denne-Boomen , op de tweede Fontein by het Amphitheater, zo dat men aen de Tafel zittende, 2 Fonteinen teffens fpringen, en dé in de Allee wandelende Ferfoonen voor zich ziet. Aen de Rechter zyde van dit Huis is een Berg, met groote Eiken bezet, en beneden aen denzelven een Prieeltje. Als men voor de Deur van deeze Eetzael treed, aen de Leuning van den Karper Vyver, zo kan men 6 Torens en het Sticht Eltenberg van verre ontdekken. Boven deeze Zael is de Billard-Kamer, die even hetzelve fchoon Uitzicht heeft; en neven a dezelve zyn 4 Vertrekken met goede Bedden voorzien, om de Bron-Gaften te logeeren. Na de gehouden Maeltyd begaven wy ons in de Allee, en zetteden ons in dezelve een weinig neder; ftraks ftonden wy weêr op, om ons van den Slaep te onthouden. Ondertuffchen was de Koffy en Thee toebereid ; wy dronken dezelve met veel genoegen, en de Heeren rookten een Pyp Tabak daerby. Daerna klommen wy op den agter het Huis gelegen zo genaemden Bot er- Berg, door eenen gemakkelyken weg, die aen beide zyden met jonge Dennen beplant is. Booven op deezen Berg heeft de Heer Schutte 5 Linden laeten planten, welke met Banken voorzien zyn. Wat men maer van de Natuur verwachten kan, is aldaer by eikanderen te zien: Landfchappen, Steden, Dorpen, Rivieren, Bouwland,Beemden, Wouden , Bergen en Vlaktens, alwaer eene op honderderlei ivys verwiffelende Afgelegenheid, aen deeze fchoone Landftreek zulk een Uitzicht geeft, dat wy onzeOogen daervan niet afwtnden konden. Wy zagen van' verre het Dorp Qualburg, het Slot Mooiland, en de Dorpen Till, Keilen, WTarbyen, de Steden Emrik E Griet-  g6 Lieflyke Vermaekeljkheden Griethuizen, Doesburg, Arnhem, nevens Hoog^ Eiten en Needer-Eken, de Dorpen Rinderen, Huihuizen, Millingen, enz: waervan de verafgelegenfte in de blaeuwe Lucht zich fchynen te verliezen; mitsgaders den Rhyn en de Wael met de ScheepenNader voor ons ontdekten wy het Huis Ganswyk of Genaden-Dal; in de Warande de Waterenburg, en by de 20 Alleen : Wy zagen ter Rechter hand over het Huis van den Fontein- Meefter, op de SpringFonteinen , en de Bron-Wandelry , het nieuwgebouwde Bron-Huis en de Waetergracht, waeruit de Koeijen en Paerden pleegen te drinken en hunnen Dorft te leffchen. Agter ons na Kranenburg en Nymegen heen', was het Woud, en in de vlakte, de Krib, alwaer de Herten 's Winters hun voeder krygen._ Dit Uitzicht gelykt na eene natuurlyke Land-Kaert s zeide de Heer Rofeboom, daerop men de voorgemelde wonderbaere vermengingen van Steden, Dorpen, Kafteelen, Wei- en Bouw-Land, Alleen, Rivieren enz: in de Natuure voor zich ziet. Jae wel eene natuurlyke Land-Kaert, zeide de Heer Schutte, zy is met natuurlyke verwen en ftreep en afgezet, ofgejllumineert. De veele Alleen, de menigerlei Laenen by de Steden , Dorpen en Velden , maken zekere Afdelingen op deeze Kaert; het geele Bloeifel van Raep Zaet, het donker geele van de Rog, de vaele Verwe van het rype Koorn, het Smaragd groene der Beemden, het blaeuwe van de verafgelegen wydte, het witte van den Rhyn en de Wael, welke alhier in eene wonderbaere vermenging aengetroffen worden, Hellen menigerlei Landfchappen voor. ö Hoe aenlokkelyk en verrukkend is dit Uitzicht! riep de Heer 'Engelbrecht; diergelyken ik nooit ge-r zien heb, waerby Hy in verwondering uitriep: De  Aen de Waeteren te Kleef. 67 Dc Zin word hier verrukt, de Qeefi verliefl zig ganfch , In alle Heerlykheid, Pracht, Orden, Pronk en Glans, ê Wat is hier de Menfch! heel nietig zou hy weezen, Kon hy niet uit het Werk des Meefters grootheid leezen. Deeze Berg is met recht een natuurlyk SchouwToneel te noemen , op 't welke men by elke omk-eering des Lichaems nieuwe Vertooningen in een ontelbaer en welgepaft getal, en met het grootfte genoegen ziet, die de konftigfte Maelder der Landschappen niet nabootzen kan. Het oog verheft zich in de blaeuwe verafgelegen wydte van 3 of 4 mylen ver, zo dat men a/les niet naeuwkeurig bemerken, noch duidelyk onderfcheiden kan ; waertoe een fcherp gezicht, en een heldre Zonnefchyn op het midden van den dag vereifeht worden. De gefchakeerde klaerheid, de lieflyk geverwde fchyn, de blaeuwe, witte en groene glans, en de onteibare Vermengingen, verfchaften ons duizenderlei Aengenaemheden, die door het oog in'tHarte drongen. Wy befchouwden met het grootfte genoegen nog eenige reizen deeze voortreffelyke Landftreek, en gingen den gemakkelyken weg wederom af, dien wy opgekomen waren. Toen brak Vrouw Godari in deeze woorden uit: Is 'ê niet een zoetvermaek, dat ons hier mag gebeuren, Te zien byeen gevoegt zo veelerlei couleur en, Hier rood, daer Hcmelblaeu, en geel en jeugdig groen, Geen Schilder heeft de magt den Schepper na te doen. In 't afgaen wierd befloten , dat wy ons naer de Gezond-Bron begeeven en daer uitruften zouden. Wy hadden ons in dezelve naeulyks neergezet, als de Heer Engelbrecht onzen Bron-Artz den Heer E % Schut-  63 Lieflyke Vermaekelykheden Schutte vraegde, uit welke Ingredientien of Deelen dit Mynerael water beftond? Uit deeze vraeg oordeelde de Heer Schutte terftond, dat de Heer Engelbrecht een Artz zyn moeft, en zeide: Ik merk wel, dat myn Heer meede van de Kunft is: het is my zeer lier, dat ik onverwagt eenen Kennaer van de Myneraele Wateren by my hebbe. Onze Bron befbaet uit een vlugtig yzer Vitriool, of VitrioolSpiritus, eene Alcalize okergeele yzere Aerde, en een Middef zout; gelyk ik zulks in myne Bronbefchryving in 't 4de Hooftdeel met genoegzaeme Proeven beweezen heb. Gelyk myn Heer Engelbrecht , als het hem belieft, de Proeve zelfs maeken kan , en dezelve aldus bevinden zal. De Heer Engelbrecht nam de Proeve nog eens met het Gal-Appel-Poejer , toen wierd het water aenvankelyk blaeuw en terftond daerop zwart; waerby hy ons verzekerde, dat zulke Verwen van 't yzer-Vitriool oorfprongelyk waren. De Heer Schutte gaf een glas met Vioolen-Stroop uit de fchranken, dien de Heer Engelbrecht in een verfch geput glas water drupte, waervan het groen wierd. Daerna bracht hy een glas, waerin Oleum Tartan per Deliquium was, en gaf zulks den Heer Engelbrecht; hy goot iets daer van in een verfch gefchept Mynerael-water , het welk een groen en geel Sediment medebragt. Ik zoude meer Proeven aen 't zeer waerd Gezelfchap vertoonen konnen, fprak de Heer Schutte ; en indien ik daerop ware bedagt geweeft, zoude ik meerdere zaeken gereed hebben. Edoch de Heer Engelbrecht zal dezelve by leedige uuren, indien hy aen dewaerheid eenigzins twyffelen mogt, maeken konnen. Ik twyffel in 't minfte niet daeraen, antwoordde de Heer Engelbrecht, maer ben daervan reeds overtuigt. Daerop toonde de Heer Schutte de Yzer-Steenen, welke aen de Plaets, alwaer de Bron is, uitgegraven waren. Men kon daeraen zeer duidelyk merken, dat zy  Aen de Waeteren te Kleef. 69 zy yzer by zich. voerden, benevens een Zwavelgruis, Pyrites genaemt. Dit is de Bergftoffe, fprak hy, waervan de Bron haere Myneraele kragt heeft. Daerby gaf hy den Heer Engelbrecht van het Sediment, of de door het water neêrgeflagen oker-geele yzere Aerde, met die verzekering, wanneer hy dezelve in een Smeltkroes gloeien, en wederom koud zou laaten worden , de Zeilfteen dezelve aen zich trekken zal. Indien het aan de Vrienden behaagd, zeide de Artz, wil ik u de natuurlyke Yzer-Aderen , zo als zy in den Berg gewaffchen zyn, en door denzelven gins en weder loopen, duidelyk toonen, zonder dat men noodig heeftin een diepe Berg-holte te klimmen. Daerop voerde hy ons aen 't einde van de Bronplaets ter zyde aen den Berg, waervan de bovenfte Aerde afgevallen was, en toonde ons de ontblootte Yzer - Aderen, waervan de Heer Engelbrecht met zynen ftok eenige ftukken digt yzer uitftiet, die wy met verwondering befchouwden. Nu ziet gy, myne Vrienden, fprak hy, waervan daen de Bron zyne kragt heeft, en dat het laffe leugens zyn, die zommige Artzen en Apotheekers by ons van deeze Bron uitftrooien , dat namelyk alhier ganfch geen yzer te vinden , en de yzerkragt flechts van den Artz verzonnen zy. Een groote hoop van deeze Yzer-Steenen lag tegen over de Eron, welke de Artz met Karren had laeten t'zamen brengen. Deeze Steenen zyn groote en zwaere Klompen , waeraen men uiterlyk een Zwavel-gruis ( Pyrites) waerneemt, en als men ze in ftukken flaet, vind men daerin een Kern van witte of geele oker-aerde, die in een yzere baft befiooten is; wanneer men deeze Aerde of den Kern in 't vuur laet gloeien, word ze rood, en geeft een goede verwe, welke tot Olie-verwen kan gebruikt worden. Wy namen eenige ftukken van deeze Yzer-Steenen mede, om die t'huis aen onze E 3 Vrien-  '7© Liejiyke Vermaekelykheden Vrienden te toonen, en anderen daer door te overtuigen, hoe rykelyk dit Mynerael-water met diergelyk yzer voorzien zy. Ik vind waerlyk wat meer in deeze Bergen en in 't water, als ik gedagt had, fprak de Heer Engelbrecht, want diergelyke yzer-Aerde konnen andere Bronnen en Baden, ah het Spaa, Piermont, Scbmalbach, Egsr, Wildongen, Amen, Embs, enz. zo niet vertoonen, gelyk deeze Bron, en deshalven kan ik den Vrienden deeze Bron met goeden grond aenraeden te drinken. Met welke Mynerael-water, vraegde hy verder, komt deeze Bron het naefte overeen? De Heer Schatte antwoordde: met het Egerze; gelyk zulks ook het Koningl. Opper-Collegie der Doctooren te Berlin in deszelfs goedkeuring aen Zyne Koningl. Majefteit geoordeelt heeft. Hoe, vraegde de Heer Engelbrecht, heeft het Koningl. Opper-Collegie der Artzen in Berlin van dit Water een Proeve konnen neemen? terwyl iktevooren vernoomen heb, dat zich dit water, zonder zyne kragt te verliezen, niet laet vervoeren. Zekerlyk, antwoordde de Heer Schutte. In de Maend lebruary wierden eenige Fleffen vol van dit Mynerael-water, als het koud was, op het Koningl. aU dergenadigft Bevel, derwaerts gezonden. Alhoewel men de Proeven wel zo nauwkeurig niet neemen konde, als hier aen den Bron; doordien dé Bodem in de Fleffen reeds met een geelbruine ökeragtige Aerde bezet was; nochtans heeft het met GalAppelen vermengt, noch wat van de paersfe verwe bekomen ; weshalven het gemelde Opper - Collegie het daer voor houd, dat de echtfte Proeven het alderbeft by den Bron te neemen zyn. Ondertuffchen heeft het echter uit den Bodem en de blaeuwe verwe van de Gal-Appels zo vee! konnen befpeuren, dat het een yzer Vitriool , eene okergeele Aerde, en een Zout by zich voert; en daeruk befioten-^ dat dit  f% Lieflyke Vermaekelykheden ke eene gezegende werking aen zich befpeurt, en ons geraeden hebben herwaerts te reizen. Men mag zeggen, wat men wil, begon de Heer Rofeboom , de Myneraele Bronnen en Baden zyn, volgens de uitfpraek van Arnobius, een ongemeen ge~ febenk der Goddelyke Barmhartigheid te noemen. Waerom ook Seneca Lib. IV. de Benef. c. 5. vraegt: - Non dat Deus Beneficia ? quid ergo medicatorum Torrentium vena? quid in ipjis littoribus aquarum calentium exundatio ? Dat is, geeft God geene weldaden ? wat zyn de Gezond-Bronnen anders ? wat zjn de Bronnen van warme Wateren ? En Claudianus in Idyllio de Apone ipreekt daervan aldus: Sahe Paonia; Largitor nobilis undce! Dardanii falve gloria magna foli 1 Publica morborum requies, commune medentum Auxilium prafens, Numen, inemta falus! Ariftoteles en Plinius erkenden iets Goddelyks en wonderbaer in dezelven; andere befpeurden daerin de weldoende Handen der Goden, en eigenden hunne Deugden aen de Tegenwoordigheid van eenige Godheid toe. Weshalven het oude Heidendom, de vermaerdfte Bronnen aen hunne Godheden toegewyd hebben; als zommige aen Jupiter, andere aen Hygea, andere aen Juno, andere aen de Zon, en andere aen JEfculapius. Gelyk dus de Baden te Trivoli aen Hygea, of de Godinne der Gezondheid, en die te Bourbon aen Ammon toegewyd geweeft zyn. Men heeft ook Ao. 1240. te Baden in Zwitzerland, aen de groote Fontein in de Aerde , verfcheiden Afgodsbeelden gevonden. Te Wisbaden in de zogenaemde HeidenMuur, zyn de naemen Jupiter, Juno en Mercurius te leezen. Doch al wie onder ons, fprak de Fleer Engelbrecht, de Gezondbronnen en Baden maer met: vernuftige oogen aenziet, en derzelver oorfprong onder  Aen de Waeteren te Kleef. 73 onder de Aerde, werkingen en oogmerk overweegt, die vind in dezelven Klaere fpooren van de Goddelyke Almagt ; Wysheit, Goedertierenbeit en Voorzienigheit. Want dewyl dezelve in de binnenfte Klooven des Aerdbodems, de diepfte en verborgenfte Gangen vlieten; moet men zig ten hoogften verwonderen, hoe het toegaet, dat zy door eenen zo wyden weg, zich allengskens verzamelen , en ten laetften in eene opene Fontein uitbreeken. En overmids in de Aerde zo veelerlei foorten van myneraele en zoutige zappen zich bevinden, waervan de minfte het menfchlyk Lichaem nuttig zyn: maer eensdeels zo geftelt zyn, dat indien zy zich ook met het water vereenigden, zy nochtans geene nuttighet ter Gezondheit byzetten; en anderdeels ook van eenen zeer venynigen aert zyn , die ons een dodelyk nadeel zouden konnen toebrengen: zo moet men hierby de Wysheit, Goedertierenbeit en Voorzienigheit Gods bewonderen , dat zulke hylzaeme Myne' rael-Bronnen en Baden , by den grooten ondcraerdzen Voorraed van zo veelderlei ook fchaedelyke Dingen, alleen dat geene aen zich neemen, wat zich tot de Natuur van 'f menfchlyk Lichaem het befte voegt, en tot hunne Gezondheit dient. Verder moet men de wonderbaere werking namelyk, dat zy tot zo veele Krankheeden en Gebreeken nuttig zyn,bewonderen; daer andre Kruiden, ook de, op het konftigfte toebereide Dranken, Poeiers, Pillen en Tinftnuren, maer tot twee of drie Krankheden ten hoogften dienen konnen. Waerby nog merkwaerdig is, dat, wanneer alle Artzenyen in d'Apotheeken niet vermogend zyn zommige Krankheden te geneezen, en de practicaale wetenfchap van de geleerdfte Artzen ter Cuur niet meer toereikelyk, en wanneer zy de Patiënten twee, drie of vier Jaeren te vergeefs in de Cuur gehad hebben, veele onkoften daeraen befteed geworden zyn , ten laetften dezelve tot de Gezond-Bronm E 5  74 Liefyke Vermaekelykheden tien en Baden, als het eenigfte Hulp-middel moeten wy* zen. Deswegen zeg ik: Hier vliet voor veelerlei Gebreeken Een Polychrefi van taonderdaed, Waervan men zich kan troofi toefpreeken, Wanneer ons de Arts niets hopen laet. Daerenboven kan men de Myneracl Wateren veel aengenamer, en in grooter menigte drinken danandre artzenyen: het welk des te nodiger is, daer eene Doorfpoeling , en zuivering , van het het geheele Bloed en alle zappen , als ook eene opening van de verftopte Deelen vereifcht word; zonder dat daervoor Afkeer ontftaet, gelyk van andre Geneesmiddelen wel gefchied; weshalven door zulk eene menigte van het gedronken water de Cuur des te zekerder en gewiffer volbragt word. Dus zyn de Gezondbronnen en Baden een groote fchat van een Land, eene onbekende weldaed van den goedertieren Schepper voor het menfchlyk Geflacht, een open* baer Teeken van zyne allwyze Voorzien!gheit. Weshalven die Artzen welke dit mynerael-water zo volftrekt veragten , en verkleinen , of voor onkundige in de Natuur- en Geneeskunde, als de ware Eigenfchap van zulke Wateren niet kennende, of voor boos* aerdige Benyders van zulke heerlyke Gaven Gods te houden zyn ; die, om hun byzonder voordeel de Kranken Jaeren en dagen in hunne Cuuren ophouden, kwellen, en hun veele vergeefse onkoflenveroorzaaken. Ik hoor reeds, fprak de Heer Schutte, dat de Heer Engelbrecht een onpartydig en opregte Artz is, waervan men 'er niet veele aentreft; gelyk ik zulks by deeze en by de Scbwelmer Bron menigwerf ondervonden heb. Wy moeten van hier haeften, fprak de Heer Engel*  Aen de Waeteren te Kleef. 75 gelbrecht, wyl de Koetswagens op ons wagten, en wy nog de nieuwe Bron-Herberg vooraf bezien willen : Alleenlyk wil ik deezen wenfch over onze Bron eindelyk hier noch by voegen: Ach God! beivaer toch uit Genade, Noch langen Tyd deez" Edlen Hoed; Dat menig een hier Drink en bade, Die zyn Geneezing zoeken moet: Op dat ook de Nakomelingen. Tot uwen Roem Jleeds mogen zingen. Wy gingen daerop in de nieuwe Bron-Herberg, Waerin ter flinker Hand een fchoone groote Zael is, die uitziet op de 4 Spring - Fonteinen, het Amphitheater, op het Bron-Drinkhuis, op de Alleen, en op het lange Water-Canael; uit welke Zael men de Brongenooten kan zien wandelen. Ter Regter Hand zyn ook % Vertrekken, en agter deeze het Bad, met het ontkleed-Vertrek. Dit Bad is gelyk het Bad te Aaken en te Embzen, waerin men met Trappen gaet en 6 Perzoonen teffens baden konnen. Het mynerael-water word daer toe in eenen grooten Keetel warm gemaekt, en door eene Kraen in het Bad geleid. In dit Bad is nog een andre Kraen, waeruit men zo veel van het koude mynerael-water by tappen kan als men wil, en tot bereiding van het Bad nodig is: Al 't welk de Heer Doctor Schutte dus beitelt heeft. Achter de Zael is de Keuken, en een Vertrek voor den Waerd. Boven zyn 5 Vertrekken achter uit. Beneeden is eene fchoone KelderK;uken, en een groote Kelder. Dit Huislegd op een Eiland, rondfom in 't water, in de aengenaemfta ftreek van het Dier-Perk, en heeft het befte uitzicht. Men kan aldaer met den Hengel ofhetNetviffchen, of ook op een andre wys zyn vermaek hebben. Dit Huis legt veel aengenaemer en naeder by de Bron dan  76 Lieflyke Vermaekelykheden dan het andre, en is ook voor den geenen, die het Bad gebruiken moeten, het gemakkelykfte. Wy begaven ons van daer, en klommen wederom in onze wagens; de Heer Schutte nam affcheid van ons; wy dankten Hem voor zyn Gezelfchap, en voeren in de Stad naer ons Logement. Na dat wy uitgeklommen waren, rufteden wy wederom uit; want wy bevonden ons vermoeit van al het wandelen , dat wy niet gewoon waren. Ondertuffchen wierd het Avond Eeten toebereid. Wy verbeeldden ons toen nochmaels, al wat wy by de Gezondbron deezen Dag gehoort, wat wy by de Spring-Fonteinen en in 't Amphitheater gezien, als ook 't geen wy op den Starren en Boter-Berg in 't Bron-Huis en in de Alléén ontdekt hadden. Ik geloof niet, fprak de Heer Rofeboom, dat in Europa een aengenaemer Plaets is, als de Landftreek om Kleef, en inzonderheit deszelfs waarande. Alles, wat in de Natuur fchoon is, treft men in de waarande als in een Middelpunt aen, en kan derhalven een kort begrip der aerdfche volmaektheeden met recht genaemt worden. De fchoonfte Linden omarmen als 't ware elkander, en geeven aen de in hunne Alleen wandelende Bron-Gaften een verkwikkelyke belommering voor de brandende hitte der Zonne, en in de koele fchaduwe eenen liefiykên Reuk van haeren Bloeffem. Hier ziet men het Amphitheater met de SpringFonteinen; daer den Boter-Berg: Hier hooge Eikeboomen op den Berg; daer de Alleen van Linden in de vlakte. Flier wandelen en ryden de Bron-Gaften; daer huppelen de Dam-Herten met de Paerden in de Weide: Hier ziet men de Zwaenen, op het lange Water-Canael zwemmen; daer de Ganzen t'zamenloopen: Hier hoort men de Menfchen muficeeren, lacchen en fcherfzen; daer de Vogels op de Boomen luidskeels zingen • Hier fchrecuwt de Specht; daer roept de  Jen de Waeteren te Kleef. 8 f Na 4 Maenden , namelyk den 24. Oclober, liet ik de Kas tot den Berg, agter in de Scheyplaetszetten , en myne Berglieden wierden aenftonds daerop tot de reis op het Schip geroepen. Ik floot de Scheyplaets , en eindigde mynen arbeid voor deeze reis tot op het volgende jaer. Toen liet ik in Maert 1742. van 3 andere Berglieden, uit het Graeffchap Mark , een Kuil agter het Amphitheater 28 voet diep graven, tot dat wy Yzer-Steenen, en het Mynerael-water aentroffen ; maer wyl de MyneraelBron aldaer , van het toevlietend wild water ver-' dorven wierd, liet ik gemelde Kuil of Put wederom toewerpen. Nochtans had ik deeze nuttigheid daervan , dat ik daer door verzekert wierd, dat 'er een Yzer-Metael en eene Mynerael-Bron voorhanden zy. Offchoon de Bron in de Scheyplaets, genoegzaem Mynerael-water tot de Bron-Cuur gaf, zogt ik nochtans aen andere plaetzen na meer, waertoe ik eenige fpooren gins en weder aentrof. Wy graefden na dezelve, en vonden ook hier en daer wat Myneraelwater; maer dat geene beftendige Bronnen waren , waervan zommige van het wilde water onzuiver wierden, maer andere na weinige dagen ophielden te vlieten. Eindelyk ontdekte ik eene levendige Bron, in den wandelgang na den Karper-Vyver, die ik verordineerde in te vatten, en tot het Badwater gebruikt word. Ondertuffchen wierd het Huis tot het drinken, vooreerft en tot behulp, van Planken opgeflagen, aen welkers plaets een Brondrinkhuis van Steenen zal gebouwt worden. Daerop keerde ik wederom tot de Bron in de Scheyplaets, leidde dezelve door eene Pyp van 110 voet lang, in het Bronhuis, in de vorm van eene Spring - Fontein , en verzorgde dezelve met eene Kraen, om dit Mynerael-water in de Drinkglazen van de Bron-Gaften daer door te tappen. F 3 Op  8S Lleflyke Vermaekelykheden Op deeze wys volbragt ik myne onderneeming door Gods byfland, tegens het vermoeden van alle Menfchen , en tot elks verwondering , gelukkig; waer mor ik den Almagtigen en goedertierenen God Lof, Prys , Eer en Dank zegge. Ik moet het toefhen, zeide de Heer Engelbrecht, dat gy veel gehazardeert, ook veele zorgen en moeite by deeze onderneming gehad hebt; het welk u weinige konnen nadoen. Want die eene Bron ontdekken , en op deeze wys tot fhnd brengen wil, moet eene goede kennis van de Mynerael-Wateren hebben, (waeraen het den meefte Artzen ontbreekt) en een Bergverftandige zyn, die met Bergmannen zulk een werk voorzigtig uitvoeren kan, en zich daerby geene moeite laeten verdrieten. Het is waer , indien ik , antwoordde de Heer Schutte , niet verfcheide Bergwerken in Duitfch'and bezocht, de Metaelen, Mynen , Groeven, Scheyplaetzen, Smelten, Beproeven enz. gezien had, en reeds voorheen eenige jaer en te Schwelm Bron-Artz geweeft ware, zoude ik dit gewichtige werk mooglyk nooit ondernomen hebben. Dus kan men niet weeten , waertoe zomtyds eene weetcnfchap , offchoon zy niet tot het Metier te behooren , maer Hechts eene bloote nieuwsgierigheid fchynt te zyn, wel eens dienen kan. Myne Bergmannen, fprak hy verder, als zy aenvanglyk de zwarte Yzer-Aerde braken, die zy voor eene aentooning van Steenkoolen aenzagen, en my raedden van den arbeid af te flappen , zouden my verwart hebben, en het werk onvoltooid gebleeven zyn , indien ik de Mynen en Stoffen , mitsgaders derzelver Aenwyzingen niet beeter gekent had, dan de Bergmannen zelfs. Hierby kwam nog, dat byna een yder myne onderneeming voor een dwaes'beftaen hield, 't welk met fpot en fchimp zoude eindigen. Men fprak van  Aen de Waeteren te Kleef. 87 van my byna in alle Gezelfchappen. Sommige, doch de minden , welke my kenden , vertrouwden my nog veel toe, dat ik niets zonder grond zoude ondernomen hebben, indien ik het niet wid uit te voeren. Andere daer en tegen oordeelden, dat myn yoorneemen ongegrond en eene vermeetele daed ware, waerby zy zeer gevoelig fpottedcn. Nog andere, die my genegen waren, beklaegden my by zich zelfs, dat ik my dus opentlyk blootdellen, en myne agting verliezen zoude. Ja ik kon het yeeien uit de oogen, leezen, dat zy my befpotteden; en hunne veelvuldige uitdrukkingen gaven zulks duidelyk te verdaan. Wanneer ik van den arbeid wederom in de Stad kwam, en men my van verre zag, dak men de Hoof-, den by malkanderen, en zag my te gemoet, waer uit ik reeds befluiten kon, dat men van my fprak: maer ik hield my, als of ik zulks niet merkte. De eerde vraeg was, of de Bron haed gevonden zy, en wanneer de Cuur haeren aenvang neemen zoude? Aen nieuwsgierige Toefchouwers ontbrak het my niet, die by 20, 30 en meer, 's Namiddags op eenmael t'zamen uitkwamen , mynen arbeid befchouwden, het water proefden, en menigerlei vraegen deed en. Dit alles maekte my niet verwart, veel minder moedeloos in myne arbeid, maer veel meer des te yveriger: inzonderheid, terwyl ik wel verzekert was, dat de Bron een goed Mynerael water is. Ik was alleen daer over grootelyks bekommert, om dat ik niet weeten konde, of de Bron zeer veel en genoegzaem water tot de Drink-Cuur en tot het Baden opgeeven zoude of niet. Deshalven konde ik van zorgen in veele Nagten niet flaepen, evenwel moed des daegs de moeilyke arbeid voortgezet worden; het welk my zeer vermoeide. Ik mat de uitvloejing der Bron, hoe veel water dezelve in eene uur gaf,. F 4 en  88 Lieflyke Vermaekelykheden en bevond, dat het zelve tot de Cuur genoegzaem ware ; weshalven ik de Bron met een Kas van 12 Aamen groot liet invaten: waeruit het water door de Pyp in het Bron-Huis geleid, en aldaer getapt Word. Na yolbragtte moeilyke en kommerlyke arbeid, begon ik den 17. July 1742. onder Gods milden Zeegen, de eerfte Bron-Cuur, welke te vooren in de Niéuws-Papieren was bekent gemaekt, en eindigde dezelve den 15. September met eene gewenfchte goede uitwerking, tot volkomen vergenoegen van een iegelyken Cuur-Gaft. Voor deezen Zeegen dank' ik God nog dagelyks en lofzinge zynen heerlykften Naem, dat my myn werk tegen alle vermoeden gelukt is, en ik dus niet een iegelyk ten fpot geworden ben. Gy moogt van geluk fpreeken, fprak de Heer Engelbrecht, geheel Kleef moet u daer voor danken, en verplicht blyven, dat gy zo een koftelyk werk aengevangen , gehazardeert, onvermoeid voortgezet, en onder Gods Zeegen gelukkig voleindigt hebt; het welk veelen Kranken tot geneezing, en de Stad Kleef tot geen gering voordeel dienen zal. Nochtans zyn 'er veele, fprak de Heer Schutte, die deeze Bron met nydige oogen aenzien, heimelyk veragten, en den geenen, die dezelve gebruiken willen, uit alle krachten afraden. Zoude het wel mogelyk zyn, viel hem de Heer Rofeboom in de reede, dat 'er diergelyke Menfchen gevonden wierden , die zulk een edel Schepzel en byzondere weldaed Gods veragten durven ? Gewisfelyk, antwoordde de Heer Engelbrecht, ik ken de Medicynze Jaloufie al te wel; gelyk het heet: Figulus figulum odit. Terwyl zommige de Mynerael-Wateren, uit vrees, dat hun dezelve in hunne Praótyk het voordeel ontneemen mogten , by elk voor gevaerlyk uitkryten;en andere, gantfeh geene behoor- lyke  Aen de Waeteren te Kleef. 89 Iyke kennifle van de Mynerael-Wateren hebbende, en met een blind vooroordeel tegen dezelve ingenomen zynde, deswegen zulke heerlyke middelen uit onverftand verachten , die God ter Geneezing van veele zieke Menfchen tot hier toe uit de Aerde heeft laeten vlieten, gelyk zulks de dagelykze ondervinding genoegzaem geleerd heeft. Dog andre willen, onder het voorvvendzel, dat de een of andre Cuur-Gaft korten tyd na de Bron-Cuur geftorven zy, de Mynerael - Wateren verdacht maken : daer het immers bekent is, (1) dat de Mynerael Wateren zo min, als de alderbefte Artzenyen de Menfchen onfterffelyk maken konnen. (2) dat meer Kranken na het gebruik der Artzeny middelen, als na de Myneraele-Wateren fterven. (3) Dat de Mynerael-Watexen veel zagter, zekerder en met de Menfchlyke Natuur meer overeenkomende zyn, als alle konftelyk toebereide Artzenyen. Offchoon ik, fprak de Heer Schutte, van zommiger Artzen en Apothekers Jaloezy, Nyd en Vooroordeel niet eens fpreeken wil, moet ik echter zeggen, dat ook by andre buiten de Artzenv, zig zomtyds eene Jaloezy en Nyd openbaeren. ,,Ik heb een Vrouwsperfoon teSchwelmge}, kent (voer hy voort,) die de Bron byna by alle vreemde Bron-Gaften veragtte, terwyl zy nog„ thans jaerlyks dit Water 's morgens ganfch vroeg „ in haer Huis haelen liet, het zelve Cuurwys „ dronk, en in haer Huis heimelyk daerin baedde. „ De eenige oorzaek was deeze, namelyk: zy was „ bevreeft, dat indien de Bron in een goeden Naem , en Faem kwam, zy by zulk eene gelegenheit van *, haere Uitlandze Verwandten , Bekenden , ook „ van de geenen, aen welken zy eenigermate ver„ plicht was , bezoek zoude moeten aenneemen; „ het welk haer te duur zou te ftaen komen. Dier„ gelyken my meer bekent zyn". Edoch dit alles konde den Roem van de buiten dat reeds te voren , F 5 we"  po Lieflyke Vermaekelykheden wegens veel misbruik in verachting gekomen Schwelmer-Bron , niet beletten , maer hoe meer de Bron veracht was, dies te meer kwam dezelve, onder Gods zeegen, binnen i Jaeren, wederom in eenen goeden Faem en grooten Toevloed. Dat heet immers regt, fprak de Heer Rofeboom , wat God wil zegenen, dat kan de geheele Werelt niet tcgengaen. Op dezelfde wyze ging het my ook in 't begin by de Kleefze Gezond Bron , voer de Heer Doctor Schutte voort. Zommige Buitenlandfche Artzen flrooiden uit: (i) dat de Kleefze Bron niet eene natuurlyke Mynerael-Bron, maer een van my door Kunft uit yzer gemaekt water zy. Hoe fmakeloos dit is, is daeruit bekend; dat men geen Mynerael - Water, in zulk eene Qualiteit en Quantiteit, gelyk het Kleefze Water, door Kunft namaeken kan. Daerenboven ziet men digt by de Bron de Yzer-Aderen door den Berg loopen, waer uit de Bron ontftaet, en waervan die haere Myneraele Kragten heeft. Nog andre gaven voor, (2) dat ik de goede Mynerael-Bron bedolven had, waerdoor het wilde water daer by gekomen, en de Bron dus ganfchlyk verdorven ware. Doch deeze uitgeftrooide onwaerheit wederlei zich zelfs , wyl ik de Bron niet aangeraekt, veelmin bedolven had, en alles ganfch onwaer bevonden wierd: en offchoon deeze eene Bron al bedolven wierd, zo zyn 'er echter nog meer andre niet verre van daer. Doch 'men heeft in tegendeel bevonden, dat, ze- ' dert de gewelfde Gang in de Aerde is vervaerdigt geworden, en de Bron eene doorvloejende Lugt bekomen heeft, het Mynerael - Water eene veel fterkere Myneraele kragt behouden heeft, het welk ik niet aileen aanftonds befpeurde, maer ook een ygelyk, die te vooren dit Mynerael-Water gebruikt of gedronken heeft, zeer klaerlyk proeven konde. Dies dat, hoe meer de Benyders ons Mynerael-Water ver-  Aen de Waeter en te Kleef. 91 verkleinden en met onwaerheden tragteden te lafteren, Cqd deeze Bron dies te meer zegende, en dezelve meer en meer kragten verleende, het welk met de heerlykfte werkingen en gelukkige Cuuren beveiligt wierd. Het vooroordeel, het welk men gemeenlyk tegen inlandze zaken heeft, dat dezelve niet zo goed en krachtig zyn, als uitlandze,en ver gehaelde Dingen, zit bykans in de Gemoederen van alle menfchen. Hier van daen is mogelyk het fpreekwoord ontflaen: wat vreenis is het alleraengenaemfie. Zeer wel fpreekt de Heer Profeffor Hofman in zyne DisJertatie van de voortrejj-elyke nuttigheit der gemeene Water Baden in inwendige Krankheeden daervan : God heeft in de inlandze en flechte zaeken, die elk hebben kan , en niet veel'koften, die van zich zelfs uit de Aerde voortkomen, meer kracht gelegt om te geneezen en gezond te maken, als in de zeldzaemfte en koftelykfte gewaffen en metalen, die men met groote koften uit vreemde Plaetzen komen laet, en uit de Aerde graeft,en daeruit door wydlopige Chy» mize Kunftgreepen eene Artzeny komt te bereiden. En kort daerop, zegt hy verder,wat voor eeneheerlyke medicynze kragt fleekt 'er niet in 't gemeene water. Gewis, indien 'er een middel in de Warelt den naem van eene univerfeele medicyn draegen mag, zo verdient het zelve zulk eenen Tytel voor alle andre. Waervan men in de Dijfert. de Aqua medicina univerfali de Bewyzen breedvoeriger naleezen kan. Wy agten, voer hv voort, onze Salie, Lavendel, bitter Drieblad, Eer en Prys, Duizend gulden kruid enz. zeer weinig, welke in Ooft-en Weft-Indien nogdierbaerder als Thee, Coffy &c. gehouden, en teegens dezelve met voordeel verruilt worden. Op deeze wys is het ook met alle inlandze Bronnen en Baden gelee-  pi Liejlyke Vermaekelykheden leegen. Want men zal gemeenlyk bevinden, dat veele van de geenen, die digt by de Bronnen en Baden woonen, niet zo veel achting voor dezelve hebben, als andre, die ver daer van vervreemd zyn, ja het gebeurt dikwils, dat zy uit onverftand of een opgevat vooroordeel dezelve verachten ; gelyk ik zulks in de Landftreek om Aaken, Embs, Spaa, Schwalbach £fc. aengemerkt heb. Ik erinner my, fprak de Heer Schutte, dat een zeker Burger in Schwelm , die zeer bleek en geel uitzag, en met het malum Hypochondriacum bezet was, na het Bad te Aaken gereift is, om aldaer zyne gezondheid te erlangen. De Artz vraegde na zynen toeftand, en teffens waer van daen Hy kwam ? Hy antwoordde van Scbwelm. Ei,; fprak hierop de Artz, dan keere myn Heer vry wederom na Huis, en drinke de Bron aldaer, die voor zyne krankheit beeter dan dit water dient. Hy volgde desfelfs Raed , dronk van de Schivelmer Bron, en wierd beeter geneezen dan wanneer hy te Aaken de Cuur gehouden had. Hier te Kleef, verhaelde Hy verder, ging het niet beeter. De meeften konden wegens een gevat vooroordeel , niet geloven , dat 'er eenige kracht in de Bron was. Andere waren bevreeft, dat het inwendig gebruik van deeze Bron hun kwalyk mogt bekomen. En dit des te meer, wyl eenige Artzen hun gebruik van de Bron , als zeer gevaerlyk, afgeraeden hadden, met by voeging, dat men eerft moeft zien, hoe veele 'er van de Bron fterven zouden. Weshalven niemand de eerfte zyn wilde, die de Cuur hield. Elk wagtte, om te voren aen anderen te zien , hoe zy zich na de Cuur bevinden zouden. Tot myn geluk waren alhier eenige Heeren en Dames, die te Embs de Cuur gehouden, het Spaa, en Piermonts- en Sek* zerwater geneeskundig gedronken hadden, en van My-  Aen de Waeteren te Kleef* 93 Myneraele Wateren vernuftelyker oordeelden. Deezen raedde ik de Cuur van onze Bron aen; zy dronken de Bron met een goed vertrouwen, zonder vreeze van daer door befchadigt te worden, en befpeurden goede werking. Terzelver tyd kwamen ook eenige uit Amfterdam, Wezel, Emrik &c. indeBronCuur, welke alle de goede uitwerking van de Bron roemden. Haeft volgden hun veele uit de Stad Kleef, die dezelve goede werking aen zichbefpeurden. In 't volgende jaer 1743. bevonden zich eenigeuit Amfterdam, Utrecht, Haerlem, Leeuwaerden, Nymegen, Wezel, Emrik, Kanten, enz. by de Bron-Cuur, die gezamentlyk veel nut ter genezing befpeurden, en op deeze wys continueerde het in de volgende jaeren uit andere Nederlandfche Steeden , als Middelburg, Enkhuizen, Delft, Leiden, Hoorn, Alkmaer, Vlifflngen, 'sHage, 'sHertogenhof ch, Zutphen, enz. In 't eerfte jaer, namentlyk in 1742. dronken 85 Perfoonen, in 1743. dronken 130, in 1744. dronken 150, en in 'tjaer 1745. 180 Perfoonen de Wateren van deeze Bron, tot geneezing hunner quaelen, en befpeurden alle een goede uitwerking. Verfcheide Uitlandfche Artzen kwamen ook by onze Bron, om derzelver eigentlyke gefteltheid zelfs te onderzoeken, als de Lyf-Artz van zyne Hoogheid den Prins van Oranje, en ook Profeffor in de Medicyne te Leiden, de Heer Winter. Uit Hardertsyk de Heeren Profeffores de Gorter, Vader en Zoon. Uit Duhberg de Heeren Profeffores Timmerman en Leidenfroft. Uit den Haeg de Heer Doctor Schwenke. Uit Zutphen de Heer Doctor van Es. Uit Nymegen de Heeren Doctores Degener, Klinkenberg en van Crevelt. De Lyf-Medicus van den Vorft van Waldek en Bron-Artz te Wildungen, de Heer Doctor Ovelgun. De Lyf-Medicus van den Heer Graef van der Lipp-Schaumburg, de Heer Doétor Schmidt. De Heer Doctor Roederer uit Straesburg. De Heer Doctor Brandhorfi uit Berlin. De Heer Doe-  94 Lieflyke Vermaekelykheden Doctor de Bry uit buffeldorp. De Heer GarnizoensArtzen Wetje, Bbrkenhagen en Doctor Kempken uit Wezel. De Heer Doctor Raifoir uk Gelder. De Heer Doctor Schonenberg en Blanc uit Creyfeld. De Heer Do£tor Blanker uit £^h. De Heer Doctor Melchior uit l£nj«*, en uit verfcheidene andere Plaetfen meer; welke _ alle door de Proeven dat geene bevonden, 't welk ik in myne Bronbefchryving daervan gez'e nochtans is dezelve naer zynen ouderdom heel gezond , alhoewel ftyf en onvermogende ; daerby fmaekt hem het eeten beter dan allen anderen. Wanneer iemand 50 jaeren in hunnen Orden geweeft is, zo word hy Jubilarius genaemt; die als dan ter viering van zyn Jubüteum , aen het Convent eene Recreatie geeft. Deeze Paters , voer de Heer Schutte voort, offchoon zy in 't geheel geene vafte Inkomften hebben , maer alleen van de gaven der goedhartige lieden keven moeten , deelen nochtans weekelyks eens of tweemael Brood en* Soepen uit aen de Armen , 't welk zy overig gehouden hebben. Zy raeken geen geld aen , maer wat men hun geeven wil, word aen hunne geeftelyke Moeder of Bewaerdfter gegeeven , die daer voor het nodige bezorgt. - De verzorging der Kranken is by hen byzonder goed, zy zyn als dan op een warm Vertrek, leggen op een vederbed met goede Dekens voorzien, alhoewel in hunne Kappen; (ten zy het de hoogfte nood en de krankheid vereifchte, dezelve uit te trekken) aen nodige Artzenyen en naerftige oppaffing, als ook aen goede fpys en drank ontbreekt het gantfchlyk niet; zo dat ik zeggen kan, dat zy de befte verzorging hebben: overmits hunne Orden het beveelt, hunne Kranken na hun uiterfte vermogen te bezorgen. De Heer Rofèboom zeide tot hem, gy zyt zekerlyk hun Artz, wyl gy ons zo veel van deeze lieden hebt konnen berichten. Ja, antwoordde hy, ik ben de Artz van de Minoriten, Capucynen en Bagynen, en daarom met hun zeer wel bekent. Onze Dames betoonden een verlangen, voortaen ook de Bagynen in haer Kloofter, 't welk de Berg Sion genaemt word, en van den Auguftinus Orden is, te bezoeken. De Heer Doctor en zyne Vrouw boden zich aen met ons daer heen te gaen, wanneer wy den Coffy zouden gedronken hebben; onG 5 dertus-  106' Lieflyke Vermaekelykbeden dertuffchen zond hy zyne Maegd tot de Priorefle, en liet aen dezelve onze aenkomft bekent maeken, die ons venvagtte. Gemelde Convent heeft in 't jaer 1428. zyn begin genomen, in 't jaer 1440. is het eerft recht opgebouwt, en de Berg Zion genaemt geworden; hondert jaeren daerna , als in 't jaer 1528. is het tot den grond afgebrand, maer na dien tyd wederom opgebouwt. Terftond daerop wierd tot de Vefper geluid; wy Honden op, en gingen daer heen, om de Bagynen te hooren zingen, edoch met die belofte, dat wy na de Vefper wederom by den Heer Schutte wilden inkeeren. Dit Kloofter legt tegen over zyne wooning, zo dat men maer eenige treden daer heen te doen had. De Priores, benevens de Onder-Priores, en eeneZufter, ontfingen ons aen de Poort, en leidden ons in de Kerk. De Bagynen, waervan 'er 14 in getal zyn, waren reeds op het Koor, en zongen de Vefper, waerbyzich het Orgel hooren liet. Na geëindigde Vefper bezagen de Dames het Kloofter, terwyl wy zo lang in den Tuin vertoefde. In het Spreekvertrek was eene oude Bagyn, die allerlei Poppen van Monniken, Capucynen , Nonnen, Biffchoppen en Preekten, insgelyks Naeldekufjens , gemaekte Bloemen , enz. te koop had. Onze Dames kochten eenige daervan, op dat zy t'huis aen deeze Ordenslieden denken, en anderen toonen konden. Gemelde Beelden zyn omtrent 8 duim hoog, hebben aengezichten van Wafch, en de kleeding van juift het zelve gewaed gemaekt, waermede de levendige bekleed gaen. Dezelve wierden in Doozen ingepakt, en aen onze Bedienden gegeeven. Wy gingen van daer met onzen BronArtz wederom naer zyne wooning, en wierden aldaer met veele oprechtheid wel onthaelt. Een groot Boek in de vorm van eenen Atlas lag 'er op de Tafel  Aen de JVaeteren te Kleef. 107 fel onder het Spiegel; 't welk wy voor eene verzameling van veele Land-Kaerten aenzagen. De Heer Engelbrecht, een goede Artz , vraegde den Heer Schutte, of hy ook een Liefhebber van de Natuurkunde ware, en iets op zyne R\eizen vei zamelt hadde? Ik zal de Eer hebben, gaf hy ten antwoord, een weinig daervan voor te leggen. Hy nam dat groote Boek, en leidde het voor den Heer Engelbrecht, die het opende; toen zagen wy, dat het een Herbarius vivus was, met veele naerftigheid en kosten vervaerdigt, diergelyken men zelden ergens, ook in de grootfte Boekzaelen, aentreffen zal. Wy verwonderden ons alle daerover, dat de Kruiden en Bloemen hunne natuurlyke verwen behouden hadden ; daerby waren de Kruiden op fchoon wit Reaal papier, met gedrukte Randen en Bloemen-Potten, zeer aerdig vaftgehecht, zo dat elk ftuk eenebyzondere natuurlyke Schildery voorftelde. Eylieve, fprak de Heer Engelbrecht, diergelyk werk had ik hier niet vermoed , en vraegde, hoe veele Banden van dit Herbarium 'er zyn? De Heer Schutte antwoordde, dat alle Kruiden wel opgekleeft, maer nog niet ingebonden waren; maer na zyne gilling, zoude dat werk bykans zo tot 24.. diergelyke Banden uitmaeken: en dat hy naer eenige Uiilandfche Kruiden, die hem ontbreeken, wagte, welke zyn Zoon nog verzamelen zoude. Ondertuffchen , als wy dit Boek doorbladerden, was hy op zyne Studeerkamer gegaen, waervan hy allerlei Steenen bragt, zeggende, hier is nog een ander Herbarius, en toonde ons Steenen, in welke men allerlei Kruiden, met fteelen en bladen, zeer duidelyk zien konde, welke hy uit de Bergwerken had meedegebracht. In andere Steenen konde men ook Vilfen, Spinnen, Zeemoffelen, enz. ook Hout en Kampernoelies , die verfteent waren, insgelyks Zeemoffelen, die half fteen en half koper, ook die gantfeh  io8 Liefiyke Verm&ekelykheden gantfch yzer geworden waren, erkennen. De Heer Engelbrecht gaf ons te kennen, dat dit Overblyfzels van den Zondvloed , en dus de oudfte Oudheden zyn, die men in de wereld aentoonen konde. Ten tweedenmaele bragt hy ons eenige Bergftoffen na beneeden, waeraen men zien konde, hoe de Metalen, als het Goud , Zilver , Koper, Tin, Yzer, Loot, en andere Mynftoffen in de Bergen waffen. Insgelyks toonde hy ons een klein Bergwerk met Berglieden, en hoe zy arbeiden, benevens verfcheide andere merkwaerdige dingen. Wy bewonderden aen dit alles de oneindige Almacht, Wysheid en Goedertierenheid van den grooten Schepper , waerby de Heer Leliendael de woorden van Jacob Cats aenvoerde; In't korte, watje ziet in Bloemen, Dier en, Kruiden, Dat konje na de Tugt en u ten goede duiden: Want die met regt verjland hier op de zinnen keert, Word zonder leezen wys en zonder Boek geleerd. Ik breng my, fprak de Heer Schutte, by de ontelbaare menigvuldigheid der Schepzelen Gods, de woorden van den Heer Profeffor Halier te binnen, namentlyk: O driemael groote God! ook zyn gefchaepen Zielen, Voor uwe Daeden veel te klein ; Zy zyn oneindig groot, en die ze wil verhaelen, Moet zo als Gy oneindig zyn. Myns bedunkens, fprak de Heer Rofeboom tot den Heer Schutte,zoude men de Atheïften of Fort Efprits, eigentlyk Sots Efprits, by aenwyzing der menigerlei Schepzelen overtuigen konnen, dat 'er een Alwys, Almachtig en Goedertieren Weezen, het welk wy God noemen , zyn moet. Want wie is het, die in het groo-  Aen de Waeteren te Kleef. 109 groote Wereldgebouw alles, van het grootfte tot op het allerkleinfte, met zo veel kunft en na zekere Regelen gemaekt en ingericht heeft? Wie heeft doch zo veele Millioenen zaeken , die in hunne Natuur en werking zo zeer onderfcheiden zyn, in zulk eene verwonderingswaerdige overeenftemming gezet?De Waereld heeft zich immers zelfs niet maken konnen, wyl ook de bekwaemfte Konftenaer geen eenig zandkorreltje maaken kan, zo moet 'er immers een Almachtig God zyn, die de geheele Waereld gemaekt heeft. De Heer Leliendael voegde daerby, men heeft nog nooit een Volk gezien, dat niet eenen byzonderen God gelooft; ook de wildfte Volkeren hebben zich zelfs Goden verkoren, die zy aenbidden. Tendoorluchtigen bewyze , dat in aller menfchen Hart en Confcientie gefchreven en ingedrukt zy, dat 'er een wys en aenbiddenswaerdig Weezen zyn moet. Daerom fpreekt de Heidenfche Plutarchus tegens een Epicurifi: „ Wanneer gy de Aerde omtrekt, zo kunt gy „ Steeden vinden zonder Muuren, zonder Geleerd„ heid, zonder Koningen, zonder Huizen , zonder „ Rykdom en Geld, die nog van hooge Schooien „ nog van Schouwfpeelen iets weeten: maer eene ,, Stad, die geenen Tempel en Goden hebben zou„ de, heeft niemand ooit gezien". Het is waer, antwoordde de Heer Schutte ; doch wegens moedwil en weêrbarftigheid willen zy het niet weeten. Recht natuurlyk, voer hy voort, fchildert de Heer Holler de Atheiftery met deeze Vaerfen af: Verdoemde fpotterny, gy wysheid van de Gekken! Die eene onwetenheid uit Hoogmoed komt verwekken, Gy hebt der zaeken prys voor eerjl by ons verwert, Dat Deugd belachelyk, en ondeugd aerdig werd. Sints dat u in Parys een zwerm van dertle Jeugd, Verkoor tot tegenstand en grondlykheid en LJeugd. enz. Wy  I io Lleflyke Vermaekelykheden Wy hadden deeze en meer diergelyke Betrachtingen, onder welke de tyd ongemerkt voorby liep, en het laeter geworden was, als wy dachten. Het was reeds half 9 uuren geflagen , overzulks ftonden wy op, dankten den Heer Schutte en zyne Vrouw, voor alle beweezene beleeftheid, en gingen wel vergenoegt naer ons Quartier, alwaer wy de Tafel gedekt vonden. Over Tafel erinnerden wy ons verfcheide zaeken, die wy den gantfchen dag door gezien en gehoord hadden ; en wyl het laet geworden was, begaven wy ons kort na het eeten ter Ruft. Des anderen morgens verfcheenen wy wat vroeger aen de Bron , als de vorige dagen, wyl wy meerdere glazen water drinken moeften. Wy deelden onzen Bekenden en Vrienden dat nieuws meede, het welk wy met de Poft van gifteren verkreegen hadden; en zy deeden het zelve van hunne zyde; zo dat de tyd met vraagen en vertellingen voorby liep. De Bron-Gaften haefteden zich naer hun Logement; maer wy bleeven nog eene wyl aen de Bron, en zetteden ons by het Bronhuis neder. De Heer Schutte ging by ons zitten , en onderhield ons met een aengenaem gefprek, het welk van de ydelheid en dwaesheid der menfchen handelde. Alles in de waereld is ydel, fpreekt de wyze Koning Salomon. Die geene zyn dwaezen, vervolgde hy , die het tydelyke hooger dan het eeuwige fchatten; en die zyn de grootfte dwaezen, die om tydelyke en ydele Eer , om goederen en welluften, het eeuwige , namentlyk de Zaligheid, ver/pillen; welke daerna zeggen zullen, wy dwaezen hebben den rechten weg gemift. Verder zyn het dwaezen , welke zeggen, daer is geen God. Zelfs in het gemeene leeven vind men veele en menigerlei dwaezen; want weinige worden 'er gevonden, die niet van zich bekennen moeten, dat zy ooit eene dwaesheid zouden  111 Lieflyke Vermaekelykheden Maer alhier heeft de Graef Adolph te Kleef, met den Graef van Meurs en 34 Heeren uit de Ridderfchap, in 't jaer 1381. op den dag van Cunibertus, eenen Orden van Zotten en derzelver Gezelfchap gefticht, waervan de Stichtingsbrief, met het Zegel van deeze 34 Heeren, op het Archiv alhier bewaert word; wiens Copy, in Dithmars aenmerkingen by Tefchemnachers Annales Clivenfes te zien is. Het Ordensteeken, het welk de Meedeleden op hunne Kleederen geftikt droegen, verbeeldde eenen Zot , die eene half roode en half van Zilver geflikte Kap met geele Schellen en zwarte Schoenen aen had, en eene vergulde Schotel met Vruchten in de hand hield; 't welk de byzondere liefde, die de eene tegens den anderen had, beduiden zoude. De dag van hunne t'zamenkomft was alhier te Kleef, de eerfte Zondag na St. Michaël, en deeze Vergadering fcheidde den anderen Zondag daerna: uit welke Vergadering niemand mogt te rug blyven, als maer alleen die geene, welke of krank, of zes dagreizen verre van huis waren. De Inhoud van deezen Brief was , dat zy alle jaeren eenen nieuwen Koning en zes Raedsheeren uit hun midden verkiezen, en dathy, die den Zot niet dagelyks op het Kleed droeg , ieder reis 3 Tournois Groffen aen de Armen geeven zou, welke Tournois ook die geene , die van deeze jaerlykfche Vergadering te rug bleef, betaalen moeft. Des Dingsdags morgens vroeg gingen zy t'zamen in de Kerk van onze Lieve Vrouw, om voor den geenen te offeren en te bidden, die van hun gezelfchap geftorven waren: en die geene, welke met andere Kameraeden in vyandfchap geraakten, moeften zich op den Vrydag voor het Hof verzoenen, enz. Inderdaed was deeze Orden een wys Gezelfchap , 't welk maer op 12 jaer was ingericht geweeft. Diergelyken Orden en Zottengezelfchap, Respublica Babinenfis genaemt, wierd ook in 't midden van de XIV. Eeuw  Jen de Waeteren te Kleef. 113 XIV. Eeuw van zommige Grooten in Tooien opgericht , daeronder een met naeme Pfomka, het Hoofd was, en van wiens Ridder-Goed, niet verre van Dublin, dit Gild den Naem bekomen heeft. Zy maekten daerin na de wys van de Pooize Republicq, eenen Koning, Ryksraed, Kaftelein, KroonsJagermeefter en andre Bediende meer. Die nu iets belacchelyks aen zig had, dien zonden zy een Beroep tot zulk een Ampt in 't Huis* By voorbeeld, die al te veel met Honden omging en daervan fprak, dien maekten zy tot Kroons-Jagermeefter: Die al te veel Rodomontades van zyne Courage maekte, die was Kroons-VeldHeer, enzo voorts. Niemand mogt weigeren zulk een Ampt aenteneemen, indien Hy de zaeken niet kwaeder maeken, en nog meer wilde doorgehaelt zyn. In korten Tyd wierd dit Gild zo flerk, dat byna Niemand aen het Koninglyk Hof was, die niet een Ampt daeronder had. Na hunne wet wierd geen Pasquillant onder hen geduld. Het Doei en Oogmerk van dit Gezelfchap was eigentlyk, dat de toenmaels opwaffende Jonge Lieden, alle kwalyk ftaende Gewoontens, mogten vermyden. Ik geloof zekerlyk, fprak de Heer Rofeboom, dat in dit Gild, de Tytel-Kleeder-en mode-Dwaezen, de Windmaekers en Praelders, de Poltrons, de ingebeelde Hovaerdigen, aenzienlyke Bedieningen zullen gehad hebben. De oogmerken van dit Kleeffch Gezelfchap zyn loflyk en goed geweeft, fprak Vrouw Godart, maer de Kleeding moet 'er kluchtig uitgezien hebben. De Voerman kwam met zyne beide wagens aen, en haelde ons wederom in de Stad* Wy verzogten den Heer Schutte, deezen Namiddag ons de Eer van zyn Gezelfchap te vergunnen en met ons na den Kleef zen Berg , Vreugden - Berg, als meede na Berg en Dal te ryden, dat hy inwil.0 * H ligde.  I r4 Liefiyke Vermaekelykht.den ■ligde. Na de gehoude Maelcyd reeden wy voorby zyne woonplaets, namen Hem by ons in onzen wagen, en. reeden op den Klecfzen Bert:. Deeze Berg is voorheen de Gerecht splaets voor de misdadigers geweeft; die aen de Galg en op het Rad gebragt wierden. Waervan daen deeze Berg de Galgen-Berg eertyds is genaemt geworden. Maer wegens zyn byzonder fchoon uitzigt, is het Geregt van óaetm Materbom gebragt, en deezen Berg heeft zyne Aon. Majeft. van Pruisfen, Frediik de- Eer fie , laten aenhoogen, met eene dubbelde Hegge van Beuken omzetten, in •'t midden daerop eenen "Linde Boom plariten, en met den Naem Kleefze Berg benoemt. Zo dat men tot in de Kroon van den Boom gemakkelyk klimmen, aldaer ruften, en van verre wyd zien kan. Om deezen Lindenboom zyn nog vier Linden geplant, die een groot open loofwerk uitmaeken, waeronder men w voor de hitte van de Zon bewaert, in de fchaduwe zit. »« . " ' Wry vermaekten ons onder deeze fchaduwe, en zagen van daer van verre rondfom, namelyk: (i) Den hoogen Toorn te Rhenen , in het Sticht van Utrecht. (2) Den ftompen Toorn te Cranenbwg. (3) De Stad Kymegen. (4) De Stad Arnhem. (5) De Stad Huiffen. " (6) De Stad Doesburg aen den Tffcl. (7) De Waal en den Rhw. (8) Den Starrenbergm den Dier gaet den. (9) De Stad Emrik en den Rhyn; (10) het Slot en de Stad Kleef &c. (11) De Stad Ca'car. (12) De Stad. Goch. (13) De Stad Gennep en de Mass. (14) De Kerk Bedbur. (15) De Kerk op den Houw, en (16) Nieuw Kloofter &c. : By dit zo heerlyk uitzigt, zeide de Heer Leliendaal, als wy van daar gingen: 0!  Aen de Waeteren te Kleef. tiï O! boe verkwikkend is de lommer, Daer wy gezeten zonder kommer, In fchaduw ruften van Abeel Van Eik, of net gekroonde Linden! IVat kon men acngenaemer vinden Dan dit natuurlyk Luftprieel? Aen deezen Berg, zeide de Heer Schutte, wof* den zomtyds Luft-Jagten van Konynen met Fretteeren gehouden. Men vind ook in deeze Landftreek , vervolgde Hy, en aen den Zandberg , als meede in den Diergaerden, zomtyds Diamanten, welke zulk eenen pragtigen fchyn, als de Oofterze van zig geeven, alleenlyk dat zy omtrent de hardigheid voor die van 't Ooften wyken. Men verhaelt, dat de Vorft. Joh: Mauritz van Nasfau-Siegen, eenen grooten welgeflepenen Kleefzen Diamant aen eenen Juwelier in Amfterdam gezonden hebbe, om denzelven te laaten zetten; en dat de Juwelier denzelven van den waeren echten nietheeftkonnenonderfcheiden, en eenen wat kleinderen, maar echten, daervoor ingevat en te rug gezonden heeft; over welk Bedrog gemeldde Vorft hartelyk gelacchen, en dit zyne Minifters verhaelt heeft. Dat in den Zand Berg, fprak de Heer Engelbrecht, overvloedig Goud te vinden, en daeruit met nuttig' heit te brengen zy; Insgelyks dat men alhier uit de Yzer fteenen zeer veel Yzer-Vitriool met voordeel maeken konne , gelyk Dirk Wesfel Linden voorgceven wil, is maer eene bloote fpeculatie. . Digt by deezen Berg, heeft de Heer Geheime Raed van Dieft, op de hoogte van zyn goed eenen kleine Starr.en-Berg geplant, die wel aengelegt is. Van daer reeden wy, na Materborn, en bezagen in het voorbyryden, het Goed van den Heer Geheimen Regeerings Raed van Himmen, en het naefi daerbyH a leg-  116 Liefiyke Vermaekelykheden leggende van den Heer Preefident en Kancelier van Raesfeld. Dit laetfte is een van de fraeifbe Goederen, 't welk na de nieuwfte wyze, en zo als het de gelegenheit van de Landftreek mee zig brengt, is aengelegt, en zeer vermakelyk: by het welk de Heer Kancelier eene diepe Bron heeft laeten graeven en opmuuren. Van daer reeden wy na het goed van den Heer Juflitie Direfteur van Motzfeld, het welk zeer aengenaem en heel fraei met veele Alléén beplant is; en van dit na den Krengden - Berg. Deeze Berg heeft een fchoon uitzigt op het natuurlyk Amphitheater, (het welk de Zandberg met deszelfs Boomen, en de Stad Kleef uitmaeken, daer het Kermisdaal ook heen ftroomt) op Eltenberg , Griethuizen , Emrik , Qualburg, op de Velden en Weiden. Alhier heeft de hoogftzaligfte Vorft, Johan Mauritz van hasfauStegen, in vorige Tyden een Huis laeten bouwen; waerin een Zael geweeft is , met baften van een Boom, Mos, Zee-fchulpen en Spiegels verciert; maer welk Huis in 't Jaer 1669 , op Paeffchen tot op den Grond afgebrand is. Op deszelfs Plaets is een ander Huis tot een Herberg gebouwt geworden; alwaar men Bier, Mol, Wyn, &c. hebben, of een Kopj en Thee drinken, onder de van gemelde Vorft, Joh: Mauritz, geplantte fchaduwagtige Linde-Boomen zitten, de over de Landftraet na Calcar, Kanten, en Wezel, beneeden aen den Berg voorby reizende Perzoonen en Wagens van naby voor zig zien, en zich aen het heerlyk uitzigt in de verafgelegenheit verluftigen kan. Ik geloof zekerlyk, fprak de Heer Rofeboom, dat gemelde Vorft een groot genoegen op deezen Berg moet gehad hebben , wyl Hy denzelven VreugdenBerg genoemt heeft, vermoedelyk, antwoordde de Heer Schutte, zo als ik my hier van zeer oude Lie. den, welke deezen Vorft gekent hebben, heb laeten  Aen de Waeteren te Kleef. 1 ten vertellen, heeft dezelve op deezen Berg , en in Bergendaal, met 'veel meer Genoegen geivoont, als op het Slot in de Stad; of fchoon hy daer de koflelykfte woning had. Want hy kende zeer wel de ydelheit der Werelt; weshalven Hy in zyn ouderdom, de Eenzaemheit hooger fchatte dan het Gewoel van de groote Hoven; (gelyk de Ridder Jac: Catshetzelve gedaen heeft i op dat hy door planten en Betragting der fchepzelen Gods, van zich zelfs en van de ydelheit van alle dingen, zynen overigen Levens Tyd onbelet doorbrengen mocht. Ik houde het met deezen grooten Vorft, fprak Vrouw Godart, en zegge met Sluiter: Wel, laten Steeden, trotfche Wallen, Met luifier van de Werelt brallen: Des Hemels Glory blinkt op 't Veld, En word 'er zigtbaerlyk vermeld. Daar 't vrugtbaer Koor en, op zyn Jloppelen, Of't Weilant groen van verfcbe droppelen, De Kudden Berg en Dal bekleen, Daer word met vreugd Gods lof beleên. Het is de waerheit, fprak de Heer Leliendaal, ik wenfch maer nog voor myn einde zo gelukkig te zyn, dat ik in de ftilte woonen en zeggen konde: Myn Ziel verkiefl een ftille wooning , En lacht om 's Wsrelts ydelheit, Die menig, doch te laet befchreit. De marmre Hoven van een Koning. Zyn Klippen, daer de Ziel op flrand. Wat kan ons meer vernoeging geeven, Het Hof, oft eenzaem buitenleeven? Voor my ik hou het met het Land. H 3 Na  12 4 Lïeflyke Vermaekelykheden Zo keft Mauritius, die, ah een koopre ftyl De nieuwe wereld Jlutte, en fiand hield in Brazyl. Daer Portugal en al de Zeekujl zwart van Wilden, Op hem hun grof Gefchut, Geweer en Pylen /pilden. De Grens der Staeten Jlaept op zyne wacht en zorg. De Stoel van Kleef, den Raed van 't Keur-Hoofd Brandenborg Bekleed h \ met zyn Deugd, wier Lauwren nooit verdorden. Op zyn Grootmeeflerfchap van Duitfchlands heilige Orden Heft Mahha nu het Hoofd veel trotfer uit de Zee, Ah Ottoman het Zwaerd wil rukken uit de fcbee, De Keizer en het Ryk hem als een Ryksvorfl eeren: Een Perel aen de Kroon van Naffau en zyn Heeren. Dat de Vorft dit Dal, zo wel tot zyne Gemoedsals daerna tot zyne Lichaems-ruft uitverkoren en toegewyd heeft, is niet zonder fftchtelyke oogmerken gefchied.' Vermoedelyk heeft hy zich daerby de woorden Pf. 23. vs. 4. te binnen gebragt, welke na den Grondtext aldus luiden: Of fchoon ik wandelen zal in een Dal der fchaduwe des doods, zo zal ik geen kwacd vreezen, want gy zyt met my, uw (lok en (laf zullen my vertroojlen. Want hy bouwde hier niet alleen eene kleine woning voor zyn nog kortduurend leeven , maer hy plaetfte ook daerby eene Grafftede of Ruftplaets voor zyn vervallend Lichaem, na zynen Godebehaeglyken dood : by welke hy de Graffchriften en Afchpotten , met de afch van de verbrande groote Romeinfche Veldheeren, die in deeze Landftreek geftorven zyn, in een Amphitheater na de vorm van een halve Maen liet oprechten en opfluiten, en daerby zynen Graffteen van yzer gegooten , zetten ; op dat hy daerby der fterflykheid, zo wel van de dapperfte Helden, als ook van zich zelfs mogt indachtig zyn, en in zyn leeven by tyds het Difcemori, offlerven leeren. Dit  Aen de Waeteren te Kleef. 12 j Dit in de vorm van eene halve Maen, met een vaft Cement of Sceen-lym gemuurde werk, of Amphiteater, verfierde hy inwendig met opgellooten Romeinfche Infcriptien of Graffchriften van de Romeinfche Veldheeren , en met Afchpotten, gevult met de afch der Overledenen; insgelyks met fteene Beelden, Kannen, Lampen, Muurbreekers,.^ric?fer genaemt ,en met groote Zeefchulpen en yzere Bloempotten of Vaten, en ftelde daerby zynen Graffteen, die in Siegen by zyn leeven Ao. 1663. van yzer gegooten was, waeraen deszelfs Stam-Wapen en Tytelen te zien zyn. De Romeinfche Infcriptien heeft hy deels op het Slot te Kleef, onder den QuartierTooren, in een diep gewelft, deels te Ouilburg,daer de Exerceer-plaets der Romeinen geweeft is, en aen andere plaetzen van deeze Landftreek, in de aerde gevonden, uitgraven en herwaerts laeten brengen. Hy ftierf in 't jaer 1679. in het 75fte jaer van zyn ouderdom; zyn Lichaem wierd in deeze Grafftede een half jaer in eene blikke Kift bewaerd , maer daerna na Siegen gebragt, en in zyne Hoogvorftelyke Grafkelder bygezet. Kort daerna hebben zommige Zwartmaekers deeze Woning van den Vorft geplundert,in hoope van daer nog wat Zilver te vinden j maer als zy niets gevonden hebben, wierd alles, wat daerin was, ook de Venfters, in ftukken geflagen en verdorven. In 't jaer 1702. den if. Juny, op Zondag Trini* tatis, wanneer Bouflers met Tallard van voor Nymegen weggejaegt wierden, en dezelve met de Franfche Armée in het Kleeffche Land vielen, en onder 7a/lard op het platte Land gins en weder plunderden, lloegen gemelde Franfchen de Afchpotten, die opgefloten waren, in ftukken, dat de afch daeruit viel, en alleen nog eenige fcherven daerin te rug bleeven. Over welke brutaale gruwzaemheid de Heer Langendyk L. C. pag. 33. dit zegt: He-  iz8 L'tejlyke Vermackelykheden Cecidit lello Variano. (jjja inférre liccbit. Publtus Ccelius Titi Films Lemonia (Tribu") Frater fecit. III. H I. O. M. CONSERVA * •g TORI. TERTINIVS. e» 1 V1TALIS MIL. LEG. * *B XXX. V. V. S. A. LIB. g PR^F. PRO. SE. ET. «► 1 SVIS. V. S. L. M. K *8 LVPO. ET. MAXIMO. 8* 5 COS. VI. KAL. MAIAS. §* Altittg L. C. pag. 39. verklaert het aldus: Jovi optimo Maximo Confervatori Tertinius vitalis miles Legionis XXX. Ulpia Viclricis , Scverian 1 NICVLAR. LEG. LEGÉ «8 XXX. V. V. L. M. » Alting geeft deeze opheldering, p. 40. Matnbus Treveris Titus Parternius perpetuus ccrnicularius kgati legionh Tricefima, Ulpia, Fiftricis, libens merito. IX. 1 HERCVLI SAX 8* ♦8 SAiNO, SACRVM 8» |* <8 V. S. L. M. Z «9 $999999999999999 3* Alting pag. 32. legt het op de volgende wyzeuit: Herculi Saxfano facrum C. Sulpicius maturus, legatus legionis XXII. Primigenice , Pi g «8 999999999999999999$!; XVII. 3 MARCINVS. SVRCONIS §* S F. BREVCVS. MILES. £ * EX. GOH. VIII. BREVC. ANN. e> *g XXX. V. STIP. XIII. H. S. E. §• *1 «g9999999999999999999» XVIII. «g ^ « MERCVRIO 8» g M. C. P. V. S. L. » *B & «g9999999999999999999» De Vorft, een geleerd Heer, vervolgde de Heer Schit!te , een Kenner en Liefhebber der Oudheden,hield 'deeze Infcriptien, en de by een elk van dezel- ; ve  Jen de Waeteren te Kleef. 13 f ve zich bevindende, en met de afch der verbrandde Romeineti aen gevulde Kruiken of Afchpotten, veel hooger als alle zyne Gebouwen en Plantagien, die hy zo wel in Brafilien , als in Opper- en NederDuit/chland, gemaekt had. Weshalven hy dezelve in veele jaeren met veele moeite verzamelt en herwaerts gebragt heeft. Deeze Verzameling der Romeinfche Infcriptien, fprak de Heer Rofeboom , is nevens de Afchpotten van de overledene Romeinfche Veldhceren, zekerlyk iets zeer zeltzaems en deswegen zeer veel waard geweeft. Maer nochtans zyn de Infcriptien, offchoon de Afchpotten daervan gekomen zyn, den Liefhebberen der Oudheden tot nog toe zeer aengenaem,en by hen in hooge waerde. Ik ben verzeekert, antwoordde de Heer Schutte, dat, indien men in de Verwulfsels onder het Slot, by Qiiaïburg , Rhynderen , Donsbruggen ,'Xanten, en andere Plaetzen naerftig nazoeken wilde , men nog veele diergelyken vinden zoude. 'Want, fprak hy verder, deeze Infcriptien, welke myne zeer waerde Heeren hier in Ber geniaal zien, zyn het nog lang niet alle, die hier in deeze Landftreek gevonden zyn: overmits Alt'mg van eene Steen, die bv Xanten gevonden, en hem ter zyner tyd van eene Liefhebber in Utrecht getoont is, gewag maekt, met dit Opfchrift: I 4 M. AN-  I4-Ö Lïeflyke Vermaekelykheden de des Vorften tydige verachting van de waereld en van alle ydelheid, en zeide: Gelukkig is de menfch, ja fchier gelyk de Goden, Die uit een zedig hert, de waereld is ontvloden , Die Geld nog Eerzucht broed: maer buiten alle pacht, Zyn affebeid uit het Vleefch, met ftille zinnen wacht. Daerop gingen zy van ons, zeggende, dat zy de Thee wilden laeten toebereiden. Deeze Grafftede beftaet uit groote dikke yzere Platen; welker beide zyde-ftukken.8J voet lang, en 41 voet hoog zyn: de beide andere aen het hoofdenen voeten-einde, zyn 41 voet breed , en even zo hoog. De bovenfte Lyft is 8 duim breed; het Pedeftal is insgelyks van yzer, 3 voethoog, aen beide zyden 95 voet, maer aen het hoofd en de voeten 51 voet lang. Dit ftaet op eene Muur van 1 \ voet hoog ; zo dat de gantfche hoogte 8 tot 9 voet uitmaekt. Boven aen de Grafftede zyn de Stamwapens van het Naffauwfche Huis, en deOrdens, maer beneden rondtom is de geheele Tytel van deezen Vorft te zien. Op het yzere Dekzel van deeze Grafftede ftaen deeze woorden: Johannis Mauritius , Najffavia Princeps , ordinis Johannis per Marchiam, Saxoniam , Pomeraniam & VéndaUam Magifler. 1663. Digt by dit Bergendaal is de Koninglyke FaifantGaarden, welken zyne Koningl. Majefteit in Pruisfen, Frederik de I. Glorieryker Nagedachtenis, aengelegt en rondtom met eene Muur voorzien heeft; maer waerin thans maer weinig Faizanten gehouden worden. Een goed vierendeel uur verder ter {linkerhand , legt het Dorp Qualhurg, van de Romeinen  Aen de Waeteren te Kleef. 14 j namentlyk regeeren. Want waer de vafte deelen zich na behooren beweegen , zo word de omloop des bloeds bevordert, en het zelve dun behouden: daerentegen, wanneer de vafte deelen zich al telangzaem beweegen , zo word het bloed dik ; waeruit ookfcherpigheid, verftoppingen en taeje zappen ontftaen. Hieruit kan men lichtelyk befluiten, dat de nuttigheid der Baden, zo wel in inwendige als uitwendige Krankheden , wyl zy in de vafte deelen werken , en dezelve in eenen natuurlyken Hand brengen , zeer groot zyn moet. De Ouden hadden verfcheidene foorten der Baden, die meeft beftonden uit jlecht water, het welk warm gemaekt wierd, en daerin men ging zitten. De andere waren drooge Baden, daer men door fterk inheeten in wel beflotene Vertrekken, of door opklimmende heete dampen van Zand of Keizelfteenen, het zweet bevorderde : desgelyks was 'er nog een andere foort, Infolatio genaemt, als zy, wanneer de hitte het hevigfte was , in den heeten Zonnefchyn een poos gingen zitten; waer door de overvloedige vochtigheid uit het Lichaem getrokken wierd. Daerenboven hadden zy ook Baden van koud water, welke zy in veele Krankheden zeer preezen; gelyk Strabo, Plinius, Hippocrates en Oribafius breedvoerig berichten. Door zulke Baden verkoelden zy in zekere omftandigheden de overtollige Lichaemshitte, en verfterkten de zwakke Leden. Daer komt de Bron-Artz, fprak de Heer Engelbrecht, die zal den Heeren en Dames het overige, naer zyne ervaring, het beft konnen voorftellen; weshalven ik myne reede befluite. De Heer Schut? te kwam by ons,en als hy was gaen zitten, verhaelde hem de Heer Engelbrecht, hoe verre hy in zyn Voorftel -van de Baden gekomen was; met verzoek, dat hy het overige van het gebruik der Baden, en K in  140* Ltefiyke Vermaekelykheden in welke ziektens dezelve voornamentlyk dienftig zyn, daer geliefde by te voegen. Wat het gebruik der Baden, namelyk de wyze, hoe men Baden moet, aenbelangt, fprak de Heer Schutte, daervan heb ik reeds in myn klein Tractaetje, van bet rechte gebruik en de krachtige werking van onze Kleefjche Gezond-Bron , eene wydlopige aenwyzing gegeeven, en tegen de feilen en het misbruik in het baden gewaerfchuwt. Derhalven zal ik thans tot onderrechting maer kortelyk deeze Regelen daervan aen de hand geeven. Die baden wil, moet (1) Zich tot het Bad vooraf wel bereid hebben, het zy door een goed afdryvend middel, of door eene aderlating, als 'er eene bloedrykheid voorhanden is. (2) Daegs voor het Bad floelgang gehad hebben: edoch daer zyn ook Natuuren, die tot verfiopping genegen zyn,en die door liet Baden week gemaekt en- tot opening gebragt worden. (3) Ter t'egter tyd baden, het zy des morgens om 9 of 10 uuren, of des namiddags om 5 of 6 uuren. (4) Niet te heet, maer melkivarm, of laeuw baden, op dat het bloed en de fappen niet in eene hevige beweging en opborreling gebragt worden; welke dan na het hoofd klimmen, en hoofdpyn, duizeling , of als zy op de borft vallen, magteloosheid, benaeuwtheid op de borft, enz. veroorzaeken. Hy moet verder (5) niet te lang in het Bad blyven; het 2ekerfte is, dat men de eerfte mael een half of \ uur in het Bad is; het andere maal een kwartier uurs langer, en dus verder tot op anderhalfuur. (6) In het Bad jtil zitten, en niet veel fpreeken. (7) Na het Bad zich in een warm Bed leggen, daerin een half of geheel uur zweeten, daerna zich in een warm gemaekte wafchplaets aenkleeden , en dan buiten de lucht blyven. De nuttigheid der Baden betreffende, zo moet men weeten, dat, zo ras men het Lichaem in het warme  'Aen de Waeteren te Kleef. 1^7 me Bad zet, de warmte eene groote uitfpanning in het Bloed veroorzaek, waer door de aderen grootelyks uitgeftrekt worden; hier door komt het bloed in eenen fchielykeren loop, de pols flaet heviger, het aengezicht word rood, en het zweet dringt by meenigte uit de huid. Het water zelfs veroorzaekt uiterlyk van alle zyden eene drukking, daarom word het bloed van de uiterlyke deelen inwendig in de Ingewanden met geweld gedreeven, waer door een fchielyker omloop des bloeds in de inwendige deelen ontfbaet. Door deeze heilzaeme werkingen worden daerna de taeje vochtigheden opgeloft, de verfloppingen weggenomen, en de afzondering der fappen zeer merkelyk bevordert. Hieruit kan men ligtelyk oordeelen, dat de Baden in het malum Hypocbondriacum in de vallende ziekte, melancholy ,fcheurbuik, verflopping van de milt en lever, ook in zommige koortfen dienftig zyn. Verder reinigen en verwarmen zy de verflymde en verkoudde Baermoeder, en dienen jegens de Onvruchtbaerheid, die van de verflyming der Moeder en de zwakheid der klieren voortkomt; insgelyks in den witte vloed en Moederbezwaering , in de verftopping van de guldenader ,, van de Maendelyke Zuivering en van de pis. Uiterlyk zyn zy goed voor fpasmodifcbe ziektens, als Razerny, ongerufien Jlaep met fchrik, hevige Tandpyn en Kolyk, welke uit den Nierfteen oorfpronkelyk zyn; insgelyks voor Venus-ziektens , fcheurbuikige onreinigbeden van de huid, uitflag, fcburft, enz. zy maken de harde gezwellen en verflyfde leden week. De voetbaden zyn nuttig in Razerny, ingewortelde hoofdfmerte, hoofdpyn op de eene zyde, fterk bloeden uit de Neus, langduurig waeken, korte adem, hertklopping , drooge hoeft, bloedfpuwen , Kolyk van de verflopte gulden-ader, benauwtbeid ,verfloppmg der Maendftonden en der fpeen-ader, roodheid der oogen en duizeling. De Heer Profeffor Hofman in Holle heeft K 2 eene  148 Lieflyke Vermaekelykheden eene Verhandeling van de voortreffelyke nuttigheid der gemeene Waterbaden in inwendige ziektens gefchreven en getoont, welk eene goede uitwerking men door gemeene Baden uit gemeen water verkrygen kon, als zy na de behoorlyke wyze ter regter tyd en na vereifchte omftandigheden gebruikt worden. Wy zien dit aen het vermaerde Tcplitzer-Bad, aen liet Pfefferbad in het Graubunderland, aen het Hirfchbergerbad , en aen het Slangenbad; want alle deeze i Baden beftaen uit gemeen zuiver water, en hebben L echter in de geneezing zo wel omtrent inwendige ] als uitwendige ziektens eene onvergelykelykeuitwer- I king ; welker heerlyke kracht byna enkel aen de I fynheid en reinheid van het water toe te fchryven is: gelyk de Heer Profeffor Hofman L. C. §. 8. zegt. 1 . Doch het is daerom niet volftrekt nodig, dat men na het Careh-, Aker- of Embferbad reift, als of andere Baden ook niet krachtig genoeg waren. Ik heb gemeent, fprak de Heer Leliendaal, dat men geen andre Baden heeft, als die van Natuur warm uit de Aerde komen; maer thans verneem ik wat anders; ik zie ook, dat men hier het Myne- | raai-water tot het Bad warm maekt„ en daervan veele nuttigheit gehad heeft. Hetzelve , antwoordde de Heer Schutte, doet men te Pyrmont, Wildungen &c. Ik heb het ook te Schwelm, en alhier met veele uitwerking gedaen: Ja ik heb een zekere Dame alhier in ons Kleeffch Myneraal- water laten baden, die in het vorige Jaer te Aaken zich gebaed,' maer .weinig nut daervan befpeurt , en van ons Bad de meefte werking gehad heeft. _ Insgelyks een jongeling van 22 jaaren, die m de Heupen, Knien en Enkels aen beide voeten geheel flap en krachteloos was, zo dat hy op twee Krukken gaen moeft, heeft 14 maal in ons water gebaed, met zulk een goede uitwerking, dat hy in de Natuur , namelyk eenige weeken na de volbragte Cuur, de  Jen de Waeteren te Kleef. 149 de Krukken weg doen, en zonder fbk gaen konde; gelyk hy dan tot op deezen dag ,• zedert 3 jaaren vlug en vaerdig gaet. Daerna kwam in het laetft voorleeden jaer eene Vrouwe aen onze Bron, welke voor 6 jaaren in de Kraem van den fchrik eene Beroerte {Apoplexie) in den rechter arm en voet gekreegen had, zo dat zy den arm niet op het hoofd brengen, en de arm en de hand gantfch mager en ftyf geworden zynde,met de hand niets vatten of houden konde. Deeze Vrouwe dronk van onze Bron, en na het derde bad kon zy de hand reeds uitftrekken, in den nek brengen, en iets daarmede houden. Na dat zy elf maal gebaad had, wierd zy volkomen geneezen, het vleefch wiefch wederom aen den arm en de hand, de krachten waren als de vorige, en zy konde met de hand, gelyk voorheen, alles verrichten, ja zelfs een zwaer gewigt daermede optillen. De Koffy wierd binnen gebracht, en als wy dezelve dronken , fprak de Heer Schutte, ik erinner my den lof, dien de Heer Triller van de Koffy opgeftelt heeft; waervan ik maer eenige Vaerzen aenhaelen zal, dewyl zy my niet willen invallen, als: Maer wie vermag recht voor te {lellen, Hoe nuttig deeze Drank al is ? Want in gevallen niet te tellen, Toont zy haer wonderkracht gewis, En om haer algemeene Deugden Te melden, paft ze in leed en vreugden. Zy dient tot fterking der Gezonden , Den Kranken tot een Artzeny; Verkortende de droeve fionden, En maekt het Hert van kommer vry; Kortom deez' Drank der Sar aceenen y Gelykt Nepenthes der Heieenen. K 3 Zy  ï$o LtsflykeVtrmaekelykheden Zy is een vriend"Iyk Eereteeken, Een (licht(Ier der vertrouwlykheit, Zy weet vyanden haet te breeken, Verwekt de Liefde, dempt den flryd, En helpt ons der Gezelfchaps plichten, Veel meer welvoegende verrichten. De Wyn verhit, maekt zwakke Leden, Het Bier verdikt den loop des bloeds; De hoofden zakken naer beneden, De menfchen vallen onverhoeds; Maer Hy, die Coffy heeft gedronken, Is nooit als Dronken heen gezonken. Deze lof van de Koffy behaegde onze Dames uiter* maten, wyl zy dezelve zeer beminden; weshalven ik deeze woorden tot haar genoegen moeft opfchryven. De Heer Leliendaal vraegde den Heer Schutte, waerin de meefte Neering der Burgeren hier te Land beftond? Hy antwoordde: veele Fabriquen en Manufactuuren zyn hier niet, ook ftrekt zich deKoopmanfchap niet veel verder uit dan tot in de omleggende Steden ; Daer benevens is alhier een fterke Hout-handel naer Holland. Maer Kleef is meer eene Hof- als Handel-Stad, doordien de Kancellery hier is, waertoe veele Amptenaaren behooren; die geenen Handel dryven, maer van de Pen hun werk maken. De Heer Mag: Kayzer zeg in het derde Deel van zynén Kleefzen Parnasfus: Clivia litigio fe pascit, Marka macescit, Hinc remanet, metuo, nulla medulla fibi. Waermeede hy wil te kennen geeven: dat men in 't Graeffchap Mark gaerne Procesfen voert, en zich bederft, waervan men in Kleef het voordeel heeft. Ge-  Aen de Waeteren te Kleef. iji Gelyk het dan ook waer is, dat nit het Graeffchap Mark de aldermeefle Procelfen aengevangen, en alLier befliffc worden. Het fchynt, dat in het Graeffchap Mark, by zommige Inwoonders, een zeek're Gemoedskrankheit heerfcht , die men zou mogen roemen Eridomania, dat is Proces-ziekte. Edoch zyne Koninglyke Majefteit, onze alderge. nadigfle Heer, heeft door de alderheilzaemfte verordeningen , deeze quaede gewoonte afgefchaft. De Heer Mag: Kayzer geeft den geenen, die naer Kleef reizen , en Memorien overleeveren willen, deezen Raed: Myn Vriend, ik raede aenu, als Gy naer Kleef wilt gaen, Neem toch drie Beurzen mee, opdat Gy kunt beflaen: De eene zy met Papier, de andre zy met geld, De derde met geduld voorzien en toegeflelt. Zelden komt 'er iemand uit deeze Provinciën naer Kleef, behalven die, welke op den JaerlykzenLanddag komen, en wanneer iemand in eene Bediening gefield word, of Geld ontvangt, die niet iets te klagen heeft; weshalven de gemelde Heer Mag: Kayfer de Kleefze Reizen, verdrietelyke Reizen noemt, als hy zegt: Het is my hartlyk lief, dat gy zyt hier gekomen, Dus word gemeenelyk een vreemde aengenomen, Ik keerde 't onlangs om, en fprak: het is me eenfpyt, Dat gy, o waerde vriend, hierheen gekomen zyt, Want die naer Kleef komt, komt 'er zelden zonder plagen', Hy heeft gemeenelyk te firyden en te klagen. Edoch de Heeren Nederlanders komen in den Zomer, enkel uit luft herwaerts, om een verfche lugt te fcheppen , en zich te vermaeken ,• welken •lan de Kleefze Reis, eene plaizier Reis is. Maer K 4 dea  15 2 Lieflyke Vermaekelykheden den geenen, die krank zyn, en onze Bron volgens de Cuur gebruiken willen, is deeze Kleefze reis eene gezondheids reis. Maer gelykerwys onder twee ftrydende partyen, de eene alleen recht hebben kan; zo word men ook na de Publicatie van het vonnis, aen hen twee tegenftrydige figuuren gewaer, welke de Heer Kayfer aldus befchryft: De een gaet en drinkt met vreugd vinum Sententiae, En de andre zit bedroeft, en roept ook, ath en mee! De een dankt zyn God voor 'f goede, en de andre hoort men vloeken; Men ziet den eenen vreugd, den dndren wanhoop zoeken. De een drinkt wel goeden wyn , en de andre nauwlyks Bier: De een is vol moed, en de andre is flaeu en waggelt fchicr. De een eifcht ,en de andre geeft het geld met ongenuchten: De een gaet verblyd naer huis, en de andre met veel zuchten. Dit zyn de vruchten van het Procedeeren, fprak de Heer Leliendael. Deeze is gelukkig, vervolgde hy, die zonder ProcefTen en in ruft leeven kan: edoch men kan zomtyds niet langer ruft hebben als de Nabuur wil: zo als 't gemeene fpreekwoord zegt. Maer word men tot een Proces gedwongen, zo is het beft zo veel toe te geeven als mogelyk is, en zich hoe eerder hoe liever te vergelyken. Want een mager ver gelyk is beter dan een vet Proces. Het is zekerlyk waer, zeide de Heer Rofeboom, de Rechtshandel is een drievoudig ongeluk: want eerftehk befchadigt hy de Ziel, door nyd en haet tegens den Naeften; ten tweeden het gemoed in de Ruft, door zorg, bekommernis en verdriet; en ten derden de beurs aen geld en vermogen. Proceffen en Pleit- zaeken,  •Aen de Waeteren te Kleef, 153 zaeken, zeide hy verder, zyn een Zee vol onrufi, wiens Poort of de Armoede, of de Dood zelfs is: waervan de Franfchen dit fpreekwoord hebben: Proces, Taverne & Urinal, Chaffent un homme a THoptal. Dat is: Het Proces, de Kroeg en het Urinaal, (waer dooide ziekte verftaen word ) Dryven een menfch naer 't Hospitael, of maaken hem arm. Weshalven de Boeren in Vranhyk voor den Pleithandel even zo zeer bevreeft zyn als de Soldaten. Gelyk het dan inderdaed waerachtig is, dat de Pen in ProcefTen by Vredestyden een zo groote flraf van God is, als het Zwaerd in Oorlogstyden. Het zal wel anders worden, fprak de Heer Schutte, zyne Koningl. Maj., onze allergenadigfle Heer, heeft daertegen de nadrukkelykfte Ordonnantie gemaekt ; en in deszelfs allerhoogfte Perzoon zelfs een Wetboek ontworpen, 't welk Codex Fridericianus genaemt word, waerna alle ProcefTen in een jaer moeten afgedaen worden: om het welk thans te verhaelen de tyd te kort is, doordien ik na de Stad moet. Doch ik zal nog kortelyk melden, dat de Kleeffch e Burgers tot twift en ProcefTen nooit zeer geneegen geweeft zyn. Oudtyds, toen de Stad Kleef van Koopën Handellieden geregeert wierd , maekte men de meefte ftrydigheden uit, of door den Burgermeefter aen zyn huis alleen , of met byzitting van twee Schepenen , of terftond , of in twee tot drie t'zamenkomften. Advocaten woonden toenmaels hier niet. De Burgery had ook eene loflyke gewoonte, dat op den jaerlykfche Teerdag der Burgeren, eer k',K5 men  15*4" Lieflyke Vermaekelykbeden men aen het drinken ging, alle Gefchillen afgedaen en de Partyen verzoent wierden. Maer wie als dan zich niet verzoenen en vreede hebben wilde, durfde te dier tyd tot ffcraf en befpotting niet mede drinken. Daervan zegt Langendyk pag. 515, 59. Men leefde als in een gulden Eeuw, Men boorde nergens Krygs-gefchreeuw. De Burgers lieten zich regeeren, Van vroome ICoop- en Ambachts-lien, Die nauwlyks eens na 'i Raedhuis zien. En niets dan vreede en ruft begeeren. O heilryke Eeuw! ê fchoone ftaet! Kwam hier dien tyd een Advocaat. Hy had van honger moeten fterven; Want rees 'er ergens een verfchil Om Teftament en Codicil, De Burgermee/Ier fcheidde de Erven. En vond men hier of daer een Vriend, Die met zyn uitfpraek niet gedient, Van geen verzoening wilde weeten, Die mogt, wanneer men in de Stad, Een jaerelykfche Maeltyd hadf Niet met zyn Medeburgers eeten. Na de middags Maeltyd wandelden wy naer het Huis Ganswyk, anders ook Gnadendaal, om den Heer Geheimen-Raed van Cloos eene Vifite te geeven, dien dit Huis thans toebehoord, het welk een quartier van ons Logement aen den Diergaarden geleegen is. Het is een modern fchoon Huis, heeft eene welaengelegden Tuin met Beelden verfiert en Plantagien, en is omfingelt met Grachten, waerin veele VilTchen zyn. Vrouw Godart vraegde den Heer Rofeboom, of hy niet kon zeggen , waarom dit Huis twee Namen had? Ja antwoordde dezelve, 't is dus met de zaek gelegen: Een zeeker vroom Man in het Stede-  Aen de Waeteren te Kleef. 1$ $ Stedeken Udem, Hendrik RaeJJtus of Raeskop genaemt, en Prooft in de St. Marienkerk te Utrecht, heeft in 't jaer 1456 alhier op een Allodiaal-goed, GanswyksHof genaemt, voor de Regulier-Monniken te Udem, een Kloofter gebouwt, het welk hy Gnadendal noemde. In 't jaer 1580. zyn de Conventualen van Udem op dit Gnadendal gekomen, en hebben haer Convent te Udem aen de Broeders van het heilige Graf, of de< monte Odiliano , overgelaaten. Maer als in den Nederlandfche Oorlog het Kloofter te Gnadendal, in het jaer 1590. en vervolgens, in 't geheel is verwoeftT geworden, hebben de Monniken hun Kloofter te Udem wedergezocht; maer dewyl die van het heilige Graf het zelve in bezit hadden , hebben zy met hun moeten accordeeren ; waerop zy dan in het jaer 1603. wederom te gelyk daerin zyn gelaaten. De Broeders van het heilige Graf zyn eindelyk uitgeftorven. In den jaere 1670. in November, hebben de Paters te Udem het Goed Ganswyk, met bewilliging van zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid te Brandenburg, als Landsheer, en van den Ordens-Generaal Petri a Sanclo Trudone verruilt aen den Heer Wemer Wilhelm, Vryheer von Bldfpiel, tegens een Equivalent in het Udemfche, het welk hun beter gelegen en voordeeliger geweeft is ; die het dan met groote onkoften verbetert heeft, tot eindelyk Joh. Mauritz, Vryheer von Blafpiel, geheime Staats-Minifter van zyne Koninglyke Majefteit, de laetfte van deeze Familie, in 't begin van deeze XVIII. Eeuw, dit fchoone Huis daerop zetten, ook den koftelyken Tuin en Plantagien bfëeft laeten aenleggen. Wy vermaekten ons hier met het zelve vergenoegen , als of wy in Holland op eene fchoone Hofftede waren, en bragten een tamelyken tyd des Namiddags aldaer toe. Dan gingen wy in het fchoone Huis, dan in den aengenamen Tuin, en bezagen de menigerlei  i$6 Lteftyke Vermaekelykheden gerlei Bloemen en Vruchten, nu eens in de Alleen, dan gingen wy weder zitten in de fchaduw aen de Watergracht: gints zag men het Dorp Donsbrugge, niet boven drie Snaphaanfchooten daervan leggende, met de Koorn-Velden; aen de andere zyde ontdekte men de Runderen en Paerden in de Weiden; en op de Boomen, inzonderheid in het naby gelegen kleine Bofch , lieten zich de Vogelen wakker hooren. P>e Klok had reeds 7 uuren geflagen, als wy ons affcheid namen , en recht vergenoegt van daer gingen. De Heer Engelbrecht zeide in het weggaen; Dit Blad van 'f Waereldboek , dat hier voor tfoogen zweeft, Leefi hy tot Godes roem, die daer vermaek in heeft. Des anderen morgens kwamen wy gantfch vroeg aen de Bron, daer wy de eerfte waren. Gedurende het drinken wierd ons bericht, dat 'er heden omtrent den middag eene Houtvlot by Schenke-Schans voorby vaeren , en aldaer het Anker uitwerpen zoude. Ik beval mynen Dienaer, dat hy den Voerman met zyne Wagens befpreeken zoude, om tegen een uur aen ons Quartier te komen, en ons op den Dyk of Dam, tegen over Schenke-Schans te ryden. Hykwam op den beftemden tyd, en wy reeden derwaerts. De Houtvlot lag reeds voor Anker. Wy lieten ons met eenen Naek daer heenen brengen , en bezagen dezelve. Deeze Houtvlot was omtrent 1000 voetdang, 100 voet breed, en ging 3 voet diep in'twater. Op dezelve waren 350 Roeiknechten, die zo wel aen het voor als achterfte deel van 't Vlot roeijen moesten. Edoch als die aen het voorfte deel roeijen, moeten die aen het agterfte deel zo lang ophouden en wagten, tot dat de Stuurman, waervan'er een aen  ió*8 Lieflyke Vermaekelykheden Slot Rot genaemt, gebouwt, en het Slot met al zyn toebehooren daertoe gefchonken, ook anders daerna met verfcheide Goederen, Tienden, Pachten en Collatien begiftigt. De Bagynen zyn aenvangkelyk van den Order van Bernhardus geweeft, maer terftond daerop tot den Ciftercienfer-Orden ingewyd. Dewyl dit Kloofter in den Keulfcben Oorlog, tusfchen den Aerts-BifTchop Ruprccht van Bcyeren en Hertog van Gelder, Carelvan Bnurgundien, zeer verwoed is geworden, heeft de Hertog Johan het zelve in 't jaer 1474. wederom laeten vernieuwen; en is, wegens zulke vernieuwing, .Nieuwkloojier genaemt. In deszelfs Kerk legt de Stichter Ütto, die in 't jaer 1271. den 10. January overleden is,met zyne Gemalin Margaretha begraven: als meede de Hertog Reinhold, met zyne beide Gemalinne Erm'gard en Margaretha. Wy lieten de Priores verzoeken, om het Klooster te bezien, het welk ook ingewilligt wierd. Daerop bezagen wy de Kerk en den Kruisgang, daerna het Kloofter zelfs, en wierden in het zelve geleid. Gemelde Kloofter heeft veele Gebouwen, maer welke niet alle fcheenen bewoont te zyn. Daerin zyn fchoone en wel gemeubileerde Vertrekken. De Priores, nevens nog eene Chanones , kwamen by ons, en onderhielden ons met een aengenaem gefprek. -Na dat wy al het merkwaerdige bezien hadden , namen wy ons affcheid, klommen wederom in onze Wagens, en reeden naer ons Logement. "Den volgenden dag hadden wy een gezelfchap gemaekt met den Heer Doctor Schutte , deszelfs Vrouw en Zoon , nevens twee onlangs aengekomene Landslieden, met welke wy in eene overdek? te Schuit op het Kermisdaal eene Water-Promenade hielden. Deze!-  Aèn de Waeteren te Kleef. 169 Dezelve was zeer aengenaem, overmits men aen de eene zyde het Slot en de Tuinen, op den met veele hooge Boomen van beneeden tot boven bewallen Berg, welke een natuurlyk Amphithater uitmaekc; aen de andere zyde het Bouw- en Weiland met veele Wandelgangen van Fruitboomen beplant, de Blekeryen, Tichel-Ovens, enz. in de fchoonfte vermenging vaor zich zag. Wy reeden aenvangkelyk tot aen den freugdenberg, van daer roeiden wy wederom de Stad voorby , onder de Brug heen , naer de Sluis, daer wy uitklommen en ons verkwikten. De Heer Leliendael had Pieter Langendyks Gedichten , gefchreven van de Landjlreek om Kleef, medegenomen, uit welke hy ons van deeze Luftvaert de volgende Rymen voorlas: Brongajtcn die den flroom bevaart, Heft uw gedachten hemelwaard, Laet uwen galm op 'f water hooren ; Zo klinkt uw dankbaar Kmjï-muzyk, Langs deezen Berg, na 't hemelryk, En vliegt door de allcrhoogfle Kooren. Dus kunt ge in a'o'verdekte Schuyt, U onder 't zoete maatgeluid, f'Tot in den Rhynflroom laaten vaar en, Of voor het daalen van de Zon, Weer gaan naer uw Gezondheidsbron , En in.het kmm'rig Dal ver gaar en. Dit moedigde ons alle aen, dat wy eenige Liederen op de Muzyk zongen , en ons recht vermaekten. De Sluis is wegens dit Kanaal, het welk de SpoiGracht genaemt word , aengelegt, op dat het water daerin gehouden werde, en de Scheepen in den . Rhyn door deeze Sluis uit en ingelaaten konnen L 5 wor-  170 Lieflyke Vermaekelykheden worden. Wy gingen aen de Sluis onder eenen Boom zitten, dronken Thee, en rookten een paar pypea KnafTer-Tabak, en hadden ook Wyn en Krakelingen mede genomen. Ik zan zeggen, dat wy aldaer de uuren recht vergenoegt toegebragt hebben. De Heer Schutte gaf den Heer Engelbrecht de volgende Tabaksgedachten op een briefjen gefchreven te leezen: (1) Zo dikwils ah tk myne Pyp, Gevult met Knaffer zoet van geuren, Tot tydverdryf in banden gryp, Zo toont ze een voorbeeld om te treuren, En voegt 'er deeze leere by, Dat ik haer gelykvormig zy, (2) De Pyp uit aerde en ftof genomen, Waervan ik mede ben gemaekt, En wederom tot afch moet komen. Valt dikwils, nauwlyks aengeraekt, Uit myne band in duizend ftukken, En fchynt my noodiot uit te drukken, (3) De Pypen pleegt men niet te verwen, Zy blyven wit: dat overal My toont, dat ik ook moet en zal Noch eens verbleeken in het jlerven. En na bet Jlerven word ik ook Zo zwart als zy na 't lang gerook. (4) Wanneer der P^pen buizen worden Verjtopt, of zyn vervult geraekt, Dan moeten zy weêr fchoon gemaekt; Dus zuivren de Artzen ook in orden, Het lyfvan veelen krankheids nood, Ten laetften volgt de bleeke dood. (5) De  $f% Liefiyke Vermaekelykheden opteekende, en niet heb willen nalaeten dezelve den Leezeren en Liefhebberen van Tabak meede te deelen. Om 7 uuren reeden wy wederom naer de Stad, en fcheidden recht vergenoegt van elkander, als wy ons naer het Dierperk in ons Logis begaven. Het was reeds 8 uuren als wy daer aenkwamen. Wy fpysden eene Avondmaeltyd, welke uit Bronnenfpys beftond, en begaven ons by tyds ter ruft. Den volgenden morgen flonden wy vroeg op, op dat wy om 9 uuren onze Bronnen-Cuur eindigen mogten; wyl wy eene Maeltyd te Mook, by Motman , twee dagen te voren befproken hadden, waer heenen wy terftond na de afgedronkene Cuur ryden wilden. De Voerman kwam met zyne Wagens om 9 uuren aen ons Quartier, haelde ons af, en bragt ons daer heenen. Dit Dorp Mook is aen de Mooker-Heide, twee mylen van Kleef aen de Rivier de Maes geleegen, en het Huis van Motman, daer wy fpysden, heefteen aengenaem uitzigt over de Maes, en de omleggende Weiden en Dorpen. Wy wierden daer zeer wel onthaelt; overmits de Waerd zich voornamelyk van Zee- en Rivier-Visfchen voorziet, dezelve in overvloed heeft, en op meenigerlei wyze toebereiden kan, zo dat hy 25 of 30 verfcheide gerechten, als men het begeert, vervaerdigen laet en opdiffchen. De Zee-Viffchen ontfangt hy van Nymegen , dat maer een myl daervan legt. Weshalven de Lieden uit de Steden Nymegen, Graef en Kleef, als zy op Viffchen getraéteert willen weezen, derwaerts ryden: het welk zy een Tractament van Vifch noemen. Hy had ook goeden RhynMoezel en Franfche Wyn, als ook Mo! en Bier. Inderdaed wy moeften ons over de delicate aenrechting van zo' veelerlei gerechten van Viffchen verwonderen , die zo wel op de Hoogduitfche als Hol-  Jten Je Waeteren te Kleef 173 Hollanfche wyze toebereid waren. Elk gerecht verwekte by ons eene nieuwe luft tot eeten: zo datwy, als ik de waerheid bekennen moet, onze maeg tarnelyk overlaedden. Na de maeltyd gingen wy onder de fchaduwachtige Boomen voor het huis nederzitten , en lieten ons de Koffy brengen, op dat wy onder het drinken ons in het fchoone uitzigt op de Maes, en de omleggende Plaetzen vermaken mogten, daer eenige Schuiten op en afvoeren, ook verfcheideneSchepen ftil lagen. Het was byna vyf uuren, als ons de Voerman aen ons Vertrek erinnerde, berichtende,, dat wy nog twee mylen te ryden hadden. De Heer Engelbrecht raedde ons, dat wy ons op den weg begeeven zouden, en wel daarom, wyl het voor 'CuurGaften niet dienftig zy, laet naer huis te ryden, en zyne behoorlyke ruft niet te genieten; het welk aen de Bron-Cuur zeer fchadelyk zyn konde. Deswegen reeden wy terftond van daer, en kwamen om half negen in ons Quartier wederom aen. Voor ditmael aten wy niets als een'weinig geperelde Garftfop, en begaven ons ter ruft. Des anderen morgens, als wy by de Bron waren, vraegde de Bron-Doctor, hoe ons de Moker reis bekomen was, en of wy de maeg niet overladen hadden? het welk, gelyk hy verzekerde, zeer ligtelyk pleegt te gefchieden. Vrouw Godart lachte een weinig, en zag het Gezelfchap aen , zeggende : wy zyn wel gewoon de Viffchen in ons land te eeten, zo dat. wy 'er zo ligt niet door befchadigt worden. Edoch het zoude haeft gefchied zyn, overmits de menigerlei gerechten van Viffchen, en het fchudden van den Wagen by ons eene goede luft verwekt had: waarom wy iets meer, dan naer gewoonte, genuttigd hebben. Edoch toen wy wederom twee mylen naer huis reeden, en des avonds niets als eene geperelde Grutte-zop genoten,  174 Lieflyke Vermaekelykhedé» ten , kwam onze maeg des te eerder wederom in goeden ftaet; gelyk ons zulks de Heer Engelbrecht zeer wel geraden had. Het is wel goed, Madame, antwoordde de Heel1 Schutte, dat het zo wel gelukt is; echter moet ik dit daerby erinneren, dat men dikwils met al te veel eeten en drinken de Bron-Cuur een grooter nadeel toebrengt, als men geloofd. Deswegen zie ik niet gaerne, vervolgde hy, dat de Cuur-Gaften zich met eeten en drinken overladen, cn de Bron-Cuur beletten : overmits de onmatigheid ook de gezondfte menfchen krank maekt, ja wel om het leeven brengt. Inzonderheid is bet Wyn drinken des namiddags, en het Tabak-rooken daerby , aen de Cuur zeer fchadelyk. Men drinke over Tafel een goed glas Wyn, en laete het vervolgens daerby beruflen. De Heer Leliendael vraegde den Artz, hoe veel Wyn men over Tafel drinken moet? De Heer Schutte antwoordde, dat men zulks eigentlyk niet bepaelen konde, na dat de natuur fterk en tot den Wyn gewent is: zommige drinken vier glazen , zeide hy, andere een halve Kanne. De Heer Triller geeft daerover deeze Regel: Een glas tot Jtërking voor de magen: Een glas o:n grillen te verjagen: Een glas ook tot vertrouwlykheid: Een glas nog voor Beminde of Vrinden, Voor wien wy ons genegen vinden. Doch verder doe men geen befcbeid. fVant die na dit wil meerder drinken, Zal zyn vernuft in 't glas zien zinken. My dunkt ook, dat men het daermede wel Hellen kan, en niet nodig heeft meer te drinken, indien de Cuur anders wel gelukken zal. Onza  i?6 Liefiyke Vermaekelykhedèn waren, eene goede uitwerking tot vfuchtbaerheid, en dat zy na negen Maenden een jonge Spruit in het Kraembed kuflen mogten. Men kon wel uit haere oogen leezen, dat deeze Dames haere Mannen gaerne met eenen Huiszeegen verblyden wilden. Wie weet wat gefchied, zeide de Heer Engelbrecht, dikwils zyn 'er natuurlyke beletzeis'in den weg, welke de onvruchtbaerheid veroorzaeken, die door de Bron en Bad-Cuuren zyn weggenomen. De Bron-Arts zal het Bad niet te vergeefs aengeraden hebben. Hy heeft my voor weinig dagen drie byzondere Cuuren van deeze Bron verhaelt; eerftelyk van eene Vrouw, die zeven jaeren getrouwt, en zonder Kinderen geweeft was, maer negen Maenden na het gebruik van deeze Mynerael-Wateren van eenen Zoon bevallen is, welk Kind nog de Bronjonge genaemt word. Ten anderen van eene Dame, welke reeds vier jaeren met haeren Man , zonder de geringde teekenen eener Zwangerfchap , in den Echt geleed, en na de volbragtte Bron-Cuur zwanger geworden zynde eenen Zoon gebaerd heeft. Ten derden van eene voornaeme Dame, welke zedert acht jaeren niet meer gebaert had , maer die , na dat zy uit deeze Bron gedronken heeft, na verloop van een jaer van eenen jongen Zoon ontbonden is. Dit doet ons ook hoopen, zeide Yroxw TValratse, wy willen het zelve verwagten. Twyffel maer' niet, antwoordde de Heer Engelbrecht, zo kan het gelukken. Daer is een Bad te Baaien in Zmtzerland, vervolgde hy, het welk het Bad van St. Vareta genaemt word , waervan zich de onvruchtbaere Vrouwen bedienen, zich daerop zettende om vruchtb'aer te worden ; en zulks gefchied ook met een goed gevolg. Het Volk aldaer gelooft vadelyk daeraen, en de Mirakelen van dit gat zyn zo bevestigt, dat geen menfch de kracht van dit water, om vrucht-  Aen de Waeteren te Kleef. ijj Vruchtbaerte maeken, in twyffel trekken durft; en de Chriftelyke Liefde, die altoos het befte hoopt, laet ook niet toe, achterdochtig te zyn, en op kwaede gedagten te komen. Men heeft ook, in de Nabuurfchap , 'in het Graeffchap Mark , by de Stad Altena, eene kleine Bron, die op eenen Berg ontfpringt, en de St. Kinhards Bron genaemt word, waer van onvrugtbaere Vrouwen drinken met een goede uitwerking, het welk in de tegenwoordigheid -van eenen Priefter gefchied, dien zy eene gave offeren, en die haer den Dronk uit deeze Bron zegend. Dit zy nu zo als het wil; men heeft my verhaelt, dat de Vrouwen in Zwitzerland en in Duitfcbland, die omtrent de Baden van Baden, Embs, Wisbaden &c. woonen , in haer Huwlyks-Contract uitdrukkelyk laeten zetten, dat het haer geoorloft zal zyn, ten minften alle twee jaeren eenmael naer de Baden te reizen. Maer dat zy dezelve , naer mate dat ze haeren Mannen veele liefde beweezen, des te meer bezochten, en wel met een byzonderen zegen van het ganfche Huis. De Baden zyn aen onze Needeflandfche Vrouwen zo bekend niet, als aen die van Duitfcbland en Zwitzerland, anders moeft diergelyk Artykel, ze. kerlyk mede in haer Huwlyks-Contract bedongen en gezet worden. Het zoude ook zeer nuttig zyn, inzonderheid by de Vrouwtjes, die in 't andre Jaer van haer Huwelyk nog geen bewys der zwangerfchap aen zich befpeuren. In der daed, zeide hy verder, de Bronnen en Baden zyn voor onze Nederlandfche frouwen, •roe/£edoorgaendsmetfcheurbuik, bleke ver we &c. behebt zyn , zeer dievfiig en nuttig. Doch men heeft geene inde nabyheit gelegene Bronnen en Baden gehad; het welk de oorzaek is, dat men zich van deaelve niet heeft konnen bedienen. Overmids het Spaa en Aaken te verafgelegen, en de M w-  178 LieflykeVermaekelykheden wegen daer heen zeer ongemakkclyk zyn. Maer zedert dat de wateren te Kleef zyn bekend geworden, weet ik geen aengenaem er Landftreek te vinden , als deeze is, daer men zynen Tyd vergenoegder doorbrengen kan. Daerby heeft men reeds veele proeven van de werking van dit myneraal water , in fcorbutique Krankheden der Vrouwen gezien. Om vyf uuren verlieten ons de Dames, en gingen in het Bad: wy wandelden op den Sterrenberg, gingen op denzelven onder den Lindeboom hederzitten, en overzagen noch eens deeze alderfchoonfte Landftreek van de waerelt, door welke wy byna opgetoogen wierden. Na dat wy deeze aerdfclie fchoonheden eene wyle Tyds met verwondering betragt hadden, fprak de Heef Engelbrecht deeze zugt: Hoe fchoon is de Aerde aen ieder Oort! Hoe toont de Godheid zich in allen.' Laet u, o Schepper toch gevallen, Dat ons uw heerlyk werk bekoort, En toon ons eens uw uitgeleezen En Hemcl-Heerlykbeid na deezen! Wanneer wy wederom in ons Quartier te rug kwamen, vonden wy de Dames uit het Bad in de Eetzael, ons verwagtende. De Heer Engelbrecht vraegde dezelve, hoe haer het Bad bekomen ware? zy verzekerden, dat zy reeds veele verligting in de leden befpeurden, en hetzelve Bad noch eenige reizen, zo diwils het de Bron-Artz goed vinden zoude, herhaelen wilden. Wy alle wenfehten haer eene gezegende werking , en namen de Avondmaeltyd tot ons. Vrouw V/alrave vraegde den Heer Engelbrecht, of het niet beeter ware, indien zy laeter baedde, en na het Bad tot aen den an- dren   Aen de Waeteren te Kleef. 181 tingen door, bouwde deeze Kerk, en bezdgt dezelve dagelyks uit byzondere Devotie. ' Piet er Verhag voert hem aldus fpreekende in: Mars prius arrifidit: tandem mundana perofus, Monte Joachimi, facra Deumque colo. Heer Engelbrecht zeide: als wy de waerek wel ingezien hebben, moeten wy ten laetften met Salomon bekennen, dat ailes gantfeh ydel is. De Perziaanen zeggen: De waereld is een dood aes, en dat het honden 2T«, die haer te veel beminnen. Zy heeft niets, vervolgde hy, dat de Liefde e'ener onflerffelyke ziel waerdig is. Haere Eerengaven , Hoogheden, macht, fchatten en vermakelykheden, konnen het menfchelyke Hart wegrukken en verwarren, maer niet verzadigen noch vergenoegen. De onflerffelyke Geeft moet' iets onvergangklyks en eeuwigs hebben, daeraen hy zich recht vergenoegen kan. Ja het hoog [te geluk in de waerelt, is niet alleen ydel en verbreekelyk, maer ook bezwaerlyk en vol van bitter verdriet. Men zucht en lyd zo wel op eenen Throon, als in een yzere Keeten. Gelukkig is deswegen die geene, die alle dingen na haere rechte en inwendige waerdy betracht, zo zal hyze niet groot achten , noch minder zyn harte daeraen hangen ; maer zyn eigentlyk werk, waerom hy in de waerelt geflelt is, namelyk, zyne zaligheid te werken, dies te yverig voortzetten. Wel hem, die de aerdze dingen maer als reizende en voor een korten Tyd te leen bezit, en dezelve maer als in 't voorbygaen geniet. Wel hem, die de waerelt vrymoedig veriaeten kan, gelyk deeze Graef Ludolph gedaen heeft; eer zy hem verlaet. Zalig is hy, welke fier ft, eer hyfterft; zo fier ft hy niet, wanneer hy fterft. Na dat wy deeze Oude Kerk bezien hadden, ginM 3 gen  Aen de Waeteren te Kleef. 183 gen zy onder eenen fchaduwachtigen Boom neederzitten ; waerheenen eene tafel en ftoelen gebragt wierden. Wy wandelden ondertuffchen in de Alléén , en kwamen onverwagt aen het Huis van eenen Pottebakker; alwaer de Pottebakker aendefchyf zat, en met den uiterftcn vlyt zyne Potten vervaerdigde: wy traden by hem in, en vonden hem rondtom met alderlei toebereidde fchotelen, potten, enz. omringt, die hy reeds vervaerdigt had, en werkzaem was om 'er nog meer te maken. De Man wierd in zynen arbeid geftoort, als hy ons zo onverwagt zag. Maer wy baden hem onbelet voort te vaeren; "wyl wy het meefte vergenoegen zouden hebben , om hetzelve te aenfchouwen. Hy arbeide vlytig voort, en wy zagen toen , hoe hy den Pot vaerdig maekte: Hy begon wederom eenen andren te maken , die hem mislukte ; haeft nam hy het leem, en drukte en kneedde het wederom t'zamen, en maekte eenen andren Pot daeruit. Wy verwonderden ons over den arbeid van deezen Man. Heer Engelbrecht zeide tot ons: myne vrienden, ik erinnere my hierby, wat ik by den Propheet Jeremias Hooftd: XVIII. f. 6. geleezen heb. En zal ik u Heden niet konnen doen, gelyk deeze Pottebakker, 0 Huis Ifraels? /preekt de Heere: ziet gelyk leem in de hand des Pottebakkers, alzo zyt gy Lieden in myne hand, ó Huis I/raëls. Wy zien hier, vervolgde hy, dat zo wel de Schotels, Kannen en Keukenpotten, als ook de Nachtpot uit een zelfden leem gemaekt zyn; het welk alles in den vryen wil van den Pottebakker ftaet. Dus zyn wy menfchen wel uit eene /toffe maer niet van eenen /tand. Waervan Paulus aen de Rom: c. 9. fchryft: beeft de Pottebakker geenmagt, om uit denzelven klomp te maken het eene vat ter eeren , ende het ander ter oneer en? Aldus kan God ook uit ons maken, wat hy wil; het zy een vat ter eeren, (namelyk een voornaem Perzoon) of een vat ter M 4 «»•  Lieflyke Vermaekelykheden oneer en, dat is een der geringfte rnenfchen, of een Beedelaer. Weshalven de zulke zich grootlyks bezondigen, die met hunnen ftand niet te vreeden zyn; en tegen God murmureeren; waervan Jefaias Cap. 45. zegt: Wee dien, die met zynen formeerder twijl; gelyk een potfcherf met aerde potfcherven: zal ook het leem tot zynen formeerder zeggen, wat maekt gy ? of zal uw werk zeggen , hy en heeft geen handen. Wys is de geene, die erkent, dat hy van God meer ontfangen heeft, als hy waerdig is; Hem daervoor met een diep ontzach dankt, en tot Godt aldus fpreekt: Wy zyn uw Leem, gy brengt als maeker ons tot fland; Gy onze Godt, en wy het maekzel van uw hand; Dat Gy my hebt gemaekt tot eenig vat der eere, Komt niet van myn waerdy, maer uit uw Liefde, ó Heer el Indien wy dit bedachten, zouden wy andren, die in eenen lageren ftand als wy zyn, niet zo hoogmoedig verachten, hen bits aenfpreeken, of onbarmhartig onderdrukken. Daerop gingen wy van daer, gaven den meefter een klein drinkgeld, en zochten onze Dames, die wy voor de Herberg onder eenen Boom zittende, ons verwagtende,. en de Thee drinkende aantroffen. Zy waren over ons lang uitblyven niet te vreeden. Wy verontfchuldigden ons op het beft; en de Heer Leliëndaal verhaelde hen, waer wy geweeft waren, wat wy gezien hadden, en welke betrachtingen de Heer Engelbrecht daer over gemaekt had. Het is zekerlyk waer , zeide Vrouw Godart, indien wy menfchen dit altoos bedachten, zo zouden wy ons ip onzen ftand en in alle gevallen dies te beeter voegen , en vergenoeglyker leeven konnen. Wy gingen by haer nederzitten, en rookten by de Thee eene pyp Tabak. Vrouw Walrave zag op den w itten halsdoek van  Aen de Waeteren te Kleef. i8£ de Vrouw Cronflern een zeer klein Wormtje zitten, het welk zy daervan wegnam, op haeren Neusdoek leidde, en ons.toonde. De Heer Engelbrecht erin-, nerde het Gezelfchap, dat het niet zeeker zy onder Boomen en groen loof te drinken: wyl de ervaring geleerd heeft, dat dikwils een Spin van boven na beneeden haer vergif in den drank heeft laeten vallen , insgelyks dat fchadelyke .Ruspen en Wormen daerin gevallen zyn. Wy weeken deswegen iets van den Boom, doch zo, dat wy nochtans in deszelfs fchaduw bleven. Wat dit kleine Beeftje aenbelangt, myne Vrienden , zeide de Heer Engelbrecht verder , zo moet men zich over deszelfs kleine en nette Beeltenis verwonderen. Hy trok zyn Brandglas uit den zak, en toonde het ons wat grooter, waerover wy alle moesten verbaeft ftaen. De Kaes-Made, vervolgde hy, is het laetfteBeeftje, het welk wy met onze bloote oogen zien konnen , en nochtans vind men Beeftjes, die hondert en duizendmael kleinder zyn: ja daer zyn zommige Diertjes , die aen grootheid maer het duizendfte deel van een zandkorentje (gelyk de Heer Leeuwenhoek door zyne Vergrootglazen ontdekt heeft) en nochtans zulk eene ftrufiluur bezitten , welker volmaektheid zich ook met de befte Vergrootglazen niet volkomen doorgronden laet. Deeze hebben zo wel een hart, maeg, gedarmte, voortplantings-leden, oogen, ooren, mond, tanden, tongen, voeten , ftaert, enz. als andere groote Dieren ; en in deeze moet zo wel eene verduwing van de maeg, en omloop des bloeds en der zappen enz. gefchieden, als in andeie Dieren, indien zy leeven zullen. Gemelde Leeuwenhoek en de Heer Sultzer hebben in de witte ftoffe, die ons tuffchen de tanden aenhangt, zulke kleine Diertjes ontdekt, die zo klein zyn, dat 'er in eene plaets, die zo groot is als een M 5 klein  i86 Lieflyke Vermaekelykheden klein Buskruid - korreltje , meer als 134 millioenen van zulke Diertjes zyn konnen. Ieder van deeze Beeftjes heeft een rond lichaem, met eenen ftaert, gelyk de eerfte jonge Vorfchen. Hier verliezen zich wel onze gedachten in de oneindige kleinigheden , maer nochtans is zulks by rechtfchapen Natuurkundigen eene uitgemaektezaek. Weshalven zeg ik: God is ook zo groot in 't kleen'. Beeftjes, naeuwelyks t'aenfchouwen, Kan der Almachts wille alleen Onbegryp'lyk konftig bouwen; En voorzien, 0 wonderwerk l Haer met Leden vaft en fterk. Wy flonden alle verbaeft over dit wonderbaer verhael van den Heer Engelbrecht. Ik fta in twyffel, vervolgde hy, of men zich over de oneindige grootheid der Hemelen, of over de oneindige kleinigheid van de allerkleinfte Beeftjes en Plantjes meer verbazen moet. De Hemel en een Worm zyn beide een wonderwerk, En toonen dat de Heer beminnlyk is en fterk, Dus blykt in 't nedrige en het kleine voor elks oogen, Als in 't oneindige des Scheppers alvermogen. De Voerman erinnerde ons, dat wy het Stedeke Calcar nog bezien wilden, en het tyd ware daer heenen te ryden ; deswegen begaven wy ons zonder uitflel derwaerts. Deeze Stad legt anderhalve myl van de Stad Kleef, en heeft den naem van een gedeelte des Rhyns, en de Beek de Lei genaemt, die zich als een fpoor aldaer verdeelen, en als 't ware een Eiland formeeren: weshalven zy tot den Handel tamelyk wel gelegen is, indien maer de Waterwerken  Jen de Waeteren te Kleef. 187 werken beeter waren in acht genomen. Als wy daer aenkw imen, klommen wy op de Markt in het Pofthoorn af', en heten de Paerden een weinig voeder ge ven. Of fchoon deeze Stad klein is, zo heeft zy eenter fraeie Poorten, eene vierkante Markt, eene groote Parochiaele Kerk, welke reeds ten tyde van L n ntjn den Grooten gegrond is, (daerin een Pastoor en 13 Vicariffen den Godsdienft verrichten) een Dominicaner - Kloofter, een Bagynen - Convent van St. CcecUia , en een Kloofter, Marien-Blom genaemt, het welk van Monniken en Bagynen bewoont word, als ook eene Gereformeerde Kerk. Wy bezagen de Parochiaele Kerk, in welke onder andere Outaeren het eene zeer konftig van hout gefnedene en verguldde Beelden had. Doch het merkwaerdigfte in deeze Kerk is de aen den hoogen Outaer gefcbilderde Vleugel, welken de beroemde Schilder Jan van CaJcar gefchildert heeft, waerop men onder andere, Pilatus de handen wafTende, en een Wyfmet eene witte Mutsjtaende onder de Joden, afgebeeld Vind; waertoe hem de volgende Gefchiedenis gelegenheid gegeven heeft: Jan van Calcar, die een zeer kluchtig Man was, ging eens eene Bakkers Winkel voorby, nam een regel wittebrood daervan, en liep daermede weg. De Bakkers Vrouw dit ziende, liep hem op de ftraet na, befchimpte hem, en fcheurdehet Brood van onder zyne armen weg. Waerover gemelde Jan zo verbittert wierd, dat hy in den toorn zwoer, dat hyhaer wederom iets doen zoude, dat men na haeren dood haer belachen zoude; en fchilderde dus haer Portret midden onder de Joden. Inderdaed moeften wy ook over dit Wyf en den Schilder hartelyk lachen. Van deezen kluchtigen Schilder worden nog meer Kluchten verhaelt, onder welke ook deeze is: Dat hy eens geene Koutten hebbende, zich met eenige Ver-  18 8 Lieflyke Vermaekelykheden Verwen een paar KouiTen op de bloote huid van zyne beenen fchilderde. Wy moeften ons haeften, gaven den Kofter een drinkgeld, en wandelden naer het Bagynen-Convent van St. Ccecilia, waerin een Pater Rector en 32 Conventualinnen zyn. Wy vonden haer op het Koor de Vefper zingen, waerby zich het Orgel hooren liet. Van daer gingen wy wederom naer de Herberg , dronken een glas rooden Wyn, Bleekert genaemt, begaven ons wederom in onze Wagens, en reeden op den Monterberg. Deeze Berg legt tegen over de Stad Calcar, heeft een van de aengenaemfte uitzichten over den arm des Rhyns , de Beeke Lei, de Steden Calcar, Rees, en veele Dorpen, Bouwen Weiland , en eene ver afgelegene wydte, die zich in iets blaeuws verheft. Op deezen Berg heefc men verfcheide Romeinfche Munten en Opfchriften gevonden , en op den zeiven is het in Kleef bevindelyk Kapittel der Kanonniken aenvangkelyk gegrond geweeft; het welk wegens Krygsgevaar in de Stad verlegt is. Wy reeden van daer wederom naer Kleef en den Diergaerden tot ons Quartier. Als wy voor de Stad kwamen , reeden wy eenen fchoonen Tuin voorby , uit welken de Tuinier met zommimige Arbeiders gingen; waerby de Heer Engelbrecht deeze gedachten had: Tuinen bouiven, fraei beplant, Die voorzien met Puin en Zand: Vruchten kopen, die bevriezen; Heet men geld en tyd verliezen. Dat het hert vol vruchten Z), Is de heflc Tuinery Die het Menfchdom kan verkiezen. Wy kwamen aldus in ons Quartier aen, en na de Avondmaeltyd begaven wy ons ter ruft. Den volgenden  Aen de Waeteren te Kleef. 189 genden morgen Honden wy vroeg op, om de Cuur te beginnen, wyl onze Dames belloten hadden deezen Namiddag in het Bad te gaen. Terwyl wy ons naer de Bron fpoedden, hoorden wy de vogeltjes op de Boomen van de Alléén lierlyk zingen. Vrouw Godart daerover verwondert zynde zeide het volgende, 'f Gevogelt kan zich niet bedwingen, Het fpringt, en gaet van vreugde aen 't zingen , Om dat het weêr een nieuwen dag, Met nieuwe vreugd aenfchouwen mag. Het leerd ons met zyn quinckcleeren, . Hoe ieder moet den Schepper eeren, En hertlyk zyn verheugd in '£ licht, Fan zyn heiljlraelend dengezicht. Toen wy zo vroeg by den Bron kwamen, vonden •wy daer niemand als den Bronmeefter, die aen elk van ons een glas water gaf. Straks daerop kwamen 'er meer, en in den Tyd van een half uur was ons Brongezelfchap talryk. De Mufikanten fpeelden , en men liet de Fonteinen fpringen. Het weeder was daerby zo aengenaem, dat men hetzelve tot de BronCuur niet beeter wenfehen konde, en het Brongezelfchap gaf ons, door haeren liefderyken ommegang , en meenigerlei gefprekken , veel vermaek ; zo dat de Tyd ongemerkt voorby gelopen was, eer wy het zelfs gewaer wierden. Na het geëindigde drinken wandelden eenige bekenden met Ons naer ons Quartier, en dronken een kop Chocolade. Des Namiddags gingen onze Dames in het Bad; maer wy zetteden ons neder in het Amphitheater, om onzen • Tyd met een goed discours doortebrengen, en ons met het fchoone uitzicht te verluftigen. Wy kunnen hier onzen Tyd met veel meer vergenoegen verdryven, zeide fleer Rofeboom, als te Spaa, te Carels Bad of in andre Baden, daer men diergelyke aenge- nae-  190 Liefiyke Vermackelykheden naeme Landftreeken niet heeft, om te gaen wandelen en te ryden, mier tulTchen de Bergen in ge-floten zynen Tyd met bezoek en tegenbezoek, Hals, As* femblees en met ff eeten verkorten moet, waerby meenig een , een goed deel van zyne medegebragte buinees, Luisd'ors en Ducaten laet zitten. Doch" hier te Kleef heeft men de onfchuldigfle vermaèkelykbeden ; daer wy met een wandeling te doen en uit ryden te gaen, om dan dit dan dat merkwaerdige, ook de vermakelyke uitzichten en Landftreeken te bezien, onzen Tyd recht vergenoegt, en met minder onkosten doorbrengen konnen Want elke dag geeft ons gelegenheid iets anders te zien, waertoegenoegzaeme voorwerpen zyn; die een oplettend en voorzichtig gemoed meer vermaken konnen, als alleoverdaedige AiTembleen, Bals, bezoeken, fpeelen, Comedien &c. by welke het meeftendeels zonder zonden niet afloopt. Men moet ten allen tyde, zeide Heer Leliendaal, alle zondige gelegenheden vermyden. Een aengenaem Gezelfchap , waerin men geene kluchten, beuzelingen en Boertery, ook geene dubbelzinnige en fatyrike uitdrukkingen voortbrengt , noch den Naeften heekelt en laftert, is den Chriftenen niet alleen geoorloft, maer ook nuttig. Maer men vind 'er zeer weinige, waerin deNaeften niet doorgehaek, gelaekt en veroordeelt word. Daervan zegt Sluyter. Men komt heel zelden by malkander, Of d'eene menfeb wryft af van d'ander , Een fchilfer van zyn menfebelykheid, O! ivaer 't ook van zyn vleefchlykheid! Doch men zal altoos bevinden , zeide Heer En* gelbrecbt, dat die geene, welke in andren het meefte laken en veroordeelen, zelfs de grootfte, ja wel dezelve fouten, doch heimelyk begaen , die zy in een  Jende Waeteren te Kleef. ipi een ander door een Vergrootglas weeten te ontdekken. Hiervan zegt een zekere Poëet: Van alle Wyven is ons geene voorgekomen, Die Jnoode Jaloezy zo zeer beeft ingenomen. Als deeze, die met zorg fteeds ivord gezien, verwekt, Hoe zy de waereld gantfch door haere hekel trekt. Wam al het Vrouwvolk zoekt zy liftig aentewryven, Het geen men daeglyks haer, doch heimlyk, ziet bedryven. Doch niet alleen zyn zommige uit het Vrouwlyk geflacht aen de laekzucbt krank, maer ook eenige uit het Mannelyke: welke Gemoedskrankheid uit nyd en boosheid haeren oorfprong neemt. Die nu eenen anderen veracht, is een verachter van zich zelfs; en hoe minder verftand iemand heeft, des te fchielyker is zyn oordeel over anderen: wiekwaed doet, denkt ook kwaed van zynen Naeften; en uit den overvloed des herten fpreekt de mond, zegt het fpreekwoord. Men ondervind het dagelyks, viel hem de Heer Leliendael in de reede, dat Benyders en booze Tongen door hunne eige boosheid verteerd worden. Gelyk dan ook de nyd als een lelyk mager Wyf, uit wiens kop, in plaets van de hairen, Slangen wallenen, en die in haer eigen hart byt, afgefchildert word. Daervan zegt de Heer Brunnes het volgende: Iemand, die lang, onbelet, Door kwaedfpreeken is gevet, Magert eindlyk in zyn kwaed, Eer hy nog ten Gr ave gaet. Daerenboven worden zomtyds in de Gezelfchappen weeldrige, ydele, dubbelzinnige, fatyrike,aenilootelyke en ergerlyke uitdrukkingen onder de Ge-, fprekken gebruikt, en zaeken verhaelt, die andere on-  192 Lieflyke Vermaekelykheden onfchuldige gemoederen en Kinderen ergerlyk zyn. Die men wel voor bons mots en aerdigheden uit. geeven wil , maer inderdaed boertery en beuzelingen zyn , welke den Chriftenen niet betamen , en onder de onnutte woorden behooren, waervan men rekenfchap geeven zal. Over diergelyke gemoedverdervende Gezelfchappen heeft de Ridder Cats in zynen tyd reets geklaegt: 't Is waer, al fchynt het vreemd, als ik by menfchen kom, Zo keer ik meenigmael nauw menfche wederom. En Sluyter drukt het zelve in deeze woorden uit: Zo 'k onder menfchen veel verkeer, Ik keer altyd een minmenfeh weer. Men komt 'er zelden zo van daen, Gelyk me 'er was naer toe gegaen, Hoe meenig koftelyk uur , vervolgde de Heer Leliendael, word helaes ! in de dagelykfche Gezelfchappen zo onnuttelyk verpraet en verkwift, dat nochtans met geen geld weer te kopen is: daervan gemelde Ridder Cats wederom zeer nadenkelyk zegt: Maer Vrienden, hoord een woord, ons tyd aen u te geeven, Dat is voorwaer een deel van ons kortwylig leeven. Ja 't is het dier fie pand, dat ooit hier iemand vond, Men koopt geen uure tyds om bondert duizend pond. Wanneer wy daerby betrachten , zeide de Heer Engelbrecht, dat wy niet tot ledig gaen en boertery, maer tot gantfeh andere en gewichtiger dingen in deeze waereld gezet zyn , en dat wy onzen leevenstyd wel aenwenden, ook daerin zulke werken doen moeten,. wacrover wy ons eens in de blyde Eeuwigheid-  jp4 L'tejlyke Vermackelykheden Het ongebonden Boek maekt arm, en dat wel vlug, En wie daerin Jiudeert, Jïudeert voorwaer te rug. Wy menfchen, zeide de Heer Engeibrecbt verder, moeten met het van God ons toevertrouwd vermogen wel omgaen. Geen menfch heeft het recht iets te verfpeelen, zo weinig als de andere recht heeft te gewinnen : wyl God de eigentlyke Eigendoms-Heer van alle menfchelyke Goederen is , die ook eens zeekerlyk rekenschap daervan eijfchen zal. Wie by deeze Rekenfchap wel beftaen wil, die moet zyne Goederen niet op het fpel zetten, maer wel huishouden en beter acnwenden. Ik wil kortelyk dit zeggen: De menfch, de kleine waereld, Verfpeelt, terwyl hy fpeelt, Den tyd en 't goed dat hem hepaereld, Hy fpeelt! en 't oog verdeelt! Hy doelt met booze luft, om andren te verderven, Toch moet het hoogfte blad hem in de handbcflerven. De menfch, dat wyze Dier, Verfpeelt zyn goed en gelden! Vier Konings van Papier, i Vertoont hy als vier Helden. Hy maekt alarm, flaet, fteekt en waegt den laetften duit, En ah die is verfpeelt, is al zyn praelen uit! Van zekeren Milaanfchen Speelder word verhaelt, dat hy, na dat hy alles verfpeeld had, en uit armoede niet meer heeft konnen fpeelen , in zynen laetften wil bevolen hebbe, dat men na den dood zyn lichaem de huid aftrekken , en over een verkeerbord fpunnen, maer van zyne beenen Dobbelfteenen maeken moeft, op dat hy na zynen dood zich nog in het fpeelen vermaeken konde. De fpreekwoorden zyn: Daer  Aen de Waeter en te Kleef. 195 Daer fpeelen 'er zich eerder duizend arm , ah eene ryk. De Franfchen zeggen: Qui au jeu samufe, fe tromp? & ahufe. (fii hante les temmes & les Dés, Efl en cbemin de Pauvreté. En Le jeu & le larcin font deux mechants métiers, paree q ie hm ruim fon mntre, & l'autrefait mourir le fen. Of: ■ On commence par êtve Dupe; On finit par être fripon. Waervan het eerfte zeggen wil: Die zyn werk van het fpel maekt, word misleid en bedrogen ; die de Frownen en de Dobbelfleenen behandeld, h op den weg der armoede. En het andere: Het Spel en de Diefftal zyn twee flechte handwerken, nademaal het eene zyn Meefler ruïneert, en de andere den haeren doet (lervau En eindelyk: Men begint met bedrogen, en men eindigt met een fchelm te worden, Terwyl de Heer Engelbrecht aldus fprak, kwamen eenige Vreemden tot ons in het Amphitheater, waer N 2 door  i$6 Liejlyke Vermaekelykheden door ons gefprek afgebroken wierd. Wy begaven ons daerop naer ons Quartier, en vonden de Dames, reeds uit het Bad gekomen, in de Eetzaal zitten; ondertuffchen wierd de Tafel gedekt. Na dat de Spyzen opgedragen waren , zetteden wy ons aen de Tafel, en zo haeffc wy gefpyft hadden , wandelden wy voor de Deur, en hoorden de Vorfchen hun gewoonlyk gezang zingen. De Heer Broches en Heer Triller hebben verfcheide ftichtelyke zaeken van dit Beertje voorgeftelt, zeide de Heer Engelbrecht , welke waerdig zyn te kezen , en in hunne Werken gevonden kunnen worden. Wy flonden op, en begaven ons ter ruft. Des anderen morgens begaven wy ons wederom naer de Bron, en voeren in de Cuur met drinken voort. Onder het drinken lieten zich de Mufikanten hooren, welke aenvangkelyk den zangtoon van een Morgenlied fpeelden : daerby wierd den Heer Leliendael bericht, dat hier in Kleef 's Donderdags namiddags van 5 tot 8 of 9 uuren een gezelfchap van Kleeffche Heeren , her Muzyk-Collcgie genaemt , in een zeker huis t'zamen komt, om zich zo wel op het fnarenfpel als in de Stem-Muzyk te oeffenen, alwaer I'aliaenfche en andere vreemde ftukken gefpeelt worden. In welk gezelfchap, offchoon het gefloten is, nochtans ook vreemde Liefhebbers der Muzyk, op .verzoek van een Medelid derzelven, konnen in gebragt worden. De Muzyk is kortelyk en laffelyk, zeide de Heer Engelbrecht, wanneer zy recht gebruikt word. Zy heeft eene magtige kracht op de gemoederen der menfchen , welke zy dan treurig, dan lullig, nu eens'ongeruft maeken, en dan wederom bezaedigen kan. Zy verdryft de zwaermoedigheid , verligt dè fmerten van het Podagra, van de jicht, en andere ongemakken ; zy is dienftig voor den-vergiftigen beet der Tarantulen, enz. van welke en meerdere wer-  Aen 'de Waeteren te Kleef. 197. werkingen de Heer Profeflbr Alkecht, in zyn Tractaet, van de werkingen der Muzyk in het Menfchelyk Lichaem, en de Heer Doctor Nicolai, in zyn Boekje, de verbinding der Muzyk met de Geneeskunde, breedvoeriger kunnen nageleezen worden. De Heer Doctor Luther, zeide de Heer Rofeboom, roemt in zyne Tafelreden de Muzyk grotelyks, als. hy zegt: „Wie de Muzyk veracht, met dien ben ik niet te vreden: want de Muzyk is eengefchenk '„ en gave Gods, en niet het gefchenk van een ',' menfch. De Muzyk heb ik altoos bemint, " wie deeze kunft kan, die is van eenen goeden „ aërt. De Muzyk is eene fchoone heerlyke gave „ Gods , en naby de Godsgeleerdheid. Ik wilde ,, myne geringe Muzyk voor wat groots niet mis- fen. De Jeugd moet men fteeds tot deeze kunft „ gewennen; want zy maekt aerdige bekwame Lie„ den Naeft de Godgeleerdheid geev' ik aen de Muzyk de naefte plaets en de hoogfte Eere. De ,] Muzyk is eene van de befte Konften; de Noten „' maeken den Text levendig, zy verjaegt den geeft „ der Treurigheid. De Muzyk is eene fchoone ,', lieftyke gave Gods, zy heeft my dikwils derma,, ten opgewekt en bewogen , dat ik luft tot pre„ diken gekregen heb. De Muzyk is een Leer„ meeftereffe, die de menfchen tederder, zagtmoe„ diger , zediger en vernuftiger maekt. De Mu,, zyk is de befte laafnis voor een bedroefd menfch, „ waer door het harte wederom te vreden , ver„ quikt en vernieuwt word". Ik voor my, zeide de Heer Leliendael, houde de Muzyk voor de eenige kunft, die wy uit deeze waereld meede in de Eeuwigheid neemen. Doch de Muzyk, hernam de Heer Engelbrecht, als ze misbruikt word , is ook zommigen zeer fchadelyk geweeft; gelyk men in de Gefchiedeniffen leeft, dat Timotheus Milefius den Koning Alexander den Grooten met zyn N 3 zin-  ip8 LUflyke Vermaekelykheden zingen zo zeer geroert heeft, dat hy opfprong, en de hand aen den Sabel floeg. Leïiiis Gregorius Gyral* di bragt met zyne Speeltuigen den Koning Hmutit&t zulk eene Razerny, dat hy zommige Hovelingen ombragt. De Koning van Denemarken, Enk de Goede, wierd door eenen beroemden Muzikant dermaten tot Razerny gebragt, dat hy door de deur brak, na den Degen greep, en vier Omftanders het leeven benam. Maer beter deed Terpander , die met zyn zingen den Spartaanfchen Oproer ftilde. Doch ik wil hier niet van dat misbruik gewagen , wanneer deeze zo edele gave tot overdaed, welluft, zwelgery, enz. zo fchandelyk misbruikt word. i\Ta dat wy ons getal glazen gedronken hadden, begaven wy ons naer het Quartier , waer heenen ook zommige Bron-Gaften volgden, om een kopje Chocolade of Koffy te drinken. •Wy befloten deezen namiddag naer Griethuizen, Eltenberg en Emrik te ryden ; weshalven de Voerman Jan/en Deutfch befproken wierd, die ook met zyne Wagens om half twee voor ons Quartier kwam, wy reeden eerft door het Stedeken Griethuizen: het zelve legt aen de eene zyde in de aengenaeme Landftreek van een vruchtbaer Koornland , eene halve myl van de Stad Kleef, aen de andere zyde heeft het een deel van den ouden Rhyn. Dit Steedje heeft veel van den Brand geleden, namelyk in 'tjaer 1596, toen het tot den grond afgebrand, en in 't jaer 1735, toen het tot op de Kerk, het Bagynen Convent, en twee Huizen in de afch gelegt is; maer nu wederom door de milde gifte van zyne Koninglyke Majefteit van PruiJJen , Fredrik Wilhelm , hoogftzaligfter Nagedachtenis, zo net en fchoon wederom opgebouwt is, dat het zich zelve in 't geheel niet meer gelykt. tn 't jaer 1711. heeft de kracht des Rhynftrooms een deel van de Stadsmuur , eene Poort en eene groote fteene Windmoolen met het Moolenaershuis en   3)a?-f> DVeater- &fy>n , ya.„ O™ <~%üf? Vrouwen Bedfiroo, daer is Moederkruid, daer «>z«e Andoorn , dit Duizendblad, dit Pimpernel, dit Heidens-Wondkruid, dat is A'araj , dit Smcerwortel, dat Speenkruid , dit Zeepkruid , dat Wollenkruid, dk Meliloten, dat is Vyfvingerkruid, dit Penningkruid,dat Hertstong, dit Berg-Polei, dat Hondsiong , dit A'Ïbgerkruid , dat Engelzoet , dit Hondsdraf, dat Getffn£/W, dit jfc/e/Htf #/oM Daer zie ik kracht en hoog beleid, Dat my nooit menfch en heeft gezeid. Een Bloem, een Gras, het minjle Kruid, Dat roept Gods groote wonder uit: Dat doet ons ryzen met den geeft, Waer Dood nog Helle word gevreefi. Wy ftonden op, wandelden uit de Galdery voorby de 4 Fonteinen naer ons Quartier, gantfeh vergenoegt over dit zo aengenaem tydverdryf. Na het avond-eeten wandelden wy in de Dennen-Allée, by den Karper-Vyver, en zagen de Fontein fpringen, die eenen Boer en-Dans verbeeldde, en in de fchieJykheid omliep ; den Heer Engelbrecht vielen daerby deeze gedachten in, die hy ons bekend maekte: Gelyk  Aen de IVaeteren te Kleef. 221 Gelyk ons van ons korte leeven. Kan in 't gemeen een Leerbeeld geeven, Des waters rajfe vloeibaerbeid ; Zo toonen bier de natte beeken, Hoe fchielyk de uuren zyn geweeken' Van onzen fnellen Leevenstyd. Het was tyd, dat wy ons naer ons Vertrek ter ruft begeeven moeiten, weshalven wy daer heenen haefteden, en namen van elkander affcheid. Den volgenden morgen, als wy aen de Bron waren, en in dq Allee gingen wandelen, bejegenden ons eenige Heeren en Dames, onder welke zich een Heer bevond, die zeer fterk Snuif-Tabak fnoof,gelyk men zulks aen zyne Neus, Linnengoed en Kleed ten klaerften zien konde. Als wy eenige fchreden van hun waren, zeide de Heer Rofeboom tot ons: Myne Vrienden ! aen het misbruik van den SnuifTabak ondervind men, dat beide de fpreekwoorden inderdaed waer zyn, namelyk: De Mode is een Tiran der Menfchen ; en , de gewoonte word de tweede Natuur. Want wie thans niet met eene Snuif-Tabaksdoos voorzien is, daermede fpeelen, Snuiftabak fnuiven , en anderen praefenteeren kan, die is niet galant. Weshalven die Heeren en Dames, welke voor galant willen aengezien zyn , zich met eene Snuif-Tabaksdoos van Goud , Zilver , Pinsbek, of van Paerlemoer voorzien. Dit voorbeeld volgen geringere met eene Doos van Schildpad of Hoorn, ja ook de Bezembinders en Bedelaers met eene houte Doos. Het menigvuldig gebruik van den SnuifTabak word eindelyk tot zulk eene gewoonte, dat men zonder denzelven, even zo weinig, als zonder eeten en drinken, vergenoegt leeven kan. Uit deeze onmatige gewoonte van Snuiftabak te neemen, entftaet eene zeekere Neusziekte, van den Heer - , Cohuï-  zzz Lieflyke Vermaekelykheclen Cobuizen Pica Naji, dat is, hygendc zucht van de kistende Neus genaemd; over welke ziekte dezelve zyne Satyrike Gedachten in druk gegeeven heeft. Doch deeze zucht is eene algemeene of Epidemi/che ziekte, die door gantfeh Europa gralTeert, en het wederzydfch Geflachte aengeftoken heeft. Daervan zegt de voortreffelyke Poëet en Medecynmeefter Heer Triller , in zyn Kluchtdicht over het misbruik van den Snuiftabak tot befluit aldus: O Epidemifch Neushors, zeg, Wanneer gaet uwen dwang eens weg, Wanneer gaet al uw woên voorby, En worden uwe liranken vry? Gy, o verachtlyk Neus-Kiijleer, Hoe lang fpeelt gy hier nog voor Heer? Zo veel heeft men uit de dagelykfche ondervinding aengemerkt, zeide de Heer Engelbrecht, dat het misbruik van den Snuiftabak, den jongen, ouden, droogen lieden, en het Vrouwvolk aen de tael, gorgelpyp, long, borft en reuk fchadelyk geweeft is; om niet te fpreeken, hoe de Liefhebbers van den Snuiftabak hun aengezicht zo zeer befmetten en affchuwelyk maken, Hals- en Neusdoeken, ja zelfs de Klederen daermede bezoedelen. Het.zoude veel beter zyn, vervolgde hy, indien de vorige mode, toen men Balzem- en Hongarifche Waterdoosjes, of Salvolat-glaesjes by zich droeg en daeraen rook, wederom ingevoert wierd; waer door men de gezondheid zo ligtelyk niet befchadigen, en het aengezicht zo leelyk niet maken kan. Doch het fchynt, dat deeze Moden- en Neuzenziekte zo lang onder de Menfchen graüeeren en razen zal, tot dat men verdrietig daerover, of dat 'er iets nieuws opkomt, en aengenomen word/ Ge-  Aen de Waeteren te Kleef. 223 Geduurende dit gefprek waren wy tot aen de Poort van de warande gekomen , en hadden daer door vergeeten onze glazen te drinken; weshalven wy met haeft wederom keerden , om dezelve volgens de Cuur uit te ledigen. Het krielde aldaer van Brongenoten, onder welke verfcheide nieuwe CuurGaften zich bevonden. Na dat wy gedronken hadden , begaven wy ons naer ons Quartier. De BronArts kwam aldaer by ons, en, wyl wy den volgenden morgen de Cuur befluiten wilden, verordineerde hy aen ieder van ons een afdryvend middel morgen in te neemen. Ondertuffchen hadden wy iemand laeten roepen, met wien wy voor eene reis naer Wezel accordeerden. Deezen namiddag maekten wy eene Promenade naer den Kleeffchen Lindenboom voor de Haegfche Poort. Deeze Linde is wel nog jong, echter tamelyk opgefchoten en uitgebreid, heeft drie Verdiepingen, en boven in den top eene Vaen of WindToonder , en is met een fraeje Stellagie en Banken omgeeven , waervan de afbeelding by Pieter Langendyk in zyne Befchryving van Kleef pag. 34. te zien is. Ëertyds heeft in derzelver plaets eene andere Linde geftaen , die wegens haere grootheid en ongemeene fchoonheid ook in vreemde Landen beroemd, ja zelfs in Rome bekend geweeft is. Zy had ook drie Verdiepingen, in de benedenfte van dezelve 9 Pyramiden, en in het midden eenen fchoonen hoogen top met eene Vaen, gelyk dezelve in Claes Bruins Kleeffche Arcadia is afgebeeld: maer door den kouden Winter is dezelve in 't jaer 1709. bevroren, en daerna langzaem verdord, na dat dezelve over de honderd jaeren geftaen had. Deeze Linde zal door den tyd de vorige aen fchoonheid niets toegeeven. Van dezelve gaen vier welbeplantte en fchaduwryke Alleen, die teffens Landftraeten zyn : als eene op Nymegen, de andere op de Stad Kleef, dé derde op Xan-  Aen de Waeteren te Kleef. 233 perfoonen van aenzien woonden. Wat is dat voor nadeel ? vraegde Vrouw Godart, men weet immers wel, dat Reizigers hunnen beften fieraed niet met zich voeren konnen , en wie kent ons daer? als wy den Waerd en die ons dienen welbetaalen, zo zal het ons aen refpeèt niet ontbreeken; men kan ook aen onze Klederen zien, en aen onze fpraek hooren , dat wy Hollanders zyn, die met den opfchik niet veel op hebben. Na dat wy dit gefprek eenigen tyd aengehoort hadden, zeide Heer Engelbrecht: Het is het teeder geflacht aengebooren, dat het altoos fchoon heeten en zyn wil. Veele, die zo min naer het lichaem, als naer het gemoed, fchoone gaven hebben, of niet fchoon zyn, willen haere fchoonheid, eer en aenzien in koftelyke en niet met haeren ftand overeenkomende kleeding zoeken : onder welke ik echter myne zeer waerde Dames in 't geheel niet reekene; overmids my van dezelven genoegzaem bekent is, dat zy tot het getal van deeze elendige gemoederen niet behooren. Moet men zich niet over de veelvuldige Kleeder-Mode, die eene Tiranny en Razerny van de modezuchtige menfchen is, ten hoogften verwonderen? wat voor een opfchik komt niet jaerlyks, ja wel in weinig maenden, van nieuws voor den dag? de Franfchen zyn in de uitvoering van de modens de alderzorgvuldigfte en bequaemfte; ja zy hebben zelfs Controllenrs van de modens , die eene naeukeurige opteekening daervan houden, en nergends is in Europa een Land te vinden , daer het Vrouwvolk zo zeer op nieuwe modens gefield is,als in Frankryk. Nu ware het wel te wenfchen, dat de Franfchen aen dèeze razerny alleen mogten krank leggen : maer men vind dezelve ook onder de Du\tzers en onder onze Nederlanders. Is het niet eene gioote dwaesheid, zeide hy verder, dat men meer op den uiterlyken fchyn en pracht der Kleederen, P 5 dan  234 JLtefiyAe Vermaekelykheden dan op de deugden,, welke het cieraed der zielen zyn, bedagt is ? hoe meenige Perzoon meent, wanneer zy met goude of zilvere borduurzelen, of met fluweele en zyde lappen behangen is , dat zy dan een groot Creatuur zyn moet. Daer nogtans dikwils nevens den hoogmoed nog andre lafters hieragter verborgen zyn, volgens het oudefpreekwoordwHm fchoonder Vigel aen veederen, dies te fmaekeloozer vleefch. Insgelyks: de Kleederen en de Kalk bedekken meenigen fcbalk. Zeer wel zegt Sirach Gap: XIX. 26. 27. Een verflandige kent den Man aen zyne gebaerden: want zyne kleeding, lacchen en gang maken hem bekent. Het is onmogelyk, dat by een prachtig alamodifch Kleed een ootmoedig herte zy; volgens het oude fpreekwoord : prachtige kleeding is eene fiandaart der- bovaerdy en een nefb der zwelgery. Aenmerkingswaerdig is het, zeide ik, dat de Natuur alle andre Creatuuren bekleed, maer den naekten menfch Gods barmhertigheid; gelyk wy weten, dat de Heere God zelfs Adam en Eva rokken van vellen gemaekt, en ze hun aengtrokkenheeft; welke vellen der lammeren een voorbeeld van Meffias Geregtigheid geweeft zyn. Die dit overweegt, zal op een beteren jierraed , namelyk der zielen , bedacht zyn; en wie zyn lichaem voor eenen Kerker der zielen houd, die zal niet zo zeer zorgen, betzei-' ve te vercieren, en daermede te pronken. Wy weten ook, dat de Kleeder-pracht der Kinderen Ifraëls voor God een grouwel geweeft is. Jef. 3. Dat de rechte cieraed der Fr ouwen niet uitwendig zy met bairvlegten, goud omhangen, of kleederen, maer de verborgen menfch des herten met eenen zachtmoedigen en Jlillen Geeft 1 Pet. 3. En dat dikwils koftelyk gekleed is, die van de Deugd ontbloot is: Daerentegen meenig een in eene Hechte kleeding uiterlyk zich vertoont die echter met deugden opgevult is. Jacob Cats geefc eene fraeije leere, als hy zegt : Het  Aen de Waeteren te Kleef. 23 ^ Het is geen kunfte mooy te gaen, Gelyk a's heeden word gedaen; Maer pacht te houden in den bant, Dat is een teyken van verfiant. Zo als men dan ook gemeehlyk bevinden zal, dat hoe verftandiger, vroömer en Chriftelyker iemand is, dezelve dies te meer alle Kleeder-pracht haeten en verachten zal. Wy kwamen om 6 uuren in Weezei aen. In de Poort wierden wy' van de Wagt gevraegt, wie wy waren, en waer wy in de Stad logeeren wilden, het welk wy haer aen weezen. Wy flapten by de Weduwe Polt in dén fleutel af, en lieten ons Koffy zetten, daer ondertuffchen de'Heeren een pyp Tabak rookten. Ik moet den' Heer Rofeboom bidden, zeide de Heer Engelbrecht, zo goed te zyn, om ons eenige Naricht van deeze Stad mee te deelen. Betreffende den naem van deeze Plaets, begon hy, was dezelve aerivangklyk, 'toen hy nog een Boer .3 fchap geweeft is, en wyl hy aen de Lipp lag, die te dier tyd in den Rhyn vloot, Lippermond(Lippiomunda) of Lipperbein. genaemt: maer daerna, toen dezelve een Dorp en "eindelyk tot eene Stad wierd, is ze wegens dè veele in het naeft daerby gelegen woud zich onthoudende Weezelen , die dagelyks hierheen gekomen zynde grooten fchade veroorzaekt hebben, Weezei genaemt, en 3 Weezeis zyn in het wapen der Stad gezet. Eerft is aen deeze Plaets een LegerPlaets der Romeinen met eene Burgt voorzien, by de invloeijing van de Lipp in den Rhyn, 'aengelegt, om daerdoör de Duitzers des te beter irt den toom te houden, eh hunne winterquartieren, befchermplaetzen en wachten daerin te hebben, ook de Duitzers te weeren, dat zy niet onverwagt over den Rhyn trekken konden j weshalven veele fchryvers het daer  2^6 Lieflyke Vermaekelykheden daer voor houden , dat de inferiora hyberna (lagere wincervleegers) der Romeinen aen deeze Plaets zyn gelegen geweeft; gelyk dus by verhaal van de groote Nederlaag der Romeinen onder Q\ Varus in het Duisburgze Geweft van de lagere winterlegers, tot welke Afprenas met zyne twee legioenen gevlooden is, gewag gemaekt word. De Burgt of het Kafteel hebben de Romeinen lang in bezit gehad, om daerdoor de aen de overzyde van den Rhyn gelegene oude en Ulpize Legers (Cajlro Ulpia vetera) dies te beter te konnen befchutten; maer als zygenoodzaekt wierden, wederom over.den Rhyn te trekken, hebben de Brutleri deeze Plaets ingenoomen. In de jaeren 779. 784. en 810. heeft de Keizer Carolus Magnus zich hier eenigen tyd opgehouden, deels om de Saxen te bedwingen , deels ook den Deenzen Koning Gotrick, die met eene groote Vloot in Friesland gekomen was, te vérdry ven, en is alhier over den Rhyn gegaen. Volgens het bericht van Cranzius en Urfinus zou de verftooten Paus Leo, toenmaels totgemeldenKeizer herwaerts gevlooden, en eenige dagen by hem gebleeven zyn; en in 't jaer 799. volgens het bericht van Schatenius, zou de Keizer alhier een Concilie gehouden hebben. Insgelyks is de uitermaten groote Olifant, dien de Koning van Perfiën, Aaron, nevens andre rariteiten aen den Keizer Carolus Magmis vereert heeft, alhier geftorven. Doch wanneer deeze Stad de Rechten van eene Stad gekreegen, met muuren en wallen omringt is, en den naem Lippermunde met dien van Weezei verwiffelt heeft, daervan vind men geen zeker bericht, overmids in het jaer 1354. een groot deel der Stad, met het Raedhuis, en het Archiv, dat men daerin gevonden heeft, door 't vuur verbrand is: Nochtans wil men uit de overlevering zeggen, dat het omtrent het jaer 927. van den Keizer, Henricus Au- cepSf  Aen de Waeteren te Kleef* 237 ceps, zoude gefchied zyn. In 't jaer 1290. heeft de Keizer Rudolpb van Habsburg deeze Stad aen den Graef Dietericb den agften tot een Bruidfchap van Margaretha, Dochter zyns Broeders Eberhardgegeven, alzo zy voorheen onder de Ryksfteden mede getelt wierd; 'gelyk zy dan nevens de drie Weezeis ook een RyksArend in haer wapen voert; en ook eene van de Hanfee-Steden geweeft is. Zy heeft door Oorlogen, Brand, Brandschattingen, Hongersnood en Peft&c. zeer veel uitgeftaen. Maer wyl thans deeze Stad tot eene Vefting gemaekt, en met eene fterke Citadel voorzien is, word zyVefalia fortisgenaemt, waerop de Heer Mag: Kaifer in zynen Paraas met dit vers doelt: Of fchoon Kleef is het Hoofd, is Wezel toch het hert Van 't gantfche Hertogdom, daer om is ze ook omgeeven j Met eene fterke Wal, men ziet ze weder kevert Door ryke Neerings-kracbt, na uitgefiaane fmcrt. Wanneer ook de Burgers jegens elk, voornamentlyk ten tyde van de Reformatie, jegens de wegens de Religie verdrevene zeer hoffelyk en gaftvry zich beweezen, en veele derzelven opgenomen hebben, heeft zy daerenboven den naem Hofpitalis verkregen; en vervolgens, dewyl zy haere LandsHeeren in verfcheide Oorlogen getrouwlyk heeft bygeftaen, ook den Tytel Fidelis. Deeze Stad, voer hy voort, legt in de befte fituatie, overmits zy aen de eene zyde met vruchtbare Akkers en de befte Weiden omgeeven, maer aen de andere zyde door de t'zamenvlietende Lip en Rhyn beftroomt, en deswegen ter Handeling ongemeen bekwaem is. Het bezienswaerdigfte deezer Stad, is de groote Stads- of Willibrordus-Kerk en de Matenafché'Kerk, de nieuwe LatherfcheKerk, het Dominicaner- en Auguftyner-Kloofter, de Citadel  438 Lïejïyke Vermtekejykbeden del en Tuighuizen, insgelyks de,koftelykgebouwde en met fchoone Beelden verfierde Berlynfche Poort. Na dat wy de Koffy gedronken hadden, wandelden wy een weinig door de Stad en over de Markt; het krielde aldaer van Burgers enSoldaaten, overmits 'er drie Regimenten in leggen. . Het was byna 8 uuren als wy op de Markpwaren, en ons wederom naer ons Logis tot de Avondmaeltyd begaven. Des anderen morgens, hoorden wy vroeg de Reveille flaen, waer door wy uit den flaep gewekt wierden , maer haeffc. daerop wederom inlliepen. Om 7 uuren flonden wy op, dronken Koffy, en begaven ons om 8 uuren op de ftraten, om net merkwaerdigfte te bezien. Eerft gingen wy in het MonnikenKloofter, en als wy zulks befchouwt hadden, vervoegden wy ons na de groote Stads Kerk, die den heiligen W.ïllebrord ter Eeren is opgebouwt, wiens Tooren in het jaer 1593. den 11. January door den Blixem in de affche gelegt is. Men gelooft, dat aen de plaets, daer nu het Koor is, eertyds eene Kapel geftaen,. waerin. Willebrordus de om dezelvewoonen.de Duitfchers zou gedoopt hebben. .De Gevel aen de Noordzyde word voor een Meefterftuk gehouden, en. is in 't jaer 1521.. vaerdig geworden. In deeze Kerk is een kondig Uurwerk, en aen de Zuidzyde op de Galdery is een fchoone Bibliotheek, die door Conradus Hensbachius daer heenen vereert is. De St. Anthoni en Nicolaes-. of Matenafche Kerk is onder de Regeering van den Hertog Joban den I. in 'tjaer 1477. gebouwt, die wegens een Miraculeus St. Antonh Beeld vermaert geweeft is. De LutherfcheKerk is in 'tjaer 1731. zeer net, en na de moderne wyze gebouwt. Van daer wandelden wy naer de Berlynfche Poort, om dezelve te bezien. Deeze is inderdaed zeer koftelyk, prachtig, met veele Beelden opgefiert, en daerby.vaft, welke voor a'bs verdient be-  Aen de Waeteren te Kleef. 239 betracht te worden , en een groot genoegen geeft den geenen, die de Bouw- en Beeldhouwerskunft verftaen. Ondertuffchen was de Vergadering geflagen , en de tot de wacht beftemde Manfchappen fielden zich voor het Quartier van hunne Hèeren Officieren , waerby meer als 60 Trommen geroert wierden. Op het Plein kwamen deeze tot de wacht verordineerde t'zamen, en loffcen de andere af, maer de overige wierden naer de Poorten verzonden. Als Wy ze zagen , brachten wy ons de oude Duitfche Helden te binnen, hoe dezelve gemeenlyk afgebeeld worden, en vonden eene tamelyke gelykformigheid tuffchen beide, ten aenzien van hunne groote ltatuur, nette en volgens de natuur en hunnen ftand gefchikte kleeding. Wanneer wy hunne Exercitiën zagen, fcheen het niet anders, dan of alles van eene Machine getrokken wierd. Aen bekwame vaerdigheid, en byzonder fchielyke lading van het Geweer, zullen bezwaerlyk eenige Troepen van onze, omniet te zeggen van oudere tyden, by de PruiJJen konnen haelen, veel minder dezelve overtreffen. Het is de uitgelezenfte Manfchap , welker Lichaemen fchoon v-an gedaente, en welker Leden onlaekbaar zyn. Zy gaen geduurig in ryn gewaffen Linnen, en met opgekrulde en gepoederde hairen. Alles moet zuiver en net aen hen fchynen: daerby hebben zy het fynfte Geweer: ook word eene nauwkeurige order en Krygstucht onder hen gehouden. Overmits zyne Majefteit, de glorieryk-regeerende PruiJJlfcbe Monarch , Fredrik de III. welke door zyne Dapperheid, Heldendaaden , Hooftbatailles en Overwinningen, in de gantfche waereld eenen onfterffelyke roem verworven heeft, van een elk Soldaet zyner Armee, eene volkome goede ordening, netheid, ftrenge difciplin, en de nauwkeurigfte fubordinatie eifcht; gelyk dan de rynlykhcid by de geheele Armee, de accurates en overige order, zo wel ]Qf- als verwonde- -rin.es-  240 Liejlyke Vermaekelykhtden ringswaerdig zyn. Daerenboven ziet zyne Majefteit altoos meer op eenen tot eenen rechtfchapen Soldaet geoeffenden, als op eenen bloot uiterlyk opgefierden Man. Ja zelfs heeft zyne Majefteit, de Koning, by de vier Hoofdbatailles in Silefien, zich aen het fpits van deszelfs Armee geftelt, de zynen met ontbloten Degen krachtig aengevoert en opgewakkert, om den Vyand te gemoed te gaen , is aen de gevaerlykfte plaetzen geweeft, en heeft aldaer de nodigfte toebereidzelen bezorgt, waerby hy eenen ongemeenen Heldenmoed getoont heeft: en niet tegenftaende hem in de eerfte Slag by Molwitz eenige Kogels op het Kuras afgeftuit zyn, ook een Paerd onder het Lichaem gedood geworden is, heeft hy zich nochtans in de volgende Batailles, in hét grootfte vuur wederom laeten zien. Weshalven ook zyne Majefteit geenen Officier verdragen kan, die niet in dit ftuk zyn hoog voorbeeld navolgt. Zo dat het geen wonder is, wanneer altoos de een den anderen in waerachtige Heldendaden tracht voorby te ftreven. De groote vaerdigheid en het fchielyke vuuren van de PruiJJen, overtreffen alle andere Natiën. Gelyk dan in de Bataille by Molwitz de Generaal AT««perg het hevige vuur der PruiJJen een helfr.h vuur genoemt en beveftigt heeft, dat hy van zyn leeven nog zulk een vuur nooit gezien had, gelyk hy dan ook zich over de groote vaerdigheid zyner Vyanden in het fchieten , en over derzelver fchielyke omkeering , grotelyks verwondert'heeft. Ter wyl men wilde narekenen, dat de PruiJJen vyfmael gevuurt hebben , eer de Oojlenrykers tweemael geladen hadden. Hunne Dapperheid en onvertzaegde moed is uit de in Silefien en by Dresden geleverde Batailles bekent genoeg, alwaer zy onverfchrokken den Vyand aangegrepen, denzelven in 't he- vigfte  Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. x?3 4- Ik wandel dat ik zweet, dat zal my wel bekomen, Veel kwaeds word meenigmaei door 't zweeten weggenomen , Het kwaed word door de Bron gedreeven uit het bloed, Dat zyn gebruik by my gewenfchte werking doet. y. Wil dus het zondig kwaed uit hert en zin verdry ven, Laet my op 't fpoor der dengd al tyd ftandvaftig blyven, Die ftil ftaet, raekt te rug, maer wie tracht voort te gaen In 't goede, komt gewis in 't Ryk der zael'gen aen. 6. Schoon dikwerf't bange zweet my biggelt langs de wangen, En ook de traenen zelfs als druppels daer aen hangen , O, dat is voor myn Ziel gezond, dewyl ik weet, Dat dus het zondenvogt door my word uitgezweet. 7- Hierna myn Jefus zult gy my daer voor verfriffchen, En 't klamme doodzweet van mynftervendaenfchyn wilfen: Als ik voor eeuwig zal bevinden, wat het heet, Dat men tot Lyfs en Ziels gezondheid heeft gezweet. IV. LIED. AVONDLIED. Wyze: Myn gemoed wilt wakker weezen. 'k Tj^j Ou my nu tot ruft begeeven, Doch ik denk vooral daeraen, Hoe veel goeds gy in dit leeven, Hoog-  % 54- Nieuwe ftichtelyke Br-ongezangen. Hoogftc God, my hebt gedaen Ja nog heeden liet gy my 't Brongebruik en d'Artzeny, Die ik heb tot my genoomen,.. Door uw goedheid wel bekóomen. Vroeg begint men 't waterdrinken, Vroeg zoek' ik uw Aengezicht, Als de Zon begint te blinken, Is myn wenfch tot u gerichtDat, ik zeegen dag aen dag Uit uw vofheit fcheppen mag!' Wil die gunft niet van my wenden, Nu ik zal den dag volenden. 9b Weet aen my word niets gevonden, Niets dat u myn God behaegt, 't Lichaem krank, de ziel vol zonden, Beide al eeven zeer geplaegt. Doch dat ik "in zulken Itaet, Vlie tot u om hulp en raed, Dat ik u myn" nood koom klagen, Kan u immers niet mishagen. Wil vooral myn ziel geneezen, En laet die,' fchoon 't lichaem ruft, Groote God, ffceeds by u weezen, En genieten heemelluft, Weer van my in deeze nagt 's Boozen Satans lift en magt, Onder u befchut en wapen Laet my zoet en veilg llapen. V. DANK-  Nieuwe fiichtelyke Br onge zangen. V. DANKLIE D. By de te rugreize na het eindigen des gebruins van de Gezondbron. Wyze: Zoud ik mynen God niet zingen ? enz. Tfi Oud' ik mynen God niet zingen ? Zoud' ik Hem niet dankbaer zyn? Hy beftierd doch ale dingen, Wys en heilig, hoe 't ook fchyn', Schoon het Vleefch niet kan bezeffen, Hoe des hoogften hand regeerd, Als Hy 't kwaed ten beften keerd: Hoe de flagen die ons treffen, Recht befchouwt by 't Godlyk licht, Doch zyn tot ons heil gericht. 2.' Zoud' ik mynen God niet zingen? Die zo wonderbaer, zo goed, Leid door 's waerelds Wiffelingen, Dien, die zynen wille doet. Immers mogt dit my gebeuren, Wyl hy my, na 't Lichaem krank Hier gebragt heeft om met dank Zyne wonderkracht te fpeuren, Die voor Liciiaem en voor geeft Nut en heilzaem is geweeft. •bsoiti nrs na föübLl an J UI'TV 3- Nimmer had 't konnen denken, Hoe God zulk eene artzeny, Ons in de natuur wou fchenken Nog  %$6 Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. Noch wat haere1 werking zy; En zou hy, die zulke gaven In des aerdryks diepen fchoot, Tot des menfchen hulp befloot, Ook den kranken geeft niet laven? Zou hy daer voor niet zo veel, Zorgen als voor 't minfte deel ? 4- De Aerde wyft ons oog na boven 't Schepzel pryft des Scheppers magt, God oneindig hoog te loven, ,Die 't Heelal heeft voortgebragt Door zyn woord $ deed deeze ftroomen Ook uit Ertz, Metael en Steen, Langs verborgen wegen heen, Tot; ons nut te voorfchyn komen ^ Waerin. zyne wonderdaed Klaer voor 't oog te leezen ftaet. S- Nu weet ik haer oorfprong nader, Jefus Gods zelfftandig woord, Heil-Fontein en Levensader Bragt ze uit zyne volheid voort. Jefus, die om ons te leiden Hemelwaerds na Vredeftad In den Doop een waterbad Ons tot reiniging bereidde, En verkwikt het flaeuw gemoed Met zyn Lichaem en zyn Bloed. 6. U dan, Bron-aêr van myn leeven, Op wiens Zegen alles wacht, Wil  Nieuwe, ftichtelyke Br onge zangen. 157 Wil ik lof.én eere geeven, Nu ik deeze Cuur. volbracht Heb, en thans te rug mag keeren Fris van lichaem en gezond, U wil ik met hert en mond Als myn. beften Arts vereeren, Die my hier in eenzaemheid Dikwils lieflyk hebt verblyd Loov' myn ziel, loov'.nu den Heere, Hem die u heeft goeds gedaen! Laet des Hoogftens roem en Eere Nooit uit uw gedagten gaen; Die myn krankheid heeft geneezen, Die myn leeven heeft gefpaert, En voor het verderf btwaert; Eeuwig zy zyn naem gepreezen, Die my met genade mild Kroont en dekt als met een fchild. 8. 't Is nu tyd na Huis te keeren, Kleefze Zuurbron, goede nacht! Laet ook andren God ter eeren, Ondervinden uwe kracht 1 En ö dropjes wilt vertellen Hoe Gods Goedertierenheid, Die u zelfs heeft toebereid, Om de zwakken te herftellen, Heeft geneezen myn gebrek, Dat ik bly van hier vertrek. 9- Nu, vaer wel, 'k gae u veriaeten! 'k Reis' daer myn beroep en ftaet Op my wacht. Heer leer my haeten Al wat ziel en lichaem fchaed; Of my in 't verderf kon ftorten. Hoogfte Goedheid, laet my niet, R Als  2.? 8 Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. Als helaes te veel gefchied, Roekeloos myn Leeven korten. Maer dat my uw Geeft gelei Tot ik uit de werelt fchei. VI. LIED. Geeftelyke betrachting overdeGeiondbron. Wyze: Wer nur den lieben God lafi walt en. Of. , dat elk fterv'ling reg.t erkende, Hoe d'Aerd alom des Hoogftens eer Vermeit! waerheen men 't oog ook wende, Men'ziet een Boek, waerin de Heer, Wiens magt dit al gefchapen hééft, Zyn goedheid ons te leezen gééft. 2. ■ ' ' !' - Natuur leid.ons tot hooger zaeken; De Züurbron, die zich hier ontdekt, Kan aen den Geeft indachtig maken Wat ons tot zielsgeneezing ftrekt. Zy wyft op Jefus, die gewis, Alleen de'Bron des Leevens is. O wift gy hoe 't my kan. verblyden Dat deeze' Zuurbron niet verdroogt; Zoo is ook Jefus t'allen tyden, Voor die gelovig op hem oogt, Een Bron, die zielsverkwikking geeft, En nooit 'gebrek aen water heeft. ,■.. $ •• i yr 7 - Di' Bal dat meënigerlei kwaelen, Des Lichaems uit den grond geneeft, Is zeer bekwaem om af te maelen De !:racht van Jefus Bloed en- Geel; Een Bad' dat groote dingen doet, • En ftilt de pynen van 't Gemoed. 5. Kan  Nieuwe ftichtelyke' Brongezangen. 159 5- Kan deeze'Bron het lichaem: fterken, En heeft dit water groote kracht, Denk, hoe veel wonderlyke werken Zyn tot ons heil te -weeg gebragt, Toen Bloed en water als een fprong, Uit Jefus open' zyde drong. 6. Geen weerga word 'er ooit gevonden Van 't vocht uit deeze Heilfontein-, 't Geneeft de diepfte zielenwonden, En maekt my gantfeh van zonden rein. Geen Bron, die zulk een werking doet, Als flechts een druppel van uw Bloed. 7- Wilt gy dees Brons haer oorfprong weeten? Die komt uit yzer en uit fteen; Die dringt door ongenaekb're fpleeten, En vloeit door harde Rotzen heen; Zoo ftroomt myn heilbron ongefloort Uit Jefus, 's Leevens Rotsfteen, voort. 8. De Bronnen ziet men meeffc ontfpringen, In diepe Dalen; zoo ook gy, Myn Jefus luft der Heemelingen! Gy groote Heiland, kwaemt tot my, In 't vleefch gantfeh nedrig en veracht, Tot heil van 't menfchelyk Gefiacht. 9. O, mogt ik ook zo nedrig leeven, En in des Heilands vöetfpoor gaen! Hy, die zo hoog is en verheeven, Ziet needrige van Herten aen, Wier oog een traenenbeek vergiet, Wanneer 't den poel der zoi d! inziet. ' 10. Hebt gy bedorven' ingewanden? R 2 Zoo  z6o Nieuwe ftichtelyke B'rongt zangen. Zoo doet de Bron geen goed maer kwaed; Daer is by dien geen hulp voorhanden, Indien 't niet wel van binnen ftaet. O Zondaer is uw Hert niet goed, 't Is alles zonde, wat gy doet. li. O Jefu, Gy myn ziels verlangen, Laet my uw heilig Avondmael Doch nooit onwaerdelyk ontfangen, Maer tot geneezing van myn kwael! Dat nimmermeer het Leevensbrood, My armen Zondaer ftrekk' ter dood. 12. Zoo u de Bron gezond zal maken, Gebruik in alles matigheid, In eeten, drinken, flaepen, waken, En daer nog 't aldermeeft aen leid, Betoom uw driften, zin en luft En breng 't Gemoed in ftille ruft. Als 't vleefch met zyn begeerlykheden, Als hovaerdy met aerdfche pracht, U van het fpoor der reine zeden, Tot zonden te verleiden tracht, Zoo wend u af van 't geen gewis Aen zielsgeneezing fchaed'lyk is. 14- Schoon jigt en andre fcherpe kwaelen, Door deez' heilzaeme Waterwell' Geneezen worden meenigmaelen, Nog blyft 'er in ons krank geftel Der zonden prikkeling, waervan Geen water ons bevryden kan. 15. . Ook word zwaermoedigheid verdreeven, Door 't Brongebruik. Myn Heiland weeft Gy zelfs myn Trooft, myn licht en leeven, Ja fchenk my uwen vreugdegeeft; Gy  Nieuwe ftichtelyke Br onge zangen, zót Gy eifcht doch van uw Kindren niet Geftaeg te kwynen vol verdriet. 16. Dit water laet zyn krachten fpeuren Aen booze zweeren. hoe veroud; Ach mogt dit ook myn ziel gebeuren! Daer d'oude menfch zo meenigvoud Zich roert en fheeds tot alle kwaed Geneigt zich zien en voelen laet. 17- Dat onheil dringt door merg en beenen, Door Adams fchuld my aengeërft, Een toeftand waerlyk te beweenen, Die 't gantfche Lichaem als doorkerft Van kwaelen, van der wieg af aen, Al bukkend' doet ten Grave gaen. 18. Doch Jefus, met myn. ramp bewogen, Heeft my een Heilbron toegericht In 't Bad des Doops, en my getoogen Tot zyn gemeenfchap in het licht, Dies, al verfmagt myn ziel en lyf, Ik weet, dat ik des Heeren blyv'. 19. 't Gebrek aen oogen en aen ooren, Word hier zo merkelyk verlicht. Ach, Jefus, laet m' uw ftemme hooren, Schenk my een geeftelyk gezicht, Dat ik op uw beveelen merk, En in 't Gelove worde fterk» 20. Herfteld de Bron dus myne leden En word myn ziel, door 's Heilands bloed Van zonde en ongerechtigheden, Gezuivert, ö wat is 't hier goed! Hoe heuglyk is die plaets en ftond, 'Daer ziel en lyf geneezing vond! R 3 VIL  202 Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. VII. L I E D. Wanneer by het gebruik van de GezondBron de beeterfchap niet terftond volgt. Wyze: Heere Jefu Cbrifi, myn hoog fie goed. Ü i. -O.Eer Jefus Chriftus, hoogfte goed, Fonteine der genaden, Zie doch hóe ik in myn Gemoed, Met droefheid ben beladen, Vermits de zwakheid, die my kwelt, En byblyft, nog geen uitkomft fpek, Uw hulp is nog verborgen. ■ . 2-' Dog Heer, ik weet., dat gy het ziet, Gy kent all' myn gebreeken, Gy wilt ook uwe Kind'ren niet In nooden laeten fteeken, Al vind dan 't Lichaem weinig baef Gy ftelt myn lyden tyd en maet', En weet, wat ik kan draegen. Het water van deez' Bron is zuur, En bitter om te proeven, Zoo is myn Kruisdrank voor natuur, De voorfmaek mag bedroeven, Zyn nafmaek is vol zoetigheid Die zich door Hert en zin verfpreid, En trooft op leed laet volgen. r ' 4. Wat deeze Bron aen 't Lichaem doet, Volbrengt gy aen myn ziele, Want gy vermurwt het hard gemoed; Ja, als ik neederkniele, Om in 't .Gebed voor u te trêen, Houd  Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. i6y Houd gy de zinnen, hoe voorheen Verftrooid, aendachtig t'zamen. . .. — ;7 ' '• ' Word niet die tomelooze zwarm Van booze luft verdreeven, Wanneer uw uitgeftrekte arm, Myn vleefch en huid doet beeven. Maer, 6 hoe heilzaem is die fmert! Het Kruis ontfluit en wekt myn hert Om naer uw woord te hooren. 6. Schoon deeze Bron geneeft en fterkt, Bly v' ik om kracht verleegen, Doch heb ik daerin opgemerkt Den grond van uwe wegen: Gy oeffent hierdoor myn gedult, Tot dat het uur zal zyn vervult, In uwen Raed beflooten. 7- De Geeft, die in dit water leeft, Dringt door bloed, merg en beenen, Zyn kracht verfpreid zich ras, en zweeft : Door 't gantfche lichaem heenen, Zoo doet ook 't Kruis dat ziel en geeft Doordringt en in in den grond geneeft, En nieuwe kragt komt geeven. 8. Had' ik te voren luft nog trek Tot hemelfche gerechten, Gy'wilt door 't Kruis dat ziels gebrek Geneezen: ja uw Knechten Getuigen, hoe dat bitter zoet Den luft tot God en 't geeftelyk goed, In my kan doen herleeven. 9. Ver-  2$± Nieuwe ftichtelyke Brongezangen. 9- Verfterkt deez' Bron her. zwak gezicht, Het Kruis doet ook verdwynen De nevels, en 't verkwikkend licht Van trooffc aen my verfchynen; Als dat gefchied, dan zie ik klaer Hoe heilig, wys, en wonderbaer Gy zyt in all' uw wegen. ■ 10. Hoe word myn toorn zoo ras bedaert, 't Ontruft gemoed bevreedigt? 't Oploopend hert word zagt van aert, Van haet en wraek geleedigt. Het buigt zich onder uwen whT, Gehoorzaem, needrig ende ftil, Met uw beftier te vreeden. 11. Al drukt my *t kruis, nu min dan meer, Het zal my niet verdrieten, Wanneer ik flechts, myn God en Heer, Uw byftand mag genieten; Schenk dan vry, Jefus, dronk op dronk; Want fchoon my alle kragt ontzonk Uw wil is doch de befte. 12. Al ben ik nu nog niet gezond, 'k Laet doch den moed niet zinken; Maer wagt op uw geneezings ftond, En vaer vaft voort met drinken; Heer Jefus, fterk myn zwak gedult! De Zuurbron heeft doch niet de fchuld, Gy wilt my nog beproeven. EINDE.      hunne nieuwsgierigheid moet wekken, om»ge> nen te volgen, óf, zoo zy dit reeds raogten gedaan hebben, zich, in dit tafereel, het befchouwde andermaal vergenoegd te kunnen voor oogen {lellen, waartoe de Teeken- met de Graveerkunde , hier aangewend , het haare niet weinig toebrengt. LIEF-  L I E F L Y K E V-MMAEKELYK HEDEN A E N DE WAETEREN T E KLEEF. r=tC\O^Y, een Gezelfchap, datuitagtbeftond, A \& >MjP en in Amfteldam waren t' faem geko^TOf£y«j) men, reisden van daer, 's namiddags «O^mW^t om 1 uur' naerdefederd eenigejaeren bekend geworden Kleeffche GeCttr?SS^G=*^ zondbron: deels, om deeze mijneraele Waeceren voor onze Gezondheid te drinken; deels ook, om een verfche en gezonde Lucht te fcheppen; en deels, om ons van onze Bezigheden eenigermaten te verkwikken, en van onze Arbeid voor een poosje te ontdoen en te verluftigen. In de Trekfchuit van Amfteldam op Utrecht hadden wy de Roef befproken ; op dat wy van allen anderen afgezonderd, ons gemak onverhinderd hebben konden. Als wy de nieuwe Sluis voorby waren, ontdekten wy de fchoonfte en vermaekelykfte Hoff-Steden of Buitenplaetfen, die onzer aller oogen na zich trok^ ken. Ziet daer, myne Vrienden, riep Vrouw Cronflern, het Cieraed onzer Nederlanden, de koftelykfle Hoff-Steden, diergelyke men in andere Landen niet aen treffen zal. Het was, als of de eene Hoff-Stede infchoonheid en kunft d' and're wilde overtreffen , en fcheenen eelyk als met elkandere te ftryden; zo, dat wy daer A over  J4 Liefiyke Vermaekelykheden de Heerlykheid Beek is, nevens Kranenburg, Kleef, tot by Gocb uitgeftrekt, 't is een zeer dik en donker Woud geweeft, waerin de Heidenen aen hunne Goden, byzonder aen Mercunus geoffert hebben; van welker Tempelen men gints en daer in den Woude, nog eenige Spooren in d' Aerde vind. Dit Woud is de plaecs geweeft, waerin de groote Veld-Heer Claudkts Civilis uit Nymegen van geboorte, van zyne Landslieden niet met den Latynfchen en Romeinfchen naem', maer Klaes (Borgers ) genaemt , een onvertzaegde Generael der Neêrduitfchen; die eenmael gevangen, aen Keizer Nero overgezonden; van Galba vrygefproken; maer by Vitcüius weêr in verdenken geraekt, eindelyk ontvielen en hier heenen gekomen is:. om zvnen ontfangen hoon te wreeken, alsmede wegens der Stadhoudcren hoogmoed en derzelver onverzadelyke Gierigheid van zich te verreiken; terwyi zy het Land armmaekten. Hy heeft de meefte Grooten des Lands, op een NachtBanket genodigt, hun fterk toegedronken, dezelve tegens de Romeinen opgehitft, en methunbeiloten, hunne vryheid te verdedigen. Toen is de Oorlog tegens de Romeinen weer begonnen. Waervan Tejchenmaker, Hcpp, enz. eene meerdere naricht geven. _ In dit Woud pleegde ook Keizer Carel de Groote, zich met jaegen te vermaeken. Schhcbtenhorjl meld uit Berchmius, dat de Graef Jan van Kleeff, eertyds in dit Woud gejaegt, en daerin een Hert ter neer gemaekt hebbende, dat eenen Halsband om had, waerop de Naem Jidius C^far geftaen had, en wiens Inge» wanden-hy den Hertog Eduard van Gelder tot een Gefchenk gezonden heeft. Daerenboven is dit Woud voortyds wegens zynen merkwaerdigen Ouderdom in zulk eene hooge achting geweeft, dat deGravenvan Kleef en Gelder, in den Jaere 1266. zich onder elkandcren verbonden hebben, dit Woud nooit uit te ■I roei-  Aen de ïVaeteren te Kleef. i> roeijen, of tot Bouwland te maeken ; gelyk Jrkjiée bericht. Na dien tyd is dit Woud, van de weêrzydfche Hertogen afgehouwen , nu meeftendeels doorzichtig, ook de weg van Kranenburg op Kleefdaer door gehouwen, en zo breed gemaekt, dat drie Wagens nevens elkandere voorby konnen rydeu: gelyk gy thans ziet. Daer zie ik eenen hogen Toren voor ons, riep Vrouw Wair ave, en vraegde, welke eene die was? Heer Rnfcbuom antwoorde, dat is de Slot-Toren te Kleef, die ook anders de Zwacnen Toren , wyl een Zwaen op deszelfs punt, indeplaetsvaneenenWindwyzer ftaet, en het Slot, de Zwaenen Eurgt, na de-, zelve genaemt geworden is. Maer hoe komt een Zwaen" tot eenen Windwyzer op dcezen Toren? vraegde Vrouw Godaart, daer men doch gemeenlyk Haenen of Vaenen daertoe pleeg te gebruiken. Heer Rofeboom zeide: by giffing is deeze Zwaen ter nagedachteniffe des Ridders van de Zwaen, Elias Gracilis, des eerften Graefs van Kleef, daerop gcplaetft, van welken Ridder Qm it van der Schuben, de volgende eenvoudige Fabel aengeteekent heeft. „ lm Jahr unfers Heeren 711. als JnftinianusKeyfer was, die.anderde genombt, und Hildebertus " Könïg van Franikreich was, und Pupin van Her'„ ftal Hercouch van Braband was, do was ein einige ', Dochter von Derich des H. von Cleve, einefcho„ nejongfrau, en hiet Beatrix, en haer Vader was „ geftorven, en fie was Vrou van Cleve en van viel „ Landen daer umbtrent. End op einen Thit fo fat „ defe jongfrau von Cleve op die Borgh tho Nimwe* „ gen, ende het was een fchoon klaer weder, ende „ fie fach in den Rhein, en fach daer een wonder„ lijk Dingh, want fie fach dar kommen driven ein „ witte Schwaane, en hat ein gulden Ketten umb „ den Hals, daran was gehecht ein Schipken, dat „ hievort toch, en in dat Schipken dar fat ein fchoon ' „ Man,  l6 Liefiyke Vermaekelykheden „ Man, en hat ein verguld Schwert in der Hand, „ en ein Jagt-Horn an hem hangen, en einen kofte„ lyken frembden Ring an fein Hand. Defe Jonge„ ling trat ut dat Schipken an dat Landt, en hadde „ viel worte met die Jongvrou, en feide haer, dat hy haer Land befchirmen folde en hare Vijanden „ verdriven. Defen Jongeling behaegde haer «owell, „ dat fy hem lief begonde tho krigen, en nam hem „ tot ein Mann: maer hy feide haer, dat fy immer „ niet en vraegden van fein Gefchlacht of na fein „ Herkommen; wanneer ghy darnafragt, fult ghy „ my quit worden , en niet mehr fehen: ende hy „ feide haer, dat hy Helias hiet, en was groot van „ Lieve, bihna oft ein Gigant geweft hadde. Darna „ fo lagh diefe Helias op ein Tydt s' nagts byfeiner „ Frauen en pratte, en die Gravinne vraechde un„ verhoets, en feide: Heer en foude gy uwen Kin„ deren niet willen feggen, van waer dat gy kom„ men fyt? en met dem fo word fie haer Man, en „ dat Schipken met die Schwaane quit, ende fach „ hem niet mehr, und fie was fehr rouwig, ende ,, fterf binnen denfelven Jahre. Doch dat Tteodmcus Urjinus de laetfte Voogd van Kleef en Nimwegen, by zyn Echtgenoot Beatrix, Dochter des Graefs van Theiffcerband, eene Dochter van gelyken naem gegenereert, dezelve na zynen en zyner Vrouwe Dood tot eene Erfgenaeme deezer Landen nagelaeten hebbe, en deeze Dochter Beatrix met eenen Romeinfchen of Griekfchen Ridder, Elias Gracilis, die wegens zyne dappere Heldendaeden, aen gemelde Beatrix is bekend geworden, zygetrouwt geweeft, met welke hy 3 Zoonen gegenereert heeft, als Diederich, Gottfried enConrad; en dat deeze Elias van Carolus Martellus, wegens gedaene getrouwe Dienften tot Groot-Hofmeefter en eerften Graef van Kleef gemaekt, en daerna in een gevecht tegens de Saracenen gewond geworden,   Aen de Waeter en te Kleef 3 3 Wat deezen wonderzeldzaeme Vrouwe betreft, dezelve befchryft ons de Heer Mag. Kayfer in'tderde Boek van zynen Kleeffcben Muf en-Berg met deeze verzen: ]\aer het Verhael van hun, die oudstyds zyn geboren, Heeft deeze Vrouw alhier het befte Huis verkoren , Gebruikt noch Bed, noch Stoel, noch Kamer ,nochte Bank, Leeft zonder Huisgezinn , jae zonder Spys en Drank'. Zy zelve is ganjch in 't wit; maer komt zy zich vertoonen. Dan moet bet ganfche Hof, het Slot in't zwart bewoonen. Zy maekt verbaefi, verfchrikt, alfchoon zy nimmerfpreekt, Verkondigt wel den Dood, doch zelfs zy niet verbleekt. Daer moet toch iets aen zyn, fprak VrouwGodart; anderszins zou de Heer Kayfer dezelve niet zo omftandig in zyne korte Rymen befchreven hebben. Juift daerom des te minder , antwoorde de Heer Schutte, want de Heer Kayfer zegt niet, dat het met deeze witte Vrouw aldus in waerheid is gelegen, maer: Gelyk men van ouds her van deeze Vrouw verhaelt $ dus komt het maer op vertellingen aen. Wyl ik zie, dat Madame zb begerig na de witte Vrouw vraegt, en derzelver oorfprongk begeert te weeten, vervolgde de Heer Doctor Schutte, zo zal ikaenuweNieusgierigheid voldoen, en melden , wat ik van dezelve* in een zeeker Hoogduitfch Boek, Francisci , helfche Proteus genaemt, II. van Bladz. 59 tot 84- van haere Familie, Naem, Noodlot en omgaen op verfcheiden Kafleelen, omftandelyk verhaelt, geleezen heb. 'Op het Kafteel der Stad Nieuw-Huis, zoude zy in het Venfter, ganfch wit, op het Hoofd eenen witten Weduwen Sluijer met witte Banden hebbende, van eene lange gedaente, en ganfch zedig Aengezicht, 's middags zyn gezien geworden. Somtyds ziet men dezelve, verhaelt die Schryver verder, met eenen fchielyken Gang, als of zy grotelyks bezig ware, door het Kafteel gaen, en dan dit dan dat C Vei-  3 4 Lieflyke Vermaekelykheden Vertrek, met eenen van de aen haeren Gordel hangenden Bos Sleutels, open en ook wederom toefluiten ; zo wel by Dag als by Nacht, zonder onderfeheid. Als Haer dan iemand bejegent, en Haer groet, deelt zy Hem (als hy Haer in Haer doen maer niet beletten wil), eenen Tegengroet-mede , met een groot, lieflyk en eener oude Weduwe betamelyk ontzach of Eerbaerheid, en kuifche befchar-mde Oogen: neigt tot groote Eere het Hoofd , en gaet dus haeren weg, zonder belediging van een' menfch. W7at haeren Oorfpronk betreft, is dezelve de Ziel van eene Vrouw Berchta of Berta van Rozenberg, of uit den Zwambergifchen Stamm' gefproten , in Bohemen tufTchen het Jaer Chrifti 1420. en 1430. geboren, wier Vader Uldaricus von Rozenberg, Opper Burg Graef in Bohemen, en opperfte Veld-Neer over de Roomfch Catholyken Volkeren tegens de Huffiten; de Moeder Vrouw Catharina van Wartenberg , maer Haer Echtgenoot de Heer Johann van Lichtenftein, die een Steirifche Vry-Heer geweeft is. Van welken Haeren Man, die wel groot van aenzien, maer daernae tot een geheel beeftagtig Leeven vervallen is, zy zeer onbillyk en verachtelyk is behandeld geworden , en heeft by denzelven groote Behoeftigheid en Gebrek moeten uitftaen. Overmids nu de Heeren van Rozenberg , wegens hun groot vermogen, aenzien en Vorftelykengevoerdenftaet, in zulke eene hooge Achtinge geweell zyn, dat verfcheiden groot Vorftelyke Huizen geene bedenking gemaekt hebben met Hun bevriend te worden. Zo als ook de oude Rozenberg in 't Jaer 1577. degrootfte in Bohemen geweeft is, en in de Poólfche verkiezing zyne ftem mede gehad; jae zelfs de Gemaehn van den Heer Wilhelm van Rozenberg, de Dochter van Sigismundus, Koningin Poolen, tot Moeder gehad heeft. Maer Hy zelfs, de Heer Wilhelm van Rozenberg, is viermael in de Groot-Vorftelvke Hui-  Aen de ÏVaeteren te Kleef. 3 f Huizen het Brunswykfche, Brandenburgfche, Badifche en Pernfteinfche getrouwe Daervan van zegt Francisci verder : Dienvolgens heeft zich de witteVrouw aen fommigen van zulke Groot-Vorftelyke Huizen insgelyks mede aengehangen, en laet zich aldaer by gewichtige aennaderingen, voornamelyk Treurgevallen, zo wel zien, als op de gemelde Boheemfche Kafteelen. Maer heeft men van deeze witte Vrouw indeoude Gefchiedeniffen eenige Narichten, dat zy zich ergens hebbe laeten zien? vraegde Vrouw Godart verder. Zo veel ik daervan in den gemelden Schryver gevonden heb, antwooide onze Arts, heeft zy zich in Berlin in 't Jaer 1628. in een Vrouwlyk TreurGewaed laeten zien, en daer zy voorheen ftom geweeft is, toen deeze woorden gefproken: Vm, judica vivos & mortuos; Kom, oordeel de levendigen en de dooden; gelyk Merian in zyne Topograpbia bericht. De Keurvorftelyke Brandenburgfche Hofprediker, ook Profeffor in de Theologie, de Heer J. Wolfgang Rentfchen , geeft in zyn Brandenburgfeben Cederen-Bos. Blaez. 714. het volgende naricht. „ Den 26. Auguftus des 167 8ften Jaers, reedde „ dappere Prins,' van wien geheel Duitjchland groo„ te Hope gemaekt had, namelyk de Heer Mar'kgraef „ Erdman Philip, van de Renbaen te Bareuth in het „ Grootvorftelyk Slot, en tuimelde midden in den „ Tuin van 't Slot, fommige weinige fenreeden „ van de Trap, methetPaerd, dat Hy,na verloop „ van twee uuren,op zyn Bed zaligftierf: offchoon „ Hy naden Val, de Trappen opgegaen ware, en „ zich, als of de Val niets te beduiden had, uit; 5, voortreflykheid van zyn dapper gemoed, aenge„ ftelt hadde. Sommige wondertekenen hadden „ zich voor zyne Dood, in het Grootvorftelyk Slot „ toegedragen, en de witte Vrouw (dus noemt men .,, een Phcenomenon of Verfchynfel, dat, gelyk men C % voor-  36 Lieflyke Vermaekelykhedcïi „ voorwend, altoos by aenftaende Vorftelyke Treur„ gevallen plag te verfchynen) had zich op den. ,, Lyfftoel van deezen Prins laeten zien ; ook her ,-, Paerd de ganfche week zich raezend en ongewoon „ aengefteld. Waerover deeze onvergelykelyke Prins „ zelfs zorgvuldig is geworden, en om zyne Groot„ vorftelyke Doorluchtigheid, den Heer Markgraef, „ Chrifiiaen Emfi, die toenmaels zich by deKei„ zerlyke Armee bevond,ook niets meer gewenfcht „ heeft, als dat het maer zynen Heer Neeve niets „ kwaeds aenduiden mogt". Dus verre de Heer Rentfchen. Meerdere Gefchiedeniffen van deeze witte Vrouw , haelt de gemelde Schryver uit Balbinus,. Gerlacius, Slavatus, omftandig aen,en is van gedachten , dat 'er een diergelyk bpookfel is ? Ik het elk van deeze zaek geloven, wat hy wil. Daerop fprak Hy verder: Hier op deeze Zael word de Huldiging van eenen nieuwen Lands-Heer, van de Land-Staeten uit de Ridderfchap en Steden gehouden; daer dan die geene, die in den ATaem van Zyne Koningl Majefteit van PruiJJen de Huldiging van de Land-Staeten neemt, hier boven op deeze Trap,, terwyl deLand Staeten beneeden or>hetPlaveifel ftaen. Op deeze Zael voegde Hy 'er by, heeft de Hertog Wilhelm in 't jaer Ï543. fommigen van zyne RaedsHeden doen onthoofden, welker NaemenhunneNabeftaende in de Vloer Steenen , waerop zulke eene onthoofding gefchied is , gefneden hebben ; gelyk Schlichtenhorft in zyne Gelderfche Cbronyk bericht j doch daervan kan men niets meer vinden. Daerop leidde Hy ons door den voorheen' gemel» den grooten alouden Boog eenige Trappen op door een Vertrek, waerin Frederik de Eerjle, Koning iti PruiJJen Glorieryker Gedachtenifle, den Ambaffadeurs van Engelland en Holland Gehoor gegeven heeft. Van deeze klommen wy nog eenige Trappen hooger ep., daer ons de Arts in de zo genaemdeWa^rae Zael of  Aen de Waeter en te Kleef, 37 •of Eetzad bragr. Boven den Schoorfteen indezelve is een onvergeiykelyk Schilder y bezienswaardig. _ Het Uitzicht van deeze Zael op Kermisdael, Griethuizen, Emrik, Mooiland enz. is voortreffelykfchoon. Van deeze Zael gingen wy door nog eenige andere Vertrekken, die dezelve Uitzicht hadden, en kwamen in de groene Zael, aen welke verfcheiden Balkons of Uitftekken zyn; onder welke een Uicftek, het Bidvertrek der Graeven en Hertogen van Kleef is; in dit zagen wy dezelve knielende en met gevouwen Handen uitgefchilderd. Van daer gingen wy verder, en de Heer Doctor bragt ons in een Vertrek onder den zo genaemden Zwaenen- of Slot-Toren; dit fcheen een Gewelffel van 4 Boogen te zyn: ais Hy ons daerin gebragt had, zeide Hy: myne zeer waerde Heeren en Dames, alhier kunt gy de dikke Muuren van de hier boven ftaenden Zwaenen of Sloc-Toren befchouwen, die van 6 voeten waren ; daerby is in dit Vertrek aen te merken, dat, wanneer iemand in den eenen hoek met het Aengezicht na de Muur gekeerd, flegts eenige woorden zacht fpreekt, een ander, die 'er tegens over in den anderen Hoek, met het Hoofd tegens de Muur gewend ftaet, hooren kan, wat de Eerfte zacht gefproken heeft, zonder dat die geene, die in 't midden des Vertreksfiaen, zulks verneemen konnen. Wy namen daerop eene Proeve, en bevonden het tot onze verwondering waer te zyn. De Zwaenen-Toren, fprak Hy verder, van wien men rondsom zich verre zien, en by klaer weder 24 Steeden tellen kan, is eertyds de oudfte Toren geweeft , maer die omgevallen, en van den Hertog Adolph den Eerften, in 't Jaer Chrifti 1431. wederom opgebouwt is, waervan Gy beneden op eene Tafel het naricht vinden zult. Wy vonden daernae, als wy beneden kwamen, op de ingemuurdc Tafel dit Opfchrift ■ C* la  38 "Lieftyke Vermaekelykheden In den Jair na Gaids Geboirte MCCCCXXXI. op den VIL dach van Oclober vyel hier op defer Piaetfe een groet Toirn, die dair meer dan CCC Jair mor Gardes Geboirte gejlaen had, und die yrfte Hertog van Cleve und Greve van der Marcke dede die piaetfe ruinen, ende de [e nien Toirn uyter Eird bis an defen Steen toe binnen delelven Jair weder cpmueren. Item ende men feght, dat Julius Ca/ar had de Toirn doin maken, die dair voir (londt. Dewy! dit Slot in 't rond gebouwt, en met veele Uitftekken voorzien is, zo geeft elk Uitftek bynae een nieuw en byzonder uitzicht, zo wel in 'tvlakke Veld , op het Waeter Kermisdael, Spuigracht en Rhyn, als ook over de Stad zelve; waerover wy ons ten hoogtten verwonderen moeften. Verder over het Slot te gaen, en de overige Vertrekken te zien , was niet geoorloft, wyl op de overige de Koninglyke Krygs- en Domainen Kamer, hunne aengeweezen Vertrekken hadden; nogthans was ook daeraen niets gelegen, wyl zulke Vertrekken hun Uitzicht maer over de Stad en bovengemelde Plaetfen hadden. De Heer Schutte vraegde: of wy ook luft. hadden, op den hoogen Zwaenen Toren te klimmen, zo zouden wy ons moeten gevallen laeten, een paer hondert Trappen hooger te klimmen. Maer de Dames betoonden hierin geenen luft te hebben; weshalven haefteden wy van daer, gaven de Meid, die ons het Vertrek geopent had, een Steekpenning, en gingen na de groote Roomfch-Catholyke Cathedrale Kerk. De Kotter opende ons dezelve, en wy traden daerin, daer ons de Heer Schutte eertt toonde de op de Ridder/peer gefioken en hoog aen het Gewelf als een Zegeteeken epgehange Muts des Hertogs Reinheid van Gelder , welke Hem de Hertog /Idolph van Kleef, by Keilen in Kleverham van het Hoofd geftooten had. Deeze Kerk ttaet op 20 Pvlaeren, en heeft 2 groote Torens, nevens eenen kleinen Toren boven het Koor. Wy   Aen de Waeteren te Kleef. 4t eenige wanorde zo vreedzaera toe, als of zy onder eene Roomfch Catholyke Overheid woonden. Wy gaven den Kofter voor zyne moeite een Drinkgeld, en vervoegden ons wederom naer ons Logement. Op de kleine Markt ftonden wy een weinig ftil, befchouwden de op dezelve zich bevindende fchoone Huizen, en vernamen een zeer aengenaem Uitzicht; daer men namelyk over de in de Beneden-Stad ftaende Huizen , in 't open Veld naer Keilen en Emrik zien konde. De Heer Doctor Schutte berichtte ons, dat de groote Markt ook diergelyk een Uitzicht over de Huizen op Emrik had; overmids de Boven-Stadop drie Bergen legt; namelyk het Slot met de Cancely op den Slot-Berg , de Cathedraele Kerk met de kleine Markt op den Kerk-Berg , en de groote Markt op den Hei-Berg; nogthans zyn deeze Bergen aldus gevormt, dat men daerop met Wagens ryden en wederom van daer afryden kan. Uitgezonden een weg naer de groote Markt, die zo fteil is, dat men zich aen eene Leuninge van yzeren Stengen vaft moet houden, als men denzelven op en afgaen wil. ,Daerentegen zyn de Straeten van de Beneden-Stadmeeftendeels tamelyk effen gebouwt, en gaen niet zo Berg op Berg af, gelyk in de Boven-Stad; al waer echter de meefte van de voornaeme Canzely Bedienden woonen. Deeze Stad ligt 4 mylen van Wezel, 2 mylenvan Nymegen , 1 myl van Emrik, 2 mylen van Rees, 12 mylen van Keulen aen den Rhyn, en 8 mylen van Duffeldorp. De Rhyn vliet 'er eens halven myls voorby, en fcheid zich by Schenke-Schans in 2 Armen, daervan de Eerfte den Naem van Rhyn behoud, maer de andere de Wael genaemt word. De Eerfte vliet naer Arnhem, en de andere naer Nymegen: maer voorby Mook en Gennep, 2 mylen van Kleef, loopt de Maes. Welke 3 Rivieren bevaerbaer, en tot den Handel zeer nuttig zyn. C 5 Dc  .Jen de Waeter en te Kleef. 43 Aen de Bron geeft men ; Voor eene gemeubileerde Kamer met een Ledikant en Bed weekelyks, nevens op- paffing • - 5 Suld' HoU' Maer voor eene Kamer met twee Ledikanten nevens oppaffing . • 6 gulden. Voor het Logis voor eenen Domeftique boven te flaepen 's weeks . 1 êuld- . Voor de middags Maeltyd zonder Wyn - 16 ltuiv. Voor de Avond maeltyd . - iaituiv. Voor de middag Maeltyd voor Domeftique 1 o ittuv. Voor de Avond Maeltyd . .- 7-W*i> Voor eene Bouteille van 3 Pintjes of ♦ Kannen _ befte Rhynfche Wyn. . , - iSftuiv. Iets minder Rhynze Wyn. . - lóftuiv. Goede Moezelwyn. . . - iöituiv. De befte roode Rhynze Wyn of Bleekert. 15 ttui* Wat flegter Bleekert. . . • U Daer benevens vind men hier goed Rund Kalt- ui Lams Vleefch, Konynen, Hoenders, Duiven Kalkoenen , Ganzen, Eenden, Kramsvogels, Lyfters, en allerlei Wild-Braed en Pluimgedierte meer. De Rhyn de Wad, en Maes geevenZalmen, Snoeken, Karpers , Baerffen , Barbeden , Neegen Oogen ot Prikken, en deJVicw geeft nevens andere Viilchen, Kreeften en Aden. DeZee-VifTchen alsKabbeljauw, -Schelvifch, Bot, Tongen, Rog, Spiering, MosTelen en Oefters, worden over Arnhem, Nymegen en Harderwyk voor eenen billyken prys hier heen eebragt. Aen Veld- en Tuin-Vruchten is hier alles fn overvloed, dermaten, dat veel Koorn Haver en -Hooi naer Nymegen en Arnhem afgeleverd word. Doch men heeft hier geene Broei Kaffen om de Groente vroegtydiger te hebben, nog minder verkwift men veel Geld daer voor, maer men wacht den van de Natuur' beftemden tyd af. De Koeien inde weiden aen den Rhyn, geeven zulke goede Boter,  44 Liefyke Vermaekelykheden als de Hollandfche is ; dat men bynae geen onderfcheid daer tuffchen merken kan; behalven dat men dezelve hier met zo menigvuldig met venv aenftrykt als in Holland. J De Heer Godart vraegde, of men hier ook den hondertften en tweehondertften Penning, Familieen Schoorfteen Geld, Thee- Koffy- en Paerden Geld en diergelyken meer betaelde ? Geen van alles, antwoordde de Artz; maer men betaelt flegts den Accys die gering en draeglyk is, nevens de fchatting op de Landeryen; en dit is 't al. Want wy hebben, Godzj daer voor gedankt, zulken genadigen Koning, die den Lande en den Onderdaenen geene zwaereLaften oplegt; zelfs heeft hy niet eens by den zwaeren Oorlog m Silenen , een Heller of Penningsken meer , als te voren geweeft is , den Lande opgelegt. fae in dien tyd des Oorlogs heeft zyne Koningl: Majefteit onze aldergenadigfte Heer , het Land van eene aenzienelyke Somme, aen de anders lang gebruikelyke Schatting ontflaegen; In piaetfe, dat men in diergejyke omftandigheden, by andere Heerfchappyen veele Byzettings Gelden heeft moeten opbrengen. Hierop nam de Heer Schutte zyn affcheid, wenfchte ons alJen eene gezegende werking van deartzenyen, die wy tegens morgen zouden inneemen, en wy dankten Hem voor zyne beleefdheid. Dit is in waerheid een gezegend Land, zeide de Heer Rofeboom , wyl de Onderdaenen van zwaere Laften of Schattingen niets weeten, by eene goude Vrede in gewenfchte Ruft leeven, en geen gevaer hebben. Alles is hier levendig, en men vind hier weinig neergeftagen Gemoederen, maer dies te meer, die vrolyk, heufch, gemeenzaem, oprecht en goedaerdig zyn. In dit Land zyn de Lieden teffens gezond en fterk. Men ziet hier niet zo veele bleeke TrooUien, melancholyke Gebaerdens, en men hoort 'er nier  Jen de Waeterett te Kleef. 4S niet 'van zo veele Krankheden en menigerleie ongemakken klagen als by ons. Het Vrouwvolk is zedig, levendig, beleerd, aensenaem, en deels fchoon; daerby in 't gemeen zo aerdig, als men het in andere Landen aentreft. ja h^t Kleeffche Vrouwvolk gaet zonder twyffel alle andere in deeze Provincie te boven, zo wel door deszelfs goeden inborft, als ook meer gezetten enfraeiien ommegang. De Vrouwen in deeze Landen kryoen de meefte Kinderen, daer de Lucht, de Landen Levenswys veel toebrengen. Zoo als ik my heb laeten verzeekeren, zyn 'er naeuwlyks 10 of 12, Vrouwen in de ganfche Stad te vinden, die zonder Kinderen leeven : zo, dat ook de vreemde Vrouwen, die zich hier nederzetten, zo gelukkig zyn, als de Inlandfche , hunnen Mannen Kinderen te baerem Dit Land, legt wegens den Rhyn, de Wael en Maes r drie bevaerbaere Stroomen, tot den Handel zeer ge legen en is wegens zyne Natuur , tot allerhandeWollen- en Linnen-Fabriquen, Bleekeryen, wegens denNiereftroom, Verweryen enz. tot Tabaksplanten, Tabaks Pypcn maken , en diergelyken zeerbekwaem. Doordien, gelyk my voor zeeker bericht is gewörden, eertyds in de Stad Goch, de konftelytjle Linnenweevers in fyn Lynwaat gewoont hebben , die zich in ongelukkige Oorlogs tyden, naer Haerlem betreven, en dair de eerfte Linnen Fabriquen begonnen hebben die thans zeer beroemd zyn. In Duisberg, Gocti en Orfoi worden nog eenige fyne wolle Doeken vervaerdigt. In Creyfelt het bkweel, allerlei Zyde-Stojfen, koftelyke Zyde , zilveren en goude Banden, zyde Koffen , en diergelyken. Wegens de goedkoope Levensmiddelen, en wyl den Roomfch Catholyken de vrve opentlvke Godsdienft toegeftaen is, insgelyks, em dat men" in deeze Landen de Capitalen op een zeeker onderpand tot 4 en 5 per Cent, en op Wiflel 6 per Cent uit kan zetten, hebben veele Huisgezinnen,  4<5 Lieflyke Vermaekelykheden die van_ hunne Renten leeven, uit de NeêrlandfcheProvinciën alhier hunne wooning opgeflaegen De Inwoonders van de Stad Kleef zyn zeer beleefd en oprecht tegens alle vreemden, en bemoeijenzich aen hun alle Gemak te verfchaffen, 't welk zy altoos met zulke eene goede maniere en vrymoedieheid verrichten, als of men onder hun geflacht behoorde. Men heeft hier Luiden van allerlei Rang en Staet van verdienden, verftand, wetenfchap enkonften ' ook van allerlei Profeffien en Handwerken, dat elk zyns Gelyken kiezen en vinden kan. Alle Landsvervattingen zyn heilzaem ingericht' Geene Onderdaenen worden-in deeze Provinciën tot Krygsdienften meer.gedwongen, wyl zyne Koningl: Majeft: buiten 's Lands voor geld heeft laeten werven en genoeg Manfchap heeft konnen bekomen Ja door een byzonder Edict van den i Sept. 17.7 is niet alleen aen allen vreemden eene zekere vryheid voor de werving toegeftaen, zonder het minfte Gevaer en Zorg zich in deeze Landen neer te zetten maer zy zyn ook daerenboven by hunnen Aenkomft en Aftrek van alle inkomende en uitgaendeRechten ais ook 2 Jaeren van allen Accys en burgerlyke Lasten vry. Zyne Konl: Majeft: is ook gewillig aen eenen vreemden, die in dit Land huisveften wil op begeeren, byzondére verzekeringen van deeze'vryheden te geeven. J De ProcefPen worden verkort enallewydlopigheid afgefneden. Men twift niet over Religie zaken • maer elk heeft zyne Gewetens vryheid, en leeft met den anderen in vrede. Daervan zegt Piet er Langen- Men  Aen de Waeteren te Kleef. 4? Men twifl hier om den Godsdienft niet, Of brengt malkander in 'f verdriet: Gemoedsdwang is dit Land ontweeken. Elk leeft hier van vervolging vry , Hoe ieder van Gevoelen zy, Men hoort nogtans elk vriendlyk fpresken. ê Wys en loflyk Staetsbeleyd Der Hooge Pruiffe Majefleit, Elk vind hier flof mn u te loven , Zo zal uw' Heerfchappy befiaen, Als andere Vorften onder gaen, Die 't volk van zulken Heil berooven. Waerby nog komt, dat 'er wel geen Plaets in Europa, die wegens zyne aengenaeme Situatie beroemt is, te vinden is; daer men zo veel AlléesofWandelplaetfen, lullige Heuvelen, ongemeen vermaekelyke Uitzichten, groene Bergen, fchaduwachtige Dalen, vruchtbaere Koorn- en Weylanden, in zo een wonderbaere Orde famen aentreft, als te Kleef. Alles is hier tot verandering, Lufte en Tydkorting, van de Natuure en Konfte zo ingericht, dat het ook een Melaneholyk en onverfchillig Gemoed aenmoedigt, in verwondering zet, en tot het loven Gods kan aenlpooren. Wegens deeze zofchoo-' ne Landftreeken , Uitzichten en gezonde Lucht , hebben onze Landslieden, federt veele Jaeren herwaerds, in de Zomer Maenden , eene Reys naer Kleef aengefteld, en hier menigerlei Vermaekelykheden en vergenoegingen gehad; waervan zy ons dikwils zo veel verhaeld hebben, dat het ons byna ongelooflyk voorkwam , of alles dus in der Daed wel waer konde zyn. Doch 'ik moet bekennen, dat zy ons niet het honderdfte gedeelte zo goed befchreven, als wy het bevonden hebben: het welk ook noch door eene Pen uit te drukken, noch met een Penceel af te maelen, ganfch moge!yk is; maer. met    Aen de Waeteren te Kleef. 4J> 'Schutte had willen bekend maken, vroeg denzelven, of die waeter ook van het ingeworpen GalnootenPoeijer blaeuw en zwart geverwt werd ? Zekerlyk , antwoordde de Heer Schutte: daerop deed Hy den Bronmeefter eene Proeve maeken; toen wierd het in den tyd van een minuut blaeuw en zwart. Vrouw Walram wendde daerby in, zeggende: miffchiengefchied zulks ook by het gemeen Waeter ? Geenszins, herhaelde de Heer Schutte, gelyk zuiks de Proef toonen zal. Hy beval den Bronmeefter een Glas van gemeen waeter te haelen, en een Galnooten Poeijer daerin te werpen: maer het bleef, gelyk het was, zender de minfte verandering'; of fchoon het een tyd lang weg gezet wierd. Na eenige minuuten, liet Hy van 't mynerael Waeter, uit de Fonteine iets daerby tappen : oogcnblikkelyk wierd het Waeter rood, en ten laetften blaeuw daervan. Ondertuflchen kwamen verfcheiden Bron-Gaften aen de Fontein, deeze groeteden ons, dronken hun glas waeters, en gingen wederom in de wandelary, onder de fchaduwryke Linde-Boomen. Alle hadden eenerlei Teeken, het welk een kleine rondeSchyf, indegedaente van een' Wyzer was; op wiens eene zyde de Getallen i. 2. tot 18, met de woorden: Tour la Santé, ftonden, en eenen beweeglyken wyzer, dien zy by elk uitgedronken Glas voonftuuwden; om het getal der Glazen daermeê aen te tekenen. Op de andere zyde was eene Spring-Fontein, met den Pruiffifchen Arend, en de woorden: Jaluspubli.a. Deezen Bronnenwyzer droeg het Vrouwvolk, of aen de Borft, of aen haeren Gordel; maer de Mans-Perzoonen hadden hetzelve aen het Knoopsgat van hun Kleed hangen; waeraen (men zien konde, hoe veel Glazen elk reeds gedronken had. Na dat wy van deszelfs nuttigheid kondfehap gekreegen hadden, kocht een iegelyk van ons, voor zich, ook een diergelyken Wyzer van den Bronmeefter, diezedaerom D in  Lhfiyke Vermaekelykheden in voorraed heeft. De andere Kuur-Gaften wendden hunne Oogen niet van ons af, wyl zy uit onze opgefmukte Kleding oordeelen konden, dat wy nieuwe Bron-Gaden zyn moeiten. Eene Dame vraegde ons, of wy van voornemen waren de Kuur te gebruiken ? Ik antwoordde, ja Madame, en daerom zyn wy hier heen' gekomen. Zy wenfchte ons, met nog verfcheiden anderetl, eene gelukkige werking derzelve; waervoor wy hun heufchelyk bedankten , en met hun in de naefte wandel dreef op en af gingen. In korten tyd geraekten wy met hun in kennis en vertrouwen; wyl men hier weinig zwaerigheidaentreft, gelyk een Kuur-Gaft kennis te vinden. Want de ommegang, welken de een Brongenoot men den anderen heeft, fchynt zeer naeuwkeurig verbonden te zyn: doordien dezelve zich op de bekwaemheid en beleefdheid van de Bron-Genooten eenig en alleen grond: en deeze teederheid fchynt des te billyker en natuurlyker te zyn , wyl alle Bron-Genooten zich eene Eere daeruit maken, krank te zyn. Jae het is, als of zy eene Broeder- en Zufterfchap onder zich opgericht hadden; uit krachte van welke zy over de krankheid en gebreken van een' anderen, een hartelyk medelyden draegen. Men vraegt den anderen alle morgen, of men wel geruft heeft? of demynerael Waeteren u wel bekomen zyn, en of men eenige beterfchap befpeurt? als men dan van den eenen of anderen Bron-Genoot, van eene befpeurde beterfchap verzekert word, zo verblyd zich een elk, neemt mede deel daeraen, en vertelt het wederom den anderen. In zulk eene oprechtheid leeft men altoos, als of men den ganfchen Levenstyd met eikanderen zoude doorbrengen. Waerby men deeze byzondere vryheid heeft, dat men gemelde kenniffen, zonder dat iemand daerdoor beledigt word, veriaeten, en volftrekt zyn willekeur in de verkiezing' der Gezel- fchap-  'Aen de Waeter en te Kleef. I fchappen volgen kan. Men kan met weinigen kennis maken, zo als men zelfs wil. Wie geerne eenzaem is, gaet ter zyde af in eene andere.wandelry' , die 'er wat verre van daen is, waervan 'er 14 voorhanden zyn, ziet de anderen van verre wandelen, en bedient zich van zyn gemak naer 't Hem gevalt. Ten deezen opzichte kan men de Landftreek aen deeze Bron,' als eene Plaets betrachten , die het vermaek en der Gezondheid toegewyd is. Men kan hier by 't Gezelfchap luffcig zyn , of in de eenzaemheid zyne Betrachtingen maken ; waertoe genoegzaeme voorwerpen voorhanden zyn. Aen de Bron krielt het van Bron-Genooten. Hier leeft het alles wat men ziet, Hier wandelt alles op en neder, Deez' komt hier aen , en die gaet weder, Na dat Hem zyne Luft gebied. In deeze Gezelfchappen deelt men elkander alle morgen de nieuws Tydingenmede, en verhaelt, wat men gehoord en gezien heeft, en wat 'er anders voorgevallen is , zo wel in Staets , als ook Burgerlyke zaeken; waerby dan menigerlei aerdige Invallen yoorgebragt worden. Want de Begeerte van iets nieuws te weten, geeft honderderlei vraegen aen de hand; waerby men zich duizenderlei Kleinigheden herinnert, die, of fchoon zy wel niets beduiden, nogthans veele aengenaemheid veroorzaeken; en deeze wederom tot menigerlei vertellingen gelegenheid geeven: daer ondertuffchen de tyd ongemerkt voorby gaet. D 2 Hier  )2 Liefiyke Vermaekelykheden Hier heet het: Een yder, die maer will' en kan, Brengt hier iets lufiigs allen Man, Vertelt nu die dan deeze fireeken, Wat Hem is hier, dan daer ontmoet, Ook wat Hy reizend' heeft bekeken, Gebruiken, zeeden , ander goed. By welke Vertellingen men fomtyds vergeet zyneGlazen te drinken: weshalven zich de Kuur-Gaften van den eerfrgemelden Wyzer bedienen, op dat zy weeten mogen, hoe veele Glazen zy aireede gedronken, en nog te drinken hebben. Ja het gebeurt dikwils, dat de Bron-Arts, wanneer zy te lang ftilftaen, en zich in 't faemenfpreeken vergeeten , tot het drinken van de nog overigfchietende Glazen herinneren moet. Wy vonden alhier verfcheiden Stands Perzoonen van beiderlei Gëfiacht, van allerlei Rang, Krygs- en Burger Bedienden , en onder dezelve, Heeren van Geboorte en Verdienden, 't welk wy uit den Koningl: Pruiffifche Orden , als den zwarten Arends Orde, den Johanniter Orde, den Ordepour Ie Merité en la Generofité, dien zy droegen, oordeeien konden. Nevens deeze zag men daer Geleerde, Priefters , Konftenaers, Koop- en Handwerks Lieden, Monniken enz: Vrouwen, Dochters en Kinderen; Ouden en Jongen: het welk eene wonderlyke vermenging en ganfch bonte Rye maekte: waerby deHeer Rofeboom het volgende hooren liet: Men ziet hier Vormen meenigvoud, Van vette, mag're, jong en oud, Van fchoon en leelyk Aengezicht, Van klaer en donker Oogenlicht, Met goud Geel en met git zwait Hair^ Hier ziet men dikwils in een Paar De Laflers met de Deugden gaen, En Wyzen by 'de Dwaezen flam. Deeze  Aen de Waet-eren te Kleef. £ 3 Deeze vermenging heeft haere aengenaemheid en nuttigheid, dat by zo verfcheidene Standen, Ouderderdom en Geflachten, de Neigingen, Zeeden, Deugden en Gebreken, die een ygelyk van zich zienlaet, zo duidelyk in de Oogen vallen; weshalven men de laetfte, zo veel mogelyk, te vermyden zoekt, het welk tot allerhande Betrachtingen gelegenheid geeft, en zyne groote nuttigheid met zich brengt: indien men zich daervan maer wel weet te bedienen. Want het ernftig weezen der geenen die van Geboorte en Verdienften zyn, de gemeenzaemheid van de Hoogen en Grooten, de beleefdheid en vriendelykheid van 't Vrouwvolk, de befcheidenheid van den Burgerftand, de Dienftveerdigheid en Vertrouwlykheid onder hen allen, zyn Toonbeelden van een ganfch zeedig Leeven. Daer kan een onheufche de Beleefdheid ; een ftuurfche Knorpot de Vriendelykheid, en een eigenzinnig menfchenhaeter , den ommegang met zyns Gelyken ongemerkt leeren ; 't welk aen geene plaets in de Waereld, op zoeeneligtewysgeichied, als by Bronnen en Baden; zo dat ik in waerheid zeggen moet: Dat de Tyd van de Bron-Kuur voor die geene, welke de IVaereld willen leeren kennen, een nuttig Zeedefchool zy; in welken het grootft gedeelte der menfchen vergadert is; die zich onder eikandeTen met hunnen Ommegang, op eene aengenaeme wys, in goede Zeeden onderwyzen. Dus zie ik de Bronnen en Baden voor zulke Plaetfen aen, daer men zo wel voor het krank Gemoed, als voor het ongezowle Lichaem de heilzaemfte middelen by eikanderen aentreft; als men zich dezelve maer recht ten nutte maken wil. Geduurende het drinken maken de Mufikanten een Concert, en deSpring-Fonteinen fpeelen Woensdags en Zaturdags 's morgens voor de Bron-Genooten. Wie uit deeze Gezond-Bron ter genezinge drinken wil, moet vooraf den Bron-Arts, Heer Doft: Schutte, over zyns Lichaems gefteldheid en krankheid, monD 3 delyk  54 ^Lïeflyke Fermaekelykheden delyk of fchriftelyk raedplegen; die dan na zyne bevinding de Kuur af of aenraed; op dat alle misbruik zorgvuldigft vermyd worde. De Zodanige doen wel, die van hunne HuisArtz', een fchriftelyk Naricht van hunne Krankheid laeten opftellen, en dezelve den Bron-Artz' voorhouden: als welke de Kuur dan des te beeter beginnen en voortzetten kan. Wanneer dezelve de Kuur heeft aengeraeden , ordineert Hy voor de Kuur een afvoerend middel, en zegt eenen iegelyk, hoe veele Glazen Hy drinken moet. Gemeenlyk begint men den eerden Dag, met 4. of 6 Glazen te drinken , en klimt alle Dagen met 2 Glazen meer, tot 12. 14. 16 of 18 Glazen: Na dat de Natuur fterk of zwak is, en de Maeg het Waeter wel verduwen kan. Welk getal der Glazen, die men drinken moet, de Bron-Artz aen eiken Kuur-Gaft voorfchryft. Op de hoogde maet van het Waeter drinken, blyftmen 6. 8. 10 of 12 Dagen, daerna drinkt men dagelyks 2 Glazen weiniger, tot dat men wederom ten laetften met 6 of 4 Glazen eindigt. Een ieder Glas word langzaem uitgedronken, en niet plotzelyk op eenmael in de Maeg geftort. Men proeft 3 of 4 mael, houd het een weinig in den mond, en flokt het dan dus na beneeden; op dat de Maeg en de Borft niet verkoud werden. Teedere , zwakke en gevoelige Natuuren, en die geene, die by het koud drinken een Maegperfïing, Heesheit en Hoeft gewaer worden, moeten het'Waeter verflagen, of een weinig lauw drinken; waertoe de Bronmeefter warm Waeter by de Hand heeft. Andere, die het Waeter koud drinken , kaeuwen tot verfterking van de Maeg, overfuikerde Oranje Schillen, of Venkel en Komyn Zaet. Tuffchen het drinken van elk Glas, wandelt de Kuur-Gaft drie of viermael in de Allée, of bedekte Wandelry, op en af, en maekt zich eene zachte Beweging; tot welk een half of geheel quartier Uurs vereifcht word, komt dan wederom tot de Bron- Fon-  $tf Liefljke Vermaekelykheaen ceffen, verdrietige Zaeken en Arbeid, moeten van hier gebannen zyn: Daerentegen worden een opgewekte Zinn', vrolyk Gemoed, en verluftigingentot eene gelukkige Bron-Kuur vereifcht, volgens den Bron-Regel: Maetig eet en, maet'ig drinken, en beftendig vrolyk zyn Treft by alle Bron-Genooten ter Gezondheid Regelyn. Of: gelyk de Heer Triller zegt: Men eete en drinke, en fpreeke en fpeele Men lagche, en-van den kommer vry, Maek' men, dat Hert en Ziel ten deele Pernoegt, ten deel te vrede zy. Want zal de Kuur naer wen/eb iets haeten, Moet men de zorgen vaeren laeten. Weshalven men ook 's namiddags, of in een aengenaem Gezelfchap zich begeven, of wandelen moet, pf uit ryden gaen. Wanneer de Kuur ophoud, neemt de Kuur-Gaft een afdryvend Laxativ in, op dat het eenigzins overof te rug gebleven Bron-Water, volkomen uit het Lichaem uitgelooft worde. Hy dankt God, voor den verleenden Zegen tot de Bron Kuur, en wanneer Hy wederom t' Huis gekomen is, houd Hy nog eenen tyd van 14 dagen een naeuwkeurige Dket; na welken tyd Hy zich wederom allengskens aen zyne vorige, dog ordentlyke Leevenswys gewent, en de Na-Kuur in lydzaemheid afwagt. Wy kwamen wederom in de Fontein-Plaets om pnze Glazen te drinken. Deeze Fontein-Plaets is 24 voet in 't vierkant, van Planken voor eerft tot behulp opgefkgen, tot dat in 't toekomende Jaer, een achthoekig Bron-Huis, van Steenen gebouwt werd. Jn de gemelde Plaets is de Gezond-Bron-Fontein, welke met eenen Kraen toegehouden, en waerdoor het Waeter in de Glazen van. de Bron G aften getapt word. BOr   Aen de- Waeteren te Kleef. . 59 en aen beide zyden 14 Boegen, en dus 28 Roogen faemen; waernevens 3 Perfoonen naeft eikanderen konnen gaen wandelen. Uit de Koepel van deeze Gaendery ziet men over de 4 Spring-Fonteinen,den vzeren Man, en de Waeter■ Gracht, op Eltenberg en den Rhyn-, de aldaer op- en afvaevende Scheert n Uit de Boogen ziet men verfcheiden Plaetferi' als de Steden Emrik en Griethuizen , de Waeter]url \u.r- Sten, Schenke-Scbans, verfcheiden Dorpen en Aieen; zo dat bvna elke Boog , eene byzondere Plaets ter uitzicht heeft. Om heg by de Spring Fonceinen, en den yzeren Man, ziet men het nieuwgebouwde Bron-Huis, en de Bron-Gaften op en af wandelen; 't welk een van de heerlykfte in.zichten is! Ik was bynae buiten my zelfs , wegens alle de fchoonheid, cieraad en heerlykheid, die ons de Natuur en Kunft in deeze fraeije Landftreek op eenmael toonde. De Heer Rofeboom wierd daer door zo opgetoogen, dat hy in de volgende woorden uitbrak: Wat zalmyn dom vernuft, waer zal ik woorden haelen, Om al dit Vcld-Cieraed behoorlyk af te maelen ! Eylaes myn zwakke Tong, die vind haer ganfch ver fielt. En al myn Brein verdwaelt hier in het groenjlc Velt. Wegens het zo aenlokkelyk uitzicht, gingen wy ■ in deeze Gaendery, eenige ryzen op en neder, en konden ons niet genoeg met zien vermaeken. In deeze verwondering kwam de Heer Schutte by ons, die ons berichtte, dat de Bron-Gaften 's Namiddags in de Koepel van dit Amphitheater, wanneer het hun gevalt, of een glas Wyn, of een kopje Thee of Koffy gewoon zyn te drinken, en eene pyp labak te rooken, waerby dan meenige Liederen gezongen worden. De Heer Schutte verzekerde ons, ° da*  €0 Lteflyke Vermaekelykheden hec ons Juftte den Starren-Berg, die niet verfe\'an de Gaendery is, te bezien? met dat Aenbod om ons denzelven te toonen, dan zouden wy nog mee dere fchoonheden ontdekken. Dit inge^St het bende, gingen wy alle met hem: de weg daefheeï is gemakkelyken Mig, doordien men ofhet Wei£?Si#$S H£i 2aCke **H byLs alsop Men gaet in den beginne onder fchaduwachtiee Boomen tot dat men in eenen wyden wSS komt,_ die naer den Starren-Bergiid. Aen delzen Berg is een wentel-Trap, om dies te gemakke ykeï daerop te gaen, en in 't midden desfelfsTaet een RX"et^ndAefs TÊt * Ba0kT °m de-Ive, totMn KuItpLets Als wy daerop kwamen , wièrden wv za'1 van fdh£er ^ UitZkht Sanfch verrSkt W? zagen van denzelven 12 Alleen afgaen xvaerv J \ ooiitdde. Uit de eerfte zag men het Kafteel te geef en den Zwaenen-Toren, wiens punt zo hoog ais deeze Berg is; agter dit Kafteel ontdekte men hetKoninglykeLuft-SlotMooiland. Door de twee" de zag men op den Kleeffchen Lindeboom: door de derde op het Stedeken Gennep en het Do rp Mate' fora; door de vierde op den Iüeeffchen Berg dóór de vyfde op het Stedeken Kranenburg ; doodde zesde op den hoogen Tooren te Rheenen, en de Stad Nymegen; door de zevende op de Stad ira^jdoor de achtfte op de Stad Doesburg aen den Wil^ door de negende op het Sticht Eltenberg: door de tiende op het Stedeken Griethuizen ; doodde el?deopd S ad gZI 2 l ^ tWadfde °P dG Steedies kalkar en Gricth, daerenboven zagen wy van verre den Rhyn en  Aen de Waeteren te Kleef, 71 dit Mynerael-water bykans dezelve partes conftitutivas, beftaen-deelen of uitmaekende ftukken voede, als het Schwalbacher en Egerze water , en aen de Bron gedronken diergelyke goede uitwerking , als die Wateren , bewyzen zal. Gelyk zulks de BronErvaering daerna met veele Cuuren beveftigt heeft. Nu is den Heer Engelbrecht als Artz en Bron kender bewuft, vervolgde hy, dat onder alle Myneraele Bronnen en Baden, waervan 'er alleen in Duitsland meer dan 500 zyn aen te treffen, geen eenige gevonden word , die in alle uitmaekende ftukken , en in gelyken graad, met eene andere zo nauwkeurig overeenftemt, dat men niet een onderfcheid tuffchen dezelve zoude bemerken konnen. Dus is het ook met onze Bron gelegen. Wat den fmaek betreft, dezelve komt met den Egerzen wel het naeste overeen, maer ten aenzien van het vlugtig Vitriool met de Chiroftar te Spaa en de Bron te Schwelm. De Heer Engelbrecht vraegde verder, in welke ziektens deeze Bron tot hiertoe zyne meefle kragt beweezen heeft ? De Bron-Artz antwoordde: voornamelyk in Duizeling, Hooftpyn, Milt-, Lever* en Ingewands-verflopping, Zwaermoedigheid, Geelzucht, Jicht en Voet-euvel, Moederquaelen , Zinkingen, Onvrugtbaerheid wegens koude der Baermoeder, bleehe verwe der Vrouwspersonen, Vallende ziekte, Epilepfia genaemt, Graveel, Schurft, roodheid der Oogen, ver don* kering des Gezichts, oude Zeer en, en diergelyken meer. Het Bad dient tot ftyve lamme Leeden ^ ichurfachtigen en Scorbutiken Uitflag. Edoch voor roodheid der oogen, en zwakheid van het Gezicht verftae ik alleen de Voetbaaden, die ook voor Duizeling, Hooftpyn, verftopping van de Maendelyke zuivering zeer dienftig zyn; waervan UE. de gefchiedde Cuuren, welke in 't byzonder gedrukt zyn, gelieve te leezen. Wy hebben reeds verfcheiden onzer Landslieden gefproken, antwoordde Heer Engelbrecht, wel- E 4 ke  Aen de ÏVaeteren te Kleef. 77 de Koekoek: Hier queelt de Leewrik; daer fiaet de Quakkel: Hier fchreeuwen de Kaeuwen; daer roepen de Raaven: Hier zwieren de Zwaluwen; daer kleppen Ojevaers: Hier grinneken de Paerden; daer bulken de Runderen : Hier quaken de Vorfchen ; daer fnateren de Ganzen: Hier raifcht de water-val; daer maeken de Fonteinen een geklater : En wat diergelyken meer is: gelyk de Vrienden dit alles heden gezien en gehoort hebben. Mogelyk is 'er in de Waereldt, fprak de Heer Engelbrecht, geen Gezond-Bron en Bad te vinden, die zulk een aengenaeme, aenlokkelyke en vermakelyke Landftreek heeft , als deeze Kleefze Bron. Ik heb verfcheide Bronnen en Baden bezogt, en van veelen de Befchryving geleezen, maer nergens diergelyken aengetroffen. De meefte leggen tuilchen twee fteile Bergen, in ruuwe ongemakkelyke Dalen, in woefte Landftreeken, en onbekwaeme Plaetzen: alvvaer men of ongemakkelyk gelogeertis, of ruuwe wandelgangen , en daerby ganfch geen of een flecht uitzicht heeft; veel minder diergelyke natuurlyke fchoonheden aentreft als hier. In 't byzonder moet men de Goedertierenheid des Scheppers en deszelfs liefder-yke voorzorge daeruit erkennen, dat Hy verfcheide Ryken en Landen met myneraele Wateren zo overvloedelyk begaeft heeft. Niet alleen hallen, Hongaryen, Engeland', Vrankryk, Deenemarken, Zweeden, maer ook Duitsland en Zts 'tzerland zyn daer mede voorzien. Doch allermeeft Duitsland, waerin by de 800 Gezondbronnen en 180 Baden geteld geworden: Alhoewel Varemus derzelver Getal nog grooter ftelr. My zyn van 21 warme Baden, en 42 zo genaemde Zuur-Bronnen in Duitsland de gedrukte Befchryvingen bekent. Van de meeft overigen vind men byna geene Befchryvingen; ook worden zomtyds nieuwe ontdekt,- en hoe veele zyn 'er nog in de Aerde verborgen ? Hoe veele zyn 'er in haken, Engeland? Vrank-  78 Lieflyke Vermaekelykheden Vranknk, Deenemarken, en Zweeden, in Hongaryen en Zivitzerlana? Zo mild is de Voorzienigheid Gods, voer de Heer Engelbrecht voort, dat zy de Bronnen van de mynerael-water en voor de Menfchen alleen en voornamelyk gefchapen heeft, want geen Beeft geniet dezelve; waeruit wy deeze weldaed des te meer erkennen, en hooger achten moeten. Wie wilde nu zo ondankbaer zyn, en Hem daervoor niet danken? Wie zo goddeloos zyn, en dezelve verachten , verwerpen, by andre verdacht en gehaet maeken ? 't Welk niets anders is, als den Schepper in zyne Schepfelen en weidaden lafteren. Ons Nederland is, wegens gebrek der Bergen en Mynen, en deszelfs laege Situatie daermeede niet voorzien. Eoocn wy vinden in de Nabuurfchap het Bad te Jaken , en de Bronnen te Spaa; Alhoewel de wegen daer heen zeer ongemakkelyk zyn. Maer de Kleef* ze Bron is het aldernaejie; de wegen hier heen zvn zeer gemakkelyk, zo we .te Water ais te Land; Het vergenoegen alhier is menigvuldig, en meer dan elders aen te treffen ; ook vinden wy daerby teffens een krachtig middel tegens onze algemeens Landziekten, het Graveel, en andre daeruit ontftaende Krankheden: zo dat wy dat geene, 't welk in dit ftuk onze Provinciën ontbreekt, alhier naby ons Vaderland , op een zo aengenaeme wyze hebben konnen. - Het Avond-Eeten wierd opgedraegen, wy gingen aen de Tafel zitten, aten eene goede Bronzop , en eene Fricajjee met geftoofde Pruimen, en beflooten de Maeltyd met een Booterham. Vrouw Walrave vraegde ; of 'er geen Salaat en Kaes opgedragen wierd?de Fleer Engelbrecht antwoordde,Madame, diergelyke Spyzen zyn geen Bron-Koft, en deswegen van onze Tafel verbannen. Insgelyks ook allerlei verfch Fruit als Kerffen , Melcatons, Per-  uien de Waeteren te Kleef. 79 Perziken, Pruimen, Meloenen en Komkommeren, zelfs de Rhyn en Moezel Wyn moeten de befte, en niet te zuur zyn, als men de Cuur daer niet door verderven wil; weshalven men de befte Wynen drinken moet, welke de waerden verplicht zyn aen te bieden. Na het Eeten bleeven wy nog een Uur by el-" kander, en begaven ons om 10 Uuren ter Ruft. Des anderen morgen ftonden wy om 6 uuren op, en kwamen voor 7 uuren aen de Bron. Alles was aldaer in volle beweeging, en wy waren byna de laetften, die kwamen; echter hadden wy noch tyd genoeg, dewyl wy heeden tot een begin maer weinige Glazen te drinken hadden. Maer die geene, welke 12 of 14 Glazen drinken moeten, zyn gewoon reeds om 6 uuren aen de Bron te zyn. Wy groeteden die genen die wy aentroffen, en wierden wederom gegroet. Wy dronken ons eerfte Glas, en eifchten van den Bron Meefter eenen Bron-wyzer, waer voor wy Hem 5 ftuivers Kleeffch betaelden. Daerna wandelden wy op de Bron-plaets met de andre Bron-Gaften, men hielt niet op met vraegen. Die geene, met welken wy gifteren hadden kennis gemaekt, vraegde ons of wy wel geflapen hadden, of de Wateren aengeflagen waren, hoe het ons hier beviel, of wy wat nieuws van Huis bekomen en waermeede wy gifteren den tyd toegebracht hadden? onder deeze vraegen kwamen 'er nog andre by, die wy voorheen nog niet gefproken hadden, en maekten kennis met ons ; zo dat wy in twee Dagen byna, met alle bekend wierden. Nochthans kan men tot zyn Gezelfchap verkiezen, wien of hoe veel men wil, zonder dat iemand daer door beleedigt word. Wy vernamen wederom na hunnen toeftand, en of hun de Bron-Cuur wel bekomt? Alle verzekerden ons van eene goede uitwerking. Elk verhaelde ons zyne ziekte; hoe lang hy zich alhier meende op te houden, hoe ziekelyk Hy aenvangklyk geweeft was4 en  8o Lieflyke Vermaekelykheden en hoe veel beeterfchap Hy reeds aen zich gewaer wieid. Zommige dronken reeds in de vierde week, andre in de vyfde of fesde week, na dat hunne krankheit ingewortelt was, en de Bron-Artz hun den tyd ter Cuur beftemt had, Zommige dronken deeze Bron wegens befpeurde beeterfchap ten tweeden maele, andre ten derden maele, waerby ons verfcheide merkwaerdige Cuuren, en wat daerby gebeurt was, vertelt wierden: 't welk ons deed hoopen, dat wy ook zo gelukkig zyn zouden. De Bron-Artz vraegde den Heer Engelbrecht, of Hy luft had de proeve van het Spaa en Scbwalbacker Water teegens het Kleefze water te zien? Want zeide Hy: Hier is een Officier in Heffifchen - Dienft, welke eenige weinige Vleffen van het Scbwalbacher water, en eene Dame, die het Spaa water mee gebragt heeft, by de Bron tegenwoordig. Het zoude my zeer aengenaem zyn, antwoorde de Heer Engelbrecht , het Experiment te zien. Haafr. daerna verzogt de Bron-Artz deeze beiden om een Glas vol van hun water, 't welk terftond ingewilligt wierd. Wy gooten in 't eene Glas Spaa-water, in 't andre Schwalbacher, en in 't derde Glas Kleeffchmynerael-water. Hierop wierpen wy even veel Gallappelen Poejer in een oogenblik in deeze 3 Glazen, en zetteden ze alle drie teffens in 't byzonder neder; en toen zagen wy alle met verwondering, dat het Kleefze water veel gezwinder en zwarter geverwt wierd als de beide anderen. Waer uit de Heer Engelbrecht befloot, dat in 't Kleefze water zich meer van het vlugtig Yzer-Vitriool bevinden moet als in de andre beide, by gevolg in Milt, Ingewands- en Leever verfioppingen , Graveel, Jicht, &c. meer werking kan doen dan de andere. Wy wierden daerover in groote verwondering opgetogen, wyl wy dit van 't Kleefze water niet vermoed hadden, doordien het zelve niet zo zoutig op de Tong fmaekt, als de beide anderen  Aen de Waeteren te Kleef, 81 deren. Ik weet het wel myne vrienden, fprak de Bron-Artz, dat ons mynerael-water niet zo veel zout by zich voert als de andre: Nochthans is het Yzer-Vitriool (Vitriolwn martis) als het voornaemfte Ingrediënt of uitmakend ftuk, in dit water veel overvloediger , en het komt in de Cuur niet zo zeer op het Zout, maer voornamelyk op het Yzer-Vitriool aen. Alle Perzoonen kunnen ook de zoute Wateren wegens hunnen viezen fmaek niet drinken, daer in tegendeel onze Bron, wyl zegeenenfterkenfmaek heeft, van alle kan gedronken worden. Daerenboven word ook het bittere Boheemze Sedlitzer Zout, en het Engelfch Zout d'Epfon, geduurende de Cuur zomtyds tot afdryven van den ffcoelgang ingenomen, zo dat het aen Zout niet ontbreekt. Onder het wandelen vraegt de Bron-Artz een ieder in 't byzonder, hoe hy zich bevind, hoe de Wateren by hem werken, en zegt, wat verder te doen is. De Gefprekken der Bron-Gaften waren na eens iegelyken ftand onderfcheiden. Zommige Heeren fcheehen van den Oorlog en Belegering der Steeden te fpreeken; het welk wy uit de in het Zand geteekende Vefting en Loop-Gravens vermoedden: andere hadden het Electrifeeren tot hun voorwerp, waervan zy verbaesde dingen vertelden : andere bragten eene Gefchiedenis op de baen: nog andere fcherften met elkander, en lachten overluid : wederom andere lazen wat nieuws voor uit hunne met de Poft ontfangene Brieven , waerby zy van Oorlogs en Vreedezaeken handelden: onder welke de korte uuren ongemerkt voorby gingen. Het had reeds 10 uuren geflagen, toen de meefte Bron-Gasten van malkander gingen, de overige volgden hen kort daerop, zo ras zy het getal van hunne glazen gedronken hadden. Onze Wagens waren nog niet uit de Stad gekomen. De Heer Schutte hield ons zo lang gezelfchap, en wy zetteden ons by hem neeF , der.  %z Lieflyke Verma.ekelykhed.en der. De Heer Engelbrecht verzogt hem, ons de ontdekking van deeze Gezond-Bron te vertellen. Men heeft zedert 40 of 50 jaeren, ving hy aen, by de beneedenfte Spring Fontein, daer de Arend fpringt, uit de Pyp in de Grot, een byzonder water , met weinig druppen zien uitborrelen, het welk op den Bodem eene geele aerde te rug liet: maer niemand wiffc, van welk foort het zelve , en waertoe het 'nuttig ware: weshalven geen acht daerop gegeeven wierd. Maer toen ik in 't jaer 1725. my in Kleef nederzette, en uit de geele aerde oordeelde, dat dit water moeft Mynerael zyn; maer dewyl het zelve in 4 minuten naeuwlyks een Mutsje uitdruppelde, en ik niet verzekert was, dat 'er een hevige Bron in den Berg verborgen ware , zo moeft ik deswegen myne ontdekking zo lang uitftellen; voornamelyk, Wyl ik geene zekere fpooren vond, waaruit ik zoude hebben konnen befluiten, dat in den Berg eene genoegzame menigte van dit Mynerael-water voorhanden ware, maer wel zag, dat veel wild water uit het zelve welde, weshalven ik bedugt was, dat dit water maer weinig en tot de Bron-Cuur niet genoegzaem zyn mogt; daer dan alle arbeid en koften te vergeefs aengewend, en ik van elk zoude uitgelachen worden. Maer het gebeurde in 'tjaeri74i, als het Huis van den Fontein-Meefter, aen den Booterberg zoude gebouwt worden, en het Fondament daertoe gegraven wierd; by welk eene geleegenheid ik de Arbeiders vraegde: of zy my konden zeggen, welke Lieden het Fondament van de Gallerie of Amphitheaters gelegt hadden ? Twee uit deezen antwoordden : dat hebben wy gedaen. Ik vraegde verder, of zy by het uitgraeven van het zelve eenig water, het welk geel geweeft is, waergenomen hadden? Zy antwoordden: dat 'er zulk een overvloedig  Aen de Waeteren te Kleef. 83 dig water uit den Berg gevloek is, dat, als zy het Fondament tot de Galdery van Steenen gelegt hadden, het zelve in den Nagt van het water is weggedreven geweeft; weshalven zy paelen moeften in de aerde flaen , met dikke Planken voorzien , en het Fondament van nieuws daerop leggen : maer wat het voor water geweeft is,konden zy niet voor zeeker berigten; alhoewel zy zich nog te binnen bragten, dat de aerde , waerin het Fondament is gelegt geworden, rood geweeft is. Dit deed my giffen, dat de Mynerael-Bron met het wilde water , het welk in de Spring-Fonteine vliet, agter de Galdery moeft verborgen zyn. In deeze gilling wierd ik nog te meer beveiligt, als ik agter de Galdery veele Biezen uit den Berg wasfende aantrof; welke zo wel naer het Berigt van Athanafius Kircherus, als ook uit kragt van de dagelykfche ondervinding, zeekere bewyzen zyn, dat aldaer water te vinden is. Te dier tyd gebeurde het, dat een Schip met veele Vreemdelingen, die naer Penfilvanien reizen , en aldaer zich nederzetten wilden, by de 4 Maenden lang by Schenke-Schans moeft blyven leggen, dewyl men het zelve in Holland niet wilde laeten paffeeren. Onder deeze bevonden zich eenige Bergmannen, die in hunne Berg-Kleederen, op eenen Zondag voorby myne Deur ter Kerke gingen. Ik riep ze totmy, en als ik vernam, dat zy eenigen tyd met hun Schip alhier blyven zouden, vraegde ik: of zy arbeid verlangden? waer toe zy gewillig waren. Ik nam 'er drie van hun in mynen dienft, en begon den anderen morgen, namelyk den 20. Juny 1741. in Gods Naem, en met den gewoonlyken Bergmans wenfch: Geluk toe ! wierd het werk begonnen. Zy maekten den aenvang met die plaets, die ik hun toonde, engraefden eenen tamelyken ftreek mansdiep in de aerde, maer daer wy niets als eene zwarte aerde vonden, F 2 waer-  84 Lieflyke Vermaekelykheden waervan zy verzekerden, dat zy een bewys van Steenkooien was: en deswegen my wclmeenende raeden wilden , myn voorneemen te ftaeken , dewyl hier geen Mynerael-water aen te treffen ware, en ik daerna flechts zoude befpot worden. Doch ik liet my niet affchrikken, maer beval hun, op myn gevaer met de arbeyd voort te vaeren. Zy moeften aen een andere plaets inllaen, en de Pypen van de Spring - Fontein , uit welke het Myneraelwater druppelde, volgen. Na dat wy dezelve ontbloot hadden , en aen dezelve voortwerktcn , gebeurde het, dat ter plaets, al waer dezelve in malkander werden gevoegt, de voeg eene opening bekomen had, by welke opening eene geele aerde gevonden wierd, en een water, het welk daer door introk. Ik proefde het zelve, en bevond 'er eenen Vitriool fmaek aen; toen ik nu het Gal-Appelen Foejer daerin wierp, wierd het zelve rood, en daerna donker blaeuw. Myne Bergmannen verwonderden zich over deeze onverwagtte ontdekking , en verheugden zich met my. Wy volgden dit fpoor tot in den Berg, al waer een fcheyplaets moeft gebouwt worden; en in deeze fcheyplaets volgden wy het fpoor van de Bron verder na. Doch het wilde water borrelde ook in den Berg op, en kwam zo digt by de Minerael-Bron t'zamenvlietcn, dat men moeite had deeze beide te onderfcheiden, en het te dugten was, dat dezelve met elkander zoude vermengen. Ik moeft derhalven den gantfchen dag in de fchey-plaetzen, met een Kaers in de eene, en met een glas in de andere hand, by de Bergmannen ftaen, om de Wateren te proeven en te onderzoeken, op dat ze toch niet uit onvoorzichtigheid vermengt, en zo de Mynerael - Bron verdorven wierde: welke arbeid niet alleen zwaer, en vol van zorgen, maer ook werkelyk en moeilyk was, die my veele flapcloze Nagten veroorzaekte. Na  96 Lieflyke Vermaekelykheden van den Koopman Kloppenberg, welke drie Zomers na elkander de Bron mee goede werking gedronken heeft: de Vrouw Schmidt en derzelver Dochter; de twee Juffrouwen Hart weg; de Heer van Maurik en deszelfs Vrouw; de Heer van den Bofch, de Heer Kuzei, de Heer Buormeejtcr, de Heer Horneer en deszelfs Vrouw, de Heer Groen en deszelfs Zoon, de Heer Sporenherg , de Heer Bakker, de Heer Hagetnan, de Heer van Dam, de Heer Docy en deszelfs Vrouw, de Heer Bodart, de Heeren Remmers en Varsfevelt,de Heeren Hartman en Portman, de Vrouw AU brecht, welke driemael is hier geweeft; de Vrouw Zoermuhlen, de Vrouw Bofch, de Heer Mauritsloo, de Horologiemaker Kofier t en veele anderen meer. Uit Haerlem. De Heer Burgermeefter Druiveficin en deszelfs Vrouw ; de Franfche Predikant de Fleer Frescarode met deszelfs Vrouw; de Vrouw Melant en Juffrouw Engelbron, de Heer Witten, de Heeren Brabant en Leonders. Uit Delft. De Heer Burgermeefter van Bleiswyk. Uit Leiden. De Weduwe van den Raedsheer Parker •, de Vrouw van den Heer Burgermeefter Hoogmadc; de Juffrouw Docy enz. welke ten derdemael de Bron gedronken heeft. Uit den Haeg. De Juffrouw Sanders , de Heer Poft-Commiffaris Bofch , de Heer Ritmeefter van Bosveït, de Heer Soullier, de Vrouw Richel, de Heer Tbommeefen. Uit  Aen de Waeteren te Kleef. 97 Uit 'sHertogehbofch. De Heer Raedsheer Ver/Ier, de Juffrouw van Haef- Uit Zutpben. De Heer Overfte van Zbllern, de Heer Advocaet van Eyl, welke twee jaeren de Bron met vergenoegen gedronken heeft. Uit HardenvyL De Heer van der Meuten. Uit Utrecht. De Vryhecr de Leeuw, de Heer van Scbalwyk, de adelyke Juffrouw de Boot, Mevrouw Bodaen methaere Dochter, de Heer Profeffor in de Theologie Voget , en deszelfs Vrouw ; de beide Juffrouwen van Zon, enz. de Vrouw van den Franfchen Predikant Bonvoujt} Juffrouw Beeltfnyder. Uit Wageningen. De fleer Burgermeefter van Pabjï. Uit de Geallieerde Armèe. De Heer Generael van Wreede van een Hanoverfch Regiment; de Pleer Major van Hark van het Stolbergfch Regiment. Uit Nymegen. De Heer Koopman de Mijl, de Vrouw Vonk en Vrouw Schmitz, de Heer op Camp, de Heer Predikant de Broen met deszelfs Vrouw en Kinderen, de Juffrouw van de Sande. G Uk  IOi L'ieflyke Vermaekelykheden Hoe menig onnut morel gaet daer wel uit den mondig Och dacht een ieder toch eens aen die kwaede ftond-, (Matth. XII. 36.) Zo zou hem Sirachs raed (Cap. XXL 27.) op deeze Waeg bewiegen, Dat men een ieder woord vooraf moet overweegen. Boven op den Tooren van deeze Middelpoort han^t de Brand-Klok, welke by het voeren van eenen Misdadigen naer de Gerechtsplaets geluid, en wanneer 'er een Brand ontftaen is, aen de eene'zyde aengetrokken word. Op dezelve zyn deeze woorden te leezen: Ik heyt hooze gramme Griet, Als ik flaa, zo flaa ik met verdriet', Slaa ik aen eenen kant, Zn is 'er Moord of Brand, Slaa ik aen beide zyden, Zo wil den Onderdaen tegens den Landsheerflryden. Zo ras de Brieven van de Poft gebragt wierden, begaven wy ons tot onze Dames, en lazen hun dezelve voor. Ondertuffchen wierd het Eeten opgedraegen. Wy fpysden t'zamen , en na de Maeltyd beantwoordden wy de Brieven. Om drie uuren bezagen wy het Mhv riten Kloofter: de Pater Guardiaen bejegende ons hoflyk, en toonde ons de Kerk met het Kloofter. Dit is van den Graef Diderich den VIII. in 't jaer 1291. gebouwt geworden. In deszelfs Bogaard houd de Burgery haere t'zamenkomft, waer voor de Monniken alle Zaturdag aen de Deuren, door de gantfche Stad , een Aelmoes verzamelen. Gemelde Kloofter ontfangt ook jaerlyks eenige mudden Koorn tot Brood en Bier; insgelyks een zeker gedeelte van het Woud tot Brandhout, van den aldergenadigfte Landsheer. 0 Van  Aen de Waeteren te Kleef. fit den begaen hebben. De aldermeefte menfchen, fprak de Heer Rofeboom, zyn dwazen en weeten hec niet. Daervan Joan de brunnis in zyn Zinnewerk zegt: Menfch gy zyt een zeldzaem Kraan, Daer verfcheide ftukken t'zacm , Leggen onder een gezaeit; Welke, zo men f zanten naeit, 't Word een geklyk Narre- kleed, Als gy draegt en niet en weet. Ik heb ook nog onlangs een Boekje gezien , fprak hy verder, wiens Tytel was: De wereld is -col Gekken ; en een ander, de menfch het zot fie Dier; in 1739. te Haerlem gedrukt. Daerom vraegt men de jonge lieden by ons: Hebt gy gekoot, of moet gy nog kooten ? Dit is zo veel gezegt, viel hem onze Bron-Artz in dereede, als ons Duitfch fpreekwoord luid: Dat elk een paar zotten Schoenen verflyten moet. Daer zyn voornaeme en geringe, geleerde en ongeleerde, ryke en arme, jonge en oude Zotten en Zottinnen. In 't gemeen is dit eene zekere Regel, dat alle dwaezen hovaerdig, en alle Hovaerdige dwaezen zyn, voor-* namentlyk, wanneer zich de geeft der hovaerdye met de eenvoudigheid verbind, zo kan niets anders, als de dwaesheid daeruit geboren worden- Ik weet wel, vervolgde hy, dat verfcheidene de moeite genomen hebben, de dwaesheid of zotheid voor te ftellen: gelyk Erasmus in zyne fchersreede van den Lof der Zotheid, Pater Abraham van St, Clara , in zyne Boeken : De divaesbeid der wereld, of 100 Dwaezen, en het Spiegel der Zottinnen, ook andere meer. De Keizer Marcus Aurelius Antoninus noemt onze Bezigheden eene n-nftig Kinderfpel: gelyk dan ook de Ridder Cats, de Handelingen der Menfchen, by de verfcheide Kinderfpellen zeer aerdig vergelykt. Maer  li8 Lieflyke Vermaekelykheden Na dat wy alhier uitgeruft hadden, reeden wy na Ber-gen-Daal, 't welk byna 3 of 4 Snap'haanfchoten yan deezen Berg ligt. Als wy aldaer uitklommen, eifchte de! leer Schutte den fleutel', tot de oudheeden en de bcgraefplaets van den Vorft; welke met Pallisfaden omzet zyn. De woudhoeder, welke daer woont, enteffens I Ierberg houd, liet dezelve opfluiten. Wy gingen daerheen, en bezagen dezelve ; daerby verzogten wy onzen Bron-Artz, dat Hy ons een kort verhaal van het Leeven van dien Vorft, en van alle deeze fchoone oudheeden geliefde meê te deelen. Zeergaeme, antwoordde dezelve, zo veel my zal mogelyk zyn zulks te doen. De Hoogzaligfte Vorft Juhan Mauritzvm NasfauSiegen, voer hy voort, met den Toenaem de Americaenze, was uit de oude Graeffelyk- Nas/au- Siegize Familie afkomftig: Deszelfs Heer Vader, is geweeft Johan Graef van Slegen , de Moeder, Margaretha, Dochter van Johannes Vorft van Holftein. Hy was onder 14 Zoonen, de agtfte, en op het Slot Dillenburg, in 't jaer 1604. gebooren. Na dat Hy daer in de School, den Grond tot de Latynze 'Faelgelegt heeft, is -Hy reeds in het Tiende jaer van zyn ouderdom, namelyk A0. 1614. met de beide Frinzen van den Heer Landgraef Mauritz van Hesfcn, op deUniverfiteit te Bafel, en van daer na Geneve gezonden geworden; alwaer hy twee jaeren is gebleeven. Zo ras hy van daer is wedergekomen, heeft hy anvangkelyk onder den Prins Fredrik Hendrik van Oranjen, teegen den Marquis Spinola, als Ruiter gedient; Daerna is Hy Kornet, en haeft daerna Kapitein geworden ; tot dat Hy onder zynen Heer Neef, den Graef Ernfi Cafimir van Nasfau , Stadhouder in Vriesland, als meede onder den Prins Mauritz van Oranjen hoe langer hoe meer is voortgekomen. Onder den Hooggemelden Prins Fredrik Hendrik van Oranje»  Aen de Waeteren te Kleef. jen, heeft Hy de beroemde Belegeringen, voorGml en 's Hartogen-Bofch, voor Venlo, voor Mafiricht (daer Hy den Keizerlyken Generael Pappenheim , die op zyn Quartier aenviel, dapper afgellagen heeft ) en voor Khynbergbygewoont, en zich by elke Belegering treffelyk wel gehouden. De Schenke-Scbans heeft Hy den sqjlcn April, 1636. met Accoord verovert, en den Heeren Staaten weergelevert. Alwaer Hy met een Musket door den Hoed is gefchooten, en een ftuksken van zyn Oor verlooren heeft. De Heeren Staaten Generaal, en zyne Hoogheit de Prins van Oranjen benevens de ÏVefi-lndize Compagnie wierden wegens zyne Dapperheit bewogen, hem voor alle andre uit hunne Natie, tot Generaal Veld-Heev, Generaal-Admiraal, en I. ener aal- Gouverneur in Brafiliën te benoemen Waerheen hy terftond in de Maend. September van het jaer 1636. ileclits met 4 Scheepen afgevaeren is. Den 23. 'January 1637. kwam hy in de Provincie Pharnahuco in Brafilicn aen, alwaer hemde Admiraal Lichthart, met 29 Oorlogs-Scheepen te gemoet kwam, en verwelkomde. Datdus zyne Vloot in 33 Scheepen beftond. Zyne dappere Heldendaaden jegens de Vyanden , en de veelvuldige verkreegene overwinningen over dezelve, zo wel te water als te land, zyn den Heeren Nederlanderen beeter, als ons, bewuft. Dezelve konnen in Ca/pari.BarUi Brafiliaenze Gefcbiedenisfen van deezen Vorft, by zyne agtjarige in die Landen gevoerde roemlyke Regeering\ te Kleef 1659. gedrukt als ook in de Mauritiades van Franciscus Planta nageleezen worden. In deeze met den grootften roem gevoerde Regeering,; heeft de Vorft met den hoogen Raed van Wefi-lndien, verfcheide goede verordeningen enbeftieringen gemaekt, namelyk (1) Wierden de Impoften en gemeene middelen voor een groot Geld verpacht en uitgedaen. (2) In IJ 4 Echt-  ïio Lieflyke Vermaekelykheden Echtzaeken de Graaden van het Blpedverwantfchap vaft geftelt ,• (3 ) ernftelyk verboden, den Zondag te ontheiligen: (4) veele kwaede gewoontens, die tot een wild en ongebonden Leeven oorzaek geeven konden, afgefchaft; (5) zommige Schooien voorde Jeugd opgericht, om dezelve in goede zeeden ende Chriftelyke Religie aentevoeren; (6) korte Formulieren van de Chriftelyke Leer vervaerdigt, en daertoe zekere Perzoonen beftelt, welke dezelve de Jeugd leeren en uitleggen zouden. (7) Gins en weeder in de Provinciën bekwaeme Gereformeerde Predikanten aengeftelt, die het leeren, Prediken, als ook de Bediening van de Heilige Sacramenten, en wat daertoe behoort, waer namen, (8) de Rooms Katholyke en Joodze Religie met befcheidenheit geduld; (9 ) De ontrouwe Amptenaeren, zo wel uit dengeeftelyken als politieken ftand, afgezet, na Holland gezonden , van daer andre geè'ifcht, en in derzelver plaets wederom aangeftelt; ^10) In de Provinciën, Steeden en Wyken verordineert, het gerigt in party en Crimineel zaeken volgens de Neerlandze Rechten te houden; (11) De verzorging van de Weezen en Kranken wel gefchikt, door beftelling en oprichting van zeekere Huizen, in welke zy konden verzorgt worden. (12) Den Brqfiliaenen beftemt, wat en hoe veel elk onder hen voor zynenDienft, nagelegen-. heit deszelfs, nevens de Koft, tot den ordentelyken Loon hebben zoude; terwyl zy voorheen den Nederlanderen om niet hadden moeten dienen; (13) verfcheidene nuttige ordeningen gemaekt en verpacht, als van Zuiker- en Meel-Tienden: van Zeeviifcheryen : van de Waeg: insgelyks van vertolling der Veeren en Overvaerten der water-ftroomen; (14) op dat het bedrog in den Koophandelmogtgeweert worden, de maete en het Gewicht, zo als hette Amfterdam gebruikelyk is, beftelt; (15) de Veilingen verbeetert, ook met Tuig- en Leeftocht-Huizen voorzien j  Aen de Waeteren te Kleef. 121 zien; (16) de Paffen aen de Waterftroomen met welbezette Veftingen en Schansfen bewaert, tegens de aenvallen en ftrooperyen der Spanjaerden en Barbaaren ; (17) alle Godloosheden uitgedelgt en beftraft, als Diefftal, beroving van gemeene Gelden eninkomften, Strooperyen , Doodflag , Ontucht, Hoerery , Echtbreuk , die dermaaten "ingekroopen waren , dat men zich daerover niet meer fchaemde; (18) de Zuiker-Moolens, welke gins en weder geheel in verval gekomen, van allen Arbeideren ontbloot , en van een iegelyk veriaeten waren , ten voordeele van de Weft-Indifche Compagnie verkogt., en daer uit 2000000 Guldens gemaekt; (19) den/irafiliaenen toegeftaen vry en on verhindert zich te wenden tot hunne vorige woningen, dezelve te bcwoonen, en den Akkerbouw waer te neemen. Daer benevens heeft hy de Sloten Vryburg en Boavijta, ook zommige Kerken voor den Gereformeerden Godsdienft, op zyne koften gebouwt, de Stad Mauritsbutg aengelegt, ook andere Steden en Wyken met fchoone Gebouwen vermeerdert en verfiert, als mede twee groote Bruggen gebouwt. Hy hield de voortreffelykfle Meefters, als Landbefchry vers, Landmeeters, Schilders en Beeldhouwers,en bouwde een übfervatorium voor den Sterrekundigen Markgraef, op dat hy het Gefternte, deszelfs op- en ondergang, grootte, afgelegenheid, enz. bemerken konde, en liet door denzelven 4 Brafiüaenfche Landkaerten vervaerdigen. Onder zyne Geleerden waren zyn Hofprediker Franciscus Plante, en zyn Lyf-Artz Dr. Wilhelm Pifo, die de Brafiüaenfche Boomen, Plantenen Kruiden befchreven heeft: welk Kruidboek by de Kruidenkenhers hoog gehouden word. Eindelyk wilde deeze Vorft zyn moeilyk Ampt nederleggen , en begeerde van de Heeren Staaten Generael, van zyne Hoogheid den Prins van OranH 5 je»  122 Lieflyke Vermaekelykheden je, en van de Bewindhebbers van de Weft-Indifche, Compagnie, een ontflag van zyn Ampt reets lang te vooren ; het welk dan ten laetften gefchiedde. Toen is hy, na dat hy agt jaeren in Brajilien de Landen van de Compagnie vergroot, met verbetering derzelven den Handel en Inkomften veel voordeel verfchaft, en aldaer met veel lof geregeert heeft, den 28. May 164.4.. met eene Vloot van 13 welbeiadene Koopvaerdyfcheepen , met 1400 Man voorzien , uit Brafi'den afgezeild, en wederom in Texel gelukkig aengeland. By zyne aenkomft in den Haeg, wierd hy van zyne Hoogheid den Vorft van Oranje en deszelfs Vorftelyk Huis, byzonderlyk van de Heeren Staeten Generael, en Voorftanderen der Weft^IndiJche Compagnie , plechtelyk onthaeld , hem voor zyne hooge Verdienften, met veel roem gevoerde en volbragte Regeering in Brajilien , ten hoogften dank g' zegt, en zyne Reekening, zonder eenige tegenfpraek, geflooten. Daerna wierd hy niet alleen tot Gouverneur van de Stad Wezel, Buderik, en van de omleggende Schansfen en Forten, maer ook tot Generael-Luitenant van de gehcele Ruitery der Vereenigde Nederlanden aengefteld. Daerop ontfing hy den Koninglyken Deenfchen Ridder-Orden van den witten Olifant, als meede den Malthefer Ridder-Orden, en kort daerna heeft zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid van Brandenburg, Frederik Wilhelm, hem tot deszelfs Stadhouder in het Hertogdom Kleef, hetVorftendomMwden, de Graeffchappen Mark en Ravensburg aengefteld, ook tot Meejler van,den Hooglojfelyken Johanniter Ridder-Orden _ in de Mark Saxen , Tomeren en Wenden vernieuwt. Niet lang hierna is hy, mitsgaders zyn aloud hooggraeflyk Geflacht, van den Keizer Ferdinand den 111. in den Ryks-Vorftenftand verheeven. In Juny 1658. is hy als Keurvorftelyke ■ Brandenburgfche. Hoofdgezant, op de Keizerverkiezing van  Asn de Waeteren te\ Kleef. \ r 3 van zyne Keizerlyke Majefteit Leópold^ afgezonden, alwaar hy .van den nieuwverkoren Roömfchen Keizer Lèópo'ii als meede van de tocnmaels aldaer tegenwoordig zynde Keurvorften van Maintz, Trier, Keulen , . axeu'en den Paltz, als ook van andere Gezanten zeer bemind en geëerd wierd. Zyne groote Verdienden wierden daerna nog meer erkent : want hy was pas uit Brajilien in Holland aëngekomen, of de Eendracht begon aldaer af te neemen, de een den anderen te benadeelen, de Onderdanen van Nederland wierden afvallig , en des Vyands moed en trots groeidde aen. De Veflingen wierden overgegeeven, en het Nederlands Krygsvolk op de flagtbank gelevert; zo dat de zaeken va 1 de Wefi-lmiijche Compagnie achteruit gingen. Welk groot verlies en fchade in Brafiliën, van de Weft-Indifche Compagnie, tot op .dit uur nog niet wederom herftelt zyn. De Vorft heeft alhier, als Sfalhouder en Chef van de Lands-Regeering, op het Hof gercfideert, zeer genadig en wel geregeerd, en niets minder dan zyn voordeel gezogt. In de Lente, Zomer en Herfft, had hy zyn grootfte genoegen in dit Bergendaal en op den Vreugdenherg. 'Hy bouwde hier eene kleine Woning, waervan de Muur maer eenen halve {teen dik,"en van buiten met Planken benagelt was, tot zyn Zomerverblyf; aen welke Woning eene kleine Kapel was, waerin op Zon - en Feeftdagen van zynen Hof-Kapellaan gepredikt wierd. Een der voornaemfte Nederduitfche Poëeten voegde by het Tortrah van deezen Vorft de volgende woorden:  I2Ó Lieflyke Vermaekelykhcdcn Helacs! hoe komt dat beerlyk werk Des Helden-Grofs, zo fchoon, zo fierk, Aldus gebroken en gefcbonden? Een bende Franfchen, boos en laf. Beet en vermelde 't Korftlyk Graf, Gelyk een Heir van dolle Honden. De Heer Magiffer Kayzer ftelc den overledenen Vorft als wederom levend, en zich over zulk eene boosheid der Franfchen ergerende, in deeze Vaerfen voor: • In vitam rediens Princeps, ubi mortuus olim Collcepfas cedes vifitat, & lacrynans Vab pwlor! exclamat, magnis qua fumptibus emta Ordine difpfui, fracla fuba&a jacent. Tot lapiitcs ubi funtl ubi tot monumenta tot urnce? Dixcrat: attonitus procidit, & moriiur. Dat is: De Prins Mauritius nu zalig overleden, Kwam eens in Bergendaal uit zyn Begraefplaets treden , Doch toen hy had gezien , hoe alles was verdorven , Is hy ten twecdenmaal uit groot verdriet geflorven. Wy vraegden den Heer Schutte, of hy ons niet de Infcriptien uitleggen konde ? Hy antwoordde, ik wil dtn Heeren de Uitleggingen van Ahingius meededeelen , en trok een gefchreven Boeksken uk de zak, daeruit hy ons dezelve voorlas. Als I. Een Steen met 3 Beelden, als Jupiter in het midden, Minerva ter rechter, en Juno ter flinker hand, met dit Onderfchrift: I. Q.  Aen de Waeteren te Kleef. 127 f I O! IVNONI. REGINE. MINERVE* % T. Ö VARTIN1VS, SATVRNALtS. 4 SiGNIFER. LEG. XXX. V. V. * 5 PRO. SE. ET. SVIS. V. S. L. M. jf « M. P. DN. GORDIANO. ET. 8» II AVIOLA. COS. KAL. IVL. % Dit verklaert Altingius P. I. pag.- 4°- aldus: yciiz' opr/mo maximo, Junoni Reginee Minerve. Titus Quartinius Saturnalis fignifer Legionis Tricefimee, ulpia , vitlrïcis, pro Je é? juiï votum folvit libens merito maxima Principe Domino noftro, Gordiano &f Aviola Confulibus Kalendis Julius. II. «8 « M. CAELIVS M. CAELIVS *- | M. L. M. L. g • -i PRIVATVS. THIAMINVS. » f M. CAELIO. T. F. LeM. B0N0. % % ---- O. LEG. XIIX. Ann. LUI. 8> * - - C1DIT. BELLO. VARIANO. % % OSSA. INFERRE L1CEBIT. «BP. CAELIVS. T. F LEM. FRATER* f FECIT. f De opheldering van Altingius pag. 35. is deeze: Marco Calio Titi filio Lemonia l Tubu) Bono Nomine Primo Legato legionis duodevigejima Annorum quinquginta triurn Ceci-  13 2- Lieflyke Vtrmaekelykheden XII. % ~ï~~ÏN H D D PRO r § J SALVTÉ. IMPJ SEVE- S * RI ALEXANDIRI. AVG. 8> $ DEO APOLLINT. DVS. * 41 PRO. LV. SOLO DE. % % MILITES. LEG XXX. * % V. V. P. F. SUB. CVRA. % «É AGENT. T. F. APRI. COM * % MODIANI. LEG. AVG. S «8 P. P. ET. CANNVTI. MODES «► tl TI. LEG. LEG SEPT. MVCATRA. % «8 IMAG. ET. SEPTI CALLVS. ET. f g SEPT. MVCATRA. ET. SEFT. 1* 1 DEOSPOR. ÉT. SEP F. SAMMVS. % 9 ET. SEPT. MVCATRA. CANDIDATI. jg 1 V. S. L. M. MAXIMO. FF. ET. l? <8 AELIANO. 8» ♦8 ;?vSo 8» «g I COb. ii Hierover fpreekt Altingp. 38. als volgt: J» Honorem" Domus Divïnce. Pro falute Imperator is feveri Alexandiri Augujli. Deo Apolliniï, Diis Propitiis, Lwia folique, Devoti milites XXX. Ulpia; Viftricis , Pis, fidelis fub cura agentes Titi F/avii Apri commodiani Legati Auguflalis Pr'opratoris, & cannuti mode/li legati dLegionis. Scptimius Mucatra imaginifer éf feptimius Callus, feptimius Mucatra, &f feptimius Dcofporus, fjf feptimius Sammus, cif feptimius Mucatra candidati. Foto foluto libens merito. Maximo iterum & ■Mlianoconfulihus. ' XIII.  136* Lïeflyke Vermaekelykbeden •B &&M3é$>éét'&é&&é&êé&él& 1 M. ANTIST. PLACIDIN. % f M. VLP. ASPADIVS. L - §► % - » L. VICTOR, MISSI jj ♦8 HON. MISSiONE. EX 3» Jj SIGNIFER. LKG. XXX. D. D. % 4 FAVSTTNO. ET. RVFINO. I i coss. » Het welk gemelde Ahing aldus uitlegt: Marcus Antiftius Placidinus, Marais VLpius Afpadius , Lucius Aurelius Vikor, mijjï honefta miffione ex Slgniferis, Legionis XXX. Dedicarunt Faujiino & Rufino Confidibus. Insgelyks zegt men, dat by Xanienitthetjzer 1631. volgens het bericht van Tefchenmaeker, een Steen met deeze Infcriptie gevonden is: | MERCV | «B RIO. SAC. * | CIVI. ME. | *8 8* «è? 999999999999999 & En Pigbius meld van eene Infcriptie , die hy in het Huis van den Vr-yheer Robert van Wachtendonk aangetroffen heeft, welke deeze geweeft is: volgens het bericht van Tefchenmaeker, zen Steen met MAR-  Aen de Waeteren te Kleef. 137 8» (5) Trajanus, (6) Commodus, (7) Severus, (8) Antoninus, (9) Alexander, (10) Gordianus, (11) Pbilippus, (12) Decius, (13) Aurelianus, (14) Diocletianus, (15) Confiantinus. Behalven deeze Baden waren aldaer nog andere opentlyke Baden , twaelf in getal, waerin men deels voor een zeker geld, deels ook om niet baden konde. Het Bai des Keizers Agrippa was rondom met fchoone Beelden verfiert, waerby men wyde en breede plaetzen had, om het Lichaem te oeffenen en te fpeelen. Na het eindigen van de Lichaemsoeffening ging men in het Bad; als men uitgebaed en afgedroogt was, wierd men ten laetften met welriekend water befprengt. En op dat het aen geene welluft en vermakelykheid ontbreeken mogt, waren aldaer groote Zy vertrekken, in 't geheel met rooden Marmerfteen gewulft, om daerin het Lichaem tegen de hitte van den Zomer te verkoelen; insgelyks eenige ronde plaetzen Sphcerijleria of Kegelplaetzen genoemt, tot Kegel en andere Speelen , als ook plaetzen, Apodijlena geheeten, daerin de Klederen bewaert wierden, als men in het Bad ging. Daerenboven was aldaer ook een groote Zaal, van binnen en van buiten opgetooit nut  t 44. Lieflyke Vermaekelykheden met opgerichte Beelden; een wandelplaets met veelderhande Schilderyen en Taferelen, van de voortreffelykfte Meefters gemaekt, om den Aenfchouweren luft en vermakelykheid te veroorzaeken ; ook vond men aldaer een gezelfchap van vriendelyke lieden onder het Baden; gelyk Vitruvius in het vyfde Boek verhaelt. Het Bad van den Keizer Diocktiaan was van eene zeer wydlopige omtrek, waeraen 40000 Chriftenen arbeiden moeften. Daerin waren zittingen voor 3200 Menfchen, en in het Bad van Antoninus waren Stoelen voor 1600 Perfoonen. Het Bad van den Keizer Gordiaen is zo heerlyk geweeft, dat de waereld [gelyk Jidius Capitolinus betuigt] nooit een prachtiger gezien heeft. Men telde daeraen 200 Pylaren van menigerlei foorten, en de aldaer zich bevindende Bibliotheek beftond uit 62000 gefchrevene Boeken. De andere Baden ga ik met ftilzwygen voorby. • Het Baden kwam in zulk een gebruik, dat men zich baadde zo dikwils men eeten wilde : ja van den Keizer Conmmdus word verhaelt, dat hy dagelyks 7 tot 8 reizen zich gebaed heeft. Dus verre van de groote pracht en het misbruik der Baden. Doch dat by ons de Baden zo weinig bekent, ja veracht zyn, daervan is dit de oorzaek: wyl veele Artzen van die dwalende meening zyn, als of de uiterlyke middelen tot wegneeming van de inwendige Krankheden weinig of niets toebrengen konden. Waerby nog komt, dat de meefte Artzen van dee« zen tyd , in de verklaring der oorzaek en toevallen van de Krankheden, meer op het bedorven en onordentelyk omlopend bloed en zappen zien , als op de verminderde fterkte en bewegingskracht der vafte deelen ; daer het ondertuffchen eene uitgemaekte zaek is , dat men op het laetfte het meeft moet letten: wyl de.vafte deelen de vloeiende voor. . nament-   <-&ken£ en, ^/c/ta*i&, &np7ïs 3lAy?i> t& zien,  Aen de Waeteren te Kleef. i £7 aen het voorfte, en een aen het agterfte deel, op een hooge Bank zit, hun of met den Hoed, of met andere handgebaer, een teeken geeft, of zy voortroejen of ophouden, of zy ter rechter of ter (linkerhand hunnen Riem richten, en of zy gezwind of langzaem roejen zullen. Want deeze beide Stuurmannen kennen den ftreek des Rhyns, en zitten op een hooge Bank, om den ftreek van den Rhyn te overzien-, en de gantfche Vaart te regeer en, opdat de Vlotten niet te digt aen den Oever komen , of anders aen een Eiland in den Rhyn ftooten, en in ftukken breeken mogen. Weshalven hierby groote voorzichtigheid nodig is. Doch men heeft ook kleindre Houtvlotten van 6, 7 en 800 voet lang, 40 en 50 voet breed, waerop naer proportie minder volk is. De Huishouding van zulk eene Vlot is aerdig ingericht; dagelyks word 'er een Os op geflacht, twee en twee Roeiknechten eeten t'zamen uit eenen Bak. Het Bier^ Brood en Groente word van een elke plaets, daer zy ftil leggen , bezorgt ; weshalven een byzonder Vaertuig reeds eenen dag vooraf vaert, om het nodige te bezorgen. De Vlot kan ook niet aen alle plaetzen ftil houden, maer heeft zekere Legerplaetzen, als onder anderen over Emrik, en hierbySchenkejchans; zy mag ook niet varen als 'er een fterke wind waeit. Na dat wy dezelve bezien hadden, en weder aen land gekomen waren, lieten wy ons na de Schenkefcbans ryden, om deezen Pas te bezien , die zo beroemd geweeft is. Ik verzogt den Heer Rofeboom , dat hy ons zeer waerde Gezelfchap een verhael geliefde te doen van bet begin van deeze Schans, en wac daerop merkwaerdig is voorgevallen. Hy was daertoe gewillig, en begon met deeze woorden: Deeze Schenkefcbans is van Marten Schenk van Nydeck , eertyds Veld-Maarfchalk van den Keurvorft van Keulen, na dat  15 8 Llefiyke Vermaekelykheden dat hy te vooren in 't jaer 1582. den 4. AprilmXan* ten het middagmaal houdende, van 200 Gelderfche Ruiters en 200 Muskettiers gevangen genomen en naer Gelder gevoerd was; in het jaer 1586". op het punt van 't Eiland Gravenvoaert, dat ook het FoJJegat en Sar brug genoemt is, by het Spiek, tuflehen den Rhyn en de Waal op de volgende wyze aengelegt. Hy liet van te voren Paaien in de aerde flaen, daer tuflehen een groen Hout vlechten, en dezelve met veele aerde, in de gedaente van eene Schans, hoog aenvullen; zo dat het een der voornaemfbe Paflen van den Rhynftroom wierd. Hopp bericht, dat deeze Schans eertyds omtrent 800 Huizen in zich vervat zoude hebben, maer thans vind men nauwlyks 80 Huizen daerin. Zy is in 't jaer 1599. door den Spaenfchen Veld - Overfte Don Francisco de Mendoza wel hevig, maer te vergeefs belegert geworden. In 't jaer 1630. heeft zekere Pater, Johan OttovanEmrik, dezelve fchandelyk willen verraden , maer het welk by tyds is uitgekomen, waerop de Verrader met den Zwaerde is geftraft. In 't jaer 1635. den 25. July hebben de Spanjaerden deeze Schans ingenomen , welke in het volgende jaer 1636. den 30. April de Vorft Joh. Mauritz van NaJJau-Siegen met Accoord wederom verovert heeft. In 't jaer 1672. den 17. Juny rukte Turene voor deeze fterke Vesting, die voor den Sleutel van de Nederlanden is gehouden , en liet ze door eenen Trompetter opeisfchen,maer bekwam tot antwoord: dat zy gerefolveert waren zich tot op den laetften Man te verweeren. Edoch toen hy 10 of 12 Kanonfchooten op dezelve deed,die echter den Wal niet eensaenraekten, maer over den Tooren vlogen, ontftond 'er zulk een fchrik onder de Vrouwen, dat de Officiers genoeg te ftillen hadden. Dc  Aen de Waeteren te Kleef. 15*9 De Commandeur, die maer 21 jaaren oud, ook eerft van de hooge Schooien gekomen , en een Burgermeefters Zoon was, liet den Krygsraed beroepen, waerin gerefolveert wierd, dat men met den Hertog van Turene zo goed als mogelyk accordeeren moeft, namelyk , dat zy met het gantfche Garnizoen, dat in 18 Compagniën of byna 1200 Man belfond , met hunne Bagagie vry en onverhinderd uittrekken, en na Coevorden verzelt worden mogten: het welk ook toegeftaen wierd. Na de gemaekte Capitulatie wierd het Garnizoen infchielyke haeft uitgevoert, endoor eenige Franfche Ruiters na Deutecom verzelt, daer zy uitgeplundert, van hunne Klederen, Kouffen en Schoenen berooft, en den Munfterfchen Soldaeten overgelevert wierden , welke het verder na Coevorden verzelden, in wiens Belegering de Commandant N. N. dood gebleven is. Die onverwagtte en fchielyke overgave van deeze Schans, toen 'er nog geen eenig menfch gewond was, 19 ftukken op den Wal, 20000 pond Buskruid, en 500 Handgranaaten in 't Tuighuis, als meede 100 mudden Koorn daerin waren, gaf aen de gantfche waereld, voornamentlyk aen de Betuwfche Boeren groote oorzaek, om zeldzaeme dingen te vertellen, doordien eenige ronduit zeiden , dat 11000 Franfche goude Louifen deeze Schans meer overwonnen hadden, dan der Franfchen wapens en dapperheid. De Kleeffche Poëet Heer Mag. Kayfer, had over deeze zo reukelooze overgave van de aen eenen Hollandfchen Jongeling toevertrouwde Vefting, den volgenden Poè'tifchen Inval; Gy arme Commandeur, des Vyands Kruid en Lood, Smaekt lang nog niet Z'> zoet, als Hollands wittebrood. Na dat de Fransman u de Vejl bad afgenomen. Hebt gy twee jaer daerna eerft eenen Baert bekomen. Daer-  i6o Lieflyke Vermaekelykhedeft Daerna in 't jaer 1674. den 1. Mey hebben deFranfchen deeze Schans vrywillig weder verlaten. Zo gaet het, zeide de Heer Engelbrecht, wanneer men aen Kinderen zulke gewichtige Bedieningen toevertrouwt, en wel om dat ze Neefjes zyn, of een Nichtje getrouwt hebben; waerop hy verder zeide: Men word fchicr dagelyks gewaer, Hoe meenig Jongeling hier en daer Zich in den Jlaat weet in te dwingen, En tamelyk om hoog te dringen; Schoon meenigmael de billykheid Foor hen eene Ezelshoon bereidt. Men moeft inderdaed ook de Ampten met Lieden, en niet de Lieden met Ampten voorzien , veel minder daerop zien, of iemand van eene voornaeme Familie is, maer of hy fchranderheid en bekwaemheid heeft: want men kan wel aen iemand het Ampt, maer niet het verftand daertoe geeven. Dat deeze jonge Commandeur de Schenkefchans voor 11000 Piftolen zou overgegeeven hebben, ware des te fchandelyker. Doch dit is de handelwyze der Franfchen, doordien zy zeggen : waer het Gefchut met vergulde Kogels dondert, daer kan geene Vesting befiaen. Men ziet ook, dat geen Verrader den loon van zyn Verraed lang geniet, en daermedegelukkig isj want 'of zy raaken haeftelyk om hals, of zy geraken elders heen, daer hen geen ander menfch kent, of als de Verradery verdonkert blyft, worden zulke lieden echter door hunne kwade Confcientie geduuriglyk geplaegt, zy zyn by elk een gehaet,en op hunnen lóón der Verraderye legt de vloek, dat dezelve op hunne Nakomelingen niet gedyd. Wat Mart en Schenk, vervolgde hy, betreft, van welken deeze Schans den naem draegt, dezelve was een Gelderfch Edelman , aenvangkelyk diende hy den  • Aeti de Waeteren t'e Kleef. %61 den Kapitein Enkbuizen , 'daerna den Heeren van Tjfeljïein. Hy diende den Prins van Oranje met twee Paerden; maer als hy by het Huis Blyenbeek, 't welk hy zynen Neef met geweld afgenomen had , niet be7 fchut wierd, viel hy van den Prins af, en begaf zich. onder Panna, na dat hy te voren een[Hollandfchen Vaendrig dood gedoken had. Als hy in Spaenfche Dienden was, maekte hy zich door verfcheide dappere Daaden vermaerd, wyl hy ftoutelyk iets waegde, en in 't gevaer kloekmoedig bleef. Na dat K<#r neberg overleeden, en men hem met opdraging van het Rcnnebergfche Gouvernement voorby gegaen was, verdroot hem zulks dermaten, dat hy in 'tjaer 1585-zich in den Dienft begaf van de Heeren Staaten t n van den Keurvorfh van Keulen. In 't volgende ja^r 1586. begon hy deeze Schans te bouwen. In 't jaer 1587. wierd hy van Robert Dudley, Graef van Lycester, tot Ridder benoemt, en met eene gulden Keeten van 2000 guldens befchonken. Maer in 't jaer 1589, wanneer hy de Stad Nymegen met lift inneemen wilde, is hy in de Waal verdronken. Zyn Lichaem. wierd van de Nymeegfche Burgeren opgevifchtj en opentlyk, wyl hy van de Spanjaerdcn overgeloopen was, ten toon geftelt; het Lichaem na hetvonnis gevierendeelt, en het hoofd op de St. Anthonis Poort geftoken. Doch daerna zyn het hoofd en de vier deelen, op bevel van den Spaenfchen Stadhouder in Gelderland, Varrabon, afgenomen, in eeneKift gelegd, en in eenen Tooren bewaerd, tot dat twee jaeren daerna de Prins Mauritz, toen hy de Stad ATymcgen innam, het zelve met veele pracht_in de St. Stcvenskerk, in de Begraefplaets der Hertogen van Gelder liet byzetten. Dus is aen deezen Schenk het fpreekwoord waer geworden: Die met bet gevaer boeleert, die moet ge<» meenlyk den dood kujjen, en zieb van het verderf omarL men  t6i Lieflyke Vermaekelykheden men laeten; dat is, me het gevaer bemind, die komt daerin om. Op de Schenkefchans is weinig bezienswaefdigs aen te treffen, behalven het fchoone uitzigt boven van den Kerktooren, daer men rondom by de 40 Torens van verre, over den Rhyn en de Wael, voor zich zien kan. De Plaetzen, die wy zagen, waren: Neder-Elten en Eltenberg, 'sHeerenberg , Emrik, Grietbuizen, Brienen, Calcar, Rees, TUI, Moylund, Rinderen, Kleef, de Starrenberg, Donshrugge ,Wees, Duffelixtart, Cranenburg , Wieier, Zyfflyk, Loet, hyincgen, Keken, Keker dom, Elft, Millingen, Arnhem,Banderen , Arth , Herbede, Doesburg, Serenaar, fJidam, Chriftoff' Ifchans , Tolhuis , enz. Wy voeren wederom over, alwaer de Voerman ons verwagtte; toen gingen wy in de Wagens zitten, en voeren naer ons iQuartier. Des anderen morgens na het geêindigt drinken, vraegde de Heer Cronflern den Bron-Artz, wat de Stad Kleef en derzelver Burgers voor byzondere Voorrechten hadden? De Heer Schutte berichtte, (1) dat de Stad Kleef de eerfte ftem onder de Kleeffche Steden hebbe. (2) Dat zy, nevens de Stad Wezel, de andere Steden van Kleefs-Land op eene Vergadering verfchryven kan , waerop dezelve fchuldig zyn te verfchynen. (3) Dat de Stad Kleef het voorrecht hebbe de non arreflando. (4) Dat in Kleef geene Huiszoeking gefchieden mag. (5) Dat op Kermiffen niemand wegens fchuld kan aengehouden worden. (6) Dat de Kleeffche Burgers Totvry zyn te water en te fand. (7) Dat de Graef Adolf'm 't jaer 1370. terwyl de Burgers te Kleef hem ten eerften gehuldigt en aengenomen, en Parwis en Ar kei wederftaen hadden, de Stad met een heerlyk ftuk van het Rykswoud, de Stadberg genaemt, begiftigd heeft. (8) Dat de Magiftraet nog de macht heeft, den Secretaris, Gerichtfchryver, en andere Subalterne Bedienden aen 9  Jen de Waeteren te Kleef. 163 te Hellen. (9) Dat de Stads Richter een Burger zyn, en by den Magiftraet den Eed der trouwe doen moet. Meer dingen aen te haelen, lyd myn tyd niet, zeide de Heer Schutte , alleenlyk zal ik van deezé Stad nog het eene en 't andeie kortelyk melden, In 't jaer 15I5. wierd alhier de Princes Annat Dochter van den Hertog van Kleef, Johan den III* gebooren, welke in 't jaer 1559. met den Koning Van Engeland, Hendrik den VIII. getrouWt is; maer als zy een jaer daerna van hem veriaeten wierd, ftierf zy van chagrin te Londen, alwaer zy den 3. Auguftus 1587. begraven is. Twee jaeren ha haeren dood gaf zich zeeker Vrouwsperzoon voor de overleede Koningin uit, kwam hier naer Kleef,en deed groote eilTchen: maer wyl de Regeering haer niet voor de Koningin erkennen en aenneemen wilde, reisde zy naer Saxen-Gotba f hield zich daer op het Slot Grimmenflein eenige Maenden op, fchreef aen den Keizer, aen den Koning van Frankryk, en aen andere Potentaaten, zeer bel>laeglyke Brieven, Wegens haeren ftand en eifch, en maekte dus veel alarm; tot dat eindelyk het bedrog ontdekt wierd, dat zy de Kamervrouw van de overleede Koningin geweeft, zich na haeren dood met lift van haer Cachet en Edelgefteentens meefter gemaekt, en dat zy de oorzaek der oneenigheid tuffcheh den Koning en de Koningin geweeft had. Voorheen gemelde Frins Mauritz van Naffau-Siegen is van Ao. 1648. tot aen zyn zalig einde in'tjaer .1679. als meede langen tyd daerna de toenmalige Prins Fredrik van Hejfen-Cajjel, naderhand regeerende Koning van Zweden, Stadhouders van Kleef geweeft , en hebben hief op het Prinfen Hof gerefideert. In 't jaer 1666. heeft deeze Stad aen zyne KeurVerftelyke Doorluchtigheid ^ Fredrik Wilhelm den Groo* L 2 tent  16"i h'iejlyke Vermaekelykheden ten, in hoogen perfoon den Eed der trouwe afge* legt; het welk zy ook daerna in 't jaer 1089. voor zyne . Keurvorftelyke Doorluchtigheid , Frearik den lil. gedaen heeft. In 't jaer 1666. den 18. April is alhier de Vreede tuffchen de Heeren Staaten der Vereenigde Nederlanden en den 1 leer Biflchop van Munjter gefloten. In dit jaer 1666. is de Prins LodeUsyk Leopold alhier gebooren, en in 't volgende jaer 1667. de Ondertrouw der Princes van Oranje met den Hertog van Zhnmern gehouden. Om dit Trouwfeeft te zien zyn zo veele ^Vreemdelingen hier geweeft , dat zy alle geen plaets konden vinden ; waer door zeer veel geld in de Stad is gebragt, zo dat men voor een ftuk goud geen klein Zilvergeld konde krygen ; welke overvloed aen goud zo groot geiveeftis, dat zommige Burgers uit nieuwsgierigheid beproefden, hoe veel Ducaten dat 'er op een pond gingen. Zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid , Fredrik Wilhelm, heeft hier" op het Slot eenige jaeren na malkander gerefideert. Zyne Koninglyke Majefteit van Groot-Brittar.jtn, Wiliiam de III. gaf zyne Keurvorftelyke Doorluchtigheid Fredrik Wilhelm alhier eene vifite. En in 't jaer 1698. kwam de Czaar Beter de Groote met eene aenzienlyke juite alhier aen, en bleef hier eenige dagen. In 't jaer 1701. is hier op het Slot het Kroningsfeeft van zyne Koninglyke Majefteit in PruiJJen, fredrik den I. prachtig geviert; alwaer een Os met Vogels gefpekt en gebraden,ook twee fpringende Fonteinen met roode en witte Wyn prys gegeeven wierdes. Doch het heeft ..deeze Stad ook aen Droeffenisfeö niet ontbroken, overmits dezelve in de jaeren 1372. en 1528. groote Vuurbranden uitgeftaen heeft. . „ De Oorlogen hebben deeze Stad dikwils geruïneert. Toen' in 't jaer 1208. de Franfchen over den  Jlen de Waeteren te Kleef. 16$ den Rhyn gekomen zynde, alle deeze Steden en het Land verdorven hebben. In 't jaer 351. zyn deQuaden den Rhyn afgekomen,- en in 't jaer 366. de Hunnen, maer in 't jaer 433. de Deenen en Normannen. ' In 't jaer 1397. is die bloedige Slag in het Kellenfche Veld, aen den Kleverham, tuffchen den Hertog van Kleef , Adolph den II. en den Hertog van Gelder, Reinold, voorgevallen, alwaer gemelde Hertog Reinold,Jan, Heer van Hemberg, Graef van Salm, Nievenaar en Seyn, de Heer van RidderJcheit, zes hondert Edelen, twee duizend Paerden, en veel gemeen Volk gevangen wierden. In 't jaer 1624. is de Stad door de Spaenfchen, en haeft daerop door den Prins Mauritz weder ingenomen, en de Spanjaarden daeruit verdreeven geworden. In 't jaer 1Ó35. is dezelve by het inneemenvan de Schenh/chans medegenomen. In 't jaer 1641. den 16. November is zy door de Keizerlyken onder den Overfte Luitenant Philips van Hundt, elendig uitgeplundert, verbrand en verwoeft geworden; dermaten , dat niet alleen gantfche Pluisplaetzen onbebouwt lagen, maer op de gantfche Slotftraet aen de zyde naer het Slot, in 't geheel geen Huis ftond, ook in de Kerk- en Haegfche Straeten maer zommige Huizen te zien waren , en weinig Menfchen hier woonden. Weshalven daerna het Gras in zulk eene meenigte op de Kerk- en Haegfche Straeten is gewaffen, dat de Koeijen aldaer gingen weiden. In de jaeren 1072. 1673. en 1679. neefc ZY veel van de Franfchen geleden; het welk in 't jaer 1702. wederom door Bouflers gefchied is. Als de Heer Schutte dit gezegt had, nam hy zyn affcheid van ons. Wy befloten deezen namiddag het Dennemud, het Ulausbofch, en het adelyke Bagynen-Kloofter, Gravendal of Nicuwkloojler te bezien, daerheen ons deVoerL 3 man  l66 Lieflyke Vermaekelykheden man om half 2. uuren ryden zoude. Wy reeden na de gehoude Maeltyd ter beftemder tyd derwaerts voorby het Goed van den Heer Krygsraed Durbam, het welk wy in het voorby ryden bezagen, naer het Kerfpel Hau. By de Kerk op den Hau, zeide de Heer Rofeboom in het voorby ryden, heeft in de vorige tyden een Praeceptoraet-Huis, Domus Antonina genaemt, geftaen, het welk de Gemalinne van den Graef Adolph, en de Moeder van den Hertog Adolph, Margaretha, in *t jaer 1378. heeft begonnen te bouwen , maer dat van den Hertog Adolph is voltrokken geworden: waerin zekere Prie. iters gezet geweeft zyn , die de Sociëteit der Collyriorum genoemt wierden: welke Sociëteit de Jeugd, als meede onder anderen de Vorftelyke jonge Heeren onderwees. Doch dit Huis is in den Gelderfchen Oorlog door de Nymweegfchen beroofd, en daerna afgebroken geworden. De Inkomften daervan zyn deels het Kapittel, doch deels den Vicaryen te Kleef ingelyft; weshalven alle Zondagen een Vicaris aldaer eene Mis leezen, en de Kinderen Catechifeeren moet. Wy kwamen eindelyk in het Denncnbofch of Denpewoud aen. Het ze|ve is zeer aengenaem, en legt op de Gochfche Heide , is in 't vierkant geplant, heeft inwendig verfcheide wandelgangen; waerin zich Harten en Reen , nevens Pluimwild ophouden, en uitwendig met Wallen voorzien. Wy wan-delden daerin rond, en gingen daer in de fchaduwe nederzitten. De Heer Engelbrecht liet zich daerby op deeze wyze hooren; Pronk  Aen de Waeteren te Kleef, 167, Tronk der aerde, en koele Woud, Woonplacts tan de lieflykbeden , Zo bekoorlyk wel te meden, Schoon en fchaduwryk onthoud! Uwer fcheemerend groen licht, Sterkt bet lichaemlyk gezicht: Mogt toch voor der Zielen oogen Ook uw Groen zyn van vermogen', Dat hy die uw fchoon betracht, Daerin zie des Scbegpers macht. Van daer reeden wy naer het Ulceusbofcb, hee welk zeer digt by dit Woud legt. Dit Bofch heeft een Heer, die Schepen in de Stad Hertogenbofch is, met naemen Ulaus, mee groote koften op de Gochfche Heide aengelegt. Dit Bofch beftaet in een Starrcbnfcb, in wiens midden een groote Linde ftaet, van welke rondtom, als eene Star, 18 Alléén, of overdekte wandelgangen uitgaen, het welk in de heete Zomerdagen eene koele fchaduwe geeft. Boven dit behooren daertoe nog andere fchoone wandelgangen , en een Huis, waerin de Befchouwers Thee, Koffy, of een glas Wyn drinken konnen; doch dien zy moeten medebrengen. Wy lieten ons het water koken, en dronken 'er Thee onder de fchaduwachtige Boomen. De Voerman erinnerde ons, dat wy voorgenomen hadden het Kloofter Gravendal of Nieuwkloofter nog te bezien , waerom het tyd zyn zoude, daer heen te ryden. Hierop gingen wy in de Wagens zitten, en reeden derwaerts. Dit Kloofter legt in het Wröud , aen de Rivier de Mm, omtrent een uur van de Stad Gocb. Het is een adelyk Juffrouwen Kloofter, van den Graef Otto den III. en zevenden Graef van Gelder in het iaer 1248. op eene Allodiale adelyke Zitplaets, het J L 4 Slot  ■ Aen de Waeteren te Kleef. 17*' {5) De Pypen aen het vuur ontftoken, Zo ziet men zonder veel gerucht, Den rook verdwynen in de lucht, En de Afch alleen blyft na het rooken: Dus word ik ook tot niet verteerd. En weêr tot Jlof en afch verkeerd. (6) 't Tabakskruid word heel ras verjlonden, Door 't vuur tot afch gemaekt, zo zal Myn vleefch en de eer van 't gantfch heelal Eerlang ver gaen in korte flonden, En worden ook tot flof en afch, Verdorrende als 'f gemaeide gras. (7) De Rook ver gaet met rajfe fchreden, Gelyk de tyd die nimmer flaekt Zyn' loop, doch als hy cirkels maekt, Zo toont hy 't beeld der Eeuwigheden; Dus hangt ook van een tydflip af Het eindeloos geluk af flraf. (8) Hoe dikwils feil ik tot myn fchande , Dat, als de [Upper my ontbreek*, Ik in de pyp den vinger (leek ; Dan denk ikflraks, als ik my brande, Ach maekt de vuurkool zulk een pyn, Hoe heet moet dan de Hel niet zyn. (9) Ik kan by dus gefielde zaeken, En by het rooken t''aller tyd, Van mynes leevens nietigheid Een flichtlyk nuttig denkbeeld maeken^ Wanneer ik myne zinnen Jlyp, En t'huis met aendacht rooke een pyp. Deeze Tabaks-Vaerzen behaegden het Gezelfchap zeer wel} weshalven, ik ze in myn Schryftafeltje op- •  Aen de Waeteren te Kleef. 175 Onze Ridder Jac. Cats, zeide Vrouw Cronlern, wa.fchuwt onze Landslieden voor het onmatige drinken, als hy zegt: Hy quetfi zyn befte deel, al wie onmatig giet: Gy daarom, Hollands volk , verdrenkt uw ziele niet. Ik erinneremy, zeide hy verder, dat eene Dame by de Bronnen-Cuur Kerffen en Salaat gegeeten heeft, waer door zy aen zulk een Coliek en doorloop geraekte, dat 'er ook bloed door den ftoelgang op volgde, en zy in eene heete koors en tot yligheid verviel, waervan zy met veele moeite binnen 3 weeken geneezen wierd. By eene andere Bron in Duitfcbland had eene Vrouwe Perziken gegeeten , waervan zy zo krank geworden is, dat zy ten derden dage geftorven is. Van het veel en onmatig Wyn drinken in de BronCuur heb ik ook kwaede gevolgen gezien, waer door het bloed in zulk eene hevige opwelling wierd gebragt, dat de beroerte haeffc daerop zoude gevolge zyn, indien ik niet ras daerby gekomen ware, en raed gefchaft hadde. En indien ook by geluk van het veele Wyn drinken in de Cuur geene kwade toevallen ontflaen, zo heeft men 'er dien fchade van , dat men de BronCuur bedorven, derzelver goede werking belet, en geene goede Nacuur te hoopen heeft. Weshalven zie ik het niet gaerne, dat de Cuurgaffcen hun BronDiaet verzuimen , en zich zelfs fchade toevoegen, en dan daerna der Bron de fchuld willen geeven. Daerop ging hy van ons, wyl hy van andere CuurGaften geroepen wierd. Onze Dames bleeven heden t'huis, wyl zy deezen namiddag voor de eerftemaele in het Bad gaen wilden. Het Gezelfchap wenfehte de Vrouw Cronftern en Walrave , die beide zonder Erfgenaemen waren,   Aen de Waeteren te Kleef. ij? dren morgen in het Bed bleef? Het is wel , antwoordde dezelve, voor de Dames gemakkelyker en aengenaemer, maer niet zo gezond en heilzaem: overmids door zulk een lang blyven in het Bed, de zappen en het Bloed naer het Hoofd opftygen en ook daerdoor zinkingen en duizelingen in 't Hoofd veröorzaeken konnen. Daerentegen, als men een voetbad gebruiken wil, gefchied zulks het beft voor den flaeptyd, als men zich ter ruft begeeven wil, gaende uit het Bad terftond in 't Bed liggen. Doch men moet zich voornamelyk wagten , dat men / r ) het Bad niet te heet maeke, wyl anders het Bloed naer het Hoofd klimt: (2) na het Bad de voeten niet wederom koud laeten worden; (3) niet baede, wanneer de maendelyke zuivering aenftaende is, of reeds werkelyk daer is. Den anderen dag 's namiddags, om half twee uuren reeden wy na de Kerk Bedberg, hetKóninglyk Huis Moiland, en het Stedeken Calcar. Gemelde Kerk Bedberg ligt eene halve myl van de Stad Kleef, alwaer eertyds een zeekerEremyt, Joachimgenaemt, in 't Bofch zich in een Kluis heeft opgehouden, en deswegen Joachims Berg is genaemt geworden. Daerna , omtrent het Jaer 780 heeft Graef Ludolf of Kuif, die een Godvreezend Heer en Liefhebber der Eenzaemheid en Goddelyke dingen geweeft is, uit zonderlinge Devotie , aen deeze Plaets een Beede Huis gebouwt, waerheenen hy dagelyks den overigen Tyd van zyn Leeven, uit Kleef ging tè bidden. Na dat dit Beede Huis 300 Jaeren aldaer geftaen had, heeft Arnout de II. in 't Jaer van Chriftus f124. door ovëreeding van h'oribertes, 'hetzelve tot den Praamonftratenfer Orden , voor eene Decaneffë en 16 ChanoinefTen, gefticht, met tamelyke Renten, Tienden, Pachten en Collatien begiftigt; en de Keizer Conradus, heeft in 't Jaer 1138, dit Sticht eenig Hout uit het Rykswoud toegelegt. Welke FundaM 2 tië  180 Lieflyke Vermaekelykheden tie «n Donatie van de Pauzen Inr.ocentius II. en Conradus III. beveiligt zyn. En op dat deeze Kerk / de & (ieteren te Aieef. z$i cezien, en deezen avond onze reis tot Wezel voortzetten wilden.! Het had 2 uuren geflagen toen wy van de Tafel opftonden, wyl wy vernamen, dat nu de Vefper in de groote Kerk gezongen wierd. Het eerfte, dat wy bezagen, was de groote en wydberoemde Cathedraele Kerk, welke voor de fchoonfte in het Hertogdom ,Kleef te houden is. 1 Uitwendig, ziet men /van het Lyden Chrifti zeer, fraeie en konftelyk in levensgrootte, uitgehouwen Beelden aen de Muur,-.welke een recht Kender van de Teeken- en Beeldhojuwerskunft bewonderen moet. Inwendig is deeze Kerk op. fchoone Pylaren gebouwt , en van eiken Paffagier -.bezienswaerdig. Tot dit Kapittel behooren iTrooft, 1 Deeken, i.Scholafter, 21 Kanonniken en 17 Vicariffen, die alle met goede Prsebenden voorzien zyn. Van daer gingen, wy naer het Carthuifer-Kloöfter,het welk uit 1 Prior en 13 Monniken beftaet, die , gelyk bekent is, gantfeh geen. Vleefch eeten durven. Digt daeraen is het Capucyner-Kloofter, het welk een fchoon Gebouw is, en eene kleine nette Kerk heeft, het zelve beftaet uit; 1 Pater Guardiaen, en 26 Ordens-Perfoonen. Het Kloofter Forftenberg, het welk voorheen op den Farsfelberg geftaen heeft, maer in den Nederlandfchen Oorlog verwoeft en in de Stad geplaetft geworden is, is een Juffrouwen- of Bagynen-Kloofter, waerin eene AbdilTe en 8 Chanoineffen zyn. Daerenboven ziet men aen de Markt een kleine Gereformeerde Kerk. De Heer Rofeboom zeide, nog eène zaek had ik haeft vergeeten van deeze plaets te vertellen , namelyk, dat-wyl aen deeze plaets de Colonia Trajana geftaen heeft, het woord Trajana eindelyk in Trojatia verandert, en deeze plaets SanSta Troja en Secundu Troja of klein Troja genaemt is, waerby men verhaelt, dat zich alhier de verdreven Trojaanfche Prinfen opghouden en Huizen gebouwt hebben: en dat •nder andere de Prins Franco, Zoon van Hetjor, her-. P 4 waerts  23 2 Liefiyke Vermaëkelykheden waerts gekomen zy, en na de Schepping der Waereld in 't jaer 2990. ten tyde der Propheten Samuel en David zoude geleeft hebben. Weshalven nog veele Duitfche Vorften en Gedachten van het Trojaens Bloed willen zyn. Dit zy nu, zo als het wil, men heeft niet alleen in oude, maer ook in laatere tyden deeze Stad SanSta Troja genaemt. Ge]yk dan ook de Jefuit Theod: Rhay in zyn Boek: Anima illufires Julia, Clivia fcfc pag. 179. dit Xanten Troja noemt. Ja twee Munten zyn 'er zelfs op geflagen, namelyk eene Zilvere in 't jaer MC. van Hermannus, BilTchop van Keulen, waerop de Kerk te Xanten te zien was, en om dezelve de woorden SCA. TROIA, dat is, Sancla Troja. De andere Munt van Koper liet Johan, Hertog van Kleef, in't jaer 1457. flaen , na dat hy reeds vooraf in 1449. de andere helft van de Stad Xanten in bezit had genomen , en nu over de gantfche Stad Heer geworden was: op welker eene zyde deeze woorden flonden : JOANNES. TROJANORVM. REX. op de andere MONETA. NOVA. TROL NNIORIS. ('t welk miffchien Troja; minoris of junioris heeten zoude) met het Wapen van de Stad Xanten, gelylc Hinfen bericht. De Klok had 4 uuren geflagen, toen wy uit de Stad reeden. Voor de Rhyn-Poort vraegde de Heer Engelbrecht, waer de beroemde Varfelberg of Forftenberg geleegen was? Onze Voerman toonde ons denzelven , welken wy ter rechterhand lieten leggen, daervan hy berichtte, dat dezelve een fchoon uitzicht over den Rhyn en de omleggende Landftreeken heeft. Wy kwamen aen de varende Schipbrug en voeren over. Vrouw Cronftern beklaegde zich , dat zy op deeze reize haere befte kleeding niet had mede genomen, als zy hoorde, dat de Stad Wezel naeft Kleef de aenzienl ykfte Stad van dit Hertogdom, en eene fterke Veiling zy, waerin veele per-  jien de Waeteren te Kleef. 14.1 vigfte vuur te gemoet gegaen, en daerin overwonnen hebben. Na dat wy alles met genoegen gezien hadden, keerden wy wederom naer ons Quartier, en namen het middagmaal. De Heer Rofeboom trok een gedrukt Papier uit zynen zak , het welk de Bron-Artz de Heer Doel:. Schutte, eer wy hier heenen reisden, hem gegeven had, en door denzelven toenmaals in 'tjaer 1746. , by gelegenheid van den Dresdenzen Vrede was opgeftelt, zynde van den volgenden Inhoud: FRIDERICUS. VICTOR. MAGNVS. BORVSSORVM. REX. ADESTE PRVDENTES. RERVM. AESTIMATORVS. RIMAMINI. ET. MIRAMINI. MIRA. DIVINAE. PROVIDENTIAE. MIRACVLA. MOESTA. LAET1S. CONNEXA. IMO. TRISTIA. IN. IVCVNDA. COMMVTATA. NEMPE. BELLVM. IN. PACEM. INIMICITIAM. IN. AMICITIAM. DISCORDIAM. IN. CONCORDIAM. ODIVM. IN. AMOREM. PONDERATE. FRIDERICI. FACTA. PLVS. QVAM. HEROICA. FRIDERICVS. QVINQVIES. IN. MARTIS. CAMPVM. ADSCENDEBAT. Q ET.  241 Lieflyke Vermaekelykbéden -oapfbvp ai«*L ET. ■ :- I -; ' TOT. PORTABAT. VICTORIAS. BELLORVM. GLORIA. GLORI05E. SE. GOMMEN DAVIT. POSTERITATI. • FORTIS. BELLATOR. ET. PRVDENS. RARO. FORTITVDINIS. ET. FELICITATIS. EXEMPLO. ILLVSTRIS. QVI. PAREM. NVLLVM. HABET. NVLLVM. SECVNDVM.ILLVSTRISSIMH. REBVS. GESTIS. ARM41 VS. TOF.Es. ANT:<2. HOSTE.S SFETIT. ET LEONVM. MORE. N)N DOR YIIE JYF. -ED. V1GILABAT. ADSVETVS. f 'RO. SvO. EXERCITV. V1GILARE. IIOTES. NVNQVAM, Vlüir O.'IN. V1CERIT. 1 - ET ■ ':' IN FVGAM. EGERIT. ARM Ex PO V OEROS VS. GRAV1SS1MA GESSIT HELLA. FORTIS'SIMVS DVX FpRTIORES. HüSilöVS. AD PRAELIA. DVCEBdT. Ml LIT ES. ET.' IN. MEDIAS SE. DARAT. ACIES. IBaFQVE PER. AGmINa. VICFOR. FORl II ViJlNE. ALEXANDR > M MAGNvM. 1VL1VM CAESARhM. CAROLVM. MAGNVM. SVPERAVIT. HERCVLE. MAIOR. ' QVI.' NON ADV; RSVS. DVOS, FRÏüERICVb. DVOS.  Jen de Waeteren ie Kleef. 243 DVÖS. EXERCITATISSIMOS. PROFLïGAVIT. EXERC1TVS NVMERO. TRIPLO. MAIOKES. HORRVIT. ORBIS. ET. QVODCVNQVE. AVDIEBAT NON. AVDEBAT. CREDERE. VERVM. ATQVE. VLTRA. P VTA 3 AT. ESSE. FlDEM. ! STABVNT. EIVS. FACTA. DVM. TERRA. POLVSQVE. STABVNT. • TERROR. V1CTORIAE. FORT VN A. FAMA. GLORIA. SINGVLA. ET. OMNIA. COLLECTA. IN. FRIDIRICO. QVI. OMNIVM. PRINCIPVM. F0RTISS1MVS. POTENTISSIMVS. FELICISSL MVS. REGVM. EXEMPLVM. SINE. EXEMPLO. VIRTVTVM. COMPENDIVM. ET. VIRTVTIS. SPECVLVM. HEROVM. MIRACVLVM. EVROPAE. AEQVILIBRIVM. ROMANI. IMPER1I. FVLCRVM. GERMANIAE. PROTECTOR. AC. DEFENSOR., VERVS. PATER. PATRIAE. DICENDVS. REX. CVM. AMPL1VS. NON. HABERET. SE. IPSVM. ViCIT. . VICTOR. EO. PLACIDIOR. QVO. FELICIOR. POTENTISSIMVS. AD. EXTREMVM. SVI. VICTOR.HIC. PRVDENTISSIMVS. TAM. BRLLI. OVAM. PACIS. DIRECrOR. FORTVNAE. SE. EXHIBVIT. DOMINVM. NON. PEDISSEQVVM. Q2 TRI-  244 Liefiyke Vermaekelykheden TRIVMPHATOR. MAGNANIMVS. SCEPTRO BENIGNIOR. OVAM. SEVERIOR. GLAOIO. CLEMENTIOR. MALEBAT. ESSE. QVAM. IVSTIOR. CITRA. CVLPAM. NON. CITRA. GLORIAM. AVCTORITATEM. QVA. POLLEBAT. GELSISS1MAM. CORONABAT. CLEMENTIA. NON. DEBILITABAT. MINIME. PRONVS. AD. VINDICTAM. NEC DEERA7'. ANIMVS. QVI. VELIT. IGNOSCERE HOSTIBVS. TANTVM. ABERAT. VT MAIESTATVM. SVAM PROVANARET. SVMMA. CVM. LAVDE CLEMENTIAM. IVSTITIAE. SOCIAVIT. IN. PROSPERIS. NON. ELATVS. VICTOR. VICTRICES. VICTIS. PORRIGEBAT. MANVS. EISQVE. PACEM. DABAT. OVAM. VEHEMENTER. OPTABANT. IN ARMORVM FORTVNA. PAC1FICVS. ATRAMENTO. POTIVS. QVAM. INIMICORVM SANGVINE. CALAMO. POTIVS. QVAM GLADIO. PACEM. SCRIBERE. VOLEBAT. BELLVM. GESSIT. PROPTER. PACEM. ET. PACIS. CAVSA. DES1NEBAT. GERERE. BELLVM. INTER. MAXIMOS. OPTIMVS. ET. INTER. OPTIMOS. MAXIMVS. REX. DEBELLATOR. HOSTIVM. ET. CIVIVM. CONSERVATOR. PAX.  Aen de Waeteren te Kleef. 145" p ax. stabilita. pacis. vniversalis. principivm. et. fvndamentvm. reddit. statibvs. immvnitatem. conscientiis. l.ibertatem. tribvn alibvs. avctoritatem. commerciis. secvritatem. et. svbditis. qvietem. cvi vs 'aeternitatem ge r m a nia. h abebi t. aeternam. pvblice. posvit. 10. HENR. SCHVETTE. Mi,d. Doct. acidvlarvm cli\ ensivm. inventor. et. praefectvs. mdccxlvi. De Heer Rofeboom voegde daerby: De geenen, welken de uitneemende hooge Eigenfchappen van deezen grooten Koning , de gevoerde Oorlogen, en de daerin verkreegene overwinningen bekent zyn, ook hoe zyn Majefteit, van gantfeh Saxen en de Refidentie Stad Drenten volkomen meefter zynde, echter zich dermaten gematigt en zelfs overwonnen heeft, dat dezelve zynen Vyanden den Vrede dien zy vuurig wenfehten, aengeboden en gegeven heeft; die zullen deeze Infcriptie het beft verftaen konnen. Het was omtrent 2 uuren, als onze Voerman, met zyne Wagens voor ons Logis kwam: wy ftonden op , begaven ons in dezelve, en reeden naer Xanten , daer wy in ons vorig Quartier Koffy dronken; van daer reeden wy naer Berg en Dal, Cl 3 al-  ur6 Liefijke Vermaekelykheden alwaer wy eene half uur ftil hielden, de Heeren een glas Mol dronken, en de Antiquiteiten mitsgaders den Graffteen van Prins Mauritz nog ten laetften befchouden ,• van daer reeden wy naer Kleef en den Diergaarden, daer wy om 9 uuren aenkwamen. Des andren morgens begaven wy ons naer de Bron, naman vari alle bekende Bron-Gaften affcheid, dankten hun voor alle beleefdheid, en wenfchten hen eene gezegende Cuur. .Ondertuffchen hadden wy onze Dienaars in de Stad gezonden, om by de geene, die ons aen de Bron veel vriendfchap beweezen hadden, een affeheidsvifite te laeten verzoeken.: waarheenen wy ook na de Middags-maakyd reeden, en dus van onze bekenden, en van den Bron-Artz, affcheidnafnen. Te rug keerende naer ons Quartiers klommen wy by de Bron af, en lieten den Voerman naer huis ryden , met bevel, dat hy morgen vroeg om 6 uuren met zyne Wagens voor ons Logis komen, en ons naer Arnhem zoude brengen.- Wy gaven den Bronmeefter eene kleine gifte, en iets in de Arm-Bos. De Heer Engelbrecht" deed ten laetften by de Bron dezen wenfch: Stroom verder, gy Bron, den Armen en Ryken, Met eenderlei kragt, nut, in hoogen Trap, ' Genees nu nog meer, geef veeierley blyken Door dit uw gejbatlde en zwavelig zap. En toon door de Cuur, hen, die ze behoeven, Der machtige Godheid onfeilbre proeven! Dat ieder met roem van 's Heeren genaede, Tot zyne gezondheid drinke en ook bacde, Daerop gingen wy naer ons Quartier, en in de Eetzael nederzitten. Inderdaed, wy waren recht ver-< genoegt, inzonderheid, toen onze Dames en wy, reeds eene goede uitwerking van de Bron in ons be- fpeur-  Aen de Waeteren te Kleef. 247 fpe^rden, het welk ons ter Na Cuur dies te zeekerde nope gaf. En dit zo veel te meer. wyl wy onze >ron-Cuur en Dia?t volgens de Cuur- W etten waerge 10men hadden. Ondertuffchen wierd 'er opgedifcht;,- wy aten 's avonds en begaven ons vroegtydig ter ruft. Het; was 4 uuren, als ons de Heer Rofeboom opwekte uit den fiaep. Wy kleedden ons aen, en begaven ons in de Eetzael, daer wy Koffy dronken. De Voerman kwam om 6 uuren met zyne Wagens voor ons Quartier., en toen alles na behooren opgelaeden was, vertrokken wy om 7 uuren van {(leef naer sArnhem. Inderdaed het fmertede ons , toen wy het aengenaeme Kleef veriaeten moeften , en zo verheugd al? wy waren, toen wy hetzelve by onze aenkomft voor. de eerftemaele ontdekten, zo leed deed het ons ook, als wy hetzelve nu allengskens uit ons gezicht verboren. In vimhem bezagen wy de oude groote Kerk , welke een van de befte Klokke-fpeelcnin de Vereenigde Nederlanden heeft In deeze Kerk ziet men den Graf-fteen van den Hertog Carel van Getier, welke omtrent 5 voet hoog boven de aerde daer, en met eenen witten Marmerfteen bedekt is, waerop de Hertog in Leevens-groote en in 't Harnas legt uitgehouwen. Op de- oude MarUjjt is het H/f van Gelderland, een fchoon en net Gebouw, en niet ver daervan is het oude of Princen-Hof, het welk een oud en groot Gebouw is. Het Tucht-Huis en Verbeeter-Huis zyn digt by elkander gelegen. Na dat wy gefpyft hadden, reeden wy naer het Huis llofendaal, 't welk maer een uurtje ver van Arnhem legt, en den Heer Baron van Tork toebehoort. Het is een fchoon Gebouw, dat de aengenaemfle Tuinen heeft, waeraen de tegenwoordige Heer geene koften fpaert. Men vind daerin fchoone SpringFonteinen , Watervallen , groote Vyvers, Grotten Q 4 en  24^ Lieflykc Vermaekelykheden, &c. en andre cieradien. Kortom, Natuur en Kunft hebben zich alhier vereenigt, om dit Rofendaal tot een van de heerlykfte Lufthuizen deezer Landen te maeken. Wy keerden met het het grootft genoegen wederom naer de Stad in ons Quartier te rug. Nu zouden wy ons gaerne nog langer op onze reis opgehouden hebben, en de Huizen 't Loo, Dieren, Middagten en de Voorft bezien; maer wyl onze Dames geene ruft hadden van verlangen naer Huis, deswegen moeften wy, ten gevalle van dit lief Geflacht, onze reis verhaeften; en dezelve des andren morgens recht toe op Utrecht en verder op Amfterdam voortzetten. Toen wy Utrecht voorby waren, en de Stad Amfterdam van verre ontdekten , verheugden wy ons hartelyk, en dankten Godt voor zyne befcherming en byftand, dat hy ons wederom gezond en vrolyk herwaerts gebragt had. Als wy uit de Trekfchuit traden, vonden wy de Sleeden, die op ons wagteden. Hierop fcheiden wy aldaer zeer vrolyk van eikanderen, en dus nam onze Luft- en Gezondheids-Reize een vergenoegt EINDE. Nieuwe  x49 Nieuwe ftichtelyke BRONGEZANGEN, Tot dienft van Chriftelyke Brongenooren. I. Aendachtig Gebedlied voor een aankomend Brongenoot, om den Goddelyken Zegen over 't gebruik van 't Bronwater. Op de Wyze: Wer nur den lieben Gott l'djl waken, i. O J Ezu, Heilfontein, myn leeven Is met veel ongemak verzelt; Waer heen doch zal ik my begeeven, Om trooft in 't lyden, dat my kwelt? Het lyf is krank, de Ziel gewond, Ach dat ik hulp voor beide vond! 2. Zal ik met Menfchen my beraden? 't Is met hun kunft heel ras gedaen, Gods hand alleen doet wonderdaden, Daer 't Schepzel voor verftomt moet ftaen. Die ziel en lyf fchiep weet gewis Beft, wat voor beide 't heilzaemft' is. 3- Schaft d'Aerde hulp voor Lichaems kwaelen, De rechte Zielen-Artzeny Ql 5 ïs  5jo NieuweJllchtelyke Brongezangen. Is door 't gebed by God te haeien; God flaet den kranken Lvder by, Hy zegent des Geneesheers kunft," En fchenkt gezondheid door zyn gunft 4- Ben ik dan ook hier heen gekomen, En heb voor 's lichaamszwak geftel, ■ Het waterdrinken voorgenomen, Genees vooral, ö Leevenswel, Myn Ziel, leer my, hoe 'k dag op dag ü tot myn heil gebruiken mag. 5- Staet hier de Bron voor ieder open, Word niemand van 't gebruik geweert? Elk mag op uwe goedheid hoopen, Die zich ootmoedig tot u keerd, En in 't Geloove zagt en ftil Dat Leevenswater drinken wil. 6. 'k Heb voor betaeling niet te zorgen, Gy bied om niet uw gaven aen, Gy roept en nodigt alle morgen, AU' die heildorftig heenen gaen: Komt, zonder geld, komt koopt om niet, Ik kom, öHeer, wy] Gy 't gebied. ' II. MOR-  Nieuwe Jlichtelyke Brongezangen. z$i II. MORGENLIED. By 't gebruiken van de Gezondbron. Op de wyze: Uit mynes herten gronde. W^Aekt op all' myne zinnen, In deezen morgenïtond, Met God moet. men beginnen! 't Luft my met Hert en mond, Den Schepper der Natuur, En oorfprong aller dingen, Een Loflied toe te zingen, By myne water-Cuur. 2. Jehova wil ik pryzen, Die in den neemei woont, Voor zo veel gunftbewyzen, My dagelyks betoont; Zelfs nog in deeze Nacht, . Waerin ik zonder zorgen, Sliep 'tot den lichten morgen, Hield Hy voor my de wacht. »tm':' s«":',/••. : ., Zal 't Brongebruik gedyen ..Tot. hulp voor pyn en kwaal, 't Lyf dient door Artzenyen Gezuivert t'eenemSel. Ei-mack myn Ziel ook rein, Van alle haere zonden, Genees my door uw wonden, ö Jefu , Heil fontein! 4- Op  2$ r Nieuwe Jïichtelyke Bron gehangen. 4- Op God wil ik betrouwen In alles wat ik doe, Zo zal 't my nooit berouwen; Hy fpreek 'er' Amen toe! Hierop geruft en bly, Den eerften dronk genomen; God laet het wel bekomen, Zyn zegen ftae my by. III. LIED. By het wandelen. Wyze: ê God, getrouwe God. T X K zoek niet al te veel gezelfchap alle dagen, Met God gemeenzaem zyn dat is myn grootft behagen, Doch als myn toeftand eifcht, dat ik gezelfchap wagt, Zoo geev' myn God, dat ik daer in uw eer betracht. 2, Ik wandel op en neer , in aengenaeme dreven, Ach Jefu, wil uw Geeft my tot een Leidsman geven; My, van Natuur geneigt den doolweg in te flaen, Op dat ik nimmer mifs' de regte Leevensbaen. 3- Een goed gezelfchap kan de doffe geeften wekken Daer ydel zot geklap de Ziel tot nadeel ftrekken. Neig dan myn traege geeft, op dat ik voor en na Met uw gelovig volk in een gemeenfehap ftae. 4^ Ik