01 1179 195e UB AMSTERDAM  HOLBERG, PETER PAARS.   PETER PAARS, IN VIJFTIEN BOEKEN. DOOR LODEWTK Baron van HOLBERG. Uil het Hoogduitseh. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP. 179a.   VOORBERIGT van den NEDERDUITSCHEN VERTAALER. Hoe zeer dit Heldendicht van den beroemden holberg bij zijne tijdgenooten in achting was, blijkt gedeeltlijk uit de beoordeeling van hetzelve in de Jenaïfchen gelehrten zeitungen van September 1750, waar in de oordeelkundige fchrijvers zig aldus over dit werk uitlaaten: » Uit den ganfchenfamenhangblijkt, » dat het hoofdoogmerk van den Heer „ van holberg geweest zij, om de „Jaeuzelaarijen en verwaandheid des » geleerden en ongeleerden Gemeens, » op de levendigfte wijs, doorteftrij» ken. De belachlijke Carafters zijn * 3 «er  II VOORBERIGT. „ er zo wel in waargenomen, en er zo m overvloedig in te vinden, dat men » er voor meer dan twintig Blijfpelen » ftoffe in opgaaren kan. Terwijl de «Schrijver ons eene burgerlijke klei„ nigheid , ("een reisje naamlijk, dat » door de geringfte Koopman binnen » vierentwintig uuren word afgelegd,) o als eene verwonderlijke heldendaad » affchilderd, houd hij onderweg den „ Lezer met de grappigfte uitflappen „ op , en brengt hij Peter Paars, die „ naar zijn lieve Doortje in Aarhuis » zoekt, in de zeldzaamfte venvarrin„ gen. Een hand vol Goden en Go„ dinnen zijn hieibij nietgefpaard. Een „ grappige Eolus en Nepluunes, als „ ook eene Godinne Invidia en Discor» dia fpeelen, beneffens Venus, het „ ganfche ftuk door, een belachiiike » rol. Het grappige is allerwegen tot » een uitcerfte gedreven , indiervoe- » gen  VOOR.BE R I G T. III » gen zelf, dat de Dichter, bij eenige » dubbelzinnige gezegden en woord» fpeelingen, zig zelf wel eens fchijnt n vergeeten ce hebben. De behaaglijk» heid van ftijl echter, de veelvuldig» heid der onderwerpen, de kennis der » menschlijke dwaasheden, en de juiste » zinfpeelingen , op de verhevenfle m plaatfen, uit de griekfche en latijn» fche ichrijvers ontleend, vergoeden » de kleine dwalingen, die men anders in » de eene of andere Caraclerbefchrij ving » en bewaaring ontdekt. De Schrijver n heeft niet altoos in ftaat geweest, om m de verbeeldingskragt in teugel te hou. » den. Hij laat zijn fpeelziek vernuft, » op eene behaaglijke wijze, de onbe. » perkte vrijheid, om rond te zwer» ven. Deeze onachtzaamheden bren» gen meer toe, om den Lezer te ver„ maaken, dan wel eene angstvallige » inachtneeming der flipte kunstrege* 4 » lcu  IV voor.ber.igt. „ len zou hebben kunnen doen. " „ Overal ontdekt men den grooten „ Meester in het boertende en aartig„ befpo'tende; welke wijze van denken „ zeer veel overéénkomst heeft, met „ die, welke men in de Schriften van * van den vermaarden swift aantreft, enz." De vertaaling van dit Werk, of liever van de Hoogduitfche naarvolging, mij opgedraagen zijnde, begreep ik daadlijk, dat, met eene naauwkeurige overzetting, voor mij geendeminfte eer behaald, en aan den Lezer geen vermaak ter waereldverfchaftzoukun,nen worden. De Hoogduitfche Vaarzen, waarin Peter Paars befchreeven word, zijn naauwlijks middenmaatig. Om het rijm te vinden zijn er een menigte llopwoorden en dichterlijke lappen in gebruikt. Eenige regels zijn te lang, anderen te kort, en op ver- fchei.  VOORBERIGT. V fcheiden plaatfen is al het aartigc in de woordfchikking en woorden alleen gelegen, dat men niet altoos in een andere taal kan naarvolgen, en dat, wil men er eenig genoegen in fchep. pen, volftrekt in die zelfde taal moet geleezen worden, waar in het is opgefteld. Eene flipte iiaarvolging zou dus aan alle keurige ooren, en zelf aan alle keurige vernuften noodwendig hebben moeten mishaagen. Om Peter Paars in nederduitfche vaarzen te willen overbrengen, ware nog wanheblijker geweest; dan zou er, of een geheel andere Peter Paars voor den dag zijn gekomen, of de Lezer ware een ellendig Dichtfluk in de hand geflopt geworden. Ik befloot derhalven mij van dezelf. de vrijheid te bedienen, waarvan de Hoogduitfche Vertaaler zig, bij de •overzetting van het origineelé,bediende, om, naamlijk, het op een vrijen trant  VI VOORBERIGT. trant te vertaaien, en het voor mijne Landgenooten van nut te doen zijn. De Hoogduitfche Vertaaler zegt in zijn Voorreeden: Ich konnte gar leicht begreifen, dasz eine blosze getreue Ueberfetzung weder gefallen,noch auch felbst dem Geiste eines Holbergs anftdndig fein würde. Die Sitten, die Misbraüche, die Pedanterieh und überhaupt die moralifche Befchaffenheit mancher Charaktere der darinn handeinden Perfonen und folglich auch der Nutzen und die Abficht diefer Epopee waren gewisfermasfen nur auf ein Volk allein eingefchrdnkt, und folglich gar oft andern Ldndern und Vólkern theils fremd und onbekannt, theils nur wenig angemesfen. Sehr oft hatte der Verfasfer in der Schilderung und Handlung ftiner fehr niedrigen Charaktere zwar weitere Abfichten geheget, fich aber zo ausgedrükt, dasz fie wenigftens anderwdrts all zu rdthfelhaft waren, und folglich die Satijrs we-  VOORBERIGT. VII Wéder hinreichend gnug fein, noch die von ihr gehoffte Würkung thun konnte. Seine Satijre follte aber algemein feijn, wie er felbst hin und wieder deutlich zit erkennen giebt, und wie fie es vielleichu damals auch war. &c. Het was derhalven voor mij niet flegts eene verkiezing om op een vrijen trant te vertaaien, maar eene volftrekte noodzaaklijkheid; want de Naarvolger of Vertaaler van holberg zulks reeds gedaan hebbende, was het mij onmooglijk den oorfpronglijken Schrijver ftiptlijk te volgen, en zou ik een misflag begaan hebben, waarvoor de Hoogduitfche Vertaaler te recht en met zo veele woorden waarfchuuwt. Vind gij, Lezer! in dit Werk alles overhoop en niets op zijn plaats . vind gij, in de eigen perzoonen, (welken alleen louter verdigte naamen draagen, zonder iemand, hoe ook genaamd, daar me-  VIII VOORBERÏGT' mede te bedoelen,) tegenftrijdige Caracters - vind gij valfche redeneringen _ vind gij den roem toegezwaaid aan de zulken, die hem niet verdienen vind gij u eensklaps uit de hoogte van verheven gezegden en dichterlijke uitdrukkingen, in de laagte van ftraatpraatjes en zegswijzen van het Graauw nedergefmeeten — vind gij ten ontijde gedaane aanmerkingen of toepasfingen, welke geheel vreemd zijn aan het voorftel, — met één woord, vind gij alle de doorflaandfte gebreken der oude en hedendaagfche Levensbefchrijvers en Heldendigters, in Peter Paars, als opééngeftapeld — weet dan, dat zulks het hoofddoel van deezen arbeid is! 't Is geenzins, om groote Mannen befpotlijk te maken, dat hunne in 't oogloopende gebreken gegispt worden; neen; maar het gefchied, om er anderen, die in hun voetfpoor treeden, voor te waarfchuwen. P E-  PETER PAARS. zullen van een' Man fpreeken, wiens gevallen en bedrijven waardig zijn door de Nakomelingfchap geleezen te worden. Wij zullen eenen Held bezingen, die een reis ondernam van Kalundburg naar Aars, of, om alles te zeggen, wij zullen den grooten Peter Paars ten toneele voeren. Spreek, vergiftige Nijd! fchandvlek der Godinnen! fpreek, wat u vertoornen deed! Van waar kwam u de wreedheid in 't hoofd, om een braaf Man, die in zijn Vaderland naauwlijks door naam of rang bekend A was» EERSTE BOEK.  q peter paar». was, met zo veel woede, en met zulk eene onvermoeide als kwellende hand te vervolgen? Wat heeft u tot dit dol beftaan aangevuurd? — Om wat reden heeft Tdeeze goede Man lijf en leven verbeurd? Immers verliet hij zijn land niet, gelijk Don Quichot weleer deed, —die,om beroemd te worden, zig met de molens in 't bloedige ftrijdperk begaf? Immers begeerde hij niet, gelijk Ulysfus en jEneas, een Bedwinger van uitheemfche Landen te worden? Helaas! hij verlangde ilegts zijn Liefde, zijnDoortje te aanfchouwen!^ En, dat hij daarom zig op reis begeeft, is dit zo veele gevaaren en traanen waardig? Waarom moest de eerlijke Peter de onheilen in den mond loopen, en, toen hij al verlost werd, evenwel in een zuuren appel bijten? De verbolgen zee bedreigt, en haare verflindende baaren verfchrikken hem! Hier ontvlugt hij ter naauwernood het ftaal van den vervolgenden Moordenaar; — daar treffen hem nieuwe rampen, en ginds word hij ten prooi vari onbekende zielskwellingen! Zijs  EERSTE BOE te, 3 ■ Zijt gij eene Godin, en is uw hart met zo veel gal vervuld? — (*) Maar, helfcheNijd! gij zult de pijniging hebben, dat gij uwen fnooden wensch zult zien mislukken ! Ondanks uwe grimmigheid , vaart hij met zijn fchip veilig te huiswaards; Word hij de verwondering der bekende Waereld; en de eerbewijzingen zijner Stadgenooten beloonen rijklijk den reeks der gevaaren, welken hij doorgeworlteld heeft. Dus kan dit voorbeeld u leeren, dat uwe vervolging, wel is waar, den lafharcigen in den beginne bedroeft, doch eindelijk hem met al het vuur des heldenmoeds bezielt, en hem vernuft en grootmoedigheid bijzet! Zo verfchaft de roede ftreelingen aan hem, dien ze weleer fmarten veroorzaakte! Het eene leert u Peter Paars, en het andere Ulysfes. o Zanggodinnen! hoe zeer zou het u betaamd hebben, omdeezen grootenMan, die (*) Tantane animis Ccslestibus ira. •".■>'f V I R G. JEneid. Lib. I. r. A 3  4 PETER PAAR*. die over de Nijd zegepraalde, en wiens heldenbedrijf geen toevallig geluk was, op te hemelen! - Gaat nog aan den arbeid! Bevlijtigt u nog heden, om hem met echte koleuren aftefchilderen! - Ot durft gij, zo als gij te vooren pleegt, thans niet meer met uwe verfieringen pronken? _ Maar, waartoe ook uwe hulp gevergd? Immers ben ik geen Digter, die, de Zanggodinnen in den arm neemende, haar met valschheid bezwangere, en de leugen doe baar en? Drie jaaren voor den Oorlog, die zijn oorfprong van het (♦) Kalmars verbond ontleende, werd dat rijke Land nog door geen trotfchen hoogmoed in beweeging gebragt. Verre van alle verfpilzucht, ' en vreemd van alle fpecerijen en koffijdranken, dronk men er warm bier; at men er brood (♦) Kalmar is eene beroemde Stad in Zweeden in de 'provincie Smoland. Zij is in de Noordfche Gefchiede„is voornaamlijk daardoor bekend, dat aldaar de- verééniging def drie-Noordfche Rijken, door Koninginne Utegaretha, tot ftand gebrast is geworden.  EERSTE BOElCi s 5 brood, en flurpte men er nog niet, zo als heden, het heete theewater. Men wist er zeer weinig van de verderflijke gebruiken der vreemden. Men bezorgde zig eene goede beweeging, alvoorens te eeten of te drinken. De Franfche pracht was er insgelijks nog onbekend. In 't kort, het volk aldaar was een fpaarzaam en raaatig volk, en uit dien hoofde was het zeer rijk. In dien oord woonde een voornaam Koopman, 't Is waar, hij was uit Jutland, en zijn Grootvader van Breemen, maar het ging hem zeer wel. Hij werd Peter Paars geheeten. Hij is de Held van ons ftuk, die van Kallundburg naar Aars reisde, ten einde zijne Bruid te aanfehouwen, die, zedert een geruimen tijd, hem met geen oogopflag verheugd had. Zij zal» zei hij bij zig zelf, het moeten ontgelden, dat zij mij aan de ongenade der zee ten prooi durft overlaaten! — Dan, ach! Zij zugt! het doet haar wee! oDoortje! om u te zien moet ik mijn leeven waagen! Uw Paars zal, te midden in de A 3 vvoe-  ^ PETER PAARS. woede der golven, den moed niet verliezen, offchoon er in geheel Kallundburg geen fterveling zo fmoorlijk verliefd gevonden wordt, die zich, in den Winter, aan de ongeftuime baaren zou overgeeven! — Inden Winter? — Ja! in dat barre, afgrijslijke Jaargetijde! — Een fteenen hart moest er door bewoogen en verbaasd worden, maar den moed van onzen Peter Paars werd er flegts te fterker door aangevuurd. Hij was verliefd! — Straks huurt hij eenjagt (*), en geeft zig aan de niagt en het geweld van Nephtunus over. Naauwlijk kwam de Godin Invidia zulks te weeten, of het misnoegen en de wangunst (*) Een Jagt is een klein, ligt en meer vlak dan diep. Vaartuig, gefchikt om Koopmansgoederen te laaden. Het kan zomtijds meer lasten voeren dan een tweemast -Galjoot. Vermits zulk een Jagt niet zeer diep gaat, ■word dit foort van Vaartuigen veel gebruikt in de Oostzee , tusfchen de Deenfche Eilanden, als ook aan de Noordfche Kusten; te meer, om dat de Zee tusfchen :deeze Eilanden voor diepgaander Vaartuigen veelal ongefchikt bevonden word.  EERSTE BOEK, 7 gunst deeden haarfchuimbekken. „ Hoe!" riep zij gramftoorig uit: „ Zou dit opzet mij geen verdriet veroorzaaken ? Zal hij het geene hem het meest verheugt in zijne armen drukken? — Zal zij, — de BruidV — Neen! eerder zal de Nijd omkomen! — Eerder zal ik fterven, — eer zij haaren Bruidegom aanfchouwt, eer de zaamenkomst van dit paar naar hunnen wensen gelukt!" - Dus fchreeuwde zij, en doorkliefde de lugt, gelijk een afgefchooten pijl, — De Godinnen waren niet gewoon met zulk een fpoed te reizen. Men zag deeze Godin anders in een donkeren afgrond zig ophouden, waar Oangen en adderen haar geheel bedekten en omringden. Het vergiftige (*5 broeizel, reeds ten halve verteerd, lag om haar heen. Uit luiheid telde zij anders de voet- ftap- (*) Vliet int as eaentem. ripereas carnes yitiorm alhncnta fuorunh O V I D. Metam. Lib.2. v, 768» 5^9' A 4  B PETER PAARS. flappen, die zij deed (*). — Dit vertelt Nazo ons ten minden, en indiervoegen heeft hij haar befchreeven. Doch wie zal zulks beflisfen? Is zij zo lui gebleeven? Thans befchouwt men haar als zeer vlug. Misfchien heeft Nazo gelijk. Voordeezen kan zij traag geweest zijn, hoe zeer heden zijn fchilderij haar kwalijk gelijkt. — Maar wat raakt het mij! Ik durf het toch niet onderneemen, om het geen ik zelf gezien heb, hem ftdUt weg in 't aangezigt te zeggen. Heden laat zij zig overal, en vooral aan de Hoven, met een gezwinden fpoed zien, 't is mooglijk dat zulks, in ouder tijden, het geval niet geweest zij. Maar, daarenboven, ik verhaal ook, wat zij tegenwoordig verrigt, en hoe zij bezig is met Peter Paars een reeks van onheilen te berokkenen. De Paternosterklip (f) wordt door Vit- (*) Sargit humo pigra.- O V I D, Metam. Lib. 2. y. 771. ff) Er is geen rwijffcl aan, of dat gcene, 't welk bij Virgiiiusj Nimbarum putriam, genoemd word, is de Ft-  EERSTE BOE KV 9 gilius heerlijk befchreven. Op dezelve kan men airede onze vlugge Godin aanfchouwen. Daar hoort men de winden huilen, even gelijk bleckersdoggen (*)» om dat zij aan hunne ketenen gebonden liggen. Woedende poogen zij den lugtftroom in felle beroering te brengen. Wanneer Eölus onbezorgd den teugel liet glippen, waarmede hij hen in bedwang houd, of zo hij hunne woede niet (leeds in den band dwong (f)> zij zouden Heden, Tpternosterküp. Ten rninften is zulks even zo geloof, waardig, als dat Ulysfcs dezelfde perzoon als Othin zou wcezen. Ik venvonder mij, dat Rudbeck in zijne Atlanüca hiervan niets gemeld heeft. Deeze Paternosterklip is een gevaarlijke klip, aan het einde van het zogenaamde Kattegat aan de kust van Mporweegcn, te Bahuslehn, niet verre van Marftrand. C*) Jlli iniignantes magno cum murmure, montis Circum clauflra fremunt. v i it G, Mneii, Lib. i. vs. 5.9, 60. C(0 Nifeciat; maria, ac terras Calumque profundum QiAppc feratit rapidi fccum, yerantjue per auras. A 5 Se*  ÏO y E TER PAAR S. den, bosfehen en bergen omkeeren en alles ter neder doen Horten. Niets zou hen wederftand kunnen bieden, en in een oogenblik deeden zij het ganfche Waereldgeftel vergaan. — Doch Jupiter, fteeds op het welzijn der ftervelingen bedagt, ftelde een Koning, die hun vermogen beperkt, en hen in hunne holen befluit. Deszelfs wenk is hen een wet. Hij word den God der Winden geheeten, en is ook onder den naam vanEölus bekend. Naauwlijks zag de Godin hem, op zijne klip gezeten, of zij verzogt hem gunftiglijk haar te willen befchutten. „Eölus! aldus fprak zij hem aan; gij moet mijnen wensch en uw pligt vervullen. Ik zal van hier niet wijken; ik zal u niet ver- ■^Sed Pater omnipotens fpeluncis abdidit at ris, JIoc metueus; molemque & monles in fuper altos Jmpofuit: regemque dedit, qni fcedere certo Et premere, £f lapas fciret dare jusfus habenas* V I R G. £nad. Lib. i. v. 62.  EERSTE BOEK» 1,1 verhaten, alvoorens gij mij verhoord, en aan mijne fmeekingen voldaan zult hebben , en tot dat gij, God der Winden! mijn moede zugtingen doet ophouden" (*). — Zij liet een zvvaare zugt; werd bleek en viel bijna in onmagt op de klip neder, „o!" Dus vervolgde zij teklaagen, „wee mijner, om dat ik onfterflijk ben! " (f) Eölus, 't is waar, wel een Koning, doch teffens zo éénvoudig als zij, die de bergen bewoonen, antwoorde daarop: „Wel ja! een fchoon bekje! Vrouw Venus is er wel agter, dat zij zulk een verliefd Spook in mijn Rijksgebied ftuurt! wel foei! wie zou zig aan zulk een Monfter willen vergaapen ? " Een Monfter? — Zekerlijk, met recht kon men haar aldus noemen! De Gefchiedenis zegt zelf, dat Pallas bang is, om haar CO Vifaqae oculos ayertit, o v i n. Metam. Lib. 2. v. 770. (f) Lhltnt rubigine dentes. m. v. 77S.  12 PETER PAAR.?* haar te naderen, en het niet durft waagen, om haar aantezien. Zij was mager en krom van lighaam. Haare tanden waren leeliik, pekzvvart, en half door den tandroest verteerd. Haare handen waren dor en afzichtlijk. Haar gelaat was gelieel misvormig, en door gal en woedende hartstögten zwartgeelverwig. Haar ftinkende adem was verpestende voor den gcenen, die cr mede bedwalmd werd, en geen kruidnagels ten tegengift kaauwde. Haare duistere oogen zagen fcheel, en de Goden zelf fidderden, wanneer zij er door aangekeeken werden. Nooit was zij vriendlijk; (*) altoos gromde zij, en het lachen kende zij zelfbij naam niet; iets dat er naar zweemde, doch dat verre was van het te weezen, vertoonde zig flegts op haar gelaat, wanneer zij eene verrigting van de zwartfte boosheid aaöfchouwde. Op CO R'/ns zlits:, hifi t[uem yifi moyere doloret. O V I D. lfttam, Lib. %. v. 778.  ÉÉRSTE BOEK. t% Op zulk een vertooning kan de Windgod zig niet van fchrik herftellen. Hij zit, even als ware hij geboeid; zonder moed; bedremmeld ; befluitloos; magtloos; treurig en ftom. De Godin befpeurt zijne vrees; doch weet de oorzaak niet» die haar voortbrengt: Zij peinst er op, om dezelve uittevinden, doch te vergeefsch: eindlijk rigt zij zig op en zegt: „Wees rechtvaardig, mijn Koning! en verhoor mij! Het zijn de eerfte imeekingen die ik doe, en voorzeker zullen het ook mijne laatften weezen. — Maar, om zonder befcheid en onverhoord van u te moeten vertrekken, — dit valt te hard! — Gij ziet mijne traanen, Wreedaart! en gij blijft onverbidlijk?" Dit bewoog hem wel een weinig. Hij wilde fpreeken; doch fidderende floot hij de lippen, en wenschte vuuriglijk verre van haar verwijderd te mogen zijn. — Zij begint op nieuw te zugten. „ Ach! roeps zij uit: thans zijt gij moeilijk te fpreeken, wilt gij ? "—„ Ja! " valt hij haar in de reden: „kom liever morgen. Mija beroep is zeef ge-  14 peter paars; gevaarlijk! — Steeds verantwoordlijkris Nooit geen rust. — Helaas! dan word ik door deezen, dan door geenen Wind geplaagd en in bekommering gebragt. —* Ja, lief Kind! kom morgen, en dan denk ik aan alles wat gij vordert met eere te beantwoorden! — Verlaat mij! Hoor! ik heb voor het tegenwoordige de handen te vol, om mijne Winden te dillen; zij zouden anders losbreeken!" Dit gezegd hebbende, verdomde hij weder als te vooren; gehoor, verdanden bezeilen, en alle zijne zinnen fcheenen hem te begeeven. Eindlijk wilde hij zijn klip verlaaten; keerde haar den rug toe, en begon airede van haar wegtefluipen! Maar onze Godin had geleerd moed en geduld te hebben, offchoon zij nog niet wist, wat hem van haar verwijderde. De Verachting zelf floeg haaren moed niet ter neder. Zij greep hem bij een flip van zijn rok, en trok hem met geweld weder te rug; toonde hem haare verrotte tanden; gaf hem goede woorden; zugtte, weende, en riep: „ Ik zal u niet verlaaten! Gij  EERSTE BOEK. '15 'Gij moet mij verhooren! Wederdand zal u niets baaten, en mij geenzins van mijn voorneemen doen afzien! Eölus! — Ik wü, en — ik moet. ~ Hij keert en wend zig: Zij echter houd hem vast, en roept andermaal hem toe: Om wat reden vlied gij mij toch? — Te vergeefsch vermoeit gij u. Ik zal u niet laaten glippen. Gij moogt mij niet ontloopen." Nu fprak hij op een fchrikbaarenden toon: „Wijf, laat af! Zottin! wilt gij niet heen gaan? — Verwijder u ten minden drie fchreden verre! — Afgrijslijk Gedrocht ! Pluto zelf zou een afgrijzen van u hebben. Goede Hemel! indien ik op u verliefde, hoe jammerlijk zou het daft niet met mijn gezigt en verdand gedeld moeten zijn?" Wanneer het vergiftige Wijf haar oogmerk , om kwaad te doen, voldrekt bereiken wil, dan is zij onverfchillig omtrent alle hoon, verachting en fmaad, en zou er zelf, ik bedank u, voor zeggen. Hoe zou zij er ook moeilijk over kunnen worden, dat Eölus haar befchimpt? Zij kan  -t6 PE TER PAARS. kan hem niet misfen, en haar befluit ftaat vast. Zij lachte derhal ven eens, en vervolgde aldus te fpreeken: „ Gij dwaalt, o Koning! Het is de Liefde niet, die mij te uwaards geleid heeft. Een andere hartstogt ftuuwt mij voort. — Door twist en toorn fcheide ik lteeds de vriendfchap en de liefde van elkander C*)> en dan gevoel ik eerst vreugd en lust, wanneer ik de tedere genegenheid in haat kan veranderen ; dan reken ik eerst wel gedaan te hebben. — Dit is de worm die mij hier drijft; die mij dwingt, u te fmeeken; om, aan uwe voeten vallende, mijn nood voor u blootteleggen. Duld toch niet, dat ik verachtlijk zou omkomen, uit fpijt en hartzeer, dat Peter Paars zijne Bruid zal te zien krijgen. Is de angst eener Godin opmerklijk bij de Goden, en verachtlijk bij laage zielen, (tuit dan zijnen (*) ————■ intabeschque videndo Succesfus hominum o v I D. Mttam. Lib. 2. v. 780, 781.  EERSTE BOEK. %f Dén vaart! verwijder fchip en mart, ten éiiide hij zijn Doorf'e nimmer te zien korne, en hij haar nooit omhelze! zie, hoe dat flegte Jagt de ftoute baaren klieft! zie hoe de hoop, mij ten (pijtgeijnen verheugden boezem van trotschheid doet zwellen. — Ceef mij een der fterkfte Winden , Op dat ik de Zee ten hevigfte beroere! Dat waag ik thans niet meer! antwoorde Eölus: Ik heug nog, hoe het mij telt tijde van Eneas verging (*). Nephtunus is een ernftig man, waarmede het erg Valt te hardebollen. Hij is een looze Gast, die geen gekfcheeren verftaat. Ik heb eens ondervonden hoe geweldig zijn ijver Is. Welk een verduiveld leven maakte, hij toen ter tijd! Nog kan ik het niet vergeeten. Hij maakt het, bij mijn ziel, veel te grof. — Neen! neen! ik ben zo verjneetel niet meer, om te zeggen: Winden £ blaast 5 f*) Incute vim veiitis, fulmstfasqiie obnie puppis f dttt cge dh'frfas, SP disjke cbrpora ponto. V I R G. tfintid. Ut. i. V- 7?» 74* B  l8 p B T E R PAARS. èlaast, ftormt, en jaagt de vloed bovea zijne paaien en perken! - Dat durf ik thans niet meer in mijn gedagten neemen. Magt en moed ontbreeken mij. Toon mij den Amptman, die zo naauw gebonden is als ik ben, en wiens heerfchappij, op zulke zwakke voeten ftaat. - Ik wil, anders gaarne de Vrouwen ten diende ftaan; maar verfchoon mij voor het tegenwoordige: heden kan zulks niet gefchieden. Het doortrapte Wijf, bekwaam in het opruimen der zwaarigheeden, en Meesteres in listen, riep ftraks, om hem m 'tnet te krijgen: Monarch der Winden! hoe. moet gij voor de magt van Nephtunus, van den.Zeegod, bukken? Wie had dat gedacht? Wanneer heeft Jupiter u zo zeer getracht te beperken?en of hij zulks aleens gedaan mogt hebben, denkt hij er heden dan nog aan? Gij hebt van den be* «rinne af fteeds de winden geregeerd. Nu zit gij verflagen en moedloos, en doet niets van het geéne gij verpligt zijt. Gij legt, befchaamd en vreezende, het hoofd tusfchen de handen, en vvagt tot gij bevel ont-  EERSTE IS O E te. Ï9 ontvangt. Uw aanzien heeft dan een einde en Nephtunus berooft u van uwe magt? Gij onderfchrijft het geene hij beflooten heeft,, en hij lacht er om, dat gij zo langen tijd hem door de vingers ziet, en gij u niet fterker beijvert, om uw vermogen te doen gelden. Hij gevoelde de kragt deezer aanfpraak. Naauwlijks is het te gelooven, van welk eene uitwerking dit ware. Schielijk, even als uit een droom, ontwaakte Eölus» ïees overeinde en dampte met zijne voeten. Zo hard als Mars voor Troijen fchreeuvvde, toen hij zijn bloed zag vlieten (*), fchreeuwde Eölus nu ook: Op, Winden! op! Fluks hervoort uit uw hol Verlaat dien werkloozen oord. Heruit, Zuiden of Noordenwind! Thans zal men er- . (*) Toen Mars doorDiomedes gewond werdt Ichreeuwde. hij zo hard, als duizend anderen fchrceuwen zouden : daarom zegt Juvenales in zijn dertiende Satyre^ Tu mifer cxclamas, ut ftentora vincere pofis, Vclpmius juawtum Cradïyut Homerkus. y. 112, 113; Ba  OO «ETER ï A A R. $ erkerrnen, dat ik de God der Winden, daÊ ik uw Heer, uw eenigen Heer te noemen ben. Ik ben het, die daar zegt: blaast zagtlijk! of, ftormt! Dus toon ik mij» alvermogen. Oogenbliklijk hoort men de zuifingen van de geweldigfte Winden; de zee verheft zig, en begint op eene verdoovende wijs te bruifchen. Peter Paars was met zijn fnelzeilend Jagt reeds digt bij land. Zijn bloed werd koud in hem (*), evenwel riep hij: Lustig, Mannen! geeft op alles acht!—— Vreest nergens voor ! Grijpt moed in uwe harten! Denkt dat men op zijn bed ook niet zonder fmarten fterven kan. Hoe menig braaf man heeft in de Zee het einde van zijn leven gevonden, en floot aldaar de oogen voor eeuwig! De dood zou mij een fpel zijn, mogt ik flegts alvoorens nog «fcnmaal mijn Bruid, mijn Doortie omhelzen! (*) temph /Euu folyuntur frigore manlrs. V I R G.  EERSTE B 0 E K. 2» 2tn! Met dit graf zou ik mij vergenoegen, zo de Hamel mij llegts maar eene keer mijn Doortje wilde haten aanfchouwem. Vrolijk zou ik dan den dood te gemoete fnellen. Het is toch te vergeefs, den Dood te willen wederftreeven, wanneer zijne komst door het Noodlot bepaald is geworden. Moet gij niet langer leven; word uw graf bereids in den bodem der zee gegraaven; is uw levensdraad afgefponnen, en word dezelve door {*) Lacheiis afgefneeden, dan helpt er geen beklemd hart, geenzugten, geen geeuwen, geen weenen, — gij moet er aan geloo,ven. — Dit was mijn Vader gewoon, om over tafel ons te zeggen, en hij was geen Calvinist. Wel aan dan! fchrikt niet! — Maar ik kan niet meer fpreeken! — Ik voel, dat ik erger worde. — Ik zal er uitfc heiden. Peter Ruus, die hem vergezelde, trad nu: (?) Buk ftipertst idcheji, quoi torqueai. I u v E ft A L. Sat. 3. ,y. B 3  fiS PETER PAARS. nu in de plaats van zijn Heer. Ja! dagt hij, met hart en ziel, wil ik, in zijne ftede, het Volk vertroosten. Ik kan met grond, over het Noodlot, waartegen men zig niet aankanten mag, redeneeren. —— De vertroosting, van het zelve ontleend ■> fcheen hem toe gansch niet zwak te weezen. Het komt ons derhalven insgelijks voor, dat hij, in dit geval, met zeer veel nadruk, zig aldus hooren laat: ■s, Hoort mij, dappere Mannen! hoort mij Menfchenkinderen! laat ik u zeggen, dat men de befchikkingen van het Noodlot geduldig te verdraagen hebbe. Den eenen heeft het tot vermaak en den anderen tot verdriet beftemd. Deeze fterft in de zee en geenen word opgehangen. Hij, die hangen moet, zal in 't water niet verzuipen ; te vergeefsch zou hij tragten het befluit van het Noodlot te ontloopen. Geeft de Dorpprediker in vrede den geest op zijn bed, het klokkengetouw moet voor den Koster doodlijk worden. Op Scelands grond word nooit een Jutlander gebooren. Deeze visch is tot den roos-  EERSTE BOEK. S.% yooster en de andere tot de kookketel gedoemd. Dit boek word verguld op fnede gemaakt, en dat word ter naauwernood in een omflag van blaauw papier genaaid. Sterft de eene luis in het vuur, de andere word tusfchen. de nagels geknipt. Dit veld word afgemaaid, en het gindfche door een hagelbui verdorven. Het Noodlot beftemd, dat deeze blind, die doof en geene kreupel zal weezen. Zomtijds moet men zijn vinger breeken met zijn agterfte te klouwen, met een woord, al wat weezen moet, gefchied ook. Waarom zouden wij dan beeven, wanneer de dood ons verfchijnt? Men kan niet eeuwig leven. De eeuwigheid is lang, en onze leeftijd kort; dé laatfte is een Dorpje en de eerfte aan een groóte Stad gelijk. Tot nog toe is geen eenig mensch de hand des doods ontkomen; wanneer men de Joodfche Wandelaar (*_) flegts hier van uit- (*) Dit is ccn gedugte afwijking: zij is echter, aan zekere Redenaars en Digtcrs zeer gemeen; en hoe dikwils worden er onze ooren in de daagfijkfche' Zaamcnfpraakea ■iet mede gemarteld! B 4  *4 F E T E R PAARS. uitzofiderd, Hij moet een Schoenmaaket weezen en fterft nooit (*). Gelooft gij het niet, hoort dan, wat de Heer Christiaan er van zegt: Reeds overlang heeft hij hem in het Holfteinfche zeer dik wils gezien. Ik zou er wel niet om geeven, maar ik zou toch bang zijn, wanneer ik hem te Zien kwam- Hij is een Vriend van de Kerk, Hij flaat zig op de borst; buigt zijne knieën en weent. Kom ik gelukkig te huis, dan zal ik het den Priester zeggen. Ik moet hem, als 't ware, zien, —• en, ik weet niet, of ik het waagen durf, maar ik zou ook gaarne eens met hem fpreeken. Ik zal in de kroeg gaan, en daar kan ik, als ik wil, hem wel te hooren, te zien, en te fpreeken komen. Ik wilde wel eens weeten , wat rede hem beweegt, om zo, van jaar tot jaar, door zo veele landen te dwaalen- Er is geen dorp, geen ftad of geen land, dat hij niet O) Het is bekend, dat 4e Schoenmaaker van Jeruzalem nimmer fterft. Die er aan twijffelt, leeze Matt h .« y m Par^isium in historia rftiglicana f. 339 etaleer andere berygte Sclirijvers,  EERSTE B O E fi, fi£ niet gezien zou hebben. Te Thiftad in Jutland is hij ook al bekend. En daarom weest niet verfchrikt. Ik kan niet meer fpreeken, en, zo waar als ik leef, ik moet, even gelijk mijn Patroon, er uitfcheiden. Door deeze aanfpraak werd al het Scheepsvolk niet weinig opgebeurd. Een iegelijk der Matroozen riep en fchreeuwdc: Hoe gelukkig is het Land, hoe gelukkig de Stad, hoe gelukkig het Dorp, waar zulke verftandige mannen bloeijen! Had deeze Man tijd gehad, om te kunnen ftudeeren, hij zou menigen Dominé op den predikftoel befchaamen en doen wegloopen, en in de waereld maakte hij, trotsch onze Vogt, de beste figuur. Die Heer Christiaan predikt ook heel goed. Men moet er hem dank voor weeten. Hij bekeert de Zondaars, en is een fraaije Ziekentrooster; alleen zo als Schrijver Ruus, _ maar wat is dit? - Wat breekt er? —• Helaas! wij zijn verboren! — daar valt de Mast! - ach! ach! Peter Paars echter voer voort, om, door B 5 jP>.  26 PETER PAARS. gebaarden, woorden en daaden, in deezen nood, het Scheepsvolk den hoogstimooglijken raad te geeven. Hij lag op het dek en kromde zig gelijk een wurm. Het was een verfchriklijke, het was een poè'tifche Storm (*). De ganfche hemel was met wolken bedekt ^f), zo donker als de nagt zelf. Wanneer ?ij zig van een fcheideden, gaf de treurige fchijn der wagen flugts een bleek licht. Men hield zig aan het ankertouw en den gebrooken mast met bedorven handen vast. Het touwwerk fnorde en brak 'met vreeslijke kragten; terwijl golven en ftormen het fchip van zijne goederen, die door den vl ed verflonden werden,ontzetteden en het lig- ter C) ——— —— Omnia punt Talia, tam gravaer fi quando Poëtica furgk Tempestus • J u v E N A L. Sat. 12. v. 21 2£. Ct) "" 1 . 1,1 Ponto nox incubkt atra, fytonnen Poli, £? crebis micas ignibtis Slegts liet de Rechter (*) Een Driemarkboeter, of volgens de letter der wet, Mndcrman, of Driemarksman, is zodanig iemand, die in de boete van drie marken, (een Deenfche Geldfpetie,) vervallen is, en daardoor voor oneerlijk gehouden word, tot zo lang hem de Koning in zijne eere herfteld. Ingevolge de wetten zijn er een menigte zaaken, die met drie marken geboet moeten worden. ' Het getuigenis van zulk een Driemarksman geld niet; verfcheiden foortgelijke gevolgen heeft deeze wijze van -beboeten, of voor een ü]A taioos verklaaren.  TWEEDE BOEK. «ter hen bij eer en goederen; en, vrij voor het toekomende van alle verwijten, werd. hen, even gelijk de andere Boeren of Huislieden, die op dit Eiland woonen» befcherming verleend. Zedert dien tijd is er geen kwaad gebeurd, 't welk onzen Landvoogd misnoegen veroorzaakte; dit kan ik volgens waarheid betuigen. Zulk een berigt was Paars lief en waardig. Schrijver Ruus! zei hij: geef acht. Hebt gij wel gehoord, wat deeze Man verteld heeft? Het zal best weezen optefchrijven het geen men ondervonden heeft. Hier zullen wij niet blijven. Het geluk zal ons gunftiger worden. Ik zie reeds de Stad, het Vaderland, dat ons tot dus verre befcherming heeft verleend. Wij zullen onze Reis de "Waereld bekend maaken. Dit zal ons bij 't Hof belangrijk doen worden; want daar houd men veel van vreemde dingen. — Maar, Vriend! hoe leeft men hier zo al? Vertel ons eens rondborstig, wat Wetten, Godsdienst, Regeeringsvorm en Policie. heeft men hier? D 3 De  PETER P A A R S. De "Wetten, zei de Vreemdling; die rigtfnoer, om recht te leeven, zijn door onze Landvoogd gemaakt, en ons voorgefteld. Zomwijlen verandert hij dezelven weieens: want wij hebben er geen verftand van. Zomtijds noemt men dit Woldmars Recht, naar den naam van onzen Landvoogd (*). Vermits een iegelijk onzer zig bloot vergenoegd, om, op zijn tijd, zijn land te bezaaijen en te ploegen, weet ik er dit alleen van te zeggen. In het Wetboek ftaat deeze fpreuk: Geef den Priester den tienden; den Landvoogd tol en fchatting! Dit geloof is onvervalscht, even gelijk in de dagen van ouds, toen Dan het roer nog in handen-had. De Landvoogd kan niet dulden, dat dweeperij en geloofstwist het Volk onrustig maaken. De ketterfche Helling, die men jongstleeden heefc (*) In Jutland was weleer het zogenaamde Recht vaa Koning Woldemar, (of liever Waldemar,) in 't gebruik: vermits nu de Landvoogd ook Woldemar heettede, waS de domme Boer in het denkbeeld, dat de Landvoojd hen de wet gegeeven had.  TWEEDE BOEK. 55 heeft uitgedagt: Dat men, naamlijk, zig geen geftrand Wrak mogt aatimaatigen , vermits het vreemd goed was, was fchaadlijk en haatlijk. De Landvoogd verbood dezelve ten ftrengfte, en zettede er ftraf op. Het Volk riep toen uit: Dit bedrijf bekroont de levensloop van Woldmar! — Een Ketter onderftond weldra, om daarop te zeggen: ZoortgelijkeGodvrugtzoekt fchatten naartejaagen, en fpruit uit eigenbaat voort. Men weet, dat de Landvoogd het grootfte gedeelte van het wrak bekomt. De Heer Niels, aan wien dit gevalt, neemt er ook zijn part van, en daarom beftraft hij de zonden niet, die men zo vrijlijk pleegt. — Gij ziet zelf dat deeze ijver mistast, en voorzeker, te verre gaat. Deeze uitdrukkingen zijn kettersch, zijn valsch, en {trekken ten fchimp van het Christendom. Ik ben een eerlijk Man, en haat alle valfche leeringen. Zelf zou ik den Priester en den Landvoogd in een Recht wederftreeven, dat hen niet toekwam. Onze Landvoogd is daaglijks indagtig, dat de oude zuivere trouw beD 4 ften-  g6 PETER PAARS. ftendig kan bloeijen. Hij bemint vreede en rust. Hij houd veel van oude Conftitutien, en daarom kan hij de nieuwe Propheeten niet verdraagen. Onze Priester is zeer geleerd. Hij predikt en doopt heel mooi. De waarheid zelf moet hem dit getuigenis geeven. Hij heeft wel geen Bijbel, maar hij heeft veel predikatieboeken, met fchoone kopere vignetten, en geestlijke aangezigten verfierd. Hij leest dikwils, zonder bril, de predikatiën uit Jertgerts Huispostil (*) voor: dit is een oud geleerd boek, zo als men ze tegenwoordig niet meer fchrijft. Het handelt niet anders dan van waare Wonderwerken. Het verfterkt ook zeer kragtig de geenen, die in het geloof wankelen. Geloof ook vrij, dat de Heer Niels meer kent dan het Onze Vader. Dit heeft hij in OO Jertgens Huispostil, ook wel de Wondcrpostil ge-! heeten, uit hoofde der veelvuldige wonderen, die de goede Christiaan Peterfen, (de Schrijver van dit Predikatieboek,) de lieden, ter goeder trouw, op den mouw ipelt, was weleer in een zeer groote achting, doch in een lijd, dat het Volk buitenfpoorig bijgeloovig was.  TWEEDE BOEK. in 't voorleeden jaar zeer duidlijk getoond. De zaak is kort, maar gij zult er Uit zien, hoe zeer hij verdient, dat wij Tiem den diepften eerbied bewijzön. Er kwam een Schip op ons ftrand drijven, dat vol met Corenten gelaaden was. Heer Holk was knap bij de hand en nam er zes tonnen van weg. Maar de Geleerden moeten zekerlijk uit hunne boeken kunnen weeten, al wat er tegenwoordig en over langen tijd gebeurd is: vermits nu de Heer Niels er verborgen dingen uit te weeten komt, zo leerde zijn boek hem weldra de valschheid van Holk kennen. Toen het Zondag was, zei hij overluid tegen de Gemeente: Lieve Vrienden! verlaat u niet op den uitterlijken fchijn. Thans doet men veele nieuwigheeden. Alles wat men heden ziet, hoort, ondervind, gelooft en bedrijft, was van ouds niet goed. Wie zou anders den Landvoogd, en, mij zelf, durven misleiden, en ons, zo fchandlijk om onze wettige portie durven bedriegen 9 Aan de Corenten op het zesde ftaat het duidlijk gefchreeven. — D 5 Holk,  g8 PETÈR. PAARS. Holk, dit hoorende, ftond als een Schaap, dat pas gefchooren is. Hij merkte ten eerften, dat in het boek van onzen Prediker reeds van zijne tonnen gemeld werd. Ik kan u naauvvlijks uitdrukken hoe dom wij, Boeren, zijn. Hoe ligt een geleerd Man ons met al ons verftand in de luuren kan leggen. Peer, onze Koster, is ook niet ongeleerd te noemen. Hij maakt fchoone Waschkaarzen. Hij zou ook kunnen doopen, maar zijn doop geld riet. Hij zingt gelijk een Nagtegaal. Vermits het morgen feestdag is, moest gij hem eens komen hooren. Jammer is het flegts, hij rookt al te fterk. Smookte hij wat minder tabak, dan zou er wijd en zijd zulk een braaf Man niet gevonden worden, noch zulk een Koster, die harder zingen kan. dan hij. De Landvoogd is met veelvuldige zorgen o verhoopt, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, zo dat hij zelden tijd heeft, om in de kerk te kun' ren gaan. Onlangs echter was hij er eens, toen Peer de mis zong. De Koster liet zig hooren. Hij zong uitneemend fchoon, veel-  TWEEDE BOEK. 59 veelligt ter eere van den Landvoogd. Dee» ze was hem toen ook zeer genadiglijk geneegen, zo als hij hem openlijk betuigde, zo dra hij amen gezegd had. Hij roemde zijne kunst, en verzekerde, dat zij hem ten fterkften getroffen had. Gaarne zou ik zien, zei hij tegen hem; dat gij eens bij mij kwaamt. Mijn Neeltje houd zeer veel van de muziek. Een goede roes zal fteeds tot uw dienst weezen. De Koster drinkt zeer gaarne brandewijn: hij was derhalven over dit gunstbewijs, tot venrinkens toe verrukt. Zo veel genade, Heer Landvoogd! zei hij, verdien ik niet. Als ik op het Choor kom, dan is het mijn pligt, om u fteeds in mijn gebed te befluiten. Vol van* blijdfchap, viel hij hem, bij het affcheidneemen, te voet. Evenwel werd hij door allen niet met even gunftige oogen aangezien, vermits hij met onzen Priester niet wel overeen kan Hemmen. Waarheid is het met dat alles, dat hij zeer geleerd is, en dat hij goed rekenen en goed fchrijvenkan; daarin  60 PETER PAARg. in althans behoeft bij hem niet fchuldig te blijven. Elk Christenmensch zegt ondertusfchen: Peer gaat te wijd, de Heer Niels is evenwel zijn Priester en zijn Overheid. De oorzaak van hun verfchil, zo als gij zelf kunt oordeelen, is gelijkewel zeer gering, en zou gemaklijk bij te leggen zijn: maar de eigenzinnigheid belet alle vereeniging. De Heer Niels begeert van hem, dat hij, wanneer hij in het Choor (*) de gebeden leest, de handen zal faamcn leggen! Maar Peer begeert zig niet aan dit voorfchrift te houden: hij verzet er zig tegen cn zegt: Neen! dat doe ik niet, al beval het de Paus zelf; want het is mijn pligt, om het bijgeloof door geene fchijnheiligheid té vermeerderen. Immers kan men God zeer weinig met gebaarden vereeren ? Me- (*) In de Noordfche Landen is liet gebruiklijk, dat de Koster, zo voor als na den Godsdienst, zig ia de deur van 't Clioor fielt, en aldaar de Gemeente eenige Formuliergebeden voorleest. Ten minften heeft men dit gebruik in dit Dorpsk.rken; in die der Steden zegt de Koster gemeenlijk fl-^gtSj amen! zondermeer.  'TWEEDE BOEK. 6~I Menig een onder ons echter houd den Koster niet verdagt: zelf de Landvoogd niet, die dikwils met nadruk zegt: De. Priester heeft geen gelijk. Wanneer het in geen godzalige boeken, noch zelf in den Catechismus gevonden word, dan mag hij er over klaagen; maar al wie daar naar doet, volbrengt zijn fchuldige pligt. Lang heeft men een vergelijk gewenscht, doch daar is goed wagtennaar. Den Koster echter moet men het ter eere zeggen, dat hij weet, wie hij is. Dit blijkt daar uit, dat zijn Voorzaat, die een Man was, die ook zijn waereld verftond, flegts een Lam kreeg, daar Peer een Koe weet opteloopen. Recht meesterlijk weet hij ook de liederen op zijn prijs te houden. Voor die hem weinig geeven, zingt hij ook zeer flegt. Lest ftierf er een eerstgebooren Kind van een Buurman. Peer roerde het hart van deezen Boer, die zeer arm was, en hem niet meer dan een mark wilde geeven, enkel door zijn windbreeken. 't Is goed, zei Peer tegen hem: . Miaar ik zweer u bij mijn leven, ik zal er  6*1 PETER PAARS. er ook naar zingen! Maar, vroeg de Boer; zal dit ook helpen tot de zalig, heid van mijn Zoon? — Peer werd boos op deeze vraag; hij beet op zijn lippen en riep: Weet, dat hij zo lang verdoemd zij, tot dat hij begraaven is. Hier itaat het gedrukt. Geef acht wat gij doet» Foei! zulke ketterij. Wie had zulks ooit gedagt? — De Boer werd verbaasd en gaf Peer een halve kroon: biddende hem vervolgens : Bewijs mijn Zoon toch die genade, om een Lied voor hem te zingen, dat hem heel fchielijk zalig maakt: o! het zou fchande weezen, zo gij het hier niet voor deed! Hoe loos was hier onze Peer niet? Ik mogt den Priester wel vraagen, of hij deeze kunst cok verftaat?— Meer kan ik u niet van dit Land zeggen, vermits ik hier een Vreemdeling ben. Maar nu kent gij ook reeds genoegzaam de Zeden van dit Gewest, de Staatkunde, de Wetten en den Godsdienst. Paars had, met innig genoegen, naar dit verhaal geluisterd. Door de kragt van derzeiver welfpreekenheid, was de gedag-  TWEEDE BOEK. 6$ dagten in hem opgekomen, dat deeze Man in de daad meer was, dan hij uitterlijk vertoonde te zijn. Uw nederig gewaad, mijn Vriend! dus riep hij uit: heeft mijne oogen verblind. Gij gelijkt een Boer, maar zekerlijk zijt gij er geen. Gij moet mijn dwaaling ten goede dulden. De klederen kunnen dikwils den verftandigften bedriegen. De beleefdheid, die wij thans van u genieten, zal ik, tot mijn dood toe met lof en dank vergelden. Het verheugt mij altoos van ganfcher harten, zei de Vreemdeling daarop: wanneer ik de Noodlijdenden goed mag doen en hunne fmarten verzagten. — Maar de tijd verloopt. Ik befpeur wat ulieden ontbreekt. De maag, die door honger en dorst gekweld word, is er altoos liegt aan toe. Ik fpoed mij heen, en maak alles gereed, wat ik in mijn huis heb, ten einde ik u, mijn Vriend! wat warms te eeten kan geeven. ,Een gefpreid bed heb ik u ook toegedagt. En met weinig moeite is het ftroo voor uw Volk in gereedheid. Binnen 't uur zult gij mij hier weer zien. Ik  64 PETER PAARS. Ik zal twee wagens medebrengen, dankunnen wij met een het goed met ons neemen, fchoon wij nog tijds genoeg hebben, voor dat de avond valt. Vaarwel! vergeet uw lijden en ongelukken! Het affcheid van deezen Man ging Paars zeer aan het hart. Met iinart verwagtede hij zijn wederkomst. Twee uuren verliepen er: — doch te vergeefsch: niemand kwam er opdaagen.. Twee andere uuren verliepen er insgelijks; maar ongelijk langzaamer dan de voorigen. — o Hemel! riep Peter Paars met een voorzeggend gevoel uit: deeze Man! — zijn wij door hem verraaden? Wij zijn door hem verraaden! riep daarop al het bedrukte Scheepsvolk! Ach! boezemde Paars uit: deeze Man! —. hij heeft ons verkogt! Hoe flegt zijn wij er aan toe! Ach! hij heeft ons verkogt! dus hoorde men op een benaauwden toon, de overigen roepen, die reeds zwart van den honger werden, en ter naauwernood in 't leven waren. Ach'!.  TWEEDE BOEK. 65 Ach! riep Paars andermaal uit; het is «iet dan maar al te waar! — Heden gedagt hij aan het geld, dat men hem ontiloolen had, en twaalf daalders floegen toen zijn moed ongelijk.meer ter neder, dan de felfle ramp; in welken men hem zeldzaam hoorde klaagen. — Thans, nu het goed, bloed, vrijheid, leven, ja! alles geld, flaat zijn moed, als een onverwrikbaare rots in zee. De zwaargelaaden vragtwagen, die anders gelukkig over de tergen heenrijd, word zomtijds door een oneffen aardekluitjc om verre gefmeeten. De fiere leeuw, wiens moed anders een drom van Jaagers tart, moet wel eens ten prooi van een mug worden. Een bekrompen ziel, een alledaagshart verheffen zig weieens na een kortftondig en ligttreffend lijden; maar een groote geest is onaandoenlijk voor alle fmarten. Een naderende dood is de proeffteen van de deugd. Aldus vernederde mijn Held, in het nijpendfle gevaar, zig ook niet om te klaagen. Hij fprak koelzinnig tot het Volk: a, Thans, mijne Vrienden! zijn wij tot  65 PETER PAARS. een uitterfte gekomen. Deeze nagt kan mooglijk, ik fta het toe, de allerlaatfte weezen. Maar, ftormen en onweeren, ja de hemel zelf heeft ons een fchrik op »t lijf gejaagd! de golven dreigden ons in den diepen afgrond te bedekken. Dit Land ftrekte ons ter behoudenis. Wij zijn het gevaar ontvlooden, en zou God dan, die ons behield, ons hier met den dood bedreigen? o Neen! dit geloof ik niet. Hoopt met mij op betere tijden! Hij zal niet fteeds in zijne grimmigheid met ons, arme Zondaaren, den ftrijd voeren. Ons leven is uit het water gewoekerd, èn wat zou deeze redding ons baaten, bijaldien wij, onder dit Volk, ons graf vonden? Neen, mijne Vrienden! hervat den moed. De beproeving is verkieslijk , dewijl nooden en rampen de zielen ftandvastigheid fchenken. Wat fchaad het aan het goud, dat het in 't vuur gloeijende gemaakt wordt? Het wordt door het vuur gelouterd, zo dat het er veel edeler uit te voorfchijn komt. Ik weet zekerlijk Biet, of wij deo nagt wel overleven zullen*  TWEEDE BOEK. 67 len. Een gering toeval kan dikwijls de gegrond de hoop geheel om verre ftooten. Be man, die ons zo vriendlijk beloofde bijttand te zullen bieden, kan, (ik vrees zulks,) met verraaderij zwanger gaan. Hoe,meer ik alles overdenk, hoe duidlijker ik in 's mans reden de list en loosheid befpeur! Want het geen hij ons vertelde, en de befchrijving, die hij van het Land deed, levert een zeer flegte troost op, en was mij in 't geheel maar niet aangenaam. Zij, die begeerig zijn naar hun's naastens goed en die deszelfs val poogen te bewerken, zijn, even gelijk hunne wetten, zeer gering te achten en niet te vertrouwen. Wanneer de Priester, de Koster en de Landvoogd alleen op hun e"gen voordeel zien, hoe jammerlijk moet het dan niet met de Gemeente gefteldzijn? Evenwel is 't mooglijk, dat ons hier geen kwaad wedervaare ; maar een verftandig Man moet er zig tegen wapenen. De zorglooze, als het onheil hem treft, zegt: wie had zulks vermoed? — De verftandige is waakzaam en gebruikt voorzorg. En wil E a men5  é§ PETER PAARS. inen, door opzetlijke boosheid, ons met geweld verfchrikken, dan zijn wij bij de hand, en wij ftaan niet als malle jongens te kijken. De klippen, welken men zien Jkan, zijn gemaklijk te ontzeilen. De gevaaren, welken men ontdekt, zijn half overwonnen. Indien men ons naar 't leven ftaat, dan zullen wij, door de eere aangefpoord, ons goed en bloed ten duurllen aan onze Vijanden verkoopen. Wie ■weet hoe fchandlijk onze Aanvallers te rug zullen geflagen worden. Wie voor zijn leven ftrijd, ftrijd zelden ongelukkig. Slegts eene zaak zou ons den moed kunnen beneemen; wij zijn, in vergelijking van onze Vijanden, zwak in getal. Maar het is de menigte niet, die altoos in het ftrijdperk zegepraalt. Waar recht en de'ugd gevonden word, verwint de Dapperheid. In alle gevallen zullen wij het waagen, om ons, zo goed mooglijk, teverweeren, en beproeven hoe het best zij, hen te kunnen verfiaan. Elk gelid zal een man diep zijn, meerder niet, want elke vleugel zal flegts met drie.  TWEEDE BOEK. 6$ drie Man te veld trekken. De linkevleugel zal ik zelf, en Ruus de regte commandeeren. Maar luistert, hoe wij de verdeeling zullen maaken. Schipper Borre, Niels de Kok, en de Stuurman Andries, zuilen daar blijven, de Schrijver zal hun Bevelhebber en Aanvoerder weezen. Dit is zijn Batailjon, en een iegelijk van het zelve zal hem even zo goed gehoorzaamen, als of ik het zelf ware. Als zijne bekwaamheeden in den oorlog zo groot zijn, als zijne bekwaamheeden in 't fchrijven, dan is hij overwaardig om als Chef het commando over u te voeren. Welaan dan! Elk verkieze zig een gefchikt geweer. Geeft mij de bootshaak, dat kan mijn Veldheersftaf weezen. Spoedig vond men een haak, die zeer lang was, en die den Veldheer in den flag, teiïens voor gevaar kon beveiligen. Ruus nam een hefboom: de Schipper een degen, de eenigfte die men vond, en die zonder punt en jammerlijk verroest was: Niels wapende zig met de tang en Marlijn Bar met een roeiriem. — In 't kort, E 3 elk  70 PETER PAARS. elk voorzag zig, van het geen digtst en best bij de hand was. Intusfehen hoorde men fte:k roepen: maakt u vaardig. Hier is het de regte plaats. Verwagt hen hier, want hier verliet ik hen. Gij ziet daar het ftrand, waar zig het Hoofd met zijn Onderhoorïgen en hun goed bevond. Zijn wambuis is met zilver bezet. Hij heeft een trotfcbe houding en ligt, mooi gekroest haair. Meer behoef ik u niet te zeggen. Peter Paars bemerkte daadlijk het fchandlijk verraad, vermits de hardfpreekende man zig zelve verraaden had. Aanftonds verdeeld hij zijn legermagt in de behoorlijke vleugels, en fielt zig, beneffens den getrouwen Ruus aan 't hoofd, cm zijn Volk te commandeeren; terwijl Schipper Borre tot woedens toe gramftoorigwerd, om dat men hem niet tot den rang van Generaal verheven had. Aldus worden de zwakke zielen door de wangunst verleid, en word het hart, dat der hoogmoed gehoor geeft, gewoon zig zelve te kwellen. Men  TWEEDE BOEK. ?I Men gelooft dat, (hoe verftandig Paars er anders ook over dagt,) dit de oorzaak was, van het geen er op volgde, en van het verliezen van den flag. E 4 DER-  PETER PAARS. DERDE BOEK. Vrouw Fama, wijd beroemd, doorwaarheid en door leugen te fpreeken: zij, die de nieuwsgierigheid opwekt, die door luidgeroepen onheilen en voorfpoeden, nu eens de harten treurig maakt, dan wederom, zonder grond, verheugt: dat wankelbaare Wijf, dat geheel onbeftendigheid is, en van rondomme vleugels, ooren, oogen en tongen heeft dat Dorpen en Steden , Paleizen en Stallen doordringt: dat allerwegen verteld, wat zij hier gehoord .1 Cui qtiot fuut corpore pluma, Tat vigiks oculi fiibter Qmirabik aiiïu} Tot litfgua, totidem orafonant, tot fuhrigit aura$ V I R G. /Etie'd. Lib. 4. y. i8l~—«1835  BERDE BOEK. 73 lioord en daar gezien heeft (*): als ook ■wat zij niet zag, en het geen nergens gebeurde : dat zo veele nieuwstijdingen uittrompet, en zo veele zotternijen verfpreid, als er visfchen in de zee zijn, of als Kalepin rechtsgeleerde Glosfen gemaakt heeft: zij, die met open mond, liegt, als een Almanakmaaker, zij, die altijd vlug, en nooit traag is, deeze zeldzaame Vogel kwam heden tot de Nijd gevloogen. Weet, Mevrouw! zei zij: dat Nephtunus u bedroogen heeft. Paars is met al zijn Volk en goed behouden geworden. Vrouw Venus zorgt voor hem en voor zijne veiligheid. Op dit berigt zag men, wat haat en gramfchap vermogen , wanneer dezelve , met volle woede, een vrouwlik hart in beweeging brengen. Even gelijk een wilde Stier, die, door een Wesp aangevallen, den fteek gevoelt, opfpringt, floot, Twn fiëi praviaue tenix, quam minera veri. V I R G. Mneid. Lib. 4. v. i*3< : £5  74 PETER PAARJ. ftoot, fchopt en bromt, ja! tegen de ge. heeie natuur, rondom zig, als een leeuw, aan 't brullen flaat, zo lang de Heek hem fmarten veroorzaakt, en zo lang tot die fmarten geftild zijn, even zo was ook de Wijd <*_.. Deeze Godin fprong in haar hol in de hoogte. Een groen galagtig fchuim drong haar ten monde uit. De raazernij floeg haar door het zwarte dikke bloed, tot dat zij eindlijk gevoelloos en onmagtig ter nederfcortede. De Faam verwondert zig; blijft, daar zij anders zeer zelden wagten wil, uil nieuwsgierigheid, ftilftaan. Weldra herftelt de Nijd zig weder; fpringt andermaal op en vangt aan te vraagen: „ Vlugtig Wijf!" Zei ze: „ hoor, gij moet mij alles eindlijk zeggen, wat gij ondervonden hebt. Wat verrigtte Koopman Paars? waar is hij aangeland? Immers niet te Aars ?" „ Neen! " antwoorde Fama; „ hij is te CO Haudilittr, dit komt in de Poëzij zo menigvuldige maaien voor als het Ergo in de Logica.  DERDE BOEK. 75 te Anholt aangekomen 5 Gij zult dat Eiland wel kennen. Hij is aldaar dóór een ftorm aan ftrand gefttreeten, en thans voert hij er den oorlog. Ik heb zijn Legermagt gezien. Zijn Medgezel Ruus commandeert de regte vleugel. De flag zou daadlijk beginnen. Bij StijxJ Gij kunt ftaat op mijn woorden maake;:. „ Ach!" riep Invidia : „dit kan ik niet verkroppen. Wanneer ik Discordia (*) niet daadlijk beweegen kan , om mij ter hulpe te fnelien, dan is het afgedaan met mij.— Dan helaas! het ergfte van allen is, dat men haar nimmer kan vinden. Gij duizendmondig Schepzel! weet gij niet waar zij is? Gij kunt verborgen zaaken ontdekken. Gij, die zonder ergens te kuis te zijn, de wijdeWaerelddoorvliegt, is het unict bekend, waar zij zig ophoud? „ Koor!" a^twoordede Faam: ,,ikzal aan uw verlangen voldoen. Ik zag Discordia, zo vergiftig gelijk de Hangen,nog hed^n i"1 de zaal, waar men Landemonde (f) hield. (*) De Tvveedragt. qD Landemonde, aldus word het provinciaal Sijnode go  "?6 PETER P A A R J. hield. Zij heeft de Geestlijkheid verfcheiden trekken gefpeeld. Zij is zo ligt als een pluim. Des middags vertoonde zij zig op de Academie; beklom het fpreekgeftoelte en hitfte de Geleerden aan, die fpoedig in vuur en vlam te zetten zijn. Nu leggen zij zekerlijk met elkander over hoop, tot laat in den nagt toe. En morgen vroeg, eerde dag aanbreekt,vertrekt zij naar Polen, waar een Rijksdag gehouden moet worden (*). Men zegt dat zij daar een onbepaald gebied voert. Daarom raad ik u, neem de reis aan, anders zult gij haar misloopen. Ingenaamd, dat 's jaarlijks in elk Stift gehouden word. De Proost naamlijk, de Stiftsambtmamicn en den Bisfchop van elk Stift vergaderen tweemaalen in 't jaar, om alles aftedoen, wat er in het Stift voorgevallen mogt zijn, en cm andere verbeteringen in het Kerklijk weezen te bezorgen. O) Discordia pleeg nergens de handen voller te hebhen, dan in Poolen: van daar ook het bekende Poolfche Ipreckwoord: Polska tüexzaiem Stoi. Polonla confufionc regitur.  DERDE BOEK. 77 ïnvidia ontwaakte als uit een folterenden droom. Zij fmeet den toom op haar ; blaauwgevlakt paard, en vliegt, als een pijl uit den hoog, naar de Univerfiteiti waar Discordia zig thans in volle werkzaamheid bevond. Zij trad in de zaal, na dat zij zig eerst in het kleed van een Magister verfteeken had, en vervoegde zig bij de geleerde i JKampvegters. Zij vroeg aan elk een, wat toch de reden van dit twisten ware? doch men hoorde haar zelf niet eens, en de waare oorzaak bleef haar onbekend. Door het geweldig gcfchreeuw en gekakel kon rnen niets verdaan. Wat, dagt zij bij zig ; zelf: zou hier toch gefchied weezen? Voorzeker moet er iets van zeer veel belang voorgevallen zijn, anders immers zouden deeze eerwaardige Heeren zig niet aanftellen, even als of zij gekken in een dolhuis waren. De ganfche zaal ftond te dreunen van de Syllogismen. De toegekneepen vuisten verhieven zig telkens in de hoogte. Het zilte zweet vliette bij ganfche ftroomen van het voorhoofd eens ou-  1% PETER PAARS. ouden mani, die op het fpreekgeftoelte den donder naarboottle. Ieder verfchoöt zijne griekfche en latijnfche pijlen, zo dat zij even als een Egyptifche hagelbui voorbij de ooren fnorden, en de lügt verdeelden. — Maar, wat was dit alles dan toch? Is het ora de eere, of het leven, of cm goederen? want geringer oorzaaken kunnen voor dit verfchil niet weezen, noch zulke hevige werkzaamheeden voortbrengen. Spreek, Kalliope! en verhaal ons, waar door deeze geleerde benden zo zeer verhit werden? waarom zij toornig waren? waarom dit vernuftig Volk, dit Licht der Waereld, raast en tiert als bezoopenen, en zo verfchriklljk verbijsterd zijn eigen waarde-vergeet? Drie jaaren voor de reistogt van Paars (*); toen (*) De Digter, of zo dit wat ftooten rnogt, de Hel. denftijlfchrijver, begint zijne jaartelling met zulke zaaken, die, ten zijnen tijde, de merkwaardigfte waren in Kallandburg, Dit is in naarvolging van de ae'.oude R,o* tneinen.  DERDE BOE*. toen de Raadsheer Herman Benfen Stads» i regent was, en Christianus Jenfen Stads» ■ voogd; toen het huis van Jeppe Thyges geheel nieuw werd opgebouwd; toen Paars den trouwen Ruus voor de eerdemaal in zijn winkel aanfchouwde; toen Woldemar Prevoost was, en deszelfs Subllituut Christiaan, beneffens zijne lieve Vrouw zig wonder veel beloofde uit de geboorte vaneen tweeden Zoon, vermits dit Subftituutfche Huis nu zo ligt niet kon uitfterven, 't welk altcos een goede teug waardig was; toen de Kleermaaker jens zijn prcef deed, waar door hij in 't gilde i der meesters Snijders kwam, en toen Christiaan Stahl voor het Kapittel werd aangeklaagd (*), waar de Kapittelmaat hem (O fa Jutland, en inzonderheid in een zeker Stift van liet zelve, had men weleer de gewoonte, om den Man, die door zijne Vrouw van onvermogen in het vervullen van den huuwlijkspligt befchuldigd werd, voor het Kapittel van het Stift te roepen, waar hij dan verpligt was; om zijne manlijkheid volgens een mal of maatftokje te haten onderzoeken; welke mal of maatft.kje den naam va» Kapittelmaat droeg.  SÜO * E T E R ÏAARfc hem het recht der mannen ontzegde, -i in dit tijdftip was het, dat drie geleerden in verfchil geraakten, en door hunnen vernuftigen krijg veel roem en eer behaalden. Ik zal geen hunner noemen, fchoon hunne naamen in den tempel der Zanggodinnen zijn opgefchreeven: die wil, kan er naar raaden. Een hunner hield ftaande, datVenus, door het griekfche leger, in den regten arm gewond werd. De andere zwoer, dat haar linke arm door een fpiets was gekwetst geweest, en de derde poogde te bewijzen, dat haare fchoone lende (*) eigenlijk het deel was, waarin zij een zwaare wond ontving. Van zo veel gewigts was deeze geleerde Oorlog, die zo fpoedig geen einde nam, vermits elk een beweerde, dat hij van de vertelling van Homerus zig het juiste denkbeeld gevormd had. Drie (*) Wat de laatfte voor gronden gehad mag hebben, ©m zijn gevoelen te bewijzen, kan ik niet begrijpen: oflchoon men in de Charlatanerie Eiuditorunt van Menken, een overvloed van dergelijke tegenftrijdigheeden vinden kan.  DERDE BOEK. 81 Drie jaaren waren er geduurende deezen ftrijd reeds verloópen. Men kampte nog even fterk, en vogt, zonder er verdriet i in te krijgen. Elk zogt zig een aanhang te bezorgen, vermits er lteeds flag gele: verd werdt. Eindlijk befloot men, ten einde deezen twist te beflegten, om zig ; bij de Hooge School te vervoegen, die ■ nu Rechter moest weezen. En het was : deeze dag, die tot een krijgsverhoor be: ftemd was. Zie daar het verfchil, dat ; de Partijen op zulk een verwoede wijs tegen elkander vergrimmen deed! Met verwondering voelt men, dat huis -en posten beeven door het donderend gedreun, dat zo veel ftrijdgewoels veroorzaakt. De Nijd zelf verbleekt, daar zij i een kaalhoofdigen Grijsaart, als een eerfte Voorvegter, ten toneele ziet treeden, i en die, door een afgrijslijk gezwets en gefchreeuw, het gevoelen verdeedigde, dat zijner waardig was. Even gelijk de Ezel, die in een koornveld gaat grazen; die een reeks van Jongens, met ftokken I, gewapend, wede,rftand bied; die zig door F ge-  2z PETER PAARS. gefchreeuw noch flagen laat verdrijven, en die, de fmartende ftokflagen niet achtende, blijft voortvreeten en zijn maag vullen, even alzo gedraagt zig ook de hooggeleerde Man, terwijl de overige ftrijders naauwlijksmeerkragten totvegten overfchiet. DeTweedragthoud intusfchen niet op met dit vuur aanteftooken. Zij weet verftand en vernuft en het ganfche geleerde hersfengeftel tot raazernij aanteblaazcn. Welleevenheid, eerbied en pligt ncemen de wijk. De ongewijden ontzien niet langer deezen heiligen Oord. Ik zal de zaaken niet vergrooten, vermits ik een doodvijand van fnoeverij en liegen ben. Maar thans vliegen de boeken elk een om de ooren. Het bloed ftroomt mond en neus uit, door een worp van een Hefiodus veroorzaakt. Een boek van Pindarus kwetfte een ander niet minder bloedig aan het voorhoofd. Een Aristophanus,in een hoorneband gebonden, maakte een diepen indruk , op de huid van den Conrector. Een met zilverbeflagen Homerus deed wonderen, even gelijk weleer Achilles in  DERDE BOEK. 83 in het Trojaanfche leger. Alle de Geleerden, van allerlei rangen en verdien: ften tuimelden ter aarde; terwijl het geleerde bloed uit de onderfcheiden woni den vloeide, even gelijk het bier uit de i kannen, in een vermaarde Herberg. De Magnificus ftondeindlijk op en riep: I Gij Wagten! kunt gij dit bedaardlijk aan; zien? Hebt gij hier dan niets te zeggen? 3: Gij, Piekdraagers! zijt gij dan zonder I moed? Stuit toch deezen hevigen ftrijd! 1 Ach! het geleerde bloed vliet met ganfche ftroomen om u heen. Hoe Haat gij : zo bedonderd, en laatge uw handen zo gemaklijk in uw zak fteeken? Op! op! maakt een einde van deeze Vegtpartij! Ik beveel het u. Onachtzaame Luijaarts! het : bloed, dat hier vergooten wordt, zal ik Op j: u wreeken! Doch de Magnificus fcheen hier zig I zelve te vergeeten. Was de wanorder I aan deeze twee oude en kragtlooze lieden : te wijten? Wat kan een zwakke Schildwagt, die_ geen buskruid meer ruiken» noch,geen zwaard meer draagen kan, toch F a uit-  $4 * E T E R PAARS. uitrigten? Deeze gramfchap was onrechtvaardig. Het waren afgeleefde Invaliden, die den flag niet ontloopen konden, maar die ook nergens anders toe dienden, dan om, met hunne pieken in de hand, als twee beelden, in de zaal te ftaan pronken. Eerlang echter begaven de krijgers zig ter vlugt. De een fchreeuwde: o Mijn xug! de ander: o Mijn hoofd! de derde: o mijn buik! en zovervolgens. De Tweedragt daarentegen was opgetoogen van blijdfchap. Zij verliet de plaats van waar zij deezen feilen twist geftookt had, en juichte zig zelve toe over het vergooten bloed. Zij fchaterde van boosaartig lachen. Thans ontwaarde zij voor het eerst de Nijd, die, om zigkenlijk te maaken, haar nieuwe klederdragt had afgelegd. Hoe, ZusIer ! vroeg zij: welk een wind heeft u herwaards gevoerd, op een plaats, waar ao Veel krijgshelden zijn? De Nijd klaagde haar daarop haar nood; vertelde haar alles, en fmeekte haar met eeji vol weemoedig hart om haarenbijftand. Naauw-  DERDE BOE ft. C$ Naauwlijks had zij nog uitgefpröoken, of zij vliegen beide over zee en land naar Anholt, waar Peter Paars zig bevond. De Tweedragt wederhoud nu zagtlijk de fnelle vlugt haarer zwarte vleugels. Zij vliegt nu eens digte bij; dan weder verder af, dan eens wat laager, dan weder wat hooger en geeft op alles acht. Ziende, dat men den Vijand in volle mars te gemoete trekt, oordeelt zij, dat het den Schipper toe kwam, om het Leger te commandeeren. Zij treed naar hem toe, en om zijn hart te gewinnen fpreekt zij hem looslijk aldus aan: C*) Mijn Vriend! ik beken, het is grootmoedig, om zagtmoedig en met een effen tronie, alles wat ons overkomt te verdraagen: maar kijk , bij zo groot een fmaad, waarbij wij eer en roem infchieten, moet gij niet als een fnotjongen ftaan gaapen. Neem zelf der» ftaf (*•) De Schrijver Iaat alhier de Godin haare aanfpraak jnrigten, overeenkomftig den ftaat en het vernuft van de gecnen, waarmede zij te doen heeft. Had zij op een hoogdraavender toon gcfproken, dan zou misfchien de Schipper minder getroffen zijn geweest. F3  25 PETER PAARS. ftaf van commando in handen, want Ruus deugt nergens anders toe, dan om te fchrijven. Waak op en fta hier niet te druilooren! Uw eigen voordeel fpoort er u toe aan! Zoud gij dan uw goeden naam en faam zo maar los weg te grabbel fmijten? De Nijd vergiftigde nu ook zijn hart en zijn bloed. Hij gevoelt er de kragt van; vervoegt, met een uitwendig vertoon van ijver, zig tot den flag, maar enkel en alleen om denzelven des te veiliger te kunnen outloopen (*). Ik ontken niet, dat er zig veele onbevoegde Rechters opdeeden, die het ondernamen , om den moedigen Paars te berispen, en alomme uittekrijten : Dat Paars zelf de oorzaak was, dat hij geflagen werd; dat hij de gefchikt'e man niet was, om over (*) Zij die lust hebben, om alhier te muggeziften en te zeggen, dat Invidia dit. alles zelf zou hebben kunnen verrigcen, zonder juist daartoe te behoeven om Discordia erJiulp te neemen, moeten weeten, dat haai- de oraftan- digheeden van de legermagt van Pairs niet genoeg bekend ■waren.  DERDE BOEK. 87 over zulk een groot leger het opperbevel te voeren, en die om het zelve in de behoorlijke flagorder te fchikken, geen moed noch verftand genoeg bezat: Al dit oefchreeuw echter is belachlijk. Want waar is het Legerhoofd, dat raberispUjk is? — Dit bemoeiziek Volkje laat dikwi'ls zonder grond hooren: Ei! zie, die Generaal zal ons leerenvegten, en gij be« (beurt, hoe liegt hij zig zelve m acht „cemt. Indien hij moeds genoeg bezat, dan zou hij de geheele vijandlijke magt verdaan. - Maar wat Luidjes zijn het toch, die zulk een hoogklinkend vonnis vellen? ~ Het zijn Kleermaakets, Timmerlieden, Vilders, Kabinetwerkers, Molenaars, Borftelmaakers en Renteniers.Eugenius leverde naauwlijks een dag, 01 elk Vischwijf in 's Haage befchimpte den Held. Dikwils riep zulk een Schepzel, uit louter tijdverdrijf, op 't volle van de markt uit: Eugenius heeft zijn kans verkeeken! - Deeze Prins echter lachte hier mede; want wat Held zou de lust bevangen, om den lof rm deeze Visch-  88 PETER PAARS. fchepzels te willen verdienen? — Wat onze Paars aanbelangt; Men mag deezen grootcn Man zo zeer berispen als men wil, maar hij heeft volgens recht en pligt gehandeld. Een Schipper verdient roem, wanneer hij zijn fchip wel regeert; doch haalt zig berisping op den hals, wanneer hij te land het bevel over een Leger op zig neemt. Dezelfde fchimp wedervaart een Schrijver op zee, terwijl hij op het land geëerd word. Peter Paars had dit onderfcheid in opmerking genomen. De goede Schipper Bor was, gelijk de Gefchiedenis vermeld, door den Nijd bedroogen geworden. Dat hij de Partij van Paars verliet was verraaderij, trouwens dit gebeurt wel meer, wanneer de nood aan de man komt, of wanneer men bij de tcgenovergeftelde Partij meer voordeden denkt te kunnen behaalen. De Kok liep ook wegde moed ontzonk hem. Uit vrees vergat hij zig zelve. In zijn verbijstering fchreeuwde de Schipper: Kapt toch het anker! 't Is immers eene raazende dolheid,  CERfiE BOEK. 89 heid, om door vegten roem te willen bc haaien! Paars echter was vol moed, en volharde, om zijn Volk tot waare dapperheid aantemoedigen. Gij kunt, aldus ïprak hij: door éénen flag u den weg tot veiligheid en geluk baanen. Uwe Kindskinderen zullen op uwen roem te rug zien. Couragie! avanceert! Schept moed! Neemt een voorbeeld aan mij! De zeege zal ons niet ontglippen. De Schrijver Peer Ruus rjgtede onderwijlen zijn aanfpraak tot de regte vleugel, in deezer voegen: Mijne Broeders! weet dat het algemeen befluit van het noodlot is, dat Vorden, Priesters , Landvoogden, Boeren, en ook ik, derven moeten ; dat wij allen eenmaal den weg van alle vleesch moeten pasfeeren! daarom, mijne Vrienden! luistert nog eens, en daat mijne waarfchuuwing niet in den wind. Zo waar als ik leef, in den oorlog zijn wij er heel fpoedig om koud. Daar derft men op het bed van eere. Maar hoe zouden de daaffche klüisF $ ters,  $)0 PETER PAAUS. ■ters, (wie fiddert er niet voor?) een kort leven kunnen verlengen? De Slavernij is een veel erger dood. Men kan er geen ellendiger bedenken. Wel nu, Mannen Broeders! vegt dan dapperlijk,om zoveel te fpoediger van het kwaade verlost te worden. Ach! bedenkt hoe miferabel het weezen zou, wanneer armoede, honger en dorst u verteerde! Nu fterft gij als braave, eerlijke Lieden. Denkt hoe gij' hier, even gelijk het Vee , door Landvoogden, Priesters en Edelen, met dwang tot den arbeid voortgezweept word. Zij vinden de Hel reeds hier op aarde. In deezen grooten oorlog kunt gij zelf, door den dood, een zalig uiteinde bekomen. Geene verwijting, geene fmaadheid, geene flaavernij, geen Rijdvoogd (*) zelf zal (*) Een Rijdvoogd is zodanig iemand, aan wien ,door de Koninglijke Ambtenaars, of door de Edellieden en Eigenerfden, het opzigt over hunne Boeren is toevertrouwd. Men kan hem eenigermaaten met de Hofmeesters of Opzigters op de adelijke Landgoederen inOuitschland vergelijken, uitgezonderd, dat Hij een uitgeftrekter magt bezit, vermits de Boeren meest lijfeigen en aan eene grootere geftrengheid enderworpen zijn.  DERDE BOEK. <)I zal u daar meer lastig vallen: ik beloof het u. — En wat mij zelf betreft, dan durf ik rond uit zeggen, dat ik als Schrijver, uit dien hoofde mij niet in den flag behoef te begeeven, vermits het juk mij niet bedreigt, dat de lust tot fterven opwekt. De dood zal Hechts fchielijk mijn gebeente met gemeen zand bedekken. Evenwel zal ik u kloekhartig toonen, dat ik den dood verachte! dat ik, beneffens u, naar den roem van Overwinnaar ftreeve! Hiermede befluit ik. Laaten wij nu naar den ftrijdmarcheeren. Voor 't laatfte vermaan ik u, om den buit te verfmaaden. De aanfpraaken geëindigd zijnde ging het op een bloedvergieten. De Vijand deed een geweldigen aanval met fchieten en hakken. Schipper Bor bediende zig van dit gunftige tijdftip. Laaten wij op de loop gaan! zei hij tegen den Kok; want deeze magt is ons te fterk. Dit was een aangenaam woord, een zoete klank in de ooren van den Schotelwasfcher. Ik volg u, riep de ander; niets moet ons dit voor-  $5 S E T E R PAARS» voornemen beletten. Een welgewipende Roover echter verijdelde dit heldhaf- S°P2?; met een fcherPe' «oorddaadigebijl hakte deeze den Schipper zo vreeslijk in den hals dat hij nederftort, een luide gil geeft, en de ziel uitblaast. De verraaderij word fteeds geftraft. Paars dit vergooten bloed aanfchouwende, trad daadlijk te rug, en zet overluid; ö Dit treurig noodlot heeft hem welverdiend getroffen. Gij hebt er zeer wel aangedaan. Maar met zulke braave Lieden, die aldus de ontrouw weeten te wreeken, wil ik nu ook niet langer den oorlog voeren. " Dit bedrijf roerde het hart van onzen Menfchenvriend ook in dier voegen, dat hij befloot, om het Christenbloed te fpaaren, en ten dien einde de zijnen toeriep: Legt neder het geweer! De Roovers echter waren moeilijk tot bedaaren te brengen. Het betaalen der Oorlogsonkosten was ook iets, dat Peter Paars magtig tegen de borst ftak; ten laat-  DERDE JSOEtf. 93 laatften evenwel ftemde hij in de billijke Vreedesvoorwaarden toe. En aldus nam deeze bloedige krijg een einde. Men moet toeftaan, dat de Vreede een weinigje hard viel. Men maakte flegts weinig artikelen, die wij hier, tot beter verftand van zaaken, zullen laaten volgeH. EERSTE ARTIKEL. Bij deezen word een eeuwige vreede geflooten, en om denzelven te beftendiger te doen zijn verbinden de beide Partijen I zig plegtiglijk. Aan de ongemakken van den Oorlog zal niemand meer denken. TWEEDE ARTIKEL. Het aftrekken zal de Vreemdelingen vrij ftaan. Zij kunnen, ongeftoord, zig I heen begeeven, werwaards zij willen, alI leen moeten zij, door geene wraakneeming hoe genaamd, het land eenige fchade toevoegen. DERDE ARTIKEL. Op d&t niemand hunner eenige billijke reden tot klagten hebbe, zal elk, in volle vrijheid en veiligheid, zijn hemd, zijn broek-  94 PETER P A A R s. broek, zijn kousfen en zijn fchoenen voor zig in eigendom behouden. VIERDE ARTIKEL. Het geborgen goed verblijft aan den \ lande. De Vreemdelingen moeten de oorlogsonkosten draagen. Elk van hun zal daartoe zijn rok, zijn kamizool, zijn wambuis en zijn hoed leveren. Niemand zal vermogen iets van zijne klederen met zig te neemen. Van het wrak dat verging moeten zij ook afftand doen. VIJFDE ARTIKEL. Den Vreemdelingen, vermits zij aan de Landzaat lief en waardig zijn, zal vrijwillig, tot onderhoud en het noodige reisgeld, al de koperen munt, die het Scheepsvolk toebehoorde, als ook al het flegtere metaal, gefchonken worden. De ondertekening van deeze artikelen was inden gewoonen trant; alles dienen- de, om er te meerder vastigheid aan te geeven. Peter Paars behaalde ongemeen veel eere, door het fluiten van dergelijk een Vrede. ó»< Dat'elk toch zijn edel hart mogt  ber.de boek. 95 mogt keren kennen! Een goede naam is van oneindig meer waardij, dan alle de fchatten en goederen deezer waereld. Had hij naar dezelven geftaan , bij deezen oorlog zou hij zig zelve zeer gemaklijk hebben kunnen verrijken: maar zijne grootmoedigheid fchattede dat geene,het welk anderen voordeel noemen, voor niets. Hij verkoos den vreede en de rust. Paars was, bij het eindigen van deezen oorlog, meer groot dan rijk, zonder ook de overwinning te behaalen. Zo dra het vreede was gaf hij bevel, om Niels Hanfen, Exkok, ftraks voor ! het Gericht te brengen. Niels was reeds • half dood van fchrik. Het verhoor ge- fchiede in het open veld. Maar, hoe moeilijk word hier mijn s taak! Mijn veder is te ftomp, om gei noegzame kragt aan mijn verhaal bij tezetteni o! Mogt mij nu de in¬ vloed der Zanggodinnen niet ontbreeken! Welk een treffend fchoon toneel! Men zag de Rechters, onder den blooten hemel,  £6 PETER PAARg. mei, in hunne hemden ftaan! (*) Aan deeze onfchuldige Klcderdragt pleeg men weleer de oprechtheid en de goede Trouw te kennen. Gij, die wij Rechters noemen, o! mogt gij doen gelijk mijn Paars deed! Hij zij u ten fpiegel! Weest hem w eerlijkheid, in trouw en eenvoudigheid gelijk. Men moet interloqueeren ! riep de Schrijver Ruus: om formaliter te werk te gaan, en juist te judiceeren, moeten wij eerst het recht bepaalen, volgens 't welke men handelen zal. Heer Prefident.' dit ftuk verdient onderzoek. Ik voor mij, Coffchoon wij thans op het land zijn, dat evenwel niets hindert,) vind het gebruik van het Zeerecht goed. Alhoewel gij bevoegd zijt, om deezen voorflag in overweeging te neemen. De Prefident echter, wien dit niet geviel, riep met ijver uit: Slapperdemallemostaard! ben ik geen Ge- ne- CO De Schrijver maakt hier, in den eigenlijken zin vau het woord, van den nood een deugd: vermits zij tot op m hemd toe uitgeplunderd waren.  DERDE BOEK. 97 neraal, en gij, zijt gij geèn Zoldaaten? Waar zijn uwe zinnen? Wij bevinden ons immers opliet land, en wat is dan bi hker, dan dat wij hier knjgsrecht houden. Laat de beklaagde zig voor dezen Forum ftellen. Het zou mij evenwel, om alles in order te kunnen verrigten, aangenaamer weezen, dat gij hierover ilemdde, waartoe ik u verlof geef. Ik wenschte ook noo- wel drie Asfesforen in den Raad te zien. Van waar zullen wij die neemen? Dus zullen wij zekerder gaan. Dit voorftel werdt goedgekeurd. Men verkoos drie Goede Mannen uit de Roovers, die kennis hadden, om een bloedgerigt te houden, en die ook, met zeer veel hoflijkheid, zig geneegen toonden, om zitting en ftem in deezen edelen Raad te neemen. Thans treed Ruus te voorfchijn. Weiedele Prefident ! zei hij: Ik kan niet naarlaaten, om een woord voor mij zelve te fpreeken. Gij weet, dat men mij den Schrijver noemt! Die ben ik heden ook nog in deezen Raad» en zulks is zeer goed, G v-r-  98 PETER. PAARS. vermits men hier zo gemaklijk geen an« der en beter zou kunnen vinden. Doch, dit mag weezen zo als het wil, het komt mij voor, dat ik het zeer wel mag waagen, u, in de eerfte plaats, iets gewigtigs voor te Hellen. Het is bekend, dat de Magiftraaten, Ambtmannen, Prefidenten, (die men de verftandigfte Lieden in Steden en Dorpen noemt,) en overal waarmen Vergaderingen houd, of Vierfchaaren fpant, immer gehouden of gefpannen heeft, of ooit houden of fpannen zal, niet zijn of beftaan kunnen, zonder een perzoon, zoo als ik ben, dat wil zeggen, zonder een Secretaris. Vermits nu, gelijk gezegd is, en gelijk ik ten klaarden beweezen en ten duidlijkfteji aan den dag gelegd heb, de Rechters der Waereld geen Schrijvers, dat is, Secretarisfen, ontbeeren kunnen, zo fpreekt het van zelve, dat, Hemel! riep Paars met ongeduld; hoe veel verlet deze Karei ons! Kom toch tot befluit! waartoe dit eeuwig gekakel? De beklaagde is alreeds hierï waar-  BERDE *OEfc. 99 waarom zouden wij. met hem talmen ? Weledele Prefident! (antwoorde Ruus daarop, met zeer veel deemoedigheid O die thans geen Koopman meer, maar mijne Overigheid zijt, ik zal gehoorzaam weezen. - Evenwel is het niet billijk» dat men mij in de reden valle. Men moet mijn voorltel in zijn geheel en in zijn verband hooren: want gij weet, dat het gansch niet betaamlijk is, om een AdvoLat of Redenaar, die voor de Vierfchaa* zijne of eens anders zaak bepleit, in zijn ^efprek te ftooren. Zo waar als ik leet, dit zal ik nimmer dulden. Men moet mi) eerst hooren uitfpreeken. Gij zijt wel onbefchoft! duuwde Paars hem in de hevigheid van zijn gramfchap t0Het is een groot man! riep het Volk daarentegen: 't Is jammer, dat de Heef Niels ook niet zo mooi kan prediken. ^ Ik zal mij bekorten, vervolgde Ruus. vermits dan de Secretarisfen, als de ziel der Gerechtshoven, ten allen tijden <*G a ont  IÖO ÏETER. PAAK.S. ontbeerlijk bevonden zijn, en er ook geen Rechter is, die, zonder hunnen raad, een verftandig befluit neemen, of rechtvaardig vonnis vellen kan, of ooit genomen of geveld heeft, en vermits de Secretarisfen, de eenige Grondzuilen van Vergaderingen enVierlchaaren zijn, - kunnende ik hier, van, des noods, een overvloed van bewijzende gebeurtenisfen aanvoeren: . want al toont de Ambtman, Raad, Landvoogd en Prefident nog zulk een zuur gezigt, en al fchijnen zij de Copie van Salomon zelf te weezen, ik denk daarom evenwel, uw vonnis of befluit, mijnHeelen! komt uit de koker van uwen Secretaris. — Maar dit alles overgeflagen. — Ik begrijp, zo waar als ik leef, dat mij in den Raad een Hem toekomt, en dat ik in 't houden van de Notulen niet enkel een fchrijfpen behoef te weezen. Evenwel, ak wil mij gaarne onderwerpen, en zal eerbiediglijk zwijgen, verwagtende mijn fceurt, dat ik als Raadsheer zal fpreeken. Hier boog zig peer Ruus; deed drie treden agter uit, en floeg voorbedagtjijk eea  DERDE BOEK. ÏOf een ernftig oog op Paars, die zig op dit voorftel niet lang bedagt, maar daadhjk hem aldus befcheid deed: Wel nu, mijn Ruus! 't is om'teven, zegt gij. Behartig dan flegts uw pligt. Gij* kunt dan ook wel protocol houden. Als Secretaris kunt gij ons immers van den grootften dienst weezen ? Om evenwel aan deezen twist een gei lukkio" einde te maaken, vond men goed, om, vermits het getal der agt Hemmende Heeren, een effen getal was, en het beter ware, dat dit oneffen was, Ruus tot een negende ftemhebbend Lid aanteftellen, mits dat hij zig verbond, om Auditeur te zijn. Paars kon echter niet afzijn, hem te vermaanen, om, geduurende de Rechtspleeging van geen langen ftijl te weezen. En nu kwam men ter zaake. Het grootfte gedeelte was, even gelijk Paars, voor het Krijgsrecht. Toen Ruus de Hemmen opnam was er flegts een enkelde, die voor het Zeerecht was, en deeze ging, uit wellevenheid, van dat gevoelen af. G S A1*  203 PETER PAARS. Alles geregeld zijnde , verfcheen de Kok. Peter Paars fprak hem aan met een ftijven ernst en al de gebaarden en houdingen van een Prefident. Niels Hanfen! zei hij: Exkok! de Raad heeft u aireede tot het zwaard veroordeeld! evenwel met dit voorbehoud, dat u alvoorens de vrijheid gegeeven word, om u te verdeedigen. Welaan! pleit voor u leven i maar weet, wat gij zegt! Een rechtvaardige Vierfchaar zal gaarne gedoogen, dat men voor zijn leven fpreekt. Weledele Prefident! genadige Raads» heeren! aldus fprak Niels, met diepgehaalde zugten: Ach! wie kan den mond openen, die reeds van vreeze fterft? 't Is waar, mijne zaak is liegt, en wanneer ik fpreeken zal, dan verlies ik zo wel den moed als mijn recht; dan verbijster ik mij zelf. Ik ben geen Procureur noch Pleitbezorger, o! Als er zulk een hier was» ik zou hem fmeeken, om, zo goed en zo kwaad als hij kon, mijn zaak te bedisfelen, ten einde ik niet van ulieden zonder kop moge vertrekken? Bedenkt eens, wie zou  DERDE BOEK. IO3 zou zulks naarlaaten? — Gij gelooft immers in fpooken ? Als ik dan eens zonder hoofd aan uw kamerdeur kwam kloppen? _ Maar helaas! ik arme Kok, die Niels Hanfen heet, wat weet ik van de wetten? — Ik bid u derhalven met hart en ziel, fpaart toch mijn armen hals. Gij allen weet immers, dat ik er maar een in de wijde waereld heb, — en ach! hoe bedroefd zou ik weezen, wanneer ik die kwijt, en wanneer ik dood en ijskoud was! Gij weet ook, dat ik nog zeer jong, en dus dat ik niet heel oud ben. — o! Als dan mijn gebeente, op dit vervloekte ftrand, bij deeze Roovers, — Zwijg, Niels! riep Paars: en fpreek met verftand. Wij kunnen niet dulden, dat gij aldus zult fchelden en fchimpen. Spreek bedaard en met meer fatzoen. Wij leven thans met deeze goede Lieden in vrede, en zij zijn in deezen Raad van geen geringe betekenis. — Het betaamt u ootmoedig en beleefd te weezen. De gramfchap heeft menig een van leven, eere en goederen beroofd, die anders G 4 zig  104 PETER PAARS. zig zelve zou hebben kunnen behouden. Thans vloeiden den Zondaar de traanen van de wangen. Heer Prefident, zei hij: Och! mogt ik genade erlangen, ik zou er bitterlijk om willen krijten, om willen krijten als een klein kind. — Maar, helaas! wat zal het mij helpen? Alles is toch boter aan de galg gefineerd, daar er m den Raad zo veele van mijne benijders zitten. Ik ben niet bang! neen! Ik poog flegts mijne onfchuld te beweeren, die ik zelf met een eed zeer gemaklijk zou kunnen bewijzen! en meer kan men immers van geen eerlijken braaf mans kind vorderen. Gaarne wil ik bekennen, dat ik den ftrijd ontloopen ben: maar wie zou gedagt hebben, dat ulieden daardoor eenig ongelijk gefchieden zou ? Ik was van gedagten, dat het de pligt Van een Christen was, om, wanneer men den vreede bemint, zig den oorlog te onttrekken. Reeds in mijn vroege jongkheid heb ik al hooren zeggen; dut hij die dood is, niet meer te velde kan trekken; en, had in deezen ftrijd  DERDE BOEK. IO5 ftrijd de Vijand mij nu eens de rest ge1 geeven, dan had ik immers onbekwaam geweest, om andermaal flag te leveren. Nu, zo heb ik er toen over gedagt. Daar1 enboven zult gij op den ganfchen aardboi dem voor ulieden geen zo bekwaamenKok vinden, als ik, Niels Hanfen, ben. Zuli ke Koks, als ik ben, groeijen op de hoornen niet. Hier weende hij bitterlijk, en viel op zijne knieën. Hoe ligt kunnen dergelijke pathetique woorden de harten beroeren! 1; Hoe verwonderlijk was de uitwerking! !: Men kon ze op aller gelaat leezen. Het : geen hij vervolgens fprak,maakte een nog veel dieper indruk. Wie, vroeg hij: zal voor u kooken, wanneer ik dood ben? Peter Paars, opllaaude, verzogt, dat men de rechtvaardigheid zou raadpleegen. ! Dit was de grondregel, die hij, in alle ; zijne handelingen opvolgde. Deeze zaak, zei hij verder: is geenkinderfpel. Geeft er naauwkeurig acht op. Is de eer en het leven u niet zeer veel G 5 waar-  106 PETER PAARS. waardig? Gij Raadsheeren ! weest hierop bedagt. Laat u door niets verleiden. Uw hart moet zig door geen gunst, geen nijd noch haat laaten verlokken. Gij moet altoos het recht en de billijkheid op het oog houden. De veiligheid van den Mensch ftaat in de hand van den Rechter. Men nam daarop de zaak onderhanden, ten einde dezelve, zo als 't behoorde, naauwkeurig te onderzoeken, en vervolgens er in order over te Hemmen. Drie Hemmen fpraken den Kok vrij van den dood: zes waren er, die hem, uit hoofde zijner verraaderij, tot fterven veroordeelden. De Aften hiervan zijn als nog in Kallundburg voorhanden, en, zo mij voorftaat, heb ik ze onder Stads Archiven gezien. Zo haast was de Kok niet.weder voor het Gericht gebragt, of de Prelident maakte hem de volgende uitfpraak van het Gerechtshof bekend: Alzo de Kok, Niels Hanfen, in het gerechtlijk verhoor beleeden heeft, dat hij den  derde boek. iq? den ftrijd ontloopen is, en dat hij, in (lede van den Vijand frisch op het lijf te vallen, de wapens verraaderlijk van zig heeft weggeworpen: hebben Prefident en Raadsheeren hem, Niels Hanfen, meester Kok, des doods fchuldig verklaard. Zijn hoofd zal derhal ven op een blok gelegd, en met een zwaard van zijnen romp gefcheiden worden. Allen de geenen, die vervolgens de zaak verder z uden willen onderzoeken en appelleeren aan den Landvoogd Woldmar, zal het vrijftaan zulks te doen, vermits de weg des rechts voor niemand geflooten moet worden. Het Vonnis echter zij aan den Kok daadlijk en zonder eenig verwijl ter uitvoer gebragt. Accordeert met voorfz. refolutien. laager ftond, enz. peer ruus, Secr. Straks werd de arme Zondaar naar de Gerichtsplaats gevoerd. Zijne ingewanden beefden zo geweldig, dat men het van buiten aan zijn lighaam duidlijk zien kon. Hij berst eindlijk in diepe zugcen Uil»  Ï08 PETER PAARS. uit, en fmeekt en bid, zo hard als hij kan: Is hier geen Priester, die mij in mijn doodsuur kan bijftaan? die mij weet te troosten en te vermaanen? Ik zou gaarne nog eens bidden. Ach ! ach ! Die arme Niels! riep Paars: Wie wil hier het ambt van Priester waarneemen?—. Is hier niemand die op het ziekentroosten vast is? die den Zondaar kan opbeuren, en maaken, dat hij zig bekeert? Onder het Scheepsvolk van Paars echter was niemand tot dit einde te vinden; doch onder de Roovers deed er zig een op, die halfgeftudeerd was, en het waagen wilde, om den armen Kok met troost in zijn fterfuur bij te ftaan. Hoor eens, Zondaar! zei hij tegen hem: Gij moet nu in u zelve gaan, en u, in deeze omftandigheid, niet te veel muizennesten in den kop haaien. Men moet het leven wel liefhebben, maar er ook niet al te gek op weezen. Hoor eens Kameraad! Ik heb hier dikwils in plaats van den Priester gepredikt, en daarom valt het mij heden  BERDE BOEK. ÏOC) : - den ook zo gemaklijk. Gij zijt in doodsgevaar, en van de geheele waereld verlaaten, ik weet daarom geen beter tekst om thans te verklaaren, als die ik laatst in den oogsttijd eens genomen heb voor een befnijdenispredikatie: daar heb ik het Volk, dat bij mij in de kerk kwam, verfchriklijk mooi mede getroost. Ik weet die tekst zo uit mijn hoofd niet meer; maar dat komt er ook niet op aan. Kijk, ik zweer u, dat hij overheerlijk fchoon , was. Gij kunt aan de Omftaanders zelf vraagen, of het zo niet was? — 't Is waar, de nijdige Koster zag er geduurende den oogsttijd wel zeer zuur uit: i maar zijn vriendlijkheid is mij geen nagelfchrapzel waardig. Ik zou, als hij zijn zin had, mijn talent in de aarde moeten verbergen? ja! dat zou bij mijn ziel, de Koster ook wel verdienen. — Neen! Potboonen! ik moet het vermaak hebben, dat ; elk en een iegelijk mij kent. Ik ben vooral niet minder als deeze Drekhoop van een Koster is. — Kijk, ik zou hem dit in zijn bakkes zeggen, al Hond hij daar  JIO PETER PAARS» In den kring. — Ik? ik? ik zou mij met hem gelijk Hellen ? Neen! bij den dit en dat! geen luisduimsbreedte zou ik voor den vent uit den weg gaan. — Wat beeld hij zig wel in? Die Dronkenlap! Dat Beest! — Kijk, ik ben een eerlijk Man! — o Jee! mijn arme knieën! begon Niels intusi'ciien te klaagen: die inleiding is verbruid lang (*)• Ik, arme Duivel, kan zo hng niet knielen. — Dat zou men van geen hond vergen. Maak (*) Dit is het charaéter van zulke Redenaars en Schry» vers, die hunne Toehoorders en Leeztrs met lange tus« fchenreoenen en verhaalen martelen, welken eigenlijk ge» zegd, niet tot de hoofdzaak bchooren. De reden voering, welken Nestor tegen Patroklus hield, behoort ongetwijf;ei tot i-.eezc foort. Achilles willende aanzetten om zijn toom t; katen vaaren, vertelt hij hem, als in 't voorbijgaan , dat hij zelf zo veele kragten niet meer bezat al» Wel in voorige dagen, toen hij tegen de Elidenzers den krijg voeide. Bij deeze geleegenhüd verhaalt hij hem ook, zeer bijzonder en breedvoerig, eenige omftandigheeden van deezen Oorlog, als onder anderen hoe veel Osfcn en Varkens zij van elkander genomen hadden, enz. Men zie, llud. U.  derde Boek. iii Maak het kort! riep Paars daar op: want het is hoog tijd! het is reeds Iaat op den dag, en wij moeten nog een verren weg gaan. De predikende Roover bekortede zig op dit bevel, en vervolgde in deezer voegen: Wat is het leven? — Ten Hotte van mijn gezegde, wil ik u doen overdenken, de kortheid yan den tijd. Gij hebt geen reden van klaagen, waaragtig niet; want het is altoos beter in de droogeaarde, dan in de natte zee begraaven te worden. Gij en uwe Kinderen zullen hier een mooi graf hebben. Peter Paars zal u laaten begraaven. Zijt gij bedroefd, om dat gij Anholt verlaaten moet? Wel jemini joosje, dat gefchied immers tot uw eigen nut en tot uw eeuwig welweezen. Wees lustig en vrolijk, en wees verzekerd, dat gij in den hemel ook Kok worden, en aldaar voor de Engeltjes kooken zult. — Hoor! verwagt hier namaals een beter belooning. Wees maar goeds moeds, en bid maar zo hard als gij kunt. En nu is het uit, mijn Zoon! hoor? He-  Ha PETER PAARS. Helaas! riep toen de verootmoedigde Kok uit: waarom heb ik mij laaten verleiden! o Schipper Bor! Schipper Bor! gij behoort u eeuwig te fchaamen. Ach! ik heb nu een duidlijk bezef, van het kwaade dat ik bedreeven heb. o! Mijne zonde is al te groot. — Paars,'s mans treurigen aandagt ziende, gaf bevel aan den Beul, om hem daadlijk met eenen llag uit deeze Waereld te verzenden. — Doch de goede Scherprechter, die nooit iemand onthoofd had, Haagde niet wel in deeze nieuwe kunst. Hij trok het zwaard, maarzoo, dat het in de fcheede bleef, en hakte evenwel toe, alhoewel zo zagt als mooglijk was, zekerlijk uit vrees van den Patiënt zeer te zullen doen. Niels geloofde niet anders of hij was nu waarlijk onthoofd; viel neder en verbeelde zig dood te weezen. Hij had geen kragt om zig op te houden. Door de fchrik was zijn verftand geheel verbijsterd, en het ftond vast bij hém, dat hij nu al in de eeuwigheid was. In-  DERDE BOEK. 113 ïntusfchen berftcden de Roovers, die dit fpel aanfchouwden, vast van lachen uit, en wisten in die kunst hun meesterftuk te raaaken. Paars bleef bedaard. Wat is het? riep hij met ernst uit: heeft het recht zijn eisen, gekreegen? — Doch dit onderzoek viel hem bezwaarlijk: want niets was in ftaat, om den Kok uit het hoofd te praaten, dat hij niet geftorven was. Kijkt, Mannen! riep hij, niets geeft zulk een doodtteek in mijn ziel, als dat gij mij, na mijn dood, nog het ongelijk aandoet, dat gij denkt, dat het hier de plaats nog is, waar gij wat te zeggen hebt. ,— Verdoemd! neen! zo heet het niet. Hier, in dit leven, hier riamaals, word u, als Overigheid, ten eerften uw Congé gegeeven. Nu is de beurt aan mij gekomen, en ik zal mij van wegens uw vonnis wreeken. — Wat verbeeld gij u toch wel? — Uw hoogmoed is belachlijk, bij mijn ziel, dat is hij! — Het zou dolheid weezen wanneer een Geest nietop wraak bedagt was. Bij den PrefideflT^ H zal  H4 PETER PAARS* zal ik voortaan alle nagten komen fpooken. Een eerlijk fpook doet altoos wat het belooft. Uw vonnis, Raadsheeren! zal ik u • betaald zetten. Ik zweer, dat ik u niet verfchoonen zal. Men fpaarde vervolgens geen vlijt, om hem weder bij zijn verftand te brengen, maar te vergeefsch. Geene bewijzen, geene bedreigingen, noch eenige andere middelen deeden iets ter waereld bij hem af. Ik weet, fchreeuwde hij; dat gij alreeds een Krijgsgerecht over mij gehouden hebt; maar al ben ik dood, ik ben daarom niet gek. Ik heb heel wel gevoeld dat men mij het hoofd afhakte. Potsduizend ! de fabelflag ging door geen ftuk boter, maar regelregt door mijn hals. Ziet eens! Gij kunt mij geen rad voor de oogen draaijen. Al ben ik den kop af, ik weet daarom alles nog zeer wel. Peter Paars was Préfident. Peer Ruus was Seótaris. En u Heer Autteur ken ik ook nog wel. Daar zaten drie Roovers om het getal vol te maaken. Een halfgeleerde Dief heeft mij een Lijkpredikatie gedaan, die verdoemd  DERDE BOEK. 115 doemd flegt was. — Ach! ik was al half geflikt, eer de flag nog gegeeven werd.— Neen! neen! gij kunt mij niets wijs maaken! Ik leef niet meer! Ik ben morsdood! zo dood als een gekookte garnaat. En hoort eens: kan het Krijgsrecht mij weder geeven, het geen het mij ontnomen heeft — dan is het goed: —• maar zo het zulks niet doen kan, neemt dan verder geen moeite, en laat mij in vrede rusten. Deeze inval bekoorde den Schrijver Ruus ongemeen. Heer Prefident! zei hij: om een einde aan 't verfchil te maaken, moest gij doen, het geene hij begeert,. Dat vonnis is niet zwaar. Zie, hij leeft toch; dus kunt gij hem gemaklijk het leven weder fchenken. De vernuftige Peter Paars, die gewoon was alles te overleggen, wikte enweegde met bedaardheid deezen voorflag. Dat is wonderlijk! zei hij: ik kan mij niet begrijpen, hoe een gerechtlijk Vonnis hem, als dood aangemerkt, het leven kan wederfchenkenj H 3 Waar-  n6 peter paars. Waarom niet? vroeg Ruus: kan de Raad, die, terecht, zijn leven verbeurd verklaard heeft, hem dat leven niet weder te rug geeven? Exempli gratia. Kan de goede Man , die mij mijn kamizool heeft afgenomen, het mij niet weder ter hand ftellen? Gij hebt gelijk! (riep Paars uit; door de kragt van dit argument indiervoegen overwonnen zijnde, dat hij van verrukking bijna bezweeken zou hebben O — maar het gewigt der zaak vordert tijd en bedenken. Exempli gratia, men heeft mij mijn kamizool ontnomen, en deeze Man zou, bijaldien hij wilde, het mij weder te rug kunnen geeven! dit is de waarheid. Deeze zaak is zo klaar als den dag: die zelfde Syllogismus zou men ook ten opzigte van den hoed kunnen bezigen: zij fchijnt derhalven wettig en goed te weezen; —. maar laat ik u zeggen, het is een valilrik, en 't is de Duivel zelf, die alle de Syllogismusfen heeft uitgevonden. Hoor, over eenigen tijd kwam ik te Koppenhagen in de zaal, die de Studiehof genaamd  DERDE BOEK. 117 naamd word; (*) daar werdt zo verfchriklijk hard gefchreeuwd, dat ik er hoofdpijn van kreeg, 't Is waar, alles wat er gezegd werdt, fcheen goed genoeg tc weezen; maar een Vriend, die Magister, genoemd werd, (t) verklaarde mij alle deeze fchreeuwpartijtjes. Hij noemde alle deeze dolle verfchillenSyncretismuss doch andere beduidden mij, dat het Syllogismusfen waren. Nu wil mijn Secretaris , dat ik ook zo blind zal weezen! Exempli gratia! 't is een ingeeving van den Boozen. Exempli gratia! laaten zij kijven tot in der eeuwigheid , ik zal er toch nooit CO De Studiehof, aldus noemt men dat Gebouw in Koppenhagen, in 't welk de Profesforcn hunne voorleezingen houden ; waar de Academifche Raad, Confistorium gchectcn, faamcn komt, en waar men ook de Bibliotheek en het TheMrum Academicum aantreft. Cf) Men kan uit de reden van Peter Paars opmaaken dat in zijn tijd de Magutri veel zeldzaamcr waren, dan heden ten dage, nu er het land mede opgevuld is, en men, om het te worden, flegts eenige daalders heeft tebclteeden. Het gemeene Volk weet hen niet anders dan Mccsttr te noemen. H3  Il8 PETER PAARS. DERDE BOEK. nooit het rechte van kunnen begrijpen. — Gij ziet, de Kok is krankzinnig, en het geen hem weder in 't leven zal brengen, is niet anders dan een goed pak flagen, want de Justitie heeft hem niet kunnen geneezen. Aldus gedroeg zig mijn Held in dit geval. Geen zaak was zo duisteren diep, of hij wist dezelve te doorgronden. Paars was het doorzigt zelf! Een Sy'logismus kan voor een geleerde zomtijds duister weezen, hoe veel te meer dan voor iemand die nimmer geftudeerd heeft? Evenwel kwam hij alle zwaarigheeden te boven. Mijn Held kon zig naar alles fchikken. Had hij echter dit gepast befluit niet genomen, dan zou een kleine vlek mijn Heldenverhaal een weinig ontfierd hebben. Zekerlijk heb ik reden om blijde te zijn, dat hem dit zo wel gelukt is: want nooit zou ik andere woorden of uitdrukkingen bezigen, dan die tot mijn Onderwerp behoo;en. Ik fchets alle dingen volgens hunnen aart, en in dit geval, beken ik, zonderling te weezen. VIER-  VIERDE BOEK. Mi ;n veder heeft in order de voorgaande gebeurtenisfen befchreeven. Mijn Zanggodin, zo als duidlijk genoeg te zien is., heeft in het haar voorgefchreeven fpoor den vereischten ftap gehouden. Mijn Held was, in de daad, in het flagveld een Hector, en in de Raadsvergadering een Ulysfes! — want als het er op aan kwam, om in den Raad het Prefidium te voeren, op Zee een fchip, en te Land een leger te beftuuren, dan was Paars fteeds de Man, dan was hij fteeds groot; om dat hem niets kon voorkomen, waarvan hij geen verftand had. Naauwlijks is een ganfche Eeuw toereikende genoeg, om de Waereld met het aanweezen van zulk een Man gelukkig te maaken. Elk, die met een H 4 fcherp- 119  120 PETER PAARS. fcherpziend oog, de Waereldgefchiedenisféri overziet, moet uitroepen: Waar vind men den Held, die teflens zulk een verflandig Staatsman is? Men toone ons den Man, die met zo veele begaafdheeden bcfchonken werdt, welken bij anderen flegts gcdeeltlijk zijn aantetrcfïcn, en die 'nog dikwils met groote gebreken gepaard gaan! Wat onze Paars aanbelangt, naauwüjks zal men geloof kunnen flaan aan zijne groote deugden. — Doch, men leeze het berigt, het geen, door zijne vaderlijke Stad , zorgvuldig bewaard word. Daar zal men hem gepreezen vinden, door de zulken, die ooggetuigen van zijne doorlugtige bedrijven waren, — en dus is deeze zaak buiten allen kijf. Ik zelf heb zijn Dagboek gezien, het welk te Kallundburg in de zaal van het Raadhuis bewaard wordt. Dit Werk is door Peer Ruus, zijn Schrijver, opgefleld, evenwel heeft Peter Paars het, volgens zijn eigen goeddunken, veranderd en vermeerderd.Indien ik het waagen durf, om, als Kunst-  VIERDE BOEK. 121 Kunstrechter, op u, GeteerJen! los te gaan, dan dunkt mij heb ik billijke reden , om mij over u te beklaagen. Hoe zeldzaam houd gij u, bij het genot van zo veel goede dagen, bezig, om de bedrijven en noodlottigheden van zulke groote Mannen aftefcheizen? En waarlijk, men zou nog fteeds aan de levensloop van Paars blijven twijlfelen, indien mijn ijver niet, ter eere van dcezen Held, wiens voorbeeld zo veele verftandige lesfen aan de hand geeft, een menigte van gevallen en gewigtige heldendaadcn befchreeven had, waarin hij geraakte, of die hij ter uitvoer bragt. Doch laaten wij verder gaan! Wat gebeurde hem na dit alles? Hij wandelde met zijn Gezelfchap (allen in hun bloote hemd,) voort. Bijna den geheelen nagt waren zij bezig met het land te doortrekken. Lang na den middennagt hadden zij het geluk, om eenig dor rijshout te vinden, waarvan zij vuur maakten, ten einde zig eenigzins te verkwikken. Dit was indedaad een kleine troost in hunnen grooII 5 tcn  Ifla PETER PAAR g. ten nood, want zij waren door koude en. vorst alreeds half geftorven. Volgens het verhaal van Ruus viel er in dien tijd iets zeldzaams voor, waarin Paars zo veel genoegen vond, dat er vervolgens geen dag voorbij ging, dat hij er niet met een uitfteekend vermaak van fprak. Des daags na hunnen mars ontftond er een fchrikbaarend gerugt. Spoedig verfpreidde zig een Spookgefchiedenis door het geheele land. Een domme Antholtfche knaap zag hen 's nagts in 't veld gaan, in hunne witte hemden, Cwant de overige klederen waren hen afgeplunderd, zo als wij vermeld hebben,) en hield hen voor Spooken. De eenvoudige bloed werd doodlijk benaauwd; het ganfche Land verfchrikte en geloofde dit vertelzeltje zeer gemaklijk. De Landvoogd, offchoon een ftout, onverfaagd Man, werd echter indiervoegen beangst, dat hij daadlijk naar bed ging, en onder de dekens kroop. De Koster zag zijn Dienstmeisje, dat, volgensgewoonte, des nagts, in haar hemd bij  VIERDE BOEK* "3 bij hem kwam — en fidderde. 't Is een fpook, dagt hij, dat tijd en gelegenheid afgezien heeft, om mij des te heviger te kwellen. Een witte handdoek vervulde hem met fchrik en vrees. Zijn bloed ftol' de in zijne aderen. Bedreigingen noch befpottingen kenden hem tot bedaaren brengen. Hij was des nagts niet in de kerk te krijgen. Het misgewaad van den Priester joeg hem zo veel vervaarnis aan-, dat hij de vlugt nam. Wie moet de vrees van deezen verftandigen man niet belagchenV Zij echter, die weeten, hoe zeer de fchrik en de vrees ons treffen kunnen, en welke vervaarlijke uitwerkzelen eenSpookvertelzeltje hebben kan, zullen o-eduld met hem hebben. In alle andere gevallen was hij, volgens het getuigenis van geheel Anholt, een onverfaagd, dapper en ftout Man. De Heer Niels poogde een geruimen tijd voor de fchrik bevrijd te blijven. Ten dien einde las hij al de boeken, waarin van Spooken gehandeld word. Hij vond soed, om ftaal voor de deuren te leggen, & ver •  124 PETER PAARS. vermits door dit huismiddeltje de magt des Duivels verbrooken word. Inzonderheid wilde hij, dat men des nagts een Herken rook zou maaken van kaarsfenfnuitzel. Dit deed men weleer te Kage bij het zogenaamde Huiskruis. Al de Boeren zagen nu niet anders dan Spooken en kwaade Geesten; men hield het daarvoor, dat het geheele land door Boldergeesten en Kaboutermannetjes bewoond werd. Dikwils legde men de handen kruisgewijze over de borst. Men berookte de deuren en de wanden. De een vertelde, dat hij 's nagts, een blaauw vuurig licht gezien had. Een ander had een Spook CD Kóge, of eigenlijk Kióge, is een kleine Stad in Seeland, vier mijlen van Koppenhaagen. Over het zogenaamde Huiskruis van Kóge, heeft de Rcdikant B runsman een Werkje uitgegeeven, onder den tijtel van: Das gedngftigte Kdge. De bekende D°. Beckr maakt zig met 's mans vei haaien des wegens zeer lustig in zijne betoverde IFaereld, waarover de Heer BrunsmaN zo boos werd, dat hij, bij den tweeden druk van zijn verwonderlijk Werkje, in de Voorreden, D°. Becker niim m erg afciaalr, als of hij de Duivel zelfware.  VIERDE BOEK. 135 Spook door de wolken zien heen kruipen. Met de uitterfte verbaasdheid liepen zij naar den Priester. Ik, riep er een, heb het gloeijende helfche paard gezien. En ik de Bullebak! gilde een ander. En ik een onderaardsch Mannetje! O voegde de derde er bij. Ja! zelfs was er een, die, in zijn flaap, door een vloo geftooken werd, en zig verbeelde (+) door de hand (*) Die in de onderaardfche Bewooncrs geen geloof ftelt kan deswegcr.s d^ bewijzen zoeken, bij K i r c h erüs, SiMOS oe Vries en meer dergclyken. De Heer MatthesON beeft eene befchrijving uitgegeeven, betreffende een onderaardseh Klippenconccrt, de egth'eid zijner G;fehiedenis ftaaft hij met onwraakbaare bewijzen. Een Stadsmuzikant, naamlijk, heeft het zelf gehoord, en of men de verbeelding van deezen Kunstnaar vcrdagt mogt houden, brengt hij nog een OverftewagtHieestcr als oorgetuigen bij, en eindlijk, om de zaak wiskunltig zeker te betoogen, noemt hij een Generaal, die idit onderaardsch Concert zelf onderzogt en plegtige getuigenis d;r waarheid gegeeven heeft. Een zeer merkwaardig voorbeeld van foortgelijke wonderlijke inbeeldingen vind men in 't geval van Tij-, ftud, waar van de aanleiding deeze was: Een Prediker in Tijftad kreeg, in de voorige eeuw,den V'roo;  IO Allen ba- den vroomen inval, om zig zelf en Tijftad, door.een heilig bedrog, beroemd te maaken. Hij wjst eenige ligtgeloovige en zwaarmoedige Vrouwtjes in den waan te brengen, dat zij door den Duivel bezeten werden. Hij rigtede een Duivelvcrbeterhuis op, in den (maak van een Lazarushuis, werwaards hij alle zijne Bezetenen brengen liet; (want toen eenige weinigen geloofden den boozen Geest te hebben, hadden zij fchielijk een menigte Naarvolgers, terwijl de overigen, alomme en telkens, Duivels en Spooken zagen;) hij (telde vervolgens, zijne geestlijke kunstjes in 't werk en bezwoer de Duivelen, die in de domme Gemeente gevaaren waren. Na dit ambagt, met zeer veel voordeel voor zijn beurs, geöeffend, en al de bewooners van dien Oord in de uitterfte naarheid en bang. ften fchrik gebragt te hebben, ontdekte men eindlijk het bedrog, en heel fpoedig werden al de Duivels verjaagd zo dra als men het proces van den Prediker begon opte-' maaken. e (O De Nagtmerrie is thans een overbekend verfchijnzel. Volbloedige Lieden worden er wel het meest mede geplaagd. Zekerlijk befchimpt de Digterhjke Schrijver hier de onkunde van den grootten hoop, die in de zonderlinge werkingen der Natuur onervaaren, alles voor Spoo.  VIERDE BOEK. IVf I den en fmeekten zij zijn Weleerwaarden om een middel, dat goed was tegen de Spooken, en waardoor zij het helfche paard, den Bullebak en de Nagtmerrieverdrijven konden. De Heer Niels fprak daarop met ernst: Nu het ongeluk u treft zoud gij u wel willen bekeeren. Ja! en anders acht gij mijne vermaaningen niet, maar flaatze in den wind. Nü gij in nood zijt, roept gij, o Heer Niels! ach! help ons, anders fteeken wij den moord. — Kijk, zieje, dan moet uw Zielverzorger u helpen. — Het was veel zaliger voor u, dat gij uw leven verbeterde., gij onberaaden Kinderen! — Om uwen wil gaat dit Gefpook, waarvoor God ons bewaare, bij ons rond. Daar ftaat gij nu fnot en kwijl te huilen, en zoud u gaarne in zak en asfche krommen. Men kan er aan zien, wat gij indenfchild voert, 't Is waar, ik word zeer ligt door uw Spookerij en Duivelswerkingcn groeten. Deeze vooroor.' deelen zijn meest aan de Godgeleerden zelf te wijten, dl» er overvloedig aanleiding toe geeven.  128 PETER PAARS» uw lijden bewoogen; maar er is nooit dank bij u te behaalen. Ondank is fteeds het loon voor onze moeiten. Bedenkt ook, Zondaaren I wat dat Gefpook aankondigt ! — o! Leeft toch niet gelijk het redenlooze Vee! — maar altoos geeft gij ons flank voor dank. Nu ziet gij eindlijk, dat ik, toen ik u waarfchuuwde, de waarheid heb gefprooken. Nu is het gevaar daar! —i nu jaagt de Duivel met al zijn booze Geesten u uwe huizen uit. Ach! gij doet zo weinig goed aan uwen Priester. Gij bemint uwen Zielverzorger niet meer. Helaas! het is. flegts zeer zelden , dat hij een blijk van uwe liefde ontvangt. Gedenkt aan de dagen van ouds. Mijn Voorzaat, de Heer Christoffel, ontving op eiken Feestdag, drie, en zomtijds wel vier mark tot een offer. En gij, gij durft mij zes fchellingen in de hand Hoppen. Hoe zigtbaar is het verval in de zeden! Men kan ook duidelijk zien, dat er eene vermagering in mijn keuken komt. De zegen en het geluk vlieden uit het Huis, daar men niet meer, dan een vodzig twee-  VIERDE B O E Ki Ï2$ tweetnarks ftukje voor begraafnisgcld wil geeven. Hoe godlooslijk is dat niet gehandeld! Ach! met het Heiligdom durft gij ook.den fpot drijven! Gij denht in 't geheel,niet meer, om -in de Kerk te komen. Helaas! in ons Anholts Israël wordt het van dag tot dag hoe-langer hoe boozer! Hoewel het Kerligaan kan u en mij ook niet helpen, wanneer er geen trouw- doop. begraafnis- en offergeld opgebragt wordt. Ziet, om alle deeze zonden treffen ons de drukkende Landsrampen. Men hoort alle dagen niet anders dan van nieuwe ongelukken fpreeken. Dat de Spooken zig in 't larid laaten zien, is uw eigen fchuld. Ik durf het u rond uit zeggen. Gij kunt mij niet verwijten; als of mijn leer uit eigene baat voortvloeide. Neen! maar ik zoek u te bekeeren. Ik doe, in mijne heilige bediening, alles wat ik doen moet en wat ik doen kan. Maar gij kort mij alles af. Dit zijn er nu de gevolgen van. Wat denkt gij, dat ik van hem, die na mij Pfarheer moet worden, het verwijt zou I wil-  t3<5 P E T É R V A A R SI willen hooren, dat ik het vet van den al* taar gevaagd heb? en ziet daar, dit is het geene, het welk ik voor u niet verbergen mag. Is mijn predikatie u te fcherp? gaat dan heen en bekeert u! Den dorfchenden Os zult gij niet muilbanden. Volgt mijn voorbeeld, en dan zult gij welhaast verzagting in uw leed ondervinden. De werking deezer predikatie was, gelijk men gemaklijk begrijpen kan. De Spooken waren lelijke dingen, en de Heer Niels was een godzalig man. De liefde en ijver vermeerderden derhalven, en, welk een wonder! zij werden ook de drijfveeren van de Rijken. Deeze kunstgreep bragt den Priester niet weinig voordeel toe. Dus ftrekt het verdriet van den eenen tot vreugde en voordeel van den anderen. Maar, arme Priester! de fchrik zal u eerlang zo wel om het hart flaan als uwe Boeren , en wie zal u dan uit uwe dooling opwekken? Maar men zal u uitlachen. Waar'het bijgeloof heerscht, toont de Duivel  VIERDE BOEK. |jt rvel de grootfte werkzaamheid. — Maar de eenvoudigheid uwer tijden en zeden verontfchuldigt u. Veel geleerder lieden zijn door dit euvel befmet. > Het Volk van Peter Paars begon ook door angst bekroopen te worden. De arme Peer Ruus was geheel buiten zig zelve. Hij geloofde, dat de plaag, welke hen hier overviel, de ergfte van allen was. Ach ! aldus jammerde hij: nu zijn wij van allen troost verlleeken, en nu moeten wij ongewrooken fterven! — o! Welk een affchuuwlijk Land! — Spooken! — welk een ramp! — met de Geesten kan men geen lighaamlijken oorlog voeren! door het zwaard kunnen zij niet getroffen, en door de krijgslist niet verfchalkt worden. Toen onlangs de Korporaal naar een Geest fchoot, ftuitte de kogel op hem te rug (*), zo dat hij ter aarde viel, en den geest dagt te geeven. Hij zal voortaan zulk fchieten wel agterwege laaten. Nog jaagt het (*) Het is een bekende zaak, dat als men op eert Spoojt fdiiet, de kogel op de» Affchieter te rug kaatst. I %  Jga UETEB. ? A A R. S. het ongeluk door, even gelijk een Postpaard. — Overal zijn Spooken en booze Geesten, — en wij zijn zonderkamizoolen en rokken. Peter Paars echter hield zig kloek. Zijn Voorhoofd bleef ongefronscht, en zijn oogopflag onbedeesd. Het is niets, zei hij, om de Spooken te verdrijven. Neemt maar kaarsfenfnuitzel en fteekt dat in brand, geen Kabouterman of Spook kan er de reuk van verdraagen. Met vlaschzaat hebben de Spooken ook niet gaarne te doen: die dat in huis heeft kan wel gerust gaan flaapen. Men behoeft er flegts een handvol van op den dorpel te ftrooijen, dan is het geheele huis vrij; want geen Geest kan er binnen komen. Wil men, tot meerder zekerheid, er een weinigje koorn onder vermengen, dan zal, zo waar als ik leef, of ik laat mij ophangen, den Duivel en al zijn heir den moed in de fchoenen zakken. Want, weetje, hij heeft zijn huid al te lief, en neemt zijn corpus al te wel in acht. En op dat de Nagtmerrie geen vat op mij.zQU hebben, gaf de Sublïituut mij tot  VIERDE BOEK. 13$ lot raad, om des nagts de fchoenen verkeerd voor het bed te zetten. Helpt dit nog niet; zingt dan het Liedje, dat ik onlangs van Anne meester Peer geleerd heb O' Met de onderaardfche menfchen moet gij in goede vriendfchap leven, en met de Bullebakken ook. Waar deeze door het huis zwerven kunt gij veilig zijn. Zo dra een Geest een van deeze mannetjes ziet, (dat een zeer goed flag van weezens* is O fpringt hij daadlijk agter uit en neemt de vlugt. Men ziet hier uit, hoe gemaklijk eer» bloote vrees de menfchen verfaagd ka» maaken, — hoe loutere inbeeldingen hen pijnlijk martelen kunnen! Het geen de een waant te zien, doet reeds anderen ver- (*) Dit Vaarsje is als volgt: Jilarre, marre minde Est du her inde, Saa /kalt du herui. dat is: Lieve, lieve MarreJ Zijt gij er binnen, Zo bom er dan iat. I3  f34 PETER. PAARS. verbaasd ftaan, die niet flegts dat, maar nog oneindig meer gelooven te aanfchouwen. Weinigen worden er gevonden, die riiet door droomerijen en leugens eener verwilderde verbeelding de waereld en zig zelve bedriegen. Dus verbeeldde zig eens iemand, dat hij een fchip in de maan zagZijne buuren geraakten daardoor in opgetoogenheid. Zij bleeven ftaan; gluurden én gaapten; keeken en herkeeken, en weldra fpeelde hun aangevuurde verbeelding haar fpel; zij zagen meer dan den' eerften, en konden de zeilen, de touwen, de matroozen, de honden en katten, en al wat op het fchip was, zeer duidlijk onderfcheiden: niemand twijffe!de meer aan het fchip, om dat aller oogen het gezien hadden. Niemand zal mij tegenfpree- ken, dat dit Volk verdiende uitgelachen te worden. Onmooglijk is de verbijstering te befchrijven, die op Anholt alle hoofden en harten beroerde. Priester Niels was nu ook zo fterk met vrees bezield, dat hij drie dagen ftom was en geheel kragtloos. De dom-  VIERDE BOEK. Ï35 domheid van den Koster ging zo verre, dat hij, uit benaauwdheid van zijn leven, het befluit nam, om het Eiland te verlaaten. Deeze vrees echter verdween fpoedig; men lachte hen uit, en bijna werden zij het algemeene fpotwoord van het Volk. Paars daarentegen werd door de zijnen zeer hoog geroemd. Hij was de eenigfte, die geen vrees liet blijken. In alle deeze angftige beweegingen betoonde hij eene verftandige en koelbloedige bedaardheid. Hij beurde zig zelve op, en dit veroorzaakte, dat anderen insgelijks den moed hervatteden. Zorgvuldiglijk bedagt zijnde, om zijne reis voorttezetten, werd hij, op 't onverwagtst, daarin verhinderd, vermits hij met den Landvoogd in oorlog geraakte. Spreek, Zanggodin! wat heeft de grimmigheid van den Landvoogd doen ontbranden? — Wat vorderde hij van den Held? — En wat was de reden van deezen krijg? Paars bleef kloekhartig en grootmoeI4 digi-  I36 PETER PAARS. dig! —• kan de Nijd dit verzwelgen?Deeze Godin meende van fpijt uit h ar vel te fpringen. Zij herftelde zig zo goed zij kon, en vliegt naar Woldemar. Hoor eens, Heer Landvoogd! ze* ze tegen hem op een listigen toon; zijt gij dan fteekeblind geworden? wat kan de verbijstering niet verre gaan ! — wie zou liet willen gelooven? Gij laat u van dag tot dag van uw aanzien ontzetten. Ja! in naam zijt gij nog de Overigheid, maar anders ook niet: want Paars, die Vagebond, regeert wijd en zijd. Zal dan een zo achtbaare Magiftraat als gij zijt dergelijk eene trotschheid dulden? Zou men hem overal elders niet ten lande uitdrijven? Men ga waar men wil, maar nergens zal men den Man aantreffen-, die in dit geval ftil zitten, en zulk een eerroof -verdraagen zou. — Waak op, Woldemar! hervat den moed. Hoe! zou verachting, befpotting en verongelijking uwe edele ziel niet grieven? Neem uwe veiligheid , neem uwen rang en rtand in acht. Handhaaf toch uw ambt, anders gaat uw magt  VIERDE B O E fi. 137 magt verloeren. In deezen bedroefden tijd moet Paars immers het roer van Staat niet in handen krijgen? Gij echter zult, maar misfchien veel te fpade, ontwaar worden, hoe het zwaard, dat gij ter uwer zekerheid in handen hebt en bedwingt, in zijne handen zal overgaan, en u van bediening en leven berooven. Hij kan, met waarheid, zig aireede den trotfchen roem aanmaatigen, dat hij openlijk het Gerichte durft houden! Gij weet zelf, dat zijn eigen volk durft zeggen, dat hij geen Paars meer heet, maar dat men hem Heer Prefident! moet noemen. Waak op, o Woldemar! en verdrijf deezen flaap uit uwe oogen. Gij moet er met Paars een blaauw oog aan waagen. Doet gij dit niet, dan zeg ik u van te vooren, dat gij ambt en land zult moeten ruimen, en dat uw Landvoogdijfchap een einde heeft. Aldus fprak de Nijd, ten einde den goeden landvoogd, die bezemftokftijf van louteren fchrik zat, te verleiden. Door vrees, wraakgierigheid, zorgen fchaamte, verloor hij alle gevoel, werd hij doof, I 5 blind,  I38 PET E R, PAARS. Iblind, ftom en lam. Deeze ongevoeligheid begon, wel is waar, eindlijk te wijjken, maar de fpraak wilde nog zo fchielijk niet wederkomen. De kleur van zijn gelaat was aan zijn hart gelijk. Nu werd hij blaauw, dan geel, dan rood en dan weder wit. Eindlijk brak hij in woede uit. Eerst ftampte hij met zijne voeten. Toen vloog een wit ziedend fchuim, door de inwendige hitte veroorzaakt, hem ten neus en monde uit. Even gelijk een volle ketel water, (*) die fchielijk kooken moet, door den Kok op een vuurgloed van drooge rijzen gezet, eerst raast, dan zidderende opborrelt, tot dat het water zig aan den rand verheft; dan, door de hevigheid van 't vuur, plotsling vermeerderd : vervolgens een fpattenden damp 1 Magno veluti cum fiamma foiiore Virgca fuggeritur costis undantis aheni, Exfultantque astu latices; furit intus aqua vis, . Fumidus atque alte fpumis cxuberat amnis ; Ntc jam fe capit unda; volat vapor ater ad auras. V I R G. /Encid. Lib. 7-, v. 462——46°'.  VÏERDË BOEK." I39> damp opwerpt, en eindlijk fchüiménde overloopt, — alzo was ook Woldemar. Zijn hart, geweldig kloppende, deed zij» borst opzwellen ; zijn lighaam was in een fterke ridderende beweeging. Het vuur der gramfchap breekt door. Zijn ganfche lighaam fchijnt in vuur te ftaan. Zijn bloed kookt, en in zulk'een raazernij rent hij door huis en hof, even gelijk een' tol, waarmede de kinders fpeelen (*)' en die door hunne rustlooze hand met de zweep word voortgellagen, zo dat zij, tot hun vermaak, al draaijende loopen blijft. Zijn (tem klonk, in de ooren der omftaanders, even gelijk het -veréén'gd gefchreeuw van twintig Voorleezers. Hij flaatzig op de borst, en gedraagt zig als een Dolleman. Het onkruid, riep . hij, moet met wortel en tak worden uitgeroeid'. Koster Peer trad, tot zijn ongeluk, juist op dat oogenblik bij hem in huis. Zo (*; Ccu quondam torto volilans fub verben turb», V I R G. Mneii. Lib. 7. v. 378»  PETER PAARS. Zo dra zag hij den Landvoogd niet in zijn hemd herom fpringen, even gelijk een Bezetenen, die de gedoopte klokken hoort luiden, of hij verbeeldde zig een Spook te zien. Hij kon van fchrik op zijn voeten niet meer Haan blijven. Hij viel op den grond en riep: Weledele geftrenge Heer Spook ! wat nut zal het u doen, wanneer gij mij, een arme Dorpfchoolmeester, in uwe grimmigheid om het leven brengt? Ik heb niets gedaan, het welk billijk een zo groot Spook vertoornen kan. ■— Vol angst en met een beevende Item zong hij toen het volgende liedje, om het Spook te beweegen. Genade, o Koning van de Spooken! Wat heb ik, Geest! u toch misdaan? Uw gramfchap moet niet overkooken I — Och! zie mij toch zo fel niet aan. Voortaan, o Prefident der Schimmen! Doe ik uw lof ten hemel klimmen, Langs zangen op een hooger toon. Laat, Spookje lief 1 laat mij flegts leven J Dan word uw lof ftraks aangeheeven. Een heele huid zij flegts mijn loon. enz. Hij  VIERpE BOES. "H* Hij fprak vervolgens van den Priester, zaaklijk hier op uitkomende: Gij doet den Priester niet met al, eri deeze durft u echter alles onder des neus wrijven ! Die mag ubefchimpen en befpotten, en uit het land bannen. Des Zondags havent hij u, op een godvergeeten wijs, op den Predikftoel. Die magt neemt hij uit zig zelve, zonder dat iemand ze hem geeft, en dan lacht hij er nog om. — Kijk, Heer Spook! ik kom hier maar, om Jufvrouw Neeltje een les te geeven. Haar Vader wil hebben, dat ik ze zal leeren zingen! — maar, fpreektoch! als u zulks mishaagt, — dan is 't wel, dan zal ik heen gaan. — Ik fchat uwe gunst veel hooger, dan al het geld van de waereld. Hoe raazend dol de Landvoogd ook was, moest hij evenwel lachen, dat de vrees en de benaauwdheid deezen Man zo bijgeloovig maakten, dat hij knielende begon te zingen en te huilen. Hij verzogC hem op te ftaan. Vrees niets, zei hij tegen hem; u zal van mij geen leed gefchie- den. _ De  «4* * = T E R P A A ft/S. - De Koster werd niet weinig befchaamd, dat hij zig zo zeer bedroogen, en zijn ip- -beelding hem zulk een zette trek gefpeeld had. He! riep hij uit: gij zijt de Heer • Landvoogd ? wel hoe kon ik zo blind weezen! Met een ftond hij op; boog zig en , f.oop ftil naar Neeltje, om haar les te gee- „yen. i i Woldemar deed daadlijk zijn Raadslieden bij zig komen, en fielt hen alles voor, wat hij met fmart vernomen heeft. Hij •vertelt, hoe Paars, met zeer veel Volk in "t land viel; en hoe gedugt de magt is, aian wier hoofd hij zig bevind. De krijg, dus vervolgt hij, is derhalven onvermijdelijk. Nu heb ik u maar te vraagen, wat ons te doen ftaat, om den Vijand kloekmoedig uit het veld te liaan? ! Storck, zijn Secretaris, nam daadlijk liet woord. Heer Landvoogd! zei hij: ■.geloof mij, dat niemand door den oorlog trijk word. Wat zal het ons baaten, dat -wij ons zelf door den krijg gaan plaagen , -en dat we ons zelve alle rust en vrolijkheid ontzeggen ? Bedenk toch, Heer Land: 3 voogd!  VIERDE BOEK. 143 voogd! dat de oorlog geen kindérfpcl is. Helaas! hoe zal het ons vergaan? Zet uwe wraak paaien. Zie welke heerlijkheid U omringt! Is de rust en het gemak u niet veel aangenaamer? Uw fchoorfteen rookt fteeds. Uw melkpot kookt over. Gij hebt voor niets te zorgen, en lacht flegts om 't hoekje van den haart. Uw bed is altoos gefchud en gemaakt, en uw tafel gedekt, dikwiïs tot in 't midden van den nagt toe. Men kan u bij Koningen en Keizers vergelijken, die, wat het gemalc betreft,flegts Handwaterlangers bij u zijn» Zo dra gij des morgens in uw bed overeinde gaat zitten, dan maakt uw Vrouw zig ter uwer opwagting gereed. Kindïhebt gij wel gerust? vraagt zij met de grootfte tederheid. Gij behoeft haar niet eens antwoord te geeven. Zonder dat gij een woord fpreekt, ftaat op uw beddeftoel de brandewijn gereed. Gij drinkt uw glaasje uit, en zij fchenkt het weder vol. Terwijl gij nog ligt te flaapen, is zij alreeds van uwe zijde opgeftaan. Uw pijp is geflopt, en uw ontbijt bij de hand. Naauw-;  ,144 PETER PAARS; Naauwlijks hebt ge uw pijp uitgefmoofcr, of zij draagt het warme bier op. Zij lacht u eens aan. Gij drinkt, en zénd een glaasje naar binnen. Wilt gij u nog eenmaal op u rustbedde uitftrekken, dan draagt uw Vrouw zorg, dat u niemand wakker maakt. Dan moet een iegelijk zelf op zijn kousfen loopen, en geen mensch durft het in zijn gedagten neemen, om te niezen. Dus flaapt gij, tot dat de meid het tafelgoed brengt, en het fchel gelui van de middagklok u ontwaaken doet. Dan geeuwt gij; dan rekt gij u uit; ftaat op en gaat uws wegs. De Vrouw doet ijlings alles opdraagen. Zij mag niet traag weezen. Wanneer gij grooten honger hebt, dan bidden uwe kinderen flegts een zeer kort gebedje voor den eeten,zo veel te fpoedigerkrijgt gij de kost in 't lijf. Zijn uw armen en handen te vermoeid, om zelf toetetasten, dan fteekt uw Vrouw u het eeten in den mond. Na uw middagflaapje genomen te hebben, fpeeltgij, in vrede, een kaartje met uw Neeltje, en zijt gij dat moede; dan wordt Grietje bij u gebragt; deeze ': neemt  VIERDE BO*K. 145 neemt gij dan op uw fchoot en lacht en fpeelt er mede , en is deeze weg, dan komt uwe Vrouw u alreeds goeden avond wenfchen. Zomwijlen gaat gij eens uit vaaren. Is het rijden u nuttig, dan hebt gij uw paard: dit zien de Boeren gaarne; met den hoed in de hand, buigen ze zig voor u, hunnen Heer, ter neder, en gij wandelt in vrede. Verfpeel toch niet driftig deeze gouden tijden! De moeilijkheeden van den oorlog zijn ongemeen groot Telkens word gij in uwen flaap ge- , ftoort. Eer de zon nog opgaat hoort gij bereids het alarmgefchrei. Men klopt aan uwe deur. Het Volk begint te fchreeu- wen: Geef ons geld, Heer Landvoogd! Deeze klank verheugt u niet fterk. Zijt igij deezen van den hals, dan is de flaap evenwel verre. Een bange Adjudant i komt u goede morgen zeggen, en blaast 1! u dikwils den ongeluksduivel in de 00: ren. Gij fpringt ten bedde uit. Hoe! : vraagt gij; zijn wij den flag kwijt? Heer Adjudant! is dit berigt de waarheid? — i wat ftaat ons nu te doen? — wat kan K euj»  146" PETERTPAARS. VIERDE BOEK. ons dat gevaar beletten? Dan fchiet u geen tijd over, om te ontbijten. Gij moet te veld. Dit word zeer verdrietig voor uwe maag, die zelf dikwils een geheelen langen zomerfchen dag vasten moet, en eindlijk wenscht gij, dat gij in den flag het leven maar verliezen moogt.— Ik zwijg van de overige zwaarigheeden, die den oorlog verder vergezellen; hoe dikwils gij fmarten voelt, en hoe menigvuldigmaalengij klaagliederen zingt. Daar verliest gij een arm, daar eene hand of een voet. In 't kort, de wonden in rug, hals enkopzijn ontelbaar. Welk eenverfchrik1'ijk fpel is de oorlog! Dit alles zou ongetwijffeld des Landvoogds ziel getroffen hebben, waare hij door de Nijd niet al te zeer verbitterd geworden. De goede Storck had nu geen reden, om zig over 's Landvoogds te groote dankbaarheid, voor deeze lange redenvoering, te beklaagen. VJJF-  *4? VIJFDE BOEK. De oorlog was nu verklaard. De Raad was onvermoeid bezig met beraadflaan en overweegen, hoe en op wat wijze den krijg aantevangen, te verligten; en met het meeste voordeel te voeren, en er den zege en den grootften roem mede te behaalen. Men was ook bedagt, om een Veldheer te verkiezen. Een dapper Legerhoofd toch zal nooit het oogmerk misfen. Jens Blok werd ten deezen einde voorgeflagen. Hij fcheen de regte Man te weezen. Men verbeelde zig in hem den wensch van den Raad te hebben aangetroffen. Zijn dapperheid, moed en vernuft waren onuitputlijk, en op geheel Anholt was zijns gelijken niet te vinden. Schoon men hem Doctor noemde, was hij K a e.ch-  I48 PETER PAARS. echter niet meer dan een Baardfchrapper. Hij vermoorde 's jaarlijks, volgens zijne verpligting, ten minfte het twaalfde gedeelte van het Volk door zijn pillen; deeze bekwaamheid maakte hem den bul waardig. Hij verftond, gelijk andere Lieden van zijn rang, wel geen latijn, maar anders fcheen hij gefchapen te weezen, om Generaal te zijn. Kloekhartig doch met bedaardheid, bediende hij zig fteeds gelukkig van zijn pillen en zijn droppeltjes. Hij had wel, zo als men verhaalde , zomtijds eenige zonderlinge grillen, den Geneesheeren gemeenlijk eigen, met dat alles kwam hij echter voor als het gefchiktfte voorwerp, om in deezen oorlog gebruikt te worden. Niettegenftaande men befloot, om deezen aanzienlijken rang hem optedraagen, vond men evenwel goed, om te gelijk hem aantezeggen, dat Storck, met raad en daad, hem zou bijftaan. Blok was een dapper man, maar Storck was een verftandige Bol in de Raadsvergadering. Deeze keus was naauwlijks bij het Volk fee*  VIJFDE BOEK. 149 bekend, of het redeneerde er op zijne wijs, aldus over: Moet deeze het bevel voeren? Zal hij Veldheer weezen? Hoe kan hij daar verHand van hebben? Wie heeft hem ooit in het veld,— wie hem immer gewond gezien? De goede Storck, die hem met zijn raad moet onderfteunen, is niet veel beter dan hij. Wat voordeel zal de krijg ons aanbrengen, wanneer de Landvoogd een verkeerde keus doet? Het is mijn zaak niet de gevolgen aantewijzen, welken, door zulk eene verkiezing, den Lande berokkend worden. Ik moet vrij uit bekennen, dat het ons niet vrij ftaat, om de Overigheid in de kaart te zien. En wat is evenwel gemeener dan dergelijke redenen te hooren. Is het grootlte gedeelte deezer alledaagfche Rechters blind? want waar hebben zij verftand van? Het land is vol Staatsmannen, want onder de fmalle gemeente vind men beoordeelaars van ftaatszaaken, van oorlog en van vreede. Dik%vijls hoort men, met verwondering, de K 3 Boer  tgO PETER PAARS. Boer de krijgskunst aan den Generaal onderwijzen. Menig Veldheer mag geen eenen voetftap voortmarcheeren: deKleermaaker weet veel beier het l eger aantevoeren dan hij Men heeft het minde door/igt in zaaken, die men niet eerder kent, alvoorens zij gefchied zijn. Maar waarom begrijpen wij zulks toch niet? Dit behoort veelal onder de verborgen dingen , welken wij niet doorgronden kunnen. Is het geen dolheid, dat het Gemeen, onder de brandewijnsflesch zittende, zig verbeeld meester, in de kunst van regeeren te weezen? Een ambagtsman mengt zig niet in geleerde zaaken: hij weet, dat hij er geen verftand van heeft: wat heeft hij er derhalven mede noodig? Vordert men het van hem, dan erkent hij zijne onkunde en zegt, ik ben geen Prediker! ik ben een Burger, en niet meer. Met dat alles wil hij evenwel den baas in het ftaatkundige fpeelen. De Zwijnenhoeder Zal met kunst het moeilijkfte krijgsverïehilftuk oplosfen. Hij waant alles te kennen, en ziet het op zijne wijze in; hij vonnist  V IJ F P E BOEK. I51 mst over de gebreken, de pragt, de zwakheid en de fterkte. Een Vischwijf dringt tot in de geheimfle hoeken van het Staatskabinet door, en weet zig, als 't nood is, in haar weetenfchap te handhaven. Ongelijk beter en fpoediger dan Eugenius wint zij een veldilag. - Zo veel weetende, is zij flegts onkundig van de oorzaak, die haar zo waanwijs maakt. Doch laat ik tot den Landvoogd wederkeeren. De Gebeurtenisfen deezer oogenblikken zijn befchrijvenswaardig. De Landvoogd was geen kloekmoedig Held; hij was gemaklijk en lui; evenwel trok hij te velde. De haat, welken hem door de Nijd zo vergiftig was ingeblaazen, dreef zijn moed tot een raazend uitterfte. De ijverzugt van Blok werd hier doorgaande gemaakt. Heer Landvoogd! zei hij daarom: gij behoordet veelmeer er op bedagt te weezen, om u zelve als onze Overigheid beter in acht te neemen. Tot welzijn van het land behoort gij uw leven te bewaaren. Bedenk dat ons geluk van u alleen afhangt, en daarom , K 4 wat  l$l PETER PAARS. wat ik u bidden mag, fpaar toch uw dierbaar bloed. Niettegenftaande de Generaal heftig door de wangunst geplaagd werd, zag een iegelijk echter de waarheid van dit zijn gezegde in. Alleen de Landvoogd verwierpallen we'gegrondenraad. Het wraakgierige plan, dat hij ontworpen heeft, ftaat vast. Reeds was het bevel, om zig marschvaardig te houden, gegeeven. Straks ziet men man en paard te velde verfchijnen. Leer, Zanggodin! mij den echten toon! Hef aan, oKaliope! Befchrijfmij Woldemar van 't hoofd tot de voeten! Befchrijf mij ook de monteering en de toerusting zijner Legerbenden! Een kostbaar opgefierd paard, dat al briefchende daar heen fprong, droeg den edelen Woldemar in 't veld; vrolijk zij. nen Heer, en nog vrolijker van zulk een uitmuntend Krijgsheld te mogen draagen! Het overtrekzel van de zadel was van bruin rood leder. De zadel zelf van palmhout. Sierlijk pronkten de haanenveders op den bree*  V IJ F D E BOEK. Ifft breedcn reishoed, die pragtig, groot en fchoon rood, de.wijde vleugels uitzet, en naar alle vier de waereldoorden vrees en fchrik bedreigt. Zijn overrok was heerlijk hemelsblaauw, waaraan de glasknoopen vonkelden, die, op een weinigje na, al de Herren aan 's Hemels uitfpanzel verdonkerden. Zijne laarzen waren fterk i donkerzwart gelijk de nagt. Zijn gezondheid was van rood vlaggedoek, vuurig en fchitterende, ten einde aanteduiden, dat hem een heldenmoed in't hart woonde, die 's Vijands trotschheid te temmen wist. Op zijn linke zijde dreigde een fcherpe breede en zwaare hartvanger, alles wat vijandig onder zijn bereik zou komen. Geen Boer op gansch Anholt had ooit een dergelijk zwaard gezien. Men kon, als men er de handeling van had, en fterk genoeg was, er een paard in eens mede midden doorhakken. Zijn zwaare zwarte hairlokken hingen tot op zijnen gordel toe. . Maar wie is in ftaat, om al het heerlijke te befchrijven, het welk aan hem was? Zijne warme K 5 klee •  154 PETER PAARS. .kleeding kon hem overvloedig voor koude en vorst befchermen. Het was niet anders als of men den krijgsgod zelf te paard zag zitten. Pragtig en majestueus was hij in 't aanzien, even gelijk een groote, fterke ftier, wanneer deeze door klein vee, als fchaapen en lammeren, omringd word. Jens Blok daarentegen .was te berispen, hij zag er zo eenvoudig uit als een Kwaakersvrouw. Doch deeze dappere man, wist, dat de Vijand door geen pragt te overwinnen was. Daarentegen was hem bekend, hoe veel flegte klederen in dit geval vooruit hadden; hoe zij ter aanmoediging ftrekten, om niets te ontzien, en door dik en dun den vijand agter her te zitten. Zijn geweer was ook 20 fcherp als een fcheermes, zo dat hij zelfbij voorraad medelijden kreeg met de vijanden , die er mede doorgefneeden of fijn gekapt Honden te worden. Hij commandeerde de regte vleugel en verlangde niets vuuriger, dan naar den trommel , die de mars moest liaan. Hij ftelde zijn armee in flagorder, even ge-  V IJ E D E BOEK. Ï5S gelijk, in den ouden tijd , Alexander pleeg te doen. De Generaal betuigde ook al zijne dankbaarheid aan Alexander verfchuldigd te weezen. In zijn moedertaal was hij er ook een onvermoeid lezer van. De gevallen van deezen Held, weet men, dat door Curtius befchreeven zijn, en dat ze in de Jutfche taal onbekend bleeven, tot oD den tijd van Wijngaard C*> Men kan naauwlijks gelooven, hoe zeer de boeken, en vooral die der Ouden te vereeren zijn; hoe veel de lezers er uit keren kunnen , (f) die ze met vlijt dooibladeren! Ze zijn even gelijk een fpiegel, waarin de beeldtenis van groote mannen ons wordt voorgehouden: waarin wij da groote bedrijven befchouwen, die doorvlogten zijn met de gebreken, welken dikwijls de zwakke menschlijkheid verraaden. Men (-0 Wijngaard is de naam van den Deenlchen, Overzcttcr van Cuvtjus. (|) De Schrijve* geeft de zulken een welverdiende Breek, die zig verbeelden door liet leezen van Romans volkomen Staatsmannen en Generaals te kunnen worden.  W * E T E R PAARS. Men ziet en leert er uit, hoe deVeldheeren gekweekt worden,-wat hen doorlugtig, groot en verfchriklijk gemaakt heeft' De kunst van Steden te belegeren, van Legers te verflaan, en Landen te regee. ren, word er duidlijk in ontvouwd. De dappere Grieken bedanken u, godlijke Homerus? dat gij hen onderweezen hebt, om roem te verwerven, en groote Legers met een kleine magt te overwinnen en uit elkander te drijven. Voorzeker, men zegge wat men wil, zijn zulke boeken de Schooien der Helden te noemen. Blok had zijne Generaalsbekwaamheeden aan Curtius te danken. Uit boeken van dit foort was hij gewoon het beste en heerlijkfte te verkiezen. Dus las hij ook de bedrijven van Karei (*), en de krijgsverrigtingen van Sterkodder, die te gelijkertijd zes Reuzen, ter hunner fchan- de C9 Uier word op een Roman gedoeld, die op een zeer grootfehen en avontuurlijken trant, de bedrijven van Ka. rel den Crootcn befchrijft. Een finaak, die nog niet geheel u:t de mode is, wanneer men de kvensbefchrijvingen vau nog levende Vorftcn in 't licfct geefi.  VIJFDE BOEK. 157 de, overwon (*). In het werk van den Dcenfchen Schrijver Holger las hij zo ijverig, dat hij dit boek genoegzaam van buiten wist optezeggen. Hij wist een juist befcheid te geeven van Roeland, Balduin, Olivier, Ferakund, Burman, Angoulemus, Guerijn, Janemundus en meer van dat foort. - Hier uit bleek nu ten duidïïjkfte, dat het Volk een liegt denkbeeld van hem gevormd had. o! Welk een Generaal zal dat zijn! was de algemeene klagt, zo dra men vernomen had, dat de keus op Blok ge vallen was: Zal deeze den Vijand verflaan? Ei, ziet dien Veldheer eens ter deeg onder de oogen! Hij is zo dom als een os. Gisteren heeft hij nog met het fcheerbekken rond geloopen (t> 0 Mog- (*) Sterkodder is vermaard door zijne overwinningea op Helden en Reuzen behaald. Hij is een der oude Noordfche Helden. Saxo vertelt wonderen van dapperheid van hem. Vier, zes, negen Helden of Reuzen in eens te vellen, was voor hem genoegzaam daaglijks werfc. CD Q?0 tontkMt'grMit jwcni miti tarU fonahat. J U V E N A I*.  T58 peter paars. o Mogten alle Veldheeren door dergelijke fpooren gedreeven worden! Dat zij hunnen Ieedigen tijd niet verligtmisfen, of met het leezen van verliefde fentimenteele Romans, die hen verwijfd maaken, mogten verkwisten! mogten zij, even gelijk onze Blok, zulke boeken doorbladeren, die hen de deugden en daaden der Helden kunnen leeren. Zo dra des Landvoogds Vrouw en Dogter dat vernamen, waren zij niet weinig verbaasd. Deeze onderneeming, zeiden zij, moeten wij zien te verijdelen. Er zouden waaragtig! ongelukken uit geboo. ren worden. Ach! wij moeten er niet op vertoeven! wij moeten gaan,om een fpaak in 't wiel te iïeeken, Zij zagen hem reeds ftaan, met het zwaard aan zijne heup gegord. Straks vallen'zij aan zijne voeten neder, noemende hem niet anders, dan, Schatje, Bekje! Paaitje lief! Hondje, Boutje! enz. Zij fchilderden hem met al de kragt eener vrouwlijke welfpreekenheid, de gevaaien, aan welken hij zig ging bloot geeven. De  V ÏJ F D E BOEK. 159 De krijg was geen fpel; berouw en ellende volgden denzelven op de hielen. Zo hem een ongeluk overkwam, hoe wee zou het allen niet doen! en vooral behoorde hij in ernüïge overweeging te neemen, - dat hij, - Egtgcnoot, — dat hij • _ Vader — was. De Vrouw geraakte geheel buiten zig zelve vervoerd. Zij Hoeg op haar borst; wrong haare handen en riep: met u mnn Lievertjer mijn Lammetje! zal ik al mijn lust en rust en vreugde misfen. Maar te vergeefseh! alle traanen, zugten en klagten worden vrugtloos aangewend. Veel gemaklijker zou het gevallen hebben, om de woede van een wild Zwijn, om de raazernij van een Tijger te bevreedigen en te ftillen, en hen zo gedwee te maaken, dat zij bij ons in de keuken en in den hof blijven, zonder weg te loopen. Alle moeite was verlooren. De Nijd verharde hem, en ftopt hem ooren en mond. Even gelijk een geweldige wind, die van alle kanten opiteekt; een ftévigen Eik bedreigt en aanvalt; al donde-  I5<3 P E T È R P A A R 8. derende om hem heen ruist, en denzelven uit den grond poogt te rukken, doch te vergeefsch! vermits hij Hechts eenige takken en bladeren verbrijzeld (.*), even kragtloos was ook de /mart en het hart doorfnijdend Ach! van des Landvoogds Bijflaap en zijn lieve dogter Neeltje. De ongemakken van den Oorlog deeden hem niet affchrikken. Het kon den feilen ftormwind gelukken, om den ftam des fterken booms nederwaards te buigen, zo dat zijn top de nederige aarde kuschte, en de takken, door de felle fchokken, werden afgeknot; maar de wortel bleef ongerept, deeze bleef onbeweeglijk ! aldus verging het ook deezen edelen Man. Er drong zig wel eenig vogt in zijn oogen, toen zijn Vrouw en Dogter als in haare traanen te veritikken fchee- C9 Sed nullis ille tnoyttur Fletibus, aut yores ullas traiïabilis tüdit, 4c yelut annofam valide cum robore querrum. v I R c. Mntid. Lib. 4. y. 438, 439, 44B .  V IJ F D I BOEK. XÖX i ftheenen; — maar zijn voorneemen bleef i onverwrikt. Zijn groot hart was aan eer». I1 rots gelijk, het liet zig door zugten noch I voetvallen in 't minst niet beweegen. Nog voor den afmarsch liet de Landvoogd den breeden Raad beleggen, ten ; einde aan denzelven voorteftellen: of het i niet beter ware, om pas na eenige da; gen, wanneer men meer verfterking zou I ontvangen hebben, den Vijand te gemoete te trekken? men kon binnen zeer korten : tijd een boot naar Lesfóe O afvaardi- ■• gen. Dan, de Generaal had geen ; fmaak in dit voorftel; hij dagt, dat zulks ] flegts verfpillen van den kostelijken tijd ■zou weezen, en verlangde niets vuuriI geri dan om maar te midden in den flag te moogen zijn. Neen! neen! riep hij derhalven, wij moeten ten eerften voort! wij moeten dag en nagt met een gefor- ceer- C) Lesfóe, door de Aardrijksbefchrijvers gemeenlijk, doch ten onrechte, Lesfow genaamd, is een klein Eiland, niet verre van Anholt, naar de zijde van de kust vau Judaud .gekegen. t  IÖa PETER BAARS. ceerden mars liet naar den vijand zet■ten. Echter vond hij goed, dat men, om wel onderrigt te worden, hoe het met den Vijand geleegen ware, men Spionnen zou uitzenden. Men volgde zijn last, en terwijl het Leger voortrukte zond men vier mannen vooraf, die kundfchap moesten gaan haaien van het getal en de fterkte der vijanden. Wij kunnen intusfchen niet ontkennen, dat de Landvoogd op't punt ftond, om den moed te verliezen, niettegenftaande hij voor het uitwendige, zig zo ftout en dapper gedroeg' , als of hij den Vijand alreeds verflagen had. Maar wie is in ftaat de befchaamdheid te befchrijven, welke hen allen overdekte, toen zij hunne Vijanden aanfchouwden? In fteede van ftrijdbaare Legerfchaaxen, zagen zij eenige naakte, fchamele jmenfchen, die, welverre van zwaarden, fpiesfen en andere krijgsgereedfchappen bij zig te hebben, met hun allen zelf geen knipmesje of bakerfpeld bezaten. Om evenwel een groote vertooning te maaken, deed  VIJFDE BOEK. I63 deed de looze Landvoogd allerwegen verbreiden, dat de Vijand een verbaazende groote raagt bij zig had gehad; dat hij op de aannadering van het Staatsleger, door piotslijken fchrik bevangen, oogenbliklijk de. vlugt genoomen had, om den ftrijd te vermijden. —— Thans fchreeuwde men. Victoria! en beroemde men te zegepraaien, fchoon er geen Vijand geweest was. Woldemar zond nu daadlijk agt zijner Anholtfche mannen naar Paars, om hem kort en zaaklijk te beduiden, dat galg en rad voor alle die geenen gereed Honden, welken zig niet daadlijk aan hem overgaven.. Paars evenwel was door geen vrees te treffen, noch door enkele dreigementen te verfchrikken: hij wilde zig in 't eerst niet vernederen, om de knegt van den Landvoogd te weezen. Gij behoordet u te fchaamen, zei hij tegen zijne onderhoorigen: dat gij zo bang zijt. Onze zaaken ftaan nog zo flegt niet. Men moet eerst alles in den Raad overleggen, en onderL a zoe-  '264 PETER PAARS. zoeken, wat ons in dit geval het best te doen ftaat. Zo dra Niels, de Kok, de woorden van Raad; overleggen en onderzoeken hoorde, verbeelde hij zig van airede den Beul en het blok te zien. Hij vergrimde zig op nieuw. Een Raad, dagt hij; dat zal zekerlijk weer een Krijgsraad weezen! en dat onderzoek zal andermaal vast op mijn huid weer ter neder komen. Het best van allen zal zijn, om mij hier zo fchielijk en zo verre van daan te pakken, als maar mooglijk is. Dus denkt hij, maakt een fluipert, en gaat ter vlugt. Dit ongelukkig toeval echter ging Paars niet zeer ter harte. Geen onheilen of rampen konden den Held verfaagd maaken. De valschheid en ontrouw, (fprak hij flegts) blijven niet ongeftraft. Geduld ! wij zullen daarom nog niet in de gevangenis komen, offchoon onze talrijke en magtige Vijanden ons bedreigen. Kijk! ïk ben niet bang. Ik ben geen Liefhebber, om mijn hielen te laaten zien. Het voorftel van Woldemar beleedigt mij. — "* • Ver-  VIJFDE BOEK. l65 Verfaagde Zielen! neemt gij het .aan! maar ik, ik zal, potboonen! tot den laatften man mij verweeren, en mijn bloed voor het Vaderland doen ftroomen! De dappere Paars nam dus het befluit, om zig nooit aan den Vijand overtegeeven. Zijn onverfchrokken heldenmoed zou zijn eer, zijn vrijheid en zijn leven zeer wel weeten te beichermen! Even gelijk een wild Zwijn, dat zig door geen gefchreeuw laat verdrijven, noch voor Honden of Jaa- gers vlied; dat onvenaaga, mei fchreeden, voortftapt, en alles wat wederftand dreigt te bieden, ter nederfmijti dat boom en wortel zelf uit den grond rukt, en fchuimbekkende en woedende, de honden en ijzers aangrijnst, zonder ze te vreegen , __ even zo ftout en moedig was ook mijn Paars , mijn dappere Held , in de gevaaren, die op hem aanrukten. Ruus echter begon den moed te ontzinken. Men kan geen wederftand bieden! zei hij op een lafhartigen toon: Zo wij ons niet overgeeven, dan zijn wij er veel erger aan toe. Wij zelf geleiden u zonL 3 der  IfjO* PETER PAARS. 'der eenig vertoef derwaards! Hoe komt het u in den bol ? Hemel! wanneer de Landvoogd ons belegerde? ons infloot? Zou hij dan zijne getergde grimmigheid geen vrijen teugel vieren? Zou zijn ontfrooken toorn zich nietgloeijende boven onze hoofden verheffen,en, donderende nederdaalende, ons verbrijzelen en verfchroeijen, even gelijk een ftuk kalfsvlecsch in een glasoven? Ons ontbreekt alles! wij hebben geen proviand, geen ammunitie noch wapens. Paars kon het Volksoproer, (het welk hier op ontftond,) niet langer tegenftaan, en zag zig eindlijk gedwongen, om zig aan den Landvoogd gevangen te geeven. Wie is er beftand tegen de woede en raazernij der Volksoproeren? De vertwijffeling zal ze mooglijk tegen durven ftaan , doch vrugtloos waagt zij zig met dezelven te beftrijden. Zij zijn aan een doorbreekende en bulderende, en alles verzwelgende zee gelijk, die men te vergeefsch, zelf door de vlugt, poogt te ontwijken; die ons agterhaald en bedelft. Had  VIJFDE BOEK. '167 Had Cajfar zelf zig moederziel alleen bevonden, hij zou wis en waaragtig als een fnotjongen gaan loopen hebben. Alexander zou zijn agterfte in zijn arm hebben genomen, en de onbewoonde hei •opgegaan zijn. Had de Vijand de vermaarde Helden Luxemburg, Turenne, Eugenius, Condé en foortgclijken, zonder eene armée agter zig gevonden, ^ hij bad hen allen met verachting aangezien, even als waren zij mannetjes van ftroo geweest. Alle de Griekfche Helden, en Oudroomfche Burgemeesters waren nooit door de vermaardheid vereeuwigd geworden; waren zelf kleine Geesten geweest, bijaldien zij, door eene onverftandige woede gedreeven, zig geheel alleen tegen ganfche Legers hadden willen verzetten. Het zijn de Dwaazen en Dollen, die met den kop tegen de muur loopen! Men laat hen loopen, en men lacht ze uit. Zij fpeelen doorgaands een treureindend blijfpel. De verftandigen fchikken zig naar den tijd, en geeven toe aan de overmagt der Sterkften. De dolle woede is geen L 4 dap-  It58 PETER PAARS. dapperheid. Dit waren de grondregels van onzen Peter Paars. Hij wist het verpletterend,geweld te ontwijken. Zeifin zijn nederlaag was hij waardig bij de groote Helden vergeleeken te worden. Thans ftond het gefchanen als of alle ellenden en rampen zig over zijn hoofd zouden uitftorten. Hartzeeren, gevaaren en nooden prangden en omringden hem, en nergens was er voor hem goeden raad te vinden. Hij was arm, naakt en volftrekt weereloos! — wat befluit ftond hem dan anders te neemen, dan zig aan de woede van den Landvoogd overte^eeven? Venus echter, ziende hoe zeer de Nijd den dapperen Paars vervolgt, is daadlijk ter zijner befcherming vaardig. Zij fprak, met verontwaardiging, bij zig zelve: Wat is er nu eindlijk van mij geworden? Ben ik dan geen Lid meer van de Compagnie der Goden? Ben ik Venus nog? Ben ik het zelf? — Ik, die door zo veele befpottmgen en fmaadheeden ten allerdiepflen' vernederd word? _ Ik heb immers voorbeen, (ten minften zo als de Digters zingen,)  'VIJFDE BOEK. l6"Q gen,) de groote raagt van Juno, met wei» nig moeite in teugel gehouden? Deswegens word mij nog den lof, de roem en wierook toegebragt! en zou ik dan de Nijd niet op eene gedugte wijs tegenftand kunnen bieden? Ja! verachtlijke Vijandin ! ik hoop u eerlang verdelgd te aanfchouwen! Gij zult mij haast als de Dogter van Jupiter leeren kennen! Gij zult weeten wie ik ben! Ik, die al overlang door de Godinnen, de opperde Godin genaamd ben! Die, door den raad der Goden, door mijne fchoonheid en pragt, zedert onheuchlijke tijden, de geheele ademhaalende Waereld mij onderdaanig gemaakt heb! — Wie zou mij verder den verfchuldigden eerbied willen betoonen, wanneer het kennelijk werd, dat zelf eene Invidia zig tegen mij durfde verheffen? — Welk een verdriet veroorzaakt mij dit helfche Wijf niet? Nooit was de Godin Venus zo hevig vertoornd geweest. Zij nam een heilig voorneemen, om deeze haare Vijandin den gedugtften oorlog aan te doen; om haar Rijk L 5 niet  ï?o peter paars. niet zo zeer te overwinnen, als wel gansch en al te verdelgen. Uit een zwoegend reikhalzen naar den krijg was zij naauwlijks kenbaar meer. Die haar gelaat zag, vreesde, en meende in haar Bellona zelf te aanfchouwen. Toen de Goden zagen, dat de Godin der liefde, dat Venus, (anders niet dan de vermaaken der wellust bedoelende en naarjaagende,) thans op oorlog bedagt was, en naar het zwaare ijzeren harnasch greep, daar zij, in den Troijaanfchen krijg, in haare traanen fcheen te zwemmen, meenden zij van lachen te berften. De Dogter van Jupiter, riep men, laat zig om een wisfewasje totgramfchap vervoeren! . Men kende haare ligtveran- derlijke geaartheid, die zij ook zeer fpoedig deed blijken. Het ging haar, zo als het doorgaands alle andere goede Vrouwen en Meisjes vergaat, die door drift en gramfchap in beweeging worden. Dikwerf word men huiverig wanneer men de vrouwlijke woede in haar geboorte belchouwt! men valt fchier in het denkbeeld,  VIJFDE BOEK. ï7t beeld, dat ftroomen bloeds de gevolgen deezer dreigende grimmigheid zullen weezen! Die de Vrouwen niet kent, ziet,met verfchrikkingen fiddering hunne vuisten opgeheven ; hoort hun donderend dreigen; ontwaart den blikfem hunner oogen, en verwagt een aanval, een Leger van Amazoonen waardig! dit alles echter heeft dikwils geen ander gevolg, dan de fprong van een muis in een meelton heeft, — die elk een weet, dat zelden doodiijk is. De Vrouwen worden ligt in vuur en vlam gezet, maar worden ook fchielijk weder zo koud als ijs. Haar moed Hijgt ten toppunt, maar daalt ook rasfcher als een Matroos die uit de mast valt. Voorbeelden van dit foort zijn er in overvloed. Men vervoege zig flegts op de vismarkt. Eveneens verging het heden ook de Koningin der Verliefden. Dat eerfte vuur dcrhartstogt vernaauwt: een zagter aandoening maakt zig meester van haar hart. Zij gevoelt zelf dat zij Bellona niet is. De woede wordt onderdrukt. De Nijd werd ook  17* PETER. PAARS. ook gemaklijker door list te ondergebragt. Kupido werd gehaald. De kleine jongen kwam gezwind voor den dag fpringen. Hoor! zei Venus tegen hetblinde Wigt: fpoed u heen! vlieg fchielijk naar de Doter van Woldemar! zet haar jeugdig hartje in brand! betover haare zinnen en gedagten! Gebruik al uw kunst in het fpannen van uwen boog. Gij moet bezorgen dat de jonge Jufvrouw ten allerfpoedigfïe verliefd worde! Kupido volgde het bevel zijner moeder: hij fchoot zijn fcherpfte pijl: het Meisje kreeg er zulk een ftoot mede, dat zij van het ledikant tuimelde, en haar hooren en zien.dagt te vergaan. — Langzaam kwam zij bij; floeg de kwijnende,maar brandende oogen in de rondte; gevoelde iets aartigs, door haar ganfche lighaam, dat zij geen naam wist te geeven, en het welk Wij verder niet befchrijven durven. Eindlijk begon zij te zugten en riep: o Hemel! ach! waar ben ik? — welk een ongemak is mij deezen nagt overkomen. — De gloeijende liefdepijl heeft mij dood-  VIJFDE BOEK. 'doodlijk getroffen! — Ach! wat zonde heb ik toch bedreeven, waarmede ik dit verdiend mag hebben? Wreede Kupido'. belaagt gij mij dus vroeg! Waarom verwond gij mij? welke potfen zijn dat? Ik ben nog maar een kind; naauwlijks vijftien jaaren oud. Met deeze en dergelijke klagten Heet het arme Meisje den geheelen nagt. De jonge Jufvrouw voelt een brandend verlangen naar iets, - dat zij geen naam kan geeven, — naar iemand, dien zij niet kenr. _ Eindlijk fchiet haar te binnen, dat het voorwerp haar dwingende begeerte, veelligt Peter Paars, de Gevangene van den Landvoogd, weezen kon. Zij valt in een fluimering en droomt van hem. Tederlijk ziet zij hem tot zig komen. Zij verbeeld zig aireede de vlugt met hem genomen te hebben. Deeze droom werkt meer uit dan zelfde magt van Kupido. De Vreemdeling Peter Paars werd onder haar liefdejuk gebragt. - MaarNeeltje! lieftallig Meisje! uw wensch zal door zulk een einde geenzins bekroond worden. Thans  17-f PETER PAARS. Thans verfchijnt haar Moeder. Zij valt haar te voet; kuscht haare handen en bid : Toon mij hem! — Ik wil, — ik moet Peter Paars zien! — De kragt, nadruk en welfpreekenheid, waarmede zij dit zeide, is onbefchrijflijk. Moeder was genoodzaakt; om met haar in de kamer van Peter Paars te gaan. Naauwlijks zag Neeltje hem, of haar hartje begon geweldig te kloppen: of dit evenwel liefde was, kon zij nog niet zeggen : zij wist enkel en alleen van wien haar die hartewond kwam. Ik waag het niet een fchets te geeven van de fchaamte en maagdlijke ontevredenheid over zig zeive. Zij dwong zig zelve om te fpreeken. Gij behoeft, dus zei ze tegen hem: voor ons niet befchaamd te weezen, om te vertellen, hoe gij, tot heden toe, door uw Noodlot gefchokt en geflingerd zijt geworden. Dit verhaal zal ons ten troost verftrekken. De kreeftengang van uw geluk gaat ons ter harten. Wij gevoelen fmart bij al het geene gij gevoelt. Verhaal ons uwe gevallen! helaas!  V IJ F B E BOEK. 175 laas! hoe diep deelen wij in uwe rampen ! Dit zeggende reikte zij hem een ftoel aan; zij boog zig; kreeg een kleur tot over haar ooren toe, en zettede zig naast hem neder. Moeder en Dogter ontwaarden een brandend verlangen; wenfchende dat Paars zijn verhaal fpoedig mogt beginnen (*). Thans Haat hij de veelzeggende oogen ten hemel. Zijn boezem loost de diepgehaaldfte zugten. Hij fchijnt te waggelen. Hij wend zig af. Eindlijk herfteld hij zig als 't ware met geweld, om het volgende te zeggen: Geloof mij, mooije jonge Jufvrouw! een ongeluk zo groot, zo teisterende en balftuurig als het mijne, vind gij in geenCronijk befchreeven, — is nooit gehoord Ct): Laat (*) to»ft'««K n^nes, intentiqtte ora tenehtnt. V I R O. JEneid. Lib. 2. V. \1, (f) Infanten repna jubes renovare dolorem. Ibid. V. 5t'  ?7<5 PETER PAARS. Laat ik u bidden en bezweeren, bij al* les wat u dierbaar en heilig zij, om mijne boezemfmarten niet voor uwe oogen te ontdekken. Waartoe op nieuw mijne wonden openterijten? Het eenigftedatikukan zeggen is, dat ik de rampzaligfte derftervelingen ben. Daar zij hem evenwel op nieuw, en dat wel in zeer beweeglijke termen begonnen te bidden, om de hartfeeren uit zijnen boezem in hunne voorfchooten te willen uitfchudden, zo rees hij eindlijk overeinde, met een zigtbaare droefheid, en fprak als volgt. Ik zal de eer hebben u te zeggen, mijn lieve Vriendinnen! dat te Aars mijn Bruid, mijn lieve Doortje woont. Zij is in fchoonheid aan Venus, en in deugden aanAftrea gelijk. Vier jaaren zijn er reeds verloopen, dat wij elkander niet gezien hebben. Om die reden ziet men fteeds haare oogen vol traanen. Voor eenigen tijd heb ik mij, door haar bidden en lamenteren laaten beweegen, om deeze allerbeste en allerlieffte,Bruid- door mijne tegenwoordig. heid,  V IJ F D E BOEK. 177 heid, een nieuwen troost te fchenken. Ik i ging te fcheep. o! Ware dit Jagt mijn doodkist geweest, hoe vrolijk zou ik thans van mijnen arbeid rusten! hoe verre zou ik heden van allen angst verwijderd weezen. — Maar helaas! mij zal geen geluk gebeuren. Te vergeefs tragt men zig tegen het noodlot aantekanten. Het bragt mij hier in een ver en vreemd gewest; waar men mij fmaadlijk den dood bedreigt. Naauwlijks kon ik Kallundburg van mijn Jagt meer aanfehouwen, of men zag in de lugt een klein wolkje opdrijven, dat fchielijk zig wijd en zijd uitbreid , en eerlang het licht van zon, maan, en fterren bedekt en verduistert. Een felle orkaan ontftaat er: de zee begint te raazen, te bulderen en te woeden, zo dat wij allen Honden te fidderen en te beeijven, als houten zaagemannetjes. De baaien floegen over en in het fchip, zo dat I ik tot op mijn hemd toe nat werd. Moeder en Dogter konden nu langer hunne traanen niet inhouden. De Landvoogdes inzonderheid werd bijna zo nat M vap  ■ I «73 PETER PAARS. van 't fchreijen, als Paars van het overftelpende Zeewater. Zij gaf aan alle oude Vrouwen een verheeven voorbeeld van vogtige weekhartigheid. Zij weende altoos wanneer er een koe of varken geflagt werd. Zelf huilde zij hard op, wanneer zij flegts een paard zag beflaan. Deeze goede Sloof was, wat dit geval betreft, de kroon en luister van alle weemoedige Besjes. Dikwijls zei de Landvoogd tegen haar: Ach! mijn Barbara! jnijn Bekje! hoe komt het toch, dat gij zo wateragtig zijt? (*) Thans was het niet te verwonderen, dat zij haare traanen niet wederJiouden kon. Wie zou geene dikke oogen huilen, op het hooren van zulk een bitter lijden en folterende wederwaardigheeden, als Peter Paars op zijne reis onderging, in zo veel ftormen, oorlogen en doodsnooden ? INa dat zij zig allen een weinig van de uit- C*) Mntndum est) unit Uk oculis fuftcerit humor. J U V E N. ïSdf. lo. v. 3a»  VTJFDE BOEK. 179 ■uifberftende droefheid herfteld, en hunne traanen met eenige douzijnen neusdoeken afgewischt hadden, vervolgde Paars aldus zijn verhaal: Bij mijn ziel! gij moet mij op mijn woord van eer gelooven, dat de ftorm bijster groot was. Ik fpreek niet figuurlijk noch bij vergrooting; maar men zag geene zeegolven meer, maar onoverzienlijke waterbergen. Dan fcheen het of wij door de fterren heen in de hoogte gefmeeten werden; dan daalden wij weder zo diep in den afgrond, dat wij ons verbeelden bij de Antipoden uit te zullen komen. — Ja! kijk;, dat wij ondervonden en gezien hebben, is te mooi om gezweegen te worden. Met fiddering en afgrijzen, met doodsangst en knellende zielsbeklemdheid zag ik een zeebaar hemel waards vliegen, zij floeg aldaar tegen een fter aan, dat ik mij verbeelde, dat de fter aan fpaanders geraakte, maar, ja! de fter wist er al zo veel van, als een Brandersmof van een glaasje jenever. Ik dagt niet anders of de golven floegen den hemel zijn oogen M« uit.  l83 PETER PAARS. Waereld regeeren. Het kleinere gefternt, dat airede den Wagen aanfehouwt, verbleekt; word moede; fiddert; verbergt zig en vlied (*). De zwartgevleugelde, de donkere nagt word genoodzaakt de ïeis aanteneemen: Hij breid zijne vleugels ten westen uit, en fnelt van het eene halve Waerelddeel naar het andere. Alles, wat de ftervelingen beguichelt en beangftigt, alsdroomen, fpooken, nagtmerrien en foortgelijlcen, ontvlugten hunnen gedugten vijand, den helderen zonnefchijn naamlijk. Onze nagtklugten zijn uitgefpeeld! riepen de geesten der fchrikbaarende duisternis elkander toe. Wij moeten met een geforceerde mars naar onze holen fnellen; want bij den helderen dag durven wij niet uitkraamen. — Met één woord, om het in goede, verftaanbaare taal f>) Ecce vïgll rutïlo paufecit abortu Purpureas aurora fores, & phna rofarum Atria. Dijjigiuitt flella ——— O V I D. Metam. Lib. a. v, 112—'114'!  (ZESDE BOEK. 183 taal te zeggen: het was reeds volkomen dag, en de zon fcheen helder, toen Paarsnog Hiep. Hij fnorkte , dat alles rilde entrilde. Het ganfche huis wedergalmde van zijne ademhaalingen. Hij droomde vervolgens. Hemdagt, dat er een gansch Leger in het flagveld voor hem ftond. Hij maakte zig vaardig, om er met alle menschmooglijke dapperheid op los te gaan. Zijn verbeelding werkte zo fterk, dat hij vermeende op den Vijand te moeten aanvallen, zo dra hij den trommel hoorde roeren. Maar, goede Hemel! welk een ongeluk! — Wij moeten het zeggen, in weerwil der wenken, die ons van de Hoven en de Zaletten gegeeven worden, — neen! Stervelingen! neen! ten gevalle eener te vergedreeven wellcevenheid, zullen wij u deeze gebeurtenis niet onthouden, of dezelve verminken. Wij zullen regt door zee gaan en de dingen bij hunne regten naam noemen. In het zelfde bed, waar onze Held (liep, Hiep ook Peer Ruus: deeze liet, bij louter ongeluk, juist op dat tijdftip, een zo M 4 te  tBj- PETER PAARS. hevigenwind, dat er het ganfche huis van Beefde. Nooit was er op Anholt, en vijftig mijlen in 't rond, een foortgelijken wind gehoord of gelaaten geworden. Even gelijk de zak van Éöliis, die uit eenosferuhuid gemaakt was, en welke Ulysfes op zijm. "eis met zig voerde, (zo als Homerus ons vertelt,) welke zak met poè'tijfchen wind gevuld was, en door het Scheepsvolk als een pakje van groote waardij befchouwd werd, waarom het te raade werd, om, terwijl Ulysfes fliep, .den vermeenden fchat te befchaaren. Men opende de zak! — maar, hemel! hoe ongelooflijk zal ons dit verhaal fchijnen ! — de winden berfteden met zulk een dol en toomloos geweld, uit deezen zak los, dat men niet anders dagt, of deWaereld zou vergaan! — even alzo was het ook geleegen met den wind, die, gelijk wij gezegd hebben, bij ongeluk het gedarmte van Peer Ruus, op een kraakenden dondertoon, ontfnapte. o! Waarom ben ik geen Poëet! zo als er duizenden zig verbeelden te zijn! . waar»  ZESDE BOEK. I85 waarom ontbrand dat vuur niet in mijnen boezem, bet welk zo veelen in ligte laaije vlam zet, — zo ze ons vertellen? Waarom is het mijn zwakke veder ontzegd, ora zo hoog te vliegen en zo fchoon te fchilderen, als meest alle de Heldendigters hunne Leezers poogen optedringen, dat zij doen zullen? — 't Is waar, het onderwerp van mijnen verheven zang zou een wind weezen; maar aan hoe veel nietiger dingen hebben groote Geesten en hemelfche Zangers niet te meermaalen hunnen tijd, hun papier en hunne kunst verfpild? Deeze wind was zo hard, dat onze Held er door in de maaling geraakte.' Droomende geloofde hij den trommel alarm te hooren Haan. Hij fprong op, en begon op eene afgrijslijke wijze te fchreeuwen. In een woedenden toorn, — en vertoornder kon Hektor voor Trooijen niet geweest zijn, — rende hij, even gelijk een dol paard, in de rondte. In zijnen geweldigen vaart liep hij tafels, ftoelen en banken om verre. De mutfenbol van Neel. tje greep hij met een helfche raazernij, in M 5 de  ï86 PETER PAARS. de handen. Hij verbeelde zig dat het Niels, de Exkok, de Verraader was. Zijn grimmigheid fteeg tot een uitterfte. Hij nam den mutfenbol met een ïjvergloed, die eenen Alexander onfterflijk zou gemaakt hebben; floeg er een paar bükfemende oogen op, en rukte, en fcheurde en tarnde en beet deezen gewaande Vijand in duizend ftukkcn. Peer Ruus, door dit geweld wakker geworden zijnde, bejammerde den dood van den cardoespapieren mutfenbol, en vreesde te recht, dat zij de fchade zouden moeten boeten. Paars was niet anders dan een Leeuw, die in kragten geen wedergade heeft, en in de kudden vallende, alles rooft, wat onder zijn bereik komt: die kalven, koeijen, llieren in zijn woede aanvalt en verfcheurt, en in die raazernij zelfde ingewanden opflobbert. Even eens was Paars inzonderheid ten opzigte van Neeltjes mutfenbol; — dezelve werd op gelijke wijze van een gereeten. — Helaas! geene onzer Leezers, in wier redenlijken fcoezem eene medelijdende en grootmoe- di-  ZESDE BOEK. I87 dige ziel huisvest, of zij zullen hunne rechtmaatige droefheid betoonen, en hunne aan de menschlijkheid verfchuldigde traanen laaten vlieten. Geen koeijen werden immer door de beeren, en geen ftieren door de leeuwen erger mishandeld en gefolterd, dan Neeltjes arme mutfenbol. Paars tobde nog al geduurig voort. Het eene ding moest voor, en het andere na, zelf het venfter door het venfter, naar buiten gefmeeten worden (*). Peer Ruus intusfchen dagt bij zig zelve dat onze Held van den Duivel bezeten werd. Hij ftond zo verbaasd en be- don- (*) Die de Gefchiedenis van den beroemden Don Quichet gcleczen heeft zou gemaklijk in het denkbeeld kunnen vallen, of niet de Digtcrlijke Schrijver deeze vmdmg uit dat werk geftolcn heeft, die anders flegts de eenigfte is, waarin deeze twee Helden elkander gelijk zijn: maar, behalven dat er een zeer groot onderfcheid is, tusfchen in den flaap te wandelen en te werken, en tusfchen deur kop vol grillen te hebben, zo verzekert ons de Opfteller, dat hij in deeze Levensbefchrijving niets van zijn eigen vinding in dit werk gevoegd, maar alles uit & eigen bSHdlcbriften van Paars overgenomen heeft.  188 PETER PAARS.. donderd, als of hij den drommel uit de Hel zelf door de kamer had zien fpookcn. Hij Hoop zagtjes en voorzigtig naar hem toe. Mijn Heer! zei hij tegen hem: bedenk toch wat gij doet! _ Spreek, is het uw zaak wel, om zo woest en ongefhiimig den oorlog met Woldemar te gaan voeren? Denk toch hoe het ons in den laatften veldtogt, Zwijg, Schelm! riep Paars, terwij] hij Ruus een flag in 't gezigt gaf, dat al de beenderen van zijn doodshoofd rammelden, en bijna even zeer aan 't waggelen en wankelen raakte, als toen Simfon de twee pilaaren van den Philistijnfchen Tempel, om verre trok. Ruus, hoe fel getroffen, liet daarom niet af, om het beste van zijn Heer te willen; hij ftootte, en rukte, en riep; maar met voorzigtig overleg, zo lang, tot het hem eindlijk gelukte, om Peter Paars te doen ontwaaken. Paars ftond eerst bedwelmd en verwonderd: maar eindlijk riep hij uit: Barmhartige Hemel! dit zijn zekerlijk de  ZESDE BOEK. l8 dan klop ik bij hen aan, en dit is reden genoeg om hen te vriend te houden: want, goede God! als ik niet borgde of geld van te vooren opnam, de Schrijver van Peter Paars had zig al overlang moeten ophangen. — Maar, zal mijn fentimenteele Lezer vraagen, hoe komt deeze uitflap in een Heldenftijl te pas? — maar ik zou van duizend dingen kunnen vraagen, hoe zij in de Heldenzangen en verhaalen te pas komen, indien ik lust had, om derzelver verhemelde Schrijvers befchaamd te maaken. Maar laaten wij naar Peter Paars te rug keeren, en zulke Digters niet naaraapen, die dikwils in het opfchrift het onderwerp van hun zang noemen, en het vervolgens glad vergeeten. Toen Paars eindlijk bij zijn volle verlland kwam, flond hij bleekbeftorven en zonder zig te verroeren. Zijn gelaat was geheel en al betrokken, en zijn oogen ftonden ftrak, Helaas! riep bij uit: ik N 3 bea  ïö,8 PETER V A A R S. ben dan nog in het huis van den Landvoogd? ik ben een Gevangene? En ik heb u, mijn Ruus! mijn allerdierbaarfte Ruus! in het aangezigt durven flaan ? u, die Gezel en geen Leerjongen zijt! u, die mij altoos zo lief en aangenaam waart! En dat voor de eerftemaal! Waartoe kan een droom ons niet al vervoeren? Ik verbeelde mij in 't veld te weezen en den alarmtrommel te hooren. Ik zag duidlijk den Landvoogd gewapend voor mij flaan. Ach! dagt ik wel dat het een droom was ? —— En evenwel het was er een! o Mijn lieve Ruus ! hoe zal het nu met ons afloopen? wat zal ons overkomen? Als de Landvoogd dit alles te weeten komt, dan worden wij voorzeker met vier paarden van elkander gefcheurd. — Ik zie het, voor mijn zondige oogen, de musfchenbol is geheel en al vernield. — Hemel! welk ècn ramp! ik verbeelde mij, dat het Niels, de Landverraader was. o Wee! wee mijner! wat heb ik gedaan! De trommel, gaf Ruus daarop ten antwoord : welken gij u verbeeld hebt te hoo' ren,  ZESDE BOEK. I99 Ten, en die u, offchoon geheel ten ontij, de, tot de voorbeeldigfte en roemwaardigfte dapperheid aanfpoorde, was niet anders dan, (met uw verlof!)'een wind, die mij bij ongeluk ontfchoot. Van dien fterken flag Werd ik zelf wakker! doch toen was het te laat: de kogel was door de kerk. Als het buskruid vuur vat, dan berst het oogenbliklijk met een feilen flag los. Zo waar als ik leef, ik heb er van te vooren niets vangevveeten, en, op mijn woord van eer moet gij mij gelooven, dat ik geen toeleg had, om mij dus luidrug'tig in Europa te laaten hooren. Voor onbegeerde moeite bekomt men dikwils een 'flegt loon, en ongehoopt komt dikwijls. U heugt immers deGefchiedenis nog wel, die bij ons op de Landsgerechtdag voorviel? de Opperrechter zelf, die, gelijk elk een weet, een welgeftudeerd en godzalig man is, liet er een vliegen, die door de zaal klonk als een Stadhuisklok. — Ja! waaragtig! ik vrees ook voor hetergfte» en het was geen wonderwerk, wanneer de Landvoogd ons liet ophangen! N 4 Ach i  •soo PETER PAARS. Ach! riep Paars: het grootfte onheil, dat ons uit dit alles ontftaat, is, dat men ons fchielijk naar de galg zal brengen ! o! Aldus vervong Ruus den klaagtoon van onzen Held: welk een noodlottige Flatus! aldus noemt men ze in het grieksch: De waardige Hypocraates, een Jutlandsch Doctor, die circa agt duizend jaaren, in deeze Landen zeer beroemd was (*)-, fchreef al in zijn tijd: wanneer men de winden geen onverhinderden doortogt geeft, dan kunnen er ongelukken uit ontftaan, die ons het leven kosten: want het is beter in de wijde waereld, dan in den naauwen buik! zegt de karnemelks Doftor Bo- (*) Eenvoudig? Heden verbeelden zig doorgaands, dat alles in hun land gefchied. De üoftor die Ruus bedoelt moet Hippokrates heeten. Hij begaat daar door een even zo groot:en misllag als de Opftcller van een zeker duitsch Cronijkje, die zijn Lezers vertelt dat Keizer Aurelianuste Ripen in Jutland gebooren is, vertaalende zelf het latijn, Natas erat in Dada Kipenfi aldus: Hij was te Ripen in Denemarken gebooren.  ZESDE BOEK. ÜOI 'Bogert: maar deeze Geleerden hebben nergens gelchreeven of gezegd, dat men opgehangen word wanneer men niet bedagt is, om dergelijke winden binnen te houden, o! Als ik dit boek hier had» wij zouden ons zo ongerust niet maaken, en de zaak zou .ook zulk een geweldigen vaart niet loopen. Maar, mijn lieve Ruus! zei Paars: wat zou ons dit in de Vierfchaar toch kunnen baaten ? Een Doctor en Dochter kunnen ons voor . den Rechter niet befchermen. Wie zou, in 't verhoor, zig op zulke boeken durven beroepen? Men zou ons ten hunnen gevalle het leven niet fchenken. Maar, waardige Ruus! van waar komt het toch, dat gij zo almagtig geleerd zijt, en zo afgrijslijk veel histories weet? Ik heb eens, gaf Ruus tot befcheid: twee bladen misdruk in handen gekreegen, om er peperhuisjes van te plakken. Peter Iverfen, de Student, die gij zeer wel kent, en die ik ook langen tijd te Holdingen gekend heb, is een geleerd en N5 te-  «OS PETER PAARS, tegelijk ook een zeer bejaard man. Hij is een groot liefhebber van zoetigheid te eeten. Zo dikwils als hij in onze Komenijswinkel komt , fpreekt hij altoos zeer beleefd. Hij doet gelijk Morten, die naauwlijks vijf kan tellen, en evenwel op de preekftoel, door zijn Dollogie, elk een beguichelen en ae Zondaars het geld uit de beurs praaten kan. Gij weet, hij is vervloekt verftandig en godgeleerd. Ik kan het tegen u wel zeggen, maar als Koopman heb ik nooit een Summarium kunnen draagen, want hij kamt zig nooit, hij ziet niet op den ftaat, waar mede de Geleerden anders zo zeer ingenomen zijn. Vraag het maar aan geheel Kallundburg, een iegelijk zal tot zijn lof fpreeken, en u den geleerden Pe« ter, want aldus noemt men hem, met den vinger aanwijzen. Hij wascht nooit zijn handen (*): zijn kousfen hangen met dub- be- 00 De Schrijver befchimpt ben, die, door fcen philofopliisch voorkomen, in houdingen en klederen, het Volk in den waan poogen te brengen, dat alle verftand en geleerd-  ZESDE BOEK. flöj ïjele vouwen op zijn hielen. Hij gebruikt ook nooit kousfenbanden. De Geleerden pleegen van ouds naar pragt en praal be« geerig te weezen; maar Peter veracht al zulke kleinigheeden. Jens Peterfen is trotsch en beeld zig almagtig veel in, die dat niet zien kan, moet verdoemd! ja wel fteekenblind zijn. Dat hij ook op verre na zo geleerd, zo doétus niet is, als Peter, blijkt klaarlijk; want hij fchikt zig altijd zo netjes op, even als een jonge Jufvrouw, en hij verftaat de modes O zo prompt als de geloofsartikelen. Zelf fcerdheid in hunne hoofden beflooten is: Zo als eenige der oude Wijsgeeren, bij voorbeeld, hun baard niet wilden laaten fcheeren, om door derzelver wilde, ongehavende ruigheid te meer naar een Philofooph te gelijken. Bef, mantel ■, pruik, {lijve houding, gemaakte fpraak, "eelagtige kleur van vel enz. maaken elders veelal den gemoedlijkcn en ernftigen Predikant. Elk Land, elke eeuw en elke rang van Stervelingen, van den meesten af tot den minften toe, hebben hunne modes zo wel als hunne vooroordeclen. (*) Uit dien hoofde werd in den ouden tijd, door de ïhilofophea niemand meer veracht, dan de zogenaamde Cottip-  i04 PETER PAARS. Zelf heeft een Geleerde gezegd : die netjes in hun klederen zijn, hebben den naam, dat zij zeer weinig verftand hebben. — Nu, om kort te weezen, deeze Iverfen kwam juist eens bij mij aanloopen. Ik toonde hem de bladen misdruk en gaf hem mijne begeerte te kennen. Zie, zei ik: dit gefchrift eens. Het is voor mij veel te geleerd. Het is verdoemde brabbeltaal. Kijk, al de letters Haan verkeerd of fcheef. Welke haanenpooten zijn dat? De Duivel haal den Schrijver. Peter evenwel zag het blad in, en las het zonder te haperen. Lieve Ruus! zei hij: dit fchrift zegt heel duidlijk en klaar, dat dit boek goed grieksch én elamitisch is (*). Deeze opheldering verrukte mij. Ik woeg een pond van de beste rozijnen. Ik merkte aan zijne ge- baar- Cnmpti e» Pumicati; —— welken echter ora zig te wree. ken van de anderen zeiden : Barham videmus, non Philofjphum. O Vermits de Grieken en Elamiten in den Bübel bij tlksnder ftaan, dagt hij, dat het cenerlci was.  ZEST>E BOEK. flOJ baarden, dat hij er zo grooten trek naar had als een Kraamvrouw naar zoute garmat. Hij watertande ervan! Kijk, dat ik zeg kan onderzoek lijden: hij likte zijn lippen gelijk een kat, die visch in de pan ziet bakken: want hij is op confijt en zuiker gefield, als een Voorzanger op het ligten van doopcedullen. Hoor, Peter! zei ik tegen hem: Gij verftaat den bijbel zo knubs en zo knap als een Schoolmeester het A. B. boek. In Koppenhaagen hebt gij reeds agtmaal geftudeerd (*), waarOO In den ouden tijd maakte men zo veel werk van disputeeren , als de Generaals van groote en gelukkige veldflageo. Van daar dat de uitdrukking: Dispatiiyi publice, .4 genoegzaam het zelve was als S c 1 p 1 o's: Vhi Carthaginem. Vermits men evenwel naderhand befpeurde, dat zij juist de Geleerdften niet waren, die het beste te disputeeren wisten, maakte men er vervolgens weinig of geen werk meer van, en men groef de Disputeerhelden zulke roemvolle Craffchriften niet meer op hunne zerken als het volgende 9 Hicjacet Magister noster, Qui disputayit bis aut ter. In Barbara fif Celarent, Ut omnes edmirarttit*  SOÖ" PETER PAARg. waardoor gij ook een eeuwigen, onfterflijken en onverwelklijken lof behaald hebt. Luister nu eens: wilt gij mij dit gefchrift van woord tot woord uitleggen, dan zult gij dit pond rozijnen hebben, en dan zal ik u daarenboven nog een pond candijzuiker en een pond van die beste groote vijgen geeven, die overheerlijk zijn, om den brand uittetrekken, als men de koorts , heeft en ze in den mond houd, zo als Doctor Breda pleeg te zeggen, dat een wijs man is. o Ja! ja toch! zei hij: dat komt recht van pas: dat zijn Studentepillen. Ik kreeg daarop een bril van het Comptoir. Hij zette dezelve op zijn neus en las toen alles zo klaar, zo duidlijk en zo gemaklijk, net als ik of gij in den Catechismus, als het grooten druk is. Ik luisterde met al mijn verfcand, en waaragtig, de traanen fchooten mij in de oogen, want, kijk, gij kunt u geen begrip maaken, hoe allerijslijkst geleerd hij is. Mijn Heer Petrus! zei ik, — want kijk, zulk een geleerd man moet ook een geleerden naam hebben: Is dit boek niet reeds in het Duitsch  ZESDE BOEK. SÖJT Duitsch overgezet? Door het beste Jütfche boek kan men weinig geftigt en vermaakt worden. — o! Zei hij toen in goeden ernst: om in onze moederfpraak een goed boek te fchrijven, dat zou zonde weezen. Het gemeene Volk moet dom blijven: de Boeren zouden ons anders wel door de tronie durven wrijven, dat onze grootfte geleerdheid meest uit kwakzalverij en oudwijffche grollen was faamge» Held, en zouden ons voor't lapje houden, en even als tegen de ttedelaars zeggen: Gaat voorbij! Wij Geleerden moeten het altoos zo weeten te draaijen en teplooijen, dat wij het beste voor ons zelve houden. Het Volk moet men wijs maaken, dat de fterren gloeijende doperwten zijn; dat de hemel van glas, en de maan een zoetemelkfche kaas is. Wanneer men de Schrift in onze landtaal in 't licht gaf, dan zou immers het Pausdom niet lang in weezen kunnen blijven: dan zou het Graauw, de bedriegerijen ontdekken, en zien welke wisfewasjes men het diets gemaakt heeft, en hoe ligt wag het dan niet opteftooken, om  fl08 PETER PAARS, om de oude Conftitutie over hoop te fmijten! en de oude Conftitutie, weet gij, is een veelgeevende Melkkoe, aan welks fpeenen de grooten en geestlijken even fterk trekken, o! Dat elk en een iegelijk voortaan afgefchrikt mogt worden, om in onze moederfpraak boeken te fchrijven! dan zou een Voerman de ftoutheid niet meer gebruiken, om tegen mij te zeggen, zo als over eenigen tijd, toen ik eens zeer geleerd fprak, het geval was: Peer! (*) gij fpreekt als een zot. o! Mijn allerbeste Ruus! mogt gij nu eenigermaaten kunnen be- Dus ging het oudtijds te Romen. Juvenalis verhaalt, met een betoon van fmertlijke aandoening, dat zelf een gemeen Vrouwsperzoon ondernam, om V i rGlLius en Homercs te beoordeelen. Laudat Virgilium, peritum ignoscit Elifa ; Comittct Vetes, & Comparat; inde Maronem, Atque alia parte in trutina fuspendit Homerum Cedunt grammatici, yincuntur lihetores, omnis Turta racet, • • —— j ü v e N a l. Stt. 6. 7. 435"*—439*  ZESDE BOEK. SC(Jf begrijpen, hoe ligt wij, door Deenfche gefchriften, alle eer en roem bezijden kunnen loopen. Die Deenfche boeken fchrijft wordt gewislijk veracht. Kent gij Lars Hendrikfe? trouwens ja! gij moet hem wel kennen; maar hoe naarftig hij ook weezen mag, wie zal het echter in zijn ziel of zijn hart neemen, om hem geleerd en verftandig te noemen? Wat geleerdheid zou hij bezitten, daar hij niet anders dan Deensch fchrijft? En wat is al zijn rommelderij toch wel waardig? Peter Paulfen is een andere kop: die kraamt hebreeuwsch, grieksch en latijn uit! dat is andere kool. Deezes mans naam is waardig, om bij de grootfte Heiligen in den almanak gezet te worden. Is de inhoud van zijn fchriften ellendig tuigje, dat geen aanzien waardig is, wat zegt dat? hij fchrijft evenwel goed latijn, en puik van hebreeuwsch, en kijk, dat is evenwel geen kattendrek. Men kan er uit zien, hoe geweldig hard de Man ftudeert. Hij heeft verfcheiden reizen over de hoeden en fchoenen der Romeinen  aiO PETER. PAARS. gedisputeerd (*). En, bij mijn ziel! hij moet wel veel woorden in den kop hebben, daar hij alle deeze wonderen doet. Tot dus verre Iverfen. Ik antwoorde daarop: Geleerde Peter! hoor! Ik kan in alles niet toeftemmen: maar evenwel doet het ons weinig eer aan, wanneer men met zo veel verachting van zijn eigen moedertaal fpreekt; dat doet geen Volk op Gods aardbodem. Onder alle Deenfche boeken, dit echter moet ik u toeftaan, vind men geen een goed boek. 't Is altemaal daaglijkfche kost, daar wij van walgen moeten. Ter bliks! onze Duitfche Nabuuren zijn, 00 Doorgaands houd men, op de Hooge Schooien, die geenen voor zeer geleerd, welken naauwkeurig van het maakzcl en gebruik der klederen van de Romeinen en Grieken weeten te fpreeken en te fchrijven. Hier toe behoort het geen de Digter zegt: Nutrkem Anchifa nomen, patriamqut Noverctt Archemori • JüVÏBlt. Sat. 7. v. 234Maar andere Ketters neemen zomwijlen de vrijheid, om er van te zeggen:. - -«——— Terqutniur miferi paryit.  ZESDE BOEK. 311 zijn, in dit geval, veel hooger te roemen. Daar fchrijft men alles in 't Duitseri, tot dolwordens toe (_*), al zou men het dan openlijk van andere fteelen eh geheel overfchrijven (f). Halt! riep Peter Paars: van zulke geleerde Lieden past het u, met meerder eer- (_*) ——— Tenet infatiabik muTtos Scribendi Caccetkes ———— J U V E N A L. Sat. 7. v. 51, 52. (f) Dat de trek tot fchrijven bij de Duitfchers zeer groot is kan niemand ontkennen. Indedaad is het aftëkeuren, dat er zo veel gefchrijf, zonder keus , order Of nuttigheid te voorfchijn komt. Dat men zig echter meer en meer begint toeteleggen, om de beste uitheemfche Gelchrifxen bij de Duitfchers, in hunne moederfpraak bekend te maaken, zal niemand met eenige reden kunnen, berispen! Wanneer echter de Duitfche Schrijvers bêfchuldigd worden van zomtijds uitfehrijvers van anderen te weezen, neemen wij het niet voor onze rekening dit te wederleggen: maar heeft zulks geen plaats in alle Landen, bij alle Schrijvers? Wanneer de digterlijke Schrijver dcrhalveh de Duitfchers bepaaldelijk noemt in dit geval, kan men, Zonder een eènigë Natie te verongelijken , de toepasfing algemeen maaken! Bii zij «ei?S voor al gezegd. O a  SI3 PETER PAARS. eerbied te fpreeken. Wilt gij op de Goden gaan fchimpen, en de Heiligen inden hemel door uwe Satyren belachlijk maaken ? Wat verbeeld gij u wel, arme Hals? Dit fprak Paars op een heroiquen toon; terwijl hij hem met een meer dan gewoonen ernst aankeek. 't Is waar, dus vervolgde hij: dat wij weinig in de Deenfche taal laaten drukken : maar onze Nabuuren zijn in 't fchrijven ook geen overvliegers: de reden daarvoor is, — maar, neen! daarover wil ik jnij niet uitlaaten. — Het is best, geloof ik, om in dit geval, den middenweg te houden. — Doch het is thans de tijd niet, om daar over te twisten. Ik denk liever aan mijn droom en derzelver noodlottige gevolgen. Hoe is het mooglijk? al llaapende opteftaan, en u, mijn waarde Ruus! den huid vol Hagen te geeven ? Welk eene zinsbedwelming, die mij, even gelijk een dol paard in een koolveld, deeze ganfche kamer heeft doen overhoop werpen en verwoesten! -» en dat met open oogen! —• en,  ZESDE BOEK. 013 en, helaas! deeze voortreflijke, deeze heerlijke mutfenbol van Jufvrouw Neeltje, — verfcheurd, — verbrijzeld, —. hemel! — Goden! — en dat in het denkbeeld, dat het de aarts verraader, de galgebrok Niels ware! — ach! — Zulks is te moermaalen gefchied. Viel Ruus hem in de reden: Ik heb te Flensburg met mijn eigen oogen een kaerel gezien, die al flaapende, niet alleen verftandig en veriïaanbaar fprak, maar ook dunne eijeren uitzoop, zonder zig te bevuilen. Nog een ander heb ik gezien, die droomende in een boot ging zitten en het fchip agter naar roeide. Men vind ook nog anderen, die een maauwend geluid maaken , even gelijk de Katers in de maart: in de Nomen Clator noemt men zulk eenen Andabater. Deeze Lieden kunnen ook, zonder eenig het minfte gevaar, boven op de fpits van een Kerktooren gaan ftaan. Zij loopen ook, net als de Toverkollen, over het water heen, zonder hunne fchoenzoolen nat te maaken. Zij fpreeken ook alles wat gij begeert, en dat in allerhande O 3 taa-  PETER PAARS. taaien (*). Zij weeten de verborgenfte zaaken te ontdekken en bezitten even gelijk . (*) Motte le Va ij er, verhaalt van een Perzoon ïn Rouen, genaamd Le Fevre, dat hij in zijn droomen in allerhande taaien, in welken men hem iets vroeg, antwoorden gaf. Hij wist zelf toekomende zaaken te voorzeggen: zo dra echter als deeze perzoon ontwaakte, Was hij alles vergeeten en wist nergens van. Deeze Schrijver geeft zig zeer veel moeite, om hier de reden van uittevinden. Oneindig beter ware het immers, om alvoorens te onderzoeken, of de ganfche historie wel waar was! Dit gebrek is vrij algemeen, vooral onder de Geestlijken. Hoe veele hunner twisten en hairklooven niet over de vooronderftclde uitwerkzels van oorzaaken, die zij, zomtijds te vuur en te zwaard, vastJtellen, zonder ze onderzogt, ten minflen zonder behoorlijk beweezen te hebben, dat Zij waarlijk beftaau. Dat echter de Nagtwandelaars, of Lieden die al droomende, wandelen, fpreeken, werken enz. veele verwonderlijke en bijna ongelooflijke, zaaken verrigten, is buiten allen kijf, zijnde de waarheid_ daarvan ten overvloede door de ondervinding beweezen, en de voorbeelden bij verfebeiden Schrijvers te vinden; maar niet minder waar is.het, dat, wanneer men foortgclijke gevallen van nabij en.grondig onderzoekt en onbevooroordeeld beredeneert, mep als.dan.van,alleS;Zeer natuurlijke reden kan geeven, en dat het Bijgeloof geen den minflen grond heeft, oim er iets ten haaren voordecle van te kunnen ontkenen.  ZESDE BOEK. SI5 lijk de beeren de fterkte en kragt van tien-, en het verftand en de loosheid van twaalf mannen (*). o! Dat Iverfen ons alle donkerheid in de geleerde Schriften en ook in de Nagtwandelaars,ofDroomrevelaars, (want alle deezen zijn mosfen uit een nest geftoord,) mogt ophelderen en doen begrijpen! Hij zou zulks zelf in 't hebreeuwsch kunnen doen» als hij wilde, want hij is godsjammerlijk geleerd. ——— Kijk, iemand die zijn hoofdwerk maakt van liegen, gelooft altoos, dat zijns gelijken in 't geheele land niet te vinden is, en daarom zou zo iemand maar zeggen, dat is de begoocheling van den Satan, de Vorst der duisternis! het zijn loutere uitftrooizels, om er maar van af te weezen! — zie je1? — Evenwel, dat de Duivel dikwijls, als het hem belieft, door zulk bedroogen Volkje, menig aapenfpel in de Waereld uitrigt, wil ik wel gelooven! Zelfben ik voor (*) Onder de Boeren in Noorwegen is het een bekende zaak, dat een Beer de kragt van tien, en het verftand van twaalf mannen bezit. 04  XlS PETER PAARS. ZESDE BOEK. voor mij zelf overtuigd, dat hij u voor 't Lapje gehouden heeft, anders zoud gij voorzeker, zo wel als ik , te bed geblee* ven zijn. Gij waart immers nog in uw eerfte flaap, en iaagt nog zoet en zalig op ee'h oor. - Kijk, als Heintje Pik ons geen poets had gefpecld, en u niet gebruikt had, even gelijk de aap de kat, om de kastanjes uit het vuur te haaien, gij zoud, in uw droom, door geen bagatel van een windje verfchrikt zijn geworden.» gij zoud niet alles kort en klein gemaakt, noch uw trouwen Ruus in't gezigt geflagen hebben. De Duivel haal u, met uwe aanmerkingen! riep Paars, zeer verftoord: Gij kunt er bij mij niet dan flegten dank mede behaalen. Z E-  aif ZEVENDE BOEK. Juist op den «elfden tijd, dat Paars al droomende rondfpookte, en zijn verftand, door dien gedugten wind geheel op hol geholpen werd; juist toen gebeurde het, dat Moeder Gunild kwam, en het gerugt hoorde, dat Paars veroorzaakte, en het geen hij vervolgens ondernam. Zij was een oude Vrouw, en maakte haar werk van waarzeggen, zo als zij dan ook het geluk had, om in de hekferij bijzonder wel te flaagen. Zij won er ten minden de kost mede. Zij was lam, fcheef en krom en hompelde op twe krukken voort: men kon haar echter niet dom noemen. Zo dra zij iemand in de hand of in den aars gekeeken had (*), k«n zij ook zeggen, (*) Men ziet hier uit, dat deeze Vrouw het niet veel verder gebragt heeft, dan alle andere Waarzeggers, wel- O 5 ken  Öl6 PETER. PAARS. gen, wat er gefchiede of gefchied was. Zij was voor een weinigje geld, tot allerlei foorten van dienften gereed; zij was medelijdende, vroom en goedaartig C*), en, naar tijds geleegenheid, met een weinig te vreeden. Wilde iemand er een of twee grooten aan waagen, dan raakte binnen zeer korten tijd de onbekende Dief een oog kwijt. Dikwils ondervond zij, op eene zeer gevoelige en fmanlijke wijs, den toorn van Jens Blok en Peter den Koster. De naarijver was de oorzaak dat zij aldus moest aanftaan, verken het flegts ftellen met de Metoposcopie, de Chiromantie en Podoscopie. Gunild echter verftond ook no<* de Pygomantie, en kon daar uit de Lieden haar toekomftig lot even goed voorzeggen, als het de bekwaamde Doiiores Magia- naturalis uit de andere lighaamsdeelen, doen kunnen. (*) Daarom roemt ook de Digter, den te zijner tijde feerugte Joodfche Waarzegger: '-■ ■ " 1 Aere minttto Qiialiacunjue voles Judai fomnia yendunt. j u v e n a l. Sat. 6. v. 546, 547.  ZEVENDE BOEK. 2J£ vermits zij onderwijs aan de kinderen gaf en werkfchool hield. Dat, zei hij, kan mijn ?us docendi niet gedoogen. Zij trotfeert daar door mij en mijn ambt in het aangezigt. Hij deed ook deswegens zeer dikwils zijn klagtcn aan den Landvoogd, maar deeze was, in dit geval hem altoos tegen* De Landvoogdes vermogt, Czo als veelaL de Vrouwen van Prinfen en Regenten,) zeer veel op haar Egtgenoot. Zij werd de Be» fchermengel van Gunild, die haar lief en; waardig was. Men begrijpt uit dit alles zeer gemaklijk, dat de klagten van den, Koster weinig ingang vonden en in 't geheel niet gehoord werden; — een gansch andere zaak evenwel is het, of de Koster, geen rechtvaardige zaak voor had! Men weet, hoe weinig de rechtvaardigheid van een zaak, bij wraakgierige en heerschzug- tige Landvoogdesfen betekent! Niet flegts dat men koelzinnig naar 's Mans bezwaaren hoorde, maar om zijn drie quarts Eerwaarden nog fmartlijker in het hart te grijpen, deed men hem genoegzaam  ftflO PETER PAARS. zaaro alle dag de verwijten hooren, dat Gunild veel braaver, eerlijker en verftan- diger dan hij was! Zulk een hoon kon geen Man verduuwen, die, even gelijk hij, zo vervaarlijk fterk geftudeerd was. Weldra herftelde hij zig van zijn neerflagtigheid en hervattede den moed. Hij hoopte eerlang dien kwaaden hoek te boven te zeilen. Immers vermogt Jufvrouw Neeltje genoegzaam alles op haar Heer Vader? Immers had hij, zeden een geruimen tijd, haar Ieeren zingen? En zie daar, een heerlijk vooruitzigt van wraak, waarmede hij zig kittelde. Jens Blok was niet minder op haar verftoord. Hij mogt haar zien noch lugten. Zelf vermijdde hij de huizen, waar zij gewoon was te komen. Hij begreep, dat zij hem zijn kostwinning ontroofde, vermits zij veele foorten van Zieken genas. Er kwam fchier geen Mensch meer bij den ervaaren Man, om hem, voor goede betaaling te raadpleegen. Dezegen, die zij uhfprak, gaf aan verfcheide Matroonen den adem en het leven weder, onder anderen  ZEVENDE BOEK. S2X ren ook aan de tedergeliefde Huisvrouw van Christiaan Storck. De raad van dit oude Wijf was overal goed voor, en dit ging onze Blok niet in de klederen zitten! dit Wijf was een verwonderlijk Wijf (*). Voor het overige was zij bij een iegelijk geëerd en geacht. Zij wist de Jeugd veel nuttige dingen te leeren. Een vlijtig onderwijs gaf zij in de gronden van het Christendom. — o! Hoe dikwijls werden foortgelijke Wijven door Romen niet onder den rang der Heiligen gefield! Dikwijls verdreef zij de koorts, door flegts eenige woorden te fpreeken of te fchrijven (f). Dee- (*) Soortgelijke Lieden vind men ook in Spanje, onder de benaaming van Enfalmadores. Deezen geneezen de Zieken met zingen. Men noemt deeze kuur Ctirath Homerica, vermits Homerus dezelve het eerst gedenkt. Pid. EmanuU oe Vaile de mottra Lib. de £sfalmis. (|) &lij te Romen bevindende zag ik zulks door eeri Schoenmaaker verrigten, die er zelf door de Inquifitie toe gerechtigd was geworden. Hij verklaarde, dat hij flegts **ie geenen helpen kon, welken een fterk geloof in zijn kunst  f223 PETER PAARS. Deeze bekwaamheeden fchrijft men doorgaands toe aan de zulken, die na een zevenmaandfche dragt ter Waereld komen, en onze Gunild was zulk een gelukkig kind. In de hekfenkunst had het nooit iemand zo verre gebragt als zij. Als weerwolf had zij dikwils groote dingen ondernomen. Gemeenlijk was het paard, waarop zij door de Iugt reed, een bezemftok, en ziet, Blok mogt zulk een geleerd Doctor weezen als hij wilde, maar zulk een Kunstnaar was hij even-, wel niet. Zulke verffandige mannen zijn ook zeer flegte kenners van de geheimen der Toverhekfen. Een gebroken arm ©f been herftelde en genas zij, enkel met wat fpeekzel uit haar mond. Dikwils zeilde zij de zee over op een molenfteen. Ja! zo geleerd als zij was zal de beste Fin- kunst fielden. Het kan zijn, dat dit vooroordeel verwisfeld word met het denkbeeld, dat eenige Geneesheeten, Be prole fiptimana mascula circa interruptioneiü nata hebben, en 't welk de beroemde Willis in zijne ■dnatems Cereiri verdeedigt.  ZEVENDE BOEK. 223 Finlander nooit worden, offchoon men ons van hem verteld, dat hij zig in een dier kan herfcheppen, en voor geld den wind verkoopt. Met een woord, zij was in de Phifica, het vernuftigfte Wijf van den aardbodem. Het zij echter verre van mij, om door deeze uitdrukkingen het aanzien der Finlanders een knak te willen geeven, en dat geene te wederfpreeken, het geen anderen er met lof van zeggen. Ik wenschte alleenlijk, dat men, alvoorens de Waereld iets te vertellen, rijplijk overwoog, wat men haar voor zoudraagen, vermits men anders groot gevaar loopt van uitgelachen te worden. Ik hoop ook niet, dat men zal tragten te ontkennen, het geen ik , te recht, deeze verftandige Vrouw ter eere gezegd heb, uit hoofde dat haare roem, door het ganfche Land haar gegeeven, naar zijnen ondergang helt. Ingeval le de Finlanders zo verftandig en veelweetende zijn als oudtijds de Chalëeërs en de Mooren, waarom beroept men dan  BSA PETER. PAARS. dan geen Profesforen uit Finland? Laat een Phificus zijn kop breeken zo lang als hij wil, hij kan evenwel geen wind maaken. noch klinkers uitbroeijen zonder hoendereiè'ren te hebben. Doch ik wikkel mij in de geheimen der Waarzeggers, of liever in die der Duivelskunftenaars. Ik beken, dat het mij verwonderlijk voorkomt, dat verre de minften der Heeren Tovenaars rijk worden, en zij meest allen arm fterven! . Kan hij die het commando over de winden heeft, zig dan geene fchatten bezorgen (*)? Zulke groote Wcnderdoenders moeten zig menigmaalen, uit gebrek aan brood, gaan ophangen. Kwam zulk een Finlandfche Duivel eens (*) Morhof, Polyhist. cap. de Collegiis brengt Jacobus Typotium bij, welke voorwend Finlanders gezien te hebben, die door foortgelijke kunflen wilde beesten tam gemaakt, en bosfchen en waters in beweeging gebragt hadden. Gemelde Morhof is van gedagten, dat de Finlanders nog eenige overblijfzels der morgènlandfche kundigheeden bezitten moeten. Hij zegt: Btft non negem, multas ejfe apud liane genttm Magie Orientalis reliqutas.  zevende Soek. 225 eens in Vrankrijk, en betoonde bij aldaar' zijn kunst, hoe zeer zou men zig verheugen! Zeer gemak]ijk begrijpt men, dat hij aldaar door de kunst van goud te maaken, de verwonderlijkfte dingen zou verrigteni Van den honger althans zou hij voorzeker niet behoeven te llerven, zo als hij anders te wagten hebbe , wanneer hij flegts wind maakt, of zig in een Wolf herfchept! hij zou zo gek niet weezen, Maar hoe? Is dit een lofgedigt waardig?^ Ik wil den Lasteraar geen flof tot fchimpen geeven: mij dunkt ik hoor hem alreda roepen. Ho! ho! een Historiefchrijver wil dett Digter fpeelcn. Hij zingt platweg, even gelijk een oud Wijf in het Besjeshuis. Hij kwelt zijn Lezers flegts met wind,en vergast hen op afgelikte boterhammen, en met dat alles berispt hij den fplinter in eens anders nog, daar hij in zijn eigpn een balk heeft. Maar goed! immers vertoont ons de Gefchiedenis, als in een fpiegel, het geen et gefchied? Maar zeg mij eens, is hetwelP voeg-  PETER. PAARS. voeglijk, om op zulk een wijs de fnaaren te roeren, en elks caraéter zo natuurlijk te fchilderen, als het in de daad zij? — Ta! dat is het voor Digter en Gefchiedboeker beiden. Ik zal derhalven getrouwlijk het Beeld van Gunild fchetfen! de waarheid zal mijn pen beftuuren, en ik geef elk de vrijheid, om mij te berispen en lasteren, zo lang en zo veel als men begeert. Ongelukkig kwam deeze oude Vrouw juist toen Paars met tafels, banken, ftoelen en mutfenbol in een jammerlijken burgeroorlog was ingewikkeld' — Wie zou, zulk een vervaarlijk gerugt hoorende, nietgedagt hebben, dat het ganfche huis met Krijgslieden van allerlei foort was op. gevuld? wat wonder derhalven, dat er deese oude Vrouw door in de mallemolen geraakte en zig vergiste? te meer, daar de vervaarnis en angst reeds inhaarruimvelligen boezem post hadden gevat, door middel van een droom, die haar in den voorigen nagt kwelde- Zij had toen allerlei gfjzigten, als van gefcheurde fchoe nen,  zevende boek. 'izf «én, (*) haalden, fpelden, nagels, en bloed, zo dat zij geen oogenblik rust kon genieten. Ook zag zij den Landvoogd, op eene godsjammerlijk e wijze gewond, —. doch in zijn hoed, zonder dat zij zeggen kon, (zijnde haar dit, zo als de oude Vrouwen meer gebeurt, in den droom reeds vergeeten,) of het door een leeuw, een haas of wild varken gedaan werd. Trouwens onze Lezers zullen van ons geen angstvallig onderzoek vorderen, vermits het ganfche geval flegts een droom was. De Landvoogd zelf had ook geen onheil hoe genaamd, in het allerminfte, ondervonden. Thans, nu zij den ftrijd hi 's Landvoogds huis verneemt, twijffelt zij geen oogenblik meer, of het ganfche Land Word in een bloedbad herfchapen. Zij fchreit; wringt haare handen, en loopt, na CO Zij die de Ar tem onirocritkam verflaan, zullen weetcn, wat het te beduiden hcbbe wanneer men van geicheurde fcboenen, fpelden, naalden enz. droomt. ïs liet niet te beklaagen, dat wij geen goede Droomboeken hebben, daar ons Land met Gcestlijks en Wacrekifijk* Drooraers opgevuld is ? P a  •jaa f E T E R PAARS. na dat zij haare krukken heeft weggeworpen, als een Bezetenen in'de rondte. Wanneer, dus mompelt zij tusfchen de tanden: de Vijand ons nog eenige fchreden nader komt, dan zijn wij overmand! dan zal hij alles doodffaan, wat hij in de wapens vind! dan zal er geen levendige ziel op geheel Anholt overblijven. Eindlijk komt zij aan de kamer van den Landvoogd, die er in alle mooglijke gerustheid te flaapen lag, uit hoofde der vermoeidheid van den voorgaande Oorlog. Met de hevigfte ongeftuimigheid klopt zij aan de kamerdeur, en maakte er het luidrugtigfte alarmgefchrei. De Landvoogd werd gramftoorig wakker , vermits men hem met zulk een geweld uit den zoetvoerigen flaap riep. Wie heeft de ftoutheid, aldus fprak hij: om hier zulk een verdoemd geweld te maaken? Gij weet immers wel, gij die zo ongeftuimig te werk gaat, dat wij hier goede en verzekerde fluiting hebben? Op! op! Heer Landvoogd! bleef de oude Vrouw al voort fchreeuwen: wrijf den flaap  zevende Boek. 229 flaap uit uw oogen! — geweld! geweld! — De Vijand is in 't land gevallen, en maakt zig van alles meester! —. Luister maar eens, Heer Landvoogd! — geweld, geweld! — Het is geen gekfteeken! — Helaas! elk Anholtsman zugt reeds met een benaauwd hart: Is het de Turk of de Paus (*)? 0! Ware de Vijand gehangen, die de rust van ons armé Land komt verftooren! .— Godweet vanwaar deeze Wildemannen afkomftig zijn! — Van Ska- > ven (f_) of Lesföe heeft men nog niets vernomen, alhoewel, gij weet het best, want ik heb geen kennis ter waereld van landkaarten. Ach! het zijn onze zonden en CO In de oude boeken vind.men den Paus en den Turk genoegzaam fteeds naast elkander ftaan. Gunild befcliouwdc ze daarom beiden voor de allerergfte Vijanden van de Anlioltfche veiligheid, en vergat vooral niet, om ze alle morgens door haare zegenlpreekingen te vervloeken. k Ct) Skaven is een in de zee zig wijduitltrekkend Voor* gebergte, aan de kust van Jutland, tegen over Noorwegen. Gemeenlijk word het op de Landkaarten genaamd, Schagcn of Skagen, P 3  ©30 r-ETEB. PA AB. s. en overtreedingen, die ons dit ongeluk op' den hals gehaald hebben. De Priester zegt dikwils, dat het reeds zo verre met ons gekomen is, en het booze en onrechtvaardige in dier voegen onder ons toegenomen heeft, dat het niet te verwonderen zou weezen, al kwam die Turkfche Hond met zijn geheelen aanhang, om ons, arme duivels van Christenen, met huid en met hair optevreeten, en dan ons laauwe bloed, tot een verfnaperingetje toetezuipen. Men weet immers al van 't begin der Waereld af, dat het Christen bloed den Turk veel lekkerder fmaakt dan ons oud bier (*). o Wee ons Anholts Israël! voorzeker komt hij nu om alles dood te liaan, wat aan de wand en in de pot pist! De Prediker Niels poogde eiken Zondag wel (*) Menfchen, die nergens geweest zijn dan in hun Vaderland, zijn veelal in de va-bedding, dat het in andere Landen er eveneens uitziet, en men er dezelfde ze. de;:, gebruiken, enz. heeïc als te hunnent. Een West, phaaliche SchiUkr, uit dien hoofde, een JoodfchenFeesr.'dag moetende fchildercrj, plaatfte, onder vcrlchciden andere Ceregten , pol een WestpMffhén Ham op tafel.  ZEVENDE BOEK. «ijl wel om ons te vermaanen en te bekeeren, maar wij Haken er den draak mede en dagten , dat hij ons flegts vervaard wilde maaken. — Hoor! — eilieve hoor, dat Satansgeweld maar eens! Daar fchreeuwen zij: Sa! ter bliks! donderkraaken- fteenenbakhuis! Sa Peer Ruus! — o! Dat is voorzeker de Turkfche taal; dat kan men immers duidlijk hooren aan dat us us ? — Bij mijn leven en mijn maagdom ! ik heb den grooten Heer zelf op ons zien afkomen! Hij ftond aan de fpits en zwaaide met het Vaandel (.*)! Hij floeg de glazen in; fraeet het venfter door het venfter uit; trapte de muuren om verre, en verbrijzelde de huizen even als of hij vuile eijeren aan ftukken neep Zo verre kan dikwils de fchrik een oude Vrouw vervoeren, — een oude, maar eerlijke Vrouw! Zij ziet de dingen flegts met fjO Wanneer de kleine Jongens onder elkander, 0» lmnne wijs den krijg voeren, draagt gemeenlijk de voornaamfte onder hen het Vaandel. Misfchien had Gunil» aooït, andere JjQldaatcu gezien.  /jgu PETER PAARS. met een half oog, en zweert dat alles wat zij vertelt de waarheid zij. Door de verbijstering word zij ftom, blind en doof, gn Haat te trillen als een wijngaardblad, dat op de togt hangt. Daar uit ontftaat ftraks, in landen en fteden, menig alarm. Het aangefteeken bloed begint fchuimend door de aderen rond fe loopen. De inbeelding treed ten toneele en ftapelt het eene Spookenheir op het andere, als Weerwolven, Kaboutermannetjes, Nagtmerrien en andere Duivels meer Thans was het de eerfte keer niet, dat Gunild dergelijken fchrik ontwaarde. Soortgelijke raazernij kan dikwils door de vrees verwekt worden. De openbaaringsgeest kwelde haar ook menigwerven, wanneer haare verbeelding in volle werkzaamheid was. Dus hoorde zij in den voorleeden nagt een houten kast kraaken. Tef- fens CO VVat alle deeze naamen In liet bijzonder beteltenen, daarvan kunnen de Boa-en het bestbcrigten. In de groote Steden zijn de Menfchen zelden zoo geleerd, om dit tuigje te kennen.  fcEVENDE BOEK. 23^ fens vloog zij open fchrceuwde: Brand! brand! — De geheele buurt verfehrikte doodlijk en liep te hoop. Peer fprong in *t hemd ten bedde uit, en fmeet zijn voornaamfte huisraad in de waterput: de Dienstmaagd, het getrouwe Kaatje, wil* de in het behouden van haar meesters goed niet agterlijk zijn; zij haalde al de boeken, en fmeet ze insgelijks in de regenput; daar, dagt ze; zijn ze het allerbeste bewaard, en daar kunnen zij niet verbranden. Maar het goedhartige Kaatje zou deeze moeite gemaklijk hebben kunnen befpaaren; want zo dikwi s Koster Peer zig dit ontzaglijk verlies herinnerde, gaf hij het arme fchepzeltje den huid vol fiagen. Op een ander tijd zag Gunild vier visfchersfchuiten aan 't llrand komen. Straks fchreeuwde zij allerwegen uit: dat de Turken een landing ondernamen c*j! De in- (*) Het fchijnt dat deeze Vrouw ten deezen tijde zo bang voor de Turken geweest is, vermits zij van ben, ais van den Erfvijand der Christenen, op den predikiloel P 5 bet  ü34 PETER PAAns. inbeelding van een oude Vrouw is altijd rijk in grillen, en fchept zig fteeds mon. ftreuze weezens. Eens kwam het haar in 't hoofd, om te gelooven, dat zij van glas was; Zij liet zig in een mande vol hooij inpakken, en aldus bij haare Buuren brengen, een iegelijk waarfchuuwende van haar niet aanteraaken. Daar men nu dit alles weet, is haar laatfte bedrijf zo ongelooflijk niet meer. Gij, Zanggodinnen ! Gij Schoonheeden O! welken ik bemin! waarom ontgloeit gij niet altoos mijnen digterlijken boezem? — Helaas! dikwils gebeurt het dat het. meeste Ipreeken hoorde. Daarenboven was er op Anhok eene oude prophetie, dat de Turk, naamlijk, in deeze eeuw, zijn paard bij het huis van den Landvoogd zou vastbinden; want de Turkfdie naam was toen overal in ongelijk grooter aanzien dan tegenwoordig. De Turkfche Zeeroovers waren ook zo ftout, dat zij in 1627 een bezoek aan IJsland aflegden, en menigen bewoonder van daar met zig in flaavernij voerden. CO ' ■ narrats Paella PitrUcs, profit mihi vos dixisfe Puellas. J V V £ N A L I S.  ZEVENDE BOEK. &35 dat gij mij den nek toekeert, en dat ik buiten ftaat ben, om elke zaak, die mij voorkomt, te kunnen bezingen! Komt, daalt thans neder! bezielt mij, opdat ik met treffende, met zonne- maan- en fterrekleuren de Heldendaad moge fchilderen, die de Landvoogd, voor de oogen van het gansch Heelal, bedreef! In 't begin bleef hij onverfchrokken en ftandvastig. Naar al het gefchreeuw en geklag van Gunild luisterde hij even zo bedaard als een ouwerwets Spartaan. Zijn oogen fcheenen flegts een weinigje wateragtig te worden. Allengskcns echter begon de vrees hem te bekruipen. Hij weende , en de angst vermeerderde de traanen, die bij ganfche beeken over zijnewangen liepen, of liever, die er over heen ftroomden, even gelijk in den oogsttijd het vallende water,na een ftortregen, van het hoog gebergte, naar de dalen en velden zig heen fpoed. Niet anders trotfeert een fterk en welbezeild fchip de baaren en getijden, en kant zig tegen ftormen en ftroomen, die het even gelijk een on-  %l6 PETER PAARS. onbeweeglijke klip, afwagt; terugkaatst en onverrnoogende in de lugt doen fpat■ ten; tot dat eindlijk het geweld van zee en winden, alle paaien overfchrijdende, de afgetobde kiel treft, verbrijzeld en ten diepen afgrond zend! dus moedig ftond ook aanvanglijk de Landvoogd! eerst waren zijn oogenvogtig; vervolgens nat, en eindlijk zo waterrijk als een geïnundeerde Polder. Ten laatften zonk de moed hem in de fchoenen. Schielijk vloog hij op; riep de zijnen bij elkander, en fprak aldus tegen hen allen: Ongetwijffeld vallen wij in de handen der Turken, bijaldien wij niet dapper genoeg zijn! — Ach! laaten wij toch een verfchen moed grijpen, en goed en bloed en leven voor ons Eiland opofferen. De moorderijen van den Turkfchen Sultan, mijn lieve Kinderen! zijn u bekend. In tijrannij is er tot nog toe zijn wedergade niet geweest. Als hij de overhand krijgt, dan worden wij met lijf en ziel, met huid en hair, door hem opgevreeten. Denkt eens hoe nabij hij al weezen moet, dr.ar men 4  jt E V E N T> E BOEK. ï»en hem, hier al in 'c Voorhuis, us! us! heeft hooren roepen, en datus! us! weet gij is een Turksch woord, en zegt zo veel, als, dat hij komt, om ons naar zijn eeuwige holle darmen te zenden! Het ganfche Gezin fchrikte doodlijk op dit verhaal, en kon zig niet onthouden, om met de bitterde ontfteltenis en luidkeels te roepen: Us! us! us! o Hemel! vervolgde de klaagende Landvoogd: Wat heb ik hem toch gedaan?dien loozen Turkfchen Hond? Hoe komt het hem toch in den kop, om zo verre uit Trapezunt (*) hier tot ons te komen. Bij mijn ziel! ik heb altoos een afkeer gehad, om hem.kwaad te doen, zo als gij allen immers weet, Mannen? Door deeze treflijke taal werd elks hart geroerd. Maar welk een diepe fchrik beving hcn te recht, toen'de Landvoogd plotsling in onmagt ter neder zeeg. Hij viel, niet anders dan de baaren van de SpaanCi ïn de oude Duitfcbe Romans komt Trapezunt dik, Wils voor,  038 PETER PAAR Si Spaanfche zee, die, door een dollen or« Icaan, ten hemel gedreeven, ftraks in den diepen afgrond nederdonderen! of anders, hij viel, — even gelijk een koe die ge. kuist word. Straks vergaderde er een groote menigte Volk voor het huis van den Landvoogd; want wat vermag de fchrik en het gerugt niet? Jens Blok fchoot ook toe; hielp den Landvoogd ter been, en liet hem ader. Hij poogde de verbaasde menigte gerust te ftellen. ' Gelooft, dus riep hij; gelooft in 's hemels naam toch al de pispraatjes van Gunild niet! Zij fpeelt, gelijk gij allen weet, zeer dikwijls de Waarzegfter. Haar getjenk en geduiveljaag doet menig Christenmensen, nutteloos verfchrikken! Men begrijpt ligtlijk, dat Gunild door dit gezegde in woede geraakte. Zij fpoog gal en vergif. Slaat den Schelm dood! riep zij: Slaat dien vervloekten Aristocraat mors dood! Gij moet mij, bij mijn maagdom! gelooven, dat hij al van over langen tijd correspondentie met de Turken  ■ZEVENDE BOEK. 23$) ken gehouden heeft! Ja! dat deeze Landverrader hen zelf heeft in 't Land gebragt. Ik weet, dat er bij hem zeer veel Turkfche Schriften gevonden worden, en mooglijk nog wel de brieven, waarin dit ongeluk over ons Vaderland bekonkeld is! Ik zelf heb in eenige boeken, die hij heeft, de beeldtenis van den Grooten Heer gezien, en dat is het zelfde bakkes als de knaap heeft, die ons thans over- va]t. Daar en boven heeft hij ook nog een menigte Turks papier! — maar men kan nu ligt begrijpen, hoe er die duivelfche Aristocraat aan gekomen is. Naauwlijks hield Gunild cp met kijven, of de geheele menigte viel haar toe en geloofde haar, en op deeze wijs geraakte Blok in verdenking, even als of hij den Turk, met zijn leger en plundering en moord in 't land ^sbragt had. Alles wat er was, Kinderen, Vrouwen, Meisjes? Mannen, begou au luidkeels te fchreeuwen: Hangt den Verraader cp! Houd hem! houd hem.! Kij moet de Galg niet ontloopen! 'tfc  ^40 PETER PAARS. 't Is waar, Storck veinsde thans wel de goede Vriend van Blok te zijn en wilde hem voorfpreeken, maar verfcheiden eerwaardige Anholtfche Grijsaarts wilden naar geen voorfpraak luisteren en protesteerden er ten flerkften tegen! Het was Storck ook geen ernst, en het geen hij ten voordeele van Blok bijbragt, diende flegts te meer, om het vuur van ongenoegen aanteblaazen, en het geheele Eiland tegen Blok in 't harnasch te jaagen; want in 't geheim had hij reeds voorlang zijn doodvijand geweest. De loosa'art vergulde dus zijn wrokkenden haat, en fpeelde den verraadërlijken Vriend. Hier treeden derhalven twee Mannen, met onderfcheiden gaven bedeeld, ten toneele. Wij moeten, willen wij den Lezer niet in de war helpen, alhier hunbeeldtenis fchetfen. Als men hun caraSer zal kennen, zal men ook gemaklijk de reden iran hun naarijver jegens elkander begrijpen kunnen. Men moet toeflaan, dat zij beiden voor draagen, ftrekkende zijne begeerte zig enkel en alleen .tot hunne duiten en ftuivers uit CO' ®& Menfchen, dit was fteeds zijn CO De lof, door den Digteriij'ken Schrijver, aan deefcen Man gegeeven, heeft veel gelijkheid met dear lof,  ZEVENDE B O E IC. "2|3 •zijn woord, als hij hen het vel over de ooren gebaald had, blijven immers bij hunne eer, en zij kunnen, met behulp van God Almagtig, ordenlijk door de zondige Waereld komen ? In het Dagboek van Paars vind ik ook tot zijn roem aangetekend, dat deeze braave Secretaris, (die alle Secretarisfen, zo van ftedcn als dorpen, zig wel ten voorbeeld mogen (tellen,) in zijn hoogen ouderdom, toen de reuk van het graf hem reeds in den neus kwam, een Gods- of Armenhuis heeft laaten bouwen, ongetwijifeld in naarvolging van zulke Koningen en Prinfen, die hunne Ondcrdaanen en Burgers uitzuigen en arm maaken aan den eenen kant, en aan den anderen kant milddaadig omtrent eenige Schooijers eh Belof, dien Clement Marot aan zijn Dienaar geeft: Gourmand, lyrogne & ajfuré Menteur, Pipeur-, Voleur, Jureur, Blasphematiur, Sentant le dord de cent pas 'a la ronde, ,Et demeuramje meilleur liomme du monde. Q *  g^4 PETER HAM- Bedelaars zijn (♦)! Om de Secretarisfen, £e Koningen, de Prinfen en andere Regenten en Grooten niet befchaamd te maaken, of in hunne geweetens te grijpen, moeten wij Storck prijzen, want eigenlijk ontftal hij den armen het hunne, uit loutere Godvrugt en Christlijke liefde! Want had hij zulks niet gedaan, hoe zou hij dan in zijn ouden dag, toen de Waereld hem ontviel, aelmoesfen hebben kunnen geeven? Blok was loos en bezat vernuft; hiervan had hij menigvuldige maaien de bewij. zen afgelegd. Volgens de Anholtfche manier was hij een geleerd man, en daarvoor werd hij allerwegen uitgekreeten en gepreezen. Hij las almagtig veel predikatieboeken, en dat wel met den vereischfcen aandagt en eerbied, waar door hij, zo als ook den weleerwaarden zeer geleerden Heer Dat is volgens het Spreekwoord: het leder fteelen en de fchoenen om Gods wil geeven: Qjti yttix Tendre & Dies ct qu'it a pris au monde, Dcspreaux Sat*  JEVESDE BOER. ü'45 Heer Niels, ongemeen veel Kanzelbekwaamheeden opgaarde. Zijne liefde tot de boeken ging zo verre en was zo wijd en zijd bekend, dat al het Volk hem Jens de godzalige Boekbinder noemde, vermits geen Boekbinder, al bereikte hij Methuzalems jaaren, zo veel boeken binden kon, als Blok airede geleezen had. Hij was dus een welbeleezen Man; tegelijk was hij ëoorfleepen, verftandig, en, van het vereeld van zijn hielen af tot zijn grijzen hoofdfchedel toe, vol oordeel en-vooruitzigt. Uit het voorberigt van een boek wist hij bereids den geheelen inhoud. Onze Lezers, hoopen, vertrouwen en verwagten wij, zullen nu overtuigd weezen, dat onze Blok geen Domkop was. Had hij heeden geleefd, — had onze eeuw het geluk gehad, om deezen leezenden Man te mogen aanfchouwen, Hij zou voorzeker als een fter van de eerfte grootte aan onzen geleerden hemel praaien ! Hij was de Koning van alle Narigt- Journaal- en Recenfie-fchrijvers geworden; want niets ontflipte zijn aandagt, dat flegts Q 3 uit-  C4a PETER PAARS» . uittrekzels en beoordeelingen aan de hand gaf, en hij was aan foortgelijke Journalisten al zijn geleerdheid en verftand verfchuldigd COln de Heelkunde was hij geen minder Bol. Hij fchreef een magtig dik en voortreflijk boek over de ziekten der Ezels en Paarden, en derzelver geneeswijzen. Dit boek zou gedrukt geworden zijn, doch, tot onuitfpreeklijke fchade van de geleer-, de Waereld en van al de Paardenfmits, raakte het weg. De Vreemdelingen bewees hij onbetaalbaare dieniren; want hij was ook een Vertaaler. Als Geneesheer was hij godsjammerlijk kundig en bekwaam. (*) Deeze fchadelijke wijs van ftudcercn, of liever van boeken leczen, heeft in onze dagen zeer de overhand' genomen. Men vergenoegd zig meestal met de Werken der Heeren Boekbcöordeelaars te leczen, die, zomtijds binnen den omtrek van honderd pagina's het vonnis over honderd boeken vellen; terwijl hunne Lezers zig eveneens gedraagen, als of zij die honderd boeken van het eene einde tot het andere doorgeleezen hadden! —• Welk eene verwaandheid, en welk een bcletzel voor alle grondig onderzoek en onpartijdige beoordeeling t  ZEVENDE BOEK. 247 kwaam. Menfchen en beesten, zei hij, moeten met eenerlei Geneesmiddelen geholpen worden; want een varken, een rot en een mensen zijn van binnen eveneens gefteld. Volgens deeze grondftelling had hij ook zijne geneeswijze ingerigt, en daardoor overvloedige geleegenheid bekomen, om zijne Patiënten te kunnen openen en van binnen te bezien. Men geloofde over 't algemeen, dat hem veele natuurgeheimen, waar toe duizen» den kunftenaars vergeeffche moeiten gedaan hadden, om ze optefpeuren, zo volmaakt bekend waren, als de Visfchers de Watergetijden zonder Almanak. Men ziet aan onzen grootenBlok, dat, fchoon men geen woord latijn.verftaat, men daarom echter een geleerd Man, een vermaard Doétor en een handig Schrijver kan weezen. Deeze twee Mannen van zulke verfchillende als uitmuntende bekwaamheeden, waren echter in één Vaderland, en in e'éne Stad gebooren en opgevoed; zij waren Jutlanders van geboorte. Zelden echter Q 4 ziet  34§ PETER PAARS. zist men, dat Landskinderen, onder d* Vreemdelingen, elkander beminnen (_*;). Onze twee Helden ftrékken er ten bewijze van. Twee groote Mannen kunnen nimmer als goede Vrienden leven, in een en dezelfde verblijfplaats. De nijd, die doorgaands beiden bezielt, maakt dat de een met handen en voeten greetig grabbelt naar 't geen de ander met afkeer en ver-? ontwaardiging wegfmijt. Onder Blok en Storck was de twist alreeds oud geworden , pn zat hen, als 't ware, tot in 't ge? beente toe verroest, en offchoon zij niet van gelijken rang en ftaat of dezelfde kunst waren, dreeven zij echter hunne ijverzugt tot een uitterfte, en gemeenlijk eindigde zij hunne veelvuldige gefchillen met de yuist of de knuppel. Helaas! die de Waereld en haare boosheid in ernftige overweeging neemt, als ook den nijd en wangunst, die veelal in den boezem der geletterde Mannen rondfpookt, zal daadlijk bemerken, dat het ■'(JO ff* Concwiia frafriyy,  ZEVENDE BOEK. 349 geluk van onze Buuren veeltijds onzen wrevel gaande maakt, en onze gramfchap aan 't hollen helpt. Hoe menige Broeder zit zijn Broeder of Zuster niet in 't hair! Hoe! roept men dikwils uit: welk een krom en verdraaid geflagt is dat ? Zijn dat Broeders? zijn dat Buuren en Evennaasten? zijn dat Lieden van ééne kleur en ée'ne neering? en zijn ze in zulk een hevig verfchil faamen? Zijn deeze zulke doodvijanden van elkander, daar zij door zulke naauwe banden van vriend- en maagfchap verbonden zijn? Daar zij voor elkander behoorden te fterven ? Daar zij door weetenfchappen, vermaardheid en eere, daar zij door hun eigenbelang verpligt worden,om den onfchendbaarften envoorbeeldigften vreede te onderhouden? Het ergfte van allen is, dat het menigwerven geen geld of goed, geen ftand, geen geboorte of geluk is, het welk de hoofden der wijzen tot harrewarren vervoert, maar dat de aanleiding daartoe veelal van beuzelingen ontleend word, en dat de Broeders, Vrienden en BuuQ 5 ren*  2$0 PETER PAARS. ren, om een ledigen eidop, eikanderen dikwerf villen zouden. Dus kunnen Paulus en Petrus elkander niet verdraagen, om dat zij in ééne ftraat woonen! Dus vat de eene Piulofooph den ander bij de ooren, om dat hij hem in roem gelijk ftaat. Dus vtrvoigt het eene Geflagt het andere, om een duimsbrepdte grond, of iets dergelijks! Veeltijds is de bron der haatlijkfte vijandfchap enkel en alleen in het bloedverwandfchap te zoeken, zodat men elkander gram is, om dat men Broeders, Neefs of Nigten is! — Na dit alles bijgebragt te hebben, is het dan wel te verwonderen, dat ook onze twee vermaarde Helden elkander zo fel haateden, en zo zeer tot hun eigen nadeel medewerkten? Jens Blok moest wel door het verwijt van Gunild getroffen worden, vermits hij zig voorftelde, dat hij daardoor zeer gemaklijk zijn eer en goeden naam kon verliezen. Een lasterende tong kan in dit geval zomtijds meer fchaden dan ganfche heirlegers. Hij fprak derhalven met bedagtzaamheid: Ik  ZEVENDE BOEK. 25£-> Ik ben, zei hij, ten allen tijden bereid, om voor het Land en Rijk van Anholt mijn leven in de waagfchaal te zet-ten; maar dergelijk eene onrechtvaardigheid is ondraaglijk voor een eerlijk gemoed. Hoort, onderzoekt eerst bedaardljjk en voorzigtig de zaak, alvoorens gij zulk een helsch gefchreeuw en zo veel kromme fprongen maakt! Dit fprak hij met al den ernst van een Burgemeester, die men van omkooping verdagt houd, en die moedsgenoeg heeft, om zig te zuiveren. Het Volk hield aanftonds op met raazen en tieren, en zelf, die hem het geftrengst vervolgd hadden, moesten hem prijzen. Jens Blok, riep men overluid: was altoos een braaf man, en zijns gelijk is , helaas! maar zeer zelden te vinden! Thans was dit huisoproer gelfiid: maar kan men het gelooven, — de roep ging door het geheele land, dat men Blok, even gelijk een Landverraader had laaten ophangen! die verder afwoonden maakten het nog erger, tot groot hartzeer van den braa-  353 PETER PAARS» braaven Blok, zij betoonden niet flegts het hevigfte afgrijzen wegens zijne vermeende verraaderij; maar verzekerde ook plegtig, dat men hem met agt paarden in vier ftukken gefcheurd had. Men vertelde aldaar, dat hij een Tovenaar geweest ware, en nu na zijn dood, in huizen en hoven fpooken kwam: men bewierookte en zegende ook airede, al waar men de verfchijning van Bloks geest vermoedde of vreesde. Het ging met dit gerugt even als met een fneeuwbal, die van een berg rolt, en hoe langer hoe grooter word (*)• Dikwils gebeurt het, dat zij, die aan het ftrand flegts gekeeven hebben, te Warthou en aan den Wal, verteld worden, armen en beenen kwijt te zijn. Te Kollekul zijn ze in doodsnood, en in de Rohfchilderkroeg zijn ze levenloos, terwijl ' ' tnclum, quo non yelarius ullum, Hlcülitaie vigct, yiyuque acquhit tundt, V I R d jEn.'id. Lit. 4- V- 174, »75« '  ÏEVENDE SOEK. 303 Wijl ze te Thijftad fpooken C*). Aldus verging het ook den goeden Man! Voorbeelden van deezen aart vind men in overvloed. Het geen Blok ter zijner verdeediging bijbragt, behaagde aan den Landvoogd. Mijn lieve Jens! antwoorde hij; de reden waarom men klaagt is zekerlijk zeef gewigtig. Maar, laaten wij ons nu flegts beijveren, om berigten intewinnen, ten einde te ervaaren, waar de Turken zig bevinden, en om, zo het waar is, dat zij er zijn, te zien, dat wij hen tot vreede beweegen. Mooglijk zal hunne gramfchap door (*) Vermits door een gedeelte van Koppenhaagen, en bijzonder om het Slot Christiaansburg, een fmal Kanaal uit de zee loopt, word een gedeelte der daarbij geleegert ftraat het Strand genoemd: aan dit zogenaamde Strand hebben de Viswijven hun markt, en deeze markt word alhier bedoeld. Warthou, of Wartow is een fchooa Gasthuis voor oude Mannen en Vrouwen. Kollek-ul is een dorp, twee uuren van Koppenhaagen. De RolifcbUderskroeg is een Herberg, tusfchen Koppenhaagen en Rohfchild, welke Steden omtrent vier mijlen van elk? •ander leggen.  •254 PETER PAARS. door geld en goede woorden te ftillen zijn5 mooglijk zullen zij nooit weder hierkomen om ons te vermoorden en optevreeten, en voortaan den Priester, mij, het Volk en het geheele Vaderland in rust laaten. Het ware nu flegts te wenfchen, dat wij op itaande voet, iemand naar den Sultan 'kondenafzenden; — maar zodanig iemand zou de Turkfche taal moeten verflaan. Misfchien zou het ons gelukken den vreede te treffen De Priester is geleerd, dat hij Chaldeeuws leest, weetik, maar of hij Turksch fpreekt, kan ik waarlijk nietzeggen. Ik zal zelfs eens bij hem aanloopen. — Zo hij ons uit de konkels helpt, — maai;, potboonen! dat is waar, hij zit thans op zijn preek voor morgen te ftudeeren, en daar heeft hij den gan- fchen nagt werk aan! Kijk, dat is een vervloekt werk, — en evenwel het prediken gaat voor alles. Heer Landvoogd! zei Blok , en toornig wordende: dat zou, bij mijn ziel! geen recht weezen! — Zou onze Prediker een vod van een preekje boven het algemeene wel-  ZEVENDE BOEK. Sgg welzijn fchatten? Kijk, dan was hij waardig , om met zijne eigen predikatieboeken geblakerd te worden. Immers is het zijn pligt, om de zaaken in der minne te helpen bijleggen? En wat de predikatiën betreft, — o! die kan hij, als een rechtzinnig Domine', bij ganfche douzijnen wel uit zijn mouw fchudden. Geloof mij, een Dorppredikant vermoeid even zo min als een Stadspredikant zijn arme ziel op zulke wisfewasjes. Als hij dronken naar bed gaat, en gij maakt hem dan te midden in zijn flaap wakker, kijk, dan kan hij even zo goed fpreeken als de beste Profesfor! Het prediken is hem met de pap ingegeeven! de predikatiën zitten hem tot in 't merg zijner beenderen toe. Hij maakt ook nooit een opftel van zijn preek. Hij rammelt ze zo maar voor de vuist weg. De drommel weet waar hij ze zo knap van daan haalt! maar trouwens waar haalenze al de Predikanten vandaan? Helaas! riep Gunild uit: kon ik flegts maar te weeten komen, waar de Moeder van de Sultan is! Zij is een Vrouw van mijn  65Ö PETER. PAARS. mijn jaaren. Omtrent zo mooi en zo wijs als ik ben. Kan ik haar flegts te zien komen ,' dan zal haar Zoon wel daadlijk uit Anholt vertrekken. Aldus beraadflagende, was intusfchen dit tumult ter ooren van onzen Held Paars , gekomen. Hij en Ruus bemerkten het gevaar, in 't welk zij zig bevonden, en befchouwden zig zelve als verlooren. Ruus werd derhalven, als Afgezant, naar den Landvoogd afgevaardigd, op hoop van des Gebieders geflrengheid te maatigen. Hij trad, terwijl men nog bezig was met den breeden Raad te fpannen, ongemerkt de kamer in. Vergeet, aldus rigtede hij, met de uitterfte demoedigheid, zijn aanfpraak tot den Landvoogd (*): vergeet voor altoos de fchaden, die Peter Paars, in deezen nagt, aan uw kamer en meubilaire goederen heeft toegebragt. Vergeetze, Heer Land- CO Hier uit ziet men de valschheid van liet fpreektf Woord: Qjii iormit, nor: -piccat*  ZEVENDE BOEK. Landvoogd! vermits hij overvloedig in Haat zij, om u dezelve te kunnen vergoeden. Hij is door een naaren droom verfchrikt geworden; naauwlijks durf ik het zeggen, wat ongeluk hij gehad heeft. Mij zelf heeft hij gefchopt en geflagen, zo Godsjammerlijk was hij in de mallemolen. De venfterglazen zijn aan Hukken, en Jufvrouw Neeltjes mutfenbol,— is niet meer! helaas! zij ligt in flarden gefleurd, en rust in het akelig ftof des doods! Hij was in de verbeelding, dat het Niels Hanfen, onzen Exkok, verdoemder ged. was. Zie daar de> gefchiedenis van deezen nagtj.wees ons. genadig! Deeze ontdekking en ganschlijke ontknooping van het geval, joeg' Gunild een blos op de grafkleurige kaaken. Zij gevoelt bij voorraad de befchimping, ditt ten loon haarer voorbaarigheid zcu verflrekken. Uw Heer, — gilde zij: uw Heer heeft gedroomd ? — en in zijn droom dit Turks alarm gemaakt? .— De Duivel haale R hem  G58 PETER PAARS» hem met al zijn droomen. — Zo hij dikwijls zulke verwenschte droomen heeft, kijk, dan wil ik hem tot mijn Man niet hebben, al waren dan ook al de overige Mannen op Gods aardbodem, even als de Oppasfers in een Turksch Serail. Zulk een vermaledijde Droomer zou een gansch Land in oproer en voor den Duivel kunnen helpen. Men liet echter, door den toorn van deeze oude Bes, zig niet belemmeren. Ruus werd met de grootfte naauwkeurigheid ondervraagd. Men nam alle-s in overweeging, doch Ruus ontfloeg zig fchielijk van alle verdenking, toen hij de eerfte oorzaak van 't geval, den wind naamlijk, dien hem ontglipt was, aan den Landvoogd verhaalde. Dit voorbeeld moet ons leeren voorzigtig te weezen. Hoe gereedlijk geeven wij zomtijds gehoor aan oude Vrouwenklap? Men moet alles, wat er verteld word niet maar zo daadlijk voor klinkklaare waarheid' houden. Het bedaard onderzoek is de gemakjijkfte ontknooping der raadzels,  ZEVENDE BOEK. 259 die ons in de faamenleeving voorkomen. Hoe dikwijls heeft een oud Wi f niet de hoofden op den hol geholpen, en door haare droomerijen de rust van geheele Maatfchappijen verftoord! Indien wij hier van voorbeelden wilden bijbrengen, waar zouden wij beginnen, en waar eindigen? Wat gebeurt er niet in een Land, waar het bijgeloof den Baas fpeelt, — waar fchijn van waarheid de vertellingen met dezelfde el uitmeet? Eens deed een afgrijslijk Spook de ganfche Had in den flaap al fchrikkende opfpringen <*>j en toen men den geest van digte bij bekeek , was het een aap. Zomtijds brengt een he- ("*) In eene der Hollandfche Steden was een Aap, met zTjn ketting, zijn regtcn meester ontloopen. Hij hield zig langen tijd verborgen op het dak van een ander huis; komende hij des nagts de trappen af en zijn ketting agter zig fleepende, ten einde in de keuken of kefder levensvoorraad optezoeken. De Bewooners van dit Huis hielden hem voor een Spook, en de geheele Stad fprak er van. Eindlijk betrapte men deezen gekeeteii,$gn DuivJj eu toeji zag men, dat hei; een Aap wSs. R a  36o PETER PAARS. hemelbrief (*), een droom of waarzegger geheele Kerkgemeenten in de verfchriklijkfte maaling. Men zal den paardenvoet als iets heiligs vereeren, en volken , lieden en landen er door in oproer geraaken. Zend men in April de Gekken niet nog werwaards men wil ? Wien is hef gefchreeuw onbekend het welk de Geleerden ter onderzoek van een kleinen koperen penning maakten (f) ? Men vertoornt zig (*) Dcrgelijkcn heeft men daar te Lande zeer veel ge^ had. Zommigen van dezelven worden nog door oude Lieden in hunne koffers bewaard. Hoe dikwijls heeft men een gepreviligeerd foort van Waarzeggers gevonden, «die dag en uur van 's Waerelds ondergang voorzegd hebben , en hoe veele Menfchen, hoe veele Gemeenebesten zelf, zijn daar door niet ten fterkflen in onrust gebragt geworden ? (f) Eenige koperen penningen, (in Zweeden gangbaale munt zijnde,) gevonden wordende, ontftond daar over 5n Duitschland en Vrankrijk een groote opfchudding onder de Geleerden. Op de eene zijde ftonden de Letters 1. O. R. S. M. en op de andere C. R. S. Hier van maakte men zeer verfchillende verklaaringen. De ecrstgemelde letters wilde men, dat betekenen moesten: In O--  ZEVENDE BOEK» 2.61 zig dikwerf om zaaken, die geen waardij hebben, en die door geen Sterveling iets hooger gefchat worden,dan den wind van Peer Ruus. De befchaamdheid van Woldmar is naauwlijks te befchrijven. Hij zwoer ook , dat het Peter Paars het leven zou kosten: maar Storck, diep en grondig de zaak doorziende, merkte aan, dat het beter voor 't Land zou weezen, wanneer elk een zijn best deed, om deeze zotte historie te vergeeten, vermits, hoe meer men dezelve verbreidde, hoe meer befchimping de Orbe Romano Sanguis Martyrum. Of volgens anderen: In Obedhntia Regis Semper manent. Op de andere zijde betekende de letters: Contra Roman Sanguinariam. Of wel: Contra Romam Sumus, en foortgelijke uitleggingen meer. Doctor Sperlinc eindigde, tot bcfchaaming; der heethoofdige Geleerden, dit verfchil eensklaps. Hi| betoogde, naamlijk, ontegenzeglijk, dat deeze pennin.i gen gangbaars Zweedfche munt was, en dat de letters aan den eencn kant betekenden : I Oere Solver Mjnt. En op den anderen kant: Qanlus Rex Suecia. R 3  2t5a PETER PAARS. de Anholters zig op den hals zouden haaien. Dit voorftel keurde men goed, om»het voortvertellen te verbieden. De Duivel, zei men, heeft Paars in ons Land gebragt! Die Droomer zal zig ook tot den ftrop of den bijl moeten voorbereiden. Wij hebben grond genoeg, om hem het leven te beneemen. Daadlijk werd het bevel van den Landvoogd gepubliceerd. Op zwaare ftraf werd gebooden, om nooit weder aan deezen Turkfchen oorlog te denkem Maar, doen de Boeren juist altoos dat geene wel, het welk hunne Overheeden beveelen (*)? Vind men er niet nog vce- len, (*) Dergelijk een tegenftrijdige handelwijze treft men "bij veele Lieden aan. De Ouden hebben ons ten deezen opzigte den Barbier van Midas naargelaatcn, en Horatius levert ons den Zanger Tigellius. Deezen laatften kon men niet, dan men groote moeite, aan het zingen krijgen; maar eenmaal aan het zingen zijnde , had het geen minder werk om 't lijf, om er hem weder af te helpen.  BEVENDE BOEK. i€% len, die hunne jaartelling van dat tijdftip beginnen ? Wat verfcheelt het zommige Lieden, of zij dingen doen die verboodenzijn, en tegen ftand en eere inloopen? Was de zonde deugd, en het kwaadfpreeken loflijk, men zou fchielijk beiden naarlaaten. De lust word wakker, wanneer wetten of dwang begeeren, dat zij zig in rust zal houden. Ja! ingevalle men den arbeid verbood, dan zouden de Luijaards zig het meest aan overtreeding fchuldig maaken. Voor het geen de Wet gebied fchijnt elk een zekeren fchroom en affchrik te hebben. Men neeme er de proef van en beveele, dat men voortaan het zig dronken zuipen als een deugd hebbe aantemerken, en ftraks zal de geheele Waereld zig bemoei jen , om dood-nugteren te blijven. De i i ■ Sardas habebat Bh Tigelliu) hoe. Cafar, qui cogerepofet, Si pet er et per amieiliam patris atque fuam; uo{\ Quidquam proficeret: ft collibuisfet, ab ovo Vsque ad mala citaret: •— HORA T. Lib. li Sttt. 3. ï. 3*T"7. R 4  264 -PETER PAARS* De menschlijke natuur valt zekerlijk moeilijk te doorgronden, maar het geen de ondervinding ons leert is men verpligt te gelooven en toetellaan. Zeg tegen Jurjaan, dat het rocken van tabak uitneemend goed voor zijn borstkwaal is, en ftraks zal hij de pijp uit de hand fmijten. Zeg tegen Grietje, dat het gebruiken van veel warm water de beste remedie voor 3iaar zwakke maag is, en daadlijk zal zij afftand doen van koffij en thee te drinken. Grooten en kleinen haaken naar het verboodene, en fchijnen het gereedfte te zijn, om tegen de natuur in te druisfchen. o! Mogt het Hechts zonde weezen koud water voor den dorst te drinken! riep eens iemand die grooten dorst had: Hoe lekker fmaakt, en hoe gezond is het C*)J Dus is 's Waerelds beloop. Het (*) Peuchc non è peccato d! bevers h fresco f Was liet gezegde van den Italiaan, die, grooten dorst hebbende, een glas koud water te drinken kreeg. Dit finaakte hem zo wel, dat bij zig verbeelde, dat er niets anders aan ontbrak, daji dat het niet verbooden warei  ZEVENDE BOEK. 065 Het is geene kwaadaartige bedilzugt, die mij de pen heeft doen opvatten, ora deezen Man, voor welken ik waare hoogachting hebbe, in een belachlijk of verachtlijk daglicht te ftel.:en. De geheele Waereld weet, dat Woldemar Hechts deeze enkele reis, in zijn ganfche leven, zig zo vrcesagtig betoond heeft! Neen! maar er zijn twee redenen, welken mij verpligten hier zo duidlijk te fpreeken, en zo omftandig te zijn. Vooreerst moet ik , in mijn hoedaanigheid van Gefchiedfchrijver, alles wat merkwaardig en leezenswaardig is, in het licht brengen. Ten anderen moet ik het waare oogmerk der Gefchiedenis onder den aandagt houden, ftigting naamlijk en opbouwing der Heeren Leezers, en ook der Jufvrouwen : want dit geval behelst veel leerzaams en levert ten minften anderhalf fnees Zedelesfen op, voor de geen, die ze er in zoeken wil. Daarenboven ontdekken wij hier den eerflen en waaren oorfprong van't fpreekwoord: R 5 Een  i66 PETER PAARS. ZEVENDE BOEK. Een wind maakt zomtijds meer opfchudding dan een donder/lag. Dit heeft menig een tot zijne fchade ondervonden. Welk een aanwinst is dit ook niet voor de Weetgierigen en Geleerden, die gaarne alles weeten! A G TV  267 AGTSTE BOEK. Naauwlijks was deeze Turkfche oorlog aan kant, of Woldemar begon het harnasch tegen Paars aantegespen. Door twee Mannen werd hij ten Gerichte opgeroepen; om reden, dat hij Niels Handen, meester Kok, ter dood veroordeeld had, en dus den Landvoogd, in zijn hoe* daanigheid als Rechter te na was gekomen; terwijl ook alle gerechtsoeffening aan Vreemdelingen verbooden was. Ook heden betoonde Paars zijn moed en verftand, zogoed als in alle andere geleegenheeden, fchoon hem de huishouding en de flenters der heilige Justitie geheel onbekend waren, niettegenftaande hijzelf zig ten Rechter opgeworpen had: maar dat is een kleinigheid, want Rechter en Rechtsgeleerde zijn twee zeer onder- fchei-  SC» PETER PAARS. fcheiden weezens. Een Houtfcooper, eert Pottebakker, een Kwakzalver, een Kostfchoolmeester kunnen RecJiters weezen, fchoon zij daarom geen Rechtsgeleerden zijn. Ook is het zulk een groote kunst net, om een vonnis uittefpreeken. Zo het dat was, hoe zouden het dan veele Ambtenaars van de meeste Hoven van Justitie ftellen ? Er word oneindig meer verftand gevorderd, om een Advokaat te weezen, en al de Goochelkunstjes der geblinddoekte- Gerechtigheid grondig te yerftaan. Dit zijn posten waartoe meer dan daaglijkfche vernuften behooren. Onze Paars fcheen zulks ook te begrijpen, vermits hij den Landvoogd ernftig verzogt, dat hij hem toch een Advokaat wilde toevoegen, die hem ten Raadsman voor de Vieifchaar mogt verftrekken. De Landvoogdes onderfteunde dit zijn verzoek, en Peter Paars verkreeg hetgeen hij begeerde. Maar hoe kwam de Landvoogdes hier in 't fpel, en wat bewoog haar, om de voorfpraak van Paars te worden? Eerst  A G T S T E BOEK. Eerst was zij door 't gerugt van den krijg en vervolgens door Neeltje daartoe aangezet geworden. De Rijdvoogd Paulus werd fluks geroepen , om in deeze zaak van Paars Advokaat te weezen. Dit was een deugdzaam Man, die 't Recht draaide zo als hij zelf wilde, en niemand van zijnen tijd, ftond hem in ftreeken en rechtsgeleerde bedriegerijen gelijk. Christiaan Storck weet men, dat door den Landvoogd zeer geacht en bemind werd, en deeze is 't, die van Paulus meer dan eens, dit loflijk getuigenis geeft: In de rechtsgeleerdheid heeft hij geen wedergade, uitgezonderd mij, wien hij niet boven 't hoofd gewasfen is. De Vrouw van Paulus zelf was zo ooilijk als tien andere gemeene Advokaaten. Zij was welfpreekend en verftandig, en inzonderheid bekwaam, om goeden raad te geeven. Zij was, zei Storck, wel een Vrouw, dat is, een zwak vaatje, maar evenwel was zij in duistere zaaken de doortraptheid zelf, en veel handiger, om zig uk de  C70 PETER PAARS. de neteligfle historiën te draaijen, dan haar anders hoogstbekwaamen Egtgenoot. Dikwils ging zij zelfs voor de Vierfchaar, en men kon doorgaands verzekerd weezen, dat haare Vrouwlijke welfpreekenheid over allen tegenftand zou zegepraalen. De Rechters zagen haar ook gaarne; en met een mooi, vriendlijk bekje heeft men fteeds medelijden. De ftrengfte Berisper wist ten nadeelc van Paulus niet anders, met waarheid, te zeggen, dan dat men, voor een daalder, hem zeer gemaklijk kon omkoopen. Hij was echter gewoon te zeggen, dat hij zijn fatzoen en geweeten voor geen beuzeling te grabbel wilde (mijten. Kwam er echter iemand, om 't even met wat zaak, die hem rijklijk beloonen wilde, dan vloog hij te paard, (want in dit geval waren zijn voeten te langzaam,) naar de Vierfchaar, en zou er, zo men het begeerde, ftaande gehouden hebben, dat Beëlzebub een eerlijk man was. Hier uit blijkt de ijver, die den boezem van deezen braaveu Man. bezielde.! — Zulk eene groot-  AGTSTE BOEK. üjl grootmoedigheid en belanglooze Justitieliefde vind men tegenwoordig heel zelden en fchaars bij onze Rechtsgeleerden. Zij neemen handen vol geld voor het uitvoeren van een bagatel: bij mijn ziel! het zijn booze Christenen, en zo als de zalige Bertling pleeg te zeggen: de tegenwoordige Advokaaten zijn flegts goede brandhouten voor de hel. Zulk een eerlijk Man, zulk een bekwaam Advokaat, werd thnns, op bevel van den Landvoogd aan Peter Paars toegevoegd, om hem in zijn proces te dienen. Men ziet er klaarblijklijk het goede hart van den Landvoogd uit. 't Is waar, de nijd en haat waren hem wel door het bloed gellagen, en hij, als een opgenomen Duivel tegen den onfchuldigen Paars; maar met dat alles vergat hij niet, dat hij' verpligt was, om als Landvoogd de gerechtigheid te handhaaven, — zo als immers alle Landvoogden en Rechters doen? Juist toen men een aanvang met het proces van Peter Paars zou gaan maaken ; wen,men met ernst bedagt begon te zijn, om  073 PETER PAARS, om dit gewigtig verfchil ten einde te brengen, en men airede de twist derHeeren Rechtsgeleerden, in 'tverfchiet hoorde opdonderen; toen de Landvoogd het koord van de bel in de hand greep, om Partijen binnen te doen ftaan, toen, op dat oogenblik, kwam de ziekte van Jufvrouw Neeltje dwars in den weg. Een gloeijende liefdepijl zat in het middenpunt van haar beminnelijk hartje. Kupido had de moederlijke begeerte volmaakt getragt te vervullen. Zij was zo vchement verliefd, dat ze er bijna het gebruik van haar zinnen en verftand door verloor (*)• Alle moeiten, om haar te vertroosten waren vergeefsch! niets kon haar bemoedigen. Paars was alleen haar alles, haar fchat, haar toevlugt. haar verlangen , haar troost, haar engel, haar, — enz. Ze- ■■ Gravi jam dudum jaucia cura, Vulnus al'tt ysnis, ex coeco carfitur igni —i —— harent i:>fixi pertor e yultus, Verbaque: nee placidam membris dat cura quiete;^ V I R G. Mneid.. Lib, 4. y, 1, 2, 4, 5,  AGTSTE BOEK. 273 Zedert een en een halven dag had zij gevast j zelf had zij haar geliefdfte kost, (grutjes met een melkfousje,) van de hand geweezen (*). In 't kort, Neeltje was knorrig, knijzerig, ziek en afgetobt, door flaapelooze nagten, brandende wenfchen, en geduurige teleurftellingen. Haar Moeder had tot nog toe den Landvoogd, in zijne gewigtige landsbezigheeden, niet willen lastig vallen met het verhaal van Neeltjes ziekte, fchoon zij zelf het lijden van haar Dogter zig zo zeer aantrok, dat er weinig aan verfcheelde, of zij had er zig om opgehangen. — pan, vermits de ziekte hand over hand toenam', zag zij eindlijk zig genoodzaakt den Landvoogd van dit alles kennis te doen draagen. Toen zij echter voor hem verfcheen, was zij buiten ftaat een enkel woord te kunnen uitbrengen: Zij deed niet fjO Dit was ook het gezegde van fcheele Sijmen: Wanneer ik geen fmaak meer in brandewijn of jenever heb, geloof dan ook maar, dat ik niet lang meer leven Kal. s  274 PETER. PAARS. niet anders dan zugten en fchreijen. ■—• Het was daarom, — (en niet om dat hij haar een kwaad hart toedroeg zo als men kwaadaartig overal verfpreid heeft,) dat hij haar toeriep : Gij fchreit waaragtig ook om een ftrontwisfewasje! Alle oogenblikken zitje te krijten! geloof mij, dat al dat gehuil en gelamenteer mij doodlijk begint te verveelen? En waarom pruilt gij toch? wat ontbreekt u? Wat hebt gij mij te zeggen? Heeft er iemand een kan of een glas gebroken ? Is er iemand van de trappen gevallen? Ik kan, jandome! niet begrijpen hoe dat gij zo veel water in uw kop kunt hebben, want uw oogen loopen altijd als twee lekke bierkraanen. Gij fchreit traanen met wastobben vol, zo dra er maar een paard beflagen, of een lam geflagt word! waar duivel zal dat nog heen? moet gij dan overal om weenen? Deeze tedere en gemoedelijke aanfpraak ging regelregt tot het hart van de bedroefde Landvoogdes. Mijn lieve Man, riep zij met een verrukkend gevoel van zuivere huuwlijksliefde uit: ach,! houd op!^  A G T S T E BOEK. 175 op! — o! Zo gij mijn hartzeer kendet, gij zoud weenen, even gelijk een weeskind, dat zonder eeten naar bed moet gaan. Maar, antwoorde de Landvoogd daarop: wat behoef ik deeze uwe vinnige zielzorg te weeten! Is het niet genoeg, dat ik weet, dat gij altoos zo gemaklijk fchreijen als pisfen kunt? Heb ik voor mijn eigen zondige oogen niet gezien, dat gij, op den laatften Nagtmaalsdag zat te huilen als een bleikersdog, toen er in de liederen vanThorfen geleezen werdt (+)? Ik wil u niet ophouden; riep zij: mijn waarde Wederhelft! mijn ander Ik! mijn tweede Leven! De zorgen voor het Vaderland roepen u! de Staat^ezigheeden eis- (*) Men ziet hier uit, dat de Liederen van AxEt, T h o r s e n veel ouder zijn, dan men zig doorgaands wel verbeeld. Dit ftrckke tot narigt van hen, die voorneemens zijn een Historiam Uterariairi te fchrijven. Er zijn Lieden, en wel geleerde Lieden, die hun werk maaken, oin kleinigheeden te verzaamelen,. en er,ter ftigting van de Waereld, boeken mede te vullen 1 Voor dezulken fchrijven wij deeze en foortgelijke aanmerkingen, S a  1JÓ PETER PAARS. eisfchen de onvermoeide werkzaamheid van uw vrijheidlievend hart; maar niettegenftaande dit alles, vind ik mij verpligt u te zeggen, dat uw kind, uw Neeltje ziek, zeer ziek, doodlijk ziek is! dat zij wil gaan fterven! — en dat zij, — o goede Hemel! onderfteun het hart van een tederminnenden Vader! — dat zij geen grutjes met een melkfousje, en nog veel minder bier en brood meer eeten wil. Even gelijk een onverwagten en feilen donderdag trof dit berigt het hart van den kinderlievenden Landvoogd. Hij wrong zijne handen; weende en fchreeuwde luidkeels uit: Helaas! daar ligt mijn hoop, mijn troost, mijn verwagting, op het kermend krank- bed, nedergeflagen ! Waar ben ik? . de waereld word mij te eng. Is het mooglijk? word de hemel het dan niet moede, met mij, arme drommel, allerwegen te vervolgen ? Thans ontwaar ik, dat groote Zielen, ook aan groote tegenfpoeden onderhevig zijn! De laage heester word zelden door den vernielenden blik-  A G T S T E BOEK. 277 blikfem getrotTen! het zijn de eiken, wier grijze kruinen door de wolken booren, die er door verbrijzeld worden ! Rechtvaardige Goden! mijn Neeltje eet dan geen grutjes met een melkfousje meer? - helaas! wie zal voortaan mij vertroosten? Wat wonder, hemel! dat zij den onzaligen geest niet uitblaast, daar zij geen bier en brood wil eeten! - Neen! neen! zo veel hartzeer, zo veel doodlijk verdriet zal ik niet overleven. Even gelijk een Ezel, die door honger en dorst gekweld word , fchrceuwt en bulkt, en het om zig graazende vee uit den diepen, onbekommerden flaap opwekt, en het verfchrikt en bevreesd door het veld, of met den kop tegen de deur en de muur van den ftal doet loopen; terwijl de Herder ontwaakt, geeuwt, zig uitrekt, en rondziet, op een gefchreeuw, 't welk zelf een Drufus zou doen ontwaaken C)> even (*■) ——- Stantis conyicia Mmidra, Erificittt fomnuni Drufo yüulisque murims. j o V E MAL. Sat. 3. v. 237j -38' S3 •*  PETER PAARS. éven zo fchreeuwde ook de Landvoogd zijn verdriet en hartzeer uit. Alles intusfchen , wat hem hoorde, verbeelde zig, dat dit een nieuw alarm» teeken tot den oorlog was. Alles ijlde fluks' naar hem toe, ten einde hem raad en troost te verfchafFcn. Wat is er te doen? vroeg men aan alle kanten: zijn er nieuwe Vijanden in de wapenen? Hoort! Kinderen! hoort! zei de Landvoogd: mijn Dogter Neeltje is gevaarlijk ziek. Gij moet fchielijk om den Doétor loopen, en hij moet ten eerften bij haar komen. Zegt hem, dat hij al zijn Medecijnboeken en Kruidlijsten moet medebrengen! Hoorje? Naauwlijks was dit bevel van zijne lippen, of de menigte fnelde daar heenen, hijgende, weenende, zugtende en fchrei- j enof een bezoopen Fusiüs, van wien Horatius aldus zegt: Non magis audierit, quam Fuftus ebrius olim, Cum IliowKi edormit, Catienis- mille- ducentis, Mater teappeilo clamantlbus. Lib. 2, Set. 3. v. 59—61,  AGTSTE BOEK. £7$ jende. Dodtor Blok hoorde reeds van verre, hoeNeeltje, thans al half dood, een Doftor hoognoodig had. Deeze boodfchap echter klonk hem gansch niet aangenaam in de -ooren. Ik durf het niet meer waagen, dagt hij bij zig zelve; om uit Dofteren te gaan. Het carader van Generaal, 't welk ik bezit, duld zulks immers niet? — Bij mijn ziel! het zou fchande zijn , om met dezelfde hand, waarmede ik de generaalsftaf zwaai de, een klisteer te gaan zetten! Dienvolgens verzogt hij aan de Zendelingen van Woldmar, dat zij toch geduld wilden hebben; want dat hij het eerst, (in naarvolging van den Jutlandfchen Raadsheer van den Enden,) aan zijn Lieffte, aan zijn Vrouw naamlijk, zou gaan vraagen; deeze was nu juist uit fpeelevaaren, en hij was gewoon om niets te doen, alvoorens hij haar geraadpleegd had. Deeze Jufvrouw Sophia had den roem van ongemeen geleerd te weezen. De Domine's vrouw hoe wijs en godzalig ze ook ware, was er. maar een prul bij te noemen. Men S 4 -weet,  üSo P l T E R PAARS. iveet, dat de goede Gemeente doorgaands de zulken voor Geleerden verdijt, welken zij veel ziet ftudeeren, en dat zulke Predikanten de wijsten bij haar zijn, die de grootfte brabbeltaal voortbrengen. o! Wellust van mijn hart! zei Blok tegen Sophia, zo dra zij te huis kwam: Voor den dit en dat, nu begint men op een gansch anderen toon te fpreeken! Nu begeert de Landvoogd, dat ik op nieuw uit Geneesheeren zal gaan! en waar gelijkt dat naar? Immers ben ik Generaal? Bij mijn keel, ik geloof, dat de kaerel het in zijn hoofd krijgt. Ik wil mij zeive wel niet prijzen, maar heb ik niet airede twee zwaare Veldtogten bijgewoond. Ik tart elk en een iegelijk uit, om getuigenis te geeven, of ik den Staat niet als een rechtfchapen Krijgsman gediend heb? o Ho! Leven van mijn leven! was'tantwoord van Sophia: daar moet gij zo naauw niet op zien. Een Soldaat en een Doétor hebben immers het zelfde beroep, dat uaamlijk, om de Menfchen om hals te bren-  A G T S T E BOEK. s8l brengen'? Het onderfcheid tusfchen deeze twee0 is zeer gering : de Hoftor draagt Hechts geen monteering, en hij doet met zijn oillen en dranken, *t geen de Soldaat met'zijn fabel of fnaphaan verrigt. Zijn kogels zijn van loot en wat grooter; de uwe zijn klein en verguld óf verzilverd, maar daarom niet minder doodlijk. Hij helpt de ftervelingen veelal in eens uit de ellende, en gij Doftor! martelt ze dikwijls jaaren lang. Hij trekt eenige weinige ftuivers daags, en gij word met verfcheiden guldens betaald! Zie daar al het onderfcheid! Breek er dus uw hoofd niet mede, en word ten ontijde niet hoogmoe- di„t Ga liever heen, mijn Schat! mijn Waardfte! en doe uw pligt. Aldus meende Mevrouw de Doftores de zaak gevonden te hebben: maar Blok liet er zig niet mede afzetten: Hoe! nep hij: welke fpreukjes meent gij mij op den mouw te fpellen? Als het waar was, 't geen gij daar zegt, welk een vervaarlijke huspot zou er dan niet van de Waereld worden? Al wat geel ziet is daarom geen goud: S 5 neera  ■ ü8ü PETER PAARS. neem de kleur weg en gij zult er de valschheid van zien. De fchijn bedriegt. Zou Storch een Slaager weezen, om dat hij, zo als een iegelijk gevoelt en ondervind, villen kan ? Door dit villen ftraft hij de zonden. Gij weet immers welk een voornaam man hij is, en hoe zeer hij door de Waereld geëerd word. Onze Koster is een groot Muzikant, maar zou hij daar. daarom ook een Ezel weezen, want deeze fchreeuwt en bulkt zo wel als hij, en zomtijds nog harder? Maar dat zijn alles maar lorrepraatjes. Om mij zo te laaten foppen, is Jens Blok veel te verftandig. Ik ken al die woordfpeelingen en weet, dat het bedrog is. Soms is een Smid en Diest een Schoolmeester, maar hebben ze daarom ééne affaire, om dat de een het aambeeld en de ander de kinderen klopt? Onze Koe geeft melk, maar is de Minne, die ook melk geeft, daarom ook een Koe? Volgens uwe Nomen-Clator zou Janfen de Bierbrouwer en Peterfen de Procureur één handwerk hebben, want de eerfte vermengt goed en flegt bier door elk.  A G T S T E BOEK. 283 elkander, en de laatfte haspelt de rechtvaardigheid en de onrechtvaardigheid onder een, en beiden doen zij het ons voor deugdlijke waar betaalen. Ik wil er geen woorden den hals meer over breeken, antwoorde Sophia: laaten wij liever op de zaak zelf komen. De afftand tusfchen Doétor en Generaal is niet grooter dan een kattenfprong. Waaragtig! een Doétor kan ook al een groote parade in de Waereld maaken! Denk maar eens om onze Brugge! - of dat oneindig meer zegt, denk om Doétor Faustus C*3 '• was die niet bij alle Menfchen gezien en geacht? en evenwel het was maar een Doétor. Geloof mij, op mijn woord van eer, het onderfcheid is zo groot niet als gij u wel verbeeld. Vrouw! <*) Hier uit blijkt dat Doftor Faustus omtrent deezen tijd geleefd moet hebben, en reeds in zulk een «root aanzien moet geweest zijn, dat zelf de Vrouwen. L Anholt van hem te fpreeken wisten. Men kan h.er „it ook hot aanweezen van dien berugteu Toverdoftot enwederfpreeklijk bewijzen.  304 PETER PAARS. Vrouw! antwoorde Blok: ik befpeur duidlijk, dat gij het twisten zoekt,en mij te vernuftig zijt. Maar immers moet men Baardfchrappers van Doctoren onderfcheiden, even gelijk men Schoolmeesters van Profesforen onderfcheiden moet? Wie zou zo dwaas zijn, om niet te kunnen bemerken, dat er een almagtig onderfcheid is tusfchen JensBlok en Doclor .lemming(*)? Ik fta toe, hervattede zij daarop, dat uw Hand zeer gering is, en dat het hard valt, dat men een Generaal poogt te dwingen, om iets te doen, dat beneeden zijn waardigheid is, zo als, bij voorbeeld u, om een klisteer te gaan zetten: of dat men aan uw deur klopt en roept: Mijn Heer de Generaal.' waar is de Barbier? . Maar, mijn lieve Blok! hebt gij mij onlangs uit dat oude boek niet voorgeleezen, dat er hier op Anholt eens een Generaal was, die men Dictator noemde CO Een vermaard Deensqh Godgeleerde, die ten tijde van Christianus den Uerden en Vierden geleefd heeft.  A G T S T E BOEK. 285 de (*)•• Hoe het Volk hem van agter de ploeg haalde, en hem naar den Landvoogd bragt, die hem tot Ridder floeg? Stond er niet in dat zelfde boek, dat hij, den oorlog met roem ten einde gebragt hebbende, even gelijkte vooren, de handen wederom aan den ploeg floeg?— En, in alle gevallen de krijg, die deeze Man voerde, was oneindig grooter als dien gij met Paars? — gij weet wel, wat ik zeggen wil, want de Landvoogd heeft verbooden, om er ooit weder van te fpreeken. Thans gingen Jens Blok de oogen open. Hij werd opgewogen van vreugd, om dat hij een Vrouw had, wier doorzigt, vernuft en befcheidenheid, geen wedergade op (*) Zij heeft mooglijk van dien vermaarden Romein hooren fpreeken, die van agter de ploeg gehaald en Dictator gemaakt wert. Misfchien dagt zij, in de eenvoudigheid van haar hart, dat deeze gebeurtenis op Anhofc was voorgevallen. ^ ^ Cf-Slronim imperiis ex DiBatoris hoiwre, SreSum étmite reftrens a moirte tigonetm  286 PETER PAARS. op het eiland vond! Het ftreelde zijn hoogmoed niet weinig, dat zijne Gade ftraks een voorbeeld van een Generaal gevonden had, die hem in rang en verdienften gelijk ftond. Het fpeet hem echter, (want juist fchoot het hem te binnen, wie, en in watomftandigheeden, hij geleezen had, dat zig deeze Man bevond,) dat zij, ten opzigte van het Land, waarin die Generaal leefde, zig vergiste, en hem op Anholt plaatfte, fchoon zij, wat de gebeurtenis zelf aanging, de waarheid vertelde. Dan hij had nu geen tijd, om het een en ander naauwkeuriger naartezien. Lieve Schat! zei hij: gij hebt een klein abuisje; die Historie is hier te land niet voorgevallen: maar in Jeruzalem heeft men deezen Held zeer dikwils gezien: doch hiervan nader, wanneer wij te bed leggen. Thans begaf hij zig naar buiten. Gaat maar zagtjes aan vooruit! zei hij tegen de Lieden van Woldmar: Ik zal de medicamenten maar eerst eens gereed maaken. Wat de boeken betreft, deeze liggen voor de  A G T S T E BOEK. 287 de hand. Binnen tien tellens zal ik bij u ■weezen. Hoorje? — Met dit antwoord begaven zig de Afgezanten van den Landvoogd, naar hunnen hoogen Zender terug. Intusfchen zag men, hoe zeer de Landvoogdes zig kwelde en martelde, en uit bekommering en angst de oogenblikken op haare vingeren telde. Eindlijk treed Blok binnen. Zijn komst verrukte haar in dier voegen, (zo als het gemeenlijk gaat ineen huis waar zieken zijn en de Doétor verfchijnt,) dat zij aan zijne voeten viel, en hem voor Neeltje om de fpoedigfte hulp fmeekte. Blok rigtte haar op: Wees goedsmoeds! zei hij tegen de Landvoogdes; Uw Dogterke zal gezond worden: alleenlijk heb geduld! — Janftramme! ik heb hier dertien jaaren lang uit baardfchrappen gegaan, en allerlei foorten van ziekten geneezen, en zou ik dan zo een wisfewasje' niet kunnen te regt brengen? Kijk, als gij het hebben wilt, dan zal ik u in den rug, in de zijden, in den hals, in de lenden, op den buik en met een woord, over  288 PETER PAARS. uw geheele lijf, zo veel fneeden met een broodmes geeven, als een Watertongetje, en als ik u dan, binnen den tijd van vier dagen, niet weder zo heel en gaaf maak als gij nu zijt, zonder dat gij zelf ergens aan uw geheel lighaam een eenig fneedje overhoud, dan begeer ik geen rooden duit voor mijn kunst. Gisteren heb ik fcheele Koba nog onder handen gehad, 't Is waar zij ilierf, maar evenwel was zij de koorts glad kwijt. De nu zalige Vrouw omhelsde mij nog, kort vóórhaar dood, en betuigde mij, met de innigfte blijdfchap, dat zij nu genoeglijk en met ruimte uit de Waereld fcheidde, uit hoofde dat ik haar de koorts afgenomen had (*> De Landvoogdes echter geen zin hebbende, om een Watertongetje te worden, be- CO Dit is even zo goed, als of men zig verzuipen wilde, om dat men niet nat wil worden. Zo als men van een rranschman leest, die daarom ook het volgende graffchrift kreeg: lei gft le fleur Brovillé, Qtii Je noya de peur ifdtre mouillê,  A6TSTÏ BOEK. 289 bedankte hem voor zijne gulle prefentatie. Zij begeerde alvoorens ten minden zijn kunst aan haar Dogter Neeltje bewerkdelligd te zien. Zij betoonde hem echter haar vertrouwen en geneegenheid, door hem een kroon'duk in de hand te doppen. Blok zettede zig derhalven, met al de majefteit van een Doftor, die te gelijk oud Burgemeester is, aan het ziekbed neder; voelde de pols; bekeek de tong, .. het waterden 't geen er verder tot zijn ambt behoorde. Mijn lieve kind! zei hij: Gij zijt zo mager als een telhout. Ik zie duidlijk, dat gij de teering hebt. Toen ik herwaards kwam, verbeelde ik mij, dat gi| de koorts had. Maar wat ook uw kwaal mogtweezen, er daat niets voor mijn kunst. De dood zelf laat mij zijn hielen zien, wanneer hij mij ontmoet, daar ik erndig voorgenomen heb, dat mijn Patiënten leven zullen. Gij moet roggenbrood en fpek eeten, daar zult gij kragten van krijgen en Yet van worden. Voor 't overige moet T gij  S£© PETER PAARS» gij twee pintjes van deezen drank om. *t half uur inneemen, dat zal uwe vogten verbeteren, en als gij hiermede eenige maanden blijft aanhouden, dan heb ik hoop,'dat gij, onder Gods hulp, geneezen zult zijn. De Landvoogdes keek in den beginne vreemd op, dat Blok dergelijk een remedie voorfchreef. Toen hij haar echter ten plegtigfte verzekerde, dat dit voorfchrift een nieuwe uitvinding inde geneeskunst was, en dat men in de artfenijen zo wel de mode volgde als in de klederen, ' liet zij zig een weinig gerust ftellen; maar toen hij haar betoogde, dat monfieur de teering veel meer te knabbelen had aan een Huk roggenbrood met fpek, dan aan een lepeltje boekweitegrutjes, en dat hij, zulke brokken voor zijn neus krijgende, noodwendig de wijk moest neemen, gaf zij daadlijk bevel, om het zwaarfte Varken, dat op 't fchot was, fluks de keel aftetteeken. Die vervloekte Gek, riep Neeltje, (toen haar Moeder met een iïuk gebraaden buik. fpek  AGTSTÏ SOEK. Qgt fpek van vijf pond bij baar kwam, en haar Vriendlijknoodzaakte, ©m dit opteëeten:) , moet mij nooit weer onder de oogen komen! Wat meent die Uilskop, dat ik voor een ziekte heb? Ik heb geen mof- fenmaag? Denkt hij mij met gebraade.n -buikfpek gezond te maaken? Weet hij dan niet dat de verliefde Meisjes door geen Varkensvleesch te geneezen zijn? en dat hammen noch metworften, hoe zwaar,, hoe dik en hoe lang ze ook zijn mogen, nooit in ftaatzijn, om onze gaapende begeerlijkheid te floppen? Hoor, Moeder!, men mag mij zo veel medicijnen en eeten geeven als men wil, het zal er niets ter waereld aan helpen. Niemand kan mij van mijn kwaal geneezen, dan de fchoone Vreemdeling, Peter Paars. Het was natuurlijk dat dit gezegde van Neeltje het hart der Moeder geweldig treffen moest. Jonge Meisjes, dagt zij bij zig zelve > zeggen nooit zo rond uit* waar het haar fchort: zij winden er meer doekjes om. Zij begreep derhalven, dat het een fgort van raazernij was, Ta ea  PETER PAARS. en dat men Neeltje betoverd of behekst had. Om zulk een duivelziekte te geneezen, zei zij: is Gunild alleen in ftaat. Mijn Zuster heeft er de proef van gehad; die weet er van te fpreeken: Die heeft eens onder haar grutjes een doodsbeentje doorgeflikt C*); maar zie, wat gebeurt er? alle nagten kwam de dood vóór haar bed Haan, en riep haar met een holle ftem toe: Eesje! geef mij mijn been wederom, anders zal ik u nooit met rust laaten. ■ Gunild echter heeft haar enden dood heel fpoedig geneezen. — Kijk! Doctor Blok mag zo geltudeerd weezen als hij wil, jnaar deeze kunst verftaat hij toch niet. Ingevolge deeze welwijze en weidoor» dagte redeneering, nam zij het befluit, niet- (*) Nog in onzen tijd heeft men in Duitschland voorbeelden bijgebragt, van Lieden, die een doodsbeentje in 't lijf gekreegen hadden, en uit dien hoofde dooi' de Spooken zijn vermoord geworden; want de Geesten, offchoon hunne lighaamen verftorven zijn, kunnen het ephter zonder hunne exbeenderen niet ftellen. Gelukkig tyl 4e Godgeleerden zig in dit ftuk. niet geftQken hebben,  ÜGTSTE BOEK, 293 «iettegenflaande het weder ruuw en flegt was, om Gunild te laaten haaien. Straks zond zij er haar dienstboden op los, die de oude Waarzegder nog in een diepe rust vonden. De reden van haare vermoeidheid was de Turkfche oorlog, waarin zij ruim zo veel had uitgedaan, als de Koning van Zweeden in den jongden oorlog tegen Rusland. Zij was ook nog heel zwak en afgetobt. Evenwel flond zif fchielijk op, en fnelde naar de Landvoogdes. Haar zwarte kat volgde haar; dit beest was zij gewoon in duistere zaaken , om raad te vraagen (*) , zo als doorgaands Vrouwen van haar flag het gebruik hebben. Zo dra zij bij de Landvoogdes in huis kwam,verzogt zij om wat eeten, vóórhaar en haar Poesje. De Keukenmeid liep daadCO Zekerlijk moet dit een gebruik in Noorwegen ge. weest zijn, althans volgens den beroemden Schrijver, Du Voyage Historique, welken er dit van zegt: Chacun entretient ua Chat noir dans fa maifoa, U autl g Confulte dans les affaires d'important, SVr T3  ^94 PETER. PAARS. daadlijk naar de Botterij, en bezorgde dit weleervvaardig Paar van een goed middagmaal. Zij bragt onder anderen twee bolden brood, die zij met een half pond ganzenvet befmeerd had. Zij bragt daarenboven nog een nap vol met zoete grutten. Een bank ftrekte hen ten tafel, en de maaltijd begon. Gunild at zo gulzig,zofchielijk en zo veel, dat Poesje er verdriet in kreeg en bang voor het overfchot begon te worden, waarom zij Besje dan ook een goede knaauw in den vinger beet, die» ter wedervergelding, haar met haardoodsbeendere hand, een frisfche flag op den kop gaf. Vermits echter Gunild en haar Poesje beide hongerig waaren, en de laatfte onder de vroome katten te huis hoorde, was deeze ftrijd fpoedig ten einde, Verfcheiden verfchillen in dien fmaak hadden zij vervolgens onder de maaltijd, die echter allen een vreedzaam en gelukkig einde namen Men moest erkennen, en dit getuigenis moest Waereldlijk en Geestlijk afleggen, dat Gunild, het zij ter haarer e'ere gezegd^ (en wij hoopen, dat  ÏGTSIE BOEK» 295 £at veele oude Mevrouwen, die katten of honden hebben, er een voorbeeld aan zullen neemen!) haar Poesje zo liefhad, als menige Vrouw, die twee jaaren getrouwd is geweest, haar wettigen Man» Ja! zedert dat Christiaan Kraaivanger, haar Egtgenoot zaliger, ontflaapen was, had Poesje het eeniglte fterflijk weezen op den aardbodem geweest, 't welk zig als haare Gunstlinge beroemen kon. Zo dra was de buik niet behoorlijk gevuld, of zij begaven zig naar de Zieke, die echter door hun bezoek, indiervoegen verfchrikte, dat zij het hen gansch geenen dank weet. Zo dra zij ze zag keerde zij den rug naar hen toe. # Wat wilt gij van mij hebben? graauwde zij Gunild toe: waarom laat gij mij niet in rust? Gunild echter wilde een meesterituk aan haar toonen, en bekreunde zig aan de gramftoorigheid van Neeltje niet in 't allerminst. De Moeder had halswerk. om in dit geval te zwijgen. Mijn KindS T 4 ze*  TlCjg PETER PAARS. zei de oude Toverkol: wees goed moeds! gij zijt behekst en betoverd; maar dat is maar een kleinigheid. Ik zal, zo als het behoorlijk is, met mijn Poesje eens gaan raadpleegen, en de gedagten van mijn verttandige kat over dit geval inneemen. Fluks greep zij Poesje bij deooren. Mijn lieve Beestje! zei ze; wat voor Toverheks heeft het gedaan? Noem mij den Duivel, die in dit Meisje gevaaren is! Op deeze beveeiende vraag maakte Poesje eenige figuuren met haar voorfte pooten in 't zand. Men heeft er, even als van de oude ftecnen en penningen, juiste aftekeningen van gemaakt en in 't licht gegeeven. Veele Oudheidkundigen hebben er tot gek wordens toe op zitten denken, om deeze Caracters te ontiijfferen,'t welk echter niemand gelukte, — en dat wel om deeze eenvoudige reden, vermits het geen taal van Menfchen was, maar dat het krabbelingen van een kat waren, . En waarom, vraagt de Lezer, deeze prullen dan in 't koper en in druk gebragt? -. Omdat, mijne Heeren! er een tijd geweest  AGTSTE BOEK. 297 weest is, waarin dergelijk tuig alomme zeer gezogt was, en de Boek- en Prenthandelaars er zeer wel bij voeren. Onze weleerwaarde zeer geleerde Duiveljaagfter echter verltond dit Schrift zp goed als Priester Ysfum zijnHebreeuwsch, toen hij op de preêkftoel in de war ge. raakte. Zij zag er duidli.k uit, wat de kwaal der jonge Jufvrouw was, en wat redenen er voor haar ongemak waren. Hebt gij, vroeg zij, gisteren, met uw verlof! uw water nog gemaakt? — Dat heb ik heden over een uur nog gedaan, was het antwoord. — Hm! hm! zei Gunild: dan hebt gij juist gepist, op dien zelfden tijd, dat de Aardmannetjes aan tafel zaten, en dat wel regt boven de plaats, waar zij bezig waren met te ontbijten C*j. Er moet geen tijd verlet wor- J den (*) Men kan verfcheiden voorbeelden bijbrengen van, Menfchen , die behekst en beduiveld zijn geworden, om dat zij eenige onreinigheeden gedaan hadden, op zulke pjaatfen, waaronder de Aard- of Bergmannetjes zig onfc, konden. T5  298 PETER PAARS. den met praaten, want dit is een zonde, die boven alle zonden is. Bedenk eens hoe dit onderaardsch geflagt wel gefchrikt moet hebben, toen zij door een jonge Jufvrouw dus begooten werden.' Zekerlijk hebben zij zig daarover gewrooken, en u betoverd! — maar, nog eens gezegd, — deeze duivelderij heeft weinig te beduiden. Wij weeten er zeer fchielijk raad voor. Sluit de venlters digt! riep zij vervolgens tegen de Dienstboden : en geeft wel acht op alles! De Aardmannetjes zijn dolle Liefhebbers van de duisternis. Zij komen te voorfchijn, zo dra de dag gedaald is: want bij heldere zonnefchijn loopen zij groot gevaar (*), en zij veranderen in fteen. Gu- CO Het is een bekende zaak, dat wanneer een Aardmannetje de Zon aanfchouwt, hij zo daadlijk in fteen veranderd word. Eenvoudige Buitenlieden, in de Noordfche Landen, beroemen zig, dergelijke verfteende Schep- zeis te bezitten. Mooglijk zijn de Beelden, die wij ouder onze ouderwetfche Nederlandfche Schoorftcenen santrcffen, van dezelfde natuur. Wij beveelen dit ond£i> zoek aau de Oudheidkundige Geleerden.  a g t s t e Soek. 299 Gunild maakte vervolgens eenige onregelmaatige trekken roet krijt op den grond. Zij fteent j de kragten begeeven haar; doch fpoedig herhaalt zij zig. Zij ftelt zig in den kring; ziet er verichriklijkdonker uit: haare oogen werden geheel wit; zij kromt zig als een wurm; valt fchielijk op den grond, even als ware zij in een grooten nood; ftraks heft zij zig wederom, als zegepraalende , op: zij huilt; zij bromt; zij knort; zij lacht en weent te gelijk ; baar Poesje gromt en blaast en fteekt de hairen om hoog, even gelijk een ftekelvarken zijn pinnen. Bij het glanzende licht van het ongekemde dikke hair, 't welk vonken om zig heen werpt, ziet men hoe Poesje zig kromt, huppelt, hooge ruggen trekt, wild daar heen vliegt en op de fchouders van Gunild fpringt: haar Haart verftrekt tot een vlag, doch is dik, lang en omgekruld, gelijk een weerhaan, die door weer en wind verwoest is geworden, en waarvan niet anders dan een ftuk half hoepelsgewijs koper is overgebleven. Dan blijft Poesje in een dreigende hou-  300 PETER PAARS. houding flaan; dan legt het fchielijk ea al lollende den bek aan de ooren van Gunild, en fchijnt, op een onverflaanbaaren toon, met haar. te fpreeken. Men zou gezwooren hebben, dat zij elkander verilonden. Op een voorzeggende wijs, en dit is zeer wel mooglijk', gaf Poesje de omflandigheeden der Aardmannetjes te kennen, en hoe er daadlijk een verfchijnen zou. De Landvoogdes dit hooren. de, was op 't punt, om van benaauwdheid het zelfde te doen, waardoor Neeltje de Aardmannetjes zo geweldig vertoornd had: van fchrik was zij zig zelve niet meer: zij was in zulk een angst, dat zij haar eigen kind vergat; want met de toverij van een oud Wijf is in 't geheel geen gekfleeken. Oogenbüklijk verheft er zig een verdoovend gefchreeuw voor de kamerdeur. Verbrijzelen, werd er geroepen: vernietigen wil ik dat Wijf. Ik zal mij ten gedugtflen op dat oude Beest wreeken! dat zal ik doen, ja! zo waarlijk als ik een eerlijk Man ben en tweemaal twee vier is! — Hef  A G T S T E B O E E. 3o1 Het was Jens Blok, die dit getier maakte. Hij was te weeten gekomen, dat Gunild, op bevel van de Landvoogdes, zig aldaar bevond, en deeze hoon verdroot hem geweldig. Zijn toorn ontbrande even gelijk een ftroofchuur, waarin de blixem Haat, toen hij het oude Wijf zo jammerlijk met haar kat huilen hoorde. Hij kon ligt gisfen, dat Gunild met haare bezweeringen in 't fpel gekomen was. Zonder eerst aan te kloppen, rukte hij de deuren open. Van hartzeer en ijver kon hij bezwaarlijk op zijn beenen liaan. Hij dagtaan geen Landvoogd, en nog minder dagt hij, om de minfte welvoeglijkheid in acht te neemen. Men kon hem zelf, hoe zeer men het hein toefchreeuwde, niet beduiden, dat hij bij den Landvoogd in huis was. Doet open,! doet open! riep hij maar voort. - Straks wijkt de deur voor zijne kragtige vuisten. Ei kijk! zei hij, toen hij binnen trad: van buiten fchijnt de zon en van binnen is het pikdonkere nagt. De Landvoogdes, door fchrik geheel bedwelmd en hem voor een Aardmannetje groe»  302 PETER PAARS. groetende, viel op den grond. Genadig Spook! aldus gilde zij tegen hem: gij moet mij niet hebben! — ga voorbij! Gunild heeft u geroepen, maar ik nieu — Als een vrouw van eer betuig ik, dat ik niet weet, wie gij zijt! — En zou ik u dan kunnen kennen? — Moet ik u Monfieur Spook? Mijn Heer Aardmannetje? of anders noemen? Vergrijp u niet aan mij! want dan zoud gij een verfchriklijken misfkg begaan. Ik beb u, terwijl gij zatte ontbijten, niet op den kop gepist: neen! mijn Dogter heeft zulks gedaan, en dus is het haare zaak. Geloof mij, ik •zou niet gaarne met u wat te fchaffen hebben. Jens Blok verfchrikte, en fchreeuwde: o Hemel! wat is dit? Wat hoor ik daar voor zinnelooze taal ? Hier hebje het arme leven gaande! De Landvoogdes werpt zig aan mijne voeten! Zij noemt mij Geest, Spook, Aardmannetje, en wat niet al! Al haare leden fidderen, en zelf offert zij haar Dogter Neeltje aan haaren fchrik op, Daad-  A G T S T E BOEK. 303 Daadlijk hervat hij den moed. Schielijk ftoot hij de venilers open, en alles, wat in de dikke donkerheid tot nog toe verfchoolen lag, werd in 't volle daglicht gefteld. Gij Toverhoer! riep hij, zo dra hij Gunild aanfchoude: Gij oude, garftige Bezemftokrijdfter! vind ik u hier? Bij mijn ziel en mijn leven! nu zal ik u mores leeren. — Hoe! gij fchijnt mij niet te kennen? — Spalk uw traanoogen wat wijder open! Ik ben uw Vriend Jens Blok. Twijffelt gij aan het geen ik zeg? Kom, met deezen ftok zal ik u overtuigen, dat ik het zelfben. Hij deed ook het geen hij zeide, en begon haar zo dapper den ouden huid te ftreelen, dat de Hagen het ganfche huisdoorklonken. - Doch te midden in deezen feilen oorlog, ondervond Blok de wisfelvalligheeden van dit leven. Hij werd genoopt; om met den wijsten der Koningen te erkennen, dat er niets beftendigs onder de zon is! Hij zag dat de Stervelingen de fpeelballen van het barfche Nood-  504 PETER. PAARS. lot zijn, en dat niemand zig op deszelfs» eeuwige gunst kan beroemen. Wat oveikwam hem dan? vraagen onze Lezers : — Zijn (tok brak. Dit ongeluk, dat een weinig te vroeg gebeurde, en't welk zelf een Hektor een doodfchrik op 't lijf zou gejaagd hebben , moest den nu ontwapenden Man bedagt doen zijn op zijn levensbehoud, en hem derhalven het ftrijdperk doen ontloopen. Gunild en Poesje hervatreden hier op den moed, en zaten hem dapper agter het gat. — Even gelijk een zomerfche donderbui, die over zee en landen, bergen en bosfchen, daar heen ijlt; geen tegenftand vind en door niets in zijn vaart gefluit word, tot dat hij eindlijk een hemelhoogen berg, in zijne geweldige voortrukking, ontmoet, en aldaar tegengehouden en gedwongen word te vertoeven, en die wel zijne donders en blikfems in zig blijft beflooten houden, doch verhinderd word voort te fnellen, eveneens ging het hier thans ook. In  agtste Boek. 305 In den hof ftonden verfcheiden tonnen, welken den ren van Blok (treinden, die het anders gewislfjk ontloopen zou zijn. Hier vielen zijne Vijanden met verdubbelde woede op hem aan. Hij ftruikelde en viel! — Helaas! hij viel, en zijn val was groot! de aarde dreunde en de lugt wedergalmde er van, niet anders dan van het gerommel der trommels eener geheele armee, wanneer de generale marsch geflagen word. Het donderend gedreun en gedruisch van zijnen val was ookhet aanvalsteken van een gedugten veldflag, die, tot op den huidigen dag, ten allerdiepften in het geheugen der Anholters gedrukt blijft. Het zal noodig zijn, om hier de voorfchriften der fchrijverlijke welvoeglijkheid in acht te neemen; want de Strijders, het Gevegt, en de Zegepraal zijn dingen, die maar gansch niet te.verfmaaden zijn. Men kan zelden over dit alle* een juist oordeel vellen, wanneer de waar re gefteldheid van het flagveld ons onbekend is. De dapperheid alleen is op zig 2'elve niet voldoende tot den ftrijd,; V en  go5 PETER PAARS. en. de Overmagt zegepraalt niet altoos. Temidden in den gang voor het Schrijfcomptoir van Woldmar verhief zig deezen Veldflag. De val van Blok was flegts een geluk. Hij was nu van rondom ingellooten en verfchanst, zo dat hij niet te xug kon. De tonnen intusfchen beletteden den Vijand om voorwaards te kunnen rukken; veel minder kon hij den bedekten weg naderen of inneemen. Blok ftond zeer bekrompen, en de beperktheid van het Slagveld verhinderde hem veelal, om gedugte Jlagen te geeven; hij verweerde zig moedeloos en wanhoopend. De rook van de Iceuken floeg hem onophoudlijk in het gezigt, en de tegenwind vernietigde veelal de aanflagen, die zijne krijgsloosheid of lieldendapperheid in den zin had. Een dikke, zwarte rook ftelde hem dus als in een eeuwigen, egyptifchen nagt, zo dat ïhij niet, dan zeer bezwaarlijk, Gunild, en haar zwarte Poesje zien kon. Het ergfte van allen was, dat deeze Twee al de voor-  A G T S T E B O E K. 30? ■voordeden hadden, die een goede geieegenheid van 't ftagveld, immer den ftrijder aan de hand kan geeven. Een groot ■Watervat beveiligde haare rechte zijde, en ter linke werd zij gedekt door een groote mest- en een zandhoop. Toevoer van water en proviand kon haar niet gemaklijk afgefneeden worden. Al wat exercecren kan en de legerkunde verftaat, en op dezulken in ons Vaderland beroepen wij ons, weet hoe voordeelig het is de -Flanken vrij te hebben. Gunild had de trappen van 's Land* voogds Comptoir agter den rug: iets, waarvan zij zig met zeer veel voordeel bediende. Evenwel gelukte haar den boozen toeleg niet, want eindlijk echter zegepraalde onze dappere Blok, niettegen» ftaande het voordeel haarer verfchaniing* Blok was daarenboven weereloos 5 want zijn ftok was reeds voorlang in' ftukken gebroken; terwijl Gunild zig met beide haar krukken bleef verweeren. Hij was geheel vreemd in huis en van alle hulp verlieeken; daar zij er bekend was, en V a haar  308 PETER.' P A A R S. haar Poesje haar getrouwlijk bijftand kon: bieden. Hij was door weer en wind, door flijk en flobber, een verren weg gegaan ; Zij daarentegen had een goede boterham en grutjes toe gegeeten. Hij echter was jong en frisch, en zij oud en afgeleefd , en dus konden zij, alles door een gerekend, elkander te nabij opweegen. — En nu is het mijn taak, om den flag, den gedugtften van alle Veldflagen te befchrijven, waardoor de derde Februarij, door alle eeuwen heen, en in alle Gefchiedboeken zo vermaard geworden is 1 — Drie dagen te vooren verloor Paars zijn Jagt. Daalt neder, daalt tot op den grond toe neder, o gij Zanggodinnen! Ik roep en fmeek u allen ter mijner hulp, fchoon ik juist uwe naamen niet te noemen weet. — Wat toch is de Digtkunde, wanneer zij uwen invloed misfen moet? — En wat word er»van den Heldenzanger of Schrijver, wanneer uw vuur hem niet bezielt? Eerzaame Meisjes ! kuifche Zustertjes! komt! komt met je negenen bij me! en zet ziel en leven aan mijn Heldenverhaal  A jö ,T STÏ BOE X. 309 Bij, op dat het niet zo dor en droog afloope als een maaltijd van aardappelen met hun eigen nat. —■ Dan, hemel! — Goden ! — welk een vrugtlooze wensch! — Nimmer toch, — nimmer, heeft een teug uit de hengflebron de dorftige lippen, en nog veel minder de drooge keel gelaafd van hem, die, even als onze goede zalige Vader Kok, altijd dorst en zelden te drin« ken had! — Op den helicon te ftijgen is mij even zo moeilijk, even zo onmooglijk als een fteilen ijsberg te beklimmen! — 'jt Is waar veele Digters zingen, en de goede Waereld gelooft, dat zij opaanblaazing van den hemel verzen maaken, fchoon zij weinig anders fabriceeren, dan een lofvers op hunne Liefften, of een verjaardigt aan hunne Bijflaapen, wie er de traanen van in de oogen fchieten; maar hoe kaal komen zij er niet af in de vierfchaar van den onpartijdigen ApolloV — Zulk een invloed, o mijn kostlijke en lieve Zanggodinnetjes begeer ik niet! Slaat mij dan liever met een eeuwige ftomheid! een Zwaanenburg, Jan de Vos en Siereman V 3 zijn  Jl'O' PETER PAARS. • zijn akelige wrakken op het ftrand, waar-" voor ik de volle zee kies. — Bewijst mij dan die genade Hechts, om pasfelijkmooi, deezen flag te befchrijven! Aanvanglijk bleef een iegelijk op zijn post ftaan; want tusfchen hen beiden vertoonde zig een fmalle ftroom. De flilfland duurde meer dan een uuren zelf langer; terwijl men in dien tusfchentijd loutere tongfchermutfeiingen hield. Gunild riep, met opengefperde kaaken: o Gij, Lompehond! Gij Bengel! Gij Knabbelhouwer! Gij Beerenleider! Gij Boekwurm! enz. Hij daarentegen fchold haar uit voor een Toverhoer! een Bezemftokrijdfter! een Labbekak! een Lullekous! en het geen zijn diepbedorven en zondig hart hem, op dat oogenblik, meer boosaanigs en duivels kon ingeeven. Dus ftreed men eeni« gen tijd met woorden, en bootfte men daardoor de Cabinetten der hedendaagfche Mogenheedcn naar, die den oorlog met de pen voeren, en de menschlievenheid en vrijheid de fchandiijkfte fcheldnaamen toevoegen.; terwijl zij het geheiligd recht op  AGTSTÊ BOEK. 3IÏ Op den mond kloppen! — Een gedugt bewijs voor de Rechtzinniger!, om te betoogen, dat zelf de Schilden der aarde; de Hoogen en Verhevenen; de Aanzienlijken en Rijken, een duivelsch boos hart in hunnen boezem omdraagen. — Men ontzag zelf zig niet, om tot Lucifer den toevlugt te neemen, en zijn helfche Majefteit hulp aftefmeeken. En aldus begon het gevegt even gelijk de Troijaanfche krijg (*). Eerst befchimpte men elkander en toen volgde ftrijden en zegepraalen. In den ouden digterlijken tijd was Blok ook zeer bedreeven. Hij kon, zedert onheuchlijke eeuwen herwaards zijn Geflagtboom, op zijn vingers, optellen. Thansi deed hij zulks, tegen Gunild, ingevolge; de mode der Helden van de voorige eeuwen (f), op de volgende wijs : Ik } CD Gunild en Jens Blok hebben, in hun hof-?, lijk gefprek, de Goden tragten naartcvolgen. fl\) Dit was de grootfte mode voor het aangaan van den flag in den Ti'oijaanfchen oorlog. Dustc]d,e ;£neas V 4 Mi  013 PETER PAARS.' Ik ben, door mijne kunst, allerwegen geëerd en geacht, en hem, die ze mij geleerd heeft, zal ik er tot in mijn doodkist toe, dankbaar voor weezen. Mijn Vader was een kaerel met een kop, — kijk! zo als er thans maar weinigen zijn! — maar dit weet de geheele buurt; de kinderen in 't fchool zingen zelf zijn lof, even zo goed als van de Hollebollewagen, daar de blinde Gijs op zat, enz. — Mijn Grootvader woonde in Jutland en hield aldaar een Scheerwinkel, en bij mijn ziel! hij fcheerde zo fchoon als meester Kool en zo zagt als Vader Ketelanus. Mijn Overgrootvader is ook, in weerwil der eeuwige tegenkibbelingen van den bleeken nijd, een Barbier geweest, en dit kan ik u bewijzen uit de egte ftukken, — uit de fcheerlappen naamlijk, die ongewasfchen tot het laate Nageflagt zullen worden ovcrgebragt. En wat mijn Moeder betreft, deeze heeft, eenigen tijd voor haar tftmwen, .' ' ge* zijne dooriugtige Voorvaderen op, alvoorens hij den ftrijd met Achilies begon. Zie Hom er. Mei. 20.  AGTSTE BOEK. §13 ^eduurende een geheel jaar voor minne bij een der grootfte Edellieden gediend, welken ik u, des noods met naam en toenaam zcu kunnen noemen, en potboonen! of potërwten, zo als Jufvrouw 'petje altoos gelieft te zeggen, — dit zijn geen wisfewasjes. Dwaasheid ! dwaasheid ! fchreeuwde Gunild hier tegen,met een ftem veel harder als een jonge Jufvrouw, die door een Invalide verkragt word: Gij zijt een Schelm! een Loboor, een Guit,een Deugeniet! Wat zoud gij weezen, van Adel i Om dat uw Moeder twee kwartieren van «gteren droeg , en uw Vader een balk in de midden had, niet waar? Gij zijt een Eerdief, een Hangebast, een Ezelskop! Ik ben zo goed als gij en als er zeven uws gelijken zijn. — A, fa' Poesje (*>' Wij moeten aan den flag! Het is de eer die ons roept! Wij zijn voor de oude gewoonte! Laaten wij den ftroom overtrekken,^en £j zie Homerus Wad. 17, 19= 20 > 23, V 5  ST4 PETER PAARS. hier niet langer vrugtloos tijd «n geduld verliezen. Dit gezegd hebbende, gaf zij het fpreekendfle bewijs haarer onverfchrokken dapperheid. Het edel heldenvuur tintelde in haare oogen: de moedige boezem zwol: de fterkgefpierde arm verhief zig, en elke vuistbedreiging was een fidderende aankondiging des naderenden doods! Zij deed het geen Cxfar deed, en dat alle de heele en halve Goden, en alle de Helden, zo voor als na hem, gedaan hebben. Zij trad onverfchrokken ten ftrijdtoneele!■ Hoe zou ook een eerlik, grootmoedig Heldinnenhart dergelijk een hoon, foortgelijk een fpotternij hebben kunnen verduuwen! Gunild was eene Vrouw! —- Was nog, (haare hooge jaaren eens daargelaaten,) een Meisje! Zij kende de vrees flegts bij naam en van hooren zeggen. Zij vormde het befluit, — even gelijk een jonge Jufvrouw, dve de Aristocratinne over haaren Minnaar wil fpeelen, - om den erntfesten Blok de wet voortefchrijven, en eene vol-  A G T S T E BOEK. ST5 volkomen zegepraal te behaalen. — Thans konden rivieren noch verfchaniingen haar wederhouden. Even gelijk een moedig ros, dat heesters noch ftruiken, heggen noch haagen ontziet (*), maar over die allen heen ipringt en ten ftrijde fnelt, even alzo maakte ook Gunild zig op, en — ftapte over een ftinkgoot, die tusfchen haar en Blok was, en welken wij verpligt waren , met den fraaiklinkenden naam van Stroom te betijtelen. Wij hebben u van verre tragten naartevolgen, o Legio van Digters! die van een wind, die bij ongeluk aan uwe Liefftens ont- fnapt, een donderfiag maaken! Uw edelens zullen ons dit wel ten goede gelieven te houden. Thans was zij den ftroom overgetrokken. Nu zal 't er op aan komen! riep zij; nu zullen de Goden rigten tusfchen mij en den Man, den Barbaar, den Tijran, die tegen mij over is. Nu zal de rechtvaardigheid fchitteren, gelijk de zon op een groo- C) Js&j est t'.Uai waarop gézinfp'è^d word. .  Sï6 PETER PAARS. groote zaletfpiegel, en die de blankfte billen heeft zal boven leggen. Met een gelijke dapperheid begon nu de Veldilag van wederzijden. Lang wuifelde de zege, die in beraad fcheen te flaan, tot welk een kant zij wilde overhellen. Gunild viel haaren vijand aan, met een moed, die men van Adams tijden af, tot op die van Eugeen toe, nimmer gehoord had. Zij wenschte Blok niets minder toe dan, (zo als elke Rechtzinnige trouwens ook gedaan zou hebben,) den dood en de eeuwige verdoemenis. In de vrouwlijke verbeelding, (en deeze kent men, als men getrouwd is,) dronk zij alrede zijn bloed, en kraakte zij zijn murgpijpen, even gelijk het been van een kaaien fchonk, tusfchen haare tanden, om er het murg uit op te florpen. Gelijk een andere Hektor, floeg zij, met beide haar krukken van zig af. Men verwagte bij elke flag niet anders, dan een ton of een vijand in duigen te zien fpatten: zo dat Blok, regt als de Tartaaren gewoon zijn, nu eens aanrukte en dan weder de wijk nam;  ACTSÏE BOEK. 3'*7 nam; dan zijn moedige kop in de hoogte opftak en zo verre boven de oppervlakte der tonnen verhief, - dan denzelven » de breede vaste fchouders trok, en hem tot den onderden hoepel vernederde. Niet anders weet een flak de grijpingen van teroende menfchenvingeren te ontwijken, dU even zo fchielijk in en uit haar huisje te kruipen, als onze Held agter de ^ten deed. Met_zo veel moeds en feleids, met zo veel dapperheidvan£ oude eeuwen, en met zo veel knjgsh* tieheid van den tegenwoordig» ü,d ftreed de onverfchrokken Blok, geduurende toneer dan drieënzestig minuuten. Wij louden u, o waarde Lezer! de _ ontzagHlke verliezen, die ter wederzijde gee3eden werden, befchrijven, zo wij de Gosüaanfehe bekwaamheid hadden, om burgerkrijgen en zegepraalen te fchildeZ die nooit een aanwees hadden Maar wat gebeurt er? Gunild floeg het blikfemend oog naar den hemel, en zie daar, twee pekzwarte kraai jen regt boven haar hoofd L — Dit onheilvaor-  St8 PETER PAARS. fpellend teken verheugde haar zekerlijk niet in't allerminst: want het flodderend zweeven en ftilhouden deezer beesten boven de plaats, waar zij ftond, ver. kondigde niets minder, dan dat haar val en ondergang voor handen was. Zij verloor derhalven den moed, en was door fiddering geheel buiten ftaat geraakt, om • den flag langer te leveren. Wie zig geoeffend heeft in de droom- en vogelgefchreiboeken, kan het niet onbekend zijn, dat menige Held door dergelijk een verfchijnzel doodlijk ontftelde (*). Even gelijk een Aardmannetje, het welk, door de zon befcheenen wordende, daadlijk in fteen verandert, en het niet ontloopen kan, even alzo verdween ook, uit CO Het ging deeze goede Vrouw niet veel beter, als Jut urne bij Virgilius, die door een foortgefijfc gezigt indiervoegen verlchrikte, dat zij den flag ontweek. talin poffum me opponere monjlro f ^arn jam linquo acies : ne me terrete tintentem Ohfeana volucres: alarum yerbera nosco. v i r g. Mncid. Lib. 12. y. 8r4'"-»S7<*  A G T S T E BOEK. 3r9 uit het hart van Gunild, alle ftrijdbaar vuur en waare heldenmoed. Geen dropje heet, zelf geen half dropje warm bloed werd er meer in haar verfchrompelde ziel* zak gevonden. Zij fcheen de geaartheid der Bergmannetjes te bezitten en in fteen veranderd te weezen. Verftand en kragten waren haar ontzonken. Het getrouwe Poesje moest thans den flag alleen volhouden. Wij vertrouwen, dat onze Lezers allen inde Natuurkunde geleezenhebben,en datzij dikwijls een eekhoorntje door de hoornen , ten minflen in een draaikooitje, hebben zien fpringen, nu! op dezelfde wijs fprong ook ons Poesje. In duizend kunflige: bogten, even gelijk de huichelaars en bedriegers'onder het domme gemeen, wist zij zig op de tonnen ,in het aanzien van haaren Vijand, te dwingen. Zij was nu hemelshoog, dan afgrondslaag! nu zo kaarsrecht als de beenen van Tiquet, dan weder zo krom en bogtig als de lamme hand van Joosie. Eindlijk zelf overmeesterde zij de vaste verfchanfingen van Blok, en flegtede dezelven, even gelijk de Vesting- wer-  3SO PETER. PAARS. werken van Duinkerken, bij het jonglte Vreedetractaat. Blok, wiens oplettenheid ruim zo groot was als die van een Pruisfisch Generaal, bemerkende , dat, wanneer hij Poesje magtig kon worden , deeze kunstgreep hem zo wel de zegepraal als een onfterflijke eere zou bezorgen, riep alle zijne ziels- en lighaamsvermogens te faamen, en fpaarde geene zijner krijgskunften en listen, om haar magtig te worden. Hij wist zig ook zo meesterlijk van alle de. hem voorkomende voordeelen te bedienen, dat hij eindlijk de Kat meester werd tn haar Ed. opving. Straks ging deeze Medegenoote van Gunild op zulk een vervaarlijke wijs aan 't maauwen, dat geheel Anholt op zijne grondvesten da-r verde; dat deszelfs Bewooners door bleeke vreeze bevangen, en van fchrik zo ftijf als doode fcheivisfen werden; bij die geleegenheid verfcheenen er onder hen ook Jungiusfen > Heideggeriusfen enz. die allerwegen geloof vonden (*)• Het CO Homsrkc & dcc::;;:...  AGTSTE BOEK. $31 gefchreeuw van Poesje was zo fterk, dat dat van Stentor naauwlijks fterker geweest kan zijn. Mars zelf kan voor Troijen zulk een keel niet opgefteeken hebben. (*> Blok echter, de kloekmoedige Blok, was door deeze alarmkreet niet in 't allerminfte te beweegen. Hij greep Poesje bij het ruime nekvel; trok onverfaagd uit zijne verfchanzing,en floeg Gunild zo godsjammerlijk met de fpartelende kat om de ooren, dat de oude Vrouw de moedelooze en afgewerkte handen ten toornigen hemel dphielf, haar balflniurig noodlot vervloekte, nogmaals den kragtloozen blikfem van haar leep oog op den zegepraalenden Held wierp, hem met vrugtlooze wenfchen wegdonderde, eindlijk het flagveld verliet en met overhaasting de vlugt nam. Staat nu onze bezwijkende veder bij, o Zanggodinnen! en verlaat ons in deeze be- C) Mars fcVreeuwde zo hard »Is tienduizend dcreo- ho mer. ÏÏMi. 5» /. Dseh X  3e, ïn en Rivieren gezien, ook we. op kleine Waterp^ fen, doch flegts bij zeer goed weder, vernut* U}&m der zijn é aUe andere fatzoenliike JufvrouWen> (*) TaSa Maiue UUtfirius* viwwn dié. Ckfiora funt, elia iwjorti. Lib. %. S' X 3  3Z4 PETER. PAARS. overige , ten overvloede bekend zijn , en waaraan het laate en allerlaatlie Nageflagt met verwondering, verbaazing, verrukking, toejuiching en dankbaarheid gedenken zal. Wanneer het bijgeloof zig tot kleinigheden bepaalt, en eene verbijsterde verbeelding ons door haare droomen bedriegt, dan word een zwak hart'er zeer ligt door in 't verdriet gebragt. Gunild ftrekt hier ten bewijze van: deeze veldflag kan het ons leeren. Het is echter Gunild alleen niet, die zig in dit licht vertoond. De Gefchiedenis levert ons foortgelijke voorbeelden in menigte op. Hoe veele der oude Volken hebben geene veldflagen gewonnen of verlooren; zijn niet verwonderlijk dapper of fchandelijk lafhartig geweest, en door welke drijf- veeren? . Was niet het vuur, de op« gaande rook, de vlugt van vogelen, het haangekraai, het ingewand der geofferde dieren, en dergelijken, veelal het teken in hetwelk zij overwonnen ; Conftantinus zelf niet uitgezonderd? Wat deed Romen  A G T S T E BOEK. 2.2$ men groot worden, en aan welke bijgelovigheden is zij haare alleenheerfching niet verfchuldigd geweest? Wat ware er van Mahometh geworden, had hij de Arabieren niet door zijne godvrugtige wisfewasjes in de luuren gelegd? en wat zou het lot veeier Theologanten zijn, zo zij niet, door heilige beuzelingen , de goede Gemeenten om den tuin leidden, en die flegts van de oude Afgodendienaars in de wijze van zig uittedrukken, en in de foorten van kerkplegtigheden verfchillen? Mag men dien zot ook niet wel een zekeren rang onder de verftandigen toekennen, welke het volgende gebed aan de Goden deed? Goede Goden ! ik fmeek u, als een blijk van uwe hoogfte genade, dat mijn ziel, wanneer zij door den dood dit ligh?am verlaaten zal, toch haar intrek in geen ander menschlijk lighaam neemen mag! maar dat gij, zo zij dan al verhuizen moet, een ezel, een varken of een os, ja een wurm haar ter wooning gelieft te geeven!   HOLBERG, PETER PAARS? I. HOLBERG, I'ETER PAARS. L