01 1179 3113 UB AMSTERDAM  HOLBERG, PETER PAARS.   PETËR PAARS, IN VIJFTIEN BOEKEN. DOOR LODEWTK Baron van HOLBERG. Uit het Hoogduitsch. tweede deel. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP. 1793;   PETER PAARS; NEGENDE BOEK. >oeo;>>soo«o< De gouden Phebus was nog omtrent een fnaphaanfchoot van zijn Zeepaleis verwijderd (*). Mevrouw Tethijs (fj moest het avond- Jam labor extguut Phcebo restabat i equique Pulfabant pejibas fpatium decliyis Olympi. 6 v i d. Melam. Lib. 6. v. 486, ,487,' De Digter zegt, dat de Zon gewoon was liaaf nagtrust te neemen in de zee, in het paleis van den Zeegod, eil ïulks wel in een diep hol bij Cadix in Spanje. Ter juga Phebus equis in Ibero gurgite merfit Dempferat. Bid. L. 7. v. 324- (f) Tethijs was de Egtgenoote van Nephtune s, den God der Zee. Over 't algemeen neemt men' ïiaar vo'Or Thetijs, de Dogter van Nereub en d# Móeder van Achui.es. //. Deel. A  S FSTER PAARS, avondeeten voor hem nog in gereedheid brengen. De Nijmphen O waren druk bezig met huis- en tafelzaaken; met nette fchorteldoekjes voor, toonde een iegelijk hunner den uitterften vlijt. Zij vloogen als de wind, verhit en van het zweet druppende, de trappen op en af. Het fcheen een weddenfchap te weezen, wie het eerfte gedaan zou hebben. De eene dekte de tafel; de andere maakte het bed. De Trompetter blies ter maaltijd (f). Zijn O Eigenlijk Nereiden geheeten; zijnde de Dogters van Ne reus, onder welke Thetijs de voornaamfie was. (f) Triton, een Zoon van Nephtunes, vnrnanU Triton, zo als V i r g i l i u s hem noemt. O v ibius, Vi»«tms en andere Digters hebben hen» leer wel gekend. De eerde zegt er van: Bucchiu, qua medio concepit ut areaponto, littora vcc& reptet fub utroqve jacentia Phafo. \ OVIl). Metam. Lib. i. v. 337» 338. Van hem ontleenden de overige minder Watergoden en Bedienden van Nephtunes de algemeene benaaminS van Tritons. Hun kleur was blaauw, gelijk die der paarden van den Zeegod; voor 't overige waren zij gelijk. den eerften T rit OM» half mensen sn half visch.  NE GENDE SOES. 3 Zijn groove toon donderde langs de zee: zijn blaauwe Dienaars fprongen dartelende eenige voeten boven de baaren uit. De Tafel was nu gedekt. De Poortklokken luidden. Maar, foei! wat al poëtisch tuig! Laat ik liever mijn Lezers kort en zaaklijk vertellen, dat de Zon onder ging, en dat het avond was. Gunild lag nog in den vloed te fpartelen. Blok was thans haar Vijand niet meer. Het verdoemde kraaijengefpuis verwekte thans al haar gramfchap. Gij! dus fchreeuwde zij: gij helfche ongeluksvogels! gij hebt u laaten zien. Nooit ware mij dit anders gebeurd! nooit zou ik in den flijkgoot gdeegen hebben. Maar, bij mijn zielzak en die erin woont, ik zweer, dat ik uit al mijn magt u zal vervolgen en agter her zitten! Het getrouwe Poesje fchreeuwde nu ook zo hard het kon. Vol wreede bekomme* ring klouwde het zig met zijn regterpoot agter de ooren. 't Was of het al maau* weude poogde te zeggen: Hadden wij tt A a huis  4 PETER PAARS* huis gebleeven, wij hadden hier zo jammerlijk de pot niet verteerd. Wie van hun beiden was nu wel de beklaagenswaardigfte, Gunild of het Poesje? Zij, die in den ftroom lag, zonder raad of bijftand te vinden, of het arme beest, dat er bij (lond te kijken, even als wilde het er door en door heen zien? —■ Men zou denken, dat de grootmoedige en vriendhoudende Kat, zig, vol wanhoop en vertwijffeling, bij haar Meesteres ia de verfmoorende golven zou gefmeeten hebben; — maar dat was mis, — zij liep er wel naar toe, doch werd bang; ftak TUg en ftaart omhoog, en bleef ftokftil ftaan. Maar deeze Historie raakt ons niet. — Laaten wij liever een aandagtig oog op den ftroom zelve vestigen, en er eene naauwkeurige befchrijving van geeven. Jens Blok heeft, met eigen hand, er den platten grond van gemaakt, met voorneemen om hem, bij infchrijving te laaten drukken, ten einde het geheugen en den roem van zijnen Veld- flag  NEGENDE BOEK. § flag tot de laatfte Nakomelingfchap overtebrengen. De Stroom zelve is zeer fmal. Men behoeft niet heel gaauw te weezen, om er over heen te kunnen fpringen. In den ftrijd gelukte het zelf aan Gunild, om er over heen te flappen, 't Is waar, meetkundig was de breedte een goede mansftap, vooral ter plaatze, waar Gunild er in tuimelde; maar daar de ftrijd voorviel was hij fmaller, fchoon de ftroom daar wel op het fterkfte ging. De Donau kan zo fnel zig in zee niet uitgieten, en de Rhone bij Lyon loopt met zo veel haast niet. Ja! geen afgefchooten pijl kan de lugt zo vlug doorklieven. —~ Maar, deeze Schilderij durf ik niet ver. der voltooijen, uit vrees, dat mijne Lezers eene draaijing in 't hoofd mogten krijgen, en daarheen vallen Met C*~) Liquuhis & fuits duntaxat undas trahent. VU. QUINT, C U R T. Met deezen Schrijver fcliijnt de Digter inzonderheid te Ipotten, wanneer hij deeze fünkgoot zo breedvoerig berebrijft. A 3 üa  5 ÏP E TER. PAAB.S. Met verwondering echter ziet men uit de befchrijving van Blok , dat deezeStroom ook zcmwijlen klaar en helder pleeg te weezen en (lil te liaan. Blok was zonder tegenfpraak een Natuurkundige, en met dat alles evenwel kon hij niet begrijpen, van waar deeze verandering haare oorzaak ontleende, dan langen tijd naderhand. Kijk, riep hij dikwils; Aristoteles zelf werd wanhoopig (.*)■> toen hij niet agter 't fijne van de mis kon komen! Hoe raazende moet ik dan niet worden, daar ik dit ook niet kan uitvinden? Wat den oorfprong van onzen Stroom betreft, die van den Nijl kan er geenzins bij Un Auteur, quelque fois trop plein de fbn ebjet, Jamais fans Vepuifer n'abcndonne unfujet, S'il rencontre un Palais il m'en depeint la factt Jl me promene apres de terra ffe en terralfe. Despreaux Art. poé't. chant. 2, (*~) Men zegt, dat Aristoteles zig inden Euri»ns geftort zou hebben, vermits hij de reden niet kol* uitvinden van de ebbe en vloed in deezen ftroom.  NEGENDE BOEK. f ifcij vergeleek en worden. In de Schriften van Blok en Paars vinden wij er dit berigt ■van. Eigenlijk zijn er twee bronnen, die deezen vloed voortbrengen. De een ontfpringt ten westen in het waschhuis. Uit de keuken, ten oosten geleegen, ontftaat de tweede, en dan wil men dat er nog een tierde , maar toevalliger wijs, uit het voorhuis zou bijkomen: doch deeze kan als een bron van naam hier niet ten toneeletreeden, vermits deszelfs toevoer flegts, in den nagt van het Kersfeest van eenig belang is, wanneer de gemoedlijke Christenen, zig braaf bezoopen hebbende,hunne bijnaberftende blaazen in het voorhuis aftappen, bij gebrek van het verder te kunnen brengen. • Even gelijk de Cydnus (*), pleeg deeze ftroom zomwijlen ook ftil te ftaan, en dan (*) At te, Cydne, cctnam, tacitis qui leniter undls^ Cttrulus placidis per vada ferpis aquis. T i b v t. L. i. E>e£. %. A4  PETER FAAR&r dan weer als een andere Tigris (*) è fa dolle, door het omliggende land te vliegen, en het geen het zeldzaamfte van allen is, niemand, hoe veel wijze Bollen et pok anders op Anholt woonden, hebberi hier ooit de reden van kunnen uitvorfchen. Deeze Stroom was daarenboven nu een» drabbig en vuiiflinkende, dan weder geel» dan weder rood, of zeepzopkleurig en zo vervolgens, zo dat de waare kleur er, eigenlijk gezegd, niet regt van bepaald kan worden- Blok heeft er zijne geleerde en door en doorkundige ziel godsjammerlijk op afgefloofd, om regt te vveeten hoe het hier mede zat. Hij fchreef er een groot dik boek over, waarin hij ten flotte betuigd, dat hij de ontdekking van alle deeze natuurwonderen en geheimen, zijnen naau» wer zoekende Nakomelingen overlaat. Ten einde van den Hof verdeelt de Stroom zig in twee deelen, die, als twee tak- (*) De Tigris heeft zijn naam van wegens de (helheid va» zijnen ftroom behouden.  NEGENDE BOEK. 9 takken of armen , hun koers op onderr fcheiden wijs inrigten, en, als zelve ftroomen wordende, het land doorkruisfen, even gelijk alle andere ftroomen en Vloeden, die op Anholt, en door de geheele Waereld, waar water is, gevonden worden. De Plaatfnijder, die het geluk zal heb? ben, deezes Strooms platte grond in het koper te brengen, word, uit naam der dieppeinzende en oudheidkundige Geleerden vriendlijk verzogt, zijn dingetjes met glans te doen, vermits er voor hem en zijn Boekverkooper, wel geen duit winst, maar echter eenen ontfterflijken roem mede te behaalen is. En dus kortlijk, maar zaaklijk, deezen Stroom befchreeven hebbende, wend ik mij tot Gunild. Het Volk fchoot nu van alle kanten toe, en een algemeene barmhartigheid bezielde de harten. Men ftak de reddende handen uit, en fleepte het oude Wijf uit de ftinkgoot; had zij er in blijven leggen, ongetwijffeld zou zij er haar graf in A 5 ge-  ÏO PETER PAAR Sé' gevonden hebben. Men bragt haar vervolgens in 't huis van Woldemar. Zij zag er erbarmlijk uit, en verfcheelde niet veel van een doode. Zij was geheel buiten zinnen, en glad en al moed- en kragt* loos; vijfentwintig ellen blaauw band en drie vierdedeelen, (want Hofmans droppeltjes waren er toen nog niet bekend,') werden er verbrand, om haar bij haar zelve te doen komen. Veel had dit in, echter het gelukte, en Gunild had het voorrecht om nog lang na dien tijd te leven. Maar onze zegepraalende Blok werd thans met gerechrlijke vervolging bedreigt. Zo dra ais zij weder tot haar zelve kwam, gaf men haar haare krukken; men gaf haar ook iemand mede, om ze te huis te brengen. - Maar, Gunild, offchoongeen Prinfes zijnde, kon zig het voorgevallene zo ligt niet uit den kop zetten; zij begeerde gewrooken te zijn, en daagde daarom haare Vijanden voor het Woldemars Hof van Justitie. Men. lachte haar wel uit; maar te vergeefs! Zij vorderde, zonder eenige genade, dat Blok, als een kaerel van  NEGENDE BOEK. TT van de nieuwe gewoonte, beneffens al zijn Bontekraaijen aan de galg zou opgehangen worden. Storck bevond zig nog bij den Landvoogd. Hij was de oude Vijand van Blok, en Mrekte nu de oude Vrouw tot een getrouwen Raadsman. De Landvoogd dobberde in het onzekere. Blok echter ontfnapte den hem gefpannen Mrik. Met loosheid en vernuft wist hij hen allen, door zijne welfpreekenheid, te verdommen. Mijn Heer de Landvoogd! zei hij: zie wel toe! gij neemt een Toverheks in uwe befcherming! — en mij zult gij om haarcn wil ftraffen ? ja! ik zal het zelf met mijnen hals moeten boeten? — Neen! potboonen! — (0f volgens Jufvrouw Betje, Potërwten! —) dit gaat te verre. Dit moet de Domine' en den Kerkenraad weeten. Ik zal hem op Maande voet hier haaien, en hem tot mijn Advokaat aanMellen! — Maar, neen! ga liever zelf, en vraag hem om raad; ik zal intusfchen hier blijven, en als hij zegt, dat ik hangen moet,  ÏS PETER. PAARS. moet, — in Gods naam, dan kunt gij mij laaten hangen, want op een hangpartijtje min of meer verfchilt het mij niet. Maar, weet! en fidder! met mij ftaat of valt, [hangt wilde hij zeggen,] de recht* zinnige Godsdienst. Enderhalven, Heer Landvoogd! bedenk u wel! Zi'j is een Toverheks! en ik, — de weleerwaarde Blok, — ben de Steunpilaar der Orthodoxe Kerk! Door deeze gegronde aanmerkingen begonnen Woldemar en Storck zelve bang te worden. Zij bedagten zig derhalven niet lang, wat befluit zij neemen zouden. Blok werd vrij gefproken. Door dit vonnis hadden alle procedures een einde, zo als men natuurlijk gedagt zou hebben ; maar Gunild kon dien grooten brok zo gemaklijk niet doorzwelgen, en het had al vrij wat voeten in de aarde, om haar te vreden te ftellen; eindlijk vond Storck er dit op, dat men aan Gunild het privilegie, zo. voor haar, als haare manlijke en vrouwlijke Nazaaten, zouafftaan, om allerwegen op de kraaijenjagt te mogen gaan; en hier  NEGENDE BOEK. I;§ hier mede was Besje zo wonder wel in haar fchik, als een geheel Land, Ceenige eeuwen geleeden,) met zijn oude, zotte en verderilijke gewoonte. Maar, wat doet Neeltje thans? Ik zou dat allerlieflïe Meisje haast vergeeten hebben. Gemaklijk kan men vermoeden, dat door deeze geb2urtenis het Volk nieuwsgierig was geworden, en dat Vader, Moeder, Dienstboden noch iemand anders aan haar dagt. Zij had intusfchen haar hoofd, op het onopgefchudde kusfen, wel vijfentwintigmaalen heen en weder geworpen. Eindlijk iloeg zij haare engelagtige, betoverende oogjes open, (dus noemt de welfpreekende Masje de oogen van Neeltje,) en zij bevond zig moederziel alleen! — Door hevige boezemfmarten verfcheurd, geeft zij haare klagten den vrijen loop. Eindlijk bekomt haaren boezem, (anders altoos digt toegefpeld,) lugt. Een ftroom van traanen vliet haar langs de wangen, die als een vloeijende zee, bij fpririgtijde , over haar en haar bed heen ftroomt-  PETER PAARS» ftroomt (*). Het arme kind lag nu in haar bed, zo volmaakt geïnundeerd, als de twee en zeventig dorpen bij Dordrecht, of even gelijk haar kapjes, langetten en armoedjes in de waschtobbe. Gij, geftrenge Vrouwenhaater! gij,aan wien een Vrouwenhart altoos haatlijk, altoos afi'chuuwlijk vosrkomt! had gij dit vogtige toneel aanfchouwd! had gij de nattigheid van mijn eeuwig beminde Neeltje gezien, gij zoud u zelve tot water gefchreid hebben. Is het niet verwonderlijk zo veel vogt te vinden in een hart, dat door het vuur der gloeijendfte liefde ontfteeken is ? Zou men niet denken, dat, door dergelijk een ftroom, den allergrootften brand gemaklijk gebluscht zou kunnen worden? Maar, elk een trouwens weet, dat de hevige -gloed der allervermogende Liefde door niets verflikt kan worden. Moest Neph- tu- (*) Sinusn lacrymis implevit obortis. V I R G. JEneid. Lib. 4. y. 30.  NEGENDE BOEK. tg tunes zelf, in 't hartje van de zee, niet voor den boog der Liefde bukken ? Is een visch niet vogtig en koud, en evenwel, vraagt het de Digters (*), of niet elke vloed in een volle liefdevlam gezet werd ? De Zee zelf gevoelde dat vuur. Zugtte Vader Oceanus (f) niet, even gelijk eenr kwijnend Tortelduifje ? En Vrouw Thetis (§;, die in dat onmeetlijk Waterpaleis woont, bluscht evenwel dien gloed niet uit, die haar hartje verteert! Peleus ging met het brandende Meisje ftrijken! Venus zelf, uit de zee gebooren, regeert over hemel en aarde. — o Wanneer zullen de gouden en zilveren Prijsvraaguitfchrijvers eens de allernuttigfte vraag doen: Wia C) Piste Ventts Uw.it CylUnius Ibidis dis. o v i d. Metam. Lib. 4. y. 331. Ct) De Oceaan u-as een God en bijgevolg ooi; ver. liefet. Hij had een menigte Vrouwen en Kinderen. (§) Deeze Waternimf had haar verblijf wel in de zee ' doch zij liet zig door Pr leus verleiden, en uit deeze vermenging werd de groote Achillès gebooren.  IÖ PETER PAARS. Wat foórt van brandppiiit de gefchiktfte zij'4 om den brand der verliefde Meisjes veilig en gemaklijk te blusfchen ? Thans trad Martha binnen, en luisterde naar de klagten van Neeltje, die zij op eene afgrijslijk fchoone en fentimenteelë wijs uitgalmde; Helaas ! riep het kwijnende Meisje : helaas! ert andermaal helaas! Hoe zeer ben ik te beklaagen! — Ach! wie is er* die mij vertroosten kan? Hoe gelukkig ware ik, mogt ik op dit oogenblik den moord fteeken! - Aristocratifehe Wind! despotike Storm! willekeurige Zee! en ongezeglijk geluk! Gij hebt Paars her-' waards gevoerd! ach! waarom moest hij juist hier komen'. Hemel! ter mij¬ ner kwelling alleen moest hij zijn voeten Op dit land zetten! . Waarom dreef gij hem in geen ander, verre van hier gelegen Land? Waarom, helaas! en helaas! waarom, moest hij mijn arm hartje , even gelijk een pikton in den brand Heken? Daar leg ik nu, arm Schep- zeltje, met armen en beenen wijd van elk- an-  NEGENDE BOEK. 17 ander, te zugten, te gaapen en te reikhalzen ! zonder dat er eenige vertroosting binnen komt! — Mijn eenige vertroosting zijn mijne traanen, en Com een digterlijke wonderfpreuk te gebruiken,) mijn troost is troostloos te weezen. Niets , niets ftilt mijn brandend verlangen, o Die Gekken, zo als Gunild en Blok! — Kaboutermannetjes en Spooken! o! dit helpt even zo veel, als een eijerlepeltje zeepzop in een brandende koorts. Neen! niets anders, dan Paars, die fchoone Vreemdeling kan mij helpen. Ach! Neeltje! arme Neeltje! uw Vriendin Masje, die zoveel Romans heeft geleezen, heeft het u wel gezegd, dat zijne beminlijke houdingen, dat zijne zuikerzoete lippen u gevaarlijk zouden worden! maar den wijzen raadvan dat voorzigtige Meisje hebt gij reukloos veragt! — Kupido! Kupido! gij vervloekt Schobbejakje! gij ongeremoveerd Aristocraatje! waarom bragt gij hem hier? kijk, dat is zeer liegt. Martha zelf begon nu bitterlijk bedroefd te worden. Zij gevoelde, — gevoelde de //. Desh B klag-  l8 PETER. PAARS» klagten van Neeltje. Anders was er van dit Keukenmeisje niet veel goeds te zeggen. Haar hart was wreed en woest, even gelijk dat van het wild gedierte. Maar, hier zou de hardfte vuurfieen zo week en zagt geworden zijn, als den boezem van een Hottentotfche Minne! weenende trad zij naar het bed en fprak als volgt: Hoor eens, Neeltje! hoor eens mijn allerliefst Schaap! gij moet den moed zo gansch en al niet laaten zakken. Kupido heeft u wel diepe wonden geflagen,maar, hij is ook een Doctor c*) en zal u weder ge- (*) Behoudens alle refpect voor Martha, maar, dat Kupido een Doftor zou zijn is valsch. Men zie flegts de veertigfte Ode van Anakreon, waar die oude vrolijke Digter hem fchreiende voorflelt, om dat een bije hem in den vinger had geftooken. De Heec G ötz vertaalt deeze Ode aldus: Ein BUnchen fchlief in Rofen% Und Amor fahs nicht fchlaj'en, Und werd von ihm gejlochen. Er fühlte Jich am finger Der kleinen hand yerv/undet^ Ba lief und fioh er vtineni. Jff»  NEGENDE BOEK. ï<) geneezen. Hij fchoot mij ook eens in mijn kransje ! We! jeminijoosje ! wat was dat een duivel van een leven! duizendmaal erger dan of ik wurmen had! — maar, onze Koetfier gaf mij een goeden raad. Gij weet, hij roskamt de paerden, dus heeft hij ook krievelkruid. Kijk! hij bluschte mij,u brand zo fubtiel, dat het in de Courant, ten minften in 't Mengelwerk van de Joun-a'en behoorde te' komen. En daarom: wees goeds moeds! laat het kruis, 't welk u opgelegd is, uwe fchouders niet te pletteren drukken! Wanneer ik gevoelde, dat gij gevoelt, — kijk! ik liep aanftonds naar dén ftal, en Anthonie de Koetfier zou mij ftaandevoets geneezen! waaragtig! Hier mede befioot de kuisfche Martha haa- ïlin zu der fchónin Venus, Oweh mir! ach ! ich fierbe, Ich lin gebisfen worden, Durch eine kleine Schlange, Die aber Flügel hatte, Der Landmann nennt fie Biens, Da fprach fie, enz. B a  00 P E T E R PAARS* haare aandoenlijke aanfpraak, waarin zï} haare lesfen op de ondervinding gegrond had. o! Hoe gemaklijk is niet de onlchuld te verleiden! In 't eerst, 't is waar, bleef Jufvrouw Neeltje wel, een geheelen tijd, haar fpraakloos en gaapende aankijken, maar eindlijk opende zij haare lippen, befchaarad, ftotterende, en doodlijk benaauwd, gelijk iemand, die zijn maag •©veriaaden heeft, en op 't punt ftaat, om .te braaken. Martha! zei zij: ik zal uw jaad opvolgen. Maar, wagt niet lang, om mij te helpen. Span alle uwe vermogens, die gij van den hemel ontvangen 'hebt, in! Stel loosheid en vlijt te werk! -want gij zijt op die dingen gefleepen! — Mijn lieve Martha! gij weet, dat ik Paars gaarne eens fpreeken zou. Zou ik niet eens bij hem kunnen komen? — Gij weet er immers wel raad toe? — Gij hebt mijn vertrouwen gewonnen. Ik zal uw raad Itiptlijk naarkomen, en voor uw moeite zal ik urijklijk beloonen. Zie daar, het een en ander bij provifie, hoorje ? Zij gaf haar daarop een zilver oorlepeltje,  NEGENDE BOEK. flj tje, een koper rijgpennetje, een papiere ïhuifdoosje en een van hout gedraaiden naaldenkooker. Martha fcheen in 't eerst verlegen, om het aan teneemen, evenwel toen zij het alreeds in haar handen had, zei zij eerst: Wel he'é, Jufvrouw! dat behoeft niet! Gij maakt mij befchaamd. Ik heb het immers nog niet aan u verdiend, en zoals de Meisjes tegen Vrijers en Jufvrouwen gewoon zijn meer te zeggen. Maar het is niet genoeg, deeze Martha bloot te noemen. Met recht zal de Lezer verlangen haar nader te kennen. Hoe menige Martha's zijn er niet in de Waereld! en aan deezen word zij ten leerbeeld voorgefteld. In list had zij geen weergade. Alle Meisjes moesten voor haar wijken in doorzigt. Voor de ftreeken, die zij fpeelde, maakte zij, dat andere geftrafd werden. Vriendlijk in 't voorkomen, bedroog zij elk, die geen erg vermoedde. Zij had, door haare bekwaamheid, het lot van allen, die ojptrent haar waren in haare B 3 hand. '  aft ? E TER. PAARS. hand. Als zij een potje brak kreeg Laars, de Lijfknegt, er een dragt met flagen om. Brak zij de glazen onder 1 Wasfchen, dan had Laars haar tegen den elleboog geftooten, of had zij kwaad van iemand gezegd, dan had Laars het haar altoos eerst verteld! met een woord, Laars was haar wrijfpaal, of, Com tusfehen beiden eens een Oosterfche fpreekwijs te bezigen ,) was de Bok der ongerechtigheid. Men vertelt, doch wij kunnen voor de echtheid niet inftaan, dat Laars dit alles geduldig leed en verdroeg, om dat Martha, — als de (lal geflooten was, ~ hem weieens bij zig in haar bed nam, — uit puur medelijden! geenzins uit onkuisch: heid, zo als de eeuwigbedillende laster wijd en zijd .verbreid! — Zij wreef hem flegts op zijn rug, ter verzagting van de fmertende ftokflagen, die hij, nu en dan ten haaren gevalle ontving, — en voorders lag zij doodftil. Storck hield magtig veel van Martha, om dat zij hem alles, (voor het behoorlijke geld, en de geheime Caresfes,) aan- bragt,  NEGENDE BOEK. flg fcragt, wat in het huis van den Landvoogd voorviel: waarom hij haar, in de Vierfchaar niet weinig door de vingers zag, zo als trouwens alle Weledele Geftrengens hunne Keukenmeisjes doen. Eens zei hij tegen den Dominé: Ter Duivel! welk een verftandige Deerne is dat! welk een brein zit er in de kop van dat Meisje! — Men mag geheel Anholt rondloopen, en tot Lesföe toe alle huizen doorzoeken,maar zulk een listig Meisje zal men nergens vinden. Haar ontbreekt niet anders dan dat zij niet geftudeerd heeft, en dat zij haar natuurlijk verftand, door de edele ftudie, niet tot hét toppunt van alle fchelmerij gebragt heeft! Schoon indedaad men zeggen kan, dat zulks Anholt ten geluk verftrekt! want was zij eens rechtsgeleerd en bijbelvast,— ter bliks! zij zou mij en u en alle Anholters om haar vinger kunnen winden, gelijk een ftreentje goudsgaren! bij mijn ziel! zij zou ons zo knap weeten te verleiden als een Hoer uit het Wijngaard- ftraatje een dronke Matroos, . Waarag- B 4 tigr  34 PETER PAARS. tig het zou veel beter in de Waereld gaan, als de Vrouwen zig met fpinnen, naaijen, breijen en het potkooken bezig hielden, zonder zo neuswijs te zijn, en eeuwig in de boeken te fnuffelen. Hoe worden de ongelukkige Mannen niet door dergelijke Savantes mishandeld, en hoe ondraaglijk is het, om zijn Bijllaap altoos ter eerder en laatfter inftantie het vonnis te hooren vellen! Is Lorens Prul, die arme zondaar, niet de voetvaag van zijn" veelweetend Wijf, en is zij de oorzaak van zijn gebreklijden niet: daar zij hem alle jaaren kinderen geeft, zonder er zelf eene luis van te willen vangen: Peer onze Koster is in de daad een recht beminÜjk Man; maar op Anholt kan men ook zulk een Jan Hennegat als hij is nergens meer vinden, en waar komt dat anders van daan, dan van zijn geleerdagtig Wijf? Zijne Abelone fchrijft hem altijd de wetten voor, en hij, hoe bits zij hem ook bejegent, doet altoos water in zijn wijn, en zegt: Amen! Vrouwlief! Uw wil gefchiede! Zij heeft de broek aan, en bind Peey  NEGENDE BOEK. S£ Peer haar fchorteldoek voor. De arme drommel werkt als een Ezel, en hij wint er zekerlijk goed geld bij; maar wat vermaak heeft hij van ziinen arbeid, dien hij arbeid onder de Zon? Zijne Bedgenootc gooit met volle handen ten vender uit, het geen hij met zijn nagels uit den grond wroet. Zij wil de groote, wijze Vrouw zijn. De Dominé komt een geleerd praatje met haar houden, en zuipt intusfchen Peers wijn uit en vreet zijne metworden of hammen op! en zo dikwijls als de Kerkenraad over de rechtzinnige Godgeleerdheid met haar fpreekt, word de tafel gedekt, en elke Orthodoxe eet ten minden voor twee Grasmaaijers. Zo volftrektheerscht zijne verdandige Vrouw zelf over hem, dat hij, wanneer hij een wind wil laaten, hij zijn Liefde eerst nederig om permisfie vraagt. Dat duivelfche Wijf wil maar niets in 't huishouden doen; dat is beneden haar waardigheid! zegt zij, — en evenwel, waarom heeft de goede Man haar anders geirouwd, dan om, na er bijgeflaapen te B 5 heb-  aÖ PETER PAARS. hebben, zijn huishouden door haar behoorlijk waargenomen te zien. Noch- thans moet ik van dergelijke Vrouwen «ene uitzondering maaken: de Vrouw van Jens Paulfen behoort tot dit foort niet. Kijk, dat is een verftandig Wijf, en die teffens haare huislijke pligten waarneemt. — En daarom, nog eens gezegd! als het Vrouwvolk ftudeerde, dan zou het er vervloekt flegt met ons uitzien! begrijp flegts hoe aristocratisch de Dominé's, Advokaaten, en zulk tuig met ons omfpringen, en wat zouden dan de Vrouwen niet doen? Bij mijn ziel! zij zouden ons op 't laatfte voor de ploeg fpannen, en even gelijk een blind paard in de grutmolen laaten loopen, of aan de kaarnton zetten. Zo kort en beknopt als dit oordeel Van Storck was, zo rechtvaardig en diepzinnig was dat van den Pfarheer. Per Deum! zei hij: gij hebt gelijk. Gij fpreekt de waarheid, 't Is het allerbest om de Vrouwen de boeken uit de hand te neetoen. Zie, ik fpaar geen moeite om heel wijs  NEGENDE BOEK. $f wijs en geleerd te worden; ik ftudeer tot in de Spreukjes van het Rood Kousje toe, en evenwel doet men mij het verdriet nog aan, om mij voor een Domoor te fcheiden. Al mijn moeite is zonder vrugt. En mijn Wijf lacht mij dan, op de koop toe, nog helder uit. Denk eens, mijn goede Storck! hoe vervloekt hard mij zulks vallen moet. Maar, onderons gezegd, denk ook eens, hoe zeer ik verfchrikte, toen ik laatst onze Keukenmeid in den raazenden Roeland zag leezen! Toen ik haar, met alle ingefpannenheid des geestes cn der ziele, de Staatswaarheeden, in dat ge-wigtige boek zag onderzoeken, Hoor! Grietje! zei ik tegen haar; dat is maar duivelderij. Het is oneindig beter, dat gij gaat zitten fpinnen, dan zitten leezen. Of denkt gij, dat gij gelijk zijt aan de Leliën des Velds, die niet en fpinnen en evenwel te eeten krijgen? Gij zijt een Mensch, een Keukenmeisje, en dus wilt gij vreeten, dan moet gij werken. Gij hebt overvloed van gelijk, HeerPas-  2.8 PETER PAARS. Pastoor! antwoorde Storck: Gij moet maar doorbijten, en dat verftandige boek in uw kast fluiten, o! Die Staatkundige Schriften zijn goed in de handen der Mannen, maar zij worden vergif in die der Vrouwen. Kijk! uit zulke boeken kan men Koningrijken leeren beftuuren; kan men de kunst wijs worden, om als Generaal legers te commandeeren. Eigen lof, zegt men wel, 't is waar, ftinkt, — maar evenwel, wie kent mij,— Storck, — niet? Ronduit zeg ik het, dat ik heel veel uit de boeken haal,en dat dit mijn handboek is. Ik lees er daaglijks ia. Gij weet, dat ik nooit een Liefhebber van malle historiën geweest ben. De Man, de groote Man, die dit werk fchreef, bedank ik nog in zijn graf. Kijk! ik heb hem hartlijk lief. Mijn Heer Niels! er is geen ding in de Waereld, of men kan het in dat boek vinden. Met uw verlof, zei dePfarheer; Heer Storck! men leert er niet uit prediken. Dat is waar, antwoorde Storck; maar dat is ook een ding op zig zelve. Maar, ik  NEGENDE BOEK. 2t) ik zal u eens vertellen, hoe het laatst hl mijn huis gefield was. Ik was in flilte zo wat aan't rekeningfchrijven gaan zitten.— Tusfchen beiden gezegd; gij weet hoe veel moeilijkheid er aan mijn dubbele bediening vast is! — want kijk, in 't vertrouwen gefproken, zonder mij was de Landvoogd maar een fnotjongen. Nul gij lacht! gij kent immers de Grooten, die de goede Gemeente voor zo heel bekwaam aanziet, en die ondertusfchen bedroefde Halzen zouden weezen, als ze mij en mijns gelijken niet hadden, om hunne zaaken in order te houden, en hen goeden raad te geeven. Nu, dat is tot daar en toe. Althans ik zat rekeningen te fchrijven, zo als ik gezegd heb, en ziet, eensklaps hoor ik een verduiveld gekakel en gefchreeuw in een klein kamertje, waar 's winters gemeenlijk mijn goede Vrienden mij bezoeken. Ik had op verre naa nog niet gedaan, en, — gij fludeert ook en weet dus hoe ongaarne men geftoord word, — dit vervloekte gewauwel ergerde mij niet weinig. Ik legde mijn ooren te  go F E T E, R I A A R S. te luisteren, en zie! daar hadge een leven van den drommel over de tegenwoordige Staatszaaken. 't Was eveneens als ofze al te gader van hun verftand beroofd waren geworden. Gij weet, Dominé! dat ■het d la dolle is als de gemeene Burgers over het wel- of kwalijk zijn van den Staat fpreeken. Het ftrijd tegen de wet, en ook, wat bliks! wat hebben wij er bij noodig. Kijk! wij moeten maar werken, fchattingen opbrengen, en laaten de Staatkunde voor de Grooten der aarde over. — Evenwel, mijn Heer! maar dit zeg ik alleen maar tegen u, als wij, wanneer er •wat te haaien is, ook ons part zientekrij. gen , dat reken ik juist voor geen zonde, en dat doet gij immers ook niet? Maar, kijk! Dominé! zij maakten een afgrijslijk gerugt. De een was voor den Keizer en de ander voor den Paus. Als de een vreede maakte, was de ander op oorlog bedagt. De Bisfchop van-Munfter werdt met veel Volk verflagen; de Keurvorst van Keulen insgelijks, als mede de Graaf van Trier •envan Mentz; kijk! dat ging maar prikje van  NEGENDE BOEK. 3f van 't plankje. Men reisde naar Aars, naar Randers en Florence. De Kinder" meid maakte fchielijk een overflag, wat fchattingen en tollen er opgebragt moesten worden; hier in was zij veel knapper, dan een fnees Staaten van andere Landen. Het kind fchreeuwde en tierde intusfchen als de Bezetenen buiten Jeruzalem. Hans fprak van een Pools paard r en mijn Vrouw hield met handen en voeten (taande, dat het van zesfen klaar was. Op 't oogenblik kwam er Rostocker bier, een goede Westphaalfche ham, en Onsheer weet, wat niet al meer. Nooit, bij mijn ziel! nooit van mijn leven, was ik zo afgetrokken en verfcrooid. Eindlijk werd het een weinig ftil en men begon de Courant te lezen. Maar toen had men den duivel weer gaande! De een zei, dat de - Courantier een Schobbejak was, om dat hij de waarheid van de Hooge Magtert durfde zeggen, welken over ons gefteld zijn ! De ander beweerde, dat hij volgens zijn confcientie handelde,om dat hij zwart zwart, en wit wit noemde, en geen Gatlik-  j3 PETER PAARS. likker van Hooffche Guiten begeerde te weezen. Mijn Wijf ftak er ook haar bek niet weinig in, en Jufvrouw Masje, die gij weet, dat als vuur en vlam tegen al die hevige ftaatkundige Gefchriften is, zat zig te verbijten op haar ftoel. — Kijk, Dominé! dat lieve Meisje heeft juist in alles geen ongelijk. Men kan de beste zaak zomtijds wel te verre drijven. Dat heb ik haar dikwijls zelf gezegd. Masje is een verftandig Meisje, dat ik tot in mijn ziel toe bemin, maar Dominé! zij heeft ook haar buijen zo als alle Meisjes. Zij bemint haar Vaderland; maar zij ziet, zo wel als wij, dat er al te veel Gekken en Raazenden in gevonden worden, om er ooit goed gaaren van te fpinnen. Thans keerde ik in ftilte op mijn Comptoir te rug, en haalde de beste zweep, die ik had te voorfchijn; rukte de deur van het kamertje open, en begon links en rechts van mij af te klappen, dat al de Courantleezers hun ooren vast hielden, en, een voor een, naar een goed heen komen zogten. Onderdehand, en even v als  NEGENDE BOEK. g£ als bij ongeluk, kreeg mijn Wijf ook braaf van den ouwerwetlchen opOag, naderhand , om welitaans wil, begrijpje , zei ik tegen haar, dat ik het. zo niet gemeend, en het vooral op haar Edele niet gemunt had. Hier Het zij zig mede paaijen; maar, Dominé! haar zielzak had het ondertusfchen weg. 't Is zeker, antwoorde de Heer Niels» dat de Couranten ons nooit in de leere der waarheid onderrigten kunnen. Voor tijdverdrijf die Leugenaars te leezen kan er nog mede door, en zo leest mijn Vrouw dezelven. — Storck, de Couranten op zulk een laagen prijs hoorende fchatten, werd als vuur. en vlam. Hoe, fchreeuwde hij: er zou niets uit de Couranten te leeren weezen ? Ik bid u zwijg dood ftil! — Scheer toch de gek niet met mij, — gij leest immers de Hamburgfche, — Ik geloof, viel Niels hem in de reden, dat gij het fpreekwoord niet weet, dat elke Leugenaar een Courantier kjn weezen V //. Deel. t Ja!  r 34 PETER PAARS. Ja! antwoorde Storck; men hoort zulks wel eens zeggen, maar daarom is het nog geen waarheid. Kom! kom! riep de gemantelde Befdraager: weg met de Couranten! zij zijn de pest voor de Vrouwen en de halfflagtige Dwaazen! Zij zij gevaarlijker dan rattenkruit. Die er zig aan verkleeft, ontrooven zij zo wel het verftand als het geld en den tijd. Het ganfche Land heeft ondervonden welk een vloek zij zijn, wanneer zij, door den geest van partijdigheid gefchreeven, de Duivel op den troon zetten, en het Gemeen aan 't woelen helpen. Aldus fchilderden onze Redenaars de Couranten en de Vrouwen; echter, naar ons inzien, met een al te groote hevigheid, die nooit ter verbetering van de menselijke gebreken kan verftrekken. De ondervinding leert, dat wij in het beöordeelen dikwijls al te verre gaan. De Vrouwen gevoelen maar al te vaak dert trotsch en den wrevelmoed der Mannen. Indedaad, wij zijn menigwerf al te fcaatzugtig. Wanneer wij bij een aller- liefst I  NEGENDE BOEK. $g liefst Meisje het natuurlijk vernuft aankweeken, en het ftudeeren laaten, dan word het immers verftandig, en wie durft tegenfpreeken, dat het verftand de lieve Meisjes ruim zo zeer tot eer en fieraad vertrekt, als het vlug hanteeren van naald of fpinnewiel ? Men geeve de veelbeloovende Sexe pen en papier ! men moedige haar tot de wetenfchappen aan, en te regt zal dan de Dwaas zijn verdiende ftraf gevoelen. Zo dit in Romen bereids in de mode geweest ware, dan had Juvenalis zekerlijkmeer op zijn hoede geweest. Dan had een Romeinsch vrouwlijk vernuft mooglijk het bewijs opgeleverd, dat die anders zo zeer opgehemelde Satijre van dienDigter, flegts lof verdient, alleen uit hoofde van deszelfs wijze van voordragt; dat zij indedaad flegts ongezouten fpotternij is, en niet dan aan verwaande Geleerden en geletterde Dwaazen behaagen kan. Maar mooglijk zal Momus hier tegen mij uitroepen: Die Schrijver heeft zeldzaame grillen ! Het zij zo, mijn Vriend! maar elk volgt Ca de  g6 PETER PAARS. de infpraak van zijn hart, en dit doet gij zo wel als ik; en bijgevolg, laat die ftudeeren, die er bekwaamheid en geneegenheid toe heeft! Laat hem de rekenkunst hanteeren, die onophoudlijk naar geld giert! Laat hem regeeren, die den welvaart des lands kent! Laat hem ten ilrijde trekken, die door waaren heldenmoed word aangedreeven. — Immers zijn alle gedwongen Deugden dwaasheeden en valschheeden? of, dat nog erger is, ftrekken zij veelal ten verderve van Landen en Volken! Is een verftandige Vrouw , enkel om dat zij een Vrouw gebooren is, en rokken draagt, tot de breinaald of het fpinnewiel gedoemd? En moet een Sul, een Janhennegat, een Zuipert of een Zot, enkel om dat hij een broek aan heeft, de Vader en het Hoofd van een Huisgezin of Burgerij weezen? Is die Man niet prijzenswaardig, die, vermits hij gevoelt, dat hij geen verftand of bekwaamheid heeft, wel wil dulden, dat alles door de welbeftuurende handen zijner Vrouw gaat ? Immers doet de Vorst, die geenkragts genoeg  NEGENDE BOEK, 37 noeg in zijne fpieren heeft, om het roer van Staat teregeeren, allerbest, wanneer hij zijne vernuftiger Vorftin in de ftuurftoel laat zitten? dan kan hij, op zijn gemak drinken, fpeelen en jaagen; terwijl het ondertusfchen den lande welgaat, indien flegts die Vorftin het algemeene welzijn bedoelt; dan zelf ftrekt deeze zwakheid hem tot roem, dat zijn braave Vrouw Baas is. Men vraage de Wijsgeeren! men vraage de geftrengfte Zedenmeesters! men vraage het de Landvoogden, de Burgemeesters , Vroedfchappen, Scheepenen * Predikanten, Voorleezers, Nagtwerkers, met een woord, men vraage het aan alle Mannen, of niet hunne Vrouwen, 't zij in of buitens huis, tot hun best wil den Meester fpeelen? — / Maar holla! roept de Leezer: Nu word gij, Heer Digter! een Huichelaar! Zonder reden poogt gij het Vrouwvolk geen' honing om den mond te fmeeren. Mooglijk wierd gij bang, dat een gansch Amazoonenheir u op het ligbaam zou vallen, wier nagels met puntjes uitgefneeden, C 3 eve»  PETER PAARS. even gelijk een uitgecampaande Jufvrouwenrok , uwe arme huid tot een aardappelenzeef bekwaam zouden maaken. Maar, mijn goede Lezer! laat ik de eer hebben van u te zeggen, dat gij hier de iplank mis zijt. Alle vleijerij en ftreeken haat ik als de pest. De waarheid doe ik altoos hulde; — hiervan zijn alle Meisjes, zo als bij voorbeeld de jonge Juf' vrouwen Neeltje, Masje, Betje, Lijsje, Kaatje enz. tot in hunne netelige zieltjes en eeuwigmorrende hartjes ten vollen overtuigd. Vraag zelf aan Madam Mietje of ik niet altoos fpreek zo als ik denk? Haar Edele heeft geen reden, om in dit geval te liegen. Ik fpreek, uit loutere overtuiging, ten voordeele van het Vrouwelijk Geflagt! Ik hoop, Lezer! dat gij nu, daar ik u man en paard genoemd heb, overtuigd zijt, dat gij te voorbaarig geoordeeld en mij niet regt gekend hebt. Maar, goede en barmhartige hemel! waar bevind ik mij eindlijk.? welk een ge-  NEGENDE BOEK. 39 geweldige uitflap heb ik gedaan (*) ? Waarheen heeft de digterlijke ijver mij vervoerd ? Ik bevind dat het fpreekwoord waarheid behelst: De Digter gispt de Waereld, en hij vergeet zig zelve', want anderen door berispen willende verbe~ teren, ziet men hem zelf berisplijke daaden pleegen. Ik geef u allen, Mannen en Vrouwen! Jongens en Meisjes! die de eer hebt van mij te leezen, het onherroeplijk previlegie, om zo lang en zo hard mij uittelagchen en te befchimpen als gij zelve verkiest. En gij, Geleerden! die uwe bleekgeele aangezigten te mij waards keert; die» (*) De digterlijke Schrijver zou deezen verren uitflap, cf afwijking van zijn Onderwerp, kunnen verontrchuldigen met verfcheiden voorbeelden van de oude Digters,welker Stukken er zomtijds zeer fchraal en mager zou-' den uitzien, wanneer men alle hunne uitflappen en afc. wijkingen uitmonfterde. Men houde derhalven onder5 't oog, dat de uitflappen, die zo hier als elders in dit digterlijk Gefchrijf voorkomen, en welligt grootlijks tc berispen zouden zijn, meer als Satijren, dan wel als g*; breken moeten aangemerkt worden. C4  40 PETER PAARS. die, met verontwaardiging, uw diephollige oogen op mij flnat; die mij befehouwt als het uitvaagzei der Schrijvers, fchoon ik, (en dit zij u ten ipijt gezegd!) een gezogt, bemind, geëerd, gepreezen en bewonderd Schrijver ben! — Gij, die naar uwe glaasjes grijpt, waarmede gij de Griekfche , Hebreenwfche, Latijnfche, en andere doodtaalige brokken, door uwe lieesfche keelgaten, fpoelt; Gij moogt vrijelijk met uwe lange doodsbeendere vingers op mij wijzen; met uwe dorre handen de volle glaasjes opligten; klinken en zeggen: Laat deeze geestlooze en domme Schrijver, die in zijn moedertaal revelt, en die zo weinig prijs op onze vergoodde oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers fielt, in zijn muffe fchrijfhoek rotten ! Laaten wij voortgaan met fludeeren, fchoon niemand der hedendaagfche ftervelingen naar ons luistert! en niet ophouden met geleerde en diepzinnige "Werken te fchrijven, fchoon die niet verkogt en nog minder geleezen worden! — Het is genoeg, dat wij zelf weeten, dat wij  NEGENDE BOEK. 41 wij geleerde Schrijvers, in den fmaak der Ouden , - zijn. Meer begeeren wij niet! en hierop, drinken wij onze glaasjes, op de gezondheid van Vader Homerus uit! Genade! genade! mijne lieve Heeren! Homerus bezoop zig ook wel eens! en, als hij dronken was, rolde hij ook wel eens uit de luuren. Een groot Kasteel is immers geen klein Kaartenhuisje? Het laatfte bouwt men voor de Kinderen en het eerde voor de Grooten deezer aarde, voor de Magten, die over ons gefield zijn. En met dit alles hebben de Kinderen en de Grooten hunne grillen en zwakheèden, offchoon elk die heeft in den kring, in welken hij te huis hoort. Men moet nooit den grooten Man met het kleine bekakte Kind vermengen. Gaat naar de Hoven der Vorften en vraagt daar. Maar bek toe, ftoute Digter! het is uw zaak om verzen te maaken en op het rijm te pasfen, maar niet om de Beöordeelaar, en nog minder, om de Berisper te weezen van hen, die in de geftoelten C 5 der  41 PETER. PAARS. NEGENDE BOEK. der eere gezeeten, of op de Kanzeis wettiglijk beroepen en bevestigd zijn. Immers hebt gij uw rug en uw haardftede te lief, om de eerfte met rotting- ofroedeflagen gefineerd te krijgen, en van de laatfte verbannen te worden? De Grooten willen de waarheid niet hooren, en dezelve voor de kleinen te prediken, is overtollige arbeid, want, zij weetenze. Om ten Hove beloond te zijn, zoud gij een vleijer moeten worden. Maar nog eens! waar ben ik? — Ik haal een geheel voeder hooij over de zolder, om een enkele ftekel te zoeken. Gij hebt gelijk, Leezer! ik moest van Martha fpreekea. TIEN-  TIENDE BOEK. . >«>&oo>ec>ocx»<^ Zo dra Menfchen en Beesten, in huis, in flaap waren, dagt het Martha tijd te weezen, om met de uitterfte voorzigtigheid de reis aanteneemen. Zagt en Itii en ongehoord, even gelijk een verliefd Kameniertje naar de flaapkamer van haar jongen Heer fluipt, floop zij naar het flaapvertrek van Peter Paars. Hij zat op een iloel, met beide zijne handen zijne kinnebakken onderfteunende. 't Is waar, het was reeds middernagt, maar de bekommering, die zijne arme ziel martelde, ontzegde hem alle rust, en deed zelf de geringde fluimering zijne roodgefchreide oogleeden ontwijken. Maar hoe kwam Martha nu bij hem ? — Dit is een raadzel, te hoog boven mijn eindig begrip, dan dat ik het zou kunnen Of>  44 PETER PAARS. oplosfen! — Zij kwam in de kamer, en evenwel bleeven de deuren geflooten. In de muur echter was ook geen gat of fpleet te vinden, en zeker was het, dat er onder den grond geen verborgen doorgang ware. Maar wat zou er aan een loos Meisje, aan een doortrapte Vrouw niet gelukken? Geen befchot is haar te fterk; geen wand haar te digt: deuren, floten noch grendels wederhouden noch verhinderen haar niet! Wat zou Martha niet kunnen doen? en wat zou zij, door listigheid, niet weeten te verkrijgen? Men behoeft flegts de' Meisjes te kennen, om hier op te antwoorden. Het paste onze Held Paars niet, om, op dit verfchijnzel te verfchrikken! (wanneer wij een Held bezingen moeten wij hem ten minften vrijwaaren voor de vrees die flegts de oude Wijven en Kinderen bezielt, wanneer zij waanen een Spook te zien !) evenwel ftonden zijne hairen zo ftijf overeinde als de pennen van een ftekelvarken ; terwijl zijne ingewanden in zijn lighaam zo fterk Heen en weder ge- fchud  TIENDE BOEK. /[g fchud werden als het koorn in de wan van Sas den Bakker, en hij Peer Ruus aldus aanfprak: Mijn Vriend ! — Ach ! — hoor! — zie! — wat is dit? — he? — Hemel! — Goden! — helaas! — wee mij! — mijn Vriend! — Vriend! — Vriend mijns harten! — Ach! — waar ben ik? —. waar? — waar vlied ik? — Ik? — helaas! — Dus fentimenteel jammerde onze Held een half uur lang, met genoegzaam tusfchen elk woord een fchrapje, —'t welk een ongemeene kragt, nadruk en fierlijkheid aan zijnen jammertoon bijzettede (*). o Hemel en alle gij Goden! dus vervolgde en befloot hij eindlijk : Hoe kom ik toch in dit vervloekte en verdoemde huis: — Waar berg ik mij? — Welk een verfchijnzel! — Nooit zag ik er de wedergade van! — Peer Ruus! — Verraader! — hoe? (*) Niemand befclraldige ons, dat wij hier de fenttmentcele fchrapjes, die in zulk een overvloedig gebruik zelfbij onze beste Schrijvers, zijn, befchimpen! Neen t wij bezigen dezelven hier, om dat wij van derzelvej fraaiheid en nuttigheid overtuigd zijn.  PETER PAARS. boe ? — Gij! — Gij wilt mij dan verlasten? — Mij — mij? — Uwen hals uwen boezem uweneenigften—uwen getrouwden Vriend ? — Ach! — hebt gij geen hofmansdruppeltjes,geen eau de luce, — eau de la reine, — azijn, — of, in Gods naam, maar een ftukje blaauw band bij u? — Peer Ruus! — Toevlugt! — Noodhulp! — Oogelijn! — Waarborg! — Neen! — gij kunt, — gij moet, — mij — mij, helaas! — mij, — nooit verlaaten! — Deeze afgebroken en zuiver fentimenteele klagt van onzen Paars, zou welhaast een bewijs opleveren, dat hij met ons en alle de overige ftervelingen uit één nest geftoord was geworden, en dat hij een Menfchenkind geweest ware, gelijk alle de Neefjes en Nigtjes van Monfieur Adam en Madame Eva nog zijn. Ik beken, Paars was een Menfchenvriend, en het geen een millioen oude fchuddebollende Besjes, van enkele fchrik , de maandftonden zou hebben doen krijgen, had geen den minlten vat op hem: ik  TIENDE BOEK"» 47 ik weet zulks, en, daarenboven weet ik, dat hij ten plegtigften betuigd heeft, dat hij door niets was aangedaan geworden? — Evenwel doet deeze zijne jammerende uitboezeming een zekere verdenking in mijn ziel oprijzen. Maar! daar het mij aan genoegzaame gronden mangelt, om, uit deeze afgebrooken en doorfchrapte uitroepingen, ter zijner fchande te kunnen befluiten, dat de vrees hem bezielde, — en daar ik weet, dat de grootfte heldenmoed, in foortgeiijke gevallen bezwijken, en het bloed verftijven kan, zal ik liever alle gistingen aan een kant zetten. In weerwil echter der opwekkende aanfpraak van den kloekmoedigen Peter Paars, bleef Peer Ruus zo onbeweeglijk als een jonggetrouwde Vrouw, die tot overfpel aangezogt word, of liever, als? een honderdjaarige eik waar tegen de boerenjongens hun water maaken. Hij fcheen als in een bedwelmenden droom te liggen. Alle zijne ledemaaten begonnen eindlijk te Adderen als de glaazen knop  PETER PAARS. knop van een nieuwmodifche fpeld, die de Dames gebruiken om hunne chapeaus Copot en andere hoeden vast te fteeken. Het verging hem even als den Landman, die het gedreun van een zwaarebijl in een fterke vuist in zijn bosch bezig met hakken hoort, en niet weet van waar zulks komt, terwijl hij mond en oorcn openfpert, en hemel en aarde ridderende aangaapt, zonder reden van zijn vrees te kunnen geeven. » Peer Ruus, de arme Peer Ruus was niet anders dan een dooden. Zijn geheel lighaam werd ftijf en zonder de behoorlijke beweeging. Zijn bloed ftolde in zijn aderen! —— Hij fcheen als vast te vriezeni ^_ Met één woord, hij was net als een ftervenden, die den geest uitblaast. Toen Martha de vrees van deeze twee Mannen befpeurde, ging zij regelregt op Peter Paars aan ; greep haar knipbeugeltje, deed het fchielijk open; haalde het briefje van Jufvrouw Neeltje te voorfchijn; gaf het aan Paars enfprak: Verneem uw geluk, mijn fchoone Jongeling» Lees  TIENDE BOEK. 49 Lees dit papier, en alle bevreesdheid en bekommering zullen van u vlieden. Met ridderende handen aanvaarde mijn Held den brief: fpoedig echter hervattede hij den moed; ging met zijn verbleekt aangezigt naar het Meisje, en met zijn rug ftijf tegen de muur ftaan. Hij begon te lezen, evenwel geduurig onder uitkijkende, of het vrouwlijk verfchijnzel niet nader trad. Hij was voorzigtig en niet bang, dit zijn twee zeer onderfcheiden zaaken, die zomtijds veel naar elkander gelijken, en die men niet verwarren moet, wil men anders juist oordeelen, Nu en dan fnoot Martha haar neus, en, bij elke neusfnuiting, fcheen Paars zig door de muur te willen hecnwringen ! — Zie daar den waaren heldenmoed! Zie daar de on> wnkbaarfte ftandvastigheid, die de gevaarcn voorziet, die ze kent, en ze ftoutmoedig trotfeert, wanneer het niet anders weezen kan C*). Dit C*D OngetwijfFeld zal men hier den Schrijver befchul«tigen van tegcnftrijdigheid in het fchilderen v*n *i carac- II. Deel. D <*  gO PETER PAARS. Dit geringe toeval kan ten leerbeeld van alle andere groote Mannen en thans nog levende Helden, cal waren het zelf Euge" niusfenverftrekken ! Ieder een ziet, en tast er, als met duimen en vingers, uit, dat mijn Paars gebrekenloos en ten toppunt van alle mooglijke volmaaktheid verheven was, even gelijk een kloek Generaal, die alle onheilen weet voor te komen, en, wanneer hij in 't land van zijn Buuren valt, van te vooren verzekerd is van geen tegenftand te zullen ontmoeten, en dus van alle zijne daaden en zegepraalen volmaakte bewustheid draagt! Dus ftond ook onze Held. Hij weet zig in 't gevaar daadlijk te redden. Hij liet zig aan den vijand van vooren zien, ten einde hem in den rug geen kwaad gedaan mogt worden. Met welk een oplettenheid befchouwde hij den brief; las hij den zeiven, ter van den Held; — maar tteeze Lezers zijn geen bevoegde Rechters; wam indien zij de oude en hedendaagfche Heldendichten geleezen hadden, dan zouden zij aan zulke en nog erger tegenftrijdigheeden indiervoegcn gewoon zijn, dat zij ei hier geen acht op zouden Qa»n.  TIENDE BOEK. 51 ven, en wagtte hij zig teffens van onvoorziens overvallen te worden ! Dus deed hij twee zaaken gelijk (*)! Wie leeft er, wie heeft er geleefd en wie zal er leven, die hem dit kan, kon of zal naardoen? Laaten de Helden van Griekenland en Romen hier zo ftom worden als visfchen, en de tegenwoordige Waereldbedwiirgers zo bleek om hun neus als opgekookt linnen! Paars las, — en — zag onder uit! en niemand die hem van vrees kan befchuldigen! — Aan dit alles is geen de minfte twijfFel; de £0 Dikwijls hebben wij ons verwonderd, hoe her, mooglijk was, dat veele beroemde Schrijvers van allerlei flag, zulke verbaazende dikke boeken konden 1'chrij.ven. Veel moeiten gaven wij ons, 0111 dit geheim uittevor. fchen ; na dikwijls mislukken, kwamen wij er eindlijk agter, en thans hebben wij de proef genomen, of wij het' ook konden doen. Alles gaat naar wensch 1 De verftan» digc en onpartijdige Lezer bemerkt duidlijk, dat wij, op deezen voet voortgaande, nog wel twaalf en meer Deeltjes over dit onderwerp fchrijven kunnen» Wij twijffelen niet of even hierom zal onze arbeid des te fterker getrokken worden, en wij het uitfteekend genoegen hebben, om vooittegaan met dikke boeken te maaken. D 2  g3 PETER PAARS. debefchreeven en bezegelde echte ftukken zijn als nog voor handen, die wij mooglijk als Bijlaagen agter het laatfte deel van dit werk zullen voegen, en wanneer dit rog niet toereikende genoeg mogt zijn om onze Lezers te overtuigen, dan zullen wij teffens het handfchrift van Paars in druk geeven, waarin de Held zelf, met ronde woorden, zegt, dat hij niet bang was. Thans begon de groote, doorlugtige, weledele geflrenge, grootachtbaare Paars den brief op nieuw te lezen. Reeds in »t begin was zijn verwondering ten top gefteigerd. Neeltjes verliefdheid ftreelde zijn hoogmoed; want het is uitgemaakt zeker, dat Jongens en Meisjens, (ze mogen voor het uitwendige veinzen zo veel zij willen,) er grootsch op zijn, wanneer zij bemind worden. Hij verheugde zig ook met haare geneegenheid, om een geheel andere reden; — maar gij lasterende Ligtmisfen! fluit uwe goedennaamfchendende lippen, hij verheugde zig niet met de verliefde fnoeplust van het mangraage Meisje, in 't vooruitzigt van, en pas-  TIENDE BOEK. 53 pasfant, eenige zalige oogenblikjes mede teneemen; want, zegt gij, wat behoefde Doortje dit te weeten? en ook, wie wee* wat Doortje niet nu en dan eens om een hoekje uitvoerde? Neen! op dit artikel was Paars bij Jozef en Sufanna af: maar, hij verbeelde zig den weg der verlosfing langs deezen kant te kunnen bereiken. . Hij was echter niet geheel vrij van beklemdheid. Hoor! zei hij tegen Martha ; morgen als het dag is, mijn lieve kind! dan zal ik befcheid geeven, Hoorje ? Goed, antwoorde het Meisje: maar weetje, om dat Neeltje naar mij wagt, loop ik nu maar gaauw heen. Ik wensch u een goeden nagt. Met leedweezen moet ik bekennen, dat de toeftand van Peer Ruus allerbehaaglijkst was. Paars zelf kon niet naarlaaten hem te bejammeren. Wel foei, Ruus! zei onze Held tegen hem: foei! fchaamt gij u niet? gij, die anders zulk een getrouw dienaar zijt, dat gij hier zo bang zijt als een vroome Bruid voor haaren Bruidegom, die een breuk krijgt? D 3 Ruus  54 PETER PAARS. Ruus was indiervoegen dnor fchrik en angst bedremmeld , dat hï| P.tars voor een, boozc Geest hield: Genade! genade! allerliefst, welcerwaan'ig Spookje! riep hij: ach! waarom zoud rij mij toch willen medeneemen? er i? niets aan- mij te kluiven ! nëem liever nnzen Dominé, dat is een Man van fta vast, die kan u de vaak uit de öogen houden, want die weet godsjammerlijk mooi te- redeneeren en te preeken. Of, zo gij al murgpijpen genoeg in de hel hebt, en naar vleesch verlangt, om een hutspot van te kunnen kooKen, neem dan Paars, mijnen Heer, daar ftaat hij! Bij mij zoud gij niet anders dan armoede en verlies lijden. Immers hebt gij al van overlang geweeten, dat mijn Heer fchatrijk is, en dat hij, in Kallundburg een' groote Winkel op heeft. -— Kijk,■ alsge mij medeneemt, dat hebt gij uw verdriet in der eeuwigheid niet overzien ! Hoe ernftig Paars in alle andere gevallen ook weezen mogt, thans begon hij te lachen en te fchertfen. Nu zie ik, zei hij  TIENDE BOEK. §§ hij onder anderen: dat uw hart u onder de hielen legt, en dat gij weinig geloof aan onze braave Predikers geeft, die de werkingen van den Duivel toeftaan en volleedig bewijzen, en echter met alle fpookerijen als onmooglijke dingen den fpot drijven. — Sta op als een Man! de Geest is al weg. Ik ben Paars, uw Heer en Meester! Gij wilt immers wel zo goed zijn, om mij te kennen voor den geenen, dien ik waarlijk ben? — 't Is wel een ftraf van den hemel te noemen, als men zo bang voor fpooken is. Kom, als eert braave knegt! kom fta op! Op mijn woord van eer, de vijand is weg; het fpook is vertrokken. Is het Aardmannetje waaragtig al weg? vroeg Ruus: o! Ik ben al een lighaam zonder ziel geworden. Ik ben zo ftijf en zo dor als een uitgedroogde ftokvisch. Hij heeft mij almagtig lang gepijnigd; maar met u was het fchielijk gedaan. Gij zijt een fchijtebroek! riep Paars, in een edele vervoering van toorn, die het grootmoedig carafter der rechtfchapen D 4 Hei-  gó" PETER PAARS. Helden in het vol en luisterrijkst daglicht» Helt, en alomme verbaazende verwondering verwekt: Gij hebt goed praatcn, gaf Ruus hem ten antwoord. Maar de geheele Waereld weet hoe veel de fchrik en angst op een Mensch vermogen. De Dominé en de Koster, die het nu hun zaak is, om van den Duivel te fpreeken en er mede om te gaan, zouden zig bevuilen en het op een fchreeuwen zetten, wanneer hunne Weleerwaardens eens een fpook zagen: en kijk, dat zou ik hen durven zeggen, daar zij bij Honden: want, bij mijn ziel! gij moet niet begrijpen dat ik bang ben. Maar dat vervloekte fpook. — Houd op! riep Paars, en lees deezen brief en ik ben verzekerd, dat gij den Geest bedanken zult. Ruus nam den brief en las, en floeg tiu tot een gansch ander uitterften over. Hij werd bi.na dol van blijdfchap, en zegende van ganfcher harten al de Aardmannetjes, Spooken, booze Geesten,witte Wijven, enz. die ooit de verbeeldings- kragt  TIENDE BOEK» $? kragt van Kircherus en Simon de Vries bedorven hebben. Paars daarentegen, de zaak dieper indenkende, liet het hoofd hangen; werd bedroefd en begon, op een fentimenteelen toon, aldus te weeklagen: o Mijn Doortje! — Doortje! — mijn Doortje! — Ach! — Zou ik u ontrouw worden? — Ik? — ik? — Neen! ik bemin aan deeze zijde en aan de overzijde van het graf, met eene onveranderlijke,— onoverwinnelijke liefde. .—*.U — allergetrouwfle, — allerbeste' Bruid! — U! — om wier wil ik mij, in 't hartje van den winter, met een fchip op de hobbelende baaren begaf! — U! — om wie de eeuwiggetrouwe Paars zo veele fmarten geleeden, — zo veele wederwaardigheeden uitgedaan heeft! — om wie hij met Onzenlievenheers weer en wind zo lang gehaspeld en geftreeden heeft! — om wie hij in zulk een verduivelden zuuren appel beet, en zijn huid vol fchelden kreeg! — U, Doortje! puikje van alle Doortjes, die van Eva's oudfte Dogter af, tot heE>5 den  58 PETER. PAARS. den toe, geademd hebben, U, — teverlaaten? — U ontrouw te weezen? — Keen! neen! rijst veeleer in uwe grimmigheid, o Goden! ftaat op uwe voeten! grijpt uwe blikfemfchigten en donderklooten! ontfluit de winden en ftormen! geeft bevel aan de onweeren en aan alle vernielende en verpletterende verhevelingen! rukt aan met pest, honger en dood! rommelt in de zwarte wolken! opent ze met een verteereed vuur! en, — maar waartoe langer gevloekt, kijk! als ik Doortje ontrouw word, zeg dan vrij, dat ik een Lorrebos ben! Even gelijk een fterke Eik, die bijna door de üdderende bijlflagen is afgekapt, en, op zijn vezels (taande te fchudden, in twijfel fchijnt, werwaards te vallen C) •> even (*) Et modo desperat; modo vult tentara: pudetque, Etcupit: Et quod agat, non inyenit: utque fecuri Saucia trabs ingens, ubi plaga naylsjfima restat, Qtw cadat, in dübio est; omnique aparre timetul. Sk animas, (Sc. o v 1 n. Maant. Lib. 10. v. 371——3?5-*  TIENDE BOEK. £9 even alzo waggelde thans ook onze treurige Held. Door de geweldige onrust wist hij naauwlijks wat hij deed. Vrees en liefde waren als in feilen tweeftrijd in zijnen boezem. Deugd, vrijheid, moed en onzekerheid pijnigden zijn hart. Dan fprak hij overluid, dan mompelde hij tusfehen' de tanden, bijna zo als men de riieuwejaarswenfehen uitfpreekt, als men vroom noch godgeleerd is. Dan was hij weder ftil en zwijgende. Hij zag zig in het net gevangen, en het ergfle van allen was, dat hij geen kans zag, om een gefpannen ftrik te ontkomen, en den fchandlijkden dood mis te loopen. o ! Hoe werd nu zijn arm hart gefolterd; luidkeels riep hij uit: Is het ook een wet, om, uit liefde, in : ketenen, zig te kwellen? Moeten wij er i dan, aan de galg, de ziel om uitblaazen? ' Wanneer, mijn Kind! heeft de liefdedee; ze wet voor mij gemaakt? Peter Paars zou i. immers daardoor op de fchandlijkfte wijs. : omkomen! Kon ik evenwel begrijpen, dat mijn dood u plaifier zou doen: 0! dan zou |i ik mij gaarne op ftaande voet willen laa¬ ten  63 PETER PAARS. ten ophangen. Ik weet, dat zo gij hier bij mij, en niet bij den Landvoogd in Aars, waart, gij gewislijk zeggen zoud: Jn Gods naam , Peter Paars ! doe het niet! Gij zoud zelf, dit mijn heldhaftig en fentimenteel voorneemen, een raazende dolheid heeten! Ja, mijn Kind! gij zoud u in het ftof aan mijne voeten fmijten. Gij zoud uw knipmesje op uwen boezem zetten, en dreigende zeggen:. Dat gaat er door, kijk! als ge uw eigen Moordenaar word! Maar, Paars ! zwijg ! bij mijn ziel! gij word een misdaadiger van haver tot gort! De fchandlijkfte verraader, helaas! heeft heden van uwe lippen gefproken! Hoe is't mogelijk, wel jemini joosje, dat Peter Paars zig zelve zo fchielijk vergeeten kan? Neen! zulk een lafhartig voorneemen kan nooit een braaf man tot lof verftrekken. En, Potboonen! geen eerlijk hart zal dergelijk een ontrouw nimmer prijzen. Bloozende, gelijk een Bruid in den eerden nagt, zo lang de kaars brand, moet ik mij zelf veroordeelen.—- Ach!  TIENDE BOEK. 6l Ach! de bloote gedagten alleen zijn den dood waardig. Ik vervloek en verdoem mijzelf. Peer Ruus! a fa ! neem mijn zwaard! — Sta nu niet te talmkoaten! — Schielijk! — Ik wil, vonr altoos, mijn Doortje aan mij verpligten! — kijk! Schielijk? ja! ja! riep Peer Ruus: zo gaauw als gij zelf maar wilt. Ik zal mijn hoed, mijn rok, mijn broek, mijn fchoenen, mijn fergieborstrok, die ik op het kersfeest heb laaten inwijden, de geldbeurs, die daar in mijn nieuwe rok fteekt, en al den drommel medeneemen. Schielijk! zegt gij? goed! geef mij de korler maar, en mijn wandelftok, als ook mijn knapzak! — Ik zal pijpen en tabak, en vuur medeneemen; maar, neen! — daar mogt eens brand van komen, nietwaar?—. Schielijk! er moet ook daadlijk een fchoon hemd gebragt worden, niet waar? — Het ligt immers in uw kleerkas? — Mijn kleerkas? viel Peter Paars den getrouwen Ruus in de reden: Jan (tramme? wel die is immers al voorlang naar de  04 PETER PAARS. Dat zal dan een miferabel (tukje weezen, niet waar? En kunnen wij het de pasquillenmaakers wel kwalijk neemen, als zij veertien dagen lang hun brood aan ons verdienen, en kijk, om zulke voornaame Mannen als wij zijn zullen er zulke verftandige koppen, opftaan, als wij ooit in Kallundburg, bij dergelijke geleegenheeden, gezien hebben. Geloof mij, zij hadden het grootfte gelijk van de Waereld, wanneer ze ons voor Narren uitkreeten. Kijk! als wij hangen, dan zullen wij eerst rouwkoop hebben. Ik ben maar een ongeleerde kop, evenwel, mijn Heer! ken ik het fpreekwoord van Vader Piët, Dc dingen berouwen ons dikwijls, dan , wanneer zij niet meer te veranderen zijn. Een goede naam, dus fprak Paars op een ernftigen en heldhaftigen toon: zal ons oneindig hoogcr verheffen. Het graauw mag zig op de kunst van fpotten en uitjouwen toeleggen, en mij met befchimpingen overlaaden, indien ik flechts het geluk geniete, dat de een of andere Geleerden, dit oordeel over mij ftrijke: PAARS  .tiende b o e ic. ,<3jf paars week de romeinsche helden niet in het allermin¬ ste, hoorje! Zo waar als ik leef, antwoorde Ruu9: ik ben het niet eens met u.' — Zulk. een roem is maar duivelderij. Gij zoud, in 't vervolg van tijd, flechts tot een fabel en kinderfpreukje verftrekken. Welk een onbefcheid, vermaak in den lïrop te vinden! — En al was er, meteenig recht, eenigen roem.mede te behaalen, dan was .Paars, op zijn hoogst, met de Bedriegers van den ouden tijd te vergelijken. De dwaasheid van zig, ter liefde van een Meisje, den hals aftefnijden, te verzuipen, te doorfteeken, en zo al meer, werdt voorheen als een deugd aangezien; — maar tegenwoordig, in onze befchaafder eeuw, zet men zulke vrijers in het register van de tugthuiszotten. Onder de fentimenteele Romanleezers mag men dit halsbreeken van zig zelve wijsheid noemen , maar elk eerlijk, braaf Burger zal het als de buitenfpooriglte zotternij verfoeijen. Peer Iverfen heeft mij eens van een Man //. Deel, E ver-  eS ttTER PAARS. verteld: — maar hoe de arme Satan heet weet ik bij mijn ziel niet! - Kijk, mijn memorie begint mij te foppen! — Maar in het kerkenboek is het nog wel te vinden. — Asbeerus ? — Neen! — Ik heb evenwel zijn naam geweeten.— Zijn doopnaam, - laat eens zien, — was, — Helovernus ? — dat kan ook al niet weezen. — En bij mijn ziel! anders ken ik de naamen op mijn duim. — Waaragtig! als men op zijn jaaren komt, dan ondervinden wij de zwakheid van onze mallemorie. — Ik ben geen Liefhebber, om op mij zeiven te roemen; maar, kijk! toen ik wat jonger was, kon ik zo knap iets onthouden, als een jong Proponent, dien men een plaats belooft, o! Dat korte geheugen is wel een boos ding! Als ik te huis kom zal ik het wel eens vraagen ; de Koster heeft zijn doopboek maar open teflaan, om het te zien, en dat zal hij gaarne voof mij eens doen. Jens is een vent, kijk! zo getrouw als goud; maar ik houd hem ook van papier, inkt en pennen vrij; dit zij tusfchen ons gezegd! Ter  T I E ft T) E BOEK*. ^7 Ter Duivel! riep Paars, en geeuwde, en rekte zig eens uit: Gij zet zo vervloekt veel tusfchen twee haakjes, dat gij u zeiven in de konkels helpt, en dat ik ér niet van flaapen kan. Ha! ha! fchaterde Peer Ruus luidkeels: nu weet ik het! nu weet ik het! Hij werd Quintus Ruffus genoemd, op het doopboek heet hij Curtius: want, gij moet weeten , dat de ouden gewoon waren, om twee naamen te geven; maar hoe zij "aan dien inval gekomen zijn weet Onsheer, dat kan ik u heilig verklaaren. Summa fummarum, hij maakte een boek, waarin men de optogten en de heldendaaden van Alexander kan leezen. Peer Iverfen heeft mij menigmaal verzekerd, dat deeze Schrijver een zot was, (— Iets dat men anders nooit onder de Schrijvers vind! —) En, bij mijn ziel! wie zou hem ook niet voor een Ligtmis en een Dolleman verflijten, daar hij, uit puuren hoogmoed, — (tegen welke zonde onze Domine' altijd zo hard uitvaart, —) zijn eigen leven verkort, en zig eindlijk, met lijf en ziel, zo E 2 als  . ï E T E R. PAARS. als hij gaat en ftaat — in een gaapende •kloof, in den helfchen afgrond nederftort. — Neen! neen L zulke halsbreekende gebruiken zijn thans, God zij er voor geloofd! geheel uit de mode. — Wees daarom ook verftandig! Steek uw vinger in den grond en ruik in wat land gij zijt. Bedenk dat gij aan de waereld en ons uw leven verpligt zijt (*). Het geen men in den ouden tijd als heldendeugd heeft uitgekreeten, noemt men in onze nieuwe Waereld blinkende zonde. De deugden zijn aan dezelfde veranderingen en mode's onderworpen als de klederen. Daar is Truitje van den Stadvoogd, welnu, dat Meisje draagt geen rijglijf jneer. Frans Jasperfe word zeer hoog bij het volk geroemd, en evenwel is hij gewoon, (*) Zij, die met genoegen en fmaak onze oude en hedendaagfche Digters en Schrijvers lezen, zullen niets in deeze gcfpreklten aantreffen, 't welk hen tegen de borst zal ftooten: want de fouten, welke veele voornaame 'mannen, op een fijne, geestige wijs begaan, he^ft men *ier op «ene meet handtastbaaie wijs naargcvolgd. pis e |  TIENDE BOEK. c9 woon, om zig driemaal in 't jaar te verlooven. Hij gebruikt de Bruids even gelijk de Almanakken, en hij ftoort er zig in 't geheel niet aan, wat men ook van i hem zeggen mag. De Schrijver Chrisj tiaan zult gij ongetwijfeld kennen; want : elk een was gewoon hem een goede ziel te noemen C*)- Op duizend Daalders word hij gefchat, mooglijk bezit hij er wel twee duizend. Hij was gewoon om mijn Perzoon altoos zeer veel eere te bewijzen. Ik heb zeer dikwijls Hollandfche kaas en fpek bij hem moeten eeten: o ! dat had hij in zulken overvloed, als of hij een belegerde Stad moest verzorgen. Jaï kijk, op zijn goed hart heb ik altoos billijk mijn roem gedraagen. Zulk een eerlijkheid heb ik nergens op Gods aardbodem (*) Zeer goede en edele Zielen noemt men doorgaans de zulken, die goede tafeffchiiiniers of wel opdisDnde Gastliecrcn zijn , niettcgcr.ftar.nde zij den ccn Ixfteelen om den anderen te onthaaten. Op deezeti gror.c'. rede, neert onze Peer Ruus, en duizenden redeneeren et eveneens over. E 3  fa PETER PAARS* dem aangetroffen, o! Mogt mijn zondig hart flegts een flaauwe ftraal van hoop hebben, om immer deezen Rechtvaardigen gelijk te worden! Nu, die zelfde Christiaan verloofd zig bij de week, dan aan dit, dan aan dat Meisje (f). Hij maakt een accooord; hij gaat zijn gang ; hij verbreekt het ; hij verbind zig weer op nieuw. Dan llaapt hij bij de eene, dan bij de andere, en laat vervolgens de beflaapenen loopen, om weer bij anderen te gaan flaapen. Hij verwisfelde onophoudlijk van plai- (f) Dat dit zulk een groot kwaad niet weezen moet, blijkt gedecltlijk uit de ondervinding van alle tijden, en gedeeltlijk ook uit de geleerde werken van oude en nieuwe Schrijvers. Een oud vrolijk Digter, (om er een {taaltje van te geeven,) beroemt zig aldus bij het bere« kenen van het getal zijner Meisjes: Kannst du in allen Waldern Der Raume Matter zaklen; ilCannst du die zaltl der Körnez. Des Sands am Meere finden ; So bist du liur im fiande Die menge meiner Mddehen Gehorig auszureclmen. enz. Volgens A n a k r. Ode 32.  ÏÏËNPE BOE*. Jt plaifiertjes; vermits hij van daag zin in dit Meisje en morgen weer zin in haare Zuster of Nigrje had. Van dit alles hield hij naauwkeurige aantekening in zijn memorieboekje : want hij ftond met roem bekend voor een man, die een goede order ^*) in zijn zaaken hield: dh moesten zijne Vijanden zelf van hem getuigen. Dit memorieboekje heb ik dikwijls doorgeleezen. Zijn Vader zaliger was ook zo naauwkeurig als hij. In dit boekje zag ik de laatftemaal nog, hoe hij eens met vijf Meisjes gelijk een affpraak gemaakt had. Elk hunner had hem even lief, en volgde hem even gelijk een loopfche teef een reu, en daarvan daan kwam het ook, dat een zijner Vijanden hem een (**5 Dit is waarlijk een zeer goede ord r in zijn zaaken houden; waarop zig ook een zeker perzoon beroemen kon, die, voorgenomen hebbende een roes te zulten drinken, een (p-ld op zijn mouw ftak, ten einde hij het niet vergeeteu mogt. De verliefde Franlt.e Drrne deed insgelijks. Op reis gaande, fehreef zij in haar memorieboekje : Mcmirt, pour m» fair» •— en pasfant h Ly«Th E*  ,*? E X £ R PAAR $.' een Springhengst noemden. En uw Vader, Erasmus Paars, bij mijn ziel, daar de geheele Waereld roem op kon draagen, was net het zelfde. Toen hij uw Moeder nam, had hij zig aan verfcheiden anderen verzeid, en zojcrasmus dit fpel niet gefpeeld had, Peter Paars zou wel ongebooren gebleeven zijn. o! Mijn allerlieffte Heer! treed toch in het voetfpoor van uw Heer Vader, glorieufer gedagtenis (*) ! Geloof toch dat dezulken alle lof en eer, prijs en dankzegging verdienen. Lieden van zulk een verheven ftempel zoekt men thans te vergeefsch. Nu ! gij kunt het in uw bedenken neemen. Het is uw zaak. Ik heb u genoeg gezegd. Ach! riep Paars; deeze woorden zijn als een tweefnijdend kaasmes, dat rechts en O Zij, die in ernst, glorieufer gedagtenis,van hunne Heeren Vaders fchrijven, zullen mooglijk em deeze uitdrukking lagchen: maar hun Hyogedelens zij bekend, dat het glorieufe van hunne Vaders, en dat van wijlen. E ras mus Paars genoegzaam op hetzelfde uhkomt; het onderfcheid ten minl'ten is geen noemenswaard.  r .tlïSBE BOEK. 73 en links en' regelregt door mijn ziel gaat. Ruus werd zeer vrolijk. Traanen van vergenoegen biggelden langs zijne wangen. Ja! zei hij, en zijn borst anderhalf voet, in de hoogte opfteekende: Peter Ruus is ook bekwaam, om ftaal en fteen zoo week als boter te maaken. Laaten wij nu gaan flaapen; want, kijk! nu is het hoog tijd. Het Meisje komt morgen ogtend vroeg. Slaap gerust! Zij leiden zig neder en waren zo dood van de vaak , dat zij oogenbliklijk fnurkten, als nagtuilen. Het vermoeide paar fliep, tot dat het vollen dag was, en Phebus zijn reis ten halven reeds volvoerd had. Maar, hier zal Momus zijn kaakenbeenen openfperren en het waagen, om mij te berispen. Hoe, zal hij zeggen: Moet een Held zig dan in 't ongeluk zo geheel moedeloos betoonen? Wanneer hij zo bevreesd is; wanneer hij zo angstvallig zijn leven bemint; in elk ongeluk, zugt en fleem; inden dood zig bedroeft, E 5 en  74 PETER PAARS. en de eere laager fchat, dan zijn bloed of leven, dan verdient hij niet om in den rang der Helden geplaatst te worden! Maar, neen! Momus! dit is geen toereikende grond, om er uwe fpottermj op te bouwen. — Peter Paars, met dit alles, verzaakte daarom zijn heldenpligt niet! Van de gronden en redeneeringen van Ruus heb ik zelf een afkeer: zij zijn ondeugend en de denkwijze van een Held regelregt tegen over gefield, l venwel kan ik niet zeggen, dat hij in alles het fpoor bijster is, wanneer hij menige daaden in een befpotlijk licht ftelt: Het geen de Ouden gewoon waren een heldhaftig bedriif te heeten, zo als bij voorbeeld, wanneer zij om een wisfewasje in den dood liepen, ! noemt een veritandig Man heden te regt Raazemij! het was dikwijls een ijdele hoogmoed , dikwijls ook een loutere zwaargeestigheid. Wie moest die Arria niet roemenswaardig fchatten, die beter een plaat.'je in 't Dolhuis, dan in de Gefchiedboeken verdiende? Plinius roemt haar  TIENDE BOEK. 75 haar zeer (*); hoewel haar misflag allerbeklaagenswaardig is. Te recht verheft men den grooten Plato! -— maar zijn Curtius en Cato wel te prijzen? Als men de zaak wel uitpluist, dan zalmen bevinden, dat zij, tot die groote daaden, niet door deugd, maar door zwakheid zijn aangefpoord. Dergelijk een heldenmoed behoorde men met nieskruid te genezen (f). Verdient Cato zelf niet, om een reisje naar Anticijra te doen? Men roemt, op hoogen toon, de liefde voor zijn land. Wanneer een Dolleman zijn bloed en leven er voor te grabbel fmijt, en met eigen handen zig afmaakt, dan krijt men het voor een deugd uit: een deugd, om een zelfmoordenaar te worden, en voor CO Men zie het derde boek van Piinius, den zestienden brief. CO Nieswortel, (waarmede men fpotswijze voorwendde, de verwaandheid te kunnen geneezen,) groeide op het Eiland Anticijra. Daarom zegt Juvknalis. Nee diéitet Ladas, fi non cget Anticijra, nee. Archigene, ■ Sat. 13. v. p7. 98,  76 PETER PAARS". voor een bagatel zig bet leven te fchaamen! Men ziet het het voor deugd aan, en ondertusfchen is het dik bloed, kwaade vogten, en geen waare heldenmoed. Desniettegenftaande , begrijp ik zeer klaar, dat men zal voortgaan met mij te berispen, even als wilde ik de lafhartigheid tot egte Deugd veradelen; en even iils wilde ik gelijk een flaaf voor mijnen Held in de bogt fpringen, hem deugdlijk verklaarende en van gebreken vrijpleitende. — Maar, neen! in dit geval druk ik het fpoor der Digters niet; want de misdagen van Paars verhaal ik immers zonder te bloozen? Partijdigheid heeft mij nog nimmer van den regten weg geholpen. Deugd en dapperheid poog ik in geen veragtlijk licht te dellen. Men zal geen wartaal in mijne redenen befpeuren; maar ik wil mij niet verbinden, om hen te prijzen, die met fchijndeugden pronken; die uit eergierigheid derven, en zonder eenig het minde recht met den roem van Helden ftrijkén gaan. Ik wil het enderfcheid tusfehen de deugd en den hoogmoed aan- Wijr  TIENDE BOEK* 77 wijzen. Ik zal zelf niet verzwijgen, waarin Ruüs gelijk of ongelijk gehad hebbe! —< Deeze uitfpraak ; dat men dikwils zonder grond en uit waanwijsheid verfcheiden daaden hooglijk roemt! is een Wijgcer waardig. ° * * * ,, Hier ontmoeten wij in de Gefchiede- nis wederom een gaaping, die de Na- „ komelingen zien mogen, hoe zij dezel- „ ve het best aanvullen, wanneer zij de „ berigten meesiers zullen worden, die ,, veellicht nog in zulke handen verbor- „ gen zijn, welken zelf niet weeten, wat „ kostbaaren fchat zij bezitten. Men geeft ,, zig bijster veel moeiten, om verfchei- ,, den latijnfche en griekfche werken, „ die verlooren zijn geraakt, weder op- „ tezoeken, maar helaas ! weinige Ge- ,, leerden zijn er bedagt, op dat geene, „ het welk voor ons lieve Vaderland,van „ oneindig meer aanbelang is. C*) ELF- (*) De Hoogduitfche Uitgeever van dit Werk verze. kert, dat eenige der verlooren Handfchriften hem in handen zijn gekomen. Hij heeft daarom getragt, de aanmerk»  78 PETER PAARS, ELFDE BOEK. >ocoococ PETER. PAARS". verrigten ? Zijn er geen Bals, Schousriburgen, enz. Maar dus doende., worden de kinderen fchielijk de Baas, en de bedienden worden het nog fchielijker, en ter naauwer• nood eindlijk, dat de Ouders eenmaal in 't jaar hunne kinderen eens zuur aankijken durven. Zodra Neeltje begon optegeeven en te dreigen, en Martha de handen in de zijde zettede, en een paar groote oogen op•floeg, verminderde en verdween de knorrende ftera van Mevrouw en Moeder Bar.bara, even gelijk een lange donderdag, die afdrijft, die in 't begin rommelt en* ■ftampt,en eindlijk met veel moeite naauwilijks meer gehoord kan worden. Zij zug,tede vervolgens eens, en zweeg dil. , De Heer Woldemar, om ook iets ter zijner verfchooning te zeggen, dak, tot zijn keel toe, vol met landszorgen en ftaatszaaken. Hij moest daarenboven eesten, drinken, flaapen, opdaan, en dan weer eeten, drinken, wandelen, fpeelen flaapen, enz. Nog mpesthjj, bij dit al-  E F L D E BOEK. ÏJ* al-lés, zig nu en dan naar 't ftrand heen begeeven, ten einde te zien, of er niets te kaapen viel, van ongelukkigen, die er te berften geflagen werden! Zie daar de gewigtige bezigheden van den Verzorger, den Vader zijns Volks, en hoe ware het hem dan mooglijk om zig met kinderen en opvoeding te bemoeijen ! Die dit van dergelijke edelen en aanzienlijken vorderen durven, draagen de Grooten deezer aarde, — kijk ! dit zeggen wij rond uit,— een vijandig hart toe. Maar hoe, Kalliope! aldus waart gij niet gewoon te zingen ! Het fchijnt of Thalia ons van de wijs zoekt te helpen. —. Maar, neen! ik kom weer, daar ik weezen moet. — Vergeef het mij, mijn zeer geduldige Leezer! dat ik zo lang mijnen Held, van welken ik niet behoorde aftewijken, vergeeten kon. Paars en zijn getrouwe Ruus zaten nu, als hals over kop, in dieppeinzende gedagten begraaven. Zij ftonden op 't punt om, in den draaikolk hunner overdenkingen, voor eeuwig verflonden te worden. Zij  Ml ji4 PETER PAARS. Zij deeden gelijk meest alle Geleerdein onder het rooken van hun pijp en het drinken van hun flesch wijn doen ; ik wil zeggen, dat zij groot van zig zelve dagten; onuitvoerlijke plans ontwerpen; de ganfche waereld om zig zelve gefchapen waanden te zijn, en eindlijk tot den kring van daaglijkfche menfchen wederkeerden. (*) Na veelvuldige ontwerpen gemaakt, en na alles wel beredeneerd te hebben, lieten zij het eindlijk op hun goed geluk aankomen. Wat helpt ons toch zei Ruus, al dit ka- . (*•) Wij erkennen openhartig, niet te kunnen zien, hoe deeze gelijkenis hier te pas komt, ten ware dan, dat de hekelende Schrijver het oog gehad hebbe, op die millioenen aanmerkingen en zedenlesfen welken men , in de beroemdfte werken zelf, van de oude enhedendaagfche Schrijvers in overvloed aantreft, en die, als men onpartijdig oordeelt, bevonden worden niet op zijn plaats te ft,™ die er als met de hairen bijgefleept te zijn, en die enkel dienen, om den Schrijver een edelen zweem van geleerdheid of zedekunde bij te zetten. BE VEP.TAAUER. '< ..  ELFDE BOEK. "3 kakelen en wederkakelen? Venus zorgt immers voor hare lievelingen? De Mingod zal wel maaken , dat wij van Anholt wegkomen. Laaten wij de rest maar geduldig overgeeven! alle onze zorg en vooruitloopcn is ilechts ijdelheid. Te midden in dit vroom e gefprek verfcheen het gedienflige Meisje, de (leeds bezige Martha. Weest goeds moeds! zeïde zij tegen hen: de Landvoogd laat u wel heel vriendlijk zijn compliment maaken. Hij wil ulieden genadig zijn. Heden heeft hij gasten, en hij tracleert als een Rentenier, die zijn proces gewonnen heeft. Hij heeft ook aan u gedagt. De tafel Haat airede gedekt. A fa! lustig aan den bak » Na den maaltijd zal ik u den ganfchenhandel van ftukje tot beetje vertellen. Maakt u intusfchen gereed en trekt u zo wat aan. Voortaan zal u niets meer ont&reeken. Maar, zei Paars, en Ruus zei het zelfde: hoe kunnen wij ons wat aantrekken? Gij vveet immers, dat men ons al onze klederen heeft afgenomen? en hoe drom- II. DeeU H «cl  J| 14 PETER PAARS. mei kan hij zig aankleeden* die in zijfï. bloote hemd ftaat, en anders niet heeft? Is 't anders niet! riep Martha: dan weeten wij er wel raad voor. — Laars! Laars waar zijt gij? — Kom eens hier als een man! Gij moet hier Kamerdienaar weezen. Laars verfcheen, met twee pakken klederen op den arm. Daar, zei hij, deeze kunt gij aantrekken, dan hebt gij geen kleermaaker noodig. Zij zijn nog goed genoeg om te draagen, en zelf om er mede in de kerk te gaan. Ik wilze u gaarne leenen. Mevrouw Barbara en de Landvoogd, maar vooral Martha hebben het mij bevolen. Fluks ftaken Paars en Ruus zig in dekkeren. Laars verfehafte verder al het benoodigde. Dit gelukkig voorteken deed hen moed fcheppen. Zij dankten voor zo veele blijken van uitbundige goedheid! De gedienftige Deerne vertrok; fpoedde zig naar de beminlijke juffrouw Neeltje, en vertelde aan het kwijnende Meisje, wat zij, ten haren gevalle, aan onzen Held en zijn lotgenoot  ELFDE BOEK. IÏ5 gedaan had. Maar, voegde zij er ten Hotte bij, neem, in Godsnaam, u zelf in acht! en wees voorzigtig met uwe lonkj*s en knipoogjes te geeven; want Storck is een oolijke guit, en een oude fnoepert, dus weet hij van de lompen, en als hij befpeurde wat er van ons verliefd geheim was, dan viel de geheele zaak in duigen. Dan, mij dunkt dat de Leezer mij al Weder in de reden valt. Welk een raadzelagtige Schrijver is dit! zegt hij: Hij fchrijft immers geen Toneelfpel ? Zo hij dat fchreef, dan deed hij wél, met den. Leezer in het geheel in het lange pakje houdert, ëri de ontkhooping van het;g*e. val tot op het einde te verfchuiven. Het onverwagte of verrasfchende is goed op het toneel ; maar in een Heldendigt doet het een flegte uitwerking. De Heldendigter mag zo agterhoudend niet weezen i de Leezer moet fchielijk zijn geheim kunnen doorgronden, 't-Is waar, tot een Ro» man word een raadzelagtig plan vereischt: het is een meesterftuk, het geen men niet Jaaden kan. Maar dit word niet het ganH a iche  Jil6 BETER PAAR.S. fche werk door gevorderd; want het voegt niet in de bijverdigtzels (of Ej>ifoden.') Men denkt zig dan zuf en zoti en blijft echter in de onmooglijkheid, om het raadzel te kunnen ontknoopen. De ingevoegde Fabels moeten duidlijk zijn, anders worden ze met een verdriet geleezen. Hebt gij nu fchoon uitgefproken, Leezer? — Zo ja, gun mij dan u hierop te dienen. Het vooroordeel moet nooit den berisper bezielen, en evenwel gefchied zulks maar al te veel. De geleerdfte zelf is er niet vrij van. Er zijn vooroordeelen in foorten. De geleerde vooroordeelen zijn zekerlijk de gevaarlijkfte en de allermoeilijkfte om te keer te gaan, vermits zij, en het gezag van den Geleerden voor zig hebben,en met allen mooglijkenfchijn van waarheid bekleed zijn. — 't Zij gij,. Leezer! een hcele of halve Geleerde zijn moogt, ik zal de vrijheid neemen, om u hieromtrent mijn gevoelen te zeggen. Het Toueelfpel en Heldendigt, zijn,; fchoon  'ELFDE 'BOEK. 117 ■fchoon de uitwendige vorm verfchillen moge, in het weezen der zaak, elkander gelijk. Het geen in het eene een gebrek is, moet in het andere vermeeden worden. Het onverwachte of verrasfchcnde kan in beiden goed zijn, wanneer het handtastlijke, om ons zo eens uit te drukken, een flegte uitwerking zou doen. Het is kinder- en zottenwerk, om draatdeuntjes te maaken. Een verheven vernuft moet zig tot verheven zaaken en verheven behandeling bepaalen. Een gemeene zanger houd zig in eene afgeperkte en engen loopbaan. Een groot Digter verheft zig verre boven hem; denkt dieper en edeler; verbergt zig, en goochelt, om zo te fpreeken, met zijne behendigheid, zo dat zelf een gemeende handgreep bij hem de verwondering en verbaazing zijner Befchouwers naar zig trekt. Hij weet zelf met kunst misdagen te begaan. Hij heeft een afkeer van alle platte en zo duidlijke verhaalen, dat een boeren jongen, die om zijn domheid van 't School gejaagd is» dezelven in den eerden opdag begrijpen H 3 kan.  Iï8 PETER PAARS. kan. Wanneer gij zijnen arbeid leest, moet gij, zelf tegen wil en dank, den zeiven met fmaak leezen, en ten einde zijnde, moet u de moeite van het geleezen te hebben, niet berouwen. Indien het echter den Leezer aan goeden fmaak mogt mangelen, dan is het oneindig beter, dat hij 't boek op 't vuur fmijte, en zig aari de fpeeltafel zette, of zig bij de Goochelaars en Marionetten voege! — dan doet hij ten minden die onvergeeflijke zonde niet, om de reeds ten fterkfte bevooroordeelde waereld niet met nog meerder en groover vooroordeelen te verpesten. Behoort gij onder dit foort ? — dan, Leezer! fmeeken wij u met gevouwen handen, om geen enkele regel meer in dit ons boek te leezen! — om vooral met uwe aanmerkingen en beoordeelingen, (al fchreeft gij dan ook boekbeoordeelende Maandwerken*) te huis te blijven. Midas mag immers op den Helicon den Baas niet fpeelen? Vertoorn u niet, Leezer! — Ik heb dit gezegd, om dat men tegenwoordig zulke ftoute kritieken vind* die deeze kuiist  ELFDE BOEK. 110 kunst op dezelfde wijs oeffenen, als zij hunne goede Vrienden en Buuren hoornen planten. Maar ik bezin mij! Gij fpreekt van Epifoden en verbeeld u, dat ge u daar zuf en zot aan zoud leezen! Zou ik niet wel haast moeten denken, dat gij die digterlijke dingen nog niet regt kent? dat de fchoolfche Geest u mooglijk bedwelmde en verbijsterde. Misfchien zijt gij geleerd genoeg om kennis te hebben aan de vaarzen van Virgilius. Erinner u dan Dido en Karthago. — Maar zo ik hier in mis hebbe, laat ik u dan het gezegde eens vertellen van een Digtertje, aan wien men de vraag deed, wie of Horatius was. — Hiratius? gaf hij ten antwoord: Horatiis? — Wel, die heb ik nooit geleezen; maar evenwel van hooren zeggen weet it zo veel, dat hij een groot Man gev/eest moet zijn! — Indien onze Leezer zig in 't zelfde geval bevind, dan kan hij zig verheugen, dat hij door te veel te dïnken en te onderzoeken zig geen ontijdigen en vroegen dood op den hals zal H 4 haa-  Ï20 P.E TER PAARS. haaien. Dan zal ik hem vooraf een goe-' den raad geeven, en vervolgens tot de ontwikkeling van het raadzelagtige overgaan. Pater de Bosfu (*; heeft een boek over het Heldendigt gefchreeven, waarin hij zo klaar als de dag heeft aangetoond, wat bijverdigtzels of tusfeheningevoegd; Fabelen zijn. Dit boek zij u ter leezing aanbevolen! Gij zult er veele kundigheden (*) Het werk van Pater le Bosfu, over liet Heldendigt zal, onget\vijffeld,aan weinige liier te lande, (in Denemarken naamlijk,} onbekend zijn. Ik weet wel, dat uien Vooral zijne (telling , dat de Held een Krijgsman noet weezen, met recht berispt heeft; doch de hopgduitffhe ■«itgeever heeft in zijne aanmerkingen betoogd , dit, ongeacht deeze dwaaling, welke hij behoorlijk wedirlegt, de overige {tellingen van den Schrijver echter hunne juistheid hebben. Voor 't overigen is, naar mijn g;dagten, dit echter het fchoonfte handboek, 't welk wij over deeze ftof bezitten, en de heer Zopf heeft, docr eenige zeer fraaije aantekeningen, het voor den duitfchci Leezer nog nuttiger weeten te maaken. Zijn de Gelecjden het in dit ftuk niet met mij eens, en willen zij de een rechtzinnig man zijnde, zal in alles toeftemmen, en als gij een Domine' gewonnen hebt, zegepraalt gij, zonder ilag of ftoot, over de geheele Gemeente. Straks, Mijnheer! worden er collecten gedaan5 Worden er belastingen gelegd J vrijwillige giften afgeperst, en het geld zal in uw huis ftroomen, even gelijk de zee, die' door een dijk heen breekt. Die geen geld hebben, zullen Koorn, Varkens, Schaapenen Koeijen brengen, en deeze waereld. fche  128 PETER PAARS. fche dingen behoeft gij niet van uwe deur te jaagen; weetende, dat gij ze gebruiken kunt. Terwijl echter het ijzer heet is, moet gij het fmeeden. Morgen is het Zondag, dan zou Niels over dit alles eens heel mooi en aandoenli k kunnen prediken , en, uit voorzorg, of de gemoederen door 's Mans ijver niet genoeg getroffen en vermurwd wierden, moet gij er een emftige Publicatie op laaten volgen { Gij, de Dominé en Storck zijn immers de wettige Overheden van Anholt? ergo moogt gij alles doen wat gij wilt, en wat gij oordeelt met uw belang overeen te komen. , Woldemar kon zig niet van fchreijen wederhouden. Hij drukte, met eene edele verrukking, de faadgeevende keukenmeid aan zijn hart. o! Riep hij welmeenende uit: waarom heeft de Hemel u geen Man doen gebooren worden! Welk een nuttig Staats- en Kerklid zoud gij kunnen zijn, en hoe wel en gezegend zou het, onder uw beduur, de Gemeente en de Burgers gaan! Ik zal uwen heil- zaa-  elfdi boek. "9 • •zaamen raad van ftukje tot beetje, opvolgen. j Welaan! zei Martha: dan zal ik ook geene moeite fpaaren, om, binnen drie uuren, een maaltijd gereed te hebben, bevorderlijk aan uw edel oogmerk, en aangenaam aan uwe Gasten, na dat zij U hunne medewerking zullen hebben toegezegd. Vergeet toch niet, dat gij nog van dien ouden besten wijn in uwe kelder ftaan hebt. Gij moet, als alles wel ge•lukt, u eens regt vrolijk drinken, — dan is er kans, dat ik ook wat krijg, en ook eens het huis door de glazen fmijt. Martha veinsde te vertrekken , doch keerde fchielijk weder terug , even als fchoot haar iets te binnen. Mijnheer de Landvoogd! zei zij, neem niet kwalijk, dat ik het waagen durf, ora nog een klein verzoekje aan u te doen. Gij moest die arme drommels van vreemdelingen eens met uwe gunst vereeren, «n ze heden tot uwe tafelgasten verzoeken ! De Landvoogd begon te brommen; want . II. Deel. I de  PETER. PAARS.' de Nijd regeerde hem, even gelijk een Boef •den os, die de wagen trekt, welke met hout en turf gelaaden, naar den verlangenden Landheer gevoerd word. — Hij waagde het eindlijk, om haar dit verzoek af te Haan. Maar, o alle gij Heiligen en Onheiligen! die immer den toorn uwer Liefften in volle vlam hebt zien ftaan; hoe verbleekten uwe aangezigten, toen Martha ïn grimmigheid tegen den weigerenden Landvoogd uitvoer, en hem met hel en verdoemenis, en, of dit niet verfchriklijk genoeg ware, ook met haare nagels bedreigde ! — Zekerlijk voert gij toen in 't hart van Woldemar, om hem zijn gansehlijk verderf voor oogen te fchilderen, zó hij Martha niet fchielijk haar zin gaf r — Althans hij ftemde in haar verzoek, en verzogt haar excus voor de ftrafbaare .weigering. Martha niet extra wraakgierig zijnde, vergaf het hem, en kuschte hem vlak voor 't mondje. De ongeduldige Landvoogd kon met zijn voorftel niet wagten tot den maal* tijd. Hij verzon er dit op. Hij bragt den D«-  ï t f Ö fi BÖEÜ. 1|I iDöminê en Storck tot digt bij den keu» kendeur, die even open ftohd, en waafdoor een fterke, lieflijke reuk van gebraad en gebak uitging, en vervolgens in de weleerwaarde neusgaten opklom, en deed aldaar zijn voorftel, dat ook van die uitwerking was, dat de Prediker, door dien bedwelmenden geur veriterkt, aan allea zijn toeftemming ga£ Storck zou daadlijk de Publicatie gaan fchrijven, en Niels overwoog reeds in zijn binnenfte, wat tekst hij neemen zou, om onwederftandlijk de Boeren en Burgers tot milddaadigheid te beweegen. Martha ïntüsfchen ijverde voor de pot, en droeg zorg, zo als wij gezegd hebben, dat Paars en Ruus in de klederen kwamen. Paars en Ruus pasten prompt op hun tijd, en traden met beklemde harten de Eetzaal binnen. Zij werden vriendlijk ontvangen. Ruus maakte een nederig compliment, en verzogt met een zondvloed van woorden; dat men hunne ftoutheid ten besten wilde houden! Hij befteedde al zijne welfpreekenheid, en riep op een I a fier:  132 PETER PAARS. fierlijken en hartgrievenden toon üit: kijft , Mijnheer de Landvoogd ! je bent waaragtig, zo waar als ik leef, een Bol van een genadige Landvoogd! Gij zult ons immers 'dat beetje kwaad wel kwijt fchelden, dat wij in den oorlog u gedaan hebben? Per Deum! riep de Dominé Niels: laaten wij nu geen oude koeijen uit de floot haaien. Wij zijn hier om eens recht vrolijk te weezen! Is 't niet waar, Heer Woldemar? — Gij hebt immers goede brandewijn? Wel komt dan, en laaten wij van te vooren onze maagen eens zalven! Wel ja! riep Ruus, die in lang geen hartderking gehad had: alle kwestie dood en te niet! wij moeten op onze herdelde vriendfchap eens zo dapper zuipen, dat de luizen ons op den kop berden. Mijn Vriend riep Niels, door de fierlijke en verheven uitdrukking vari Ruus innig getroffen, gij zijt regt mijn man! A fa! Martha! haal ons van dat goedje, waarop een Dominé preeken', en een mof grasmaaijen kan, ■ O*.  E HIE BOE KV I3J Oogenbliklijk verfcheen er een groote pocaal brandewijn, die van hand tot hand rond ging; dikwijls vol gefchonken, en eindlijk met draaijende oogen naargekeeken werd. Neeltje, Paars en Ruus echter hielden hun fatfoen. Ruus had indedaad ook weinig gelegenheid, om buiten postuur te geraaken, vermits hij zijn darmen zo vol propte, dat ze eindelijk Z3 fi-ijf Haan bleeven, als of hij van binnen met ijzeren bouten was opgezet. De Leezer heeft al dikwijls kunnen bemerken, dat wij doodvijanden zijn van de langdraadigheid! — Niets is verveelender, dan dat een Schrijver zijne weinigbeduidende verhaalen met de lange el uitmeet. Wij wagten ons zorgvuldig voor dit haatlijk gebrek, en ten bewijzen hier van zeggen wij met korte woorden: (*) Dat CO Eenige kwalijkgezinden hebben gemeend, dat Met zulke Schrijvers bedoeld worden, welke telkens een compliment maaken van kort te zullen zijn, zonder hec daarom te weezen, zo als men bij voorbeeld, Godgeleerde werk.e« «nttcft, in welker YOMKdOf. W 13 *•  1*4 * E T E R PAARS, Dat de Landvoogd, door van dien ouden wijn uit zijn kelder te drinken, dë lioogte weg kreeg ; dat de handel fchielijk geflooten, en aan Peter Paars de vrijheid van zijn Volk en het Jagt gefchonken werd. Maar, vroeg Storck: moet Gunild nu niet verbrand worden? De Heer Niels, bij Wien de barmhartigheid altijd boven op den wijn dreef, keek hem lachende aan. Laat het wijf boopen, riep hij: en laat ze de kraaijen, die Poesje vangt, opvreeten! Ik zal de Gemeente wel tegen haare toverijen waarfchuuwent — Men was er mede te vreeden. De Leezer begrijpt, dat Koster Klein en Jens Blok hier niet tegenwoordig waren. Paars liet dien zelfden avond nog zijn Scheepsvolk bij elkander roepen. Het kreeg bevel, om het Jagt in gereedheid te üe honderden bladzijden lengte, alle moógh'jke belmept-' beid beloofd wordl ■ Dan, wij gelooven niet, dat de Schrijver dergelijk eene bedoefing gehad hcbbe. 6 ■  ELFDE BOEK. $$f ie brengen, ten einde fpoedig in zee te' fteeken. De raad van Martha bleek, bij de uitlomst, uitmuntend goed geweest te zijn. De vroome Prediker had een gedugten amval pp de harten van boeren en burgers gedaan. De barmhartigheid en mildiaadigheid, was van den Zondvloed af, nooit zo algemeen op Anholt geweest. De boeren liepen om ftrijd elkander voorbij, de een met koorn, de ander met boter, met visch, vleesch enz. De burgers lieten het niet onder zig blijven. Zij fchudden hunne fpaarpotten in de busfchen uit. Storck en Niels ftreeken het vierde deel deezer vrijwillige giften naar zig. Martha was ontvangfter. Zij gaf getrouwlijk alles aan den Landvoogd, wat zij zelf niet begeerde te houden. Neeltje, (want Martha volgde het loflijk voorbeeld van den heiligen ürispijn, het leder fteelende en de fchoelen om Gods wil geevende,) kreeg er nira en rijklijk haar aandeel van. Paars en de zijnen waren ook niet lui. TA moesten binnen tien dagen gereed zijn» I é om  Ï3, en de Godin Venus, de zweep over haar hartdraavertjes leggende, ging op reis. Spoediger dan een ordinaire Postiljon kwam zij op Anholt. Paars, gelijk wi| gezegd hebben, fliep nog. Hoe! riep zij tegen- hem: gij groote Held! heeft een tor  142 ÏETER PAARS* toverheks u bezeten ? (*) Gij waard zeker anders zo verblind niet, oln u Door* tje te verlaaten! Foei! gij ontvlied een eerlijk hart, moet gij niet bij elk een het haatlijkde voorkomen hebben ? Waar zijn nu de liefde en de getrouwigheid! Zijn zij geheel in u verdorven ? Waar is uwe regtvaardigheid ? Ach ! Paars! war da ik hier vreemd op te kijken! —■ Hoe! gij kunt u dan aan uwe getrouwe -Bruid onttrekken; zo geheel en al uwe eerbaare Doortje vergeeten, als of gij ihaar nooit tusfchen uwe mollepootjes geklemd had ? Gij zijt de plank geheel .mis, en veranderd zo derk als een Zijwurm! — Helaas! de deugdzaame Door ;zal u nooit of in eeuwigheid verlaaten. :Gij zijt de Held dan niet meer, die weleer zo vast pleeg te daan als een kerktoo- rea C*} Ad Imitationinem, V I R ft. AEneid. VI. y. 2.65—■267. «——'— Tu nuno Carthaginis alta Fundamenta locas —— I " hm regni, r$rumaue obïte tuur era.  TWAALFDE BOEK. I43 ^en «- wiens hart in het ongeluk gehard was, als de veer van een knipmesje in het vuur — die in de normen des ongevals pal ftond, gelijk Koos Goudappel» wanneer de kalven , die hij dreef niet voorvvaards wilden, en met hunne ftaarten tegen hem opftonden ? Gij, die zo fterk de flingeringen der rampen verduurdde» als een Meisje, dat door haar Vrijer gefchommeld word? — Trouwïooze! in 't hartje van den Winter was zelf de Zee niet in ftaat, om uw minnegloed te blusfchen. — Kijk! je moet weeten, dat ik tiw hart door en weder door zie i Lafhartige! gij hebt u dan tot ontrouw laaten verleiden, en dat door de verachtïijke vrees van uw leven te zullen verliezen? Op! op! leg niet langer te ronken ! Begeef u op reis 1 R.oep uw Volk daad» lijk bij een ! Gewis , gij zult u zeiver redden. Voort, voort! houd moed! naLandvoogd, en al wat hier in huis is, flaapen nog zo vast als de zevenjaarige flaaper. Ik zal al mijn best naar den Slaapgod loopen, en beduiden, dat liij en  144 PETER PAARS. en cum fuis niet van deezen Huize wijken moet, alvorens gij met uw Jagt verre genoeg in Zee zijt. Tot dus verre Venus. Zij verdween. Paars was vol angst en vreezen. Hij deed wel eenige poogingen, om van onder de dekens te voorfchijn te komen, en zig boven zijn hoofdkusfchen te verheffen ; maar vrugtloos. Deeze hemelfche verfchijning van Mevrouw Venus had hem zo flap gemaakt als een natten zeemenlap. Zijn hoofd begon te draaijen gelijk een taatstol, en kragtloos zeeg hij agter over op zijn legerftede neder. Toen hij een weinig bijkwam, riep hij zijn getrouwen Ruus. Deeze werd jammerlijk door de vlooijen geplaagd en was uit dien hoofde wakker; evenwel had hij geen enkel woord gehoord van 't geen de Godinne Venus gezegd had. Hij fprong, in zijn bloote hemd, te bedde uit, om te hooren, wat zijn Heer en Meester hem te zeggen had. Ach! mijn allerlieffte Ruus! zei Paars! wat is mij overgekomen! — Help mij! Ik zou zo gaarne regt overeinde in 't bed wil-  TWAALFDE BOEK. I45 willen zitten; maar ik kan mij zelve niet helpen, o Hemel! welk een glansch! — Leg het kusfchen wat in mijn lenden! — Verwonderlijke verfchijning ! o Gij Engel of Godheid ! wie ge ook weezen moogt , kijk, tegen u ben ik niet opgewasfchen, en echter verlaat gij uwe gouden heerlijkheid, uwen draalenden luister, om met zulk een fnotjongen als ik ben, een gemeenzaam praatje te komen houden! — Als dat niet burgerlievende is, dan weet ik het waaragtig niet. o! Jemini joosje! wat heb ik gedaan! — Ik, ik ben dan trouwloos geworden? — Ruus ! — hebt gij dat godlijk verfchijnzelniet gezien? o Ja ! antwoorde Ruus, die een dier Dienaars was, welken deeds hun Heeren naar den mond praaten. Ik heb dat zeldzaame fpook zo duidlijk gezien , als ik daar het nagtlampje zie. Het was zo hoog als een berg, en zo dik als Annetje met haar borden. Zij was onzigtbaar, dat is waar, maar, bij ja en bij neen! moet gij mij gelooven, dat ik haar daar, 11. Deel. K op  I^ö PETER PAARS. op die plek, met mijn eigen vleeschlijke oogen zien ftaan heb. Zij verdween weer voor een oogenblik, ja! dat zag ik ook, ien, om u alles te zeggen; maar dit moet heilig onder ons blijven, dit hemelfche verfchijnzel had drommels veel zin in mij! hebt gij wel opgemerkt, hoe het al digter en digter bij mij kroop, en eindlijk met mij naar bed wilde? Word gij ftapelzot? viel Paars hem in de reden: zij was teder en klein, en zo fchoon en deugdzaam als alle jonge Jufvrouwen zijn. Gij hebt hét grootfte gelijk van de waereld! antwoorde Ruus: dat was zij ook bij mijn ziel! het allerlieffte en bekoorHjkfte bokje van juffrouw Masje was er maar een molik bij. Zij was de deugd zelf. Ik heb nóóit haar wedergade gezien. Zij was niet grooter als een pruimenfteen, en haar ftem klonk even gelijk den donder in de maand van November. Met dat alles hoorde ik ze zeer gaarne fpreeken. Ik geloof dat gij dol word! hervattede Paars:  TWAALFDE BOEK. 147 Paars: haar ftem was zeer fierlijk, zagtjes, fleemend en hemelsch ftreelende. 't Was niet of zij fprak, maar of zij zong. Waaragrig! zo was het ook ! riep Ruus: kijk, ik zou mij zelf wel voor mijn bek Haan , dat ik mij zo dikwijls vtrfpreek. Maar dat gebeurt mij wel meer fmorgens vroeg, vooral wanneer ik niet uitgeflaapen heb. o! Het zij kerken en kloosters geklaagd; maar ik ben vervloekt dom. Zij fprak, nu fchiet het mij te binnen, zo zagt als een verlieft Meisje , dat met haat Vrijer een affpraak maakt! zo zagt, zo zagt, dat ik het naauwlijks hooren kon. Evenwel dagt mij, dat de reuk van pik of teer, die uit haare hairen kwam, wat al te fterk was. Een reuk van pik of teer ? vroeg Paars: wel karei! gij kunt op een vermaledijde wijs liegen! Vergeef het mij! hernam Ruus: kijk eens hoe gemaklijk, dat een goed mensch zig vergisfen kan ! daar hangt die verdoemde rok van onzen Stuurman! die flinke naar de teer als een bedelaar naar de K 2 wand-  I48 PETER PAARS. wandluizen., Ik dagt dat die reuk uit liet verfchijnzeltjes hair kwam. Vergeef mij mijn raisflag, Mijnheer! die vervloekte rok heeft mij glad en al van de wijs geholpen. — Het hair van dat Meisje, dat gij daar gezien hebt, rook eveneens als nieuwbakken brood; als tjonkfnuijf; als balzem van fpijk; als gebraden Varkenskrapjes, als verschgemaakt hoofdvleesch. — De reuk is nog in de kamer. De apotheek van Revere' is er maar een geheimgemak bij! — o Hemelfche geur! vereeuwig u op deeze kleerzolder! Gij zijt zo lieflijk in mijne neusgaten, als de bloeifems van Roomfche boonen. Ja! Ruus! zei Peter Paars toen: nu merk ik eerst, dat gij het verfchijnzel gezien hebt; want zulk eea reuk had het bij zig. Onder dit gefprek hadden zig zig aangekleed. Ruus fprong wel vijf en twintig maaien in de rondte, uit blijdfchap over het nieuwe kleed, dat hij van Neeltje ten gefchenke ontvangen had. Evenwel was hij misnoegd, zo dra hij befpeurde, dat Pe-  TWAALFDE BOEK. 149 Peter Paars, zonder Neeltje, van Anholt vertrekken zou. Paars dit bemerkende gaf hem een wenk, en luisterde hem ftil in •t oor: wanneer ik Neeltje medeneem, dan bega ik een dubbele zonde. Ik heb een heimlijke openbaaring, of zigtbaare bevinding gehad. Dit hemelsch verfchijnzel heeft mij bij hoog en bij laag bedreigd, indien ik het deed. Daarenboven weet gij wel, dat op Meisjes fchaaken en Maagdenroof de dood ftaat. Helaas! mijn lieve Ruus! als ik de jonge Juffrouw uit haar Vaders huis fteel, dan ben ik immers een Dief? en een Dief, dat weet gij, word immers opgehangen? Ja! viel Ruus hem in de reden, maar dan moet hij gebroken hebben! Gij zoud immers niets aan de jonge Jufvrouw breeken? Dat zou kunnen gebeuren, zei Paars: al naar dat de omftandigheden waren. Maar voegde Ruus hem hier op toe: dan zou het ook met haar toeftemming: weezen. En wanneer ik de deur van mijn huis voor een Dief openzet, dan kan ik; K 3 «Sfr  \$0 PETER PAARS. niet zeggen, dat hij, met geweld of breeken, er binnen komt. Gij hebt gelijk, zei Paars: maar dat zij zo. Evenwel zat ik dan nog met mijn Bruid te Aars in de konkels. Zij zou dat inbreeken met zo veel hartzeer befchouwen, dat, zo ik er al niet om gehangen werd, zij er ten minften uit droefheid om fterven zou! Hm! hm! zei Ruus. En kijk, dus ging Paars voort: Peter Paars hoopt nooit een Moordenaar te worden. Neen! waaragtig niet. De hemel zelf voorkomt mijn ongeluk en poogt mij op een beter weg te geleiden, als gij mij aanraad. — o! Nu alreeds fchrei ik emmers en pudfen vol traanen over mijne trouwloosheid! en wat zou ik dan doen? ' Ruus kon de kragt der waarheid niet wederftaan. Hij liet een diepe zugt. Ik zie wel, zei hij: dat ik een groot zondaar ben. — Neen! gij moet haar ook niet medeneemen. Kom! haasten wij ons, ora dit ongelukkige Land te ontvlieden. Helaas J  TWAALFDE BOEK. I^ï laas ! ik zou u ten kwaade verleiden.' o Goede Hemel! waarom ben ik in Heldendeugd niet aan mijn Baas gelijk? Het Scheepsvolk was nu gekomen. Paars' liet al het overige goed naar boord bren-' gen; maar alles zo ftil en geheim , dat geen meiisch in huis er de fnof van in de neus kreeg. De vrijwillige giften waren juist van pas ingezameld. Martha had er de volgende zaken van afgenomen. Maar, o gij Zanggodinnen! ftaat mij in deeze oogenblikken bij! Bezielt mijn brein en bcftuurt mijn pen! Leerd mij kleine dingen, op een verheeven trant voorftellen! Laat ik vooral niet kaalder van de reis komen, dan het Legio mijner Medeheldendigters, die ganfche lijsten van beuzelingen, in rijm aan hunne Leezers toetellen , en die echter, met luidrugtig handgeklap, worden toegejuicht. Spreekt gij zelve, ohemelfcheWeezens! van mijne lippen! bijaldien ik dan eenige fouten bega, dan beneêmén zij mij ten minften mijn crediet als Zanger en..als K 4 Schrij-  PETER PAARS. * Schrijver niet; maar dan komen ze op" -uwe rekening. Zie hier dan, bevreedigde en bevooroordeelde Leezer! de lijst der geftoolen, of liever, der verdonkerde goederen. Een halfvat oud bier, uit de brouwerij van Doftor Poot. \ Twee halfvaten versch bier, dito. Een komijnde kaas. Twee fchepels grutten, uit de vermaarde Grutterij van ouds geheeten, de Abraham. Twee dito groen erwten, uit de vermaarde erwten winkel in de kromftraatfteeg. Zestien peperkoeken gemerkt B. en uit Holland komende. Een tonnetje boter, wel een weinig fterk, evenwel zeer goed, om er wentelteefjes mede te bakken. Dertien jutlandfche hammen. Een geheele bigge, behoorlijk in 't zout gelegd. Twee gebraden kalfsborstjes. Drie dito fchijven. Ne-  TWAALFDE BOEK. I53 Negen en zestig eijeren, waarvan de cudfte over veertien dagen gelegd was. Een anker brandewijn. Zes ilesfchen jenever, die Erkman be« loofd en ook gezonden had. Een groote ton met ingelegde zuurkool. Een dito met fnij- of tuinboonen. Een dito met varkensworst. Een menigte gedroogde ftokvisfchen , En verder aardappelen, zalade, endijvie enz. Hoe groot deeze proviand ook fchijnert mag, bedroeg zij echter, te naauwernood, het tiende gedeelte van het geen men Paars, bij zijne ongelukkige fchipbreuk, ontnomen had. Meer zal niet noodig weezen den Leezer te vertellen, of laat ik liever zeggen, op te zingen. Er ontbreekt zekerlijk nog wel het een of ander op deeze lijst van het geene Neeltje aan Paars gegeeven heeft; maar welk een misfelijk figuur zon het opnoemen van zo veel wisfewasjes in een Heldendigt maaken? Kijk! een Heldendigter moet zig niet anders dan met K s groot-  J!«J4 PETER PAAR S. p grootfche en verheeven onderwerpen onleedig houden, en, Leezer! vermits ik voorgenoomen heb, de grootfte Heldendigters op zijde te ftreeven, zal ik mijn tijd ook aan geen bagatellen verkwisten.' » De gouden Phebus fteeg aan den onbe-' wolkten Hemel. Zijn wagen, waarmede hij de vvaerelt omholt, fchoot airede een noordzee van glanfchen. De geheele horifont was fraai geillumineerd. Visfchen, Vee en Menfchen werden door de ftraalen der lieve Zon verkwikt. Het Jagt zeilde vlak voor 't lapje. De verkoelende windjes vervrolijkten de Reizigers. De Zon fcheen al in volle heerlijkheid op de Kerk te Anholt, en echter verroerde er zig geen worm in het huis van Woldemar ; zo vast lag alles in den diepften flaap gedompeld. De haanen zweegen als of ze het kraaijen vergeeten hadden. De fchaapen, de koeijen, de vogeltjes, met een woord, alles fliep! Eindlijk ontwaakte Neeltje. Zij floeg haar oogen in de rondte. Schielijk hief zij zig van de matras en verfchrikte, toen zij  TWAALFDE BOEK. 15$ èij de Zon reeds zo hoog aan den Hemel aanfchouwde. Zij luisterde, maar bemerkte echter geen het minfte ftraatgèïugt, 't welk de Dorpelingen, vroeg ten arbeid zig begeevende, anders gewoon waren te maaken. Martha was er ook nog niet. Zij kon dit niet begrijpen. Zij ihelt naar de zaal, in verwagting van Peter Paars aldaar te zullen vinden! Maar, hemel! hoe verfchrikte mijn lieve Neeltje , toen zij de zaal ledig en zig moederziel alleen in dezelve bevond. Zij liep naar Martha, die nog op haar eene oor lag, trok en fchudde ze wakker? fnelde weder naar haar (kapkamer terug ; barst in de bitterde traanen en in de martelendfte zugten uit;fmakt ter loops eenige klederen aan 't lijf; fnelt, in de uitgelaatendfte droefheid naar 't ftrand, en, daar komende, valt zij in onmagt. Weent, weent, gij ijzeren harten! vergiet uwe traanen met poliepels vol. o Dat de Tijgers voor zugten en weeklaageh vatbaar mogten zijn! — Maar, ja! ze zijn, ten innigften door Neeltjes lijden getroffen!  f55 PETER PAARS» fen! De ganfche natuur beklaagt haar! De verwen en woorden ontbreeken mij, om haare folteringen te fchetfen ! Mijne Zanggodin weent; haare traanen verbleeken mijn inkt, zo dat mijn fchrift onleesbaar word. Kom, Godinne! gij, die weleer Sophokles, Euripides, Maro en Jan van der Veen bezield hebt! Kom en help mij nu ook, op dat, met een gelijken roem en gelijken vaardigheid, mijn arbeid mij gelukken moge! Op dat ik, Van der Som voorbijftreevende, als een waar Digter en teffens als een getrouw Gefchiedboeker, het hartzeer en verdriet opzinge, 't welk mijn arme jufvrouw Neeltje aan het hart knaagde, toen zij, tot aan haar gorgel toe vol met vertwijffeling, haar leed op de Volgende wijs klaagde : Wee mij, ik ongelukkige! Wie heeft immer dergelijk een ongeluk beproefd ? Welk een cronijk vermeld van een foortgelijke boosheid! o Jammer! — o Ellende! — o Schobbejak! —. Door*  TWAAELDE BOEK. l£J> Doorreis alle landen ! Wend u naar *t oosten , naar het westen, het zuiden en het noorden! Te vergeefsch zoekt gij dergelijk een Verraader. Nergens vind gij een Meisje zo gepijnigd als ik. o Jammer! — o Ellende! — o Schobbejak ! Helaas ! flegts ééne ondeugende Paars» Slegts één zo godvergeeten Boef, bewoond deeze noordfche waereld. Deeze éénige Verraader; Deeze Hondsvot, hemel! Word hier juist te Anholt op 't ftrand gefmeeten! o Jammer! ~ o Ellende! — o Schobbèjak! Ach! flegts een éénig kind! Slegts een éénig Neeltje! En ik moet zo gemarteld worden! Waarom, o Kupido ! o kleine gaauwdief l Waarom heeft uw pijl mij getroffen? o Jammer! — o Ellende! — o Schobbejak! —— Die  -I58 PETER PAARS. Die ondeugende karei kwam, : . Zag mij, en ftal mij het hart. Uw fchoot, o Minnegod! ging mij door . vleesch en merg en beenderen. Waarom, 0 Goden! moest ik deezen ondankbaaren beminnen? Nu, nu verkeerd u zegen mij in een vloek! Nu ftraft gij een ongelukkig Meisje, Met een Aapenkop, — een Tijger, —■ een Beer ! . o Gij haatlijke Aapenkop! Gij grimmige Tijger! Gij verfcheurende Beer ! Gij hebt mij het hart van ée'n gereeten! Gij hebt, — mij meer gedaan, — dan ik met woorden kan uitdrukken! Ach! — Paars! gij zijt het grimmig, ,het grimmig, het gulzig en haatlijk gedierte gelijk. Gij zijt een Aapenkop! — een Tijger! — een Beer! Luister, o bruifchende Zee! Hoort, o donderende golven! Laaten mijne zugten en traanen uwe i , me.  TWAALFDE BOEK. 15^ mededoogende opmerking niet ontglippen ! Wreekt een fchuldeloos Meisje! Waait de zeilen aan oude lorren! Doet het fchip zinken als een bakfteen ? Speelt met den Verraader, even als de .jongens met hun fchophoedje fpeelen ! Slinger: hem nu in de wolken, zo dat hij, kugchende, tegen de zon, de maan of de fterren terug kaatst. Draait hem dan in elen afgrond, zo dat hij tegen 's waerelds middenpunt weder terug Ipringt. Laaten duizend Walvisfcheu heminflokken en weder uitfpuwen, Dien Aapenkop! dien Tijger! —. dien Beer! Hoor, verhoor mij, o bulderende ftorm! Vervolg hem op elke wentelende golf! Doet hem langs de fcherpe kanten der verborgen rotsklippen heen drijven! Op dat hij telkens ftoote! telkens in 't doodzweet geraake, uit vrees dat hij verzinken en verzuipen zal! Doe hem flegts het Land zien! Tel-  Ir5o PETER PAARS. f Telkens fcheppe hij hoop, dat hij het zal bereiken! Maar telkens flaan de ftormende winden hem weer naar 't hartje van de Zee terug! Nooit bereike hij de Haven! Een brandend reikhalzen naar zijn Liefje pijnige hem! maar nooit, — nooit zie hij haar! Zelf vertrooste hij zig niet daar mede, dat zij hem niet zo nabij is als de Antipoden ! Die Verraader, die Schobbejak, die Verleider fterve zo langzaam als een Teeringzieken! Hij drijve als kurk op de Zee, op dat zijn ziel eeuwen werk hebbe , om den felgefchokten, den heviggemartelden ramp te verlaaten ! Gij weet het Goden, dat ik niet wraakgierig ben! Dat ik zelf mijn vijanden lief heb! Maar er is geen regel zonder uitzondering. Hoe! zou de wuifelende Peter Paars zijn  TWAALFDE BOEK. lót zijn Bruid de tedere kusjes offeren, welken hij mij diefagtig ontftolen heeft? Zou zij in die armen rusten, welken alleen om mijne lendenen en mijnen hals pasfen ? Neen ! Goden ! neen! dit gebeure nimmer! Ik zal van verdriet en hartzeer derven, o Jammer! — o Ellende! — o Schob. bejakl o Winden en wolken! voerd toch mijne klagten regelregt ten hemel] Hoor het bedrukte, het fchreijende, het kermende Neeltje! Wreek haar fchielijk en verfchriklijki Regen vuur en granaaten, en bommen en brandkogels op zijn kop! Goden! het is zo wel uwe zaak als de mijne. Stelt hem, voor de waereld ten toon ! Doet hem branden als een piktoorts, De oogen van alle trouwloozen moeten op hem gevestigd blijven! En de tongen van alle eerlijke Minnaar* Cn Minnaresfen hem vervloeken! U. Deel. L A,s  l6ü PETER PAARS. Als hij uitgebrand is, dan verheffe ef zig een dwarlwind, om zijn ftof naar de vier hoeken van den Aardboden weg te waaijen ! Of, zo hij op den Aardbodem op het drooge fterven moet! Dan worde hij nooit begraaven ! Dan worde hij opgehangen, En, na afgevallen te zijn, verzaamele men zijne doodsbeenderen, om ze op de een of andere veelbezogte Anatomie -kamer te plaatfen. Of, zo hij begraaven worde; Dat hij dan overal den Doodgraaver in den weg legge! Dat deeze hem telkens opfpitte! Onder het opfpitten vervloeke, En van het eene einde des Kerkhofs naar het andere verfchuive! Nooit luide er een eerlijke doodklok over hem! Hij ruste, of liever, hij dwaale, op het vogtigfte Kerkhof, dat onder de zon bekend is! Maar, wanneer ik mijn zin hebbe, dan bl».  TWAALFDE BOEK. IÓ3 blakere hij even gelijk de Salamander in 't vuur, zonder ooit het geluk te hebben van te verbranden; Bijaldien het onmooglijk zij, dat hij in de Zee verzuipe! En wanneer zijne ledenmaaten bij geval zo hard mogten zijn als ijzer en metaal, of liever zo hard, als zijn hard, dan moeten alle de elementen een compagniefchap oprigten, Om hem, met een wreekenden arm, te verpletteren! te vernietigen! Komt, alle gij bergen! gij ftarren en waerelden! komt en valt hem op den kop, even gelijk de klep van een rottenval! Op deezen menschlievenden toon haar christlijk hart lugt gegeeven hebbende, betuigde zij nogmaals plegtig, dat zij vrij was van allen wrok en wraakgierigheid! Zij hief vervolgens de gebroken oogen ten Hemel. De fpraak begaf haar. Haar boezem werd zo vol, als een geflagt kalf, dat de Vleeschhouwer opblaast. Nog eene zugt liet zij , en daar mede viel L a h-et  i6"4 PETER PAARS. het arme, lieve Meisje voor dood op den grond neder. Gij ziet, mededoogende Leezer! dat mijn Neeltje geen luisduimsbreedte, in 't ftuk van beklaagen, aan Koninginne Dido toegeeft! (*) Evenwel benam zij, gelijk dee- (*) De goede, lieve, jonge Jufvrouw Neeltje heeft zekerlijk niet veel gelcezen, en nog minder ondervinding iunnen hebben. Van foortgelijk een ontrouw zouden tiaar anders voorbeelden genoeg bekend kunnen geweest zijn. Men zie de kla^t van Dido bij VirgHids: Prul) ! Jupiter ibit, &e. Als ook de Medea bij Euripides, die zig in dezelfde emftandigheden bevond. cc TraijKaijtffê 6?c. Zo iemand mooglijk deeze klagt wilde berispen en zeggen, dat zij veel te verheven was, voor een Land. jufvrouwtje! "Deeze zou teffens zo veele Herders en Herderinnen, als er door de Ouden, met de treflijkfre ■welfpreekenheid ten toneele gevoerd werden, veroordeelen, en vervolgens dan ook dat geene moeten verwerden, 't geen de Wijsgeeren, in Oratione TO ®i~0V Noemen, en door Aristides in 't bezonder, TO TTUf Genaamd word; die waarheid naamlijk: dat geweldige har» Ê  TWAALFDE BOEK. 16$ deeze , zig zelve het leven niet. De eenvoudige reden hier van was, om dat de liefde thans die groote kragt niet meer bezat, als in de dagen van ouds, en om dat men het leven, weleer voor een bagatel aangezien, tegenwoordig, als een zaak van het uitterfte aanbelang, begint in acht te neemen. Maar, zal men mooglijk vraagen: wie zegt u Digter! dat de Helden van den ouden tijd, zo ruimfchootig met hun leven waren? De Digters vertellen het ons op zo veele plaatfen, dat het, waaragtig, zeer onbeleefd zou weezen, hen niet te willen gelooven. — Evenwel moet ik bekennen, dat voorvallen van die natuur, met lantaarnen gezogt moeten worden. Het leven was ten allen tijden den Stervelingen dierbaar! krankzinnigen en wanhoopigen uitgezonderd. — Waarom zou men ook zulk een dood, uit lQUtere verliefdheid be- liartstogten zomtijds de eenvoudigfte Lieden zeer vefc* fl^reekende kunnen maaken. L3  l66 PETER PAARS. begeeren? Wat reden is er, dat men in een fraai heldendigt, juist zijn Held of Heldin zig zelve den hals moet doen breeken ? Waarom moet Cinthia zo jong haar leven wagen? — uit wehiaanshalve misfchen, en om dat men begrijpt, dat het fierlijk in een vaars is. — o Doorlug» tige wreedheid! o akelige roem voor een Digter! die ernftige doodendanzen zingt! die Helden en Heldinnen zig laat verzuil pen of den hals affnijden, zonder dat hij anders weet, om hem waarlijk groot, -waarlijk verheeven en deugdzaam aan zijne geeuwende Leezers te kunnen vertoonen. Terwijl het Jagt hoe langer hoe meer het gezigt des Lands ontwijkt, zo dat men eindlijk niet anders dan lugt en water aanfchouwt, flaat Paars de oogen ten Hemel, en zugt met een aandoenlijk en aandagtig hart : ' Hoe gelukkig Hemel! verzagt gij mijne fmarten. Dikwijls hebt gij Aarde en Zee om mijnen wil bewoogen Gij leerd ons lijden en geduld hebben i en doet eindlijk  TWAALFDE DOEK. l6? lijk de zon van ons geluk op nieuw over ons opdaagen. De traanen liepen, van blijfchap, hem over de wangen. — Zo onverhoopt en. onverwagt uit de klaauwen zijner vijanden gerukt te worden! Ik zelf ben er blijde om, en wie zou zig niet verblijden in 't heil van zijn Naasten, zo als Peter Paars en Peer Ruus ongetwijffeld onze Naasten zijn. Maar, hier laat Monfieur Momus zig al weder hooren. Hij, zegt hij : die zig verbeeld in den rang der Digters te behooren, en met kunst en fmaak zijnen Held wil bezingen, moet door een hemelfchen invloed bezield zijn, anders zal hij in zijn digttaak kwalijk Ilaagen. Hij die, gelijk Maro voordeezen, fierlijk de luit wil doen hooren, of die met Homerus flegts hooge deugden bezingt, en de ondeugden allen lof ontzegt; of hij, die het menschdom, waare Helden ter leezing poogt voor te ftellen, moet zig een onderwerp verkiezen, dat naar heldendeugd ftreeft; dat dapper is zonder beL 4 vreesd  1 ï68 PETER PAARS. vreesd te weezen; dat volgens de wetten en de grootmoedigheid [leeft en wandelt, dat is de waare Helienroem! Maar Paars zal nooit de nakomelingen iïigtenï nooit een goed voorbeeld voor een Held opleveren. Eer gij verder gaat, Monius! zo hebt de infchiklijkheid, aan mijne verdediging te hooren. Zeg mij eens kent gij den loopbaan der waare Helden ? De Helden Van Homerius , als Goden uitgekreeten, verdienen zekerlijk een grooten roem. Zij waren tot verwondering toe , kloekmoe* dig, dapper, fterk, en als llaal en fteen zo hard! maar, zijn er tegenwoordig in onze dagen nog zulke zonderlinge Menfchen ? en zou het wel raadzaam weezen , om in Koningrijken en gemeenebeste, dergelijk een flag van weezens in te voeren, of er voorbeelden voor aan de hand te geeven, die volftrekt geen overheerfching of dwinglandij dulden kunnen ? — en, als Zedenmeester oordeelende, kwam dan de Griekfche togt wel uit een beginzel van waare deugd voort ? Is dezelve naarvol- geus»  TWAALFDE BOEK. Ic700««>0«000C0000*< jVïen begrijpt dat de flaapendcn eenmaal wakker werden. Tot driewerf (*_) moest het fcheepsvolk in den mast klimmen. Tot driewerf echter zag het mis. Ten vierdemaal begreep Paars, dat het zijn beurt was; ftraks fchreeuwde hij: Land! Land! en dat Land moet voorzeker Aars weezen ! Nu werd een iegelijk vol vreugd. Peer Ruus fchreide van künkklaare blijdfchap. Is het waar? riep hij op een zielroeren- den (*) Het woord driemaal, driewerf, is zeer gemeen onder de Digters. Alles gebeurt bij de oude Digters bijna driemaal: Ier Urnen tetigi, ter fum reyocatus. —r O V I D. hii. trïst.. *T(r tiïeum lliacvs 9c.  JQO PETER PAARS. den toon: is het waar, dat gij land ziet? Wat drommel! behoeven wij dan ook zo kaarig op onze proviand te weezen ? Wij zijn verdoemde gekken, indien wij dezelve dan nog langer belpaaren willen. De hammen en fchaapenbouten moeten ons dan niet langer tergen! maar uit weerwxaak zullen wij ze tot op de beenen toe afkluiven. Dit zeggende viel hij op de onfchuldige en tot nog toe befpaarde mondkost, met zulk eene verflindende woede, aan, dat hij nooit in zulk een gedugt gevaar van te berften zig bevonden had. Van den geheelen voorraad althans fchoot geen krui» meltje over; want elk een van de Schepelingen betoonde zig ten uitterften ijverig , om hem al het eetbaare te helpen verflinden. Dan, helaas! welk een jammerlijk geklag verhief zig, toen mén allengskens het land nader komende, geen de minUe tekens van Aars noch Doortje vernam. Zij waren, door den flaap verleid, een geheel anderen cours uitgezeild. Hoe  DERTIENDE BOEK. 19? Hoe zugtte Peter Paars thans! Weenende riep hij uit: o! Ik fpeelbal van het noodlot! hoe word ik gekaatst van het eene einde der waereld naar het andere l Het ongeluk is onophoudelijk tegen mij in het harnasch. Het vergaat mij, gelijk het den armen Ulijsfes verging! Het oordeel van deezen Man fchijnt ook over mij geftreeken te weezen! - Even gelijk Blaauwbaard en de verdere fpreukjes van het Roodkousje, zal ik nog ten voorbeeld, aan de leer- en leesgierige Jeugd verftrekken! Ik vrees, waaragtig! zei Ruus: dat ons leven en bedrijf heel fchielijk in de Schoolboeken zal komen, en dat onze tusfchenbeiden-gevalletjes eerlang tot exempeltjes en regeltjes aan de fchrijftafels voor de groote Jongens zullen gegeeven worden. De Joodfche Wandelaar zal ook welhaast uit de mode geraaken, en wij in deszelfs plaats gefield worden, en bij mijn zondige ziel! wij zijn het overwaardig. Peer Ruus en Peter Paars zullen zo vermaard weezen als Thijl Uilenfpiegel en Ours-  XQi PETER PAARS. Oursfon en Valentijn. — Maar, het zij 200 i Ons betaamd het, dat wij ons boven het geesfelende Noodlot verhefien! Wil de Zee ons niet te regt helpen, laaten wij dan het land in den arm neemen, en op hetzelve een pad zoeken, dat ons brengt, daar wij thuis hooren! De Duivel zal het we! eens moede worden, om ons agter 't gat te zitten. Gij hebt gelijk! zei Paars: ik zal uw wil en welbehaagen volgen, o! Dat uwe edele en verhevene pogingen ons gelukkig te Aars mogten brengen. Nu zette zij de reize te land voort. Ruus zou hun Leidsman weezen, vermits deezen Oord hem bekend was. Het oogmerk was, om, zo fpoedig men kon, een huis te huuren, ten einde eens, na het doorftaan van zo veele zorgen en moeiten , ter deeg uitterusten: want den volgenden dag ftond hen nog een marsch van vijftien uuren te doen, dat indedaad geen kortswijlen was. Met recht mag ik vraagen, wie der bekend'- en onbekende Helden immer zo veel  DERTIENDE BOEK. IQ3 veel geleeden heeft ? Wie heeft ter Zee of te Land met zo veele wederwaardig, heden te worftelen gehad ? Waar is het Koningrijk of Gemeenebest, dat ons den grooten Man kan aantoonen, die zo veel bitters van het noodloot geproeft heeft als Peter Paars ? Men zal ons wel op Eneas wijzen! Virgilius fchreef een Heldendigt der reizen van deezen Troijaan; maar hij werd er voor betaald! is het derhalven wel te verwonderen, dat hij zijn leugen zo levendig affchilderd — dat hij van een nietsbeduidend geval meer dan twintig gewigtige gevallen fabriceerde — dat bij zo veel optooizels en fchitterende fieraaden in zijne Verzen bragt?—. Homerus zong dus ook eens zijnen Held van Ithaka, dien hij wijd en zijd door de ruime Zee laat omdwaalen; doch ligtlijk begrijpt men, hoe afgrijslijk hij ons voorliegt ! Zijn Held Ulijsfes werd door een Nijmphje bedroogen. Zij herfchept zijn Volk in Dieren van allerlei foort, en ftraks vind hij al zijn vermaak in dé tegenwoordigheid van Kalijpfo. Deeze klugt II. Deel. N is  ït)4 P E T E R PAARS* is aartig genoeg; maar niemand kan er geloof atm iftani 't Is waar, een fnoepig Meisje kan ons wel geheel buiten postuur brengen, maar kan zij ons in beesten hervormend - Helaas! arme Peter Paars! Ulijsfes en Eneas moesten eens in dien zuuren appel gebeeten hebben, waarirfgij, zo onverfchrokken, uwe tanden zette, wat zouden zij gepiept hebben! Maar zij komen bij u in geene vergelijking altoos! - Zie, Leezer! ik behoor tot dat klein getal van Digtets, die roem zoeken, door de waarheid te fpreeken. Ik ben een Noorman, en Paars is dus mijn Landsman niet. Ik ben niet, gelijk Virgilius, die zich fieeds partijdig gedraagt. Ik heb van niemand bevel of aanfchrijving, zelf van mijn Boekverkooper niet , om dit mijn edel en verheven Heldendigt te fchrijven ! De vrees om etlijke honderden Geleerden te mishaagen, heeft mij niet wederhoudcn, en de hoop op een rijklijk honorarium heeft mij niet ter aanfpooring verftrekt. Maar de Zanggodin tikt mij op defchou- der.  DERTIENDE BOEK. ipg der. Gij loopt de plank mis! roept zij tegen mij, en dat is immers niet wel gedaan ? Wij keeren tot ons onderwerp weder. De Reizigers bereikten fpoedig de poort. Zij verkwikten zig ten eerften met goed oud bier. Ruus flurpte zijn kruikje, iri minder dan zes ademhaalingen, geheel uit. o! Riep hij: welk een dierbaar verblijf is dit! — Aan tafel zag hij drie Burgers met betrokken aangezigten zitten, die dapper bezig waren, om, met goede teugen brandewijn, zig voor de koude en muizenesten te beveiligen. Zij krabden nu en dan den kop, uit hartzeer en verdriet , en verwaardigden de inkomende Vreemdelingen naauwlijks methunne groetcnis. Zij klaagden dapper over de ongerechtigheid en onderdrukking, die de Grooten ten opzigte van de kleinen pleegden. Zij beweezen met hun eigen voorbeeld, dat, na de Weledelen Geboorens en Weledelen Geftrengens den nederigtten dienfte gedaan te hebben, èri na alles opgeofferd te hebben, om deeze N i Sig.  ip5 PETER PAARS'. Signors ten top van glorie en grootheid1 t'e verheffen, zij nu op een fchopftoel gezet werden, terwijl men hen eveneens behandelde, als Schooljongens, die mén onder de plak houd. — Wij zouden geen ©ogenblik aarzelen om breedvoerig hunne gefprekken over dit verdrietige onderwerp aantetekenen, bijaldien wij wisten en verzekerd waren , dat.„ in onze tegenwoordige waereld, regt het tegenovergeltelde plaats had, en de kleinen thans over de Grooten ten uitterlïen voldaan waren. — Wij begrijpen daarenboven , dat het niet goed zou zijn, om thans zulke oude koeijen uit de floot te haaien. Een wijdloopig gefprek over den Hegten tijd, en de oorzaaken daarvan, was het gevolg der bovengLmelde redenering. ■ Ook hier, geduldige Leezer! zullen wij geen lastig addres aan uwe ooren maaken! — Het klaagen. over den flegten tijd, en het optellen der oorzaaken is u zo geheel vreemd, en daarvan hebt gij in uw leven zo weinig gehoord, dat om u daarvan een juist begrip te gee-  DERTIENDE BOEK. 197 geeven, het evenveel moeite zou kosten, als of wij u een nieuwe taal wilde leeren! Laaten wij u alleen mogen zeggen, dat de zwaarmoedige fpreekers daaruit poogden afteleiden, dat de Jongfte Dag op handen was. Een der Gasten verzette zig hier tegen, en bewees, dat dit alles niet anders ware, dan het gewoon beloop der waereld. Helaas ! antwoordde hierop een der zwaarmoedige Redenaars: welk een godlooze waereld! Men fpreekt van Vrede en men vreest geen gevaar. Zijn er geen tekens in overvloed, dat het einde der waereld op handenis? (*) Oorlog, brand en duure tijden! omkeering van Landen en Lieden1. — Zijn dat geen middagklaare bewijzen, dat het met onzen Aardkloot afgedaan is? — Daarenboven, hoe veel zaaken gebeuren er in onze Stad niet, waaruit duidelijk te zien, dat het met ons op 't laatfte loopt? — Daar is Hans Mens, deeze maakt van een wel ter C) Men zie Heiden GERiuspn anderen. N 3  Ï98 PETER PAARS» ter neeringftaande Fabriek een paardenftal! Daar nu de Vismarkt is, wasvoor deezen weiland! In de bladen van Jertgens Huispredikatien vind men thans bokking en metworst, of men plakt er peperbuisjes van, om er fnuif, tabak, óf köffij in te doen! Van het Altaarkleed heeft Meester Asmus laatst drie Vrouwen-onderbroeken moeten maaken! Waar wil deeze heiligfchennis nog langer heen? En als men eens ziet welke klederen er thans gedraagen worden , kijk! dat gaat alle ongerechtigheid te boven, en evenwel zien Heeren Burgemeesteren. en Vroedfchappen zulks met goede oogen aan. (*) In den ouden tijd hadden de C*) Het ware niet goed geweest, wanneer deeze Vriend de vericlieiden klcedermodes van de Vrouwen, in devrbesfte eeuwen, gezien had, en waarvan, een oud Digter zegt: — Quotannis nomina inyeniunt noya ? Tunicam Kallam, Tunlcam Spisfam, Linteolum Cttfitud lnduftctam Pataglatam, Caltuiam aut Crocstulam, Stibparum; aut Submimam, Rjcam, Bafilicum, aut Exotkum r—  DERTIENDE B O EK. IJ^ de menfchen veel beter zeden. Toen droegen de meisjes en vrouwen heele korte rokken, zo dat men hunne knië'n kon zien; maar tegenwoordig ileepen ze eenof twee voeten hen agter naar; welk eene verkwisting van Gods gaven1, enz. Op dergelijk een trant voortredeneerende, fcheen de Man, (zo als het dikwijls onder Geleerden gaat, wanneer zij verfchil voeren; terwijl zij drinken,) eindlijk gelijk te hebben, en over alle zijne bezoopen tegenfpreekers, behalven over een, die hem dapper uitlachte, te zegevieren. Veelen zijner Toehoorders, — zo als het zelf de beroemdfte Profesforen gebeurd, wanneer zij over duistere on-, derwerpen handelen, floopen ongemerkt heen, en lieten den Redenaar alles zeggen wat hij begeerde, en eindlijk was de kamer ledig , op Peter Paars en zijn gevolg naar. Qa £cmï quoqne etiam aieptu eet nomen —- £"*' ? *~" Vacant Laconicum. P L A UT. BfitHc. Ac. 11. Sc. II. 45—59'. N 4  9 E T E R, P A A B. S. Onze Held, die alles vlijtig had aan? gehoord, deed bij den Waard onderzoek, wie deeze lieden weezen raogten, en ontving daarop het volgende berigt. De Man, die zo moedig de gemeene vooroordeelen te keer durft gaan, en de zotternijen zijner ftadgenooten belachen, heet Hieronymus, en is Stads - fatijrikus van zijn handwerk. Dat zou men elders Pasquillenmaaker noemen, zei Paars: maar is dat een ambt, dat nog al wat opbrengt? In dat vak is er altoos veel te fchrijven (*), zo dat hij nooit ledig behoeft te loopen. En vooral in deeze Stad moet het druk werk geeven (f). ' Het zou er bedroefd met hem uitzien , was. £*) i ———• Slons mali Quafi herba inriqua fucerevcrvnt inberrume. Eorum licet jam meters Mesfem maxumam. P L A U T. Tritium. A£l. I. Sc. I. 8. 9. II. Cj;) Het is gelijk de Digter zegt: "' Difficilc est Satyram nou fcribere. . JÜVENALIS,  DERTIENDE BOEK' StOI was het antwoord: zo hij 's jaarlijks niet nog een extra, boven zijn verdiend geld, ontving. Hij was er veel beter aan toe, toen de Overigheid zijne Schriften verbood, op zijne Satiren geldboete zette en de Uitgeevers geftrenglijk liet vervolgen, — toen wilde elk een ze hebben, en er was middel genoeg, Qzo als er altoos is in dat geval,) om ze aan een icgeli^k te bezorgen: maar de Overigheid, op dat tijdftip, bij toeval verftandiger dan ooit te vooren, een hoope kosten en moeiten willende befpaaren, beiloot, om den Satijrenfqhrijver in haare hooge protcftie te neemen, en hem, zo hij niet genoeg met zijn fchrijven won, eenig honorarium toeteleggen. Men benoemde hem derhalven tot Stads-fatijrikus, en 't gevolg was, dat zijne fchriften door de Gemeente aangevallen en verdagt werden, en hij eindlijk ter naauwernood aan brood, maar overal bij zijne Medeburgers aan een rijklijk pak flagen kan komen (*)• Ruus (*) Indien veele gekroonde Hoofden, Ovetheeden, N5  20Ü PETER PAARS. Ruus viel eindlijk den Waard in de reden. Wat ik u bidden mag, zei hij: wijs mij toch waar deezen braaven Man woont. Kijk! ik heb dolle trek, om ook ■een Digter te worden, al maakten ze mij dan maar Wijk- of Buurtfatijrikus. Ik heb met vcrfcheiden lieden nog een oude rekening aftedoen. Deeze wilde ik zo gaarne ook eens met de hekelende pen agter het gat veteren. Ik zou het nu wel doen, maar tot mijn ongeluk hebben mijn Ouders mij geen verzen leeren maaken. — Kijk! kon ik dat, de drommel haalde al mijn Vijanden, en vooral wanneer ik privilegie had, om pasquillen te maaken. Gij vergist u, zei de Waard: hij maakt riooit paskwillen. Hij is er zelf een dooden-, met een woord elk die wat te zeggen heeft, dit loflijk voorbeeld volgden, het ganfche Legio van Pasquillenfchrijvers zou zig wel haast in de droevige noodzaaklijkheid bevinden, om hunnen arbeid te moeten ftaaken. Uit hoofde echter van zo' veele onzer noodlijdende Medefchrijvers willen' wij dergelijk een handelwijs de Hooge Magten niet aanprijzen. Integendeel raaden wij hen, om met de oude geltrengheid te blijven volharden, op &ly juist denzei ven naam draagt, dien hij bezigt (*), en zie daar dan de wraak en woede tegen hem in 't harnas! Dan wil men hem te lijf en vordert gerechtlijk vergoeding van eer; want, zegt men: hij maakt pasquillen! hij heeft mijn naam duidlijk genoemd, en wrijft mij deeze of die fmet aan. Wat mij betreft, vervolgde de oordeelkundige Waard, om des voordeels wii behoef ik hem niet te prijzen. Hij befteed zelden anders geld bij mij, dan voor een cnce tabak, voor 't overige drinkt hij water. Ik ben echter verpligt zijn partij te rekken, om dat men hem ten onrechte las- ■ (?) 't Is mooglijk, dat dit ook liet geval met onze g zij. Wij hebben naamen moeten verdigten, om dat wij naamen noodig hadden. Zijn er nu onder onze Lezers, die bij louter toeval, eveneens heeten inogtcn, als de Perzooncn, die hier verdigt en fpreckén* ingevoerd worden, dan vcrklaarcn wij hen heiliglijk, de .allerminrte bedoeling gehad te hebben, o;n hen in'tlicht te (tellen! De gelijkheid van naamen is dan, wij berhaalen het, louter toevallig en anders niet.  DïftTlE'NÏÊ BOEK. &Ög lastert, en om dat zijne onwrikbaare eerlijkheid de gevaarlijkfte proeven uitftaat, zonder echter ooit van 't regte' pad te wijEen, — zijn zwager heeft hem ten dien opzigte reeds zo dikwils gewaarfchuuwd, zonder echter zijn waarheidlievend hart te doen wankelen. Hoor, zei hij nog onlangs tegen hem: als gij we! wilt doen en -voordeel behaalen, dan moet gij zo ge» weldig tegen de algemeene gebreken en geliefdkoosfte zonden der Maatfchappij niet meer uitvaaren. Er zijn andere :bezigheeden voor li, die g j met een goed gewisfe en voordeel teffens behartigen kunt. Dus, bij voorbeeld, als Ceel Burgemeester word kunt gij een vaars op zijne verheffing maaken, zonder iets 'van ' zijn verdraaide oogen te reppen. Als Domine' Hermanus een predikatieboek uitgeeft, dan kunt gij er een lofdigt voor doen plaatfen, waarin gij zijne godvrugc ten hemel verheft, zonder van zijne alles verdoemende onverdraagzaamheid'een enkel woord te reppen. Als Mevrouw Averling in het kinderbedde bevalt, kunt gij een  . £OtJ PETER PAARS* ■een wiegzang vervaardigen, waar in gij wenscht, dat het wigt de fchoone gedane van zijn Vader hebbe, zonder daarom van -den boggel der Moeder te zingen! Alle deeze Grooten en Geestlijken zullen dan niet nalaaten, om u hunne klinkende erkentenis te bewijzen! Zij zullen als om 'ftrijd ijveren, om in uwe gunst te dringen, en u bijtijds laaten weeten, wanneer hunne werken op de pers gaan, of wanneer hunne zoonen of dogters trouwen, of hunne gaden, of nigtjes baaren zullen! En geeft gij dan een Bundel met deeze Gedigten uit, dan kan het niet misfen, of de Famielie, van wie er op den een of ander uit haar een vers in ftaat, moet zulk een boek koopen, en dit maakt u al weder goede Vrienden met den Heer Boekverkooper. Zo hebben de meeste en voornaamde Digters gehandeld. Lees hunne dikke Digtbundels , meer dan drie vierden bedaan uit Lijkzangen , BruiloftsVerjaar- Doop- en andere Gedigten. — Zij zonden al dit tuig in de Waereld, met om deszelfs innerlijke waardij; maar om dat  BERTI-B-NPA B 0-E K. *©? dat zij er voordeel bij hadden. Doch dit was tegen den dooven gepredikt*Hieronymus wilde volftrekt de waarheid forceken en geen fterveling vleijen, aï ware hij dan ook op den ftoel der eere gezeten, of al bulkte hij van den kanzel. De zotten, zegt hij, zijn altoos zotten, om 't even of zij in 't goud gegallonneerd, in 't zwart fluweel, in fcharlaken rokken , of met een gelapte pij mogen gaan. 't Is bij mij om 't even , of de zonden in een paleis, dan in een klcije hut gepleegd worden. Zonden zijn zonden, en verdienen in de Grooten zelf meer berisping, dan in de kleinen. De hoogmoed en over-heetfching hebben de rangen ingevoerd * maar God heeft alle menfchen gelijk aart elkander gefchapen. Hoe kan ik, zegt hij zomtijds, Doftor Beerepoot prijzen? Ik weet dat hij tot Doctor gepromoveerd is geworden; dat de goede jongen naarftig geftudeerd heeft; maar is hij daarom een bekwaam Geneesheer? De Moffen kunnen er bost getuigenis van geeven! deezen heeft hij bij ganfche douzainen naar  208' PETER PAARS. naar den hemel gezonden. Hoe menigmaal riep hij uit, als men hem den dood van een zijner Patiënten melde; Hoe is 't mooglijk? Ik heb hem immers geen medicijnen gegeeven, daar hij van fterven kon? ^ ■ In deezer voegen als onze Hieronymus fpreekt, fchrijft hij ook. Pasquillen moet men nimmer uit zijne pen " verwagten. Gij zoud u derhalven geheel verkeerd bij hem addresfeeren, om er onderwijs in te bekomen. Indien gij in deeze kunst les wilt neemen, moet gij u bij geheel andere Meesters vervoegen. Maar, mijn lieve Waard! zei Ruus: gij moet mij wel verdaan! Ik wou flegts in de Profodie, of Poëzij, zo als men het anders noemt, onderweezen worden. Kijk! ik heb fchier de geeuwhonger naar de Heeren Goden en de Mevrouwen Godinnen ; al die luidjes, als ook de negen ' Muizen, wilde ik wel van haver tot gort leeren kennen! Het ftaat godsjammerlijk mooi, om in het een of ander ftigtlijk vaars met de naamen van deeze Heiligen te pronken. Gij  DERTIENDE BOEK. iiog Gij zijt verre van 't fpoor, mijn lieve Heer Schrijver! hernam de Waard: al dat Godentuig is louter kwakzalverij, dat llegts van eenige waardij kon zijn, voor de zulken die geioof aan deeze Goden floegen. • Welk eene tegenfhïjdigheid is het niet voor het gezond verfiand, verliefde, diefagtige, manke, wraakgierige, jalourfche en nog erger Goden, de Waereld, dat meesterftuk van wijsheid en liefde, te zien regeeren! Een edele denkwijze, een bondigheid en kragt van uitdrukken, verheven fpreekwijzen, en verftandig en wel te pas gekoozen onderwerpen, «ie daar, het waare en fchoone der Poé'2jj! _ Gisteren vertoonde ik onzen Stadsfatijrikus een vers van dat foort, waarop gij zo zeer gefteld fchijnt te weezen. "t Was het werk van Hans Hanfen. Alles was in order, de Goden, het rijm, de voetmaat, enz. Hieronymus trok er den iieus voor op. Ik weet wat zulks betekent , en vroeg hem, of dit vers indedaad niet fchoon genaamd kon worden? Hij rimpelde het voorhoofd. Maar, ver"//. DeeL O volg-  SIO PETER PAARS» volgde ik: alles is immers goed gerijmd C*3? Dat is het ook! zei hij toen: en aan de rijmwoorden ontbreekt geen letter, geen fchrapje of comma. — Wel nu, vroeg ik: wat verder? Niets, antwoorde hij: want ik ben de vriend van Hans Hanfen, en even gelijk men de gebreken van zijn vriend met den mantel der liefde behoort te bedekken , even alzo moet men ook zomtijds een fluijer over hunne verzen werpen. De zugt om verzen te maaken is bij verfcheiden menfchen eene akelige ziekte, die men niet geneezen kan, dan door ze geheel buiten opmerking te laaten. Iemand kan voor de Maatfchappij alle loflijke hoedan'igheeden bezitten, en in gezellchappen en ommegang de beste, braaffte en beminlijkfte man zijn; maar zo dra zal hij niet met zijne £0 Enfe yelut ftricto, quotius Lucilius urdens Infremuit, rubet auditor, cui frigida mens est Criminlbus, tacita fudc.nt pracordia culpo. Inde ira & lachryma . J U V E N A L. Sat. l. v. 163 168.  DERTIENDE ÊOÉK. 211 né verzen voor den dag komen, of hij zal een zot zijn; zig belachlijk maaken, en onverdraaglijk worden, voor allen, die Hechts een burgerlijk vcrlland hebben. Hem tegentefpreeken, in dat geval, is niet anders dan hem aantevuuren. Zeg hem, dat hij een ellendig Digter is, den volgenden dag krijgt gij een vaars te huis, waarin hij zig tegen uwen naarijver en nijd verdeedigt, en waarin hij eene eeuwige hulde aan zijne negen Liefitens zweert. C) Ik hield echter aan, waarop hij raij in vertrouwen het volgende zeide. Een dikke, vette Smeerbuik (f), in de gedaante van een Keteltrom, is over 't algemeen , verdagt van niet zeer tot de Digtkunst gefchikt te weezen. Beziet gij daarenboven zijne groote breede onderkin» {*) Sed numeris dscar est, & jun&ura addita crudis. PERS. Sat. i. v. 92. (j) 1 1 Vis dicam? nugaiis, cum tiii, calve. Pinguis aqualiculus propenfo fesquipede ïxltt. Ik v. 55 i 56- © a  SI2 PETER PAARS/ kin, dan zult gij er vast den Helicon niet op afgefcliilderd vinden. Daar blinkt eea Labeo (*_), en geen Perfeüs. Bij den eerHen oogopflag kan men hem aanzien, dat hij geen Digter is. 't Is waar, hij is gewoon, even gelijk Homerus, den Lezer te misleiden; maar, mijn Vriend! tot de Digtkunst behoort vrij wat meer, dan te kunnen liegen. Nooit zal er uit hem een godlijke Homerus worden. Windbreekerij en goed digten zijn twee zeer onderfcheide zaaken. Hij is zeer arbeidzaam? onvermoeid in het maaken van verzen; vrugtbaar in allerlei rijmen, en rijk in aanmerkingen; maar zulks is niet genoeg. Hij word, ik beken het, door zeer veelen, een plaats op den Parnasius gegeeven; maar juist zijn dit de zulken, die Hans den mond open en gaande houd, met goed bier, besten wijn en allerlei lekkere beetjens, het onwederftandlijk lokaas (*) Een zot Digter, waarmede P k r s e ii s, in 't begin van zijn eejjjto* Satijre, niet weinig den fpot drijft.  DERTIENDE BOEK. OIJ aas voor alle vleijers (*). Zo hij, even gelijk Janus van agteren zo wel als van vooren oogen had, en hij gebruikte dezelven, dan zou hij telkens zien, hoe hij befpot en uitgelachen werd rf;. Hij wurmt en wroet, en baart boek op boek, maar hij is in dit geval de Hottentottinnen gelijk, hij verrijkt de Maatfchappij met even zulke Wanfchepzels als hij zelve is. Hij vermaakt de kinderen, die wat veel jaaren hebben. Hij ftaat zomtijds, gelijk voordeezen Lucillus, op een been, en bevalt van rijmen (§), die,alvoorens ze gebruikt worden, taamlijk goed zijn , om , ter loops ? (*) Calidum flis poners furnen ; Seis comitem konidulum trita donarc Uccrna, PER S. Sat. I. 53, 54» et) ° y*»*''a ters° iaem ,w!!a c'co"'-'1 p'nJ'1' . . Stans pede in uno Cum üiterit lutulentus. ' II O K A Ti lib. I. Sat. 4> r. II. I*. O 3  JI4 PETER PAARS. loops, op het heimlijk geraak geleezen te worden. Hij is niet meer, dan in twee dingen te misprijzen, dat is, in zijne onderneeming en in zijne uitvoering C*> Terwijl de Waard op deezen oordeelkundigen trant voortfnapte trad de Stadsfatijrikus zelf binnen. Mijn lieve Waard! zei hij: wat ik u bidden mag, wanneer die lieden van daar even wederkomen, laat het mij dan tijdig weeten, ten einde ik mij van hun lastig hijzijn zou kunnen onthouden! Ruus hem ziende, werd als geheel verrukt. Hij naderde hem met een diepe buiging. Mijn Heer de Stadsfatijrikus! zei hij: hoe veel moet ik u per les betaalen, wanneer gij mij de kunst van Pasquillen. maaken leert? —— Pasquillenmaaken ? riep Hieronymus » in de eerfte vèrvoering van billijken toorn uit, en teffens zijn ftok opligtende: Ben ik (?) —— Vis, Mamerce , foêta yideri, Qjikjuid vis, esto, dum modo nil rccitis. litllili Lii. U. Ep'gr*  DERTIENDE BOEK. 215 ik dan -een Leeraar in die vervloekte kunst ? Met een lag hij zijn houten overtuiger zo geweldig op de lendenen van Ruus, dat deze wegkromp even gelijk een paling, welke men den nijptang in den huid zet, om denzelven het vel afteftroopen, terwijl Hieronymus zo onverfchrokken hem aankeek als de Palingboer van Dijk, zal. ged. aan de twee molentjes, gewoon was zijne geftroopte palingen te befchouwen. Barbaar! duuwde Ruus, wien de traanen over de wangen liepen, hem toe: gij» die fteeds gewoon zijt met anderen te fchertfen, kunt gij zelf dan geen gekfteken verdraagen? Gij fpitst uw pen tegen alle rangen en (landen, en wanneer men u eventjes op den teen trapt, dan vliegt gij op als aangefteeken buschkruid! Is dat gehandeld gelijk het een waar orthodox Satijrikus betaamt? / In den ftrijd, dien u voegt, moet gij uw mond en niet uwe vuisten of ftok bezigen! - Maar, gij, Luzenpooken van Geleerden! dit is altoos uwe aristocratifche gewoonte, om den geenen, dien gij niet met reden traan O 4 durit  il6 PETER PAARS. durft of ftaan kunt, met geweld te overduivelen! Maar, bij kris en bij kras! Ik zal mij op u wreeken! Satijrike Hond! ik zal het u tiendubbeld betaald zetten. Straks raakten de geleerde Partijen handgemeen. Ruus floeg links en rechts op de kaakenbeenen van Hieronijmus , en deeze liet geen eenen flag onbeantwoord, Het fchuim ftond hen op de lippen. Telkens vloogen zij woedende en brullende Op elkander in, even gelijk twee Leeuwen, die om den buit vegten, en wie den damp boven den kop uitvliegt, zonder elkander in 't minst te willen toegeeven, en waarvan er een moet valleneer de ander het opgeeft. Den Stads. Satijrikus begonnen eindlijk de kragten te begeeven, en hij zou voor de overmagt zijner Partij bezweeken zijn, bijaldien hij zig niet door een krijgslist gered had, die wij tot zijn eeuwige glorie vermelden willen. Hij zettede naamlijk Peer Ruus een beentje, zo als de jongens het noemen, waardoor hij op den grond nederplofte, even gelijk een vermolzemde plank-,  DERTIENDE BOEK. ülf flank, die men met een ruk om verre, floot. De gevallen Ruus floeg het fmeekende en hulpbedelende oog op Paars, 's Helds bloed kookte, op dat erbarmlijk aankijken in zijn aderen. Zijne oogen begonnen té glimmen als ontvonkte doovekoolen. Hij rekte zijne peezen en fpieren, bijna gelijk een tamboer die zijn trommel ipant. Met een heldenmoed, die alle befchrijving te boven gaat, en die het doorlugtigfte voorbeeld gaf, dat onder de zon en de maan immer gegeeven werd , viel hij op de vijanden van zijnen Vriend aan, en oo^ genbliklijk werd de veldflag, — kamerflag wil ik zeggen, — algemeen. Thans was een iegelijk een Held. Elk greep de wapens, die bij de hand waren. Stuurman Andries verweerde zig voorbeeldig met een oud pijpemandje , dat hem, en ten fchild verftrekte, om de flagen der vijanden af te keeren, en ten twcefnïjdend zwaard, om hen de gedugt. fte flagen toe te brengen. Het was zekerlijk een groot voordeel voor Paars en zijn O 5 Re-  Sl8 PETER PAARS. Regiment, dat zij reeds vuur en bloed, te Anholt in den bewusten oorlog gezien hadden. Niels Hanfen, Exkok, vogtook uitmuntend; hij had het braadfpit van het vuur genomen, waaraan een magtige ■groote osfenrib gebraaden werd, hier mede floeg hij zo dapper in de rondte, dat, jn een oogenblik, de vijanden er uit zagen, even als of zij met vet gelardeerd waren. Men begrijpt, dat 's Mans handigheid en gewoonte om met het fpit omtegaan, hier zeer veel aan toebragt. Niet lang leed het of de vijanden kreegen verfterking van vier wakkere kerels, die ten ftrijdperke inftooven. ~ Dit ontvlamde den heldenmoed van Paars flegts des te meer. Sa! mannen! riep hij: trekt uw rokken uit, dan kunnen wij zo veel te beter plukhairen! En nu hervatte de felle ilag zig andermaal. Paars greep een groote oudmodifche leeningftoel, en vormde het grootmoedig befluit om er den Satijrikus de hersfenpan mede te vermorzelen. Mij hief het gevaarte om hoog, doch de flag miste  D E/R TIENDE BOEK. 219 te en trof juist een kater, die van verbaasdheid de kamer rond liep, zondereen Uitkomst te kunnen vinden. Dit dier, dus getergd , en tot wanhoop aangefpoord, nam nu ook deel in den krijg, en vloog Paars, met al zijn klaauwen en nagels, die de Hemel hem gegeeven had, in 't aangezigt. Het rigte aldaar eene deerlijke verwoesting aan. Paars fchreeuwde om hulp tegen de Satijrike kat, zo als hij het beest noemde. Stuurman Andries vertoefI! de niet, hij nam een ftukje fpek, braad!i de het, en hield het de kater onder de 1 neus. Het beest volgde zijn inftinct, en : meer aan het fpek dan aan Paars te klui- ven vindende, verliet het zijn prooi; hapte toe, en liep met zijn lekker beetje naar I de hooizolder. De Waard was tot nog toe onzijdig geI bleeven, en had van verre deeze bloedige I historie aangezien. Maar toen hij zijne I tafels, ftoelen, glazen, flesfchen enz. zo j deerlijk in de lij zag komen, dat zij een voor een den weg van alle flesfchen, glaI zen, ftoelen en tafels gingen, kon hij zig niet.  flOO PETER PAARS» niet binnen houden. Langer onzijdig te blijven, dagt hem hoogstgevaarlijk te zullen werden. Hij vloog naar den haart» nam een groot brandend hout, en teeg er mede naar 't flagveld. Ongelukkig echter waren eenige vonken in zijne klederen gevallen, die fchielijk vlam vatteden, zo dat hij gevaar liep, om, even gelijk een Teerbranderij, heel fchielijk in een onuitbluschbaare vlam te flaan. —r Paars altoos een Held, maar ook nooit den xnensch aileggende, deed de wraak voor het medelijden wijken. Hij fchoot toe* vattede een groote bierton, waarin nog eenig grondfop was, en zette dezelve, met zulk een kragt, op het hoofd van den Waard, dat er de bodems uitvloogen, den brand gelukkig gebluscht werd, en de Waard zig in de ton bevond, op dezelfde wijs genoegzaam als de Misdaadigers van ouds in den fpaanfchen mantel, (*) z*£ vertoonden. Paars deeze daad van (*) Anders een houten huik genaamd, zo als nog in jtominige nederlandlciie fteden te .zien is.  DERTIENDE BOEK. 221 van eeuwigroemenswaardige menschlievenheid verrigt hebbende , keerde me verfchen moed naar het bloedige flagve& terug. Deeze gedugte veldflag kon niet verholen blijven! De omgelegen buurt werd er fpoedig van onderrigt, en teffens er niet weinig bevreesd door. De wagt kreeg er berigt van en Corporaal Urk trok er, met een batailjon van drie man infanterij, fluks op los. — Zodra verfcheert deeze nieuwe weergaalooze Held niet in het ftrijdperk, of hij riep met een forfche ftem: legt neder het geweer! en marcheert naar het Hoofdkwartier! Wij kunnen noch willen het onder doelen of banken fteeken, maar in dit oogenblik begon Paars bang te worden. Geen wonder! Corporaal Urk had het vreeslijkfte uitzigt, dat ooit een Corporaal gehad heeft, of ooit hebben zal. Barsch» vinnig» wreed, verflindende was zijn gelaat, hij flapte de kamer binnen, met een flap, dat de deurposten en venfterraamen beefden, en om verre dreigden te vallen. Had  aas PETER PAARS» Had Achilles hem ontmoet , voorzeker zou deeze Held, bloot van hem te zien, de zenuwziekte gekreegen hebben. Malegijs had er voor op de loop gegaan. Alles viel als levenloos aan zijn voeten, zodra hij flegts er de forfche blikken op neder floeg. Zelf wanneer hij lachte ging er een koude huivering door de zielen der ftervelingen. De donder rolde hem van den tong, (zo als men gewoon is te fpreeken,) en de blikfem draalde hem uit de oogen! Als hij zijn fnaphaan bij de voet zette, dan dreunde en daverde, dan verfchrikte de geheele Christenwaereld! Als hij rochelde of hoeste, dan werd het jRijk der Mahometaanen zo bleek en beflurven als een doode fchelvisch! Elk hairtje, dat, opzijn hoofd, of van zijn baard en wenkbraauwen, zig hemelwaards verheften, was aan hel flangenhair van Medufa gelijk,en had de afgrijslijkfte kragt, om eiken ftouten aanfchouwer in een oliekoek te veranderen, die, even als de vijanden van Daniël in den kuil, door zijne hongerige wagtgezellen verflonden werd. DS  DER. TIENDE BOEK. 2.1% Dit is flegts een flanuwe fchets van Corporaal Urk. Deeze vreeslijke Held trad in de kamer, en wien zou, op dit gezigt, het hart niet in de fchoenen zinken? o! riep Ruus: waren wij duizend uuren verre van hier! Corporaal Urk verflond geen gekfcheeren en hield in 't geheel niet van lang te talmen. Hij herhaalde zijn bevel, en het klonk en herklonk door de kamer gelijk de donder in het afrikaansch gebergte. Thans marcheerde alles naar de Hoofdwagt. De Waard mogt zijn houten huik niet afleggen. Een ongeluk komt zelden alleen ! Heeren Burgemeesteren hadden hem reeds tot Hoofdman verkooren , maar door deeze gekke historie, nam men een ander in zijn. plaats. Dat men niemand verfchoone! had Corporaal Urk geroepen, maar de StadsSatijrikus had dit despotiek bevel weeten te leur te (lellen, door fchielijk in een klein kasje onder de bedftede te kruipen. De Matroos Cornelis ontfnapte het insgelijks, door  Ï24 PETER PAARS. DERTIENDE BOEK. door zig voor een Soldaat van Ripen uittegeeven. Daalt neder , geliefde Zanggodinnen ! Staat uwen armen Digter nu nog eenige oogenblikken bij! — Het zweet legt hem een vinger dik op het aangezigt! — Laat u verbidden, gij, die ziel en leven aan onze gedigten bijzet f en brengt vooral fchoone neusdoeken mede, om, daar mijn werk ten einde fpoed, mij tijdig aftedroogen, alvoorens ik een verkoudheid vatte! VEER-  a«5 VEERTIENDE BOEK. De ftrijders met geweld in de Hoofdwagt gefleept zijnde, verfchrikte de Stadsraad over deeze ongehoorde gebeurtenis. Zij wasvan begrip, dat de militaireMagt, in dit geval, een flap te verre gedaan had. Zij protefteerde derhal ven tegen deeze willekeurige handelwijs; te meer, daar men vernam, dat de gevangenen van burgerlijken (tand waren .waarop niets te zeggen viel, en dat Paars een braaf, eerlijk, onbefproken Koopman was. Maar de Wagt bekreunde zig des in het allerminst niet. Die met de wapens in de hand een zaak onderneemt, luistert zelden naar de reden of de rechtvaardigheid. De fterkfte ftelt de wet! deeze fpreuk is van Nimrod af tot op onzen tijd toe, door de ganfche Waereld heen bevestigd geworden. Eene //. Deel, P vsr'  2,»6 PETER PAARS, verfchrikkelijke omftandigheid voor den zwakken! — en de beste ratid, die wij hem geeven kunnen, is, dat hij den vinger op den mond legge, en zig met zijne onfchuld vertrooste. — Verkiest hij echter heel fchielijk uit zijn ellende te weezen, laat hij dan zijne verdrukkers in het aangezigt zeggen, dat zij als dwingelanden te werk gaan, dat zij zig aan de rechten van den Mensch ten allerftraf baarden vergrijpen! dat zij hierom den vloek der ftervelingen en de eeuwige verdoemenis waardig zijn! — dat! — maar dit zal genoeg voor den onfchuldigen zwakken gezegd weezen, om in die eeuwige vrijplaats te geraaken, waar de blanke onnozelheid glorierijk triumfeert. De Wagt bleef ftout en ftijf op haar Huk ftaan. Men vervvagtte nu niet anders, dan een bloedigen en afgrijslijken burgeroorlog. De fchrik en verbaasdheid verfpreidde zig door de geheele Stad. Den Burgemeester werd aangediend , dat de Corporaal zig op de markt, met zijn Cavallerij, en Infanterije verfchanschte, en dat  VEERTIENDE BOEK, 23? -dat het bloedvendel airede op de lantaarnpaal geplant ftond. Lars Gilst, die langen tijd Stadsfchrijver geweest was, werd door den Magiftraat bevolen ,om een Manifestopteftellen,waarbij dezelve zig onfchuldig verklaarde, wegens de droevige gevolgen, die zulk een allerverderflijkfte burgeroorlog moest na zig fleepen. Wij zouden dit Manifest in zijn geheel hier in voegen, indien de genadige hemel ons flechts het minfte doorzigt had willen verleenen, om den barbaarfchen Stadhuisftijl eenigzins draaglijk in een Heldendigt te doen voorkomen! maar de bekwaamheid en magt der Goden zelf fchiet hier toe veel te kort! Wanneer wij onze despotieke Heeren Boekverkoopers beweegen kunnen, dan zullen wij dit belangrijk ïluk apart uitgeeven, en anders blijft de Lezer voor eeuwig er van verftooken, dat onze Gilst wel het meeste verdriet zal aandoen, om dat Zijn arbeid daardoor aan de eeuwigheid ontrukt zou worde. Nog werd de Smit Joost Som voor den breeden Raad geroepen. Hij had een plan P 3 »&£*  328 PETER PAARS. ontworpen, om, in tijd van nood, de ftad van de noodige wapenen te voorzien. Vermits men, toen bij dit plan inleverde, geen wapens van doen had, fmeet men dit plan agter de bank. ■ Nu had men den Ontwerper noodig. Smit Som verfcheen, en thans verging het hem even gelijk het genoegzaam alle Planmaakers vergaat: hij had, in tijd van vreede een overheerlijk Plan ontworpen en beredeneerd, waaraan flegts deeze kleinigheid ontbrak, dat het, in tijd van oorlog, onuitvoerlijk was. Evenwel was Som, fchoon hij zwaar kreupel ging, de Man niet om zig te laaten overbluffen. Ik ben voor geen klein gerugtje vervaard! zei hij: geeft mij de Hemels van het Wapenmagazijn, en ik zal Uweledele Grootachtbaaren binnen drie minuuten, in volkomen ftaat van tegenweer ftellen. Men gaf hem de fleutels. Hij flenterde naar 't Wapenmagazijn en vond er vier Degens, die zedert den Ditmarfer krijg niet gebruikt waren geworden, en zedert het  VEERTIENDE BOEK. 220' het verloop van honderd jaaren had men; er verder niet om gedagt, niettegenftaande Opper-en Ondercomifen hunne jaarlijkfche tractementen, ter in ftandhouding van 's Lands magazijnen, tot eenen penning toe, genooten hadden. Dit is niets! zei de infchiklijke Som: wij weeten er weg mede! Hij toonde dit met de daad ; want de degens met zig neemende, {lelde hij agt knegts aan 't werk, die, binnen veertien dagen hadden aangenomen, om dezelven zo glad te vijlen, als of zij nieuw uit den winkel kwaamen. De Magiftraat nam het befluit, om ten fchielijkflen een Krijgsraad te beleggen. Maifon was Auditeur, en 'Spoman zou* ten Spion verftrekken, om, wanneer de Vijanden voor- of agterwaards marcheerden, er kundfehap van te geeven," en de vrijwillige troepen aan- of aftevoe- ren. Naauwlijks begaf hij zig op weg, op de Vijanden namen hem gevangen, en lieten hem dertien maaien door de fpitsroeden loopen. Dit was het teken tot een openbaaren Oorlog. Straks gaf de P 3 Raad  SJO T 8 T É R PAARS, Raad beve!, om de trom te roeren; om de burgers tot de wapens op te roepen. De Stads Schrijver werd tot Generaal benoemd. Hij ftond bekend voor een Man, die zijne dienstboden dapper met den ftok agter 't gat zat; hen van hunne foldij zo veel afknevelde als met mooglijkheid gefchieden kon, en die voorts den geenen, welken hij voor zijn Heer erkende, zo getrouw diende, dat hij eerder een ganfche Stad zou opgeofferd, dan deszelfs eigen belangen verwaarloosd hebben. Zijn Vrouw was Heeren Burgemeesteren, Schepenen en Vroedfchappen ten uitterften wel genegen. Zij zag er zeer wel uit; was galant en gerieflijkr en verleende zeer dikwils aan hunne Grootachtbaarhedens geheime audiëntie; dus was het natuurlijk, dat zij haar Egtgenoot vermaande om getrouw in zijn burgerpligt te weezen; en waarlijk men kon van hem de beste diensten verwagten. Maar zie, toen men vaardig was, om den oorlog te declareeren, zag men de Legeimagt van den Vijand aftrekken.  VEERTIENDE BO EK. Ojt ken. De rede hiervan was deeze. De Stads Secretaris Vok had een brief ontvangen, welken hij den achtbaaren Raad moest voorleezen. Hij was door Ruus gezonden, en verwekte, bij de verftandigften in den Raad, (want, het geen nergens anders in Europa plaats heeft, dat naamlijk er veel zotten en kinderen op het eeregeftoelte zaten, had hier plaats,) ni^ weinig gelach. Ruus begeerde eigenlijk, dat niet het Raadhuis, maar de Hoofdwagt, tot de Vierfchaar zou verftrekken, waar zij geoordeeld behoorden te worden. Hij onderfteunde zijn eisch, met te zeggen, dat Peter Paars reeds Generaal, en in twee veldflagen tegenwoordig geweest was. Militaire zaaken behoorde tot het militair Departemant; zijn Heer was een Militair, en de Hoofdwagt was ook Militair, bij gevolg moesten de zaaken, die zó wijslijk veréénigd waren, niet van elkander gefcheiden worden. Hij voegde er eenige bijlaagen bij, waarin zijne geP4 ?eg-.  232 * E TER PAARS. zegden behoorlijk beweezen en onder- fteund werden. Of Paars geweeten hebbe, dat Ruus -dergelijk een' brief fchreef, is mij vol- ftrekt onbekend. Dit weet ik flegts, dat hij van alle Raadhuizen een gruuwlijken afkeer had. Men had hem te Kallundhurg eens op het Raadhuis gevangen .gehouden, enkel en alleen, om dat hij, in zijn fluttigheid, de waarheid had gefproken, en om dat hij, (Zo als Ruus zig, in een zijner handfchriften, uitdrukt,) de rechtvaardigheid zo zuiver gehandhaafd begeerde te hebben , als ze van haar moêr kwam. — 't is moogh'jk, dat hij Ruus dien afkeer hebbe overgezet, 't welk hij voorzeker niet gedaan zou hebben, bijaldien hij onze tijden beleefd "had. •Door deezen brief, waarom al hun Ed. groot achtbaarheedens zig flap lachten, was de zaak afgedaan, want allen begreepen ziji dat Ruus cum flus zot waren, en naar het Dolhuis behoorde verzonden te worden. i Naauwlijks was dit  VEERTIENDE BOEK. 233 dit bekend, of Predikanten, Kraaïers, Vroedfchappen, Zakkendraagers, en met een woord, de geheele Stad, betuigden hun genoegen over dit hoogwijs en billijk befluit. Allerwegen liep men heen, om zulke braave en verftandige Overheeden voor hunne Vaderlijke zorg te dankzeggen. Met hoe veel recht dergelijk een vonnis geflagen werd, laaten wij allen beoordeelen, die eenige kennisfen van vonnisfen hebben. Om dat een Man een vooronderftelden zotten brief fchrijft, verklaart men alle zijne Medgezellen voor zotten, het dolhuis waardig! — o Ongelukkige tijden! waarin de wijsheid zelve veroordeeld word! — o Jutland! welk een verantwoording haalt gij u op den hals! en hoe zeer verdient gij de fpot en verfoeijing der rechtvaardige eeuw, die wij heden beleeven? Paars echter droeg zijn lot met het voorbeeldigst geduld. Wat behoef ik mij dit te fchaamen? vroeg onze wijsgeerige Held, is het hier in Jutland de mode P 5 nie*  034 PETER PAARS. niet geworden , dat de zotten in de raad* zaal, en de verftandigen in het dolhuis 2itten? Wanneer alle Burgers, ten minften die geenen, die men vooronderftelt de flem des Volks uittemaaken, dwaazen zijn, is het dan niet volftrekt noodzaaklijk, dat zij ook dwaazen tot hun Opperhoofden hebben? Is dit niet eene openbaare hulde, die men aan mijn verftand bewijst ? en, begrijpt men dan niet, dat Peter Paars duizend middelen en wegen zal weeten te vinden, om de handen !van dit gefpuis te ontkomen en, — zig te wreeken V Met dergelijke gedagten bezield, flapte de Held, zo moedig als een Scipio, naar de gevangenis! Laat Spanje zig op zijnen dapperen Don Quichot verheffen,, de wijsgeerte van Peter Paars overtreft verreweg de zijne! — Mijn Held ftaat, waar de andere met de beenen om hoog zou liggen. De Waard met zijn houten huik was op verre naar zo moedig en groothartig niet. Zo groothartig als hij anders redeneerde, zo  f VEERTIENDE BOEK. ijg 20 lafhartig gedroeg hij zig heden. Het hartzeer is de gedugtfte Vijand der ftervelingen. Aan Ruus was volftrekt geen bedaaren. Dat men hem overwonnen en gevangen genomen had, kon hij grootmoedig overflappen; maar dat men hem, in de qualiteit van zot, in het Dolhuis opfloot, was hem onverdraaglijk. De Hemel, zei hij, en al mijn Buuren weeten, dat ik geen' Zot ben, en evenwel hebben Heeren Burgemeesteren in hun Journaal en Grootboek aangetekend, dat ik niet wel bij mijn hoofd ben! en dit, o Goden! ftaat aldaar voor de eeuwigheid aangetekend! «• Dan, zijn klaagen en jammeren hielp hem niet! Hij had de rechtvaardigheid op zijn hand, 't is waar! maar wat zegt dit? Heeren Schepenen hadden hem, in hunne Registers, als een Zot opgefchreeven! — en het geen zulke wijze, voorzigtige en rechtvaardige Mannen doen» is immers billijk en onherroepbaar ? In het Dolhuis, (— om dat men er zelden  Ö36 PETER P -A A R S. den de weezenlijke Zotten in zettede, >-) was geen plaats genoeg voor dit ganfche zootje. Ter naauvvernood kreeg Paars een plaatsje in het kotje van Lars Berg, die, aan de Jutlandfche Stads-kas meer cntftoolen hebbende dan honderd dieven, die gegeesfeld en gebrandmerkt worden, echter de traliën ontfnapte, om dat hij van goede familie was, en zeer vroom ïedeneeren kon. De Stads-fatijrikus die, toen de Corporaal Mesch kwam, het gevaar wist te ontduiken en ten eerden de vlugt nam, kreeg van dit alles naauwkeurjg berigt. Hij werd er niet weinig door aangedaan, en onthield zig voor ditmaal, om er een Satijre op te maaken. Een edele ziel bemint zelf haare ergfte Vijanden. Het zedenlijk verval der Stad, zo als hij de dwaaze voorbaarigheid van derzelver BeHuurders noemde, bejammerde hij in zijn hart. Hij bedagt er derhaiven eën middel op, om, onder de hand, den Raad te doen beduiden, dat het best ware deeze zaak uit de waereld te helpen, vermits het  VEERTIENDE B O E K. S37 het toch al te faamen Vreemdelingen waren, die men met eere verzenden moest... Men moet, zeidehij, deezen drek niet verder roeren, om dat het zeer gemaklijk gebeuren kon, dat dezelve alsdan rlerk en wijd Hinken zou; dewijl dezulken doorgaands gewoon waren zig het felst te wreeken, die men voor Zotten fchold enz. Hij Helde dit alles in een fierlijken ftijl in een brief, en zond het, zonder dat iemand wist van waar het kwam, en zonder naamtekening, naar den weledelen Raad. Omdat deeze raadgeeving, die, inde tegenwoordige omflandigheeden, waarlijk de beste was, niet in den duisteren Stadhuisflijl was opgefteld, was er geweldig veel over te doen. Laaten wij ons een oogenblik bij het character van de Raadsheeren bepaalen. Sta me bij, o Godinne der waarheid! Schoon ik een Digter ben, ben ik daarom evenwel geen Vleier! Ik zing de gebreken der Hooge Magten niet, om de- zelven befpotlijk te maaken! Neen! maar  Ó38 PETER PAARS. maar om Hunweledelens, zo 't mooglijk zij, te verbeteren. Jens was de eerfte en voornaamfte. Hij was de voorzigtigheid en ftilzwijgenheid zelf: doorgaands zat hij in den Raad te flaapen; dit deed hij evenwel niet uit vadzigheid, néén! het was flegts een uitwerkzel zijner al te groote voorzigtigheid. Ik wil, zei hij gemeenlijk: mij bewaaren, dat ik geene valfche befchuldigingen of onrechtvaardige raadflagen hoore. Slaapende ben ik ook onvatbaar voor alle aanzoeken tot omkooping en rechtsverdraaijing. Nooit zal er ook eene onbillijke uitfpraak over mijne lippen komen , enz. Men moet bekennen, dat er weinigen zijn, die zijn voorbeeld volgen, ttiettegenftaande het hartlijk, ten welweezen der Volken, te wenfchen ware, dat de meeste hunner Raadsheeren in den diepften flaap mogten vallen! Klubs had een groote, dikke, breede buik, een grove ftem, en bij gevolg zeer veel gezag. Hij kon een geheel uur agter elkander fpreeken, zonder dat zijn vee-  VEERTIENDE BOEK. 239 erfland werkzaam behoefde te zijn. Niemand dorst het waagen hem te wederleggen; want hier toe werd ten minflen den leeftijd van Methuzalem veré'ischt. Lars Gos bezat een buitengewoone barsheid. Hij was de Naarvolger van Jupiter en donderde en blikfemde, eveit als of het een ambagt ware. Hij overblufte allen, die hem dorflen wederleggen, en die hem gelijk gaven waren altoos ftrafbaar. Endens was een goede ilokkert. Wanneer men om zijn ftem vroeg, trok hij altoos een fcheeven bek en voegde zig, onderdaaniglijk, bij de meerderheid. Was er over een zaak van belang te beflisfchen, Joost Endens vroeg zijne bedgenoote raad. Zij fchreef haare gedagte» op een briefje: dit lag hij in zijn hoed„ en als het zijn beurt was, om te advifeeren, las hij het woordrijk den Raad voor* die, uit infchiklijkheid voor de Dames, al zeer dikvvils zijn voordel aannam, toejuichte, en, — eindlijk verwierp. Lars Scheel, die,uit hoofde zijner verdraai»  24O PETER PAARS. draaide oogen , alle zaaken dubbel en verkeerd befchouwde, volgde, zo dikwilshij advifeerde, het leugenagtig berigt zijner zintuigen, en de ingeevingen van zijn bekrompen hart op, doch, als het op een Hemmen ging, zei hij altoos : volgens het prajadvis van den Voorzitter.- Harpax verftond niets; fprak weinig, en het geen hij fprak was onverftaanbaar; hij juichte alles toe, zowel voor als tegen. Als de een den Misdaadiger geesfelen, een ander hem hangen, en een derde hem radbraaken wilde, dan was hij er voor, om alle drie deeze ftraffen teffens te executeeren, enkel en alleen, om aan zijne in gevoelens verfchillende Mederaaden genoegen te geeven. Deeze Man was de handelbaarheid zelf, behalven wanneer er verfchillen ontfton, den, om dat hij dan de beiden Partijen, voorftond, hoe verre ze ook uit elkander liepen. Spandonk was tot een Godgeleerde opgelegd; maar uit hoofde zijner ligtmisferij, |iad men een Rechtsgeleerden vaa  VEERTIENDE BOEK. Z^l van hem gemaakt, en een plaats in de Raadzaal bezorgd. Hij was de ijverigfte voorfpraak der Hoeren. Hij was in.alle andere zaaken den Raad volmaakt te wille ; doch als er een Meisje van vermaak voor de Vierfchaar verfcheen, dan vatte hij er, met al het vuur zijner welfpreekenheid , het pleit voor op, en vermits hij zo verbaazende infchiklijk was ten opzigte van alle andere Staatszaaken, gaf men hem in dergelijke gevallen meestal zijn zin. De eene vriendfchap was de andere waardig, Hij had ook den vrijen toegang tot de zo heimlijke als openbaare Hoerhuizen, zonder dat hij geïntroduceerd behoefde te worden. Kempliaan was een vroom Man. Hij wilde alles volgens de Mofaïfche wetten beflischt hebben. Vooral flond hij er op, dat men de ftraf van fteenigen weder zou invoeren. Zekerlijk heeft hij er zijne wijze redenen voor gehad; maar in ftilte vertelde men elkander, dat hij zo zeer op de fleeniging gefield ware, om dat hij een Koopman in keien of ftraatfteenen was. //. Deel. Q Ko°s-  243 PETER PAARS. Koosje was een kind, altijd grinnikende en 's morgens zijn Moeder om een boterham met firoop dwingende. Zedert drie honderd jaaren, hadden zijne Voorvaders op het kusfen gezeeten, menachtede het daarom billijk, dat hij er ook op zat. Een oud Burgemeester bezogt hem eens, toen hij gevaarlijk ziek was. Koosje wilde geen medicijnen inneemen. De Burgemeester beloofde hem, zo hij ze naarftig innam, dat hij dan Raad zou worden! Koosje deed het, en men maakte hem Raad. Wanneer wij den Leezer zeggen, dat deeze gecharacterifeerde Raaden de deugdzaamften, de verltandigften, de bekwaamften "eii de fatzoenlijkften van allen waren, dat zal hij ons niet kwalijk neemen, dat wij de verdere nietsbcduidende Weezens of Raaden, voorbij gaan. Onder deeze luiden nu ontftond de groote vraag, of men de allerbillijkfte zaak van de Waereld wel behoorde toeteftaan, ingevalle zij niet in de overeeuwde Stadhuistermen werd voorgedraagen ? Men  VEERTIENDE BOEK. lJf$ Men moest geen nieuwigheeden invoeren, zei er een, om dat die altoos geyaarlijk waren. Zo men. al verandering in dit geval wilde dulden, zei Kempliaan, dan moest men een Mofaïfchen flijl verkiezen,.enz. Deeze twist zou eeuwig geduurd hebben, zo niet de Stads fatijrikus, van alles onderrigt, een anderen brief in de zo zeer gewenschte termen had opgefleld, in het wezen der zaak het zelve behelzende, en aan den Raad had afgezonden. Het gevolg was het allergunftigfte raadsbefluit voor Peter Paars cum fius, dat men verlangen kon. Het beftohd hierin: L De Generaal, Peter Paars, beneffens alle zijne Medgezellen, zöuden op vrije voeten gefield worden. II. Hem zou de onbepaaldfte vrijheid worden gelaaten, om, over Gods aardbodem, te reizen werwaards hij wilde. III. Men zou hem niet alleen ten uitterflen vriendlijk behandelen, maar hem ook, met alle behoorlijke eere, der be- O 2 lee-  244 PËtÉR PAARS. leedigde onfchuld waardig, uitgeleide doen. IV. Om dit in behoorlijke order te doen, zou men geene kosten fpaaren, en vermits het daartoe benoodigde geld niet in de kas gevonden werd, zou men een belasting op de aardappelen en het brood leggen, om dat dit zaaken zijn, die algemeen gebruikt worden, en het ten hoogften billijk en betaamlijk is dat de fouten van den Raad, door het algemeen gerepareerd worden. V. In de Stads - notulen zal men roijeerén het befluit, waarbij Paars en de zijnen voor Zotten verklaard worden, en er voor in de plaats ftellen, het pragtige en kostbaare uitgeleide der Vreemdelingen, ten einde de Nazaaten zien moge, hoe rechtvaardig de Raad gehandeld hebbe. De beftemde dag tot het uitgeleide verfcheen. Men bragt Paars, Ruus en de verdere Heeren op de groote markt. De Corporaal Mesch paradeerde aldaar met zijn Cavallerie, uit vijf, en zijn Infanterie uit drie mannen belïaande. Om de  VEERTIENDE BOEK. »4f de Vreemdelingen alle mooglijke eere aan te doen en het uitterfte genoegen te geeven, liet hij zijne troepen extraordinaire manoeuvres verrigten en afvuuren. Paars verwonderde zig inzonderheid over de vaardigheid waarmede de Jutfche - militairen batoillon quarée maakte. De Grenadiers kweeten zig uitmuntend van hun pligt, vooral bij het inneemen van den bedekten weg en de brug. Oud en jong, rijk en arm was nu op de been gekomen. De klokken luiden. Het gefchut van de wallen werd gelost. De tamboers floegen. De trompetters bliezen. De muzikanten (peelden. Het volk juichte. De Stads - vaandrig trad in den ftoet vooruit. Hij zwaaide met het vaandel, even gelijk de jongens met een aangefteeken voetzoeker: hij falueerde de Burgemeesters, de boomen, de Raaden, de koeijen, de Scheepens, de de varkens, met een woord, hij falueerde de ganfche fchepping om zig heen. Achter hem volgde Izak Mesdarmes de Tamboer: de vaardigde trommelflaQ 3 Ser>  946 PETER PAARS. ger, die een paar honderd uuren in *t rond gevonden werd. Toen kwam Van Laan de Trompetter ; een gedugt Blaazer, die al de bekende wijsjes en airtjes zo kunstig wist optedeunen, dat, noch de ftraatjongens, noch de tabakftripfters dezelven voor hunne eigen herkennen konden. Hij was de verwondering van geheel Jutland, en vermits de poëzij en muziek doorgaands in Compagnie zijn, was hij ook een Digter. Hij was in deeze edele kunst zo verre gevorderd, dat hij de verwonderlijke uitvinding had, om het rijm voor alle menfchen zo gemaklijk te maaken als het proza fchrijven. — Vermits het thans geen geheim meer is, willen wij het onze Leezers wel zeggen. Hij maakte naamlijk regels, elk van. vijf en tagtig lettergreepen lengte. Dus had hij, om de vijf en tagtig lettergreepen, maar twee rijmwoorden noodig; iets dat zo gemaklijk was, dat elk een ze vinden kon. Hierop volgde de Generaal Peter Paars, met een ftaatigen Hap. Hem en zijn Se- ere-  VEERTIENDE BOEK. 24? cretaris werden elk een foort van hemel boven 't hoofd gedraagen. De Draagers waren deftig in de plunje, en moesten alle Poorters van de Stad weezen. Koster Lars was Ceremoniemeester, en liep, even gelijk een Adjudant bjj een Regiment, nu voor en dan agter, om te zien of alles wel in order bleef. Agter de Helden van ons ftuk volgde het Scheepsvolk, twee aan twee, en beurtlings tusfchen hen in, een Burgemeester, Scheepen, Raad, enz. Ter zijden van deezen fleep vervoegden zig de Cavallerij en Infanterij, om den aandrang te beletten van omtrent vijf en twintig jongens, die van alle kanten toefchooten. In deezer voegen trok de ftaatfie de poort uit. Alles ging in de uitterfte order en deftigheid voort, eene zaak flegts gaf groote ergernis aan Paars. "Het geval was dusdaanig. Men weet, dat bij het Volk de neering is, en dat men, bij groote Volksvergaderingen, altoos Koopluiden m allerlei fnoeperijtjes vind. Dit was bij Q 4  24S PETER PAARS. deezen ftaatlijken Optogt insgelijks het geval. Onder de menigte van koopwaaïen, waren er ook gebakken fcholletjes. Ruus was een dol Liefhebber van deeze kost. Hij, onder de ftaatfiehemel gaande, en allerwegen door het volk toegejuicht wordende, kon echter zijn inrtinct niet verzaaken. Hij riep het gebakken fcholwijf tot zig, en kogt eenige haarer vischjes, die hij, in triumf geleid wordende, al gaande weg afkloof, en de graaten de jongens naar den kop wi erp (*). — Paars keek nu en dan, met een paar groote beftraffende oogen, naar zijn Secretaris om, als wilde hij zeggen: foei fchaamt gij u niet? Maar Ruus verHond dit geheel anders , en verbeelde zig dat (*) Dit is het caracter der zodanigen, die fchielijk van een laagen ftaat tot een hoogen opklimmen, en, om 20 te fpreeken, in een oogenblik van een knegt een Heer worden. Dus verhaald men van een Lijf knegt, die, door een onverwagt geluk, een Heer wordende, en voor de eerftemaal met zijn eigen koets zullende uitrijden j uit eene ingewortelde gewoonte, in ftede van er in te gaan zitten 3 er agter op fprong.  VEERTIENDE BOEK. 249 'dat zijn Meester er insgelijks trek toe had; waarom hij dan ook fchielijk zijne heerlijkheid verliet en aan Paars eenige ftaartjes prefenteerde,die hem echter kort en zaaklijk zijn waare meening beduide, waarop ;Ruus zijn hemel betrok, de gebakken fcholletjes in zijn zak flak, er nu en dan, in 't heimlijk, een ftukje afknijpende en het in zijn mond fteekende. Aldus werd Peter Paars met zijn Volk als in heerlijke zegepraal ter Stad uitgeleid. Gij nedergebogenen! gij verdrukten! gij vertrapten en verfukkelden! komt hier en aanfchouwt mijnen Held! Leert van hem, om u niet door het ongeluk geheel in de goot te laaten fmijten! om u grootmoedig boven de wederwaardigheden van dit leven te verheffen, en om, wanneer de onweersbuijen van rampen en onheilen boven uw hoofd faamtrekken, den kop moedig in de wind te fteken, en met Jan Bart, (toen hij zig te midden onder de overmagt zijner vijanden bevond,) onver, fchrokken te zeggen : Mannen, hier zijn Q5 WÜ!  G50 PETER PAARS, wij! die nu de blankfte billen heeft zal boven leggen! Waar zijn de Helden der aloudheid, die tegen onzen grootmoedigen Paars kunnen opweegen ? Heeft Griekenland en Romen immer zulke koppen in de waereld kunnen ftooten, als de Moeder van Peter Paars? — Men zwijge van Ulijsfes, Eneas en al zulk tuig! Dit zijn de herfchenfchimmen der Digters! Dit zijn Weezens, waarvan de eeuw, die hen gebooren zag worden, naauwlijks meer gekend .heeft, dan hunne naamen, doch die men naderhand heeft gelieven optehemelen en er Helden van te maaken, die er nooit geweest zijn, of nimmer zijn kunnen, en die dus even nuttig, even leerzaam voor de zwakke ftervelingen zijn als de Vertellingen van Moeder de Gans! Nog kan men hier uit leeren hoe wisfelvallig niet alleen het geluk, maar ook het ongeluk is. — Heden word men uit de hoogte nedergeflingerd in een afgrond van jammeren, waar men geen grond befchouwt! maar vertoeft tot morgen ! een on-  VEERTIENDE BOEK. 151 ©nverwagt geval, een geluk, door geen menschlijk vernuft te berekenen, door het doordringendfte verftand niet vooruit te zien, valt u te beurt, en gij zijt boven jan! _ Zo dagt de Kuipersbaas, die uit ging om hout te kappen, en bij ongeluk in een diepen put viel, zijn leven aldaar te zullen eindigen, toen er een Draak uit dien afgrond vloog, welks ftaart hij aangreep, waardoor hij weder in de Maatfchappij der menfchen gevoerd werd! Dit niet flegts; maar nog oneindig gelukkiger werd hij, daar zijn Vrouw, vooronderftellende dat hij dood was, fchielijk een ander Man getrouwd had, waardoor hij van de grootfte der tijdelijke ellenden ontflagen was. (*) 0! Gij Ouders en Voogden! en gij allen, die eenig opzigt over de jeugd hebt! ziet vooral toe, dat uwe dierbaarfte Panden , uwe aangetrouwde kweekelingen toch geene dier verdoemlijke boeken in handen neemen, waarin zij menfchen vinden (O Men zie Kircherus, Onderaardfche Waereld.  aSü PETER PAARS. den als de raazende Roeland, als Orondates en Statira, als Amadis, als Malegijs, de Ridder met de Zwaanen, de openhartige Jufvrouw en dergelijken. Zij verkrijgen er een maaling door, waardoor zij geheel onbruikbaar worden voor de Maatfchappij. Vooral draag zorg, dat zij dat Legio van fentimenteele Schrijvers niet leezen; want deeze doen niet anders dan mangraage meisjes, en meisjesgekke jongens ten allerfterkften aantevuuren, op een wijs, die gij door catechifeeren, noch redeneeren, immer in ftaat zijt tegen te gaan! Uit deeze betoverende boeken leeren zij eene liefde, die door tegenfpoeden en beftraffingen groeit en bloeit, en die zij dan eerst rekenen op hunnen hoogden trap te weezen, wanneer gij er het meest als een baarlijken Duivel tegen uitvaart, en als er niet flegts de geheele Familie, maar ook Dominé's en Catechifeermeesters aan te pas komen. — Uwe vermaanirgen en beftraffingen zouden , in dit geval, niets afdoen! maar wilt gij hen dit gat vernagelen, ontneemt hen dan, voor elk  VEERTIENDE BOEK. 153 éfö boek van dit fnort, dat zij verkiezen een (luk van hun opfchik. - Een meisje m een mooi lintje boven Pamehi, en een jongen een paar gespen boven den Eno-elfchen Philofooph ftelleflïj Gij moet hen echter niet tegengaan m de hoogstnoodzaaklijke lust tot leezen! Neen! verftandige Ouders en Voogden! dit zou niet anders zijn, dan tot een andec niet minder fchadelijk uitterfte te verval- leni Geeft hen, in flede van al dat verderflijk goedje, waarmede de Schrijvers en Boekverkoopers u het geld, op eene diefagtige wijs, uit de. zak fteelen, 1JET LEVEN VAN PETER. PAARS m Ivmden! Dan kunt gij volkomen gerust zijn, dat uwe Kinders en Kweekelingen, wat goeds en wat nuttigs leezen! (*) Dus verdreeven, ten opzigten van onzen n indien de Ouders en Voogden, zo als wij billijk verwaten, hiertoe befluiten, dan zullen wij, (in de nedJuitfehe jifc) P — uPaaks verkorten -e„ .dijk men met de Vaderlaulfche Historie van WAGEN a a R gedaan heeft, met vragen en antwoorden.  £54 PETER PAARS. VEERTIENDE BOEK. zen Held, alle donkere wolken, die zijn ongeluk en val fcheenen aantekondigen. Toen men dagt, dat hij op het punt ware, om voor eeuwig in de donkere vergetelheid van een afzigtlijk Dolhuis weg te zinken, toen ging de zon zijner vertroosting , zijner heerlijkheid en zijns geluks, aan den gezigteinder op. — o! Hoe gelukkig zijn zij, die in den ramp den moed niet verliezen — die hun noodlot met een ftaale kloekmoedigheid verduuren — die altoos, wat hen ook wedervaaren mag, hunne bedaardheid en hun redeneervermogen behouden — die, even gelijk een vastgewortelde Eik, in alle winden en weders pal ftaan ! Dit deed onze Peter Paars, gelijk wij bij de ftukken getoond hebben. Dit was het gevolg zijner leeslust, die niet flegts de vreemde Helden van Romen en Griekenland, maar bijzonderlijk die van zijn eigen Vaderland geleezen en herleezen, en, op hun voetfpoor, zig in een Held hervormd had. VIJF-  255 VIJFTIENDE BOEK. Ondertusfchen kon de Nijd haaren aart niet verzaakcn. Zij was op nieuwe boosheid bedagt, en beraamde de middelen, om een nieuw verraad te fmeeden. Zij verfcheen den Corporaal Urk in den droom. Hoe, zei zij tegen hem: gij geeft dan voedzel aan de fpotternij en lasterzugt des Volks? Gij laat dan de beste gelegenheid, tot verkrijging van waaren heldenroem, ontfnappen, en uit den neus booren? Corporaal Urk! waar zijt gij? Vergeet gij u zelve zo geheel en al, en zijt gij dan niet meer uwe oude verpligting indagtig? Helaas! gij zijt dan die groote, die vermaarde Werver niet meer, waarop alle Wervers en Zielverkoopers, als op hunne Godheid, gewoon waren roem te draagen — die geens gelijk in geheel Jutland  Ö5Ö PETER. PAARS» land vond? Gij hebt dan alle uwe werverskunsjes afgeleerd? Wat zal uw Kapitein van u zeggen? Ach! zal hij moeten uitroepen: daar gaat die druiloor, die lafbek, die weleer zulk een groot Corporaal was! Hoe zal het Nagellagt met verachting op hem nederzien ! Hij kon recruuten krijgen! zal men uitroepen: en hij liet ze loopen! Is dit de weg om Officier te worden? Nooit zult gij al zittende tot dien luisterrijken rang geraaken! — Heraus Corporaal! — Vlieg heen op den weg der glorie! Paars is omtrent twee mijlen van de Stad: onderhaal hem en maak er een Soldaat van! Corporaal Urk fprong ten bedde uit, niet een hart dat door fpijt van een gereeten werd. Hij llampvoete en fchuimbekte, brulde en tierde, even gelijk een vuurige Hengst, die men den Haart afkapt, en de wond meteen gloeijend ijzer toefchroeit! of als een Beer, die men zijne jongen ontneemt! of als een Ezel, die in geen drie dagen gegeeten heeft, en die men gemuilband op een grazige weide laat  VIJFTIENDE BOEK. 25£ laat loopen! of als Tantalus, die temidden in den overvloed, aan alles gebrek had! Eveneens was ook Corporaal Urk in zijn woede. — Ik zweer bij kris en bij kras ! riep hij: dat ik den misilag herftellen, en dat Paars mijn Soldaat weezen zal! Fluks begaf hij zig, wel voorzien en veidagt, op weg. Hij was, om met een kort woord iets van 's Mans bekwaamheden te zeggen, de oolijkfte Werver, die ooit onder de zon regimenten voltallig ma; kte. Hij ontzag den verren weg, maar anders zou hij voorzeker den Paus van Romen zelf tot een Soldaat hebben weeten te maaken. Eens lag hij een ftudent jammerlijk in de luuren. Deeze knaap zogt naar een Waarzegger. Hij gaf er zig voort voor tüt, en verzekerde den jongeling, dat hij eerlang tot een grooten ftaat zou geraaken: dat hij niet minder dan Generaal zou worden, en dat er ten bewijze dat hij de, waarheid fprak, binnen twee dagen, een deftig Heer, in 't rood gekleed en met //. Deel. R *»  • $58 P E T Ê R PAARS» een goude galon op den hoed hij herS ^ou komen, om kennis met hem te maaken. Dit gebeurde ook. Corporaal Urk verfcheen in zulk een gewaad bij den ftudent, die hem niet kende. Zij geraakten aan 't drinken en praaten. Urk verhief den Soldaatenftand ten hemel, en betoogde, dat tegenwoordig de vreemde Moffen, waar van niemand weet wie zij tot Vader of Moeder hebben , niet meer met de beste en vetfte plaatfen ftrijken gingen ; maar dat de Burgerkinderen tot Licutenants, Capiteins enz. verheven Werden. De ftudent, telkens drinkende, en alles geloovende, reikhalsde nu om Soldaat te zijn; want hier mede moest hij beginnen, wilde hij, volgens de voorzegging van den Waarzegger, Generaal worden. Corporaal Urk, hem op de gewenschte hoogte hebbende, wees hem den weg tot den fnaphaan. De ftudent werd Soldaat; dankte den Hemel voor zijne onverdiende goedheid, en bleef twintig jaaren lang Soldaat, zonder ooit gelegenheid te hebben om Corporaal te worden. Te-  V ïj'P TIENDE BOEK. Ö59 " Tegen 'den avond eerst bereikte Corporaal Urk liet verblijf van onze Helden (*). De gewoone vraage n van Reinigers kwamen ter baan. Paars vroeg hem: waar van daan? en wie? Het antwoord was van die plaats, en een Student, [alias Proponent in Jutland.] Paars, uit een zonderlinge hoogachting voor de wel eerwaarde Geestlijkheid, bood hem drinken aan. De gewaande Student haalde een menigte papieren voor den dag. Kijk! zei hij: is het geen confcentiewerk, daar heb ik hier op, het Dorp gepreekt, om dat de Pastoor van huis was, en er een predikatie gedaan, die, of de drommel (*) Uit eenigen mij in handen gevallen zijnde oude handfehriften, kan ik de gaaping aanvullen, welken alhier plaats heeft. Niet verre van de Stad hadden Paars en Ruus affcheid van het overige fchecpsvolk ge-' nomen, en zig op reis naar Aarhuus begeeven. Tegen den avond kwamen zij in een goede Herberg, waar zij voornaamen, om zig op hun gemak uitterusten, ten dnde,'den volgenden morgen, de reis te vlijtiger te kanMa voortzetten. Het was in deeze Hérberg, dat hen het geval bejegende, 't welk vervolgens verhaald word. R 2  ,&ÓO PÉTER PAAR 5.' mei haal me, van klink was, en nu, m» ik mijn ziel uitgewerkt heb, nu word ik met een enkelen daalder betaald! Wat vervloekter loon is dat, voor zulk een arbeid! Een Goochelaar en Hoerenwaard kan in een paar uuren veel meer verdienen ! Paars en Ruus gevoelden de kragt deezer Corporaalfche aanmerking, die zij echter voor extra godgeleerd aannaamen, en beklaagden den kwalijk betaalden Pre« dïker van harten en van zielen. Maar, jandome! ['ging Urk voort, die, door veelvuldig infchenken en uitdrinken, begon te vergeeten, dat hij de rol van Geestlijke fpeelde :) nooit of in eeuwigheid zal ik hier weer een bek op den kanzei open doen! En bij die en geenen! vervolgde de Corporaal, terwijl hij de daalder op tafel wierp: deeze daalder moet naar de maan en de klippen. Hospes! tap van het beste bier dat gij hebt. HOSPES. Zo als 't ü gelieft, mijn Heer! PAARS  VIJFTIENDE BOEK. a6t PAARS. Men behoorde de Geestlijken meeriri V/aarde te houden. RUUS. Ja! bij mijn ziel! dat behoorde men ook. Hospes! nog een kanne¬ tje! — Kijk! ze zijn evenwel onze zielverzorgers ! CORPORAAL. En, mijn Heeren! mijn predikaatfie is, blikfteen en weerflag! geen vod! er fteekt pit en merg in! 't Is geen oudbakken verleegen goedje! — Hospes! voor mij nog twee kannetjes! - Andere Propenenten preeken uit oude Schrijvers ! — maar, zie, daar is mijn preek! — voor dit en dat, hij mag van onderen tot boven bezien worden! paars, de papieren inziende. Dat mag hij waaragtig! 't is een overheerlijk ftukje ! Hospes! geef mij ook nog een kannetje! 't Is immers zonde, dat men er geen meer werk van maakt. ft 3 RUUSj  261 f E T E R PAARS. ruus) in zijn kan ziende Dat is het ook, maar de waereld bederft hoe langer hoe meer. Hospes! hospes. Wat gelieft u, mijn Heer? Ruus, htm de kan geevende. De ziel is er uit. hospes. Daar weet ik raad voor! corporaal. Ja! beter geloof ik, dan dat de ziel uit u was. hospes, met de kannetjes. Ziet daar, mijn Heeren ! corporaal, geld geevende. Ik betaal voor de Heeren ook. paars. Hoe? Neen! c0rp0ri3al. Spreek er geen woord tegen! de daal-. der moet op en dan hang ik den mantel op de kapftok,en word zoldaat! — Ja! kijk! duizendmaalen heb ik mijn Voogd vervloekt, die mij het Domineën heeft laaten leeren; (- Schenkt in! Heeren  v i] f t i b n d e boek. a6g ren! fchenkt in !—) want nooit heb ik er zin in gehad, a vous, Heeren! drinkende, Een krijgsman heeft overal de kost — is overal in ecre en aanzien! Maar de ftu- denten! hemel! welk een veragtlijk gefpuis is dat, in de oogen der waereld? infchcnkcnde. Ik heb gcleegenheid gehad, om den foldaatenfl-and van nabij te bezien, maar . drinkende. A vous Heeren! maar dat is nog eerst regt een heerlijk lecven. fchenkende. Laaten wij eens ter eere van de Militairen drinken. ruus en paars. , De Militairen! corporaae. Dat is een ftand, daar niet alleen groote voordeden bij te behaalen zijn, fchenkende. Maar daar men ook door in eere komt! Een Militair voert overal het hoogde woord. , . R 4 inn'  20*4 PETER PAARS. drinkende. Mijn Heeren! uwe inclinatie! ——i Alcius voort redeneerende, en vooral, aldus voortdrinkende , geraakte Paars in een toef-tand, dat het hem onmooglijb viel, om den Corporaal, zelf in de geringfte zaak, tegen te fpreeken. corporaal, tfgcn paars. Wilt gij mij nu wel een vriendfchapdoen ? paars, dronken. ' Met lijf en ziel, Domine ! corporaal Onderteken dan dit briefje. Hij geeft Paars een briefje, V welk, op het onder/le gedeelte na, dubbel met eiwit geplakt U\ in, diervoegen, dat als men het bovenp?e, ^g^ijk zu^s Se' maklijk gefchieden kan,~) er aftrekt, de naamtekening ft aan blijft, ter bekragtiging van het geen, op het onderfie briefje gefchreeven is, doch ,t welk de Ondertekenaar, door den drank be' dwelmd, niet heeft kunnen leezen of bemerken. PAARS  VIJFTIENDE BOEK. £65 paars. Dit briefje? — Hoe? — Waarom? corporaal. Gij moet niet bang zijn, mijn Heer! lees eer gij tekent! paars, kezende. „ Ik Ondergetekende bekenne, dat de Proponent Van Beek, trouw en eerlijk, de daalder verzoopen heeft, welke hij met een nademiddags- predikatie verdiende." Par bleu, mijn Heer! welk een koddige atteftatie! corp oraal. Dat is het ook. tnfchenkende. Maar, mijn lieve Vriend! gij wilt mij immers dat vermaak wel doen, —a vous» Heeren! drinkende. Om het te tekenen. Bij mijn ziel! ik heb er gewigtige redenen voor. paars. o! zeer gaarne, mijn Heerl Hospes! — 1 R £ hos-  fi(56* PETER PAARS. HOSPES. Wat is er van uw dienst, mijn Heeren? PAARS. Pen en int. De Hospes bragt pen en int. Paars tekende het briefje. De Corporaal begon op rieuw te fchenken; Paars en Ruus begonnen op nieuw te drinken, en befpaarden ons daar door de moeite, om verder iets heldhaftigs te befchrijven, vermits zij eindlijk geheel buiten ftaat geraakten en naar bed gingen. Den volgenden morgen wilde Paars vertrekken: doch de Corporaal hield hem tegen. Mijn Heer! zei hij tegen hem; gij zijt mijn Soldaat! Paars keek vreemd op. De Corporaal vertoonde hem het briefje, waarvan hij: het bovenfte met eiwit opgeplakte had afgetrokken,'t geen Paars daags te vooren ondertekend had, en in welker plaats hij nu duidlijk las: „ Ik Ondergetekende bekenne, vrijwillig en ongedwongen, mij verbjnden te hebben, om als Soldaat te dienen, onder het  VIJFTIENDE BOEK. 267 het Regiment van Kaptein Zondcrlever, den tijd van dertig eerstkomende jaaren." PET.E;ft, PAAR.?. Onze Held ftond, als ware hij van den donder geflagen Hij las en herlas, en de; ondertekening was en bleef zijn eigen hand. Ik kan u niet tegenfpreeken, zei hij tegen den Corporaal. Ik begrijp het wel niet; maar evenwel ik zie dat ik mij verbonden heb, en een eerlijk man houd zijn woord. Hoor, mijn Vriend! vervolgde hij tegen Ruus: weet ge, wat ge doet, ga naar Doortje, al was het met de postwagen, op mijn kosten, en zeg haar, dat ik nu niet komen kan, want dat ik Soldaat ben geworden. Ruus begon te weenen , als een kind. Gij zijt fchelmagtig bedroogen! riep hij; Hij gaf zig voor een Proponent uit, en een Proponent maakt wel preeken, maar geen Soldaaten. Urk gevoelde de juistheid deezer aanmerking. Laaten wij, ging Ruus al fnikkende voort, deezen Bedrieger aanklaagen! wij ■zullen wel recht krijgen. De Schoenmaa- ker  268 PETER PAARS. ker moet zig immers bij zijn leest, en een Domine' zig bij den preekftoel houden! Dit zijn oude Jutlandfche waarheden , die men hier handhaaven zal. Gij vergist u, riep de Corporaal: Ik ben geen Schoenmaaker noch Dominé, en der halven heb ik met geen leesten ofpreekftoelen noodig. Maar, om u uit den droom te helpen, zal ik u zeggen wie ik ben ! — Als 't u gelieft, mijn Heer! zei Paars. Ik ben Corporaal Urk! de beroemdfte Werver die zijn Majesteit immer in zijn dienst gehad heeft! En, voegde hij er bij, terwijl hij Paars met een forfche vuist in de borst greep: Gij zijt mijn Soldaat! Dat ben ik ook! dat ben ik ook! riep onze Held, die te beeven ftond als een jufvrouwshondje ,dat uit de waschtobbe komt. Ga heen! zei hij vervolgens tegen Ruus: Ga in Gods naam heen ! Recht is recht, al zouden wij elkander dan ook in riemen fnijden! Ik heb mij verbonden, en ben, ben Soldaat. Zulk een grootmoedig en bovenmenschlijk gedrag, zulk een meer dan helden han-  * IJ f T I E N D E BOEK. 269 handelwijs veritrekt onze Held tot ontfterrlijke glorie! eeuwig zal men er zijner door gedenken! Hij kon immers met recht zig der gedugtfte wraak overgee. ven! Hij kon zijnen Bedrieger, deezen eerloozen Urk den Werver, in het grootfte gevaar brengen! Wie, behalven een Paars, zou zulks niet gedaan hebben? Waar zijn, o Griekenland! waar zijn, o Romen ! de wedergaden van mijnen Held? Gij beroemt u, op meer dan honderd! fnees Helden! maar brengt er voor 't licht, die deeden dat Paars doet! — Hier fteekt, ik weet zulks, de vergiftige laster den kop om hoog, en geeft voor, dat onvergelijklijke Paars alleen edelmoedig was, om dat hij voor de fchuddende vuist van den lterken Corporaal doodlijk benaauwd was, en dat zijne toegeeflijkheid, derhalven alleen uit lafhartigheid, en, niet uit een beginzel van deugd voortfproot. —Maar dit zijn vervloekte leugens, door den vuigen nijd uitgedagt, en waaraan niemand eenig geloof zal Haan, die deeza •nze Levensbefchrijving gelezen heeft. De  ■&ÏO PETER PAARS» De wervende Corporaal was hiermede nog niet voldaan. Hij poogde ook Ruus te beweegcn, om insgelijks dienst te neemen. Hij deed eene uitgebreide en vrij fierlijke redenvoering, over de voordee* len, die een Held zo wel in den vrede, als in den krijg behaalen kon (*). Hij fchilderde hem met de leevcndigfte kleuren de achting en het aanzien, waarin een Soldaat bij alle menfchen was. Al ftond, dus luidde zijn welfpreekend onderhoud onder anderen: een Soldaat in zijn hemd, dan is hij duizendwerven wel-* lekomer bij de jonge Jufvrouwen, dan een Koopman in zijn geborduurde reismantel. Ik ben geen Grootfpreeker, 'o neen! Kijk ! ik wil mij laaten han¬ gen, als ik de dogter van de Stadsvoogd niet tot mijn wijf kan krijgen! als ik haar flegts twee woorden van vrijerij wilde fpree- (+~) Qtiis numtrttre qutc.t Jclicis pramia, Gatte, Aft"-1 IHia? —- JUVENAI. IS. Sat. XVI. i. 2.  VÏJF TIENDE BOEK. 271 fpreeken, dan zou zij zich ten allerhoog, ften vereerd achten, ea ze zou mij, fchoon ik een arme duivel ben, die geen penning bezit, met handen en voeten naar zig toe trekken. Een Burger daarentegen, hij. mag zo rijk weezen als hij wil, moet toch voor den Militair wijken. Mijn Tambour, om maar eens klein Haaltje bij te brengen, — trommelde laast zo overheerlijk de taptoe, dat des Burgemeesters dogter afgrijslijken zin in hem kreeg. Het Meisje begreep te recht, dat er uit een Trommelflagcr zeer gemaklijk een Generaal kan worden! Ook wierp hij,, voor de grap, de trommelftokken, zo handig en verwonderlijk door elkander, dat, al ware zij ook een Konings kind geweest , zij echter trommelftokkig om haar hart moest geworden zijn. Zij gaf, door knipoogjes, wenkjes, lonkjes, en andere verliefde meisjesfpraak, genoeg te kennen, wat haar eigenlijk ontbrak! Maar-, denkt gij, dat mijn Tambour hier door in 't minst van zijn ftuk te brengen was? — 0 Neen, hij was een grootmoedig  37a PETER PAARS. dig Militair! hij trommelde de taptoe voort weg, en zag met verfmaading op het verliefde Burgemeesters dogtertje neder, die het als een groot geluk zou aangemerkt hebben, had zij flegts zijn trommelftok mogen aanraaken. Maar, kortom, het is mij onmooglijk, om u een juist denkbeeld van het geluk der Militairen te geeven. Den besten Burger durf ik er op uittarten. Een iegelijk ziet het mij van verre reeds aan, dat ik een dapper Soldaat ben. Kijk, zeggen ze; dat is Corporaal Urk! dat is een karei, die brein in zijn kop heeft! Ongelukkig hij, die zich deswegens zou willen be« klaagen Ik zou u nog veel meer van onze voorrechten kunnen zeggen, en onze krijgsheerlijkheeden u nog gantsch- lij. (*) — Et/i pulfetur, difimutct, neo Audeat excujfas Pratori oftendere desnes, Et nigram in facie tumidis liyoribus cfam, Atqt/e oculum, medico nil prominente relictum. JUVEN. Set. XVI. 9 li.  V IJ F TIENDE BOE K. 273 lijker ten toon kunnen fpreiden (*); maar niemand, dan die het ondervind, is hier •vatbaar voor. Niets van dit alles, zei Ruus: zal een Koopman u misgunnen: maar, bij mijn ziel! ik kan niet befluiten, om een armen duivel van een Soldaat te worden. Uwe voorrechten en krijgsheerlijkheeden zijn mij geen pijp tabak waardig. Het kan weezen , dat ik het mis heb, om dat ik een Koopman ben; maar de winst van duizend daalders is veel aanloklijker, dan al het geen gij dasr opnoemt. Een Koopman of een Soldaat! Zwijg! viel de Corporaal hem in de reden: alle menfchen zijn immers door ée'nen God gefchapen? Wij zijn immers allen aan elkander gelijk? Kijk, ik laat mij hangen als er een weezenlijk onderfcheid tusfchen beiden is! Het is de naam alleen, die u, ten onzen opzigten, een O Pramia nunc alia, atque alia emolumenia notinmf Sacramentorum. — JUVIN. ii. SS. 36. . II, Deel. S  &74 PETER PAARS. een ganseh verkeerd denkbeeld inboezemt* Wij ftaan op fchildwagt; maar wat doet gij, in een zekeren zin, anders in uw winkel? wij wagten op vijanden en gij op viienden en koopluiden! Wij plaagen de boeren, en gij knevelt de burgers! Wij roeren den trom en gij uwe tonnen cn vaten! Wij gebruiken papier tot kardoezen en gij tot péperhuisjes en zakjes! Wij laaten ons geen eene kans ontflippen, om den vijand afbreuk te doen, enj gij weet best, hoe veel afbreuk gij aan uwe ellen, maaten en ge wigten doet! Gij hebt de rekenkunst noodig, en wij insgelijks ; want wij marcheeren altoos volgens een, twee, drie! een, twee, drie! gij hebt wel grooter getallen noodig ; maar vermits wij dit een, twee, drie! menigvuldiger gebruiken dan gij, komt het op een uit. Maar, zei Ruus: ik wil heel gaarne gelooven, dat gij het grootfte gelijk van de waereld hebt: evenwel bedank ik bartlijk voor het armoedig keven van een Soldaat. — Hij is wel in eere en aanzien ,  V IJ F TIENDE t O E K. 375 2?en, dat weet de gehcele waereld, die ücats Soldaaten kent, maar hij vreet doorgaands als een bedelaar , en krijgt flaagen als een hond, die kunstjes leert. — Ik heb zo nu en dan de recruuten wel eens onderwijs in het exerceeren zien geeven, — en, zo als het mij nederig voorkomt, ging zulks, van de zijde der onderwijzende Officieren, juist niet extra menscblievende in zijn werk. Ho: ho! riep Corporaal Urk: dat alles gefchied alleen ten gevalle van die vervloekte domme Moffen, die men wel een llroobosch aan den'arm dient te binden, willen zij het onderfcheid tusfehen regts en links onthouden. — Maar zulke luiden als gij zijt, kunnen binnen een paar uuren de geheele exercitie leeren! Begrijp het zelf maar eens; een goede hond leert in een halven dag opzitten en fchildwagt houden. De exercitie is geen toverij. Gij zijt immers goede Christenen ? — Wel nu dan! zouden die voor het Vaderland niet over hebben, om den ihaphaan op fchouder te neemer? S2 *  '-Xf6 PETER P A A R S. Ik wil, antwoorde Ruus; hier niets tegen inbrengen! — Maar, bij hoog en bij laag, om honger te lijden, of om, als het eens een Feestdag is, roggenbrood te vreeten, en water toe te zuipen, kijk daar heb ik, voor den bliks, geen zin in. Ik ben een Komenijsman, en heb ik honger, dan heb ik den ruimen toebijt in de rozijnenton, in de vijgenmandjes en wat er verder voor lekkers in de winkel is> En, parbleu! behalven dit alles is er nog zo veel van de_n Soldatenftand te zeggen En kijk! mijn maag en mijn lenden zijn tegen dergelijke onheilen niet opgewasfchen. Gij rozijnen- en koekvreeters ! riep de Corporaal: gij bederft uw maag met al die lekkere beetjes! Een Soldaateningewand is de gezondheid zelf! Op zijn maag en rug kan alles affluiten! Gijlieden word immers Wijsgeeren, om al de on- (*) Tu fcalüe frueris mali, quod in aggere rodit Qjii Ugilur panna, fi? gul:* metuensque flagelli. _. Ditcit al lurjüto jeculum torqutü Captlla.  VIJFTIENDE I0n, 377 ongemakken van dit leven met een vrolijk gelaat, een vergenoegd hart, en een onbezweeken geduld te kunnen verduuren ? Hebt gij hiertoe geen jaaren werk? —— En zie eens! een Soldaat leert dit alles binnen weinig dagen! Het zij hij verftand hebbe of niet, die verheven Wijsgeerte word hem indiervoegen ingefcherpt, dat hij ze niet alleen fpoedig begrijpt; maar dat hij dezelve ook nooit vergeet! Welk een voorrecht! zei Paars. Gij weet ook, vervolgde de Corporaal: dat de beste Wijsgeer dikwijls de lastige zorg op den hals heeft, om te bevroeden» van waar hem voedzel en dekzel zal komen! Hoe veele groote zielen, hoe veele doorlugtige verftanden zugten en kwijnen er onder dit pak, zonder dat onze wijsgeerige eeu w het flegts eenmaal in "t hoofd krijgt, om, door een kleine gift, den Wijsgeer tegen honger en gebrek te beveiligen! — Maar de Soldaat, — die, bij mijn ziel! alleen een waar Pliilofooph kan heeten, voed, omtrent dit aardlche voedzel, geen bekommering ter waereld! S 3 Hij  278 PETER. PAARS* Hij krijgt van zijn Compagnie kost en. klederen en huisvesting! — en zo het al eens gebeuren mogt, dat dit voor een enkele keer, hem ontfchiet, of dat hij bluts is, en op doppen zit, dan verftaat hij de kunst, die hem alles bezorgt, wat ongemerkt, door zijne kromme vingers bereikt kan worden. (*) Hij, die weinig behoeft, zegt onze Veldprediker, heeft ook weinig zonden. Maar, gaf Ruus hierop ten antwoord: die kunst is drommels fraai, wanneer men er door aan de galg geraakt! Een Soldaat (teelt al te lomp! Wij Kooplieden zijn er veel fijner op ! CORPORAAL. Dat zijt gij ook! — Maar, hoe minder gevaar, hoe minder glorie! Op de galg af te fleelen, en evenwel onder de zon te blijven ademen, zie daar, de al- Daarom zingen de Deenfche Soldaatcn: Sal er den Püge, fom faacr en Soldat, TM, naar hun 'vil dde, faa flr'idler hal ma3. Soa frijdsüg!  V ij Ï tiend* b o E>rK. *79 alleen echte groothartigheid! — Maar ook in de kunst van bcfchaaren overtreft een blind Soldaat den fcherpzigtigften Koopman! c*) PAARS. Welk een geluk, Soldaat te weezen! CORPORAAL. ' Dit is nog niet alles, hoe grootsch,hoe roemrugtig is het, voor het Vaderland te' mogen ftrijden! RUUS. : Om er neus en ooren, armen en beeneit voor te verliezen! CORPORAAL. Dat zijn dan de gedenktekens der dapperheid! de bevestigingen van onzen roem ! ruus. En ondertusfchen kan ik alsdan mijn neus niet fnuiten; moet ik op ïwcc krukken fpringen, of met ééne hand om mijn brood gaan bedelen. C O R- Deswegens beroemde zig- ook Nïoklides ia het Schouwfpel: want ofi'choorf hij blind was, kon echter beter fteefcn, daa zij, die ba» g^agf hadden., s i» I S 4  aSo PETER PAARS. corporaal. Dat is eerlijk. RUUS. Maar vervloekt lastig en onaangenaam. • corporaal. Kijk, zegt de waereld, daar gaat de Man, die voor het Vaderlandje lief, zijn armen en beenen ten besten gaf! RUUS. Daar gaat hij! zegt zij, terwijl zij vergeet, om hem een duit of een oortje te geeven. corporaal. De roem alleen verzadigt het grootmoe» dige hart. ruus. Maar de maag bezwijkt er onder! corporaal. Bemint gij dan uw Vaderland niet? ruus. O Ja! van ganfcher harte! — maar ik bemin het even gelijk de Generaals, de Veldoverften en alle de Grooten van on«en tijd het beminnen.  V IJ'F T I E"N D E BOEK. fi8f c o r * oraal. i Dat is te zeggen? ruus. Om er op mijn gemak, en in vollen overvloed in te leven ! Om er al het goede in te genieten, dat er in te genieten is, en om de Soldaaten, en die verder het harnasch voor 't Vaderland willen aantrekken , er zig lam en kreupel en dood voor te laaten vegten en ichieten! corporaal, gramftoorig. Gij wilt dan geen Soldaat worden? ruus, heldhaftig. Neen! volftrekt niet. corporaal. Gij zijt het reeds! ruus, angflig. Hoe ? — ben ik — Sol — Soldaat ? en waarom ? corporaal. Om dat gij de knegt van uw Heer zijt, en om dat de wetten van 't Land zeggen, dat de knegt moet blijven, daar zijn Heer  28a PETER PAA R S. V ruus. Maar ik moet een boodfchap voor mijn Heer doen! corporaal. Wisfewasjes! en al was het zo, — het belang van bet Vaderland gaat immers boven alle eigenbelang? paars. Dat is waarheid. corporaal. Kortom, gij zijt Soldaat! ruus. Maar, ■— maar ik heb er mij niet toe verbonden. corporaal, met een forfche ftem. Gij zijt het, uit den aart der zaak zelf. Het is hier eveneens mede gelegen, als met iemand, die een huis koopt; zo iemand neemt immers de losfe goederen ook over? — Dat is volgens het Roomfche Recht. hospes. Dat is ook zo. ruus. Dan is dat een verwenscht Recht! — Hoe,  v ij f tiende boek. 283 Hoe, als Paars zig met lijf en ziel aart den Duivel overgaf, zou de arme Ruus dan ook de prooi van zijn helfche Majesteit worden? corporaal. Buiten allen twijffel! en voor zo veel mij nog van mijn rechtsgeleerde ftudie in 't geheugen is overgebleeven, dan ftaat zulks ook met ronde woorden in het Corpus Juris! paars. En daar is geen tegenfpreeken aan! hosp is, flil tegen den corporaal. „ Zie er met een verdrag af te komen; want deeze knaap is wijzer als zijn Heer, en, bij mijn arme ziel! gij zult het proces met kosten en al verliezen, als gij het doorzet." corporaal, ftil tegen hospes. „ Dat geloof ik ook." De Corporaal koos daarop de beste partij , en maakte een Capitulatie , voor Paars en Ruus beiden. De Hospes was Makelaar. Het accoord werd getroffen, en Paars , eenige kroonen voor losgeld be-  S84. PETER PAARS. V betaald hebbende, kon in vreede zijnen weg wandelen. In de handfchriften van Paars, heeft hij, bij dit geval, eigenhandig een kruisje gezet, zekerlijk, om daardoor aameduiden, dat dit onder de gewigtigfte gevallen van zijn leven behoorde. Maar het word hoog tijd, dat wij iets van Doortje zeggen! — Juist op hetzelve oogenblik, dat Paars geworven werd, zag zij verfcheiden onheilfpellende voortekens. Dus hoorde zij haar hond huilen, {*) en zag het beest met alle vier zijn pooten teffens fcharrelen. Omtrent een jaar geleeden, had bruintje, (het ellendig fchootbeestje van jufvrouw Masje,) ingelijks zo gedaan, en zie, kort daarop, ontving zij de verfchriklijkfte tijding uit Kallund-, burg. Nog viel er een pan van het dak. Jufvrouw Doortje trok twee bovenkous- fen (*5 Wanneer een hond met de pooten fcharrelt, dan houden ervaaren Waarzeggers, en het grootfte gros der goede gemeente, zulks voor een voorteken van een aanftaaud iterfgeval.  „~ v IJ P T I E Tï D E BOEK. 0.%$ fen, aan één been. Des nagts kon zij niet flaapen. Zij vond een naaide zonder kop. Zij fmeet een pot met erwten omverre. Zij ftortede zout op het tafellaken. (*) Een riem van haar fchoen brak met een grooten flag aan ftukken. Cf) zii hoorde een uil voor haar venfter zugten of fnurken. (.§) Zij had hevige pijn aan haar groo- (*) Onder de kwa?.de tekens is niets zo zeker dan het ftorten va:i zout op het tafellaken. Over het algemeen betekent zulKs, dat men dien zelfden avond nog flagen zal krijgen. (j-) Een fchoenriein breekende, werd zulks, bij de ouden, altoos voor een kwaad teken gehouden. In Menanders Schonwfpelen word hier mede gefchertst. Een oude Gierigaart, zijn fchoenriem breekende, werd door een ander daar mede getroost: dat iri dat geval alles natuurlijk in zijn werk ging, vermits de riemen zo oud waren, dat zij onmooglijk langer heel konden blijven. (§) Introit in icdes ater alieuus canis; Anguis per inpluvlum decidit de tegulis ; GM'ma cecinit; interdixit harioius ; JJaruspex yetuit ante brumam aliquid novi. Negotii incipere. Qua canis fa est jujlisjima? T E R E N T. Phorm. A£l. IV. Sc. 4. 25—-50.  Ï86 PETER PAARS. VIJFTIENDE BOEK. groote teen. Stoelen en kasfen kraakten en knakten. Doortje voorneeraens s om twee jonge duifjes in de pot te fteeken, greep mis, en de duifjes vloogcn weg. — Alle deeze tekens voorfpelden niet dan onheilen, en Doortje geraakte er door in de hevigfte bekommering. Maar houd moed , lieftallig Meisje ! grootmoedige Dorothea! — Wij hebben onzen Leezer reeds zo veel gezegd, dat, zo hij nu uw noodlot niet befchreid, hij het nimmer doen zal. — Uw geluk is op handen! Paars ftaat voor de poort. Ik "heb mijn digtwebbe afgevveeven; De Reis vr.n Peter Paars befchreevens De Lezer moge er (legt bij ftaan! Genoeg! — Ik heb mij zelf voldaan. EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL.