01 1234 6682 UB AMSTERDAM  C II R "s TEN tot Den strijd gemoedigt , in de wapenen geroe* pen, en geleerd, hoe de wapenen afhankelijk te gebruiken onder een waakzlam bidden. OF eene verklaringe over EPH. 6. vs. io - 10. en een GELOVIGE Strijdende in het gebed tegen zijne vijanden $ die hem vervolgen en benauwen , OF eene verklaringe over psalm i43. door Den Wel- Eerw. zeer geleerden, en nu zaligen HfiER , MJBQLF AEJEWD ten BRINK:» Laatst gelieft en getrouw Leer aar in de Hervormde Gemeente. te AMSTELDAM. Uitgegeven met een Opdragt aan de gemeente van Amsterdam, en eene lfvensbeschrijvimge van den zaligen Aucteur. door Den Wel - EeRW- zeer gelefrden Heer , CHMSTÏAAN MOILTZEM.*' Bedienaar des Godiïiken Woerds Te MO NT F 00 KT. EERSTE DEEL. Te U T R E C H T, J3ij A. van PADDENBURG, Academie Drukker en Boekverkoper 1784 m 63 - 02 9 3*  APPR OBATIE. I)e ondergefclsrevene. Dquitaten van de Utrechtfché Clasiïs, hebben 'c Werk, tot'Titul voerende: Een Christm tot den Strijd gemoédigd &c of eene Ferk'aaring over Eph. VI: lC-JQ.'f» ecfifGelovige ft rijdende in het Gebed, of eene Verklaring over Pf. CXLÏlï. deer den Wel-Eerw. en nu Zaligen Heere R. A. TEN BRINK, uiigcgn'en met eene Opdragt aan de Gemeente van Aixfterd-ani, en eene Levensbefchrijvinge van den Zaligen Au&eur, door den Wel-Eerw. zeer Geleerden Heere CHR. MOLfZER. Bedienaar des Godljken IVoords te Montfoort. Ee-rfo*Deel\ met de vereischte naauwkeurigheid gelezen, en niet,,, daarin gevonden, dat eenigzins afwijkt van de, waare Christelijke Hervormde Lcere, uitgedrukt in de Formulieren- van Eenigheid; in tegendeel iftemmen zij velgaern aan den Wel-Eerw. Heere Uitgever toe, in deszelfsVoorbericht p. 27. daudeeze Leerredenen zijn Oordeelkundig, Verftandtg, Zaakrijk, Naauwkeurig, Godvruchtig, in eenen Bijbelfchen Stift, enz. Waarom zij s>e«?*e-de minfte bedenking hebben,' 't bovengenoemde Werk te Approbeeren, gelijk zij doen bij deezen: hartelijk biddende, cïat de HEERjê-d&br den Geest van CHRISTUS, de leezing deezer Leerredenen niet minder dan eertijds de openbare Prediking van dezelven doe gezegend zijn! En de Wel-Eerw. Heer Uitgever noch lange tot heil en zegen van zijne geliefde en hem Bevende Gemeente ge(paard worde! Den 20 November " J, A. BLANCK. 1784. Predik, te Utrecht. ADRIAAN DEN HENGST, Predik, te Maar sfen. PETRUS MENSINGA, Pred. te Blauw-Kapelle.  iii OPDRAGT AAN DE ZUIVERE - WAARHEID, OPREGTE DEUGT, EN ONGEVEINSDE GODVRUGT LIEVENDE CHRISTENEN. E NT ' ". i ALLE BELIJDER EN VAN DE GEREFORMEERDE GEMEENTE TAN' ^ ■ AMSTELDAM, Bij wien degedagtenisfe des Rechtveerdige in zegeninge sj/. WORD DIT EERSTE DEEL DER L E E R RE DE 1^ O-V EB EPH. 6. vs. 10. — 19. en PSALM 143. - a DOO*  IV OPDRAGT DOOR DEN WEL-EERW. ZEER GELEERDEN, ifa NU ZJUGm HEER, RÜ156LF ar ent ten brink. In leven ijverig, getrouw», en gelieft LeERAARj Laatst ** " te, A M S T E L D A M. Zo als dezelve voor die 'Gemeente tot bevordering in de kennisfe der waarheid en beoeffeninge van waare'deugd*en Godzaligheid zijn verklaard, . . en in Gefchrift nagelaten. Onder hartelijke en opregte wensch en bede, dat deöpperzegenaar dit eenmaal gefprooken, en nu door den Druk uitgegeven, onder de genadige medewerkinge van den Heiligen Geest tnogte dóen*dienen , tot deze zalige eindens. Op  O P D R A Ö T gefield , en dit voorflel behaagde mij zo dat ik daar aan ten eerfle rrnne toeflemminge gaf. Zo verfcheint dan, Geëerde Leefer als een eerfle ftük in 't ligt de Geesteli ke wapenrustinge Gods door den Zalige TEN BRINK verklaart, welke door mij zo woordelijk worde uitgegeven, als dezelve door den Zalige Aucleur in gefchrift zijn nagelaten. Gij vind hier een volledige verklaaringe, doch maar eene fchetswi zige toeëigening, bij de eene wat breder bij de andere wat korter, Ik dagte in 't eerfle de fchets wijzige toeëigening uit te breiden, dan deze twee redenen hebben mij wederhouden: ten eerfle om dat 't dan een gemengt werk zoude zijn , ten tweede en voornamentlijk om dat ik vreesde 't werk daar door te ontcieren, en den Zalige Aucleur oneere aan te doen. Zie daar dan Geëerde Lefer , deze Leerredenen: Zijn dezelve in die fmaak niet, zo als tegenwoordig de verkiefinge van veele zij, en waar in een ieder zijne vrijheid heeft en be-  POORBERIGT. xxvn behouden moet. Dit kan ik verzekeren en hier voor kome ik opentlyk uit , dat deze Leerreden zuiver en regtzinnig zyn , trouwens den Zalige Aucleur is bekend als een ijverige voorftander voor de zuivere waarheid, ook zijn deze Leerreden doorwrogt, oordeelkundig verllandig , zaakrijk , naukeurig , in alles op het woord van God gegrond, innig Godvrugtig, en fchoon niet in eene fwierige egter ^n eene mannelijke, deftige, en bijbelfche ftijl, en zo ik mij niet bedriege voor meer en minder geoefrende in 't woord zeer nuttig, leerzaam, en ffcigtelijk. Waarom zoude ik dit werk aanprijfen, daar het zelve verre boven mijnen lof is. Ontfang dan Geëerde Lefer dit werk met liefde, en indien gij lieden het zelve met dat genoegen en die ftigtinge leest, als ik gedaan hebbe, zal niet alleen hier door de gedagtenis van den Zalige Aucleur in zegeninge blijven, maar ook uwe begeerte worden opgewekt tot de volgende verklaaringe over Ps. 143. Dit eene verzoek ik, goedgunfiige Lefer, Over ziet de druk en fpelfouten, welke in 't over-  sxvin VOORBERIGT. overfchryven zyn ingcüopen, en meer aan mij dan aan den Aucleur zyn toe te fchryven, de drukfouten hebbe ik zo veel de afweezigheid van de drukpersfe my toeliet zoeken te verbeteren* Ik buige myne knien eerbiedig en ootmoedig voor God, de Bron van alle Heil, Zegen en genade, en bidde, dat 't zyne Godlyke Goedheid behagen mag, dit werk met zyne genade zegen te bekronen tot nut en Heil van veele, tot uitbreidinge van Jefus Koningryk en beftrydinge en overwinninge door de geestelyke wapenrustinge van de zonden, wereld, en Satan, op dat God daardoor verheerlykt worde, en de gedagtenisfe van deze Zalige Aucleur door dit werk, daar hy nu rust van zynen ar* beid, in zegeninge mag blyven, ja veele toebereid worden, om met dien Zalige Leeraar God eeuwig te dienen, te loven , te danken, en te verheerlyken. Zo doe de Heere en zo daar toe om zynes Naams wille. Amen ja Amen ifflÊSSr, CHRISTIAAN MOLTZER, den 2? Sept. 17S4.  LEERREDE OVER Eph 6: vs. io'Voerders mijne Broeders, wordetkrag* tig in den Heere, ende in de fterkte Zijner magt. S-i-Hrt groote oogmerk van Paulus in dezen Brief aan de gelovige Ephefiers, is, de Heilige en gelovige in Christus Jefus, die te Ephefen waaren, geluk te wenfchen met den gezegenden en allerheerHjkften ftaa^tot welken zij door het geloof in Christos waaren overgebragt, en hen aantefpoorsn om met tegengaande de banden van Paulus en in weerwil van alle list en geweld der vijanden onverzettelijk te volharden in 't geloof en de belijdenisie van het Euangelium , en in eenen heiligen wandel, dat Euangelium waardig, tot dat einde hen ook in 't bijzonder opwekkende, om te ftrijden den goeden ftrijd des gelooft. %. 2. Wij vinden in dezen Brief drie voornaame deelen. A. Vooreerst een nadrukkelijk opfchrift,Cap.i: 1,2* B. Dan de Brief-lïoffc zelft;Cap. i: 3.-_Cap. 6:20. C. En eindelijk het befiuit Cap.,6: 21 — 23. B. Wat den Inhoud van den Brief zelfs betreft: Daar in zien wij A 9>oor4  2 h E E R R E D E ^'2' k. Vooreerst een zeer nadrukkelijk vertoog van de groote voorregten, die de gelovige tc Ephezcn, zo uit de Jouen als bijzonder ook uit de Heidenen, in de gemeenfehap met Christus waaren deelagtig geworden; van Cap. i: 3. tot 't einde van Cap. 3. 2, Ten tweede een vertoog van dé groote verpligtir.ge, die deswegens op hen lag, om waardig zulk eenen gezegenden ftaat te wandelen, van Cap. 4. tot Cap. 6: 20. «. Hij fteld deze verpligtinge kortelijk voor,Cap. 4« '" /3. En breid dit voordel nader uit. a. Zo met opzigt tot die pligten, die zij te betrapten hadden en in de kerkelijke, en in de burgerlijke, en in de/tuisfelijkezaïncnlevinge,Cap. 4:2. — Cap. 6: 9. b. Als met opzigt tot den goeden ftrijd des geloofs, Cap. 6: 10 — 20. Te weeten, de Apostel walende, dat 'er gevaarlijke omttandigheden voor de gemeente te Ephezen op handen waaren, dat 'er eendag van ftrijd aannaderde,- dat 'er zwaarc verdrokkjBgen en vervolgingen aanftaaudc waaren; dat djg Duivel alle list en geweld zoude aanwenden om veclc van de waarheid aftetrekken: gedraagt zich hier als een getrouw voorganger en een geoeffend krijgsman, Hij zee hen aan, om zich ten iïrijde toeterasten en voorziet hen van de nodige wapenen, waar van zij zich te bedienen hadden, i. Hij  ever Eph. 6. vs. 10. ^ §.2.2. fi.b. i: Hij moedigt hen' in 't gemeen ten ftrijden, en roept hen tot de wapenen vs. 10 — 13. daar wij AA. Eerst vinden 't voordel vs. 10, na; nk. Hij moedigt hen tot den ftrijd vs, 10. daar Hij hen tot iterkte en dapperheid in den, Heere opwekt. 33. Hij roept hen tot de wapenen , of het aandoen van de geheele wapenrustinge Gods VS. na. BB. Dit voordel dringt de Apostel na' der aan en roept hen bij herhalinge, wegens het groote gewigt der zaake, andermaal tot de wapenen vs. Ilb. 12, 13. 2. Daarop wapent Hij hen met dë' geheele wapcm-astinge Gods vs. 14 - 17. en toont teffens hoe die wapenen afhankelijk te gebruiken onder een waakzaam bidden niet alleen elk voor zichzelven, maar ook, want dit vordert de gemeene zaak, voor alle hunne ftrijdgenooten, en in het bijzonder ook voor Paulus, die tans in banden was, en aan wiens behoudenisfe, en fiandvastigheid hun zo veel gelegen was, vs., 18-20. » " _ Wij wenschten onder inbiddinge van des Heereri ligt en genade deze geestelijke wapenrustinge van vs. 10 — 18 in eenige leerredenen voorteftellen! Och of'er de Heere zijnen zegen over gebieden mogt! Och dat wij aanvangkelijk,of meer en meer geoeffent, 1 A . ** 3 vaer-  4 LEERREDE §. 2, 2. wierden in den Geestelijken ftrijd als goede krijgs-kuegtcn van Christus om niet alleen deze Geestelijke wapenrustinge te leeren kennen, maar die ook aantedoen, en dus dadelijk toegerust in Christus kragt te ftaan in eenen bozen dag, en de overwinninge te behalen.—■ De Heere maake het woord levendig en kragtig. Aiyen. In onze voorgeleze Tcxtwoorden wekt de Apostel de gelovige Ephefiers in 't gemeen op tot flerkte en dapperheid in den Heere. Zien wij I. Eerst den overgang, dien de Apostel maakt II' Dan de vermaninge zelfs. I. De Apostel maakt eenen gepasten overgang, door het woord voorders, oïvoor het overige. Een woord dat A. Niet alken meermalen gebruikt word, om 't geene volgen zal met 't voorgaande te verbinden, maar ook om eenen gepasten overgang te maaken, van 't één tot 't ander, en bijzonder word het in eenen Brief gebruikt, wanneer men ten einde wil fpoeden, gelijk de Apostel het dus op verfcheidene plaatzen beezigt, wanneer Hij zijne Brieven haast flui* 'ten zal, en echter alvoorens nog iets te zeggen heeft, dat Hij niet kondè voorbijgaan. Dus vind men het a Cor. 13: 11. Gal. 6: 17. enz. B. Zo ook hier. n. De Apostel had in 't vorige van dezen Brief de gelovige Ephefiers opgewekt, om elk in hunne be-  over Eph. 6. vs. iq. § I.B.n. betrekkingen te wandelen weerdiglijk hunne roepinge, waarmede zij geroepen waaren, maar dit was 't nog niet alles, dat van hun gevordert wierd. Neen! de Heilige in Christus Jefus, die te Ephezen waaren, moesten nog noodzakelijk begrijpen, dat zo lang zij hier op aarde waaren, zij nog ftrijdende Heilige waaren. — De algeineene uitfpraak van den beftredenen , en lijdzaamen Job Cap. 7: 1. Heeft niet de. -mensch eenen ftrijd op der aardend Past in nadruk op des Heeren volk, die ten allvn tijden, zedert de eerfte oorlogs- bazuine in 't oaradijs geblazen is, tot den ftrijd geroepen zijn. — En bijzonder is dit ook het lot van de Kc.rk des N. T. — Des Heeren volk moet door veele verdrukkingen ingaan in V Koningrijke Gods,Hand. 14:22.alle die Godzaliglijk willen leven in Christus Jefus, die zullen vervolgt worden. 2Tim. 3;. is. Zij hebben niet veele listige en geweldige vijanden te doen, — Hun Hoofd vijand is de Duivel,, een vijand, die te gelijk listig en magtig is, en daarom genoemt word de, oude Slang, een briefende Leeuw , een vijand, een wraakgierige. — Een vijand, die te gelijk zijne vijand'ge heirbenden van buiten en van binnen tegen des Heeren volk aanvoert, van buiten de werelt, die in 't boozen legt, en van binnen de overblijfzelen van 't verdorven vleesch, de inwoonende zonde. Tegen deze vijanden moet des Heeren volk ten ftrijde gemoedigt en gewapeni worden, 't geen A 3 &%  LEERREDE de Apostel nu m t vervolg doen zal. 3. En te gelijk geeft de Apostel hiermede te kennen, dat Hij nu zijnen Brief haast fluiten zal, maar dat, eer Hij fluit, Hij hun nog een link van het iütcrfte gewigt hadde voortedragen, namentlijk hen optewekken om te ftrijden den goede ftrijd. des gelocfs, i Tim. 6: 12. II. Immers dus luid de opwekkinge, mijne Broeders wordet kragtig in den Heere, en in de fterkts zijner magf* A. Voo/af laat Hij gaan eene vriendelijke en hartinneemendc aanfpraak mijne Broeders, x. Hij no emt hen «.Broeders, niet zo zeer in eene üchameHjten, als wel vcomamenlijk in eenen Geestelijken zjn5 om dat tij met Hem kinderen waaren van eenen Vader, dcn\ God en Vader van den Heere Jezus Christus, zijnde uit God geboren, — om dat zij met Hem wa.ven van eene moeder de Euan waarin de belijders van 't Euangelium zuilen geroepen worden om te ftrijden en te lijden voor 't Euangelium. De fatan zal dan niet ophouden zijne vuurige pijlen te werpen, de kragt der inwoon ende zonden zal dan niet ftille zijn. — Daar nu de zaken zo ftaan, zijt kragtig waakt, /iaat in V gelove, houd u mannelijk, zijt fterk ;Cor. 16: 13. Legt alle onmatige vreze af, grijpt goede moed, weest niet kleinmoedig , vreest niet voor de list, de magt, de wreedheid der vijanden. Tiagt u zelve aan te gorden tot den ftrijd en zdekt daartoe kragten te krijgen: Gedenkt, dat gij tot den ftrijd geroepen, zijt, gij hebt u zeiven vrijwillig daar toe overgegeven, toen gij den Duivel en de wereld voor uwe vijanden erkend, en den Heere Jezus voor u Koning hebt ingeroepen. 3. Maar van waar zouden zij die geestelijke fterkte zoeken en verwagten ? moogen zij hier op eigen kragten vertrouwen, O neen! en daarom toont de Apostel nader, hoe zij de kragten bekomen kunnen. Het is, wordet kragtig in den Heere en in de fterkte zijner magt. «.In 't gemeen zegt Hij in den Heere. a. Door den Heere. j.Verftaat den Apostel Her en doorgaans in  over Epn. 6. vs. 10. 15 II. B. 3.*. a. 1. in zijne Brieven afe» Heere Jezus Christus. Die, gelijk dit bij andere gelegenthedcn breder getoont word, in nadmk de Heer der gelovigen is , op welke Hij'fen bijzonder recht van eigendom heeft, die Hem gegeven zijn van den Vader , die Hij gekogt heeft door zijn bloed, die Hij verlost heeft uit de magt des Satans, die Hij door zijn woord en Geest regeert, in zijn kragt bewaart en befchermt enz. 2. Deze Heer moet hier bijzonder befchouwt worden als de Vors!van 't Heir des Heeren, de Heere Jierk en geweldig PC 24. , de .Ovcrfte Leidsman onder wieii zijn gewillig volk op den dagzijner heirkragten ftrijden moet en overwinnen^ . In dezen Heere zijn niet alleen geregtigheden, maar ook fterkte Jef. 45. Hij is de Held bij wien hulpe befteld is, de Heerlijkheid van de fterkte zijnes volks. PC 89. b. En daarom is de opwekkinge , wordet kragtig in den Heere: gelijk men van David elders leest, dat Hij zich fterkte in den Heere zijnen God.— In den Heere kragtig te worden, zegt zulk een kragt en fterkte te ontfangen. , i.In de gemeenfchap en allemamvfte geloofs-vereeniginge met den Heere. — Zij waaren door 't gelove in Christus. Door 't gelove moesten zij met erkentenisfe van eigen onmagt, met verzaking van alle eigen kragt, de fterkte van dezen Heere geduurig inroepen en aangrijpen, en op die fterktei  i6 LEERREDE II.B.2.«.£.I. te vertrouwen.Zo cleede Jofaphat, 2Chron. 20: 12. O onze God, Gy geen recht tegens hert oefenen, want in ons is geene kragt tegen deze groote meenigte, die tegen ons komt, en wij en weeten niet wat wij doen zullen, maar onze oogen zijn op Uw. Zij moesten door't geloof zien op Hem, die zijn volk fterkte geeft, zij moesten zien op hunne Overfte Leidsman, die de flange den kop vermorsfelt had, die de wereld overwonnen hadde, en die de toevlugt zijnes volks, de flerkte der kinderen Isra- els, is. Joè'1%. Door 't gelove moesten zij dan in dien Heere blijven Joh. 15. en zo zouden zij verfterkt worden. a. Zij worden kragtig in den Heere-, wanneer zij door 't gelove gebruik maaken van, en fteunen op alle die beloften, die de Heere van zijne hulpe en bijftand gedaan heeft. Is 't niet deze Hee* re, die gezegt heeft, Ik zal u nooit begeven, Ik zal u nooit verlaten, en vreest niet, want ik ben met VU en zijt niet verbaast, want Ik ben uwe God, ik flerke u enz. Jef. 41. Ziet Ik ben met u lieden alle de dagen enz. Matth. 28. 20. Uw harte en worde niet ontroert, nog en zijt niet verzaagt Joh. 14. 1. 27. In de wereld zult gij verdrukkingen hebben, maar hebt goeae moed enz. Joh. 16. En gelijk Israël weleer ondervond, dat ""er niet één woord en viel van alle de goede woorden, die de Heere gefproken hadde tot den huize Israëls, dat V al te maal kwam ,Jof. 21. 45«  'ever Eph. 6: "vs. 10. j j H.B.a.«.£.2. Zo mag het Geestelijk Israël, niet minder hoopen, en zich verlaten op des Heeren woord. 3.Ten derden , zij worden kragtig inden Heere, wanneer zij zich 't voorbeeld van dezen Heere voordellen, en Hem in den ftrijd navolgen. ïs 'er iets, dat de Krijgsknegten moet aanmoedigen, het is, dat zij zien, dat hunne Krijgs-O verflens vooraan tegen den vijand optrekken. O welk een zwaar lijden en ftrijden heeft de Heere Jezus moeten doorftaan! in welk eenen zwaren ftrijd was Hij in Gétlizemane en op Golgotha! en daar door heeft Hij voor de zijnen kragten verworven om te kunnen ftrijden. JEen dienstknegt nu is niet meer dan zijn Heere : men verg. Hebr. ia: 2. 3. 4. Eindelijk; zij worden kragtig in den Hee* re , wanneer zij zich door 't gelove dezen Heere gedurig vertegenwoordigen , als die bij hun tegenwoordig en aan hunne regterhand is in den ftrijd. Het is hier ook: Hoort Israël! gijlieden zijt heden na aan den ftrijd tegen uwe vijanden , uw harte en worde niet week, eh vreest niet, neg en beeft niet, ende en verfchrikt niet voor haar aangezigte, want het is de Heere uwe God. Die met Ugaat, om voor Ute ftrijden tegen uwe Vijanden, om U te verlosfen Deut. 20: 3.4. O.' Hoe welgelukzalig is dat volk, wiens fterk", te in dezen Heere is. Pf. 84: 6. i«.Te meer, om dat deze Heere de Almagtige B is,  jö LEERREDE is, die zijne kragt in de zwakheid van zijn volk volbrengen wil, waarom de Apostel 'er bijvoegt : En in de fterkte zijner magt. a. Wij zien dit.op zich zelve. i. Hij [preekt van de fterkte van des Heeren magt. AA. Zommige vatten deze twee woorden op, als of'er ftond zijne fterke magt. dat is dan: zijne uitnemende allergrootfte magt. BB. Dog men kan de woorden ook ge* voeglijk ondcrfcheidcn. kk. Verftaa door des Heeren magt, die alles vermogende kragt en fterkte, die deze alleen magtige Heere in zich zeiven, als in haar eigen bronwel ten goede van zijn volk bezit, waardoor Hij doen kan, alles wat Hem behaagt, en dat op eene kragtdadige en onwederftaanbare wijze: Gij hebt een arm met magt word 'er uitgeroepen. Pf. 89. Ik weet Heere, dat Gij alles vermoogt. Job. 12:2. Zoude Mij, vraagt de Heere, eenig ding te wonderlijk zijn. Jer. 32 17. 33. En dan geeft de fterkte zijner magt te kennen , de dadelijke uitwerkingen van die alles vermogende en alles overklimmende kragt ten o-oede, of ter bemoediging en verfterking van zijn ftrijdend volk hier op aarde , waar door Hij hen, hoe zwak en weerloos in zich zeiven, fraande houd en vertterkt tegen de ganfche magt der helle, ja over de-  over Eph, 6t vs. 10. ip Ö.B.a.AAhBB.aa. dezelve doet zegepralen; zo dat 'er geené geestelijke kragtcloosheid ten ilrijde begrepen kan worden, waar tegen in de gemeenfchap met den Heere Jezus, uit zijne verfterkende volheid, o-eene nodige, ja overvloe tige kragt en fterkte kan verkregen worden. Het is hier mijne genade is Ugenoeg, en mijne kragt word in zwakheid volbragt. 2 Con 12: 9. Hierom word Hij zelfs de overwinninge Lraëlt genoemd 1 Sam. 15: 29. 2. Geen wonder, dat de Apostel wil, daC zij kragtig zullen worden in de fterkte zijner magt, dat is, dat zij door 't gelove , die fterkte zijner ma^c moesten erkennen en aanbidden, daarvan gebruik maaken, die fterkte geduurig inroepen, daarop vertrouwen , zich geheel daar aan overgeven , wanneer zij zouden ondervinden, dat Hij den moede kragt geeft, en fterkte dien, die geene kragt en heeft. Jef. 40: 29] Dat die den Heere verwagten, de kragen zoude vernieuwen,^. 31. dat zij alle dingen zoude vermogen enz. Phil. 4: 13. fjj,jS moesten zij zeggen. O Heere gij zijt mijne fterkte, en mijne fterkkeid. Jer. 16: 19. h.Dit word bij 't voorige gevoegt in den Heere en in de fterkte zijner magt, om nog nader te toonen, hoe in dezen Heere alles was, wat hun ontbrak. Dus heeft de Apostel hen aangemoedigt tot deri ftrijd. (1) Daar was een zwaare tijd aanftaande. (2) Dit was het eenige middel om (bande te blijven. (3) Ba I9  LEERREDE In zichzelve waren zij magteloos. En daarom norit kragtig in den Heere, en in de fterkte zijner magt. Hierop roept Hij hen tot de wapenen vs. n.waar Van in 't vervolg. Zie daar de opwekkinge tot fterkte in den geestelijken ftrijd. Het Koningrijk der Hemelen word niet zonder ftrijd ingenomen, ftrijd om in te gaan door de enge foorte. Het is niet genoeg uitwendig Burgerlijk en Godsdieliftïg te leven, maar daar moet geftredën worden, niemand word gekroont, dan die wettig geftredën heeft. Wij hebben met listige en geweldige vijanden te doen, CO de Satan» (O de wereld' (3) ons eiSen vleesch. Gelukkig! die hier ftrijden mag den goeden ftrijd des geloofs, dit is eenen goeden ftrijd, om dat zij is voor eèn goede zaak, de Eere Gods en de zaligheid der ziele. Gelukkig Hij! die hier fterk mag zijn in den Heere, en in de fterkte zijner magt. ï.Hebt gij dien ftrijd begonnen? a. Veele, in plaats van tegen den'Satan, de wereld', en de zonden te ftrijden, ftrijden voor de zelve tegen Christus , tegen zijn Volk , tegen de waare heiligheid, dezelve veragtende eotegerdpreekende. b. Au-  ever Eph. 6. vs. 10. $x b. Andere fcliijnen gefcliikter te zijn, naar 't uitwendige onberispelijken maar zij weten van geen» ftrijd. Zij zijn gerust en zorgeloos, zij mogen eenige uiterlijke pligten verrigten, maar dat is 'took al. Zij hebben geen lustin den ftrijd, die naede brengt zich zeiven te verlochenen, de zonde tegen te ftaan, de vriendfchap met de wereld te verbreken, aller zonden vijand te zijn, den duivel te wederftaan, en den haat en fmaad der wereld gewillig op zich te neemen. c. Andere geven voor ook te ftrijden, maar het is een ftrijd van de eene zonde tegen de andere , of enkel een ftrijden tusfen uwe zonden en uw geweeten , terwijl gij uw geweeten zoekt geweld aan te doen. d. Immers, dat gij niet regt ftrijd, blijkt om dat gij uw niet fterkt in den Heere. 1. Gij hebt nooit uw eige onmagt gezien. 2. Gij hebt nooit de fterkte van Christus door een waaragtig geloof aangegrepen. 3. Gij kent geene andere dan eige kragt, en uwe onmagt gebruikt gij meer tot uwe verfchooniaj ge, dan tot uwe vernederinge. e. Gij behoort dan nog niet tot Christus vrijwillig volk, maar dient nog onder den Vorst der duisternisfe, en zijt nog vijanden van dien Heere Jefus, die een Heer der Heeren, een Koning der Koningen is. B 3 /Strijd  » LEERREDE ƒ. Strijd gij niet voor den Heere Jefns, Hij *al tegen U ftrijden, en hoe vreezelijk zal 't zijn, te vallen in zijne handen. g. Och! dat gij nog ontkoming zogt, in de fterkte van des Heeren magt! Och dat gij bewogen wierd om den Satan, wereld en zonden den dienst op te zeggen, en daar tegen te ftrijden ouder de banier van Christus. h. Jezus zend zijne gezanten nog uit om volk te werven, kunt gij onder grooter, magtiger, en beminnelijker Vorst dienen, die alle zijne krijgsknegten bekroont met eene onverderfelijke kreone dej Heerlijkheid, ;'. Ei komt over in 's Heeren dienst. Waarom zond gij uw onttrekken, daar gij tot hier toe zulk eenen ftrengen Heer en wreede Tijran gedieut hebt, van \ien gij een eeuwig verderf tot beloning te wagten hebt, maar neemt gij bij Jezus dienst, Hij zal U n e: alleen aanneemen, maar bewaaren, befchermen, ee.iwig. zaligen. 2. Gelukkig volk! die onder de hardere van Jezus U ten ftrijde gegord hebt. a, U moeten wij toe roepen , wordet kragtig in den Heere en in de fterkte zijner magt. . Waarlijk, wij beleven boze tijden, en wie weet of men niet geroepen kon worden, om meer dan poit te moeten ftrijden voor 't geloof. — Is 'er nog niet een uvue der verzoekinge te wagten, zoo als 'er voor-  ever Ephef. 6: vs. 10. •3 Voorheen nog niet geweest is. b. Och dat gij uw fterken mogt in den Heere, geliefde Broeders en Zusters. c. Gij kunt nu den ftrijd geenfins onttrekken, U ftaat brengt 't mede , gij hebt 'er U toe verbonden. d. En vreest niet met eenflaaffche vreeze, weest met flap en lafhartig, gij ftrijd voor een goede zaak, e. Staat na fterkte. In de 1. Kennis. 2. Gelove. 3. Liefde. 4. Hope. 5. Blijdfehap. f. Word niet moedeloos, om dat in U geen kragt is, geeft 't daarom den vijand niet gewonnen, maar word kragtig irï den Heere, die ook U Heer is, ziet op Hem in 't geloove. g. Herinnert U alle zijne beloften. h. Gedenkt, dat U Heer de Almagtige is. Bij Hem is fterkte, en gij zult in zijne kragt bewaard worden. i' Gij zult eens, wettig geftredën en in Jefus kragt overwonnen hebbende, met de kroone der Heerlijkheid bekroont worden. Amen. B 4 LEER;  LEERREDE OVER Eph. 6: li. Doet aan de geheele Wapenrustinge Gods, opdat gij konnet ftaan tegens de listige omleidingen des Duivels. \^|Znneer wij voor agt dagen 't vorige vers verMaarden, hebben wij aangemerkt, dat de ApostelPaulus voorziende, dat 'er gevaarlijke omftandigheden voor de gemeente te Ephefen op handen waren, dat 'er een dag van ftrijd aannaderde,' en de Duivel alle list en geweld zou aanwenden, om veele van 't geloof, van de belijdenis, van de betragtinge des Euangeiiums af te trekken, in dit 6de Cap„ van vs, 10 — 20. als een getrouw voorganger en geoeffend krijgsman de gelovige Ephefiers aanzet, om zich ten ftrijde toe te rusten, en hen van de nodige wapenen voorziet, waar van zij zich te bedienen hadden. A. Hij moedigt hen in 't gemeen ten ftrijde, en; roept hen tot de wapenen, vs. io— 13. B. Daarop wapent Hij hen met de geheele wapen* fustinge Gods, en toont teffens f hoe die wapenen afhankelijk te gebruiken, onder een waakzaam bid4sn-> niet alleen, eik voor zich zeiven,maar ook, voor alle  oytr Eph. 6: n. 25 B. alle hunne ftrijdgenoten, en in 't bijzonder ook Voor Paulus, die tans in banden was, en aan wiens behoudenisfe en ftandvastigheid hun zo veel gelegen lag. vs. 14—20. A. Wat 't eerde betreft, daarin k. Moedigt de Apostel hen eerst tot den ftrijd, vs. 1 o. daar Hij hen tot fterkte en dapperheid in den Heere opwekt. Foor der s mijne Broeders, enz. gelijk wij dit te voren breder verklaart hebben. 3. Hierop roept Hij hen tot de wapenen, vs, ii'. en dringt dit aan. «. In V gemeen, door een vertoog van de krijgslisten of listige omleidingen des duivels, regens welke geen ander dan een welgewapend, zo wel, als een welgemoedigt krijgsknegt, kan ftaande blijven, VS, !lt>. P. In 't bijzonder door een nader vertoog van de vreefelijkheid der magtige en listige vijandea, waar tegen zij te ftrijden hadden, vs. 12. y. Waarop Hij hen andermaal, tot de wapenen roept, om in den bozen dag des ftrijds als overwinnaars ftaande te blijven, vs. 13. Zo dat de Apostel in onze text woorden de gelovige Ephefiers in 't algemeen opwekt, om zich toe te rusten met de geheele wapenrustinge Gods, met aanwijzinge van V einde, dat zij daarin bedoelen moeflen, en verwagten konden, nament lijk om tegen de verleidingenen bedriegerijen des Satans beft and te zijn, B 5 Eene  aö" LEERREDE B.A.3.V. ; Eene zeer gewigtige (toffe, voor een gedeelte wel niet aangenaam, maar egter onze opmerkinge ten hoogften waardig. — Ocli dat wij aanvankelijk, of meer en meer, onze gccftclijke vijandenregt mogten lceren kennen: en dat de Heere zelfs onze handen mogte onderwijzen ten ftrijde, onze vingeren ten oorloge, om die vijanden niet alleen te wcderftaan, maar die ook in den Heere en in de fterkte zijner magt te overwinnen. Amen. I. Zien wij A. Eerst Aepligt, die de Apostel voorfchrijft, B. Dan het heilzaam einde daarvan, A. De pligt is, Doet aan de geheele wapenrus* tinge Gods. N. Daar zij zich mede moesten toemsten tot den Geestelijken krijg, noemt de Apostel de geheele wapenrustinge Gods. *. De Apostel fpreekt van eene geheele wapenrustinge. fi. En die omfchrijft Hij nader als een wapenrustinge Gods. «. Hij fpreekt dan van een geheele wapenrustinge. -»£« des Ligts Kom. 13: 12. beftaande uit het ligt van waare wijsheid en kennisfe , van zuijvere heiligheid , en reine blijdfehap in den Heere. En dus eene wapenrustinge, waarin eene Godlijke wijsheid en kragt uitblinkt, waarbij geen wapenrustinge on-, der de menfchen in aanmerkinge komt. c. Eindelijk, eene wapenenrustingeCods, om dat deze wapenen gebruikt worden om de naam en zake Gods, ter bevorderinge van de eeuwige Zaligheid in de gemeenfehap en tot verheerlijking van God, en dus uit liefde tot God en Zijne Eer, met nedrige afhanginge van God/ door wien alleen die wapenen kragtig zijn 2 Cor. 10: 4. Waarlijk eene allervoortreffelijkfte wapenrustinge. 3. En daarmede moesten de gelovige Ephefiers zich toerusten tot den geestelijken ftrijd, hetis, doet aan de geheele wapenrustinge Gods. ». In 't lichamelijke doet een krijgsknegt de wapene aan, wanneer hij zichjvan dezelve voorziet, die aantrekt, om 'er gebruik van te maken, om van de vijanden niet befchadigt te worden. En dit word genoemt een aandoen van die wapenen, omdat zommige van die wapenen, neem eens, V horstwapen den gordel, den helm, de fchoenen als krijgsgewaad C 3 wor-  S6 LEERREDE LA. 3.*. worden aangetrokken, en zo nauw als een aangetrokken kleed met 't lichaam vëreenigt worden, terwijl andere, gelijk 't fchild en 't zweer d, met de hand worden aangevat, en daarin vastgehouden worden, waarop 't andere woord ziet, dat de Apostel vs. 13. gebruikt, neemt aan de geheele wapenrustinge Gods. 0. Wanneer nu de Apostel de gelovige Ephcziers opwekt, Doet aan de geheele wapenrustinge Gods. Zo wil Hij a. Dat zij als geestelijke krijgsknegten van Christus, die zich als door eenen plegtigen krijgs Eed aan Christus, verbonden hadden, om onder zijne baniere tegens zijne en hunne vijanden te ftrijden, dat zij, nu 'er bijzonder eenen bozen dag van ftrijd begon aantebreeken. 1. Moesten ftaan, naar een klaar en onderfcheidene begrip van die geheele Wapenrustinge, om de noodzakelijkheid, de kragt en 't gebruik van elk wapen van nabij te kennen, dat zij tot dat einde veel moesten verkeeien in "t woord der waarheid, 't Eüangelium der Zaligheid, als'tgeestelijke wapenhuis , waarin deze wapenen zijn opgehangen, en aan alle vrijwillige ftrijders worden aangeboden, onder een gelovig uitzien na den Heere, dat die hen zelfs onder* v.ijzen wilde ten ftrijden. Pf. 144: U a. Dat zij die Wapenen zich dan ook dadelijk moesten eigenen , en regt trachten te gebruiken. Zij  tver Eph. 6: vs. n. 3? l, A.s.fl.a.z. AA. Zij moesten die wapenen dadelijk aangorden en zich eigenen, anders zoude de kennisfe van de wapenen en derzelver gebruik hun weinig kragt bijzetten. En dus moesten zij, onder een °eduurig, en vuurig bidden, ftaan na 't bezit, endeoeffeninge van die geestelijke krijgs geftaltens, van kennisfe, geloof, hoope, liefde, enz. die in dezen ftrijd de eigene gedaante van krijgswapenen vertoonen, zij moesipn ade hunne vermogens en kragten infpannep om die geestelijke wapenen te verkrijgen , waardoor zij ten ftrijden zoude toegenist zijn. BB. En dus. wel gewapend zijnde, moestenzij van de wapenen ook 't vereischte maaken, de genadens in de mogentheden des Heeren in 't werk ftellen om de vijanden kloekmoedig af te weeren, en op dezelve aantevallen, gelijk't gebruiken van elk wapen in 't vervolg nader zal moeten vertoont worden. b. Hier toe wekt de Apostel de Epheziers op, Boet aan de geheele wapenrustinge Gods. Dit was hunnen pligt. Dit zoude hun voorregt zijn. Het is wel zo, gelijk wij ftraks gezien hebben, dat God zelfs hen van die wapenen moet voorzien, maar dit neemt 't gebruik der middelen van hunne zijde geenzins weg. Indkn iemand van u wijsheid ontbreekt. En zo is 't met alle andere genade gaven, dat Hij ze van God begeer e. Zij moeten ne l'rig en gelovig bij hunnen Groeten Heir-Vorst, Die taagtig is alle C 3 gena-  3g LEERREDE I.A.3.M. , ,'""„" „ genade in hun te doen overvloedig zijn, aanhouden , dat Die hen verligte, 't geloof vermeerdere, hen meer heilige, veriïerke, bemoedige, en zo in nedrige afhangihge van den Heere, die genadens, dan ook daadelijk in 'twcrk (tellen. : B^ene allernodigste ppwekkinge, temeer, omdat dit 't eenigftc middel was om beftand te zijn tegen hunne vijanden, gelijk dit blij kt uit't heilzaame einde, dat de Apostel opgeeft, opdat gij kornet weder ftaan tegen de listige omleidinge des Duivels. % N. Het geen zij bedoelen moesten, is, re ft'aan tegen de listige omleididgen des Duivels. «. Het kwaad, dat te vreefen was , zijn de listige omleidingen des Duivels a. Hun vijand word geuoemt de Duivel 1, Verftaa er door 't hoojt dér afgevallene Engelen. Hij draagt de naam van Duivel k+b* in 'tGrieksch van een woord, dat naar de gedagten van zommige beteekent, lasteren, vijandig zijn, befchuldigen, na die van anderen ook misleiden% bedriegen, om dat hij God bij de menfchen , en het werk Gods in de menfchen, en vooral 't groote werk der verlosfinge bij God, en rnèfifchen lastert en tegenfpreekt; Daarbij, om dat zijne groote toeleg geweest is, en nog is, den roenfch op allerlei wijze te misleiden, en te bedriegen 2. Dat hier nu van den Duivel in * enkelvoud gefproken word. ^  over Ephef. 6: vs* u. 39 I. B. n. «. a. 2. AA. Is niet, om dat er maar eene Duivel tl onreine Geest zoude zijn, neen: wij leezen meermalen van Duivelen ffec. 1: 19. van een gansch Le* gloen van Duivelen Matth. 9, BB. Maar, omdat een van hun 't Hooft is , gelijk men dus leest van Beelzebul, den Overfte der Duivelen Matth. 12. van den Duivel en zijne Engelen Matth, 25. aan wiende andere boze geesten onderworpen zijn, en die hij gebruikt tot uitbreidinge van 't rijk der duisternisfa; gelijk men dus hier ook 't woord in eenen zamenvoegenden zin moet neemen voor den Duivel, en de ganfche meenigte der boze geesten. CC. Deze Duivel, wiens aanwezen niemand in twijftel trekken kan, die 't gezag der H. Schriften eerbiedigt, ( als die zo dikwils en nadrukkelijk fpreeken van Duivelen en kwade Engelen, van hunnen afval van God, van hunne kwaadaardigheld en werkingen, om niet van de oudervindinge van alle tijden te fpreken), deze duivel is de hoofdvijand van des Heeren volk, eene oude vijand , eene fterk ge» wapende, zeer lcosenboos, daarom genoemd de boze bij uitltek, omdat hij God 't hoogfte goed haat en latt.rt , "omdat hij bijzonder eenen vijand is van Chrstus den groote Borg en Middelaar > en van die groote waarheid, dat Godin Christus zich verheerlijken wil in 't Zaligen van zommigen zondaren uit de menfchen, omdat hij nergens meer naar haakt, dan door C 4 alter-  4o LEERREDE t B. J*. <*. «. 2. CC allerlei middelen den menscli met zich eeuwig ongelukkig te maken Joh. 8. 44. daar hij eene menfchen H foor der xz&Acn beginne genoemt word. De vijand, en Wraak - gierige Pf. 8: 3. Abladon, e» Apollion Openb. 6: 9,1 \. dat is, zulk eene, die in alle nadruk bedorven is, en andere zoekt te bederven. b. Aan dezen vijand fchrijft de Apostel toe listige omleidingen 1. Wij vinden in het Grieks maar één woord Het zegt eigentlijk zulk eene order ch wijze van doen, waardoor men op eene korte en behendige wijze iemand iets leert. Dus kan 't in eenen goeden en in eenen kwaden zin gebezigt worden, meest echter gebruiken 't de Grieken in eenen kwaden zin, voor frikken, konflenarijen, die aangewend worden om iemand te bedriegen. Men verg. Eph. 4: 14. En 't is van zelfs klaar, dat men 't hier in eenen kwaden zin neemcn moet, waarom 't de onze zeer wel door Listige omleidingen dat is konjl.ge bedriegerijen vertaalt hebben De Apostel zinfpeeld waarfchijnlijk op de Krijgslisten en Krijgs- Kunsten, die al van ouds gebruikt wierden in den Oorlog om zijne vijanden te verfchalken, te verftrikken, en zo afbreuk te doen. 2. Wanneer nu de Apostel fpreekt van listige omleidingen des Duivels Zo  over Eph. C: vs. xi. 41 I. B. k. a. h. 2. JiA. Zo verftaat Hij daar door alle die konftenarijen en arglistige bedriegerijen, die de duivel , als de oude loze flange, in 't werk (leid, om des Heeren volk, zijne geflagene vijanden, op alle mogelijke wijze te verftrikken, en te oefchadigen, dit zijn de diepte des Satans Openb. 2: 24. waar van Paulus zegt 2 Cor. 2: 11 zijne gadagten en zijn ons niet onkekent. , . BB. Wat nu, in 't bijzonder, de listige omleidingen, of helfche Krijgslisten van dien lozen en bozen vijand ontrend des Heeren Volk betreffen, dip zijn zeer veele, die wij onmogelijk alle kunnen bijbrengen. Zien wij met wijnige. m. Wplke den bozen toeleg van dien listige vijand zij. 33. Dan welke de listige aanflagen zijn ter uitvoeringe van dien bozen toeleg. K*?. Wat den bozen toeleg van den duivel betreft, die is in 't gemeen, geene andere , dan hen , was 't mogelijk van hun waare Ziele leven, de kennisfe en liefde Gods, en de blijdfehap in God te beroven, en is dit onmogelijk, dewijl zij in de kragt Gods bewaart blijven, zo blijft echter zijnen bozen toeleg, hen, die hij nimmer wederom geheel overwinnen kan, wonde op wonde toe te brengen, hunne geeftelijkevermogens van verftand, oordeel, wil en Confcientie te verzwakken in de oefle- C 5  42 LEERREDE I. B. k. «■■b. 2. BB. Na.«*. tóngen van hunne geeftelijke levens-daden, hun geloof, hope, liefde enz. te ftremmen: /s/3. In't bijzonder, legt dezen listi- gen vijand toe aa, om des I leeren volk te bren* gen tot fchadelijke dwalingen, en valfche begrippen van God, en de Godlijke waarheden, die zij dooi 't geloof omhelst hebben, gelijk men dus leest van verleidende geeften, en leeringen der duivelen 2. Tim. 4: U Vb. Om hen te verlokken, aantefpooren, om te vervoeren tot zonden, gelijk Hij David en Petrus gedaan heeft cc. Om hen van hunnen pligt aftctrekken, het goede te beletten, of kan hij dit niet altijd doen, dan 't goede te bevlekken. dd. Om hen tot droefheid,moedeloosheid , of wanhoop te brengen. 23. En wat aangaat zijne listige aan(lagen, om dezen boozen toeleg ter uitvoer te brengen. W-C is inftaat dezelve optenoemen. **, O.n des Heeren volk tot ZielverderfTelijke dwaalinqen te brengen , tragt hij de diepfte gronden van hun geloof te ondermijnen, de wezentlijkfte en allergewigtigfte waarheden in twijfel te trekken, hen van 't woord der waarheid aftctrekken, of den inhoud der Godlijke fchriften, bijzonder  over Eph. 6: vs. 11. 43 I. B. a. *.}>. s,BB.:o.«<*. der, ontrend de leere der Verzoeninge te betwisten, ofte verdraaijen door hedriegeli.ke re.ieneeringen, en tegenwerpingen, gelijk er genoegzaam geen leerfluk des Geloofs is, dat deze Vader leugenen niet betwist. Wij agten het niet nodig, bier van Haaltjes bij te brengen, om den vijand ook geen aanleidingen te geeven, om Zijne listige omleidingen in 't werk te (tellen. fifl. Om des Heeren volk tot zondigen te verleiden, aa. Tragt Hij de zonden, als aangenaam en bekoorlijk voor 't vleeseh, en deszelfs begeerlijkheden voor te ftellen. hl\ Hij tragt de zonden te verkleinen , te verfchonen, en geeft daartoe zeer listige pleitredenen aan de hand, gierigheid geeft hij de naam van fpaarzaamheid , overdaad mildadighcid, eere al te groote gelijkfor.nigheid aan de wereld, geeft hij de naam van eene borgerlijke wellevendheid. ee. Hij tragt door allerlei fchijnredenen hen te bewegen, om zich te begeven in plaatzen, gezelfchappen, en bij perionen ,"daar zijvoor deze en geene zonden worden bloot gefteld, dd. Hij tragt hen de Heiligmakingevoorte ftellen als min noodzakelijk, te meer, om dat doch niemand in dit leven volmaakt is, en eoter 't deel van de gelovige doch zeker is. ee. Hij wijst hen op voorbeelden  44 LEERREDE I.B n. *. ft. 2. BB. m.P/s.ee. den van anderen, die ook God vreezen, en het wel wat ruimer neemen. ff. Mij fteld dikwijls zijne listen op 't onverwagste in 't werk, als zij er 't minste op verdagt zijn, als zij fïapen, Hij valt op hen aan, daar zij 't zwakfte zijn, en zoekt de begeerlijkheden op te wekken , daar zij "t meeste voor blood gefteld zijn: en wat es meer is. yy. Om des Heeren volk aa. Van hunnen pligt af te trekken en 't goede te beletten. i. Tragt hij de pligten zwaar, mocijelijk, en lastig voor te ftellen, en beroept zich op de onmagt en onbekwaamheid van des Heeren volk daartoe. a. Hjj zoekt allerlei, verhinderingen m den weg te brengen, om hen af te houden van hunnen pligt,of om deze, of geene pligt uit te frcllen, tot dat dit of dat verrigt is, en zo gaat de tijd, en ook dikwijls alle lust en opgewektheid weg. 3. Hij vertoont hen het nadelige, dat men te verwagten heeft, indien men zo heilig en afgezondert wilde leven; de haat, fmaat en veragtinge der menfchen, fchade ten aanzien van zijne kostf winninge, of ten aanzien van zijne bevorderinge in de wereld. 4. Hij bedient zich van 't voorbeeld van andere, vooral wanneer de tijden zeer bedorven zijn, dat deze en die ook zoo nauw gezet niet zijn. 5-  •ver Eph. 6: vs. li. 45 I. B.N.«.ft.4. 5- Hij tragt hun wijs te maken, dat de pligtendoch vrugteloos zullen zijn, neem eens: het bidden, dat het maar lippen werk is, dat God niet horen zal, en dat om hen maar van 't bidden af te houden, en zo ook met andere pligten. bb. En kan de vijand 't goede niet altijd beletten, hij zoekt het te bevlekken, te verderven door allerlei boze inwerpingen, door hoogmoed des vleefches, allerlei bij eindens, traagheid, dodigheid enz. H Om des Heeren Volk kleinmoedig, moedeloos, verdrietig, ja zo hij kon, wanhopende temaaken, en hun van de blijdfehap in den Heere te beroven, tragt hii de zonden na 't bedrijf te vergroten, als ofze met geene genade beftaan koude; Hij bepaalt hen alleen bij hun gebrek en verderf; willen zij geloof oeffenen, Hij tragt hen te verwarren in de ftrikken van 't ongeloof; zijn zij onder kruis • wegen, hij tragt hun tot twisten en murmureeren te brengen., en dat er doch geen uitkomst zal zijn; Hij tragt de belofte Gods in twijffel te brengen ,• Hij tragt vei drukkingen en vervolgingen te verwekken , en hen te vervullen met vreeze om van de waarheid af te vallen: en wat dies meer is. Andere Hukken zullen in 't vervolg voorkomen. ,8.0! Hoe gevaarlijk zijn deze listige omleidingen des duivels, tegen die moeiten de gelovige Ephefiers ftaan. Wat dit ftaan in fluit, hope wij over vs. 13. nader te tonen. Het zegt (ij) voor dezelve niet  46 LEERREDE I-B-Kornet te deinzen, niette fwigten, met weg te lopen, maar tegen dezelve vrijmoedig op te ftaan. (2) dezelve kloekmoedig te wederftaan, (3) dezelve te overwinnen en te boven te komen. 3. Dit was 't einde dat zij bedoelen moesten, op dat gij konnet wederftaan enz. Dit ftaan was ten hoogften nodig, zoude zij zich als goede krijsknegten van Christus gedragen: maar zouden zij konnen paan, zij moesten gewapent zijn, en gewapent zijnde zoude zij zekerlijk ftaan in den Heere* II. Dit word gevoegt bij de opwekkinge tot dapperheid, om dat deze zonder wapenen niet genoegt is. Zie daar deze opwekkinge een wijnig nader geopent. Eene vermaninge thans ook allernodigts. Voor onbekeerde Zondaren. 1. Deze houd hij in onweetentheid en zorgeloosheid 2 Cor. 4. 2. Hij verftokt en verhart 't harte tot onbekeerlijk* held en ongelovigheid» 3. Deze zet Hij aan tot allerlei zonden en grouwelen, wandelende naar de eeuwen dezer wereld* 4. Andere tot het bekoorlijke der wereld. a. Elk onbekeerd Zondaar is nog eene gevangene flaaf des Satans, die in zijne ftrikken verwart is, en onder zijnen magt gehouden word, hij kan of wil zich daarvan niet ontflaan , en is zelfs gekant tegen die geenen, die hemtragten te rukken uit de list en 't geweld van dien vijand» Nie-  ever Eph. 6: vs. n. 47 II.4. b. Niemand twijffele hier aan; de Heilige ichrift leert't, Eph. 2: 2, 4. de zonden van zo veele, als eigene werken des Duivels, bevestigen dit; hoereerders, overfpeelders, dronkaarts enz. c. Hoe zoude 't anders te begrijpen zijn, dat zo veele onder eene getrouwe bedieninge van 't Euangelium, onder zo veele erndige vermaningen zo onkundig blijven in de nodigde heil waarheden, is 't niet, omdat de God dezer eeuwen hun de zinnen verblind. d. En wat is anders dereden , dat den rijkdom Van Gods goedertierentheid, langmoedigheid en verdraagzaamheid zo veragt en verfmaad word. Ja dat al die rijkdom, eer en duuragtig goed, 't welke de Heere voordeld, verfmaad word. e. Waar vandaan anders, die wanbegrippen omtrent de wezentlijkde waarheden, die vooroordeelen tegen den nauwe weg, die gerustheid op droggronde enz. f. Waar van daan anders,'dat gerust blijven in de zonden en wereld, en dat hinken op twee gedagteu. g. Waarvan dan anders, de onvrugtbaarheid van 't woord. ; Is dit zo, hoe nodig is 't dan om gewapent te zijn met de geheele wapenrustinge Gods, om te daan tegen de listige omleidingen dj?s duivels. Maar hoe weinig ingang vind die vermaninge. Vee-  43 LEERREDE II. i. Veele veragteii deze vermaningé , als of *t zo nodig niet was voor de listen des Satans te vrezen , meenendc vrij van hem te zijn, daar zij doch zijne dienstknegten zijn. q. Hoe veele naam Christenen, die geen bezef hebben van de gevaarlijkheid der omleidinge des duivels, zij mogen horen dat de zonden eigene werken des duivels zijn, zij zien er dat kwaad niet in. 3. Hoe wapent men zich in tegendeel tegen die geene, die hen hun' gevaar onder het oog brengen, door de zonden te verkleinen en te verbloemen. 4. Andere meenen gewapent te zijn, maar 't is niet met de wapenrustinge Gods, maar met de waarneeminge van eenige_ uiterlijke Godsdienstpligtcn en burgelijke zedigheid. 5. Meent men al gewapent te zijn tegen de operibaare Godloosheden, 't is niet tegen de inwendige vijaudd'chap. O Ellendige trelbmd? nog verwart te zijn in de ftrikken des Satans. Weet gij dan niet, dat gij daartegen gewaaffchouwt word in des Heeren woord, en dat gij ^er meenigmaalen tegen vermaant zijt? Blijft gii zo, gij zult eens eeuwig met hem zijn, volgens dat vrcefelijk vonnis,gaat weg gij vervloekte in V eeuwige vuur enz. Och ! dat gij nog ontwaakcn mogt uit den ftrick Och! 'i aagt gij u gevaar, zaagt gij na Jefus, dat die de werken des duivels in u verbreken mogt Och  mr Eph. 6. vs. lï, :: &J> II. Och! zeidet gij aaii hem den dienst óp. ï. Gelukkige! die Jezus partij en zaak verkoren hebben, en U voor dood vijanden van 't rijk der duisternisfe verklaart hebt, en verbonden om te<*en 't zelve te ftrijden. 2. Doet aan dé geheele wapenrustinge Gods, te meer, om dat zijne gedagten U niet gansch onbékent zijn; gij weet, dat ü wederpartijder rondom U gaat. 3. Denkt niet: wie kan beftaan tegen alle de listen? Word niet kleinmoedig,- gij kunt niet David tot Goliath zeggen, ik kome tot U in den naame des Hee. ren. De Heere is met U, en aan uwe fegterhand, Hij ftaat voor U in de fpitzé, en zo God met U is, wie zal tegen Ü zijn ? De Leeuw uit de ftamme van Juda heeft overwonnen, Hij heeft Ukragtdadig getrokken uit de magt der duisternisfe. " En wiezaf Ü uit zijne hand rukken? 4. U vijand is gebonden aan den keten van Gods Voorzienigheid, en alles moet U mede werken ten goede; zoekt hij U te ziften ab de tarwe, Jefus bid voor U dat uw gelove niet ophoude. 5. Gij moet ondertusfchen de middelen waarnee-men, en aandoen de geheele wapenrustinge Gods. a. Gij moet U wapenen ter verweringe en beftrijdlnge door Gods Woord. b. Geheel en al moet gij U wapenen. f. Gebruikt die wapenen, die Godverordenthceft. D. d. Sta*  5o LEERREDEN ovir Eph. 6. vi. li. ^'d. Staat na kennisfe, gelove, liefde, ootmoed, nedrigheid, waakzaamheid. e. Gij hebt den God Jacobs tot uwehulpe, vertrouwt op den Heere. De wapenen zijn kragtig door God. De God des Vredes zal eens den Sataa onderuwe voeten verpletteren Amen. LEER-  LEERREDE OVER Eph. 6. 12. Want wij hebben den ftrijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de Overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der Wereld, der duisternis ft dezer Eeuwe, tegen de Geestelijke boot' heden in de lugt. a dat de Apostel in dé twee voorgaande versfen als eenen getrouwen Voorganger, en geoeffent Krijgsman, de gelovige Ephefiers in V gemeen ten ftrijde gemoedigt hadde, en geroepen tot de wapenen, om aan te doen de geheele wapenrustinge Gods, als *t eenige middel, om te kunnen ftaan tegen de listige omleidingen, of helfche Krijgslisten van den Duivel. II. Zo dringt Hij dit in onze Textwoorden nader aan, door een vertoog van den ontzachelijken aars der Vijanden, tegen welke zij te ftrijden hadden. Waarop hij hen in 't 1vs. andermaal tot de wapenen roept. Onze Textwoorden behelzen dus in zich. Eene nadrukkelijke befchrijvinge van den verfchrikkelijkett aart der Vijanden, tegen welke de Gelovige EpheV * fiers  5ii LEERREDEN fiers te firijden hadden, als die machtig, geweldig, zeer wreed, zeer boos en loos waren, dienende tot bevestigingé van de voorige vermaningen aan de Ephefiers, om niet dan wel toegerust, en wel gewapent, tegen die Vijanden ten ftrijde te komen. Eene zeer gewigtige ftoffe. Mogte dezelve dienen tot opwekkinge voor des Heeren Volk, om uit aanmerking van "t geweld en den list hunner Vijanden daarna te ftaan , dat zij niet ongewapend van de Vijanden mogten overvallen worden, maar gewapend met de geheele w apenrustinge Gods in den Naamedes Heeren tegen dezelve opkomen. Mogten zo veele, die met hunne dood-vijanden nog in Vrede ftaan, eens ontwaken uit den flaap, die Vijanden voor hunne Vijanden verklaren, en in des Heeren kragt den ftrijd daar tegen opvatten. De Heere zegene daartoe dit woord! Amen. I. Wij moeten deze woorden, die zekerlijk vrij moejelijk zijn, eerst op zich zeiven. II. En dan iü hun verband met de vorige wat nadef overwegen. t. Wat de woorden op zich zeiven betreffen, daarin A. Verklaart de Apostel eerst, ïh V gemeen, dat de gelovige te ftrijden hadden. B. En hij toont nader de Vijanden aan, tegen wel-* Jee dezen ftrijd moeste geftredën worden: en dat (O ontkennender, dan (2) Heiliger wijze. A.In 't gemeen dan: zegt de Apostel wij hebben W ftrijd. ' * m3  over Eph. 6. vs. i£, ' Ï.A. H.Wlj: ik Paulus, en gij gelovige, die te Ephefen zijt, zo uit de Joden, als uit de Heidenen, wij zamen, die ons voor dood Vijanden van 't rijk der duisternisfe verklaart hebben, en ons als Geestelijke Krijgsknegten van Christus, als door eenen pligtigen Krijgs-Eed verbonden hebben, om onder zijne banieren tegen zijne en onze Vijanden te ftrijden. 2. Wij hebben den fïrijd. «. Het Griekfche woord door ftrijd O), Vertaalt. a. Schijnt allernaast uit te drukken een Wor(iel -ftrijd, en dus ontleent te zijn van fa. Worft el-perken der Grieken, doch daar van daan word 't in eenen ruimeren zin overgebragt tot alle andere ongevallen, die iemand overkomen, en die hij moet doorftaan, Gelijk ook uit 't ganfehe beloop van Paulus in dei ze, en de volgende Versfen blijkt, dat hij meer 't oog heeft op cenenGorlogs-ftrijd, dan op. eenen WorfteLftrijd, om dat hij dezen ftrijd tot zulke Vijanden betrekt, die niet in de Worftel-perken, maar wel in 't Strijd-veld te wagten waaren. Daar bij, om dat de meeste wapenen, hier opgeteld, van meer gebruik waaren in't Oor logs-veld', dan wel in de ftrijd en worftelperkeni ten. zij men met andere liever wilie, dat da Apos- ( Heeft niet den mensch eenen ftrijd op aarde, past in nadruk op des Heeren Volk, die ten allen tijden, zedert de eerfte Oorlogs-Bazuine in 't Paradijs geblazen, en eene onverzoenelijke Vijandfchap tusfen het Vrouwen- Saad en 't Slangen-Saad gezet is, tot ftrijden geroepen zijn. De Heilige hier op Aarde zijn ftrijdende Hei* lige. B. Doch laat ons overgaan tot 't geene de Apostel in dit ons Text vers bijzonder bedoelt, en dit is, eennader vertoog te geven van den aart der Vijanden 9 tegen welke Hij, en de Gelovige Ephefiers te ftrijden hadden. Dit doet Hij. N.Eerst: ontkennender Wijze, wij hebben den ftrijd niet tegen Vleesch en Bloed. D 4 «.De  Sd LEERREDEN I.A.k. : «.De Apostel fpreekt van yleescli en bloed. a. Eene uitdmkkinge, die meermalen in de Heilige Schrift voorkomt» bij voorbeeld Matth. 16. 17. daar Jezus tot Petrus op zijne belijdenisfe, Gij zijt. de Christus, de Zone des levendigen Gods, zegt: Zalig zijt gij! Simon Bar-jona, want Vhesch en Bloed heeft u dat niet geopenbaart, maar mijne Vader., die in de Hemelen is, Gal. i: 16. getuigt Paulus, dat wanneer V Code behaagt hadde, zijnen Zoon in hem te openbaren, op dat hij den zeiven door *tEuangelium onder de Heidenen zoude Verkondigen, dat Hij terfiond niet te rade gegaan hadde met Vleesch en Bloed en Hebr. 1: 14. leest men, dat gelijk de kinderen des Vleesch en Bloeds deelagtig' z jn, zo cok Cristus desgelijk derzelver is deelagtig geworden 1. Cor. 15: 50 leest men, dat Vleesch en Bloed het Koningrijke Gods niet beërven. b. Wanneer 1 u Paulus hier terpbatze fpreekt van Vleesch en Bloed. ï. Zo zijn 't de Uitleggeren niet eens, wat bier door te verdaan zij. AA. Zórftmige verdaan hier door de init'oonende zonde, en verdorventheid, die meermalen onder de bènaminge van Vleesch voorkomt. BB. Andere verdaan er door geringe, onvermogende menfchen. CC Noch andere, denken aan menfchen in 't gemeen zonder onderfcheid, doch aangemerkt üï hun-  «ver Eph. 6: vs. i$ ' ^ I.A.n. «.i.i.CC. hunne natuurlijke fwakheid en broosheid» s. Wat deeze opvattinge betreft. AA. Door Vleesch en Bloed fchijnt hier niet verdaan te worden de inwonende Zonden, de boze lusten en begeerlijkheden des Vleeschs. nn. Om dat die in de Heilige Schrift wel Vleesch genoemt worden, maar niet Vleesch en Bloed, immers in geene van de bijgebragte plaatzen worden wij genoodzaakt, om bepaaldelijk door Vleesch en Bloed te verdaan de inwonende Verdorventheid. 33. Daarbij, hoe zoude de Apostel dan ontkennenderwijze, kunnen zeggen, wij hebbenden ftrijd niet tegen Vleesch en Bloed, daar immers des Heeren Volk geenen gevaarlijker Vijand heeft, dan de inwoonende Zonden. Gal. 5. 17. a. Ja: al neemt men 't woordeken niet in de betekenisie van niet'zo zeer, Wij hebben den drijd niet zo zeer tegen Vleesch en Bloed, dan Zoude echter de uitfpraakvan den Apostel niet doorgaan, omdat de ftrijd met de bozelussen des Vleeschs, eene zeer groote, en altoos bij blijvende drijd is, daar de Duivel met zijne, omleidingen zich zeer listig ondermengt. BB. Wat de tweede opvattinge betreft, Welke door Vleesch en Bloed geringe , onvermogende menfchen verdaat, integenllellinge van de Groote en Machtige van deze Wereld, ook die fcheirit niet aauP S. ne-  5? REERREDE I. A.N. «• b. 2. BB. , nementlijkte zijn, om dat Vleesch en Bloed nergens in die betekenisfe in de Heilige Schrift voorkomt, en alle menfchen, de Groote en Machtige zo wel, als de geringe daarin over een komen, dat zij vleesch en bloed zijn. CC. En daarom verkiezen wij de derde opvattinge, en verftaafi door vleesch en bloed menfchen, in't gemeen als menfchen, doch bijzonder aangemerkt in de fwakheid van hunne natuur e. Vleesch en Bloed zijn de twee wezentlijke deelen van des menfchen lichaam, en daarom word daardoor zeer gepast verftaan de menfchelijke natuur , aangewerkt in haare natuurlijke zwakheid. In dien zin komt Vleesch en Bloed voor, in de aangehaalde plaatzen Matth. 16: 17.Hebr.2r 14.1 Col 15:50- Ja ook na de gedagtcn van veele uitleggeren Gal. 1:16. (a). In dezen zin is de uitdrakkinge ven Vleesch en Bloed ook bekend ui de fchriften der Joden, dat zij menfchen, ook de voornaamfie, vleesch en bloed noemen, in onderfcheidinge van God, en van Geesten. En dat wij hier ook deze betekenisfe kiezen, is, om dat 't ganfche beloop van Paulus in deze versfen ons daar heenen wijst. In 't voorige vers heeft hij geforoken, niet van Lichamelijke vijanden, maar van de'listige omleidingen des Duivels; En de wape. nen, die Hij in 't vervolg optelt , zijn geene Lig- («) Zie Brouwer in b. I.  ever Eph. 6. vs. 12. 59 I,A.N.«.£.a.CC. Lichamelijke wapenen, omlighamelij- ke vijanden te beïrrijden maar Geestelijke wapenen tegen Geestelijke vijanden. $. Neemen wij 't in dezen zin, dan zal 't aanftonds blijken,hoe de Apostel ontkennen kan, dat de Gelovige daar tegen te ftrijden hebben. Wij hebben den ftrijd niet tégen vleesch en bloed. ö.Hij geeft er mede te kennen, wij hebben niet te ftrijden met bloote menfchen, met zwakke menfchen, die maar vleesch en bloet zijn, wij worden niet geroepen tot eenen Lichamelijken ftrijd, om tegen lichamelijke vijanden, gelijk Israël wel eer bij de inneeminge van Canaan, te ftrijden met boge, zweert, fpiesfe, al waaren die vijanden.nog zo verfchrikkelijk, zij zoude doch maar vleesch en bloed zijn, menfchen die fterven zullen. b. Maar, mochte iemand denken, de gelovige hebben ook dikwils te ftrijden met lighamelijke vijanden , die ook lighamelijke wapenen tegen hen gebruiken gelijk in tijden van openbare vervolgingen, alle die Godzaliglijk willen leven in Christus Jeftis zullen vervolgt worden leest men 2 Tim. 1: 12. Het is zo, maar dan worden die vijanden niet zo zeer befchouwt als enkel vleesch en bloed, als bloote menfchen , die met vleefchelijke wapenen te beftrijden zijn , maar als krijgsknegten des duivels, die door dien helfche vijand tegen hen ten ftrijde worden aangevoerd, en die derhalve niet, als enkel vleesch en bloed  6> LEERREDEN LA.N./3. p. bloed met vleefchclijke wapenen, maar als geedelijke vijanden ook met geedelijke wapenen moeten bedreden worden. De wapenen van hunnen krijg zijn niet vlesfcheüjk 2 Cor. 1 o. En in dit opzigt zullen deze vijanden, als ^danige aangemerkt, aandojids nader in aanmerkinge" komen. Maar de Apostel fchijnt dit in deze uitdrukkinge, zo zeer niet te bedoelen. Hij befchrijft liier den aart der vijanden, tegen welke de gelovige te drii^n hadden, en dat doet Hij eerst ontkennender wijze, wij hebben den ftrijd niet tegen vleesch en bloed, op die wijze als wij verklaart hebben.. 3. Neen de vijanden zijn veel ontzachelijker, ge? vaarlijker, en meer te duchten, gelijk de Apodel dit ftelliger wijze toont, maar tegen de Overheden, te-r ren de Machten enz. Zien wij dit op zich zeiven. a. Daar is verlchil onder de Uitleggeren, wie men door deeze vijanden te verdaan hebben. i.Vele zijn van gedagten, dat alle de benaamingen eene belchrijvinge. zijn van V Rijk der boze Geesten, der Duivelen. 1. Andere verdaan er menfchen dosr, men* fchebjke Heerfchers, doch. die hunne magt dienstbaar njaaken aan den Duivel, en dezelve misbruijken tot, bedrijdinge van 't Koningrijke van Christus. Deze brengen dan de Overheden en Machten tot de meerdere en mindere der Heerfchers te Ephezen, en in , gansch  over Eph. 6. vs. iz. 6l I. A. a. 2. gansch Afia, de geweldhebbers der Wereld, der diiisternisfe dezer eeuwen, tot de Roomfche Keizers, en derzei ver Stadhouders, aangemerkt als vöorftauders van den Heidenfclie Godsdienst. En wat dan de Geestelijke boosheden in de lugt betreft , deze pasfen zommige toe, op den Duivel en zijne Engelen, andere op de Heidenfche Philofophen, en andere dwaalgeesten enz. . 3. Andere voegen beide deze bevattingen zamen, en verdaan onder deze benamingen, en de onreine geesten, en de booze menfchen. b. Wat nu deeze verfchiflende opvattinge betreft, I. liet is zeker AA. Dat de benamingen, die hiervoorkomen, van beide gebruikt kunnen worden, en van menfchen, en van Duivelen. nk. De naam van Overheden word van menfchelijke Heerfchers dikwils gebruikt Tit. 3: ï. En ook van Beëlfebul den Overflen der Duivelen Matth. 12: «4. En veele brengen daar ook toe Col. a: 15. ai, Het woord Machten word insgelijks gebefigt, en van menfchelijke Gebieders Rom. 13.1. en van den Satan, Eph. a: 2. daar men leest, van den Overflen der Magt des lugts, des Gecstes, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. ts. De derde benaminge de geweldhebbers  En hier over voerden nu de Duivel en zijne Engelen hunne geweldige heerfchappije , de Geweldhebbers der Wereld, der duister* nisfe dezer Eeuwe, die verduisterde Wereld, was in de magt des Satans, en zijner Engelen. De Duivel Was de God van die Eeuwe, die niet alleen de zinnen der ongelovige verblind hadde, maar die., die wereld in eene meer dan Egijptifche duistemisfe ookzogt te houden, op dat't zielverligtende,heiligende en vervrolijkende ligt van 't Euangelium hen uikjzrogte beftralën 33. Waarlijk zeer ontzaehelijkë vijanden, doch om haren bozen en loozen aard noch volkomener te kennen, befchrijft ze de Apostel eindelijk noch nader, als geeftelhke boosheden in de Lugt *.*> Hij fpreekt vangeeftelijke boot^ heden aa. Eigentlijk ftaat er de geeftez hjkeder boosheid, *t geene zommige dus op vatten,als óf er ftónd, het geeftelijke der boosheid, dat is, het fijnfte, 't allerbooste van de boosheid; andere door Geesten der boosheid, andere met onze Cverzetters geestelijke boosheden, 't geene 't zelfde is, als of er ftond, Geesten die boos zijn, booze Geesten. En deze vertaalinge is zeer gevoeglijk ' . ■ > bh. Het is zeker, dat dit eene zeer nadrukkelijke befclirijvinge is van den Duivel en zijne Engelen; en twee zaken leggen duidelijk in deze uitdrukkinge, Daï  over Eph. 6. vs. 12. I. A. 3. «. 1. AA. ru. «*. ' $• Dat deze vijanden geeften zijn, geen vleesch en bloed, maar geeften, eindt dien hoofde ook zeer veerdig, listig, fcherpzinnig. §§. Daar bij: dat zij in alle kragt en nadmk in den allerhoogftengraad boos zijn, waarom te Duivel, bijuitdek,de BozegeaamA word» Matth. 6. Zij zijn boze geeften, alleen boos, èn geheel booé , en niet anders dan boos. f. Zij zijn zelfs boos, niets werkende,dan 't kwaad der zonden; waarom zij ook 't kwaad der ftraffe lijden • II. En, nergens meer na hakende, uit een beginzel van boze kwaad - aardigheid, dan, om andere ook boos' te maken, en dus met zich in'tzelfde kwaad, zo, der zonden, als, der draden iiï te wikkelen, en dus voor eeuwig ongelukkig temaken. Hierom word Hij eene Menfchen Moor der genaamt Joh. 8:44. Ahbaddon, Eindelijk om dat zij eene genoegzame . veilige , en kragtige wapenrustinge is'. /3. De vermaninge nu hier omtrent is, neemt aan de geheele wapenrustinge Gods a.ln 't ude vs. had de Apostel gezegt doet aan de geheele wapenrustinge Gods. Hiér is 't met een ander woord neemt ze aan. i. Het kan zijn , dat de Apostel in 't udè- vs. meer 't oog- heeft op die wapenen, die als eert krijgsgewaad worden aangetrokken ,en zo nauw, als ëén aangetrokken kleed met 't lichaam vereenigt worden, bij voorbeeld; den Gordel, 't Borstwapen, de Schoe. nen. den Helm, gelijk men dus leest van de Tantzlers aantetrekken Jerm. 40: 4- En dat de AP0Sttl in ons Tcxt-vers met dit woord, neemt aan, meer ziet op zulke wapenen, die met de hand worden aangevat, en daarin vastgehouden, gelijk V Schild en 'f êweerd. men vergelijke Pf. 35= *> Grijpt den Schild en de Rondasfe. 2: Andere vertaaien 't woord door weder* aameemehM meenen, dat hier noch eene bijzondere verborgentheid in legt, te weten, dat God den eerften mensch na Zijn beeld gefchapen had, en dus voorzien met genoegzaame wapenen, om tegen de Verleiding des Satans ftaande te blijven , doch dat de mensch door de verleidinge des Duivels, die wapenen, verloren hadde, en dus ontwapent was. Ma?.r dat"  'over Eph. 6. vs. 13; rjj ÏLA.fi. <3. «.2. dat 't Euangelium roept -om die wapenen als wederom, en op nieuws aantevatten, óm dien verloren ftrijd te hervatten. Dog offchoon dit op zich zelve eene waarheid is, fcheint dit echter hier wat verre gezogt, en komt ook niet over één met't gebruik van 't Griekfche woord, dat de onze zeer wel vertaalt hebben door aanneemen. h. En 't is zeker, dat dit aanneemen in de zaak 't zelve is, met't aandoen vs. tl. Ja \aandoen volgt daar noodzakelijk uit, legt er ook duidelijk in, neemt aan ganfche wapenrustinge Gods, alle de gèeftelijke wapenen, om die of aan te trekken , aan te doen , öf om die in de hand te vatten, öm U daar mede te VCrweeren, en den vijand aan te vallen. i. En dus zal dit aanneemen van de geheele wapenrustinge Gods aanduiden AA. Dat zij moeiten ftaan naar een klaar èn onderfcheiden begrip van dié geheele Gèeftelijke wapenrustinge, om de noodzakelijkheid, de kragt, en 't gebruik van elk wapen van nabij te kennen, dat zij tot dat einde veel moeiten verkeeren in 't gèeftelijke wapenhuis, 't woord der waarheid, waarin deze wapenen opgehangen zijn, en aan alle vrijwillige Worden aangeboden onder een gelovig uitzien na den Heere met den Dichter Pf. 144: 1. Gezegent zij de Heere, mijn Rots - /leen, Die mijne handen onderwijst ten jlrijde, mijne vingeren ten Oorloge. F a Dit  LEERREDEN II.A.n.M.i. BB. Dit niet alleen, maar zij moeiten die gèeftelijke wapenen zich ook dadelijk toeëigenen, dat is, met alle ijver en ernst ftaan na 't bezit van alle die genadens, die indezen geeftelijkenftrijd de eigene gedaante van krijgswapenen vertoonen, men vergl. i Tim. 6. 12 daar de Apostel zijnen Timotheus vermaant, Gij, O mensch Gods', vlied deze dingen te weeten de geldgierigheid enz. en jaagt na Gerechtigheid, Godzaligheid, Gelove, Liefde, Leidzaamheid, Zagtmoedigheid, Strijd den goede Strijd des Geloojs CC. En dus wel gewapent zijnde moeften zij|ook van die wapenen 't vereischte gebruik maken, die genadens inde mogenthedcn des Heeren in't werk ftellen, om de vijanden kloekmoedig af te wecren , en op dezelve aan te vallen, gelijk het gebruiken van elk wapen in 't vervolg nader moet getoont worden. 2. Hier toe wekt de Aposteljde Ephefiers op, ■neemt aan de geheele wapenrustinge Gods. AA. Neemt ze aan, dit is U pligt, dit zal U voorregt zijn, op dat gij niet ongewapend overvallen word. BB, Neemt ze aan, van zich zeiven waaren zij ongewapent, zij hadden die wapenen niet uit zich zeiven, maar moeften die vut 't Wapenhuis van God ontfangen Neemt  vvtr Eph. 6: vs. 13. ?e Il.A.K./3.£.2. CC. Neemt ze aan, zij worden om niet aangeboden, en daadelij k gefchonken aan alle, die lust hebben ten ftrijde, om als een gewillig volk, als vrijwilligers onder de Baniere van Christus, op den dag zijne heir-kragten te firijden tegen zijne en hunne vijanden Pf. 110: 3. En daarom neemt ze aan , zonder U zeiven daarop te verheffen, geeft God de Eer, die anderen buiten U met wapenen kondevoorzien. DD. Neemt ze aan zonder uit/lel, eerde gèeftelijke Philifteinen U overvallen, EE. Eindelijk neemt ze zo aan, dat gij ze nooit weder geheel aflegt; Hier is een groot onderfcheid tusfen den lichamelijken en geeftelijken krijg, in den lichamelijken krijg kan men in eenen tijd van vrede, of' ftilftand van wapenen, de Oorlogs toerustingen afleggen, wanneer de vijandelijkheden geftaakt worden, maar zo is 't niet in den geeftelijken krijg, hier is altijd ftrijd, eene altoos duurende vijandfchap, de verzoekingen mogen op den eenen tijd heviger zijn, dan op den anderen, nooit zijn egter de geestelijke krijgsknegten daar geheel van vrij, ja wanneer de vijand in fcliijn ftü zit, is er wel 't meest gevaar, om op 't onvoorzienfte overvallen te worden. Het is hier , waakt dan tot aller tijd Luc. 21: 36. 3. Deeze vermaninge, die vs. 11. reeds wasvoorgefield, herhaalt hier de Apostel F 3 Om  M LEERREDEN *L ' 3'«. Om *t gewigt en de noodzakelijkheid daar van : Zaken van de uiterfte aangelegenheid mogen * wel een en andermaal worden ingescherpt, De woordender wijze, die de heilzaamfle lesten behelzen, zijn gelijk prikkelen en nagelen diep ingeflagen , op welke nagelen meer' dan eens moet geflagen worden, om die des te dieper te doen ingaan Pred. i r. (8. Te meer is deze herhaalinge te billijker, om dat de gèeftelijke ftrijd hoe nodig ook egter te gelijk voor't vleesch lastig en moeijelijk is, zo dat een ijverig Voortganger in den ftrijd bij zijnen ftrijd genoten, daarop niette dickwils, noch te ernftig kan aandringen, inzonderheid wanneer hij reden van bekommerrdsfen vind, dat zij op 't gezigt van de vreesfelrjkheid der aannaderend? vijanden, zoude kunnen vreesagtig worden, en van den ftrijd afgelchrikt , men mag hiér ook toepasten, 't geen de Apostel fchrijft Pnih S; i. Dezelve dingen aan U te fchrijven, en is mij niet verdrietig, en 't is U zeker v. De Apostel dan, even als in den krijg, wanneer er groot onraad en gevaar is, een en. andermaal alarm geroepen word, op dat een jegeüjk met allen, fpoed zich in de wapenen fteeken, blaast ook hier andermaal de Oorlogs-Bazuine, om doch zonder uitftel de gèeftelijke wapenen in de hand te neemen. B. Te meer; om dat Hij in 't even voorgaande vs» de Ephefiers in 't gezigt der ontzachelijke vijanden , te  over Eph. 6. vs. 13. 87 II. B. tegen welke zij te ftrijden hadde, geleid hadde. Waarom hij deeze vermaninge hij wegen van befluit door 't woordeken Daarom, uit 't voorige trekt, wij hebben den ftrijd niet tegen vleesch en bloed, maar iegen de Overheden, de Magten, de Geweldhebbers der Wereld, enz. Daarom neemt aan de geheele wapenrustinge Gods Als zeklc de Apostel, omdat wij te ftrijden hebben niet de gaïifche magt der duistemisfe, met vijanden die zo magtig, zo geweldig, zo wreed, zo boos, en loos , zo veerdig zijn, die nergens meer na haken , dan om ons waare zieleleven op allerleij wijze te befchadigen;/y^röw mijne geliefde ftrijd- genoten,neemt doch zonder uitftel aan, de geheele wapenrustingcGods, Ik hebbe U den verfchrikkelijken aart der Vijanden voorgehouden, niet, om Uvan den ftrijd af te fchrikken, -niet, op dat U den moed zoude ontzinken, maar om y zo veel te meer op te wekken, om aan te doen de geheele wapenrustinge Gods. In U is geen kragt tegen zulk eene groote meenigte, die tegen U opkomt, die al hun magt en vermogen, al hun boosheid en doortrapte loosheid in 't werk ftellen, om Uvan uwen bemelfchen ftaat van uwe hemelfche werkzaamheden en voorrechten te beroven. Echter moet er geftredën worden, en de overwinninge is zeker aan uwe zijde, indien gij wettig ftrijd, maar dan moet gijUvan't Hooft tot de voeten toe in de F 4 w»-  m LEERREDEN II. B. wapenen fteeken, En daarom neemt aan de ge* heek wapenrustinge Gods. II. Trouwens, dat dit 't eenige middel was, om de vijanden dapperen tegenftand te bieden, en als overwinnaar Maande te büjven, blijkt uit 't heilzaam einde, dat de Apostel nader opgeeft, op dat gij konnet weder ftaan in den hozen dag, en alles ver'igt hebbende, ftaande Mijven. A. De Apostel geeft eene tweederlij nuttigheid ,van 't aanneemen der geheele wapenrustinge Gods op. n. De eerfte is, dat zij daar door alleen in ftaat zouden zijn, om de vijanden kloeken tegenftand te bieden, op dat gij konnet wederftaan in den hozen dag. «. Hij fpreekt van te wederftaan in den\ hozen dag. P. En hij befchouwt 't aanneemen van de geheele wapenrustinge Gods, als ten hoogde nodig. ©m te kunnen wederJtaiM. «. Wat het eerde betreft: a. De Apostef fpreekt van den kozen dag. i. Welk een gedeelte van den tijd eigentlijk onder de benaming van dag word uitgedrukt, is bekent. Hier word 'er door verdaan een zekere bepaalde tijd. i. Deze dag word hier nader omfchreven als eenen bozen dag.  ever Eph. 6. vs. 13; II.A.n.*. a. 2. AA. Een dag op zich zeiven aangemerkt kan eigentlijk niet hoos genaamt worden, maar oneU genllijk is eenen bozen dagzuïït eenen tijd, waarin veele kwaden gezien worden, zo vermaant de Apostel de Ephefiers Cap. 5: 16. den tijd uittekopen, dewijl de dagen boos zijn, en Amos 5: 13. leest men, Daarom zal deverjlandige te dier tijd zwijgen, want 't zal eenen bozen tijd zijn. In 't bijzonder fchijnt de Apostel hier duidelijk te zinfpeelen op eenen dag van ftrijd, op een dag van battaille, welke eenen bozen dag is voor de krijgslieden , want dan komt 't 'er op aan, of zij gevangene flaven der vijanden zullen worden, en overgegeven aan de woede der vijanden, dan niet,- bijzonder als zij met magtige én wreede vijanden te doen hebben. BB. Verflaa dan hier ter plaatze door dett bozen dag k,v. Zulk eenen tijd, waarin de gelovige Ephefiers tot den ftrijd zouden geroepen worden , waarin zij in alle nadruk met die boze vijanden, waarvan vs. 12. zouden te ftrijden hebben. Wanneer 't Rijk der boze Geesten, de Duivel en zijne Engelen, en alle die werktuigen van boze menfchen, die hij gebruikt, om 't Rijk van Christus te beftrijden, de gelovige op allerlei wijze zouden verzoeken, tot 'tboze kwaad der zonden, tot dwalingen , tot ongeloof, tot afval van de waarheid, tot allerlei boze begeerlijkheden en Godloosheden, wanF $ ' neer  ^ LEERREDEN II. A. •*•*•<*• 2. BB k«. , , , * neer zij t zouden toeleggen om de gelovige allerlei kwaad te berokkenen, in allerlei onheilen in te wikkelen , in een zee van rampen in te ftorten; en daarom in alle kragt en nadruk eenen bozen dag. 33. Zulk eenen bozen dag. **. Zoude nu wel in 't gemeen» de ganfche leeftijd van eene gelovige bier op aarde , zo lang hij een lid is van de «rijdende Kerk, kunnen genoemd, worden, om dat hier eene altoosduurende ftrijd is , tegen de verzoekingen en verlokkingen der geestelijke vijanden. f*. Echter fcbijnt de Apostel» wanneer Hij hier met zo veel nadruk fpreekt,van den bozen dag of eigentlijk dien dag, die boze, zo fcbijnt Hij meer bepaalt het oog te hebben, op zulk eenen tijd, waarin de aanvallen ten kwade wat hoger gaan., en 't gevaar daarom ook te groter is, wanneer de Duivel als losgelaten is, en op eene meer bijzondere wijze tegen de Kerk woelt en woed. aa.Zulk eenen bozen dag ishet, wanneer 'er valfche Leeraars opkomen, die van de waarheid en zuiverheid van de leere des Euangelrums afwijken , die zulke dwalingen infcherpen, die 't fondament der Leere of om verre werpen, of ondermeinen, of daar mede niet beflaanbaar zijn, of die de waarheid van 't Euangelium in fchijn vasthouden, enbelijden, doch die misbruiken tot eenen oorzaak voor 't vleesch,  over Eph, 6. vs. 13. . verwekt worden tegen de beleiders van het Euangelium, en die beleiders geroepen worden om te zijn leiders en ftrijders voor't Euangelium; wanneer geene frnerten zo groot, geene dooden zo wreed kunnen uitgedagt worden , of men doet ze de Christenen aan , zulk eene bozen dag voorzag de Apostel toen ook, welke bijzonder begonnen is, onder den wreede en bloeddorstigen Keizer Nero, en vervolgens onder de Roomfche Keizeren voortgezet. Men vergelijke Openb. 2: 10. ziet de Duivel zal eenige van U lieden in de gevangenisje werpen, op dat gij verzogt word, en gij zult eene verdrukkinge hebben van 10 dagen,zijt getrouw tot den dood, en ik zal U geven de krone des levens. cc. Eindelijk zulk eene boze dag is 't, wanneer allerlei zonden en ongeregtigheden vermenigvuldigen en de overhand neemen, zo dat alle banden losrakende, eene geheele zondenvloed 't Land overlïroomt. Dit fchijnt die boze tijd te zijn, daar Amos 5: 13. van gefproken word,Jdan is 't eene boze dag, waarin de boze toeleg des Duivels is, om de waare gelovige tot zonden te verleiden, ten einde zij gemeenfchap mogen krijgen, met de onvrugtbare werken der duistemisfe Eph. 5. Zalig is hij die waakt en zijne klederen bewaart, op dat hij niet naakt en wandelen, en men zijne fchaamte niet en zie. Openb. 16: 15. Die onder de getekende aan hunne voorhoofden moogen zijn, diezugten, en uitroepen over  ever Eph. 6. vs. 13; 53 If. A. Ka«. a.2. BB.33..Ö/8. cc. over alle de gruwelen die gedaan worden Ezech. 9: 4. Die met den regtvaardigen Loth hunne regtveerdige zielen mogen kwellen, door V zien en horen van alle de ongeregtige werken 2 Petr. 2 en betuigen kunnen, waterbeekenvlieten af uit onze oogen, om dat zij uwe wet niet onderhouden Pf. 119: 136. , dd. Om nu niet te fpreekcn van zulke boze dagen, waarin de Duivel op eene bijzondere wijze word losgelaten, om deeze of geene der gelovige te verzoeken, 't zij in eenen tijd van voorfpoed, om hen dan te verzoeken tot zorgeloosheid , of tot hoogmoed , en verhcffinge des harten» 't zij in eenen tijd van tegenfpoed, om hen dan te brengen tot ongedult, te twisten met God en Zijne handelingen, tot moedeloosheid en wanhoope enz. b. In zulk eenen bozen dag, wil nu de Apostel, dat de gelovige zullen wederftaan. 1. Men weder ftaat eenen vijand , wanneer men alles in 'twerk Helt, dat dienen kan, om van denzelven niet overweldigt , overmeestert, en dus1 yan hem niet overheerst te worden. 2. Wanneer dan de Apostel fpreekt van te wederftaan in den bozen dag. AA. Zo voor - onderfteld hij, dat de bozen toeleg en poginge der vijanden in zulk eenen bozen dag zoude zijn, om hen te over heerfchen, Het is zo, dat de gelovige uit de magt des Satans, waa OU-  ï>4 LEERREDE II.A.të.*.^. 2. AA. onder alle menfchen van naturen liggen, zijn vrijgemaakt, echter blijft zijn toeleg, als eene gezworene vijand van Christus Koningrijk, om hen in allerlei kwaad, zo van zöndën^ als van rampen in te Wikkelen. En dit beoogt hij te vuuriger, om dat in boze tijden van verleidingen en vervolgingen om des woords wille, veele tijdgelovige afvallen , nu zal 't wel niet gebeuren, dat de waare gelovige wederom van den Satan geheet overlieerscht worden , maar even daartoe word ftrijd vereischt, zij moeten BB. Wederftaan, dat is werkzaam zijn en alles doen, dat vereischt wierd en dienen konde, om van den vijand niet wederom overheersch te worden. Uh. Verre van op eeiie fchandelijkë wijze de vlugt te neemeii, of als bloode en vertzaagde weg te lopen. 33. Moesten zij kloekmoedig tegen de vijanden opkomen, als dappere Helden ftaan. jj.En dan dapperen tegenftand bieden , om zo de listen fen aanvallen der vijanden afte« weeren, te verijdelen of immers te verduren. ««. Zij moesten onverzettelijk vasthouden aan de zuivere waarheid, aan de gezonde Leer, zonder zich van 't geloof, en de belijdenisfe, van de liefde, van de betragtinge der waarheid te laten aftetrekkeu. Moej-  over Eph. 6. vs. 13. 95 II. A. N.«.£.2.13B. JJ.we. j8,a. Moesten zij verdrukkingen en vervolgingen uitftaan, zij moesten zich als goede krijgsknegtën gedragen , en overreed zijnde, dat de waarheid, waar voor zij leden, Godlijk is, dat zij zich met ziel en lichaam aan den Heere, en de bélangens van zijn Koningrijk hadden overgegeven, dat het geen geringe zaak is,in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, en dat 't lijden voor de waarheid, obgemeen veel toebrengt tot luister en voordeel van de waarheid, zij moesten moedig zijn als jonge Leeuwen, en de vervolgingen, gewillig, kloekmoedig, volftandig dragen , zonder zich door bedreigingen, en geweldenarijen der vijanden uit 't Strijdveld te laaten verdrijven; Gij dan leid verdrukkingen als eenen goeden krijgsknegt van Jezus Christus 2 Tim. 2: 3. ' vv. Wierden zij tot zpndeti verlokt , zij moesten geene gemeeÊfchap met dezelve hebben, maar die veel eer beflrafen, hatende ook zelfs den rok, die met vleesch befmet is, en zich onthoudende, van alle fchein des kwaads. Eph, 5. Jud. vs. 2: 3. Thef. 5. niets moest hen aftrekken van de liefde Gods. 0. Om nu zo te kunnen wederftaan, was nodig aan te neemen de geheele wapenrustinge Gods, en dat doende zoude zij ook dadelijk wederftaan, op dat gij konnet weder/laan in den bozen dag. Zonder die geheele wapenrustinge kon 't niet gefchieden, maar  96" LEERREDE P.A.K.*. maar door dezelve zoude het geleideden, daar door zouden zij beveiligt zijn tegen de list en 't geweld der vijanden, zij zouden in den Gordel der waarheid, H Borstwapen der geregtigheid, 't Schild des geloofs enz. waarvan in 't vervolg, alles vinden, wat nodig was om alle list en geweld te verijdelen. 3. Ja dit niet alleen , maar zij zouden ook als overwinnaars daande blijven, gelijk de Apostel-'er bijvoegt, en alles verrigt hebbende ftaande blijven, a. Zien wij dit op zich zeiven. a. Vooraf moest de drijd voldreeden worden, 't geen de Apostel uitdrukt in deze woorden, alles verrigt hebbende. 1. Door dit verrigten of volbrengen van alles, moet hier volgens 't oogmerk van Paulus verftaan worden, het doen en volbrengen van dat alles, dat tot eenen wettigen en volledigen ftrijd gevorderd word; wat van een goed, voorzigtig, kloek, en onvermoeid krijgsknegt kan en moet gedaan worden, zo om zich zeiven te verweeren, als om zijne vijan* den aantevallen, die aftemaken, of op den vlugt te drijven, of onder zijne voeten te verpletteren; met een woord zich in alles te gedragen, gelijk 't eenen krijgsknegt betaamt. 2. Wat nu hier toebehoort, zal in "t vervolg van vs. 14 - 18 nader blijken, een fterk geloof, eene heetbrandende liefde, eene vastgegronde hope, een onverzettelijk vasthouden , aan de waarheid, een  over Eph. 6.vSi 13, «57 It.A.3.«.<7. 2. eene volftandige afweeringe van alle verzoekingen tot dwalingen, en zonden, eene onbezweeIcene lijdzaamheid, aanhoudende en vuurige gebeden» het kloekmoedig uithouden van alle de vervolgingen, en wat dies meer is. b. Hierop kan niet anders volgen, dan ftaande te blijven: over't volgende vs. moetenwii van 't ftaan noch nader fpreeken. En daarom zeggen" wij nu maar meteen woord, dat Haan, ftaande blijven, in de Heiliga Schrift, meermalen zo veel zegt als overwinnaar te zijn, gelijk vallen overwonnen worden, de neêrlaaa krijgen, zie Pf. ao: p. Dus zegt dit ftaande blijven alhier, niet verflagen te zijn door de vijanden, niet geweeken te zijn voor de vijanden, maar de waarheid, 't geloof, de hoope, de liefde enz. behouden te hebben; zo dat zij roei men en juigen mogen in den Heere, wij zijn ftaande gebleven. Dit zoude \ gevolg zijn van alles ver. ngtte hebben. Tegen zulk eene wapenrustinge Gods, is geene vijand beftand. A Dit word gevoegt bij het wederftaan als eene tweede nuttigheid, die noch verdergaat. B. En tot 't eene en andere was nodig, 't aanneemen van de wapenrustinge Gods, op dat enz. gelijk wii dit reeds gezien hebben. Nu zal de Apostel overgaan tot de bijzondere wapenen. Och dat dezevennanmge van elk wierde opgemerkt; G De-  p8 LEERREDE II B A. Deze ftrijd heeft met Paulus tijd niet opgehouden, neen: de vijandlchap in het Paradijs opgerigt, duurt noch en zal altijd duuven. - B. Daar konde wel eens eenen bozen dag voorhanden zijn: Ja wij beleven eenen bozen tijd, is dat niet eenen bozen tijd. i. Wanneer Gods woord van ftap tot ftap in meerder kleinagtingekomt,en men daarvan eene walleginge krijgt. 3. Wanneer Gods Gezanten worden verünaad en Veragt. 3. Warmeer de grondbeginzelen van den Godsdienst, en de vreeze Gods uit de harten weg raken. 4. Wanneer allerlei wereldfche begeerlijkheden, weelden en wellusten alomme doorbreeken, zo dat die de mode worden : en voer geene zonden meer gehouden worden, als men aan pragt, hoogmoed, Vermaak, den ruimen teugel viert. 5. Wanneer men onder de zegeningen maar meer zorgeloos word, en den rijkdom van Gods Goedertlerentheid, langmoedigheid, en verdraagzaamheid veragt Rom. 2. 6. Wanneer men door Gods oordeelen niet ge* tugtigt is. 7. Wanneer allerlei zonden en grouwelen openbaar worden. 8. Wanneer de Godvrugt gefmaad word., om dat 'er geveinsde onder fchuileo» Het  over Eph. 6. vs. 13. 99 II. B. Het Christendom krielt van boze Libertiinfche menfchen. Hoe groot en algemeen is 't vervd! Alle Vleesch heeft bijna zijnen weg bedorven, en de boosheid der menfchen is vermenigvuldigt op de aarde, zo dat men de zonden vrij uitfpiétkt a's Sodom. C. Wat moesten wij bezeffen hebben van de meenigte, de boosheid en loosheid der geestelijke vijanden, en daarop uit zijn, om door dezelve niet verflonden te worden, maar te ontwaaken uit de zorgeloosheid , de wapenen op te vatten en te wederftaan. Maar hoe weinig word dit betragt. Des Heeren Gezanten, verheffen wel de ftemmen als eene Bazuine en roepen tot den ftrijd. Maar 1. De meeste blijven gerust en zorgeloos, en weten van geenen ftrijd, zittende met Lais ftil en zeker, in gevaar van fchierlijk overrompelt te worden. 2. Het is 'er zo verre van daan van ftrijden , dat men veel eer de verzoekingen zelfs inwilligt. 3. Men is ongewapent. 4. Of meent men gewapent te zijn, het is niet met de wapenrustinge Gods, met eene levendige kennisfe, met een opregt geloof , zuivere liefde , levendige hope, vuurige gebeden. Men mag 't verftand voorzien met eenige letterkennis, maar daar is geene liefde Gods. 5. Hoe dwaas handelt gij. Zo gij tegen menfchen te ftrijden haddet, gij zoud U wapenen, maar nu G 3 hebt  icó LEERREDE II. C . t hebt gij den ftrijd met gevaarlijker Vijanden. 6. Het komt bier op uwe eeuwige zaligheid aan. 7. Hoe zoud gij konnen wederftaan in den bozen dag, de minste verzoekinge kan U de nederlaag geven, en wat zou 'er vanU worden, als 'er eens vervolgingen kwamen, gij zijt eene opengebrokenc Stad zonder muur. 8. Hoe! zoud gij alles verrigt hebbende ftaande blijven? In tegendeel als overwonnen (laven weg gevoert worden : En geen wonder, gij hebt noch niets verrigt, van 't geene van U gevordert word. Veele leven of zij niets te verrigten en te bezorgen hadden, dan alleen hun lichaam en tijdelijk welvaart, aan 't werk der bekceringe word niet gedagt, of men fteld dat gedurig uit. O wat zal dat eenen bozen dag zijn te hooren, gaat weg van mij in 't eeuwige vuur enz. 9. Och! ontwaakt noch bij tijds. Behoud U zeiven om uwes levens wille: Zult gij U zo zonder flag of ftoot aan uwe vijanden overgeven? kan 'er zwaarder nederlaag bedagt worden, dan dezen ftrijd te ver' liezen? 10. Nu zoekt gij maar de vermakelijkheden dezer wereld, maar hoe duur zal U dit komen te ftaan. 11. Hier moet gij den ftrijd beginnen, en daar is geenen anderen weg. Overtuigde'. Is 't U ernst? 1. Neemt aan de geheele wapenrustinge Gods: a. Wederftaat ia den bozen dag, Rust  over Eph. 6 vs. 13. I01 II. C. 3. Rust niet voor dat gij ftaande blijft 4- Doet biddende geweld op den Hemel. Kinderen Gods. r. U raakt dit woord ook bijzonder, die verlost Uit Satans fiavemij, onder Christus dienst genomen hebt, giftmoogt wel een en andermaal tot de wapenen geroepen worden ; immers die mogte flapen, en m veele opzigten noch onge wapent zijn. Waar zijn de wapenen ? 1. U geloof, liefde, hope, ootmoed, U voorzigügheid, U oeffeningein gebeden, de waare uednghcid , verlogentheid aan de wereld? 2. Zijt gij niet gewapent, in U zeiven hebt gij geene fterkte, de vijanden zijn magtig, listig, die U ligt verwonden kunnen. 3. Had Jezus niet meer voor U gezorgt, dan gij zelfs, had Hij voor U niet gebeden , wie weet waar toe gij zoud gekomen zijn. 4- Let doch op uwe vijanden, zijt migteren en waakt, want de Duivtl gaat om als eene briefende Leeuw, zoekende wien hij mogte verflinden. Word niet mismoedig , U harte worde niet ontroert, de Heere ismetü inden ftrijd, in wiens Naam gij moogt opkomen tegen de vijanden. 5- Maar neemt aan de geheele wapenrustinge Gods, doet 't zondir uitftel, rigt op trage handen en flappe kn-ejen. . 6. Wij beleven eenen bozen tijd, die gevaarlijk is, ^ 3 om  i0z LEERREDE over Eph, 6. vs. 13. II.C. om met den (hoorn der wereld te worden weg gevoert. Eei to bozen tijd , waarin uwe Godvmgt verguist worde, om dat 'er deze en geene uit U uitgaan. O zijt getrouw op uwen post. Daar kond.e wel eens eene boze dag, in nadruk, voorhanden zijn, DeRichter ken wel eens voor de deur zijn. • 7. Ziet doch, welke de geestelijke wapenen zijn , boeU geldof, hope. liefde, behoren werkzaam te zijn, en gij U te gedragen hebt, als een afgezondert volk. 8. Zoekt allts ie yerrigten, niets aangedaan te laten, zo zult gij wederftaan in eenen bozen dag, en alles verrigt hebbende , ftaande blijven. a. Het is eene wapenrustinge Godswaardoor allcde Heilige en Martelaaren overwonnen hebben. b. Zijn uwe vijanden veel en fterk, de Magtige Jacobs is uwe hulpe , zo God voor U is, wie zal tegen U zijn; Hij is de alleen Magtige God. De Vorst van 't Heir des Heeren. De Leeuw uit de Stamme Juda, Den Overfte i.eidsmau en Voleinder des geloofs is niet U, in alle uwe benauwtheden, is Hij benauwt. c. De Heere zal U nooit begeven, nooit verlaten. d. Trekt in 's Heeren Mogentheden op. e. Gij zult als overwinnaars ftaan in de uitren des doods. Pc Krone is weg gelegt. Die de Heere Wakende, biddende en ftrijdende gevonden heeft, zul- • len waardig geagt worden, te ftaan voor de Zoone des Tvleufchen. Amen. LEER-  LEERREDE OVER Epli^ö: 14. Staat dan, uwe Lendenen omgegord hebbende met de waarheid. a dat de Apostel,van vs. 10 - 13. als eenen ijverige» Krijgsgezant de gelovige Ephefiers,/» "t gemeen, ten ftrijde gemoedigt, en een en andermaalen tot de wapenen geroepen hadde, 0772 aan te doen de geheele wapenrustinge Gods; zijnde dit het eenige middel, om tegen de vijanden, hoe magtig, hoe wreed, hoe boos, en loos, die ook waren, ftaande te blijven, dezelve te wederftaan en te overwinnen. II. Zo gaat hij thans over, A. Om die volledige wapenrustinge wat nader, en in 't bijzonder te ontleeden, vs, 14-17, en toont teffens; B, Hoe die wapenen afhangkelijk te gebruiken, onder een waakzaam bidden, zo elk voor zich zelven, als ook, [om dat 't eene gemeene zaak was], voor alle hunne ftrijdgenoten, en in 't bijzonder ook voor Paulus, die thans in banden was, en aan wiens G 4 be»  ï04 LEERREDE I A» ' behóudenisfe, en ftandvastigheid hun zo veel gelegen lag, vs. 18-20. A. Wat 't eerfle betreft. De Apostel ontleed de geheele wapenrustinge Gods, daar Hij te vooren, in't algemeen, van gefproken hadde, in alle deszelfs h jzondere deelen, die recht gefchikt zijn , en allerkragtigst , om eiken geestelijken krijgsknegt, die dezelve aangord, en wettig gebruikt bekwaam te maaken tot eene wettige volilrijdinge van den goeden ftrijd des geloofs, om als eenen zegenpraalenden Overwinnaar ftaande te blijven» «. Eerst, geeft de Apostel op, de verweer ende wapenen, die vijf in getallen zijn, «. Foor eerst; De Gordel der waarheid, om gefterkt te zijn tegen alle ziels-verzwakkende dwalingen van den helichcn Leugenaar, den Vader der leugenen, die zelfs in de waarheid niet is ftaande gebleven, en daarom ook allen list en geweld zaamen fpant, om de zuivere waarheid te beftrijden, en te ondermijnen, vs. 14». fi. Ten tweede; Het Borstwapen der gerechtigheid, de volmaakte gerechtigheid van Christus, om beveiligt te zijn tegen alle die ziel-verwondende beschuldigingen der geestelijke vijanden, vs. 14b. v'. Ten derde, De Schoeijinge aan de voeten met de vastigheid van "t Euangelium des Vredes, om 00 den weg des vredes niet belemmert noch ger (treint  ever Eph. 6. vs. 14. 105 Ï.A.r.y. ftremt te worden, maar onbeweegelijk vast te ftaan, vs. 15. *. Verder-, Het Schild des geloofs, om alle de WRtrige en venijnige pijlen van den bozen ftomp te maken, en uitte blusfen, vs. 16. k Eindelijk; De Helm der Zaligheid vs. 17a De onwankelbaare hope van de Krone des Eeuwigen Levens,die eenen wettigen ftrijder het hoofd,in eenen wel gegronden verwagtinge van eenen gewenschten zegcnpraal vrijmoedig doet om hogen heffen.—■ Aangaande de order en 't verband, waarin deze wapenen hier voorkomen, zullen wij ftraks noch iets naders aanmerken: 3. Bij welke afweerende wapenen, de Apostel dan noch voegt het aanvallende Wapen, namentlijk, V Zweerd des Geestes, 't welk is Godswoord, vs. 17b. welkers doordringende, en verwondende' kragt, geene vijand listig, of magtig genoeg is af te wecren, of te verftompeu. n. Gewisfclijk! konde men eens eene geestelijke krijgsknegt, behoorlijk met alle deze Godlijke wapenen ten ftrijde toegerust, van nabij in het ftrijdveld aanichouwen: als, zo fterk en cierlijk gegord, — zo vast gefchoeid, zo kragtig door 't Borstwapen, en Helm bedekt, — zo gewapend met een vcrwcerend Schild in den eenen, en een aanvallend Zwaard in den anderen hand, wat zoude Hij niet beminnelijk zijn, in de oogen van den grooten Heirvorst, en G 5 van  io6 LEERREDE » LA. n. van alle de ftrijdende Heiligen, en ontzaggelijk voor zijne vijanden. Och behaagde het den Heere! ons met zijn Godlijk ligt te beftraalen, om deze gewigtige. en verhevene Stukken regt in te zien. Mogte wij 'er zo van fpreeken , en horen fpreeken, dat de Heere zelfs ons deze Godlijke wapenen mogte aangorden, en inde hand geven, of ons leeren aanvangkelijk, of meer en meer , dezelve regt te gebruiken , om in den Heere, en in de fterkte zijner magt, onze geestelijke dood-vijanden, die het op ons verderf toeleggen , te wederftaan , en te overwinnen. De Heere pare tot dat einde, zijnen Geest met 't woord; Amen. De Apostel in onze Textwoorden tot 't gebruik der bijzondere wapenen zullende overgaan. I. Laat noch eerst, bij wegen van befluit uit 't vorige , voorafgaan eene vermaninge tot ftandvastigheid ; Staat dan! II. Waarop Hij hen, als 't eerfte bijzondere wapen aanprijst, den Gordel der waarheid. I. Vooreerst dan A Roept Hij hen toe, Staat. B. En dit leid Hij uit 't vorige af, Staat dan. De Apostel dan, als eene getrouwe Voorganger, en ijverige Krijgsman, roept zijne ftrijdgenoten toe, Staat. ». Welk eene opgerechtc lichaamsgeftalte, eigentlijk , door ftaan word uitgedrukt, is bekent. —■ En  over Eph. 6. vs. 14. 107 I B a. En zo bekend is 't ook, dat hier vaneen gées-. telijk ftaan gefproken word. Het is nu wel zo, dat de gelovige in verfcheidene opzigten ons vertoont worden, als te ftaan. Doch 't is klaar, dat het ftaan hier betrekkeüjk gemaakt word, tot het ftaan van krijgsknegten , men verge* Üfke Neh. 2: 8. daarvan 't vlugten der Burgeren van Ninive gezegt word, zij zullen vlugten: ftaat, ftaat zal men roepen, maar niemand zal omrne zien. . Een goed krijgsknegt nu ftaat. «■. Wanneer hij verre van den vijand den rugge toe te keeren, om zich door den vlugtte redden, in tegendeel, den aannaderende vijand held-haftig inwagt, en, tot dat einde, op zijnen aanbevolen post blijft ftaan, om, op alle de bewegingen der vijanden, een wakend oog te houden, en gereed te zijn, om den yijand, 't zij afweerender, 't zij aanvallender wijze, 't hoofd te bieden. fi. Ten tweeden. Een Krijgsknegt ftaat; wanneer hij dappere tegenftand bied, en al ftaande ftrijd, om zich zeiven te verdedigen, en den vijand allen mogclijken afbreuk te doen. v. Eindelijk. Een Krijgsknegt ftaat, wanneer bij den ftrijd volftandig uithoud, en verduurt, tot op de volle overwinninge toe, men vergelijke Pf. 20: 9. Openb. 6: 14. 3. Wanneer dan de Apostel de gelovige Ephefiers, als geestelijke krijgsknegten toeroept, ftaat. Zo is zijne meeninge, yoorm  io8 LEE R REDE I.B.N. «. Vooreerst; wanneer gij tot den ftrijd geroepen word, en het op een ftrijden aankomt, loopt dan niet weg als blooden en verzaagde , Richt. 7: 3. maar blijft op uweij post getrouwelijk ftaan, wagt de vijanden af; Gij behoeft den vijand niet ftoutmocdig, of ligtvcerdig ten ftrijden uit te daagen; Gij behoeft van zelfs niet in 't gevaar te lopen. Maar word gij tot den ftrijd geroepen, vreest dan niet; ftaat kloekmoedig; zijt dan moedig als jonge Leeuwen, Spr. 28: 1. zoude eenen Man als ik vlieden, vroeg eens Nehemia, Cap. 6: 11. en volgens vs. 14. zeide Hij tot den Heere: Gedenkt mijn God aan Tobia, en aan Saneballat, en aan de andere, die mij gezogt hebben vreesagtig te maken. Zo moet eene gelovige, als eenen wel gemoedigden krijgsknegt niet vlieden, niet vreesagtig zijn , maar onverzettelijk post houden, wetende, dat die met hem is, meer is, dan die tegen hem zijn. P. Ten tweeden; Staat! dat is we der plaat de vijanden, gelijk men dus leest, Jac. 4: 7. ïVederflaat den Duivel, en Hij zal van U vlieden. Weert, gelijk vcgtende krijgsknegten , de (lagen en wonden, die de vijand U zoekt toetebrengen, af, en neemt alle gelegentheid waar, om de vijanden afbreuk te doen,- JVaakt, [raat in V geloof, houd Umannelijk; Zijt fterk, 1 Cor. 16: 13. y. Eindelijk ftaat! volftandigtot den einde toe; Zijt getrouw tot. den dood,- Zet 'er alles bij op, gij moet  CVer Eph. 6. vs. 14. I0p I. B.H.Y. moet ftaande ovenvinnen , en niet aflaten, voor dat uwe vijanden zijn te fchanden gemaakt, en gij juichen kunt, zij hebben zich gekromt, en zijn gevallen, maar wij zijn gereezen; en ftaande gebleven , Pi', co: 9. Dus komt ons 't Lam voor te ftaan als Overwinnaar op den Berg Zion, en met Hem Honden vier en veertig duizend, die van de aarde gekogt waren. B. Het is dan ftaat, en deze vermaninge leid de Apostel, bij wegen van bejluit, uit de vorige af, ftaat dan. Dit woordeken dan n. Toont, dat dit als een befluit uit 't voorife pctrokken word. Als zeide de Apostel; Word gij tot den ftrijd geroepen? Hebt gij met vreeslijke vijanden te doen ? Is 'er geen ander middel, om in den bozen dag te konncn wederftaan, en ftaande te blijven , dan wettig te ftrijden; en de ganfche wapenrustinge Gods aan te doen, en aan te neemen? Wat heb ik dan ten befluite meer te zeggen? dan U op te wekken, ftaat dan als dappere krijgsknegten. 2- En zo maakt de Apostel dan ook, met dit woordeken dan , tenens eenen gepasten overgang, tot 't aanprijzen van alle die bijzondere wapenen, zonder welkers rechte gebruik , de Ephefiers niet behoorlijk zouden kunnen ftaan , maar die hun, wanneer zij die reeht gebruikten, zekerlijk zouden doen ftaan. II. Gelijk de Apostel dan aanftonds, de bijzondere wapenen hierop volgen laat. Eerst.  1IO LEERREDE *A. Eerst, geeft Hij op de Verweer ende Wapenen, gelijk wij reeds gezien hebben, en wij zeiden, dat wij aangaande de order, en 't verband van deze vijf bijzondere wapenen, noch iets zouden aanmerken. Te weten; Het is klaar, dat alle deze wapenen, eenen allernaauwfte betrekkinge hebben , tot dat ftaan der gelovige, waartoe de Apostel hen zo aanitonds heeft opgewekt, ftaat dan; Gelijk "t ook zeer naauw aan eikanderen verbonden word; Staat dan uwe Lendenen omgordt hebbende met de Waarheid, en aangedaan hebbende 't Borstwapen der gerechtigheid, enz- zo dat die bijzondere wapenen hier voorkomen, als de bijzondere middelen, waardoor de Ephefiërs moesten en alleen konden ftaan. K. Wij hebben gezien, dat dit ftaan drie ftukken infloot. «. Eerst, Den vijand heldhaftig in te wagten, en niet weg te loopen, 0. Ten Tweeden, Hem dapperen wederfhmd te bieden. y. Ten Derden, Te volharden tot den einde toe, totdat men ftaande overwint. 3. Nu fcbijnt het ons, dat de bijzondere wapenen, die de Apostel hier optelt, zeer gevoegelijk tot deze drie ftukken kunnen betrokken worden. «. Om de vijanden kloekmoedig te kunnen inwagten, moesten zij de drie eerfte wapenen aangorden, hunne Lendenen omgorden met de Waarheid; Aan-  över Eph. 6. vs, Ï4. UI II. A. H «. Aandoen 7Borstwapen der geregiighe'd; De Voeten fchoeijen met de vastigheid van 7 Euangelium des Vredes. In zulk een postuur koudeu zij den Vijand vrijmoedig afwagten. p. Om dapperen weder [land te bieden, als 'tmt op een ftrijden aankomt, moesten zij zich boven alles bedienen van 't vierde .wapen; het fchild des geloofs. y. £«,0?w volftandig te zijn tot den einde toe, en er alles bij op te zetten, tot dat zij de overwinninge behaalden, was vooral nodig het vijfde wapen, de bedekkinge van 7 Hoofd met den Helm der Zaligheid , dat is, eene levendige hope, op dat ganscli zeer, uitnecmend, eeuwig gewigtc van Heerlijkheid; op de kroone des Eeuwigen levens, die beloof: is aan alle die getrouw zijn tot den dood, Openb. a. B. Dit vooraf opgemerkt zijnde; Laat ons 't eerfte wapen, den geestelijken Gordel, wat nader befchouwen, ftaat dan uwe Lendenen omgord hebbende met de waarheid. n. Zien wij dit op zich zeiven, 3- En dan, in 't verband met 'tvoorige, ftaat dan; \ n. Wat 't eerfte betreft. *. De Apostel blijft hier zinfpeelen opdekrijgsfcnegten, die van ouds zich tot den ftrijd toerustede , gewoon waren de Lendenen te omgorden. a. De Lendenen, gelijk zij een voornaam gadeelte van des menfchen lichaam zijn, te weeten, 't mid-  na LEERREDE 1I.B.»V.».dat deze Geloofsleere is voortgekomen, van den God der -waarheid, en befchreven in 't Gefchrifte der waarheid, van Heilige Mannen, die gedreven zijn door den Geest H 4 der  %zo LEERREDE 1I.B.N.Ö. Z-.i.BBoa 77. aa. der waarheid, die hen in alle waarheid leide. fó. Daarbij , deze Leere volftrekt waaragiig is, dat is , ten vollen overéénftemt, met 't waaragtig beftaan der zaaken zelfs, waarvan 't fpreekt, zo dat zc niets gemeens heeft met de konstige verdigte Fa buien der Heidenen 2 Petr. 5: 16. cc. Om dat zij zich aan 't geweeten van elk, die 'er behoorlijk op let, als waarheid , ja als de voortrdTciijkfte waarheid ontdekt, en openbaar maakt, zo dat zulk eene gedrongen word te erkennen , en te belijden, dat de Leere des Euangeliums waarheid, en niets dan zuivere waarheid is. dd. Eindelijk '* Euangelium der vervullinge word ook in nadruk waarheid genoemt, om dat 't aantoond, dat alles, wat de Propheten van den Mesfias voorzegt, wat zo veele voorbeelden afgefchaduwt hebben, zo van zijn Perfoon, als van zijn Lijden, en de Heerlijkheid, die daarop gevolgtis, in Jezus Christus alle zijne vervullinge en dus zijne waarheid heeft. 2. Deze waaheid, merkt nu de Apostel aan, als eenen geestelijken Gordel, en Hij wil, dat de gelovige Ephefiers de Lendenen van hun verftand , en oordeel, zullen omgorden met de waarheid. AA. Met regt mag de Apostel de waarheid aanmerken, als eenen geestelijken Gordel. — " Dien-  ever Eph. 6. vs. 14. lai IÏ.B. 2. AA. •VN. Dienden de Gordels tot verfterkinge der Lendenen •> om aan dezelve vastigheid te geevcn. De Gelooft leere der waarheid , de welgefchakelde waarheden van 't woord der waarheid, regt gekent, en erkent, verfterken zeer 't geestelijk verftand, en oordeel der gelovige. De fterkte doch van 't verftand en oordeel, rast, op eene gegronde en levendige kennisfe van de zuivere waarheid, en op de toeftcmminge, die men met volle overredingc geeft, aan die gekende waarheid , waardoor men het getuigenisfe Gods aanneemt, als waaragtig en Godlijk, als Gode betamentlijk, en voor eenenheilzoekendenZondaar allerbeminnelijkst, en dierbaar, en zo met innige goedkeuringe verzegeld, dat God waaragtig is. Joh. 3: 33. 23. Dienden de Gordels tot beveiligingen van de Lendenen, en 't benedenlijf, van de weekfte en tederfte deel en. Door de waarheid word 't verftand beveiligt tegen de dwalingen, het oordeel tegen allerlei vooroordeelen. De waarheid regt gekent en goedgekcurt, doet iemand pal ftaan tegen alle de bedrijdingen. Word de Leere des Geloofs van huiten bcftrcden door valfche Leeraars, die bedektelijk ketterijen invoeren, men geloof dan niet een iegelijken Geest, maar beproeft de geesten, ef zij uit God zijn, en men houd dan vast aan 't getrouwe woord, dat na de Leere is. Word de waarheid van binnen bcftrcden, door twijfel 5 fe-  122 LEERREDE II.B.,v}.,5.Z'.2.AA.a3. felcnde invallen,' door listige beftrijdingen , overleggingen , cn hoogten, die zich verheffen tegen dekennisfe Gods, de waarheid werpt die overleggingen ter neder, zo dat men zo niet ge* fchuddet en geflingert word, maar blijft in 't geenen men geleerd heeft. Word men verzogt tot zonden, het is hier, Ik hebbe uwe redenen in mijn har te verborgen , op dat ik tegen U niet zondigen zoude, Pf. 119. 11. «li, Dienden de Gordels om zich veerdig en zonder belemmering te kunnen bewegen. De waarheid fteld eenen geestelijken krijgsknegt , veerdig tot den geestelijken ftrijd, hij weet, dat geene leugen uit de waarheid is , hij ontdekt aanftonds de dwalingen. •n. Wierden aan de Gordels de krijgswapenen, als V Zwaan, de Pijlkoker enz. gehangen. De waarheid verfchaft de geestelijke wapenen aan, en de wapenen zijn buiten de waarheid geen wapenen. Geloof'^zonder waarheid is maar inbeeldinge, Hope zonder waarheid is maar ijdele waan, Liefde zonder waarheid is maar enkele drift, nn. Wicid \ Geld in den Gordel bewaard. De waarheid'is eene ziel-verrijkende Schatkist. — Eene gelovige bezit geene geestelijke fchatten, dan die ontleend zijn, uit den goudmein der waarheid, Joh. 5: 39. Eph. 1: 8. t(. Strekten de Gordels tot eenen gro-  over Eph. 6. vs. 14. 123 II.B0./3.&.2.AA. ff. groten Cieraad. De "waarheid is 't kostelijkftc Cieraad, dat immer eene geestelijke krijgsknegt kau bezitten , of vcrtoonen, zij maakt een gedeelte uit van 't geestelijke beeld van God, Col. 3. BB. Met regt dan wil de Apostel ook, dat de gelovige hunne Lendenen met dien Gordel der waarheid zullen omgorden, dat is, verfterken, kragt bij zetten. Dit nu zoude geleideden. m' Wanneer zij dien geestelijken Gordel der waarheid , zo nauw, met de geestelijke Lendenen van hun verftand en oordeel veréénigden, als eenen ftofielijken Krijgsgordel kleeft aan de Lendenen cencs Mans. 33. In 't hijzonder. act. Wanneer zij tragteden te vorderen, in een klaar, onderfchcide , geestelijk begrip van de waarheid, cn teffens in de volle toeftemminge, en innige goedkeuringe van de waarheid. ps. Wanneer zij tragteden, klaare en menigvuldige bewijzen aan de hand te hebben van de waarheid des Euangeliums, en derzelver gewigir, yy. Wanneer zij die bewijzen, in overvloed en voorraad gereed hadden, en in ftaat waaren, om die tegen de verleiders te kunnen vasthouden, om zo gefterkt te zijn, tegen alle wankelmoedigheid, om niet afgebragt te worden van hunne yas-  i24 LEERREDE H.B.N./3. b. a. AA. 22. >y. vastigheid , om te kunnen ftrijden voor 't geloof, en zich nimmer te laaten overbrengen tot een ander Euangelium, noch met alle wind der leeringen te worden weggevoerd. }}. Wanneerz'xj meerder die waar* heden in haar hoog - wijs verband, en zamenfehakelinge zogten na te gaan , cn tot dat einde de Schriftendagelijks onderzogten, onder een gelovig inroepen van den Geest der waarheid, dat Die hen in alle waarheid wilde leiden. . ftf Wanneer zij zich , door de vijanden der waarheid, niet een eenige waarheid lieten ontvreemden, niet een eenig Leerftuk des Geloofs, niet een eenige van Gods Allerheiligfte Geboden, maar liever alle de gevolgen van de aanvallen der vijanden, in des Heeren Mogentheden afwagteu, dan de'waarheid over te geven. 2. En dit nu zoude een gepast middel zijn, om ftaande te blijven. «. Staat dan ! uwe Lendenen omgord hebbende met de waarheid. Dus omgord zijnde met de waarheid, konden zij de vijanden der waarheid afwagten, dan behoefden zij hunnen listen en aanvallen niet te vreezen. De waarheid zou de leugen en dwalingen ras ontdekken. Dat de Duivel zelve gevallen is, had tot zijne oorzaak, dat hij den Gordel der waarheid kwijt raakte, en daarom moet een gelovige de v aarheid behouden, De  over Eph. 6. vs. 14. 125 p. Dc Apostel meld die in de eerfte plaatze, om dat verftand en oordeel eerst moeten gewapent zijn, zullen de overige leden van den geestelijken mensch regt ftrijden , en om dat de waarheid ook kragt moet geven aan alle de overige wapenen, die zonder de waarheid kragteloos zijn. y. Met regt dan, Staat dan uwe Lendenen omgord hebbende met de waarheid. De Apostel wist, dat de waarheid zeer zouden beftreden worden. Daar deden zich al veele verleidende Geesten op. Daar zouden 'er nog meer komen, geene eene waarheid of zij zouden worden beftreden. Zie daar deze gewigtige vermaninge geopenf. Eene vermaninge die altijd nodig is, die nu noch nodig is. Hoe nodig is dien Gordel geweest tegen de ketterijen der Arrianen, en andere, en vervolgens tegen de Pelagianen, Socinianen. Onze Voorvaderen hebben zich gegord' tegen dc Papisten, en vervolgens tégen de Rcmonftranten. En noch is deze vermr.ninge nodig, in deze Deistifche en Libcrtijnfche tijden. Ach ! hoe weinige zijn 'er, die [laan hunne Lendenen omgord hebbende met de, waarheid. 1. Veele hébben den naam van Belijders van de waarheid der Hervormde Kerke te zijn , die de waar. beid des Euangeliums' niet kennen Welk eene onkunde ! Verwarde begrippen ! Veroordeelen.! 2. Andere, die voorgeven de waarheid te kennen,  I2Ö LEERREDE 2. gebruiken die egter niet als een wapen om te ftrijden tegen de vijanden, die de waarheid niet lief hebben. 3. Hoe weinige vereenigen zich met deze waarheid als eenen Gordel, zij onderzoeken de waarheid niet. 4. Hoe weinige, die fterk zijn in de waarheid , die als kinderen omgevoerd worden met alle wind der leere ; Komt 'er wat nieuws op de baan, dat ftemme zij toe, maar de oude beproefde waarheid is hun te laf. 5. Hoe weinige,die ftaan voor de waarheid, komt 't op een ftrijden aan, dan is de waarheid haar weinigwaardig , zij zijn daarontrend onvcrfchillig, noch kout, noch heet, maar lauw, zij hinken op twee gedagten , en denken, men moet 't ftuk der waarheid zo nauw niet neemen. 6. Hoe veele verzaken dc waarheid , en beftrijden dezelve , verlogenen die door allerlei zonden , en grouwelen, men werp de waarheid ter aarde. Dan, 7. Veele hebben geenen anderen Gordel, clan haare uiterlijke Godsdienstigheid , cn dat zij zeggen in Jezus te geloven, haare kennisfe is alleen in de herfenen, zij ondervinden niet, dat zij kennen, zij weeten, maar en doen niet, zij zijn vol vooroordcelen tegen 't inwendig Christendom, daar de waarheid is na de Godzaligheid. 8. Onderzoekt U zclven, Kent  ever Eph. 6. vs. 14. 12? 8. ■ , .5 a. Kent gij de waarheden. b. Stemt gij dezelve toe in waarheid. c. Hebt gij de waarheid lief. Kent gij de waarheid niet. Eene ziele zonder wetenfchap is niet goed. God zal met vlammende vuure wraaken doen over die geene, die Hem niet kennen. Omgord gij U niet met de waarheid, waar zult gij uwen voet vast zetten? dan hebt gij een verdorven verftand. Kwam 't eens aan op een lijden voor de waarheid, hoe veele zouden de waarheid verzaken. Welk eene ondankbaarheid! God zal de verfmadinge der waarheid niet ongewroken laten. Bid om bewaard te worden voor 't oordeel der verlcidinge. Ontwaakt noch mt den flaap. Overtuigde. 1. Bid, zend U ligt, en U waarheid, dat die U geleide. 2. Het ligt ftaat noch op den Kandelaar. 3. Gelooft een iegelijke Geest niet. 4. Mogten alle verkeerde overlcgginge ter neder geworpen worden. 5. Dit is een getrouw woord, ende aller aannee* minge waardig, dat Jezus Christus is in de wereld gekomen, om zondaren zalig temaken 1 Tim. 1: 15. 6". God wil U zaligen als gij tot hem komt. Zoekt  12$ LEERREDE 6". 7. Zoekt ktaare bezcffen van dé waarheid te hebben enJuistert niet na allerlei inwerpzelen. 8. Staat tegen de verzoekingen met de waarheid. Kinderen Gods; ftaat gij met uwe Lendenen omgord met de waarheid. 1. Omgord U met de waarheid in deze booze dagen, daar zijn 'er maar al te veel, die met allerlei wind van Lecringe worden omgevoerd. a. Staat na eene gegronde kennisfe der waarheid. Het woord Christi woone rijkelijk in U in alle wijs* beid, Onderzoekt 't woord. Bid om den Geest der waarheid. Gelooft niet een iegelifken Geest, maar beproeft de Geesten cf zij uit God zijn, 1 Joh. 4: l. Staat na eene geestelijken kennisfe. b. Tragt meer verzekert te zijn van dc waarheid , en al meer bewijzen te hebben. c. Word zij beftreden, ergert U daar niet aan, even dat is een bewijs voor de waarheid. 2. Wijkt nooit een ftip van dc waarheid , toetst alles aan 't woord, en houd verdagt. a. Oat de groote meenigte behaagt, daar de losfe wereld zich mede kan vereenigen. b. Daar opregte en tedere Godvrugtige zich niet mede kunnen vcrecnigen. c. Dat de weg na den Hemel ruimer fteld, en niet leid tot tedere heiligheidi Dat  'ovet Eph. 6. vs. 14. I2p II. B. d. Dat de tedere Godvrugt zoude bezwalken. 0. Strijd voor de waarheid, daar 't Euangelium nu zo beftreden word, dan word de eene, dan de andere waarheid aangetast, dan 't geloof, dan de regtveerdigmakinge, dan de bijzondere genade, dan de Leere Sacramenten. Wast op in de kennisfe. 4. De waarheid zal doch zcgenpralen. 5. Scheid doch nimmer weeten, en doen. Ü>. Bid, dat ons Land eene herberge der waarheid blijve. 7. Staat zo Geliefde;vermoogt niets tegen, maar veel voor de waarheid. Johannes had geene meerdere blijdfehap, dan dat Hij hoorde, dat zijne kinderen in de waarheid wandelde , 3 Joh. vs. 4, De waarheid zal U Gordel zijn in den dood, op de waarheid zult gij gezalig worden. Amen. LEER-  LEERREDE OVER Eph. 6: 14b. Ende aangedaan hebbende de Borstwapen der gerechtigheid. I. ]£Jet is eene groote Ecre voor de gelovige,ais geestelijke Krijgsknegten met dezelve wapenen verciert en uitgedorst te zijn, waarmede hun Hooft en Borc- hun Overfte Leids-man, onder wiens Baniere zij ftrijden, verciert en uitgedorst is. A. Van den Mesfias leest men, Jef. 11: 5. dat de waarheid de Gordel zijner Lendenen zoude zijn. Het zelve is de pligt en 't voorregt der gelovige, volgens het eerfte gedeelte van onzen Text, Staat dan uwe Lendenen omgegord hebbende met de waarheid. B. Daarenboven wórd van den Mesfias getuigt Jef. 59: 17. Hij trok gerechtigheid aan als eene Pantzier, of Borstwapen, en even tot 't zelve worden de gelovige opgewekt, inde woorden van onze Text, 0111 aan te doen V Borstwapen der gerechtigheid. II. Wij hebben te voren reeds meermalen aangemerkt, dat dc Apostel Van  ov.r Eph. 6. vs. 14°. t$i ir., ft. Van 't 10de — i$de vs., als eene ijverige Krijgsgezant, de gelovige Ephefiers in 't gemeen ten ftrijde moedigt, en bij herhalingen tot de wapenen roept, om aan te deen de geheele wapenrustinge Gods, zijnde dit 't eenige middel, om tegen hunne geestelijke vijanden, hoe magtig, hoe wreed, hoe loos, hóe boos die ook waaren, ftaande te blijven. B. Daarop gaat de Apostel over, van vs. 14 tot 17 óm die Volledige wapenrustinge Gods in alle deszelfs bijzondere deelen, wat nader te ontleden. K. Eerst, laat Hij noch bij wegen van befluit,uit 't voorige voorafgaan, eene vermaninge tot ftandvastigheid, Staat dan, welk ftaan drie dingen influit. «. Vooreerst, wanneer zij tot den ftrijd geroepen vierden niet weg te lopen, maar post te houden, en den vijand heldhaftig in te wagten. ft Ten tweeden; wanneer 't nu op een ftrijden aankomt, dappeien tegenftand te bieden. y. En Eindelijk , te volharden tot den einde toe , en alles bij te zetten, tot dat men ftaande overwint. a. Hierop volgen nu alle de bijzondere wapenen, zo dc verweer ende wapenen, als 't aanvallend wapen, V Zwaard des Ceestes , V woord Gods. # En deze wapenen hebben eene alternauwfte betrekkinge tot fat ftaan , waartoe de Apostel hen zo aanftonds heeft opgewekt, en zijn als zo veele bijzondere middelen aan te merken, waar door de gelovige 1 2 Ephe-  i32 LEERREDE II. B. 3' Ephefiers moesten en ook alleen konden ftaan; «. De drie eerfte wapenen moesten zij aangorden, om den vijand kloekmoedig in te wagten; Den Gordel der waarheid, 't Borstwapen der gerechtigheid ; En ae fchroejinge der voeten met de vastigheid van '/ Euangelium des vreedes. Dus gewapent, konden zij den vijand vrijmoedig afwagten. /s. De drie laatfte wapenen, Het Schild des Geleofs, Den Helm der Hoope, en Het Zweerd des Geastes , om dapperen wederftant te bieden, zich zeiven ie verweeren, den vijand allen mogelijken afbreuk te doen, en niet af te laten, voor dat zij de overwinningen op hunne vijanden behaalt hadden. «. Van de drie eerfte wapenen. a. Hebben wij V eerfte reeds verklaart; Het omgorden, of verfterken der geestelijke Lendenen, te wceten, het Verftand en Oordeel met de waarheid, met de zuivere Geloofs-Leere, zo als die in 't woord der waarheid geopenbaard is; En dus te ftaan, na eene grondige en levendige kennisfe en erkentenisfe van de waarheid van Gods woord. b. Met dien verfterkenden Gordel der waarheid , word nu allernaast verbonden, V beveiligend Borstwapen der gerechtigheid, even gelijk de KtijgsGordel, en V Borstwapen van eenen lichamelijken ftrijder, op eikanderen fluiten. En hier van moesten wij thans wat nader fpreeken. Eene  tver Eph. 6. vs. 14b. 133 II. B. 3.*. a. Eene Stofte van 't uiterften gcwigt i Ongelukkige zij! die van die geestelijk Borstwapen niet voorzien zijn, maar noch naakt cn blood ftaan voor de doodelijke wonden, die hunne geestelijke doodvijanden hun zoeken toe te brengen. Och! dat zij noch in tijds na dit beveiligend Borstwapen mogten omzien, eer dat zij den doodelijken flag ontfangen. Mogten alle Gods kinderen, die in dit Borstwapen der gerechtigheid al hunne veiligheid ftellen , ligt en kragt des geloofs ontfangen, om hun aandeel daar aan te zien, en 'er zich gelukkig van te bedienen, ten dagen des ftrijds. De Heere gebiede daartoe den zegen. Amen. I. Wij moeten eerst de woorden op zich zeiven overwegen. II. En dan, in hun verband zo met 't eerfte wapen den Gordel der waarheid, door 't woordeken ende, als met de opwekkinge in 't begin van dit vs. Staal, dan. I. Wat 't eerfle betreft, zien wij: A. Eerst 't wapen, dat de Apostel de Ephezercn aanpast, Het Borstwapen der gerechtigheid. B. Dan, wat hij daar omtrend vermaant, dit aan te doen. A. De Apostel dan, ff. Gewaagt van een Borst-wapen. «. Een Borstwapen is naden letter, gelijk de klank van 't woord medebrengt, zulk een wapen of Krijg I 3 kleed.  m LEERREDE I. A. n. kleed, 't welk 't bovenfte deel des lichaam?, cn wel bijzonder de Borst bedekt cn befchermt Aft* ders word 't genoemt een Harnas of Pamzier. En 't is een van de voornaamfte onder de Krijgs gereedfchappen, dienende tot beveiüginge van de Eedelfte deelen des Lichaams, en bijzonder van 't Harte, Longe, oïMage, of 7 geene daaraan vast is, op. dat de vijandelijke pijlen, of ander fcherp geweer daar op mogen affluiten , en geene doodelijke wonden toebrengen. Hierom wierdt't van de Grieken genoemd K*f};*$v*# een Harte-fcherm. /3.De Stof ei wm uit deze Borstwapenen zeer konstig gemaakt wierden, was zeer verfchciden- — of van Linnen met zuuren wijn en zout hart gemaakt, cn agtien dubbeld, daar geen pijl kond doordringen, daar zelfs de tanden der Leeuwen, en Pantberdieren op gebroken, en afgeftuit wierden, — e/van Leder cn bijzonder dikke Osfenhuiden, — of en wel in latere tijden meest van ijzer en koper, 't zij dan uit geheele ijzere of kopere makken, 't zij uit bulten van ijzer of koper, die als Visch-fchubben op eikanderen lagen, gelijk men dus leest van den Reuze Goliath, i Sam. 17: '5, dat Hij een fchubachtig Pantzier aan hadde, en cieraads- halven, wierden die wel met verfcheidene couleuren afgezet,- Waarop gezien word Openb. 9: 17. daar men leest van vuurige, en hemelsblaauwten zulpher-verwige Borst-wapenen. Noch  over Eph. 6. vs. 14*. a.35 I.A.K./3. v. Noch moet men aanmerken, dat zommige alleen van voor en de Borst bedekten, andere V fcht bovenlijf van voor en en van agteren, die dan uit twee voorname ftukken konstig aan een gehegt waaren. De eerfte lieten den ruggc blood, hoedanige men leest, dat Alexander de Groote van zijne Krijgsknegten wilde gebruikt hebben, om zo veel te minder weg te lopen, en den vijand den rugge toe te keeren. En op dit laatfte foort van eigentlijke gezegde Borst-wapenen, fchijnt de Apostel ook hier 't oog te hebben, om dat Hij hier gebruikt 't Griekfche woord ,met welk woord de Borst zelfs bij de Grieken ook benoemd wierd. En het is opmerkelijk, dat onder alle de wapenen, welke de Apostel hier vermeld, er niet eene gevonden word, om den rugge te dekken, alzo Hij niet wil, dat men zijnen post trouweloos zal verlaten , of den vijand den rugge toekeeren, maar pal ftaan tegen de vijanden. 2. Doch het is klaar, dat men hier aan geen eigentlijk , maar aan een geestelijk Borst-wapen te denken hebben. De Apostel als eene gcede krijgsknegt van Jezus Christus, rust de gelovige als geestelijke krijgsknegten toe, tot den geestelijken flrijd, tegen geestelijke vijanden, en Hij geeft hen tot dat einde geestelijke wapenen aan de hand, die te zamen geheele wapenrustinge Gods uitmaken; Trouwens Hij verklaart dit zelts nader , als Hij fpreekt vanI 4 een  33ö LEERREDE I.A.2. een Borst - wapen der gerechtigheid, 'dat is zo. veel, als of Hij zegt, de gerechtigheid, die een Borstwapen is, of een Borst - wapen, das de gerechtigheid , is, of dat beftaat in en uit gerechtigheid. Zien wij «*. Wat hier deze gerechtigheid zij, /s. Dan hoe die hier als een Borst-wapen word aangemerkt. «. Wat 't eerfte betreft, a. Gerechtigheid 1. Zegt eigentlijk, AA. Die hebbelijkheid en werkzaamheid "san den wille, waar door iemand overeenkomende met de wet handelt, en elk eenen het zijnen geeft. BB. Ten tweede zegt gerechtigheid, dat iemand door eene flipte onderhoudinge der wet ver* krijgt op dat goed, dat de wet belooft aan die geene , die den eisch der wet vervullen. 2. Zulk eene gerechtigheid bezat den eerften mensch. Het Beeld Gods, waarna hij gefchapen was, beftond meede in gerechtigheid,zijne gedagten, woorden, daaden, ftemden overéén met de wet van God. En was Hij in de gehoorzaamheid aan Gods wet volftandig gebleven, zoude Hij ook 't recht verkregen hebben tot 't eeuwige leven, 't welk de belofte was van de wet van 't Werk-verbond. 3. Maar de eerfte mensch, en in Hem, als 't verbonds-Hoofd,alle zijne nakomelingen, heb* ben  ever Eph. 6. vs. 14b. 137 LA. 5. «.#.3. ben de wet van God overtreden, en zijn daar door hunne oorfpronkclijke gerechtigheid kwijt geworden. In plaatze van God boven alles lief te hebben, en den naasten als zich zeiven, 't geen de eisch was van Gods wet, is de mensch, die een Zondaar geworden is , geneigt God, en zijnen naasten te haaten. En 't is er zo verre van daan, dat hij regt zoude hebben tot 't eeuwige leven, dat Hij, in tegendeel , onder den vloek der wet ligt, waardig om na ziel en lichaam met de hoogfte ftrafle, dat is, met de eeuwige verdoemenisfe geftraf te worden ; De geheele wereld is voor God verdoemelijk, Rom. 3: 19. 4. Dus is dan een zondaar ten eenemaal ontblood van alle gerechtigheid, in tegendeel is hij vloekwaardig cn onrein voor God, en zal hij ooit gerechtigheid bezitten, hij moet die van buiten ontfangen ; in zich zelvcn is hij zonder hoop en hulpe. En Zonder eene genoegzame gerechtigheid is 't ondertusfchen onmogelijk, om van den vloek der wet verlost, en in 't regt op, cn bezit van 't zalig leven in de gemeenfehap Gods hcrfteld te worden. 5. Zulk eene gerechtigheid konde 't natuurligt niet ontdekken: vleesch en bloed konde die niet openbaaren. Maar zulk eene gerechtigheid word ons geopenbaart in 't Euangelium der Heerlijkheid des Zaligen Gods. De Oneindige , Algenoegzame God , en Vrijmagtige Ontfermer willende eenige uit 't gevallene menfchelijke geöagte behouden, met I5 be.  i38 LEERREDE LA.3.*.«.5. bctooninge, zo wel van Zijne Heiligheid, en Rechtveerdigheid, als van Zijne Genade en Barmhartigheid, heeft zelfs na Zijne veelvuldige Wijsheid, en verbazende liefde zulk eene gerechtigheid voor den uitverkoren zondaar bezorgt. God de Vader heeft Zijnen eigenen Zoon aan hun tot eenen Borg in hunne plaatze gegeven. Gods Zoon; Die ook eene Zoone des Menfchen geworden is, God geopenbaard in 't Vleesch, heeft den Vloek van Gods wet in hunne plaatzen gedragen, en door gedragen, en den eisch van Gods wet volmaaktelijk betragt, en daar door eene volkomene gerechtigheid voor hun verworven. Die gerechtigheid word hun gefchonken; zij worden-bewrogt door den Geest des geloofs om die gerechtigheid aan te neemen, en dat geloof, waar door bet harte gercinigt word, betoont zig werkzaam door de liefde, door 't dragen van Vrugten der gerechtigheid, om voortaan, bij wegen vandank-liefde, gerechtigheid te doen , en te leven na den regel van Gods wet. b. Wanneer de Apostel hier nu fpreekt van de gerechtigheid. ■ i. Verftaan wij daar door: AA. Vooreerst de volmaakte Borg - gerechtigheid Van Christus, zijne dadelijke en lijdeliike gehoorzaamheid, waar door Hij, in plaatze van den uitverkorenen zondaar , aan de Godlijke gerechtigheid heeft genoeg gedaan, en die aan al zijn volk, dan, wanneer zij geloven , word toegerekent, tot ont-  ever Eph. 6. vs. 14b. 135 Ï.A.3.*. b.i.AA ontheffinge van alle fchuld' en ftraffe, en tot verkrijginge van 't eeuwige leven. nx. Van deze gerechtigheid, als de eenige verdienende oorzaak van de rechveerdigmakinge der uitverkorene Gods , word alomnie in Heilige Schrift met zeer veel verheffinge gefproken, als zijnde de ziel van de Genade - leer. ■ Dit is, die gerechtigheid der Eeuwen, die de Mesfias zoude aanbrengen, Dan. 9: 34 die in alle Eeuwen geweest is, en tot in alle Eeuwen zijn zal de oorzaak van eene eeuwige zaligheid. Uit kragt van deze gerechtigheid word Christus genoemt, Jelovah hunne gerechtigheid in \ afgetrokkene, om dat alles, wat tot eene volkomene gerechtigheid vereischt word . in Hem, in Hem alleen, in Hem volkomen gevonden word, Jerm. 23: 6. Nadrukkelijk fpreekt 'er de Mesfias zelfs van Jef. 45: 24 2'S. Men zal van mij zeggen, Gewisfelijk in den Heere zijn gerechtigheden, en (krkte, In (Jen Heere zullen gered.veerdigt worden, en zich beroemen V ganfche zaad Israëls, en Jef. 54: <±j. Haare gerechtigheid is uit mi'], fpreekt de Heere. De o-c„ lovige zijn rechtveerdigheid Gods in Hem, zij hebben, m de gemeenfehap met Christus, het volkomenfte recht 0111 te heerfchen. in het eeuwige leven. Christus word de zijne tot gerechtigheid, 1 Cor. v. 30. 22.. Anders word deze gerechtigheid genoemt, bijmtitek, 151 I. B.a.v. 2. Dan ook dit Borst - wapen dadelijk te gebruiken door gedurige geloofsoeffeningen, en betragtingen van gerechtigheid. Nergens zal eene gelovige veiligheid vinden tegen de belchuldigingen des Duivels, dan in Christus gerechtigheid, en in eenen heiligen en tederen wandel voor den Heere. II. Dit nu is A. Aan 't vorige verbonden door ende, 't verftand en oordeel omgord zijnde met de waarheid, moet men allereerst zoeken de edelfte deelen te beveiligen, 't harte , en ziele - leven, B. En dit zoude een middel zijn om te ftaan, en den vijand aftewagten. 1, Zie daar! 't Borst-wapen der gerechtigheid kortélijk vertoont; Waarlijk een allcrnodigst wapentuig, om niet dodelijk verwond te worden. De geestelijke vijanden leggen 't toe op 't verderf der ziele. En wat baat V de menfche of hij de geheele wereld wind, en leid fchade aan zijne ziele, Matth. 16 f26". 2. O! welke eene heilzame raad om 't Borst- wapen der gerechtigheid aan te doen, waar door men beveiligt kan zijn tegen den Toorn Gods, den vloek der wet, de belchuldigingen van 't geweeten en alle aanklagten van den Duivel, en 't welke tot in den dag des Oordeels zijne kragt behoud, en dan vrij pleit van de eeuwige verdoemenisfe, en fteld'in 't bezit van 't eeuwige leven. K 4 3. Wij \  isx LEERREDE II. B. 3. Wij alle zijn verdoemelijk door Erf-en Dadelijke zonden , wij zijn als eene onreine, cn alle onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. In «ens is geene gerechtigheid, of waardigheid Geene Uiterlijke Godsdienst'alleen kan ons vrij pleiten, maar dit Borst - wapen is alleen te vinden in de gerechtigheid van Christus , en in de vernieuwinge na Gods beeld. : 4. Ongelukkige ; die deze gerechtigheid niet kenjien of verfmaden, maar eene eigene gerechtigheid willen oprichten, zulk een Borst. wapen van papier of ftroo kan niet beftaan tegen den ftrenge eisch van Gods wet, tegen den vloek der wet, ziet 't in den Werkheiligen Pharizeen, daar den Tollenaar afging yegtveerdig na zijn huis , maar hij niet. 5. Christus gerechtigheid word met den monde beleden, maar niet gekend. De meeste weeten niet, hoe zondaren in de Vierfchaar van God beftaan kunnen , welke de grond zij , waar op verdoemelijke booswigten kunnen worden vrijgefproken van hunne doemfchuld, en leven kunnen. Men heeft geen bezeffe van Gods Rechtvcerdigheid en Heiligheid. 6. Andere hebben Christus gerechtigheid in den mond, maar hunne borst is daar niet mede gewapent. Gij bedekt U hart mc|f eenige pligten, en eenen onbefprokeu wandel, en 't kennen van de gerechtigheid, en daarom zijt gij, gerust cn onbekommert; ■ X Heeft  «ver Eph. 6, vs. 14'". *53 II. B. a. Heeft; U doemfchuld U ooit doen uitroepen: Hoe worde ik verlost van 't verderf? k. Is U Christus dierbaar geworden ? 7. Andere beleiden Christus gerechtigheid met den mond' maar verlogenen die met dc werken. Geruste Wereld-Dienaars! Is Gods beeld in U herfteid? Geeft gij Gode dat God is; enz. 8. Van de Geboorte af zijt gij kinderen des Toorns. 't Is wat te zeggen deze gerechtigheid te misfen. Gij ftaat naakt cn blood voor dood wonden, voor Gods Toorn, de Vloek der wet, de wroeginge van U geweten, een naare dootl. 9. Roemt niet op Christus gerechtigheid, zo lang gij een dienaar der zonden zijt. 10. Och! dat gij uwe naaktheid erkende; bid om ontdekkingc, overtuiginge, geloof. Bekommerde: U word Christus gerechtigheid aangeboden. Doet aan 't Borst-wapen der gerechtigheid. Zijn uwe zonden groot, dit Borst - wapen der gerechtigheid bedekt dezelve. Volk Gods. 1. Hoe dierbaar moet U oogcnbükkelijk Christus gerechtigheid zijn. 2. Wat moest U geloof werkzaam zijn. Beklaagt uwe afwijkingen en ftruikelingen. 3. Daar door kunt gij ftaan, als uwe zonden U worden voorgehouden» K 5 4. De*  154 LEERREDE enz. ILB. 4. Bewaart U harte boven al dat te bewaaren is. 5. Staat na Heiligheid. 6. Staat na vermeerdering des geloof, naar doorbrekende heiligheid. Laat de dood komen, deze gerechtigheid red U van de dood. Gij zult eens volmaakt heilig zijn. Amen. LEER-  LEERREDE OVER Eph. 6: 15, Ende de voeten gefchoeit hebbende met de bereidheid des Euangelium des Vreedes I. 10^fi Apostel met 't vorige 14de vs. van ons TextCapitteL overgaande, om de volledige Wapenrustinge Gods, waar van Hij te voren meer in V gemeen gefproken hadde, in alle deszelfs bijzondere deelen wat nader te ontleeden, A. Laat noch eerst bij wegen van befluit uit 't vo • rige voorafgaan, eene nadrukkelijke vermaninge tot ftandvastigheid, {laat dan vs. 14. waar mede de Apostel wil. (1). Dat de gelovige Ephefiers, wanneer zij tot den ftrijd geroepen wierden niet moesten weglopen, en den Vijand den rugge toekeeren, maar post houden, enden Vijand heldhaftig inwagten. (2). Daar bij, wanneer 't nu op 't ftrijden aankwam, dat zij dapperen tegenftand moesten bieden, en (3). Eindelijk, dat zij moesten volharden tot den einde toe, en er alles bij opzetten, tot dat zij ftaande overwonnen. / Daar-  156 LEERREDE LA- B. Daarop volgen nu alle de bijzondere Wapenen die fes in getallen zijn, en eene allernauwfte betrekkinge hebben tot dat kloekmoedig ftaan, waar toe Hij hen zo aauftonds heeft opgewekt, en die als zo veele bijzóndere middelen zijn aantemerken, waardoor de gelovige Ephefiers moesten, cn ook alleen konden ftaan. ,\. De drie eerfle wapenen moesten'zij aangorden» om den Vijand vrijmoedig te kunnen afwagten, den Gordel der Waarheid, 't Borst ■ wapen der gerechtigheid, en de Schoejinge van de voeten met de bereidwilligheid van 't Euangelium des Vredes. vs. 14: 15. 2. Dc drie laaste Wapenen, '/ Schild des Geloofs', den Helm der hope, en V Zweerd des Geen'es7 waren nodig om dappere wederftand te bieden, zich zeiven te verdedigen, den Vijand allen mogelijken afbreuk te doen, en niet af te laten, voor dat zij de overwinninge op hunne Vijanden behaalt hadden, N. Van de drie eerste wapenen. «. Hebben wij de twee eerfte 'reeds nader befchouwt, namentlijk: a. Den Gordel der Waarheid, !de zuivere Geloofsleer, met welke de GèestUjke Lendenen van 't Verftand cn Oordeel moeten omgord worden, door te ftaan na eenen grondigen en levendigen kennisfe en erkentenisfe van de Waarheid van Gods Woord. b. Met dien verfterkenden Gordel der Waar¬ heid;  tver Eph. 6. vs. 15. *57 heid, gelijk wij ook reeds gezien hebben, was allernauwst verbonden , 't beveiligetit Borst-wapen der Gerechtigheid, om bedekt te zijn tegen de doodelijlce wonden» die de Geestelijke Vijanden hun zogten toe te brengen. p. Thans moeten wij V derde bijzondere wapen ', de fchoejinge van de voeten met de bereidheid van 'Ê Euangelium des Vreedes, om veerdig, en vast te zijn, in den Geestelijken ftrijd, wat nader overwegen. ,11. Eene beminnelijke ftoffe! Och! dat 't Euangelium des Vreedes onze harten zo mogte bekooren, en in heemen, dat wij dien Vreede, dien de God des Vreedes, daar in aan elk heil, en Vredelievend Zondaar aanbied, hartelijk mogten zoeken, en dadelijk omhellen, en dat ook onze voeten op den weg des Vredes wel gefchoeit mogten ftaan om beftand te zijn tegen onze Geestelijke dood Vijanden. De groote Vreede-Vorst fchénke 't ons aanvankelijk, of ïneer en meer, en doe ons onder zijne Vreede - banier gelukkig ftrijden. Amen. I. Wij moeten eerst de woorden op zich zeiven overwegen. II. En dan in hun verband met de vorige door ende, en zo als dit ook een middel was, om te kunnen ftaan. I. Wat de woorden op zich zeiven betreft. A. Vooraf moeten wij iets aanmerken, ontrend de eigentlijke fchoenen, daar de Apostel duidelijk op Zinfpeeld. De  15S LEERREDE LA. K.De mensch, in onderfcheidinge van de dieven met zagte, en tedere voeten, die riiet bedekt zijn , ter wereld komende, heeft fchoenen van noden, vooral zedert dc aarde door de zonden vervloekt, en vol doornen en distelen geworden is3 welke aarde nu niet wel buiten gevaar van belediging kan betreden worden. 3. Wie de eerste Uitvinder en Maker der fchoenen geweest zij, is onzeker. Daar zijn 'er die meenen, dat God zelfs, die na den zonden val Adam cn Eva van klederen voorzien heeft, hun toen ook fchoenen zoude bezorgt hebben. Zeker is 't, dat zij van een zeer otid gebruik zijn, men vergelijke Gen. 14: 23» Exod. 3: 5. 3. Van ouds waaren de fchoenen alleen fchoenzolen, plattezolen, om 't platte der voeten tegen de ongemakken van den grond te beveiligen; welke zolen dan met riemen aan de voeten wierden vast gemaakt. En hier mede Hemt 't Griekfche woord, dat de Apostel hier gebruikt, cn de onze door fchoejen vertaalt hebben, best overéén, 't geen dog eigentlijk zegt onderbinden. Men vergelijke Hand. 12: 8. daar eene Engel tot Petrus zegt omgord U en bind uwe fc hoenzelen aan. Zo ook Mare. 6: 9. In de hecte Oosterfche Landen waaren zulke fchoenzolen alleen nodig , om de voeten van ondere tegen de fteen en doornagtige aarde te befchermen, en dé fchoenen van 't tegenwoordige maakzel zoude daar te veel broejinge veroorzaakt hebben, De  aver Eph. 6. vs. 15. 159 LA. 3. -i.En om nu niette fpreken van de floffe en ge*, daante der fchoenen, cn waar die al een teken van waren, letten wij nog maar korte lijk op 't gebruik der fchoenen. «. IMet alleen zijn de fchoenen zeer nuttig, en ncdigvoor reizigers, om zo veel te gemakkelijker en veerdiger te kunnen gaan, en door de ongemakken van den weg niet belemmert te worden, gelijk men daarom leest van Israël, toen zij uit Egypten zoude trekken, dat hunne Lendenen moesten opgefchort zijn, en fchoenen aan hunne Voeten Exod. 12: 11. En, wanneer de Heere Jezus de Apostelen twee en twee uitzond om 7 Euangelium in Judea te verkondigen, zo wilde Hij, dat zij fchoenzolen zouden aanbinden Mare. 6: 9. fi. Maar 't geen hier vooral in aanmerkinge komt, is, dat de fchoenen zeer dienstig waaren voor krijgsknegten, zo, om veerdig en gezwind te zijn, wanneer zij moejelijke togten moesten ondergaan, als bijzonder om vast te flaan zonder dat de Voeten konde uitglijden: En hiertoe hadden zij fchoenen, die van onderen met yzere pinnen voorzien waaren , die in den grond indrongen, en den krijgsknegt te vaster deeden ftaan. Mogelijk word hierop gezinfpeelt Deutr. 33: 25. Tzer en Koper zal onder uwe fchoen zijn. En op deeze laaste Oorlogs- fchoenen fcbijnt de Apostel hier voornamentlijk 't oog te hebben. Doch  ï6o LEERREDE I B '. B. Doch't zijn geene eigentlijke fchoenen, die de Apostellüef bedoelt. Maar als een goed krijgs kriegt van Jezus Christus, de gelovige als zijne Geestelijke ftrijdgenoten tot den Geestelijken ftrijd tegen hunne Geestelijke Vijanden toerustunde, geeft Hij hen ook Geestelijke wapenen aan de hand. Trouwens 't voor» ftel van den Apostel brengt dit van zelfs mede, Hij wil dat zij hunne voeten zullen fchoejen met de be. reidheid van 't Euangelium des Vredes. «. Hij fpreekt dan van hunne voeten. 3.En hij wil, dat zij die fchoejen zullen, mei de bereidheid van 'f Euangeliums des Vredes. x. Wat 't Eerste betreft «.De Lichamelijke voeten, gelijk bekent is, zijn die deelen van 't Bghaani, die 't zelve als twee pilaaren dragen, en onderfteunen, en ook van de eene plaatze naar de andere brengen. p. Doch gelijk de Lendenen en Borst vs. 14* niet lichamelijk te verftaan waaren; zo ook niet de Voeten. a. En om ons met de gedagten van andere niet optehouden, fcbijnt 't ons toe, dat men dooide Voeten niets gevoegelijker kan verftaan, dan die vermogens van de Ziel, die aan de gelovige de nodige vastigheid en veerdigheid kunnen bijzetten, En om in 't Geestelijke ftrijdveld te kunnen ftaan, En om zich ook geestelijker wijze veerdig ten ftrijden te kunnen bewegen. Hebben  over Eph. 6. vs. i*. iOi l.A.K.s.a. Hebben wij mi door de geestelijke Lendenen, volgens de verklaringe die 'er Petrus van geeft 1 Petr. i: 13. te verftaan, een verligt verftand en een rechtmatig oordeel. De geestelijke Voeten kunnen ons levendig afbeelden, de neig 'ngen, van den wil, waar door de ziel na eene onderfcheidene kertïiisfe en erkentenisfe van de goedheid of kwaadheid der dingen, 't goede begeerd en wil, maar van 't kwade afkccrig is, en dat niet en wil b. En die wilsneigingen mogen te recht als dè voeten der ziele worden aangemerkt, om dat zij aan dë ziele eerst de nodige vastigheid geeven, om te kunnen ftaan. Het verftand en oordeel moeten verligten, om de noodzakelijkheid van den geestelijken ftrijd, en van 't ftaan te kennen, eh te erkennen, maar de bepaalingen van den wil moeten 'er bijkomen, om dadelijk te kunnen ftaan; Daarbij verwonen, die wilsneigingen de eigene gedaante mn geestê LEERREDE LA. 3. «. b. i. BB lirce van 't O. T., word "t meermalen gebruikt in de betekenisfe van vastigheid, gelijk Pf. 89: 15. gerechtigheid en gerichte zijn de vastigheid uwes Troons. En deeze betekenisfe verkiezen verfcheidene Uitleggeren in onzen Text. CC. Wat ons betreft, wij zien geene redenen, om van onze overzettinge aftewij ken, om dat 't woord zekerlijk allereerst betekent, bereidheid, ijver, volveerdige gereedheid, en het ons toefchijnt, dat dit hier eenen allergepasten zin uitlevert; te meer, om dat tüt deeze bereidheid, de vastigheid als een natuurlijk gevolg, gevoegelijk kan worde» afgeleid 2. Verftaa dan AA. Door deeze bereidheid De bereidwilligheid en volveerdigheid des gemoeds, waardoor eene gelovige met eene overgegevene genegentheid bereid, en gereed is om alles te doen, alles te ondergaan, en te lijden, wat van hem, als een goed krijgs- knegt van Chris-> tus Jefus gevordert word, om te ftrijden den goeden ftrijd des geloofs, als die zich vrijwillig, met ziel en lichaam, voor tijd en eeuwigheid aan den Groote Heir-Vorst,zonder ecnig uitbeding heeft overgegeven, om ouder zijne baniere te ftrijden tegen de Geestelijke Vijanden, men vergelijke Pf. 110. Uw volk tal zeer gewillig zijn op den dag uwer Heirkragten. IFat doet gij, zeide Paulus eens, tot die van Cc  over Eph. 6. vs. 15. 171 I. A. a.«.Z>. 2. AA. na. Ccfarcen, dat gij weent, en mijn harte week maakt, want ik ben bereid, niet alleen, gebonden te worden, maar ook te ft erven te Jeruzalem voor den naame des Heeren Jefus Hand. ar: 13. 33. En om dat eene gelovige zich onherroepelijk aan den Heere heeft overgegeven, en met een voorneemen des herten bij den Heere wii blijven Hand. li: 23,,zo volgt uit die bereidheid nu zelfs, de vastigheid, waardoor hij onwankelbaar ftant houd, en in de kragt des Heeren, dat onverzettelijk voorneemen heeft om den Heere getrouw te zijn tot ter dood toe. Openb. 2. Dit is dat volharde tot den einde toe, daar jefus de Zaligheid aan vast maakt, Matth. 24. 13. BB. Deze volveerdige cn ftandvastige bereidheid, word hier voorgefteid, als eene bereidheid, van 't Euangelium des Vredes. nk. Om dat dit Euangelium des Vredes, zulk eene volveerdigheid des gemoeds eischt, en vordert, zo iemand achter Mij wil komen, die verlogene zich zelve enz. Matth. 16: 21. Hebt goede moed Joh. 16. Zijt ftandvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig in V werk des Heeren, \ Cor. 15: 58. 22. Om dat dit Enangelium des Vreedes, eene kragtige fpoor is tot deze bereidheid, wien zoude, om die zalige Vreede met God, met zijn eigene geweeten , met de Engelen te mogen hebben, niet bereid en gewillig zij" > qm ftand- vas-  ffg LEERREDE LA. b. 2. BB. 22. vastig te doen, en te lijden alles, waar toe zij geroepen worden. Kan 'er ook iets opweegen tegen dien Vrede, die iemand vergewist, dat de Groote cn Algenoegzaame God zijnen vriend, en hij eenen vriend van God is , dat alle zijne zonden vergeven zijn. Het is eene Vrede Gods , die allen verftand te boven gaat , en eene onuitfpreekelijke genoegen in dc ziele verwekt. Wie zoude gaarne door traagheid, ontrouw , deze Vrede willen ftooren. 3 3 Geen wonder dan ook, dat die bereidheid uit 't bevindelijk genot van dien Vrede geboren word. Die Vrede Gods bewaard de harten en zinnen, Phill. 4: 7. als eene fterke wagt, om tegen alles gefterkt te zijn. Die Vrede maakt hun kloekmoedig en onverzaagt. Dan is 't, ik en fchaame mij des Euangeliums Christi niet Rom. 1: 16, om het te geloven, te belijden, te verdedigen, daar voor te ftrijden, te lijden, ja te fterven. (3. En met deze bereidheid van 'r Euangelium des Vredes, wil de Apostel nu, dat'de gelovige Ephefiers hunne geestelijke voeten zullen fchoeijen. a. Dus merkt Hij die bereidheid hier aan, als de geestelijke fchoenen. 1. En té regt. AA. Zijn de fchoenen des menfchen lighaam niet aangeboren, maar moeten zij hem bereid worden,om 'er zich van te voorzien. Van Natuure iS  iver Eph. 6. vs. 17% Ï.A.3./3./1.1.AA. is den zondaar onwillig tot zijnen plicht, en de gelovige zelfs, die noch zugten onder de overblijfzelen van 't verdorven vleesch, zijn noch zeer genegen tot traagheid, deze bereidheid moet in bun bewrogt worden door Gods Almagtige genade , Phil. 1: 19. Het is U uit genade gegeven in de zaken van Christus, niet alleen m Hem te geloven, maar ook voor hem te lijden. BB. Bijzonder dienen de fchoenen voor de krijgsknegten, om veerdig zich in den ftrijd te kunnen beweegen, en om vast te kunnen ftaan. Deze bereidheid of gewilligheid, om den Heere getrouw te zijn, maakt hen veerdig en onbeweegelijk; Hij heeft zich, als door eenen plegtigen Krijgs Eed, aan den Heere verbonden, en wat hem ook overkomt, hij wil den Heere niet ontrouw zijn, hij wil 'er alles bij opzetten, weetende , dat 't einde Vrede zal zijn, en overwinningen over alle de vijanden. Hij is eene overgegevenc ces Heeren. 2. Dus kan eene geestelijke krijgsknegt met deze fchoenen veerdig zijn ten ftrijden, en in 't gevaarlijkfte Strijdveld onbeweegelijk ftaan. b. En daarom vordert dc Apostel , dat zij hunne geestelijke voeten daarmede zullen fchoeijen. Het geene aanduid: 1. Dat zij deze geestelijke fchoenen, die volveerdige en onverzettelijke geneigtheid, en gereedheid , zo nauw met hunne geestelijke voeten, hun-  174 LEERREDE Ï.A.z. e. b. ü hunne wilsneigingen moesten vereenigen , als de Hoffelijke fchoenen aan de lichamelijke voeten vast gebonden, en met dezelve veréénigt worden. a. Hun wil was wel aanvangelijk door genade geheiligt, maar zoude zij, tot den ftrijd geroepen wordende, Haan, niets was 'er nodiger, dan dat die wilsneigingen gewapent waren met die overgegevene geneigthcid , en onverzettelijk gewillig, om alles te doen, en te lijden, waartoe zij geroepen wierden. En daarom moesten zij: AA. Kennende en erkennende hunne traagheid en kragteloosheid, in en uit zich zeiven om flaande te blijven in 't geestelijke Strijdveld. BB. En daarbij de noodzakelijkheid om veerdig en vast te mogen Haan. CC. Onder eene gelovige en gedurige inroepingc van de veerdigmakende, en verflerkende genade des Heiligen Gcestes DD. Niet rusten, voor dat hunne geestelijke voeten, met die volveerdige bereidheid, zo gewapent waren, dat zij betuigen konden , mijn harte h bereid, ik ben bereid om alles voor de naame en zaake van Jefus te doen. EE. En tot dat einde, moesten zij veel Haan na eene levendige befchouwinge, na eene gelovige erkentenisfe, en omhelzinge, ja na de bevindelijke bewustheid van 't Euangelium des Vredes, om dien Vrede te bezitten, en te bewaren,- en die dier-  •ver Eph. 6. vs. 15. 375 I. A.2.V. *.2.ËE. dierbaar e Vrede Gods zoude ben tot alics vol veerdig en bereid maken. De bhjdfchap des Heeren zoude hunne fterkte zijn. FF. Dus zouden zij in ftaat zijn , hunne geestelijke voeten te gebruiken tot hun verordent einde. II. Zo waaren zij dan nu ook gewapent aan hunne voeten , zo wel als de Lendenen van 't verftand, en oordcel gewapent waren, en de geestelijke borst, om hunne ware ziels - leven te beveiligen, tegen dodelijke wonden , zo moesten ook de voeten gefchoeit zijn, om bereid te zijn tot den ftrijd, en vast te ftaan. Immers ook dit was een middel, waar door zij zouden kunnen ftaan Dus gefchoeit konden zij de vijanden vrijmoedig af wagten. Ziet daar deze woorden geopent. Een vermaninge thans ook nodig. Het Euangelium des Vredes word noch onder ons ver kondigt; maar de meeste blijden oorlog voeren tegen den Heere. Hoe weinige zouden bereid zijn om het Euangelie alles te verlaten. God zend zijne Vredebodennoch uit, maar de Vrede word van de hand geweezen, men is niet eens bereid, daarom zijne zonden te laten, en ondertusfehen, zo lang Gij in de zonden leeft, zijt gij een vijand van God, en hebt geenen Vrede. Het misten van Gods gunst weegt bij uw niet. Menfchoeit de voetenmet bereidheid, om zijn tijdelijk beroep waar tc neemen, en,dat met zulkeer.e drift, en  i76 LEERREDE ir. én gehegtheid, dat er nauwelijks eenigeu tijd overblijft , om aan den Heere gezet te denken, en zijnen dienst waar te neemen. Menfcltoeit de voetenoirizich te laaten vinden, inde plaatzen der ijdelheid, en ijdele gezelfchappen Menfthoeit de voet en op den breeden weg , om ten kwade te loopen, nnaar niet om te ftaan en te ftrijden. En al zijt gij niet openbaar Godloos, denkt daarom niet, dat uwe voeten gefchoeit zijn. Zijt gij van de liefde tot de zonden vrij gemaakt? zijn uwe voeten ge fchoeit, veerdig, en gereed, om alles voor Christus te doen, en te lijden. Hoe weinige kennen de dierbaarheid van 't Euangé* lium des Vredes. Ja'tisbijde meeste in kleinagting, me tand ere dingen is men duizentmaal meer ingenomen Verfmaad gij de aanbiedingen van Vrede, zegt dan niet, ik zal evenwel Vrede hebben. 1. Want Vrede komt na onrust. 2. Heeft een vasten grond. 3. Komt na veel arbeid. 4. Word dierbaar gefebat. 5. Gaat gepaart met heiligheid. 6. Schroomt niet getoetst te worden, 7. Word al veel geftoort. Wat zoude het te zeggen zijn onverzoeilt te ftèrven» Dan zult gij zien, wat't is, dien Vrede verfmaad te hebben. Hoe zou gij 't Udan eeuwig beklagen Och! was U dau die Vrede nooit aangeboden,het zal  mt Eph. 6. vs. ig, ' tjf ih ■ zal Tijrus en Sidon verdraagelijker zijn dan U lieden. Och ; dat gij nu in dezen uwen dag bekende, wat tot uwen vrede dient Is 't niet verwonderlijk, dat God URichter, Ü zijne vijanden laat nodigen, en betuigen, grimmigheid is niet bij Mij, zij moesten mijne fterkte aangrijpen, vrede zal ik met hen maaken. Wij bidden ü van Christus wegen,laat U met God verzoenen. Och wicrd hetU ernst! Mogt gij de wapenen van Oorlog tegen dezen Heere afleggen, U zelve veroordeel len, bidden om Genade in Christus. Mogt gij der zon-»' den vijand worden. En wierd gij eens bereid, om voor 't Euangelium des vredes alles over te hebben*' Kinderen Gods* 1. Gij kent de dierbaarheid van 't Euangelium des vredes, en hebt 't vrede verdrag ondertekent Zijt gij niet-vijanden van 't Rijk der duifternisfe? gaan uwe wilsneigingen niet uit in liefde tot God? 2. Maar is die eerfte liefde ook niet verlaten, die? ijver vei fiaauwt^jn veele niet traag in't beneerftigen? De voeten zijn niet genoeg gefchoeit met de bereidheid van 't Euangelium des vredes. Men heeft er alles niet voor over, en wat kunnen wereldfche belangcns al veel in den wég ftaan. 3. Och mogt gij eens wederom ftaan , uwe voeten gefchoeit hebbende met de bereidhed van 't Euangelinm des vredes, zulk eene bereidheid is ten hoog- M ften  s»$ LEERREDE inz. 11'ften nodig, en 't Enangeliutn vordert die, en geen wonder , 't is een Euangelium des vredes. Zoekt dien vrede te bezitten. 4. Gij hebt er Utoe verbonden, zoekt kragt bij den Heere. 5. Zoekt deze fchoenen vast aan uwe voeten te bin- 1». 6. Mogt men zig bereiden tesen eenen bozen tijd. 7. Zo zoud gij groeten vrede hebben. Gij zult eens ingaan in vreede, let op den Vromen , «n ziet op den Oprtgten, 't einde van dien man zal vrede zijn Amer& LEER-  LEERREDE OVER Eph. 6: 16ï Bovenal aangenomen hebbende den Schild des Geloofs , met welken Gij alle de vuurige pijlen des bozen zult kunnen uitblusfchen, anneer Dcbora in Haren Lofzang de weerloosheid van Israël wilde vertonen , zegt zij onderanderen, dat er geen Schild gezhnwierd onder de veertig duizend in Israël Richt. 5: 8 V Zij fan, dat de vijanden hen ontwapenden hunne Schilden ontnomen hadden V Zij dat Israël met eene flaaffche vreeze, voor de vijanden hunne fchilden niet durfden voor den dag brengen. II. Het geestelijk Israël, om beveiligt te zijn tegen hunne geestelijke vijanden, moet vooral zorg dragen» dat hunne geestelijk Schild gezien word, waarop alle* de pijlen der vijanden moeten affluiten. En dit is de reden, waar om de Apostel Paulus,' bezig zijnde de gelovige Ephefiers toe te rusten tot den geestelijken ftrijd , in onze Text - woorden wil, dat zij loyen al zullen aanneemen V fchild des geloofs, M 9 als  t-c LEERREDE Ik als 'r eenige middel, om alle de vurige pijlen van den bozen te kunnen uiiblusfc.en. A Van den zamenhang hebben wij reeds meermalen gefproken, en de ruimte der ftoffe verbied ons, bet zelve thans te herhalen. B. Wij zeggen alleen met weinige, dat de Apostel op de drie eerfte bijzondere wapenen, welke de gelovige Ephefiers moesten aandoen, om de geestelijke vijanden kloekmoedig te kunnen afwagten, r ameiitüjk, den Gordel aer waarheid, V Borstwapen der gerechtigheid, tn de fchoenen van de bereidheid van 't Euangelium des vredes, nu volgen laat die wapenen, die bij zonder nodig waren cm dadtltjk in den ftrijd dappere vedeiftand te bieden, zich zeiven te verdedigen en den vijand allen mcgelijken afbreuk te doen, namentlijk, V Schild des gc looft, den Helm der zaligheid, en V Zweerd des Ceestts, het woord Gods. De woorden van onzen Text behelzen in zich, eene tmftige aanprijzinge van V Schild des Geloofs, als een al lef nodigst wapen , om alle ae doodelijke verzoekingen -»6,n dejn Jat ante verijdelen. Eer.e ft< ffè van 't uiteifte gewigt! Och dat zo veele, die van 't fchild des Geloofs noch geheel ontbloot zijn . en in \ uiterfte gevaar, cm van den Satan doodelijk veiwcnd te worden, noch in tijds, dat fchild mogten tiagten deelagtig te worden, om indien aller gevcaiiijkficn Oorlog niet < m te komen. En dat alle die dat dierbaar gek of bezitten, dat fchild gedumig mog-  êver Eph. 6. vs. 16. 181 II. B. mogren aangrijpen, om daarmede beveiligt te zijn tegen alle die ziel verdervende pijlen van den boezen. De Hie-e weide het geloofin ons, of bij vermeer* dere en verderke hetzelve en doe ons door het geloof den bozen overwinnen. Amen. I. Wij zullen eerst, de ernstige aanprijfinge van het Schild des Geloofs,'tragten te overwegen. II. En dan zien 't heilzaam gebruik, dat daar van te wagten was. l.Wat 't eerfle bet-e Welke pijlen geworpen vderden, om daar mede de Vijanden te kwetzen en te dooden. Vergelijkt 2 Sam. 18: 14. 2.Deze pijlen om nu van de doffe en ge. daante dezer Oorlogs pijlen niet te fpreken, worden hier nader befchreven. AA. Wegens haare hoe danigheid a\s vuu- rige pijlen. nk. Zommige willen, dat de Apostel t oog heeft, op zulke pijlen in 't oude krijg voeren gebruikelijk, die van ij2er gebakt, « >i vuur N 2 ge.  305 LEERREDE II. A. «-2.AA.NN. « „, gehart, cn zo afgefchoten wierden. 33. Andere denken aan pijlen van brandende floffe gemaakt, welke al brandende wierden afgefcboten. jj.Docb't fcbeint ons met veele Uitleggeren toe, dat de Apostel bier zinlpeelt op de gewoonte van zommige Barbaarfcbe Volkeren, die om hunne Vijanden doodelijk te wonden, gewoon waa'ren de pijlen gelijk ook andere wapentuigen in vergif te dopen of met vergif te beurijken, op dat dus elke wonde doodelijk zijn zoude. Op zulke pijlen fcbeint ook gezien te worden, Job. 6: 4. De pijlen des Almagtige zijn in mij, welker vuurig Fenijn mijnen Geest uitdrinkt. Dus zijn vuurige pijlen, vergiftigde pijlen, en die worden vuurige pijlen genaamt, dewijl in 't Fenijn een kragtig, fcbierlijk, voortlopend, doordringend, en verderftelijk vuur is, die eene allergevaarlijkfte en doorgaans dodelijke ontflekinge veroorzaken. BB. En deze vuurige pülen, om dat de boze er veele heeft; en op des Heeren volk aff'cbiet, worden hier alle te zamengenomen, alle de vuurige pijlen: £.Doch 't is wederom klaar, dat de Apostel bier geen eigentlijke vuurige pijlen bedoelt. Zien wij kortclijk 1. Welke deze vuurige pijlen zijn. 2. En  over Eph. 6. vs. 16, ' II. A. R.p.b.i. 2. En waarom die dus genoemt worden, i. Verdaadoor deze vuurige pijlen alle die helfche verzoekingen en aanvegtingen des Duivels, waarmede die boze of meer cnmiddeiijk of meer middelijk des Heeren Volk bedrijd. Denkt niet, dat wij alle die vurige en vergiftigde pijlen zullen opnoemen. Neen, haar getal is veel en zeer groot, het zoude ook niet nuttig zijn, de verzoeker kan zich ligtelijk daarvan bedienen. Wij zullen alieen maar de~e en geene van die pijlen noemen, en dat onder die vuurige bede voor U en mij, O Heere! leid ons niet in verzoekinge. Tot deze vuurige pijlen behoren. AA. De bedrijdingen van de allergewigtigde waarheden, die de boze tragt te verdonkeren, te betwisten, en verdagtte maken, om zo de gronden van \ geloof, en dc hope der heiligen te onder* mijnen, en was 't mogelijk geheel om verre te werpen. Zulke zielvergiftigende pijlen zijn het, die hij fchict, om te betwisten het onbetwistbaar Aanwezen van den Gedugten Geel, terwijl de Duivelen zelfs geloven, dat er een God is , en zij ridderen Jacob: z. Om te betwisten de Godlijkheid van 't Woord van den Waaragtigen God, om te betwisten Gods alles bedierenue Voorzienigheid , en Rechterlijke vergeldinge, de Onderffelijkheid der Ziele, of er wel eene hemel of helle is, bijzonder ook om te betwisten de gewigtige en Godlijke Leere der Verzoeninge, N 3 zo  108 LEERREDB 1I.A.N.M.I.AA. , zo het Euangelium, en den allerdier- baarften Jezus, en zijn hruis-offer in klein-agtinge en in veragtinge te brengenof I lij valt aan op de Euangelie weg, dat die zo nauw niet is, zulk een gezet leven en teder beftaan niet eischt en wat dies meer is. BB.Ten tweede hiertoe behoren allerlei grouwelijke, allervrecslijkfte en Gods-lasterlijke gedagten, waar mede hij haar in 't lezen, bidden, en hooren van Gods Woord benaauwt en beroert waarvan wij liever geen voorbeelden bij brengen. CC. Ten derden tot deze pijlen beboeren, 't vallen op de genade ftaat van des Heeren Volk, hij betwiithun geloof, hun opregtigheid, terwijl zij noch zulk ccn Vijandig en gekant harte omdragen, te lang, te zwaar, en tegen te veel ligt gezondigt hebben, dat zij de zonde tegen den Heiligen Geest bedreven hebben , die onvergeeflijk is, dat al haar werk maar inbeeldinge is, cn bedrog, dat dit en dat met genade niet beftaan kan, dat God zijn aangezigte in Toorn verbergt enz. DD. Eindelijk om niet meer bij te brengen, hij tragt hen te kwetzen met allerlei ziel beklemmende angsten cn benaauwtheden dat bun dit of dat noch zal overkomen, dat zij zo of zo noch zullen worden, dat zij noch zullen afvallen en tot ergenisfe worden; genieten zij voorfpoed, hij tragt hen tot hoogmoed en zorgeloosheid te brengen, zijn zij 1 • on-  ever Eph. 6. vs. i<$. !09 U.A.H p.b.i.VD. onder kruis en tegenfpoed, hij zoekt' hen te doen twisten met hunnen Maker. 2. Deze en duizent diergelijke verzoekingen worden te regt. AA. Pijlen genoemt, omdat de Duivel die in meenigte en met veel {helheid en veerdigheid, en dikwils zeer fchielijk en onverwagt uitzend, en omdat zij als pijlen diep treffen en wonden. BB. Het zijn vuurige pijlen , om haar© vreeslijkheid en verfchrikkelijkheid , en om dat ze voor Gods kinderen ondragelijk zijn, die wanneer zij in 't harte ingaan, eene gevaarlijke wonde veroorzaken, wat kan een verligt, gelovig, geheiligt gemoet gevoeliger fmerten en grieven als. deze fenijnige pijlen. CC. Het zijn vuurige pijlen des bozen, die den bozen Vijand uit dien grooten voorraad van boze verzoekingen, die hij in zijn bons en wraakgierig gemoed heeft verborgen en opgefl.iten, met een boos oogmerk na des Heeren Volk uitzend 3. Gelukkig die alle die vuurige pijlen des bozen •mogen uitblusfchen. Dit uitblusfen van de vuurige pijlen des bozen geeft niet anders te kennen, dan die pijlen te verdoven, kragteloos te maaken, zo dat zij die fchade niet doen, die kwade gevolgen niet hebben, die er de boze vij* and mede beoogt, zo dat die pijlen niet doordringen, maar afltuiten, even als vuurige pijlen, die op de N 4 aar-  soo LEERREDE II.A.3. \ ., . , , aarde nedervallen, daar het vergüt m t zand en op de aarde zijnen kragt verliest. B. Dit nu kan alleen gefchieden door 't beveiligende fchild des geloofs met welk zegt Paulus gij alle de vuurige pijlen des bozen zult kunnen uitblusfchen. Van 't geloof hebben wij ftraks gefproken, zien wij, wat 't geloof hier doet, als een beveiligend fchild. n. Wat de bevrijdingen der gewigtigfle waarheden betreft. Het geloof verlaat zich op 't getuigenisfe Gods in zijn woord, en weet, dat indien men het getuigenisfe der menfchen aanneemt, V getuigenisfe Gods noch meerder is, en volftrekt ai le geloof verdient, dewijl dc God der waarheid niet liegen kan. Het geloof tragt veele en klare bewijzen te verzamelen voor de zekerheid, onfeilbaarheid cn dierbaarheid der waarbeid , die God geopenbaart heeft. Het geloof zegt Amen op alles wat God getuigt. Zoude het gelove «iet geloven dat God is, daar de Heere tot zijn volk zegt gij zijt mijne getuigen dat ik God ben Jef. 43. Zoude het gelove de Godlijkheid van 't woord niet erkennen, daar even 't geloof dit bewijst, dat't Euangelium een kragt Gods is tot Zaligheid ? Het geloof'omhelst en aanbid de verzocnings weg, en geeft Christus de Eer. Het geloof aanmerkt de dingen die men niet en ziet, en ftrekt tot een overtuigend bewijs van die onzigtbaare dingen, en zo omtrend alle andere waarheden. 3. Wat de gruwelijke en Godslasterlijke gedagten betreffeii. Het geloof. Ziet  over Eph. 6. vs. 16. j>oi II. B. 3. «. Ziet al dat lasterlijke en verfchrikkelijkc in zijn eigene gedaante als een werk des bozen, en zet 'top zijne rekeninge. Het geloof wijst, onder een gelovig opzien na den gekmiften cn verheerlijkten Heiland, alle die lasteringen met verontwaardiging van de hand, cn geeft er geene toedemminge aan. v.Het^/öo/neemttoevlugttotChristtis.dieook verzogt is , om bij Hem te fchuüen , cn Hem als de Heerlijkheid der fterkte zijnes volks aan te grijpen. Het geloof dringt door tot de fchoonheid cn dierbaarheid der waarheid. a.Valt dc boze op hun genade ftaat aan. «.Het opregte geloof gaat tot den herten Kenner en bied zich ter beprocvinge aan. £. Het geloof neemt op nieuws Jefus tot re«rt. veerdiging en heiligmakinge aan. v. Het geloof erkent, dat men in zich zeiven verdoemelijk en onrein is ja de voornaamfte der zondaren; maar neemt dat woord aan, al waren uwe zonden als fckarlaken, zij zullen wis worden als fneeuw al waren zij ro»d als Carmozijn zij zullen worden als witte wo!le]e£ j: ;8. * IJet geloof, dat 't harte reinigt, verfoeit nu de zonden, en haat ze alle. *. En even dit ftrekt tot een bewijs, dat 'zij zich aan geen onvergeeflijke zonden hebben fchuldig gemaakt. N 5 Valt  20£ LEERREDE II.B.a.s. t • , -i. Valt de bozen op hen aan, met ziel-belemmerde angften en benauwtheden voor 't toekomende. «. Het geloof fteunt op Gods onfeilbare beloften de Heere zal zijn volk niet begeven. Op de eeuwigdurende gerechtigheid en voorbede van Christus h. 6. vs. li. 403 n.B.1. huis der fpinnekoppen, ditis eene pijl van zorgeloosheid. 2. Hij zoekt U maar te doen vastftellen dat Jeftjs voor TJ geftorven is, al is't, dat gij nooit tot Jefus gekomen zijt. 3. Gij moet maar denken ik heb een goed hart. '""! 4. Hij zoekt U allerlei vooroordelen in te boezemen tegen den nauwe levens weg. O wat al pijlen van vooroordelen. a. Dat dit maar een nienwe leer is. b. Dat die weg een nare en treurige weg is. c. Dat die maar van weinige en 't meeste van de ver agftc menfchen betreden word. d. Dat de Godvrugtige maar fchijnheilige zijn, en dat te meer in deze dagen waarin er verfcheidene, die den naam van Godvrugtige hadden, openbaar worden aan de gruwelijkile zonden fchuldig te liaan. 5. Hij zegt, gij hebt nu zo veele jaaren de zonden gedient en wat onheil is u bejegent, 6. Of wilt gij u nu al bekeren, gij hebt noch tijd* genoeg, als gij oud zult geworden zijn. 7. Of gij zijt gedoopt, gaat ten Avondmaal, maakt U aan geene groote zonden fchuldig, zijt maar gernst 8. Of hij wil, dat gij u maar inbeelden zult genadete hebben. Och bezat gij 't fchild om die pijlen uit te blusfchen, maar veele zoeken alle de pijlen van overtuiginge die Gods gezanten fchieten uit te blasfchen. — Of  2Q4 LEERREDE enz. U.B. Qf men met de pijlen van de wet of 't Euangelium fchiet, 't is te vergeefs, of men zegt zo waaragtig ah de Heere leeft ik hebbe geene lust in den dood des zondaars, maar daar in heb ik lust dat de godloze zich bekeren en leven. Grimmigheid U bij mij niet , zij meeste mijne fterkte aangrijpen, vrede zal ik met hen maaksn, of 'indien iemand den Heere Jefus Ghristus niet lief- en heeft* die zij een vervloeking "e Maranatha. Overtugde zondaren de vuurige pijlen zijn» 1. Dat gij te groote zondaren zijt. 2. Te onrein. 3. Te onweerdig. 4. Te lang gewagt hebt. 5. Niet genoeg verbrijzelt zijt. 6. Niet uitverkoren zijt. 7. De zonden tegen den Heiligen Geest begaan hebt. 8. Dat er doch voor U geene raad zal zijn. Kinderen Gods, de vuurige pijlen zijn. 1. Bevrijdingen der waarheid. 2. Betwistingen van uwen ftaat. 3. Uwe dodigheid. 4. Troosteloosheid. Gebruikt 't fchild des geloofs. Zo zult gij lieden de vuurige pijlen uit blusfehen cn eeuwig over den bozen zegenvieren. Amen. LEER-  LEERREDE OVER. Eph. 6: 17a; Ende neemt den Helm der Zalig- v. • heid. t was eene opmerkelijke Lesfe, die de Heere Jezus eens aan zijne Discipelen gaf, Matth. ie: 16. Zijt voorzigtig gelijk de Slangen. A. Tot onze oogmerk merken wij alleen aan, dat de Onderzoekers van de natuur der Dieren, onder de veelvuldige preuven van de fchranderheid der Slangen , ook eenparig dit optellen, dat zij door alle mogelijke middelen haar hoojd bewaren, daar hare levenskragtcn bijzonder in gelegen is. B. Zijt voorzigtig gelijk de Slangen , geeft dan ook onder andere te kennen, dat zij, als geestelijke menfchen , zorg moesten dragen, dat hun hoofd niet befchadigt wierde, dat is, dat zij niet hoopeloos cn moedeloos wierden , maar in tegendeel 't hoofd vrijmoedig mogten opheffen, weetende, dat zij niet zouden befchaamd worden van v egen hunne hope. Dit is 't, daar de Spreeker Pf. 140 den Heere voor dankt, Heere Heere, flerkte mijnes hiils, Gij hebt mijn hoojd bedekt ten dage der waper.ings. En  to6 LEERREDE Ï.B. II. En dk is 't ook, daar de Apostel de gelovige Ephefiers toe opwekt in de woorden van onze Text. — Hij had in 't voorige hen vermaand om te beveiligen hunne geestelijke Lendetien, hunne borst, hunne voeten en hun geheele lichaam; Thans wil Hij, dat zij ook bijzon 'er voor hun hoofd zullen zorg dragen , als Hij zegt, En neemt den Helm der zaligheid, om, namentlijk het hoofd van alle kanten te beveiligen. A. Wij hebben te voren reeds meermalen aangemerkt, dat de Apostel van vs. 10 — 13. als eenen ïjverigen Krijgs - gezant de gelovige Ephefiers, in 't gemeen ten ftrijde gcmoed^gt, en bij herhalinge tot de wapenen roept, om aan te doen de geheele wapenrustinge Gods, zijnde dit 't eenige middel, om tegen hunne geestelijke vijanden, hoe magtig, hoe wreed, hoe loos en boos die ook waren, ftaande te blijven. 13. Daarop gaat de Apostel over, van vs. 14 -- 17, om die volledige wapenrustinge Gods, in alle deszelfs bijzondere deelen, wat nader te ontleeden. n. Eerst laat de Apostel noch, bij wege van befluit uit 't vorige voorafgaan, ftaat dan vs. 14a. welk ftaan drie dingen iniluit. «. Vooreerst: den vijand kloekmoedig intewagten, en niet weg te lopen. p. Daarbij: dapperen wederftand te bieden. v En eindelijk: te volharden tot den einde toe, tot men ftaaude 0 ver wind,' Daar-  over Eph. 6. vs. if*. IÏ.B.8.V. •. • , 3. Daarop volgen nu de bijzondere wapenen, zo de verweer ende als V aanvallend wapen xt Zweer d des Geestes, namentlijk Gods woord. *. De drie eerfte wapenen moesten zij aangof • denom den vijand beid - hartig in te wagten, den Gordel der waarheid, V Borstwapen der gerechtigheid, en de fchoe'jinge der voeten met de bereidheid van 't Euangelium des vredes. Dus gewapend konden zij dei vijand vrijmoedig afwagten. 0. De drie laatfte wapenen, V Schild des Geloofs, de Helm der Zaligheid, en V Zweerd des Geestes, waren bijzonder nodig, om dadelijk in den ftrijd dapperen wederftand te bieden, zich zeiven te verweeren, den vijand alle mogelijken afbreuk te doen, en niet af te laten voor dat zij de overwinninge op hunne vijanden behaald hadden vs. 16: I7« a Het Schild des Geloof, 't welk de Apostel zo ernstig aanprijst om alle de doodelijke verzoekingen des&Satans te verijdelen, hebben wij te voren breder befchouwd vs. 16. b. Hier mede is allernaauwst verbonden de Helm der Zaligheid, of de onwankelbaare hope op 't eeuwige leven, gelijk geloof ea. hope zeer dikwijls in de Heilige Schrift worden zamengevoegt. En hier van moesten wij wat nader fpreken. Eene beminnelijke en gewigtige Stofte f Och dat de God der Hope zijn volk mogte vervullen met alle Wijd-  208 LEERREDE II. B. 2. s.l. blijdfehap en vrede in 't gelove, op dat zij Overvloedig mogten zijn in de hope door de kragt des Heiligen Geestes, dat zij mogten roemen in de hope der Heerlijkheid Gods, en dit hengemoedigtdoen zijn in den geestelijken ftrijd! Mogt het dienen tot ontdekkinge van zo veele, die zich tot hier toe jammerhjk bedrogen hebben, die wel hopen zalig te worden, doch wier hope maar een losfe en ongegronde höpe is, oni noch in tijds te mogen ftaan na eene welgegronde hope, die uit 't waaragtige gelove voortvloeit. De Heere make tot dat einde 't woord levendig en kragtig. Amen. I. Zien wij eerst dc woorden op zich zeiven, H. En dan in verband met de voorige Ende. I. In de woorden zelfs zien wij: A. Eerst 't wapen zelfs, dat de Apostel hier aanprijst , de Helm der Zaligheid. B. Dan vrat Hij daar omtrend vermaand dien aan te neemen. A. Het wapen zelfs is de Helm [der Zaligheid. N. Wat den Helm betreft. «. Het grondwoord %^i*.%ibaMi«., betekend eigengentlijk een Hoofd - dekzel oï Storm-hoed, die 't geheele hoold omringd, en van alle kanten bedekt en beveiligt. Zulke Helmen zijn van ouds onder de krijgs-wapenen getelt, vergelijkt 1 Sam. 17: 5. {i. De Stofte , waaruit zulke Hennen bereid wier-  ever Eph. 6. vs. 17". 809 wierden, waaren van ouds wel beesten - huiden , en inzonderheid Leeuwen-huiden, maar egter meest wierden zij gemaakt van ijzer, koper of metaal. Zo leest men van Goliath den Kamp-vegter uit 't Leger der PlüÜftijnen, dat Hij eenen koperen Helm op z ijn Hoofd hadde, 1 Sam. I7:5.envs. 38.dat Saai David eenen koperen Helm op zijn Hoofd zettede. En meermalen wierd op den Helm noch de gedaante van ecnig Dier, of 't hoofd van een Leeuw afgemaald, cn 't ijzer of koper van den Helm zo kragtig gepolijst, dat de zonne daarop fchijnende , eene helfchitterende glans daarvan afdraaide, gelijk de Helmen ook noch wel met olie bedreken wierdem v. Wat de gedaante der Helmen betreft; Gelijk de Helm in V gemeen gefchikt was na 't Hoofd van den drijder; zo was de Helm in 't bijzonder van boven en van agteren geheel gefloten, en van weerzijden voorzien met buigzame kinnebak? - dekzels, terwijl 'er van vooren openingen voor de oogen wa^ ren om te kunnen zien* Daarbij' waren deze Helmen, immers van voorname dappere Krijgshelden verqierd met eene verhevene kam, ofookmeteenboschvan kostelijke veederen,'t geen en den krijgsknegt veel langer dede fchijnen, en teffens tot eene bijzondere cicraad verdrekte. K Het voorname gebruik van dezen Helm was eigentlijk, het hoofd der krijgslieden, als 't verhevenfte en edelde gedeelte des lichaams te dekken, O ten  1 aio LEERREDE 1. A, x. 2. ten einde het zelve, noch door een zwaard geklieft, noch met pijlen docrfchoten wierde; Gelijk daarom de Helm den krijgsman moedig maakte om 't hoofd om hoog te heffen, en den vijand onder de oogen te zie \ > Doch 't is klaar, dat men hier aan geeneh eigentlijken Helm te denken hebben. De Apostel, als een goed Krijgsknegt van Jezus Christus rust de gelovige , als geestelijke krijgsknegten, toe tot den geestelijken ftrijd tegen hunne geestelijken vijanden, en geeft Iran tot dat einde geestelijke wapenen aan de ftófadj die te zamen de geheele wapenrustinge Gods uitmaken; Trouwens de Apostel zelfs verklaard dit nader, als Hij fpreekt van den Helm der Zaligheid. Eene fpreekwijze die na allen 1'chijn entieent is, uit jef. 59: 17. Daar van den Mesfias gezegt word niet alleen, Hij trok gerechtigheid aan als een Pantzier gelijk dus de Apostel de gelovige heeft opgewekt vs. 14. om aantedoen 't Borstwapen der gerechtigheid, maar ook, den Helm des Heils (zettede Hij) op zijn Hooft, gelijk de Apostel dus hier fpreekt van een Helm des Heils of der Zaligheid. Zien wij. a. Wat hier ter plaatze door déze Zaligheid te verdaan zij. /!. En dan hce gepast die als eene Geestelijke Helm word aangemerkt. Wat de Zaligheid betreft: - Zom-  ever Eph. 6. vs. iy\ « 2n LA. a. «o a. Zommige verftaan hier door de Zaligheid, den Zaligmaker zelfs, die meermalen in 'tafgètrokkéne de Zaligheid genoemt word, Luc. 2: 31. Om dat Hij de oorzaak van eeuwige Zaligheid voor al zijn Volk is. Hebr. 5. 9, Een opvattinge, die op zich zelve wel niet ongerijmt ?s, doch die egter hier met 't ganfehe beloop der Geestelijke wapenen niet fcbijnt over een te komen. ' Wij hebben te voren gezien, dat de Apostel door deze wapenen geen perzonen, maar zaken, bijzondere deugden en genadens verftaat, door den Gordel de kennisfe der Waarheid tot verfterkingevrn 't .feestelijk verftant en oordcel, door 't Borst-wapen de toegerekende en Inkievende geregtigheid, om 't harte tegen doodeiijke wonden te beveiligen, door de fchoenen de bereidheid'van \ Euangelium des Vredes, of de volveerdigheid des gemóeds, waardoor éene gelovige, met eene overgegevene gene: entheid bereid en gereed is om alles te doen°, te"ondergaan, en te lijden, wat van hem als een goed kr%s-kVgt van Christus Jefus gevordert word, door het fcidld 't gelove; wat is er dan gepaster, dan ook den Helm op de eene of andere bijzondere Deugt toe te pasfen, die tot hier toe niet genoemt is, en egter ton boogften nodig is in den Geestelijken ftrijd: Temeer, omdat Christus zelfs in de aangehaalde plaatze Jef] 59- 17, voorkomt met den Helm des Heils op zijn P i poöftj  si2 LEERREDE I.A. 3. Hooft, daarmeil door dien Helm des Heils den Zaligmaker zelfs niet verftaan kan. b. En daarom verftaan wij hier door dei. Helm der Zaligheid, de Hope, die gelijk hier, zo ook doorgaans, bij en na 't geloof genoemt word, men vergelijke i Cor. 13: 13. Ende nu blijft gelove, hope, liefde deze drie, doch de meeste van deze is de liefde. Te meer om dat de Apostel 't zelfs elders zo verklaart, en er niets veiliger is, dan dc eene plaats van de Heilige Schrift, die wat meer ingewikkelt is, te vergelijken met eene andere plaatze, die duidelijker fpreekt,, en zo de fchrift uit en dooide fchrift verklaare. Men vergelijke nu 1 Thesf. 5: 8. daar de Apostel zegt, maar wij die des daags zijn, laat ons nugteren zijn, aangedaan hebbende, 'tborstwapen des geloofs, en der liefde en tot eenen Helm, ■ de hope der Zaligheid. Dus verftaan wij door de Zaligheid, de hope der Zaligheid, of de Zaligheid in hope, datis, die welgegronde verwagtinge die de gelovige hebben op de Eeuwige Zaligheid. Zien wij dan kortelijk. 1. Het voorwerp der Hope namentüjk de Zaligheid. 2. Dan, hoe de hope daar ontrent Verkeert. 1. Het voorwerp der hope is dan de Zaligheid, die groote Zaligheid die Jefus, Jehovah de Zaligmaker, voor zijn Volk verworven heeft) cn in wel-  over Ehp. 6. vs. 17». 113 I. A. 2. «, l. ï. welkers dadelijk bezit Hij hen dclt. AA. De Zaligheid, met opzigt op een. Uitverkoren Zondaar bedaat in bevrijd tc zijn van 't hoogfle kwaad, en gedelt te zijn in *t genot van \ Hoogfle Goed. Het Hoogfle Kwaad is gelegen in de Zonde, die fcheidinge maakt tusfchen God en den Zondaar, en m de hittere gevolgen de ftraffte der Zon? de, wanneer de Heilige en Regtveerdige God den Zondaar doec ondervinden, wat 't zij , een oneindig Goed ;verfmaad en eene oneindige Magt 'getergt ts hebben. Het Hoogfle Goed heiraat in de gemeenfcbap en gelijkfonnigheid met den Volzaligen en Algenoegzamen God in Christus,- in den Vreede met God, in do kennisfe en liefde Gods , en in dc ondervinclinge van Gods gunste tot volmakinge van dc blijdfehap, en vervullinge van alle de fchatkameren der Ziele. Van 't Eerfle nu , 't hoogde kwaad bevrijd te ziju, en tot 't bezit van 't laatfte 't Hoogde goed overgebragt te zijn is de ware Zaligheid.' Het een en ander heeft zijnetrappen; en dus is er een aaiu vankelijka en volkomtne Zaligheid, BB. Mier ter plaatze, cm dat dc Zaligheid hier voorkomt, ais iets dat de Gelovige noch hopen, moet men door de Éaltgtfieid verft aau de volkoivetie Zaligheid van des Heeren Volk na dit leven , de Eeuwige Zaligheid, en die mag mCt vt hoogde regt de Zaligheid genoemt worden. O 3 NN. O  2i4 LEERREDE LA. 3-AA. nn. O Welk eene Zaligheid zü 'tzijn Van alle Zonden, en van alle overblijfselen derZoi> den, als een fchandelijk kwaad, en van alle fmertelijk kwaad, van alle kastijdingen en verbergir.gen van Gods aangezigte, van alle rampen en weder? waardigheden, van alle moeite en verdriet, van alle bekommeringen in dit leven, van alle verleidingen en verzoekingen van Duivel, Wereld, en Vleesch, van alle haat en 1'maat, verdrukkingen en vervolgingen der Wereld , die in 't boze legt, ten eenenmaal en voor altoos bevrijd te zijn. 32. Welk eene Zaligheid zal 't zijn. «*. Wanneer het Edele Verftand dat hier maar ten decle kend, ontheven van alle benevelingen, volkomen verligt zal zijn, ter befchouwinge van de Heerlijkheid van 't volzalig aanbiddenswaardig Drie eenig Opperwezen. En telkens ontdekken nieuwe wonderen van Volmaaktheid, nieuwe ja onuitputtelijke fchatten van ' ene eindeloze Alge-! noegzaamheid en Heerlijkheid, en God kennen van aangezigte tot aangezigte. Welk een inzien zal er dan zijn in den luister van Gods aanbiddelijke Deugden en Volmaaktheden, bijzonder :o als die in 't groote Verloslings werk alterdoorlugtigst uitblinken. (sa. Welk eene Zaligheid zal 't zijn, wanneer 't Oordeel met eene onverd' eide keuze zonde; eenige 'waggefinge, of oyerdwersfiage alleen aan den oneindigen God gehegt, en verkleeit zal zijn. yy« Wan-  tver Eph. 6. vs. 17a. 215 v-/. Wanneer de van alle zondige neigingen, en begeerten bevrijd, volkomen Heiüg, en met de-Allerheiliglle wille van God volkomen veréénigt zal zijn, wanneer de wil ingenomen en vervult met 't bezit van den Alweerdigen God zodanig door 't zuivere vuur van eene allerblakcnfte Melde tot God zal ontvlamt, en in eene volle gloed gezet worden, dat zij met 't innigfte genoegen in' God zal berusten en zich verlustigen, met God eene aller-innigfte gemeenfehap zal oeffenen, en al het geene in den Zaligen Verbonds God is, Die dan alles in afzijn volk zijn zal, zich naasten en toe eigenen zal. ^. Welk eene Zaligheid zal'tzijn, wanneer 't geweten zich innigst bewust van de bezit* tin ge van zulk een groot goed, daar uit eene Heerlijke en onuitfprekelijkc blijdfehap ondtaan zal, verza* diginge van Vreugde, te meer., wanneer zij tot zich zei ven inkeerende zich te binnen zullen brengen; wie zij wel eer waaren, een zondig Leem op de vlakte des Velds weg-ge worpen, vertreden in hunnen bloede, duizendmaal weerdig om Gods ontzachelijken Toorn tot in alle eeuwigheid te ondervinden, en dat zulke verweerdigt worden met 't bezit van een, gansch, zeer uitnemend, eeuwiggewigt van Heerlijkheid, met eene onverderfelijke, en onbevleckelijke, ende onverwelkelijke erfenisje, die in de Hemelen bc* waart worden 1 Pett, 1: 4. O 4 jj.Welk  3IÖ LEERREDE I, A.3. «.& i,AA.32fW. .1 j. Welk eene Zaligheid zal 't zijn opdeallcrzuiverlteen vrolijkfte wijze onophoude-. ] ijk,zonder vermoejinge tot verheerlijking van den al leen alles waardigen Heer der Heerlijkheid werkzaam te zijn, en met alle de Heilige Engelen, en de Geesten der volmaakte rechtvcerdigeu in de zoctfte overeenftemminge eeuwig bezig te zijn in den lof van Hem , Die op den Throon zit, en tot in alle Eeuwigheid leeft, God en den Lamme toejuichende, de Heerlijkheid en de Eere, cn de Dankzcgginge. n. Dit zal de Zaligheid der afgeïcheidene zielen zijn, maar het lichaam zal ook op zijnen tijd in deze Zaligheid deelen, wanneer dat lichaam opgewekt en den Heerlijken lichaame van Christus gelljkformig gemaakt, met de verheerlijkt ziel voor Eeuwig vercenigt zal zijn, om te zien dingen, die geene oogen gezien hebben,te horen dingen,die geen ooren gehoort, te vernemen dingen, die nimmer in des menfchen harte zijn opgeklommen , om den verheerlijkten Zaligmaker oog aan oog en van aangezigte tot aangezigte te aaufchouwen en dat alles in den Hemel Gods Heilige en Heerlijke wooninge, die\Stad, die fondamenten heeft, welker Konflenaar en Soumeester God is. Hcbr 11: 10. O! Hgf groot is dat goed, dat God weg gelegd heeft voor de geene die Idem vreezen. Ps 31: 20. 5. En deze Zaligheid moet hier aangemerkt worden, als 't voorwerp van dc/iope der gelovige; de hope  tver Eph. 6, vs. 17^. ai? LA. 2. a.b. 2. hope op die Zaligheid. Welke hope der Zaligheid dan beiraat in die zekere, welgegronde, blijde en lijdzame verwagtinge van die aanfidande Zaligheid, AA. De hope, die ware hope, die een vrugt is van 't gelove, befchout de Zaligheid* m. Als een alkrwenfchélijJcst goed. De hope is het tegen-gefteide van de vreze. De vreze ziet altijd op eenig kwaad,-maar de hope op iets goeds 23. De hope merkt de Zaligheid aan als een afwezig goed. Het voorwerp der hope bcflaat niet in dingen die tegenwoordig zijn en gezien worden, maar in dingen die afwezig zijn, en noch volgen zullen. Paulus zelfs geeft ons zulk eene befchrijvinge van de hope en hare werkinge Rom 8: 24: 25: Wij zijn in hope Zalig geworden, de hope nu die gezien word, en is geene hope , want "t geene iemand ziet, waarom zal hij V ook hopen, maar indien wij hopen V geen wij niet en zien, zo verwagten wij het met lijdzaamheid. die Zaligheid is een goed, dat noch niet genooten word, maar in den Hemel is v.eggclegt en daar bewaard word. 1». Doch dc hope befchouwt die Zaligheid niet minder als een goed, dat zeker toekomende en ontwijfelbaar te wagten is. En hier door is de hoop onderfcheiden van alle inbeeldinge, waar me* O 5 de  2l8 LEERREDE I. A. 3-*. b. z. AA. %&> de als met eene ijdele hoop zich veele dikmaal voeden, waar van men leest Job 8: vs. 13. 14. de verwagtinge des huigelaars zal vergaan, van den welken zijne hope walgen zal, en zijn vertrouwen zijn-zal een huis der fpinnekoppen 't welke door 't minde aam aken verbroken word. De hope is niet eene twijftlagtige verwagtinge, gelijk in dc gemeene verkeeringe 't woord hope wel gebruikt word, maar de hope in genade is eene zekere verwagtinge. De waare levendige hope, deunt op onwankelbare gronden, gelijk de Apostel daarom de hope aanmerkt als een anker der ziele, het welke zeker en vast is, en ingaat in V binnenjle des Voorhangzels, daar de Voorloper Jezus is ingegaan Hebr 6: 19: 20. Willen wij alle de gronden der hope nagaan, wij zoude hier een ruim veld vinden , wij zullen een en ander ftuk maar even aanroeren. Zoude de Zaligheid niet zeker mogen verwagt worden. *«. Daar de Algenoegzame God in zijn Eeuwig en onveranderlijk voornemen der genade, reeds befloten heeft deze Zaligheid aan zijn volk te geven. Men vergelijke Rom 8 vs. 30- Die Hij te voren verordineert heeft, deze heeft Hij ook geroepen en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook, gerechtveerdigt, en die Hij gerechtveerdigt heeft, deze heeft hij ook verheerlijkt. Daar  evtr Eph. 6. vs. 17». ±19 LA. 3. «a.£.2.AA. is.**. A«. Daar cr zo veele en waaragtige en onherroepelijke beloften zijn, die de ge» trouwe God immers zal maken ja en Amen. Dit nu is de belofte, die God aan zijn volk belooft heeft «ameiitlijk 't Eeuwige leven 1 Joh. 2. Beloften , noch zo veel te vaster, om dat 't God noch behaagt heeft, of fchoon hij de onveranderlijke God, die noch met eenen Eed te bevestigen Hebr. 6. 7Y. De hope vestigt haaren grond op 't verbond der Genade, dat een Eeuwig verbond is, Bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierentheid en zal van U niet wijken, en het verbond mijnes Vredes en zal niet wankelen, zeit dé HEERE uwe Ontfermer. Jef. 54: io„ In dat verbond belooft de Heere, Ik zal U tot een God zijn, met welke belofte de Heere Jezus zelfs tegen dc Sadduccen bewijst de Eeuwige Zaligheid en Heerlijkheidxzïïèzs Heeren bondgeuootcn Matth. 22. De hope grond zich op de volmgtigeverdien/len van Christus, waardoor hij de zijnen eene oorzaak van Eeuwige Zaligheid geworden is Hebr. 5:9. Biet eene oferhande heeft hij in Eeuwigheid Volmaakt alle die geheiligt worden Hebr. 10.14. Hij is de Over(le Leidsman en Voleinder des geloofs Hebr. 12. Daarbij opde altoosduurende enonaffiagelijke voorbede van Christus, hij kan volkomen Zalig maken alle. die door hem tot God gaan, alzo hij altijd leeft om voer haar u bidden Hebr 7: 25, Wie  S20 LEERREDE h A. 2. *.b. 2. AA. Tl. tt. Wie zcl befchuldiging inbrengen tegen de uitverkorene Gods ; God is het die regtveerdig maakt. Wie is het, die verdoemt ? Christus is 't die ge flor ven is, ja dat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter regterhand Gods is: die ook voor ons bid. Rom 8: 33: 34. En wat is zijne voorbede*! Vader ik wil, dat daar ik ben, ook die bij mijn zijn, die gij mij gegeven hebt, op dat zij mijne Heerlijkheid mogen aanfehouwen Joh 17. £«. Zoude de Zaligheid niet zeker zijn , daar Christus zelfs 'm de Heerlijkheid is ingegaan, en vooruit gegaan, omzijn volk plaatze te bereiden, en haar in te wagten, na dat zij des Heeren raad zullen hebben uirgedient. 'Daar ik ben zegt Jefus zal ook mijn Dienaar zijn Joh 12. De taal der hope is Ik zal dan geduurig bij U zijn, Gij hebt mijn regterhand gevat, Gij zult mij leiden door U Raad, en daar na in Heerlijkheid opnoemen. Ps 73:26. |fj hc hope vestigt zich op '** gelove, fat een vaste grond is der dingen die men hoopt* cn een bewijs der zaken die men niet cn ziet Hebr' 1 ?. Het gelove geeft zich geheel aan Christus over, en die in hem gelooft heeft het Eeuwige leven. Het einde des geloofs is de zaligheid der zielen 1 Petr I. «fif. De hope grond zich Op de aanvangelijke vervullinge van Gods onveranderlijke verbonds beloften tot bemoedigingen ouderftenjnge van de  over Eph. C. vs. 17*. aai J. A.3.*.£.2. AA.m.w. de firijdende Heiligen hier op aarde : Op de Eerftekngen der Zaligheid, en de voorproeve van Canaüns druiftrosfen in de woeftijne: Op de Zegenpralende uitkomste van zo veele Heilige, die reeds in Heerlijkheid zijn ingeleid: Op het verlangen hier op aarde, dat doch 't land der ruste niet en is, om eens Eeuwig met den Heere te wezen, welk ver langen door den Geest in haar binnenftegewrogt,niet te vergeefs zijn zal: Op haar heerfchende lust om eens zonder zonde God in volmaakte Heiligheid te dienen en te verheerlijken. Op deze en diergelijke wezentlijke gronden rust de hope der Zaligheid. BB. De werkzaamheid nu der hvpe zelfs, beftaat kortelijk daar in, dat zij die Zaligheid verwagt en te gemoed ziet, en wel, K#. Met een vuurig verlangen ,voo/ al wanneer de hope levendig is, fchreeuwende als een. hert na die ziel verkwikkende waterftromeu, na 't 011middebjk, en zielverzadigend genot van Gods nabijïieid, en gemeenfchap, uitroepende wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezigte verfcheinen. 33- Daar bij met blijdfehap. De hope der regtveerdige is blijdfehap Sgr 10: 28. Paulus vermaant, verblijd ü in de hope Rom 12. Is het hier reeds goed na bij den Heere ie weezen,cn in 't ligt van des Heeren aangezigt te wandelen, zij kunnen daar uit eenigzins afleiden, wat namaals eens zijn zal den vollen oogst van die aangename Eerftelingen te plukken. Maar /  22a LEERREDE LA.a.-. b..a BB. 33. ij. Maar dan verwagt fa hope ook de Zallglicïdxnetlijdzaamheid, wagtende tot des Heeren tijd daar zal zijn / met IKlle onderwerpinge aan den Heere. Inftilheid en vertrouwen is de fterkte.Pf. 62. • Gebeurt 't dat de uigeftelde hoop't harte wel eens krenkt Spr 13: 12. Zij tragten zich op te beurenwat buigt ■ gij U neder, O mijne ziele, ende wat zijt gij onrustig in mij ? hoopt op God, want ik zal hem noch loven; h j is de menigvuldige verlosfinge mijnes aangezichts, en mijn God Ps 42; 12. 3. Geen wonder, dat de Apostel de hope der Zaligheidhm- onder de benaminge van dc Zaligheid zelfs voorftelt,om dat die hope van Gods kinderen, zo ontwijfelbaar vast gaat, als of zij de Zaligheid zelve was, om dat de Zaligheid haar groote voorwerp is mn dat zij in die hope aanvangelijk zalig zijn, daarom genoemt de Zalige hope Tit 2: 13. /3. Deze hope der Zaligheid, merkt de Apostel hier nu aan, als eenen geeftelijken helm. De Helm der Zaligheid. a. In 't gemeen kan men zeggen. 1. Datdej>*f//g//«V der pope, waar uit de Helmen waren toebereid ons kan te binnen brengen . de onwankelbaare vastigheit dgr hope als fteunende op zo veele vaste gronden 2. De glans van de gepolijfteHelmen, die onder'tfchijnzel van de zonne de gehelmde (hïjders tot bemoediginge, en hunne vijanden tot verbazinge in de oog^n  evir Et>h. 6. vs. 17a. 323 J.A.3.£.a.2. oogen fchittercnde, kan ons verbeelden, dien glans van Heiligheid en dien brandenden ijver, die door de draaien van de Zonne der Gerechtigheid, in 't harte van eenen geeftelijken krijgsknegt, die dezer hope deelagtig is 5 verwekt word, tot hunner bemoediging en tot fchrik Voor hunne vijanden. 3. Wierden de Helmen wel met Olie beftreken, de Helm der hope moet door de Olie des Geestes in zijn vastigheid en luisterijken glans beftendigt worden. 4. Had de Helm van voren zijue openingen, de hopeis geenblindc hope,de helm der Zaligheidheeft ook zijne openingen, geopende oogen des verftants, en fterk ziende oogen des geloofs waardoor de hopende krijgsknegten zien, en op Christus en op de zekere Zaligheid, en ook de vijanden en hunne bewegingen naukenrig waarnemen, om door de zelve niet befchadigtte worden. 5. Waaren de Helmen van voorname krijgshelden bijzonder verciert met pluimen en vederbosfehen, waar door zij boven de gemene krijgsknegten uitftaken, alle dc gelovige moeten wel de hope hebben, maar zij hebben ze niet alle in de zelve mate. Haar zijn ook trappen in de hope. De Schrift fpreekt van een overvloedig zijn in de hope Rom 15. Van een volle verzekertheid der hope Hebr 6. van een vrijmoedig' held en roem der hope liebr 3. Zulk eene hope mag te regt bij een uitftekenden helm vergeleken worden. b Eg»er komt hier bijzonder in aanmerkinge, 't gt* bruik van den helm, en dit was twedcriei. 1 Voor  224 LEERRKDÊ LA.s.fi.b. i Vooreerst om't hooftte beveiligen tegen de pijlen en zweer'den der vijanden, gelijk ze daarom 't geheele hooft van boven, van agteieu, ter zijde, ja zelfs een groot gedeelte van 't aangezigt bedekten. Zo dient de hope der Zaligheid tot beveiliging van't hooft van eenen geeftelijken krijgs - knegt. AA H meermalen voorgcfteld onder de gedaante van eer* Zweerd. Pi. 45. 4. Word tot den Mesfias gezegd, Q Gord  «4» LEERREDE LA.2./3.a. i. Gori U Zweerd aan de Heupe, o Held! zoo ook Jef. 49. 2. Openb. 1. 16. Gelijk een Zweerd van een veelvuldig gebruik, en lütwerkinge is, zoo is 't ook een gepast zinnebeeld van verfcheldene zaken, en zoo ook van allerlei kragtlgt woorden in V gemeen, en van 't Woord Gods in V bijzonder. e. En met regt Word 't Woord Gods ouder 't zinnebeeld van een Zweerd voorgemeld. AA. Is een Zweerd vande hoogfle noodzakelijkheidiaden krijg, gelijk dus Israël in eenen weerlozen ftaat was, toen er geen fmit gevonden wierd in den ganfchen landen Israëls, want de Philifleijnen hadde gezeit, op dat de Hebreen geen Zweerden noch jpiesje en maken 1 Sam, 13. 19. Het Woord Gods is van een onvermijdelijke noodzakeiijkheidvoor eene Geestelijke Krijgsknegt in den ftrijd des geloofs, zonder dat ftaat hij voor alle gevaren bloot, Indien uwe wet niet ware geweest al mijne vermakingen, ik ware in mijnen druk al lange vergaan zegt de fpreeker, Pf. 119. 92. enbidvs. 43. En rukt V Woord der Waarheid van mijnen mond niet al ie zeer. BB. Wierden de Zweerden uit ijzer, ftaal of diergelijke harde Metalen toebereid, het Woord van God beftaat uit eene hegte en hoogwijze zamenvoeginge van vaste, onverbrekelijke en Eeuwigdurende Waarheden. Zo getuigt Petrus; Wij hebben V  over Eph. 6. vs. ifb- 243 I.A.2.5.Ö.2.BB. V Prophetifche Woord, dat zeer vast is 2 Petr. 1: 19, Het woord des Heeren blijft tot in der Eeuwigheid. 1 Petr. 1: 25. Zeide David eens van Goliaths Zweerd, Daar is zijns gelijks niet 1 Sam. 21:9. van 't Woord Gods mag dit met 't hoog* fte regt getuigt worden. CC. Is een Zweerd fchep én doordrift' gende, en veeltijds van beide zijden fnijdende* Het woord Gods is van eenen doordringende kragt tot! ia 't binnenlte van 't harte, Het is levendig en kragtig, en fcherpfnijdender dan eenig tweefnijdend Z\veerd* en gaat door tot de verdeelinge der ziele, ende dei zamenvoegzelen , ende des mergs, ende is een oordeeler der gedagten, en der overleggingen des hdrté. Hebr. 4: 12. Het dringt door tot in 't innigfte ent verborgenfte van de overdenkingen , en neigingen» des harten, oin die, of vatbaar te maken voor dö. leerftukken, de gebiedende beveelen, en vertroosten» de beloften van't Woord, of door zijne hartgrievendds bedreigingen te vervullen met den fchrik des Heeren* DD. En hoe kragtig glinftert dit Godlijk Zweerd door den glansrijken luister van zijnen* Godlijken afkomst, en door den verhevenen inhoud? tan deszelfs allerfchoonfte en zuiverde waarheden* Hierbij verdoven alle konftiglijk verdigte Fabulen* De redenen des Heeren zijn reine redenen, zilver+ geleutert in eenen aarden fmeltkroes, gezuivert zevenmaal Pf. ia: 7, Welk een, heilfehittereud ligC  £44 LEERREDE van kennisfe, Heiligheid, en blijdfehap ftraalt er alomme af van de waarheden, beveelen, en beloften in Gods Woord. EE. Zal een Zweerd'zijn werk doen, 't moet in de hand zijn van een geoelfend Krijgsman. David leide Sauls zweerd van zich, zeggende,ik kan daar mede niet gaan, wantik hebbe 't nooit verzogt 1 Sam. 17: 39. Zo ook: zal men 't Zweerd van 't Woord Gods gebruiken; ongeleerde en onvaste menfoken verdraaijen de Schriften tot hun eigen verderf 2. Petr. 3. En daarom moet men tragten, ervaren te zijn in V Woord, magtig in de fchriften gelijk Ajwllos, dis de Joden overtuigde met groten ernst, hew'ijzende door de Schrift, dat Jefus is de Christus, Hand. 8. FF. Is 't Zweerd een van de voornaam- ftc wapentuigen, zo om zich zeiven te verdedigen, als om de Vijanden aan te vallen, zo is 't ook met 't Zweerd van Gods Woord. m. Een Geestelijk Krijgsknegt, die dit Zweerd heelt aangegord, die de waarheden, de heilige geboden, en dierbare beloften van dit Woord, klaar cn onclerfcheiden kent, en zich dezelve dadelijk eigent, door de werkzaame oeffeninge van een opregt geloof, brandende liefde, cn levendige hope, die is in ftaat om alle dc verzoekingen der Vijanden tot dwalingen, tot zonden, tot wanhoop met dit gefeild pt Zweerd af te weeren. Ik  tver Eph. 6. vs. ijb. 245 LA. 3.£, a. 2. i-'F.tm. Immers kan er kx. Geene dwalinge of Ketterie bedagt worden om de zinnen der menfchen af te trekken van de eenvoudigheid des Euangeliums, of 't Zweerd des Geestes zal hen daar tegen met de fcherpe punt van de eene of andere waarheid op 't kragtigfte beveiligen. P$. Geene Verzoékinge tot Zonden kan zo fehoon worden voorgedaan, of t Woord van God zal een heilig gebod daar tegen aan de hand geven. Ik hebbe uwe reden in mijn harte verborgen , op dat ik tegen U niet zondigen en zoude. Pf. ij-j>;,i 1 yy. Geene aanporringe tot moedeloosheid of wanhoop of 't Woord van God zal hem wapenen met de eene of andere bemoedigende beloften daar tegen, genomen van de Godlijke Verbonds Deugden, van de kragt van Christus Olfer, en altoosdurende voorbeede, van de onberouwelijke wer«* kinge des Geestes, en diergelijke meer. 23. Zo dient ook dit Zweerd om de Vijanden te verderven, of op de vlugt te drijven. Een Geestelijk Krijgsknegt *«. Doorklieft met dit Zweerd alle Ketterijenen fchadelijke Leeringen, daardoor overwind hij alle dwalingen, en leugenen en maakt die te fchanden. Door dit Zweerd was Paulus overwinnaar, zo in de Joodfche Sijnagogen, als in de vergaderingen der Heidenfche Philofophen, daardoor overtuig» A 3.  s4S LEERREDE dc Hij de Heidenen van de dwaasheid hunner Afgoden en Beelden, daardoor overwon Hij de verloochcnaars van de Opftandinge der dooden, daardoor wierp Hij dc fterkte ter neder, en wat iest meer is. De Vijanden moeten erkennen, dat dit Zweerd te fcherp is, en dat al hun list en geweld niet in ftaat is om 't zelve te verftompen, 00. Door dit Zweerd valt hij op de zonden aan, en dood de leden die op aarde zijn, hij fteekt de oogen uit, en houd de handen, en voeten van 't lichaam der zonden af, daartoe diend beide Wet en Euangelium. Een levendig bezefFen van 't onbetamelijke en ftrafwaardige van de zonden, van \ betamelijke en beminnelijke van eenen heiligen en teederen wandel. Daartoe dienen alle de bedreigingen, om van de zonden aftefchrikken, alle de beloften aan die geene gedaan, die 't vleesch kruifigen, daartoe diend 't voorbeeld van Christus, zijne onbegrijpelijke liefde, de belofte van den Geest. Dus tragt liij, niet alleen van kwade niet overwonnen -Je v/orden, maar 'f kwade te overwinnen door '/ goede. yy. Door 't Zweerd maakt hij 't 'de vijanden moede, die hem tragten moedeloos te maken, hier mede treft hij de vijanden van waarheid en Godvrugt, en houwd hen door defcherpe bedreigingen van Gods oordcelen, gelijk dit de ondervindingen van alic Eeuwen geleerd heeft, dat niemand zich tegen den Heeren veraart heeft, en vrede gehad, Job,  over Eph. 6. vs. i; . t\y L A. 3. P.a. 8. FF. 33. va Job. 4. En de Kerkelijke Ge- fchiedenisfen verfcheidene voorbeelden van de verwondende kragt van dit twee mijdend Zweerd in de grootfte dwaalgeesten, en wreedfte vervolgeren opleveren. Met regt dan word *t woord Gods bij een Zweerd vergeleken. b. Maar 't is dan ook een Zweerd des Geestes. t. Om dat de Heilige Geest in 't bijzonder den Aucleur van dit woord is, door wiens mgevm> ge de Heilige Scbrift befchreven is. 2. Om dat de Heibge Geest 't is, die de geestelijke krijgsknegten dit Zweerd aangord, en regt leerd gebruiken. AA. Hij gord het hun aan, door zijne yerligtende, heiligende en vertroostende genade, waar door Hij hun bekwaam maakt om de Waarheden» en Leerftukken, de beveelen en beloften klaar te begrijpen, en die door een werkzaam geloof, door een heilige liefde, cn levende hope zich eigen te maken.. BB. Hij leerd hen ook 't regte gebruik daarvan, hoe zij dit Zweerd in de bijzondere gevallen zullen gebruiken. Hij leid hen in alle waarheid. Hij heiligt hen. Hij vertroost hen. En alle kragt en fcherpte van dit Zweerd hangt af van de Magtige medewerkinge van den Geert, die de waarheid en Q 4 d$  248 LEERREDE I. CD. dc dwaalingen, de heiligheid en de zonden, de belofte en de bedreigingen f;|aar cn levendig doet zien en erkennen, om de vijanden ge. voeiig te wonden en zich zeiven te beveiligen. B. Met regt vorderd de Apostel, dat de Ephefiers dit Zweerd zullen neemen , 't geen doch uit 't vorige lid moet gebaald worden. Het zegt: w. Dat zij zich 't woord Gods als een Zweerd des Geestes moesten eigen cn gemeen maken , met allen ijver daarop toeleggende om magtig te worden in de Schriften. Dagelijkss de Schriften onderzoeken, Joh. 5. met dié van Bcrêén Hand. 17: 12. Hun lust moet zijn in des Heeren Wet, en dezelve te overdenken dag en dag, Pf. n 2. P. Zij moesten de Schrift met de Schrift vergelijken. y. Onder een gelovig uitzien na , en inroepen van de verligtinge des Heiligen Geestes, zend uw ligt ende uwe waarheid, dat die mij leiden,Pf. 43: 3. Ontdekt mijne oogen, dat ik aanfehouwe de wonderen van uwe Wet, Pf. 119: 18. 3. En dan ook dat Zweerd dadelijk gebruiken in alle voorvallen zo tot eigene verdediginge, als tot afbreuk van de vijanden. «. Wierden 'er verderfTelijke ketterijen bedeklelijk ingevoerd, om hen over te brengen tot een •ader Euangelium, zij moesten 't woord neemen, om  tver Eph. 6. vs. 17^. l.B 3.«. om daar mede en daar uit te ftrijden voor 't gelove , dat eenmaale de heiligen over gelever t is , Jud. vs. 3. /3. Kwamen 'er zondige begeerlijkheden in 'c harte op, zij moesten dit Zweerd gebruiken , Indien gij na den vleefche leeft, zo zult g 'j flerven. Maar indien gij door den Geest de •werkingen des lichaams doodet, z« zult gij leven, Rom. ?>: 13. 7. Zogt de Wereld hen te verlokken. Dit Woord leerde: niemand kan twee Heeren dienen: of hij moet den eenen lief hebben en den anderen haaten. Hebt de Wereld niot lief, nog het geene in de Werelt is: zo iemand de Wereld lief heeft, de liefde des Vaders is in hem niet. 1 Joh. 2. 15. K Wierden zij van anderen beledigt, 't is hier. En wreekt uw zeiven niet. «. Verzogt de Vijand hen tot wanhope, zij beuren zich op met de beloften tegen de zonden, tegen de verdrukkingen, dat niets hun fcheiden zouden van da liejde van Christus Rom. 8. 35. en 38. 39. En Vreest niet, want ik hebbe Uverlost: ik hebbe U bij uwen name geroepen, gij zijt mijne. Wanneer gij zult gaan door V water, ik zal bij U zijn , ende door de Rivieren, zij en zullen U niet overflromen; Wanneer g 'j door het vuur zult gaan, en zult gij niet verbranden, en de vlamme en zal U niet aan{leken. Jef. 43. 1. 2. Ik Dit voegt Paulus bij de. vorige, om zo volledig Q 5 ten  sgo LEERREDE 1L tori ftrijde toegerust te zijn,- En door dit Zweerd zouden zij allen tegenftand te boven komen, en de Vijanden overwinnen. O voortreffelijk wapen'. Geen Lichamelijk Zweerd; dit laten wij voor Mahometh en den Roomfche ftoel, maar 't Woord Gods. f. Dit is een Geestelijk Zweerd. 2. Andere Zweerden worden met ter tijd ftomp, maar dit Zweerd behoud zijne fcherpte. 3. Andere Zweerden kunnen te keer gegaan worden, maar Gods Woord kan niet wederftaan worden, \ zij ter dood, 't zij ten leven. 4. Dit zweerd gaat in tot in het harte. Hoe dankbaar moesten wij zijn voor dit zweerd, \ Woord Gods, dat wij het horen prediken en kunnen onderzoeken, zo dat wij van kindsbeen af de fchriften kunnen weten. Maar Ach ! dat Woord daar onze Voorouderen goed en bloed voor hebben opgezet, is aan de grootfte kleinagting onderworpen. 1. Veele hebben 't Woord niet eens, 't zij uit zorgeloosheid, 't zij om dat zij voorgeven arm te zijn, 2. Andere hebben 't Woord, maar lezen 'tnïet, tijden gaan er voorbij, zonder h?t zelve in te zien. God mag van de zodanige zeggen: Ik fchrijve hen de voortreffelijkheid der Wet voor, maar zijn bij hun geagt als niets. a. Zommige om dat zij te veel bezigheden hebben. h Ait-  tver Eph. 6. vs. iffc. «5* Andere uit hoogmoed, meenende, dat het beneden hunne weerdigheid is veel in den Bijbel te lezen, dat zulks maar 't werk van de gemeene lieden en Leeraars is. c. Andere om dat zij geen finaak in 't Woord hebben, dit Woord dringt op geloof en bekeeringe aan, zij willen niet ontrust worden, liever wil men Comedien en ijdele Romans lezen dan 't woord van God. d. Anderen horen en lezen, maar komen niet tot kennisfe der Waarheid. e. Hier van daan de onwetentheid outrend de nodigde heil Waarheden, 't verval in de zeden. Het is zo als de Heere zegt: Tot wien zal ik [preken enie betuigen, dat zij het hoor en? Ziet! haar oore is onbefneden, dat zij niet en kannen toeluisteren; zietl het Woord des Heeren is hen tot een [maat, zij en hebben geenen lust daar t»e. Jer. 6: io. Is dit een beantwoorden aan Gods goedheid, daar de Heere in 't Woord tot Zondaren fpreekt, aangaande den weg der Zaligheid, daar wij anders Eeuwig onkundig van zouden geweest zijn. ïs dit 't Woord na waarde behandele? Het is 't Woord van God. Gebruikt gij dit Woord niet, gij zijt weerloos., en ontwapent, gij ftaat bloot. i.Voor allerlei dwalingen, a. Voor veele zonden. 3, Voor  a$s LEERREDE IL 3. Voor Wanhoop. Wac zijn cr al bedreigingen aan de onwetende van kleinagters van Gods Woord gedaan. Zij hebben des Heeren Woord verworpen en daarom zullen zij uitgeroeit worden, ja zegt God ik heb ze ook verworpen. Hof. 4: 6. Gij verwerpt den raad Gods. Hoe zult gij ontvlieden. Die zijne ooren afwand van de Wet te horen dies gebed zal een grouwel zijn. Ach! had Gij lust om wijs te worden. Onderzoekt 't Woord, Het is 't Woord van God: Gij zijt immers "overtuigt, dat buiten dit Woord geen weg tot Zaligheid te vinden is. Of wilt gij eea prooije des Satans zijn. Bid om ligt. Kinderen Gods. i.Gij hebt hoogagtinge voor dit Woord; de Geest heeft door 't Zweerd van dit Woord, Uw hart geopent, gereinigt, vertroost. s. Och dat gij heden geen kinderen in de kennisfe moogt zijn. Scheid nooit kennisfe en beoeffening. 3. Tragt te vorderen in de Waarheid. a. Om gefterkt te zijn tegen de dwalingen. h. Om gefterkt te zijn tegen de zonden. c. Om gefterkt te zijn tegen de moedeloosheid. 4- Daar konde wel rag verdrukkingen komen om des Woords wille. 5. Neemt  over Eph. 6. vs. i?b. 253 II. 5. Neemt dit Zweerd des Geestes gedurig in de hand. Zoekt magtig te worden in 't woord: Wast op in de kennisfe. 6. Houd fterk aan in 't gebed. Zo zult gij lieden overwinnen door 't bloed des Lams, en 't Woord Gods, om eens te ftaan voor den Zoone des Menfchen. Amen» LEER-  LEERREDE OVER Over Eph. 6: 18. Met alle biddinge en fmee> kitige biddende tot aller tijd in den Geest, én tot 't zelve wakende met alle gedurigheid en fmeekinge voor alle de Heilige. a dat de Apostel in dit zesde Hoofdftuk. A. Van vs. io--i3ingefloten,als een ijverig Krijgsgezant de gelovige Ephefiers, in V gemeen, ten ftrijde gemoedigt, en een en andermaal tot de wapenen geroepen hadde, om namentlijk aan te doen de geheele wapenrustinge Gods, als 't eenige middel, om tegen de geestelijke vijanden,hoe magtig,hoe wreed, hoe boos, en loos die ook waren, ftaande te blijven. B. Zo heeft Hij die geheele wapenrustinge Gods hi alle deszelfs bijzondere deelen nader ontleedt van vs* 14-17 gelijk wij 't een en ander breder getoond hebben. II.Doch dewijl alle de wapenen, hoe volledig ook, en recht gefchikt voor eenen geestelijken krijgsknegt, zo om zich zeiven te verdedigen, als om de vijanden tf  ever Eph. 6. vs. 18. 255 II. te overwinnen, alleen kragtig zijn door God ; En de overwinning: in den geestelijken ftrijd niet minder, dan in den lichamelijken ftrijd, alleen des Heeren is, zo wil de Apostel verder, dat zij indezen ftrijd niet zullen onderncemen in hunne eigene kragteloze kragt, maar alleen in des Heeren mogenthedcn, in een nedrig en gelovig afhangen van hunnen Groote Heir - Vorst, in wien alleen alle hunne fterkte is. En daarom wekt Hij hen in onze Textwoorden op tot cm gedurig, ernstig, waakzaam, en aanhoudend bidden, en fmeken, zo voor hun zeiven , als, omdat 'teenegemeene zaak was, voor alle flrijdgenoten, om zo alleen "kragtig te zijn in den Heere, eii Sn de fterkte zijner kragt. Gelijk het Gebed eene voorname hoofdpligt is van I.B. e. met den mond en lippen alleen, maar voornamentlijk met 't harte. Anders» klaagt de Heere: Dit volk naderd tot Mij met zijnen mond en zij Keren Mij met hunne lippen, maar hun harte doen zij verre van Mij, Jef. 29: 12. b. Ten tweeden met den verftande te bidden, met een verflandig begrip van 't goede, datmen begeerd , en van 't kwade, dat men afbid, op dat men niet dat verwijt hoore, *t geen de Moeder van de Zoonen Zebcdeus met haare Zonen van Jezus horen moesten, Gij lieden weet niet, wat gij begeert, Matth. 20: 2. c. Ten derden opregt te bidden. Het Gebed moet met onbe'driegelijke lippen gefproken worden, Pf. 17. God heeft lust tot waarheid in V binnenfte, Pf. 51. De Heere is nabij alle, die hem aanroepen , alle die Hem aanroepen in der waarheid, Pf. 145: 18. De innigfte genegentheden moeten met 'c bidden overeenkomen. Bid men om eenige genade, men moet die genade hoogfehatten, en van ganfehcr harte liefhebben. Bid men tegen eenige zonden, men moet die zonde haten en verfoeijen. d. Verder met een heilige aandagt en oplettentheid. Hoe zoude God 't Gebed horen zeiden de Ouden, V welk den mensch zelf niet hoord. De aandagt moet gevestigd zijn op God, tot wien men bid, zijnde Oneindig Hoog in Majefteit en Heerlijkheid, vlekkeloos Heilig, tellens Oneindig Algc- noe  over Eph. 6. vs. 18. 473 U.A.K.fi. b.i.CC. zinnen niet afgetrokken wïerden. — Waken tegen hunne hartstogten, tegen alle zondige driften van haat, nijd, wraakzugt, hoogmoed, ongelovig haasten , — Waken tegen hun geheugen op dat 't zelve öödét 't bidden, geen aardfche, en vooral geen zondige voorwerpen opgeven, maar in tegendeel de Heilige redenen Gods, voorige ondervindingen van de Godlijke Genade, enz. 3. Daarbij, daarop uit te zijn, dat men onder 't bidden tragten te bezitten [een levendig geloof , eene brandende liefde, en fterke hoope, veele vrijmoedigheid, vertrouwen van verhoringe enz. 3. En dit waken moest gepaard gaan met alle geiurigheid. *. I Iet Criekfche woord is zeer nadrukkelijk, De onze zetten *< werk woord daar ons naam woord van afdamt, over door fterk aanhouden Coll. 4: 2. door volharden Rom. 12: 12. Het zegt met hifpanninge van alle zijne kragten zó lang zich in eenig werk bezig houden , tot dat men 'É zelve tot zijn bedoelde einde heeft gebragt, zonder dat men zich, of door de moejelijkheid van 7 werk, of door de langduurigheid van tijd, of door nitftel van. den gehoopte uit (lag van 7 werk late affchrikken, of in deszelfs ernftge voortzettinge ftremmen. 0. Wanneer nu de Apostel wil, dat zij tót 't bidden waken zullen met alle geduurigheid, zo wil Hij, dat zij in 't gebed zullen bezig zijn. S a. Met  2?4 LEERREDE U.A.K.*. a. Met alle ijver en ernst, met infpannln* ge van alle kragten. Dus leest men van ernflige aanbidders Zeph. 3. Daar deze ernst is 1. Daar is men niet onverfchillig of de Heere hoort, dan niet en hoort, Neen 't is hier, ik hebbe van ganfcher herte geroepen, verhoort mij, 0 Heere! Pf, 119. 2. Daar word dit werk boven alle ander werk gefield: 3. Daar is een brandend verlangen na de begeerde zaak 4. Daar laat men zich niet affchrikken door eenige zwaadgheden die men ontmoet, gelijk Jacob Gen. 32. de Cananeefehe Vrouwe Matth. 15. 5. Daar gebruikt men alle drang-redenen om zijne begeerte aan te binden, en op de rommelende ingewanden Gods gewelt te doen, men pleit op de Eere van Gods Naam, op Christus verdiensten, en voorbiddinge, op de beloften Gods, op voorige bevindingen, enz. b. Daarbij dat zij bidden moesten, met een onvermoeid aanhouden en volharden, ftandvastig, en onverzettelijk verzoek op verzoek doende, uitziende na den Heere, en wagtende op den God des Heils tot dat de Heere hoore Mich. 7. Zulke Bidders waren Mofes, Daniël, Esra , en meer andere. P. En deeze pligt word uitgeilrekt tot bidden voor al-  over Eph. 6. vs. 18. 275 II. B. alle de Heilige, gelijk de Apostel erbij voegt en fmeekinge voor alle de Heilige. is\ De Heilige. *. Zijn de gelovige ftrijdgeaotei?» Heilige ge= noemt, om dat zij * Uit kragt van de Eeuwige verkiezinge toÊ Heiligheid. Eph. i. b. En van hunne randzoeneeringc door Chris* tus. c. In Christus bloed gewas fchen , en door zijn Geest geheiligt zijn, dat is vernieuwt na Gods Beeld, afgezondcrt van de Wereld en't verderf dat in de Wereld is, den Heiligen God gelijkformig zijn, en meer en meer zoeken te worden, in Hem regt te kennen, te lieven, te dienen en te verheerlijken, d. Om dat zij zich zeiven tragten te reinigen van alle befmettinge des Vleefches en des Geestes voleindigende de Heiligmakinge in de Vreeze Gods. e- Om dat de Heilige Geest in hun harten woont. f. Om dat zij eens volkomen Heilig zullen gefield worden. /s. Alle de Heilige die met hun tot den ftrijd geroepen wierden, en even als zij de Godlijke onderftcunmge nodig hadden, alle 't zij Joden of Hei" denen, meer of min gevordert. 3. Nu voor alle de Heilige moesten zij mede bid* den mei alle fmeekingen voor alle de Heilige. Die % te j 't geen Hij wederom aan andere moest leeren. 33. En als Paulus dit zo voorfteld^ dat hem 't Woord mogte gegeven worden. Zo fluit dit geven noch bijzonder in, T 9 der  i9* LRERRED_E I.A.N.*. a 2.BB.NN.0/J. der' ook 'veel wereld-wijzen, wier wijsheid, dwaasheid bij God was, welk eene vrijmoedigheid is er nodig, om de zodanige onbeichroomt aan te zeggen, dat zij dwaas moesten worden om wijs te mogen worden 1 Cor. 3: 18. 7Y. Ten deele had de Apostel 'Vrijmoedigheid nodig van wegen den tegenftand en verdrukkingen om des Woords wille. Hij was thans in banden, en had veel nodig om daar door in zijn vrij-* moedig fpreken niet belemmert te worden. Vergelijke 1 Thesf. a: 2. 33. Eenevrijmoedigheid, die de Apostel wederom erkent, als een vrijmagtig genade gefchenk van Dien God> Die Hem gezonden hadde, Die die gave ook aan zijne knegten belooft hadde, Die dezelve tot hier toe aan Paulus in een mime mate bad medegedeelt, en van wien de Apostel wenscht^ dat dezelve Hem verder mogt gegeven, en vernieuwt wordeny om vol moed en gloed, met alle ijver en ernst voort te gaan in de verkondiging van 't Zalig Euangelium, op de zelve wijze als eens de Apostelen baden Hand. 4: 29. Heere! geeft uwe Diensthnegten met alle vrijmoedigheid uw Woord te fpreeken. e. Immers dat dit het betamentlijk einde was, waartoe Paulus begeerde, dat de Heere zijne woorden in zijnen mond mogte leggen, en Hem geven niet den Geest der vreesagtigheid, maar der vrijmoe-  wer Eph. 6. vs. 19. »g| I. B.n.,3. moedigheid, geeft Hij zelfs nader te kennen', als Hij'er bij doet, om de verhor gentheid des Euan? geliums bekend te maken. a. Den Inhoud der Predikinge noemt Paulus de verborgentheid des Euangeliums. 1. Hij fpreekt van 't Euangelium. AA. Het Griekfche woord ïf«yvta,«, dat onze Overzetters wegens deszelfs aangenaame klank en ruime betekenisfe onvertaald overneemen, betekend eigentlijk een goede tijding, een aangenaa,me en blijde boodfchap. BB. De Apostel. hn. Verftaat 'er buiten twijffel door, die allerheugelijkfte blijmaar, die immer een verlegene, en heilzoekend zondaar kon ter ooren komen, nameHtlijk de aankondiging en aanhiedinge van genade en eene wezentbjke voilé zaligheid in Christus, dat God aan vloek en eeuwige verdoemenisfe waardige , aan allerwalgelijkfte zondaren in Christus den Groo* ten Borg en Middelaar kan en wil worden, een God van zaligheid, ja van volkomene zaligheid, dat ger trouwe en aller - aanneemenst - waardige woord, dat Christus Jezus is in de wereld gekomen om zondarea zalig te maken, 1 Tim. 1: 15. Immers 't woord word in nadruk gebruikt van V Euangelium der. vervulling ge, in onderfcheidinge van 't woord der belofte, dat •te voren gehoord is, dit woord .dat nu gehoord word , na dat Gods Zoon, de groote Borg in '$ vleesch gec* T 3 pees.  m LEERREDE I.B. vt.fi.a. i.BB. KK. penbaavd, cn door Lijden volmaakt is geworden, na dat Hij dat groote Woord hadde uitgeroepen : Het is volbragt, en daar door den volkomen grondfiag van 't werk der Verlosfinge gelegd hadde. 23. Dit woord der genade mag te regt een Euangelium een blijde boodfchap genoemd worden, kan'er ook blijder en ziel-verkwikkender tij • dinge begrepen worden, dan deze, dat aan zondaaren, die beladen zijn met eene onnoemelijke meenigte van fchulden, die leggen onder de verfchrikkelijke vloeken van de Wet en den Toorn Gods, die geheel onrein en verdorven zijn, die geene gerechtigheid hebben om voor God te beftaan, volftrekt raagteloos zijn om aan de Godlijke gerechtigheid genoeg te doen, die geen kragt hebben om hunne geheel en al in den grond verdorvene natuur te kunnen veranderen , die, zo zijnde en blijvende, eeuwig moeten verloren gaan, voor altoos zonder hope en hulpe in hun zelve, dat aan zodanige word aangekondigd,dat zalig nieuws, God in Christus de wereld met Hem zelve verzoenende, dat de beledigde Opper -Richter op eene wijze Hem betamende zich kan en wil verheerlijken in 't zaligen, dat is in 't rechtveerdigen , heiligen, en verheerlijken van doodfchuldigc, gansch verdorvene,en allerellendigfte zondaaren: Dat 'er bij God is een algenoegzaam offer, een verzoenend bloed, en een eeuwige gerechtigheid van zijn eigene Zoon, en daarom van den Throon van den rechtveerdigen Rich-  $ver Eph. 6. vs. 19. 595 Richter, die ook omdat 't geflagte Lam in *t midden des Throon is, een Throon der genade is, die aanbiedinge van verzoeninge en vreede gehoord word ^Grimmigheid is bij mij niet, indien iemand mijne fterkte aangrijpt, Hij zal vreede met Mij maakcn. Komt, in laat ons zamen rigten, al waren uwe zonden als fcharlaken, zij zullen wit worden als fneeuw, al waaren zij rood als carmoizijn, zij zullen worden als witte wolle, Jef. 27: 3. en 1:18. met regt dan een blijde boodfchap. Dit Euangelium beantwoord de allergrootfte, de allergewigtigfte , de allernodigfte vraage, die een verlegen zondaar doen kan, en moet, wat moet ik doen om zalig te worden ? met dat gepast antwoord,datteiTens de allerblijdfteheiltijdinge uitmaaakt , Gelooft in den Heere Jezus Christus, zoekt niets in U zeiyen maar alles buiten U in dien eenige algenoegzaame , bereidwillige Zaligmaker, en gj zult zalig worden, Hand. 16. Tc regt daarom genoemd Eph. 1 13. het Euangelium der zaligheid. 2. Aan dit Euangelium fchrijft Paulus een verborgentheid toe, Hij fpreekt van de verbotgentheid des Euangeliums. AA. Het Griekfche woord na de gedagten der meeste Taalkundigen af, van 't Griekfche woord , toefluiten, fchoon andere 't afleiden van 't Hebreeuwfche woord Mistaar, daar 't ook weinig in klank van verfchild. T 4 Ük  s$6 LEERREDE Ï.B. H.P,a. 2. AA. Dit woord was zeer gemeen bij de Hei» oenen, om'er door te bete keuen de geheimenisfen van hunne Godsdienst, die voor 't gemeen moesten ver-s zweegen worden, en alleen aan hunne Priesteren, of aan deze of geene bijzon dere perfonen wierden toevertrouwd , en wel onder 'c ftrengfte beding van ftilzwijgen. BB. De Heilige Schrijvers gebruiken, dit woord in een verhevener zin van waaragtige en Godlijke geheimen, die alleen uit de Godlijke Openbaaringe gekend worden , en waarin, na dat God dezelve geopenbaard heeft, dieptens van aanbiddelijk-, heden in overblijven, zo dat 't verftand fchoon verligt maar een klein ftuksken der zake weet, terwijl veele dingen voor den Hemel bewaard worden. nn. Wanneer de Apostel dan fpreekt Van de verhrgentheid des Euangeliums. ««. Verftaat Hij 'er door, die verhevene , en alle Engelen en Menfchen - verftand overIdimmende Heilgeheimen, die 't Euangelium ontdekt , bijzonder aangaande 't groote werk der Verlosfmge in zijn geheele beflag. Dit zijn die getuigepisfen die wonderbaar zijn , Pf. 119: 129. PP. Wilden wij hier den ganfchen Inhoud van 't Euangelium , zo als die als eene enkele verhrgentheid is (waarom 'er in 't enkelvoud van de verborgentheid gefproken word) openleggen, waat zouden wij beginnen, waar eindigen. Korteüjk tot d,eze verborgentheid behoord, #a. Da}  'ever Eph. 6. vs. 19. 39? ï.B. h.S. a.2. BB. nk. #f tftf. Dat de Drie - Eenige Al-, genoegzame God, die eeuwig op de allerzaligue wijze in zich zeiven hadde kunnen berusten, van alle eeuwigheid uit de bron van vrijwillige liefde heeft voorgenomen, zich met opluisteringe van alle Zijne Deugden en Volmaaktheden te verheerlijken in de zaliging van zommige bepaalde perfoonen, in zich zelven vloekwaardige zondaaren. bb. Dat God de Vader, daar 'er niemand gevonden wierd die aan de Godlijke gerechtigheid konde genoeg doen, daar alle gefchape* ne magt moeste uitroepen: Het en is bij mij niet! tot eeuwige bewonderinge van Engelen en Menfchen zijn eigene Zoon verordent heeft tot een Borg en Midder laar , om in hunne plaatze zich overtegeeven tot ee* ne Cfferhande en Slagt-Olfer door eene volmaakte, zodadelijke, als lijdelijke gehoorzaamheid. Hier ontdekken zich dieptens van ondoorgronde* lijke liefde, van onnafpeurlijke wijsheid, van onuitputtelijke Algenoegzaamheid, van vlekkelooze Heiligheid, en eene bewonderings - waardige zamenparinge van oneindige rechtveerdigheid en oneindige genade. cc. Tot deze verborgentheid des Euangeliums behoord ook in 't bijzonder, dat Gods Zoon na lang te vooren beloofd, voorzegt, afgefchaduwt, verwagt te zijn , eindelijk in de volheid des tijds geopenbaard was in 't vleesch, de geftalta- T 5, nisfe  a98 LEERREDE I. B. K< J8. rf. 2. AA. NN. &3. CC. nisfe van eenen Dienstknegt hadde aangenomen, en zich zeiven vernedert, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood ja tot den dooddes kruices, dat God zijn eigene Zoone niet heeft gefpaard, maar Hem overgegeven, en dat die Jezus de eenige oorzaak is der zaligheid voor alle, die door Hem tot God gaan. dd. Daartoe behoord, dat Jezus Christus wederom bekroond is met Eer en Heerlijkheid, om 't verworvene Heil door zijn Woord en Geest, aan de zijne dadelijk te fchenken. ee. Dat God zijnen Zoon opentlijk voorfielt tot een verzoeninge door 't geloof in zijnen bloede, dat de Dierbaare Christus, in wien na des Vaders welbehagen alle volheid woont, een volheid van Wijsheid, Gerechtigheid, Heiligheid, kragt en fterkte, zich zeiven aanbied, met die Vrindelijke uitnodiging, IVehdet U na mij toe, en wordet behouden, alle gij eindens der Aarde Jef. 45. f. Welk eene verborgentheid ontdekt zich in de verborgene werkingen des Heiligen Geesies tot ontdekkinge, overtuiginge, geloofsinwerkinge , heiliging verfterkinge, vertroostinge van Zondaaren. gg. Om nu van de verborgentheid van de roepinge der Heidenen onder den dag des Nieuwe Testaments, waarin Japhet ook gelokt moeste worden, en van alle de gangen, die de groote  «ver Eph. 6. vs. ïg. zgg I. B.«. C a. 2. AA. nn.Gfi.gg. te Koning in zijn Kerke houden zoude tot de voleindinge der Eeuwen toe niet te fpreeken, waarin zich over al veele gewigtige geheimen opdoen. 33. Te regt word den inhoud van 't Euangelium eene verborgentheid genoemt. ««. Om dat dezen weg van verlosfïnge ten eenemaal onuitdenkelijkwas voor alle eindig verftand, 't was een vond van oneindige Wijsheid. Pfi. Om dat, na dat God dien weg geopenbaart heeft, die echter wegens deszelfs oneindige verheventheid niet ten vollen kan begrepen worden. vy. Een verborgentheid om dat tot 't regt verftand daarvan nodig is de inwendige en boven natuurlijke verligtinge des Heiligen Geestes. De Geest der Wijsheid, ende der Openbaringe, moet verligte oogen des Verjiands geven om deze verborgentheid te weeten Eph. i. 2*. Eindelijk eene verborgentheid omdat deze Godlijke ftaats-geheimen maar aan weinige met kragt en leven geopenbaart worden Matth. 11:25. b. Is deze verborgentheid des Euangeliums nu een zaak van zo veel gewigt. Geen wonder, dat de Apostel eene bijzondere zugt hadden om deze verborgentheid des Euangeliums bekend te maaken , gelijk Hij zegt om de verborgentheid ge.  3P£> LEERREDE f;B. k. b. des Euangeliums bekend te maken, i. Zien wij dit op zich zeiven: AA. De Apostel geeft met weinige daar mede te kennen, dat gelijk Hem deze verborgentheid bekend gemaakt was Cap, i: 9. 3: 5.7. Hij ook zo eene brandende begeerte hadde, om die aller-gewigtigfte heil-waarheden, zo klaar en duidelijk voor te Hellen, zo kragtig te betogen en aanteprijzen, dat veele onder de kragtdadige medewerkingen des Heiligen Geestes mogten gebragt worden tot 't regte verftand daarvan. kn. Dat hun verftand verligt mogte worden, om die verborgentheid des Euangeliums in zo verre de Heere die geopenbaart hadde bij 't Ligt van des Heeren Geest klaar en onderfcheidentlijk te begrijpen. 22- Dat hun oordeel overreed mogte worden, om met aflegginge van alle voor oordeelen, die heil-geheimen te erkennen, toeteftemmen, goed te keuren als Waaragtig, Gode betamentdjk, en voor een heilzoekend Zondaar, allerbeminnelijkst en heilfaamst. ». Dat hunnen wil door dc alvermogende en onwederftaanbare kragt des Heiligen Geestes mogte geneigt worden om overeenkomstig, die gekende en toegeftemde waarheden, regt werkzaam te zijn, niets anders begeerende dan door 't gelove ia een gekruiste Christus gezaligt te worden, en zich me$  «ver Eph. 6. vs. 19. 301 Lü.N.a.G. b. i.AA. 33. met Ziel en Lichaam voor tijd en Eeuwigheid aan den Heere over te geven. n. Eindelijk, dat zij dus, die ver* bergentheid des Euangeliums mogten kennendoor zalige ondervindinge, door klare en levendige blijken , dat zij langs dien weg tot 't bevindelijk genot van; de zalige gemeenfchap van een Drie - Eenig God waren overgebragt, en verder daarin bevestigd, daarvan verzekerd worden. BB. Dit'was de groote toeleg van Paulus, een werktuig in Gods hand te zijn om veele te brengen tot de kennisfe, erkentenisfe, omhelzinge en ondervindinge van deze heilgeheimen. Daar toe was Hij een Gezant van Christus wegen. Dat vorderde de brandende ijver de Eer van God en 't heil der uitverkorenen. 2. En dit was 't einde waartoe Hij wenschte, dat Hem het woord gegeven mogt worden, in de epeninge zijnes monds met vrijmoedigheid, Het een en ander had Hij waarlijk nodig om er voor uit te komen. Hij zoude veel tegenlland ontmoeten, wanneer 't zijne zuivere toeleg was, 'tRijk des Satans af te breeken, en 't Rijk van Christus op te bouwen. Veele zouden zich daar tegen verzetten. Maar wierd hem 't woord in de mond gegeeven. Wierd Hij vrijmoedig gemaakt. Hij wenschte niets meer, dan dat veele mogten opgeleid worden, tot't regte geestlijk verftand, van de verborgentheden der zaligheid. En  302 LEERREDE LB.Ni.f. 2. 3. En dit was dan ook de groote zaak, waartoe Hij de Voorbeede van de gelovige te Ephefen begeerde , om dus in de verkondiging van 't Euangelium verder een gezegcnt werk tuig in de hand van den Groten Koning te zijn. Een begeerte, die zij niet weigeren konden, die allerbctameüjkst was. De liefde tot de Eer van God, en 't heil van zijn volk. De liefde, die zij Paulus fcbuldig waren, eischte dit. En hielde zij fterk aan in 't gebed, 't zoude niet te vergeefs zijn, wijl God een onveranderUjk genade verband tusfchen bidden en ontfangen , gelegt heeft. II. Ziedaar, Geliefde<ïemeente, 't verzoek van Paulus om de voorbede vaiji de gelovige te Ephezen * met 't einde daarvan kortlijk geopent, §. Met deze woorden, dierbare Gemeente van Amfterdam, die ik nu voor 't eerste de Mijne noemen mag, kome ik thans tot U, om 't hoogwigtig werk der Bedieninge als uwen wettigen Leeraar onder U te beginnen. A. Het is U allen bekend, hoe het den Heer van leven en dood onlangs behaagt heeft Uwen Oudften en zeer Geagten Leeraar den regt Eerwaardigen , zeer Geleerden en Godvrugtigen Heer Joan Costard de La Morafiere, oud en dezer dagen zat van zijnen postaftelosfen, en in de eeuwige Heerlijkheid overteneemen. Hoe  tver Eph. 6. vs. 19. 305 II.S.A. Hoe i k in den weg van Gods Voorzienigheid hier thans voor U aangezigte ftaa, als Uwen Jongfle Leeraar in plaats van dien Ouden Vader in Christus , die hier als een getrouw Leeraar onderU verkeerd heeft, tien jaaren langer dan mijne leeftijd tot hier toe geklommen is. B. Wat is des Heeren weg met Mij, zijnen onwaardigen eii geringen Knegt aanbiddelijk. Van mijnen jeugd af aan gaf mij de Heere, in wiens hand aller harten zijn een zonderlinge, ja mag ik zeggen een heerfchende zugt en lust tot 't voortreffelijk en niet minder zvvaarwigtig Opzienders - Ampt, 't welkvolflrekt't eenigfte geweest is, daar ooit degenegentheden van 't harte na uitgegaan zijn. 3. De God der Goederticrentheid (Hem zij er opentlijk de Heerlijkheid voor toegebragt) heeft ook deze begeerte vervult. «.. Nadat ik de laagere Scholen in mijne geboorte Stad Nijmegen was doorgegaan, heb ik bijna vijf jaaren op de Hooge School van Utrecht aan de voeten der zeer beroemde Hoog-Leeraaren aldaar gezeten, om tot 't werk der Heilige Bedieninge toegerust te mogen worden en ben daarop in den jaare 1747 den 1 Meij binnen deze Stad door eene uwer wakkeren en zeer Geagte Leeraaren, den Wel Eerw. en Door Geleerden Heer B. Brouwer préparatoir geëxamineert, en tot den Openbaren Predick-diemt toegelaten. * Hct behaagde den Heere mij niec lange op de markt ledig te laten ftaan. On-  go* Leerrede ii. s.B.e. cti Ontrend neegen maanden daarna , deri 24 Jan: 1748, en dus heden op dezen zeiven dag elf jaaren geleden, wierd ik door eene gansch wettige roepinge tot Harder en Leeraar verkooren in de gemeenten van OTTERLO, daar ik de eerstelingen van den Dienst niet zonder Vrugt den Heere heb mogen opofferen, #.Noch geen anderhalfjaar gearbeid hebbende, wierd ik geroepen om af te komen naar HATTEM om aldaar Christus te prediken. Ik hebbe daar ruijm negen jaaren 't Euangelium mogen vekondigen. De Heere gaf mij eene bijzondere betrekkinge op die Gemeente en zo ooit een Leeraar en een Gemeente door tedere liefde banden aan eikanderen kunnen vastgeftrengelt zijn, heb ik 't daar ondervonden. In] 't gezegend HATTEM leggen veele gedehkteekenen van de Godlijke goedheid. Daar heeft de Heere, Die magtig is om overvloedig te doen, boveri al wat wij bidden of denken, op dat de roem van zijne vrijmagtige Genade dies te heerlijker zoude uitblinken, ons Euangelium niet alleen in woorden * maar in kragt doen zijn, en in den Heiligen Geest en in veele verzekertheid. Daar was des Heeren hand, bijzonder met Zijnen armen Knegt. Daar heeft 't Euangelium niet over eene, maar over ver- fchei-  «w Eph. 6. vs. 19; 303 I.B. H.fi.b. fclieidëne-zielen getriumpheert, die den Heere wierden toegevoegt met een Eeuwig verbond: JaHtere! zo is geweest 't welbehagen voor U. c.Maar de Heere, die mij daar gezonden bad, heeft mij nu wederom van daar geroepen. Het heeft den grooten Koning van zijn Kerk, Die alle dingen Werkt na den Raad zijnes Willens, Die 't Opper-bevel over zijne knegten heeft, om hen te zenden waar en wanneer Hij wil, behaagt, de harten van den Wel Eerw. Groote Kerkenraad van deze Groote en Aanzienelijke Gemeente, de Grootfte van ons Vaderland, te neigen, om mij tot eenen meede Opziender van deze Gemeente te verkiezen, en deze beroepinge te doen bekragtigt worden door de gewenschte goedkeuringe van Hun Wel Ed. Groot Achtbaren de Heeren Burgermeesteren en Regeerders van deze Werelt ftad. Ik heb die roepende ftemme gewillig opgevolgt, en gedagt te moeten befluiten, dat de Heere°mij -geroepen hadde, om in deze groote Gemeente 't Euangelium te Verkondigen. I. De redenen, die mij tot 't volveerdig aanneemen van deze beroepinge bewoogen hebben, zijn. AA. De volkomene wettigheid van deze beroepinge zelfs, daar ik en veele met mij de hand en vinger Gods in aanbidden. BB, Dat deze Gemeente onbedenkelijk y gïQ*  joS LEERREDE II.g.B.N.É.c.i.BB. f , . grootens, dan die ik vermaten nets. be, behoeve ik niet te zeggen. CC. Daarbij kwam de ftillehope, bij'6 baren van Gods befluit, dat de Heere der Heirfcharen 't in zijne gunste mogte befloten hebben, daar ik thans de bijzonderheden niet van melde. DD. En eindelijk, om andere redenen Voor bij te gaan, om dat mij hier door gelegentheid gegeven wierd, om 't onderwijs, den raad en 'tbeftier te genieten van zo veele voortreffelijke Leeraaren, die met zo veel lof arbeiden, en God dienen in *t Euangelium zijnes Zoons, en van zo veele Godvrugtige, die de Heere in deze Stad heeft, en met welks in tedere liefde te verkeeren mijn voorregt en blijdfehap zal zijn. 2. Dit en wat dies meer is heeft mij bewogen, om in den naam des Heeren, Die den Hemel en de Aarde gemaakt heeft, Die zijnen Armen knegt tot hier toe gebragt en geholpen heeft, onder een Ootmoedig en biddend uitzien na zijne Algenoegzaame genade , die in de ontwaardigfte en onbekwaamlle t meeste verheerlijkt word, mijne tedere Schouderen onder dezen zwaarwigtigen last te buigen. Ik ben tot dat einde op den voorleden dag des Heeren in den Heiligen Dienst plegtigt in gezegent, En llaa hier voor 't.aangezigte des Heeren, om van deze uure af aan de Uwe te zijn. Aan Uw mijn Dier-  •ver Eph. 6. vs. 19. 30^ II. 5. B ti.fl.C.2. Dierbaare Cemeente \ geve ik mij thans over, en mag de Heere mij genade en kragt geven, gelijk 't mijn pligt is, zal ik 't mijn voorregt fchatten alle mijne kragten van ziel en lichaam, ten uwen dienfte , ter bevordering van Uw wezentlijk heil in de gemeenfehap, en tot verheerlijkinge van God op te offeren. §§. Wat mijn werk onder U betreft. A. Mijn groote hooft-werk zal moeten zijn, te doen 'twerk van eenen Euangelist, de verborgentheid des Euangeliums bekent te maken. De nood is mij opgelegt, en Wee mij, indien ik 1 Euangelium niet en Verkondigen 1 Cor. 9: 16. k. Met veel onnodige en onnuttige dingen wensch ik U, Dierbaare Gemeente, niet op te houden. Gelijk over geen ding de'zorge van elk levendig Mensch meer gaan moet, dan om zonder uitftel, [want elke dag, elk uur kan dc laaste zijn] zijns zelfs Zaligheid uit te werken mèt vreeze en beven, zo moet ook de groote toeleg van elk Leeraar, die getrouw zoekt bevonden te worden, zijn, om zo dickwiis Hij tot Onfterffelijke Zielen fpreekt, die aan Hem toebetrouwt zijn, en waar voor Hij eens in die grooten dag zal aanfpreekelijk zijn , alles toe te brengen, wat tot wezentlijk nut van hunne zielen ftrekkerj kan. Och! dat ik altijd onder die bezetten mogt ftaan, welk 't grootfte einde van den predickdienst zij, ea V 2 da?  goS LEERREDE ILSS-B.n. dat 't telkens en voor Hem die fpreekt, en voor veele die hooren, de laaste rijze konde zijn, dat er gefprooken of gehoord wierd. Wat zoude het omzigtig maaken om alles toe te brengen, wat maar ftrekken konde om Zielen te winnnen. 3. De groote inhoud van mijn prediken zal móeten zijn de verborgentheid des Euangeliums bekent te maken, den ganfchen Raad Gods aangaande *t Zaligen van Zondaren, op een wijze Hem beramende in Christus den gekruicigden , door 't gelove in Hem. Dit is die blijde boodfchap, dat Zalig nieuws, dat de Engelen zich een eer rekende te verkondigen Luc. 2. Dit zijn zaaken van 't grootite en van een Eeuwig belang voor uwe kosteüjke Zielen , zonder welker regte kennisfe, gelovige omhelfinge en betragtinge niemand kan Zalig worden. En zal ik die aanbiddelijke heil-geheimen bekent maken gelijk 't betaamt, Het zal mijn pligt zijn, dat Euanlium te verkondigen. *. Op eene klaare en verftaanbaare wijze, js. Op eene regt zinnige wij^e, niets fpreekende dan 't geene de gezonde leere betaamt, zonder een flip van de waarheid aftewijken, en door openbaringe der waarheid mij bij uwe Confcientie aangenaam te maken. y. Getrouw zonder iets agter te houden „ en elk een, hij zij, wie hij zij, aan te toonen, wat hij van natuuren mist, wat hij hebben moet om zalig te  ever Eph. 6. vs. 19. 30^ II. SS- B.3.% te worden. Dat die ge'oort zal Zalig worden, maar die niet gelooft zal verdoemt worden , dat zo Iemand die den Heere Jezus Christus niet lief en heeft, zij eene vervloekinge, Maranatha, fteeds voorhoudende wat er gekent, gelooft, betragt moet worden, en dat in 't openbaar en in 't bijzonder, tijdig en ontijdig aanhoudende £ Met ijver en ernst, meteen brandende liefde tot 't heil van uwe ontfterffelijke zielen, rüsteïoos aanhoudende om U te mogen winnen. 1. Met liefde en Vrindelijkheid Ezech. 33: u. 2 Cor„s: 20. Jef 55: 3. !. Op eene onderfcheidene wijze, 't Woord der Waarheid regt fiüjden om ieder zijn befcheidene deel te geven o. Is 't Euangelium tot hier toe voor U bedekt. Zijt Gij 't ongehoorzaam geweest, is 't U een ergemisfe en dwaasheid, U toe roepen. Hoe. zullen wij ontvlieden, zo wij op zo eene groote Zaligheid geen agt geven. Welk zal 't einde zijn van die geene, die 't Euangelium ongehoorzaam zijn. b. Zijn er wijze en vertlandige dezer Wereld, die met alle hunne Wijsheid, noch nooit zich zeiven, God in Christus, den Dierbaren Jezus, en den weg om tot hem te komen, hebben leeren kennen, U toönen, hoe deze verborgendieid des Euangeliums door Gods Geest aan U geopenbaart moe; worden. V 3 c. Zijn  sï0 LEERREDE ÏJL$§.B.3.«.*. , ... c. Zijn er die zich zeiven op valtche gronden vleijen, U de droggronden voorhouden, cn tonen,dat Doop en Avondmaal, eene uitwendige belijdenisfe en zedigheid niemand wezentlijk gelukkig maakt, dat Gij waarlijk moet vernieuwt en met Christus door 't gelove veréénigt worden. d. Zijn er die waarlijk door Gods Woord getroffen zijn,die overtuigt zijn van Zonden, Vragen, wat moet ik doen om Zalig te worden? U door 't Euangelium den onnafpeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, e. Des Heeren Volk,die 't gegeven is deze verborgentheid te verftaan, die VEuangelium hebben aangenomen, zullen wij de beloften van 't Euangelium voorhouden, en opfporen om te wandelen waardiglijk de roepinge, waarmede gij geroepen zijt, om een regt leevendig en wezentlijk Christendom te zijn. m'm ,. En mogte ik niet alleen met mijn Leer» maar ook met mijn leven Prediken, O mogt er leven jö mijn leer, en leer in mijn leven zijn, mogt ik eerst op mijn zeiven agt geven, en dan op de kudde. Een Leeraar is zo veel te meer verpügt met een voorbeeldig gedrag voor te gaan, als Hij op hooger ftandplaatze gefteld, en 't oog van elk op Hem is. ^ Tut loi' van Bafilius word aangetekent, dat zijn Leer was als een Donder, en zijn leven als een Blixem. f.En 't groQte einde zal moeten zijn, de be-  'tver Eph. 6. vs. 15. 3U Ih SS-B.3/. bedoelinge van de eere Gods en 't heit uwer zielen. Maar wie is tot deze dingen bekwaam ? O! in mij is geen kragt, en dan moet diepe fchaamte mij bedekken. De nood is mij opgelegd. a. Maar 't zal mijn pligt zijn veel te bidden » dat mij liet woord gegeven worden in de openinge mijnes monds met vrijmoedigheid. a. De Heere moet mij te fpreeken geven. Och ! dat de Heere mijn Leeraar was, en ik den Gods Jacobs tot mijne hulpe mogt hebben. Indien iemand wijsheid ontbreekt, dat Hij die van God begeere, die een iegelijk mildelijk geeft en niet verwijt. b. God moet mij vrijmoedig maaken, mogt in Hem mijne fterkte zijn. Maar dan verzoek ik ook uwe voorbiddinge, geliefde Gemeente , in 't bijzonder van U die biddens hart en lust ontfangen hebt. Onderfchraagt ons geduriglijk. Biddet voor mij. Dit was mij dickwijs tot bemoediginge in mijn werk, wanneer ik hoorde, dat de Heere zijn volk een harte gaf om voor mij te bidden. Gij zijt 'er toe verpligt, ik heb 't zo nodig. Wanneer gij uwe kniejen buigt, gedenkt mijner m uwe gebeden. Wanneer ik de mond van U tot God en van God tot U moet zijn, zend gij dan uwe zugtingennaar boven, dat God mij mond en wijs-t beid geve. y 4 Du  3*2 LEERREDE ÏI.SS.B.3.^. y. Dus is 'er hope van zegen. B. Ziet daar mijne verpligtir.ge , wat U betreft, geliefde Gemeente. k. Ontfangt mij in liefde ais een Gezant van Christus, ik ben hier niet gelopen maar gezonden. 2. Maakt gebruikt van de verkondiging van 't Euangelium, en komt 'er doch met het régte oogmerk. Denkt wat het in heeft, dat God U genade laat aanbieden. O dat einde van den Euangelicdienst, is helaas te veel uit 't oog. '■i. Tragt dit Euangelium aan te neemen. «. Gelooft het Euangelium , neemt 'er agt op, gij leeft noch onder de aanbiedinge van genade, God hadde U reeds kunnen weg rukken. P. En hebt gij 't aangenomen , wandeld weerdig 't Euangelium, verheerlijkt God. Geeft U geheel aan God over. , Hier mede zoude ik kunnen eindigen, ten waare de plegtigheid des tijds en der omftandigheden van mij vorderde, om elk uwer noch in 't bijzonder, fchoon korteiijk aan te fpreeken. A. Het zij mij gegunt allereerst mijne nedrige Aanbraak tot U te mogen doen: Wel Edele Groot Achtbaar e Heeren Burgermeesteren en Regeer deren van deze groote en aanzienlijke Stad. tt. Met gevoeligfte aandoeningen betuige f; Uw Wel Ed. Groot Achtbaar en, mijne tederfte dankbaarheid voor de alleiuadïiikkclijkfte blijken van Uw Wel  «ver Eph. 6. vs. 19. 313, H.§§.A.k. Wel Edelcns gunste, op de goedkeuringe van de beroepinge op mij uitgebragt, en welke goedkeuringe ik hartelijk wenfche ,dat dè uitwerkinge mag zijn van de goedkeuringe Gods, die de God der Goden en den Heer der Heeren is. 2. Gelijk 't mijn pligt is, zal 't ook mijn voorregt zijn, deze liefde ter aller tijd door een betamentlijk gedrag te beantwoorden, en aan Uw Wel Edele Groot Achtbaare openbaar te mogen worden als een Leeraar, die door leer en voorbeeld mag tooneri , eere te geeven die ik eere fchuldig ben, en dat God te vrcezen, den Koning te ecren bij mij op hoogcn prijs ftaat; 3. Het zoude ten eencmaal ftrijdig-zijn tegen 't Euangelium, om h welke te verkondigen ik hier geroepen ben, indien ik mij zoude willen inmengen in dingen, die Uw Wel Ed. Groot Achtbaare en Uwe gewigtige Rcgeeringe zijn toevertrouwd, en het zijn de waaragtige gevoelens van mijn harte, dat niets minder een Euangelie- Dienaar past. Mijn lastbrief luid: Gaat henen predikt 't Euangelium. -). Laat het mij gegunt worden in de gunstige befcherminge van Uw Wel Ed. Groot Achtbaare te mogen aangenomen worden, en ook gelegenheid te ontfangen, om dit Euangelium aan Uw Wel Ed. Groot Achtbaare te mogen bekend maken. n. Gelijk dit Euangelium mij gebied gedurig voor Uw Wel Ed. Groot Achtbaare, die in zulk V 5 eene  3i4 LEERREDE II.§§.A.n. eene hoogheid gefield zijt, te bidden , zo neeme ik de vrijheid om dit ook voor mij te doen, iis navolginge van David en zijnen groote Zoon Salomo, die niet nalieten tot God te bidden, Laat uwe Prief ten Heere God, met heil bekleed worden, en laaten uwe gunstgenoten over V goede blijde zijn, 2 Chrom 6: 41. Pf. i32- 9' Mijn hartgrondige bede is, dat de Heere der Heirfchaaren Uw Wel Edele Groot Achtbaare, bedekke onder de fchaduwe zijner hand , Hij bewaare Uw in eene langduurige welfland, Hij overftorte Uw Wel Edele Groot Achtbaare cn derzetver hooggeëerde Familien met 't allerdierbaarfle zijner zegeningen , Hij bevestige de ftoelen Uwer Eere , en doe Uwe Regeermge voorfpoedig en gezegent zijn tot heil van Land en Kerke in deze donkere dagen tot bevorderinge van waarheid en Godvrugt in deze Stad. God flelle Uw Wel Edele Groot Achtbaare totvoorwerpen van zijne liefde in Christus, engeve, dat na 't uitdienen van des Heeren raad, deze aardfche luistermag verwisfeld worden, met de kroone der Heerlijkheid! D. Wel-Eerwaarde zeer geleerde Heer Bevestitiger, zeer geliefde Amptgenoot, die mij op den voorledene dag des Heeren zo hartelijk, zo getrouw, zo ijverig in mijnen dienst hebt ingezegend, en mij op 't nadrukkeUjkfte getoond, wat mijn pligt als een van God aangeftelde Wagter op de muuren van dit Jeruzalem vorderd» ^  ever Eph. 6. vs. 19. 315 ïl^.B.w. K. Ik zegge U hartelijk dank voor deze liefdedienst, Och mogte ik genade ontfangen, om aan de pligten van eenen Wagter jte [mogen beantwoorden. Mogt de Heere mij als een Wagter oogen geven. Mogt Hij mij bewaren voor flapen en (luimeren, en mij doen waken voor onfterlfclijke zielen. O! Dat God mij geven mogte uit de keelcn te roepen, en van des Heeren wegen met allen ijver en ernst te fpreeken. O ! Dat die God die mij gezonden heeft, mij ook genade gaf, om geduurig al den c£| cn den nagt niet te zwijgen. Dat mijn mond geopend worde om tijdig en ontijdig aan te houden, den mond des volks tot den Heere te zijn, en zo den Heeie te doen gedenken, en de monddes Heeren, tot 't volk enzo des Heeren te doen gedenken. O ! Dat ik in vereeniging met Uw Wel* Eerwaarde en zo veele getrouwe Wagters niet ftille mogte zijn, maar den Heere geen ruste laten,tot dat Hij Jeruzalem bevestigde, en Helde tot een lof op aarde. 2. Laat ik gedurig U raad, cpv.-ekkinge en bellieringe mogen genieten, zijt verzekert van mijne bpregte liefde. De Heere doe Uw Wel-Eerw. hier noch lange jaaren als een getrouwe Wagter ftaan op de muuren van dit Jeruzalem. Hij geve alle nodige genade, lust en ijver om alles wat de hand vind te doen, te doen met alle magt, en doe Uw Wel-Eerw. met veel wezentlijke vrugt arbeiden aan de belangens van Jerufalem, God fpaa- tt  3i6 LEERREDE II.§§.B.2. re Us lange in 't leven en geeve na een zeer laat e dood, den loon van getrouwe Wagters. C. Wel- Eerwaarde zeer Geleerde Heeren Vaderen cn Broederen, die ik thans alsjmijne hooggeagte Amptgeuooten in deze groote Gemeente begroeten raag. i\* lkbetuig Uw Wel-Eerw. tenuiterfte dankbaar voor de liefde en agting aan mij zo zigtbaar beweezen, in mij tot eene mede Opziender van deze G entente te beroepen. 3, Ik reken het mij een allergrootst voorregt gelcgendheid te mogen ontfangen, om in eene hartelijke verkeeringe met Uw Wel-Eerw. te mogen leven, terwijl ik veclen Uwer opentlijk dankzegge voor den raad cn het bellier, aan mij zedert veele jaaren zo liefderijk medegedeeld, ƒ .l ik werjsch door Gods genade alles te mogen toebrengen , om een heilige vriendfchap gegrond op de wetten van 't zalig Euangelium te moge koesteren. i. Het zal mijn voorregt zijn met uwen Dienst veel winst te mogen doen, de Talenten, die God U gegeven heeft, wenfche ik hoog te fchatten, U als Vaders en oudere Broederen erkennen en eerbiedigen. n. Door Gods genade wenfche ik alles te mogen tcebiengen , cm mij U liefde waardig te maken. Vcragt mijne jongheid niet, maar onderlleund mij, gedenkt mijner veel in gebetten, gelijk ik U hartelijk dankzegge voor alle die zugtingen in 't openbaar, en bijzonder voor mij tot God opgezonden. Och  tver Eph. 6. vs. 193 31? ÏI.S§-A.n. j. Och wierd het ons zamen gegeven't woord der verzceninge, de verborgentheden des Euangeliums met veel kragt bekent te maken. Mogte het welbehagen des Heeren door onze handen gelukkiglijk voortgaan. Mogt de groote Koning voorfpoedig rijden in heerlijkheid op 't Woord der Waarheid, en de Regtveerdige Zagtmcedighcid, en zijne Regterhand vreefelijke dingen leeren , uitgaande, overwinnende en op dat Hij o verwind, dat Hij noch veel Volks in deze Had hadde. i£. Voor 't overige buige ik mijn kniën tot den AlgenocgzaameGod, dat God tot aller tijd op allerlei wijze met U Wel Eerw. zij. De Geest der genade,gebede,geloofs vrijmoedigheid* kragt, Heerlijkheid ruste op U Wel Eerw., en doe U eens na veele Zielen gewennen te hebben zeggen, ziet bier ik, ende kinderen die de Heere mij gegeven heeft, zij zijn tot teekenen en wonderen in Israël, en dan hooren, Dezen hebben zich zeiven behouden en die hen hoorde. D, Wel Eerw. veel Geëerde Heeren en Broederen Ouderlingen van deze Gemeente, ook op U Eerw. hebbe ik eene nauwe betrekkinge, Hebt Gijl: mij tnet zoo veel liefde verkoren tot uwen Harder en Leeraar, ontfang mij dan ook in de ingewanden uwer heide, laat 't mij nooit aau uwe hulpe en raad ontbreeken om 't aangezigte van deze fchapen te leeren kennen. On-  3t8 LEERREDE II. §§. D. Onderfteunt ons in ons werk ,bemoedigt,verkwikt ons. Laat ons als broeders eendragtig te zaamen woonen. Mogt in onze vergaderingen liefde, vreede en eenigheid, gepaart met getrouwheid voor Gods Naam en zaak, bloejen. Daar de Heere op, den Berg Zion regeert, zij voor de oudfte Heerlijkheid. God brengeUnalang en wel geregeert te hebben tot den Ouden van dagen, om met de vier en twintig Ouderlingen de kroone te werpen voor den throon. E. Eenvaarde Heeren en Broederen Diaconen aan welke de zorge der Armen is toebetrouwt. Ik erkenne ook Uwe liefde en genegentheid,|dat Gij bede mij tot uwe Harder en Leeraar gewilt hebt. O Mogt 't Euangelium voor U beden gezegent zijn, om in een levendig gezigt van uwe Armoede uit d© onnafpeurlijke rijkdom van Christus te ontfangen genade voor genade. Alle goede giften en volmaakte gaven werden U lieden gefchonken om rijk in God te zijn. God zij U lieder overvloedig goud en kragtig zilver. Zalig zijn de Armen van Geesten, want hunner is het Koningrijke der Hemelen. F. Eindelijk noch een woord tot U Dierbaare Gemeente. De Heere zegene U en behoede U, de Heere doe zijn Aangezigte over U ligten en zij U genadig. De Heere verheffen zijn Aangezigte over U en geve U Vreede. n. Alle tijdelijke zegeningen worden over U ver-  ever Eph. 6. vs. 19. jij ÏI.5S.F.n. vermeenigvuldigt. a. God zegene U met alle Geestelijke zegeningen 1. Onbekeerde & Bekommerde v. Volk van God God zij U God, UGoed, UDeeï. En moge de naam van deze Stad zijn. Dc Heere is aldaar Amen, Ja Amen.  DRUKFOUTEN. Pag- 8 regel 4 van ond. ftaat moet zijn *té\i*fut«r»t aj - 4 bov. ' nu U 28-9 ocd. het - moest uitgelafen zijn 43- 5 bov. - Vadeleugenen - Vader der leugenea 44- 8 bov. cs dies 10a - o bov. - aangedaan - onaangedaan 121 - 17 ond. - bed:ijdingea - bedrijgingen I63 - 5 bOV. - wavyiMev •< s««yy£^io/ idem - io bov. - hengenlijke - heuselijke Ita - 9 bov. - Mach. 6: 39 - 1 Machab.6: 3p« 190 - 3 bov. - en - ren 219 - 7 bov. - God - God is 243 - 1 ond. - peilfchitterend - helfcliitterend 048 - 14 ond. - dag en dag * dag en nagc 249 - 9 ond. - ilejde - liefde 257 - 5 ond. - Agmagtige - Almagtiga De overige Spelfouten of verkeerde zettinge van letteren, gelie* ven de gunstrijke Lezer te overzien, en zelfs te verbeteren.