01 1065 5149 UB AMSTERDAM  J, G. ROSENMULLER, GESCHIEDENIS GODSDIENST VOOR KINDEREN. Te Z U T P H E JST By A. van ELDIK, en te AMSTERDAM stWESSING, en van dek H E Y. tan de» Naar de vierde verbeterde druk uit het Hoogduitsch vertaald, door G. H. R E I C H E, Leeraar te Zutphen. )   VOORBERICHT. jfjet eerfte onderwys van de Jeugd in deii Godsdienst , behoorde i volgens het eenjlemmig gévoelen van des kundigen, met het verhanlen der geivyde Gefchiedenisfen te worden begonnen. Foor niets toch is het Kind meer vatbar naar mets is hetzelve meer begeeflg ,• dan naar Gefchiedverhaaten en vertellingen^ En hoe veele gelegenheden lieden zich ons niet ongezocht aan, * Wi  II VOORBERICHT. om door middel van dezelven de belangrykjle en heilzaamjle waarheden, zo we!, van geloof sieringen als van zedeplxhten, den kinderen inteprenten en onvergetelyk te maaken. Docr het van buitm'.eeren der leerflelligt waarheden van den Godsdienst, welken dikwyls voor het Kind miverflaarhaar en onbe~ grypelyk zyr., en waardoor alleen aar. liet geheugen •werk wordt gegeven, tenvyl het verftand ongeofjcnd, en het liart onaangedaan en ongelererd blyft, wordt de Godsdienst maar al te ligt gehaat en walglyk in de oogen var. liet Kind, en verliest zeer veel van desze'fs , anderzins zo werkzaam en Godlyk vermogen ter verbetering, gerustflelling en zal'ging van den mensch en zulks niet Jlechts in de kindfclie jaaren, maar zelfs in eenen meer gevorderden ouderdom, ja wel voor den gelieelen navolgenden leefvyd. Moclit men toch dit meer en meer inzien, en trachten te verbeteren! Om tot dit belangryk oogmerk, zo veel in myn vermogen is, medetewerken, hebbe ik dit Werkje» MM  VOORBERICHT, 7H va« den uitmuntenden Rozenmullef, behelzende eene Gefchiedenis van den Godsdienst voor Kinderen, hetwelk in Duitsshland met zoveel goedkeuring ontfangen en met zo veel zegen gebruikt is geworden en nog gebruikt wordt, (zynde binnen korten tyd, reeds viermaal herdrukt, en in veele Schooien ten gebruike ingevoerd uit de hoogduüfche in de hillandjche taal overgezet, in liet vast vertrouwen, dat eene zodanige aanleiding tot een heilzaam onderwys in den Godsdienst -aan Christelyke Ouders en Leermeejlers niet anders dan aangenaam zal wezen. Over de wyze, hoe dit .bbek met de Jeugd gebruikt moet worden, behoeve ik weinig te zeggen. Men laate de kinderen een ftuk, met de daarachter gevoegde zedekundige Aanmerkingen leezen, en zoeke, door gepaste vraagen en ophelderende Aan-merkingen, waartoe het kind zelve, wel ligt aanleiding zal geven, den inlwud van hetzelve voor het kind verstaanbaar en belangryk te maaken. — * a God  TP V O O-R BERICHT, Qod laate dit werk tot zpie etrt en tot nut van de $eugd gezegend ^n, t>E VERTAALER, IN-  INHOUD 0 6 8, AFDEELINGEN. Hoofdft, Blad?, 1 Van de Schepping - * I 2 Van Eva, en de eerfte Menfchen, 6 3 Van den Val der eerfte Menfchen. 7 a Van de Straf der eerfte Menfchen, 13 5 Van Kain en Abel. *7 6 Van den Zondvloed. 2 4 1 Van Abraham. 28 H %  VI INHOUD Hoofdfr. Bladz> 8 Van Izaak en Jacob. 34. 9 Van Jofeph. 37 10 Gefchie'enis van Jofeph. 43 11 Verheffing van Jofeph. 47 12 Vervolg der Gefchiedenis. so 13 Van het Israelitifeha Volk. 57 14 Van Mofes. 6r 15 Van de Rei ze der Israe'iten. 67 16 Golsdienst der Israeliten. go 17 Vervolg van 't Voorgaande. 74 18 Ongehooizaamheid der Israeliten. 77 19 Mozes Dood en Schriften. , 80 20 Van Jofua. g5 21 Israël onder de Richteren. 88 22 Israël begeert een Koning. gZ 23 Gefchiedenis van David. pj 24. Gefchiedenis van Salomon. IQI 25 Vervolg van 't Voorgaande. 105 26 Verdeeling van het Koningryk. 108 27 Van het Koningryk Israels. ia 28 Van het Koningryk Juda. ' IIS 29 Van de Profeeten. ug 30 Wederkeering der Jooden, enz. 121 31 Toeftand der Godsdienst bjr Christus Komst. I2+ 32  der AFDEELINGEN. VU Hoofdft. Bladz- 32 Van de Geboorte van Christus. 127 33 Kindheid en Jeugd van Jezus. 132 34 Van Johannes den Dooper. 136 35 Begin van Jezus Leeraarsampt. 140 36 Voornaamen Inhoud van Jezus Leer. 14+ 37 Karakter en Deugden van Jezus. 151 38 Van de Vyanden van Jezus. 15S 39 Jezus Gefprekken voor zyn Lyden. 161 40 Lyden van Christus in Getzemane. 165 41 Jezus voor den Hoogen Raad. 168 42 Jezus voor Pilatus. 17* 43 Dood en Begraving van Jezus. 177 44 Opftanding en Hemelvaaat. 183 45 Uitgieting van den H. Geest. 187 46 Van de Christelyken Godsdienst. 191 47 Vervolg van 't Voorgaande. I9 les moet tot onzen dienst gereed ftaan. Dan hoe groot onze aarde, op zich zelve befchouwd ook zy, is dezelve echter klein in vergelyking met den hemel. Aanfchouwt flechtó den hemel in eenen helderen nacht, wanneer geene wolken hem bedekken.en gyzult dan on. telbaare Herren zien flonkeren. Met bloote oogen kunt gy niet eens alle dezelven ont. dekken. Maar wanneer gy den hemel door eenen verrekyker of door een glas befchouwt, 't welk de ver af gelegene voorwerpen groó. Aa te*  # Vin de Schepping.. fer vertoont, dan ondekt gy nog veel meer, fa zelfs, op zommige plaatfisn, geheele troepen yan fterren. Deezen vertoonen zich flechfs daarom zo klein aan onze oogen, om dat dezelven zo verre van ons verwyderd zyn. Niet waar? een kncp op eenen kerktooren fthynt ons toe zeer klein te zyn, wanneer wy hem beneden op ftraat zien ? Maar zien wy hem van naby, dan is hy veel grooter. Befchouw «te zon, zy fchynt niet grooter te zyn, dan een rond tafelbord. Maar zy is ten minften drie honderd duizend maal grooter, dan de aarde. Veele fterren, hoewel veel kleiner op 't oog, zyn nog veel grooter in haar waar beftaan, Hoe groot en uitgeftrekt moet niet de hemel zyn; maarhoekleinis onzeaarde? Zoudenu dit alles zich zeiven gemaakt hebben, of door zich zelve zyn ontftaan ? Geen huis kan zich zelven bouwen; hetzelve moet door iemand gebouwd Zyn geworden. De hemel, de aarde en zej menigvuldige fchepfelen kunnen nog veel minder van zich zeiven ontftaan zyn. Daar moet iemand zyn. die dit alles gemaakt heeft, en den genen, die zulks gemaakt heeft, noemen Wy God. Deeze God, die aan alle fchepfeien, die ppk. Uü „ net ieven gegeeven heeft, moet  Van de Schepping i OGèt zekertyk een machtig, wys, en goedertieren God zyn. Maar God heeft den hemel, de zon, maan en fterren, de aarde, en al wat 'er genoemd mag worden, zonder de minfte moeite gemaakt. Hy wilde flechts dat dit of dat ontftaan zoude, en terftond was het daar, gelyk hy het geboden had. Zóó wierd ook de mensch gefchapen. Deszelfs lichaam vormde God uit aarde; daarom heet de eerfte mensch, Adam, of aardsch. Maar Gód gaf hem ook eene rëdeïyte ziel, en hier* döof onderfcheidde zich de mensch terftond va» SÏle levende fchepfelen op aarde. Gy moet vooral onthouden, dat wy men* fchën daarom, om dat wy verftand hebben, betér zyn, dan de dieren. Want daar door, dat wy verftand hebben, kunnen wy alles ir» de waereld tot ons nut gebruiken, de fterkfte< dieren tam maaken, en veele nuttige zaakett Iêereh. Maar voornaamlyk kunnen wy God leeren kennén, en hetgeen wy doen en laaten moeten. Wanneer wy doen, het geen Go* van ons eischt, dan zyn wy waarlyk gelukkig. Er is geen grooter geluk, en geen grooter» Vreugde, dan wanneer een mensch zeeker weet, &t God hem genegen is} want dan behoeft A3 b*  0 Van de eerfte Menfchen. hy in de waereld voor niets te vreezen; alle9 moet tot zyn best dienen, en het moet hem altyd en eeuwig wel gaan. — II. Van de Schepping van Eva, en van dei? gelukkigen toestand der eerste menschen. In den beginne was 'er niet meer dan één Hiensch op aarde, naamentyk Adam. Deeze woonde in eene ongemeen fchoone landftreek. Aldaar waren bloeiende en vruchtbaare boo» men, fchoone valeien, friffche bronnen en beekenj en het was aldaar veel vermaaklyker om te woonen, dan in onzen aa^genaamften tuin. Men noemt derhalven de plaats, waar de eerfte mensch zyn verblyf had, het Paradys, dat is, een aangenaame tuin, Er waren opk allerhande dieren in deeze landftreek, en Adam zag wel dra, dat elk levend fchepfel zyns geïyken had. Hy flechts was alléén, en had nie, mand om zich, die hem gelyk was. Hy had niemand, wien hy zyne gedachten kon mede deelen, of met wjen hy zyn geluk kon deelen; Want hy bemerkte wel dra, dat de dieren tot zyn gezelfchap niet gefchikc waren. Hy wensen* te  Van de eerfte Menfchen. t « derhalve dat W nog één mensch op de waere'd zyn mogt, met wien hy op eene ge Tel zaamewyze kon verkeeren. Zyn wensch werf fchielyk vervuld; want God was gene.gd. raleste^wattotdeszelfsg^ukrets Jn draagenrhy wilde hem flechts voor neL,om te üaapen, en hy droomde <1- Ood z0nder hem zeer te doen een ^be ^ rnJ Weest moet zyn. Maar nog grooter wa^ jn hlydfchap, toen hy van den ^ uem in den droom was voorgekomen, ^Xrchoo» * - IS ■ _ maar veel tederer was, dan hy. .Icrt0CheinJel,kl=m»d, « ' Dezelve is van my, den mar», genw»" A4  Van de eerrte Menfchen. het my voorgekomen in den flaap. Zy'zal tnannin heeten. Deeze was de eerfte vrouw, ™ dBn n3am Eva ontt*S- Adam befchouwdö haar, als zyne hulpe en gezellin, met welke hy m eene genoeglyke vriendfchap leefde Beezé twee menfchen Waren dus zo geluK* Klg, 4ls menfchen maar zyn kunnen. Zy wa« ten volkomen geZond; zy mSm van fmertM Joch ziekte; Zy hadden alles, wat zy noodi* hadden, en wat hun genoegen kon verocrzaa! *en. Zy arbeidden, wel is waar, en bouwden Het veld, maar zulks veroorzaakte hun weinigmoette, en verftrekte hen veel meer tot ee; e aangenaame bezigheid, „m dat de landftreek 1« we.ke Zy woondenj zeer vruchtbaar fen alles rykelyk opleverde. Zy verheugde» ïlch, ZO dikwyls zy aan God dacht£n ; ZJ Wiilen' dat aI het goede en aangenaame van m afkomftig was. Zonder twyffel zullen zy dikwyls over het goede, 't welk God hun bezich verblyd en hem daar voor gedankt he.ben. Maar deeze gelukzaligheid geuooten «y met lange, maar verbeurden dezelve moed^Uig door hunne ongehoorzaamheid tegen God UI  Van de OngehöOf zaariiheid enz. § ' UI. Van de ongehoorzaamheid der eerste Menschen. ïn de landftreek, waar de eerfte menfchöi hun veiblyf hadden, waren veele boomen, Welken ook allerhande fruit én andere aangfifiaame vruchten voortbrachten. Van alle deeze boonien mcgten zy de vruchten genieten, en hun was niets verboden. Maar één boom Was 'er in deeze landftreek, van welken zy ftiet mogten eeten; God had het hun verboden : want de vrucht van deezen boom, hoe Iieflyk ook vóór het oog, was echter fchaadelyk en ongezond, om te eeten. Het was das eene waare weldaad voor de menfchen, dat God hen waarfchuwde, en het was bovendien hunr.e plicht, om hunnen Heere en Schepper in alle dingen te gehoorzaamen. Voor eenen korten tyd waren zy ook gehoorzaam. Zy aten niet van den boom, om dat God het hun verboden had, en dachten: God zal zekerlyk Zyr.e wy?e redenen gehad hebben, waarom hy ons niet wil vergunnen, om van deezen boom te eeten. Mogelyk is de boom goed tót iets aders, maar voor ons is hy fchaadelyk. Wy A s zullen  IO Van de Ongehoorzaamheid zullen ons dus wachten, om 'er niets van te genieten. Zóó dachten de eerfte menfchen, en waren daar by zeer vergenoegd. Maar kort daarna liet de vrouw zich verleiden, om van de fchaadelyke vrucht te eeten. Hoe dit gebeurd zy, kan men niet geheel duidelyk verklaaren. Volgens het verhaal van Mozes werd zy door eene flange verleid. Voor de flange kon deeze vrucht, die voor den mensch zoo nadeelig was, mogelyk gezond zyn. Dit wist Eva niet, en zy liet zich verleiden, om ook van deeze vrucht te eeten. Maar in fommige plaatfen der Heilige Schrift wordt gezegd, dat Eva door den Duivel verleid zy geworden, om Gods gebod te overtreden. Zulks is zeer wel mogelyk. Want God had reeds vooraf, eer hy den mensch fchiep veele andere redelyke wezens gefchapen, die niet deeze aarde, maar andere, ons onbekende geveften bewoonen. Deeze fchepfelen worden Engelen genoemd, en waren in den beginne allen goed en oprecht. Maar veelen werden van God afvallig, en fielden zyne bevelen uit de oogen. Deeze afvallige en kwaade geesten worden duivelen genoemd. Om dat zy zeiven, wegens hunne ongehoorzaamheid, ongelukkig  der eerfte Menfchen. n ïukkig waren geworden, was het niet te verwonderen; wanneer zy de eerfte menfchen, wegens hun geluk benyddën, en wenfchten, om hun dit geluk te ontrooven. Eva wierd dus verleid tot het denkbeeld, dat God haar en haaren man eene grootere ge'u.'zdigheid misgunde, en dat hy daarom verboden had, om van de vruchten van deezen boom te eeten. De verleider gaf haar den raad, om met haaren man flechts de proef daar van te neemen, en dat zy dan wel dra zouden ondervinden, hoe goed het zy, om van deezen boom te eeten; dat zy veel verftandiger daar door worden en veele zaaken leeren zouden, van welken: zy thands nog niets wisten, en, in 1 geheel, zouden zy veel volkomener en gelukkiger worden. Eva zag den boom aan. Zy herinnerde zich, dat God verboden had, om 'er van re eeten. Zy liet zich dus niet oogenbliklyk overreden. Maar hoe langer zy den boom aanzag hoe fchooner dezelve haar voorkwam. De begeerte, om van denzelven te eeten, verkreeg by haar meer en meer de overhand. Eindelyk waagde zy het, brak 'er iets van af en at. De finaak was ook in de daad aangenaaid  rt Van dé ongehoorzaamheid enz. flaam, en derhalven gaf zy haaren Man ooit daarvan, om té eeten. Aanmerking. De eerfte fout, welke Eva beging', beftemd hierin, dat zy haare begeerte, om eene Vrucht te proeven, die zo bekóorlyk was, te zeer by zich onderhield. Van daar, dat deeze begeerte haare rede overmeefterde, en dat zy het gebod van God uit dê Oogen ftelde. Uit .'eeze fout, dat men naarrientlyk zyne zinlyke begeertens te veel ruimte geeft, ontftaan noggeduurig de meeste zonden. Neem derhalven de volgende les ter harte: Iets, hetgeen voor dé oogen, voor den fmaak en het gevoel zeer aangenaam en bekóorlyk is, kan echter ten hoogftes fchaadelyk en nadee'.ig zyn. Ik zal dus', by het génot van aardfche goederen de voorfchriftën van de gezonde rede en den gód ..dienst altoos Om raad vraagen, en onrechtmaatige begeertens ftandvaftig tegenftand bieden, om dat ik anders ligtelyk uit de eene zond* in de andere kan worden weggefleept. IV.  Van de ftraffe der cerft* menfchen. i| IV. Van de straffe der eerste Menschen. Za aangenaam het genot van de verbodena vrucht voor de eerfte menschen aanvanglyH geweest was, zo grcot was het verdriet, 't welk daarop volgde. Zy hadden naauwlyk* van deeze vrucht gegeeten, of hun geweten seide hun, dat zy kwalyk gedaan nadien. Zy konden eikanderen met blyrncedigheid nief meer aanzien; zy fchaamden zich voor elkanderen. Daar zy vooraf zich verblydden , zo dikwyls zy aan God dachten, wierden zy thands benaauwd, wanneer zy zich zyner herinnerden, God had het gezien, dit wiften zy, en hy kon onmogelyk een welbehaagen hebben aaq hunne ongehoorzaamheid. Zy ondervonden ook, dat deeze vrucht, wezenlyk nadeelig voor hun was. Zy gevoelden aan hun lic? haam allerhande ongemakken, waar van zy te voren niets geweeten hadden. Dikwyls kwara eene begeerte in hun op tot iets, 't geen hua nadeelig was. Het viel hun veel zwaarder, dan voorheen om hunnen Schepper te ge* hoorzaan.en. God verkondigde hen ook, dat ay thands voorzeker moeiten flerven. Zu'kf hadden  14 Van de ftraffe hadden zy niet behoeven te vreezen, indien zy gehoorzaam waren gebleven; en God zou hen dan, op zynen tyd, in den hemel hebben opgenomen, zonder dat zy vooraf hadden behoeven te fterven. Maar thands was het ook voor hun niet meer dienftig, om in het Paradys, of in die fchoone landftreek langer te blyven, waar zy te voren gewoond hadden. Enkel goede da» gen zyn voor den mensch, die geneigd is tot zonde en ongeregeldheden, ten hoogften nadeelig; want dan vergeet hy zynen Schepper, en doet alles wat zyne kwaade lullen weibehaagt. Dus was het ge'egen met de eerfte menfchen. God ontzeide hun, tot hun eigen best, het Paradys, en wees hun eene landftreek; tot hunne wooning aan, waar alles zo rykelyk niet groeide, maar waar zy het veld met meerder moeite moeiten bouwen, en zwaarderen arbeid verrichten. Dit was voor hun eene zeer zachte ftraffe, en, in zeker opzicht, eene weldaad; want door den bezwaarlyken arbeid wierden zy van veel kwaad terug gehouden. Maar ten einde zy in het Paradys niet mogten terug keeren, belettede God hetzelve door verfchriklyke onwedereu, «raardoos teffeas  der eerfte Menfchen. 15 teffens deeze geheele landftreek haare aangenaamheid en vruchtbaarheid verloor. Maar deeze ongehoorzaamheid der eerfte menfchen had ook nog andere droevige gevolgen. Terwyl zy zeiven thands fterflyk en tot alle kwaad geneigd waren, was het met hunne kinderen even eens gefteld, Zodanig is het naderhand altoos gebleven, en op den dag van heden is het niet anders gelegen. Zóó fterflyk, zóó traag en onvermogend tot het goede, gelyk Adam en Eva, na hunne bezondiging geworden waren, worden alle menfchen gebooren. Zy zyn van natuur zóó gefteld, dat zy eene te fterke neiging gevoelen tot hetgeen hunnen lichaamlyken zintuigen aangenaam is, en hieruit ontftaan de mcefte zonden. Hier van komt het, dat zy zo afgunftig, eigenzinnig, toornig en tot alle kwaad geneigd zyn, waardoor zy anderen menfchen verdriet aandoen, en zich zeiven het leven onaangenaam maaken; maar het droevigfte is, dat zy hierdoor Gods gunst en we'behaagen verliezen. Zoo veel heeft het in zich, ongehoorzaam te zyn tegen Gods geboden. De zonde is wel aangenaam in den beginne, maar op het laatst ondervindt men, hoe fchaadelyk en  ,$ Van de Straffe ent. en verderflyk dezelve is. God wil u voor zonden bewaaren, en beveelt, dat gy vroor* wordt; derhalven moet gy wel opletten en onthouden, hetgeen n:en u van God en vaa het goede zegt, en hetze've opvo'gen. Aanmerking. Wy leeren ook, uit deeze gefchiedenis, de liefderyke en yaderlyke voorzorge van God omtrend alle menfchen kennen. Hy onderwees hen in zynen wil; hy waarfchuwde en voorfpelde hun de droevige gevolgen van hunne zonde. Maar hy beftierde ook, na dat zy gezondigd hadden, hunne lotgevallen zodanig, dat zy uit hunne eigene ondervinding 1 onden leeren hetgeen nuttig of fchaadelyk, goed of kwaad zy. Zy wierden door fchaade wys. Zóó is het nog tot op deezen dag. Wie niet goedwillig gehoorzaam is , moet door fchaade wys worden. Maar het is be* droefd, dat zo vee'e irenfeben, zelfs door de fchaade'y'-e gevo'gen van hunne zon» den, niet eens tot kennis en deugd wilJen komen.  Van Kaïn én Abel; i? . ésr>. mn. ■ V- Van Kaïn en AbeL< De twee eerfte menfchen, Adam en Eva, hadden veele Kinderen, zoonen en dochteren, : welker naamen ons niet allen bekend zyn. Hun oudfte zoon heet Kaïn, de tweede Abel', en met deeze twee zoonen is 'er iets gebeurt 't geen zeer merkwaardig is, en ons allen tot eene les en waarfchuwing kan verftrekken. Maar vooraf moeten wy iets aanmerken aangaande de levenswyze der eerfte menfchen. Terwyl de aarde niet meer alles in overvloed' voortbracht, moeiten de goede menfchen veel moeite doen, om het veld te bouwen. Maar zy wiften nog-niet recht met den landbouw ómtegaan, en moeften eerst, van tyd tot tyd,' leeren, hoe men planten, zaaien, en den grond moet bearbeiden, ten einde dezelve veele vruchten mooge voortbrengen. Van planten en kruiden te leeven, welken de grond zelf oplevert, zou voor hun zeef onaangenaam en verdrietig geweest zyn. Hunne poogingen mislukten dikwyls, en 'er wierd veel geduld en vlyt vereischt,- om het land te bouwen, en vruchten te teelen. Andere hielden zich met g de  Van Kain en Abel. de veekweekery bezig, en dreeven hun vee op viuchtbaare weiden; derzelver wol diende hun tot kleederen, en de melk tot voedzel. Hier by konden zy zeer vergenoegd leven» en God danken voor het veele goede, 't welfe hy hun nog vergunde, om te genieten. Zulks deeden zy ook. Byzonder had Adam de gewoonte, om te offeren. Wanneer, naamenlyk, de vruchten, welken hy geplant had, wel gelukt waren, dan nam hy de beften en bracht dezelven Gode, zynen weldoener tot een gefchenk , om hierdoor zyne dankbaarheid te betoonen voor het goede, 't welk hy ontfangen had. Op gelyke wyze, wanneer hy met 2yn vee voorfpoedig was geweest, bracht hy de fchoonfte lammeren of geiten, 't geen hy tot een offer bef eind had, verbrandde hy op eene afzonderlyke plaats, op dat 'er niemand eenïg ander gebruik van konde maaken. Men kan den goeden God zekerlyk geene gefchenken brengen, gelyk men Koningen en grooten Hceren gefchenken brengt; want hem behoort immers alles bovendien toe. Maar des niet tegenftaande behaagde Gode het goede oogmerk van deeze menfchen, wanneer hy zag, dat zy daarby een dankbaar hart hadden. De  Van Kain en Abel. 19 De twee zoonen, Kain en Abel, verkoozeri lm terftond twee verfchiilende levenswyzen. Kain bouwde het veld; maar Abel was een herder, en hoedde dé fchaapen en ander vee. De levenswyze van béiden was nuttig en zeer noodzaaklyk. Maar 'er was een groot onderfcheid tuffcheri deeze twee broederen. Abet Was vroom, dacht gaarne aan God, en trachté zynen Ouderen tot vreugde te zyn. Kain daar en tegen , was ontevreden, misnoegd eieigenzinnig, en hy was op zynen broeder kwaad, om dat het deezen beter ging, dan hem. Daarom had God ook geen behaagen in hem* Eens bracht Kain een offer van dë veld* vruchten, die God hem had laatèn groeien. Op zich zelvëri zoude dit zeer goéd zyn ge» weest, indien hy hetzelve flechts gedaan hadmet een të vrédën en dankbaar hart. Maar het laatfte ontbrak hem, en hy dacht, indien hy flechts offerde, dan zou God vpldaan zyn; Ondërtufïchen bleef hy altoos een kwaadaarüg ëri ondankbaar mensch. Abel bracht ook eenë offeïhandë van dë fchoonftë ttukkeri van een lam. Hy had, by iieezé plechtigheid, een oprécht hart, en dankU God voor het goede, \ welk hy genóotëii £ 2 te*1  J2C Van Kain en Abel. had. Deshalven toonde God zyn welbehaagen in hem, en gaf zegen tot zyne veekweekery. Maar bet offer van Kain behaagde hem niet, 't welk Kain hieruit opmaakte, omdat dc vruchten, welken hy bouwde, niet wei gelukten. Hierdoor wierd Kain nog meer vergramd. Hy fprak met zynen broeder Abel, wien hy benydde, geen vriendelyk woord meer, maar was zeer verdrietig en onvriendelyk tegen hem. Op zekeren tyd verzocht hy hem, om met hem alléén in het veld te gaan. Hier viel hy op hem aan, gelyk een woedend dier, en floeg hem, tot dat hy ftierf. Dus beleefde Adam het groot ongeluk, dat één van zyne Zoonen een moordenaar wierd. Welk een kommer moet zulks voor hem en voor zyne Eva geweest zyn. Kain wierd, wel is waar, zyne boosheid door God onder de oogen gebracht, maar dezelve was in den beginne zóó vermetel, gelyk of hy niet wist, waar zyn broeder gebleven was. Maar God verzekerde hem, dat hy zulks zeerwel wiste, en dat hy deeze booze daad niet ongeftraft zonde laaten. God dreigde hem ook, dat hy zynen zegen deszelfs veldbouw wilde onttrekken, en voorzeide hein terftond, dat hy, door een kwaad Se-  Van Kain en Abel. ïi geweeten beangst, en van zyne ouderen en vrienden verlaaten, in verre geweften zoude omdwaalen. Kain verfchrikte en geraakte bykans in vertwyfFeüng. Waar hy ging of ftond vreesde hy voor menfchen en dieren, en geloofde , dat hy weder vermoord zoude worden. Dan God verzeekerde hem, dat zulks niet zoude gefchieden, want hy wilde hem tyd geeven, om zich te bekeeren. Kain vluchtte voor zyne ouders, en ging naar een verafgelegen land. MiiTchien heeft hy berouw gekregen over zyne boosheid en zich gebeterd; doch men weet zulks niet zeeker. Zoo verfchrikkelyk is het, wanneer een mensch den toorn by zich laat heerfchen. Hoe noodzaaklyk is het dan, dat wy onze kwaade driften terftond en inden beginne tegenftand bieden! Wie zulks niet doet, maakt zich en anderen ongelukkig. Adam verkreeg eenen anderen zoon, dien hy Seth noemde, en deeze wierd een vroom mensch. Aanmerking. Wy leeren uit deze gefchiedenis, dat onze eerfte ouderen hunnen Kinderen onderwys' gegeven hebben in de kennis van B3 God;  3§ Vin Kain en Abel, God, van zyne voorzienigheid, van zys ren wil, en van hunne plichten, en dajt dezelven ook reeds eene foort van ui» terlyke Godsdienst hebben ingevoerd. Zulks leeren ons de offerliandsn van Kttin en Abel. Door nyd en ontevredenheid maakte Kain zich het leven bitier, hy bedroefde zyne ouders en vermoordde zynen broeder. Nog geduurig verleidt de nyd tot de afschuwlykste zonden. Kain wierd door onaangenaame lotge» vallen geduurig indachtig gemaakt aan de» moord, welken hy aan zynen broeder gepleegd had; hy wierd door zyn ge* weeten verontrust en vreesde door wil* de dieren verfcheurd te zullen worden. Maar door de oogfchynlyke befcherming van God wierd hy overtuigd, dat de zondaar nooit geheel ongelukkig wordt, wanneer hy zich betert. Hoe genadig is God gezind omtrend de kwaaden! Hy ftraft hen, om hen te beweegen van terug te keeren en pm hen te verbeteren. Van den Zondvloed. -Adam. leefde, negen honderd en dertig jaa- ren..  De Zondvloed, * $ Ten, en liet veele kinderen en nakomelingen naa. Zyne zoonen, Seth en Kain, hadden ook veele Kmderen, zo dat een groot gedeelte van den aardboiem fchielyk door hun bewoond wierd. Maar zy verfchilden veel van eikanderen; fommigen waren vroom, maar de meeften hunner waren godloos. Van tyd tot tyd namen de ondeugden meer en meer de overhand. Zy, die nog eenigzins deugdzaam waren, huuwdett de dogteren van godlooze menfchen en hier door wierden zy, op het laatst even zo godloo* als deezen. Alle ondeugden, voornair.elyk onregtvaardigheid, bedrog, weelde, moord en diefftal namen meer en meer de overhand en weinigen geloofden, dat er een God in den hemel ware die zulks zag of wist, Noach was nogtans een vroom man en trachte zyne kinderen ook tot het goede op te leiden. Deeze waarfchuwde de kwaade menfchen dikwyls, en bad hun, dat zy zich zouden beteren ; hy zeide hun ook, op godlyk bevel, dar. God hen zeker zoude ftraffen, indien zy zich niet beterden. Maar alles was te vergeefs. God wilde derhalven zulke godlooze menfchen niet langer op aarde dulden, maar aan de nakomelingschap toonen, welk eenen rechtvaar. B 4 digen  C4 Pc Zondvloed. digen afschuuw hy bebbe van alle kwaade e* •fchandelyke bedryven en ondeugden, en hoedierbaar de vroomen en deugdzaamen in zyne oogen zyn. Hy befloot namenlyk, om alle menfchen op de aarde door eenen grooten •watervloed te laaten omkomen, en flechts den vroomen Noach met zyn huisgezin in 't leven te bewaaren. Zulks liet hy door Noach. fian deeze lieden bekend maaken. Om echter te toonen, hoe goed hy het met hun meende, en hoe zeer hy hunne verbetering wenfehte, beloofde hy, om nog honderd en twintig jaaren te wachten. ■ . Want in dien tyd bereikten de menfchen eenen hoogen ouderdom, cn fommigen wierden byna duizend jaaren oud, Deeze lieden hadden God voor zyne lang» moedigheid en verfchooning behooren te danken en zich te beteren; indien zy zulks gedaan hadden, had God hen zekerlyk verfchoond. 3Maar wanneer de mensch eens in zyne boos' heid verhardt, en aan de ondeugd gewend is, dan' zyn alle vermaaningen en beitraffingen meestal vruchtloos. Dus was het ook hier gelegen. Noach mogt zeggen, wat hy wilde, Vf gingen voort in hunne zonden. Derhal. ven beval God aan Noach, dat hy een groot gebouw  De Zondvloed. 2$ gebouw zou vervaardigen, omtrend gelyk een fchip, 't welk op het water kon dryven: hy zeide hem ook, hoe hoog, hoe lang en hoe breed dit gebouw zyn moest. Zonder twyffel belachten hem deeze menfchen, maar hy vertrouwde op God, en bouwde geduurig voort. Toen dit gebouw gereed was, beval hem God, om met zyne vrouw, zyne drie zoonen en hunne vrouwen'in hetzelve in te gaan. Hy moest ook allerhande dieren , inzonderheid dezulken, die den mensch tot fpyze dienen, in dit fchip neemen, en teffens zo veel voedzel, als noodig was, om er eenen tydlang van te leven. Noach was gehoorzaam aan het Godlyk bevel, en ging met zyn geheel Huisgezin en de dieren in het fchip, hetwelk van boven wél bedekt, en in 't geheel zo wél voorzien en bewaard was, dat 'er geen water kon indringen. Nu begon het dag en nacht onophoudelyk te regenen. Het water in de zee, in de meiren, in de rivieren en in de bceken zwol op, en trad uit zyne oevers; ja de fgeheele landftreek, zo verre menfchen woonden, wierd ten eenen maale overftroomd, zo dat alles, gelyk een zee was. Eerst zag jnen nog boo3 5 men  stf De Zondvloed men en bergen; langzamer hand wierden ook deezen bedekt, en de menfchen konden zich niet meer redden. Zy moeiten ellendig in het water omkomen; de een kon den anderen niet helpen. Zy hoopten miüchien, dat de watervloeden eindelyk eens zouden ophouden; maar de:elven wierden van tyd tot tyd heviger, tot dat alle menfchen op den aardbodem en alle dieren in die landftreek gedood waren. Noach alléén, en hetgeen by hem in het fchip was, wierden in 't leven behouden. Dit gebouw of fchip wierd door het-water opgenomen, en dreef dus op hetzelve. Toen alles verdronken was, liet God eenen fterken ■wind waaien, waardoor het water langzamerhand kon afioopen, en de aarde droog worden. Na dat het water afgeloopen en de aardbodem droog was, g;ng Noach weder uit zyn fchip, 't welk op eenen berg was vast geraakt. Toen Noach, voor de eerfte keer, den aardbodem wederom betrad, dankte hy God, dat hy hem en de zynen in 't leven bewaard had, inaalsSe eeien altaar en bracht daarop eene offerhande. Zulks behaagde God, en hy beloofde hem, dat hy hem en den zyr.en verder genadig wilde zyn; dat hy ook zulk eenen water-  De Zondvloed. aj Uratervloed, door welken alle menfchen op aarde verdelgd wierden, nimmer op de waereld wederom zoude laaten komen. Juist op dat oogenfalik vertoonde zich een fchoone regenboog in de wolken. Toen fprak God tot Noach: „ zoo zeker, als deeze regenboog „ aan den hemel ftaat, zal ik myn woord ,, houden ". Door Noach en zyne kinderen wierd de aarde langzamerhand wederom bevolkt, op dewelke, buiten Noach en zyn huisgezin, niemand was overgebleven. Toen zulks gebeurde had de waereld gellaan omtrend duizend, zeshonderd en zeven en vyftig jaaren. Gy ziet hieruit, dat God ongaarn ftraft, en dat hy de menfchen eerst langen tyd vooraf laat waarfchuwen. Maar indien zy zich niet willen laaten waarfchuwen, dan zyn deszelfs ftraffen des te verfchriklyker. Daar en tegen weet hy ook de vroomen wonderbaar!yk te befchermen, en wanneer zy ook fomtyds lyden moeten, zal het hun toch zeker in het eeuwige leven wél gaan. AANMERKINGEN. Door den zondvloed werden Noach en zyn huisgezin op nieuw overtuigd van de volgen-  28 Den Zondvloed. gende gewichtige waarheden: Daar is eea God, die op het doen en laaten der menfchen naauwkeurig Iet, die het goede beloont, en het kwaade beftraft, en die zyne dreigingen en beloften vervult. Aan de menfchen , in den Zondvloed bewaard , wierd de aarde op nieuw overgegeven. Zy zouden alle. fchepfelen naar Gods oogmerk, tot hun nut en vermaak gebruiken, by gevolg, ook het vleesch van de dieren eeten. Maar geen mensch mag zich vergrypen aan het leven van zynen medemensen; want de één is de broeder van den anderen, een redelyk wezen, naar Gods beeld gefchapen, Gen. IX. vs. <5. Zulks moet ons onze voorrechten indachtig maaken, welken wy boven de dieren bezitten, en de plicht leeren kennen, om ieder mensch met menchlievendheid te behandelen. VII. Van Abraham. De menfchen welken naa den tyd van Noach leefden, nameneenen tydlang ter harte 't geen kortte voren gebeurd was, en leefden niet geheel zo kwaad als hunne voorzaaten. Maar de lucht was nu  Van Abraham: 29 nu niet meer zo gezond als voor den Zondvloed, en de levensjaaren der menfchen verminderden aanmerkelyk. Naauwlyks wierden de menfchen hondert jaaren oud, daar zy voorheen bykans duizend jaaren geleefd hadden. Hoewel God belooft had, dat hy geene zodanige overftroominge weder Zoulaaten komen, waar door alle menfchen verdelgd werden, leefden dezelven echter in eene geftadige vreeze. Langzamerhand vergaten zy hetgeen Noach en deszelfs zoonen hun van God gezegd hadden: „dat God alléén de Schepper der waereld en als God te eerbiedigen zy, endatmen op hem alléén zyn vertrouwen moest ftellen. " De meefte menfchen, ten tyde van den Zondvloed, waren geheel onbekommerd geweestomtrend God en deszelfs eerdienst; deezen in tegendeel wilden recht godsdienftig zyn, en hielden zodanige zaaken voor Goden, die zulks niet zyn. Dit was wederom de grootfte dwaasheid. Zy zagen, by voorbeeld, de zon, de maan en de fterren, hoe fchoon dezelven zyn, en welk nut z y aanbrengen. Zy kwamen derhalven op het denkbeeld, dat men hen als Goden moest aanbidden, zonder te denken, dat dezelven fchepfelen zyn, door God gemaakt, welken nieteena leven ontfangcn hebben. Caar  Van Abraham. Daar was, onder anderen,-een land, 't welit Chaldaea genoemd wierd, waar diezelfdeonver» ftandige gewoonte was ingevoerd, en waar men, de fterren aan den hemel aanbad. Aldaar leefde een verftaneig en. deugzaam man, met naame Abraham. Deeze man begreep wel, dat het verkeerd zy, wanneer men aan fchepfelen de eere geeft, welke Gode alléén toekomt. Hy verwacht* te al het goede alleenlyk van God, die hemel en aarde, gevolglyk ook zon, maan en fterreri gefchapen heeft. Op deezen alléén ftelde hy zyn vertrouwen. Hy fchepte' ook, wei is waar; vermaak in de fchepfelenj om dat dezelven van God afkomftig zyn; maar zegen en hulpe ver* wachtte hy van dezelven niet. God had ook een byzonuei welbehaagen in deezen man, hy zorg* de voor hem, en nam zich zyner aan, gelyk een vader. Ja, hy fprak dikwyls met hem en gaf heiri zynen wil te kennen. Gy moet u niet verwonderen, myn kind, dat zulks heden ten dageniet meer gebeurt. In dien tyd was het noodzaaklyk* om dat de menfchen toen nog al te weinig van God wiften. Op welke wyze God met Abraham gefproken hebbe, kunnen wy met zekerheid niet weeten. Dikwyls gefchiedde zulks in eenen droom, echter zóó, dat Abraham ieder keer zèekèf  Van Abraham. ji. jeeker kon weeten, dat God met hem gerpro-. ken had. Eens beval God aan Abraham, toen dezelve reeds vyf en zeventig jaaren oud was, dat hy zyne vrienden en naaftbeftaanden zoude verlaafen en in een verafgelegen lani vertrekken. Hoe dit land hiete, zeide hy hem toen nog niet; hy toonde hem echter ten naaften by de legging van het zelve, en beloofde hem teffens, dat hy hem in dit land gelukkig wilde maaken» en eene talryke nakomelingfchap geeven. Er waren toen nog veele menfchen, [gelyk >er nog heden ten dage in verfcheidene verafgelegene landen veelen zyn] die niet in buizen, fteden en dorpen woonden, gelyk wy doen; maar die uit het eene land in het andere trokken, en, onder den blooten hemel, in tenten Woonden, welken zy dan eens hier, dan elders opfloegen. Deeze waren herders en hadden groote kudden vee. Met deezen trokken zy van de eene plaats naar de andere, waar zy maargoede weide en water voor hun vee vonden. Een zodanig herder was ook Abraham. Het herdersleven was echter in dien tyd in grooter aanzien dan tegenwoordig. De geen, die veel .ee bezat, had ook veele knechten, welkenophet veerooesttn paffen, en hy was even zo aangezien en geacht ! als  3a Van Abraham." als een Vorst in onzen tyd. Ofschoon dus Abraham een herder was, was hy echter een zeer aanzienlyk man, en zelfs Koningen maakten 'er zich, in 't vervolg, eene eere van, om met Abraham in vriendfchap te ftaan. Abraham was gehoorzaam aan het gódlyk bevel, en begaf zich met zyne vrouw, Sarah, met zyne herders en herders knechten, en met zyn vee op reis. Hy kwam eindelyk in een klein, maar ongemeen vruchtbaar en fchoon land, in hetwelk nog onbewoonde doch grasryke oorden waren, waar hy zyn vee kon weiden. Dit land heette Kanaan, en hier zoude hy, volgens godlyk bevel, zyn verblyf houden. Offchoon hy toen nog geen eigendom in hetzelve had, beloofde hem God echter, dat hy dit land eens aan zyne nakomelingen gceven wilde, zo dat deezen in hetzelve, gelyk in hun vaderland, woonen zouden. ' Abraham geloofde zulks; hy bouwde op de plaats, waar God hem zulks beloofd had, eenen altaar, bracht een offer, en bad tot God. In het land Kanaan trok hy; met zyne kudden, van dc eene plaats naar de andere, en de inwoonderen van het land beminden hem, om dat hy een deugdzaam man was. Maar in zyn vaderland keeïd*  Van Abraham. 33 keerde by nooit terug, omdat de Afgodendienst in hetzelve meer en meer de overhand nam. Cod fchonk hen, toen hy reeds zeer oud was, éenen zoon, dien hy haak noemde; hy beloofde hem, dat van deezen Isaak talryke volken zotr'én af* Hammen, en dat door ééneii van deszelfs h;komelingen alle volken op aarde gelukkig zouden worden. Aanmerkingen. Abraham is een zeer merkwaardig man in da gefchiedenis. Hy Was het, dien God had Uitgekozen, op dat door hem endcor-zynö nakomelingen de waare godsdienst bewaard en uitgebreid zoude worden. Want God deed hém de belofte: Door u zullen alle voh ken der aafde gezegend worden. In het begin was 'erin 'tgeheelgeenewaarfchynlykheid, dat deezé belofte ooit vervuld zoude worden. Want Abraham was bykrns honderd jaaren oud, eer hy van Sarah eenen'zoon ontfing; en echter. zou hy de ftamvadef worden van eene talryke nakomelirgfchap, die het land Kanaan bezitten en zich, door den dienst van den waaren God, vatt allo overige volken der aarde onderfcheiden; ja zelfs de kennis van den waaren Godsdienst C onder  8* Van Abraham. onder alle óverige volken brengen zóude. Maar Abraham wankelde niet in Zyn geloof. Hy wist zeker, dat God, 't geen hy beloofd heeft, ook kan en wil houden; want hy is almachtig, waarachtig , wys *n goedertieren. Daarom hooptehy, waar, voor menfchlyke oogen, niets te hoopen was. Om die reden wordt hy, in de heilige Schrift, als een voorbeeld van geloof voorgefteld, en Gods vriend genoemd. De ( belofte van God wierd ook in hem en in 2yne nakomelingen vervuld. Het gewichtigfte is, dat uit zyn geilacht de Meflïas, onze Verloffer, afftamde, die door zynen Godsdienst den grootften zegen over de waereld verfpreid heeft en nog verder verfpreiden zal. Indien Wy gelooven, gelyk Abraham geloofde, dan zullen ook wy, gelyk hy, door God beloond worden. vut. Van Isaak en Jakob. Abraham bleef zynen God getrouw tot aart zynen dood, en werd daar voor. rykelyk gezegend, Hy beleefde veel vreugde aan «ynen zoon  Vari ïsaak èh Jakoto, m Soon. Isaak volgde de voetftappen van zyneiï vroomen Vader i daarom beminde hem God e* Üët het hem wél gaan. Hy leidde ook het herders leven, gélyk zyri Vader; zyne kudde» Vermeerderden en hy had veele knechten en dienftmaagden. Hy leerde ook den veldbouw* ïvelke zynen Vader onbekend was geweest; hy zaaide graanen, en zyn veld droeg ongeinee» veele vruchten; Waar hy ook kwam, leefde hy vreedzaam met elk éénen. God verfcheen hem ook meermaals en beloofde hem, dat hy zyne nakomelingen tot een groot volk zoude maaken. Isaak ftierf toert hy honderd en lachentig jaaren oud was. Isaak had twee zoonen; de oudfie hiet Esau, en de johgfte wierd Jakob genoemd. Esau gedroeg zich niet altyd zóó, gelyk het eenen deugzaamen zoon betaamt, maar Was dikwyls kwaadaartig en eigenzinnig. Het herdersleven behaagde hem niet, maar hy hield zich meest, al mét de jagt bezig. Jakob daar én tegen ■fchepté vermaak in het herdersleven , gelyk 2yn vader én grootvader. De twéé broeder* konden elkahdéren niet Wel verftaan, en de ondeugende Esau dreigde zelfs eens, dat hy Syhëiï broeder Jakob wilde vermoorden. Jakob q % ging  9$ Van Isaak en Jakob. g;ng dus, op aanranden van zyne moeder, uit zyns vaders huis en hield zich, eenen tydlang, in Mefopotamien op, by Laban, den broeder van zyne moeder. Hier had hy het opzicht over de kudden van zynen oom, maar wierd door deezen Hecht beloond; want Laban was een bedrieglyk man, die uit gierigheid zynen loon meer dan ems verkortte. Maar in tegendeel wierd Jakob door God des te rykelyker gezegend, en hy kwam eindelyk met vrouw en kinderen, en met eenen grooten rykdom terug in het land Kanaan. Op zyne terugreize verzoende hy zich met zynen broeder Esau, die, immiddels, zyne vyandschap tegen ' hem had laaten vaaren. Nu leefde hy weder in het land Kanaan, waar hy zynen ouden vader Isaak nog in het leven vondt, en trok met zyne kudden vee in grasryke oorden, van de eene plaats tot de andere. Hy had ook dikmaals godlyke verfchyningen, gelyk zyn vader en grootvader; by beval zynen kinderen, dat zy den éénigen waaren God, die hemel en aarde gefchapen heeft, zouden lief hebben en vroom ^zyn; maar hy gedoogde niet, dat zy de ftomme afgoden zouden eeren. Hy zelf ging de zynen met een goed voorbeeld voor, en was zynen  Van Isaak en Jakob. 37 zynen God onophoudelyk dankbaar voor de groo. te weldaaden, welke hy aan hem bewezen hadAanmerking.Het verftrekt Jakob tot eere, dat hy, onder alle wederwaardigheden, die hem bejegenden, zyn vertrouwen op God ftelde. Daarom verkreeg hy den naam van Israël, dat is, van iemand, die, met God worilelt en overwint; want door zyn aanhoudend gebed en vertrouwen verkreeg hy den zegen en het welbehaagen van God. Zyne nakomelingen wierden derhalven niet Jar kobiten, maar Israëlieten genoemd. Deeze naam zoude hen geduurig indachtig maaken, dat zy hunnen ftamvader, ten aanzien van zyn geloof en zyne gehoorzaamheid jegens God, moeiten gelykvormig worden, indien zy zynè waardige nakomelingen wilden heeten. IX. Van Joseph. Jakob had twaalf zoonen en ééne dogter. Maar hy moest tot zyne droefheid zien, dat de meeften hunner flechte knaapen waren, die hem allerhande verdriet aandeeden. De vader beC 3 minde  tt Van JoftpFi, minde de twee jongften het meest, en ty beiden waren vroom. Deezen hieten Jofeph en Benjamin, Inzonderheid was Jofeph, van zyne kindschheid Sf, altoos vroom, goeJaartig en deugdzaam geweest. Hierom moest hy, wel is waar, van zyne godlooze broederen veel lyden; maar zulks deed hem echter, op het laatst, geheel geen nadeel. God befchermde en zegende hem, en Jfiaakte hem op het laatst tot eenen grooten heer. Onthoud de gefchiedenis van Jofeph, en volg 2yn voorbeeld na. Slechte knaapen zullen u ook zomtyds befpotten, wanneer gy in hunne Êoosheden niet wilt deel neemen — ook wanneer gy grooter wordt, zullen dikwyls kwaade menfchen u trachten te benadeelen, in uwe godzaligheid. Maar blyf flechts vroom , en •Vertrouw op uwen God. Op het einde moet Bet u toch we! gaan. Om dat Jofeph niet mede wilde doen, wanneer zyne broederen allerhande kwaad uitvoer-, den, en forntyds aan zynen vader verhaalde, wanneer zy het al te erg maakten, wierden deezen eindelyk zo kwaad op hem, dat zy geen vriendelyk woord met hem wilden fpreefcen, Eens had Jofeph eenen droom, welken hun4 zonder erg, verhaalde. Hem was in den.  Van Jofeph. 3* den droom voorgekomen, dat zy, met eikanderen op het veld zynde, fchooven gebonden hadden, en dat de fchooven van zyne broederen, voor de zynen zich hadden nedergebogen. Op eenen anderen keer verhaalde hy hun, dat hem gedroomd had, dat de zon, de maan en de fterren zich voor hem hadden nedergebogen. Hierdoor wierden zyne broeders nog meer op hem vergramd, terwyl zy geloofden, dat hy het oogmerk had, om over hun te heerfchen, en zy hielden zulks voor een teken van een hoogmoedig hart. Teffens vatteden zy het voorncemen op, om zich op hem re wreeken. Op zekeren tyd hadden zy hun vee verre van de plaats weg gedreeven, waar hun vroome vader zich gemeenlyk plag op te houden, en hadden in langen tyd niets van zich doen hoeren. Jofeph, die by hun gehaat was, hadden zy niet mede genomen. Jakob wenfchte evenwel gaarne, om te wecten, hoe zy het hadden, en beval Jofeph, dat hy hen zoude gaan opzoeken, en zynen vader tyding brengen, hoe het met zyne broederen en hun vee ftond. Jofeph deed zulks met blydfchap. De braave jongeling vreesde geen Kwaad van C4 *P»  4° Van Jofeph," zyne broederen, en verheugde zich, toen hy hei vondt. Maar zo dra de ondeugende broederen hein van verre zagen, werden zy ver, gramd in hunne boosheid en zeiden tot eikanderen ; ziet, daar komt de droomer aai;! wy Zullen hem vermoorden en in eenen kuil werpen, en tot onzen vader zeggen, dat een wild dier hen verfcheurd habbe; dan zal men wel dra zien, wat zyne draomen betekenen. • De oudfie broeder, met naam Ruben, ontdek de, toen hy zulks hoorde. Hy trachtte hetzelve te beletten, en gaf hun den raad, van hen niet om 't leven te brengen, maar in eenen kuil te werpen, daar hy niet weder uit kon komen. Doch hy had voorgenomen,' om hem heirnelyk uit deezen kuil S uittehaalen, wanneer de andere broeders met Jiun vee zou» de,i zyn verder getrokken. Dit wierd goed gekeurd, en zo dra Jofeph kwam, vielen zy Qp hem aan, trokken .hem den fchoonen rok uit, dien zyn vader hem had laaten maaken, e:r wierpen hem in den kuil. D^eze kuil diende anders tot eene put of wa•terbak, waaruit zy hun vee te drinken gaven, maar toen was 'er geen water in. Jofeph kermde, weende qn fmeekte, dat zy zich over hem mogten ontfermen; maar sy hoorden hem niet. Dg  Van Jofeph. 4i De godvergeetene broederen zetteden zich thands neder, om, by goede fpyze en drank, zich te vervrolyken. Terwyl zy met eikanderen aaten en dronken, zagen zy van verre eenen troep kooplieden aankomen, die met allerhande kruiden en balzem uit Arabien naar Egypten trokken. Toen deed één van de broederen, met naam Juda, het voorftel, en zeide tot de anderen: ,, Waarom zullen wy onzen broeder in den kuil laaten omkomen? Laat ons hem liever aan deeze kooplieden verkoopen, dan zyn wy hem kwyt en hy blyft nogthans in 'tleven. Hy is toch onze broeder.,, Dit wierd wederom goedgekeurd. Zy wierden dan met de kooplieden den handel eens, en zeiden tot hen: ,, Neemt gy hem maar me ie in het land, waar heen gy denkt te reizen, en doet met hem, wat gy goed vindt. ,, Hoe zeer en hoe dringend Jofeph ook bad en fmeekte, het koh hem niets baaten ; hy moest met vreemde menfchen naar een land trekken, waar hy geenen mensch kende. Zynen ouden vader moest hy verlaaten, zonder afscheid van hem te neemen, zonder hoop, van she.n ooit in zyn leven te zullen wederzien. Thands was 'er geen mensch in de waereld, die zich C 5 zyner  t,% Van Jofeph. zyner had kunnen of willen aanneemen. Maar God verliet hem niet, gelyk hy niemand verkat, die deugdzaam is, en op hem vertrouwt. Hier op verzonnen de ondeugende broederen eene loogen, op dat de oude vader niet mogt ontwaar worden, hoe zy met zynen geliefden Jofeph geleefd hadden. Zóó doen meestal ondeugende kinderen, dat zy hunne ouders bedriegen, en hun iets voorliegen, wanneer 2y kwaad gedaan hebben, zonder të bedenken, dat de alweetende God hunne euveldaaden ziet, en op zynen tyd zekerlyk beftraft. Zy namen het kleed van Jofeph, flachtten eenen geitenhok, doopten het kleed in het bloed, zonden het bloedige kleed tot hunnen vader, en lieten hem zeggen: zy hadden dit kleed gevonden; mogelyk ware het de rok van hunnen broeder; miffchien, dat een wild dier hem verfcheurd en verflonden had. Jakob herkende den rok terftond < Ach! riep hy uit: een wild dier heeft hem zeeker verflonden.' Ach.' myn lieve Jofeph is zeker verfcheurd geworden .' De goede vader was niet te vertrooften. Aanmerking. Wacht u voor de laage ondeugd, voor den nyd. Een afgunftig mensch is tot alle on-  Van Jofeph, #3 ondeugden en boosheden bekwaam. Hy gewint 'er nogthans niets mede, maar kwelt en pynigt zich zeiven, en heeft 'er zelf het grootfte nadeel van. X, Geschiedenis van Joseph. Het land, in hetwelk Jofeph door de kooplieden gebracht werd, hiet Egypten. Een voornaam man, met naam Potiphar kocht hem weder van deeze kooplieden, en nam hem, gelyk eenen armen flaaf, in zyn huis. Zodanige flaaven werden meeftal zeer hard gehouden, en moeiten den zwaarften en verachtelykften arbeid verrichten; maar Potiphar merkte wel dra, dat Jofeph een zeer verftandig, vlytig en deugdzaam mensch ware; daarom gaf hy alles aan hem over, wat tot zyn huishouding behoorde. Jofeph verrichtte zyn werk met alle Vlyt en getrouwheid; hy dacht geduurig aan God, die alles ziet en hoort, en was voor het overige zeer vergenoegd; hy deed niets, dan hetgeen recht en goed was, weshalven hem ieder beminde, die met hein verkeerde. De vrouw van Potiphar was ook gaerne ei» en by hem; maar zy Was zo onbefchaamd, dat  li Gefchiedenis Van Jofeph. dat zy hem vergde, om ontucht met haar te bedryven. Zy viel hem dagelyks laftig, en zocht hem tot kwaad te verleiden. Maar Jofeph liet zich niet door haar verleiden, maar zeide: ,, hoe zoude ik een zoo groot kwaad doen, en tegens den Heere, mynen God, zondigen? Waarom zou ik ontrouw worden aan mynen Heere, die my alles heeft toevertrouwd ? " —■ Zyn goed geweten en Gods genade was hem liever, dan al het zondig en, ydel vermaak deezer waereld. • Maar' de vrouw van zynen Heere behaagde zulks niet, en zo goedgunftig zy hem van te voren geweest was, zo kwaad wierd zy toen op hem. Zy verdichtte zelfs de afschuwlyke onwaarheid, en zeide tot haaren man, dat Jofeph haar op eene oneerlyke en onbetaamlyke wyze had bejegend, en haar tot allerhande kwaad had zoeken te verleiden, En zy was het toch zelve geweest, die zulks gedaan had. Zy wist het nogthans haaien man zoo waarfchynlyk voortedraagen, dat deeze het op het laatst geloofde, en den onfchuldigen Jofeph in de gevangenis liet opiluiten. Het moest deezen deugdzaamen jongeling zeker hard vallen, dat men, op eene zo onrecht-  Gefchiedenis van Jofeph. 45 rechtvaardige wyze, met hem handelde. Hy wierd, gelyk een kwaaddoener, geftraft; hoewel hy onfchuldig was, en ftandvaftig bleef in het goede. Dan hy vertrooftte zich met de bewuftheid, dat de Alweetende zyne onfchuld kende, dat deeze hem niet zou verlaaten, offchoon hy door menfchen verlaaten mogt zyn. Hy was ook in de daad niet lange in de gevangenis geweest, of de opziender over de gevangenen kreeg genegenheid voor hem. Deeze vergunde hem, dat hy in de gevangenis, vry heen en weder, mogt gaan, ja hy maakte hem zelfs tot opziender van de overige gevangenen. Er zaten toen eenige hofbedienden van den Koning in de gevangenis, die hem zeer vriendelyk bejegenden. In zekeren nacht hadden zy droomen, waar omtrend zy zeer ongerust en droefgeeftig waren. Men moet, wel is waar, op droomen weinig ftaat maaken, en zeer zelden gelooven, dat zy iets beteekenen. Maar dit maal hadden toch deeze droomen eene beteekenis. Jofeph had van God de gaave ontfangen,' dat hy de droomen van tleeze twee mannen kon uitleggen. Zyne uitlegging kreeg ook eene naauwkeurige vervulling. Den eenen voorfpelde hy, dat hy, na drie  a$ Gefchiedenis van Jofeph. drie dagen, in zyn ampt herfteld zou worden J en den anderen, dat de Koning hem zou doén ophangen. Dit beide gefchiedde, gelyk Jofeph gezegd had. De eerfte beloofdde aan Jofeph, dat hy by den Koning een goed woord voor hem doen wilde. Maar hy vergat zyné belofte eenen geruimen tyd; tot dat Pharao, naa den tyd van twee Jaaren, eenen zorglykert droom had, welken geen mensch kon uitleggen — en evenwel geloofde de Koning, dat deeze droom iets aanmerkelyks moest beteekenen. Nu dacht de man, wiens droom Jofeph had uitgelegd aan zyne fout, en zeide tot den Ko* liing, dat hy iemand wist, die deeze kunst, om droomen uitteleggen, verftondt. Jofeph wierd toen oogenblildyk uit de gevangenis gehaald, en zo dra hy gewaffchen, gefchoorefl en gekleed was vóór den Koning gefteld. AANMERKINGEN. Wanneer mén u tot kiraad wil verleiden, denk dan gelyk Jofeph i ,, Hoe zoude ik een zo groot kwaad doen, en tegen God zondigen.',, Het vermaak, 't geen de zonde verfchaft, is van korten duur, en op het* Zelve volgt een lang en miffchien eeö «euwjg iiaberofiW, Maar de troost vaa een  Gefchiedenis Van Jofeph. 47 een goed geweeten en van Gods genade kan ons in alle wederwaardigheden, ja zelfs in den dood verblyden. De waereld vergaat met haaren lust; maar wie den wil van God doet, die blyft in eeuwigheid, en is eeuwig gelukzalig. Wanneer ook de onfchuld eenen tydlang verdrukt wordt, wordt zy echter niet onderdrukt. God is befchermer der onfchuld, —> XI. De verheffing van Joseph. God weet allerhande middelen, om de zynen uit hunne nooden te redden, en na hunne droefheid te verblyden. Zóó deed hy ook met den godvruchtigen Jofeph. Op eene wondervolle wyze had hy denzelven in het hart gegeeven, wat de droom van Koning Pharao beduidde, en zulks gaf gelegenheid tot zyn geluk. Toen- hy vóór Pharao kwam, fprafc deeze zeer vriendelyk met hem, en verhaalde hem oogenbliklyk zynen droom. ,, Ik droomde, fprak hy, dat uit de rivier [de Nyl] zeven fchoone vette koejen opreezen, die In het gras der weide gingen. Naa hen reezen zeven lelyke en magere koeien insgelyks uit  48 Verheffing van Jofeph. de rivier op, en voegden zich by de zeven vetten, welken aan den oever gingen, Deeze zeven magere koeien verflonden de zeven fchoonen en vetten, en ïr.en zag het hun niet aan; zy bleven lelyk en mager, gelyk voorheen. Ik ontwaakte en had myne overpeinfingen over dezen droom; ik fliep weder in, en had eenen tweeden droom. Ik zag, nameJyk, zeven fchoone en voilé ah en, uit één korenhalm opgroeiei, en daarna zeven dunne airen, dooreenen heeten wind uitgedroogd, en de zeven dunne airen verflonden de zeven grooten en vollen. " Naauwlyks had Pharao zynen droom verhaald, of Jofeph wist reeds de beteeken is van denzelven: want God had het hem geopenbaard. Beide droomen, zeide hy, hebben één en dezelfde beteekenis. God wil den Koning bekend maaken, wat hy doen wil- De zeven vette koeien betekenen zeven vruchtbaare jaaren, welken God zal laaten komen; de zeven volle korenairen betekenen hetzelfde. De ze-ven magere koeien daar en tegen, en de zeven dunne airen betekenen zeven onvruchtbaare jaaren. Eerst zuilen de zeven vruchtbaare jaaren kómen, en daarna zullen, zeven jaaren lang,  Verheffing van Jofeph." 4.9 feng, eene groote duurte en hongersnood ko-* men. Maar dat den Koning zulks, tweemaal achter eenen, gedroomd heeft, betekent, dat hetzelve gewis en fchielyk komen zal. Teffens gaf Jofeph den Koning den raad, dat hy naar eenen verftandigen man moest omzien, die in de vruchtbaare jaaren zorge droeg, dat het vyfde deel van al het graangewas 't welk in het land groeien zou, vergaderd en tot de duure jaaren bewaard wiei'd. . . Dit behaagde den Koning en zyne raadslieden zodanig, dat hy zeide: Waar zullen wy eenen man kunnen vinden, die zo veel verftand van God ontfangen heeft? Maar tot Jofeph zeide hy: „ Niemand is zo verftandig en wys, als gy zyt, gelyk ik befpeure. Gy zult de voornaamfte man aan myn hof zyn, en het geheele volk zal uwe bevelen gehoorzaamen. Gy zult, van nu af, een Heer zyn over geheel Egypten, en my alléén zult gy als Koning eerbiedigen. „ Hierop deed hy zynen ring van den vinger, en ftak hem aan den vinger van Jofeph; hy deed hem een koftelyk kleed-aantrekken, hing hem eene gulden ketting om den hals, liet hem op eenen Koainglyken wagen, ryden en vóór hem uitroe* D  $C Verheffing van Jofeph. pen, dat ieder een zich vóór hem zoude terneder buigen. Dus wierd Jofeph op eenmaal een groot Heer, en Pharao gaf hem dé dogter van een voornaam egyptifch Prieiter tot echtgenoote. Aanmerking. Hoe wys en wonderbaarlyk zyn de wegen en beftieringen van God.' Dikwyls is juist dat geen, 't welk ons ongeluk fcheen te wezen de weg en het middel tot ons waare geluk. Indien Jofeph door zyne broederen zóó niet ware mishandeld en gelyk een Haaf verkocht geworden, hy zou nooit een Heer van geheel Egyptenland geworden zyn. Wees niet ongeduldig en wantrouw niet aan de Voorzienigheid, wanneer gy wegens uwe deugd vervolgd wordt. Op het einde gaat het toch den vroomen wel; miffchienreeds hierin dit leven, maar voorzeker in de eeuwigheid. — Wie tot eere komen wil, moet te voren lyden. XII. Vervolg der Geschiedenis van Joseph. Ondertuffchen wierd de voorzegging van Jofeph op het naauwkeurigst vervuld. Eerst kwa-  Vervolg der gefchiedenis van Jofeph. 51 kwamen de zeven uitmuntend vruchtbaare jaaren; maar daar op kwam ook eene duurte, welke haauwlyks haar weörgaê had, en deeze duurde ook zeven jaaren. In Kanaah, alwaar Jakob en zyne zoonen woonden, was het gebrek nog veel grooter, dan in Egypten. Derhalven zondt Jakob zyne zoonen naar Egypten, om graanen te koopen. Alleenlyk den jongften met naam Benjamin, liet hy niet mede reizen, om dat hy vreesde, dat hem een ongeluk op den weg mogt overkomen. By hunne aankomst werden zy tot Jofeph, hunnen broeder, als den Heere van Egypten, geleid. Zy kenden hem niet, omdat hy, in dien tyd, fterk gegroeid, en koftlyk gekleed was; maar Jofeph kende hen terftond. Edog hy liét zulks niet blyken; maar toonde zich, in den beginne, geheel vreemd, en fprak hun met harde woorden aan, als of hy hen voor menfchen hieldt, die gezonden waren, om het land te befpieden. Zy verzekerden hem, dat zy eerlyke lieden waren, twaalf broeders , van welken nogthans de één verlooren, en de jongfte t' huis gebleven was. — Goed, zeide Jofeph, brengt my dan maar uwen broeder, die 'V huis gebleven is, dan zal ik het gelooven. Da Hy  5f " 'Vervólg Hy Het hen eerst allen in de gevangenis zetten; maar ein'elyk liet hy hen los, en hieldt alléénlyk éénen van hun, met naame Simeon, terug. Maar de anderen liet hy naar huis gaan, met het uitdruklyk bevel, dat zy daarna, by hunne wederkomst, hunnen jongfien broeder zouden medebrengen. Toen zy t'huis kwamen , verhaalden zy hunnen Vader al wat 'er gebeurd was. Deeae was ten hoogften aangedaan, dat hy zynen zoon Benjamin moest van zich laaten trekken ; want hy vreesde, dat het hem even zo gaan soude, gelyk het met zynen zoon Jofeph gegaan was. Ondertulfchen, toen het koren verteerd was, dat zy uit Egypten gehaald hadden, wist hy geen anderen raad, dan hunne begeerte in te willigen. Toen zy in Egypten kwamen, en Benjamin mede brachten, fpiak Jofeph veel vriendelyker met hun, dan de eerile keer; hy vraagde naar hunnen Vader; maar zyne oogen waren byzonder geveftigd op zynen jongften broeder Benjamin. Toen hy hem aanzag, brak hem het hart. Hy fprak verder niets tot hem, dan deeze woorden: ,, Lieve jongen.' God zy u genadig.' "Maar hy ging ter zyde, en zocht eene plaats, waar hy v - wee-  van Jofejhs Ge/thiedenis. 53 weenen kon, zonder dat iemand hem bemerkte: want hy vondt nog niet goed, om zich. aan zyne broederen bekend te maaken. Ky ■wilde hen veel meer eerst tot erkentenis brengen, dat zy kwalyk gedaan hadden, op dat zy^ f~i het vervolg, zich mogten wachten, van diergelyke wreedheden en euveldaaden niet meer te pleegen. ■ . Ten dien einde gaf hy hun wel het koren,' ?t welk zy begeerden, maar hy gebood tellens zynen huishouder of rentmeefter, dat dezelve niet alleen het geld van elk hunner boven in ieders zak zoude leggen, maar nog daar en boven in den zak van den jongften den zilveren beeker van Jofeph, zonder dat zy het merkten. De huishouder deed, wat hem bevolen was, en zy reisden weg. Zy waren naauwlyks de ftad uit, of Jofeph beval zynen huishouder, om hen te achterhaalen, en rekenfehap vaft hun te vraagen, waarom zy eenen diefftal gepleegd hadden. Zy gaven tot antwoord: dat hun zulks nooit in de gedachten was gekomen; dat hy alle hunne zakken zou doorzoeken, en indien hy den zilveren drinkbeeker vondt, wilden zy allen flaaven worden van zynen Heer. Maar hoe ontftelden zy, toen D 3 d«  54 Vervolg de drinkbeeker in Benjamin's zak gevonden wierd. Vol van angst en bekommering keerden zy naar de ftad terug, naar het huis van ■Jofeph. Juda fprak hem, in den naam van alle overigen, aan, en deed hem de ootmoedigfte voorftellen. Jofeph bleef in den beginne onbeweeglyk, en beftondt daar op, dat die gene, by wicn de beeker gevonden was gexvorden, zyn flaaf zoude zyn. Dan Juda bracht hem onder de oogen, hoe ernftig zyn oude vader hun had aanbevolen, om hunnen jongften broeder weder mede te brengen — hy zelf, zeide hy, wilde gaarne, zyn leven lang, een flaaf van Jofeph zyn , indien hy deezen jongeling flechts naar huis wilde laaten gaan ; zyn oude vader zoude anders van] kommer eu harteleed fterven. Jofeph befpeurde nu, dat zyne broeders tot inkeer gekomen waren, en over hunne verkeerdheid berouw hadden. Hy kon zich nu niet langer ie houden. Terftond liet hy alle Egyptenaaren het vertrek uitgaan. Toen hy met zyne broederen alléén was, begon hy overluid te weenen, en zeide: ,, Ik ben Jofeph, uw broeder; leeft myn Vader nog? fcha, of Paaschfeest genoemd wierd. Dit feest wierd op de volgende Wyzegevierd: Elk huisvader moest met 'zyn huisgezin een gebraden lam eeten; en omdat de Israeliten in grooten haast uit Egypteft' moesten uitgaan, zo dat zy niet eens tyd hadden, om hun brood te zuuren, moesten zy, ter gedachtenis deezer gebeurtenis",- op het gemelde feest, zeeven dagen lang, ongezuurd brood eeten. E $ XVII.  74 Vervolg van den Godsdienst XVII. Vervolg van den Godsdienst der Israeliten. ■ Behalven de tien geboden gaf God den Israeliten ook nog andere wetten , en gebood hun, dat zy verfcheidene ceremoniën of plechtigheden zouden in acht neemen. Andere volken eerden hunne afgoden insge'y-ks door zekere ceremoniën of plechtigheden; maar welken meestal ongerymd, en, ten deele zondig waren, en veeleer tot bygeloof, dan tot eene waare godzaligheid aanleidinge gaaven. Daar de Israeliten mede geneigd waren tot zulke bygelovigheden, verordineerde God hun geheel andere plechtigheden , voornaamlyk beftaande in offerhanden en allerhande reinigingen, ten einde zy hierdoor van dat bygeloof mogten worden afgetrokken. Tenens leerde hy hun, dat hy met deeze ceremoniën , op zich zelve, niet gediend zy. Maar zy zouden zich, by het waarneemen van dezelven , te binnen brengen, dat zy uitfteekende weldaaden van God ontfangen hadden, voor welken zy hem dagelyks behoorden dankbaar te zyn. Voorts zouden zy zich'te binnen brengen, dat elke zonde  der Israeliten." 75 zonde In de oogen van God gehaat en affchuwlyk zy, waar voor zy geftraft zouden worden, indien zy over dezelve geen berouw hadden en zich beterden. Tot voorftander van den openbaaren Godsdienst of tot Hoogenpriefier benoemde God Aaron, den broeder van Mezes, en deszelfs nakomelingen, uit wiens geflacht ook de priesters genomen moeiten worden. De Leviten moeiten de laagere bezigheden by den godsdienst verrichten. Zekere offerbanden moesten dagelyks gebracht worden, maar anderen flechts op zekere tyden, echter op geene andere plaats, dan naby den Tabernakel. Dus wierd een kostbaare tent genoemd, in welke verfcheidene zaaken bewaard werden, die tot den godsdienst behoorden. Het voornaamfte was de Arke des verhonds, in welke de twee fteenen tafelen heruitten, waar op de tien geboden gefchreven waren. Behalven de offerhanden had God ook allerhande feestdagen en plechtigheden ingefteld. Edog hy wilde niet, dat deeze inrichtingen en gebruiken geduurig Zouden plaats grypen, nog dat dezelven door alle volken zouden worden opgevolgd. Zy waren flechts gefchikt voor de Israeliten, om de-  f6 Vervolg van den Godsdienst enz. dezelven van den afgodendienst terug te houden. Aanmerking. Uit deeze fchikkingen ftraa'en eene zeer groote en uitfteekende wysheid en infchiklykheid van God door. Hy fchikte zich, by zyne onderwyzingen, geduurig naar de vatbaarheden en de behoeftens der menfchen in de onderfcheidene tydperken. Omdat de Israeliten, wegens hunne omveetenheid en zinlykheid, een verhevener onderwys nog niet verftaan konden, liet hy hen flechts in de beginfelen van den godsdienst onderwyzen, en verordineerde ceremoniën, by welker waarneeming zy aan de gewichtigfte waarheden van den godsdienst zouden herrinnerd worden. Wy Chiiftenen, die door Jezus en zyne Apostelen een veel vollediger onderwys ontfangen hebben, behoeven die Mozaifche voorfchriften niet meer. Paulus fpreekt over deeze zaak zeer breedvoerig in zyne brieven, byzonder in den brief aan de Galaten. XVIII.  Ongehoorzaamheid en flraflê enz. 77 - XVIII. Ongehoorzaamheid en straffe dee Israeliten. Zo groot de weldaaden waren, welken God den Israeliten bewees, zo ondankbaar en w«derfpannig waren dezelven. Zoo lange zy de wonderwerken zagen, welken God vóór hun* ne oogen deed, geloofden zy, en waren hem gehoorzaam. Maar naauwlyks tvaren deezen voorby, óf zy wierden weder trotsch en ongehoorzaam. Toen God hun zyne wet gaf op den berg Simi, beloofden zy alles; zy warenbevreesd wegens den donder en den blikzem. Maar zy vergaten wel dra alles; wat zy gehoord en gezien hadden. Terwyl Mozes een weinig op den berg vertoefde, dachten zy, dat hy geftorven ware, en dwongen Aaron, dat hy hun een beeld moest maaken, dat naar een kalf geleek, en hetwelk dien God zou verbeelden, wien zy en hunne vaderen tot hiertoe hadden aangebeden. Dus hadden zy het in Egypten gezien, waar men de afgoden onder zulke beelden aanbad. Vóór dit beeld, door Aaron gemaakt, offerden zy, hielden een vreugdefeest, dansten om het kalf en riepen; „ Ziet.' dit  7 8 Ongehoorzaamheid en ftraffe dit is het beeld van dien God , die ons de Egypten geleid heeft! " Zulke wanbedryvven pleegden zy dagelyks, Nu eens verveelde huri de reize; dan een* klaagden zy over gebrek aan goede fpyze, 'en fomtyds wilden zy zelfs weder terug keeren naar Egypten. Mozes moest hierby het meest lyden. Eens kwamen zy tot hem, en begeerden doldriftig, dat hy met hen naar Egypten terug zou keeren. Hy deed hun allerhande voorftellen; maar alles was te vergeefs; zy wilden hem zelfs fteenigen. Dit mishaagde God zodanig, dat hy hun allen oogenbliklyk wilde doen omkomen. Mpzes was echter zoo zachtmoedig, dat hy een voorfpraak voor hun deed; en God verhoorde ook zyn gebed in zo verre, dat by het wederfpannig en kwaadaartig volk niet terftond en oogenbliklyk verdelgde, Maar God kon deeze misdaad echter niet ongeftraft laaten voorbygaan. Hy deed de rechtvaardige uitfpraak, dat niet één van allen, die uit Egypten getrokken waren, in het beloofde land Kanaan komen zoude, maar dat eerst hunne kinderen in hetzelve zouden ingaan; zy daar en tegen, zouden, op de reize door de woestyne, de iéa voor, .de ander na, flerven. Mozes  der Israeliten. 79 Mozes moest ook werkelyk .met hun terugkeren, gelyk zy begeerd hadden, en hen veertig iaaren lang in de woestyne omleiden. Twee braave mannen, Jojua en Kaleb, hadden echter geen deel genomen in deezen oproer, maarhet volk veelmeer van hun kwaad voornemen zoeken aftetrekken, en deezen beloofde God, dat zy in het beloofde land komen zouden. Aanmerkingen, > Eene ontydige toegeeflykheid en menschenvreeze verleiden dikwyls tot groote misdaaden. Zulks zien wy in het voorbeeld van Aaron, die, door bedreigingen van het volk, zich liet verleiden, om een zichtbaar beeld van God te maaken, niet tegenftaande een zodanige beeldendienst nadruklyk verboden was, om dat dezelve tot afgodery verleidde. Een kwaad en zondig verlangen durven wy nooit inwilligen, al moeften wy ook nog zo veel verdriet en nadeel van onze weigering vreezen. Gods genade en een goed geweeten moeten ons meer waard zyn, dan de gunst en vriendschap der menfchen. Mozes was één van de wyste, deugdzaamfle en edelmoedigfte mannen, die ooit geleefd  eg Ongehoorzaamheid en flraffe enz. leefd hebben. Echter wierden zyne HU dienften, by zynleeven, weinig erkend zq geacht. Ondankbaarheid en tegenftreving van kwaaddenkende menfchen moeten ons nooit weerhouden van. eene naauwgezette vervulling van onze plichten, '{ geen ons hier in de waereld niet vergolden word, zal ons ginds in de eeuwigheid des te heerlyker vergoed worden. Het is dwaasheid, wanneer men een geluk verkrygen en echter de middelen niet gebruiken wil, om hetzelve deelachtig te worden De Israeliten wenscthen om in het fchoone land Kanaan te komen, en echter wilden zy de moeijelykheden van de reize niet verduuren. Dus gaat het in duizend gevallen. Men wil voordeden genieten, zonder moeite te hefteden. Zulke traage menschen verkrygen zelden, 'tgeen zy zoeken, en verliepen zelfs dikwyls 't geen zy reeds gehad hebben. XIV. Mozes pood en Schriften. Alhoewel Mozes van het kwaade volk, we'ks aanvpeïdej hy wag, zeer yed moest .yitftaar,, voor»  Mozes dood en fchriften.' r|j r voerde hy nogthans alle godlyke bevelen aan ; hetzelve getrouwlyk uit, en beminde dit volk van harte. Daar hy , in het; algemeen, een arbeidzaam " wys en deugdzaam man was, verwaardigde' God hem eene uitfteekende liefde. Na dai^ hy, veertig jaaren, in onbewoonde en onbebouwde llreeken, met zyne Israeliten was omgereisd; en reeds eenen ouderdom van honderd en twintig jaaren bereikt had, ftierf hy. Sommige ftreeken van het beloofde land had hy reeds veroverd, en dezelven onder de Stammen van ■■Ruben en Gad en den halven Stam van Manaffe uitgedeeld : het groot11e gedeelte wierd eerst, naa zynen dood, gewonnen. Vóór zynen dood liet hy de Israeliten famen komen, maakte hun nogmaals [de menigvuldige weldaaden.-indachtig, weiken God hnn 'en hunnen voorouderen bewezen had, herhaalde hun de voornaamfte wetten,- welken zy moeiten in acht 'neemen, en zeide hun tevens-: ,, zo lange zy dezelven onderhielden, zouden zy het gelukkigfte volk op den aardbodem zyn; maar . wanneer. zy hunnen God ongehoorzaam waren, zouden zy des te elendiger en ongelukkiger zyn. " Ja, hy fprak elken ftam, in het. byzonder, aan, en fchreef F nog  ■fï IVlozes dood en fcbriften -nog een Voortreflyk lied, in hetwelk hy de wel.laaden van God jegens hun, en hunne ondankbaarheid fchetfte. De jonge lieden moesten dit gedicht van buiten leeren, opdat zy den inhoud van hetzelve, den geheelen tyd huns levens in fiet geheugen mogten hebben. Dit is Mozes, die den eerften toefland van het menschlyk geflacht, en de gefchiedenis van het Joodfche volk tot op zynen tyd, in vyf boeken, befchreven heeft. Dezelven ftaan in den Bybel en heeten de vyf boeken van Mozes. In het eerfte boek befchryft hy teffens de fchepping der waereld, en de eerfte gefchiedenis der menfchen, zo veel van dezelve te weeten noodig was. Dit alles fchreef hy op godlyk bevel: veel van hetzelve had hy ook niet kunnen weeien, indien het God hem niet geopenbaard had. Deeze fchriften van Mozes zyn de oudften van alle boeken,, welken wy thands nog hebben. Indien wy.ze niet hadden, zouden wy niets weeten van het geen in de eerfte derde half duizend jaaren der waereld gebeurd is. Uit deeze boeken kannen wy leeren, wat God, reeds in den beginne, aan de menfchen gedaan heeft, om hun zynen wil bekend te maaken; hoe vader- lyk  Mozes dood en fchriftenj lyk hy voor hun waare best gezorgd heeft, en hoe liefderyk hy 'er fteeds op bedacht is geweest, om hen gelukkig te maaken. Dat hy waarheid gefchreven heeft, hier aan behoeven wy geheel en al niet te twyffelen: zyne berichten worden door de navolgende gefchiedenis beveiligd. Hy is zo onpartydig en befcheiden, dat hy zyne eigene gebreken niet tyerzwygt. Aanmerkingen. Zonder deugd kan geen enkel mensch, geen huisgezin, geen .volk waarachtig gelukkig zyn. Mozes kon dus zynen Israeliten met zekerheid voorzeggen, dat zy in hec heerlyke en vruchtbaare land Kanaan, waarin zy in het vervolg woonen zouden, flechts zó lange gelukkig en tevie» den zouden leeven, als zy deugdzaam zyn zouden. Dit is ook naauwkeurig vervuld. Nog geduurig kan men elk mensch de vafte verzekering geeven: ,, de deugd zal u blyde en gelukkig, de ondeugd, daar en tegen, zal u, over kort of over lang, ellendig en ongelukkig maaken. " :De vyf boeken van Mozes kunnen ons Christenen yoornamelyk daar toe dienen, Fa dac  3a Mozes dood en fchriften. dat wy, uit de gefchiedenis van den oudHen Godsdienst, voorbeelden van verhevene deugden tot onze opwekking, en voorbeelden van groote ondeugden, zwakheden en gebreken tot onze waarfchuwing leeren kunnen. Maar wy moeten ook, onder het lezen van deeze boeken, wel in het oog houden, dat dezelven allernaast voor de Israeliten gefchreven waren, ;en dat veele voorfchriften daar in gevonden worden, i we^en alléén aan dit volk, om wyze redenen , door God gegeven waren, welken echter ons Christenen niet meer aangaan, om dat zy door Christus en zyne Apostelen zyn opgeheven en afgefchaft. De kennis van deeze joodfche voorfchriften, heeft, wel is waar, een menigvuldig nut voor : den geleerden; maar Christenen, die den Bybel voornaamlyk tot hunne ftithtinge lezen wiüen , i moeten hoofdzakeiyk by zodanige ftukken van den Bybel blyven ftil ftaah; dewelke een nuttig onderwys voor alle menfchen in alle tyden behelzen. Uit de geflachtregisteren, offerwetten, en joodfche voorfchriften omtrend zekere feest dagen, reinigingen 'en-foort- ge.  MozeS-dood en fchriften. ' gelyke'dingen, kunnen en zullen'wy niet leeren, hoe wy ge'oovig, deugdzaam en zalig zullen worden. Met dat oogmerk zyn dezelven ook niet opgetekend geworden. In 't algemeen moeten wy aanmerken, dat voor de Israeliten zeer veel van groot gewicht zyn kon, hetgeen voor ons Chriftenön niet meer gewichtig is, om dat hetzelve flechts tot de oude burgerlyke huishouding of ftaatsgefteltenis van het joodfche volk, en dus tot die wetten van Mozes behoorde, welken door Chriftus zyn afgefchaft. Zulks heeft ook plaats ten opzichte van alle overige hiftorifche boe';e:i van het oude Teilament« XX. r'\ • : Van Tosua. Na den dood van Mozes wierd Jofua een Zoon van Nun, uit den ftam Benjamin, de Leidsman van hst Israëlitisch, voik. God had hem, reeds voor lang, daartoe uitgekozen, omdat hy een bediende én vriend van Mozes ,was, en in menigvuldige gevallen zeer veel helden noed, vertrouwen op God en oprechtheid had doen blyken. God ondsrileunde hem buiten gemeen, en .hielp hem, op eene F 3 won-.  Van Jozüa. Wonderbaare wy2e, met de Israeliten het land K naan innesmen —•— hetzelfde land, waar van God ree is tot Abraham gefproken had, •dat hy hetzelve zynen nakomelingen tot een eigendom geven wil le. Hetzelfde lag tufllhen eene rivier, met naam de Jordaan, en de Middel mdfJie Zee. Men noemt het ook het beloofde land, om dat God hetzelve aan Abrarrin en zyne nakomelingen beloofd of toe gezegd had; ook wordt bet Palejlina genoemd, wegens de Phili.tynsn, die aan de zee woonden. Dit land was ongemeen vruchtbaar, en bracht al'es voort, hetgeen tot onderhoud en verkwikking van het me:fch!yk leven dienstig is. De inwoonders, we'ken toen in het land woonden, waren godloos, aan afgodery en fchandelyke ondeugden overgegeeven. Zy offerden menfchen, ja hunne eigene kinderen, tten van hun vleesch, dronken van hun bloed, en bedreven alleihande fchandelyke dingen. De Israeliten hadden door hun ligtelyk tot foortge'yke fchandelyke daaden verleid kunnen worden; tlerhalven verbood hun God, om vrie.:dfchap met dee?e lieden te onderhouden; hy gebood hun veelaieer, om dezelven geheel uit te roeien.  Van Jozua. > > Jo'-ua wis zo gelukkig, dit hy den Hammen, welken, ten tyde vsn Mozes, nog niet bezorgd wiren, ook zekere ftieeken lands tot een bezit kon aan wy zen. Hy leefde nog etIyke jaaren, nadat hy het land Kanaan had ingenomen. Vóór zynen dood vermaande hy hen, om de oorlogen tegen de Kananken voortte zetten, herinnerde hen de menigvuldige we'daaden van God, en waarfchuwde hun ?eer ernftig, dat zy zich voor al met de godlooze Kananiten in geen gemeenfehap in laaten, noch der zeiver afgoden dienen zouden. Hy ftierf in zyn honderd en tiende jaar. (In het jaar der waereld 2506.) Aanmsrking. Nu waren de Israeliten, eindelyk, in dat fchoone, vruchtbaare land, naar hetwelk hunne Voorouderen en zy zeiven zo langen tyd gehaakt hadden. Dus w erd de godlyke belofte, aan Abrahmi gedaan, hoewel laat en na vee s hinderniflen, maar echter zeker vervuld. Hier uit konden de Isiaeüten de almacht, goedertierenheid en waatheid van God oogfehynlyk erkennen, en hier door hadden zy zich tot vertrouwen op, hern,. tot liefde F i, en  28 Van Jozua.1 en dankbaarheid jegens hem, en tot eengewillige gehoorzaamheid aan zyne geboden moeten laaten bewegen. Dan de volgende gefchiedenis leert, dat de meesten onder hun deèze plichten wei-dra vergeten hebben. Het is eene gewoonc ondeugd, dat men ontfangene weldaaden fchielyk vergeet, of dezelven niet meer acht, nadat men dezelve eenen tydiang genoten heeft. 2 '. . '' XXI. Geschiedenis der Israeliten onder de Rechteren. Niet heel lang na den dood van Jofua begon -de voorfpoed der Israeliten wederom té verminderen, waar van zy zei ven fchuld waren. Want,-' hoe ernftig hun God ook verboden had, om de oude inwoonderen van het land onder zich te-dulden, deeden zy zulks nogthans. Zy markten een verbond met hen, en lieten zich zelfs in huwelyken met hen in. Hierdoor werdén zy verleid, om ook de heidenfche zeden en gewoontens van deeze lieden aanteneemen. Zy zagen dat by de heidenfche feesten, ter eere van hunne afgoden aan-  Gefchiedenis der Israeliten Ba, aangericht, allerhande fchandelyke buitenfpoorigheden bedreven wierden. Zulks behaagde, hen. Het. kwam hun te eenvouwdig.- voor den: waaren God, die hemel ea aarde gefchapen. heeftj aan te bidden, en zy wilden ook beelden aan bidden, waar by zy, naar de wyze der heidenen, buiteflfpoor'gheden. bed^yven;konden. Óók gaven zy zich-over aan alleibande fchandelyke ondeugden; Hóe zeer hun God door vroome mannen, liet waarfchuwen; was echter alles vruchteloos-;'zy gingen in hunne boosheid'zo verre, dat hun eindelyk de regtmaatige ftraffe overkomen moest. Deeze ftraffe beffo'nd voomaamlyk hier in, -dat zy door deeze en' eeaige andere nab'uurige volken overwonnen, en door h-un zeer gehukt wierden. Wanneer zy zich hier op beterden, en God om -hulpe üïieekten, .verhoorde hun God en vcj wek-ie' kloeke mannen, onder welker aanvoering zy van hunne vyanden bevryd wierden. Deeze aanvoerder- -en .opperhoofden der Israeliten. wier Jen Rechten genoemd. On_ der dezelven is 'er geen zo. beroemd als Svmuel, die ook tefFens Hoogepriefter en een Profett was: want hy kon toekomende dingen voorzeggen. Ten zynen tyde wierden de Is77 s ra-  jH>- Gefchiedenis der Israeliten racliten, wegens hunne ongehoorzaamheid, door God gevoelig geftraft; want zy wierden door de Philiftynen overwonnen en wredelyk gedrukt. Samuel vermaande hun dat zy zich Blaar zouden beteren, en niet meer den afgoden dienen, dan zou God hun wel weder byftaan. Zy gehoorzaamden deeze vermaaning, en wierden ook werkelyk uit de hand der Philiftynen gered, om dat Samuel voor hun had. Samuel nam zyn ampt met alle getrouwheid waar, tot in zynen hoogen ouderdom. Maar toen het hem te bezwaarlyk wierd, gaf hy hetzelve over aan zyne twee Zoonen;: want hy hoopte, dat zy zyn goed voorbeeld zouden naar volgen, en elk een geloofde, dat de zoonen van een zo deugdzaam man, insgelyks, deugdzaam zouden wezen. Maar men wierd in deeze hoop deerlyk misleid. Zy waren gierig- Wie hun gefchenken bracht, had gelyk; wie hun niets geven kon, moest ongelyk hebben. OndertuiTchen bleef Samuel fteeds in aanzien, en elk had eerbied voor hem, tot hy, in eenen hoogen ouderdom, ftierf. Alles, wat 'er van den dood van Mozes af, tot op de tyden van Samuel onder de Israeliten merkwaardig gebeurd is, is in de boeken  Onder de Ricbteren. $>} ken van Josua eh de Rickerm opgetekend. Men kan hieruit voornaamlyk leeren, dat de waare Godsdienst geduurig bewaard en voortgeplant is geworden, hoe zeer ook de Israeliten, op verfcheidene tyden tot den afgodendienst geneigd waren. Aanmerkingen. Waar geen eerbied voor God, waar geene Godsdienftigheid is, daar is ook geene deugd, en de ondeugden neemen de overhand. Waar geene deugd is, en de ondeugd ds overhand verkrygt, daar is ook geene waare gelukzaligheid, al ware het ook, dat men in een Kanaan, ja zelfs in e-n Paradys, Woonde. Dit zien wy in het droevig voorbeeld der Israeliten. Toen deezen zich door de heidenen, welken zy onder zich duldden, tot afgodery lieten verleiden, vielen zy ook in de affchuwlykfte ondeugden, welken met de afgodery verbonden waren. By de feesten van de heidenfche afgoden gaven zf zig over aan de verfoeilykfte buitenfpoorigheden en de onnatuurlykfte zonden der onkuischheid, en geraakten, hierdoor, in eene foort van veiwildering, we ke roor  jz Gefchiedenis der Israeliten voor hun van de droevigfte gevolgen was. Want het volk verloor alle fterkte, kwam in de handen van zyne vyanden, en verzonk eindelyk wederom inde wreedfte flaaverny. He: is eene groote droefheid voor vroome ouders, wanneer Zy ongezeggelyke kinderen hebben. Maar wanneer zy zei ven ! ' by de opvoeding niets verzuimd, maar . het hunne,: naar vermoogen, gedaan hebben, zyn zy vry van alle verantwoording vóór God, en de ondeugende kinderen moeten, de fchuld van hunne ondeugd alléén draagen. XXII. De Israeliten begeeren eenen Koning. Omtrend vierhonderd jaaren wierden de Is-raeliten door Rechteren geregeerd. Koningen hadden zy tot hier toe niet gehad, en hadden dezelven ook niet nodig; want God was hun Kon'ng. Hy zelf had hun byzondere wetten gegeven. Wanneer 'er buiten dien, iets aanmerkelyks gebeurde, gaf hy hun zynen wil door zyne Profeeter, te kennen. Zy hadden het dus met re Jen als ■een groot voorrecht beboeren aantemerken, en zich voor zeer gelukkig te houden, dat God hen met eene zo byzondere voorzienigheid vervaardigde ;  De Israeliten enz. 93 digde; dan zy kenden hun geluk niet. Dewyl zy zagen, dat alle volken rondsom hen, Koningen hadden, wilden zy ook zodanigen hebben. Maar zy overwogen niet, dat menfchen hunne magt dikwyls misbruiken, om anderen teplaagen en te onderdrukken. Zy begeerden dus eenen Koning, onder het voorwendzel, dat dezooren van Samuel, in deszelfs naam, hun amptkvalyk waarnamen. Samuel trachtte hen, wel is waar, van dit kwaad voorneemen af te trekken ; maar terwyl zy 'er vast op ftonden, vroeg hy Gód, "wat hy in deeze zaak doen moest; Het antwoord was, dat hy hunmaareenenKoninggëeven zoude, op dat zy uit ondervinding leeren mogten'-, wat het te zeggen zy, zich tegen God te verheffen. Samuel dan moest hun aanzeggen, dat God hunne begeerte wel zoude inwilligen, maar dat zy, door deeze verandering, veel van hunne vryheid verliezen; en fom'tyds door hunne Koningen zwaar gedrukt zouden worden. 'Ook hierdoor lieten zy zig niet afschrikken. De eerfte, die •tot deeze waardigheid, volgens het godlyk voorfchrift, benoemd wierd, hiet Saul, uit den Stam Benjamin. Dee e man had veele goede hoedanigheden voor al in zyne jonge jaaren, en gedroeg zich,.in den beginne, zeer dap-  •q. De Israeliten enz. dapper tegens de vyanden der Israeliten. Maai hy was ook eigenzinnig, wilde Hechts naa zyn goeddunken handelen, en wanneer God hem iets uitdrukkelyk gebood, deed hy zulks, ©f geheel niet, of toch niet .zóó, gelyk God hem geboden had. God weid deihalven recht» I vaardig op hen misnoegd, en gaf hem geen geluk meer tegen zyne vyanden. Koning Saul ,ze'f had geene vrymoedigheid meer, om zyn vertrouwen op God te ftelien, en toen hy eens tegens de Philiftynen moest te veld trekken, was hy vol kleinmoedigheid en verfaagdheid. De Israeliten wierden ook weikelyk door hunne vyanden gefiagen. Saul kwam zodanig in 't naauw, dat hy alle hoope om te ontvluchten verlooren gaf. Uit wanhoop gebood hy zynen wapendraager hem dood te feeken, en toen deeze het hart niet had, om zyne handen aan den Koning te leggen, doorltak hy zig zei ven. .Reeds vooraf had God hem, door Samuel laaten bekend maaken, dat de koninglyke waardigheid in zyn Huis niet zoude blyven. Aanmerkingen. Wanneer de menfchen met hunnen toeftand niet tevreden zyn, vervallen zy tot allerhande  begeeren eenen Koning. -ee hande dwaaze wenfchen en voornemens, en maakei: hierdoor hunne omftandigheden meestal nog erger. De Israeliten waren te onvreden met de regeeringsform, welke God zelf, om wyze redenen, had ingevoerd, en begeerden eene nieuwe Staats-gefteltenis, welke meer tot hun nadeel dan tot hun voordeel verftrekte. Nadat Koning S'.ul eens begonnen had, om het bevel van God moedwillig te wederftreven, viel hy, van ééne zonde in de andere, maakte zyn geheel leven bitter en eindigde hetzelve in wanhoop. Wanneer gy gezondigd hebt, maak terftond ichikkingen tot wederkeeren en verbete.tering; anders wordt uwe bekeering geduurig zwaarder: hierdoor ontftaan zwaarmoedigheid en ontevredenheid en niet aeluen wanhoop by het einde. XXIII. Geschiedenis van David. Nog ten tyde van Saul had God David tot koning doen zalven. David was van geringe afkomst, en zyn Vader Isai woonde in de kleine ftad.&tA/fAfm, in den ftam Iuda. Een jonge-  p5 Gefchiedenis van David. •geling zynde, hoedde hy de fchaapen van zynen vader in de velden naby Eethlehera, wanneer hy gaarne aan God dacht i en fcmtyds ' eeri lied vervaardigde, 't welk hy, in het veld zynde, zong, en 't huis tevens op de harp "fpeelde. Hy liet, reeds in zyne jeugd, eenen - grooten moed en onverfchrokkenheid blyken, gelyk hy daarvan proeven gaf, 'toen by eens 'eenen leeuw, en, op eenen anderen tyd, eenen beer, die op zyne kudde aanvielen, ter ■ neder velde. Hy kwam aan het hof van Ko■ ning Saul, om -dat hy zo fchoone liederen dichten, en op de harp fpeelen kon. . In den ■ beginne had de Koning hem gaarne by zig; "'-maar wel- dra begon hy hem op het vaeedfle ' te vervolgen .- war.t by benydde den goeden David, cmdat hy van elk éénen zo bemind ' en geprezen wierd, en geloofde, dat hy het Koningryk zocht aan zich te biengea; derhalven ftond hy hem zelfs naar het leven. Elk wist wel, dat David onfchuldig was, en zelfs de Koninglyke Prins Jonathan, die met :"hem eene naauwe vriendfehap oprichtte, keur' de het gedrag van zyr.-en vader af, en poog- ■ de, dikwyls, het vertoornd gegoed van denzel" ven te doen bedaarea; maar het w« vi achteioos. Da-  Gefchiedenis van David1. $f David moest vluchten, en zig nu hier, dart elders verbergen, om dat Saul hem overal, als zynen ergften vyand, liet opzoeken; maar God bewaarde hem geduurig, dat hy niet in deszelfs handen viel. Na den éoo* van Saul, wierd hy. door het volk zeiven tog Koning veikooren. Door God was hy, ïee-s voor lang, daartoe beftemd geworden: want God beninde hem wegens zyn goed hart erï zuivere Godsvrucht. In de daad was ook David een der befte Koningen, regeerde meestal voorfpoedig, overwon de nog overig g«? blevene Kananiten, en onderwielp zig ook fommigen van andere naabuurige volken. Dutf' leefde het volk, ten zynen tyde, in rust, en de naabuurige volken vreesden hem, om dat zy wiften, dat God hem byftond. Tot hier toe hadden de Israeliten zich, meest al, alleen met den akkerbouw en de veeteelt bezig gehouden, maar thans begonnen zy ook Kunften? en Ambachten te oenenen. David beminde C-oi' boven alles en trachte hem te behaagen. Voornaamlyk dankte hy hem dikwyls voor zyne weldaaden; en bekende, hoe onwaardig* hy derzelvcn ware. Somtyds viel by in zonden; maar hy had 'er fchielyk berouw over en G be*  9? Gefchiedenis van David. beterde zig. Hy heeft veele geeftelyke liederen vervaardigd, welken PJalmen genoemd worden. In dezelven geeft hy zynen onderdaanen allerhande goede lellen, befchryft de Majefteit van God, de voortrefFelykheid van de deugd en de afschuwelykheid der ondeugd, als ook het geluk van de vroomen en de ltraffen der godloozen, en wekt ieder op tot vertrouwen en tot dankbaarheid jegens God. Men ziet hier uit dat zyn hart vol was van edele befchouwingen en aandoeningen omtrend God. Er worden echter ook voorzeggingen van eene te verwachtene grootere volkomenheid van den joodfchen Godsdienst in dezelven gevonden. Over 't algemeen zyn deeze liederen op zulk eene veihevene wyze opgefte'd, dat zy, zonder eenen byzonderen go llykjn byftand, niet kunnen zyn vervaardigd. Een der fmertelykfte lydens voor deezen vroomen Koning beftond hier in, dat hy eenen ongezeggelyken zoon had, met naam Jtfalom. Deeze jongeling was van gedaante en leest" zeer fraai; maar kwaadaartig van geest. Hy was zóó ondeugend, dat hy zelfs zynen vader zocht van den troon te ftooten, met oogmerk om zelfs Koning te worden. Ten dien, j ein-  Gefchiedenis van David. 9S> eihde bracht hy een groot gedeelte van het Volk, door laage vleieryen, op zyne zyde, en trok met eene legermacht op de ftad lerufalem aan, om zynen vader te verrasfen. David was genoodzaakt, om zich met de vlucht te redden. Hy had echter nog hoofdlieden en krygsmannen, die hem getrouw waren. Deezen trokken tegens Abfalom te velde, floegen en verftrooiden zynen aanhang-, en noodzaakten hem tot de vlucht-. Hier vervolgden he.n de oordeelen des Allerhcogften, zo dat hy zynen dood vond. In groote haast onder eenen eiken boom voor 't rydende, wierd hy door eenen nederhangenden tak terüg gehouden, zo dat hy met zyn lang hoofd hair, dat opwaaide en er omflingerde, aan deezen tak hangen bleef Hy kon zich niet los maaken, en de muilezel, op welken hy zat, liep, van onder hem weg. De veldheer Jub zag zulks van verre, fchcot toe en doorboorde hem met zyn zwaard. > Zóó llraft' God de ongehoorzaamheid en ondankbaaiheid van trotfche kinderen. Maar David had ook eenen verftandigen en deugdzaamen zoon, met naam Salomo, dien hy, nog voor zynen dood, tot zynen opvolger benoemde in de legering. Hy ftierf nadat hy zeven, jaaren Ga te  ïoo Gefchiedenis van David. te Hebron over den ftam Juda, en daarna drie en dertig jaaren te Jerufalem over geheel Israël, dus in 't geheel veertig jaaren geregeerd laad. [in het jaar der waeield 2969.] Aanmerking. Indien David, in zyne jonge jaaren, door wederwaardigheden niet zo zeer beproefd ware geworden, mogelyk zoude hy c.ie groote man niet geworden zyn, die hy naderhand, als Koning, was. Verlies den moed niet, wanneer u, in uwe jeugd, harde lotgevallen bejegenen, en wederwaardigheden treffen. Wees flechts vroom en deugdzaam, aan God en uwe plichten getrouw; dan zult gy, op zynen tyd, roem en eere in oogften. De Pfalmen zyn voor ons belangryk wegens zeer veele zedeleiTen, troostgronden, lofpryzingen van God, en de menigvuldige voorzeggingen van Chriftus, welken in dezelven voorkomen. JVIaar men moet in 't ooghouden, dat David en de overige maakers van de Pfalmen in tyden leefden, waar in de Zedeleer die toelichting nog niet hadt, welk Jezus en zyne Apoftelen aan dezelve gegeven hebben. Men  Gefchiedenis van David. jot Men moet ook den zin van veele Pfalmen uit de omftandigheden verklaaren, onder welken zy gefchreven zyn geworden. Dus heeft David, de meeste, by voorbeeld, der zo genoemde boetpfalmen, in fmartelyke ziekten of na verlofling uit groote gevaaren, gefchreven; wy kunnen derhalven niet alle uitdrukkingen, in dezelve voorkomende, op ons en op den tceftand van ons gemoed toepafien, ten zy men, gelyk hy gezind zy, en in dergelyke omftandigheden kome, of er uit geholpen zy. Schoonheid Van het lichaam is wel op zig zelve niet te verachten; want dezelve is eene gaave van God. Maar het is dwaas, wanneer men op dezelve hoogmoedig is. Eene fchoone gedaante en een beminlyk voorkomen baaten niets, wanneer meri geen goed hart heeft. Dit zien wy ia Saul en Abfalom. XXIV. Geschiedenis van Salomo. Salomo was de wyfte onder alle Koningen, die ooit gerègeerd hebben. Hy begeerde niets G 3 meer,  102 Gefchiedenis van Salomo. meer, dan een wys en vroom hart, en God verhoorde zynen wensch. Toen hy eens, op de hoogte van Gibeon, den Heere offerde, had hy, in den volgenden nacht, eenen merkwaardigen droom. Hem droomde, namelyk, dat God hem verfcheen en tot hem zeide: ,, Bid, wat ik u geeven zal! " Salomo gaf tot antwoord: ,, Gy hebt aan mynen vader David groote barmhartigheid bewezen. Daar ik riu in zyne plaats, een groot en ontelbaar volk regeeren zal, en hiertoe wysheid en verftand noodig hebbe; zo geef my de wysheid, om uwen wil te erkennen, op dat ik dit volk met gerechtigheid mooge beftieren. Dit is alles, wat ik van u bid. ,, Dit be¬ haagde Gode zeer, en hy fprak tot hem: " Dewyl gy niet om rykdom, of een lang leven, noch om andere tydelyke goederen gebeden , maar alléén w.ysheid begeerd hebt, om wel te regeeren, zo verhoore ik uw ge-> bed en vervulle uwen wensch. Ik geef u verftand en wysheid, dergelyken nog geen Koning vpór u gehad heeft. Ja ik zal u nog meer geeven, dan gy gebeden hebt, namenlyk rykdom, eere en een lang leven, indien gy Raar myne geboden wandelt, gelyk uw Vader- Dfc  Gefchiedenis van Salomo.' 103 DavSd. ,, Toen Salomo ontwaakte, 7 hun zou zegenen; maar indien zy van hein afvallen en anderen Goden wilden dienen, hy  Gefchiederiis van Salomo. ' ros Israël uitroeien, en deezen fchoonen tempel zoude verflooren. Aanmerking. Dat Salomo voornamelyk om wysheid bad, \v?:S zeer pryswaardig. Wy moeten zyn, voorbeeld na voigen: want in eiken ftaat hebben wy wysheid en voorzichtigheid van nooden. Zyn wy verftandig en deugdzaam, dan zullen onze onderneemingen ons onder Gods byftand, welgelukken, en van de aardfche goederen zal óns zo veel toe. vallen, als ons goed en nodig is. XXV, Vervolg der Geschiedenis van Salomo. Na den volbrachten tempelbouw, liet' Koning Salomo onderfcheiden prachtige paleizen voor zig bouwen, en nog veele andere gebouwen en Lusthoven aan le een. Zyne hofhouding was prachtig en kostbaar, en zyne rykdommen onbefchryflyk. Hy wierd vermaard by de ver af gelegenfte volken, zo dat voornaame vreemdelingen het voor eps gsüttfc hielden, om hem te leeren kennen. Onder anderen kwam de Koningin van Sa'ca naar Jeruzalem, met geen ander oogmerk, ian om . G s eenen  io6 Gefchiedenis van Salomo. eenen zo beroemden en wyzen Koning te leeren kennen. Zy ftond verftomd en beleed op het laatst, dat, hoe onge'ooflyke zaakeiti zy "ook. gehoord had, men haar'echter de helfte niet had verhaald van hetgeen zy thands gezien had. Maar op het einde van zyn leven bezwalkte hy zynen roem. Hy. had zeer veele gemaalinnen, onder welken ook veele beidénfche vrouwen waren, hetgeen God zeer .ernftig verboden had. Door deeze wierd hy tot afgodery verleid, of ten minflen zaghy door de vingeren, dat men in den omtrek vanjeruzale n veele Tempels en Altaaren van afgoden oprichtte , in welken zyne vrouwen door haare priefteren lieten offeren en wierooken. God liet hem, derhalven de ftraffe aankondigen, dat zyne nakomelingen niet meer het geheele Koningryk zouden bezitten. Deeze wyze Koning heeft veele fchriften en liederen vervaardigd. Drie boeken van hem ftaan in den Bybel, van welken in 't byzonder twee voor elk nuttig zyn, om te leezen. Zyne Spreuken, of zcdeleiTen behelzen allerhande voorfchriften en levensregelen voor menfchen van eiken ou lerdom en ftand, byzonder ook voor de jeugd. Zyn Prediker of Openbaart Lee-  Gefchiedenis van Salomo. 107 Leeraar behelst een fcherpzinnig bewys, dat geen mensch waarachtig gelukkig kan zyn, ten zy hy zig bevlytigt op waare go dvrucht, en voor alle dingen het welbehagen van God tracht te verwerven. Hy wordt ook gehouden voor den Schryver van het Hio^e lied. In hetzelve wordt de trouw van den echte ftaat en het geluk van deugJzaame echtgenooten bezongen, pm iets hpogers, dat duifter is, te betekenen. Aanmerking. Niet tegenftaande de naauwe vriendfchap en de gemeenzaame verkeering met de Heidenen den jooden zo dikwyls en na* druklyk verboden was, lieten zy zich echter 'er niet van terug houden, eft zelfs de wyze Koning Salomo liet zich verleiden, om ee"e verbintenis met beidénfche vrouwen aan te gaan. Dan zulks was zeer gevaarlyk en bracht het Israëlitisch volk in 't ongeluk. In alle tyden zyn 'er zeke e vo.lk-s ondeugden, welken gering geacht worde'-i, pro dat dezelve zo algemeen zyn. Hst is dus noodzaaklyk, dat vooral kinderen cc-jonge lieden zich, by tyas, voor ve.-lelJin-. gen  tt>15 Gefchiedenis 'van Salomo. gen zoeken in acht te neemen. Niet de voorbeelden en de gewoonten van den grooten hoop, maar de voorfchriften van de rede en den Godsdienst moeten de regel en het richtfnoer zyn van ons gedrag. Wie met de waereld zondigt, wordt ook met de waereld geftraft. XXVI. Verdeeling van het Koningryk. Salomo wierd door zynen zoon Rehabeam in de regeering op gevolgd. Deeze gaf, door Zyn verwaand en onbezonnen gedrag, aanleiding, dat tien fiammen van hem afvielen, en Jerobeam tot hunnen Koning verkozen. De Sieefte Hammen, namelyk, zonden afgezanten aan Rehabeam, met verzoek, dat hy een gedeelte van dé belastingen, waar mede zyn vader hen bezwaard had, hun wilde afneemen, door dien het hun onmogelyk zy, om deefe lasten langer te dragen. Rehabeam vroeg eerst de oude en ervaarene raadslieden van zynen va'er om raad, welk antwoord hy hun zoude geven. Deezen gaven hem den raad, dat hy aan het volk genoegen moest geven, om dat hunne begeerte billyk en gegrond was, en dat  Verdeling van het Koninrgyk zo» dat hy, dus doende, des te getrouwere onder-r daanen zoude hebben. Deeze raad behaagde, den hoogmoedigen Koning niet. Hy vroeg derhalven jonge lieden , die met hem waren opgevoed om raad, en deezen raadden hein naar zynen wensch. Gy zyt Koning, zeiden zy, en behoeft nienand te ontzien. Geef; hun tot antwoord: „ dat gy hen wel tot gehoorzaamheid zult dwingen; dat gy het nog- erger zult maaken, dan uw vaaer; in plaats dat deeze hun met roeden getuchtigd had, dat gy hen met geeüelingen zult kafty. den. ,, . Dat is een overheeriyke raad, dacht de heerschzuchtige en onbezonnen Rehabeam.' Hy liet de afgezanten vóór zig komen, en gaf hun dit onbefcheiden antwoord. Toen zy deeze onaangenaame boodfchap aan bet volk mede deelden, ontftonden 'er eene algemeene ontevredenheid en. murmureqring. Tien ftammen vielen terftond van Rehabeam af; ontzeiden hem de gehoorzaamheid, en verkozen zig eenen eigenen Koning met naam Jerobeam, die reeds, by Salomo, 's tyd, van God tot Koning beftemd was. Slechts de twee Hammen, Juda en Benjvnin, bleven hem getrouw. Van dien tyd af, waren er dus, twee Ko-  tio Verdeling van het Koningryk. Kcningryhen. Dat geen, over het welk Re* tkbeam en zyne nakomelingen heerfchten, heette het Koningryk Juda, en was het kleinfte. Het andere, over hetwelk Jerobeam regeerde, was het grootfte, en wierd het ' Koningryk Israël genoemd. Dus wierd de bedreiging vervuld, welke God 'aan Salomo gedaan had. Aanmerkingen. i Wie meer begeert, dan hetgeen hem toe- komt, verliest niet zelden ook hetgeen hy bezit. Dit zien wy aan het voorbeeld van Rehabeam. ■ Vraag in gewichtige zaaken verftandige en ervaarene menfchen om raad. Volg hun echter niet blindelings; maar overweeg de gronden, welken zy u voorftellen, en verkies het befte. Dat Rehabeam oude en jonge lieden om raad vraagde, was, op zig zelve, niet kwaad; maar dat hy juist het flimffe verkoos, was een teken •van zyne onbezonnenheid. Het is voor i veele jonge lieden een groot ongeluk, S dat zy liever huns gelyken, dan oude, bedaarde en verftandige menfchen willen hooien. . '• XXVIL  Van het Koningryk Israël. m XX VII. Van het Koningryk Israël. In het Koningryk Israël hebben twintig Koningen na eikanderen geregeerd, die allen afgodisch en godloos waren. Jenbecmi, de eerfte Koning over de tien Hammen, week reeds geheel en al van den Godsdienst af, welken God aan het volk had vporgefehrevenv Hy dacht, dat, wanneer zyn volk, op de jaarlyksche feestdagen, naar Jeruzalem ging; hetzelve wel ras tot het huis van David zoude wederkeeren. Om dit te beletten, voerde hy eenen byzonrieren Godsdienst in zyn land in, en wel eenen zodanigen, welken God uitdruklyk verboden had. Te Dan en Bethel liet hy twee goudene kalven oprichten, en gebood zynen onderdaanen, om dezelve aantebjdden; hy flelde byzondere Pi iefteren aan, die niet uit het gefiacht van Aaron waren, en offerde zelf op Altraten voor de beelden zyner afgoden. Dit waren ai te maaj ken, die God ernftig verboden had. Hy beoogde,, wel is waar, dat men, onder deeze beelden, den waaren God zou aanbidden; maar hy wist ook wel, dat God, onder -beelden, hiet w 1de as.n-  Xiz Van het Koningryk Israet. aangebeden worden, om dat zulks altoos de naaste aanleidinge gaf tot eene volkoirene afgodery. Alle Koningen, welken Jeroteam in de regeering opvolgden, en die vel dra Samaria tot hunnen Koninglyken zetel verkozen, volgdenhem na in de afgodery. Eép van de ergften was Ah'tb, die eene Vrouw had, welke den afgodendienst was toegedaan. Deeze Koning maakte het nog vee! eiger, dan Jerobeam. Want hoewel jerobeam eöi.en verboden Godsdienst had- ingevoerd, wilde hy, onder deezff beelden, nogthans den warren God van Jsrael aanbidden. Maar Ahab bouwde ook voor Mal, den afgod der Sidonier, Altaaren enTempelen, en liet, ter ecre van hem, Bosfthen planten, en Prieftcren aanftellen, die deezen godsdienst moeiten waarneemen. Hierdoor wierden de ïr.eette onderdaanen tot den afgodendienst verleid, en het ftond te vreezen, dat de kennis en de dienst van den éénigenf waaien God geheel en al zoude teniet gaan.' Om dit verfchriklyk kwaad' voor te komen, zondt God eenen man, die zig tegens den afgodendienst, uit alle kracht, verzettede, en aan jCo'ning Ahab ronduit verklaarde, dat de' Goden, welken hy in zyn land vereerde, jiwtr  Van het' Koningryk Israël." ia mets zyn,, en niets willen,- en dat hen dus ook gelegen ware met derzelver Priefterenw Deeze man, die een groot Profest was, heette Etias. God verrichtte door hem veele wonderwerken, om het volk te overtuigen, da!. Bet met dë Goden, welken zy aanbaden, enkel' bedrog ware, en dat hy de alléén Waarachtige God zy. By fommigen was zulks van gewenfchte uitwerking; by anderen wederom niet. Onder de navolgende koningen kwam de afgodendienst geduurig weder boven. God zondt den éénen Profeet na den andérerr; hy liet hun waarfchuwen, en zyne rechtvaardige ftraffen dreigen. Somwylén ftrafte hy hen ook werkelyk. Maar alles was te vergeefs. Hy moest dit wedèrfpannig volk, op de gevoeïigfte wyze, verootmoedigen. Derhalveii gedoog 'e hy, dat' de Koning van jéjyri.r, met naam Saimanasfer, de Stad' Samaria belegeide en veroverde, en den laatfien Israelitischen koning, met naam Hósea, beneffens de ffiëétten' van zyne onderdaanen, gevangen naar ^X/yr/«i'wegvoerde. Dus wierd het land der tien Staramen van zyne meefte inwoonderen ontbloot, en het Koningryk nam een einde, nadar* hetzelve derde half honderd: jaaren geft'aan had. H- [1B  3i4 het Koningryk Israël. [In het jaar van de fchepping der waereld 32Ö3-] Aanmerkingen. Gelyk de koning is zyn ook de onderdaanen. Het voorbeeld der overheid en der aanzienlyken volgen de ondergefchikten ' en geringen meestal na. Hadden de Israëlitische Koningen aan den afgodendienst zig niet overgegeeven, de onderdaanen zouden zulks ook nooit gedaan hebben. Maar hetgeen kwaad is wordt daardoor niet goed gemaakt, wanneer het door aanzienlyke en voornaame lieden bedreven wordt. De geboden en voorfchriften van God zyn de veiligfte regelmaat van ons gedrag. De voorbeelden van andere menfchen moogen wy flechts in zo verre navolgen, als dezelven met den wil van God overéénkomen. God heeft het, in geenen tyd, aan een goed onderwys laaten ontbreeken. Onder de Israeliten waren, wel is waar, veele verleiders, maar ook veele waare Profeeten en Leeraars, onder welken Elias één van de voornaamften en yverigften was. XXVIIL  Van het Koningryk Juda. liy XXVIIL Van het Koningryk Juda. (het Joodfche Koningryk.) In het Koningryk Juda had de afgodery r.og I minder, dan in het Koningryk Israël, behoo* I ren oP te komen. Want in de hoofilhd ï ferasafem was de Tempel, die tot den waaren I Godsdienst was ingewyd. Sommige Koningen I waren echter zo godloos, dat zy de afgoder/ 1 met den waaren Godsdienst vermengden, of I 2elfs wel den dienst van den waaren God ver1 zuimden, en andere Goden dienden. Aan deeI ze ondeugd maakte zig Rehabeam, ds zoon van 1 Salomo, reeds fchuldig, en welkortnadefcheu, I ring van het koningryk Onder zyne opvol1 geren waren, wel is waar, eenige vroome KoI Dingen, die voor de eere van God yverden, en tl zynen eerdienst zochten te heifteÜen, maar jfommigen waren ook niet beter, dan de Kojjningen van Israël. God liet hen insgelyksdoor Jzyne Profeeten waarfchuwen, en zyne rechtivaardige ilraffen dreigen, ja hy deed hen, werIjkelyk, allerhande onheilen overkomen. Onder •Janderen liet hy hun .bekend maaken, dat, indien py zig niet beterden, zy uit hun land uitgedreH a ven,  ■ Van bet Komngry* Juda, f ven, en in vreemde landen- verftrooid zouden worden.. De laatfle Koi.pg van Juda, Zedekias, wist, wat zynen voorzaaten reeds bejeegend was, en nogthans volgde hy hunne godlooze voetHappen. Derhalven ftrafte hem God, zo dat hy zig aan den Koning van Babyhn, Nebuhadnesar, onderwerpen, en hem getrouwheid' zweeren moest. Hy wierd, wel is waar, van hem wederom afvallig i hy, die zig zeiven niet? helpen, noch op den byftand van God-zig verbaten kon. Maar de Babyloniers, om zig or> hem te wreeken, belegerden Jeruzalem en veroverden de ftad, naeenelangduurigebelegeiing. Be Tempel wierd beroofd en verbrand, de ftad Vcrftoord, onfchuldige kinderen en oude afgeleefde gryzaards door het zwaard-gedood, en.de overgeblevenen naar lïabylon gevoerd. (In hes jaar der waereld 339?-> üe Koning moestzien, dat zyne kinderen, vóór zyne oogen, ter dooi wierden gebracht. Eindelyk wierd hy zelf van zyne oogen beroofd, en in kopere ketenen naais Babylon gevoerd. Men noemt ditdebabylonifclis. gevangenis der Jooden, geduurende welke zy in de landen van het babylonüch Koningryk verftrooid zyn geworden. Deeze geheele gefchiedenis van het Israëlitisch  Vap liet Koningryk Juda. *gm tisch volk is zeer leerzaarn. Wy kunnen daar uit zien, hoe goedertieren God is omtrend de menfchen, en hoe ger.egd hy is, om hen door Go dsdienst èn deugd gelukkig te maaken. Maar wy hebben ook aan dit boosaartig volk een droevig voorbeeld, hoe ondankbaar, Iigtvaardig en vcranderlyk de menfchen zyn, wanneer God hun ook nóg zo veele en uitfieekende weldaaden bewyst. Zy zeiven moeten dikwyls inzien , dat het onrede'yk en fchandelyk is» ongeloovig en ongehoorzaam te zyn, en zf zyn zulks nogthans. Somtyds maaken zy een begin, om zig te beteren; maar hunne beterfchap is van korten duur. Hunne eigene grilligheden zyn hun altoos aangehaamer, dan de duidclykfté en heilzaamfte voorfchriften van God. De gefchiedenis van alle Koningen der Israeliten, van Saul af, is uitvoerig verhaald in de twee boeken van Samuel, in de twee boeken der Kunkigen; en in de twee boeken der Chronyken, of Jaarboeken. Ouder dan deeze boeken fchynt het boek van Job te zyn. In hetzelve is de leere ontvouwd en opgehelderd, dat den vroomen, zonder Gods wyze toelaating, geen kwaad kan wedervaaren, en dat het hun op het einde wel gaat. H3 XXxX.  tij Van de Profeeten; XXIX. Van de Proeeeten. God had een [onbefchryfiyk geduld met het Joodfche volk, en Helde alle bedenkelyke middelen in't werk, om hetzelve te behouden. Inzonderheid zond hyv dikwyls Profeeten, dat is, jM-mnen, die met eene groote wysheid begaafd en in den wil van God op eene wondervolle v/yze onderrigt waren. Deeze moesten het volk onderwyzen en tot beterfchap vermaanen. Zy dreigden den ongehoorzamen Gods ongenade en verdiende ftraffen, terwyl zy hen tenens -verzekerden, dat God zig hunner wederom zou» de ondermen, indien zy zig beterden. De naa■men der Profesten, welken hunne Predikaatfien fchriftelyk hebben opgetekend, zyn, Jezaias, Jerimw, Ëzechiél, Daniël, [deezen noemt men ook de vier proote Profeeten] Hoseas, Joel, Anos, ObaSia, Jon?.s, M'Jia, Nahum, M.bakuk, Z'plmy'a Haggai, Zachar'-as, Milachias. [deeze Iaatften worden de twaalf kleire Piofeeten genoemd.'] r- Deeze braave mannen konden, dit Is zeker, weinig tot verbetering toebrengen. Z 7 -v'erde i dikwyls befpot, in plaats dat men hen met eerbied zoude hebben aangehoord. Maar . ,. hun-  Van de Profeeten. ijj hunne woorden en fchriften hadden echter deeze goede uitwerking, dat de waare Godsdienst door dezelve onderhouden wierd. Zy toonden ftee is duidelyker aan, hoe God, op eene hem welbehaagiyke wyze, gediend wilde worden • zy leerden, dat God geenszins in uiterlyke plechtigheden; maar voornaamlyk in een goed hart een behaagen fcheppe, en dat hy de vroomen en deugdzaamen niet flechts met tydelyke, maar vooral met eeuwige weldaaden en zegeningen wil beloonen. Ook hunne voorzeggingen zyn van een groot nut. Sommigen van dezelven wierden terlïond vervuld, anderen in tegendeel eerst lange na dien tyd. Byzonder maaken zy gewag van eenen grooten weldoener der menfchen, die eens uit hun geflacht zoude voortkomen, die den waaren Godsdienst in deszelfs zuiverheid herftellen, en in de geheele waereld zoude uitbreiden. Jezaias heeft hier van op het duidelykfte geprofeteerd, en den gelukzaligen toeftand, in welken God zyne vereerders plaatfen zou, zo levendig gekenfchetst, of hy alles met zyne oogen gezien had. Jeremias had voorzegd, dat Jeruzalem verftoord, dat het volk met zynen Koning naar Babyion gevoerd, echter dat deeze gevangenis na zeven' H 4 tig  Vm de Profeeten. tig jaaren, een einde jreemen, en Jeruzalem weder opgebouwd zou worden. Ondertusfchen bracht deeze verftrooing -der Jooden een groot nut aan, en was een l«ilzaani middel, om den waren Godsdienst te on«ieihouien, en ook in andere landen uittel-reiden. Toen de Jooden zagen, hoe naam\4eu van David was, moest zy na;-r' Beth'ehem: want in deeze ftad was ook David gebcoien. Hier zynde biacht zy het beloofde kind ter w ereld. Maar terwyl toen vee'e menfchen te Bethlehem waren, vond Maria aldaar geer» behoorlyke plaats voor haar en h.-ar kind. Zy moest dus in eenen Schaapftal, buiten de ftad, haar verblyf neemen, en haar kind in eene kribbe leggen. Onze Veilofer [want hy is ook onze Verloffer en Zaügmaaker] wilde dus, van zyne geboorte af tot aan zynenr dood, ons leeren, dat rykdom ons by God niétaangenaam maakt, en dat de armfte mensch1' Gode welbehaagt, indien hy flechts braaf en?' deugdzaam is. Behalven dat, wilde God ookniet toelaaten, dat men den Meflias voor eenwaereldsch Vorst zoude houden. Ea 10111 wierd Chriftus zo armoeiig gebooren. Daar en tegen wierden hem ock hemelfche eerbewyzingen aangedaan, terwyl zyne geboorte oogenbliklyk door Engelen wierd bekend gemaakt. Herders, welken, in de nabyheid van Bethlehem, hunne fchaapen hoedden, ontfingen het* eerst dee/;e heuchlyke tyding. Deeze eervou-' wige, maar cleugdzaame n.enfchen zagen eens--" kiaps en onverwachts, dat het aan den hen eh I bui-  'I3ö Van de Geboorte van Chriftus. buitengemeen licht wierd , daar het ech/er in het midden van den nacht was. Tej^yl zy nu hunne oogen hier op veftigden, zagen zy eenen Engel, waar door zy in den beginne verfchrikt wierden. Dan de Engel fprak hun terftond moed in. Ontfteld niet, zeide hy, ik Verkqndige u de grootfte vreugde: de Heiland is gebooren, de Meilias of Chriftus, die reeds lange verwacht is geworden. In eenen ftal, naby Bethlehem, zult gy het kind vinden, in windfelen gewonden en in eene kribbe liggende. By dezen Engel voegden zig oogenbliklyk meer anderen, welken den lofzang ophieven: ,, Alles wat in den hemel en op aarde „ is moete God looven; want hy, die te „ Bethlehem gebooren is, zal de menfchen „ leeren, wat tot hunne gelukzaligheid dient, „ en dat zy hun heil in Gods genade en in een „ Gode welbehaaglyk leven zoeken moeten. " De Herders, zeer verblyd zynde, maakten: zig terftond op den weg naar Bethlehem, waar zy alles vonden, gelyk de Engel hun gezegd.' had. Zy verhaalden Maria alles, wat 'erin; den nacht gebeurd was, welke hierdoor ver-, fterkt wierd in haar geloof. Hier op'- gingen zy weder aan hunne bezigheden en dankten' - - . God,"  Van de Geboorte van Chriftus: 131; Gód, dat hy hen verwaardigd had, om bun deeze groote gebeurtenis te openbaaren. Aan de voornaamen en ryken wierd deeze blyde boodfchap toen nog niet bekend gemaakt: want daar dezelven eenen voornaamen en ryken Koning verwachtten, zouden zy niet geloofd hebben, dat een arm kind, in eene kribbe liggende, deze toekomftige Heer en godlyke Koning zyn zoude. Aanmerking. Eene voorriaame geboorte en een hooge ftand zyn wel op zig zelve niet te verachten,- maar veel meer voor eene byzondere godlyke weldaad te erkennen, omdat kinderen van ryke en voornaame ouderen meer gelegenheid hebben, om iets goeds te leeren, dan de kinderen van arme en behoeftige ouders, en omdat, in 't geheel ryke en vermogende lieden meer goeds doen kunnen, dan geringen en armen. Maar wegens zynen voornaamen ftand en hooge geboorte alléén, en .op zig zelve befchouwd, is de ééne mensch niet beter, dan de andere. Hy moet door verftand, deugd en verdieniten boven anderen zoeken uittemunten. . Wanneer de arme en Ia ge-  132 Van de Geboorte van Chriitus. geringe den ryken en aanzienlyken in veritand, de.:gi en verdleniten overtreft, dan is dezelve zo veel te achtingwaardiger. Jeius was, gcduurende zyn geheel leven, arm, en nogthans was hy de belle, de verhevenfte en de eerwaardiglle oneer alle menfchen, welken ooit op aarde geleefd hebben. XXXIII. Kindheid en Jeugd van Jezus. Aangaande hetgeen Jezus, tot in het dertigHe jaar van zynen ouderdom, op aarde verricht heeft, weeten wy zeer weinig. God heeft ons Hechts zulke berichten van hem laaten opteekenen, waaruit wy leeren kunnen, dat hy onze grootlle Leeiaar en algemeene Verloffer is. Hy wierd te Na^areth opgevoed, alwaar zyne moeder Maria woonachtig was. Dezelve had zig reeds vooraf in huwelyk begeeven met eenen deugdzamen Timmerman, met naam J feph, die ook uit het fteedjen Kazareth en uit het geüacht van David was. God had hem in eenen droom bekend gemaakt, dat Maria, door Godlyke almacht, bevrucht, en dat ha» dit kind dooi een wonder ge^hons L ken  XIndheid en Jeugd! van Jezus. 133 ken was geworden: anJers had hy mogen denken, dat Maria hem ongetrouw ware, geworden. Hy verheugde zig over deeze godlyke faoodfchap, hisldt Maria, als zy-.e eohtgenoote, by zig, en zorgde voor de opvoering varhet kind. Hoewel hy een arm ambachtsman was, verwierf hy echter geduurig zo veel, dat hy dit kind en deszelfs moe Jer kon onderhou'en. Jofeph en Maria waien gewoon, om alle jaaren, op het Paaschfeest naar Jeruzalem te reizen. Want alle Jooden waren, volgens de wet van God, verplicht, om, op zekeie tyden, in C.esr.e hoofdftad te verfchynen, dewyl aldaar hun eenige Tempel was, waar de gewoone offerhanden gebracht moeften worden. Toen Jezus nu twaalf jaaren oud was , namen zy hen ook mede naar Jeruzalem. Na dat zy hunr.e Godsdienftige bezigheden verricht hadden, vertrokken zy weder naar buis; m ar Jezus bleef terug, zonder dat zy het ms-kten. Zy maakten geene zwaarigheid, cm hunnen zoon, eenen geruimen tyd, uit hunre oogen te laaten: want zy wiften, dat zyn gedrag altoos deugdzaam en voorzichtig was, en dat hy door niemand op kwaade wegen gebracht kon worden. Zy dachten, dat hy mis13 fchien  134 Kindheid en Jeugd van Jezus.' fchien in het gezelfchap ware van hunne bekenden, welken vóór of na hun, van Jeruzadem naar huis gingen. In deeze vooronderHelling zetteden zy hunne reize eenen geJieelen dag voort, terwyl zy allen, welken zy onderweegs aantroffen, vraagden, of zy niets van hem .willen; maar zy konden hem niet .uitvorschten. Eindelyk wierden zy bekommerd, en dachten, dat hem miflchien een ongeluk mocht zyn overgekomen; zy keerden derhalven naar-Jeruzalen terug en zochten hem onder alle hunne bekenden. Eerst na drie dagen vonden zy hem , in eene tempelfchool -midden onder de leeraaren. Hy hoorde naar derzelver leer; maar deed hun ook zulke ver-flandige vraagen, welken ieder één deeden verbaasd Haan. Hoe groot ook de vreugde •was van Maria, toen zy hem wedervond, kon zy echter niet nalaaten, om zig .wegens hem te beklaagen, dewyl hy haar zulk eene bekommering veroorzaakt had. Zy zelve kende toen dit haar kind nog niet ten vollen. Hoe is het mogelyk, zeide zy, dat gy ons deezen angst en bekommering hebt kunnen veroorzaaken? Ik en uw Vader zyn in de grootfte ■benaauwdheid geweest, daar wy u overal gezocht  Kindheid en jeugd van Jezus. *3S ' zocht en niet gevonden hebben: Jezus gaf hun tot antwoord: dat zy geene reden gehad 'hadden, om hem te zoeken, daar zy ligt hadden kunnen denken, dat hy op geen andere plaats zoude zyn, dan in het huis van zynen 'Vader. Jofeph en Maria verftonden niet, wat hy hier mede zeggen wilde: zy fielden zig echter gerust, omdat zy reeds meer onge'woone dingen van hem gezien en gehoord hadden. Hy ging nu weder met hun naar Nazareth, betoonde hun alle kinderlyke gehoorzaamheid en nam in deugd en kennis dagelyks toe, zo dat hy by God en menfchen aangenaam wierd. Hiermede heeft hy allen kinderen een voorbeeld gegeeven. Veele zaaken wist hy beter, dan zyne ouders, en hy verachtte hun nogthans niet; maar was hun gehoorzaam en onderdaanig. Hoe veel meer moeten andere kinderen, welken het onderwys zo zeer noodig hebben, hunnen ouderen en leeraaren in alle dingen gehoorzaam zyn. Aanmerking. Hoe fraai ftaat het, wanneer- men van kinderen zeggen kan, dat zy, met hunne toeneemendejaaren, altoos verllandiger, deugdzaamer en beter worden ? Het voordeel,' 14 't geen  i$5 Kindheid en Jeugd van Jezus. 't geen zy hier van hebben, beftaat hier in, dat .zy dan ook by God en menfchen aangenaamer, en dus ook gelukkiger worden, Want wie wys en deugdzaam is, is nooit ongelukkig, al is het ook, dat hy rampen en we 'erwaardighe ien moet ondervin'en. Maar wie in zyne kindsheid en jeugd niets leert, wie zich niet tot deugd fchikt, maar zich overgeeft aan luiheid; en ondeugd, wordt gemeenlyk , by het toer.eemen der jaaren, altoos erger; hy is by God en menfchen gehaat en wordt ongelukkig voor zynen geheelen Jeeftyd. De weetniet, de onverftandige en ondeugende is nooit waarachtig gelukkig, al is 't ook, dat hem, voor 't overige, alles naar wensch én wil gaat. XXXIV. Van Johannes den Dooper. Toen de tyd naderde, dat Jezus zyn ampt zou aanvaarden, en zich, als- den Meffias, vertoonen wilde, Hond voor af in het Joodfche land een Man op, die de naby zynde aankonst van denzelven nog ééns ope: lyk bekend maakte. Deeze Mac, die meestal de voor-  Van Johannes den Dooper. 137 voorlooper van Chriftus genoemd wordt, heette Johannes, en was de zoon van Zacharias, eenen vroomen priefter. Ook van hem hadden de Profeeten gepiofeteerd. Hy leefde eenen geruimen tyd in de eenzaamheid; maar, in yn Jert-gfie jaar, begon hy openlyk te leeiaaren. Zyne levenswyzs was zeer ingetoogen, en hy leef'e, gelyk eertyds de oude Profeeten. Zyne gewoor.e fpyze beftond in fpringhaaten, welken, in de oofterfche landen, van arme lieden dikwyls gegeeten wierden, en in wilden honing. Zyn kleed was van kemelshairen, hetwelk hy met eenen gemeenen lederen gordel vast maakte. De Israeliten hadden, ia langen tyd, geen zodanigen Profeet gehad, derhalven waren zy des te opmerkzaamer op Johanres. Sommigen waren van gedachten, dat by de voor r.aalige Profeet Eiias ware, die mogelyk van den dooden wederom was opgeftaan; en vee'en hielden hem zelfs voor den Meffias. Hy zelf weigerde deeze eere aan teneemen; maar verzekerde teffens, dat de Meslias reeds onder het volk verfchenen was, en zig nu wel dra zelf zoude vertoonen. ïeffens vermaande hy de menfchen, om van hunne zonden af te Itaan, en hun leven te verI 5 be-  138 Van Johannes den Dooper. beteren: want anders, zeide hy, zal' de Mesfias u niets helpen; gy zult veelmeer de ongelukkigfte menfchen zyn. ,, Steunt 'er niet „ op [dus ging hy voort,] dat gy nakomelin,, gen zyt van den vroomen Abraham; God ,, heeft, het is zo, den kinderen en nakome,, lingen van deezen man uitfteekend veel V, goeds beloofd; maar hy kan dit goede ook s, deszelfs andere nakomelingen doen genieten, die hetzelve waardiger zyn. " Deeze menfchen liepen dan in menigte tot hem, om zyne leeringen te hooren. Veelen kwamen tot inkeer, bekenden, dat zy tot hiertoe niet wél gedaan hedden, en beloofden, zig in bet toekomende te zullen beteren. Allen, die zulks deeden, doopte Johannes; dat is, hy dompelde hen in het water van den Jordaan, of van eene andere rivier, tot een teken, dat zy van hunne zonden gereinigd, en de weldaaden van den Mefïïas deelachtig zouden worden. Teffens zeide hy tot de menfchen, dat de Meslias veel voortreflyker zyn zoude, dan alle Profeeten en Leeraars, welken ooit in de waereld waren opgeftaan; dat hy zodanige waarheden zoude bekend maaken, welke men in de wet van Mozes te vergeefs zocht; dat hy  Van Johannes den Dooper. 139 hy een groot wonderdoender zoude zyn, en zig zeiven , gelyk een lam, tot een flachtoffer overgeeven, zo dat God, om zynent willen, allen, die hun" onrecht zouden erkennen, de zonden vergeven en hun een eeuwig leven geeVen zoude. 'Veelen van het vb Ik fchonken hem hunne goedkeuring: anderen keerden zyne woorden af; maar hadden den moed niet, om hem tegen te fpreken, dewyl zy zulks op geen redelyke gronden konden doen. Aan-merkincen. Begeer niet, om u grooter voor te. doen, dan gy zyt, maar bevlytig u veel meer, om de plichten van uw beroep, zo goed als mogelyk ïs, te vervullen, en uwen ftand eere aan te doen. Zulks deed Jo. hannes, en wierd van alle verftandige menfchen hoog geacht. Een naarftig en nuttig man in een borgerlyk gewaad is veel achting waardiger, dan een losbandig en onnut mensch in k os tbaare kleederen. De ongewoone levenswyze van Johannes is ons geenzins ter navolginge Voor gefchreven. Hem verftrekte het tot eere, dat hy zig voegde naar de denkbeelden van het volk, om hetzelve opmerkzaam te maaken  Igf Van Johannes den Dooper. ken op zyn beroep. Maar wy zonden ons, zonder ncoizaaklykheid, beiachlyk maaken, wanneer wy in onze kleederen of in ons uiterlyk voorkomen iets zonde.lings wilden vertoonen. Zen'er verbetering van het hart en het leven kuflnen wy Go is genade en de waare ge'ukzaligheid onmoge'yk deelachtig wor 'ei. Boete en ge oof pre'ikten Johannes, Gbriitus en alle zyne Apofteien. XXXV. B;gtn van Jezus Leeraarsampt. Nadat de menfchen ge-icerzaam onderricht waren van de komst des Mefiias, vertoonde hf zig zelfs, en veizèker'e, dat hy nu waar* iyk de Chriftus vvas, Welken zy ïeeds voorI ng verwacht hadden. Sommigen geloof en let reeds van te vo en, omdat het Johannes hun ge-e^i ha'.: andere-: hoorden het nu van he.n zei ven, en geloof en in hem. Maar om dat de rr.e .fchen zo afkeerig zyn, om zig te Ia ten on.'erwyen in hetgeen hunne eeuwigs e nkzaligheid betreft, deed hy groote en vee vu' lige won 'erwerken, opdat de menfchen mogten w^rdea overgehaald, om zig met he.n bc-  Begin van Je^us Leeraarsarrpt. 141 bekend te maaken en zyne godlyke leeringen aan te hooren; want dit was zyn voornaamUs oogmerk. Teffens waren zyre wonder werken de overtu'gendne bewyzen, dat hy, werke'yk, de van God beloof!e MeTias was: want van denzelven hadden de Profeeten voorfpeld, dat hy een groot wen dei v, eti er zyn zoude. Ma-r zyne wonderwerken waien teffens de grootfte we'daaden, en geenzins zo verfchriklyk, en vreeflyk, ge'vk die v eiken ozes en de Piofeeten verricht ha'den; maar dezelve fhekten tot heil der menfchen. Vcor het greotfte gedeelte belronden dezelve in de' genezinge van zioken. Wanneer hy e'lendige menfchen zag, ontfermde hy zig ovei hun, en het ontbrak hen nooit aan het vermoofen, om hen te helpen: warneer geen geneeseer meer helpen kon, kon hy dat doen. Hy had hiertoe geen kruiden, noch ande.e geneesmiddelen van noo 'en ; n aar hy beh. efde fiechtl «én woord te fpieeken, dan wier den de zieken gezo d. Somtyds maakte hy zelfs doo en wederom levend. Blinden, die, voor een e» dee'te, blind gebooren weren, maakte hy weder ziende; den dooven gaf hy het gehoor v e dei 5 hy maakte, dat de i.ouUueu weüer fpieeken, e»  142 Begin van Jezus Leerampt. en de lammen weder konden gaan. Zulke weldaaden bewees by aan.veelen, die hen niet: eens daarom verzoekten. Maar op dat hy zeer veel gelegenheid, mogt hebben, om goeds te doen, reisde hy geduurig, in het joodfche land, van ééne plaats tot de andere. Geduurig volgde hem een groot getal van menfchen na, zo dat hy dikwyls dag noch nacht rust had. Uit zo veelen, welken 'hem vergezelden, had hy twaalf mannen uitgekozen, die bykaris geduurig by hem waren; die alles, was hy leeraarde en verrichtte, mede aanfchouwden en aanhoorden, en fomwylen 'van hem nog afzonderlyk onderwezen-wierden. Dit gefchiedde, vermids zy beftemd waren, om zyne woorden pn daaden aan andere menfchen bekend te maaken, en hen aangaande den wit van God duidelyker te onderrichten. Zy worden gemeenlyk de twaalf Apofielen genoemd, dat is, Gezanten of Boeden, dewyl zy in de geheels waereld zouden worden uitgezonden, om de leere van Chriftus te verkondigen. Zy heeten: Petrus, Andreas, Jakelus, met den bynaam de groote of deoude, Johannes, Plnlippus, BartholomÊüs, Thomas, Matthcus, Jakolus de kleine, Judas Thaddeus, Simon van Kana en Judas Ischarioth.  Begin van Jezus Leeraarsampt. 143 Aanmerkingen. 1 Ofschoon wy de wonderwerken van Jezus met eigene oogen niet gezien hebben, kunnen wy echter even vast overtuigd zyn , dat dezelve werkelyk gefchied zyn, als of wy dezelve met lichaamlyke oogen gezien hadden; want derzelver zekerheid is door zodanige mannen betuigd geworden, welken, wegens hunne groote en diepe inzichten en wegens hunne oprechtheid en deugd, alle geloof verdienen. Daar nu Jezus zelf verzekerd heeft, dat hy deeze wonderwerken verrichtte, om te bewyzen, dat hy Gods zoon ware, dus moeten wy hem ook hiervoor erkennen. Jezus beminde de vlyt in het leeren en in het weldoen zodanig , dat hy de grootfte bezwaarniffen niet ontzag, waar over zyne moeder, naastbeftaanden en Jongeren dikwyls bekommerd waren. Wy moeten -hem in den onvermoeiden yver, om anderen goeds te doen, naarvolgen, elk naar zyn beroep. Hierdoor, dat Jezus zyne Apofielen of jongeren onderwees, zorgde hy voor de nakomelingfchap, en ook voor ons. Geen mensch  144 Begin van Jezus Leeraarsarr.pt. mensch in- de wreeld hebben wy zo veel te danken, dan hem : want indien hy en zyne jonge:en met zó gel eer aard en geleden hadden, getyk zy deed en, zouden wy de heilzame en gewigtige waarBeden niet weeten, welken wy thans weeten, of ten mlrXen weeten kunr.en. XXXVI. Voornaams lnboud van Jezus leere. De Joo 'e'"1, welken Jezus alleenlyk, in eigenen perVööB, zyne leeringen voordroeg, hadden , wel is waar, reeds eenige kennis van God en van den godsdienst; maar, by verre na, geen zo volledige kennis, als Jezus hun thands mededeelde. Zy hadden te veele plechr'„.heden, weiken, hoewel meestal door God hun voorgefchreven, echter Hechts rret dat oogmeik waren ingevoerd, om hen tegen den afgodendienst en het heidensch bygeloof te bewaaren, en gedeeltelyk ook, om Clr'-jhts af te ''chetzen. Dan zy zeiven hadden 'er veel bygevoegd, hetgeen God niet had geboden en flechts tot huichelaaiy verleidde. Zy behoorden dus nog vel van den godsdienst te leeren, en vooraf veele rerjteetde denkbeelden te  Voornaame inhoud, enz. 145 te laaten vaaren. Zulks was met veele zwaarjgheden vergezeld; nadien zy zig verbeeldden dat zy reeds alles driften en geen verder onderwys noodig hadden. Zy wiften reeds, dat 'er een éénig, waarachtig en allerhoogfte God is, die alles gefchapen heeft en alles bedierf; die de menfchen gelukzalig wil maaken; en zelf waardig is, dat hy van ons worde aangebeden. Maar Chriftus leerde hun-God veel nader kennen, en zeide hun, dat in deezen éénigen God, Vader, Zoon, en Heilige Geest zy, en dat men deezen éénigen God, als Vader, Zoon en Heiligen Geest moete kennen en eerbiedigen.' Deeze liefderyke God, zeide hy, heeft alle menfchen lief, en het is zyn ernftige wil, dat zy hier, en voornaamlyk in een ander leven na den dood, gelukkig zullen worden. Zy zyn, dit gaat vast, de genade van God en de gelukzaligheden, welken hy hun bereid heeft, onwaardig: want zy worden reeds met zondige neigingen gebooren, zy geven zig vervolgens aan allerhande zonden en ondeugden over, en kunnen zig echter uit eigene krachten niet beteren; gevolglyk kunnen zy hem ook niet behaagen. Maar nu fchenkt hy hun K * een  ta6 Voornaame inhoud een middel, waardoor zy deszelfs genade deelachtig en 'wederom in ftaat gefield kunnen worden, om goed en deugdzaam te worden. Hy zendt zynen zoon, den Chriftus, dien hy reeds voorlang beloofd heeft, welken gy in mynen perfoon ainfchouwt. Hy neemt de menfchlyke natuur en zwakheden op zig, hy ■leeft onder menfchen, hy leert hen en zal ■wel dra voor hun fterven, met oogmerk, om ■vcor hunne zonden te lyden en hun het ver■iooren' recht tot de zaligheid wederom te -verschaffen. Maar, indien zy deeze groote •weldaaden deelachtig willen worden, moeten -zy over hunne zonden berouw hébben, niet ee.^e vafte overtuiging gelooven, dat de Zoon van God dit alles tot hun best gedaan heeft, en een oprecht voorneemen hebben, om uit -dankbaarheid en liefde jegens God, van hunne zonden afteftaan en eenen deugdzaamen levens•wandel te leiden. Indien het hun hiermede een ernst is, zal God hun krachten verleenen, om goede menfchen te worden. Aan zyne geloovige vereerders beloofde hy geene flechts verganglyke vcoideelen, die men a'leen in dit leven genieten kan: want dit tegenwoordig leven is zo kort, dat ons rykdom,  van Jezus Leere 145 dom, eere, vermaak, en andere tyde'yke goederen toch niet tevreden en vergenoegd kunnen maaken. Hy zeide veelmeer zynen navolgeren van te vooren, dat zy in de waeield veel zouden moeten lyden, en dat men hen dikwyls om hunne deugd en getrouwheid zoude vervolgen. Maar hier over zouden zy echter niet bedroefd zyn, maar zig veelmeer verblyden: want in den hemel zouden zy des te heerlyker beloond. worden, en hun goed geweeten zoude hun reeds in dit leven eenen. grooten troost verfchaffen. By alle gelegenheden toonde hy, dat God door plechtigheden en uiterlyke gebruiken geenzins waarachtig geëerd wordt. Derhalven zeide hy reeds van te voren, dat de oude certmonieele dienst der Jooden rfgefchaft zoude worden. God is een Geest, zeide hy, en die hem aanbidden, moeten hem in Geest en in waarheid aanbidden; dat is, met een oprecht en deugdzaam hart hem ècren. De deugden, die hy leerde en aanprees-, zyn van dien aart, dat de menfchen, reeds 'hier op aarde, recht gelukkig zouden wezen, indien zy dezelve doorgaans beoeffenden. Men zoude dan, in waarheid goede voiften en onderK 2 daa-  148 Voornaame inhoud daanen , echtelieden, ouderen en kinderen, en nuttige, goede leden der menfchlyke maatfchappy hebben. Voor alle dingen geboodt hy de innigfte liefde jegens God. Wy moeten God boven alles lief hebben, en hem houden voor onzen grootften weldoener. Hier mede behoort de diepfle eerbied en een kinderlyk vertrouwen op zyne genade en voorzorge gepaard te gaan. Deeze onze liefde, eerbied en vertrouwen op God moeten wy dagelyks in het gebed aan den dag leggen, en daar by vast verzekerd zyn, dat hy ons, om Chriftus wille, alles geven zal, hetgeen ons waarlyk goed en nuttig is. Naast dit gebod beval hy ons ook eene oprechte liefde jegens alle menfchen. JTy moeten onzen naaften liefhebben als ons zelren; dat is, wy zul'en hem alles wenfchen en bewyzen, hetgeen wy zeiven naar rede en billikheid van hem kunnen verwachten. Van te voren geloofden de Jooden, dat Hechts hunne medeburgeren hunne naaften waren alleen dezulken, welken, uit hun volk voortgefprooten, denzelfden Godsdienst beleden en dezelfde zeden en gebruiken hadden aangenomen. Neen, zeide Jezus, elk mensch, wie hy ook  van Jezus Leere. I4S< zy, is uw naafte. Alle menfchen zyn eikanderen volkomen gelyk God bemint hen allen als Vader; en ik laate myn levenvoor allen. Wie myn vriend zyn wil, moet even zo liefderyk en edel denken ; alle menfchen moeten hem waard zyn, en hy moet hun dienen, waar hy kan. Een nieuw gebod geef ik u, dat gy u onder eikanderen lief hebt, gelyk ik u hebbe lief gehad. Uit deeze bron moeten alle overige pligten jegens onzen naaften ontfpringen. Wy moeten met de gebreken van andere menfchen geduld hebben ; verdraagzaam zyn; onzen toorn maatigen, wanneer wy beledigd worden; andere menschen moeten wy naar de liefde beoordeelen; jegens de armen mildaadig zyn;' ook zelfs onzen vyanden zullen wy goed doen, gelyk God ook de kwaade menfchen met weldaaden overlaadt, en Chriftus voor zyne vyanden ftierf. In alle Handen moet elk zig zodanig gedragen, dat de algemeene rust en tevredenheid, en, in 't geheel, het algemeene best bevorderd worden. Hier nevens heeft hy ons echter geenzins verlx)den, om voor ons eigen best te zorgen. Wy moeten veel meer, door de beoefFening K 3 van  Efig Voornaame inhoud enz. van deeze en van alle overige deugden, tot eene hoogere gelukzaligheid worden voorbereid, Tei dien einde moeten wy ons verftand en onzen wil, meer en meer, trachten te verbeteren, geregeld en maatig leven, op.dat wy Onze gezondheid niet. verzwakken, noch ons in behoeftigheid en armoede ftorten. Om die zelfde reden moeten wy dekuischheid betrachten, vergenoegd, te vreden, geduldig en ftandvaftig zyn in het lyden, en ons in alle dice. vige. omftandigheden daarmede vertrooften, dat. hy ons lief heeft. Eindelyk moeten wy den. dood zelve niet vreezen : want ééns wil hy ons uit onze graven wederom voort roepen, opdat wy eeuwig met. hem leven zullen. Hoa gelukkig zyn wy, dat wy deeze en zo veele andere leeringen van onzen Zaligmaaker weeten! Maar nog gelukkiger, wanneer wy dezelve opvolgen! Aanmerking. De leerff van Jezus wordt, een Euangelium, dat-heet eene leere der gelukzaligheid, genoemd. En deezen naam draagt dezelve met recht: want zy onderrecht ons, hoe wy reeds in dit tegenwoordig leven vergenoegden tevreden, en na den dood van ons lichaam eeuwig zalig zullen worden. XXXVII,  Van het edelmoedig Karakter enz. ijt XXXVII. Van het ede: moedig Karakter, en de deugdfn van Jezus; Jezus leerde niet Hechts de deagd; maar hy beoeffende dezelve ook op de volmaaktfïe wyze, zo dat hy ons allen tot een voorbeeld verftrekt, naar hetwelk wy ons geduurig moeten vormen. Niets lag hem zo zeer aan 't hart, dan de eere van God, zynen Vader, welke hy trachtte uit te breiden. Deeze bezigheid ging hem boven alles ter harte. Op zekeren tyd noodigden hem zyne jongeren om te eeten; hierop zeide hy, dat hy reeds eene fpyze had: ,, Myne fpyze is die, dat ik ,, doe den wil van hem, die my gezonden ,, heeft, en het werk, door hem my opgedra- gen, volbrenge. " Veel tyds bracht hy door in het gebed; en wanneer hy bidden wilde, ging hy het liefst in de eenzaamheid, of, by den nacht, op eenen berg. Deeze geduurige onderhouding met God gaf aan zyne ziel eene zodanige blymoed'.gheid, dat men hem nooit ontevreden of verdrietig zag, hoewel hem dagelyks veele onaangenaamheden ontmoetten. Uit liefde tot de menfchen was hy in de waereld gekomen; uit liefde tot hun nam hy K 4 al-  152 Van het edelmoedig Karakter alle bezwaarlykheden van een moeilyk leven op zig, trok onvermoeid van de eene plaats tot de anderé, deed goed en hielp ieder mensch. Alhoewel zyne elele poogingen meest al met ondankbaarheid beloond wierden, zo dat zelfs veel en op hem fchimpten, bleef hy echter Iteeds onvermoeid. Be'ooningen van menfchen zocht hy bovendien niet. Dikwyls wilde hem het volk tot Koning maaken, namenlyk, tot zulk eenen Koning, gelyk zy verwachtten — maar zo dra hy zulks bemerkte, verwyderde hy zig, zo dat men hein niet kon vinden: want, gelyk hy zelf zeide, hier op aarde-wilde hy geenen grooten Heer vertoonen, of zig laaten bedienen; maar zyn oogmerk was, om anderen te dienen, en zelfs, zyn leven voor hun welzyn op te offeren. Het was 'er zo verre van daan, dat hy rykdommen en aardfche goederen gezocht zoude hebben, dat hy veelmeer zynen meeften leeftyd in behoeftigheid en armoede doorbracht. Tot in zyn dertigfte jaar-, hielp hy zynen pleegvader Jofeph In zynen arbeid, en toen hy zyn leeraarsampt waarnam, had hy niet zo veel eigendoms, dat hy er zyn hoofd kon nederleggen. Zulks deed hy tot ons best; hy wierd arm, opdat wy  ■-en de Deugden van Jezus. £53 wy door zyne armoede ryk en gelukzalig zouden worden. Jegens alle menfchen was hy liefderyk en minzaam, zelfs jegens de kleine kinderen. Eens wilden zyne discipelen niet toeftaan, dat men de Kinderen tot hem bracht; maar hy zeide: ,, Laat de kiridertjens tot my 3, komen en weert hun niet: want voor zulke onfchuldige zielen behoort juist het he- melryk. " Wanneer menfchen groo- te daaden in de waereld verrichten, worden zy gemeerilyk hoogmoedig op dezelve; maar hy, die de verwonderenswaardigfte daaden verrichtte, was vol nederigheid; zyne oogen en gebaarden, zyne woorden en handelingen waren van allen hoogmoed en roemzucht verre verwyderd. Hy had met recht de grootfte •eerbetooningen kunnen eifchen, terwyl hy de Heer was van hemel en aarde; doch hy was uiterlyk gelyk een ander gering mensch, en verborg geduurig zyne grootheid voor de waereld. Hy fchaamde zig niet, met de verachtfte menfchen te verkeeren, wanneer hy hun van nut kon zyn. Hoe zeer de hoogmoedige Pharizeeuwen, op eene fpottende wyze, hem eenen vriend noemden van tollenaaren en zondaaren; liet hy zig echter hierdoor K 5 niet  r54 Van het edelmoedig Karakter niet terug houden, indien hy flechts iets tot hunne verbetering kon toebrengen. Ook. op vreugdefeeften en gastmaalen liet hy zig vinden, wanneer hy verzocht wierd. Zyne jongeren waren nog met groote zwakheden behebt, maar hy bewees infchiklykheid omtrent hunne gebreken, en trachtte hen met zachtmoedigheid te recht te brengen. Opzettelyke ondeugden en boosheden beftrafte hy allen nadruklyk en ernftig ; inzonderheid zeide hy den Joodfchen Pharizeeuwen dikwyls de waarheid, om dat hy wist, dat zy de groottten huichelaars waren, en het gemeene volk mede verleidden. Deezen wierden hierom kwaad op hem, en zochten hem te dooden, in plaats, dat zv zig hadden moeten bekeeren. Het gemeene volk, daar en tegen, en ook veele wéldenkende voornaame Jooden gevoelden eerst des te grootere liefde en hoogachting voor hem, te meer, daar veelen door zyne wonderwerken overtuigd wierden, dat hy zekerlyk de Mefïïas zyn moeite. Aanmerking. Ofschoon Jezus, als onze Verlofler, veel op aarde gedaan heeft, waarin wy hem niet kunnen navolgen; moeten wy hem echter in  en de Deugden van Jezus. ij5 in zyne edele en deugdzaame denkwyztf, en in zyne getrouwe gehoorzaamheid jegens God, zynen hemelfchen Vader, trachten gelykvormig. te worden. Zo liefderyk en menschllevend, zo yverig in zyn beroep, zo werkzaam in het goe'e, zo nederig en ootmoedig, zo verzoenlyk en geduldig gelyk hy was-, moeten wy ook trachten te worden. Wy zullen het, dit ftaat vast, nooit zo verre brengen, gelyk hy het gebracht heeft; dan wy moeten hem echter zo naby trachten te komen, als het ons, door Gods: genade, mogelyk js. Derhal ven moeten wy de gefchiedenis van Jezus vlytig leezen, met dat oogmerk, om van hem te leeren en zyn groot voorbeeld ons recht bekend te maaien; ja hetgeen wy van1 hem geleerd hebben, moeten wy ook in ons doen en. laaten voor oogen houden, en ter uitoefFening brengen. XXXVIII. Vyanden van Jezus. Ofschoon onze Heen Jezus geen kwaad, maar enkel goed gedaan heeft, en zelfs nooit eene zondige gedachte in zyne ziele is opge- ko-  156 Jezus Vyanden. komen, had hy echter veele vyanden. De joodfche Geleerden, welken toen in groot aanzien ftonden, waren zyne erglte vyanden, om dat hy hunne bygeloovigheid, huichclaary en boosheid vryelyk beftrafte, en het volk geduurig waarfchuwde, dat het zig niet door hun zoude laaden verleiden. De aanzienlykften onder hun waren de Pharifeeuwen. Deezen waren lieden, die zig, uiteriyk, wel zeer vroom en heilig voordeeden , zo dat elk de oogen op hun veftigde; maar in de daad waren zy de godloofle menfchen. Zy begeerden, dat men zekere voorfchriften, welken echter van God niet geboden, en enkel beuzelingen waren , met dezelfde geftrengheid en naauwkeurigheid zoude waarneemen, als of het godlyke voorfchriften waren. Dus zeiden zy: Men moet op zekere tyden vallen; wanneer men aan tafel gaat zitten, moet men te voren de handen, iloelen, of fchootelen, en beekers, met zekere plechtigheden, wafTcben ; wanneer men op eenen Sabbath gaat wandelen, mag men geene airen afplukken en eeten, al ware men ook nog zo hongerig, om dat alle arbeid op den Sabbath verboden is. Wanneer men zodanige oefieningen in acht nam, zeiden  Jezus Vyanden. 157 zeiden zy, dan is dit een kenteken, dat men zeer verre in de godzaligheid gevorderd is. Wanneer zy ook nog iets verrigtten, hetwelk goed en loflyk fcheen te zyn, deeden zy zulks echter alléénlyk, om van de menfchen geprezen te worden. Wanneer zy, by voorbeeld eene almoes uitdeelden, deeden zy zulks op ppenbaare en volkryke plaatfen, waar , ieder één hen zien kon. Zy bleven dikwyls op de openbaare ftraaten ftil ftaan en verrichtten hun gebed, op dat eik zeggen zou: Ei lieve! wat zyn dat vroome menfchen ! Maar die zelf-, de vroome menfchen maakten geene zwaarigheid om de grootfte onrechtvaardigheden, te bedryven. Zy ontroofden arme weduwen en vadorlooze weezen hun vermoogen: hunne harten waren met elke foort van huichelaary en roekeloosheid vervuld: van rechtvaardigheid, billykheid, medelyden en barmhartigheid, van trouw en oprechtheid jegens God en menfchen, wilden zy niets weeten. Jezus, die hen kende, beftrafte hunne huichelaary, en waarfchuwde anderen, om zich omtrent deeze kwaade menfchen in acht te neemen, om zig door den uiterlyken fchyn niet te laaten misleiden; maar zig op eene waare god- za  J58 Jezus Vyanden. zaligheid te bevlytigen. 'Vcelen begrepen zeer wel, dat Jezus recht had, en hoorden hern liever dan de Phariiceuwen en andere Leeraaren van de wet, of zogenaamde Schriftgeleerden, die met hunnen toehoorderen, bykans geduurig , van de kerkplechtigheden fpraken. Deeze fchynheilige Pharifeeuwen en Schriftgeleerden werden des met eenen onverzoe dyken haat tegen onzen Heere Jezus ingenomen ! zy zochten bem b.y den gefneenen man gehaat te maaken, en ftonden zelfs naar zyn leven. De Opprpriejhrs en andere Voorfta;iders van het joodfche volk maakten het niet beter. Het mishaagde hun, dat Jezus eenen zo grooien aanhang maakte. Had hy gezegd, dat Jry iien walde vertollen -van de heerfchappy tier Romeinen, en hen ryk maaken, zy zouden gaartne in hem geloofd hebben. Maar om dat hy zulks niet beoogde noch beloofde, zeiden zy, dat hy een gevaar]yk man was. Zy zagen, wel is waar, zyne wonderwel hen, en moeiten bekennen, dat geen mensch zodanige w erken uit eigene kracht verrichten kon; maar omdat zy eens hadden voorgenomen hem verdacht te maaken, gaven zy voor, dai by alle deeze wanden volle daaden  Jezus Vyanden. den verrichtte door hulpe van den Overften der kwaade geeften. Zy hadden het der halven op menigerly wyze beproefd, om hem in hun geweld te krygen, en onder een fchynbaar voorwendzel ter dood te laaten brengen; dan Jezus ontging geduurig hunne navorfchingen. Zy zouden hem o.ok nooit in hunne handen gekreegen hebben, indien hy zig niet, in het laatst, vrywillig aan hun hadde overgegeeven. Hy was ook voornaamlyk daartoe in de waereld gekomen, om yoor de zonden der menschen te fterven, -eri had het zynen jongeren reeds'lange voorfpeld, dat hy eenen, ten uiterften fmertelyken dood zoude ondergaan. Hetgeen hem dus overkwam, wist hy alles reeds van te voren. Aanmerkingen. Men vondt onder de Jooden nog eene andere aanzienlyke party, die veele aanhangers had: dit was de party der Sadduceeuwen. Deeze lieden geloofden geen toekomend leven na den dood, geene belooningen noch ftraffen in eene andere waereld. Zy zeiden, dat de deugd hier in deeze waereld door rykdom, eere en goede dagen beloond, en ha kwaad door armoede,  I(-ö Jezus Vyandett. i moede, verachting en andere onheilen beftraft werd. Den ryken en aanzienlykera onder het volk waren deeze leerftellingen zeer aangenaam; dcrhalven hadden zy meestal menfchen van eenen voornaamen ftand-tot hunne aanhangers. De Pharifeeuven geloofden en leerden wel eene opftanding en een eeuwig leven; maar omdat zy boosaartige huichelaars waren, ert ook het volk tot fcbynheiligheid verleidden, bragt hun onder wys weinig vrucht voort, . Daar Jezus, de onfchuldigfte, beminnenswaardigfte-en befte onder allen, zo veele vyanden had, is het dan wel te verwonderen, wanneer deugdzaams menfchen, ook nog heden ten dage, voor vyandfehap bloot ftaan? Nog geduurig wordt het fpreekwoord beveiligd: Ondank is 's werelds lom. Maar door de ondankbaarheid van de waereld, behooren wy ons niet te laaten terughouden, om goed te doen; nog veel minder moogen wy onzen vy- I anden kwaad met kwaad vergelden. Het ftrekt ons geheel en al tot geene fchande, maar is veelmeer de grootfte eere voor , ons» ■  Jezus Vyanden.' tói ons, wanneer wy, naaf het voorbeeld van Jezus, grootmoedig vérgeeven, en hen die ons beledigen, goed doen. XXXIX. Laatste gesprekken en handelingen van den Heere Jezus Voor zyn lyden en sterven. Gelyk eert ftervende, tedere Vadér van zyne Kinderen afscheid neemt, hen nog ééns goede leflèn geeft, én hen dan in de genade en voorzorge van God aanbeveelt, dus deed Jezus toen hy, in 't kort, van zyne jongeren door den dood zoude worden afgefcheidert. Kinderen, zeide hy, Ik ben nu niet lange meer by u. Ik geef u, tot een affcheid, dit bevel: „ dat gy u onder eikanderen lief hebt; dat gy eikanderen zó lief hebt, gelyk- ik u heb lief gehad. Hier aan zal een iegelyk erkennen, dat gy myne jongeren zyt, indien gy u onder eikanderen lief hebt. Na myn vertrek, zullen kwaade menfchen u haaten en vervolgen, en zy zullen bykans even zo onrechtvaardig met u handelen, gelyk zy met my gehandeld hebben. Maar vertroost u met uw goed geweeten; gy lydt dit alles voor waarheid en deugd BeL klaagt  *6i Laatfïe gefprekken en daaden klaagt u dus niet over uw noodlot. Vertrouwt op God, en vertrouwt op my. Wanneer u de menfchen niet meer in de waereld dulden willen, en u misfchien ook zullen dooden, dan hebbe ik reeds eèr.e plaatfe voor u in den hemel. Ik gaa thands heenen, om er u eene te bereiden, en ik zal u eens komen afbaalen, opdat gy 'in de gelukkige verblyfplaats, waar ik ben, eeuwig zyn zult. Ik laate u ondertusfchen mynen zegen achter. Myr.tn zegen geef ik u. Word niet ongerust, en verfaagd niet: myn vader zelf heeft u lief, en kan u niet verlaaten. In de waereld zult gy wederwaardigheden ondervinden, maar weest getroost jen welgemoed; volgt myn voorbeeld; ik heb de waereld overwonnen. Zulks en nog veel meer zeide hy tot hunne vei troosting, en eindelyk beval hy hen. en allen, die in hem gelooven zouden, aan zynen vac.er in een zielroerend gebed. Hier op ging hy met zyne jongeren getroost naar Jeruzalem, waar hy dit alles moest lyden. Dan hy wilde eerst het paaschlam nogmaals met hun eeten, 't welk de jooden op elk paaschfeest, in eenen avondmaaltyd plagten te gebruiken, ter gedachteijij van hunnen •*••-> ijl uit-  Vm den Heere Jezus. i6$ Uittocht uit Egipten. Hy liet ook werkelyk den maaltyd gereed maaken. Nadat het Lam gebraden, en brood en wyn by de hand gebracht waren, liet hy tzig met zyne jongeren, tegens den avond, vinden ter plaatse, welke hy hiertoe had uitgekozen. Het was de laatfte avond Voor zyn". lyden. De jongeren wifteii nog niet dat zy thands, voor de laafte maal, mep hem zouden é'eten; maar hy verklaarde zig terftond nader, zeggende:,, Ik heb een hartelyk verlangen gehad, öm nog deezen avondmaaltyd met u te houden , eer ik lyde.,, Toen hy, naar de gewoonte der Jooden, den drinkbeeker rond gaf, zeide hy:,, Het is de laafte maal; ik zal, van nu af, niet meer drinken van het gewas des wynftoks; maar in het ryk Gods zullen wy ons weder zien. " Na den maaltyd, toen men gemeenlyk, nog eenen tydlang, aan tafeL bleef, ora het .-overgefchootene van brood en wyn, onder gefprekken, te genieten, ondernam Jezus iets, door hetwelk zyne. jongeren ongelooflyk. wierden aangedaan. Hy had, namelyk, naar gewoonte het brood gebroken, en wilde het omdeelen. Ziet, fprak hy, dit is mvn lichaam, dat voor u gebroken [gewond en ge ood] h a Wordt.  i<54 Laatfte gefprekken wordt. Neemt, eet tot myne gedachtenis, dat gy my nooit vergeeten zult. Hierop nam hy ook den kelk vol wyn, gaf denzelven om, en zeide; Dat is myn bloed, hetwelk voor veelen vergooten wordt, tot vergeevinge der zonden. Neemt hetzelve tot myne gedachtenis. „ Dus ftelde hy het Avondmaal in, in hetwelk hy ons nog geduurig zyn lichaam en bloed geeft te genieten, om ons geloof te verfterken en ons in het goede te beveftigen. De Apoftelen en eerfte Chriftenen herhaalden deeze 'heilige handeling menigvuldiger, dan heden ten dage by de Chriftenen gebr.uiklyk is. Aanmerkingen. Ook wy hebben reden, om het gedachtenismaal van Jezus dood dikwyls en met aandacht te vieren: want hy is ook onze Weldoener, onze befte Leeraar en Verzoener, de bewerker van onze vreugde en zaligheid. Zo hartelyk en zuiver, zo trouw en ftandvaftig als Jezus de zynen beminde, moeten ook wy de onzen beminnen. Jezus was en is de algemeene Weldoener van alle menfchen; maar hy was ook in 't byzonder de epiechtfte en ftandvaftigfte vriend,  Van den Heere Jezus. 165 vriend. Dat wy dan ook alle menfchen liefhebben; maar wy moeten, ook in 't byzonder, trouwe vrienden zyn. Dan onze vriendschap moet deugdzaam zyn, indien zy deezen naam zal verdienen. De vriendfchap van ondeugenden is deezen naam niet waardig. Zy eindigt op het laatst in vyandfchap, haat en verdriet, en berokkent, over kort of over lang, het verderf. XL. Lydfn van Christus in Gethsemane. Na het avondeeten ging Jezus met zyne jongeren uit ce ftad Jeruzalem, naar den naby ge'egenen olyfberg, op een eenzaam landgoed, met naam Gethfemané, waar hy dikwyls den nacht met hun had over gebracht. Eén van zyne dilTipelen, Judas Iskarioth, had het doemwaardig befluit genomen, om de verraader te worden van zynen Heere. Hy had het geld lief, en omdat de opperpriefters he.a eene kleinigheid beloofd hadden, wilde hy hun Jezus daarvoor in handen leveren. Jezus had deezen aanflag ligtelyk kunnen very 'elen, wanneer hy niet naar die plaats gegaan was. Maar hy wist, dat de tyd gekomen was, waarL 3 in  iSa Lyden van ChriftW in hy, naar den wil van zynen Vader, voor de menfchen zoude lyden en fterven; daarom ging hy gewillig naar dien oord. Dan, hier gekomen zynde, overviel hem eene önbefchryflyke angst. Hy verwyderde zig van zyne jongeren, en had; „ Myn Vader.' u is alles mogelyk; kan het zyn, onthef my dan van deezen bitteren drank, en neem deezen angst van my. Dog niet myn wil, maar uw wil gefchiede ! !! De benaauwdheid, welke hy hierby gevoe'de, was zoo ontzachlyk% dat ze ' hem gen zweet , gelyk bloeddroppelen, öitperfte. Dan hier verfcheen hem een Engel, en fprak hem moed in. Nog twee naai herhaalde hy de voorige bede aan zynen Vader. Eindelyk volgde de verhooring; de angst verliet hem, en hy wierd weder gerust in zyn gemoed. Gewillig, om alles te lyden, Wat zyn Vader hem zou opleggen, verwachtte hy met bedaardheid zyne gevangenneeming, 6 Mensch! beween uw zündenftaat. Bezef wat bittre fmart en fmaad Uw Heilard heeft geitden. pgtlenl;, wat grievend bartewee Hy in den hof Geih'emané Jiselt willig doorgeftreslen.  in Gethfemahé. Ï67 Hy zweette bloed om u alléén : Waakt, waakt dun a'toos in gcbeên. Laat nooit uw huop bezwy'ien, Hoe zorglyk ook uw toeftarid zy, Een Engel ftond uw Mcefter by Gods hulp zal u ook blyken. Aanmerkingen. In den verraader Judas zien wy, voor welke verfchriklyke zonden- de hebzuchtige' en geldgierige vatbaar is. Judas zal, waarfchynlyk, veel goeds hebben gehad; want, anderszins, zou Jezus hem niet tot zynen jonger hebben aangenomen. Maar zyne geldgierigheid verleidde hem tof het fcbandelykfte en veifoeilykfte misdryfy dat hy zynen grootften weldoener, zynen Leeraar, en vriend om eene beuzeling verraadde VVederftaa de verzoekingen tot een verboden gewin en bedrog terftond in den beginne: want indien gy deeze ondeugd eeni by u laat opkomen, zult gy 'er altoos dieper in geraaken en van de eene zondé in de andere wallen. Let op het verfchrikkelyk einde van Judas. Langen tyd had de liefde-tot hét geld zyn L 4 ver-  ï6§ Lyden van Chriftus enz. verftand verblind en zyn geweeten verdoofd. Maar eindelyk ontwaakte zyn geweeten, pn nu geraake hy in wanhoop. De zondaar kan wel zyn geweeten in den ilaap wiegen; maar wanneer het ontwaakt, pynigt hem hetzelve des te gevoeliger, en dan gaat de gewetensangst dikwyls over tot wanhoop. X LI. Veroordeeling van Jezus voor den hoogen raad. Naauwlyks was Jezus van zynen angst be« vryd, of daar kwam eene fchaare van gerichtsdienaaren en krygslieden, welken van de voornaamlle priefleren en opperhoofden der Jooden waren afgezonden, om hem gevangen te neenen. Judas Jskarioth was hup aanvoerder ; hy toonde hun de plaats, waar Jezus zyn verblyf had. De jongeren geraakten, by het gezicht van eene zo groote gewaapende fchaare, in de uiterfte ontiteltenis; maar Jezus geenzins. Hy ging de uitgezondene fchaare zelfs te geinoet, en vraagde hen: Wien zoekt gy? —*■ J'zus van Nazareth, was hun antwoord. ! Die Jezus van Nazareth ben  Veroordeeling' van Jezusrvoor enz. 169 ik, fprak hy vrymoedig. Verwondering en fchrik kwamen hen over. Zy deinsden terug en ftortten ter aarde. Dan hy verzekerde hen nogmaals, dat hy Jezus van Nazereth was, dien zy zochten; dat zy de overigen [zyne jongeren] zouden laaten gaan, daar hy niet weigerde, om hun gevangene te zyn. Petrus wilde zynen Heer met het zwaard verdeedigen. Dan deeze verbood hein zulks, en zeide, dat hy geene menfchlyke hulpe behoefde; En zo hy zig wilde onttrekken aan de •handen van deeze gewaapende bende, dat hy dan flechts zynen vader zou bidden, die hem meer dan twaalf legioenen van Engelen tot zyne befcherming zoude toezenden. Maar dan zoude datgeen niet gefchieden , hetwelk de Schrift van den Meffias voorzegd had. Op deeze woorden verlieten hem alle jongeren en vlooden : maar hy liet zig door de gerichtsdienaaren gewillig binden, gevangen neemen en in de ftad leiden. Hier waren zyne vyanden , de opperhoofden en piiefteren der Jooden reeds vergaaderd, en hadden met eikanderen geraadpleegd, hoe zy hem, aan den yomeinfchen landvoogd overgeeven en ter dood wilden laaten brengen. Er wierden valfche' L 5 ge-  itfCJ Veroordeling van Jezus voor getuigen tegens hem gefield, maar hunne gétuigenisfen waren geen antwoord waardig Jezus zweeg ftïl, wel weetende, dat mert hen toch niet zoude gelooven, wanneer hy zig ook verantwoordde. De hoogepriefter zeide eindelyk:,, By den waarachtigen, by den levenden God bezweer ik u, op uw geweeten, dat gy zegt: Of gy de Meflias zyt, de zoon van den Allerhoogften? Jk ben 't, was het antwoord van Jezus, en gy zult hiermede weeten, dat gy my eens op den troon va nam haar terftond by zig en verzorgde haar den tyd haars levens. Zes uuren lang had Jezus, onder de wreedfte fmerten, aan het kruis gehangen. Thands naderde het einde van zyn lyden. Toen riep hy: Het is volbracht! Kort daarna zeide hy; Vader, in uwe handen beveele ik mynen geest! Nadat hy dit gezegd had, neigde hy zyn hoofd en ftierf. O! godlyk lam! onfcluiTdig Wierd gy aan 't kruis geklonken. Gy leed voor ons geduldig, En hebt ons hei! gefchonken; Drocgt ftraf voor onze zonden En beeld ons door uw wonden Jezus! fchenk ons uwen vrede 1 Nog voor dat Jezus ftierf, wierd het geheel 'duifter, gelyk te middernacht, en die duifternis duurde drie uuren. Nadat hy geftorven was, befpeurde men in de geheele ftieek rondsom, eene hevige aardbevinge, zo dat de fteenrotfen van eikanderen fpleetên. In den tempel wierd een fterk voorhangzel in twee ftukken gefcheurd. De graven, in de fteenrotfen gehouwen, deeden zig open; dooden, welken daarin gelegen hadden, wierden levend, kwamen, na Jezus  en begraaffenis van Christus. iSx Jesus epftanding, uit hunne graaven en verfchenen aan veelen. Verfckrikking kwam allen aanfchouweren over; zy floegen op hunne borst, en gingen, vol ontfteltenis, terug naar de ftad. De hoofdman, die de krygsknech-? ten, welken Jezus moeiten kruisligen onder zyn bevel had, wierd hierdoor^ zodanig aangedaan, dat hy openlyk zeide: Waarlyk deeze was een rechtvaardig man! hy was Gods Zoon! Jezus, leven van myn leven, Die, om my, u in den dood Willig over hebt gegeven! O wat is uw goedheid groot I Gy verduurde het hevigst woeden. Om my voor 't verderf te hoeden. Dank, o Jezus, duizendmaal! Uwe trouw laeeft perk noch paal. 'k Zal u al myn leven roemen, U, die myn geluk volmaakt, 'k Zul u. myn Verlosfer noemen, En als 't graf myn lichaam {laakt, By 't gejuich der Engelen chooren - U deez' lofgalm weêr doen hooren : Dank, o Jezus, duizendmaal! Uwe trouw heeft perk noch paal. M 3 Door  iSa ' Krulsfïging, dood, Door eene byzondere beftiering van God fchikte het zig zo, dat het ontzielde lichaam van Jezus eene eerlyke begrafenisfe verkreeg. Een ryk en aanzienlyk Raadsheer, Jozeph van Arimathia , die heimelyk een Jonger van Jezus was, b'ad Pilatus: dat hy hem wilde vergunnen, het lichaam van Jezus te begraaven, en hy verkreeg zulks. By hem voegde zig Nikodemus, die zig met fpeceryen voorzien had, om het lichaam van Jezus te balzemen. De jongeren en vriendinnen van Jezus zagen dit alles,- ook de plaats waar hy vierd gelegd, Het was een geheel nieuw graf, 't welk Jo' feph in eene, by zynen tuin gelegene fteenrotfe had laaten houwen, en in hetwelk nog niemand gelegen had. Hier wierd het lichaam van Jezus neder gelegd, en voor het graf een groote fteen gewenteld. Zie daar uw Heer, die in zyn h'.'ilig leven Zö menig blyk v^n almacht heeft gcg.ven, Die dooden zelfs het leven fceft gefchonken, In 't graf gezonken. Maar doet zynfinart, zyn deer!}* eind'u treuren, Gy hebt ook ftofom't hoofd wéér op te beuren: Gy zult eerlang met roem hem. zien verryzen, En juichend pryzen. XLIV,  Christus Opftanding enz. it?3 XLIV. Christus Opstanding en hemelvaart. De hoogepriefters en aanzienlyke Jooden, die Jezus kruisdood berokkend hadden , hadden Pilatus gebeden, dat hy eene wacht wilde ftellen by het graf van Jezus: want, zeiden zy, hy heeft zynen jongeren hoope gegeven, dat hy wederom zal opftaan; mogelyk konden zy een begrog verzinnen, het lichaam heimelyk, in den nacht wegdraagen, en zeggen, dat hy is opgeftaan. Pilatus vergunde hun zulks, en tot meerdere geruftheid verzegelden zy den fteen. Die dwaazen.' Alle deeze fchikkingen dienden tot niets verder, dan dat dezelve bewyzen opleverden van zyne opftanding. Op den derden dag na zyne begrafnis kwam een Engel van God van den hemel neder; de aarde beefde; de Engel wentelde den fteen van het graf en zettede zig op hetzelve. Zyne gedaante was gelyk de blikzem. De wachters van het graf verfchrikten, vlooden ontfleld naar de ftad en verhaalden openlyk, 't geen 'er gebeurd was. Hoe goed is het voor ons, dat Jezus weder is opgeftaan ï Jezus leeft, en ik met hem. Zoutt g' 6 dood! my nog doen yzen? ïvl 4 Hy  %H Christus Opftanding 3 Hy, die leeft, zat door zyn ftern My ook uit liet'graf doen ryzen, My met hemel glans hekleêo. Dit, dit is mya troost alléén. Nadat Jezus opgeftaan was, toonde hy zig aan zyne jongeren en vriendinnen wederom ■levend, niet flechts eens, maar dikwyls. Zy wisten zeer zeker, dat hy het was; want hy fprak •met hun, leïde hun de Schrift uit, en overtuigde hen, dat de Mesfias dit alles tot best der menfchen had moeten lyden. Sommigen ■wilden het in. den beginne niet gelooven; maar hy vertoonde zig aan hun zo dikwyls, dat zy het eindelyk voor onredelyk hielden, om nog langer te twyfKpIen. Een van de -ongeloovigften was Thomas. Hy kon echter niet meer twyffelen, toen Jezus hem zyne aan het kruis doorboorde handen en voeten, en de wonden in zyne zyde, welke met een fpeer gemaakt waren, toonde, en hem gebood, zyne vingeren in dezelve te leggen. De jongeren maakten deeze blyde tyding wel dra bejkend, en 'er voegden zig, van tyd tot tyd, meerderen by hun, aan welken hy zig insgelyks vertoonde. Nog veertig dagen na zyne opftanding, bleef hy op aarde. Toen 'liet hy hun  en Hemelvaart. isj fmn nog eens op den olyfberg by Jeruzalem te zaamen komen, beval hun, dat zy zo lange te Jerufalem blyven zouden, tot zy de wondergaven van den Heiligen Geest ontvangen hadden, en zeide hun, welke groots daaden zy zouden verrichten. Teffens gaf hy hun het bevel, om in de gehee'e waereld uit te gaan, ■en aan alle menfchen te verkondigen, 't geen zy van hem, van zyne daaden, leere en lotgevallen wisten, en wanneer zy de menfchen genoegzaam onderwezen hadden, zouden zy dezelven ook doopen in den naam en tot den dienst van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Wie u gelooft, zeide hy, en zig laat doopen, die zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal verdoemd worden. Leert de menfchen al'es onderhouden, 't geen ik u bevolen hebbe. En ziet, ik ben by u, alle dagen, tot aan 's waerelds einde. Hierop hief hy zyrre handen op over hen, en fprak: Gods zegen blyve by u. . Toen hy dit gezegd had, wierd hy voor hunne oogen opgenomen, en met eene helder firaalende wolk omgeeven. Zy zagen hem na , tot zy hem en de wolk uit hunne oogen verlooren. Terwyl zy dus Honden, vertoonden zig hun twee Engelen in M s men-  186 Chriftus Opftand>g menfchelyke gedaante, die tot hun zePen r Gy mannen, uit Galilëa,* wat fiaat gy nog hier, en ziet naar den hemel? Deeze Jezus, welke van u ten herr.el is opgenomen, zal met dezelfde heerlykheid weder komen, gelyk gy hem gezien hebt ten hemel vaaren. Zy baden Jezus aan, keerden verbiyd naar Jeruzalem terug, om al laar te verwachten, 't geen hy hun beloofd had. Juich: nu, verlosten! pryst den Heer. Hy heefc ^yn werk volbragt met eer. Al d' aard' doe blydfch p hoorent VerheerlyUt vaart hy naar hem heen, Op wiens bevel hy hier veifcheen, Betrekt weer 's hemels chooren. Brengt lof aan uw Verlosfer toe, O ! Vroomen! roemt hem bly te moe, Die, als een Held op wolken Ten hemel vaart, dus zal hy weêr Verfch .nen op dcez' aard,' als Heer En Rechter aller volken. Aanmerkingen. Indien Jezus, gelyk andere geftorvene menfchen, in 't graf ware gebleven, hadden zyne jongeren niet in hem kunnen gelooven, en dan zouden wy ook in hem niet  en Hemelvaart. niet gelooven kunnen. Want hy had zynen jongeren beloo'd, dat hy na zynen dood weder in dit lever zoude terug keeren, om hen nog vérder in zekere waarheden te onderwyzen, welken zy tot hiertoe nog niet hadden kunnen verdaan. Had hy zulks niet gedaan, dan- hadden zy hen; voor eenen man gehouden, die een gewichtig werk ondernomen had, 't welk hy niet had kunnen uitvoeren. Dus zouden de daaden en leeringen van Jezus fchielyk we'er vergeeten zyn geworden, en 'er ware thands geen Chriftelyke Godsdienst in de waereld. Door zyne opftanding heeft Jezus ook bewezen, dat 'er een ander leven na .en dood mogelyk en voorzeker te verwachten is. Dan de lee.e van het eeuwige leven is ten hoogften ge. ichtig voor e k verflandïg memch. Daarom was de lee e van Jezus Opflanding voor de Apostelen zo gewichtig in hunne brieven en redevoeringen. XLV. Uitgieting van den Heiligen Geest~ De belofte van Jezus wierd wel dra. vervuld.  i88 Chriftus Opftanding vuld. Op den Pinkfterdag, toen de jongeren van Jezus, ten getalle van honderd en twintig, te Jeruzalem in eene groote zaal vergadert! waren, ftichtelyke gefprekken hielden, en met eikanderen baden, hoorden zy onverwachts, een ruischen, gelyk of een ftormwind de zaale aanviel. Dit geruisch vervulde de geheele plaats, daar zy zaten. Zy wierden ontwaar, dat vuurvlammen op elk hunner nederdaalden, tot een teeken, dat zy thands de wondergaaven van den Heiligen Geest ontfangen zouden. Zulks gefchietlde ook werkelyk. Zy verkregen veele nieuwe vermogens van God, en begonnen in vreemde taaien, welken zy vooraf niet geleerd hadden, te fpreeken, gelyk hun de Heilige Geest ."zulks in gaf. Op dien ■tyd waren vee'e menfchen uit vreemde plaatfen te Jeruzalem op het Feest gekomen. Toen nu dit fterke geruisch gehoord werd, waarmede een geluid, gelyk van den donder, verzeld was, liep alles in groote ontfieltenis by elkanderen. Zy ftonden verbaasd, toen zy hooorden, dat deeze menfchen de taaien van vreemde volken fpraken, 't welk geheel iets ongewoons was. Sommige kwaadaartige menfchen befpotteden hen, zeggende, dat zy dronken waren.  en Hemelvaart. t2Q waren. Maar Petrus ftond openlyk op, toonde, hoe onverftandig deeze fpottemy ware, en zeide in de tegenwoordigheid van allen: ■„ Dien Jezus, welken de Overften der Jooden 'tot het kruis veroordeeld hebben, heeft God weder opgewekt. Wy zyne jongeren kunnen zulks allen betuigen. Hy heeft ons beloofd, dat hy ons deeze wondervolle krachten van den Heiligen Geest zou mededeclen; thands heeft hy zulks vervuld; gy zeiven ziet 'er de uitwerkzelen van. Weet dus, dat diezelfde Jezus, dien gy aan 't kruis genageld hebt, de Mesfias en Heer is, die u reeds voorlang beloofd Was. " — De Jooden verfchrikten, toen zy zu.ks 'hoorden. Veelen zeiden tot Petrus en tot de •andere Apoltelen: Ach! lieve mannen! zegt ons, wat zullen wy doen? Petrus fZeide:,, Verandert uwen zin, gelooft dat deefce Jezus de Mesfias is, en laat u doopen; dan zullen u alle uwe zonden vergeeven worden, en gy zult diezelfde krachten ontfangen. Hy gaf hun meer zulke goede lesfen. Degeenen, welken deeze lesfen gehoor gaven en geloofden, doopte hy, gelyk Jezus zulks bevolen had. Nog op denzelfden dag waren 'er drie duizend meafchen, welken beleeden, dat Jezus  100 Chriftus Opftanding Jèz-as de waare Mesfias zy, en Chriftenen wier den. Aanmerkingen. Uitftorting betekent hier zo veel, als eene ryke" lyke mededeeling. Onder de uitgieting of uitftorting van den Heiligen Geest wordt dus dat werk van Chriftus verftaan, dathy zynen jongeren en verëerderen buiten gewoone gcestesgaavcn, groote kundigheden, nieuwe inzichten in den Godsdienst, en eenen onverfchrokkenen moed en ftandvaftigheid tot de verkondiging van zyne leere heeft me 'egedeeld. Dat de Apostelen zulke buiten gewoone gaaven ontfangen hadden , toonden zy met der daad, door hun leeren, wonderwerken en fchriften. Want zodanige leere tot de gelukzaligheid, gelyk zy geleerd hebben, had voor hun niemand gekend noch geleerd; en zy zoude ook ons onbekend zyn, indien wy haar niet uit hunne fchriften geleerd hadden. Het is onverftandig, iets te befpotten hetgeen men niet verftaat, en evenwel hebben veele menfchen deeze kwaade gewoonte. Maar hiermede befchimpen zy zig zeiven,  en Hemelvaart. igï zeiven, meest al, by verftandige menfchen. Onderzoek en overdenk de zaak eerst, eer gy oordeelt of fchimpt, opdat gy u over uwe vooibaarigheid niet behoeft te fchaamen. Het is een goed teken, wanneer een mensch, die ondeugdzaam geleefd heeft, ernftig vraagt: Wat moet ik doen ? Hoe zal ik myne gebreken verbeteren? Hoe moet ik 't beginnen, dat ik wyzer en beter worde? Wie dit oprechtelyk begeeert te weeten, die kan geholpen worden. XLVI. Uitbreiding van den Christelyken Godsdienst. De twaalf Apoftelen en andere jongeren verkondigden de leere van Jezus aan alie plaatsen, en ftichteden talryke gemeentens in Palestina en' in andere landen der waereld. Zy wierden , dit gaat zeker , fomtyds, zeer vervolgd; maar gingen echter voort, overal te leeraaren. Om dat de menfchen zo afkeerig zyn, om de waarheid gehoor te geeven, moesten de Apostelen nog geduurig wonderwerken verrichten, opdat zulken opmerkzaam zouden.  192 Uitbreiding van den zouden worden en mogten erkennen, dat de eertien werkeiyk van God gezonden waren. Zy gaven dus blinden het gezicht, dooven het gehoor weder, en deeden nog andere wonderwerken. Byzonder konden zy door het bloo. te hand opleggen den nieuw gedoopten de gaave, om in vreemde taaien te fpreeken en andere wonderkrachten mededeelen. Deeze wonderen waren Hechts in dien tyd noodzakelyk, toen nog zeer weinigen van Christus en zyne leere iets wisten; in onze tyden zouden zodanige wonderwerken overtollig zyn , omdat wy de'fchriften der Apostelen hebben. Deeze fchriften wierden door eene byzondere godlyke fchikking opgefteld, opdat alle Christenen, tot aan 't einde der waereld, zeker mogten weeten hetgeen Christus en zyne Apos, telen geleerd hebben , en bygevolg moeten de Christenen dat gelooven en doen, indien zy zalig willen worden. De Evangelisten, Matheus, Markus, Lukas en Johannes hebben .het leven en de merkwaardigfte woorden van ■Christus orgsteekend. Een van de yverigfte Apostelen was Paulus, die, in den beginne, een heftige vervolger der Christenen was; ,jnaar naderhand, op eene wonderbaare wyze, tot  Chriftelyken Godsdienst. 193 tot het Christendom bekeerd werd. Deeze heeft veele brieven aan Christel ykc gemeenten gefchreven, in de welken hy hun een zodanig onderwys mededeelt, 't welk ook ons allen heilzaam is. Dergelyke brieven- hebben wy ook van de Apostelen Petrus, Johannes en anderen. Alle deeze fchriften, welken famen genomen het Nieuwe Tejlamcnt, dat is, de nieuwe Godsdienst, genoemd worden, zyn, éorfpronglyk , in de griekfche taal opgefteld, gelyk de Schriften van het Oude Testament in de hebreeuwfche. —i Christus had den Jooden voorfpeld, dat hunne ftad en hun tempel geheel verftoord zouden worden, by aldien zy zig niet beterden , noch de waarheid gehoor gaven. Deeze voorzegging wierd ook Vervuld. De Romeinen veroverden de fteike ftad Jeruzalem en verbrandden den tempel. Ontelbaare Jooden verlooren hierby het leven, veele anderen wierden tot ilaaven verkocht, en de overigen verftrooid in alle landen der waereld. De Jooden hadden hieruit ligtelyk kunnen erkennen, dat de Christelyke Godsdienst waarachtig zy: want, van dien tyd af, kunnen zy geene offerhanden meer doen, omdat die hun nergens anders dan in N J«»-  I94- Uitbreiding, yan den Jeruzalem vergund zyn. Dan de meesten, bleven verftokt, en zyn, voor het grootfle. gedeelte, nog zo tot op deezen dag. Ondertusfchen is het zekerlyk eene geheel byzondere beftiering de* godlyke. voorzienigheids dat God dit volk nog fteeds van alle andere, volken in de waereld afgezonderd onderhoudt; wy zien aan dit voorbeeld zeer klaar , hoe. naauvykeurig de. godlyke bedreigingen vervuld worden. Want de Jooden, welken wy nog tegenwoordig hier en elders zien , zyn nakomelingen van geene ongelukkigen. Wy moeten hen echter niet. zo verachten en haaten, gelyk gemeenlyk gefchiedt. Door het enbillyk gedrag en door de ondeugden der Christenen worden zy meest al terug gehortden, om den Christelyken Godsdienst te om* heizen. Aanmerkingen. De Apostelen waren, werkelyk die geenen,. waarvoor zy zig uitgaaven, namelyk, Gezanten van God en van Jezus. Want indien zy zodanigen niet geweest waren, hadden, zy datgeen niet kunnen uitvoe* ren, 't geen zy uitgevoerd hebben. Men kan hen , op eene redelyke wyze, vol- ftrekt  Chiftélyken Godsdienst ïo?- iirekt voor geene baatzuchtige leugenaars, of voor bedriegers of bedrogenen houden ; want indien zy hunne tydelyke voordeden gezocht hadden, of indien zy vari hunne zaak niet zeeker gewéést waren, hadden zy voor het Evangelie, en" voor het getuigenis van de opftanding en hemelvaart van Jezus datgeen niet kunnen doerjen lyden, hetgeen zy zo langen tyd en zo ftandvaftig, tot aan het einde van hun leven, gedaan en geleden hebben; De Schryvers van alle boeken des nieuwen Testaments hebben gewis tot hun hoofddoel gehad, hunne lezers tot vreugde over God, over Jezus, over het eeuwige leven op te leiden, en hen daardoor tot eene edele deugd en tot geduld onder alle lydens optewekken. Dit oogmerk moeten wy ook onder het lezen van de-, ze boeken fteeds voor oogen houdem Sommige Christenen verachten andere gö' loofsgenooten, terwyl zy, wegens hunne kwaade denkwyze en hun godloos leven, nog veel verachtingwaardiger zyn, dan deezen. Gok de Jood verdient onze achting, indien hy braaf en deugdzaam «■ 1$ Na"  tgS Uitbreiding van den hy zulks niet, dan vei dient hy ons medeïyden; maar nooit fpot en befchimping. XLVII. . Vervolg der geschiedenis van ben Christel y-ken Godsdienst. Driehonderd jaaren lang wierd de Cbristelyke leere, gelyk dezelve van Jezus en zyne Apostelen verkondigd was geworden, rein en onvervalscht bewaard, en de meeste Christenen leidden eenen levenswandel, die met hunnen Godsdienst oveieenkomftig was. Zy wierden, het is zo, van heidenfche priesteren, van het heidensch gemeen, en van Keizeren, die insgelyks Heidenen waren, dikwyls zeer gehaat en vervolgd; want deezen zagen duidelyk, dat de bygeloovige heidenfche Godsdienstfteeds meer en meer in verachting geraakte. Maar de Christenen waren by dat alles geduldig. Men befchuldigde hen valfchelyk van de affchuwelyklle misdaaden: maar zy weerden dee:e onrechtvaardige en onverdiende befchuldigingen met zachtmoeJigheid van zig af. Veelen wierden door de Heidenen op het wreedfte gemarteld en ter dood gebracht; naar zy ondergingen den dood met de grooule bodaart- heid  Chriflelyken Godsdienst heid en ftandvastigbeid, in de hoope van een beter leven na/den dood. Onder alle deeze vervolgingen, aan welken de Christenen bloot gefield waren, breidde zig nogchans hun Godsdienst geduurig verder uit , en wierd door veele Jooden en Heidenen omhelsd. Nadat de Cirri-tenen, driehonderd jaaren lang, van Jooden en Heidenen vervolgd waren geworden, verkregen -zy eindelyk rust. Toen wierd hun Godsdienst -ook door Keiacren aangenomen, en Kmtantyn de groots ging, in het jaar 324. na Christus geboorte, openlyk tot denzelven over. Maar daaroo begonnen ook de Christenen de oprechtheid en onfchuld van hunne voorouderen - te verlasten. By de leere van Christus wierden allemande toevoegfelen genaakt. De oprechtheid van hart en de onberispelykheid van het leven gingen hun niet meer zo ter harte, als zulks behoorde te gefchieden. In tegendeel wilden zy hunnen God en Ver'osfer door kindfche plechtigheden, door uiterlyke pracht by den Godsdienst, en door zelfverzonnene Godsdienftige oefFeningen eeren en behaagen. Men bouwde prachtige kerken, in welken God echter niet in geest en in waaiheid wierd N 3 aan-  ijrg Vervolg der Gefchiedenis -aangebeden. Te vooren waren de Cbriitth nen flechts in huizen by één gekomen, en -hadden God echter veel yveriger gediend, Sommigen verbeeldden zig, dat de godzaligheid enkel beftondt in vlytig te bidden en zig bezig te houden met godsdienstige bespiegelingen; terwyl zy alle overige bezigheden , waarmede zy hunnen evennaasten ■hadden kunnen van nut zyn, verzuimden, in ' wóestenyen en eenzaame plaatfen gingen woo^ 'nen en hun leven in eenen fchynheiligen lediggang doorbrachten. Men noemde hen Eremieten of Kluizenaars. Anderen woonden ■ in zekere, tot dat einde vervaardigde gebouwen, welken men, in 't vervolg van tyd, ■ Kloofters noemde, by malkanderen . en deezen verkregen den naam van Monniken. 'Zy verbeeldden zig, heiliger te zyn, dan alle andere menfchen, omdat zy veele gebeden verrichtten; maar, voor een gedeelte, waren ' zy veel flimmer, dan anderen. De chriftelyke. leeraars of geestelyken wierden heerschzuchtig, ftreden met eikanderen om den rang, en vervolgden eikanderen over woorden en leerfteU Jingen, door hun zelvcn uitgevonden. De Chriftenen behielden wel nog altoos, veel goeds  ran den Christelyken Godsdienst. 199 goeds-; maar zy verilimmerden zig van dien lyd af, hoe langs te meer. De oh wetenheid nam de overhand, en den Monniken en geestelyken was het lief, wanneer het volk in zyne onwetenheid bleef, omdat zy, op die wyze, de menfchen wys konden maaken, ' wat zy wilden. Aanmerking. Dwaalingen in den Godsdienst en bygeloovige denkbeelden en gebruiken houden niet op verwerpelyk te zyn, ofschoon dezelven oud zyn. Wanneer eene Helling met de leere van de Apostelen niet overeenkomt, of dezelve tegenfpreekt, dan is zy valsch, al ware zy nog zo oud. Het is te heklaagen , dat de oude Christelyke leeraars, kort na den dood der Apostelen, begonnen hebben, om menschly. ke uitvindingen en verklaaringen met de leere van Jezus en zyne Apostelen te vermengen. Hierdoor wierd de Christelyke Godsdienst vroegtydig ontfteld, en verloor veel van deszelfs kracht, om de menfchen te verbeteren en gerust te ftellen. M 4 XLVIII.  aeo Van de Mahemedaanen. XL VIII. 1 Van de Mahomedaanen. Terwyl de Christenen zo zeer verbasterden, ontftond 'er een geheel nieuwe Godsdienst, zynde de vierde onder de hocfdieligien. (De heidenfche, joodfche , Christelyke en mahomedaanfche of turkfche zyn de vier hoofdreJigien.] De ftichter van deezen nieuwen Godsdienst was Mahomed of Muhamed, een ryk koopman, geboortig uit Mekka in Arabien. Omtrend het jaar van Christus 612, begon hy zynen nieuwen Godsdienst te ftichten, met oogmerk, om zyne landgenooten, de Arabiers, van den afgodendienst aftetrekken, en indien *t mogelyk ware, ook menfchen van andere Godsdiensten met eikanderen te vereenigen. Hy verbeeldde zig, dat hy van God gezonden was om dit groote werk uit te voeren. Toen hy eenigermaate opgang maakte, wierd hy geduurig ftouter, en gaf voor, dat hy godlyke openbaaringen had, en dikwyls met den Engel Gabriel fprak. In Mekka vond hy echter zodanigen tegenftand, dat hy zig door de vlucht redden moest, en van deeze zyne vlucht af [in het jaar van Christus 622] hebben,  .Van de Mahomedaanen. 201 ben, in 't vervolg, de aanhangers van zynen godsdienst hunne tydrekening begonnen. Ondertusfchen kreeg hy echter, op. 't'nieuw, zo veel toeloop, dat hy kort daarna, met zyne aanhangeren Mekka veroveren kon. Van dien tyd af gebruikte hy allerhande listige kunstgreeper,, om zyne leeringen uitlebreiden, bracht talryke krygsheiren op de beenen, en dwong degenen, die zig tegen hem verzetteden, door geweld van waapenen, oni zig aan hem te onderwerpen en zyne leera aanteneemen. Wat zynen godsdienst zelve betreft, heeft hy veel uit den Bybel behouj den; maar met ontelbaare verdichtzelen vermengd. De Arahisrs Hammen at van Ismaet, : den zoon van Abraham, cn hebben derhalven i veel hoogachting voor Abraham en andere Aartsvaders. Mahoned gaf in den beginne 1 voor, dat hy flechts den ouden godsdienst van Abraham en andere Aartsvaderen wilde herftellen. Hy liet het echter hierhy n;ct be 1 ruften; maar ging geduurig verder. De hooflleerftellingen van zynen godsdienst waren de 1 volgenden. 'Er is maar één God, en Mahomed is zyn Profeet, of ge sant. Dage'yks ; moet men vyfmaal zyn gebed tot God verN 5 ïi'-t-  2oz Van de Mahomedaanen. richten, den armen dikwyls almoesfen uitdeelen, j'aarlyks in de negende maand een plechtig va/ten onderhouden, en ééns in zyn leven eene bedevaan naar Mekka onderneemen. Hiermede verbond hy nog andere leerïtellingeh en gebruiken, gebood zynen aanhangeren de beihydenis, verbood hun het wynarinken, doch vergunde hen veele vrouwen te neemen enz. De belyders van zynen godsdienst worden, in de arabifche taal, Moslim, of Geloovigen genoemd , waaruit de naam van Mufelmannen ontleend is. Omdat de Turken deezen godsdienst voornaamlyk zyn toegedaan, wordt deeze mahomedaanfche godsdienst ook de ïurkfche genoemd. Dezelve heeft zig , in korten tyd, zo verre uitgebreid, dat 'er in drie deelen van dë waereld (Europa, Afia en Afrika) veele aanhangers van denzelven gevonden worden. Na Mahomeds dood wierden deszelfs leerftellingen in eene fchriftelyke verzaameling by één gebracht, welke de Koran of .41koran genoemd en van de Mahomedaanen even zo' hoog, als by ons de Bybel , geacht wordt. De groote verdorvenheid der Christenen van die"ntyd,endeheerfchendeonweeten"heid hebben zeer veel toegebragt, dat deeze godsdienst zó algemeen geworden is. aan-  .■Van de Mahomedaanen, 203 AANMERKING. Of fchqon de Mahomedaanfche Godsdienst veele en openbaar? dwalingen behelst, bevat dezelve echter ook veel, 't geen waar en goed is, Want ook de Mahomedaanen gelooven in eenen almachtigen, eeuwigen, alweetenden, alwyzen, hoogst goedertierenen en rechtvaardigen God; zy gelooven een laatste oordeel en een eeuwig leven; zy leer*, dat men deugdzaam moete leven , wanneer men Gode behaagen, en zalig wil worden. Er kunnen dus ook onder de Mahomedaanen, veele goede en deugdzaame menfchen gevonden worden. Maar de Christelyke Godsdienst blyft nochtans altoos de befte, en verdient, verre weg, den voorrang boven alle andere Godsdiensten in de waereld. Wy moeten het voor eene groote weldaad prkennen, dat wy in deezen allerbeften Godsdienst, van de kindsheid af, onderwezen zyn geworden ' Maar wanneer wy niet overeenkomltig onzen Godsdienst leeven, zyn wy fti af waardiger dan Jooden, Heidenen en Mahomedaanen. Want wien veel gegeven is, van dien zal men ook veel eischeii, XLIX-  «64 Oorfpronk en wasdom XLIX. Oorsprong en Wasdom van het Pausdom. Onder de Christenen namen onweetenheid, bygeloof en ondeugd geduurig meer en meer de overhand, en werden door de leeraars en Gecftclyken fteeds, meer en meer, bevorderd. De voornaamften onder de Geeflelyken. Bisfin hei genoemd, bezaten groote rybkmmen, iii-g'i'rjkie landen, en vorfte'yke voorrechten, we'kc.ï hun door de Keizeren en andere Christel)-'.-c vorflen waren gefchonken. Hierop b. nvy noe-.üg, leefden zy, als groote lieeren, en heten het leeren en predil.cn aan mindere gcefcc'yken over. Maar het gezach en de macht van de Bisfchoppen groeiden meest te Romen. Deezen hadden, reeds voorlang, boven andere Bisfchoppen in de. waereld den voorrang begeerd, en waren in hunre onderneemingen zelfs door Keizeren, Kon'i«rgen en Vorften begunitigd geworden. Maar daarna wilden zy 0"er de geheele Christenheid gebie 'en. Tot hiertoe hadden alle Bisfchoppen den naam Papt, {Vader] gevoerd; maar nu wilden de roomfchc Bisfchoppen, alléón Fapa of Paufen hee.  van het Pausdom. 205 | heeten. Sommige Keizers waren zo zwak cn j onvoorzichtig, dat zy hun in aües den wil 1 lieten, en alles geloofden, hetgeen zy zeiden : Ij hierdoor wierden zy zó fiout , dat zy de Ij Keizers niet meer telden, ja zelfs over hen ?! begonnen te heerfchen. Men zou het volfrrekt niet kunnen gelooI ven, hoe het mogelyk zy, de waereld zo te I bedriegen , gelyk zulks door de Pan fen ge* 1 fchied is; en het is echter maar al te waar. Ket. I gefchiedde echter niet op écnen tyd, maar lengï zamerhand en by trappen, dat zy tot zulk. jj eene ongelooflyke hoogte en aanzien opklommen. Zo lange 'er nog menfchen waren, die vlytig in den Bybel lazen, en, hetgeen zy J lazen, verdomden, dorften het de Pausfen niet :i onderdaan, om zig zo veel gezags aan te maaJ tigen; want toen was men wyzer, en wist, ' wat Christus en zyne Apodelen geleerd hadden. Maar, 0p het laatst, kwam het zóó verre, dat men den Bybel bykans geheel cn al niet meer kende. De Monniken en Geer.teJyken lazen zei ven niet veel in den Bybel maar geloofden blindelings, wat de oude Kerk■ leeraars gezegd hadden. De gemeene man of. de keken kreegen de fcaüge Schrift geheel env ; • al  Èö6 Oorfpróng én wasdom al niet in de handen, en hoorden in hun fff-' ' ven niets, dan de zogenaamde Evangeliën erf Epiflelen in de kerk voorlezen. Ook de voor-, naamen en grooten wisten niets meer. Dit was recht naar den wensch der Monniken ert Bisfchoppen; want deezen konden toen den lieden wys maaken, hetgeen zy wilden , en ieder één geloofde hun, om dat men hen voor' wyze en geleerde mannen hieldt. Van deeze domheid en önweetenheid maakten de room" fchen Bisfchoppen voornaamlyk gebruik. De Monniken, die 'er ook hun voordeel Van had" den, leenden hun getrouwslyk de hand, ert beweerden ftoutmoedig, dat de Paus te Ro" men de Stadhouder van Christus op aarde was, en hetgeen de Paus gebiedt, te gelooven en te doen, even zo moete opgevolgd worden, als of het God zelf gezegd had. Zulks geloofden de onnozele menfchen, en wanneer de' Paus de ongerymdfte dingen gebood, die nietalleen tegen den Bybel,- maar oek tegen dtf gezonde rede aanliepen, hadden zy echter het hart niet, om 'er aan te twyffelen. Maar wanneer fommigen het nochtans waagden, om daS te doen, of hetzelve durfden tegentefpreeken, Wierden zy, als ketters en godlooze-menfchen, u+ï  Tan het Pausdom. 207 uit de kerkelyke gemeenfchap uitgefloten, en men dreigde hun de eeuwige verdoemenis. Van het jaar 1073 af, wierd het juk der romeinfche Pausfen ondraaglyk. Een listig en eergierig man, onder den naam van Gregorius de zevende, heerschte toen als Paus, te Romen. Deeze poogde met alle macht, alle Christelyke Vorften in Europa aan zig te onderwerpen, en in 't algemeen , alle Christenen tot zyne onderdaanen te maaken. Wanneer de Koningen en Vorlten niet naar zynen zin deeden, daagde hy hen voor zynen rechterftoel, deed hun in den ban, zettede hen zelfs af, en gebood, om anderen in hunne plaats te verkiezen. Wilden zy tegenftand bieden, dan hitfte hy hunne onderdaanen tegens hun op, zo' dat hun niemand meer gehoorzaamde, tot dat zy zig vóór hem vernederden, en op de laagfle wyze om vergiffenis fmeekten. Den geestelyken verbood-hy den echte ftaat, op dat hunne goederen na hunnen dood aan de kerk mogten komen. Hy beweerde, dat de Pausfen geheel niet konden dwaalen, en dat zy wetten konden voorfchryven, welken zy maar wilden, zonder dat hun een eenig mensch in iaene onrechtmaatige wyze en tot nadeel derChristenen had aan zig getrokken; dat dert geestlyken geerte heerfchappy toekomt over de goederen der menfchen •, en dat de Godsdienst uit de Heilige Schrift weder herfteld moest; Worden. In Engeland begon, zedert het jaar I3ÖO, Johan Wiklef een Leeraar der Godgeleerdheid te Orfort de nieuwigheden der Pausfen en Monniken te betwisten, vertaalde de Heilige Schrift in de Engelfehe taal, en gaf zyne gevoelens op in veele boeken-. Hy had ook veele aanhangers, welken Hlklefren genoemd wierden-. Soortgelyke menfchen, dia over de Pauslyke dwingelandy misnoegd , enhet ondraaglyk bygeloof moede waren, vondt men overal. - Dan alle deeze braave lieden wierden van de Pausfen voor Ketters verklaard , eh op de wreedfte wyze vervolgd; Monniken* byzonder de Dominikaneri) wierden aangefteld, om. de zogenoemde ketters overal optezoekën» O & hëc  «12 Van de belyderetï ïien voor 't gericht te trekken, en ze dan aas de waereld yken oveiheid ter dooftraffe évertegeeven. Op deeze wyze moesten ontelbaare braave menfchen eenen ellendiger! dood fterven, en wierden meerendeels verbrand. Er wier 'en zelf byzondere oorlogen tegen de ketters gevoerd, in welke dezelven by duizenden wierden om 't leven gebracht. Maar door alle dee^e wreede vervolgingen konden nochthans de belyders der waarheid niet volkomen onderdrukt worden. Er Honden veelmeer geduurig weder anderen op. Onder deezen verwierf een Geestelyke en Letaar op de hooge Schoole te Praag, Johan Hus, eenen grooten naam en aanhang. Hy vermaande elk éénen, om de Heilige Schrift vly tig te leezen, verwierp de pauslyke misbruiken, en leerde onder anderen, dat het Avondmaal volgens Christus inftelling, onder beiderlei gedaanten genooten moet worden. Zulks was tot hiertoe niet gefchied, omdat de Pausfen den Christenen den Kdk onttrokken hadden. Hy wierd vóór eene Vergaadering van God-geleerden te Costnits gedagvaard tot verantwoording wegens zyne leere, en omdat hy de-el ve niet wilde herroepen, in het jaar van Chris-  der Waarheid. atj Christus 1415, levend verbrand. Hetzelfde lot onderging ook zyn Vriend, Hyeronimus van Praag, die mede een Godgeleerde was. Do navolgers van deeze twee mannen, Husfiten genaamd, lieten zig niet zo gnedwillig vermoorden; maar vattelen de waapenen op; zy .konden echter niet veel uitvoeren. Weinigen van hun bleven 'er overig, en deezen zyn, onder den naam van Boheemfche Broederen, daarna bekend geworden. Dus zogten de roo.nfche Pausfen alles, wat ■zig tegens hen wilde aankanten, met vuur en zwaard te verdelgen. Dewyl zy zagen, dat alles hun naar wensch ging, wierden zy geduurig ftouter en heerschzuchtiger; maar ook teffens zó onbezonnen, dat zy by alle verllandigen in verachting geraakten. Elk moest, op het laatst, overtuigd worden, dat het hun enkel te doen ware, om hunne macht meer en meer uittebreiJen en fchatten te 'vergaadeien. Den meesten fchimp leeden zy door den zogenaamden Aflait: want zy beroem len zig, datzy de macht hadden, om vergeving van zonden voor geld te verkoopen; ook zonden zy menfchen uit, die den Aflaat moesten opvegen. De eenvoudige lieden gave.< hun geld weg, O 3 ia  'ai4 Van de belyderen en verbeeldden zig, dat hunne zonden hun ver* geeven waren, en dat zy nu] doen mogten, wat •zy maar wilden. Maar anderen begrepen zeer wel, dat zulks ongerymd zy en wierden maar al 'te zeer overtuigd, dat de Pausfen, uit baatzucht en eigenbelang,, zulke zaaken in den Godsdienst invoerden. Daarenboven leefden de ■meeste Pausfen in de afschuwlykfte ondeugden, In een zeker tydperk wilden twee Pausfen op éénen tyd tezamen regeeren, met dat gevolg, dat ■zyeikanderen vervloekten, verdoemden, en dut■zend onheilen aanrichtten. Hierdoor wierden den Keizeren en Vorsten de oogen geopend, en zy begonnen hunne oude voorrechten wederom op te zoeken. Het gelukte hun ook, dat meer verftandige menfchen hunne zyde koozen; zelfs Monniken beweerden, dat de Pausfen den Keizeren onderdaanig moesten zyn. Sommige godlooze Pausfen wierden zelfs door eene ver'gaadering van Godgeleerden afgezet. Over 't algemeen vondt men ook in de roomfche kerk veele menfchen uit alle Handen, die eene kerk-, verbetering met verlangen wenfchten. Maar de dwaa.Ungen van den godsdienst zagen de weinig* ften in; zy wenschten flechts, dat de buitenfpOQiighsden, welks» door Pausfen en andere  der Waarheid. 9.1$ Geestelyken gepleegd wierden, rnogten wor« den gefluit. Aanmerkingen. Waarheid en onfchuld kunnen wel gedrukt, maar niet geheel onderdrukt worden. Do getuigen der waarheid wierden op eene onfchuldige wyze vervolgd, en, voor een gedeelte, om °t leven gebracht. Maar na hunnen dood kwam hunne onfchuld aan den dag en zal van alle verftandigen, tot aan het einde der waereld, erkend en geprezen worden. In dien tyd fchenen hunne poogingen bykans geheel en al vruchtloos te zyn ; maar na dien tyd zag men de fchoonfte vruchten van het goede zaad, hetwelk zy uitgeftrooid hadden, ten voorfchyn komen. Wy zien uit de gefchiedenis van de getuigen voor de waarheid, dat er, reeds voor den tyd van Luther, zeer veele menfchen geweest zyn, die in veele Hukken hetzelfde geloofden en leeraarden, hetgeen hy geloofde en leeraarde. Hiertoe geraakten zy door het leezen van den Bybel en door eenverftandig nadenken. Het was eene waare wreedheid, dat men hun een verftandig 0 4 OB-  s.i$ Van ie helydere» enz. onderzoek in den godsdienst niet wild«j vergunnen, en hen zelfs vervolgde, martelde en doodde, wanneer zy de waarheid • beleden, LI. Van de Reformatie. Door eenen Aigustyner Mo/mik en Leeraar der Godgeleerdheid te Witténterg, Manhuis Lutb-rus, vierd cc e kerkverbetering tot ftand gebracht, welke van de hellzaamfte gevolgen gegewee^t is, en nog is. De aanleiding hiertoe aajf het volgende geval. Een DominikaneriMonnik, Jolwi Tetzel, predikte in Sachfen den yauslyken Aflaat, op eene zeer ergerlyke wyze: want voor geld fcholdt hy, in den naam van den Paus, niet alleen de ftraffen van reeds bedrevene zonden kwyt, maar verkocht ook de vergeeving yan zodanige zonden, welken iemand voorgenomen had in het toekomende te bedryven. Deeze koopmanfehap befchikte den Paus en anderen Geestlyken, en ook Tetzel zelve veel geld; maar de menfchen wierden ook des te deerJyker mis'eid, en, op eene onverantwoordelyke wyze, in hunne grootfte boosheden verfterkt: want zy geloofden, dat wanneer zy flechts ee- eea  Van de Reformatie. 217 sen Aflaatbriel" hadden, de Hemel hun niet kon entgaan, zymogten, voor't overige, leeven, hoe zy maar wilden. Te;en deeze onbefchaamde en ergerlyke bedriegeryen van Tetzel kantte Zig Martin Luther, in het jaar van Christus 1517-, met allen ernst aan, en toonde uit de Schrift, dat de vergeeving van zonden op eene geheel andere wyze ge'.ocht moest worden. Hy hoopte, men zoude de oude misbruiken affchaffen, en wendde zig, onder anderen, ook tot des Paus zeiven, voor wien hy toen nog dengrootften eerbied had, en wiens uitfpraaken hy voor onfeilbaar hield. Maar hy vond geen gehoor, en men begeerde veelmeer van hem, dat hy zou herroepen hetgeen hy tot hiertoe tegensf deaze misbruiken geleerd en gefchreven had. Men bedreigde hem, indien hy zulks niet doen wilde. Luther begreep wel, hoe onrechtvaardig zulks ware, en begon te twyffelen, of den Paus dat gezach en die onfeilbaarheid wal toekwame, welken elk aan hem tnefchreef; des onderzocht hy met meer naauwkeurigheid en nadenken, waarop deeze aangemaatigde rechtea van de Pausfen wel mogten gegrond zyn. Hy vondt, dat het, in begin van het Christendom, zo »iet geweest was, en dat deeze geestlyke heerO 5 ' fchappy  218 Van de Reformatie. fchappy door list en geweid, langzamer hand, was ingevoerd geworden. Thans verklaarde hy openlyk, dat hy den roomfchen Paus alle gehoorzaamheid opzeide, en hem voor eenen vyand en tegenftrever van de waarheid en al het goede hield: hy vermaande ook de geheele Christenheid, om dit tyranieke juk van zig af> tefchudden. Van dien tyd af ftichte hy eene afzonderlyke gemeente, die aan de Pausfen niet meer onderworpen was, en van derzelver vyanden de Lutkerfche genoemd wierd. Deeze kerk heeft ook den -naam van Lutherseh behouden, zy noemt zig echter liever de Evangelifche Kerk. Toen kon Luthsrus een begin maaken, om den Godsdienst van veele dwaalingen te zuir veren, waarmede dezelve bevlekt was. Ten dien einde maakte hy den Bybel dien men langen tyd onderdrukt had, wederom meer bekend; en opdat ook de gemeene man in ftaatgefield mogt worden, om de waarheid te beoordeelen, vervaardigde hy eene duitsche Vertaaling van denzei ven. Hy onderzocht, of de leerftellingen van de Roomfche Kerk, weiken men tot hiertoe omhelsd had, met de heilige Schrift overéénftemden : en vond , dat zy dezelve tegenfpraaken en Hechts van menfchen uitge> von-  Van de Reformatie. 219 tronden waren, waarom hy dezelve verwierp. Ook veele plechtigheden, welke voor de waare Godsvrucht nadeelig, endoor bygeloovigemenfchen verzonnen waren , fchafte hy af. Hy wilde niet gedoogen, dat de Geestelyken verder eene waereld'lyke heerfchappy over de Christenen zouden oefFenen; maar zy zouden den Godsdienst alleen leeraaren, en de deugd bevorderen. Hy was niet alléén geleerd, welfpreekend, en anderzins van groote begaafdheden, maar ook onverfchrokken, ftandvastig en rechtfchaapen. Somwylen was hy zeer driftig, en ^gebruikte harde woorden tegens dezulken, die in hunne dwaalingen en ondeugden volhardden; maar hy had ook meestal met menfchen te doen, by weiken door zachte middelen niets kon worden uitgevoerd. Somwylen heeft hy zig ^ekerlyk van al te onftuimige woorden bediend, maar het was nogthans ook zeer in hem te pryzen, dat hy niemand zyne gevoelens met geweld wilde opdringen. Hy was van pordeel, dat men de dwaalenden door onderwys 'pn bewysgronden moest te recht brengen, gelyk in de eerfte tydenvanhet Christendom gefchied was. Hy maakte zulk eenen opgang, dat, in korten tyd, geheele landwi van den roomfchen Taus  120 Van de Reformatie. Paus afvielen, en den verbeterden Godsdienst omhelsden. Een van zyne yverigfte medeheVpers was Philip Melanckon, een zeer geleerd en vredelievend man, die, door mondeling ooderwys en fchriften, de Evangelifche Kerk bykans, even zo groote dienflen , als Luther zelf, bewezen heeft. Aanmerking. Luther heeft geenen nieuwen Godsdienst ingevoerd; maar hy heeft lïechts de aloude, Christdyke, apostolifche leere, welke geheel verduisterd was geworden, willen herftellen en van dwaalingen en misbruiken zoeken te zuiveren. Ondertusfchen houden wy zyne uitfpraaken niet voor onfeilbaar; maar wy hebben nog altyd het recht, om te onderzoeken, of dezelven met delleilige Schrift overéénflemmen dan niet. Wy hebben reden, om de Voorzienigheid te danken, dat wy in tyden Ieeven, waarin wy God, volgens onze inzichten, openlyk kunnen vereer en. Maar wanneer wy de waarheid beter inzien, dan anderen, dan moeten wy ook deugdzaamer leeven dan zy. Niet het blote weeten , maar het doen maakt den waaren Christen. Wy moeten  Van de Reformatie. 221 ten leeren niet enkel om veel te weeten, maar voornaamlyk, om recht nuttig te worden, en des te meer goeds in de waereldj te kunnen verrichten. LIL Van de Hervormde Gemeenten. Omtrent denzelven tyd, toen Luther en Meianckon deeze verbeteringen begonnen, Hond ook in Zwitferland een niet minder geleerd en yverig man op, poogende eene foortgelyke verbetering tot ftand te brengen. Zyn naara was Ulrikus Zwinglius, zynde een Domheer en Predikant te Zurich. Hy taftte, gelyk Luther het eerst den pauslyken Aflaat aan, [in het jaar 1519] dewelke in Zwitferland door zekeren Samfon, op eene aanftootelyke wyze, gepredikt wierd. Dan, dit leidde hem geduurig Verder, zo dat hy, van tyd tot tyd, meer leerftellingen en gebruiken van de roomfche kerk aantastte. Hierin ftemden Lutherus en Zwinglius toet eikanderen overéén, dat de leerftellingen van het Christendom uit de Heilige Schrift gehaald moesten worden, en geenszins uit de begrippen van menfchen. Maar in fomtuige Hukken weken zy van eikanderen af, en « wel  222 Van der Hervormde Gemeenten, wel het meest in de leere van het heiKg A<* vondmaal, terwyl Luther beweerde, dat- het lichaam en het bloed van Christus :n hei Avondmaal allen, die .hetzelve genoten , waarachtig en werkelyk, hoewel op eene onbegrypelyke wyze, werden medegedeeld; Zwinglittt daar en tegen leerde, dat het lichaam én het bloed van Christus in het Avondmaal niet tegenwoordig waren; maar dat broed en wyn alleen een teken zyn, waar door wy tot de berinnering van den dood en van ids weidaaden van Christus worden opgewekt. Over dit leerftuk ontftond een hevige twist tusfehen deeze twee mannen, welkede volkomene'cheuring van beide gemeenten ten gevolge had, Johimnez Calrims, een geleerd Predikant eö Leeraar der Godgeleerdheid te Geneve, droeg fommige leerflellingen van Zwinglhis, weder-" om op eerfe andere wyze voor, en voegde 'et nog meer by. Hoewel hy ook ontkende, daC het lichaam en bloed van Christus in het Avondmaal tegenwoordig waren,- geloofrie hy echter, dat eene zekere godlyke' kracht met het brood en dan Wyn den geloovigen Avond-» maalsgangerer. werd medegedeeld. Vervolgens leerde hy ook, dat God, zonder eem'ge voorwaarde.  Van de Herfonnde Gemeentens. 223 waarde, fommige menfchen tot de zaligheid, en anderen tot de verdoemenis beftemd hebbe, zonder aan hunne vryheid hierin iets overteJaaten. Hiermede waren nog andere verfchillen veréénigd, waardoor de Calvinisten en Lutherfchen ten vollen van eikanderen wierden afgefcheiden. De gemeente, door Zmnglius en Calvyn opgericht, wierd naderhand de Hervormde, dat is, de verbeterde genoemd, en verfpreidde zig zeer fterk in onderfcbeidene landen. De Lutherfchen en Gereformeerden worden ook Protestanten genoemd, omdat de Evangelifche Ryksftanden op eenen Ryksdag in het jaar 1529 te Spier gehouden, geprotejieerd hebben, toen men hun een befluit van den Ryksdag wilde opdringen, hetwelk voor hun zeer nadeelig zoude zyn geweest, indien zy hetzelve hadden aangenomen. Aanmerking. Behalven de Katholiken en Protestanten zyn 'er ook nog andere Christelyke Gezindheden, welken, ofschoon zy in zeke, kere leerltellingen met ons , en met elkanderen overéénftemmen , nogthans in fommige ftukken van eikanderen afgaan. 3 Du* tomen, by voorbeeld de griekfchc Chris-  454 Van de Hervormde Gemeenten». Ckrijienen het meest met de Roomfchei overéén. De Arminianen , die in de géreformeerde Kerk hunnen oorfprong genomen hebben, en zig, in den beginne-,van hunne geloofsgenooten onderfcheid* den, door te beweeren, dat het Gods ernftige wil zy, dat allé mer.fchen zalig worden, hetwelk de Geieformeerden toen doorgaans ontkenden, en voer eene geVaarlyke dwaaiing hielden. Deezen, die ook Remonftranten genoemd worden, komen den Protestanten het meest naby. De Engiïjche Kerk wykt in fommige ftuk« ken van de Gereformeerden en Lutherfchen af. De Kwaakers zyn het eerst in Engeland opgeftaan, en onderfcheiden zig van andere Christelyke Gezindheden voornaamlyk hierdoor, dat zy een inwendig licht ftellen, waardoor elk mensch onderwezen word, en hetwelk voortreflyker is, dan de Heilige Schrift. Zy hebben eene ftrenge zeden leere, verwerpen den oorlog, den eed, en hebben boven dien veel zonderlings. De Herdoopers of Mennonitm beweeren, dat niét de Kinderen, maar flechts- voiwaslëi.en gedoopt moe-  Van de Hervormde Gemeentehs. 225 moeten worden, en dat de Kerk van Christus uit enkel vroomen moet beliaan. Ook deezen houden allen oorlog, alle eedzweeren, en lyfsftrafïen voor ongeoorloofd. De Hemhutcrs, of Broederen gemeente zyn der Augsburgfche geloofsbelydenis toegedaan; maar maaken te veel werks van inwendige aandoeningen en gewaarwordingen in het Christendom: Zy dringen, voor het overige, ernftig aan op waare Godzaligheid, en hebben veele goede inrichtingen, welken navolging verdienen. De Soc minnen houden Christus wel voor een buitengewoon mensch • maar zy ontkennen, dat hy God is, en voor ons genoeg gedaan heeft. Zy willen niets voorwaar houden, dan hetgeen zy met hun verftand begrypen kunnen j zy hebben echter eene tamelyk ftraffe zeedenleere. Onder alle Christelyke Gezindheden vindt men veele goede en deugdzaame menfchen. Wy moeten hunne dwaalingen haaten; maar het goede, dat zy hebben, moeten wy achten en pryzen. LUI.  ,39 Vefevolgifig dér Prffteönteifc' LUI. Vervolging' der Protestante*. De Pausfen en hunne geestelyken beproefden allerhande miduelen, om het verlies, van «o veele gemeentefis, welke zig van hun affcheurden, te beletten, en daar zy zulks? niet konden doen, zochten zy ten minnen een nog grooter verlies voortekomen. Zy vervólgden derhalven de Protestanten, waar zy maar konden, en waar zy van de waerêldlyke o^érheid begunftigd wierden. Itt verfcheidené landen wierden de Evangeiifchen wreedelyk gemarteld, en veele duizenden zyn tér dood gebr acht, la IuUen êri Spanten was ook reeds een begin » tot de kerkenvërbetéring gemaakt; ma* wegéns de vervolging kon dezelve geen voortgang hebben. In Bohemen wierden de Evangeiifchen zodanig gedrukt, en in hufiö* vryheid bekort, dat in het jaar iói8, oorlog üitbarftë , welke dertig jaaren lang duwde, «tn daarom dë dertigjaarigi oorlóg genoemd wordt. In deezen oorlog moest Duifschland öhtzachlyké ellende uitten, en wierd byna geheel verwoest. Veet duiaêöd tfiênfchtm kwamen om 'c leven, en zy, die eog overig geble*  ^erroIgiBS dö ftotestantea. iiy febïeven wat en, geraakten rn eene foort van Terwiidering. Maar in bet jaar 1648 wierd de westplmlfchs vrede gemaakt, die zynen naam ran de beide Heien in Westph^len, M.injler •n Osnabrug, heeft ontleend, In deezen ge* denkwaardigen vrede verkregen de Protestan» ten hunne, vryheid van Godsdienst, en 'er wierd tusfchen hen en de roomscb-katholyken eene volkoroene gelykheid vastgefteld. Dea Gereformeerden wierden met den Evangelifchen in Duitschland gelyke rechten ingeruimd, en alle vervolgingen wegens den Godsdienst ©p het ernftigst verboden. Eene weldaad, voor welke wy God niet genoeg kunnen dan* ken! Zedert deezen vrede hebben de Protes» «anten meest al rust genoten. tlV. Toestand van den Godsdienst in laatere tyden. Het ryk der Pausfen heeft, zedert de tydea *an de Reformatie, nooit we Ier tot zynen voorigen lüifter kunnen komen, en fchynt nog geduurig meer en meer te zinken. De katholyke Koningen en Vorften vreezen derzelver bedreigingen niet meer, cn zyn hun flecht* Pa ia  12$ Toeftand van den Godsdienst in zo verre gehoorzaam, als zy zeiven willen. Daar en tegen zyn ook de Pausfen by uitftek beleefd, toegeevend en befcheiden geworden, en fommigen hebben door hun verftand en geleerdheid uitgemunt. De Roomsch-katholyken worden in 't algemeen verdraagzamer omtrent de Protestanten, en beginnen den godsdienst te onderzoeken; zy hebben ook reeds voortreflyke fchikkingen tot een redelyker en beter onderwys in de fchoolen gemaakt. De Protestanten zyn hierin hunne voorgangers. Deezen hebben wel eenen tydlang, veele vooroordeelen uit de roomfche kerk behouden, en zyn tegens dwaalenden, tot vervolgens toe. ftraf geweest. Maar zy bet grypen thands meer en meer, dat de dwaalenden, naar den zin van Jezus en zyne Apostelen, met zachtmoedigheid en door een iiefderyk onderwys te recht gebracht moeten worden. Zy zeiven zoeken in de kennis der waarheid fteeds meer en meer te wasfen; maar byzonder om de jeugd eene waare en nuttige kennis van den Godsdienst in vroege jaaren medetedelen. Des te meer reden hebben kinderen, om God voor deeze weldaad te danken, en het onderwys, dat hun gegeven wordt, met  fn Iaatere tyden.' 229 met een leergierig hart aantenemen: want door den Godsdienst alléén kunnen wy hier op aarde waarlyk tevreden, en in het toekomende leven eeuwig en volmaakt gelukzalig worden. Maar wy moeten de waarheden van het Christendom in het geheugen bewaaren, en onzen zin en wandel geduurig naar dezelven inrichten, indien, hetgeen wy geleerd hebben, ons iets zal helpen : want wie veel weet, en echter daarby een kwaad en godloos hart behoudt , heeft des te zwaardere ftraffen van God te verwachten. Maar God leereons doen naar zyn welbehaagen, en zyn goede Geest leide ons op eene effen baan.' EINDE.